-ocr page 1-

. O/VU . nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

i^ÓTTO GERHARD

(i:

HELDRI

ÏD.


' gt;-:AA


k-..

quot;'V^ö

• f ' : I^S,

Jl, \ • ^ f

¦i IJ. ¦

[DOOR

fA. VAN DER HOEVEN

-ocr page 2-





A. qu. 192


V *

t.


*'-?i



.-^•ai'' ,




•vfj.?:



k


Ap.s • '


¦


f-.


tf.:. nbsp;nbsp;nbsp;;r''’3gt;-



’#iK-




-ocr page 3-

^ quot;.',i


fr ' • nbsp;nbsp;nbsp;.

fc-'-',.

1/ 4-'.'-f.4^'/''




•J't. nbsp;nbsp;nbsp;■•



â– rpm



.. jf', •

â–  -



-ocr page 4- -ocr page 5-


M


-ocr page 6-

V

-ocr page 7-

OTTO GERHARD HELDRING

-ocr page 8-


bi.ikSUNIVERSITEIT utrecht

04

6 6496

-ocr page 9-

OTTO GERHARD HELDRING

PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE GODGELEERDHEID AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TC UTRECHT OP GEZAG VAN DENnbsp;RECTOR-MAGNIFICUS L. VAN VUUREN. HOOGLEERAARnbsp;IN DE FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE,nbsp;TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT DERnbsp;GODGELEERDHEID TC VERDEDIGEN OP MAANDAGnbsp;29 JUNI 1942, DES NAMIDDAGS 3 UURnbsp;DOOR

ADRIANUS VAN DER HOEVEN

GEBOREN TE UTRECHT

MCMXLII

AMSTERDAM - H. J. PARIS

-ocr page 10-

K 967





-ocr page 11-

AAN DE NAGEDACHTENIS VAN MIJN VADER AAN MIJN MOEDER

-ocr page 12-







-ocr page 13-

Wanneer Ket mij veroorloofd is kier met een enkel woord mijn erkentelijkkeid uit te spreken voor ket genoten onderwijs op denbsp;Marnixsckool en ket Ckristelijk gymnasium te Utreckt, stel ik ernbsp;verder prijs op om aan ket einde mijner academiscke studie gekomen, dank te brengen aan al degenen, wier onderwijs ik kebnbsp;mogen genieten.

Allereerst dank ik U, Hooggeleerde van Rkijn, Hooggeackte Promotor. Met vreugde mag ik mij één van Uw oudste leerlingennbsp;noemen, met wien gij steeds op kartelijke wijze kebt meegeleefd.nbsp;Toen door ket plotseling overlijden van mijn collega Ds C.nbsp;Zeeman te Vollenkove mijn doctoraal examen min of meer innbsp;ket gedrang kwam, zijt Gij ket geweest, die mij met raad ennbsp;daad kebt bijgestaan. Dat U als mijn promotor kebt willennbsp;optreden was mij een groote vreugde, des te meer sinds U mijnbsp;een onderwerp aan de band deed, waarin ik mij met klimmendenbsp;belangstelling kon verdiepen. Voor al Uw wenken en raadgevingen, voor Uw critiek en medewerking breng ik U mijnnbsp;opreckten dank.

Hooggeleerde Noordtzij, U dank ik niet alleen voor Uw college s, waarmee ik nog met vreugde als predikant mijn winst doe, maarnbsp;ook voor de wijze, waarop U door Uw trouwe vriendsckap metnbsp;mijn ouderlijk kuis steeds belangstelling voor mijn studie kebtnbsp;betoond.

Hooggeleerde Cramer, de kerinnering dat gij zoo gaarne ket zendingsmotief in Uw gesprekken met Uw leerlingen invlockt,nbsp;geeft mij vertrouwen, dat gij met de van U bekende belangstelling aandackt zult willen sckenken aan mijn proefsckrift,nbsp;waarin Heldring als zendingsman geteekend wordt.nbsp;Hooggeleerde Obbink, uw glaskelder stellen van de problemen,nbsp;die aan de orde waren, blijft, evenals bij vele van Uw oud-leerlingen, ook bij mij in vreugdevolle kerinnering bewaard.nbsp;Hooggeleerde Brouwer, in de jaren, dat ik ket voorreckt kad Uwnbsp;kerkelijke college s te volgen, kebt gij allereerst in mijn bewustzijn Uw welverzorgde exegeS£vastgelegd. De bekende kreetnbsp;,,exegese, exegesel” keb ik niet van elders vernomen. Niet mindernbsp;dank ik U voor de wijze waarop U de Vaderlandscke Kerk-gesckiedenis doceerde. Reeds op Uw college werd voor meerderenbsp;waardeering voor minister Van der Bruggken gepleit.

Met groote eerbied gedenk ik de overleden Hoogleeraren Van

-ocr page 14-

X

Leeuwen en Plooy, bij wie ib candidaats- en doctoraal examen beb mogen afleggen. Met niet minder piëteit zal ib den overledennbsp;Hoogleeraar Slotemaber de Bruine blijven gedenben.

Van vijf der tegenwoordige Utrecbtscbe Hoogleeraren ben ib geen leerling geweest. Tocb beveel ib. Hooggeleerde Berbelbacbnbsp;van der Sprenbel, Hooggeleerde De Groot, Hooggeleerdenbsp;Obbinb Jr, Hooggeleerde Severijn, Hooggeleerde De Vrijer, mijnnbsp;proefscKrift in Uw welwillende belangstelling aan.

Dat mijn proefscKrift eerst tien jaren na mijn doctoraal examen Ket licKt ziet, is daaruit te verblaren, dat bet gemeentewerb o.i.nbsp;geen scKade mocbt lijden door mijn promotie-studie.

Lange tijden moest meermalen de arbeid gestaabt worden.

Den Kerberaad van Warnsveld ben ib dan oob zeer danbbaar, dat bij mij toestond gedurende den winter van 194O1--1941 eennbsp;belangrijb deel van mijn werbzaambeden over te dragen aan eennbsp;bulp-prediber, waardoor bet mij mogelijb werd grondig aandachtnbsp;te scbenben aan mijn proefscKrift.

Den beer G. van Moorsel wordt danb gebracht voor de wijze waarop bij zich van zijn taab beeft gebweten en allen die dezenbsp;regeling financieel hebben mogelijb gemaabt, mogen zich vannbsp;mijn rebentelijbbeid overtuigd houden. De Heeren J. Glasnbsp;en B. Dijstra hebben mij zeer aan zich verplicht door de verzorging van bet typen van bet manuscript. De Heer E. J. Beren-pas is mij zeer tot steun geweest bij bet persblaar maben van betnbsp;manuscript en bij bet nazien der drubproeven. Zijn arbeid zalnbsp;ib niet spoedig vergeten. De Heeren F. van Bosheide, G. K.nbsp;Dreyer, G. v. d. Meer en A. Verbuil bunnen zich overtuigdnbsp;houden dat oob bun hulp door ons zeer op prijs is gesteld.

Een woord van danb tot ben, die bet mij, met mijn ouders, mogelijb hebben gemaabt in vroeger jaren theologie te studeeren, is bier oob zeber ten volle op zijn plaats.

Gaarne spreben wij oob den wenscb uit, dat allen, die mij den weg tot arcbief-studie hebben ontsloten, door bet lezen van mijnnbsp;proefschrift tot de overtuiging bomen, dat bun alleszins gewaardeerde hulp niet te vergeefs is geweest. U, Hooggeachte Mejuffrouw Kluit bier met name te noemen is niet anders dan eennbsp;eereplicbt. Wat hebt U zich voor mij een moeite willen getroosten!nbsp;Met weemoed herinner ib mij, dat mijn vader, nog enbele urennbsp;voor zijn verscheiden, belangstelling voor mijn studie aan dennbsp;dag wilde leggen. Hoe noode hebben wij hem bij ons historisch

-ocr page 15-

XI

onderzoek gemist. Des te grooter is de vreugde, dat U, lieve moeder, van het begin tot het eind van dezen arbeid. Uw warmenbsp;belangstelling hebt kunnen toonen.

Tenslotte noem ik met een dankbaar hart mijn vrouw, die met groot geduld de vele bezwaren en moeilijkheden gedragen heelt,nbsp;die bet schrijven van een dissertatie in de pastorie van één dernbsp;grootste kerkdorpen van Gelderland met zich meebracht. Mogennbsp;gemeente en huisgezin nog vele jaren die belangstelling mijnerzijds genieten, waarop zij krachtens de orde der dingen ten vollenbsp;recht hebben.

Wamsueld

Oudjaar ig4i ]uni i942

-ocr page 16- -ocr page 17-

INHOUDSOPGAVE

Inleiding .................XIX—XXIV

HOOFDSTUK I

SOCIALE

JEUGD — STUDENTENTIJD — ROEPING VRAGEN — HUWELIJK

Geboorte, voorgeslacbt en ouders [i] - Vroege jeugd [2] - Jongensjaren [5] - Op de Latijnscbe school [4] - Belangstelling voor bet Jodendom [3] - Ds J. W. Janssen [6] - Heldring doet belijdenis [8] Student [g] -Professor Heringa [13] - Professor Wttewaal [15] - Overspannen [14] -Proponent [13] - Predikant [16] - Welkom op kasteel Hemmen [17] -Geroepen tot getuige van Christus [19] - Pastor [23] - Vriend der een-voudigen [26] - Diaken [28] - Armenzorg [29] - Kolonisatie [32] - Anna Paulowna-polder [33] - Drankbestrijder [37] - Liefde voor land ennbsp;volk [38] - Archeoloog [40] - Ziek [41] - Getrouwd ]42[

HOOFDSTUK II

EERSTE GESCHRIFTEN — LEVENSVERDIEPING — HOENDERLOO — CONFLICTEN — CONTACT METnbsp;HET RÉVEIL

,,De natuur en de mensch’ [44] nbsp;nbsp;nbsp;- Winteravondlectuur van pachter

Gerhard [43] - „De Geldersche Volksalmanak” [46] - „Waarheid en gevoel in t leven [48] - ,,De zoon der natuur en de man naar denbsp;wereld” [49]nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;- Gewaardeerd als letterkundige [30]nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;- Levensver-

dieping [31] - Ds H. J. Budding [32] - Sterfgevallen in het ouderlijk huis [33] - De nimmer rustende Israëliet tot rust gekomen [34] - Hoen-derloo [36] - Oudste geschiedenis [37] - Hoenderloo-put [38] - Schoolactie [61] - B. Gangel [63] - Bezoek van Koningin Anna Paulowna [64] -Breischool [63] - Aankoop van gronden [66] - Voorloopig doorgangshuisnbsp;ten huize van de familie Gangel [67] - Stichting van „Hoenderloo [68] -A. Goedhart [68] - B. Mulder [69] - W. J. Roos [70] - Ned. Mettray [71] -M. van Wijhe [72] - A. lemhotf [73] Samenvatting [74] - Kerkbouw [73] -Kootwijk [76] - Conflict [77] - Naar de studeerkamer [80] - ,,Hoe Simonnbsp;Barjona aan de hand van Jezus Petrus geworden is [81] - ,,De schatnbsp;der zielen” [83] - Overtocht van Lodewijk XIV over den Rijn [84] -Anna Maria van Schuiman [83] - Onder intieme vrienden [86] - Koenennbsp;[87] - Da Costa [91] - Groen van Prinsterer [92] - Naar Den Haag [93] -Contact met predikanten [94] - Beets [93] - Huiselijk geluk [99] - Don-derdagavondbijeenkomsten [too] - Reizen [lOi] - Heldring zoekt eennbsp;uitweg [101] - Nieuwe wegen [103]

-ocr page 18-

XIV


Inhoudsopgave


HOOFDSTUK III

DE CHRISTEN-VRIENDEN EN HUN ARBEID — REIS NAAR DUITSCHLAND — ZENDING IN ONZE KOLONIËN

Bezoek aan Groen [104] - Rondschrijven [105] - De christenvrienden bijeen ]l07[ - Groen ten onrechte teleurgesteld [109] - Het Réveil-tijd-schrift [111] - De Zendeling-werhman [115] - Bezoek aan Wichern [118] -Diaconessenarbeid [119] - Bezoek aan Stahl [122] - Oordeel over cellulaire gevangenisstraf [123] - Bezoek aan Gossner [124] - Ontmoeting metnbsp;Gütziaff [126] - I. Esser [128] - Schneider en Ottow vertrekken [130] -Hun arbeid op Nieuw-Guinea [133] - F. Kelling [133] E. T. Steller,nbsp;Sangi-eilanden [138] - Gunther en Richter, Talaud-eilanden [141] -Eindindruk over den zendeling-werkman [142] - Heldring en het Neder-landsch Zendelinggenootschap [143] - Bijbelverspreiding [147] - Bezoeknbsp;aan zendingsvergadering te Bremen [148] - Doopsgezinde Zending [149] -Heldring als promotor van het nationale zendingsfeest [130]

HOOFDSTUK IV

STRIJD TEGEN DE PROSTITUTIE — ZORG VOOR DE VERWAARLOOSDE JEUGD — VERDERE ARBEID IN DIENST DER INWENDIGE ZENDING

Late belangstelling voor het prostitutie-vraagstuk [132] - Pionierswerk in Amsterdam [133] - Bezoek aan de vrouwengevangenis te Gouda [136] -Overspannen naar Ems [137] - Aankoop van ,,Steenbeek ’ [138] - Gebreknbsp;aan waardeering [161] - Zuster Pietje Voute [163] - Het eerste asyl-bestuur aan het werk [164] - Naar „Steenbeek”, oorzaken van de-prostitutie [166] - Verblijf op ,,Steenbeek” [170] - Vertrek van „Steenbeek [176] - Heldring roept op tot getuigenis in de kerk [178] - In hetnbsp;huisgezin [179] - Van staatswege [180] - Heldring en de reglementeeringnbsp;van de prostitutie [181] - Opening van Talitha-kumi [182] - Heldringnbsp;als paedagoog [184] - Opening van ,,Bethel [189] - Heldring over hetnbsp;beeld Gods [193] - Opening van de Normaalschool [193] - Christelijknbsp;gymnasium te Zetten [198] - Bouw en inwijding van de vluchtheuvelkerk [199] - Heldring als pionier van het Nederlandsch-Jongelingsver-bond [203] - Heldring als verspreider van goede lectuur [204] - Zijnnbsp;houding tegenover het Schotsche Seminarie [204] en het slavenvraagstuk [203] - Heldring en aanstaande predikanten [206] - Heldring ennbsp;Neerbosdh [208] - Haarlem en Heemstede [209] - Heldring en Vonnbsp;Bodelschwing [210]

HOOEDSTUK V

HET KERKELIJK VRAAGSTUK — REORGANISATIE — ETHISCHEN EN CONFESSIONEELEN — HELDRINGS

HOUDING

Hoe Heldring kerkelijk ging denken [211] - Predikanten-bijeenkomst te Heemstede [215] - Advies van Brummelkamp [213] - Houding van

-ocr page 19-

XV

Inhoudsopgave

Groen [216] - Heldring aarzelt wegens miskenning ten opzichte van zijn Steenbeek-arbeid [217] - Predikanten-vergadering te Utrecht [218] -Oordeel van Secrétan over het kerkelijk vraagstuk [219] - Heldring komtnbsp;onder diens invloed [220] - Reactie van Van Toorenenbergen [225] -Vergadering van 18 Augustus 1848 [227] - Terugblik van Groen ennbsp;oordeel van De Gasparin [229] - Heldring en de presbyteriale kerkorde [251] - Heldrnigs verdere kerkelijke ontwikkeling [257] - Zijn strijdnbsp;tegen humanisme en spiritualisme [239] - Verhouding tot Beets en De Ianbsp;Saussaye [242] Pleidooi voor de belijdende kerk [245] - „De Klomp”-ver-gadering [243] - „Ernst en Vrede” [246] - Laatste bijeenkomst der christen-vrienden [250] - Conflict met De Liefde [252] Heldrings kerkelijk denkennbsp;in 1834 [235] - Zijn gedachten kenteren [233]nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;- Ethisch-frenische

richting [236] - Heldring zoekt contact met het buitenland [260] -Utrechtsche Unie [262] - Heldring grijpt terug op het confessioneel standpunt [268] - Mede-oprichter van de Confessioneele vereeniging [275]

HOOEDSTUK VI

HET ONDERWIJSVRAAGSTUK — HELDRING ALS MENSCH — ZIJN LEVENSEINDE

Oordeel van de christen-vrienden over het onderwijs-vraagstuk [274] -Oordeel van Van der Brugghen [278] nbsp;nbsp;nbsp;- Eerste schoolwet Van

Reenen [281] - Tweede schoolwet Van Reenen [282] - Petitie van predikanten en gemeenteleden [283] - Samenspreking te Oud-W^assenaar tusschen Groen en Van der Brugghen [283] - Van der Brugghen kabinetsformateur, waardeering van Beets en De Ia Saussaye [286] - Wrijvingnbsp;met Groen [287] - Schoolwet van 1837 [288] - Houding van Heldring [291] - Zijn standpunt na 1837 [297] - Heldring en christelijknbsp;nationaal schoolonderwijs [301] - Zijn gedachten over het hooger-onder-wijs [304] - Heldrings karakterschets [309] - Reis naar Zwitserland [313] -Contact met vrienden [314] - Nadere karakteristiek [316] - Otto GeAardnbsp;Heldring Jr [318] - Laatste jaren van Heldring als predikant-eme-ritus [321] - Sterven van mevrouw Heldring [322] - Heldring en zijnnbsp;kinderen [323] - Laatste levensjaren [324] - Heldrings levenseinde [326] -Begrafenis en herdenking [327] - Slotkarakteristiek [328]

-ocr page 20-

Die verbluffeiiden Erfoige von „Seemov“ (u.a. vor

tv n¥l

-ocr page 21-

DE BELANGRIJKSTE GESCHRIETEN VAN O. G. HELDRING

De natuur en de mensch, Amsterdam 1855.

Winter-avond lectuur van Pachter Gerhard, Amsterdam 1835. Waarheid en gevoel in het leven (met medewerking van B. T. Lublinknbsp;Weddik), Den Haag 1837.

De jenever erger dan de cholera, Arnhem 1838.

W^andelingen ter opsporing van Bataafsohe en Romeinsche oudheden, I en II, Arnhem 1858.

De nimmer rustende Israëliet tot rust gekomen, Amsterdam 1839.

^ De Zoon der natuur en de man naar de wereld, I en II, Amsterdam 1839-Waarom staan de middagkerken zoo ledig? Amsterdam 1841.

De Veluwe, eene wandeling, Arnhem 1841.

Schat der zielen, ’s-Gravenhage 1842.

Hoe Simon Bar Jona aan de hand van Jezus Petrus geworden is, Amsterdam 1842.

De Bijbel en de mensch, I en II, Amsterdam 1842.

A In het zweet uws aanschijns zult gij uw brood eten, Arnhem 1844.

De arme bedelknapen, Arnhem 1844.

Wat te denken van, en wat te doen in den aardappelnood, Amsterdam 1843.

De nood en de hulp der armen, Amsterdam 1843.

Over het patronaat der armen, Amsterdam 1843.

iNoodkreet over de belasting op het gemaal en den hoogen prijs van het brood, Amsterdam 1846.

Binnen- en buitenlandsche kolonisatie in betrekking tot de armoede, Amsterdam 1846.

Over den naam van Christen, Amsterdam 1846.

De Christen werkman toegevoegd als medearbeider aan den zendeling, Amsterdam 1847.

Opmerkingen op een reis langs den Rijn, Amsterdam 1847.

De Anna Paulowna polder, Amsterdam 1847.

S Bedenkingen over het Kerkbestuur bij de Hervormden in Nederland, Amsterdam 1848.

Christendom en armoede, Haarlem 1849.

Reis naar Hamburg en Berlijn, Arnhem 1830.

^ell-onderzoek eens Christens naar het Woord van God, Amsterdam 1831.

Reistochtje naar Stuttgart, Amsterdam 1831.

Twee kerkdagen, te Elberfeld en Bremen, (in samenwerking met Ds L. J. van Rhijn), Arnhem 1833.

De Nederlandsche Hervormde Kerk in Indië, Amsterdam 1833,

Is er nog slavernij in Nederland?, Amsterdam 1839.

Indrukken op een reis naar Londen, Amsterdam 1865. nbsp;nbsp;nbsp;j

Levenservaringen op de gestichten verzameld, Amsterdam 1864. Theophile Malo Corret de Ia Tour d Auvergne, zonder aanduiding vannbsp;plaats en jaar.

Beknopte autobiografische aanteekeningen, aanwezig te Zetten.

Bundel van 33 uitgeschreven preeken, aanwezig te Zetten.

-ocr page 22-

PERIODIEKEN ONDER REDACTIE VAN O. G. HELDRING

Geldersche volksalmanak, Arnhem 1855—1847.

De Volksbode, een tijdschrift tot nut van ’t algemeen (in samenwerking met C. T. E. Robidé van der Aa), Amsterdam 1859—1847.

De Vereeniging, Christelijke Stemmen, Amsterdam 1846—1876. Volksalmanak voor Tijd en Eeuwigheid, Arnhem 1849—1851.nbsp;Magdalena-almanak, zonder plaatsopgave, 1853—1873.

Talitha-kumi verslag, zonder plaatsopgave, 1837—1873.

Bethel-almanak, zonder plaatsopgave, 1863—1873.

Het Zettensche dorps-kronykske. Zetten 1867—1868.

Bijdragen in: I. A. Nijhoff, Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde.

-ocr page 23-

INLEIDING

Met vreugde mag worden geconstateerd, dat de godsdienstige opwekking in de eerste Kelft der negentiende eeuw, die wijnbsp;gewoon zijn „het Réveil” te noemen, in de laatste jaren meernbsp;dan tevoren voorwerp van historische studie geworden is. Veelnbsp;dank is Nederland hier verschuldigd aan de actieve secretaressenbsp;van de in 1930 door Dr J. Th. de Visser in het leven geroepennbsp;stichting ,,het Réveil-Archief , mej. M. E. Kluit, die door hetnbsp;schrijven van haar alleszins helangrijk boek „Het Réveil innbsp;Nederland” baanbrekend werk heeft verricht voor allen, die zichnbsp;met dit terrein van historisch onderzoek wenschen bezig te houden.nbsp;Genoemde studie kan moeilijk anders dan inspireerend werkennbsp;op hen, die zich ten doel stellen zich met afzonderlijke personennbsp;uit dezen interessanten tijd bezig te houden. Tot de Réveil-figuren, die voor een aparte shidie in aanmerking komen, behoortnbsp;naast Groen van Prinsterer stellig ook Heldring. Tot het leverennbsp;van deze studie over Heldring heeft schrijver dezes een eenvoudige poging willen ondernemen.

Bij het verzamelen der gegevens bleek reeds, dat tal van personen, waaronder meerderen van theologische eruditie, in een ,,Innbsp;memoriam” uiting gaven aan hun waardeering van Neerlandsnbsp;christen-philantroop. Wij denken aan de bijdragen van Dr J. I.nbsp;Doedes in de Geldersche Volksalmanak (1876), van Dr A. W.nbsp;Bronsveld in ,,Eigen Haard” (1876), van J. van der Havenbsp;in ,,Stemmen voor Waarheid en Vrede (1881), van Johannbsp;van t Lindenhout in ,,Het Oosten” (1876), terwijl niemandnbsp;minder dan Dr P. D. Chantepie de la Saussaye bereid gevondennbsp;werd het levensbeeld van Heldring te schetsen in het Nieuwnbsp;Nederlandsch biografisch woordenboek (deel IV). Ter comple-teering van deze gegevens moet voorts de levensschets vannbsp;Heldring genoemd worden, die Dr N. Beets in de vluéhtheuvel-kerk kort na diens verscheiden voordroeg en in datzelfde jaar innbsp;druk deed verschijnen (1876). Bovendien beschreef Beets hetnbsp;leven van Heldring in de ,,Levensberichten van de Maatschappijnbsp;der Nederlandsche Letterkunde te Leiden (1677)-Het is intusschen Heldring zelf geweest, die de eerste bouwstofnbsp;voor zijn biografie geleverd heeft. Op de ledige bladzijden vannbsp;oude kasboeken begon hij in de laatste jaren van zijn levennbsp;allerlei losse indmkken van zijn loopbaan neer te schrijven. Vannbsp;eenig verband daarbij was meer dan eens absoluut geen sprake.nbsp;Wat al schrijvende in zijn herinnering naar boven kwam, werd

-ocr page 24-

XX

Inleiding

vastgelegd. Stellig Ketben deze autobiografiscKe aanteekeningen kaar groote keteekenis. Meermalen kekken wij daar kij ket vermelden van nieuwe gegevens dankkaar gekruik van gemaakt.nbsp;De levendige figuur van Heldring is er zonder moeite in terugnbsp;te vinden, wat niet zonder meer gezegd kan worden van ketnbsp;koek, dat Heldrings jongste zoon, Dr L. Heldring, mede op grondnbsp;van deze aanteekeningen, onder den titel ,,0. G. Heldring, Levennbsp;en Arkeid”, in 1880 ket lickt deed zien.

Uit de correspondentie tusscken Prof. Beets en Dr Heldring, die in ket Arckief Beets ten kuize van Mr N. Beets te Amsterdam kewaard wordt, klijkt duidelijk, dat er ziek reeds destijdsnbsp;allerlei moeilijkkeden in verkand met ket sekrijven van Heldringsnbsp;biografie voordeden. Letterlijk sekreef Beets, wiens kuip doornbsp;Heldring juist was ingeroepen: ,,Dock ik kan niet ontveinzen,nbsp;dat kij ket verder lezen ket kezwaar telkens weer gewiekt hijnbsp;mij krijgt, dat ket keeld van uw voortreffelijken vader daaruitnbsp;niet oprijst met die krackt en in die karakteristieke eigenaardig-keid, waarmede ket ziek geprent keeft in de ziel van zijn vriendennbsp;en in ket kart van zijn volk. (Beets aan L. Heldring, 5 December 1879). Heldring Junior ging zonder meer met deze critieknbsp;accoord, ketgeen wij opmaken uit een brief, dien kij een maandnbsp;te voren aan Beets sekreef, waarin wij lezen: ,,Gulweg moet iknbsp;u eckter bekennen, dat ik mij tot ket seketsen van ket karakterbeeld van mijn vader onbevoegd ackt. Het sekijnt u mogelijknbsp;vreemd, wanneer ik zeg, dat ik mijn vader als zoodanig te weinignbsp;gekend kek”. (L. Heldring aan Beets, 5 November 1891).

L. Heldring werd te zeer door zijn eigen tkeologiscke studie in beslag genomen dan dat kij oog kad voor de bijzondere karakteristieken van zijn vader, die liefst zoo eenvoudig mogelijk zijnnbsp;weg ging. Door de goede zorgen van Beets, die Heldring nognbsp;geadviseerd keeft met de uitgave van ket koek een tiental jarennbsp;te wackten, kon ,,Leven en Arkeid” in 1880 versekijnen. Opmerkelijk was daarbij, dat Heldring Junior, die zonder Beets vermoedelijk niet tot publicatie van zijn boek kad kunnen overgaan,nbsp;met geen enkel woord den naam van dezen koogleeraar in denbsp;voorrede noemde. Tot tweemaal toe (4 October en 25 Novembernbsp;1880) bood Heldring daarvoor aan Beets zijn excuus aan metnbsp;de mededeeling, dat kij ket beter vond geen rickting-associatiesnbsp;bij de lezers op te wekken. Het kwam ket boek te stade, wanneernbsp;ket ziek aan menseken van allerlei godsdienstige en kerkelijke

-ocr page 25-

Inleidi


ing


XXI


overtuiging zonder meer als auto-biografie van Heldring Senior bon aandienen, waarvan alleen de uitgave door den zoon wasnbsp;verzorgd. Beets ging met deze bonding van Heldring Juniornbsp;gaarne accoord, te meer, daar bij bem met Idem bad geadviseerdnbsp;Heldring slecbts in zijn pbilantropiscben arbeid te teeltenen. Alles,nbsp;wat maar eenigszins verschil van meening Icon opleveren, diendenbsp;ols ,,gevaarlijk achterwege te blijven. Met name werd daarbijnbsp;gedacht aan alles, wat aan bet kerkelijk en staatkundig terreinnbsp;annex was (vgl. Heldring Junior aan Beets, November 1879,nbsp;zonder nadere dateering). Dr A. Kuyper moest even goed alsnbsp;andere recensenten een gunstig geluid over bet boek kunnennbsp;laten booren. Daardoor kwam bet, dat met ,,Leven en Arbeidnbsp;een boek van de pers kwam, dat wel is waar aan vele Protes-tantscbe gezinnen welkome lectuur bood, maar nimmer denbsp;pretentie kon dragen een volledig levensbeeld van O. G. Heldringnbsp;te bevatten. Met geen enkel woord zelfs werd gerept van Hel-drings houding ten opzichte van bet kerkelijke vraagstuk vannbsp;zijn dagen, terwijl over de schoolkwestie, die in Heldrings eeuwnbsp;de gemoederen zoo intens beeft bezig gehouden, al evenmin éénnbsp;letter viel te lezen. Wel schreef Dr J. J. P. Valeton Senior innbsp;jaargang 1886 van ,,Bouwsteenen” over de opvoedkunde vannbsp;O. G. Heldring, maar veel nieuws bracht hij met deze studienbsp;niet aan het licht. Het is Dr P. Smit geweest, die er oog voornbsp;had, welk een belangrijke studie er nog over O. G. Heldring vielnbsp;te leveren. Uit piëteit voor Dr L. Heldring gaf hij eerst na diensnbsp;verscheiden, in 1922, een beknopte levensschets van 54 biz. innbsp;het licht, waarin hij O. G. Heldring ook als een kind van zijnnbsp;tijd trachtte te schetsen Met het schrijven van zijn brochurenbsp;bedoelde Dr Smit slechts anderen tot intensieve Heldringstudienbsp;op te wekken. Wij blijven dankbaar, dat wij nog in een persoonlijk gesprek deelgenoot gemaakt zijn van de perspectieven,nbsp;die naar de meening van Dr Smit in de Heldring-studie te vindennbsp;waren. Het was onze taak, na dankbare kennisneming van dennbsp;arbeid van Dr Heldring Junior en Dr Smit eigen wegen te bewandelen. Behalve de bestudeering van Heldrings geschriftennbsp;en zijn vele artikelen in zijn tijdschrift, diende zooveel mogelijknbsp;winst gedaan te worden met de uitgebreide correspondentie, dienbsp;Heldring met tal van Réveil-vrienden onderhouden had.

^ Vgl. Dr P. Smit, Otto Gerhard Heldring, in: Lichtstralen op den akker der wereld, Hoenderloo 1922.

-ocr page 26-

XXII

Inleiding

Dank zij de welwillende beschikking van de familie Mr N. Beets te Amsterdam, konden alle brieven (bet waren er zeer vele) vannbsp;Heldring aan Beets onderzocht worden. Het lezen van al dienbsp;brieven was één vreugde. Zeer veel bouwstof voor de dissertatienbsp;kwam daardoor beschikbaar. Door middel van ,,het Réveil-archief ” kon kennis genomen worden van de brieven van Heldringnbsp;aan Koenen en aan Da Costa. Menig verrassend nieuw lichtnbsp;kon daardoor op Heldring geworpen worden. Een bezoek aannbsp;het Rijks-archief te s-Gravenhage leverde alleszins gunstignbsp;resultaat op. Dagen achtereen konden wij inzage krijgen in denbsp;bijna niet onderbroken correspondentie van Heldring met Groennbsp;van Prinsterer, die in 1840 reeds begonnen, eerst kort voor Groensnbsp;heengaan in 1876 eindigde. Menige documentatie hebben wijnbsp;aan dit archief-onderzoek voor onze biografie te danken. Het konnbsp;moeilijk anders, of het archief der Zettensche inrichtingen moestnbsp;ook veel voor de bronnenstudie opleveren. Dank zij Dr Smit, dienbsp;orde op zaken had gesteld, waren alle beschikbare brieven gecatalogiseerd. Zoo konden de brieven van Heldring aan zijnnbsp;familie, aan J. A. Singendonck, aan J. de Liefde, en aan Freulenbsp;Dedel gelezen worden, terwijl met groote belangstelling konnbsp;worden kennis genomen van de brieven aan Heldring gerichtnbsp;van de hand van N. Beets, A, P. A. du Cloux, J. I. Doedes,nbsp;A. Capadose, I. da Costa, D. Chantepie de la Saussaye, J. denbsp;Liefde, J. J. L. van der Brugghen, O. G. Heldring Senior vannbsp;Zevenaar en Mevrouw Bosboom-Toussaint. Het behoeft geennbsp;betoog, dat de figuur van O. G. Heldring ons steeds levendigernbsp;voor den geest kwam te staan bij het lezen van al deze brieven.nbsp;Vanzelfsprekend leverde ook het archief te Hoenderloo allerleinbsp;studie-materiaal op.

Na het verzamelen en bestudeeren van de gegevens wees de te bewandelen weg bij herschrijven van de biografie zich vanzelfnbsp;aan. Het eerste hoofdstuk zou de beschrijving van jeugd- ennbsp;studietijd en de eerste zes jaren in de pastorie tot aan zijn huwelijk moeten bevatten, terwijl voorts het hoofdaccent gelegd werdnbsp;op al Heldrings socialen arbeid. Dit hoofdstuk onderscheidt zichnbsp;daarin van de andere, dat er minder noten in gevonden worden.nbsp;De verklaring daarvan ligt voor de hand, daar wij in de eerstenbsp;helft van dit hoofdstuk dankbaar gebruik gemaakt hebben vannbsp;de biografische gegevens, die Dr L. Heldring in zijn ,,Levennbsp;en Arbeid’ verwerkt heeft.

-ocr page 27-

Inleid]


mg


XXIII


In het tweede hoofdstuk hebben wij getracht de innerlijke groei van Heldring te schetsen, die uitliep op het verlangen in contactnbsp;te jreden met tal van Réveil-vrienden. Dat aan ,,HoenderIoo”nbsp;in deze belangrijke periode in Heldrings leven aandacht besteednbsp;kon worden, gaf aan den bewerker van dit deel der biografie nietnbsp;anders dan vreugde. De namen van Heldring en Hoenderloonbsp;blijven immers onlosmakelijk aan elkaar verbonden!nbsp;Vanzelfsprekend werd in een volgend hoofdstuk zooveel mogelijknbsp;apart aandacht geschonken aan den arbeid van Heldring voor denbsp;uitwendige zending, omdat hij zelf zijn zendingsroeping bijkansnbsp;als de belangrijkste in zijn leven verstaan heeft. Daarbij viel ernbsp;O-i. veel voor te zeggen eens extra aandacht te schenken aan denbsp;vele moeilijkheden, die de eerste zendelingen op de Sangi- ennbsp;Talaud-eilanden te overwinnen hebben gehad.

Na de uitwendige zending kwam in hoofdstuk vier de inwendige zending aan de orde. Dit hoofdstuk uit is al de beschikbare gegevens opnieuw opgebouwd. De lezers, die op dit terrein eennbsp;goede inleiding willen hebben, doen goed het werk van Mr A. denbsp;Graaf ter hand te nemen Zij zullen er geen spijt van hebben.nbsp;De beide laatste hoofdstukken geven een blik op Heldring, dienbsp;zonder aarzeling nieuw genoemd mag worden. Dat Heldringnbsp;in den strijd voor reorganisatie der Nederlandsch Hervormdenbsp;kerk een belangrijke plaats heeft ingenomen, is nog nimmer tenbsp;berde gebracht. Met geduld hebben wij getracht ons in hetnbsp;kerkelijke denken van Heldring in te leven, en het heeft onsnbsp;geen oogenblik berouwd. Zijii vragen zijn de onze! Zijn kreetnbsp;om kerkherstel verstaan wij in onzen tijd beter dan zijn tijdgenoot en. Aan Beets schreef Heldring i September 1848, dat denbsp;straalbreking van zijn oogen uit een anderen tijd was dan uitnbsp;die, waarin hij leefde. Dat woord gaat in vele opzichten op, maarnbsp;zeker ook ten opzichte van het kerkelijke vraagstuk. \Vie konnbsp;zoo hartstochtelijk voor een nieuwe kerkorde pleiten als Heldring?nbsp;In het laatste hoofdstuk stonden wij stil bij het school-vraagstuk.nbsp;Dat vereischte een grondige voorstudie van den schoolstrijd, datnbsp;vroeg onze houding te bepalen ten opzichte van minister Vannbsp;der Brugghen. Moeilijk konden wij ons vereenigen met de bijnbsp;velen, nog traditioneele opvatting, dat Groen van Prinsterer in denbsp;jaren rondom 1857 de man is geweest, terwijl Van der Brugghen

^Vgl. A. de Graaf, Het Réveil en de strijd tegen de onzedelijklheid, Zutphen 1952.

-ocr page 28-

XXIV

Inleiding

als een afvallige dient te worden gebrandmerkt. Heldring ging ons anders voor! En Goslinga kwam in zijn belangrijke studienbsp;over bet conflict tusscben Groen en Van der Bruggben tocb ooknbsp;tot een andere conclusie ^. Heldrings gedachten over bet bijzondernbsp;onderwijs verdienen ook verder nog onze aandacht. Voor allenbsp;tijden is bet goed, dat er op de nauwe band gewezen wordt, dienbsp;er moet zijn tusscben kerk en school.

Aan bet eind van bet boek nemen wij, na zijn karakterbeeld ge-teekend te hebben, van Heldring afscheid. Gods raad beeft bij gediend. Wij blijven hem gedenken. Aan ons vaderland schonknbsp;God niet vele zonen, zoo stoer van geloof.

1 A. Goslinga, Het conflict Groen—Van der Bruggben, in: Christendom en Histoire, lustrumbundel, 1933.

-ocr page 29-

EERSTE HOOFDSTUK

JEUGD - STUDENTENTIJD - ROEPING -SOCIALE VRAGEN - HUWELIJK

GEBOORTE. VOORGESLACHT EN OUDERS OTTO GERHARD HELDRING werd 17 Mei 1804 ’s avonds

om kwart over tien ^ als vierde kind en als derde zoon in de pastorie te Zevenaar geboren en 20 Mei daaropvolgende doornbsp;^ijn vader in den namiddag-dienst ten doop gebonden en ..Coramnbsp;b^acië Ecclesiae” ^ gedoopt.

^Is bijzonderheid van Zevenaar in dien tijd moet vermeld quot;^orden, dat bet, binnen een tijd van twintig jaren, bij afwisselingnbsp;tot Nederland of Duitscbland bekoorde, betgeen ecbter geennbsp;onkel bezwaar opleverde voor de familie Heldring, daar de vadernbsp;Nederlander en de moeder Duitscbe van geboorte was. Het voor-ëeslacbt Heldring diende bet vaderland langen tijd in krijg ennbsp;gevaren. In bet midden van de 17de eeuw week de grootvadernbsp;den predikant te Zevenaar terwille van zijn geloof uit zijnnbsp;geboorteland Hessen, om bier in Nederlandscben dienst te tredennbsp;on in zijn verdere loopbaan Prins Willem van Oranje, den laterennbsp;Koning Willem III, nog als kapitein naar Engeland te vergezellen.nbsp;De Heldrings waren ecbte Calvinisten.

Hun geslachtsregister stond acbter in de ,,Institutie van Calvijn”, die Heldrings overgrootvader zeven maal doorlasnbsp;Ds O. G. Heldring van Zevenaar bad eenerzijds wegensnbsp;kcbaamszwakte, anderzijds terwille van een vurigen wenscb vannbsp;zijn vrome moeder, Arendina van Vbelen, ecbtgenoote van luitenant O. G. Heldring, afgezien van een door zijn voorgeslachtnbsp;steeds geambieerde militaire loopbaan, om zich aan de theologische studie te wijden. En het was voor deze, om haar godsdienstige overtuiging uit haar vaderland verdreven vrouw, een rijkenbsp;dag, toen haar eenige zoon, na met grooten ernst zijn studie voltooid te hebben, zijn intree deed in het grensplaatsje Zevenaar,nbsp;waar hij zich ontplooide tot een predikant, die ernstig van karakter was en vast in het geloof stond. Hij huwde in 1796 met Louise

^ Zijn vader legde dit vast in het doophoeh.

2 D ¦w.z. in het midden der gemeente — in tegenstelling tot den huisdoop, die in dien tijd veel voorhvFam.

2 O. G. Heldring, Autobiografische aanteekeningen, deel I, pag. 1.

-ocr page 30-

a nbsp;nbsp;nbsp;Jeugd - Studententijd - Roeping

Geertruida, oudste dockter van Ds Johan Wilhelm Janssen, con-sistoriaal-president en predikant in de Icolonisten-gemeente te Pfalzdorf hij Kleef. In haar had hij een levensgezellin gevonden,nbsp;die door haar piëtisme „zuiver als goud en helder als kristal” totnbsp;rijken zegen voor haar kinderen zou worden, doordat zij steeds alsnbsp;de haar door God geschonken taak zag, haar kinderen tot dennbsp;Heiland te brengen. Met de andere kinderen werd ook de jongenbsp;Otto Gerhard door de trouw van deze christenouders omringd.nbsp;Zij hehhen een onuitwischbaar stempel op zijn leven gezet. Zijnnbsp;moeder onderwees hem in den Bijbel, zoodat hij daarin thuis wasnbsp;als weinigen van zijn leeftijd, terwijl zijn vader eiken morgennbsp;kinderlijke verklaringen gaf bij de huiselijke godsdienstoefening,nbsp;aan de hand van het Bijbelgedeelte, dat langen tijd door Ottonbsp;Gerhard werd voorgelezen. Hierdoor ontstond een eerbied in hetnbsp;kinderlijk hart, die nooit week, sinds zij ontwaakt was.

En terwijl het leven van zijn ouders zich kenmerkte door de overtuiging, dat de biddende weg steeds de veilige was, werd het vertrouwen in den God, die een hoorder der gebeden is, ook bij Otto Gerhard reeds vroeg gewekt en niet beschaamd.

Om Heldring in zijn latere leven te verstaan, zal men goed doen er acht op te geven, hoe, dank zij zijn opvoeding in het ouderlijknbsp;huis, groote liefde tot den Bijbel reeds in zijn jeugd gepaard gingnbsp;met oprecht verlangen om met God door het gebed in contactnbsp;te komen.

,,Ik geloofde, daarom bad ik ook,” luidt zijn eigen getuigenis. Het Iaat zich dan ook volkomen begrijpen, dat hij later eennbsp;geschrift, dat een wending bracht in zijn levensgeschiedenis, metnbsp;innige dank opdroeg aan zijn ouders, omdat zij geloof, hoop ennbsp;liefde in zijn hart geplant hadden.

Moeilijk zou hij later het bekende kerklied ,,Nooit kan t geloof te veel verwachten” aan zijn gemeente opgeven, zonder aan zijnnbsp;ouders te denken, die met dit lied het leven waren doorgegaan.

VROEGE JEUGD

W^at Otto Gerhard vanaf zijn vroege jeugd reeds goed typeert is zijn vriendschap voor arme menschen. Hij, die later met krachtnbsp;een lans zou breken voor betere volkshuisvesting en de vriend dernbsp;armen zich als een eeretitel zou verwerven, voelde zich als kleinnbsp;kind reeds het beste thuis in de armoedige weverswoning, waarnbsp;de harde aarde als vloer dienst deed en ruwe zwart-berookte

-ocr page 31-

Sociale vragen - Huwelijk nbsp;nbsp;nbsp;^

planken den zolder vervingen. Hoe genoot de jonge Heldring ook van kind af aan, als zijn fantasie vrij spel kreeg] Op hoogennbsp;leeftijd brengt bij nog warmen dank aan de oude kindermeidnbsp;Hanna, die de aardmannetjes en waternimpnen nit de sprookjes-wereld van Grimm zoo heerlijk voor bem bad doen leven.

Stellig is bet opmerkelijk, dat de fantasie, de droomwereld, nimmer uit Heldrings leven verdwijnen, maar er een belangrijkenbsp;rol in spelen zou. Later voelde bij zich geroepen er over tenbsp;schrijven en te wijzen op de dag- en nachtzijde van die fantasiewereld in bet mensebelijk leven .

De watersnood van 1809 maakte bij als kind van vijf jaren mee,, Alles vloog op scKaatsen door Ket stadje Zevenaar. a et innbsp;vallen van de dooi speelden er zich ontzettende toonee eri vannbsp;verwoesting af, toen de Rijn zich met al zijn kracht een be ingnbsp;brak door de omstreken en buizen en hoornen meesleurde.

JONGENSJAREN

Zijn jongensjaren vielen in de bewogen tijden van de Napoleontische oorlogen. Duizenden soldaten, Duitschers en Kozakken, zag hij in Zevenaar doortrekken. Twaalf officieren van zijn woonplaats lieten in den krijg bet leven. Eén officier, leerling van zijnnbsp;vader, kwam met veel verhalen behouden uit Moscou terug. Hoenbsp;zal hij vol aandacht geluisterd hebben!

Maar met dit al viel er over de vreugde der jonge jaren een sombere schaduw, die het kinderhart vaak weemoedig stemde. Het spel bracht echter gelukkig goede afleiding. W^ant hij die later eennbsp;helder oog had voor de paedagogische en hygiënische beteekenisnbsp;van het kinderspel in de vrije natuur, werd daarin in zijn jarennbsp;door niemand overtroffen.

Pinkeren, klinkeren en knikkeren deed hij naar hartelust. In later jaren dacht hij meer dan eens aan het woord van Zinzendorfnbsp;..toen wij nog als kinderen speelden, was de Geest Gods reedsnbsp;in ons midden”

Met zijn zesde jaar werd hij gezonden naar de Hervormde school, waar hij het voorwerp werd van vele plagerijen van den kantnbsp;zijner meest Roomsche mede-scholieren, terwijl de uiterst strengenbsp;meester verre van zuinig was met stokslagen. Eén voorval op die

^ Dit opstel wordt in liet archief te Zetten bewaard.

^ Heldring aan Koenen, 8 Mei 1863.

-ocr page 32-

4 nbsp;nbsp;nbsp;Jeugd - Studententijd - Roeping

sckool heeft indnih gemaakt voor zijn geheele leven. Herhaalde-lijk werd hij door den onderwijzer tot een voorbeeld van slecht schrijven gesteld, ook als hij zijn uiterste best deed. Eens kreegnbsp;een kleine makker, die door Otto Gerhard geholpen was metnbsp;het schrijven van een hoofdletter, juist voor die letter een bijzondernbsp;prijsje van den meester. De kinderen glimlachten, maar de jongenbsp;Heldring zweeg. Doch het onrecht stond hem zijn leven langnbsp;voor oogen en hij wist voor eens en voor altijd hoe belangrijk hetnbsp;was, al aanmoedigende, te berispen. Met zijn besten vriend vannbsp;de lagere school, Speijers, die later rector werd van een Latijnschenbsp;school in België, onderhield hij de vriendschap tot aan diensnbsp;dood. Trouw in vriendschap zou hem dan ook zijn leven langnbsp;karakteriseerenl

LEERLING VAN DE LATIJNSCHE SCHOOL

Na het lager onderwijs genoten te hebben, opende in rustiger tijden de Latijnsche school ^ voor hem de deuren. De daaraannbsp;verbonden rector, een Duitsch candidaat, die de gave vannbsp;doceeren miste en zich in stilzwijgendheid oefende, had het meestnbsp;op met leerlingen, die ijverig studeerden en zich onder zijn leidingnbsp;zooveel mogelijk zelf vormden. En zeker nam de jonge Heldringnbsp;onder deze een belangrijke plaats in. Van huis uit voelde hij zichnbsp;moreel verplicht den tijd zoo goed mogelijk te besteden om denbsp;noodige kennis te vergaren en groot was zijn liefde daarbij voornbsp;de classieken, die hem dan ook steeds is bijgebleven. Als ernbsp;s avonds nog een uur over was, las hij met zijn vader in zijnnbsp;geliefden Vergilius.

Zijn aanleg bewaarde hem echter voor eenzijdigheid, want gaarne las hij in die jaren ook boeken, waarbij zijn fantasie vrij spelnbsp;kreeg. Ter onderbreking van studie en lectuur trok onze leerlingnbsp;van de Latijnsche school er meermalen alleen op uit, om dannbsp;aan het eind van een laan onder een hooge olm stil te staan, waarnbsp;een ver uitzicht over de velden in de richting der Veluwschenbsp;heuvels veel te genietéh gaf. En bij herhaling werd dan in denbsp;eenzaamheid de vraag overwogen, welke toekomst voor hem zounbsp;weggelegd zijn. Wilde hij zijn leven in hooger hand stellen?nbsp;Niemand meene intusschen, dat de jonge Heldring een eenzelvigenbsp;scholier was. Stellig hield hij van de eenzaamheid (en heeft hij

1 Ds Barbas van Scbaarsbergen en pastoor van Laaie van Lent behoorden tot de laatste leerlingen van deze school.

-ocr page 33-

Sociale vragen - Huwelijk nbsp;nbsp;nbsp;5

daarvan, om zijn gedackten te ordenen, zijn leven lang ge-kouden), maar kij stelde even zoo goed prijs op ket vroolijk ge-zelsckap van zijn vrienden op de lange wandelingen naar Mont-ferland en Elterkerg. Hoe kon kij ook genieten, als kij met zijn moeder en zusters naar kartelust uit Knaps ,,Liedersckatz” kon

IT


zingen


Ongetwijfeld was kij, wat zijn onderwijs betreft, niet zoo grondig onderwezen als andere jonge menseken van andere Latijnsekenbsp;sckolen, maar de drang tot zelfstandig studeeren leefde kij kernnbsp;des te kracktiger, toen ket einde van deze studieperiode in ketnbsp;ziekt kwam.

Onderzoek ter plaatse ^ doet ons vermoeden, dat Ds O. G. Heldring als koofd van de Protestantseke gemeente, evenals laternbsp;zijn opvolger, Ds H. J. Fijnekuik, deel uitmaakte van ket eura-torium van de Latijnseke sekool, zoodat Otto Gerkard medenbsp;onder leiding van zijn vader in de Hervormde kerk zijn ,,Latijnseke rede’ kield, die kern op nauwelijks zestien-jarigen leeftijdnbsp;reeds toegang versekafte tot de universiteit te Utreekt.

BELANGSTELLING VOOR HET JODENDOM Naast ket onderwijs op de Latijnseke sekool kreeg kij van eennbsp;vroom Joodsek meester onderriekt in ket Hekreeuwsek. Deze wistnbsp;zijn belangstelling op te wekken voor het Jodendom, zoodat kijnbsp;ziek grondig oriënteerde op ket ganseke gebied der wet en dernbsp;instellingen van ket Oude Testament.

Als bekroning van ket onderwijs werd bij alle groote Joodseke feesten een gemeensekappelijk bezoek gebracht aan de synagoge.nbsp;De liefde voor de zending onder Israël werd aldus in zijn jeugdnbsp;reeds gefundeerd.

PFALZDORF

De wijze, waarop de zomervacantie werd doorgekrackt, beeft mede een belangrijke rol gespeeld in de jaren van voorbereidingnbsp;van Heldrings leven.

Gedurende een lange reeks van jaren bracht ket gemeensekappe-^ Heldring aan Koenen, 25 Juni 1840.

^ Wij denken hier aan mondelinge mededeelingen van den Heer J. H. O. Hazewinkel, notaris te Zevenaar, die zich voor de geschiedenis van zijnnbsp;Woonplaats steeds geïnteresseerd heeft. Verder verwijzen wij naar: A. G.nbsp;van Dalen, De Nederlandsche geschiedenis in en om de Leimers,nbsp;Didam 1939.

-ocr page 34-

6 nbsp;nbsp;nbsp;Jexi/gd - Studententijd - Roeping

lijlce familietezoelc aan de pastorie van grootvader Janssen in den kersentijd zoowel vreugde als toenemende levensverdieping. Hoenbsp;goed herinnerde Heldring zich later alles van die feestelijkenbsp;tochten naar den ouden patriarch! De sneeuwwitte huifkar, dienbsp;zij meestal een eind vooruit waren, het bezoek aan de leesbibliotheek te Kleef, waar de boekenvoorraad werd aangevuld, de ontmoeting met de neven Janssen op de afgesproken plaats in hetnbsp;oude bosch, de hartelijke ontvangst in het grootvaderlijk huis!nbsp;Het was alles even vreugdevol en welk een rijke variatie brachtnbsp;die vacantie in Pfalzdorfl Het leven der bijen werd bestudeerd,nbsp;voor versche honing aan het ontbijt werd gezorgd. Van goedenbsp;lectuur werd genoten. Hoe gaarne verdiepte de jonge Heldringnbsp;zich in reis- en levensbeschrijvingen! Zijn verbeeldingskrachtnbsp;hielp hem, om zooveel mogelijk, in gedachten, die reizen meenbsp;te maken. En zijn intuïtie deed hem de vormende invloed verstaannbsp;van het lezen van goede biographieën, die er, naar zijn laternbsp;oordeel, veel te weinig geschreven waren. Intusschen was hetnbsp;vooral de bijzondere figuur van zijn grootvader, die het vacantie-verblijf zoo bijzonder aantrekkelijk maakte.

Ds J. W. JANSSEN

Johan Wilhelm Janssen werd, na voltooiing van zijn studie in Groningen, predikant te Pfalzdorf bij Kleef. Een onafzienbarenbsp;heidevlakte tusschen Kleef en Goch, die slechts hier en daarnbsp;enkele landhoeven telde en hoogstens aan enkele kudden schapennbsp;eenig voedsel gaf, werd hem als arbeidsterrein aangewezen. Totnbsp;zijn groote vreugde werden hem kort na zijn ambtsaanvaardingnbsp;onverwachts geheel nieu'we perspectieven voor zijn pastoralennbsp;arbeid geopend. Een menigte Pfalzers n.I., die in 1741 als emigranten op reis waren naar Noord-Amerika, waren door tegenspoed in het reisplan op de onbewoonbare heide aan hun lotnbsp;overgelaten, daar de toegang tot de republiek hun verboden wasnbsp;en zij dus de Engelsche schepen niet konden bereiken, die hennbsp;naar hun bestemming zouden brengen. Krachtig geholpen doornbsp;zijn vader ging de jonge predikant aan het werk om dezen rond-zwervenden landverhuizers, althans voorloopig, door inkwartieringnbsp;onderdak te verschaffen. Het vertrouwen in Ds Janssen deed bijnbsp;de emigranten de gedachte aan Amerika spoedig vergeten, temeernbsp;daar met vereende krachten woningen werden gebouwd en eennbsp;groote ontginning op touw werd gezet. De vindingrijke predikant

-ocr page 35-

Sociale vragen - Huwelijk nbsp;nbsp;nbsp;7

hield eerst godsdienstoefening in een schuur naast zijn woning, totdat ingezamelde liefdegaven hem in staat stelden een herhnbsp;te houwen, die in 1793, naar aanleiding van de woorden vannbsp;Jesaja 32 : 15^18, werd ingewijd. Boven den ingang der kerhnbsp;bevindt zich nog een gebeitelde steen, waarop een landman isnbsp;afgeheeld, die met zijn ploeg een heideveld doorklieft en waaronder dat eene woord uit den tekst gegrift staat: ,,Die Wüstenbsp;wird zum Acker werden”.

Op zijn sterfbed kon Ds Janssen hij de overdracht van zijn werk aan zijn zoon zeggen, dat deze profetie vervuld was. Na eennbsp;arbeid van drie en zestig jaren, werd de grijze patriarch tot heerlijkheid bevorderd.

De figuur van grootvader Janssen bleef Heldring steeds voor den geest staan als van een man met een indrukwekkend uiterlijk, volnbsp;gezond verstand, waardoor hij bij uitstek geschikt was, om voornbsp;allen een raadsman te zijn. Door zijn strengheid van zeden ennbsp;tucht wist hij de orde onder de kolonisten voorbeeldig te handhaven met behoud van aller achting en liefde.

Met opzet hebben wij over Heldrings grootvader eenigszins uitgeweid, omdat er buiten twijfel een parallel valt te trekken tus-schen hem en zijn kleinzoon. Heldring zelf is de eerste om ons te verzekeren, dat de arbeid van zijn grootvader, die met zulknbsp;een mooie uitslag bekroond werd, hem heeft opgewekt om Godsnbsp;zegen en s menschen hulp in te roepen tot opbouw van het armenbsp;Hoenderloo op de Veluwe. De drang naar kolonisatie zat hemnbsp;in het bloed. In de tweede plaats zou zijn arbeid in Zetten ernbsp;bewijs van geven, hoe ook hij strengheid kon doen samengaannbsp;met tactvol, liefdevol optreden. Opvallend is in de derde plaats,nbsp;dat wij de uitgesproken liefde van grootvader Janssen voor catechetisch onderwijs (hij schreef zelf een veel-gelezen catechismus)nbsp;zeer beslist terugvinden bij Heldring juist in de jaren, die vannbsp;beslissing zouden worden voor zijn leven. Want ook bij hemnbsp;kwam het vast te staan, dat grondige bestudeering en predikingnbsp;van de catechismus slechts heilzaam kon werken voor het kerkelijknbsp;en persoonlijk leven.

Tenslotte moge opgemerkt worden, dat Heldrings liefde voor archeologische studie in de omgeving van grootvader Janssennbsp;werd opgewekt. Deze bezat aan de Niers, een klein riviertje, datnbsp;door de Gochsche velden kronkelt, eenig grondgebied met oudenbsp;grafheuvels uit den tijd der Cimbren en Teutonen, waarop hij

-ocr page 36-

8 nbsp;nbsp;nbsp;Jeugd - Studententijd - Roeping

zijn jonge gasten met vreugde opmerkzaam maakte.

Hoe genoot de jonge Heldring, als nauwgezet onderzoek met de spade tal van urnen of andere oudheden opleverde ïnbsp;Als predikant zou hij, ter welkome afleiding in het drukke pastorale leven, menige ontdekkingstocht in verschillende deelen vannbsp;ons vaderland maken, om aldus zijn liefde voor de oudheidnbsp;wakker te houden, onder anderen met zijn neef J. J. L. Janssen,nbsp;die later conservator aan het oudheidkundig museum te Leidennbsp;werd.

HELDRING DOET BELIJDENIS

Wanneer wij nu tot den jongen Heldring terugkeeren, zien wij dat hij den 27sten Augustus 1820 vóór zijn vertrek naar Utrechtnbsp;belijdenis des geloofs deed in de vaderlandsche kerk. Zijn leeftijdnbsp;hracht mee, dat hij in dien tijd nog sprak, zooals zijn vader sprak.nbsp;Hij had nooit eenigen twijfel in zich ontdekt, maar er was hijnbsp;hem nog evenmin van hartelijke instemming sprake. Het be-zfwaarde hem allerminst, dat hij de stille overtuiging koesterde,nbsp;aan de academie de leer der kerk te onderzoeken om, tot eennbsp;persoonlijke geloofsovertuiging te komen.

STUDENT

Het was voor Heldring een groote steun, dat zijn neef Wilhelm Janssen tegelijk met hem als student te Utrecht werd ingeschrevennbsp;en zijn kamer met hem deelde. Zij hielpen elkaar door de moei lijkheden van den groentijd heen, waarhij Heldring, evenals zijnnbsp;neef, al aanstonds karakter toonde door van het hegin af aan tenbsp;weigeren naar perverse gesprekken te luisteren, of er aan deel tenbsp;nemen, wat stellig moed vereischte en menig hoogst onaangenaamnbsp;moment bezorgde

Het leed was echter spoedig geleden toen dé neven zich in stille studie terugtrokken. De Duitsche poëzie, vooral Schiller, Goethenbsp;en Wieland, stond in het centrum van de belangstelling vannbsp;Heldring, terwijl Janssen vooral aan de studie der wijsbegeertenbsp;aandacht schonk.

1 Het zedelijk peil van ket studentenleven stond in het jaar, dat Heldring aan kwam, verre van hoog. Twee van zijn tijdgenooten bezweken alsnbsp;soldaat op Java, anderen als soldaat in Nederland. Enkelen dronken zichnbsp;dood. Anderen pleegden zelfmoord. Slechts twee godgeleerden bereiktennbsp;in zijn herinnering een standplaats. (Zie: O. G. Heldring, Reis naarnbsp;Hamburg”, Arnhem. 1850, blz. 27).

-ocr page 37-

Sociale vragen - Huwelijk nbsp;nbsp;nbsp;q

De neven vonden elkaar in kun gemeensckappelijke liefde voor de Duitscke pkilosofie. Eerst werd Herder kun keld, die in zijnnbsp;tijd kaan krak voor een dieper verstaan van ket kistorisck ckris-tendom en in Jezus niet langer den rationalistiscken moraalprediker, maar den gever van goddelijke krackten zag. Daarnanbsp;trok Jacoki sterk kun kelangstelling, wiens liefde voor Goetkenbsp;zij deelden en wiens godsdienstige gevoelspkilosofie zij zeer opnbsp;prijs stelden. Uren wandelden zij samen om te spreken over allesnbsp;wat kun aandackt kad getrokken.

In ket tweede studiejaar wierp Janssen ziek op de studie van Spinoza en zonder ziek gekeel op dat terrein te wagen leerdenbsp;ook Heldring de ideeën van Spinoza met den dag keter kennen.nbsp;De rationalistiseke trias ,,God, deugd en onsterfelijkkeid” werdnbsp;steeds sterker keider koofdgedaekte, waarin zij tenslotte zóó verstrikt raakten, dat alle geloof aan de Godsopenkaring werd uitgedoofd. Zoo verliepen de propaedeutiseke jaren, zonder veelnbsp;koop op een vrucktkare keoefening der godgeleerde vakken opnbsp;te leveren. De officieele studie voor t examen werd intussekennbsp;goed verzorgd. De professoren Pkilip Willem van Heusde (ge-sekiedenis) Antkonie van Goudoever (wijsbegeerte en letteren),nbsp;Jokan Frederik Lodewijk Sckröder (wiskunde en logica), Jokan-nes Henricus Pareau (Hekreeuwsck enz.), konden over kunnbsp;alumni tevreden zijn, die met glans voor ket examen tot toelatingnbsp;tot de tkeologiscke studie slaagden.

Een nieuwe periode krak aan, zonder veel geluk voor Heldring met ziek mee te krengen. Van de colleges ging weinig bezielingnbsp;uit. Hij trof ket dan ook stellig niet in de jaren 1822^1826 innbsp;Utreckt. Als Heldring als emeritus zijn academie-tijd critiscknbsp;bekijkt, komt er een glimlack op zijn geziekt bij de kerinneringnbsp;aan allen, die ziek ket praedicaat ,,groot” verworven kadden. Uitgezonderd Bilderdijk, dien niemand groot noemde, waren bijnanbsp;allen groot, die een woord in proza of poëzie ten beste gaven.

^ Van Heusde begroette in bet christendom de hoogste ,,Openbaring der humaniteit”, A. M. Brouwer, Daniël Chantepie de la Saussaye, Groningen, 1905, pag. 6.

Van Heusde, die door A. J. Laicke in diens proefschrift ,,de vader van het humanistisch Reveil” genoemd wordt, heeft er vooral voor gezorgdnbsp;dat de bibliotheek der Utreohtsche Universiteit uit de koude, vochtigenbsp;gewelven van de Janskerk overgebracht werd naar het vroegere paleisnbsp;van Koning Lodewijk. (vgl. A. J. Lakke, Ph. W. van Heusde, Leiden.nbsp;1908. pag. 40, 47 en 48).

-ocr page 38-

10

Jeugd - Studententijd - Roeping

De nullen van dien tijd w^erden, naar zijn geestig oordeel, al zeer snel tot tientallen en konderdtallen verKeven. Ijdelheid en middelmatigheid zaten op den troon. Een ,,edel dichter” hezw^eeh hij hetnbsp;lezen van een scherpe recensie van één zijner werken, terwijl eennbsp;ander stellig niet minder ,,edel poëet” het er niet heter afhracht,nbsp;toen hem een zeldzame hulde ten deel viel. Na de tijden vannbsp;onrust, heminde men de rust en de gemoedelijkheid en Nederland rustte hij een weinig diepzinnige opvatting van het christendom, wat niet wegnam, dat de theologische studenten van dienbsp;dagen in hun professoren de grootste mannen van hun tijd zagen.nbsp;In Utrecht doceerden: Royaards, Bouman en Heringa.

Nadat D. Huisman zijn studenten achttien jaar had ,, verveeld ^ werd Herman Johan Royaards in 1823 eerst buitengéwoon en innbsp;1826 gewoon hoogleeraar in de Kerkgeschiedenis. Met zijn vriendnbsp;Nicolaas Christiaan Kist, waarmee hij met een tijdsverschil vannbsp;twee dagen in 1817 gelijk candidaatsexamen deed, richtte hijnbsp;het bekende Archief voor Kerkgeschiedenis op. ,,Het plan daartoenbsp;werd geopperd, toen zij na de inaugureele oratie van Kist tenbsp;Leiden, 11 October 1825, samen in de trekschuit naar Utrechtnbsp;het plan bespraken ^.”

H. Bouman doceerde vanaf 1823 exegese van het Nieuwe Testament en de theologia naturalis. In de wereld der geleerden genoot hij een bijzonderen roep, omdat hij zoo prachtig Latijnnbsp;sprak Daar Heldring in zijn geschriften noch over Royaards,nbsp;noch over Bouman één woord gerept heeft, achten wij ons ontslagen van de vermelding van meer bijzonderheden over dit tweetal zijner leermeesters. Hij bezocht de colleges weinig of niet.nbsp;Omringd als hij aan alle kanten was door twijfel tengevolge vannbsp;zijn philosophische studie, had hij toch diep in zijn hart grootnbsp;verlangen op de Heilige Schrift te worden gewezen. Gaarne zounbsp;hij den Bijbel in zijn diepere beteekenis hebben gekend, maarnbsp;in dien tijd moest het contact met Professor Jodocus Heringanbsp;nog gelegd worden. De supra-naturalistisch georiënteerde colleges hinderden hem, omdat hij in de theologie van zijn leermeesters overal leemten en zwakheden zag. En bij gebrek aannbsp;tegenwicht, waardoor een beroep werd gedaan op zijn godsdien-

1 nbsp;nbsp;nbsp;J. A. Cramer, De Theologische Faculteit te Utrecht in de iSe en hetnbsp;begin der ige eeuw. Utrecht, 1936, pag. 81.

2 nbsp;nbsp;nbsp;J. A. Cramer, t.a.p., pag. 78.

3 nbsp;nbsp;nbsp;M. V. Rhijn, Gemeenschap en vereenzaming, Amsterdam, 1940, pag. 16.

-ocr page 39-

11

Sociale vragen - Huwelijk

stige opvoeding in ket ouderlijk kuis, stelde kij ziek er koe langer koe meer op in, ket gekoorde uit critisck oogpunt te kesekouwen,nbsp;w^aardoor, wegens gekrek aan logica, veel naar ket terrein dernbsp;fakelen werd verwezen.

Terwijl zijn vriend Beets een tiental jaren later voor zijn geestelijke vorming te Leiden evenmin leiding ontving, maar tock met geduldnbsp;en zonder klagen menig taai krok gewillig slikte weigerde Heknbsp;dring kewust ket menu zijner koogleeraren te aanvaarden ennbsp;deinsde kij er niet voor terug ziek satyres op de colleges en denbsp;professoren te veroorloven. Reeds aan de Latijnseke sckool gewend eigen weg te vinden, zoekt kij deze ook tkans in de studienbsp;der gesekiedenis. Met groote kelangstelling doorworstelde kij denbsp;algemeene gesekiedenis, om met nog intenser liefde de kistorienbsp;der Kerk te kestudeeren. De academiseke kikliotkeek zag kernnbsp;uren aanéén kinnen kaar muren, als kij zelf in de wetensekappe-lijke gesekriften ket spoor zoekt. Die vrije studie-ontwikkelingnbsp;keviel Heldring, evenals zijn neef Janssen, ket kest. Maar ketnbsp;regelmatig college-verzuim zou kern tock droevig te staan komen.nbsp;Waar alle contact met de professoren gemist en de drempel vannbsp;de college-kamer kij uitzondering oversekreden werd, zag kij zijnnbsp;naam op zekeren dag toegevoegd aan die van ken, die in kwadenbsp;reuk kij de koogleeraren stonden. Onverwackts voor ket koog-geleerd driemansekap zijner faculteit gedaagd, kreeg kij metnbsp;eenige kem onkekende mede-studenten een kestraffing over verregaand onzedelijk gedrag, om daarenkoven te vernemen, dat kemnbsp;eenige academiseke voorreckten ontkouden werden.

Een storm van verontwaardiging krak los in ket kart van den diep gekwetsten studiosus, te meer sinds een persoonlijk onderzoek naar de reden dezer kekandeling geen enkel resultaat opleverde. Arkeidslust en levensgeluk sekenen gekroken. Denbsp;dwaaste en meest ongepaste wraakgedackten joegen door zijnnbsp;krein. Een trouw vriend krackt gelukkig uitkomst, door kem totnbsp;kalmte te krengen. Stellig was ket gedrag der professoren onverantwoordelijk, maar dit nam niet weg, dat Heldring ook terdegenbsp;sckuld kad door op irriteerende wijze ziek boven alle wetten ennbsp;vormen te verkeffen. Heldring koog ket koofd en nam ziek voornbsp;een edele wraak te nemen door zoo goed mogelijk aan de geordende studie deel te nemen. Zijn vader gaf kem de bevrediging,

1 P. D. Ckantepie de Ia Saussaye, Het leven van Nicolaas Beets, Haarlem, 1904, pag. 16.

-ocr page 40-

12

Jeugd - Studententijd - Roeping

dat zijn verregaand onzedelijk gedrag ziek niet verder kad uitgestrekt dan een glimlack over een onkeduidende opmerking van één der professoren, die daaraan de wanorde op zijn college toe-sekreef. Het moet in die jaren meer dan eens op de colleges vannbsp;sommige professoren rumoerig zijn toegegaan. Bij ket oudste tkeo-logengeslackt in ons vaderland is de kerinnering bewaard gebleven, dat gedurende eenigen tijd bij ket uitspreken van ketnbsp;judicium van tkeologiscke examens de gebruikelijke praedicatennbsp;als ,,cum laude” en andere, achterwege bleven ,,propter kircam innbsp;catkendra”, d.w.z. vanwege een geit, die al te jolige theologennbsp;in den katheder van Professor Heringa gestopt haddennbsp;Na ket genot van een vacantie begon Heldring een nieuwenbsp;periode in zijn studententijd. Twee tkeologiscke gezelschappennbsp;namen kern als lid op, waardoor tot eigen bevrediging zijn belangstelling voor de pkilosofiseke studie geremd en een dieperenbsp;levensernst, dank zij den invloed van enkele oudere leden, in zijnnbsp;kart geboren werd.

Stellig bleef de godsdienst voor kern nog veel te veel wetenschap en lagen weten en gelooven voor zijn bewustzijn nog te veel innbsp;hetzelfde vlak, doek in één opzicht onderscheidde kij zich vannbsp;de meeste zijner tijdgenooten, namelijk door zijn eerbied voornbsp;den Bijbel, die bewust bij vernieuwing doorbrak, reden waaromnbsp;kij scepsis ten opzichte van den Bijbel nimmer met gejuich begroette.

Die eerbied voor de Heilige Schrift zag kij later als een effect uit moeders hand, waarvan kij de coupons nog in zijn studententijd knipte. Had de kerk in kaar prediking ket hare gedaan omnbsp;deze eerbied te versterken, dan zou Heldring dit stellig op prijsnbsp;hebben gesteld. Maar ket ijskoud relaas der rationalisten zijnernbsp;dagen en dé dorre, veel te lange prediking van ket evangelienbsp;weerkielden kern al spoedig ernst met de kerkgang te maken. Innbsp;ket eerste gedeelte van zijn studententijd kon kij ket kerkbezoeknbsp;niet verder opvoeren dan één, hoogstens twee keer per jaar. Hetnbsp;was tenslotte Professor Jodocus Heringa, die in Heldrings kerkgang regel bracht. Toen Heldring kern eens koorde preeken, werdnbsp;kij zoo getroffen door zijn eenvoud en helderheid, dat kij sindsnbsp;geen prediking van dezen koogleeraar oversloeg. Dit brachtnbsp;mede, dat kij voortaan met groote belangstelling Heringa’s colleges ging volgen, die kij om kun gezonde taal en duidelijkheidnbsp;1 Ds P. M. Eigeman, emeritus-predikant te Utrecht, was onze zegsman.

-ocr page 41-

Sociale vragen - Huwelijk nbsp;nbsp;nbsp;13

zeer kon waardeeren. Er ontstond een band van vriendschap tusschen boogleeraar en student, die gebleven is tot aan bet verscheiden van den eerste in 1840.

PROFESSOR HERINGA

Professor Heringa heeft voor Heldring veel van zijn studententijd goed gemaakt. En geen wonder. Van bevoegde zijde ^ vernemennbsp;wij. dat hij bij de studenten door de vriendelijkheid van zijnnbsp;omgang, door de pittigheid en fijnheid van zijn geest, door zijnnbsp;innerlijke beschaving, maar bovenal door de degelijkheid vannbsp;zijn onderwijs zeer gezien en geliefd was. Hij was gewend opnbsp;zijn colleges het vóór en tegen tegenover elkander te plaatsen, ennbsp;zóó de studenten tot nadenken en zelfstandig oordeelen te prikkelen. Hij gaf den krachtigen stoot tot de scheiding van Bijbelschenbsp;Theologie en Dogmatiek. Zijn leerlingen wilde hij den Bijbelnbsp;doen kennen om zoodoende goede dominees van hen te maken,nbsp;menschen van vroomheid en geloof. En al is zijn Bijbelschenbsp;Theologie niet meer de onze, die van den Bijbel een samenstelnbsp;van geïnspireerde teksten maakte, welke men maar had te ordenennbsp;om een goede dogmatiek te krijgen, zoo blijft toch vast staan, datnbsp;zijn onderwijs een verkwikking is geweest in een tijd, waarinnbsp;jonge predikanten moesten klagen, eerst door den omgang metnbsp;collega’s den Bijbel te hebben leeren kennen, omdat zij aan denbsp;academie niets anders dan de uiteenzetting van systemen haddennbsp;gehoord.

Den man, die in de moeilijke jaren van i8ilgt;—1816 met vaste hand aan het stuur stond der Utrechtsche Hoogeschool, hieldnbsp;Heldring, t zij nogmaals gezegd, tot aan diens dood hoog.

PROEESSOR WTTEWAAL

Opmerkelijk is ook de vriendschap met Professor Gerard Wttewaal, Nederlandsche rechtsgeleerde en bekend landbouwkundige in zijn dagen Geboren in 1776, wees hij reeds in 1803nbsp;een leerstoel in de rechten te Deventer van de hand, om in 1822

1 nbsp;nbsp;nbsp;J. A. Cramer, t.a.p-, pag. 30 en 32.

2 nbsp;nbsp;nbsp;J. R. Thorbecke gaf het levensbericht van dezen afstammeling vannbsp;Cornelis Dirkszoon, admiraal van Noord-HoIIand, die Bossu op de Zuiderzee gevangen nam. Vgh J- R- Thorbecke, Levensschets van den hoog-leeraar G. Wttewaal, Haarlem, 1838.

-ocr page 42-

14

Jeugd - Studententijd - Roeping

een professoraat in de landtouwkuislioudkunde en plantkunde te Leiden met een oratie over „de landKuishoudkunde van rijks-vs^ege” te aanvaarden. Wieken acfitereen logeerde Heldring bijnbsp;Wttewaal, betzij te Leiden, betzij op zijn landgoed ,,\Vicken-burg” tusscben Houten en Schalkwijk, waar een belangrijkenbsp;plantenverzameling te bewonderen viel en de praktijk van betnbsp;landbouwbedrijf werd uitgeoefend.

Het latere leven van Heldring is in vele opzichten zonder dezen boogleeraar moeilijk te verstaan. Wttewaal beeft, bekend als bijnbsp;was met alle volkstoestanden, Heldrings belangstelling voor velenbsp;vragen van bet practiscbe leven wakker geroepen. Tot aannbsp;zijn dood in 1858 sprak bij met Heldring over de nood en denbsp;hulp der armen, waarbij bij als eerste eiscb de opheffing van elkenbsp;belasting op de consumptie stelde.

OVERSPANNEN

Intusscben kwam de Paascbvacantie van bet laatste studiejaar in ’t zicht. Door inspanning van alle krachten, waarbij de dagennbsp;lang en de nachten kort waren, kon Heldring de academie metnbsp;een schitterend getuigschrift in alle vakken verlaten. De edelenbsp;wraak was genomen. Maar de prijs was duur! Gedreven door betnbsp;intens verlangen in de studie uit te blinken, was zijn zenuwgestelnbsp;in Maart 1826 zóó geschokt, dat bij alle academische belangstelling moest uitschakelen om niet volkomen aan zenuwstoornisnbsp;te gronde te gaan. Bij grootvader Janssen vond bij een gastvrijnbsp;onderdak, waar bij, op aanraden van diens medicus Dr Rade-maker, den dag met allerlei veldarbeid doorbracbt. De omgangnbsp;met eenvoudige, vrome menscben deed hem bij al zijn geleerdheid zijn gemis aan eeuwige vrede verstaan. Meer dan eens stondnbsp;bij met den dokter, een vroom man, bij ziek- en sterfbedden,nbsp;waarbij bij geroerd werd door bet onwrikbaar geloof der patiënten.nbsp;Als reactie tegen alle wetenschap, die bij tevoren zoo boog badnbsp;geprezen, leerde bij bet leven der arbeiders op prijs stellen, waarvan bij lief en leed van harte deelde. Met de overtuiging, datnbsp;bet gezond verstand, zooals bij dat in den arbeidersstand badnbsp;leeren kennen, dichter bij bet ware geloof stond dan de wetenschap, keerde Heldring na verloop van een half jaar gezond vannbsp;hart en hoofd naar zijn ouderlijk buis terug.

-ocr page 43-

15

Sociale vragen - Huwelijk

PROPONENT

AI tad Kij door zijn verblijf in Pfalzdorf zijn gezondheid herkregen, zoo wilde dit echter niet zeggen, dat hij er naar verlangde om predikant te worden. Het arbeidersleven was veeleer zijnnbsp;ideaal geworden. Toch deed hij, al was het met groote onverschilligheid, reeds den sden October 1826 op aandringen vannbsp;zijn vader proponents-examen. Het resultaat was weliswaarnbsp;gunstig, maar het maakte Heldring niet gelukkiger. Zijn innigstenbsp;wensch bleef nimmer het ambt van predikant te bekleeden, en dennbsp;winter, die op zijn proponentsexamen volgde, bracht hij dan ooknbsp;wederom door met handenarbeid buiten op het veld en in dennbsp;tuin.

Zijn vader achtte echter met vastberadenheid den tijd gekomen, dat hij naar een werkking als predikant zou uitzien. Daartoenbsp;bestond alle mogelijkheid. Tegenover honderd vacante plaatsen,nbsp;stond Heldring als eenige proponent. Dat wil zeggen, dat hij innbsp;alle streken van ons vaderland de herderstaf kon opvatten. Vadernbsp;Heldring zag hem echter gaarne in Hemmen. Ten eerste, omdatnbsp;hij deze kleine gemeente sinds zijn vriend Egeling ^ er gestaannbsp;had, kende en voor zijn zoon geschikt achtte, ten tweede, omdatnbsp;vanwege de niet al te groote afstand het contact met het ouderlijknbsp;huis kon aanblijven, niet het minst, omdat hij, niet ten onrechte,nbsp;de verwachting koesterde, dat de edele kasteelbewoners tenbsp;Hemmen een vormenden invloed op zijn nog slechts 22-jarigennbsp;zoon zouden uitoefenen. Nauwelijks had Heldring de wenschnbsp;(zijns vaders) te kennen gegeven op beroep te mogen preeken,nbsp;of er kwam reeds antwoord in de pastorie te Zevenaar binnen,nbsp;dat hij den volgenden Zondag verwacht werd. Over Nathanael,nbsp;den Israëliet zonder bedrog, werd gepreekt, waarna onmiddellijknbsp;de toezegging van beroep volgde. In tegenstelling tot zijn ouders,nbsp;die over dezen gang van zaken zeer verblijd waren, ging Heldringnbsp;gebukt onder de gedachte, spoedig zijn vrijheid te verliezen. Nanbsp;ontvangst van den officiëelen beroepsbrief kwam hij echter mildernbsp;tegenover zijn aanstaanden werkkring te staan. Het deed hemnbsp;voor zijn historisch bewustzijn goed, zich te kunnen vestigen opnbsp;den oud-vaderlandschen bodem, waar volgens de oude verhalen

^ Lucas Egeling, 1764—1855gt; was achtereenvolgens predikant te Hemmen, VoIIenhove, Hoorn en Leiden. In zijn laatste gemeente mocht hij Danbsp;Costa en Capadose doopen. Hij was vooral Lekend door zijn toewijdingnbsp;voor armen en gevangenen.

-ocr page 44-

i6

Jeugd - Studententijd - Roeping

de Batavieren hun thuis, hun „heim” vonden, om zich vandaar te verspreiden over het land, dat sindsdien hun naam zou dragen.nbsp;Zoo werd hij zonder tegenzin predikant in de Betuwe.

Voorts trok de gedachte hem aan in een landelijke omgeving te kunnen beginnen, waar hij den arbeid, gezien de nauwelijksnbsp;150 zielen, die de Hervormde gemeente telde, kon overzien ennbsp;de studie, mede dank zij de uitgebreide kasteel-bibliotheek, nietnbsp;in het gedrang zou komen.

PREDIKANT

Juist bij zijn komst brak de Waaldijk bij Ochten door, tengevolge waarvan een groot gedeelte van de Betuwe onder water kwam te staan. Al stond het water ook in de lage landen vannbsp;Hemmen, de bevestiging en de intrede konden op den vastge-stelden datum toch doorgaan en zoo werd Otto Gerhard Heldring, die als een berg tegen de ambts-aanvaarding op zag ennbsp;innerlijk nog allerminst tot klaarheid was gekomen, op 25 Maartnbsp;1827 door zijn vader, die de ernst van de ziels-conflicten van zijnnbsp;zoon niet verstond, bevestigd met de woorden uit Daniël 12 : 5...nbsp;,,De leeraars nu zullen blinken als de glans van het uitspanselnbsp;en die er velen rechtvaardigen”. Hoe goed ook bedoeld, het moetnbsp;gezegd worden, dat vader Heldring moeilijk een minder geschiktenbsp;tekst had kunnen kiezen om zijn zoon te bevestigen.

Die morgen heelt den jongen Heldring stellig benauwde oogen-blikken in de kerkeraadsbank bezorgd. Naar aanleiding van 1 Johannes 4 : 7a ,,laat ons elkander lielhebben”, waarbij hijnbsp;geen woord sprak, dat hij niet kon verantwoorden, deed de jongenbsp;prediker in het middaguur zijn intrede. Hij zag het christendomnbsp;op dat uur nog als een aansporing tot de helde, zonder te besellen, dat het veeleer de bron daarvan en de stuwkracht daartoenbsp;was. Hij maakte dan ook een cardinale lout door met veronachtzaming van de kernprediking van den apostel Johannes van denbsp;helde Gods in Jezus Christus, over de onderlinge helde der men-schen te handelen. De sleutel van zijn tekst, gegeven in haarnbsp;aanspraak ,,gehelden”, het hij ongebruikt liggen. Hij zag niet,nbsp;dat de apostel Johannes zijn lezers bedoelde aan te spreken alsnbsp;gelielden Gods in Christus Jezus, om hen op grond daarvan, ennbsp;daarvan alleen, tot onderlinge helde op te wekken. Met de bestenbsp;bedoelingen, om met Christus tot voorbeeld helde te bewijzennbsp;aanvaardde hij echter het predikambt, als opvolger van bekende

-ocr page 45-

17

Sociale vragen - Huwelijk

predikanten, waaronder Egeling en Hoog ^ genoemd moeten worden.

WELKOM OP KASTEEL HEMMEN

Wij zullen er intusschen goed aan doen, door van een dubbele intrede van Heldring in Hemmen te spreken, daar de familie Vannbsp;Lynden aanstonds baar kasteel gastvrij voor den jongen pastornbsp;openstelde.

Op boogen leeftijd herinnerde bij zicb nog de vele goede uren in dit edel, intellectueel, geloovig milieu doorgebracbt. Met dennbsp;ouden kasteelheer, F. G. Baron van Lynden, deelde bij zijn grootenbsp;voorliefde voor de geschiedenis, terwijl bij in diens zoon, W. J. E.nbsp;Baron van Lynden, een landheer vond, die zicb, evenals bij,nbsp;grondig voor de landbouwkundige problemen interesseerde.

De vrome, diepgeloovige vrouwe Baronesse Margaretba Clara van Lynden-Munter, die met fijne tact van tijd tot tijd over denbsp;preek kon spreken, beeft door baar bijzondere persoonlijkheidnbsp;mede baar stempel gezet op de godsdienstige ontwikkeling vannbsp;baar jongen predikant. Haar broer, de beer C. Munter, rustendnbsp;schepen van Amsterdam die een groot gedeelte van bet jaarnbsp;te Hemmen doorbracbt, wekte door zijn uitgesproken literairenbsp;belangstelling Heldring op, om bij vernieuwing aan bet aan denbsp;academie zoo geliefd studieterrein der scboone letteren aandachtnbsp;te schenken.

Op deze wijze aanvaardde Heldring, open voor tal van nieuwe indrukken, zijn werk in Hemmen. Hoe geheel anders was betnbsp;destijds in de Over-Betuwe dan thans bet geval isl Als Beets innbsp;1871 nog een uitnoodiging glimlachend van de band wijst om tenbsp;komen ,,lezen” voor de leerlingen van de normaalschool met denbsp;verontschuldiging, dat Heldrings door ijs omringd eiland in dennbsp;winter niet te bereiken valt kunnen wij wel nagaan, boe betnbsp;nog een halve eeuw vroeger met de communicatie gesteld moetnbsp;zijn geweest. Hoe onbegaanbaar waren vrijwel alle wegen! Totnbsp;welk een isolement veroordeelde een winter op de meeste dorpen!

1 Johannes Hoog, 1799—1827, deed als theoloog zeer veel van zich verwachten door een zeer gunstig beoordeelde dissertatie over de brief van Paulus aan de Filippenzen. Hij verwisselde reeds — binnen een jaar —nbsp;Hemmen met Hoorn, waar hij spoedig stierf.

^ Aan de Oostzijde van de Icerlc in Hemmen vindt men zijn grafsteen. Hij stierf 28 Februari 1855.

3 Beets aan Heldring. 18 Januari 1871.

-ocr page 46-

i8

Jeugd - Studententijd - Roeping

De jonge pastor van Hemmen kad eckter lust nock tijd om aan afzondering te denken. Het werk riep aan alle kanten. Nauwelijksnbsp;drie maanden na zijn intrede werden Zetten en Randwijk vacantnbsp;en werd kij als consulent voor deze gemeenten aangewezen, waardoor zijn arkeid ziek van Rijn tot Waal uitstrekte. Cateckese ennbsp;ziekenbezoek op drie plaatsen vroegen veel tijd, te meer daar allenbsp;afstanden te voet werden afgelegd. Aan ijver keeft ket Heldring,nbsp;in die periode evenmin als later, ooit ontbroken. Alleen de inzetnbsp;van dien ijver was in den allereersten tijd zoo verre van juist. Ennbsp;vfat begreep Heldring zelf ket best. Hij betrapte er ziek zelfnbsp;telkens op in de trouwste plicktsbetrackting zijn eer te zoeken,nbsp;en bij kerkaling zag kij ziek tijdens zijn lange tockten voor denbsp;vraag gesteld: ,,koeveel eerzuckt en ijdelkeid zijn de drijfveerennbsp;van uw kart?”

Zonder ziek tijd tot rust te gunnen bevond kij ziek van den vroegen morgen tot den laten avond in de versckillende gemeentennbsp;om zijn ambtswerk te verriekten en ieder tot goede zeden op tenbsp;wekken, steeds en overal sprekende over geloof, koop en liefde,nbsp;zonder bij ervaring de bron dezer gaven te kennen. Zelf bleefnbsp;kij dan ook onbevredigd. Hij wilde door ijver innerlijk tot rustnbsp;komen, maar de onrust werd met den dag grooter. De zaak wasnbsp;deze, dat de Heer der Kerk bezig was één zijner dienaren naarnbsp;ket beslissende moment van zijn leven te leiden, waardoor kijnbsp;uiteindelijk tot zijn werk zou worden gevormd.

Heldring zou eerst zelf moeten buigen voor ket kruis van den Verlosser, alvorens kij vrede in eigen kart en bevrediging in eigennbsp;werkkring vond. De roeping, die van boven is, in Ckristus Jezusnbsp;den Heer, moest kern nog gesekonken worden.

Het ging kern als Lutker, die eiken dag dickter bij de volmaking dacbt te komen, om te ontdekken, dat ket tegendeel in zijn kartnbsp;plaats vond. Hoe intenser kij er naar streefde om naar alle geboden des Heeren te leven, des te meer leerde kij eigen zwakkeidnbsp;en zonde kennen. De regels uit Gezang 84, kern van kuis uitnbsp;bekend ,,koe ik dieper poog te delven, koe ik meer bederf ontmoet”, werden kern meer en meer levende werkelijkheid. Stellignbsp;wilde kij ket gebod der liefde zoo goed mogelijk in toepassingnbsp;brengen, maar bij iedere poging daartoe leerde kij inzien, koenbsp;zondig de innerlijkste bewegingen zijns karten waren.

-ocr page 47-

»9

Sociale vragen - Huwelijk

GEROEPEN TOT GETUIGE VAN CHRISTUS

Tevergeefs zoekende naar innerlijke rust, wandelde Kij tusscKen Rijn en ^VaaI op den Zaterdag, die onmiddellijk aan zijn eerstenbsp;Kerstfeest in Hemmen voorafging. Vermoeid kwam Iiij eerstnbsp;s avonds in zijn studeerkamer, om ziek voor te bereiden voor denbsp;komende feestdagen Stellig was kij er ziek geen seeonde vannbsp;kewust, dat kij op den drempel stond van een nieuw leven. Ennbsp;toek zou kij ket spoedig ondervinden. Een kundel preeken, kijeen-gekraekt door D. E. Zimmermann, werd, wie zal zeggen koe on-kewust, ter kand genomen en opgeslagen kij een kerstpreek vannbsp;Friedrick Ferdinand Adolf Sack, Hof- en Domprediker te Berlijn,nbsp;waarvan reeds ket begin met klem op kern afkwam:

,,De genade van onzen Heer en Heiland, Die zichzelf vernederde door uit liefde tot ons mensch te worden. De liefde van God, Dienbsp;zijn eigen Zoon niet gespaard, maar voor ons allen overgegevennbsp;heeft, opdat wij door Hem leven en volle vreugde zouden hebben.nbsp;En de gemeenschap van den Geest, Die ons van zondige menschennbsp;tot broeders van Christus, kinderen Gods en erfgenamen des hemelsnbsp;maakt, zij met ons allen, nu en immer, Amen.”

Een oogenblik later las kij:

„Laten ook wij, die de blijde boodschap vernomen hebben, thans alles, wat wij voor ons aardsche leven te doen, te zorgen, te lijden,nbsp;te hopen, te vreezen hebben op zij zetten en uit het donker, dat onsnbsp;pelgrims op aarde allen meer of minder omringt, heensnellen tot denbsp;hemelsühe dageraadsglans.”

Bij de bekandeling van ket keilig Kerstgebeuren zag kij ziek voor twee vragen geplaatst, waar kij reeds lang mee bezig was geweest,nbsp;zonder ooit tot een bevredigende oplossing te komen.

Waarom werd Ckristus als kind geboren?

Waarom werd Ckristus als arm kind geboren?

Op bijzondere wijze, die één der teerste snaren bij kern aanraakte, werd kern bij de beantwoording van de eerste vraag ket nauwenbsp;verband tusseken Ckristus’ geboorte en s menseken wedergeboorte aangewezen. Wij denken aan dit treffende woord:

„O mochten de moeders, met die reine vreugde, waarmee Maria haar kind gadesloeg, beur kinderen gadeslaan, terwijl zij het heilignbsp;voor God beloven, trouw het hare te doen, dat het zondige kind,nbsp;haar geboren, door het heilige kind van Maria gereinigd en geheiligd,nbsp;een kind des hemels mag worden.

1 Op een los blad heeft Heldring dit meegedeeld in het vierde deel van zijn autobiografische aanteekeningen.

-ocr page 48-

ao

Jeugd - Studententijd - Roeping

Even verder las kij:

„Cliristus wil in ons en in alle mensclien geestelijk geboren worden, totdat wij met den Apostel Paulus kunnen zeggen: ,,niet ik leef,nbsp;maar Christus leeft in mij,” Maar deze geboorte van Christus innbsp;ons, deze onze wedergeboorte tot een leven uit Christus, is evenalsnbsp;de geboorte van Christus uit Maria, een wonder Gods, een geheimnbsp;van de hoogste liefde,”

Hoe kegon ket Heldring duidelijk te worden, dat de rede des menseken plaats moest maken voor openbaring Gods, zou ernbsp;ooit van eenige keilszekerkeid sprake zijnï

Bij de bekandeling van de tweede vraag in de preek van Sack werd in ket leven van Heldring de vlag van ijdele eer, bravenbsp;deugdzaamkeid en aanbidding van ket verstand voor goed naarnbsp;beneden gekaald, om voor eens en voor altijd plaats te makennbsp;voor de kruisvlag.

..Zooals door het wonder van de geboorte van den zoon Gods als een menschenkind, de trots van het verstand, dat alles omvatten wil,nbsp;beschaamd en verootmoedigd wordt, zoo zal bij het zien van denbsp;nederigheid en armoede, waarin onze Heer verschenen is, de trotsnbsp;op voorname geboorte en bezit van aardsche rijkdom haar dwaasheid en zonde belijden, opdat wij allen, bij de gedachte aan dit kind,nbsp;de brooze steun van denkbeeldige eer en geluk van ons werpen ennbsp;in ware deemoed en oprecht gevoel van onze diepe afhankelijkheid,nbsp;onmacht en armoede, met een heilig verlangen Hem tegemoet treden,nbsp;die ons alleen kan en wil zaligen. Geen wijze komt door zijn verstand, geen rijke door zijn rijkdom, maar ook geen drager vannbsp;deugden door zijn deugd in het hemelrijk. Slechts aan armen vannbsp;geest wordt het evangelie gepredikt en dat zijn zij, die zich nietnbsp;verlaten op wat zij bezitten, dus niet op geboorte, stand, verstand,nbsp;beschaving, kennis, rijkdom, deugd en goede werken, maar die alleennbsp;steunen op de oneindige barmhartigheid van God en hun Zaligmaker en op de kracht van den Geest, die zij door geloovig biddennbsp;en leven op zich zien neerdalen... Wanneer gij gaarne bidt; Godnbsp;wees mij zondaar genadig, zijt gij de arme aan wien het evangelienbsp;gebracht is.

Dit kloeke, door en door Bijbelscke getuigenis, kon niet nalaten diepe indruk op Heldring te maken. En bet was dan ook geennbsp;wonder, dat bij bet slot der prediking als een persoonlijke roepingnbsp;beluisterde.

,,Komt heden tot Hem, om uw Koning en Heer te aanbidden en teihvijl gij Hem uw hart wijdt, uit zijn volheid genade op genadenbsp;te ontvangen.

-ocr page 49-

21

Sociale vragen - Huwelijk

Wanneer gij u Hem ten eigendom geeft, zal Hij u zijn 'heilig en zalig leven schenken en u door vreugde en leed der aarde heen totnbsp;de blijdschap van zijn hemel leiden.

Zie, Hij heeft zich voor u daartoe gegeven in de nood en de angst van het leven, in de siddering voor den dood.

Hij verlangt slechts uw hart, om u onuitsprekelijke vreugde te bereiden. Zult gij het Hem weigeren?

\Vaarheen wilt gij gaan, daar Hij alleen woorden des levens heeft? Neemt Mijn juk op en leert van Mij; Want Mijn juk is zacht ennbsp;Mijn last is licht.

Volgt Mij na en gij zult rust vinden voor uw ziel. Zoo roept Hij ons allen toe. En Hij, Die ons roept, is getrouw. Die het ook doennbsp;zal, Amenquot;

Diep klonk liet Amen door in liet kart van kern, die op Kerstavond 1827 door ket lezen van deze prediking Ckristus mockt vinden.

Van die ,,tiende ure” af wist Heldring ziek voor zijn leven een geroepene des Heeren, die alleen kij genade wilde leven en alleennbsp;van genade wilde getuigen

Zijn vreugde vertolkte kij kort maar kracktig in de woorden: uitgeleden, uitgestreden, overwonnen. Alle vermoeidkeid viel van kem af.

Met de diepste vreugde en vrede in Ckristus kon kij ket evangelie verkondigen: ,,U is keden de Zaligmaker geboren.” Het woord van den Dooper: „Hij moet wassen, ik moet mindernbsp;worden,” zou kij voortaan tot ket zijne maken.

Bij eigen ervaring wist kij nu wat wedergeboorte was en al verstond kij zelf ket beste, koeveel kij nog in ’t geestelijke zou moeten groeien, ket beginsel van levensvreugde uit God was kem zekernbsp;geschonken. Hoe genoot kij nu van gesprekken met gemeenteleden, die, evenals kij, bij genade mockten leven. De figuur vannbsp;den ouden sekaapkerder Van Ginkel staat kem aan ket eind vannbsp;zijn leven nog kelder voor zijn geesti

Welke een goede dagen doorleefde kij ook, toen zijn moeder en beide zusters kem bezockten en gemeenschappelijk instemmingnbsp;des harten werd betuigd met den drie- en twintigsten Zondag van

1 nbsp;nbsp;nbsp;Vgl.: Fried. Ferd. Ad. Sack, Am, zweiten Christtage, Christus, einnbsp;armes, geringes Menschenkind, Lucas 2 : 15—20, im: Predigten übernbsp;sammtliche Sonn- und Festtags-Evangelien des Jahres, herausgegeben v.nbsp;Ernst Zimmermann, Darmstadt, 1826.

2 nbsp;nbsp;nbsp;O. G. Heldring, ^IVordt den kinderkens gelijk: in Volksalmanak voornbsp;Tijd en Eeuwigheid, 1849, Arnhem, pag. 29—50.

-ocr page 50-

32

Jeugd - Studententijd - Roeping

de Heidelberger cateckismus. Die dagen van zijn jong, levend geloof zou Heldring nooit vergeten. In de beantwoording vannbsp;vraag zestig: ,,Hoe zijt gij rechtvaardig voor God”, kon bij zicbnbsp;volkomen tbuis vinden.

Het was, of de leer der vaderen daar voor bet eerst voor bem de volle kracbt der waarheid openbaarde. Hij was er van vervuldnbsp;en acbtte bet grootste, wat bij denken kon, predikant te zijn, omnbsp;bet ,,soIa fide” uit te dragen.

En tocb, boe bewust Heldring ook in die dagen de rechtvaardiging alleen door bet geloof beleed, er zou nog een tiental jaren voorbij gaan, eer zijn geloof zoo ver tot rijpheid kwam, datnbsp;bet zijn getuigenis over de verschillende terreinen des levens konnbsp;laten booren. In zijn eerste pastoriejaren zag bij nog niet, dat zijnnbsp;reformatorisch levensbeginsel noodwendig een conflict in betnbsp;leven zou roepen, zoowel binnen de kerk ten opzichte van denbsp;prediking, die in baar brandpunten afweek van de Schrift en denbsp;belijdenis, als buiten de kerk ten opzichte van de Maatschappijnbsp;tot nut van bet algemeen. De verklaring daarvan is niet moeilijknbsp;te geven. Het conflict van de godsdienstige overtuigingen drongnbsp;zicb in die dagen nog allerminst op. ^Vij zijn nog in den tijd vannbsp;bet Supranaturalisme, dat een verzoening tot stand wilde brengennbsp;tusscben de orthodoxie der 17e eeuw en bet acbttiende-eeuwscbenbsp;rationalisme. Het bovennatuurlijke werd stellig aanvaard, maarnbsp;rationeel verklaard, al mocht bet zicb nog op de eereplaats verheugen. Men voelde zicb bet meest tbuis bij een Bijbelscb, niet leerstellig cbristendom, en men stelde bet eenvoudig evangelie ,,gaarnenbsp;tegenover de kerkleer”. En de practiscbe doelstelling daarbij voornbsp;bet gemeentelijke leven was een naarstige opwekking tot bravenbsp;deugdzaamheid. Het oppervlakkig optimisme, dat in dien tijdnbsp;opgeld deed, infecteerde aldus ook bet kerkelijke leven en denken.nbsp;Wel bevreemdde bet Heldring, dat bij bet woord ,,wedergeboorte” vrijwel nimmer binnen noch buiten de kerk boorde, maarnbsp;bij was er tocb allerminst aan toe te beseffen, dat zijn innerlijkenbsp;verandering baar consequenties met zicb mee zou brengen. Daarvoor zou bij eerst nog een belangrijke geestelijke groei moetennbsp;doormaken. De omgang met de ringpredikanten was in diennbsp;eersten tijd intusscben niet anders dan goed te noemen. Men zagnbsp;ien collega van Hemmen, die steeds vol humor zat, gaarne ternbsp;vergadering verschijnen en toen één der aanwezigen eens de verzuchting slaakte, dat de Betuwe de geestelijke dood voor de

-ocr page 51-

35

Sociale vragen - Huwelijk

predikanten was, antwoordde Heldring sckerp, maar waar: ,,als zij namelijk willen sterven . Ware vriendsckap sloot kij eckternbsp;slechts met die collega’s, met wie hij zich geestverwant voelde.nbsp;Onder hen namen Ds A. C. Thieme te Zetten en later Ds J. H.nbsp;van Dolder te \Vageningen een belangrijke plaats in. Ten huizenbsp;van Thieme leerde hij een Amsterdamsch koopman kennen, dennbsp;heer Sibenga. In hem trof Heldring iemand, die met een eerlijknbsp;hart uit de rechtvaardiging door het geloof leefde. Het werd eennbsp;vriendschap voor het leven. Meermalen logeerde Heldring in hetnbsp;koopmanshuis te Amsterdam, waar hij met allerlei kringen in aanraking kwam, wat hem later niet anders dan te stade zou komen.nbsp;Menig uur bracht hij intusschen in de pastorieën der vermeldenbsp;predikanten door, om meermalen gesterkt door de gemeenschapnbsp;der heiligen naar eigen woning terug te keeren en zich met desnbsp;te grooter vreugde aan zijn pastoralen arbeid te Wijden.

PASTOR

Wie het voorrecht heeft preeken van Heldring te lezen, begrijpt al spoedig, waarom men daar zoo bijzonder op gesteld was.nbsp;Allereerst waren zij beslist Christocentrisch. Kruis en opstandingnbsp;des Heeren stonden in het middelpunt. Men had er van uit anderenbsp;gemeeriten, waar in de prediking de spanning van zonde en genade gemist werd, gaarne een groote wandeling voor over om doornbsp;Heldrings bezielende Christus-prediking te worden gesterkt.nbsp;Verder waren zij plastisch. Met behulp van alle gegevens vannbsp;zijn tekstverhaal leefde hij zich zóó in de situatie in, dat zijnnbsp;prediking een aanschoitwelijkheid kreeg, die de gemeente metnbsp;vreugde deed luisteren. Onverwachte wendingen waren daarbijnbsp;geen zeldzaamheid. De teekening bijvoorbeeld van Maria bijnbsp;het kruis van Christus bewaart ieder, die er kennis van nam, alsnbsp;een voorbeeld van diepe Bijbelsche prediking. Zij dateert uit 1837.nbsp;Tenslotte waren zij polemisch. Hoe kan het ook anders? Als denbsp;prediking daartoe aanleiding gaf, trok Heldring met overtuiging tenbsp;velde tegen de volkszonden zijner dagen en zijn krachtige oproepnbsp;tot bekeering miste zijn zegenrijke uitwerking niet. In het najaarnbsp;van 1841 preekte Heldring te Heteren zoo scherp tegen de begeertenbsp;naar geld en tegen genotzucht, dat men hem de kansel wildenbsp;weigeren. Kort daarop kwam de watersnood, die ieders leven innbsp;Heteren in gevaar bracht. Heldring verzuimde niet met de men-schen daar mee te leven, en kreeg van menigeen met tranen in

-ocr page 52-

24

Jeugd - Studententijd - Roeping

de oogen een welgemeende hand. De preek had doel getroffen Tot stichting van eigen geloofsleven en dat zijner gemeente verzorgde hij met groote toewijding zijn catechismuspreehen, waarbijnbsp;hij bijvoorbeeld hij de behandeling der sacramenten een krachtignbsp;en zuiver reformatorisch geluid liet hooren. Oude preeken hieldnbsp;hij noch s morgens noch s middags, daar deze hem aan „dennbsp;dood in de pot” deden denken. Wel sprak hij gaarne met eennbsp;vertrouwd vriend vóór en na den Zondag over zijn preek. Ditnbsp;was bijvoorbeeld vaak het geval met zijn huisonderwijzer ennbsp;trouwen diaken J. Bouwhuis, die hem helaas in 1848 reeds doornbsp;den dood ontviel, maar tot zijn vreugde met s Heilands woordnbsp;„Het is volbracht” ontsliep.

Meestal maakte Heldring geen enkele aanteekening Voor zijn preeken. Vijand als hij echter was van improviseeren, waarbij denbsp;prediker voortdurend in herhaling dreigt te vervallen, was hijnbsp;gewoon zijn preek te voren hinnens- en buitenshuis ernstig tenbsp;overdenken en te ordenen, om deze daarna, geholpen door zijnnbsp;buitengewoon sterk geheugen, bezield door het ©ogenblik, volkomen vrij in de bewerking uit te spreken. Steeds was hij zijnnbsp;onderwerp meester

Beets waardeerde Heldrings preeken * en Doedes schreef, dat hij Heldrings evangelieverkondiging op Kerstfeest gaarne zounbsp;beluisterd hebben

Door kanselgaven heeft Heldring zeker niet uitgemunt, maar wij aarzelen geen oogenblik om vast te stellen, dat hij als predikernbsp;zijn eigen, zeer gewaardeerde plaats heeft ingenomen onder denbsp;predikanten van zijn dagen. Er was een tijd, dat het dorpskerkjenbsp;van Hemmen iederen Zondag te klein was om het groot getalnbsp;belangstellende hoorders te bevatten, zoodat er zelfs buiten denbsp;deuren op het kerkhof zaten of stonden.

Met Wichem moet hij ook in zijn manier van preeken overeenkomst vertoond hebben.

Ook aan de catechese schonk Heldring alle aandacht. Zijn hoofdgedachte daarbij was de huiselijke godsdienstoefening te bevorderen. Daartoe gaf hij wekelijks zijn leerlingen enkele hoofdstukken uit den Bijbel op, die in de gezinnen gelezen moesten

1 nbsp;nbsp;nbsp;Heldring aan Groen, 16 December 1841.

2 nbsp;nbsp;nbsp;Oj'G. Heldring, Autobiografische aanteeheningen, deel III, pag. 51 en 3a.

3 nbsp;nbsp;nbsp;Zie Heldring aan Beets, 8 Maart 1837.

^ Zie Doedes aan Heldring, 15 December 1834.

-ocr page 53-

25

Sociale vragen - Huwelijk

worden. Want de Bijbel bekoorde nu eenmaal bij den cbristen. Een cbristen zonder Bijbel noemde kij een kind, dat zijn vadernbsp;niet kent, een reiziger, die op s levens zee zijn stuurman verloor,nbsp;een strijder, die zijn zwaard verbrak, waarmee kij alleen strijdennbsp;kon, en een erfgenaam, die zijn testament verscheurdenbsp;Daar kij ket Britsck Bijbelgenootsckap kad weten te overredennbsp;een Bijbel uit te geven met nieuwe letter en spelling, was ketnbsp;bezwaar komen te vervallen, dat men den Bijbel niet lezen kon.nbsp;Met groote blijdschap zag kij daardoor in den loop der jaren denbsp;godsdienstige belangstelling toenemen, die ziek uitte in trouwernbsp;bezoek van kerk en bijbellezing. Hoe gaarne las Heldring aannbsp;sterfbedden zijn lievelingspsalmen 25 en 150 voor^? Bij denbsp;catechese behandelde kij de Bijbelverhalen vaak aan de handnbsp;van spreuken, die kij dan uit ket hoofd liet leeren. Op den dag,nbsp;dat kij van de oude pastorie afscheid nam, in 1855, behandeldenbsp;kij zeer opmerkelijk o.a. de volgende spreuken: ,,Bij den Heerenbsp;zijn vele uitkomsten”, ,,De Heere zal voorzien”; ,,Eben-Haëzer”,nbsp;tot hiertoe heeft de Heere geholpen’ ’ Dit alles is een bewijs,nbsp;koe kij met zijn persoonlijk geloofsleven achter zijn catechetischnbsp;onderwijs stond. Heldring catechiseerde trouw. Wanneer kij eennbsp;week voor zijn werk op reis moest, kaalde kij s Maandags denbsp;cateckisatie-uren in

Overtuigd als kij voorts was, dat de Zondag één der grootste gaven van God aan de wereld was, riep kij zijn gemeenteledennbsp;gaarne op, om dezen dag op waardige wijze te vieren. Vooral innbsp;zijn eerste jaren trad kij met kracht en succes op tegen ket bezoeknbsp;aan herbergen op Zondag in de naburige dorpen, waar ket zoogenaamde beugelspel met inzet van een hoeveelheid jenever beoefend werd. Menig ouderpaar is hem daarvoor dankbaar geweest Met warme bezieling kon kij pleiten voor een vreugdevolle sabbatsviering, waarbij ket z.i. op de innerlijke gezindheidnbsp;des harten aankwam ®.

Om de kerkzang te verbeteren bevorderde kij de opening van

1 nbsp;nbsp;nbsp;O. G. Heldring, Reis naar Londen, Amsterdam, 1865, pag. 64.

2 nbsp;nbsp;nbsp;Heldring aan Koenen. 12 Juli 1845.

2 Zie Heldring aan één zijner kinderen, 1855.

* Heldring aan Singendonek, 20 Februari 1857.

5 O. G. Heldring, Over de viering van den Zondag, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang VI, pag. 282.

® O. G. Heldring, Over de viering van den Zondag, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang VI, pag. 357 en vvg.

-ocr page 54-

26

Jeugd - Studententijd - Roeping

zangscholen, waar de jongeren zijner gemeente met vreugde aan deelnamen. Bij Wichem vond Heldring het een feest rhytmischnbsp;mee te zingen. Ooh in dit opzicht wilde hij hind der Hervormingnbsp;zijn. Tenslotte had Heldring pastoraal een nauwe hand met zijnnbsp;gemeente, door vóór de viering van het Heilig Avondmaal allenbsp;gezinnen te hezoehen Het hleine getal gezinnen, waaruit zijnnbsp;gemeente hestond, maakte hem dit mogelijk. al mogen wij nietnbsp;vergeten, dat het stellig van hem ook veel van zijn geestkrachtnbsp;vroeg, bij herhaling in dezelfde woningen huisbezoek te doen.

VRIEND DER EENVOUDIGEN

Daar de dijkdoorbraak in het voorjaar door een regenachtigen zomer gevolgd werd. stond aanstonds groote armoede voor denbsp;deur van menige woning, vooral in die. waarin de ontwikkelingnbsp;op een laag peil stond.

In eenige buurten, die van ouds tot Hemmen gerekend werden, waaronder ..de W^uust” trachtte Heldring hulp te bieden,nbsp;maar nauwelijks was dit bekend, of een heirleger van bedelaars,nbsp;soms 30 tot 40 tegelijk, bestormde zijn woning. Daar zijn tracte-ment van ƒ 700 per jaar geen ondersteuning in geld toeliet.nbsp;was de aangewezen weg voor hem gelegen in het geven vannbsp;goeden raad en in doortastend optreden. Zoo werd hij door denbsp;omstandigheden genoodzaakt in de eerste predikantsjaren eennbsp;studie te maken van de praktische armenzorg. Hoe goed kwamnbsp;het Heldring nu te pas. zich reeds vóór zijn intrede met arbeid ennbsp;leven van de arbeiders gemeenzaam gemaakt te hebben. Als eennbsp;eenvoudige verkeerde hij te midden van de eenvoudigen met klompen aan de voeten en een pet op het hoofd. In alles de predikant,nbsp;die er op uit was, het vertrouwen van zijn gemeenteleden tenbsp;winnen, om hen zoo goed mogelijk voort te helpen. Toen Heldringnbsp;in Hemmen kwam, bestond zijn gemeente voor een groot deel uitnbsp;daghuurders. Bij zijn vertrek uit handwerkslieden, fruithandelaren en tabaksbouwers. Maar wat een geduld en liefde heeftnbsp;het hem gekost om het zoover te brengenl Om te beginnen brachtnbsp;hij in meer dan één gezin een klok en zorgde hij er voor, dat de

^ Dit valt op te maken uit een preek over Zondag 11 van de Heidelberger Catechismus (niet gedateerd).

2 51 October 1939 besloot het Provinciaal Kerkbestuur van Gelderland „de Wuust” niet langer bij Hien en Dodewaard, maar bij Hemmen tenbsp;rekenen.

-ocr page 55-

VJ

Sociale vragen - Huwelijk

arbeid en buisbouding naar de klok werden geregeld. Voor de arbeiders, die geen enkel stukje land tot bun beschikking badden,nbsp;wist bij te bereiken, dat de Heer van Hemmen eenige akkersnbsp;tegen billijke buur beschikbaar stelde. Deze akkers werden betnbsp;begin van een groote verandering ten goede in bet gebeele pacbt-systeem van de heerlijkheid. Toen de akkers er waren, zorgde bijnbsp;in bet voorjaar voor pootaardappelen, in den zomer voor kool-planten, terwijl bij in bet najaar de inmaaktonnen niet vergat. Denbsp;dorpsjongens werden opgewekt tot bet leeren van een handwerknbsp;om bet levensniveau aldus op booger peil te brengen. Voornbsp;meisjes dacht bij aan naaischolen, waar de toekomstige moedersnbsp;met naald en draad vaardig werden gemaakt. In menig gezinnbsp;kwam een kalf, waardoor men met een klein boerderijtje aan dennbsp;gang kon gaan. Vele gemeenteleden brachten bun spaarpenningennbsp;van den zomer bij bun dominé en kwamen tegen den winternbsp;met hem overleggen boe deze bet best besteed konden worden.nbsp;Geen wonder, dat Ds Heldring bij zijn gemeente steeds meer innbsp;aanzien kwam. Men kon hem vinden langs korenakkers, aardappel- en tabaksvelden, in kersen- en ooftboomgaarden met eennbsp;in dik staal gemonteerde bril op den breeden neus, met de petnbsp;op bet gevulde kroesacbtige baar, met den stevigen wandelstoknbsp;in de gespierde band, terwijl de voeten in stevige klompen gestoken waren. Hier maakte bij een praatje met een daggelder bijnbsp;een hooischelf, ginds leunde bij op de onderdeur eener schaapskooi, elders zat bij onder een rieten dak koffie te drinken uit eennbsp;aarden kopje, terwijl bij vuur sloeg uit zijn tondeldoos, om zijnnbsp;Duitscbe pijp in de brand te houden

Langs dezen weg leerde bij bet leven van zijn eenvoudige gemeenteleden met alle vreugde en bezwaren daaraan verbonden grondig kennen en kon bij zich een eigen oordeel vormen als denbsp;hulp van den dienst der barmhartigheid werd ingeroepen.

DIAKEN

Daartoe onderzocht bij ook alle beschikbare diaconierekeningen, waarbij hem wel aanteekeningen van honderd jaar ten dienstenbsp;stonden, om langs dien weg vast te stellen, dat bepaalde geslachten een eeuw lang onafgebroken geholpen waren, terwijl

^ Al deze interessante gegevens danken wij aan: J. Herman de Ridder, Een bijzondere herinnering aan O. G. Heldring, zonder plaatsopgave, 1876.

-ocr page 56-

a8

Jeugd - Studententijd - Roeping

kerngezonde menscKen gedurende den winter steeds door de diaconie werden bijgestaan. Heldring zag, dat aan dezen toestandnbsp;een einde moest komen, daar bet woord van Jezus ,,de armennbsp;bebt gij altijd met u” verkeerd geïnterpreteerd werd. Daarondernbsp;waren weduwen en weezen, ouden van dagen, invaliden ennbsp;kranken te verstaan, en geen personen, die konden arbeiden. Innbsp;zijn gescbriften ,,Cbristendom en armoede” (1849) en ,,Het patronaat der armen” (zonder jaartal) zou bij later zijn gedachten overnbsp;dit vraagstuk beider vastleggen. Stellig waren er gemeenteleden,nbsp;die buiten bun scbuld, bijvoorbeeld door ziekte of tegenslag, totnbsp;armoede dreigden te vervallen. De kerk bad dan baar taak zoonbsp;goed mogelijk te verstaan door te zorgen, dat de bron van inkomsten bleef vloeien. Door tijdig te belpen kon veel ellende voorkomen worden. Eveneens waren er gemeenteleden, die door eennbsp;combinatie van tegenspoed en eigen scbuld in moeilijkhedennbsp;dreigden te komen. Ook bier bad de dienst der barmhartigheidnbsp;een eigen taak door in materieelen, maar vooral ook geestelijkennbsp;zin zoo goed mogelijk terzijde te staan en in ieder geval te trachten,nbsp;de inkomsten weer te stabiliseeren.

Hoe gaarne sprak Heldring in zulke gevallen van bet patronaat der armen, waaronder bij persoonlijke zorg der armen verstond,nbsp;om de betrokken menscben tot wezenlijken welstand te brengen.nbsp;Menigeen is bij zelf op deze wijze tot grooten steun geweest.nbsp;Tegenover beroepsarmen meende Heldring echter niet strengnbsp;genoeg te kunnen optreden. Hij, die zijn leven lang vijand vannbsp;alle dagdieverij was, weigerde bet geringste geldstuk uit denbsp;diaconiekas beschikbaar te stellen, als men zonder arbeid,nbsp;wenscbte te eten. Iedere gift, die gegeven werd waar krachtennbsp;waren om te verdienen, achtte Heldring van uit den Bijbel geziennbsp;onverantwoordelijk.

Om de band met zulke menscben nog eenigszins aan te houden, stelde bij wel eens voor, tijdelijk een stuk land beschikbaar tenbsp;stellen, waardoor óf de luiheid aan bet licht kwam, of de roep totnbsp;den arbeid ter elfder ure nog verstaan werd. De deur van betnbsp;optimisme hield bij graag nog op een kiertje open. De federatienbsp;van diaconieën bestond stellig in Heldrings tijd nog niet, maarnbsp;veel van al bet goede, dat dezCfheilzame instelling beeft voorgestaan, vinden wij in beginseï'jbij^Heldringnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Vooral denken

wij aan de wijze, waarop bij met zijn diakenbart er in 1853 voor gestreden beeft, dat de diaconieën vrij zouden blijven van alge-

-ocr page 57-

29

Sociale vragen - Huwelijk

meene wetten, waarbij de arme als een rechthebbende tegenover de diaconie kwam te staan. Niets achtte hij wenschelijker dannbsp;het behoud der diaconale barmhartigheid in hare oorspronkelijkenbsp;bedoeling en regeling als een vrije christelijke instelling tot christelijke weldadigheid, waarbij hij krachtig aandrong op samenwerking met den staat en de beste krachten der philantropie, opnbsp;de basis van hulp en volkomen vertrouwen. Maar vóór alles moestnbsp;de armenzorg op de Kerk georiënteerd zijn en steeds moest ernbsp;gewaakt worden, dat de diakenen niet tot armen-klerken gedegradeerd werden.

ARMENZORG

Intusschen had Heldring ook oog voor het probleem van de armenverzorging buiten de kerkelijke grenzen. In 1856 woondenbsp;hij als eenig Hervormd predikant het armencongres in Amsterdam bij. Dank zij zijn reizen door vrijwel geheel Nederland, kon hij zich in den loop der jaren een waardevol oordeelnbsp;vormen over het armenwezen van zijn dagen. Behalve in de reedsnbsp;genoemde geschriften, behandelde hij in een volksboek, getiteld:nbsp;,,In het zweet uws aanschijns zult gij uw brood eten (1844) hetnbsp;resultaat van zijn onderzoek. In dit geschrift gaat hij vooral innbsp;op de oorzaken van de armoede, om achtereenvolgens als zoodanig op te noemen: de booze wil der armen, die het snoepennbsp;en drinken niet laten; de dwaze giften der rijken, waardoornbsp;bédelen en bedéelen hand aan hand gaan en de barmhartigheidnbsp;haar gift in een Danaïdenvat stort, dat hoe langer hoe wijdernbsp;openingen verkrijgt; onverstandig helpen der armen, doordat mennbsp;wel in den oogenblikkelijken nood voorziét, maar niet in de toekomst vóórziet; de onredelijke belastingen op brood- en brandstoffen, geslacht, zout en zeep; invoer van machinerieën en toenemende bevolking.

Kort daarna verscheen een ander volksboekje ,,De arme bedel-knapen”, waarin hij aan de armen een veelzijdig perspectief bood om eerlijk aan de kost te komen. Bedelarij achtte Heldring, alsnbsp;een luie, leugenachtige broodwinning, in de samenleving uit dennbsp;booze, en hij bestreed met klem de voorliefde van zijn tijdgenootennbsp;voor bedelaarskoloniën, waardoor wel de bedelarij, maar niet denbsp;armoede werd opgeheven.

Een jaar later verscheen van zijn hand, met een opdracht aan Mr H. J. Koenen, die tot het schrijven van dit geschrift had opge-

-ocr page 58-

30

Jeugd - Studententijd - Roeping

wekt, ,,De nood en de Kuip der armen” (1845), dat onmiddellijk in verband staat met de debacle in de aardappelcultuur, die nognbsp;slecKts een eeuw in Holland bekend, tot in bet onbegrensde wasnbsp;opgevoerd. Zelfs ooftboomgaarden werden gerooid om meer aardappelland te krijgen.

De voedselvoorziening concentreerde zicb in de Betuwe op onverantwoordelijke wijze uitsluitend op den aardappel. Grutterijen en meelspijzen kwamen op den achtergrond. Op gemakkelijke wijzenbsp;werd veel geld verdiend. Menigeen bezweek voor de verleidingnbsp;boven zijn stand te gaan leven. Hoogmoed en licbtzinnigbeidnbsp;vierden boogtij. Trouw, zorg en vlijt verdwenen. Dienstboden uitnbsp;de nederigste woningen (waar aardappelinkomsten waren) tooidennbsp;zicb als dames. De timmerman klaagde over zijn knecbt, de fabrikant over zijn werklieden. De Bijbel moest plaats maken voor denbsp;roman. De bede ,,geef ons beden ons dagelijkscb brood” verloornbsp;alle diepgang, lichtzinnig gesloten huwelijken kwamen meer eiinbsp;meer voor, spaarzaamheid, ofschoon alleszins gewenscbt, scheennbsp;niet meer mogelijk... totdat in 1845 en 1846 de debacle kwamnbsp;en alleen reeds in dat gedeelte, hetwelk Heldring kon overzien, opnbsp;een bevolking van 70.000 zielen 700.000 mudden aardappelennbsp;verloren gingen. Stellig zag Heldring deze gang van zaken als eennbsp;oordeel Gods, doch dit nam niet weg, waar de hongersnood voornbsp;de deur stond, dat er krachtig geholpen moest worden. Daartoenbsp;riep hij met warmte in zijn geschrift de hulp der rijken in, omnbsp;zooveel mogelijk arbeid s winters in de tuinen te laten verrichten,nbsp;met het oog op meerdere opbrengst in den zomer, waarbij hij eennbsp;zeldzame kijk op den tuinbouw aan den dag legde door zijnnbsp;adviezen over omspitten, bemesten, bewerken van paden, reinigennbsp;van boomen, aanleggen van asperge-bedden, enz. Voorts hieldnbsp;hij een krachtig pleidooi voor groote werken als ontginningen,nbsp;waterwerken, kolenaanboringen, waarbij tal van arbeiders ondernbsp;goed toezicht een behoorlijke boterham konden verdienen. Tenslotte brak hij een lans voor beschikbaarstelling van goedkoopenbsp;aardappelen, goede doch goedkoope woningen en oprichting vannbsp;kleine banken. Van dit geschrift zond Heldring aan honderdnbsp;burgemeesters een present-exemplaar

Toen de winter met rassche schreden naderde, zonder dat er op zijn roepstem gereageerd was, schreef hij een tweede brochure,nbsp;waarvan de titel luidde: ,,Wat te denken van- en wat te doennbsp;1 Heldring aan Koenen, la December 1843.

-ocr page 59-

31

Sociale vragen - Huwelijk

in den aardappelnood” (1845), waarin kij als eenig kulpmiddel ket staken van ket stooken van jenever uit aardappelen, dat nietsnbsp;dan onkeil over ons vaderland gebrackt kad, aanprees, terwijl kijnbsp;verder menige practiscke wenk in verband met de voeding tennbsp;beste gaf. Heldring begreep intusscken, dat kij ket bij ket sckrijvennbsp;van brockures niet mockt laten. Er moest nog meer gedaannbsp;worden. De geruckten over treurige armoede drongen in die matenbsp;zijn woning binnen, dat kij ket in kuis niet langer kon uitkouden,nbsp;maar persoonlijk op allerlei dorpen een onderzoek ging instellennbsp;om ziek van de armoede te overtuigen. Daarbij dackt kij werkelijknbsp;niet alleen aan de aardseke spijze, maar voelde kij ziek als eennbsp;reizend zendeling, eveneens gedrongen te wijzen op de spijs, dienbsp;blijft tot in ket eeuwige leven. Alleen in Opkeusden bezoekt kijnbsp;73 gezinnen, waarvan er in 53 niemand belijdend lid der kerknbsp;was. Diep onder den indruk van alle ellende keerde Heldringnbsp;telkens huiswaarts.

Het sekeen eekter, dat de regeering van provineie en vaderland onbekend bleef met den nood, die met den dag erger werd. Circanbsp;vierhonderd armen maakten in Hemmen in de dagen van Kerstmis een rondgang langs de kuizen der meergegoeden. In overlegnbsp;met den district-commissaris Van Lynden van Hemmen beslootnbsp;Heldring in ket ,,Algemeen Handelsblad” over de nijpende noodnbsp;te sckrijven, waarvoor langs dezen weg op den a4sten Januarinbsp;1846 de oogen van duizenden met diepe ontroering geopendnbsp;werden. Reeds den volgenden dag ontving kij een aangeteeken-den brief met ƒ 300.^ van Groen van Prinsterer spoedig gevolgd door ƒ 200.^ van enkele vrienden, om daarmede in dennbsp;allereersten nood der armen te kunnen voorzien.

Hoe dankbaar kij hiermede ook was, bij begreep dat er duizenden guldens noodig zouden zijn, om den nood te lenigen. Toen boognbsp;Heldring op zijn kamer de knieën, om God te vragen, dat denbsp;gaven mochten blijven binnenkomen tot de nood voorbij was, ennbsp;begon kij in ket vast vertrouwen, dat zijn gebed verboord zounbsp;worden met blijmoedigheid de eerste drie honderd gulden te ver-deelen. Zijn Godsvertrouwen werd niet beschaamd. Had kijnbsp;’s avonds niets meer in kas, dan werd deze s morgens weer gevuld.nbsp;Van Rijswijk, tegenover Wijk bij Duurstede, tot Heusden toenbsp;bezoekt kij de Rijndorpen om brood uit te deelen. In Zuilickem,nbsp;Herwijnen en Hellouw, waar de nood ket grootst was, stelde kijnbsp;1 Heldring aan Groen, 6 April 1846.

-ocr page 60-

Jeugd - Studententijd - Roeping

lt;Ie gelden in Kanden der predikanten, om daarna op Kun verzoek nog eenmaal op de scKrikkelijke nood speciaal in deze dorpen tenbsp;wijzen, wat in Ket ,,HandelsKlad” van 27 FeKruari 1846 plaatsnbsp;vond. Een stroom van giften kwam wederom los, waardoor denbsp;Kongersnood Kedwongen werd en Heldring zicK van zijn taak gekweten kon acKten. Twee gescKiiften moesten Kern ecKter nog uitnbsp;de pen en wel allereerst ,,Noodkreet over de belasting op Ket gemaal en den Koogen prijs van Ket brood” (1846), waarin Kij op dennbsp;wantoestand wees, dat arme menscKen, die van een inkomen vannbsp;vijf en veertig cent per dag moesten rond komen, twintig guldennbsp;per jaar aan korenbelasting moesten opKrengen, terwijl Ket mindernbsp;goede graan vanwege die belasting niet voor goedkoop brood,nbsp;maar voor veevoeder KescKikbaar werd gesteld. Met KartstocKtnbsp;drong Kij er dan ook Kij de regeering op aan, van een volksrampnbsp;niet langer een bron van inkomsten te maken.

Het tweede gescKrift, dat in dit verband nog vermeld moet worden, luidt: ,,Binnen- en KuitenlandscKe kolonisatie in betrekking totnbsp;de armoede” en werd opgedragen aan I. Da Costa, met de bede,nbsp;dat zijn wenscK ,,Uw Koninkrijk kome” mede door dit gescKriftnbsp;vervuld zou worden. Er was voor Heldring een dubbele aanleiding tot bet scbrijven van dit werkje. Allereerst was bij doornbsp;zijn vriend B. W. A. E. Sloet van Oldbuys uitgenoodigd op betnbsp;landbuisboudkundig congres te Zwolle ^ over binnenlandscbenbsp;kolonisatie te spreken en was bij in een commissie benoemd omnbsp;dit vraagstuk te onderzoeken. Daarbij kwam, dat bij met Ds H. P.nbsp;Scbolte ^ op audiëntie ging bij den minister van koloniën om toestemming te bepleiten voor de afgescheidenen om zicb in Indië tenbsp;vestigen.Welis waarwas bet resultaat pover en vertrok Ds Scboltenbsp;met de zijnen naar Amerika, maar de toezegging van den minister mét den gouverneur-generaal Rocbussen te onderhandelen

1 nbsp;nbsp;nbsp;Een dergelijk congres bezocht hij ook te Groningen en Goes. In Zeelandnbsp;brak hij een lans voor billijk loon op den arbeid.

2 nbsp;nbsp;nbsp;Hendrik Peter Scbolte behoorde tot de eerste afgescheiden predikantennbsp;in Nederland. 29 October 1854 werd hij door het Classicaal Bestuur vannbsp;quot;^(ib^usden geschorst, omdat hij met overtreding der reglementen innbsp;UIrum gepreekt had. Reeds 1 November daaropvolgende teekende hij denbsp;acte van afscheiding. Daar hij ook na zijn breuk met de Ned. Herv. Kerknbsp;geen rust kon vinden, maar in 1840 geschorst werd, rijpte bij hem het plannbsp;tot landverhuizing, dat in 1847 volvoerd werd. Gevolgd door 800 landverhuizers trok hij naar Amerika, waar hij in 1864 na een veelbewogennbsp;leven overleed.

-ocr page 61-

53

Sociale vragen - Huwelijk

over twee eilanden Ceram en Ubi, spoorde Heldring aan om een uitgebreide studie te maken van onze Oost-Indiscbe bezittingen,nbsp;zoodat bij zijn pleidooi voor buitenlandscbe kolonisatie des tenbsp;krachtiger kon voeren. Het eerste deel van dit geschrift is gewijdnbsp;aan binnenlandsche kolonisatie. Daar de heide-ontginningen zeernbsp;te goeder trouw door de Koloniën van Weldadigheid (waarvannbsp;Graaf van den Bosch de stichter was) in discrediet gebrachtnbsp;waren, toonde hij, om zich niet van te voren alle wind uit de zeilennbsp;te laten nemen, eerst de zwakke zijden dezer koloniën aan. Omnbsp;te beginnen werd iedereen van stad en land op de heidecultuurnbsp;losgelaten, zoowel de bekwame werkman, die buiten zijn schuldnbsp;arm werd, als de onkundige valide, en lest niet best de arbeids-schuwe, die zijn leven lang onderhouden wenschte te worden.nbsp;Daarbij kwam, dat honderden kinderen gekoloniseerd werden,nbsp;waar werk vóór ontbrak en toezicht óver onmogelijk was. Innbsp;Veenhuizen trof Heldring een gesticht aan met 1600 kinderen!nbsp;Daardoor kwamen deze koloniën op zeer hooge lasten. Na hetnbsp;opruimen van dit obstakel (remmende critiek vanwege het nietnbsp;rendeeren der genoemde koloniën) pleitte Heldring met krachtnbsp;voor de noodzakelijkheid en mogelijkheid van binnenlandschenbsp;kolonisatie voor gezonde menschen, waarbij hij o.a. wees op hetnbsp;verveenen van duizenden bunders veengrond in Drenthe ennbsp;Overijssel. Met droefheid dacht hij aan de dorpen in zijn omgeving, waar de overbevolkte hutten als zwaluwnesten aan denbsp;dijken hingen en aan de steden, waar de menschen in zoldersnbsp;en kelders op elkaar werden gepakt. Het werd z.i. hoog tijd, datnbsp;het probleem der armoede grondig werd aangevat. Het dateerdenbsp;blijkens een manuscript uit 1612, dat hij aantrof op het archiefnbsp;van het ambt Over-Betuwe, reeds van eeuwen her, want in datnbsp;jaar ontving Goosen van Palland, ,,geweldig provoost” tenbsp;Nijmegen, vijftig gulden, omdat hij met trompetters en trommelslagers tot bescherming van het koren op de armenjacht denbsp;Betuwe was doorgetrokken. Een eeuw later, in 1710, werden viernbsp;armenjagers aangesteld, die twee aan twee, van een goede hondnbsp;voorzien, in roode kleederen gekleed, met snaphaan, houwer ofnbsp;degen gewapend, zoowel boven als beneden de Grift moestennbsp;patrouilleeren. En dat deze heeren er inderdaad op uittrokken,nbsp;blijkt uit de rekeningen van ƒ 22.»-' en ƒ 16.»—», die de chirurgijnsnbsp;Jacob de Swart te Heteren en Jacobus Raben te Eist indiendennbsp;voor het genezen van beenwonden, door de honden der armen-

-ocr page 62-

54

Jeugd - Studententijd - Roeping

jagers toegetracht. Ook van de Kistorie ging de roepstem tot kolonisatie kracktig uit.

In het tweede gedeelte van het geschrift handelde Heldring over buitenlandsche kolonisatie, waarbij hij allereerst de Nederland-sche Oost-Indische bezittingen op het oog had. Door hestudee-ring o.a. van de reizen van J. Brooke ^ door Borneo en D. H.nbsp;KÖIff ^ door de Molukken was het hem duidelijk geworden, datnbsp;prachtige streken op cultiveering lagen te wachten. Hij treurde ernbsp;dan. ook over, dat de regeering de ledige schepen der Handelmaatschappij niet met flinke kolonisten voor den Archipel vulde.nbsp;Nederland had in Indië meer te zien dan een goudmijn. Wanneer geloovige kolonisten zich de taal der heidenen eigen kondennbsp;maken, konden zij door de evangelie-prediking onschatbarennbsp;zegen in die verre landen verspreiden. Koloniseeren en evange-liseeren gingen hij Heldring, getuige zijn opdracht aan Da Costa,nbsp;hand aan hand.

Ook aan Noord-Amerika en Texas dacht hij voor kolonisatie. Voor vier gulden de bunder was daar grond te koop en warennbsp;er ten allen tijde werkkrachten welkom bij de groote werken, dienbsp;daar ondernomen werden. Waarom vertrokken er jaarlijksnbsp;duizenden van, uit Duitschland naar dit land en was men innbsp;Nederland blind voor de mogelijkheden, die daar lagen? Moestnbsp;er geen eind komen aan het uitgeven van millioenen om hetnbsp;pauperisme, o.a. door de koloniën van weldadigheid, tegen tenbsp;gaan, terwijl de armoede steeds in leven werd gehouden? Daaromnbsp;moest het wachtwoord ,,kolonisatie” met klem worden uitgegeven.nbsp;Geen wonder, dat Heldring groot respect had voor landverhuizers, die niet langer als verschoppelingen kunstmatig op denbsp;been gehouden wilden worden. In Bremerhaven klom hij eensnbsp;met enthousiasme aan boord van een schip, dat met landverhuizers op dreef lag, om met ontroering juist mee te maken.

^ James Broolce schreef: „Narritive of events in Borneo and Celebes, down to the occupation of Labuan, London, 1848.

2 Dirk Hendrik Kolff, 1800—1853, ontving als luitenant ter zee iste klasse opdracht de eilanden in den Molukschen Archipel te bezoeken. Zijnnbsp;rapport daarover, dat in 1828 te Amsterdam verscheen, luidt: „Reize doornbsp;den weinig bekenden Zuidelijken Molukschen Archipel, en langs denbsp;geheel onbekende Zuidwestkust van Nieuw-Guinea, gedaan in de jarennbsp;1823 en 1826”.

-ocr page 63-

Sociale vragen - Huwelijk nbsp;nbsp;nbsp;55

Koe een emeritus-predikant een woord ten afscheid sprak Dat was christendom naar zijn hartï

MEDE-PROMOTOR VAN DE ANNA PAUWLOWNA-POLDER

Het was voor Heldring een groote voldoening, eenige weken na het verschijnen van zijn geschrift over kolonisatie een brief tenbsp;ontvangen van Jhr Mr van Foreest te Alkmaar, één der belanghebbenden in de Anna Paulowna-polder, met de mededeeling,nbsp;dat er voor flinke arbeiders werk was in den polder, terwijl voornbsp;ieder een goedkoope woning (26 gulden per jaar) en een tweetalnbsp;goedkoope bunders zandgrond (te samen eveneens 26 gulden pernbsp;jaar) beschikbaar werden gesteld, om de levensmogelijkheid innbsp;den vreemde te verzekeren.

Na een bevredigend verloopen, deskundig onderzoek naar het gehalte van deze gronden door een zijner vertrouwensmannen,nbsp;ging Heldring darrkbaar aan het werk om geschikte personen tenbsp;vinden. Al werd zijn huis bestormd door hongerige menschen, dienbsp;geen dak meer boven hun hoofd hadden, hij begreep toch, datnbsp;niet aan zijn gevoel, maar aan zijn verstand het laatste woordnbsp;toekwam, waarom hij elk geval grondig onderzocht, alvorens hijnbsp;eenige toezegging deed.

Daardoor was hij in staat, in samenwerking met Ds N. Naeff van Herwijnen, een keurcorps van veertig arbeidersgezinnen naar denbsp;Anna Paulowna-polder te koloniseeren, waarvan al spoedig opgewekte berichten hem bereikten.

Toen de gronden in cultuur gebracht konden worden, waren het aan Heldring bekende landbouwers, die de eerste boerenplaatsennbsp;in pacht namen. Deze wenschten met de heeren van den poldernbsp;een contract te sluiten op de wijze, waarop dat ook in de Betuwenbsp;het geval was, waarbij alles op verdeeling vari de opbrengstnbsp;tusschen pachtheer en, pachter was ingesteld. Op verzoek vannbsp;beide partijen werd Heldring bij zijn eerste bezoek aan den poldernbsp;als erkend landbouw-expert uitgenoodigd, mede de voorloopigenbsp;grondslagen te leggen voor een billijk contract tusschen het polderbestuur en den eersten pachter, J. C. Geerlings, waarbij aan denbsp;verlangens van den pachter zooveel mogelijk werd voldaan. Diennbsp;Zaterdagavond zou Heldring niet licht vergeten, maar zijn gast-

1 O. G. Heldring, in: Tocht naar Bremershaven, Magdalena Almanak, jaargang I, pag. 1—9.

-ocr page 64-

56

Jeugd - Studententijd - Roeping

Keeren en vrienden evenmin. Men kon niet anders dan versteld staan over de adviezen, die kij gaf en de perspectieven, die kijnbsp;opende. Hier kad men den leerling van professor Wttewaal opnbsp;zijn kest.

Den Zondag daarop kezockt kij eerst de vijf en twintig reeds gevestigde Gelderscke gezinnen, waarkij groote vreugde over ketnbsp;weerzien aan den dag werd gelegd, terwijl kij niet keenging voornbsp;kij zooveel mogelijk allen in een koerenwoning verzameld en vanuit Gods woord toegesproken kad, om, zeker van de verkooring,nbsp;te eindigen met de kede, dat de Heer der kerk daar eenmaal eennbsp;zelfstandige gemeente in een eigen kerkgekouw te samen zounbsp;krengen. Sleckts zeven jaren zouden voorkij gaan vóór dezenbsp;wensck vervuld werd. Eerst werd eckter aan ket onderwijs dernbsp;kinderen gedackt. De keer J. van Gijtenkeek, onderwijzer tenbsp;Hemmen, werd op dringend verzoek der kolonisten kereid gevonden een sckool te openen, waardoor een kegin van een geordende samenleving tot stand kwam.

Reeds in 1853 werd Heldring, die de ,,Gelderscke kuurt” meermalen kezockt en voor evangelisatie onder de kolonisten gezorgd kad uitgenoodigd zitting te nemen in een commissie, die vestiging van een zelfstandige kerkelijke gemeente ten doel kad.nbsp;Bij de kijeenkomst dezer commissie om te overleggen, koe ket kestnbsp;met de opkrengst van ackt duizend gulden van de provincialenbsp;kerkcollecte gekandeld kon worden, adviseerde de één deze ternbsp;spaarkank te deponeeren, terwijl een ander ket liefst dackt aannbsp;kelegging in soliede fondsen, doek Heldring adviseerde kort maarnbsp;kracktig de gelden om te zetten in kalk en steen. Daardoor werdennbsp;de kooplieden van ,,Het Koegras” ket kracktigst opgewekt om eennbsp;spoedige kerkkouw te kevorderen. Het was aan Heldring toevertrouwd om aan deze keeren een flinke krief ter opwekking innbsp;deze rickting te zenden Den drie- en twintigsten Juni kad reedsnbsp;de eerste-steenlegging van de eigen kerk in den polder plaats,nbsp;waarkij Heldring met vreugde de feestrede kield.

Wel is waar kwam er nog eenige stagnatie, doek 28 Juni 1857 werd in de voltooide kerk de eerste predikant van de nieuwenbsp;gemeente kevestigd.

Geen wonder, dat de naam van Heldring in velerlei opzickt met

1 nbsp;nbsp;nbsp;De evangelist Grim was er eenigen tijd met zegen werkzaam.

2 nbsp;nbsp;nbsp;Heldring aan Beets. 16 December 1849.

-ocr page 65-

Sociale vragen - Huwelijk nbsp;nbsp;nbsp;37

dankbaarKeid aan de „Anna Paulowna” verbonden zou blijven

DRANKBESTRIJDER

In bet belang van de volkswelvaart wist Heldring zicb ook met klem geroepen tot bestrijding van bet groote euvel zijner dagen:nbsp;misbruik van sterken drank. Het kon den vriend des volks nietnbsp;verborgen blijven, wat in bet huiselijk en maatscbappelijk verkeernbsp;aan bet zedelijk gehalte ontbrak, aan bet cbristelijk leven haperdenbsp;en aan de welvaart knaagde. Met de menscben van zijn omgevingnbsp;meelevende, volgde bij zijn Betuwenaars op bun schreden, omnbsp;te ontdekken, hoeveel leed de drank veroorzaakte, ’s Maandagsnbsp;zag bij den marktman naar Nijmegen, ’s Woensdags naarnbsp;VVageningen en s Vrijdags naar Arnhem vertrekken om schaapnbsp;of varken van de hand te doen, om meer dan eens, op den boknbsp;van een bolderwagen of bank van een koetskar gezeten, dennbsp;stevigen man van s morgens zwierend en suizebollend s middagsnbsp;terug te zien keeren. De jenever leerde hij kennen als den onver-zadelijken slokop van de in het zweet des aanschijns verdiendenbsp;penningen en met weemoed bespeurde hij, hoe het getal legionbsp;was dergenen, die ,,dóór de flesch óp de flesch raakten . Metnbsp;een bloedend hart over zooveel dwaasheid en zonde leerde hijnbsp;in den drank een verwoester van tijdelijk en eeuwig geluk kennen,nbsp;die thans, door georganiseerde drankbestrijding na reeksen vannbsp;jaren berucht is, maar vóór het jaar 1840 vrijwel door niemandnbsp;onderkend werd. De begeerte naar jenever kende bijkans geennbsp;grenzen. ,,Een roesje in eere, mag niemand weren” was spreekwoordelijk geworden. Men zag geestelijken in herbergen en vondnbsp;dronkaards onder de predikanten. Onderwijzers met jenever-gezichten waren geen uitzondering. In zijn geschrift: ,,De jenevernbsp;erger dan de cholera” (1838) trok Heldring in gespierde taal tegennbsp;dit kwaad te velde. Aan de haiid van officieele gegevens vannbsp;honderd en achttien Geldersche gemeenten wees kij aan, welkenbsp;groote bedragen aan geld in jenever werden omgezet, om tot denbsp;schrikbarende conclusie te komen, dat alleen in de provincienbsp;Gelderland dit bedrag op ruim twee millioen gulden kon wordennbsp;gesteld. Om het resultaat van deze buitensporige uitgaven kenbaar te maken, vervulde Heldring voor zijn lezers de droeve rolnbsp;van gids door krankzinnigengestichten, hospitalen, gevangenissen

’ Zie O. G. Heldring, De Anna-Paulowna Polder, Amsterdam, 1847.

-ocr page 66-

38

Jeugd ~ Studententijd ~ Roeping

en IterlcKoven, om deze droeve rondgang te besluiten met de mede-deeling, dat ten plattelande de meeste sterfgevallen plaats vonden onder de jonge mannen van zestien tot dertig jaren, zoodat denbsp;jenever meer menscben naar bet kerkbof bracbt dan de cbolera.nbsp;Met kracbt kwam bij op voor de vermindering van jeneverstokerijen, voor verbod van bet schenken van jenever in gevangenissen,nbsp;voor aanzienlijke vermindering van de belasting op wijnen ennbsp;bieren en zware belastingverbooging van de gebrande wateren.nbsp;Uit vaste overtuiging gaf Heldring dit geschrift in bet licht ennbsp;bet liet dan ook niet na op allen, die bet lazen, diepen indruk tenbsp;maken. Het beleefde spoedig een tweeden druk en bet deed betnbsp;gebruik van sterken drank in beschaafde kringen aanmerkelijknbsp;minder worden. Heldring beeft er den naam van pionier dernbsp;drankbestrijders in ons vaderland mee verdiend, en wij zeggennbsp;geen woord te veel, als wij den strijd op dit terrein als eerstenbsp;schakel zien in de gulden keten der werkzaamheid van Neerlandsnbsp;grooten cbristen-pbilantroop

Doch keeren wij nu, na al dezen socialen arbeid in één verband beschouwd te hebben tot Heldring als jong predikant vannbsp;Hemmen terug.

LIEFDE VOOR LAND EN VOLK Zijn kleine werkkring alJaar bracbt de mogelijkheid en stellignbsp;ook de wenscbelijkbeid met zich mee, dat bij zijn blik van tijdnbsp;tot tijd op geheel andere terreinen van bet leven richtte. Hij, dienbsp;in den goeden zin van bet woord graag zoo intens mogelijk leefde,nbsp;moest van tijd tot tijd zijn geest door bet opdoen van nieuwenbsp;indrukken verfrisscben. Daar bet reizen hem in bet bloed zat,nbsp;was de weg daartoe vanzelf aangewezen. Zoo maakte bij in zijnnbsp;tweede pastoriejaar een voetreis naar Bentbeim en Munster, omnbsp;met de Gelderscbe Achterhoek te besluiten!. De beschrijving “nbsp;van die reis is bijzonder geestig, maar afgezien daarvan verdientnbsp;zij vermelding, daar Heldring toen reeds blijk gaf, bet reclas-seeringswerk een warm hart toe te dragen. In één van de hotelsnbsp;logeerde een officier van een zeer besproken gedrag, waarmede

^ Soms werd Heldring door zijn humor geholpen hij zijn poging om iemand van de drank af te helpen. Eens zei hij: „’t Is eenvoudig een zuur-koolkwestie. Ik kan geen zuurkool en jij kunt geen drank verdragen. Dusnbsp;laten staan is voor ons Leiden de boodschap”.

2 O. G. Heldring. Autobiografische aanteekeningen, deel II, pag. 15 en wg.

-ocr page 67-

59

Sociale vragen - Huwelijk

géén der gasten aan tafel wenschte te zitten. Heldring aarzelde geen oogenblilc om met Iiem aan een aparte tafel plaats te nemen,nbsp;om lacKend te antwoorden ,,Les grands esprits se rencontrentnbsp;toen men kern daarover opkeldering vroeg. Getuigen en reddennbsp;was toen reeds zijn roeping.

Om zijn eigen land grondig te leeren kennen, maakte kij in den loop der jaren voetreizen door Noord-HoIIand, waar kij grootenbsp;belangstelling voor de waterwerken aan den dag legde, en betnbsp;zoogenaamde ,,kuIdtooneeI” onder Heemskerk bezoekt, waarnbsp;Brinio, de keld der Caninefaten, op ket sckild verbeven en totnbsp;koning gehuldigd werd. Hij trok door Groningerland, door Over-ijsel en Drentke, waar kij de bedelaarskolonie ,,de Ommer-sekans met veel, maar de weezenkolonie te Veenkuizen metnbsp;minder genoegen bezoekt, door de Zeeuwseke eilanden en gedeelten van Noord-Brabant, waardoor kij grondig met de zedennbsp;en gewoonten van zijn volk op de koogte kwam. Meermalen lietnbsp;Heldring de menseken kun volksverhalen vertellen, die vaak volnbsp;bijgeloof waren, om daarna op origineele wijze ket evangelie tenbsp;brengen. Het waren ook evangelisatie-toektenl Zoowel binnennbsp;als buiten de kerk trof kij wantoestanden aan. In Drentke koordenbsp;kij op een Zondag verkondigen, dat de Heilige Geest overbodignbsp;was geworden sinds er koogere en lagere scholen geopendnbsp;waren In de omstreken van Zutpken ronddwalende trachttenbsp;een aanzienlijk man, in verband met een Pinksterpreek van dennbsp;Doopsgezinden predikant De Liefde, als zotternij op te disseken,nbsp;wat voor kern zelf tot zijn innigste overtuiging bekoordenbsp;Met een bewogen kart werd ket jaar 1850 doorleefd. Het trofnbsp;Heldring pijnlijk, dat de gedachten slechts op ket dagelijksekenbsp;politieke nieuws gericht waren. Hoe bedroefde kern de onverdraagzaamheid der liberalen, die kun naam niet waardig waren!nbsp;Bijzonder gaarne was Heldring mee getrokken in den tiendaag-seken veldtocht, niet om te strijden, maar om bezieling te gevennbsp;aan ket werk, dat later onder den naam van ,,Het Roodenbsp;Kruis bekend zou worden. Hoe verlangde kij er toen reeds naarnbsp;om liefde te bewijzen!

ARCHEOLOOG

Het was een droeve aanleiding, die Heldrings liefde voor de oudheidkunde weer meer op den voorgrond bracht. Zijn neef en

O. G. Heldring, Autobiografische aanteekeningen, deel II, pag. lOO.

^ Heldring aan Koenen, 14 November 1845.

-ocr page 68-

40

Jeugd - Studententijd - Roeping

studiegenoot WilKelm Janssen, in 1826 predikant geworden in Eek en Wiel, was, mede in verband met zijn Spinoza-shidie, zoonbsp;zwaarmoedig geworden, dat bij reeds 6 October 1829 zijn ambtnbsp;moest neerleggen. Zonder dat er beterschap intrad is hij tenslottenbsp;krankzinnig gestorven. Zwaar heeft Heldring hieronder geleden.nbsp;Om te voorkomen, dat zijn jongere neef J. J. L. Janssen, predikantnbsp;te Neerlangbroek, die reeds aan den rand der vertwijfeling stond,nbsp;denzelfden weg op ging, wist hij hem te overreden zijn ambt neernbsp;te leggen en voor geruimen tijd naar Hemmen te komen. Archeologische studie zou de gewenschte afleiding brengen. De naastenbsp;omgeving leverde reeds tal van objecten voor onderzoek op. Denbsp;terp te Hemmen werd aangewezen als oudste woonplaats dernbsp;Betuwe-bewoners. Een zandsteenen doodkist, door den doodgraver ontdekt, van een gewicht van 1500 tot 1500 pond, werdnbsp;zorgvuldig uitgegraven.

Achtereenvolgens werden daarna achttien ,,woerden”, d.w.z. hooggelegen winterkwartieren der oudste bewoners, die menschnbsp;en vee ,,bewaarden” tegen de overstroomingen der rivieren, innbsp;ruimeren en en geren omtrek met succes bezocht. Vooral aan denbsp;woerd te Resteren werd grondige aandacht geschonken. Denbsp;scherpe blik van Heldring zag aanstonds dat de mollen daarnbsp;ter plaatse meehielpen aan het historisch onderzoek. Een grootnbsp;aantal kleine scherven was door deze dieren n.1. naar boven gebracht, tegelijk met die zwarte aarde, die, onbekend in de Betuwe,nbsp;alleen door vermenging met een groote hoeveelheid verbrandnbsp;hout bij begrafenissen kon zijn ontstaan.

Naast de woerd lag een groot veld, het kamp genaamd, dat door de vondst van Romeinsche munten op goede gronden in verhandnbsp;met de oude legerplaats (castra) der Romeinen werd gebracht.nbsp;Na de Betuwe werd de Veluwe in de kring der belangstellingnbsp;betrokken. De opgravingen in enkele grafheuvels achter dennbsp;Wageningschen berg trokken dermate de aandacht van hetnbsp;Utrechtsch Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen, datnbsp;Heldring uitgenoodigd werd met de professoren P. Harting ennbsp;H. C. Millies een onderzoek in te stellen naar de afkomst vannbsp;schedels, die in grooten getale aldaar waren gevondennbsp;Toen het eenmaal bekend werd, dat Heldring belangstelling hadnbsp;voor oude voorwerpen, werden allerlei waardelooze prullen aannbsp;de pastorie bezorgd om steeds goedsmoeds door Heldring in ont-1 O. G. Heldring, Autobiografische aanteekeningen, deel II, pag. 1.

-ocr page 69-

4i

Sociale vragen - Huwelijk

vangst te worden genomen. Hij bood de bezoekers een Bijbel aan, waardoor menigeen met bet evangelie in aanraking kwam.nbsp;„Evangeliseeren* was en bleef immers bet wachtwoord van Hel-drings leven!

Later zou bij in zijn ,,Wandelingen door de Betuwe” en in ,,De Gelderscbe volksalmanakken” menig interessant relaas over zijnnbsp;ontdekkingen op arcbeologiscb terrein geven. Daaruit blijkt, datnbsp;..spookgescbiedenissen” door de eeuwen been bet spoor naar denbsp;grafheuvels leesbaar hebben gehouden. Langs dezen weg kwamnbsp;Heldring in aanraking met bet treurigste bijgeloof van zijn tijd,nbsp;dat zoowel bij den rijksten boer als bij den eenvoudigsten hutbewoner werd aangetroffen. Heksen en weerwolven waren ernbsp;nog in veler oog. Balthasar Bekker s ,.Betoverde wereld bad betnbsp;platteland daar stellig nog niet radicaal van verlost. In denbsp;taal van bet volk trachtte Heldring vanuit bet licht des geloofsnbsp;bet bijgeloof zijner dagen te bestrijden, waardoor bij aan zijnnbsp;archeologische liefhebberij nog een belangrijk zendingsmotief wistnbsp;te verbinden. Toen zijn neef hem na een langen winter verlietnbsp;(in 1855 werd bij arcbeologiscb conservator te Leiden) werd dezenbsp;periode praktisch afgesloten, waaraan een Romeinscb graflampje,nbsp;dat als inktkoker op zijn schrijftafel dienst deed, de herinneringnbsp;hielp bewaren

ZIEK!

De omgang met zijn neef, die een zwaren tijd moest doormaken, bad Heldring diep in zijn innerlijk leven geschokt. Daarbijnbsp;werden zijn krachten gesloopt door de galkoorts, die in die dagennbsp;in de Betuwe algemeen beerscbte. Een hevige aanval van vijfnbsp;dagen deed het ergste vreezen, doch zijn ernstig gebed om beterschap werd verhoord. Toen de lente kwam, volgde hij het adviesnbsp;van zijn geneesheer op, om voor herstel van krachten hoogerenbsp;lucht te zoeken. Wederom was het de hem zoo geliefde omgevingnbsp;te Pfalzdorf, die hem met vreugde gastvrijheid bood. Bij datnbsp;bezoek maakte Heldring voor het eerst kennis met het zendingswerk. In de bibliotheek vond hij n.I. de ,,Gössnersche Biene”

1 nbsp;nbsp;nbsp;O. G. Heldring, Waarheid en gevoel in het leven, ’s-Gravenhage, 1851,nbsp;Pag. 55.

2 nbsp;nbsp;nbsp;Gossner noemde zijn tijdschrift onder meer aldus, omdat zijn leerlingennbsp;zich met de bijencultuur bezighielden, waarvan de opbrengst de uitzendingnbsp;van zendelingwerklieden ten goede kwam.

-ocr page 70-

42

Jeugd - Studententijd - Roeping

waardoor een IcracKtig verlangen Kern aangreep in den zendings-ai'beid te deelen. Als zendeling in zijn kart zou hij straics naar Hemmen terugkeeren.

Voorts las kij in die rustperiode twee koeken met de grootste belangstelling. Allereerst „De mensck in Ckristus” van H. Sckijn,nbsp;waarin de keldere begrippen aangaande de wedergeboorte kernnbsp;bijzonder troffen, en ,,Beschouwingen van Sion van Josepkusnbsp;Hallius, waarin kij menige sckoone overdenking vond. Vooralnbsp;een citaat van Campkuyzen stelde kij zeer op prijs;

„Wat deert een felle stoot, xvat schaadt een harde slag,

Als 't hart van binnen heeft, waaraan ’t zich houden mag?

Met dat woord in ket kart maakte kij een voetreis door Westfalen om hersteld naar lichaam en geest naar Hemmen terug te keeren.

GETROUWD

Het was in dien tijd, dat Heldring ziek in de pastorie meer dan ooit eenzaam ging voelen. Pastorale arbeid en letterkundige studienbsp;boden stellig wel afwisseling, maar namen toch de eenzaamheidnbsp;in' kuis niet weg. Hoogst welkom was kern dan ook ket bezoeknbsp;van een ouderen en een jongeren collega, die als om strijd overnbsp;kun kuiselijk geluk spraken. Gedachtig aan een woord vannbsp;Goetke, dat men voor een goed oordeel over een vrouw met denbsp;grijsheid en kaar speelgenooten te rade moest gaan, vroeg kijnbsp;aan beide collega’s of zij dan geen vrouw voor kern wisten. Toennbsp;beider oog op hetzelfde jonge meisje gericht bleek, beloofde Heldring, binnen veertien dagen met kaar te komen kennis maken ennbsp;nog geen twee weken later was kij verloofd met Anna Elisabetbnbsp;Deuffel-Wiel uit Wijk bij Duurstede. Men kan hierover glimlachen, maar wij zijn dichter bij cte werkelijkheid als wij aannemen, dat Heldring in dit alles de leiding des Heeren zag, dienbsp;met eigen hand de voor hem bestemde vrouw tot kern bracht.nbsp;Zijn leven lang is kij God daarvoor dankbaar gebleven. W^antnbsp;Anna Deuffer-Wiel kad juist die eigenschappen, die kaar zoonbsp;bij uitstek geschikt zouden maken voor predikantsvrouw tenbsp;Hemmen. Allereerst was zij één in geloof met kaar man, waardoor van ket begin af aan de grond voor een gelukkig huwelijksleven gelegd was. Daarbij kwam, dat zij Heldrings liefde voor denbsp;sckoone letteren deelde. ,,Zij vleugelt geweldig in de poëten-

-ocr page 71-

45

Sociale vragen - Huwelijk

wereld” schreef Heldring aan Beets Bovendien was zij alleszins huishoudelijk en beminnelijk van aard en wist zij met het kleine tractement van haar man nog wonderen te doen om altijdnbsp;over te houden „om aan den nood-druftige mede te deelen”. Wienbsp;zou daarbij later onder haar gastvrij dak niet welkom zijn? Hetnbsp;kwam voor, dat zij circa twee honderd gasten in één jaar te ontvangen had 2. En lateu wij vooral niet vergeten, dat zij haarnbsp;kinderen, hij de vele afwezigheid van haar man, met vaste handnbsp;zou weten op te voeden, om steeds nog tijd te vinden de drukkenbsp;werkzaamheden van haar echtgenoot te verlichten door haarnbsp;accurate boekhouding van de verschillende takken der christelijkenbsp;barmhartigheid, die aan de zorgen van haar man waren toevertrouwd...

Het huwelijk werd 24 October 1833 door vader Heldring kerkelijk bevestigd. Hemmen zette haar pastorie-bewoners bij hun thuiskomst gul in de bloemen. Het was dahlia-tijd. Een nieuw ennbsp;belangrijk tijdperk zou in beider leven aanbreken.

1 nbsp;nbsp;nbsp;Heldring aan Beets, 12 Februari 1834.

2 nbsp;nbsp;nbsp;Heldring aan Beets. 2Q Augustus 1830.

-ocr page 72-

TWEEDE HOOFDSTUK

EERSTE GESCHRIFTEN - LEVENSVER-DIEPING - HOENDERLOO - CONFLICTEN - CONTACT MET HET RÉVEIL

EERSTE GESCHRIFTEN Met groote werklust bezield, begon Heldring deze nieuwe periodenbsp;van zijn leven. Want arbeiden moest bij, zouden zij beidennbsp;kunnen rondkomen. Het geringe salaris moest met andere inkomsten worden aangevuld.

Mede met bet oog daarop gaf Heldring gevolg aan zijn voornemen om te gaan schrijven. Hij bad veel genoten in de natuur en nog meer onder de menscben en ging nu zijn gedachten opnbsp;papier brengen.

Zijn eerste geschrift ,,De natuur en de menseb” (1855) oogstte aanstonds groote waardeering. Daarmee brak Heldring baan voornbsp;een geheel nieuw genre van lectuur, waarin Lublink Weddik.nbsp;Hasebroek en Beets hem zouden volgen. Het boek bevatte opgewekte, losse stukken, in vrijen toon geschreven, en liet op iederenbsp;bladzijde duidelijk zien, hoe open de schrijver stond voor alles,nbsp;wat hem omringde en hoe goed hij observeeren kon.

Wij hebben hier te doen met genoeglijke lectuur, uit den tijd van de snuifdoos, die t liefst bij haard en Goudsche pijp gelezennbsp;wilde worden, niet zonder humor, weinig diepzinnig. Wij zijnnbsp;met dit geschrift dan ook midden in den tijd van het gemoedelijkenbsp;christendom. Men struikelt nog al eens over het woord ,,weemoed” en de aandeelen van mensch en natuur staan nog behoorlijk genoteerd. Bepaald geestig is de beschrijving van hetnbsp;gezelschap na kerktijd, dat den predikant een bezoek brengt. Alsnbsp;twee zonen van een effectenkoopman een landman beet willennbsp;nemen door op hun paarden voor het rijtuig te wijzen met denbsp;opmerking ,,deze zouden u lijken om uw mest op het land tenbsp;brengen , antwoordt de landman snedig; ,.Beter dan u heerennbsp;om dien op te laden .

Stellig zijn er wel andere uitspraken in dit boek te vinden, maar typeerend is toch deze: ,,Zooals de eenden in het water tieren,nbsp;zoo is de deugd en de godsvrucht alleen het element, waarin denbsp;mensch zich vrij en gelukkig beweegt . De deugd gaat hier dusnbsp;nog voorop.

Zijn eersteling was Heldring intusschen uit het hart en uit de

-ocr page 73-

45

Conflicten - Contact met het Réveil

pen gevloeid en groot was de vreugde toen deze, vanwege de groote waardeering, die haar ten deel viel. bij den tweeden druknbsp;driehonderd gulden extra honorarium ophracht.

Twee jaren later schreef hij zijn ,,Winteravondlectuur van pachter Gerhard” (1855), een tweedeelig geschrift, dat t meestnbsp;aan een ,,omnibus” doet denken, waarin hij opstellen over allerleinbsp;verschillende onderwerpen de wereld in zond. Hij vertelt van zijnnbsp;pastoraal onder de armen, behandelt geschriften, die hem toegesproken hadden, waarvan wij die van Schijn en Hallius reedsnbsp;hebben ontmoet, en laat de vroolijke noot niet ontbreken door denbsp;levensgeschiedenis van Passchier den Fijne op te nemen, hovennbsp;wiens leven men t best ,,humor ten tijde van de synode vannbsp;Dordrecht” zou kunnen schrijven. Deze Remonstrantsche predikant, wien het preeken verboden was, reisde vermomd door onsnbsp;vaderland, om overal in de schuilkerken der Remonstranten zijnnbsp;ambt te vervullen. Onnoodig te zeggen, dat dit de wonderlijkstenbsp;complicaties met zich kon meebrengen. Eens zat onze predikantnbsp;onder een van zijn vele vermommingen in een trekschuit, toennbsp;zijn buurman er gewag van maakte, graag de premie te willennbsp;verdienen, die uitgeloofd was op de aanhouding van Ds Passchiernbsp;den Fijne. Tableau!

Stellig deed Heldring een gelukkige keus door opname van dit stukje echte Nederlandsche kerkgeschiedenis. In de treurige vervolging der Christelijk-Gereformeerden door de liberalen, zagnbsp;Heldring een antwoord op de eveneens absoluut onverantwoordenbsp;vervolging der Remonstranten door de mannen van Dordiecht

Het sterven van Ds en Mevrouw Den Dolder te Wageningen bracht onverwachte verandering in het pastorieleven. Op haarnbsp;sterfbed beloofde Heldring n.I. aan de laatste, voor de verderenbsp;opvoeding van haar zoon te zullen zorgen, waardoor deze dannbsp;ook aanstonds na haar verscheiden naar Hemmen over kwam.nbsp;Toen Frans des Tombe, voor de zee bestemd, eveneens aan denbsp;zorgen van Heldring werd toevertrouwd, kon deze naast denbsp;mathesis naar hartelust zijn geliefde classieken doceeren. Terwijlnbsp;hij de Fransche lessen in het middaguur aan den dorpsschoolmeester overliet, hield Heldring, wars van alle dagdieverij, school

^ O. G. Heldring, De Synode, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang XXIV.. pag. 531—534-

-ocr page 74-

46

Eerste geschriften - Levensverdieping - Hoenderloo

van zes tot twaalf uur, om daardoor voldoenden tijd voor eigen studie, gemeentewerk en huiselijk leven over te houden. Hoenbsp;heeft hij van het laatste in die rustige jaren, maar niet mindernbsp;later, toen het werk zich van alle kanten opdrong, genoten!nbsp;Ofschoon hij voortdurend hezet was, genoot hij toch van zijnnbsp;kinderen, toefde hij graag in hun kamer en behartigde hij metnbsp;zorg hun kinderhelangen. Sterk van hoofd, hezat hij de bijzonderenbsp;gave te midden van zijn kinderen zijn lectuur grondig in zich opnbsp;te nemen.

Groot was de vreugde in de pastorie geweest, toen Otto Gerhard als eersteling het levenslicht zag. Daarmede kwam ook de vriendschap met het kasteel in een nieuw stadium. De Heer vannbsp;Hemmen was eveneens in het huwelijk getreden, en wel metnbsp;Freule Constante Van Nagel, één der edelste vrouwen, dienbsp;Heldring ooit in zijn leven ontmoet heeft. De dames genoten vannbsp;eikaars moedervreugde, terwijl de heeren iedere beweging in kerknbsp;en staat volgden. Het was voor Heldring, wien binnen enkelenbsp;jaren een zware strijd te wachten stond, een groote steun zulk eennbsp;oprecht, trouw man in zijn naaste omgeving als vriend te mogerinbsp;bezitten. Toen de jonge Ottho drie jaar oud was, kwamen Dennbsp;Dolder en Des Tombe tot hun bestemming, en kon Heldringnbsp;weer meerderen tijd voor zijn pennevruchten vrijmaken.

Reeds in 1835 had hij de redactie van ,,De Geldersche Volksalmanak aanvaard. De aanleiding daartoe was de volgende. In de pastorie te Zetten had Heldring den uitgever Thieme leerennbsp;kennen, welke kennismaking in oprechte vriendschap overging.nbsp;Dikwijls kwam de uitgever naar Hemmen en door zijn tusschen-komst werd Heldring correspondent van de Avondbode, denbsp;Bredasche, de Groninger en de Overijselsche courant. Tegelijk •nbsp;met de waardeering, die men algemeen voor deze medewerkingnbsp;had, werd de naam Heldring in geheel het vaderland bekend.nbsp;Men hoorde hem wel eens ,,de Geldersche Claudius noemen.nbsp;Stellig was er in den veelbelovenden schrijver dier dagen een ennbsp;ander, dat aan ,,de Wansbeckerbode” herinnerde, die hij in zijnnbsp;jongere jaren dan ook met vreugde gelezen had.

Het ongekunstelde, diep gevoelde, kinderlijk eenvoudige, dat Claudius zoo aantrekkelijk maakte, boeide ook sterk in Heldringsnbsp;schrijftrant. Het best kan men deze als ,,afdrukken van indrukken” karakteriseeren.

-ocr page 75-

47

Conflicten - Contact met het Réveil

Nu Kad Heldring opgemerict, dat in menig gezin s avonds „De provinciale Utrechtsche almanak” gelezen Averd, waarvan denbsp;inKoud moeilijk anders dan onbeduidend kon worden genoemd.nbsp;Na rijp beraad met neef Janssen, die in dat jaar conservator innbsp;Leiden werd, besloot Heldring daarom in 1835 in te gaan opnbsp;bet voorstel van den beer Tbieme, de redactie op zicb te nemennbsp;van een Gelderscbe Volksalmanak, om langs dezen weg zoo dicbtnbsp;mogelijk tot zijn Gelderscbe volksgenooten te komen.

Na meer dan bonderd jaren kan men vooral de eerste almanakken, maar tocb stellig ook baar opvolgers, niet anders dan met bet grootste genoegen opnemen. De klok wordt even een eeuwnbsp;teruggezet. Aankomst en vertrek van diligences, postwagens, toer-karren en voetbaden worden in de eerste jaren nog zoo nauwkeurig mogelijk vermeld. Daarna kwam de spoor meer in zwang.nbsp;Aardige opmerkingen over bet weer vonden gretig waardeering.nbsp;Menige Gelderscbe spreuk gaf sprankelend genoegen, waarvannbsp;vvij als voorbeeld ,,ras aan den boed, traag aan de beursnbsp;den lezer niet willen onthouden. Verder vond men in de almanaknbsp;voor elk wat wils. De liefbebber van wat later ,,de folklorenbsp;zou genoemd worden, kon zijn bart opbalen aan de bescbrijvingnbsp;van oud-Gelderscbe volksfeesten als de Meiboom, bet Paascb-vuur, bet baolleien (welkomstfeest voor jonggehuwden) en Sintnbsp;Maarten. Wie zijn kennis van oude kasteden en plaatsen wildenbsp;vermeerderen, kwam niet teleurgesteld uit. Wij noteerden beschrijvingen van de kasteelen „Wildenborcb”, ,,Doorenburg”,nbsp;,,Batenburg en ,,Wycben , onthielden dat Millingen baar naamnbsp;aan een Romeinscbe mijlpaal en pleisterplaats dankte en datnbsp;Oldebroek vroeger Hollandscbe broek heette, omdat Graaf Gerhard in de 12de eeuw aan eenige Hollandscbe kolonisten vrijheidnbsp;gaf, zicb in die onbebouwde streek te vestigen. Menigeen kon bijnbsp;bet knappend haardvuur Heldring volgen op zijn archeologischenbsp;ontdekkingstochten en waardeerde zijn pleidooi voor oprichtingnbsp;van een Geldersch-Overijselsch Genootschap voor oudheden,nbsp;terwijl de buitenman meer dan eens, door een aardig artikel,nbsp;b.v. over bijen-cultuur, aangenaam werd verrast. Vanzelfsprekendnbsp;denken wij daarbij aan ,,de snaorige stukjes van Meester Maortennbsp;Boardman”, waar Heldring het hart van duizenden lezers meenbsp;gestolen heeft. Het zijn humoristische bijdragen in het Lijmerschenbsp;dialect geschreven. Heldring kon dit dialect met zijn vrienden uitnbsp;die streken als de beste spreken. Terecht werden deze vertellingen

-ocr page 76-

48

Eerste geschriften - Levensverdieping - Hoendedoo

in later jaren dan ook een Kerdruk waardig gekeurd (1881). Niemand minder dan Dr A. W. Bronsveld oordeelde, dat denbsp;bekende novellist Cremer onder menig stukje gaarne zijn naamnbsp;zou bebben gezet Heldring bad bet geluk, in deze stukjes denbsp;volkstoon te treilen en greep dankbaar de gelegenheid aan, omnbsp;langs dezen weg allerlei volkszonden en dwalingen te bestrijdennbsp;Zoo trachtte bij op voor ieder bevattelijke wijze al te rekenen metnbsp;bet bijgelool, dat, zooals wij reeds zagen, in zijn dagen nog welignbsp;tierde. Titels als ,,Oover t magnetisme en t beei geleul’ , ,.Heksen, spoken, waerwolven en waorzeggen” spreken voor zicbzell.nbsp;Stellig beeft de almanak aan deze ,,Snaorige stukjes’ in de eerstenbsp;jaren baar vier drukken te danken gehad. Tot 1848 verzorgdenbsp;Heldring, dankbaar gebruik makend van de rijke bibliotheek vannbsp;H. Amesbolf, president van de Nederlandscbe Rijnspoorweg ^nbsp;en trouw terzijde gestaan door tal van medewerkers, zijn Gel-derscbe almanak, (die menigen anderen provincialen almanaknbsp;in bet leven hielp roepen), om daarna, om redenen, die wij laternbsp;zullen zien, de boofdredactie neer te leggen.

De waardeering voor zijn eerste geschrift deed Heldring in 1837 nog met een dergelijk werk voor bet voetlicht komen. ,,Waarheidnbsp;en gevoel in t leven ’ droeg bet tot titel en een briefwisselingnbsp;tusscben oud-oom Jacob (stadsman B. T. Lublink Weddik) ennbsp;pachter Gerhard (buitenman O. G. Heldring) vormde dennbsp;inboud. Ook bier bebben wij gemoedelijke lectuur, niet altijd vrijnbsp;van sentimentaliteit, wat de titel ook doet verwachten. Toch treftnbsp;ook menige ernstige en rake opmerking. In Lublink ^Veddik badnbsp;Heldring wel een bijzonder gelukkigen medewerker, bij wiennbsp;ook de satyrieke noot in goede banden was. Een ,,genie ” van betnbsp;jaar ,,2837 ” laat bij opmerken, dat een gloednieuw woordenboeknbsp;moet worden samengesteld voor de dwaasheden der negentiendenbsp;eeuw, toen de ,,anen ” en de ,,isten ’ zoo menigvuldig en vergankelijk waren als gras-soorten.

Weddik’s brieven maakten mede dit boek tot lectuur, waar men met klimmend genoegen kennis van nam. Vooral herinneren wijnbsp;ons bet gesprek met den tijd, die ,,een koning bij de gratie Gods ’

1 nbsp;nbsp;nbsp;Zie A. W. Bronsveld, Levensbericht van O. G. Heldring, in ,.Eigennbsp;Haard , ai Juli 1876, pag. 26a.

2 nbsp;nbsp;nbsp;De klacht van Van der Brugghen dat „het Réveil te veel spiritualistisch was. treft dus in geen geval Heldring.

3 nbsp;nbsp;nbsp;O. G. Heldring. Autobiografische aanteekeningen. deel II, pag. 33.

-ocr page 77-

49

Conflicten - Contact met het Réveil

genoemd, niet gedood kan worden, zonder dat men een koningsmoord Legaat. Welk een woord naar Heldrings kart, die er een eer in stelde zijn tijd zoo goed mogelijk uit te koopenl Het wasnbsp;zijn vaste gewoonte geworden ook des winters, lang voor den dagnbsp;reeds aan zijn sckrijftafel te zitten Het plan van Heldring eennbsp;volgend deeltje met brieven te geven, meer met christelijke beschouwingen, werd niet ten uitvoer gebracht, daar het bij Lublinknbsp;^Veddik geen bijval vond.

In 1859 gaf Heldring nog in dit genre, in samenwerking met anderen, o.a. Mr C. P. E. Robidé van der Aa, een anonymnbsp;geschrift in het licht „De zoon der natuur en de man naar denbsp;wereld”. Men proeft, vooral in het eerste deel, duidelijk welknbsp;aandeel Heldring, met zijn onmiskenbaar groeiend talent, in ditnbsp;werk heeft gehaï Bijzonder dankbaar was de uitgever dan ooknbsp;bij de tweede uitgave den naam van Heldring (aan wien mennbsp;meer dan eens reeds gedacht had) te mogen vermelden. Ook'nbsp;thans geldt de inhoud een gedachtenwisseling en wel tusschennbsp;Koenraad, die bij zichzelf een tekort aan levenswijsheid ontdektnbsp;heeft, j^n Eduard, die krachtens opvoeding en werkkring de hartslag van het leven meent te verstaan. Voortreffelijk is de luimigenbsp;beschrijving der klein-steedsche manieren, de rake typeering vannbsp;allerlei, vaak al te graag Fransch sprekende personages uit denbsp;samenleving dier dagen. De teekening in den veertienden briefnbsp;-van den eerzamen erwten-liefhebber Nicolaas Linzentel, doetnbsp;bijkans aan Dickens denken. Alle tijdschriften van die dagennbsp;gaven dan ook een gunstige recensie van deze nieuwe penne-vrucht. AI was op het gebied der letterkunde in ons vaderlandnbsp;sinds rt 1830 de wind sterk uit den Engelschen hoek gaannbsp;waaien en werden ook in kerkelijk Nederland Claudius en Stillingnbsp;veel minder gewaardeerd dan de stellig onkerkelijke Lord Byron,nbsp;de verdiensten van Heldring, als letterkundige met een eigennbsp;genre, werden toch wel degelijk erkend, want zoowel het Leidschenbsp;genootschap van letterkunde (1857) als het Utrechtsch genootschap van kunsten en wetenschappen (1840) boden hem hetnbsp;lidmaatschap aan, dat dankbaar aanvaard werd. Een eigen plaatsnbsp;onder Nederlands letterkundigen scheen voor Heldring weggelegd. Zijn naam had in vele kringen een goede klank. Werd nanbsp;de oprichting van ,,De Gids niet spoedig om zijn medewerking

^ O. G. Heldring, De zoon der natuur en de man naar de wereld, Amsterdam 1859, deel I. pag. 224-

4

-ocr page 78-

30

Eerste geschriften - Levensverdieping - Hoenderloo

gevraagd ^?, reisde Allard Pierson niet speciaal naar Hemmen om achter het geheim van een goeden stijl te Icomen ^ ? En werdnbsp;er niet zoozeer op Heldrings, vaak aan Tacitus ^ herinnerende,nbsp;stijl gelet, dat men deze hegon te imiteeren En tochl... Hoenbsp;vreemd het ook op het eerste geluid moge klinken, het begonnbsp;Heldring duidelijk te worden, dat zijn roeping elders lag, dan opnbsp;het terrein der schoone letteren. Trots alle waardeering, die hijnbsp;genoot, besefte hij diep in zijn hart in die algemeen erkendenbsp;kringen langzamerhand alleen te komen staan. Hij wilde zijnnbsp;leven aan iets anders geven. Innerlijk maakte hij namelijk eennbsp;belangrijke groei door, die vooralsnog alleen aan zijn gemeentenbsp;bekend was. Deze hoorde hem in toenemende mate ernstigernbsp;preeken, terwijl ook aan de catechisanten de groeiende ernst vannbsp;hun predikant niet ontging.

LEVENSVERDIEPING Verschillende factoren hebben tot deze levensverdieping bijnbsp;Heldring medegewerkt.

Allereerst denken wij aan zijn afschuw van het despotisme van het liberalisme in regeerings- en kerkelijke instanties ten opzichtenbsp;van ,,de afscheiding” in de jaren rondom 1834. Daar hij zelfnbsp;meer en meer den geloofsinhoud van zijn geestelijk leven terugnbsp;vond in de belijdenisgeschriften zijner kerk, kon hij het moeilijknbsp;verkroppen, dat van alle kanten de oppositie met den dag grooternbsp;werd tegen mannen, met wie hij zich in het geloof één wist. Denbsp;starre ontoegankelijke houding van den minister van Justitienbsp;F. C. van Maanen, kon hem niet anders dan verdriet doen. Meernbsp;nog, hij ergerde zich daaraan. Het onbarmhartige toepassen vannbsp;de artikelen 291^294 van het Napoleontische Strafwetboek,nbsp;waarin van ongeoorloofde vereenigingen en samenscholingen vannbsp;meer dan 20 personen sprake was, leidde tot de droevigste excessen van liberale onverdraagzaamheid. Niet ver van zijn woonplaats werden de bijeenkomsten der afgescheidenen in dorpennbsp;rondom Tiel verstoord, de plaats van samenkomst werd in brand

^ G. van Rijn, I^icolaas Beets, Rotterdam, 1910, pag. 205.

2 O. G. Heldring, Autobiografische aanteekeningen, deel V, pag. 25.

^ Van de bondigheid en kracht van Tacitus’ dicties had Heldring speciale-studie gemaakt (vgl. O. G. Heldring. Autobiografische aanteekeningen, deel II. pag. 3 en 4).

* Heldring aan Beets, 13 Februari 1849.

-ocr page 79-

31

Conflicten - Contact met het Réveil

gestoken, terwijl menig geloovige als een misdadiger naar Ket tucKtkuis in Tiel werd gebrackt. Elders werden de toekoordersnbsp;van Sckolte, dien Heldring persoonlijk kende en koogacktte, kijnbsp;een openlucktsamenkomst in een boomgaard te Gameren, doornbsp;een wilde bende met getrokken zwaard woest uiteen gejaagd. Tenbsp;Genderen kielden de kurassiers zoo vreeselijk kuis, dat men voornbsp;deze dronken en vloekende kerels soms uit eigen woning vlucktennbsp;moest. Toen Baron van Lynden van Hemmen, de vriend vannbsp;Heldring, district-commissaris werd, vond kij een brief van eennbsp;burgemeester van Herwijnen, waarin kij aan zijn voorgangernbsp;mededeelde, met de kern toevertrouwde dragonders de afgesckei-denen zóó uit elkaar gedreven te kebben, dat er geen twee bijnbsp;elkaar gebleven waren, terwijl kij tkans permissie vroeg metnbsp;dezelfde dragonders ken naar de kerk te mogen drijven ^11 Dienbsp;besckerming van den godsdienst was Heldring te macktig. Grootenbsp;waardeering kad kij ook voor Groen van Prinsterer, die als jongnbsp;recktsgeleerde met trotseering van impopulariteit in 1837 c^n ge-sckrift uitgaf: ,,De maatregelen tegen de afgesckeidenen aan ketnbsp;staatsreckt getoetst” waartegen Tkorbecke, voor wien de staats-almackt zelfs in den eisck der gewetensvrijkeid geen grens vond,nbsp;in ket Franscke regeeringsblad ,,Journal de Ia Haye” van Q, ignbsp;en 11 September opkwam, zonder Heldring te overtuigen. Dezenbsp;vond ket een dwaasheid ket verzet der afgesckeidenen tegen denbsp;gouvernementale kerkinrichting gelijk te stellen met de excessennbsp;der revolutie. De verhalen omtrent de moeilijkheden, waarin denbsp;afgesckeidenen ziek bevonden, in verband met ket bedienen vannbsp;de Sacramenten, volgens welke s nachts in ket geheim ket Heilignbsp;Avondmaal werd gevierd, en kinderen in de Loosdrecktsekenbsp;plassen gedoopt werden, moeten Heldring, wanneer zij kern bereikt kebben, ten diepste kebben bedroefd. Zijn protest tegen ketnbsp;gevangen zetten van acktenswaardige predikanten wist kij nietnbsp;beter te uiten dan door, evenals later de bekende Zwitsersekenbsp;prediker César Malan, persoonlijk een bezoek te brengen aannbsp;Ds H. J. Budding in de gevangenis te Nijmegen.

Deze prediker met onrustigen levensloop, van wien zijn leermeester Heringa reeds voorzag, dat kij stoer orthodox zou worden en aan wien Dr J. H. Gunning J.H.zn in een geschrift ^ aandacht

1 nbsp;nbsp;nbsp;O. G. Heldring, Autobiografische aanteekeningen, deel II, pag. 1.

2 nbsp;nbsp;nbsp;J. H. Gunning JHzn., H. }. Budding, Leven en Arbeid, Goes (zondernbsp;jaartal).

-ocr page 80-

53

Eerste geschriften - Levensverdieping - Hoenderloo

sckonk, was 14 December 1855 in Biggekerbe op Walcheren zijn loopbaan als predikant begonnen. In tegenstelling met vele predikanten, die niet openhartig voor bun orthodoxe levensovertuigingnbsp;durfden uitkomen, achtte Budding zich geroepen de afgescheidenen zoo goed mogelijk te helpen. Aan den vooravond van eennbsp;rechtzitting in Middelburg, afgescheidenen betreffende, die eennbsp;samenkomst met meer dan 20 personen gehouden hadden, leiddenbsp;hij een bidstond voor hen en de broederlijke eenheid in zijn gemeente. Een maand later maakte hij bekend geen gezangen meernbsp;te zullen opgeven. Zijn bezwaar gold echter alleen de verplichtingnbsp;de gezangenbundel der Hervormde kerk te gebruiken. Laternbsp;zong hij in één dienst Psalmen van Datheen en liederen vannbsp;Sankey. De gezangenboeken werden door de kerkeraadsleden opnbsp;het kerkhof plechtig begraven.

Het Classicaal Bestuur deed tevergeefs door een vermaning een waardige poging Budding voor de kerk te behouden. Dezenbsp;maakte zich van het Hervormd Kerkverband los en vestigde zichnbsp;te Middelburg, om van daaruit her- en derwaarts geroepen hetnbsp;evangelie te brengen. Zoo werd een samenkomst in een boerenschuur op een Geldersch dorpje door de overheid verstoord ennbsp;kwam Budding in de gevangenis te Nijmegen. Door zijn koppignbsp;weigeren later, evenals de andere afgescheidenen, vrijheid vannbsp;prediken aan te vragen, liep het bedrag aan boetes, opgelegd vanwege ongeoorloofde samenkomsten op tot ƒ 75.OOO. Betaalde hijnbsp;niet en weigerde hij de hulp van anderen te aanvaarden, zoo zounbsp;hij zich aan een jaar gevangenisstraf moeten onderwerpen. Malannbsp;bracht hem van deze weigering af, waardoor de vrijheid en toestemming tot prediking werd verkregen. Op verschillende zelfnbsp;standige gemeenten zou hij zijn stempel zetten, waarvan wij Goes,nbsp;Gronigen en New-York noemen, waar nog sporen van zijn invloednbsp;te vinden zijn. Met zijn bezoek aan Budding te Nijmegen bedoelde Heldring intusschen allerminst sympathie met al diensnbsp;doen en laten, dat vaak met allerlei nukken gepaard ging, tenbsp;betuigen. Hij zag in de afscheiding, met Ds B. Morees van Wijknbsp;in het land van Heusden, voor kerk, gemeente en zichzelf alsnbsp;prediker in het geheel geen heil, terwijl hij evenmin de wil desnbsp;Heeren bij deze beVreging ontdekken kon.

Zijn bezoek in de gevangenis te Nijmegen was dan ook veeleer een protest tegen het liberalisme dan een sympathiebetuiging metnbsp;het onkerkelijke optreden.

-ocr page 81-

55

Conflicten - Contact met het Réveil

Het was een „crie de conscience” tegen Ket feit, dat kerkelijk Nederland meermalen zijn zoogenaamd opkomen voor zuivernbsp;naleven der reglementen aangreep, om zijn afkeer tegen de ortko-doxie den vrijen loop te laten. Het was ket verlangen, uiting tenbsp;geven aan de gemeensckap des geloofs met iemand, wiens oprecktnbsp;verlangen ket was ket evangelie van Ckristus te verkondigen.nbsp;Heldring was er aan toe als Ds C. C. Callenkack te Nijkerk, die,nbsp;zonder aan afsckeiding te denken, De Cock met groote vreugdenbsp;als broeder in ket geloof gastvrijkeid sckonk op diens reis naarnbsp;Den Haag, om aan Koning Willem I opkeffing van zijn schorsingnbsp;te vragen. Veilig kunnen wij aannemen, dat Heldring de bezwarennbsp;tegen ket liberalisme door al de genoemde omstandigheden steedsnbsp;beter leerde zien, waardoor kij binnen eigen kerkverband in waar-deering toenam voor de reformatoriscke beginselen.

Sterfgevallen in zijn ouderlijk kuis te Zevenaar kebben in de tweede plaats aan zijn levensverdieping meegewerkt. Uit brievennbsp;blijkt dat de band met zijns vaders pastorie nauw bleef aangekaald. Gaarne maakte vader Heldring aan zijn zoon de onderwerpen van zijn preeken, bijvoorbeeld voor de lijdensweken,nbsp;bekend In 1858 vierde de krasse prediker zijn gouden ambtsjubileum, doek bij alle dankbaarheid was cJe vreugde omsluierd.nbsp;Kort te voren {4 Mei) was zijn dochter Henriette geloovig heengegaan, terwijl nog geen jaar daarna (1 April 1839) zijn dochternbsp;Louise Johanna ontsliep. Treffend schrijft Heldring aan De Liefdenbsp;in verhand met ket heengaan van Henriette: ,,Ik kad een lievenbsp;zuster, een Christin. Nog altijd zie ik kaar op kaar doodsbednbsp;mijn waardigen vader met zooveel ernst afvragen, of zij ket dannbsp;nu mocht wagen eenig en alleen op de genade Gods de eeuwigheid in te gaan. Na ket antwoord van vader: ,,Ja, zoo waarlijk,nbsp;als de Zone Gods aan ket Kruis ook voor U ,,Het is volbrachtnbsp;uitriep, zoo waarlijk kunt gij ket daarop wagen , zonk zij neer innbsp;alle blijmoedigheid, om met een Amen op de lippen keen tenbsp;gaan

Ontroerend schrijft vader Heldring in zijn verjaarsbrief aan zijn zoon 17 Mei 1839: „Gij stond met uw geboortedag tussekennbsp;beide in en elk rankte ziek zoo gaarne aan u aan. Gij waart met

1 nbsp;nbsp;nbsp;O. G. Heldring Sr. aan O. G. Heldring Jr., 29 Januari 1841.

2 nbsp;nbsp;nbsp;O. G. Heldring aan J. de Liefde, in: Volfcsafmanafe voor Tijd ennbsp;Eeuwigheid, 1850, pag. 69.

-ocr page 82-

34

Eerste geschriften - Levensverdieping - Hoenderloo

u drieën in schrijven, smaak en lectuur één... De brieven van Wiesje en Jetje blijven uit, doch in den Hemel zal w'el eennbsp;wensch voor U zijn”.

Kort voor haar sterven schreef Heldring aan Louise haar onmid-dellijk na de middagpreek te zullen bezoeken, waarbij hij haar vroeg vraag 6o van de catechismus nog eens te lezen. Hij hieldnbsp;zijn belofte en kwam nog bijtijds in Zevenaar aan, om van zijnnbsp;zuster afscheid te nemen. Toen hij een dag later alleen de stiltenbsp;van de sterfkamer opzocht, vond hij onder het kleedje van haarnbsp;tafeltje zijn brief, met de eigenhandig geschreven mededeelingnbsp;van zijn zuster, dat die woorden haar bijzonder getroost hadden,nbsp;waardoor hij zijn zuster tot zijn diepste vreugde door de genadenbsp;van Christus behouden wist Enkele jaren daarna ontsliepennbsp;ook zijn ouders. Eerst zijn moeder, 23 Februari 1840, vroaryan hijnbsp;getuigde, dat zij de eeuwige liefde steeds nader kwam, daarnanbsp;zijn vader, 23 Mei 1841.

Het jaar 1839 zou intusschen duidelijk maken, wat ingewijden reeds wisten, dat er in het leven van Heldring bij vernieuwingnbsp;een wending was gekomen, waardoor hij zich geroepen wist meernbsp;bewust dan te voren voor den naam van Christus op te komen.nbsp;In dat jaar verscheen zijn geschrift: ,,De nimmer rustende Israëlietnbsp;tot rust gekomen ’, waarin hij ieder, 3ïe lezen kon, een kijk in zijnnbsp;persoonlijk leven gaf. In het eerste deel van dit werkje is opgenomen een vertaling van het verhaal van den wandelenden Joodnbsp;van de hand van Dr Theremin, ,,der Prediger ohne Menschen-furcbt , waarin deze het rationalisme van zijn dagen in het hartnbsp;grijpt.

Naar de voorstelling van Theremin, stelde Ahasverus, door Jezus veroordeeld om op aarde te blijven tot zijn wederkomst, zich alsnbsp;levensdoel de geest van het ongeloof door alle eeuwen levendnbsp;te houden. In een tweegesprek met Ahasverus zegt de Duivel;nbsp;,,Ik kan woeden en tieren tegen het christelijk geloof. Gij kuntnbsp;meer dan ik. Gij kunt het behandelen, alsof het in het geheel nietnbsp;bestond. Zoo ga dan en werk eeuwen aldus voort”.

In een tweede gesprek met Lessing Iaat de schrijver Ahasverus op diens vraag, of hij nu reeds achttienhonderd jaren oud is, antwoorden: ,,Ja en mijn geweten klaagt mij niet aan, dat ik in al

^ O. G. Heldring, Louise Heldring, in: Volksalmanak voor Tijd en Eeuwigheid, 1849, pag. lai.

-ocr page 83-

33

Conflicten - Contact met het Réveil

dien tijd één zonde begaan Keb, boe zou ik dan behoefte aan een verlossing gevoelen”? Bijtende spot, maar noodig om de deugd-zaambeid van bet liberalisme aan de kaak te stellen.

In bet volgende gedeelte beschrijft Heldring een ontmoeting met een Israëliet, een koopman in parelen, die na veel strijd de parelnbsp;van groote waarde mocht vinden. Zeer stellig beeft Heldring innbsp;deze figuur, die verward zat in de strikken van hoogmoedig zelfbedrog, zichzelf beschreven. Zijn bekeering heeft hij opnieuwnbsp;en nog meer bewust doorleefd.

..Hoe heb ik”, schrijft hij, ,,een hart rondgedragen, niet ongelijk aan een wit bepleisterd graf, van binnen vol van doodsbeenderen”. „Waren ook de beste oogenblikken van mijn leven nietnbsp;slechts schaduwen van hetgeen ik zijn moest? Ik moest inzien,nbsp;dat ik slechts een klinkende schel was, zoolang er niets andersnbsp;in mij was, dan één wederkeerend ik. Hoe was ik als een slapendenbsp;aan een afgrond ingesluimerd . Maar niet minder beschreef hijnbsp;zichzelf in deze figuur, die leerde verstaan, dat hij alleen door denbsp;gerechtigheid van Jezus behouden kon worden. Om daarna metnbsp;gloed te gaan getuigen van dien eenen naam onder den hemelnbsp;ter zaligheid gegeven.

Nu zag men, wat men tot nog toe niet geweten had, dat de schrijver van tal van literaire en humoristische stukken in zijnnbsp;hart een christen was, die vast stond in de belijdenis der vaderennbsp;en diep in zijn hart uit het geloof in zijn Heer leefde. Van diennbsp;tijd af trad Heldring minder op den voorgrond als letterkundige,nbsp;en was hij meer bekend als Christus-getuige. Door zijn daar evennbsp;vermeld geschrift is hij velen tot steun geweest. Daarvan gavennbsp;brieven blijk, die hem van verschillenden kant bereikten. Collega s, die rondom door rationalisten omringd waren, leefden doornbsp;zulk een waar christocentrisch getuigenis op. Alzoo was Hel-drings stem niet als in een woestijn verklonken. Integendeel! Danbsp;Costa, Groen van Prinsterer, Capadose, De Clercq en velenbsp;anderen, gaven mede blijk van hun ingenomenheid met Heldringsnbsp;verlangen om in klare taal voor den naam des Heeren op tenbsp;komen

Hier beluisteren wij reeds het praeludium van de samenkomsten der christenvrienden, die enkele jaren later te Amsterdam zoudennbsp;worden gehouden.

1 Vgl. O. G. Heldring, Vijf en twintig jaren geleden, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang XXIV, blz. 435439.

-ocr page 84-

56

Eerste geschriften - Levensverdieping - Hoenderloo

HOENDERLOO

In verband met dit sterker cKristocentriscb bewustzijn moet nu ook Heldrings verlangen gezien worden, om op de Veluwe eennbsp;tweede Pfalzdorf tot uitbreiding van des Heeren koninkrijk tenbsp;sticbten. Voor bet jaar 1839 bad bij een voetreis door dat scboonenbsp;deel van ons vaderland op zijn programma gezet. Vooral denbsp;..Engelanderbolt” wilde bij zien, als plaats waar eertijds ondernbsp;den blooten bemel bet hoogste recbt over de ganscbe Veluwenbsp;werd gesproken. Daarbij bad een oude scbaapberder van denbsp;heidevelden in zijn gemeente hem van Hoenderloo bij de Franscbenbsp;berg verteld, waar zijn verlangen naar oudheden stellig bevrediging zou vinden. En lag bet als redacteur van ,,de Gelderscbenbsp;almanak” niet op zijn weg met de gebeele provincie kennis tenbsp;maken? Toen de gelegenheid zich voordeed (zijn vrouw gingnbsp;met de kinderen bij familie logeeren), ging Heldring dan ook opnbsp;stap, na zich van bet gezelschap van zijn vriend Ds R. H. Graadtnbsp;Jonkers van Huissen verzekerd te hebben. De wandeling bijnbsp;Bennekom begonnen, werd over Ede, Lunteren, Bameveld,nbsp;Voortbuizen, Garderen, Millingen en Soeren voortgezet en eindigde te Beekbergen. Slechts een enkele maal werd van een huifkar gebruik gemaakt, die vanwege bet stooten en schokken dannbsp;nog altoos stapvoets moest gaan. Want rustig observeeren vannbsp;alles, wat passeerde, bleef de bedoeling der beide vrienden. Innbsp;,,De Veluwe, eene wandeling van O. G. Heldring en R. H.nbsp;Graadt Jonkers” (1841), een boek van 155 bladzijden, kan mennbsp;een complete beschrijving van dezen tocht vinden. Ons interesseert vooral het eind daarvan, waardoor een nieuw perspectiefnbsp;in Heldrings leven werd ontsloten. Bij een gesprek met eenigenbsp;hutbewoners in de omgeving van Beekbergen werd de aandachtnbsp;wederom gericht op de nieuwe buurtschap Hoenderloo, middennbsp;tusschen de zandheuvels, waar menschen zonder eenig bezit zichnbsp;vestigden, om er zich een levensbestaan te veroveren. Het plannbsp;daar heen te gaan was spoediger gemaakt dan uitgevoerd. Innbsp;gezelschap van een gids werd de tocht in de richting van ,, Denbsp;Pampel” aanvaard. De ruw waaiende zuidwesten wind, dienbsp;telkens het opstuivende zand in het gezicht geeselde, maakte denbsp;tocht allerminst tot een genoegen. Menigmaal liet de gids zijnnbsp;beide reisgenooten achter een heideheuvel uitrusten om op ademnbsp;te komen. Zoo ging het heuvel op heuvel af, totdat Hoenderloo,nbsp;inderdaad als een oase tusschen zandbergen gelegen, kon worden

-ocr page 85-

37

Conflicten - Contact met het Réveil

aangekondigd en de oogen als nimmer te voren, een schoone keide, aanscKouwden. Vierentwintig Koogst primitieve woningen,nbsp;die uit tentvormig opgekoopte keiplaggen kestonden en waarinnbsp;ket lickt sleckts door de deur kon kinnendringen, lagen in denbsp;omtrek verspreid. Zij koden aan konderd en vijftig kewonersnbsp;onderdak. De meesten van ken waren ruw als de keide en sckuwnbsp;als de kerten, die de nakurige kosscken tot kun woonplaats kozen,nbsp;terwijl de rollen van de recktkank te Arnkem kewezen, dat menignbsp;kewoner van Hoenderloo op kwaden voet stond met politie ennbsp;justitie vanwege de veel voorkomende strooperij.

,,Koning Bijdam” de winkelier, wiens woning ziek van de andere ondersekeidde, doordat zij gedeeltelijk van steen was opgetrokken,nbsp;zwaaide over deze kolonie de scepter. Als ondernemend man kadnbsp;kij ziek onder de kolonisten gevestigd, om er spoedig aller vraag-kaak te worden.

In de eerste de keste woning, die onze wandelaars kinnentraden, ontvingen zij dan ook van een oude weduwe ket advies dezennbsp;Bijdam te kezoeken, waaraan aanstonds gevolg werd gegeven.nbsp;Op een zoutzak gezeten, dronk Heldring in den kuize Bijdamnbsp;zijn eerste kop koffie in Hoenderloo, om dankkaar de gelegen-keid aan te grijpen, meer van de ontwikkeling van deze nederzetting te vernemen.

Sinds Alkert Bringenkerg ziek daar in 1815 van uit Otterloo met zijn kapitaal van werklust, sekop en twee sekapen kad gevestigdnbsp;en, als eerste, kans gezien kad ziek er te kandkaven om er ziek totnbsp;een zekeren welstand van iemker, kerder en koopman op te werken was ket getal der kewoners langzaam opgeklommen. Alsnbsp;regel gold daarkij, dat ieder nieuw aangekomene tegen ketaling vannbsp;tien stuivers eigenaar werd van een sckepel gronds (^/q kunder).nbsp;Stellig zouden meer kolonisten, gezien de gesekiktkeid van dennbsp;grond voor rogge- en aardappelkouw, ziek in Hoenderloo willennbsp;vestigen, als ket ontkreken van goed drinkwater, gesekikt onderwijs voor kinderen en kerkelijke prediking daartoe niet kelemme-rend optrad. Met sleckt ,,zakwater”, in een ton opgevangen, uitnbsp;de zandkeuvels, moest de kevolking tevreden zijn, terwijl dit innbsp;zonnige dagen meer dan eens vervangen moest worden door waternbsp;uit stilstaande poelen, dat kijna ondrinkkaar was. Voor goednbsp;water moest men een afstand van uren afleggen, wat groote ke-zwaren met ziek meekrackt. Doordrongen van de overtuiging, datnbsp;^ Zie J. Herman de Ridder, Uitstapje Tiaar Hoenderioo, Leiden, 1851.

-ocr page 86-

38

Eerste geschriften - Levensverdieping - Hoenderloo

/ een put en een school voor Hoenderloo onontbeerlijk waren, aanvaardden de beide predikanten den terugtocht. Nog eenmaal zagen zij van den hoogen Pampel (waarbij zich thans hetnbsp;KröIIer-MüIIer museum bevindt) op de vriendelijke vallei. Talnbsp;van gedachten doorstormden het hart van Heldring. Zou er voornbsp;Hoenderloo geen nieuwe tijd hunnen aanbreken? Hoe anders wasnbsp;het Pfalzdorf van zijn grootvader geworden. Zou hier voor hemnbsp;een roeping weggelegd zijn? En terwijl hij zich in de toekomstnbsp;van deze kolonie verdiepte, was het hem, alsof door het loeiennbsp;van de storm heen, uit de verte een lieflijk klokgelui tot zijn oorennbsp;doordrong. Dat was voor hem een profetische klank, dat dit heide-dorp een kerk zou krijgen, en hij begreep, dat in de zorg daarvoornbsp;voor hem een taak van Godswege was weggelegd. En meermalennbsp;zou in de volgende jaren hetzelfde geluid in zijn oor weerklinken,nbsp;totdat Hoenderloo eindelijk zijn Godshuis had.

Over Wolfheze en Heelsum liep de terugweg. Zaterdagsavonds laat waren onze wandelaars weer thuis. Aanstonds ging Heldringnbsp;des Maandagsmorgens aan het werk om te zorgen, dat zijn gedachten, die voortdurend met Hoenderloo bezig waren, werdennbsp;opgeteekend. Daar hij zelf geen letter op papier kon krijgen,nbsp;omdat zijn oogen wegens het binnenwaaien van zanddeelen nognbsp;geheel onbruikbaar waren, dicteerde hij zijn metgezel alles, watnbsp;naar zijn meening voor de herinnering bewaard moest blijvennbsp;Daardoor was hij in staat in ,,De Geldersche almanak” van 1840nbsp;een uitvoerig opstel over zijn bezoek aan Hoenderloo te schrijven,nbsp;waarin hij met klem een beroep op de lezers deed een grooterenbsp;of kleinere bijdrage voor een waterput te zenden. Nauwelijks wasnbsp;de almanak onder de menschen verspreid, of kleinere en grooterenbsp;giften vloeiden binnen, waaronder één van ƒ 1020.^ de goedenbsp;zaak aanstonds op gang bracht. Heldring liet een put graven op denbsp;plaats, waar de regenton gestaan had. Weliswaar gaf deze putnbsp;water genoeg, maar toen men hem nog een voet dieper wildenbsp;uitgraven, zonk al het water weg, waaruit bleek, dat men niet metnbsp;wel- maar met verzameld regenwater te doen had. Groot wasnbsp;Heldrings teleurstelling, des te meer toen bleek dat de Hoender-loosche bevolking, die het onderscheid tusschen het mijn en hetnbsp;dijn nog moest leeren, de putsteenen voor het grootste deel hadnbsp;weggeroofd. Wel moesten de steenen voor het doel toch wordennbsp;afgekeurd, maar deze gebeurtenis was voor den gang van zakennbsp;1 O. G. Heldring, Autobiografische aanteekeningen, deel IV, pag. 2.

-ocr page 87-

59

Conflicten - Contact met het Réveil

toch weinig hemoedigend. Wat moest er echter begonnen worden? Een school houwen zonder drinkwater in de kolonie zou tochnbsp;doelloos zijn! Heldring zou intusschen zichzelf niet geweest zijn,nbsp;als hij deze zaak verder had laten rusten. Hij verzocht den schoolopziener Rohidé van der Aa om hulp en deze pleitte hij Koningnbsp;Willem I voor een koninklijke gift. Onder lang en geduldignbsp;wachten scheen de hoop op een gunstig resultaat verloren te gaan.nbsp;Twee jaren later, 20 Sept. 1843, zou de gouverneur van Gelderland echter namens Koning Willem I een gift van ƒ 550.—zenden.nbsp;In die dagen van geduldig wachten, was het J. A. J. Baron Sloetnbsp;tot Oldhuys, district-commissaris der Veluwe, die de zaak vannbsp;Hoenderloo met vaste hand aangreep, om haar niet meer los tenbsp;laten. Hij schreef een bemoedigenden brief aan Heldring, waardoor deze weer nieuwen moed kreeg voor een betere toekomst.nbsp;Er hadden hem geruchten bereikt, dat er sprengen in de buurtnbsp;van Hoenderloo waren, waaruit een beek kon worden gevormd.nbsp;Alles werd nu in het werk gesteld om deze te zoeken, totdatnbsp;Bijdam een bron vond, die weliswaar water genoeg had, maarnbsp;helaas achter een zandheuvel lag. Daar voor het afgraven vannbsp;deze heuvel het geheele aanwezige kapitaal zou moeten wordennbsp;opgeofferd, en de Gedeputeerde Staten deze onderneming veelnbsp;te riskant vonden, moest ook van deze poging, Hoenderloo aannbsp;water te helpen, worden afgezien. Intusschen werd de gever vannbsp;de groote gift ongeduldig en gaf hij aan Heldring opdracht, denbsp;zaak van Hoenderloo door te zetten, of de gelden aan de kolonienbsp;van weldadigheid te zenden. Kort daarop berichtte hij aan Heldring, die hem voor de keus ,,school of put” gesteld had, hetnbsp;meest voor het graven van een grooten bronwaterput te voelen.nbsp;Heldring wist dus, waar hij aan toe was, en vond tot zijn vreugdenbsp;een Duitscher, Jan Paul te Bennekom, een expert op dit terrein,nbsp;bereid dezen bronwaterput te graven.

De zorg voor aankoop en vervoer der benoodigde materialen, steenen, kalk en cement, nam Heldring zelf voor zijn rekening.nbsp;Bij de levering van kalk was hij persoonlijk aanwezig, om metnbsp;kennis van zaken te zorgen dat geen minderwaardig goed in denbsp;wagens werd ingeladen. Meer dan eens moest hij zelf ingrijpennbsp;en helpen, om het vervoer van een en ander te regelen. In Arnhemnbsp;vernielde of stal de jeugd een vijfhonderdtal steenen, zonder datnbsp;de politie ingreep. Eens in een nacht was hij met drie ledigenbsp;kalkkarren vijf uren aan het dwalen. Na in Deelen gastvrij opge-

-ocr page 88-

6o

Eerste geschriften - Levensverdieping - Hoenderloo

nomen en van trood en koffie voorzien te zijn, zette kij, in een paardendeken gekuld, in stil gepeins op den kodem van één dernbsp;kalkkarren zijn reis voort.

Wel mislukte tengevolge van een stortkui van regen de eerste poging van Jan Paul om een put te graven ^ kij werd kijna zelfnbsp;onder een zandafsckuiving kedolven ' maar eindefijk werd tocknbsp;na drie dagen van tegenspoed een overvloedige kron ter dieptenbsp;van 40 voet, waaruit ket water met krackt kwam opzetten, gevonden. Tenslotte werden tock alle pogingen nog met een sckoonnbsp;succes kekroond. ,,De Heldring-put” was er en zou een reeks vannbsp;jaren Hoenderloo van goe3 Trinkwater voorzien. Toen de putnbsp;klaar was, noodigde Heldring al de kewoners van Hoenderloonbsp;uit, om met kern den put eens ledig te putten. Welk een aardignbsp;landelijk tooneel kad dit tengevolge! Oud en jong kwam kijkennbsp;om met een dankbaar kart deze keugelijke gekeurtenis mee tenbsp;maken. In twee uren tijd Werden 500 emmers water geput, waarkijnbsp;de waterstand ziek in weinige oogenklikken tot zijn eerste koeveel-keid kerstelde. En terwijl Heldring tusseken die klijde mensekennbsp;stond, nam kij zijn Bijkeltje en sloeg ket op kij Jokannes 4, om,nbsp;aan de kand van de gesekiedenis van de Samaritaanseke vrouw,nbsp;te spreken over den Heere Jezus, die een andere dorst, n.1. dienbsp;naar gerecktigkeid, kon lesscken.

Zoo was ket jaar 1841 van groot kelang voor Hoenderloo, doordat de eerste wensck van kaar kewoners in vervulling was gegaan. Herkaaldelijk krackt Heldring sindsdien een kezoek aan Hoenderloo, om met de kewoners ket eenmaal gelegde contact totnbsp;wederzijds genoegen aan te kouden. Eens verdwaalde kij kij ketnbsp;vallen der duisternis en sliep kij een gedeelte van den nackt zoonbsp;goed mogelijk in een zandverstuiving.

Heldring greep nu ook moed voor de vervulling van den tweeden wensck, de opening van een sckool voor de jeugd. De onkostennbsp;voor de put waren gedekt. Wel was er een aardig kedrag over-gekleven, maar niet genoeg om een sckool te kouwen. Daarkijnbsp;vond kij niet overal sympatkie voor zijn Hoenderlooscke vrienden,nbsp;waar zij, zooals wij reeds zagen, als wilde jagers te koek stondennbsp;en ziek niet ontzagen in de kosseken korkoenders te sekieten, dienbsp;er van ouds in zoo groote menigte waren, dat Hoenderloo er zijnnbsp;naam aan te danken kad. Dit was dan ook de reden, waaromnbsp;de pogingen van Mr Rokidé van der Aa, een sckool in Hoenderloonbsp;te vestigen, geen resultaat kadden. Om kinnen ket raam der moge-

-ocr page 89-

6i

Conflicten - Contact met hel Réveil

iijkkeclen zoo spoedig mogelijk altkans een voorloopige oplossing voor het onderwijs te vinden, liet Heldring aan het ,,paleis” vannbsp;..koning Bijdam” een vertrek bouwen. Onder toezicht van Jan Paulnbsp;bakte Bijdam, die leemlagen wist te vinden, voor rekening van Heldring eenige duizenden steenen, die redelijk wel gelukten. De verdere onkosten bedroegen slechts twintig gulden, zoodat de ,,school”nbsp;kon worden geopend, waar de weinig ontwikkelde jeugd in hetnbsp;lezen, schrijven en rekenen, door een protégé van Heldring werdnbsp;onderwezen.Een edele dame uitEnkhuizen betaalde diens kostgeld.nbsp;Intusschen lag het voor de hand dat deze maatregel slechts vannbsp;tijdelijken aard kon zijn. Op advies van Groen van Prinsterer ennbsp;Mackay richtte Heldring zich tot de Gedeputeerde Staten vannbsp;Gelderland met het verzoek, ter bevordering van het zedelijk peilnbsp;der bevolking, de zorg voor het onderwijs te Hoenderloo ter handnbsp;te nemen. Als bijlage zond hij bij dit verzoek een artikel vannbsp;B. W. A. E. Baron Sloet van Oldhuys, president van de rechtbank te Zwolle, overgenomen uit diens staathuishoudkundig tijdschrift, waarin deze, als man van gezag op dit terrein, de grootenbsp;beteekenis dezer vrije kolonie deskundig schetste. Afzonderlijknbsp;schreef Heldring nog aan Baron Mackay, lid der Gedeputeerdenbsp;Staten, met verzoek deze zaak zoo goed mogelijk te steunen. Nanbsp;een plaatselijk onderzoek bracht de district-commissaris, wiensnbsp;belangstelling voor Hoenderloo wij reeds bespraken, persoonlijknbsp;over het request een gunstig rapport uit, waardoor, ook wat hetnbsp;onderwijs betreft, de toekomst van Hoenderloo werd verzekerd.nbsp;De Gedeputeerde Staten besloten tot een subsidie van ƒ 600.r-voor den schoolbotiw, het Koninklijk Huis zond ƒ 300.^, terwijlnbsp;de Minister toezegging deed jaarlijks ƒ 100.^ uit s lands kas bijnbsp;te dragen met het oog op het tractement van den onderwijzer.nbsp;Kapitein Haasloop Werner, door Heldrings boekje over denbsp;Veluwe opgewekt een soortgelijken tocht door een ander gedeeltenbsp;van Gelderland te maken, schreef zijn bevindingen ten voordeelenbsp;der te bouwen school in Hoenderloo op, waardoor dank zij Heldrings voorrede boven verwachting ƒ 1700.^ aan het bouwfondsnbsp;kon worden toegevoegd. Andere giften bleven niet uit, teiwijl denbsp;.,Spelde-mark” een bunder grond, naar eigen keuze, voor schoolgebouw en onderwijzerswoning beschikbaar stelde.

Groot was Heldrings vreugde, toen hij bericht ontving, dat de Beide heeren Sloet van Oldhuys er prijs op stelden, met hem tenbsp;Hoenderloo een geschikt terrein voor de school uit te zoeken. Die

-ocr page 90-

62

Eerste geschriften - Levensverdieping - Hoenderloo

tocKt naar Hoenderloo was van het begin tot het einde voor Heldring een feest. Hij heeft dien later geestig in zijn inleidingnbsp;op het hoekje van kapitein G. Haasloop Werner beschreven.nbsp;Op de bok van de diligence tusschen den zwijgzamen postillonnbsp;en den spraakzamen conducteur gezeten, genoot hij, op weg naarnbsp;Zutphen, van de fraaie uitzichten. Bij goed weer was het hemnbsp;altijd een fooitje waard, op die wijze de reis te maken, om zichnbsp;aan de atmosfeer van geeuw, rook en slaap te onttrekken. Nanbsp;aankomst in de IJselstad wandelde hij naar Voorst, waar denbsp;woning van een edelman gastvrij voor hem openstond, om dennbsp;dag nog met een wandeling met zijn gastheer door dat mooienbsp;dorp te besluiten. Den volgenden morgen werd tijdig de reisnbsp;over het landelijke, aan natuurschoon zoo rijke Loenen tot aannbsp;,,De Woeste Hoeve” per rijtuig voortgezet, waarna de wandelingnbsp;met de genoemde heeren een aanvang nam. Hoe genoot Heldringnbsp;van het prachtige zomerlandschap in die unieke omgeving, maarnbsp;nog veel meer van de gedachte, dat Hoenderloo een school zounbsp;krijgen! Wel waren op dat moment de gelden nog niet alle bijnbsp;elkaar gebracht, maar hij had Godsvertrouwen genoeg, om ernbsp;zich verzekerd van te houden, dat ook deze zaak met den zegennbsp;des Allerhoogsten zou worden bekroond. Hoe meer hij in hetnbsp;geloof voortging en moedig een goede zaak ter harte nam, hoenbsp;ruimer hem het hart werd. Aan de rand van de kolonie kwamnbsp;Koning Bijdam op bloote voeten het gezelschap met een vriendelijke welkomstgroet tegemoet. Allereerst werd van een frisschenbsp;dronk van het Hoenderloosche water genoten, waarna, niet vernbsp;van de put bij een kleine heuvel, een geschikt terrein werd aangewezen, en de terugtocht naar ,,De Woeste Hoeve’ aanvaardnbsp;werd. Daar, waar Napoleon één van zijn bulletins dicteerde, werdnbsp;de maaltijd genoten, waarna de zwarte fiksche ruinen weer voornbsp;het rijtuig werden gespannen, om Heldring eerst naar Voorst ennbsp;daarna naar de diligence van Jonker te Zutphen terug te brengen.nbsp;Heldring beloofde den conducteur een graticifatie, als hij op dennbsp;bok mocht zitten, wat hem werd toegestaan, mits hij Zutphen tenbsp;voet wilde doorwandelen. Redelijke voorwaarde, waaraan metnbsp;vreugde voldaan werd, zoodat Heldring eerst buiten de stad zijnnbsp;hoogen zetel beklom, om met een hart vol dank aan God en aannbsp;menschen naar Hemmen terug te keeren. Niet lang daarna zou

1 Vgl. O. G. Heldring en G. Haasloop Werner, 'Wandelingen over de Veluwe, Arnhem, 1845.

-ocr page 91-

Conflicten - Contact met het Réveil nbsp;nbsp;nbsp;63

de scKooltouw werkelijk een feit worden. Deze werd voor ƒ 3370.^ aangenomen, terwijl Ket gebouw in October 1845 onder Ynbsp;dak kwam, om, in bet voorjaar voltooid, ter beschikking van betnbsp;onderwijs gesteld te worden. Een eenvoudige onderwijzerswoningnbsp;werd tegelijkertijd kant en klaar opgeleverd.

Zoo kwam de school gereed, en werd bet zaak er een bekwaam onderwijzer aan te verbinden, die ook in staat zou zijn aan oudnbsp;en jong eenvoudig godsdienstonderwijs te geven. In meesternbsp;B. Gangel werd deze onderwijzer gevonden.

B. GANGEL

Deze diende als christen bet openbaar onderwijs zijner dagen, en was, na te Den Ham en Gouderak werkzaam te zijn geweest,nbsp;sinds 1838 aan de openbare school te Appeltern verbonden. Nietnbsp;meegaande met de leer van Pestalozzi en anderen, volgens welkenbsp;de jeugd langs den weg van zedelijkheid en deugd tot God wordtnbsp;geleid, ging Gangel uit van den eisch der wedergeboorte door dennbsp;Heiligen Geest, die nieuwe menschen in het leven roept, geschapen in Jezus tot goede werken. Bijbelsch onderricht was dannbsp;ook de hartslag van gansch zijn optreden in de school. ,,Gij weetnbsp;schreef hij aan Heldring ,,hoe innig ik er van overtuigd ben, datnbsp;alle onderwijs, dat niet op Gods Woord gegrond is, en niet totnbsp;God en Christus leidt, een ijdele vertooning is”

Zes jaren gaf hij christelijk onderwijs in zijn school te Appeltern, zonder dat de predikant en de pastoor daar aanstoot aan namen.

In 1844 kwam hij echter door het optreden van een nieuwen pastoor in conflict. Deze beriep zich op het koninklijk besluit vannbsp;1842, dat het onderwijs als louter burgerlijk en maatschappelijknbsp;van aard had gekarakteriseerd. Tevens beriep hij zich op de bepaling, dat de geestelijken toezicht mochten uitoefenen op denbsp;schoolboeken en voorstellen mochten, die boeken te verwijderen,nbsp;welke zij met de belangen van hun kerk in strijd achtten. Voornbsp;den Bijbel was er dus op de openbare school te Appeltern geennbsp;plaats. Met minder fraaie praktijken trachtte deze pastoor sindsnbsp;zijn komst het leven van meester Gangel onmogelijk te maken.nbsp;Hij stookte de kinderen zijner parochie op bij het gebed de schoolnbsp;te verlaten, waar zij onder veel lawaai gevolg aan gaven. 19 Sept.nbsp;1845 werd Gangel door de Gedeputeerde Staten voor zes weken

1 Heldring aan Gangel, 1 Februari 1851, op Hoenderloo in het archief aanwezig.

-ocr page 92-

64

Eerste geschriften - Levensverdieping - Hoenderloo

g^cKorst, omdat de scKooIopziener Kem als een man met dweepzieke gevoelens Iiad voorgesteld. Tegelijk werd Kij tot betaling van de kosten van een plaatsvervanger veroordeeld. Daarmeenbsp;stond Gangel op een tweesprong. Moest Kij gebed en Bijbell ezennbsp;staken, of broodeloos worden? In bet vertrouwen, dat God zounbsp;zorgen, ging Gangel met zijn onderwijs op den eenmaal ingeslagen weg voort. Stellig zou dit tot ontzetting uit Ket ambt vannbsp;scKoolKoofd te Appeltern Kebben geleid, als Kij niet in gelijkenbsp;betrekking begin December 1845 in Hoenderloo was benoemd.nbsp;Diep onder den indruk van Ket bericKt der benoeming, scKreefnbsp;Heldring, die oprecKt met Gangel in zijn moeilijken strijd Kadnbsp;meegeleefd, denzelfden dag Ket Keugelijk nieuws aan Koenen,nbsp;met verzoek Ket door te geven aan Pierson en de anderen. Wijnbsp;zien Kieruit, dat de ontwikkelings-gescKiedenis van Hoenderloonbsp;de warme belangstelling der Reveil-vrienden Kadnbsp;Maart 1846 werd de scKool geopend en begon Gangel, die steedsnbsp;aan groote scKolen gearbeid Kad, met een scKoolbevolking vannbsp;ten Koogste zestig kinderen, wat voor Hoenderloo ecKter een mooinbsp;getal beteekende. Nu kon Kij rustig naar roeping en gewetennbsp;onderwijs geven, en werd Kij daar zelfs van KoogerKand bij gesteund. W^ant door middel van den schoolopziener ontving Kij eennbsp;aanzienlijk aantal Bijbels voor dag- en avondscKool ten gebruike.nbsp;En de Gereputeerden, die Kem in Appeltern schorsten, kendennbsp;Kem in Hoenderloo een gratificatie van ƒ 30.^ toe.

Groot was de vreugde, toen Hare Majesteit de koningin Anna Paulowna met den jeugdigen kroonprins Ket stille Hoenderloonbsp;met een bezoek kwam vereeren. Het was voor Heldring, die juistnbsp;ook op Hoenderloo was, een groote dag, dat Ket gerucht over Ketnbsp;gehucht van aanvankelijk vijl en twintig gezinnen reeds zoovernbsp;was doorgedrongen, dat ook de Koningin Kaar belangstellingnbsp;kwam toonen. Nooit zou Kij vergeten. Koe meester Gangel bij Ketnbsp;bezoek van de koningin aan de scKool, waarbij zij de schoolboeken wenscKte te zien, met den Bijbel naar voren trad en zeide;nbsp;,,Ziehier, Uwe Majesteit, Ket beste schoolboeknbsp;Aan meester Gangel was Hoenderloo in de eerste jaren wel zeernbsp;veel verplicht. Uit waardeering voor zijn BijbelscKe vertellingennbsp;op scKool, werd Kij door de ouders aangezocht, des Zondags een

1 Heldring aan Koenen, la December 1843.

^ O. G. Heldring, Binnenlandsche berichten, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang V, pag. 177.

-ocr page 93-

63

Conflicten - Contact met het Réveil

Bijtel-Iezing te Kouden. Op advies van den scKooIopziener reageerde Gangel op dit verzoek door een Zondagschool voor oudnbsp;en jong op te richten, die steeds druk, soms door negentig personen, bezocht werd. Daarbij opende hij, eveneens des Zondags,nbsp;een catechisatie, zoowel voor gehuwden, als voor ongehuwden,nbsp;wat zeer op prijs werd gesteld. Gesterkt door het geloof (andersnbsp;zou hij, naar zijn eigen getuigenis, moedeloos neergezonken zijnnbsp;deed Gangel al dit werk, terwijl hij de geestelijke verzorging vannbsp;kranken en stervenden daarbij niet verzuimde.

Gangel aan Heldring, 10 Januari 1849.

- O. G. Heldring, Correspondentie, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang I, pag. 187 en 188.

^ O. G. Heldring, Mededeelingen en berichten, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang V, pag. 6a.

Niettegenstaande de ernstige ziekte van zijn vrouw en enkele kinderen, en het feit dat het groote gezin van acht personen vannbsp;een tractement van ƒ 200.^ moest rondkomen en de grond in dienbsp;jaren nog verre van toehereid was, kon Gangel hij zijn vertreknbsp;getuigen, dat het hem alleen aan een dankbaar hart had ontbroken. Intusschen mocht Hoenderloo het gezin van meesternbsp;Gangel veertien jaren behouden. Van den arbeid van Gangelnbsp;en zijn vrouw is veel zegen uitgegaan. In deze Veluwsche huttenwereld werd de kunst van de naald ten eenenmale verwaarloosd.nbsp;Een hoekje van het kleine meestershuis ,,de Geut genaamd, zagnbsp;nu een twaalftal meisjes vereenigd om naaien te leeren. Héldringnbsp;zocht vijftig vrouwen, die vier gulden gaven om de kleine deelnbsp;om te houwen tot een naaischool, waarin vloer, venster en schoorsteen niet mochten ontbreken. Met vreugde werd aan dit verzoeknbsp;voldaan, zoodat de verbouwing spoedig naar wensch tot standnbsp;kwam Wie breien en naaien wilde leeren, kon nu geregeldnbsp;terecht hij de vrouw van meester Gangel, die, ofschoon zwak vannbsp;gezondheid, haar taak met groote toewijding en volharding als eennbsp;christin opvatte en daardoor voor menige leerlinge tot steun werd.nbsp;Ook in ander opzicht mocht Heldring voor de toekomst van Hoenderloo zorgen. Hij wist verschillende heeren voor de grondennbsp;aldaar te interesseeren, waardoor zij, in cultuur gebracht, aan velenbsp;gezinnen werk konden verschaffen. In drie jaren tijds werdennbsp;rondom Hoenderloo door twaalf eigenaren drieduizend hundernbsp;heidegrond gekocht, met de bedoeling, daarvan bosch of akkerland te maken Baron van Heeckeren van Enghuizen kocht

-ocr page 94-

66

Eerste geschriften - Levensverdieping - Hoenderloo

daarvan ket Deelerwoud met een oppervlakte van vijftienkonderd kunders, terwijl Mr A. A. Delcourt van Krimpen een terrein vannbsp;duizend kunders voor zijn rekening nam. „De Pampelf werdnbsp;\ eigendom van den Heer J. Roozekoom, die, met zeven anderenbsp;Réveil-vrienden, belangrijke perceelen koekt, waarop kij vanuitnbsp;Ede gemakkelijk toezickt kon konden. De uitgesproken bedoelingnbsp;van deze laatste aankoop was den jongeren, te Hoenderloo ternbsp;opvoeding ondergebrackt, geregeld werk te versekaffen en voornbsp;ken de mogelijkkeid van kolonisatie te openennbsp;X Welk een groote verandering brackt dit alles onder de bevolking!nbsp;Menig kuisvader vond nu in dienstbetrekking geregeld arbeid,nbsp;om in de overblijvende uren eigen aardappels, rogge en boekweitnbsp;te verbouwen. Een nieuwe tijd was voor Hoenderloo aangebroken.nbsp;Menige plaggenhut maakte plaats voor een betere woning. Daarnbsp;gesekikte arbeidskrackten bij bosckaanleg en landontginning nietnbsp;anders dan welkom waren, breidde de bevolking van Hoenderloo ziek al spoedig uit en werden vier gezinnen uit de Betuwenbsp;als eerste nieuwe kolonisten begroet. In Maart 1857 telde ,.Hoenderloo” reeds circa vierhonderd zielen en waren alle aardkuttennbsp;verdwenen. Men telde er twee en tachtig koeien, dertien paarden,nbsp;tien trekossen, zeskonderdvijftig schapen en 107 bunder bouwland. Een eigen steenbakkerij leverde een tijdlang voor dennbsp;nieuwen aanbouw de steenen. Twee nieuwe putten voorzagen denbsp;bevolking mede van water.

Omstreeks 1847 ontving Heldring van Mevrouw Dedel te Den Haag ket verzoek, om ziek over een'verwaarloosd meisje, Elisabeth Janssen, te ontfermen. Deze eenvoudige vraag brackt Heldring in contact met den Nederlandscken patriciërsstand en gafnbsp;wederom nieuw perspectief aan zijn leven. Spoedig was ket meisjenbsp;in een goed gezin geplaatst, waardoor weldra meerderen Hel-\ drings kuip voor verwaarloosde kinderen inriepen, temeer sindsnbsp;Heldring ziek bereid verklaard kad deze kuip met vreugde tenbsp;zullen verleenen Dit kon kij doen, omdat kij in de verzorging vannbsp;ket verwaarloosde kind een nieuwe roeping Gods voor zijn levennbsp;zag. AI spoedig nam echter ket aantal toegezonden kinderen zóónbsp;toe, dat ket moeilijk werd steeds aanstonds doeltreffende wegennbsp;in te slaan, waarbij ook kwam, dat vele kinderen maar niet één,

^ O. G. Heldring, Mededeelingen en berichten, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang III, pag. 66.

2 O. G. Heldring, Autobiografische aanteekeningen, deel II, pag. 2.

-ocr page 95-

67

Conflicten - Contact met het Réveil

twee, drie in een gezin geplaatst konden worden, maar vooraf verzorging en opvoeding in een tijdelijk tefiuis meer dan noodignbsp;fiadden. Groot was Heldrings vreugde, toen fiet echtpaar Gangelnbsp;zich hereid verklaarde eigen woning tot zulk een tehuis van barmhartigheid open te stellen. Niemand wist heter dan Heldring, metnbsp;welk een zelfopofferende toewijding de Gangels zich aan hunnbsp;taak zouden wijden. Nog in 1847 werd als eerste pleegkind eennbsp;uit de strafgevangenis ontslagen meisje met liefde opgenomen ennbsp;sindsdien vonden tal van jongeren van beider geslacht in den huizenbsp;Gangel een vriéndelijk onderdak, om na korter of langer tijd,nbsp;goed onderwezen, in geschikte gezinnen te worden over geplaatst.nbsp;Aan de vindingrijkheid der liefde kwam echter ook bij de Gangelsnbsp;een einde. Het aantal toegezonden kinderen werd tenslotte zóónbsp;groot, dat de onderwijzerswoning geen mogelijkheid meer tot opname bieden kon. In 1848 werd reeds het dertigste kind aan denbsp;zorgen der Gangels toevertrouwd ^. Toen Mr J. J. L. van der Brug-ghen te Nijmegen dan ook nog twee jongens ter opname zond,nbsp;moest er één elders onder dak worden gebracht. Meer dan veertiennbsp;personen kon de eenvoudige onderwijzerswoning werkelijk nietnbsp;herbergen! In het besef, dat thans andere maatregelen getroffennbsp;moesten worden, schreef Gangel aan Heldring, dat er een kleinnbsp;doorgangshuis moest worden gebouwd, waarin de jongens eennbsp;plaats zouden kunnen verkrijgen. Stellig zag Heldring de noodzakelijkheid van het bouwen van zulk een christelijk doorgangshuis duidelijk in. W^. H. Suringar had hem na zijn bezoek aannbsp;Hoenderloo daar reeds met klem toe opgewekt maar waar hijnbsp;naast zijn pastoralen arbeid de handen reeds vol had aan hetnbsp;reddingswerk in eigen omgeving (Zetten), meende hij, en terecht,nbsp;de behartiging van deze zaak aan een ander te moeten overlaten.nbsp;Daarom deed hij op zijn vriend Mr J. Messchert van Vollenhoven,nbsp;officier van justitie en later burgemeester te Amsterdam, dienbsp;,,Hoenderloo kende en een warm hart toedroeg een krachtignbsp;beroep, het werk der inwendige zending aldaar ter hand te nemen.nbsp;Dit beroep werd uit Gods hand aanvaard, en spoedig werd innbsp;ruime mate een circulaire verspreid met het dringende verzoek,nbsp;aan de stichting van een doorgangshuis te Hoenderloo mede te

^ O. G. Heldring, Autobiografische aanteeheningen, deel IV, pag. 2.

O. G. Heldring. Correspondentie, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang I, pag. 189.

^ Heldring aan Beets, 29 September 1848.

-ocr page 96-

68

Eerste geschriften - Levensverdieping - Hoenderloo

werken. Weldra zonden, vooral uit de groote steden, velen kun gave. De Heer C. P. van Eegken sckonk den grond voor dennbsp;kouw van ket kuis en een kleine koerderij om de zaak op gangnbsp;te krengen, waardoor nog vóór ket einde van 1849 ket tekuis,nbsp;naar den stickter VoIIenkoven genoemd, door een twaalftal jongeren betrokken kon worden. Men acktte ket niet wensckelijk metnbsp;een grooter getal te beginnen, daar jongeren uit verwaarloosdenbsp;gezinnen of gevangenissen veel zorg en persoonlijk toezickt ver-eisckten. Ckristelijke vorming van deze jongeren kon niet massaalnbsp;gesckieden, waarbij kwam, dat ket toezickt op den buitenarbeidnbsp;voorloopig evenmin een grooter getal pupillen toeliet. Het zoonbsp;gezegend beginsel van groepsleiding vinden wij dus reeds vanafnbsp;de opening van Hoenderloo toegepast, toen met enkele kleinenbsp;groepen begonnen werd. Aanvankelijk lag ket bij de opening innbsp;de bedoeling van Heldring en Messckert, de meisjes te Hoenderloonbsp;te plaatsen en de jongens te Dodewaard in een doorgangskuisnbsp;onder te brengen, dat onder leiding van J. ^Volff stond en denbsp;belangstelling genoot van de reckters Gülcker te Amsterdam ennbsp;Van der Bruggken te Nijmegen ^ en van den bekenden deurwaarder Wormser. Al spoedig werd ket eckter duidelijk, dat denbsp;jongens, in verband met den buitenarbeid, beter op de Veluwenbsp;tkuis koorden, terwijl de meisjes gesckikter in de Betuwe een

X dienst konden vinden, zoodat men met elkaar overeenkwam op ,,Hoenderloo” sleckts jongens en te ,,Zetten” sleckts meisjes tenbsp;plaatsen, waardoor ,,Dodewaard” kwam te vervallen.

Om aan ,.Hoenderloo” recktspersoonlijkkeid te geven, werd Y 7 Februari 1851 ten overstaan van notaris P. Louwerse te Amsterdam de ,,sticktingsacte” gepasseerd. Aanvankelijk zat Mr Messckert alleen in ket bestuur. In later jaren werd kij door de keerennbsp;J. Roozeboom te Ede en Ds F. A. van Loenen, als eersten predikant van Hoenderloo bijgestaan.

Als eerste directeur trad de colporteur A. Goedkart op. Hij bleef aan tot Maart 1856, toen de ons reeds bekende onderwijzernbsp;Gangel kern als zoodanig opvolgde. Helaas moest Hoenderloonbsp;van dezen trouwen Ckristus-belijder in i860, wegens diens benoeming tot koofdonderwijzer aan een bijzondere sckool tenbsp;Amsterdam, afsckeid nemen. Noode zag men Gangel gaan.nbsp;Bekalve ket onderwijs verzorgde kij ket toezickt over den arbeid

1 O. G. Heldring, Binnenlandsche berichten, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang IV, pag. 112.

-ocr page 97-

6g

Conflicten - Contact met het Réveil

op ket veld, alle correspondentie en de nazorg over de uitbestede jongens. Met groot beleid financierde bij ,,Vollenboven” waarnbsp;voor iederen jongen ƒ 1.50 per week kostgeld en ƒ 20.—lt; kleedgeld binnenkwam. De man, die in bet gebed om vernieuwing vannbsp;bet bart van zijn pupillen zijn kracbt vond, blijft in de geschiedenis van de Inwendige Zending een eereplaats innemen. Een zijnernbsp;zonen, J. H. F. Gangel, zou later nog als predikant te Hoenderloonbsp;werkzaam zijn (1872).

Na Gangel werd B. Mulder van Wageningen, van wiens cbriste-lijke zin, ijver en gescbiktbeid bet bestuur zeer gunstige verwachtingen bad tot 1869 met de leiding van „Hoenderloo” belast, waarna J. van den Hoorn, evangelist te Zutpben, deze totnbsp;1878 overnam. Onder zijn directie hadden er uitgebreide verbouwingen plaats, waardoor bet aantal verpleegden tot zesentwintig kon worden opgevoerd, en aan oudere en jongere jongens /nbsp;apart aandacht kon worden geschonken. Menige jongen uitnbsp;diaconie of weeshuis zag zich tot zijn vreugde naar de Veluwenbsp;overgeplaatst. Tot deze uitbreiding gaf Mr Messcbert ook dennbsp;stoot, krachtig bijgestaan door de Réveil-vrienden C. P. vannbsp;Eegben, J. F. van Lennep, P. van Eik en J. J. Teding van Berkhout. Directeur Van den Hoorn klaagde nog over de afzonderingnbsp;van ,,Hoenderloo waardoor bet zoo weinig bekend was. ,,Hetnbsp;Oosten van 21 Februari 1872 adviseerde om deze reden aannbsp;bet bestuur de inrichting naar de Betuwe of de omgeving vannbsp;Neerboseb te verplaatsen. Al zijn wij dankbaar, dat dit adviesnbsp;niet werd opgevolgd, aan de goede bedoeling valt toch geennbsp;oogenblik te twijfelen. Wel was Hoenderloo aan den oudstennbsp;karweg van Zutpben naar Amersfoort gelegen, maar dit namnbsp;niet weg, dat bet voor velen als van de wereld afgesloten lag.nbsp;En ,,bet onbekend maakt onbemind’ dreigde ook voor ,,Hoenderloo maar al te waar te worden. ,,Waarom is bet doorgangshuis tot beden bijna een vergeet-mij-niet in den Nederlandscbennbsp;Hof”? klaagt bijv. directeur Van den Hoorn.

De humor ontbrak ook niet aan bet geval. Door bet uitgeven van een geschrift getiteld: ,,De zedelijke verbetering van mannen doornbsp;vrouwen ”, wilde men gelden bijeenbrengen voor bet aanleggennbsp;van een weg rechtstreeks op Arnhem. Daar echter van genoemdnbsp;geschrift niets deugde, dan bet doel, was de opbrengst uiterst

1 O. G. Heldring, Doorgangshuis te Hoenderloo, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang XIII, pag. 726.

-ocr page 98-

70

Eerste geschriften - Levensverdieping - Hoenderloo

onbeteekenend, en zag men van de zaak af. Andere raad schafte de gemeenteraad van Apeldoorn, die in 187a een grintweg naarnbsp;Hoenderloo liet aanleggen, en toen vier jaren later Apeldoornnbsp;zoowel in de richting Amersfoort als in de richting Zutphen innbsp;het spoorwegnet werd opgenomen, kwam aan het isolement vannbsp;Hoenderloo een einde en was het voor ieder te bereiken. Intus-schen mag ook niet worden vergeten, dat in den tijd van directeurnbsp;Van den Hoorn de landkolonie Nederlandsch Mettray van W. H.nbsp;Suringar, waarvan wij aanstonds meer zullen hooren, in de vollenbsp;belangstelling van zeer vele Nederlanders stond. Geen kostennbsp;werden daar gespaard om de knapen, die aan de verzorgingnbsp;aldaar waren toevertrouwd, eenmaal als knappe werklieden aannbsp;de maatschappij terug te geven. Wat inrichting betreft, stondnbsp;,,Hoenderloo” in die dagen dan ook stellig nog in alles ten achternbsp;bij ,,Mettray”. In ,,E)e Heraut” va.n 12 November 1869 lezen wij:nbsp;,,Het is niet te verwachten, nochtans zijn bij God alle dingennbsp;mogelijk, dat de belangstelling in het doorgangshuis te Hoenderloo gelijk zal worden aan die, welke de landbouwkolonie ,,Nederlandsch Mettray” mocht ten deel vallen”. De geschiedenis heeftnbsp;geleerd, dat er voor het opvoedingsgesticht ,,Hoenderloo” eennbsp;eigen plaats was weggelegd, die zich stellig ook laat karakteri-seeren door het woord van directeur Van den Hoorn: ,,alleennbsp;van verandering des harten verwachten wij verandering desnbsp;levens en zeker zal de vorming tot maatschappelijke deugden ennbsp;kundigheden het best gelukken, waar het hart Gode onderworpennbsp;is en vervuld wordt met heilige gezindheden”

In 1878 trad W. J. Roos, evangelist te Den Haag, als directeur op, terwijl Van den Hoorn de buitenverzorging tot 1884 metnbsp;Utrecht als standplaats uitnemend verzorgde. Onder de directienbsp;van den Heer Roos werd in 1880 andermaal tot belangrijke uitbreiding overgegaan, waardoor aan veertig jongeren, waarondernbsp;ook ontslagen gevangenen, die op Ned. Mettray niet terechtnbsp;konden, plaats kon worden geboden. Ook deze uitbreiding heeftnbsp;de eerste stichter nog beleefd. Spoedig daarop, 8 Juni 1881, stierfnbsp;de man, aan wien ,,Hoenderloo zooveel had te danken, Mr J.nbsp;Messchert van Vollenhoven. Diep bewogen over den nood, diennbsp;hij zag en aangegrepen door het verlangen mede te arbeiden aannbsp;het behoud van jongeren, die verloren dreigden te gaan, sloeg

1 Dit citaat vonden wij in een cahier met aanteeheningen over Hoenderloo, dat aldaar in het archief bewaard wordt.

-ocr page 99-

71

Conflicten - Contact met het Réveil

Kij eenmaal kracktig de Kand aan de ploeg. Ook aan dezen volgeling van Christus, die met anderen in de Eerste Kamer der Staten-Generaal zoo dapper streed in Ket belang van bet bijzonder onderwijs, blijft Nederland veel dank verschuldigd.

NED. METTRAY

Met een enkel woord willen wij er thans nader op wijzen, dat Nederland enkele jaren na de opening van Hoenderloo nog eennbsp;Protestantscb Christelijk Opvoedingsgesticht rijk werd. Wijnbsp;denken aan de stichting ,,NederIandsch Mettray” te Eefde hijnbsp;Gorssel, dat zijn ontstaan in 1841 aan W. H. Suringar ^ had tenbsp;danken. Ons interesseert het meest de verhouding van Heldringnbsp;tot Suringar en zijn Mettray. Deze is stellig niet zorïder moeilijk-hedën geweest. 25 Dec. 1848 schreef Heldring aan Beets: ,,Mijnheer en mevrouw Suringar hebben franchement verklaard, dat zijnbsp;O. G. Heldring niet kunnen gebruiken in eenige commissie. Dienbsp;man is hun te zwaar. Vermoedelijk heeft Suringar geen lust gehadnbsp;Heldrings hoop te vervullen ,,door met zijn Mettray met vollenbsp;zeilen door te dringen in den Réveil-haven” (Heldring aan Beets,nbsp;29 Sept. 1848). Volg ens een brief van Heldring aan Beets vannbsp;26 Sept. 1849 hoopte Heldring den gouverneur Schimmelpennincknbsp;te bewegen Ds J. de Liefde bij Suringar als hoofd van zijn stichting aan te bevelen. Dan heeft Heldring dus toch nog niet allenbsp;hoop opgegeven, dat Mettray in Réveilgeest zou worden bestuurd.nbsp;Toch heeft hij dat moeten doen, zonder dat zijn belangstellingnbsp;voor Mettray ging kwijnen. 12 Jan. 1856 schreef hij aan Singen-donck, na een bezoek aan Mettray; ,,Het heeft mij zeer warmnbsp;gemaakt, want er was zooveel goeds. De liberalen zijn, waar ietsnbsp;goed ontwaakt, ware ijveraais. Ik schreef aan de Koningin. Innbsp;de volgende week zal ik alles doen om velen het hart warm te

^ Willem Hendrik Suringar, 1790—1872, moest om financieele redenen afzien van zijn voornemen om predikant te worden. Een loopbaan alsnbsp;zakenman was voor bem weggelegd. Dit nam niet weg, dat bij op allerleinbsp;wijze zijn onuitbluscbbare liefde voor de maatscbappelijk gedérailleerdennbsp;toonde. Veel deed bij tot verbetering van bet gevangeniswezen. Na eennbsp;bezoek aan Franscb Mettray in de nabijbeid van Tours aan de Loire,nbsp;wist bij in 1851, Nederlandscb Mettray voor verwaarloosde en misdadige ''nbsp;jeugd open te stelkn. De groepsindeeling, die tegenwoordig in de opvoedingsgestichten weer in eer is, vond reeds in Suringar een warm voorstander. In 1847 werd Suringar te Freiburg tot Doctor Pbilosopbiaenbsp;bevorderd. Vgl. D. de Bruin, Dr W. H. Suringar, in: Maandblad voornbsp;berechting en reclasseering. Augustus 1941.

-ocr page 100-

72

Eerste geschriften - Levensverdieping - Hoenderloo

maken. De Heer zij daarin met mij . Breed georiënteerd als hij vooral in die jaren was, wilde Heldring dus gaarne er toe meewerken, dat ook ,,Mettray een waardige plaats onder de opvoedingsgestichten zijner dagen innam.

Ter completeering van de geschiedenis van TjoeaideaJon moge hier nog ' in vogelvlucht de verdere geschiedenis tot op onzen dag worden vermeld.

’ Toen de heer Roos aan het hoofd van een filiaalinrichting aan de Vliet-straat te Utrecht kwam te staan, waar de jongens werden opgenomen, die een ambacht wilden leeren, nam hij afscheid van ,,Hoenderloo” omnbsp;daar als directeur opgevolgd te worden door den Heer E. ten Gate Wzn.,nbsp;die deze functie van 1888 tot 1900 getrouw waarnam.

Na een kort bestuur van de Heeren Van Heemstra en H. Kafhfleisch werd de Heer M. van Wijhe met de leiding belast, die door hem werdnbsp;waargenomen tot hij in 1931 tot wethouder van onderwijs te Apeldoornnbsp;werd benoemd. Deze directeur, terecht ,,een genie naar het hart’ genoemd,nbsp;heeft, krachtig geholpen door het bestuur, met Dr L. Heldring aan hetnbsp;hoofd, alle mogelijkheden, die de kinderwetten boden, aangegrepen, omnbsp;,,Hoenderloo”, met het behoud van haar positief Protestantsch-christelijknbsp;karakter, op een geheel nieuwen leest te schoeien. Onder Gods zegennbsp;werd Van Wijhe de man, die ,.Hoenderloo” groot gemaakt heeft, nietnbsp;alleen in de uitbreiding van het aantal gebouwen, maar ook in de wijze,nbsp;waarop hij honderden en honderden met zijn bewogen hart ten zegennbsp;was. Eén, die zijn werk op ,,Hoenderloo ” vond, gaf eens deze karakteristieknbsp;van directeur Van Wijhe: ,,hij liet voelen, wat echte barmhartigheid isnbsp;en daaraan heb ik in mijn leven genoeg ”.

Precies vijftig jaren na het passeeren van de stichtingsacte van Hoenderloo, 7 Februari 1901, werden, daags vóór het huwelijk van Koningin Wilhelmina, de kinderwetten geteekend, waardoor er aan den verdrietigennbsp;toestand een eind kwam, dat kinderen, die met de justitie in aanrakingnbsp;kwamen, naar de gevangenis verwezen werden voor het geval, dat zij nietnbsp;naar de ,.Kruisberg ” of ,.Alkmaar ” werden gezonden. Sinds het invoerennbsp;dezer kinderwetten in 1905, wordt ,.Hoenderloo” bevolkt door ..regeerings-kinderen” (die met de justitie in aanraking kwamen) en voogdijkirid^erennbsp;(die aan de ouderlijke macht onttrokken, door bemiddeling van voogdijraden aan voogdijvei;eenigingen zijn toevertrouwd). Stellig bestaat ernbsp;verschil tusschen beide groepen van jongens, maar zij hebben dit gemeen,nbsp;dat zij opgroeiden in een omgeving van ellende, armoede en misdaad,nbsp;waardoor zij voor hun leven dreigden ten onder te gaan. Daarom achtnbsp;Hoenderloo het zich een voorrecht, voor beide groepen van jongens eennbsp;vader en moeder te zijn.

Het behoeft geen betoog, dat van 1905 nbsp;nbsp;nbsp;hamergeklop op ,.Hoender

loo ” niet meer van de lucht was. De kinderwetten boden immers tal van nieuwe perspectievenl In 1903 verrees ,,de Heibult als directeurswoningnbsp;en de ,,Otto-hoeve ” als eigen boerderij der stichting. Van 1903 dateertnbsp;..Nijegaarde”, waar een honderdtal schooljongens een vriéndelijk onderdaknbsp;1 Voorletter niet meer vast te stellen.

-ocr page 101-

75

Conflicten - Contact met het Réveil

vindt. Daar alle regeeringsjongens, die nog naar school moeten, naar ..Hoenderloo” worden gezonden, is ,,Nijegaarde” wel van unieke be-teekenis voor het opvoedingswezen in ons vaderland. Gedurende een reeksnbsp;van jaren stond de heer C. Tims, ,,als hoofdman over honderd” aan hetnbsp;hoofd van dit jongenspaviljoen. Hij was één der christenen, in wien hetnbsp;gebod van liefde tot den naaste een levende werkelijkheid was. Metnbsp;trouwe toewijding gaf hij zich met heel zijn hart aan de verzorging dernbsp;misdeelde jeugd en zijn naam blijft sinds zijn verscheiden in 1956 geschreven in de harten van honderden, die met een dankbaar hart aannbsp;..Vader Tims” terug denken!

Op denzelfden dag dat „Nijegaarde” werd ingewijd, werd door den kleinzoon en naamgenoot van Heldring, den tegenwoordigen president-direc-teur der Heldring-gestichten te Zetten, de eerste steen gelegd voor de bijzondere school, die den naam van „Meester Gangel” zou dragen. Daardoor werd het mogelijk, dat de kinderen ook op school in de sfeer vannbsp;,.Hoenderloo , het evangelie van Jezus Christus, worden opgevoed.

Zeven jaren later werd ,,Eikenhof” als paviljoen voor de werkjongens door Dr L. Heldring geopend. Hij sprak daarbij naar aanleiding van Jezusnbsp;woorden: „Breng hem tot Mij” en ,,Zonder Mij kunt gij niets doen .nbsp;waarmee hij bij vernieuwing voor ,,Hoenderloo” teruggreep op het levendnbsp;geloof van ,,het Réveil”, waaraan deze inrichting voor eens en voor altijdnbsp;haar bestaan te danken had. De naamgeving van dit paviljoen doelde,nbsp;in verband met Jesaja 61 : 5 op de hoop, dat de jongens tot ,,eiken boomennbsp;der gerechtigheid” zouden uitgroeien.

Onder directie van den tegenwoordigen directeur, A. lemhoff, die met zijn optreden in 1921 de liefde van zijn voorganger overnam, maar opnbsp;grond van eigen paedagogisch beginsel er een andere opvatting van tuchtnbsp;aan toevoegde, kwam tenslotte in 1950 de opening tot stand van hetnbsp;laatste paviljoen ,,Kampheuvel” dat, behalve voor de individuëele opvoeding, als observatiehuis voor alle aankomende nieuwe jongens dienstnbsp;doet. Met de opening van dit paviljoen kon de capaciteit van opname totnbsp;350 worden opgevoerd. De zoo goed gekozen naam „Kampheuvel” herinnert aan den strijd, die daar voor en door menigen jongen gestredennbsp;wordt. Hoe bemoedigend, dat bij den ingang van dit bijzonder fraai gelegen gebouw als doelstelling te lezep staat: ,,En zij leiden hen totnbsp;Jezus I De steenen van het oude Gangelhuis, die als fundament voor ditnbsp;nieuwe paviljoen dienst deden, geven in symbolische taal de verzekering,nbsp;dat de opvoeding nog altijd in Jezus Christus uitgangspunt en doel vindt.nbsp;Dit neemt niet weg dat „Hoenderloo” .getoond heeft, in den goeden zinnbsp;van het woord met haar tijd te kunnen meegaan. In het besef, dat denbsp;wereld der zielkunde bij de opvoeding niet gesloten mag blijven, werdnbsp;bij voorbeeld door de leiders van alle groepen met aandacht de cursusnbsp;in psychologie en psychiatrie gevolgd, die sinds 1926 door Dr P. Bierensnbsp;de Haan herhaaldelijk is gegeven. Ook de paedagoog Prof. Dr J. H.nbsp;Gunning Wzn., schoonzoon van één der oudste Hoenderloo-vrienden uitnbsp;den Réveiltijd, C. P. van Eeghen, heeft Hoenderloo aan zich verplicht doornbsp;het geven van een tweejarigen cursus over paedagogiek en de geschiedenis der kinderbescherming.

-ocr page 102-

74

Eerste geschriften - Levensverdieping - Hoenderloo

Wij noemen voorts de sport, waaraan grondig, docK zonder overdrijving, aandaclit wordt geschonken. Wij denken ook aan de ,,NijverheidschooI”,nbsp;waardoor de vakopleiding op hooger peil werd gebracht en een meernbsp;officieel karakter verkreeg, zoodat de jongens zich in drie jaren voor denbsp;algemeen erkende vakdiploma’s der meest hekende uit de ao.ooo beroepennbsp;op eigen school kunnen bekwamen. In dit verhand herinneren wij aan denbsp;modern ingerichte, op snel werk afgestelde drukkerij, die wekelijks duizenden ,,groene preeken” in enkele uren aflevert en bij de verschillendenbsp;periodieken ook de goed geredigeerde ,.Bibliotheek voor Bijbelsche opvoedkunde” verzorgt. AI met al doet Hoenderloo, naar het geestige woordnbsp;van haar voorzitter Mr H. de Bie, aan een ,,Iem-Hof” denken, waarnbsp;nijvere bijen aan alle kanten druk en ordelijk aan het werk zijn. Medenbsp;door deze geperfectioneerde vakopleiding, waarmede nog beter dan voorheen een lang gekoesterde wensch in vervulling ging, blijft het mogelijknbsp;dat 75 tot 8o van de loo jongens in de maatschappij terecht komen.nbsp;Voorwaar een kostelijk resultaat. En al weten wij, dat naar de maatstafnbsp;van ,,Hoenderloo” uiteindelijk eerst van slagen gesproken kan worden,nbsp;wanneer het leven der jongeren aan Christus wordt gewijd, zoo wordenbsp;nimmer vergeten, dat in dit opzicht geen statistiek kan worden aangelegd, maar dat God zeer zeker ook het evangeliseerend werk van ,.Hoenderloo” doet deelen in den zegen, dien Hij schenkt op al het werk, datnbsp;in opdracht van Jezus Christus geschiedt.

Het woord van Gangel tot Heldring blijft, getransponeerd voor onzen tijd, gericht tot directeur en staf, tot allen, die de eervolle roeping hebben,nbsp;op den historischen grond van ,.Hoenderloo” te arbeiden; ,,Ik wil daaromnbsp;ook gaarne gelooven, dat gij veel behoeft, die zoo eiken dag alles in hetnbsp;geloof wagen moet. Maar genoot gij ook niet vaak het zalig voorrechtnbsp;van de heerlijkheid Gods te aanschouwen, die de ongeloovige, zichzelfnbsp;bedoelende wereld niet kent en geniet?”

Wanneer Messchert van Vollenhoven en Heldring Hoenderloo nog eens terug zagen, zouden zij veel veranderd zien, maar stellig zoudennbsp;zij er zich in verheugen, dat de oorspronkelijke bedoeling gehandhaafdnbsp;bleef, jongeren uit liefde tot Christus op te nemen en met zelfverloochening op te voeden tot geloovige, ferme menschen, die met vreugde hetnbsp;lied van den arbeid in de maatschappij indragen. Het in vrijheid gebondennbsp;opvoedings-systeem, dat door de hedendaagsche directie daarbij tot allernbsp;vreugde wordt voorgestaan, zou stellig hun volle goedkeuring wegdragennbsp;en hun getuigenis zou klinken: ,, ,.Hoenderloo kan gestuwd door denbsp;liefde van Christus, nooit genoeg voor de gevallen en verwaarloosdenbsp;jeugd doen”.

Voor ]^ij nu van Hoenderloo afsclieid nemen, moeten wij nog zien. Koe Heldring ooic zijn laatsten wenscK, ,,een eigen KerKgeKouw ,nbsp;in vervulling zag gaan.

Reeds vóór de opening van ,,VolIenKoven in 1849 toog Kij aan Ket werK om gelden voor een leert te Hoenderloo bijeen te brengen.nbsp;Van uitstellen was Kij immers een vijand, als een bepaald doel

-ocr page 103-

73

Conflicten - Contact met het Réveil

Kem eenmaal kelder voor oogen was gesteld. En aan zijn kracktig optreden was ket te danken, dat Brummelkamp er van afzagnbsp;een afgesckeiden gemeente te Hoenderloo te vestigen Doelbewust ging Heldring kij zijn kerkelijke zorg voor zijn geliefdenbsp;kolonie te werk. Hare Majesteit de Koningin werd verzoekt ennbsp;kereid gevonden een oproep te doen, Hoenderloo door vrijwilligenbsp;bijdragen aan een kerk te kelpen. Een goed begin! Het Provinciaal Kerkbestuur van Gelderland ondernam voor eigen provincienbsp;een actie, maar, wat ket voornaamste was. Heldring trok er weernbsp;zelf op uit. Zijn bezieling deed de beurzen der rijken bijkansnbsp;vanzelf openspringen. Duidelijk zag kij daarbij de kelpende kandnbsp;Gods, als een verkooring op zijn gebeden. Want gebeden beeftnbsp;kij, anders zou kij onder al de zorg voor zijn veelzijdigen arbeidnbsp;moedeloos zijn bezweken. Aan moedelooze oogenblikken beeftnbsp;ket ook in Heldrings leven niet ontbroken, maar God kielp ernbsp;kem telkens weer doorkeen. In Leiden ontving kij van Mejuffrouwnbsp;Moens zesduizend gulden voor den bouw van de pastorie, waardoor deze aanstonds verzekerd werd Baron Nakuys, laternbsp;Gouverneur van Overijsel, zorgde voor veel. Een onbekend likeurstoker krackt kem ƒ 5000.—lt; voor de kerk Doedes zond duizendnbsp;guld en. Op kaar sterfbed droeg een edele dame aan kaar dockternbsp;op ƒ 6000.al te zonderen, als een begin voor een fonds voornbsp;ket predikantstractement Zoo moest, trots alle bezwaren die ernbsp;te overwinnen waren, deze goede zaak wel met succes bekroondnbsp;worden. De Meimaand van ket jaar 1855 krackt ket feest vannbsp;de eerste steenlegging der pastorie. Staande op de keuvel, waaropnbsp;pastorie en kerk zouden gebouwd worden, sprak Heldring, metnbsp;ket geziekt op de omliggende keuvels: ,,Hoe lieflijk zijn op denbsp;bergen de voeten dergenen, die den vrede verkondigen ^. Helaasnbsp;moest nu op de medewerking der regeering worden gewackt. Hetnbsp;was tenslotte minister Van Bosse, die onmiddellijk na zijn aanvaarding van ket ministerie van Eeredienst, met de meeste wel-willendkeid een eind maakte aan ket geduldig wackten van bijna

1 Heldring aan Beets, a6 September 1849.

^ Heldring aan Beets, 2 Juni 1850.

® Heldring aan Beets, 2 Juni 1850.

^ O. G. Heldring, Binnenlandsche berichten, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang IV, pag. 302.

5 O. G. Heldring, Verslag van de eerste steenlegging der pastorie te Hoenderloo, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang VI, pag.nbsp;33 en 36.

-ocr page 104-

76

Eerste geschriften - Levensverdieping - Hoenderloo

twee jaren en voor de vestiging van de Icerkelijke gemeente bij Koninklijk Besluit zorg droeg Nu kon er beroepen worden eunbsp;werd Ds F. A. van Loenen in 1856 als eerste predikant te Hoenderloo door Heldring bevestigd. Zijn tekst was bet woord vannbsp;Jezus: „Zoekt eerst bet Koninkrijk Gods en zijne gerecKtigbeidnbsp;en al deze dingen zullen u worden toegeworpen . Lang behoefdenbsp;de gemeente niet in bet scboolgebouw samen te komen, want opnbsp;bet Pinksterfeest van 1858 kon reeds een eigen kerkgebouwnbsp;•worden ingewijd. Heldring bad bet ijzer weten te smeden, toennbsp;bet beet was, door bij gelegenheid van bet bedanken voor eennbsp;beroep naar Longerbouw door Ds van Loenen krachtig opnbsp;te wekken tot offeren voor een kerkgebouw. Het visioen vannbsp;Heldring op den Pampel was dus ten volle in vervulling gegaan.nbsp;15 Augustus 1840 schreef bij aan Koenen: ,,Ik bid God gedurig,nbsp;dat Hij mij wijsheid geve, om wat goeds te stichten”. Zijn gebednbsp;was verboord.

KOOTWIJK!

Behalve Hoenderloo betrok Heldring ook Kootwijk in zijn belangstelling en in die van anderen. Hij trof een minder gunstigen toestand aan. De Franscben hadden bet oude kerkboek meegenomen om er geweerproppen van te maken. De kerkezak bracht dertig en de armenzak zestig gulden per jaar op bij een kerkgangnbsp;van nog geen veertig personen per Zondag. De anderszins zoonbsp;kerkgezinde Veluwnaars van Kootwijkerbroek werden in bunnbsp;kerkgang door den tocht van twee uren door zand- en modderwegen belemmerd. Heldring wekte zijn lezers in een opstel opnbsp;om een bijdrage voor den bouw van een kerkje in Kootwijkerbroek te geven.

Keeren wij nu tot Heldring in den jare 1840 terug, dan herbalen wij, dat zijn verlangen, om te Hoenderloo een tweede Pfalzdorf tenbsp;stichten, in bet licht van zijn doorbrekend cbristocentriscb geloofsleven moet worden gezien. Wel verscheen in 1839 riog ,,Denbsp;Volks-bode, een tijdschrift tot nut van t algemeen in samenwerking met C. T. E. van der Aa (om in 1847 op te houden,nbsp;maar men dient daarbij niet te vergeten, dat Heldring daar weinig

^ O. G. Heldring, Correspondentie en berichten, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang VII, pag. 8i5-

^ O. G. Heldring, Correspondentie en berichten, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang XI, pag. 346.

-ocr page 105-

77

Conflicten - Contact met het Réveil

in schreef, het altijd deed zonder zijn beginsel te verloochenen ^ en dat de hand met zijn mederedacteur steeds losser werd, omdatnbsp;deze in de politiek geheel anders georiënteerd was. Het blijftnbsp;waar, dat Heldring voor zijn bewuste liefde tot Christus eennbsp;uitweg zocht, al zouden mogelijk de botsingen daarbij niet uitnbsp;kunnen blijven.

CONFLICT

De botsing kwam toen bij de intrede van Ds Joannes Comelis van Schermbeek te Eist in Gelderland door één der aanwezige vijftiennbsp;predikanten de opmerking gemaakt werd, dat niemand der collega s nog dwaas genoeg zou zijn om te gelooven in de verzoening,nbsp;en in de rechtvaardigmaking door het geloof. Heldring aarzeldenbsp;geen oogenblik zich ten gunste van deze overtuiging uit te spreken,nbsp;bestreed de verwerping der heilswaarheden en deelde medenbsp;spoedig een geschrift te zullen geven, waarin hij zijn standpuntnbsp;nader zou uiteenzetten Kort daarop verscheen van Heldringsnbsp;hand: ,,Waarom staan de namiddagkerken zoo ledig? met alsnbsp;neventitel: ,,Wat is de oorzaak van den grooten tegenzin, die velenbsp;Protestanten tegen den Heidelbergschen Catechismus toonen?nbsp;(1841). In een gesprek tusschen drie Hervormde predikanten werdnbsp;daarin aangetoond, hoe vele predikanten door hun rationalistischenbsp;overtuiging alle heilig vuur om den catechismus te onderwijzennbsp;misten en daardoor oorzaak waren, dat de middagkerken leegnbsp;kwamen te staan. Daar zij niet ,,achter” de waarheid waren,nbsp;konden zij er niet ,,voor” zijn. Een storm van verontwaardigingnbsp;brak er los onder de predikanten, die zich in hun eer aangetastnbsp;achtten. De hatelijkste scheldwoorden en de gruwelijkste belee-digingen waren goed genoeg voor hem, die niet geschroomd hadnbsp;de waarheid te zeggen. Het Classicaal Bestuur bewerkte in 1842nbsp;zijn ontslag als lid. Voor dwepers was er in een kerkelijk collegenbsp;geen plaats! Men verlangde dringend, dat Heldring de kerk verliet en zich bij de Afgescheidenen zou aansluiten. Hoewel belangstellenden hem financieel in staat wilden stellen een nieuwe kerkgemeenschap te stichten, was Heldring er diep van overtuigd, datnbsp;dit de weg des Heeren niet was en bleef hij op zijn post, ondanks

^ Wij denken bij voorbeeld aan zijn artikel: Het huiselijk geluk uit christelijk oogpunt, in jaargang 1840, waar bij onder meer bet ware huiselijke geluk afhankelijk stelt van bet opvolgen van Jezus’ gebod: „Zoektnbsp;eerst bet Koninkrijk Gods”.

2 O. G. Heldring, Autobiografische aanteekeningen, deel II, pag. 103-105.

-ocr page 106-

78

Eerste geschriften - Levensverdieping - Hoenderloo

de moeilijkkeden, die dit met ziek meetrackt. AI meende kij goed te doen door niet in te gaan op ket dringend verzoek een kerdmknbsp;van zijn gesekrift toe te staan, kij trad tock met open vizier ooknbsp;verder, wanneer kern daartoe de gelegenkeid werd gekoden, metnbsp;zijn overtuiging naar voren.

Eenmaal kwam kij in een kring van professoren, advocaten en militairen op voor de prediking der wedergekoorte. ,,Het is keeld-spraak”, zeiden alle aanwezigen, ,,Oosterscke opsiering van watnbsp;wij onder deugd verstaan en niets anders”. Heldring antwoordde,nbsp;dat ket alleen daarom keeldspraak voor ken was, omdat zij ernbsp;geen ondervinding van kadden. Overeenkomstig een algemeennbsp;kekend versckijnsel verwezen zij gedackten, die niet in eigen levennbsp;werden teruggevonden, naar ket terrein van de keeldspraak.nbsp;Sekerp, maar waar, wees kij alzoo de zwakke plek in ket antnbsp;woord aan van ket goed geleerd, maar niet van God geleerdnbsp;gezelsckap van dien dag Hier denken wij ook aan Heldringsnbsp;woord aan Koenen; ,,Het is mij nooit kang onder de wijsgeeren,nbsp;die Ckristus niet kennen en kraaf zoeken te leven, maar ondernbsp;de ckristenen, wier gerecktigkeid niet overvloediger is, dan dienbsp;der keidenen, en die tock zeggen: wij gelooven. Daar is ket mijnbsp;wonder te moede”

Op de voorjaarsvergadering van den ring Eist in 1841 kad Heldring ket kard te verantwoorden, maar dit nam niet weg, datnbsp;kij kereid was in de najaarsvergadering een preek voor te lezen,nbsp;die, alkoewel eenvoudig Bijkelsck van inkoud, naar ket oordeelnbsp;der aanwezigen niet anders dan als donker en gevaarlijk konnbsp;worden gekenseketst ^. De verkonding met de predikanten kleefnbsp;dus gespannen. Het kwam er zonder meer op neer, dat Heldringnbsp;in den kan werd gedaan. Hij telde in ket oog van de meestenbsp;zijner collega’s niet meer mee, en velen van ken koopten op eennbsp;kans ,,den fanaticus ” van Hemmen kerkrecktelijk aan te kunnennbsp;grijpen. Onwillekeurig denken wij aan Da Costa, die, na ket ver-sekijnen van zijn ,,Bezwaren tegen den geest der eeuw ”, niet meernbsp;op straat gegroet werd, maar er zoo zeer uitlag, dat er een zekerenbsp;moed voor noodig was, om op klaarlickten dag aan zijn deur aannbsp;te keilen

1 nbsp;nbsp;nbsp;HeHring aan Koenen, 13 Augustus 1840.

2 nbsp;nbsp;nbsp;Heldring aan Koenen, 10 December 1840.

.3 Heldring aan Koenen, 10 October 1841.

A. Pierson: Isaac Da Costa, Haarlem, 1863, pag. 45.

-ocr page 107-

79

Conflicten - Contact met het Réveil

Wij zijn dan ook midden in den tijd van de superioriteit van het liberalisme, waarin men alle verdraagzaamheid tegenovernbsp;,.dwepers misplaatst achtte. Bleven hij de intrede van Beets innbsp;Heemstede l October 1840 niet alle Haarlemsche predikantennbsp;thuis, uit angst hun goeden naam te schaden, door zich ondernbsp;het gehoor neer te zetten van een jong collega, die orthodoxnbsp;was^? Reeds toen kon Beets over ..Karakterschaarschte “nbsp;klagen. En Heldring zo^ voorloopig zijn klacht daaraan toevoegennbsp;want hij zou het nog zwaar te verduren krijgen. Als een Daniëlnbsp;werd hij in het oog gehouden, om aangeklaagd te kunnen woid^.nbsp;Een ..groote” aanklacht werd tegen hem ingediend, omdat hijnbsp;eenige jongeren uit een naburige gemeente had onderwezen ennbsp;bevestigd. De aantlacKt verviel, daar deze leerlingen in denbsp;maanden van voorbereiding voor de belijdenis hun domicilie innbsp;Hemmen hadden gekozen. Maar Heldring was gewaarschuwd.nbsp;Werkelijk zou het gelukken den predikant van Hemmen, die zichnbsp;in het reglementenharnas stellig niet gemakkelijk bewoog, voor denbsp;vierschaar van het Classicaal Bestuur te dagen. Ter gelegenheidnbsp;van de bevestiging van zijn huisgenoot J. J. L. ten Kate opnbsp;Marken, liet Heldring, op den middag van Hemelvaartsdag 1845»nbsp;een geloovig en geëxamineerd godsdienstonderwijzer. H. Engelennbsp;genaamd, zijn dienst in Hemmen waarnemen, zonder hem voorafnbsp;daartoe onder goedkeuring van bet Classicaal Bestuur bij kerke-raadsbesluit te machtigen. Reeds tijdens de godsdienstoefeningnbsp;begonnen de moeilijkheden, doordat één der naburige predikanten met een sigaar in den mond en den hoed op het hoofd denbsp;kerk instoof, alsof hij de gemeente, die voor een belangrijk deel ooknbsp;de zijne was. uit elkaar wilde jagen Een ..donderende briefnbsp;bereikte hem al spoedig van het Classicaal Bestuur wegens ..verregaande overtreding van wet en reglement . Een commissie vannbsp;onderzoek was benoemd en men zou tot schorsing van zijn ambtsdienst moeten overgaan Alles spande samen om Heldring innbsp;een toestand van verbittering en zoo tot het besluit van afscheidingnbsp;te brengen. Juist vóór de Bijbellezing op Donderdagavond kreeg

^ De Ia Saussaye. Nicolaas Beets, pag. go.

^ 16 Maart 1873 aanvaardde Beets het hoogleeraarsambt met een rede die tot titel droeg: ..Karakter, karakterschaarschte, karaktervorming” en in datnbsp;zelfde jaar te Utrecht in druk verscheen.

^ Heldring aan Groen van Prinsterer, 5 Juli 1843.

4 O. G. Heldring, Autobiografische aanteeheningen, deel IV, pag. 27.

-ocr page 108-

So

Eerste geschriften - Levensverdieping - Hoenderloo

en las kij dezen kriek om daarna in den krief aan de gemeente van Filadelfia (Openkaring 3 : 7^13), die aan de keurt van be-kandeling was, zijn krackt en zijn troost te vinden. Wij kerinnerennbsp;sleckts aan vers 8 uit dit Bijbelgedeelte: ,,Ik weet Uwe werken,nbsp;zie ik keb een geopende deur voor u gegeven en niemand kannbsp;die sluiten; want gij kebt kleine krackt en gij kebt mijn woordnbsp;bewaard en kebt mijn naam niet verloockend”. AIzoo gesterkt,nbsp;doorstond Heldring ook dezen aanval, die, na ket onderzoek, metnbsp;een bitteren brief van ket Classicaal Bestuur afliep, welke doornbsp;Heldring zonder meer met een glimlack werd terzijde gelegd.nbsp;Toen kort daarop ket kuis van zijn aanklager te Hemmen tijdensnbsp;diens afwezigkeid afbrandde, vloog Heldring er naar toe, om metnbsp;levensgevaar zooveel mogelijk van den inboedel te redden. Desnbsp;Zondags daarop kwam de ex-inquisiteur kerken en Heldring bedanken. De vurige kolen kadden veel van de kaat weggebrandnbsp;Heldring dankte God en greep moed om ook verder den smaadnbsp;terwille van ket evangelie des kruises te dragen. Bewonderens-waard zal altijd zijn kouding in dezen moeilijken tijd blijven.nbsp;Wij leeren die ket best kennen uit zijn brieven aan Mr H. J.nbsp;Koenen. Zoo lezen wij: ,,Aan velen ben ik zoodanig tot eennbsp;ergernis geworden, dat ket mij moeilijk valt, niet te denken, allennbsp;zijn tegen mij. Doek ik weet, dat de Heer den strijd voor mij zalnbsp;volstrijden en ik trede tegen niemand als besckuldigende op, veelnbsp;meer wensck ik, dat allen in Ckristus bekouden worden en ik, denbsp;grootste zondaren, met ken”

NAAR DE STUDEERKAMER

Om ket gevaar van gekrenkte eer te ontloopen, greep kij opnieuw naar zijn Nieuw-Testament om bijzonder getroffen te wordennbsp;door de trouwe zorg, waarmede Ckristus zijn discipel Simonnbsp;Petrus omringde” Daardoor werd kij opgewekt tot ket sekrijvennbsp;van zijn: ,,Hoe Simon Barjona, aan de kand van Jezus, Petrusnbsp;geworden is” (1843). Wij aarzelen geen oogenblik om dit boeknbsp;van 620 bladzijden, dat blijk gaf, dat Heldring, als de tijd kernnbsp;ter besekikking stond, ook studeeren kon, ket beste gesekst tenbsp;noemen, dat kij ons keeft nagelaten. Dackt Heldring aan zijn

' O. G. Heldring, Autobiografische aanteekeningen, deel II, pag. lia en 115.

2 Heldring aan Koenen, 34 April 1841.

^ Heldring aan Koenen, 24 April 1841.

-ocr page 109-

8i

Conflicten - Contact met het Réveil

eerste gesckriften in dezen tijd niet zonder weemoed terug van zijn „Simon Petrus” kan gezegd worden, dat ket ziek na vrijwelnbsp;konderd jaren nog met vreugde Iaat lezen, door ieder, die ziek metnbsp;de kestudeering van de evangeliën kezig koudt. In ket slot vannbsp;de voorrede lezen wij ket kest, koe Heldring er aan toe was, toennbsp;kij dit koek sekreef. Wij lezen daar: „De wedergekoorte is ennbsp;klijft de eeuwige grondslag van ket eenige ware en oprecktenbsp;ckristelijke leven”. Wat voorts van ket koek zelf onmiddellijknbsp;naar voren springt, is, dat ket zeer boeiend gesekreven is. Hetnbsp;kwam den sekrijver ten goede, dat kij de geografie van ket Heiligenbsp;Land met groote voorliefde bestudeerd bad. Uit de bibliotkekennbsp;van de professoren Van der Palm en Heringa koekt kij de voornaamste boeken, die op dit studieterrein van beteekenis waren,nbsp;completeerde kij de literatuur tot eigen tijd en leefde kijnbsp;(vaardig tot reizen als kij altijd was) ziek daardoor zóó in denbsp;geografie van Palestina in, dat ket kern mogelijk werd, den gangnbsp;van Ckristus door ket Heilige Land bijzonder treffend te be-sekrijven.

Men ruikt de bloemen van Palestina, men wandelt met Jezus in den tempel, men maakt de Joodseke feesten, al lezende, mee,nbsp;terwijl menige pastorale opmerking beVvijst, dat dit boek tock ooknbsp;van uit de praktijk werd gesekreven. Interessant zijn de bladzijdennbsp;over den sterfdag van Jezus, een onderwerp, waar veel over tenbsp;doen is geweest. Heldring sekrijft op pagina 487 en 488: ,,Opnbsp;den I4den Nisan werd ket Paascklam geslackt. ^Vij vindennbsp;eckter, dat men van deze gewoonte afweek, zoovaak ket gebeurde,nbsp;dat de 14de Nisan op Donderdag inviel. Dan stelde men denbsp;offerande van ket Paascklam één dag uit, en deed zulks Vrijdagsavonds, waardoor dan, in plaats van twee feestdagen op elkander,nbsp;sleckts de gewone sabbat als keilige dag gevierd werd. Tweenbsp;Sabbatdagen ackter elkaar tock, zooals zij door de Farizeën innbsp;die dagen gevierd werden, waren bijna onoverkomelijk, dewijlnbsp;men zoovele dingen kad in ackt te nemen. Ckristus kield zieknbsp;eckter aan de voorvaderlijke inzetting en at ket Paascklam opnbsp;den I4den en niet zooals de Joden op den isden Nisan. Gelijknbsp;Lucas 22 : 7 zegt: ,,En de dag der ongekevelde brooden kwam.nbsp;op welken ket Paseka ,.moest geslackt worden. ,.Hiermede stemmen Mattkeüs en Marcus overéén, terwijl zoo alleen ook Jokan-^ Heldring aan Koenen, 25 Juni 1840.

2 O. G. Heldring, Autobiografische aanteeheningen, deel IV B, pag. 44.

6

-ocr page 110-

8a

Eerste geschriften - Levensverdieping - HoendeAoo

nes 19 : 14 duidelijk wordt, waar wij lezen, dat voor de Joden, toen Jezus voor Pilatus stond, de voorbereiding voor bet PascKanbsp;nabij was. De Joden bebben ditmaal bet lam een dag later geslacht dan Jezus. Het lam, dat Petrus en Jobannes op dien dagnbsp;naar den tempel brachten, om als Paascblam geslacht te worden,nbsp;is vermoedelijk bet eenige geweest, dat op dien dag geslacht is.nbsp;Als bet volk Pascha eet, is de offerande aan bet kruis reedsnbsp;volbracht . Deze uitleg van den gang van zaken, dien wij reedsnbsp;in de kant-teekeningen van den Staten-vertaling vinden, verdientnbsp;in ieder geval de aandacht.

Gaarne luisteren wij ook naar Heldring, als bij meent, op de volgende gronden te mogen vaststellen, dat bet buis, hetwelk Jezusnbsp;te Kapernaüm bewoonde, dat van Simon Pertus was. Ten eerste:nbsp;Een eigen buis bad de Heer niet, getuige zijn woorden in Lucasnbsp;9 : 58: ,,de vossen bebben holen, de vogelen des hemels nesten,nbsp;maar de Zoon des menscben beeft niet, waar bij bet hoofd kannbsp;neerleggen’ , d.w.z. Hij beeft geen verblijf, dat Hem toebeboort.nbsp;Ten tweede: Jezus woonde in Kapernaüm. In Mattbeüs 4 : 13 isnbsp;sprake van een vaste woning aldaar en in Mattbeüs 9 : 1 lezennbsp;wij van ,,Zijn eigen stad . Ten derde: Jezus beeft dus bij anderennbsp;ingewoond. Waarschijnlijk bij Petrus, want tot Petrus gingennbsp;volgens Mattbeüs 17 .-24 die de didracbmen ontvingen, met denbsp;vraag, of Jezus geen belasting betaalde. En tot Petrus zeide Jezus,nbsp;,,ga uit, werp den angel uit, neem den eersten viscb, en opennbsp;zijn mond, en gij zult een stater vinden”. Ten vierde: na de genezing van den geraakte komt Jezus weer in Kapernaüm en gaatnbsp;weer naar bet buis van Simon Petrus. Ten vijfde: s morgensnbsp;vroeg meldt Petrus volgens Marcus 1 ; 36 aan Jezus, dat denbsp;menscben hem zoeken. Als gastheer.wilde Petrus ook de komstnbsp;van menscben aan zijn Meester melden.

Wij laten bet bij deze beide voorbeelden, om aan te toonen, dat Heldring een verrassend helderen blik bad op de Bijbelscbe gegevens, die hem ten dienste stonden. Het loont nog altijd zeer denbsp;moeite zijn ,,Simon Petrus ” te lezen. Stellig beeft Heldring zelfnbsp;ook zijn onderwerp met vreugde behandeld.

In een tijd, waarin men boe langer boe vrijer werd in de verwerping van de heiligste waarheden, die hem dierbaar waren als zijn eigen leven en de consequentie van veler prediking meer ennbsp;meer een zalig worden zonder Christus werd, kon bij zich nietnbsp;anders dan verheugen in s Heilands liefde tot gevallen menscben

-ocr page 111-

85

Conflicten - Contact met het Réveil

aan de kand van de rijke gesckiedenis van Jezus en Simon Petrus. De figuur van zijn Middelaar stond Kern blijkens een verklaringnbsp;aan Koenen bij bet schrijven van zijn boek voortdurend voornbsp;oogen 1. Met Petrus wist Heldring zicb één in zijn val, één innbsp;zijn beboud, maar ook één in zijn roeping, om van Christus tenbsp;getuigen.

Een jaar vkn te voren bad Heldring zijn belangstelling in Oud-Testamentiscbe richting doen uitgaan en gaf bij zijn geschrift .,De Bijbel en de menscben” in bet licht (1842), waaruit ook welnbsp;zeer duidelijk blijkt, welk een groei er in zijn godsdienstig levennbsp;bad plaats gevonden, sinds bij tien jaren tevoren zijn ,,De natuurnbsp;en de menseb” zijn lezers aanbood. Blijkens bet voorberiebt badnbsp;God hem op wegen geleid, die te wonderbaar waren, dan dat zijnbsp;den kinderen dezer wereld zouden behagen. In bet eerste deelnbsp;van dit boek behandelde bij de tocht der kinderen Israëls doornbsp;de woestijn (pagina 1^23) om daarna met de symboliek vannbsp;den Mozaïsche godsdienst te vervolgen (pagina 24^203). Stellignbsp;zal ieder, die zicb met deze onderwerpen bezig houdt, goed doen,nbsp;zoo mogelijk van dit goed verzorgde boek kennis te nemen.nbsp;Eveneens in 1842 gaf Heldring een allegorie uit bet Spaanscbnbsp;vertaald en ,,De schat der zielen” genaamd, in nieuwe bewerkingnbsp;in bet licht.

Naar den vorm herinnert deze allegorie aan Bunyan’s ebristen-reize, terwijl baar inboud sterk aan ,, De navolging van Christus” van Thomas a Kempis doet denken.

Alles cirkelt in dit alleszins lezenswaardige boekje om den waren ootmoed. Op dit stramien scheen Heldring gaarne te borduren,nbsp;want in 1851 verzorgde bij nog een oud boekje, van een anonymus uit de 17de of 18de eeuw, getiteld: ,,Zelfonderzoek eensnbsp;Christens naar bet woord God”, waarin de in zichzelf voldanenbsp;menseb wordt opgejaagd, en geadviseerd zijn leven werkelijk ennbsp;bewust in ootmoed Gode xn Christus Jezus te wijdennbsp;Maar Heldrings belangstelling was veel te veelzijdig om zichnbsp;alleen aan Bijbelstudie en meditatie te wijden. Daarvan bad zijnnbsp;goed gedocumenteerd artikel in de ,,Bijdragen voor Vaderlandnbsp;sebe Geschiedenis en Oudheidkunde” van I. A. Nijboff in dennbsp;jare 1837 reeds blijk gegeven, waarin bij den overtocht van

^ Heldring aan Koenen, 24 April 1841.

2 Men vindt Kier een waardige pendant uit vroegere eeuwen van goede Oxford-Iiterahiur onzer dagen. (C. F. OeKIer).

-ocr page 112-

84

Eerste geschriften - Levensverdieping - HoendeAoo

Lodewijk XIV over den Rijn op levendige wijze bescKreef. Een gansclien winter wijdde Kij aan de studie van Ket bewogen jaarnbsp;1672, waartoe de uitgever Kem van een scbat van boeken en band-scbriften voorzag. Dat bij zicb speciaal voor den overtocht vannbsp;bodewijk interesseerde, vond daarin zijn oorzaak, dat de gescbied-scbrijvers zijner dagen een andere beschrijving daarvan gavennbsp;dan bij ontving van den oud-ontvanger Van Rappard van betnbsp;tolhuis, waar bodewijk over den Rijn trok, wiens voorouders daarnbsp;reeds bet ambt van tollenaar hadden bekleed. Heldring zochtnbsp;alles bij elkaar, wat bij over dien overtocht vinden kon, om hemnbsp;daarna opnieuw in de genoemde bijdragen te beschrijvennbsp;Aanstonds krijgt men den indruk, dat de schrijver zich geheel innbsp;de situatie heeft ingeleefd. De scheiding tusschen Rijn en Waal,nbsp;die thans twee uur verder plaats vindt bij Pannerden, trof mennbsp;destijds in de onmiddellijke nabijheid van den EIterberg, vanwaar men een goed oog had op het bekende Rijnveer ,,Houberg”,nbsp;waar de bewuste doorwaadbare plaats dichtbij lag, door Jannbsp;Petersen aan de Franschen bekend gemaakt. Wij maken mee,nbsp;hoe bodewijk bij den molen aan den EItenschen berg het ganschenbsp;tooneel gade sloeg, terwijl de overtocht plaats vond, die bodewijknbsp;meer edellieden en aanvoerders kostte, dan naderhand menigenbsp;veldslag. Wij zien hoe Condé, de ziel van het Fransche leger,nbsp;tengevolge van een verbrijzelden arm voor twee maanden buitennbsp;gevecht gesteld werd, waarmee voor Nederland, hoewel het zichnbsp;dit nog niet bewust was, de eerste hoop op redding uit den noodnbsp;doorbrak, doordat bodewijk de veerkracht van zijn leger miste.nbsp;Al met al schonk Heldring ons een levend stukje geschiedenis,nbsp;door Collot d’Escury in ,,Hollands roem” gunstig gerecenseerdnbsp;Gaarne zou hij zich aan een groot historisch werk over het jaarnbsp;1672 gewaagd hebben, wanneer zijn tijd ook toen reeds niet zoonbsp;door allerlei arbeid in beslag genomen was. In 1839 gaf Heldringnbsp;een schets over Theophile Malo Corret de ba T our d Auvergnenbsp;in het licht, den dapperen generaal in grenadiersuniform vannbsp;Napoleon, die het eerst zei: ,,ba garde meurs, mais elle ne se rendnbsp;pas”. Militaire belangstelling zat Heldring nu eenmaal in hetnbsp;bloed

^ O. G. Heldring, Autobiografische aanteekeningen, deel III, pag. 71.

^ O. G. Heldring, Autobiografische aanteekeningen, deel III, pag. 71.

3 Ds O. G. Heldring te Zetten bezit een overdruk van deze schets, waarbij niet vermeld wordt, in welk tijdschrift hij het eerst het licht zag.

-ocr page 113-

85

Conflicten - Contact met het Réveil

Een ander onderwerp, en ditmaal uit de kerkgeschiedenis, waar hij in 1844 en 1843 ernstig studie van maakte, was de hekeeringnbsp;van Anna Maria van Schurman, de bekende volgelinge van dennbsp;ex-JezuïeF Jean de Lahadie (1610^1674), predikant van denbsp;Waalsche gemeente te Middelburg, die de christelijke kerk alsnbsp;een gemeenschap van reëele heiligen meende te moeten opvatten.nbsp;Anna Maria van Schurman heeft haar rehabilitatie in de geschiedenis stellig aan Heldring te danken. Deze vond haar in denbsp;lectuur van zijn dagen steeds geschetst als een in lateren tijdnbsp;tot krankzinnigheid neigende vrouw. Over haar bekeerings-geschiedenis waren de treurigste beschouwingen in omloop.

Het tweede deel der ,,EucIeria” waarin zij haar eigen levensgeschiedenis en hare verdediging schreef, was uit de boekenwereld verdwenen. Overal deed Heldring moeite om het machtig te worden, tot het hem eindelijk op een vendu voor de som vannbsp;ƒ 5O '— gelukte op een exemplaar in het Latijn beslag tenbsp;leggen. Toen verzamelde hij, met groote belangstelling voor denbsp;personen en hun gedachtenwereld, alles, wat hij over De Lahadienbsp;en zijn volgelinge kon vinden, krachtig geholpen door Koenen,nbsp;die hem merkwaardige en zeldzame stukken te leen af stondnbsp;Helaas is Heldrings verhandeling verloren gegaan, maar hij vertelt ons dat Max Goehel op grond van zijn uiteenzettingen denbsp;eerste was, die in zijn ,,Die Stillen im Lande” een geheel andernbsp;oordeel over Anna Maria van Schurman uitsprak en datnbsp;Dr Schotel, die over deze historische figuur een voortreffelijknbsp;hoek schreef, op zijn instigatie wijziging bracht in het oordeelnbsp;der geschiedenis De gedachte aan het onverdiend oordeel overnbsp;Anna Maria van Schurman, deed hem intusschen meer dan eensnbsp;aan zichzelf denken, in den tijd, dat hij zoo hard om zijn kruis-prediking veroordeeld werd.

Temidden van het kille rationalisme van zijn dagen, verwarmde Heldring zich dus aan het warme piëtisme van de 17de eeuw.nbsp;De vrije toegang tot de kasteelhihliotheek bezorgde hem vreugdevolle uren.

De verkwikkende geschiedenis van ,,Port Royal” hield hem gaarne bezig en na de inspanningen van den dag, kon hij gesterktnbsp;worden door de ,,Uitspanningen” van Jodocus van Lodensteinnbsp;(1620^1667), den geloovigen zanger, dié zich zoo gaarne buiten

1 nbsp;nbsp;nbsp;O. G. Heldring aan Koenen. 4 Juli 1843.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

2 nbsp;nbsp;nbsp;O. G. Heldring, Autobiografische aanteekeningen, deel IV, pag. 69.

-ocr page 114-

86

Eerste geschriften - Levensverdieping - Hoenderloo

Je tkeologiscke strijJvragen zijner Jagen kielJ. (Voetianen en Cocejanen)

Tenslotte moeten wij nog versckilIenJe opstellen over kistoriscke onJerwerpen vermei Jen, versckenen in Jen twee Jen jaargangnbsp;van Je ,,Volksalmanak voor TijJ en EeuwigkeiJ”, Jie HeIJringnbsp;reJigeerJe sinJs kij van ,,De GelJerscke almanak”, Jaar kij zieknbsp;met Je algemeenkeiJ van zijn karakter niet meer vereenigen kon,nbsp;afsekeiJ nam. Door zijn arkeiJ te ,,Zetten moest Jeze almanaknbsp;een vroegtijJigen JooJ sterven. Wij Jenken kier aan Je opstellennbsp;over Je Hongaarseke preJikanten, Jie Joor De Ruyter gereJnbsp;werJen, over Dr Pkilippus Nicolaï, preJikant te Hamkurg en oveinbsp;HenJrik Voes en Jokan van Essen, NeJerlanJs eerste martelarennbsp;in Jen tijJ Jer Hervorming.

Op Jeze wijze kielp Je stuJeerkamer HeIJring, om in moeilijke jaren zijn evenwickt te kewaren.

ONDER INTIEME VRIENDEN Daartoe kielp ook Je omgang meJe met enkele intieme vrienJennbsp;onjer zijn collega’s. Vooral Jenken wij aan Ds C. Westkoff,nbsp;Lutkersck preJikant te Nijmegen, Jen vrienJ van Jen kezielJehnbsp;en bezielden Professor August Tkoluck ^ te Halle, Jie Jennbsp;grootsten invloeJ op kern in Jie jaren kaJ. Hoe genoot HeIJringnbsp;van ,,Je rijke gesprekken” op Je stille wanJelingen met Jezennbsp;trouwen, geloovigen en opreckten evangelie-Jienaar Jarennbsp;later sekreef kij aan Freule DeJel, kort na een bezoek van Westkoff in Hemmen: ,,Ik kek Je kestenJige koop. Jat Je Heer mijnbsp;zulke vrienJen tot aan mijn graf zal toezenJen” Niet minJernbsp;Jenken wij aan Ds L. G. Tk. Creutzkerg van Horsen, met wiennbsp;HeIJring in veel sympatkiseerJe

Allereerst, Jat spreekt vanzelf, omJat zij geestverwanten waren, maar ook omJat Creutzkerg Duitseke connecties kaJ, een vrienJnbsp;Jer armen was, en kovenJien een open oog kaJ voor Je kansen

^ Heldring aan Koenen, 4 October 1845. Enkele van deze stichtelijke liederen vinden wij in ons gezangenboek terug, o.a. Gez. 6g (Oude) ofnbsp;Gez. 216 (Nieuwe bundel).

^ August Tboluck, 179Q—1877, behoorde tot de opwekkings-tbeologen in Duitscbland en was vanaf 1826 boogleeraar te Halle en geestelijke leidsman van vele studenten.

^ O. G. Heldring, Autobiografische aanteeheningen, deel II, pag. 51.

4 nbsp;nbsp;nbsp;Heldring aan Ereule Dedel, 24 October 1855.

5 nbsp;nbsp;nbsp;Heldring aan Koenen, 24 April 1841.

-ocr page 115-

87

Conflicten - Contact met het Réveil

der vaderlandlsclie kerk, wanneer, naast den terugkeer tot de presbyteriale kerkorde, ket evangelie naar sckrift en belijdenisnbsp;weer overal van de kansels verkondigd werd. Hoe opreckt keeltnbsp;Heldring met Creutzkerg meegeleeld, in den tijd, dat deze opnbsp;onwaardige wijze door den collator zijner gemeente kekandeldnbsp;werd, die er niet voor terug deinsde uit vijandsckap tegen diensnbsp;ortkodox beginsel ket leven van den predikant financieel ónmogelijk te maken Met vreugde werkte Heldring mee om ketnbsp;koek van zijn vriend over ket Heilig Avondmaal in Nederlandnbsp;een goeden ingang te doen vinden in de kartelijke koop, datnbsp;Creutzkerg door dit gesckrift aan velen den waren „kruiskerg”nbsp;zou mogen openkaren Ook Creutzkerg ,,BijkeI voor jeugdigenbsp;Ckristenen” gunde Heldring graag meer waardeering dan ketnbsp;geval was als tegenhanger van ket bekende gelijksoortige gesckriftnbsp;van Van der Palm

EERSTE „REVEIL” BANDEN Genoot Heldring alzoo van ket contact met enkele goede kuren,nbsp;de vriendsckap van verre vrienden versmaadde kij ook allerminst.nbsp;Hier denken wij allereerst aan Mr H. J. Koenen.

KOENEN

In 1809 te Amsterdam uit een voornaam koopmansgeslacht geboren, studeerde kij in zijn geboortestad, om in 1851 te Leiden in de rechten te promoveeren. Ook zag kij ziek de graad vannbsp;candidaat in de klassieke letteren nog toegekend. Ofschoon kijnbsp;ook openbare betrekkingen heeft bekleed (bij diende de gemeenschap o.a. als lid van den raad en later als wethouder vannbsp;publieke werken), wordt Koenen toch ket best als man van denbsp;studeerkamer gekarakteriseerd, die in zijn woning aan de Heeren-grackt, of in zijn buiten ,,de Glipkoeve” aan ket Spaame, temidnbsp;den van een goed verzorgde bibliotheek grondig aandacht schonknbsp;aan alles, wat op ket terrein van godgeleerdheid, wijsbegeerte,nbsp;letterkunde, geschiedenis en koophandel ket lezen waard was.nbsp;In zijn uitvoerige, keurig geschreven brieven, maakte kij zijnnbsp;vrienden gaarne deelgenoot aan ket resultaat van zijn studies.nbsp;,,De Nederlandscke Stemmen voor Godsdienst, Staat-, Geschieden Letterkunde 1834^1840, waaraan De Clercq en Da Costa

1 nbsp;nbsp;nbsp;Heldring aan Koenen, 10 October 1841.

2 nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. L. G. Th. Creutzberg, Het Heilig Avondmaal, Nijmegen 1842.

^ Vgl. L. G. Th. Creutzberg, Bijhelsche geschiedenissen voor jeugdige christenen, Nijmegen 1837—1842.

-ocr page 116-

88

Eerste geschriften - Levensverdieping - Hoenderloo

als „opbruisende geesten” medewerking verleenden, hield hij door zijn wikkend en wegend karakter in evenwicht. AI zijn wij Allardnbsp;Pierson dankbaar voor de omtrent Koenen geschonken gegevens het verheugt ons, dat wij dezen vriend van Heldring tochnbsp;nog wat nader uit bewaard gebleven correspondentie leeren kennen. Wij denken allereerst aan een passage uit een zijner brievennbsp;op 25-jarigen leeftijd geschreven aan Groen van Prinsterer ^: ,,Hetnbsp;is waarlijk tijd in dezen toestand van ons vaderland, dat men hetnbsp;kruis des Heeren zonder vrees belijde; krachtig wekte mij ooknbsp;gisteren de jonge Scholte daartoe op, met wien ik van Amsterdamnbsp;tot Haarlem reisde. Hij en twee andere geloovige jongelieden,nbsp;G. F. Gezelle Meerburg en C. S. L. Bahler, moesten in Dennbsp;Haag hun proponentsexamen den eersten Augustus doen, dochnbsp;de predikanten hebben dit uit vrees voor de ziekte (cholera) naarnbsp;men zegt, onbepaald uitgesteld”. Vooral de eerste zin in dezenbsp;passage geeft te denken voor een jongeman, die goed en welnbsp;afgestudeerd is. Ruim twee maanden later schrijft hij aan Groennbsp;over den zegen, dien de huiselijke godsdienstoefening brengt innbsp;het gezin De opvoeding van zijn geloovige moeder Mevrouwnbsp;Koenen^—Pauw door Da Costa ,,een moeder in Israël” genbsp;noemd had dus haar zegenrijke uitwerking niet gemist. Wijnbsp;worden in deze overtuiging gesterkt door de correspondentie vannbsp;Heldring met Koenen.

Vermoedelijk in de Junimaand van het jaar 1840 zond Koenen aan Heldring één zijner godsdienstige verzen met een begeleidendnbsp;schrijven, die beide met groote dankbaarheid in Hemmen ontvangen werden. Dit deed Heldring op een wijze naar de pennbsp;grijpen, die ons allerminst over den inhoud van den brief vannbsp;Koenen in het onzekere Iaat.

Wij lezen: „Weled. Gestr. Heer, mij niet vreemd, ofschoon dan nooit gezien. Het gevoel der dankbaarheid dringt mij uwe letteren te beantwoorden. ^Vant zij gaven mij een gansch uitnemende vreugde; zij kwamen tot mij in een ure, waar ik dezelvenbsp;niet met goud kon betalen, met een menigte andere brieven, dienbsp;slechts op het aardsche leven wezen. Uw brief bevatte ietsnbsp;hoogers. Bijzonder daar het gedicht de zielstemming uitdrukte

^ A. Pierson, Oudere tijdgenooten, Amsterdam 1888, pag. 86 en vgg.

2 H. J. Koenen aan G. Groen van Prinsterer, 10 Augustus 1852.

2 H. J. Koenen aan G. Groen van Prinsterer, 10 Augustus 185a.

4 M. E. Kluit, Het Réveil in Nederland, Amsterdam 1956, pag. 100.

-ocr page 117-

8q

Conflicten - Contact met het Réveil

van iemand, die in gedachten leeft, welke ik ook zoo gaarne de mijne zoude noemen”. Later lezen wij in dezen brief: ,,Het verheugt mij zeer met die enkele mannen in aanraking te komen,nbsp;die de rechtvaardigmaking des geloofs volkomen aannemen.nbsp;Vooreerst, omdat dit mij zelven een wonderaangenaam gevoel is.nbsp;Bijh en gevoel ik thuis te zijn. Ten andere, omdat ik inzie, dat a!nbsp;wat onze tijd doen kan is voor het nageslacht dit beginsel tenbsp;herstellen, opdat de mannen des geloofs wederkeeren en ons volknbsp;niet verga. Het andere is afgoderij, onder welken naam ook, ennbsp;ik pas het tweede gebod er op toe”. En aan het slot van dezennbsp;merkwaardigen brief treffen ons de woorden: ,,Ik wenschte metnbsp;U een weg te betreden, en die is, de vestiging van een nieuwennbsp;weg voor ons vaderland, en wel den nieuwen weg der rechtvaardigmaking des geloofs. De kortste weg daartoe is volgensnbsp;onze gedachte: Een gedurig gebed, dat God door zijn Heiligennbsp;Geest, de diepten des kruises ons wil openen, tot kennis onzernbsp;zonden en verlorenheid, vooral ook het gevoel derzelve om zoo,nbsp;over ons zelven ingelicht, den weg des geloofs, der hoop te benbsp;grijpen en aan te nemen, en door de liefde er in bevestigd tenbsp;worden. Is dat niet zoo? God zij met U, wien ik na lezing van hetnbsp;gedicht ook wel noemen mag mijn medebroeder in Christus.nbsp;O. G. Heldring En wij lezen aan het slot van een anderennbsp;brief, eveneens aan Koenen gericht: ,,Het ga U zooals het dennbsp;Eenigen in Zijn wijsheid goeddunkt. Uw oog zij meer en meernbsp;een oog, dat slechts Christus ziet. Uw hart een hart, dat de liefdenbsp;van Christus dringt. Het zij een wonder aangenaam getuigenis,nbsp;als Gods Geest met Uwen geest getuigt, dat gij een kind Godsnbsp;zijt. Een vreugde, die alle vreugde des levens te boven gaat.nbsp;Geheel de Uwe in Christus, O. G. Heldring

Tusschen beide brieven in, ligt de persoonlijke kennismaking op ,,De Gliphoeve” waar Heldring steeds met diepen ernst aannbsp;terugdenkt, vooral aan het afscheid, waarbij Koenen vroeg hemnbsp;in de gebeden te herdenken

Dat Heldring gaarne zijn hart uitstortte voor Koenen, blijkt ook nog uit het volgende citaat: ,,Als ik de reeksen van gemeentennbsp;zie, die op geestelijke gebied zoo woest zijn, als Babylon’s puin-hoopen, dan wordt het mij overhang. Waar het woord Gods

^ Heldring aan Koenen, 33 Juni 1840.

^ Heldring aan Koenen, 13 Juli 1843.

3 Heldring aan Koenen, 39 Augustus 1845.

-ocr page 118-

QO

Eerste geschriften - Levensverdieping - Hoenderloo

onzuiver gepredikt wordt, blijft bet bart in eeuwige rust. Maar waar bet kruis rein gepredikt wordt, blijft bet niet uit, een kracbtnbsp;Gods te zijn

Uit deze gegevens blijkt, welk een steun Heldring in een zeer moeilijken tijd van zijn leven in de gemeenschap der geloovigennbsp;ontving.

Wij mogen van Koenen, die met Beets, en Da Costa in literaire connectie stond en met den laatste evangeliseerend huisbezoeknbsp;deed intusscben stellig geen afscheid nemen, voordat wij vermeld hebben, boe bij op allerlei wijze met raad en daad Heldringnbsp;ü ter zijde stond bij zijn steeds groetenden pbilantropiscben arbeid.nbsp;Daar bij als gefortuneerd man nimmer gekweld werd door ,,denbsp;moderne Erinyen”, onbetaalde rekeningen (Allard Pierson), konnbsp;en wilde bij, als de nood aan den man kwam, gaarne helpen. Zoonbsp;maakte bij mede een eind aan den hongersnood in de Betuwe.nbsp;Omdat bij bijzondere belangstelling bad voor de economische ennbsp;sociale vraagstukken van zijn dagen, wekte bü Heldring berbaal-delijk op, zijn reizen door Nederland voort te zetten en hem vannbsp;de resultaten op de hoogte te houden. Een interessante briefwisseling bad er tusscben de beide vrienden plaats, over de oorzaken van bet kwijnen der gilden, waarbij Heldring als zijnnbsp;meening ten beste gaf, dat met bet verdwijnen van den vrijen,nbsp;godsdienstigen, vaderlandscben geest, de gilden, afgezien vannbsp;Napoleon s ingrijpen, ten doode waren opgescbreven, daar zijnbsp;gewerden waren tot voertuigen van bet egoïsme. Ook spraknbsp;Heldring zich met klem tegen ,,aanbesteding” uit, die bij eennbsp;wijze van bandelen noemde, gegrondvest op wantrouwen, ongeloof, vijandschap en bedrog, waarbij de arbeider niet naar zijnnbsp;werk betaald werd Voor drankbestrijding, armenverzorging ennbsp;kolonisatie bad Koenen voorts ook groote belangstelling, zoodatnbsp;Heldring, die één zijner geschriften aan Koenen opdroeg, ooknbsp;om deze reden bet eenmaal gelegde contact met vreugde aanhield Nog in 1863 spreekt Heldring zijn vreugde uit over bet

^ Heldring aan Koenen, 10 December 1840.

^ Da Costa aan Groen, 21 Januari 1857, vgl. Brieven van I. de Costa, medegedeeld door Mr Groen van Prinsterer, Amsterdam 1876, deel I,nbsp;pag. 28.

^ Heldring aan Koenen, 23 Maart en 24 Juli 1844.

^ Vgl. O. G. Heldring, De nood en de hulp der armen, Amsterdam 1843.

-ocr page 119-

91

Conflicten - Contact met het Réveil

„telken reize” teragzien van zijn vriend met zijn mild en zackt karakter

DA COSTA

Na Koenen noemen wij I. da Costa, met wien Heldring eveneens in ket jaar 1840, en dat persoonlijk, in contact kwam. In eennbsp;brief van Heldring aan Koenen lezen wij: „Hoe goed was ketnbsp;mij kij Da Costa. Ik kad nooit iets van kern gelezen, dan eenigenbsp;gedichten. Ik leef zoo eenzaam. Maar ket verblijdde mij, dat alnbsp;zijn gedachten de mijne waren. Wij behoefden niet te redetwisten. Het was kier de liefde, die de band der volmaaktheidnbsp;is. God zij met kern Het gloedvolle Ckristusgetuigenis vannbsp;Da Costa moet Heldring kij voortduring verwarmd hekken, voornbsp;wien ket kerkelijk meer dan eens was, alsof kij in ,.Siberiënbsp;woonde. Mondelinge en sckriftelijke berichten omtrent Da Costa snbsp;bijbellezingen, die kij zoo gaarne kad bijgewoond, verschaftennbsp;Heldring veel vreugde^. ,,Kon ik meer van U leeren , was eennbsp;wensck, die bij Heldring op kwam, als kij aan dezen Natkanaëlnbsp;dacht wiens geloofsleven z.i. dat van menig ckristenvriend verrenbsp;vooruit was

V

/\

Doek ket is vooral de bijzondere wijze geweest, waarop Da Costa Heldring steunde in dagen toen diens arbeid op Steenbeek nognbsp;bij vele ckristenvrienden miskend werd, die Heldring ket meestnbsp;in dezen wakkeren broeder gewaardeerd heeft.

Da Costa heeft met Beets Heldring voor moedeloosheid bewaard, toen kij een vreemdeling dreigde te worden te midden van zijnnbsp;beste vrienden en er over dacht ons land te verlaten om ziek innbsp;een ander werelddeel (Amerika of Zuid-Amerika) te vestigennbsp;Heldring heeft Da Costa als een vriend uit Gods hand ontvangennbsp;en er veel vreugde van beleefd. Toen deze vriend kern in i860nbsp;door den dood ontvallen was, schreef kij aan zijn weduwe: Watnbsp;was uw man ons veel. Wat moet kij u alles geweest zijn. Hoenbsp;gaarne was ik ook bij ket graf geweest, waarin niet de parel,

^ Heldring aan Koenen, 8 Mei 1865.

2 nbsp;nbsp;nbsp;Heldring aan Koenen, 12 Juli 1845.

3 nbsp;nbsp;nbsp;Heldring aan Koenen, 15 Augustus 1840.

4 nbsp;nbsp;nbsp;Heldring aan Da Costa, 1849 (zonder nadere dateering).

5 nbsp;nbsp;nbsp;Heldring aan Da Costa, 8 December 1848.

® Heldring aan Koenen, 12 Juli 1845.

^ Heldring aan Da Costa, 1847 (zonder nadere dateering) en Heldring aan Beets. 28 Juni 1849 en 8 November 1854.

-ocr page 120-

92

Eerste geschriften - Levensverdieping - Hoenderloo

maar Je schelp slechts werJ neergelegJ van hem, wiens ziel hij zijn Heer is Nog in 187a (10 Januari) schreef hij aan Groen,nbsp;hij een terughlilc op zijn leven; ,,In welh een innige geloofs-hetrehhing stond ih tot Da Costa”.

GROEN VAN PRINSTERER

Tenslotte werd in het jaar 1840 door Heldring ook nog de eerste hand gelegd met Mr G. Groen van Prinsterer. 14 November vannbsp;dat jaar hegint immers de correspondentie tusschen deze Réveil-vrienden, die als ,,Dominicus en Franciskus” (Allard Pierson)nbsp;zooveel tot stand zouden mogen brengen tot heil van ons vaderland. In dezen eersten brief spreekt Heldring zijn dankbaarheidnbsp;uit over de benoeming van Groen in de onderwijscommissie, doornbsp;Koning Willem II in het leven geroepen, en bericht hij, dat be-studeering der gegevens van vijftig dorpen hem had duidelijknbsp;gemaakt, dat s zomers nauwelijks een vierde deel van de schoolplichtige kinderen onderwijs genoot, terwijl s winters drie achtstenbsp;van die kinderen van onderwijs verstoken bleef. AIzoo was hetnbsp;belangstelling in het werk van Groen, die Heldring naar den pennbsp;deed grijpen. Deze belangstelling is, getuige de onafgebrokennbsp;correspondentie van 1840^1876, levend gebleven. Hoe vurig konnbsp;Heldring pleiten voor de candidatuur van Groen voor de Tweedenbsp;Kamer Groen hielp zijnerzijds gaarne mede om deze belangstelling wakker te houden, door van zijn belangrijkste geschriftennbsp;een present-exemplaar naar Hemmen te zenden en leefdenbsp;zijnerzijds ook met een volkomen hart mee in al Heldrings philan-tropische bemoeiingen.

Stellig heeft Heldring (buiten twijfel tot verdriet van Groen) in de meer uitgesproken ethisch-irenische periode van zijn leven,nbsp;waarover wij later zullen handelen, de oplossing van het kerkelijknbsp;vraagstuk in andere richting gezocht dan Groen, maar dit neemtnbsp;niet weg, dat Heldring ook in die jaren blijk gaf er prijs op tenbsp;stellen, het contact met Groen aan te houden. Ja, wij zijn geneigd,nbsp;2 Heldring aan mrevrouw E)a Costa, 6 April i860.

2 nbsp;nbsp;nbsp;In dit verband past een citaat uit een brief van Heldring aan Singen-donck, 6 November 1856: ,,Eén zaak wenscbte ik zeer. Dat men tochnbsp;bijtijds omzie naar fiksche cbristelijke karakters voor toekomstige leden dernbsp;Tweede Kamer”. Later beeft Heldring, getuige een briefwisseling metnbsp;Groen van 5 en 7 Juni 1866, Keucbenius „Het zwaard zonder genade”nbsp;mee in de Kamer gebracht.

3 nbsp;nbsp;nbsp;Groen aan Heldring, 9 October 1850.

-ocr page 121-

95

Conflicten - Contact met het Réveil

om, na ernstige bestudeering van alle brieven van Heldring aan Groen, te concludeeren, dat Heldring, die de neiging bad eennbsp;breede schaats te berijden, aanmerkelijk minder binder bad vannbsp;de verwijdering, in verband met bun verschillende kijk op betnbsp;kerkelijk vraagstuk, dan dit bij Groen bet geval was. Terechtnbsp;schreef Dr P. Smit in zijn waardevolle brochure, dat Heldringnbsp;nooit ten volle aan den geest der „Haagscbe broeders” ontgroeid is

In ieder geval beeft bet nimmer aan wederzijdscbe waardeering ontbroken en mochten de vrienden, ook in de jaren van verscbil-fönd inzicht, bun gemeenschappelijk uitzicht op bet kruis vannbsp;den Verlosser ongeschokt handhaven. 7 November 1858 schreefnbsp;Heldring aan Groen: ,,De Heer geve U steeds een hart, dat ooknbsp;mijner in liefde blijft gedenken , gelijk ik U nooit anders zalnbsp;beschouwen, dan als dengene, wien ik gaarne tot aan mijn graf,nbsp;tot aan de eeuwigheid, in Christus mijn broeder zal blijvennbsp;noemen. Buiten twijfel heeft Heldring in zijn moeilijke jaren nanbsp;1840 ook veel steun genoten van de eenheid des geloofs metnbsp;Groen en diens geestesverwanten. ,,Mijn hart” schrijft hij immersnbsp;aan Groen, ,,gevoelt zich dikwijls zoo belast, dat de gedachte aannbsp;zulke vrienden als gij, eenige leniging verschaffen kan”

HELDRING BEZOEKT DEN HAAG

Hij kon dit schrijven, omdat een bezoek aan Den Haag in het vroege voorjaar van 1842 er toe had meegewerkt, dat hij zich aannbsp;enkele geloovigen aldaar met nauwe banden verbonden wist. Eennbsp;brief van Heldring aan Groen laat op dit bezoek een interessantnbsp;licht vallen Met den secretaris der synode, Ds 1. J. Dermout,nbsp;kon hij het niet vinden. Dit is geen wonder, daar deze niet op alnbsp;te besten voet stond met de Gereformeerde belijdenis, die Heldring met hart en ziel was toegedaan. Bij Dr Th. C. R. Huyde-coper voelde hij zich, om redenen die hij zelf niet wist, nog halfnbsp;een vreemdeling, maar bij Ds J. Moll was hij volkomen thuis.nbsp;Het laatste verwondert ons niet, want Heldring en Moll vondennbsp;elkaar in hunne Christus-prediking en in hun liefde voor de in- ennbsp;uitwendige zending. Moll was vooral een man van de praktijk,

1 nbsp;nbsp;nbsp;Dr P. Smit, Otto Gerhard Heldring, Hoenderloo 1922, pag. 21.

2 nbsp;nbsp;nbsp;Heldring aan Groen, 11 Maart 1842.

3 nbsp;nbsp;nbsp;Heldring aan Groen, 28 Eebruari 1842.

-ocr page 122-

94

Eerste geschriften - Levensverdieping - Hoendedoo

voor wien ket kerderlijk werk kijzondere aantrekkelijkkeid bezat ^. Dit moet Heldring aanstonds aangetrokken kebben. Het meestenbsp;contact vond Heldring in Den Haag intusscken nog bij Dr A.nbsp;Capadose, die sinds 1822 jaarlijks met 1. da Costa op den 20stennbsp;October den dag kerdackt, waarop zij door Ds Lucas Egelingnbsp;in de Pieterskerk te Leiden gedoopt werden. Het kartstocktelijknbsp;verlangen van Capadose, om in den arbeid der evangelisatienbsp;onder jong en oud ten zegen te mogen zijn, kon Heldring nietnbsp;anders dan goed doen. Meer dan eens zou kij later door Capadosenbsp;kracktig worden gekolpen. Wij denken er bij voorbeeld aan koenbsp;deze, die stellig niet bijzonder gefortuneerd was, duizend Bijbelsnbsp;voor zijn rekening nam om naar Java te zenden Tenslotte vermeldt Heldring dan nog zijn bezoek aan Professor A. Rutgers,nbsp;bij wien kij ket leerzaamste uur van zijn ganscke reis keeft door-gebrackt

Werd Heldring zoo gesterkt door de gastvrijkeid, die kij bij voortduring in den lande ondervond, zelf kad kij, trouw terzijde gestaan door zijn vrouw, bijkans als geen ander de kerbergzaam-keid lief. Tal van predikanten wensckten met kun collega innbsp;Hemmen kennis te maken. W^ij lezen n.I. in een brief van Heldring aan Groen: ,,de zomer is keengevlogen, onder zooveel ontmoetingen van predikanten, als ik mij nooit vroeger kerinner.nbsp;Soms in zwaren strijd, soms in liefdelijke toenadering, meer dannbsp;eenmaal in volkomen gemeensckap.” Met name noemt Heldring;nbsp;Ds Trip van Leer (Oost-Friesland), Ds Roscam Abbing van Gin-neken, Ds Slothouwer van Huizen, Ds Kluever van Cotken

1 nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. E. J. W. Posthumes Meyjes, Hervormd ’s-Gravenhage in de negentiende eeuw, ’s-Gravenhage 1933, pag. 104.

2 nbsp;nbsp;nbsp;Capadose aan Heldring, 9 October 1834.

3 nbsp;nbsp;nbsp;Antonie Rutgers, 1803—1884, was één van de vijf zonen van Johannesnbsp;Rutgers, predikant te Kampen, die allen predikant werden. Als jongnbsp;predikant te Breede in Gronigen promoveerde hij op een proefschriftnbsp;over de profeet Joël. In 1857 volgde hij den Leidschen hoogleeraar Vannbsp;der Palm op, om college te geven in het Hehreeuwsch, Hebreeuwschenbsp;antiquiteiten, uitlegging van het Oude Testament en gedurende eenigenbsp;jaren ook in het Sanskrit. Als orthodox hoogleeraar was hij de eenige dernbsp;Leidsche professoren, die de lezingen van Da Costa in de Sleutelstadnbsp;bijwoonde. Evenals later zijn zoon. Prof. Dr F. L. Rutgers, heeft hij zichnbsp;ernstig met de kerkelijke beheerskwestie beziggehouden. Vgl.: J. C. Rull-man, Dr F. L. Rutgers, Rotterdam 1918, pag 13—19.

4 nbsp;nbsp;nbsp;Heldring aan Groen, September 1842 (zonder nadere dateering).

-ocr page 123-

95

Conflicten - Contact met het Réveil

Stellig waren deze predikanten wakker gesclirokken door Hel-drings gesckrift over de ledige middagkerken.

Tkans vraagt de vriendsckap van Heldring met Beets nog onze aandackt.

BEETS

Op een vergadering van een letterkundig genootsckap leerde Heldring in ket jaar 1845 Dr Nicolaas Beets kennen, die, sindsnbsp;1 October 1840 predikant te Heemstede, één van zijn trouwstenbsp;vrienden zou worden en kern missckien ket best van alleri zounbsp;leeren kennen Vermoedelijk spoedig na de ontmoeting sekreetnbsp;Heldring aan Koenen: „Ik keb den Heer Beets met zooveel ge^nbsp;noegen leeren kennen, als ik in langen tijd niet met iemandnbsp;kennismaakte. Een gesprek over ket Hooglied genas mij van eennbsp;lange dwaling”

In zijn auto-Liografiseke aanteelceningen scKrijft Heldring aan net eind van zijn leven: ,,lk dank kern (= Beets) in mijn zelfstandignbsp;voortgaan op een baan, die de Heer mij telkenreize aanwees, ontzaggelijk veel. Hij was mij een steun, die mij van den Heer ge-gegeven werd. Ik kad kern innig lief, en sekatte kem koog. Zijnnbsp;innige waarkeidslietde bewaarde kem, en mij, van menigennbsp;gevaarlijken stap, die ons zeker later zou berouwd kebben.nbsp;Bepaald van iedere stap, die ons later tot een kerkelijke scheidingnbsp;gevoerd zoude kebben, waarvan de vorm meer dan ket levennbsp;ket gekalte was” Wij denken in dit verband vooral aan ketnbsp;bezoek, dat beide vrienden 9 Februari 1846 aan Ds D. Molenaar te Den Haag brachten, die in 1826 door zijn belaas anonymnbsp;uitgegeven geschrift: „Adres aan alle mijne Hervormde Geloofs-genooten één der eerste stappen op den weg naar reorganisatienbsp;onzer vaderlandscke kerk gezet kad, om voorlichting te vragennbsp;over de vraag i—i waar zij samen meermalen ernstig over gesproken hadden^ of zij in kun geloofsovertuiging op Gereformeerden bodem stonden, wanneer zij ,,de algemeene verzoeningnbsp;naast de verkiezing ' handhaafden. Door velen hieromtrent verketterd, door anderen naar de „afscheiding” verwezen, wensektennbsp;zij gaarne over deze belangrijke aangelegenheid de meening van

1 nbsp;nbsp;nbsp;Heldring aan Beets, 4 Februari 1850.

2 nbsp;nbsp;nbsp;Heldring aan Koenen, iz Juli 1845.

3 nbsp;nbsp;nbsp;O. G. Heldring, Autobiografische aanteekeningen, deel 111, pag. 40.

^ Heldring aan Groen van Prinsterer, 15 Januari 1846.

-ocr page 124-

Eerste geschriften - Levensverdieping - Hoenderloo

Ds Molenaar te vernemen. Deze stelde hen volkomen gerust, door de mededeeling, dat, al mocht hij dat niet in het openhaarnbsp;zeggen, hij hun overtuiging volkomen deelde, waarbij hij hennbsp;verwees naar de Gereformeerde helijdenis-geschriften, die innbsp;hunne veelzijdigheid beide geloofsrichtingen uitspraken. De 37nbsp;artikelen stonden, met de Dordsche leerregels, wat krachtiger opnbsp;de verkiezing; de catechismus en de formulieren der sacramentennbsp;stonden aan de andere zijde. De veelzijdigheid der Gereformeerdenbsp;leer werd voorts bewezen door het feit, dat de Dordsche Vaderennbsp;alle Gereformeerde geloofsbelijdenissen der onderscheidenenbsp;kerken aanvaardden. Zeer verblijd over dit advies gingen Heldring en Beets huiswaarts, om voortaan te blijven bij hun overtuiging dat de Gereformeerde kerk, waartoe zij behoorden, innbsp;hare veelzijdigheid de grootste schat bezat, die eenige kerk opnbsp;aarde kon verkrijgen

Uit een brief van Heldring aan Groen van Prinsterer van 13 Januari 1846 blijkt voorts, hoe grondig beide vrienden zich metnbsp;elkaar verstaan hadden voor zij samen naar Den Haag gingen.nbsp;Immers wij lezen: ,,Ik was bij Beets. Onze grondslagen blijvennbsp;de formulieren. Onze wensch blijft nochthans eenmaal, naar denbsp;ontwikkeling der waarheid, als het dogma levend wordt, om zoonbsp;te formuleeren, als dan behoefte zal zijn. Doch dit is zaak dernbsp;toekomst. Genoeg. Wij hebben bekend, dat wij nog staan metnbsp;beide onze voeten op de kerk van vóór het jaar 1816. Bijzondernbsp;begeeren wij beiden de Presbyteriale vorm hersteld te zien”.

Wanneer wij verder van de uitgebreide correspondentie van Heldring aan Beets kennis nemen, zien wij al spoedig, dat de vriendschap van groote beteekenis is geweest voor beider persoonlijk leven en levensroeping. Daar Beets zich bij voorkeur aangetrokken voelde tot hen, die opgingen in christelijk-philantropischennbsp;arbeid en in de behartiging der belangen van de In- en Uitwendige zending, kon Heldring er zeker van zijn in den schrijvernbsp;van ,,De Stichtelijke Uren bij al zijn arbeid der reddende liefdenbsp;steeds een trouw bondgenoot te bezitten. Als prediker voor geheelnbsp;Nederland heeft Beets het ,,Réveil ten hoogste gediend, doornbsp;den nadruk te leggen op het leven des geloofs. Zijn ,,Stichtelijkenbsp;Uren moeten gezien worden als een wakkere poging den godsdienst niet in de leerstelligheid (hoe onmisbaar op zichzelf ook)nbsp;te laten verzanden. Zelf gaf hij daartoe het voorbeeld door eener-^ O. G. Heldring, Autobiografische aanteekeningen, deel III, pag. 40—42.

-ocr page 125-

97

Conflicten - Contact met het Réveil

zijds als een der oudste vrienden van „Steenbeek tot aan zijn dood met deze inricbting mee te leven en anderzijds door zoonbsp;trouw mogelijk de zendingsvelden te gedenken. Het Iaat zicb ge-makkelijk verstaan dat ook de families Beets en Heldring nauwnbsp;contact met elkaar badden en lief en leed met elkander deelden.nbsp;Welk een vreugde was bet ook als de „Adelbeid der predikantsvrouwen met baar kinderen baar intrek nam in de gastvrijenbsp;Hemmenscbe pastorie En boe beeft Beets zicb voor Heldringsnbsp;kinderen geïntereseerd! Wij denken aan Otto met zooveelnbsp;liefde in den buize Beets ontvangen 2. Wij denkeri aan Balthazar, Heldrings Zondagskind, veilig bewaard onder de vleugelennbsp;van Beets Diens ,,Camera” bezorgde Heldring in een tijd, datnbsp;bij bet zeer druk bad, stil genoegen. Het stuk over Kegge sticmtenbsp;bem persoonlijk meer dan een jaargang ,,Stichtelijke uren , omdatnbsp;bet zoo uit bet leven gegrepen was Hoe vreugdevol was voornbsp;Heldring een kort verblijf in den buize Beets I Het ging bem alsnbsp;een reizend koopman, die altijd druk met tal van affaires eindelijknbsp;tot rust kon komen in een vriendelijk huisgezin, waar alles welwillendheid ademt Zijnerzijds noodigde bij Beets meermalen uitnbsp;tot bet maken van een gemeenschappelijk voetreisje in scboonenbsp;streken van ons vaderland, als de boekweit bloesemde of denbsp;roggeoogst werd ingebaald. Hoe brandend kon bij daar soms naarnbsp;verlangen Vermeldenswaard is ook dat Heldring steeds meende,nbsp;voor de belangen van Beets te moeten opkomen. Nauwelijks beeftnbsp;Hasebroek te Middelburg bet beroep naar Amsterdam in 1851nbsp;aangenomen, of Heldring reist naar Zeeland om Beets als diensnbsp;opvolger aan te bevelen. Het was bem op Walcheren of de lentenbsp;vmn Andalusië bem omruiscbte Van de benoeming van Beetsnbsp;aan bet theologische seminarium in Stellenbosch (Zui d-Afrika)nbsp;weet Heldring ook meer, want op last van een ,,embryo-curatornbsp;polst bij Beets en vraagt bij, met welken collega bij zal willennbsp;samenwerken

Als de benoeming eind 1852 is afgekomen, bedankt Beets, omdat

^ Heldring aan Beets, 20 Juli 1850.

2 Heldring aan Beets, 38 Juni 1831.

® Heldring aan Beets, 2 October 1849.

^ Heldring aan Beets. 7 November 1831.

® Heldring aan Beets, 1 Juli 1833.

® Heldring aan Beets, 13 Februari 1849 en 24 Mei 1849.

Heldring aan Beets, 23 Juni 1831.

8 Heldring aan Beets, 23 Januari 1851.

-ocr page 126-

98

Eerste geschriften - Levensverdieping - Hoenderloo

Kij, afgezien van de aantre^kelijkfieid aanstaande predikanten voor de praktijk te bekwamen, liever zijn tijd en krachten stelt innbsp;dienst van de vaderlandscbe kerk

Als Beets naar Utrecht beroepen is, schrijft Heldring: „God wil u nog niet uit den predikenden weg uitgerukt hehhen”, wat nietnbsp;weg nam, dat Heldring altijd hieef hopen Beets nog eens ,,ge'nbsp;tabberd” te zien

Mede door zijn connectie met Jhr. Bronkhorst, intendant en bijzonderen vriend van Koning Willem lil, zet Heldring zeernbsp;terecht in 1858 een actie op touw om Beets als hoogleeraar innbsp;de HoIIandsche Taal, letterkunde en geschiedenis benoemd tenbsp;krijgen, waarbij hij zelfs buitenlandsche hulp inroept hij Richardnbsp;Rothe in Heidelberg Doch tevergeefs. Tegen alle verwachtingnbsp;in werd Dr W. G. Brill henoemd Als Beets eind 1874, alsnbsp;opvolger van B. JTei Haar, tot hoogleeraar in Utrecht benoemdnbsp;is, schrijft Heldring over het aannemen: ,,Rogo, peto, postulo”

(Ik vraag, ik smeek, ik eisch). De ,,stichtelijke uren” waren voor Heldring een af doend bewijs, dat de moraal de lust van Beetsnbsp;zijn leven was

Voordat wij van de vriendschap van Heldring en Beets afscheid nemen, willen wij nog wijzen op de gemeenschappelijke waar-deering der beide vrienden voor Groen van Prinsterer. Stellig isnbsp;later de verhouding tusschen Beets en Groen zeer stroef geworden (wij denken aan het jaar 1857 met de penibele onderwijskwestie), maar wij doen in ieder geval goed, kennis te nemen vannbsp;een brief van Beets aan Heldring, waarin wij lezen: ,,WeI moogtnbsp;gij met achting en bewondering schrijven over de magnifiquenbsp;houding van Groen in het politieke, wat een karakter, wat eennbsp;moed, wat een blik, wat een studie! Nederland ziet niet met welknbsp;een groot man het te doen heeft. Zoo groot is hij. Eerst op denbsp;afstand van een vijftig-zestig jaar zal men dit classiek christelijknbsp;karakter hulde doen. Ik verheug mij, dat de benoeming tot lidnbsp;der Tweede Kamer hem op het rechte terrein plaatsen zalnbsp;En in een anderen brief lezen wij: ,,Het zou een onuitwischbare

Beets aan Heldring, 5 Januari l855-Heldring aan Beets, 5 Januari en 12 Februari 1854.

Heldring aan Beets, 30 October 1838.

Heldring aan Groen, 6 Mei i873'

Heldring aan Beets, 17 December 1874.

Heldring aan Beets, 8 April 1873.

Beets aan Heldring, i Februari 1849.

-ocr page 127-

09

Conflicten - Contact met het Réveil

smet voor Nederland zijn, dat bij de vrije keuze onder al die mannen. Groen van Prinsterer buiten de booge vergadering desnbsp;lands bad hunnen blijven. Ons gebed vergezelle bem ter plaatsenbsp;die bij bekleeden gaat^. En dat Heldring in waardeering vannbsp;Groen voor Beets niet onder deed, blijkt wel uit de volgende uit lating: ,,Maar boe plaatste de Heer daar onzen Groen plotselingnbsp;met een kruisvaan op de barricades, die bet Jan Hagel der liberaliteit van onzen tijd bad opgeworpen, meenende alles overwonnen te bebben. Hij sterft daar of overwint daar. Welk eennbsp;daad van geloof zoo op te komen

Treffend scbreef mevrouw Groen van Prinstei'er aan Heldring: ..Dat Groen in de Tweede Kamer benoemd werd is wonderlijk.nbsp;Als ik op bem en zijn licbamelijke zwakheid zie, kon t niet.nbsp;Zijn wenscb is alleen, dat bet licbt brande en verlichte. Of betnbsp;verteerd werd, dat bekommert bem nooit

Ja, Beets en Heldring bebben ieder op eigen wijze bun plaats in bet ,,Réveil bunner dagen ingenomenl Beets beeft zijn vriendnbsp;ruim vijf en twintig jaren overleefd, maar de diepe overtuigingnbsp;van Heldring, dat God bun vriendscbap eeuwig zou maken, wasnbsp;daardoor niet aangetast

HUISELIJK GELUK

Hebben wij (met bier en daar een weinig vooruit te loopen op de gescbiedenis) gezien boe Heldring steun vond bij den Bijbel,nbsp;bij bistoriscbe studie, bij vrienden in naaste omgeving en in dennbsp;lande, wij moeten tocb ook met een enkel woord over zijn gelukkignbsp;gezinsleven bandelen.

Na de geboorte van Otto, waren de Heldrings meermalen met 1 oudervreugde verblijd geworden. Aan Beets zou bij 2Q Septembernbsp;1848 schrijven: ,,Mijn lieve vrouw ziet eerlang baar zevendenbsp;tegemoet. Ik verblijd mij op dien gast. Ik beb nog Israëlitischnbsp;geloof genoeg, om een wereldburger welkom te beeten, ook wanneer mijn aardscbe middelen weinige zijn. Zij zijn genoeg. Iknbsp;beb hierin juist den grond gevonden om nimmer traag te zijn. Iknbsp;beb geleerd, meer te doen dan een ander”. Den burgerlijken standnbsp;behoeven wij niet te raadplegen, want de namen der kinderen

^ Beets aan Heldring, 8 Januari 1849.

2 nbsp;nbsp;nbsp;Heldring aan Beets, 35 Januari 1849.

3 nbsp;nbsp;nbsp;Mevrouw Groen van Prinsterer aan Heldring, 15 Januari 1849.

^ Heldring aan Beets, najaar 1849.

-ocr page 128-

too

Eerste geschriften - Levensverdieping - Hoenderloo

komen in de brieven allen voor en luiden: Otto, Balt, Karei, Jan, Jüst, Louis, Mietje en Jetje.

Uit deze bewaard gebleven correspondentie blijkt, boe bartelijk vader Heldring met zijn kinderen beeft meegeleefd. Eén voorbeeld willen wij daarvan opnemen. Vanuit Zwitserland scbreefnbsp;bij: ,,Lieve Karei, Jan en Just. Wat zijt gij tocb gelukkige kinderen. Wat Kebt gij veel dat u genoegen doet. Duiven metnbsp;jongen en eieren. Een poes, een bond, zoo lief. Wat is die bondnbsp;een voorbeeld van geboorzaambeid. Het is beschamend. En nunbsp;twee broedende kanarievogels. En twee uitnemende konijnen.nbsp;Ook nog een geit. Lieve kinderen, zorg tocb goed voor deze allen.nbsp;Zijt tocb vooral na-denkend. Gij moet uw tijd goed waarnemen.nbsp;Want gij bebt bet waarlijk druk genoeg. Daar komen de tuintjesnbsp;ook nog bij, Vergeet niet als bet regenen mocbt, weit te potennbsp;voor uw tuintjes. Die is voor de konijnen en duiven. Gij bebtnbsp;ook nog uw lessen. Leert altijd goed. Zijt gehoorzaam aannbsp;Mama. Gaat de poort niet uit, zonder baar permissie. Dat Jannbsp;en Just tocb niet brutaal zijn. Onze lieve Heer boort alles. Bidtnbsp;gij ook wel? Ook voor uw ouders? Mama zal u dezen briefnbsp;dikwijls voorlezen. Dag lieve jongens, God zij met u. Uw liefhebbende Vader”

DONDERDAGAVONDBIJEENKOMSTEN Nog een enkel woord moet gewijd worden aan de Donderdag-avond-bijeenkomsten, die door Heldring belegd werden om vannbsp;hart tot hart met de menscben, die Zondags van alle kanten zijnnbsp;prediking kwamen beluisteren, te kunnen spreken. Deze samenkomsten stonden in bet teeken van de tweede bede van ,,Hetnbsp;Onze Vader”, ,,Uw Koningrijk Kome”nbsp;y Er bad in die jaren in de Betuwe een krachtige opwekking plaats,nbsp;waartoe de evangelisatie-arbeid vooral van Grini belangrijk medewerkte. Deze bad een bewogen leven achter zich. In zijn geboorteplaats Frankfort was bij kellner geweest, waarna bij dienst nam innbsp;het Nederlandscb-Indiscbe leger, om zeven jaar later als gepen-sionneerd invalide terug te keeren en beerenknecbt te worden opnbsp;een kasteel in Gelderland. Door een prediking van een afgescheiden predikant getroffen, verlangde bij ook zelf van bet kruis vannbsp;Christus te getuigen. Op aandrang van Brummelkamp besloot

Heldring aan zijn kinderen, zomer 1854 (zonder nadere dateering).

2 Heldring aan Groen, 17 Eebruari 1845.

-ocr page 129-

lOl

Conflicten - Contact niet het Réveil

Ilij, voor eenigen tijd diens opIeidingsscKooI in Arnhem te bezoeken. waar bij bet nog zoover bracbt, dat bij bet Griekscbe Nieuwe Testament vrij goed kon lezen. Daarop werd bij predikant van een kleine afgescheiden gemeente in Drenthe. Toen zijnnbsp;gemeenteleden echter met elkaar naar Noord-Amerika vertrokkennbsp;en de lust hem ontbrak om mee te gaan, verbrak bij bet verbandnbsp;met de afgescheidenen, om voortaan als vrij evangelist werkzaam te zijn. In overleg met Heldring werkte bij in de Betuwe,nbsp;in Friesland, in de Anna-Paulownapolder, om later nog mooinbsp;werk te verrichten onder de Cbineezen in Indiënbsp;Op verschillende dorpen werden, niettegenstaande feilen tegenstand, in de woningen bijeenkomsten gehouden, die Heldringnbsp;meer dan eens met zijn prediking over ,,Het Lam Gods meemaakte, maar Hemmen bleef toch bet centrum. De dorpspredikernbsp;voelde zich geroepen aan deze opwekking leiding te geven. Wantnbsp;als geen ander zag Heldring zoo goed, dat een opwekking aannbsp;een boomgaard vol bloesems doet denken, die heerlijke vruchtennbsp;hunnen dragen, maar ook gevaar loopen door de nachtvorst vernietigd te worden. Daar, waar de samenkomsten alleen ten doelnbsp;hadden, den Bijbel te leeren verklaren en toe te passen, ennbsp;elkander door gebed en gezang op te bouwen.zag hij het christelijknbsp;leven in een aantrekkelijke gedaante. Doch daar, waar oefenaarsnbsp;of soortgelijke mannen optraden, die altijd denzelfden weg beschreven, heeft hij verwoestingen aanschouwd, die in zijn oogennbsp;tegen die van het ongeloof konden opwegen. Hoe moest hij zichnbsp;bedroeven over de stijfhoofdigheid, starheid en hardheid vannbsp;menschen, die de leer der praedestinatie in haar diepe, heerlijkenbsp;vvaarheid grondig miskenden! Maar aan den anderen kant heeftnbsp;Heldring ook tot aan zijn dood toe veel vreugde beleefd vannbsp;menschen, die vanaf den tijd van de opwekking zich rondom hemnbsp;schaarden, om met een toegewijd hart in éénheid van geest metnbsp;hem den Heer te dienen.

REIZEN

Ter completeering van het beeld van Heldrings leven in de jaren tusschen 1840^1845 wijzen wij nog eenmaal op de belangrijkenbsp;I binnenlandsche reizen, die hij in dien tijd ondernam. Meer dannbsp;eens werd hij daarbij getroffen door het ongeloof van zijn dagen.

1 Vgl. L. Heldring, O. G. Heldring, Leven en Arbeid, Leiden 1882, pag. 192—194.

-ocr page 130-

102

Eerste geschriften - Levensverdieping - Hoenderloo

Dwalend in de omgeving van Zutpken koorde kij, zooals wij reeds opmerkten, door een aanzienlijk man allerlei uit een Pinkster-preek van den Doopsgezinden Predikant De Liefde als ,,zotternijnbsp;opdisscken, wat voor kern tot zijn innigste overtuiging kekoordenbsp;Y Op een reis door Drentke en Overijsel, om de kedelaarsgesticktennbsp;^Ommersckans en Veenkuizen en de koloniën der maatscKappifnbsp;tot weldadigkeid te fcezoeken, koorde kij een predikant in denbsp;middagkerk verkondigen, dat de Heilige Geest wel noodig wasnbsp;geweest voor den apostoliscken tijd, maar tkans vervangen wasnbsp;door koogere en lagere sckolen Door Noord-HoIIand maaktenbsp;kij in 1844 zijn reis, met ket ons reeds kekend resultaat van zijnnbsp;arkeid voor de Anna-Paulowna Polder.

HELDRING ZOEKT EEN UITWEG ' AI deze reizen werkten mede, om Heldring met ijver voor dennbsp;arkeid in Gods Koninkrijk te bezielen. Zijn verlangen, ket evangelie van Ckristus te verkondigen en de volkszonden van zijn tijdnbsp;te bestrijden, werd met den dag grooter. Doek de bevredigingnbsp;van dit verlangen brackt bijzondere moeilijkheden met ziek mee,nbsp;daar kij noek ter reekter, noek ter linkerzijde kans zag iets wezenlijks te bereiken. Bij de afgesekeidenen trof kij miskenning vannbsp;de veelzijdigheid der belijdenisgesekriften naast gebrek aannbsp;roeping tot ekristelijk-pkilantropiseken arbeid aan. Bij de mannennbsp;van ket ,,Nut j^an ket Algemeen” vond kij wel lust tot maat-sckappelijk~w^rk, doek zonder dat deze zijn oorsprong vond innbsp;de liefde Gods, welke is in Ckristus Jezus.

Men kon kern in de Nuts-kringen bij alle waardeering b.v. voor zijn ,,Ckolera-boekje” niet gebruiken, zoolang kij aan zijn christelijk beginsel vasthield. Lang kad kij gehoopt zijn beginsel innbsp;de wereld van ket Nut te kunnen uitdragen, maar ket werd kernnbsp;steeds duidelijker, dat kij deze illusie moest loslaten. „De armenbsp;bedelknapen” waren b.v. al te Gereformeerd uitgevallen ennbsp;konden in de Nuts-bibliotkeken, naar ket oordeel van W. H.nbsp;Suringar, niet geplaatst worden

Stellig waren er genootschappen, waar Heldring mee kon samen-

1 nbsp;nbsp;nbsp;Heldring aan Koenen, 14 November 1843.

2 nbsp;nbsp;nbsp;O. G. Heldring, Autobiografische aanteekeningen, deel II, pag. 100.

® ,,De arme bedelknapen” gaf Heldring in 1844 te Arnhem in het licht om door het aanwijzen van allerlei werkmogelijkheden de bedelarij vannbsp;knapen tegen te gaan.

-ocr page 131-

105

Conflicten - Contact met het Réveil

Werken, maar deze stonden bij bem als veel te tbeoretiscb en te vormelijk al weinig in de gunst, wegens bet gebrek aan waar-acbtig christelijk leven. Wij lezen in een brief aan Koenen, vannbsp;23 Juni 1840: ,,Mijn bart wordt vijandig tegen alle genootschappen. Waarom? dat is bet materieele christendom zondernbsp;geest en leven. Genootschappen zijn rustpunten, waar de menschnbsp;zijn geloof en liefde nederlegt, om eens te zien wat goed hij metnbsp;zijn ƒ 5.^ doen kan”. Eén persoon, die zich met hart en ziel tennbsp;dienst van Christus stelde, woog dan ook bij Heldring op tegennbsp;een geheel genootschap, dat in vergadering bijeen, pratend ennbsp;pijpjes rookend, den tijd doorbracht. Zoo verstaan wij, dat hijnbsp;15 Augustus eveneens aan Koenen schreef: ,,Een zendeling, dienbsp;door de liefde gedrongen heengaat en in armoede Christus predikt,nbsp;is mij dierbaarder dan een geheel zendelingsgenootschap . Ennbsp;een oogenblik later lezen wij: ,,Ons Bijbelgenootschap verspreidtnbsp;jaarlijks duizenden Bijbels en vergeet, dat het arme volk de oudenbsp;letter en spelling niet meer lezen kan”. Van genootschappen hadnbsp;hij dus weinig heil te verwachten. Daar waren te veel ,,deugds-helden ^ in ondergebracht.

NIEUWE WEGEN

Op deze wijze werd het Heldring tenslotte duidelijk, dat er niets anders overbleef dan een geheel nieuwen weg in te slaan, doornbsp;het contact te versterken met allen, waarmede hij zich in eenheidnbsp;des geloofs verbonden wist. Na rijp beraad besloot hij, in hetnbsp;voorjaar van 1845 aaii Groen van Prinsterer een bezoek tenbsp;brengen, om teEBevoegder plaatse advies in te winnen. Het werdnbsp;een bezoek, dat voor Nederlands historie vérstrekkende gevolgennbsp;zou hebben.

^ Heldring aan Koenen, i6 November 1844.

-ocr page 132-

DERDE HOOFDSTUK

DE CHRISTEN-VRIENDEN EN HUN ARBEID - REIS NAAR DUITSCHLANDnbsp;ZENDING IN ONZE KOLONIËN

BEZOEK AAN GROEN Wanneer Heldring in 1872 zijn levensloop, o.a. in brieven aannbsp;Groen nog eens overziet, berinnert bij zicb beider bet moment,nbsp;waarop bij de booge breede stoep van bet statige beerenbuis opnbsp;den Korten Vijverberg beklom. De ontvangst was allerbartelijlcstnbsp;en vond stellig plaats in ,,Groens ’ werkkamer, vanwaar men uitzicht bad op bet bekende ,,regeeringstorentje’ waarin zoo menignbsp;minister zetelde, tegen wien Groen de pen opnam, of in de Kamernbsp;optrad, om zijn Cbristelijk-Historiscbe beginselen te verdedigen.nbsp;Hier schreef Groen zijn meeste geschriften. Hier boog bij, voornbsp;iederen gang naar bet Binnenhof, zijn knieën.

AI spoedig bleek, dat de beide vrienden bet met elkaar eens waren inzake bet vraagstuk, dat Heldring naar Den Haag bracht. Groennbsp;deelde Heldrings tweestrijd en achtte bet ook boog tijd om nieuwenbsp;wegen in te slaan, waardoor een eind zou komen aan bet volslagen gebrek aan samenwerking onder allen, die zicb in Christusnbsp;Jezus één wisten. Hij verzocht Heldring in een brief open ennbsp;eerlijk zijn meening uitéén JE zetten, terwijl bij zijnerzijds beloofde voor circulatie daarvan onder de geestverwanten te zullennbsp;zorgdragen. Bemoedigd door dit schouder aan schouder staan metnbsp;Groen, aanvaardde Heldring de terugreis naar Hemmen, omnbsp;spoedig daarop aan Groen zijn bekend geworden rondschrijvennbsp;van 15 Mei 1845 te doen toekomen. Grondige kennisname daarvan is geboden.

Na den aanbef in zijn brief ,,Aan de vrienden des Heeren, die met mij hebben leeren kenneri'dbor den Heiligen Geest, dat denbsp;Gereformeerde kerkleer niet uit den menseb, maar uit God isnbsp;zette Heldring achtereenvolgens zijn verhouding uitéén tot denbsp;,,Afgescheidenen”, die hem door bun zelfverbeerlijkend ,,Bij onsnbsp;is bet” weemoedig stemden; tot ,,de dwepers die, alhoewel hemnbsp;dierbaar, noodzakelijk verlost moesten worden van bun bevindelijke toestanden en tot bet ,,geloof alleen” bun toevlucht moestennbsp;^ Heldring aan Groen, 16 Januari 1872.

-ocr page 133-

105

Reis naar Duitschland - Zending in onze koloniën

leeren nemen; tot ket „BijkeJ-, Zendeling- en Tractaat genootschap die aan lauwheid dreigden ten onder te gaan; tot de Utrechtsche heeren, slavenvrienden, die zijn hulp inriepen, maarnbsp;zijn woord als in een woestijn lieten weerhlinlcen; tot de gevangenissen, die hij broedplaatsen van onzedelijkheid moest noemen;nbsp;tot de koloniën van weldadigheid, die tuchthuizen en bordeelennbsp;hielpen bevolken; tot het Nut van het Algemeen, dat hem zondernbsp;zijn beginselen gaarne wilde opnemen; tot ,,De Gelderschenbsp;Volksalmanak” die hij nog niet kon laten varen; omdat hij in zijnnbsp;vrijen tijd terwille van zijn geloof geen kool wenschte te planten,nbsp;om tenslotte uit te roepen: ,, ,Mannen broeders’! Ai zeg mij Uwenbsp;gedachte; wat moeten wij doen, allen van elkaar verwijderd wandelen, een ieder naar zijn weg? Of is__er _vere.eniging mogelijk?nbsp;Kunt gij niet een bijeenkomst oproepen om te samen te raadnbsp;plegen en te bepalen wat te doen staat? Wat is de zaak; moetennbsp;wij iets nieuws stichten, of ons in het oude begeven? Is er tennbsp;dezen eenige gedachte bij U? O! zet dezelve op papier en zendtnbsp;ze met dezen zendbrief verder rond; hij keere daarna weder totnbsp;dengene, die den Heer bidt, dat Hij ons wijsheid en liefde,nbsp;bovenal geloof geve, om hetgeen wij doen of laten, te doen of tenbsp;laten tot Zijne eer en tot bevordering van zielenheil .

van

Volgens afspraak zorgde Groen voor de circulatie van dezen brief, en weldra kwamen dan ook de antwoorden, in verschillendennbsp;toonaard gesteld, binnen. Ten opzichte van het al of niet deelnemen aan bestaande genootschappen moest, naar het oordeelnbsp;van de meeste vrienden, ieder in zijn gemoed ten volle verzekerdnbsp;zijn. Groen zelf achtte Heldrings conclusie, aanstonds anderenbsp;maatschappijen te stichten, reeds tijdens het onderhoud in Dennbsp;Haag niet van eenige voorbarigheid vrij te pleitennbsp;P. J. Teding van Berkhout oordeelde het voor zichzelf raadzaam,nbsp;in de bestaande Bijbel-, Zendings- en Tractaatgenootschappen tenbsp;blijven, om in des Heeren kracht zijn getuigenis af te kunnennbsp;leggen, maar had na lange aarzeling gemeend zijn lidmaatschapnbsp;van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen te moeten beëindigen, daar het daar geldend beginsel volkomen met betnbsp;evangelie in strijd was. Voorts berichtte deze vriend van Groen,nbsp;gaarne aan de vergadering te willen deelnemen, mits alle vormennbsp;achterwege bleven, behalve die noodig waren ter bevordering

' Groen van Prinsterer aan Heldring, 28 Juni 1845.

-ocr page 134-

io6

De Christen-vrienden en hun arbeid

de ordelijke gesprekken en beraadslagingen. In geen geval wenschte bij deel te nemen aan een „quasi synode”

Jozua van Eik (ten w^iens buize Da Costa onder meer zijn samenkomsten bield) vi^as voor vaststelling van enkele hoofdpunten ter bespreking, in verband met de uitgebreidheid van bet terrein,nbsp;dat in aller belangstelling deelde.

P. van Eik bij wien, evenals bij anderen, de ,,kool” van Heldring wat al te zwaar lag, was van meening, dat niemand ooit gebreknbsp;bad aan gelegenheid of werk, om, naar Jezus woord, zijn lichtnbsp;te laten schijnen Beets wenschte alleen lid te zijn van maatschappijen, die het evangelie hielpen verspreidennbsp;Koenen had met anderen groote huivering voor nieuwe genootschappen, wat stellig mede hierin zijn oorzaak vond, dat hetnbsp;woord ,,genootschap” nu eenmaal in den Réveilkring in kwadennbsp;reuk stond, vanwege den rationalistischen inslag, die er bijkansnbsp;altijd in werd aangetroffen Mackay wenschte overal te komennbsp;of te blijven, waar hij dit met den Heer kon doen Capadosenbsp;hoopte op een zelfstandig optreden der getrouwe predikanten omnbsp;de schromelijk vertrapte rechten der kerk te verdedigen. Ds E. A.nbsp;Zubli te Nijmegen wilde tenslotte, dat niemand ter vergaderingnbsp;kwam, zonder zich in waarheid voor den Heer beproefd te hebbennbsp;met de vraag, of hij de minste wilde zijn. Eerst daardoor werd denbsp;weg tot ware verbroedering geopend

Het pleit voor Heldring, die nooit en nimmer eigen belang zocht, dat hij aanstonds deze en dergelijke opmerkingen verwerkte, innbsp;een tweede circulaire van de vraag der maatschappijen en genoot-schappeh afscheid nam, en opriep tot een vergadering, die zou

II gewijd zijn aan gebed en overweging van de drie volgende j punten: ,,Onze stelling tot de kerk, de school, de armen, in hetnbsp;l groote gezichtspunt der bekeering, die uit God is” Deze tweedenbsp;• oproep kwam overeen met hetgeen de broeders, ondanks hun bezwaren, toch allen wel wilden nl. ,,het houden van samenkomsten

(O 1 O. G. Heldring, Autobiografische aanteekeningen, deel V. pag. ii—13. ^ M. E. Kluit, Réveil, pag. 116.

^ O. G. Heldring, Autobiografische aanteekeningen, deel V, blz. 10.

4 nbsp;nbsp;nbsp;G. van Rijn, Nicolaas Beets, Rotterdam zonder opgave van jaartal,nbsp;pag. 30a.

5 nbsp;nbsp;nbsp;M. E. Kluit, Réveil, pag. 262.

® Mackay aan Heldring, 18 Juni 1845.

7 O. G. Heldring, Autobiografische aanteekeningen, deel V, blz. Q.

® Heldring aan Koenen, 4 Juli 1843.

-ocr page 135-

107

Reis naar Duitschland - Zending in onze koloniën

tusschen de vrienden van onderscheidene woonplaatsen, om punten vooral van practiscK belang te bespreben, elkander tenbsp;leeren kennen, te booren, en van betgeen in ieders bijzonderennbsp;kring met betrekking tot de zaken van Gods koninkrijk voorvielnbsp;elkander au fait te bouden . In deze woorden vatte Da Costanbsp;bet gemeenschappelijk gevoel in een brief aan Groen samennbsp;AIzoo was bet initiatief genomen en kon er verder gehandeldnbsp;worden.

DE CHRISTEN-VRIENDEN BIJEEN Na aanvankelijk vastgesteld te zijn op 38 Juli, werd de eerstenbsp;vergadering van christen-vrienden tenslotte gehouden op 26nbsp;Augustus 1845 ten huize van J, L. Gregory Pierson in Amsterdam op bet Singel bij de Rosmarijnsteêg^ Het uitstel bracht alsnbsp;voordeel mede, dat de jaarlijkscbe zitting van de synode dan badnbsp;plaats gevonden, waar onder meer gesproken werd over de verhouding van de kerk tot de theologische professoren. Vooralnbsp;Capadose was daar zeer bij geïnteresseerd, en was van meening,nbsp;dat de vergadering mogelijk aanstonds in verband met dezenbsp;kwestie een eigen geluid kon laten booren. Het zat hem n.I. dwars,nbsp;dat de opleiding der aanstaande predikanten te veel aan boog-leeraren werd toevertrouwd, die de Groninger richting waren toegedaan.

Niet zonder zorg trokken de vijftig genoodigden uit de verschillende deelen van bet vaderIanJ”öp, om in bet koopmanshuis te Amsterdam te samen te komen. De vervolgingen tegen de ,,Afgenbsp;scbeidenen waren nog niet ten einde (Koning Willem II badnbsp;nog niet ingegrepen). Dit beteekende dat de politie een vergadering van meer personen, krachtens bet beruchte artikelnbsp;van de Code Pénal, nog kon verstoren, wat kort te voren nognbsp;te Weesp bad plaats gevonden Hoezeer men daar thans ooknbsp;mede rekende, blijkt uit bet feit, dat Mr J. J. L. van der Bruggbennbsp;bij de deur bad plaats genomen, om zich bij eventueele overrompeling van de zijde der politie, ter redding van zijn rechterlijke reputatie, aanstonds te kunnen verwijderen.

De meeste ,,vrienden” zagen elkaar voor de eerste maal. Stellig bracht dit eenige onwennigheid met zich mede, maar dit nam

^ M. E. Kluit, Réveil, pag. 262.

^ Da Costa aan Groen, 12 Augustus 1845, in: G. Groen van Prinsterer, Brieven van Da Costa aan Groen, deel 1, Amsterdam 1874, pag. 257.

-ocr page 136-

io8

De Chris ten-vrienden en hun arbeid

niet weg, dat er met warmte gesproken werd. De oproep van Ds Zubli tot voorbereiding voor Gods aangezicht was stellig beantwoord. leder drukte zijn gedachten met groote bescheidenheidnbsp;uit. Allen waren, ondanks alle verschil van godsdienstige geaardheid, één in de overtuiging, dat de nood des tijds in kerk ennbsp;staat groot was, en voelden zich doordrongen van de roeping, opnbsp;al de terreinen des levens een christelijk getuigenis te doen hooren.nbsp;Het gezelschap in den huize Pierson droeg wel een zeer oecumenisch karakter.

Als geboren leidsman van zulk een samenkomst had Groen de leiding. Niemands oplettendheid zoekende, toch aller blikken totnbsp;zich trekkende, kweet hij zich op waardige wijze van zijn taaknbsp;P. J. Elout van Soe^terwoude en /E. Mackay zorgden doornbsp;hun aanwezigheid, dat het Haagsche drietal voltallig was. Denbsp;bewegelijke 1. Da Costa met zijn dynamisch zieleleven sprak volnbsp;temperament met zijn meer meditatie! aangelegden vriendnbsp;A. Capadose

De markante Lutherkop van deurwaarder J. A. Wormser, ,,den geheimraad” van Groen, viel aanstonds op. Nederlander in hartnbsp;en nieren hield Wormser, in wien naar het woord van Allardnbsp;Pierson het Gerelormeerd kerkgeloo! zich belichaamde, ook metnbsp;eere de wacht bij de deur der zaligheid, den Heiligen Doop aannbsp;de kinderen der gemeente. H. J. Koenen, die vol verlangen uitzagnbsp;naar een nieuwe periodiek (hij miste zijn ,,Stemmen” zeer) vertegenwoordigde het literaire element, dat in den Réveil-kringnbsp;steeds een eigen plaats innam. Alleen de naam van den beminlijken improvisator Willem de Clercq zegt hierover reedsnbsp;genoeg O. G. Heldring en N. Beets, ,,de prediker van hetnbsp;Réveil , namen als Hervormde predikanten deel aan de bijeenkomst. Ook Ds E. A. Zubli, die te Nijmegen door zijn predikingnbsp;een klein Réveil centrum mocht vormen, ontbrak niet Bij allenbsp;waardeering voor het groote leekenelement, kunnen wij toch begrijpen, dat Groen teleurgesteld was, omdat de predikantennbsp;C. C. Callenbach, B. J. H. Taats en P. A. van Toorenenbergen,

^ A. Pierson, Oudere tijdgenooten, Amsterdam 1888, pag. 105.

^ O. G. Heldring, Autobiografische aanteekeningen, deel V, pag. 15.

3 Mr A. de Graal heeft meermalen ook op dit literaire element gewezen, o.a. in zijn artikel; „Wisselwerking tusschen de poëtische, de theologischenbsp;en de sociale- en de practische kanten van het Réveil, in: „'Woord ennbsp;Daad”, April 1957.

M. E. Kluit, Réveil, pag. 251.

-ocr page 137-

109

Reis naar Duitschland - Zending in onze koloniën

afwezig waren. Door een misverstand waren zij niet uitgenoo-digd Buiten den Hervormden kring zag men den zoo graag lachenden A. Brummelkamp ^ (die steeds zeven teksten voor denbsp;afscTieiding tij de tand tad) ^ met zijn vriend H. P. ScKoIte,nbsp;.,die beide bun acttenswaardige piëteit reeds in de gevangenisnbsp;hadden geboet’

L. C. Lentz vertegenwoordigde voorts de Luthersche, J. de Liefde (steeds vol verrassingen) de Doopsgezinde, en J. C. 1. Secrétannbsp;de Waalsche Kerk, terwijl J. Voorhoeve voor de Plymouth-broeders zijn plaats innam.

De jurist J. J. L. Van der Brugghen, één der beste theologen van het gezelschap en de ziel van de christelijke normaalschool, hadnbsp;reeds toen een warme gedachtenwisseling met Groen terwijlnbsp;wij nog tenslotte den gastheer J. L. Gregory Pierson moeten vermelden, een bekwaam en nederig Amsterdamsch koopman, die,nbsp;evenals zijn vriend en zwager G. H. De Marez Oyens (eveneensnbsp;present), een onbepaald vertrouwen in de christelijke kringen vannbsp;de hoofdstad ® genoot.

Helaas zijn ons van deze eerste vergadering geen notulen bewaard gebleven, maar brieven van enkele vrienden stellen ons, in combinatie met Heldrings aanteekeningen, wel in staat, ons er eenignbsp;beeld van te vormen. Het vraagstuk van de kerk bleef op dennbsp;achtergrond, wat Groen in een brief aan Da Costa (ons inziensnbsp;ten onrechte) betreurde

In een interkerkelijk gezelschap, nog wel voor de eerste maal bijeen, kon dit toch moeilijk anders. Anders had men alleennbsp;orthodox-Hervormden moeten uitnoodigen. En dit had Groen

^ M. E. Kluit, Réveil, pag. 264.

^ Heldring aan Beets, 18 Juni 1847.

® Van der Brugglien aan Heldring, 11 Januari 1849.

^ Vgl. L. Heldring, O. G. Heldring, Reven en arbeid. Leiden 1882, pag. 154-® O. G. Heldring, Autobiografische aanteekeningen, deel V, pag. 15. Reeds tijdens de tweede bijeenkomst moet bet verscbil in opvatting bijnbsp;Groen en Van der Bruggben ten opzichte van de vraag naar de verhoudingnbsp;van herh en staat duidelijk naar voren gekomen zijn. Brummelkamp steldenbsp;aan de vergadering voor om aan den Koning te verzoeken in bet Grond-wets-ontwerp een bepaling op te nemen, dat geen kerkelijke gemeentenbsp;langer geldelijke steun van den staat zou genieten. Groen was hier vanzelfsprekend tegen, maar Van der Brugghen ondersteunde het voorstel.

® Heldring noemde zijn jongsten zoon. Jan bodewijk naar zijn vriend Pierson.

M. E. Kluit, Réveil, pag. 264.

-ocr page 138-

110

De Chris ten-vrienden en hun arbeid

juist ten eenenmale niet gewild, daar kij, volgens klieven aan Da Costa van Mei en Augustus 1845, van karte koopte, dat denbsp;bijeenkomsten ook voor de afgesckeiden broeders, en met namenbsp;voor Wormser, toegankelijk zouden worden gesteld.

Dat Groen, ofsckoon ongemotiveerd, teleurgesteld was, vond daarin zijn oorzaak, dat kij ten onreckte van leden der Hervormde kerk in en buiten ket kerkgenootsckap sprak ^ en blijkensnbsp;sckrijven »— eveneens aan Da Costa van 21 September 1845 ^nbsp;ondersckeid maakte tusscken kistoriscke kerk en kerkgenootsckap. Feitelijk aanvaardde Groen de Afsckeiding dus niet. Innbsp;ieder geval begreep kij niet, dat kij door toelating der Afge-sckeidenen voor ziek zelf en anderen ket grondig aanvatten vannbsp;ket kerkprobleem onmogelijk maakte. Werd ket kerkelijk vraagstuk terstond aan de orde gesteld, dan zouden de geesten ooknbsp;bovendien binnen de Hervormde kerksfeer reeds na de eerste vergadering uit elkaar zijn gegaan. Waar ket vraagstuk der kerknbsp;ziek tock in de volgende vergaderingen meer dan eens aan denbsp;belangstelling der vrienden opdrong, kan men ziek er niet andersnbsp;dan over verwonderen, dat bij zulk een belangrijk versckil vannbsp;inzickt, de bijeenkomsten nog zoo lang levensvatbaar bleken. Hadnbsp;/E. Mackay niet reeds in Juli 1843 Da Costa gesekreven:nbsp;,,Wordt de belijdenis (ket criterium der kerk) weggenomen, dannbsp;wordt de kerk niet veel meer dan een dispuut-college?” Ennbsp;kad Da Costa 27 Februari 1845 niet reeds aan Groen verklaard:nbsp;.....zoolang wij in de bestaande kerk kunnen blijven, zie ik evenwel in een juridische behandeling der kranke gesteldheid geen keil, maar wel in een medische. Hier, zoo ergens, komt ket mij voor,nbsp;dat de parabel, Mattkeüs 15 ; 50 bare kenlijke toepassing vindtnbsp;Bij zulk een markant versckil van opvatting omtrent ket kerkprobleem was ket veel beter, de aandacht te riekten op de gemeenschappelijke roeping, om ten c^zickte van dên ckristelijk-pkilan-tropiseken arbeid de hand aarv de ploeg te slaan. Daarin lag denbsp;kracht en de zegen van al die vergaderingen van ckristen-vrienden, die, ter voortzetting van die eerste merkwaardige samenkomst, in den huize Pierson gehouden werden. Hoe dankbaarnbsp;was Heldring later, dat ket voorstel van Beets bijval kad

^ Da Costa aan Groen, 2 Januari 1834, G. Groen van Prinsterer, Brieven van Da Costa, deel II, pag. 135 (noot).

2 M. E. Kluit, Réveil, pag. 273.

® M. E. Kluit, Réveil, pag. 276.

-ocr page 139-

111

Reis naar Duitschland - Zending in onze koloniën

gevonden, ,,geen genootschap op te richten”, waardoor de christen-vrienden hun persoonlijk initiatief tot velerlei arbeid innbsp;s Heeren dienst behielden. Daardoor werd er heel wat meer totnbsp;stand gebracht! Wij kunnen dan ook niet anders dan respectnbsp;hebben voor al het werk, dat door de vrienden op de vergaderingen, die op den tweeden Woensdag na Paschen en op dennbsp;tweeden ^Voensdag in October in het ,,Wapen van Amsterdamnbsp;in de hoofdstad werden gehouden, is aangepakt. Het aantal bezoekers op deze vergaderingen bedroeg tenslotte tweehonderdnbsp;belangstellenden.

Wat gaat er al niet aan ons oog voorbij, wanneer wij de takken van arbeid gaan opsommen! Evangelisatie en Bijbel-colportagenbsp;onder Protestanten en Roomsch-Katholieken, verspreiding vannbsp;goede en goedkoope christelijke lectuur, strijd voor Zondagsrust,nbsp;behartiging van de belangen van de normaalschool te Nijmegen,nbsp;van het doorgangshuis ,,Hoenderloo op de Veluwe, van denbsp;reddingshuizen te Zetten, van vele scholen met den Bijbel, vannbsp;de zeelieden, verzorging van zieken, veenarbeiders, bedelaars,nbsp;dronkaards, en later van krankzinnigen,~ëpileptici, doofstommennbsp;en blinden, kortom alles wat wij onder school, kerk en zendingnbsp;plegen samen te vatten. Heldring zelf dacht bij al dit werk gaarnenbsp;aan een handvol koren, waarvan de vrucht kon ruischen als denbsp;Libanon.

Ieder, die over deze takken van arbeid meer wil weten, doet het beste, daartoe het tijdschrift der Réveilvrienden ,,De Vereenigingnbsp;Christelijke Stemmen” te raadplegen.

y.

HET REVEIL-TIJDSCHRIFT Reeds op de eerste samenkomst werd het plan tot het uitgevennbsp;van een eigen tijdschrift geopperd en al spoedig werden na denbsp;vergaderingen onderhandelingen met den uitgever en geestverwant Höveker geopend. Nadat Beets op de volgende samenkomst voor de aangeboden redactie had bedankt, werd Heldringnbsp;bereid gevonden, deze op zich te nemen en kon reeds in 1847nbsp;de eerste aflevering van het maandschrift verschijnen. Groennbsp;opende haar met een gedegen artikel ,,Over het gestadig protestnbsp;der wetenschap tegen het staatsrecht der revolutie , waar denbsp;schrijver van ,,Ongeloof en revolutie duidelijk in wordt teruggevonden. Van der Brugghen liet in zijn bijdrage ,,Verstand ennbsp;hart” een kloek Christusgetuigenis hooren. Koenen schreef over

-ocr page 140-

112

De Christeiï-vrienden en hun arbeid

Jaques Hanapier, tijdgenoot van Wilhelmus a Brahel en predikant onder meer te Dordrecht. Wormser verrast ons in zijn artikel over den christelijken Zondag met deze uitspraak: „hetnbsp;christendom heeft twee groote belangen: Zijn waarheid moetnbsp;heleden, zijn kracht moet in de praktijk gebracht worden. Zondernbsp;belijdenis van de waarheid kan niemand de kracht van hetnbsp;christendom waarlijk uitdrukken door gehoorzaamheid en waarnbsp;de beoefening van het christendom ontbreekt, is zijn belijdenisnbsp;dood en niets meer dan een ledige vorm . Deze uitspraak moetnbsp;Heldring het beste van de geheele eerste aflevering gevondennbsp;hebben. Hij vond daar zijn eigen standpunt volkomen in terugnbsp;Maar ook de andere vrienden gingen met het woord van Wormsernbsp;gaarne accoord en hebben de realiteit van het christendom sindsdien bewezen door vaak, staande de vergadering, zonder dat ooitnbsp;een zweem van werkheiligheid om den hoek kwam kijken, belangrijke sommen voor verschillende takken van in- en uitwendige zending bijeen te brengen. En boeveel collectebrieven dedennbsp;de ronde in de maanden, dat de vrienden elkaar niet ter vergadering zagen? Typeerend schrijft Heldring aan Da Costa innbsp;verband met een bedrag van ƒ 550.»— dat noodig was voor passage van een zendeling naar Noord-Amerika: ,,mij dunkt, wijnbsp;moeten hem maar met een fikschen collectebrief rondzenden. Drienbsp;grachten in Amsterdam, en drie in Den Haag en drie in Rotterdam en een eindweegs in Utrecht en de zaak zal wel in ordenbsp;zijn Aan Beets schreef hij na circa vijf en twintig jaren, terugziende op de bijeenkomsten: ,,Het schoone verleden vergeet iknbsp;nooit. Er was veel liefde in” Wij denken hier ook aan denbsp;buitenlandsche berichten, in ieder nummer der ,,Vereeniging”nbsp;trouw verzorgd door T. M. Looman, die als evangelist in dennbsp;Amsterdamschen Réveilkring een eigen plaats innam. Deze berichten bestrijken bijkans de geheele aarde en geven een indruknbsp;van de intense belangstelling der vrienden voor alles, wat buitennbsp;eigen land op christelijk-philantropisch gebied de aandacht vroeg.nbsp;Juist door dit contact werd het tijdschrift voor muf wordennbsp;bewaard.

Heldring beleefde, schoon hij het uiterste van zijn krachten vroeg,

^ J. A. Wormser, De christelijke mstdag, in: „De Vereeniging, Christelijke Stemmen, deel I, pag. 72.

2 nbsp;nbsp;nbsp;Heldring aan Da Costa, 14 September 1849.

3 nbsp;nbsp;nbsp;Heldring aan Beets, 4 December 1869.

-ocr page 141-

U3

Reis naar Duitschland - Zending in onze koloniën

schoone jaren. Had Kij 7 September 1843 nog aan Koenen geklaagd; „Een ding bezwaart mij sedert lang, dat ik niet alleen voor mijn Heer werken kan”, zoo bekoorde deze klacbt welnbsp;radicaal tot bet verleden, sinds kij aan alle kanten door ketnbsp;ckristelijk-pkilantropiscke werk in beslag werd genomen. Het kannbsp;niet in onze bedoeling liggen, in extenso melding te maken vannbsp;al den arbeid, waar Heldring zijn sterke sckouders onder zette.nbsp;In dit verband doen wij ket best te letten op zijn intense zendingsnbsp;belangstelling, waarmee kij in vele opzickten baanbrekend werknbsp;keeft verrickt.

HELDRING EN DE UITWENDIGE ZENDING Heldrings lietde voor ket werk der zending dateerde reeds sindsnbsp;zijn ziekte in den jare i833-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lezennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van Gossner s: ,,Biene

auf dem Missionsfelde en ket ,,BaseIer Missions Magazin in ket kuis van zijn grootvader, ging een gekeel nieuwe wereld voornbsp;kern open. De opdrackt van Ckristus om ket evangelie aan allenbsp;volken te verkondigen, verloor kij na en door deze lectuur nimmernbsp;meer uit ket oog. Ja, zijn belangstelling voor den arbeid dernbsp;zending werd zelfs zóó groot, dat kij vurig verlangde zijn ambtnbsp;als predikant neer te leggen om zendeling te worden. En wanneernbsp;zijn trouwe vriend Westkoff kern er niet van kad teruggekouden,nbsp;zou kij in de moeilijke jaren van 1840 er stellig toe zijn overgegaan. Nooit zou Heldring ket woord van zijn vriend vergeten,nbsp;dat bij kern den doorslag gaf, om predikant in ket vaderland tenbsp;blijven: ,,Besckouw steeds uw ambt als uw kruis, dat gij kebtnbsp;op te nemen, koe moeilijk ket ook zij; alle andere werkzaam-keden. die gij zelf kiest tot uw lust en afwisseling, kunt gij latennbsp;varen; maar uw ambt kebt gij te bewaren als ket talent, u vannbsp;God toevertrouwd ’

Sindsdien stond ket bij Heldring vast, dat kij nimmer eenige moeite mockt doen, om, in d^plaats van ket kleine stille Hemmen,nbsp;een anderen werkkring te zoeken, maar dat kij nederig moestnbsp;afwackten, welken arbeid de Heer kern zou aanwijzen. Dezenbsp;aanwijzing zou niet lang op ziek laten wackten. De noodzakelijk-keid van buitenlandscke kolonisatie in verband met de overbevolking, ma^r vooral in verband met de landverkuizendenbsp;Ckristelijk-Gereformeerden, deed Heldring in den winter vannbsp;1846»—lt;1847 Gcn grondige studie maken van den indiseken Arcki-

‘ Vgl. Dr L. Heldring. O. G. Heldring, Leven en Arbeid, Leiden 1882. pag. 212.

-ocr page 142-

114

De Cfiristen-vrienden en hun arbeid

pel om te zien, welke eilanden het meest voor kolonisatie in aanmerking kwamen. En daar, zooals wij reeds zagen, kolonisatie en evangelisatie bij Heldring steeds samengingen, spreektnbsp;het vanzelf, dat Heldring met een warm kloppend zendingshartnbsp;over kaarten en beschrijvingen gebogen zat. Daarbij kwam, datnbsp;een artikel van Ds J. F. G. Brumund, predikant te Ambon, innbsp;den zevenden jaargang van het tijdschrift van Nederlandscfinbsp;Indië hem ernstig had aangegrepen, vanwege de klacht, of aanklacht, dat Nederland niet zorgde voor voortzetting van den evan-geliseerenden arbeid van de vroegere Oost-Indische-Compagnie,nbsp;maar lijdelijk toeliet, dat de herinnering aan het christendomnbsp;vager en vager werd. Waarom werden er bijvoorbeeld geennbsp;zendelingen naar de Molukken gezonden, waar reeds voor tweenbsp;eeuwen het evangelie gebracht was? Diep drong deze klachtnbsp;in het hart van Heldring door en met grooter ijver dan tevorennbsp;nam hij kennis van alles, wat hem met het oog op Indië oriën-teeren kon. Wij denken aan de reisbeschrijvingen van Valentijn,nbsp;Kolff, Olivier, Van Rhijn en Buddingh; aan mededeelingen vannbsp;Nederlandsche natuurkundigen, of van het genootschap vannbsp;Kunsten en Wetenschappen te Batavia. Voorts noemen wij denbsp;manuscripten in folio van resident Bosscher, bereidwillig doornbsp;,,Koloniën ter bestudeering beschikbaar gesteld, en tal vannbsp;manuscripten van zendelingen van het Rotterdamsche Zendelingnbsp;genootschap, die hoogst belangrijk waren, vooral over de eilandennbsp;Ceram en Ambona. Gedachtig aan het woord van Walter Scottnbsp;in zijn ,,Quentin Durward ’, dat er een zekeren tijd in het levennbsp;komt, waarop men liever leert dan onderwijst, hield Heldringnbsp;zich steeds paraat, zijn kennis omtrent Indië te verrijken Aannbsp;Beets schreef hij 25 Januari 1851; ,,Toch, mijn vriend, is het mij,nbsp;sinds ik Hoffman’s ,,Missions Stunden ” las, alsof ik in dat vaknbsp;nog eenmaal te huis moest worden”.

Uit deze gegevens blijkt, dat Heldrings zendingsroeping zeer bewust en diens zendingsbelangstelling geen opwelling van eennbsp;dag was. Hij stond met den verdrietigen toestand van groot gebreknbsp;aan arbeiders op de zendingsvelden op en ging er mee ter ruste,

1 nbsp;nbsp;nbsp;De titel daarvan luidt: „Aanteekening, gehouden op een reis in hetnbsp;Oostelijk gedeelte van den Indischen Archipel”.

2 nbsp;nbsp;nbsp;O. G. Heldring, Berichten, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen,nbsp;jaargang I, pag. 255.

® Deze gegevens danken wij aan een brief van Heldring aan Koenen, 26 Maart 1862.

-ocr page 143-

115

Reis naar Duitschland - Zending in onze koloniën

diep overtuigd als kij was, dat er iets, neen veel, gebeuren moest. De beste oplossing onder de gegeven omstandigheden (dit moetnbsp;men nooit vergeten) leek bem tenslotte, dat, in navolging van de jnbsp;Hernbutter-zending, geloovige mannen en vrouwen met flinkenbsp;Werklust bezield, in staat werden gesteld zicb in Indië te vestigen,nbsp;oni daar, eigen brood verdienende, bet vertrouwen der bevolkingnbsp;te winnen en naar de gegeven kansen bet evangelie te brengen.nbsp;Stellig kon op deze wijze door deze ,,christen werklieden veelnbsp;goed werk in den grooten wijngaard des Heeren, naast of innbsp;samenwerking met geordende zendelingen, worden verricht. Naarnbsp;zijn gewoonte bet ijzer smedend, wanneer bet beet was, schreefnbsp;bij, vóór de herdenking plaats vond van bet feit, dat bet Neder-landscbe Zendelinggenootschap vijftig jaren geleden ten huizenbsp;van Ds Verster te Rotterdam werd opgericbt (7 November 1797),nbsp;in den tweeden jaargang van bet Réveiltijdscbrift een uitgebreidnbsp;artikel onder den titel: „De Cbristen-Werkman, den zendelingnbsp;toegevoegd als medearbeider’ , waarop bij later, in 1855, zijn uitnemende historische bijdrage ,,De Nederlandscbe Hervormde

ft

ZOU


Kerk in Indië

laten volgen ^. Om aanstonds een concreet punt naar voren te brengen, riep bij zijn lezers op, om van 3^10nbsp;October een ,,zend[ingsweek ’ te houden met gebed en offervaardigheid, om gelden bijeen te brengen voor een zendingsscbip, datnbsp;bestendig den arbeid in Indië ten goede kon komen. In genoemdnbsp;artikel in bet Réveiltijdscbrift zette Heldring zijn idee, waarovernbsp;wij reeds spraken, gedocumenteerd en met klem uitéén.

Hij begon met de vraag, waarom de kruisprediking zoo weinig ingang vond, om daarop te antwoorden, dat de Nederlandscbenbsp;regeering Mohammed ten koste van Christus in Indië toeliet.nbsp;waarbij nog kwam, dat bet Nederlandscbe Zendelinggenootschapnbsp;aan een buis, dat tegen zicb zelf verdeeld is, deed denken. Daardoor stonden tegenover bet krachtige drijven van de Mobamme-daanscbe priesters, waardoor duizenden tot den Islam overgingen,nbsp;op eenzame posten slechts enkele getrouwe Cbristusgetuigen.nbsp;Met bewogen hart voerde Heldring vervolgens zijn lezers in gedachten door den Indiscben Archipel. Spoedig boorden zij denbsp;^ Vgl. O. G. Heldring, De Nederlandsch Hervormde Kerk in Indië,nbsp;Utrecht, 1855. In dit geschrift stelt Heldring de volgende verdeeling voornbsp;van de geschiedenis van de Hervormde Kerh in Indië: 1620—1650, vannbsp;Coen tot Maatsuiker, vestiging en opkomst: 1650—1/50, van Maatsuikernbsp;tot Mossel, bloei; 1750—1831, van Mossel tot Duymaer van Twist, achteruitgang en einde.

-ocr page 144-

116

De Christenvrienden en hun arbeid

vraag: ,.Waarom mag er op Java, dat bloeiend eiland met zijn millioenen bewoners, tot op den buidigen dag nog geen zendelingnbsp;ongehinderd den Gelcruisigde verkondigen? Even later volgdenbsp;de andere vraag: ,.Waarom moogt gij, volk van Nederland, daarnbsp;slechts millioenen weghalen?” Voor Borneo, waar Barmer-zende-lingen werkzaam waren, werd voorts de wensch kenbaar, gemaakt, dat de regeering niet langer de toestemming tot kolonisatienbsp;zou weigeren. Nog konden vele posten bezet worden, mits ernbsp;mannen werden uitgezonden, die hun leven voor Christus overnbsp;hadden, maar precair was de toestand, sinds zendeling Harde-land moest vertrekken, omdat hij de regeering de waarheid hadnbsp;gezegd. Ingrijpen was voor dit groote eiland meer dan gewenscht.nbsp;Op Sumatra zouden christen-werklieden met de Maleiers plantages kunnen aanleggen. Op Celebes konden, na opening vannbsp;een Nederlandsch handelshuis te Macassar, geschikte christen-werklieden met den kleinhandel belast worden en zoo contactnbsp;krijgen met de inlanders. Op Amboina waren er nog acht ennbsp;twintig christelijke negorijen, met even zoovele christelijke scholen,nbsp;doch terwijl deze laatste tijdens het bezoek van Valentijn doornbsp;vierduizend kinderen bezocht werden, was de belangstelling totnbsp;de helft teruggeloopen. Hoe snakte zendeling Roskot naar meerdere hu Ipl

Heldring achtte Boeroe meer dan eenig ander eiland geschikt voor vestiging van eenige christelijke huisgezinnen, te middennbsp;der vreesachtige Alfoeren Ceram, voorraadschuur van vleeschnbsp;en sago voor al de omliggende eilanden, beloofde ten tijde vannbsp;de Oost-Indische Compagnie zooveel voor het christendom, maarnbsp;sindsdien werden de kansen treurig verwaarloosd. Hoe gaarnenbsp;zag zendeling Ulfers eenige christenen ter assistentie overkómen!nbsp;Op de schoone eilandengroepen der Molukken heerschte nognbsp;achting voor de Nederlandsche natie, maar met een tijdsverloopnbsp;van tien jaren zou de christelijke arbeid der vaderen geheel verloren zijn en ging Mohammed zich ook daar vestigen.

Zoo ging Heldring door, om zijn lezers overal rond te leiden en ^ Hoe gezegend zou J. van Dijken met zijn inlandsche vrouw daar gaannbsp;werkenl Deze kwam onder invloed van de opwekking in de Betuwe,nbsp;ontving van Heldring godsdienstonderwijs en werd door de Utrechtschenbsp;Zendingsvereeniging als zendeling-werkman toegevoegd aan zendelingnbsp;Klaassen op Halmaheira. Door zijn doortastend optreden op allerlei gebiednbsp;werd hij tot geordend zendeling bevorderd (zie Dr L. Heldring, O. G.nbsp;Heldring, pag. 223—227).

-ocr page 145-

117

Reis naar Duitschland - Zending in onze koloniën

tenslotte uit te roepen; „Alle eilanden wacKten op uw Kuip, want de bediening der verzoening is u gegeven” Met kracKt wektenbsp;Kij op, om eenvoudige cKristenen naar Indië te zenden, die aannbsp;KandelsetaKlissementen verbonden of aan tabaksbouwers aanbevolen konden worden, of bereid waren, zicb als vaklieden in Indiënbsp;te vestigen, om, als Aquila en Priscilla, eigen brood te verdienen,nbsp;maar tegelijkertijd des Heeren naam te belijden. Wij zullen goednbsp;doen, als wij den noodkreet van Heldring zien in bet licbt, ofnbsp;beter gezegd in bet donker, van dien tijd. Gebeel Nederlandnbsp;bad slechts veertien van de veertien honderd posten, die innbsp;vroegere jaren in Indië gevestigd waren, bezet met vijf en twintignbsp;arbeiders, terwijl de christenen met elkaar ruim vijfduizend evan-gelie-predikers hadden uitgezonden.

Heldring bad volkomen gelijk, dat dit een ten hemel schreiende toestand was, en bij beeft niet anders dan recht op onze waar-deering voor zijn eerlijke pogingen, om aan deze wantoestandennbsp;een eind te maken. Op de vijfde bijeenkomst van de christelijkenbsp;vrienden te Amsterdam, werd de zaak van den cbristen-werkmannbsp;ernstig besproken, hetgeen tengevolge bad, dat een commissienbsp;werd benoemd, bestaande uit de heeren N. Beets, A. J. Eloutnbsp;van Soeterwoude, G. Groen van Prinsterer, H. D. Gildemeester,nbsp;H. M. Laboucbère, J. J. Teding van Berkhout en O. G. Heldring,nbsp;die haar nader zou uitwerken. Deze commissie plaatste in 1848nbsp;een oproep tot menschen, die op grond van belijdenis en levennbsp;het vertrouwen verdienden om uitgezonden te worden, met denbsp;mededeeling, dat voor uitrusting, overtocht en hulp voor eerstenbsp;vestiging zou worden zorggedragen. Weliswaar stelden velen zichnbsp;op deze uitnoodiging beschikbaar, maar slechts twee huisgezinnennbsp;konden in aanmerking komen, en wel dat van W. Bruining, die,nbsp;in het bezit van een drukpers, als boekdrukker Java door hetnbsp;drukken van christelijke geschriften van diensTTioopte te zijn, ennbsp;dat van W. van der Goes, kuiper van beroep, wiens vrouw eennbsp;kleine kinder-, naai- en breischool in christelijke geest onder denbsp;Javanen wenschte te openen. De uitzending van deze beide gezinnen werd een groote teleurstelling, daar de omstandigheden innbsp;Indië niet beantwóófSdëlï aari de verwachtingen. De drukpersnbsp;had stellig weinig te doen en de breinaalden zullen wel in den

2 O. G. Heldring. De christenwerkman den Zendeling toegevoegd als medearbeider, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang II,nbsp;pag. 24—48.

-ocr page 146-

ii8

De Chris tenvrienden en hun arbeid

koker gebleven zijn. Hoe bitter de teleurstelling voor Heldring en zijn vrienden ook was, van moedeloosbeid was er tocb geennbsp;sprake. Nieuwe gezinnen werden uitgezonden naar Celebes, omnbsp;daar op onderscheidene posten in de meer afgelegen dorpen betnbsp;bandelsbuis van den Heer J. P. Freijs te vertegenwoordigen. Maarnbsp;ditmaal werden de zendingsvrienden vooral in de gezinnen teleurgesteld, en was de smaad diep en de smart groot om bet verliesnbsp;der opgespaarde gelden. Alboewel uit brieven van den handelsman Freijs en van den zendeling Ulfers bleek, dat er voor allenbsp;soorten van bekwame ambachtslieden, als schoen-, kleer-, zadelen wagenmakers, in Indië zeer gunstige vooruitzichten warennbsp;begreep Heldring toch, zonder meer niet op den ingeslagen wegnbsp;door te kunnen gaan en vatte hij het plan op, Gossner te bezoeken,nbsp;om, naar bij hartelijk hoopte, met diens rijkequot;~^rvaringen zijnnbsp;winst te kunnen doen.

REIS NAAR DUITSCHLAND WICHERN

Toen het besluit eenmaal genomen was Gossner te bezoeken, nam Heldring zich voor, zijn reis zoo productief mogelijk te maken,nbsp;dat wil zeggen, zoowel in het belang van de in- als van de uitwendige zending. In het vroege voorjaar van 1830 reisde hij eerstnbsp;naar Hamburg, waar een samenspreking met Wichern, die hemnbsp;van God gezonden zag, op beide mannen inspireerend werkte,nbsp;om daarna, met introductie-brieven voor allerlei vooraanstaandenbsp;personen, het ,,Rauhe Haus.1 te verlaten en door te reizen naarnbsp;Berlijn.

Voor wij Heldring daar aantreffen, staan wij een oogenblik stil bij zijn verhouding tot Wichern

Wel had Wichern, in tegenstelling tot Heldring, onder moeilijke financieele omstandigheden, te Gottingen en Berlijn (ondernbsp;invloed van SchleicKermacher) theologie gestudeerd, maar na zijnnbsp;studie voelde hij zich, evenals deze, het meest tot het practischenbsp;christendom aangetrokken.

Op Hervormingsdag 1855 betrok bij, in het belang der verwaar-^ O. G. Heldring, Correspondentie en berichten, in: De Yereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang II, pag. 582.

^ Vgl. O. Norel Jzn., Johann Hinrich Y/ichern, Den Haag, 192a.

M. Runge, Das Rauhe Haus (plaat-werk). Hamburg, 1927.

M. Gerbardt, ƒ. H. Wichern, I. II, III, Hamburg, 1927—1931.

H. H. W. Bandel, Het levenswerk van Dr Johann Hinrich Y/ichem, in: Woord en Daad, Januari 1929.

-ocr page 147-

lig

Reis naar Duitscliland - Zending in onze koloniën

loosde jeugd te Hamburg, met zijn moeder en zijn zuster Tberese ,,het Raube Haus”, (oorspronkelijk een door Sieveking geschonkennbsp;vervallen boeren arbeidershuisje op diens landgoed), als om voornbsp;eens en voor altijd duidelijk te maken, dat er een nauwe bandnbsp;gezien moest worden tusscben Kerkhervorming en christelijkenbsp;philantropischen arbeid.

Evenals Heldring miste bij een belangrijk element, wanneer men de kerk slechts daar zag, waar bet evangelierecbt gepredikt ennbsp;de sacramenten recht bediend werden. Immers de liefde tot betnbsp;verlorene, als uiting van dankbaarheid voor de liefde van Godnbsp;in Christus, bad een woord mee te spreken, wanneer bet er omnbsp;Siog, bet wezen van de kerk te bepalen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•

Ook treft ons, dat Wicbern, evenals Heldring, bet vrijbeids-systeem huldigde, zoodat muren met prikkeldraad al even zeer ontbraken als poorten met grendels. Slechts de band der liefde,nbsp;die den jongens de overtuiging gaf, dat zij t-goed hadden, mochtnbsp;ben in bet gesticht doen blijven.

in

Heldring beeft veel te danken gehad aan Wicbern’s boek ,,lnnere Mission (1850), dat bij in, één nacht doorlas en hem van denbsp;cbolera-vrees verloste. Meer dan ooit begreep bij, een roeping tenbsp;hebben ten opzichte van bet heidendom in eigen vaderland. Liep'~^nbsp;bet oordeel der beide cbristen-pbilantropen over de reglemen-teering der prostitutie uiteen, in dien zin, dat Wicbern er voor ennbsp;Heldring er tegen was, de beide mannen vonden toch elkaarnbsp;een kracbtigen strijd tégen deze treurige zonde.

van

Met inzetting van al bun krachten hebben zij zich in dienst _____

bun Heer gegeven, om bet verdoolde te zoeken en bet verdwaalde terecht te brengen. Hun namen zullen in de geschiedenis dernbsp;Inwendige Zending steeds aan elkaar verbonden blijven.

DIACONESSENARBEID Op lentedag kwam Heldring in bet grootste diaconessenbuis vannbsp;Pruisen in Berlijn aan, om door Frau Oberin (Gravin von Rant-zow) bartelijk ontvangen te worden. Sinds bet eerste Neder-landscbe diaconessenbuis in Utrecht, 4 November 1844 geopendnbsp;en aan de leiding van Zuster Henriette Swellingrebel was toevertrouwd leefde Heldring intens met den diaconessenarbeidnbsp;mee, die bet door gebrek aan waardeering vaak bard te verant-

^ Zie het Gedenkschrift ter gelegenheid van het 73‘jarig bestaan in opdracht van het bestuur, samengesteld door H. H. Barger, Utrecht 1919.

-ocr page 148-

120

De Christenvrienden en hun arbeid

woorden kad. Wij wrijven nu onze oogen uit, als wij in de ,,CkristeIijke Stemmen” lezen, koe de zusters der dienende liefdenbsp;juist kij een bezoek van Heldring aan kaar laatste penning gekomen waren, en door een kleine gave van Hemmen s predikant,nbsp;nauwelijks genoeg om ook sleckts één dag kaar kuis der liefdenbsp;te onderkouden, ten zeerste verblijd werden. Welk een geloofsmoed kebben die eerste ckristenvrouwen daar in ket kuis aan denbsp;Breedstraat gekad, door met trotseering van velerlei moeilijkkeden,nbsp;kaar roeping getrouw te blijven! Breed kebben zij ket niet gekad,nbsp;maar kaar Godsvertrouwen is nimmer besckaamd gewordennbsp;Bij ket onderkoud, dat Heldring met Frau Oberin in ket Berlijn-scke diaconessenkuis, waarvan Amalia Sieveking kern reeds veelnbsp;goeds verteld kad, kwam al spoedig de vraag naar voren, wie alsnbsp;diaconessen werden aangenomen. Het verkeugde Heldring, datnbsp;Frau Oberin, in tegenstelling met ,,Kaiserswertk”, waar strakkerenbsp;lijnen getrokken werden, een ruim standpunt bij de opname innamnbsp;en, zonder waarde te keckten aan titel, rang of kleeding, zieknbsp;opleiding van ckristen-verpleegsters in geloovig milieu ten doelnbsp;stelde. Naar de meening van Heldring was een diaconessenkuisnbsp;een pracktig middel om, langs den weg van ziekenverpleging,nbsp;meisjes voor te bereiden voor een levensbestemming, die naar zijnnbsp;meening ket beste buiten de inrickting gevonden kon worden.nbsp;Evenals Gossner zag kij in de ziekenverpleging een kweeksckoolnbsp;van krackten, ter uitbreiding van ket Godsrijk. Een zendelings-vrouw of zendings-zuster kon b.v. zeer gesekikt kaar vooropleiding in een diaconessenkuis ontvangen.

Stellig kad Heldring ook waardeering voor ,,Kaiserswertk”, waar op de speciale roeping der diaconessen de nadruk werd gelegd,nbsp;maar de verklaring in een gesekriftje van ket Amsterdamsekenbsp;diaconessenkuis van ket jaar 1930 zou uit zijn kart gegrepennbsp;zijn: ,,De diakones blijft diakones, zoolang zij ziek in dezen wegnbsp;geleid ziet. Haar wordt geen stroobreed in den weg gelegd, wanneer zij na korter of langoren tijd tot de overtuiging komt, ket kuisnbsp;te moeten verlaten”. Alle starkeid, die sleckts remmend op de

^ Het is opmerkelijk, dat de Breedstraat veel van de bonte mengeling van bet godsdienstig leven te Utrecht in de vorige eeuw te aanschouwen gaf.nbsp;De ,.Doleantie” opende er een hater oudste kerken, ,,het christelijknbsp;gymnasium ’ (nog een late Réveilvrucht) herbergde er zijn eerste leerlingen, terwijl het ..Leger des Heils” daar eveneens een van haar kwartieren betrok.

-ocr page 149-

lai

Reis naar Duilschland - Zending in onze koloniën

goede zaak van het diaconessenwezen kan werken, is met dit woord afgewezen. Heldring zou als predikant-directeur van eennbsp;diaconessenKuis zich verheugd hebben in een wijdingsure, waarin zusters tot diacones werden ingezegend. Van harte zou hij h.v.nbsp;in de ,,Klaaskerk” de vragen van het Utrechtsche diaconessenhuis aan de zusters voorgehouden hebben:

..Belijdt gij uwe kracht te zoeken in de gemeenschap met uwen Heiland, u alzoo van harte vereenigende met het beginsel, waaruit de diaconessenarbeid is geboren en leeft: Het geloof in Jezusnbsp;Christus, onzen Zaligmaker en Heer?

Zijt gij des zins en willens in dat geloof dezen arbeid uit te oefenen, dezen dienst versierende, met zulk een wandel, als dennbsp;Heer tot eer, uw naaste tot heil wezen kan?

Wilt gij dat doen als diacones dezer inrichting, alzoo het u van haar opgedragen werk verrichten, hare tucht aanvaarden, harenbsp;belangen bevorderen en zoolang God u hier laten zal, in waarachtige liefde samenwonen en arbeiden met uwe mede-zustersnbsp;en onder degenen, die God over u gesteld heelt?

Maar Heldring zou met evenveel stelligheid ten allen tijde de deur wijd open hebben gezet voor alle meisjes, die in een christelijk milieu haar diploma voor zieken-verpleging wenschten tenbsp;behalen,Hietzij ter verpleging van zieken, hetzij ter vooropleidingnbsp;tot een andere taak, die eventueel later op de schouders zounbsp;worden gelegd. In ieder geval zou een verloving van een zusternbsp;nimmer een hinderpaal, maar veeleer een aansporing in Heldring’snbsp;oog geweest zijn, om het gewenschte diploma te laten behalen.nbsp;Onder oudverpleegsters vindt men immers beste huismoeders!

FLIEDNER

Als wij een enkel oogenblik in dit verband de namen van Heldring on Fliedner ^ aan elkaar mogen verbinden, zoo zij opgemerkt,nbsp;dat Heldring, ook zonder met zijn ambtsbroeder in de meer ambtelijke opvatting van de diacones mee te gaan, veel waardeeringnbsp;had voor het werk in Kaiserswerth.

Hoe opmerkelijk, dat deze twee mannen, aan een kleine plaats in hun vaderland voor goed zulk een goede en bekende klanknbsp;wisten te geven!

Reeds aan het begin van hun predikanten-loopbaan van het ^ Vgl. Dr Martin Gerhardt, Theodor Fliedner, Kaiserwerth, 1933—1937.nbsp;H. J. Dijckmeester, Theodor Fliedner, in: Lichtstralen op den akker dernbsp;wereld, Hoenderloo 1938-

-ocr page 150-

122

De Chris tenvrienden en hun arbeid

rationalisme afkeerig, kenmerkte de een zoowel als de ander zicK door een veerkrachtig geloof, dat zich in de liefde openbaarde.nbsp;Beider werk begon met opname van ontslagen gevangenen ennbsp;werd tot ontwikkeling gebracht door een met heilige overtuigingnbsp;ondernomen collectereis. In Hemmen, zoowel als in Kaiserswerth,nbsp;was alles onder afbidding van Gods zegen op de innerlijke vernieuwing der verpleegden ingesteld. Beide Godsmannen haddennbsp;een rijk met kinderen gezegend huwelijksleven ^ wat niet wegnbsp;nam, dat hunne vrouwen hen in vele opzichten nog met raad ennbsp;daad wisten hij te staan.

BEZOEK BIJ STAHL

Van de geboden gelegenheid maakte Heldring op zijn reis ook gebruik om den christen-staatsman Friedrich Julius Stahl te bezoeken, die als hoogleeraar een rechts- en staatsleer op den grondslag der christelijke levensbeschouwing wilde houwen. Vanzelfsprekend was de ontwikkeling van de Nederlandsche staatkundenbsp;al spoedig het onderwerp van gesprek, waarbij tot Heldrings verwondering bleek, dat Stahl zelfs den naam van Groen van Prins-terer nog nooit had gehoord. Stahl sprak met kracht in het belangnbsp;van een christelijke politieke partij, daar hij van overtuiging was,nbsp;dat alle negatie van het christendom een tegenovergesteld systeemnbsp;in zich sloot, dat van positief christelijke zijde bestreden moestnbsp;worden. Dit bezoek van Heldring had voor Nederland belangrijkenbsp;gevolgen. Op de voorjaarsvergadering van de christenvrienden innbsp;1850 kwam reeds de vraag naar voren, wat men van het gevoelennbsp;van Professor Stahl, omtrent de oprichting eener christelijke staatkundige partij, moest denken. Dank zij enkele artikelen vannbsp;Singendonck in het Réveil-tijdschrift, hadden Stahl s ideeën overnbsp;den christelijken staat reeds eenige bekendheid gekregen, zoodatnbsp;het Groen niet moeilijk viel, de vrienden op te wekk en en bereidnbsp;te vinden tot samenwerking ook op politiek terrein. Reeds in Julinbsp;1850 verscheen hij Kemink te Utrecht ,,De Nederlander ondernbsp;nieuwe hoofdredactie van Groen van Prinsterer, waarmee denbsp;Christelijk-Historische of de Anti-revolutionaire partij met eigennbsp;orgaan naar voren trad.

CELLULAIRE GEVANGENIS Veelzijdige indrukken deed Heldring verder in Berlijn nog op.nbsp;Wij denken ook aan zijn bezoek met Dr. Schulz aan de cellulairenbsp;gevangenis. Hoe ernstig had hij het voor en tegen van het cellulaire systeem overwogen! Zijn grootste bezwaar er tegen was.

-ocr page 151-

125

Reis naar Duitschland - Ze nding in onze koloniën

dat de daad werd gekeerd, zonder dat het hart bekeerd werd. Niet in de wegneming van de gelegenheid tot zonde, maar in de bestrijding van de neiging daartoe door de boodschap des heils, moestnbsp;het heil voor de gevangenen worden gezocht. Stellig moest naarnbsp;het oordeel van Heldring iedere gevangenis reeds daarom denbsp;noodige cellen bevatten, om schadelijke sujetten tijdelijk doornbsp;strenge eenzaamheid te kunnen straffen. Voorts ging hij er graagnbsp;mee accoord, dat iedere gevangene zijn eigen woon- en slaapcelnbsp;had, maar hoe krachtig pleitte hij in zijn tijdschrift voor werkzalennbsp;met gemeenschappelijk verkeer, onder streng toezicht, met toepassing van behoorlijke classificatie der gevangenen Doch hetnbsp;strekt Heldring, die meer dan eens gevangenissen in binnen- ennbsp;buitenland bezocht tot groote eer, dat hij, onder veel critiek, zichnbsp;als tegenstander uitsprak van een strak doorgevoerde cellulairenbsp;gevangenisstraf. Toen de critiek wat al te scherp werd, sprongnbsp;Beets voor zijn vriend in de bres door hem, helaas anonym, innbsp;.,De Nederlander te rehabiliteeren en gaarne nemen wij er goedenbsp;nota van, dat hij in een persoonlijk briefje 13 Januari 1834 aannbsp;Heldring schreef: ,,tijd en ervaring zullen U gaandeweg nog meernbsp;rehabiliteeren . Beets heeft gelijk gekregen. De jeugdgevangenisnbsp;te Zutphen is in ons vaderland waarschijnlijk wel het mooistenbsp;voorbeeld van verzorging van gevangenen, zooals Heldring hetnbsp;zich in principe had gedacht.

Wij vermelden terloops Heldrings bezoek aan Baron Schimmel-penninck, gezant van Nederland te Berlijn, met wien hij musea en het koninklijk slot bezocht, en aan Professor Nitzsch, Hoog-leeraar in de Theologie voor de dogmatische vakken, waarmeenbsp;hij het vraagstuk der openbare onzedelijkheid (in die dagen zeernbsp;acuut) besprak. Uitvoeriger staan wij echter thans stil bij de ontmoeting tusschen Gossner en Heldring, die voor de zending belangrijke gevolgen zou hebben.

GOSSNER

Hoe genoot Heldring vanaf het eerste moment van het blijmoedige, altijd even vroolijke gezicht van den tachtigjarigen prediker!nbsp;Zelden had hij iemand zoo rijk aan geest en humor ontmoet. Allesnbsp;leefde in den ouden, maar nog steeds zich jong van hart voelenden

^ O. G. Heldring, Correspondentie en berichten, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang VIII, pag. 344-

- O.a. tweemaal te Plesgow, aan welke gevangenis zijn schoonzoon Ds Bastian verbonden was.

-ocr page 152-

124

De Christenvrienden en hun arbeid

evangelie-dienaar. AI spoedig kwam Ket gesprek op de zendeling-werklieden. Gossner vertelde, dat Kij bij voorkeur timmerlieden en schrijnwerkers zocht, die naar zijn meening op ieder plekje vannbsp;den aardbodem werk konden vinden. Voor hun uitzending hieldnbsp;hij hen een tijd bij zich in huis, om onderricht te ontvangen ennbsp;deel te nemen aan tuin- en huisarbeid, waarna hij hen uitzond,nbsp;zoodra hij hen voor hun groote bestemming berekend achtte. Opnbsp;Heldrings vraag, hoe hij de groote sommen bijeen bracht, dienbsp;daartoe noodlg waren, herinnerde Gossner hem aan zijn ,.bijtje”nbsp;(het tijdschrift ,,Die Biene”), dat hem den honing bracht, om zijnnbsp;zendeling-werklieden te kunnen verzorgen. Zijn door zijn leerlingen met vreugde verzorgde bijencultuur had hem aan dennbsp;origineelen titel van zijn zendings-tijdschrift geholpen. Vervolgensnbsp;vroeg Heldring of Gossner hem niet een zendeling-werkman voornbsp;Java wilde toezenden. Gossner was daartoe gaarne bereid, zoonbsp;spoedig er zich iemand meldde. Aan tafel was Gossner wederomnbsp;vol scherts. Er heerschte een blijmoedigheid in den kleinen kring,nbsp;die Heldring deugd deed. Na den maaltijd schreef Gossner dennbsp;naam en standplaats van zijn gast op: Heldring, Hemmen, greepnbsp;diens hand en sprak: ,,HeId ring durch zum Siege; lasz dich nichtnbsp;hemmen und wolle nicht hemmen”. Heldring dankte hem diepnbsp;ontroerd, liet zich door den eerbiedwaardigen patriarch, vonkelend van geheiligde vreugde, zegenen en nam vol vertrouwen innbsp;zijn zendingsroeping van Gossner afscheid. Spoedig zou blijken,nbsp;dat zijn bezoek rijke vrucht zou afwerpen.

Wanneer wij, voor wij verder gaan, een oogenblik stil mogen staan bij het leven van Gossner verwondert het ons niets, datnbsp;deze Godsman het zoo spoedig met Heldring kon vinden. Stellignbsp;was Gossner door zijn geboorte in 1773, het jaar waarin denbsp;Jezuietenorde werd opgeheven, ruim dertig jaar ouder dan Heldring en was zijn levensloop, door zijn overgang van de Roomsch-Katholieke tot de Evangelische kerk en zijn daarmee annex veelvuldig verhuizen als kapelaan, priester, godsdienstleeraar, reizendnbsp;evangelist en predikant, gansch anders dan die van den predikernbsp;van Hemmen, maar dit neemt toch niet weg, dat menige trek vannbsp;overeenkomst in beider optreden valt op te merken.

^ Vgl. Joh. Dettloff Prochnovv, Johannes Evangelist Gossner, Berlijn, 1859. Hermann Dalton, Johannes Gossner, uit het Hoogduitsch vertaaldnbsp;door A. Hardenberg, Nijmegen, 1877. H. M. van Nes, Vader Gossner, in:nbsp;Dchtstralen op den akker der wereld, no. 5' Hoenderloo, 1940.

-ocr page 153-

125

Reis naar Duitschland - Zending in onze koloniën

gt;c

Allereerst denken wij aan Kun eenvoudig en ernstig karakter, waardoor zij velen uit allerlei rang en stand tot zicK trokken ennbsp;aan Kun Kartelijk en eerlijk optreden, dat steeds gepaard ging metnbsp;een diepen alkeer voor alles, wat aan KuicKelarij Kerinnerde. Wijnbsp;Kerinneren verder aan Kun kracKtig verspreiden van de Heiligenbsp;ScKrift, dat mede te danken was aan Kun nauw contact met Ketnbsp;BritscK en BuitenlandscK BijKelgenootscKap. Voorts KeKKennbsp;Keiden tijden Keleeld, dat zij slecKts met weinig anderen Ket kruisevangelie KracKten, waardoor veel smaad, met Gods Kuip op waardige wijze gedragen. Kun deel werd. En als wij lezen dat Gossnernbsp;brandend naar broederlijke gemeenscKap des gelooïs verlangdenbsp;en reeds als pastoor te Dirlewangen in zijn pastorie bijeenkomstennbsp;Kield met evangelisch georiënteerde geestverwanten, denken wijnbsp;aanstonds aan Heldring, die tot de samenkomsten der Réveil-vrienden den stoot gaf, en na de intrede van Ds J. W. Felix 1nbsp;te OpKeusden (1851) aanstonds tot een convent besloot^. NVijnbsp;weten ook, dat Gossner een zeer uitgebreide correspondentie onderhield en Kerinneren ons Ket woord van Beets tot Heldring;nbsp;Gij schrijft duizend Krieven, terwijl ik mij duizendmaal bedenknbsp;om er één te schrijven. Twee honderd gulden, dat wil zeggen:nbsp;een vierde deel van zijn fractement, Kad Heldring voor Krief-porto snbsp;noodig ^. Gossner en Heldring waren voorts profetische predikers. combineerden de uitwendige en de inwendige zending,nbsp;maakten een langen werkdag (Gossner was zomers soms reedsnbsp;om vier uur op en Heldring niet veel later), en verlangden, datnbsp;de geloovige gemeente, onder leiding van den Heiligen Geest,nbsp;de krachten van geloof. Koop en liefde, gestuwd door gebedsgemeenschap met Kaar Heer, duidelijk openbaarde.

Heldring mag dan niet, zooals zijn oudere vriend (50 Maart 1858), tusscKen Goeden Vrijdag en PascKen begraven zijn, ook zijnnbsp;leven werd alleen mogelijk gemaakt door wat Goede Vrijdagnbsp;en PascKen voor Kern beteekenden. „Het ,,Christus voor ons wasnbsp;ook voor Heldring onlosmakelijk verbonden aan Ket ,,Christusnbsp;in ons”. Met Gossner Kad Heldring onder zijn portret kunnennbsp;schrijven: ,,Wenn icK IKn nur Kabe, lasz' icK gern micK selbst”.nbsp;Dat was Ket geheim van beider leven!

1 nbsp;nbsp;nbsp;Heldring aan Beets, 7 November 1831, „Ik boorde nooit zulk eennbsp;intrede”.

2 nbsp;nbsp;nbsp;J. W. Felix -werd later een bekend predikant in Utrecht.

® Heldring aan Beets, 8 Maart 1837.

-ocr page 154-

126

De Christenvrienden en hun arbeid

GUTZLAFF

Met een enkel woord willen wij er melding van maken, hoe ook de ontmoeting met Dr Karl Gütziaff, zendeling onder de Chi-neezen, bezielend op Heldrings zendingsliefde heeft gewerkt.nbsp;Deze eenvoudige kleermakerszoon uit Pommeren, die op kostennbsp;van Koning Frederik Willem III te Berlijn tot zendeling was opgeleid, wist met zijn evangelie-prediking in het langen tijd voornbsp;de zending hermetisch gesloten Chineezen-Iand door te dringen.nbsp;Om het vertrouwen van zijn nieuwe landgenooten te winnen,nbsp;droeg hij met vreugde hun Chineezen-staart. Vanwege zijn uitnemende gaven, waarvan hij door lezingen aan Neerland s academies herhaaldelijk blijk gaf, werd hem in 1845 door den Senaatnbsp;van de Groningsche Universiteit het doctoraat honoris causa innbsp;de theologie verleend Het eerste woord, dat Heldring van Gütziaff hij een bijeenkomst te Wageningen hoorde: ,,gebrek aannbsp;liefde is de oudste ketterij” sloeg aanstonds bij hem in. Stellignbsp;had Heldring tegen den Chineezenzendeling ook zijn bezwaren,nbsp;waarbij wij waarschijnlijk vooral aan zijn ongecontroleerd vertrouwen in zijn helpers hebben te denken, maar de wijze, waaropnbsp;hij bijvoorbeeld Gütziaff over het gebed om den Heiligen Geestnbsp;had hooren spreken, maakte veel goed.

Gütziaff moge, behalve met Réveilkringen, ook met de Groninger school in nauw contact hebben gestaan, vaststaat, dat de verzoening door het bloed des kruises en het werk van den Heiligennbsp;Geest voor hem, evenals voor Heldring, de drijfkracht tot warenbsp;zendingsliefde waren. Heldring was daar zeer door getroffen. Ennbsp;geen wonder, want moest hij niet elke betooning van liefde, waarnbsp;de Heilige Geest aan ontbrak, als menschenwerk afwijzen, ennbsp;moest hij niet alle spreken over den Heiligen Geest, waar geennbsp;uiting van liefde aan verbonden was, als spiritualisme ter zijdenbsp;stellen? ^ Vooral een persoonlijk gesprek met Gütziaff, op dennbsp;kerkendag te Stuttgart in het najaar 1850, waarbij deze er krachtignbsp;op aandrong, om de geestelijke belangen der vele Chineezen innbsp;Indië te verzorgen, maakte op Heldring diepen indruk.

De nood der heiden-wereld had ook Gütziaff, evenals Heldring, verstaan. Daarin vonden en waardeerden deze twee zendings-

^ Vgl. A. Goslinga, Dr Karl Gütziaff en het Nederlandsche Protestantisme in het midden der vorige eeuw, ’s-Gravenliage, 1941, pag. g en 22. ^ O. G. Heldring, Correspondentie en berichten, in; De Vereeniging,nbsp;Christelijke Stemmen, jaargang IV, pag. 708.

-ocr page 155-

127

Reis naar Duitschland - Zending in onze koloniën

vrienden elkaar Beiden Kadden ook de gave, anderen tot zen-dingsarbeid te bezielen. Door toedoen van Gütziaff werd mej. L- M. M. van Medenbacb Wakker uit Warnsveld bereid gevonden, naar bet zendingsveld te vertrekken en kon baar inzegening 37 October 1850 in de dorpskerk aldaar plaats vinden, tei^nbsp;wijl Jan Kruyt, de vader van bet bekende Kruyten-geslacbt, zicbnbsp;onder invloed van Gützlaffs krachtig woord tot zendeling geroepen wist 2.

Karakteristiek voor Heldring is vooral zijn trouw tegenover Gütziaff, toen in 1830 de debacle van de toevertrouwde zendings-gelden voor Cbina bekend werd. Een ingesteld onderzoek bad uitgewezen, dat verreweg de meeste helpers van Gütziaff bedriegers waren. Kort daarop schreef Heldring aan Beets: ,,Iknbsp;greep den waardigen man, van alles verstoten, onder den arm, ennbsp;nam hem mede. Ik leefde nog eenige uren met hem. Hij is mijnbsp;dierbaar gebleven, al is bij niet vrij te pleiten. Heldring s vei-trouwen in Gützlaff s zendingsroeping bleef ongeschokt

Intusscben bleek, dat Heldrings bezoek voor Gossner ook onvergetelijk bleef, en dat bij gaarne bereid was tot samenwerken. \Vant reeds na enkele maanden berichtte bij, een drietal zendeling-werklieden voor Java beschikbaar te willen stellen. Drienbsp;tegelijk vond Heldring echter eerst wel wat teveel, doch toen éénnbsp;zijner vrienden zich bereid verklaarde, twee van de drie voor zijnnbsp;rekening te nemen, ging hij met blijmoedigheid op het aanbodnbsp;van Gossner in. Met de overkomst der drie vrienden opende ernbsp;zich nu voor Heldring een nieuwe werkkring, dien hij zelf denbsp;Ijelangrijkste van zijn leven genoemd heeft.

Op verzoek van de leden der commissie ter behartiging van de belangen van den ,,christen-werkman hield hij, op voetspoornbsp;van Gossner, tot wederzijdsch genoegen, de broeders Adolf ennbsp;August Mühlnickel en Albert Zeese een tijdlang bijnbsp;zoogenaamde zendelingshuisje bij Steenbeek. Hij wilde herinbsp;leeren kennen en in de gelegenheid stellen, de Nederlandsche taalnbsp;te leeren. Daarna liet hij hen nog in 1851 met ,,De Willem IInbsp;vol goede hoop naar Java vertrekken . Het was de regeerings-

1 nbsp;nbsp;nbsp;O. G. Heldring, Correspondentie en berichten, in: De Vereeniging,

Christelijke Stemmen, jaargang V, pag. 5^5 nbsp;nbsp;nbsp;5^8.

2 nbsp;nbsp;nbsp;A. Goslinga, t.a.p., pag. 57- 48 en 104.

3 nbsp;nbsp;nbsp;Heldring aan Beets, 21 September 1830.

^ O. G. Heldring, Correspondentie en berichten, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang IV, pag. 728—736.

-ocr page 156-

128

De Christenvrienden en hun arbeid

ambtenaar I. Esser, die voor een goede introductie der Gossner-scKe mannen op Java zorgde

Sinds 1837 was deze Esser, wiens vader Ket ambt van procureur-generaal bij bet Hooge GerecKtsbof in Batavia bekleedde, als ambtenaar in Java s boofdstad werkzaam, waar bij veel met denbsp;inlanders in aanraking kwam, bun belangen zoo goed mogelijknbsp;behartigde en ben met bet evangelie bekend trachtte tenbsp;maken Van regeeringswege zag men dit laatste ongaarne,nbsp;en op de gedragslijst prijkte zijn naarn dan ook met denbsp;aanteekening: ,,van zonderlinge gevoelens; soms deswege lastig .nbsp;Zijn vraag, te Batavia een school te mogen openen voornbsp;Inlandscbe en Cbineescbe kinderen, werd door den resident terstond met verplaatsing en verlaging van rang beantwoord. Toennbsp;bij in 1851 Ds Ridley H. Herschel, predikant te Londen, in eennbsp;openbaar schrijven met den geestelijken nood in Indië bekendnbsp;maakte, werd bij door gouverneur-generaal Duijmaer van Twistnbsp;ter verantwoordig geroepen en onder ,,de hooge politie der regee-ring gesteld . In een bijzonder onderhoud beklaagde zich Essernbsp;hierover bij den gouverneur-generaal, maar deze voegde hem metnbsp;opgebeven band toe: ,,lk waarschuw u ernstig; ik boud mijnbsp;aan de wet ”, waarop Esser met een buiging antwoordde; ,,En iknbsp;boud mij aan bet Evangelie”. Esser besloot zich op de wijze vannbsp;een christen te ,,wreken” en nam zich stellig voor de regeeringnbsp;in Indië een scheepslading zendelingen te bezorgen. Den 7dennbsp;September 1831 stichtte bij op streng-Cbristo-centriscbe basis betnbsp;Genootschap voor in- en uitwendige zending, waarvan bet bestuur bestond uit Ds. du Puy, predikant der Engelscbe Kerk tenbsp;Batavia, E. W. King, secretaris, J. J. Brouwer, I. Esser en J. v. d.nbsp;Veen, terwijl onder de helpende leden Mevrouw Le JoIIe tenbsp;Ambarawa, de moeder van ,,de Salatiga-zending”, een bijzonderenbsp;plaats innam. Opmerkelijk is, dat deze zendingsvrienden, diepnbsp;bewust van den nauwen band tusscben kerk en zending, zichnbsp;tevoren in een uitvoerig schrijven tot bet bestuur van de Protes-tantscbe Kerk in Nederlandscb Indië hadden gericht, waarin innbsp;overweging werd gegeven te erkennen, dat zoowel in- als uitwendige zending bet kerkbestuur der gemeente ter harte moestnbsp;gaan. Eerst toen bet kerkbestuur, ook tot groot verdriet van Hel-

^ O. G. Heldring, Autobiografische aanteekeningen, deel IV, pag. 6 en 7. 2 Zie over I. Esser onder meer, Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, deel I, pag. 835, Leiden 1911.

-ocr page 157-

Reis naar Duitschland - Zending in onze koloniën nbsp;nbsp;nbsp;129

dring, die Ket ideaal „Kerk en Zending” ^ zicK steeds voor oogen Hield en den OosterscHen slaap van de kerk op Java als Hevorder-lijk voor RoomscH-KatHolicisme en MoHammedanisme diep betreurde, geen Hulp wilde verleenen, sloegen zij met vereendenbsp;kracHten de Hand aan den ploeg.

Vooral gedurende de eerste tientallen jaren van zijn bestaan beelt Het genootscHap een groote activiteit aan den dag gelegd en alsnbsp;middelpunt van bet cHristelijk EuropeescH leven in Batavia zeernbsp;veel voor de evangelieverkondiging gedaan. De GossnerscHenbsp;mannen Hebben aanstonds de krachtige Hulp van Esser en zijnnbsp;vrienden ondervonden, daar zij zicH konden vestigen op denbsp;„Kampong Makasser , die Het zendinggenootscHap dicHtbij Buitenzorg voor ƒ 12.000.^ Had gekocHt, met de bedoeling er eennbsp;cHristen-nederzetting te beginnen. Helaas bleek Het spoedig, datnbsp;Zeese, voor de zending ongescHikt, naar Europa moest teruggezonden worden, docH veel grooter dreigde de teleurstelling tenbsp;Worden toen bet scHeen, dat de MüHlnickels, die op Kampongnbsp;Makasser een school voor CHineescHe en SoendaneescHe jongensnbsp;geopend hadden, van Java verwijderd zouden worden, omdat Hetnbsp;Gouvernement zich verbonden bad, alleen op Borneo vreemdenbsp;zendelingen toe te laten. Groot was Heldrings zorg in die dagen.nbsp;Behalve Wormser, stond niemand zijner vrienden bewust aannbsp;zijn zijde Zijn voorstel, de Hulp van EngelscHe zendelingen voornbsp;Java in te roepen, vond begrijpelijkerwijs geen bijval. Van denbsp;zijde der residenten was voor Java niets te verwachten, daar dezenbsp;Het liefst van ,,EuropeescHe pottenkijkers” verschoond wenscHtennbsp;te blijven. Toch kwam er uitkomst.

Een der leden van de zendeling-werkman-commissie bezocht den minister van koloniën, met Het gevolg, dat de toelating der GossnerscHe mannen niet werd ingetrokken. In Indië zelf sprong Essernbsp;bij de regeering voor Hen in de bres, door er op te wijzen, dat zijnbsp;zonder officiëele kerkelijke ordening van zendeling, gratis onderwijs gaven en krachtig voegde Hij er aan toe; ,,Gij hebt in Heldringnbsp;met een onverzettelijk man te doen, waagt Het niet Hem er uit

1 ptet volgende citaat Iaat ons daaromtrent niet in liet onzelcere. ,,Het is een heilige plicht, alle gemeenten tot het zendingswerk op te leiden. Wan»nbsp;juist dit is de kracht der R..K. Kerk, dat zij in ieder lid een missionairnbsp;vindt en wij slechts in genootschappen onze arbeid concentreeren . (vgl.nbsp;O. G. Heldring, Berichten en correspondentie, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang VI, pag. 609).

- Heldring aan Groen, 4 April 1874-

-ocr page 158-

150

De Christenvrienden en hun arbeid

te zetten. Straks zendt Kij er zes in plaats van drie en daarna twaalf. Tegen Iiem is Ket niet vol te houden”. Het pleit werdnbsp;gewonnen. De zendingsmannen bleven. Het zendingsbevel desnbsp;Heeren: „Predikt Ket evangelie aan alle creaturen” Kad zicK gehandhaafd. Intusschen smartte het Heldring zeer, dat het Neder-landsch Zendelinggenootschap niet hij machte was, de thans zoonbsp;noodige zendelingen naar Java af te vaardigen. Moest de zendingsschool niet vergroot worden en was het niet wenschelijk, hetnbsp;aantal leermeesters te verdubbelen en dat der kweekelingen tenbsp;vertienvoudigen? Het eenige, wat hij doen kon, was zoo getrouwnbsp;mogelijk met de uitgezonden zendeling-werklieden langs den wegnbsp;van correspondentie mee te leven. Wat een moeilijkheden hebbennbsp;intusschen die dappere menschen op Java, en later op anderenbsp;eilanden, moeten overwinnen, vooral doordat de theorie ,,zende-ling-werkman” in de praktijk onhoudbaar bleek! Uit een briefnbsp;van Adolf Mühinickel maken wij op, hoe een tekort aan taalkennisnbsp;belemmerend op de evangelieverkondiging werkte, hoe teleurstellend de verbouw van Europeesche zaden op de Indische akkersnbsp;uitviel, hoe verdrietig het was, dat de meeste van hun uit Nederland meegebrachte gereedschappen gestolen waren Maar alnbsp;bogen de teleurstellingen hun moed dikwijls zeer ter neder, zijnbsp;hielden toch vast aan de eenmaal in het geloof ontvangen beloftenbsp;van God, hen nimmer in den steek te zullen laten. Trots allennbsp;tegenstand kreeg het evangelie, vooral door avond- en morgen-school, op Kampong Makasser goeden voortgang. Zij hebbennbsp;prachtig pionierswerk gedaan, waar anderen met vreugde opnbsp;hebben voortgebouwd.

Na het eerste drietal zond Gossner, in overleg met de reeds meermalen genoemde commissie, twee uitnemende mannen Schneider en Geissler. Voorts schreef hij aan Heldring, dat een proponent,nbsp;Michaelis genaamd, hem binnenkort kwam bezoeken om tenbsp;spreken over een mogelijke uitzending naar Nieuw-Guinea.nbsp;Reeds acht jaren had de grijsaard begeerd, een post op dat eilandnbsp;te plaatsen . Heldring zocht aanstonds naar lectuur over ditnbsp;eiland en vond een reisbeschrijving van den zee-officier De Bruinnbsp;Kops in het Indische Tijdschrift voor natuurkunde. Op grond vannbsp;deze berichten meende hij, deze zaak niet te moeten ontraden,nbsp;des te minder, sinds Esser schreef, dat in het zendinggenootschap

^ O. G. Heldring, Berichten en correspondentie, in; De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang VI, biz. 742.

-ocr page 159-

Reis naar Duitschland - Zending in onze koloniën nbsp;nbsp;nbsp;15^

op Java eventueele uitzending van eenige zendeling-werkliedlen naar Nieuw-Guinea stellig bijval zou vinden. Tijdens bet wachten op Micbaelis verklaarde Grim. die in Holland goed werk alsnbsp;evangelist bad gedaan, zicb bereid de volgende jaren van zijnnbsp;leven op Java door te brengen en daar zijn pensioen als militairnbsp;in Indië te genieten. Voorts kreeg Heldring van bet Haagscbenbsp;CKina-Comité bericbt, dat bet bereid was, de kosten van over-tocbt voor Burgers, tuinman en oud-leerling van Ds Creutzberg,nbsp;te bekostigen. Een jongeman. Van der Linden genaamd, dienbsp;Heldring reeds twee jaren bij zicb bad, maakte bet zestal vannbsp;nieuwe krachten voor Indië vol. Zelf trok Heldring er naar Dennbsp;Haag en Rotterdam op uit ter vervulling van de formaliteiteri vannbsp;passen en scbeepsgelegenbeid, om tot zijn scbrik bij zijn tbuis-komst een brief van Gossner te vinden, met de mededeeling, datnbsp;Micbaelis met zijn vrouw, in gezelschap van zeilmaker Kareinbsp;Ottow en twee diaconessen, Emilia Kreckeldorf en Augustanbsp;Becker, de volgende week in Hemmen hoopten aan te komen.

¦ Onmiddellijk schreef Heldring naar Berlijn, dat Gossner thans zijn geloof te zwaar op de proef stelde, en dat uitstel van viernbsp;maanden in ieder geval hoogst wenschelijk was. Deze brief kwamnbsp;tot vreugde van Gossner te laat, die er nog een wakkeren briefnbsp;over heen schreef, met verzoek allen toch vooral te zenden. Daarnbsp;de gelden voor uitrusting en overtocht zeker van de laatste viernbsp;ontbraken, was Heldring dankbaar zijn oudsten zoon Otto bereidnbsp;te vinden, een collectereis te ondernemen. De vriendelijke, rijknbsp;begaafde jongeman kweet zich moedig van zijn taak, vond bijnbsp;velen een open hart en bracht ongeveer drie duizend gulden alsnbsp;resultaat mee naar huis. Thans kon de zaak voortgang vinden,nbsp;en werden allen, nu een tiental met elkaar, in het kleine gestichts-kerkje van Steenbeek, omringd door tal van diep-gevallenen, voornbsp;hun toekomstige werkkring door Heldring ingezegend naar aanleiding van Mattheus Q : 36^58: „En Jezus de schare ziende,nbsp;werd innerlijk met ontferming bewogen over hen, omdat zij vermoeid en verstrooid waren, gelijk schapen, die geen herder hebben.nbsp;Toen zeide Hij tot zijne discipelen; De oogst is wel groot, maarnbsp;de arbeiders zijn weinige, bidt dan den Heer des oogstes, dat Hijnbsp;arbeiders in Zijn oogst uitstoote .

Den volgenden dag vereenigden zich vrienden en belangstellenden, om de zes mannen uitgeleide te doen naar ,,De Abel-Tasman , waarmede zij naar Java zouden zeilen. In de kajuit had

-ocr page 160-

13a

De Christenvrienden en hun arbeid

een laatste bijeenkomst plaats en werd den acbterblijvenden toegezongen:

Lebt wohl, ihr theuren Herzen In Ihm, der uns mit Schmerzennbsp;Vom Ew’gen Zom befreit.

Lebt wohl in Jesu Wanden

Die uns so eng verbanden

Dass uns nicht scheidet Raum noch Zeit.

Wohlan lasst uns nun schwören Das wir nun Ihm gehörennbsp;Bis unser Aug’ einst bricht.

Ja, Jesu, süsses Leben!

^A^ir bleiben Dir ergeben

Lass leuchten uns Dein Angesicht.

Nun wollen wir uns scheiden Um zu den armen Heidennbsp;Auf Gott’s Befehl zu geh’n,

Bis wir auf Salems Zinnen Wenn Er uns ruft von hinnennbsp;lm ew’gen Licht uns wieder sehn.

Het waren voor ons, scKrijft Heldring, groote en beilige dagen Een maand later vertrokken Micbaelis en zijn vrouw met de beidenbsp;diaconessen, voor wie Dr Graaf van Bijlandt, in opdracht vannbsp;Gossner, de noodige medische uitrusting gekocht had.nbsp;Wederom deed Heldring de vertrekkenden uitgeleide, thans metnbsp;een hart vol dank, dat tenslotte alle bezwaren overwonnen waren ^.nbsp;Van dit tiental uitgezonden zendingsvrienden heeft de commissienbsp;ivoor den zendeling-werkman veel genoegen beleefd. Micbaelisnbsp;werd directeur van ,.Kampong Makasser”, de beide diaconessennbsp;trouwden met de Mühinickels. Ottow en Geissler verklaardennbsp;zich na twee jaren, in vertrouwen op den bijstand des Heeren,nbsp;bereid öm naar Nieuw-Guinea te gaan. ,,Men kan zich geheelnbsp;overgeven aan dien God, die voor Israël een pad door de zeenbsp;baande ’, schreef Ottow aan Heldring. In dit vertrouwen gingennbsp;de beide vrienden aan boord van de schoener ,,Ternate , eennbsp;klein handelsscheepje, dat op den 5den Februari van het jaar 1855

^ O. G. Heldring, Berichten en correspondentie, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang Vil, pag. 49 cn wg.

^ O. G. Heldring, Berichten en correspondentie, in; De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang VII, pag. 151.

-ocr page 161-

Reis naar Duitschland - Zending in onze koloniën nbsp;nbsp;nbsp;135

tiet anker liet vallen op de reede van ket eiland Mansinam in de sckoone Dorekbaai. Hoe dankbaar waren de vrienden, eindelijknbsp;op kun bestemming gekomen te zijn! Had de reis naar Java nietnbsp;bijna zeven maanden geduurd? En waren zij niet ruim drie wekennbsp;langs alle koraaleilanden gevaren, om tenslotte Nieuw-Guinea tenbsp;bereiken? Vrijmoedig aangestaard door de Papoea s, kwamen denbsp;reizigers spoedig aan wal. In een ruwe kouten loods van een kandelaar vonden zij voorloopig een onderdak. Want kun kuis, waarvoor zij ket materiaal bij ziek kadden, moest nog gebouwd worden. En de plaats van kun kuis moest nog open gekakt wordennbsp;in ket bosek. Doek vóór alle dingen deden de moedige mannennbsp;iets anders. Onder een stevigen koogen dadelboom knielden zijnbsp;neer, teiwijl de Papoea s op eenigen afstand nieuwsgierig toekeken en vroegen zij Gods zegen op kun werk, dat zij gingennbsp;aanvangen. In ket geluid van den wind klonk voor kun geloofsbewustzijn de stem van God tot ken door met de belofte: ,,Iknbsp;zal u niet begeven, en Ik zal u niet verlaten Ook in de pastorienbsp;van ket stille Hemmen in Nederland werden knieën gebogen metnbsp;de bede, dat God ket zendingswerk op Nieuw-Guinea zou willennbsp;zegenen. AIzoo begon de zending in ket Papoealand.nbsp;intusseken kunnen wij moeilijk genoeg respect kebben voor dennbsp;moed ook van deze pioniers. Het volk, waaronder zij ziek gingennbsp;vestigen, was woest van zeden. Mensekenroof was aan de ordenbsp;van den dag. Wel kadden zij een brief van den Sultan vannbsp;Tidore medegebrackt, waarin deze gelastte, dat ket volk, waarover kij ziek keer en meester gevoelde, besekerming en kuip aannbsp;de blanken moest verleenen, maar wat kon dit sekrijven uitricktennbsp;onder menseken, die lezen nock sekrijven konden, en ziek alleennbsp;uit vrees onder Tidore sekikten? Alkoewel de Papoea s kun geennbsp;kwaad deden, moesten Geissler en Ottow gekeel kun eigen wegnbsp;vinden. Niemand stak een band uit om ken te kelpen, daar zijnbsp;als indringers gebrandmerkt waren. Hun prauw, van veel tenbsp;zwaar kout gemaakt, kostte ken al keel wat inspanning. Het opennbsp;kakken van een ruimte in ket bosek ter plaatsing van kun woning,nbsp;in de brandende kitte, ging boven kun krackten, zoodat zij alnbsp;spoedig in kun ruwe kouten loods, stellig niet vrij van ongedierte,nbsp;ernstig ziek kwamen te liggen. Ottow leed aan een kersenontsteking en Geissler aan een ernstigen beenwond, terwijl beide

^ Alb. J. de Neef, Papoealand, het arbeidsveld van de Utrechtsche Zen-dingsvereeniging, Oegstgeest, 1937. pag- 2436.

-ocr page 162-

134

De Chrislenvrienden en hun arbeid

Kooge koorts kadden, die Iien niet wilde verlaten. Wel kwamen de Papoea s kijken, en zaten zij druk pratend om hen heen, maarnbsp;niemand dacht er aan, ook maar een dronk water aan de lijdersnbsp;te geven. Volgens de Papoea’s behoorden zij nu eenmaal niet totnbsp;de gewone menschenwereld. Toen de nood op het hoogst was,nbsp;kwam er uitredding door de komst van het oorlogsschip ,,Denbsp;Vesuvius ” met den Resident Goldman aan boord, waardoor ernbsp;hulp kon worden verleend.

Geissler werd tijdelijk naar Ternate gebracht, zoodat Ottow als een waar geloofsheld alleen bij de Papoea’s achterbleef. Na zijnnbsp;herstel keerde Geissler naar het eiland Mansinam terug, terwijlnbsp;zijn makker een zendingspost aan de overzijde van het eilandnbsp;opende. Zeven jaren v/oonden zij als eenige blanken te middennbsp;der Papoea s, die weliswaar meer en meer toenadering schonken,nbsp;maar uiterst traag -waren in het afleggen van hun heidenschenbsp;gebruiken. Meermalen verkeerden de zendelingen in doodsgevaarnbsp;als de honggiprauwen langs de zendingsposten trokken, met bloeddorstige Papoea’s bemand, die op slavenjacht of koppensnellennbsp;uittogen. Doch steed.s mochten zij het leven er af brengen. Eensnbsp;gelukte het Geissler drie Duitsche schipbreukelingen uit de moordende handen der Windesiers te bevrijden, waardoor hij hetnbsp;gouvernement op zijn hand kreeg, en zelfs geldelijken steun voornbsp;zijn arbeid van deze zijde ontving. In het jaar 1862 kwamennbsp;zendeling en Mevrouw Jaesrich aan, eveneens door Gossner opgeleid, om het aantal zendingskrachten te versterken. Helaas ontving het zendingswerk echter spoedig een gevoeligen slag, doornbsp;het heengaan van Ottow, die na vijf dagen aan een hevigennbsp;koorts bezweek. Onder de palmen aan de kust werd zijn grafnbsp;gedolven. Geissler mocht zijn arbeid nog jaren voortzetten. Schiernbsp;onoverkomelijk schenen soms de moeilijkheden. Werden bij eennbsp;aardbeving op 22 Mei 1864 de zendingsposten niet totaal verwoest? Toch werd volgehouden en kon op den isten Septembernbsp;van het rampjaar de eerste steen voor het zendingskerkje te Mansinam worden gelegd. Groot was de vreugde van Geissler, toennbsp;op Nieuwjaarsdag van het jaar 1865 de eerste twee Papoea’s doornbsp;zendeling L. J. van Hasselt, uitgezonden door de Utrechtschenbsp;zendingsvereeniging, konden gedoopt worden! De eerstelingennbsp;waren toegebracht, een nieuwe tijd zou voor Nieuw-Guinea aanbreken.

Alb. J. de Neef. a.w.. pag. 36—53.

-ocr page 163-

Reis naar Duitschland - Zending in onze koloniën nbsp;nbsp;nbsp;153

Het testek van dit boek Iaat niet toe, zooveel mogelijk de geschiedenis van de vijftig zendeling-werklieden te verhalen, die door de commissie ,,de zendeling-werkman in den korten tijdnbsp;van haar bestaan van 1848 tot 1838 naar Indië werden uitgezonden. Wij memoreeren slechts, dat er negenentwintig op Java,nbsp;twee op Nieuw-Guinea, negen op de Sangi- en Talaud-eilanden,nbsp;vier op Makassar, één op Flores en drie op de Kaap gearbeidnbsp;hebben. Stellig zijn er verschillende geweest, die niet aan hunnbsp;bestemming hebben beantwoord, waartoe allerlei factoren hebbennbsp;medegewerkt, maar anderen hebben door hun trouwen arbeid,nbsp;vaak temidden van de grootste moeilijkheden, weer veel goednbsp;gemaakt. Van deze laatste groep denken wij vooral aan de zendelingen E. T. Steller en F. Kelling, over wie zendeling Brilmannbsp;in zijn boek over de zending op de Sangi- en Talaud-eilandennbsp;belangrijke gegevens weet te verstrekken

Na met C. W. L. M. Schroder en A. Grohe op 17 December 1854 nis Gossnersche mannen geordend te zijn, vertrokken zijnbsp;onmiddellijk naar Holland. Alhoewel Ds Van Rhijn, die in Indiënbsp;gereisd had, er sterk bij Heldring op aan drong deze jonge men-schen niet ,,zonder meer” uit te zenden, doch eerst te zorgen voornbsp;de noodige kennis van de Nederlandsche en de Maleische taalnbsp;en van de beginselen van land- en volkenkunde en zendings-geschiedeis, werd deze raad, hoe verstandig ook, stellig vooralnbsp;op grond van financieele ovenvegingen, niet door Heldring opgevolgd, zoodat het viertal zendingsmannen nog binnen drie maanden na hun aankomst uit Duitschland met de ,,Stad Scheve-ningen de reis naar Indië aanvaardden. Toen de ons reeds bekende oud-resident van Timor, Esser, hun aan boord eennbsp;afscheidsbezoek bracht, had hij innig medelijden met hen. Ennbsp;daar was alle reden voor. Want, ter betrachting van de uiterstenbsp;zuinigheid, konden zij geen gebruik maken van de leegstaandenbsp;hutten, maar moesten zij zich behelpen met een hok, dat voornbsp;hen in het ruim was getimmerd, tafel noch stoel vanwege denbsp;ruimte toeliet, en bij hooge zee of regen in volslagen duisternisnbsp;gehuld was. Dank zij de goede zorgen van kapitein en passagiersnbsp;werden zij echter gedurende de reis in het dagelijksch verkeernbsp;aan dek opgenomen. Door niemand afgehaald, bereikten zij nanbsp;een reis van 95 dagen 8 Juli 1835 Batavia. Het genootschap voor

^ Vgl. D. Brilman, De Zending op de Sangi- en Talaud-Eilanden, Hoenderloo, 1957.

-ocr page 164-

136

De Christenvrienden en hun arbeid

in- en uitwendige zending was niet van Kun Komst verwittigd. Een onKegrijpelijK verzuim, waardoor ernstige stagnatie voor Kunnbsp;doorzending veroorzaaKt werd. Eerst in OctoKer 1856 ontvingennbsp;zij eindelijk van Ket gouvernement verlof, om als zendelingen opnbsp;de Sangi- en Talaud-eilanden werkzaam te zijn. Het Protestant-scKe kerkKestuur Kenoemde Ken tot Kerder en leeraar der verwaarloosde cKristengemeenten op die Keide eilandengroepen.nbsp;Nieuwjaarsdag bereikten zij Kema in de MinaKassa, om eerst nanbsp;een Kalf jaar door middel van de radja’s van Sangi, die Kunnbsp;jaarlijkscKe scKatting aan Ket gouvernement Kadden geKracKt, opnbsp;de plaats van bestemming te komen.

Kelling en GroKe Kadden Ket mager genoegen, met den Radja van Siaoe mee te varen. Bij Ket inladen Kunner goederen vielennbsp;reeds Kun kisten met Koeken en linnengoed in zee, en tegen Keinbsp;einde van de reis strandde Ket vaartuig van den Radja, waardoornbsp;al Kun overgebleven goederen ook nog verloren gingen en zij zelfnbsp;ternauwernood Kun leven konden redden. Dank zij de goedenbsp;zorgen van Ds Lineman te Menado, werden zij in staat gesteldnbsp;zicK door de opbrengst van een collecte van ƒ 600.»—' weer eenigs-zins te installeeren. Hun indrukken, opgedaan op bezoekreizen,nbsp;kwamen geKeel overeen met Ket rapport van zendeling Van dernbsp;Velde van Cappellen, opgemaakt voor Ket NederlandscK zende-ling-genootscKap. Het cKiistendom was weinig meer dan eennbsp;naam. Polygamie, overspel, ontucKt en dronkenscKap waren aannbsp;de orde van den dag. Kelling sprak van een verwoesten tuin ennbsp;een verlaten stad. Bij al Kun liefde tot de bevolking, keerden denbsp;zendelingen zicK tocK met volle gestrengKeid tegen de zonde ennbsp;allerlei uitspattingen, waardoor Kun Ket leven, vooral door denbsp;Koogere standen der bevolking, niet veraangenaamd werd. Metnbsp;kracKt werd de reorganistie van Ket onderwijs ter Kand genomen.nbsp;Op aanraden van Resident Jansen verhuisde Kelling reeds innbsp;1858 naar TagKoelandang, waar Kij zicK te midden van eennbsp;bevolking van drieduizend zielen vestigde, waarvan een derdenbsp;deel door den Doop tot Ket cKristendom was overgegaan. Hijnbsp;trof er ecKter maar één belijdend lid aan, dat! te Menado belijd enis Kad afgelegd.

De toestand onder de christenen was van dien aard, dat Kelling Ket raadzaam oordeelde, zoowel Ket doopen van volwassenen alsnbsp;van kinderen voorloopig te staken. Door trouw Ket evangelienbsp;te verkondigen, gemengde huwelijken te weigeren, bovenal door

-ocr page 165-

137

Reis naar Duitschlancl - Zending in onze koloniën

zelf trouw als ckristen te leven, mocKt Ket Kelling gelukken verbetering in den toestand aan te brengen, en kon bij eind 1862 met een twintigtal gemeenteleden bet Heilig Avondmaal vieren.

In i860 was bij in bet buwelijk getreden met een zuster van zendeling Grobe. Niettegenstaande bun beperkte inkomen vannbsp;vijfhonderd gulden per jaar, aarzelden zij niet, eenige inbeemscbenbsp;jongelui in eigen buis tot helpers in bet zendingswerk op te leiden.nbsp;Meermalen moesten zij zich maanden lang zelfs sago en rijstnbsp;ontzeggen, om slechts van inbeemscbe knolvrucbten en bananennbsp;in bet leven te blijven. In 1870 werden de bewoners van betnbsp;zendingsbuis tijdens een vulkaanuitbarsting wonder bovennbsp;wonder gered, terwijl er vier honderd vijftig menscbenlevens tenbsp;betreuren vielen. Het volgende jaar stierf Mevrouw Kelling, opnbsp;reis naar Nederland met baar drie zonen, en moest zij op Sintnbsp;Helena begraven worden. Hoe zwaar de slag ook voor Kellingnbsp;was, bij ontving toch kracht om zijn arbeid voort te zetten. Vooralnbsp;denken wij bier aan de vertaling van bet Nieuwe Testament ennbsp;den Heidelberger Catechismus in bet Siaoescb dialect van betnbsp;Sangireescb. Voor rekening van bet Britscbe en Buitenlandscbenbsp;Bijbelgenootschap werden drieduizend exemplaren van betnbsp;Nieuwe Testament gedrukt, terwijl zijn catecbismus-vertaling eennbsp;derden drak mocht beleven.

Groot was zijn vreugde, toen bij in 1890 een deel van zijn arbeidsveld, namelijk bet eiland Siaoe, aan zijn jongsten zoon P. Kelling kon overdragen. Hoe bad bij den arbeid ^ien groeien! Begonnennbsp;met duizend ,,christenen” waaronder één belijdend lid, en drienbsp;scholen met tweehonderd en negentig leerlingen, bad bij bet werknbsp;zich zien uitbreiden tot negen gemeenten met ixiim drieduizendnbsp;zielen en negen zendingsscholen met zeshonderd een en tachtignbsp;leerlingen. Juist in bet jaar van zijn veertigjarig ambtsjubileumnbsp;trof hem een zware beproeving door een ernstige oogontsteking,nbsp;die met totale blindheid eindigde. Zelfs in die periode beeftnbsp;Kelling, geholpen door zijn medearbeiders, die bij dicteerde, zijnnbsp;vertaalwerk nog voortgezet, tot bij 15 Augustus 1900, een ennbsp;zeventig jaar oud, in de vreugde zijns Heeren mocht ingaan.nbsp;Op bet eenvoudig grafmonument, dat de inlandscbe christenennbsp;nog altijd met groote piëteit verzorgen, leest men, behalve denbsp;bekende gegevens, deze merkwaardige woorden:

Hier kommt ein armer Siinder her.

Der nu aus Gnaden selig war. Rom. 6 : 23.

-ocr page 166-

138

De Christenvrienden en hun arbeid

STELLER EN SCHRÖDER Deze beiden vertrokken van Menado in gezelschap van dennbsp;Radja van Manganitoe naar bun toekomstig arbeidsveld, betnbsp;eiland Groot-Sangi. Ook zij maakten spoedig een inspectietocbtnbsp;en troffen aan de kust nog veertien kerken en scbolen aan. Maarnbsp;ook bier bleek bet gemeenteleven ver beneden peil te zijn. Polygamie, ontucht en dronkenschap werden immers maar al te vaaknbsp;aangetroffen. Met grooten ernst hebben ook deze beide Gossner-scbe mannen de eiscben van bet christelijk leven aan de bevolkingnbsp;voorgebouden. Het onderwijs aan gedoopten en doopcandidatennbsp;was ook bij ben een voorwerp van bijzondere zorg. In bet eerstenbsp;jaar verbonden zij ongeveer zeshonderd paren in bet huwelijk, alnbsp;bleek later, dat men lang niet altijd van de trouw der gehuwdennbsp;zeker kon zijn. Ruim een jaar na bun komst ondernamen de zendelingen een tocht naar Menado voor bet doen van inkoopen vannbsp;levensmiddelen en allerlei benoodigdbeden voor woningbouw.nbsp;Op de heenreis ontkwamen zij met moeite aan zeeroovers, opnbsp;de temgreis sloeg bun bootje in een bevigen storm om, en kondennbsp;zij bij verlies van al bun hebben en houden ternauwernood aannbsp;den dood ontsnappen. Door de goede zorgen van Heldringnbsp;kwamen de dames A. P. Scbröder en \V. Braun naar Indië over,nbsp;om respectievelijk met zendeling Steller en zendeling Scbrödernbsp;in bet huwelijk te treden. Groot was al spoedig de zegen, die vannbsp;deze beide zendelingsvrouwen uitging. Wij denken vooral aannbsp;de vreeselijke pokkenepidemie, die de bevolking teisterde en honderden ten grave bracht. Na eenige jaren mochten de zendelingennbsp;reeds eenige verandering ten goede onder de bevolking bespeuren,nbsp;en kon Steller op Goeden Vrijdag van bet jaar 1862 voor betnbsp;eerst te Manganitoe Heilig Avondmaal vieren. AI werden denbsp;geldzorgen daar zeer door verzwaard, de Stellers zagen er tochnbsp;niet tegen op, een schare van vijftien of meer kinderen ter scbool-opvoeding in buis te nemen. Zij begrepen, dat slechts dan goedenbsp;vrucht van bet zendingswerk te verwachten viel, als de kinderennbsp;voor geruimen tijd aan den schadelijken invloed van bet Sangi-reescbe familieleven onttrokken werden.

Maar deze kinderen, die meestal in den letterlijken zin van bet woord naakt den huize Steller binnentraden, moesten gekleed ennbsp;gevoed worden] Na schooltijd trok Steller met zijn pleegkinderennbsp;aan den tuinarbeid. Daar de grond aan de kust minder geschiktnbsp;bleek, werd aan de ontginning van een stuk oerboseb in de bergen

-ocr page 167-

i5y

Reis naar Duitschland - Zending in onze koloniën

begonnen. De dagelijkscKe zware tochten van anderhalf uur klimmen maakten, evenals de steeds meer toezicht eischende tuinverzorging, den houw van een huis in den tuin noodzahelijh. Zoonbsp;ontstond ,,Goenoeng”, dat voor de opvoeding der inheemschenbsp;jeugd van groote beteekenis is geworden.

Intusschen zullen wij ons er moeilijk een voorstelling van kunnen waken, hoe groot de moeilijkheden geweest zijn, waarmede ooknbsp;deze zendelingen geworsteld hebben. \Vij denken allereerst aannbsp;de ramp, die veroorzaakt werd door de uitbarsting van den vulkaan Awoe in 1892, ten gevolge waarvan duizenden dooden tenbsp;betreuren vielen, vooral in de dorpjes aan den voet van den berg.nbsp;In Baboe trof men later in de kerk den voorganger nog dood voornbsp;2;ijn lessenaar aan. Zijn gemeenteleden lagen eveneens dood innbsp;hun banken. Het geheele dorp Manganitoe was niet meer te herkennen. Toch was het merkwaardig, dat juist na deze moeilijkenbsp;jaren de bevolking zich steeds meer bij de zendelingen aansloot.nbsp;De arbeid breidde zich gestadig uit, zoodat Steller, wiens dochternbsp;onder meer voor een Sangireesche vertaling van de Evangeliënnbsp;zorgde, zijn ressort heeft mogen zien uitgroeien tot zestien gemeenten, met ruim zestienduizend zielen, waaronder bijna negenhonderd belijdende leden, tweehonderdzesenzestig catechisantennbsp;en zestien scholen met bijna duizend leerlingen.

Bij de moeilijkheden moet ook de onwelwillende houding van sommige bestuursambtenaren vermeld worden, waardoor denbsp;invloed der zendelingen onder de bevolking ondermijnd werd.nbsp;Het was tenslotte Mr A. A. M. N. Keuchenius, die voor de zendelingen in de bres sprong, en, door middel van een officieel ingesteld onderzoek van regeeringswege, de terugroeping van verschillende bestuursambtenaren wist te bewerken.

Toch is de grootste moeilijkheid langen tijd de bittere geldnood geweest. Voor een deel was Steller daar zelf de oorzaak van,nbsp;daar hij aan Holland had geschreven geen financieelen steunnbsp;meer noodig te hebben, wanneer twee giften van ƒ 500.— hetnbsp;Schroder en hem mogelijk zouden maken, enkele cultures in denbsp;bergen aan te leggen. Toen hij dit schreef, was hij ruim twee jaarnbsp;op Sangi, en nog geen half jaar getrouwd. Mogelijk had hij zichnbsp;financieel kunnen redden, als hij zijn zorg tot eigen gezin hadnbsp;kunnen beperken, maar doordat hij zich op groote schaal hetnbsp;lot der inheemsche jeugd aantrok, kwam zijn berekening in hetnbsp;geheel niet uit. Wel zond Ds Heldring de gevraagde som geld.

-ocr page 168-

140

De Christenvrienden en hun arbeid

maar deze was niet groot genoeg om te voorkomen, dat de zende-lingsgezinnen langen tijd in zeer zorgvolle omstandigKeden verkeerden. De regeeringstoelage van ƒ 500 werd eerst jaren later tot ƒ 1800 verhoogd. Hoe moesten, bij het grootst mogelijk overleg voor eigen levensonderhoud, de uitgaven voor het zendingswerk in school en gemeente bekostigd worden? Wij worden stil,nbsp;als wij ons daarop bezinnen en kunnen volkomen begrijpen, datnbsp;Steller in een schrijven van 12 Mei 1862 moest klagen: ,,Hetnbsp;stemt zoo treurig, wanneer men op zulk een afgelegen hoek vannbsp;de aarde, onder zoo ontelbare wederwaardigheden, zich verlatennbsp;en vergeten gevoelt of denkt van hen, die zich tot taak haddennbsp;gesteld, ons in alles te helpen; ons te helpen bidden, te bemoedigen, te ondersteunen. Dikwerf echter hebben onze vrienden ennbsp;zenders getoond, aan hun beloften getrouw te zijn, zoodat wij ooknbsp;nu nog altijd liever veronderstellen, dat onze brieven niet terechtnbsp;gekomen zijn, dan te denken, dat zij hun bestemming bereiktnbsp;hebben, en onbeantwoord gebleven zijn”

Steller heeft zijn veertigjarig ambtsjubileum niet meer mogen beleven. Na een ziekte van enkele dagen werd hij 3 Januari 1897 tijdens den maandelijkschen bidstond door zijn zender van zijnnbsp;post teruggeroepen. Nooit had hij familie of vaderland tenignbsp;gezien en een aangeboden verlof had hij van de hand gewezennbsp;met de woorden; ,,een goed Brandenburger verlaat zijn post niet ’.nbsp;1 Februari 1899 werd in de Marnix-zaal te Utrecht één zijnernbsp;zonen, Mr K. G. F. Steller, tot zendeling ingezegend en geordend, die, met opoffering eener juridische carrière, gehoor gafnbsp;aan de dringende roepstem van de gemeente te Manganitoe, omnbsp;zijns vaders werk te komen voortzetten.

GUNTHER EN RICHTER Deze beiden kwamen 1 October 1859 op de Talaud-eilanden aan.nbsp;Hoe anders werden zij ontvangen dan hun vrienden op Groot-Sangil Alles, wat aan een hartelijke begroeting deed denken, ontbrak. En geen wonder, want op Talaud was niets meer van eennbsp;christelijke gemeentevorming te ontdekken.

Al wat gevonden werd, was niets anders dan een grof heidendom. Hoe zelden waren echter deze eilanden door predikanten bezocht!nbsp;Geslachten kwamen en gingen, zonder dat een predikant op zijn

^ Vgl. D. Brillman, De Zending op de Sangi- en Talaud-eilanden, Hoenderloo, zonder jaartal, pag. 147.

-ocr page 169-

Reis naar Duitschland - Zending in onze koloniën nbsp;nbsp;nbsp;141

tezoek-reizen deze eilanden aandeed. De tegenslagen, die deze tgt;eide zendingsvrienden dan ook te verduren Hadden, warennbsp;enorm. Reeds binnen bet jaar na bun komst brak een vreeselijkenbsp;pokkenepidemie onder de bevolking uit, waardoor bet aantal sterfgevallen zóó groot werd, dat in menig dorp geen menscben overkleven om de dooden te begraven. Daar de tuinen niet verzorgdnbsp;konden worden, brak hongersnood uit onder ben, die van denbsp;pokken gespaard bleven. Een jaar later werd de bevolking geteisterd door een inval van driehonderd zeeroovers. Daarbij kwam,nbsp;dat de bevolking in bet gunstigste geval de zendelingen links lietnbsp;liggen. Wij kunnen er Guntber en Richter, die slechts van hongernbsp;en oorlog boorden, en aan bet allernoodzakelijkste levensonderhoud nauwelijks toekwamen, dan ook moeilijk bard om vallen, datnbsp;zij in 1866 met Talaureescbe vrouwen trouwden en zich in heelnbsp;bun levenswijze bij bet familieleven op Talaud aansloten. Richternbsp;huwde met Carolina, dochter van Radja Sarioe te Beo ennbsp;Guntber met Rosalina Semawi, een meisje uit Mengarang. Hunnbsp;invloedsfeer werd wel geringer (deze was echter toch reeds beperkt) vanwege de vele onderlinge veeten tusscben de verschillende families, doch binnen bet familieverband bleven zij trouwnbsp;in bun werk. Toen Guntber als langst overgeblevene in 188Snbsp;stierf, was er nog geen christelijke gemeente op Talaud gevormd,nbsp;maar toch zijn de arbeid en bet lijden dezer eenzame strijdersnbsp;niet tevergeefs geweest.

EINDINDRUK

W^anneer wij thans trachten ons een eindindruk over den ,,zende-ling-werkman te vormen, doen wij goed, van bet oordeel van Heldring zelf aan bet eind van zijn leven uit te gaan. Bij allenbsp;reden tot verootmoediging was er z.i. toch ook stof tot dankbaarnbsp;beid. Heldring beeft, getuige dit woord, stellig zelf de bezwarennbsp;gezien, die aan zijn veelomvattenden zendingsarbeid verbondennbsp;zijn geweest. Hoe goed bij ook zijn best gedaan bad, om zooveelnbsp;mogelijk van Indië te weten te komen, bij kende toch in velenbsp;opzichten de toestanden daar niet. De gedachte ,,zendeling-werk-man”, boe schoon ook in de theorie, was, op een uitzondering na,nbsp;niet voor verwerkelijking vatbaar. Voor een zendeling-scboen-maker was geen bestaan mogelijk in een land, waar de menscbennbsp;geen scboeiseT droegen, en een zendeling-wagenmaker kon alnbsp;evenmin iets beginnen in een omgeving, waar wegen, wagens

-ocr page 170-

142

De Christenvrienden en hun arbeid

nock trekdieren bestonden. Ottow schreef van Kampong-Makas-sar, dat Geissler en bij werkelijk niet in staat waren, in eigen levensonderhoud te voorzien. Daardoor moet ook de bittere finan-, cieele zorg verklaard worden, waarvan wij een en andermaalnbsp;reeds kennis namen.

De opzet van de zendeling-werklieden was, te zorgen voor overtocht, uitrusting en vestigingskosten, met dien verstande, dat de uitgezondenen dan zelf in hun levensonderhoud zouden voorzien.nbsp;Daarbij kwam, dat gebrekkige taalkennis en gemis aan inzicht innbsp;land- en volkenkunde zeer belemmerend op de zendingspostennbsp;werkten. Stellig zal iedere zendeling, die in ,,Oegstgeest” werdnbsp;opgeleid, in de praktijk meermalen voor verrassingen komen tenbsp;staan, maar het moet als uitgesloten beschouwd worden, datnbsp;tegenwoordig een zendeling zóó op goed vertrouwen naar Indiënbsp;vertrekt, zonder het minste beeld voor oogen te hebben van dennbsp;werkkring, die hem wacht. Dat dit met den ,,zendeling-werkman”nbsp;wel het geval geweest is, werd reden tot bittere klachten van hetnbsp;zendingsveld. Vermoedelijk heeft Beets met zijn nuchteren bliknbsp;wel een en ander van de bezwaren voorzien en daarom zoo langnbsp;geaarzeld, zich achter dezen aanpak van de zendingszaak tenbsp;plaatsen. 25 Januari 1851 moest Heldring nog aan hem schrijven:nbsp;,,Zijt toch zoo sterk niet tegen den zendeling-werkman, nu mennbsp;u begeert”.

Intusschen mogen wij Heldring geen onrecht doen, door zijn werk te zien in het licht van onze hedendaagsche zendingsweten-schap. Hij verdient beoordeeld te worden in het licht van zijn tijd.nbsp;En dan behoeven wij geen oogenblik te aarzelen met het uitspreken van onze groote bewondering en waardeering. Wie heeftnbsp;aan het eind van de eerste helft van de vorige eeuw in ons vaderland zoo de zendingsopdracht van Christus verstaan als Heldring?nbsp;Wie is over de heidenen zoo met innerlijke ontferming bewogennbsp;geweest als hij? Van wien anders ging in die dagen zulk een bezielende kracht uit, om het werk der zending ter hand te nemen?nbsp;Wie heeft met opoffering van zijn nachtrust zoo vaak brievennbsp;gestuurd naar de zendingsvelden? Wie heeft Java voor denbsp;zending geopend? Stellig had Heldring ook liever gezien, dat tien-tallén geordende zendelingen door het Nederlandsch Zendelinggenootschap naar Indië waren gezonden, maar was het zendennbsp;van zendeling-werklieden dan toch altijd niet beter, dan alles opnbsp;zijn beloop te laten? Had op andere eilanden dan ook eerst alles

-ocr page 171-

*43

Reis naar Duitschland - Zending in onze koloniën

Weer tot het heidendom moeten terugheeren, zooals op de Talaud-eilanden geschied was? Moest het Mohammedanisme dan zonder slag of stoot overwinning op overwinning behalen? Moest hetnbsp;aanhod van het gouvernement, te willen helpen om de oudenbsp;christen-gemeenten in stand te houden, niet met beide handennbsp;worden aangegrepen? Had het Nederlandsch Zendelinggenootschap in dien tijd niet te veel de slaapmuts op? Stellig hebbennbsp;Heldring en dit genootschap elhaar wederzijds herhaaldelijh geïrriteerd. Aan Beets vroeg Heldring, of het geen plicht werd, omnbsp;het stok-oude zendelinggenootschap te laten zinken En hoe kortnbsp;aangebonden Heldring kon zijn in deze richting blijkt bijvoorbeeld ook uit deze explosie: ,,maar wat katuilige commissiesnbsp;comiteeren allerlei commissie-mannen, die in commissie niets doen,nbsp;dan wat courantenartikelen schrijven ’

Daarbij krijgen wij stellig den indruk dat, als Doedes Heldring niet gekalmeerd had, deze zijn voorstel, tal van oude posten doornbsp;zendeling-werklieden te bezetten, bijkans met het pistool op denbsp;borst, door het Nederlandsch Zendelinggenootschap had willennbsp;aannemen. Terechtwijzend schrijft Doedes: ,,Hoe verregaandnbsp;onheusch zou uw handelwijze zijn, die gij gepromediteerd heblnbsp;in uw eenzaamheid. Laat uw voorstel nu eens behoorlijk behandeld worden door de jaarvergadering en doe daarna, wat gijnbsp;wilt”

En in een vroeger schrijven van Doedes lezen wij: ,,Uw brief aan Hiebink (vooraanstaand man in het N.y,G. heb ik gelezennbsp;en zal ik laten lezen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;n

Proficiat! Maar gij laat hem toch niet drukken? Mij dunkt, daarmede moet gij niet beginnen. Dan zal Hiebink geëffaroucheerd

. . nbsp;nbsp;nbsp;»» K

Zijn ^.

Anderzijds kunnen wij begrijpen, hoe Heldring er aan toe was, toen hij, na vier en een half uur in de commissie zijn denkbeeldennbsp;ontwikkeld te hebben, ten antwoord kreeg, dat het Genootschap

Heldring aan Beets, 8 November 1854.

^ Heldring aan Beets, 22 Maart 1857.

^ Doedes aan Heldring, 21 Juni 1835.

^ Hendrik Hiebink, 1809—1889, werd na zijn theologische studie voltooid te hebben geen predikant. 2 November 1840 trad hij op als eerste directornbsp;van het Zendelinghuis vanwege het Nederlandsche Zendelinggenootschap. Deze functie heeft hij bekleed tot i860, toen hij meende in hetnbsp;belang van het genootschap er voor te moeten bedanken.

® Doedes aan Heldring, 14 Februari i835-

-ocr page 172-

144

De Chris tenvrienden en hun arbeid

geen kracKt en geloof kad, om aan zijn wenscken te voldoen, maar een beroep op Kern deed op den eenmaal ingeslagen wegnbsp;voort te gaan Tock keeft kij ziek op de algemeene vergaderingnbsp;van 1855, die kij op aanraden van Doedes bijwoonde, zoo ke-keersekt mogelijk gedragen, door zijn voorstel van bezetting dernbsp;oude posten door zendeling-werklieden in te trekken en ziek denbsp;pleister op de wond, zijn benoeming tot bestuurslid, te latennbsp;welgevallen. Contaet met ket eenige zending-genootsekap aekttenbsp;kij altijd beter, dan gekeel alleen te staan.

Intusseken wil ket ons voorkomen, dat ket Nederlandsck Zende-ling-genootsekap niet gekeel vrij uitging, door niet in zekere mate op Heldrings voorstel in te gaan. Dat ket in Indie zijn arbeidnbsp;wensekte uit te breiden, door middel van indiseke krackten uit denbsp;sckolen van de zendelingen Jellesma en Roscott was voortreffelijk, maar was ket niet mogelijk geweest, kij wijze van noodmaatregel, versckillende flinke zendeling-werklieden met raad ennbsp;daad, vooral financieel, bij te staan? Waarlijk ket formalismenbsp;beeft ket Nederlandsck Zendelinggenootsckap tock zeker partennbsp;gespeeld! Het kad den noodkreet van Heldring beter moeten verstaan. In den tijd, toen één zijner uitgezonden zendelingen. Vannbsp;der Valk, den band met ket ckristendom radicaal verbrak en ketnbsp;groote zendelingskuis sleckts weinig leerlingen herbergde, kadnbsp;ket mee moeten werken, om geloovige mannen en vrouwen innbsp;dienst van ket evangelie ket leven mogelijk te maken. Mannennbsp;als Steller en Kelling, om andere namen nu niet te noemen,nbsp;kadden wat anders verdiend, dan tijdenlang op goedkoope Indische knolvruckten te moeten leven. En dat ket Heldring tenslottenbsp;te machtig werd, den band met de Indiseke vrienden naar ke-kooren aan te houden, moet stellig voor een belangrijk deel aannbsp;de laksheid van ket Nederlandsck Zendelinggenootsckap geweten worden, dat kern wel opwekte, met den arbeid voort tenbsp;gaan, maar geen band uitstak om kern financieel te helpen. Hoenbsp;ket ook zij, de balans slaat ten opzichte van de zendeling-werknbsp;lieden door naar die der dankbaarheid. En ket verheugt ons, datnbsp;wij met ons oordeel in goed gezelschap zijn, want niemand mindernbsp;dan zendeling F. J. F. van Hasselt, schreef over Heldring’s arbeidnbsp;1 Heldring aan Beets, 1855 (zonder nadere dateering).

^ O. G. Heldring, Het Nederlandsch Zendeling-genootschap, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang V, pag. io6 en vvg.

-ocr page 173-

143

Reis naar Duitschland - Zending in onze koloniën

een zeer waarJeerend artikel Esser sprak reeds als tijdgenoot met den hoogsten lof over de GossnerscKe mannen ^ en op eennbsp;groote vergadering in Den Haag verklaarde fiij, dat, wat in Indiënbsp;ket licKt van liet Evangelie Kad doen doorbreken, van Heldringnbsp;was uitgegaan

Intusscben bleek al spoedig, dat de band met bet Nederlandscb Zendelinggenootschap van den kant van Heldring al weinig becbtnbsp;was. 8 Maart 1857 schrijft hij aan Beets over ,,dat doode gebiednbsp;van het Nederlandscb Zendelinggenootschap, flauw en vijandig,nbsp;gelijk alles, wat onder de handen van Doesburg komt”. De oprichting van het Java-Comité in 1855 verwierf dan ook zijn hartelijke instemming, en de 13 April 1859 opgerichte Utrechtschenbsp;Zendingsvereeniging heeft hij van het begin af aan krachtignbsp;gesteund. Door middel van een eenvoudig zendingsmaandblaadjenbsp;,,Het Penningsken”, dat nog altijd bestaat, wist hij in de eerstenbsp;jaren vier a vijfduizend gulden voor deze vereeniging bijeen tenbsp;brengen. Op de algemeene vergadering van het jaar 1839 van hetnbsp;Nederlandscb Zendelinggenootschap werd Heldring tenslottenbsp;zóó onaangenaam getroffen door bet optreden van een der voornaamste leden, dat bij voor bet lidmaatschap verder bedankte.nbsp;Tot één der aanwezigen, die ook aan een ander zendinggenootschap medewerking verleende, werd namelijk van deze zijde denbsp;vraag van Jezus tot Judas herhaald; ,,Vriend, waartoe zijt gij hiernbsp;ingekomen?” Dat ging Heldring te ver en verhaastte zijn vertrek, waarmee Toorenenbergen en Barger spoedig hun instemmingnbsp;betuigden Velen zouden zijn voorbeeld volgen, sinds het Neder-landsch Zendelingsgenootschap klaren wijn ging schenken. Beetsnbsp;had op de algemeene vergadering in 1849 het genootschap reedsnbsp;grondig aan den tand gevoeld, en gevraagd of het nog op den-

^ F. J. F. van Hasselt, Olto Gerhard Heldring, in: Tijdschrift voor Zendingswetenschap, 1931, pag. 141—131.

^ Heldring aan Koenen, 30 Januari 1862.

3 O. G. Heldring, Autobiografische aanteekeningen, deel IV, pag. 91. Zeer opmerkelijk is hetgeen Ds Finkensieper in ,,de Bode der Heldring-gestichten” van 15 December 1940 schreef over den Christianiseerendennbsp;kolonist: ,,Toch zal misschien, wanneer deze oorlog geëindigd is en zeernbsp;zeker ook de zending voor nieuwe problemen zal komen te staan, ooknbsp;aandacht geschonken moeten worden aan wat Heldring een eeuw geledennbsp;reeds heeft voorgesteld. Misschien wel: voorspeld”.

* O. G. Heldring, Onze strijd tegen het Nederlandscb Zendelinggenootschap, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, deel XV, pag. 240. ® Heldring aan Groen, 8 September 1839*

10

-ocr page 174-

146

De Christenvrienden en hun arbeid

zelfden grondslag stond als bij de opricKting, maar bet antwoord was toen nog bevredigend geweest ^. Het plaatsbekleedend lijdennbsp;van den Christus werd nog duidelijk naar voren gebracht, maarnbsp;in later jaren raakte het genootschap in die mate in het rationalisme verstrikt, dat blijven voor velen onmogelijk werd. Capadosenbsp;had reeds spoedig na zijn bekeering niets meer voor het Neder-landsch Zendelinggenootschap over, daar z.i. een grondslag vannbsp;syncretisme niets goeds kon tot stand brengen In 1864 meendennbsp;de predikanten Moll, Bösken, Cohen, Staal en Voorhoeve voor hetnbsp;lidmaatschap te moeten bedanken vanwege de hulde, die in hetnbsp;genootschap aan den Filistijnschen voorvechter, die zoolang denbsp;legerscharen van den levenden God gehoond had, gebracht werdnbsp;Wij hebben bij deze minder fraaie qualificatie te denken aannbsp;Ds J. C. Zaalberg, modern predikant te Den Haag, die eerst totnbsp;feestredenaar voor het jaar 1865 werd gekozen, en in 1864 nogmaals door de algemeene vergadering tot directeur werd benoemd.nbsp;Door deze vergadering werd tevens onbeperkte vrijheid in geloofszaken geproclameerd. Tengevolge van deze gebeurtenissen bedankten alleen in Den Haag reeds driehonderdvijfenveertig ledennbsp;en begunstigers. De zwaarste verliezen werden aan het genootschap intuschen toegebracht door de zendelingen Ten Zeldam,nbsp;Ganswijk en Harthoorn, die niet alleen den band met het genootschap verbraken, maar onder invloed der moderne ideeën geheelnbsp;voor de zending verloren gingen De Nederlandsche Zendings-vereeniging, in 1838 opgericht, en de Utrechtsche Zendingsver-eeniging kregen door dit alles de wind meer en meer in de zeilen,nbsp;waardoor het zendingsbewustzijn in nieuwe banen geleid werd.nbsp;Al vond men hem onverdraagzaam. Heldring was toch (terecht)nbsp;van meening dat de bestuurders van de Utrechtsche Zendings-vereeniging niet tevens directeur van het Nederlandsche Zendingsgenootschap konden zijn Hij wilde bij de heidenen alleen

1 O. G. Heldring, Mededeelingen, in; De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang III, pag. 123—123.

^ Capadose aan Heldring, 27 Januari 1848.

® J. MoII, De Jaarvergadering van het Nederlandsch Zendelinggenootschap in 1864, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang XIX, pag. 163—165.

^ Vgl. E. F. Kruijf, Geschiedenis van het Nederlandsche Zendelinggenootschap, Groningen 1894, pag. 472—495-

® O. G. Heldring, Ons standpunt, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang XVI, pag. 340—348.

-ocr page 175-

147

Reis naar Duitschland - Zending in onze koloniën

voor ket evangelie naar de schriften verantwoordelijk zijn en wilde niet naast de waarheid, tersluiks ook voor den leugen eennbsp;plaats ingeruimd zien ^. Deze houding was niet hekrompen, maarnbsp;karaktervol.

Voor wij dit hoofdstuk, waarin wij vooral op Heldrings zendings-liefde hehhen gelet, besluiten, willen wij nog op enkele dingen wijzen.

BIJBELVERSPREIDING

Allereerst op Heldrings groote onderneming om den Bijbel op' Java te brengen. Van der Brugghen schreef daarover: ,,Zij isnbsp;collossaal, maar voor den Heer is niets te wonderlijk ’ 2. In verband daarmede schreef Heldring zelf aan Groen: ,,zoo lang wijnbsp;niet tot daden komen, die veel te groot zijn voor onze kracht,nbsp;bereiken wij niet, hetgeen alleen door het gebed te bereiken is ^.nbsp;Met veel van zijn vrienden wilde Heldring aan het genootschapnbsp;voor in- en uitwendige zending op Java 10.000 Chineesche ennbsp;10.000 Nederlandsche en 10.000 Javaansche Nieuwe Testamenrnbsp;ten ten geschenke geven, waartoe hij de medewerking van hetnbsp;Nederlandsche Bijbelgenootschap inriep. Voor den Javaanschennbsp;Bijbel wilde hij daarbij de prijs van vijf gulden op een kwartjenbsp;teruggebracht zien, daar hij het een geweldige aanklacht tegen de,nbsp;Nederlandsche Protestantsche natie achtte, indien de Javaanschenbsp;Bijbel vanwege de hooge koopprijs buiten het bereik, der tiennbsp;millioen Javanen bleef. Geen kleine deining bracht deze vraag innbsp;het Bijbelgenootschap, maar Heldring hield vol, dat bij eennbsp;kapitaal bezit van honderdvijftigduizend gulden en een saldo van.nbsp;drie-entwintigduizend, Java aan een goedkoopen Bijbel geholpen,nbsp;kon worden. En hij won het pleidooi. De gelden wist hij bij elkaar,nbsp;te brengen, door een nationale verloting van schilderstukken ;vannbsp;bekende meesters op touw te zetten, waar mevrouw Bosbóom-Touissaint hem krachtig bij steunde Van der Hilst, Miereveldt,

^ O. G. Heldring, Ons standpunt, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang XVI, pag. 540.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;=

^ Van der BruggKen aan Heldring, ongedateerd.

^ Heldring aan Groen, 27 December 1855-^ Heldring aan Beets, 8 November 1834.

Uit enkele ongedateerde brieven van mevrouw Bosboom aan Heldring blijkt, dat er van tijd tot tijd tusscben baar en Heldring gecorrespondeerdnbsp;werd over haar werk en dat van anderen. De verstandhouding was vriendschappelijk en ook wel op de basis van gemeenschap der geloovigen.

-ocr page 176-

148

De Christenvrienden en hun arbeid

Hendrilcs en Immerzeel stonden onder meer van Kun werken af Dank zij veler medewerking (wij zagen reeds Koe Capadosenbsp;duizend BijKels voor zijn rekening nam) werd ook deze zaak totnbsp;een goed einde gebracKt en kon Heldring aan Beets scKrijvennbsp;circa zevenduizend gulden Kijeen te KebKen, genoeg om de BijKelsnbsp;te betalen ^.

BIJBELVERTALING

Voorts Kad Heldring er oog voor, dat Ket op den weg van Ket NederlandscK BijbelgenootscKap lag, op onderscKeidene puntennbsp;van Indië bijzondere taalkenners te plaatsen, om verscKillendenbsp;talen, met name Ket SoendaneescK en Ket MadoereescK, voor denbsp;Heilige ScKrift te veroveren

BEZOEKER VAN DE GROOTE ZENDINGS-VERGADERING TE BREMEN!

Stellig moest ook vermeld worden, dat Heldring in aan Ket door Ludwig Harms geleide ,,Missionsfest” in Hermannsburgnbsp;deelnam en zoowel in 186^ als in 1868 de zendingsvergaderingnbsp;in Bremen met groot entKousiasme meemaakte. Hoe genoot Kijnbsp;van de aanwezigheid van de zendingsroannen uit allerlei landen!nbsp;Onderwerpen als: „Waarin bestaat zendingsbelangstelling? .nbsp;„de beKandeling der zending aan de academie , ..naar welke ge-zicKtspunten moeten recKten, zeden en gewoonten der Keidenennbsp;in zendingsgemeenten gewaardeerd worden”, konden op zijnnbsp;warme belangstelling rekenen.

Nimmer blind als Kij was voor menig gebrek in zijn arbeid, greep Kij gaarne iedere kans aan, zijn kennis te verrijken. En wij moetennbsp;bedenken, dat dezelfde Heldring, die zerideling-werklieden uitzond, gaarne voor een meer wetenschappelijke opleiding dernbsp;eigenlijke evangelie-dienaren pleitte.

Toen Kij in Bremen was geweest, Kad Heldring den zendings-arbeid zoo nabij mogelijk meegemaakt en stond Ket voor Kern vast, dat op de zendingsvelden veel grootere strijd gestreden werd dannbsp;bij Waterloo of Königgratz.

Heldring aan Beets, l8g4. zonder nadere dateering.

2 Heldring aan Beets, 8 November 1834.

^ O. G. Heldring, Correspondentie en berichten, in: De \^ereeniging. Christelijke Stemmen, jaargang VII. pag. 663.

-ocr page 177-

149

Reis naar Duitschland - Zending in onze koloniën

DOOPSGEZINDE ZENDING Opmerkelijk is ook nog, dal Heldring de zendingsliefde dernbsp;Mennisten keeft aangewakkerd. Zonden deze te voren kun penningen naar Engeland voor de Baptisten-zending, Heldring wistnbsp;te bewerken, dat zij de uitzending van enkele zendeling-werk-keden voor kun rekening namen. Wij denken kier aan Jacobnbsp;Martens en Heinrick Dirks, waarvoor zelfs uit Pruisen en Ruslandnbsp;gelden binnenkwamen

PROMOTOR VAN HET NATIONALE ZENDINGSFEEST Tenslotte kerinneren wij aan de actie van Heldring voor denbsp;zendingsfeesten. De jaarlijkscke - zendingsbijeenkomsten dernbsp;Hernkuttergemeente te Zeist bezoekt kij zoo trouw mogelijk.nbsp;Groot was de sterking, die zijn ziel ondervond, te midden vannbsp;deze broeders, die zoo gaarne voor kun Heer en Heiland wildennbsp;arbeiden en sterven. Binnen een kalf jaar bezweken er vijftiennbsp;zendelingen op bet zoo zware zendingsterrein in Suriname, maarnbsp;anderen namen moedig kun plaatsen in Reeds in 1851 namnbsp;Heldring een werkzaam aandeel aan ket zendingsfeest der Hern-kutters en liet kij al de verzen, die gezongen werden, drukken,nbsp;opdat Hofstede de Groot nimmer van kern en de andere zangersnbsp;zou kunnen zeggen, dat elke stem, die nog tegen kern getuigde,nbsp;verdoofd was Een korte liturgie, gezongen bij de afvaardigingnbsp;van zendelingen, willen wij onzen lezers niet ontbonden;

Liturg: nbsp;nbsp;nbsp;Auf, Evangelisten! Lasst euch. mit Geduld

und mit Eifer rüsien! Zahlt Ihm eure Schuld!

Schwestern: Eühlt ihr euch vom Triehe heissen Dank beseelt? Liebe zündet Liebe, auf, denn, und erzahlt.

Liturg: nbsp;nbsp;nbsp;Frohen Muths verkündigt Christi Kreuzes-Tod,

der die Wek entsilndigt und versöhnt mit Gottl

Brüdem: nbsp;nbsp;nbsp;Er schafft Frucht der Lippen eurer zeugenschaft;

Und durch Sturm und Klippen, führt euch Seine Kraft.

1 nbsp;nbsp;nbsp;O. G. Heldring, Doopsgezinde zending, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang XXIV, pa. 740—747-

2 nbsp;nbsp;nbsp;O. G. Heldring, Berichten en correspondentie, in: De Vereeniging,nbsp;Christelijke Stemmen, jaargang Vil, pag. 206.

3 nbsp;nbsp;nbsp;O. G. Heldring, Binnenlandsche berichten, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang VI, pag. 186.

-ocr page 178-

150

De Christenvrienden en hun arbeid

De belangstelling voor bet Hernhuttersfeest werd in den loop der jaren zóó groot, dat besloten werd ergens onder den blooten bemelnbsp;feest te vieren Op bet zendingsfeest te EIbenau, dicbt bij Bern-burg, waar bij bij zijn kinderen logeerde, werd Heldring metnbsp;eiltbousiasme bezield, om dit besluit te belpen ten uitvoer brengen.nbsp;Van de geboden gelegenheid, om te EIbenau een woord tenbsp;gpreken, maakte bij gaarne gebruik. Hij ontwikkelde daarbij denbsp;volgende gedachten.

De zéndingsijver staat in bet nauwste verband met bet christelijk leven der gemeente.

De zendingsijver rust op de begeerte, om in bet gebied van bet Godsrijk die wonderen van Gods almacht, wijsheid,nbsp;liefde te aaiiscbouwen, die bet Koninkrijk der Hemelen innbsp;zijrr komst tot bet menscbelijk hart steeds zoo uitnemend verbeffen bóven alle zienlijke dingen, als bet geestelijk levennbsp;verbeven is boven alles wat stoffelijk is.

Tot de zendingsfeesten beboeren bij uitnemendheid geschiedenissen der zending.

‘In de. zendingsfeesten wordt de gemeenschap der heiligen beter dan in één kerkelijk feest uitgedrukt.

Waar is de aanbidding in geest en waarheid treffender dan in Gods schepping?

Zendingsfeesten zijn de christelijke tegenstelling van de wereldscbe pleizier-treinen.

Niet dè theorie, maar de praktijk van bet christendom trekt


1.


2.'


5.


4-


5'


6.


7-


aan

Vervuld van deze. gedachten keerde Heldring naar Ned erland terug en besloot bij met zijn vrienden S. H. Buitendijk (Hervormdnbsp;predikant te Harderwijk) en T. M. Looman, op Donderdagnbsp;5 Augustus 1865 de proef met een Nederlandscb nationaal zendingsfeest te nemen. In de bosebrijke en beuvelacbtige terreinennbsp;van Wolfbeze, welwillend beschikbaar gesteld door Mevrouwnbsp;Douarière Baronesse van Brakel Doorwertb, verzamelden zichnbsp;circa 10.000 zendingsvrienden, waarmee onder praesidium vannbsp;Heldring een begin gema.akt werd met een bijeenkomst, die sedert-

^ O. G. Heldring, Autobiografische aanteekeningen, deel V, pag. 27-^ O. G. Heldring, Het Zendingsfeest te EIbenau, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang XVIII, pag. QQ—107.

-ocr page 179-

131

Reis naar Duitschland - Zending in onze koloniën

dien bijkans telkenjare berKaald, kracKtig meewerkt bet zendingsbewustzijn in ons vaderland levend te bouden. Ook voor Heldring was zending, naar bet woord van Dr Kraemer, deelnbsp;bebben aan de bewogenheid Gods, om een verloren wereld tenbsp;redden.

Vijand als bij was van een bevroren geloofsleven verlangde bij, [ met beel zijn bart uit de vergeving levende, in ootmoedige geboor-zaambeid zooveel mogelijk bet beil in Christus ook aan anderennbsp;bekend te maken.

Met een dankbaar bart schreef bij dan ook aan Beets, dat al \ zijn strijd en arbeid voor de zending tot de beerlijkste vervullingnbsp;kwamen

Ja bet was een kloek zendingsman, die Otto Gerbard Heldring!

1 Heldring aan Beets, 33 September 1867.

-ocr page 180-

VIERDE HOOFDSTUK

STRIJD TEGEN DE PROSTITUTIE - ZORG VOOR DE VERWAARLOOSDE JEUGD -VERDERE ARBEID IN DIENST DERnbsp;INWENDIGE ZENDING

LATE BELANGSTELLING VAN HET PROSTITUTIEVRAAGSTUK

Behalve de verwoestingen door den sterken drank onder ons volk aangericht, trokken ook de ontzettende gevolgen van de ontuchtnbsp;met kracht de aandacht van Heldring. Met bewogen hart maaktenbsp;hij studie van de verborgenheden onzer groote steden, speurdenbsp;hij de zonde na in haar kronkelende gangen, volgde hij haarnbsp;slachtoffers in gedachten op haar heilloozen weg, en peinsde hijnbsp;bij voortduring over de vraag, wat tot redding der ongelukkigenbsp;gevallenen gedaan kon worden. Ook op dit terrein was voornbsp;Heldring een bijzondere roeping weggelegd, en het was juist hetnbsp;besef van deze roeping, dat hem in staat heeft gesteld aan geweldige bezwaren, tegenwerking en miskenning, het hoofd tenbsp;bieden, en in gehoorzaamheid zijn weg te gaan.

Tot goed begrip van Heldrings werk moeten wij niet uit het oog verliezen, dat de strijd tegen de prostitutie en de ontferming overnbsp;de ongelukkigen, die daaraan te gronde dreigden te gaan, zeernbsp;laat in de belangstelling der christelijke philantropie werd opgenomen. Allerlei oorzaken zijn daarvoor op te noemen. Stellignbsp;hebben wij te denken aan de moeilijkheden, die aan deze teederenbsp;zaak verbonden zijn, en aan een zekeren natuurlijken afkeer omnbsp;zich met haar in te laten, maar in hoofdzaak zal men toch ditnbsp;gemis aan ware ontferming over gevallenen op rekening hebbennbsp;te stellen van een treurig gebrek aan inzicht in de Bijbelsche-Reformatorische spanning van zonde en genade.

In een tijd, waarin het als de hoogste onderscheiding werd beschouwd een nuttig lid der maatschappij te zijn, en de leer opgeld deed, dat Christus slechts voor het tekort der menschen gekomennbsp;was en het liefst met de besten van de besten te doen had, moestennbsp;de huizen der wellust wel vermeerderen, daar allen, die zich aannbsp;de prostitutie overgaven, aan verachting en smaad ten prooinbsp;vielen. Men deinsde er niet voor terug om van een noodzakelijknbsp;kwaad te spreken in dien zin, dat er, tot behoud van de maat-

-ocr page 181-

153

VcrJere arbeid in dienst der Inwendige Zending

scKappij een aantal hopeloos verloren zondaressen moest zijn, dat tot afschriWeldcend voorbeeld moest dienen om anderen binnennbsp;de grenzen der betamelijbe maatschappelijke deugden te houden.nbsp;Zij waren nu eenmaal kinderen der hel, waarvoor men, naar hetnbsp;woord van Dante, alle hoop moest laten varen.

Minstens even treurig was de onmachtsleer der pseudo-ortho-doxen in die dagen, die de eeuwige verkiezing en verwerping zóó op den voorgrond stelden, dat zij iederen oproep tot bekeeringnbsp;als zinloos beschouwden. Wat verworpen was, kwam immersnbsp;nooit aan redding toe, en wat verkoren was, had nimmer eenigenbsp;hulp van noode. Wij behoeven niet mee te gaan met koninginnbsp;Sophie, die bij een bezoek van Heldring al het kwaad in Nederland op rekening stelde van de praedestinatianen ^, om hetnbsp;kwade, diep zondige van deze noodlotsleer grondig te onderkennen. Geen wonder, dat Heldring met de ,,lichtschool al evenmin op goeden voet stond als met de ,,nachtschool . Verkondigdenbsp;het Nieuwe Testament hem niet met grooten nadruk, dat Godnbsp;het door Jezus Christus licht wilde maken in den nacht vannbsp;zondige harten? Sprak Lucas 15 niet van een Vader, die eennbsp;zoon liefhad, die zijn goed in ontucht had doorgebracht? Hadnbsp;Jezus in Mattheüs ra niet het Jesajawoord op zichzelf toegepastnbsp;van het gekrookte riet, dat Hij niet zou verbreken? Had de Heernbsp;de Samaritaansche vrouw verstooten, of de zondares in het huisnbsp;van Simon afgewezen, en de overspelige vrouw genade geweigerd? Stellig sprak Hij nimmer de zonde goed, maar over zondaren wilde Hij zich ten allen tijde erbarmen. Zoo verstondnbsp;Heldring zijn Bijbel, en hij begreep, dat ieder, die zich uitnbsp;genade behouden wist, tot roeping en eervolle taak had, de boodschap van ontferming en levensvernieuwing aan de diepst gevallenen door te geven.

Zoo werd hij de eerste, die in ons landjden strijd tegen de pros-tiïiitie binnen het arbeidsveld van de inwendige zending bracht. En met volle overtuiging wist hij het eigen karakter der christelijke philantropie te bepleiten, zelfs één maal te Bremen tegenovernbsp;Wichem^, door het geloof in de vergeving der zonden als haar

^ Heldring aan Beets, a5 October 1849.

2 Heldring aan Beets. 9 October 1852. Wicbern dreigde toen bet verschil tusscben algemeene en christelijke philantropie uit het oog te verliezen. De discussie bracht eenige opschudding, maar van verwijdering tusscben Wichern en Heldring lazen wij niets.

-ocr page 182-

154

Strijd tegen de prostitutie - Zorg voor de verwaarloosde jeugd

beginsel, de liefde tot Ket verlorene om Christus wil als baar wezen, en de Koop op de uiteindelijbe overwinning op de duisternis als baar uitzicht vast te stellen Heldring stond, naar betnbsp;woord van Titus 3 : 4/—8, in de zon van Gods pbilantbropie, dienbsp;hem in Jezus Christus zaligde en vernieuwde, en tot zijn levensroeping maakte, anderen in dienst van zijn Heer in die warmtenbsp;te doen deelen. Doordat bij zichzelf behouden wist, werd bijnbsp;er voor bewaard bij zijn reddingswerk vanuit de hoogte te werknbsp;te gaan. Uit de diepte van een bewust geloofsleven, waarbij bijnbsp;van Gods ontferming in Christus Jezus over eigen leven overtuigd was, bloeide zijn verlangen op om in s Heeren kracht aannbsp;de diepst gevallenen de band ter redding te reiken. Vergevingnbsp;ontvangen en liefde brengen gingen bij Heldring band aan band.nbsp;Wij aarzelen geen oogenblik om bier bet geheim van zijn zoonbsp;alleszins gezegenden arbeid te Zetten te zoeken.

Ook kunnen wij bet niet anders dan in Heldring waardeeren, dat bij den moed bad een wezenlijk onderscheid vast te stellennbsp;tusscben ben, die God in Christus door den Heiligen Geest wel,nbsp;en ben die Hem zoo nog niet kennen. Voor hem stond bet vast,nbsp;dat de algemeene pbilantbropie niet gradueel (trapsgewijze) maarnbsp;essentieel (in wezen en aard) van de christelijke pbilantropie verschilde. Stellig ontkende Heldring niet, dat er in de algemeenenbsp;pbilantbropie christelijke gedachten gevonden werd^'^ bij weesnbsp;deze zelfs in de vrijmetselaarsgezelscbappen aan maar naar zijnnbsp;vaste overtuiging rustte bet christendom ^ in wezen en aard zoonbsp;totaal verschillend van alles wat de menseb van nature bezit /—nbsp;op de eenheid, die de Heer in bet Hoogepriesterlijk gebed schetstnbsp;in de woorden: ,,lk in ben en Gij in Mij, dat zij volmaakt zijnnbsp;tot één.” Christendom was en bleef voor Heldring contact hebbennbsp;met den levenden Christus, die verlorenen zaligen wil.

PIONIERSWERK IN AMSTERDAM

Dit was ook bet standpunt van de beide vrienden C. P. van )( Eegben en Mr Jeronimo de Vries, die in 1844 meer dan eens innbsp;onze boofdstad samenkwamen met een predikant, die doornbsp;zijn arbeid aan de Lombard in de Nes met bet vraagstuk der

t Zie bet 7cle jaarverslag van Steenbeek in de Magdalena-almanak van bet jaar 1853, en vooral ook O. G. Heldring: Gedachten over Innere Mission,nbsp;in: Magdalena Almanak, jaargang 1833, pag. 197214.

-ocr page 183-

135

Verdere arbeid in dienst der Inwendige Zending

redding van gevallen meisjes in aanraking kwam en dringend verlangde daarover te beraadslagen Tot deelname aan denbsp;tweede bijeenkomst werd Heldring, die juist in Amsterdam was.nbsp;uitgenoodigd. De besprekingen in bet belang der ongelukkigennbsp;maakten op bem zulk een indruk, dat bij als bet ware een stemnbsp;vernam, die tot bem zeide, dat bet met de redding der beklagens-waardigen stellig goed zou gaan, want dat God bet willen ennbsp;bet volbrengen beide zou werken. Weliswaar zag bij in ditnbsp;reddingswerk toen nog niet zijn persoonlijke levensroeping, maarnbsp;zijn Kart stond er sinds dien gedenkwaardigen avond voor opennbsp;De beide Amsterdammers kwamen in contact met de eerstenbsp;geneesKeeren van bet buiten-gastbuis en van de genees-, beel- ennbsp;verloskundige school, die verklaarden, dat meer dan eens jeudigenbsp;gevangenen bun bet verlangen badden kenbaar gemaakt op betnbsp;goede pad te keeren en bet betreurden, dat daartoe niet meernbsp;gelegenheid werd geboden. Aan deze verklaring dankt ,,De ver-eeniging tot opbeuring van boetvaardige gevallenen te Amsterdam baar ontstaan, die 22 Juli 1846 voor bet eerst in maande-lijkscbe vergadering bijeenkwam. Heldring ging met de doelstelling dezer vereeniging; bet onder goed toezicht plaatsen vannbsp;berouwbebbenden met onderricbt in de Heilige Schrift en innbsp;allerlei nuttigen arbeid, volkomen accoord. Gaarne hield bij betnbsp;eenmaal verkregen contact met deze vereeniging en baar oprichters aan.

Intusscben zou zich spoedig voor Heldring een nieuw perspectief inzake zijn bemoeiingen op dit cbristelijk-pbilantropiscbe terreinnbsp;openen. De dames De Grave en Van Eerten, werkzaam in de Vnbsp;vrouwengevangenis te Gouda, zonden een ontslagen kamenier ¦ \nbsp;naar Heldring, die destijds absoluut onschuldig, op stel en sprongnbsp;uit een goeden dienst ontslagen, wegens medeplichtigheid aannbsp;een diefstal van een zilveren naaldenkoker tot drie maanden gevangenisstraf was veroordeeld. Met gebroken gezondheid, zondernbsp;kans op genezing, kwam dit meisje bij Heldring, die baar in eennbsp;goed gezin deed verzorgen, tot zij, in baar Heer geloovende, denbsp;eeuwigheid inging

1 nbsp;nbsp;nbsp;Ds De V. (zonder nadere opgave) aan C, P. van Eeglien, 27 Februarinbsp;1867.

2 nbsp;nbsp;nbsp;O. G. Heldring, Binnenlandsche berichten, in; De Vereeniging, Christennbsp;lijke Stemmen, Jaargang V, pag. 185, 186.

® In tegenstelling tot de mededeeling van dit meisje, dat tijdens de

-ocr page 184-

156

Strijd tegen de prostitutie - Zorg voor de verwaarloosde jeugd

NAAR GOUDA

Naar aanleiding van de droeve verkalen, die dit meisje over deze V inrichting deed, besloot Heldring begin Januari 1847 de eenigenbsp;gevangenis voor vrouwen te Gouda te bezoelcen. Een verzoek-scbnFf van vijf meisjes, gencbUtoT de vereeniging tot zedelijkenbsp;verbetering van gevangenen, verschafte hem daartoe een geschiktenbsp;gelegenheid. Bij de gesprekken met deze meisjes bleek hem alnbsp;spoedig, hoe treurig het in die gevangenis gesteld was. Afgeziennbsp;van het feit, dat er geen onderscheid gemaakt werd tusschen denbsp;gevangenen, zoodat kindermoordenaressen, dieveggen en hrand-stichtsters op één zaal verblijf hielden, vernam hij, dat een vrouwnbsp;van het allerminste allooi reeds bezig was slachtoffers te enga-geeren voor een huis, dat zij aanstonds in Den Haag wildenbsp;openen, als de gevangenisdeur zich achter haar gesloten had. Innbsp;gedachten verdiept wandelde Heldring door de gevangenis. Opnbsp;één der zalen zag hij een Bijbel liggen, die hem er aan herinnerde,nbsp;dat aan gevangenen vrijheid verkondigd werd. En met klem drongnbsp;zich in zijn bewustzijn de gedachte naar voren, dat het voor denbsp;\; christenen geen groote zaak kon zijn tegenover de huizen dernbsp;' ontucht een huis van reddende barmhartigheid op te richten,nbsp;waar verlorenen tot Christus konden komen, om vergeving ennbsp;levensvernieuwing te ontvangen. Terwijl hij moeite had om vanwege de bedorven atmosfeer, die op de zalen hing, op de beennbsp;te blijven, wist hij dat zijn hart vervuld was van het verlangen,nbsp;voor zulke ongelukkigen een tehuis te openen. Met zijn vriendnbsp;Beets te Heemstede, die zeer met dit plan sympathiseerde, werdnbsp;overleg gepleegd. Men zocht in diens nabijheid, en ook nog innbsp;Noord-Brabant, naar een gelegenheid voor zulk een gesticht,nbsp;maar zonder resultaat

Intusschen bleek, dat het bezoek aan de vrouwengevangenis te Gouda Heldring zóó had aangepakt, dat een overspanning, dienbsp;reeds lang dreigde, werkelijkheid werd. Te veeJTïaSriiij, doornbsp;bijkans nacht en dag te werken, van zijn krachten gevergd. Denbsp;bijeenkomsten te_ Amsterdam brachten veel werk met zich mede.nbsp;DeTiongersnood in de Betuwe nam hem geheel in beslag. Hoen-

cholera geen predikant de patiënten in de gevangenis bezocht, lezen wij in de Vereeniging, Christelijke Stemmen, Jaargang IV, biz, 467, dat denbsp;predikanten Broedelet en Warmelo dit wel degelijk deden.

1 Dit gegeven is ontleend aan J. de Vries, Geschiedenis van Steenbeek, in: Magdalena-almanak, jaargang I, pag. 37—41.


-ocr page 185-

137

Verdere arbeid in dienst der Inwendige Zending

derloo vroeg zijn volle aandacht. Met de studie van Indië had hij zich zoo intens mogelijh bezig gehouden. Langer Icon de hoognbsp;j niet gespannen blijven, een huitenlandsch verblijf was hoogstnbsp;/ noodzahelijk. Op advies en aanbod van den Heer Jut van Breuhe-leswaard vertrok hij naar Marienberg hij Boppard om zich aannbsp;een koudwaterkuur te onderwerpen. Met een bewogen hart namnbsp;hij, tijdelijk naar hij hoopte, afscheid van zijn vaderland, in hetnbsp;diep besef, dat, zoo God hem de verloren krachten zou willennbsp;terugschenken, veel werk nog door hem verzet zou worden. In zijnnbsp;..Opmerkingen op eene reis langs den Rijn” (1847) wist Heldring Anbsp;aanstonds tijdens de reis zijn indrukken vast te leggen. Onsnbsp;interesseert stellig het meest de beschrijving van een bezoek aannbsp;enkele vrienden te Ems op een der Zondagen, welke beschrijvingnbsp;Heldring zelf meermalen overlas, daar zij een der treffendstenbsp;dagen van zijn leven gold.

Met een roeiboot om zes uur van Boppard vertrokken, wandelde hij van Oberlahnstein naar Ems, om nog tijdig voor kerktijd tenbsp;Ems te arriveeren. Daar er geen Christus-prediking te beluisterennbsp;viel, voldeed Heldring aan het verzoek van zijn vrienden, innbsp;intiemen kring het evangelie te brengen aan de hand van eennbsp;rooster, die Ezechiël 54 ter behandeling aanwees. Tegenover denbsp;trouwelooze herders, over wie geklaagd moest worden: ,,Denbsp;zwakken sterkt gij niet, en het kranke heelt gij niet, en het ge-brokene verbindt gij niet, en het weggedrevene brengt gij nietnbsp;weder en het verlorene zoekt gij niet, maar gij heerscht over hennbsp;met strengheid en met hardheid”, stelde hij Christus als dennbsp;goeden herder, die het verlorene zocht, het weggedrevene terugbracht, het gëbrokene verbond, en het kranke versterkte: en datnbsp;alles met een hart vol liefde en mededongen. Van dit oogenbliknbsp;af wist Heldring, waarom hij enkele jaren geleden tegen zijnnbsp;zin eigenaar was geworden van een landhoeve, ..Steenbeeknbsp;genaamd, op tien minuten afstand van Hemmen gelegen. Nietnbsp;in Heemstede, niet in Brabant, maar in zijn naaste omgeving zounbsp;hij een tehuis voor gevallen vrouwen mogen openen.

AANKOOP VAN ..STEENBEEKquot;

Hier moeten wij even op de geschiedenis teruggrijpen. In 1842 had Heldring een tweede hypotheek gegeven op een goede bierbrouwerij, ondergebracht in de voormalige landhoeve ,,De Eend”,nbsp;later ,,Steenbeek genaamd, naar een kleine beek, die er langs

-ocr page 186-

138

Strijd tegen de prostitutie - Zorg voor de verwaarloosde jeugd

„En voor d’uitkomst willig blind. Stil zijn als t gespeende kind.”


stroomde. Het gebruik van goed bier vond bij goed ter vervanging van den jenever, reden waarom bij den eigenaar te goeder trouwnbsp;aan een tweede bypotbeek bielp om bem voor den verkoop vannbsp;zijn pand te bewaren. Enkele maanden later moest de verkoopnbsp;tocb doorgaan, daar de eigenaar, in de Koop op bet boogste lot,nbsp;al zijn geld in de staatsloterij bad verspeeld. Om eigen geld tenbsp;redden kocbt Heldring ,,Steenbeek” tegen slooperswaarde. September 1842 schreef bij aan Groen; ,,Vaak dacbt ik, ware ik eennbsp;man als Fliedner, ik zou misschien daar iets soortgelijks kunnennbsp;ondernemen. Doch ook hierin wacht ik maar die wenken Godsnbsp;af, die mij zoo noodig zijn om in iets te treden, waaraan zooveelnbsp;verbonden is, en waartoe zooveel behoort. Ik zal trachten het tenbsp;veilen of te verhuren. Zoo de Heer het mij dan doet behouden,nbsp;zal ik trachten, het tot een zegen voor verdoolden in te richten.nbsp;Ik ben mijzelf nog niet bewust, dat de Heer er mij toe roept.nbsp;Zag ik dat, dan betrad ik dien weg zeker. Hij, die mijn kapitaalnbsp;ledde, geeft mij ook zeker interest Enkele maanden laternbsp;schreef hij eveneens aan Groen: ,,Het gebouw blijft ledig. Ik Iaatnbsp;het nu staan in afwachting op iets goeds voor het rijk Gods. Alsnbsp;belasting en onderhoud gedekt zijn, is het ten dienste. Ik heb welnbsp;eens gedacht aan een kweekschool voor catechiseermeesters, colporteurs en zendelingen, doch ik weet den weg niet” Dat hijnbsp;het meer dan eens moeilijk had onder den koop, spreekt vanzelf.nbsp;Iedereen schudde het hoofd er over, in navolging van Holdingsnbsp;schoonvader, die er weinig over te spreken was, al moest hij toegeven, dat Heldring in de gegeven omstandigheden moeilijk andersnbsp;had kunnen handelen. Toen de discussie zelfs in een droom desnbsp;nachts werd voortgezet, hoorde Heldring zich toefluisteren:

Van dat oogenblik af baarde ,,Steenbeek voor Heldring geen zorgen meer. Hij achtte zich met het bezit gelukkig, en beslootnbsp;het te houden, in de hoop, dat de Heer hem een weg zou aanwijzen, waaruit bleek, welk doel Hij met dit alles had. Hij wasnbsp;zeer voorspoedig met het sloopen en verkoopen van de brouwerij,nbsp;en verhuurde een en ander op korten termijn, omdat hij zijnnbsp;bezit altijd beschikbaar wilde houden voor eenig doel in verband

1 Heldring aan Groen, September 1842 (zonder nadere dateering).

- Heldring aan Groen, 3 November 1842.

-ocr page 187-

159

Verdere arbeid in dienst der Inwendige Zending

met Ket Koninkrijk Gods. Vier jaren later sckreef kij wederom aan Groen: „Het is mij, alsof God mij wijst op een groote verandering, die nu aanstaande is , om in dien zelfden brief éénnbsp;van zijn meest markante woorden neer te sckrijven: ,,Ik ben nooitnbsp;gelukkig, dan alleen als ik in t geloof kan kandelen Wanneernbsp;wij de ernst van dit woord tot ons laten doordringen, begrijpennbsp;wij eenigszins, wat er in Heldring moet kebben omgegaan, toennbsp;kij in Ems, bij de behandeling van dat treffend Bijbelgedeeltenbsp;uit Ezeckiël 34, verstond, dat God kern den lang verwachtennbsp;wenk gaf, ket reddingswerk ter hand te nemen.

' Verkwikt naar lichaam en ziel reisde kij naar zijn vaderland teiugi om aanstonds bij zijn thuiskomst zijn huisonderwijzer Bouwhuisnbsp;met de kanden in ket kaar te vinden vanwege de moeilijkheden,nbsp;verbonden aan ket plaatsen van enkele ontslagen gevangenen.nbsp;Eén meisje was tengevolge van kaar zondig leven zóó zwaarnbsp;ziek, dat zij in ket gezin, waar zij was, niet langer kon blijven.nbsp;Een tweede was zóó ruw en ongetemd, dat zij niet van gehoorzaamheid wilde weten, terwijl een derde groot gevaar opleverdenbsp;voor kaar omgeving. Goede raad was kier niet duur, want kijnbsp;was reeds gegeven. Steenbeek zou als een toevluchtsoord geopendnbsp;worden door God, die Heldring als gevolmachtigde daartoe geroepen kad. Want koeveel er ook voor gezinsverpleging te zeggennbsp;viel, de drie daareven vermelde gevallen gaven vanuit de prac-tijk met klare taal de bezwaren aan, die daaraan verbondennbsp;waren, zoodat de opening van een tehuis niet anders dan wen-sckelijk kon worden genoemd. Immers nimmer mochten de innbsp;een gezin opgenomen verpleegden door een mogelijk nog verborgen ernstige ziekte of verleidend optreden, gevaar opleverennbsp;voor de omgeving, terwijl ter gewenning aan geregelden arbeid,nbsp;orde en tucht goed toezicht van den ochtend tot den avond ver-eisckt werd. Met vreugde aanvaardde Heldring dan ook zijnnbsp;roeping te zorgen, dat Steenbeek zoo spoedig mogelijk zou kunnennbsp;Worden geopend.

Elisabeth Ery ^ zou bij een volgend bezoek niet meer de aandacht mogen vestigen op een gebrek aan goede doorgangs-

^ Heldring aan Groen, 50 November 1846.

^ De Qualcersvrouwe Elisabeth Fry, door Wichem ,,de koningin in het rijk der barmhartigheid” genoemd, werkte onder gevangen vrouwen innbsp;Engeland. In verschillende woningen van Réveil-mannen hield zijnbsp;meetings, ondermeer ten huize van Da Costa en Van Eik. Groen hoorde

-ocr page 188-

i6o

Strijd tegen de prostitutie - Zorg voor de verwaarloosde jeugd

Kuizen in Nederland Vanzelfsprekend waren daar ecKter geen geringe kosten aan verbonden, maar een tot viermaal herbaaldenbsp;gift van ƒ 500.—lt; van C. P. van Eegben ^ gaf bem moed, omnbsp;in bet najaar van bet jaar 1847 een collectereis door ons vaderland te ondernemen. Hoe vërKeugd was Tiij, dat de daarevennbsp;genoemde warme vriend der cbristelijke pbilantropie bereid wasnbsp;de administratie der binnenkomende gelden op zicb te nemen!nbsp;Maanden achtereen bezocht Heldring de boofdplaatsen van onsnbsp;1 vaderland, en overal sprak bij over dat ééne onderwerp uitnbsp;lEzecbiël 34. Zoo werd zijn krachtig woord alom in den landenbsp;geboord en kon bet niet nalaten diepen indruk te maken. Velennbsp;openden bun beurzen, voordat Heldring nog maar één woord overnbsp;bet doel van zijn komst bad gesproken. Beets belegde in zijnnbsp;pastorie te Heemstede verschillende samenkomsten, om Heldringnbsp;in de gelegenheid te stellen zijn goede zaak te bepleiten Doedesnbsp;stond, met anderen, trouw op zijn post. De benoodigde geldennbsp;kwamen bij elkaar, waardoor Heldrings Godsvertrouwen niet beschaamd bleek. En als bij op zijn reis moeilijkheden ontmoette,nbsp;overwon bij deze door te denken aan bet eene schaap, dat verloren was

GEBREK AAN WAARDEERING

Het zal moeilijk blijven ons in te denken, boe Heldring in de eerste jaren, bij alle waardeering, toch ook veel geleden beeftnbsp;onder de onwaardige houding, die men in vele kringen tegenovernbsp;zijn Steenbeek-arbeid aannam. Menigeen vond bem eenvoudignbsp;dwaas om werk met zulk een riskanten uitslag aan te vatten.nbsp;Waarom werden geen jonge menscben geholpen, waar tenminstenbsp;eer mee behaald kon worden? Het scheen, of vriend en vijandnbsp;getrotseerd moesten worden. De straatsteenen vlogen bem bijnanbsp;tegen bet hoofd Want niemand was er, die niet duizenden

haar in „Bellevue” een toespraak houden over de verantwoordelijkheid der aanzienlijken voor de eeuwige belangen der onderhoorigen. Vgl. Da Costanbsp;aan Groen, in: Brieven van Da Costa aan Groen, deel I, pag. 6a.

\ ^ O. G. Heldring, Het doorgangshuis, in: 'Volksalmanah voor tijd en eeuwigheid, derde jaargang, 1851, pag. 104.

^ Heldring aan Beets, 8 September 1847.

^ Beets aan Heldring, a? September l847-Heldring aan Van der Brugghen, a October 1847.

® O. G. Heldring, Correspondentie en berichten, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang IV, pag. 404-

-ocr page 189-

i6i

Verdere arbeid in dienst der Inwendige Zending

bezwaren bad. Wel wilden velen de Maria Magdalena van Raïaël of Correggio waardeeren, maar de werkelijk boetvaardigenbsp;zondares lieten zij met onbewogen bart links liggen. Vanzelfsprekend leed Heldring bet meest onder de miskenning van zijnnbsp;geestverwanten. Aan Da Costa klaagt bij: „Juist gisteren, toennbsp;ik wederom dieper ingeleid werd in betgeen ik ondernam voornbsp;de gevallen meisjes, werd mijn bart in bet aanschouwen van allenbsp;miskenning en verachting zeer bezwaard. Nochtans kon ik nietnbsp;anders dan neerzinken aan de voeten van mijn Middelaar ennbsp;zeggen: ,,Geef mij een zegen uit genade, en een loon uit ontferming, ik zal Uwe smaad tot mijn eer op mij nemen In eennbsp;ander schrijven, eveneens aan Da Costa, lezen wij, dat bij eennbsp;brief van Da Costa bijkans niet durfde te openen, omdat bijnbsp;slechts zelden brieven ontving van broeders, waarin geen boozenbsp;Woorden stonden. En in dezen zelfden brief schrijft bij: ,.Degenen,nbsp;die naar mijn gedachten mijn arbeid zouden goedkeuren, zijn mijnbsp;vreemd geworden ’ ?. Zelfs Groen moest Heldring terechtwijzennbsp;wegens hardheid van oordeel naar aanleiding van stukken overnbsp;den strijd tegen de prostitutie (waar volgens Groen de damesnbsp;zich aan gekwetst hadden) door zijn vraag: ,,Geeft gij in dezen\nbsp;niet te veel gehoor aan de stem der wereld?” De bezadigdenbsp;Pierson had bij herhaling zijn goedkeuring over beide stukken innbsp;het Réveil-tijdschrift uitgesproken En hoe weinig hoopvol velenbsp;predikanten tegenover het reddingswerk stonden blijkt misschiennbsp;het best uit het woord van Van der Brugghen tot Heldring:

,,Geloof, geloof en nog eens geloof is noodig, en wanneer God het ons in genade schenkt, zijn collega’s dikwijls meer blusch-middelen dan blaasbalgen”

W^ij zagen vroeger reeds, hoe het vooral Beets en Da Costa geweest zijn, die Heldring er voor bewaard hebben eenigen vasten vorm te geven aan de gedachte, die in dezen tijd meermalen bijnbsp;hem opkwam, om het vaderland te verlaten. Aan Da Costanbsp;schreef Heldring: „Gij zoudt geen mensch op aarde vinden, dienbsp;zich er meer over verblijdde dan ik, als gij ook in mijn huis waartnbsp;ingekeerd. Het zou opwegen tegen alle miskenningen sedert langnbsp;ondervonden. Ik zou zeggen: ,,Nu is het mij goed. En zie, nu

' Heldring aan Da Costa 2 Heldring aan Da Costa

1847 (zonder nadere dateering). 1847 (zonder nadere dateering).nbsp;® Heldring aan Groen, 15 November 1847.

4 Van der Bruggben aan Heldring, 22 October 1847.

11

-ocr page 190-

102

Strijd tegen de prostitutie - Zorg voor de verwaarloosde jeugd

Iaat it u niet meer los, totdat gij, als t u lust, deze sckuld kekt ketaald En aan Beets sckreef kij kort na de opening vannbsp;Steenkeek: ,,Dagen lang lag uw krief, geliefde vriend in Ckris-tus den Heer, kij mij, en altijd was mij ket kerdenken van uwnbsp;woorden aangenaam. Telkens zag ik, als ik uw krief las, dat iknbsp;niet doolde, ook niet in den vorm ”% Hoe kunkerde Heldring naarnbsp;eenig klijk van meeleven en waardeeringï Tock lag ket gekeimnbsp;van ket feit, dat kij staande kon klijven en moedig voorwaartsnbsp;kon gaan, in zijn persoonlijk geloofsleven. Een melodiekoekje metnbsp;verzen door Heldring zelf gesckreven kegint met dit versje:

Mag ik slechts verwerven,

Dat Hij mijner is;

En mijn hart, tot aan mijn sterven.

Zijne trouw verzekerd is;

Dan deert mij geen lijden.

Kan ’k mij slechts in zijne liefd’ verblijden.

Door goed en kwaad geruckt keen mockt Heldring intusscken zoover komen, dat, na enkele noodzakelijke veranderingen, Steenkeek 1 Januari 184^ met vier verpleegden geopend kon worden.nbsp;In ket jaar, datTlë revokifiëkoorts sterk in Europa zou woeden,nbsp;mockt Heldring een omwenteling ten goede inleiden op ket terreinnbsp;van de prostitutie-kestrijding. Wel kad kij ket woord van Doedesnbsp;toen nog niet gelezen, maar t was wel reeds grondig tot ket zijnenbsp;geworden: ,,0, ket is zoo keerlijk, To'orrroAcoAoa (ket verlorene)nbsp;te kekouden En ket zou in toenemende mate zijn levensvreugde worden te mogen ondervinden, dat steeds meerderen metnbsp;kern die vreugde wilden deelen, al zou ket nog lang duren voornbsp;in Nederland de strijd tegen de prostitutie alle impopulariteit verloren zou kekken.

ZUSTER PIETJE VOUTE Bijzonder gelukkig was Heldring in de keuze der eerste directricenbsp;van Steenkeek. \Vij denken aan zuster Pietje Voute, die ziek alsnbsp;tweede directrice in ket Diaconessenkuis te Utreckt gaf aannbsp;ziekenverzorging en leiding in de kuiskouding. Gekoren tenbsp;Amsterdam den óden Novemker 1804 uit een nog aan de oudenbsp;Eranseke réfugié s verwant geslackt, kenmerkte zij ziek reeds in

^ Heldring aan Da Costa, 1847 (zonder nadere dateering).

2 nbsp;nbsp;nbsp;Heldring aan Beets, 1848 (zonder nadere dateering).

3 nbsp;nbsp;nbsp;Doedes aan Heldring, 15 Maart 1850.

-ocr page 191-

163

Eerdere arbeid in dienst der Inwendige Zending

Kaar jeugd door een diep gevoel van mededoogen met gevallenen. Gedurende de kleine dertig jaren, dat zij zich gewijd heeft aannbsp;de roeping, om met ernst en liefde zondaressen tot Christus tenbsp;brengen, heeft zij niet alleen haar geheele vermogen aan de uitbreiding van ,,Steenbeek” besteed, maar heeft zij ook met zeldzame trouw en steeds toenemende zelfverloochening, vaak ondernbsp;zwaar lichaamslijden, over de aan haar zorgen toevertrouwdenbsp;meisjes en vrouwen gewaakt. Ook zij heeft, evenals haar assis-tente-diacones Johanna, gedeeld in den smaad, dien de menschennbsp;van die dagen in ruime mate hun aandeden, die in eerlijke na-volging van Christus zich over het verlorene wilden ontfermen.nbsp;Heldring waardeerde haar zeer. Aan Beets schreef hij: ,,0, datnbsp;gij dat hoofd van ,,Steenbeek” dikwijls zaagt in hare steeds toenemende wijsheid, liefde en zorg. Welk een parel gaf de Heer innbsp;haar. Het gaat zoo gezegend op ,,Steenbeek , dat ik mij nietnbsp;genoeg verwonderen kan. Het is daar een tooneel van genade ennbsp;liefde, zooals weinigen ooit op aarde dachten te zullen aanschouwen En twee jaar later spreekt Heldring er, eveneens tegenovernbsp;Beets, zijn dankbaarheid over uit, dat juffrouw Voute tijdens eennbsp;stormperiode onder de analysten zóó kalm, fiks en beraden wist opnbsp;te treden, dat zij den toestand volkomen meester bleef Veelnbsp;brieven zijn ons niet van de hand van Steenheeks eerste directricenbsp;bewaard gebleven. Vermoedelijk zal de tijd voor uitgebreide correspondentie haar wel ontbroken hebben. Aan Beets schreef zij:nbsp;,,Vergeef dit haastig geschrijf, ik ben eigenlijk te moe.” Maar uitnbsp;die enkele korte brieven aan den prediker van Heemstede, kunnennbsp;wij haar stellig nog wat nader leeren kennen. Wij denken aannbsp;de volgende uitspraken ^: ,,Zeker weet ik het, dat ik in Hem, dienbsp;mij liefheeft, diegenen, die mij omringen waarlijk liefheb, en haar

allen beschouw als meest geliefden van den Heer.” ...... ,,Hoe

langer hoe meer gevoel ik, dat zoo de liefde Christi niet dringt,

het werk op ,,Steenbeek” moeilijk is.” ........Aan uwe voorbede

blijf ik mij bevelen, doch niet alleen mij, ook onze waarden, veel geliefden vriend Heldring. Zijn leven schijnt mij zoo onmisbaar.nbsp;Laten wij toch veel voor hem bidden, en smeeken dat hij tot eernbsp;van zijn grooten Meester nog lang moge werkzaam zijn.” ......

^ Heldring aan Beets, 26 September 1849.

^ Heldring aan Beets, 28 Juni 1851.

^ P. Voute aan Beets, 15 Februari 1849 en 22 Maart 1850 (aanwezig in bet Beets-archief te Amsterdam).

-ocr page 192-

104

Strijd tegen de prostitutie - Zorg voor de verwaarloosde jeugd

„Zoo wij onze Icweelcelingen laten vertreltlcen voordat er van een waaracKtige verandering spraice is, wat baat bet? Wat vermagnbsp;bet uitzet, dat wij ze meegeven, wat de goede dienst, die wij zenbsp;bezorgen?

Wanneer wij van deze woorden van juffrouw Voute kennis nemen, dringt zicb als eenige conclusie vanzelf naar voren, datnbsp;Heldring op niemand beter een beroep bad kunnen doen, dan opnbsp;baar, die jaren lang den waren Réveil-geest in baar zoo moeilijken, maar gezagenden werkkring zou weten uit te dragen. Opnbsp;de groote Rijnlandscbe Unie der Inwendige Zending te Elberfeldnbsp;in 1851 sprak de president bij enkele waardeerende woorden overnbsp;Steenbeek; ..Hebt dames, die een volkomen bart voor de zaaknbsp;bezitten, en gij bebt een asyl. Hebt deze dames niet, en gij bebtnbsp;met ƒ 20.000 of ƒ 40.000 niets. Deze woorden oogstte Heldringnbsp;als een verdiende buide in voor baar, die zijn levenswerk met vollenbsp;toewijding wilde steunen.

HET EERSTE BESTUUR AAN HET WERK Was ,,Steenbeek” l Januari 1848 reeds geopend, de sticbtings-acte werd eerst 5 October door notaris H. J. Weyland gepasseerd.nbsp;Als eerste bestuurderen moeten met Heldring genoemd worden:nbsp;Dr Nicolaas Beets (die bet gouden jubileum nog beleven zou)nbsp;Mr J. J. Teding van Berkhout, Mr J. J. L. van der Bruggben,nbsp;Dr J. I. Doedes, C. P. van Eegben, Mr J. Messcbert van Vollenboven en Mr Jeronimo de Vries. Allereerst werden alle zeilennbsp;bijgezet om een rentelooze leaning van ƒ 15.000.^ met aandeelennbsp;van bonderd gulden te plaatsen Vooral Beets en Heldringnbsp;gaven geen kamp om deze zaak tot een goed einde te brengen.nbsp;Hoevele brieven gingen in Hemmen op de post! Maar de leaningnbsp;werd geplaatst, waardoor Steenbeek voor ƒ 12.000 met alle behuizingen en gronden aan de Stichting kon worden overgedaannbsp;en ƒ 5.000 in kas bleef voor verbouwing en inrichting. Daardoornbsp;kon reeds 8 Augustus 1850 bet vergroote asyl, waar Heldring eennbsp;belangrijk aandeel aan bad gehad, door bet geven van allerlei

^ Bij die gelegenheid kreeg Beets in 1898 het volgende telegram, dat in het Beets-archief bewaard wordt: ..Steenbeeks vergadering, dankbaar voornbsp;groetenis en herinnering uwerzijds, bidt u Gods rijksten zegen toe. Ver-hooge ook deze gedenkdag met menige levenservaring in u de Simeons-stemming”. Pierson.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;¦** 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;* '

2 Reeds in 1835 was deze leening afgelost, dank z^net Ischenken van vele aandeelen ter gelegenheid van Heldrings zilver^ ambtsjubileum.

-ocr page 193-

Vertiere arbeid in dienst der Inwendige Zending nbsp;nbsp;nbsp;165

aanwijzingen, tot aller vreugde worden ingewijd. Na de uitbreiding, die in 1836 plaats vond, kon ,,Steenbeek” langen tijd naar bebooren aan baar doel beantwoorden, waarbij van een obser-vatie-buisje in 1853, in goed vertrouwen op Gods bulp gebouwdnbsp;(want bet geld was er nog niet), dankbaar werd gebruik gemaakt.nbsp;Heldring bekoorde evenmin als Fliedner tot die angstige men-scben, die geen steen van een nieuw gebouw durven metselen,nbsp;oer de som voor gebouw en inboedel bijeen was gebracbt. Denbsp;Heer van Hemmen, collator en bezitter der Hemmenscbe kerk, lietnbsp;in bet jaar 1834 dicbt bij Steenbeek een nieuwe, ruime pastorienbsp;bouwen, waardoor Heldring in staat gesteld werd geregeld eennbsp;oog in t zeil te bouden.

Tbans willen wij zien, boe de verpleegden op ,,Steenbeek kwamen, boe zij er verblijf bielden en boe zij er vandaan kwamen.nbsp;De jaarlijkscbe verslagen van Heldring van den arbeid op ,,Steenbeek in de Magdalena-almanak, terecbt door Doedes naar vormnbsp;en inboud interessant genoemd, verschaffen daarvoor tal vannbsp;belangrijke gegevens. Vijand als Heldring was van alles wat aannbsp;opsieren en kleuren deed denken, teekende bij de licbt- maarnbsp;vooral ook de schaduwzijde zoo trouw mogelijk naar de werkelijkheid van bet leven op de inrichting. Het roemen in de genadenbsp;van Christus wist bij immers alleen gegund aan ben, die diepenbsp;wegen gingen ^. Genoemde almanak gal Heldring uit om belangstelling en offervaardigheid voor zijn arbeid gaande te bouden.nbsp;Vooraanstaande predikanten, als Hasebroek, Bronsveld, Vannbsp;Rbijn, Gunning en Doedes waren zijn medewerkers, wat mogelijknbsp;te danken was aan een lichte verzuchting van Doedes, die eensnbsp;aan Heldring schreef; ,,Konden wij op den duur de Magdalenanbsp;wat meer kracbtigen soep doen gebruiken, maar t zijn niet allennbsp;koks, die lange messen dragen” Behalve de almanak verzorgdenbsp;Heldring in 1830 met enkele bevriende collega s ,,Het Huisaltaar”, waarin bij aan zijn lezers ,,een handboekje voor godsdienstige huisgezinnen” aanbood. Stellig hebben zijn drukkenbsp;werkzaamheden hem verhinderd uitvoering te geven aan zijnnbsp;reeds goed voorbereid plan een periodiek als ,,Christelijk Vrouwenleven” onzer dagen, eveneens ten bate van Steenbeek, te verzorgen. Aan werklust voor de zaak van zijn Koning ontbrak bet

^ Zie Ket 5lt;ie jaarverslag van Steenbeelc, 1853,

2 Doedes aan Heldring, 13 December 1834.

-ocr page 194-

i66

Strijd tegen de prostitutie - Zorg voor de verwaarloosde jeugd

Kem nooit. Wel aan tijdl En koe keeft kij dezen uitgelcocktl Hoe kwamen nu de verpleegden naar „Steenkeek ’?

NAAR „STEENBEEK” Hiermede kekken wij de vraag naar de oorzaken van de prostitutienbsp;in ket midden der vorige eeuw in onzen gezicktskring gekregen.nbsp;Heldring keeft ziek daar zeer kewust mee kezig gekouden. Vooralnbsp;in ket igde verslag van „Steenkeek”, anno 1867, is kij grondig opnbsp;dit prokleem ingegaan. Allereerst wees kij op ket geringe loonnbsp;voor ket verrickten van arkeid in verkonding tot de in die dagennbsp;keersekende weelde. De meeste prostituées kwamen uit gezinnennbsp;van werklieden en eenvoudige amktenaren, waar met armoedenbsp;geworsteld moest worden. Aan ket verlangen naar weelde, dat alsnbsp;reactieversckijnsel optrad, kon door ket lage loon der dienst-koden niet worden voldaan, zoodat naar ongeoorloofde middelennbsp;werd uitgezien om meer geld te verdienen. Na op de uitkuizigkeidnbsp;der kerkelijke en onkerkelijke menseken gewezen te kekken, ker-innerde kij aan ket ontkreken van degelijk godsdienstonderwijsnbsp;kij toenemend ongeloof. Voor de meeste verpleegden was de kerknbsp;in die mate een vreemde, dat ket ,,Onze Vader ’ al evenminnbsp;eenige kekendkeid genoot als ,,De tien gekoden”. Daarkij kwam,nbsp;dat ket meest elementaire onderwijs kij verreweg de meeste slackt-offers der prostitutie vrijwel gekeel kad ontkroken. Van de zes-konderdvijftig verpleegden, die ,,Steenkeek” indenjare 1866 sindsnbsp;de opening kad opgenomen, kon kijna niemand kij de opnamenbsp;lezen of sekrijven. Luikeid, traagkeid en verlangen naar zingenotnbsp;konden daardoor moeilijk uitklijven. Voorts wees Heldring op denbsp;menigvuldige sleckte verkouding van stiefmoeder tot stiefdockter,nbsp;op de weinig ckristelijke verstandkouding van de kuisvrouwen totnbsp;kaar dienstkoden, die s avonds uitgaan, zonder dat er ooitnbsp;navraag naar ket waarkeen wordt gedaan; op ket gemis aan edelenbsp;genoegens en de aanwezigkeid van tal van verleidingen op uitgangsdagen, waarkij de droevige gevolgen van kermis en pleizier-treinen niet ondersekat mockten worden; op de kelasting vannbsp;dienstkoden koven de 18 jaren, waardoor menig meisje op eennbsp;gevaarlijken leeftijd, ter vervanging door een jongere, werd ontslagen, en tot ledigkeid werd veroordeeld; en ten slotte op denbsp;moeilijkkeden, die aan den terugkeer van den weg des verderfsnbsp;verkonden waren. Bij een andere gelegenkeid wees kij opnbsp;moeders, die iedere zedelijke gedackte kij kaar opgroeiende kin-

-ocr page 195-

167

éérdere arbeid in dienst der Inwendige Zending

deren tracKtten te dooden, en tenslotte dwingend te werk gingen om geld in Kuis te brengen door middel van den dienst der zonde.nbsp;Hoe zou Heldring de ontzetting uit de ouderlijke macKt Kebbennbsp;toegejuicbtl Ook maakte Heldring zijn lezers attent op bet grootenbsp;aantal onechte kinderen, dat ,,Steenbeek” bezoekt. Hoe leden zijnbsp;vaak dagelijks onder de schande, die zij van bun geboorte af metnbsp;zich meedroegen. Hoe was geen enkel middel onbeproefd gelaten om deze schepselen ten val te brengen! Geen goud werdnbsp;daartoe gespaard Niet minder ernstig trof bet Heldring, dat talnbsp;van weesmeisjes uit weeshuizen op ,,Steenbeek moesten wordennbsp;opgenomen. Stellig moest daarvan veel op rekening gesteldnbsp;worden van de treurige opvoeding der meisjes, vóór zij dennbsp;drempel van bet weeshuis overschreden. Doch dit nam niet weg,nbsp;dat Heldring van meening was, dat ook in de weeshuizen denbsp;leiding te weinig uit beschaafde kringen gerecruteerd en de opleiding te eenzijdig op scboolwetenscbap en omgang met de naaldnbsp;werd ingesteld. Een goede dienstbode moest nu eenmaal niet metnbsp;bouten banden staan, wanneer zij een betrekking aanvaardde.nbsp;Hoe zou Heldring zich in de christelijke en maatschappelijkenbsp;opvoeding verheugd hebben, die thans aan de weesmeisjes tennbsp;deel valt, die bijvoorbeeld op de ,,Martba-Sticbting” te Alpbennbsp;aan den Rijn of op ,,Neerboseb baar opleiding genieten!......

Dankbaar en gelukkig was Heldring als weer nieuwe boetvaar-digen een slechte omgeving wisten te ontvluchten. Aan Beets schreef bij 20 Februari 1850:! ,,Deze week kwamen er vijf. Hieronder twee lieve vluchtelingen. Zij ontvloden uit een slecht buis.nbsp;Brummelkamp nam ze een nacht op. De eene negentienjarigenbsp;was voor ƒ 56..— van een andere waardin gekocht, en werd metnbsp;argusoogen bewaakt. Zoo werd zij gekleed, dat zij nooit op straatnbsp;kon komen. Met een tweede vluchtte zij naar Brummelkamp,nbsp;wiens naam zij bad booren noemen. In gesloten rijtuig zijn zijnbsp;buiten Arnhem gebracht. Eindelijk zagen zij de vrijstad. Het wasnbsp;mij aandoénlijk. Ik zag ze nog in bare balkleeren. Ik moest ooknbsp;wel met baar weenen van vreugde. Zulk een brief-fragment laatnbsp;nog bet duidelijkst zien. boe Heldring met deze meisjes meeleefde.nbsp;Hoe genoot bij ook, als bij nieuw-aangekomenen, die, ondanksnbsp;den felsten laster over ..Steenbeek”, toch aan baar besluit vasthielden, zich daar te laten opnemen, de eerste band van reddingnbsp;1 Zie bet 12de jaarverslag van Steenbeelc, i860.

-ocr page 196-

i68

Strijd tegen de prostitutie - Zorg voor de verwaarloosde jeugd

Iton aantieden. Op de stoomboot kwam bet meer dan eens voor dat „buurlingen des satans” door bang maken, verleiden en misleiden alles in bet werk stelden, om de boetvaardigen de aanlegplaats van ,,Steenbeek’ voorbij te doen varen Wanneer zij ditnbsp;niet deden, wist Heldring met oprechte boetvaardigheid te doennbsp;te hebben. En daar stond toch allereerst zijn toevluchtsoord voornbsp;open.

Ter voorkoming van misverstand moge ook opgemerkt worden, dat ,,Steeribeek ”, in tegenstelling tot de verwachting van de bekende wijze opmerkers, geen toevlucht werd voor aïgeleeïdenbsp;prostituees. Nimmer en nooit zou Heldring de deuren van zijnnbsp;reddingshuis voor zulke ongelukkigen gesloten hebben, doch hetnbsp;feit was niet anders, dan dat deze zich niet kwamen melden. Wel

y moesten maar al te vaak zeer jeugdige slachtoffers op ,,Steenbeek” opgenomen worden. In het jaar 1870 waren er bijvoorbeeld drieëntwintig verpleegden van vijftien tot twintig jaar te Zetten, watnbsp;Heldring aanleiding gaf om bij vernieuwing krachtig tegen denbsp;verleiding van minderjarigen te protesteeren.

Het ging Heldring aan zijn hart, dat hij in de eerste jaren bij herhaling om financieele redenen afwijzend op een verzoek totnbsp;opname moest beschikken Om ,,Steenbeek ” voor financieelenbsp;ontwrichting te bewaren kon hij niet verder gaan, dan hij reedsnbsp;ging, door toe te staan, dat iedere bestedeling het dubbele kosttenbsp;van hetgeen er voor betaald werd Maar ijverig zon hij op middelen om de kas van ,,Steenbeek ” te versterken. Wie kon als hijnbsp;een beroep doen op de barmhartigheid? Doch hoe vaak verklonknbsp;zijn roepen om steun als een stem in een woestijn en had hij metnbsp;den grooten geldnood te kampen? Dat ,,Steenbeek ” wegens denbsp;tekorten nog eens gesloten zou moeten worden, zag hij werkelijknbsp;meer dan eens als het zwaard van Damocles boven zijn hoofdnbsp;hangen. In het 5de jaarverslag lezen wij: „Hoe kommerlijknbsp;moeten wij hier in ons land ons aanzijn van dag tot dag rekken.nbsp;In Duitschland en Engeland worden zulke inrichtingen door dennbsp; staat of de ingezetenen begunstigd. Hier ach? Wat geeft denbsp;staat er om, en hoe klein is het getal dergenen, die zich steeds overnbsp;ons ontfermen. Met hoeveel moeite moeten wij ons staandenbsp;houden. Niemand onzer wordt ook voor het kleinste bezoldigd.

^ Zie 20ste jaarverslag van Steenbeek, 1868. 2 Zie 8ste jaarverslag van Steenbeek, 1856.nbsp;^ Zie 5de jaarverslag van Steenbeek, 1855.

-ocr page 197-

i6q

Verdere nrbeid in dienst der Inwendige Zending

Nochtans voeren wij een strijd tegen de vreeselijhste zonde.” Gelukkig heeft God hem voor de ramp van sluiten bewaard,nbsp;door langzaam maar zeker de christenheid tot de orde te roepennbsp;en haar van haar roeping ook tegenover ,,Zetten te doordringen.nbsp;Meerderen gingen verstaan, zulks in navolging van Ximenes vannbsp;Toledo, die des nachts met een lantaren uitging om de armennbsp;onder den hlooten hemel op te sporen, hoe het de groote taak desnbsp;tijds en de roeping der christengemeente was, overal af te dalennbsp;in de holen der armoede en ellende om er genezing aan te hrengen,nbsp;gedachtig aan het woord van Heldring, dat over de donkerstenbsp;geschiedenis het licht van Gods erbarmen nog kon opgaan.

Op tal van plaatsen werden vereenigingen of comité s opgericht, die zich in samenwerking met ,,Steenbeek over de gevallenennbsp;wilden ontfermen, waarbij tot vreugde van Heldring de richtings-strijd nimmer eenige schade deed. Hofstede de Groot liet niet nanbsp;in. het tijdschrift ,,NVaarheid en Liefde een warm woord voornbsp;,,Steenbeek” te schrijven, diep overtuigd als hij was, dat zulk eennbsp;inrichting de kracht en de waarde van het christendom nog hetnbsp;best deed verstaan. Krachtig wekte Heldring de lezers van zijnnbsp;jaarverslagen op, om het reddingswerk ter hand te nemen, bezieldnbsp;door de liefde, die zonder zoetelijkheid al het onheilige durfde aannbsp;te pakken. Redden en heiligen gingen dan ook bij Heldrings liefdenbsp;steeds hand aan hand.

OP „STEENBEEK”

Hoe leefden nu de verpleegden op ,,Steenbeeh”? Ter beantwoording van deze vraag hebben wij vooral op drieërlei te letten, ten j eerste op het beginsel der vrijheid, ten tweede op den geregelden ;nbsp;arbeid en ten derde op de godsdienstige vorming.

Als goed Protestant hield Heldring krachtig vast aan het beginsel der vrijheid, waarmee hij allen dwang het goede te doen anders ^nbsp;dan uit eigen overtuiging buiten ,,Steenbeek sloot. Vrijwillignbsp;kwamen de vrouwen naar Zetten, en nimmer heeft Heldring vannbsp;,,Steenbeek ' een gevangenis voor jeugdige gevangenen of eennbsp;klooster willen maken. Dag en nacht was het mogelijk de inrichting, die men vrijwillig was binnengegaan, ook weer naar eigennbsp;vrije keus te verlaten. Terwijl de toegangsdeur van ,,Steenbeeknbsp;van buiten al niet functioneerde, was zij van binnen uit nacht ennbsp;dag te openen en nimmer_Qp„slat- Zonder dit beginsel van vrijheidnbsp;achtte Heldring iédere poging tot ware redding tot mislukking

-ocr page 198-

170

Strijd tegen de prostitutie - Zorg voor de verwaarloosde jeugd

gedoemd. Geloof in den Heer, de liefde van en de verknoclitlieid aan de directrice moesten als een magnetische kracht de verpleegden vrijwillig in de inrichting doen hlijven. Juist door dezennbsp;aanpak werd het verantwoordelijkheidsbesef bij de verpleegdennbsp;krachtig bevorderd. Wilden zij alle waarschuwingen ten spijt,nbsp;toch weer in het zondige leven terugvallen, dan schreven zij zichzelf daarmede Jezus’ woord op het voorhoofd: ,,Gij hebt uwnbsp;behoud niet gewild. Meermalen kwam het voor, dat een verpleegde, bij gebrek aan moed om het besluit tot vertrek ten uitvoernbsp;te brengen, in stilte hoopte weggezonden te worden. Bij intuïtienbsp;wist Heldring, dat het in zulk geval geboden was alle dreigingnbsp;weg te laten, daar de weifeling bij de betrokkene uitwees, datnbsp;nog niet alle hoop op een goede keus als verloren moest wordennbsp;beschouwd. Meer dan eens verliet een verpleegde s avonds ofnbsp;s nachts ,.Steenbeek ”, omdat haar hart er nog van sprak, dat zijnbsp;de stem van den vermanenden predikant niet kon verdragen. Metnbsp;uitzondering van het uitmuntend gesticht te Montpellier ,,Lanbsp;Solitude de Nazareth ” van den abt Coural, werd, voorzoovernbsp;Heldring het wist, aanvankelijk nergens het systeem van vrijheidnbsp;in den geest van ,,Steenbeek toegepast. Groote teleurstelling werdnbsp;daardoor het deel van velen, die zich met de beste bedoelingennbsp;aan het werk der reddende liefde wilden wijden. Meermalennbsp;mocht Heldring daar een eind aan maken, door met succes opnbsp;toepassing van het vrijheidsbeginsel aan te dringen. Dr John tenbsp;Hamburg, die van den morgen tot den avond met verzet van denbsp;verpleegden te kampen had, kreeg in zijn reddingshuis een geheelnbsp;andere sfeer sinds de dwang tot blijven opgeheven werd.

u.

Stellig moet het Heldring een rijke voldoening gegeven hebben, dat in den loop der jaren het Protestantsch gedeelte van Europanbsp;meer en meer wakker werd om, in navolging van hem, de inwendige zending ook over de meest verlorenen uit te breiden. Vannbsp;verschillende landen kwamen afgevaardigden om grondig vannbsp;den arbeid op ,,Steenbeek kennis te nemen, en daar in eigennbsp;omgeving winst mee te doen. Wij denken aan Denemarken,nbsp;Engeland, Duitschland, Zwitserland en Rusland. Alleen innbsp;Duitschland werd op dertien plaatsen een asyl opgericht Veilignbsp;kunnen wij aannemen, dat Heldring met zijn toepassing van hetnbsp;vrijheidsbeginsel er veel toe heeft bijgedragen, dat de verzorgingnbsp;van gevallenen, afgezien van alle teleurstelling, met schoonenbsp;^ Zie het i8e jaarverslag van Steenbeek, 1866.

-ocr page 199-

171

Verdere arbeid in dienst der Inwendige Zending

resultaten tekroond werd. Het zal niet gezegd behoeven te Worden, dat Heldring in voorkomende gevallen zijn uiterste bestnbsp;deed om de verpleegden in baar eigen belang te overreden opnbsp;..Steenbeek” te blijven.

Met bijzonderen tact wist bij ieder alzonderlijk geval te behandelen. Eens weigerde bij aan iemand geld en kleeren te geven. Daarom van onrecht beschuldigd, vroeg Heldring hem juist toenbsp;te staan baar geen onrecht te doen, want als zij zonder verkoopbare kleeren heenging, had zij acht dagen noodig om bedelendnbsp;in Amsterdam te komen, en dus nog tijd om berouw te krijgen.nbsp;Wanneer zij goede kleeren kreeg, was zij nog denzelfden dagnbsp;midden in de zonde. Op Heldrings vraag, ol zij dat onrecht ondergaan wilde, was het antwoord: ,,Neen, ik heb gedoold. En hetnbsp;gevaar was bezworen. Tot een ander meisje, dat weg wilde, ennbsp;steeds een sombere uitdrukking op haar gezicht had, zei Heldring:nbsp;..Mijn kind, zeg mij toch eens, wat groote smart hebt gij tochnbsp;op aarde ondervonden, dat uw gelaat niets anders uitdrukt dannbsp;één groot lijden? Is het soms, omdat het u vaak bitter en hardnbsp;verweten is, dat gij een onecht kind zijt?” Toen het bevestigendenbsp;antwoord op deze vraag was vernomen, sprak Heldring op harte-lijken toon: ,,Wilt gij dan van ons scheiden, die de eenigen zijn,nbsp;die u nog met liefde omringen? Zooveel hartelijkheid moest welnbsp;bewarend werken, en deed ook deze verpleegde blijven. Mennbsp;meene echter nimmer, dat Heldring, als het noodig was, nietnbsp;krachtig kon optreden. Toen eens een verpleegde, die zeer veelnbsp;moeilijkheden opleverde en gevaarlijk voor haar omgeving was,nbsp;aan Heldring om ander werk kwam vragen, en bij nul op hetnbsp;request met ,,dan ga ik dreigde, antwoordde Heldring op vastennbsp;toon: ,,Dat is goed, gij gaat , waarbij hij bleef, niettegenstaandenbsp;alles geprobeerd werd om te mogen blijven Het was nu eenmaal zijn vaste stelregel, dat hij nimmer één persoon wilde behouden ten koste van anderen. Iedere concessie daaraan vermeednbsp;hij, om niet de kans te loopen, op korten termijn in de grootstenbsp;verwarring te geraken Zonder aarzeling liet hij verpleegdennbsp;wegens wangedrag drie dagen in een spreekkamer op stroonbsp;slapen, om daarna het dringend verzoek te vernemen en in tenbsp;willigen, nog te mogen blijven. Meer dan eens heeft Heldring als

1 nbsp;nbsp;nbsp;O. G. Heldring, Correspondentie en berichten, in: Christelijke Stemmen,nbsp;jaargang VU. pag. 126.

2 nbsp;nbsp;nbsp;Zie Ket 12de jaarverslag van Steeribeek. i860.

-ocr page 200-

172

Strijd tegen de prostitutie - Zorg voor de verwaaAoosde jeugd

zijn ingrijpen noodig was, iemand met eigen sterken arm buiten de deur van ,,Steenbeek” gezet Hoe raak kon bij ook zijn men-scKen te woord staan. Aan een verpleegde, die beweerde zicb innbsp;zulk onfatsoenlijk gezelschap niet tbuis te gevoelen, vroeg Heldring of de zonde in Kaar milieu ook fatsoenlijk gediend konnbsp;worden. Zij vertrok, zonder verzoek om te blijven van den kantnbsp;der directie te vernemen. Wij denken bier onwillekeurig aan betnbsp;antwoord, dat Heldring op den openingsdag van ,,Steenbeek” gafnbsp;aan iemand, die bem vroeg, wat bij doen zou met ben, die zicbnbsp;zouden verharden; ,,Ik zal ze desnoods tot op den Dam in Amsterdam brengen en daar bet stof van mijn voeten afschudden”

Daar een werkzaam leven voor de toekomst der verpleegden alleszins heilzaam was, werd vanzelfsprekend op ,,Steenbeek” ook alles gedaan om bet lied van den arbeid zoo goed mogelijk te verstaan. Maar welk een inspanning moest de directie zicb daarbijnbsp;getroosten! De kunst om op een stoel te zitten scheen bij sommigenbsp;verpleegden nog onbekend te zijn. Wat een wildheid en slordigheid moest meermalen worden afgelegd. Engelengeduld kon biernbsp;alleen iets uitrichten, door met vriendelijkheid eenerzijds, maarnbsp;met vaste band anderzijds, allen zooveel mogelijk in bet gareel vannbsp;geregelden arbeid te brengen. Langen tijd was op ,,Steenbeek”nbsp;de gang van zaken zoo, dat de nieuw aangekomenen eerst zesnbsp;weken in de mattenmakerij werkzaam waren. Heldring beoogdenbsp;daarmee te zorgen, dat, als de toekomstige dienstboden later eensnbsp;buiten betrekking zouden geraken, toch de gelegenheid om eigennbsp;brood te verdienen over zou blijven. Een bos roggestroo ter waardenbsp;van een dubbeltje leverde in een paar dagen twee behoorlijkenbsp;matten op, die gemiddeld voor vijftig cent per stuk gretig aftreknbsp;vonden. Als bet mattenmaken geleerd was, kreeg de naaikamernbsp;een beurt. Want bet goed banteeren van de naald zag Heldringnbsp;nu eenmaal als één der beste deugden van bet vrouwelijk geslacht. Kapitalen konden daardoor in de beurs bewaard blijven.nbsp;Vervolgens werden de verpleegden ingewijd in de geheimen vannbsp;de Nederlandscbe scboone waseb, waarna zij zicb in de verderenbsp;onderdeden van bet huiselijk werk konden bekwamen. W^antnbsp;bet alledaagscbe te kunnen heiligen, moesten allen nu eenmaalnbsp;spoedig als baar levensroeping leeren zien. Voor meisjes, dienbsp;1 Heldring aan Beets, 11 Maart 1855.

^ O. G. Heldring, Autobiografische aanteeheningen, deel 111, pag. 35.

-ocr page 201-

173

dordere arbeid in dienst der Inwendige Zending

meer voor een toekomst op het platteland gevoelden, bestond hovendien gelegenheid zich in die richting te bekwamen, daar einbsp;behalve een melkerij, ook eenige tuinbouw- en tabakscultuur aannbsp;• .Steenbeek” verbonden was ’s Avonds verzamelde zich vannbsp;half acht tot half tien het gansche huisgezin op de groote werkzaal, waar ieder gelegenheid vond eigen Weeding te verstellen.nbsp;Want: Een slonster kon nu eenmaal meer verslensen, dan eennbsp;pronkster verpronkenl Vanzelfsprekend werden ook alle zeilennbsp;bijgezet, om op vaste uren de verpleegden nog behoorlijk lezen ennbsp;schrijven te leeren. Al de bewoonsters van ,,Steenbeek” moestennbsp;vroeg opstaan, en den dag, bij gezonden maar hoogst eenvoudigennbsp;kost, met flinken arbeid doorbrengen, zoodat zij het naderhandnbsp;ïils dienstboden wel gemakkelijker, maar niet licht moeilijkernbsp;zouden hebben. Van de voeding nam Heldring zelf ook nota. Opnbsp;rle markt te Kissingen wandelde hij eens rond onder de groentennbsp;verkoopende vrouwen. Als directeur zijner gestichten voelde hijnbsp;zich immers verplicht bij voortduring op een gezonde volksvoedingnbsp;*cht te geven

Tenslotte willen wij nog op de godsdienstige vorming op ,,Steenbeek acht geven. In den allereersten tijd, toen het getal dernbsp;verpleegden nog te overzien was, hield Heldring iederen Zondagavond een methodistische samenkomst, waarbij hij alle verpleegden hoofd voor hoofd naar stand en staat voor den Heer in denbsp;afgeloopen week vroeg Vrij spoedig zag hij in, dat hij daarmedenbsp;geheel op den verkeerden weg was, daar zich allerlei schijngestalten van bekeering voordeden, die hoogst schadelijk warennbsp;voor het doorbreken van waarachtig godsdienstig leven. Hetnbsp;paard van Troje dreigde in den vorm van een treurig mysticismenbsp;binnengehaald te worden, en voor eens en altijd zag hij in, datnbsp;een bekeeringsgeschiedenis nog geen garantie was voor eennbsp;bekeerd leven. Aan het minst welriekende moeras deed hem denbsp;geestelijke hoogmoed denken. Zoo leerde Heldring zien, dat hetnbsp;bij de verpleegden niet ging om een plotselinge verbeeldings-en gevoelsverandering, maar om een langzame maar zekere groei

^ O. G. Heldring, Ontvangsten van gelden, in: Christelijke Stemmen, jaargang VII, pag. 276.

^ O. G. Heldring, Uit Kissingen, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang XXI, pag. 584-

^ Heldring aan Beets, ongedateerd, kort na de opening van Steenbeek.

-ocr page 202-

174

Strijd tegen de prostitutie - Zorg voor de verwaarloosde jeugd

van zaadkorrel, plant en Kalm tot vrucKt. In Ket vertrouvs^en, dat Gods woord niet ledig tot God wederkeerde, zorgde Kij er voor,nbsp;dat de dag op ,,SteenKeek” des morgens geopend en des avondsnbsp;gesloten werd met een Koofdstuk uit den BijKel. Er werden enkelenbsp;tóélicKtende opmerkingen aan toegevoegd, terwijl een kort geKednbsp;en gemeenscKappelijke zang niet ontbraken. Voorts kregen allenbsp;verpleegden van de directrice, of één barer assistenten, een goedenbsp;j^ijbelscbe catechese op één der werkdagen, waarbij vooral aannbsp;bet~BïjbeTIezen grondig aandacht werd geschonken. Hoe vaaknbsp;mocht hij zien, dat dit christelijk onderricht grondslag werd vannbsp;een nieuw leven! Afgezien van de ochtendhijeenkomsten ondernbsp;leiding der directrice kwam Heldring Zondagsavonds op ,,Steenheek” het evangelie verkondigen. Twee niet te ruime vertrekkennbsp;werden dan hij elkander getrokken, om de verpleegden vannbsp;,,Steenbeek” en ,,Bethel” te herbergen. Het liefst liet Heldringnbsp;dan Psalm 52 zingen, en bijna geregeld preekte hij uit de Evangeliën zooveel mogelijk volgens het kerkelijk jaar ^. Naar een dochter van den Heer Nobels ons te Hemmen mededeelde, preektenbsp;Heldring die derde maal per Zondag naar het oordeel van zijnnbsp;vrienden het best. Aan verloren schapen kon hij het evangelie vannbsp;den goeden herder stellig het beste kwijt raken en daarom konnbsp;storm noch regen hem Zondagsavonds van ,,Steenbeek afhouden,nbsp;daar hij zijn jeugd als die eens arends telkens hernieuwf zagnbsp;Maar zijn grootste vreugde was, als hij met de verpleegden, dienbsp;belijd enis hadden gedaan. Heilig Avondmaal in de dorpskerknbsp;van Hemmen mocht vieren. Hoe kon hij de ure zegenen als Godnbsp;een ziel in diepe schulderkentenis tot het kruis van Golgothanbsp;bracht! Meer dan eens mocht ook hij door zijn pastorale zorgnbsp;daartoe het middel zijn. Hoe heeft hij, volgens zijn eigen getuigenis aan Beets, in de persoonlijke zielszorg op leven en doodnbsp;gestreden om het behoud van hen, die aan zijn zorgen warennbsp;toevertrouwd! Daar'wist hij zijn eigenlijk werk te liggen, in aansluiting op de prediking, die hij des Zondags mocht brengen.nbsp;Scherp had hij er oog voor, dat voor menigeen in zijn naastenbsp;omgeving ,,de preekstoel wel wat al te hoog was Stellignbsp;trachtte Heldring, door de eenmaal opgestelde, vct buiten Zetten

^ Zie liet 17e jaarverslag van Steenbeelc, 1864.

2 nbsp;nbsp;nbsp;Heldring aan den curatoren van Steenbeelc, 14 December 1854, en aannbsp;Singendonck, 13 Maart 1848.

3 nbsp;nbsp;nbsp;Heldring aan Beets, 1830 (zonder nadere dateering).

-ocr page 203-

175

Verdere arbeid in dienst der Inwendige Zending

gewaardeerde „Huisregels voor Steenbeek” die iederen Zondag werden—^rgeTezen, alle verpleegden gemeenscbappelijk te bereiken, door ben op Christus te wijzen, Wiens Geest allen verlossen en heiligen wilde, doch dit nam niet weg, dat hij van hartenbsp;ook de individueele opvoeding hielp bevorderen. Aan een verpleegde, die zwaar leed door haar zonde en zeer opstandig was,nbsp;bracht hij van „de Heimwehkranken” van Ulysses von Salis „Denbsp;reis naar Noord-Amerika”, met de bedoeling dat zij haar eigennbsp;karakter in dat boek geteekend zou vinden. De opzet gelukte,nbsp;waardoor deze verpleegde genas en een nieuw leven begon. Voornbsp;het volgen van algemeene regels was hij huiverig, daar het opnbsp;„Steenbeek” toch ook stellig te doen moest zijn om bestudeeringnbsp;van de karakters. Maar helaas moest hij telkens ondervinden, datnbsp;de zonde der prostitutie meer dan eenige andere zonde juist denbsp;karakterloosheid hielp bevorderen. Hoe vaak moest hij, op ,,Steenbeek vertoevend, aan Herodes denken, die Johannes den Doopernbsp;gaarne hoorde, maar hem toch liet dooden. Hoe herhaaldelijknbsp;herinnerden de verpleegden hem, naar het woord van dennbsp;Spreukendichter, aan ,,een stad zonder poort”, die aan alle kantennbsp;voor het goede en het kwade openstond. En hoe heeft hij moetennbsp;strijden tegen de leugen, die de psyche der verpleegden zoo gretignbsp;mogelijk doorwoekerde en met de karakterloosheid zoo gaarnenbsp;hand aan hand gingi Als vaste regel had hij aangenomen nimmernbsp;aan een nieuw binnengekomene naar een levensgeschiedenis te'nbsp;vragen, daar het besef voor waarheid a priori als zoek geraaktnbsp;kon worden beschouwd. Wat al een moeilijkheden heeft Heldring'nbsp;met zijn staf onder dergelijke omstandigheden moeten over-winnenl Wat een obstakels moesten worden weggestreden ennbsp;weggebeden, eer de weg tot de ware boetvaardigheid in menig hartnbsp;was gebaandi Maar de moeilijkheden waren er bij Heldring omnbsp;voor Gods aangezicht te worden gebracht. God had ,,Steenbeek”

' geopend, en God zou ,.Steenbeek” ten zegen stellen. En daarmede zijn wij genaderd aan het geheim van allen Steenbeek-arbeid.nbsp;Als het roepings-besef ontbroken had, zou het asyl nimmer geopend zijn, en als het vertrouwen er niet geweest was, dat denbsp;Heer der barmhartigheid den arbeid zou zegenen, zou het stellignbsp;vroeg of laat gesloten zijn. In dit licht moet het koene geloofs-woord van Heldring gezien worden: ,,al,waren al de zorgen,

1 Groen van Prinsterer liet deze drukken, en op de scholen aan arm en rijk uitdeelen.

-ocr page 204-

176

Strijd tegen de prostitutie - Zorg voor de verwaarloosde jeugd

moeiten, teleurstellingen, miskenningen aan ,,Steenbeek” verbonden, mij te voren bekend geweest, zoo zou ik nog zeggen, zoo ik deze zaak niet ondernomen bad, ik ondernam baar terstond”nbsp;Waarlijk alleen iemand, die dagelijks Gods aangezicht zocbt innbsp;bet gebed, kon zoo iets uitspreken, en er zoo bij leven. ,,De opennbsp;vensters op Jeruzalem zijn bet dan ook geweest, die wonderennbsp;in bet leven van Heldring bebben tot stand gebracht.

VAN „STEENBEEK”

Toen Heldring in 1870 zijn jaarverslag opmaakte, beeft bij zooveel mogelijk de levensgeschiedenis van de acbtbonderdvijfen-twintig verpleegden nagegaan, die in den loop der jaren aan zijn zorgen waren toevertrouwd, om een en ander over de resultatennbsp;van den arbeid op ,,Steenbeeh mede te hunnen deelen. Ooknbsp;daarop bad bij zijn eigen kijk.

Allereerst werd bij kriebelig, als de menscben een resultaat van meer dan bemelscbe deugden wilden verwachten. Buiten ,,Steenbeek” liepen er evenmin engelen rond als op ,,Steenbeeh”. Vervolgens achtte bij bet een onverdiend onrecht, wanneer, in verbandnbsp;met den terugval van een verpleegde, met den bekenden nadruknbsp;gezegd werd: ,,Zij werd toch ook op ,,Steenbeek” verpleegd.”nbsp;Maar afgezien hiervan, zag bij toch ook een groot verschil tusscbennbsp;de resultaten, die door anderen verwacht, en die door hemzelfnbsp;beoogd werden. Met bet afleveren van nuttige leden aan de maatschappij zag bij zijn taak allerminst omscbreven. Daarvoor bad bijnbsp;j ,,Steenbeek” niet mogen openen. Wat zou ,,Steenbeek’ voor hemnbsp;en voor velen in Nederland beteekend bebben, als de predikingnbsp;van den gekruisigden en opgestanen Christus niet de grondslagnbsp;van allen arbeid was geweest! Met overtuiging kon bij dan ooknbsp;uitspreken, dat wat gered werd op ,,Steenbeek”, door Christus’nbsp;krais behouden bleef. Daarom sprak Heldring eerst dan van eennbsp;p gunstig resultaat, als bij de verpleegden oprecht schuldgevoel ontwaakte, gepaard gaande aan bet verlangen, om in Christus’nbsp;kracht een nieuw leven te beginnen. Wilde men toch nog aannbsp;een statistiek-gegeven houvast bebben, dan verklaarde bij opnbsp;grond van de gegevens, dat er van de drie verpleegden één in denbsp;zonde teragviel, één op twee gedachten bleef binken, zondernbsp;wederom ten val te komen, terwijl de derde door bekeering ennbsp;levensvernieuwing als waarlijk gered kon worden beschouwd.

^ Zie het 5c[e jaarverslag van Steenbeelc, 1835.

-ocr page 205-

177

Verdere arbeid in dienst der Inwendige Zending

Die bewust tot Christus gekomen waren droegen hoe kon het anders ^ hij tot Heldrings diepste levensvreugde. Hoe ontroerdnbsp;Was hij in zijn hart, als er sommigen van deze groep het Kerstfeest op ,,Steenbeek” nog eens kwamen meemaken Dan lag ernbsp;een glans van eeuwigheidsvreugde op zijn gezicht en kreeg hijnbsp;weer nieuwe kracht om tegen de zonde, den duivel en zijn rijknbsp;te strijden. Heldring zou Heldring niet geweest zijn, wanneer hijnbsp;er niet telkenmale op gewezen had, hoe de directrice, zuster Pietjenbsp;Voute, trouw geholpen door haar medearbeidsters, gedurende eennbsp;lange reeks van jaren verreweg de meeste zorgen van den arbeidnbsp;op ,,Steenheek” droeg. Want naar Heldrings uitdrukkelijkennbsp;wensch, werd hij alleen op zeer critieke momenten te hulp geroepen. Zijn donker gezicht was dan meestal reeds voldoende omnbsp;de situatie op te doen klaren.

Met onuitputtelijke liefde en oneindig geduld kweet zuster Voute zich ook van haar taak ten opzichte van de nazorg. Hoe trouwnbsp;arbeidde zij daarbij nog door briefwisseling en andere attentiesnbsp;voor de vroegere asylisten! Hoe blij was zij, als haar oud-ver-pleegden het goed maakten ,en soms na jaren blijk gavennbsp;Christus roepstem verstaan en beantwoord te hebben! Hoeveelnbsp;moeite beeft zij zich getroost om gerezen misverstanden tusschennbsp;huisvrouw en dienstbode uit den weg te ruimen, of, waar ditnbsp;noodig was, de laatste tot schuldbelijdenis op te wekken! Ja, eerenbsp;zij de nagedachtenis van haar, die tot aan haar verscheiden metnbsp;haar asylisten en buiten Steenbeek beeft meegeleefd, en volkomennbsp;met het woord van Heldring accoord ging: ,,geen studie zal opnbsp;aarde, zal in de hemelen grooter en heerlijker zijn, dan die vannbsp;de almacht der liefde

Directrice Voute zou bijna haar wensch, de duizendste kweekeling nog mede aan haar zorgen te zien toevertrouwd (al was zij reedsnbsp;ernstig ziek) in vervulling hebben zien gaan, als niet in April 1877nbsp;een zware brand ,,Steenbeeh” totaal in de asch had gelegd. Doornbsp;vriendelijke handen naar de Directeurswoning gedragen, ontsliepnbsp;zij spoedig daarna.

HELDRINGS GETUIGENIS

Het laat zich gemakkelijk verstaan, dat Heldring niet tevreden kon zijn met zijn reddingswerk op ,,Steenbeek”, maar dat bij op

' ^ Heldring aan Beets, 27 December 1835.

^ Zie het 2aste verslag van Steenbeeh, 1868.

12

-ocr page 206-

178

Strijd tegen de prostitutie - Zorg ooor de verwaarloosde jeugd

Ket breedle levensterrein met kracht zijn getuigenis liet hooren, om ook langs dien weg de verschrikkelijke zonde der prostitutienbsp;te bestrijden. Het offensief was in zijn oog al even noodig als hetnbsp;defensief. Lijdelijk afwachten tot de ongelukkigen naar „Steenbeek kwamen, kon toch waarlijk niet de taak der christelijkenbsp;naastenliefde zijn. Met diepe overtuiging schreef Heldring dannbsp;ook aan Beets, dat er een protest tegen de funeste zonde dernbsp;ontucht moest worden gehoord En daarbij moest de kerknbsp;vooropgaan. Want de kerk had de oudste rechten, en de oudstenbsp;plichten tot getuigen tegen de zonde, in welke gedaante deze zichnbsp;ook voordeed. Van de kerk moest de philantropie uitgaan, omnbsp;I haar getuigend karakter te behouden. Want daarvan losgescheurdnbsp;miste zij den greep op het volksleven quot;. Hoe hoog noodig moestnbsp;in de synode der Hervormde Kerk het gewichtig werk van reglementen maken eens door hoogere belangen worden vervangen!nbsp;Hield een synode te Stattin in Pommeren zich in 1865 niet bezignbsp;met het treurige verschijnsel, dat er in één jaar in deze stad 348nbsp;onechte kinderen waren geboren, waarvan er 249 door helschenbsp;vrouwen, ,,engelmakers” genaamd, tegen vergoeding uit de wereldnbsp;werden geholpen Kreeg hij enkele jaren later geen uitnoodinbsp;ging om in Berlijn een synodale vergadering bij te wonen, waarnbsp;over de roeping der kerk tegenover de verwaarloosde jeugd gehandeld zou worden? En was op den Kerkendag in Lübecknbsp;door Heldring zelf niet over den strijd tegen de zonde der ontucht,nbsp;die zijns inziens de hoofdstrijd van zijn tijd zou worden, gesproken Waarom sliep de Nederlandsch Hervormde Kerk dannbsp;haar reglementendoodslaap? Hadden de predikanten, ouderlingen, diakenen en leden der kerk geen roeping te vervullennbsp;tegenover de veertigduizend publieke vrouwen in hun vaderland? Wat beteekenden de preeken op Zondag, als de hoofdzonden des tijds niet aangetast, ja niet eens genoemd werden?nbsp;Werd het niet hoog tijd, dat de predikanten ophielden hun oogennbsp;te sluiten voor het tuchteloos leven van vele studenten, voor de

1 nbsp;nbsp;nbsp;Heldring aan Beets, 27 December 1855.

2 nbsp;nbsp;nbsp;Zie 5de jaarverslag van Steenbeelc, 1835.

^ Zie 2iste jaarverslag van Steenheek, 1869.

Zie 21ste jaarverslag van Steenheek, 1869,

5 O. G. Heldring, Kirchentag, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen. jaargang XI, pag. 36 en 37.

® O. G. Heldring, Autobiografische aanteekeningen, deel 111, pag. 68.

Zie 3de jaarverslag van Steenheek, 1835-

-ocr page 207-

17Q

Verdere arbeid in dienst der Inwendige Zending

verwoestende dansWizen, waar eer en onsckuld maar al te vaak verloren gingen, en voor de toenemende verleiding van minderjarigen, die ongekende afmetingen ging aannemen?

Maar ook de school mocht niet achterblijven in den tegenaanval, die tegen de prostitutie diende ondernomen te worden. Hier wasnbsp;het geraden tal van preventieve maatregelen te treffen. Hadden denbsp;onderwijzers, die het juiste verhand tusschen onderwijs en opvoeding goed in het oog hielden, geen ernstige taak in het tegengaannbsp;van alle onkuischheid? Moest door hen niet alles gedaan wordennbsp;om afschuw van elke onreinheid op te wekken? Hoe goed zagnbsp;Heldring in verhand hiermee de groote heteekenis in van gezondenbsp;gymnastiek voor de schooljeugd, waar hij met klem vooTwilde pleiten! Juist de lichamelijke oefening was zulk een prachtig en krachtig middel om verkeerde neigingen hij de kinderen tegen te gaan!nbsp;In dit verhand wees Heldring ook gaarne op het christelijk huisgezin, waaraan zooveel bewarende krachten verbonden waren!nbsp;Stond de toekomst van het vaderland niet ten nauwste in verband met de wijze, waarop de gezinnen werden grootgebracht?nbsp;Wanneer de huishoudkunde van hut-, huis- of paleisbewonersnbsp;reeds derailleerde, wat kon er dan toch werkelijk van de uitgebreide staathuishoudkunde terecht komen? Daarom kon naarnbsp;het oordeel van Heldring niet genoeg op de heteekenis van dennbsp;christelijken familiekring gewezen worden, waar de Bijbel gelezennbsp;en het kerkelijk leven blijmoedig onderhouden werd, waar denbsp;ouders grondig nota namen van lectuur, vriendschap en vrijen tijdnbsp;hunner kinderen, waar de een de ander in het vreugdevol dienennbsp;van den Heer liefdevol steunde. Hoeveel tegenzin, traagheid, ennbsp;slaperigheid moesten in menig gezin overwonnen worden, eernbsp;werkelijk het leven op dit alles werd ingesteld! Maar hoeveel stondnbsp;van de naaste en eeuwige toekomst der kinderen op het spelnbsp;Zagen wij dus, dat Heldring kerk, school en huisgezin voor dennbsp;strijd die er te strijden viel wenschte te activeeren, wij wijzen ernbsp;in de laatste plaats nog op, hoe hij ook met klem een beroep opnbsp;de overheid deed om hier zooveel mogelijk te steunen. Al wasnbsp;hij er diep van overtuigd, dat de staat de zonde niet kon uitroeien,nbsp;het mocht toch stellig worden verlangd, dat deze de zonde nietnbsp;bevorderde, maar bestreed. Een stedelijke belasting van drienbsp;gulden ten laste der bordeelhouders voor iedere vrouw, die bijnbsp;1 Zie liet 5c[e. 6de en 8sle jaarverslag van Steenbeelc, 1867, 1868, 1870.

-ocr page 208-

i8o

Strijd tegen de prostitutie - Zorg voor de verwaarloosde jeugd

' Ken verKIijf Kield, zooals in een der steden werd aangetroffen, werkte tocK mede om van overheidswege Ket kwaad te wettigen De overheid kon op allerlei wijze krachtig steun verleenennbsp;in den zoo zwaren strijd tegen de prostitutie. Moest het Burgerlijknbsp;Wetboek niet uitgehreid worden met de bepaling, dat.'^'in gevalnbsp;van onvermogen van ouders of voogden, opname in gestichtennbsp;voor rekening van den staat kon bevolen worden? Moest in hetnbsp;Wetboek van Strafrecht niet bepaald worden in hoeverre oudersnbsp;en voogden strafbaar waren, wanneer zij meehielpen om denbsp;huizen van ontucht met minderjarige kinderen te bevolken? Ennbsp;moesten de bordeelhouders, die daarbij hand- en spandienstennbsp;verrichtten, ook niet streng worden gestraft? Moest de wet voortsnbsp;niet ingrijpen ten opzichte van het ongelimiteerd optreden dernbsp;prostituees, in het binnen noodigen van voorbijgangers, en in hetnbsp;ten verkoop aanbieden (in étalage s) van schandelijke pörnogra-fische geschriften? Wie maar even op de hoogte is, weet, dat alnbsp;deze maatregelen in den loop der jaren genomen zijn, maar latennbsp;wij niet vergeten, dat Heldring met zijn profetischen blik daarnbsp;I reeds in 1857 voor pleittel Het feit dat er van de 250 meisjes,nbsp;die hij tot dat jaar op ,,Steenheek” had opgenomen, 107 minderjarig waren, zal hem daartoe wel mede hebben opgewekt. Denbsp;nood was hem opgelegd. Een jaar te voren hadden de bestuur-deren van ,,Steenbeek” ^ door Mr J. J. L. van der Brugghennbsp;krachtig geholpen r- een request ingediend bij den koning ennbsp;leden der Staten-Generaal, waarin tal van deze en dergelijkenbsp;wenschen naar voren werden gebracht.

Toen de regeering de slavernij in Suriname had opgeheven (1859), verschrikte Heldring zijn landgenooten met zijn vraag ofnbsp;er nog slavernij in NederI and was Hij wist het psychologischnbsp;moment te gebruiken, door den wantoestand openbaar te maken,nbsp;dat tal van ten val gebrachte meisjes tegen haar zin in bordeelennbsp;werden vastgehouden. Door gedwongen aanschaf van allerleinbsp;toiletten en hooge kostgelden werden de ongelukkigen steeds aannbsp;haar schuld herinnerd, waardoor zij nimmer haar vrijheid kondennbsp;terugkrijgen. Deze stand van zaken, waar alleen zelfmoord een

^ ^ Zie isde jaarverslag van Steenbeelc, 1861.

^ Zie 5tle jaarverslag van Steenbeelc, 1853.

3 O. G. Heldring, Is er nog slavernij in Nederland? in: De Vereeniging. (Christelijke Stemmen, jaargang XIV, pag. 3^8—393-

-ocr page 209-

i8t

Verdere arbeid in dienst der Inwendige Zending

eind aan kon maken, was erger dan slavernij en moest zoo spoedig mogelijk tot Ket verleden LeKooren. De minister van Justitie Gode-froy, die met Heldring in correspondentie trad, liet aanstonds eennbsp;onderzoek instellen, en toen Ket rapport uitwees, dat inderdaadnbsp;vele meisjes tegen Kaar uitdrukkelijken wil in de Kuizen vannbsp;ontucKt werden gevangen geKouden, vaardigde Kij een wet uit,nbsp;waarKij dit ten strengste verKoden werd. Commissies werdennbsp;ingesteld, waar de Ketrokken personen zicK konden vervoegen,nbsp;die op Kun vrijKeid prijs stelden, waarvan door velen dankKaarnbsp;geKruik werd gemaakt. In Rotterdam waren er meer dan Konderd,nbsp;die zicK kwamen melden, waarvan de meesten Kuiten ,,SteenKeek”nbsp;om in Ket geordende leven terugkeerden. Met vreugde kon Heldring dan ook in 1861 melden, dat wie gered wilde worden, ooknbsp;gered kon worden

REGLEMENTEERING

Nog één zeer Kelangrijke kwestie moet in dit verKand aan de orde worden gesteld en wel Heldrings strijd tegen de reglemen- /nbsp;teering van de prostitutie. Na zijn Kezoek aan Engeland, waar- )nbsp;over Kij in een gescKrift ^ Kelangrijke mededeelingen deed, wistnbsp;Kij zicK met kracKt tot dezen strijd geroepen. Het Kad Kern innbsp;Londen al spoedig getroffen, dat men in Engeland totaal andersnbsp;tegenover de zonde der prostitutie stond dan op Ket continent.nbsp;Terwijl de prostitutie op Ket vasteland van Europa weliswaar doornbsp;de wet veroordeeld, maar aan den anderen kant tocK ook doornbsp;de wet geKandKaafd werd vanwege de reglementeering, was denbsp;toestand in Engeland zóó, dat de prostitutie Kuiten alle toezicKt,nbsp;zonder eenige regeling en vergunning, voortgang vond.

Heldrings eerste vraag, of er ten opzicKte van de tweemaal Kon-derdduizend puKlieke vrouwen in Londen geen enkele regeling werd getroffen, werd aanstonds ontkennend Keantwoord met denbsp;mededeeling, dat de ervaring geleerd Kad, dat in landen, waarnbsp;de prostitutie Ket meest geregeld werd, zooals in Frankrijk, Ketnbsp;geweten der ongelukkige slacKtoffers ten eenen male Ket zwijgennbsp;was opgelegd. Daar de regeling wettiging met zicK meeKracKt,nbsp;waren zij in Kaar treurige wegen gelegi^iitKerd en Kad de midder-nacKtzending geen kans In Londen daarentegen, waar de

^ Zie l5cle jaarverslag van Steenbeek, 1861.

2 O. G. Heldring, Indrukien op een reis naar Londen, Amsterdam, 1863.

® Zie 15de jaarverslag van Steenbeek, 1871.

-ocr page 210-

i82

Strijd tegen de prostitutie - Zorg voor de verwaarloosde jeugd

regeling niet bestond, bon in bet St. James Restaurant in de Regentstreet in bet middemacbtelijb uur een groote vergaderingnbsp;voor prostituees belegd worden, waar door tal van geestelijken denbsp;boodschap van genade en de roepstem tot bekeering gebrachtnbsp;werd Sindsdien had Heldring het gevaar van de reglemen-teering der prostitutie zóó goed gezien, dat hij dezen zijn verderenbsp;leven krachtig zou bestrijden.

„TALITHA-KUMI”

Thans vragen wij aandacht voor het volgende Heldring-woord: „Het is de volheid der genade Gods, om ons om niet te rechtvaardigen en volkomen te verlossen. Het is deze liefde, die in elknbsp;Christen terugstraalt, en licht uit licht en leven uit leven schept.nbsp;Hoe wijder die liefde zich uitbreidt, hoe heerlijker ook de overwinning wordt”

Dit citaat is stellig voldoende om duidelijk te maken, dat Heldring zich ook verder geroepen wist tot krachtige daden ter bevorderingnbsp;van het Koninkrijk Gods. ,,Steenbeek” had zijn poorten opengezetnbsp;ter redding en bescherming van gevallenen, maar bij herhalingnbsp;werden door de goede zorgen van christenviienden ook verwaarloosde meisjes, en zelfs onverzorgde kinderen in deze inrichtingnbsp;ondergebracht Vanzelfsprekend moest zoo spoedig mogelijknbsp;worden overgegaan tot opening van een tehuis, waar jongenbsp;meisjes, die bijkans zeker in de toekomst tot de zonde der prostitutie zouden vervallen, een christelijke opvoeding konden genieten. Reeds in 1855 werd dan ook een groep van twee-en-twintig kinderen in een voorloopig ingericht huis ondergebracht,nbsp;waartoe tal van flinke giften Heldring in staat stelden. Een jaarnbsp;later kon op den iaden Juli met overschot van ƒ 5000.»—^nbsp;ij ,,Talitha kumi” ter opname van 140 kinderen geopend worden,nbsp;waarvan de leiding door Jhr J. A.. Singendonck ^ aan Heldring

1 O. G. Heldring, De prostitutie-bestrijding in Engeland, in: De Ver-eeniging, Christelijke Stemmen, jaargang XIV, pag. 397—399.

^ Zie het 8ste jaarverslag van Talitha-humi, 1864.

® Zie het 8ste jaarverslag van Talitha-kumi, 1864.

^ Heldring aan Singendonck, la Mei l86a.

® Jhr. Mr J. A. Singendonck (1809—1893) sloot zich eerst nauw bij Groen van Prinsterer aan, introduceerde de gedachten van Stahl in Nederland,nbsp;doch behoorde later, nog tijdens het leven van Da Costa, tot de Ethisch-Irenischen. Hij was Griffier der Eerste Kamer der Staten-Generaal,nbsp;woonde in Den Haag. waar hij de voordrachten van Da Costa voorbereidde, of in het landelijke Dieden bij Grave. Ook is hij bekend vanwege

-ocr page 211-

183

Verdere arbeid in dienst der Inwendige Zending

en mejuffrouw A. M. Nieuwveen (voortieen assistente op Steenteek) kon worden toevertrouwd

In den strijd tegen tet onkruid in den tuin van de nieuwe inrict-ting zag Heldring een zinnebeeld van den nieuwen arbeid, die bem wacbtte. Typeerend is wat bij schrijft aan Singendonck: ,,Iknbsp;heb zulk een strijd met het onkruid, dat het waarlijk is om allenbsp;geduld te verliezen. Ieder soort is er zoo ontzaglijk overvloedig,nbsp;dat nauwelijks veertien dagen verloopen, of ik zit in miriadennbsp;nieuwe verscheidenheden verward. De herik begon den optocht,nbsp;met de wilde wije. Daarna volgden de groote hoefbladen metnbsp;de wilde radijs en nu is de groote en kleine distel in den strijd getreden. Ik heb zeker wel tienmalen de vier morgens moeten latennbsp;bewerken. Treur daar niet om, zeide mijn oude tuinman, waarnbsp;het onkruid het weelderigst groeit, daar zijn alleen vruchten tenbsp;verwachten” Aldus hoopvol gestemd begon hij zijn taak alsnbsp;hovenier in den tuin der christelijke opvoeding. Wat een onkruidnbsp;moest verwijderd, welk een vrucht zou geoogst mogen worden!nbsp;Wanneer wij thans onze aandacht op ,,Talitha” richten, zooalsnbsp;Heldring het gekend heeft, is de verscheidenheid van karakters wel |nbsp;het eerste wat onze aandacht vraagt. Naast de meisjes, die gevaarnbsp;liepen het onderscheid tusschen het mijn en het dijn uit hetnbsp;oog te verliezen, trof men er de koppige en brutale aan, die maarnbsp;al te vaak de dupe van treurige mishandelingen waren geworden,nbsp;terwijl de eerzuchtige en trage karakters al evenmin ontbrakennbsp;Verreweg de meeste waren straatkinderen, die in vele gevallennbsp;treurig verwaarloosd, alle lust tot arbeid misten Wij denkennbsp;aan lucifersmeisjes, voddenraapsters, kinderen van kermistroepennbsp;en dergelijke. Sommigen waren op weg naar de gevangenis,nbsp;anderen waren daar reeds uit ontslagen. Voorts trof men er eennbsp;groep ondeugende jongeren aan, die door slechte voeding of genbsp;brekkig toezicht tot een of andere ondeugd waren verleid Hiermee was vaak nog t meeste te beginnen, omdat hun karakternbsp;nog geen bepaald stempel droeg. Hoe gelukkig was het, dat

zijn evangelisatie-arheid onder gevangenen. (Vgl. B. de Gaay Fortman, Mr }. A. Singendonck, in: Stemmen des tijds, Zeist, 1939, pag. 507—339).

^ O. G. Heldring, Ontvangsten der Normaalschool, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang X, pag. 198.

^ Heldring aan Singendonck, 14 Juni 1836.

^ Zie het 5de jaarverslag van Talitha-kumi, 1839-

4 nbsp;nbsp;nbsp;Zie het 5de jaarverslag van Talitha-kumi, 1861.

5 nbsp;nbsp;nbsp;Zie het 7de jaarverslag van Talitha-kumi, 1865.

-ocr page 212-

184

Strijd tegen de prostitutie - Zorg voor de verwaarloosde jeugd

Heldring er vanaf ket eerste begin oog voor Kad dat zijn arbeid op „Talitba , juist in verband met al die verscbillende karakter-type’s, gebeel van dien op „Steenbeek moest verscbillenï Warennbsp;daar de verpleegden met inachtneming van de huisregels vrijwillig, zoo waren de jongeren bier van een of andere zijde totnbsp;bun vorming aan zijn zorgen toevertrouwd. Met de opening vannbsp;,,Talitba” bad bij dan ook bet gebied der christelijke opvoedingnbsp;betreden Een nieuw perspectief werd aan zijn toch reeds veel-zijdigen arbeid toegevoegd. Dit stond bem beider voor oogen.

HELDRING ALS PAEDAGOOG Het loont stellig de moeite thans naar Heldrings paedagogiscbenbsp;inzichten te vragen. Buiten allen twijfel hebben zij nog beteekenisnbsp;voor onzen tijd. Allereerst springt in bet oog dat Heldring eennbsp;vijand was van geïmproviseerde opvoeding. Naar invallende gedachten, onder den indruk van bet oogenblik, zonder leidend beginsel, mocht men nimmer zijns inziens bij de opvoeding te werknbsp;gaan. Daar kwamen slechts ongelukken van Een volgendenbsp;boofdgedacbte van Heldring was, dat verwaarloozing van eigennbsp;opvoeding slechts verwoesting der kinderen ten gevolge konnbsp;hebben Hoe gebeel kwam bij daarin overeen met Wicbern, dienbsp;ergens uitroept: ,,0, welk een arbeid hebben wij volwassenennbsp;aan ons zelf te verrichten, opdat wij den arbeid aan de kinderennbsp;met zegen volbrengen, en zij niet eenmaal onze aanklagers wordennbsp;bij GodI”

Het spreekt van zelf, dat Heldring met inzet van heel zijn persoon voor een Bijbelscb-godsdienstige opvoeding koos. Zoowel in bet negende als in bet tiende verslag van ,,Talitba’ is bij zeernbsp;bewust ingegaan op de vraag, onder welk gezichtspunt bekeeringnbsp;tot God bet best tot kinderlijk hart kon worden gebracht. Tal vannbsp;dwalingen moesten zijns inziens eerst bestreden worden, alvorensnbsp;de weg tot ware Bijbelscbe opvoeding kon worden aangewezen.nbsp;Allereerst bestreed bij een dwaling, die bij de ,,anti-diluviaan-

1 nbsp;nbsp;nbsp;Zie het iste jaarverslag van Talitha-kumi, 1857.

2 nbsp;nbsp;nbsp;In de Bethel-almanah van 1863, 1864 en 1863 schreef Heldring overnbsp;dit onderwerp.

^ Zie het 7de jaarverslag van Talitha-humi, 1865.

^ Wij danhen dit citaat aan het opstel van J. J. P. Valeton, De opvoedkunde van O. G. Heldring in den 3den jaargang van „Bouwsteenen”. Het is ontleend aan F. Oldenburg, Johann Heinrich W^icbcm, Hamburg. 188a, I, S. 486,

-ocr page 213-

185

Verdere arbeid in dienst der Inwendige Zending

sche meende te moeten noemen, waarbij men uitging van de gedachte, dat vervulling van de aardsche behoeften op bet toppunt van levensgeluk bracht. Een nuttig lid van de maatschappijnbsp;te zijn gaf nog geen brevet van godsdienstigheid. Als tweedenbsp;dwaling signaleerde hij „de magische bekeering”, die in eennbsp;onvruchtbare beschouwing van al of niet gepraedestineerd zijn,nbsp;verliep. Evenzoo was hij een vijand van de ,,mechanische bekeering”, die alles teruggebracht tot uiterlijke vormen, waardoornbsp;bijv. de vraag naar wat wel mag en niet mocht op Zondag eennbsp;veel te groote rol ging spelen. Stellig wees Heldring ook denbsp;dwaling der „dogmatische bekeering” af. Overtuigd als hij was,nbsp;dat dogmatisch denken niet gemist kon worden, verzette hij zichnbsp;toch tegen alle begrips-christendom, dat aan een keurmeester dernbsp;rechtzinnigheid deed denken. Een christen was nu eenmaal geennbsp;spin, die in zijn dogmatisch weefsel op de loer lag om een andernbsp;te verschalken. Tenslotte adviseerde hij met klem ,,het syllogis- quot;]nbsp;tisch geloof” van de hand te wijzen, waarbij men zonder meernbsp;uit de aanvaarding van Christus” sterven voor de zonde der ge-heele wereld concludeerde, dat men een kind van God was. Denbsp;eerste gevoelens van strijd en berouw gingen zoodoende verloren,nbsp;terwijl voor den verborgen omgang met God geen plaats meernbsp;over bleef. Men was hier bij een christendom zonder ernst ennbsp;zonder geest aangeland.

Eerst na deze markante uiteenzetting ging Heldring er toe over, en zijn gedachten over Bijbelsche opvoedkunde uiteen te zetten.nbsp;Vóór alles kwam het er op aan, dat de kinderen bewust ondernbsp;het oog van God leerden leven. Evenals Wichern wenschtenbsp;Heldring daartoe, dat de ernst van de geboden Gods en de heerlijkheid van Christus’ liefde door levende, christelijke persoonlijkheden tot het hart der hinderen werd gebracht. Want Bijbelsche opvoedkunde vond men nu eenmaal alleen daar, waar denbsp;geest van den Bijbel in eigen hart was doorgedrongen, waardoornbsp;men in staat gesteld werd uit den schat des harten oude en nieuwenbsp;dingen naar voren te brengen. Naar het oordeel van Heldringnbsp;oriënteerde zich de Bijbelsche opvoedkunde het liefst aan verhalen en gelijkenissen, waarin God het duidelijkst tot de kinderen sprak. De edelste snaren konden in het kinderhart door hetnbsp;heilig gebeuren in het Oude en Nieuwe Testament aan het trillennbsp;worden gebracht. Zoo moest onder leiding van Gods geest hetnbsp;kinderhart geheiligd en vernieuwd worden.

-ocr page 214-

i86

Strijd tegen de prostitutie - Zorg voor de venvaarloosde jeugd

Het was Heldring een groote vreugde, op dringend verzoek van de dames van het hoofdbestuur, het godsdienstonderwijs op ,,TaIitha”nbsp;zelf op zich te nemen De leidsters werkten dit onderwijs zooveelnbsp;mogelijk in de hand door de Bijhel-hoofdstukken te lezen, dienbsp;Heldring wenschte te behandelen Wie echter zou meenen, datnbsp;Heldring den Heidelhergschen catechismus op de gestichten gesloten hield, zou zich vergissen. Naar zijn oordeel bevatte ditnbsp;hoekje de heste vitaminen voor een gezond godsdienstig leven vannbsp;oud en jong, maar zeker ook van de jeugd op ,,TaIithanbsp;Had Heldring aldus voor een Bijhelsche opvoeding gekozen, hetnbsp;sprak voor hem vanzelf, dat Gods Woord ook aanwijzingen voornbsp;de praktijk van het dagelijksch leven gaf. Moesten alle dingennbsp;eerlijk en met orde geschieden, dan was het van groot belangnbsp;dat de kinderen zich aan een vaste orde van werkzaamhedennbsp;leerden te onderwerpen. Als zij op eigen heenen kwamen tenbsp;staan, konden zij daar niet anders dan hun voordeel mee doen.nbsp;En wat de eerlijkheid betreft, was Heldring gewoon de neigingnbsp;tot diefstal tot in de kleinste bijzonderheden na te gaan, en denbsp;eigendommen der kinderen, tot de klompen toe, te merken, terwijlnbsp;I hij door geregeld stevig voedsel de neiging tot snoepen trachttenbsp;te bezweren. Maar ook hier verwachtte hij alles van het eenignbsp;afdoend middel: de prediking van den Bijhel, dat God alles ziet,nbsp;weet en straft

Opmerkelijk is voorts hij Heldrings paedagogie, dat hij de straf zoo scherp mogelijk van de schuldbelijdenis scheidde. De strafnbsp;als juridisch element aanvaardde Heldring, in tegenstelling totnbsp;,,de Groningers principieel, waarbij nog kwam, dat hij aannbsp;de verpleegden den pas afsneed om de schuldhelijdenisy die tochnbsp;vrij en uit het hart moest komen, als kunstgreep te gebruikennbsp;Wel was hij er een groot voorstander van, dat de straf zooveelnbsp;mogelijk in verhouding tot het bedreven kwaad stond, al wasnbsp;hij ook van meening, dat hij falen van zachtere middelen de

1 nbsp;nbsp;nbsp;Zie het iste jaarverslag van Talitha-humi, 1857.

2 nbsp;nbsp;nbsp;Zie het 16de jaarverslag van Talitha-huimi, 1872.

^ Zie het 15de jaarverslag van Talitha-humi, 1869.

^ Zie het iste jaarverslag van Talitha-humi, 1837.

^ Aan Singendonch schrijft Heldring 2 Februari 1837: „Ons volh is bijster Groningsch gezind, het moet alles liefde zijn. Straf en straf-v'aardigheid is ten eenenmale een onbehend begrip. Zich te buigen ondernbsp;verdiende straf is een zaah zoo vreemd, als de eisch natuurlijh is.”

® Zie het iste jaarverslag van Talitha-humi, 1837.

-ocr page 215-

187

Verdere arbeid in dienst der Inwendige Zending

strengste straffen niet ontzien moesten worden, om liet gewensclite doel te bereiken Van de verscbillende klippen, die bij de cbris-telijke opvoeding omzeild moesten worden, noemde Heldring metnbsp;nadruk de prikkeling van de eerzucbt. Deze wees bij met klemnbsp;af, als niet beboerend tot de christelijke levensbeschouwing. Bijnbsp;de christelijke opvoeding gaat het er om de kinderen op Godnbsp;te richten, en niet op zichzelf. Erwten, die met soda murw gemaakt waren, lieten een bijtend vergif in de ingewanden achter.nbsp;Zoo stond het zijns inziens ook met het prikkelen van de eerzucht “. Wel had Heldring de gewoonte aan het einde van iederenbsp;week het gedrag van alle meisjes na te gaan, waarbij hij ondernbsp;allen, die zich goed hadden gedragen, een kerkboekje placht tenbsp;verloten Voorts was het in hem te waardeeren, dat hij denbsp;kinderen zoo min mogelijk naar hun vroegere leven vroeg, omnbsp;hen er voor te bewaren, hun ouders in een donker daglicht tenbsp;moeten plaatsen Wat het aanhouden van den band met denbsp;ouders betreft, verschilde hij echter in zooverre van Wichem,nbsp;dat hij daar, vanwege de noodlottige gevolgen, die hij vreesde,nbsp;zooveel mogelijk van af zag De poging, om de kinderen metnbsp;vaste hand op te voeden, liet nu eenmaal zijns inziens zoo minnbsp;mogelijk deining toe. In 1866 gaf Heldring op grond van zijnnbsp;vele ervaringen de volgende raadgevingen

1. Houdt bijzonder het oog op den omgang uwer kinderen, van de vroegste jeugd af.

2.

Waarschuwt uw kinderen er voor die huizen te ontwijken, waar zachtkens aan alle overgangen tot het grootste kwaadnbsp;aanwezig zijn. Zij zijn er voor elke stand.

5-

4-

3-

Leert uw kinderen vroeg de waarheid te spreken.

Wijst de gevolgen van den eersten misstap met krachtige trekken aan.

Laat de avonden van het huiselijk leven met nuttigen arbeid doorbrengen, vooral met lectuur, waarbij de Bijbel niet vergeten mag worden.

1 nbsp;nbsp;nbsp;Zie het 2de jaarverslag van Talitha-humi, 1858.

2 nbsp;nbsp;nbsp;Zie het 3cle jaarverslag van Talitha-humi, 1859.

3 nbsp;nbsp;nbsp;Zie het ade jaarverslag van Talitha-humi, 1858.

4 nbsp;nbsp;nbsp;Zie het ade jaarverslag van Talitha-humi, 1838.

^ Op dit verschil wijst J. J. P. Valeton in diens reeds eerder genoemd opstel.

® O. G. Heldring, Uit Talitha-kumi, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang XX, pag. 644—647.

-ocr page 216-

i88

Strijd tegen de prostitutie - Zorg voor de verwaarloosde jeugd

6. Straf vroegtijdig, als gij niet straffen wilt.

7- Gewent de kinderen op vaste tijden te eten, want de mond die gewoon is altijd te bijten, kan bet snoepen niet laten.nbsp;8. Vergeet nimmer de bede; ,,Leid ons niet in verzoeking, maarnbsp;verlos ons van den booze.”

Vermeld moet ook worden, dat Heldring reeds in 1867 meisjes van gegoeden buize op ,,TaIitba” opnam, ter opleiding tot degelijke buisboudsters of assistenten in gestichten. Het hinderde hemnbsp;geducht, dat vele jonge dames de acht en tachtig Departementennbsp;van Frankrijk van buiten kenden, maar nog geen stuk vleeschnbsp;behoorlijk konden braden. Voor hem was een mensch iets andersnbsp;dan een wetenschappelijke automaat en daarom ijverde hij ernbsp;voor, de praktische zijde van het leven meer tot haar recht tenbsp;doen komen De arbeid op ,,TaIitha” is voor Heldring een grootenbsp;vreugde geweest. AI moest hij aan Beets klagen, dat hij zich aannbsp;,,Steenbeek’ niet meer kon toewijden, zooals het behoorde hijnbsp;heeft er toch goed aan gedaan een groot gedeelte van zijn werkdag aan ,,TaIitha ” te geven.

een mooi

En hoe lang waren zijn dagen! Gedurende de zomermaanden liep hij iederen morgen om half zes het stille pad van zijn pastorienbsp;naar Talitha, om daar tot acht uur te arbeiden, om dan s avondsnbsp;terug te keeren, en vaak als laatste de inrichting te verlaten. Hetnbsp;hinderde hem niets zijn nachtrust wat te bekorten, daar hij bijnbsp;minder slaap even gezond bleef Hoe onmisbaar was hem datnbsp;landelijk pad in dagen van smart, die ook hem niet gespaardnbsp;werden Hoe heeft hij er zijn tranen geschreid en er de troostnbsp;van s Heeren nabijheid gezocht! Wij denken hier aan het heengaan van zijn oudsten zoon, Otto, van wiens hulp bij zijnnbsp;veelzijdigen arbeid hij zich reeds zoo veel had voorgesteld AInbsp;liet Heldring de vraag naar de uitkomst van den arbeid opnbsp;,,Talitha ’ aan de eeuwigheid over, het was hem toch een grootenbsp;vreugde mede te kunnen deelen, dat van de acht verpleegden ernbsp;zeven, op grond van het veelzijdig genoten onderricht, als goedenbsp;dienstboden geplaatst konden worden Voorwaar

Zie hetzelfde opstel over Talitha-humi als in noot 6 oppag. 187 genoemd. Heldring aan Beets, 8 Maart 1857.

Heldring aan Singendonck, 14 Juni en 15 Augustus 1856.

Heldring aan Singendonc'Ic, 14 Juni 1856.

Op dit sterven komen wij later nog terug.

Zie het 7de jaarverslag van Talitha-kumi, 1863.

-ocr page 217-

189

Eerdere arbeid in dienst der Inwendige Zending

resultaat, oot in ket licKt van Heldrings opmerking, dat de kinderen meer door dienstboden opgevoed worden dan de meeste ouders denken

Heldring beeft zicb gelukkig geacbt zicb ook op ,,Tabtba door een staf van trouwe helpers omringd te weten. Twee daarvannbsp;verdienen stellig vermeld te worden. Allereerst Mejuffrouwnbsp;A. M. Nieuwveen, die Heldring zelf geschetst beeft als iemandnbsp;met een helder verstand, groote hoogachting voor de belijdenisgeschriften en uitnemende kennis van den Bijbel Het blijftnbsp;opmerkelijk, dat hij hij zijn waardeering voor deze vrouw zoonbsp;krachtig de klemtoon liet vallen op de godsdienstige zijde vannbsp;haar zoo in alles ootmoedig optreden Maar dan noemen wijnbsp;ook den hoofdonderwijzer Bijvoet, die het christelijk onderwijsnbsp;op ,,TaIitha met groote trouw behartigde, en door wederzijdschnbsp;vertrouwen de kinderen zoo nauw aan zich verbonden wistnbsp;Hoe heeft Heldring deze heide bijzondere figuren gewaardeerd,nbsp;maar ook gemist sinds hun verscheiden respectievelijk in 1872 ennbsp;1875! Hun namen blijven met die van Heldring in dankbarenbsp;herinnering bewaard in de geschiedenis van het tweede gestichtnbsp;te Zetten.

„BETHELquot;

,,Steenbeek en ,,Talitha” stonden daar dus reeds als getuigen van den onv.ermoeiden philantropischen arbeid van Neerlandsnbsp;christenphilantroop. Hoeveel moeite en zorg daar ook voor Heldring aan verbonden waren, het was de stem der liefde in zijnnbsp;hart, die hem nog van de wenschelijkheid van een derde gestichtnbsp;sprak. Al wist hij, dat een heirleger van bezwaren overwonnennbsp;moesten worden, hij wist zich ook ten derden male zóó zeker vannbsp;zijn roeping, dat hij met nieuwe kracht zich aangegord voelde,nbsp;om het werk der liefde voort te zetten. Hoe vele minderjarige\{nbsp;meisjes boven de zestien jaren liepen immers gevaar tot gevan- jnbsp;genisstraT veroordeelcl, of tot ontucht verleid te worden ? Zou jnbsp;Heldring rustig een oog dicht hebben kunnen doen, als hij ook

1 nbsp;nbsp;nbsp;Zie het llde jaarverslag van Talitha-kumi, 1867.

2 nbsp;nbsp;nbsp;Zie het lóde jaarverslag van Talitha-kumi, 1877, waar wij ook lezennbsp;dat mejuffrouw Nieuwveen gaarne uit den Heidelbergschen catechismusnbsp;onderwees.

^ Heldring schreef aan Beets, 12 December 1832: ,,Juffrouw Nieuwveen zegeviert door stillen ootmoed.

^ Zie het 19de jaarverslag van Talitha-kumi. 1875.

-ocr page 218-

tgo

Strijd tegen de prostitutie - Zorg voor de verwaarloosde jeugd

voor Jeze ongelulckigen niet alles gedaan kad, waartoe de liefde van Ckristus kern riep? Juist dat roepingskesef, waar kij zelf uitnbsp;leefde, sckonic kern kij vele menscken in den lande zooveel vertrouwen, dat zij daarin als t ware werden opgenomen. Zooalsnbsp;de apostel Paulus door zijn krandende liefde voor ket koninkrijknbsp;van Ckristus, die vrij was van ieder eigenkelang, steeds opnieuwnbsp;menseken rondom ziek wist te sekaren, die mee wilden arkeiden,nbsp;zoo ontkrak ket Heldring, wien ook iedere egoeentriseke gedaektenbsp;vreemd was, nimmer aan menseken, die kern graag wilden volgen,nbsp;wanneer kij weer tot een nieuwen kruistoekt der liefde opriep.nbsp;Dat zou kij ook van zijn werk in ket kelang van die meisjesnbsp;ondervinden, die voor ,,TaIitka” te oud, en voor ,,Steenkeek” nognbsp;niet kestemd waren. Zij dienden ondergekrackt te worden in eennbsp;praeventief asyl, waar alles in ket werk gesteld kon worden omnbsp;ken voor een val te kewaren. Een groep Réveil-vrienden stondnbsp;aanstonds klaar in ket kestuur der nieuwe stickling zitting tenbsp;nemen, terwijl wakkere vrouwen eveneens daartoe paraat kiekennbsp;te zijn. De kenoodigde tv-untigduizend gulden waren spoedig kijnbsp;elkaar gekrackt, waardoor op een der oudste vloedvrije terpennbsp;van Zetten ket verlangde gekouw kon worden opgetrokken.nbsp;Kapitein Lijssen, gepensioneerd genie-officier van ket indisekenbsp;leger, stelde gekeel gratis zijn arckitectoniscke talenten ten dienstenbsp;der goede zaak waardoor kij\ de opening van ket kuis in 1^65nbsp;getuigd kon worden, dat ket aan alle verwacktingen voldeed.nbsp;Mevrouw Crommelin-Wolterkeek gaf den naam ,,BetkeI” aannbsp;Heldrings derde stickting, terwijl mejuffrouw H. N.^Eangelaan,nbsp;die reeds eenigen tijd met mejuffrouw Nieuwveen de leiding vannbsp;Talitka kad verzorgd, kereid gevonden werd als eerste directricenbsp;op te treden

Het was de krackt van Heldring, dat kij ook in t geloof van den zegen over dezen nieuwen arkeid overtuigd was. Terwijl er velennbsp;van meening waren, dat zijn pogingen als kopeloos kestempeldnbsp;moesten worden, omdat een meisje van zestien jaren nu eenmaalnbsp;voor verketering te oud, en voor kerouw te jong was, kield kijnbsp;tock vast aan de opdrackt van Ckristus, om ook aan deze jongerennbsp;ket evangelie te krengen. ïntusseken werd er veel van de directrice en kelpsters op ..Betkel” gevraagd, daar al spoedig kleek,nbsp;dat ket nieuwe gestickt in een groote kekoefte voorzag. Het

1 nbsp;nbsp;nbsp;Zie ket iste Betkel-verslag, 1865.

2 nbsp;nbsp;nbsp;Zie ket iste Betkel-verslag, 1865.

-ocr page 219-

tQi

Verdere arbeid in dienst der Inwendige Zending

duurde niet lang, of de capaciteit van kertergen, die op veertig personen was ingesteld, kad kaar uiterste kereikt. Om van zooveel jongeren, waarvan de meesten in verwilderde stemming aankwamen ^ en aan een wild paard voor een tolkek deden denken ^nbsp;een geregeld kuisgezin te maken, was weliswaar verre van ge-makkelijk, maar de ervaring op ,,TaIitka kumi opgedaan, steldenbsp;de directrice tock gelukkig in staat, alles zoo goed mogelijk tenbsp;laten verloopen.

Vanzelfsprekend was ook op ,,BetkeI de arkeid, die op allerlei wijze afgewisseld kon worden, ket aangewezen middel om denbsp;verpleegden eenig kegrip van orde kij te krengen. Wat eennbsp;geduld werd er gevraagd kij deze jonge menseken, die voor ketnbsp;meerendeel tot nog toe zonder eenige tuckt van kuisgezin, sckoolnbsp;of kerk kadden voortgeleefd I Heldring kad intusseken kij ver-' nieuwing kans om allerlei karakters te leeren kennen. Het vielnbsp;kern op, dat er kinderen van kyper-ortkodoxen, en aksoluut vannbsp;allen godsdienst vervreemden onder de Betkelisten gevondennbsp;werden. De eersten zagen meer dan eens kans keste antwoordennbsp;te geven op vraagstukken, Jie kij recktzinnige menseken van kunnbsp;dagen aan orde werden gesteld. Maar dat deden zij op zulk eennbsp;oneerkiedige wijze, dat Heldring onwillekeurig aan parels moestnbsp;denken, die in ket slijk waren terecktgekomen De waaracktigenbsp;vreeze Gods, die met diepen eerkied kezielt, was dezen kinderennbsp;ften eenenmale vreemd. De ,,tale Kanaans” kleek vaak niet meernbsp;idan een kedekking van ledigkeid te zijn Welk een waar-sekuwing zag Heldring kier voor ckristenouders, om tock vooralnbsp;niet met kun kinderen op onrijpen leeftijd allerlei moeilijk tenbsp;verwerken dogmatiseke leerstukken te kekandelen en vooral geennbsp;jonge menseken kloot te stellen aan lange tafelgekeden en langenbsp;preeken op Zondag! Doodkidden en doodpreeken was z.i. /nbsp;levensgevaarlijk!®. De verpleegden, die nimmer iets uit den'nbsp;Bijkel gekoord kadden, legden daarentegen meer dan eensnbsp;grooten eerkied aan den dag kij de dagelijkscke sckriftlezing ennbsp;gemeensekappelijk gezang onder leiding van de directrice of éénnbsp;van kaar assistenten.

^ Zie het 2de BetKel-jaarversIag, 1864.

^ Zie Ket sde BetKel-jaarversIag, 1867.

® Zie Ket iste BetKel-jaarversIag, 1865.

^ Zie Ket 4de BetKel-jaarversIag, 1866.

® Zie Ket 8ste BetKel-jaarversIag, 1870.

-ocr page 220-

192

Strijd tegen de prostitutie - Zorg voor de verwaarloosde jeugd

Begrijpelijk ontbraken de lichtzinnige, de twistzieke en luie type s al evenmin als degenen, die zicK in een doolhof van leugensnbsp;wisten vast te werken. Met geduldige liefde werd zooveel mogelijknbsp;aan ieder afzonderlijk aandacht geschonken, terwijl hij de moei-lijkste gevallen het woord van Paulus: ,,Wij hehhen dan altijdnbsp;goeden moed”, meermalen troost gaf. Als regel was de verplegingnbsp;op ,,Bethel er op ingesleld, dat de meisjes na twee jaren alsnbsp;dienstboden in gezinnen werkzaam konden zijn. Heldring kon hijnbsp;het lezen der aanvragen om met een meisje geholpen te mogennbsp;worden, meer dan eens een glimlach niet onderdrukken, als hijnbsp;er kennis van nam hoeveel noten de huismoeders soms op haarnbsp;zang hadden, en onwillekeurig moest hij dan wel eens denkennbsp;aan de anecdote van dien heer, die voor een vriend een bruidnbsp;zou zoeken, maar met zóóveel wenschen had rekening te houden,nbsp;dat hij reeds vóór zijn vertrek mededeelde, de bruid, die daaraannbsp;voldoen zou, voor zichzelf te moeten reserveeren Spreekt hetnbsp;van zelf, dat de opvoeding zooveel mogelijk een Bijhelsch karakter droeg, wij kunnen hier nog aan toe voegen, dat Heldring ernbsp;rotsvast van overtuigd was, dat bij den val van den mensch nietnbsp;het beeld Gods, maar de heerlijkheid van het beeld Gods wasnbsp;verdwenen. Daar lag voor hem het eenig mogelijke uitgangspunt tot een Bijbelsche opvoeding. Van Toorenenbergen was hijnbsp;dankbaar, dat hij daar ook met klem tegenover ,,de nachtschool ,nbsp;die het geheele beeld Gods en daarmede al het verantwoorde-li jkh eidshesef wilde opruimen, op gewezen hadnbsp;Heldring heeft meer dan eens zijn meening hierover openhaarnbsp;gemaakt maar voorzoover wij weten nergens zoo uitvoerig alsnbsp;in het negende Bethel-verslag dat in 1872 verscheen. Terwillenbsp;van de actualiteit van deze zaak laten wij hem gaarne zelf aannbsp;het woord:

1 nbsp;nbsp;nbsp;Zie het iste Bethel-jaarverslag, 1865.

2 nbsp;nbsp;nbsp;,,De ,,nachtschool” verlamde door de ontkenning der algemeene verzoening alle zendingsbewustzijn en doodde het verantwoordelijkheidsbesef tot levensvernieuwing, door het beeld Gods op te heffen.

3 nbsp;nbsp;nbsp;Aan Beets sdhreef Heldring in 1849 (zonder nadere dateering): ,,Hetnbsp;Diaconessenhuis is bezig tranen te storten, omdat ik schreef, dat nietnbsp;het beeld, maar de heerlijkheid van het beeld Gods geweken is. Watnbsp;die harten toch week zijn! Kunnen zij de ketters niet verbranden, dannbsp;schreien ze. Het is om dol te worden. Ik heb met het jongste stuk innbsp;De Vereeniging wat zieltjes van potaarde geschokt. Als zij nu ook maarnbsp;eens wat anders deden dan schreien.”

-ocr page 221-

193

Eerdere arbeid in dienst der Inwendige Zending

..Twee gedachten zijn het, die ten allen tijde de grondslagen zijn van alle ware christelijke opvoeding. De eerste is: dat de heerlijkheid van hetnbsp;beeld Gods hij den mensch geweken is, de tweede, dat er nog velenbsp;resten en overblijfselen van dit beeld Gods in ons zijn overgebleven.nbsp;Beide gedachten, goed vereenigd, vormen den hoeksteen van allen arbeidnbsp;op het gebied der opvoedkunde. Zoo gij, gelijk vele ouders in dezennbsp;tijd, uw kinderen met geweld het denkbeeld van een algeheele zondigheidnbsp;alzoo inprent, dat gij ook het natuurlijk goede miskent, voorwaar gij verwart ten eenenmale alle begrippen van waarheid en recht in het kinderlijk hart. Zij moeten het weten, dat er niettegenstaande den val nog velenbsp;overblijfselen van het beeld Gods in den mensch, ook in hun hart, zijnnbsp;overgebleven. Dat deze zichtbaar zijn in het verstand, het oordeel, hetnbsp;geweten, het geheugen, de verbeelding, de indrukken en hoedanighedennbsp;van het hart; waarbij zoovele natuurlijke neigingen komen tot oprechtheid, waarheid, barmhartigheid, trouw en liefde, als wij onder heidenennbsp;en christenen, overal in den natuurlijken mensch opmerken. Zij moetennbsp;echter ook weten, dat het slechts resten en overblijfsels zijn; dat er geennbsp;eenheid in gevonden wordt, dat maar al te dikwijls naast een natuurlijkenbsp;goede neiging iets kwaads zeer weelderig opgroeit: bijv. bij barmhartigheid verkwisting, bij juistheid en standvastigheid inhaligheid, bij oprechtheid voorbarigheid, bij goedhartigheid lichtzinnigheid, opdat zij alzoonbsp;deze goede eigenschappen geene te hooge waarde geven, maar wel degelijknbsp;het kwaad, daar tegenoverstaand, met alle scherpzinnigheid des oordeelsnbsp;leeren kennen.

Deze wijze van voorstelling bewaart de kinderen tegen verachting van het natuurlijk goede in ieder mensch nog aanwezig, alsof dit gering ware,nbsp;alsof het weinig zegt gelijk een Nathanaël een Israëliet te zijn, zondernbsp;bedrog: maar zij behoedt hen ook zichzelven te hoog te schatten: wantnbsp;het natuurlijk goede is in alles doormengd met velerlei kwaad. Dat kwaadnbsp;te zien is tot ootmoed, bescheidenheid, schuldgevoel onontbeerlijk. Noodignbsp;is echter, langs dezen weg der opvoedkunde wandelende, bestendig innbsp;het eigen hart de overtuiging te bewaren, dat hoevele resten en overblijfsels van het beeld Gods in het kinderlijke hart nog aanwezig zijn,nbsp;de heerlijkheid van dat beeld geweken is. Die eenheid en reinheid ennbsp;onschuld en volmaaktheid, die eens het deel was van den mensch innbsp;het Paradijs, en wederom bet deel zal zijn van den mensch in Christus,nbsp;als hij in de waaraohtige wedergeboorte tot de ware vernieuwing doordringt, wordt niet gevonden op aarde, zij is er niet.

Deze laatste gedachte mag ons nooit ontzinken: zij is en blijft de hoofdgedachte bij de opvoeding der kinderen. Doch zij worde spaarzaam en slechts ter juister ure uitgesproken. Zij moet meer de gedachte, de wensch,nbsp;de bede van den opvoeder in het verborgen dan in het openbaar zijn.nbsp;Immers, die herstelling is geen menschenwerk maar een Godswerk. Wijnbsp;kunnen haar door ontijdigheid op een treurige wijze verhaasten! Dannbsp;wordt het kind een kunstplant, waar alle rechte groei en wasdom doornbsp;een aangenomen vorm of methodisme verhinderd wordt.

Maar is men een wijs en voorzichtig opvoeder, dan komen er tijden, waar de groote waarheid der wedergeboorte met klem en kracht ver-

15

-ocr page 222-

194

Strijd tegen de prostitutie - Zorg voor de verwaarloosde jeugd

kondigd worden. Die uren zijn echte Godsuren. De Heilige in den Hemel wijst ze u aan. Het is alsof alsdan alles u toeroept, om aan de aan uwnbsp;leiding toevertrouwden de leer van een nieuw hart en een nieuwen geestnbsp;zóó voor te stellen, dat het hart bewogen wordt in nederig geloof dienbsp;waarheid te erkennen en de knieën te buigen voor den God en Vadernbsp;van onzen Heere Jezus Christus, om in waar schuldgevoel te smeekennbsp;om vergeving en te bidden om een rein hart, om de beloofde vernieuwing.nbsp;Voorts voert de gedachte van de nog aanwezige kenmerkende trekken vannbsp;het beeld Gods in de u toevertrouwden niet tot verheerlijking van degenennbsp;die gij opvoedt, maar wel tot dankzegging. Gij beschouwt het eene gavenbsp;Gods te zijn, die gij teederlijk wenscht te bewaren, allengskens te versterken, en overal tot eere van den Gever van al wat goed is op te voeden.nbsp;Gij verheugt u ook bij de diepstgevallene en meest verwaarloosde hiernbsp;en daar nog zoo veel van het beeld Gods te ontdekken, dat gij zeggennbsp;kunt: ook gij zijt verantwoordelijk voor uwe bekeering, het is uwe schuldnbsp;zoo gij uw geweten tot zwijgen brengt.”

Wij wenscKen ons van commentaar te ontKouden, maar willen alleen uitsprelcen, dat Heldring een paedagoog bij de gratie Godsnbsp;moet zijn geweest. Geen wonder, dat bij in bet binnen- en buitenland gaarne op congressen gezien werd. Vanwege zijn arbeidnbsp;op ..Betbel”, die zoo gewaardeerd werd, dat zelfs van Petersburg,nbsp;Weenen en Brussel aanvragen tot opname binnenkwamennbsp;werd bij nog in 1875 uitgenoodigd te Bonn te spreken over denbsp;redding van jonge meisjes, die gevaar liepen schipbreuk te lijden.nbsp;Met vreugde nam bij de uitnoodiging aan, om ter bestemder tijdnbsp;met overtuiging zijn hoorders op te wekken nimmer in de reddende liefde te verflauwen. Stellig bad bij wel eens verpleegden,nbsp;die zich absoluut verhardden, in t belang van t gebeele gestichtnbsp;weg moeten zenden, maar boe vaak bad bij bet ook met eigennbsp;oog mogen zien dat meisjes, die in een peilloozen afgrond dreigden weg te zinken, tot stilstand kwamen en gered werdennbsp;Deze ondervinding deed hem met allen, die op ,,Bethel” werkzaam waren, trots alle teleurstelling, die ook dit werk met zichnbsp;meebracht, moedig vertrouwend voorwaarts gaan. ,,Bethel goldnbsp;wel bij velen als bet moeilijkste van alle gestichten ® vanwegenbsp;de vele paedagogiscbe problemen, die er aan verbonden waren,nbsp;waardoor bet ,,ZeIdenrust’ , dat boven den ingang geschrevennbsp;was, ook gold van ben, die met de leiding belast waren, maar

^ Zie het 6de Bethel-jaarverslag van 1869.

2 Zie het 11de Bethel-jaarverslag van 1873.

^ Zie het 15de Bethel-jaarverslag van 1876.

-ocr page 223-

193

Verdere arbeid in dienst der Inwendige Zending

Ket was toch ook Ket teKuis, waar veel verkoring op gebeden, opgezonden in bet belang der verpleegden, ontvangen werd.nbsp;Was bet telkenjare geen vreugdevolle dag, als een groep meisjesnbsp;belijdenis wensebte af te leggen in de dorpskerk van Hemmen?nbsp;Als wij van Heldrings band lezen, dat bet stil en ernstig werknbsp;van een biddende opvoeding op ,,BetbeI steeds gestadig doornbsp;moebt gaan rijst onwillekeurig de oude Jesaja-profetie tennbsp;opzichte van Christus voor ons op, dat ,,bet welbehagen desnbsp;Heeren door Zijn band gelukkig voortgang zou vinden . Hetnbsp;geloof aan de vernieuwing van den menseb, door de liefde desnbsp;Vaders, de verzoening van den Zoon en de kracht van den Heiligen Geest gaf blijvend bemoediging

Zijn lievelingswenscb, dat bij, evenals Amalia Seveking ^ in Hamburg, in de naaste omgeving een kinderziekenhuis zou ziennbsp;verrijzen, waar meisjes (liefst van ,,Bethel”), die geen aanleg voornbsp;onderwijzeres hadden, in dienende liefde werkzaam konden zijnnbsp;zag Heldring niet in vervulling gaan. Maar boe menigmaal zalnbsp;bij God er voor gedankt hebben, dat voor tal van jongerennbsp;..Bethel ’ de ,,poort des hemels ’ mocht worden, waardoor eennbsp;gloednieuwe taak op aarde aanvaard kon worden!

NORMAALSCHOOL

Door tussebenkomst van zijn vriend Kleinsebmidt, reizend predikant in Bobemen, ontving Heldring in 1865 een brief van één zijner Bobeemsebe ambtgenooten. Nespor genaamd, met verzoeknbsp;zijn twee dochtertjes van tien en twaalf jaren oud gratis op tenbsp;nemen op ,,Talitba kumi , om ze in alles te laten onderwijzen, watnbsp;voor ben noodig was, om eenmaal met God en met eere eigennbsp;brood te kunnen verdienen. De reiskosten waren spoedig doornbsp;enkele vrienden geschonken, zoodat de beide meisjes kort daaropnbsp;naar Hemmen gebracht werden door bun vader, die alleszinsnbsp;dankbaar was dat bij zijn kinderen niet aan een klooster behoefdenbsp;toe te vertrouwen. De overkomst van deze meisjes beteekende

^ Zie Ket I5cle Bethel-jaarverslag van 1876.

^ Zie Ket ade BetKel-jaarverslag van 1864.

® Amalia Sieve'lcing, weleens „de Hamburger Talitha genoemd, sticKte 25 Mei 183a de eerste vrouwenvereeniging voor armen- en ziekenverpleging te ArnKem, waartoe zij van Gossner, door handoplegging dennbsp;zegen ontving.

* Zie het 5de, 4de en Ket 3de Bethel-jaarverslag, 1866, 1867 en 1868.

-ocr page 224-

igó

Strijd tegen de prostitutie - Zorg voor de verwaarloosde jeugd

wederom een nieuwe roeping voor Heldring. Hoe vaak kad men kern niet gevraagd de verzorging van keurige meisjes uit niet-gefortuneerde gezinnen ter kand te nemen! Voor koogere standennbsp;waren er uitmuntende kostsckolen, voor jongens uit kesckaafdennbsp;burgerstand bestond er „De Klokkenberg” te Nijmegen, terwijlnbsp;er voor de meisjes uit dit milieu nergens anders eenige wetenschappelijke vorming te genieten viel, dan op de Rijksnormaal-sckolen, die eckter vanwege ket openbare onderwijs den doornbsp;velen gewensckten positief ckristekjken grondslag misten.

Was tkans niet de tijd gekomen een ckristelijke normaalsckool voor meisjes in ket leven te roepen? Had zijn, vriend Fliednernbsp;te Kaiserswertk, dien kij in 1850 bezoekt niet een dergelijkenbsp;sckool, die sekoone resultaten opleverde? En kad W^ickern nietnbsp;eens dat onvergetelijk woord toegevoegd, dat ieder gesticht totnbsp;redding van verwaarloosde kinderen slechts dan aan ket ge-wensekte doel voldeed, wanneer daarnaast een opleidingsschoolnbsp;bestond voor niet-verwaarloosden tot een koogere bestemming?nbsp;Heldring begreep dat de tijd tot kandelen gekomen was. Welknbsp;een zegen kon er in ket belang der inwendige zending uitgaannbsp;van een sckool, waar meisjes gevormd werden tot kloeke getuigennbsp;van Christus, hetzij op sckool tot opvoeding van de jeugd, hetzijnbsp;daarbuiten, op allerlei posten, waartoe jonge vrouwen geroepennbsp;konden worden! Werd ket niet koog tijd, dat Nederland verlostnbsp;werd van een keirleger van ,,erbarmelijke uitkeemseke gouvernantes”?

Het typeert alweer Heldring, dat kij, zeker van zijn roeping, aanstonds tot daden overging. Als de sckool er moest komen,nbsp;dan kwam zij er ook zeker. Daarom koekt kij een gebouw ennbsp;een akker geschikt voor zijn doel, en mocht kij in mej. J. J.nbsp;Weyland een geschikte directrice, en in den Heer J. G. Nobelsnbsp;een bekwaam onderwijzer vinden. Elke aarzeling was kern immersnbsp;vreemd, wanneer kij in ket geloof wist te kandelen. God wasnbsp;bezig, alles naar Zijn wil te leiden en Heldring wist ziek slechtsnbsp;uitvoerder van Diens plannen. Eerst daarna schreef en verspreidde kij zijn circulaire, waarin kij de christenheid in Nederland opriep de kanden in elkaar te slaan, om door een gift vannbsp;ƒ 10.000 ook dezen laatsten wensck in vervulling te doen gaan.nbsp;Een flink bestuur van figuren, en niet van figuranten, door Hel-^ Heldring aan Beets, 1830 (zonder nadere dateering).

-ocr page 225-

197

VcrJere arbeid in dienst der Inwendige Zending

dring zelf aangewezen waarin Gewin en Hasebroelc tot aan Kun dood zitting Kadden, vertegenwoordigde de goede zaak voornbsp;de buitenwereld. De gelden werden bij elkaar gebracht, zoodatnbsp;reeds 9 Augustus 1864 de scbool met twaalf leerlingen plechtignbsp;kon worden ingewijd.

Men vrage niet, boe primitief alles nog was. Juist daardoor droeg alles echter zulk een feestelijk karakter. De ruimte in de voormalige boerenwoning werd zoo goed mogelijk benut. Op de eenenbsp;helft van de deel, waar kort te voren nog koeien hadden gebuisd,nbsp;werd les gegeven, terwijl op de andere helft de maaltijden werdennbsp;gebruikt. Maar Mejuffrouw Weyland, die slechts bet belang vannbsp;baar leerlingen op bet oog bad, schikte zich in de eigenaardigenbsp;behuizing van de scbool wonderbest, en zag bet getal barer leerlingen gestadig groeien. Ja, baar scbool kreeg naam, want vannbsp;alle kanten kwamen de leerlingen opdagen. Zelfs van ver overnbsp;de grenzen, uit Essen, Elberfeld, Padang, Paramaribo, Hamburgnbsp;en Shanghai. In 1868 kwam er zelfs een, die bij St. Helena opnbsp;den Atlantiscben Oceaan bet levenslicht bad gezien, en daaromnbsp;Atlantica genoemd werd. Om zeker te zijn van opname bespraknbsp;men reeds een jaar van te voren plaatsen Na tien jaren moestnbsp;bet boerenhuis, waarnaast reeds in 1865 een flink gebouw wasnbsp;opgetrokken, gesloopt worden, om plaats te maken voor eennbsp;scbool, die meer aan de eiscben voldeed. Een circulaire vannbsp;Singendonck, in bet belang eener geldenverzameling, verlostenbsp;iemand, die geen weg wist met tienduizend gulden, van de vraagnbsp;boe bij deze bet best kon besteden. Zonder dralen werden zenbsp;naar Heldring gezonden. Mej. Weyland voegde er een belangrijke som aan toe, zoodat de nieuwbouw naar wenscb kon ver-loopen.

Hoe moet bet Heldring verheugd hebben, dat bij dat alles nog beleven mocht! Zijn laatste stichting bad bij zeer terecht ver-gelek en bij een mosterdzaadje, dat alhoewel nog zoo klein, grootenbsp;mogelijkheden in zich bad. Stellig ging bij meermalen gebuktnbsp;onder bet onrecht, dat zijn scbool geen subsidie uit de staatskasnbsp;kreeg, en stonden de financiën er vaak weinig rooskleurig voor,nbsp;doch de goede resultaten der examens gaven hem daartegenovernbsp;weer een telkens terugkeerende vreugde en versterkten hem innbsp;^ Heldring aan Beets, 29 Maart 1866.

2 Heldring aan de Bestuurderen der Normaalschool, 20 Februari 1873.

-ocr page 226-

igS

Strijd tegen de prostitutie - Zorg voor de verwaarloosde jeugd

zijn verwacKting, dat zijn sckool voor vaderland en koloniën ten zegen mockt zijn.

Hoe gelukkig kleek Heldring in de keuze der keide directieleden. Weliswaar trok Mejuffrouw Weyland kij de eerste kennismaking niet bijzonder aan, en stonden kaar aandeelen kij de leerlingen van ket naburige Ckristelijk Gymnasium, die al te veelnbsp;belangstelling voor de normalisten aan den dag legden, nietnbsp;bijzonder koog, maar dit neemt tock niet weg, dat zij door kaarnbsp;besckaafd optreden, zelfverloockenend karakter en oprecktenbsp;vroomkeid, precies de juiste persoon op de juiste plaats was. Hetzelfde geldt ongetwijfeld van den Heer Nobels, die wegens zijnnbsp;origineel onderwijs, blij en tock diep ernstig optreden, tal vannbsp;leerlingen voor kun leven aan ziek verbonden beeft. Ontroerendnbsp;blijft de eenvoudige wijze waarop deze menseken. Heldring,nbsp;Mej. Weyland en Nobels kun weg gingen. Op de Betuwsekenbsp;wegen, waar men duimen diep in de modder zakte, liepen zijnbsp;op klompen. Aan ket leven stelden zij geen andere eisck dannbsp;al kun tijd en energie met volle toewijding in dienst te stellennbsp;van Hem, in Wien zij voor eens en altijd kun Koning wensektennbsp;te belijden, Jezus Ckristus

CHRISTELIJK GYMNASIUM

Met een enkel woord willen wij ook Heldrings kracktigen steun aan de oprickting van ket eerste ckristelijke gymnasium innbsp;NedeiTand vermelden, dat in zijn naaste omgeving, te Zetten,nbsp;geopend werd. Sinds Ds F. P. L. C. van Lingen, Hervormdnbsp;Predikant aldaar, een overtuigd volgeling van Ckristus was geworden, verlangde kij zijn krackten in dienst te stellen van ken.nbsp;die tot predikant wensekten te worden opgeleid. Gekolpen doornbsp;een ander begon kij met ket geven van onderwijs aan drie jongenbsp;mannen. Al spoedig werd kern eckter de noodzakelijkheid duidelijk van een inrickting, waarin op Bijbelscken grondslag onderwijsnbsp;werd gegeven ter voorbereiding van de koogesckool. Op zijn wegnbsp;in deze rickting ontving kij de*volle medewerking van de keerennbsp;M. Bickon van IJsselmonde en Mr J. Capadose, terwijl Heldringnbsp;en Jkr. F. van Teylingen van Kamerik stellig niet achterbleven.

^ In 1914 gaf de druldierij der stichting ,,Hoenderloo een gedenkschrift in het licht, ter gelegenheid van het vijftig jarig bestaan der normaalschool, waarin verschillende personen een herinneringswoord schreven.nbsp;Hieraan ontleenden wij vooral onze gegevens.

-ocr page 227-

199

Verdere arbeid in dienst der Inwendige Zending

Spoedig kon tot aankoop van een Kuis worden overgegaan, waarin 9 December 1864 de eerste leerlingen werden ontvangen. Langennbsp;tijd beeft deze inricKting te Zetten, waar een internaat aan verbonden was, in een beboefte^voorzien, totdat zij werd pverge-plaatst naar bet meer in bet midden van ons land gelegen Zeist,nbsp;waar zij zicb nog steeds in een goeden bloei mag verheugen

VLUCHTHEUVELKERK

Na de opening van ,,Betber’ werd bet Heldring steeds duidelijker, dat er een eigen gesticbtskerk moest komen. Weliswaar Kieldennbsp;de verpleegden op ,iStee^eek ”, een eigen samenkomst op Zondag,nbsp;maar de bevolking van ,,TaIitba’* en ,,BetbeI” nam tocb zoo toe,nbsp;dat de gemeenteleden van Hemmen voor bun eigen zitplaatsennbsp;bezorgd werden. Ook bier wachtte Heldring bet oogenblik af,nbsp;waarop bij van de noodzakelijkheid tot bandelen overtuigd was.nbsp;Dat moment brak aan, toen bem ter oore kwam, dat van regee-ringswege aan de betrokken instanties werd opgedragen op denbsp;punten, in de Betuwe, die bet meest door overstrooming bedreigdnbsp;Werden, vluchtheuvels op te werpen ter bescherming van mensebnbsp;en dier, als de nood aan den man kwam. Ingrijpen van booger-band was bier niet anders dan dwingende noodzaak, daar denbsp;herinnering aan de dijkbreuken in vroeger jaren bij de bewonersnbsp;van de Betuwe in bet geheugen lag. Verschillende kolken langsnbsp;Rijn- en Waaldijk, waarvan er sommige wel zestig tot tachtignbsp;voet diep waren, herinnerden bij voortduring aan de angstigenbsp;mogelijkheden, die dijkdoorbraken met zicb mee konden brengen.nbsp;Hoe vaak bad Heldring bet in donkere winternachten meegemaakt, dat de menseben van zijn omgeving vol zorg bezig warennbsp;have en goed te bergen, vanwege de dijken, die op bet doorbreken stonden! Hadden de ,,losscbeurende rivieren de over-Betuwe in den winter van 1855 niet van alle kanten in de benauwdheid gebracht? ?. En moest Heldring in Januari 1861 denbsp;leiding van een bidstond voor Israël in Den Haag niet opgeven,nbsp;omdat bet dreigend gevaar der rivieren bet bem onmogelijk maaktenbsp;om van buis te gaan? De geruchten over den zorgvollen toestand, waarin velen in die dagen verkeerden, waren in den landenbsp;zoo doorgedrongen, dat Capadose naar Hemmen schreef, dat de

^ Het Gymnasium werd te Zeist een Lyceum.

2 Zie bet 8ste jaarverslag van Steenbeeb, 1856.

-ocr page 228-

200

Strijd tegen de prostitutie - Zorg voor de verwaarloosde jeugd

rampen, die allerwege de Betuwe troffen, ieder scliokten Ook Groen gaf blijk met Heldring mee te leven in de gevaren, die Kernnbsp;en zijn mede-Betuwenaren bedreigden Toen dan ook vannbsp;booger band bericbt kwam, dat op critieke plaatsen vlucbtbeuvelsnbsp;moesten worden gebouwd, wist Heldring wat bem te doen stond.nbsp;Samenwerking met de bevoegde instanties zou de bevolking aannbsp;een vlucbtbeuvel en zijn gemeente ,,Zetten aan een kerk kunnennbsp;belpen. AI was liij emeritus geworden, bij bleef aTs directeurnbsp;van de verschillende inrichtingen toch gaarne vasthouden aannbsp;bet Gods-woord: ,,Doe wat uw band vindt om te doen. En Godnbsp;zal met u zijn.”

Het bad bem reeds lang gehinderd, dat aan de boerenwoningen sinds bet rampjaar 1809 vloedvrije schuren waren gebouwd, terwijl voor de arbeidersgezinnen, circa zestig in getal, in verbandnbsp;met. dreigende overstroomingen eenvoudig niets werd gedaan^.nbsp;Daar de gestichten zoo gebouwd waren, dat zij ook bij doorbraak der dijken en zwaren ijsgang, door de vele booge hoornen,nbsp;waarmede zij omringd waren veilig stonden, zou al de ruimte,nbsp;die in een eventueel te bouwen kerk op een vlucbtbeuvel beschikbaar zou komen, ten dienste kunnen gesteld wórden vannbsp;die gezinnen, die geen vloedvrije zolders tot bun beschikkingnbsp;hadden. Bij den bouw zou er rekening mee gehouden kunnennbsp;worden, dat ook bet vee van de betrokken menscben kon wordennbsp;ondergebracbt. Zoo dacht Heldring, en zijn voorstelling van zakennbsp;was zoo aannemelijk, dat de verschillende autoriteiten metnbsp;vreugde aan bet werk togen om deze belangrijke zaak tot iedersnbsp;blijdschap op te lossen.

Tusscben ,,Steenbeek” en ,.Bethel” lag een weide, die door baar naam ,,Kerkmeint” reeds jaar en dag bestemd scheen voor kerkbouw. Het gemeentebestuur schonk op voordracht van Burgemeester Van Doesburgh ƒ 4.000. Voor een gelijke som klopte denbsp;Commissaris van de Koningin, Graaf van Limburg Stirum, bij denbsp;Provinciale Staten aan, terwijl minister Heemskerk de laatstenbsp;ƒ 4.000 uit s lands kas beschikbaar stelde Nu kon de zaaknbsp;voortgang hebben. Op initiatief van burgemeester De Hartoghnbsp;nam de burgerlijke gemeente van Valburg den aanleg van den

^ Capadose aan Heldring, 22 Februari 1861.

2 Groen aan Heldring, 5 Februari 1861.

^ Zie bet 23ste jaarverslag van Steenbeeb, 1870.

Zie het 18de jaarverslag van Steenbeelc, 1870.

-ocr page 229-

201

Verdere arbeid in dienst der Inwendige Zending

vluclitlieuvel op ziek. Vele kanden vonden werk. Novemker 1867 was de keuvel voltooid, zoodat in ket volgend voorjaar met dennbsp;kouw van de kerk kegonnen kon worden. Arckitect Smits tenbsp;Sekoonkoven maakte dankkaar gekruik van de teekeningen vannbsp;kapellen in t kuitenland, van een collega uit Wurtemkerg, dienbsp;in t kezit van Heldring waren. Nog vóór de inwijding der kerknbsp;kad de zwaar geplafonneerde zolder, die driekonderd mensekennbsp;kon kergen, al de proef te doorstaan ter kerkerging van tal vannbsp;moeders en kinderen, in verkand met de ijsvelden, die met kracktnbsp;kwamen opdringen 19 Juni 1870 kad de jnwijding plaats,nbsp;waartoe de koofdkesturen der vier gestickten waren uitgenoodigdnbsp;en overgekomen. De kevolking der tekuizen ten getale van driekonderd personen vulden voor een groot deel ket Godskuis, datnbsp;aan vijfkonderd personen plaats kood. Heldring sprak over ketnbsp;Bijbelwoord: ,,Kan uit Nazaretk iets goeds voortkomen?” en, ketnbsp;antwoord: ,,Kom en zie , waarbij reeds de tekstkeuze een tipjenbsp;oplicktte van de sluier van de menigte van miskenningen, dienbsp;ket werk op Zetten in de loop der jaren ten deel waren gevallen. Aangrijpend moet de avondsamenkomst wederom in ketnbsp;kerkgebouw geweest zijn, waarbij voor ket eerst ket orgel, doornbsp;Jozua van Eijk ten gesekenke gegeven, ziek deed kooren. Denbsp;verpleegden van ,,Steenbeek zongen Gezang 39 ^ ,.Jezus neemtnbsp;de zondaars aan’ ; de kinderen van ,,Talitka kumi ” en de meisjesnbsp;van ,,Betkel beleden in kun lied eveneens den naam van dennbsp;Heer,, terwijl de leerlingen van de normaalsckool Psalm 84 vierstemmig zongen.

Wonderlijk moet ket Heldring wel te moede geweest zijn, toen die goedgesckoolde stemmen zongen: ,,Welzalig Heer, die opnbsp;U bouwt, en ziek gekeel aan U vertrouwt! Had kij de waar-keid daarvan niet gansck zijn leven ondervonden? Hoe zal kijnbsp;geluisterd kebben naar de bezielende woorden van versckillendenbsp;sprekers, met wie kij ziek met zooveel nauwe banden verbondennbsp;wist! Wij denken kier vooral aan Nicolaas Beets, die met gloednbsp;een vers voordroeg, dat op dienzelfden dag nog uit zijn pen ennbsp;uit zijn kart was gevloeid. Maar bovenal brackt Heldring danknbsp;aan Hem, die kern tot kiertoe zoo wonderbaar geleid kad. Nognbsp;ruim vijf jaren mockt Heldring Zondags in de vlucktkeuvel-kerk ket evangelie brengen, en groot was zijn vreugde, als kijnbsp;,,te midden van zijn volk een ander prediker mockt beluisteren.nbsp;1 Heldring aan Beets. 19 Februari 1870.

-ocr page 230-

202

Strijd tegen de prostitutie - Zorg voor de verwaarloosde jeugd

Aan Groen sckreeï Iiij; „Hedenavond preekt onze vriend Valeton op den vIucKtheuvel. Dat is een mooi geziekt, als de lange rijennbsp;uit de gestickten aankomen, konderdvijftig kinderen, veertig vannbsp;,,BetkeI ’, veertig uit ,,Steenkeek” en veertig jonge dames”nbsp;Stellig wist Heldring, dat er van de ckiistelijke opvoeding ennbsp;kare resultaten geen statistiek viel op te maken. Maar als kijnbsp;aan ket gedenkkoek dackt, dat voor Gods aangezickt geopendnbsp;lag, leefde kij in de stille koop, dat, dank zij de gekraaktenbsp;Ckristus-prediking, menige arme en verlorene eenmaal op kaarnbsp;kladzijde zou mogen lezen: ,,uwe sckuld is uitgedelgd, uwe zondenbsp;is u vergeven”nbsp;iWie zou meenen, dat Heldrings werk in de Inwendige Zendingnbsp;met ,,Zetten opkield zou ziek grondig vergissen. In koeveel j:pm-missies zou kij zitting genomen kekken, die kij voortduringnbsp;kenoemd werden op de jaarlijkscke samenkomsten der Réveil-vrienden, ter kekartiging van allerlei takken van den steedsnbsp;groetenden ckristelijken pkilantropiscken arkeid? \Vij kekken ernbsp;niet altijd nota van genomen, maar weten wel, dat wij zijn naamnbsp;kerkaaldelijk tegenkwamen. Op enkele werkzaamkeden, al ofnbsp;niet in verkand staande met de Réveil-kijeenkomsten, moet stellignbsp;de aandackt gevestigd worden.

^ Heldring aan Groen, 6 Augustus 1873.

^ Zie het 5de Bethel-jaarverslag, 1863.

^ Daar een ander proefschrift mede de groei der Heldring-gestichten tot op onzen dag zal behandelen, volstaan wij met te wijzen op de grootenbsp;vlucht, die sinds het verscheiden van Heldring, de arbeid op Zettennbsp;genomen heeft. Onder directie van Ds H. Pierson werd zoowel hetnbsp;Magdalenahuis (voor ongehuwde moeders) als het Kinderhuis (voornbsp;hinderen op Zetten géboren) geopend, terwijl onder directie van diensnbsp;opvolger, Dr J. Lammerts van Bueren ,,PelIa (voor ongehuwde moeders,nbsp;die zich ernstiger misdroegen) en ,,Arenhorst (als observatiehuis voornbsp;minderjarige meisjes) aan de tehuizen werden toegevoegd. Onder hetnbsp;praesidiaat van Ds O. G. Heldring Jr., thans praesident-directeur, kwamnbsp;de bouw van het ,,Lingehuis” (voor moeilijke meisjes) en ,,Het veldhuis”nbsp;(voor ongehuwde moeders, die voor langer verpleging in aanmerkingnbsp;komen) tot stand, terwijl wij niet verzuimen willen er op te wijzen hoe innbsp;de loop der jaren het opleidingshuis ,,Hosa Euphema en „de Ohristinenbsp;Hermineschool” (huishoud- en landbouvVhuishoudonderwijs) met internaten verrezen, om de driejarige H.B.S. en de twee lagere scholen nietnbsp;te vergeten.

-ocr page 231-

205

Verdere arbeid in dienst der Inwendige Zending

PIONIER VAN HET NEDERLANDS JONGELINGS VERBOND

Wij kerinneren er allereerst aan dat Heldring pionier van Ket Nederlandscli Jongelings Verbond is geweest. In Duitscblandnbsp;bad bij met de jongelingsvereenigingen kennis gemaakt, die zicbnbsp;ten doel stelden jonge mannen na den arbeid aan siëcbt gezelschap te onttrekken. Dit deed men door op vaste plaats en geregeld uur samenkomsten te beleggen, die bebalve op gezellignbsp;verkeer, op grondig onderzoek van den Bijbel en bet zingen vannbsp;christelijke liederen waren ingesteld. Daar Heldring van meeningnbsp;Was, dat zulke samenkomsten van jonge mannen ook voor zijnnbsp;vaderland baar beteekenis konden hebben, noodigde bij den beernbsp;Homann uit als afgevaardigde van de Rijnscbe- en Westfaalscbenbsp;Jongelingsvereenigingen ons land te bezoeken, en bad bij betnbsp;voorrecht dezen vriend van over de grenzen op de veertiendenbsp;bijeenkomst der cbristenvrienden te introduceeren. De Liefdenbsp;sprak aanstonds een goed woord voor dergelijke vereenigingennbsp;in ons vaderland, al zou daarbij grondig met de plaatselijke gesteldheid in de verschillende deelen van Nederland moetennbsp;worden rekening gehouden. Op voorstel van den voorzitter werdennbsp;de beeren Oyens, Pierson en Looman bereid gevonden met Ds Denbsp;Liefde zitting te nemen in een commissie, die nader met den beernbsp;Homann in overleg zou treden Niet alles mocht tenslotte opnbsp;de schouders van Heldring worden afgewenteld. Hij bad zijnnbsp;roeping vervuld door bet initiatief te nemen. Ook moet nog vermeld worden dat Heldring voor den beer Homann een samenkomst in Utrecht met studenten wist te beleggen, waarin dezenbsp;sprak over ,,de Wingolfsbroeders ’

VERSPREIDER VAN GOEDE LECTUUR

In de tweede plaats wijzen wij er op, boe Heldring den boek-1 verkooper Höveker activeerde, om zicb met enkele geestverwante *nbsp;collega’s te verstaan over bet opricbten van leesgezelschappen,

^ Zie het verslag van de veertiende bijeenkomst in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang VI, pag. 508 en vvg.

^ In 1842 werd een Studenten-vereeniging, met typisch christelijk-germaansch karakter opgericht „de Wingolf-Brüder” genaamd, die zich onder meer ten doel stelde zoowel duelleeren als misbruik maken vannbsp;sterken drank in de studentenwereld tegen te gaan. Het woord „Wingulf”nbsp;is ontleend aan de Noorsche Mythologie en beteekent waarschijnlijknbsp;vriendsdhapszaal.

-ocr page 232-

204

Strijd tegen de prostitutie - Zorg voor de vei-waarloosde jeugd

zoowel voor de plattelandsbevolking als voor den burgerstand in de groote steden Altijd onder de menscben vertoevende,nbsp;was bet bem duidelijk geworden, boe weinig er gelezen werd,nbsp;en dat in vele gezinnen telkenjare maar weer dezelfde lectuurnbsp;op tafel kwam. Volksopvoeder in Bijbelscben zin als bij altijdnbsp;wilde zijn, spoorde bij Höveker aan, goede en goedkoope lectuurnbsp;op de markt te brengen. Ook daar kon in velerlei opzicbt bewarende kracbt van uitgaan. Onder meer dacbt Heldring aannbsp;werken van Groen van Prinsterer, Van der Bruggben, Beets ennbsp;Hasebroek.

WAARDEERING VAN HET THEOLOGISCHE SEMINARIE.

Mede dank zij de bemoeiingen van Ds Carl Scbwartz, bekeerde Poolscbe Jood en predikant van de vrije Scbotscbe kerk te Amsterdam, kon 17 Novembernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bet Tbeologiscb Seminarie van

binnen- en buitenlandscbe evangelisatie der vrije Scbotscbe kerk geopend worden. ^Vel was bet de bedoeling deze inrichting tenbsp;stellen op den grondslag der Nederlandscbe Hervormde Kerk,nbsp;maar dit nam niet weg dat de deuren van bet Seminarie ook opennbsp;stonden voor ben, die buiten de Hervormde Kerk de Gereformeerdenbsp;gezindheid waren toegedaan Op de zestiende bijeenkomst dernbsp;cbristen-vrienden, die 12 en 13 October 1852 gehouden werd.nbsp;sprak Heldring zijn vreugde uit over bet tot stand komen van ditnbsp;seminarie. Als zendingsman kon bet bem niet anders dan goednbsp;doen dat er een gelegenheid werd geopend voor jonge mannen,nbsp;om zich onder geschikte leiding tot colporteur of evangelist ondernbsp;Joden of Roomscb-Katbolieken te bekwamen.

Daarbij kwam, dat bij gaarne zag, dat bet seminarie machtiging werd verleend, om aanstaande Hervormde predikanten, na betnbsp;afleggen van de wetenschappelijke examina aan de academie,nbsp;verder tot bet predikant-ambt op te leiden Aan Groen schreefnbsp;bij: ,,Als men de theologische faculteiten in ons land kent, moetnbsp;men den Heer loven, dat Hij ons bet seminarie te Amsterdam

1 O. G. Heldring, Binnenlandsche berichten, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang III, pag. 557—558-

^ G. M. den Hartogb, Het Christelijk Gereformeerd Seminarie te Amsterdam, Delft (zonder opgave van jaartal), pag. 149-® O. G. Heldring, Het Scbotscbe Seminarium, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang VII, pag. 516.

-ocr page 233-

205

Eerdere arbeid in dienst der Inwendige Zending

i gaf ’ Heldring wist dat er een nauw vertand was tussclien I tfieologiscli onderwijs en evangelie-prediking.

AI is deze laatste wensck niet in vervulling gegaan, zoo Reeft Iiij met vreugde mogen constateeren, dat deze onderwijsinricliting,nbsp;waar fiij persoonlijk eens een les van Da Costa, ziel der school,nbsp;meemaakte voor vele evangelisten rijke vruchten heeft afge-vvorpen.

VRIEND DER SLAVEN

AI sprong in den Réveil-kring vooral Doedes in de hres voor de slaven wier belangen ook in ons vaderland, sinds het verschijnen van het werk van Miss Stowe ,,Uncle Tom’s cabin ” velennbsp;ter harte gingen, dat neemt toch niet weg, dat ook Heldring warmnbsp;met zijn mede-menschen in West-Indië meeleefde. Gaarne steldenbsp;kij zijn lijfblad ter beschikking om de emancipatie-kwestie vannbsp;verschillende kanten te belichten. Treurig achtte hij den toestand,nbsp;dat families door verkoop van haar leden uit elkaar werden gescheurd en dat naar willekeur door de meesters maar straffennbsp;Werden uitgedeeld. Persoonlijk voelde Heldring er het meest voornbsp;de Deensche methode van vrijlating toe te passen, waarbij de vrijnbsp;gelaten slaven verplicht werden om vijf dagen in de week voornbsp;loon te arbeiden. De mislukking van de Engelsche emancipatienbsp;op Jamaica, waardoor vele negers tengevolge hunner vrijlatingnbsp;aanstonds tot hoschnegers waren gedegradeerd, maakte hem ernbsp;huiverig voor de negers in Suriname zonder meer vrij te laten,nbsp;wat voor zijn besef op één lijn stond met hen aan hun lot overnbsp;te laten. Via het stadium van lijfeigenschap wilde hij de vollenbsp;vrijheid der slaven bereiken. Verplicht bezoek der Hernhutternbsp;scholen en Zondagscholen had Heldring bovendien op zijn lijstjenbsp;staan van wenschen in t belang der verdrukte negers Ook denbsp;Javanen konden langs dezen weg naar de meening van Heldring,nbsp;tot een hoogeren trap van beschaving worden opgevoed

^ Heldring aan Groen, 20 September 1854.

^ O. G. Heldring, Het Schotsche Seminarium, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang XI, pag. 700.

® Doedes aan Heldring, 15 December 1854, 11 Mei 1855 en 15 Juni 1857.

Zie bet verslag van de 17de bijeenkomst der cbristenvrienden, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang VII, pag. 704.

® O. G. Heldring. Slavernij en lijfeigenschap, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang VI, pag. 474 en 473-

-ocr page 234-

2o6 nbsp;nbsp;nbsp;Strijd tegen de prostitutie ¦¦ Zorg voor de verwaarloosde jeugd

HELDRING EN AANSTAANDE PREDIKANTEN

Vermeldenswaard is zeker ook, dat Heldring ter bestrijding van bet tekort aan geloovige predikanten kerkelijk Nederland opriepnbsp;tot bet bijeenbrengen van gelden, waardoor bet mogelijk werdnbsp;dat niet gefortuneerde jongeren theologie konden studeerennbsp;Zijns inziens moest ook op dit terrein doortastend opgetredennbsp;worden. Tal van ringen moesten van moderne predikanten ennbsp;consulenten verlost worden. Het verschil tusscben positief christelijk en modern pbilosopbiscb was nu eenmaal zoo groot, als datnbsp;tusscben ja en neen, tusscben opbouwen en afbreken. Noodignbsp;moest Leiden ontzet worden van de ortbodoxopbobie van baarnbsp;theologische boogleeraren. Verschillende Réveil-vrienden wist bijnbsp;voor dit doel te interesseeren. Met name denken wij aan Koenen innbsp;Amsterdam, Mackay in Den Haag en Baron van Boetzelaer tenbsp;Utrecht, terwijl bij tot zijn vreugde den Heer J. A. Grotbe bereidnbsp;vond als cassier op te treden Van verschillenden kant ondervond Heldring waardeering en instemming. Onder anderennbsp;schreef Dr A. Kuyper die toen nog predikant in Beesd was,nbsp;in de ,,Stemmen” van 17 October 1867 een krachtig woord omnbsp;deze poging te ondersteunen. In deze artikelen pleitte Heldring,nbsp;die zelf reeds emeritus was en een pensioen van zeshonderdnbsp;gulden genoot, voor verhooging der predikantstractementen doornbsp;invoering van een hoofdelijken omslag in de gemeenten.nbsp;Wenschten er dan menschen voor het lidmaatschap te bedanken,nbsp;dan moesten zij dat rustig doen, om er zeker van te zijn, dat hunnbsp;kwaad geweten hen meer zou plagen, dan de kleine som, die zijnbsp;voor hun kerkelijke gemeente hadden op te brengen. Geestignbsp;schrijft Heldring verder, dat men bij gelegenheid van bevestigingnbsp;van nieuwe leden eens op moet houden met het geven van allerlei luxe geschenken. Predikanten hadden meer aan een envelopnbsp;met inhoud, dan aan klokken en schilderijen en allerlei grootenbsp;stoelen, met de fijnste tapisseriën bekleed, waarin zij hun zorgen

1 O. G. Heldring, \^aarmede kan de Hervormde kerk in onzen tijd het meest geholpen worden, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang XII, pag. 251, 500, 444, 579.

^ Heldring aan Koenen, 7 October 1867.

® Over Dr A. Kuyper verschenen twee dissertaties, die van Dr Leroy Vogel getiteld: Die Politiscben Ideen Abraham Kuipers und seine Ent-wichlung als Staatsmaan, Würzburg 1937 en die van Dr P. Kasteels getiteld: Abraham Kuyper, Rotterdam 1938.

-ocr page 235-

207

Verdere arbeid in dienst der Inwendige Zending

Iconden overdenken. Uit ervaring bekend met de moeilijkheden, aan een bescheiden inkomen verbonden, om kinderen een goedenbsp;opvoeding te geven, wilde bij zijn collega s, die nog niet bunnbsp;emeritaat in 't zicht hadden, van dienst zijn,. door met klem opnbsp;te komen voor betere levensmogelijkheden van den predikantenstand. Nimmer kon het den arbeid in s Heeren wijngaard tennbsp;goede komen, wanneer de predikanten al zuchtende hun werknbsp;moesten doen. Ook in dit opzicht was Heldring zijn tijd ver voor-uitl Intusschen zou al spoedig blijken, dat God een ander speciaalnbsp;voor dit werk (geestelijke en financieele steun voor jongeren dienbsp;predikant wilden worden) geroepen had, om er zich met inzetnbsp;van zijn geheelen persoon aan te wijden: n.1. Ds J. van Dijk Mzn.,nbsp;die in hetzelfde jaar, 1867 een aanvang mocht maken met hetnbsp;werk, dat sinds als dat der Doetinchemsche inrichtingen eennbsp;nationale bekendheid geniet.

^Vanneer wij er met een enkel woord melding van mogen maken, dat Heldring de christenheid gaarne aan haar verplichting tegenover de militairen herinnerde ^ en zeer sympathiek stond tegenovernbsp;de zending onder de Joden en gaarne Capadose, de ziel van denbsp;Nederlandsche Protestantsche Vereeniging, terzijde stond bij zijnnbsp;kloeke pogingen in het uitzenden van tal van evangelisten in onsnbsp;vaderland willen wij er tenslotte nog aan herinneren, dat tweenbsp;zeer belangrijke christelijk philantropische inrichtingen in onsnbsp;vaderland haar ontstaan mede aan Heldring hebben te danken.

Allereerst denke

HELDRING EN NEERBOSCH

_____xen wij aan de bekende weesinrichting te Neer-

bosch, waarvan Johan van t Lindenhout de quot;stichter is. Uit

een


gegoede boerenfamilie te Beuningen afkomstig, zou hij, na het verlaten van de kostschool, wegens het sterven van zijn eenigennbsp;broer voor den boerenstand worden opgeleid, als het bezoek vannbsp;een Bijbelcolporteur niet het verlangen bij hem had opgewekt omnbsp;evangelist te worden. Dank zij zijn vriendschap met Dr Capadosenbsp;werd hij als zoodanig eerst in Utrecht, en later in Gelderland te

^ J. Wolters, De Protestantsche militaire vereeniging, vreest God, eert den Koning, met korte inleiding van O. G. H.. in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang XXIV, pag. 748.

2 Capadose aan Heldring, 14 November i860 en 15 October 1863.

-ocr page 236-

ao8

Strijd tegen de prostitutie - Zorg voor de verwaarloosde jeugd

werk gesteld, waarbij bij vele menscben met bet evangelie bekend mocbt maken. Voor zijn arbeid rondom Nijmegen bield Van tnbsp;Lindenbout voortdurend contact met Heldring. Wij weten ditnbsp;uit een brief van Capadose aan Heldring, waarin deze verzochtnbsp;een jongen man uit Tiel, Glabbeek genaamd, te testen op zijnnbsp;gescbiktbeid om Van t Lindenbout ter zijde te staan Van tnbsp;Lindenbout kende Heldring reeds van zijn jeugd af, en genootnbsp;dan ook gaarne van de vriendschap en raad, die zijn zooveelnbsp;oudere vriend hem steeds van harte wilde schenken.

Voor Van t Lindenbout was intusscben een andere roeping weggelegd dan die van rondreizend evangelist. Op zijn tochten door tal van dorpen bad bij de droeve ervaring opgedaan, dat velenbsp;weeskinderen zeer slecht verzorgd werden. Vooral trof hem bet lotnbsp;van die weezen, die, door armbestuur of diaconie uitbesteed, vaaknbsp;tot bet meest vernederende werk werden gedwongen en uiterstnbsp;weinig zorg voor bun opvoeding genoten. Met eenige vrienden innbsp;gesprek hierover geraakt, bad Van t Lindenbout groote moeitenbsp;om ben van dezen treurigen toestand der weezen te overtuigen.nbsp;Bij Heldring, die jaar en dag een studie van bet weezen-probleemnbsp;gemaakt bad, moet bet betn wel ganseb anders vergaan zijn,nbsp;want in een ,,ln memoriam”, dat Van t Lindenbout na Heldringsnbsp;dood aan zijn zooveel ouderen vriend wijdde, lezen wij: „Hijnbsp;was voor mij de Godsgezant, die mij inleidde in bet werk dernbsp;weezen” Neerlands cbristen-pbilantroop beeft Van t Lindenbout dus tot zijn arbeid bezield. Het moet voor Heldring eennbsp;groote voldoening geweest zijn, dat bij Van t Lindenbout, diennbsp;bij reeds uit zijn jongelingsjaren kende, en wiens huwelijk bijnbsp;in eigen kerkgebouw bad bevestigd, van Godswege geroepen zag,nbsp;om de verzorging der weezen ter band te nemen.

HELDRING EN „HAARLEM EN HEEMSTEDE”

Ten slotte willen wij wijzen op bet verband tusseben Heldring en de bekende inrichtingen ter bestrijding van de vallende riektenbsp;te Haarlemsen Hesipstede. Het moet Heldring bekend geweestnbsp;zijn, dat Friedrich von Bodelscbwing in 1869 zijn ,,Bethel” voornbsp;deze ongelukkige zieken, waaraan nog weinig bijzondere aandacht besteed was, geopend bad. Hoe zal Heldring zich er in

1 Capadose aan Heldring, 24 Juli i860.

^ Vgl. J. van ’t Lindenbout, O. G. Heldring, levensbericht, in; Het Oosten, 10 Juli 1876.

-ocr page 237-

2og

Verdere arbeid in dienst der Inwendige Zending

Wam. dat de epileptici in inrichtingen voor zwakzinnigen of geesteszieken werden ondergehrachtl Zon Nederland in de ver-Zorging van deze kranken achter mogen hlijven? Geen denkennbsp;aan] Ook hier hadden de christenen een roeping te vervullen.nbsp;Daar hij den leeftijd der sterken spoedig zou passeeren, begreepnbsp;bij, dat er aan zijn eigen philantropischen arbeid geen nieuwenbsp;perspectieven meer konden worden toegevoegd. Anderen moestennbsp;hier op hun roeping gewezen worden. God zou daartoe dennbsp;weg banen. In het jaar 1873 sprak Heldring met Jonkyrouwenbsp;A. J. N. Teding van BerWiout over’ de verzorging der epileptici,nbsp;^n met zijn gewone profetische wijze van spreken, sprak hij toennbsp;de woorden uit: „Dat is uw taak”, waarvan het gevolg was,nbsp;dat Jonkvrouwe Berkhout den stoot gal tot de oprichting vannbsp;gt;.De christelijke vereeniging tot verpleging van lijders aan vallende ziekte” op 16 Mei 1882, nadat reeds een jaar tevoren eennbsp;klein huis in haar tuin gebouwd was, ,,Zoar genaamd, waarnbsp;acht patiënten werden opgenomen

Als wij bedenken, dat Heldring dus ook tot dezen christelijk-philantropischen arbeid geïnspireerd heeft, sluiten wij ons gaarne aan bij Mr A. de GraaT, die Hë^kreet van verbazing: ,,Heeft dienbsp;man dan alle nooden in zijn hart gedragen?” volkomen begrijpelijk niet kon bedwingen In den loop der jaren nam het werknbsp;te Haarlem en Heemstede een hooge vlucht. De liefde van ennbsp;tot Christus, die eenmaal de stuwkracht was, blijft het geheimnbsp;van alle mogelijkheden, die zich ook op dat terrein van de christe-lijk-philantropischen arbeid aan ons voordoen.

HELDRING EN VON BODELSCHWING 2

Nu wij toch met het werk der epileptici bezig zijn, willen wij aan het slot van dit hoofdstuk op de frappante overeenkomst innbsp;velerlei opzicht tusschen Heldring en Von Bodelschwing wijzen.nbsp;Al werd de eerste grootgebracht in een dorpspastorie en de tweedenbsp;in een ministerswoning, de eenvoudige, blijmoedige en godsdienstige sfeer in beide gezinnen was toch dezelfde. Beide philan-tropen zagen terug op een zonnige jeugd, waarin zij vroeg oprechtenbsp;liefde voor arme menschen aan den dag legden. Het landelijke

’ Vgl. A. de Graaf, Verpleging van zieken en van ouden van dagen, Utrecfit, 1914, pag. 80 en 81.

2 Vgl. over Bodelschwing: M. von Bodelschwing, Friedrich von Bodelschwing, (1851—1910), Bielefeld, 1922.

14

-ocr page 238-

aio

Strijd tegen de prostitutie - Zorg voor de verwaarloosde jeugd

leven hield de een zoowel als de ander hoog, terwijl een ernstige ziekte in heider leven een godsdienstige crisis hracht. In de collegezalen honden zij het geen vacTheiden uithouden, en aan het eindnbsp;van de studie waren zij, ofschoon leerlingen van geheel verschillende academies, zóó absoluut in t onzekere over de grondwaarheden van het christendom, dat zij geen van heiden wisten,nbsp;wat zij met een goed geweten aan de menschen te verkondigennbsp;hadden. Beide philantropen wisten zich voorts bewust doornbsp;Christus geroepen, en hadden een levensgezellin naast zich, dienbsp;door hoogheid niet verblind en door armoede niet verschriktnbsp;werd. Von Bodelschwing deed in liefde voor verlorenen, armennbsp;en dronkaards niet onder voor Heldring, terwijl Kij, evenals deze,nbsp;bewust predikant was, en veel werk van zijn catechese maakte.nbsp;In Bielefeld viel, evenals in Hemmen, een positieve, plastischenbsp;prediking te beluisteren, terwijl in heide pastorieën de hartennbsp;warm voor de zending klopten.

Van Von Bodelschwing wist men evengoed, als van Heldring, dat het geld, hetwelk beschikbaar werd gesteld nimmer tot eigennbsp;voordeel, maar steeds in den dienst de^barmhartigheid werdnbsp;besteed. Beide Godsmannen gaven, en kregen veel, in de vastenbsp;overtuiging, dat niet het geld, maar de liefde koningin op aardenbsp;moest zijn. Hoe wedijverden zij in verstrooidheid, wanneer eennbsp;groote zaak hen bezighield! Wie van hen zou t meest van humornbsp;gehouden hebben, en t diepst overtuigd geweest zijn van denbsp;kracht van het gebed? Bond Von Bodelschwing de menschen,nbsp;waarmee hij in contact kwam, niet evenmin aan zichzelf, maarnbsp;evenzeer aan Christus als Heldring? Stond er in beider levennbsp;Christus’ kruis en opstanding niet in het middelpunt? Van eennbsp;ontmoeting tusschen Heldring en Bodelschwing lazen wij nimmer,nbsp;maar de parallel in beider karakter- en levensopvatting trof onsnbsp;te zeer, dan dat wij haar onzen lezers konden onthouden.

De naam van Heldring zal naast dien van Von Bodelschwing en van anderen steeds een goeden klank bewaren in de geschiedenis der Inwendige Zending.

-ocr page 239-

VIJFDE HOOFDSTUK

HET KERKELIJK VRAAGSTUK - REORGANISATIE - ETHISCHEN EN CONFES-SlONEELEN - HELDRINGS HOUDING

HOE HELDRING KERKELIJK GING DENKEN

Het spreekt bijkans van zelf, dat een man als Heldring, die zoo bewust uit bet evangelie wilde leven, zicb ook met een bewogennbsp;bart beeft bezig gehouden met alles, wat zicb tot bet kerkelijk

vraagstuk liet herleiden. nbsp;nbsp;nbsp;c IT L l

Ook op dit terrein bad bij een roeping te vervullen. Stellig beeft bij door zijn emotioneel en impulsief karakter, dat voor velerleinbsp;indrukken open stond, meerdere van zijn tijdgenooten wel eensnbsp;bet hoofd doen schudden over zijn veranderlijkheid van inzicht,nbsp;maar nimmer beeft men hem een windvaan willen of kunnennbsp;noemen, daar men te veel er van overtuigd was, dat bij met betnbsp;kerkprobleem onder bet oog van God worstelde Als wij ziennbsp;boe bet kerkelijk denken in onze dagen krachtig doorbreekt ennbsp;de roep om een nieuwe kerkorde voor onze vaderlandscbe kerknbsp;steeds forscber gaat klinken, kunnen wij er ons niet anders dannbsp;bartelijk in verheugen, dat een man als Heldring in bet middennbsp;der vorige eeuw reeds zulk een kloek getuigenis in bet belangnbsp;der reorganisatie beeft doen booren.

Opmerkelijk blijft de wijze, waarop Heldring persoonlijk bij bet vraagstuk der kerk betrokken werd. G. H. de Marez Oyens, die,nbsp;met anderen, de patricische Amsterdamscbe koopmanswereld innbsp;den Réveilkring vertegenwoordigde en geruimen tijd de administratie van de voorlezingen van Da Costa verzorgde bad aannbsp;Ds C. C. Callenba.cb te. Nijkerk bet verlangen kenbaar gemaakt,nbsp;dat de predikanten samen zouden komen om te overleggen,nbsp;wat er te doen stond in verband met bet gewenscbte herstel dernbsp;nationale kerk. Deze wist niet beter te doen dan aan Heldringnbsp;te schrijven met verzoek tot deze zaak bet initiatief te nemen.nbsp;Heldring zag in dezen brief een opdracht des Heeren, allereerst

^ In een brief van Heldring aan Da Costa van 22 Juli 1848 lezen wij: „vaak in stilte en in den gebede overdenkende, wat de weg zij tot herstelling onzer kerk”.

2 M. E. Kluit, Réveil, pag. 231.

-ocr page 240-

212

Het kerkelijk vraagstuk - Reorganisatie

aan ziek zelf, en kegon dan ook zijn eigen onkerkelijk denken onder critiek te stellen

Dit was noodig! Want al flitste er van tijd tot tijd wel eenig kerkelijk verantwoordelijkkeidskesef in zijn bewustzijn op, (getuige kijv. wat kij sekreef aan Groen, dat kij niets meer wensektenbsp;dan dat deze met kern mockt zoeken, dat de leer verging, die denbsp;kerk kad doen afvallen van den keiligen God), dit nam tock nietnbsp;weg, dat kij, ofsekoon predikant in de Hervormde kerk, naarnbsp;zijn eigen verklaring, sterk onder invloed was gekomen van denbsp;gedacktenwereld der PIymoutk-kroelt;Jers of Darbisten (door dennbsp;keer Willink op de vergadering der Ckristen-vrienden vertegenwoordigd ^), die in samenkomsten der geloovigen, kuiten eenignbsp;kerkverband om, bevrediging vonden Als wij bedenken, datnbsp;Heldring, na ket vertrek van Ds Creutzberg van Horssen, denbsp;eenige predikant in de classis Tiel was, die de prediking vannbsp;Gods vrije genade in Jezus Ckristus brackt Iaat ket ziek verstaan, dat kij ziek in de kerk niet tkuis voelde, maar, ver vannbsp;. ,,de liberale lickt-vrienden”, op tal van plaatsen in den oratreknbsp;X in kutten of boerenwoningen samen kwam met ken, die ziek doornbsp;deze genade gegrepen wisten Dat deed kij ook liever dannbsp;contaet zoeken met de ortkodoxe predikanten van ,,de naekt-sekool , die de blijdsekap uit ket ekristendom wegnamen doornbsp;ket tot fatalisme te verlagen, en er daarenboven soms wonderlijke praktijken op nahielden. Sekreef Molenaar kern niet, dat ernbsp;collega s waren, die ket gezangboek van den preekstoel kaddennbsp;geslingerd? Neen, ,,de nacktsckool” lag Heldring al evenmin.nbsp;Hij voelde ziek te zeer geroepen om in Ckristus krackt bij voortduring zonde, wereld en duivel te bestrijden, dan dat kij tijdnbsp;en lust zou kebben om ziek in dat kamp op zijn recktzinnigkeidnbsp;te laten beëedigen

1 Heldring aan G. H. de Marez Oyens, 22 October 1846.

^ IVIr G. Willink van Bennébroek bezoebt enkele malen een vergadering van christelijke vrienden, waar bij de ideeën der Plymoutb-broeders doorgaf. Door vertaling van Engelscbe en Fransebe geschriften werkte bijnbsp;mede aan de verspreiding der Darbistisebe opvattingen. Vgl. M. F. Kluit.nbsp;Het Réveil, pag. 278.

® Heldring aan Groen, 17 Fébruari 1845.

^ Heldring aan Callenbacb, 19 October 1846.

^ Heldring aan Beets, 20 December 1846.

® Heldring aan Beets, 17 Maart 1847.

Heldring aan Beets, 14 Maart 1847.

-ocr page 241-

213

Ethischen en Confessioneelen - Heldrings houding

Intusscken kon Heldring ket niet anders dan waardeeren, dat ket dringend verzoek van den^Ieekenbroeder de Marez Oyensnbsp;kem de oogen opende voor de kerkelijke verantwoordelijkkeid,nbsp;waaraan kij ziek niet langer mockt onttrekken. AI zag kij tegennbsp;zijn nieuwe roeping nog als een berg op, kij sekreef tock aannbsp;Callenback: ,,Het zou mij een groot wonder worden, als de Heernbsp;ziek over onze kerk ontfermen wilde en als Hij ook mij daartoenbsp;gebruiken wilde Het Iaat ziek gemakkelijk verstaan, dat Heldring langs den weg der correspondentie contact zoekt met menseken, die langer dan kij, ziek met ket kerkelijk vraagstuknbsp;kadden beziggekouden.

Na cle ontvangst van ,,ecn Koogst belangrijken brief van Ds k J. Ie Roy van Oude-Tonge over de verlangde predikanten-vereeniging, sekreef kij aan Groen, of ket niet beter zou zijn, dalnbsp;er een bijeenkomst van predikanten gekouden werd onder denbsp;auspiciën van die leden van ket Haagseke zevental, die nog innbsp;leven waren. AI kebben wij Groens antwoord belaas in de brievennbsp;niet onder oogen kunnen krijgen, wij zijn dankbaar te wetennbsp;naar welken kant Heldrings gedachten in verband met ket kerkelijk vraagstuk in den jare 1846 uitgingen

Een maand later vroeg Heldring aan Beets, of kij kem in de groote zaak van ket kerstel der nationale kerk de broederbandnbsp;kon reiken. Naar zijn meening klopten er nog duizenden kartennbsp;warm als deze leus Averd uitgesproken. Niet zonder bezieling verklaarde kij met vreugde, voor iets te leven dat alleen bij Godnbsp;mogelijk was. Dan was kij gering genoeg om geloovig in Godsnbsp;krackt te kunnen voortgaan

Het antwoord van Beets liet even op ziek wackten. Eerlijk zelfonderzoek van den prediker van Heemstede was daarvan de oorzaak. Maar ket resultaat was, dat Beets verklaarde, geennbsp;roeping te gevoelen om Heldring te vergezellen op den weg naarnbsp;kêrkkerstel. Hoe verbonden kij ziek ook wist aan de belijdenis,nbsp;kij voelde te weinig voor de theologie en kerkvormen om Heldringnbsp;daarin ter wille te zijn. Wel voelde Beets voor een samenkomstnbsp;van predikanten tot versterking van ket onderling geloof ennbsp;krachtig getuigenis tegen iedere dwaling Beets’ antwoord

^ Heldring aan Callenbach, 19 October 1846.

2 nbsp;nbsp;nbsp;Heldring aan Groen, 50 November 1846.

3 nbsp;nbsp;nbsp;Heldring aan Beets, 18 November 1846.

4 nbsp;nbsp;nbsp;Beets aan Heldring, 1846, zonder nadere dateering.

-ocr page 242-

214

Het kerkelijk vraagstuk - Reorganisatie

bracht merkbare beweging in Heldrings gedachtenwereld. Had hij wel goed gedaan door tot de verlangde bijeenkomst in hetnbsp;belang van het herstel der kerk het initiatief te nemen? Had hijnbsp;niet beter gedaan als „vrij geborene in Christus zijn ambt neernbsp;te leggen, en de bewuste zaak aan anderen over te laten en zelfnbsp;de eenzaamheid in te gaan? Zoo dacht hij bij het schrijven vannbsp;zijn wederwoord aan Beets, waarin hij met geen enkel woordnbsp;meer van de predikantenvergadering repte Zijn ziel stondnbsp;onder hoogspanning. De Plymouth-broeder en de nog zoo kortnbsp;geleden geroepen strijder voor kerkherstel waren beide aan hetnbsp;woord. De viering van het Kerstfeest, door de jaarwisseling gevolgd, werkte stellig mee om Heldring weer in zijn evenwicht tenbsp;brengen. In ieder geval lezen wij, dat hij 7 Januari 1847 bijnbsp;Beets een bezoek bracht om nader over de predikantenbijeenkomst te spreken. Besloten werd bij Ds D. Molenaar in Dennbsp;Haag belet te vragen om, door diens inzichten verrijkt, eventueelnbsp;tót nader handelen over te gaan

De reis naar de residentie sprong nog bijna af, toen bleek, dat Molenaar een vergadering wenschte voor te bereiden, waar ooknbsp;het leeken-element vertegenwoordigd zou zijn. Hij dacht aannbsp;Groen en Capadose. Beets, die echter alleen met predikantennbsp;wilde samenspreken, wenschte nu van de zaak af te ziennbsp;Gelukkig kwam Da Costa g Februari namens Heldring aan Beetsnbsp;meededen, dat hij met Heldring twee dagen later in Den Haagnbsp;verwacht werd, om over een vergadering te beraadslagen, waartoe alleen predikanten zouden worden uitgenoodigd. Dit tweedenbsp;bezoek aan Molenaar van Heldring en Beets had dit resultaat,nbsp;dat tot een bijeenkomst van predikanten besloten werd, die, ver-eenigd in de leer der zaligheid, uitgedrakt in de belijdenis dernbsp;Ned. Hervormde kerk, één waren in ijver voor het heil der kerknbsp;en in liefde voor den Heere Jezus Christus. Met de afspraak datnbsp;Beets tusschen Paschen en Pinksteren voor de eerste maal gastheer zou zijn, werd de terugreis door de vrienden aanvaardnbsp;^ Heldring aan Beets, 20 December 1846.

^ Deze mededeeling beeft Beets aan de bewaarde briefwisseling toegevoegd.

^ Beets aan Heldring, 5 Februari 1847.

^ Ook deze mededeeling heeft Beets aan de correspondentie toegevoegd.

-ocr page 243-

213

Ethischen en Confessioneelen - Heldrings houding

PREDIKANTEN-BIJEENKOMSTEN Inderdaad had den i6en April ,1847. daags na de samenkomstnbsp;der christen-vrienden, een hijeenkomst van predikanten tejdeem-stede plaats. Heldring en Beets hadden grondig overleg gepleegdnbsp;wie ter vergadering zouden worden uitgenoodigd, daar het er omnbsp;ging om „fiksche mannen” hij elkaar te brengen Daartoe behoorde allereerst, tot vreugde van Heldring, G. Barger van Delis-haven, die in de negende aflevering van het Reveil-tijdschrift dennbsp;hoogleeraar Opzoomer duchtig te lijf was gegaan. Voorts werdennbsp;onder meerderen daartoe gerekend B. J. H. Taats en F. C. vannbsp;den Ham, heiden predikant te Harderwijk, waarvan de laatstenbsp;den bekenden Dr Ph. S. van Ronkel zou doopen en mede-oprich-ter werd van de Utrechtsche Zendingsvereeniging. J. J. vannbsp;Toorenenhergen van Vlissingen, van wien wij straks meer zullennbsp;hooren, L. G. Th. Creutzherg van Horssen en C. C. Callenbachnbsp;van Nijkerk, die wij reeds ontmoet hebben. Treffend schrijftnbsp;Heldring: ,,Ik weet, dat mijn hart bezwijkt, als ik denk aan dennbsp;ellendigen toestand der Kerk en nochtans heb ik moed, dat allenbsp;dingen zich zullen schikken, als ik zie hoeveel arbeid, liefde ennbsp;geloof zich vereenigt om in onze dagen iets op te houwennbsp;Beets zelf noodigde tijdens de reünie der christen-vrienden zijnnbsp;collega’s J. P. Hasehroek van Breda, en J. J. Knap van Heeg nognbsp;uit Helaas bezitten wij geen notulen van deze predikantenvergadering, die onder leiding van Molnaar stond. Wel wetennbsp;wij, dat de afgescheiderTDs ATBrammêlkamp op een stukjenbsp;papier een briefje van den volgenden inhoud in de hand vannbsp;Beets drukte: ,,Houd mij ten goede, dat ik, met drang des hartennbsp;en onder toebidding van s Heeren krachtdadigen invloed,nbsp;dringend verzoek, dat men morgen deze twee groote beginselennbsp;vasthoude: 1) geene de minste invloed van het wereldlijk bestuurnbsp;in de zaken der kerk en a) volstrekt en algeheele erkentenis vannbsp;alle kerkelijke personen en corporaties in de gemeenschap, waarinnbsp;men zich bevindt. Beide zegge ik, heide hidde ik aller-consequen-tissement vast te houden Hoe scherp zag Brummelkamp waar

^ Heldring aan Beets, 14 Maart 1847.

2 nbsp;nbsp;nbsp;Heldring aan Beets, 7 April 1847.

3 nbsp;nbsp;nbsp;Deze mededeeling heeft Beets aan de bewaarde correspondentie toegevoegd.

4 nbsp;nbsp;nbsp;Het origineele strookje papier wordt in het Beets-archief hij de correspondentie Heldring—^Beets bewaard.

-ocr page 244-

216

Het kerkelijk vraagstuk - Reorganisatie

de sckoen in de vaderlandscKe Icerk wrong I Werd Ket niet hoog tijd, dat de voogdij van den staat over de kerk werd opgehevennbsp;en dat er een eind kwam aan alles wat een harmonisch zich ontwikkelend kerkelijk leven in gemeente en classis belemmerendnbsp;tegenhield? ^Vij weten niet, of Heldring van dit dringend verzoek van Brummelkamp heeft kennis genomen, maar wel wetennbsp;wij, zooals wij straks zullen zien, dat hij in zijn strijd voor eennbsp;preshyteriale kerkorde met groote klem op de heide wenschen vannbsp;zijn afgescheiden collega is ingegaan. Hoe goed deed het hemnbsp;Van Toorenenhergen drie dagen in de hooimaand te Hemmen tenbsp;gast te hehhen om uren achtereen over het kerkelijk vraagstuknbsp;met hem van gedachten te wisselen! Stellig hehhen deze besprekingen goede vrucht gehad, vooral door Heldrings denkennbsp;meer in kerkelijke hanen te leiden. Wij lezen althans van eennbsp;voorstel van den predikant van Vlissingen ;—' door Heldring aannbsp;Beets overgebracht ' om gemeenschappelijk de predikantenvergadering van 11 Augustus te Hemmen voor te bereiden doornbsp;samensprekingen op enkele voor-dagen in Heldrings pastorie tenbsp;houden. En dat de pastor van Hemmen kerkelijk behoorlijk opnbsp;temperatuur was, kunnen wij opmaken uit zijn mededeeling aannbsp;Beets, dat zij ditmaal over de kerk, het kerkbestuur en de evangelisatie eenige fiksche punten moeten vaststellennbsp;Inderdaad had op den genoemden datum de tweede vergaderingnbsp;van predikanten in de gastvrije pastorie in Hemmen plaats,nbsp;waarbij de belijdenis, neergelegd in de drie formulieren, als basisnbsp;werd aanvaard, met de bedoeling, dat van de daarin uitgesprokennbsp;overtuigingen door de broeders in biddend-werkzamen geest zounbsp;worden blijk gegeven Het aanvaarden van een belijdenis mochtnbsp;mede volgens Heldring geen doel in zich zelf vinden, maar diendenbsp;als spoorslag en als richtsnoer hij een bewust kerkelijk leven. Toennbsp;kort daarop de zesde bijeenkomst der christen-vrienden in Amsterdam plaats vond, beluisterde hij met zooveel aandacht de inleidingnbsp;van Groen over het kerkelijk vraagstuk, dat het hem na twintignbsp;jaren nog mogelijk was de vier punten van Groens rede te vermelden. Achtereenvolgens sprak Groen over den toestand dernbsp;Ned. Hervormde Kerk, in hoeverre deze aan de getrouwe ledennbsp;der kerk was te wijten, verder over de vragen wat alsnog kon

^ Heldring aan Beets, 28 Juni 1847.

^ O. G. Heldring, De zesde bijeenkomst der christenvrienden, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang II, pag. 515.

-ocr page 245-

217

Ethischen en Confessioneelen - Heldrings houding

Jaeproefd worden en wat de Amsterdamscke vergadering kon uit-ricKten Als markante uitspraak in verband met Ket gesprokene scKreef Heldring in zijn lijfblad: „Het onbepaald vertrouwen opnbsp;de almacbt des Heeren, die met een enkel woord bet licbt uitnbsp;de duisternis te voorschijn kan brengen, ontheft de leden van denbsp;Ned. Hervormde kerk niet van de verplichting om als zoodanignbsp;werkzaam te zijn ter handhaving van het recht der kerk op hetnbsp;geloof dat zij belijdt ’ Zonder meer toezien, hoe Gods waternbsp;over Gods akker liep, was een onwaardige houding. Het wezennbsp;van een kerk stond en viel nu eenmaal met haar belijdenis, redennbsp;waarom leeraren en kerkleden instemming des harten met de kerkleer hadden te betuigen.

Dat Van Toorenenbergen, wiens getuigenis, dat de kerkinrichting der Ned. Hervormde kerk van 1816 het recht op een belijdendnbsp;karakter aan deze kerk niet ontnam ^ bij Heldring dankbaarnbsp;Weerklank vond, Heldrings kerkelijk denken gunstig beïnvloednbsp;heeft, blijkt ook nog daaruit, dat de predikanten van Vlissingennbsp;en Hemmen samen hun collega Callenbach in Nijkerk in het latenbsp;riajaar van 1847 een bezoek brachte'n. Aan Singendonck schreefnbsp;Heldring n.1. 30 November 1847; ,,Ik was met groot genoegennbsp;aiet Van Toorenenbergen in Nijkerk. Zijn hart is wel volkomennbsp;oiïitrent de zaak onzer kerk

Toch zou men zich grondig vergissen wanneer men verwachtte, dat Heldring sindsdien een krachtig pleidooi voor een belijdendenbsp;herk ging voeren. Stellig had hij er aanvankelijk bewust aannbsp;gedacht, om zich met een ,,volkomen hart aan het herstel zijnernbsp;herk te wijden. En zonder twijfel zou hij zijn breede schoudersnbsp;*ïiede onder deze goede zaak gezet hebben, als hij niet door hetnbsp;optreden van tal van kerkelijke mannen in verband met zijnnbsp;reddingswerk zóó zeer geschokt was, dat hij op het punt stond eennbsp;juk af te leggen, dat hij zich zelf vrijwillig had opgelegd Verkettering, veroordeeling en miskenning werden, toen hij ,,Steen-\ beek” wenschte te openen zóózeer zijn deel, dat hem de lust ont-

^ O. G. Heldring, Autobiografische aanteekeningen, op het fcinnenachter-blad van deel IV.

^ O. G. Heldring, De zesde bijeenkomst der christen-vrienden, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang II, pag. 313.

^ J. J. van Toorenenbergen, In welke betrekking staat de Ned. Hew. Kerk tot hare formulieren?, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmennbsp;jaargang I, pag. 6.

^ Heldring aan Singendonclc, 50 November 1847.

-ocr page 246-

at8

Het herkelijk vraagstuk - Reorganisatie

(/

X

zonk, in samenwerking met zijn smaders, voor het belijdend karakter der kerk op te komen. Het liet zich immers aanzien, datnbsp;deze strijd voor kerkherstel een doodloopend straatje zou worden.nbsp;Als reeds van te voren duidelijk werd, dat de belijdende kerk geennbsp;activiteit zou ontwikkelen, gaven haar voorstanders er al te veelnbsp;den indruk van, dat het hun meer om de belijdenis dan om denbsp;kerk te doen was, en daar kon Heldring zich met de beste wil vannbsp;de wereld niet mee vereenigen. Op de predikantenvergadering,nbsp;die het volgend jaar te Utrecht werd gehouden, werd het Heldringnbsp;nog duidelijker, dat er voor hem van samenwerking met verschillende van zijn amhtgenooten moeilijk sprake kon zijn. De „Helle-broeksche richting , die de uitverkiezing eenzijdig op den voorgrond plaatste, liet zich nu eenmaal niet vereenigen met de prediking van hen, die Christus’ kruis en opstanding centraal stelden.nbsp;Men was nu eenmaal niet klaar door gemeenschappelijk front tenbsp;maken tegen de Groningsche theologie, daar heel wat mysticismenbsp;en orthodoxisme uit de rechtsche gelederen verwijderd moestennbsp;worden. Met Hofstede de Groot viel dan altijd nog heter te pratennbsp;dan met fatalisten, die onder den schijn van vroomheid de Bijhel-sche kruisprediking weerstonden. Het eenige resultaat, dat denbsp;vergadering te Utrecht opleverde, was, dat allen het er over eensnbsp;waren, dat de kerkelijke synodale regeeringsvorm moest vallennbsp;Dit punt hield Heldring vast om het op den zevenden bijeenkomstnbsp;der christen-vrienden van 3 en 4 Mei 1848 te Amsterdam in be-spreking te brengen, met dien verstande, dat hij voorstelde, ternbsp;bestemder plaatse stappen te doen tot het verkrijgen van eennbsp;ruime, meer met het preshyteriaansche beginsel overeenkomstigenbsp;vertegenwoordiging der Ned. Hervormde kerk. Daar de vergadering vanwege haar interkerkelijk karakter geen besluit kon nemen,nbsp;dat op zuiver kerkelijk terrein lag, kwamen de voorstanders vannbsp;Heldrings voorstel 17 Mei in vergadering te Den Haag bijeen,nbsp;waar beslotén werd een commissie van zeven personen te benoemen, die een groote kerkelijke vergadering in de komendenbsp;Augustusmaand zou voorbereiden Wel zeer terecht schreefnbsp;Heldring reeds drie dagen later aan Beets, dat de commissienbsp;uit de meest uitleenloopende elementen was samengesteld.nbsp;Makay, Van Toorenenbergen, Groen van Prinsterer en Capa-

1 Heldring aan Groen, 17 April 1848.

^ O. G. Heldring, De zevende bijeenkomst der christen-vrienden, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang II, pag. 749.

-ocr page 247-

219

Ethischen en Confessioneelen - Heldrings houding

lt;Jose Kadden daar immers even goed zitting in genomen als Da Costa, Heldring en Secrétan. \VonderbaarIijk te moede alsnbsp;liet Heldring over dezen stand van zaken was, vroeg Kij ziek af,nbsp;wie van beide partijen stuurman zou zijn, of de groep van vier,nbsp;dan wel, of de groep van drie aan bet roer zou staan Uit dezenbsp;ontboezeming aan Beets maken wij op, dat Heldring er reedsnbsp;vanaf de samenstelling der commissie duidelijk oog voor bad.nbsp;dat, afgezien van persoonlijke nuanceeringen, de meeningen overnbsp;de te nemen maatregelen in verband met bet kerkelijk vraagstuknbsp;in tweeën uiteen gingen. Terwijl bij zieb er van bewust was, datnbsp;er zieb in zijn eigen bonding een duidelijke wijziging bad voltrokken, ging bij bewust aan de zijde van Secrétan staan, die eennbsp;eigen visie op bet kerkelijk vraagstuk bad.

OORDEEL VAN SECRÉTAN

Deze wilde op de te bonden Augustusvergadering krachtig protes-ieeren tegen de leugenaebtige positie waarin de Ned. Hervormde berk door de synodale kerkinrichting was gekomen. Sinds dezenbsp;organisatie de kerk in die mate aan banden bad gelegd, dat baarnbsp;belijdend karakter geen schijn van kans kreeg om zich te mani-lesteeren, was bet spelen met de werkelijkheid, wanneer bij denbsp;kerkvisitatie de verklaring werd gevraagd over de zuiverheid innbsp;fle leer, waarvan de inbond aan ieders inzicht werd overgelaten.nbsp;Eveneens was bet een onwaaraebtige toestand, dat, ter beantwoording van de tweede doopvraag, in tal van gemeenten doornbsp;doopouders in strijd met de werkelijkheid verklaard moest worden,nbsp;Jat in de plaats hunner inwoning bet evangelie naar schrift ennbsp;belijdenis werd gebracht. Een derde wantoestand was, dat ortbo-öoxe ouders gedwongen werden bun kinderen bij vrijzinnigenbsp;predikanten ter catechese te zenden, daar bet bun verboden wasnbsp;deze elders bij een predikant van rechtzinnige overtuiging betnbsp;kerkelijk onderwijs te doen volgen. Zulk een gewetensdwang konnbsp;niet langer geduld worden. En wat bad men er voorts van tenbsp;denken, dat men voor de beide sacramenten Doop en Avondmaal alleen op eigen gemeente was aangewezen? Werden denbsp;conflicten door dezen maatregel niet bij voortduring uitgelokt?

^ Heldring aan Beets, 20 Mei 1848.

^ J. C. I. Secrétan kwam in 1828 als Waalsch predikant van Stockholm naar Den Haag, waar hij middelpunt werd van een Réveil-krine Volnbsp;M. E. Kluit, Réveil, pag. 142.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*

-ocr page 248-

220

Het kerkelijk vraagstuk - Reorganisatie

Tenslotte wilde Secrétan een kracKtige lans breken voor een meer presbyteriaanscbe kerkinricKting, waardoor aan anti-Bijbelscbenbsp;kerkregeering een eind kwam. Dat classis, provincie en vaderlandnbsp;bestuurd werden door kleine bestuurscolleges, die slecbts orde opnbsp;diaken badden te stellen, met dien verstande, dat deze in grooternbsp;of kleiner ressort niet eens tot verantwoording geroepen kondennbsp;worden, was tocb lijnrecbt in strijd met bet oude, gereformeerdenbsp;kerkrecht. Secrétan stelde voor op de komende vergadering vannbsp;recbtscbe zijde'Té verklaren, dat men vast stond in de leer dernbsp;vaderen en dat men deze wenscbte te bewaren, met dien verstande, dat men ter vermijding van leugenacbtige instemmingnbsp;nimmer formulierdwang wenscbte toe te passen, maar verlangde,

: dat de onwaarachtigheid op het gansche terrein der kerk werd uitgezuiverd

HELDRING EN SECRÉTAN Uit tal van brieven blijkt, dat Heldring tot aan den dag der grootenbsp;vergadering zich steeds meer in de gedachtenwereld van Secrétannbsp;ging thuis gevoelen. Aan Groen schreef hij: ,,Het ware nu denbsp;heiligste plicht te vragen: doe weg alle ,,Hemmingen”, vooral denbsp;noodlottige reglementen; achï konden wij de kwestie kerk of geennbsp;kerk laten rusten en doortasten. Want in onzen chaotischen tijdnbsp;blijft niets dan het Koninkrijk Gods en menigeen zucht onder dennbsp;jeneverboom” In een brief aan Singendonk lezen wij: ,,De kerknbsp;zij het vrijste orgaan van het werk Gods voor den Heiligen Geest.nbsp;Die geve kennis, geloof, verzoening, genade, vrede, eenheid ennbsp;waarheid in liefde. Die kan het ook alleen doen ’. En even verder:nbsp;,,God bouwt, maar wij moeten wegruimen, wat Gods werk alsnbsp;menschenwerk tegenstand kan bieden” Dwaasheden als col-latierechten, waardoor aan het beheeren van een heerlijkheid hetnbsp;recht van de beroeping van een predikant verbonden was, moestennbsp;zoo spoedig mogelijk worden opgeruimd Voorts moest aan denbsp;gemeenten met bekwamen spoed het recht terug gegeven worden

1 AI deze gegevens danken wij aan een brief van Heldring aan Beets, 20 Mei 1848.

^ Heldring aan Groen, 1 April 1848.

® Heldring aan Singendonck, Juli 1848.

^ A. P. A. du CIoux, predikant te Losdorp, drong er in een brief van 7 Juli 1848 bij Heldring sterk op aan tegen bet collatierecbt te ageeren.nbsp;Hij kende Heldring door diens bezoek aan Groningen, dat ,,weldadig”nbsp;was geweest.

-ocr page 249-

221

Ethischen en Confessioneelen - Heldrings houding

zelfstandig kerlceraadsleden te benoemen. Dat een kerkeraad zicb ’ maar bij voortduring zelfstandig kon aanvullen, met volkomennbsp;Uitsluiting der gemeente, was tocK een wantoestand, waaraan nietnbsp;gauw genoeg een eind kon worden gemaakt. En tenslotte moestnbsp;de verplicbting tot bet laten zingen van gezangen met bekwamennbsp;spoed opgebeven worden. Men moest zooveel vast vertrouwennbsp;in bet werk van den Heiligen Geest bij de verkondiging vannbsp;Gods woord bebben, dat men bet, met verwaarloozing van iederenbsp;bandbaving der formulieren, bij de prediking met een zoo grootnbsp;mogelijke vrijheid moest durven wagen. In de praktijk van betnbsp;kerkelijk leven was er vrijheid van prediking. Deze wilde Heldring ^nbsp;Uu officieel erkennen in de overtuiging dat allen, die niet doornbsp;Gods Geest geleid werden, toch vroeg of laat bet veld der prediking zouden moeten ruimen

Deze uitspraak Iaat wel duidelijk zien, dat Heldring op de oplossing van bet kerkelijk probleem in 1848 een andere visienbsp;bad dan een jaar te voren. Aan Da Costa schreef bij: ,,Hoe~|nbsp;konden wij eenig heil zien in bet aannemen of handhaven vannbsp;formulieren, die slechts bij geesteslicbt gekend en gehandhaafdnbsp;kunnen worden?! Handhaving der formulieren door en bij men-scben, die altijd den Heiligen Geest blusscben, doordat zij denbsp;tbeopneustie (goddelijke ingeving) des woords loochenen, schijntnbsp;mij een arbeid toe, die uit zichzelf op niets moet uitloopen. Denbsp;eenige en eeuwige bouwmeester der kerk is de Heilige Geest.nbsp;Eerlijk gesproken stuit bet mij tegen de borst Gods werk men-scbelijk te willen handhaven. De eenige weg, die altijd bestaat,nbsp;is die van de prediking van bekeering en geloof, opdat zoovelennbsp;or de Heer roepen mag, Gods geest zullen ontvangen om te aanbidden in geest en waarheid”. In het verdere gedeelte van dezen \nbsp;brief bepleit Heldring dat alle belemmeringen zullen worden weggenomen, die een vrije evangelisatie in de kerk in den weg staan,

. waarbij hij wederom vooral denkt aan het recht der gemeenten \ haar eigen predikant te kiezen. Naar zijn meening kwamen ernbsp;zoodoende weliswaar twee gemeenten in de kerk, één uit Godnbsp;en één uit de menschen, maar het voordeel was toch, dat denbsp;Geest vrij en ongehinderd kon werken.

Het slot van deze brief aan Da Costa is wel zeer bijzonder. Ook daar moeten wij kennis van nemen. ,,Ik meende” gt;— zoo schrijftnbsp;Heldring ^ ,,deze punten te moeten opteekenen. De grootenbsp;1 Heldring aan Singendonck, Juli 1848, zonder nadere dateering

-ocr page 250-

223

Het kerkelijk vraagstuk - Reorganisatie

toirwmeester, de Heilige Geest, die mij geschonken is op het verbond der verzoening, leide mij steeds in alle waarheid. Hij zalnbsp;mij ook overtuigen tot andere gedachten, zoo één der broederen,nbsp;die meerder licht en kennis ontvangen heeft, mij overtuigt, dat iknbsp;onjuist ben. Daarom, ofschoon ik niets heb willen zeggen dannbsp;wat de Geest mij beider deed toeschijnen, zoo onderwerp ik mijnbsp;aan den Geest, die machtiger in wijsheid, nog meer vastheid ennbsp;vrijheid, ook in den weg door ons in te slaan, zal weten te openbaren. Den Drie-eenigen God de eere ’ Hebben wij aan hetnbsp;begin van ons hoofdstuk te veel gezegd door te verklaren, datnbsp;Heldring onder t oog van God met het kerkprobleem worstelde?nbsp;Vanzelfsprekend zond Heldring ook aan Beets een brief om hemnbsp;zijn gedachten over het kerkelijk vraagstuk duidelijk te maken.nbsp;\Vanneer wij ook daarvan een enkel citaat mogen vastleggen,nbsp;dan treffen ons vooral de woorden; ,,Formulierdwang willen wijnbsp;niet, maar vrijheid. Die dan leeren wil, leere wat hij wil. Wijnbsp;weten, dat wij uit God zijn en beschouwen de overigen alsnbsp;heidenen. Geef de Groote Kerk vrijheid om te leeren wat zijnbsp;wil. Gij geeft haar niets dan hetgeen zij heeft en rechtens heeft,nbsp;omdat zij het ,,quatenus” op goed recht bezit Alle bandennbsp;brengen leugen. Alle vrijheid geeft macht en recht het evangelienbsp;te verkondigen. Woord en Geest zullen de gemeente leidennbsp;Beets liet niet lang op zijn antwoord wachten. Van Huize ,,Nijen-Bur^’’^ fe Heilo schreef hij, dat Heldrings brieven met zooveelnbsp;groote en edele gedachten, hem steeds bezig hielden. Van hetnbsp;alternatief ,,formulieren in waarheid en niet in schijn” of ,.vrijheid voor allen zoowel kerkleden als predikanten koos hij hetnbsp;laatste. Van bindende formulieren wilde hij niet weten om dennbsp;schijn te vermijden menschelijk werk voor Gods werk te houden,nbsp;en de kracht der waarheid in de gemeente niet te vertrouwen.nbsp;In dien geest hoopte Beets op de Augustusvergadering tenbsp;sprekennbsp;^ Heldring aan Da Costa, 22 Juli 1848.

2 In 1816 besloot de Synode van de aanstaande predikanten instemming met de belijdenis-scibriften te vragen voorzoover (quatenus) zij met Godsnbsp;NVoord overeenkwamen, niet langer omdat (quia) dit bet geval was.nbsp;Ieder prediker kon dit quatenus eigenmachtig vaststellen.

^ Heldring aan Beets, Juli 1848, zonder nadere dateering.

Beets aan Heldring, 26 Juli 1848.

-ocr page 251-

225

yEthischen en Confessioneelen - Heldrings houding

REACTIE BLIJFT NIET UIT Intusscken Icon ket niet uitblijven, dat Heldrings nieuwe visie keelnbsp;wat beweging brackt, vooral doordat de post een afsckrift vannbsp;den brief van Da Costa aan Groen en Van Toorenenbergen deednbsp;toekomen. Vooral de predikant van Vlissingen meende kracktignbsp;te moeten reageeren.

Het bestek van dit boek Iaat niet toe den uitgebreiden brief van Van Toorenenbergen in zijn gekeel voor onze lezers af te drukken.nbsp;Wij moeten ons daarom tot ruime citaten beperken, die stellig innbsp;staat stellen een indruk te krijgen van de bewogenheid, waarmeenbsp;Van Toorenenbergen Heldring van antwoord diende. Hij schrijftnbsp;onder meer: ,,Uw gekeele voorstel is zeer juist door u samengevat in deze woorden; ,,Zoo zullen er twee gemeenten in onzenbsp;kerk zijn, één die uit God is en één die uit de menseken is”. ,, Gijquot;]nbsp;wilt dus dat, ter wegneming van alle onwaarheid, hetgeen innbsp;feite in onze kerk plaats heeft, nu ook volgens recht zal wordennbsp;ingevoerd; dat ten behoeve van den afval, vrijheid gegeven wordenbsp;aan allen om aan te vallen, te doen en te leeren naar welbehagen.nbsp;Gij verlangt dus, dat ons kerkgenootschap een vereeniging wordenbsp;van menschen, waarin men vrij evangeliseeren kan. Het is hetnbsp;standpunt, waar sommige piëtisten in de vorige eeuw reeds heennbsp;wilden en waarop gij u naar de veranderde en verergerde tijdsomstandigheden meer consequent hebt ontwikkeld dan zij. Watnbsp;gij vroeger als noodhulp aannaamt, wordt nu door u georganiseerd en daartoe wilt gij het recht der geloovigen doen gelden.nbsp;Zoo stel ik mij u in deze zaak voor, hetgeen mij te gemakkelijkernbsp;valt, omdat ik u, toen wij het eerst over kerkelijke zaken handelden, in dezen zelfden kring van denkbeelden vond. Gij hadnbsp;toen, naar uw eigen verklaring, met het hart de uitwendige kerknbsp;reeds verlaten, terwijl gij bezig waart aan de onzichtbare gemeente der heiligen te arbeiden. Ik kan en mag mij op het nunbsp;Weder door u gekozen terrein niet begeven. Mijn beschouwingnbsp;van de zaak, die gij voorstaat, verbiedt het mij zelfs met eennbsp;kracht, die mij een groote vrijmoedigheid in dit schrijven geeft.nbsp;Zou ik zoo het dierbaar pand der inwendige kerk, waar allesnbsp;ons recht op geeft om het te bezitten, wegschenken? Zou ik eennbsp;vergelijk treffen met den afval en slechts permissie bedingennbsp;voor de verkondiging der waarheid? Neen, meer, zou ik zelf denbsp;bolwerken bouwen voor de macht der vijanden? Zou ik mij ge-makkelijk ter samenwoning schikken met Belial? Het zij in

-ocr page 252-

224

Het kerkelijk vraagstuk - Reorganisatie

eeuwigkeid verre van mij. Neen, ik wil geduld kekken en tot den laatsten dag van mijn leven strijden op ket veld, waar wij nunbsp;staan, zoolang de Heer mij plaats en vrijkeid om te strijden geeft.nbsp;Maar van vrede weet ik kier niet. Ik trek mijn eisck om reckt innbsp;de kerk op grond van de belijdenis der kerk niet in; veel mindernbsp;dan dat ik mijn bewijs zou vernietigen of zelf onontvankelijknbsp;zou verklaren. Gij zijt mij al te rechtvaardig, wanneer gij louternbsp;om onwaarheden te doen ophouden, alle verklaringen omtrent denbsp;leer wilt wegnemen. Deze onwaarheden, die echter meer voornbsp;de ontrouwe leden der kerk dan voor mij bestaan, prikkelen mijnbsp;om de herstelling van ket reckt der waarheid te zoeken en denbsp;kerk terug te brengen op kaar eigen grondslag. Maar ik voelnbsp;mij daardoor niet in ket minst opgewekt en zeker nooit vervrij-moedigd om den steen des aanstoots kier weg te nemen en wegnbsp;te werpen. Gij verlangt de oude vertegenwoordiging der kerknbsp;terug, maar indien gij eigenlijk niets anders begeert, dan dat tweenbsp;machten vrij tegenover elkaar in ket kerkgenootschap zullennbsp;werken, waartoe zoudt gij deze dan begeeren? Laat dan allesnbsp;aan den Heiligen Geest over. Persoonlijk verlang ik de herstelling van onze oude vertegenwoordiging allereerst om daardoornbsp;niet langer in mijn rechten belemmerd te worden en vervolgensnbsp;om voor de kerk den weg tot zelfkerstelling te openen, opdat,nbsp;indien er nog genoeg levenskracht in ket kranke lichaam is, dienbsp;kracht werkzaam worde en ziek toone.

Gij schijnt ook afkeerig geworden van de synodale inrichting onzer kerk. Gij schrijft althans: ,,Van hoogere besturen, dan dienbsp;der gemeenten, weet de christenheid volgens het Woord niets”.nbsp;Het verschilt veel in welken zin gij hier van hoogere besturennbsp;spreekt, Hooger in den zin van verheven en heerschappij voerennbsp;mag geen kerkelijk bestuur zijn, maar synodaal in den zuiverennbsp;zin van het woord, dat samenwerking in het opzienersambt uitdrukt, moet de kerk bestuurd worden uit den aard van haarnbsp;bestaan als een organisch lichaam en zoo is zij in den aposto-lischen tijd bestuurd naar Handelingen XV. Zulk een bestuurnbsp;doet, wanneer het goed uitgeoefend wordt, zooals het plaats vondnbsp;in onze oude kerk, niets te kort aan het recht der afzonderlijkenbsp;gemeenten en der enkele leden, omdat, wanneer de kerk in denbsp;waarheid wandelt, des Heeren Woord en Geest ons borg zijnnbsp;tegen de overheersching van een centraal bestuur. Gij ziet, datnbsp;ik het met uw voorstel niet eens ben. Ik ga verder, ik acht het

-ocr page 253-

225

Ethischen en Confessioneelen - Heldrings houding

200 verderfelijk, dat ik u bid, bet op de vergadering niet in te brengen, daar bet zeker groote verdeeldheid en scheuring zounbsp;veroorzaken. Wat mij betreft, ik zou u openlijk moeten bestrijden.nbsp;Ik beroep mij bij dezen op uwe meermalen afgelegde verklaring,nbsp;dat gij positief Gereformeerd zijt. Welnu, blijft dan op dat standpunt werkzaam. Laat ons de kerk in het kerkgenootschap handhaven, of, is het nood, haar buiten het laatste ophouwen op haarnbsp;grondslagen. Dit mogen wij echter niet doen voordat het duidelijknbsp;gebleken is, dat de Gereformeerde kerk daar wezenlijk niet meernbsp;zijn kan. In feite is zij er, maar belemmerd in alle opzichten.nbsp;Wij moeten beproeven, of wij het kerkgenootschap weder tot eennbsp;bewoonbaar huis kunnen maken. Werpen wij ons dan met man-nelijken moed in deze beweging en zoeken wij haar te richtennbsp;tot ons groote doel, door onze beginselen met klem op den voorgrond te stellen, door Christus als ons Hoofd te belijden, doornbsp;aan allen te verklaren, dat wij, wat er ook verandere, al of nietnbsp;verwerping van de belijdenis der kerk tot voorwaarde stellen vannbsp;ons voortdurend blijven in de kerkelijke gemeenschap, waarinnbsp;wij ons bevinden. Voorts zullen wij om teruggave van onzenbsp;rechten als leden der kerk moeten vragen voor ons zelf en voornbsp;allen. Zoo zal het blijken of in het kerkgenootschap de kerk nognbsp;is, ja of neen.

De kwestie van de leer der evangelische waarheid beheerscht alles. God geve, dat zij niet weder twistappel worde! Wat denbsp;hoofdzaak onzer Hervormde belijdenis is, weten wij. Het zijn denbsp;groote waarheden, die de Christelijke kerk van alle eeuwen meernbsp;of minder uitvoerig, in onze Hervormde kerk in het bijzonder,nbsp;belijdt. Wij hebb en daartoe de letter van de formulieren alsnbsp;zoodanig niet noodig, maar wij kunnen die geschriften nietnbsp;missen, als het eenig authentiek bewijs voor ons recht Watnbsp;gij zegt omtrent de onmogelijkheid van de handhaving van eennbsp;bepaalde belijdenis onder menschen, die niet allen gelooven, zounbsp;ik u gelijk moeten geven, wanneer daarmede bedoeld was, dat

^ Van Toorenenbergen schrijft 21 Juli 1848 aan Singendonck: ,,\\hj moeten de groote waarheden van het evangelie telkens belijden met onzennbsp;mond, maar wij moeten niet ignoreeren. dat de kerk dat ten allen tijdenbsp;heeft gedaan, dat ook de Hervormde Kerk op zoodanige belijdenis rustnbsp;en dat wij daarom recht hebben in haren schoot”. Van verstarring is dusnbsp;bij van Toorenenbergen geen sprake. De presbyteriaansche kerkinrichtingnbsp;maakt nimmer van de belijdenis een mummie. De geciteerde brief wordtnbsp;in bet Réveil-arohief bewaard.

‘3

-ocr page 254-

226

Het herkelijk vraagstuk - Reorganisatie

wij allen tot Ket geloof wilden dwingen. Dit is ecliter Ket geval niet, maar ik mag van ket geweten ook van ongeloovigen eiscken,nbsp;dat zij ket reckt erkennen, dat een kepaalde leer in een kepaaldnbsp;genootsckap keeft”

/Wij kunnen van Toorenenkergen niet dankkaar genoeg zijn, dat kij ddeldring op zulk een waardige en kracktige wijze tot de ordenbsp;riep. Heldring speelde, koe goed ook kedoeld, koogst gevaarlijknbsp;spel. Door de leugenprediking een wettig karakter te willen ver-leenen en iedere kerinnering aan ket goed reckt van een prediking naar Sckrift en kelijdenis uit te wisscken, was kij kezig eennbsp;nieuwe afsckeiding in de kand te werken. Hoeveel stond er innbsp;ket jaar 1848 voor de Hervormde kerk niet op ket spel? Hadnbsp;Koning Willem II in 184a aan de synode niet de vrijkeid verleendnbsp;kare reglementen te wijzigen en naar eigen inzickt alle veranderingen in de bestaande kerkorde zonder eenigen invloed dernbsp;regeering aan te krengen? En besloot de synode, alkoewel ditnbsp;beginsel eerst door de wet van 10 September 1853 recktsgeldig-keid zou verkrijgen, niet reeds in 1848 van deze vrijkeid gebruiknbsp;te maken? Reeds al te lang was kaar artikel IX van ket Algemeen Reglement een doorn in ket oog geweest, waarbij bepaaldnbsp;werd, dat de besturen ook in ket vervolg de leer der Hervormdenbsp;kerk moesten kandkaven. Te veel kerinnerde deze bepaling aannbsp;de kistoriscke belijdenisgesckriften der kerk. Daarom stelde denbsp;synode in een voorloopig ontwerp voor, om voortaan sleckts tenbsp;spreken van ,,kandkaving en aanbeveling van de evangeliscke geloofsbelijdenis”. Daar ieder daar zijn eigen inkoud aan kon geven,nbsp;zou de Hervormde kerk opkouden kerk met een belijdenis te zijn,nbsp;en zou ket liberalisme ook in dien zin zegevieren, dat alle windnbsp;van leer vrij en in reckte door de vaderlandscke kerk kon waaiennbsp;om zijn vernielend werk te doen. Was Heldrings voorstel omnbsp;ieder spoor van kandkaving van de leer uit de kerkorde te verwijderen nu geen koren op den molen van de liberalen? ^Van-neer ket concept definitief was vastgesteld en de Hervormdenbsp;kerk recktens was opgekouden een kerk met een belijdenis te zijn,nbsp;zou de weg naar ket kerstel van de belijdende kerk voorgoednbsp;verzand zijn en een nieuwe en gegronde afsckeiding voor denbsp;deur gestaan kebben. Naar de bedoeling van Groen, Molenaarnbsp;en Van Toorenenbergen was de vergadering van 18 Augustus

1 Deze brief van 1 Augustus 1848 wordt in afscKrift in bet Beets-arcbief te Amsterdam bewaard.

-ocr page 255-

227

Ethischen en Confessioneelen - Heldrings houding

dan ook juist bedoeld om verdere scKeuringen te vooi'komen ^ door op te komen voor de bistoriscbe recbten der Ned. Hervormde kerk dwars tegen bet voorgestelde concept in.

18 AUGUSTUS 1848

Wel werd in de uitnoodiging van predikanten, ouderlingen en leden dezer kerk om de vergadering in Amsterdam mee te maken,nbsp;tot groote vreugde van Secrétan en Da Costa, met geen enkelnbsp;Woord over bandbaving der formulieren gesproken, maar de bedoeling der vergadering volgens de convocatie ^ was tocb overnbsp;den vorm en de leer der kerk te beraadslagen. De synode badnbsp;de signalen op onveilig gezet. Als wij nu lezen, dat Da Costa ennbsp;Secrétan in Den Haag tijdens de voorbesprekingen als ,,de beldennbsp;van Ossian” moesten strijden om de formulier-kwestie buiten denbsp;deur te bouden krijgen wij tocb sterk den indruk, dat Groen,nbsp;ongeacht zijn goede bedoelingen, vereenigen wilde wat niet tenbsp;vereenigen was. Dat bij met inzet van zijn persoon er voor wildenbsp;strijden, dat de herinnering aan de belijdenis ook in bet Algemeen Reglement bewaard bleef, waardoor bem zelf en anderennbsp;de pas tot afscheiding werd afgesneden, valt niet anders dan toenbsp;te juichen. In de historie en in bet recht der kerk, stellig tocb ook innbsp;bet recht van den Heer der Kerk, zocht bij een uitvalspoort tegennbsp;de kerkorde, die de kerk verhinderde zich als belijdende kerk uitnbsp;te leven. Maar dat bij met mannen wilde optrekken, die allerminstnbsp;zijn geestverwanten waren, bevreemdt ons. Vermoedelijk was Kijnbsp;zóó door zijn liefde voor zijn ideaal van reorganisatie der kerknbsp;bezield, dat bij de ganseb andere ideeën van zijn mede-ebristenennbsp;in de vaderlandscbe kerk eigenlijk zoo zag, dat bij ze niet zag.

In ieder geval kunnen wij bet van Beets volkomen begrijpen, dat bij op zijn besluit, de vergadering van 18 Augustus bij te wonen,nbsp;terugkwam, en zich daar, ondanks een laatste verzoek van denbsp;zijde van Heldring, niet van bet afbrengen Er was ook in zijn

^ Groen van Prinsterer, 18 Augustus en 2 October 1848, in: De Ver-eeniging. Christelijke Stemmen, deel III, pag. 642.

^ Men vindt deze afgedrukt in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang III, pag. 62—64 en zij beeft tot opschrift: Noodiging aannbsp;Leeraars, Opzieners en Leden der Nederlandsche Hervormde Kerk tot eennbsp;samenkomst ter beraadslaging over belangrijke aangelegenheden zoowelnbsp;den vorm als de leer der kerk betreffende.

® Heldring aan Beets, 13 Augustus 1848.

^ t.a.p.

-ocr page 256-

228

Het kerkelijk vraagstuk - Reorganisatie

kerkelijk denken sinds zijn bezoek aan Ds Molenaar een verandering gekomen. Waar bij bet wagen wilde met de vrijbeid, kon bij tocb niet mee gaan met ben, die, afgezien van de wijzenbsp;waarop de zaak aanhangig werd gemaakt, voor bet belijdendnbsp;karakter der kerk meenden te moeten opkomen.

Beets meende in bet gegeven stadium geen crisis te moeten uitlokken, waarbij de partij der waarheid slechts verliezen kon, terwijl de zaken zoo stonden, dat deze hoogstwaarschijnlijk overnbsp;eenige jaren winnen zou. Daarbij kwam, dat bij terecht vannbsp;meening was, dat de vergadering weinig in zijn geest zou ver-loopen Wij achten dat bet thuis blijven van Beets niet andersnbsp;dan op prijs gesteld moet worden, en dat bet heilzaam geweestnbsp;is voor de zaak, waar bet den iSden Augustus om ging. Wanneernbsp;Beets Heldrings gedachten, door van Toorenenbergen met zooveel overtuiging bestreden, op de vergadering in Amsterdam badnbsp;verdedigd, zou de bijeenkomst een onevenwichtig karakter gekregen hebben, waardoor er weinig of geen winst te boeken zounbsp;zijn geweest.

Heldring moet zeker onder den indruk van de terechtwijzing van Van Toorenenbergen geweest zijn, want aan de bespreking opnbsp;de vergadering, die door 35 predikanten en 288 leden der Hervormde Kerk bezocht was, nam bij slechts met een enkelen volzinnbsp;deel, terwijl bij daaromtrent aan Beets verklaarde, dat bij, thuisnbsp;als beid Acbilles levende, zich daar als vreemdeling bad gevoeld,nbsp;die wilde weten, of bet goed of niet goed was wat daar verhandeldnbsp;en besloten werd Was bij zich bewust, dat bij zich met zijnnbsp;kerkelijk denken opnieuw oriënteeren moest? Het is niet onmogelijk, want niet lang daarna schreef bij, eveneens aan Beets, overnbsp;,,de retrogressie van eenige passen”, die voor hem een dure verplichting was De klem van Groens pleidooi voor een belijdendenbsp;kerk in woord en geschrift kan hem moeilijk ontgaan zijn. Groennbsp;bad tocb volkomen gelijk, dat de kerk ook in haar geloofsleernbsp;niet langer aan de willekeur der kerkelijke overheden mochtnbsp;worden overgeleverd en dat bet niet aanging, dat leeraren en gemeenteleden tegen de verloochening der dierbaarste heilswaardennbsp;geen enkel recht van beklag hadden. De kerkleer behoorde innbsp;boofdzaak en wezen voor leeraren en leden bindende kracht tenbsp;^ Beets aan Heldring, 10 Augustus 1848.

^ Heldring aan Beets, 29 September 1848. ^ Heldring aan Beets, 23 December 1848.

-ocr page 257-

229

Etliischen en Confessioneelen - Heldrings houding

bezitten. De verwarring in Ket Icerkelijbe leven vond kaar voornaamste oorzaak in ket niet opkomen tegen allerlei wanbegrippen, waardoor de zaligheid der zielen in gevaar werd gèkrackt. Denbsp;heftige bestrijding van al wat de kerk als grondslag der evangelie-waarheid beschouwde, mocht niet langer als een alleszins geoorloofde openbaarmaking der verscheidenheid van alle inzichtennbsp;geduld worden. Waarheid en leugen werden zoodoende op éénnbsp;lijn gesteld.

Bij alle waardeering voor dezen Duitschen theoloog, waarin hij voor Stahl niet onder deed, kon Schleichermachers invloed opnbsp;dit terrein toch moeilijk anders dan bedenkelijk worden genoemd.nbsp;Door de verloochening der cardinale waarheden als verschil innbsp;individueele opvatting te karakteriseeren, hief Schleichermacher'nbsp;volgens de juiste opmerking van Stahl ^ de objectiviteit van hetnbsp;evangelie ten eenenmale op. Naar de meening van Groen wasnbsp;het plicht naar vermogen en naar behooren zorg te dragen voornbsp;alles, wat met de eer van den Zaligmaker, de instandhouding dernbsp;kerk en de redding der zielen in verband stond.

In zijn terugblik op 18 Augustus 1848 deelt Groen zijn lezers ook de beschouwing van de Gasparin in verband met de te verwachten synode der Fransche Hervormde kerk ^ te Parijs mede.nbsp;Wij willen ook daarvan iets aan onze lezers doorgeven; ,,Indiennbsp;— zoo schrijft De Gasparin ^ er één kerkelijke organisatie is,nbsp;die de natuurlijke kansen van het rationalisme vermeerdert, zoonbsp;is het gewis de kerkorganisatie zonder geloofsleer. Zij plaatst denbsp;bevestiging der christelijke waarheden naast derzelver ontkenning.nbsp;Ja, zij plaatst de bevestiging en de ontkenning op dezelfde preekstoelen en in dezelfde kerk. Daarin ligt het gevaar. Gij valt hetnbsp;rationalisme aan met uw woorden, maar gij machtigt het met uwnbsp;daden. Gij verleent het burgerrecht in de kerken. Gij hebt goednbsp;protesteeren. Deze onrechtzinnige leerstellingen zijn in de oogennbsp;van allen christelijke leerstellingen; de leeraars, die ze verkon-

^ Vgl. F. J. Stahl, Geschichte der Rechtsphilosophie, Heidelberg, 1854, I,

S- 559.

2 In Ket revolutiejaar 1848 nam de Synode der nationale FranscKe kerk Ket besluit niet langer een bepaalde confessie als de geloofsbelijdenisnbsp;te erkennen. Met Frédéric Monod gaf Agénor de Gasperin het voorbeeld 'tot afscheiding.

In de „Union des Eglises évangéliques de France” werd een nieuw kerkverband op grondslag van de oude geloofsbelijdenis gevormd. Vgl. M. E. Kluit, Réveil, pag. 22.

-ocr page 258-

250

Het kerkelijk vraagstuk - Reorganisatie

digen, zijn uwe collega’s. Het geweten der gemeenteleden begrijpt niet, dat men zicK in Ket werk Gods vereenigen kan met degenen,nbsp;wier daad men noodlottig en wier onderwijs men kettersck moetnbsp;acKten. En daar gij met de onrechtzinnigen vereenigd zijt, maaktnbsp;Ket geweten der gemeenteleden daartiit op, dat er tusscKen u ennbsp;uwe tegenstanders niet zulk een onderscKeid kan bestaan, datnbsp;zicK de waarheid aan de ééne en de dwaling aan de andere zijdenbsp;bevindt, dat bet leven aan de ééne en de dood aan de anderenbsp;zijde is ’

De vergadering van i8 Augustus beeft baar doel niet gemist, daar in bet Algemeen Reglement de bepaling gebandbaafd bleef,nbsp;dat de besturen ook in bet vervolg de leer der Hervormde kerknbsp;moesten bandbaven (tbans artikel il). De berinnering aan denbsp;belijdenis was niet uitgewiscbt. De deur der afscheiding viel innbsp;bet slot, daar de deur tot reorganisatie geopend bleef. Zeer opmerkelijk is bet, dat Du Cloux ^ kort voor de vergadering aannbsp;Heldring scbreef: ,,Ik voorzie een aanneming bij de synode, maarnbsp;dan zal uw woord bevestigd worden, dan scbeide ons de Heer ”nbsp;De prediker van Losdorp kreeg ongelijk. De synode kwam opnbsp;)ibaar concept terug en bebield de berinnering aan bet belijdendnbsp;j karakter der Ned. Hervormde kerk in bet Algemeen Reglement,nbsp;docb wij nemen er uit dit citaat dankbaar kennis van, dat Heldringnbsp;I tocb zelf niet gebeel tevreden was over zijn voorstel officieel betnbsp;I belijdend karakter der Ned. Hervormde kerk op te beffen. Vermoedelijk scbreef Heldring spoedig na l8 Augustus aan Van dernbsp;Braggben, want binnen een week antwoordde deze bem reeds,nbsp;dat bij Heldring de vrijheid niet ontnemen wilde om zich in betnbsp;kerkelijk systeem te werpen Uit deze verklaring van den mannbsp;van ,,De Klokkenberg ”, die, volgens denzelfden brief, de anti-symboliscbe richting was toegedaan, maken wij eveneens op, datnbsp;Heldrings denken, al kon de deining eenigen tijd nog moeilijknbsp;achterwege blijven, weer tot de kerkelijke banen terug keerde.nbsp;Wel beeft Heldring weinig actief aan de vergadering van i8nbsp;Augustus deelgenomen, maar wij moeten niet vergeten, dat

1 nbsp;nbsp;nbsp;G. Groen van Prinsterer, l8 Augustus en 2 October 1848, in: De Ver-eeniging, Christelijke Stemmen, jaargang UI, pag. 642.

2 nbsp;nbsp;nbsp;A. P. A. du Cloux, predikant te Losdorp, diende de aanklacht in tegennbsp;Ds H. de Cock van Ulrum, die op schorsing van De Cock uit liep.nbsp;Vgl. M. E. Kluit, Réveil, pag. 194.

^ Du Cloux aan Heldring, 15 Augustus 1848.

^ Van der Brugghen aan Heldring, 23 Augustus 1848.

-ocr page 259-

231

Eithischen en Confessioneelen - Heldrings houding

spoedig daarop een geschrift van zijn hand verscheen, waarin Kij sterk tegen de synodale inrichting onzer kerk opkwam.

HELDRING EN DE PRESBYTERIALE KERKORDE AI zag hij het verhand tusschen een presbyteriaansche kerk-inrichting en een belijdende kerk niet zooals hij het later zou zien,nbsp;hij deed toch goed werk, door met gloed te pleiten voor het herstelnbsp;der Gereformeerde kerkorde. Er waren tal van eigenaardige synodale toestanden, die hoog noodig aan de kaak gesteld moestennbsp;worden. Op verzoek van zijn collega Van Toorenenbergen hadnbsp;hij in het Réveil-tijdschrift daar een en ander van bekend gemaaktnbsp;in een artikel: ,,Over het kerkelijk bestuur”. Daarin had hij geennbsp;oogenblik geaarzeld neer te schrijven, dat er in den dooden tijdnbsp;van het jaar 1816 een nieuwe bestuursvorm der kerk in het levennbsp;was geroepen, waarvan slechts weinigen het alle kerkdijk levennbsp;uitdoovend karakter konden doorgronden. Terwijl de oude Gereformeerde kerk gelijkheid onder de broeders tot leus had, zoodatnbsp;predikanten en ouderlingen allen met gelijke rechten aan de vergaderingen deelnamen en besluiten namen, werden bij de nieuwenbsp;kerkorde in een Classicaal Bestuur slechts enkele predikanten ennbsp;één ouderling geplaatst, die na verloop van een jaar weer doornbsp;een ander vervangen moesten worden. De predikanten, die éénnbsp;keer per jaar met een ouderling de classicale vergadering kondennbsp;bezoeken, hadden nog niet eens het recht zelf de leden van hetnbsp;Classicaal Bestuur te kiezen, daar zij slechts zestallen mochtennbsp;opmaken, die de president van het Classicaal Bestuur in zijn portefeuille meenam naar het Provinciaal Kerkbestuur, waar van hetnbsp;zestal een drietal werd gemaakt, met dien verstande, dat steedsnbsp;nummer één werd geplaatst, die door den voorzitter van het Classicaal Bestuur werd begeerd. Daar de koning bijna zonder uitzondering nummer één van de voordracht koos, was de feitelijkenbsp;toestand in de kerk deze, dat de presidenten van de Classicalenbsp;Besturen eigenmachtig de leden dezer colleges aanwezen.

De man, die door de classicale vergadering nummer één op de nominatie was geplaatst, had zoodoende meermalen geen schijnnbsp;van kans werkelijk benoemd te worden, terwijl omgekeerd iemandnbsp;die maar juist wegens geringen aanhang de nominatie haalde,nbsp;meermalen op deze wijze in het bestuur zitting nam. Het be-denkelijke van dezen gang van zaken was, dat wanneer eennbsp;president van een Classicaal Bestuur een rationalist in de leer

-ocr page 260-

352

Het kerkelijk vraagstuk - Reorganisatie

was, Linnen enkele jaren de zetels van Let genoemd college door diens geestverwanten werden ingenomen.

Met zijn scLerpen Llilc zag Heldring verder, dat de president en zijn assessor niet door de classis maar door Let Classicaal Bestuurnbsp;Lenoemd werden. Als de president Let liedje zong ,,eens lid,nbsp;altijd lid’ , waren zijn paladijnen zeker Lereid Lij wijze van Leurt-zang ,,eens president, altijd president ” te zingen. Zoo kon eennbsp;classis jaren lang verlangen naar een anderen voorzitter zondernbsp;eenige kans op vervulling van Laar wenscL, totdat eindelijk denbsp;dood Laar van Laar voorzitter verloste, die inmiddels allang zijnnbsp;assessor kon LeLLen aangewezen. Deze was alsdan Lezield omnbsp;Let Lestuur in zijn geest voort te zetten.

Voorts ontging Let Heldring niet Loe tal van amLten zicL in één persoon konden vereenigen. De president van Let Classicaalnbsp;Bestuur was kerkvisitator, lid van Let Provinciaal KerkLestuurnbsp;en Levoegd ter synode gezonden te worden. De Classicale Bis-scLop was Provinciale BisscLop en Synodale BisscLop. Nognbsp;tijdens diens leven Lield Heldring met Professor Heringa en laternbsp;met Doedes een lange Lespreking over deze ongelukkige kerkelijke toestanden AlLoewel de eerste aanvankelijk moeilijk denbsp;waarLeid van Heldrings uiteenzettingen kon aanvaarden, moestnbsp;Lij zicL tocL, na kennisname van de synodale wetgeving, gewonnen geven. De Lelderste Loofden Ladden dus de slaapmuts innbsp;1816 opgeLad. Bij dezen stand van zaken was Let duidelijk, datnbsp;Let amLt van ouderling Ledenkelijk in de knel kwam. Was Letnbsp;vroeger voor den ouderling van Let grootste Lelang, dat Lij vannbsp;alle zaken, die aan de orde kwamen, op de Loogte was, zoo verflauwde de Lelangstelling, sinds Lij niet meer als gelijkgerecL-tigde aan de Lespreking kon deelnemen.

Heldring meende goed te doen tegen een stelsel, dat zoo geLeel met Let Leginsel der Hervorming in strijd was en op Neder-landscLen Lodem niet denkLaar moest worden geacLt, te protes-teeren. Al wist Lij, dat zijn artikel, dat een open Lrief aan vannbsp;ToorenenLergen was, veel Leweging zou veroorzaken. Lij aarzeldenbsp;tocL niet Let in Let licLt te geven, daar zijns inziens de tijd vannbsp;spreken voorLij en die van Landelen gekomen was. Vanzelfsprekend werden Heldrings uiteenzettingen niet zonder meer voornbsp;kennisgeving aangenomen. Verzet kon moeilijk uitLlijven. Ds A.nbsp;Francken te UtrecLt voelde zicL dan ook geroepen als kamp-^ Heldring aan Groen, 28 Januari 1847.

-ocr page 261-

235

Ethischen en Confessioneelen - Heldrings houding

vechter op te treden, om de zijns inziens aangetaste eer van vele predikanten te verdedigen Heldring gaf zijn tegenstandersnbsp;weinig kamp, door van zijn kant spoedig een verweerschrift hetnbsp;licht te doen zien Op raad van Van der Braggïïën, diê^'wjnnbsp;verdediging gelezen had, schreef hij in de inleiding, dat hij geennbsp;hoogleeraar in het kerkrecht was, waardoor in detailkwesties dusnbsp;hest een vergissing in zijn eerste geschrift kon zijn hinnengeslopen,nbsp;maar daarna diende hij zijn opponenten, zeker van zijn zaak alsnbsp;hij was, op rake wijze van antwoord.

In de acta der vergadering der Nederlandsche kerken, die onder t kruis zaten en in Duitschland en Oost-Friesland verstrooidnbsp;waren, welke den 5en October 1371 te Emhden gehouden werd,nbsp;las hij in het eerste artikel; ,,Gheen kerke zal over een andernbsp;kerke, gheen dienaer des Woorts, gheen ouderling, noch diaken,nbsp;zal d’een over d ander heerschappije voeren, maar een ijeder zalnbsp;hen (zich) voor alle suspiciën en aanlokkirige om de heerschappijen wachten”.

In artikel 28 las hij; ,,In allen dusdanighen versamelinghen sal t elckenmael een nieuw praeses vercoren worden met ghemeenenbsp;keurstemmen, doch alsoo dat dezelfde geen tweemaal achter mal-canderen sal moghen ghenomen worden, tot denweicken mennbsp;met ghemeene stemmen een scriha toe voegen sal”.

In de Kerkenordening der Nederlandsche Gereformeerde kerken opgesteld in Nationale Synode te s-Hage, gehouden 20 Juninbsp;1586, las hij in artikel 52: ,,Het ampt van den praeses is voornbsp;te stellen en te verklaren in t geneHe handelen is, toe te siennbsp;dat een yegelyck syn ordre houde in t spreecken; den knihhel-achtigen en die te heftig syn in het spreken te bevelen dat senbsp;swijgen. En over deselve, gheen gehoor gevende, de behoorlijkenbsp;censure te laten gaan. Voor t overighe sal syn ampt uytgaan,nbsp;wanneer die t’samenkomste scheydet”.

Deze citaten waren voldoende om aan den praeses van een Classicaal Bestuur duidelijk te maken, dat hij zich van zijn functie onmogelijk op de oude Gereformeerde kerkorde kon beroepen.nbsp;Heldring deed er goed aan door het staatsstuk, dat het doodvonnis over de presbyteriaansche historische kerkinrichting be-

1 nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. A. Francken, Iets over het kerkelijk bestuur bij de Hervormden innbsp;Nederland, Utredht 1847.

2 nbsp;nbsp;nbsp;,0. G. Heldring, Bedenkingen over het kerkbestuur bij de Hervormdennbsp;in Nederland, Amsterdam, 1848.

-ocr page 262-

254

Het kerkelijk vraagstuk - Reorganisatie

vatte, ook in zijn brochure op te nemen. Het luidde als volgt; ,,De commissaris-generaal, provisioneel belast met de zaken der Hervormde kerk. Keelt goedgevonden alle Classicale Besturen tenbsp;kennen te geven, dat zoo nu, als in bet vervolg, behoort in betnbsp;oog gehouden te vv'orden, dat de classicale vergaderingen geennbsp;collegiën meer zijn van kerkelijk bestuur, maar bijeenkomstennbsp;vooral geschikt om over particuliere financieele belangen te handelen en voorts alleen om nominatiën te formeeren; dat de predikanten wel allen het recht hebben dezelve bij te wonen, maarnbsp;geenszins daartoe verplicht zijn of op eenigerhande wijze kunnennbsp;genoodzaakt worden. s-Gravenhage, den I7den Mei 1816, Denbsp;Commissaris-generaal voornoemd, (get.) Repelaer van Driel .nbsp;Met één besluit vielen alle rechten der ouderlingen, waar innbsp;bovengenoemd stuk met geen woord melding van werd gemaaktnbsp;en werden de predikanten gedegradeerd tot het spreken overnbsp;financiën en het opmaken van zestallen voor bestuursfuncties.

Heldring verraste de lezers van zijn geschrift ook nog met enkele belangrijke citaten uit het boek vari Max Goebel waarin dezenbsp;een poging doet van uit de historie de karakteristieke kenmerkennbsp;van de Luthersche en Gereformeerde kerken met elkaar te ver-' gelijken. Ons trof vooral het volgende citaat: ,,De Gereformeerdenbsp;predikant is als zoodanig niet de president, of het hoofd dernbsp;gemeente, maar slechts een medelid en voorzitter van den kerke-raad van de door de gemeente gekozen ouderlingen, of ook,nbsp;volgens de uitdrukking van eenige kerkelijke ordeningen, denbsp;leerende ouderling, waarom hij dan ook naar Gereformeerdnbsp;gebruik, gedurende het voorgezang zich niet in de sacristie, vernbsp;van de gemeente ophoudt, maar in de kerk zittende en mede-zingende als uit de gemeente te voorschijn treedt en niet zoo laatnbsp;als mogelijk is uit de sacristie den kansel beklimt. De Gereformeerde collega hoort de leerrede, midden in de gemeente ofnbsp;tusschen de ouderlingen zittende, zonder ambtskleeding aan, terwijl de Luthersche in zijn talaar, op een afzonderlijke plaats zit.nbsp;De bij de Lutherschen heerschende namen: geestelijke en leeknbsp;zijn den Gereformeerden vreemd en onaangenaam. Deze sprekennbsp;y liever van predikant en gemeente .

1 ^ M. Goebel, \ersuch einer geschichtlichen Vergleichung der Religiösen 1 Eigenthümlichkeit der lutherischen und der reformirten Kirche , 1857.nbsp;(Neuausgabe 1907).

-ocr page 263-

253

Ethischen en Confessioneelen - Heldrings houding

Na aan de Kand van de kerkorde van Dordreckt op de beteekenis van de presbyteriale kerkorde gew^ezen te Kebben, die de kerknbsp;als kerk in staat stelde zicb door middel van de door de gemeentenbsp;gekozen kerkeraden, classicale vergaderingen, particuliere ennbsp;generale synoden uit te spreken, besloot Heldring zijn geschriftnbsp;met de verzuchting, dat de synodale kerkinrichting alle kerkelijknbsp;leven uitdoofde, met de verzekering, dat hij er genoeg van had,nbsp;en met den wensch, dat zij mede door toedoen van zijn boekskenbsp;spoedig zou verdwijnen.

Af gezien van detailkwesties stond Heldring in dit geschrift zóó vast, dat hij zijn tegenstanders, die hem van ,,persoonlijk worden’nbsp;hadden beschuldigd, gemakkelijk van antwoord kon dienen doornbsp;hen naar de feiten te verwijzen. Hij was goed beslagen ten ijsnbsp;gekomen, en dwong menigeen respect af door zijn kloek en moedignbsp;getuigenis. Da Costa’s indruk van Heldrings geschrift was aangenaam, daar het de grenzen eener christelijke polemiek niet overschreed

Terwijl Van Toorenenbergen ,,gedrukt was door het plaatsen van den brief van Heldring aan zijn adres in het Réveil-tijdschrift,nbsp;omdat hij op een collegialen omgang met zijn mede-predikantennbsp;prijs stelde wilde Heldring in het belang der zaak wel in dennbsp;wind der critiek staan. Hij was er nu eenmaal toe geroepen omnbsp;op allerlei terrein, ook op dat der kerk. Réveil te blazen. De oogennbsp;van vele menschen gingen dan ook door Heldrings optreden, voornbsp;de droeve onhoudbare synodale toestanden open. Professornbsp;Royaards gaf te Utrecht college over het geschrift van Heldring,nbsp;waardoor toch stellig de verdienste daarvan werd bewezen Denbsp;grootste voldoening is voor Heldring echter geweest, dat hij hetnbsp;nog beleefd heeft, dat de synode l Maart 1867 een reglementnbsp;invoerde, waarbij de keuze van kerkelijke ambtsdragers aan denbsp;plaatselijke gemeente werd toevertrouwd. Door dezen maatregelnbsp;Werd menige gemeente in den loop der jaren verlost van een tyran-niseerende, steeds zich zelf handhavende moderne minderheid,nbsp;waaronder men vaak jaren lang had gezucht. Niet voor nietsnbsp;had Heldring zijn vlammende oproep doen hooren: ,,geloovigennbsp;onzer kerken, leeken, volk van God, duldt niet, dat men binnennbsp;of buiten onze kerk vóór u en zonder u handelt. Protesteert, blijft

^ Heldring aan Beets, 1 September 1848.

^ Da Costa aan Heldring, 2 Januari 1848.

® O. G. Heldring, Autobiografische aanteekeningen, deel III, pag. 55.

-ocr page 264-

356

Het kerkelijk vraagstuk - Reorganisatie

protesteeren, protesteert aanhoudend, protesteert in naam van den Bijhel en de Hervorming, in naam van uw souvereiniteit en uwnbsp;recht, protesteert in naam van uw geweten en uwe christelijhenbsp;onafhankelijkheid, protesteert in naam van Hem, die door achttien eeuwen heen roept: ,Gij hebt één Heer en gij zijt allennbsp;broeders’ ”

(Hier hebben wij Heldring op zijn best, als hij in vlam staat voor het recht der plaatselijke gemeente om een predikant naar eigennbsp;keuze te beroepen.

HELDRINGS VERDERE KERKELIJKE ONTWIKKELING Met dit citaat zijn wij intusschen eenigszins vooruitgeloopen opnbsp;Heldrings ontwikkeling ten opzichte van het kerkelijk vraagstuk.nbsp;Met Groen bleef hij ook na i8 Augustus 1848 in contact, vooralnbsp;om zijn ontstemming kenbaar te maken over het feit, dat denbsp;kerkorde van 1816 niet radicaal werd opgeheven. Alles bleef veelnbsp;te veel bij het oude. De classis bleef bij Classicale Besturen onmondig wat hem niet zonder hartstocht uit de pen deed vloeien:nbsp;,,Ik zal dezen toestand niet anders dan bestrijden zoolang ik mijnbsp;acht predikant der Gereformeerde kerk te zijn. De gemeente moetnbsp;haar recht bewaren in den lastbrief, die uitdrukkelijk de woordennbsp;bevat .behoudens het woord en de leer der vaderen’ ”. Ook verdernbsp;zag hij met verdriet, dat de positie der ouderlingen niet hersteldnbsp;was en dat de wonderlijke kerkelijke figuur der synodale commissie gehandhaafd bleef Men zou zich echter vergissen doornbsp;te denken, dat Heldrings kerkelijk denken sindsdien onbewogennbsp;gt; zijn weg vond. Aan Beets moest hij mededeelen, dat hij een jaarnbsp;I lang zeer gedrukt was geweest In dat jaar was hij zoo verward geraakt in het kerkelijk vraagstuk, dat hij zich er niet meernbsp;in of uit of door kon denken

Een typisch voorbeeld van deze verwarring vinden wij in de volgende ontboezeming van Heldring in zijn tijdschrift: ,,Wijnbsp;ontvingen telkens belangrijke brieven over de Ned. Hervormdenbsp;kerk. Men wil ons bewijzen, dat zij inderdaad gesloopt is metnbsp;de toelating van A. Rutgers van der Loeff (als modern predikant)

’ O. G. Heldring, Berichten, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang II, pag. 698.

^ Heldring aan Groen, 2 October 1848.

® Heldring aan Beets, 8 September 1849.

* Heldring aan Beets, 15 Februari 1849,

-ocr page 265-

237

Ethischen en Confessioneelen - Heldrings houding

te LeiJen. Ik zal Kier kort op antwoorden, dat ik als kerk slecKts Ket licKaam van CKristus erken en dat zijn de geloovigen. Voortsnbsp;is Ket mij persoonlijk om Ket even of ik in een kerk of in eennbsp;scKuur predik. In mijn oogen is niet de bestudeerde man de ver-kondiger van Ket evangelie, maar Kij, die al of niet quot;^bestudeerd,nbsp;Ket Kruis predikt. Of Kij daartoe permissie Keeft van een aardscKnbsp;koning of van een synode, doet bij mij er niets toe, als ik slecKtsnbsp;door de gave der onderscKeiding des geestes weet, dat Kij waarlijknbsp;niet zicKzelve, maar CKristus predikt, zicK zelf niet leeft maarnbsp;den Heer. Allen, die in dien naam gelooven, zijn de kerk .

Als bestuurslid van de confessioneele vereeniging zou Kij vijftien jaar later een ander antwoord gegeven Kebben, dat meer kerkelijknbsp;was ingesteld. De PlymoutK-broeder speelde Heldring Kier weernbsp;parten. Maar onmiddellijk verder lezen wij in dit citaat: ,.Voortsnbsp;zal Ket mij verblijden, als ik er iets toe kan bijdragen, dat onzenbsp;Ned. Hervormde kerk wederom vrij worde van de dwalingennbsp;sedert de Hervorming bij Kaar opgekomen, of zij uit Groningennbsp;of uit Ommen ^ afkomstig zijn”. Hier geeft Kij dus weer blijknbsp;zicK 'kerkelijb verantwoordelijk te gevoelen. Maar de oneven-wicKtigKeid van Heldring spreekt nog duidelijker taal als wij innbsp;een brief aan Beets lezen: ,,Ik zou wel willen voorstellen u.nbsp;Da Costa en mij tot een commissie te benoemen om eens klaarnbsp;door te spreken met de Groningers of er geen punten van vereeniging zijn. Ik zou er Van der BruggKen wel bij willen Kebben.nbsp;Daarna konden wij ook wel eens Kandelen met ScKolten. Allenbsp;dagen verdwijnen er vroegere sympatKiën, die eigenlijk langdurige antKipatKiën waren en komen er ook wel nieuwe sympatKiën op, wat wel aangenaam is. Het zal wel komen” Eennbsp;bezoek van den conservator Janssen van Leiden herinnerdenbsp;Heldring er aan, dat er nog remmen op den wagen waren, dienbsp;gebruikt moesten worden. Bij een gesprek over mogelijke verzoening der partijen gaf Heldring als zijn meening te kennen, datnbsp;alle dogmatiscKe kwesties konden worden opgeKeven, als denbsp;liefde van CKristus maar werd vastgeKouden. Toen neef Janssen

^ Heldring las een kerkelijk goedgekeurde catecKismus van Ommen van de hand van Ds Chevallerau, waarin dezTverz^ekerde, Jat niet alle men-scKen zalig werden, omdat Christus niet voor allen voldaan had. Denbsp;overigen moesten verloren gaan. Deze leer remde iedere blijmoedige Chris-tus-prediking en werd door Heldring (terecht) als kettersch gebrandmerkt.nbsp;^ Heldring aan Beets, 8 September 1849.

-ocr page 266-

238

Het kerhelijk vraagstuk - Reorganisatie

daar de liefde van God voor in de plaats wenscKte te stellen, werd Heldring zoo diep getroffen, dat liij zicli liet ,,tot kier toenbsp;en niet verder” duidelijk koorde toeroepen. Sckerp zag kij in,nbsp;dat, waar van sckuldkelijdenis, genade en verzoening geen sprakenbsp;kon zijn, niet van ckristendom, maar van deïsme gesproken moestnbsp;worden. Hoe kedriegekjk kwamen kern nu alle Sckolteniaansckenbsp;formulieren voor, waar Da Costa tereckt op gewezen kadnbsp;De bewijzen liggen voor ket grijpen, dat Heldring in ieder gevalnbsp;in 1850 zijn evenwickt kad teruggevonden. Wij denken kiernbsp;vooral aan de nieuwe doelstelling van ket Réveil-tijdsckrift, dienbsp;kier op neerkwam, dat ket klad voortaan speciaal aan de belangennbsp;van de Ned. Hervormde kerk zou worden dienstbaar gemaakt,nbsp;daar deze kerk kennelijk door de kand des Heeren in ons landnbsp;geplaatst en bewaard was. NVaar de Hervormde kerk gegrondvestnbsp;stond in ket bloed der vaderen, die wisten wat zij geloofden, ennbsp;daarvan de uitnemendste belijdenissen nalieten, was er geennbsp;sprake van dat deze kerk zonder gesckiedenis of belijdenis konnbsp;zijn. Hierop zou voortaan met klem worden gewezen. Aan ketnbsp;verzoek van versckillende kanten, vooral van W^ormser, tot Heldring gerickt om meer kerkelijk-Gereformeerde oriëntatie in denbsp;Ckristelijke stemmen, wensckte deze nu van karte te voldoen.nbsp;Op een congres van Gereformeerde tkeologen te Stuttgart wasnbsp;kij bewust tot dit besluit gekomen. De leden der Ned. Hervormdenbsp;kerk moesten rondom de belijdenisgesckriften vergaderd worden,nbsp;die, vast van toon en mild van geest, de versckillende ricktingennbsp;der groote Gereformeerde tkeologen, tot kaar reckt deden komen,nbsp;terwijl Heldring voorts verklaarde, gaarne de broederkand tenbsp;willen reiken aan iedere kerk, die op ket terrein van ket internationaal kerkelijke leven onder andere vormen dezelfde geloofs-waarkeden wensckte te kandkaven Uit Heldrings brieven aannbsp;Beets ^ blijkt, dat de Hervormd-kerkelijke oriëntatie van denbsp;..Ckristelijke stemmen” onder meer bedoeld was om een kracktigenbsp;bonding aan te nemen tegen de Afgesckeidenen, die ziek vooralnbsp;onder leiding van Brummelkamp geduckt aan ket roeren waren.nbsp;!n tal van gemeenten werd de atmosfeer bedorven, terwijl vooral

^ Heldring aan Beets, najaar 1849, zonder nadere dateering.

^ O, G. Heldring, De Redactie aan de lezers, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang V, pag. 356—530,

^ Heldring aan Beets, 20 October 1830, 3 November 1830, najaar 1830 (zonder nadere dateering).

-ocr page 267-

259

Ethischen en Confessioneelen - Heldrings houding

in Amsterdam ontzaglijk veel brandstof tot branden gereed lag. Zoolang bij bet leven bad, wenscbte Heldring ecbter niet tenbsp;dulden, dat de afscheiding zegevierde. In ieder geval moest gezorgd worden, dat Da Costa voor de vaderlandscbe kerk bewaardnbsp;bleef. Heldrings dag was dan ook goed, toen Da Costa Kernnbsp;schreef, dat zijn toezegging aan Brummelkamp om aan diensnbsp;seminarium les te geven, bem stellig niet op de lijn der afscheiding zou brengen

HELDRING BESTRIJDT HUMANISME EN SPIRITUALISME In tvs'ee vervolgstukken ^ schreef Heldring verder nog aan zijnnbsp;lezers waarom hij de belijdenisgeschriften weer in het brandpuntnbsp;van het kerkelijke denken geplaatst wenschte te zien. Naar zijnnbsp;meening werden daardoor krachten gemobiliseerd ter bestrijdingnbsp;van twee uiterst gevaarlijke vijanden, die in de kerk warennbsp;binnengedrongen, n.1. de vermenschelijking en de vergeestelijkingnbsp;van het heilig evangelie, in de theologie als humanisme en spiritualisme gekarakteriseerd.

Het humanisme erkende Gods woorden in den Bijbel en riep de menschelijke rede tot gevolmachtigde om daarvan acte te nemen.nbsp;Het erkende de goddelijkheid van Christus zonder tot diens Godheid en wezenseenheid met den Vader door te dringen. Hetnbsp;waardeerde een heiligen geest in den mensch met de verloochening van God, den Heiligen Geest. Het christendom was er totnbsp;zedelijke verbetering van den mensch, die daartoe, krachtens aanleg en bestemming, mede alle zeilen had bij te zetten. Alle leerstellingen werden daarop gericbt of aan den kant gezet. Heldringnbsp;begreep, dat het hoog tijd werd deze doling in de lichtbundelsnbsp;der kerkelijke belijdenis op te vangen en vast te stellen, dat zij,nbsp;met negatie van het dogma der Drie-eenheid, bezig was het hartnbsp;uit de christelijke prediking ,,Gods zoon in het vleesch” weg tenbsp;snijden. Hoe fier was de moed der vaderen daartegenover geweest, die schijndeugd noch schijnheiligheid eenige kans gavennbsp;en niets moesten weten van eenige menschelijke deugd, plicht ofnbsp;kracht, waarbij mannen van verlichting of beschaving kondennbsp;aanknoopen, om er eenig beeld van eigen volmaaktheid aan tenbsp;ontleenenl Nooit zouden zij, die de neiging van den mensch totnbsp;^ Da Costa aan Heldring, 19 October 1830.

2 O. G. Heldring. Toelichting op het programma, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang V. pag. 395—400 en 449—476.

-ocr page 268-

240

Het kerkelijh. vraagstuk - Reorganisatie

het Icwade zoo markant mogelijk aangewezen hadden, het mogelijk geacht hehhen, dat zulk een dwaling in den hoezem der kerk zou geduld of gedragen worden. Dat de mensch zoo gekroondnbsp;en Christus zoo onttroond kon worden, kon onmogelijk in hunnbsp;kerkelijk gezichtsveld gelegen hehhen. Alleen wedergeboorte,nbsp;nauw verhouden aan Christus’ komst op aarde, deed de poortnbsp;van het Koninkrijk Gods opengaan. Hier was voor de belijdenisnbsp;der kerk een dure taak weggelegd.

Doch naar het oordeel van Heldring moest het spiritualisme even goed als een vijand binnen de Ned. Hervormde kerk wordennbsp;gesignaleerd als het humanisme. Sinds met de kerkorde vannbsp;Koning Willem I de drie formulieren van eenheid slechts behoefden onderteekend te worden in zooverre (quatenus) en nietnbsp;meer omdat (quia) zij met de Heilige Schrift overeenstemden,nbsp;ontstond er, hij de vrijheid om te leeren wat men wilde, tevensnbsp;een reactie van hen, die meenden zich zoo scherp mogelijk daartegen te moeten verzetten. Wanneer deze reactie zich nu maarnbsp;geheel aan de belijdenisgeschriften had gehouden, had zij hetnbsp;kerkelijk denTcen stellig een goeden dienst bewezen. Maar daarvan op belangrijke punten afwijkende, plaatste zij een rechtzinnigheid tegenover de liberale richting, die in den regel eennbsp;ziekelijk karakter, met name dat der dweepzxmht, aannam. Terwijl het eenvoudigé kerkvolk grondig begreep iets anders noodignbsp;te hebben dan hetgeen de liberale predikanten konden aanbieden,nbsp;liep het veelal te goeder trouw in cle armen van hen, die metnbsp;leuzen als ,,rechtzinnige leer’ , ,,Ieer der vaderen , ,,oude schrijvers of ,,formulieren bezig waren hun volgelingen het zuivernbsp;Reformatorisch spoor bijster te doen worden. Men gaf zich aannbsp;de beschermers van het Gereformeerde kerkelijk getuigenisnbsp;bijkans magisch over, zonder te bemerken, hoe dit door hen opnbsp;belangrijke punten verminkt werd. De praedestinatie-leer werdnbsp;bijvoorbeeld zóó op den voorgrond geplaatst, dat de oproep totnbsp;bekeering als zondig werd gekenschetst. Nauwelijks durfde mennbsp;het te wagen op het gebed aan te dringen. Alles stond in dennbsp;geest van het alle ware godsvrucht uitdoovende: ,,mocht de Heerenbsp;ook aan mij eens doen, wat Hij hier of daar deed . Voor velennbsp;gaf dit gebed toestemming om bij een zondig leven te volharden.|nbsp;Het hart bleef gesloten voor de roepstem tot bekeering en de teursnbsp;ging al evenmin open in het belang van de uitbreiding van Gods

-ocr page 269-

241

Ethischen en Confessioneelen - Heldrings houding

Koninkrijk. Op Noord-Beveland kwam een boer terug van een zen-dingsbijeenkomst om bij zijn thuiskomst tot zijn vrouw te zeggen; ,,Als bet de Heere nu maar eens behaagde om ons los van bet geldnbsp;te maken”. Daarna ging bij tot de orde van den dag over.

Scberp zag Heldring ook, dat ook door de dweepers of secta-risten, al was bet van een anderen kant, bet bart uit de cbriste lijke prediking, ,,Gods zoon in bet vleescb”, werd weggesneden.nbsp;Was CKristus geen menseb geworden om zondaren maebt tenbsp;verleenen uit God geboren te worden? Was er geen goudennbsp;keten tusseben Christus’ komst op aarde tot verzoening van zondenbsp;en de uitstorting van Zijn Geest met bet oog op de roeping vannbsp;kinderen Gods ten eeuwigen leven? Welk een krachtige taalnbsp;spraken ook in dit opzicht de belijdenis-gesebriften, die een belangrijke plaats voor bet leven der dankbaarheid inruimdenl Vannbsp;lijdelijkheid wilde Heldring niets weten. Met de Reformatorennbsp;wilde bij den weg der vrije genade bewandelen, zooals dezenbsp;openbaar werd in een leven, dat bewust door Christus aan Godnbsp;werd gewijd.

Aan bet slot van beide artikelen schrijft bij: ,,Wij achten bet een heilige plicht te waarschuwen tegen de nachtvorst der geestdrijverij, die de heerlijkste bloemen van het nieuwe leven verwoest, maar ook tegen de doode kracht van het humanisme, datnbsp;nimmer anders dan een schijnleven over den in zonden ontvangennbsp;en geboren mensch heeft kunnen doen ontwaken ”.

Het allerliefst hield Heldring zich nog vast aan de woorden van het Doopformulier: dat er in alle verbonden twee deelen begrepen waren. De roeping Gods in Jezus Christus vroeg in Godsnbsp;kracht onvoorwaardelijk dienen van den Heer. Onder het oognbsp;van den levenden Heer was alle lijdelijkheid uit den booze. Zoonbsp;verstond hij de sprake van de belijdenisgeschriften van zijn kerk,nbsp;die hij kende en lief had. Meer dan ooit begreep hij dat Wormsernbsp;gelijk had door aan te dringen op het herstel der kerk. Eennbsp;geschrift van Nerin ^: ,.Antichrist und Secten-geist ” had hemnbsp;hiervan des te meer overtuigd De weg tot herstel der kerk konnbsp;niet beter gebaand worden dan door het mysticisme vanuit denbsp;belijdenis-gesebriften te bestrijden. Na lang peinzen was hemnbsp;dat duidelijk geworden

^ Helaas kon van dezen theoloog niet nader kennis worden genomen.

Heldring aan Beets. 4 Januari 1831.

2 Heldring aan Beets, 4 Februari 1850.

16

-ocr page 270-

242

Het kerkelijk vraagstuk - Reorganisatie

In dit verband willen wij er ooic op wijzen, boe Heldring den bloei van de Maatschappij tot nut van bet algemeen in zijn dagennbsp;zag als een vegetatie ten koste van de Hervormde kerk. Het nutnbsp;belastte zicb, sinds de kerk baar belijdend karakter verloor metnbsp;veel wat in eerste instantie aan de kerk ter verzorging toekwam.nbsp;De kerk was in den cbristelijken zin van bet woord bestemd totnbsp;eiken tak van pbilantropiscbe volksopvoeding. Hoe eerder denbsp;synodale inrichting der kerk werd opgebeven, des te beter, wantnbsp;daarmede verkreeg de kerk bet uitzicht weer in baar oude rechtennbsp;hersteld te worden. Onderwijs, zieken- en armenverzorging, arbeidnbsp;onder gevangenen, en zooveel meer, behoorden allereerst totnbsp;kerkewerk. Reorganisatie der kerk was dus eerste eiscb. Zij moestnbsp;weer vrij worden om zelfstandig te kunnen bandelennbsp;Opmerkelijk is, dat Heldring in dezen tijd zoo door en doornbsp;kerkelijk dacht in tegenstelling tot Beets en De la Saussaye.nbsp;Geestig schrijft hij aan Beets: ,,Gij zijt strijders in het vrije gebied.nbsp;Wij gaan voort op kerkelijk terrein. Wij zijn niet vele wijzen ennbsp;machtigen, uw machtige staart dwingt ons om geen onberadene,nbsp;maar zekere stappen te doen. Ik ga voort op kerkelijken weg,nbsp;omdat ik alleen vrij genoeg ben mijn weg te bewandelen zondernbsp;tot partijman te worden. Gij weet dat ik dat niet zijn kan. Nunbsp;zijn wij de kerk vooruit. Doch slechts voor een wijle. Nemen wijnbsp;het Hervormingsstandpunt in, dan kunnen wij voortbouwennbsp;Wie leefde in den jare rondom 1850 zoo uit de reorganisatie-gedachte als Heldring?

Bij het begin van den zesden jaargang van zijn Maandblad liet hij al evenmin een onzeker geluid hooren. ,,Het is een diep besefnbsp;van genade nog te mogen staan op de eigen belijdenis, waarvoornbsp;de vaderen het martelaarschap verduurd hebben. Het is een vastnbsp;en heilig gebouw dat wij bewaren. Daarvoor te strijden, te bidden,nbsp;te arbeiden is een heilige roeping . Even later luidt het; ,,Nietsnbsp;is bespottelijker dan een positieve kerk in een toestand te brengen,nbsp;waarin zij haar eigen waarheden niet meer handhaaft. Het isnbsp;alsof men een staat met zijn koning en grondwet gaat ignoreerennbsp;en het ministerie naar willekeur het land regeert.” Ten opzichtenbsp;van het veranderen van het ,,quia in ,,quatenus” schrikt hij ernbsp;niet voor terug van een ,,satanische kunstgreep te spreken om

^ O. G. Heldring, Binnenlandsche berichten, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang V, pag. 803—804.

2 Heldring aan Beets, 24 December 1831.

-ocr page 271-

245

Ethischen en Confessioneelen - Heldrings houding

de harten te verwoesten. Nooit had de herlc anders gewild dan dat het woord Gods heerschte in de gemeente. Met de liedennbsp;van een oneerlijk „quatenus” wenschte hij al evenmin te doennbsp;te hehhen.als met de leden van een schrikbewind met een doodendnbsp;schibboleth. En aan het slot van deze passage heet het; „wij lnbsp;gunnen gaarne een ieder in onzen tijd den wensch naar eennbsp;nieuwe formuleering der heiligste waarheden, mits hij eerst wedernbsp;met ons en wel met zijn beide voeten sta op onze belijdenisgeschriften. Dan kunnen wij spreken over de ontwikkeling dernbsp;kerk, anders niet. Dan bewandelen wij één weg, anders twee i

»» 1 nbsp;nbsp;nbsp;wi

wegen

Vragen rondom het reorganisatie-ontwerp van 1958 over bewaren en vernieuwen van de belijdenis hielden Heldring reeds in 1852nbsp;bezig. Al wist hij zich sedert lang zoowel door het ultra-rechtschenbsp;als ultra-linksche kamp uit de synagoge geworpen, en had hijnbsp;20 Januari 1852 van Doedes de opmerking te incasseeren tochnbsp;niet zoo op het aambeeld van rechtzinnige predikanten te slaan,nbsp;daar het er toch maar op aan kwam, dat zij gelooyig waren, hijnbsp;ging desalniettemin onverstoord zijn eigen weg. Da'hr. week hijnbsp;ook niet van af toen de ,,April-beweging” ons land in beroeringnbsp;bracht. Wel voelde hij zich tot emeritus verklaard, maar hij wasnbsp;nuchter genoeg om te zien, dat de haat tegen de pauselijke hiërarchie en belijdend christendom hand aan hand gingen. Zoowelnbsp;de Roomsch-Katholieken als de Liberalen moesten als afvalligennbsp;van het woord Gods gekarakteriseerd worden en binnen kortennbsp;tijd zouden zij hand aan hand gaan om hen, die trouw blevennbsp;aan Gods Woord, te dwarsboomen Zou de schoolstrijd Heldring geen gelijk geven? Nimmer wenschte deze zich te ver-eenigen tegen Rome, met hen, die de rechtvaardiging door hetnbsp;geloof loochenden, en wenschte men een boetedag, dan deednbsp;men niet beter dan door boete te doen over deze verloochening.nbsp;Aldus sprak hij zich op de 17de bijeenkomst der christen-vrierinbsp;uit. Hij vond het verschrikkelijk, dat de Hervormde kerkv^iJibnbsp;eenmaal staatskerk was, de eenige kerk zou zijn, die op allenbsp;punten onmondig verklaard, gebonden zou blijven en achtte zichnbsp;verplicht tegen elk beginsel, dat niet zuiver presbyteriaansch was,

^ O. G. Heldring, Een inleidend'woord van de Redactie, in: De Ver-eeniging, Christelijke Stemmen, jaargang VI, pag. 415 en volgende.

2 O. G. Heldring, Houding tegen Rome, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang VII, pag. 751 wg.

-ocr page 272-

344

Het kerkelijk vraagstuk - Reorganisatie

in eigen toezem zijn getuigenis te plaatsen. Aldus Heldrings Kouding in den strijd met Rome van zijn dagen. Den eiscK vannbsp;fcerkKerstel liet kij kij vernieuwing kooren.

Een licktzijde was intusscken aan de April-keweging verkonden. De kesten onder de predikanten stonden plotseling aan zijn zijdenbsp;in ket kewandelen van den kerkdijken weg. Trouw aan Godsnbsp;Woord en steun aan de Gustaaf-Adolf vereeniging moest ketnbsp;wacktwoord klijven Voor ket overige meende Heldring nietnbsp;keter te kunnen doen dan een eenvoudige woning voor zendeling-werklieden te Oegstgeest te kouwen. Een paleis als van dennbsp;aartskissckop kon kij kun niet aankieden, maar dat zou tock metnbsp;kun roeping als zendingsmannen ook volkomen in strijd zijnnbsp;geweest

Hoever Heldring er in 1853 vanaf was om ket kerkkerstel-ideaal uit ket oog te verliezen, klijkt voorts duidelijk uit een krief aannbsp;Groen van 7 Maart 1855. Daar lezen wij: ,,Ik wensckte planmatig van onder op een comité nu ja van opstand /— te orga-niseeren tegen alle aanmatiging van ket likeralisme in onze kerk.nbsp;Deze opstand volgt uit de kandkaving der reckten. Laat iedernbsp;onzer ziek versterken om rondom ziek al wat bestaat in goedennbsp;kerkelijken zin te vereenigen tot één gekeel. Van Felix juist eennbsp;krief ontvangen. Gisteren sprak ik Sckijvliet Gij kekt met mijnbsp;de eerste vergadering samengeroepen (18 Augustus 1848). Gijnbsp;zult ket ook tkans doen” Stellig zou Heldring, voor ket gevalnbsp;de vergadering gekouden was, méér dan een enkel woord kekkeunbsp;gesproken. Sekerp maar waar deed kij in de ,,Stemmen” van datnbsp;jaar zijn requisitoir tegen ket liberalisme kooren. Het kinderdenbsp;kern, dat ,,ket paganistisck liberalisme” aan ket ckristendomnbsp;sleckts ,,eenige sekoone klanken” als verdraagzaamkeid en liefdenbsp;ontleende, maar overigens de centrale gedackten daarvan totaalnbsp;doodzweeg In de vrijzinnigen kon kij moeilijk anders dan menseken zien, die de kerk van iedere grondwaarkeid beroofden ennbsp;kaar bijna deden opkouden een ware ckristelijke kerk te zijnnbsp;1 t.a.p., pag. 803.

^ O. G. Heldring aan Beets, 18 Mei 1853.

^ H. C. G. Sckijvliet was een bekend predikant in de vorige eeuw te Utreckt.

^ Heldring aan Groen, 7 Maart 1843.

^ O. G. Heldring, Correspondentie en berichten, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang VIII, pag. 129.

® t.a.p., pag. 266.

-ocr page 273-

243

Ethischen en Confessioneelen - Heldrings houding

„DE KLOMP ’-VERGADERINGEN

Tot goed begrip van Heldrings verdere ontwikkeling inzake bet kerkprobleem dient tbans teruggegrepen te worden op de predikantenbijeenkomst, die in Heemstede en Hemmen gehoudennbsp;werd. Heldring bad tot dit imtiaïiéf zooveër bijgedragen, dat mennbsp;zonder meer sprak van de vergadering der ,,Hemmenscbe vrienden . Op bet Maliehuis te Utrecht kreeg de oprichting der ver-eeniging vaster beslag, waarna op vaste tijden aan De Klompnbsp;bij Maarsbergen werd vergaderd. Als voordeel van deze bijeenkomsten zag Heldring, dat er zich predikanten van gematigdenbsp;en strenge orthodoxe richting vertoondëri Daar de invloed vannbsp;deze jonge beweging aan Groen niet ontging, verzocht bij in denbsp;vergadering der cKristen-vrienden van den I7en Mei 1848 aannbsp;Beets en Heldring daar iets over mee te deelen. Met vreugdenbsp;werd vermeld, dat de bijeenkomsten zich in een groeiendenbsp;belangstelling konden verheugen en dat er allerlei onderwerpennbsp;van zuiver theologischen aard besproken werden, waarbij veelnbsp;aandacht werd geschonken aan de geloofsbelijdenis der Ned.nbsp;Hervormde kerk en alles wat deze tot haar verdediging en ontwikkeling vereischte. Onder meer trokken de referaten vannbsp;Beets ^ en Van Toorenenbergen over de Triniteit sterk de aandacht der vergadering. De predikanten begonnen in te zien, datnbsp;zij ook nog een theologische roeping te vervullen hadden.

Het gezelschap, dat naar ,,De Klomp optrok, was echter te heterogeen samengesteld om langen tijd op elkaari^ezelschapnbsp;gesteld te zijn en de belangstelling daalde zichtbaar, sinds Beetsnbsp;niet uitsluitend aan de Gereformeerden den naam van nacht”nbsp;school had gegeven, maar aan allen, die het licht van Godsnbsp;Woord achterstelden bij de belijdenis, en deze daardoor tot eennbsp;mummie wilden maken. De theologie was toch op de Dordtschenbsp;Synode van 1618 en ig niet doodgeloopen, waar zij, met eennbsp;direct beroep op Gods Woord, op vraagstukken, die toen aannbsp;de orde waren, haar licht had doen vallen. De vraag naar denbsp;verhouding van de kerk tot de theologie mocht toch niet louternbsp;pro memorie worden uitgetrokkenl Het ging toch niet aan omnbsp;zonder meer krachtens recht der historie aan de belijdenisgeschriften fundamenteele beteekenis toe te kennen. De kerk hadnbsp;^ Heldring aan Groen, 21 Juli 1853.

2 Beets was dus meer theoloog dan hij voor deed komen in zijn schrijven aan Heldring in 1846.

-ocr page 274-

246

Het kerkelijk vraagstuk - Reorganisatie

recht hij den voortgang der tijden in het licht der theologische wetenschap haar belijdenis uit te spreken, waarbij de in 1618nbsp;erkende belijdenisgeschriften buiten allen twijfel als uitgangspunt hadden te dienen. Verdediging en ontwikkeling der belijdenis hadden samen te gaan. Hiermede was de eenig mógelijkenbsp;juiste houding aangegeven, maar de bom was met het woordnbsp;van Beets ,,de nachtschool” eenmaal gebarsten, en de bijeenkomsten aan ,,De Klomp behoorden tot het verleden. Beetsnbsp;schreef aan Heldring,'dat zijn schoenen om die vergaderingennbsp;te bezoeken, versleten waren

„ERNST EN VREDE”

Maar het verlangen naar bewuste theologische bezinning kon (gelukkig) niet meer tegen gehouden worden. Dr F. C. van dernbsp;Ham, Hervormde predikant te Utrecht, stelde zijn woning ternbsp;beschikking, waar predikanten, die ook theoloog wilden zijn,nbsp;welkom waren ter bespreking over de oprichting van een nieuwenbsp;vereeniging in het belang der vaderlandsche kerk. Beets trad opnbsp;als voorzitter van het nieuwe gezelschap en zou al spoedig dennbsp;naam ,,Ernst en Vrede” aan de hand doen, terwijl o.a. J. W.nbsp;Abresch, B. Nijhoff, G. Barger, J. I. Doedes, J. P. Hasebroek,nbsp;O. G. Heldring, J. L. van Rhijn en J. J. van Toorenenbergen opnbsp;de presentielijst teekenden. Wij zullen er goed aan doen ernbsp;grondig kennis van te nemen, dat eerst na lang beraad de behartiging van kerkelijke en christelijke nationale belangen als doelstelling der vereeniging werd aangenomen. Want bet gemeenschappelijk verlangen naar theologische verdieping nam niet weg,nbsp;dat de meeningen der aanwezigen (alhoewel toen nog nauwelijksnbsp;zichtbaar), in verband met de vraag naar de beste oplossing vannbsp;het kerkelijk vraagstuk stellig uiteenliepen. Over de noodzakelijkheid van de ontwikkeling der belijdenis waren zij het allen eens,nbsp;mits de kerkelijke weg daartoe slechts bewandeld werd, maarnbsp;ij over het bindend stellen der belijdenis liepen de meeningen be-'1 slist uiteen. Beets was veel te veel bevriend met Da Costa dannbsp;dat hij het heil voor de kerk van iets anders dan varTHe medischenbsp;methode kon verwachten. Evangeliseeren, en dat op allerlei wijze,nbsp;was het eenige middel, waarbij z.i. de kerk baat zou kunnennbsp;vinden. Daartegenover stond wel zoo markant mogelijk een man

1 Beets aan Heldring, 23 Mei 1831.

-ocr page 275-

247

Ethischen en Confessioneelen - Heldrings houding

als Barger, die in de kerk ,,geen hospitaal zag, maar een ge-regelde maatschappij, verbonden door den band der belijdenis Van Toorenenbergen en Van Rhijn waren stellig ook veel meernbsp;naar de con£essie georiënteerd dan Beets en Hasebroek, terwijlnbsp;Heldring in die dagen, zooals wij reeds zagen, klare kerkelijkenbsp;taal deed hooren.

Het conflict met De Liefde, waar wij spoedig aan toe zullen zijn, deed de leden van ,,Ernst en Vrede ’ op de vergadering vannbsp;15 November 1854 de volgende nadere verklaring afleggen: ,,Wijnbsp;zijn hiertoe samen als leeraren, niet slechts als geroepen totnbsp;evangelie-verkondiging in het algemeen, niet slechts als voorgangers van enkele gemeenten, maar als voorgangers in de Ned.nbsp;Hervormde kerk, der geloofsbelijdenis, welke de eenheid diernbsp;kerk uitmaakt, toegedaan en zonder officieel karakter, als broederen vereenigd tot bespreking van hetgeen in de eerste plaats innbsp;den tegenwoordigen nood der kerk, in het belang der Ned. Hervormde kerk, door gemeenten en leeraren behoort te wordennbsp;gedaan”

Wanneer wij nu verder grondig kennis nemen van de notulen van dit predikanten-theologen-gezelschap, kunnen wij ons nietnbsp;onttrekken aan den indruk, dat deze vereeniging onder anderenbsp;leiding een langer leven zou zijn beschoren geweest. Verschillendenbsp;leden wilden direct in het belang der kerk werkzaam zijn ennbsp;waren op den duur van meening, dat er van Beets een remmendenbsp;invloed uitging, waarom deze het dan ook beter vond in 1858nbsp;voor het lidmaatschap te bedanken Van den medischen wegnbsp;tot kerkherstel liet hij zich nu eenmaal niet afbrengen. Men wildenbsp;dus toch blijkbaar een anderen weg op. Wanneer wij daar juistnbsp;aan een andere leiding dachten, hadden wij echter vooralnbsp;Dr D. Chantepie de la Saussaye, Waalsch predikant te Leiden,nbsp;op het oog. Vanzelfsprekend werd aan dezen begaafden theoloognbsp;het lidmaatschap van een predikantenvereeniging aangeboden,nbsp;die onder meer theologische bezinning op haar programma hadnbsp;staan Nauw verwant aan den Amsterdamschen Réveil-kringnbsp;bracht de vriendschap met Gerrit de Clercq hem in aanraking

^ Zie de in het „Réveil-archief” bewaarde notulen van „Ernst en Vrede”, 8 April 1858.

2 Zie de notulen van 13 November 1834.

^ Beets aan Heldring, 4 October 1864.

^ M; E. Kluit, Réveil, pag. 287.

-ocr page 276-

248

Het kerkelijk vraagstuk - Reorganisatie

met Da Costa, met wien Kij al spoedig zeer sympathiseerde. Evenals Da Costa wenschte De Ia Saussaye nadere bezinningnbsp;op de belijdenisgeschriften, waar hij stellig groote waardeeringnbsp;voor had zonder er echter aan te denken deze eenig bindendnbsp;karakter te geven De Ia Saussaye s ,,Témoignages centrenbsp;l Esprit du Siècle” trokken intusschen zoo de aandacht van denbsp;leden van ,,Ernst en Vrede ”, dat hij aanstonds in den vriendenkring werd opgenomen, om er al spoedig een eigen ,,zeer vooraanstaande plaats” in te nemen. Als geboren theoloog zag De Ianbsp;S^ssaye in ,,het Réveil ’ een groot tekort aan theologische be-zjnning, waardoor deze overigens stellig te waardeeren godsdienstige beweging sterk de kans liep te verzanden. Er viel meernbsp;te doen dan de Groninger-richting te bestrijden, en met krachtnbsp;moest er voor gewaakt worden, dat de godsdienstige opwekkingnbsp;niet in een kerkelijke en politieke partij uitliep. Een nieuw op tenbsp;bouwen theologie, zelf ontsprongen uit de geloofs-opwekking, zounbsp;het Réveil kunnen doen herleven Met hulp van ,,Ernst ennbsp;Vrede ” wenschte De Ia Saussaye dit doel te„ bereiken. Een twee-maandelijksch periodiek, eveneens ,,Ernst en Vrede ” genoemd,nbsp;waarvan de redactie met hem aan Beets en Doedes was opgedragen, zou daarbij goede diensten verrichten.

Intusschen bleek al spoedig, dat De Ia Saussaye te veel zijn eigen stempel op deze predikantenvereeniging wilde zetten, watnbsp;niet zonder reactie plaats vond. Wel werd door de leden uitnbsp;respect voor zijn persoon (theoloog) en dien van Beets (literator)nbsp;zooveel mogelijk een harmonieerende houding aangenomen, maarnbsp;men stelde er in de vergadering van 15 April 1857 toch prijs op,nbsp;met klem te herhalen, dat het tijdschrift los van de vereenigingnbsp;stond. Daar De Ia Saussaye als redacteur (de anderen tradennbsp;spoedig af) niet los stond van de vereeniging, kreeg men dezennbsp;toestand, dat de Ethisch-Irenische richting, die met De Ia Saussaye haar intree deed in ons vaderland, zich theologisch meer uitnbsp;kon leven in de periodiek ,,Ernst en Vrede ”, terwijl het min ofnbsp;meer confessioneele element in de vereeniging van dien naamnbsp;door de leiding geneutraliseerd werd.

Ons interesseert nu vooral welke plaats Heldring in ,,Ernst en Vrede ” heeft ingenomen, waarvan hij geregeld de vergaderingen

^ Zie de voorrede van den tweeden jaargang van ,,Ernst en Vrede Januari 1854.

“ A. M. Brouwer, De la Saussaye, pag. 85, 88 en vvg.

-ocr page 277-

249

Ethischen en Confessioneelen - Heldrings houding

bezoekt. Een brief aan Beets komt daarbij allereerst in aanmerking, waarin Heldring zijn verontwaardiging uitte over de bonding van bet Classicaal Bestuur van Amsterdam, dat zieb verstoutnbsp;bad te verklaren, dat de prediking van den modernen predikantnbsp;Dr L. S. P. Meyboom, die van Groningen naar Amsterdam beroepen was, overeenkwam met den geest der formulieren.nbsp;Letterlijk schreef bij; ,,Dat is uit den booze. Ik beroep mij op denbsp;eerlijkheid van Meyboom tegenover die schurken. En gij? Onbsp;,.Ernst en Vrede”, waak nu opl Het is nu uw tijd, uw roeping.nbsp;Thans is bet oogenblik daar, dat de vijand in bet hart kan gegrepen worden” Als deze kreet waarschijnlijk niet genoeg uitwerking beeft gehad, schrijft bij een half jaar later: ,,bet is plicht dezenbsp;menseben in allen ernst stoutmoedig den oorlog aan te doen.nbsp;Wij zijn toch tot iets anders bestemd dan zoo maar zoetsappignbsp;..vrede, vrede” te roepen. Dit als medestrijder in ,,Ernst ennbsp;Vrede”. Donderdag kunt gij mij van den tweeden trein aan betnbsp;spoor in Utrecht afbalen. Ik moet u spreken Niet onmogelijknbsp;wilde Heldring nog alle pogingen in bet werk stellen om te voorkomen dat bet beroep van Meyboom door de synodale commissienbsp;als hoogste kerkelijke college werd goedgekeurd. Meyboom badnbsp;door verschillende geschriften, o.a. in zijn ,,Leven van Jezus , denbsp;hoofdwaarheden der Heilige Schrift, uitgedrukf in de belijdenis,nbsp;geloochend en behoorde destijds tot de ^Groninger richting.nbsp;Ofsch oon door velen niet gewenscht, werd Meyboom, na goedkeuring van zijn beroep, toch in October 1854 te Amsterdamnbsp;door zijn collega De Voogt, niettegenstaande deze twee sterfgevallen vanwege de cholera in zijn familie hadjbevestigd. Allenbsp;andere predikanten hadden geweigerd de bevestiging te leidennbsp;In het geheim waren vele nachtwachten opgeroepen om de politie,nbsp;zoo noodig, bij het bewaren van de orde bij te staan, wat echternbsp;niet noodig was, daar Wormser op Kerkhervormingsdag aannbsp;Groen kon mededeelen, dat de bevestiging geregeld had plaatsnbsp;gehad.

’ Heldring aan Beets, 12 Februari 1854.

^ Heldring aan Beets, 11 Juli 1854.

^ Wormser aan Groen, 20 October 1834. in; G. Groen van Prinsterer, Brieven van J. A. Wormser, deel II, Amsterdam 1876, pag. 115.

-ocr page 278-

250 nbsp;nbsp;nbsp;Het kerkelijk vraagstuk - Reorganisatie

LAATSTE BIJEENKOMST DER CHRISTEN-VRIENDEN Het spreekt van zelf, dat de gedachten der christen-vrienden opnbsp;de 20-ste bijeenicomst, die 24 October 1854 plaats vond, geheelnbsp;in beslag genomen werden door de onverkwikkelijke quaestienbsp;Meyboom.

Oe opkomst was ook in t oog vallend groot. Terwijl in de eerste jaren circa vijftig personen de presentielijst teekenden, telde mennbsp;nu meer dan tweehonderd aanwezigen, waarvan het meerendeelnbsp;het leeken-element vertegenwoordigde. De afwijzing der protestennbsp;tegen het beroep door de hoogere kerkelijke besturen had menigeen zóó verbitterd, dat men zich met klem afvroeg, wat nu denbsp;rechtzinnige predikanten van plan waren te doen. Men verlangdenbsp;hen over hun houding te interpelleeren en de conferentie wasnbsp;daartoe de eenige gelegenheid. Om goed beslagen ten ijs tenbsp;komen, spraken De la Saussaye en Heldring af, hun gedachtennbsp;over het kerkelijke vraagstuk in enkele stellingen vast te leggennbsp;en bekend te maken, terwijl zij beiden de vraag zouden stellen,nbsp;of de kerk alleen door reglementen bestaan kon. Dat De lanbsp;Saussaye ter vergadering kwam, was een gebeurtenis, daar hijnbsp;dit nooit deed, omdat het anti-kerkelijke karakter der bijeenkomsten hem tegenstond en het hem ergerde, dat de dissentornbsp;De Liefde, die sinds 1850 de vergaderingen bezocht, zich denbsp;vrijheid permitteerde om de predikanten zonder onderscheid aannbsp;te vallen en te verguizen. Doch ditmaal waren de bezwaren vervallen, daar de bijeenkomst een specifiek kerkelijk karakter zounbsp;dragen, wat ook hierin uitkwam, dat het geheele predikantengezelschap ,,Ernst en Vrede” was uitgenoodigdnbsp;Niet zonder spanning werden de twee referaten aangehoord.nbsp;Voor wie goed kan luisteren, viel aanstonds het verschil in beidernbsp;uitgangspunt op. Terwijl De la Saussaye er van uitging dat denbsp;kerk het lichaam was dat de Geest Gods in de gemeente vormde,nbsp;wees Heldring op het leerstellig-zedelijk karakter der kerk, datnbsp;nimmer uit het oog mocht verloren worden. Met klem poneerdenbsp;voorts Heldring, dat de kerk moest onderscheiden worden vannbsp;de personen, die tot haar behooren. Voor hem viel de kerk nietnbsp;samen met de synode, die haar tijdelijk bestuurde, of met haarnbsp;uiterlijken verschijningsvorm, die zeer krank was, en al evenminnbsp;met haar leden, die haar veelszins miskenden en geweld aandeden. Rotsvast stond het voor hem, dat de kerk haar geschiede-^ M. E. Kluit, Réveil, pag. 503.

-ocr page 279-

251

Ethischen en Confessioneelen - Heldrings houding

nis, recht en grenzen hehield, oolc als velen daarvan geen nota meer wenschten te nemen. Scherp zag hij thans het gevaar vannbsp;Lahadisme, Donatisme en Baptisme, dat, uit verlangen naar denbsp;herh der ware geloovigen, het getal der kerkgenootschappen aannbsp;dat der middeleeuwsche monnikenorden zou doen evenaren. Aannbsp;het slot van zijn betoog wees Heldring op den nauwen bandnbsp;tusschen de Hervormde kerk als kerk der Hervorming en denbsp;Gereformeerde belijdenis in haar vast en wijd karakter als draagster van de voor elk christen onmisbare hoofdwaarheden dernbsp;Heilige Schrift, terwijl hij bij vernieuwing de deur voor ontwikkeling der belijdenis openhield, mits deze niet met vernietigingnbsp;van wat daarin reeds verkregen was, gelijk stond. Krachtig diendenbsp;de gemeente opgewekt te worden om te blijven bij de erfenis dernbsp;vaderen, en deze als een verrijkt erfdeel aan de kinderen nanbsp;te daten. De belijdenisschriften moesten verklaard en verdedigdnbsp;worden in het midden van de gemeente, niet in het minst aannbsp;de jeugd, terwijl bij den warmsten strijd voor de rechten der kerknbsp;nimmer vergeten mocht worden, dat de zegen voor de kerk verwacht moest worden van den doorbraak van den Heiligennbsp;Geest

CONFLICT MET DE LIEFDE Nauwelijks waren de referaten uitgesproken of het woord werdnbsp;door De Liefde gevraagd en verkregen “. Deze oprechte dienstknecht van Christus, die maar één hartstocht had het evangelienbsp;van het Kruis van den Verlosser te brengen en daar als Doopsgezind predikant te Zutphen allerlei miskenning voor over hadnbsp;gehad, miste, waar hij thans buiten ieder kerkgenootschap stond,nbsp;elk revolutionair element (om des gewetens wil) in de betoogen vannbsp;Heldring en De la Saussaye. Hij droeg met een ziel, die in lichtenbsp;laaie stond vanwege al het verdrietelijke der liberale predikingnbsp;in de Nederlandsch Hervormde kerk, eveneens enkele stellingennbsp;voor, waarin hij er met klem tegen protesteerde, dat, ten kostenbsp;van het behoud der zielen, aan het grootste gedeelte der predikanten een monopolie van dwaalprediking werd verschaft. Datnbsp;de predikanten der Nederlandsch Hervormde kerk dit niet zonder

^ O. G. Heldring, De kerkelijhe beweging. Nog iets over de Kerk, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang IX, pag. 487, vvg.,nbsp;546 vvg.

2 Vgl. over De Liefde. S. Coolsma. ƒ. de Liefde in zijn leven en werken geschetst, Nijkerk. 1917.

-ocr page 280-

252

Het kerkelijk vraagstuk - Reorganisatie

meer aanvaarden wilden. Iaat zich volkomen verstaan. Was Heldrings woord geen kreet om kerkherstel geweest?

Daar de opmerking van De Liefde, dat de predikanten door hun weigering het Amsterdamsche eindprotest tegen de goedkeuring van het heroep van Meyhoom te teekenen, geennbsp;gevaar liepen martelaren te worden, op de lachspieren van enkelenbsp;aanwezigen werkte, werd een motie van protest tegen den scherpen toon der stellingen ingediend en helaas onder voetgetrappelnbsp;(de bijeenkomst der christen-vrienden geheel onwaardig) aangenomen, waarop De Liefde zich wel genoodzaakt zag de vergadering te verlaten. Wel kwam s avonds in den huize Oyens nognbsp;een verzoening tot stand tusschen Heldring, Hasehroek en Denbsp;Liefde, maar dit nam niet weg, dat de vergadering der christen-vrienden met dit droevig incident tot het verleden behoorde. Vannbsp;een nog staande de vergadering nieuw geprojecteerde vereenigingnbsp;van Hervormde predikanten en kerkleden kwam niets terecht, ennbsp;toen het volgend jaar in t zicht kwam, schreef Wormser aannbsp;Groen, dat hij diens bezwaren tegen het weder bijeenroepen dernbsp;vergadering deelde, daar de lust bij velen, en vooral bij de leiders,nbsp;daartoe ontbrak

Inmiddels gebiedt de waarheid er melding van te maken, dat Van der Bragghen zich reeds binnen een week eenstemmig metnbsp;De Liefde verklaarde, ofschoon hij de snerpende ironie zijnernbsp;woorJen hoogst onbetamelijk vond en dat Da Costa vier maandennbsp;na het conflict aan Groep, schreef, dat menigeen het met Denbsp;Liefde eens was, hoewel diens onbescheiden optreden door iedernbsp;werd afgekeurd, terwijl Groen in een schrijven aan Heldringnbsp;als zijn meening ten beste gaf, dat De Liefde, afgezien van denbsp;onbillijkheid zijner verwijten, een kostbaar element was in dennbsp;strijd tegen het Laodiceïsme van vele predikantennbsp;De Ia Saussaye, die bewust geprotesteerd had, omdat hij zijnnbsp;kerk ondanks haar diepen val niet in het slijk wenschte geworpennbsp;te zien, bleef intusschen als goed theoloog protesteeren en waarschuwen tegen de opvatting, dat iedere kerkvorm tegen de wil vannbsp;den Heiligen Geest in ging. Hadden de Reformatoren niet metnbsp;groote kracht het goddelijk karakter der kerk tegen alle Sectariërs

^ Da Costa aan Groen, lo Februari i833gt; G. Groen van Prinsterer, Brieven van Da Costa, Amsterdam 1876, pag. 149.

^ Van der Bruggben aan Groen, 28 October 1834.

^ Groen aan Heldring, 29 November 1834-

-ocr page 281-

253

Ethischen en Confessioneelen - Heldrings houding

en llluminaten geïianclliaafcl? En was op den kerkendag in Duitsckland niet gebleken, dat de Baptisten niet als protestantennbsp;in den bistoriscben zin van bet woord erkend werdennbsp;De vergadering der cbristen-vrienden bad intusscben blijkbaarnbsp;dus niet aan baar doel beantwoord. Predikanten en leeken verstonden elkaar niet meer. Toen de herinnering aan bet laatstenbsp;incident wat verbleekt was, dacht menigeen, evenals Heldring,nbsp;met groote blijdschap aan de talrijke goede dagen in de hooïd-stad des lands doorgebracht terug. Aan Groen schreef Heldring:nbsp;,,Ik hoop, hooggeachte vriend, dat de eeuwige liefde ons bewarennbsp;zal bij de waarachtige broederliefde, die ons zoo menigmaal totnbsp;een troost was in onze Amsterdamsche samenkomsten. De Heernbsp;zegene ook de herinnering daaraan. In Christus: Uw vriend

O. G. H.” 2.

Op de vergadering der ,,Evangelische Alliantie, opgericht 1853, zouden vele vrienden elkaar weer terug vinden.

HELDRINGS KERKELIJK DENKEN IN 1854

^Vie intusschen met belangstelling van Heldrings verklaring in t najaar van 1854 kennis nam, zal hem moeilijk zonder meernbsp;onder de Ethisch-Irenischen kunnen rangschikken. Daarvoor wasnbsp;zijn pleidooi voor een belijdende kerk te krachtig geweest. Eennbsp;belangrijke brief aan Groen in dezelfde maand geschreven, waarschuwt ons eveneens om Heldring in die jaren daarbij in te deelen.nbsp;Letterlijk schrijft hij aan Groen: ,,ln ons midden tel ik vier richtingen, die nog overwonnen moeten worden: 1. die van De Liefde,nbsp;die geheel buiten de kerk staat; 2. die van Van der Brugghen,nbsp;die in de kerk van hetzelfde beginsel uitgaat (het Godsrijk, nietnbsp;de kerk): 3- die van Beets, die de subjectieve kerk niet van denbsp;objectieve kerk weet te onderscheiden; 4. die van Capadose, dienbsp;het algemeen-protestantsch karakter thans eenig en alleen tennbsp;nadeele van de Hervormde kerk op den voorgrond stelt.

Deze vier richtingen hebben allen haar beteekenis en verdienen onze aandacht, maar zij zijn alle vier onze tegenpartij Een halfnbsp;jaar later schreef hij, eveneens aan Groen, dat er een onderscheid tusschen Beets en hem bestond, maar dat hij nooit eennbsp;eenmaal gelegden band verbrak, wat niet weg nam, dat Beets

^ Ckantepie de Ia Saussaye aan Heldring, 1834 (zonder nadere dateering). 2 Heldring aan Groen, 2 Mei 1853.

^ Heldring aan Groen. October 1853 (zonder nadere dateering).

-ocr page 282-

234

Het kerkelijk vraagstuk - Reorganisatie

de eenige en volkomen tegenstander in Kun midden was Vermoedelijk dateert uit dezen tijd een derde KrieF aan Groen, waarin Kij mededeelt Beets dringend uitgenoodigd te KebKen binnennbsp;veertien dagen een vergadering van ,,Ernst en Vrede” te beleggen, daar bij ter sprake wilde brengen, oF bij van dit gezelschap nog wel langer lid kon zijn.

Zijns inziens is bet een onmogelijke taak met vier tegenstanders een kerk op te bouwen, al is bij ten allen tijde bereid den bandnbsp;van vriendschap aan te houden. Voorts scbrijFt bij, dat bet zeernbsp;noodig is den band te versterken met zijn collega s Felix, Scbij-vliet. Brouwer en Ducloux, waar bij niet meer tegenover staat,nbsp;wat in 1848 wel bet geval was. Binnen de kerk bebooren denbsp;vrijere en strengere kerkelijke richting baar historisch recht tenbsp;behouden.

Hoe graag zou bij zien, dat De la Saussaye zich tot een éénstemmig geluid met Felix en Brouwer bereid liet vinden Dat verder in 1855 de aandeelen van ,,Ernst en Vrede” bijnbsp;Heldring niet boog staan, blijkt wel uit een brieF aan Beets, waarinnbsp;bij scbrijFt over een nieuwe Hei’vormde vergadering. ,, ,Ernst ennbsp;Vrede kan slechts bemiddelend optreden, maar er moet eennbsp;andere kring komen, die gaat peinzen over een geregeld plan vannbsp;verzet en opstand”. Terwijl de leden van ,,Ernst en Vrede”, doornbsp;hem als aristocratiscb-clericale mannen aangeduid, altijd eennbsp;reserveerende houding aannamen, wenscbte bij in den volkshoopnbsp;te gaan om Spijker noch Scbolten als moderne theologen rechtnbsp;te geven triomF te blazen

Naar zijn gedachte moest er wederom een reünie van predikanten en leeken gehouden worden, en bij polste een en ander maalnbsp;Groen omtrent diens bereidheid ook ditmaal de leiding daarvannbsp;op zich te nemen. Deze meende daarvoor te moeten bedanken,nbsp;omdat de meeste invloedrijke leden van ,,Ernst en Vrede” hemnbsp;voor homogeen met ,,De Nederlander” hielden en uiterst traagnbsp;waren in bun bereidwilligheid van deze zijde eenig advies tenbsp;aanvaarden. Daarbij kwam, dat Groen moest zuchten, ,,dat denbsp;meesten onzer geliefde voorgangers voor ieder overleg met denbsp;leeken beducht waren, terwijl de verdeeldheid van inzichten tochnbsp;^ Heldring aan Groen, 2 Mei 1833.

^ Heldring aan Groen, 1833 (zonder nadere dateering). ^ Heldring aan Beets, 17 Maart 1833.

-ocr page 283-

Ethischen en Confessioneelen - Heldrings houding nbsp;nbsp;nbsp;233

ook een woordje meesprak” Zoo zag Heldring zijn wenscK in dezen niet vervuld. Maar op „Ernst en Vrede had hij hetnbsp;niet begrepen, want aan Beets schreef hij, dat het gezelschapnbsp;zonder schade op kon rukken, voor het geval het nog niet verbroken was en slechts nog in enkele echo s nagalmde.

Dit schreef hij na een zwerftocht van veertien dagen onder vrienden, waarvan hij beu van al het individualisme, dat hij ontmoet had, terug kwam. Letterlijk schreef hij: ,,Het is om op tenbsp;springen en boos te worden

HELDRINGS GEDACHTEN KENTEREN Men zou zich na het lezen van de laatste uitspraak intusschennbsp;vergissen door te meenen, dat Heldring van ,,Ernst en Vrede”nbsp;afscheid nam. Hij bleef lid tot op den dag, dat dit gezelschapnbsp;voor het laatst in 1859 bij elkaar kwam, maar wat ons meer interesseert is, dat hij in de laatste jaren behoorde tot de leden, dienbsp;in discrediet geraakten.

Beets had reeds bedankt, omdat men te kennen had gegeven, dat er een remmende invloed van hem uitging, waarbij wij tenbsp;denken hebben aan het verlangen van meerdere leden, dat ernbsp;eenige actie tot herstel der kerk van hun vereeniging zou uitgaan.nbsp;En Heldring schreef 22 Februari 1858 aan Beets: ,,Er is ooknbsp;daar een Joden-geslacht opgekomen, dat met de spreuk omgaat,nbsp;.dat er geen gemeenschap tusschen de Joden en Samaritanennbsp;is . Wij zijn de Samaritanen, maar bij de Jacobsput werd hetnbsp;beslist, dat God alleen zoekt, die Hem in Geest en \Vaarheidnbsp;aanbidden . Wij staan dus voor het feit, dat Heldring eerst innbsp;•.Ernst en Vrede den band met de confessioneel georiënteerdenbsp;leden aanhield om in latere jaren niet meer voor vol te wordennbsp;aangezien. Eerst oordeelt hij het gezelschap en vervolgens wordtnbsp;hij daardoor zelf geoordeeld. Ja, het ging zelfs zóó ver, dat hijnbsp;in dien zelfden brief aan Beets over de ontzettende eenzaamheidnbsp;in Hemmen schreef en dringend vroeg van zijn vriend eenignbsp;levensteeken te mogen ontvangen.

WAT WAREN DAARVAN DE OORZAKEN? Met de vraag naar de oorzaken van deze belangrijke wijzigingnbsp;in Heldrings kerkelijk denken, hebben wij het ons niet gemak-kelijk gemaakt. Wij zijn ons bewust tot de zeer moeilijk te

^ Groen aan Heldring, 9 Maart en 8 October 1853.

^ Heldring aan Beets, 11 December 1855.

-ocr page 284-

256

Het herkelijk vraagstuk - Reorganisatie

schrijven bladzij dien van deze biografie genaderd te zijn. Hier zou een persoonlijke verklaring bet meest gewenscbte licht verschaft hebben. Dit neemt niet weg, dat waar deze ontbreekt,nbsp;tal van punten naar voren springen, die hier verhelderendnbsp;hunnen werken.

Allereerst kunnen wij ons niet aan den indruk onttrekken, dat Heldring voor zijn toenadering tot de confessioneelen terug schroknbsp;uit vrees dat hun staren op de belijdenis te veel doel op zich zelfnbsp;zou worden. Dien angst zagen wij hem reeds eerder bekruipen.nbsp;Had hij de formulieren lief, het werd hem toch in de formulierensfeer benauwd om het hart. Wij denken hier aan Gossner, dienbsp;met groote bewustheid uit de belijdenis leefde, dat Jezus Christusnbsp;de Heer is, maar bang was, dat belijdenissen in den weg stondennbsp;om werkelijk tot Christus te komen en met Hem door het levennbsp;te gaan. Ook een uitspraak van De Liefde, ons in een brief vannbsp;Van der Brugghen aan Heldring bewaard, kan mogelijk meehelpen om Heldrings retrogressie van ,,de confessie” beter te doennbsp;verstaan. ,,Ik betreur de Groningsche ketterijen, maar zij zijn mijnbsp;toch liever dan de bloedverstijvende ijsblikken van het doodgevroren Calvinisme De waarheid in deze krasse uitspraak vannbsp;De Liefde heeft Heldring stellig evenmin ontkend als Van dernbsp;Brugghen.

ETHISCH-IRENISCHE RICHTING In de tweede plaats, ofschoon stellig in verband met het voorafgaande, denken wij aan den invloed van de Ethisch-Irenischenbsp;i richting, die in de jaren 18551—'i860 groot geweest is op Holdings kerkelijk denken. Al zagen wij, dat Heldring nog in 1855nbsp;verklaren moest, dat Beets en hij ten opzichte van het kerkelijknbsp;vraagstuk verschillende wegen gingen, dat neemt toch niet weg,nbsp;dat hij zich daarna niet aan diens invloed heeft kunnen onttrekkennbsp;en zeker niet aan dien van den zooveel meer theologisch georiën-teerden Daniël Chantepie de la Saussaye, met wien Kij volgensnbsp;diens zoon met warme vriendschapshanden verbonden wasnbsp;Al hadden beide laatstgenoemden een verschillende levensroeping, doordat De la Saussaye meer op de theologie en Heldringnbsp;I meer op de praktijk der in- en uitwendige zending ingesteld was,nbsp;zoo vonden de beide tijdgenooten elkaar toch in wederzijdsche

^ Van der Brugglien aan Heldring, 11 Januari 1849.

^ Vgl. P. D. Chantepie de Ia Saussaye, O. G. Heldring, in: Nieuw Nederl. Biogr. Woordenboek, deel IV, pag. 721—723'

-ocr page 285-

257

Ethischen en Confessioneelen - Heldrings houding

belangstelling. Heldring waardeerde de principieel-tbeologiscbe bestrijding van de leer van Scbolten door De la Saussaye in diensnbsp;tijdschrift „Ernst en Vrede’ , terwijl deze Heldrings arbeid steundenbsp;door als vice-president van één der Zettenscbe inrichtingen opnbsp;te treden. De Ia Saussaye was, evenals Heldring, zijn leven langnbsp;een groot vijand van alles wat aan mystiek determinisme deednbsp;denken, waarbij de leer der uitverkiezing zóó centraal werdnbsp;gesteld, dat alle genade-middelen aan de grootste verachtingnbsp;werden prijs gegeven. Ten opzichte van het kerkelijke vraagstuknbsp;Zou hij echter slechts korten tijd met Heldring denzelfden wegnbsp;bewandelen. In ieder geval werd Heldring intusschen in de jarennbsp;i855r-lt;i86o tot de Ethisch-Irenischen gerekend, die, onder leidingnbsp;van Beets en De Ia Saussaye, liever een ethische dan een intel-lectueele opvatting der waarheid huldigden en van den medischennbsp;weg tot kerkherstel slechts heil wilden verwachten. Volgens eennbsp;brief van Heldring aan Groen ^ dateerde de breuk met de Haag-sche vrienden eerst definitief sinds den winter van 1858, daarnbsp;er toen ten huize van Mackay aan iedere samenspreking eennbsp;eind kwam. Wel had Mackay sinds September 1856 het schrijvennbsp;van de Politieke Beschouwingen in het Réveiltijdschrift beëindigd, omdat Heldring als hoofd-redacteur niet meer in de tenbsp;voren door Wormser aangegeven kerkelijke richting koerste, ennbsp;ontving Heldring bij voortduring hatelijke en kwetsende brievennbsp;van zeer trouwe vrienden, die hem aan den rand van de verbittering brachten maar dit nam niet weg, dat de vriendennbsp;elkaar nog niet geheel ontweken, maar van tijd tot tijd nog correspondeerden en te samen kwamen. Aan Singendonck schreefnbsp;Heldring: ,,En nu hoop ik na 29 October naar s Hage tenbsp;stoomen. Geen Schwartz (die zeer fel tegen Heldring was ) zal mijnbsp;vooruit zijn. U zal ik wel zien. Ook Groen. Anderen? Ach, denbsp;breuk worde niet wijder

Vijf maanden later schrijft hij, eveneens aan Singendonck: ,,Nog hebben de orthodoxen niet met mij gebroken en een Anister-damsch volbloed kerke lijk man logeert hier acht dagen om dagnbsp;aan dag een geduchte les te ontvangen Zelfs in November vannbsp;het jaar 1857, waarin de schoolwet van Van der Brugghen tot

^ Heldring aan Groen, 6 November 1858.

^ Heldring aan Singendonck, 6 November 1856.

^ Heldring aan Singendonck, 17 October 1856.

Heldring aan Singendonck, 2 Februari 1857.

17

-ocr page 286-

258

Het kerkeliji. vraagstuk - Reorganisatie

stand kwam, ging Heldring nog bij Mackay ten eten Wenscbte Heldring aldus zoo lang mogelijk onder de beide (etbiscbe ennbsp;confessioneele) groepen te blijven verkeeren, bem was daartoenbsp;tocb sinds bet bewuste bezoek aan den buize Mackay de pasnbsp;afgesneden, daar men op zijn samenwerking niet langer gesteldnbsp;was. Ronduit schreef Heldring in den daareven geciteerden briefnbsp;aan Groen, dat bij uit de synagoge geworpen was. Vooral Capa-dose was daarbij fel van leer getrokken.

Hoe smartelijk voor beide partijen de scheiding ook geweest moge zijn, bet moet tocb vastgesteld worden, dat Heldring in dennbsp;loop van enkele jaren een groote zwenking bad gemaakt. In ,,Denbsp;Vereeniging” liet bij een geheel ander geluid booren. Aannbsp;SingendoncF schreef bij, dat er aan bem geen wettische baar tenbsp;vinden was, en dat bij te zeer van bet ware standpunt der evangelische vrijheid overtuigd was om er zich niet van ganscbernbsp;harte aan toe te wijden en ,,De Vereeniging” in dien geest verdernbsp;te leiden Het was dan ook waarlijk geen wonder, dat dezenbsp;koerswijziging van verschillende zijden niet zonder meer voornbsp;kennisgeving werd aangenomen. Zij bezorgde aan de Haagscbenbsp;vrienden-kring pijnlijke momenten. En zij bracht mede, dat Heldring, aan wiens zenuwleven een zware proef werd gesteld, voornbsp;de tweede maal steun zocht in bet woord van Campbuizen; ,,^Vatnbsp;schaadt een felle stoot, wat deert een harde slag; Zoo t hart vannbsp;binnen beeft, waaraan t zich houden mag”.

Van Heldrings veranderd standpunt, waartoe bij met ,,biddende ernst” gekomen was, nemen wij ook kennis uit een brief aannbsp;Beets, daags na Kerstfeest 1855. Daaruit blijkt, dat J. H.nbsp;Gunning, sinds een tweetal jaren predikant te Blauwkapel,nbsp;ofschoon zeer jong, een man van invloed was. Letterlijk schreefnbsp;Heldring: ,,Op onze vergadering (vermoedelijk van ,,Ernst ennbsp;Vrede”) beeft zoo iets eigenaardigs plaats gehad, dat ik moetnbsp;gelooven er komen andere tijden. Gunning bracht bij alle vastheid der leer voor anderen het beginsel der volkomen leervrijheidnbsp;mede. Dit had zoo iets treffends in de trouwheid van dat eerlijkenbsp;gemoed, dat het allen een zwijgen oplegde en zoo ik geloof, ietsnbsp;in de vergadering bracht, dat tot nog toe daar niet aanwezignbsp;was. Ik misken niet meer het werk des Heiligen Geestes aan de

1 nbsp;nbsp;nbsp;Heldring aan Beets, 28 October 1857.

2 nbsp;nbsp;nbsp;Heldring aan Singendonck, 6 November 1856.

-ocr page 287-

259

Ethischen en Confessioneelen - Heldrings houding

zijde der liberalen. Zie daar mijn prabtiscbe leefregel” Wanneer wij bedenken, dat Gunning reeds in 1855 in kerkelijknbsp;opzicbt van ,.Ernst en Vrede” verschilde ligt de conclusie voornbsp;de band, dat bij mede in bet kerkelijke denken van Heldring eennbsp;wissel beeft verzet, waardoor deze na 1853 een andere bondingnbsp;in dit predikanten-gezelscbap aannam dan tevoren. Heldringsnbsp;bonding tegenover de liberalen was gewijzigd. Aan Groen scbreefnbsp;bij, dat er daaronder tegenover één ultra wel negen positievennbsp;stonden, voor wien de deur wijd open gebonden moest wordennbsp;Het eert Groen, die bijna altijd kort van stof in zijn briefwisseling was, dat bij in een uitvoerig scbrijven op bezadigden toonnbsp;probeerde Heldring tot orde te roepen. Heldring was z.i. met denbsp;beste bedoelingen bezig onberekenbaar nadeel te stichten en bijnbsp;moest bedenken, dat juist de vermenging van bet element vannbsp;waarheid met de dwaling de eigenlijke kracht van bet verderfelijknbsp;liberaal systeem uitmaakte. Het ging in den strijd tegen bet liberalisme niet om een meer of minder, maar zonder meer om eennbsp;valscb beginsel. Daarmee moest ook in bet uiterst moeilijk schoolprobleem ^ rekening gehouden worden. Aan bet slot van dezennbsp;brief van Groen lezen wij: ,,Ik weet dat bet aannemen uwer niet-ireniscbe houding ook tegen mij, u moeite gekost beeft en dat ernbsp;een grond van overeenstemming in Hem, aan wien wij wenscbennbsp;uit dankbaarheid gehoorzaam te zijn, bestaat, die door geen verscheidenheid der meeningen van den dag aan bet wankelennbsp;gebracht kan worden”

BUITENLANDSCH CONTACT

In de derde plaats wijzen wij op bet contact met Duitscbe theologen om bet gewijzigd kerkelijk denken van Heldring te verklaren.

Van uit zijn eenvoudige woonplaats intens medelevend met de groote gebeurtenissen van zijn tijd, interesseerde hem vanzelfsprekend ook de eerste zpogeriaamde , .Kerkendag voor Duitscb-land te Wittenberg, die mede op instigatie van \Vicbern ge-

^ Heldring aan Beets, 27 December 1855.

^ Vgl. J. H. Semmelink, Prof. Dr J. H. Gunning, zijn ontwikkelingsgang en zijne beginselen, Zeist 1926, pag. 37.

® Heldring aan Groen, 7 November 1856.

^ Zie boofdstulc VI.

® Groen aan Heldring, 9 November 1856.

-ocr page 288-

200

Het kerkelijk vraagstuk - Reorganisatie

Kouden werd, en tot doel kad de aaneensluiting der landskerken te bevorderen en een bolwerk op te riekten tegen de gevaren,nbsp;die de kerk bedreigden van den kant van bet opkomendnbsp;Marxisme. Toen in den loop der volgende jaren op verscbillendenbsp;plaatsen in Duitscbland meerdere van dergelijke kerkendagennbsp;gehouden werden, kon men er zeker van zijn meermalen Heldring, aanvankelijk als eenige Nederlander, daarbij aan te treffen.nbsp;Hij verwarmde ziek daar aan bet oplevend kerkelijk leven ennbsp;denken zijner oostelijke naburen en liep er geen kans met ,,licbt-vrienden” of ,,nacbtscbolieren” in aanraking te komen. Zoo gafnbsp;bij te Elberfeld, Bremen, Stuttgart en Bonn van zijn belangstelling blijk. Hij was daar een zeer gezien gast, en nam metnbsp;warme belangstelling ook aan de besprekingen deel. Van dezenbsp;groote bijeenkomsten, waaraan door de opkomst der spoorwegennbsp;soms wel drie duizend menseben deelnamen, beeft bij in enkelenbsp;gesebriften menigen goeden indruk vastgelegd Verkwikt naarnbsp;ziel en liebaam kwam bij na deze bezoeken meestal weer naarnbsp;zijn vaderland terug.

In verband met deze reizen naar Duitscbland trof ons in een brief van Heldring aan Beets de mededeeling, dat bij te Bonnnbsp;gedurig bij Domer en Rotbe was, ,,waar zijn ketterijen met vollenbsp;instemming als beproefd goud werden aangenomennbsp;Wanneer wij beide professoren in de theologie met een enkelnbsp;woord bij onze lezers mogen introduceeren, zoo zij medegedeeld,nbsp;dat Isaak Augustus Dorner en Richard Rotbe, wat bun theologisch standpunt betrof, bet midden hielden tusseben de liberalenbsp;en de strakke confessioneele school van bun tijd. De laatste wasnbsp;stellig een tegenstander van alles wat op rationalisme wees. Ditnbsp;nam echter niet weg, dat bij toch ook lid was van de Protestanten-vereeniging in Duitscbland, die, naast verzoening van religie ennbsp;cultuur en verzet tegen dogmen-dwang, strijd voor de presbyte-riale kerkinrichting op baar program bad, terwijl de leiding innbsp;liberale banden was. De ketterijen, die Heldring bij deze, meernbsp;met Scbleiermacber verwante theologen ten beste gaf, zullennbsp;vermoedelijk in verband te brengen zijn met zijn mogelijk toennbsp;reeds opnieuw ontwakend verlangen ook anderen dan directenbsp;geestverwanten in den kring van zijn belangstelling te trekken.

^ Vgl. O. G. Heldring', Reistochtje naar Stuttgart, Amsterdam, 1851, Twee Kerkdagen, Tocht naar Elberfeld en Bremen, Arnhem, 1855.

^ Heldring aan Beets, 1835 (zonder nadere dateering).

-ocr page 289-

261

Ethischen en Confessioneelen - Heldrings houding

VVanneer ons vermoeden juist is, zien wij, dat dit verlangen enkele jaren later met zooveel kraclit naar voren kwam, dat ketnbsp;eerst in de opricliting van de ,,ProtestantscIie Unie zijn vervulling zou krijgen.

Voor wij over deze beweging in Nederland bandelen, wijzen wij op bet contact dat Heldring nog met andere professorennbsp;in Duitscbland bad. Allereerst denken wij aan Professor Klemensnbsp;Pertbes, jurist te Bonn, die in hetzelfde jaar, waarin bij Heldringsnbsp;gastheer was (1854), de eerste ,,Herberge zur Heimat” voor rondtrekkende ambachtsgezellen opende. Met Pertbes besprak onzenbsp;predikant van Hemmen uitvoerig bet kerkelijk vraagstuk. Aannbsp;Beets schreef Heldring, dat bij door dit bezoek tot helderheidnbsp;gekomen was, doch vooreerst nog alle mogelijke rust wenscbtenbsp;te nemen om nog tot meer klaarheid te komen om daarna consequent den nieuwen weg te gaan bewandelen Hier hebben wijnbsp;een duidelijk gegeven, dat bujtenlandscb contact een wendingnbsp;in Heldrings kerkelijk denken bracht.

Zulk een bewijs hebben wij ook in bet verslag van den Kerkendag te Stuttgart van bet jaar 1857 Hoogst belangrijk achtte Heldring den strijd tusscben Stabl en Betbman Holweg, die bijnbsp;Wettisch en evangelisch anti revolutionair noemde. Hun pendanten vonden zij z.i. in Nederland in Groen van Prinsterer en Vannbsp;der Bruggben. Met groote waardeering nam Heldring ook kennisnbsp;van bet optreden van de leerlingen van den Tübinger Hoog-leeraar Beek, die, in navolging van bun leermeester, niet boog-kerkelijk, maar streng-Bijbelscb dachten. Naar zijn meening wasnbsp;Beek veel te weinig in Nederland bekend, waarom bij hem bijnbsp;zijn lezers introduceerde als een theoloog, die, mild en vrij innbsp;zijn optreden, de Kerk, waarin bij geboren was, verheerlijkte nochnbsp;Verwierp, en de eenvoudige Bijbelscbe waarheid wilde voorstaannbsp;zonder dat daar ,,standaards of vanen” bij te pas kwamen.nbsp;Onnoodig te zeggen, dat deze introductie in verband stond metnbsp;Heldrings sympathie met Becks gedacbtenwereld in die dagen.

UTRECHTSCHE UNIE

Als gevolg van zijn vrijer geworden kerkelijk denken moet nu ^ Heldring aan Beets, 7 Augustus 1834.

2 O. G. Heldring, De „Kirchentagquot; te Stuttgart, in: Dc Vereeniging, Christelijhe Stemmen, jaargang XII, pag. 315—517.

-ocr page 290-

26a

Het kerkelijk vraagstuk - Reorganisatie

Heldrings kouding gezien worden tegenover de „Utrecktsclie Unie”.

Men zag kern op den sden Augustus 1856 met collega’s van allerlei kerkgenootsckap en rickting naar de Domkamer tenbsp;Utreckt optrekken om een vereeniging in ket leven te roepen,nbsp;die ten doel zou kekken alle vereenigkare Protestantscke krack-ten tot samenwerking op te roepen, ten einde de zaak van waar-keid, vrijkeid en godsdienst in ket vaderland te doen zegevieren In afwijking van zijn eerst ingenomen standpunt kadnbsp;Heldring mede tot deze kijeenkomst, die stellig nog met denbsp;Aprilkeweging van enkele jaren geleden in verkand stond, dennbsp;stoot gegeven. Tevoren kad kij immers reeds met zijn meeren-deels likerale collega’s C. W. Pape, A. Rutgers van der Loeffnbsp;en G. P. Kits van Heyningen in een commissie plaats genomen,nbsp;die ziek tot taak stelde de eenkeid van de Protestantscke persnbsp;te bevorderen om den strijd tegen Rome met meer succes tenbsp;kunnen voeren Eén klik op de presentie-Iijst deed zien, datnbsp;vogels van zeer versckillende kerkelijke pluimage van kun belangstelling in de Dom-consistorie blijk gaven. Bekalve de reedsnbsp;genoemden noteerden wij o.a. de namen van G. Barger, J. C.nbsp;Zaalberg, D. Ckantepie de Ia Saussaye, Nicolaas Beets, I. danbsp;Costa, J. H. Gunning en C. Sckwartz.

Stellig waren de motieven tot deelname aan deze kijeenkomst kij deze uiteenloopende figuren zeer versckillend. Da Costa ennbsp;Sckwartz, die in die dagen meermalen samen op pad waren,nbsp;wensekten zooveel mogelijk van de positieve beginselen van ketnbsp;Protestantisme in een eventueel te maken reglement der nieuwenbsp;vereeniging te kekouden, waardoor De Ia Saussaye en Beets innbsp;kun leiding ket niet verder brackten dan de aanneming vannbsp;artikel 1 van ket concept-reglement, dat melding maakte van ketnbsp;bestaan van een Nederlandscke Protestantscke Unie, samengesteld uit leden van onderscheiden Protestantscke Kerkgenoot-sekappen. Door zijn optreden, dat niet aan zijden kandsekoenennbsp;deed denken, kad Da Costa, naar Groen ter oore kwam, denbsp;qualificatie van ,,apologeet der tweedracht moeten incasseeren,nbsp;maar Groen, die, kij gemis aan een vast en liefst Reformatorisch

^ Da Costa aan Groen, 5 Augustus 1856, in: Brieven van Da Costa aan Groen, deel III, pag. 45.

^ O. G. Heldring, Correspondentie en berichten, in; De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang XI, pag. 36-

-ocr page 291-

265

Ethischen en Confessioneelen - Heldrings houding

uitgangspunt in deze beweging, bang was, dat zij spoedig tot een Poolscben landdag zou degradeeren, zag in Da Costa’s optreden meer een waarschuwing tegen valscbe eensgezindheidnbsp;De Ia Saussaye aanvaardde deze gelegenheid tot samensprelcingnbsp;met groote dankbaarheid, omdat hij het wenschelijk achtte dennbsp;strijd tegen de liberalen van het papier naar het gespreknbsp;over te brengen. Als theoloog was het zijn verlangen om metnbsp;allen, die spreken wilden, van gedachten te wisselen, waarbijnbsp;hij geen oogenblik dacht aan verflauwing der begrippen om denbsp;breuk, die eenmaal bestond tusschen rechts en links, te verbergen

^Vanneer wij nu tot Heldring terugkeeren en naar zijn houding ten opzichte van deze ,,Unie’-beweging vragen, kunnen wij dankbaar constateeren, dat de beschikbare gegevens ons daaromtrentnbsp;niet in het onzekere laten. Naar zijn eigen verklaring maaktenbsp;hij de eerste bijeenkomst met klimmend genoegen mee. Ook hijnbsp;vond het zeer gewenscht, dat aanhangers der onderscheidene richtingen tot samenspreking bijeen kwamen. En niet zonder eennbsp;tikje romantiek schreef hij: ,,geef mij slechts spoorwegen en gijnbsp;Zult zien, dat het woord van hart tot hart gesproken de overwinning behaalt”. Opgetogen als hij was over de spoorsnelheid,nbsp;die de trage loomheid verving, juichte hij den nieuwen tijd vannbsp;vergaderingen toe, die, naar hij stellig verwachtte, de overwinning van het gesproken op het geschreven woord met zich meenbsp;zou brengen.

Daarbij kwam dat hij in ,,De Unie ”, waarvan de vergaderingen al spoedig meer het karakter van een congres of dispuut-collegenbsp;aannamen een dankbaar aan te grijpen kans zag om een eindnbsp;aan het wederzijdsch wantrouwen der richtlijnen te makennbsp;Het ging toch niet langer aan elkaar te bestrijden zonder elkaarnbsp;ooit ontmoet te hebben! Werd het in het belang van alles nietnbsp;hoog tijd, dat de discussies op behoorlijk peil werden gebracht?nbsp;Het elkaar beschieten vanuit verschansingen moest zoo spoedignbsp;mogelijk tot het verleden behooren. En wie zou hem daarin geen

^ Groen aan Da Costa, 17 Augustus 1856.

^ A. M. Brouwer, De la Saussaye, pag. 92.

® Groen aan Wormser, 3 November 1836, in: Brieven aan Wormscr aan Groen, deel II, pag. 205 en Da Costa aan Groen, November 1836nbsp;in: Brieven van Da Cosfa aan Groen, deel III, pmg. 72.

^ Heldring aan Beets, 18 October 1836.

-ocr page 292-

204

Het kerkelijk vraagstuk - Reorganisatie

gelijk geven? Kent ook onze tijd niet kaar poging om de mondelinge discussies tusschen reckt- en vrijzinnigen op kekoorlijk peil te krengen?

Tock kekken wij daarmede nog niet alles gezegd, want er is meer, dat kier onze aandackt vraagt. Met groote droefkeid zagnbsp;Heldring, dat kyper-ortkodoxen in na-Dordtscken stijl eenerzijdsnbsp;en felle likeralen van de sckool van Opzoomer anderzijds, naarnbsp;de meening van zeer vele gemeenteleden, die eigenlijk geen vannbsp;keide kanten op wilden, kezig waren de vaderlandscke kerk innbsp;tweeën te splitsen. Noodgedwongen (om tock ergens kij te ke-kooren) werd men Farizeër, omdat men geen Sadduceër wildenbsp;worden, of men werd ket laatste, omdat men van ket eerste innbsp;ieder geval niets wilde weten. De uitersten aan reckter- en linkerzijde kadden in de kerk alles te zeggen. Men viel de leerlingennbsp;op de cateckisatie lastig met ket stijfgeplooide en overrecktzirmigenbsp;leerkoekje van Hellekroek of met dat werkje, waarin Jodendom,nbsp;Mokammedanisme en Ckristendom zonder aarzeling op één lijnnbsp;werden gesteld Een kracktig offensief moest volgens Heldringnbsp;ingezet worden om daaraan een eind te maken. Ortkodoxen, dienbsp;geen doode recktzinnigkeid op den troon wilden kekken, moestennbsp;daarkij samengaan met die likeralen, die nog op de koofdwaar-keden der Reformatoriscke kelijdenis prijs stelden en stellig denbsp;kerk niet door volstrekte leervrijkeid aan een algekeele sloopingnbsp;wilden prijsgeven. Beiden kadden samen te gaan om de kerknbsp;. tegen Donatistiscke aanmatiging en Feuerkackscke verwoestingen te kesckermen. In ,,E)e Unie” zag Heldring een goedenbsp;gelegenkeid voor de welgezinde ortkodoxen en likeralen om elkaarnbsp;te ontmoeten. Aan Beets sckreef kij, dat de Unie-mannen zieknbsp;door tweeërlei karakteristiek kadden te kenmerken. Allereerst, datnbsp;zij van kun geloof een gewetenszaak maakten en voorts, dat zijnbsp;den Bijkel als kenkron voor den inkoud van kun geloofsovertuiging aannamen. Naar zijn meening zou ket kerkelijk gespreknbsp;ziek dan kinnen een kalf jaar op de kelijdenis-gesekriften riekten.nbsp;Daartegen kestond geen enkel kezwaar, omdat de formulierennbsp;langs dezen weg niet van den wettiseken, maar van den evange-liscken kant werden kenaderd

Wanneer wij dit alles lezen, twijfelen wij geen oogenklik aan

^ O. G. Heldring, Ons kerkelijk standpunt in beirekking tot de school, ih: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang XIII, pag. 508—514.nbsp;2 Heldring aan Beets, 18 October 1836.

-ocr page 293-

265

Ethischen en Confessioneelen - Heldrings houding

Heldrings notele bedoelingen bet kerkelijk gesprek aan den gang te brengen. Ongetwijfeld zat er veel sympathieks in zijn optreden.nbsp;Maar afgezien daarvan ontkomen wij tocb ook niet aan dennbsp;indruk, dat bij te goeder trouw te ver ging in bet contact zoekennbsp;met de welgezinde liberalen. Dat maken wij op uit den daareven reeds geciteerden brief aan Beets, waarin bij bem verzochtnbsp;er niet zooveel zwarigheid in te zien, wanneer bij waarlijk in zijnnbsp;onnoozelbeid verder dan iemand van zijn geestverwanten in denbsp;Unie-beweging ging. Beets bad bem dus blijkbaar gewaarschuwd.nbsp;Dit was ook bet geval met Singendonck, wiens vriendschapnbsp;Heldring juist in dezen tijd zoo bijzonder welkom was. Zondernbsp;meer schreef de griffier der Staten, dat bij Heldrings houdingnbsp;weifelend vond, wat bem smart deed Vermoedelijk zullen ooknbsp;de vele booze brieven, die in Hemmen bezorgd werden vannbsp;vroegere vrienden, welke bij bun Haagscbe oriëntatie geblevennbsp;waren, medegewerkt hebben om bet verlangen naar contact aannbsp;de andere zijde te versterken. Hij was ,,den Rubicon overgestapt”nbsp;en trachtte ,,sans peur et sans crime” zijn weg te vinden Contact kon bij nu eenmaal niet missen en maar al te zwaar leednbsp;bij er onder ,,telkenmaal door lange golfslagen op zijn eenzaamnbsp;strand teruggeslagen” te worden.

Had Höveker, de uitgever van zijn tijdschrift, bem geen (stellig overdreven) bericht gezonden, dat de lezers, allen volbloednbsp;anti-revolutionairen, een grooten weerzin tegen de Unie hadden? Het mocht waar zijn. Heldring ging op den ingeslagennbsp;weg voort en was te gast bij Verschuur, Sloet en Wttewaal, allennbsp;volbloed Tborbeckianen. Het was bem nu eenmaal pijnlijk tenbsp;Iwetsen, die bij nog hoopte te vereenigen, waarbij nog kwam,nbsp;dat bet voor zijn pbilantropiscbe roeping onontbeerlijk was, datnbsp;bij met niemand brak Voor dit laatste argument wenscben wijnbsp;niet uit den weg te gaan, daar de scheiding van algemeene ennbsp;christelijke pbilantropie, door Heldring steeds zoo krachtig aangewezen, ook op financieel gebied, gevolgen bad, die zonder meernbsp;te aanvaarden waren. Heldring bad geloovig bet risico moetennbsp;loopen door vast te houden aan zijn zuiver Bijbelscb georiënteerde opvatting van pbilantropie, dat anderen, die daarmede niet

^ Heldring aan Singendonck, 6 November 1836, 2 Februari 1857.

^ Heldring aan Beets, Juni 1836 (zonder nadere dateering).

® Höveker aan Heldring, 27 Januari 1837.

* Heldring aan Singendonck, 2 Februari 1837.

-ocr page 294-

266

Het kerkelijk vraagstuk - Reorganisatie

accoord gingen, Kern zijn steun ontKielden. Maar kadden de belijdende menseken in die dagen niet door ruimer openen van kun keurs Heldring voor dit conflict kunnen kewaren?

Dat de likerale predikanten een ,,envoye naar Heldring zonden met de vraag wieder in kun midden op alle vergaderingen tenbsp;versekijnen, verbaast ons niets, maar wij nemen van dit gebaarnbsp;tock kennis als een bewijs te meer van Heldrings kentering innbsp;die dagen.

AI deelde Elout van Soeterwoude kern sckriftelijk zijn bezwaren tegen zijn optreden mede, de koop ontzonk kern tock nog nietnbsp;in dat contact met de liberalen iets goeds tot stand te kunnennbsp;krengen. Hoewel ket optreden in de Unie van Da Costa, getuigenbsp;de eerste vergadering, stellig aanmerkelijk meer kelijnd was dannbsp;dat van Heldring, ging deze laatste tock gaarne accoord met denbsp;verklaring van zijn vriend aan Groen, dat kij ronduit moest bekennen, dat kij op dat oogenklik meer kans zag in ket middennbsp;van de tegenpartij met de banier in de band iets te weeg tenbsp;krengen door getuigenis en samenspreking dan onder denbsp;vrienden Alleen bekken wij goed te bedenken, dat Da Costanbsp;met klare taal van ,,de tegenpartij” sprak, welk woord waarschijnlijk in die dagen, gezien zijn koop op vereeniging, niet zoonbsp;vlot uit Heldrings pen zou gevloeid zijn.

^Vanneer de mondelinge overlevering waar is, dat Heldring eenmaal zijn kansel aan Hofstede de Groot beeft afgestaan, dateeren wij dat gebeuren ket best in dezen tijd en zouden wij daarinnbsp;een duidelijk bewijs bekken, dat kij kij zijn contact met denbsp;liberalen de grenzen te kuiten ging. Zijn eerlijk verlangen dwarsnbsp;tegen alle partijformatie te reckter- en linkerzijde in te gaan,nbsp;beeft kern, zonder dat kij er erg in kad, tenslotte parten gespeeld.nbsp;Men zou eckter kij de keoordeeling van Heldrings optreden eveneens de grens oversekrijden, wanneer men ging twijfelen aan zijnnbsp;persoonlijke geloofsovertuiging. Aan Beets sekreef kij, dat zijnnbsp;welwillendkeid sleckts één keerzijde kad, die kij niet aarzeldenbsp;trouw aan den Heiland te noemen. Als die ontbroken kad,nbsp;zou kij zickzelf van karakterlooskeid bekken kesckuldigd Ennbsp;in een anderen brief, eveneens aan Beets, verklaarde kij, datnbsp;zijn kart trouwer en warmer dan ooit te voren aan de, keilige

^ Da Costa aan Groen, in: Brieven van Da Costa aan Groen, deel III, pag. 46.

^ Heldring aan Beets, 25 Februari 1857-

-ocr page 295-

267

Ethischen en Confessioneelen - Heldrings houding

waarKeid was toevertrouwd ^, terwijl hij aan Singendonch schreef, dat hij de vaan niet verliet, al trok hij niet met de vaandragersnbsp;te velde

Het hest vinden wij Heldring in deze jaren (1855—^1860) terug in zijn persoonlijke instemming met het woord van Newton uitnbsp;diens eersten hrief van het tweede deel zijner ,,Cardiphonia :nbsp;,,Maar terwijl ik de gezonde leerstukken van het evangelie hegeernbsp;vast te houden, wensch ik, ten opzichte van de personen mijnernbsp;mede-schepselen alle gematigdheid en goed-willigheid te oefenen.nbsp;Protestanten of Roomsch-gezinden, Socinianen of Deïsten, Joden,nbsp;Samaritanen of Mohammedanen, allen zijn ze mijn naasten:nbsp;allen hehben zij recht om den algemeenen dienst, belooningen dernbsp;menschlievendheid, van mij te verwachten. ^Vat de godsdienstnbsp;betreft, daarin kunnen zij onmogelijk allen de waarheid aan hunnbsp;zijde hebben. Ik ben gevoelig overtuigd van de waarheid vannbsp;het gezegde van Johannes de Dooper: Een mensch kan geen dingnbsp;aannemen, zoo het hem van den Hemel niet gegeven zij. Ik hebnbsp;derhalve geen recht om gramstorig of ongeduldig tegen mede-menschen te zijn. Ik ben het redetwisten moe en het handelennbsp;over geschilpunten en begeer slechts voor mij zelven te kiezennbsp;en anderen Maria’s deel aan te prijzen n.I.: aan Jezus voetennbsp;neer te zitten om Zijn woorden te hooren. Ik ben bereid, als eennbsp;getuige van Gods zaak, mijn eenvoudig getuigenis af te leggen,nbsp;wanneer ik daartoe gepaste roeping vind ”

Wanneer men op grond van dit citaat zou meenen, dat Heldring zijn liefde voor een belijdende kerk totaal had begraven, zounbsp;men, hoe wonderlijk het ook moge klinken, toch mistasten. Heldring, die vol verrassingen zat, schreef in 1858 een scherpnbsp;requisitoir tegen de synode, dat zonder meer aan een ,,consiliumnbsp;abeundi ” deed denken. Zijns inziens kon de synode gemistnbsp;Worden, daar het contact met de Indische gemeenten verbrokennbsp;bleef, het initiatief tot het stichten van nieuwe gemeenten opnbsp;zich liet wachten, terwijl tal van gemeenten in Gelderland ennbsp;Brabant van de lijst verdwenen, de kerkelijke opleiding der aanstaande predikanten tot de vrome wenschen bleef behooren, denbsp;roeping van de kerk ten opzichte van het onderwijs niet verstaan

1 nbsp;nbsp;nbsp;Heldring aan Beets, 1856 (zonder nadere dateering).

2 nbsp;nbsp;nbsp;Heldring aan Singendoncfe, 15 Januari 1857.

® O. G. Heldring, Correspondentie en berichten, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang XI, pag 189 wg.

-ocr page 296-

268

Het kerkelijk vraagstuk - Reorganisatie

werJ en de dolingen op ket terrein der Waarkeid in den koezem der kerk niet werden kestreden. Als de plenaire classis van predikanten en ouderlingen gegeven werd, kon de synode zonder meernbsp;naar kuis toe gaan

En in datzelfde jaar sckreef kij ter inleiding op den dertienden jaargang van zijn tijdsckrift, dat kij koopte, dat een nieuw kerkelijk leven ziek zóó zou ontwikkelen, dat de aanmatigingen vannbsp;ket likeralisme en van ket fanatisme met gelijke krackt kestredennbsp;zouden worden Verstikte niet ,,de ,,reglementen-kajert” ketnbsp;kerkelijk leven? En men verzuime ook niet van Heldringsnbsp;waardige kouding kennis te nemen op ,,den Kerkendag” innbsp;Stuttgart in 1858, waar kij voor de moeilijke taak gesteld werdnbsp;Capadose tot de orde te roepen, die ziek zóó sekerp over denbsp;Nederlandscke toestanden uitliet, dat kij ziek niet ontzag denbsp;Utrecktseke Tkeologiscke Eaculteit, ofsekoon recktzinnig, ,,einnbsp;Leicknam” te noemen, waardoor kern door de vergadering ennbsp;kloc ket zwijgen werd opgelegd. Alles wat Heldring toen spraknbsp;kan niet medegedeeld worden, maar één citaat willen wij tocknbsp;gaarne geven: ,,wat zou ket grootste voorreckt eener Hervormdenbsp;gemeente anders zijn dan kare zelfstandigkeid om keide, Godsnbsp;woord en de Reformatoriseke kelijdenisgesekriften, waardoor zijnbsp;kaar aansekijn verkreeg, zoo te kunnen kekouden, dat niemandnbsp;ze ooit kan ontrooven”. Hadden de gezamenlijke gemeenten zieknbsp;deze sekatten laten ontrooven, dan kad de afzonderlijke gemeentenbsp;toe te zien deze te kekouden

HELDRING GRIJPT TERUG OP HET CONFESSIONEEL STANDPUNTnbsp;Wanneer wij uit deze laatste uitspraken mogen afleiden, dat denbsp;gedackte aan de kelijdende kerk in zijn meer uitgesprokennbsp;Etkisck-Ireniscke jaren voor Heldring niet zonder keteekenis isnbsp;geweest, stemt ket ons tot vreugde vast te mogen stellen, dat kijnbsp;reeds in i860 wederom met Groen en de zijnen contact keeftnbsp;gezockt. Dit contact zou tkans tot wederzijdsck genoegen niet

1 nbsp;nbsp;nbsp;O. G. Heldring, De Synode, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen,nbsp;jaargang XII, pag. 466—^470.

2 nbsp;nbsp;nbsp;O. G. Heldring, Kerkelijk leven, in: De Vereeniging, Christelijkenbsp;Stemmen, jaargang XIII, pag. 1.

® Heldring aan Beets, 10 Maart 1858.

^ Antwoord aan Dr Capadose, in: De Vereeniging, Christelijke Siemmen, jaargang XII, pag. 540, 541.

-ocr page 297-

aÖQ

Ethischen en Confessioneelen - Heldrings houding

meer worden vertroken. Den zevenden Juni van gemeld jaar meldde Heldring aan Groen, dat kij naar de vergadering vannbsp;de koofdcommissie van de Unie gereisd was om zijn ketrekkingnbsp;neer te leggen, omdat streng en kracktig optreden (op kerkelijknbsp;terrein) zijns inziens alleszins gekoden was. In denzelfden kriefnbsp;deelde kij mede, dat kij tot ket mild Gereformeerd kerkelijknbsp;standpunt was teruggekeerd. Als altijd spoedig ,.wanneer kijnbsp;niet omneveld was” — tot kandelen paraat, kekartigde kij metnbsp;zijn collega Verkoeff een rondzendkrief, waarin tal van vroegerenbsp;vrienden, waarvan wij, kekalve Groen, Mackay, Elout en Vannbsp;der Kemp noteerden, verzoekt werden, antwoord te geven opnbsp;de vraag, wat er tkans op ket kerkelijk terrein moest gekeurennbsp;Dat ket Groen en de zijnen wonderlijk te moede was kij Heldringsnbsp;onverwackts terugkeeren tot de juridisck-confessioneele lijn,nbsp;kunnen wij kegrijpen Heldring kad evenwel te veel van ketnbsp;fanatisme der moderne tkeologie gezien om ditmaal niet metnbsp;vasten tred op den eenmaal ingeslagen weg voort te gaan. Wasnbsp;in dat jaar door de synode niet de verplickting opgekeven omnbsp;uit den door kern zoo geliefden Heidelkerger Cateckismus tenbsp;prediken? De ontwikkeling van ket modernisme was dan ook vannbsp;dien aard, dat zij Heldring kij zijn welwillend contact met denbsp;likeralen tot kezinning krackt. Hij kegreep, dat de ,,ergernis vannbsp;ket kruis een onoverkrugkare kloof kleef tusseken reckt- ennbsp;vrijzinnigen, dat de zwaarste strijd, die op aarde gestreden werd,nbsp;die tusseken Humanisme en Ckristendom was en dat ket ernbsp;tkans op aan kwam allen, die één Heer wilden dienen, zooveelnbsp;mogelijk te vereenigen. Ten opzickte van ket vraagstuk van kerknbsp;en kelijdenis liet kij dan ook spoedig weer een duidelijker geluidnbsp;kooren. Toen Van der Bruggken een keroep deed op de kerknbsp;om ket onderwijs tock met meer ijver ter kand te nemen, sekreefnbsp;Heldring, dat men door te rekenen op een kerk zonder kelijdenis,nbsp;evengoed een keroep kon doen op iemand, die niet wist, wat kijnbsp;wilde Van kelang is ook, dat kij De la Saussaye in een opennbsp;^ Heldring aan Groen, 15 Juni i860.

^ Groen aan Heldring, 33 Juni i860.

® O. G. Heldring, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang XXIII, pag. 56.

^ J. J. L. van der Brugglien, „Open brief aan de Bestuurders en leden der Hervormde Kerk in Nederland , in: De Vereeniging, Christelijkenbsp;Stemmen, jaargang XIV, pag. 808—817.

-ocr page 298-

270

Het kerhelijh vraagstuk - Reorganisatie

brief bij bet begin van den zestienden jaargang van zijn maand* blad, na een opmerbing dat de spanning tusscben bet kerbelijlcnbsp;dogma der voldoening en bet etbiscb standpunt een beginselnbsp;raakte, er op wees, dat bij meermalen bet standpunt der con-fessioneelen niet juist bad voorgesteld Met name herinnerdenbsp;bij De Ia Saussaye aan zijn bewering in jaargang zes van ,,Ernstnbsp;en Vrede”, dat bet kerkrecbtelijk (lees confessioneel) standpuntnbsp;bet werk des Heiligen Geestes aan de belijdenis der Vaderennbsp;bond. Dit standpunt badden de kerkrecbtelijke mannen nooitnbsp;ingenomen en zou ook ten allen tijde met bun opvatting in strijdnbsp;zijn. Juist door te belijden, dat de Heilige Geest de oogen opendenbsp;om de waarheid te doen verstaan, sprak men uit, dat bet werknbsp;van den Heiligen Geest nimmer aan banden kon worden gelegd.nbsp;In dit verband moge er ook op gewezen worden, dat ook Groensnbsp;verlangen de belijdenis te handhaven nimmer aan bet conser-veeren van een mummie mag doen denken, daar bij wel degelijk,nbsp;bij een voortdurend beroep op Gods Woord, de belijdenis voornbsp;herziening vatbaar achtte. Uit een brief aan Da Costa valtnbsp;duidelijk op te maken, dat bij de belijdenis ,,allerminst aan denbsp;gestadige toetsing” en ,,wanneer die noodig mocht zijn aan zuivering van bet menscbelijk werk” wilde onttrekken Heldringnbsp;aarzelde niet de confessie etbiscb te noemen, waarmee bij bedoelde, dat zij vijandig tegenover ieder dood formalisme stond.nbsp;De confessie stelde de waarheid niet stereotyp vast, maar wasnbsp;steeds vatbaar voor nadere ontwikkeling Evenals Wormser ^nbsp;was bij zeer bevreesd voor doode orthodoxie. Maar de gemeenschap der geloovigen werd toch gevonden bij een gemeenschappelijk geloof in den éénen Heer. Daarom schreef bij: ,,Zij zijn

1 nbsp;nbsp;nbsp;Op zijn beurt schreef De Ia Saussaye 22 Juni 1864 aan Heldring, datnbsp;diens Groningsobe sympathieën slechts ten halve bij hem weerldanhnbsp;vonden, daar Hofstede de Groot toch een onverbeterlijh Ariaan bleef.nbsp;Dus ooh in zijn confessioneelen tijd sprong Heldring wel eens uit denbsp;band. Het gold hier een benoeming van een candidaat van Groningernbsp;richting tot hulpprediker, die noch in de gemeente, noch op de gestichtennbsp;gewild was.

2 nbsp;nbsp;nbsp;Groen aan Da Costa, 1 September 1843, in: Brieven van Da Costa aannbsp;Groen, deel I, pag. 258.

^ O. G. Heldring, Een antwoord aan onderscheidene vrienden, in: De Wereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang XX, pag. 82.

^ Wormser aan Groen, 23 Maart 1844, in: Brieven van Wormser aan Groen, deel I, jiag. 10.

-ocr page 299-

271

Ethischen en Confessioneelen - Heldrings houding

niet uit één gemeenschap, niet van één gemeente, die daar loochenen, dat Christus in het vleesch gekomen is en zij, die Hemnbsp;verheerlijken. Zij zijn niet van ons, zij hehooren niet hij ons.nbsp;Slechts zij, die met ons één Heer kennen en één Woord alsnbsp;Gods Woord aannemen, kunnen met ons één huis bewonen.nbsp;De anderen niet. Die tijd is voorbij. Hij dan zegene en heiligenbsp;deze dagen der beproeving. Wie ze biddend doorleeft, zal nietnbsp;in den afval deelen” En dat hij niet te veel de rechtzinnigenbsp;leer op den voorgrond schoof, blijkt uit het volgende, bijna profetisch te noemen citaat: ,,Het is niet door de overmacht des onge-inbsp;loofs, maar door gebrek aan geloofsoefening en geloofswerken,'nbsp;dat de Filistijnen thans rooven en plunderen in het Heilige land.nbsp;Verrijst als één eenig man voor den troon des Heeren tegen dennbsp;driesten vijand van Christus op het grondgebied der kerk. Zoonbsp;onze belijdenis gedood werd, zou de doodsklok van de geheelenbsp;kerk van Christus spoedig getrokken worden. Mocht alzoo hetquot;nbsp;goed gezinde deel eendrachtig strijden, getrouwer getuigen,nbsp;vuriger bidden, dan zal binnen’ de grenzen van het kerkgenootschap de Hervormde kerk sterker en grooter worden en al is hetnbsp;dan ook slechts na menige bange worsteling, de triumf op harenbsp;vijanden behalen.

Met zulk een hoop in het hart, ziende op den oversten Leidsman en Voleinder des Geloofs, loopen wij met lijdzaamheid en blijmoedigheid de loopbaan, die onze kerk is voorgesteld, volgendenbsp;hare bloedgetuigen en grondleggers, wier helden-geest en geloofskracht uwe bede en het eigendom van ons allen moge zijn doornbsp;Gods genade in den Zoon zijner liefde, Amen

Ten slotte willen wij zien, hoe klaar Heldring het probleem der belijdende kerk doordacht heeft. Wij doen dit aan de hand vannbsp;enkele van zijn stellingen ,,over het confessioneele standpunt innbsp;betrekking tot de leervrijheid”

Het doel der belijdenis is drievoudig: ^ O. G. Heldring, Deie dagen, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang XVIII, pag. 729—730-

^ O. G. Heldring, Boekaankondiging, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang XXII, pag. 110—115.

® O. G. Heldring, Eenige theses over het confessioneele standpunt in betrekking tot de leervrijheid, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen,nbsp;jaargang XX, pag. 160—164.

-ocr page 300-

273 nbsp;nbsp;nbsp;Het kerkelijk vraagstuk - Reorganisatie

a. TKetisck, opdat de gemeente kare geloofsgemeensckap bestemder en levendiger door de confessie ziek bewust zal worden.

h. Anti-tketisck, om ziek tegenover andere geloofs-gemeen-sekappen kepaalder te plaatsen.

c. Declaratief, om een getuigenis aan de wereld en staat te geven.

Zonder geloofsbelijdenis is er geen kerk, zoomin als van een geordend tesamen leven van vele menseken zonder een staatsverband sprake kan zijn.

De geloofsbelijdenissen worden niet gemaakt, maar ontstaan uit innerlijke noodzakelijkheid. Telkens als de kerk, na een zwarennbsp;strijd, een nieuwe ontwikkeling doorleefd beeft, bewijst zij barenbsp;overwinning door een nieuwe of vernieuwde belijdenis om dienbsp;te verzekeren.

De latere confessiën kebben de voorafgaande tot een grondslag.

VERHOUDING VAN DE BELIJDENIS TOT DE HEILIGE SCHRIFT

De Heilige Sekrift kan de confessie niet zijn. Op kaar beroept ziek elke kerk. De veelzijdigheid is van dien aard, dat elke ketternbsp;zijn letter beeft.

Alle confessiën moeten op de Heilige Sekrift als sola regula fideï (eenige geloofsregel) rusten en moeten eigenlijk slechts tot eennbsp;bepaalde uitdrukking brengen, koe de kerk de Heilige Sekriftnbsp;beeft begrepen.

VERHOUDING VAN BELIJDENIS TOT DE KERK

De geloofsbelijdenissen alleen constitueeren de kerk.

De reglementen, de cultus, vloeien uit de confessie.

In de reformatorische kerken dekt ziek ket Christelijke en Kerkelijke niet, zooals in de Roomseke, door canoniseering, maar er blijft naast ket ,,quia” een ,,quatenus staan.

De kerk, die de norma van kaar geloof in de belijdenis beeft neergelegd, beeft ket recht bare dienaren daartoe te verplichtennbsp;en moet macht kebben over kaar leer te waken.

De belijdenis-sekriften beperken de absolute leervrijkeid.

-ocr page 301-

275

Ethischen en Confessioneelen - Heldrings houding

VERHOUDING VAN BELIJDENIS TOT THEOLOGIE Alle belijclenis-scliriften beliooren een drievoudig karakter in zichnbsp;te dragen:

zij bestrijden bet subjectivisme. Geen toestand is ondragelijker in eenig tijdvak dan die, waar alle objectieve waarheid wordt verworpen en alleen subjectieve overtuigingen worden verkondigd;

zij bestrijden het separatisme. In het separatisme zien wij, in verband met het subjectivisme, den toekomstigen afval;nbsp;zij bestrijden het formalisme. Confessies zonder herzieningnbsp;zijn ondenkbaar. Dit begrepen zelfs de Dordtsche vaderen


a.


h.


c.


Terwijl wij het jammer vinden, dat Heldring niet voortging met zijn publicaties op dit terrein, kunnen wij het volkomen begrijpen,nbsp;dat de man van deze stellingen vertrouwensman van vele gemeenten was ^ en 12 October 1864 te Utrecht leiding gaf aannbsp;de constitueerende vergadering van de Confessioneele Ver-eeniging

1 Da Costa zeide terecht: ,,De kracht der belijdenis ligt in hare versch-heid”. Vgl. Da Costa aan Groen, 4 October 1847, in: Brieven van Da Costa aan Groen, deel I, pag. 273.

^ O. G. Heldring, De nood der gemeente, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang XIX, pag. 297—300.

® Op deze vergadering verdedigde Heldring tegenover Rooséboom zijn standpunt, dat de Gereformeerde kerk zoowel wereldverzoening alsnbsp;praedestinatie aannam. (O. G. Heldring, Autobiografische aanteekeningen,nbsp;deel IV B, pag. 38).

18

-ocr page 302-

HOOFDSTUK VI

HET ONDERWIJSVRAAGSTUK -HELDRING ALS MENSCH - ZIJN LEVENSEINDE

Nu wij Heldrings verkouding tot het Icerlcprobleem besproken hebben, willen wij in aansluiting daarop onmiddellijh nagaan, hoenbsp;Heldring dacht over het lager en hooger onderwijs van zijn dagen.

DE CHRISTEN-VRIENDEN EN HET LAGER ONDERWIJS Wanneer wij kennis nemen van de notulen van de vergaderingennbsp;der christen-vrienden, valt ons aanstonds op, met hoeveel trouwnbsp;de belangen van de bijzondere lagere school daar behartigd zijn.nbsp;Op de achtste bijeenkomst van ii en 12 October 1848 werdnbsp;met groote dankbaarheid melding gemaakt van de vorderingen,nbsp;die de. strijd voor vrijheid van onderwijs had gemaakt door denbsp;aanneming der gewijzigde grondwet in Nederland, waarbij totnbsp;het geven van bijzonder onderwijs vrijheid werd verleendnbsp;Het was Heldring, die bij deze gelegenheid aanstonds het woordnbsp;vroeg over de vraag, of de voorstanders van christelijk onderwijsnbsp;zich nu met hun invloed enkel hadden te bepalen tot de bijzondere scholen en van meening moesten zijn, dat alle godsdienstonderwijs van de openbare school moest worden geweerd. Alsnbsp;zijn gevoelen ontwikkelde hij de gedachte, dat de staat in iedernbsp;geval moest zorgen, dat het volks-onderwijs christelijk bleef. Hoenbsp;dankbaar hij ook was, dat de vrijheid tot oprichten van bijzonderenbsp;scholen verkregen was. Heldring was in die dagen toch nog zóónbsp;aan de openbare school gehecht, dat hij alles in het werk wenschtenbsp;te zien gesteld om haar christelijk karakter te bewaren. Hij doorzag nog niet volkomen, dat de wijziging van de grondwet ooknbsp;noodzakelijk wijziging van de positie van de openbare schoolnbsp;tengevolge moest hebben. Als evangelie-dienaar wilde hij denbsp;kinderen van openbare en bijzondere scholen mét het evangelienbsp;laten opgroeien. Als Nederlander, die onder de grondwet had tenbsp;leven, moest hij nog leeren bedenken, dat, als de staat eenmaalnbsp;uitgesproken had, geen godsdienst te belijden, de mogelijkheid totnbsp;het geven van godsdienstonderwijs op de openbare staatsschoolnbsp;aanmerkelijk minder of liever illussionair was geworden.

Da Costa begreep de nieuwe situatie aanstonds beter door op

^ Vgl. De achtste bijeenkomst van de christen-vrienden, in: De Vcr-eeniging, Christelijke Stemmen, jaargang III, pag. 311 en vvg.

-ocr page 303-

273

Heldring als mensch - Zipi levenseinde

te merken, dat nu de vrijheid voor de christelijke school onvoorwaardelijk verworven was, een openhaar staats-christendom als schadelijk voor het aannemen der ,,waarheid” moest wordennbsp;afgewezen.

Singendonck was van meening, dat, al heleed de staat geen godsdienst, de scholen niet zonder meer dit voorbeeld behoefdennbsp;te volgen. Wanneer niemand zich aan het gebruik van den Bijbelnbsp;ergerde, kon deze op de openbare school z.i. gerust gelezennbsp;Worden. Groen, die het ideaal van een christelijke regeering aannbsp;het hoofd van een christelijken staat gaarne vasthield, trad alsnbsp;pleiter op voor christelijke staatsscholen, waar verdraagzaamheidnbsp;voor andersdenkenden aan den dag werd gelegd. Wanneer ditnbsp;ideaal niet voor verwezenlijking vatbaar was, achtte hij de stichting van gezindheidsscholen met subsidie van den staat de juistenbsp;oplossing van het lager-onderwijs probleem, mits de staat er voornbsp;zorgde, dat de staatsschool nimmer godsdienstloos werd. Wantnbsp;land en volk behielden hun godsdienst, ook al trad het belijdendnbsp;karakter van den staat geheel op den achtergrond. Evenals Heldring verlangde Groen met de beste bedoelingen meer dan denbsp;omstandigheden mogelijk maakten. Feitelijk begeerde hij denbsp;christelijke gezindheids-school eenerzijds en de christelijke staatsschool anderzijds. Maar was dit billijk en mogelijk? Zoo ziennbsp;wij dat in 1848 de meeningen reeds verdeeld waren over denbsp;wijze, waarop de brandende onderwijskwestie geregeld moestnbsp;worden. Da Costa waarschuwt tegen officieel staats-christendom,nbsp;terwijl Groen daar een lans voor breekt. Het verwondert ons niets,nbsp;dat bij de volgende bijeenkomst der christen-vrienden, 18 en 19nbsp;April 1849, aanstonds weer het onderwijsvraagstuk aan de ordenbsp;werd gesteld Singendonck bracht de vraag naar voren, of denbsp;christelijke staatsburger er in kon berusten, dat de openbarenbsp;school ten opzichte van het godsdienstige geheel naar onzijdignbsp;grondgebied werd overgebracht. Beets sprak een wijs woord doornbsp;op te merken, dat de christen nimmer met den staat in het belangnbsp;van het onderwijs over beginselen moest transigeeren. Het christelijk beginsel mocht geen coëfficiënt zijn in het organiseeren doornbsp;den staat van een onderwijs, dat nimmer aan de christelijke behoefte zou voldoen. Beets begreep, dat men van een niet belijdenden staat geen christelijk onderwijs kon verlangen, dat

^ Vgl. Dc negende hijeenkomst der christen-vrienden, in: De Vcreeni-ging. Christelijke Stemmen, jaargang IV, pag. 715 en vvg.

-ocr page 304-

276

Het onderwijsvraagstuk

belijJenJ kerlcelijk Nederland Icon bevredigen. Daarmede rekende Beets met de nuchtere werkelijkheid. Heldring, wiens gedachtengang sinds de vorige bijeenkomst blijkbaar eenige ontwikkelingnbsp;had doorgemaakt, ondersteunde aanstonds het door Beets geopperde gevoelen. Door de oprichting van bijzondere scholennbsp;protesteerde men reeds tegen het slechts christelijk gekleurdenbsp;volksonderwijs. Ook zijn wenschen strekten zich verder uit, ennbsp;konden door onderhandeling met den staat niet vervuld worden.nbsp;Heldrings oogen waren voor den werkelijken stand van zakennbsp;opengegaan. Singendonck liet, bij ontstentenis van Groen, eennbsp;ander geluid hooren. Zijns inziens moesten alle godsdienstigenbsp;staatsburgers bij de aanstaande regeling van het openbaar onderwijs dezen eisch doen gelden: ,,Krenk onze rechten als ledennbsp;eener bepaalde gezindheid niet, door de eerbiediging onzer godsdienstige begrippen, welke de grondwet u gebiedt, zóó toe tenbsp;passen, dat gij op uw school aan onze kinderen onthoudt, hetgeen ons boven alles noodig en dierbaar is.’ Met dit woord zounbsp;Singendonck recht van spreken gehad hebben, als de grondwetnbsp;geen vrijheid voor het bijzonder onderwijs had geproclameerd.nbsp;Thans vroeg hij iets, dat niet gevraagd kon worden. De staat konnbsp;toch niet voor openbaar christelijk onderwijs zorgen met behoudnbsp;van alles, wat voor belijdende christenen als Singendonck noodignbsp;en dierbaar was.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

In de tiende bijeenkomst der christen-vrienden werd de discussie over dit belangrijk onderwerp aanstonds hervat Groen protesteerde tegen het onrecht, dat zoowel in Rotterdam als in Schoonhoven een aanvrage voor oprichting eener christelijke school geweigerd was. De vrijheid van onderwijs, bij de grondwet geregeld,nbsp;moest werkelijkheid en geen schijn zijn. Daarmede had hij zondernbsp;twijfel het recht aan zijn kant. Maar daarbij bleef het, want eennbsp;oogenblik later gaf hij als zijn meening te kennen, dat de staatnbsp;met de verschillende gezindheden in overleg moest treden, tennbsp;einde met waarachtige eerbiediging van den godsdienst, het beginsel van vrij onderwijs, bij de grondwet gewaarborgd, onpartijdig en rechtvaardig toe te passen en te handhaven. Het wasnbsp;Van Lynden, die aanstonds mededeelde, zich met het gevoelennbsp;van den geachten voorzitter niet te kunnen vereenigen. Hij voorzag met vrees, dat er, na het noodige transigeeren over begin-

^ Vgl. De tiende bijeenkomst van christen-vrienden, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang V, pag. 275 cn vvg.

-ocr page 305-

277

Heldring als mensch - Zijn levenseinde

selen, eindelijk van een geadopteerden staatsgodsdienst zou sprake zijn. Eenheid van gevoelen mocht niet door opofferingnbsp;van overtuiging verkregen worden. Zijns inziens moest de vollenbsp;aandacht gericht worden op de vrijheid, die voor het bijzondernbsp;onderwijs was verkregen. Tegenover een kleurlooze staatsschoolnbsp;zou een bijzondere school altijd bloeien. Voor het geval, dat ernbsp;een beginsel moest worden aangenomen, scheen het Van Lyndennbsp;het beste toe uit te spreken, dat het onderwijs (lees: bijzondernbsp;onderwijs) niet hij den staat, maar hij de kerk behoorde. Groennbsp;kwam daar met klem tegen op door er op te wijzen, dat doornbsp;de grondwet het geven van openhaar onderwijs verplicht werdnbsp;gesteld. Ten onrechte werd hij de vigeerende wet de bijzonderenbsp;school tot privaatgenootschappen beperkt, terwijl ieder toch eennbsp;publiek recht op het openhaar onderwijs had. Groen vergat alleen ?nbsp;te bedenken, dat men niet als belijdend christen recht had op denbsp;openbare school. Nimmer kunnen kinderen van belijdende oudersnbsp;van de openbare school geweerd worden, als deze genoegennbsp;nemen met het feit, dat op deze onderwijsinrichting geen positiefnbsp;christelijk onderwijs gegeven kan worden.

Da Costa sprak wederom klare taal door er op te wijzen, dat~ men in den vriendenkring toch alleen met een wezenlijk positiefnbsp;Protestantsch christelijk onderwijs genoegen kon nemen. En ditnbsp;was, volgens dö grondwet, op de openbare school niet te verkrijgen. Beets voegde daar onder meer zeer ad rem aan toe, datnbsp;men van den staat niet kon vorderen, wat men voor het Koninkrijk Gods wenschelijk achtte. Zijns inziens moest de staat nietnbsp;in de verschillende gezindheden inkomen. De beslissing, welkenbsp;de leer en de vereischten der onderscheidene gezindten waren,nbsp;lag buiten zijn bevoegdheid. Wel mocht men van den staat eennbsp;school met den Bijbel eischen en de staat had de billijkheid vannbsp;dien eisch te erkennen. Maar Beets dacht daarbij aan de bijzondere school, uitgaande van kerk of vereeniging.

Ook de elfde bijeenkomst der christen-vrienden was nauwelijks geopend of de onderwijs-kwestie werd ter tafel gebrachtnbsp;Groen verdedigde de stelling, dat geen nationale instelling zoonbsp;ingericht mocht worden, dat zij voor de natie onbruikbaar werdnbsp;gemaakt. Groen verloor met de bedoeling der stelling de verhouding van geboorte tot wedergeboorte uit het oog. Men is

^ Vgl. De elfde bijeenhomst der christen-vrienden, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang VI, pag. ÓQO en vvg.

-ocr page 306-

278

Het onderwijsvraagstuk

Nederlander van geboorte en beboort als zoodanig tot de Neder-landscbe natie. De staat kan alleen op de staatsschool voor een onderwijs zorgen, dat voor alle daar schoolgaande kinderen vannbsp;die natie geschikt is. Juist door aan de staatsschool een positiefnbsp;christelijk karakter te willen verleenen was hij bezig die schoolnbsp;voor de natie onbruikbaar te maken. Men is nu eenmaal geennbsp;christen krachtens geboorte, maar krachtens wedergeboorte. Hetnbsp;christendom kon den uitzonderingstoestand niet ontloopen. Geennbsp;woord zou dan ook zoo eerlijk zijn als ,,de bijzondere school .

Op de veertiende bijeenkomst der christen-vrienden herhaalde Groen wederom als zijn meening, dat men voor een christelijkenbsp;volksopvoeding niet enkel op het bijzondere, maar vooral op hetnbsp;openbare schoolwezen had acht te slaan. Daar een plotselingnbsp;organiseeren van christelijke scholen buiten menschelijk bereiknbsp;lag, moest het niet onmogelijk en ongeoorloofd worden geacht,nbsp;dat op de openbare school de Bijbel gebruikt en de vaderlandschenbsp;geschiedenis in Protestantschen, dat is echt historischen zin, onderwezen werd Bij vernieuwing bewees Groen daarmee, dat hijnbsp;niet begreep welk een belangrijke verandering was ingetredennbsp;door de vrijstelling van het bijzonder onderwijs krachtens denbsp;grondwet.

VAN DER BRUGGHEN Nu wij gezien hebben, dat op de vergaderingen der christen-vrienden de geesten uiteengingen in verband met het onderwijsvraagstuk, willen wij thans stil staan bij het standpunt van Vannbsp;der Brugghen. Wij beginnen met op te merken, dat hij naar hetnbsp;woord van Groen, terwille van het christelijk onderwijs meernbsp;smaadheid heeft moeten verdragen dan één van zijn medestrijders.nbsp;Woorden als ,,Protestantsche Jezuïet” en ,,orthodoxe huichelaar”nbsp;waren al van de vriendelijkste qualificaties, die men voor hemnbsp;meende te moeten gebruiken. Wie de artikelen van het Nijmeeg-sche schoolblad gelezen heeft, zal met P. Oosterlee van hartenbsp;instemmen, dat de promotor van de christelijke school weinignbsp;overeenkomst vertoont met een riet, dat van den wind her- ennbsp;derwaarts werd bewogen, een beeld, dat teleurgestelden van hemnbsp;hebben ontworpen Reeds in December 1844 stond zijn over-

1 Vgl. De veertiende bijeenkomst der christen-vrienden, in: De Ver-eeniging. Christelijke Stemmen, jaargang VI, pag. 508.

^ P. Oosterlee, Geschiedenis van het Christelijk onderwijs, Haarlem 1929, pag. 24.

-ocr page 307-

279

Heldring als mensch - Zijn levenseinde

tuiging over ket onderwijsvraagstuk, waaraan hij tot zijn verscheiden in 1863 onwrilchaar trouw is gebleven, vast. Zijns inziens was de oplossing van het moeilijke vraagstuk eenvoudig daarinnbsp;gelegen, dat men terugkeerde tot het standpunt van waarheid ennbsp;recht, waarbij aan ieder gegeven werd, wat hem toekwam, namelijk vrijheid. Dit bracht mede, dat aan de Roomsch-Katholiekennbsp;Roomsche bijzondere scholen en aan de Protestanten Protestant-sche bijzondere scholen gegeven werden, terwijl aan allen, dienbsp;zich verwant wisten aan de Maatschappij tot nut van t algemeennbsp;ook geen stroohalm in den weg mocht worden gelegd om scholennbsp;van het door hen gewenscht karakter op eigen kosten te openen.nbsp;In de meest mogelijke vrijheid voor bijzonder onderwijs, gepaardnbsp;gaande met handhaving van een strikte neutraliteit op de vannbsp;staatswege bestaande openbare scholen zag Van der Brugghennbsp;alleen heil wat betreft de onderwijskwestie Het probleem opnbsp;te willen lossen, hoe men in de gemengde school, zonder metnbsp;Woorden te spelen, christelijk onderwijs zou kunnen geven, datnbsp;niet aanstootelijk was voor den geloovigen Jood, was in zijnnbsp;oogen een zoeken naar de quadratuur van den cirkel. Daar voornbsp;de wet allen gelijk waren, moest hij als christen eischen, dat denbsp;staat, ook het geweten van den niet-christen zou eerbiedigen.nbsp;Van der Brugghen ging niet accoord met hen, die drieërlei ge-zindheidsscholen van staatswege wilden invoeren, daar dezenbsp;oplossing de emancipatie der school, waartoe het toch eenmaalnbsp;komen moest, slechts vertragen zou. Gezindheidsscholen, die vannbsp;den staat uitgingen, achtte hij vanaf 1844 ongewenscht,en voor-zoover het de Protestantsche overtuiging betrof, achtte'*'hij hennbsp;onmogelijk. In 1853 heeft hij dit aan minister Van Rëenen geschreven, en in 1854 heeft hij er Groen van in kennis gesteld. Letterlijknbsp;schreef hij aan Groen; ,,Bij mij staat het, ik moet het zeggen, vast,nbsp;dat een openbare gezindheidsschool, als regel, niet mogelijk, maarnbsp;ook niet wenschelijk is” Zijns inziens zou een christelijke staatsschool een vorm zonder wezen verkrijgen, of zij zou de gewetensvrijheid van anderen aanranden. Dat ons volk christelijk zou zijn,nbsp;was voor hem constitutioneel een onwaarheid en actueel eennbsp;^ Vgl. Nijmeegsche schoolblad, le jaargang, 1844, biz. 45.

^ Van der Brugghen aan Groen, 15 October, in: G. Groen van Prin-sterer, Hoe de onderwijswet van 1837 tof stand kwam, Amsterdcun, 1876, pag. 7.

-ocr page 308-

28o

Het onderwijsvraagstuk

illusie. Het woorcJ van Beets, dat men van den staat niet kon eiscKen, wat voor het Koninkrijk Gods gewenscht werd, was dannbsp;ook uit zijn hart gegrepen. Het was hem niet onbekend, dat hetnbsp;convent van Wezel (1568) en de synoden van Emden (1571),nbsp;Dordrecht (i573^en Middelburg (1578) het recht op de schoolnbsp;zonder voorbehoud aan de wer eldlijke overheid hadden toegekend, maar hij wilde geen nieuwe lap op een oud kleed zetten.nbsp;Thans moesten, waar er van een belijdende overheid geen sprakenbsp;meer was, nieuwe wegen bewandeld worden. Voor de kerkge-nootschappelijke scholen was Van der Brugghen evenmin, omdatnbsp;de ambtsdragers (lees predikanten) dan alles zouden bedisselennbsp;en zoodoende zouden belemmeren, dat het onderwijs zaak vannbsp;de ouders zou worden.

De vrije associatie-school was in zijn oogen de eenige bedding, waardoor de nieuwe stroom van het lager onderwijs zijn loopnbsp;nemen zou, omdat deze voor alle richtingen, voor elke godsdienstige overtuiging ruimte van beweging aanbood. Dat de onderwijzers der bestaande scholen die vrijheid niet wilden toegestaannbsp;zien, begreep hij: de veerschippers en huurkoetsiers zagen in denbsp;spoorwegen ook slechts wegen van dood en zedelijk bederf. Ernbsp;zou wel een tijd komen, dat men aan den nieuwen toestandnbsp;gewend was geraakt.

Wij doen goed op grond van het voorafgaande vast te stellen, dat de heide vrienden Groen en Van der Brugghen overtuigdenbsp;voorstanders waren van christelijk onderwijs, maar met dien verstande, dat Groens blik (tot 1857) op de openbare en die vannbsp;Van der Brugghen op de bijzondere school gericht was. Terwijlnbsp;Groen de openbare school als regel vroeg, zag Van der Brugghennbsp;met vooruitzienden blik, dat deze onderwijs-inrichting in onsnbsp;vaderland haar bloeitijd zou overleven. Maar met die gedachtenbsp;stond hij bij het begin van de tweede helft der vorige eeuw nognbsp;vrijwel alleen, al zou de geschiedenis hem eenmaal volkomennbsp;gelijk geven.

NIEUWE ONDERWIJSWET Het spreekt vanzelf, dat Groen en Van der Brugghen, als hartstochtelijke strijders voor christelijk onderwijs, zich nauw betrokkennbsp;gevoelden hij de nieuwe onderwijswet, waar het Nederlandschenbsp;volk sinds de grondwetsherziening van 1848 niet zonder spanningnbsp;naar uitzag. Daar het ministerie Thorhecke stellig begreep, hoe-

-ocr page 309-

281

Heldring als mensch - Zijn levenseinde

veel kaken en oogen er aan een te ontwerpen onderwijswet verkonden zouden zijn, werd wel wat al te lang met ket aanpakken van deze materie gewackt. De wet, die uiterlijk in de zittingnbsp;van 1849^1830 ter goedkeuring aan de volksvertegenwoordigingnbsp;kad moeten worden aangekoden, was nog niet versckenen, toennbsp;Tkorkecke door de Aprilkeweging genoodzaakt werd als ministernbsp;a{ te treden. Dat tijdsgekrek daarvan de verklaring zou geven,nbsp;kan ons door D. Hans, den kiograaf van Tkorkecke, moeilijk opnbsp;goede gronden worden gesuggereerd Met zijn sckerpen bliknbsp;voorzag deze staatsman, koe de geesten in beweging zoudennbsp;komen, als werkelijk deze belangrijke zaak aan de orde werdnbsp;gesteld. Na ket optreden van ket ministerie Van Hall^Donkernbsp;Curtius duurde ket nog tot 4 September 1854, eer minister Vannbsp;Reenen de lang verbeide nieuwe sckoolwet bij de kamer indiende.nbsp;Dat er voor de voorstanders van ckristelijk onderwijs weinignbsp;goeds te verwachten viel, kon te voren reeds daaruit opgemaaktnbsp;worden, dat minister Van Reenen verklaarde, nimmer een weigering eener goedkeuring van bevoegde autoriteiten om een bijzondere sckool te stickten, te zullen vernietigen Een voorstel vannbsp;Groen, dat bij aanvrage om autorisatie tot oprickting eener sckoolnbsp;door gemeentelijke en geestelijke besturen binnen zes weken moestnbsp;worden geantwoord, en dat bij weigering der vergunning beroepnbsp;op de kroon mogelijk was, werd afgestemd met een en dertignbsp;tegen zeventien stemmen, trots de pleitrede van Van der Brug-gken Hier zien wij de twee vrienden dus nog in ket belangnbsp;van ket ckristelijk onderwijs schouder aan schouder staan. Veelnbsp;goeds kad Van Reenen met zijn wet niet aan de kamer aan tenbsp;bieden, daar ket in zijn bedoeling lag allen godsdienst uit denbsp;sckool te weren en deze louter op burgerlijk-maatsckappelijkenbsp;leest te schoeien. Wel was ket mogelijk, waar de plaatselijkenbsp;omstandigheden zulks toelieten, om afzonderlijke openbarenbsp;scholen voor kinderen van dezelfde gezindheid te openen, maarnbsp;dat ket kier weinig meer dan een pk rase gold, kan men opmakennbsp;uit de memorie van toelichting, waarin de minister als zijnnbsp;meening uitsprak, dat dit wel onmogelijk in praktijk kon wordennbsp;^ D. Hans, Thorbeche, ’s-Gravenkage, 1952, pag. 144.

^ M. D. van Otterloo, Bijdragen tot toelichting van de schoolkwestie, Amsterdam, 1874, pag. 92.

^ M. D. van Otterloo, t.a.p., pag. 99 en 100.

-ocr page 310-

382

Het onderwijsvraagstuk

getracKt, daar er zeventien godsdienstige gezindheden gevonden werden.

Deze wet zou alleszins aannemelijk geweest zijn, als er wegen voor het geven en ontvangen van christelijk onderwijs naast denbsp;openbare school in waren aangewezen. Dan zou althans Vannbsp;der Brugghen zonder aarzelen voor haar aanneming gestemdnbsp;hebben. Hij kon den minister niet anders dan gelijk geven, toennbsp;hij verklaarde, dat het met de grondwet in de hand niet mogelijknbsp;was, op de openbare school een christelijke opleiding te geven.nbsp;Deze was immers zijns inziens niet van een openbare staatsschoolnbsp;te verwachten. Daar kwam de bijzondere school slechts voor innbsp;aanmerking. Maar daar van de bijzondere school geen sprakenbsp;was, moest Van der Brugghen zich tegen deze eerste wet Vannbsp;Reenen verzetten. Om andere redenen sloten de meeste kamerleden zich bij hem aan. Groen wilde een christelijke openbarenbsp;staatsschool. En nu zou van de volksschool allen godsdienstnbsp;geweerd worden? De kamerleden, die tot de groote Protestant-sche partij behoorden, dachten er geen oogenblik aan om meenbsp;te helpen allen godsdienst van hun geliefde openbare school tenbsp;verwijderen. Dus bleef er voor minister Van Reenen niets andersnbsp;over dan zijn wet in te trekken. Maar veel veranderingen warennbsp;daarin niet aangebracht, toen hij haar als gewijzigd ontwerp innbsp;December 1853 aan de Kamer aanbood. Ook ditmaal werd ernbsp;op de openbare school geen plaats voor een christelijk-godsdien-stige opvoeding ingeruimd. Het geven van onderwijs in den godsdienst werd overgelaten aan de kerkgenootschappen. Het was bijnbsp;de verdediging van zijn standpunt, dat Van Reenen in de Kamernbsp;zijn merkwaardige woorden sprak: vraagt men mij, of wij eennbsp;christelijke natie zijn, dan antwoord ik: ja en neen; zonder twijfelnbsp;is onze natie een christelijke natie, als men let op haar geschiedenis en haar zielental, maar vraagt men, of wij staatsrechtelijknbsp;een christelijke natie zijn, dan is het antwoord: neen; staatsrechtelijk kan een natie alleen van een bepaalde gezindheid, vannbsp;een bepaalden godsdienst zijn, indien het door de grondwet wordtnbsp;bepaald en aangezien nu ten onzent de grondwet aan alle gezindheden gelijke rechten toekent, kan onze natie staatsrechtelijk geennbsp;christelijke genoemd worden Deze ware uitspraak van dennbsp;minister, dat wij staatsrechtelijk geen christelijke natie waren,

^ Vgl. A. Goslinga, Het conflict Groen—Van der Brugghen, in: Christendom en Historie, Amsterdam 1923, pag. 283.

-ocr page 311-

285

Heldring als mensch - Zijn levenseinde

raakte de schoolkwestie in het hart. Van der Brugghen was het hierin volkomen met Van Reenen eens zonder liberaal te zijn.nbsp;De waarheid gebood hem dat standpunt in te nemen. Dat Groennbsp;fel protesteerde. Iaat zich begrijpen. Had hij in ,,De Nederlandernbsp;van 23 November 1834 niet als zijn eischen bekend gemaakt:nbsp;vrijheid van bijzonder onderwijs, goed ingerichte openbarenbsp;scholen, afzonderlijke scholen van staatswege voor Protestantennbsp;en Roomsch-Katholieken, geen godsdienstlooze school, die aannbsp;de overmacht van ,,Rome’ door terzijdestelling van den Bijbelnbsp;en volkshistorie den weg baande. Ook buiten de kamer werd ernbsp;verzet aangeteekend. Tal van verzoekschriften bereikten hetnbsp;Binnenhof om de wet Van Reenen ook in tweede lezing niet tenbsp;aanvaarden. Met name noemen wij dat van een achttal predikanten, waaronder Heldrings naam het eerst te lezen stond. Zijnnbsp;collega’s L. J. van Rhijn, F. C. van den Ham, L. Merens, J. H.nbsp;Bösken, J. I. Doedes, D. Chantepie de Ia Saussaye, J. J. vannbsp;Toorenenbergen hadden mede opgewekt tot teekenen van dit verzoek om afzonderlijke scholen voor Protestanten, Roomschen,nbsp;Israëlieten, met dien verstande, dat in kleinere gemeenten art. 22nbsp;en 23 van het reglement A der wet van 1806 (opleiding tot allenbsp;gemeenschappelijke en christelijke deugden en verbod van leerstellig onderwijs) gehandhaafd zouden blijven. Heldring dachtnbsp;dus, blijkens deze petitie, eind 1835 in de lijn van Groen.nbsp;Toch was dit ook weer niet geheel waar, want wij hebben tenbsp;bedenken, dat dit adres weliswaar op naam van Heldring, alsnbsp;eerste onderteekenaar, staat, iriaar door Groen, wiens raad doornbsp;de predikanten was ingenomen, zoo goed als geheel werd opgesteld. De twee zinnen, die niet van Groen waren, had Van Rhijnnbsp;er aan toegevoegd. Alleen omdat hij de oudste was, stond Heldrings naam als eerste onder het verzoekschrift Het was dennbsp;predikanten blijkbaar in het belang van het herderlijk werk omnbsp;behoud van christelijk onderwijs te doen. Had Heldring hetnbsp;onderwijsprobleem doordacht als Van der Brugghen, dan zounbsp;Hij er voor teruggeschrokken zijn van den staat iets te vragen, watnbsp;deze toch onmogelijk schenken kon, n.I. een Protestantsch christelijke staatsschool. Het spreekt vanzelf, dat Van der Brugghennbsp;zijn naam onder het verzoekschrift van Heldring (lees: Groen)nbsp;niet plaatsen wilde. Met de daarin aangegeven oplossing vannbsp;het schoolprobleem kon hij zich immers in het geheel niet ver-1 Vgl. P. Smit, Minister van der Brugghen, Nijmegen, 1915, pag. 11a.

-ocr page 312-

284

Het onderwijsvraagstuk

eenigen. Wel teekencJe Kij, ofsckoon. ook niet con amore, Ket verzoekschrift van een groep ingezetenen uit Nijmegen, cfat, aan Heicfrings adres aansluitend, door Ds J. A. Stoop was opgesteld.nbsp;Later heeft Van der Brugghen deze petitie als een protest verklaard tegen ,,eene volstrekte ontchristelijking van de school .nbsp;Maar wij zullen hebben te bedenken, dat Van der Brugghen,nbsp;tot teekenen uitgenoodigd, opgemerkt heeft, dat hij zelf geennbsp;andere wet zou kunnen geven, maar dat hij, juist om te bewijzen,nbsp;dat hij zulk een school voor zijn kinderen begeerde, niet wildenbsp;weigeren zijn handteekening te plaatsen Om voor zijn verlangen naar bijzonder onderwijs uit te komen teekende Van dernbsp;Brugghen. In ieder geval ging Groen te ver, toen hij vanuitnbsp;Nijmegen zonder meer een stem voor facultatieve splitsing vernam. Althans wat Van der Brugghen betreft, kon hij goed weten,nbsp;dat hij daarbij van een verkeerden kant hulp verwachtte.nbsp;Trouwens het adres uit Utrecht, ingezonden door A. J. van Beecknbsp;Calkoen e.a., werd door Groen ook ten onrechte voor zijn doelnbsp;geannexeerd, terwijl daarin toch met geen enkel woord vannbsp;splitsing der school sprake was

De Kamer reageerde intusschen in het geheel niet op de verschillende adressen. Een voorstel van Groen tot benoeming van een commissie om over de ingekomen verzoekschriften rapportnbsp;uit te brengen werd met groote meerderheid verworpen. Van Hallnbsp;verklaarde, dat het geheele kabinet voor de wet pal zou staan.nbsp;Maar het kwam er mee ten val. Want de koning weigerde metnbsp;den gang van zaken accoord te gaan. Het bestek van dit boeknbsp;Iaat stellig niet toe breedvoerig bij de oplossing van deze kabinetscrisis en de daaruit voortvloeiende onderwijswetgeving stil tenbsp;staan. Toch moeten wij ook hier een en ander over Van dernbsp;Brugghen opmerken, die, tot aan zijn sterven in 1863, behalvenbsp;van Beets, ook van Heldring warme vriendschap ondervindennbsp;mocht. Dat Van der Brugghen bij zijn benoeming tot kabinetsformateur in 1856 van meening was geen levensvatbaar kabinetnbsp;in het leven te kunnen roepen, wanneer hij zoowel door Thorbeckenbsp;als door Groen zou worden tegengewerkt. Iaat zich verstaan

P. Smit, Van der Brugghen, pag. 115.

^ P. Smit, Van der Brugghen, pag. 115.

^ Van der BruggKen aan Groen, 2 December 1856, in: G. Groen van Prinsterer, Hoe de onderwijswet van 1857 tot stand kwam, Amsterdamnbsp;1876, pag. 105.

-ocr page 313-

283

Heldring als mensch - Zijn levenseinde

De eenige mogelijkKeid voor een welslagen zijnerzijds lag dus in een samenspreking met Groen, die positieve resultaten zou opleveren. Kon kij met Groen niet in zekeren zin tot overeenstemming komen, dan stond hem niets anders te doen dan aan dennbsp;koning te verzoeken van een verdere opdracht tot kabinetsformatienbsp;verschoond te mogen blijven. Het zal voor den historicus welnbsp;moeilijk blijven zich er bij neer te leggen, dat de ontmoeting dernbsp;twee vrienden op den i5den Juni 1836 op het buiten van Groennbsp;te Oud-Wassenaar in het teeken van een treurig misverstandnbsp;heeft gestaan. Vermoedelijk heeft Van der Brugghen, in de emotienbsp;van zich mogelijk geroepen te weten om tot de oplossing van hetnbsp;onderwijsprobleem mee te werken. Groens herhaalde, maar tochnbsp;omsluierde verzekering, dat hij aan zijn beginselen vasthield,nbsp;onbewust niet au serieux genomen, terwijl Groen er beter voornbsp;had moeten zorgen, dat zijn vriend niet eerder zijn buiten verlietnbsp;voor deze er grondig van op de hoogte was, dat hij aan de christelijke staatsschool wenschte vast te houden. De mededeeling, waarmede Van der Brugghen bij Groen met de deur in huis viel, ,,datnbsp;hij en niet Groen de man van het oogenblik was, want dat Groensnbsp;ministerie aan dat van Polignac gelijk zou zijn ’ ^ moge doornbsp;Goslinga waarschijnlijk niet ten onrechte een bruusk optredennbsp;genoemd zijn zij was toch verre van ,,nevelachtige breedsprakigheid ’ en bevatte in ieder geval de zuivere waarheid. Groennbsp;zou nooit een meerderheid in de Kamer achter zich gekregennbsp;hebben. Binnen tien dagen zou dan ook Chantepie de la Saussayenbsp;aan Van der Brugghen schrijven: ,,Vergun mij u te zeggen, datnbsp;uwe intrede in het ministerie mij meer heilspellend schijnt te zijnnbsp;dan het optreden van een geheel ministerie Groen, dat onhoudbaar zou zijn. Daarom vind ik uwe aanvaarding van de portefeuille een geloofsdaad Bevestigt dit woord ons in de over-tuiging, dat Groen met zijn wensch van facultatieve splitsing dernbsp;staatsschool in de Kamer weinig had uitgericht, zoo nemen wijnbsp;er tevens dankbaar nota van, dat het optreden van Van dernbsp;Brugghen door één van zijn beste vrienden als een geloofsdaad

^ Jules Auguste Armand Marie, prins van Polignac, 1780—1847, werd na een kortstondig ministerschap wegens zijn reactionaire beginselen tennbsp;val gebracht.

^ A. Goslinga, Het conflict, t.a.p., pag. SQQ.

® Groen heeft het misverstand daaraan geweten. Vgl. G. Groen van Prinsterer, Hoe de onderwijswet van i8^y tot stand kwam, pag. 53.

^ P. Smit, Van der Brugghen, pag. 15a.

-ocr page 314-

286

Het onderwijsvraagstuk

werd gelcarakteriseerd. Ook Beets liet daaromtrent geen onzeker geluid hooren. Hij sclireef immers aan zijn vriend van „De Klok-kenberg”: „Met een biddend Kart volg ik u op uwen weg, dankbaar, dat gij de zelfverloochening gehad hebt dien op te treden”nbsp;Beets was er dan ook zeer mee ingenomen geweest, dat aan Vannbsp;der Brugghen het vormen van een ministerie was opgedragen.nbsp;Groen rekende hij evenmin als Thorbecke tot de echte Neder-landsche typen, ofschoon hun partijgangers dat met alle krachtnbsp;van hen wilden maken Hij moest V an der Brugghen volkomennbsp;gelijk geven, die in het liberalisme denzelfden familietrek als innbsp;het anti-revolutionaire systeem zag: idealisme, exclusivisme, gebrek aan nationaliteit

Heldring deed in waardeering voor Van der Brugghen voor Beets niet onder. Want aan Singendonck schreef hij: ,,Maar vraag ooknbsp;slechts, of er bij mogelijkheid een ministerie te vinden is, dat zoonbsp;recht voor allen wil als dit” Met deze citaten zijn wij intusschennbsp;reeds op den gang van zaken vooruitgeloopen. Van der Brugghennbsp;nam na het bewuste onderhoud van Groen afscheid in de overtuiging, dat deze hem niet zou tegenwerken. Den eersten Juli 1856nbsp;trad het ministerie op, dat aan Van der Brugghen zijn naam hadnbsp;te danken. Daar Groen ten onrechte van meening was, dat denbsp;koning zonder meer een oplossing van het onderwijsprohleemnbsp;verwachtte in zijn (Groens) geest, was hij aanstonds teleurgesteld,nbsp;toen den vijlden Juli door den Minister van Binnenlandschenbsp;Zaken werd medegedeeld, dat de koning, getroffen door de gemoedsbezwaren van vele zijner onderdanen tegen het ontwerp,nbsp;verlangde dat een middel gezocht werd om deze gewichtige zaaknbsp;zóó te regelen, dat niemands geweten gekwetst werd, zonder datnbsp;afgeweken werd van het beginsel der gemengde school, waaraannbsp;sedert 1806 de natie gehecht was. Groen, die zich vereenzelvigdnbsp;had met de gedachte aan de christelijke staatsschool, mocht zichnbsp;teleurgesteld achten; dat de waarheid uitgesproken was, kon tochnbsp;moeilijk ontkend worden.

Het kon niet uitblijven, dat Groens teleurstelling groeide bij de discussies over het ontwerp-adres van antwoord op de troonrede,nbsp;waarin door den koning in denzelfden trant over de onderwijs-

^ P. Smit, Van der Brugghen, pag. 152.

^ De Ia Saussaye, Nicolaas Beets, pag. 142.

® P. Smit, Van der Brugghen, pag. 141.

^ Heldring aan Singendonck, 25 December 1856.

-ocr page 315-

287

Heldring als mensch - Zijn levenseinde

kwestie was gesproken als door den Minister van Binnenlandscke Zaken tij zijn sluitingsrede. Van der Bruggten verklaarde denbsp;politiek van ket ministerie als een politiek van verzoening doornbsp;ziek allereerst te stellen op den grondslag van erkenning en waar-deering der actueele waarkeid van feiten en toestanden. Naarnbsp;ket standpunt der regeering was ket niet kaar taak om voor denbsp;ckristelijke bekoeften van ket volk te zorgen. Dat was geenszinsnbsp;de taak van den wetgever. Andere organen waren daarvoor aangewezen (denk aan kuisgezin en kerk). De regeering kad wettennbsp;te sekrijven voor een volk zooals ket bestond Bij een anderenbsp;gelegenheid sprak Van der Bruggken als zijn meening uit, datnbsp;iedere politiek, die ziek met een ckristelijke richting identificeerde,nbsp;noodzakelijk exclusief moest worden. Zij ging kaar ideaal zoeken,nbsp;öf in een geanticipeerde toekomst, of in ket verleden, toen kaarnbsp;leerbegrip bloeide. Daarom kon kij de anti-revolutionaire politieknbsp;niet nationaal noemen Nationaal moest, volgens Van dernbsp;Bruggken een politiek «genoemd worden, die met aanvaardingnbsp;van ket beginsel van scheiding van kerk en staat, voor alle partijen de mogelijkheid van gewensekt onderwijs open stelde. Ennbsp;daar was ket kern om te doen. Recht voor allen, ook voor ken,nbsp;die de bijzondere school verlangden.

Wanneer men grondig van de verklaringen van Van der Bruggken kennis neemt, zal men niet anders dan tot de overtuiging moeten komen, dat kij zijn eenmaal aanvaard beginsel, dat zieknbsp;scherp tegen een ckristelijke staatsschool uitsprak, onverzwaktnbsp;gehandhaafd heeft. Het gaat niet aan om met Groen op Van dernbsp;Bruggkens antecedenten te wijzen, waarmee vooral zijn beidenbsp;uitspraken over de onmogelijkheid een christelijk karakter aan denbsp;gemengde school te verleenen, bedoeld werden. Om voor eens ennbsp;voor altijd aan de vertroebelende antecedenten-polemiek een eindnbsp;te maken, vestigde kij in de Kamer er met ket volste recht de aandacht op, dat kij als dilettant-tkeoloog, paedegoog en schoolmannbsp;van een ander gevoelen was dan als staatsman en wetgever Datnbsp;de spanning tusseken kern en Groen daardoor grooter werd, lagnbsp;niet aan Van der Bruggken. Groot was voor den laatste de steun,nbsp;dien kij van Beets ontving. Deze begreep kern en verklaarde:nbsp;.,De Ckristelijke staatsman is niet kij, die a tort et a travers een

^ P. nbsp;nbsp;nbsp;Smit,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Brugghen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;pag.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;155 ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;156.

^ P. nbsp;nbsp;nbsp;Smit,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Brugghen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;pag.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;140.

® P. nbsp;nbsp;nbsp;Smit,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Brugghen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;pag.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;140.

-ocr page 316-

388

Het onderwijsvraagstuk

Christelijken staat, naar de gedackte zijns koofds, wil formeeren en fatsoeneeren, maar die met den staat, met zijn volk ckristelijknbsp;kandelt, en er alles voor over keeft om, met ket keste in zijn kart,nbsp;zijn volk met geduld van ket gebrekkige tot ket ketere op tenbsp;voeren Dat Beets zoo sprak, bewees, dat de sckeiding vannbsp;Etkisck-Ireniscken en Confessioneelen van ket kerkeTïjke naar ketnbsp;politieke terrein was overgeplaatst. Het bewees ook, dat kij Vannbsp;der Bruggken volkomen begreep, die in zijn eerste politiek vertoognbsp;in verband met de grondwetsherziening verklaard kad: ,,Het isnbsp;onreckt en dwang, ket beginsel, de leer, ket begrip, dat men isnbsp;toegedaan, te willen doen zegevieren, door ket op te dringen, doornbsp;ket alleen te willen laten spreken en aan ket tegenovergesteldenbsp;den mond te snoeren. Het is onreckt, wanneer een partij wil,nbsp;dat alléén voor kare godsdienstige zienswijze op de sckool plaatsnbsp;zal zijn; al ware ket ook een uitgemaakte zaak, dat kare zienswijze de ware is. Overtuigingen laten ziek door wetten niet voor-sekrijven”

Dankbaar, ziek door Beets moreel gesteund te weten, diende Van der Bruggken 23 Februari 1857 zijn wet op ket lager onderwijsnbsp;bij de Kamer in. In dit ontwerp luidt art. 21: ,,ket sckoolonder-wijs wordt, onder ket aanleeren van gepaste en nuttige kundig-keden, dienstbaar gemaakt aan de ontwikkeling van de verstandelijke vermogens der kinderen en aan kunne opleiding tot allenbsp;christelijke en maatschappelijke deugden. De onderwijzer onthoudt ziek van iets te leeren, te doen of te laten, wat strijdig isnbsp;met den eerbied, verschuldigd aan de godsdienstige begrippennbsp;van andersdenkenden. Hij prent aan de kinderen dien eerbiednbsp;in en wekt ken op tot onderlinge liefde en verdraagzaamheid.nbsp;Het geven van onderwijs in den godsdienst wordt overgelatennbsp;aan de kerkgenootschappen. Hiertoe zijn de schoollokalen buitennbsp;de schooluren voor de leerlingen der sckool beschikbaar. Waarnbsp;de kinderen van ket bezoeken der openbare sckool, uit hoofdenbsp;van godsdienstige bezwaren der ouders, worden teruggekoudennbsp;en deze bezwaren na een zorgvuldig onderzoek niet kunnennbsp;worden uit den weg geruimd, wordt, indien hieraan kan tegemoetnbsp;gekomen worden door de oprichting van eene bijzondere sckool,nbsp;tot ket oprickten en onderhouden van zoodanige sckool, desge-

^ P. Smit, Van der Bruggken, pag. 143. ^ P. Smit, Van der Bruggken, pag. 149.

-ocr page 317-

a8g

Heldring als mensch - Zijn levenseinde

vordercl. Kuip verleend door middel van een rijlcssubsidie. Het ver-leenen van zoodanige subsidie geschiedt door de wet Tragisch was het conflict, dat door het indienen van deze wetnbsp;tusschen de vroegere vrienden Groen en Van der Brugghen ontstond. De eerste meende de wet als christen te moeten bestrijden,nbsp;wat hij dan ooh op een hartstochtelijhe wijze, die te bewonderennbsp;zal blijven, deed, daar hij van meening was, dat met de christelijke staatsschool de christelijke schoolopvoeding werd getorpedeerd; de tweede verdedigde de wet als christen, daar hij vannbsp;meening was, dat het opdringen van een christelijke staatsschoolnbsp;aan het Nederlandsche volk, naar de bedoeling van Groen, alsnbsp;onchristelijk moest worden gekarakteriseerd. Wij kiezen voornbsp;Van der Brugghen, omdat hij den weg voor de bijzondere school,nbsp;door de grondwet geopend, niet heeft gebarricadeerd. Met eennbsp;manlijke poging heeft hij in zijn ontwerp het subsidiestelsel naarnbsp;voren gebracht, doch hij moest het laten vallen, daar de tijd ernbsp;eenvoudig nog niet rijp voor was. Hem dit euvel te duiden zounbsp;niet anders dan onheusch zijn. De subsidiegedachte, die in 1857nbsp;nog onaanvaardbaar was (zelfs Groen moet tegengestemdnbsp;hebben ^), bleek eerst bij de wet Mackay in 1886 eenigszins voornbsp;verwerkelijking vatbaar. Mackay heeft voor de bijzondere schoolnbsp;het werk van Van der Brugghen voortgezet. En De Visser heeftnbsp;het in 1922 voltooid.

Ook willen wij een enkel woord wijden aan de opname van de christelijke en maatschappelijke deugden in Van der Brugghensnbsp;schoolwet. Als minister moest Van der Brugghen een positief-christelijke schoolopleiding voor de bijzondere school reserveeren.nbsp;Daar hoorde deze thuis. Maar waar het nog niet zoover wasnbsp;gekomen, dat deze onderwijsinrichting van alle kanten metnbsp;vreugde begroet werd, kon hij toch moeilijk iedere gedachte ofnbsp;herinnering aan het christendom aan de openbare school onthouden. Stellig moest deze school neutraal zijn, maar wat vannbsp;het christendom nog sluimerde in de traditie, en in de ziel vannbsp;het volk, al was het niet volkomen bewust, nog voortleefde, moestnbsp;en kon toch vastgehouden worden. Met die bedoeling schreefnbsp;Van der Brugghen zijn ,,christelijke deugden” in zijn schoolwet.nbsp;De talrijke vruchten van het christendom konden toch binnen denbsp;muren der openbare school als ethische krachten gewaardeerdnbsp;^ P. Smit, Van der Brugghen, pag. 152.

^ P. Oosterlee, Geschiedenis van het christelijk onderwijs, pag. 268.

W

-ocr page 318-

ago

Het onderwijsvraagstuk

worden. Daarbij kwam, dat bij er i’ekening mee moest bonden, dat de groote Protestantscbe partij ieder wetsontwerp zounbsp;bebben afgewezen, waarin de vermelding der christelijke deugdennbsp;ontbrak. En werd het niet hoog tijd, dat men eindelijk eens uitnbsp;de ondervsijs-impasse kwam?

Hoe het zij, de wet werd-.in de beide Kamers aangenomen en 15 Augustus 1857 door den Koning geteekend. Van der Brug-ghen, als een afvallige gebrandmerkt, nam van het politieke levennbsp;afscheid. De man, die zoo warm voor het bijzonder onderwijsnbsp;gestreden had, zag zich tot zijn diep leedwezen genoodzaakt innbsp;het belang van zijn geesteskind als bestuurslid van ,,De Klokken-berg te bedanken en had van zijn vroegere vrienden de bitterenbsp;vernedering te ondergaan, dat hij geen lid van de nieuw opgenbsp;richte Vereeniging van Christelijk Nationaal Onderwijs mochtnbsp;worden, voordat hij schuldbelijdenis had gedaan. Het eert Vannbsp;der Brugghen, dat hij verder van toetreding tot de nieuwe vereeniging heeft afgezien. Zijn kracht lag ook in het isolement. Zijnnbsp;groote verdienste zal blijven, dat hij Nederland voor de christelijke staatsschool, die Groen te goeder trouw aan ons vaderlandnbsp;wilde opdringen, bewaard heeft. Dat er voor de bijzondere schoolnbsp;na de invoering van zijn wet uiterst moeilijke jaren aanbraken,nbsp;mag men toch werkelijk Van der Brugghen niet ten laste leggen.nbsp;De liberalen mogen op allerlei wijzen getracht hebben het bolwerk van de openbare school te versterken en te verdedigennbsp;de weg voor vrij, bijzonder onderwijs door Van der Brugghennbsp;geopend, zou eenmaal van alle obstakels voorgoed bevrijd worden.nbsp;Van der Brugghen heelt in een tijd, waarin bijkans niemandnbsp;hem begreep, juist gezien, dat in de toekomst verreweg het grootstenbsp;gedeelte der Nederlandsche schooljeugd de bijzondere scholennbsp;zou bezoeken. Eere zij zijn nagedachtenis!

HOUDING VAN HELDRING

Wanneer wij er ons toe zetten om vast te stellen, hoe Heldrings houding ten opzichte van het brandend schoolprobleem van zijnnbsp;|en geweest is, zien wij allereerst, dat hij reeds in 1840 zoo-^ Vgl. D. Langedijk, De schoolstrijd in de eerste jaren na de wet vannbsp;1857, Kampen ig57. In dit boek worden de bezwaren, die de bijzonderenbsp;school in den weg gelegd zijn, op bun wezenlijke waarde geschat.

-ocr page 319-

agt

Heldring als mensch - Zijn levenseinde

wel met Groen als met Koenen over de onderwijs-fewestie gecorrespondeerd Keeft. Opmerkelijk blijft Heldrings lijst van „pia vota”. Allereerst wenscbte bij de onderwijsopleiding verbeterd tenbsp;zien door de oprichting van twee Protestantscne en éérTT^oomscli-Katboliek onderwijzersseminaria. Alle toekomstige onderwijzersnbsp;zouden daar minstens een jaar moeten doorbrengen om in allenbsp;noodige nuttige vakken bekwaamd en geëxamineerd te worden.nbsp;Als boofdonderwiis moest de Bijbelscbe historie en christelijkenbsp;geloofsleer aarigewezen worden. Alle onkosten daarvoor kondennbsp;bestreden worden door de schoolopzieners af te schaffen, die elknbsp;toezicht op de school van de gemeentebesturen en de geestelijkennbsp;in den weg stonden en door hun jaarlijksch bezoek van een halfnbsp;uur van echt toezicht houden weinig terecht brachten. Zijnsnbsp;inziens diende een commissie van toezicht door den kerkeraadnbsp;ter plaatse benoemd te worden, waar de gemeenteraad één lidnbsp;aan toevoegde, met dien verstande, dat de burgemeester als voorzitter optrad. Zoodoende werd, zoowel het stipt schoolhouden alsnbsp;het stipt op school komen, verzekerd en was het ook mogelijk bijnbsp;schoolverzuim het verschil tusschen niet willen en niet kunnennbsp;vast te stellen. De schoolcommissie moest op haar beurt ondernbsp;toezicht staan van den district-commissaris of van een lid vannbsp;de Gedeputeerde Staten, maar eveneens van het Classicaal Bestuur der Nederlandsch Hervormde kerk, dat te zorgen had, datnbsp;de kerkvisitatoren de scholen bezochten met de uitgesproken bedoeling op het zedelijk en godsdienstig leven der onderwijzersnbsp;acht te geven. .

Voorts wenschte Heldring, dat bij de beoordeeling der vergelijkende examens in verband met onderu'ijsbenoemingen vooral gelet werd op het vertellen van de Bijbelscbe geschiedenis. Naarnbsp;zijn gedachte moesten de gemengde scholen zooveel mogelijk vervangen worden door gezindheidsscholen. In overwegend Protes-tantsche streken moesten de Roomsch-Katholieke kinderen denbsp;Protestantsche scholen bezoeken, met behoud van de vrijheidnbsp;om al of niet aan het godsdienst-onderwijs deel te nemen, terwijlnbsp;omgekeerd in overwegend Roomsch-Katholieke streken denbsp;Protestantsche jeugd op Roomsch-Katholieke scholen diende tenbsp;worden ondergebracht, met behoud van dezelfde vrijheid. Waarnbsp;de algemeene scholen bestaan bleven, moesten de onderwijzers,nbsp;mits zij Protestant waren, gehouden zijn dagelijks na schooltijdnbsp;een half uur Bijbelscbe geschiedenis te vertellen. Tenslotte pleitte

-ocr page 320-

292

Het onderwijsvraagstuk

Heldring voor een vacantie op de lagere sckool van twee maanden over het gekeele jaar te verdeelen

Wanneer wij deze gedacKten van Heldring critisck bezien, valt ; aanstonds zijn groote waardeering voor Bijbelscb onderricbt tenbsp;prijzen. Zooals bij enkele jaren tevoren eveneens aan Groennbsp;schreef, had hij slechts één groote klacht tegen het schoolonderwijs en wel, dat men er den Bijbel niet leerde lezen Dat hijnbsp;er warm voor streed, dat daarin verandering zou worden aangebracht, kan hem moeilijk anders dan ten goede worden aangerekend. Dat hij verder een lans brak voor beter schooltoezicht,nbsp;valt stellig eveneens in hem te prijzen. Hij zag reeds honderdnbsp;jaren geleden, dat er alleszins plaats was voor een plaatselijkenbsp;commissie van toezicht, die op het schoolhouden en het schoolbezoeken behoorlijk acht gaf. Het jaarlijksche bezoek van eennbsp;schoolopziener van een half uur deed wat al te veel aan eennbsp;I wassen neus denken. Voor het overige kunnen wij ons moeilijknbsp;Tonttrekken aan den indruk, dat Heldring voor een belangrijk deelnbsp;: van zijn gedachten in 1840 terug wilde grijpen naar den toestandnbsp;tijdens de Republiek. Stellig wilde hij een plaats inruimen voornbsp;Roomsch-Katholieke scholen, maar, wat de Protestantsche scholennbsp;betreft, wilde hij het verband tusschen kerk en staat toch op eennbsp;wijze leggen, die moeilijk meer gehandhaafd kon worden. Wasnbsp;ieder Protestantsch onderwijzer maar zonder meer geschikt omnbsp;na schooltijd een half uur Bijbelsche geschiedenis te vertellen?nbsp;Werd aan de kerkeraden niet te veel bevoegdheid gegeven, wanneer zij de commissies van toezicht moesten benoemen? Wasnbsp;het juist louter en alleen aan Protestantsche en Roomsch-Katholieke seminaria de onderwijzersopleiding te verbinden? Wij aarzelen niet deze vragen ontkennend te beantwoorden. Groen mogenbsp;er veel in gevonden hebben, waar hij mee kon instemmennbsp;Heldring wenschte de klok achteruit, in plaats van vooruit tenbsp;zetten. Zoo moest het niet. Daar Heldring in een brief aannbsp;Koenen dezelfde gedachten ontwikkelde, kunnen wij dezen stilzwijgend voorbijgaan; alleen diene opgemerkt te worden, datnbsp;hij zich nog beslister uitsprak, dat iedere school of Protestantschnbsp;of Katholiek moest zijn. Wanneer men met het godsdienstignbsp;onderwijs geen genoegen kon nemen, moest de geestelijkheid van

^ Heldring aan Groen, 14 November 1840.

^ Heldring aan Groen, 13 Februari 1843.

^ Heldring aan Koenen. 10 December 1840.

-ocr page 321-

295

Heldring als mensch - Zijn levenseinde

Ket kerkgenootscKap. waartoe men bekoorde, daarin voorzien In de jaren die volgden kwam er voorloopig geen verandering innbsp;Heldrings gedacktenwereld. In den tijd van „de April-beweging”nbsp;scKreef Kij aan Beets: „Maar u en mij is ket goed te weten, datnbsp;wij, zonder paniek en zonder keven kalm en bedaard den vijandnbsp;onder ket oog kunnen zien en luide mogen roepen; nu geennbsp;armenwet ^ en een gesckeiden sckool” 'k Aan Groen verklaardenbsp;kij: ,,Zonder de recktvaardiging door ket geloof kan geen gereformeerde kerk pkilantropisck bestaan. Daarom alleen reedsnbsp;kan zij nimmer gemengde scholen verduren ’ Wij zouden hierinnbsp;met Heldring mee kunnen gaan, als kij niet bedoelde, dat allesnbsp;wat niet vrijmetselaar was ziek om de christelijke staatsschool,nbsp;confessioneel gesckeiden, moest scharen. De schoolonderwijzernbsp;had te zorgen, dat de jeugd den catechismus van buiten leerde.nbsp;Aldus schreef hij in een volgenden brief aan Groen, dien bijnbsp;besloot met de opmerking, dat kij een vreeselijke kamp tegemoetnbsp;zag, wanneer kij uit dit beginsel de zaak der sckool zou willennbsp;behandelen Daarin zag kij goed. Het zou de roeping van Vannbsp;der Bruggken worden dezen weg tot oplossing van ket school-vraagstuk voorgoed af te sluiten. In hetzelfde jaar schreef Heldring, wederom aan Groen, dat kij bezoek had gehad van eennbsp;geloovig onderwijzer, die kern verzekerde, dat onder de onderwijzers van zijn district de overtuiging leefde, dat de gescheidennbsp;school volstrekt noodzakelijk was. Pastoors gingen in den gangnbsp;van zaken in ket onderwijs ingrijpen. Het kwam Heldring voor,nbsp;dat de tijden nu rijp werden om gewichtige dingen door te zetten.nbsp;De ckristen-vrienden moesten volgens kern in deze richting gemobiliseerd worden ®.

Drie jalren later begon ziek eenige verandering-im-Heldrmgs ge-dacktenwereld af te teekenen. In zijn ,.Politieke Beschouwingen van October 1856 verzoende kij ziek eenigszins met de gemengdenbsp;sckool. Allereerst begon bij met uit te spreken, dat kij zeer sterknbsp;voor de gesckeiden sckool was, maar door de coalitie van denbsp;Roomseken met de liberalen was naar zijn meening de tijd daar-^ Heldring aan Koenen, 10 December 1840.

^ Deze armenwet bedoelde de vrijheid der Diaconie aan banden te leggen. ^ Heldring aan Beets, 2 April i833-^ Heldring aan Groen, 18 April 1833.

® Heldring aan Groen, 4 Juli 1833.

® Heldring aan Groen, 10 October 1833.

-ocr page 322-

294

Het onderwijsvraagstuk

toe nog niet gekomen. Men moest niet ket ideale, onbereikbare verwachten, maar uitzien naar een gezonde, bruikbare wet, dienbsp;van lieverlede de natie bracbt naar de school die vrij was, zoodatnbsp;bet verlangen naar gescheiden Protestantscbe, Roomscbe ennbsp;Joodscbe scholen vervuld werd Wanneer Heldring met ,,denbsp;vrije school” de gedachte aan de christelijke staatsschool in zijnnbsp;beschouwingen bezig was los te laten, valt een verandering tennbsp;goede in zijn opvattingen te constateeren. Van der Brugghennbsp;zou die gezonde wet brengen zonder er verantwoordelijk voor tenbsp;zijn, dat men er schandelijk misbruik van zou maken. Zijn wetnbsp;zou inderdaad eenmaal het verlangen naar vrije, gescheidennbsp;Protestantscbe en Roomscbe scholen bevredigen. Uit een briefnbsp;aan Singendonck blijkt intusschen eveneens, dat Heldring bezignbsp;, was in zijn gedachtenwereld een wijziging te ondergaan. Nanbsp;verzocht te hebben zijn hartelijke groeten aan Van der Brugghennbsp;over te brengen, schreef hij, dat niet het ideale wettische, maarnbsp;wat in de realiteit mogelijk was, als het beste kon worden aan-' gemerkt In dien geest schreef hij enkele weken later weer aannbsp;Singendonck. De verandering wordt echter bij Heldring bewuster.nbsp;Nu hij eenmaal tegen het wettische, politieke element gekozennbsp;heeft, meent hij het ook zoo krachtig mogelijk te moeten overvleugelen. Onder de gegeven omstandigheden moest naar de bestenbsp;oplossing gezocht worden. De minderheid kon haar meening nietnbsp;aan de meerderheid opdringen. De groote steden waren bijnanbsp;alle in de Thorbeckiaansche richting brutaal georganiseerdnbsp;Nog vóór het jaar 1856 ten einde liep schreef hij wederom aannbsp;Singendonck, dat hij niemand kwalijk nam, wanneer hij in dezennbsp;tijd van opinie veranderde. Het liefst voelde hij zich thuis bijnbsp;de bede van Psalm 25, waarin de Psalmist om voorlichting vroegnbsp;voor den weg, dien hij gaan moest Deze verklaring van Heldring verdient in het geding gebracht te worden bij het oordeelnbsp;van H. H. Kemink, die aan Groen schreef, dat Heldring zoo ge-makkelijk van inzicht veranderde ^. Diens verklaring aan Singen-

1 nbsp;nbsp;nbsp;O. G. Heldring, Politieke beschouwingen, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang XI, pag. 515-

2 nbsp;nbsp;nbsp;Heldring aan Singendonck, 17 October 1836.

^ Heldring aan Singendonck, 6 November 1836.

^ Heldring aan Singendonck, 25 December 1836.

® H. H. Kemink aan Groen, 3 December 1836, iq: G. Groen van Prin-sterer, Hoe de onderwijswet van 1857 tot stand kwam, Amsterdam, 1876, pag, 111.

-ocr page 323-

295

Heldring als mensch - Zijn levenseinde

donck werpt daarop tocK ook wel een ander licKt! In zijn brief aan Singendonck scKreef Heldring verder, dat bij bet begrijpennbsp;kon, dat minister Van der Bruggben vooralsnog de oogen gevestigd bield op de christelijke gemengde scKooI. Juist dat woordnbsp;,,vooralsnog moeten wij ter beoordeeling van Van der Bruggbennbsp;goed vast bouden. De weg naar de vrije cbristelijke school in zijnnbsp;eigen geest bield Van der Bruggben open, al moest bij door denbsp;tijdsomstandigheden op een cbristelijke gemengde school de oogennbsp;vestigen. Heldring aarzelde niet te verklaren, dat bet christendomnbsp;op de cbristelijke gemengde school hem slechts aan een zeepbelnbsp;deed denken. Juist in die dagen bad bij de laatste band gelegdnbsp;aan een boek, waarin bij de wedergeboorte ten leven van eennbsp;dorp bad beschreven, waarbij bij geheel van de groote beteekenisnbsp;van den Bijbel was uitgegaan Voor hem was er maar éénnbsp;opvoeding mogelijk, en wel, die in den Bijbel baar uitgangspuntnbsp;vond. In de ,,politieke beschouwingen” van December 1856 verklaarde bij zich dan ook persoonlijk voor de gescheiden scholen,nbsp;maar bij verzuimde niet er uitdrukkelijk bij te schrijven, dat bij uitnbsp;beginsel volkomen ministerieel was Dan volgt in den brief aannbsp;Singendonck al spoedig één van de helderste blikken van Heldring op de onderwijskwestie zijner dagen. Zijns inziens was betnbsp;regeeren bij de bestaande constitutie onmogelijk geworden. Hetnbsp;betere moest aan bet slechtere opgeofferd worden, zoolang dezenbsp;grondwet bestond. Van der Bruggben bad met de harde werkelijkheid te rekenen, dat bij de cbristelijke openbare school nietnbsp;christelijker kon maken dan de grondwet toeliet. Hij doorzagnbsp;de status quo zoo goed als bijkans geen ander. Maar bij troosttenbsp;zich, dat, wanneer de oogen der natie open gingen, de weg voornbsp;bet wezenlijk christelijk onderwijs gebaand was.

Wij zagen reeds, dat de passage in de schoolwet van Van der Bruggben over ,,de cbristelijke deugden ’ heel wat te doen brachtnbsp;in bet kamp der cbristen-vrienden. De critiek was bijna door-loopend afkeurend. Heldring maakte daarop een uitzondering,nbsp;getuige zijn politieke beschouwingen in bet voorjaar van 1857.nbsp;Hij doorzag, dat er in Nederland nog veel wakker geroepen moestnbsp;worden ten gunste van bet christelijk onderwijs. Van den strijd

^ Dit boek hébben wij te Zetten in manuscript teruggevonden. Men vraagt zich af. waarom het niet werd uitgegeven. Het was het stellig waard.

2 O. G. Heldring, Politieke beschouwingen, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang XI. pag. 467.

-ocr page 324-

agó

Het onderwijsvraagstuk

vervvacktte Kij meer dan van de overwinning. Er zouden naar zijn verwachting behoeften ontstaan, die weg en baan zoudennbsp;weten te vinden, ooh daar waar niemand er aan dacht. Zijnsnbsp;inziens was de wet in zooverre christelijk als de Protestantschenbsp;natie van 1837 christelijk was. Zijn lof voor de wet was gering,nbsp;grensde zelfs aan satyre, maar van de regeering kon hij geennbsp;andere wet verwachten. Met vreugde gaf hij in het verdere verloop van zijn beschouwingen het woord aan Singendonck, dienbsp;vnet groote kennis van zaken een verdediging van het ontwerpnbsp;gaf en de facultatieve school-splitsing bestreed. Het was aannbsp;Singendonck toevertrouwd er kalm maar beslist op te wijzen,nbsp;dat door den koning slechts een mogelijke taak op de schoudersnbsp;der regeering gelegd kon zijn. Niet in het genoegdoen aan denbsp;wenschen van het petitionnement, maar in het geven van eennbsp;practische oplossing van het zeer veelzijdige onderwijs-vraagstuknbsp;lag haar opdracht. De grondwettige scheiding van kerk en staatnbsp;maakte christelijke staatshoofden in den geest van Groen onmogelijk. Op welk gevaarlijk terrein zou de staat zich bewegen,nbsp;wanneer hij geroepen werd den inhoud van het woord christelijknbsp;vast te stellen I Deed het kerkelijk verschil tusschen gescheidenennbsp;en niet-gescheidenen op sommige plaatsen niet reeds de behoeftenbsp;aan afzonderlijke bijzondere scholen ontstaan? De staat had hetnbsp;christendom als grondslag der beschaving en zedelijkheid vannbsp;een christelijk volk te erkennen. Daarom was hij verplicht hetnbsp;schoolwezen van dit levenwekkend element niet te herooven,nbsp;maar verder ging zijn bevoegdheid niet. Want hij was geennbsp;christelijke staat. Hij had niet te bepalen, wat het christendomnbsp;in en voor de school zou wezen.

Na deze uiteenzettingen van zijn vriend Singendonck besloot Heldring zijn beschouwingen door het ministerie op te wekkennbsp;zonder de minste toegeeflijkheid iederen aanval, van welke zijdenbsp;die ook kwam, op het hoofdbeginsel van de wet moedig af tenbsp;slaan. Alles moest voortaan in het werk gesteld worden om tenbsp;komen tot die Protestantsche ware unie, waardoor het mogelijknbsp;werd één ware christelijke, Protestantsche volksschool te hebben,nbsp;die met de kerk één weg insloeg: de opvoeding der gemeentenbsp;Met dit woord sprak Heldring, onder den indruk van de in hetnbsp;vorig hoofdstuk besproken Unie-heweging zichzelf tegen. Hier

^ O. G. Heldring, Politieke beschouwingen, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang XI, pag. 748—761.

-ocr page 325-

297

Heldring als mensch - Zijn levenseinde

derailleerde kij, of liever kier pkantaseerde kij. Nu zag kij weer te veel mogelijkkeden in de wet van Van der Bruggken, die dezenbsp;zelf stellig niet zag. Maar lang zou die Utrecktscke Unie-roesnbsp;niet duren.

Zijn laatste politieke kesckouwingen met de uiteenzetting van Singendonck joegen inmiddels zeer veel stof op. Maar Heldringnbsp;kwam keslist niet op zijn steun aan Van der Bruggken terug.nbsp;Integendeel, kij sckreef aan zijn vriend, dat ket nu zaak was,nbsp;pal te staan. Samen stonden zij in de critiek, want meer dannbsp;konderd akonné’s kadden ,,De Vereeniging” opgezegd. Met klemnbsp;adviseerde kij Van der Bruggken ,,om de goedkeid en trouwnbsp;jegens ziek zelven te kekken om alle loon van weemoed te latennbsp;varen” Dit was voor dezen minister moeilijk ten uitvoer tenbsp;krengen. Zijn wet werd aangenomen, maar zijn goede kedoe-lingen werden zoo weinig verstaan, dat kij daarna aftrad. Denbsp;weemoed zou kern voortaan vergezellen. Maar Heldring zou daarnbsp;evenmin als Beets de sckuld van dragen.

HELDRINGS HOUDING NA 1837 Versckillende korte artikelen in ,,De Vereeniging, Ckristelijkenbsp;Stemmen” stellen ons in staat Heldrings kouding na ket aannemen van de sckoolwet van Van der Bruggken vast te stellen.nbsp;Daarbij maken wij ook dankbaar van bewaard gebleven correspondentie gebruik.

Aanstonds valt op, dat kij daarom vrede met de wet kad, omdat zij vrijkeid gaf om sckolen te stickten. Want van een ckristelijkenbsp;staatssckool verwacktte kij niets. W^at al te sekerp liet kij zieknbsp;daarover uit door op te merken, dat daar sleckts verwarde koofdennbsp;naar vroegen Naar zijn overtuiging, die kij tot aan ket eindnbsp;van zijn leven beeft vastgekouden, lag ket op den weg van denbsp;kerk ziek met ket godsdienstig onderwijs van de kinderen te bemoeien. Onderwijs en opvoeding moesten in ckristelijken zinnbsp;band aan band gaan. Sleckts de kerk kon daartoe den juistennbsp;weg banen. Wanneer de staat ziek op dat terrein begaf, gebeurden er ongelukken. Tijdens de kekandeling van de onderwijswet in de Kamer was kij in Pfalzdorf, waar ket ckristelijknbsp;godsdienstig onderwijs, zooals in gekeel Pruisen, bij de wet ge-

1 nbsp;nbsp;nbsp;P. Smit, Minister Van der Bruggken, pag. 162.

2 nbsp;nbsp;nbsp;O. G. Heldring, De christen werkman, in: De Vereeniging, Christelijkenbsp;Stemmen, jaargang XIII, pag. 38.

-ocr page 326-

agS

Het onderwijsvraagstuk

regeld was. De CatecKismus werd precies overhoord als de andere lessen. Moeilijk was toch aan te nemen, dat deze methode heilzaam kon werken. Voor de kerk was hier een roeping weggelegd.nbsp;AI leefde hij wel al te optimistisch in de hoop, dat de kerk binnennbsp;tien jaren blijk zou geven deze roeping grondig te verstaan doornbsp;overal vrije, kerkelijke scholen op te richten hij moest tochnbsp;vooralsnog constateeren, dat de wensch naar christelijk onderwijsnbsp;in Nederland miniem was. Zijn beide vijanden, humanisme ennbsp;spiritualisme, waarmee hij het, zooals wij reeds eerder zagen,nbsp;meermalen te kwaad had, waren ook daarvan de oorzaak. Voornbsp;velen bestond hun christendom in het nuttig lid der maatschappijnbsp;zijn, terwijl de rechtzinnige Veluwe tevreden was, als des Zondagsnbsp;zoowel uitverkiezing als s menschen onmacht op den voorgrondnbsp;werden gesteld Nog in 1865 moest Heldring in een brief aannbsp;De Liefde dezelfde klachten doen booten. Het meest hinderdenbsp;hem in dit schrijven de fanatieke dolingen van het verkiezings-begrip, die zich in de hoogste lijdelijkheid openhaarden Rekening houdend met het feit, dat de kerk nog niet aanstonds vollenbsp;activiteit zou gaan ontplooien door het oprichten van vrijenbsp;kerkelijke scholen, adviseerde Heldring in 1858 zooveel mogelijknbsp;gebruik te maken van de bij de wet gegeven mogelijkheid buitennbsp;de officieele uren godsdienstonderwijs op de openbare scholen tenbsp;geven. Daar er s morgens van negen tot twaalf uur en s middagsnbsp;van twee tot vier uur les gegeven werd, kon naar het oordeel vannbsp;Heldring zeer geschikt een extra uur officieus aan de roosternbsp;worden toegevoegd, dat in vele gevallen zeer geschikt tegen eennbsp;billijke vergoeding door den onderwijzer der betrokken kinderennbsp;gegeven kon worden. Uit ervaring van vele jaren wist Heldring,nbsp;dat het langs dezen weg mogelijk was van een openbare schoolnbsp;toch een christelijke school te maken. Voor het geval dat de onderwijzer onwillig of ongeschikt mocht zijn dit extra uur te geven,nbsp;deed men goed door om te zien naar een ander bevoegd onderwijzer, of naar een geschikt godsdienstonderwijzer In dit ver-

1 nbsp;nbsp;nbsp;O. G. Heldring, Nog iets over de schoolwet, in: De Yereeniging,nbsp;Christelijke Stemmen, jaargang XII, pag. IQO—19a.

2 nbsp;nbsp;nbsp;O. G. Heldring, De wensch naar Christelijk onderwijs, in: De Ver-eeniging. Christelijke Stemmen, jaargang XIV. pag. 585—587.

® Heldring aan De Liefde, niet gedateerd, doch na de opening der Normaalschool.

O. G. Heldring, De Schoolwet, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang XII, pag. 329—533.

-ocr page 327-

299

Heldring als mensch - Zijn levenseinde

band moet men dan ook Heldrings poging op de algemeene vergadering van de Nederlandscbe ProtestantscKe Unie van 24 Juni 1858 te Utrecbt zien om de kerk wat actiever te maken in hetnbsp;belang van het onderwijs. Volgens hem moesten, om voorloopignbsp;uit de impasse te komen, godsdienstonderwijzers door de predikanten worden opgeleid om na het behalen van de acte op denbsp;scholen les te kunnen geven in de uren, die de wet beschikbaarnbsp;stelde. Zoo zou het mogelijk zijn vier tot vijf uur per week onderwijs te geven in Bijbellezen, Bijbelsche geschiedenis, Algemeene,nbsp;Vaderlandsche en Kerkgeschiedenis en in vierstemmig koraalgezang. Op deze wijze hoopte Heldring de leerlingen der openbare school voor ontkerstening te bewaren Al moeten wij Vannbsp;Otterloo ^ voor een deel gelijk geven, die het zoowel uit eennbsp;praetisch als uit een paedagogisch oogpunt ongewenscht vondnbsp;om geregeld beslag op het zesde uur te leggen zoo neemt ditnbsp;toch niet weg, dat wij van meening zijn, dat er in den doornbsp;Heldring aangegeven weg toch stellig ook wel wat goeds tenbsp;vinden zou geweest zijn. Op menige openbare school zou laternbsp;door personen, die daartoe door den kerkeraad der Nederlandschnbsp;Hervormde gemeente ter plaatse waren aangewezen, alleszins tenbsp;waardeeren evangeliseerend werk verricht worden. Van dernbsp;Brugghen had zelf ook na de aanneming van zijn wet van denbsp;kerk verwacht, dat zij met getrouwheid zou doen, wat haar handnbsp;vond om te doen. Toen hij daarin teleurgesteld werd, schreef hijnbsp;in April i860 zijn ,,Open brief aan de bestuurders en leden vannbsp;de Hervormde Kerk” waarin hij met kracht aandrong op denbsp;stichting van Bijbel- en Zondagscholen. Maar zijn stem was alsnbsp;die van een roepende in de woestijn De kerk verstond haarnbsp;roeping helaas niet. En toch moest volgens Heldring van die zijdenbsp;ook het bijzonder onderwijs ter hand genomen worden. Wantnbsp;voor bijzondere scholen, die niet van de kerk uitgingen, was hijnbsp;huiverig. Terwijl in de scholen van het Nut van het algemeennbsp;alle positief christelijk onderwijs ontbrak, liepen de niet-kerkelijke,

^ D. Langendijk, De schoolstrijd, pag. 51.

2 Micliiel Derk van Otterloo. 1810—1870. onderhield als hootdonder-wijzer van de openbare school te Valburg vanaf 1854 een onafgebroken correspondentie met Groen over bet onderwijsvraagstuk.

® M. D. Otterloo, Nieuwe bijdragen ter toelichting van de schoolkwestie, Amsterdam 1876, pag. 48.

^ D. Langendijk. De schoolstrijd, pag. 51.

-ocr page 328-

500

Het onderwijsvraagstuk

vrije, cLristelijlce sckolen gevaar een sectarisck karakter te gaan dragen, waar het gevaar van een nee plus ultra van christelijkheid allerminst denkbeeldig was. Vijand als Heldring was vannbsp;dat treurig sectarisme, dat in zelfverheerlijking steeds het oudenbsp;liedje zong ,,wij zijn de christenen en de anderen vormen denbsp;onwetende schare”, wenschte hij de christelijke school zeer bepaald van de kerk te zien uitgaan. De vrije school kon met allenbsp;wind der geïmproviseerde leer aan iemand van echt gereformeerdenbsp;beginselen niet geven, wat van een christelijke school verwachtnbsp;mocht worden, die van de kerk uitging. Daar het wezenlijk karakter der Nederlandsch Hervormde kerk volgens Heldring in ennbsp;rondom den Heidelbergschen Catechismus te vinden was, ver-' wachtte Heldring, dat aan dat leerboek op de bijzondere, kerke-lijke scholen ook grondig aandacht werd geschonken. Slechts aannbsp;de vrije kerkelijke school kon Heldring zijn volle goedkeuringnbsp;geven Uit een brief van Heldring aan Groen blijkt duidelijk,nbsp;dat Heldrings blik eigenlijk steeds op de kerkelijke school gerichtnbsp;is geweest. Letterlijk schreef hij: ,,Ik heb te veel mijn solitairenbsp;positie verlaten, toen ik mij in de staats-christelijke, facultatiefnbsp;gescheiden school overplaatste. Ik verliet toen het standpunt, datnbsp;ik persoonlijk heb ingenomen. Het is dat der kerkelijke schoolnbsp;Zooals wij reeds zagen, heeft Heldring tot aan zijn heengaannbsp;aan dat standpunt vastgehouden. In 1866 schreef hij aan Groen,nbsp;dat hij in correspondentie was getreden met alle Classicale Besturen der vaderlandsche kerk, met vriendelijk verzoek hem medenbsp;te deelen, wat er in hun ressort nog bestond aan kosterij-goederen.nbsp;De inkomsten daarvan wilde hij mede gebruikt zien voor het aanstellen van onderwijzers, die aan het hoofd van kerkelijke scholennbsp;dienden te komen staan In 1868 schreef hij in zijn tijdschrift:nbsp;,,Wij willen kerkelijke scholen, waartoe de staat het zijne bijdraagt, zoodat hij vindt, dat de school voldoet aan de vereischtennbsp;van goed onderwijs En in 1872 schreef hij wederom aannbsp;Groen: ,,Mijn hoofdartikel is en blijft, hoe de school aan de kerknbsp;verbonden moet worden. Daarheen moet voortaan mijns inziens

^ O. G. Helfiring, Ons kerkelijk standpunt in betrekking tot de school, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang XIII, pag. 508—514.nbsp;^ Heldring aan Groen, 9 November 1858.

^ Heldring aan Groen, 25 Januari 1866.

^ O. G. Heldring, Een reis naar Bremen en Berlijn, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang XXIII, pag. 108—115.

-ocr page 329-

30 (

Heldring als niensch - Zijn levenseinde

alles leiden. De kerk is het grootste zedelijk lichaam” Opvoeding en onderwijs konden nergens zoo goed hand aan hand gaan dan op de kerkelijke school.

HELDRING EN CHRISTELIJK NATIONAAL SCHOOLONDERWIJS

AI was Heldring dus, zooals wij zagen, een warm voorstander van de christelijke school, die van de kerk uitging, hij was tochnbsp;ruim genoeg van opvatting om ook van harte zijn steun te ver-leenen aan bijzondere christelijke scholen, die niet direct van denbsp;kerk uitgingen. Een artikel van de hand van den bekwamennbsp;Israëlitischen rechtsgeleerde De Pinto over ,,De openbare schoolnbsp;en de Bijbelsche geschiedenis’ ^ deed hem zijn huivering voornbsp;vrije, christelijke scholen opzij zetten. De nood was hem zondernbsp;meer opgelegd om deze mede in het leven te roepen. In bedoeldnbsp;artikel sneed De Pinto de cardinale vraag aan, of de Bijbel en denbsp;Bijbelsche geschiedenissen op de openbare school konden wordennbsp;gebruikt, of als contrabande moesten worden afgewezen. De Pintonbsp;aarzelde niet het pleit voor de laatste opvatting te voeren, daarnbsp;Israëlitische kinderen toch zeker in hun godsdienstige overtuigingnbsp;gekwetst werden, wanneer de Bijbelsche geschiedenis, en vooralnbsp;die van het Nieuwe Testament, deel uit mocht maken van denbsp;leerstof. Zelfs het Oude Testament moest bezwaren opleveren,nbsp;daar toch de Protestantsche onderwijzer geheel anders tegenovernbsp;deze stof stond dan zijn Joodsche collega. Dit artikel hielp Heldring om de wet van Van der Brugghen meer dan voorheen tenbsp;zien in het licht van de bedoeling van den ontwerper, die werkelijknbsp;christelijk onderwijs voor de bijzondere christelijke school resernbsp;veeren wilde.

Op de presentielijst van de vergadering, die 50 October i860 in het \Vapen van Amsterdam op het Rusland in de hoofdstadnbsp;gehouden werd om tot de voorloopjge oprichting van de Ver-eeniging voor Christelijk Nationaal Schoolonclerwijs te komen,nbsp;was dan ook de naam van Heldring te lezen. Weliswaar braknbsp;hij ook toen een lans voor oprichting van kerkelijke scholen opnbsp;^ Heldring aan Groen, ai Mei 187a.

2 Vgl. A. de Pinto, De openbare school en de, Bijbelsche geschiedenis, in: Bijdragen tot de kennis van het Staats-, Provinciaal- en Gemeente-bestuur in Nederland, deel IV, Rotterdam, i860, pag. 547—33a.

-ocr page 330-

502

Het onderwijsvraagstuk

reformatoriscken grondslag, maar toen Groen in zijn repliek aan zijn adres vroeg, of kij ziek met de koofdgedackten van ketnbsp;concept-reglement vereenigen kon, antwoordde kij tock ,,onvoorwaardelijk” Stellig kad Heldring geen spijt van deze kouding,nbsp;daar Groen kern vier dagen later sekreef, dat ket doel was allesnbsp;zooveel mogelijk op kerkdijken grondslag te kouwen Totnbsp;vreugde van Groen was Heldring ook present op de vergaderingnbsp;van 23 April 1861, die de definitieve constitueering der ver-eeniging met zidi mede zou brengen. De opening van de bijeenkomst was kern daarbij toevertrouwd Groen was daarom zoonbsp;op de aanwezigheid van Heldring gesteld, omdat kij in kernnbsp;een welkome trait d’union vond tusseken ken, die in 1857 in verband met de onderwijswet tegenover elkaar gestaan kaddennbsp;Heldring kad tot zijn leedwezen leeren zien, welke misbruikennbsp;van de wet Van der Bruggken gemaakt werden. Groen moestnbsp;kij gelijk geven, dat onder de gegeven omstandigheden met krachtnbsp;geëisekt moest worden, dat de openbare school volstrekt neutraalnbsp;bleef, daar ket niet aanging, dat christenen van den nieuwennbsp;stempel overal in den lande kun ongeloof en twijfeling gingennbsp;verspreiden Hij begreep, dat de nieuwe vereeniging, wier bekwame secretaris Nicolaas Mattkeüs Feringa in 1849 op zijnnbsp;advies aan een bijzondere school te Amsterdam als koofdonder-wijzer was verbonden in ket belang van werkelijk, ckris telijknbsp;onderwijs recht kad op zijn volle medewerking. Een en andermaal sekreef kij in zijn maandblad over ket Christelijk nationaalnbsp;onderwijs, waarbij kij wees op ket onrecht, dat ket bijzondernbsp;onderwijs werd aangedaan door de onedele concurrentie van denbsp;openbare staatsschool, waarover ket gezond verstand nooit eennbsp;goed woord kon spreken Onder meer dacht kij aan ket kosteloos schoolonderwijs op vele openbare scholen en aan de verplichting, dat aan de bijzondere scholen steeds een koofdonder-

^ D. Langedijk, De geboorte van de Vereeniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs, in: De Vereeniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs, i860—1953, Wageningen 1953, pag. 64.

2 Groen aan Heldring, 3 November i860.

^ D. Langedijk, t.a.p., pag. 83.

^ Groen aan Heldring, 1 April 1861.

® Groen aan Heldring, 2Q Mei 1861.

® J. C. Rullman, Onze voortrekkers, Delft 1952, pag. 162.

Vgl. O. G. Heldring, Het Christelijk nationaal onderwijs, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang XX, pag. 630—631.

-ocr page 331-

305

Heldring als mensch - Zijn levenseinde

wijzer verbonden moest zijn, terwijl dit op de kleine openbare scKoIen niet bet geval was Een andermaal voelde bij zicb gedrongen tegen bet woord christelijke deugden te protesteeren,nbsp;omdat daardoor de wet de grootste vijandin van bet Christelijknbsp;nationaal onderwijs was geworden Reeds in 1862 zag Heldring,nbsp;dat, als op de openbare school ethiek van dogmatiek gescheidennbsp;werd, slechts van natuurlijke godsdienst overbleef, die ten slottenbsp;tegenover het christendom vijandig kwam te staan Toen Beetsnbsp;zich dan ook op de vergadering van ,,Christelijk Nationaal vannbsp;19 Mei 1869 schrap zette t egen het voorstel van Groen omnbsp;stappen te doen, dat het woord ,,christelijke deugden” uit de wetnbsp;van 1857 zou worden geschrapt, door deze poging misdadig tenbsp;noemen, ging Heldring, afgezien van het feit, dat hij het optreden van Dr Kuyper, die de heerschende staatsidee satanischnbsp;had genoemd, ook ongepast vond, daar in het geheel niet meenbsp;accoord, daar hij het alleszins billijk achtte, wanneer men eennbsp;wetsartikel, waarvan misbruik werd gemaakt, eerlijk en opennbsp;bestreed Met vreugde is hij nog een reeks van jaren van dennbsp;groei van ,,Christelijk Nationaal” getuige geweest, terwijl zijnnbsp;profetie, dat deze vereeniging eenmaal een der heerlijkste overwinningen ten deel zou vallen, volkomen in vervulling is gegaannbsp;In de geschiedenis van den schoolstrijd heeft Heldring zijn eigennbsp;plaats ingenomen, waardoor het ook begrijpelijk is, dat zijn naamnbsp;aan één der Haagsche bijzondere scholen verbonden blijft.

HELDRING EN HET HOOGER ONDERWIJS Thans vraagt nog Heldrings houding ten opzichte van het Hoogernbsp;onderwijs enkele oogenblikken onze aandacht. Wij doen goednbsp;door daarbij uit te gaan van een brief, dien Heldring, na de vergadering, die i8 Augustus 1848 in het belang van het herstel dernbsp;vaderlandsche kerk plaats vond, aan Da Costa schreef. Terwillenbsp;van het belang der zaak veroorloven wij ons daaruit enkele uitgebreide citaten.

^ Vgl. O. G. Heldring, Concurrentie der staatsschool met de vrije school, in; De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang XXIII, pag. 669—672.nbsp;^ Vgl. O. G. Heldring, Het Christelijk nationaal onderwijs, in: Denbsp;Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang XXII, pag. 236—250.

^ Vgl. O. G. Heldring, 6de jaarverslag van Talitha-kumi, 1682.

^ Heldring aan Groen, 21 Mei 1872.

® O. G. Heldring, Reis naar Londen, pag. 64.

-ocr page 332-

304

Het onderwijsvraagstuk

„Toen wij in de laatst verloopen week op den snelvliegenden spoorwagen aan onze gedacKten in levendig gesprek den vrijennbsp;loop gaven, wenscKte gij, dat ik over één onderwerp mijn pennbsp;zou opvatten en u een brief scbrijven. Wij spraken n.1. over denbsp;verhouding van onze academie tot onze Gereformeerde kerk. Hetnbsp;liefst zou ik de door u en velen met u uitgesproken wenscK, dienbsp;kerk ook op onze academie wettig gerepresenteerd te zien, aldusnbsp;willen formuleeren: Laten wij deze wettige representatie zoowelnbsp;in de literaire, wijsgeerige, als godgeleerde wetenschappen trachten te bereiken op onze universiteiten. Of laten wij een vrijenbsp;academie (lees vrij seminarium) oprichten, waarvan voorbeeldennbsp;te vinden zijn in de Luthersche, Remonstrantsche en Doopsgezinde seminariën.

Het lijkt mij goed, dat de tienduizenden, die thans belang stellen in het behoud onzer Gereformeerde kerk, zich vereenigen en eennbsp;termijn vaststellen, binnen welke de zaak aan onze Hoogescholennbsp;geregeld moet zijn. Is die termijn verstreken, dan moeten zij overgaan tot het oprichten van een vrije academie (lees vrij seminarie),nbsp;waar een volledig onderwijs gegeven zal worden in alle wetenschap, die tot het gansche gebied der godgeleerde vakken behoort.nbsp;Ik heb er niets op tegen, dat de staat hoogescholen voor allenbsp;wetenschappen en dus ook voor de godgeleerde vakken vanuitnbsp;zijn standpunt handhaaft, maar ik heb bezwaar dat de kerk, dienbsp;de draagster is van groote waarheden en die in ons land nognbsp;haar aanzien bezit, die academiën niet de hare mag noemen.nbsp;Wel verre, dat deze academiën de groote waarheden, op Godsnbsp;Woord gegrond, handhaven, volgen zij reeds thans voor een goednbsp;deel een richting, die de slooping onzer geheele kerk beoogt, janbsp;reeds volbracht heeft, voorzoover haar macht zich daartoe uitstrekt.nbsp;Ik zou nooit begeeren, dat eenig geweten om onzentwil geweldnbsp;aangedaan werd. Ik acht niets treuriger dan de vrije waarheid aannbsp;banden te leggen. Ik heet elk streven naar waarheid, zoo het uitnbsp;een oprecht gemoed voortkomt, welkom. Het is mij dierbaar. Wantnbsp;het herinnert mij aan mijn eigen levensweg. Aan den strijd, diennbsp;ik streed. Maar ik begeer, evenals duizenden met mij, dat hetnbsp;wetenschappelijk standpunt van de door ons erkende christelijkenbsp;waarheid, in het Woord Gods gevonden en in onze kerk opgenomen, gehandhaafd wordt en dat daartoe, of aan onze Hoogescholen een geheel bijzonder, christelijk, gereformeerd onderwijsnbsp;in elk vak, dat de Godgeleerde noodig heeft, zal gegeven worden,

-ocr page 333-

305

Heldring als mensch - Zijn levenseinde

of dat wij er toe overgaan zoodanige mannen uit ons midden te benoemen en te bezoldigen, die dit onderwijs geven. Zoudennbsp;wij niet twee literatoren, één wijsgeer en twee godgeleerden innbsp;ons land kunnen vinden, die bereid zijn om deze taak op zicbnbsp;te nemen? Zou bet een zoo moeilijke zaak zijn voor ieder jaarlijks bet inkomen van ƒ 3.000.»— te vinden? Zouden vijftienduizend gulden de krachten onzer kerk te boven gaan? Gij glimlacht? Verre van daar, zegt gij. Hoevele duizenden brachten wijnbsp;reeds bij elkander in de laatste jaren tot uitbreiding van betnbsp;Koninkrijk Gods! Leed iemand onzer daaronder? Verloren wijnbsp;iets? Zouden de tienduizenden, die de leer des kruises in onzenbsp;kerk toegedaan zijn. Kier, waar bet alles geldt, ten achter blijven?nbsp;Gewis niet! Doch genoeg, mijn gedachten formuleerde ik zoonbsp;goed ik kon. Nu is het aan u mij te zeggen, of ik dwaal, ofnbsp;goed zie”

Het liefst was Heldring aanstonds tot benoeming van verschillende docenten overgegaan. \Vant hij had zijn mannen daar reeds voor gevonden. In denzelfden brief lezen wij namelijk, datnbsp;hij Da Costa op het oog had voor de exegetische en historischenbsp;vakken, Valeton voor Hebreeuwsch en Oostersche talen, Denbsp;Liefde of Beynen voor de literaire opleiding en Van Toorenen-bergen voor de dogmatiek. Heldrings kijk op deze heeren wasnbsp;zoo vreemd niet, want twee uit hen zouden later werkelijk denbsp;professoren-toga dragen. Wij denken aan Valeton en Vannbsp;Toorenenbergen.

Met Groen correspondeerde Heldring ook over deze zaak. \Vant in een brief van Groen lezen wij: ,,Een vrije academie! Voorzeker, dat ware zeer wenschelijk. Bnimmeïkamp sprak er mijnbsp;dezer dagen over in een aangenaam bezoek, dat ik van hemnbsp;ontving. Laat uwe gedachten ernstig gaan over de wijze, waaropnbsp;men tot verwezenlijking van dezen wensch zou kunnen geraken.nbsp;Mij is dit nog niet duidelijk. Altijd is het goed op de behoeftenbsp;ctaaraan te doen letten

Opmerkelijk is, dat ook Groen van een vrije academie sprak, terwijl toch allereerst door Heldring aan een seminarie voor aanstaande predikanten gedacht werd.

Zooals wij in het vorig hoofdstuk reeds zagen, maakte Heldrings kerkelijk denken in het jaar 1849 een inzinking door, die niet

1 Heldring aan Da Costa, 1848 (zonder nadere dateering).

^ Groen aan Heldring, 19 September 1848.

20

-ocr page 334-

3o6

Het onderwijsvraagstuk

naliet van invloed te zijn op zijn entKousiasme voor een meer kerkelijke opleiding der aanstaande predikanten. Niet zondernbsp;humor schreef hij aan Beets: ,,Een vrije academie? groote gedachte! De jonge moeder heviel ontijdig van een kind. De wiegnbsp;ontbrak. De luiers en de baker ontbraken eveneens. Nochtansnbsp;kwam het wonder terecht. Zoudt gij het er op wagen om zoonbsp;ontijdig een kind geboren te doen worden ’ En ruim veertiennbsp;dagen later schreef hij, eveneens aan Beets: ,,Gij ontvangt vannbsp;Van Eeghen Wichern’s ,,Innere Mission”. O, lees dat kostelijkenbsp;hoek vóór lo October. Het beziele uw hart met hoogere gedachten dan een vrije academie” Dus Beets heeft zich ooknbsp;voor de predikanten-opleiding geïnteresseerd. Vanzelfsprekendnbsp;moest Heldring over zijn verandering van inzicht ook aan Danbsp;Costa schrijven. Dit deed hij dan ook in dienzelfden tijd, waarbijnbsp;hij verklaarde te veel onder den indruk van de vergadering vannbsp;den achttienden Augustus gedacht te hebben Intusschen meenenbsp;men niet, dat Heldring aan de opleiding der aanstaande predikanten verder geen aandacht meer schonk. Het tegendeel is waar.nbsp;Zijn enthousiasme voor een zelfstandige theologische opleidingnbsp;mocht gedoofd zijn, een goede scholing der theologen op reformatorische basis bleef hem ter harte gaan.

Als bewijs daarvoor diene het volgende. Toen hij op zijn collecte-reis voor ,,Steenbeek” ook aan Leiden een bezoek bracht, ontmoette hij bij zijn neef Janssen Professor Schoften, die al spoedig de denkbeelden van zijn collega Opzoomer, te Utrecht, hevignbsp;bestreed. Heldring verklaarde, dat hij er ook verre van was denbsp;denkbeelden van Opzoomer te huldi gen, maar dat hij gaarne zounbsp;zien, dat het theologisch onderwijs aan de academie door privaatdocenten verdubbeld werd. Schoften achtte dit wel een schoonnbsp;denkbeeld, maar vond het spijtig, dat die mannen geen broodnbsp;zouden hebben, waarop Heldring hem er op wees, dat in Duitsch-land toch ook een man als Tholuck te Halle aan een leerstoelnbsp;was geholpen. Na een oogenblik van stilte meende Schoften tochnbsp;op te moeten merken, dat de staat in ieder geval de studentennbsp;de verplichting had op te leggen, bij de bestaande hoogleerarennbsp;college s te loopen om de waarheid te hooren voordragen, zooalsnbsp;de staat wilde, dat deze gedoceerd zou worden. Heldring kon een

^ Heldring aan Beets, 8 September 1849.

^ Heldring aan Beets, 26 September 1849.

® Heldring aan Da Costa, 14 September 1849.

-ocr page 335-

507

Heldring als mensch - Zijn levenseinde

glrmlach niet bedwingen en was van gedachte, dat Opzoomer en Scholten, als t er op aankwam, uit één hout gesneden waren ^.nbsp;Ook op de achtste vergadering der christen-vrienden sneed Heldring de vraag aan, wat er te doen stond om de kerk aan waarborgen te helpen, dat haar toekomstige predikanten in haar eigennbsp;leer werden opgeleid. Wel bleek bij de discussie, dat het eennbsp;schreeuwende anomalie was, dat de theologische studenten tenbsp;Utrecht verplicht waren de voorbereidende college s te loopen bijnbsp;een man die het evangelie in het openbaar voor een wespennest van fabelen had uitgemaakt, maar voor een seminarie voeldenbsp;men niet, daar dit op een ongewenschte scheiding zou uitloopen.nbsp;En privaatdocenten liepen kans spoedig op het vijfde rad aannbsp;den wagen te gaan gelijken. Wel moest op een verandering vannbsp;de verhouding van het academisch onderwijs tot de kerk aangedrongen worden. Algemeen was men van gevoelen, dat de eischnbsp;om het academisch onderwijs in overeenstemming te brengennbsp;met het recht der Hervormde gezindheid, geldend gemaakt moestnbsp;worden Aanstonds springt het in het oog, dat Groen hier zijnnbsp;stempel op de meening der vergadering drukte, door aan de gedachte van een belijdenden staat vast te houden. De oplossingnbsp;van het vraagstuk zou komen, maar op een andere wijze dannbsp;Groen verlangde.

Nog tweemaal heeft Heldring over het academisch, theologisch onderwijs gesproken. In 1858 schreef hij: ,,waar zijn de mannennbsp;der veelzijdige wetenschap, die zichzelven aan den voet van hetnbsp;kruis van Christus scharen om van daar uit hun leerlingen toenbsp;te roepen: ,,Hij is om onze overtredingen verwond”? Arm is hetnbsp;land, Mmar de kraisprediking aan de hoogescholen wordt verdonkerd. Arm is het volk, dat leeraren ontvangen moet, die slechtsnbsp;onderw ezen zijn in alle wetenschap, die de Heilige Schrift schadenbsp;acht om de uitnemende kennis van onzen Heere Jezus’ Ennbsp;in 1863 plaatste hij een artikel in zijn tijdschrift, dat zonder meernbsp;tot titel ,,Ondragelijk ” droeg. Allereerst viel onder dat oordeel,nbsp;dat de staat, die zich van de kerk had losgescheurd, vrijmachtig.

^ Heldring aan Beets, 23 October 1849. ^ C. W. Opzoomer.

® Achtste hijeenhomst der christen-vrienden, in: De Vereeniging, Christelijk Stemmen, jaargang XIII, pag. 311 en vvg.

^ O. G. Heldring, De Hoogescholen, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang XIII, pag. 83—83.

-ocr page 336-

3o8

Het onderwijsvraagstuk

zonder invloed der kerk, alle koogleeraren benoemde, die de jonge theologen tot evangelie-dienaren hadden op te leiden. Voortsnbsp;noemde hij het ondragelijk, dat de staat de theologen aan denbsp;academie veel te veel met wiskunde lastig viel. Zijns inziensnbsp;moest voor de theologen de wiskunde naar het gymnasium verhuizen. Verlangde dan de staat een examen, zoo moest hij vaststellen, hoever de kennis van medicus, theoloog en jurist bovennbsp;het getal ,,pi” moest uitgaan. In de derde plaats wees Heldringnbsp;in dit artikel op den wantoestand, dat gymnasia, waaraan slechtsnbsp;één rector verbonden was, jonge menschen tot de academienbsp;konden bevorderen, terwijl jongeren, die in eigen huis werdennbsp;opgeleid, zich aan een naar verhouding veel te moeilijk toelatingsexamen moesten onderwerpen. Tenslotte wees hij er op,nbsp;dat op de gymnasia niet alleen heidensche schrijvers gelezennbsp;moesten worden, daar men goed deed ook aan de uitmuntendenbsp;kerkvaders aandacht te schenken

Wanneer men zoo van Heldrings wenschen kennis neemt, moet opgemerkt worden, dat zij voor het grootste gedeelte in den loopnbsp;der jaren allen in vervulling gingen. De oplossing van het vraagstuk van de opleiding der predikanten moge niet in den geest vannbsp;Groen gevonden zijn, zij was er niet minder om. De autonomienbsp;der kerk bracht mede, dat zij sinds 1876 haar eigen kerkelijkenbsp;hoogleeraren voor haar aanstaande predikanten benoemen mocht.nbsp;Met andere kerkgenootschappen in ons vaderland werd de Neder-duitsch Hervormde kerk op één lijn gesteld, zoodat zij de kerkelijke opleiding van haar aanstaande evangeliedienaren voor eennbsp;belangrijk deel in eigen hand kan houden. En wanneer de kerknbsp;eenmaal haar belijdend karakter zal hebben teruggekregen, zalnbsp;haar synode ook moeilijk anders kunnen doen dan mannen totnbsp;kerkelijke hoogleeraren benoemen, die de belijdenis der kerk hoognbsp;houden.

HELDRING ALS MENSCH Wanneer wij, na allerlei aspecten in het leven van Heldringnbsp;gezien te hebben, tenslotte nog wat nader met Neerland’s christen-philantroop als mensch kennis willen maken, doen wij t best doornbsp;uit te gaan van een karakterschets, die in het jaar 1855 werdnbsp;opgesteld in verband met Heldrings handschrift, waarmee hij

^ O. G. Heldring, Ondragelijk, in; De Vereeniging, Christelijke Stemmen, jaargang XX, pag. 338—368.

-ocr page 337-

309

Heldring als mensch - Zijn levenseinde

twee woorden (recKtvaardigmaking en Keiligmaking) Kad opge-scKreven. Zij luidt als volgt: „Dit sckrift geeft het bewijs van een fijn, buigzaam en bijzonder werkzaam verstand. De schrijvernbsp;schijnt met een beider hoofd en verbeelding begaafd te zijn, geschikt om kennis te verkrijgen met meer dan gewone gemakkelijkheid en vooral begaafd voor zulke studie, die veronderstellendenbsp;geestvermogens vereiscben. Zijn omgang en zijn gezellige hoedanigheden zijn van een hoogen rang. Hij is van een warm karakter, gereed om de toekomst als zijn eigendom te beschouwen, zeernbsp;genegen om de kansen eener gelukkige uitkomst in de toekomstnbsp;te hoog te stellen; maar in alles de invloed van teleurstellingennbsp;spoedig van zich afwerpende, en gereed in zulke omstandighedennbsp;goed te handelen, waarin men eenige kunst moet toonen omnbsp;,,vrooIijk” te blijven.

Wij gelooven, dat hij orde bezit, maar niet zeer geduldig is. Hij bezit, mag men denken, veel lichamelijke activiteit en vindt genoegen in verandering van tooneelen.

Hij kan zich gemakkelijk schikken met een groote verscheidenheid van karakters en in het algemeen op degenen, waarmee hij omgaat, een tint van zijn eigen gedachten en gevoelens werpen.nbsp;Zijn wil is zeer vast, maar wij moeten hem het recht laten wedervaren, dat hij bijzonder zachtmoedig is, wanneer alles naar zijnnbsp;wensch gaat

Zonder ons in de vraag te verdiepen, hoe het mogelijk is, dat men zooveel in twee woorden vinden kan ter karakteriseering vannbsp;een bepaald persoon, moet ons toch de opmerking van het hart,nbsp;dat deze woorden in vele opzichten juist zijn, wat niet wegneemt,nbsp;dat een enkel woord van commentaar nog zeker op zijn plaats is.nbsp;Heldrings optimisme moet stellig in verband gebracht wordennbsp;met zijn diepe geloofsovertuiging, dat God de diepstgevallenenbsp;tot Zijn kind kan maken, terwijl zijn gave om spoedig teleurstellingen te kunnen overwinnen gezien moet worden in het lichtnbsp;van zijn persoonlijken omgang met den levenden Christus, dienbsp;hem telkens alle krachten schonk, die noodig waren om staandenbsp;te blijven. Zonder twijfel bezat hij orde in zijn leven, getuigenbsp;zijn dagverdeeling, waar hij zich gaarne aan hield. Maar volgensnbsp;zijn eigen verklaring aan Beets behoorde accuratesse al evenmin

^ Deze karakterschets vindt men aan de binnenzijde bevestigd van deel III van Heldrings autobiografische aanteekeningen.

-ocr page 338-

310

Hel onderwijsvraagstuk

als statigKeid tot zijn krachtigste zijden Daar was hij veel te veel man van de groote lijnen voor. Wij denken hier ook aannbsp;de gesprekken, die hij met zijn medewerkers hield, die hij, vriendnbsp;van alles wat aan bondigheid deed denken, meermalen met zijnnbsp;bekend gebleven ,,doch nu genoeg ’ deed beëindigen. Zelf wasnbsp;hij ook zuinig met zijn woorden, wanneer hij voor een of andernbsp;doel het pleit had te voeren. Naar zijn gewoonte sprak hij dannbsp;niet te vlug, maar wel met klem, terwijl iedere zin een gedachtenbsp;doorgaf en zijn opmerkingen door haar juistheid tot ieders verstand en gemoed doordrongen. Na in een zeer korte rede eennbsp;bepaald vraagstuk van alle kanten bekeken te hebben, sprongnbsp;hij met jeugdige vlugheid van het spreekgestoelte, om zich aannbsp;betuigingen van bijval en sympathie, die hem meermalen ten deelnbsp;vielen, zoo spoedig te onttrekken Want Heldring was nu eenmaal geen parade-christen, die uitbundige lof met welbehagennbsp;oogsten kon. Schreef hij niet aan Van der Brugghen in verbandnbsp;met het optreden van een ,.Streber ”, dat eer begeeren alle geloofnbsp;uitsloot? Hier vraagt dan ook de karakterschets noodzakelijknbsp;eenige aanvulling, daar zij nog niet op Heldrings nederigheid,nbsp;ootmoed en zelfverloochening wees. Toen Beets eens van lofnbsp;sprak, schreef Heldring: ,,Lof zal ik niet oogsten, maar ik bidnbsp;dag en nacht slechts niet verloren te gaan ” En na de ontvangstnbsp;van de voor zijn arbeid hoogst welkome ridderorde, waar Beetsnbsp;bij den minister voor gepleit had, schreef Heldring, dat hij persoonlijk t meest genoot van de onderscheiding, die hem, evenalsnbsp;Zacheüs, ten deel was gevallen door de komst van Christus innbsp;zijn leven. Het door Christus gekend te zijn was alles, wat hijnbsp;te wenschen had Dat de een van den ander in zijn dagen zoonbsp;gaarne eer aannam, was voor hem een bewijs, dat zijn tijd armnbsp;aan geloof was. Aan het eind van zijn leven had hij nog hindernbsp;van al de loforaties, die hij eens op een Landbouwkundig congresnbsp;had moeten aanhooren. Aan Koenen schreef hij, dat hij voornbsp;den arbeid zeer ongeschikt was en dat zijn eenige aanbevelingnbsp;^ Heldring aan Beets, a8 Octöber 1837.

2 Zie Amsterdamsóhe Courant, 8 Januari 1881, waarin Heldrings toespraak in ,,Felix meritis” over het weezen-probleem vermeld werd.

® Heldring aan Van der Brugghen, 2 October 1847.

Heldring aan Beets, 8 Maart 1837.

® Heldring aan Beets, 10 Maart 1838.

® O. G. Heldring, Autobiografische aanteekeningen, deel III, pag. 25.

-ocr page 339-

511

Heldring als mensch - Zijn levenseinde

was, dat Kij bij den Heer bekend was ^. En opmerkelijk blijft ook bet antwoord aan Professor Rutgers, die Heldring over zijnnbsp;arbeid te Zetten wilde laten spreken, waarin deze zonder meernbsp;zijn eigen werk tot nul reduceerde, maar over dat van Wicbernnbsp;enthousiast voor den dag kwam. Die eenvoud, die ootmoednbsp;karakteriseert Heldring bet schoonst. Diep bewust als bij zichnbsp;was dagelijks een Middelaar noodig te hebben, genoot bij vannbsp;de allerhoogste eer, die een sterveling te beurt kan vallen, gezantnbsp;te mogen zijn van den gekruisten en opgestanen Heer om vredenbsp;in bet bloed des kruises te verkondigen. Het spreekt vanzelf, datnbsp;een man, die zoo bewust bij genade wilde leven niet gaarne tenbsp;doen bad met menscben, die met zichzelf ingenomen waren. Hoenbsp;verdraagzaam Heldring ook was, zoo kon en wilde bij dezenbsp;karakters niet verdragen, en zeker niet in zijn naaste omgevingnbsp;als zijn medewerkers, want dat zou slechts botsingen gegevennbsp;hebben. Zonder zelfverloochening voor het kruis van Christusnbsp;kon men nu eenmaal geen waar christen zijn, en nooit goedennbsp;arbeid in Gods Koninkrijk verrichten, waar genade het eerste ennbsp;het laatste woord bleef. Die ootmoed is velen voor het persoonlijknbsp;geestelijk leven ten zegen geworden en wekte telkens menscbennbsp;op het werk te Zetten moreel en financieel te steunen. Dat Heldring voor Christus streed heeft aan het eind van zijn levennbsp;niemand meer kunnen en willen betwijfelen. Daarvoor was zijnnbsp;levenswandel te transparant geweest.

Ook het slot van de karakteristiek, waarin gesproken werd over Heldrings sterken wil vraagt nog eenige toelichting. Deze stondnbsp;n.1. in onmiddellijk verband met zijn diepe overtuiging door Godnbsp;tot zijn arbeid geroepen te zijn. Nimmer en nooit behoorde hijnbsp;tot de groote plannenmakers, die de wereld, zooals Mr A. denbsp;Graaf terecht heeft opgemerkt, maar weinig vooruit hebben gebracht en veel verwarringen hebben gesticht “. Gelukkig als hijnbsp;was in het geloof te kunnen handelen, voelde hij zich met onweerstaanbare macht toegerust tot het bereiken van het door Godnbsp;gestelde doel. Het voorwaarts lag te diep in zijn hart om het nietnbsp;altijd te doen hooren. En de talrijke moeilijkheden, die hij op zijnnbsp;weg ontmoette, waren nimmer in staat om hem het halt toe tenbsp;roepen of tot langzamer tempo op te wekken. Wanneer hij een-

^ HeUring aan Koenen, 12 December 1845.

^ A. de Graaf, Verpleging van zieken en, ouden van dagen, Utrecht, 1914, pag. 33.

-ocr page 340-

312

Het onderwijsvraagstuk

maal duidelijk gezien Kad, dat de Heer Kem tot eenigen arbeid riep, getroostte bij zich alle moeilijkheden om met een geringnbsp;offer van zijn arbeid den Heer dank te brengen voor alles, wat bijnbsp;van Hem voor eigen leven bad mogen ontvangen Dat betnbsp;persoonlijk gebed bem daarbij tot grooten steun was, spreektnbsp;vanzelf. Aan Eliëzer denken wij, als bij aan Beets scbrijft, datnbsp;bet wel zeker is, dat bij met een biddend bart staat om te zien,nbsp;of de Heer zijn weg al of niet voorspoedig zal maken. Enkelenbsp;jaren te voren schreef bij aan den zelfden vriend, dat de Heer ennbsp;bet gebed bem alleen staande hielden En schreef bij niet voornbsp;den aanvang van zijn pbilantropiscb werk aan Koenen, dat bijnbsp;bet goed wist zeer nauw acht te moeten geven op den weg, diennbsp;God met bem gaan zou, met ter zijde stelling van de begeertennbsp;van zijn eigen bart Zulke uitspraken stellen toch den eiscbnbsp;om bij Heldrings ijzeren wil iedere gedachte aan eigenzinnigheidnbsp;of koppigheid op een grooten afstand te houden. Hij stond ,,innbsp;s Heeren aanbevolen werk, standvastig, onbeweeglijk, sterk”.nbsp;Als bij dan ook voor een groote zaak in ’s Heeren koninkrijk opnbsp;reis was, hield bij steeds dat ééne doel voor oogen en liet bijnbsp;zich door niemand en niets daarvan afbrengen. Want de lijfspreuk van Joban de Witt ,,Ago quod ago”, d.w.z. wat ik doe,nbsp;doe ik met mijn gebeele belangstelling, was ook de zijne. Duizendnbsp;aambeelden bad bij nu eenmaal in den tijd, dien bij beleefde,

I was

noodig om met duizend hamers bet ijzer te smeden, als bet beet 4

Het kwam Heldring, die zijn leven lang met volle intensiteit zijn werk verrichtte, bijzonder te stade, dat bij over zulk een sterkenbsp;gezondheid mocht beschikken, dat een medicus verklaren moest,nbsp;slechts zelden zulk een goede pols gevoeld te hebben als denbsp;zijne Zelfs als bij op reis was stond bij om vijf of zes uur opnbsp;om de copie voor zijn tijdschrift te verzorgen. En boe groot wasnbsp;zijn dagtaak! Veel te groot! Daardoor werd bij wel eens zieknbsp;van verlangen een enkel uur eens in de avondschemering stil tenbsp;^ Heldring aan Groen, 13 Maart 1848.

2 nbsp;nbsp;nbsp;Heldring aan Beets, 12 Maart 1835 en 20 Februari 1830.

3 nbsp;nbsp;nbsp;Heldring aan Koenen, 9 September 1843.

^ Heldring aan Beets, 9 Maart 1833.

® O. G. Heldring, Kissingen, in: De Vereeniging, Christelijke Stemmen, deel XXI, pag. 326—330.

-ocr page 341-

513

Heldring als mensch - Zijn levenseinde

staan om eens, van alle zorgen ontheven, zijn gedachten te kunnen ordenen. Rust heeft hij te weinig gekend, of het moestnbsp;zijn de rust, die hij genoot, als hij, geheel zondig in eigen oog,nbsp;neerzonk aan de voeten van zijn Meester Maar die rust activeerde hem weer krachtig tot nieuwen arheid, die hem vol vreugdenbsp;vijand deed zijn en hhj ven van het streven van velen van zijnnbsp;tijdgenooten om een zoo gemakkelijk mogelijk leven te leiden.nbsp;Arbeid was ook voor hem nog een laatste herinnering aan hetnbsp;paradijs. Maar de hoog kon niet altijd gespannen blijven, ennbsp;meermalen moest in het buitenland herstel van krachten gezochtnbsp;worden, als na tijden van onvermoeid werken de oververmoeidheid zich kwam melden. Rijke herinnering bewaarde hij aan zijnnbsp;reis naar Zwitserland, waar hij met diepe ontroering op zijn vijf-tigsten verjaardag den Rigi beklom. Aan Freule Dedel schreefnbsp;hij: ,,als ik eens den tijd heb, zal ik u dat overheerlijk tooneelnbsp;van Gods almacht beschrijven. Hij moet wassen, maar ik moetnbsp;minder worden. O, ik wil nog wel eenige jaren minder wordennbsp;en in de liefde tot Christus toenemen.” Zoo stonden ook die reizennbsp;bij Heldring in dienst van zijn Heer. Want als hij zijn vaderlandnbsp;verliet, genoot hij al van de gedachte straks met Gods hulp genezen terug te keeren en zijn arbeid weer voort te zetten. Maarnbsp;hoe waren aan hem buitenlandsche reizen besteed, hetzij ze voornbsp;zijn werk, of voor zijn gezondheid gemaakt werden! Hij, die obser-veeren kon als de beste, genoot als hij boven op één der velenbsp;omnibussen door Londen’s city reed, maar niet minder als hijnbsp;zich in het berglandschap in flora en fauna verdiepte. In Kis-singen in Beieren, waar hij in 1866 na een cholera-epidemie innbsp;Nederland herstel voor zijn gezondheid zocht, zag hij aanstondsnbsp;de Italiaansche bijen, die door zijn gastheer geïmporteerd waren,nbsp;en kocht hij één der nieuwste werken over de bijencultuurnbsp;En ook in eigen vaderland greep hij gaarne de gelegenheid aannbsp;om zijn liefde tot de natuur tot uiting te brengen. Zoo deeldenbsp;de teelt van zijderupsen van den Heer Eyndhoven onder Empenbsp;in zijn volle belangstelling en onderhield hij zijn jeugdliefde voornbsp;bloemen te midden van zijn druksten arbeid nog zoo, dat hij Beetsnbsp;een spanen doos met zelfgekweekte bloemen kon sturen. Ook zijnnbsp;^ Heldring aan Beets, 24 Mei 1830.

2 O. G. Heldring, Uit Kissingen, in: De Vereeniging, Christelijke Stem-men, deel XXI, pag. 384—388.

-ocr page 342-

314

Het onderwijsvraagstuk

bloemen hielpen bem bij zijn arbeid. Want wanneer bij door zijn kort audiëntieverleenen aan medewerkers wel eens oogen-scbijnlijk den indruk bad gegeven, dat bij te weinig aandachtnbsp;schonk aan de moeilijkheden, die te berde werden gebracht,nbsp;bewees hij het tegendeel door onverwachts een ruiker bloemennbsp;met een hartelijk woord aan de betrokken persoon ten geschenkenbsp;te geven.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

Het is ons ook mogelijk er een voorsteliing van te maken, hoe Heldring in den letterlijken zin van het woord tusschen denbsp;paden van zijn inrichtingen zijn weg ging. ,,Wie den werkzamennbsp;man , aldus Johan van t Lindenhout, ,,eens in zijn leven ontmoette zou de herinnering aan zijn beeld niet gemakkelijk vergeten. Dat donkere oog, met die zware wenkbrauwen, die geslotennbsp;mond, die maar weinig sprak, maar immer een woord op zijnnbsp;pas wist te zeggen, dat ietwat gefronste voorhoofd met diepenbsp;groeven, kenteekenen van lijden en strijd, die statige, langzamenbsp;tred, waarmede hij, steeds nadenkende, dagelijks zijn inrichtingennbsp;rondwandelde, zullen nog lang in de verbeelding van zijn velenbsp;vrienden blijven voortbestaan

Het spreekt vanzelf, dat een man als Heldring, die zoo druk bezet met arbeid was, tijd noch lust tot lange visites had. Deze lietennbsp;in zijn bewustzijn altijd een verschrikkelijke leegte achter. Datnbsp;neemt niet weg, dat hij zeer op gezelligheid gesteld was en bijzonder graag in eigen huis of bij vrienden van gedachten wisseldenbsp;over onderwerpen, die hij interessant vond. In den trein, waarinnbsp;hij om ,,het belangrijke gezelschap”, dat hij daar aantrof, metnbsp;voorliefde in de derde klas plaats nam, kocht hij ook gaarne dennbsp;tijd uit om met zijn mede-reiziger^te spreken. Zijn landgenootennbsp;te ontmoeten in allerlei schakeeringen was hem een telkens terug-keerend genoegen. Bijzondere vreugde bracht een kort bezoeknbsp;bij één van zijn vrienden, waarvan wij Beets en Van der Brug-ghen met name moeten noemen. Aardig schreef de laatste eensnbsp;na een bezoek van Heldring op zijn landgoed: ,,Wat hebben wijnbsp;gepraat bij uw tweedaagsch bezoek te Dieden. Gij waart moedenbsp;van vergaderingen, comité s, belangstellende vreemdelingen ennbsp;kwaamt naar dat stille Dieden, uren ver van alle spoorwegen ennbsp;steden. Gij bracbt er uw onvermoeid hoofd mede en een kolossaal

^ Joh. van ’t Lindenihout, O. G. Heldring, in: „Het Oosten”, lo Juli 1876.

-ocr page 343-

3»5

Heldring als mensch - Zijn levenseinde

conversatievermogen, en zoo kebten wij gepraat over alles, van s morgens vroeg tot t avonds Iaat, gepraat onder de statige eiken-boomen, in de breede lanen van bet oude boseb, gepraat binnennbsp;en buiten, zooveel gepraat, dat mij eindelijk bet boofd er vannbsp;draaide, en ik stellig van den stoel zou gepraat zijn, als ik mijnbsp;niet in bet stille studeervertrek wat was gaan verpoozen met lezennbsp;en sebrijven.” En dat er belangrijke onderwerpen werden aangesneden, die aan alle kanten bekeken werden, blijkt uit de mede-deeling, dat onder meer gehandeld werd over de verhoudingnbsp;van orthodox en modern en over de beteekenis van bet Oudenbsp;Testament

Wij zagen voorts reeds, dat Heldring graag in een internationaal gezelschap verkeerde, liefst van christelijke vrienden, als zij maarnbsp;niet van bet type waren, dat in doen en laten aan bet ,,Des Heerennbsp;Tempel zijn wij herinnerde. Want dan moest bij altijd aan eennbsp;lastige Sirokko-wind denken, die allen groei en wasdom in denbsp;samenwerking ten spoedigste vernietigde. Aan Freule Dedelnbsp;schreef bij, dat ware vriendschap slechts daar gevonden werd,nbsp;waar men gemeenschappelijk uit de reebtvaardigmaking door betnbsp;geloof in Christus wilde leven. Hoe graag werd bij door zijnnbsp;vrienden gezien als iemand, die in alles een Middelaar noodignbsp;bad. En als bij zijnerzijds ook zoo 2iijn vrienden mocht benaderen,nbsp;was de weg gebaand om gemeenschappelijk den Heiland grootnbsp;te maken ^. Het spreekt vanzelf, dat zijn vrienden berbaaldelijknbsp;een beroep deden op Heldrings uitgebreide menseb enkennis, dienbsp;bij zich, mede door een omgang met talloos velen, eigen bad gemaakt. Met zijn scherpen blik doorzag bij allen, die tot hemnbsp;kwamen, meestal vrij spoedijL waarbij ^bet hem tot eer strekte,nbsp;dat bij doorgaans weldra bet*oede in ben zag. En afgezien vannbsp;uitzonderingen vergiste bij zich zelden in zijn blik op zijn mede-menseben. Onnoodig te zeggen, boe hem deze gave bijzonder tennbsp;goede kwam bij de keuze van zijn medewerkers. Deze waren nietnbsp;lang op Zetten werkzaam, of zij verkwikten zich aan Heldringsnbsp;gezond en krachtig, godsdienstig leven. Aanstonds viel op, datnbsp;bun directeur nimmer op een vroom praatje of stichtelijk gespreknbsp;zonder meer gesteld en vijand van alle dweepzieke vroomheidnbsp;was, die in den grond tot de treurigste zelfzucht kon herleidnbsp;worden. Om Christus wil leven en werken voor een ander was

^ Van der Brugghen aan Heldring, 1862 (zonder nadere dateering).

^ Heldring aan Freule Dedel, 24 October 1855.

-ocr page 344-

5t6

Het onderwijsvraagstuk

nu eenmaal Heldrings van God gekregen parool. Daarbij bield bij de band er aan, dat zijn werkkamer nooit als een consultatiebureau werd beschouwd, waar ,,christelijke recepten” werdennbsp;af gegeven Hoe graag bij ook zijn omgeving met raad en daadnbsp;ter zijde stond, er moest toch door ieder afzonderlijk in de persoonlijke ontmoeting van God in een oprecht gebedsleven krachtnbsp;en wijsheid tot den arbeid gezocht worden. In dit verband wijzennbsp;wij er op, dat, hoezeer Heldring ook de beteekenis van het gebednbsp;verstaan heeft, bijzondere bidstonden toch weinig bij hem in denbsp;gunst stonden. Doorgaans waren deze uren niet anders dan aannbsp;elkaar geregen parelen van Bijbelteksten uit Psalmen en Profeten,nbsp;die, hoe schoon ook gekozen, het eenvoudige, krachtige gebed innbsp;gedrang brachten. Alles wat lang was, en zich in andere woordennbsp;herhaalde, vermoeide en hinderde hem. Uitgebreide formuliergebeden aan tafel opzeggen was een euvel, dat zijns inziensnbsp;dan ook in vele gezinnen zoo spoedig mogelijk moest wordennbsp;opgeruimd. Hoe uiterst miniem was het gehalte aan Godsvrucht,nbsp;wanneer dag in dag uit, in doodende sleur de tafelgebedennbsp;werden opgezegd. Voor menig huisvader was hier als priesternbsp;in het gezin een gloednieuwe taak weggelegd.

Tenslotte willen wij om Heldrings karakteristiek te voltooien nog op vijf punten wijzen.

Allereerst op zijn sterk gevoel voor recht en onrecht, dat hij tot zijn vreugde van zijn Schepper bij zijn geboorte had meegekregen. Door het gebruiken van dit talent heeft hij menigeen voornbsp;het leven aan zich verplicht. Den rechten weg moest hij nu eenmaal bewandelen

In de tweede plaats denken wij nog eens aan zijn humor. Ook die zag hij als een gave van God, die hem van onberekenbarenbsp;beteekenis is geweest. Door zijn humor kon hij de neiging totnbsp;ziekelijke somberheid, die zich meer dan eens aanmeldde, meesternbsp;blijven. De lach en de traan hielden hem psychologisch geziennbsp;dan in evenwicht. Vervolgens verdient Heldrings ootmoed nognbsp;eenmaal onze aandacht. Aan Beets schreef hij; ,,Ik beken ook,nbsp;dat ik spoedig in elke zaak mij zelven vergeet en zeker dan,nbsp;wanneer de egoïst-philantroop zich naast mij plaatst en mij innbsp;de hoogte begint te steken. Dan zou ik wel achter een haag willen

^ Heldring aan Beets, i6 December 1849.

^ Heldring aan Beets, 26 November 1850.

-ocr page 345-

317

Heldring als mensch - Zijn levenseinde

kruipen en zeggen: „was ik niet wijzer dan gij, ik verdiende geen cKristen genaamd te worden”

nemen

Ook willen wij nog eens met nadruk op de gastvrijheid wijzen, die Heldring, evenals zijn vrouw, reeksen van jaren aan den dagnbsp;heeft gelegd. Deze zag hij niet anders dan als een groote schuldnbsp;aan Hem, die geen plaats had, waar Hij het hoofd kon neerleggen. En meermalen heeft hij zijn pastorie opengezet voornbsp;jongeren, die onder zijn vaste leiding aan de studie trokken, omnbsp;na geslaagde examens hun plaats in de maatschappij in tenbsp;2

Tenslotte zij nog Heldrings liefde voor goede lectuur vermeld. Daar de gelegenheid tot lezen uiterst schaars in zijn leven was,nbsp;hield hij zich, als werkelijk eens een hoek ter hand genomen konnbsp;worden, graag met iets goeds bezig. Pascal rekende hij tot zijnnbsp;vrienden^. En het verwondert ons na de kennismaking metnbsp;Heldrings persoon niets, dat Dickens en Shakespeare tot zijnnbsp;meest geliefde schrijvers behoorden Vërandfering van tooneelennbsp;was hem ook wat waard bij zijn lectuur. Wanneer hij een enkelenbsp;maal door een keelontsteking gedwongen werd zijn werkzaamheden te onderbreken, kon hij zich uren aaneen in zulke lectuurnbsp;verdiepen.

OTTO GERHARD HELDRING Jr In de uitgebreide correspondenties, die wij onder oogen kregen,nbsp;wordt in het groote gezin van Ds Heldring vrijwel nooit overnbsp;ziekte gesproken. Ouders en kinderen mochten zich blijkbaar bijnbsp;voortduring in een goede gezondheid verheugen. Slechts Heldrings oudste zoon, eveneens Otto Gerhard genaamd, maaktenbsp;daarop helaas een uitzondering. TNa zijn candidaatsexamen in denbsp;theologie openbaarde zich een zeer gevreesde ziekte, die na eennbsp;haastig verloop tot een scheiding aan deze zijde van het grafnbsp;bracht. Bijzonder smartelijk was het verlies voor de ouders, dienbsp;zich in zijn vlot verloopen academische studie zoo hartelijk verheugd hadden. Daarbij kwam, dat de jonge Otto „met zijn allerbeminnelijkst uiterlijk en hartinnemend voorkomen” tot weder-

^ Heldring aan Beets, 1 September 1848.

^ Heldring aan Groen, 7 Juoi i860.

3 Heldring aan Beets, 20 Februari 1830.

Heldring aan Beets, 24 Januari 1830 en 12 Februari 1834.

® Doedes aan Heldring, 6 Juni 1836.

-ocr page 346-

3i8

Het onderwijsvraagstuk

zijdscKe vreugde, bestemd scheen om zijn vader in alles na voltooiing van zijn studie ter zijde te staan. Had bij niet reeds één collectereis met de beste resultaten ten einde gebracht? Aan Beetsnbsp;bleef van de band van Otto een brief bewaard, waarin deze zijnnbsp;vreugde uitte over de spoedig te verwachten overkomst van Beetsnbsp;naar Utrecht. Enkele passages nemen wij daaruit op om vast tenbsp;stellen, dat Heldrings oudste zoon in vele opzichten aan zijnnbsp;vader deed denken. ,,De gedachte weldra in Utrecht één huisnbsp;te hebben, waar ik gelukkig zonder hoed zal toegelaten worden,nbsp;is mij, die met zooveel moeite staatsievisites maak, een goudennbsp;toekomst. Ik heb vele vrienden, die het gezellig familielevennbsp;geheel afsterven, omdat de wijze, waarop zij in familie ontvangennbsp;worden, hun schrik inboezemt. Velen van hen komen op eennbsp;daartoe vastgestelden avond bij den een of anderen dominé.nbsp;Men vindt daar gewoonlijk eenige sprakelooze, zwartgeroktenbsp;studenten zitten. Wanneer de een of ander het waagt om overnbsp;de dingen van het meest algemeen belang een gesprek te openen,nbsp;loopt dat dadelijk uit op een berekend over en weer werpen vannbsp;de armzaligste gemeenplaatsen, die over dat onderwerp gedebiteerd kunnen worden. Is er één onzer, die eens een jongelings-gedachte moedig durft uitspreken, dan heerscht er algemeenenbsp;stilte, waarvan de vrouw des huizes dadelijk gebruik maakt doornbsp;over het lengen der dagen in te vallen. Wagen wij het iets nieuwsnbsp;over zulk een onderwerp te zeggen, na eerst met oneindige moeitenbsp;de zaak belangrijk voorgesteld te hebben, dan komt de dominénbsp;met zijn gevreesde aphorismen als ,,allemaal gekheid tegenwoordig”, waardoor het discours en de zaak wordt afgebroken.nbsp;Ik weet, dat ik hier niet te ver ga en het slechts bejammer, dat ernbsp;nooit ferm uit het hart gesproken wordt. Maar de receptie bijnbsp;Ds Beets kan ik mij niet anders voorstellen dan zooals zij innbsp;Heemstede was, en zoo was zij goed. In een andere passagenbsp;lezen wij: ,,Ik dank den hemel, dat er een positieve, christelijkenbsp;leeraar tegenover het schoone negativisme der Utrechtsche Hooge-school zal staan. Toen ik als jong student van Utrecht terugkeerde, werden mijn oogen door u t eerst geopend voor de verleidelijkheid van Opzoomers behandelen van den godsdienst innbsp;t algemeen en van het christendom in het bijzonder, s Mansnbsp;subjectieve godsdienst, alleen voortspruitende uit de uitsprakennbsp;van het godsdienstig gevoel als eenige kenbron, bleef mij langsnbsp;dien weg altijd een bezwaar. Goddank, dat ik een betere paarl.

-ocr page 347-

519

Heldring als menscfi - Zijn levenseinde

een christelijk gemoed had, dat vele mijner vrienden missen, die wel alle negatieve en afhrekende schoone denkbeelden uitnbsp;Opzoomers Religionsphilosophie met graagte aannemen, maarnbsp;geen geloof, geen fonds hehhen om er iets voor in de plaats tenbsp;zetten. Met dat hechten aan het suhjectief-godsdienstig bewustzijn en zijn uitspraken valt de openbaring en vallen alle waarheden a priori. Sommige menschen beginnen op Opzoomer tenbsp;schelden, maar dat schijnt ons zwakte. Laten ze hem weerleggen,nbsp;maar schelden tegen onzen besten leermeester verbittert ons ennbsp;met recht. Mijn studies en het gehoorde hebben altijd een goedenbsp;controle te Hemmen. Maar dan is het al een tijd geleden. Tenbsp;Utrecht iemand te hebben, dien ik raadplegen kan als een vaderlijk vriend, die voor jongeren voelt, ziedaar het punt, waarin iknbsp;mij aan u eerwaarden beveel met vele van mijn vrienden. Misschien zal ik niet in Utrecht kunnen zijn, als u komt. Slotenmakernbsp;is er dan echter nog. Deze behoort al mede tot de beste studentennbsp;van heel Utrecht. Hij zij u bevolen. Na mijn hartelijkste geluk-wenschen in verband met den nieuwen zoon, met de diepstenbsp;hoogachting, Otto Heldring”

Wij twijfelen er geen oogenblik aan, of Otto heeft in Utrecht onder de leidinggevende theologische studenten behoord, die,nbsp;brekend met alle doodende conventie, zijn eigen weg ging, ooknbsp;(mede dank zij zijn ouderlijk huis en Beets) in het bewaren vannbsp;den eerbied voor de geopenbaarde waarheid zonder daarbij innbsp;ongeoorloofde polemiek te vervallen. AI wenschte hij allerminst totnbsp;de school van Opzoomer te behooren, zoo wist hij dezen Hoog-leeraar toch stellig vooral als mensch te waardeeren, al schro k hijnbsp;er niet voor terug als t noodig was zijn leermeester met ,,dernbsp;Geist der stets verneint” uit Goethe’s Faust op één lijn te stellen.nbsp;Twee jaren heeft Otto van de vriendschap in den huize Beetsnbsp;kunnen genieten. Zijn zwakke gezondheid vervulde intusschennbsp;vele van zijn vrienden met zorg. 32 Mei 1856 schreef zijn vadernbsp;aan hem: ,,Heden nacht in stilte nadenkende over een gesprek,nbsp;gehouden met den Heer van Lijnden, kwam bij mij een gedachtenbsp;op, die ik noodig met u moet bespreken en vooral met den Heernbsp;en Mevrouw Pierson overleggen. Het betreft het verlaten vannbsp;de school. Gij zult al uw verstand noodig hebben om mij goednbsp;te begrijpen en al uw hart om mij te volgen, doch het geldt u,nbsp;zoowel als Hein. Ik geloof niet, dat het onaangenaam zal zijn.”nbsp;1 O. G. Heldring Jr. aan Beets, 39 April 1834.

-ocr page 348-

320

Het onderwijsvraagstuk

Vermoedelijk heeft vader Heldring het plan gehad om de heide vrienden, tot herstel van gezondheid van Otto, een huitenlandschnbsp;reisje te laten maken. Maar t moest hij het plan blijven, daarnbsp;een kort ziekbed slechts hier nog voor Otto vv^eggelegd was. Hoenbsp;intens graag zijn ouders hem ook hadden behouden, zij kregennbsp;toch de kracht om Otto, die volkomen bereid was, aan de genadenbsp;van den Heere Jezus Christus toe te vertrouwen. 5 Juni 1836nbsp;ging hij in den vroegen morgen de heerlijkheid in, terwijl zijnnbsp;innigste vriend, Hein Pierson, die later zijn plaats als opvolgernbsp;van zijn vader zou innemen, zeer tot zijn spijt te Iaat kwam omnbsp;hij het sterven aanwezig te zijn Nog denzelfden dag schreefnbsp;zijn vader aan Beets: ,,En nu is Otto hij uwe lieve Aleid, ’ waaruit bleek, dat beider vriendschap thans in dubbelen zin beproefdnbsp;was. Beets had zijn vrouw immers 13 Mei van datzelfde jaarnbsp;moeten afstaan. Hoe treffend was het medeleven van vele Réveil-vriendenT ,,Zijn opvoeding was dus niet voor de aarde, maarnbsp;voor den Hemel”, schreef Chantepie de Ia Saussaye ^ en Capa-dose condoleerde:

„Daar treurt een Beets, met dank in ’t hart,

Daar looft een Heldring in de smart,

De schatten waren hen geleend,

Wat hier vanéén gaat, wordt vereend.

Vereend voor eeuwig voor Gods troon.

Ook daar vindt g’ Uw geliefden zoon”

LAATSTE JAREN ALS PREDIKANT-EMERITUS Bij allen troost van God en van menschen was het heengaan vannbsp;Otto voor Heldring toch bijzonder smartelijk. Tal van jaren hadnbsp;hij boven zijn krachten gewerkt, met de hoopvolle gedachte, datnbsp;zijn zoon zijn plaats als predikant te Hemmen in zou nemen,nbsp;terwijl hij zichzelf dan geheel aan zijn gestichten kon wijden ¦*.nbsp;Reeds betrekkelijk kort na de opening van Steenbeek werd hem

1 nbsp;nbsp;nbsp;Hein Pierson las op het kerichof een vers voor, dat hij na het heengaannbsp;van Otto in diens schrijftafel te Utrecht gevonden had. Het luidde:

„Mi/n versleten gewaad reikt met moeite ten einde.

Maar in het Huis van mijn Vader is meer nog voor mij.

Waar hei kleed van de ruime, de heiligste liefde.

Mij beter bedekt dan mijn aardsche kleedij .

2 nbsp;nbsp;nbsp;Chantepie de la Saussaye aan Heldring, 6 Juni 1836.

^ Capadose aan Heldring, 10 Juli 1836.

^ Heldring aan Singendonck, 20 Februari 1837.

-ocr page 349-

521

Heldring als mensch - Zijn levenseinde

Heldring aan Beets, 29 Augustus 1850. Heldring aan Beets, 8 Maart 1857.nbsp;Heldring aan Beets, 29 Maart 1866.

van verscKilIende zijden geadviseerd zijn ambt als predikant neer te leggen om zicb geheel aan het w^erk der Inw^endige Zendingnbsp;te kunnen geven, maar men verzuimde daarbij wegen te openennbsp;om dit Heldring mogelijk te maken De gedachte, straks in zijnnbsp;eigen zoon een geschikte hulp te zullen vinden, gaf Heldringnbsp;moed om zijn veelomvattenden arbeid zoo goed mogelijk vol tenbsp;houden, al stemde het hem meermalen tot droefheid, dat hij, bijnbsp;vrijwel volkomen gemis aan rust, zijn aandacht aan zooveel belangen moest schenken, dat hij voor zijn gevoel nergens meer metnbsp;,,een volkomen hart” notitie van kon nemen Hoe verdroot hetnbsp;hem, dat hij niet, evenals Wichem en Fliedner, door candidatennbsp;werd omringd, die mede hun schouders onder den dagelijks terugkeerenden arbeid konden zetten. Als wij bedenken, dat ook hetnbsp;heengaan van Otto voor de bestuurderen van Steenbeek ennbsp;annexe gestichten nog niet het psychologisch moment bracht omnbsp;te zorgen, dat Heldring als directeur der inrichtingen in eennbsp;directeurswoning zijn werk kon voortzetten, valt het niet moeilijknbsp;ons in te denken, hoe Heldring te moede geweest is in de jaren,nbsp;dat het heengaan van Otto nog zoo versch in het geheugen lag.nbsp;Wel werd er over Heldrings wenschen gesproken, maar tot dadennbsp;kwam het niet. Om de kans om onbillijk te zijn te ontloopen,nbsp;moeten wij er misschien aan toevoegen, dat de tijd ook mogelijknbsp;om financieele redenen daartoe nog niet rijp was. Maar dit neemtnbsp;niet weg, dat deze gang van zaken het uiterste van Heldringsnbsp;lichamelijke en geestelijke kracht gevraagd heeft. Er zouden nognbsp;jaren overheen gaan, eer er van de zijde der inrichtingen vannbsp;een hulp sprake zou zijn (1865) en de directeurswoning gebouwdnbsp;kon worden (1866). Deze laatste mocht dank zij het initiatiefnbsp;van Beets door Heldring in 1867 betrokken worden, nadat hijnbsp;1 April van dat jaar op eervolle wijze emeritus der Nederlandschnbsp;Hervormde kerk geworden was. Typeerend voor Heldring namnbsp;hij met de woorden van 2 Koningen 4 : 13 : „Ik woon in hetnbsp;midden mijns volks afscheid. Een groote groep van vriendennbsp;maakte bij het neerleggen van den herdersstaf door Hemmen snbsp;trouwen pastor van de gelegenheid gebruik om door een privé-geschenk van ƒ 20.000, begeleid door een keurige, door Beetsnbsp;opgestelde oorkonde, hun erkentelijkheid uit te spreken voor al

21

-ocr page 350-

Het onderwijsvraagstuk

den arbeid, door Heldring op bet groote terrein der cbristelijke pbilantropie verricbt Het waren de Heeren C. P. van Eegben,nbsp;J. van Eik, G. H. de Marez Oyens en W. van Oosterwijk Brayn,nbsp;die de nationale buide naar Hemmen overbracbten. Uit de bewaarde correspondentie blijkt, dat allen met groote vreugde bunnbsp;grootere of kleinere giften badden bijgedragen. Met kracbt verzorgde Heldring daarna een zestal jaren vanuit zijn nieuwenbsp;woning de belangen zijner inricbtingen, onder meer door vannbsp;1868 en 1869 als redacteur van ,,Het Zettenscbe Dorps-kroniekske” op te treden, tot de dag van 10 October 1873nbsp;wederom een groot leed in zijn leven bracbt door bet heengaannbsp;van zijn trouwe ecbtgenoote.

MEVROUW HELDRING STERFT Dat verlies beeft bem wel zeer zwaar getroffen, want met betnbsp;heengaan van baar, die bem jaar en dag in alles terzijde badnbsp;gestaan, miste bij voortaan in zijn naaste omgeving de stillenbsp;stuwkracht tot den arbeid. De Réveilvrienden waren bet zondernbsp;uitzondering eens met Beets, die naar Hemmen schreef, dat zijnbsp;christelijk Nederland ten duurste aan zich verplicht had Nanbsp;dagen en nachten van stille gemeenschappelijke gebedsovergavenbsp;aan den Heer was het Heldring wel uiterst eenzaam te moede,nbsp;toen het uur van scheiden werkelijk geslagen had, al kon hijnbsp;Paulus’ woord ,,droevig, doch altoos blij” met Gods bulp ooknbsp;tot het zijne maken Met diepbewogen hart leefden tal vannbsp;menschen mee op den dag van de begrafenis van Mevrouwnbsp;Heldring. Men wist immers veel te goed, hoeveel het werk dernbsp;christelijke barmhartigheid in haar verloor en Heldring wist zelfnbsp;het best, wie zij voor zijn gezin geweest was. Onwillekeurignbsp;denken wij aan bet bezoek, dat Ds Robertson uit Kaap de Goedenbsp;Hoop eenmaal op Zetten bracht. Na op ,,Steenbeek” het evangelie gebracht te hebben verlangde hij zoo spoedig mogelijk metnbsp;Heldrings eigen omgeving kennis te maken, waar hij weldra innbsp;een levendig gesprek met Mevrouw Heldring gewikkeld werd.nbsp;Den volgenden dag kon de Kaapsche prediker niet nalaten vóór

^ Reeds bij zijn zilveren ambtsjubileum was Heldring door Minister van der Bruggben, op dringend verzoek van Beets, voor een ridderorde bijnbsp;den Koning voorgedragen. (Vgl. Beets aan Van der Bruggben, 1837).

^ Beets aan Heldring, 14 October 1873.

® Heldring aan Beets, 20 October 1875.

-ocr page 351-

525

Heldring als mensch - Zijn levenseinde

zijn vertrek aan Heldring de oorzaak van zijn Kaast na de preek op Steenbeek te verklaren. Zonder omwegen verklaarde bij, datnbsp;bet bem om de kennismaking met Mevrouw Heldring te doennbsp;geweest was, daar bij op zijn vele reizen tij berbaling geziennbsp;bad, dat bij uitnemende pbilantropen eigen buis vaak in de war,nbsp;t huiselijk geluk dikwijls zoek en de huisvrouw meermalen weinignbsp;in eere was. Zonder bezwaar kon bij zich deze openhartigheidnbsp;permitteeren, daar bij Heldring gelukwenscben mocht, zulk eennbsp;beminnelijke rechterband voor werk en gezin van God ontvangennbsp;te hebben Zelf verklaarde Heldring, dat bij in een hoogst gelukkig huwelijk van veertig jaren door den Heer voor veel bewaard was, dat bij minder trouwe hulp en raad onherstelbaarnbsp;was geweest. Geen wonder, dat Heldring door bet heengaan vannbsp;zijn vrouw voor zijn verdere leven als gebroken was. Wel werktenbsp;bij oogenscbijnlijk nog enkele jaren in zijn volle kracht voort,nbsp;daar bij zich eenmaal tot arbeid voor zijn Heer geroepen wist,nbsp;maar de gedachte aan bet Vaderhuis kon bem toch niet meernbsp;los laten. Het liefst was bij bezig met de gedachte aan bet wederzien van zijn in Christus ontslapen dierbaren. Zijn omgevingnbsp;deed bij telkens denken aan bet woord van Stilling, wiens werkennbsp;zijn moeder zoo graag las: ,,Zalig zijn zij, die bet heimweenbsp;hebben, want zij zullen thuiskomen”.

HELDRINGS KINDEREN Toch trachtte bij zijn geestkracht te bewaren, onder meer doornbsp;zich warm te interesseeren voor de theologische doctoraal-studienbsp;van zijn zoon Louis Hoe verheugde het hem, dat ook deze denbsp;christelijke philantropie een warm hart toedroeg en met den zoonnbsp;van \Vichem van harte vriendschap sloot Met de anderennbsp;behoorde Louis tot het zevental kinderen, waarin de Heer hem,nbsp;volgens zijn verklaring aan Groen, had rijk gemaakt. Dat zijnnbsp;oudste twee zonen als christenen voor den handel naar Indiënbsp;getrokken waren, kon hem, in verband met zijn standpunt teilnbsp;opzichte van de christianiseering van Indië moeilijk anders dan

^ J. J. van Noort, O. G. Heldring, in: De Christelijke Familiekring, Nijkeric, December 1916.

^ Heldring aan Beets, 8 April 1875.

® Wicbern aan Heldring, 20 April 1876. Interessant is ook, dat deze zoon van Heldring met Ds J. W. A. Klinkbamer Bredius den stoot gaf tot denbsp;stichting van ,.Valkenheide”, het opvoedingsgesticht der Ned. Herv.nbsp;Kerk.

21*

-ocr page 352-

524

Het onderwijsvraagstuk

goed doen. Christenen waren er in Indië nu eenmaal nog meer noodig dan zendelingen Niet minder stemde Ket hem totnbsp;vreugde, dat zijn oudste dochter, door haar huwelijk met eennbsp;Duitsch predikant, Bastian van naam, reeds sinds 1858 alsnbsp;Directeursvrouw optrad van een Magdalena-huis en een jongens-Mettray. Stellig is dit huwelijk een bijzondere vreugde voornbsp;Heldring geweest. Door dit alles viel afgezien van de eenzaamheid, ook nog menige zonnestraal op zijn levensweg.

LAATSTE LEVENSJAREN Maar spoedig zou toch blijken dat Heldrings jaren in dit levennbsp;geteld waren. En daar was hij zich ten volle van bewust, t Wasnbsp;de gedachte aan de opstanding uit de dooden die hem daartoenbsp;kracht gaf. Het jaar 1874 begon hij met een prediking over hetnbsp;bekende woord: ,,Zie, Ik maak alle dingen nieuw”, waarbij hijnbsp;de gemeente wees op het nieuwe lichaam, dat de geloovigennbsp;eenmaal met Christus’ komst in eere, zonder verderf, krachtig ennbsp;geestelijk zouden deelachtig worden. Aldus lezen wij in dennbsp;Nieuwjaarsbrief aan Groen van dat jaar ^. Twee jaren laternbsp;reisde hij nog eenmaal naar Den Haag om persoonlijk van dezennbsp;vnin3rafschef3~te nemen. Naar Heldrings eigen verklaring zounbsp;hij tot aan den morgen der eeuwigheid die ure in herinneringnbsp;houden. Vóór zij uiteen gingen knielden de beide, in s Heerennbsp;dienst vergrijsde christen-vrienden neer om uit één hart tenbsp;bidden Kort daarop ging Groen, die nog met enkele woordennbsp;Heldring bijzonder voor zijn bezoek bedankt had, de eeuwigheidnbsp;in. Andere Réveilvrienden waren hem reeds vooruit gegaan,nbsp;waarvan wij Van der Brugghen, Chantepie de la Saussaye,nbsp;Mackay en Van Loon slechts willen noemen. Een gevoel vannbsp;eenzaamheid kon daardoor moeilijk uitblijven, maar ditmaal wasnbsp;de pijn er aan ontnomen, daar het verlangen met den dag grooternbsp;werd eveneens van den post ontheven te worden. Sinds een ziektenbsp;in het voorjaar 1876 wandelde hij dagelijks naar t kerkhof, omdatnbsp;de gedachte aan rust hem hoe langer hoe meer lief was en denbsp;band met t Vaderhuis steeds nauwer werd gevoeld. Zijn eerstenbsp;optreden in de Junimaand na deze ziekteperiode voor zijn ge-stichtsgemeente zou ook zijn laatste zijn, waarvan zoowel Heldring

^ Heldring aan Groen, 17 October i860.

” Heldring aan Groen, 6 Januari 1874.

® Heldring aan Mevrouw Groen van Prinsterer, 30 Mei 1876.

-ocr page 353-

523

Heldring als mensch - Zijn levenseinde

zelf als zijn koorders een voorgevoel kadden. Al aanstonds, bij ket voorlezen van den voorzang, bleek door den nadruk op ketnbsp;woordje ,,Mij”, uit den eersten regel, wat er omging in zijn ziel:

„Hoe zal t mij dan, o dan eens zijn. Als ih, verlost van smart en pijnnbsp;Ontwaak tot hooger waarde.

Door geene zonde meer misleid. Ontheven van de sterflijkheid.

Niet meer de mensch van d’ aarde.

Groot was aller ontroering, toen kij de gemeente bij ket keen-gaan van Stepkanus bepalen wilde, in verband met Handelingen 7 : 60 ,,En als kij dat gezegd kad, ontsliep kij”. Naar aanleidingnbsp;van deze woorden sprak kij over den dood van Stepkanus als denbsp;overwinning in aansckouwen van geloof, koop en liefde, daarnbsp;kij den kemel geopend zag, zijn ziel aan den Heer toevertrouwdenbsp;en nog een gebed deed kooren voor zijn vijanden. De wijze,nbsp;waarop kij, niet zonder inspanning, de prediking en den zegennbsp;uitsprak, kon niet laten bij de gemeente den indruk te wekken,nbsp;dat zij de laatste godsdienstoefening onder leiding van kaar geliefden predikant kad bij gewoond.

Tock begeerde deze ook zijn laatste krackten nog in dienst van zijn Heer te besteden. Den twintigsten Juni wensckte kij leidingnbsp;te geven aan de toelating van een negental leerlingen der nor-maalsckool tot de openbare belijdenis in ket midden der gemeente, een plecktigkeid, die in tegenwoordigkeid der gekeelenbsp;sckoolbevolking plaats vond.

Ds Heldring zat voor de deur, die tot den tuin toegang gaf. terwijl aan zijn linker zijde juffrouw Weyland en aan zijn reckter-zijde een ouderling kad plaats genomen en de ,, aannemelingen”nbsp;in een kalven cirkel daaromkeen waren gesckaard. Al viel ketnbsp;kern zwaar, kij zette ket onderzoek naar de kennis der meisjesnbsp;tock tot ket einde voort, waarna kij diep geroerd mejuffrouwnbsp;Weyland de kand gaf zonder in staat te zijn een enkel woordnbsp;uit te brengen. Hierna sprak kij, na ziek kersteld te kebben, iedernbsp;meisje afzonderlijk in de kamer van mejuffrouw Weyland metnbsp;enkele kartelijke woorden toe, onder overreiking van een tekst,nbsp;dien de directrice der sckool voor kern kad opgesekreven. Waarnbsp;zijn gedackten naar uitgingen, bleek uit de keuze der teksten.

-ocr page 354-

526

Het onderwijsvraagstuk

waarvan er één luicWe: „Houdt sterk aan in t gebed, en waakt in hetzelve met dankzegging.”

van zijn

Aan den avond van dezen emotievollen dag was bij zeer lijdende, waarom bij dan ook den anderen morgen direct naar Mariënbadnbsp;in Bobemen vertrok om zoo mogelijk nog berstel voor zijn gezondheid te zoeken. Zijn opvolger in Hemmen, Ds P. D. Cbantepienbsp;de Ia Saussaye, zou met de belijdende jongeren der kerk in zijnnbsp;plaats bet Avondmaal vieren Zelf zou bij spoedig deel mogennbsp;nemen aan de Bruiloft des Lams. Want niemandnbsp;omgeving zou bij meer terugzien.

LEVENSEINDE

Reeds spoedig na aankomst in Mariënbad bleek, dat een ernstige hersenziekte beterschap moest uitsluiten. Was bet hem aanvankelijk nog mogelijk in de morgenuren een gesprek te voeren, zijnnbsp;ziekte nam spoedig zulk een ongunstige wending, dat bij telkensnbsp;bet beider bewustzijn miste van de omgeving, waarin bij zichnbsp;bevond. Zijn laatste gedachte, zijn laatste wenscb was weernbsp;gericht op bet oogenblik, waarop de Heer hem tot zich zounbsp;nemen. Hij verzocht hem nog eens uit den 42sten psalm voor tenbsp;lezen; ,,Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstroomen, alzoonbsp;schreeuwt mijn ziel tot U, o God: Mijn ziel dorst naar God, naarnbsp;den levenden God. ^Vanneer zal ik ingaan, en voor Gods aangezicht verschijnen...? Doch vóór de psalm ten einde was gelezen, sluimerde bij in, en uit dien slaap, die spoedig tot bewusteloosheid overging, is bij bier niet meer ontwaakt, want 11 Julinbsp;1876 ontsliep bij. Het was de Heer der Kerk, die Zijn gezantnbsp;terugliep.

Beets ijlde aanstonds na bet booren van bet heengaan van zijn onvergetelijken vriend naar Zetten om allen, oud en jong, aldaarnbsp;te troosten in bet zoo droevig verlies en mede leiding te geven aannbsp;de voorbereidselen tot de komende begrafenis Deze bad opnbsp;17 Juli op eerbiedige wijze plaats. Met de bevolking der drienbsp;gestichten en der normaalschool bad zich een groote schare vannbsp;vrienden en belangstellenden in bet kerkgebouw op den Vluchtheuvel vereenigd om te luisteren naar de troostvolle prediking,nbsp;die Beets mocht brengen naar aanleiding van bet schriftwoord:

^ De Christelijke Normaalschool te Zetten, £864—19^4. Hoenderloo, 1914-pag. 53-

2 M. Bastian—^Heldring aan Beets, 9 Augustus 1876.

-ocr page 355-

527

Heldring als mensch - Zijn levenseinde

„Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en tot in eeuwigheid” (Hehr. 13 ; 8). Beets zou zichzelf niet geweest zijn, als hij na zijn prediking niet zijn gansche ziel gelegd had in het voordragen van een lied, dat hem in die voor allen bewogen dagennbsp;uit de pen vloeide. Nadat van verschillende zijde nog gewezennbsp;was op den rijken zegen, dien de ontslapene tot aan zijn verscheiden door s Heeren goedheid had mogen verspreiden, ondernbsp;meer hij monde van den Heer Nobels, schaarden alle aanwezigennbsp;zich onder het zingen van Ps. 73 : 12 en Ps. 42 : 1, 3 en 6 achternbsp;de doodenbaar, om van de begrafenis die in allen eenvoud plaatsnbsp;vond, getuige te zijn. De kinderen van Talitha Kumi voldedennbsp;aan het verzoek van de familie door het lied van Gerdes doornbsp;vader Heldring zoo hartelijk bemind, aan te heffen; ,,Er ruischtnbsp;langs de wolken een lieflijke naam”, waarna allen diep ondernbsp;den indruk het kerkhof verlieten.

Acht dagen later trad Prof. Dr N. Beets andermaal voor de Vluchtheuvel-gemeente op om naar aanleiding van Handelingennbsp;13 : 36a ,,Want David, als hij in zijn tijd den raad van Godnbsp;gediend had, is ontslapen”, een onvergetelijke herdenkingsredenbsp;te houden. Aan wien was het beter dan aan Beets toevertrouwdnbsp;om Heldring te schetsen als mensch en christen-philantroop, metnbsp;de rijke variatie van diens geestesgaven? Van wien konden denbsp;Heldring-zonen met meer waardeering de opwekking aanvaardennbsp;om in s ‘Heeren kracht ook Gods raad te willen dienen dan vannbsp;den trouwen vriend van hun vader?

Beets’ woord kon niet nalaten diepen indruk te maken op de talrijke aanwezigen. Velen werden, doordat het zoowel innbsp;Nederland als in Duitschland in druk verscheen, ook buitennbsp;Hemmen in staat gesteld er kennis van te nemen Het beeldnbsp;van Neerland s christen-philantroop was werkelijk goed getroffen.nbsp;Toch zijn wij dankbaar, dat wij met een eigen woord van Heldringnbsp;onze biografie mogen besluiten. Wij denken aan ,,een wenschnbsp;voor het leven ”, waarvan wij eens dank zij ons archief-onderzoeknbsp;in Zetten kennis namen, waardoor wij nog eenmaal in staatnbsp;gesteld worden kort maar krachtig het beeld van Heldring onsnbsp;voor oogen te stellen. Zij luidt als volgt: ,,0, mocht ook ik getrouwnbsp;bevonden worden tot aan den dood, opdat de kroon des levensnbsp;eenmaal mijn deel zij. Mocht op de reis naar het vaderland geennbsp;last mij te zwaar zijn, geen pad te moeilijk, als het maar opwaartsnbsp;2 M. Bastian—Heldring aan Beets, 9 Augustus 1876.

-ocr page 356-

528

Het onderwijsvraagstuk

voert, en mocKt ik immer bedenken, dat bet gebed de ademtocht van bet geestelijk ziele-Ieven is; mocbt ik mij immer in alle beproevingen aan hetzelve bonden, opdat ik moed en geloof be-boude in den strijd tegen de zonde, voor bet inslapen bewaardnbsp;worde, en steeds in verbinding met den Heere blijve, ook alsnbsp;bij verre scbijnt te zijn. Mocbten ook in mij de bemelscbe gedachten een bemelscben zin wekken, en mocbt ik de bartelijkenbsp;barmhartigheid Gods in den Verlosser recht gevoelen en ondervinden, opdat ook ik rijk worde in ontferming en gaarne barmhartig, gastvrij en dienende zij en de barmhartigheid in mijnnbsp;geheele leven en al mijn daden doorstrale, en ik mij in alles alsnbsp;een rechte onderdaan des barmhartigen Vaders zoek te gedragen.nbsp;O, het moet een zalige toestand zijn, als men met de gedachtenbsp;aan de barmhartigheid opstaat en rondgaat, en nederzit en ligt,nbsp;ontwaakt en inslaapt...”

Met de gedachte aan de barmhartigheid Gods in Christus Jezus ging Otto Gerhard Heldring het leven door en de heerlijkheid in.

-ocr page 357-

REGISTER VAN PERSOONSNAMEN

Aa, C. T. E. van der. 76 Abresh, J. W., 246nbsp;AmesKoff, H., 48

B

BaKIer, C. S. L., 88 Bande!, H. H. W.. 118nbsp;Barger, G., 145, 215» 246, 247*nbsp;Bastian-Heldring, M., 326nbsp;Beck, J. T., 261nbsp;Becker, Augusta, 151nbsp;Beeck Calkoen, A. J.» 284nbsp;Beets, Nicolaas, H. 24* 44* 90* 9** 92.nbsp;95 vvg., 108, Ji7* 120, 143* *04. 204,nbsp;262. 503. 327vnbsp;Bekker, B., 41nbsp;Beynen, L. R., 3^5nbsp;BicKon van IJsselmonde, M,, 198nbsp;Bie, H. de, 74nbsp;Bilderdijk, W., 9

Boetzelaer van Dubbeldam, C. W. J. van, 206

Bodelscbwing, F. von, 208, 209, 210

Bodelschwing, M. von, 209

Bosboom-Toussaint, A. L. G., 147

Boscb, van den, 53

Bösken, J. H., 285

BosscKer, 114

Bouman, H., 10

Bouwhuis, J., 24

Brake!. W. a, ill

Braun, W., 138

Brill. W. G., 98

Brilman, D., 133, 140

Brinio, 39

Bringenberg, A., 57

Bronsveld, A. W., 48, 165

Brooke, J., 34

Brouwer, A. M., 9, 248

Brouwer, J. J., 128

Bnigghen, J. J. L. v. d., 67, 68, 107, 109. Ill, 164, 180. 204, 233. 278, 281. 282,nbsp;289, 295. 524nbsp;Bruin, D. de, 71nbsp;Bruining, W., 117nbsp;Bruin Kops, de, 130

Brummelkamp, A., 73* ‘09. 167, 213. 259.

303

Brumund, J. T. G.. 114 Budding, H. J., 51, 52nbsp;Buitendijk, S. H., 150nbsp;Bunyan, 85nbsp;Bijdam, 57, 61nbsp;Bylandt, van, 132nbsp;Byron, 49

Camphuyzen, D. R.. 42, 258 Capadose, A., 15, 53, 94, 106, 107, io8,nbsp;146, 206

Capadose, J., 198

Cate, E. ten, 72

CKevallereau, 237

Claudius. M., 46, 49

Clercq, \V. de, 33, 87, 108

Clercq, G. de, 247

CIoux, A. P. A. du, 220, 230

Cock, H. de, 55

Coen, J. P., 115

Cohen Stuart, M., 146

CoIIot d’Escury, 84

Condé, 84

Correggio, 161

Costa, 1. da, 15, 32, 34. 33, 87, 88, 90, 91, 106, vvg., 112, 159, 203, 211. 219, 223,nbsp;227, 239, 262. 270, 277, 505.

Cramer. J. A., 10, 13 Cremer, J. J., 48

Creutzberg, L. G. Th., 86. 87, 212

Dalton, H., 124

Dante, 153

Dedel, freule, 515

Dedel, Mevrouw, 66

Delcourt van Krimpen, A. A., 66

Dermout, I. J,, 93

Deuffer-\VieI, A. E., 42

Dickens, R., 49

Dirks, H., 149

Doedes, J. I., 24, 75, 143, 164, 163, 243. 246. 283

Donker Curtius, D., 281 Dorner, A., 260nbsp;Duymaer van Twist, 115, 128nbsp;Dijckmeester, H. J., 121nbsp;Dijk, J. van. 207nbsp;Dijken, J. van. 116

Eeghen, C. P. van, 68, 69, 73, 154. 160. 164. 322

Egeling, L. 13. 94 Eigeman, P. M., 12nbsp;Eik. J. van, 106, 201, 322nbsp;Eik. P. van, 69, 106

Elout van Soeterwoude, P. J., 108, 117, 266. 269

Engelen, H., 79

Essen, J. van, 86

Esser, I.. 128, 129, 130, 145


Callenbach, C. C., 53, 108, 21

Felix, J. W., 125, 244 Feringa, N. M., 502


-ocr page 358-

530

Register van persoonsnamen

Fliedner, Th., 121, 521 Francken, A., 232nbsp;Freys, J. P., 117nbsp;Fry, Elisaheth, j 59nbsp;Fyne, Passchier lt;^e, 45nbsp;Fynehuik, H. J., 5

Gaay Fortman, B. Je, 185 Gangel, B., 63. 68. 69, 74nbsp;Gangel, J. H. F., 69nbsp;Gasparin, A. de, 229nbsp;Geerlings, J. C., 35nbsp;Geissler. 130, 132nbsp;Gerhardt, M., 118, 121nbsp;Gewin, B., 107

Gezelle Meerburg, G. F., 88 Gildemeester, H. D., ti7nbsp;Goebel, M., 85. 234nbsp;Goedhart, A., 68nbsp;Goes, W. van der, ti7nbsp;Goethe, 42

Goslinga, A., 126, 127, 282, 299 Gossner, J. E., 4*.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;125. 124. *25

Goudoever, A. van, 9 Graaf. A. de, 108, 209, 311nbsp;Grim, 36

Groen van Prinsterer-Van der Hoop, E. M. M., 99

Groen van Prinsterer, G., 31, 51. 55, 61, 88, 92, 93, 98. t04, 109, 117. 204. 218,nbsp;269. 283, 289nbsp;Grohe, A., 135, 137nbsp;Grothe, J. A., 206nbsp;Gunning, J. H., 165, 258, 262nbsp;Gunning. J. H. Wzn., 75nbsp;Gunning, J. H. Hzn., 51nbsp;Gülziaff, K., 126nbsp;Gijtenbeek, J. van, 36

H

Haar. B. ter, 98 Haasloop Werner, G., 61, 62nbsp;Hall, M. C. van, 281nbsp;Hallius, J., 42

Ham, F. C. van den, 215' 283 Hanapier, J., 111nbsp;Hans, D., 281nbsp;Herdeland, 116nbsp;Hardenberg, A., 124nbsp;Harms, L., 148nbsp;Harting. P., 40nbsp;Hartogh, G. M. den, 204nbsp;Hasebroek, J. P., 44, 97, lt;63, 197, 204,nbsp;215. 246

Hasselt, L. J. van, 134 Hasselt, F. J. F. van, 145nbsp;Hazewinkcl, J. H. O., 5nbsp;Heemskerk, J. van, 200nbsp;Heemstra, van, 72

Heldring-Deuffer-Wiel, A. E., 322, 323 Heldring, Henriëtte, 53nbsp;Heldring, Louise, Johanna, 53, 54nbsp;Heldring Senior, O. G., 1. 53nbsp;Heldring, Otto, 99, 317 wg.

Heldring, L, 72, 109

Heldring Junior, O. G., 73, 101, 202

Hendriks, 148

Herder, J. G., 9

Heringa, J., 10, 12, 81

Herman de Ridder, J., 27, 57

Heusde, Ph. W. van, 9, 10

Hiebink, H., 143

Hilst, van der, 147

Hofstede de Groot, C. P., 149, 270

Hoog, J., 17

Hoorn, J. van der, 69, 70 Höveker, H., 111, 203, 204nbsp;Huisman, D., 10nbsp;Huydecoper, Th, C. R., 95

lemhoff. A., 73 Immerzeel, 148

Jacobi, F. H., 9 Janssen, J. W., 2nbsp;Janssen, J. J. L., 8, 40nbsp;Janssen, ^V., 40nbsp;John, 170

JoIIe, Mevrouw le, 128

K

Kalbfieisch. 72

Kasteels, P., 206

Kate. J. J. L. ten, 79

Kelling, F., 155. 136, 137, 144

Kelling, P., 137

Kemink, H. H., 294

Kemp, C. M. van der, 269

Kempis, Thomas è, 83

Keuchenius, A. A. M. W., 139

King, E. W., 128

Kist, N. C., 10

Kits van Heyningen, G. P., 262

Klinkhamer Bredius, J. W. A., 523

Kluit, M. E., io6, 107 en passim

Koenen, H. J., 29, 85 wg., 108, ill, 206

Koenen-Pauw, H. J., 88

Kolff, D. H., 54. it4

Kraemer, H., 151 Kreckeldorf, Emilia, 131nbsp;Kruijf, E. F., 146nbsp;Kruyt, J., 127nbsp;Kuyper. A., 206, 503


-ocr page 359-

55t

Register van persoonsnamen

Lakadie. J. de, 85 Lalgt;oucKère, H. M., 117nbsp;Lakke. A. J., 10nbsp;Lammerls van Bueren, J., 202nbsp;Langedijk, D., 290nbsp;Langelaan. H. N., 190nbsp;Lennep, J. F. van, 69nbsp;Lentz, L. C., 109nbsp;Leroy Vogel, 206nbsp;Lessing, 54

LieJde, J. de, 39, 55gt; 7** *02, 109, 203» 251, 252, 305nbsp;LimLurg Stirum, van, 200nbsp;Lineman, 136

Lindenkout, J. van t, 207, 208 Lingen, F. P. L. C. van, 198nbsp;Lodewijk XIV, Koning, 84nbsp;Loenen, F. A. van, 68, 76nbsp;Looman, T. M., 112, 150nbsp;Uon. L. W. van, 324nbsp;Louwerse, P., 68nbsp;LuLIink Weddik, B. T., 44nbsp;LutKer, M., 18nbsp;Lynden, F. G. van, 17nbsp;Lynden, W. J. E. van, 17nbsp;Lynden-Munter, M. C. van, 17

Maenen, F. C. van, 50 Maatsuiker, 115nbsp;Mackay, JE., 289

Mackay, P. /E., 61, 106, 108, 109, 206, 218 Malan, C., 51, 52nbsp;Marez Oyens, G. H., 109. 211, quot;^22nbsp;Martens, J., 149

MedenbacK Wrakker, L. M. N. van, 127

Merens, M., 283

Meyboom. L. S. P., 249, 252

Micbaelis. 130, 131 152

Miereveldt, 147

Millies, H. C., 40

Molenaar, D., 95, 96, 212

Moll, J., 93. 146

Morees, B., 52

Mossel, 113

Mulder, B., 69

Miiblnickel, Adolf, 127, *5®

Mübinickel, August, 127, 129 Munter, C., 17

N

Naeff, N., 35 Nagel, C. van, 46nbsp;Napoleon, 62, 84, 90nbsp;Neef. J. de. gt;33. 154nbsp;Newton, 267nbsp;Nicolai. Pb., 86

Nieuwvcen. A. M., 183, 189 Nitzscli, K. L, 123nbsp;Noort, J. J. van, 523nbsp;Norel, O., ii8nbsp;NyKoff, B., 246nbsp;Nykoff, I. A., 83

O

Oberin, Frau, 119, 120 Oehler, C. F., 83nbsp;Oldenburg, F., 184nbsp;Olivier, 114nbsp;Ooslerlee, P., 278nbsp;Oosterwijk Bruin, W. van, 322nbsp;Opzooiner, C. W^., 306, 307nbsp;Otterloo, M. D., 281. 299nbsp;Ottow, K., 131. 132. 142

Palland, G. van, 53 Palm, J. H. van der, 81nbsp;Pape, C. W^., 262nbsp;Pareau, J. H., 9nbsp;Paul, J., 59. 60, 61nbsp;Pertbes, K., 261nbsp;Pestalozzi, 63nbsp;Petersen, J., 84

Pierson, J. L. Gregory, 64, 107, 108, 109, 110, 161

Pierson, A., 50, 88, Q2, 108 Pierson, H., 202, 320nbsp;Pinto, A. de, 301

Polignac, J. A. A, M. Prins van, 283 Posthumus Meyes, E. J. ^V., 94nbsp;Procbnow, J. P., 124nbsp;Puy, du. 128

Raben. J., 33 Rafael, 161

Reenen, G C. J. van, 279, 282

Rbijn, L. J. van, 114» *35. 165, 246. 283

Rbijn, M. van, 10

Ricbter, 141

Robidé van der Aa, C. P. E., 49, 60

Rocbussen, 32

Ronkel, Pb. S. van, 213

Roos, W. lb, 70

Roozeboom, J., 66, 68

Roskot, 116

Rolbe, R., 98. 260

Roy, J. J. !e, 213

Royaards, H. J., 10

Ruilman, J. C., 94, 302

Runge, M.. 118

Rutgers, A., 94, 511

Rutgers, F. L., 94

Rutgers van der Loeff, A.. 256, 262


-ocr page 360-

332

Register van persoonsnamen

Ruytcr, MicKiel de, 86 Rijn, G. van, 50, 106

Sack. F. F. A.. 19, ai Saussaye, D. Chanlepie de la, 9, 11, 242,nbsp;247, 250. 252, 256, 262, 269, 283, 324nbsp;Saussaye, P. D. Chantepie de la, 326nbsp;Schermbeek, J. C. van, 77nbsp;Schiller, 8

Schleiermacher, F., 118, 229, 260 Schneider, 130

Scholte, H. P.. 3a, 51, 88, 109 Schollen, J. H., 254, 306nbsp;Schotel, G. D. J., 85nbsp;Schroder, C. W. L. M., 135nbsp;Schroder, A. P., 138, 139nbsp;Schroder, J. F. L., 9nbsp;Schulz, 122

Schurman, Anna, Maria, van, 85 Schwellen Grebel, Henriëtte, 119nbsp;Schijn, H., 42

Schwartz, C., 204, 257, 262 Schijvliet, H. C. G., 244nbsp;Scott, W., 114

Secrélan. J. C. I., 109, 219. 220, 227 Sieveking, Amalia, 120, I95nbsp;Sieveking, D., 118

Singendonck, J. A., 18a. 183, 276, 296, 297 Sloel van Oldhuys, B- W. A. E., 32. 61nbsp;Sloet van Oldhuys, J. A. J., 59nbsp;Smit, P.. 93, 283nbsp;Spinoza. 9

Stahl, F. J., 122, 229

Steller, E. T.. 135, 138, 139. 144

Steller, K. G. F., 140

Stilling. J., 49

Stowe, Miss, 205

Suringar, W. H., 70, 71, 102

Swart, J. de, 33

Taats, B. J. H.. 108. 215 Tacitus, 50

Teding van Berkhout, J. J., 117» 164 Teding van Berkhout, P. J., 105nbsp;Teding van Berkhout, A. J. N., 209nbsp;Theremin, 54

Thieme, A. C., 23 Tholuclc, A., 86, 306nbsp;Thorbecke, J. R., 15, 51nbsp;Tims, C., 73

Toledo, Ximenes van, 169 Tombe, F. des, 45

Toorenenbergen, J. J. van, 108, 143, 215, 216, 217

UWers, 118

Valeton, J. J. P., 202, 505 Valcnttjn, 114nbsp;Veen, J. van der, 128nbsp;Vergilius, 4nbsp;Verhoeff, J. C., 269nbsp;Vhelen, A. van, 1nbsp;Visser, J. Th. de, 289nbsp;Voes, H., 86

Vollenhoven, J. Messchert van, 67, 68, 70, 71, 74- 164

Voorhoeve. J., log, 146

Vries, Jeronimo de, 154, 156, 164

Voute, Pietje, 162, 163, 164, 177

Westholf, C., 86

Weyiand, J. J., 196, 197. 198, 324 Weyland, H. J., 164

Wichern, J. H., 24, 26, 118. 119, 133, 196,

259. 32*

Willink van Bennebroek, G., 212 Witt, Johan de, 312nbsp;Wolff. J., 68nbsp;Wolters, J., 207

Wormser, J, A., 68, 108, 109, 111, 112,

249

Wttewaal, G., 13, 36 Wyhe, M. van, 72

Zaalberg, J. C., 146, 262 Zeese, A., 127nbsp;Zimmermann, D. E., 19, 21nbsp;Zubli. E. A., 106, 108


S'


-ocr page 361-

STELLINGEN

I

De teteekenis van Heldring moet niet op tlieologiscli-dlogmatiscli, maar op practiscK-godsdienstig gebied v^^orden gezocKt.

II

Terecht zag Heldring in de rechtvaardiging door het geloof de roeping en de bew^eeghracht tot de philantropie.

III

Het was juist, dat Heldring geheel den philantropischen arbeid voor de kerk opeischte.

IV

In de geschiedenis van den strijd voor herstel van het belijdend karakter der Nederlandsch Hervormde kerk neemt Heldring eennbsp;eigen plaats in.

V

Het zendingswerk van Heldring moet in het licht van zijn tijd beoordeeld worden.

VI

P. D. Chantepie de Ia Saussaye Iaat in ,,Het Leven van Nicolaas Beets” te weinig licht vallen op de vriendschap tusschen Beetsnbsp;en Heldring.

(Vgl. P. D. CKantepie de la Saussaye, Het Leven van Nicolaas Beets, Haarlem 1904.)

VII

Wanneer Dr G. van der Leeuw tegenover de dialectische theologie in verband met haar scheppingsleer opmerkt: ,,Wir suchen A. VAN DER HOEVEN

-ocr page 362-

nicKt die Tangente, auf welcKer Gott und Welt sicK im matKe-matiscken Punicte berüliren sondem die Form, die Gestalt Gottes” (Der Mensck und die Religion, Basel 1941, S. 157)nbsp;dan moet tegenover deze uitspraak de stelling van Dr O. Noord-mans overwogen worden: ,,Het prediken van de schepping alsnbsp;vorm is heidendom”. (Herschepping, Zeist 1934, pag. 71.)

VIII

Het hegrip ,,heilig” heeft in den Bijbel een essentieel anderen inhoud dan hij Otto.

(Vgl. R. Otto, Das Heilige, München 1956.)

IX

De door H. Th. Ohbink getrokken parallel: ,,priester: magiër = medicus: kwakzalver” kan voortgezet worden met: ,,predikant:nbsp;oefenaar”.

(Vgl. H. Th. Obfoink, Magie, in: Godsdienstwetenschap”, Groningen 1920, pag. 159.)

X

In Micha 2 : 7 leze men “mxn in plaats van “iTONn.

XI

De laatste oplossing, die E. Sellin geeft van het probleem van den Knecht des Heeren in Jesaja 53 is niet te aanvaarden.

(Vgl. E. Sellin, Die Lösung des deuterojesaja-nischen Gottesicnechtratsels, im: Z. A. W., Heft 3/4 1937. S. 177 u.s.w.)

XII

In 1 Corinthe 2 : 2 moet 6v upiv gezien worden als tegenstelling tot Èv ’A6r|vai5.

XIII

Terecht verklaart Karl Bornhauser de uitdrukking „óvj^ias yevo-pevris” in Mattheüs 14 : 13 als een aanduiding, dat het middaguur verstreken was, zoodat de spijziging van de vijfduizend menschen s namiddags en niet s avonds plaats vond.

(Vgl. K. Bornhauser, Tage und Stunden im Neuen Testament, Gütersloh 1937, S. 24.)

-ocr page 363-

XIV

Iedere poging om aan de kerkelijke Kuwelijksbevestiging ket karakter van sacrament te verleenen moet als in strijd met ketnbsp;Gereformeerd Protestantisme ten stelligste worden afgewezen.

XV

Hans Asmussen waardeert ket kurgerlijk kuwelijk te koog.

(Vgl. H. Asmussen, Die Seelsorge, München 1954. S. 118.)

XVI

De zin van § 16 van Hoofdstuk III en IV van de Canones van Dordreckt is met ketrekking tot ket vraagstuk van den vrijen wilnbsp;niet, ,,dat Gods genade de vrijkeid van den gevallen menscknbsp;in zijn Zijn keeft kewaard, ook wanneer kij ziek in zijn Bewustzijnnbsp;van de kerkomst dier genade nog geen rekensekap keeft kunnennbsp;of willen geven” (Pk. Koknstamm, Gezag en vrijkeid in ketnbsp;ckristelijk leven, Amsterdam 194a, pag. 18), maar wèl, dat denbsp;vrije wil alleen formeel kan worden erkend als aanduiding vannbsp;ket persoon-zijn van den mensck.

XVII

Tereckt zag Hoedemaker in kerkkerstel een kelang voor ket ge-keele volk.

(Vgl. Ph. Hoedemaker, De Kerk en het moderne staatsrecht, Amsterdam 1904, pag. 23a.)

-ocr page 364- -ocr page 365-






^M..



-?.3fe^:^¦^^

. lt;•



-ocr page 366- -ocr page 367-

( ^

-ocr page 368-