STAAT EN KERK
IN HOLLAND EN ZEELAND ONDER DE BOURGONDISCHE HERTOGEN
1425^1477
DOOR
A. G, JONGKEES
.y
STAAT EN KERK
IN HOLLAND EN ZEELAND ONDER DE BOURGONDISCHE HERTOGEN
-ocr page 6-Deze studie verschijnt tevens als deel XXI der Bijdragen van het Instituut voor Middeleeuwschenbsp;Geschiedenis der Rijks-Universiteit te Utrecht,nbsp;uitgegeven door Prof. Dr. O. Oppermann.nbsp;J. B. Wolters' Uitgevers-Maatschappij N. V.,nbsp;Groningen, Batavia.
Zij is alleen in dien vorm in den handel.
RIJKSUNIVERSITErr UTRECHT
PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE LETTEREN EN WIJSBEGEERTE AAN DEnbsp;RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT. OP GEZAG VAN DENnbsp;WAARNEMENDEN RECTOR-MAGNIFICUS L.VAN VUUREN,nbsp;HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER LETTEREN ENnbsp;WIJSBEGEERTE, VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAATnbsp;DER UNIVERSITEIT TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DEnbsp;FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTEnbsp;TE VERDEDIGEN OP VRIJDAG 10 JULI 1942nbsp;DES NAMIDDAGS TE 4 UUR
DOOR
ADRIAAN GERARD JONGKEES
GEBOREN TE AMSTERDAM
BIJ J. B. WOLTERS’ UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ n.v. GRONINGEN - BATAVIA ~ 1942
-ocr page 8-PROMOTOR: PROF. DR. O. OPPERMANN
Aan mijn Ouders
-ocr page 10-VOORBERICHT
Sedert Pirenne in 1908 moest vaststellen, dat de kerkpolitiek van Philips den Goede nog niet de aandacht van eenig historicus hadnbsp;getrokken^), is deze leemte in onze geschiedkennis nauwelijks aangevuld. Een proefschrift, getiteld Essai sur la politique religieuse denbsp;Philippe Ie Bon dans les Pays-Bas, waarop in 1910 wijlen Georgesnbsp;Mazeran aan de École des chartes te Parijs promoveerde tot archi-viste-paléographe, is helaas ongedrukt gebleven ^). Buiten dit ontoegankelijke werk en het exacte, maar uiterst beknopte overzicht vannbsp;Pirenne ®), zijn de weinige bladzijden die Emil Friedberg in 1872nbsp;aan de Nederlanden vóór de 16e eeuw wijdde 1 2), met een kort hoofdstukje van Paul Fredericq (1875) ®), zoo ongeveer het eenige watnbsp;over de betrekkingen tusschen Staat en Kerk in de Nederlandennbsp;tijdens de latere Middeleeuwen is geschreven. Slechts voor één dernbsp;vroegere Bourgondische gewesten, Luxemburg, is over de landsheerlijke kerkpolitiek een monographie verschenen, die ook de Middeleeuwen behandelt, zij het zeer summier ®).
Wat voor de Nederlanden in het algemeen geldt, geldt ook voor Holland en Zeeland. Terwijl sinds de dagen van Moll, Delprat ennbsp;Acquoy de religieuze stroomingen der 15e eeuw in het Noordennbsp;grondig zijn onderzocht, is aan de houding van de wereldlijke overheid tegenover de Kerk, vóór den tijd van Karei V en de Hervorming ’), zelden veel aandacht gewijd. De Kerkgeschiedenis van Moll,nbsp;de Geschiedenis van het Nederlandsche volk van Blok, de Geschiedenisnbsp;van Nederland onder leiding van Brugmans, leveren hier weinig op.nbsp;Het tweede deel van Kerk en Staat van J. Th. de Visser; Nederlandnbsp;vóór en tijdens de Republiek (1926), behandelt in een inleidend hoofdstuk in het kort hoofdzakelijk de geschiedenis der Utrechtsche bis-
^) Histoire de Belgique II, 364 n. 2.
*) De Positions de thčses de VÉcole des chartes (1910), die een résumé van deze studie bevatten, heb ik niet onder oogen kunnen krijgen.
®) Histoire de Belgique II, 363—365.
Die Granzen zwischen Staat und Kirche, 588—595.
Essai sur Ie róle politique et social des dues de Bourgogne dans les Pays-Bas, 97—109. Nog te vermelden voor de 14e eeuw: L. Vanderkindere, Le sičcle des Artevelde‘ (1907), 235 vlg..
“) L. Just, Das Erzbistum Trier und die Luxemburger Kirchenpolitik von Philipp II. bis Joseph II., Die Reichskirche, herausgeg. v. M. Spahn, I (1931).
’) Hier is in het bijzonder te noemen: J. S. Theissen, De regeering van Karei V in de Noordelijke Nederlanden (1912).
-ocr page 11-schoppen, zonder op de verhouding tusschen Kerk en Staat dieper in te gaan. Wat het in vele opzichten zoo teleurstellende werk van R.nbsp;van Marie, Le comté de Hollande sous Philippe Ie Bon (1908), 85 vlg.,nbsp;in dit opzicht biedt, is onvoldoende en niet vrij van onjuistheden.nbsp;Van belang evenwel is het tweede deel der Geschiedenis eener Hol-landsche stad van P. J. Blok (^1912), die ruim gebruik heeft gemaaktnbsp;van archiefstukken, zij het niet steeds met de vereischte nauwkeurigheid. Een nuttig overzicht van Maatregelen door de Middeleeumchenbsp;overheden genomen ten opzichte van het oeconomisch leven der kloosterlingen, gaf, naar gepubliceerde keur- en plakkaatboeken, D. de Mannbsp;in 1921.
In de volgende bladzijden, die bedoeld zijn om inzicht te geven in de politiek der Bourgondische hertogen, heb ik mij tot de graafschappen Holland en Zeeland beperkt, en, wat de geraadpleegdenbsp;archivalia betreft, hoofdzakelijk tot stukken die in Nederlandschenbsp;archieven worden bewaard. De uitvoering van het plan, nog de Archives du Nord te Rijsel te bezoeken, is door het uitbreken van dennbsp;oorlog verhinderd. Zonder twijfel heb ik het hier te lande aanwezigenbsp;materiaal geenszins uitgeput, en nog menig belangwekkend gegevennbsp;kan voor den dag komen. Ook van de gedrukte bronnen en de litteratuur zal mij wel het een en ander zijn ontgaan. Men gelieve echternbsp;uit het ontbreken van een titel in de litteratuurlijst niet reeds denbsp;gevolgtrekking te maken, dat een boek of artikel niet zou zijn gebruikt, daar in deze lijst doorgaans slechts de titels zijn opgenomennbsp;van werken die drie of meer malen op uiteenliggende plaatsen zijnnbsp;aangehaald.
Daar met het schrijven van dit boek reeds jaren geleden is begonnen, en het niet zonder onderbreking werd voltooid, is wellicht eenige ongelijkmatigheid in de behandeling merkbaar. Ik verzoek ditnbsp;wel te willen verontschuldigen. Met opzet is een middenweg tusschennbsp;systematische en chronologische indeeling van de stof gekozen. Nanbsp;een oriënteerende Inleiding, die er geen aanspraak op maakt eennbsp;volledig overzicht over de betrekkingen tusschen wereldlijke en geestelijke macht in Holland vóór den Bourgondischen tijd te geven, volgtnbsp;een hoofdstuk, dat, om in den aanhef aangeduide redenen, het kadernbsp;van dit werk in tijd en ruimte te buiten gaat. De volgende elf hoofdstukken zijn in hoofdzaak naar tijdsorde gerangschikt. De onderwerpennbsp;besproken in Hoofdstukken XIII (dat aansluit bij Hoofdstuk II),nbsp;XIV en XV, leenden zich minder goed voor een chronologischenbsp;behandeling. Het XVIe Hoofdstuk tenslotte, dat nauw verbandnbsp;houdt met het voorafgaande, is een doorloopend verhaal over de ge-
-ocr page 12-VIII
heele regeeringsperiode van Philips den Goede en Karei den Stoute.
Niet alle aspecten van de betrekkingen tusschen Staat en Kerk in den Bourgondischen tijd zijn hier belicht. Een en ander van denbsp;kerkpolitiek der steden moest onbesproken blijven. Het Utrechtschenbsp;Schisma komt slechts terloops ter sprake: na de studies die reedsnbsp;aan dit onderwerp zijn gewijd, met name door J. de Hullu, Bijdragenbsp;tot de geschiedenis van het Utrechtsche Schisma (1892), wettigde hetnbsp;weinige nieuwe dat ik te bieden had niet, hiervoor een afzonderlijknbsp;hoofdstuk in te ruimen.
Van vele zijden heb ik zeer gewaardeerde medewerking mogen ondervinden. Met groote voorkomendheid zijn gemeente-secretarissen,nbsp;archivarissen, ambtenaren van archieven en bibliotheken mij steedsnbsp;ter wille geweest. Inlichtingen en gegevens heb ik mogen ontvangennbsp;van Pater Dr. Fid. van den Borne O.F.M. te Nijmegen, Pater Daim.nbsp;van Heel O.F.M. te Rotterdam, Pater Dr. C. H. Lambermond O.P.nbsp;te Nijmegen, den Heer J. Lefčvre, conservator bij het Algemeennbsp;Rijksarchief te Brussel, Pastoor J. C. van der Loos te Uitgeest, Paternbsp;A. de Meyer O.P. te Brussel, den Heer P. Noordeloos te Grootebroek,nbsp;Pater Cunib. Sloots O.F.M. te Weert, Mme. Henri Stein te Parijsnbsp;en Ds. F. Visser te Den Burg.
In bijzondere mate gevoel ik mij verplicht jegens Dr. G. J. Hooge-werff. Directeur van het Nederlandsch Historisch Instituut te Rome, die met groote welwillendheid onderzoekingen in het Vaticaanschenbsp;Archief voor mij heeft verricht, en mij zeer zorgvuldige afschriftennbsp;heeft doen toekomen. Niet minder jegens Dr. P. A. Meilink innbsp;Den Haag, die niet alleen steeds bereid was mij met zijn ervaringnbsp;terzijde te staan, doch ook een gedeelte der drukproeven heeft willennbsp;doorzien, en jegens mijn broeder, Dr. J. H. Jongkees, die als nauwgezet medelezer der drukproeven en in andere opzichten mij eennbsp;groote steun is geweest.
Mijn grootste erkentehjkheid echter gaat uit naar Professor Opper-mann, wien vooral ik mijn vorming als historicus dank. Hij heeft mij, bij het doorlezen van dit werk zoowel in handschrift als innbsp;drukproeven, menige verbetering voorgesteld.
A. G. J.
-ocr page 13-Biz.
1
2
5
13
Staat en Kerk op het einde der Middeleeuwen. Beperking van de immuniteit (13). — Amortisatie (14). — De steden en de amortisatie-wetgeving (15).
Holland en Zeeland vóór den Bourgondischen tijd. Kerkelijke in-deeling (15). — Betrekkingen van de graven met de bisschoppen van Utrecht (16). — De kerkelijke rechtspraak (17). — Patronaat ennbsp;advocatuur; landsheerlijke amortisatie (17). — De geestelijkheid ennbsp;de belastingen (18). — Eerste amortisatiewetten (19). — Steden ennbsp;kloosters (20). — De toestand in 1425 (21).
Philips de Stoute (23). — Jan zonder Vrees (26). — Philips de Goede (27). — Karei de Stoute (39).
Partijschappen in Holland. Begunstiging van kloosters en kerken ook uit politieke overwegingen (42). — Gunstbewijzen aan kloostersnbsp;(44).
De bedelmonniken en het Hollandsche gravenhuis (47). — Het huis van Bourgondië en de Dominicanen (50). — Philips de Goedenbsp;en de Predikheeren in Holland (54).
Jan van Neck, de Groote Prior, c. 1375—1448 (56). — Zijn betrekkingen met Jacoba van Beieren en met Philips van Bourgondië; zijn werkzaamheid in 's lands dienst (59). — Zijn laatste jaren tenbsp;Westroyen (65).
Privilege voor Haarlem, 18 Aug. 1426 (68). — Publiekrechtelijke verplichtingen van den clerus (69). — De abdij van Rijnsburg en denbsp;fiscus (72). — Zeeuwsche geestelijken weigeren schot te betalen,nbsp;1433/34 (75). — Subsidie van de geestelijkheid voor concilie-kosten,
1438 (76). — Kruistochttienden (77). — Standpunt van de Bourgondische regeering tegenover kerkelijke belastingen en den verkoop van aflaten (78).
Hoofdstuk IV: Beden en amortisatiewetgeving, 1439—1455 . .
Verband tusschen de beden en de amortisatiewetgeving; de Bourgondische amortisatiewetten zijn te danken aan de steden (80). — Ordonnantie van 27 Nov. 1439 over het erfrecht der kloosterlingennbsp;(81). — Bede van 1445; moeilijkheden met de betaling; wenschen
80
-ocr page 14-. nbsp;nbsp;nbsp;Biz.
der belastingplichtigen (83). — Instelling van een commissie ter regeling van het erfrecht der religieuzen en van het bezit der kloostersnbsp;(86). — Plakkaat van 28 Oct. 1446 (87). — Belangstelling van denbsp;centrale regeering hiervoor (89). — De kloosternijverheid (91). —nbsp;Leidsche keur van 30 Mei 1446 (92). — Voorwaarden aan nieuwenbsp;kloosters gesteld (94). — Overeenkomsten van de stad Gouda metnbsp;haar kloosters (95). — Uitkomst van het werk der kloostercommissie:nbsp;het reglement voor het St. Elisabethconvent in Den Haag, 17 Maartnbsp;1453 (97). — Actie van de weversorganisaties tegen den loonarbeidnbsp;in de zusterhuizen, 1455 (102).
De rechtspraak van den landsheer. Bescherming van geestelijken (104). — Rechtspraak over onroerend goed van geestelijken (105). ””nbsp;Possessoire jurisdictie in beneficiezaken (107) en in geschillen overnbsp;officiën (108). — Andere zaken van kerkelijken aard (109). — Ketterij (110). — Samenwerking tusschen wereldlijke en geestelijke justitie (113).
Tegenstellingen tusschen wereldlijke en kerkelijke rechtspraak. Het concordaat van 28 Febr. 1434 (114). — Conflicten (120). — Standpunt van den Utrechtschen clerus t. o. het concordaat (122). —nbsp;Nieuwe botsingen (124).
Het asylrecht, 1434—1455 (125).
Woelingen in het Sticht, 1453/55. Dood van bisschep Rudolf van Diepholt (133). — De verkiezing van een nieuwen bisschep, 7 Aprilnbsp;1455. Gijsbrecht van Brederode (135). — Provisie van David vannbsp;Bourgondië (136). — Komst van den hertog in Holland. Turkenbede,nbsp;kruistochttiende en verkoop van kruislanden (137). — Voorbereidingnbsp;van de verovering van het Sticht (139). — Het bisdom Utrecht innbsp;de macht van Bourgondië, 1456 (141). — Moeilijkheden van bisschepnbsp;David. Nieuwe interventie van Bourgondië, 1457/58 (143), — Heffing van precariegeld voor de Blijde Inkomste, en van de schattingnbsp;ten behoeve van Walraven van Meurs (145).
De geestelijken te Haarlem en de stedelijke accijnzen, 1456/57 (146). — Bekrachtiging van de overeenkomst met het St. Elisabeth-klooster in Den Haag door den hertog. April 1456 (147). — Hetnbsp;convent van St. Margaretha te Leiden, in geschil met de stad overnbsp;de accijnzen (148), aanvaardt het reglement voor de kloosters, 1459nbsp;(151), — Klachten der steden bij de onderhandelingen over de bede,
1462 (152). — Ordonnantie van 2 September 1462 (154). — Gevolgen (155). — Het kloosterreglement na 1477 (158).
Bezwaren der steden tegen de aflaten van financieelen, niet van religieuzen aard (160). — De jubileum-aflaat in Holland, 1451/52nbsp;(160). — Turkenaflaten (162). — Aflaatquestierders en collectantennbsp;van allerlei slag (162). — Klachten der steden. Verordening van 2 Sept.
1462 (165), en haar toepassing door de steden (166),
-ocr page 15-XI
Biz.
Onder bisschop David van Bourgondië betoonen de kerkelijke rechters zich niet inschikkelijker dan voorheen (168). — Censuren tegen Haarlem, 1457/59; interventie van den hertog en van den Raad vannbsp;Holland; klachten over provisoren; de bisschop wordt vermaand hetnbsp;concordaat van 1434 te onderhouden (169). — Cessatio a divinis tenbsp;Haarlem, 1460 (172). — Interdicten over Amsterdam, 1460/61 (173),nbsp;te Haarlem, 1461/62 (174), te Gouda, 1461/62, en elders (176). — Denbsp;recursus ad principem: de Raad van Holland en de Groote Raadnbsp;verdedigen 's hertogs hoogheid bij ban en interdict en bij iederenbsp;schending van het concordaat (177). — Onderhandelingen over denbsp;bede. Heruitvaardiging van het concordaat, 26 Sept. 1462 (179). —
De geestelijke rechtspraak in Zeeland (181). — Overtredingen van het concordaat en inbreuken op het wereldlijke rechtsgebied in Hollandnbsp;na 1462 (182).
Toenemende belastingdruk (187). — De niet geamortiseerde landen in Zeeland (188). — Het klooster van St. Margaretha (Rodenburg)nbsp;en de bedebetaling te Zoeterwoude (190). — Kruistochtplannen ennbsp;Turkenbede (193). — Oorlogsleeningen en beden, 1465/71 (198). —
De bede van 1473 en de geestelijkheid (201).
Gevolg van den belastingdruk: de geestelijkheid in de Staten (206). — Politieke vertegenwoordiging van den clerus in de andere Bourgondische landen (206). — De abten als leden van de ridderschap in denbsp;Staten van Holland en Zeeland (207). — Vertegenwoordiging van denbsp;andere geestelijken: de Drie Staten (209). — Na 1455 fiscale motievennbsp;voor hun bijeenroeping (210). — Samenstelling van het geestelijke lidnbsp;der Staten (210). — Wijze van vertegenwoordiging der verschillendenbsp;kerkelijke lichamen en personen (212). — De financieele druk leidtnbsp;tot samenwerking tusschen leeken en geestelijken (213).
Amortisatiegeld (214). — Het droit de nouvel acquęt en zijn toepassing in de Nederlanden door Karei den Stoute (216). — Verzet van de Brabantsche geestelijkheid (218). — Schatting van de nieuwenbsp;acquesten in Holland; tegenstand van den clerus; financieele moeilijkheden van den hertog, 1474/75 (219). — Heffing van de amortisatie-penningen in Zeeland, 1474/76 (224). — Mr. Antoine Haneron ennbsp;de Hollandsche geestelijken, Juli-Oct. 1475 (226). — Tusschen-komst van den pauselijken legaat, Aug. 1475 (229). — Dagvaart tenbsp;Wijk bij Duurstede (231). — Nieuwe eischen aan den clerus (232). —
Mr. Jan de Leeuw te Leiden en te Delft, Nov. 1475 (233). — Jan van Boschuysen. Einde van het verzet der Hollandsche geestelijken,
1476 (235). — Resultaat van de schatting (238).
-ocr page 16-XII
De steden en hun kloosters en kerken (241). — Begunstiging van Hollandsche godshuizen door den hertog. Schenkingen van gebrandschilderde ramen; subsidies (244).
Kloosterhervorming. De congregaties van Windesheim en van Syon; het Utrechtsche Kapittel der Tertiarissen (247). — Beweegredenen voor de hertogen, de Observantie te bevorderen (249). —nbsp;Philips de Goede en de hervormingspogingen in de abdijen van Eg-mond en van Rijnsburg (251). — Reformatie der Franciscanen: denbsp;Minderbroeders-Observanten te Gouda (253), Leiden (254), Alkmaarnbsp;(255), Delft (255), Gorkum (256), Haarlem (256) en Amsterdam (256).
— Reformatie der Dominicanen (258): de Predikheeren-Observanten te Rotterdam (259), Den Haag (259) en Haarlem (259). De Hollandsche Congregatie (260).
Bourgondische propaganda; officieele berichtgeving (263). — De generale processiën (264). — Politieke sermoenen (267).
Het collatierecht der graven van Holland en Zeeland. Parochiekerken (270). — Canonicaten (271). — Capellanieën (271). — Kosterijen en scholasterijen (271). — Geen collatierecht ratione dominii (272). — Uitbreiding (273), handhaving (273), en vervreemding vannbsp;landsheerlijke patronaten (273). — Geschillen met de steden om denbsp;koster- en schoolambten (275).
De bezetting der prebenden (276). — Beneficies aan dienaren van den hertog geschonken (278): — canonicaten en vicarieën (280), —nbsp;abdijen (286), — parochiekerken (287), — scholen (292). — Hollandsche geestelijken in dienst van den hertog (293).
Utrechtsche prebenden. Het pauselijke reservatie- en provisierecht ten dienste van den hertog (294).
299
De proosdij van West-Friesland (299). — Proosten en tegen-proosten: Gijsbrecht van Rietvelt, 1435/48 (300). — Jan Colentier, 1435 (300). — Forteguerre de Plaisance, 1435/38 (300). — Gijsbrecht van Rietvelt door den hertog van Bourgondië erkend, 1438nbsp;(302). — Dirk van Wassenaar, 1438/50 (303). — Pierre Milet, 1449/69nbsp;(306). ^— Philips van Wassenaar, 1450/62 (307). — Pierre Miletnbsp;door het Domkapittel aangesteld, 1459; einde van het eerste schismanbsp;(310). — Nieuwe tweedracht: Evert Zoudenbalch, 1469/83, en Antoinenbsp;Haneron, 1470/74 (311). — De twist bijgelegd, 1474 (315). — Laatste pogingen van Haneron (315).
. 317 . 321nbsp;. 345nbsp;. 359
AGAU: Archief voor de Geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht.
AHEB: Analectes pour servir a l’Histoire ecclésiastique de la Belgique.
ARA: Algemeen Rijksarchief te 's Gravenhage.
BCRH: Bulletins de la Commission royale d’Histoire; tot 1903 (t.LXXII):
Compte rendu des Séances de la Commission royale d’Histoire, ou Receuil de ses Bulletins (4. VI: 4e série, t. VI).
BGBH: Bijdragen voor de Geschiedenis van het Bisdom van Haarlem; vanaf dl. LI (1934): Haarlemsche Bijdragen. Bouwstoffen voor de Geschiedenis van het Bisdom Haarlem.
BMHG: Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap, gevestigd te Utrecht.
BVGO: Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde (5. VIII: 5e reeks, dl. VIII).
CRH: Commission royale d’Histoire (CRH -4 of -8: Publications in -4® of in -8®).
GA: nbsp;nbsp;nbsp;Gemeente-archief.
IRA: nbsp;nbsp;nbsp;Inventarissen vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Rijks-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;anderenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Archieven.
OVR: Oude Vaderlandsche Rechtsbronnen. — Werken der Vereeniging tot uitgave der bronnen van het Oude Vaderlandsche Recht (2. XI:nbsp;2e reeks, dl. XI).
RA: nbsp;nbsp;nbsp;Rijksarchief.
RGP: nbsp;nbsp;nbsp;Rijks Geschiedkundigenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Publicatiënnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(g. s.:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Groote serie; k. s.: Kleine
serie).
VROA: Verslagen omtrent ’s Rijks Oude Archieven.
WHG: Werken uitgegeven door het Historisch Genootschap, gevestigd te Utrecht (3. LII: 3e serie, dl. LII).
-ocr page 18-ALGEMEEN RIJKSARCHIEF TE ’s GRAVENHAGE.
Archief Rekenkamer.
Inv. nrs. 1nbsp;2nbsp;3nbsp;10
Rood Register A, 1445—1459.
Eerste Geluwe Register P.
Groen Register, 1460—1482.
Derde Geluwe Register, 1556—1563.
Verspreide charters.
(2e) Tresoriers-rekening van Boudyn van Zwieten, 1425 Oct. 27 — 1427 Oct. 27.
(3e) id., 1427 Oct. 27—1428 Juni 1.
(4e) id., 1428 Juni 1—Aug. 9.
(5e) id., 1428 Aug. 9—1430 Oct. 1.
Rekening van Frank en Floris van Borselen, Gouverneurs, 1430 Oct. 1—1432 Nov. 1.
Ie—7e Rekening van Godscalc Oom, Rentmeester-generaal, 1432 Nov. 16—1439 Juni 19 (Rekeningjaren van Nov. 16—nbsp;Nov. 15; 7e rek. over 1438 Nov. 16—1439 Juni 19).
Ie Rekening van Willem van Naaldwijk, Rentmeestergeneraal, 1439 Juni 19—1440 Juni 25.
2e id., 1440 Juni 26—1440 Dec. 25.
3e id., 1440 Dec. 26—1441 Dec. 31.
Ie—4e Rekening van Willem Enge(l)brechtsz., Rentmeestergeneraal, 1442 Jan. 1—1446 Feb. 7 (Rekeningjaren van Jan. 1—Dec. 31; 4e rek. over 1445 Jan. 1—1446 Feb. 7).nbsp;Ie—6e Rekening van Anthonis Michiels, Rentmeestergeneraal, 1446 Feb. 7—1451 Mei 24 (Rekeningjaren vannbsp;Feb. 8—Feb. 7; 6e rek. over 1451 Feb. 8—Mei 24).
Ie—5e Rekening van Clais de Vriese, Rentmeester-generaal, 1451 Mei 24—1456 Mei 23 (Rekeningjaren van Mei 24—nbsp;Mei 23).
Rekening-particulier van Clais de Vriese, Rentmeestergeneraal, over buitengewone ontvangsten en uitgaven tijdens het verblijf van den hertog in Holland, 1455 Nov. 1—1456nbsp;Oct. 11.
7e—16e Rekening van Clais de Vriese, Rentmeester-generaal, 1457 Mei 24—1467 Mei 23 (Rekeningjaren van Mei 24—nbsp;Mei 23).
17e id., 1467 Mei 23—1468 Mei 24.
18e id., 1468 Mei 24—1469 Sept. 30.
(9e)—(15e) Rekening van Jan van Assendelf, Rentmeestergeneraal in Noord-Holland, 1469 Oct. 1—1476 Sept. 30 (Rekeningjaren van Oct. 1—Sept. 30).
De inventaris-nummers van geraadpleegde rekeningen van Rentmeesters der domeinen en Rentmeesters der beden zijn in de noten opgegeven.
A V 20
— 21 — 22
— nbsp;nbsp;nbsp;23
— nbsp;nbsp;nbsp;24
A VI 1—7
8
9
10
11—14
15—20
— nbsp;nbsp;nbsp;21—25
— 26
— nbsp;nbsp;nbsp;27—36
A VII B I
1
2
103-
-109
Archief Hof van Holland.
Inv. nrs.
Memorialen:
1 nbsp;nbsp;nbsp;Ienbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Memoriale Rosa, 1428 Aug. 22—1438 Jan. 8.
2 nbsp;nbsp;nbsp;2enbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1435nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Jan. 9—1438 Dec. 31.
3 nbsp;nbsp;nbsp;5enbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1438nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Dec. 31—1442 Jan. 1.
4 nbsp;nbsp;nbsp;8enbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1442nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Jan. 3—1445 Mei 8.
5 nbsp;nbsp;nbsp;9enbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1443nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Mei 18—1445 Jan. 27.
6 nbsp;nbsp;nbsp;10e id., 1444 April 22—1445 Jan. 26.
7 nbsp;nbsp;nbsp;Memoriale T., 1445 April 27—1448 April 27.
9 nbsp;nbsp;nbsp;3e Memoriale Rosa, 1435 Maart—1438 Dec.
10 nbsp;nbsp;nbsp;6enbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1439nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Jan. 20—1441 Dec. 22.
11 nbsp;nbsp;nbsp;7enbsp;nbsp;nbsp;nbsp;id.,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1442nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Jan. 10—1445 April 19.
12 nbsp;nbsp;nbsp;11e id., 1445 April 24—1447 Feb. 8.
13 nbsp;nbsp;nbsp;12e id., 1447 Feb. 10—1447 Sept. 28.
Registers van dingtalen:
15—20 nbsp;nbsp;nbsp;Ie—6e Memoriale van Jac. Bossaert, 1447—1463.
21—^24 nbsp;nbsp;nbsp;Ie—4e Register van Willem van Zwieten, 1463—1466.
25 nbsp;nbsp;nbsp;Register van Dirk Poes, 1467—1468.
1775—1781 Registers van de dingtalen, 1469—1476 (met lacunes).
Registers van sententiën;
465 nbsp;nbsp;nbsp;Register Memorialen ende Sententiën F., 1457—1461.
472 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;N., 1469—1472.
473 nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;P., 1475-1476.
Archief Leenkamer.
Inv. nrs.
61 nbsp;nbsp;nbsp;Register hertogh Jan van Beyeren, vrouw Jacoba en hertogh Philips
63
64 68
318
319
van Bourgongne, Cas. F (Register Beieren-Bourgondië), 1420— 1433. (Van Riemsdijk, Tresorie en Kanselarij, nr. 47).
Register Privilegia ende Hantvesten Philippus B., Cas. K., 1432— 1466.
Register Privilegia Ducis Caroli, 1469—1495.
Register Z. O., Cas. K., 1441—1447 (niet feillooze 17e eeuwsche copie; orig.; Leenkamer nr. 63a, sedert 1934).
XVI nbsp;nbsp;nbsp;Memoriale B. R. Bourgoigne, Cas. N. (Commissiones B. R.nbsp;Bourgongne), 1425 Oct.—1427 Oct. (Van Riemsdijk, l. c., nr. 68).
XVII nbsp;nbsp;nbsp;Memoriale B. R. Bourgoigne, Cas. N., 1427 Nov. (Oct.)nbsp;—1428 Aug. (Van Riemsdijk, /. c., nr. 69).
Archieven Abdij van Egmond, Abdij van Rijnsburg (inv. Bruggeman, 1931), Abdij Leeuwenhorst; kloosterarchieven, beschreven in Drossaers, Archievennbsp;Delftsche Statenkloosters (1917), Sernee-Drossaers-Feith, Archieven kloostersnbsp;in Delfland (1920), Van Zanten Jut-Breesnee, Archieven kloosters te Goudanbsp;(1928), enz.; archief Hofkapel: Martens van Sevenhoven, Archief van hetnbsp;Kapittel van Su Maria op het Hof te 's Gravenhage (1914).
Charters Grafelijkheid.
Collectie ambtenaren centraal bestuur.
Handschriften 3e afdeeling la, 2a—d: Supplement Van Mieris I (4e stuk, 1421—1436), II (Bourgonje I, 1436—1446), III (Bourgonje II,nbsp;1446—1455), IV (Bourgonje III, 1456—1467), V (Bourgonje IV, 1467—1482).
RIJKSARCHIEF IN ZEELAND.
Rekeningen van de Rentmeesters Bewesten- en Beoosten Schelde, en van de Rentmeesters der domeinen (Inventaris Fruin, 1909), in de noten nader aangegeven.
-ocr page 20-RIJKSARCHIEF IN UTRECHT.
Diverse stukken, voornamelijk uit het archief van het Kapittel ten Dom (Inventaris K. Heeringa, 1929).
GEMEENTE-ARCHIEF VAN LEIDEN.
Archief der Secretarie, 1253—1575 (Inventaris J. C. Overvoorde—J. W. Verburgt, 1937). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Voorts verschillende charters enz..
Archieven der Kloosters (Inventaris J. C. Overvoorde, 1917).
GEMEENTE-ARCHIEF VAN HAARLEM.
(Inventaris A. J. Enschedé, 1866).
Nrs. Tresoriersrekeningen (Inv. Enschedé I, nr. 1157);
I 180—197 1426/7—1442/3, loopende van April 25—April 25. (De rekeningen over 1438/9, 1443/4, 1444/5 ontbreken).
I 198 nbsp;nbsp;nbsp;1445/6, April 25—October 1.
I 199 nbsp;nbsp;nbsp;1446/7, October 1—October 1.
I 200 nbsp;nbsp;nbsp;1447/8, Oct. 1—Mei 2.
I 201—224 1448/9—1476/7, loopende van Mei 2—Mei 1. (De rekeningen over 1449/50, 1450/1, 1452/3, 1459/60, 1469/70 ontbreken).nbsp;Charters.
GEMEENTE-ARCHIEF VAN GOUDA.
(Inventaris J. N. Scheltema—C. A. Tebbenhoff, 1876).
Tresoriersrekeningen, loopende van Feb. 2—Feb. 2:
Inv. nr. F III 1: 1437/8 ‘), 1438/9, 1439/40, 1444/5, 1445/6, 1447/8, 1448/9, 1449/50, 1453/4, 1454/5, 1455/6, 1458/9, 1461/2, 1463/4nbsp;(1459/60? fragment), 1469/70, 1475/6.
Voorts is gebruik gemaakt van in de noten nader aangeduide stukken uit de Gemeente-archieven van Amsterdam (Inventaris P. Scheltema, 1866—1874),nbsp;Delft (Inv. G. Morre, 1902 lt;ms.gt;), Dordrecht (Inv. J. L. van Dalen,nbsp;1909), Edam (Inv. C. M. Dozy, 1898), Hoorn (Inv. C. J. Gonnet — R. D,nbsp;Baart de la Faille, 1918) en We esp (Inv. Jesse, 1914 lt;ms.gt;), van het registernbsp;nr. 24661 van het fonds der Rekenkamer van het Algemeen Rijksarchiefnbsp;te Brussel, en van eenige stukken uit het Vaticaansch Archief te Rome.
1) Uitgegeven door A. Meerkamp van Embden, Stadsrekeningen van Leiden II, WGH 3. XXXIV, 1—59.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^) Ihid., 275—307.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;») Ibid., 308—354.
^) Uitgegeven door J, Heinsius in BMHG XXV (1904), 259—321.
-ocr page 21-Acquoy (J. G. R.), Het klooster te Windesheim en zijn invloed, Provinciaal Utrechtsch Genootschap, 3 dln.. Utrecht 1875—1880.
Acta Capitulorum Generalinm Ordinis Praedicatorum III; 1380—1498, ed, B. M. Reichert O. P., Monumenta ordinis Fratrum Praedicatorum historicanbsp;VIII, Romae 1900.
Arnold (R.), Repertorium Germanicum. Regesten aus den papstlichen Archiven zur Geschichte des Deutschen Reichs und seiner Territorien im 14. und 15,nbsp;Jahrhundert. Pontificat Eugens IV., I: 1431—1432, Berlin 1897.
Barante (A. G. P. B. de), Histoire des dues de Bourgogne de la maison de Valois {1364—1477), nouvelle edition enrichie d'un grand nombre de notes parnbsp;M. Gachard, 2 vol., Bruxelles 1838.
Basin (Thomas), Histoire des rčgnes de Charles Vliet de LouisXII, éd. J. Quicherat, Société de l'Histoire de France, 4 vol.. Paris 1855—1859.
Berličre O. S. B. (U.), La commende aux Pays-Bas, Mélanges Godefroid Kurth I (Bibliothčque de la Faculté de Philosophie et Lettres de l'Université denbsp;Liége I, Liége-Paris 1908), 185—201.
Billioud (J.), Les États de Bourgogne auxXIVe etXVe sičcles. Académie de Dijon, Dijon 1922.
Blécourt (A. S. de) en E. M. Meyers, Memorialen van het Hof {den Raad) van Holland, Zeeland en West-Friesland van den secretaris Jan Rosa, I—III,nbsp;1428—1438, Rechtshistorisch Instituut Leiden, serie I, Haarlem 1929.nbsp;(p. xxxii—Ixvi: E. H. Korvezee, Samenstelling van den Raad {het Hof)nbsp;van Holland, Zeeland en W, Friesland van 1428—1811).
Bleyswijck (D. van), Beschryvinge der stadt Delft, 2 dln.. Delft 1667.
Blok (P. J.), Geschiedenis eener Hollandsche stad, II: Eene Hollandsche stad onder de Bourgondisch-Oostenrijksche heerschappijn, 's Gravenhage 1912.
— Philips de Goede en de Hollandsche steden in 1436, Mededeelingen Kon. Akademie van Wetensch., Afd. Letterkunde LVIII, serie B, 2 (1924),nbsp;33—51.
Blonden (J. L.), Het archief van het klooster St. Michiel in den Hem bij Schoonhoven, VROA XLVIII^ (1925), 169—282.
Borne O. F. M. (F. van den), De Observantie-beweging en het ontstaan der Provincie Germania Inferior, Collectanea Franciscana Neerlandica IInbsp;('s Hertogenbosch 1931), 133—236.
Brandt (G.), Historie der Reformatie en andere kerkelijke geschiedenissen in en omtrent de Nederlanden P, Amsterdam 1671.
Brom (G.), Archivalia in Italië belangrijk voor de geschiedenis van Nederland, RGP, k. s. II, VI, IX, XIV, 3 dln. in 4 bdn., 's Gravenhage 1908—1914.
Brouwers (D.), Les „aidesquot; dans Ie comté de Namur au XVe sičcle. Documents inédits relatifs a l'histoire de la province de Namur publiés par ordre dunbsp;Conseil provincial, Namur 1929.
Bruggeman (J.), Archief der adellijke vrouwenabdij van Rijnsburg, IRA IV (1931), 162—255. {Regestenlijst in MS. op Algem. Rijksarchief, Den Haag).
Bünger O. P. (F.), Beitrdge zur Geschichte der Provinzialkapitel und Provinziale des Dominikanerordens, Quellen und Forschungen zur Geschichte desnbsp;Dominikanerordens in Deutschland XIV, Leipzig 1919.
Burman (K.), Utrechtsche jaarboeken van de vijftiende eeuw, 3 dln.. Utrecht 1750—1754.
-ocr page 22-Busch (Johannes), Des Augustinerpropstes Joh. Busch Chronicon Windeshemense und Liber de reformatione monasteriorum, ed. K. Grube, Geschichtsquellennbsp;der Provinz Sachsen, herausgeg. von der Hist. Commission der Provinznbsp;Sachsen XIX, Halle 1886.
Cartellieri (O.), Über eine burgundische Gesandtschaft an den kaiserlichen und papstlichen Hof im Jahre 1460, Mitteilungen des Instituts fiir österreichischenbsp;Geschichtsforschung XXVIII (1907), 448—464.
— nbsp;nbsp;nbsp;Geschichte der Herzöge von Burgund, 1363—1477, I; Philipp der Kiihne,nbsp;Herzog von Burgund, Leipzig 1910.
Champeaux (E.), Les ordonnances des dues de Bourgogne sur 1’administration de la justice da duché. Revue bourguignonne publiée par l'Universiténbsp;de Dijon XVII 2/3, Dijon 1907. Ook verschenen in Collection de textesnbsp;relatifs au droit et aux institutions de la Bourgogne, Paris—Dijon 1908.
— nbsp;nbsp;nbsp;Ordonnances franc-comtoises sur Vadministration de la justice (1343—1477),nbsp;Revue bourguignonne.... XXII 1/2, Dijon 1912.
Chastellain (Georges), Oeuvres, éd. J. B. M. C. Kervyn de Lettenhove, Académie royale de Belgique, 8 vol., Bruxelles 1863—1866. (t. I—V: Chronique).
Clarentius O. M. Cap., De Minrebroeders ter Goude,-Franciskaansch Leven XII (1929), 82—87, 170—176, 278—282.
Clercq (Jacques du). Mémoires, éd. F. de Reiffenberg', 4 vol., Bruxelles 1835—1836.
Codex diplomaticus Neerlandicus, uitgegeven door het Historisch Genootschap, 2e serie I, afd. I (1852), 166—266: Rekeninge der testamentoren van wijlen....nbsp;Vrouwe Jacobs van Beyeren.
Combet (J.), Lottis XI et Ie Saint-Sičge (1461—1483), Thčse Nancy, Paris 1903.
Commynes (Philippe de). Mémoires, éd. J. Calmette-G. Durville, Les Classiques de l’Histoire de France au Moyen Age III—V, 3 vol.. Paris 1924—1925.
Coulondre (G.), Des acquisitions de biens par les établissements de la religion chrétienne en droit romain et dans l’ancien droit franqais. Paris 1886.
Dehaisnes (C.), Inventaire sommaire des Archives départementales. Nord, série B, t. IV, Lille 1881.
— nbsp;nbsp;nbsp;et J. Finot, Inventaire sommaire des Archives départementales du Nord I.nbsp;2, Lille 1906.
Delprat (G. H. M.), De geschiedenis van het S. Aagte-klooster te Delft, Kerkhistorisch Archief IV (1866), 23—77.
Dessing (C. S.), Bescheiden aangaande de hervorming der tucht in de abdij van Egmond in de 15e eeuw, WHG 3. LV, Utrecht 1930.
— nbsp;nbsp;nbsp;De hervormingspogingen in de abdij van Egmond in de 15e eeuw. Tijdschriftnbsp;voor Geschiedenis LIV (1939), 191—^219.
Didier (N.), Les origines du droit souverain d’amortissement dans Ie comté de Hainaut, Revue d'histoire ecclésiastique XXXIV (1938), 487—503.
Dionysius Cartusianus, Opera Omnia, cura et labore monachorum S. Ordinis Cartus. XXXVHI, Tornaci 1909.
Divisiekroniek: Chronycke van Hollandt, Zeelandt ende Vrieslandt, ed. Dordrecht 1591.
Doorslaer (G. van). La chapelle musicale de Philippe Ie Beau, Revue beige d’Archéologie et d'Histoire de 1'art IV (1934), 21—58, 139—166.
Doutrepont (G.), La littérature franqaise a la cour des dues de Bourgogne, Bibliothčque du XVe sičcle VHI, Paris 1909.
Drossaers (S. W. A.), De archieven van de Delftsche Statenkloosters, 's Graven-hage 1917.
Dubrulle (H.), Bullaire de la province de Reims sous Ie pontificat de Pie H, Thčse Lille, Lille 1905.
Eeghen (I. H. van). Vrouwenkloosters en Begijnhof in Amsterdam van de 14e tot het eind der 16e eeuw. Proefschrift Amsterdam, Amsterdam 1941.
Bekhof (A.), De questierders van den aflaat in de Noordelijke Nederlanden, Proefschrift Leiden, 's Gravenhage 1909.
-ocr page 23-Eichmann (E.), Der recursus ab abnsu nach deatschem Recht, Untersuchungen zur deutschen Staats- und Rechtsgeschichte, herausgeg. von O. Gierke,nbsp;LXVI, Breslau 1903.
Enklaar (D. Th.), Het landsheerlijk bestuur in het Sticht Utrecht aan deze zijde van den IJsel gedurende de regeering van bisschap David van Bourgondië,nbsp;1456—1496, Bijdragen van het Instituut voor Middeleeuwsche Geschiedenisnbsp;der Rijksuniversiteit te Utrecht VIII, Utrecht 1922. Ook verschenen alsnbsp;Proefschrift Utrecht.
Eubel O. F. M. C. (C.), Hierarchia catholica Medii Aevi^, 2 vol., Monasterii 1913—1914.
Finot (J.), Inventaire sommaire des Archives départementales. Nord, série B, t. VIII, Lille 1895.
Fockema Andreae (S. J.), Bijdragen tot de Nederlandsche rechtsgeschiedenis IV, Haarlem 1900.
Fredericks (J.), Le Grand Conseil ambulatoire des dues de Bourgogne et des archiducs d’Autriche, 1446—1504, BCRH 4. XVII (1890), 423—469.nbsp;Overdruk met eigen pagineering: Bruxelles 1890.
Fredericq (P.), Essai sur le róle politique et social des dues de Bourgogne dans les Pays-Bas, Thčse Gand, Gand 1875.
— nbsp;nbsp;nbsp;Corpus documentorum inquisitionis haereticae pravitatis Neerlandicae. —nbsp;Verzameling van stukken betreffende de pauselijke en bisschoppelijke inquisitienbsp;in de Nederlanden, Hoogeschool van Gent, Werken van den practischennbsp;leergang voor vaderlandsche geschiedenis I, V, X, 3 dln., Gent—’s Graven-hage 1889—1906.
— nbsp;nbsp;nbsp;Codex documentorum sacratissimarum indulgentiarum Neerlandicarum. —nbsp;Verzameling van stukken betreffende de pauselijke aflaten in de Nederlanden,nbsp;1300—1600, RGP k. s. XXI, ’s Gravenhage 1922.
Frederik van Heilo, zie Pool (J. C.).
Frederiks (J. G.), Een paar aanteekeningen uit den Boergoenschen tijd, BGBH XVII (1891), 14—21.
Friedberg (E.), Die Grdnzen zwischen Staat und Kirche und die Garantieen gegen deren Verletzung, Tübingen 1872.
Fruin Th. Azn. (R.), Het archief der O. L. V. Abdij te Middelburg, Rijks Archief-depót in de Provincie Zeeland, 's Gravenhage 1901.
— nbsp;nbsp;nbsp;De rekeningen en andere stukken in 1607 uit de Hollandsche Rekenkamernbsp;naar de Zeeuwsche overgebracht. Het Bourgondisch-Oostenrijksche tijdvak,nbsp;1433—1584, Rijks Archief-depót in de Provincie Zeeland, 's Gravenhagenbsp;1909.
— nbsp;nbsp;nbsp;De keuren van Zeeland, OVR 2. XX, 's Gravenhage 1920.
Gachard (L. P.), Collection de documens inédits concernant l’histoire de la Belgique, 3 vol., Bruxelles 1833—1835.
— nbsp;nbsp;nbsp;Analectes historiques, extraits du BCRH, 5 vol., Bruxelles 1856—1871.
— nbsp;nbsp;nbsp;et A. Pinchart, Inventaire des archives des Chambres des Comptes, Inventairesnbsp;des archives de la Belgique publiés par ordre du Gouvernement, IV,nbsp;Bruxelles 1865.
— nbsp;nbsp;nbsp;zie Barante.
Gailliard (Edw.), De „Processiën generael” en de „Hallegebodenquot; te Brugge, Verslagen en Mededeelingen der Kon. Vlaamsche Academie voor Taalnbsp;en Letterkunde (1912), 1061—1229.
Gelder (H. E. van). Karei de Stoute en de geestelijke goederen, BGBH XXVI (1901), 449—465.
Gilliodts-van Severen (L.), Inventaire des archives de la vitte de Bruges. Inventaire des chartes V (1432—1467), VI (1468—1500), Bruges 1876.
Gonnet (C. J.), Vier parochiën in de Middeleeuwen t Heemskerk, Beverwijk, Zoeterwoude en Hazerswoude, BGBH IV (1876), 245—297; V (1877),nbsp;311—381; VI (1878), 1—43; VII (1879), 100—155; IX (1881), 161—260.
-ocr page 24-8
Gonnet (C. J.), De Commanderij van St. Jan, in F. Allan, Geschiedenis en beschrijving van Haarlem II (Haarlem 1877), 249—386.
— nbsp;nbsp;nbsp;Het Zijlklooster te Haarlem, en Cartularium van het Zijlklooster, BGBHnbsp;XVI (1891), i—XXX en 1—379.
Goutsche Chronycxken {Het Oude —) van Hollandt, Zeelandt, Vrieslandt en Utrecht, ed. P. Scriverius, Amsterdam 1663.
Gouw(J. ter). Geschiedenis van Amsterdam III: De Borgondische tijd, 1425—1515, Amsterdam 1881.
Grijpink (P. M.) c. a.. Register op de parochiën, altaren, vicarieën en de bedienaars zooals die voorkomen in de middeleeuwsche rekeningen van den officiaal desnbsp;aartsdiakens van den Utrechtschen Dom, 7 dln., Amsterdam 1914, Haarlemnbsp;1928—1937.
Haller (J.), Concilium Basiliense I: Studiën und Dokumente zur Geschichte der Jahre 1431—1437', II: Die Protokolle des Concils, 1431—1433; III: Proto-kolle des Concils, 1434, 1435, Basel 1896, 1897, 1900.
Hansen (J.), Westfalen und Rheinland im 15. Jahrhundert, Publicationen aus den preussischen Staatsarchiven XXXIV, XLII, 2 Bde., Leipzignbsp;1888—1890.
Hashagen (J.), Zur Charakteristik der geistlichen Gerichtsbarkeit vornehmlich im spdteren Mittelalter, Zeitschrift der Savigny-Stiftung für Rechtsgeschichtenbsp;XXXVII, Kanonistische Abteilung VI (1916), 205—292.
— nbsp;nbsp;nbsp;Staat und Kircke vor der Reformation. Eine Untersuchung der vorreforma-torischen Bedeutung des Laieneinflusses in der Kircke, Essen 1931.
Heda (Wilhelmus), Historia Episcoporum Ultraiectinensium, ed. A. Buchelius, Ultraiecti 1642.
Heel O. F. M. (D. van), De Tertiarissen van het Utrechtsche Kapittel, Overdruk uit AGAU, Utrecht 1939.
[Heussen (H. F. van), vertaald door] H. v[an] R[ijn], Historie ofte Beschrijving van ’t Utrechtsche bisdom, 3 dln.. Leiden 1719.
— nbsp;nbsp;nbsp;Oudheden en Gestichten van Rhynland, Leiden 1719.
— nbsp;nbsp;nbsp;id. van Zuidholland en Schieland, Leiden 1719.
— nbsp;nbsp;nbsp;id. van Delft en Delfland, Leiden 1720.
— nbsp;nbsp;nbsp;id. van Kennemerland, Amstelland, Noordholland en Westvriesland, 2 dln..nbsp;Leiden 1721.
— nbsp;nbsp;nbsp;id. van Zeeland, 2 dln.. Leiden 1722.
Hintzen (J. D.), De kruistochtplannen van Philips den Goede, Proefschrift Leiden, Rotterdam 1918.
Hirschauer (Ch.), Les États d’Artois de leurs origines a Voccupation frangaise, 1340—1640, Thčse Strasbourg, I, Paris 1923.
Holzapfel O. F. M. (H.), Handbuch der Geschichte des Franziskanerordens, Freiburg i. B. 1909.
Hoogland O. P. (A. J. J.), Het Dominicaner-klooster te 's Gravenhage, BGBH XIII (1886), 353—378.
— nbsp;nbsp;nbsp;De Dominicanen te Haarlem, BGBH XV (1888), 101—171.
Hoynck van Papendrecht (C. P.), Chartulare capituli canonicorum ecclesiae B. V. Mariae oppidi Geervlietensis, Analecta Belgica III. 2 (Hagae-Comitisnbsp;1743), 1—246.
Hüffer (M.), De adellijke vrouwenabdij van Rijnsburg {1133—1574), Nijmegen— Utrecht 1922.
— nbsp;nbsp;nbsp;Die Reformen in der Abtei Rijnsburg im 15. Jahrhundert, Vorreformations-geschichtliche Forschungen XIII, Münster i. W. 1937.
Huizinga (J.), Rechtsbronnen van Haarlem, OVR 2. XIII, ’s Gravenhage 1911.
Hullu (J. de). Bijdrage tot de geschiedenis van het Utrechtsche Schisma, Proefschrift Leiden, 's Gravenhage 1892.
Imbart de la Tour (P.), Les origines de la Réforme I: La France moderne; II; L’Église catholique. Paris 1905—1909.
-ocr page 25-Impens (Petrus), Chronicon Bethleemiticum, ed. J. B. M. C. Kervyn de Lettenhove, Chroniques relatives a l’histoire de la Belgique sous la domination des duesnbsp;de Bourgogne III: Textes latins (CRH—4, XIII. 3, Bruxelles 1876).
Informacie op den staet.... van de steden ende dorpen van Hollant ende Vrieslant, om daernae te reguleren de nyeuwe schiltaele, gedaen in den jaere MDXIV,nbsp;ed. R. Fruin, Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, Leiden 1866.
Jansma (T. S.), Raad en Rekenkamer in Holland en Zeeland tijdens hertog Philips van Bourgondië, Bijdragen van het Instituut voor Middeleeuwsche Geschiedenis der Rijksuniversiteit te Utrecht XVIII, Utrecht 1932. Ooknbsp;verschenen als Proefschrift Utrecht.
— nbsp;nbsp;nbsp;De voorgeschiedenis voor de Instructie van het Hof van Holland, Tijdschriftnbsp;voor Geschiedenis XLIX (1934), 444—453; LI (1936), 401—419.
Johannes a Leydis, Chronicon Egmundanum, seu Annales regalium abbatum Egmundensium, ed. Ant. Matthaeus, Lugduni Batavorum 1692.
— nbsp;nbsp;nbsp;Croniken der edel heeren van Brederode in Hollant, ed. A. Matthaeus innbsp;Veteris Aevi Analecta^ I (Hagae Comitis 1738), 587—740.
Jonghe O. P. (Bern. de), Desolata Batavia Dominicana, seu descriptio brevis omnium conventuum et monasteriorum S. Ord. Praed. quae olim extiterimtnbsp;in Belgio Confoederato, Gandavi 1717.
Joosting (J. G. C.), De begrenzing der wereldlijke en kerkelijke rechtspraken tegenover elkander. Bronnen voor de geschiedenis der kerkelijke rechtspraak innbsp;het bisdom Utrecht in de Middeleeuwen III (OVR 2. XI), 's Graven-hage 1910.
— nbsp;nbsp;nbsp;De Proosdij van West-Friesland, Bronnen.... (enz.) VII (OVR 2. XXI)nbsp;'s Gravenhage 1924.
Koerperich (R.), Les lois sur la mainmorte dans les Pays-Bas catholiques. Étude sur l’édit du 15 septembre 1753, ses précédents et son exécution, Universitasnbsp;catholica Lovaniensis; Dissertationes ad gradum magistri in Fac. Theol.nbsp;consequendum conscriptae, series 2. XI, Louvain 1922.
Kok (D. de). Bijdragen tot de geschiedenis der Nederlandsche Klarissen en Tertiarissen vóór de Hervorming, WHG 3. LU, Utrecht 1927.
Korvezee (E. H.), zie Blécourt (A. S. de) en E. M. Meyers.
Laborde (L. de). Les dues de Bourgogne. Études sur les lettres, les arts et Vin-dustrie pendant Ie XVe sičcle, 2e partie I—III: Preuves, Paris 1849—1851.
Laenen (J.), Le clergé rural et l’impót princier dans Ie droit local du Brabant, Mélanges Charles Moeller II (Université de Louvain; Recueil de travauxnbsp;publiés par les membres des conférences d'Histoire et de Philologie, XLI,nbsp;Louvain 1914), 1—12.
La Marche (Olivier de). Mémoires, éd. H. Beaune-J. d'Arbaumont, Société de 1’Histoire de France, 4 vol.. Paris 1883—1888.
Lameere (E.), Le Grand Conseil des dues de Bourgogne de la maison de Valois, Bruxelles 1900.
Limburg Brouwer (P. A. S. van), Boergoensche charters, 1428—1482, Derde afdeeling van het Oorkondenboek van Holland en Zeeland, uitgegevennbsp;van wege de Kon. Akademie van Wetenschappen, Amsterdam — 's Gravenhage 1869.
Lokeren (A. van), Chartes et documents de Vabbaye de Saint-Pierre au Mont Blandin d Gand II: 1300—1599, Gand 1871.
Mack (Eug.), Die kirchliche Steuerfreiheit in Deutschland seit der Dekretalen-gesetzgebung, Kirchenrechtliche Abhandlungen, herausgeg. von U. Stutz LXXXVIII, Stuttgart 1916.
Man (D. de). Maatregelen door de Middeleeuwsche overheden genomen ten opzichte van het oeconomisch leven der kloosterlingen en leden van congregaties, BVGOnbsp;5. VIII (1921), 277—292.
Marie (R. van), Le comté de Hollande sous Philippe le Bon {1428—1467), La Haye 1908.
-ocr page 26-10
Martens van Sevenhoven (A. H.), Archief van het Kapittel van St. Maria op het Hof te ’s Gravenhage, ’s Gravenhage 1914.
Martin O. P. (R. M.), Tractatus „Pro Reformatiom”, Lettre de Jean Uyt den Hove d Charles-le-Téméraire touchant la réforme religieuse, Analectanbsp;Sacri Ordinis Fratrum Praedicatorum XVI (1923/’24), 46—48, 279—304.
Meerkamp van Embden (A.), Stadsrekeningen van Leiden, 1390—1434, WHG 3. XXXII en XXXIV, 2 din., Amsterdam 1913—1914.
Meilink (P. A.), Archieven van de Staten van Holland vóór 1572, 's Gravenhage 1929.
— nbsp;nbsp;nbsp;Holland en het conflict tusschen Philips den Goede en zijn zoon van 1463l’64,nbsp;BVGO 7.V (1934), 129—152; VI (1935), 49—66.
Meinsma (K. O.), Nicolaus van Cusa {De aflaten van de Sint Walburgskerk te Zutphen II), AGAU XXXI (1906), 68—146.
Mémoires pour servir a Vhistoire de France et de Bourgogne, 2 t. (1 vol.), Paris 1729.
Meyer O. P. (G. A.), Een Hollandsche kloosterhervorming in de 15de eeuw, De Katholiek CXLVI (1914), 113—150.
— nbsp;nbsp;nbsp;Dominicaansche studiën^, Tiel 1920.
Mieris (F. van). Groot Charterboek der graaven van Holland, van Zeeland en heeren van Vriesland, 4 din., Leyden 1753—1756.
Miraeus (Aub.), Opera diplomatica et historica, ed. J. F. Foppens, 4 vol., Lovanii — Bruxellis 1723—1748.
Molinet (Jean), Chroniques.... (1474—1506), éd. G. Doutrepont et O. Jodogne, Acad, royale de Belgique, Classe des Lettres, Coll, des Anciens auteursnbsp;beiges, I, Bruxelles 1935.
Moll (W.), Johannes Brugman en het godsdienstig leven onzer vaderen in de vijftiende eeuw, 2 dln., Amsterdam 1854.
— nbsp;nbsp;nbsp;Kerkgeschiedenis van Nederland vóór de Hervorming II. 1-3, Utrecht,nbsp;1866—1869.
Moquette (H. C. H.), Het St. Agnietenconvent, Rotterdamsch Jaarboekje IX (1911), 75—111.
Mortier O. P. (A.), Histoire des Maitres Généraux de VOrdre des Frčres Pręcheurs III—IV, Paris 1907—1909.
Muller (P. L.), Regesta Hannonensia. Lijst van oorkonden betreffende Holland en Zeeland, 1299—1345, die in het Charterboek van Van Mieris ontbreken,nbsp;uitgegeven van wege de Kon. Academie van Wetenschappen, 's Gravenhagenbsp;1882.
Muller Fzn. (S.), Regesten van het archief der bisschoppen van Utrecht (722—1528) I—III, Utrecht 1917—1919.
Muller Hzn. (S.), De indeeling van het bisdom, Bronnen voor de geschiedenis der kerkelijke rechtspraak in het bisdom Utrecht in de Middeleeuwen II (OVRnbsp;2. VHP en XVII), ’s Gravenhage 19(06—19)15.
Noordeloos (P.), De Proosdij van Westfriesland, BGBH XLIX (1932), 41—110; L (1933), 281—295.
— nbsp;nbsp;nbsp;Heffing van precariën in Westfriesland, BGBH L (1933), 415—446; LInbsp;(1934), 145—209.
Overvoorde (J. C.), Het Regularissen-klooster van St. Agnes te Dordrecht, en Rekeningen van het convent van St. Agnes te Dordrecht, BGBH XXI (1896),nbsp;49—86.
— nbsp;nbsp;nbsp;Archieven van de kloosters (Gemeente-archief Leiden). Inventaris en regesten,nbsp;2 dln.. Leiden 1917.
Pastor (L.), Geschichte der Pdpste seit dem Ausgang des Mittelalters I’-‘—IP-‘, Freiburg i. B. 1901—1904.
— nbsp;nbsp;nbsp;Ungedruckte Akten zur Geschichte der Papste vornehmlich im XV., XVI. undnbsp;XVH. Jahrhundert I: 1376—1464, Freiburg i. B. 1904.
Paulus (N.), Geschichte des Ablasses im Mittelalter III: Geschichte des Ablasses am Ausgange des Mittelalters, Paderborn 1923.
-ocr page 27-11
Pirenne (H.), Histoire de Belgique IP, Bruxelles, 1908.
Placaet-boeck (Groot —) .... der Vereenigde Nederlanden ende van.... Hollandt ende West-Vrieslandt I—III, ed. Corn. Cau en S. van Leeuwen, 's Graven-hage 1658, 1664, 1683.
Pool (J. C.), Frederik van Heilo en zijn schriften, Proefschrift Leiden, Amsterdam 1866.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(p. 133—167: Liber de fundatione domus Regularium prope
Haerlem).
Post (R. R.), Geschiedenis der Utrechtsche bisschopsverkiezingen tot 1535, Bijdragen van het Instituut voor Middeleeuwsche Geschiedenis der Rijksuniversiteitnbsp;te Utrecht XIX, Utrecht 1933.
— nbsp;nbsp;nbsp;De abdij Egmond en de Heilige Stoel, Mededeelingen van het Nederlandschnbsp;Historisch Instituut te Rome, 2. VI (1936), 21—51.
Posthumus (N. W.), De geschiedenis van de Leidsche lakenindustrie I: De Middeleeuwen, Proefschrift Amsterdam, 's Gravenhage 1908.
— nbsp;nbsp;nbsp;Bronnen tot de geschiedenis van de Leidsche textielnijverheid I, RGP g. s.nbsp;VIII, 's Gravenhage 1910.
Proost (J. J. E.), Histoire du droit d’asile religieux en Belgique, Messager des Sciences historiques .... de Belgique (1866), 375—406, 487—510;nbsp;(1867), 157—179; (1868), 86—115, 230—251, 441—451.
Quétif O. P. (Jac.) en Jac. Echard O. P., Scriptores Ordinis Praedicatorum I, Lutetiae Parisiorum 1719.
Quicke (F.) c. a.. Geschiedenis van Vlaanderen, onder leiding van R. van Roos-broeck, III: De Burgondische hertogen, Brussel - Amsterdam, 1938.
Reichert O. P. (B. M.), zie Acta.....
Reiffenberg (F. de), Histoire de l’ordre de la Toison d’Or, depuis son institution jusqu’a la cessation des chapitres généraux (1430—1573), Bruxelles 1830.
Remy (F.), Les grandes indulgences pontificales aux Pays-Bas a la fin du Moyen-Age, 1300—1531, Université de Louvain; Receuil de travaux publiés par les membres des conférences d’Histoire et de Philologie 2. XV (Dissertationnbsp;Louvain), Louvain 1928.
Riemer (Jac. de). Beschrijving van 's Graven-Hage I. 1-2, Delft 1730.
Riemsdijk (Th. H. F. van), De Tresorie en Kanselarij van de graven van Holland en Zeeland uit het Henegouwsche en Beyersche Huis, ’s Gravenhage 1908.
— nbsp;nbsp;nbsp;en J. Ph. de Monté ver Loren, De rechtspraak van den graaf van Holland I,nbsp;OVR 3. II, Utrecht 1932.
Romer (R. C. H.), Geschiedkundig overzigt van de kloosters en abdijen in de voormalige graafschappen van Holland en Zeeland, Werken van de Maatschappij der Nederl. Letterkunde te Leiden, nieuwe reeks VIII, 2 dln.. Leiden 1854.
Scheltema (P.), Aemstel’s oudheid of Gedenkwaardigheden van Amsterdam, 7 dln., Amsterdam 1855—1885.
Schlager O. F. M. (P.), Beitrage zur Geschichte der kölnischen Franziskaner-Ordensprovinz im Mittelalter, Köln 1904.
Schoengen (M.), Geschiedenis van het onderwijs in Nederland, Amsterdam 1911/25.
— nbsp;nbsp;nbsp;Monasticon Batavum I: De Franciscaansche orden. Verhandelingen der Ned.nbsp;Akademie van Wetensch., Afd. Letterkunde, nieuwe reeks XLV, Amsterdam 1941.
Sernee (J. M.), S. W. A. Drossaers en W. G. Feith, De archieven van kloosters en andere stichtingen in Delfland, 's Gravenhage 1920.
Soutendam (J.), Inventaris der charters en privilegiën berustende op het archief der Gemeente Delft, Delft 1860.
Stein (H.), Un diplomate bourguignon duXVe sičcle: Antoine Haneron, Bibliothčque de 1’École des chartes XCVIII (1937), 283—348.
Stoppelaar (J. H. de). Inventaris van het Oud-archief der stad Middelburg, 1217— 1581, Middelburg 1883.
Telders (A.), Bijdrage tot eene geschiedenis van het bezit in de doode hand. Proefschrift Utrecht, Utrecht 1868.
-ocr page 28-12
Terdenge (H.), Zur Geschichte der hollandischen Steuern im 15. und 16. Jahrhundert, Vierteljahrschrift für Sozial- und Wirtschaftsgeschichte XVIII (1925),nbsp;95—167.
Timbal Duclaux de Martin (P.), Le droit d’asile, Paris 1939.
Toutey (E.), Charles le Téméraire et la Ligue de Constance, Paris 1902.
Unger (W. S.), Bronnen tot de geschiedenis van Middelburg in den landsheerlijken tijd II, RGP g. s. LXI, ’s Gravenhage 1926.
Utenhove (Johannes), zie Martin O. P. (R. M.).
Valois (N.), La France et le Grand Schisme d’Occident, 4 vol.. Paris 1896—1902.
— nbsp;nbsp;nbsp;La crise religieuse du XVe sičcle. Le Pape et le Concile {1418—1450),nbsp;2 vol.. Paris 1909.
— nbsp;nbsp;nbsp;Histoire de la Pragmatique Sanction de Bourges sous Charles VII, Paris 1906.
ver Loren (J. Ph. de Monté), De historische ontwikkeling van de begrippen Bezit
en Eigendom in de landsheerlijke rechtspraak over onroerend goed in Holland, Proefschrift Utrecht, Utrecht 1929.
Walther (A.), Die burgundischen Zentralbehörden unter Maximilian I. und Karl V., Leipzig 1909.
W[alvis] (I.), Beschrijving der stad Gouda, 2 dln., Gouda en Leyden 1713.
Wielant (Philips), Instructie, voor de stad Haarlem ontworpen, ed. J. A. Fruin, Overdruk uit Nieuwe Bijdragen voor Rechtsgeleerdheid en Wetgeving,nbsp;nieuwe reeks I—II (1873—1874), Amsterdam 1874.
Zanten Jut (S. M. van) en G. H. C. Breesnee, Archieven van kloosters en andere geestelijke instellingen te Gouda, IRA I (1928), 181—208.
-ocr page 29-INLEIDING
In de 13e eeuw verhief zich, boven alle wereldlijke mogendheden, de Kerk als een vast georganiseerde monarchie van hooger orde, metnbsp;eigen ambtenaren, eigen recht, eigen domeinen en eigen belastingen.nbsp;De aardsche rijken golden haar slechts als bestanddeelen van haarnbsp;universeele rijk, de vorsten als gevolmachtigden van den Paus. Daarnbsp;den mindere geen gezag toekomt over den meerdere, werd den leekennbsp;in beginsel iedere bevoegdheid ten aanzien van de Kerk, haar dienarennbsp;en bezittingen ontzegd. Het zedelijke overwicht van de Kerk, denbsp;voortreffelijkheid van haar organisatie, de geduchtheid der straffennbsp;waarmede zij inbreuk op haar rechten wist te wreken, lieten dezenbsp;aanspraken op immuniteit voor een goed deel verwezenlijken.
Naarmate het gezag van vorsten en steden zich versterkte, en legisten, f doordrongen van de opvattingen van het Romeinsche recht, in denbsp;regeeringen een rol gingen spelen, hernam de wereldlijke macht haarnbsp;rechten. In de groote kerkpolitieke conflicten van het begin der 14enbsp;eeuw — de strijd van den Franschen koning Philips IV den Schoone ^nbsp;met Paus Bonifacius VIII, en de strijd van den Duitschen koningnbsp;Lodewijk den Beier met Paus Johannes XXII — werd luide hetnbsp;beginsel verkondigd: de vorst is op wereldlijk gebied onafhankelijk;nbsp;de Kerk, in zaken van godsdienst souverein, is als rechtsinstelling eennbsp;bestanddeel van den Staat. De verzwakking van macht en aanzien dernbsp;Pausen ten tijde van hun verblijf te Avignon, en vooral daarna, in denbsp;periode van het Schisma en de concilies, begunstigde de verwezenlijkingnbsp;van deze theorie ^), die in Holland omstreeks het midden van de 14enbsp;eeuw een getemperden weerklank vond in de voor graaf Willem Vnbsp;geschreven verhandeling De cara reipublicae van den klerk Philips gt;nbsp;van Leiden. Het voorbeeld van dequot;Ffansche monarchie volgend,nbsp;streefden de vorsten er naar, de immuniteit te beperken en de steedsnbsp;onzekere grenzen tusschen wereldlijk en geestelijk gebied ten eigennbsp;voordeele af te bakenen. Met steun van het hulpbehoevende Pausdomnbsp;slaagden zij er in, een grootere mate van invloed op de bezetting dernbsp;kerkelijke ambten en beneficiën in hun landen te verkrijgen, waardoornbsp;niet alleen de geestelijkheid nauwer aan den landsheer werd gebonden, inbsp;doch deze tevens meer gelegenheid kreeg dan voorheen om zijn
1) Zie voor het volgende: J. Hashagen, Staat und Kirche vor der Reformation (1931), 67 vlg., 179 vlg., 116 vlg.; ook hierna Hoofdstuk I.
-ocr page 30-14
dienaren met prebenden te beloonen. In ruil voor wereldlijke hulp gaven de Pausen in toenemende mate de fiscale voorrechten van denbsp;geestelijkheid prijs, door den vorsten een aandeel in de kerkelijkenbsp;belastingen toe te staan. Op het gebied van de rechtspraak openbaardenbsp;zich een streven, de bevoegdheden in te korten van de kerkelijkenbsp;rechtbanken — die niet alleen ratione personae alle crimineele en civielenbsp;zaken van geestelijken behandelden (privilegium fori), maar rationenbsp;materiae een vrijwel onbegrensd rechtsgebied voor zich opeischten —nbsp;en het kerkelijke asylrecht te beperken, dat den misdadiger die heulnbsp;gezocht had op gewijden grond vrijdom van lijfstraffen verzekerde,nbsp;zoo het hem niet geheel aan de aardsche gerechtigheid onttrok ^).
Ondanks de beperkingen van de immuniteit droeg het kerkelijke goed slechts in zeer geringe mate in de lasten der gemeenschap bij,nbsp;en geenszins in verhouding tot zijn omvang en opbrengst. Uitbreidingnbsp;van de immuniteit over tevoren belastingplichtig goed door schenkingennbsp;of erflatingen aan kerken en kloosters werd derhalve door vorst ennbsp;onderzaten zeer ongaarne gezien. De heer, in wiens gebied landerijen,nbsp;huizen of renten in het bezit der Kerk overgingen, achtte deze goederennbsp;eerst din in de doode hand te zijn, wanneer hij ze had geamortiseerdnbsp;of gemortificeerd, d. w. z. wanneer hij de overdracht had bekrachtigdnbsp;en ten gunste van de Kerk van zijn rechten had afstand gedaan. Sedertnbsp;de 13e eeuw werd in Frankrijk voor een amortisatiebrief een geldelijkenbsp;tegenprestatie verlangd. Hieruit ontwikkelde zich, door tusschenkomstnbsp;van het koninklijke gezag, een vaste taxe, die uiterlijk sinds 1372,nbsp;toen koning Karei V de verleening van amortisaties tot een kroonrechtnbsp;had gemaakt, uitsluitend ten behoeve van den koning werd geheven,nbsp;als vergoeding voor het economische en politieke nadeel dat doornbsp;vermeerdering van het bezit in de doode hand aan den vorst werdnbsp;berokkend ®). Ook in de Nederlanden maakten reeds in de 13e eeuw
'^) P. Fournier, Histoire de la juridiction ecclésiastique, Journal des Savants, nouv, sér. VII (1909), 540 vlg.; E. Eichmann, Der recursm ab abusu nach deutschemnbsp;Recht (1903); J. Hashagen, Zur Charakteristik der geistlichen Gerichtsbarkeitnbsp;im spdteren Mittelalter, Zeitschr. der Savigny-Stiftung f. Rechtsgesch. XXXVII,nbsp;Kanon. Abt. VI (1916), 205 vlg.; P. Kirn, Der mittelalterliche Staat und dasnbsp;geistliche Gericht, ibid. XLVI, Kanon. Abt. XV (1926), 162 vlg..
0 P. Timbal Duclaux de Martin, Le droit d’asile (1939), 197 vlg., 261 vlg..
®) G. Coulondre, Des acquisitions de biens par les établissements de la religion chrétienne en droit romain et dans Vancien droit francais (1886), 269 vlg.; cf.nbsp;P. Viollet, Hist, des institutions politiques et administratives de la France II (1898),nbsp;409 vlg.. Kritiek op den hier verdedigden privaatrechtelijken oorsprong van hetnbsp;koninklijke amortisatierecht (uit het feodale recht) door N. Didier, Les originesnbsp;du droit souverain d’amortissement dans le comté de Hainant, Rev. d’hist. eccl.nbsp;XXXIV (1938), 487 vlg.. — Het tarief van de amortisatierechten werd in 1402nbsp;voor de kroonlanden vastgesteld op ^ van de waarde der betrokken goederennbsp;en inkomsten: Coulondre, a, w., 297.
-ocr page 31-15
de landsheeren er aanspraak op, iedere vergrooting van het kerkelijke eigendom goed te keuren, doch een geldelijke vergoeding voor dezenbsp;mortificaties schijnt vóór den Bourgondischen tijd niet te zijn ‘nbsp;geëischt ^).
Vooral in de besloten ruimten der steden waren de gevolgen van het minder worden van belastbaren grond en haardsteden merkbaar. Denbsp;uitbreiding van het aantal kloosters en van hun grondbezit binnen denbsp;stadsmuren was op den duur ook op de volkshuisvesting van invloed,nbsp;terwijl de Ipedrijven en neringen, die door de geestelijken gedrevennbsp;of op hun terreinen door leeken uitgeoefend werden, een bedreigingnbsp;vormden voor de burgerlijke nijverheid en handel. In de Italiaanschenbsp;steden reeds in de 12e eeuw, later ook elders, trachtten de magistratennbsp;de geestelijken aan dezelfde lasten te onderwerpen als de overige ingezetenen, wat tot botsingen met de kerkelijke overheden leiddenbsp;en slechts ten deele met goed gevolg bekroond werd. Wel slaagden denbsp;steden er in, de vermogens van parochiekerken en kapellen grootendeels tnbsp;onder eigen beheer te krijgen ®). Daarnaast poogde men een verderenbsp;toeneming van het exempte bezit der geestelijkheid tegen te gaannbsp;door allerlei beperkende verordeningen, de z. g. n. amortisatie-wetten ^), die door een stad zelfstandig konden zijn uitgevaardigd,nbsp;of haar als privilege verleend konden zijn door den landsheer. Waarnbsp;de vorsten meer en meer financieel van de opkomende steden afhankelijk werden, en dezen op Statenvergaderingen gelegenheid haddennbsp;gezamenlijk hun wenschen kenbaar te maken, kon een van den vorstnbsp;uitgaande amortisatiewetgeving ontstaan, die geldigheid had voor hetnbsp;geheele land. Wij zullen zien, dat in Holland onder het bewind vannbsp;de Bourgondische hertogen de steden tot zulke algemeene maatregelen 'nbsp;den stoot hebben gegeven.
De graafschappen Holland en Zeeland stonden in nagenoeg hun geheele uitgestrektheid onder hel geestelijke gezag van den bisschopnbsp;van Utrecht ®). Slechts een smalle strook in het uiterste Zuiden van
Didier, t. a. p., 493 vlg., 496.
B.v. te Gent in 1287: G. Des Marez, Les luttes sodales en Flandre au Moyen Age, Revue de TUniv. de Bruxelles V (1899/1900), 660—661.
A. Schultze, Stadtgemeinde und Kirche im Mittelalter, Festgabe für Rud. Sohm (1914), 129 vlg.. Stedelijke prebendenpolitiek; t, a. p., 119 vlg.; Hashagen,nbsp;Staat und Kirche, 226 vlg..
Vgl. E. Mack, Die kirchliche Steuerfreiheit in Deutschland seit der Dekretalen-gesetzgeburig (1916), 211 vlg.; voor de Nederlanden: R. Koerperich, Les lois sur la mainmorte dans les Pays-Bas catholiques (1922), 23 vlg..
®) S. Muller Hzn., De indeeling van het bisdom, OVR 2. VHP en XVII (1906/'15), 45 vlg..
-ocr page 32-16
Holland en een klein hoekje van Zeeland behoorden tot het bisdom van Luik. De bisschop deelde de geestelijke rechtsmacht in zijnnbsp;diocese met de aartsdiakens. Over geheel Zeeland en over het grootstenbsp;gedeelte van Holland strekte zich het archidiaconaat van den Domproost uit; het gebied langs de Oostelijke grens, waarin o. a. Goudanbsp;was gelegen, behoorde tot andere archidiaconaten, grootendeels totnbsp;dat van den proost van Oudmunster te Utrecht; in West-Frieslandnbsp;berustte zoowel het bisschoppelijke als het archidiaconale gezag bijnbsp;het Utrechtsche Domkapittel, dat het door den proost van West-^Friesland liet uitoefenen. Onder de aartsdiakens oefenden de dekens,nbsp;onder den bisschop de provisoren in de verschillende decanaten denbsp;kerkelijke rechtspraak uit ^).
De betrekkingen van de graven met de Utrechtsche kerkvorsten waren van tweeërlei aard. De bisschoppen waren niet slechts denbsp;geestelijke herders van Holland en Zeeland, doch tevens de wereldlijkenbsp;gebieders van het naburige Sticht. Van ouds hebben de graven getracht,nbsp;en meermalen met goed gevolg, den bisschop van zich afhankelijk tenbsp;maken en een Hollandsch protectoraat over het Nedersticht te vestigen,nbsp;doch een duurzaam resultaat hebben zij vóór den Bourgondischen tijdnbsp;niet vermogen te bereiken. Daar hun streven gericht was op beheerschingnbsp;van den bisschopsstoel, hebben de Hoďlandsche vorsten geen pogingennbsp;aangewend om hun landen als een afzonderlijk bisdom van Utrechtnbsp;af te scheidehjquot;zöoals in 1332 hertog Jan III van Brabant trachttenbsp;zijn gebieden kerkelijk zelfstandig te maken ^). De oprichting van hetnbsp;kapittel der Hofkapel in Den Haag door hertog Albrecht van Beierennbsp;in 1367, aan welk kapittel in 1374 door den Paus exemptie uit hetnbsp;bisdom Utrecht werd verleend, schijnt niet, gelijk overeenkomstigenbsp;stichtingen elders ®), bedoeld te zijn geweest als een eerste stap in denbsp;richting van zulk een landsbisdom, doch voornamelijk ten doel tenbsp;hebben gehad, aan de universitair gevormde, niet-adellijke raadsliedennbsp;en klerken des hertogs vaste en slechts van den vorst afhankelijkenbsp;middelen van bestaan te verschaffen ^).
*) Deken en provisor waren doorgaans één en dezelfde persoon: Muller,
E. Fairon, Un proj'et de démembrement du diocese de Liége proposé par les Brabangons en 1332—1336, BCRH LXXVIII (1909), 142—192. Vgl. in hetnbsp;algemeen: Hashagen, Staat und Kirche, 218 vlg..
“) H. von Srbik, Die Beziehungen von Staat und Kirche in Österreich wahrend des Mittelalters (1904), 23—24; F. Priebatsch, Staat und Kirche in der Marknbsp;Brandenburg am Ende des Mittelalters, Zeitschr. für Kirchengeschichte XXnbsp;(1900), 333—337.
*) Th. van Riemsdijk, De Tresorie en Kanselarij van de graven van Holland en Zeeland (1908), 133—135.
-ocr page 33-17
Omstreeks 1355 wees Philips van Leiden in ?ijn De cura reipublicae op de wenschelijkheid, de rechterlijke ambten door geschoolde juristennbsp;te laten bekleeden, om te voorkomen, dat de grafelijke rechtspraaknbsp;geheel zou verloopen en aan de provisoren en dekens overgaan, zooalsnbsp;in Zeeland reeds het geval was en ook in Holland dreigde te gebeuren^). De voordeelen immers van de aan de geestelijke rechtbankennbsp;gebruikelijke procedure volgens het aan Christelijke beginselen aangepaste Romeinsche recht, de doeltreffendheid van straf- en dwangmiddelen als ban en interdict, deden velen zich tot den kerkelijkennbsp;rechter wenden, bij voorkeur voor het invorderen van schulden ®).nbsp;Wel had graaf Willem III van zijn invloed op het Utrechtsche bisdomnbsp;gebruik weten te maken door in 1319 met bisschop Frederik vannbsp;Zierik, in 1323 met den elect Jan van Diest overeenkomsten te sluiten,nbsp;volgens welke de kerkelijke rechters zich tot de behandeling van geestelijke zaken zouden beperken 1). De veelvuldige herhaling van verbodsbepalingen om wereldlijke zaken voor den geestelijken rechter te brengen,nbsp;de geschillen hierover tusschen graaf Willem V en bisschop Jan vannbsp;Arkel in 1356 en 1357 ®) toonen echter, evenals de gelijktijdige klachtnbsp;van Philips van Leiden, dat deze verdragen geen bevredigende oplossing hebben gebracht. Andere punten van geschil tusschen wereldlijkenbsp;en geestelijke macht betroffen het dagen van inwoners van Hollandnbsp;en Zeeland voor den kerkelijken rechter te Utrecht, de bevoegdhedennbsp;van de wereldlijke autoriteiten tegenover misdadige geestelijken, hetnbsp;asylrecht, de toepassing van ban en interdict. Deze en andere kwestiesnbsp;werden omstreeks 1386 in een concordaat tusschen hertog Albrechtnbsp;en den bisschop in een voor de Kerk niet ongunstigen zin geregeld ®),nbsp;zonder dat dit verdrag evenwel aan de moeilijkheden een einde maakte.
De graven van Holland bezaten het patronaat van vele kerken ’), welker bedienaren van hen afhankelijk waren. Als landsheeren warennbsp;zij de beschermers van alle geestelijken in hun gebied. Uit dit patronaats-recht en dezen beschermingsplicht waren voor het landsheerlijk gezagnbsp;waardevolle bevoegdheden afgeleid. De graaf mengde zich in de aangelegenheden van kerken en kloosters, hij sprak recht in geschillen
2
Zie hierover; I. H. Gosses, De rechterlijke organisatie van Zeeland in de Middeleeuwen (1917), 171—177.
Philippus de Leyden, De cura reipublicae et sorte principantis, ed. R. Fruin — P. C. Molhuysen, OVR 2. I (1900), Cas. LXX 12 vlg. (287 vlg.).
“) Vgl. Fournier in Journal des Savants, nouv. sér. VII (1909), 543; Hashagen, Zur Charakteristik der geistl. Gerichtsbarkeit, 218 vlg..
‘) J. G. C. Joosting, De begrenzing der wereldlijke en kerkelijke rechtspraken tegenover elkander, OVR 2. XI (1910), 45, 47.
0 r. a. p., 83—90.
®) T.a.p., 113—115; vgl. beneden, blz. 115 vlg..
’) Zie hierna, blz. 270.
-ocr page 34-18
die dezen betroffen ^), hij waarborgde hun het veilige bezit van nieuw verkregen goederen door de overdracht te bekrachtigen en het landnbsp;van wereldlijke lasten vrij te stellen ^). Reeds in het eerste kwart vannbsp;_de 14e eeuw was in Holland, zooals in andere Nederlandsche gewesten,nbsp;amortisatie **) door den landsheer vereischt om onroerende goederen,nbsp;door een kerk verworven, de vrijheid en immuniteit welke aan kerkelijknbsp;bezit toekwam deelachtig te doen worden. Een brief van 31 Octobernbsp;1323 *), waarin graaf Willem III den abt van Middelburg oorkondde,nbsp;dat een door dezen in een bede betaalde bijdrage een onverplichtenbsp;gunst was en nimmer als precedent kon gelden, heeft uitsluitendnbsp;betrekking op het land dat door den graaf of diens voorvaderen bijnbsp;handvest was geëximeerd, niet op de ambachtslanden van den prelaat.nbsp;In een bevelschrift van 13 November 1344 ®) gelast graaf Willem IVnbsp;deken en parochiegeestelijken van Walcheren, een bede van bisschopnbsp;en Domproost uitsluitend om te slaan over het kerkegoed dat doornbsp;de wereldlijke hand bevrijd is, en niet over het land der capellanieën.nbsp;Deze landen immers, noch door hem, noch door zijn voorzaten vrijgesteld, moesten schot, bede en heervaart gelden, en zouden, wanneernbsp;zij ook deze bede moesten opbrengen, zwaarder belast zijn dan hetnbsp;land van wereldlijke lieden. Blijkbaar beteekent deze landsheerlijkenbsp;amortisatie niet meer een simpele garantie, maar geeft alleen zij rechtnbsp;op vrijdom van belasting.
Ook deze erkende exemptie van het kerkelijke goed gold niet als onaantastbaar. Uitgaande van het beginsel, dat ten nadeele van hetnbsp;gemeenebest geen voorrechten der geestelijkheid van kracht zijn,nbsp;verklaarde Philips van Leiden ook de belastingprivileges van de Kerknbsp;ondergeschikt aan het algemeene belang *). Inderdaad hebben reedsnbsp;vóór den Bourgondischen tijd geestelijken in zekere mate in buiten-
J. Ph. de Monté ver Loren, De hist, ontwikkeling van de begrippen Bezit en Eigendom in de landsheerlijke rechtspraak over onroerend goed in Holland (1929),nbsp;73 vlg.; Th. van Riemsdijk — De Monté ver Loren, De rechtspraak van den graafnbsp;van Holland I, OVR 3. II (1932). Zie hierna Hoofdstuk V.
^) Van Mieris I, 134, 187, 209 enz.. Vgl. Didier, Les origines du droit souverain d’amortissement...., 491 vlg..
®) De term „a(d)mortiseeren” of „mortificeeren” schijnt in Holland eerst onder Philips den Goede algemeen in gebruik te zijn gekomen. Tevoren was hijnbsp;wel niet onbekend (Van Mieris IV, 358:1415), doch gebruikelijker was: „vryen”.nbsp;Vgl voor Brabant: Koerperich, Les lois sur la mainmorte, 15. In Henegouwennbsp;komt „amortir et affranchir” reeds in het begin van de I4e eeuw voor: Didier,nbsp;l. c., 499 n. 3, 500 n. 2.
^) Van Mieris II, 332.
®) A.w. II, 687.
®) De cura reipublicae, ed. Fruin-Molhuysen, Cas. XVI 8 (68); cf. Cas. VI 8 (38), XII 4 vlg. (60 vlg.), XIII 2 (61 vlg.), XX 6 vlg. (78), XXXIV 9 vlg.nbsp;(133), LX 40 (255). LXXXV 6 (358).
-ocr page 35-19
gewone belastingen op de morgentalen bijgedragen, zooals in 1406 in een morgengeld, dat aan graaf Willem VI was geschonken om zijns vadersnbsp;schulden af te betalen ^). Aan de vijfjarige bede, die in 1422 door stedennbsp;en dorpen van Holland aan Jan van Beieren werd toegestaan, namennbsp;ook de welgeborenen en de vijf groote abdijen van het graafschap deelnbsp;door afzonderlijk „een zeker taxe” toe te staan voor den tijd vannbsp;drie jaar. Hier bleef dus de vorm van een vrijwillige subsidie volkomennbsp;gehandhaafd ^). De talrijke grafelijke dispensatiebrieven, dikwijls nognbsp;met uitzonderingen en beperkende bepalingen, toonen, dat ten aanziennbsp;van andere lasten de immuniteit van den clerus evenmin onvoorwaardelijk werd erkend ®). Zonder twijfel evenwel heeft de geestelijkheidnbsp;in het algemeen een grootere mate van belastingvrijheid genoten dannbsp;haar door de wereldlijke overheid officieel was toegekend.
Het eerste verzet tegen het streven der geestelijken om, of zij konden steunen op grafelijke privileges of niet, de vrijheden waarop zij aanspraak maakten ook uit te breiden tot alle nieuw-verworven bezit, isnbsp;bij de boeren gerezen. Om de plattelandsbevolking te beschermen ennbsp;zijn eigen belangen tevens, trachtte de graaf in een reeks plaatselijkenbsp;verordeningen *), en op 5 September 1323 in een voor het geheelenbsp;land geldende ordonnantie ®), de bestaande rechten van den fiscus voornbsp;de toekomst te handhaven door de bepaling, dat alle schotbare landerijen
GA Haarlem, inv. I nr. 70; 1406 Mei 27. — Mogelijk heeft een brief van prelaten en gemeen kapittel van Utrecht aan hertog Willem van Beieren, gedag-teekend St. Urbanusdag (Mei 25), op deze belastingheffing betrekking. Denbsp;prelaten klagen over de schatting, namens den graaf onlangs op hun geestelijkenbsp;goederen in Holland en Zeeland gelegd, hetgeen zonder precedent was. Zijnbsp;betoogen, volgens geestelijk en wereldlijk recht niet tot betalen verplicht te zijn,nbsp;en verzoeken dringend, „dat ons die onrechte moynesse ofgedaen warde” (RAnbsp;Utrecht, Dom nr. 3175). — Vgl. M. Hüffer, De adellijke vrouwenabdij vannbsp;Rijnsburg, 102: in 1397 reist de abdis van Rijnsburg twee keer naar Den Haag,nbsp;„doe die cloesteren ontboden waeren”; ARA, Supplem. Van Mieris I: Jan vannbsp;Beieren verleent het Elfduizend Maagdenklooster te Warmond belastingvrijheid,nbsp;„ten waere, dat die bede off schattinge also gemeynlic duerghinge, dat allenbsp;geestelike cloisteren die mede gaven” (1424 Sept. 4).
^) ARA, 2e Tres.-rek. v. B. van Zwieten, 1425—’27, f. 23. — P. J. Blok, Gesch. eener Hollandsche stad II^, 41, vermeldt dit als het eerste geval van belastingbetaling door de geestelijkheid, die vóór Philips den Goede nooit in denbsp;beden zou hebben bijgedragen. Deze meening is in ieder opzicht onjuist. Vgl.nbsp;Van Riemsdijk, Tresorie en Kanselarij, 277.
=) B.V.: Van Mieris I, 134, 140, 159, 188, 208, 209 enz.; II, 277, 512, 545, 585 enz.; P. L. Muller, Regesta Hannonensia, 58, 90, 117, 295. Tegen het bijdragennbsp;door geestelijken in dijk- en sluisgelden werd van kerkelijke zijde geen bezwaarnbsp;gemaakt; Joosting, Begrenzing, 115.
^) Van Mieris I, 446 (1284); II, 10, 303, 364, 392 enz.; Muller, Regesta Hannonensia, 132, 191, 207 enz..
^) Muller, Reg. Hannon., 118. Vgl. ook Philips van Leiden, Cas. XXII 3 (86 vlg.).
-ocr page 36-20
schotbaar zouden blijven, in wiens handen zij ook overgingen. Toen deze maatregelen tegenover den clerus niet afdoende bleken, vaardigdenbsp;graaf Willem III op 18 December 1328 de eerste — en, naar het schijnt,nbsp;voor langer dan een eeuw eenige — algemeene amortisatiewet voornbsp;Holland en Zeeland uit, waarbij iedere overdracht van onroerend goednbsp;aan geestelijken verboden werd ^). Maar een krachtig en doelbewustnbsp;gezag, in staat zijn besluiten blijvend te doen eerbiedigen, ontbrak.nbsp;Zoo deelde deze ordonnantie het lot van haar soortgenooten elders: zijnbsp;heeft de uitbreiding van het kerkelijk grondbezit misschien een oogenbliknbsp;vertraagd^), maar niet voorgoed tegengehouden.
In den loop van de 14e eeuw ontwikkelden de Hollandsche steden zich tot economische en politieke macht. Binnen hun muren ontstonden,nbsp;door een samenloop van omstandigheden van religieuzen en maatschap-pelijken aard, tal van geestelijke huizen. De vrouwen en meisjes die ernbsp;gezamenlijk een zoowel beschouwend als werkzaam leven leidden,nbsp;legden vroeg of laat, hetzij eigener beweging, hetzij onder druk vannbsp;buiten, volledige geloften af en veranderden zoo hun vroeger vrijenbsp;gemeenschappen in werkelijke besloten kloosters. De meesten namennbsp;den regel van de Derde Orde van Sint Franciscus aan, de overigennbsp;doorgaans dien van de Augustijner-Regularissen. Deze nonnenconventen, die door de goederen welke de zusters met zich in het kloosternbsp;brachten, door schenkingen en erflatingen een goed deel van hetnbsp;burgerlijke eigendom aan zich trokken, maakten het vraagstuk van hetnbsp;kerkelijke bezit brandender dan ooit. De meeste zorg baarden de zeernbsp;talrijke en sterk bevolkte huizen der Derde Orde. De Tertiarissen,nbsp;wier regel het.persoonlijke bezit handhaafde®), aanvaardden wel allenbsp;hun aanbestqrven ^ederenj__dpch lieten deze na hun dood aan hunnbsp;gestichten en stelden hun wereldlijke erfgenamen teleur. De mannenkloosters, Vëél geringer in aantal en meerendeels buiten de stadswallennbsp;gevestigJ, waren in dit opzicht van minder beteekenis.
De burgerij en nameiT maatregelen tegen dén aanwas van het bezit der kloosters, of lokten verordeningen uit van den graaf, die financieel
1) Van Mieris II, 477—478.
*) Vgl. Van Mieris II, 502, 513: brieven van Willem III van 1330 Oct. 30 en van 1331 April 2.
Zie over de pogingen, in het Kapittel van Utrecht (dat de meeste Hollandsche Tertiarissenkloosters omvatte) aangewend om den regel met de eischen van het reguliere leven te verzoenen: D. de Kok, Bijdragen tot de gesch, dernbsp;Nederlandsche Klorissen en Tertiarissen, WHG 3 LII (1927), 115, 116 (cf. 110—nbsp;111), 119 vlg., 181—182; D. van Heel, De Tertiarissen van het Utrechtsche Kapittelnbsp;(1939), 56, 232—233. Eerst in 1464 statueerde een kapittelbesluit officieel denbsp;gemeenschappelijkheid zoowel van het bezit als van het inkomen: De Kok,nbsp;a. w„ 130.
-ocr page 37-21
van zijn steden afhankelijk was en bij hun welstand belang had. Reeds den 13en Juni 1352 schonk graaf Willem V aan Middelburg eennbsp;privilege, dat den geestelijken voofscTifeef, alle wereldlijke goederen,nbsp;huizen en erven, die aan hen geschonken of door hen gekocht werden,nbsp;binnen een jaar na den koop of de schenking weer van de hand tenbsp;doen. Tevens werd hun verboden, voortaan koopmanschap te drijvennbsp;en wijn of andere dranken te tappenT behalve voor zoover dat'voornbsp;eigen gebruik noodig mocht zijn ^). Vooral in het eerste kwart van denbsp;15e eeuw kwam de bezorgdheid, waarmede de burgers de vele nieuwenbsp;stichtingen gadesloegen, in talrijke ordonnanties van den landsheernbsp;tot uiting. Aan de toelating van nieuwe kloosters werden beperkendenbsp;bepalingen verbonden: een maximum-inkomen werd vastgesteld, hetnbsp;erfrecht der religieuzen omschreven, bijdragen aan zekere lastennbsp;voorbehouden ^). Privileges van graaf Willem VI verboden aan allenbsp;bestaande en toekomstige kloosters in een stad het verwerven vannbsp;onroerend goed en het aanvaarden van erfenissen, hetzij absoluut,nbsp;hetzij boven zeker bedrag, en schreven voor, dat het vermogen vannbsp;religieuzen na hun dood geheel of gedeeltelijk aan hun wereldlijkenbsp;verwanten moest terugvallen. Zulke brieven werden verleend aannbsp;Gouda in 1409®), aan Delft op 3 November 1411 ^), aan Amsterdamnbsp;op 4 November 1411 ®), aan Leiden op 25 Juli 1413 ®). Haarlem verkreeg den 18en Augustus 1422 van hertog Jan van Beieren een algeheelnbsp;verbod van oprichting van nieuwe zusterhuizen binnen de stad ennbsp;een mijl daarbuiten ’). Als voorbehoedmiddelen konden bepalingennbsp;dienen, die iedere overdracht van onroerend goed voor de stedelijkenbsp;gerechten brachten en de rechtsgeldigheid ervan aan schout- ofnbsp;schepenbrieven bonden ®). De kloosterindustrie, d. w. z. de productienbsp;van kloosterlingen voor de markt, schijnt vóór 1425 nog geen gropte_nbsp;vlucht te hebben genomen. Bepalingen ertegen komen nog nauwelijksnbsp;voorquot;®): ...... quot;
Toen Philips van Bourgondië in 1425 de macht in Holland kwam overnemen, trof hij hier een land aan, in welks bestel een groote ver-
Joosting, Begrenzing. 78. Dit privilege is met een reeks van andere voorrechten op 31 Mei 1355 opnieuw verleend: Van Mieris II, 855.
B.V.: Van Mieris IV, 23.
Vermeld bij I. Walvis, Beschryving der stad Gouda II (1713), 130.
*) D. van Bleyswijck, Beschryvinge der stadt Delft I (1667), 377.
®) Van Mieris IV, 187. nbsp;nbsp;nbsp;«) A. ve., 242.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’) A. w„ 655.
») B.v.: Van Mieris 1,171 (Middelburg, 1217), 184,190,242,274; III, 276,372. ®) N. W. Posthumus, Gesck. van de Leidsche lakenindustrie I (1908), 146;nbsp;C. J. Gonnet, Cartularium van het Zijlklooster (te Haarlem), BGBH XVI (1891),nbsp;16, 37.
-ocr page 38-22
andering zich voltrok. Zooals vroeger in de Zuidelijke gewesten was geschied, was nu ook hier langzaamaan het zwaartepunt van denbsp;landshuishouding van het platteland naar de stad verschoven. Dezenbsp;ontwikkeling weerspiegelde zich in de kerkelijke toestanden. De rolnbsp;van de oude kloosters was vrijwel uitgespeeld. Geen nieuwe religieuzenbsp;impuls ging meer van hen uit; te midden van hun uitgestrekte bezittingen vegeteerden zij voort, slechts bedacht op de handhaving vannbsp;hun rechten en op behoud of vermeerdering van hun goed. In de stedennbsp;daarentegen heerschte een intensief godsdienstig leven, dat tot uitingnbsp;kwam in talrijke kloosterstichtingen en fundaties van allerlei aard.nbsp;Maar naast de hier aan den dag tredende liefde voor kloosters en kerken,nbsp;en als gevolg van de aantrekkingskracht die zij uitoefenden, openbaardenbsp;zich in de burgerlijke samenleving ongerustheid over de sterke toeneming van het aantal geestelijke huizen en verzet tegen een verderennbsp;aanwas van hun bezit.
Behalve het ^erkdijke bezit vormde de kerkelijke rechtspraak een probleem, dat om oplossing vroeg. De aanspraken van grafelijke ambtenaren en stedelijke gerechten eenerzijds, en van de prelaten en provisoren anderzijds waren sinds lang een bron van geschillen tusschennbsp;wereldlijk en geestelijk gezag. Het meest dringend evenwel was voornbsp;den Bourgondiër de pacificatie van het land, waar Kabeljauw en Hoeknbsp;elkander fel bestreed, en kerkelijke verdeeldheid de tweedracht verscherpte: terwijl de Hoeken den gekozen bisschop van Utrecht Rudolfnbsp;van Diepholt steunden en door dezen gesteund werden, erkenden denbsp;Kabeljauwen den in Februari 1425 door den Paus benoemden kerkvorstnbsp;Zweder van Culemborg.
-ocr page 39-I
DE HERTOGEN VAN BOURGONDIË EN DE HEILIGE STOEL
Aan de betrekkingen van de hertogen van Bourgondië met de Curie is nog geen speciale studie gewijd ; ook het in aanmerking komendenbsp;bronnenmateriaal, nooit opzettelijk in dit verband onderzocht, isnbsp;nog slechts zeer onvolledig bekend. Daar deze betrekkingen evenwelnbsp;den achtergrond vormen voor hun binnenlandsche kerkpolitiek, isnbsp;het gewenscht hier, op grond van de beschikbare gegevens, in grootenbsp;trekken te schetsen hoe tot het jaar 1477 de verhouding tusschennbsp;hertog en Paus is geweest.
De Pausen te Avignon hadden de wereldbeheerschende positie van hun groote voorgangers verloren, daarentegen hun heerschappij overnbsp;de Kerk volledig ontwikkeld. Aan materieele macht hadden zij gewonnen wat zij aan zedelijken invloed hadden ingeboet. Steeds verdernbsp;hadden zij het systeem van reservaties, en daarmede hun belastingrecht,nbsp;uitgebreid, totdat zij de onbeperkte beschikking over ambten ennbsp;inkomsten van de Kerk hadden verkregen. Dit stelsel berustte opnbsp;samenwerking met de wereldlijke vorsten, die hun wenschen inzakenbsp;de bezetting van kerkelijke ambten of beneficiën door de Curie doorgaans gemakkelijker vervuld zagen dan door kapittels of geyronenbsp;collatoren, en met den Paus de opbrengst der kerkelijke belastingennbsp;deelden ^). Zeer nauw vooral was het bondgenootschap tusschen denbsp;Pausen en den koning van Frankrijk en zeer innig de gemeenschapnbsp;hunner belangen.
Treffend bleek de samenwerking van deze beide machten in
Voor den tijd van Philips den Stoute en Jan zonder Vrees en voor de regeering van Philips den Goede tot 1450 bewijzen goede diensten de werkennbsp;van N. Valois, La France et Ie Grand Schisme d’Occident, 4 dln. (1896—1902),nbsp;en La crise religieuse du XVe sičcle. Le Pape et Ie Concile, 2 dln. (1909). Voor denbsp;latere jaren van Philips den Goede zijn o. a. te raadplegen: G. Voigt, Eneanbsp;Silvio de Piccolomini, als Papst Pias II, und sein Zeitalter, 3 dln. (1856—’63);nbsp;L. Pastor, Geschichte der Pdpste seit dem Ausgang des Mittelalters I®-*—IP-‘nbsp;(1901—'04) en J. D. Hintzen, De kruistochtplannen van Philips den Goede (1918);nbsp;voor Karei den Stoute: J. Combet, Louis XI et le Saint-Sičge, (1903).
^) J. Haller, Papsttum und Kirchenreform. Vier Kapitel zur Gesch, des aus-gehenden Mittelalters I (1903), 22—52, 89—153; G. Mollat, Les papes d’Avignon'' (1930).
-ocr page 40-24
de Nederlandsche aangelegenheden ^). De Pausen Benedictus XII (1324—1342) en Clemens VI (1342—1352) hebben, zoowel in hunnbsp;eigen belang als in dat van Frankrijk, het huwelijk tusschen dennbsp;Vlaamschen prins Lodewijk van Male en Margaretha van Brabant,nbsp;dat in 1347 werd gesloten, bevorderd — een verbintenis, die laternbsp;Brabant en Limburg aan het Huis van Bourgondië zou brengen — ennbsp;de pogingen van koning Eduard III, om door een dynastieke verbindingnbsp;een der Nederlandsche gewesten in den greep van Engeland te brengen,nbsp;helpen verijdelen,^). In 1369 maakte wederom de krachtige steun vannbsp;den Paus het huwelijk mogelijk van den jongen Philips van Bourgondiënbsp;met Margaretha van Vlaanderen, het eenige kind uif dezen echtnbsp;gesproten. Paus Urbanus V (1362—1370) heeft de plannen van dennbsp;Engelschen koning, die jarenlang trachtte de hand van de Vlaamschenbsp;erfdochter voor een zijner zoons te verkrijgen, opnieuw gedwarsboomdnbsp;door hem hardnekkig de vereischte dispensatie wegens bloedverwantschap te weigeren en zelfs de beoogde verbinding te verbieden. Zondernbsp;bezwaar evenwel heeft hij daarop het den Engelschen ontzegde verlofnbsp;aan den Valois verleend en zoo in belangrijke mate bijgedragen totnbsp;een der grootste triomfen van de Fransche diplomatie ^).
Het Huis van Bourgondië dankt dus zijn opkomst mede, en in niet geringe mate, aan den Heiligen Stoel. Philips de Stoute (1363—1404)nbsp;was zich hiervan bewust en heeft het belang van^ goede betrekkingennbsp;met den Paus terdege ingezien. Tij^dens de_eerste jaren van het Schismanbsp;stond hij vastberaden aan de zijde van Clemens VII (1378—1394),nbsp;van wien het Fransche hof dezelfde, of grooter, diensten verwachttenbsp;als van diens voorgangers in Avignon. Waar hij kon steunde hij denbsp;diplomatieke actie van zijn broeder, koning Karei V, om Europa voornbsp;den J^ranschen Paus te winnen ^). Deze poging faalde. Ook Philips'nbsp;soepel en geduldig beleid om door overreding en belooningen zijnnbsp;eigen onderdanen in Vlaanderen — die, door handels- en nijverheids-
^) Haller, a. w., 24, 90 vlg., 105 en Mollat, 266 vlg., 403—411, hebben er op gewezen, dat de Pausen van Avignon een Fransche politiek hebben gevoerd,nbsp;niet zoozeer omdat zij willooze handlangers van den koning waren, maar vooralnbsp;omdat hun eigen belang hen hiertoe noopte. (Een tegenovergestelde meeningnbsp;o. a. bij Pastor I, 67 vlg.). H. S. Lucas, The Low Countries and the Hundrednbsp;Years War, 1326—1347, Univ. of Michigan Public.; Hist, and Polit. Sc. VIIInbsp;(1929), 457 vlg. en R. Delachenal, Histoire de Charles V, III (1916), 498 vlg.nbsp;hebben doen uitkomen, dat bepaaldelijk met betrekking tot de Nederlandschenbsp;aangelegenheden de Pausen sterke eigen motieven hadden om de Franschenbsp;politiek te begunstigen en de Engelsche tegen te werken.
Lucas, The Low Countries, 304 vlg., 431, 457 vlg., 509 vlg., 526 vlg., 543 vlg., 549, 578.
“) Delachenal, Hist, de Charles V, III, 499—510; O. Cartellieri, Geschichte der Herzöge von Burgund I, Philipp der Kühne (1910), 7—10, 115—119.
‘) Valois, La France et Ie Grand Schisme I, 131, 235, 299.
-ocr page 41-25
belangen met Engeland verbonden, de partij van Rome hadden gekozen — tot gehoorzaamheid aan Clemens over te halen, leverde slechts gedeeltelijk resultaten op ^). In de overige Nederlanden, waaropnbsp;Philips reeds het oog had geslagen, verkreeg deze Paus evenminnbsp;aanhang van eenige beteekenis ^).
Thans was de Pau^s te Avignon in plaats van een steun een hinderpaal voor den hertog geworden. De Bourgondische landen waren door denbsp;kerkelijke tweedracht verdeeld. Bijlegging van het Schisma zou Philips’nbsp;positie in Vlaanderen aanmerkelijk versterken en een blijvenden vredenbsp;met Engeland mogelijk maken, waarnaar zijn Nederlandsche belangennbsp;hem deden streven ®). Deze belangen wogen zwaarder dan de trouwnbsp;aan den Paus. Toen Philips de Stoute, tengevolge van de krankzinnigheidnbsp;van zijn neef, koning Karei VI, in 1392 met zijn broeders de re-geering van Frankrijk weer in handen had gekregen, sloot hij zich aannbsp;bij de van de Universiteit van Parijs uitgaande beweging, die gerichtnbsp;was op verwijdering van beide Pausen, herstel van de eenheid in denbsp;Kerk door een concilie en beperking van het pauselijk absolutisme. Denbsp;kruistocht, die onder de auspiciën van den Bourgondischen hertognbsp;in 1396 eindelijk tot stand kwam en onder diens zoon Jan van Neversnbsp;op het slagveld van Nicopolis een ontijdig einde vond, bracht nu dennbsp;Paus geen baat *). Mede door toedoen van hertog Philips zegde Frankrijknbsp;in 1398 aan Benedictus XIII (1394—1409/17), den opvolger vannbsp;Clemens VII, de gehoorzaamheid op, en schafte het pauselijk provisierechtnbsp;en de pauselijke belastingen af. Verschillende Nederlandsche vorstennbsp;sloten zich, onder Bourgondischen invloed, bij de „substractie” aan ®).nbsp;Zooals Philips van Bourgondië in zijn eigen belang naar beëindiging
1) nbsp;nbsp;nbsp;Valois, a. w. II, 235—270 (268 n. 3, 269 n. 1—2, 270 n. 2, verschillendenbsp;pauselijke gunsten voor den hertog); cf. I, 253 vlg., 359 vlg.; Cartellieri, Philippnbsp;der Kiihne, 26 vlg., 33, 53 vlg.. Samenvatting bij F. Quicke, Geschiedenis vannbsp;Vlaanderen III (1938), 64—66.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Valois, a. w. I, 273—296; II, 289 vlg.. Vgl. voor de houding van Albrechtnbsp;van Beieren en voor den aanhang van Clemens VII in het bisdom Utrecht nog:nbsp;G. Brom, De tegenpaus Cl. VII en het bisdom Utrecht, BMHG XXVIII (1907)nbsp;1—102; Th. v. Riemsdijk, Tresorie en Kanselarij (1908), 160 vlg., 404—423;nbsp;E. Göller, Repertorium Germanicum {Verzeichnis), I (1916), 107*—108*, 149*—nbsp;152*. — Voor de beide Beiersch-Bourgondische huwelijken van 1385 verleendenbsp;Clemens VII, op verzoek van de bruidsparen en van de vaders, bij bullen vannbsp;1385 Feb. 8 de noodige dispensaties (Brom, Archivalia in Italië I. 1, 21, nrs.nbsp;28—29), hetgeen de jonge paren niet weerhield zich vervolgens eveneens totnbsp;Urbanus VI te wenden, van wien zij gelijkelijk dispensatiebullen verkregennbsp;(1386 April 5); vgl. Valois II, 234 n. 3; Cartellieri, a. w., 119.
®) Vgl. Cartellieri, a. w., 51, 67 vlg.. Voor het volgende; Valois II, 393 vlg, en III passim', Haller, Papsttum u. Kirchenref. I, 205—308; Cartellieri, 66 vlgnbsp;78 vlg., 86 vlg., 96, 104 vlg.; V. Martin, Les origines du Gallicanisme (1939) I.nbsp;243—340.
*) Valois III, 98 vlg.; Cartellieri, 78, 80. nbsp;nbsp;nbsp;®) Valois III, 283 vlg..
-ocr page 42-26
van het Schisma streefde, kon zijn mededinger Lodewijk van Orleans voor zijn doeleinden een aan Frankrijk dienstbaar Pausdom niet ont-beeren, en naar gelang de koninklijke macht in de handen van den eennbsp;of van den ander was, wisselde de houding van de Fransche regeeringnbsp;tegenover den Paus.
Na het uit den weg ruimen van den hertog van Orleans in 1407 was de invloed van Bourgondië oppermachtig. Hertog Jan zonder Vreesnbsp;(1404—1419) zette de politiek van zijn vader voort en liet den vrijennbsp;teugel aan de stéSke partij in den clerus die het er op aan legde, denbsp;Fransche Kerk te bevrijden van de centraliseerende almacht van denbsp;Curie. In 1408 werd de een jaar tevoren op een nationale synode opgestelde verklaring der Gallicaansche Vrijheden gepubliceerd. Evennbsp;later kondigde een koninklijke ordonnantie opnieuw de neutraliteit af.nbsp;Den hertog van Bourgondië en zijn mederegenten lieten de vrijhedennbsp;van de Fransche Kerk onverschillig. Voor en na wilden zij deze Kerknbsp;beheerschen ^). Hun doel was, den Paus van Avignon tof toegeven tenbsp;dwingen en ten eigen bate de eenheid in de Kerk te herstellen. Opnbsp;het Concilie van Pisa (1409) is dit doel wel niet bereikt, maar voornbsp;Jan zonder Vrees was het resultaat voldoende. Geen verschil vannbsp;obediëntie verdeelde meer de onderdanen van het Huis van Bourgondië of stond de toenadering tot Engeland in den weg. De Gallicaansche Vrijheden waren weliswaar opgeofferd. De Pausen van Pisa,nbsp;Alexander V (1409—1410) en Johannes XXIII (1410—1415), be-heerschten en exploiteerden de Kerk even absoluut als hun voorgangers. Zij verstonden zich met de regeerders van Frankrijk, eerstnbsp;de Bourguignons, later de Armagnacs, en deelden met hen hun macht ^).
Noch Jan zonder Vrees, noch de Fransche regeering waren derhalve geestdriftig gestemd voor het Concilie dat op initiatief van den Duitschennbsp;koning Sigismund in 1414 te Constanz bijeenkwam. Paus Johannesnbsp;rekende op den bijstand van den hertog van Bourgondië ®), met wiennbsp;hij steeds zeer vriendschappelijke betrekkingen had onderhouden,nbsp;doch hertog Jan, die tegen zijn vele tegenstanders den steun van hetnbsp;hoogste kerkelijke gezag dringend behoefde, liet den Paus vallen, toennbsp;diens poging om zijn vrijheid te herwinnen mislukt was en diensnbsp;aanhang gering bleek. De hertog beijverde zich den gunst van hetnbsp;Concilie te winnen 1 2) en slaagde er inderdaad in, hier de door de
Valois III, 306—307.
“) Martin, Les origines du Gallicanisme II, 158—190. Goede betrekkingen van Jan z. Vr. met deze Pausen: Valois, IV, 112, 147, 186 vlg., 200; vgl. 218.
’) Valois IV, 287, 293 n. 4, 302 vlg..
Vgl. A. Coville, Les vins de Bourgogne au concile de Constance, Le Moyen Age XII (1899), 326—330.
-ocr page 43-27
Armagnacs bewerkte kerkelijke veroordeeling van de stellingen van Jean Petit, die den moord op den hertog van Orleans rechtvaardigen,nbsp;te doen vernietigen.
In November 1417 had het Schisma afgedaan en was met de verkiezing van Martinus V (1417—1431) de eenheid in de Kerk hersteld, buiten Frankrijk om. Een algemeene hervorming, die te Constant metnbsp;zooveel aandrang was geëischt, kwam echter niet tot stand. De nieuwenbsp;Paus sloot met de verschillende naties concordaten, die de rechten vannbsp;den Heiligen Stoel grootendeels in stand lieten. Jan zonder Vrees,nbsp;die in 1418 Parijs weer in zijn macht kreeg, zocht opnieuw zijn heilnbsp;in nauwe aansluiting bij den Paus en nam den 9en September van datnbsp;jaar voor de Fransche natie de voorwaarden van Martinus V aan; denbsp;Dauphin en diens aanhangers daarentegen, teleurgesteld omdat hetnbsp;Pausdom aan den Franschen invloed was onttrokken, hernieuwdennbsp;de Gallicaansche Vrijheden ^).
Zoodra de Kerk weer een algemeen erkend hoofd bezat, werd de curiale traditie der Valois door de Bourgondische tak zonder voorbehoud voortgezet. Terwijl de hertogen, zich vrijmakend uit de Franschenbsp;machtssfeer, de rol van de koningen overnamen, zouden de Franschenbsp;Valois trachten hun doel te bereiken door nu eens, gelijk weleer Philipsnbsp;de Stoute en zijn zoon, het Gallicanisme te beschermen, dan weernbsp;toenadering tot de Curie te zoeken.
jiertog Philips de Goede (1419—1467) was in een tijd dat de Heilige Stoel aan felle aanvallen blootstond, steeds onwankelbaar in zijnnbsp;trouw: „Ie champion de TÉglise et l’escu du Saint Sičge” ^). Reeds denbsp;eerste bekende oorkonde die van hem, nog als graaf van Charolais,nbsp;op 11 October 1412 is uitgegaan, was een krachtig manifest ten gunstenbsp;van Paus Johannes XXIII ®). Het herstel van de eenheid in de Kerknbsp;door het Concilie van Constanz begroette hij met vreugde ^), en zijnnbsp;betrekkingen met Paus Martinus V waren van uitermate hartelijkennbsp;aard. Gezantschappen en geschenken gingen over en weer ®), en meer-
Valois IV, 432—435; vgl. Haller, Die Pragmatische Sanktion von Bourges, Hist. Zeitschr. CIII (1909) 1—51; Martin, a. w. II, 210 vlg., 221 vlg., 233 vlg..
“) Chastellain, Déclaration de torn les hauts fails du due Philippe de Bourgongne (Oeuvres VII, 1865), 217.
®) H. Nélis, Philippe Ie Bon et Ie pape romain Grégoire XII, 11 oct. 1412, Revue beige de Philol. et d’Hist. II (1923) 95—98.
‘) De Laborde, Les dues de Bourgogne 2.1, 175 (nr. 584): kort na zijn re-geeringsaanvaarding kocht hij voor zijn particuliere verzameling voor 4000 fr. monnaie royale drie groote tapijten, „ystoriées de l'union de sainte Église”.
'‘) Ibid., 196 (nr. 664), 198 (nr. 672), 200—201 (nr. 686), 224—225 (nrs. 740, 743); II, 389 (nr. 4939), 392 (nr. 4955).
-ocr page 44-28
malen gaf de Paus blijk van een vaderlijke belangstelling in het welzijn van den jongen vorst ^), wiens streven om de Bourgondische machtnbsp;naar het Noorden, over Holland en Zeeland, uit te breiden hij krachtignbsp;ondersteunde door zijn houding bij het huwelijksproces van Jacobanbsp;van Beieren en door zijn beslissing bij het bezetten van den bisschop-pelijken zetel van Utrecht ^). Hertog Philips heeft weldra den Heiligennbsp;Stoel deze diensten vergolden, en de betrekkingen die hij en zijn zoonnbsp;met Rome onderhielden, zouden blijven berusten op wederkeerigennbsp;steun, gevolg van overeenstemmende belangen.
De „goede hertogquot;, die de vruchten kon plukken van de staatsmans-wijsheid van zijn grootvader, heeft door den gunst der omstandigheden en door eigen beleid het Huis van Bourgondië tot ongekende grootheidnbsp;weten te verheffen. Een reeks van landen aan weerszijden der grenzennbsp;tusschen Frankrijk en het Duitsche Rijk, tegenover Engeland, heeft hij,nbsp;bijgestaan door bekwame en toegewijde dienaren, vereenigd tot eennbsp;machtig rijk dat, wat zijn belangrijkste gedeelte, de Nederlanden,nbsp;betreft, duurzaam zou blijken. De Bourgondiër dankte zijn geluknbsp;aan het ongeluk der hem omringende monarchieën: aan de tijdelijkenbsp;machteloosheid van het zwaar getroffen Frankrijk en aan de toenemende verdeeldheid van het Duitsche Rijk. Om zich op den duur,nbsp;ook bij keerend getij, te kunnen handhaven, zag hij zich op een aanhoudende, over geheel Europa zich uitstrekkende diplomatieke bedrijvigheid aangewezen, waarbij de steun van het hoogste gezag dernbsp;Christenheid en de hulp van de alomtegenwoordige en actieve diplomatie van de Curie van onschatbare waarde was. Ook was deze steunnbsp;van groot belang bij Philips' streven naar een koningskroon, die aannbsp;zijn feitelijke macht beantwoordde, aan zijn tweeslachtige positie eennbsp;einde zou maken en zijn gezag naar binnen en naar buiten zou bevestigen ®). Niet in de laatste plaats was het bondgenootschap metnbsp;Rome waardevol voor de verdere uitbreiding van het Bourgondischenbsp;rijk, daar de Paus, door den hertog toegedane personen aan het hoofdnbsp;van begeerde episcopale vorstendommen te plaatsen, hiertoe in sterkenbsp;mate kon bijdragen.
K. A. Fink, Die politische Korrespondenz Martins V. nach den Breven-registern, Quellen u. Forsch. aus ital. Arch. u. Biblioth., herausg. v. Preuss. Hist. Inst, in Rom XXVI (1935/6), 199 (nr. 168); A. Cauchie, Mission auxnbsp;Archives Vaticanes, BCRH. 5. II (1892), 408—410.
®) R. Post, Geschiedenis der Utrechtsche bisschopsverkiezingen tot 1535 (1933), 138, 142 vlg..
®) A.-M. en P. Bonenfant, Le projet d’érection des états bourguignons en royaume en 1447, Le Moyen Age XLV (1935) 10—23; P. Bonenfant in Revuenbsp;de I’Univ. de Bruxelles XLI (1935/6) 151 vlg., overtuigen niet waar zij, in strijdnbsp;met de gangbare meening — b.v. bij Pirenne, Hist, de Belgique II^ (1908), 254nbsp;vlg. — het trachten te doen voorkomen, als zou Philips de Goede bij de kronings-plannen in hoofdzaak passief zijn gebleven.
-ocr page 45-29
De vriendschap met den Paus versterkte de positie van den hertog van Bourgondië ook in het binnenland. In geen zijner landen regeerdenbsp;hij als directe nakomeling van inheemsche vorstenhuizen, en in Holland,nbsp;Brabant en Luxemburg werd zijn heerschappij betwist. Hierin schoolnbsp;in den aanvang een element van gevaar voor de Bourgondische dynastie.nbsp;De hertog had toch reeds bij zijn pogingen om zijn gebieden in éénnbsp;staatsverband te brengen en in alle zijn gezag te vergrooten, gelijk iedernbsp;ander vorst van zijn tijd die een overeenkomstig doel nastreefde,nbsp;te rekenen met het verzet van particularistische en behoudende groepen.nbsp;Hertog Philips’ betrekkingen met de Curie verlichtten zijn taak aanmerkelijk. Zij verhoogden zijn aanzien en stelden hem in staat omnbsp;zonder te zware lasten een uitgebreid ambtenarencorps te onderhouden,nbsp;welks talrijke clericale leden door den Paus van prebenden werdennbsp;voorzien, voorzoover de hertog, als collator van vele beneficies, hiernbsp;niet zelf voor kon zorgenT Op deze wijze schiep hij zich een aanhankelijk kerkelijk personeel en versterkte hij tevens de banden mét dénbsp;inheemsche geestelijkheid, voor wie de zekerste weg naar de pauselijkenbsp;genade over het hof van den vorst liep. Qok_kon Philips de Goedenbsp;de Kerk onmiddellijk in de kosten van de regeering laten bijdragen,nbsp;doordat hij herhaaldelijk van den Paus een aandeel in de opbrengstnbsp;der kerkelijke belastingen verwierf. Insgelijks was het van grootnbsp;gewicht, dat hij ten eigen bate, en meer nog in het belang zijnernbsp;onderzaten, de voorrechten van den clerus kon besnoeien, daarnbsp;deze den ruggesteun van Rome moest missen. Zoo kwam hem nognbsp;bij tal van gelegenheden een goede verstandhouding met de Curienbsp;te stade.
Paus Martinus V van zijn kant had niet minder reden om de vriendschap van den „grand due d'Occident” op hoogen prijs te stellen. Zijn gezag was ondermijnd door de decreten van Constanz, die denbsp;algemeene kerkvergadering tot een vaste, op gezette tijden terugkeerendenbsp;instelling hadden verklaard, en vooral door de theorieën die aan dezenbsp;besluiten ten grondslag lagen. De nieuwe opvattingen over Kerk ennbsp;Pausdom waren thans in de breede lagen van de geestelijkheid doorgedrongen. Weliswaar had Martinus V, door de concordaten welkenbsp;hij sloot, de meeste pauselijke prerogatieven vrijwel weten te herstellen,nbsp;maar het ingrijpen van de Curie bij het vergeven van beneficies ennbsp;het belasten van den clerus werd niet meer zoo onvermijdelijk geachtnbsp;als vroeger, en de dreiging van een volgend concilie bleef boven hemnbsp;hangen. Evenals Paus Martinus zochten diens opvolgers tegen ditnbsp;gevaar den steun van de wereldlijke vorsten, die in den Staat, zooalsnbsp;zij in de Kerk, het monarchale principe vertegenwoordigden, en die,nbsp;bij hun streven hun macht ook over de geestelijkheid uit te breiden.
-ocr page 46-30
meermalen stuitten op het verzet van het episcopaat en van de cathe-drale kapittels, dezelfde elementen die zich ook tegen het pauselijke absolutisme kantten
In Philips den Goede vond Paus Eugenius IV (1431—1447) zijn krachtigsten bondgenoot in den strijd tegen het Concilie van Bazel.nbsp;Aanvankelijk stond de hertog niet afwijzend tegenover de kerkvergadering *). Haar prestige was te groot dan dat hij zich een negatievenbsp;houding zou hebben kunnen veroorloven, zoowel met het oog op zijnnbsp;onderdanen als in verband met zijn buitenlandsche politiek. Van hetnbsp;Concilie, dat o. m. den vrede in Europa wilde tot stand brengen, wasnbsp;veel te verwachten voor het door Bourgondië gewenschte accoordnbsp;met Frankrijk, en Bazel was een uitnemende observatiepost om denbsp;politiek van den Roomschen koning Sigismund gade te slaan en tegennbsp;te werken ®). De verdediging van het Geloof had bovendien steedsnbsp;Philips' volle belangstelling; het vooruitzicht van een kruistocht tegennbsp;de Hussieten onder zijn leiding, zooals het Concilie hem voorspiegelde,nbsp;had voor hem veel aanlokkelijks. Niettemin talmde hij met het zendennbsp;van een gezantschap tot het eerste conflict tusschen Concilie en Pausnbsp;was opgelost en Paus Eugenius op 14 Februari 1433 de ontbindingnbsp;van de s5mode had herroepen ^). De hertog wilde de kerkvergaderingnbsp;— die hij voor zijn wenschen inzake de bezetting van verschillendenbsp;bisdommen, o. a. dat van Utrecht, trachtte te interesseeren —nbsp;steunen bij haar strijd tegen de ketterij en bij haar pogingen tot hervorming van de Kerk, maar hij was niet van zins mede te werken aannbsp;eenige actie tegen den Paus, die tot een nieuw schisma zou kunnennbsp;leiden. Te Bazel hebben zijn gezanten, onder wie vooral Jean Germain,nbsp;bisschop van Nevers ®), op den voorgrond trad, overeenkomstig hunnbsp;instructies voortdurend den Paus verdedigd ®) en inderdaad heeft
J. Hashagen, Staat und Kirche vor der Reformation (1931), 67—303.
N. Valois, Le Pape et Ie Concile I, 136 n. 1, 158 vlg.; J. Haller, Concilium Basiliense I (1896), 121 n. 2.
®) L. Stouff, Contribution d l’histoire de la Bourgogne au concile de Bale. Textes inédits, Public, de 1'Univ. de Dijon I, Mélanges (1928), 83—133, vooralnbsp;113—122. Vgl. F. V. Löher, König Sigmund und Herzog Philipp von Burgund,nbsp;Hist. Jahrb. d. Hist. Klasse der K. Bayr. Akad. d. Wissensch. (1866) 305—419.
‘) Valois, a. w. I, 230 n. 2; Haller, a. w. I, 121 n. 2, II, 115, 163, 235, 269.
^) Haller, a. w. II, 149, 167, 229, 232, 275, 305, 362, 367, 404, 411, 438: bemoeiingen betreffende de bisschoppelijke zetels van Utrecht, Auxerre ennbsp;Bayeux (vgl. Valois, Hist, de la Pragmatique Sanction de Bourges, liv).
“) In 1436 op verzoek van den hertog overgeplaatst naar Chalon-sur-Saóne: Eubel, Hierarchia catholica II® (1914), 112, vgl. Haller, a. w. I, 151 n. 1.
’) Stouff, Contribution, (90—92), 95, 97—107; Gachard, Rapport... sur les Archives de Dijon (1843), 64, 65; Valois, Le Pape et le Concile I, 234, 276.
®) Valois, a.w. I, 231 vlg., 235 vlg., 276 vlg., 290, 293; Haller, a. w. H, 370 vlg., 490 vlg., 500; Stouff, Contribution, 93—97, 107—109, 124—132;nbsp;Gachard, Rapport, 65.
-ocr page 47-31
de matigende invloed die van hen uitging de onvermijdelijke crisis vertraagd. Paus en Concilie tezamen verleenden nog hun bemiddelingnbsp;bij het totstandkomen van den vrede tusschen Bourgondië en Frankrijknbsp;op 21 September 1435, die Bourgondiës positie als groote mogendheidnbsp;voorgoed bevestigde ^). Kort hierna verscherpten zich de tegenstellingennbsp;opnieuw. Den 18en September 1437 plaatste Paus Eugenius het Concilie naar Ferrara over; op 24 Januari 1438 werd hij door de te Bazelnbsp;vergaderden geschorst. Philips van Bourgondië, die reeds bij dennbsp;aanvang van het conflict de partij van den Paus had gekozen, zond nunbsp;zijn gezanten naar Ferrara en brak de betrekkingen met Bazel af^).
De Bourgondische vorst had in de voorafgaande, voor den Paus zoo moeilijke, jaren met Eugenius IV de hartelijkste betrekkingennbsp;onderhouden. De stichting van de orde van het Gulden Vlies, dienbsp;mede aan de verdediging van Geloof, Kerk en Heiligen Apostolischennbsp;Stoel was gewijd, was in 1432 aanleiding geweest voor nieuwe betuigingen van wederzijdsche vriendschap ®). In hetzelfde jaar had denbsp;Paus het Studium Generale te Leuven tot een volwaardige Universiteitnbsp;verheven door zijn toestemming te verkenen voor het openen van eennbsp;theologische faculteit. De Heilige Vader zond den hertog geschenken:nbsp;een wonderdadige hostie en — een regelmatig herhaalde attentie —nbsp;gewijde kaarsen 1 2), en was hem bij de benoeming van bisschoppen ®)nbsp;en de vergeving van beneficies ®) ter wille. De loyale houding vannbsp;Philips den Goede tijdens het Concilie van Bazel heeft hij tennbsp;hoogste gewaardeerd, en uitbundig bezong hij den lof van den vorst ’),nbsp;van diens afgezant Jean Germain en van den leider der Bourgondischenbsp;politiek, den kanselier Rolin ®).
Nu Philips met de kerkelijke oppositie gebroken had, stelde de
F. Schneider, Der europaische Friedenskongress von Arras (1435) und die Friedenspolitik Papst Eugens IV. und des Easier Konzils (1919).
Valois, a. w. II, 128; vgl. ben. blz. 77. Karei VII van Frankrijk verbood daarentegen zijn onderdanen de deelneming aan het pauselijk concilie (t. a. p.,nbsp;135 vlg.).
De Laborde, Les dues de Bourg. 2. I, 267 (nr. 943); F. de Reiffenberg, Hist, de l’Ordre de la Toison d’Or (1830), 10, 76.
Miraeus-Foppens, Opera Diplomatica II, 895; De Laborde I, 357 (nr. 1228), 373 (nr. 1297), 379 (nr. 1340), 390 (nr. 1385).
®) Dit bleek vooral bij de voor Philips den Goede belangrijke benoeming van den Bourgondischen raad Jean Chevrot tot bisschop van Doornik (5 Nov. 1436),nbsp;tegen den wil van den koning van Frankrijk: Valois, a. w. II, 82 en Hist, de lanbsp;Pragm. Sanction, Ixiv; Haller, Cone. Bas. I, 151 n. 1, 438.
®) Zie o. a. R. Arnold, Repertorium Germanicum. Regesten aus den papstl. Arch. I (1897), nrs. 117, 196, 906/7, 1938, 2023, 2024.
’) Valois I, 160 n. 1; Miraeus-Foppens, Opera Diplomatica II, 895; Gachard, Rapport Arch, de Dijon, 67.
*) Haller, Cone. Bas. I, 151 n. 1; Valois I, 375 n. 4.
*) Haller, t. a. p..
-ocr page 48-32
Paus den getrouwen 2;oon der Kerk aan de andere vorsten ten voorbeeld ^), schonk hem een aandeel in de tienden van de beneficiën, om CT de kosten van het gezantschap imr Ferrara mee te bestrijden ^),nbsp;verhief één dezer gezanten — Jean Ie jeune, bisschop van Terwaan —nbsp;tot kardinaal ®), en verleende den hertog als persoonlijke gunst tal vannbsp;dispensaties 1 2). Bovendien sloot hij op 6 November 1441 met hemnbsp;voor de Bourgondische Rijkslanden het eerste van die concordaten,nbsp;die hij aan alle staten aanbood om het Bazeler Concilie den wind uitnbsp;de zeilen te nemen ®). Dit concordaat, in vele opzichten gelijk aan dienbsp;welke tijdens en na het Concilie van Constanz waren gesloten, en aannbsp;het verdrag dat in 1448 te Weenen voor de Duitsche „natie” werdnbsp;aangenomen ®), liet, onder den schijn van tegemoetkomingen aan denbsp;tegen het pauselijk absolutisme gerichte stroomingen, door tal vannbsp;uitzonderingsbepalingen en vaag geformuleerde voorbehouden de voorrechten van den Heiligen Stoel in feite vrijwel intact. Het patronaats-recht van de leeken, en dus ook van den vorst, bleef echter gewaarborgd.nbsp;In de Fransche landen van den hertog heerschte eenzelfde régime. Denbsp;Pragmatieke Sanctie van Bourges, waarin de hervormingsdecreten vannbsp;Bazel waren opgenomen, die van 1438 tot 1461 de betrekkingen vannbsp;de Fransche Kerk met den Paus regelde, tenminste in theorie, werd ernbsp;niet toegepast^). Paus Eugenius stelde den grooten invloed op de
1439 Sept. 2 en 5: Valois II, 214 n. 3.
1439 Maart 22 (Hintzen, Kmistochtplamen van Philips den Goede, 31), 1441 Feb. 19/Apr. 16 (Valois II, 214 n. 7).
=) 1439 Dec. 18: Eubel, Hierarchia cath. IP, 8, vgl. Valois II, 214.
Valois II, 214, De Laborde 2. I, 373 (nr. 1295). Zie voorts voor de betrekkingen van de Curie met Bourgondië ten tijde van het Concilie van Ferrara-Florence; A. Perrault-Dabot, Le due de Bourgogne Philippe-le-Bon et de Concile de Florence, Mém. Comm. Antiq. de la Cóte d’Or XIV.
®) Valois II, 215; Haller, Die Pragmatische Sanktion von Bourges, Hist. Zeitschr. CIII (1909), 28 n. 3. Voor den inhoud van de bul „Pastoralis officii”nbsp;(Reg. Vat. 367, f. 241) vgl. Valois, Hisu de la Pragm. Sanction de Bourges,nbsp;101—106; ontworpen concordaat voor Frankrijk, 1443.
Gedrukt o. a. bij C. Mirbt, Quellen zur Gesch. des Papsttums und des röm, Katholizismus^ (1911), 178—180.
’) De juistheid van Valois' meening, dat de hertog van Bourgondië het voorbeeld van den koning in zijn landen zou hebben gevolgd {Hist, de la Pragm.nbsp;Sanction, cxv), is reeds door Haller op algemeene gronden ernstig in twijfelnbsp;getrokken (p. 18 n. 1 van diens in noot 5 aangehaald artikel) en wordt weerlegdnbsp;door de positieve verklaring van Pius II: „Fatemur Burgondiae ducem de nobisnbsp;et sede nostra optime meritum, qui nunquam in obedientia vacillavit, nonnbsp;servavit Pragmaticam, et in regno Franciae Ludovico regi de tollenda ea suppli-cavit”, in een brief van 1461 aan den bisschop van Doornik, Vat. Arch., Pii IInbsp;Arm. XXXII nr. XXVI, f. 172, geciteerd bij Combet, LouisXI et le Saint-Sičge,nbsp;7 n. 3; vgl. ibid., xv en reeds Ch. Petit-Dutaillis in Lavisse, Hist, de Francenbsp;IV. 2 (1902), 268 n. 1. Ook uit de practijk blijkt, dat in de Bourgondische landennbsp;de Pragmatieke Sanctie niet werd toegepast: H. Dubrulle, Bullaire de la prov.
-ocr page 49-33
bezetting der kerkelijke beneficies, die hij in ’s hertogs landen had behouden, in ruime mate ter beschikking van zijn bondgenoot. Reedsnbsp;den 28en Juni 1442 had hij, op diens verzoek, zich de provisie van eennbsp;tiental abdijen voorbehouden ^). Den 23en December volgde een machtiging voor den bisschop van Doornik en president van den hertoge-lijken Raad, Jean Chevrot, om twaalf beneficiën te reserveeren voornbsp;even zoovele personen ter nominatie van de hertogin ^). Philips denbsp;Goede onderhield van zijn kant de vriendschap met geschenken vannbsp;Vlaamsch tapijtwerk, dat aan de Italiaansche hoven zoozeer in treknbsp;was ®).
In de volgende jaren was de Bourgondische en de pauselijke diplomatie zeer bedrijvig in het Duitsche Rijk, waar enkele vorsten den in 1439 te Bazel gekozen tegenpaus Felix V aanhingen, de meerderheidnbsp;echter de neutraliteit in acht nam en, het Fransche voorbeeldnbsp;volgend, zich aan de besluiten van Bazel hield. Hertog Philips trachttenbsp;een regeling van de tusschen hem en het Rijk hangende geschillennbsp;van den Roomschen koning Frederik III te verkrijgen, waarbij tevensnbsp;voorstellen voor een Bourgondisch koninkrijk te berde werden gebracht ^). Tegelijkertijd wendde de hertog zijn invloed aan om hetnbsp;nieuwe schisma te doen beëindigen. Toenadering tot Bourgondië gingnbsp;sinds 1445 aan het hof van den Habsburger samen met toenadering totnbsp;den Paus ®). Welk belang de hertog bij een aan Rome gehoorzaamnbsp;Duitschland had in verband met zijn op het Rijnland gerichte aspiraties,nbsp;bleek, toen Paus Eugenius in Januari 1446 de aartsbisschoppen vannbsp;Trier en Keulen afzette en hen verving door den bisschop van Kamerijk,nbsp;de Reims, 6, 9. Niettemin hebben vele geestelijken, met name in het hertogdomnbsp;Bourgondië, haar als ook hier van kracht beschouwd. Naast het door Valoisnbsp;t, a. p. genoemde voorbeeld is een ander te plaatsen, vermeld door E. Champeaux,nbsp;Les ordonnances des dues de Bourg. (1907), cclxxxix vlg.. Op de Nationale Synodenbsp;van Bourges in 1444 waren ook de bisschoppen van Bourgondië aanwezig ofnbsp;vertegenwoordigd: Valois, a. w., cxliv n. 2 en 4, Op de Synode te Chartresnbsp;in 1450 waren afgevaardigden van Philips den Goede tegenwoordig {t.a.p.,nbsp;clvii n. 4), blijkbaar meer als waarnemers; zie de rekeningposten, meegedeeldnbsp;door H. Stein in BďbL de VĘcole des chartes XCVIII (1937), 288 n. 1 en 2, en denbsp;volmacht der gezanten t. a. p. 308—309. Na de inlijving van het hertogdomnbsp;bij Frankrijk drongen de afgevaardigden van Bourgondië in Jan. 1484, op denbsp;vergadering der Staten-Generaal te Tours, aan op herstel van de Pragmatiekenbsp;Sanctie: J. Billioud, Les États de Bourgogne, 323, 457 vlg..
^) U. Berličre, La commende aux Pays-Bas, Mélanges Godefr. Kurth I (1908), 194 vlg., naar Haigneré, Chartes de St.-Bertin III, 337—338, nr. 2849.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Valois, Le Rape et Ie Concile II, 214 n. 5, naar Reg. Vat. 360, f. 91 v.
3) nbsp;nbsp;nbsp;De Laborde 2. I, 383 (nr. 1364).nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*) Vgl. boven, blz. 28 n. 3.
5) J. Chmel, Gesch. Kaiser Friedrichs IV. und seines Sohnes Maximilian I., II (1843), 371 vgl., cf, 476 vlg..
3
-ocr page 50-34
halfbroeder, en Adolf van Kleef, neef van Philips Het gold hier echter slechts een eerste tastende poging, die onmiddellijk werdnbsp;opgegeven toen zij een eensgezind verzet van de keurvorsten uitlokte.
Den 7en April 1449 deed Paus Felix V afstand, den 25en gingen de laatste getrouwen van het Concilie te Lausanne uiteen. Het Pausdomnbsp;kwam als overwinnaar, doch verzwakt, uit den strijd te voorschijn.nbsp;De conciliaire ideeën leefden nog en bleven een bedreiging vormen,nbsp;terwijl de overwinning gekocht was met een reeks van concessies aannbsp;de wereldlijke vorsten ^), die medebelanghebbenden hadden moetennbsp;worden bij het herstel van de pauselijke macht. De hertog van Bour-gondië, wiens spreekwoordelijke trouw aan den Heiligen Stoel eennbsp;factor was waarmede Italiaansche staatslieden bij hun combinatiesnbsp;rekening hielden ®), had eveneens de verdiende belooningen ontvangen.nbsp;Paus Nicolaas V (1447—1455) bevestigde op 11 Mei 1447 de doornbsp;zijn voorganger verleende reservatie van een aantal abdijen *), waaropnbsp;hij den 21 en van dien maand een privilege liet volgen dat Philips dennbsp;Goede een beslissenden invloed gaf op de bezetting van de hoogstenbsp;prelaturen in zijn rijk: geen buitenlanders, met name uit gebiedennbsp;zijner tegenstanders afkomstige, of den hertog overigens verdachtenbsp;personen, zouden met prelaturen of waardigheden in diens landennbsp;worden voorzien, noch ook in territoria die onder des hertogs bescherming stonden of die enclaves in het Bourgondische gebiednbsp;vormden ®). In het volgende jaar stelde de Paus den hertog een grootnbsp;aantal beneficies in diens eigen en in de aangrenzende landen ter
J. Hansen, Westfalen und Rheinland im 15. Jahrh. I, Public, a. d. Preuss. Staatsarch. XXXIV (1888), 70*--83*, 176—194 en vlg..
Vgl. B. Hennig, Die Kirchenpolitik der alteren Hohenzollern in der Mark Brandenburg und die papstl. Privilegiën des Jahres 1447, Veröffentl. des Ver. f.nbsp;Gesch. der Mark Brandenb. (1906).
^) A. Grunzweig, Un plan d’acquisition de Gęnes par Philippe Ie Bon, in Le Moyen Age XLII (1932), 107.
'*) Berličre, La commende aux Pays-Bas, 195, naar Reg. Vat. 385,ff. 103v—104.
^) Vat. Arch., Reg. Vat. 385, f. 20: „.... Item quod in beneficiis et officiis ecclesiasticis, maxime prelaturis ac dignitatibus terrarum et dominiorum suorum,nbsp;ceterarumque dictioni ac regimini et protectioni suis commissarum, aut intranbsp;sua dominia inclusarum, non preficiat personas aliene nationis nee originariosnbsp;terrarum et dominiorum adversariorum suorum aut ei suspectos, propter periculanbsp;et damna que possent sibi sequi et inferri, et in casum quod inadvertenter fieret,nbsp;quod per translationem vel alias debito modo debeat provideri et reparari.”nbsp;(1447 Mei 21 ingewilligde suppliek van Philips den Goede; cf. Valois II, 354). —nbsp;Ik hoop weldra nader op dit stuk, waarvan Dr. G. J. Hoogewerff mij een afschriftnbsp;heeft gezonden, te kunnen terugkomen. — Soortgelijke privileges (beloften, dennbsp;vorst welgevallige personen te zullen benoemen) ook aan den hertog van Bretagne,nbsp;1441 (Petit-Dutaillis, in Lavisse, Hist, de Fr. IV. 2, 268 n. 1); den keurvorstnbsp;van Brandenburg, 1447 (Hennig, a. w., 241—242); den hertog van Savoye,nbsp;1449, (Valois, t. a. p.), enz.
-ocr page 51-35
beschikking, die de bisschop van Doornik als pauselijk gemachtigde mocht vergeven ^). Ook bekleedde hij den bisschop van Autun, zoonnbsp;van den kanselier van Bourgondië, met het kardinaalspurper ^). Denbsp;groote jubelaflaat van 1450, symbool van het herwonnen gezag vannbsp;den Apostolischen Stoel, die de geloovigen bij honderdduizenden naarnbsp;Rome deed pelgrimeeren, werd op verzoek van Philips den Goedenbsp;in 1451 ook te Mechelen verkrijgbaar gesteld ®), later ook elders.
Voortaan was het streven van Paus Nicolaas V en van zijn opvolgers er op gericht, het Pausdom zijn vroegere macht en luister te hergevennbsp;en de latente oppositie te vernietigen. De hervorming der Kerk, innbsp;membris, zoo niet in capite, namen zij nu zelf ter hand, maar vooralnbsp;trachtten zij vorsten en volken op te wekken tot eenheid en tot dennbsp;heiligen oorlog tegen de opdringende Turken. Doch de tijden, dat geheelnbsp;Europa aan den roepstem van een Paus gehoor had gegeven, warennbsp;voorbij, en de geestdrift, die voor eeuwen de Christelijke legerscharennbsp;voor den strijd tegen de ongeloovigen had bezield, was wel niet verdwenen, maar toch bekoeld. Iedere vorst had thans dringender belangennbsp;dan de verdediging der Christenheid, en nadere vijanden dan de verrenbsp;Musuimannen. Dit gold zelfs voor den hertog van Bourgondië, vannbsp;wien de Pausen ook hier den krachtigsten steun ondervonden, en dienbsp;de eenige niet onmiddellijk door het Turksche gevaar bedreigdenbsp;vorst was die tot daden is overgegaan.
Het hoogste ideaal van Philips den Goede is ongetwijfeld geweest eens als een der leiders van het Christenleger naar het Oosten tenbsp;mogen trekken ^). De kruistocht was een traditie van zijn Huis, en denbsp;nederlaag, die zijn vader op het slagveld van Nicopolis had geleden,nbsp;was nog ongewroken. Hij zelf had reeds meer dan eens daadwerkelijknbsp;blijk gegeven van zijn belangstelling voor den strijd der Christenennbsp;tegen den Islam. Op het verzoek om hulp dat de Paus na den val vannbsp;Constantinopel tot hem richtte, ging de hertog terstond in. Na hetnbsp;befaamde grandioze feest te Rijsel op 17 Februari 1454, waarmeenbsp;hij zijn actie voor den kruistocht inluidde, werden uitgebreide toe-
Zie ben., blz. 295 vlg..
1448 Dec.: L. Pastor, Gesch. d. Papste P-’, 399; Eubel, Hierarchia cath, IP, 11.
P. Fredericq, Codex documentorum sacrat. indulgentiaram Neerl. (RGP, k. s. XXI), 80—82, 119—121. Zie ben., blz. 160. — Voor andere aflaten, ten behoevenbsp;van afzonderlijke kerken op verzoek van Philips den Goede verleend, vgl. Brom,nbsp;Archivalia in Italië I. 1, 34—35, 63 (nrs. 75, 78, 79, 168).
*) Voor het volgende: J. D. Hintzen, De krvistochtplannen van Philips den Goede (1918); H. Pirenne, HisU de Belgique II^ (1908), 253 n. 2; G. Doutrepont,nbsp;La litt. frang. d la cour des dues de Bourg. (1909), 236—265. Deze plannen zullen,nbsp;voor zoover zij Holland en Zeeland betreffen, ben. blz. 77 vlg., 137 vlg. ennbsp;193—198 nader ter sprake komen.
-ocr page 52-36
bereidselen gemaakt, die er op wijzen, dat hij verwachtte in de nabije toekomst te kunnen vertrekken. De omstandigheden beletten echternbsp;ook hem zijn plannen te verwezenlijken. Zijn ijver voor den tochtnbsp;verflauwde en leefde weer op, doch steeds weer zag hij zich gedwongennbsp;zijn vertrek tot betere tijden uit te stellen. Dankbetuigingen en loftuitingen, vermaningen en aansporingen van opeenvolgende Pausennbsp;vermochten, evenmin als de geestdrift van raadgevers als Jean Germainnbsp;of Guillaume Fillastre, hierin eenige verandering te brengen. De uitzending van een smaldeel naar de Middellandsche Zee in 1464 isnbsp;tenslotte het eenige geweest wat de Curie van den hertog van Bour-gondië heeft kunnen bereiken.
Niet slechts belangelooze ijver voor het Geloof had dezen den kampioen van den kruistocht gemaakt. Een geslaagde onderneming tegen de Turken, onder de auspiciën van den Heiligen Stoel en van Bour-gondië, zou den hertog niet minder dan den Paus ten goede komen.nbsp;Hij zou dan metterdaad hebben bewezen een der eersten te zijn ondernbsp;de vorsten der Christenheid, en de officieële erkenning hiervan zounbsp;niet wel kunnen uitblijven. Doch reeds het feit dat hij de kruistochcideenbsp;tot de zijne had gemaakt, verhoogde Philips' aanzien en den glansnbsp;van zijn Huis in het buitenland en in de oogen van zijn eigen onderzaten ^). De voorbereidingen tot den tocht en de pogingen tot hetnbsp;scheppen van den hiervoor onmisbaren vrede in Europa gaven denbsp;Bourgondische diplomatie aanleiding om overal werkzaam te zijn, innbsp;Italië en in Duitschland, in Engeland en in Bohemen, en veroorloofdennbsp;den hertog de rol van bemiddelaar te spelen, die zijn ijdelheid streeldenbsp;en zijn prestige vergrootte. Met name was voor Philips thans de gelegenheid gunstig om, ondersteund door Paus Pius II, bij besprekingennbsp;met keizer Frederik III opnieuw de koningskwestie ter sprake tenbsp;brengen ®).
Ook in andere opzichten leverden de jaren, waarin het Pausdom op de hertog aangewezen was en ondanks de ondervonden teleurstellingen veel van hem bleef verwachten, zooveel aantrekkelijks op,nbsp;dat de Bourgondische politici, zoo niet de hertog zelf, misschien voornbsp;de verleiding zijn bezweken om deze gunstige situatie zoo lang mogelijknbsp;te doen voortduren en uit te buiten.
L. Febvre, Les dues Valois de Bourgogne et les idéés politiques de leur temps, Revue bourguignonne XXIII nr, I (1913) 16, 21 vlg..
1455 Juli 6 bevestigde Paus Calixtus III den Fransch-Bourgondischen vrede (Pastor I®-^, 667 n. 1, naar Reg. Vat. 454, ff. 172v—175).
^) O. Cartellieri, Über eine burgundische Gesandtschaft an den kaiserl. u. papstl. Hof im Jahre 1460, Mitt. Inst. österr. Geschichtsforsch. XXVIII (1907), 448—nbsp;464; H. Stein, Ant. Haneron, Bibl. de PÉc. des ch. XCVIII (1937), 310—324;nbsp;Hintzen, a. w., 147.
-ocr page 53-37
Paus Nicolaas V en zijn opvolger Calixtus III (1455—1458) verleenden, om den hertog — quot;christiane fidei fortissimus athleta et intrepidus pugil” — voor zijn goede gezindheid te beloonen en denbsp;uitvoeiing van zijn voornemen te vergemakkelijken, vollen aflaat aannbsp;allen die aan diens kruistocht zouden deelnemen of in de kosten ervannbsp;zouden bijdragen ^), en zij, evenals later Paus Pius II (1458—1464),nbsp;stonden hem voor dit doel herhaaldelijk tienden toe van alle kerkelijkenbsp;beneficiën in zijn landen ®). Ook met gunsten die niet rechtstreeksnbsp;met den heiligen tocht verband hielden waren zij niet spaarzaam.nbsp;Vrijwel steeds vond de hertog te Rome de grootst mogelijke bereidwilligheid en medewerking ten aanzien van zijn verlangens, die hijnbsp;liet voordragen door zijn gezanten of door de vaste zaakgelastigdennbsp;die hij aan de Curie onderhield. Zoo mogelijk nog talrijker dan ondernbsp;vroegere pontificaten zijn de reservaties van beneficiën ten behoevenbsp;van dienaren of gunstelingen van den hertog of van diens ministers ^),nbsp;en ontelbaar de dispensaties en faciliteiten die aan hen werden verleend ®). De commende doet in dezen tijd haar intrede in de Nederlanden: abdijen worden vergeven aan wereldlijke geestelijken, op voorspraak van den vorst ®). De in de concordaten vervatte beperkingennbsp;van het pauselijke beschikkingsrecht schenen slechts te bestaan omnbsp;den Paus een weigering te kunnen doen motiveeren, wanneer hij het
Aldus Paus Calixtus in de bul „Quoniam alto” van 1455 Dec. 30: Fredericq, Codex Indulgentiarum, 218. Zie ook Pastor P-‘, 607 n. 5.
1454 Maart 10, bul „Nuper cum”, vermeld bij Pastor P-S 607 n. 5; 1455 Dec. 30, bul „In sacra”, verm. f. a. p,, gedr.: Fredericq, Codex Indulgentiarum,nbsp;213—217; id., bul „Quoniam alto”, bij Fredericq, 217—220. Vgl. F. Remy,nbsp;Les grandes indulgences pontificales aux Pays-Bas d la fin du Moyen-Age (1928),nbsp;193—208.
“) Valois II, 214 n. 7; R. Fruin in BMHG XXII, (1901), 364, 381—382; Dez., Het archief van de O. L. V, abdij te Middelburg (1902), reg. nrs. 758,760,nbsp;761; A. V. Lokeren, Charles et docum. de l’abbaye de St, Pierre d Gand II (1871),nbsp;248—250, vgl. 251; Fredericq, Codex, 213—217; Pastor P-S 607 n.5, 666 n. 3;nbsp;Hintzen, 58, 113 vlg., 172 vlg.. Vgl. ook Cartellieri, Burgund. Gesandtsch,,nbsp;457, 463 en Stein, Ant. Haneron, 315, 321/2.
*) Tusschen 1458 en 1464 zijn aan raden, kapelaans en artsen van den hertog niet minder dan 40 beneficiën in de onder het aartsbisdom Reims ressorteerendenbsp;diocesen verschaft: H. Dubrulle, Bullaire de la prov, de Reims sous Ie pontificalnbsp;de Pie II (1905), 13 vlg. en passim. 1458 Nov. 24 verleende Pius II een twintigtalnbsp;expectansen ineens voor deze bisdommen (t. a. p., nrs. 39—57), waarbij nognbsp;een aantal voor Utrecht en Luik komen (t. a. p., 41 nr. 44, 70 n. 2; Brom,nbsp;Archivalia I. 1, 64, nr. 171).
®) Dubrulle, a. w., 15 vlg. en passim; Brom, Archivalia 1. 1, 40 (nr. 97), 43 (nr. 104), 46 (nr. 114), 51 (nrs. 129, 131), 58 (nr. 152), 61 (nr. 162), 64 (nr. 171),nbsp;68 (nr. 183), enz.. Zie ook de verlanglijst aan het einde van de instructies vannbsp;den Bourgondischen gezant Haneron in 1460 bij Cartellieri, t. a, p., 463—464,nbsp;en in Bibl. de l’Éc.d.ch. XCVIII (1937), 322—324, en voorts ben., blz. 279 vlg..
®) Berličre, La commende aux Pays-Bas, 190 vlg..
-ocr page 54-38
een enkelen maal niet geraden achtte een verzoek in te willigen ^). Overigens werden zij verwaarloosd of omzeild doordat aan de begiftigden de voorrechten werden toegekend van pauselijke familiares,nbsp;die van de beperkingen waren uitgezonderd. Het aanzien dat de hertognbsp;te Rome genoot, vergrootte zijn invloed in de omringende landen nietnbsp;weinig: van alle zijden wendde men zich tot hem en verzocht men zijnnbsp;voorspraak bij den Paus ^).
Van groote waarde was de welgezindheid van den Heiligen Vader vooral, wanneer bisschoppen moesten worden benoemd, die in hetnbsp;Duitsche Rijk tevens landsheeren waren van min of meer uitgestrektenbsp;^vorstendommen. Zoo kwamen door de gunst van Paus Calixtus IIInbsp;in 1456 Luik en Utrecht onder Bourgondischen invloed, en werd innbsp;1460 door Paus Pius II weer een Bourgondiër tot bisschop van Doorniknbsp;aangesteld, tot groote ontstemming van koning Karei VII vannbsp;Frankrijk ®).
..Toen Philips de Goede den 6en Augustus 1456 zijn zoon David met geweld van wapenen binnen Utrecht had gebracht ^), bestond het geheelenbsp;episcopaat in de Nederlanden uit verwanten, vrienden of dienarennbsp;van den hertog ®). Benige weken tevoren, op 13 Juli 1456, had zijnnbsp;neef Bodewijk van Bourbon zijn intrede gedaan in Luik ®); zijn halfbroeder Jan van Bourgondië regeerde sinds 1440 in het bisdom Kamerijk, terwijl David ďn Terwaan werd opgevolgd door Hendrik vannbsp;Lotharingen-Vaudémont, lid van een nauw met het Huis van Bourgondië verbonden geslacht. Bisschop van Atrecht was de soepelenbsp;diplomaat Jean Jouffroy, de latere kardinaal, en de grijze presidentnbsp;van den hertogelijken Raad Jean Chevrot bekleedde sedert jaren denbsp;bisschoppelijke waardigheid in Doornik. In Amiens tenslotte, dat innbsp;1435 aan den hertog was gekomen, wiens gebied ook het grootste deelnbsp;van het diocees omvatte, zetelde Jean Lavantage, hertogelijk raad ennbsp;lijfarts, die weldra zou worden opgevolgd door Ferry de Beauvoir,nbsp;gedurende langen tijd Bourgondisch zaakgelastigde aan de Curie.
-ocr page 55-39
De Zuidelijke gebiedsdeelen, het hertogdom en het graafschap Bourgondië, vertdbnden~ëęhďelfde beeld, Bisschop van Autun wasnbsp;de kardinaal Jean Rolin, raad des hertogs, derde 2:oon van den kanselier. Het bisdom Chalon-sur-Saóne, evenals dat van Autun nog innbsp;het begin van de eeuw volkomen onafhankelijk van den hertog ^),nbsp;was in het bezit van Jean Germain, den kanselier van het Gulden Vlies,nbsp;terwijl dat van Auxerre behoorde aan Pierre de Longeuil, lid van dennbsp;hertogelijken Raad. Étienne Hugonet, verwant van den lateren kanseliernbsp;van dien naam, was bisschop van Macon, en Quentin Ménard, vroegernbsp;secretaris van Jan zonder Vrees en van Philips den Goede, aartsbisschop van Besan^on. Slechts twee diocesen die zich gedeeltelijknbsp;over Bourgondisch gebied uitstrekten, doch waarvan de bisschopszetelsnbsp;daarbuiten gevestigd waren, werden niet door afhankelijke prelatennbsp;bestuurd: Trier, waartoe het grootste deel van Luxemburg behoorde,nbsp;en Langres, waaronder een gedeelte van Noord-Bourgondië ressorteerde. Hier stond tegenover, dat enkele andere bisdommen in hetnbsp;nabije buitenland binnen de invloedssfeer van Bourgondië vielen:nbsp;Toul onder Guillaume Fillastre, die eenige jaren later Chevrot zounbsp;opvolgen als Président du Conseil en bisschop van Doornik, ennbsp;Germain als kanselier van het Gulden Vlies, voorts Soissons ondernbsp;Jean Milet, zoon en broeder van hertogelijke secretarissen, en^Lyonnbsp;onder Karei van Bourbon, broeder van bisschop Lodewijk van Luik.nbsp;Een nieuwe poging, in het begin van 1463 in het werk gesteld om beslagnbsp;te leggen op den toen opengekomen aartsbisschoppelijken zetel vannbsp;Keulen, door hiervoor dezen neef van den hertog candidaat te stellen,nbsp;is door Paus Pius II niet aangemoedigd 2).
De bisdommen, die door deze prelaten werden geregeerd, waren nog niet zonder meer aan Bourgondië onderworpen. Noch in hunnbsp;diocesen, noch in hun vorstendommen waren de bisschoppen onbeperkte gebieders. Bovendien verloren zij, hoezeer zij den hertog ooknbsp;waren toegedaan, de verantwoordelijkheid van hun positie en hunnbsp;plichten tegenover de Kerk niet geheel uit het oog. Niettemin was hetnbsp;voor de onafhankelijkheid der monarchie van Philips den Goede vannbsp;het grootste gewicht, dat thans nagenoeg overal in zijn landen het hoogstenbsp;geestelijke gezag — en in verschillende aangrenzende territoria ennbsp;enclaves het hoogste wereldlijke gezag evenzeer — bij zijn vrienden ennbsp;dienaren berustte.
Reeds Karei de Stoute (1467—1477) schijnt uit dezen toestand verdere consequenties te hebben getrokken en met zijn streven naar
q Billioud, Les États de Bourgogne, 27. Sedert het tweede kwart der 15e eeuw is de bisschop van Chalon op de Statenvergaderingen vertegenwoordigd.
Pastor, Ungedr, Akten I, 181—183.
-ocr page 56-40
een eigen koninkrijk, dat ook Luik en Utrecht zou moeten omvatten, het eerst onder Philips II verwezenlijkte plan te hebben verbondennbsp;om door een nieuwe indeeling van metropolitane en suffragane diocesennbsp;zijn rijk ook tot een zelfstandige afdeeling van de Kerk te maken ^).
Onder hertog Karei bleven de goede betrekkingen met den Heiligen Stoel, die tijdens het leven van zijn vader hadden bestaan, over hetnbsp;algemeen voortduren, al was hier de terugslag merkbaar van hetnbsp;spel dat zijn tegenstander koning Lodewijk XI dreef ^). Deze, die denbsp;Fransche Kerk geheel in de hand wilde krijgen, trachtte, beurtelingsnbsp;Gallicanist en Curialist, van den Paus zoo groot mogelijke concessiesnbsp;te verwerven, ook ten bate van zijn Italiaansche politiek. De Bourgondische vorst stond niet geheel ten onrechte argwanend tegenover eennbsp;pauselijke diplomatie, die met den koning van Frankrijk rekeningnbsp;had te houden, en hij had weinig waardeering voor de verzoenendenbsp;werkzaamheid der door Rome uitgezonden legaten ®). Met zijn starrennbsp;en heerschzuchtigen aard beschikte hij niet over de soepelheid die innbsp;den omgang met Italiaansche diplomaten gewenscht was. Zelfs werdnbsp;Hj in 1473, toen hij geweigerd had den door Lodewijk XI met eer-bewi)zen~overladen bemiddelaar Andrea de Spiritibus te ontvangen,nbsp;door dezen geëxcommuniceerd ^). Dit was echter kennelijk een Franschenbsp;manoeuvre om de verantwoordelijkheid voor een oorlog op Kareinbsp;den Stoute te doen neerkomen en had geen verdere gevolgen ®). In
1) Van onderhandelingen tot dit doel, die bij den dood van Karei den Stoute zouden zijn afgebroken, wordt gewag gemaakt in een brief van kardinaalnbsp;Granvelle, d. d. 1565 Oct. 301 Correspondance de Philippe II, éd. Gachard, Inbsp;(1848), 376 (nr. 328). Reeds anderhalve eeuw tevoren had Jan III van Brabantnbsp;naar een onafhankelijk bisdom voor zijn landen gestreefd, zie E. Fairon, Unnbsp;projet de démembrement du diocčse de Ličge proposé par les Brabangons en 1332—nbsp;1336, BCRH LXXVIII (1909) 142—192.
^) J. Combet, Louis XI et Ie Saint-Sičge, 1161—1183 (1903); Ch. Petit-Dutaillis in Lavisse, Hist, de France IV. 2 (1902), 413—417.
®) Chastellain, Chronique, éd. Kervyn de Lettenhove, V, 349 vlg.; Commynes, Mémoires, éd. Calmette-Durville, I, 147; Mémoire du légat Onufrius sur lesnbsp;affaires de Liége (1168), éd. St. Bormans, CRH-8, XII (1885); vgl. Kurth,nbsp;La cité de Liége III, 281 vlg., 370 vlg..
*) De Barante, Histoire des dues de Bourgogne, éd. Gachard, II (1838), 414— 415; F. de Gingins la Sarraz, Dépęches des ambassadeurs milanais sur les campagnesnbsp;de Charles-le-Hardi, 1171—1177, I (1858), 2—6; Combet, a. w., 126; P. Richard,nbsp;Origines de la nonciature de France, Rev. des Questions hist. LXXVIII (1905), 115.
®) F. Quicke, Gesch. van Vlaanderen III (1938), 219, spreekt van den diepen indruk, dien de banvloek op het Christelijke Dietschdom zou hebben gemaakt,nbsp;doch voert hiervoor geen bewijzen aan. T. a. p. en op p. 269 brengt Dr. Q. denbsp;excommunicatie wel ten onrechte in verband met de zesjarige bede, die doornbsp;Karei den Stoute in 1473 mede aan de prelaten was opgelegd. Juister wordtnbsp;de toedracht weergegeven door Pirenne, Hist, de Belg. II^, 364, die echternbsp;eveneens overdrijft: „Bientót c’en est fait de l'amitié traditionelle de la maisonnbsp;de Bourgogne avec la papauté”.
-ocr page 57-41
1475 bezorgde Kareis optreden tegen de geestelijkheid hem opnieuw moeilijkheden met een pauselijken legaat ^).
Doch dit waren slechts voorbijgaande schaduwen. Evenals Philips den Goede stond ook Karei den Stoute de kruistocht als einddoelnbsp;voor oogen: een geweldige onderneming ter verdediging van hetnbsp;Geloof, onder zijn uitsluitende leiding, zou zijn loopbaan heroďschnbsp;moeten bekronen ^). Ook op dezen hertog van Bourgondië, die nognbsp;machtiger was dan zijn vader, hielden daarom de Pausen Paulus IInbsp;(1464—1471) en Sixtus IV (1471—1484) hun hoop gevestigd ®), Zijnbsp;waren tegenover hem niet karig met gunsten, stonden hem kruistocht-tienden af^) en verleenden hem diplomatieken steun. Beiden hebbennbsp;zij, Paulus II in 1470 en Sixtus IV in 1472, de Bourgondische interventie in Gelre aangemoedigd en vergemakkelijkt ®). Paus Sixtus,nbsp;die opnieuw met koning Lodewijk XI in conflict was gekomen en hetnbsp;bondgenootschap met Bourgondië ook voor zijn Italiaansche belangennbsp;behoefde, heeft den hertog tijdens diens laatste jaren krachtig bijgestaan.nbsp;Onvermoeid waren zijn legaten in de weer om den Bourgondischen vorstnbsp;van onberaden ondernemingen terug te houden en diens vijanden tenbsp;verdeelen of te beteugelen ®). Kareis noodlot hebben zij niet kunnennbsp;afwenden.
-ocr page 58-DE EERSTE JAREN VAN HET BOURGONDISCHE BEWIND IN HOLLAND: PHILIPS DE GOEDE EN DE KLOOSTERS.nbsp;DE DOMINICANEN, BROEDER JAN VAN NECK,
DE GROOTE PRIOR
Philips van Bourgondië kwam in Holland als partijhoofd; slechts een deel van het volk erkende hem als rechtmatigeh Hëęf, terwijl een andernbsp;deel in hem een usurpator zag, dien het fel bestreed. Ook na het zoen-verdrag van Delft bleef zijn positie in het graafschap wankel. Watnbsp;hiervóór i) is opgemerkt over het onzekere van de Bourgondischenbsp;macht in het algemeen, geldt voor Holland en Zeeland in het bijzonder,nbsp;waar de Bourgondische rechtstitel inderdaad niet onaanvechtbaarnbsp;was. Uitermate gevaarlijke mogelijkheden sloot het bestaan van eennbsp;verzetspartij in deze landen in zich, wanneer een buitenlandschenbsp;vijand van de monarchie daarmede in verbinding zocht te komen,nbsp;zooals Engeland in 1435 ^). Onder deze omstandigheden moest dennbsp;hertog er alles aan gelegen zijn de bevolking voor zich te winnen, haarnbsp;met het nieuwe bewind te verzoenen en het vuur der partijschap tenbsp;dooven. Gedeeltelijk uit dit gezichtspunt moeten de vele gunstennbsp;worden verklaard, die hij in de eerste jaren aan kloosters en kerkennbsp;verleende.
Holland was, zooals Brugman getuigt, „onvermoeid in het bouwen en mild in het sieren van kerken, zeer gevuld boven vele natiën ennbsp;landen met christelijk leven en vereenigingen van contemplatievenbsp;menschenquot; ®). Inderdaad; de trek naar het kloosterleven moet er innbsp;dezen tijd buitengewoon sterk zijn geweest. Talrijk zijn de geestelijkenbsp;communiteiten, die juist in de jaren, dat het gewest in de machtssfeernbsp;van' Bourgondië kwam, zich er hebben gevormd. Nauwelijks eennbsp;vijfde van het aantal conventen dat het graafschap omstreeks 1475nbsp;bezat, dateert van vóór het jaar 1400; van de ruim 180 kloosters, die
BIz. 28 vig..
E. Scott en L. Gilliodts-Van Severen, Le Cotton, manmcrit Galba B. 1. — Documents pour servir a I’histoire des relations entre VAngleterre et la Flandre,nbsp;1341-.1473, CRH-4 XXIX (1896), 421, 425—430. Vgl. P. J. Blok, Philipsnbsp;de Goede en de Hollandsche steden in 1436, Meded, Kon. Akad. v. Wetensch.,nbsp;Letterk. LVIII. serie B (1924), 5 (37) vlg.; Dez., De eerste jaren der Bourgondischenbsp;heerschappij van Holland, BVGO 3. II (1885), 337.
^) W. Moll, Johannes Brugman I (1854), 13.
-ocr page 59-43
er in genoemd jaar bestonden, zijn, naar ruwe berekening, minstens 140 in de 15e eeuw gesticht, terwijl van de overige nog een belangrijknbsp;gedeelte uit de laatste decennia van de vorige eeuw dagteekent ^).nbsp;Deze fundaties zijn slechts bij uitzondering te danken aan den vorst —nbsp;zooals het Dominicanenklooster in Den Haag — of aan een aanzienlijknbsp;man, gelijk het Kartuizerklooster bij Delft en Mariënpoel en Mariën-haven bij Leiden. Voor de groote meerderheid zijn zij voortgekomennbsp;uit de breede lagen van het volk zelf: uit het initiatief van burgers ennbsp;priesters, uit de samenwoningen van devote lieden ^). Het zijn haastnbsp;alles nederzettingen van religieuzen die het volk nastonden; conventennbsp;van Tertiarissen meestal, maar ook van Regulieren en Regularissen,nbsp;van Cellebroeders en Cellezusters en van Franciscaner- en Dominicaner-Observanten. De menigvuldigheid van deze stichtingen is weliswaarnbsp;niet uitsluitend te verklaren uit de godsdienstige gemoedsgesteldheidnbsp;der bevolking. Verschillende factoren, ook van maatschappelijken aard,nbsp;werkten hier samen. Het feit blijft echter, dat de volksvroomheid innbsp;sterke mate in kloosterstichtingen tot uiting kwam en dat het regulierenbsp;leven zich in een groote populariteit mocht verheugen.
Het was niet meer dan natuurlijk, dat de Bourgondische hertog met deze gezindheid van zijn nieuwe, en nog niet geheel betrouwbare,nbsp;onderdanen rekening hield. Niet slechts persoonlijke neiging en denbsp;traditie van zijn Huis waren oorzaak, dat Philips de Goede zich dennbsp;kloosters en kerken in zijn nieuw-verworven landen gunstig betoonde.nbsp;Het was practisch politiek, die ook elders door de Bourgondiërs werdnbsp;toegepast ®). Ook Philips’ voorganger Jan van Beieren, wiens rechtmatigheid als landsheer evenmin boven iederen twijfel verheven was,nbsp;had de wenschelijkheid van goede betrekkingen met de klooster-geestelijkheid ingezien en naar dit inzicht gehandeld ^). Tijdens denbsp;eerste jaren van de Bourgondische heerschappij in Holland was het
Vgl. S. Muller Hzn., De indeeling van het bisdom, OVR 2. VIII'^ en XVII (I906/'15), 122—598 passim: „Monasticon Traiectensequot;; R.C.H. Romer,nbsp;Kloosters en abdijen van Holland en Zeeland I (1854), passim; M. Schoengen,nbsp;Monasticon Batavum I (1941), passim. — Voor Zeeland komt men tot een andernbsp;resultaat: meer dan de helft van de nog geen 40 kloosters bestaat uit stichtingennbsp;van vóór de 15e eeuw.
^) Zie b.v. H. J. J. Scholtens, Het voormalige Kartuizerklooster te Amsterdam, BGBH LIV (1937), 4—8; P. Scheltema, AemsteVs oudheid II (1856), 36 vlg..
®) In de Elzas b.v. is de begunstiging van arme, maar populaire kloosters een element der Bourgondische penetratiepolitiek: L. Stouff, Catherine denbsp;Bourgogne et la féodalité de VAlsace autrichienne. Revue bourguignonne XXIIInbsp;2—4 (1913), 92 vlg., 96 vlg..
^) F. Schneider, Herzog Johann von Baiern, Hist. Studiën, herausgeg. von E. Ebering, CIV (1913), 149. De voorbeelden bij Van Mieris IV, 598, 614,nbsp;627, 640, 651, 653 enz. zijn met tientallen uit ARA, Reg. Beieren-Bourgondië,nbsp;ff. 6 vlg. en uit Supplement Van Mieris I aan te vullen.
-ocr page 60-44
vooral van belang, het volk in al zijn geledingen voor den nieuwen heerscher te winnen. Een van de wegen naar het hart van het volknbsp;liep door de kloosters. Het was zaak, met dezen op goeden voet tenbsp;geraken, hen tot steunpilaren te maken van het Bourgondische gezag.
Een reeks kloosters, over het geheele land verspreid, die buiten de beschermende stadsmuren lagen, nam hertog Philips reeds dadelijknbsp;bij zijn optreden in Holland in bescherming tegen gewelddadighedennbsp;van zijn krijgsvolk. Hij beval hen in de bijzondere hoede zijner legeraanvoerders en ambtenaren aan, al dan niet onder voorwaarde, dat zijnbsp;de tegenpartij op geenerlei wijze bijstand zouden verkenen. Zoo denbsp;kloosters der Regulieren bij Gouda (October 1425) en bij Amsterdamnbsp;(12 Augustus 1426) ^), op 27 Juli 1426 die van de Kartuizers bijnbsp;Amsterdam en bij Geertruidenberg ^). Het Amsterdamsche Kartuizerklooster verkreeg bij deze gelegenheid tevens vrijstelling van allenbsp;beden, schattingen en diensten ®). De nonnen van het grensstadjenbsp;Oudewater, die naar het veiliger Leiden getrokken waren, ontvingennbsp;van den hertog een vrijgeleide om al hun vee en andere bezittingen naarnbsp;hun nieuwe woonplaats te laten overbrengen ^).
Ook aan bisschop Zweder getrouwe Stichtsche kloosters, die door hun ligging gevaar liepen, verkregen soortgelijke beschermingsbrieven:nbsp;Oudwijk en Vredendaal bij Utrecht onderscheidenlijk op 18 Mei ennbsp;19 November 1427 en Mariënhof bij Amersfoort op 26 Mei 1427 ®).nbsp;Ten behoeve van de zusters van het klooster Jerusalem buiten Utrechtnbsp;werd in de jaren 1426—'28 meer dan eens een uitzondering gemaaktnbsp;op het verbod om levensmiddelen uit Holland naar het Sticht tenbsp;voeren ®), Voor uit Utrecht geweken Kartuizers, Regulieren en Tertiarissen stelde de hertog op 18 Juni 1427 en 11 Januari 1428 zijnnbsp;landen gastvrij open '^). De Kartuizers van Monnikhuizen op de Veluwe,
1) ARA, XVI Memoriale B. R., 1425—'27, f.2v; ibid., f. 53v; Supplem. Van Mieris I, f.165. Vgl. Scheltema, AemsteVs oudheid IV, 41.
GA Amsterdam, Burgerweeshuis, Cartularium I van het Kartuizerklooster, f. 8v; ARA, XVI Mem. B. R., f. 51v; Supplem. Van Mieris I, ff. 163—164.nbsp;Scheltema, a. w. II, 23—24; Scholtens, Voorm. Kartuizerklooster bij Amsterdam,nbsp;BGBH LIV (1937), 50, 19 (opnieuw in 1436).
“) GA Amsterdam, t. a, p., ff. 8v—9, zie hierna blz. 72 n. 1.
‘) ARA, XVII Mem. B. R., 1427—'28, f. 31 (1428, tusschen Feb. 4 en Apr. 22).
”) XVI Mem. B. R., 1425—'27, f. 114 (gedr.: Van Mieris, IV, 889—890); f. 117 (gedr. ibid., 890); XVII id., 1427—'28, f. 2v.
') XVI Mem. B. R., ff. 87v—88 (1426 Dec. 19); 138 (1427 Oct. 15); XVII id., f. 40v (1428 Aug. 12) en ingeschoven stuk, geplakt op f. 42. Vgl. XVI Mem.nbsp;B. R., f. 79 (Van Mieris, IV, 865—866).
’) XVI Mem. B. R., f. 121 (Van Mieris, IV, 891); XVII id., f. 21v.
-ocr page 61-45
wier bezittingen werden geplunderd en vernield door oorlogsbenden uit het Oversticht, ontvingen van hem den 16en Januari 1428 denbsp;verzekering, dat hij hun trouw aan den wettigen bisschop zou wetennbsp;te beloonen en bij een eventueel zoenverdrag niet zou nalaten schadevergoeding voor hen te bedingen ^).
In hooge mate profiteerden de kloosterlingen in en om Dordrecht, het bolwerk der Kabeljauwen, van de vorstelijke welwillendheid. Hunnbsp;bezittingen hadden door de geweldige overstroomingen van 1421 ennbsp;de volgende jaren groote schade geleden. Vooral de buiten de stadnbsp;in de Groote Waard wonende Regulieren van Eemstein hadden hetnbsp;zwaar te verantwoorden gehad, zoozeer, dat zij zich ten slotte gedwongennbsp;zagen hun klooster te verlaten en zich bij Zwijndrecht een nieuwnbsp;huis te bouwen ®). De hertog kwam hun in deze moeilijke omstandigheden zooveel mogelijk tegemoet. Den 17den November 1425 schonknbsp;Philips de Goede aan het klooster te Eemstein, dat zeer te lijden hadnbsp;gehad van den vloed der zee, gedurende een termijn van acht jaarnbsp;6 Engelsche nobelen ’s jaars, te ontvangen uit het rentmeesterschapnbsp;van Zuid-Holland ®). Op 6 Februari 1426 werd aan deze schenkingnbsp;toegevoegd de visscherij van de Devel bij Zwijndrecht, voor den tijdnbsp;van drie jaar 1 2). Den 3den Maart werd aan prior en convent een nieuwenbsp;rente voor acht jaar uit het rentmeesterschap van Zuid-Holland toegekend, ditmaal van 8 Engelsche nobelen ®), en toen dit alles nog nietnbsp;voldoende bleek, kregen de Regulieren, om „hoiren commer endenbsp;armoede mede te stoppen”, op 9 Maart nog een rente van 40 Hol-landsche schilden toegewezen uit de tresorie van Holland, voor vijfnbsp;jaar ®). Ook de besloten nonnen binnen Dordrecht, die eveneens doornbsp;de overstrooming van de Groote Waard bezittingen en inkomstennbsp;hadden verloren en schade hadden geleden door den oorlog tusschennbsp;Philips en Jacoba, ontvingen den Hen Maart 1427 een uitkeering:nbsp;gedurende tien jaar 20 Hollandsche schilden jaarlijks uit de tresorienbsp;van Holland ^). De Augustijnen in de stad werden op 4 Maart 1427
') XVII Mem. B. R., ff. 24—24v. Na den vrede met Rudolf van Diepholt betaalde de tresorier van Holland den Kartuizers 500 Vrancr. sch. uit, die denbsp;hertog hun uit den zoen van Utrecht had toegewezen: 5e Tres.-rek. v. B. vannbsp;Zwieten, 1428—'30, f. 62v.
Romer, a. w. I, 329 vlg.. nbsp;nbsp;nbsp;ARA, XVI Mem. B. R., f. 12v.
Ibid., f. 29 (gedr.; Van Mieris IV, 819, onder den datum Feb. 28). Deze visscherij is in 1480 door Maximiliaan en Maria aan Eemstein verkocht voornbsp;1062 Ł van 40 gr. VI. (Groen Reg., ff. 144 vlg.).
®) Ibid., f. 31.
®) Ibid., f. 33 (Van Mieris IV, 823); vgl. 2e Tres.-rek. v. B. van Zwieten, f. 68; 5e id., ff. 61v, 86 bis; Rek. van Borselen, f. 48.
0 Ibid., ff. 96—96v (Van Mieris IV, 876—877); vgl. 4e Tres.-rek. v. B. van Zwieten, f. 16v enz..
-ocr page 62-46
eveneens met een geschenk bedacht ^), terwijl reeds eerder, 19 November 1425, de Minderbroeders begunstigd waren ^).
De milddadigheid van Philips den Goede bleef niet tot de geestelijke huiden van Dordrecht en omgeving beperkt. Aan de gusters van hetnbsp;St. Cecilia-klooster te Rotterdam, wien de binnenlandsche oorlognbsp;ook veel schade had berokkend, schold hij op 23 October 1425 eennbsp;jaarrente, die zi) aan de grafelijkheid verschuldigd waren, voor viernbsp;jaren kwijt ®). De Minderbroeders te Zierikzee ontvingen in Maartnbsp;1426 een gift van 60 Beiersche guldens, die te Gouda op 14 Juli 1428nbsp;een van 30 schilden ^). Ook de Augustijnen van Middelburg, wier kerknbsp;was afgebrand, ontvingen in October 1427 een aalmoes ®). Subsidienbsp;werd verleend aan de zusters in Den Haag voor den bouw van hunnbsp;klooster (26 Januari 1429)®), Aan de Regulieren van St. Hieronymusdalnbsp;te Delft werden den 24en April 1427 op hun verzoek de goederen,nbsp;eertijds door de graven aan het gasthuis te 's Gravenzande geschonken,nbsp;maar die door wanbeheer zeer in waarde waren gedaald, onder zekerenbsp;voorwaarden overgedragen om ter plaatse een huis van hun orde tenbsp;bouwen, dat hertog Philips beloofde in zijn bescherming te zullennbsp;nemen ^). Toen dit klooster, St. Maria Magdalena in Bethanië, zijnnbsp;voltooiing naderde, schonk de hertog het in April 1433 nog een somnbsp;gelds voor een kerkraam ®). Voor bestelde missen werden op 24nbsp;December 1427 aan de Regulieren buiten Haarlem 50 schilden uitbetaald ®). Voor die te Leiderdorp liet de tresorier Boudyn van Zwietennbsp;in opdracht van den hertog een glas maken, ongetwijfeld van Philips’nbsp;wapen voorzien, dat 24 Ł kostte ^®).
'Dit laatste klooster, Engelendaal, verdient aandacht, omdat hier iets valt waar te nemen van den verzoenenden invloed, die van dezenbsp;gestichten kon uitgaan en die voor den hertog van Bourgondië zoo
ARA, 2e Tres.-rek. v. B. van Zwieten, 1425—'27, f. 68.
Ó Reg. Beieren-Bourgondië, f. 85v (niet 1435, zooals bij P. Schlager, Beitrage zur Gesch. der kölnischen Franziskaner-Ordensprovinz im Mittelalter 69).
XVI Mem. B. R., 1425—'27, f. 4v (Van Mieris IV, 794).
*) 2e Tres.-rek. v. B. van Zwieten, 1425—'27, f. 66v; 5e id., 1428—'30, f. 61.
Ó De Laborde, Les dues de Bourgogne, 2 II, 393 (nr. 4960), vgl. 2 I, 396 (nr. 1408).
*) ARA, 5e Tres.-rek. v. B. van Zwieten, 1428—'30, f. 60. Vermoedelijk het Tertiarissenconvent van St. Elisabeth, dat het eerst met name vermeld wordtnbsp;in een oorkonde van 1443 Juli 15: Van Heel, De Tertiarissen van het Utrechtschenbsp;Kapittel, 145; Schoengen, Monasticon Batavum I, 83.
’) ARA; J. M. Sernee, S. W. A. Drossaers en W. G. Feith, De archieven van kloosters en andere stichtingen in Delfland (1920), inv. nr. 1, reg. nr. 60; Reg.nbsp;Beieren-Bourg., f. 89v (Van Mieris IV, 888; BGBH XXVI, 385).
«) Ie Rek. v. Godsc. Oom, 1432—'33, f. 42v (1433 April 19).
®) 3e Tres.-rek. v. B. van Zwieten, 1427—'28, f. 25v.
gt;») Ibid., f. 24v; 5e id., 1428—'30, f. 62.
-ocr page 63-47
gewenscht was. De broeders hadden de gunst van hertog Albrecht van Beieren genoten ^), en ook diens kleindochter bleef hun goedgezind: twee van hen stonden Jacoba in haar laatste oogenblikkennbsp;bij ^). Toch schijnt het klooster dermate voor de Bourgondische politieknbsp;te zijn gewonnen, dat zijn prior door hertog Philips’ vertegenwoordigersnbsp;in Holland met diplomatieke zendingen naar het Hoeksche Goudanbsp;kon worden belast ®). Op 6 November 1435 verkreeg (of kocht?)nbsp;Engelendaal nog een erfrente van 16 Ł Holl. op 's hertogs huis ennbsp;hof binnen Delft ^). Blijkbaar ging de vorstelijke gunst niet uitsluitendnbsp;uit naar kloosters van zeer strikte beginselen ®).
Vele offergaven vielen den kerken ten deel, toen Philips de Goede zijn intrede deed in de Hollandsche steden, en vele missen werdennbsp;er besteld ®). Ook wanneer steun noodig was voor bouw of verbouwing van een parochiekerk, zal wel zelden tevergeefs een beroepnbsp;op den hertog zijn gedaan ’’), en reeds in dezen tijd prijken verscheidenenbsp;ramen, versierd met de wapens van Philips en diens gemalin, in denbsp;kerken als voor ieder zichtbare blijken van de vroomheid van dennbsp;nieuwen landsheer ®).
* * *
Bijzondere aandacht vragen de betrekkingen van den Bourgondiër met de bedelorden, met de Predikheeren in het bijzonder.
De bedelmonniken stonden meer dan eenige andere midden in de
GA Leiden: J. C. Overvoorde, Archieven van de kloosters, inv. nr. 583, reg. nr. 110.
Codex diplom. Neerland, uitgeg. d. h. Hist. Gen. 2 I, afd. 1,176, vgl. 184.
“) ARA, 2e Tres.-rek. v. B. van Zwieten, 1425—’27, f. 84: „Item, uutgegeven ende betailt den prior van den Regulieren bij Leyderdorp, alsoe als hij bi dennbsp;Rade, aize heer Roelant van Uutkerck, capitein van HoIIant, die heer van Roubais,nbsp;tot veel tiden gesent wort ter Goude als men die dachvaerden houden soudenbsp;tegen die van der Goude, XI scilde XII cromst. ....... XI Ł XII s.”.
3e Rek. v. Godsc. Oom, 1434—'35, f. 53.
Romer, a. w. I, 340, en J. G. R. Acquoy, Het klooster te Windesheim III, 38, schilderen de zedeloosheid van Engelendaal in de zwartste kleuren. Denbsp;passages uit de geschriften van den Windesheimer reformator Johannes Buschnbsp;waarop beiden hun oordeel gronden (ed. Grube, 1886, p. 349, 114), laten echternbsp;geen verder gaande conclusie toe, dan dat de broeders iets meer op de goedenbsp;dingen dezer wereld gesteld waren dan een superieur van zeer strenge beginselennbsp;kon tolereeren.
®) J. G. Frederiks, Een paar aanteekeningen uit den Boergoenschen tijd, BGBH XVII (1891), 16.
’) ARA, XVI Mem. B. R., 1425—’27, ff. 40—40v (Van Mieris IV, 833—834); 5e Tres.-rek, v. B. van Zwieten, 1428—’30, f. 61; Reg. Beieren-Bourg., f. 121;nbsp;Ie Rek. v. Godsc. Oom, 1432—’33, f. 44v; 2e id., 1433—’34, f. 55v, enz..
®) De Laborde, Les dues de Bourgogne, 2 I, 250 (nr. 851); ARA, 4e Rek. v. Godsc, Oom, 1435—’36, ff, 94v, 127v, enz.. Zie ben., blz, 244 vlg..
-ocr page 64-48
wereld en kwamen dagelijks in aanraking met het volk. Hun roeping was de evangelisatie van de massa. Door hun prediking en hun werkzaamheid als zieleherders vooral konden zij een onberekenbarennbsp;invloed op de gemoederen uitoefenen. Bovendien waren zij, die alsnbsp;legerscharen van den Paus den seculieren clerus meer en meer uit zijnnbsp;parochiale functies dreigden te verdringen, geheel los van het diocesanenbsp;verband. Het een zoowel als het ander was mede reden, dat de men-dicanten zich in de zeer bijzondere belangstelling van de vorstennbsp;konden verheugen. Dejol, die zij in de landsheerlijke kerkpolitiek vannbsp;de Middeleeuwen hebben gespeeld is ongetwijfeld aanzienlijk geweestnbsp;en belangrijker dan nu nog is na te gaan, aangezien de invloed, diennbsp;zij als biechtvaders der vorsten op die politiek hebben uitgeoefend ^),nbsp;goeddeeir^h de waarneming ontsnapt. Vooral ook de exemptie, dienbsp;zij genoten ten aanzien van het bisschoppelijk^ gezag, moest hen totnbsp;waardevolle bondgenooten maken voor een landsheer, die het alsnbsp;onvereenigbaar met zijn souvereiniteit beschouwde, dat zijn gebiednbsp;aan de geestelijke rechtsmacht van uitheemsche kerkvorsten wasnbsp;onderworpen ®).
De oudste nederzettingen der Minderbroeders in Holland en Zeeland, de kloosters te Dordrecht en te Middelburg, hebben hun ontstaannbsp;hoogstwaarschijnlijk aan Willem II, den Roomschen koning, of aannbsp;diens naaste verwanten te danken, althans zijn zij in hun opkomstnbsp;zeer door hen begunstigd ^). De latere graven hebben deze gunstnbsp;bestendigd ®).
Evenzoo gaat vermoedelijk de stichting van de eerste Dominicaner-kloosters in deze gewesten op Willem II terug. De bouw van het Predikbroedersklooster te Utrecht (1248) is door de vrijgevigheid vannbsp;konirigquot; Willem mogelijk gemaakt; dat te Haarlem, achter het grafelijknbsp;slot gelegen, zou in 1247 door hem zijn gesticht en veertig jaar later
Vgl. voor de zuiver spiritueele aantrekkingskracht die de bedelorden op de vorsten konden uitoefenen; Hashagen, Staat nnd Kirche, 19 vlg. — Op denbsp;maatschappelijke beteekenis der mendicanten vestigt overigens ook een zoonbsp;ascetisch adviseur van Philips den Goede als Dionysius Cartusianus met nadruknbsp;de aandacht; De vita et regimine principum, lib. III, art. 28; De vita et reg.nbsp;principissae, art. 10 (Opera Omnia XXXVII, 471 b, 513 a).
“) Zie hierover Hashagen, a. w., 410—413. De Predikbroeders werden, op grond van hun wetenschappelijke vorming, voor herderlijke functies aan denbsp;hoven bij uitstek geschikt geacht; vgl. de motiveering van de benoeming vannbsp;Dirk van Delft, ben., blz. 49 n. 7.
*) H. von Srbik, Die Beziehungen von Staat und Kirche in Oesterreich wdhrend des Mittelalters (1904), 26 vlg..
*) P. Schlager, Beitrage zur Gesch. der kölnischen Franziskaner-Ordensprovinz im Mittelalter, 68 vlg.; Romer, a. w, I, 216.
Schlager, a, iv., 68, 70.
-ocr page 65-49
door Floris V aanzienlijk zijn uitgebreid ^). Een andere weldoener van dit huis was graaf Willem V, die, nadat een groote brand denbsp;kloostergebouwen had geteisterd, een gedeelte van zijn kasteel aannbsp;de broeders afstond ^). Als stichteres van het klooster te Zierikzeenbsp;(1255) wordt Machteld van Brabant, de moeder van Willem II,nbsp;genoemd ®).
Omstreeks het jaar 1400 kwam in Den Haag het St. Vincentius-klooster tot stand, een nederzetting van de Utrechtsche Predikheeren, die kort te voren tot een strenger observantie van den orde-regel warennbsp;overgegaan 1 2). Hertog Albrecht en zijn gemalin Margaretha van Kleefnbsp;schonken den bouwgrond Na den dood van haar echtgenoot gafnbsp;Margaretha in 1404 een hofstede en iets later nog een huis aan hetnbsp;nieuwe gesticht, dat zij zich ook tot laatste rustplaats koos ®). Waarschijnlijk is de geleerde Dominicaan mr. Dirk van Delft, die in 1399nbsp;door Albrecht van Beieren tot hofprediker was aangesteld, aan eennbsp;en ander niet vreemd geweest
Willem VI legde eveneens een bijzondere voorkeur voor de Orde van St. Dominicus aan den dag. Hij zorgde er voor, dat de stichtingnbsp;van zijn stiefmoeder voor de toekomst vrij zou zijn van geldelijkenbsp;zorgen ®). Ook buiten zijn eigen landen toonde hij zich den hervormdennbsp;Dominicanen zeer genegen. Het nonnen-convent Schönensteinbach innbsp;de Elzas, het door den hervormer Conrad van Pruisen gestichte model-
4
B. de Jonghe, Desolata Batavia Dominicana (1717), 55; A. J. J. Hoogland, De Dominicanen te Haarlem, BGBH XV (1888), 101; vgl. echter Romer 1, 225.
“) De Jonghe, t. a. p., 59. nbsp;nbsp;nbsp;®) Romer I, 226.
G. A. Meyer, Een Hollandscke kloosterhervorming in de 15e eeuw, De Katholiek CXLVI (1914), 117.
') De Jonghe, Des, Bat. Dom., 162; A. J. J. Hoogland, Het Dominicanerklooster te 's Gravenhage, BGBH XIII (1886), 354. — In 1403 werd het Haagsche kloosternbsp;op het Kapittel-Generaal te Erfurt door de Dominicanerorde als conventnbsp;aanvaard: De Jonghe, 162, 179; H. Korner, Chronica Novella, ed. Schwalm, 88.nbsp;Het bewaard gebleven fragment van de Acta van dit Kapittel zwijgt hierover:nbsp;Acta Capitulorum Generalium Ord. Praed,, ed. B. M. Reichert, III (1900).
®) De Jonghe, 163; Hoogland, t.a.p., 355, 359. Officieel verkregen de Dominicanerkloosters eerst in 1425 van Martinus V verlof, en in 1475 vannbsp;Sixtus IV het recht, onroerend goed en vaste inkomsten te bezitten: A. Mortier,nbsp;Hist, des Maltres Généraux de VOrdre des Frčres Pręcheurs Hl (1907), 494, 496 vlg..
’) Hoogland, t.a.p., 334. Aanstelling tot hofprediker: Van Mieris III, 711 (1399 Dec. 17). — Mr. Dirk van Delft, zoon van het Utrechtsche klooster,nbsp;had op kosten van den hertog gestudeerd en was op het tijdstip van zijn benoemingnbsp;de eenige doctor in theologia in diens landen. Zie over hem: J. Quétif — J. Echard,nbsp;Scriptores Ord. Praed. I (1719), 749 b; C. G. N. de Vooys, Iets over Dirc van Delfnbsp;en zijn Tafel van den Kersten ghelove, Tijdschr. Mij. Ned. Letterk. XXII (1903),nbsp;1—36; Nieuw Ned, Biogr. Woordenboek I (1911), 705; F. A. M. Daniëls, Meesternbsp;Dirc van Delf, zijn persoon en zijn werk, Proefschr. Utrecht (1932).
«) 1406 Juni 30 begiftigde hij de Haagsche Jacobijnen met een jaarlijksche rente van 60 Ł: ARA, Ie Geluwe Reg., f. 71v; Hoogland, t.a.p,, 357.
-ocr page 66-50
klooster, waar zich ook verscheidene adellijke jonkvrouwen uit de Nederlanden hadden laten insluiten, telde Willem van Holland ondernbsp;^ijn hooge begunstigers ^).
Hertog Jan van Beieren volgde ten aanzien van de Predikheeren het door zijn vader én zijn broeder gegeven voorbeeld ^). Hij wasnbsp;ook de eerste graaf die zijn stoffelijke resten niet aan een voornamenbsp;abdij of kapittelkerk, maar aan een mendicantenklooster toevertrouwde:nbsp;zooals eenige jaren tevoren Margaretha van Kleef werd ook hij begraven bij de Jacobijnen in Den Haag, in het koor van de kloosterkerk ®).
Evenals aan het Hollandsche hof stonden de^ominicanen aan dat van Bourgondië hoog in aanzien. Nauwer nog dan in Holland warennbsp;hier de banden, die hen met den vorst verbonden. Goede betrekkingennbsp;met de Predikbroeders waren sinds de dagen van Lodewijk den Heiligenbsp;traditie geweest in het Fransche koningshuis. Uit hun gelederen ennbsp;uit die der Minderbroeders hadden de koningen bij voorkeur hunnbsp;biechtvaders en kapellanen gekozen; hen hadden zij ook gebruiktnbsp;als agenten van hun politiek, waarop de mendicanten, dank zij hunnbsp;positie aan het hof, zelf invloed hadden kunnen uitoefenen *).
Dit oude bondgenootschap was in 1389 door de Kroon opgezegd. Aanleiding hiervoor was het geruchtmakende proces van den Dominicaan Jean de Montson, Parijsch magister, die het had gewaagd denbsp;leer der Immaculata Conceptio, het lievelingsdogma der Franciscanen,nbsp;aan te vallen. Dit proces ®), waarin de overoude naijver tusschen denbsp;Minderbroeders en de Predikheeren een toppunt bereikte, had tennbsp;gevolge, dat de Dominicanen niet alleen van de gemeenschap der
Joh. Meyer, Buck der Reformacio Predigerordens, ed. B. M. Reichert, Quellen u. Forsch. z. Gesch. des Dominikanerordens in Deutschl. II—IIInbsp;(1908/9), 37. — Over zusters uit de Nederlanden zie 37 vlg., 76 vlg,, 84 vlg..nbsp;Het klooster mocht zich eveneens in de bijzondere gust van de Bourgondischenbsp;landsvrouwe verheugen: Stouff, Catherine de Bourgogne, Revue bourguignonnenbsp;XXIII (1913), 93 n. I.
“) Hoogland, t, a. p., 358.
®) Divisiekroniek, div. XXVIII, cap. 27; De Jonghe, 143; De Riemer, Beschrijving van ’s Graven-Hage I. I, (1730), 377. Zie over de gewoonte der vorsten, zich bij voorkeur bij de bedelmonniken te laten begraven: Hashagen,nbsp;Staat und Kirche, 14.
¦*) A. Luchaire, in Lavisse-Rambaud, Histoire Générale II (1925), 396 vlg. — De orde der Predikheeren moedigde deze wereldsche activiteit van sommigennbsp;van haar leden evenwel niet aan; zie de kapittel-besluiten bij G. A. Meyer,nbsp;Dominicaansche studiën^ (1920), 390 n. 1.
A. Mortier, Hist, des Maitres Généranx de VOrdre des Frčres Pręcheurs III (1907), 616 vlg. — Over Montson: Quétif en Echard, Scriptores I, 1387. Denbsp;stukken bij Denifle en Chatelain, Chartularium Universitatis Parisiensis III (1894),nbsp;nrs. 1557—1583. Eerst in 1403 werden de Dominicanen weer tot de Universiteitnbsp;toegelaten: t.a.p. IV, 56 vlg. (nr. 1781).
-ocr page 67-51
Universiteit van Parijs werden uitgesloten, doch ook door den koning werden verstooten. Op bevel van Karei VI werd een groot aantalnbsp;Jacobijnen — deze benaming, ontleend aan het studie-convent dernbsp;Orde te Parijs, het klooster St. Jacques, is tijdens het proces vannbsp;Montson in zwang gekomen — gevangen genomen en gedwongen innbsp;het openbaar de hun ten laste gelegde stellingen te herroepennbsp;Tot hen, die deze vernedering hadden te ondergaan, behoorde ook denbsp;biechtvader van den koning, Guillaume de Valan, bisschop van Évreux^).nbsp;Deze werd vervolgens met schande van het hof verjaagd, terwijlnbsp;Karei VI het besluit te kennen gaf, voortaan geen Jacobijn meer totnbsp;biechtvader te zullen nemen.
Geschokt religieus gevoel kan bezwaarlijk de eenige beweegreden zijn geweest voor dit plotselinge verbreken van de oude betrekkingennbsp;met de Predikbroeders, minder nog ontzag voor een kerkelijk vonnis.nbsp;Een verklaring is te vinden in de regeeringswisseling die eenige maandennbsp;tevoren in Frankrijk had plaats gegrepen. In den laten herfst van 1388nbsp;had de jonge Karei VI een einde gemaakt aan het bewind van zijnnbsp;ooms en zelf de teugels in handen genomen ®). De oude raadsliedennbsp;van zijn vader werden in eer en macht hersteld, en naast hen liet nunbsp;ook Kareis broeder Lodewijk van Touraine, de latere hertog vannbsp;Orleans, zich voor het eerst gelden. Het eerste werk van de nieuwenbsp;machthebbers was de ambten te zuiveren van creaturen en aanhangersnbsp;der hertogen, wien iedere mogelijkheid om invloed op den gang vannbsp;zaken uit te oefenen moest worden ontnomen. De onderstelling isnbsp;gewettigd, dat de betrekkingen der Jacobijnen met Philips den Stoutenbsp;er de oorzaak van waren dat zij, die nog onlangs zich er op beroemdennbsp;de geestelijke leiding van nagenoeg de geheele koninklijke familienbsp;in handen te hebben ^), van hun invloedrijken post werden verdreven,nbsp;waartoe hun recente leerstellige veroordeeling een welkome aanleidingnbsp;bood. Het feit, dat Guillaume de Valan biechtvader van hertog Philipsnbsp;was geweest ®), maakt het niet onwaarschijnlijk, dat hij, de zieleherdernbsp;van den jongen koning, een vertrouwensman van den Bourgondiër
q Denifle en Chatelain III, nrs. 1571—1579: revocationes; vgl. Religieux de St. Denis, Chronique, éd. L. Bellaguet (Coll. des docum. inédits) I (1839),nbsp;578, 580.
Denifle en Chatelain III nr. 1571 (1389 Feb. 17). C. Eubel, Hierarchia catholica I^ (1913), 135, 235; Religieux de St. Denis I, 582.
®) Religieux de St. Denis I, 554 vlg., 566 vlg.; A. Coville, in Lavisse, Hist, de France, IV. 1 (1902), 297 vlg..
*) Religieux de St. Denis I, 580.
q Garnier, Invent, somm. des Arch, départ. de la Cóte d'Or I, 424, B 1445 (bij Luce, Jeanne d'Arc, ccxxix); Mémoires pour servir a I’histoire de France et denbsp;Bourgogne II (1729), 2.
-ocr page 68-52
was. Hoe het zijf de hertog volgde het door zijn neef gegeven voorbeeld niet, maar bleef zijn gunst bewijzen aan de Dominicanen, die in dennbsp;vervolge meer dan ooit voor wereldlijken steun op Bourgondië warennbsp;aangewezen.
Andere omstandigheden werkten mee, om de mendicanten, die zoo reeds bij den aanvang van het groote conflict tusschen Orleans ennbsp;Bourgondië waren betrokken, in de volgende jaren dieper in dennbsp;Franschen partijstrijd te mengen. Simeon Luce, die het eerst de aandacht vestigde op de rol die de bedelbroeders in den Fransch-Engelschen oorlog hebben gespeeld, heeft de zaak nochtans te zeernbsp;gesystematiseerd: de Cordeliers in het kamp der Armagnacs, denbsp;Jacobijnen in dat der Bourguignons ^). Deze stelling is in haar algemeenheid zeker niet juist. De beide orden als zoodanig hebben zich niet innbsp;den strijd gemengd en hebben nimmer partij gekozen ^). Bij hunnbsp;individueele leden echter, wier houding door allerlei factoren werdnbsp;bepaald, was de politieke tendentie, voor zoover aanwezig, natuurlijkerwijze in overeenstemming met de plaats die zij of hun ordebroedersnbsp;aan de verschillende hoven innamen.
Aan het hof van Bourgondië waren de Dominicanen steeds in eere gehouden. De. betrekkingen,_die de hertog en de Predikheeren metnbsp;het Pausdom onderhielden, hadden den traditioneelen band tusschennbsp;beiden nog versterkt: de Pausen van Pisa, Alexander V en Johannesnbsp;XXIII, — in zekeren zin creaties van de Bourgondische politiek —nbsp;leefden met de orde in zeer hartelijke verstandhouding ®).
Aanzienlijk was tijdens de regeering van Jan zonder Vrees de positie van Martin Porée (f 1426) ^), door Philips den Stoute tot biechtvadernbsp;van zijn zoon aangesteld en door dezen, eenmaal hertog geworden,nbsp;als zoodanig gehandhaafd. Broeder Martin, een man van groot gezagnbsp;in zijn orde, gold als een der eerste theologen van zijn tijd. De hertog.
S. Luce, Jeanne d’Arc a. Domremy. Recherches critiques sur les origines de la mission de la Pucelle (1886), ccxxvii—ccxliv: de Jacobijnen „les soutiensnbsp;et les fauteurs de la cause bourguignonne”, tusschen de Huizen van Anjounbsp;en Frankrijk en de Franciscanen „une pacte d'alliance tacite, mais néanmoinsnbsp;intime”. De conclusies van den Predikheer Chapotin, La guerre de Cent Ans.nbsp;Jeanne d’Arc et les Dominicains (1889), die deze stelling bestrijdt, zijn samengevat bij Mortier, Les Maitres Généraux IV (1909), 179 vlg., cf. G. Hanotaux,nbsp;Jeanne d’Arc (1911), 74 n. 1.
®) Integendeel gelast het Generaalkapittel der Dominicanen te Lyon (1431) den broeders, onder bedreiging met kerkerstraf, „ne .... se quoquomodo denbsp;facto guerrarum intromittant, sed pro pace populorum et principum christianorumnbsp;concordia deprecentur”: Acta Capit. Gen. Ord. Praed., ed. Reichert, III, 212.
®) Mortier, a. w. IV, 72, 83.
'*) Quétif en Echard I, 777a—7786. Zie over zijn werkzaamheid als diplomaat de uittreksels uit de te Dijon bewaarde rekeningen in de Mémoires pour servir anbsp;l’hist. de France et de Bourg. II, 6, 92, 105.
-ocr page 69-53
door wiens gunst hij het tot bisschop van Atrecht bracht ^), deed meermalen een beroep op zijn talenten als diplomaat. Op de Concilies van Pisa en van Constant, waar hij in de zaak van Jean Petit voor zijnnbsp;meester een éclatante overwinning behaalde, behartigde Porée metnbsp;goed gevolg de Bourgondische belangen. Reeds in 1411 had hij namensnbsp;den hertog besprekingen met Engeland gevoerd, die uitliepen op hetnbsp;bondgenootschap van 1419, bij het totstandkomen waarvan de bisschopnbsp;van Atrecht weer een der voornaamste bemiddelaars was ^). Zoozeernbsp;werd Porée door staatszaken en gezantschapsreizen in beslag genomen,nbsp;dat hij zijn ambt van biechtvader niet meer naar behooren kon waarnemen en hierin door een anderen Dominicaan, Jean Marchant ®),nbsp;moest worden vervangen. De Bourgondische hertogen zetten dus tennbsp;opzichte van de Dominicanen de traditie der Fransche koningen voort,nbsp;die door deze zelf min of meer was verlaten.
Broeder Laurent Pignon (f 1449) 1 2), biechtvader van Philips den Goede, stond bij dezen eveneens in blakende gunst. Op het Concilienbsp;van Bazel en bij de vredesonderhandelingen te Atrecht in 1435 namnbsp;hij onder de Bourgondische gedelegeerden een voorname plaats in ®),nbsp;doch overigens schijnt hij in de politiek minder op den voorgrond tenbsp;zijn getreden dan Porée. Evenals zijn voorgangers Valan en Marchantnbsp;was Pignon bisschop van Bethlehem, en evenals de eerste slaagde hijnbsp;er in, met hulp van den hertog, zijn titulairen bisschopszetel te verruilen voor een effectieven: dien van Auxerre ®).
1) Eubel, Hierarchia 1^“, 116:1407 Nov. 24. Jan zonder Vrees betaalde de onkosten (Quétif en Echard, 1, nib; Valois, La France et Ie Grand Schisme 111, 597 n. 1).
Chastellain 1, 71, 85. — Ook de oude veete tusschen de Universiteit van Parijs en de Jacobijnen, nu beiden de bondgenooten van Bourgondië, werdnbsp;vooral door zijn toedoen bijgelegd: Denifle en Chatelain IV, 58 n. (1403 Aug. 21).
Eubel, Hierarchia P, 135: bisschop van Bethlehem, 1412 Sept. 19. Hij was eveneens raadsheer van den hertog: Mém. p. serv. a F hist, de Fr. et de Bourg.nbsp;11, 179. Nog een derde Predikheer, Jean Jacquesson, komt voor onder de radennbsp;van Jan zonder Vrees: ihid. 111.
Quétif en Echard 1, 804a—8056 (heeft 1446 als sterfjaar); Doutrepont, La litt. fran(. d la cour des dues de Bourg., 209 vlg.; De Laborde, Les dues denbsp;Boutrg. 2. 1, nrs. 289, 556 en passim; Frederiks, Aant. Boerg. tijd, BGBH XVll,nbsp;(1891) 14—21. Pignon komt, anders dan Frederiks zegt, wel degelijk in denbsp;Hollandsche rekeningen voor: 3e Tres.-rek. v. B. van Zwieten, f. 23; 4e Rek. v.nbsp;Godsc. Oom, f. 80v, enz..
®) Haller, Concilium Basiliense, 11, 490 vlg., 500; F. Schneider, Der europaische Friedenskongress von Arras (1919), 63—64, 76, 125.
®) Eubel, 1^, 135: bisschop van Bethlehem, 1423 Maart 5; 11“, 99: bisschop van Auxerre, 1432 Mei 31. In Auxerre verdrong P. den reeds gekozen candidaatnbsp;van het kapittel (Haller, Concilium Basiliense, II, 295, 305, 411). Een vroegerenbsp;poging van den hertog om P. tot bisschop van Troyes te laten benoemen, wasnbsp;mislukt: Fink, Die polit. Korresp. Martins V., in Qu. u. Forsch., herausg. v.nbsp;Preuss. Hist. Inst, in Rom XXVI, 1935/6, nr. 169. Zijn opvolger als bisschopnbsp;van Bethlehem, Dominicus de Roserio, was eveneens een Dominicaan (Actanbsp;Cap. Gen. III, 237), en geen Minderbroeder, zooals Eubel II“, 105 opgeeft.
-ocr page 70-54
Ook later bleef Philips, en na hem Karei de Stoute, den Predik-broeders trouw. Dominicanen bleven aan hun hof als biechtvaders en in andere functies een gewone verschijning. Hier zijn te noemennbsp;Simon de Laude en Engueran Seignart ^), beiden titulaire bisschoppennbsp;van Siliwri (Selymbria, Salubria): de waardigheid van de Bourgondiërs gedoogde niet, dat hun geestelijke leiders een lageren rangnbsp;dan den episcopalen bekleedden. In de Bourgondische landen vielnbsp;den Predikheeren en hun kloosters menig gunstbewijs ten deel ®),nbsp;en terecht konden later de Dominicanen van de hertogen getuigen,nbsp;dat deze hun orde in bijzondere mate hadden gesteund en beschermd;nbsp;„fuerunt singulariter hostre ordinis protectores et benefactores” ^).
De mate van invloed, welke deze Jacobijnen, die aan het Bourgondische hof zulk een buitengewoon belangrijke en invloedrijke positie innamen, op de politiek der hertogen — en in het bijzonder opnbsp;hun kerkpolitiek — hebben uitgeoefend, is uiteraard niet te berekenen.nbsp;Onderschat mag zij zeker niet worden ®).
Toen de Bourgondische macht in Holland haar intrede deed, bestond er dus van oudsher een zekere band tusschen den nieuwen landsheer en denbsp;Dominicanen in Frankrijk en in zijn erflanden. Dit bevorderde al dadelijknbsp;goede betrekkingen ook met de Dominicanen in deze gewesten. De Hol-landsche Predikbroeders konden, hoeveel weldaden hun ook van het oudenbsp;grafelijke huis mochten ten deel gevallen zijn, niet vijandig staannbsp;tegenover de komst van een vorst, die zich zulk een machtig patroonnbsp;van hun orde had betoond. Inderdaad ontbreekt het niet aan aanwijzingen, dat er al spoedig tusschen hen en de nieuwe regeering eennbsp;goede verstandhouding heerschte.
Tijdens de belegering van Haarlem door de aan Jacoba van Beieren
Eubel 11% 228: bisschop van Salubria 1439 Oct. 9, ad petitionem ducis Burgundiae.
% T.a.p.i bisschop van Salubria vóór 1465 Jan. 15. Terzelfdertijd (1465 Jan. 14) kreeg hij de Benedictijnerabdij van Hautmont bij Maubeuge in com-mende (Berličre, La commende aux Pays-Bas, 192). In 1476 werd hij bisschopnbsp;van Auxerre. Zie ook ben., blz. 291.
») De Laborde, a. w. 2. I, 195 (nrs. 653, 655), 198 (nr. 671), 226 (nr. 748), 228 (nr. 761), enz,.
*) Acta Cap. Gen., ed. Reichert, III, 351: Kapittel te Perugia (1478). De hertogen plachten de ordekapittels met geldclijke bijdragen te steunen (Ł, a. p.,nbsp;178, 223, 278).
®) Slechts pro memorie is hier te vermelden, dat zoowel van Porée als van Pignon (kerk)politieke tractaten bekend zijn, opgedragen aan den hertog; vannbsp;Porée waarschijnlijk een „livre .... faisant mencion de la restitution d’obéissancenbsp;au Pape” (Doutrepont, a. w., 196), dat vermoedelijk verloren is gegaan; vannbsp;Pignon een bewaard gebleven „Traité du commencement des seigneuries etnbsp;diversité des états” (Quétif en Echard I, 805amp;).
-ocr page 71-55
getrouwe Kennemers, in het voorjaar van 1426, bewees de prior van het Predikheerenklooster aldaar, Floris van der Heede, het Bourgondische garnizoen zulke goede diensten, dat de hertog, toen hij na hetnbsp;beleg de stad bezocht, die op 28 Juli 1426 beloonde met een jaargeldnbsp;van 10 Fransche kronen ^). Den dag tevoren had Philips de Goede dennbsp;broeders een ander bewijs van zijn welwillendheid gegeven, door innbsp;hun kerk de mis bij te wonen. Eenigen hunner belastte hij bij dezenbsp;gelegenheid ook met geheime werkzaamheden voor zijn bibliotheek ^).
Ook de Jacobijnen te Zierikzee, wier huis in 1414 was afgebrand, ontvingen verscheidene gunsten. In het begin van 1426 kregen zijnbsp;100 Beiersche guldens om de zware lasten te verlichten, waaronder zijnbsp;wegens den herbouw van klooster en kerk gebukt gingen. Op 1nbsp;December 1427 werd hun voor ditzelfde doel tolvrijheid voor bouwmaterialen verleend ®). Voor de kloosterkerk liet de hertog door dennbsp;glazenier Jacob Codde een glasraam vervaardigen *).
Tusschen de Bourgondische regeering en de Dominicanen te Utrecht, die als trouwe aanhangers van Zweder van Culemborg uit het Stichtnbsp;waren verdreven, kwam eveneens spoedig contact tot stand. Hunnbsp;vroegere prior Willem Brunairt, in 1427 door Paus Martinus V aangesteld tot inquisiteur in het bisdom Utrecht, ontving den 4en Septembernbsp;van dat jaar van Philips den Goede verlof en volmacht om, ingevolgenbsp;zijn opdracht van den Paus en van bisschop Zweder, overal binnennbsp;Holland, Zeeland en West-Friesland onderzoek te doen naar ongeloof.nbsp;De hertog nam Brunairt met diens notaris en gevolg in zijn bijzonderenbsp;bescherming, en beval al zijn ambtsbeden, burgemeesters, schepenennbsp;en raden den inquisiteur hun volle medewerking te verkenen en ieder,nbsp;dien hij hun als schuldig aan ongeloof zou aanwijzen, van 's hertogsnbsp;wege gevangen te nemen en te brengen naar door hem te bepalennbsp;steden, opdat hij hen daar kon bestraffen naar recht en rede ^). Omtrentnbsp;Brunairts werkzaamheden als onderzoeker des geloofs is niets bekend.nbsp;Vermoedelijk hielden zij verband met den Utrechtschen bisschopsstrijd,nbsp;die zulk een felheid had bereikt, dat de volgelingen van Zweder van
q ARA, XVI Mem. B. R., 1425—'27, f. 52 (Van Mieris, IV, 846). q De Laborde, a. iv. 2. I, 228 (nr. 761).
^) ARA, 2e Tres.-rek. v. B. van Zwieten, 1425—'27, f. 66v; XVII Mem. B. R., 1427—'28, f. 9. Vgl, S. Muller Fzn., Regesten arch, bissch. van Utrechtnbsp;II (1918), 44, nr. 1935.
^) 3e Tres.-rek. v. B. van Zwieten, 1427—'28, f. 24v; 5e id., 1428—'30, f. 62. q ARA,XVIMem.B.R., ff. 130v—131. Gedr.:VanMierisIV,898;Fredericq,nbsp;Corpus, 305—306. Eenzelfde brief, d.d. 1427 Dec. 1, in XVII Mem. B. R.,nbsp;ff. 5v—6v. — Zie over Brunairt; Hoogland, Het Dominicanerklooster te ’s Graven-hage, BGBH XIII (1886), 360; N, Ned. Biogr. Wdbk. I, 508; H. Keussen,nbsp;Matrikel Univ. Köln I^, 231.
-ocr page 72-56
Culemborg hun tegenstanders openlijk verketterden ^). Zeer waarschijnlijk is deze inquisiteur een werktuig van de Bourgondische regeering geweest ®). Ongeveer terzelfdertijd, 1 September 1427, gafnbsp;Philips den provisoren van Amstelland en Rijnland bevel om in hunnbsp;ambtsgebied alle goederen en inkomsten in beslag te nemen, toebe-hoorende aan geestelijken die Rudolf van Diepholt aanhingen ®).
Het Jacobijnenklooster in Den Haag, dat zulke nauwe betrekkingen met het grafelijke Huis onderhield ^), sloot zich zonder verwijl bij dennbsp;nieuwen machthebber aan. Nog in 1420 had Jacoba's halfbroeder ennbsp;trouwe helper Lodewijk, heer van Vlissingen, het met een jaarrentenbsp;bedacht ®). Jan van Beieren had zich niet minder welwillend betoond ®).nbsp;Hier liet de partijschap zich niet gelden. Na hertog Jans dood bestondnbsp;al dadelijk tusschen den ruwaard Philips van Bourgondië en de Haagschenbsp;Predikheeren een hartelijke verstandhouding. Den 13en Octobernbsp;1425 nam Philips prior en convent met alle toebehooren in zijn bescherming wegens de gunst en liefde die hij hun toedroeg ’). In den-Zelfden tijd sloot hij met het grafelijke familie-klooster een overeenkomstnbsp;die den Jacobijnen voordeel bracht. De hertog van Bourgondië kwamnbsp;de verplichtingen na, die hij tegenover zijn erflater Jan van Beieren had:nbsp;wekelijks zouden de broeders, bij wie zijn voorganger rustte, op diensnbsp;sterfdag een feestelijke zielmis zingen, ten eeuwigen dage. Hiervoornbsp;wees hij hun 100 gouden Hollandsche schilden toe, te ontvangen uitnbsp;de tresorie van Holland ^). In zijn tegenwoordigheid werd in denbsp;kloosterkerk een plechtige herdenkingsdienst voor den overleden vorstnbsp;gehouden ®).
In dezen tijd stond aan het hoofd van het convent broeder Jan van Neck. Op het beperkte tooneel, dat één der Nederlandsche gewesten
W. Moll, Kerkgesch. van Nederland, II. 3, 116; Hoogland, t, a. p., 360. Vgl. De Hullu, Bijdrage tot de gesch. v. h. Utrechtsche Schisma (1892), 73;nbsp;Fredericq, Corpus II, 411.
Vgl. voor Frankrijk: Mortier, Les Maitres Généraux IV, 101.
») ARA, XVI Mem. B. R., f. 130v. nbsp;nbsp;nbsp;2) Boven, blz. 49—50.
De Riemer, Beschr. van ’s Graven-Hage I. 1, 369—370; Hoogland, U a.p,, 358. Deze gift werd in 1429 door Jacoba van Beieren bekrachtigd. Lodewijknbsp;van Vlissingen werd later ook in het klooster begraven (De Jonghe, Des. Bat.nbsp;Dom., 143; Hoogland, 359), echter niet, zooals hier vermeld, omstreeks 1420,nbsp;daar hij nog in 1444 onder de levenden verkeerde: God, dipl. Neerl. 2,1, 172.
Boven, blz. 50.
’) ARA, XVI Mem. B. R., ff. 2—2v (gedr.: De Riemer I. 1, 371; Van Mieris IV, 793).
®) 1425 Oct.: XVI Mem. B. R., f. 4 (Van Mieris IV, 798). De som werd in den zomer van 1428 aan het klooster uitbetaald: 4e Tres.-rek. v. B. van Zwieten,nbsp;1428, f. 16v.
») Frederiks, Aant. Boerg. tijd, BGBH XVII, 15—16.
-ocr page 73-57
hem bood, speelde deze Dominicaan een soortgelijke rol als zijn ordebroeder Porée op het zooveel wijdschere der Europeesche politiek had vervuld i).
Over de afkomst en het vroegere leven van Jan van Neck is weinig of niets met zekerheid bekend. Naar zijn naam te oordeelen, zou hij,nbsp;althans zijn familie, stammen uit het Noordhollandsche dorpje Neknbsp;bij Purmerend. In het Dominicanenklooster te Haarlem, vóór 1403nbsp;het eenige in den lande, heeft hij het ordekleed ontvangen ^). Hij zalnbsp;dan ongeveer vijftien jaar oud zijn geweest, misschien iets ouder:nbsp;een vaste leeftijdsgrens voor postulanten bestond er in die dagen niet ®).
In het jaar 1400 treffen wij frater Johannes aan als student in het Studium Theologicum te Halberstadt, waar o. a. de Lübeckschenbsp;kroniekschrijver Hermann Kornet de sententiën doceerde ^). Daar denbsp;studie der godgeleerdheid de bekroning van de gewone wetenschappelijke vorming van den Dominicaan was, moet hij zich tevorennbsp;gedurende een zestal jaren in verschillende kloosters van de Saksischenbsp;provincie zijner orde op de studie der artes en der philosophic hebbennbsp;toegelegd. Een novitiaat, dat doorgaans drie jaar duurde, is aan dezenbsp;studie voorafgegaan ®). Van Necks intrede in de Dominicanerorde
De gegevens die ons over Van Neck ten dienste staan zijn schaarsch, tengevolge van de zeer gebrekkige conservatie van het archief der Saksischenbsp;Provincie der Dominicanerorde (F. Bünger, Beitrdge zur Gesch. der Provinzial-kapitel und Provinziale des Dominikanerordens (1919), Einleitung; Meyer, Dominic^nbsp;studiërP, 389), en van het feit, dat zich in de Hollandsche en Geldersche archievennbsp;vrijwel geen stukken bevinden, afkomstig uit de middeleeuwsche Dominicanenkloosters. De Noord-Nederlandsche kloosterarchieven, waarvan De Jonghe nognbsp;in 1717 te Mechelen gebruik heeft kunnen maken, zijn in 1796 vernield of verstrooid, vgl. Jac. Brouwer O. P., Chronicon Conventus Buscoducensis Ord. Praed,,nbsp;ed. G. A. Meyer (1908), 3—5. De resten, die thans bewaard worden in hetnbsp;Predikheerenklooster te Gent en in het archief van de Nederlandsche Provincienbsp;te Nijmegen, heb ik tengevolge van de tijdsomstandigheden niet kunnen raadplegen. Blijkens mededeeling van den archivaris P. Dr. C. H. Lambermond O. P.,nbsp;bevat laatstgenoemde verzameling niets wat in dit verband van belang is. Hetnbsp;meeste over Jan van Neck is dus bekend uit de aanteekeningen van pater Bern.nbsp;de Jonghe: Des. Bat. Dom., 62—63. Belangrijk is de getuigenis van een tijd-genoote, die hem in latere jaren van nabij gekend heeft, in het aldaar p. 143—145nbsp;in Latijnsche vertaling meegedeelde fragment van het thans onvindbare klooster-kroniekje van Westroyen, omstr. 1464 geschreven. Zie ook de Riemer I. 1, 373;nbsp;Hoogland, Het Dominic, klooster te 's Gravenhage, BGBH XIII (1886), 355, 361;nbsp;Dez., De Dominicanen te Haarlem, BGBH. XV (1888), 109—112. Over Vannbsp;Necks werkzaamheid in de Hollandsche kanselarij heeft Th. van Riemsdijk,nbsp;Tresorie en Kanselarij (1908), 357—359, 361—362, 366—369, 642, vele gegevensnbsp;verzameld. Naar De Jonghe en Van Riemsdijk heeft G. A. Meyer O. P. eennbsp;artikel geschreven in het N. Ned. Biogr. Woordenb. II (1912), 980, Vgl. nog:nbsp;Dez., Dominic. Studiën^, 392; Bünger, Beitrage, 38 n. 2.
0 De Jonghe, 62, 143. nbsp;nbsp;nbsp;®) Meyer, Dominic, studiën'^, 73 vlg..
'*) Bünger, Beitrage, 37—38. nbsp;nbsp;nbsp;‘) Meyer, a. w., 74—77.
-ocr page 74-58
zal dus ongeveer in 1390 hebben plaatsgevonden waarmee zijn geboortejaar op omstreeks 1375 wordt gebracht.
Na 1400 verliezen wij Jan van Neck gedurende twintig jaar opnieuw uit het oog. Misschien was hij nog in Halberstadt, toen deze stad innbsp;1401 door een interdict werd getroffen, en maakte hij er den grootennbsp;exodus der geestelijkheid mee, waarvan zijn leermeester Kornernbsp;vertelt ^). Vermoedelijk heeft hij met den driejarigen leergang in denbsp;theologie zijn studie beëindigd ®). Hij zal toen naar zijn klooster innbsp;Haarlem zijn teruggekeerd en zich daar aan het predikambt hebbennbsp;gewijd.
In 1420 is Jan van Neck prior van het Jacobijnenklooster in Den Haag, in welke hoedanigheid hij op 17 Maart namens het conventnbsp;de bovenvermelde schenking van Lodewijk van Vlissingen in ontvangstnbsp;nam ^). Hij had zich toen reeds een grooten naam verworven als predikernbsp;en stond hoog in aanzien bij het grafelijke hof en bij de adellijkenbsp;geslachten in den lande. Broeder Jan moet een buitengewone persoonlijkheid zijn geweest. Volgens een tijdgenoote die hem van nabijnbsp;gekend heeft, werd hij hoogelijk vereerd en werd zijn raad ingewonnennbsp;in vele steden en streken, zelfs buiten Holland: „want hij was een mannbsp;van groote wijsheid, gemeenzaam in den omgang en goed van inborst,nbsp;een brenger van vrede en een uitnemend en indrukwekkend prediker”.nbsp;Zijn woord oefende een geweldigen invloed uit: „Het volk werd doornbsp;zijn predicaties ten zeerste bewogen, en waar hij ook predikte, wasnbsp;zoo groote toeloop van menschen, dat zij elkander verdrongen ennbsp;omhoog klauterden, gelijk ikzelf menigmaal heb gezien” ®).
Het Haagsche klooster voer er wel bij een dergelijk man aan het hoofd te hebben. Toen het in 1420 was afgebrand, wist de prior —nbsp;als Chaucers Friar, „the beste beggere in his hous” — dank zij zijnnbsp;betrekkingen met de grooten des lands, de gelden bijeen te krijgen,nbsp;benoodigd om de gebouwen weer op te trekken, schooner en wijdscher
Tusschen 1435 en '48 vierde hij zijn gouden klooster jubileum: De Jonghe, 144. Het tijdstip dat De Jonghe (p. 62) en Meyer (IV. iVed. Biogr. Wdbk. II, 980)nbsp;voor zijn intrede in de orde aannemen, „omstreeks 1400”, is kennelijk te laatnbsp;gesteld.
^) H. Korner, Chronica Novella, ed. J. Schwalm (1895), 97 vlg..
®) Niets wijst er op, dat Jan van Neck zijn studie nog verder heeft voortgezet, aan het Studium-generale van zijn ordeprovincie te Erfurt, of aan de universi-teiten van Keulen of Parijs. In de matrikels van geen dezer universiteiten komtnbsp;zijn naam voor en nooit wordt in latere jaren een academische graad bij zijnnbsp;naam vermeld.
*) De Jonghe, 62.
®) De schrijfster van de boven (blz. 57 n. 1) vermelde kloosterkroniek van Westroyen, bij De Jonghe, 143.
-ocr page 75-59
dan tevoren ^). De ruime kerk aan het Voorhout, in de volgende eeuw nog vergroot, rest ons nog van deze herbouwing ^).
Jan van Neck was biechtvader van Jacoba van Beieren ®). Hij genoot haar vertrouwen en bleef dit, blijkens haar testament, tot het eindenbsp;toe behouden. Deze vertrouwde van Jacoba stelde zich in dienst vannbsp;de Bourgondische regeering en voerde in dezen dienst verschillendenbsp;belangrijke opdrachten uit. Zijn inkomsten betrok hij van Jacoba,nbsp;van Philips en van beiden tezamen. Tijdens het ruwaardschap vannbsp;Philips van Bourgondië was hij een der negen secretarissen, die diendennbsp;op een jaarwedde van 100 schilden en een wintergeld van 50 kronen ^).nbsp;Deze bezoldiging bleef hij behouden tot 30 April 1433 ®), toen hij alsnbsp;klerk van het register — een functie, die hij waarschijnlijk reeds vóórnbsp;1427 vervulde — aftrad, wat echter geenszins zeggen wil, dat toen zijnnbsp;bemoeiingen met de landszaken een einde namen. Daarnaast ontvingnbsp;Van Neck nog een andere wedde als raad: van 24 December 1428nbsp;tot 24 December 1429, 300 schilden ®). Na het verdrag van Valenciennes kende Jacoba in Februari 1429, evenals aan verschillendenbsp;anderen van haar raden, aan broeder Jan van Neck een lijfrente toe
De Jonghe, 163. Vgl. op p. 63 de getuigenis van prior en patres van het Haagsche klooster (1448). — De bouw nam eenigen tijd in beslag: nog in 1438nbsp;bestemde Jacoba van Beieren in haar testament een som gelds voor dit doelnbsp;(Cod. dipl. Neerl. 2. I, 219). Tien jaar later was het klooster nog niet geheel voltooid: ARA, 4e Rek. v. A. Michiels, 1449—’50, f. 97.
*) De bouwperiode van het oudste gedeelte van de Kloosterkerk wordt gewoonlijk gesteld op 1397—1403: A. Mulder, De Kloosterkerk te ’s Gravenhage, Die Haghe. Bijdr. en Meded. (1907), 362 vlg., 378; E. H. ter Kuile, Kunst-reisboek voor Nederland I, (1940), 91. De brand van 1420 heeft echter niet alleennbsp;het klooster geteisterd, doch ook de kerk. De sacristie werd in 1435 herbouwdnbsp;(Mulder, t. a. p., 367). Jan van Neck heeft de voltooiing van de nieuwe kerk nietnbsp;beleefd. Nog bij mandement van 1456 Maart 16 schonk Philips de Goede aannbsp;de Predikbroeders 1000 Ł, „totter tymmeraige ende refecty van huerer kerckennbsp;in den Hage”: ARA, 7e Rek. v. Cl. de Vriese, 1457—'58, f. 100.
*) Als zoodanig wordt hij in 1429 en 1432 vermeld: De Jonghe, 62; De Riemer I. 1, 370; Van Riemsdijk, a. w., 642 (1429 Mei 22); Van Mieris IV,nbsp;1003 (1432 Mei 26).
*) ARA, 5e Tres.-rek. v. B. van Zwieten, 1428—'30: Van Riemsdijk, a. w., 357; Jansma, Raad en Rekenkamer, 122 n. 1.
®) 3e Rek. v. Godsc. Oom, 1434—'35, f. 71: bij mandement van den hertog van 1434 Feb. 24 wordt aan broeder Jan van Neck, prior van het Jacobijnen-klooster in Den Haag, 50 Bourg. sch. en 25 kr. betaald, als achterstallige weddenbsp;en wintergeld „als secretaris mijns genadichs heeren in synre cancelrien vannbsp;Hollant”, over het halfjaar 1432 Oct. 31—1433 April 30 (Van Riemsdijk, 359).
®) 5e Tres.-rek. v. B. van Zwieten, 1428—'30, ff. 71—71v; Van Riemsdijk, 357 n. 4; Jansma, a. w., 77 n. 1 (omstr. 29 Oct. 1430 herroepen?) — Van Riemsdijk onderstelt, dat dit een betaling is voor werkzaamheden, die Jan van Necknbsp;voor Jacoba afzonderlijk verrichtte. Hij blijkt in ieder geval bij de uitvaardigingnbsp;van haar brieven betrokken te zijn (a. w., 366, 642).
-ocr page 76-60
ten bedrage van 200 schilden's jaars ^). Van Philips kreeg hij, tezamen met een tweetal andere seCTetarissen, 15ÖÖ Bourgondische schildennbsp;toegewezen uit de bede van Holland, als belooning voor zijn moeitenbsp;bij den Zoen van Delft, zooals na dien Zoen was geordineerd ^).nbsp;Bovendien ontving hij van Philips en Jacoba samen een levenslangnbsp;inkomen yan 52 Etigelsche nobęlčn uit de renten van Krabbendijke3-___
Heeft het aandeel van Jan van Neck in het toTstahdkomen van de regeling tusschen de beide vorsten uit meer dan zuiver administratievenbsp;en redactioneele werkzaamheden bestaan? De positie die hij innamnbsp;maakte hem den aangewezen man om een bemiddelaarsrol te spelen.nbsp;Voortaan diende Van Neck de nieuwe regeering. Vermoedelijk heeftnbsp;hij ook als prediker er toe bijgedragen de partijen in het land te verzoenen en heeft zijn machtig woord het pad voor den Bourgondiërnbsp;geëffend.
In 1430 stond Jan van Neck niet meer aan het hoofd van het Jaco-bijnenconvent in Den Haag. Toen de Saksische provincie der Domini-canerorde in Augustus van dat jaar te Haarlem haar jaarlijksch kapittel hield, was Van Neck, als prior van het klooster daar ter plaatse, denbsp;gastheer. De hertog schonk hem 100 schilden als bijdrage in de kosten,nbsp;die het onthaal van zooveel ordebroeders met zich bracht ^). Ook denbsp;overheid van Haarlem liet zich niet onbetuigd tegenover „den grotennbsp;prior van den Jacopinen” en gaf eveneens een subsidie van 100nbsp;schilden ®). Hier ontmoeten wij voor het eerst dezen bijnaam „de
Van Riemsdijk, 368. Later kocht zij deze rente van hem af tegen een som ineens van 600 sch., die de prior eerst uit haar nalatenschap betaald kreeg:nbsp;Cod. dipl. Neerl., 2. I, 234.
ARA, Rek. van Borselen, 1430—’32, f. 48; Van Riemsdijk, 362 n. 1 (hier abusievelijk 150 sch.).
®) 1444 Jan. 15 werd de uitbetaling van deze rente aan Jan van Neck om onbekende redenen stopgezet: 3e Rek. v. W. Engelbrechtsz., 1444, ff. 77v—78.nbsp;Later is de uitkeering weer hervat, en de laatste halfjaarlijksche termijn, waarvannbsp;hij den vervaldatum, 25 Dec. 1448, niet meer beleefde, werd na zijn dood aannbsp;het Predikheerenklooster in Den Haag geschonken: 4e Rek. v. A. Michiels,nbsp;1449—'50, f. 97.
‘) 5e Tres.-rek. v. B. van Zwieten, 1428—’30, f. 60 (1430 Jan. 26). — C. H. Lambermond heeft in BGBH XLVII (1931), 129—132, een oorkondenbsp;gepubliceerd (1430 Sept. 10), waarin de abt van Egmond, Willem van Matenesse,nbsp;op verzoek van den Haarlemmer prior Joh. Neck de authenticiteit bevestigtnbsp;van een hem door dezen overgelegd afschrift van een bul van Paus Bonifacius IX,nbsp;bevattende het privilege „celebrandi Divina patenter tempore interdict!”.
®) GA Haarlem, Tres.-rek. 1430, f. 184. Met dit kapittel (t. a. p. blijkt, dat „der Jacopinen ommeghanc van hoer capittel” gehouden werd op Zondag nanbsp;O. L. Vrouwendag, d. i. 20 Aug.) is de lijst van kapittels der provincie Saxonianbsp;bij Bünger, Beitrdge, 115 vlg. aan te vullen. Eveneens ontbreekt daar het kapittelnbsp;dat in 1435 (of 1436) in Den Haag werd gehouden en dat Philips de Goedenbsp;evenzoo met 100 sch. subsidieerde, bij mandement van 1436 April 8: 4e Rek.nbsp;v. Godsc. Oom, 1435—’36, f. 94.
-ocr page 77-61
Groote Prior”, onder welken Jan van Neck in het geheele graafschap bekend was. Een andere getuigenis van het groote gezag dat hij alomnbsp;genoot legden de zusters-Tertiarissen van Beverwijk af, toen zijnbsp;omstreeks 1430 tot den Augustijnerregel wenschten over te gaan. Zijnbsp;wisten van bisschop Zweder en van hertog Philips gedaan te krijgen,nbsp;dat de befaamde Groote Prior van de Predikheeren te Haarlem hennbsp;als reguliere kanonikessen mocht inkleeden en hun nieuwe kloostergeloften in ontvangst nemen ^).
Het Haarlemsche klooster heeft, evenals het Haagsche, welgevaren bij het bestuur van dezen prior, die, afgezien van zijn overige voortreffelijkheden, zoozeer bedreven was in de wereldsche zaken. Hetnbsp;vermogen, dat hij goeddeels in landsdienst had verworven, wenddenbsp;hij aan ten bate van zijn orde. In het getuigschrift, dat de Predik-broeders van Haarlem hem in 1443 gaven, vermeldden zij met dankbaarheid, dat Van Neck tijdens zijn loffelijke ambtsvervulling, hunnbsp;klooster vele en groote weldaden had bewezen, en met name dat hijnbsp;op eigen kosten een gebouw had laten optrekken, dat als ziekenhuisnbsp;of voor andere doeleinden kon worden gebruikt ^).
In Maart 1434 is Jan van Neck weer terug in zijn'oude ambt van prior te 's Gravenhage ®), waar hij de onder zijn eerste prioraat aangevangen herbouwing van het klooster, dat in dezen tijd hiertoe nognbsp;een gift van Philips den Goede ontving 1 2), heeft voortgezet. Tijdensnbsp;dit tweede prioraat werden de betrekkingen van het Haagsche kloosternbsp;met de regeerende geslachten van Holland nog versterkt. De afgebrandenbsp;kapel van Borselen, of sacristie, werd in 1435 op last van de vrouwenbsp;van Brigdamme herbouwd. Andere families volgden met het stichtennbsp;van grafkapellen in de Jacobijnenkerk en met schenkingen van geschilderde ramen, misgewaden en schoone kerksieraden ®).
Joh. Busch, Liber de reformatione monasteriorum, ed. K. Grube (1886), 654: „magnus ille prior ordinis Predicatorum de Haerlem, ducis Burgundienbsp;consiliarius”. — De zusters hebben dus inderdaad gebruik gemaakt van de hunnbsp;op 14 Oct. 1430 verleende bisschoppelijke vergunning om tot de Regularissen-orde over te gaan, vgl. Schoengen, Monasticon Batavum I, 39.
De Jonghe, 62.
’gt;) ARA, 2e Rek. v. Godsc. Oom, 1433—'34, f. 58 (1434 Maart 11).
Ibid. f. 54 (1432 Nov. 16). — Ook de Hollandsche steden schonken den Jacobijnen in Den Haag bijdragen „tot hoirre tymmeringe”: GA Gouda,nbsp;Tres.-rek. 1444, f. 8. Zie ook hierna, blz. 246.
“) De families van Borselen-Brigdamme, van Wassenaar, Oom van Wijngaarden en Cats hadden grafkapellen in de Kloosterkerk (resp. 1435, 1447, 1464 en na 1450): De Riemer I. 1, 384; De Jonghe, 143; Hoogland, Dominicaner-klooster te ’s Gravenhage, 359 vlg.: Mulder, De Kloosterkerk, Die Haghe 1907,nbsp;367,372 vlg.. Zie ook de 16e-eeuwsche lijst van graftomben en kapellen bij Mulder,nbsp;t. a. p., 421 vlg. en De Riemer I. 1, 378 vlg., en de opgave van kerksieraden, waarvan verschillende versierd met de wapens van Wassenaar, Egmond, Borselen enz.,nbsp;in AGAU VI (1879), 184 vlg,.
-ocr page 78-62
In Den Haag konden Stadhouder en Raad gemakkelijker een beroep op den prior doen, wanneer zij zijn diensten van noode hadden.nbsp;Aanvankelijk schijnt dit vooral te zijn gebeurd bij de regeling van denbsp;kerkelijke aangelegenheden in verband met het Utrechtsche schismanbsp;en van de moeilijkheden, die gere2;en waren door het verkeer van denbsp;Hollanders met het geďnterdiceerde Sticht ^). Zoo reisde in den zomernbsp;van 1431 de secretaris Hendrik van der Goes met den Grooten Priornbsp;en Floris van Kijfhoeck herhaalde malen voor besprekingen naarnbsp;Utrecht ^). In Februari 1432, toen raden van Rudolf van Diepholt innbsp;Den Haag gekomen waren om besprekingen te voeren, werd Jan vannbsp;Neck uit Rijnsburg ontboden om de conferentie bij te wonen ®). Ooknbsp;werd hij opgeroepen voor een dagvaart in September 1433 te Leidennbsp;naar aanleiding van Rudolf van Diepholts verzoek om de obediëntienbsp;van Holland, nu hij door Paus Eugenius IV als bisschop was bevestigd ^). Reeds sinds Januari 1430 was de veete tusschen hertognbsp;Philips en den postulaat van Utrecht voorgoed bij gelegd; thans wasnbsp;ook diens kerkrechtelijke positie in het reine gebracht. Toen op 21nbsp;September 1433 Zweder van Culemborg, de vroegere beschermelingnbsp;van Bourgondië, overleed, scheen voor Holland en Zeeland het laatstenbsp;beletsel om zich onder het geestelijke gezag van Rudolf te plaatsen,nbsp;te zijn verdwenen. Doch hoewel de hertog den 3en December 1433nbsp;al zijn onderzaten gelastte, Rudolf van Diepholt als bisschop te gehoorzamen ®), en hoewel deze bereid bleek, aan de verlangens der Statennbsp;inzake de kerkelijke rechtspraak zeer ver tegemoet te komen ®), blevennbsp;de Hollanders en Zeeuwen in grooten getale den in Februari 1434 tenbsp;Dordrecht gekozen opvolger van bisschop Zweder, Walraven vannbsp;Meurs, als kerkvoogd erkennen. Groote omzichtigheid was voor denbsp;Bourgondische regeering geboden, wilde zij, zonder de rust in hetnbsp;land te verstoren, haar onderzaten tot gehoorzaamheid aan bisschopnbsp;Rudolf overhalen ^); op 11 Maart 1434 werd de Haagsche prior met
-ocr page 79-63
Floris van Kijfhoeck in opdracht van den Raad van Holland naar Utrecht gezonden, om den postulaat vriendelijk te verzoeken nognbsp;eenigen tijd geduld te willen hebben ^).
In dezen tijd is Jan van Neck niet meer in de grafelijke kanselarij werkzaam. Bij de reorganisatie daarvan in 1433, toen Philips vannbsp;Bourgondië ook formeel graaf van Holland was geworden, was aannbsp;des priors betrekking als secretaris een einde gekomen ^). Hij bleefnbsp;echter deel uitmaken van den Raad, zij het zonder vaste wedde, ennbsp;nam er een voorname plaats in. Zijn bemoeiingen bleven niet totnbsp;aangelegenheden van kerkelijken aard beperkt: in oorkonden over denbsp;meest uiteenloopende zaken komt zijn naam onder de getuigen voor ®).nbsp;Als vertegenwoordiger van het standpunt van de Bourgondische re-geering zien wij den Grooten Prior in Augustus 1436 optreden. Hijnbsp;maakte toen deel uit van de raden die, met het oog op den dreigendennbsp;Engelschen inval, tevergeefs trachtten de Hollandsche steden van denbsp;noodzakelijkheid van een bewapening te overtuigen 1 2). In 1437 ennbsp;volgende jaren is hij als raad van den hertog van Bourgondië in onder-handeling met de (Oost-)Friezen ®). Bij de dagvaarten, die met hennbsp;in Februari 1440 te Haarlem ®) en in Mei d. a. v. te Egmond ’) gehoudennbsp;werden, was Jan van Neck een der prominente leden van de Hollandschenbsp;delegatie. De bedelbroeder heeft hier iets seigneuriaals. Toen hij innbsp;Haarlem kwam, werden hem van stadswege twee kannen wijn aangeboden, en hij was er een der meest gewaardeerde gasten bij den feestdischnbsp;waarop deken en vinders der schutterij de hooge bezoekers hadden
2e Rek v. Godsc. Oom, 1433—’34, f. 58. — 1434 Oct. 9 trad de Groote Prior namens den Raad als scheidsrechter op in een geschil tusschen een viertalnbsp;priesters over de provisorie van Delfland: Ie Mem. Rosa, f. 186v (Blécourt-Meyers, 123 vlg.).
Van Riemsdijk, a. w., 358 vlg..
“) Jansma, Haad en Rekenkamer, Vil, identificeert verkeerdelijk den Grooten prior met den secretaris en kanunnik Jacob de Lange. De door hem t. a, p.nbsp;vermelde opdracht, te Hoorn het gerecht te verzetten, is op 10 April 1433 doornbsp;laatstgenoemde alleen uitgevoerd: Ie Rek. v. Godsc. Oom, 1432—'33, f. 50. —nbsp;Vgl. ook R. Fruin, Beschrijving eener verzameling oorkonden, voorkomende in hetnbsp;cartularium van Jan Ruychrock, VROA XXIX (1906), 247—248,
2e Mem. Rosa, f. 138. Vgl. P. J. Blok, Philips de Goede en de Hollandsche steden in 1436, 11 (43).
®) E. Friedlander, Ostfriesisches Urkundenhuch I (1878), 432 (nr. 475): 1437 Sept, 24.
®) GA Haarlem, Tres.-rek. 1439, f. 128. De stad Haarlem maakte bij deze onderhandelingen eveneens van de diensten van een Dominicaan gebruik:nbsp;1440 Sept. 12 werd br. Jan van Wormer met den stadsbode naar Oost-Frieslandnbsp;gezonden om daar met prelaten en grietmannen te onderhandelen: Tres.-rek.nbsp;1440—'41, „Reizen”.
’) ARA, 2e Rek v. W. van Naaldwijk, 1440, f. 58.
-ocr page 80-64
genoodigd ^). Wanneer de Groote Prior bij een andere gelegenheid samen met Willem van Egmond, heer van IJselstein, in Leiden is,nbsp;richt de magistraat der stad ter eere van het bezoek in een der herbergennbsp;een gastmaal aan, „mit anval van veel goeder ludequot; ^).
In deze jaren valt ook van Necks bemiddeling tusschen den abt en den heer van Egmond, bij welke gelegenheid de niet onbevooroordeelde Egmondsche kroniekschrijver hem in een schurkenrol tennbsp;tooneele doet verschijnen ®). De partijen hadden de tusschen hennbsp;gerezen geschilpunten onderworpen aan de arbitrage van eenige ledennbsp;van den Raad van Holland, onder wie ook de Groote Prior ^). In 1437nbsp;was een overeenkomst tot stand gekomen, die nog slechts de bekrachtiging behoefde van den abt van Middelburg, in deze zaak denbsp;gevolmachtigde van den Heiligen Stoel. Jan van Neck zou toen in 1439nbsp;dezen prelaat hebben opgezocht vóór hij gelegenheid had gehad denbsp;privileges van de Egmondsche abdij te onderzoeken, en hem eennbsp;regeling van deze kwestie hebben voorgelegd. „Blandis sermonibus”nbsp;wist hij den abt van Middelburg ervan te overtuigen, dat het zoo innbsp;orde was, en hem ertoe over te halen de bepalingen te ratificeeren. Metnbsp;deze bekrachtiging zou de prior naar Den Haag zijn teruggereisd,nbsp;waar men den abt van Egmond, Willem van Matenesse, bij overrompeling het in een omhulsel geborgen verdrag liet bezegelen. Hieropnbsp;werd de huls geopend en de brief voorgelezen, waarbij de heerlijkheidnbsp;Egmond met vele inkomsten van de abdij werd gescheiden. Den abt,nbsp;die er op vertrouwd had, dat de door den Paus goedgekeurde scheidsrechterlijke uitspraak niets zou inhouden dat in strijd was met zijnnbsp;rechten, sprongen de tranen in de oogen: hij had slechts een modusnbsp;vivendi bedoeld, zonder afstand van bezit. Maar men was niet gevoelignbsp;voor zijn klachten, en als eenigen troost zou Van Neck, de bedelmonnik,nbsp;den Benedictijn hebben toegevoegd, dat het een geestelijk prelaat nietnbsp;paste wereldlijke heerschappij te bezitten ®).
Den 9en October 1436 stierf Jacoba van Beieren. Broeder Jan van Neck was een van de getrouwen, die zij bij haar den dag'tevorennbsp;opgesteld testament tot executeurs had aangewezen ®). Haar biecht-
1) GA Haarlem, Tres.-rek. 1439, ff. 128, 129v.
GA Leiden, Burgem.-rek. 1433—’34, f. 14v (A. Meerkamp van Embden, Stadsrekeningen van Leiden II, 331).
Joh. a Leydis, Chronicon Egmundanum, ed. Ant. Matthaeus (1992), 105 vlg..
ARA, 3e Mem. Rosa, f. 137 (De Blécourt-Meyers, 377 vlg., nr. 719).
Jan van Neck had vroeger, als prior te Haarlem, in goede verstandhouding met den Egmondschen abt geleefd (zie boven, blz. 60 n. 4).
®) Codex diplomaticus Neerlandicus v. h. Hist. Gen. 2. 1, 166—266: Rekeninge der testamentoren van wijlen.... Vrouwe Jacobs van Beieren, overgelegdnbsp;aan den Raad 1444 Nov. 6.
-ocr page 81-65
vader was hij al sinds eenigen tijd niet meer maar blijkbaar verkeerde hij nog geregeld in haar omgeving. Bij de regeling van Jacoba’s schuldennbsp;kreeg hij 33 Wilhelmus-schilden terugbetaald, die hij haar indertijdnbsp;had voorgeschoten om eenige arme lieden te betalen die voor denbsp;gravin op water en brood hadden gevast, benevens nog een andernbsp;vroeger geleend bedrag ^). Van 1436 tot 1444 is de Groote Prior innbsp;de weer om Jacoba's laatste wilsbeschikkingen ten uitvoer te brengen.nbsp;Er vielen verschillende lastige kwesties te regelen; Van Neck mede-executeurs lieten het aan zijn bekwaamheid over die in orde te brengen.
Jacoba had in haar testament ook de Predikheeren in Den Haag rijk bedacht, maar Jan van Neck, door wiens handen de schenkingennbsp;gingen, was niet langer hun prior ®). Nu hij oud begon te worden, hadnbsp;hij zich teruggetrokken naar het in 1435 te Westroyen bij Tiel gestichtenbsp;nonnenklooster van zijn orde, dat zijn ontstaan vooral aan hem te dankennbsp;had ^). Als vicaris wijdde hij zich hier aan het geestelijke heil dernbsp;kloosterzusters, zonder haar stoffelijk welzijn uit het oog te verliezen.nbsp;De man die zulke uitnemende sermoenen predikte en wien in vizioenennbsp;haar deugden en staat van volmaaktheid werd_en geopenbaard, kwamnbsp;den nonnen voor als een gave Gods, speciaal uitverkoren om haarnbsp;jonge gemeenschap tot bloei te brengen ®). De faam die van hem uitgingnbsp;trok van heinde en ver nieuwe zusters aan. Vooral echter roemen zijnbsp;zijn zorg voor hun tijdelijke belangen. De seigneuriale allure van dennbsp;Grooten Prior, de bouwlust die hem kenmerkte, verloochenden zichnbsp;niet. De kerk liet hij verbouwen en vergrooten, de refter, de keukennbsp;en het grootste deel van het klooster waren aan hem te danken, evenals
Tijdens Jacoba’s laatste jaren was br. Pauwels Snyder, prior van het Predikheerenklooster te Haarlem, haar biechtvader; ARA, 7e Rek. v. Godsc.nbsp;Oom, 1438—’39, f. 56. Een andere Jacobijn, Jan van Heenvliet, was haarnbsp;kapelaan: ibid., f. 55v.
Cod. dipL Neerl. 2. I, 245 vlg..
“) Reeds 1435 April 8 is dit broeder Willem Clopp(i)er: De Riemer I. 1, 385—386.
*) De Jonghe, 145. — Door toedoen vooral van Jan van Neck werd in Oct. 1435 het in 1399 gestichte Dominicanenklooster te Westroyen (ten N. O. vannbsp;Tiel, onder de parochie Zandwijk), dat klein was en niet floreerde, door Dominicanessen uit Wijk bij Duurstede bevolkt: t. a. p,, 143. Van de in 1572 verwoestenbsp;gebouwen was reeds in 1789 geen spoor meer over: J. D. van Leeuwen, Chroniconnbsp;Tielense, 431, n.. Hetzelfde moet helaas gezegd worden van het kloosterarchief.nbsp;In het Oud-archief van Tiel (RA Arnhem) bevinden zich slechts stukken betreffende het beheer der gesequestreerde goederen. Het artikel van A. J. J,nbsp;Hoogland, Het nonnenklooster te Westroyen bij Tiel, AGAU VI (1879), 371 vlg.,nbsp;bevat kantteekeningen op het werk van De Jonghe door pater Jac. Brouwer,nbsp;die nog uit het kloosterarchief te Mechelen kon putten. Zij hebben echter uitsluitend op den tijd na 1570 betrekking.
“) De Jonghe, 143 vlg..
-ocr page 82-66
het ruime huis dat hij zelf bewoonde. Het meerendeel van dit alles was op zijn eigen kosten geschied; de gebouwen van Westroyen achttenbsp;hij zijn eigen rijkdom. Ook voorzag hij het convent van schoone boekennbsp;en kerksieraden, en versterkte hij den financieelen grondslag van denbsp;stichting door de schenking van niet geringe inkomsten. Het geld datnbsp;zijn adellijke vereerders en vereersters hem met milde hand schonken,nbsp;wendde hij met even groote vrijgevigheid aan ten bate van het kloosternbsp;dat hem zoo na aan het hart lag. Van Neck werd hiertoe in staat gesteldnbsp;doordat zoowel zijn moederklooster te Haarlem als het convent in Dennbsp;Haag, die beiden de van hem ontvangen weldaden in dankbare herinnering hielden, hem verlof hadden gegeven om vrijelijk over zijnnbsp;goederen te beschikken ten gunste van Westroyen ^).
Het was den Grooten Prior echter niet vergund zijn laatste jaren hier in vrede en afzondering door te brengen. De staatszaken lietennbsp;hem ook nu niet los. In hetzelfde jaar 1440, waarin hij zoo op dennbsp;voorgrond trad bij de onderhandelingen met de Friezen, reisde hijnbsp;op verzoek van den Stadhouder tot driemaal toe naar bisschop, stad ennbsp;kapittels van Utrecht om eenige geheime opdrachten uit te voeren,nbsp;die van het grootste gewicht waren voor het land®). In den zomernbsp;van 1445 was Jan van Neck afgevaardigde van den Raad van Hollandnbsp;op de dagvaarten die te Putkuip met de Utrechtenaren werden gehouden om het incident bij te leggen, dat geschapen was door denbsp;inbeslagneming van goederen van Utrechtsche burgers bij den tolnbsp;van lersekeroord 1 2). Den 3en Maart en den 26en October 1447 vertrokken uit Den Haag boden naar den Grooten Prior te Tiel, metnbsp;brieven betreffende zekere geheime zaken, van groot belang voor dennbsp;hertog en zijn land Holland ®).
De dood overviel hem plotseling op 21 December 1448, toen hij^
AGAU VI (1879), 169—186: uittreksel uit het reeds vermelde „Memorie-boeksken”. Hier op p. 181 een lijst van missalen, antiphonalen, psalters enz. uit Westroyen afkomstig. De Universiteitsbibliotheek te Gent bezit een HS. (nr.nbsp;505, 378/134) „Liber Constitutionum Sororum Ord. FF. Praed..... Monasteriinbsp;de Westroyen”, dat echter, blijkens mededeeling van den Hoofdbibliothecaris,nbsp;geenerlei aanteekeningen bevat die hier van belang zouden kunnen zijn.
^) De Jonghe, 62, 63 (resp. 1443 Juli 2 en 1448).
®) ARA, 2e Rek. v. W. van Naaldwijk, 1440, ff. 56v—57.
ARA, Supplem. Van Mieris II = G.'\ Utrecht nr. 521 (Muller, Regesten Stad nr. 829: 1445 Juni); 4e Rek. v. W. Engelbrechtsz., 1445—’46, f. 94vnbsp;(1445 Juli); K. Burman, Utrechtsche jaarboeken II (1751), 77—95.
®) 2e Rek. v. A. Michiels, 1447—'48, ff. 106, 126v. — In dezen tijd is ook de Utrechtsche Jacobijnenprior en latere wijbisschop Joost Borre in den diploma-tieken dienst van de Hollandsche regeering: 3e Rek. v. A. Michiels, 1448—’49,nbsp;f. 108 (1448 Juni 11), f. 113v (1448 Aug. 27). Zie over hem: De Jonghe, 20 vlg.;nbsp;P. V. Loë, Statistisches über die Ordensprovinz Saxonia, Qu. u. Forsch. z. Gesch.nbsp;des Dominik, ord. in Deutschl. IV (1910), 27.
-ocr page 83-67
mogelijk ingevolge een opdracht van de Hollandsche regeering, toevallig te Utrecht vertoefde. Van Necks wensch om in 2;ijn geliefdnbsp;Westroyen begraven te mogen worden, ging zoo niet in vervulling:nbsp;bij de Utrechtsche Predikheeren, in wier klooster hij was gestorven,nbsp;werd hij ter aarde besteld ^).
Met broeder Jan van Neck verloor het convent van Westroyen zijn grooten weldoener, de Predikheerenorde een van haar meest betee-kenende en invloedrijke zonen, de Hollandsche regeering een zeernbsp;ervaren raadsman en diplomaat. Het woord van Paus Sixtus IV, volgensnbsp;hetwelk de mendicanten uitnemende theoretici, maar slechte practicinbsp;zouden zijn ^), was op hem niet van toepassing. Religieus man vannbsp;grooten naam, befaamd prediker en visionair, was hij toch in de zakennbsp;van deze wereld volkomen thuis. Door zijn betrekkingen met de oudenbsp;dynastie eener- en met het nieuwe bewind anderzijds, heeft hij dennbsp;overgang tusschen beide vergemakkelijkt en zal hij veel tot de pacificatie van het land hebben bijgedragen. De Groote Prior deeldenbsp;weliswaar die dubbele positie met anderen, die meehielpen de continuďteit in het landsbestuur te verzekeren ®), maar hij nam eennbsp;uitzonderlijke plaats in: hij was niet slechts een politicus, maar tevensnbsp;een buitengewoon populair en hoogvereerd priester, die geweldigennbsp;invloed had op het volk 1 2).
In hem is de samenwerking tusschen Kerk en Staat in een moeilijke overgangsperiode belichaamd.
De Jonghe, 63,144 vig.; 3e Rek. v. A. Michiels, f. 2; 4e id., 1449—'50, f. 97.
Seb. de Olmedo, Chronicon, f. 79 (bij Mortier, Hist, des Maitres Généraux IV, 496 n. 1).
®) Van Riemsdijk, a. w., 367.
Geschriften van de hand van Jan van Neck zijn niet bekend; evenmin opteekeningen van zijn predicaties. Zijn naam wordt niet vermeld door Quétifnbsp;en Echard, noch door E. Axters, Bijdragen tot eene bibliographie van de Neder-landsche Dominikaansche vroomheid, in Ons Geestelijk Erf VI (1932) en VII (1933).
-ocr page 84-HET KERKELIJKE GOED EN DE BELASTINGEN 1425—1439
De Bourgondische hertog, die in Holland een fel betwiste heerschappij aanvaardde, 2:ag zich tweeërlei gedragslijn voorgeschreven. Om de bevolking te winnen moest hij in de eerste plaats tegemoetnbsp;komen aan haar devotie. Hiervóór is reeds gebleken hoezeer hij innbsp;dit opzicht voor zijn populariteit zorg droeg. Niet minder echter wasnbsp;de hertog gedwongen, gehoor te geven aan de klachten van de burgerijennbsp;over den aanwas van het kerkelijke bezit, en dit des te meer omdatnbsp;hij zich financieel in toenemende mate op de steden aangewezen zag.nbsp;Tenslotte stelde ook de fiscus zijn eischen en streefde natuurlijknbsp;naar een zoo volledig mogelijke ontginning van de rijkdommen vannbsp;het land.
In Juli 1426 bracht Philips de Goede een bezoek aan Haarlem, om de onderwerping der Kennemers in ontvangst te nemen en de burgerijnbsp;te bedanken voor de trouw, die zij jegens hem aan den dag had gelegd.nbsp;Wij hebben gezien, hoe hij bij deze gelegenheid openlijk zijn gunstnbsp;en dankbaarheid betoonde aan de populaire Dominicanen ^). Maarnbsp;ook de stad had recht op een belooning. Zij deed den hertog een lijstnbsp;van wenschen toekomen, die op 18 Augustus, in een te Amsterdamnbsp;voor haar uitgevaardigd privilege, werden ingewilligd ®). De Haar-lemsche desiderata hadden voor een goed deel betrekking op denbsp;geestelijke huizen en op het kerkelijke grondbezit. Het verbod om nieuwenbsp;zusterhuizen te stichten, dat opgenomen was in den op den dag afnbsp;vier jaren tevoren verleenden voorrechtsbrief van Jan van Beieren ®),nbsp;werd nu tot alle kloosters uitgebreid: binnen de vergroote stadsvrijheidnbsp;zouden geen nieuwe begijnhoven, zusterhuizen, mannen- of vrouwenconventen bij de bestaande mogen komen ^). Dan volgt een bepaling
0 Boven, blz. 55.
“) GA Haarlem,-inv. I nr. 109 (gedr.: Van Mieris IV, 854). — Wat F. von 'Löher, Jakobaa von Bayern II (1869), 320, over de aanleiding tot het uitvaardigennbsp;van deze bepalingen schrijft, is fantasie, zijn weergave van den inhoud ervannbsp;onjuist.
quot;) Zie hiervóór, blz. 21.
*) Dit verbod is opgenomen onder de keuren, in 1503 door Ph. Wielant voor Haarlem ontworpen: Instructie voor de stad Haarlem, ed. J. A. Fruinnbsp;(1874), 125, art. 336.
-ocr page 85-69
die tot doel had het genot van de voordeelen van de geestelijke huizen binnen den zelfden kring te houden, die ook de lasten ervan hadnbsp;te dragen: de zusters en begijnen zouden voortaan slechts poorters-dochters als medezusters mogen aannemen. Tenslotte de oude preventie; al het op het oogenblik wereldlijke land blijft dienst-, schoten bedeplichtig, ook al komt het in kerkelijk bezit, tenzij het door dennbsp;vorst wordt geamortiseerd.
De stedelijke overheid blijkt in latere jaren dit privilege niet zoozeer te hebben gebruikt als een middel om de stichting van nieuwe kloostersnbsp;te voorkomen — want nog in den loop der eeuw werden de Haarlemschenbsp;conventen met een twaalftal vermeerderd—maar het vooral te hebbennbsp;gewaardeerd als een middel om hierop contróle te kunnen uitoefenen.nbsp;Zoo gaf de magistraat in 1469 aan de Clarissen verlof om binnen denbsp;stad een kerk en klooster te bouwen, onder voorwaarde dat zij vannbsp;den hertog een verklaring zouden verkrijgen dat zoodanig consentnbsp;geen afbreuk zou doen aan de privileges van 1422 en 1426 ^).
Een maatregel, als waartoe de hertog hier in het belang van een stad is overgegaan, blijft voorloopig in de wetgeving van het Bourgondische bewind in Holland een hooge uitzondering. In de eerstenbsp;jaren werd een politiek gevoerd die vooral kloosters en kerken begunstigde en in het algemeen welwillend was tegenover de geestelijkheid.nbsp;Maar al was Philips mild in het schenken van geld en goed, daaromnbsp;was hij nog niet kwistig met de rechten van den Staat of van den fiscus.nbsp;Zijn regeering hield straf de hand aan het nakomen van de publiekrechtelijke verplichtingen ook door den clerus en was niet scheutignbsp;met vrijstellingen. Den abt van Middelburg werd in 1427, wegens denbsp;Zware lasten waaronder hij en zijn convent gebukt gingen, 400 nieuwenbsp;Hollandsche schilden kwijtgescholden van het schot, dat de Zeeuwennbsp;den hertog hadden toegestaan en waarin de abt als ambachtsheer hadnbsp;bij te dragen, maar niet dan tegen betaling ineens van de helft van ditnbsp;bedrag, terwijl ook een eventueel overschot op de 400 schilden afgedragen moest worden ^). Het kapittel van St. Livinus te Zierikzeenbsp;kreeg in 1438 belastingvrijheid voor 300 gemeten land, verplichttenbsp;zich echter als tegenprestatie een jaarlijksche mis voor den landsheernbsp;te lezen ®). Wanneer deze grond van een klooster amortiseerde 1 2), ofnbsp;land dat een welgesteld burger voor het onderhoud van een capellanie
1) nbsp;nbsp;nbsp;Cartularium van het Clarissenklooster, ed. C. J. Gonnet, BGBH XVI (1891),nbsp;435.
2) nbsp;nbsp;nbsp;ARA, XVI Mem. B. R., 1425—'27, ff. 137v—138 (Van Mieris IV, 903).nbsp;*) Van Limburg Brouwer, Boerg. charters, 46.
Zie hierna, blz. 95 en 193.
-ocr page 86-70
of vicarie had bestemd, dan was het meestal onder voorwaarde dat het op zijn gewone lasten zou blijven staan, zelfs al had de stichternbsp;het fundatiegoed tevoren door den bisschop tot kerkelijk land latennbsp;verklaren ^). Fiscale consequenties werden blijkbaar aan de bisschoppelijke amortisatie niet toegekend.
Dezelfde zorg om 's hertogs rechten niet te laten verkorten werd aan den dag gelegd bij het verkenen van tolprivileges, De Kartuizersnbsp;van Nieuwlicht bij Utrecht zagen in 1436 hun tolvrijheid bevestigd,nbsp;maar het mocht niets kosten: het klooster verplichtte zich dennbsp;hertog schadeloos te zullen houden ingeval de tollenaren dezennbsp;uitval van inkomsten bij de pacht in rekening mochten brengen ^).nbsp;Een ander maal werd een rechtens van tollen vrijgestelde paternbsp;gedwongen zoo lang te betalen totdat de Raad van Holland de privilegesnbsp;van zijn klooster zou hebben onderzocht ®).
_Een gelijke nauwlettendheid, waar het bedebetaling door geestelijken betreft. De Bourgondische regeering had nog twee jaar tegoed vannbsp;de bede, die aan Jan van Beieren in 1422 was toegestaan, terwijl ooknbsp;de laatste termijn van de daaraan verbonden bijdrage der vijf abdijennbsp;nog moest worden ontvangen ^). Op stipte betaling door deze kloostersnbsp;zag men scherp toe. De abdis van Leeuwenhorst wenschte haar aandeelnbsp;niet te geven, maar tresorier en Raad aarzelden niet haar inkomstennbsp;te blokkeeren om haar tot betaling te dwingen ®). Dit strenge optredennbsp;schijnt niet zonder gevolg te zijn gebleven, immers op de uiteindelijkenbsp;afrekening van den tresorier staan de 100 kronen geboekt, die van denbsp;abdij voor het derde jaar van haar bede zijn ontvangen.
De opbrengst van de bede der kloosters was toch teleurstellend. Alleen Rijnsburg en Leeuwenhorst hadden voor den laatsten termijnnbsp;het volle pond gegeven; Egmond kon, wegens treurige financiëele
1) B.V.: ARA, 2e Mem. Rosa, ff. 59v, 165v, (Blécourt-Meyers, 189—190, 250—251; Reg. Philippus B., ff. 66—66v, 94v; GA Hoorn, inv. nr. 818, reg.nbsp;nr. 594.
ARA, Supplem. Van Mieris I, f. 254; 1436 Feb. 4.
’) 3e Mem. Rosa, f. 150 (Blécourt-Meyers, 384).
‘) Zie boven, blz. 19.
ARA, 2e Tres.-rek. v. B. van Zwieten, 1425—'27, f. 99: „Item XXIX dage in Februario {1428) Florijs Snyder noch gesent mit brieve van Hairlemnbsp;in die Lyer, tot Munster ende tot 'ts Gravensande, dat nyemant der abdissennbsp;van der Leede ghelt geven en soude, want sij lioir bede niet betalen en woude.nbsp;Gegeven 1 Aern. gld., fac. XVI s.” Ibid., f. lOOv: „Item Florijs Snyder gesentnbsp;mit brieve plackaet overal tot 'ts Gravensande, tot Naeldwijck, Munster, Lyer,nbsp;Wateringe ende Poeldijck, voirt wederomme tot Noirtich, Lisse ende Hillegom,nbsp;roerende dat nyemant der abdissen goede van der Leede bruyken noch banennbsp;en soude. Gegeven, mits dat hy wat t'after was, 1 croen, fac. XXIIII s.quot;. —nbsp;Vgl. voor een dergelijke maatregel van Jan van Beieren tegen den abt van Middelburg: Van Mieris IV, 675.
-ocr page 87-71
omstandigheden, slechts 250 kronen betalen in plaats van de verschuldigde 300 ; Loosduinen verklaarde zich. niet bij machte meer dan enkele tientallen kronen voor de drie jaren tezamen op te brengen,nbsp;terwijl Koningsveld wegens onvermogen verstek moest laten gaan.nbsp;Al met al bedroeg de ontvangst van de kloosters slechts 583 kr.
8 kromst., bij een totale opbrengst van de laatste twee jaar der bede van 13.464 kr. 8 kromst., of amper 4 ®/o van het geheel ^). Hierbijnbsp;moet nog in aanmerking worden genomen, dat Dordt met Zuid-Holland, Haarlem, Delft, Leiden, Amsterdam, Gouda, Rotterdam,nbsp;Brielle met Voorne, Gorkum met Arkel, Woerden, enz., kortom denbsp;steden die anders het leeuwenaandeel opbrachten, ditmaal om verschillende redenen niet betaald hebben. Ware dit wel het geval geweest,nbsp;dan zou het aandeel der kloosters naar verhouding nog onbeteekenendernbsp;zijn geweest.
Het zal nauwelijks loonend hebben geschenen deze wijze van belastingheffing van den clerus, in den vorm van bijdragen door denbsp;min of meer insolvente abdijen, voort te zetten. Bij de volgende bedennbsp;werden de kloosters niet meer betrokken: in die van 30.000 schilden,nbsp;aan Philips den Goede in September 1426 toegestaan voor soldij-betaling, betaalden slechts ridderschap, steden en het gemeene land ;nbsp;in die van 20.000 schilden, in Mei 1427 voor hetzelfde doel gegeven,nbsp;alleen de steden ^); in de 75.000 schilden, in December 1427 toegezegd,nbsp;edelen en steden ®). Evenzoo waren het ridderschap, steden en landennbsp;van Holland die in Juli 1428, bij den Zoen van Delft, de groote bedenbsp;voor tien jaren (van 50.000 schilden 's jaars) gaven ®). De vijf kloosters,nbsp;die niet meer afzonderlijk bij de beden werden betrokken, maaktennbsp;evenwel, als leden van de ridderschap, deel uit van de Staten van hetnbsp;land '^). Zij hadden de belasting mede te dragen voor hun niet-geamor-tiseerde goederen — ten deele ook voor de geamortiseerde, voor zoovernbsp;de graaf zich zijn bederecht had voorbehouden — en voor hun onderzaten. Weliswaar trachtten zij, met een beroep op hun exemptie, aannbsp;hun verplichtingen te ontkomen — zooals weer de abdis van Leeuwenhorst bij de bede van 75.000 schilden ®) — maar de Raad hield voet
Van deze 250 kronen heeft de abt overigens niet lang daarna het grootste deel van den hertog als een aalmoes teruggekregen: 5e Tres.-rek. v. B. vannbsp;Zwieten, 1428—'30, ff. 57, 58. Vgl. voor de armoede van Egmond in dezenbsp;jaren: Van Mieris IV, 653 vlg., 792, 1035.
2e Tres.-rek. v. B. van Zwieten, 1425—'21, ff. 23 vlg. („Van den cloosteren ontfaen”).
gt;) Ibid., f. 44. nbsp;nbsp;nbsp;0) Ibid., f. 59v.
3e Tres.-rek. v. B. van Zwieten, 1427—'28, f. 13.
®) 5e Tres.-rek. v. B. van Zwieten, 1428—'30, f. 33.
’) Zie hierna, blz. 207 vlg.. nbsp;nbsp;nbsp;*) 3e id., f. 43.
-ocr page 88-72
bij stuk. Al mocht de Bourgondische regeering zich in de practijk doorgaans inschikkelijk toonen, haar rechten om ook het kerkelijke goednbsp;te belasten behield zij zich voor ^).
De geschiedenis van de abdij van Rijnsburg in dezen tijd geeft een beeld van deze voortdurende worsteling om de exemptie, door denbsp;abdissen met goed gevolg verdedigd, door de landsregeering steeds weernbsp;aangevochten. De vrijheden van de abdij zelf en van haar bewoonsters,nbsp;en de al of niet belastbaarheid van landerijen die het klooster in eigennbsp;beheer had, zijn hierbij geen oogenblik in het geding ^). Het gaatnbsp;uitsluitend om het onderwerpen aan het gemeene recht van de leeken,nbsp;die onderdanen zijn der abdij, op haar grond wonen, maar niet totnbsp;haar huishouding behooren.
Bij de quotisatie Van de groote bede van 1428 was het aandeel van het dorp Rijnsburg bepaald op 200 schilden 's jaars. De boerennbsp;weigerden echter te betalen, daar de abdis zich op pauselijke exemptie-bullen kon beroepen. Mocht het gewestelijke bestuur zich hierbij alnbsp;hebben neergelegd, de heeren van de Rekenkamer te Rijsel warennbsp;niet zoo spoedig tevreden te stellen. Zij eischten, dat de bewuste oorkonden zouden worden overgelegd, opdat ’s hertogs recht in dezennbsp;gehandhaafd mocht blijven ®). Inderdaad schijnen de stukken nageziennbsp;en in orde bevonden te zijn ^), al wordt dit niet rechtstreeks vermeld.
GA Amsterdam, Burgerweeshuis, Cartularium (Legger of Groot Copy-boeck) nr. I van het Kartuizerklooster, ff, 8v—9: brief van Philips den Goede voor de Kartuizers bij Amsterdam, 1426 (geregistreerd na den brief van sauve-garde van 1426 Juli 27):,,.... dat wy .... hebben onsen voirs. godshuyse, allenbsp;die religiose, beyde priesters ende conversen, ende daghelixe dieneren .... endenbsp;alle hoere goede, erfnissen, thijnsen, pachten, thienden, renten ende opcomeninghenbsp;.... van sonderlinghe graden ende puerlic om Godswillen ghevrijt ende quijtnbsp;ende ontlast voir ons ende voir onsen erven ende nacomelinghe, vrijen endenbsp;quyten ende ontlasten met desen brieve van allen beden, scattinghe, leeningen,nbsp;subvencien off anderen exactien, die wy off dieselve onse erven offte naecome-linghe nu off in toecomende tyden van onsen voers. lande van Hollant gemeynlic,nbsp;off enyghen luden desselfs, souden moghen eysschen, off die ons by denselvennbsp;onsen lande syn, off soude moghen warden, gheconsenteert,.... ende des-ghelijcks oic van allen anderen diensten .....” (Vermeld: Scheltema, AemiteZ’snbsp;oudheid II, 24; Scholtens in BGBH LIV, 1937, 50). — In Namen werd reedsnbsp;onmiddellijk bij de eerste bede die door Philips den Goede geheven werd (1444),nbsp;de geestelijkheid (kloosters, kapittels en een deel van de parochiegeestelijken)nbsp;mede getaxeerd, doch vervolgens gedeeltelijk van betaling vrijgesteld: D. Brouwersnbsp;Les „aides” dans Ie comté de Namur (1929), xxxii, 71, 75 vlg., 144 vlg..
®) Vgl. ben., blz. 214.
’) ARA, 3e Rek. v. Godsc. Oom, 1434—’35, f. 20v, met de marginale aan-teekening: „Soient lesdiz bulles veues et Ie droit de Monsr. y gardé en temps et en lieu, et en aporté copie ou compte ensuivant”. Zoo ook in de volgendenbsp;rekeningen.
*) Vgl. 3e Rek. v. Willem van Naaldwijk, 1440—’41, f. 28v. In de volgende bede werd het dorp niet meer aangeslagen.
-ocr page 89-73
In ieder geval heeft Rijnsburg geen penning in de 10-jarige bede bijgedragen. Toen echter hertog Philips gedwongen was om, in verbandnbsp;met de bijzonder zware eischen die de krijgstocht tegen Calais aannbsp;zijn financiën stelde, in April 1436 een tusschentijdsch beroep op dennbsp;geldbuidel van zijn Hollandsche onderzaten te doen, heeft ook Rijnsburg een offer moeten brengen. De edelen en enkele steden haddennbsp;een 100e penning gegeven, de meeste andere steden en dorpen voornbsp;één keer hun jaarlijksche bedebijdrage verdubbeld ^). Met abdisnbsp;Bertha van Langerak en haar convent werd nu overeengekomen, datnbsp;zij voor deze bijzondere en dringende gelegenheid voor hun onderzaten,nbsp;als extra-bijdrage, de 200 Bourgondische schilden zouden betalen,nbsp;hoewel zij, naai zij te kennen gaven, mčt hun onderhoorigen van iederenbsp;belastingbetaling waren vrijgesteld door pauselijke en grafelijkenbsp;privileges ^). Van den hertog ontvingen zij de belofte, dat deze giftnbsp;niet tot vermindering zou strekken van hun bullen, echter: „behoudelyknbsp;ons ende haer elk ons regten ende vryheden” ®).
In de nieuwe vijfjarige bede, die met Paschen 1439 aan Philips door zijn gemeene landen van Holland en Friesland werd gegund,nbsp;werd Rijnsburg niet meer aangeslagen, op grond van de brieven dienbsp;het godshuis had van de graven van Holland, geconfirmeerd doornbsp;den Paus 1 2). De argumenten der abdis hadden den Raad van Hollandnbsp;blijkbaar overtuigd, maar de centrale bestuurscolleges bleven eennbsp;zekere scepsis aan den dag leggen. De gecommitteerden tot het afhoorennbsp;der rekeningen achtten het hoogst onwaarschijnlijk, dat leeken dienbsp;onderdanen waren der abdij doch niet tot haar huishouding behoorden,nbsp;rechtens vrijstelling genoten van de publieke lasten, en vorderdennbsp;dus een nader onderzoek van deze aanspraken ®). Dit eischten zij,nbsp;niettegenstaande de abdij eenige maanden tevoren van den hertognbsp;een bevestiging had verkregen van de bedevrijheid van haar goederen.
4e Rek. v. Godsc. Oom, 1435—’36, f. 42v. — Ten onrechte meent Blok, Philips de Goede en de Holl. steden in 1436, 7 (39), dat ook „de geestelijkheid”nbsp;in deze dubbele bede meebetaalde; juister: H. Terdenge, Zur Gesch. der hollandi-schen Steuern im 15, and 16, Jahrh,, Vierteljahrschr. f. Soz. u. Wirtschaftsgesch.nbsp;XVIII (1925), 152.
'“) 4e Rek. v. Godsc. Oom, f. 49.
ARA., Rijnsburg, inv. nr. 83, reg. nr. 702; 1436 Juni 1 (Van Mieris IV, 1079 vlg.). Vgl. M. Hüffer, De adellijke vrouwenabdij van Rijnsburg (1922), 119.nbsp;Van dwang, die t. o. de abdij uitgeoefend zou zijn, waarvan f. a, p, en bij Romer,nbsp;Kloosters en abdijen I, 280, sprake is, is niets te bespeuren.
‘) ARA, Ie Rek. v. Willem van Naaldwijk, 1439—'40, f. 22v.
®) 2e id., 1440, f. 27v. Hier in margine: „Soit veu leur tiltre et en apporté copie OU compte ensuivant, car il n'est point vraysemblent que leurs subgeznbsp;lais et non serviteurs domistiques doivent par droit estre francs de payer ladictenbsp;ayde”.
-ocr page 90-74
die hij in 1436 slechts voorwaardelijk had erkend ^). De Raad handelde overeenkomstig de ontvangen instructie en verlangde van het kloosternbsp;copie van de brieven waarop het zich beriep. De abdis antwoorddenbsp;dat afschriften daarvan reeds bij een vorige gelegenheid (waarschijnlijknbsp;toen voor de 10-jarige bede de privileges onderzocht moesten worden)nbsp;waren overgelegd en niet terug ontvangen, en dat de origineele stukkennbsp;moeilijk te bereiken waren, zoodat aan het verzoek niet kon wordennbsp;voldaan ^). En hierbij bleef het.
De 6-jarige bede van 1445 ging aan Rijnsburg voorbij, evenzoo de 10-jarige van 1451 en 1462 ®), maar het Damocles-zwaard van eennbsp;mogelijke belasting bleef boven de abdij en haar onderzaten zweven.nbsp;Bij de onderhandelingen die aan de toezegging van de bede van 1445nbsp;waren voorafgegaan, hadden de leenmannen van de grafelijkheidnbsp;hun bedevrijheid betoogd, waarop hun verzocht was de privileges tenbsp;toonen. Een jaar later deed de hertog, na onderzoek der voorrechts-brieven, uitspraak over de bedeplichtigheid. Voor een aantal heerlijkheden werd deze geconstateerd, andere werden daarentegen vrijgesteldnbsp;van betaling, maar slechts totdat door den hertog anders hieromtrentnbsp;beschikt zou worden. Tot de heeren en vrouwen wien deze vrijstellingnbsp;te beurt viel, behoorde ook de abdis, voor haar heerlijkheid en onderzaten van Rijnsburg *). De Bourgondische overheid wilde steeds haarnbsp;belastingrecht tegenover de geprivilegeerden in beginsel erkend zien,nbsp;al liet zij in de practijk~aan de voorrechten ruim baan®). Wanneernbsp;de geldzorgen erg nijpend waren, kon men er steeds op terugkomen,nbsp;zooals onder de regeering van Karei den Stoute inderdaad gebeurde ®).
ARA, Rijnsburg, inv. nr. 98, reg. nr. 725 (1440 Mei 27); Zonder eenig voorbehoud scheldt Philips, op grond van de vergunningen van zijn voorvaderen, Rijnsburg vrij „nu ende tot alre tijt mit desen brieve alle alsulke bedenbsp;ende scote als men ons in onsen lande van Hollant ende van Zeelant gegevennbsp;heeft, off namaels geven sail, dat 's te weten van allen horen lande, heerlicheden,nbsp;ondersaten ende goede die zy in onsen lande leggende hebben....”. — Vgl.nbsp;Hüffer, /. c., 120.
3e ReL v. Willem van Naaldwijk, 1440—’41, f. 28v. De onwil van de abdis is even duidelijk, als het duister is waarom zij zich niet eenvoudig opnbsp;den recenten bekrachtigingsbrief van den hertog beriep.
®) 4e Rek. v. Willem Engelbrechtsz., 1445—’46, f. 59; 2e Rek. v. Cl. de Vriese, 1452—'53, f. 62v.
‘) 11e Mem. Rosa, ff. 58v—60v: 1445 Dec. 1. nbsp;nbsp;nbsp;Z'
De ridderschap werd bij alle groote beden betrokken, doch niet aanslagen, b.v.: 5e Tres.-rek. v. B. van Zwieten, 1428—’30, f. 33; Rek. van Borselen,nbsp;1430—’32; Ie Rek. v. W. van Naaldw., 1439—’40, f. 17; 4e Rek. v. W. Engelbrechtsz., 1445—'46, f. 54, enz. Vgl. Blok, De financiën van het graafschap Holland,nbsp;BVGO. 3. III (1886), 107.
*) (9e) Rek. v. Jan van Assendelf, 1469—'70, f. 147; Rijnsburg, inv. nr. 742, reg. nr. 872; inv. nr. 99, reg. nr. 880; inv. nr. 100. Zie hierna, blz. 202.
-ocr page 91-75
Al verschanste de abdis van Rijnsburg zich achter haar perkamenten wal en al liet zij haar oude privileges door den landsheer bekrachtigen,nbsp;diens ambtenaren, en in het bijzonder die van de centrale bestuurslichamen, konden er moeilijk van overtuigd worden, dat deze ooknbsp;van kracht waren voor de wereldlijke onderzaten die niet tot de eigenlijkenbsp;familia behoorden en ten aanzien van buitengewone lasten ^). Waarnbsp;de rechtsgrond van authentieke grafelijke brieven ontbrak, deinsdennbsp;de hertogelijke ambtenaren niet terug voor de meest radicale maatregelen om ook de geestelijkheid tot het nakomen van haar verplichtingen te dwingen.
In Zeeland Bewesten Schelde weigerde in 1433 een deel van den clerus van zijn goederen schot te betalen. Het betreft hier denbsp;10-jarige bede, die door de Zeeuwen in 1428 tegelijk met de Hollandschenbsp;was toegestaan, vermeerderd met de 2-jarige bede van 1433. Ledennbsp;van den Raad van Holland, die in het einde van October te Middelburgnbsp;vertoefden, besloten druk op de onwilligen uit te oefenen en verbodennbsp;een ieder het bewerken van landerijen, die aan deze priesters toebehoorden ^). Dit verbod heeft niet het gewenschte gevolg gehad, ennbsp;weldra was de rentmeester Flons van Borselen gedwongen tot verderenbsp;maatregelen tegen de temporalia der geestelijken. Borselen, die zelfnbsp;grootgrondbezitter op de eilanden was, had begrip voor de bezwarennbsp;der wereldlijke standen tegen een dergelijke houding van den clerus.nbsp;In Januari 1434 gelastte hij allen pachters van geestelijke goederen hunnbsp;huurpenningen aan hem af te dragen ®). Een half jaar later zond hijnbsp;zijn dienaren uit, om overal in Walcheren beslag te leggen op de tiendennbsp;en renten van de weerspannige priesters 1 2). Dezen beantwoordden ditnbsp;door de beambten die deze opdracht hadden uitgevoerd voor geëxcommuniceerd te verklaren. Nu grepen de heeren van den Raad in.
Vgl. ook het geval van den Utrechtschen landcommandeur der Duitsche Orde, Herman van Keppel, die in 1434 bij den Raad klaagde, dat men zijnnbsp;in het Hof van Delft gelegen landen bij de bedebetaling wilde betrekken, ofschoonnbsp;hij zich op oude privileges kon beroepen (dus niet eenvoudig op de kwaliteitnbsp;van zijn bezit als geestelijk goed). Scheidslieden uit den Raad stelden hem in hetnbsp;ongelijk en veroordeelden hem tot betaling: Ie Mem. Rosa, f. 202; 2e id., f. 21nbsp;(Blécourt-Meyers, 146, 175).
*) RA Zeeland, Inv. Fruin nr. 3, 3e Rek. v. Florens van Borselen, rentmeester van Bewesten Schelde, 1433 Oct. 1—1434 Juni 10, f. 46v. — Zie over Fl. van Borselen: H. Obreen in Maandbl. Ned. Leeuw XLV (1927), kol. 329.
’) Ibid., f. 47.
Ibid., f. 47: „Item so sende die rentemeester van mijns ghenadigs heeren wegen sijn dienres overal in Walcheren omtrent Sinte Jansmisse anno XXXIIIInbsp;mit twee waghen volcx om te arresteren overal die vruchten van den gheestelikennbsp;personen die 't scot niet betalen en wilden, ende dat nyement op sijn lijf dienbsp;vruchten ofdoen souden ten wair dat si minen genadigen heere betalinge dairofnbsp;doen wouden, die uut waren III dagen langh, en verteerden XIII s. IIII d. gr.”.
-ocr page 92-76
Zij toonden zich volkomen solidair met hun medelid en gelastten de inhechtenisneming van de priesters, die weigerden voor Borselensnbsp;knechten de mis te lezen. Bovendien, daar deze maatregel de onaangename gevolgen van de ban niet wegnam, kenden zij aan de drienbsp;hertogelijke dienaren die er door getroffen waren, tot troost een extranbsp;gratificatie toe ^).
Onbekommerd ging de clerus echter voort met de geestelijke wapenen tegen de immuniteitsschenders te hanteeren. De Middelburgschenbsp;geestelijken daagden Borselen en de uitvoerders van diens bevelennbsp;voor het Concilie van Bazel of voor het kerkelijke forum in Luik.nbsp;In deze moeilijkheden zocht de rentmeester opnieuw hulp en raad bijnbsp;den stadhouder en de heeren van het Hof. Niet tevergeefs, wantnbsp;toen de deken van St. Martin te Luik Borselen voor zich gedaagd had,nbsp;zond de Raad den klerk van den stadhouder, mr. Andries van dernbsp;Cruce, derwaarts om beroep aan te teekenen ^).
Wij weten niet, hoe het voorloopige einde is geweest van dit felle conflict tusschen het wereldlijke en het geestelijke recht. Vermoedelijknbsp;hebben de geestelijken het pleit gewonnen; in ieder geval hebbennbsp;zij in de 10-jarige bede van 1452 niet voor hun ongeamortiseerdenbsp;goederen bijgedragen. Maar even taai als zij vochten ook de anderennbsp;voor hun belangen, totdat eindelijk in 1462, toen de geestelijken doornbsp;hun eigen bisschop in den steek werden gelaten, de uiteindelijkenbsp;overwinning door het leekendom bevochten werd ®).
Een enkelen keer gedurende de eerste kwart-eeuw van het Bourgondische bewind in Holland is ook van de geestelijkheid in haar geheel een subsidie verlangd. Het betrof hier een zaak van eminentnbsp;kerkelijk belang en geschiedde vermoedelijk niet zonder dat de betrokkenen zelf waren geraadpleegd. In den herfst van 1437 was de
ARA, 2e Rek. v. Godsc. Oom, 1433—'34, f. 67: „Gezent den eersten dach in Oust {1434) Arnkm den bode van Leyden tot in Zelant an den rentmeesternbsp;Bewesterscelt ende Beoisterscelt, om enige priesters te vangen die geen missenbsp;doen en wouden voir enige van den knechten Floris van Borssel, omdat zy hoirnbsp;thienden ingehaelt hadden voir haer scot, dat zy nyet betalen en wouden ....quot;nbsp;— RA Zeeland, 3e Rek. v. Fl. van Borselen, 1433—'34, f. 47v: „Den voirs.nbsp;rentmeester dat hy betailt heeft Gillise van Rode, Thonise van der Borch endenbsp;Ailbrecht den Cock, rouken ende vangers van mijns heeren wegen in Walcheren,nbsp;ende hem geordineert syn by mijns genedichs heeren raide, voir hoere pijn,nbsp;cost ende aerbeyt die twee beden ende oic die achterstelle bede, hier voeren,nbsp;in dese rekeningen verclairt, te helpen inwynnen opten onwilligen ende sunder-linge opte priesteren die niet betailen en wouden, dairom sy ten banne gesedtnbsp;waeren ende veel vervolghs dairom hadden ende moesten doen, XXV scild.,nbsp;fac. Ill Ł XIX s. II d.gr.”.
“) RA Zeeland, 3e Rek. v. Fl. van Borselen, f. 47; ARA, 2e Rek. v. Godsc. Oom, ff. 59—59v; 3e id., 1434—'35, ff. 84, 96.
Ben., blz. 188 vlg..
-ocr page 93-77
breuk tusschen den Paus en het Concilie van Bazel onherstelbaar geworden. Den 18en September verplaatste Eugenius IV de kerkvergadering naar Ferrara; 8 Januari van het volgende jaar vond daarnbsp;de eerste zitting van het pauselijke Concilie plaats. Philips van Bour-gondië, die zich in de voorafgaande jaren steeds een trouw paladijnnbsp;van den Heiligen Stoel had betoond, besloot nu ook voorgoed met denbsp;Bazeler vaderen te breken. Na overleg te hebben gepleegd met dennbsp;clerus van zijn landen, vaardigde hij naar Ferrara een plechtige ennbsp;talrijke ambassade af, wier leden den 27en November bij het Concilienbsp;aldaar werden geďncorporeerd ^). Er is geen enkele reden, waarom denbsp;hertog zich bij deze raadpleging zou hebben beperkt tot de geestelijkheidnbsp;van Vlaanderen, Artesië en Picardië ^). Ook met de Hollandsche ennbsp;Zeeuwsche geestelijken was overeengekomen, dat zij 510 goudennbsp;Philippus-schilden zouden opbrengen als hun aandeel in de 6000nbsp;schilden, die de clerus had toegestaan voor de kosten van het gezantschap; waarschijnlijk zijn dus ook zij van tevoren gehoord ®). Zeernbsp;vlot met betalen waren zij echter niet: nog in 1439 moest de hertognbsp;er bij hen op aandringen, dat zij aan hun verplichtingen zoudennbsp;voldoen *). In dit jaar en in 1441 stond Paus Eugenius IV aan Philipsnbsp;den Goede ook tienden van de inkomsten der geestelijkheid af ternbsp;bestrijding van de gezantschapskosten ®).
Weldra begint dan de reeks van kruistochttienden, door de Pausen aan den hertog afgestaan ®). Voor Holland en Zeeland zijn hierovernbsp;nagenoeg geen gegevens beschikbaar, en het is niet bekend in hoeverrenbsp;de geestelijken van deze landen in de tienden hebben bijgedragen.nbsp;Reeds in 1440 of 1441 kwam men in Holland met de kruistochtplannennbsp;van hertog Philips in aanraking: de rentmeester Willem van Naaldwijknbsp;droeg er zorg voor, dat de provisiekamers van het „groote nieuwe
N. Valois, Le Pape et Ie Concile II, 128. Vgl. boven, blz. 31.
“) Dagvaart te Atrecht, 8 Jan. 1438: Dehaisnes, Invent, somm. Arch, du Nord IV, 140, I4I (B 1963, 1964); Valois, l, c..
Het is zeer wel mogelijk, dat hertog Philips tijdens zijn verblijf in Holland in het voorjaar van 1438 van afgevaardigden der geestelijkheid een bijdrage heeftnbsp;toegezegd gekregen. — ARA 6e Rek. v. Godsc. Oom, 1437—’38, f. 84 (tusschennbsp;1438 Oct. 15 en Oct. 20):„Gegeven Wisse den bode, om gereist te wesennbsp;an de provisooren van Rynlant, Kenemerlant, Aemsterlant, Vryeslant endenbsp;Goylant, roerende den gelde dat sy geven souden tot den ambassaten, die mynnbsp;gen. heere geseint hadde bi den Paeus ende Concilium, VI s. X. d.gr.”. Eennbsp;andere bode naar provisoren en dekenen van Delfland, Schieland, Zuid-Holland,nbsp;Dordrecht, Gouda, Gorkum, en naar den Domproost te Utrecht. Een derdenbsp;bode naar die van Delfland, Putten, Zuid-Beveland, Schoonhoven en Walcheren.nbsp;*) Dehaisnes, Invent, somm. Arch, du Nord IV, B 1967.
Hintzen, Kruistochtplannen van Philips den. Goede, 31; Valois, a. w. H, 214 n. 7.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,
®) Zie boven, blz. 37.
-ocr page 94-78
schip” dat te Sluis werd uitgerust voor een expeditie naar Rhodos, met vleesch en visch werden gevuld ^). In 1443 werd in Zeeland, nietnbsp;zonder tegenstreven van de betrokken geestelijken, een pauselijkenbsp;tiende geďnd ten bate van den hertog ^). Het is niet geheel duidelijk,nbsp;of dit reeds een tiende voor den strijd tegen de Turken was ®), dannbsp;wel of het hier achterstallige gelden betreft van de tiende voor hetnbsp;gezantschap naar Ferrara. Een stelselmatig betrekken van de kerkelijkenbsp;financiën bij het dragen van de staatslasten beteekenen deze subsidianbsp;caritativa en tienden echter nog niet.
Evenmin is er sprake van een principiëelen afweer, wanneer de Raad van Holland zich verzet tegen de fiscale aanspraken van hetnbsp;hoogste gezag der Kerk tegenover den landsclerus of tegen eennbsp;uitvoeren van het geld der ingezetenen, door middel van inzamelingennbsp;of den verkoop van aflaten, ten behoeve van uitheemsche kerkelijkenbsp;instanties. Het ingrijpen der regeering is echter kenmerkend voor denbsp;afhankelijkheid waarin in het tijdperk der concilies de geestelijkheidnbsp;is geraakt, en voor de bevoegdheden die de wereldlijke macht zich opnbsp;kerkelijk gebied toekende.
Dezelfde kerkpolitieke overwegingen, die in 1438 hertog Philips tot het zenden van een gezantschap naar Ferrara bewogen, haddennbsp;hem reeds eerder een groote terughoudendheid tegenover de verlangensnbsp;van het Concilie van Bazel aan den dag doen leggen. Toen dit dennbsp;8en Februari 1434 aan de geestelijkheid een halve tiende had opgelegd,
ARA, 3e Rek. v. Willem van Naaldwijk, 1440—'41, ff. 64—64v: „’t Ge-buerde dat doe mijn gen. here sijn grote nuwe schip, dat hy selve hadde doen bouwen, in 't Heylige Lant senden woude mit enen groten getale synre edelrenbsp;mannen ende huy[s]gesin in sterckenisse des heyligen Kerstengeloves ende totnbsp;hulpe der heren des ordens van Sinte Jans in Rodes, dede hy dairtoe by dennbsp;rentmeister maken zekere provancie van vleyssche ende vissche, van welkernbsp;sake die rentmeister dit te doen gelast was in sinen laitsten state die hem gemaictnbsp;wert, want mijn gen. here dair selve wille in hadde dat men dese provancienbsp;bereyden ende ter Sluys in 't scip senden soude, dat oick also al geschiet is endenbsp;gelevert Jan van Dycxmuyde, bode mijns gen. heren, ende beloipt den costnbsp;hieroff .... Comt al te samen dat dese provancie van beesten ende visch gecostnbsp;hebben eer men se ter Sluys heeft mogen leveren in der maten voirn.; CVIII Łnbsp;XI s.gr.” — In 1442 maakt Paus Eugenius IV er melding van, dat de hertognbsp;drie schepen naar Rhodos had gezonden: Valois, Hist, de la Pragmatique Sanction,nbsp;cxxxiii. Overigens is omtrent dezen tocht, waarvan Mej. Hintzen, Kmistocht-plannen, niet gewaagt, weinig bekend. — Op de in havens der Middellandschenbsp;Zee uitgeruste Bourg. vloot, die in 1444 en '45 in de Levant opereerde en o. m.nbsp;Rhodos ontzette (Hintzen, a. w., 41—56), dienden ook Hollanders. „Ung trésnbsp;vaillant escuyer, nommé Dyeric de Vyane, natif du pays de Hollande”, wordtnbsp;eervol vermeld: Jeh. de Wavrin, Anchiennes Chronicques d’Engleterre, éd. Dupont,nbsp;H, 115, 121, Zie voorts omtrent den kruistocht, ben., blz. 137 vlg., 193—198.
R. Fruin, Servitia enz. der abdij van Middelburg, BMHG XXH (1901), 364, 381—382; Dez.. Het archief der O. L. V. abdij te Middelburg, reg. nrs. 758,760,761.
®) Vgl. Hintzen, a. ugt;., 37 vlg..
-ocr page 95-79
verzette Philips zich tegen deze belasting van zijn clerus ^). De Raad van Holland handelde geheel in den geest van den hertog, toen hijnbsp;in December 1434 den provisoren verbood om zonder toestemmingnbsp;van den vorst de semidecima van de kerkelijke goederen te geven ^).nbsp;Evenzoo werd op 14 Maart 1437, toen de tegenstelling tusschen Pausnbsp;en kerkvergadering zich verscherpt had en deze in 1436 tot zelfstandigenbsp;uitgifte van indulgenties was overgegaan, aan de gedeputeerden vannbsp;het Concilie, Jan en Peter Passert, de toestemming geweigerd om dezennbsp;aflaat in Holland en Zeeland af te kondigen ®).
De pauselijke tienden die in de Nederlanden werden geďnd, bewijzen reeds, dat de Bourgondische regeering niet steeds,zoo afwijzend stondnbsp;tegenover kerkelijke belastingen en inzamelingen. Wanneer deze innbsp;den lijn van zijn politiek lagen, heeft Philips de Goede ze integendeelnbsp;steeds begunstigd 1 2). Dit bepaalde ook zijn houding tegenover denbsp;financiëele wenschen van den bisschop van Utrecht. Wanneer hij dannbsp;ook in 1427, op verzoek van bisschop Zweder, aan de Utrechtschenbsp;aflaatquestierders vrijgeleide binnen Holland verleent ®), zullen hiernbsp;overwegingen van politieken aard, n.1. de begeerte om den bondgenootnbsp;geldelijk te steunen, wel beslissend zijn geweest. Dergelijke vrijgeleidennbsp;kwamen feitelijk neer op een verlof tot collecteeren, en op den duur heeftnbsp;zich hieruit inderdaad een formeel landsheerlijk toestemmingsrechtnbsp;ontwikkeld ®), dat door het uit den vóór-Bourgondischen tijd dag-teekenende grafelijke toezicht op de questen reeds was aangekondigd
Den 20en April verklaarden de Bourgondische gezanten, op uitdrukkelijken last van den hertog, dat zij weigerden toe te stemmen in een heffing van denbsp;semidecima in diens landen; Haller, Concilium Basüiense III, 77; vgl. Valois,nbsp;Le Pape et Ie Concile I, 318.
ARA, 3e Rek. v. Godsc. Oom, 1434—'35, f. 84v (1434 Dec. 5, 7 en 8); vgl. f. 90v (1435 Aug. 11). — De provisoren, die nog pas (4 Nov.) naar Bazel haddennbsp;geschreven ten gunste van Walraven van Meurs (Van Mieris IV, 1055vlg., cf. Haller,nbsp;/. c. 267), hebben wellicht tegen de betaling geen principieel bezwaar gehad.
“) ARA, 2e Mem. Rosa, f, 149 (P. Fredericq, Codex Indulgentiarum‘ RGP
k. nbsp;nbsp;nbsp;s. XXI, 35). Toch is de aflaat door Passert in April 1438 aan twee gezustersnbsp;te Leiden verleend (GA Leiden, inv. Secret, nr. 1779, reg. nr. 500). — De bul,nbsp;waarbij Joh. Passert tot commissaris der aflaten in Holland, Zeeland en de Viernbsp;Ambachten werd aangesteld (1437 Jan. 12), bij A. Hulshof, De Reguliere Kanunniken te Utrecht en hun prior Joh. Passert tijdens het Utr. Schisma, BMHG XXXIVnbsp;(1913), 444—447 (bijl. IX) en met onjuisten datum bij Fredericq, op. cit., 33—34.nbsp;Vgl. Hulshof, l. c, 419 en Valois, op. cit. II, 23—34.
Vgl. reeds de autorisatie van 1412 Oct. 11 voor collectoren van Paus Johannes XXIII, medegedeeld door H. Nélis in Revue beige de Phil, et d'Hist. II (1923), 97.
^) ARA, XVI Mem. B. R., 1425—’27, ff. 128v—129 (1427 Aug. 13). Vgl. ook hierna, blz. 166.
®) B.v.: 2e Mem. Rosa, f. 19 (Blécourt-Meyers, 174); A. Bekhof, De questier-ders van den aflaat in de Noordel. Nederl., Ixi (oork. van 1441 Maart 19, vermeld in bijl. 57); ARA, Reg. Commissiones Burgundiae 1425—’53, f. 123v (Fredericq,
l. nbsp;nbsp;nbsp;c. 37); consent d. d. 1441 Aug. 21— Zie hierna, blz. 165 vlg..
’) B.v. Van Mieris IV, 738 vlg.; cf. 2e Mem. Rosa, f. 19 en Bekhof, a. w. 62.
-ocr page 96-BEDEN EN AMORTISATIEWETGEVING 1439—1455
Bij de inwilliging van de bede van 1438 of van de tusschentijdsche belastingen, vóór en tijdens den loop van deze gegund, zijn, naarnbsp;het schijnt, door de Hollandsche Staten geen wenschen geuit die opnbsp;eenigerlei wijze betrekking hadden op het kerkelijk bezit. In 1439nbsp;werd dit anders.
In de lente van dit jaar stonden de Staten den hertog, ter vervanging van de tienjarige, een nieuwe bede toe van 36.000 Bourgondische schilden ’s jaars, voor den duur van vijf jaren ^). Het zou de bevolking echter de grootste moeite kosten deze op te brengen.nbsp;De toestand van het land was verre van gunstig. Het conflict metnbsp;Engeland, de in 1438 uitgebroken zeeoorlog met de Wendische steden,nbsp;misoogsten en watervloeden hadden werkloosheid, duurte, hongersnood en pestilentie gebracht ^). Desondanks minderde de belastingdruknbsp;niet.
Onder deze omstandigheden werden de economische gevolgen van de groote menigte kloosterstichtingen, die sedert de laatste helft vannbsp;de vorige eeuw hadden plaatsgehad, eerst goed voelbaar. Het aantalnbsp;der nieuwe fundaties had in het eerste kwart van de vijftiende eeuwnbsp;een ongekende hoogte bereikt en vertoonde ook in de volgende jarennbsp;geen neiging tot afnemen ®). Steeds meer goederen werden aan de_nbsp;burgerlijke samenleving onttrokken, steeds meer verminderde hetnbsp;belastbare bezit, en steeds zwaarder werd dientengevolge de druknbsp;op de wereldlijke ingezetenen. Dit wenschten de Staten verholpen tenbsp;zien, en hierop hebben zij bij de besprekingen over de bede de aandachtnbsp;van hun landsheer gevestigd.
Sedert 1439 is er onder Philips den Goede in Holland over geen bede meer onderhandeld zonder dat er uit de Staten klachten zijnnbsp;gerezen over dezen onophoudelijken aanwas van het kloostertal, geennbsp;bede toegestaan zonder dat aan deze klachten is tegemoet gekomen.
ARA, 7e Rek. v. Godsc. Oom, 1439—’39, f. 34.
Zie over den economischen nood van Holland in dezen tijd: T. S. Jansma, Het oproer te Rotterdam (1439), een tijdverschijnsel, Tijdschr. v. Gesch. LUInbsp;(1938), 337—365.
In de jaren 1426—1450 vallen minstens 30 nieuwe stichtingen te signaleeren.
-ocr page 97-81
Zoowel in 1439 als in 1445, 1452 en 1462 is de inwilliging der beden vrijwel op den voer gevolgd door een bijzondere activiteit op het gebiednbsp;der amortisatiewetgeving. Weliswaar zijn de artikelen, waarin denbsp;Staten hun wenschen hebben geformuleerd, verloren gegaan en getuigtnbsp;slechts de laatste der hier bedoelde ordonnanties, die van 2 Septembernbsp;1462, openlijk, dat zij haar oorsprong heeft gevonden in de klachten dienbsp;door de steden op de bededagvaarten tot uiting waren gebracht ^). Ooknbsp;uit de vroegere plakkaten echter spreekt de invloed en de medewerkingnbsp;der Staten zoo sterk, dat veilig kan worden aangenomen, dat dit ooknbsp;hier het geval is geweest. Er bestaat dus verband tusschen de periodieknbsp;terugkeerende bedeaanvragéh en de Bourgondische amortisatiewetgeving, waaruit volgt, dat het initiatief hiertoe niet bij de gewestelijkenbsp;of centrale besturen heeft gelegen, maar uitgegaan is van de Statennbsp;en in het bijzonder van de steden.
De meest dringende behoefte was een voorschrift, dat eens voor al een einde zou maken aan het eenzijdige erfrecht der kloosterlingen,nbsp;die wel alle hun aanbestorven goederen aanvaardden, deze echternbsp;na hun dood niet weer uiterfden, doch aan hun gestichten lieten.nbsp;Dit was niet de eenige wijze waarop wereldlijk goed in de doode handnbsp;kwam, maar wel de. methode die in alle kringen der maatschappij opnbsp;den meesten tegenstand stuitte, omdat zij het diepst in de persoonlijkenbsp;belangensfeeren ingreep en er geen tegenprestaties tegenover stonden.nbsp;In tal van processen over nalatenschappen tusschen wereldlijkenbsp;belanghebbenden en kloosters komt dit verzet tot uiting ^). De bijzondere privileges, vroeger aan steden geschonken, of de voorschriftennbsp;aan afzonderlijke kloosters gegeven ®), kwamen in onvoldoende matenbsp;aan de grieven tegemoet. Wat de Staten van Holland verlangden, ennbsp;wat hertog Philips hun ongetwijfeld heeft toegezegd, omstreeks Paschennbsp;1439, toen hij het land bezocht om het consent van de bede in ontvangstnbsp;te nemen, was een algemeene maatregel, die aan deze overhevelingnbsp;voorgoed paal en perk zou stellen.
Den 27en November 1439 vaardigde Philips de Goede een bevel-
154*
“) ARA, 2e Mem. Rosa, ff. 55v vig. (Blécourt-Meyers, 183—186; J. Ph. de Monté verLoren. Bezit en Eigendom in de landsheerlijke rechtspraak over onroerend goed in Holland, 573—580); ibid., f. 85v (Blécourt-Meyers, 344 vlg.).
Onder de rechten, door Margaretha van Bourgondië, vrouwe van Noord-wijk, op 20 Juni 1438 aan de Tertiarissen van het St. Barbaraklooster aldaar gegeven, komt o. a. de bepaling voor, dat de zusters weliswaar aanspraak kunnennbsp;maken op de roerende goederen van hun gestorven medeleden, maar dat hetnbsp;onroerende goed, in het bezit van een kloosterlinge, na haar overlijden aan haarnbsp;wereldlijke erfgenamen zal terugvallen. Deze voorschriften werden door dennbsp;hertog 24 Sept. 1438 bevestigd; 2e Mem. Rosa, f. 233v (Blécourt-Meyers, 287).
6
-ocr page 98-82
schrift uit, dat als de eerste voor het geheele territorium geldende amortisatieverordening sedert 1328 kan gelden^):
Den hertog en 2;ijn Raad van Holland is gebleken, dat er de laatste jaren tal van conventen, van vrouwen zoowel als van mannen, zijnnbsp;ontstaan. Deze kloosterlingen wenschen met twee maten te wordennbsp;gemeten. Eensdeels willen zij, gelijk wereldlijke personen, alle hunnbsp;toekomende erfenissen aanvaarden, anderdeels echter het zoo verkregennbsp;goed niet weer aan hun rechtmatige erfgenamen nalaten, dochnbsp;binnen hun kloosters houden. Op den duur zou dat groote nadeelennbsp;voor land en vorst met zich brengen en ook den geestelijken zelf allerleinbsp;onaangenaamheden kunnen berokkenen. Daarom is de hertog voornemens, door zijn Raad een ordonnantie te laten ontwerpen, die hetnbsp;erfrecht der reguliere geestelijken voorgoed zal regelen. In afwachtingnbsp;daarvan beveelt hij aan alle burgerlijke overheden den kloostergeestelijken geen erfenissen van roerende of onroerende goederen tenbsp;doen toekomen of hen die te laten gebruiken, alvorens deze algemeenenbsp;verordening zal zijn afgekondigd, of in ieder geval vóór hun geblekennbsp;is, dat de betrokken regulieren zich tot den Raad hebben gewend,nbsp;en deze voor hen een individueele regeling zal hebben getroffen.
Slechts één geval staat in de memorialen van den Raad van Holland geboekt waaruit blijkt, dat dit gebod in de volgende jaren werkelijknbsp;effect heeft gehad. De prior der Haarlemsche Predikheeren wenddenbsp;zich in 1440, toen door het overlijden van enkele broeders zijn kloosternbsp;eenige erfenissen waren toegevallen, overeenkomstig den onlangsnbsp;door den hertog gestelden eisch, tot den Raad, betoogende dat zijnnbsp;orde door pauselijke privileges gemachtigd was erfenissen aan te nemennbsp;en dit ook van ouds had gedaan. Deze argumenten bleken overtuigendnbsp;genoeg om den 28en Augustus 1440 een bevelschrift uit te lokken,nbsp;waarin aan alle magistraten en ambtenaren gelast werd het kloosternbsp;deze nalatenschappen ongehinderd te laten aanvaarden en gebruiken,nbsp;ongeacht de eerder uitgevaardigde ordonnantie ^). De afwezigheidnbsp;van meer dergelijke opteekeningen in de memorialen geeft te denken.nbsp;Het vermoeden, dat de andere kloosteroversten minder deferentienbsp;voor de hertogelijke verordeningen aan den dag hebben gelegd dannbsp;de Haarlemsche prior, wordt gewettigd door wat later van hun opvattingen in deze aangelegenheden zal blijken.
De moeilijkheden bleven in ieder geval na 1439 niet of nauwelijks verminderd voortbestaan. Soms liepen de twisten zeer hoog. Denbsp;Dominicanen in Den Haag, die verhinderd werden in het bezit te
Vgl. boven, blz. 20.
ARA, 6e Mem. Rosa, ff. 58v—59. B ij 1 a g e I. ¦ 5e Mem. Rosa, f. 107.
-ocr page 99-83
komen van een nalatenschap waarop een medebroeder aanspraak maakte, wapenden zich zelfs met pauselijke excommunicatiebrievennbsp;om aan hun eisch kracht bij te zetten. De Raad, gebelgd over de inbreuknbsp;die hier met kerkelijke dwangmiddelen in de burgerlijke rechtssfeernbsp;werd gepleegd, sommeerde den 17en Januari 1444 den abt van Oost-broek, pauselijk gecommitteerde in deze zaak, den banbrief oogen-blikkelijk te herroepen ^). Terwijl hier een beroep op de ordonnantienbsp;van 1439 toch voor de hand lag, wordt hiervan niet gerept. Inmiddelsnbsp;werd door den Raad, de ridderschap en de steden, tezamen met afgevaardigden van de geestelijke orden, over de beoogde regelingnbsp;beraadslaagd, klaarblijkelijk zonder veel resultaat ^),
Een zelfstandige regeling van het erfrecht der geordenden door de steden was nog niet overbodig geworden. Zoo bepaalde de magistraatnbsp;van Haarlem op 7 Januari 1441, dat de kloosterlingen van de hunnbsp;aanbestorven erfenissen weliswaar het vruchtgebruik zouden hebben,nbsp;maar dat na hun dood het goed op hun rechtmatige erfgenamen diendenbsp;over te gaan. Vóór zij de goederen konden aanvaarden zouden zij goedenbsp;waarborgen voor dit uiterven moeten geven aan den Raad der stad,nbsp;die van tevoren, met het oog hierop, het door gebruik aan waardevermindering onderhevige roerende goed zou doen taxeeren ®).
Terwijl de in 1439 gegunde bede nog loopende was, in het voorjaar van 1444, ontving de rentmeester-generaal van Holland van hertognbsp;Philips een dringend verzoek om een voorschot van 21.000 saluytennbsp;op de volgende belasting ^). De kennelijke geldverlegenheid waarinnbsp;de vorst zich na zijn Luxemburgsche veldtocht bevond, maakte dat
3e Rek. v. Willem Engelbrechtsz., 1444, ff. 78—78vt ,,... want men niet lyden en woude dat men myns vors. heeren ondersaten uut hoir oude possessiennbsp;ende gewoenten mit banbrieve alsoe versteken soude”.
In een geding dat in 1459 voor den Raad van Holland kwam, wordt gesproken van de „vele dachvairden” die „over een deel jaeren geleden” gehouden waren door Raad, ridderschap en steden, om een ordonnantie te maken voor denbsp;kloosterlingen: ARA, Reg. Memorialen ende Sententiën F, f. 145 (B ij 1 a g e XIV,nbsp;r. 39 vlg.); De Riemer, Beschr. van 's Graven-Hage I. 1, 463 n. p. Het chronologische gegeven is uitermate vaag, maar vermoedelijk hebben deze besprekingen,nbsp;die aan de instelling van een speciale commissie (zie ben, blz. 86) voorafgingen,nbsp;tusschen 1439 en 1445 plaatsgevonden.
J. Huizinga, Rechtsbronnen van Haarlem, OVR 2. XIII, 125. Voorbeeld van toepassing van deze keur; Cartularium van het Zijlklooster, ed. C. J. Gonnet,nbsp;in BGBH XVI (1891), 87; ibid. 97—98 een recapitulatie d.d. 1450 Sept. 7.nbsp;In 1503 is zij opgenomen in de Instructie voor Haarlem van Ph. Wielant, ed.nbsp;Fruin, 123 (art. 325—326).
*) Op 18 Mei 1444 vergaderden de Staten van Holland en Zeeland in Den Haag om over dit verzoek te beslissen. Tevoren hadden de Raad en de rentmeester-generaal, die hiervoor naar Brugge was gereisd, druk met de hertoginnbsp;onderhandeld: ARA, 3e Rek. v. Willem Engelbrechtsz., 1444, ff. 84 vlg., 88.
-ocr page 100-84
de Staten sterk stonden toen zij bij de onderhandelingen, die in den herfst van 1444 over het toestaan van een bede met een looptijd vannbsp;zes jaren werden gevoerd eischten dat aan de verordening over denbsp;erfenissen der kloosterlingen straffer de hand zou worden gehouden.
Öok het eigen belang noopte Philips aan dit verlangen tegemoet te komen. Zijn belastingen drukten zwaar op het land. Sinds langnbsp;reeds waren er groote moeilijkheden met de betaling ^). De gevolgennbsp;van de jaren van oorlog, ellende en pestilentie waren nog niet overwonnen; het smeulende vuur der partijschap was weer opgelaaid ®).nbsp;Het beloofde voorschot had de stedelijke regenten tot een sterkenbsp;verhooging der accijnzen gedwongen, hetgeen zoowel te Amsterdamnbsp;als te Haarlem aanleiding was geweest tot ernstige ongeregeldhedennbsp;_in Augustus en November 1444. Mčt de onderhandelingen over denbsp;bede hadden deze woelingen de overkomst van de hertogin noodzakelijknbsp;gemaakt 1 2). De zesjarige bede deed de ontevredenheid in den landenbsp;nog toenemen. Veel steden en dorpen achtten zich te zwaar belastnbsp;door de nieuwe verponding, waartoe men bij deze gelegenheid wasnbsp;overgegaan ^). De Waterlanders rebelleerden openlijk en ook eldersnbsp;weigerden burgers en boeren op de nieuwe voorwaarden de bede tenbsp;betalen ®). Het was dus de regeering geraden om de ontevredenheidnbsp;niet aan te wakkeren, en, waar de belasting reeds op zooveel tegenstandnbsp;stuitte, de grondslagen waarop zij berustte niet nog meer te latennbsp;versmallen door een ongehinderde uitbreiding van het exempte
3e Rek. v. Willem Engelbrechtsz., ff. 119 vlg., 133v.
“) Zelden of nooit is een termijn terstond integraal betaald, daarentegen komen nog jaren na afloop van een bede achterstallige gelden binnen. Zoo wordtnbsp;b.v. in het rekeningjaar 1445 Jan. 1—1446 Feb. 7 ontvangen: 14.189 Ł 4 s. 7 d.gr.nbsp;van de nieuwe zesjarige bede, en 1.443 Ł 13 s. 11 d.gr. aan resten, niet slechtsnbsp;van de vijfjarige bede van 1439, maar ook nog van de tienjarige van 1428, waarvannbsp;nog groote sommen uitstonden (4e Rek. v. Willem Engelbrechtsz.).
T. S. Jansma, Het oproer te Rotterdam, Tijdschr. v. Gesch. LUI (1938), 364 n. 2.
‘) Divisiekroniek, div. XXIX, cap. 10 en 11. De „groote somme van pen-ninghen”, door rectoren en regeerders der steden aan den vorst beloofd, zal wel het voorschot zijn waarover in Mei was onderhandeld.
=) Ibid., div. XXIX, cap. 15. — ARA, Ie Rek. v. Anth. Michiels, 1446—'47, „Reysen”: verschillende posten voor de heeren „die van myns genadichs herennbsp;wegen gecommittert waeren om te zetten ende te taxeren overall in Hollandtnbsp;myns vors. gen. heren bede van zess jaeren”.
°) Divisiekroniek, t. a. p. — Vooral in Noord-Holland was de onwil algemeen. In de Ie Rek. v. Anth. Michiels, 1445—'46, „Bodenloen”, wordennbsp;talrijke gevallen vermeld van deze „overhoiricheyt myns genadichs herennbsp;bede te betalenquot;: behalve Waterland, o. a. Texel, Wieringen, Medemblik,nbsp;Enkhuizen, Hoorn, Edam, Monnikendam, Weesp, Muiden, Naarden, Gooiland, Woerden, Oudewater, Heusden. Zoo ook nog in de volgende rekeningnbsp;1447—'48.
-ocr page 101-85
kerkelijke be2;it. In zijn bestaanden omvang werd dit reeds als bezwaarlijk genoeg gevoeld.
Natuurlijk trachtten de belastingplichtigen, als van ouds, zoo ook nu weer zooveel zij konden kerkelijke goederen of personen bij denbsp;bedebetaling te betrekken. Het stadsbestuur van Enkhuizen wist dennbsp;31en Januari 1448 van den hertog een privilege te verkrijgen, volgensnbsp;hetwelk alle binnen de stad wonende priesters en andere geestelijkennbsp;voor hun wereldlijke goederen, die niet tot kerkelijke beneficiënnbsp;waren geamortiseerd, alle lasten met de burgers mee zouden dragen ^).nbsp;Minder geluk hadden de buren van het Hof van Delft, die de ondernbsp;hen gelegen landen van het klooster Koningsveld in de bede wildennbsp;aanslaan. Het was voor het ambacht niet zonder belang of 335 van denbsp;1433 morgen die het groot was, meebetaalden of niet. Daar echternbsp;het privilege dat het klooster in 1251 van graaf Willem II, dennbsp;Roomschen koning, had ontvangen, hier een te duidelijke taal sprak,nbsp;gelastte de hertog op 30 November 1445 den buren de kloosterlandennbsp;ongemoeid te laten ^).
Het volk voelde het starre voortbestaan, in een tijd dat de overheid groote offers van de onderdanen vergde, van voorrechten, gegevennbsp;in een eeuw die nog betrekkelijk weinig openbare lasten kende, als eennbsp;onrecht. Kenmerkend is hier ook een ander rechtsgeding dat in dezennbsp;tijd voor den Raad kwam:
De abdis van Loosduinen had bij President en Raden van Holland een klacht ingediend tegen de buren van Monster, die den binnennbsp;het klooster wonenden rentmeester der abdij hadden getaxeerd voornbsp;de zesjarige bede, in strijd met het privilege van graaf Willem II vannbsp;1253, waarbij aan alle dienaren van het klooster die binnen de vrijheidnbsp;daarvan woonden, vrijstelling van de beden was verleend. De burennbsp;repliceerden, dat de rentmeester een rijk man was, die veel goederen
ARA, Reg. Philippus B., ff. 48v—49; opnieuw uitgevaardigd na inwilliging van de tienjarige bede, 1452 Maart 3: Supplem. Van Mieris III, f. 217. Vgl.nbsp;Alkmaar, 1401; Medemblik, 1415 (Van Mieris III, 747; IV, 358); Haarlemnbsp;1426 (boven, blz. 69), enz..
““) ARA, Koningsveld, inv. nr. 40, reg. nr. 265 (S. W. A. Drossaers, De archieven van de Delftsche Statenkloosters, 86). Vgl. H. Obreen, Koningsveldnbsp;bij Delft, Analecta Praemonstratensia XII (1936), 36. Het in aanmerking komendenbsp;privilege van koning Willem is natuurlijk niet, zooals door Obreen aangegeven,nbsp;de brief van Willem III van 1331 Apr. 2 (Van Mieris II, 513), die volmaaktnbsp;irrelevant is (vgl. hiervóór, blz. 20 n. 2), maar het privilege van Willem II vannbsp;1251 Juni 24 (Van Mieris 1, 262). — Het geschil werd definitief beslecht doornbsp;een sententie van den Raad van 19 Jan. 1450. Dit college blijkt toch niet bereidnbsp;aan het klooster ruimer vrijdom van belasting toe te staan dan waarop het volgensnbsp;privilege aanspraak kon maken, en beslist, dat de ruim 35 morgen, die het bovennbsp;de vrijgestelde 300 bezat, en verdere nieuwe aankoopen voortaan in de bedennbsp;zullen bijdragen: ARA, Ie Geluwe Reg., ff. 51—51v, nr. 103.
-ocr page 102-86
bezat buiten het klooster in het ambacht van Monster, waarvoor hij bedeschuldig was, en dat hij ook op groote schaal koophandel dreef.nbsp;Zij wezen bovendien op hun zware lasten in de bede. De abdisnbsp;dupliceerde, dat de rentmeester langer dan veertig jaar in het kloosternbsp;had gewoond, al zijn bezit in den diénst daarvan had verworven ennbsp;het ook na zijn dood daaraan zou nalaten, en dat hij slechts handel dreefnbsp;in zijn hoedanigheid van rentmeester met levensmiddelen en goederennbsp;der abdij. Hierop antwoordden de buren weer. President en Raden,nbsp;kennis genomen hebbende van het privilege van 1253, wezen opnbsp;5 Februari 1446, dat de rentmeester vrij diende te zijn van de grafelijkenbsp;bede en dat de buren van Monster geen recht hadden hem daarin aannbsp;te slaan,- zoolang hij in de abdij zou wonen en rentmeester daarvannbsp;zou zijn ^).
De rechten waarop de geestelijken zich in deze gevallen beriepen, waren formeel onberispelijk, en de landsregeering kon voorshands niet.nbsp;anders dan zich er voor buigen. Des te meer kwam het er op aan, voornbsp;de toekomst een verdere verzwakking van de draagkracht der bevolking,nbsp;waaraan reeds zulke hooge eischen werden gesteld, te voorkomen.
Zoo werd dan, nadat verscheidene besprekingen met afgevaardigden der geestelijke orden hadden plaatsgevonden ^), een gemengde commissie uit den Raad, de ridderschap en de steden ingesteld ®), dienbsp;niet alleen tot taak had de in 1439 beloofde regeling van het erfrechtnbsp;der regulieren te verwezenlijken, maar ook een definitieve normali-seering van al het kloosterbezit had tof stand te brengen. Zeer waarschijnlijk is deze commissie in den loop van 1445 aangewezen, ternbsp;voldoening aan een wensch dien de Staten bij de onderhandelingennbsp;over de bede hadden kenbaar gemaakt. Haar door Staten en Raadnbsp;benoemde leden hadden den opdracht kennis te nemen van het aantalnbsp;bewoners van ieder klooster en van den staat der bezittingen ennbsp;inkomsten, om vervolgens op grond van deze gegevens normen vastnbsp;te stellen voor de grootte der conventen en voor de renten die noodzakelijk waren om hun een behoorlijk bestaan te verschaffen. Tevensnbsp;zouden zij dan, in overleg met de kloosteroversten, een redelijkenbsp;schikking omtrent het erven en uiterven moeten zien tot stand tenbsp;brengen. Hierbij had men in de eerste plaats de talrijke conventen
ARA, 11e Mem. Rosa, ff. 79—80. — Het geval staat niet op zichzelf: in 1458 verbiedt heer Jan van Noordwijk den buren van Noordwijkerhoutnbsp;om den rentmeester van de abdij Leeuwenhorst aan te spreken wegens betalingnbsp;van de bede (ARA, Leeuwenhorst, inv. nr. 54, reg. nr. 480),
“) Zie boven, blz. 83 n. 2.
'*) Dus niet een commissie uit den Raad alleen, zooals Blok, Gesch. HolL stad II“, 158 en Van Heel. De Tertiarissen v. h. Utr. Kapittel, 64, schrijven.
-ocr page 103-87
op het oog die in den laatsten tijd ontstaan waren, wier toeneming onrustbarend werd en een gevaar voor een gezonde staatshuishoudingnbsp;opleverde, mede door de economische concurrentie die zij den burgerlijken neringdrijvenden en ambachtslieden aandeden ^).
De commissarissen begonneff dus de oversten van sommige kloosters voor zich te doen komen. In Januari 1446 werden, door bemiddelingnbsp;van de stedelijke overheden, gedeputeerden van de paters der zusterhuizen naar Den Haag ontboden om de voorstellen van den Raad aannbsp;te hooren en de verlangde inlichtingen te verstrekken ®). Men hadnbsp;echter de beginselvastheid van de geestelijke heeren onderschat. Allen,nbsp;zonder uitzondering, weigerden eenige opgave te doen omtrent denbsp;personen en goederen van de aan hun zorgen toevertrouwde gestichten.
Nu het onmogelijk was gebleken, goedschiks van de betrokken regulieren de medewerking te verkrijgen zonder welke een overeenkomst, als door Staten en Raad noodzakelijk werd geacht, niet totnbsp;stand was te brengen, stond de wereldlijke overheid voor de keus, ófnbsp;te capituleeren, óf de weerspannigen tot toegeven te dwingen. Zijnbsp;koos het laatste.
^ Op 28 October 1446 werd het plakkaat uitgevaardigd, dat van alle •Bourgondische amortisatiemaatregelen in Holland de grootste bekendheid heeft verworven ®). Deze verordening verving die van 1439,
Bijlagen III, r. 19 vlg.; X, r. 13 ylg.; XIV, r. 45 vlg.; XXII, r. 12 vlg..
ARA, 4e Rek. v. Willem Engelbrechtsz., 1445—'46, f. 169. Bijlage II. P. J. Blok, Gesch. Holl. stad IP, 158, laat deze dagvaarding der patres reeds in 1445nbsp;plaatsvinden en beroept zich voor deze bewering op de Grafelijkheidsrek. 1444,nbsp;f. 159. Op de aangegeven plaats is echter niets te vinden wat hierop betrekkingnbsp;heeft, evenmin trouwens elders in de genoemde Rekening. Zonder twijfel is denbsp;bovenvermelde post in de Rekening 1445—'46 bedoeld.
Hoewel de tekst van deze ordonnantie reeds in 1658 door Cornells Cau vrij correct was gedrukt (Groot Placaet-boeck I, kol. 1470—1473), is de overlevering ervan in de oude litteratuur zoo gebrekkig mogelijk geweest. Hiervoornbsp;moet wel Marcus Zuerius van Boxhorn verantwoordelijk worden gesteld, dienbsp;in zijn Nederlandsche Historie (Ie druk, 1649; in de 2e dr., Amst. 1739, op p.nbsp;281—282) aan zijn lezers als authentieken tekst van het plakkaat een willekeurigenbsp;samenvatting daarvan heeft voorgezet, dat slechts in het begin het origineelnbsp;vrijwel woordelijk volgt, zij het niet zonder struikelingen. Deze zelfde „lezing”nbsp;treft men reeds aan in Boxhorns uitgave van de Chronyck van Zeelandt vannbsp;Reygersbergen (Middelb., 1644), II, 215 vlg., voorts in Den Nederlandschennbsp;Sulpitius van B.’s medewerker Jac. Baselius (o. m. gedrukt achter de 2e uitgavenbsp;der Ned. Hist., het plakkaat hier op p. 383—384 als Docum. V), bij G. Brandt,nbsp;Historie der Reformatie I^ (1671), 38, en bij anderen. Als één der onvolkomenhedennbsp;van Boxhorns publicatie is ook de dateering 1445 October 28 te beschouwen,nbsp;die sedert den historici parten heeft gespeeld. Op gezag van Boxhorn en diensnbsp;volgers (o. a. Wagenaar, Vad. Hist. IV, 31) is b.v. W. Moll er toe gekomen hetnbsp;plakkaat een jaar te antedateeren; Joh. Brugman 1 (1854), 124 en 125, Van Limburgnbsp;Brouwer om het tweemaal te vermelden: Boerg. Charters (1869), 83 en 88,nbsp;terwijl D. de Man, Maatregelen...., BVGO 5. VIII (1921), 289, hieruit denbsp;logische gevolgtrekking heeft gemaakt, dat de ordonnantie van 1446 een herhaling
-ocr page 104-88
maar was meer dan een eenvoudige herhaling daarvan. Het erfrecht der kloosterlingen is niet meer het eenige wat men wil regelen, alnbsp;~ staat dit punt, dat het dringendst om voorziening vroeg, uiteraardnbsp;op den voorgrond. Het vraagstuk, opgeworpen door den zorg-wekkenden aanwas van het kloosterbezit, wordt nu in zijn verschillendenbsp;maatschappelijke en economische aspecten onder oogen gezien.
In de motiveering van de ordonnantie wordt er op gewezen, dat het aantal mannen- en vrouwenkloosters van Regulieren en Franciscaner-Tertiarissen, niettegenstaande het in den laatsten tijd reeds was uitgegroeid buiten iedere verhouding tot de grootte van het land, nognbsp;dagelijks toenam. De bewoners van deze kloosters namen niet alleennbsp;door hun ambachten en neringen den wereldlijken onderzaten hetnbsp;brood uit den mond, maar hun pretentie om wel te erven doch nietnbsp;weer uit te erven moest op den duur al den grond en al de inkomstennbsp;van het land in hun hand brengen, tot groot nadeel zoowel van dennbsp;vorst, die er zijn diensten, als van diens onderdanen, die er hun neringnbsp;bij zouden verliezen. En gezien deze overgroote menigte der geestelijkenbsp;huizen en het tempo van hun vermenigvuldiging, zou het niet langnbsp;meer kunnen duren of het zou inderdaad zoover komen, wanneernbsp;tenminste niet tijdig voorzieningen werden getroffen. Het stuk brengtnbsp;dan in herinnering de poging, door Raad en Staten in het werk gesteldnbsp;om tot een redelijke schikking tusschen kerkelijke en wereldlijkenbsp;belangen te komen, en hoe deze gestrand was op den onwil dernbsp;kloosterlingen, die verkozen op den ouden voet voort te gaan en denbsp;gemeenschap te blijven benadeelen. Daar de hertog dit echter volstrektnbsp;niet langer kon dulden, heeft hij besloten, dat in Holland en Zeelandnbsp;voortaan geen regulieren, van welke orde ook, erfenissen zullen aanvaarden of land verwerven bij koop, schenking of testamentaire beschikking, totdat zij zich in persoon of door gemachtigden zullennbsp;hebbenquot;l^voegd bij de hiervoor aangestelde commissarissen en metnbsp;hen een blijvende regeling van deze zaken zullen zijn overeengekomen ^). — Den 7en November deed de Raad open plakkaatbrieven
zou zijn van een van 1445 (er staat zelfs 1443, maar dit is ongetwijfeld een drukfout). Dit is ook de meening van D. v. Heel, De Tertiarissen v. h. Utr. Kapittel (1939), 64 (eveneens 1443) en van I. H. van Eeghen, Vrouwenkloosters....nbsp;in Amsterdam (1941), 73. H. C. H. Moquette, Het St. Agnietenconvent (Rotterd.nbsp;Jaarb. IX, 1911), 81, plaatst als zoovele anderen het plakkaat op 1445 Oct. 28,nbsp;Waarvan in het recente Monasticon Batavum van Schoengen-Boeren (1941)nbsp;1445 Oct. 8 is gemaakt (I, 171)1 — Er is alle reden om deze „vóórordonnantie”nbsp;van 28 Oct. 1445 (c.q. 1443) voorgoed van de lijst der Bourgondische bestuursmaatregelen te schrappen.
^) GA Leiden, inv. Secret. - 1575, nr. 180, reg. nr. 563; ARA, Memoriale T, ff. 102v—103. Bijlage III Druk: Groot Placaet-boeck I, kol. 1470—1473. —nbsp;Zie ook vorige noot.
-ocr page 105-89
van deze ordonnantie toekomen aan de verschillende plaatselijke autoriteiten ter openbare afkondiging ^).
Naar allen schijn zijn het de Hollandsche en Zeeuwsche Staten geweest, die tot dezen maatregel den stoot hebben gegeven. Zoowelnbsp;het aandeel dat steden en ridderschap in de samenstelling dernbsp;commissie hadden, als de coďncidentie met de bedeonderhandelingen,nbsp;wijzen in deze richting. De belangen van de wereldlijke standen en dienbsp;van den hertog vielen hier echter op gelukkige wijze samen. Denbsp;centrale regeering nam het denkbeeld over en ging op den door hetnbsp;gewestelijke bestuur ingeslagen weg voort. In 1446 waren, in verbandnbsp;met de ingrijpende reorganisatie van de bestuursorganen, die in dezennbsp;tijd plaats vond ^), naar de verschillende gewesten raadsheeren afgevaardigd om een onderzoek in te stellen naar de kosten van hetnbsp;regionale bestuur en dit zoo noodig op een meer economische basisnbsp;te plaatsen. De gecommitteerden die bij deze gelegenheid naar Hollandnbsp;waren gezonden, hadden toen met President en Raden de kwestienbsp;van de groote menigte der ordegeestelijken besproken, en zij warennbsp;overeengekomen de temporalia van religieuzen, die weigerden zichnbsp;bij de commissie te vervoegen, in beslag te doen nemen: een vrij watnbsp;strenger procedure dus dan in het plakkaat van 28 October werdnbsp;aangekondigd. Het bezuinigingsdecreet, waartoe de hertog in overlegnbsp;met zijn Grooten Raad op 5 Mei 1447 besloot, na het rapport te hebbennbsp;gehoord van de heeren die naar Holland afgevaardigd waren geweest,nbsp;gelast dan ook aan President en Raad, tegen de onwilligen op tenbsp;treden met inbeslagneming van hun goederen, totdat zij zich zoudennbsp;hebben onderworpen. Den 22en Juni werd dit besluit aan den Raadnbsp;van Holland meegedeeld ®).
Ongetwijfeld sproot de belangstelling van de centrale regeering voor deze, op aandrang der standen genomen, gewestelijke maatregelnbsp;nog uit andere dan zuiver staathuishoudkundige overwegingen voort.nbsp;De voornaamste beweegreden ervoor zal wel van fiscalen aard zijn
ARA. Ie Rek. V. Anth. Michiels, 1446—’47, f. 131. B ij 1 a g e IV. RAZeeland, Ie Rek. v. Jan Hzn. van Wissenkerke, rentmeester v. Bewesten Schelde, 1446,nbsp;f. 49v. B ij 1 a g e V. — Een exemplaar van de toenmaals rondgezonden plakkaat-brieven wordt op het Leidsche gemeentearchief bewaard (Inv. Secret, nr. 180,nbsp;reg. nr. 563). Afschriften o. a. in de privilegeboeken van Muiden en Naarden,nbsp;zie A. Perk, aant. bij Lamb. Hortensius' Opkomst en onderg. van Naarden, ed.nbsp;Peerlkamp WHG, n. r. V (1866), 265. — Volgens P. J. Blok, Gesch. HolLnbsp;stad IP, 158, zou in 1446 besloten zijn, „dat geen «luyden van religeonen...»nbsp;binnen Holland en Zeeland meer zouden toegelaten worden”. De onderstellingnbsp;is gewettigd, dat hier bovenvermelde post in de rekening van den rentmeestergeneraal op eenigszins zonderlinge wijze is weergegeven.
E. Lameere, Le Grand Conseil des Dacs de Bourg. (1900), 78 vlg., 169.
’) ARA, Rood Reg. A.,ff. llv—14v; vgl. 12e Mem. Rosa, f. 29. Bijlage VI.
-ocr page 106-90
geweest. In twee andere bezuinigingsordonnanties van dezen tijd, van 6 Augustus 1446 en van 22 Maart 1454, wordt gelast, voortaan vannbsp;'s hertogs wege geen amortisaties meer toe te staan dan tegen een zekerenbsp;vergoeding ter beoordeeling van de heeren van de Rekenkamer ^).nbsp;Werd het plakkaat nu uitgevoerd, dan had men een uitnemend middel innbsp;handen om de verschuldigde rechten te kunnen contróleeren, en tevensnbsp;een kadaster dat tot grondslag kon dienen voor alle eventueele aansprakennbsp;op de kloostergeestelijkheid. Dit addertje in het gras hebben de patersnbsp;bespeurd en hun vrees hiervoor, die zooals nog blijken zal lang nietnbsp;ongegrond was, is voor hun „non possumus” wel beslissend geweest.
Nu zou de mogelijkheid van een verdere vrije ontwikkeling van het kerkelijke eigendom definitief afgesneden zijn geweest, wanneernbsp;op deze energieke woorden even resolute daden waren gevolgd.nbsp;Dit blijkt echter zelden het geval te zijn geweest. Na 1446 gaat, tenbsp;Leiden en Haarlem tenminste, de overdracht van goederen en rentennbsp;aan kloosters rustig voort, evenals na 1439, alsof er geen plakkaatnbsp;bestond ^). Wel riepen President en Raad op 18 Juli 1447, dus niet langnbsp;nadat het bezuinigingsbesluit officieel te hunner kennis was gekomen,nbsp;de Hollandsche en Zeeuwsche kloosteroversten voor den 2en Augustusnbsp;naar Den Haag op, „om zonderlinge saicken, die sij van mijns genadichsnbsp;heren wegen mit him te spreken hebben” ®), maar de convocatie-brieven werden ook gezonden aan den proost van West-Friesland,nbsp;de kapittels van Dordrecht, Geervliet, Brielle en van de Zeeuwschenbsp;collegiale kerken, instellingen of personen die door de ordonnantiesnbsp;niet getroffen werden. Deze samenkomst zal dus niet met de reguleeringnbsp;van het kloosterbezit in verband hebben gestaan, maar waarschijnlijknbsp;met het voornemen van den hertog, een gezantschap naar dennbsp;onlangs (6 Maart) gekozen Paus Nicolaas V te zenden ^).
ARA, Memoriale T, ff. 84—86v; gedrukt: Gachard, Analectes hist. V (1871) sér. 16., p. 275—281 (280) en Van Marie, Le comté de Hollande, cxvi—cxxinbsp;(cxx); Rood Reg. A., ff. 47v—50v (het betreffende art. op f. 48v); vgl. Lameere,nbsp;80, 92. — Zie voor de financieele vergoeding bij amortisatie, hierna, blz. 215.
^) Zoo zijn voor Leiden in de jaren 1447, ’48 en ’49 tientallen voorbeelden aan te treffen van overdracht van land, huizen of renten aan kloosters, zoowelnbsp;door verkoop en schenking als bij testamentaire beschikking of als medegave,nbsp;zeker niet minder dan in de voorafgaande jaren; J. C. Overvoorde, Archievennbsp;van de kloosters I, 422 vig., reg. nrs. 831—920, passim. In Haarlem, waar denbsp;overheid blijkbaar met de keur van 1441 tevreden was, evenzoo: Gonnet, Cartnla-rium van het Zijlklooster, BGBH XVI (1891), nrs. 66 vlg..
*) ARA, 2e Rek. v. Anth. Michiels, 1447—’48, ff. 117v—118.
*) Den 14en Juni 1447 hadden afgevaardigden der cathedrale en collegiale kerken, te Gent vergaderd, aan den hertog een „donum gratuitum” van 8.000nbsp;gouden schilden of een semi-decima voor dit doel toegestaan: Van Lokeren,nbsp;Chartes et doe. de Vabhaye de St.-Pierre, II, 229—230 (nr. 1743). — Het Bourgondische gezantschap is in het laatst van 1447 of in de eerste dagen van ’48nbsp;naar Rome vertrokken, waar het op 2 Maart in het consistorie werd ontvangen.nbsp;Vgl. Pastor, Gesch. d. Papste 375 n. 1.
-ocr page 107-91
Het is dus ook ditmaal bij een forsche wilsuiting van de lands-overheid gebleven, zonder dat deze bij machte was dezen wil ook overal en steeds uit te voeren. Des hertogs raden grepen echter,nbsp;wanneer een erfeniskwestie waarbij kloostergeestelijken betrokkennbsp;waren voor hun forum moest worden berecht, de gelegenheid aannbsp;om de bepalingen van 1446 toe te passen ^).
In de eerstvolgende jaren is nog slechts een enkele, zij het zeer opmerkelijke, bestuursmaatregel waar te nemen die aan een der velenbsp;grieven die de leeken tegen de kloosters koesterden tegemoet komt.nbsp;Den 21en September 1450 werd den tollenaar van Geervliet aangeschreven, onverwijld over te gaan tot het heffen van tol van allenbsp;goederen, toebehoorende aan geestelijke zusters of broeders die zichnbsp;met koophandel inlieten^). Zoowel de burgerlijke industrie, waarvoornbsp;de mededinging met de kloosternijverheid iets gemakkelijker werd gemaakt, als de landsheerlijke schatkist konden hier slechts wel bij varen.
Deze concurrentie van de kloosterlingen, die in het begin van de eeuw nog zonder veel beteekenis was geweest, had zich met den groeinbsp;van de Hollandsche lakenindusfrié ontwikkeld tot een ernstige bedreiging voor het bestaan van den handwerksman. Het waren vooralnbsp;de bewoonsters der zusterhuizen, nog niet rijk aan aardsche goederen,nbsp;die zich op het meest voor de hand liggende en winstgevende ambachtnbsp;hadden geworpen en hun huizen tot groote textielbedrijven haddennbsp;gemaakt ®). Niet of nauwelijks door publieke lasten bezwaard, konden
1) GA Hoorn, inv. nr. 1095, f. 146, reg. nr. 534 (afschr. 17e eeuw): 1452 April 24. Uitspraak in een proces tusschen procuratoren van de St. Cecilia- en St.nbsp;Ursula-conventen te Enkhuizen en twee burgers aldaar over een erfenis, waarbijnbsp;de burgers zich beroepen op de desbetreffende hertogelijke ordonnanties: „'tHoffnbsp;wyst ende ordineert als dat die ghebode ende bevele myns voirs. ghenadighennbsp;heeren ..... overal in den lande moghelycken stadt houden ende van wairdennbsp;weesen zullen, ende dat die goeden ende erffenissen, der questie of is, in sequestrenbsp;ghehouden weesen zullen by ende onder 't regiment der stede Enchuysen, ternbsp;tydt toe dat die uuyterste ordinancien vorder by m. g. h. ende synen Rade uptennbsp;gheoirdenden zusteren ende broederen ghemaeckt, ghesloten ende ghecondichtnbsp;wesen zullen ...Vgl. Romer, Kloosters en abdijen 1, 552.
ARA, 5e Rek. v. Anth. Michiels, 1450—’51, f. 117v. B ij 1 a g e VIL Vermeld bij Blok, Gesch. Holl. stad IP, 159, maar onjuist, zoowel wat de weergave vannbsp;den inhoud, als wat den datum en de vindplaats betreft. — De tolgaarders maaktennbsp;van het ontvangen bevel misbruik en betwistten ook de tolvrijheid van niet-handeldrijvende kloosterlingen die zich op grafelijke privileges konden beroepen.nbsp;Dit bezorgde hun in 1453 een terechtwijzing van den hertog, bij wien de Kartuizersnbsp;van Bloemendael bij Utrecht over deze praktijken hadden geklaagd: ARA,nbsp;Supplem. Van Mieris III, f. 264.
Zie voor het volgende: N.W. Posthumus, Geschiedenis van de Leidsche lakenindustrie I (1908), 145 vlg. en 287 vlg.. Hier op p. 148—150 een overzichtnbsp;van de kloosterindustrie in de andere Holl. steden (vgl. ook D. de Man, Maatregelen ...., 284—286). Dez., Bronnen tot de gesch. van de Leidsche textielnijverheid I, RGP, g. s. VIII (1910), 199 (nr. 166), vgl. 307 (nr. 263); 171—172nbsp;(nr. 141); 205 (nr. 166), vgl. 314 (nr. 263).
-ocr page 108-92
zij hun productiekosten laag houden; bevrijd van de zorg voor een gezin, waren zij in staat met een geringe winst genoegen te nemen.nbsp;De voortbrengselen van hun nijverheid bedierv,en-iie_ markt voor denbsp;wereldlijke producenten. In sommige kleine steden waar de draperienbsp;van weinig of geen belang was, werd ook nu nog op dit gebied aannbsp;de religieuzen alle vrijheid gelaten ^). In de groote lakenstad Leidennbsp;echter, waar ten jare 1461 negen Franciscaner- en Augustijner-zusterhuizen niet minder dan 570 bewoonsters herbergden ^), hadnbsp;men hun in 1446 de eigenlijke draperie, het weven van wollen lakensnbsp;voor de markt, verboden, al liet men hen vrij in de voorziening van denbsp;eigen behoeften en in de linnenweverij, waarvoor in de stad geennbsp;belangstelling bestond.
^apeniers en ambachtslieden trokken hier tegenover de klooster-industrie één lijn, ten aanzien van den loonarbeid der zusters gingen hun belangen échter uiteen. De kam- en spinbedrijven in de kloostersnbsp;waren voordeelig voor de ondernemers, die door de lage arbeidsloonennbsp;van de zusters gelegenheid kregen hun productiekosten te drukken.nbsp;Zelfs ging de Leidsche overheid een opdrijven van de hier geldendenbsp;tarieven tegen. Elders werd ook geweven voor rekening van burgers.nbsp;De ambachtslieden echter hadden onder deze mededinging zwaarnbsp;te lijden.
Om volledige controle over de zusterhuizen der Derde Orde te verkrijgen en hun verdere uitbreiding te voorkomen, hadden schoutnbsp;en schepenen van Leiden op 30 Mei 1446, eenige maanden vóór hetnbsp;hertogélijk plakkaat werd afgekondigd, een ketm uitgevaardigd ®),nbsp;waarbij verdere stichting van zusterhuizen binnen de vrijheid dernbsp;.stad werd verboden, evenals het aannemen van meer zusters in de bestaande kloosters dan er op het oogenblik waren, terwijl voortaan slechtsnbsp;vrouwen uit Leiden of Rijnland mochten worden opgenomen. Voortsnbsp;moesten de namen van alle zusters aan de magistraat worden opgegeven,nbsp;en van iedere verandering door overlijden of aanneming aangifte gedaannbsp;worden, het een en ander op straffe van verlies van alle textiel-ambachten. Vermoedelijk had de stedelijke overheid met den eischnbsp;van opgave van alle kloosterbewoners niet alleen de bedoeling denbsp;mogelijkheid te krijgen om de naleving van de door haar gesteldenbsp;regels te kunnen contróleeren, maar beoogde zij in de eerste plaatsnbsp;van hen een hoofdelijken omslag te heffen, bij wijze van accijns-
Vgl. hierna, blz. 152 n. 6, ook 97 n. 2.
“) GA Leiden, Burgem.-rek. 1460—'61, f. 97.
H. G. Hamaker, De middeneeuwsche keurboeken van de stad Leiden (1873) 491 vlg.. De inhoud wordt ook meegedeeld in den brief van bisschop Rudolfnbsp;v. Diepholt van 1446 Dec. 10 (hierna, blz. 93 n. 3).
-ocr page 109-93
betaling i). De zusters werden voor de keus gesteld: óf de concurrentie die zij de burgerlijke nijverheid aandeden, te staken en zich tot eennbsp;geestelijk leven te beperken, óf hun belastingvrijheid op te geven. Denbsp;overgang van goederen in de doode hand schijnt in Leiden mindernbsp;als een gevaar te zijn gevoeld. Terwijl men hier toch, zoo noodig, eennbsp;krachtig optreden tegen de kloosters niet schuwde, wordt over ditnbsp;punt gezwegen en maken de schepenen, zonder partij te trekken vannbsp;het plakkaat van 28 October 1446, geen bezwaar dergelijke overdrachtennbsp;te blijven sanctionneeren ^).
Bij maatregelen die inbreuken beteekenen op de vrijheid der Kerk, is tot dusver niets gebleken van de reactie die zij hebben opgewektnbsp;bij de geestelijke overheid, i. c. dep, hisschop van Utrecht. Hetnbsp;antwoord dat bisschop Rudolf den lOen December 1446 op deze Leidschenbsp;keur gaf is echter bewaard. Hij heeft geen woorden genoeg om hetnbsp;quot;optreden van schout en schepenen als een schending van de canonieke |nbsp;wetten te verfoeien en herinnert de zusters er aan, dat zij als gewijdenbsp;personen in het genot zijn van de volle kerkelijke vrijheid en hoegenaamdnbsp;niet gehouden zich aan deze goddelooze statuten te onderwierpen.nbsp;Integendeel verbiedt hij hun, op straffe van excommunicatie en vannbsp;een boete van 200 oude Fransche gouden schilden, ook maar eenigenbsp;toegevendheid te betoonen of iets te ondernemen wat ten nadeelenbsp;zou zijn van de voorrechten van hun orde, terwijl hij zich maatregelennbsp;tegen schout en schepenen nog voorbehoudt ®). De zusters hebben zich,nbsp;naar mag worden aangenomen, aan het bevel van den bisschop gehouden,nbsp;zonder dat dit kwade gevolgen voor hen heeft gehad, .^^ch van eennbsp;verlies der textielbedrijven 1 2), noch van een excommunicatie ietsnbsp;bekend, en steeds blijken in de volgende jaren de Leidsche Tertiarissennbsp;zich standvastig tegen iederen aanslag op hun vrijheden te verdedigennbsp;met een beroep op hun geestelijk karakter ®).
J. C. Overvoorde, Archieven van de kloosters I, vii. Vgl. GA Leiden, Vroedschapsb. 1449—'58 f. 34 en hierna, blz. 148—150.
Zie boven, blz. 90 n. 2.
“) GA Leiden, Kloosters, inv. nr. 1488, reg. nr. 826 (gedr.: Joosting, Begrenzing, 217—218).
Tenzij in het eveneens uit 1446 dateerende verbod van lakenweven (zie boven) de uitvoering van het dreigement is te zien. Ik meen echter, dat tusschennbsp;beide keuren geen zoo onmiddellijk verband bestaat en dat de strekking van hetnbsp;gestelde alternatief: „niet meer enige saken (te) hantieren, die der neringe vannbsp;der draperye roerden”, veel radicaler was. Duidelijker blijkt dit uit de formu-leering in den bisschoppelijken brief, waar gesproken wordt van een „penanbsp;amissionis omnium officiorum mechanicorum”, die de eenige bron van inkomstennbsp;van de zusterhuizen vormden.
“) Ben., blz. 149 vlg..
-ocr page 110-94
Zoolang het gezag van centrale regeering, gewestelijken Raad en Staten nog tekort schoot om een algemeene regeling van het kloosterbezit tot stand te brengen en te doen nakomen, bleef het aan de stedennbsp;overgelaten om binnen het eigen rechtsgebied de noodige voorzieningennbsp;te treffen. Gemakkelijker dan aan bestaande kloosters konden zij aannbsp;nieuw te vormen conventen hun voorwaarden opleggen. Zoo werdnbsp;b.v. in 1445 en 1449 te Leiden en Delft, gelijk reeds in 1419 te Goudanbsp;gebeurd was, van de Minderbroeders-Observanten, die zich in dezenbsp;plaatsen vestigen wilden, een schriftelijke belofte gevraagd, dat zijnbsp;zonder eenig bezit aan huizen, land, geld of renten zouden leven ennbsp;zich niet zouden verzetten tegen hun verdrijving door de overheid,nbsp;ingeval zij deze belofte niet nakwamen ^). Het streven der Observantennbsp;naar een leven in apostolische armoede beval hen ten zeerste in denbsp;gunst der stedelijke magistraten aan en heeft hun verbreiding in denbsp;steden sterk bevorderd.
Ook de landsregeering greep, wanneer haar stichtingsbrieven van nieuvre kloosters ter bekrachtiging werden voorgelegd, deze gelegenheidnbsp;aan om de door haar zoo gewenschte maxima voor inwonertal, bezitnbsp;en renten nog eens duidelijk te onderstrepen. Niet zonder belangnbsp;is in dit verband het charter, waarbij Philips van Bourgondië opnbsp;1 December 1445 Boudyn van Zwietens fundatiebrief van het Regu-larissenklooster Mariënpoel te Oegstgeest bevestigde en uitbreidde ^).nbsp;Zoowel de bepalingen van den stichter, oud-tresorier van Holland,nbsp;als de aanvulling daarvan door den hertog op een tijdstip dat denbsp;kloostercommissie vermoedelijk reeds werkzaam was, geven aan innbsp;welke richting men in regeeringskringen een oplossing voor het vraagstuk zocht. Van Zwieten had in 1431 vastgesteld, dat Mariënpoelnbsp;niet meer dan 40 geprofeste nonnen, benevens 10 conversen zounbsp;huisvesten, die hoogstens 100 mark zilver 's jaars aan erfrentennbsp;mochten hebben. Daar het inkomen der zusters in 1445 deze hoogtenbsp;nog niet had bereikt, veroorloofde de hertog hun, landen en renten.
Gouda t P. Clarentius O. M. C., De Minrebroeders ter Goude, Francisk. Leven XII (1929), 172—173; Leiden: GA Leiden, inv. Secret.-1575, nr. 80,nbsp;f. 107, nr. 176, reg. nrs. 539, 541; Delft; GA Delft, Soutendam, Inv, Charters,nbsp;44 (gedr. o. a.: Van Bleysweijck, Beschr- van Delft I, 336 vlg.). — Deze overeenkomsten van de Minderbroeders met de stedelijke overheden van Holland ennbsp;Brabant (dergelijke beloften van de Antwerpsche Franciscanen, d.d. 1446,nbsp;verm. bij Schlager, Beitr, z, Gesch. der kölnischen Franzisk.-Ofdensprov. imnbsp;M, A., 101) werden later door den legaat Nicolaas van Cues en bisschop Rudolfnbsp;van Diepholt bekrachtigd (GA Delft, Soutendam, /. c., 44). Vgl. Romer I, 510;nbsp;Schlager, a. w., 99, 100, 106.
GA Leiden, Kloosters, inv. nr. 862, reg. nr. 801. De stichtingsbrief ibid.* inv. nr. 860, reg. nr. 512. Beide gedrukt bij Van Heussen-Van Rijn, Oudh,nbsp;en Gest. van Rhynland, 413—419, 424—428. Vgl. Romer I, 392 vlg..
-ocr page 111-95
mits geen leengoederen, te aanvaarden tot zij zoo rijk zouden zijn, en daarenboven nog 50 morgen land te bezitten. Zoodra de inkomstennbsp;van het klooster echter 100 mark zouden bedragen, zou het onder geennbsp;beding meer landen of erfrenten mogen verwerven. Deze toegestanenbsp;goederen werden bij voorbaat geamortiseerd, onder voorwaarde, dat zijnbsp;aan beden en andere lasten die op de morgentalen gezet werden,nbsp;onderworpen zouden blijven ^).
De aangekondigde algemeene regeling van het kloosterbezit liet intusschen nog op zich wachten. Een stad was de landsoverheid voornbsp;met hét sluiten van accoorden in den geest van het plakkaat van 1446:nbsp;een aanwijzing, hoezeer deze verdragen juist door de steden werdennbsp;gewenscht. Om een einde te maken aan de onophoudelijke geschillennbsp;tusschen burgers en Regulieren, kwam de magistraat van Gouda opnbsp;13 December 1451 met het naburige klooster Emmaus in het landnbsp;V3n_ Stein overeen, dat. het convent in den vervolge voor lederen in-wonenden kanunnik, aan medegaven en erflatingen tezamen, ten hoogstenbsp;65 Engelsche nobels in eigendom zou ontvangen, terwijl het vannbsp;hoogere bedragen slechts het vruchtgebruik zou genieten gedurendenbsp;het leven van den begunstigden kloosterling. Het klooster zou eennbsp;en ander deugdelijk door schepenbrieven gewaarborgd krijgen. Zoodranbsp;het echter aan erfelijk goed een vermogen zou bezitten dat jaarlijksnbsp;500 Eng. nobels opbracht (op welk vermogen het 40 personen diendenbsp;te onderhouden), zouden onder geen voorwaarde meer erfenissennbsp;aanvaard mogen worden. Schenkingen en giften voor memorie- ennbsp;andere diensten vielen buiten deze regeling. Bovendien werd voornbsp;eigenaars van huizen en erven binnen de stadsvrijheid de mogelijkheidnbsp;geopend om renten van de Regulieren, waarmee hun goederen bezwaard waren, af te koopen tegen het twintigvoud van het rentebedrag ^).
Deze regeling tusschen Gouda en Stein heeft uitstekend voldaan, blijkens het feit, dat de stad in latere jaren met andere kloosters soort-g;elijke overeenkomsten sloot, b.v. in 1466 met de Regularissen vannbsp;St. Margaretha, evenzoo met die van St. Maria en met de Tertiarissennbsp;van St Catharina ®). Alleen de bepaling betreffende de aflosbaarheid
Door Overvoorde, Archieven van de kloosters I, reg. nr. 801, verkeerdelijk weergegeven als een verbod om meer dan een zeker bedrag aan land en inkomstennbsp;te bezitten, „tenzij er beden van de kloosters geheven mochten worden”. Vgl.nbsp;boven, blz. 69/70 en ben., blz. 193.
®) ARA, Reg. Philippus B., ff. 92—93 (verm.: Limburg-Brouwer, 101), gedr.: I. W(alvis): Beschr. der stad Gouda II (1713), 131—134. Walvis (a. iv.,nbsp;114, 131) en Romer {a.w. I, 385) hebben opgemerkt, dat deze schikkingennbsp;getroffen zijn „naar aanleiding van de voorschriften, dienaangaande van 's Landsnbsp;Overheid uitgegaan”. Geheel juist is dit niet. — Vgl. Kampen, 1445, 1453:nbsp;Van Heel, De Tertiarissen v. h. Utr. Kapittel, 118, 115.
^) ARA, Supplem. Van Mieris IV, f. 301; Walvis, a. w. II, 161—163, 156.
-ocr page 112-96
der renten is in de latere^ntracten vervallen, aangezien deze kwestie inmiddels door de vroedschap in een algemeene keur was geregeld ^).
Gouda had dus een modus vivendi gevonden, die rekening hield met de belangen der poorters en toch liberaal genoeg was om nauwelijksnbsp;een belemmering te vormen voor de vrijheid van de geestelijke huizen.nbsp;Integendeel strekte het accoord dezen in de practijk eer tot voordeel.nbsp;Immers, beperkingen werden hun slechts opgelegd met betrekkingnbsp;tot de grootte der medegaven en het erfrecht, terwijl hun renten dienbsp;eigendommen van burgers bezwaarden, aflosbaar werden verklaard.nbsp;Schenkingen van onroerend goed werden echter geheel vrij gelaten,nbsp;en het geld dat de kloosters aan giften ontvingen, of dat zij kondennbsp;oversparen, mochten zij in grond en huizen beleggen zooveel ziTwildennbsp;lEčh maxfmum-bezitjwerd niet voorgeschreven, slechts een grens aangegeven voor het ontvangen van erfenissen. Geen der genoemdenbsp;kloosters had deze grens reeds bereikt; van de beide Regularissen-conventen tenminste is het ook zeer de vraag, of zij het ooit zoo vernbsp;hebben gebracht ®). Tegenover het offer dat de religieuzen brachten stond,nbsp;dat zij nu van het stadsbestuur in optima forma gegarandeerd kregennbsp;tegen iedere aanvechting van den kant der burgerij; al het tot dusvernbsp;verworven bezit, voor de toekomst een vaste som voor iederen noviet,nbsp;benevens het ongestoorde vruchtgebruik van alle erflatingen die ditnbsp;bedrag mochten overschrijden. Dat ook de prior van Stein de regelingnbsp;als gewenscht en voor zijn klooster voordeelig beschouwde, blijkt welnbsp;hieruit, dat hij met de gedeputeerden van Gouda voor Stadhouder ennbsp;Raden van Holland verscheen om een bekrachtiging van deze overeenkomst te verzoeken, en dat op 18 October 1454 deze bevestigingnbsp;door den hertog werd verleend met de belofte prior en convent er innbsp;te zullen stijven en sterken *).
Een minnelijke schikking als deze ruimde wel enkele van de grootste moeilijkheden die het samenleven van burgers en kloosterlingennbsp;opleverde, uit den weg, maar opende geen perspectieven voor eennbsp;definitieve en algemeene oplossing van het probleem van het kerkelijke
L. M. Rollin Couquerque — A. Meerkamp van Embden, Rechtsbronnen van Gouda, OVR 2. XVIII (1917), 471 vlg..
Later is aan deze vrijheid een einde gemaakt: 1475 Oct. 18 gaf de overheid van Gouda aan de Tertiarissen van St. Clara gelijke voorrechten als de anderenbsp;kloosters der stad bezaten, onder voorbehoud dat zij geen onroerend goed innbsp;eigendom mochten hebben, behalve het kloostergebouw en de landerijen die voornbsp;de huishouding noodzakelijk waren (Walvis, a. w. II, 150—151). In 1498 is mennbsp;er toe overgegaan, alle overdracht van onroerend goed aan kloosters te beperkennbsp;en te binden aan consent van de vroedschap: Rollin Couquerque-Meerkampnbsp;V. Embden, Rechtsbr. v. Gouda, 495.
®) Romer I, 401, 404.
‘) ARA, Reg. Philippus B., ff. 93—93v {vetm.: Limburg Brouwer, 101).
-ocr page 113-97
bezit. Daarvoor liet zij teveel belangrijke kwesties óf onvoldoende beantwoord, zooals het fundamenteele vraagstuk van het grondbezitnbsp;der kloosters ^), of totaal onaangeroerd, zooals de kwestie van denbsp;kloosterindustrie, die in het bierbrouwende Gouda minder moeilijkheden opleverde dan in de textielcentra De oplossing die Statennbsp;en Raad zich in 1446 voor oogen hadden gesteld, was veel ingrijpendernbsp;en doeltreffender, en wanneer desondanks de landsregeering tochnbsp;haar goedkeuring hechtte aan het Goudsche accoord, dan deed zijnbsp;dit waarschijnlijk omdat zij reden had aan de onmiddellijke verwezenlijking van haar eigen program te wanhopen, en omdat denbsp;belanghebbenden met deze schikking genoegen namen.
De door steden, edelen en Raad gewenschte regeling van bezit en inkomsten der kloosters had in 1446 reeds in groote lijnen vastgestaan. Voor de nadere uitwerking van de toen opgestelde puntennbsp;was de voor dit doel ingestelde commissie, nu haar de medewerkingnbsp;van de geestelijkheid was ontzegd, uitsluitend op haar eigen inzichtnbsp;aangewezen. Een ordonnantie-ontwerp, dat in 1451, waarschijnlijknbsp;in Augustus, bij de onderhandelingen over een nieuwe bede aan denbsp;Staten werd voorgelegd, verwierf de instemming misschien van allenbsp;steden, in ieder geval van Leiden. Alleen drong deze stad er met dennbsp;meesten nadruk bij de heeren van den Raad op aan, toch vooral tenbsp;zorgen, dat deze zaak geen pauselijk interdict over de steden ten gevolgenbsp;zou hebben ®). Deze vrees voor mogelijke reacties van kerkelijke zijdenbsp;verklaart wellicht de weinige doortastendheid die bij de tenuitvoerlegging van het plakkaat van 1446 aan den dag is getreden, en denbsp;groote omzichtigheid, waarmee men in deze heele aangelegenheid tenbsp;werk gaat.
Hierin voorziet wel een overeenkomst, door de overheid van Weesp in 1458 met het Oude Hof aldaar gesloten: de zusters zullen geen nieuw grondbezit koopen zonder toestemming van het gerecht (Van Heel, De Tertiarissen ....,nbsp;220).
1457 Mei 7 veroorloofden burgemeesters, schepenen en raad aan het Regularissen-convent St. Maria-Magdalena o. a. het drijven van handwerken,nbsp;óók ten behoeve van burgers en vreemden (Van Zanten Jut-Breesnee, Archieven
van kloosters.....te Gouda; S. Maria-Magdalena, inv. nr. 8, reg. nr. 5). — De
Goudsche draperie is van laten datum, en ook dan slechts een secundaire bron van inkomsten {Informacie van 1514, ed. R. Fruin, 385). Onder deze omstandigheden was de kloosterindustrie, die veelal voor Leidsche rekening werktenbsp;(Posthumus, Gesch. Leidsche lakenind. I, 149, 287), eerder een voordeel voor denbsp;stad. Slechts de linnenweverij van de geestelijke huizen schijnt er het voorwerpnbsp;van restricties te zijn geweest (Rollin Couquerque-Meerkamp v. Embden,nbsp;Rechtsbr. v. Gouda, 82).
“) GA Leiden, Vroedschapsboek 1449—'58 (inv. Secret.-1575, nr. 381), f. 14v: vroedschapsresolutie van 1451 Aug, 17. Bijlage VIII.
7
-ocr page 114-98
Het staat dus vast, dat het onderwerp bij de bedeonderhandelingen van 1451—'52 weer ter sprake is gekomen. Mogelijk, dat onder denbsp;„XXXI articulen in ene rolle begrepen”, die de Staten bij dezenbsp;gelegenheid aan de regeeringscommissarissen hadden overhandigd ^),nbsp;er een voorkwam, waarin er op werd aangedrongen het plakkaat eindelijknbsp;uit te voeren. In dat geval is dit desideratum toch niet tegelijk met denbsp;overige op 11 Juni 1452 ingewilligd ®), want nog in September 1452nbsp;pleegde de Raad over de beraamde regeling overleg met de steden ®).
Niet lang daarna heeft de 2;aak haar beslag gekregen. Afgevaardigden van de mannen- en vrouwenkloosters van alle orden werden naar Dennbsp;Haag ontboden, alwaar hun afschriften van de ordonnantie, zooalsnbsp;deze door de commissie was ontworpen en door Raad, ridderschap ennbsp;stedeh^goedgekeurd, werden overhandigd met de mededeeling, datnbsp;het di~iéer besliste wil des hertogs was dat zij deze regeling zoudennbsp;aanraarden. Mochten zij dit weigeren, dan zou de hertog zelf in dezenbsp;zaak voorzien. Een zekere tijd werd hun gelaten om te beraadslagen.nbsp;Op den hun beteekenden dag echter gaven de kloosterlingen bijna zondernbsp;uitzondering een weigerend antwoord: zij waren van meening, dat denbsp;ordonnantie in strijd was met het recht, en vreesden, dat aanvaardingnbsp;er van hun vrijheid te zeer zou belemmeren *).
De zusters van het Tertiarissenconvent St. Elisabeth in Den Haag “)
1) nbsp;nbsp;nbsp;GA Haarlem, Tres.-rek. 1451—'52, f. 51. Ook in de Leidsche Burgem.-rek.nbsp;1451—'52, ff. 54 vlg. geen nadere specificatie van de „punten, die men begheerdenbsp;te hebben van mynen ghenadighen heere”. — Naar aanleiding van deze tienjarige bede bepaalde Paus Nicolaas V, op verzoek van abt Willem van Matenesse,nbsp;de bijdragen der abdij van Egmond in omslagen, 10e penningen en subsidianbsp;caritativa op ten hoogste 80 gulden (1452 Nov. 28: ARA, Egmond).
2) nbsp;nbsp;nbsp;Onder de 18 oorkonden, die Philips de Goede, in antwoord op de bij hemnbsp;ingediende requesten, op 11 Juni 1452 te Dendermonde uitvaardigde (P. A.nbsp;Meilink, Archieven van de Staten van Holland vóór 1572, inv. nrs. 15, 18, 23,nbsp;25, 29, 31, 33, 39, 70, 122; reg. nrs. 29—39; ARA, Leenkamer nr. 65: Reg.nbsp;Privilegia Diversa, ff. 1—lOv), is er geen die op kloosters of geestelijk bezitnbsp;betrekking heeft.
GA Leiden, Vroedschapsboek 1449—'58, f. 25v: resolutie van 1452 Sept. 27. — Bijlage IX.
’) ARA, Hof van Holland nr. 465, Reg. Memorialen ende Sententiën F, ff. 145—145v; Bijlage XIV. Hetgeen hier op ff. 145v/146 wordt meegedeeld,nbsp;wekt den indruk, dat deze dagvaart reeds in Januari 1446 heeft plaats gevondennbsp;(cf. boven, blz. 87). Vgl. ook de preambule van Bijlage III. — Schoengen,nbsp;Monasticon Bat. 1,171, deelt mede, dat de Tertiarissen van het St. Agnes-kloosternbsp;te Rotterdam bij deze gelegenheid tegen de ordonnantie hebben geprotesteerd.nbsp;Deze mededeeling, ontleend aan H. C. H. Moquette, Het St. Agnietenconventnbsp;Rotterd. Jaarb. IX (1911), 81, berust niet op eenig positief gegeven, doch alleennbsp;op het feit, dat dit klooster nergens als uitzondering wordt vermeld.
®) Voor het eerst vermeld in 1443 (vgl. echter boven, blz. 46 n. 6). — Sernee-Drossaers-Feith, De archieven van kloosters .... in Delfland, 6—16; De Riemer, Beschr. van ’s Graven-Hage I. 1, 460—470; Romer, a. w. I, 589—591; Van Heel,nbsp;a. IV., 145—147; Schoengen, Monasticon Batavum I, 83—84.
-ocr page 115-99
alleen^chtten het, om welke reden dan ook, verkieselijk de solidariteit met hun ordegenooten te verbreken. Zij verklaarden niet weerspannignbsp;te willen zijn en gaarne de voorwaarden van de regeering te zullennbsp;aannemen. De overeenkomst, die met hen op 17_ Maart 1453 geslotennbsp;werd 1), is dus niet een individueele schikking, maar de eerste vannbsp;een reeks uniforme regelingen die men, behoudens eenige wijzigingnbsp;in de details, achtereenvolgens met alle kloosters in het land wildenbsp;treffen, de eerste toepassing van de door gedeputeerden van Statennbsp;en Raad ontworpen ordonnantie. Zij gold als een model, waarnaar innbsp;latere soortgelijke regelingen met andere kloosters werd verwezen ^).
Aan ministresse en convent van het St. Elisabeth-klooster der Derde Orde van St. Franciscus in Den Haag, die aan Stadhouder ennbsp;Raad verklaard hadden gaarne de indertijd gemaakte ordonnantie tenbsp;willen aanvaarden, niettegenstaande de andere huizen van hun ordenbsp;onwillig bleven dit te doen, werden regels gegeven die als volgt kunnennbsp;worden samengevat:
(1) nbsp;nbsp;nbsp;Het klooster mag aan onroerend goed en erfelijke renten binnennbsp;Holland, Zeeland en Friesland ten Eoogste zoovéél bezitten, alsnbsp;noodig is om het een j^arlijksch inkomen van 100 mark zilvers, gewichtnbsp;van Troyes, te verzekeren, en. daarenboven: a land, dat het zelf heeftnbsp;laten bedijken, en b wei- en hooiland voor het onderhoud van het eigennbsp;vee, benevens zooveel veenland, als noodzakelijk is voor de brandstoffenvoorziening. Het sub b genoemde is een bijzondere gunst, innbsp;verband met de hoogere uitgaven van het Haagsche klooster, dat gastvrijheid verleende aan de vele geestelijken die met het Hof van Hollandnbsp;zaken te bespreken hadden.
(2) nbsp;nbsp;nbsp;Van dit maximum-bezit dient het convent ten minste 50nbsp;religieuzen te onderhouden.
(3) nbsp;nbsp;nbsp;Wanneer het klooster aan grond en vaste renten binnennbsp;Holland en Zeeland zooveel bezit als is toegestaan, zijn voor verderennbsp;aanwas van het vermogen de volgende bepalingen van kracht:
ARA, Archieven kloosters enz. Delfland; S. Elisabeth in Den Haag, inv. Sernee-Drossaers-Feith, nr. 2, reg. nr. 34 (oorspr.); Reg. Philippus B.,nbsp;ff. 81v—84v. B ij 1 a g e X. — Deze ordonnantie is door Van Limburg Brouwer,nbsp;die vaak geen rekening hield met den Paaschstijl, in 1452 geplaatst (Soer^.nbsp;Charters, 103) en opnieuw genoteerd voor 1453 (t. a. p., 106): hetzelfde procédénbsp;als bij het plakkaat van 1448.
“) ARA, Reg. Philippus B., f. 178v (1467); GA Leiden, Kloosters, inv. nr. 379, reg. nrs. 1123, 2132 (1511); vgl. ook de „Nota” bij het plakkaatnbsp;van 1446 in Memoriale T, f. 103 (ben., blz. 324 n. 3). Aan de verschillende steden zijnnbsp;na het totstandkomen van de schikking met het Haagsche klooster, copieënnbsp;van deze regeling toegezonden (GA Middelburg, inv. De Stoppelaar, nr. 270);nbsp;vgl. GA Leiden, Vroedschapsb. 1449—'58, f. 39v. Bijlage XI.
-ocr page 116-100
a Onroerend goed, bij schenking of legaat verkregen, moet binnen het jaar verkocht en in wereldlijke hand gebracht worden. De opbrengstnbsp;mag het klooster buitenslands beleggen of voor den bouw besteden.nbsp;Blijft men in gebreke dit te doen, dan vervallen deze goederen aan denbsp;grafelijkheid, die ze zal verkoopen en de opbrengst onder de armennbsp;verdeelen. b Hetzelfde geldt, met een termijn van een half jaar, voornbsp;goederen, door een noviet bij haar intrede in het klooster meegebracht,nbsp;c Van erfenissen mag geen zuster meer aanvaarden dan een bedrag,nbsp;waarvoor lijfrenten gekocht kunnen worden ter waarde van 1 marknbsp;zilvers 's jaars.
Tot zoover de bepalingen die den uiteindelijken toestand betreffen. Aangezien echter het klooster een vermogen, als in de overeenkomstnbsp;was voorzien, nog niet bezat en opdat het des te eerder daartoe zounbsp;geraken, is
(4) nbsp;nbsp;nbsp;met betrekking tot de schenkingen, legaten, medegaven ennbsp;erfenissen een voorloopige regeling getroffen, die, hoewel veel voor-deeliger voor de zusters, toch met de belangen van de burgerlijkenbsp;samenleving terdege rekening hield. Leengoederen waren echter onvoorwaardelijk uitgesloten van erflatingen enz. aan het klooster of zijnnbsp;bewoonsters.
Ook de kloosterindustrie wordt aan banden gelegd:
(5) nbsp;nbsp;nbsp;De draperie-nering is verboden en het wol-weven slechtsnbsp;voor eigen gebruik toegestaan. Ook dit is echter verboden zoodranbsp;het inkomen de 100 mark zal hebben bereikt, maar het weven vannbsp;linnen blijft onder alle omstandigheden vrij. Het geweven lijnwaadnbsp;mag verkocht en tolvrij ulfgëvöërd worden. Alle benoodigdheden voornbsp;het klooster zijn eveneens vrij van tol.
Tenslotte: (6) Als de hertog aan de Hollandsche en Zeeuwsche kloosters een grooter bezit mocht toestaan, zal dit ook voor het St.nbsp;Elisabeth-klooster gelden ^).
Zulke regels, op alle kloosters toegepast, zouden werkelijk vrijwel beantwoord hebben aan het doel dat men zich bij het ontwerpennbsp;van de ordonnantie had gesteld. Al wat sedert een eeuw de amorti-satiewetgeving had opgeleverd en tot nog toe verspreid lag in stedelijkenbsp;privilegiën en keuren, is hier samengevat, genormaliseerd en vooralnbsp;ook van uit een hooger gezichtspunt behandeld. Niet de behoeftennbsp;van de een of andere bevolkingsgroep, maar de belangen van hetnbsp;geheele land hebben deze regeling bepaald. Niet binnen de vrijheidnbsp;van deze of gene stad, maar binnen het geheele territoir van de ver-
1) Bijlage X.
-ocr page 117-101
eenigde graafschappen wordt het grond- en erfrentenbe2;it der kloosters aan vaste grenzen gebonden. Kapitaalbelegging in het buitenlandnbsp;door Hollandsche gestichten, die vrijgelaten, en dus indirect aange-moedigd werd, kon uit een oogpunt van landseconomie slechts voor-deelet^ bieden ^). Het instandhouden van het leenplichtige goed wasnbsp;een zaak die in de eerste plaats de grafelijkheid interesseerde, evenalsnbsp;ook de zorg voor de landwinning een oude en constante traditie dernbsp;grafelijke politiek was ^). Zorgvuldiger ook dan dikwijls in de stedelijkenbsp;privileges het geval was geweest worden hier de belangen van denbsp;burgerlijke gemeenschap en die van de kloosters tegen elkaar afgewogen:nbsp;een noodzakelijke voorwaarde, wilde men de regeling voor beide partijennbsp;aannemelijk maken en de duurzaamheid er van waarborgen. Aannbsp;de vrije ontplooiing van het kloosterbezit wordt wel een einde gemaakt,nbsp;maar de zeer royale maatstaf die wordt aangelegd verzekert den conventen een behoorlijk bestaan en begunstigt het opbouwen van eennbsp;redelijk vermogen. Honderd mark zilver, gewicht van Troyes, vertegenwoordigde een aanzienlijk bedrag: in 1469, toen de prijs van 1 marknbsp;Trooisch 317 grooten Vlaamsch bedroeg, een som van 132 Ł 1 s.nbsp;8 d. gr. VI., of 792 Ł 10 s. van 40 gr., gerekend in Hollandsche ponden:nbsp;1056 Ł 13 s. 4 d. Holl. ®). Dat geen vijandige gezindheid tegenover hetnbsp;kloosterinstituut de mannen die deze voorwaarden hadden ontworpennbsp;bezielde, bhjkt ook uit de bepaling die een minimum voor het aantalnbsp;der religieuzen voorschreef: hier, evenals in overeenkomstige stedelijkenbsp;regelingen *), dus het tegendeel van een wel eens verondersteldenbsp;bezorgdheid over het onttrekken van arbeidskrachten aan de maatschappij ®).
De medewerking der stadsregeeringen aan het totstandkomen van
Ten aanzien van de andere Bourgondische landen is geen voorbehoud gemaakt, een omstandigheid, die het regionale karakter van deze regelingnbsp;accentueert.
A. A. Beekman, De strijd om het bestaan (1887), passim.
Het convent van St. Elisabeth is waarschijnlijk nooit aan het veroorloofde maximum toegekomen: in 1486 nog wordt verklaard, dat het klooster „luttelnbsp;als gheen vry lant ofte renten” heeft (ARA, Ie Geluwe Reg., ff. 44v—45, nr. 91).
‘) Zie voor Gouda boven, blz. 95.
quot;) De Man, Maatregelen..., BVGO 5. VIII (1921), 283; Van Heel, De Tertiarissen...., 61. — Deze overweging heeft zich nergens laten gelden,nbsp;ook niet in steden waar men een toenemen van het getal der kloosterbewoonstersnbsp;tegengaat. Ook Leiden, dat in 1446 een vermeerdering van het aantal geestelijkenbsp;zusters verbood, wilde van de sociale voordeelen der vrouwenconventen zooveelnbsp;mogelijk profijt trekken en stelde hun daarom den eisch, uitsluitend inheemschennbsp;op te nemen. Wanneer deze industriestad bij uitnemendheid eenige ongerustheidnbsp;had gekoesterd over de uitschakeling van werkkrachten, zou zij er vooral naarnbsp;gestreefd hebben juist haar ingezetenen buiten de kloosters te houden. Zoonbsp;ook Haarlem in 1426 (boven blz. 69 en 92).
-ocr page 118-102
deze ordonnantie blijkt vooral uit het bepaalde aangaande de klooster-industrie ^). Het verbod van vervaardiging en verkoop van wollen lakens beoogt de drapeniers van de mededinging die zij van de werkplaatsen in de kloosters ondervonden, te bevrijden, en zelfs op dennbsp;duur de geestelijke huizen tot hun afnemers te maken. Bij de linnenweverij, die hoofdzakelijk op het platteland beoefend werd, haddennbsp;de stedelijke heeren geen belangd). Van de voor hen voordeeligenbsp;loonarbeid van kloosterlingen (kam- en spinbedrijven) wordt met geennbsp;.^roord gewag gemaakt: de handwerkers zouden onder de concurrentienbsp;der zusterhuizen blijven lijden.
De ambachtslieden waren echter niet van zins deze mededinging, die hun loonen bedierf, te blijven verdragen, en in het begin van 1455nbsp;wisten de gezamenlijke Hollandsche weversorganisaties van den graafnbsp;van Charolais.een verbod_van iederen loonarbeid in kloosters, zusterhuizen en begijnhoven uit te lokken. Lakenbereiding en -handel zóunbsp;daarentegen den kloosters vrijstaih. Onimddellijk kwamen de belanghebbende stedelijke patriciaten hiertegen in het geweer. Op hunnbsp;aandrang beschikte de Raad van Holland den 22en Februari, dat denbsp;zusters tot nader order in het bezit van hun ambachten zouden blijven ®).nbsp;Op 12 Maart werd ten verzoeke van Willem van Zwieten, procureurnbsp;der Hollandsche steden, die tevens voor de zusterhuizen optrad,nbsp;de tenuitvoerlegging van het door de wevers verkregen mandementnbsp;geschorst ^). Nog geen v/eek later werd het bevelschrift toch te
Zie hiervóór, blz. 91—92.
“) Posthumus, Gesch. Leidsche lakenind. I, 151.
®) GA Gouda, Tres.-rek. 1454—'55, f. 9: burgemeester c. a. naar Den Haag, „roerende van den beghinen ende van den linnenwevers”. — GA Haarlem,nbsp;Tres.-rek. 1454—'55, f. 23v: 1455 Februari 21 reisde een burgemeester metnbsp;den tresorier en den stadsklerk naar Den Haag ter dagvaart, „roerende van dennbsp;beghinen ende den susteren in den steden, so die wevers een mandament ver-creghen hadden van mijnen genadichen here van Chaerloes, mit slincker in-formacien opten voirs. susteren ende beghinen, dat sij niet weven en souden”. —nbsp;De beschikking van het Hof, d.d. 1455 Feb. 22, gedrukt bij Posthumus, a. w.nbsp;I, 413—414. Vgl. Moquette, Het St. Agnietenconvent, 100.
*) ARA, 5e Mem. Bossaert, 1455—'57, f. 10: „Roerende de steden van Hollant aengaende de zusteren ende beghijnen van Hollant. — Opten Xllen dach innbsp;Maerte, anno LIIIl» s™ curs., soe is tot versoecke Willems van Zweeten, procureur van den goeden steden van Hollant, ende oick in de naem van den zusterennbsp;ende beghijnen deser lande. Jan Everdey, duerwairder deser Camere, die handtnbsp;gesloten van zijnre execucye roerende die van den weveryen ende van dennbsp;beghijnen ende zusteren, ende bevolen niet voorder te trecken noch die brievennbsp;van mandementen, vercregen bi den voirs. van den weveryen, ter execucyennbsp;leggen en soude, ter tyt toe dat partyen gehoordt zullen wezen ende dat dairopnbsp;anders geordineert zij, navolgende der article ende appointtemente van dennbsp;Hove, geappointtiert ende gegeven opten XXIIen dach van Februario lestgeleden,nbsp;presentibus Gaesbeeck, Treslongne, Cats, Assendelff, Eycke, rentemeester.”
-ocr page 119-103
Dordrecht, en vermoedelijk ook elders afgekondigd ^). Geschiedde dit zonder afbreuk te doen aan de beslissing van het Hof, dat denbsp;uitvoering opgeschort had, of hadden de ambachtslieden het pleit tochnbsp;gewonnen? Zoo ja, dan was het practische resultaat van hun overwinning niet zoo heel groot, want de kloosterlingen hebben nietnbsp;opgehouden voor rekening van derden te werken.
GA Dordrecht, Klepboek 1438—'72 (Van Dalen, Inv. I, nr. 6), f. 89vt „Voirt gebieden die goede lude uut cracht ende bevele mijns genadichs herennbsp;mandament, dat van mijns heren genaden hier in den landen geseyndt is, datnbsp;van nu voirt an tot genen dagen gheen wercken geschien noch gedaen en wordennbsp;in enigen beghijnhoven, in susterhuysen off in anders enigen cloesteren, aen-gaende off roerende den ambochte der weverien van den wollen off van dennbsp;linden lakenen van yemant anders stoffe off guede om loen noch om geit innbsp;geenre wijs dan alleenlick van hairs selffs stoffe ende voir hem selven, het sijnbsp;om te vercopen off tot hairs selffs cledinge, optie peyne van III® gouden leuwennbsp;tegens mijns heren genaden te verbueren also dick alsij broekich dairin bevondennbsp;worden.” (1455 Maart 17).
-ocr page 120-V
DE RECHTSPRAAK VAN DEN LANDSHEER,
HET CONCORDAAT VAN 1434. HET ASYLRECHT
Inbreuk op de rechten van geestelijken, gelijkgesteld met inbreuk op de heerlijkheid van den vorst, werd als 2;oodanig in Holland ennbsp;Zeeland uitsluitend door den graaf berecht ^). Ook na den overgangnbsp;van deze gewesten aan den hertog van Bourgondië hebben Stadhoudernbsp;(c. q. President) en Raad, die hier in 's hertogs naam de grafelijkenbsp;rechtsmacht uitoefenden, meermalen ingegrepen om geestelijken tenbsp;beschermen tegen geweld en overlast. Een zeer bijzonder recht opnbsp;deze bescherming hadden — behalve de kloosters die als stichtingennbsp;van de vroegere graven in nauwe betrekking tot het vorstenhuisnbsp;stonden — de geestelijke huizen en personen die bij afzonderlijkenbsp;privileges onder de hoede van de wereldlijke macht waren geplaatst ^),nbsp;Door openbare afkondiging in de kerken of van de pui der raadhuizennbsp;en, bij dreigend gevaar, door het aanbrengen van het hertogelijk wapennbsp;aan de kloostergebouwen was in zoo'n geval de „sauvegarde” aan eennbsp;ieder kenbaar gemaakt ®).
De aanmatigingen van lagere landsheerlijke ambtenaren en rechters, doorgaans nog feller dan de vorst en diens raden belust op uitbreidingnbsp;van macht, moesten niet zelden vatv hoogerhand worden beteugeld *).nbsp;Zoo deden eind Februari 1452 een secretaris van den Raad van Hollandnbsp;en de substituut van den procureur-generaal te Hoorn en omstreken
J. Ph. de Monté ver Loren, De historische ontwikkeling van de begrippen Bezit en Eigendom in de landsheerlijke rechtspraak over onroerend goed in Hollandnbsp;(1929), 73 vlg., 81 vlg.. Stukken (1326—1433) bij Van Riemsdijk en De Monténbsp;ver Loren, De rechtspraak van den graaf van Holland I, OVR 3. II (1932), 1—24.
“) Zie b.v. hiervóór, blz. 44, en beneden, blz. 191.
Voorbeelden van grafelijke rechtspraak op grond van advocatia en sauvegarde: ARA, 11e Mem. Rosa, ff. 79—80: vonnis van 1446 Feb. 5 voor abdis van Loos-duinen (zie boven, blz. 85); ibid., ff. 85—87: id. van 1446 Maart 7 voor abdisnbsp;van Rijnsburg. Vgl. ook 3e id., ff. 150, 198bis (Blécourt-Meyers, 384, 417). —nbsp;Een voorbeeld van een persoonlijken sauvegardebrief: Mem. T., ff. 2v—3nbsp;(1445 April 30).
^) A. van Lokeren, Charles et documents de Vabbaye de St. Pierre II (1871), 218—219.
*) Vgl. Fredericq, Essai, 107; voor Frankrijk: G. Dupont-Ferrier, Les officiers royaux des bailliages et sénéchaussées .... en France d la fin du moyen-dge, Biblioth.nbsp;de 1'École des Hautes Études CXLV (1902), 847 vlg..
-ocr page 121-105
onderzoek naar zekere excessen, door den schout van Zijbekarspel gepleegd ten nadeele van prior en convent der Regulieren van Nieuw-licht, die de bescherming van den hertog genoten Evenzoo werdnbsp;de al te groote ijver ingetoomd van baljuwen en schouten die de schuldenaars van kloosters aan de geestelijke rechtspraak wilden onttrekken
Aan den Raad van Holland kwam dus de kennis toe van misdaden tegenover geestelijken bedreven, reeds vóórdat deze bevoegdheidnbsp;officiéél werd vastgelegd in de Instructie van 4 September 1462 ®).nbsp;De raden beschouwden zich hier als de eenige bevoegden, met uitsluiting van alle andere wereldlijke rechters. Dit ervoeren in 1471nbsp;rentmeester en baljuw van Rijnsburg, toen zij aan den Raad vannbsp;Holland de uitlevering verzochten van eenige personen die door dennbsp;procureur-generaal uit Rijnsburg waren gehaald, omdat zij den provisor van Rijnland met den dood hadden bedreigd. De Raad antwoordde,nbsp;dat de misdaad, door deze lieden gepleegd, geestelijk was en dat zijnbsp;daarom niet in de heerlijkheid van Rijnsburg, maar door het Hofnbsp;van Holland zouden worden berecht ^),
Ook beleediging van geestelijken werd door den Raad gewroken: In November 1474 werd een inwoner van Loosduinen gedagvaard, opnbsp;een boete van 100 gouden leeuwen, omdat hij onbeschoft en krenkendnbsp;was opgetreden tegen de abdis en haar biechtvader ®).
Als beschermheer der geestelijkheid en haar goederen was de graaf eveneens In civiele geschillen de bevoegde wereldlijke rechter ®). Ooknbsp;in den Bourgondischen tijd fungeert de landsheerlijke Raad, naast denbsp;kerkelijke^ rechtbanken, als forum privilegiatum voor geestelijken innbsp;zaken waarbij hun bezittingen zijn betrokken ^). De memorialen uit
-ocr page 122-106
deze periode leveren in overvloed voorbeelden van processen, gevoerd voor den Raad van Holland om onroerend goed, renten (ook tiend,-zaken), enz., tusschen geestelijken (als klagers en als verweerders) ennbsp;leeken, en tusschen geestelijken onderling ^). Doorgaans vonnist denbsp;Raad als uit zichzelf bevoegd rechter;^ andere gevallen zijn partijennbsp;aan den Raad gebleven^ en^j^ zijn uitspraak arbitraal ^). Kerkelijkenbsp;personen en gemeenschappen die In het bezit waren van specialenbsp;landsheerlijke brieven, waarin de hertog-graaf zich de wereldlijkenbsp;rechtspraak over hun goederen had voorbehouden ®), konden er in hetnbsp;bijzonder aanspraak op maken, dat hun geschillen uitsluitend doornbsp;Stadhouder en Raad zouden worden behandeld. Uiteraard achttennbsp;dezen zich ook bevoegd, wanneer goederen of rechten in het gedingnbsp;waren, die door grafelijke brieven waren gewaarborgd, of wanneernbsp;aan kerkelijke personen of gemeenschappen, die onder de beschermingnbsp;van den vorst stonden, geweld was aangedaan *). Andere gevallennbsp;behandelden de gewone gerechten ®). Dezen stonden dan echter ondernbsp;toezicht van den Raad ®), die bij preventie ook zelf dergelijke zakennbsp;berechtte. Niet zelden kwam de geestelijke partij van een volgens
Zie de publicatie van De Blécourt en Meyers, 106—107, 116—117, 121, 131—132 (De Monté ver Loren, 714—717), 145 (t. a. p., 106) 153, 160 (t. a. p.,nbsp;108), 318, 320, 344—345, 346, 365, 373, 375—377, 379—380, 399—400, 407.nbsp;Ook in de volgende registers zijn zeer talrijke voorbeelden aan te wijzen. — Vannbsp;tiendzaken, hoewel geestelijke zaken (De Monté ver Loren, 295), kon de Raadnbsp;in het possessoire geding kennis nemen, vgl. Van Lokeren, Charles et docum.nbsp;de l’abbaye de St. Pierre II, 186, nr. 1619.
^) De behoefte aan een soepeler procedure dan die van de aan het formalistische landrecht gebonden lagere rechtbanken heeft het opdragen van geschillen aan den vorst zeer in de hand gewerkt: De Monté ver Loren, a. w., 212 vlg..nbsp;Naast de landsheerlijke advocatia over de geestelijkheid heeft deze arbitragenbsp;geleid tot competentie van den graaf en diens Raad in geschillen waarbij geestelijken partij waren. Van kerkelijke zijde werd deze bemiddeling van leeken innbsp;zaken van geestelijken met leede oogen aangezien. Op een synode van dennbsp;Westfrieschen clerus in 1454 werd, om deze inmenging te voorkomen, een regelingnbsp;ontworpen waarbij de arbitrale rechtspraak aan priesters uit de dekenij werdnbsp;toevertrouwd: Joosting, De Proosdij van West-Friesland, 32; Noordeloos innbsp;BGBH L (1932/3), 287.
®) Zie boven, blz. 105 n. 7 en hierna, blz. 192.
‘) ARA, 3e Mem. Rosa, f. 51 (Blécourt-Meyers, 320): Kartuizers van Amsterdam en kerkmeesters van Muiden worden voor hun eisch tegen een poorter van Weesp, betreffende het bezit van een stuk grond, verwezen naar het zeven-tuig, daar den Raad niet gebleken was, dat men de kerk, die onder de protectienbsp;des hertogs stond, „craffte off gewelt” had aangedaan, die door het Hof zounbsp;moeten worden berecht (1436 Feb. 6).
®) Zie vorige noot en voorts o. a,: Ie Mem. Rosa, f. 212 (Blécourt-Meyers, 154—155); 2e id., f. 55v {t.a.p., 183—186; De Monté ver Loren, a. w., 573—nbsp;580); 3e id., f. 160 (t. a.p., 395); Joosting, De begrenzing der wereldl. engeestehnbsp;rechtspr., 215—216.
*) ARA, (13e) Rek. v. Jan van Assendelf, 1473—'74, f. 179v (zie ben., blz. 180).
-ocr page 123-107
het zeventuig gewezen vonnis in beroep bij het landsheerlijke gerecht, dat ook andere bewijsmiddelen toeliet ^).
, - I)e jurisdictie van den graaf strekte zich eveneens uit tot beneficie-zaken ^). De berechting door Stadhouder en Raden van geschillen aangaande de inkomsten of het land van beneficiën sluit aan bij denbsp;rechtspraak van den Raad over onroerend goed van geestelijken. Dochnbsp;ook twisten tusschen geestelijken om het bezit van een prebendenbsp;j^rden voor hen gebracht. In ^et bijzonder het grafelijke patronaat ennbsp;het collatierecht waren hier een bTon van competentie. Ook wanneernbsp;ter begeving“v^ arndërčh staande prebenden betwist werden^wenddennbsp;de partijen, of een van hen, zich gaarne tot den landsheer, die övëFdenbsp;macht beschikte om zijn beslissingen te doen nakomen, hetgeen bijnbsp;den geestelijken rechter vaak niet het geval was. Oorspronkelijk deednbsp;de graaf in deze geschillen uitspraak als scheidsrechter, om botsingennbsp;met de kerkelijke rechtbanken te voorkomen. Uit deze aanvankelijknbsp;arbitrale rechtspraak heeft zich met het toenemen van de vorstelijkenbsp;macht een vaste bevoegdheid in het possessoire geding ontwikkeld ®):nbsp;de graaf wees naar recht en rede het voorloopig bezit der betwistenbsp;prebende aan één van de partijen toe; het uiteindelijke oordeel overnbsp;de rechtskwestie, de petitoire beslissing, bleef echter aan het geestelijkenbsp;hof voorbehouden. Deze possessoire rechtspraak over alle beneficiënnbsp;werd onder Philips den Goede en Karei den Stoute in eersten aanlegnbsp;^tgeoefend door den Raad van Holland, in hoogste instantie doornbsp;den~hčrtog, d. w. z. door den Grooten Raad (sede^ 1446) ën nanbsp;December 1473 door het Parlement van Mechelen ^). De Bourgondischenbsp;juristen beschouwden haar als een onbetwistbaar vorstelijk recht, alsnbsp;een der voornaamste onderdeelen van des hertogs hoogheid ®), datnbsp;zij krachtig wisten te verdedigen als het van kerkelijke zijde werd aangevochten ®). In den regel verklaarde de Raad, zooals gezegd, zich
-ocr page 124-108
onbevoegd om ten petitoire in een beneficiezaak te beslissen, en verwees partijen hiervoor naar het geestelijke gerecht ^). Enkele van zijnnbsp;uitspraken dragen echter een finaal karakter, met name in geschillennbsp;waarover de hertog als patroon kon oordeelen of waarbij hertogelijkenbsp;brieven in het geding waren. In deze gevallen hebben de betrokkennbsp;geestelijken zich vrijwillig aan de beslissing van stadhouder en radennbsp;onderworpen: de bevoegdheid van den kerkelijken rechter wordtnbsp;ook hier niet ontkend ^).
Het collatierecht van den hertog bracht nog andere zaken van kerkelijken aard voor den Raad of de lagere wereldlijke rechters,nbsp;daar voor alle belangrijke veranderingen die een kerk betroffen denbsp;toestemming van den patroon vereischt was. Den buren van Jisp,nbsp;die zich van het Wormer kerspel wilden afscheiden en buiten verlofnbsp;van hun pastoor en van den hertog in hun dorp een kapel haddennbsp;gebouwd, werd in 1435 door den Raad een boete van 500 rijdersnbsp;opgelegd omdat zij beider rechten te na waren gekomen. Hierna werdnbsp;het hertogelijke consent tot den kerkbouw alsnog verleend, terwijl denbsp;Raad in het geding tusschen den pastoor en de ingezetenen van Jisp eennbsp;schikking tot stand bracht, waarbij de toekomstige betrekkingen tusschennbsp;de cure van Wormer en de nieuwe dochterkerk werden geregeld ®).
jGeschillen over kerkelijke officiën werden eveneens door den Raad van Holland beslecht. Dat dit gebeurde bij twisten om koster-of schoolambachten die onder grafelijk patronaat stonden, is nietnbsp;verbazingwekkend *). Een inbreuk op het schoolrecht in Den Haag,
0 ARA, Ie Mem. Rosa, f. 170, vgl. f. 125 en 3e id., f. 26v (B lécourt-Meyers 111—114, vgl. 70 en 310; De Monté ver Loren, a. w., 131—138): betreffendenbsp;de kerk van Monnikendam, 1434; 5e id., f. 143v: kerk van Oudewater, 1441;nbsp;6e id., ff. 96—96v, vgl. 74v: kerk van Naarden, 1440; 12e id., f. 3: capelrie innbsp;de kerk van Monnikendam, 1447.
“) 5e Mem. Rosa, ff. 2—2v: Uitspraak in geschil over de cure van Gorkum tusschen deken en kapittel van de St. Vincentiuskerk en een der kanunnikennbsp;(1439 Jan. 12). — 6e id., f. 29v: Geschil tusschen twee priesters om de kerknbsp;van Oosterwijk (bij Leerdam). Daar beide partijen zich op hertogelijke brievennbsp;beroepen, is met hun toestemming besloten, dat zij alle rechtsvorderingen, dienbsp;zij tegen elkander ingesteld hebben voor den kerkelijken rechter, zullen stakennbsp;en voortaan in deze zaak geen geestelijk recht meer zullen vorderen. Zij zullennbsp;zich onderwerpen aan de uitspraak van Stadhouder en Raad, die zich in hunnbsp;oordeel zullen laten leiden door het advies van „geleerde clercken van rechte”.
“) 3e Rek. v. Godsc. Oom, 1434—’35, ff. 13v, 98v (De baljuw van Kennemer-land ontvangt een deel van het boetegeld, daar de zaak eigenlijk door hem had moeten worden berecht). 2e Mem. Rosa, ff. 16v, 20 (Blécourt-Meyers, 171, 175);nbsp;Reg. Philippus B., f. 23. — De schikking van 1435 Maart 6 is door Limburgnbsp;Brouwer, Boerg. charters, 50 en S. Muller Hzn., Indeeling van het bisdom, 308,nbsp;verkeerdelijk in 1439 geplaatst.
‘) B.V.: 3e Mem. Rosa, ff. 5, 105v, 129v (Blécourt-Meyers, 298—299, 357, 373): kosterij van Warder (1435), scholasterij van Poortvliet (1436/7).
-ocr page 125-109
door de grafelijkheid indertijd aan het kapittel der Hofkapel geschonken, berechtte de Raad eveneens; de inmenging van den geestelijkennbsp;rechter werd met beslistheid afgewezen ^). Het kwam echter ooknbsp;voor, dat een geschil betreffende een in engeren zin kerkelijk ambtnbsp;aan de uitspraak van scheidslieden uit den Raad werd onderworpen ^).nbsp;Ook uit deze arbitrale rechtspraak heeft zich op den duur een vastenbsp;bevoegdheid ontwikkeld ®).
Nog in tal van andere zaken die geestelijken betroffen verleenden Stadhouder en Raden bemiddeling 1 2). ^elfe de regeling van kwestiesnbsp;van zuiver kerkelijken aard, die naar men zou veronderstellen zekernbsp;door den geestelijken rechter beoordeeld moesten worden, werd aannbsp;hen overgelaten of trokken zij aan zich ®). Zoo deed het Hof op 18nbsp;October 1440 uitspraak in een geschil tusschen den abt en den pastoornbsp;vanEgmond over de processie aldaar®), en in 1472 in een twist tusschennbsp;pastoor en parochianen van de Oude- en die van de Nieuwe Kerk tenbsp;Delft over de Heilige Sacramentsprocessie ’). In beide gevallen kwamnbsp;de Raad tusschenbeide als de behoeder van rust en orde, daar zulkenbsp;geschillen leidden tot groote tweedracht onder het volk. Zijn bevoegd-
1) ARA, Hofkapel, inv. Martens van Sevenhoven nr. 57, reg. nrs. 302, 304, 305, 310, 311 (1464—'66).
“) Ie Mem. Rosa, f. 186v (Blécourt-Meyers, 123—124): geschil over de provisorie van Delfland, 1434 Oct. 9.
“) Uit de Instructie voor het Hof van 1531 blijkt, dat de landsheer bevoegd wordt geacht recht te spreken in „saecken roerende possessie van beneficiënnbsp;ende officien” (De Monté ver Loren, a. w., 121). — De possessoire jurisdictienbsp;over de proosdij van West-Friesland, die herhaaldelijk door het Hof van Hollandnbsp;en den Grooten Raad is uitgeoefend, zal ben., Hfdst. XVI, ter sprake komen.
‘) ARA, 3e Mem. Rosa, ff. 114, 137 (Blécourt-Meyers, 365, 377 vlg.): geschil tusschen abt en heer van Egmond, 1437; ibid., ff. 87, 114 (t. a. p., 346, 365),nbsp;5e id., f. 120v, 6e id., ff. 92v, lOlv, 107, 149v—150: geschillen tusschen abt ennbsp;buren van Egmond over wagendiensten enz., 1436—'41 (in de latere registersnbsp;nog meer hierover); 3e id., f. 178 (t.a.p., 404): geschil tusschen kapittel vannbsp;St. Pieter te Middelburg en de stad over accijns, 1438; Mem. T., f. 31v: geschilnbsp;tusschen stad en kapittel van Tholen over accijns, 1445; ibid, f. 67v: geschilnbsp;tusschen kapittel en baljuw van Tholen, 1446, enz..
®) Vgl. Imbart de la Tour, Les origines de la Réforme I, 119 vlg..
5e Mem. Rosa, ff. 120v—121: „... .Ende als van der processien is bi onse voirs. Rade geordineert ende dunct ons wail redelic ende bethamelic,nbsp;dat die cureyt mitten scoelkinderen van den dorpe van Egmonde, tot alre tytnbsp;als men gewoenlic is processie aldair te doen, sonder sacrament comen sullennbsp;in den clooster ende samentlic mitten abt ende synen religieusen dan mittennbsp;sacramente uuten clooster manierlic gaen in processien dair 't behoirt, ende alsonbsp;weder mitten sacramente in den clooster comen sonder enige nyuwicheyt binbsp;den cureyt dairinne te hantieren ....”
’’) (11e) Rek. v. Jan van Assendelf, 1471—'72, f. 146v: Brief van den Raad aan den schout van Delft (1472 Juli 23). — Zie over dezen twist het Memorie-boekje van de Nieuwe Kerk, bij Van Bleyswijck, Beschryvinge der Stadt Delft Inbsp;(1667), 208.
-ocr page 126-110
heid zal hij hebben ontleend aan het beschermheerschap van den hertog over de abdij van Egmond en aan diens patronaatsrecht van de beidenbsp;Delftsche kerken. Deze uitspraken droegen een voorloopig karakter:nbsp;van het geschil in Delft is bekend, dat het door het geestelijke hof tenbsp;Utrecht definitief is beslecht. Ook geschillen tusschen Egmondschenbsp;kloosterbroeders en hun abt kwamen voor den hertogelijken rechter ^).
Met bijzonderen ijver waakte de Bourgondische overheid tegen ketterij en crimen laesae divinae maiestatis in iederen vorm: blasphemie,nbsp;hekserij, tegennatuurlijk^zonde. Hertog Philips de Goede vatte zijnnbsp;plichten als Christelijk vorst, verdediger van Geloof en Kerk, zeernbsp;ernstig op. Den lof, een onverbiddelijk vervolger van dwaalleeraarsnbsp;en godslasteraars geweest te zijn ^), heeft hij ten volle verdiend. Hijnbsp;vergenoegde zich er niet mee, bereidwillig aan de Kerk de hulp vannbsp;den wereldlijken arm te verkenen, de inquisitie in zijn landen met zijnnbsp;gezag te steunen en zijn ambtenaren te bevelen haar in alles gehoorzaamnbsp;en behulpzaam te zijn : zelf nam hij het initiatief tot de kettervervolging, zond de inquisiteurs naar de plaatsen waar zij naar zijnnbsp;meening het meest noodig waren1 2), en deed hetgeen hij zijn plichtnbsp;achtte ook zonder hen. De invloed van de Dominicanen aan het hofnbsp;is hier onmiskenbaar®).
Ook in Holland en Zeeland namen Stadhouder en Raad deze aangelegenheden dikwijls in eigen hand. Er is niets bekend van de werkzaamheden die de door den hertog beschermde ketterjager Willem Brunairt omstreeks 1427 in deze gewesten heeft verricht ®). Laternbsp;bemerkt men hier weinig van pauselijke of bisschoppelijke inquisiteurs,nbsp;cks te meer van de bedrijvigheid van den Raad van Holland.
Een Lollaard, die in November 1441 te Den Haag gevangen zat, wist vermoedelijk, dat hij van den Raad geen genade kon verwachtennbsp;en wurgde zich in den kerker. Zoodra dit ontdekt was, werd nog
') ARA, Egmond, Relief van appčl gegeven door den Grooten Raad, c. 1470.
Jean Germain, Liber de virtutibus Philippi duds, Chron. relat. a i’hist. de la Belg. s. 1. dom. des dues de Bourg., textes lat. III, ed. Kervyn de Letten-hove, 9, geciteerd bij P. Fredericq, Corpus docum. inquisitionis haeret, praviunbsp;Neerl. I (1889), 334.
“) Fredericq, a. w., I, 300, 301, 305—306, 323—324, 312—314, 315—318; III, 60, 62, 77—78, 109—111, 239.
Fredericq, a. w. I, 324.
Boven, blz. 52 vlg.. Zie over Martin Porée als kettervervolger: Fredericq, a. IV., I, 300—302; III, 56 vlg., 109—110; over de rol van Philips' biechtvadernbsp;Simon de Laude bij de beruchte Vauderie van Atrecht: a. iv. I, 374, 380, 388;nbsp;vgl. 311, 314, 318; over Philips’ persoonlijke bemoeiingen: 376—378 en Dunbsp;Clercq, Mémoires, éd. De Reiffenberg III, 40—44, 61—73, 81—84.
®) Zie boven, blz. 55.
-ocr page 127-Ill
denzelfden nacht met den grootsten spoed de beul van Haarlem ontboden om het lijk van den ongelukkige te rechten ^).
Meedoogenloos vervolgde de Raad in 1454 de „onnoemelycke zonde”, sodomie of buggerie, die binnen Holland ontstellend verbreid bleeknbsp;en vooral in de omgeving van Leiden vele adepten telde ^). Zooalsnbsp;eenige jaren later te Atrecht bij de Vauderie, brachten ook hier denbsp;bekentenissen van de gevangenen telkens nieuwe verdachten aannbsp;het licht en nam de zaak steeds grooter afmetingen aan.
Den Hen Augustus 1454 werden bij vonnis van Stadhouder en Raden Garbrant Bennyncxz. van Barsingerhorn en Gillis Bitebier,nbsp;afkomstig uit den buurt van 's Hertogenbosch, te Den Haag als sodo-mieten verbrand. Vóór zij den brandstapel bestegen hadden zij eennbsp;aantal personen uit Leiden, Utrecht en Nijmegen als medeschuldigennbsp;aangegeven, wier namen de Raad terstond aan de overheden van dezenbsp;steden meedeelde ®).
Het volgende bedrijf van deze zaak speelt zich af te Rijnsburg en omgeving. Jan van der Cruuce, deurwaarder van den Raad, werdnbsp;den 16en September derwaarts gezonden om een sodomiet, die dennbsp;heer van Wassenaar ontloopen was, te verwijderen uit de kerk, waarnbsp;hij zijn toevlucht had gezocht, en tevens beslag te leggen op denbsp;goederen van den pastoor van Rijnsburg, wien door dezen man dezelfdenbsp;zonde ten laste was gelegd 1 2). Een lotgenoot van den gevatten vluchtelingnbsp;— of mogelijk de man zelf — een zekere Daermas, stond als gevangenenbsp;van den heer van Wassenaar den len October terecht voor de vierschaarnbsp;te Katwijk ®). De rechters, misschien uit vriendschap voor den beklaagde, misschien uit vrees voor de helsche machten waarmede hijnbsp;in verbond stond, toonden niet veel lust hem te veroordeelen. Toennbsp;tijdens de rechtszitting de baljuw van Oegstgeest zijn plaats verliet,nbsp;grepen zij de gelegenheid aan om de vierschaar gebroken te verklarennbsp;en Daermas van verdere vervolging te ontslaan ®). Stadhouder ennbsp;Raad, die niet van zins waren den zondaar zijn aardschen straf tenbsp;laten ontgaan, hadden iets dergelijks voorzien en daarom Van dernbsp;Cruuce de zitting van de vierschaar laten bijwonen met de opdrachtnbsp;om Daermas, mocht hij vrijgesproken worden, te volgen en opnieuwnbsp;te arresteeren. De gevangenneming geschiedde, na eenige onder-
ARA, 3e Rek. v. Willem van Naaldwijk, 1440—'41, f, 103 (1441 Nov, 10). 0 Zie voor terechtstellingen wegens sodomie te Atrecht (1457—’59); Dunbsp;Clercq, Mémoires II, 272, 282 vlg., 337 vlg., 350.
“) 4e Rek. v. Cl. de Vriese, 1454—’55, ff. 175v vlg., 148v (1454 Aug. 12).
Ibid., ff. 152—152v.
®) Deze zaken waren niet van het landrecht uitgezonderd, zie Jansma, Raad en Rekenkamer, 154 n. 1 en het daar uit het 8e Mem. Rosa, ff. 23v—24v vermelde geval.nbsp;*) 4e Rek. v. Cl. de Vriese, 1454—’55, ff. 155, 155v (1454 Oct. 1).
-ocr page 128-112
handeling met de abdis, op het kerkhof van Rijnsburg, waar de ongelukkige asyl gezocht had ^). Daermas werd naar Den Haag gevoerdnbsp;en den 21 en October laaide de brandstapel ook voor hem en dennbsp;eveneens uit Rijnsburg afkomstigen Jan Huge ^).
De aan Daermas afgeperste bekentenissen vergrootten den kring der verdachten nog meer. Tegen verscheidene personen te Noordwijk,nbsp;Katwijk, Rijnsburg en Ter Lee werd een vervolging ingesteld ®). Daarnanbsp;hoort men niets meer van deze zaak. De mannen van de vierschaarnbsp;echter, die door hun „kwaad vonnis” den Raad tot ingrijpen haddennbsp;gedwongen, werden naar Den Haag ontboden om hun uitspraak tenbsp;verantwoorden *).
Dit alles schijnt buiten den kerkdijken rechter om te zijn gegaan. Daarentegen werd in 1458 het proces tegen den ketter Epo, of Edo,nbsp;van Haarlem door de geestelijke autoriteiten gevoerd, die hiervoornbsp;een inquisiteur uit Groningen lieten overkomen ®). Doch ook innbsp;deze zaak wilden de heeren van den Raad gekend worden. Zij bevalennbsp;den schout van Haarlem om den man, beschuldigd van heresie ennbsp;ongeloof, dien hij in opdracht van de kerkelijke overheid gevangennbsp;hield, terstond op te zenden naar des hertogs gevangenis in Den Haag,nbsp;en noodigden den vicaris van den bisschop en den provisor van Ken-nemerland uit, zich met den inquisiteur bij hen te vervoegen ®).
In 1463 of '64 kwam het Stadhouder en Raad ter oore, dat in het Gooi een aantal menschen waren die als ongeloovigen en ketters buitennbsp;de Kerk leefden, zonder biecht en zonder sacrement: onmiddellijknbsp;stelden zij hiernaar een onderzoek in ’).
Ook godslastering werd door den Raad gestraft, wanneer de gewone gerechten in gebreke bleven. Zoo werd in April 1461 de instructienbsp;geopend tegen een zoon van den schout van Purmerland, wegensnbsp;zekere blasphemie tegen God ®).
q 4e Rek. v. Cl. de Vriese, f. 155 (Oct. 1—6). Vgl. ben., blz. 131. q Ibid., ff. 176 vlg.. q Ibid., f. 157 (Oct. 18). q Ibid., f. 158 (Oct. 27).nbsp;®) W. Moll, Kerkgesch. van Nederland vóór de Hervorming II. 3 (1869), 97—103;nbsp;J. G. de Hoop Scheffer, De kronijk van Jan Gerbrands van Leiden en ’t Haarlemschenbsp;kettergeding van 1458 in 't vervolg dier kronijk, Studiën en Bijdragen op 't gebiednbsp;der Hist. Theologie III (1876) 142 vlg.; Fredericq, Corpus I, 337—341.
q 7e Rek. v. Cl. de Vriese, 1457—'58 f. 165 (1458 Feb. 22); vgl. Jansma, a. w., 154. Het uitvoerige verslag, gedrukt bij De Hoop Scheffer, t. a, p., en bijnbsp;Fredericq, t. a. p., rept niet van deze inmenging.
’) ARA, Rekenkamer B XIV 40: Rek. van Jan van Lozanen, rentmeester van Arkel, 1463—Oct. 1—1464, f. 24v.
q De rechters lieten een tweetal Jacobijnen met een wagen uit hun klooster in Haarlem afhalen, om hun getuigenis in deze zaak te hooren: 10e Rek. v. Cl.nbsp;de Vriese, 1460—'61, f. 123v (1461 April 19—26). Vgl. 2e Mem. Rosa, f. 208nbsp;(Blécourt-Meyers, 276): gratie verleend van een veroordeeling door het gerechtnbsp;van Zierikzee wegens godslastering; Fredericq, a. w. II, 293—294, 310—313.
-ocr page 129-113
Uit het voorgaande is gebleken, dat de Raad meermalen partijen naar het geestelijke hof verwees en ook overigens de rechten der kerkelijke jurisdictie wist te handhaven. Geschillen tusschen wereldlijkenbsp;en geestelijke rechters werden door het Hof beslecht, niet steeds tennbsp;gunste van de eersten ^). In strafzaken werd den kerkelijken rechtersnbsp;op hun verzoek hulp verleend bij het verrichten van arrestaties, opnbsp;voorwaarde evenwel, dat de helft der op te leggen boeten ten batenbsp;van den hertog zou komen ^). Eigenmachtig optreden van de gëesfelijkenbsp;autoriteiten in zulke gevallen werd als een onbevoegde uitoefeningnbsp;van wereldlijke rechtsmacht met beslistheid afgewezen ®). Door zijnnbsp;medewerking verplicht te stellen, verzekerde de Raad zich hier eennbsp;zekere mate van toezicht. Ook op andere verrichtingen van officialen,nbsp;dekens en provisoren, en in het algemeen op een juiste uitoefeningnbsp;van de geestelijke rechtspraak hield de landsregeering toezicht. Alsnbsp;zij een zaak aan den kerkelijken rechter overdroeg, stelde zij soms,nbsp;om te voorkomen dat het geding sleepende zou blijven, een termijnnbsp;vast, waarbinnen het geëindigd moest zijn 1 2). Wanneer, zooals innbsp;West-Friesland, de onderzaten gegronde klachten uitten over onredelijkenbsp;schatting door deken of provisor, greep zij in en stelde zij voor boetennbsp;en gerechtskosten een vast tarief op ®). Meermalen moesten provisorennbsp;zich in Den Haag voor hun ambtshandelingen komen rechtvaardigen ®);nbsp;meermalen onderwierpen zij ook, vrijwillig of gedwongen, hun vorderingen aan de uitspraak van Stadhouder en Raden, om moeilijkheden te voorkomen
8
Vgl. boven, blz. 105 n. 2.
Memoriale T., f. 114: 1447 Jan. 26, verzoek van den bisschoppelijken officiaal om hulp bij de gevangeneming van een priester te Naarden ingewilligd.nbsp;Vgl. ben., blz. 183 n. 5.
Zie hierna, blz. 121.
2e Mem. Rosa, f. 156v (Blécourt-Meyers, 241), vgl. ff. 133v, 134v, 157 (t. a. p., 227—230, 241).
®) Philips van Bourgondië bepaalt, op klachten over den deken van West-Friesland, maximum-boeten voor „heimelijke trouw” enz. voor Enkhuizen, 1433 Sept. 17 (Joosting, Proosdij van West-Friesland, 93—94), Wijdenes, 1433nbsp;Sept. 30 (Ie Mem. Rosa, f. 132v; Blécourt-Meyers, 73—74), Grootebroek,nbsp;1433 Sept. 30 (ibid., f. 133, p. 74), Westwoud, 1433 Sept. 30 (GA Hoorn, inv.nbsp;nr. 118 (41), ff. 234—235v, reg. nr. 315; Van Mieris IV, 1025), Enkhuizen,nbsp;1433 Oct. 3 (Joosting, a. w., 94—96), Medemblik, 1433 Oct. 3 (t. a. p., 95 n.),nbsp;Grootebroek, Westwoud, Venhuizen, Wijdenes, 1434 Jan. 15 (t. a, p., 97),nbsp;Benningbroek, 1435 Jan. 31 {t.a.p., 98). — Vgl. Joosting, a. w., 91—92; 1424nbsp;Aug. 31, privilege van Jan van Beieren voor Hoorn.
®) Zie hierna, blz. 124 n. 5; voorts o.a. 11 e Mem. Rosa, f. 8: Provisor van Rijnland wordt ontboden om zich te verantwoorden wegens een door hem gedane arrestatienbsp;van goederen, toebehoorende aan deken en kapittel in Den Haag (1445 Mei 12).
’) 3e Mem. Rosa, f. 57v (Blécourt-Meyers, 325—326): Provisor van Delfland onderwerpt zijn vordering tegen Doe Dircxz. wegens mishandeling van een
-ocr page 130-114
Een machtig middel om de kerkelijke rechtspraak in Holland en Zeeland te contróleeren kreeg de wereldlijke overheid in handen metnbsp;het concordaat, dat op 28 Februari 1434 tusschen bisschop Rudolfnbsp;van Diepholt en den hertog van Bourgondië mitsgaders diens landennbsp;van Holland, Zeeland en West-Friesland werd gesloten ^). Voornbsp;Rudolf van Diepholt was dat verdrag de prijs waarmee hij de onderwerping van deze gewesten aan zijn geestelijk gezag betaalde; voornbsp;den hertog van Bourgondië beteekende het een overwinning, die zijnnbsp;rechtsgebied aanmerkelijk uitbreidde. Immers, van harmonie tusschennbsp;geestelijke en wereldlijke rechtspraak was men nog ver verwijderd.nbsp;Zooals deze zich op kerkelijk terrein waagde, begaf gene zich meernbsp;dan eens op het gebied van den Staat. Een voor beide partijen aanvaardbare arbeidsverdeeling was moeilijk te vinden. De regeeringnbsp;streefde_er naar, de voortdurende geschillen over de wederzijdschenbsp;bevoegdheden te beëindigen, paal en perk te stellen aan het misbruiknbsp;van de kerkelijke straffen, en de privileges der Kerk die voor eennbsp;goede rechtsbedeeling nadeelig waren, te beperken; het voorrechtnbsp;van den clericus, dat den Staat iedere strafbevoegdheid over dennbsp;misdadigen geestelijke ontzegde, en het asylrecht, dat den misdadigernbsp;in kerken, kloosters en op kerkhoven een wijkplaats verschafte en hemnbsp;aan de aardsche gerechtigheid onttrok.
Het concordaat had ten doel tegemoet te komen aan de klachten der onderzaten over de geestelijke rechtspraak, in het bijzonder over denbsp;wijze waarop deze door de provisoren en dekens werd uitgeoefend.nbsp;Het voorziet dus in een wensch der Staten, wier belangen hier echternbsp;volkomen samenvielen met die van den landsheer. Bourgondischenbsp;en Hollandsche raden hebben ongetwijfeld het grootste aandeel gehadnbsp;in de redactie van het verdrag, dat de uitoefening van de kerkelijkenbsp;rechtspraak voorgoed zou regelen. Niet alleen werden de ingezetenennbsp;van Holland en Zeeland beschermd, ook de wereldlijke rechtspraaknbsp;werd beveiligd en de bevoegdheden van den vorst en zijn Raad uitgebreid ten koste van de kerkelijke immuniteiten. Vooral in het laatstenbsp;man in de kapel van Poeldijk, aan door den Raad aan te wijzen „geleerde clercken”,nbsp;die tevens moeten onderzoeken of de plaats van het misdrijf gewijd is of nietnbsp;(1436 Feb. 28). — 7e id., ff. 27, 28v: Provisor van Delfland verklaart namensnbsp;den proost van Oudmunster en van den Dom, dat hij betrekkelijk diens eischnbsp;tegen die van Naarden, Weesp, Muiden en Gooiland, „blijft” aan mr. Jac. Potternbsp;en Jan van der Mye, aan twee door de tegenpartij te kiezen arbiters, en aan dennbsp;heer van Lalaing als „overman” (1442 Mei 6/23).
^) J. G. C. Joosting, De Begrenzing der wereldlijke en kerkelijke rechtspraken (Joosting—Muller, Bronnen gesch. kerkel. rechtspr. i. h. bisd. Utrecht III, OVRnbsp;2. XI), 184—190; Van Mieris IV, 1029—1031. De nummering der artikelsnbsp;naar den tekst bij Joosting.
-ocr page 131-115
opziicht gaat het concordaat van 1434 veel verder dan de vorige overeenkomst van dezen aard, die ten tijde van hertog Albrecht tusschen Holland en den bisschop van Utrecht was gesloten ^). Veel van dezenbsp;nieuwe bepalingen komen weliswaar reeds vroeger voor in privilegesnbsp;die aan sommige steden waren verleend; thans echter krijgt dit, samengevat en consequent uitgebreid, algemeene geldigheid en wordt doornbsp;de geestelijke overheid gewaarborgd.
Met het concordaat van Albrecht van Beieren had het nieuwe verdrag gemeen de bepaling, dat de provisorieën en dekenijen slechts doornbsp;hoogstaande en deskundige lieden zouden worden bekleed: verbeteringnbsp;Van het gehalte der kerkelijke rechters was in de latere Middeleeuwennbsp;quot;ččn overal en steeds voorkomende eisch ^). Zoo ook in hoofdzaak denbsp;artikels die zich keeren tegen te ruime toepassing of overmatige strengheid van kerkelijke straffen ®), die de gerechtskosten beperkten en dienbsp;zekere andere fiscale uitwassen, waardoor geestelijke of wereldlijkenbsp;ingezetenen benadeeld werden, besnoeiden ^). Het concordaat vannbsp;1434 overtreft hier zijn voorganger in gedetailleerdheid en nauwkeurigheid. Nieuw is een artikel dat een matige maximum-boete vaststeltnbsp;voor met goedvinden der naaste verwanten buiten de kerk geslotennbsp;huwelijken — een algemeen verbreid gebruik, dat overigens nietnbsp;de onverdeelde gunst der wereldlijke overheden had ®) —, nieuw ooknbsp;het volgende, dat in het belang van de maatschappelijke orde waaktnbsp;tegen al te groote mildheid van kerkelijke autoriteiten ten aanzien vannbsp;gewelddadige ontvoeringen '^).
Het was een oude klacht der inwoners van Holland en Zeeland, dat zij vaak wegens wereldlijke schuld of andere zaken naar Utrechtnbsp;werden gedaagd ®). Het vroegere concordaat had getracht hieraan
*) Niet gedateerd: Joosting, Begrenzing, 113—115; Van Mieris III, 573—575.
Joosting, 185 (art. 1); vgl. 115 (art. 10). — J. Hashagen, Znr Charakteristik der geistlichen Gerichtsbarkeit vornehml. im spat. Mittelalter, Zeitschr. Savigny-Stiftung f. Rechtsgesch. XXXVII, Kanon. Abt. VI (1916), 285.
®) Joosting, 187 (art. 8—9), 189 (art. 15); vgl. 114—115 (art. 5—6). Hashagen, t. a. p., 286.
*) Joosting 187—189 (art. 10,13,14), vgl. 115 (art. 8—9) en boven, blz. 113 n. 5. Provisorieën werden niet zelden verpand of verpacht, hetgeen de financieelenbsp;uitbuiting van het ambt in de hand werkte, vgl. S. Muller Fzn., Regesten arch,nbsp;bisschoppen van Utrecht III, 29 (nr. 3867), 70 (nr. 4152), 72 (nr. 4160), 77 (nr.nbsp;4191), 82 (nr. 4223), 85 (nrs. 4245 en 4248).
®) Joosting, 188 (art. 11).
®) T. a.p., 118, 139; Joosting, Proosdij van West-Friesland, OVR 2. XXI,99; ben., blz. 180 n. 2.
’) Joosting, Begrenzing, 188 (art. 12).
®) Zie boven, blz. 17; — In 1429 moest de Raad intervenieeren, toen de Hollandsche en Zeeuwsche steden voor den officiaal van den aartsbisschopnbsp;te Keulen waren gedaagd door Brabantsche houders van lijfrenten ten hunnennbsp;laste (ARA, 5e Tres.-rek. v. B. van Zwieten, 1428—'30, ff. 108v, 110, llOv, 112).
-ocr page 132-116
tegemoet te komen door de bepaling, dat zij voortaan niet meer ten verzoeke van andere ingezetenen buiten de landspalen voor dennbsp;kerkdijken rechter zouden worden betrokken als zij voor den provisornbsp;of deken terecht wilden staan en dezen vrijelijk konden oordeelen. Dezenbsp;toezegging is ook in de nieuwe overeenkomst opgenomen, doch metnbsp;twee belangrijke wijzigingen: De beperking: „totter instanciën andernbsp;inwoenres deses lants” is thans vervallen, terwijl aan berechting doornbsp;den provisor en deken de voorwaarde is verbonden, dat de zaak vannbsp;dien aard moest zijn dat de geestelijke rechter er over mocht oordeelen.nbsp;In verband daarmede wordt nu onder de uitsluitend bevoegde in-heemsche instanties ook de wereldlijke rechter genoemd ^). De wereldlijke justitie behield zich dus haar rechten uitdrukkelijk voor, en denbsp;Hollanders en Zeeuwen werden niet alleen tegen onrechtmatigennbsp;overlast beschermd, maar eenzijdig bevoordeeld tegenover hun crediteurs in andere gewesten. Als eischers immers bleken zij het nut vannbsp;de gewraakte instantie voor processen tegen uitheemsche schuldenaarsnbsp;zeer goed te kunnen waardeeren en bleven zij ook in den vervolgenbsp;hun toevlucht nemen tot de geestelijke rechtbank te Utrecht, wiernbsp;bevoegdheid zich, onafhankelijk van de wereldlijke grenzen, over hetnbsp;geheele diocees uitstrekte ^). Deze toepassing van het privilegium denbsp;non evocando paste den vorst niet minder dan de^ onderzaten. Beidennbsp;streefden naar uitsluiting van niet of moeilijk te contróleeren uitheemsche instanties en naar een organisatie van het bestuur der Kerknbsp;op territorialen grondslag ®).
De waarborgen, geboden tegen lichtvaardige toepassing van kerkelijke straffen, zijn in het nieuwe concordaat nagenoeg dezelfde als in hetnbsp;oude. Deken of provisor zullen geen interdict fulmineeren wegensnbsp;eenige misdaad zonder kennis van de toedracht 1 2). Geen banvonnisnbsp;zal worden uitgesproken zonder voorafgaande dagvaarding en zondernbsp;dat deugdelijk bewijs kan worden geleverd dat deze den betrokkenenbsp;ter kennis is gekomen ®). Dit laatste was een nieuwe clausule — vroegernbsp;was slechts geëischt, dat het aannemelijk moest zijn dat de dagvaardingnbsp;bekend was — bedoeld om wereldlijke machthebbers tegen censurennbsp;te beveiligen: zoodanig bewijs kon immers moeilijk worden geleverdnbsp;als men den gedaagde niet veilig kon bereiken. In het bijzonder werd
Joosting, Begrenzing, 186 (art. 4), vgl. 115 (art. 11).
Joosting, 205.
®) Vgl. de ordonnantie van 1447 Jan. 3 voor Brabant: Placcaeten ende ordonnantiën van de hertoghen van Brabandt I, ed. A. Anselmo (1648), 1—3.
Joosting, 186 (art. 6), vgl. 114 (art. 3). Hashagen, Geistl. Gerichtsbark,, 233 vlg.
®) Joosting, 186 (art. 5), vgl. 115 (art. 7).
-ocr page 133-117
hierdoor de mogelijkheid beperkt om den ban te gebruiken als wapen in den strijd tusschen den geestelijken en den wereldlijken rechter ^).nbsp;Het kwam overigens minder op de bewoordingen dan op de uitleggingnbsp;van deze artikels aan. Naar zal blijken, bestond bij de Bourgondischenbsp;regeering de neiging om iedere excommunicatie van vorstelijkenbsp;ambtenaren of van stedelijke gerechten en ieder interdict te beschouwennbsp;als onrechtmatigen overlast en inbreuk op het landsheerlijk gezag.
In twee andt^re artikels, grootendeels nieuw, wordt de bevoegdheid ratione personae van het kerkelijke forum drastisch ingekrompen ennbsp;tevens het veelvuldig voorkomende misbruik van den geestelijken standnbsp;beperkt. Aan klerken die geen tonsuur of geestelijk habijt droegennbsp;_werd het privilegium fori ontzegd; evenzoo aan lieden die slechtsnbsp;door hun_kruin tot geestelijken werden gestempeld, doch overigensnbsp;als leeken leefden: met zelden immers liet men zich de tonsuur gevennbsp;uitsluitend om de kerkehjke privilegiën deelachtig te worden ^). Hetnbsp;vroegere verdrag was in dit opzicht veel minder radicaal geweestnbsp;en had er mee volstaan de niet-getonsureerde klerken te onderwerpennbsp;aan een zekere mate van toezicht door de kerkelijke autoriteiten, ennbsp;had ook hun berechting geheel aan de geestelijkheid overgelaten.nbsp;Voorts — en deze bepaling is geheel nieuw — zouden geestelijkennbsp;die zich misdroegen in dronkenschap, door den vrede te breken, tenbsp;vechten, of die^derszins een ernstig vergrijp begingen, door de rechtersnbsp;van den hertog van Bourgondië, graaf van Holland, gevangen mogennbsp;worden. Zij zouden weliswaar voor den bisschop, den deken of dennbsp;provisor terecht staan, wanneer het vaststond dat zij op het privilegiumnbsp;clericale aanspraak konden maken, doch de geestelijke justitie zou hiernbsp;de dienares zijn van de wereldlijke. De kerkelijke rechter werd verplichtnbsp;den delinquent niet op vrije voeten te stellen alvorens deze den graafnbsp;de verschuldigde boete zou hebben voldaan ®).
Ten aanzien van het asylrecht had het oude concordaat eveneens de meest strikte kerkelijke opvattingen gehuldigd: slechts die misdadigers,nbsp;die door het canonieke recht van het asyl waren uitgesloten, zoudennbsp;door de kerkelijke vrijheid niet beschermd worden: de publicus latro,nbsp;de nocturnus depopulator agrorum en hij die van het asyl misbruiknbsp;maakt door van het kerkhof uit te gaan om misdaden te plegen en
*) Vgl. Hashagen, L c., 276 vlg..
“) Joosting, 185 (art. 2); vgl. 114 (art. 4). Hashagen, hc., 288; Eichmann, Ber recursus ab abusu, 15.
Joosting, 185 (art. 3); vgl. 49—50 (1323, Holland en Zeeland), 70—71 (1343, Goes en Monster); J. A. Fruin, De oudste rechten der stad Dordrecht ennbsp;van het baljuwschap van Zuidholland I, OVR 1. IV (1882), 62 (1401, Keurb. v.nbsp;Dordrecht, art. 183); Philips Wielant, Instructie, voor de stad Haarlem ontworpennbsp;(1503), ed. J. A. Fruin (1874), 130 (art. 379).
-ocr page 134-118
er dan weer terug te keeren ^). De bevoegdheid om over de onwaardigheid van den vluchteling te oordeelen was aan den kerkelijken rechter voorbehouden, evenals die om den onwaardige uit de immuniteit vannbsp;kerk of kerkhof te verwijderen ^). In 1434 werd, in overeenstemmingnbsp;met het Romeinsche recht en met de algemeene strekking der wereldlijkenbsp;jurisprudentie, het aantal uitzonderingsgevallen uitgebreid ®). Voortaannbsp;zou de vrijheid der Kerk evenmin ten goede komen aan al die misdadigers, die er „na bescreven recht” geen aanspraak op konden latennbsp;gelden 1 2). Afzonderlijk wordt als reden tot uitsluiting vermeld: moordnbsp;met voorbedachten rade en verbanning door een wereldlijke rechtbank wegens misdaden tegen vorst en land (crimen laesae maiestatis),nbsp;of wegens dergelijke feiten ®). Bovendien werd den grafelijken rechternbsp;de bevoegdheid gegeven om op eigen gezag misdadigers, die het asylnbsp;on waardig waren, uit de vrijplaats te hal^n, zonder dat dit als een schending der immuniteit zou gelden en een interdict op de betrokken kerknbsp;tengevolge hebben. Dit hield tevens in, dat de graaf en zijn rechtersnbsp;bevoegd zouden zijn te beoordeelen of een op een asyl gevluchtenbsp;misdadiger de kerkelijke vrijheid al dan niet behoorde te genieten.nbsp;Moeilijkheden die zich in de toekomst mochten voordoen met betrekking tot de uitvoering van het verdrag, of tot andere kwesties denbsp;geestelijke jurisdictie betreffende, zouden worden onderworpen aan denbsp;scheidsrechterlijke uitspraak van twee hertogelijke en twee bisschoppelijke raden. Wanneer deze scheidsrechters het niet eens kondennbsp;worden, zou de kanselier van Bourgondië het geschil beslechten: aannbsp;de wereldlijke macht bleef het laatste woord voorbehouden ’). ~~nbsp;Een uitdrukkelijk verbod aan kerkelijke rechters om zich metnbsp;wereldlijke zaken te bemoeien bevat dit concordaat niet. Voor schuld-processen kon en wilde men de geestelijke rechtbanken nog niet missen,nbsp;mits de berechting maar binnenslands plaatsvond. Uit het artikel dat
Joosting, 114 (art. 2); vgl. P. Timbal Duclaux de Martin, Le droit d’asile (1939), 210—214, 252.
Timbal Duclaux de Martin a. w,, 224 vlg., 258, 284, 369 vlg.
“) Joosting, 186—187 (art. 7); vgl. Timbal Duclaux de Martin, a.w,, 264 vlg., 338 vlg.
‘) Het Romeinsche recht had de daders van vrijwel alle ernstige misdrijven, begaan „ex deliberatione et per insidiasquot;, uitgezonderd, o. a. moordenaars,nbsp;ontsnapte misdadigers, ketters.
Timbal Duclaux de Martin, a. w., 217, 264, 348 vlg..
®) r. a.p., 356, 357; vgl. Joosting, 55 (1325, Zierikzee). — Philips Wielant, „1'incarnation de la jurisprudence bourguignonne” (Fredericq, Essai, 108),nbsp;wil den balling niet meer van het asylrecht uitsluiten. De eenige uitzonderingennbsp;die hij toelaat zijn de drie canonieke, benevens moord (Instructie voor Haarlem,nbsp;126, art. 349—350).
’) Joosting, 189—190 (art. 16).
-ocr page 135-119
de kosten van de rechtszaken tracht te beperken blijkt, hoezeer de kerkelijke procedure bij de bevolking in trek was, met name in Zeeland,nbsp;en tevens, dat het niet de lage prijzen waren die de grootste aantrekkelijkheid vormden ^). Zelfs de to^assing van de ban als krachtigste waarborgnbsp;voor de veiligheid van het crediet — een gebruik dat allerwege kritieknbsp;en verzet wekte — wordt hier aanvaard; men wil slechts voorkomen,nbsp;dat provisoren of dekens de excommunicatie financieel zouden uitbuiten. Ook in Holland moesten de schepenbanken zich bij schuldzakennbsp;nog menigmaal de mededinging van den kerkdijken rechter latennbsp;welgevallen ^). Hier hadden plaatselijke privileges en stedelijke keurennbsp;uitkomst te brengen ®). Evenwel blijkt uit de bewoordingen van hetnbsp;artikel de non evocando, dat men van Hollandsche zijde de rechtspraaknbsp;van dekens en provisoren, waar het maar eenigszins aanging, wenschtenbsp;te beperken tot zaken van kerkelijken aard. Reeds de oudste ons bekendenbsp;regeling van de geestelijke rechtspraak in deze gewesten, in 1319nbsp;tusschen bisschop Frederik van Zierik en graaf Willem III getroffen,nbsp;had in beginsel alle wereldlijke zaken aan den kerkelijken rechternbsp;onttrokken 1 2). Deze overeenkomst bleef ook na 1434 van kracht,nbsp;evenals alle andere vroegere verdragen, voor zoover zij door het nieuwenbsp;concordaat niet waren gewijzigd ®). Het zal blijken, dat de Bourgondischenbsp;regeering, zoodra de hoogheid van den hertog in het geding kwam,nbsp;ieder toepassing van het kerkelijke recht met beslistheid afwees.
Deze overeenkomst van 1434 — vrucht van den Bourgondischen invloed op de zaken van het Utrechtsche bisdom — komt dus hieropnbsp;neer: de hertog van Bourgondië, zijn Raad van Holland, zijn baljuwennbsp;en schouten, worden meester in eigen land en stad; zij kunnen voortaan
1) T.a.p., 187—188 (art. 10); vgl. I. H. Gosses, De rechterlijke organisatie van Zeeland in de Middeleeuwen (1917), 171—177. — Wij hebben trouwens gezien,nbsp;dat de hertog de kloosters vrij liet in het toepassen van het geestelijke rechtnbsp;tegen hun schuldenaars (boven, blz. 105).
=) B.V.: GA Leiden, Burgem.-rek. 1460—'61, f. 57: 1460 Dec. 9 liet het gerecht van Leiden eenige rechtsgeleerden te Utrecht consulteeren, om tenbsp;weten aan wien de berechting toekwam van een schuldkwestie, waarvan zoowelnbsp;de provisor als het gerecht de kennis voor zich opeischten. De doctoren bevonden;nbsp;aan den provisor.
“) B.V.: Joosting, Begrenzing, 236 vlg.: 1459 April 5 (privileges, door den graaf van Charolais aan het land van Putten geschonken, art. 46; Niemand zalnbsp;een ander dagen voor het geestelijke gerecht, behalve van kerkelijke goederen). —nbsp;Ibid., 240: 1461 Mei 16 (keur van Haarlem tegen het dagen van poorters voornbsp;den kerkelijken rechter wegens wereldlijke schuld).
T. a. p., 46, zie ook 85—86 (1356) en reeds het oudste keurboek van Delft (Ie helft 13e eeuw), ibid., 2 (art. 25). — Vgl. Placcaeten ende ordonnantiën van denbsp;hertoghen van Brabandt I (1648), 1—3; E. Champeaux, Les ordonnances desnbsp;dues de Bourgogne, cclxxviii vlg. en Ordonnances franc-comtoises. 13 vlg.,nbsp;en de bepalingen van het Groot Privilege, hierna, blz. 186.
. T. a. p., 190 (art. 17).
-ocr page 136-120
handelen onbelemmerd door die kerkelijke privileges welke zij als de grootste hinderpalen voor een goede rechtsbedeeling beschouwden.nbsp;De geestelijke rechtspraak wordt geëerbiedigd, maar gereglementeerdnbsp;_en geterritorialiseerd. Aan haar werkzaamheid is al dat rechtsgebiednbsp;voorbehouden, dat de wereldlijke justitie nog niet bij machte was tenbsp;omspannen: van mededingster diende zij bondgenoote te worden.
De practijk zou uitwijzen, wat deze minnelijke schikking waard was. Dit concordaat is door landsregeering en stedelijke overheden steedsnbsp;beschouwd als de definitieve afbakening van geestelijk en wereldlijknbsp;rechtsgebied. Als fundamenteele wet zal het tot diep in de 16e eeuwnbsp;de houding der wereldlijke overheid ten opzichte van de kerkelijkenbsp;rechtspraak bepalen. Geheel anders was het standpunt dat denbsp;Utrechtsche Kerk tegenover het concordaat innam. Al mocht Rudolfnbsp;van Diepholt de tegemoetkomingen als een niet te hoogen prijs voornbsp;de obediëntie van Holland en Zeeland hebben beschouwd, hij hadnbsp;beschikt over wat niet hem alleen toebehoorde. Een goed deel vannbsp;de geestelijke rechtsmacht over de graafschappen berustte immersnbsp;niet bij den bisschop, maar bij de aartsdiakens, die beweerden innbsp;het verdrag niet gekend te zijn. Dezen konden dus moeilijk goedschiksnbsp;berusten in een vermindering van hun rechten die buiten hen om wasnbsp;geschied. Maar ook afgezien daarvan waren er in Utrecht en in Hollandnbsp;geestelijken, die een overeenkomst, welke naar hun oordeel in zooveelnbsp;opzichten in strijd was met het canonieke en het gemeene recht, on-vereenigbaar verklaarden met den eed, door den bisschop aan dennbsp;Heiligen Stoel en de Kerk van Utrecht afgelegd, en derhalve ongeldig.nbsp;De meeste provisoren erkenden bovendien aanvankelijk Walravennbsp;van Meurs als hun wettigen bisschop en voelden zich door overeenkomsten van den indringer hoegenaamd niet gebonden. Bij dezenbsp;uiteenloopende zienswijzen zou het er op aankomen, of de Bourgondische overheid bij machte was, aan de geestelijkheid nalevingnbsp;van het concordaat op te leggen.
Botsingen waren onder deze omstandigheden onvermijdelijk. In JJtrecht scheen men zich er op toe te leggen de meerderheid van hetnbsp;kerkelijke gezag bij iedere voorkomende gelegenheid te demonstreeren,nbsp;vooral in de jaren na 1440. Het groeiende verzet van den Stichtschennbsp;clerus tegen het overwicht van Bourgondië zal aan deze houding nietnbsp;vreemd zijn geweest. Herhaaldelijk moest de Raad van Hollandnbsp;ingrijpen wanneer met kerkelijke dwangmiddelen inbreuk op denbsp;rechten der onderzaten werd gepleegd ^). In strijd met de bepalingennbsp;van het concordaat gingen de officialen voort met de ingezetenen van
ARA, 2e Rek. v. Willem Engelbrechtsz., 1443, f. 88v; 3e id., 1444, ff. 78—78v.
-ocr page 137-121
Holland en Zeeland naar Utrecht te dagen, hetgeen den hertog noodzaakte den lOen_Augustus 1443 ten behoeve van de steden het desbetreffende artikel van 1434 opnieuw uit te vaardigen ^).
Eenige bijzonder hevige conflicten met de prelaten te Utrecht hielden minder rechtstreeks verband met het concordaat. Zij toonennbsp;echter, dat het niet ontbrak aan wrijving tusschen wereldlijk en geestelijk gezag, terwijl met het verdrag juist samenwerking was beoogd,nbsp;met vrijheid van handelen voor den wereldlijken rechter.
Toen in 1440 de vicecureit van Gouda op last van den proost-aarts-diaken van Oudmunster Gijsbrecht van Brederode door diens officiaal gewapenderhand was gearresteerd en naar Utrecht overgebracht,nbsp;wisten Stadhouder en Raad wel spoedig de invrijheidstelling van dennbsp;gevangene te bewerken, doch de procureur-generaal Jacob Bossaert,nbsp;wiens taak het was de rechten, hoogheid en heerlijkheid van den vorstnbsp;te beschermen ^), was hiermede niet tevreden. Hij rustte niet voordatnbsp;in October 1444 de aartsdiaken en zijn officiaal gedwongen waren tenbsp;erkennen, dat geen Utrechtsch prelaat die geestelijke rechtsmachtnbsp;binnen Holland en Zeeland bezat, daar tevens wereldlijke jurisdictienbsp;had of de bevoegdheid om iemand, klerk of leek, gevangen te nemennbsp;en uit het land te voeren zonder de toestemming en de medewerkingnbsp;van den hertog ^). Evenzoo wist de Hollandsche regeering in 1443,nbsp;na hertog en Paus te hulp geroepen te hebben, haar standpunt te doennbsp;zegevieren in een geschil met de kanunniken der Vijf Kerken te Utrecht,nbsp;die den heer van Montfoort, dijkgraaf van den Lekdijk Benedendams,nbsp;op straffe van de ban verboden hadden hen met het landrecht aan tenbsp;spreken wegens dijkgeld, dat zij hem van hun onder Woerden gelegennbsp;goederen schuldig waren ^).
0 Joosting, 198; GA Leiden, inv. Secret.-1575 nr. 80, f. 106v, reg. nr. 531; W. S. Unger, Bronnen tot de gesch. van Middelburg in den landsheerlijkennbsp;tijd II, RGP, g. s. LXI (1926), 324 (nr. 229).
“) De Monté ver Loren, a. w., 63, 148; Jansma, Raad en Rekenkamer, 83; Walther, Die burgundischen Zentralbehörden, 12 n. 5: volmacht voor den procureur-generaal bij den Grooten Raad (1524).
®) ARA, 8e Mem. Rosa, f. 16 (1442 April 19); Ie Rek. v. Willem Engel-brechtsz., 1442, f. 97 (1442 April 6); 8e Mem. Rosa, ff. 84v—85v (1444 Oct. 14).
*) 7e Mem. Rosa, ff. 22—22v (1442 April 15); 8e id., ff. 36—36v: brieven van den hertog aan Stadhouder en Raad van Holland, [1442] Juni 30, en aan dennbsp;Paus [1442]; ibid., f. 37: brieven aan Jean Ie Jeune, kardinaal van Terwaan,nbsp;en aan Ferry de Beauvoir, hertogelijk procureur bij de Curie, Juni [1442]; Ie Rek.nbsp;v. Willem Engelbrechtsz., 1442, ff. 113 (1442 Sept. 20), 119—119v (1442 Nov.nbsp;24). — 8e Mem. Rosa, f. 56: verklaring van buren van Hekendorp en Putkuip,nbsp;1442 Dec. 12 (gedr.: Jansma, Raad en Rekenkamer, 152 n. 2); 2e Rek. v. Willemnbsp;Engelbrechtsz. 1443, f. 93 (1443 April 16); S. Muller Fzn., Regesten van hetnbsp;Kapittel van St. Pieter (1891), nrs. 1087 (1443 Mei 16: scheidsrechterlijke uitspraak van Willem van Lalaing, stadhouder van Holland, met nadere verklaringnbsp;d. d. 1443 Juni 5), 1097/8 (1443 Dec. 4: kwitantie van Jan van Montfoort).
-ocr page 138-122
In Zeeland waren weer andere moeilijkheden; daar had de lands-regeering juist te klagen over gebrek aan activiteit van den kerkdijken rechter. Voor het invorderen van schulden was het geestelijke rechtnbsp;er algemeen in zwang, en ook de grafelijke ambtenaren waren er gewoonnbsp;tot de provisoren hun toevlucht te nemen, wanneer zij met onwilligenbsp;belastingbetalers te doen kregen. Waarschijnlijk uit wrok over hetnbsp;optreden van den rentmeester van Bewesten Schelde in 1434, toennbsp;hij de geestelijken tot betaling van het schot had trachten te dwingen ^),nbsp;weigerden de provisoren in Walcheren hem hiermede verder ter willenbsp;te zijn. In December 1443 klaagden Stadhouder en Raad hierovernbsp;aan den bisschop van Utrecht hun nood en verzochten hem, de provisoren te willen bevelen, weer als van ouds geestelijk recht tenbsp;doen, ter begeerte van den rentmeester, op degenen die onwillignbsp;waren schot te betalen ^).
In 1444 of 1445, toen Isabella van Portugal, de gemalin van Philips den Goede, in het land was en vele zaken geregeld werden, trachttennbsp;Stadhouder en Raad van Holland ook aan deze onbevredigendenbsp;toestanden een einde te maken. Zij drongen er bij de officialen vannbsp;bisschop en aartsdiaken op aan, de bepalingen van het concordaatnbsp;zonder uitzondering en in ieder opzicht stipt na te komen en te doennbsp;nakomen. De moeilijkheden van de laatste jaren verklaren dezen stapnbsp;reeds voldoende. Het is echter niet uitgesloten, dat het initiatief hiertoenbsp;is uitgegaan van de overheden der steden, die bij de onderhandelingennbsp;over een nieuwe bede, in den herfst van 1444, kans hadden gehadnbsp;hun wenschen kenbaar te maken.
De Utrechtsche clerus greep deze gelegenheid aan om zijn standpunt ten opzichte van het verdrag van 1434 duidelijk onder woorden tenbsp;brengen. De vicaris-generaal van den bisschop, Gerard van Randen,nbsp;stelde voor de officialen een memorandum op, waarmede hij den Raadnbsp;van repliek diende ®). Met een keur van argumenten, welke niet allenbsp;even gegrond lijken, valt hij daar eerst het concordaat in zijn geheelnbsp;aan en betoogt hij, dat het om diverse redenen van onwaarde is. Vervolgens toetst hij de verschillende artikels één voor één aan het rechtnbsp;der Kerk, de rede en de billijkheid, en verwerpt ze onvoorwaardelijknbsp;voor zoover zij daarmede in strijd zijn. Dit lot treft zoo ongeveernbsp;alles wat het concordaat van 1434 ten aanzien van vroegere verdragennbsp;_j5n'nďčuwe bepalingen bevat. Alle artikels en clausules die de bevoegd-
Boven, blz. 75—76.
“) 2e ReL v. Willem Engelbrechtsz., 1443, f. 121.
®) Joosting, Begrenzing, 200—211; vgl. Joosting, Bijdrage tot de kennis der kerkel. rechtspr. in ’t bisdom Utrecht, Hist. Avonden II (1907), 132.
-ocr page 139-123
heden van den hertog-graaf tegenover geestelijken en kerkelijke quot;^immuniteiten uitbreiden, stuiten bij Van Randen op principieel verzet.nbsp;De bepaling, dat klerken zonder habijt of tonsuur als leeken diendennbsp;te worden behandeld, acht hij onaanvaardbaar, daar het privilegiumnbsp;clericale niet aan uiterlijke kenteekenen is gebonden ^). Heftig verzetnbsp;hij zich tegen de samenwerking tusschen Kerk en Staat bij de bestraffingnbsp;van misdadige geestelijken, zooals die in het concordaat was geregeld ®).nbsp;Op deze wijze zouden de bisschop en zijn provisoren tot gevangenbewaarders ten dienste van den graaf worden verlaagd, te meer waarnbsp;baljuwen en schouten zich op het onderhavige artikel beriepen omnbsp;geestelijken gevangen te kunnen nemen wegens overtreding van landsheerlijke of stedelijke voorschriften, die hen volgens kerkelijke zienswijzenbsp;niet konden binden. Wel stemt Van Randen er mee in, dat een geestelijkenbsp;die zich misdragen had, door zijn superieur niet lichter gestraft zounbsp;worden dan een leek voor eenzelfde vergrijp door den wereldlijkennbsp;rechter, doch het boetegeld diende, overeenkomstig de canoniekenbsp;voorschriften, voor vrome doeleinden te worden aangewend. Slechtsnbsp;in geval van ernstige misdrijven tegen den vorst of diens rechters wilnbsp;hij de bepaling van het concordaat laten gelden, maar de arrestatienbsp;zou op verzoek van de wereldlijke macht, niet door deze, plaatsvinden.nbsp;Ten aanzien van het privilegium de non evocando ®) diende een uitzondering te worden gemaakt voor dagvaardingen naar Utrechtnbsp;tijdens de generale synoden, twee keer per jaar, wanneer aldaar volgensnbsp;oude gewoonte interterritoriale schuldprocessen werden behandeld.nbsp;Voorts, als waarborg voor de onafhankelijkheid der kerkelijke rechtspraak, in de gevallen die de provisoren niet hadden durven of willennbsp;vervolgen en die jaarlijks bij de algemeene synode werden aangebracht.nbsp;Gerard van Randen verwerpt de voorwaarde, waaraan het concordaatnbsp;de banvonnissen had gebonden, n.1. dat het bewijs geleverd moestnbsp;zijn dat de dagvaarding bekend was : een gedaagde, dien men nietnbsp;veilig kon bereiken, zou dan immers te gemakkelijk onwetendheidnbsp;kunnen voorwenden. Wat het asylrecht betreft ®), wil Van Randennbsp;de bepalingen van het vroegere concordaat gehandhaafd zien, daarnbsp;niemand uit de immuniteit verwijderd mag worden tenzij hij door dennbsp;kerkelijken rechter onwaardig is verklaard. Voor de opheffing vannbsp;de ban, of van andere kerkelijke straffen, kunnen en mogen geennbsp;vaste prijzen worden vastgesteld, opdat men de censuren niet te licht
-ocr page 140-124
zou tellen^); een vast tarief voor gerechtskosten^) is onredelijk. Andere bepalingen, die Van Randen niet rechtstreeks verwerpt, achtnbsp;hij overbodig, daar het gebruik naar zijn oordeel in die gevallen reedsnbsp;voldoende voorzag.
De slotsom van het betoog is dan ook, dat bisschop en aartsdiaken, hun officialen, provisoren en dekens, dienden te blijven in het rustignbsp;bezrrvah hun oude rechten en gebruiken, en dat de kerkelijke rechtspraak uitgeoefend moest worden volgens de met hertog Albrechtnbsp;gesloten overeenkomst, die behoorlijk met ieders belangen rekeningnbsp;hield ®).
Hef is niet te verwonderen, dat Gerard van Randen met deze verdediging van „waarheid en recht” bij de Hollahdsche raadsheerennbsp;niet geringe verontwaardiging opwekte. Van overeenstemming wasnbsp;men verder verwijderd dan ooit.
Stof voor nieuwe conflicten tusschen wereldlijke en geestelijke macht ontbrak dus niet. Het landsbestuur gaf van geen aarzelingnbsp;blijk, wanneer het er op aankwam zijn rechten en die der onderzatennbsp;te laten gelden. Moeilijkheden deden zich voor bij de berechting vannbsp;misdadigers die zich op hun geestelijken stand beriepen. De Raadnbsp;behield zich voor, te beslissen of zoodanig beroep gerechtvaardigdnbsp;was. Zoo stelde in November 1443 de procureur-generaal te Goudanbsp;een onderzoek in naar den status van een valschemunter, gevangenenbsp;van den baljuw aldaar, voor wien de bisschop het privilegium forinbsp;opeischte, daar hij priester zou zijn 1 2). Geestelijke rechters, die hunnbsp;bevoegdheden te buiten gingen of de bepalingen van het verdragnbsp;van 1434 overtraden, werden door den Raad ter verantwoordingnbsp;geroepen ®). Was in een stad interdict gelegd, of bestond hiervoornbsp;gevaar, dan was het de regeering in Den Haag van wie de burgerijnbsp;hulp verwachtte en verkreeg. Zoo toog op 8 October 1450 een burge-
Art. 10, 11; boven, blz. 115, 119. nbsp;nbsp;nbsp;Art. 10: boven, blz. 115.
De „ordinatio antiqua”, waarop Van Randen zich telkens beroept, kan bezwaarlijk veel verschild hebben van het concordaat, dat bij Joosting, Begrenzing, 113—115 is gedrukt en aldaar „c. 1386” is gedateerd. Joosting neemt,nbsp;m. i. terecht, de identiteit aan.
ARA, 3e Rek. v. Willem Engelbrechtsz., 1444, f. 62. Vgl. 9e Mem. Rosa, f. 16: geblijf aan den Raad in een geschil tusschen den baljuw, van Reimerswaalnbsp;en „twe gesellen die gevochten hadden ende hem clercken vermaten” (1443nbsp;Juli?)
‘) 12e Mem. Rosa, f. 9; Op klacht van baljuw en ingezetenen van ’s Graven-zande tegen den substituut-provisor van Delfland, die in strijd met de oude gewoonten vele ingezetenen aansprak met het geestelijke recht, worden denbsp;provisor en zijn substituut ter verantwoording geroepen (1447 Maart 21); —nbsp;4e Rek. v. Willem Engelbrechtsz, 1445—'46, f. 158v; 1445 Oct. 16 wordt denbsp;provisor van Delfland gedagvaard om zich te verdedigen tegen een aanklachtnbsp;die de buren van Pijnakker tegen hem hadden ingediend.
-ocr page 141-125
meester van Leiden met enkele andere leden van de magistraat naar Stadhouder en Raad, om met hen te spreken over de ban, die denbsp;landcommandeur der Duitsche Orde over de stad wilde uitsprekennbsp;omdat heer Adriaan, commandeur van St. Pieter, met geweld uit zijnnbsp;kerk zou zijn verjaagd. Als onderzaten van den hertog meenden denbsp;Leidenaren recht te hebben op bescherming tegen zulk een overlast ^).nbsp;Stadhouder en raden schreven dan ook aan den bisschop, den dekennbsp;van Oudmunster en den landcommandeur, dat zij de stad ongemoeidnbsp;hadden te laten. Ook wanneer stedelijke overheden wegens het makennbsp;van een keur, waarmede bisschop of Domproost niet konden instemmen,nbsp;naar Utrecht werden gedaagd of maanbrieven ontvingen zondernbsp;tevoren gedagvaard te zijn, moest de Raad van Holland tusschenbeidenbsp;komen ^).
* % *
Vooral ten aanzien van het asylrecht maakten Stadhouder en Raad ruim gebruik van de bevoegdheden die hun door het concordaatnbsp;waren toegekend, en stonden er op, dat hun rechten door de geestelijkennbsp;werden geëerbiedigd ®). Wel erkenden zij in theorie de onschendbaarheid der gewijde plaatsen, en in gevallen die de overheid nietnbsp;rechtstreeks raakten was de bescherming, die kerk of kerkhof dennbsp;vluchteling bood, dan ook effectief. In 1437 b.v. handelde de Raadnbsp;geheel in overeenstemming met het canonieke recht, toen hij van denbsp;plaatselijke geestelijken te ’s Gravenzande het verzoek ontving omnbsp;eenige lieden, die zich aan een schaking hadden schuldig gemaaktnbsp;en in den kerktoren gevlucht waren, uit het asyl te verwijderen, daar
1) ,,.... om hulpe ende bijstandicheit van den stedehouder ende rade te hebben, also wy ondersaten zijn ons genadichs heeren, ende dat wy van sulkennbsp;onrechten moeynisse ontslegen mochten wesen”: GA Leiden, Burgem.-rek.nbsp;1449—’50, f. 69. — De betrokken commandeur is Adriaan van Foreest,nbsp;1449—'53f: Van Heussen-Van Rijn, Ondh en Gest. v, Rhynland, 48.
GA Haarlem, Tres.-rek. 1447—’48, f. 82v (post van 1447 Oct. 18): citatie van gerecht, vroedschap en rijkdom van Haarlem, „overmids dat gebods willenbsp;dat hier in der kerken gedaen was van der heymelike trouwequot;. Welk gebod hiernbsp;bedoeld wordt is mij niet bekend. J. Huizinga, Rechtsbronnen van Haarlem,nbsp;OVR 2. XIII, vermeldt slechts een keur van 1390 over de clandestiene huwelijkennbsp;(p. 79). — Joosting, Begrenzing, 222—224: Protest van President en Raad bijnbsp;den Domproost tegen het zenden van een maanbrief aan het gerecht van Leidennbsp;wegens het maken van een keur. Dit stuk van 11 October, zonder opgave van jaar,nbsp;is t. a. p. gesteld tusschen 1438 en 1460. Daar het moet zijn opgesteld tijdensnbsp;het presidentschap van Goeswijn de Wilde, kunnen slechts de jaren 1445, 1446nbsp;en 1447 in aanmerking komen.
“) Zie voor gelijktijdige beperkingen van het asylrecht in de Zuidelijke Nederlanden: J. J. E. Proost, Histoire du droit d’asile religieux en Belgique, Messager des Sciences hist. ... de Belgique (1866 vlg.).
-ocr page 142-126
tijdens hun aanwezigheid de kerkdienst geen voortgang kon hebben. Geweld kon hier niet worden toegepast, wilde men het godshuis nietnbsp;violeeren. Derhalve werd den vluchtelingen vrijheid van lijfstraffennbsp;toegezegd, waarop zij zich in handen der justitie stelden ^).
Schennis van het asyl door particulieren vond in de oogen der regeering geen genade. Bij voorkomende gelegenheden kregen denbsp;hertogelijke ambtenaren opdracht, de kerkelijke vrijheid te doennbsp;eerbiedigen en den vluchteling tegen diens vervolgers te beschermen ^).nbsp;Schending van den gewijden grond en een interdict, dat daarvan hetnbsp;gevolg zou zijn, moesten tot iederen prijs worden voorkomen.
Beduchtheid voor een interdict liet zich echter niet gelden wanneer de hoogere belangen van den Staat en van de justitie in het gedingnbsp;kwamen. Aan gevaarlijke misdadigers, en in het bijzonder aan hennbsp;die zich hadden schuldig gemaakt aan een misdrijf tegen het gezagnbsp;of de dragers daarvan, mocht het asyl geen bescherming bieden, zelfsnbsp;geen vrijwaring van de doodstraf. Een volkomen begrijpelijke eisch,nbsp;vooral in een door partijschap verscheurd land, waar de overheidnbsp;niet al te vast in het zadel zat. Slechts bij uitzondering pleegde denbsp;regeering overleg met de kerkelijke autoriteiten vóór zij tot een arrestatienbsp;overging; doorgaans handelde zij eerst en verstond zich achterafnbsp;met de geestelijke overheid ®). Niet altijd legde deze zich bij het voldongen feit neer; ces (staking van den kerkdienst) noch interdictnbsp;konden echter den Raad weerhouden op den ingeslagen weg voort tenbsp;gaan, waartoe hij zich door het concordaat gemachtigd gevoelde.nbsp;Wel hield men zich niet strikt aan de daar omschreven categorieënnbsp;van misdrijf, maar de wereldlijke rechtsgeleerden wisten de tekstennbsp;van canones en concordaten steeds zóó uit te leggen dat zij ernbsp;nieuwe uitzonderingen mee rechtvaardigden *).
Toch ging de regeering bij deze arrestaties met voorzichtigheid te werk. De bevelen tot inhechtenisneming bevatten doorgaans een.
1) ARA, 2e Mem. Rosa, f. 176v (Blécourt-Meyers, 254—256, nr. 487). Vgl. ibid. f. 68 en 3e Mem. Rosa, f. 49v {t.a.p., 196—197, 319—320); Timbalnbsp;Duclaux de Martin, Le droit d’asile (1939), 316.
^) B.V.: 5e Mem. Rosa, ff. 173v—174v, 176v—177: opdracht aan den baljuw van Gooiland, ten behoeve van den pastoor van Muiderberg, die een doodslagnbsp;had gepleegd (1441). Zie over deze zaak: P. M. Grijpink, in BGBH XXXII,nbsp;443—445. Vgl. Timbal Duclaux de Martin, a. w., 386.
“) Vgl. Timbal Duclaux de Martin, a. w., 389. Volgens Wielant, Instructie voor Haarlem, 126 (art. 351) vereischt de aan de Kerk verschuldigde eerbiednbsp;slechts, dat de schout, alvorens de arrestatie te verrichten, „de officiers van dernbsp;keerke adverteeren sal van dat hij doen wille, ende nietemin zo procederen, datnbsp;justicie hueren loop hebbe ...”.
*) Timbal Duclaux de Martin, a. w., 347.
-ocr page 143-127
weliswaar voorloopig, voorbehoud ten aanzien van het asylrecht ^). Zelden waagden lagere ambtenaren op eigen gezag iemand in hetnbsp;asyl gevangen te nemen. In den regel bepaalden zij er zich toe de gewijdenbsp;plaats te doen bewaken, in de hoop den vluchteling bij het verlatennbsp;daarvan te kunnen snappen — volgens kerkelijke opvatting op zichzelfnbsp;reeds een schending van het asylrecht — en wendden zij zich vervolgens tot den Raad om nadere instructies. Soms gelastte deze dennbsp;baljuw of schout door te tasten, maar niet zelden gaf zij opdrachtnbsp;de bewaking voort te zetten, opdat de schuldige niet zou ontkomen,nbsp;en werden de procureur of eenige leden van den Raad uitgezondennbsp;om ter plaatse inlichtingen in te winnen en, zoo er aanleiding toenbsp;bestond, de gevangenneming te verrichten. In enkele gevallen troknbsp;de stadhouder met den geheelen Raad van Holland en een deel van denbsp;ridderschap er op uit om den misdadiger plechtig in zijn wijkplaatsnbsp;te „bestormenquot;. De Bourgondische overheid schrikte er dus niet voornbsp;terug steeds de volle verantwoordelijkheid op zich te nemen; zij dektenbsp;integendeel deze arrestaties nadrukkelijk met de autoriteit van hetnbsp;hoogste wereldlijke gezag ^).
Verzet tegen de uitneming van misdadigers uit het asyl ging niet alleen van de geestelijken uit, maar ook, en wel zeer krachtdadignbsp;soms, van de vluchtelingen zelf, van hun vrienden en dikwijls van denbsp;bevolking, die aan het asylrecht gehecht was en uit instinct of partijzucht het voor den vervolgde opnam. Dan vooral was groote omzichtigheid of groote doortastendheid geboden. Listen en lagen werdennbsp;toegepast om oploopen te voorkomen, of wel er hadden met veelnbsp;machtsvertoon formeele belegeringen plaats ®).
In tijden van oorlog of onlusten heerschte slechts het geweld, en geen gewijde plek bood eenige bescherming tegen de wrekendenbsp;arm 1 2). Dit bleek te Leiden in 1445 ®), te Gorkum in December
') B.v.: ARA, 8e Rek. v. Cl. de Vriese, 1458—’59, f. 137; vgl. Timbal Duclaux de Martin, a. w., 392.
In Frankrijk liet men arrestaties in het asyl bij voorkeur door lagere gerechtsdienaren verrichten, die men eventueel kon desavoueeren: Timbal Duclaux de Martin, a. w., 394, 413 vlg..
Bij Proost, Hist, da droit d’asile religieux en Belgique, Mess. d. Sc. hist. (1866), 493—497; ibid, (1867), 167, verscheidene voorbeelden van blokkadenbsp;van asylplaatsen.
Vgl. Timb. Duel. de Martin, a, w,, 383; Wielant, Instructie voor Haarlem, 127 (art. 352): „In tijden van beroerten ende commocien en es niemand vannbsp;den beroerers vrij in de keerke”.
^) Blok, Hollandsche stad II^, 77, De Raad van Holland liet van de op het St. Pancraskerkhof gevangen Hoekschen, onder wie zich een gewapend priesternbsp;bevond, een drietal onthoofden en deed de noodige stappen bij den bisschopnbsp;om een reconciliatie van het kerkhof te verkrijgen: ARA, 4e Rek. v. Willemnbsp;Engelbrechtsz., 1445—’46, f. 113 ter.
-ocr page 144-128
1454 te Zierikzee tijdens de woelingen aldaar in 1473 Ook wanneer het leven van den vorst werd bedreigd of anderszins hooge staatsbelangennbsp;op het spel stonden, verloor het asylrecht iedere beteekenis. Denbsp;bastaard van Rubempré, verdacht van een aanslag op den graaf vannbsp;Charolais (Karei den Stoute) werd in September 1464 te Gorkum innbsp;hechtenis genomen, hoewel hij toevlucht had gezocht in de kerk ®).
Thans eenige voorbeelden uit normale tijden.
In Juni 1443 werd te Gouda een zekere Dirk van der Bilt, alias Dirk de Croon, uit de kerk genomen en gevankelijk naar Den Haagnbsp;gevoerd. Deze man had den schout van Gouda bedreigd en een andernbsp;persoon, die hem op diens bevel had willen gevangennemen, doodelijknbsp;gekwetst. De Raad van Holland veroordeelde hem in Augustus ter dood,nbsp;met de bepaling, dat het vonnis te Gouda moest worden voltrokken.nbsp;Toen men aanstalten voor de terechtstelling maakte, begeerde en verkreeg de magistraat eenige dagen uitstel van de executie, opdat zijnbsp;intusschen kon beproeven gratie voor den veroordeelde te verwerven.nbsp;Naar haar zeggen was zij hiertoe gedwongen om onrust te voorkomennbsp;onder de bevolking, die ontevreden was omdat het asyl was geschonden. De Raad bleef echter onverbiddelijk, en het recht namnbsp;zijn loop 1 2).
Hertog Philips zelf was in 1445 tegenwoordig bij een belegering van de Minderbroederskerk te Middelburg, de laatste wijkplaats vannbsp;den wilden jonker Jan van Domburg, die een lange reeks van gewelddadigheden, afpersingen, mishandelingen en moorden op zijn gewetennbsp;had. Vernemend dat een bevel tot inhechtenisneming tegen hem wasnbsp;uitgevaardigd, vluchtte deze met enkelen van zijn dienaren op den kerktoren waar hij zich verschanste en approviandeerde. Een beleg vannbsp;drie dagen was echter voldoende om hem tot overgave te dwingen,nbsp;hoewel uit eerbied voor de kerk geen bestorming was gewaagd en geennbsp;pijl was afgeschoten. Het proces had voortgang en op het Middel-
Hier was het de Domproost Gijsbrecht van Brederode zelf die, nadat de stad door Hollandsch krijgsvolk was overmeesterd, de burgers uit de kerknbsp;liet sleepen, waar zij een toevlucht hadden gezocht, en daarna de kanunnikennbsp;dwong den kerkdienst te hervatten: Dirck Franckensz Pauw, Kronycke des lantsnbsp;van Arckel ende der stede van Gorcum, ed H. Bruch (1931), 96; H. Bruch,nbsp;Expeditie tegen Gorcum in 1464, BMHG LIX (1938), 13, 15 vlg..
^) ARA, Supplem. Van Mieris V, f. 152.
®) Chastellain V, 82.
ARA, 2e Rek. v. Willem Engelbrechtsz., 1443, ff. 71v, 72, 72v; „Ende doen hij aldaer quam, doe begeerde die stede om alle onrust te benemen endenbsp;die gemeente aldaer tevreden te schijcken, die des niet wael tevreeden en waren,nbsp;overmits dat die gevangen van den kerchove genomen was, dat die procureurnbsp;III of IIII dagen verthoeven wilde mitter vorser, execusie ....” (f. 72v). — Zienbsp;ook hierna, blz. 131 en Blok, Holl. stad IP, 150.
-ocr page 145-129
burgsche marktplein werd de jonker met den ^waarde gerecht ^).
In den zomer van 1448 was het in de buurt van Gouda weer onrustig. Vijf lieden, die schuldig waren aan den dood van den baljuw en rentmeester Floris van Bochout en diens broeder — een politiekenbsp;moord vermoedelijk — waren geweken op den kerktoren van Oude-water. Twee heeren van den Raad werden afgevaardigd om hennbsp;hiervandaan te halen, en uit Leiden, Schoonhoven en Delft werdennbsp;gewapenden opgeroepen, een tweehonderd man in totaal, omnbsp;assistentie te verkenen ^).
In Mei 1449 liet de baljuw van Noord wijk twee personen, die zich aan vredebreuk en doodslag hadden schuldig gemaakt, van den kerktoren nemen. Dit was niet overeenkomstig de wenschen van de heerennbsp;in Den Haag, die voor het geval andere voorzieningen hadden getroffen.nbsp;Met spoed werd den baljuw aangezegd, dat hij terstond de beide mannennbsp;naar den toren had terug te brengen, opdat zij daar zouden zijn wanneernbsp;Stadhouder en Raad kwamen om hen gewapenderhand „te bestoormennbsp;van der kercke”. Onmiddellijk hierop verschenen te Noordwijknbsp;stadhouder, raden en edelen van het land in grooten getale. Beidenbsp;boosdoeners werden gegrepen en terechtgesteld ®).
De ballingen vormden een voortdurend gevaar, en de regeering had dan ook zorg gedragen hen in het concordaat van het recht op asylnbsp;Je doen uitsluiten. Bovendien werd als van ouds aan afzonderlijkenbsp;steden op hun verzoek het recht verleend om teruggekeerde ballingennbsp;met verlof van den bisschop van gewijde plaatsen te mogen halen ^).nbsp;Een aantal verbannenen uit Leiden, Hoeken waarschijnlijk, overvielennbsp;in 1450 bij Delft een burgemeester en vluchtten vervolgens naar
Ol. de La Marche, Mémoires, éd. Beaune-d'Arbaumont, II, 79—80. — In het zelfde jaar verviel de baljuw van Rijnland in de ban en werd te Monsternbsp;de cessio a divinis uitgesproken, omdat een zekere Koen Jansz. op het kerkhofnbsp;aldaar was gevangen genomen: Grijpink-Holtkamp, Register op de parochiën ....nbsp;V, Delfl,, 167; vgl. a. w. I, Scaldia, 4: Brouwershaven, 1445 of ’46.
0 ARA, 3e Rek. v. Anth. Michiels, 1448—’49, ff. 86v—87; 4e id., 1449—’50, ff. lOlv, 109.
“) 4e id., 1449—’50, ff. 135, 103v. — Een ander geval van een gevangenneming op gewijden grond in tegenwoordigheid van de hoogste wereldlijke autoriteiten des lands deed zich in 1455 te Leiden voor. Den 28en Septembernbsp;ontving de schout bevel, een zekeren Jan Jacobsz., die op het O. L. Vr.-kerkhofnbsp;verbleef, aldaar goed te doen bewaken, daar de stadhouder met de heeren van dennbsp;Raad zou komen, om dezen man van het kerkhof te halen en naar Den Haagnbsp;te brengen: 5e Rek. v. Cl. de Vriese, 1455—’56, f. 155.
1) Joosting, Begrenzing, 220—222; privilege voor Delft, 1449 April. Vgl, ihid., 55: Zierikzee, 1325; zie ook hierna, blz. 131 vlg. — Ook liet men een misdadigernbsp;die verbannen werd, bij voorbaat afstand doen van lederen aanspraak op bescherming door de kerkelijke immuniteit voor het geval hij terug zou keeren:nbsp;2e Mem. Rosa, f. 123v (Blécourt-Meyers, 222).
-ocr page 146-130
Hoorn, waar zij op het kerkhof de wijk namen. De schout van Leiden liet hen aldaar bewaken om hen te kunnen vatten wanneer zij er afnbsp;kwamen, en wendde zich toen tot den stadhouder om bijstand ^).
Een zeeroover, uit de gevangenis van Tholen ontsnapt, bezorgde in Januari 1453 eenigen last. Eerst had deze boosdoener heul gezochtnbsp;op het kerkhof van Poortvliet, waarop de rentmeester van Beoostennbsp;Schelde en de baljuw van Poortvliet van den Raad opdracht ontvingennbsp;hem vandaar te halen en op transport te stellen naar Den Haag.nbsp;Intusschen was de vluchteling naar Tholen teruggekeerd, waar hij zichnbsp;in den kerktoren had genesteld. Nieuw bevel aan de rentmeesters vannbsp;Bewesten- en Beoosten Schelde om hem met geweld van den torennbsp;te verwijderen en op te zenden naar Den Haag, „op grond van zekerenbsp;overeenkomst, gesloten tusschen den hertog en den bisschop vannbsp;Utrecht”. Merkwaardig argument, waar Tholen niet onder het bisdomnbsp;Utrecht, maar onder dat van Luik ressorteerde!
Gewelddadig optreden achtte men in 1453 niet geraden in het geval van den Leidenaar die zich te buiten was gegaan aan beleedigendenbsp;woorden, in het openbaar geuit aan het adres van den hertog, dennbsp;graaf van Charolais en het vorstelijke Huis in het algemeen, en op
') GA Leiden, Burgem.-rek. 1449—'50, f. lOlv. — Vgl. 4e Rek. v. Anth. Michiels, 1449—'50, f. 113: de proc.-gen. naar Gouda, om vandaar een balling,nbsp;die op het kerkhof verbleef, gevankelijk naar Den Haag te voeren „of hy conste”nbsp;(1449 Aug.). — Eveneens te Gouda staakte in Oct. en Nov. 1450 de priesterschapnbsp;den kerkdienst, omdat een man van het kerkhof was gehaald, die het asyl hadnbsp;misbruikt door het 's nachts te verlaten en eenige personen in de stad doodelijknbsp;te kwetsen; 5e Rek. v. Anth. Michiels, 1450—'51, ff. 89, 90; vgl. ook hierna,nbsp;blz. 171 en Proost, t.a.p. (1867), 174—175. — Uit dezelfde rekening; 1451nbsp;Jan. 3, Oudewater aangeschreven om, in afwachting van nadere instructies,nbsp;een uit den kerker ontvluchten valschemunter goed op het kerkhof te bewakennbsp;(f. 123v); Jan. 24, soortgelijke opdracht aan schout en gerecht van Haarlem,nbsp;met betrekking tot twee moordenaars die op de terreinen van het Jacobijnen-klooster waren uitgeweken (f. 125).
0 2e Rek. v. Cl. de Vriese, 1452—'53, ff. 159v, 160v. — In denzelfden tijd is van 's hertogs wege te Tholen nog eens het asyl geschonden, toen tweenbsp;misdadigers op het kerkhof gevat werden. Na de gevangenneming reisde de schoutnbsp;in verband met deze zaak naar den bisschop te Luik (ibid., ff. 103v—104). —nbsp;De uit de gevangenis ontvluchte misdadiger was door het concordaat niet uitdrukkelijk van het recht op asyl uitgesloten, al kan hij zijn begrepen onder denbsp;uitzonderingen „na bescreven recht” (boven, blz. 118). Wel was het strevennbsp;van de jurisprudentie van de 15e eeuw op deze uitsluiting gericht. In Frankrijknbsp;werden sinds de tweede helft der eeuw alle ontsnapten, die zich aan ernstigenbsp;misdaden hadden schuldig gemaakt, uit het asyl verwijderd; Timbal Duel. denbsp;Martin, a. w., 359 vlg.. Ook in de Bourgondische landen werd dit de practijk.nbsp;Volgens vonnis van den Grooten Raad van 1460 Sept. 26, zouden voortaannbsp;misdadigers, die met geweld uit den kerker gebroken waren, geen recht hebbennbsp;op asyl: Proost, t.a.p. (1867), 176, vgl. 161. In het onderhavige geval kan denbsp;Raad van Holland den piraat ook als openbaren roover de bescherming dernbsp;Kerk hebben geweigerd.
-ocr page 147-131
het Onze Lieve Vrouwekerkhof was geweken. Den schout van Leiden werd den Hen Augustus uit 's hertogs naam bevolen den man metnbsp;list heimelijk van de gewijde plek te krijgen ^).
Beroering onder het volk te vermijden was ook het doel van den Raad, toen hij in December 1453 een vijftal lieden wilde doen arresteeren,nbsp;die bij een nachtelijke vechtpartij den baljuw van Den Haag en eenigenbsp;van zijn dienders hadden geslagen er gekwetst, en daarna de beschermingnbsp;van de kerk van Delft hadden gezocht. De procureur-generaal begafnbsp;zich naar Delft en overlegde daar met burgemeesters, schepenen ennbsp;vroedschap, hoe hij en de schout zich van de vluchtelingen zoudennbsp;kunnen meester maken en hen naar de gevangenis in Den Haagnbsp;vervoeren zonder onrust onder de gemeente te veroorzaken ^).
Reeds is ter sprake gekomen, hoe in September en October 1454 in opdracht van den Raad van Holland tweemaal de immuniteit vannbsp;de kerk van Rijnsburg werd geschonden om een sodomiet te vatten,nbsp;wiens zonde zoo groot en vervaarlijk werd geacht, dat de vrijheid vannbsp;de Kerk hem niet kon beschermen ®). De abdis gaf hiertoe haar toestemming, toen stadhouder en raden haar hadden beloofd, dat ditnbsp;feit niet tot nadeel zou strekken van haar heerlijke en justitieelenbsp;rechten, en dat de landsregeering alle verantwoordelijkheid en zoonbsp;noodig de kosten van een nieuwe wijding der kerk op zich zou nemen.nbsp;De man werd in Den Haag met den brande gerecht *).
Welk een hinder de wereldlijke macht van de kerkelijke immuniteiten kon ondervinden, vooral wanneer het volk partij trok voor den misdadiger, bleek overduidelijk in 1454 te Haarlem. Een verbannennbsp;poorter, Pieter of Pierkin Bruyn, die het gewaagd had in de stad terugnbsp;te keeren, had daarmee zijn leven verbeurd. Terwijl zijn vonnis vannbsp;het stadhuis werd voorgelezen, werd hij door het hem welgezindenbsp;publiek aan de handen der schoutsknechten ontrukt en op het aan-
3e Rek. v. Cl. de Vriese, 1453—'54, f. 133. — Eveneens te Leiden werd in Mei 1457 Willem Willemsz. door eenige heeren van den Raad persoonlijknbsp;op het kerkhof gearresteerd (7e id., 1457—'58, f. lOlv). Misschien was ditnbsp;dezelfde boosdoener die ruim twee jaar later, van 15—28 Juli 1459, door schoutsknechten bewaakt werd op het St. Pieterskerkhof, waarheen hij wegens moordnbsp;op een diender gevlucht was. De Raad van Holland verzocht toen den bisschopnbsp;verlof, hem van het kerkhof te mogen nemen, overeenkomstig het concordaatnbsp;(9e id., 1459—'60, ff. 103v—104).
=) Ibid., f. 110.
Ketters, waaronder ook sodomieten begrepen werden, waren door het Romeinsche recht van het asyl uitgesloten, hoewel de meeste canonisten hennbsp;niet wilden uitzonderen: Timbal Duclaux de Martin, a. w., 219, 265.
’) 4e Rek. v. Cl. de Vriese, 1454—'55, ff. 155—155v; zie hiervóór, blz. 111. De acte van non-prejudicie en de vrijwaring voor de alsdis, d.d. 1454 Oct. 7:nbsp;ARA, Rijnsburg, inv. nr. 541, reg. nrs. 784 en 785; gedr. bij Joosting, Begrenzing, 231—232.
-ocr page 148-132
grenzende Jacobijnenkerkhof gedrongen, waar hij voorloopig veilig was. Het Haarlemsche gerecht heeft het blijkbaar niet gewaagd Bruynnbsp;uit het asyl te verwijderen, en hij schijnt er in geslaagd te zijn eennbsp;goed heenkomen te vinden. Op enkele passen afstand van het raadhuisnbsp;was aan de justitie een halt toegeroepen! Stadhouder en Raad vannbsp;Holland namen deze zaak zeer hoog op. In Juli 1454, en weer in Maartnbsp;1456, werden secretarissen van den Raad naar Haarlem gezonden omnbsp;inlichtingen over het gebeurde in te winnen. Nog in 1459 werdennbsp;personen die medeplichtig waren aan deze ontsnapping door den Raadnbsp;gedagvaard, en zelfs in 1470 was het voorval nog niet vergeten. Opnbsp;15 Januari van dit jaar ontvingen eenige poorters en poorteressen dienbsp;aan de bevrijding van Pieter Bruyn hadden meegeholpen, tegen betalingnbsp;van 40 Ł grooten Vlaamsch van Karei den Stoute kwijtschelding vannbsp;straf. Weliswaar wisten zij een aannemelijke verklaring van het voornbsp;jaren gebeurde te geven: een jonge vrouw was verschenen die volgensnbsp;overoud gebruik den veroordeelde tot echtgenoot had begeerd; al hetnbsp;volk dat op de Markt was samengestroomd, was aan het dringennbsp;gegaan om de deern te zien, en vóór iemand het wist waren in hetnbsp;gedrang het meisje, de schoutsknechten en Pieter Bruyn altesamen opnbsp;het Jacobijnenkerkhof beland ^). Of hier opzet of geen opzet in hetnbsp;spel was, is echter van minder belang dan het feit, dat het asylrechtnbsp;der Kerk hier weer een hoon was geweest voor het wereldlijke gezag.
1) 4e Rek. v. Cl. de Vriese, ff. 113—113v; 5e id„ 1455—’56, f. 119; 8e id., 1458—'59, f. 147v; 9e id., 1459—’60, f. 135v; GA Haarlem, inv. Enschedé Inbsp;nr. 187. — Zie voor overeenkomstige gevallen: 2e Mem. Rosa, f. 125v (Blécourt-Meyers, 223); (10e) Rek. v. Jan van Assendelf, 1470—’71, f. 109.
-ocr page 149-DE VEROVERING VAN DEN UTRECHTSCHEN BISSCHOPSSTOEL
Bisschop Rudolf van Diepholt oefende, sinds hij niet lang vóór den' I6en Januari 1449 met Walraven van Meurs tot overeenstemmingnbsp;was gekomen ^), het geestelijke gezag in het geheele bisdom Utrechtnbsp;onbetwist uit. Ook de stad Dordrecht, die tot het laatst de zijde van zijnnbsp;mededinger had gehouden ^), was hem thans gehoorzaam. Zijn wereldlijkenbsp;gezag in het Sticht evenwel kreeg hevige aanvallen te verduren.
De bisschop, die van vijand van den hertog van Bourgondië diens bondgenoot was geworden, had zich vervreemd van de particularistischenbsp;elementen in het Sticht die eens zijn aanhang hadden gevormd. Denbsp;geestelijken kwamen fel in verzet omdat Paus en bisschop hen metnbsp;den veertienden penning hunner inkomsten den prijs wilden latennbsp;betalen, waarvoor de aanspraken van Walraven van Meurs warennbsp;afgekocht ®). Toen Rudolf van Diepholt in 1453 terwille vannbsp;familiebelangen een geldverslindenden krijg tegen Munster begon ^),nbsp;wendden de kapittelheeren zich geheel van hem af. Een buitengewonenbsp;bede, waarmee hij hen in de oorlogskosten wilde laten bijdragen,nbsp;weigerden zij hem hardnekkig, en uit protest staakten zij de kerkdiensten.nbsp;De stad Utrecht, die in dit geschil aanvankelijk de zijde van dennbsp;bisschop had gekozen, keerde zich in Januari 1455 eveneens tegen hem.nbsp;De gilden maakten gemeene zaak met de ontevreden geestelijken ennbsp;verjaagden de bisschopsgezinde magistraat. De Domproost Gijsbrechtnbsp;van Brederode kwam, nu Utrecht in de macht van zijn aanhangers was,nbsp;uit Holland over; het revolutionnaire bewind maakte plannen zichnbsp;een nieuwen landsheer te geven Bisschop Rudolf zou, volgens eennbsp;onbevestigd doch niet onwaarschijnlijk bericht, van zijn kant eveneensnbsp;aan aftreden hebben gedacht en hierover met den hertog van Bourgondië
-ocr page 150-134
onderhandelingen hebben aangeknoopt ^). Zijn dood op 24 Maart 1455 maakte echter voj^ zijn tegenstanders de baan geheel vrij.
De houding van de Bourgondische regeering, i.c. Stadhouder en Raad van Holland, tegenover de Utrechtsche woelingen is niet zondernbsp;meer duidelijk. Ongetwijfeld hoopte zij van de troebelen partij tenbsp;trekken om het Sticht in haar macht, althans onder haar invloed tenbsp;brengen. Zij stond in ieder geval, behalve met den bisschop, ooknbsp;met de oppositie in verbinding ^). De stadhouder Jan van Lannoynbsp;onderhield vriendschappelijke betrekkingen met verschillende hoofdennbsp;van de Hoeksch-Lichtenbergsche factie ®) en de Hollandsche regeeringnbsp;schijnt plannen van deze heeren om zich met geweld van de stadnbsp;Utrecht meester te maken, te hebben aangemoedigd. Hierop wijst eennbsp;incident dat in 1454 plaats vond. In den zomer van dit jaar werd, opnbsp;last van de toen nog bisschopsgezinde overheid van Utrecht, een zekerenbsp;Dirk van Hagenouwen — in de Hollandsche rekeningen aangeduidnbsp;als onderzaat en dienaar des hertogs, elders een handlanger van dennbsp;Domproost genoemd — bij Schoonhoven, op Hollandsch gebied dus,nbsp;overvallen en ontvoerd. Hem werd samenspanning met ballingen,nbsp;voorbereiding van een aanslag op de stad en benadeeling van denbsp;Utrechtsche scheepvaart op de Lek ten laste gelegd. Dirk van Hagenouwen, hieraan schuldig bevonden, werd vervolgens in het beginnbsp;van Juli te Utrecht terechtgesteld 1 2). Deze gewelddaad maakte denbsp;betrekkingen tusschen Holland en het Sticht, die toch reeds veel tenbsp;wenschen overlieten ®), zeer gespannen. Den óen Juli werd overal innbsp;het graafschap bekend gemaakt, dat verkeer binnen Sticht en stadnbsp;van Utrecht nog slechts op eigen risico was toegelaten. Den 21ennbsp;beraadslaagden edelen en steden op een dagvaart in Den Haag overnbsp;de te volgen gedragslijn tegenover de menigvuldige daden van geweld,nbsp;die van Utrechtsche zijde werden gepleegd ®). Sedert heerschte eennbsp;latente oorlogstoestand.
Heda, Hist, Episc. Ultraiect., ed. Buchelius (1642), 288.
“) Vgl. Hansen, a. w., 330.
“) Hendrik, burggraaf van Montfoort, was met een nicht van den stadhouder gehuwd.
ARA, 4e Rek. v. Cl. de Vriese, 1454—'55, ff. 142—142v (onder „Reysen” en „Bodenloen” passim nog meer over deze kwestie); Burman II, 236—^238;nbsp;vgl. Heda, ed.cit., 287 (onder 1451).
®) Sedert 1438 waren er voortdurend moeilijkheden over het onderhoud van den Lekdijk Benedendams (vgl. boven, blz. 121), en over andere zakennbsp;van waterstaat, met den bisschop en vooral met stad en kapittels van Utrechtnbsp;(Grafelijkheidsrek., passim). Eerst de dijkbrief van bisschop Rudolf van 1454nbsp;Aug. 10 (Reg. Philippus B., ff. 85—91) bracht een betere regeling. Vgl. Enklaar,nbsp;Het landsheerlijk bestuur in het Sticht Utrecht, 147.
“) 4e Rek. v. Cl. de Vriese, ff. 142v—143, 144.
-ocr page 151-135
Welke ook de bedoelingen of verwachtingen van de Hollandsche regeering mogen zijn geweest, de omwenteling in Utrecht van Januarinbsp;1455 bracht geen versterking van haar invloed in het Sticht, noch eennbsp;verbetering in de betrekkingen met dit gewest. De partij die toennbsp;bovenkwam, vertegenwoordigde bij uitstek Stichtsche belangen en wasnbsp;in wezen antirBourgondisch. Lannoy heeft dan ook weldra zijn houdingnbsp;herzien.
Den 7en April 1455 had de verkiezing van den nieuwen kerkvorst plaats ^). Van Bourgondische zijde was propaganda gemaakt voor denbsp;candidatuur van David, bisschop van Terwaan, hertog Philips'nbsp;bastaard. Eenparig kozen de kapittels echter den Domproost Gijsbrechtnbsp;van Brederodé, quot;den man die hun verzet tegen den vorigen bisschop hadnbsp;geleid. De meerderheid der Staten, en al wat in het Sticht de klimmendenbsp;macht van Bourgondië met ongerustheid gadesloeg, stond achter dezenbsp;keuze. David van Bourgondië verwierf geen enkelen stem.
De verkiezing van Brederode beduidde meer dan een verijdelen van de — blijkbaar onvoldoende voorbereide — poging, het bisdomnbsp;in de macht van hertog Philips te brengen: zij beteekende een mogelijknbsp;gevaar voor diens_heerschappij in Holland zelf. De Brederodes, denbsp;Domproost en zijn broeder heer Reinoud ^), waren uit traditie en neigingnbsp;de leiders van de Hoeksche factie. Overal in het graafschap hadden zijnbsp;hun getrouwen. Hun naam weerklonk als strijdkreet bij talrijke opstootjes ®). Aan de woelingen van 1444 en 1445 waren zij niet vreemdnbsp;geweest; de aanwezigheid van den Domproost in het rebelleerendenbsp;Amsterdam had destijds den Raad met zorg vervuld 1 2). Sindsdiennbsp;waren hun betrekkingen met Bourgondië verbeterd. Heer Reinoudnbsp;was in 1445 onder de ridders van het Gulden Vlies opgenomen.
*) A. Matthaeus, Veteris Aevi Analecta^ I, 647—660; R. Post, Gesch. der Utrechtsche bisschopsverkiezingen, 164 vlg..
Zie over hem: H. Obreen, De heeren van Teylingen en van Brederode, Maandbl. Ned. Leeuw XLIV (1926), kol. 240—241.
“) ARA, 4e Rek. v. Anth. Michiels, 1449—'50, f. 151: „Upten eersten dach van Novembry {1449) gesendt Wisse Gerytsz. mit plackaitten ter Goude omnbsp;aldair te verdachvarden zeker personen tegens den Procureur-generael vannbsp;Hollant, voor den Stedehouder ende Raide, roerende den vechtelijc dat geschiedenbsp;upten Derthiendach lestleden (6 Jan.), van dat sy geroepen hadden: Brederoodenbsp;ende Borssel hoge moet....” — 8e Rek. v. Cl. de Vriese, 1458—'59, f. 147v;nbsp;Benige personen uit Haarlem worden ten tweeden male gedagvaard, „omdat zynbsp;by nachte enen waker gesmeten hadden, roepende: Rijst Breederode”. Hetnbsp;incident had vermoedelijk eenige jaren eerder plaatsgevonden. — Chastellainnbsp;III, 132.
*) ARA, 4e Rek. v. Willem Engelbrechtsz., 1445—'46, ff. 137v, 138v—139, 140, enz.. Vgl. Ter Gouw, Gesch. van Amsterdam III, 71 vlg..
-ocr page 152-136
jonker Gijsbrecht in 1451 onder de Raden-met-wedde in Holland ^). Beide broeders hadden in 1452 met hun krijgsvolk den hertog bijgestaan in zijn oorlog tegen het opstandige Gent, en nog in Decembernbsp;1454 had de Domproost, tezamen met andere Hoeksche edelen, dennbsp;stadhouder vergezeld op een militaire onderneming tegen Gorkum ^).nbsp;Deze invloedrijke partijhoofden bleven echter gevaarlijk, en kondennbsp;dit des te meer worden, indien zij er in zouden slagen zich ečďf onafhankelijke machtspositie te verwerven. De Hollandsche Kabeljauwennbsp;vreesden, dat, wanneer heer Gijsbrecht zich als bisschop zou handhaven,nbsp;de beide Brederodes, met behulp van hun aanhang, hen zoudennbsp;trachten te onderdrukken en het land opnieuw in burgeroorlog storten.nbsp;Voor het Bourgondische gezag was dit vooruitzicht des te bedenkelijkernbsp;daar, naar men zeide, het Huis Brederode aanspraken liet gelden op denbsp;grafelijke kroon van Holland ®). Om dit dreigende gevaar te bezweren,nbsp;drongen de stadhouder Lannoy en de Kabeljauwen er bij hertognbsp;Philips op aan, te Rome de provisie van David van Bourgondië doornbsp;te zetten *).
Paus Calixtus III, vervuld van kruistochtplannen, droomde van een groote expeditie tegen de Turken, waarbij hij vooral op den steunnbsp;van Philips den Goede rekende. Den Bourgondiër kon hij niets weigeren.nbsp;De hertog kon zich bovendien beroepen op de toezegging, hem doornbsp;'s Pausen voorganger gedaan, dat in zijn landen, of in gebieden dienbsp;binnen zijn invloedssfeer vielen, geen hem onwelgevallige of verdachtenbsp;personen van prelaturen zouden worden voorzien ®). De benoeming
Hierna, blz. 294.
H. Bruch, Expeditie tegen Gorcum in 1454, BMHG LIX (1938), 1—31. Ongeveer terzelfder tijd (Dec. 1454) veroorzaakte een geschil over de kerknbsp;van Velsen echter een zekere wrijving tusschen heer Reinoud en de grafelijkheidnbsp;van Holland: ARA, 4e Rek. v. Cl. de Vriese, f. 162v.
®) Chastellain III, 132: De Brederodes voerden het volle wapen van Holland „et se disent extraits de la maisonquot;. Hun aanhangers hielden dit staande, en denbsp;Hoeken hadden als strijdkreet soms geroepen: „Brederode! Brederode! Vraynbsp;hoir de Hollande!” — Zie ook J. L. van Dalen, Gesch. van Dordrecht II (1933/6),nbsp;1077: vonnis van 1468. — Volgens Joh. a Leydis, Croniken der edel heerennbsp;van Brederode (bij Matthaeus, Veteris Aevi Analecta^ I), 668, is de bewering, datnbsp;de Brederodes naar de gravenkroon zouden hebben gestreefd, een valsche aantijging der Kabeljauwen. Reeds heer Walraven (1415—'17) zou het Hollandschenbsp;wapen zonder onderscheidingsteeken hebben gevoerd (t. a. p., 637). Bekendnbsp;is het conflict, dat tusschen Karei V en heer Reinouds gelijknamigen kleinzoonnbsp;ontstond naar aanleiding van diens pretenties om het wapen en den titel vannbsp;graaf van Holland te voeren: Obreen in Maandbl. Ned. Leeuw XLIV (1926),nbsp;kol. 361; Theissen, De regeering van Karei V in de Noordelijke Nederlandennbsp;(1912), 199.
*) Chastellain III, 70, 78—80; Joh. a Leydis bij Matthaeus, Analecta I, 668; Oude Goudtsche Kronycxken, ed. Scriverius (1663), 132.
®) Zie boven, blz. 34 n. 5.
-ocr page 153-137
van David werd in October 1455 in Holland en het Sticht bekend. In Holland beierden de vreugdeklokken ; in Utrecht schaarden denbsp;Staten zich nauwer om den elect, dien zij, de pauselijke beslissingnbsp;voorziende, den 18en September tot voogd van hun land haddennbsp;gekozen ^).
Op Allerheiligen-avond kwam Philips de Goede voor een langdurig bezoek in Holland, om door zijn aanwezigheid de loyaliteit van zijnnbsp;onderdanen aan te wakkeren en den ontevredenen ontzag in te boezemen, voorts om de ontwikkeling van de gebeurtenissen in het Stichtnbsp;van nabij te volgen en te gelegener tijd in te grijpen.
Er was nog een andere reden voor zijn overkomst. Zooals in zijn overige gewesten wilde de hertog ook hier van de Staten geldennbsp;verkrijgen voor zijn kruistocht ^). Al de Staten van Holland en Zeeland,nbsp;wereldlijke zoowel als geestelijke, met inbegrip van de paters vannbsp;broeder- en zusterhuizen, werden daartoe tegen den 19en Novembernbsp;op een generale dagvaart in Den Haag ontboden, waar de hertog hunnbsp;om een bijdrage van 120.000 gouden leeuwen van 60 grooten lietnbsp;verzoeken ®). Deze bede werd niet zonder meer ingewilligd. In hetnbsp;midden van December ®), en nog eens een maand later '^), haddennbsp;besprekingen plaats met de edelen en steden. Echter eerst nadat hertognbsp;Philips van het aanvankelijk gevraagde bedrag de helft had latennbsp;vallen, is eindelijk op een generale dagvaart, die den 4en Februarinbsp;1456 werd gehouden en waarvoor ook weer de geestelijken warennbsp;opgeroepen, overeenstemming bereikt ®). De onderhandelingen hebben
-ocr page 154-138
zich toen nog over verscheidene dagen uitgestrekt, en de uitkomst was, dat steden en platteland van Holland den hertog 40,000 schildennbsp;consenteerden, op_voorwaarde evenwel, dat het geld niet geďnd zounbsp;worden vóór het vrome voornemen van den hertog werd uitgëvoerd ofnbsp;ingeval zware rampen het land zouden treffen ^). De resteerende 20.000nbsp;schilden, het aandeel van Zeeland, zijn afzonderlijk toegezegd.
Ook het geestelijke goed zou in deze bede bijdragen. Waar het hier een bij uitstek kerkelijke en door den Paus gepatroniseerde onderneming betrof, sprak het vanzelf, dat nu ook van den geheelen clerus eennbsp;offer werd gevraagd. Maar noch bij de geestelijken, noch bij de wereldlijke standen zijn de beloften ooit in klinkende munt omgezet, daar denbsp;eerste voorwaarde die de Staten voorzichtigheidshalve hadden gesteld,nbsp;^ntniner iT^vërvuld ^).
Behalve haar aandeel in de bede zou de geestelijkheid hier, zooals in de andere Bourgondische landen, een tiende van de inkomsten vannbsp;alle kerkelijke beneficiën voor den kruistocht hebben op te brengen.nbsp;Van deze tiende, die door Paus Nicolaas V in 1454 aan den hertog wasnbsp;toegestaan, welke toezegging den 30en December van het volgendenbsp;jaar door Paus Calixtus III werd hernieuwd, merkt men in Hollandnbsp;niet veel ®). Slechts is bekend, dat op 20 April 1456 ook naar Hollandnbsp;en Zeeland collectoren werden uitgezonden ^).
Om de kosten van den voorgenomen tocht te bestrijden kreeg Philips de Goede van den Paus bovendien de beschikking over hetnbsp;hier te lande van oudsher aanwezige krďďistóchtfonds: landerijen,nbsp;de z.g.n. kruislanden, die in vroeger jaren door vrome lieden totnbsp;onderstand van kruisvaarders waren aangewezen, doch welker oorspronkelijke bestemming veelal in vergetelheid was geraakt. Thans
Meilink, Arch. Staten v, Holland I, nr. 39, reg. nr. 41: 1456 Feb. 16; GA Leiden, Vroedschapsb. 1449—’58, ff. 51, 52. — De Staten van Artois, aannbsp;wie 120.000 gouden leeuwen was gevraagd, hadden 56.000 fr. toegestaan opnbsp;dezelfde conditie (Du Clercq, Mémoires II, 206; vgl. Ch. Hirschauer, Les Étatsnbsp;d’Artois I, 206 vlg.). Deze voorwaarde werd ook gesteld door de Staten vannbsp;Franche Comté (Chastellain III, 13). Zie voor de kruistochtbede in Bourgondië:nbsp;J. Billioud, Les États de Bourgogne aux XlVe et XVe sičcles (1922), 401. Vgl.nbsp;ook Blok, Hollandsche stad IP, 159 en Hintzen, a. w., 115 vig..
“) De verdere lotgevallen van deze Turkenbede komen hierna, blz. 193 ter sprake.
®) Breve van 1454 Jan. 9, gedrukt: Van Lokeren, Charles et docum. de St. Pierre II, 248—250 (nr. 1775), vermeld: Pastor, Gesch. der Papste I®-*, 607nbsp;n. 5. — Bul „In Sacra”, van 1455 Dec. 30, verm.: Pastor, t. a. p. 666 n. 3, naarnbsp;het zich te Rijsel bevindende orig. gedr.: Fredericq, Codex Indulg., 213—217;nbsp;vgl. Hintzen, a. w., 113 vlg. — Over de kruisvaan die Philips in den zomernbsp;van 1456 tijdens zijn verblijf in Den Haag ontving, zie Chastellain III, 117—120.
‘) Pastor, Gesch. der Papste I®quot;*, 661 n. 3.
-ocr page 155-139
werd dit kruisland voor den hertog opgespoord en, voor zoover het te achterhalen was geweest, in de volgende jaren te gelde gemaakt,nbsp;waarvoor ook de bisschop van Utrecht zijn toestemming had gegeven ^).
Nauwelijks had de hertog van de Staten deze voorwaardelijke toezegging van het Turkengeld ontvangen, of hij deed opnieuw eennbsp;beroep op zijn onderdanen. Hij had besloten in de Utrechtsche bis-schopskwestie door te tasten en riep in de laatste dagen van Februarinbsp;J456 wederom afgevaardigden der steden in Den Haag bijeen, omnbsp;bijstand te verzoeken voor het geval het tot een oorlog met het Stichtnbsp;mocht komen ^). Ditmaal namen de steden korter beraad. JDŁ^vroedschappen hadden er veel voor overal de Brederodes uit hun dreigendenbsp;positie te verjagen; van een Bourgondischen bisschop daarentegennbsp;verwachtten zij niet dan goeds, zoowel bij hun betrekkingen met hetnbsp;Sticht als bij hun moeilijkheden met de geestelijkheid. Reeds opnbsp;17 Maart konden zij met de ridderschap een bevestigend antwoordnbsp;op het verzoek geven ®). In September, tijdens het beleg van Deventer,nbsp;zou de hertog den steden voorhouden, dat zij hem tot den Utrechtschennbsp;oorlog hadden geraden, en dat hij zonder hen niet te velde getrokkennbsp;zou zijn 1 2). Wel hebben de steden tegen deze voorstelling geprotesteerd;nbsp;het is in elk geval teekenend dat dit gezegd kon worden.
De volgende maanden w3^en gewijd aan de diplomatieke en militaire voorbereiding van dë verovering van het Sticht. De eerste zorg was
ARA, 4e Rek. v. Cl. de Vriese, 1454—’55, ff. 168—168v: open plakkaten ter afkondiging rondgezonden, inhoudende dat wie „cruuslant” heeft, dit binnennbsp;acht dagen kenbaar moet maken op verbeurte van 600 gouden leeuwen (1455nbsp;Maart 5). — GA Weesp, inv. Ie afd. I nr. 7: Vrijwaring van de kerkmeestersnbsp;van Weesp in het bezit van zekere perceelen kruisland, door hen voor de somnbsp;van 492^ postul. gulden 3 st. gekocht, tevens ontvangbewijs voor dit bedrag,nbsp;afgegeven door den met den verkoop belasten secretaris Dirk Poes, 1458 Mei 15.nbsp;In dit stuk zijn woordelijk opgenomen het bisschoppelijke consent van 1457nbsp;Nov. 27 en de door den hertog aan den stadhouder verstrekte machtiging om aannbsp;de koopers brieven te geven onder het zegel van Holland (gedat.: Rijsel, 1457nbsp;Dec. 17). Vgl. Van Heussen-Van Rijn, Oudh. en Gest. van Zeeland II, 181.
GA Haarlem, Tres.-rek. 1455—’56, f. 23.
’) Ibid., f. 23v. Reeds 9 April werd den steden bevolen zich gereed te maken (ARA, 5e Rek. v. Cl. de Vriese, f. 176v), maar de definitieve taxeering van hetnbsp;krijgsvolk had eerst in het begin van Juli plaats.
GA Haarlem, Tres.-rek. 1456—’57, f. 18: 1456 Sept. 27 had te Leiden een bespreking plaats tusschen afgevaardigden van de vijf hoofdsteden, voornamelijk hierover, „dat men hem (den hertog) te kennen gheven soude van dennbsp;twee brieven, die in den name van him an den vijf steden even ghelijck inhoudendenbsp;uten heer voir Deventer ghescreven waren, als dat die steden deser lande himnbsp;tot een oorloghe van Utrecht gheraden hadden ende dat Zijne Genaden buytennbsp;den steden in den velde niet gecomen en waren”. — Vgl. ibid. ff. 46v—^7:nbsp;posten van Sept. 11—22.
-ocr page 156-140
echter, het eigen land tegen een inval te beschermen ^). Rhenen en Amersfoort vielen den Bourgondiër bij, maar in Utrecht zelf werdnbsp;een gildenopstand door den elect onderdrukt en onderhandelingennbsp;met de Brederodes wilden niet vlotten ^). Den 28en April 1456 werdnbsp;ieder verkeer met Sticht en stad van Utrecht tot nader order verbodennbsp;De Hollandsche stedelijke magistraten hadden inmiddels allerleinbsp;attenties voor bisschop David en besloten hem voor zijn eerste inkomstenbsp;een schenking te doen
Op-2 Mei werd in Den Haag met veel praal het negende kapittel van de orde van het Gulden Vlies geopend. Er was bijzondere zorgnbsp;aan dit feest besteed, om de bewoners der Noordelijke gewesten, ennbsp;vooral de Utrechtenaren, terdege van de macht en de rijkdom vannbsp;Bourgondië te overtuigen ®). Op den elect en diens aanhang schijnt ditnbsp;alles echter geen indruk te hebben gemaakt. Zij gevoelden zich sterknbsp;door den steun van Gelre, het Oversticht en Friesland en den moreelennbsp;hulp van Keizer Frederik III, die aan Brederode de regaliën hadnbsp;verleend ®). Wel verscheen heer Reinoud op het Vlieskapittel om zichnbsp;te verantwoorden, maar de trotsche Brederode gaf hier te kennen, datnbsp;hij den twist tusschen zijn broeder en David van Bourgondië als eennbsp;particuliere aangelegenheid beschouwde die den hertog niet aanging ’).nbsp;Aan zijn ordebroeders, die er op aandrongen, dat hij zich aan den wilnbsp;van den Paus en van den hertog zou onderwerpen, gaf hij een ontwijkend antwoord ®).
De Staten van het Sticht wierven soldeniers in Gelderland en bfachten de stad Utrecht in staat van verdediging ®). Hertog Philips
ARA, 5e Rek. v. Cl. de Vriese, 1455—'56, ff. 172v—173,174v; vgl. Limburg Brouwer, 111.
Joh. a. Leydis bij Matthaeus, Analecta I, 679, 677—678; ARA, 5e Rek. v. Cl. de Vriese, ff. 169v, 175, 176v, 177, 178, 178v, 179v, 181, 184v: diversenbsp;posten betreffende gezantschappen, boden, verspieders enz., van Jan.—Meinbsp;1456 naar Utrecht gezonden. De onderhandelingen werden van Bourg. zijdenbsp;voornamelijk gevoerd door hertog Jan van Kleef, den stadhouder Lannoy,Joostnbsp;van Halewijn Joost van Lalaing en mag. Ant. Haneron: Chastellain III, 128.
“) ARA, 5e Rek. v. Cl. de Vriese, ff. 180—180v.
*) GA Leiden, Vroedschapsb. 1449—'58, f. 54v (Apr. 22); GA Haarlem, Tres.-rek. 1455—'56, f. 36 (Feb. 18: de vijf steden schenken David een levendennbsp;steur „tot sijn gheluck van sijn bisdom t’Utrecht”.); GA Gouda, Tres.-rek.nbsp;1455—'56, f. 12v.
®) Chastellain III, 89—98; De Reiffenberg, Histoire de VOrdre de la Toison d’Or (1830), 34—37.
*) Post, Utrechtsche bisschopsverkiezingen, 167 vlg..
’) Chastellain III, 93. nbsp;nbsp;nbsp;®) De Reiffenberg, a. w., 37.
°) Chastellain III, 126, 130 vlg.. Den 22en Mei werd den grenssteden van Muiden tot Gorkum bevolen de wacht te versterken, in verband met de komstnbsp;der vreemde ruiters te Utrecht (ARA, 5e Rek. v. Cl. de Vriese, f. 184).
-ocr page 157-141
liet van zijn kant in Picardië troepen op de been brengen en oefende druk op zijn tegenstanders uit door overal een door den hulpvaardigennbsp;Paus tegen den Domproost en diens aanhang uitgevaardigde banbulnbsp;te doen afkondigen ^). Nog deed hij, om bloedvergieten te vermijden,nbsp;den elect een schitterend aanbod: de proosdij van Sint Donatiaan tenbsp;Brugge, 4200 Rijnsche guldens 's jaars levenslang uit het bisdomnbsp;Utrecht en behoud van het raadsheerschap met wedde, maar tevergeefs.nbsp;Gijsbrecht van Brederode was evenwel niet onhandelbaar. Het wasnbsp;hem er slechts om te doen zooveel mogelijk persoonlijk voordeel uitnbsp;den toestand te trekken. Hij eischte boven het hertogelijk aanbod nognbsp;een schadevergoeding van 50.000 gouden leeuwen. Deze voorwaardenbsp;achtte hertog Philips onaanvaardbaar, en het was den Hollandschennbsp;steden volkomen duidelijk, dat hij nu „van noids wegenquot; tot den krijgnbsp;gedwongen was ^). Met goed en bloed wilden zij hun heer hierinnbsp;bijstaan 1 2).
Jn JMi kwamen in Holland de burgermilities onder de wapenen ®). Den 30en sloeg de hertog te IJselstein zijn hoofdkwartier op, waarnbsp;de in Picardië gelichte strijdmacht zich bij zijn vaandel voegde, evenalsnbsp;6000 man wel gewapend voetvolk, door Holland geleverd en betaald ®).nbsp;De onderhandelingen waren intusschen niet afgebroken. Naarmate denbsp;Bourgondische toebereidselen dreigender werden, waren de Stichtenaren inschikkelijker gebleken. Nu kwam op 3 Augustus 1456 tenbsp;IJselstein zonder veel moeite een overeenkomst tot stand ^). De Dom-
') Chastellain III, 107—108.
T. a.p., 98—100; ARA, 5e Rek. v. Cl. de Vriese, f. 184: ,,Upten XXen dach in Meye gesent Jan Jacobsz. tot Utrecht mit copien ende brieven van dennbsp;bullen, gecommen wesende uuten hove van Roomen, an mynen heren den hertogenbsp;van Cleve aldair wesende, roerende van den bisdomme van Utrecht. Gegevennbsp;den bode voir vyf dagen die hy uut was, als 't blyct by der cedel van Jan Wandel,nbsp;hier overgegeven, — .Vs. X d. gr.”.
GA Leiden, Vroedschapsb. 1449—’58, f. 56 (opteekening van 1456 Juli 1).
ARA, Supplem. Van Mieris IV, f. 44.
GA Haarlem, Tres.-rek. 1456—'57, ff. 16, 17.
®) Chastellain III, 126—134, 144; Oude Goudtsche Kronycxken, 133; GA Haarlem, Tres.-rek. 1456—’57, ff. 42—53: (f. 42) „Item op Sinte Pieters-avontnbsp;ad Vincula {Juli SI) anno zes ende vyftich reisde Claes van Ruven, op die tijtnbsp;burgermeister der stede van Hairlem, uuyt Hairlem mitter stede bannier, dienbsp;hem hoichliken als banierdragher bevolen was, mit Aelbrecht van Raaphorst,nbsp;schout, Claes van Yperen, burgermeister, ende Garbrant Claessoen, scepen vannbsp;Hairlem, mit hoeren dyeners ende knechten ende mit anders den schutten endenbsp;wapentuyrers, omme mit mynen genadichen here in den velde te trecken, dairnbsp;zyne genaden voir trecken souden, ende waren uuyt zeven weken ende drienbsp;daghen....”. Op 7 Sept. vertrok uit Haarlem de aflossing van dit eerstenbsp;contingent (f. 50).
') Hansen, Westf. u. Rheinl. II, 445—449; S. Muller Fzn., Regesten arch, bisschoppen, nr. 3689 (III, 3); Chastellain III, 135—140; Joh. a Leydis bijnbsp;Matthaeus, Analecta I, 680 vlg.; Oude Goudtsche Kronycxken, 133.
-ocr page 158-142
proost deed afstand van zijn rechten op de bisschoppelijke waardigheid, maar op zijn eigen voorwaarden» Thans kon Philips de Goede zichnbsp;veroorloven grootmoedig te zijn; de schadeloosstelling leverde geennbsp;onoverkomelijke moeilijkheid meer op. Éven gul en weinig haatdragend betoonde de hertog zich tegenover heer Reinoud en stad ennbsp;land van Utrecht: het diende tot niets, zich bij de bewindsaanvaardingnbsp;van zijn zoon onverzoenlijke vijanden te maken. Philips zal hun zelfsnbsp;dankbaar zijn geweest omdat zij hem de gelegenheid hadden gebodennbsp;tot een indrukwekkenden en zorgvuldig geënscčneerden intocht in denbsp;bisschopsstad, met de ridderlijke praal en de schittering die hem zoonbsp;lief waren ^).
Een dag na zijn vader, den óen Augustus, trok de bisschop zijn stad binnen, geharnast van top tot teen, „gelijk een veroveraar, wereldlijknbsp;vorst” 2). Om zijn zoon in diens moeilijke regeeringstaak bij te staan,nbsp;voegde de hertog hem een van zijn bekwaamste ambtenaren als mentornbsp;toe: den oud-hoogleeraar van de Leuvensche universiteit mr. Antoinenbsp;Haneron, vroeger gouverneur van David, thans lid van den Groetennbsp;Raad en proost van Bergen in Henegouwen, een man wiens naam wijnbsp;in den loop van deze studie nog meermalen zullen ontmoeten ®).
,Het machtsvertoon te Utrecht was niet slechts bedoeld als waarschuwing voor bisschop Davids nieuwe onderdanen ;.Jhe^ was tevens bestemd_om indruk te maken op het nog weerbarstige Oversticht ehnbsp;op de nog vrije Noord-Oostelijke gevraten. Philips de Goede schijntnbsp;de gelegenheid te hebben willen aangrijpen voor de verwezenlijkingnbsp;van wijdschere plannen: Utrecht zou hetjuitgangspunt zijn van eennbsp;grootschen krijgstocht, die hem, na de onderwerping~vah Overijsel,nbsp;de verovering van „zijn koninkrijk Friesland” moest brengen ^). Het
1) Chastellain III, 141—151. nbsp;nbsp;nbsp;'=) T,a.p., 154—155.
Artesiër van geboorte; regent van de Faculteit der Artes te Leuven 1430—’38
(Reusens in AHEB XXX, 1903, 206 vlg., 257; ld., Actes----de VUniv. de
Louvain I, 1903, 127 vlg., 209, 323, 337 vlg. en passim); proost van Bergen sedert 1439 Feb. 24 (L. Devillers, Chartes du Chapitre de Ste-Waudru III, 1908,204 vlg);nbsp;op dien datum reeds vermeld als „conseillier de M. S.”; aartsdiaken van Kamerijknbsp;sinds 1443 Mei 5 (Dubrulle in AHEB XXXII, 1907, 437); lid van den Grandnbsp;Conseil van 1454 (Lameere, Le Grand Conseü, 96). Reeds 1456 Aug. 11 komtnbsp;hij voor als raad van bisschop David (RA Utrecht, Arch, bissch. nr. 373, „Offi-ciatorium”, f. 3v; Enklaar, a. w., 168); 1459 Maart 31 vermeld als diens vicarisnbsp;in spiritualibus (ibid., f. 34). — Zie over zijn werkzaamheid als diplomaat;nbsp;H. Stein, Un diplomate bourguignon du XVe sičcle. Antoine Haneron, Bibl. denbsp;l’Éc. des chartes XCVIII (1937), 283—348, die echter H.’s bemoeiingen in denbsp;Utrechtsche aangelegenheid niet vermeldt.
‘) Chastellain III, 101, 158, 196: „son royaume de Frise, .... et lui seroit gloire et renommée perpétuelle, sans le proufit encore qu'il y auroit, qui n’estnbsp;point a comprendre” (p. 158). A.-M. en P. Bonenfant hebben met deze merkwaardige passage, die een krachtig argument tegen hun theorie (zie boven, blz.nbsp;28 n. 3) oplevert, geen rekening gehouden.
-ocr page 159-143
beleg van Deventer in Atigustus en September bezorgde den Bourgondiër echter een teleurstelling, en hij zal niet ontevreden zijn geweest, dat de aankomst in Brabant van den gevluchten Dauphin hem aanleiding gaf voorloopig van verdere veroveringen af te zien. Alnbsp;had hij dan niet veel krijgsroem geoogst, toch was het voordeel datnbsp;zijn onderneming hem had opgeleverd, aanzienlijk: niet alleen haddennbsp;nu ook de Staten van Overijsel zijn zoon als hun heer gehuldigd ennbsp;waren zoowel Neder- als Oversticht in diens macht, maar ook in Gelrenbsp;was voor den Bourgondischen invloed de poort geopend ^).
De hertogelijke politiek waardeerde bisschop David dus meer als heer van het Sticht dan als herder van een diocees, en zijn aanstellingnbsp;was meer een territoriale dan een kerkelijke aangelegenheid ®). Voornbsp;Holland en Zeeland is het niettemin van groote beteekenis geweest,nbsp;dat de bisschop, wiens geestelijke gezag zich over bijna het geheelenbsp;gebied der beide graafschappen uitstrekte, nu een Bourgondiër was.nbsp;En al zou de lange regeering van dezen kerkvorst een voortdurendenbsp;worsteling zijn met dezelfde particularistische groepen die zich reedsnbsp;van den beginne af tegen hem hadden verzet, het bisdom zou niet meernbsp;uit den greep van Bourgondië geraken.
_Reeds dadelijk bleek, dat het David van Bourgondië zwaar zou vallen zich in het Sticht te handhaven. Nauwelijks was het leger dat hemnbsp;gebracht had, weer afgetrokken, of zijn tegenstanders roerden zichnbsp;opnieuw. De bisschop zag zich gedwongen zijn stad te verlaten en denbsp;wijk te nemen naar Amersfoort.
Opnieuw greep Bourgondië in. In Juni 1457 trachtte een commissie uit den Grooten Raad, door den hertog hiertoe aangewezen, tusschennbsp;de partijëďTte bemiddelen. Evenals het vorige jaar was ook thans denbsp;proost van Bergen, Haneron, een der onderhandelaars ^). Tegen dennbsp;24en Juli werden de Drie Staten van Holland en Friesland naar Dennbsp;Haag opgeroepen om het verslag van deze commissarissen aan te hooren
S. Muller Fzn., Regesten arch, bisschoppen, nrs. 3690—3691 (III, 3).
Is. An, Nijhoff, Gedenkwaardigheden uit de gesch. van Gelderland IV (1847), Lxxxvi vlg.; J. S. V. Veen, De laatste regeeringsjaren van hertog Arnold, erkennbsp;Ver. Gelre XIV (1920), 4 vlg..
*') Toen Johannes Busch, de bekende kloosterreformator, in het Bourgondische kamp voor Deventer eenigen krijgslieden naar bisschop David vroeg, kreeg hij ten antwoord: „Heer, gij moet niet zeggen: bisschop David, maar:nbsp;Waar is mijn heer van Utrecht?”. Een kwestie van vorm, maar veelzeggend.nbsp;(Joh. Busch, Liber de Reformatione Monasteriorum, ed. K. Grube, 784).
^) ARA, 7e Rek. v. Cl. de Vriese, 1457—'58, ff. 146, 148; vgl. boven, blz. 140 n. 2; Chastellain III, 317.
-ocr page 160-144
en de eventueel aan bisschop David te verleenen hulp te bespreken ^). Ook den clerus wilde men dus op de een of andere wijze hierbij betrekken. Blijkbaar is op deze vergadering besloten de onderhandelingennbsp;niet af te breken, daar in den zomer en den herfst weer besprekingennbsp;van stadhouder en commissarissen met de Utrechtsche oppositienbsp;plaatsvonden ^).
In het begin van September verzochten de commissarissen op een dagvaart te Haarlem den Staten om raad, hoe te handelen als die vannbsp;Utrecht weigerden hun bisschop te gehoorzamen. Hun werd, na ruggespraak, op 3 October geantwoord, dat de beslissing hierover aan dennbsp;hertog en zijn Grooten Raad werd overgelaten, doch dat ridderschapnbsp;en steden gaarne advies zouden geven. De vroedschappen verklaardennbsp;zich bovendien volkomen bereid om de stedelijke milities weer te latennbsp;uitrukken, indien het tot een oorlog mocht komen ^). Holland steundenbsp;dus zonder voorbehoud de Bourgondische politiek; het wenschtenbsp;den bisschop gehandhaafd en het Hoeksche gevaar bezworen. Eennbsp;bloedig incident, dat in het voorjaar buiten Utrecht had plaats gevonden, en dat aan twee Haarlemsche overheidspersonen het levennbsp;had gekost ^), had er niet toe bijgedragen de gevoelens die men in denbsp;Hollandsche raadhuizen jegens de tegenstanders van den bisschopnbsp;koesterde, te verbeteren.
In den loop van de maand September werd de toestand kritiek, al kwam het niet tot oorlog, en het bleef zoo den geheelen winter door.nbsp;Herhaaldelijk moesten de grenssteden gewaarschuwd worden tegennbsp;een mogelijken overval ®). Nieuwe bemiddelingspogingen blevennbsp;vruchteloos®). Den 21en April 1458 achtte de Raad van Hollandnbsp;den oorlog onvermijdelijk ’). Toen echter Anton, de Groote Bastaard,nbsp;met krijgsvolk was overgekomen en de Bourgondische wapenen gingennbsp;meespreken ®), liet de onderwerping van Utrecht niet lang op zichnbsp;wachten. Op 24 Juni werden de^rtijen~door bemiddeling van Jannbsp;van Lannoy en de Hollandsche raden verzoend: de sedert het verdragnbsp;van IJselstein gerezen geschillen zouden worden onderworpen aannbsp;de scheidsrechterlijke uitspraak van Anton van Bourgondië, den stad-
1) 7e Rek. v. Cl. de Vriese, ff. 149v—150v; GA Haarlem, Tres.-rek. 1457—’58, f. 16.
*) 7e Rek. v. Cl. de Vriese, ff. 150v, 151, 153, 153v, 156; Burman II, 346. ®) GA Leiden, Vroedschapsb. 1449—'58, f. 62 (1457 Sept. 9); ARA, 7e Rek.nbsp;V. Cl. de Vriese, f. 156v.
*) Zie hierover beneden blz. 147.
7e Rek. v. Cl. de Vriese, ff. 156 (1457 Sept. 13), 158 (Oct. 9), 166—166v (1458 Maart 8), 174 (April 22).
*) Ibid., ff. 158v, 166—166v. nbsp;nbsp;nbsp;’) Ibid., f. 173v.
®) Chastellain III, 317; Du Clercq II, 287; Burman II, 358 vlg..
-ocr page 161-145
houder Lannoy en de Staten van Utrecht ^). Onmidde1 2Iijk hierop werd den kapiteins van de Hollandsche grensvestingen bevolen hun garnizoenen op vredessterkte terug te brengen ^), en keerde het levennbsp;weer in rustiger banen terug. Wel hadden in Utrecht nog eenigenbsp;strubbelingen plaats, die den stadhouder van Holland noodzaaktennbsp;in October nog eenige keeren met zijn raden naar de bisschopsstadnbsp;te reizen 2), maar over het algemeen is nu voor den bisschop een periodenbsp;van betrekkelijke rust aangebroken onder de aegis van Bourgondië.
Stadhouder en Raad verleenden eveneens in de volgende jaren, in ppdracht van den hertog, aan bisschop David alle hulp en bijstandnbsp;bij l«t_heffenvan een precarium oďT)ede, welke hij ter gelegenheidnbsp;van zijn blijde inkomste van de geestelijkheid van zijn diocees verlangde. Van ganscher harte werd hem de bijdrage niet geschonken.nbsp;Zoowel bij de geestelijken zelf als bij de stedelijke overhedennbsp;stuitten de bisschoppelijke gedeputeerden hier en daar op verzet^).nbsp;Terzelfdertijd, of weinig later, werd eindelijk ook het subsidiumnbsp;caritativum geďnd, dat krachtens pauselijke beslissing van 1449 aannbsp;den clerus van het bisdom was opgelegd ten behoeve van Walravennbsp;van Meurs ®).
10
1) nbsp;nbsp;nbsp;S. Muller Fzn., Regesten arch, bisschoppen, nr. 3809 (III, 20); vgl. Burmannbsp;II, 367 vlg.. Van 30 Mei tot 2 Juli was de stadhouder met Gerrit van Assendelftnbsp;in het Sticht om den zoen te helpen maken. Gedurende een gedeelte van dezennbsp;tijd was daar ook de secretaris Dirk Poes, „om alle dingen te scryven roerendenbsp;den tractate ende der zoene”: ARA, 8e Rek. v. Cl. de Vriese, 1458—'59, ff.nbsp;104—104v, vgl. 7e id., ff. 176, 178v. Anton van Bourgondië verwierf doornbsp;aankoop van een reeks heerlijkheden van Jacob van Gaesbeek (1458 Juni 12)nbsp;tijdelijk belangen in het Sticht en vergrootte er den Bourgondischen invloed;nbsp;Muller, Regesten arch, bissch., nr. 3805, vgl. nrs. 3817, 4122, 4138.
2) nbsp;nbsp;nbsp;ARA, 8e Rek. v. Cl. de Vriese, 1458—'59, f. 128 (1458 Juni 30).
») Ibid., f. 113v.
ARA, Supplem. Van Mieris IV, f. 55 (vgl. K. Heeringa, Rekeningen van het bisdom Utrecht, WHG. 3. LX, Ixiv vlg.); 7e Rek. v. Cl. de Vriese, ff. 144—114vnbsp;(1457 Aug.); 8e id., f. 130v (1458 Juli 11); GA Haarlem, Tres.-rek. 1458—'59,nbsp;f. 17v (1458 Dec. 4j; ARA, Egmond: acte van protest van den abt van Egmond,nbsp;1459; Joosting, De Proosdij van West-Friesland (OVR 2. XXI), 37—40; Noor-deloos. Heffing van precariën in Westfriesland, BGHB L (1932), 418 vlg..
°) GA Leiden, Burgem.-rek. 1459—'60, f. 89v: „Item opten XIXen dach in Mairte (1460) gescheynct den commissarisen myns heeren van Utrecht, dienbsp;'t precaere gaderden van den priesterschip ende gheesteliken luyden van bisscopnbsp;Waelraven van Moers, twie stedecannen wyns, die stoep VI g., fac. XVI s.quot;nbsp;Vgl. R. Fruin, Het archief der O. L. V. abdij te Middelburg, (1901), 339—340nbsp;(reg. nrs. 800—803); Dez., Servitia enz. der abdij van Middelburg, BMHG XXIInbsp;(1901), 382—385; Brom, De schatting .... ten behoeve van Walraven van Meurs,nbsp;AGAU XVI (1888), 372, 381, en Burman II, 378.
-ocr page 162-BELASTING EN AMORTISATIEWETGEVING 1456—1462
David van Bourgondië had in Utrecht met te groote moeilijkheden te kampen dan dat hij bij machte zou zijn geweest, terstond te voldoennbsp;aan de verwachtingen die men in Holland van hem koesterde. De stadnbsp;Haarlem had krachtig medegewerkt om den Bourgondischen kerkvorstnbsp;op zijn zetel te plaatsen en zich hiervoor aanzienlijke offers getroost ^).nbsp;Thans moest zij zien, de uitgaven, die de deelneming aan den veldtochtnbsp;met zich had gebracht, te dekken. Om de inkomsten te vergrooten ennbsp;tevens de lasten zoo gelijk mogelijk over alle inwoners te verdeelen,nbsp;vorderde de stedelijke overheid nu ook van de geestelijken betalingnbsp;der accijnzen. Een netelige kwestie, die ook in andere steden telkensnbsp;aan de orde was, daar de vrijdom van accijns den geestelijken nietnbsp;slechts voor het eigen gebruik ten goede kwam, maar door hen ennbsp;door leeken die zich binnen de immuniteiten hadden gevestigd, ooknbsp;misbruikt werd om drank en andere waren aan burgers te leveren,nbsp;tot groot nadeel voor de neringdoenden en voor de stedelijke financiën ^).nbsp;De Haarlemsche geestelijkheid weigerde uiteraard haar vrijheden prijsnbsp;te geven, en maakte tegen burgemeesters en gerecht te Utrecht eennbsp;proces aanhangig voor de officialen van den bisschop en van dennbsp;Domproost. De stadsregeering van haar kant stelde zich in Februarinbsp;1457 met den bisschop zelf in verbinding en trachtte van hem eennbsp;bevelschrift te verkrijgen dat de geestelijken tot betalen zou dwingen.nbsp;Bisschop David, in onmin met den Utrechtschen clerus, schijnt welnbsp;tot medewerking bereid te zijn geweest, want eind Maart, vlak voordatnbsp;het proces behandeld zou worden, reisden weer eenige overheidspersonen van Haarlem naar het slot Ter Hoist om hem over deze
') Vgl. boven, blz. 141 n. 6.
Middelburg b.v. had sinds jaren een geschil met het kapittel van St. Pieter over de accijnzen; W. S. Unger, Bronnen tot de gesch. van Middelburg in dennbsp;landsheerL tijd II, RGP, g. s. LXI (1926), 54, 311, 320, 322, 345, 346 (nrs. 109,nbsp;221, 226, 228, 245, 246, over de jaren 1434—’60); J. H. de Stoppelaar, Invent.nbsp;V. h. Oud-Arch. der stad Middelburg (1883), nrs. 349, 350, 352 (1460). Vgl.nbsp;De Man, Maatregelen...., 289. — Zie ook hierna, blz. 203.
-ocr page 163-147
zaak te raadplegen ^). Op den vooravond van de rechtszitting echter vielen de twee voornaamste Haarlemsche afgevaardigden buitennbsp;Utrecht ten offer aan een persoonlijke wraakneming van Walraven,nbsp;bastaard van Brederode ^). De geestelijken te Haarlem meendennbsp;hierin een vingerwijzing van de goddelijke gerechtigheid te moetennbsp;zien, en het stadsbestuur dacht er wellicht evenzoo over: het liet hennbsp;in ieder geval verder met rust ®).
Meer bevrediging had Philips de Goede den Hollandschen steden geschonken. De hertog had in dezen tijd herhaaldelijk een beroep opnbsp;hen moeten doen en had alle reden zich tegenover hen uiterst tegemoetkomend te toonen. Misschien is bij de onderhandelingen over denbsp;Turkenbede, of bij die over den tegen Utrecht te verkenen militairennbsp;steun ^), de regeling van het kloosterbezit weer te berde gebracht.nbsp;Ook na de schikking met het St. Elisabethklooster in Den Haag wasnbsp;de ordonnantie hierop nog niet definitief vastgesteld, en in het laatstnbsp;van Juli 1454 had zij op een dagvaart van Raad en Staten weer eennbsp;onderwerp van besprekingen gevormd. De steden — van Leiden tenminste weten wij dit zeker — hadden toen besloten zich aan de eenmaalnbsp;overeengekomen ordonnantie te houden en verlangd, dat deze zounbsp;worden bevestigd en verkondigd ®). Deze bekrachtiging zal men nunbsp;van den hertog hebben gevraagd en verkregen. Na advies ingewonnennbsp;te hebben niet alleen van stadhouder en raden van Holland, maar ooknbsp;van de heeren van den Grooten Raad die hem vergezelden, bevestigdenbsp;Philips in April 1456 de overeenkomst met het Haagsche klooster,nbsp;waarbij hij ter nadere garantie de voorwaarde stelde, dat ministra ennbsp;convent een brief van aanneming, waarin de zijne was opgenomen,nbsp;zouden bezegelen, welke brief in de charterkamer van Holland zounbsp;worden bewaard en in het registerboek ingeschreven. Dit geschiedde.
GA Haarlem, Tres.-rek. 1456—’57, ff. 22, 23v; Divisiekroniek, div. XXIX, cap. 30.
0 GA Haarlem, Tres.-rek. 1456~'57, ff. 23v (1457 Maart 31), 24v (April 22: beklag bij den hertog en den graaf v. Charolais), 26v; Joh. a Leydis, bij Matthaeus,nbsp;Analecta I, 684 vlg.; Divisiekron., t. a. p. (geeft 10 April als datum van dennbsp;moord en een iets andere lezing van het geval dan bovenvermelde rekeningpostnbsp;op f. 23v). Zie over Walraven, bastaard van Brederode: L. M. G. Kooperbergnbsp;in N. Ned. Biogr. Wdbk. X (1937), kol. 137—140.
’) Divisiekroniek, t. a. p.; GA Haarlem, Tres.-rek. 1456—'57, f. 40.
*) Boven, blz. 137, 139.
“) GA Leiden, Vroedschapsboek 1449—’58, f. 39v. Bijlage XI. — Nog in 1459 werd beweerd, dat ondanks de vele beraadslagingen, „nochtans nochnbsp;niet getermineert noch eyntelic gesloten (en is), wes in deser saiken binnen desennbsp;landen dairvan gebueren ende onderhouden sal worden”: ARA, Hof van Hollandnbsp;nr. 465, f. 144v.
-ocr page 164-148
en hiermee had de reeds sinds 1439 hangende regeling eindelijk haar beslag gekregen ^).
De hertog en zijn raden waren niet voornemens de ordonnantie een doode letter te laten blijven. Dit blijkt uit den amortisatiebriefnbsp;dien Philips, in overleg met Stadhouder en Raad van Holland, opnbsp;10 October 1456 voor het te stichten Cistercienserklooster Hemelpoortnbsp;te Heemstede uitvaardigde. Dit stuk bevat de uitdrukkelijke voorwaarde,nbsp;dat binnen het jaar een schriftelijke opgave van de landen en renten,nbsp;waarmede het nieuwe klooster was begiftigd, aan de Raadkamer vannbsp;Holland moest worden overgelegd. Toen deze termijn bijna verstrekennbsp;was, zonder dat de verlangde verklaring was binnengekomen, beval denbsp;waakzame Raad den beiden stichters alsnog op staanden voet aan hunnbsp;verplichting te voldoen ^). Philips haastte zich overigens de door hemnbsp;in het bijzonder geprotegeerde Dominicanen van de in de klooster-ordonnantie vervatte beperkingen uit te zonderen: in 1458 veroorloofdenbsp;hij aan hun Haagsche en Rotterdamsche huizen, evenals aan hetnbsp;nonnenconvent te Leiden, gedurende vijftig jaar alle erfenissen te aanvaarden als waren zij wereldlijken ®).
Nog ontbraken de kloosters, die de schikking wilden aanvaarden. Van slechts één is bekend, dat het nog in dit decennium het voorbeeldnbsp;van de Haagsche zusters gevolgd heeft: St. Margaretha te Leiden,nbsp;eveneens een Tertiarissenconvent ^). De omstandigheden waarondernbsp;dit geschiedde maken duidelijk, dat dit klooster moeilijk anders konnbsp;handelen.
Er was in dezen tijd groote oneenigheid tusschen de stad Leiden en haar zusterhuizen. Dat onder de handwerkslieden ontevredenheidnbsp;heerschte over den goedkoopen loonarbeid der kloosterzusters, vooralnbsp;sinds hun poging om deze mededinging den kop in te drukken schip-
Deze brief, die de gehečle regeling van 1453 Maart 17 bevat, is geregistreerd in het Groene Register, ff. 155v—156v (Bijlage XII) en, geďncorporeerd in denbsp;acte van aanneming door ministra en convent, in het Register Philippus B.,nbsp;ff. 126—129v (Bijlage XIII); ook opgenomen in een brief van Maximiliaannbsp;en Karei van Oostenrijk voor het klooster Roma te Leiden (1511 Oct. 5: GAnbsp;Leiden, Kloosters, inv. nr. 379); gedrukt bij De Riemer, Beschr, van 's Graven-Hage I. 1, 464—469. De dateering luidt in al deze gevallen: „den lesten dachnbsp;van April” 1456, hetgeen moeilijk in overeenstemming is te brengen met dennbsp;datum van de bovenvermelde acte van het St. Elisabethklooster: 22 April 1456nbsp;„nae Paesschenquot;. Vermoedelijk is bij de registratie in de dagteekening een foutnbsp;geslopen, die overgenomen is in het afschrift dat het klooster ontving, en moetnbsp;worden gelezen: „den sesten dach van April”.
®) Van Heussen-Van Rijn, Oudheden en GesU v. Rhynland, 670—674, 674—676 (1457 Oct. 6).
’) B. de Jonghe, Desolata Batavia Dominicana, 177, 180.
*) Romer, a. w. I, 594—597; Van Heel, Tertiarissen, 171—175; Schoengen, Monasticon Batavum I, 129—130. — Van Heel, a. w. 66 vermeldt nog het St.nbsp;Ursulaklooster te Oudewater, dat 1458 Oct. 19 het reglement zou hebben aanvaard; zie echter ben., blz. 157 n. 4.
-ocr page 165-149
breuk had geleden ^), is begrijpelijk» Toen in 1456 van de pui van het stadhuis de namen werden afgelegen van de burgers, die met dennbsp;hertog den krijgstocht tegen Utrecht moesten meemaken, schreeuwdenbsp;een ambachtsman het gerecht toe, dat het nu maar eens de zusters ennbsp;begijnen, de papen en broeders, die alle nering van de stad hadden,nbsp;moest oproepen om in het veld te trekken ^). Deze vrijmoedigheidnbsp;kwam den man op een bedevaart naar Keulen te staan, maar in dennbsp;grond van de zaak was het gerecht het niet zoo met hem oneens. Ooknbsp;de overheid was van oordeel, dat de religieuzen die wereldlijke bedrijygn.nbsp;uitoefenden ook in de openbare lasten hadden bij te dragen. Reedsnbsp;in 1406 had de stad als regel aangenomen, dat een ieder, wie hij ooknbsp;was, de accijnzen diende te betalen; slechts het gasthuis was vannbsp;deze verplichting ontslagen ®). Sedert was ook aan alle andere geestelijkenbsp;personen dispensatie van de accijnsbetaling verleend 1 2). In 1446 wasnbsp;men ten aanzien van de zusterhuizen van deze vrijstellingen teruggekomen ®), en sindsdien waren de_conflicten niet van de lucht. Denbsp;Leidsche magistraat stelde zich hier op het standpunt, dat allen die eennbsp;ambacht uitoefenden, ongeacht hun stand, in de belastingen moestennbsp;contribueeren, welk beginsel ook de landsregeering huldigde, toennbsp;zij in 1450 de tolvrijheid voor de neringdoende kloosterlingen ophief ®).nbsp;En dan werkte de stad nog met het merkwaardige argument, dat denbsp;zusters van de Derde Orde geen geestelijke personen in den vollennbsp;zin des woords zouden zijn. Nu namen de reguliere Tertiarissen, uithoofde van hun oorsprong uit een congregatie van leeken en hunnbsp;weinig strengen regel, een eenigszins eigenaardige plaats in tusschennbsp;begijnen en nonnen, maar waar zij na het afleggen van geloften innbsp;kloostergemeenschap leefden volgens een door den Paus goedgekeurdennbsp;regel, moesten zij ongetwijfeld tot de religieuzen gerekend worden ’).
Boven, blz. 102.
2•2• men soude nu die susteren ende baghynen uutbieden ende dese papen ende broederen, die die neringe van der stede hebben....”: Blok,nbsp;Leidsche rechtsbronnen, OVR 1. VI (1884), 76.
“) Keurboeken van Leiden, ed. Hamaker (1873), 14; vgl. ook GA Leiden, Kloosters, inv. nr. 251, reg. nr. 173.
*) GA Leiden, Homansrek. 1427, ff. 72—73v (Meerkamp van Embden, Stadsrekeningen van Leiden II, 213 vlg.).
®) Vgl. hiervóór, blz. 93,
Boven, blz. 91; zie ook hierna, blz. 190 vlg., 203 vlg,
’’) De Pausen Johannes XXIII in 1414 en Martinus V in 1430 hadden de zusters en broeders van het Utrechtsche Kapittel, die de geloften afgelegd hadden,nbsp;uitdrukkelijk met de leden van andere kloosterorden gelijkgesteld. Eenzelfdenbsp;verklaring had bisschop Zweder van Culemborg in 1430 voor deze conventennbsp;afgegeven, en het Concilie van Bazel in 1439: D. de Kok, Bijdragen gesch. Ned,nbsp;Klorissen en Tertiarissen, WHG 3. LII (1927), 90, 102, 183; Van Heel, De Tertiarissen ..., 253, 265—267. Vgl. M. Heimbucher, Die Orden and Kongregationennbsp;der katholischen Kirche I (1896), 368 vlg..
-ocr page 166-150
Dit geestelijke karakter der zusters, dat vroeger ook in Leiden was erkend ^), meende de stad nu in twijfel te moeten trekken. Zij zondnbsp;haar advocaat met afschriften van de privileges waarop de zusters zichnbsp;beriepen, naar Parijs om daar de doctoren der Universiteit over ditnbsp;kerkrechtelijke probleem te raadplegen en van hen te vernemen, of denbsp;Tertiarissen inderdaad religieuzen waren die recht hadden op allenbsp;vrijheden der Kerk ^). De stad nam dus het standpunt in, dat denbsp;zusterhuizen begijnhoven waren, die zij kon reglementeeren zooveelnbsp;zij wilde, dien zij kon voorschrijven hoeveel bewoonsters zij mochtennbsp;hebben, wie zij moesten aannemen en wie zij niet mochten toelaten ®), ennbsp;die zij bij de stedelijke lasten kon betrekken, zij het tegen een speciaalnbsp;tarief, — terwijl de zusters, hierbij gesteund door den bisschop ennbsp;den Paus, volhielden, dat hun huizen kloost^s waren die op de vollenbsp;kerkelijke vrijheid recht hadden. Tegen 1460 was de strijd in vollennbsp;gang 1 2), en de toestand van de zusterhuizen in en bij de stad was verrenbsp;van aangenaam. Reeds in hooge mate impopulair bij de massa der handwerkers, werden zij nu ook door de overheid in hun vrijheden aangetast. Op den duur vermochten zij geen weerstand te bieden aan dennbsp;druk, die op hen werd uitgeoefend, en weldra betaalden de Leidschenbsp;religieuzen met de poorters mee in de accijnzen. Weliswaar poogdennbsp;zij hun nederlaag te bemantelen en zich hun rechten voor te behouden,nbsp;door deze belastingbetaling voor te stellen als een vrijwillige gift, dienbsp;zij schonken uit pure dankbaarheid voor de vele diensten door denbsp;stad aan hen bewezen ®).
In de Homansrek. 1427, f. 72 wordt b.v. gesproken van „die susteren dairbuten (5t. Margarethaconvent) ende ander geestelijke personen”: Meerkampnbsp;van Embden, a. w. II, 213.
GA Leiden, Burgem.-rek. 1460—'61, ff. 102v, 103. — De Leidenaren waren blijkbaar niet de eenigen die nog twijfel koesterden ten aanzien van dennbsp;kerkdijken status der Tertiarissen: in 1471 vond bisschop David van Bourgondiënbsp;aanleiding om den ingezetenen van zijn bisdom opnieuw in te prenten, dat denbsp;Tertiarissen en hun huizen „pro veris religiosis et ecclesiasticis” te houdennbsp;waren (D. de Kok, a. w., 187 vlg.; Van Heel, a. w. 297—299).
*) Zie boven, blz. 92.
ARA, 6e Mem. Bossaert, 1457—'63, f. 189v en passim; 10e Rek. v. Cl. de Vriese, 1460—'61, ff. 148, 152; GA Leiden, Burgem.-rek. 1460—'61,nbsp;ff. 97 vlg. enz..
‘) Uit een pleidooi (1464) van de zusters van St. Margaretha tegen de buren van Zoeterwoudc (zie ben., blz. 191): „Ende off dan die voirs. eysschers dernbsp;voirs. stede van Leyden enige gratuite off dancbairheyt bewyst mogen hebbennbsp;in recompensacyen van den menichvoldigen getrouwen dienst die diezelvenbsp;stede voir himl. gedaen mach hebben, zulke dancbairheyt en is niet sculdichnbsp;verstaen noch genomen te wezen tot achterdeel van den voirs. eysschers, nochnbsp;van hoere geestelicke vryheyt, gemerct dat andere geestelicke religieuzen dienbsp;tot Leyden zittende zyn van gelycken derzelver stede dancbair geweest zyn,nbsp;dat die voirs. eysschers oic niet geplogen en hebben te geven van rechts wegen.
-ocr page 167-151
Het is dus niet te verwonderen, dat de Tertiarissen van St. Mar-garetha, het oudste en grootste convent, hun woonplaats vlak buiten de Rijnsburger poort ongezond vonden en gaarne meer afstand tusschennbsp;zich en de stad wilden zien ^). Den Ven September 1458 gaf Philipsnbsp;de Goede toestemming om het klooster over te brengen naar 14 morgennbsp;land onder Rodenburg bij Zoeterwoude, in de parochie Leiderdorp,nbsp;die hij den zusters tot dit doel overdroeg. Hij stond hun toe in het nieuwnbsp;_te bouwen huis alleen de personen toe te laten die zij wenschten ^),nbsp;en gaf hun verlof zooveel land in te polderen in de Zijpe, dat er eennbsp;jaarlijksch inkomen ter waarde van 200 mark zilver uit getrokken konnbsp;worden, onder voorbehoud van zekere rechten van de graaflijkheid ®).nbsp;Het kon niet op den weg van het St. Margarethaconvent liggen, nunbsp;het voor wereldlijken steun tegenover de aanspraken van Leiden geheelnbsp;en al op den hertog was aangewezen, om de kloosterordonnantie afnbsp;te slaan. Op 28 Augustus 1459 schikten de zusters zich naar de wenschennbsp;van de regeering en namen de regeling van St. Elisabeth aan. Slechtsnbsp;bedong het Leidsche klooster, daar het een van de oudste der Derdenbsp;Orde was, gesticht in 1396, met ongeveer 200 zusters *), een inkomennbsp;van 200 mark zilver vrij geld aan jaarlijksche renten voor 100 personen,nbsp;zooals andere kloosters voor 50 personen 100 mark jaarlijks hadden ®).
mar alleen ommedat zy der voirs. stede niet tot onwille en hebben willen wezen. Ende al is't dat dit aldus bynnen der voirs. stede van Leyden geschiet machnbsp;wezen, nochtans en zal men niet bevinden dattet in enigen anderen steden innbsp;den lande van Hollant van gelycke geestelicke ende geoirde personen geschietnbsp;is ....”. Hun tegenstanders lieten zich niet van de wijs brengen en constateerden:nbsp;„dat die voirs. eysschers die bynnen der vryheyt van der stede van Leydennbsp;gezeten zyn, geven ende betalen mitten poirteren aldair excijs ende anderenbsp;ongelden ende lasten onder 't dexel ende ommedat zy aldair doen alrehandenbsp;neringen als ongeapprobeerde ende ongeoirde personen”. (GA Leiden, Kloosters,nbsp;inv. nr. 1631, reg. nr. 1326). — In 1477 is het gerecht met de Tertiarissen overeengekomen, dat zij per hoofd en per termijn 4 groot zouden betalen (Vroedschapsb.nbsp;1465—1504, f. 84: resolutie van 1477 Jan. 10). Vgl. verder: Blok, HolL stad IP,nbsp;160.
^) Onder de voordeelen, verbonden aan de nieuwe woonplaats der zusters op Rodenburg, die de Paus in den straks te noemen brief opsomt, vergeet hij nietnbsp;te vermelden, dat zij daar waren „a publicis vectigalibus et exactionibus indebitis,nbsp;que eisdem frequenter imponebantur, necnon laicalibus consortiis et molestiisnbsp;semotequot; (GA Leiden, Kloosters, inv. nr. 1479).
Vgl. de bepaling van de keur van 1446, dat in de zusterhuizen slechts vrouwen uit Leiden en Rijnland mochten opgenomen worden (boven, blz. 92).nbsp;Vermoedelijk was de stadsregeering nog verder gegaan en had zij den Tertiarissennbsp;medezusters opgedrongen.
“) GA Leiden, Kloosters, inv. nr. 1478, reg. nr. 1192. — Over bedijkingen in de Zijpe in de 15e eeuw (het betreft hier vermoedelijk den polder Burghorn)nbsp;vgl. A. A. Beekman, De strijd om het bestaan (1887), 283 vlg.
*) In 1461: 170 (Burgem.-rek. 1460—'61, f. 97), in 1463: 150 (inv. Kloosters nr. 1473, reg. nr. 1294).
‘) ARA, Reg. Philippus B., ff. 152v—155v. Bijlage XV.
-ocr page 168-152
Deze overeenkomst, op 1 Januari 1460 officieel door den hertog bevestigd ^), was de prijs die de zusters voor de hertogelijke bescherming betaalden, tevens een beveiliging tegen plagerijen van magistraat ennbsp;burgerij. Paus Pius II gaf den Hen Juni van het volgende jaar aannbsp;Jacob van Borselen, deken van St. Pancras te Oostvoorne, opdrachtnbsp;alles wat met de verplaatsing van het klooster in verband stond,nbsp;benevens alle privileges enz. die het ontvangen had, na onderzoek tenbsp;bekrachtigen, welke confirmatie 23 December 1461 werd verleend ^).nbsp;Implicite was hiermee ook de kloosterordonnantie bevestigd en hetnbsp;streven van de Staten en van de Bourgondische regeering door dennbsp;Heiligen Stoel goedgekeurd.
In de volgende jaren ontvingen de Tertiarissen van St. Margaretha in hun nieuwe woning op Rodenburg nog verscheidene blijken van denbsp;hertogelijke bescherming die zich over hen had uitgestrekt, en van denbsp;nauwlettendheid waarmede de landsregeering toezag, dat de overeenkomst van 1459 werd nageleefd ®). Geheel ongestoord konden zij vannbsp;de voorwaarden van dit accoord niet genieten. De Leidsche overheidnbsp;was van oordeel, dat de algemeene regeling, waaraan zij toch zelf haarnbsp;goedkeuring had gehecht, het stadsprivilege van 1413 niet buitennbsp;werking stelde, en was niet bereid het erfrecht der zusters van Rodenburg, zooals dit thans was geregeld, te erkennen. Het Hof van Hollandnbsp;deelde evenwel deze opvatting niet en handhaafde de zusters, wanneernbsp;de gelegenheicTzicfi vóordeed, in hun van den hertog verkregennbsp;rechten ®).
De overgroote meerderheid der kloosters bleef echter volharden in haaf^nwil, zich te richten naar de regels die de regeering voorstelde.nbsp;Ook sommige stedelijke overheden lieten zich hier zeer weinig aannbsp;gelegen liggen en vergunden aan de geestelijke huizen veel grooternbsp;vrijheden dan de ordonnantie toeliet ®). Ondanks allen wetgevenden
1) ARA, Charters Graaflijkheid. Ook opgenomen in GA Leiden, Kloosters, inv. nr. 1476, reg. nr. 2086.
De zeer gehavende pauselijke brief (oorspr.: GA Leiden, Kloosters, inv. nr. 1479, reg. nr. 1221; naar Reg. Lateran. 558, ff. 152—153v vermeld bij Brom,nbsp;Archivalia I. 2, 588, nr. 1653) is in zijn geheel opgenomen in de acte van afkondiging d.d. 1461 Dec. 23 (ibid., inv. nr. 1479, reg. nr. 1262).
®) Zie hierover beneden, blz. 193. nbsp;nbsp;nbsp;*) Van Mieris IV, 242; boven, blz. 21.
®) ARA, Hof van Holland nr. 473, Reg. Memorialen ende Sententien P, ff. 89v—94 (1475 Dec. 9): Bijlage XXII.
®) B.v. Rotterdam: 1460 Mei 8, onbeperkt verlof van ambachtsuitoefening en neringdrijven voor de Regularissen van St. Agatha (ARA, Supplem. Vannbsp;Mieris IV, f. 135); Schiedam: 1461 Maart 17, verlof om naar believen erfenissennbsp;te aanvaarden (ibid. f. 148; naar orig. GA Schiedam gedrukt in BGBH XVI,nbsp;431, vgl. /. c. XXI, 39 vlg.).
-ocr page 169-153
arbeid van den laatsten tijd was het probleem van het kerkelijke bezit in de samenleving dus nog verre van opgelost, toen in het begin vannbsp;April 1462 graaf Karei van Charolais in naam van den hertog aan denbsp;edelen en steden van Holland een nieuwe bede voor den tijd van tiennbsp;jaren verzocht en de Staten de gelegenheid aangrepen om herstelnbsp;van talrijke grieven te vragen ^). In het request, waarin de afgevaardigden der steden in den loop van de maand hun wenschen formuleerden,nbsp;en dat zij ingewilligd wilden zien vóór zij de bede toestonden, keerdenbsp;de oude klacht over de kloosters dan ook weer terug en werd uitingnbsp;gegeven aan de teleurstelling die men gevoelde over de geringe uitwerking van de nu reeds geruimen tijd van kracht zijnde ordonnantie ^).nbsp;De heeren van den Raad van Holland en de raden van graaf Karei, dienbsp;in de eerste helft van Mei de door de steden ingediende artikelennbsp;onderzochten, adviseerden, dat de hertog op dit punt zou antwoorden,nbsp;dat hij voor de naleving van de indertijd gemaakte ordonnantie zorgnbsp;zou dragen en zich daarenboven bereid zou verklaren om, indien dezenbsp;niet afdoende mocht blijken, op verdere voorstellen van zijn onderdanen in te gaan. De leden van den Grooten Raad, naar wie artikelennbsp;en adviezen vervolgens werden opgezonden, wachtten naar het schijntnbsp;deze nadere voorstellen niet af, maar gaven naar eigen inzicht eennbsp;aanvulling op de verordening van 1446. In Juni beschikten zij, datnbsp;de hertog bij open brief den bouw van nieuwe kloosters in Hollandnbsp;zou verbieden en er geen zou toelaten dan na de steden en belanghebbenden te hebben gehoord. Conform dit advies luidde ook denbsp;beslissing die graaf Karei, hiertoe door zijn vader gemachtigd ®), innbsp;Juli op de requesten der steden gaf: de hertog zou de ordonnantie
Zie voor het volgende: P. A. Meilink, Holland en het conflict tusschen Philips den Goede en zijn zoon van léSSj’Sé, BVG0 7. V (1934/5) en VI (1935),nbsp;vooral V, 135—141, en T. S. Jansma, De voorgeschiedenis voor de Instructie v. h.nbsp;Hof van Holland, Tijdschr. v. Gesch. XLIX (1934), 444—453.
'^) De 55 artikelen zelf zijn, evenals de bij vroegere bedeonderhandelingen ingediende (vgl. b.v. boven, biz. 98), verloren gegaan. Hun inhoud is echternbsp;te reconstrueeren uit een tweetal toevalligerwijze bewaard gebleven stukken,nbsp;door Dr. Meilink ontdekt in een thans op het ARA berustende 16e-eeuwschenbsp;bundel, die nog niet bij een fonds is ingedeeld. Het eerste, door Dr. Meilink innbsp;BVGO V, 139, n. 2 vermeld, bevat de adviezen van Karei van Charolais en vannbsp;den Raad van Holland, met en apostille de beschikkingen hierop van den Grootennbsp;Raad; het andere stuk, vermeld t. a. p., 140 n. 3, behelst de beslissing van Karei,nbsp;die blijkens marginale aanteekeningen in den loop van de besprekingen op sommignbsp;punten nog eenige wijzigingen heeft ondergaan. Dit laatste is niet het geval geweest met de beslissing op het onderhavige artikel XXIII (zie Bijlage XVI, C).—nbsp;Deze documenten zijn in ander verband ook gebruikt door Dr. Jansma in diensnbsp;bovenvermeld artikel. Tijdschrift v. Gesch. XLIX (1934) en LI (1936).
*) ARA, Reg. Philippus B., ff. 157—158 (Van Marie, Le comté de Hollande,
CLIII—CLV).
-ocr page 170-154
doen onderhouden en zoo noodig gaarne in overleg met de steden nadere voorzieningen treffen; buitendien zou de graaf van Charolaisnbsp;bij open brief iedere nieuwe kloosterstichting verbieden, die niet doornbsp;den hertog goedgekeurd was, terwijl zoodanig verlof niet zou wordennbsp;gegeven zonder overleg met de steden Dezen verklaarden zich metnbsp;de beschikking accoord, en nadat ook met betrekking tot de 54nbsp;andere punten van hun verlanglijst overeenstemming was bereikt,nbsp;en zij eindelijk op 31 Augustus de bede, ten bedrage van 54.000 Łnbsp;'s jaars *), hadden toegestaan, werd terstond aan de gedane beloftenbsp;gevolg gegeven. Tegelijkertijd met een reeks andere ordonnantiesnbsp;vaardigde graaf Karei op 2 September 1462 de beloofde verordening uit.nbsp;Hierin deelt hij mede, dat de afgevaardigden der goede steden vannbsp;Holland en Friesland hem te kennen hebben gegeven, dat er in hetnbsp;land reeds te veel kloosters zijn in verhouding tot de weinige bruikbarenbsp;grond en er nog dagelijks meer bijkomen. Deze kloosters herbergennbsp;legioenen religieuzen, die alle hun toevallende erfenissen willennbsp;aahvaardčn, zonder van deze goederen de oude diensten te blijvennbsp;verrichten of ze weer uit de geestelijke hand te willen laten gaan. Daarnbsp;een voorziening hierin dringend gewenscht is, ordonneert graaf Karei,nbsp;na den Raad gehoord te hebben en met volmacht van zijn vader,nbsp;dat voortaan in Holland en Friesland geen nieuwe kloosters meernbsp;gebouwd mogen worden dan met bijzondere toestemming van dennbsp;hertog, die, alvorens dit verlof te geven, hierover het oordeel der stedennbsp;zal hebben ingewonnen ®).
Dit besluit, dat de ordonnantie van 1446 doeltreffend aanvulde, is dus naar allen schijn te danken aan den Grooten Raad, welk collegenbsp;reeds eerder belangstelling had getoond voor het streven van denbsp;Hollandsche Staten *). Maar ook nu zijn het de steden die tot dit
1) Bijlage XVI.
54.000 ponden of klinkaards van 30 gr. komen overeen met ruim -| van de door Karei gevraagde som van 80.000 Ł = 60.000 leeuwen a 40 gr.. Hetnbsp;resteerende derde deel, ten bedrage van 26.000 Ł, kwam ten laste van Zeeland,nbsp;dat op 26 Sept. zijn aandeel afzonderlijk toestond (hierna, blz. 189).
®) GA Delft (Meilink, Inv. archief Staten van Holland —1572, nr. 24, reg. nr. 45), oorspr.; GA Amsterdam, Privilegeboek I, ff. 151—152 (Inv. Scheltema I,nbsp;87): gewaarmerkt gelijktijdig afschrift. Bijlage XVII. — Hoewel de genoemdenbsp;gedrukte inventarissen van Scheltema en Meilink, evenals die van Soutendamnbsp;{Inv. charters Delft, 27) het bestaan van dit belangwekkende stuk sedert 1860nbsp;hebben wereldkundig gemaakt, heeft het tot dusver weinig of niet den aandachtnbsp;getrokken. Het is alleen in het kort vermeld door Ter Gouw, Gesch. van Amsterdamnbsp;III (1881), 92, die het bepaaldelijk met Amsterdam in verband brengt, en zeernbsp;onlangs door Mejuffrouw Dr. Van Eeghen, Vrouwenkloosters.... in Amsterdamnbsp;(1941), 69.
‘) Boven, blz. 89.
-ocr page 171-155
hesluit_.den stoot hebben gegeven. Het bijzondere belang, dat zij bij deze aangelegenheid hadden, wordt ook door den Grooten Raadnbsp;erkend; aan de Hollandsche steden, die reeds sinds 1445/'46 aan denbsp;wetgeving op de kloosters hadden meegewerkt, wordt nu officieelnbsp;een beslissende stem bij de al of niet toelating van nieuwe geestelijkenbsp;huizen toegekend.
Een aanvullende maatregel is de gelijktijdige opdracht aan den Raad van Holland tot inventarisatie en inbeslagneming tot nader order dernbsp;niet-geamortiseerde landen, die de zusters en broeders van de ordenbsp;van St. Franciscus, „ongeaprobeert van den Stoel van Romen'’,nbsp;binnen Holland bezaten ^). Vermoedelijk is dit een, overeenkomstig denbsp;hertogelijke toezegging, door den graaf van Charolais in overleg metnbsp;de steden getroffen nadere voorziening. Vrije vereenigingen vannbsp;mannen of vrouwen, die den regel der Derde Orde hadden aangenomennbsp;— de conventen van het meermalen pauselijk goedgekeurde Utrechtschenbsp;Kapittel kunnen hier bezwaarlijk bedoeld zijn — hadden blijkbaarnbsp;voor hun goederen de kerkelijke vrijheid opgeëischt en zoodoende denbsp;moeilijkheden die de erkende kloosters reeds voor een gezonde landshuishouding opleverden, nog vergroot. Dwang tot amortisatie ofnbsp;onmiddellijke fiscale baten zullen hier niet, of niet in de eerste plaats,nbsp;zijn beoogd, doch onverwijlde bescherming van de burgerlijke gemeenschap in afwachting van een nadere regeling, en daarnaast een maatregelnbsp;van kerkelijke politie.
Of het aan de steden beloofde stelsel ook is toegepast, is niet na te gaan. Bij het vijftiental kloosterstichtingen, dat in de periodenbsp;tusschen de afkondiging van het plakkaat van 1462 en den dood van
1) ARA, 12e Rek. v. Cl. de Vriese, 1462—'63, f. 176: 1462 Sept. 27 wordt de deurwaarder Jan van der Cruce naar Leiden, Haarlem, Kennemerland,nbsp;West-Friesland en Gooiland gezonden met een tweeledige opdracht: Ie, omnbsp;den wereldlijken en geestelijken rechters de stipte naleving van het concordaatnbsp;van 1434 in te scherpen (een ontwijfelbaar resultaat van de bedeonderhande-lingen, zie blz. 180), 2e: „Item voirt, uut machte van enen anderen mandementenbsp;myns genadichs heeren, te ondertasten overal in den steden ende plaetsennbsp;dair hy commen zoude, wat landen dat hebben mogen die zusteren ende broederennbsp;van Sinte Franciscus oirde, ongeaprobeert van den Stoel van Romen ende nietnbsp;geamortisert en zyn, ende die by goeden inventaris in gescrifte te stellen endenbsp;dair hand aen te slaen, ende die van myns genadichs heeren wegen te doen regierennbsp;by goeden mannen, ter tyd toe dat myn vorseide genadiche heere anders dairupnbsp;geordineert sal hebben ....”. — Op 1 October vertrok een andere deurwaardernbsp;met gelijke opdracht naar Delft en Zuid-Holland (f. 177), en een bode naarnbsp;Zeeland (f. 176v), voor wien het tweede punt niet wordt genoemd: een anderenbsp;aanwijzing, dat wij hier te doen hebben met het resultaat der onderhandelingennbsp;.met de Staten van Holland.
*) Zie hierna, blz. 214 vlg.
-ocr page 172-156
Karel den Stoute is vast te stellen, ontbreekt nagenoeg iedere aanwijzing van een uitdrukkelijke toestemming van den landsheer of van een raadpleging der steden ^). Integendeel: nauwelijks hadden dezennbsp;de plechtige toezegging ontvangen, dat de hertog bij de goedkeuring vannbsp;nieuw op te richten kloosters met hun wenschen rekening zou houden,nbsp;of de graaf van Charolais en de Raad dreven de oprichting van eennbsp;Minderbroeders-Observantenklooster in Amsterdam door, tegen dennbsp;duidelijk geuiten wil van gerecht en vroedschap in ^). Wel ontvingnbsp;Delft op 18 October 1466 een afzonderlijk privilege, waarin het oprichten van kloosters in de stad en binnen een kring van een halvenbsp;mijl rondom verboden werd ®).
Daarentegen schijnt de ordonnantie van 1446 inderdaad, zooals aan de Staten was beloofd, met meer kracht te zijn gehandhaafd 1 2),nbsp;maar of dit \feel kloosters er toe heeft gebracht, zich naar de ontworpennbsp;regeling te schikken, moet betwijfeld worden. Di onderstelling ligtnbsp;voor de hand, dat de aanvaarding ervan als een condicio sine qua nonnbsp;bij de toelating van nieuwe kloosters is gesteld, maar ook hiervan isnbsp;geen spoor aan te wijzen. Toch is het niet onwaarschijnlijk, dat voor
q Uit een brief van Karei den Stoute voor het nieuwe Clarissenklooster te Haarlem, van 1469 Maart 10 {BGBH XVI, 1891, 434—436) blijkt inderdaadnbsp;stedelijk consent en landsheerlijke garantie. Het stuk heeft echter niet betrekkingnbsp;op het landsprivilege van 1462, maar op de stedelijke privileges van 1422 en 1426nbsp;(zie boven, blz. 21 en 68).
*) Zie hierna, blz. 257.
*) GA Delft. Bijlage XX. Soutendam, Invent, charters, 27, vgl. 44 (bisschoppelijke bevestiging, 1467/8), 45 (bekrachtiging door pauselijken legaat, 1468), 29 (id.door Karei den Stoute, 1469). — 1469 Sept. 1 hernieuwde hertognbsp;Karei ook het privilege van 1411 betreffende het erfrecht der religieuzennbsp;(ARA, Groen Reg., ff. 58—58v, vgl. boven, blz. 21).
Blijkens het rekeningboek van het klooster (ed. J. C. Overvoorde in BGBH XXI, 1896, 70), schrokken de zusters van St. Agnes in Dordrecht er in 1472nbsp;voor terug een proces voor het Hof te voeren, omdat zij hier geen heil in zagennbsp;nu er „alsulke manumenten of insetten ghemaect sijn, so dat men den gheestelikennbsp;conventen sonder scade of moeynisse niet en laet, dat si langhe beseten hebben,nbsp;ende die heren niet liden en willen, dat si haer eerfnisse hebben.” — ARA, Hofnbsp;van Holland nr. 472, Reg. Memorialen ende Sententiën N, ff. 48 wig.; In eennbsp;geding tegen het O. L. Vr. klooster te Gouda wordt het door hertog Philipsnbsp;voor de kloosters vastgestelde jaarlijksche inkomen van ten hoogste 100 marknbsp;zilvers als argument aangevoerd (1470 Juli 14). — Van Limburg Brouwer,nbsp;Boerg, charters, 138, vermeldt onder 1468 Oct. 28 een „Verbod aan de geordendenbsp;lieden om te erven, tot eene overeenkomst met hen zal gesloten zijn (Archief vannbsp;Haarlem).” Een heruitvaardiging van de ordonnantie van 1446? Landsheerlijkenbsp;of stedelijke, algemeene of locale verordening? Nasporingen in de Gemeenteen Rijksarchieven te Haarlem leverden geen resultaat. Vermoedelijk is nietsnbsp;anders bedoeld dan de door een abuis 22 jaar te laat gestelde ordonnantie vannbsp;1446 Oct. 28 zelf. D. de Man, Maatregelen...., 290, D. van Heel, De Tertiarissen ...., 67 en I. H. van Eeghen, Vrouwenkloosters...., 73, hebben denbsp;mededeeling van Van Limburg Brouwer overgenomen.
-ocr page 173-157
zusterhuizen als St. Maria in Galilea in Den Haag en Nazareth te Leiden de door hun respectieve moederkloosters St. Elisabeth ennbsp;St. Margaretha aangenomen regels ook van kracht waren, en bestaatnbsp;de mogelijkheid, dat zij zijn toegepast op kloosters als dat der Car-melieten ter Zwanevelt te Oudorp bij Alkmaar, dat goeddeels doornbsp;toedoen van Karei den Stoute tot stand kwam ^). Ook de verleeningnbsp;van hertogelijke beschermingsbrieven kan van aanvaarding van hetnbsp;reglement afhankelijk zijn gesteld. Slechts van twee reeds sinds jarennbsp;bestaande huizen is met stelligheid bekend, dat zij in dezen tijd hetnbsp;“accoord hebben aangenomen: het Tertiarissenconvent St. Elisabeth tenbsp;Grootebroek op 21 Juni 1463 ®), en het Elfduizend-Maagdenkloosternbsp;der Tertiarissen te Oudewater op 14 Maart 1467 ^). Beide overeenkomsten zijn vrijwel gelijkluidend aan die welke in 1453 met hetnbsp;St. Elisabethklooster in Den Haag was gesloten. Alleen heeft hetnbsp;verdrag met de zusters in Grootebroek een wijziging, die meer in hetnbsp;bijzonder met de streekbelangen rekening houdt: slechts tot een rentenbsp;van 100 gouden Engelsche nobels jaarlijks mogen zij hun vermogen
Romer, Kloosters en abdijen I, 623; J. L. A. Nabbeveld in BGBH XXI (1896) 131.
B.V.: ARA, Supplem. Van Mieris V, f. 81: sauvegardebrief van Karei van Bourgondië voor de Regulieren buiten Amsterdam, van 1470 Oct. 19 (vgl.nbsp;Scheltema, AemsteVs oudheid IV, 42).
®) ARA, Supplem. Van Mieris IV, ff. 221 vlg.. Het origineel bevindt zich in GA Grootebroek, evenals een bijna woordelijk gelijkluidend charter van Kareinbsp;den Stoute d. d. 1473 April 7: P. Noordeloos, Het St. Elisabeth convent-weeshuisnbsp;der stede Grootebroek, BGBH XLV ^928), 301—309. Bijlage XIX. — Doornbsp;Van Limburg Brouwer, a. w., 130 verkeerdelijk vermeld als „Nieuw verbod tegennbsp;het koopen van land en het handel en nering drijven door de geestelijken ennbsp;kloosters in Holland, Zeeland en Friesland”. — Het is niet overbodig, eensnbsp;te meer de aandacht te vestigen op de talrijke onjuistheden in de Boergoenschenbsp;charters, die de historische overlevering dreigen te verwarren, getuige voornbsp;dit geval de artikels van Moquette, Het St. Agnietenconvent, 81, en van De Man,nbsp;Maatregelen...., 290, en de recente boeken van Van Heel, De Tertiarissen....,nbsp;66/7, en van Van Eeghen, Vrouwenkloosters ...., 80.
“) ARA, Reg. Philippus B., f. 178v; Van Kinschot, Beschr. van Oudewater (1747) 381. Bijlage XXL De Man, Maatregeien,290 plaatst dit reglement ten onrechte in 1466; pater Van Heel, die toch de juiste vindplaats opgeeft,nbsp;dateert het 1458 Oct. 19 (a. w., 66) en 1456 (a. w., 189). — Een soortgelijk reglement voor het St. Agnesklooster te Den Burg wordt met een enkel woord ennbsp;zonder opgave van datum vermeld door J. C. v. d. Loos, Van het eiland Texel,nbsp;BGBH XLV (1928), 180. Het stuk, of de aanteekening, is echter noch op het RAnbsp;Noord-Holland, noch in de archieven van het klooster (weeshuis) of van de Ned.nbsp;Herv. Gemeente te Den Burg te vinden (mededeeling van Ds. T. Visser te Dennbsp;Burg). — Uit het feit, dat in 1470 in een proces tegen de Regularissen vannbsp;St. Maria te Gouda de eischer zich beroept op de bepalingen van de overeenkomstnbsp;met het St. Elisabethklooster in Den Haag, volgt nog niet, dat het genoemdenbsp;Goudsche convent deze regeling eveneens had aanvaard (ARA, Reg. van Sententiën N., ff. 48v—50v).
-ocr page 174-158
binnen West-Friesland in grondbezit beleggen en de rest, tot de 100 mark toe, daarbuiten binnen Holland en Zeeland.
Algemeene geldigheid heeft de regeling niet gekregen. Onder de volgende regeeringen sloot af en toe nog een enkel klooster zich ernbsp;bij aari~niet omdat het hiertoe gedwongen werd, maar geheel vrijwillig, daar het de voordeelen van een dergelijke overeenkomst hadnbsp;leeren beseffen. Zoo deed in 1479 vermoedelijk het St. Aagtenkloosternbsp;te Delft ^), in 1511 het Regularissenconvent Roma op Rapenburgnbsp;binnen Leiden. De zusters van Roma, die door stedelijke keuren ennbsp;statuten verhinderd werden in het bezit der hun toekomende erfenissennbsp;te geraken, verzochten den landsheer ootmoedig, hun als bijzonderenbsp;gunst gelijke brieven te willen verleenen als het convent van St.nbsp;Elisabeth in Den Haag in 1456 van hertog Philips had ontvangen:nbsp;een late hulde aan de ontwerpers der ordonnantie, wier arbeid aanvankelijk in de kloosters zoo weinig waardeering had gevonden ^).
De Bourgondische amortisatiewetgeving, die niet zonder consequentie of systeem is geweest ®), heeft toch slechts weinig gevolgen gehad.nbsp;De verklaringen, in,1514 ingezameld door de commissie van informatienbsp;voor een nieuwe verponding, wijzen uit, dat toen in stad en land het
1479 Maart 20 amortiseeren Maria van Bourgondië en Maximiliaan van Oostenrijk voor het convent van St. Agatha, dat 125 zusters telt, erfelijke rentennbsp;tot een waarde van 1.500 R. gld. (van 40 gr.) 's jaars in Holland, en 80 morgennbsp;land in Delfland (vgl. boven, blz. 99 en 151), tegen zekere missen, betalingnbsp;van 400 Ł Vlaamsch en inlevering van een verklaring van het land dat de zustersnbsp;onder de amortisatie begrepen willen hebben: ARA, Klooster St. Agatha (Dros-saers, Delftsche Statenkloosters), inv. nr. 16, reg. nrs. 330, 332—335; Groennbsp;Reg., ff. 122—123v, 124—124v, 125.
^) GA Leiden, inv. Kloosters nr. 379 (1511 Oct. 5): „.... Ende want de voirn. suplianten vresen ofte beduchten beswaert te zijne in toecommendennbsp;tyde, ende dat men heml. ongebruyck soude mogen doen in den goeden daernbsp;zy inne succederen ende aencommen zouden moegen van huerluyden oudersnbsp;wegen, ende omme alle processen ende cost te schuwen, zij hebben ons oetmoede-lick gebeden hierinne hulpe, troost ende bijstant van ons te hebben, zonderlingenbsp;dat ons believen soude willen heml. de voirn. puncten ende articlen te confirmeren,nbsp;dewelcken zij geerne achtervolgen zouden, ende dairvan verleenen sulcke endenbsp;gelycke brieven als die van den convente van Ste. Elisabeth voirs. hebben, endenbsp;hierop voirsien met onse gracie,....quot;. — Ook de Tertiarissen van St. Margarethanbsp;op Rodenburg verzochten in 1508 den keizer, hun als bijzondere gunst denbsp;ordonnantie van hertog Philips van 1460 Jan. 1 te willen bevestigen: GA Leiden,nbsp;inv. Kloosters nr. 1476, reg. nr. 2086 (vgl. boven, blz. 152). — 1537 Mei 18nbsp;gaven schout, burgemeesters en schepenen van Leiden aan de zusters, op hunnbsp;verzoek, een vidimus van het artikel der ordonnantie dat de draperie en denbsp;vrijheid van tollen betrof (Ibid., inv. nr. 1477, reg. nr. 2432); vgl. boven blz. 100.
”) De stelling, dat eerst onder Karei V in de Nederlanden een systematische amortisatiewetgeving is begonnen (K. Holder, in Archiv . kath. Kirchenrechtnbsp;LXXXIV, 1904, 285; Telders, Bijdrage gesch. bezit in de doode hand, 119), isnbsp;in deze formuleering onjuist.
-ocr page 175-159
grootendeels belastingvrije bezit der geestelijkheid geen geringer probleem vormde dan een halve eeuw tevoren ^). Om aan de klachtennbsp;der onderzaten tegemoet te komen, hernieuwde de regeering dennbsp;maatregel van Philips den Goede van 1462: den óen Juli 1515 werdnbsp;uit naam van Karei V opnieuw bepaald, dat voortaan geen kloostersnbsp;opgericht mochten worden dan met verlof van den vorst. Tevens werdnbsp;verordend, dat religieuzen slechts roerend goed en lijfrenten met zichnbsp;in het klooster mochten brengen ^). In 1520 en in 1524 werd dit edictnbsp;aangevuld met plakkaten die ten doel hadden het kerkelijke bezitnbsp;eens voor al te beperken: een verbod, vaste goederen en renten aannbsp;geestelijke personen of aan godshuizen over te maken, en een bevelnbsp;aan kloosters, kapittels en gasthuizen om zulke goederen en cijnzen,nbsp;voor zoover deze niet geamortiseerd waren, binnen het jaar van denbsp;hand te doen ®). Van regelingen, tot stand te brengen in onderlingnbsp;overleg, is dan geen sprake meer.
Informacie ...., ed. R. Fruin, o. a.: 23, 30, 78, 89, 106, 180 vlg., 195 vlg., 243, 284, 336, 467, 475. — In de 66 ambachten waar het kerkelijke grondbezit min of meer gespecificeerd wordt, blijkt dit in 27 plaatsen mindernbsp;dan 10% van het geheele oppervlak te bedragen, in 18 van 10—^20%, in 15 vannbsp;20—30%, in 2 van 30—50%, in 2 van 50—75% en in 2 meer dan 75%, „endenbsp;es meest van den eersten besten lande”. — Vgl. ook de Enqueste upt stuck dernbsp;verpondinghe van 1494, ed. R. Fruin (1876), 66, 138, 165, 195, 203.
*) Gr. Placaet-boeck II, kol. 2047/8—2051/2. Opnieuw 1518 Sept. 8: t. a.p., kol. 2051/2.
») Gr. Placaet-boeck III, 396 vlg. (1520 Oct. 19); II, kol. 1588 (1524 Maart 20).
-ocr page 176-DE AFLATEN
Onder de vele gravamina die de Hollandsche steden in de lente van 1462 ter kennis van de hertogelijke regeering brachten, wordtnbsp;nog een andere klacht gehoord over economisch nadeel dat de burgerijnbsp;van kerkelijke zijde ondervond. Deze klacht betrof de aflaatquestierders,nbsp;die in grooten getale door het land trokken en goede zaken maakten tennbsp;koste van burgers en boeren. De bezwaren van de magistraten goldennbsp;niet de indulgenties als zoodanig; zij waren van financieelen, nietnbsp;van religieuzen aard. Wanneer een aflaat voordeel voor de stedennbsp;beloofde, waren dezen er integendeel op uit hem binnen hun muren tenbsp;krijgen. Zij volgden hier eenzelfde politiek als de vorsten van hun tijd:nbsp;zoo min mogelijk vreemde aflaten, zoo veel mogelijk rijke indulgentiesnbsp;voor de eigen kerken en liefst een aandeel in de winst ^).
Duidelijk bleek dit laatstgenoemde streven bij den grooten jubel-aflaat van 1450. Hertog Philips had van Paus Nicolaas V in het begin van 1451 het jubileum ook voor zijn landen weten te verwerven en alsnbsp;de plaats, waar de genade verdiend moest worden, was Mechelennbsp;aangewezen ^). Evenals Leuven, Antwerpen en Gent benijdden ooknbsp;de Hollandsche steden Mechelen om dezen buitenkans. Zij maaktennbsp;van de gelegenheid, dat kardinaal_Nicolaas van Cues op zijn legatiereisnbsp;in September 1451 hun gewest bezocht ®), dankbaar gebruik, om ernbsp;bij dezen op aan te dringen den grooten aflaat ook bij hen verkrijgbaarnbsp;te stellen. In dit verzoek stemde de legaat toe, getroffen door de ontvangstnbsp;welke hem in Holland was bereid, en liet de vijf hoofdsteden in de
Vgl. J. Hashagen, Staat und Kirche vor der Reformation, 162—178, vooral 167 vlg. en de daar opgegeven litteratuur.
P. Fredericq, Codex Indulgentiarum, 80—82, 119—121 (nrs. 76 en 91). Vgl. over het Mechelsche jubileum voorts nrs. 71 vlg. en de bewerking van denbsp;in den Codex gepubliceerde documenten door F. Remy, Les grandes indulgencesnbsp;pontificates aux Pays-Bas a la fin dn Moyen Age (1928), 42—66. Voor de concurrentie van andere steden vgl. o. a. Fredericq, 77, 100, voor hun jaloezie ibid,,nbsp;104 bovenaan, 196 (Remy, a,w., 53 vlg.); voor de aflaatprediking in Hollandnbsp;en Zeeland de posten in de Mechelsche stadsrekeningen, ibid,, 106 bovenaan.
®) Frederik van Heilo, Liber de fnndatione domus regularium prope Haerlem, ed. J. C. Pool: F, v, H, en zijn schriften (1866), 133—167; E. B. Swalue, Denbsp;kardinaal Nicolaas van Cusa en zijne werkzaamheid als pauselijk legaat in Nederland,nbsp;Arch. V. kerkel. gesch. van Kist en Royaards, IX (1838), 1—115; K. O. Meinsma,nbsp;Nicolaus van Cusa, AGAU XXXI (1906), 68—146; E. Vansteenberghe, Lenbsp;Cardinal Nicolas de Cues (1920), 92 vlg., 487.
-ocr page 177-161
eer en het profijt deelen. Waarschijnlijk reeds toen hij van zijn bezoek aan het graafschap te Utrecht was teruggekeerd, omstreeks den 17ennbsp;September, stelde hij de indulgentie ook voor Holland in het vooruitzicht, zoodra de tijd van het jubileum van Mechelen zou zijnnbsp;verstreken ^). Leiden, Haarlem, Amsterdam, Delft en Dordrechtnbsp;wees hij aan als de plaatsen waar men de genade zou kunnen verwerven.nbsp;Bij brief, uitgevaardigd te Trier, den len November — op 31 Octobernbsp;was te Mechelen het jubilé gesloten — werd door den kardinaal hetnbsp;Hollandsche jubileum officieel bekend gemaakt, dat zou duren vannbsp;den len November 1451 tot en met den 2en Februari 1452 ^). Nietnbsp;in al de genoemde steden evenwel is de af laat reeds in dezen tijd tenbsp;verkrijgen geweest, maar op 7 Januari 1452 verleende Nicolaas vannbsp;Cues vanuit Keulen wederom den jubelaflaat aan Holland en Zeeland,nbsp;voor den tijd van 2 Februari tot en met 16 April, en ditmaal kondennbsp;alle vijf steden van het gunstbewijs genieten ®). Later is het jubileumnbsp;met nog een maand verlengd. Hoe begeerig de steden naar den aflaatnbsp;waren, bleek uit de ongerustheid, die Haarlems vroede vaderennbsp;toonden, toen zij vreesden, dat Leiden alleen van het geschenk zounbsp;profiteeren 1 2). Het onmiddellijke materieele voordeel zal echter denbsp;verwachtingen hebben teleurgesteld. Aanvankelijk was bepaald, datnbsp;, een deel van de aflaatgelden bestemd zou zijn voor de kerkfabriekennbsp;van de plaatsen waar de indulgentie verkrijgbaar was gesteld, zooalsnbsp;dit ook in Mechelen was geschied, waar de helft van de zuiverenbsp;opbrengst aan de kerken der stad was toegevallen ®). Inderdaad hebbennbsp;een aantal godshuizen, met name in Dordrecht, een gedeelte van denbsp;giften der geloovigen ontvangen ®), maar blijkbaar is naderhand doornbsp;den Paus of den legaat ten gunste van Philips den Goede anders overnbsp;den inhoud der offerkisten beschikt. In het begin van 1453 is de winstnbsp;van den aflaat, voor zoover daarvan na aftrek van de aanzienlijkenbsp;bedragen aan onkosten en honoraria nog sprake was, verdeeld tusschennbsp;den Paus en den hertog, die zijn aandeel besteden zou, en inderdaad
11
Fred, van Heilo, l. c., 155. — Voor den duur van het jubilé te Mechelen waren alle andere pauselijke indulgenties in de Bourg. landen geschorst; Fredericqnbsp;L c., 120/1.
Oud-arch. Ned. Herv. Gemeente Haarlem, inv. nr. G. 449.
Ibid., inv. nr. G. 450; andere, iets afwijkende, tekst bij Swalue, in Arch, V. kerkel. gesch. IX (1838), 276—277; bij Meinsma, 1. c. 138—139, en bij Fredericq,nbsp;l. c., 196—197 (nr. 125). Ik hoop binnenkort beide stukken te publiceeren.
GA Haarlem, Tres.-rek. 1451—’52, f. 50.
‘) Fred, van Heilo, L c., 142 (ook bij Fredericq, 1. c. 182). Voor de verdeeling van de opbrengst van het Mechelsche jubileum zie Fredericq, 82, 121; Remy,nbsp;op. ciu, 47.
®) Rekeningen van het convent van St. Agnes te Dordrecht, ed. J. C. Overvoorde, BGBH XXI (1896), 60—61.
-ocr page 178-162
besteed heeft, voor de verbouwing van de Hofkapel in Den Haag De hertogelijke kapel had dus den stedelijken kerken de loef afgestoken,nbsp;maar het indirecte voordeel dat de steden bij het jubileum haddennbsp;gehad, het vertier tengevolge van den grooten toeloop van buiten ^),nbsp;was hun niet af te nemen.
De andere pauselijke indulgenties van dezen tijd, Turkenaflaten ®), hielden niet, als het jubileum, een belofte in van groot tďjdëďijk voordeel,nbsp;maar waar het hier een zoo bij uitstek verdienstelijk en den Paus en dennbsp;hertog welgevallig werk als den kruistocht betrof, is het wel bij niemandnbsp;opgekomen de afkondiging ervan in de steden te verbieden. Integendeel,nbsp;zoowel in 1456 1 2) als in 1464 ®) hebben de magistraten de predikers vannbsp;de kruistochtaflaten met allen gepasten eerbied ontvangen. Op dennbsp;duur weliswaar, toen een expeditie tegen de ongeloovigen weer totnbsp;de onwaarschijnlijkheden was gaan behooren, wekte ook de predikingnbsp;van deze indulgenties verzet, maar minder, zoo het schijnt, bij denbsp;burgerijen dan bij de plaatselijke geestelijkheid ®).
Deze groote aflaten waren het dus niet, die de ontevredenheid opwekten, maar zij stonden niet alleen. Daar waren vooreerstnbsp;de vaste, jaarlijks terugkeerende questen, beheerd of verpacht doornbsp;het Domkapittel: die van St. Maarten, O.L.Vrouw en de Twaalfnbsp;Apostelen, het H. Sacrament van Meersen, St. Cornells, St. Anthonis,nbsp;St. Ewout, St. Hubrecht en St. Quirijn, waarvan de niet geringenbsp;opbrengst diende voor den bouw van de nieuwe cathedrale kerk vannbsp;het bisdom ^). Dan de ongeregelde geldinzamelingen, in rui! voornbsp;aflaten, ten bate van een kerk, een klooster, qf voor een ander goed doel,nbsp;dat veelal verband hield met den nood der Christenen in het Oosten
q ARA, Rek.-particulier v. Cl. de Vriese, 1455—'56, ff. 13—14, 78—78v. Vgl. F. Pijper, Waar bleef de winst van den aflaathandel^ Ned. Arch. v. Kergesch.nbsp;N. S. III (1905), 1—10; Cl. Bauer, Die Epochen der Papstfinanz, Hist. Zeitschr.nbsp;CXXXVIII (1928), 481.
Zie de verordeningen in het Dordtsche Klepboek 1438—'74 (inv. Van Dalen, nr. 6), ff. 72 en 73; Arch.v. Kerkel. Gesch. IX (1838), 503—507; Meinsma,nbsp;l. c., 141—144, 145—146; Fredericq, L c., 202—203, nr. 130, en 204, nr. 131.nbsp;Over den aflaat in de Geldersche steden zie nog Meinsma, 101—136.
®) Remy, op. ciu, 193—208.
¦2) Kwartiermeestersrek. Middelburg 1456, bij W. S. Unger, Bronrwn tot de gesch. van Middelburg in den landsheerlijken tijd II, 342 (nr. 242). Vgl. Fredericq,nbsp;213—220 (nrs. 138, 139); Pastor, Gesch. d. Papste I®-2, 659 vlg., 666.
®) GA Haarlem, Tres.-rek. 1464—'65 (Schencken); Divisiekroniek, div. XXIX, cap. 38. Vgl. Pastor IP'S 258.
®) Brom, Archivalia in Italië I. 1, 82 (nr. 225).
’) Hierover voornamelijk handelt het proefschrift van A. Bekhof, De questier-ders van den aflaat in de Noordel. Nederlanden (1909). — Zie ook Remy, Les grandes indulgences, 167—181.
-ocr page 179-163
en met het Turksche gevaar ^). Tenslotte het legioen van collectanten en vaganten van allerlei slag, die een beroep kwamen doen op denbsp;milddadigheid der vromen. Monniken, tot vanuit Portugal herwaartsnbsp;gekomen, die een inzameling hielden voor de herbouwing van een afgebrand klooster, uit Bohemen verdreven geestelijken, Constantino-politaansche edellieden, rondzwervend na den val van de keizersstad,nbsp;berooide ridders, ontslagen uit de gevangenschap der ongeloovigen,
pelgrims,____ scharen van ongelukkigen of avonturiers, al dan niet
voorzien van al dan niet authentieke pauselijke, bisschoppelijke of hertogelijke aanbevelingsbrieven, trokken door het land, speculeerendnbsp;op den godsdienstzin van het volk. Zelfs de Zigeuners wisten aan hun‘nbsp;bedeltochten een stichtelijk tintje te geven door een wonderlijk be-keeringsverhaal ^). Al deze zwervers vormden een ware plaag, waartegennbsp;de stadsregeeringen hun burgers beschermden door de verschillendenbsp;collecten voor enkele guldens af te koopen, „opdat men door zou gaannbsp;zonder bidden” ®). Het ergst, want beschikkend over machtige middelennbsp;om de beurzen te doen openen, waren de bedelaars die, voorziennbsp;van echte of valsche relieken en bullen en van een voorraad aflaatbrieven, geld poogden bijeen te krijgen voor hun kerken of goedenbsp;werken, dan wel voor eigen zak. Tegenover hen vooral was de waakzaamheid der overheden op haar plaats 1 2).
Zoo was in 1454 in Holland werkzaam Paulinus Chappe, vertegenwoordiger van den koning van Cyprus, die op gezag van den Paus biechtbrieven verleendenbsp;in ruil voor geldelijke bijdragen ter verdediging van Cyprus tegen de Turken:nbsp;ARA, St. Michiel in den Hem bij Schoonhoven, inv. Blonden, VROA. XLVIII. 1nbsp;(1925), 169 vlg., nr. 13, reg. nr. 105. Vgl. Fredericq. nrs. 133—135; N. Paulus,nbsp;Gesch. des Ahlasses im Mittelalter III (1923), 198 vlg.. Ook aan de werkzaamheidnbsp;van de Trinitariërs is hier te denken (zie hierna, blz. 164, vgl. ook Fred. nr. 46).
0 ARA, 5e Rek. v. B. van Zwieten, 1428—’30, f. 120; J. H. W. Unger en W. Bezemer, Oudste stadsrekeningen van Rotterdam, Bronnen gesch. Rotterdamnbsp;III (1899), 123; H. M. Kesteloo, De stadsrekeningen van Middelburg, Arch.nbsp;Zeeuwsch Gen. V (1883), 210 en U a. p. VI (1888), 87. WgL Journal d’un Bourgeoisnbsp;de Paris, ed. A. Tuetey (1881), 219 vlg., Herm. Korner, Chronica Novella, ed.nbsp;Schwalm (1895), 548; Gilliodts-van Severen, Inv. arch, de Bruges V, 67 vlg..
®) Talrijke voorbeelden in de rekeningen van Haarlem en Leiden, onder de hoofden „Uutg. van alrehande particulen” en „Alrehande uutgeven”; enkelenbsp;ook in de door Kesteloo gepubliceerde uittreksels uit de stadsrekeningen vannbsp;Middelburg (f. a. p. V, 209—210). Vgl. Gilliodts-van Severen, f. a. p., 56 vlg.,nbsp;492 vlg., 507 vlg..
B.V.: GA Haarlem, Tres.-rek. 1471—’72, f. 58: „Item alsoe hier quamen zeker mannen uuyt Gryeken mit zekeren bullen ende brieven van gracien endenbsp;oflaten, die welke begeerende waren een bede binnen der stede te hebben, zoenbsp;wordt himluyden gegeven, also men nyemant geen bede gonnen en wille,nbsp;VI Arnoldus gulden, fac. 4 Ł 8 s..” — Vgl. over de, ondanks hun veelheid tochnbsp;o.h. algem. zeer winstgevende, ongeregelde questen: P. Imbart de la Tour, Lesnbsp;origines de la Réforme II (1909), 262 vlg., over de ingeslopen misbruiken ennbsp;bedriegerijen: ibid., 266 vlg. en Paulus, Gesch. des Ablasses III, 484 vlg..
-ocr page 180-164
IJeze wilde concurrentie bedierf den geheelen aflaathandel. Reeds in 1454 leidde het verzet der steden tot een verbod van toelating vannbsp;alle questierders en cassenaars ^). In 1460 ondervonden de Trinitariërsnbsp;moeilijkheden, toen zij door Holland trokken om gelden in te zamelennbsp;voor het doel, waaraan hun orde zich had gewijd: de bevrijding vannbsp;Christenslaven uit de handen der Turken ^). In Leiden konden zijnbsp;ongehinderd hun aflaten verkondigen ®), maar te Haarlem raaktennbsp;zij in conflict met de overheid van de stad, die, om de burgerij tenbsp;beschermen, weigerde hen toe te laten. De heeren van de Heiligenbsp;Drievuldigheid legden zich hier niet bij neer. Zij maakten eennbsp;proces aanhangig voor den geestelijken rechter in Utrecht, aan wiensnbsp;dagvaarding de Haarlemsche burgemeesters geen gevolg wenschtennbsp;te geven, daar zij in strijd was met het concordaat van 1434 ^). Denbsp;magistraat hield voet bij stuk en betrok ook den Raad van Hollandnbsp;bij de zaak ®). Het is niet onwaarschijnlijk, dat de bij dit bijzonderenbsp;geval gerezen moeilijkheden de aanleiding zijn geweest, dat het artikelnbsp;betreffende de aflaatkramers in 1462 onder de desiderata der stedennbsp;werd opgenomen.
GA Leiden, Vroedschapsb. 1449—’58, f. 38v: „Upten XXIen dach in Junio anno LIIII waren ’t gerecht ende vroescip upter stede huys, alsoe een vannbsp;Sinte Bartijns-oirde zekere brieve van oflaten hadde, diewelke verdienen soudennbsp;alle dieghene die in 't broederscip van Sinte Baertijns waren ende annamen.nbsp;Ende want dieselve brieve van mandamende brochte mitten duerwairdere vannbsp;der Raetcamere in der Hage, dat men dat oflate ende broederscip vercondigennbsp;sonde up zekere penen, ende dairtoe verbieden dat alle questieres ende cassenairsnbsp;niet meer geadmittiert en souden worden, oic op zekere penen etc., hierup isnbsp;by den gerechte ende vroescip overdragen, dat dieghene die van Sinte Bertyns-oirde dit vervolcht halen sal certificacie wat dat tot Hairlem ende tot Delff hierinnbsp;gedaen is, ende dat gebrocht wesende dan sullen 't gerecht hem soe dairup bespreken ende beraden ende oic dairin doen, dat sy hopen dat die goede heernbsp;die dit vervolch ende versoick doet dairmede tevreden wesen sal.” — Cassenaars:nbsp;aflaatverkoopers die reliekkassen met zich voeren.
*) Vgl. Bekhof, o. w., 74 vlg., 89 en li—Iviii); Paulus, a. w. III, 255—257.
’) GA Leiden, Burgem.-rek. 1459—'60, f. 89v. Vgl. Kloosters, inv. nr. 877, reg. nr. 1218.
*) GA Haarlem, Tres.-rek. 1460—'61, f. 44: (1460 Dec. 15) „Item ghegheven meester Pieter Jan XX stuvers van eenen instrument te maken ende meer andernbsp;brieven te scriven die men tot Utrecht seynde opten XVen dach van December,nbsp;overmits dat onze IIII borgmeisteren ende vier kerckmeisters bij namen, endenbsp;voirt hoir hulper hulperen, gedaecht waren tot Utrecht te comen opten dachnbsp;voirs., van personen die hier mit oflaet ghecomen waren, zoals zy zeyden, endenbsp;men him dat niet doen laten en woude overmits die myent te beschermen, fac.nbsp;XXVI s. VIII d..quot;
Ibid., f. 24; 1461 Jan. 28 reisde de secretaris Lod. van der Heyde naar Den Haag om verschillende zaken met den Raad te bespreken, „oick mede vannbsp;den oflaetsluyden van der Triniteyt, die hier ymmer in der stede comen wildennbsp;mit hoiren bullen ende brieven om 't volc te bescatten, contrary ende tieghensnbsp;die wil van den gherechte ende ghemeyne vroescip ende rycdom van der stede,nbsp;om te weten ende te vernemen hoe men die zake handelen zoude....”.
-ocr page 181-165
Ook in de andere Bourgondische landen wekte het optreden van deze lieden ontevredenheid. Benige jaren eerder hadden de Hene-gouwsche Staten geklaagd, dat in den laatsten tijd, buiten de van oudsnbsp;gangbare en door den hertog geoorloofde questen, gansche scharennbsp;van vreemde aflaatkramers in het graafschap waren verschenen, dienbsp;óp eigen gezag indulgenties verkondigden en dit bedrijf merkwaardignbsp;winstgevend wisten te maken. Dit kwam, hadden de Staten betoogd,nbsp;omdat de parochiegeestelijken, die blijkbaar door de questierdersnbsp;Jbij het welslagen van hun ondernemingen waren geďnteresseerd, hetnbsp;eenvoudige volk onder bedreiging met de ban dwongen om in de kerknbsp;de prediking van den aflaat bij te wonen. Daar door deze praktijkennbsp;een zware tol geheven werd van het goed en den werktijd der armenbsp;onderzaten, hadden de Henegouwers den hertog verzocht hierin te willennbsp;voorzien. Philips de Goede had aan dezen wensch gehoor gegeven en opnbsp;13 Februari 1458 voor geheel Henegouwen het bedrijf van dezenbsp;predikers van pardonbrieven, onder wie vele bedriegers scholen, opnbsp;zekere zware straffen verboden. Alleen zij, die in het bezit warennbsp;van een door hem bij open brief verstrekte machtiging, zouden nognbsp;worden toegelaten ^).
Dit verbod, dat mogelijk nog in andere gewesten toepassing had gevonden, stond in 1462 den heeren van den Raad voor den geest,nbsp;toen zij adviseerden, dat de hertog een gelijke klacht in het tiendenbsp;artikel van de Hollandsche doleantielijst zou beantwoorden met eennbsp;overeenkomstigen maatregel als hij voor sommige van zijn anderenbsp;landen had genomen ^). De Groote Raad had tegen dit voorstel nietsnbsp;in te brengen, dat onveranderd in de beschikking van graaf Kareinbsp;overging, en waaraan, daar de vertegenwoordigers der steden er meenbsp;tevreden waren, in een der privileges van 2 September 1462 gevolgnbsp;werd gegeven. Gehoord het betoog van de gedeputeerden der steden,nbsp;dat jaar op jaar, met hun kassen, brieven en bullen, vele questierdersnbsp;van allerlei aflaten in het land komen, die door hun onbeschaamdenbsp;voorwendsels groote sommen geld van het volk weten los te krijgen.
Twee vrijwel gelijkluidende brieven, gedateerd resp. Brugge, 1458 Feb. 13 en Gent, 1458 Mei 7, bij Fredericq, Codex, 234—236 (nrs. 149 en 150). In dennbsp;tweeden brief is het voorbehoud van het hertogelijk octrooi vervangen door eennbsp;voorbehoud ten aanzien van een aantal met name genoemde van ouds toegelatennbsp;questen en van die der Henegouwsche kerken.
*) Advies van de raden bij Karei van Charolais: „Au Xe, que mondit seigneur Ie due fera bien d’y pourveoir ainsi que autreffois en cas semblable il a fait ennbsp;ses autres pais.” — Advies van den Grooten Raad: „Fiat”. — Antwoord aannbsp;de steden: „Au Xe article, touchant les questeurs, fiat ainsi que monseigneurnbsp;Ie due l’a fait en semblable cas en aucuns de ses autres pais” (ARA, zie boven,nbsp;blz. 153 n. 2).
-ocr page 182-166
hetgeen strekt tot verarming van het land, herroept graaf Karei hier alle vroeger verleende quest-octrooien. Voortaan zullen geen ques-tierders, met uitzondering van die van St. Anton, St. Cornelis ennbsp;St. Hubert, meer in steden, dorpen of kerken v/orden toegelaten,nbsp;tenzij zij kunnen bewijzen, dat zij opnieuw verlof van den hertognbsp;hebben gekregen bij open brief, bezegeld met het grootzegel. Aannbsp;den Raad van Holland, de baljuwen, schouten enz. wordt bevolennbsp;voor de bekendmaking van dit gebod in hun ambtsgebieden te zorgennbsp;en overtreders streng te straffen ^).
De Bourgondische regeering wilde, dit is duidelijk, met dezen maatregel slechts het misbruik en de vreemde questierders treffen, ennbsp;beoogde, evenmin als in Henegouwen, de onderdrukking van de oudenbsp;periodieke questen van het bisdom. De hertog maakte dan ook geennbsp;bezwaar om, reeds den 23en October 1462, op verzoek van hetnbsp;Utrechtsche Domkapittel diens collecten itj Holland en Zeelandnbsp;goed te keuren en in zijn bescherming te nemen, overwegende, datnbsp;deze van oudsher en onbetwist in omloop waren geweest en de opbrengst ten bate van de hoofdkerk der graafschappen was ^). Zoonbsp;verstonden de steden het verbod echter niet. Zij verlangden de uitsluiting van alle kerkelijke inzamelingen, uitheemsche en inheemsche,nbsp;die hun geldelijk nadeel berokkenden. Toen dan ook in 1464 of 1465nbsp;de questierders van den Dom zich te Leiden vertoonden, verboodnbsp;de magistraat hun hier hun opdracht uit te voeren. De Leidenarennbsp;verkozen zich uitsluitend te houden aan het plakkaat van 2 Septembernbsp;1462, en de hertogelijke dispensatie te ignoreeren. Het schijnt echter,nbsp;dat zij, toen men te Utrecht de geestelijke wapens scherp sleep, innbsp;deze houding niet hebben kunnen volharden ®). Benige jaren later
1) GA Amsterdam, Privilegeboek I, ff. 144v—145 (inv. Scheltema I, 86). Bijlage XVIII.
RA Utrecht, Dom, inv. Heeringa nr. 497 (Bekhof, a. w., Ixi-lxiv, bijlagen 57—60, vgl. p. 25 vlg.).
q GA Leiden, Burgem.-rek. 1464—’65 (Reysen): „Item upten XXXen dach in Maerte (1465) reysde meester Aernt mit den provisoir ende mit meesternbsp;Jacop van Bossch tot Utrecht mit horen knechten an den vicarius myns heerennbsp;van Utrecht ende an myn heere den doomproest, alsoe sy seere scharpe mandatennbsp;gesent hadden roerende van den cassen dat die hoir questue ende ganck nietnbsp;hebben en mochten, gelyc als in der lester bede geloeft ende bebrieft was, dair-tiegen sij contrarie brieve van myn gen. heere verworven ende vercregen hadden,nbsp;om die mandaten off te doen. Ende want die saken den gemeen capittel van dennbsp;Doem aenghingen, soe wort dairup capittel gehouden tot upten derden dachnbsp;eer dat zy antwoirde gaven, ende was soe dat sy hoir mandata uutstelden totnbsp;upten XVIIIen dach van Aprille om te besien off die stede van nu voirtan dienbsp;cassen horen loop ende ganck hebben mochten etc. Ende waeren uut V dagen.nbsp;Heml. betailt, te weten mr. Aernt 's dages een pieter, mr. Geryt Symonsz.,
-ocr page 183-167
klaagde het Domkapittel opnieuw over hinder, zijn questierders te Leiden aangedaan. Deze klacht was niet tegen de wereldlijke overheidnbsp;gericht, maar tegen de plaatselijke geestelijken, die de aflaatverkoopersnbsp;beletten in de kerken hun boodschap te verkondigen ^).
Aflaten, die geld aan de stedelijke samenleving onttrokken, waren uit den booze; aflaten, die geld inbrachten, uitermate welkom. In dennbsp;zomer van 1472 trokken dezelfde Haarlemsche magistraten, dienbsp;standvastig de stadspoorten voor rondtrekkende questierders sloten,nbsp;opdat dezen het volk niet zouden „bescatten”, in persoon naar Delft omnbsp;aldaar een indulgentiebul in te halen, die zij uit Rome verwachtten ^).nbsp;Het betrof de pauselijke vernieuwing van den in 1397 aan de St. Bavo-kerk verleenden Portiuncula-aflaat voor haar bezoekers en weldoeners ®).nbsp;De persoonlijke medewerking van het stadsbestuur was hier niet tenbsp;veel, om aan de plechtige ontvangst van de bul in Holland meer luisternbsp;bij te zetten, mede ter wille van de publiciteit van deze indulgentie,nbsp;die, naar men hoopte, aanzienlijke baten voor de parochiekerk en denbsp;stedelijke kas zou afwerpen.
provisoir, ende mr. Jacop van Bossch elcx XIIII placken, fac. XV Ł VI s. VIII d..
Item opten XVIen dach van Aprille reysde mr. Aernt tot Utrecht om mynen heere van Utrecht ende den doemproest ende den heeren van den Doem eennbsp;antwoirt te brengen geliken als by der vroescip overdragen ende ghesloten was,nbsp;roerende van die questie van der cassen, dairop dat zy hoir mandaten weder-riepen ende die brieve te niete deden ....”.
1) nbsp;nbsp;nbsp;RA Utrecht, Dom, IS*^, nr. 59: 1473 Dec. 15, brief van deken en kapittelnbsp;aan mr. Aelbert van Baern, commandeur te Leiden.
2) nbsp;nbsp;nbsp;GA Haarlem, Tres.-rek. 1472—'73, f. 53: (1472 Juni 16) „Item gesentnbsp;Jan van Barry opten XVIen dach van Junio tot Delff, om aldair harbarge tenbsp;bespreken voor 't gerecht ende meer andre van deser stede, die aldair treckennbsp;zouden om die bullen van der confirmacie van der offlaet in te halen, ende wasnbsp;uuyt II dagen, fac. XVIII s..”
De confirmatie van Sixtus IV, d.d. 1472 April 21, vermeld bij Brom, Archivalia I. 2, 506 (nr. 1410); de bul van 1397 Maart 21 gedr. bij Miraeus-Foppens, Opera Diplomatica IV (1748), 58—59 en Van Mieris III, 655—656.nbsp;Verschillende stukken betreffende deze vernieuwing van den aflaat in het Oud-archief v. d. Kerkvoogden der Ned. Herv. Gem. te Haarlem (Inv. De Jonge v.nbsp;Ellemeet, nrs. 453—458). — Vgl. nog GA Haarlem, Tres.-rek. 1472—'73,nbsp;ff. 58v en 59.
-ocr page 184-LANDSHEER, STEDEN EN KERKELIJKE RECHTSPRAAK
1456—1477
De kerkelijke rechtspraak, het misbruik van het asylrecht en de mateloosheid der censuren gaven, niet minder dan het steeds toenemendenbsp;bezit der kloosters of de praktijken van de aflaatverkoopers, den stedennbsp;stof tot klagen. De overgang van den Utrechtschen bisschopsstaf innbsp;de handen van David van Bourgondië had in dit opzicht geen verbetering gebracht. Bisschop David was niet in staat het strevčn~vannbsp;zijn cleresie naar volledige onafhankelijkheid van het wereldlijkenbsp;gezag te beheerschen. De kerkelijke rechters, die, zoolang zijn voorganger leefde, hef door dezen gesloten concordaat toch niet geheelnbsp;hadden kunnen veronachtzamen, ondanks de vele bezwaren die zijnbsp;er tegen hadden, meenden na den dood van Rudolf van Diepholtnbsp;hun vrijheid van handelen te hebben herkregen ^). Met meer nadruknbsp;dan tevoren kwamen zij op voor de rechten en de onafhankelijkheidnbsp;der Kerk, en de conflicten met de wereldlijke overheden in Hollandnbsp;werden veelvuldiger dan vóór 1456. Herhaaldelijk moest nu de Raadnbsp;van Holland den bisschop aanmanen de „overdracht” na te komen.nbsp;De landsregeering deed deze stappen zoowel uit eigen beweging alsnbsp;op aandringen van de steden, die voortdurend door kerkelijke dwangmaatregelen werden gekweld. Men verwachtte van dezen bisschopnbsp;stipte naleving van het concordaat, en gaf den hoop niet op om metnbsp;zijn hulp toch uiteindelijk een bevredigenden toestand te scheppen.
In menige stad heeft het den schijn, alsof het interdict of de cessatio a divinis de normale toestand was geworden, slechts onderbrokennbsp;door perioden waarin het kerkelijke leven ongehinderd voortgangnbsp;vond. Het zwaard der Kerk mocht dan door het veelvuldig hanteerennbsp;zijn afgestompt en minder diepe wonden slaan dan voorheen,nbsp;pijnlijk trof het nog steeds. De censuren waren voor de steden, ennbsp;voor de dorpen trouwens evenzoo, niet slechts moreele slagen: staking,nbsp;althans bemoeilijking van de openbare godsdienstoefeningen, van de
In 1524 of 1525 gebruikt de elect Hendrik van Beieren t. o. commissarissen van de landvoogdes het argument: „Et ad concordata Rodolphi episcopi respon-detur, quod personalia fuerunt et cum personis extincta”. (Joosting, Begrenzingnbsp;der wereldlijke en kerkelijke rechtspraken, OVR 2. XI, 503).
P. Imbart de la Tour, Les origines de la Réforme I, 114.
-ocr page 185-169
toediening der sacramenten, van het begraven in gewijde aarde, doch brachten daarnaast ernstig economisch nadeel, doordat zij het verkeernbsp;met andere plaatsen belemmerden en een verzoening met de Kerk denbsp;gemeenschap op hooge kosten joeg. De kerkelijke rechters maaktennbsp;al te gaarne van de gelegenheid gebruik om den steden groote sommennbsp;geld af te persen: een nog vrij wat ondragelijker schatting dan dienbsp;welke de aflaatkramers hieven.
Te Haarlem was in 1455 een boosdoener, Jacob de Moelner of Molenaer genaamd, door de justitie van het kerkhof gehaald en laternbsp;terechtgesteld. Het stedelijke gerecht had dit niet op eigen gezagnbsp;gewaagd, doch in Den Haag een machtiging verzocht en verkregen ^).nbsp;Dit voorval had jarenlange verwikkelingen met de geestelijke overheidnbsp;ten gevolge. Vóór het begin van 1457 is van een reactie van die zijdenbsp;niets te bespeuren. Toen zijn zekere kerkelijke straffen toegepast;nbsp;het blijkt niet welke. Den 28en Maart 1457 reisden eenige afgevaardigden naar Den Haag om den stadhouder hierover te raadplegen ^).nbsp;Terzelfdertijd trok een andere Haarlemsche deputatie naar den bisschop,nbsp;om hem te spreken zoowel over deze zaak als over het proces voor hetnbsp;geestelijke hof te Utrecht, dat de magistraat der stad was aangedaannbsp;omdat zij den clerus aan de accijnzen wilde onderwerpen. Het tragischenbsp;lot van dit gezantschap is reeds verhaald ®). De heeren die den 22en Aprilnbsp;in opdracht van de stad naar Brugge vertrokken om bij den hertognbsp;hun beklag te doen over den bij Utrecht gepleegden moord, brachtennbsp;daar tevens de met bisschop Rudolf van Diepholt gesloten overeenkomstnbsp;ter sprake, die, zoowel wat de kwestie van het asyl als wat die van denbsp;rechtspraak te Utrecht aanging, van kerkelijke zijde was geschonden ^).nbsp;Hertog Philips gaf aan den wensch van Haarlem gevolg en schreefnbsp;hierover aan den bisschop. Den óen Juni zond ook de stad dezen eennbsp;brief „roerende die gheestelike jurisdictie”. Het resultaat van deze correspondentie was niet geheel bevredigend, want op 6 Juli gingen weernbsp;afgevaardigden naar Den Haag, o. a. om met Stadhouder en Raad tenbsp;spreken over de kerkelijke rechtspraak ®). Intusschen werd in 1457nbsp;en 1458 druk onderhandeld over een absolutie in de zaak van Jacobnbsp;de Molenaer. Den 25en Januari 1459 begaf de stadsklerk zich naarnbsp;den bisschop om een „finale” absolutie te verkrijgen, die evenwelnbsp;nog niet werd verleend: nog op 4 Maart zond de Raad van Holland
») GA Haarlem, Tres.-rek. 1455—’56, f. 18. ld. 1456—'57, f. 23. “) Boven, blz. 147.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*) GA Haarlem, Tres.-rek. 1456—'57, f. 24v.
Tres.-rek. 1457—'58, ff. 23v, 15v.
-ocr page 186-170
hierover een scherpen brief naar Utrecht ^). Niet lang daarna schijnt de zaak eindelijk haar beslag te hebben gekregen.
De landsregeering had haar eigen moeilijkheden met de geestelijke heeren, In Mei of Juni 1457 moest zij tusschenbeide komen om denbsp;buren van Sloten te helpen, in wier kerk de dienst was gestaakt, omdatnbsp;door den procureur-generaal van Holland een tweetal misdadigersnbsp;vandaar was gehaald ^). Vermoedelijk eveneens wegens schending vannbsp;het asyl waren de schepenen van Wieringen in de ban gedaan en was hunnbsp;kerk onder interdict gesteld. Den 4en November 1457 reisde daaromnbsp;de procureur Michiel de Wilde naar Haarlem, om deken, provisor ennbsp;vicaris te bevelen ban en interdict op te heffen, „also die saicke geschietnbsp;waere uut causen van myns genadichs heren demeyne” ®).
In December 1458 werden eenige heeren van den Raad van Holland naar den bisschop afgevaardigd om hem te verzoeken maatregelennbsp;te nemen tegen den provisor en deken van Delfland, die Dirk Poes,nbsp;baljuw van 's Gravenzande, in de ban had gedaan omdat hij tweenbsp;vechtlustige begijntjes had gevangengenomen, en den provisor tenbsp;bevelen zich buiten deze zaak te houden en de ban op te heffen.nbsp;Tevens moesten zij, naar aanleiding van dit voorval, den bisschopnbsp;herinneren aan de „overdracht” van 1434, en hem verzoeken dezenbsp;na te komen en te doen nakomen ^). Een week later werd David vannbsp;Bourgondië hier nog eens schriftelijk over onderhouden ®), zonder veelnbsp;gevolg evenwel. In Februari 1459 vormde het concordaat ook eennbsp;onderwerp van besprekingen te Brussel tusschen gedeputeerden dernbsp;Hollandsche en Zeeuwsche steden en den hertog. Over het onderhoudennbsp;of,vernieuwen van het verdrag over de kerkelijke rechtspraak is dannbsp;in April 1459 te Den Haag door afgevaardigden der steden met ge-zanteavan den bisschop onderhandeld, maar klaarblijkelijk is men nietnbsp;tot overeenstemming kunnen komen ®).
De provisor van Schieland, die reeds in December 1458 wegens het overschrijden van zijn rechterlijke bevoegdheden een terechtwijzing van het Hof had ontvangen ’), gaf in Maart 1459 den Raad
1) Tres.-rek. 1456—’57, f. 26v; id. 1457—'58, f. 30v; id. 1458—'59, ff. 19» 25v—26 en passim onder „Bodeloon”. — In 1458 cesseerde ook de kerk vannbsp;Gouda: GA Gouda, Tres.-rek. 1458, ff. 7v, 9, 9v, llv.
ARA, 7e Rek. v. Cl. de Vriese, 1457—’58, f. 112v, vgl. 8e id., 1458—’59, f. 160v.
quot;) 8e Rek. v. Cl. de Vriese, 1458—’59, f. 102v.
*) Ibid., ff. 109—109v (1458 Dec. 9—18); 9e id., 1459—’60, f. 134v.
8e Rek. v. Cl. de Vriese, f. 143 (Dec. 16).
') GA Haarlem, Tres.-rek. 1458—’59, ff. 19v—20 (post van 1459 Febr. 13), 22—22v (post van 1459 April 18).
’) 8e Rek. v. Cl. de Vriese, f. 143 (Dec. 22).
-ocr page 187-171
aanleiding opnieuw bij bisschop David te klagen: tegen het uitdrukkelijke bevel van den hertog en in vermindering van diens rechten had dezenbsp;priester het gewaagd schout en schepenen van Vlaardingerambachtnbsp;in de ban te doen en te houden ^).
Toen in 1459 het tijdstip waarop de dekens en provisoren verzet plachten te worden, naderde, deed de Raad een poging, invloed opnbsp;de benoeming dezer rechters uit te oefenen. Den 21 en April 1459nbsp;schreef hij aan bisschop en Domproost om hen, met het oog op denbsp;aanstaande nieuwe bezetting der provisorieën en dekenijen, te herinneren aan de bepaling van het concordaat, dat deze ambten bekleednbsp;zouden worden door notabele lieden, geleerd in de reenten ^).
De verandering heeft blijkbaar geen groote verbetering gebracht. Van 28 Juli tot 11 Augustus was de secretaris Dirk Poes in opdrachtnbsp;van den Raad op reis naar Brussel, om den daar vertoevenden stadhouder Lannoy te kennen te geven de veelvuldige en dagelijks voorkomende inbreuken op de hoogheid des hertogs, die gepleegd werden ¦nbsp;zoowel door de provisoren en geestelijke rechters van bisschop ennbsp;Domproost van Utrecht, als door de vele misdadigers en ballingen dienbsp;op de kerkhoven verbleven zonder recht te hebben op de beschermingnbsp;van de Kerk. Aangezien zoowel het een als het ander in strijd was metnbsp;het verdrag, indertijd met bisschop Rudolf van Diepholt gesloten,nbsp;verzocht de Raad den stadhouder er bij den hertog op aan te dringen,nbsp;dat deze den bisschop het concordaat zou laten naleven. Dirk Poesnbsp;bracht van zijn zending de boodschap terug, dat het de volstrekte wilnbsp;van den hertog was, dat men in alle punten het tractaat moest nakomennbsp;en zich daaraan houden ®).
^e^ aanmaning was niet overbodig voor sommige lagere ambtenaren i die, uit vrees voor kerkehjke vergeldingsmaatregelen, in asylkwestiesnbsp;-iedere, verantwoordelijkheid schuwden. Liever ook dan hulp in Dennbsp;Haag aan te vragen, lieten zij menigmaal de booswichten die naarnbsp;gewijden grond waren uitgeweken ongemoeid, dit het geringstenbsp;kwaad achtend. Den schout van Hoorn, die zich in dit opzicht aannbsp;nalatigheid schuldig maakte en toeliet dat „wilde gezellen”, van hetnbsp;kerkhof uit, des nachts in de stad inbraken en gewelddaden kondennbsp;plegen, werd bij hertogelijk schrijven van 6 December 1459 bevel en
1) Ibid., f. 149v (1459 Maart 3): „in groter vermindertheit ende versmadenisse myns genadichs heren heerlicheit ende rechten van desen zynen landen.” —nbsp;Meer bevrediging gaf de provisor van Kennemerland, die zich in een geschilnbsp;met den baljuw aldaar over de berechting van een misdadigen subdiaken bereidnbsp;verklaarde, de bepalingen van het concordaat ten volle na te komen (1457 Nov.nbsp;26): Joosting, Begrenzing, 234—235.
ARA, 8e Rek. v. Cl. de Vriese, f. 154.
») 9e id., 1459—'60, ff. 105—105v.
-ocr page 188-172
machtiging verstrekt om deze misdadigers van de gewijde plaatsen te nemen en te bestraffen, daar zoowel het geestelijke als het wereldlijkenbsp;recht, en in het bijzonder het verdrag met den bisschop, dit toestond.nbsp;Ter geruststelling van den schout werd hieraan toegevoegd, dat denbsp;hertog als vorst van het land alle verantwoordelijkheid in dezen opnbsp;¦ zich nam en hem en zijn helpers tegen een ieder zou verdedigen ^).
De geestelijke rechters trokken zich echter van den wil des hertogs weinig am, en interdict op interdict daalde op de Hollahdsche stedennbsp;en dorpen neer. In Mei 1460 liep de arrestatie van een misdadigernbsp;die een dienaar van den hertog doodgeschoten had en vervolgensnbsp;op een der Leidsche kerkhoven was gevlucht, nog zonder ongelukkennbsp;af ^). In de volgende maand werd uit Leiden een inbreuk op hetnbsp;concordaat gemeld: een poorter was wegens een verbroken trouwbelofte voor het geestelijke hof te Utrecht gedaagd, terwijl zijn proces nognbsp;hangende was voor den deken en provisor van Rijnland. De stedelijkenbsp;magistraat verzocht den Raad van Holland hierover aan den bisschop tenbsp;schrijven, opdat deze de „overdrachtquot; zou nakomen en de zaak weernbsp;naar den provisor verwijzen, aan welk verzoek de Raad gevolg gaf ®).
Andere klachten kwamen uit Haarlem, waar in Juli 1460 een interdict dreigde. Aanleiding daartoe was een geschil over de commanderij van St. Jan tusschen heer Pieter van Schoten, die door het conventnbsp;tot commandeur was gekozen, en den landcommandeur van Utrecht,nbsp;die anders had beschikt. Het Haagsche Hof had zich ten gunste vannbsp;den gekozene uitgesproken en den schout van Haarlem opgedragen,nbsp;Pieter van Schoten in het bezit van de commanderij te stellen. In hetnbsp;begin van Juli werden op last van den bisschop de kerkdiensten innbsp;Haarlem gestaakt, en de stad zond deputatie na deputatie naar Dennbsp;Haag om stadhouder en raden te verzoeken het interdict te willennbsp;voorkomen. Door tusschenkomst van de landsregeering schijnt denbsp;stad voorloopig inderdaad voor verderen overlast te zijn gespaard ^).
1) ARA, Supplem. Van Mieris IV, f. 126; gedrukt: foosting. Proosdij van West-Friesland, 100—104.
“) 9e Rek. v. Cl. de Vriese, f. 116v.
®) GA Leiden, Burgem.-rek. 1459—'60, ff. 70v, 71, 103 (1460 Juni 16 en 18). Een overeenkomstig geval vermeld in Burgem.-rek. 1461—'62, ff. 56v,nbsp;97 (1462 Jan. 31).
‘) GA Haarlem, Tres.-rek. 1460—'61, ff. 17—17v, 18, 18v (posten van 3, 8, 9 en 11 Juli 1460); ld. 1461—'62, f. 28v: Op 2 Oct. 1461 bezoeken eenigenbsp;heeren van den hertogelijken Raad het St. Jansklooster „om die broederen ....nbsp;te verlijcken van den twisten ende geschillen die tusschen himl. uuytstaendenbsp;warenquot;. ARA, 10e Rek. v. Cl. de Vriese, 1460—'61, ff. 143 en 144v (7 en 19 Julinbsp;1460). — Zie over dit geschil: C. J. Gonnet, De commanderij van St. Jan, innbsp;F. Allan, Gesch. en beschr. van Haarlem II, (1877), 273 vlg., die het eerst innbsp;1461 laat beginnen.
-ocr page 189-173
In December 1460 en Januari 1461 was de Haarlemsche magistraat opnieuw in conflict met den kerkelijken rechter, omdat zij de aflaat-verkoopers der Trinitariërs uit de stad had geweerd. Burgemeestersnbsp;en kerkmeesters werden naar Utrecht gedagvaard, en weer moest denbsp;Raad van Holland uitkomst brengen ^).
.Zey ernstige gevolgen had een interdict over Amsterdam, waaronder ook andere steden te lijden kregen. Immers, iedere plaats waar inwoners van de getroffen stad verkeerden, verviel op haarnbsp;beurt onder de ban. Terwijl de Kerk reeds begonnen was met eennbsp;geheele gemeenschap te straffen voor de schuld van enkele individuen,nbsp;ging zij voort met volkomen onschuldigen te treffen. Dit interdictumnbsp;ambulatorium, een der ergste uitwassen van het kerkelijke strafsysteem,nbsp;dat alďerwege hevig verzet wekte ^), leidde thans ook in Holland tot eennbsp;onhoudbaren toestand. Een stad als Amsterdam onderhield talloozenbsp;betrekkingen met het geheele gewest; noch de landsregeering, noch denbsp;andere steden waren van zins of bij machte uit eerbied voor eennbsp;kerkelijk vonnis een groote stad van de gemeenschap uit te sluiten.
Op een dagvaart van de Hollandsche steden in Den Haag in December 1460, waar beslist moest worden over een leening die de hertog vannbsp;hen begeerde, konden afgevaardigden van Amsterdam natuurlijk nietnbsp;ontbeerd worden. Hun aanwezigheid was echter voor den provisornbsp;en deken van Delfland aanleiding om overal in Den Haag de kerkdiensten te doen staken. De Raad van Holland wilde dit niet duldennbsp;en deed bij bisschop en Domproost de noodige stappen om den maatregel van den provisor weer ongedaan te maken ®). De steden haddennbsp;al meer last van het interdict gehad, en op een dagvaart, die innbsp;Januari 1461 te Brussel werd gehouden voor nadere besprekingennbsp;over de door den hertog begeerde leening, stelden zij hun inwilligingnbsp;o. a. van het ophouden van het Amsterdamsche interdict afhankelijk.nbsp;De hertog wilde echter uit beginsel op geen enkele voorwaarde ingaan ^).
De Raad gaf den 18en Januari 1461 ook gevolg aan een verzoek van Leiden, waar een bespreking tusschen de Hollandsche en denbsp;Wendische steden zou plaats vinden, om den bisschoppelijken vicaris,nbsp;den Domproost en den provisor aan te schrijven, dat zij ondanks denbsp;aanwezigheid der Amsterdammers de kerkdiensten te Leiden ongestoord
‘) GA Haarlem, Tres.-rek. 1460—’61, ff. 44 en 24. Zie boven, blz. 164.
2) Hashagen, Zur Charakeristik der geistl. Cerichtsbarkeit, 265 vlg.. Zie voor een vroeger geval Unger, Bronnen tot de gesch. van Middelburg in den landsheerlijken tijd II, 304 (nr. 217): de provisor van Walcheren schorst den dienst indenbsp;kerken wegens de aanwezigheid van kooplieden uit Kampen.
») ARA, 10e Rek. v. Cl. de Vriese, 1460—'61, f. 114 (Dec. 5—10).
‘) GA Leiden, Burgem.-rek. 1460—'61, f. 58v.
-ocr page 190-174
moesten laten voortgaan ^). Hoewel de genoemde autoriteiten dit hadden toege^egd, kondigde later de provisor en deken van Rijnlandnbsp;toch een cessio a divinis binnen Leiden af, omdat die van Amsterdamnbsp;er ter gelegenheid van de dagvaart hadden verkeerd. De stad klaagdenbsp;op 21 Maart bij den Raad in Den Haag, die terstond den deken bevalnbsp;de cessatie op te heffen en, toen aan dit bevel niet onmiddellijk gevolgnbsp;werd gegeven, den volgenden dag een deurwaarder zond om op denbsp;goederen van den ongehoorzamen priester beslag te leggen ^).
Ook te Haarlem werden in April 1461 de kerkdiensten gestaakt ®), en zoo zullen er nog meer plaatsen zijn geweest die door Amsterdammers waren besmet en daarvan de gevolgen hadden te dragen.nbsp;Den 4en Mei beraadslaagden de steden over dezen ondragelijkennbsp;toestand; zij besloten den hertog en den graaf van Charolais hierovernbsp;te schrijven, opdat aan de kwelling een einde zou komen 1 2). Een weeknbsp;later kwamen de afgevaardigden der steden wederom in Den Haagnbsp;samen, waarheen zij beschreven waren om te spreken over het concordaat. Reeds eind Februari of begin Maart was hierover vannbsp;gedachten gewisseld op een bijeenkomst van stedelijke gedeputeerdennbsp;met afgevaardigden uit Utrecht ®).
In het einde van Juni werd te Haarlem in de kerken de dienst opnieuw gestaakt, „omdat dieselve van Amstelredam hier geweistnbsp;hadden”. De Amsterdammers zelf hadden zich in hun nood tot dennbsp;hertog gewend, en den 26en zond Haarlem haar stadssecretaris er opnbsp;uit om te informeeren, welk bescheid zij hadden gekregen. Dennbsp;volgenden dag wendde de stad zich tot Den Haag om hulp. Denbsp;deurwaarder, dien de Raad naar Haarlem zond om de temporeelenbsp;goederen van den provisor en van den vicecureit in beslag te nemen,nbsp;behoefde echter zijn opdracht niet uit te voeren, daar bij zijn komstnbsp;de godsdienstoefening weer was hervat ®).
In December 1461 stond de Haarlemsche parochiekerk weer onder interdict ^). Dinsdag voor Kerstmis zond de magistraat een ijlbode
1) Ibid., f. 84v. Reeds in September 1460 had de stad moeite gedaan om de vrijlating te verkrijgen van pater Aerst van Amsterdam, die op last van dennbsp;Domproost te Leiden door den provisor was gearresteerd, omdat hij als inwonernbsp;van Amsterdam in de ban zou zijn; Rek. 1459—'60, ff. 80v en 120.
Burgem.-rek. 1460—'61, ff. 63, 86v (Maart 21, 22 en 24); Joosting, Begrenzing, 238—240 (April 1).
GA Haarlem, Tres.-rek. 1460—'61, f. 31 (April 16).
‘j GA Leiden, Burgem.-rek. 1460—'61, f. 64v.
®) GA Haarlem, Tres.-rek. 1461—'62, f. 11 (Mei 11); id. 1460—'61, f. 26.
ld., 1461—'62, ff. 12v en 22; ARA, 11e Rek. v. Cl. de Vriese, 1461—'62, ff. 136—136v.
’) Het is niet duidelijk, of dit nog steeds wegens de Amsterdammers was. De keur van 20 Feb. 1462 (ben. blz. 176) laat vermoeden, dat de een of andere
-ocr page 191-175
naar den bisschep om tenminste voor de hoogtijdagen een tijdelijke opheffing van de straf te verzoeken. In Januari 1462 werd opnieuwnbsp;verzachting of uitstel verzocht, maar bisschep en Domproost weigerdennbsp;die te verkenen ^). Qe stad had inmiddels den hulp ingeroepen vannbsp;den Raad van Holland, den toeverlaat van alle door kerkelijke banbliksems getroffenen, en deze was met Utrecht in briefwisselingnbsp;getreden, met het gevolg dat de bisschop, d. w. z. diens officiaal,nbsp;zich bereid verklaarde de Groote Kerk weer te doen wijden. Daar hijnbsp;hiervoor niet minder dan 300 Rijnsche gulden vroeg — gelijk hij reedsnbsp;tevoren had geëischt — kwam van de verzoening der kerk echter niets ^).
Het was nu een kwestie van loven en bieden geworden. Een der burgemeesters en de stadssecretaris bespraken den 4en Februari hetnbsp;antwoord van den bisschop met de heeren van het Hof in Den Haagnbsp;en vroegen hun om raad. Hier stonden, naar zij verklaarden, de belangen op het spel niet van Haarlem alleen, maar van alle steden en vannbsp;het geheele land. De Raad wist geen beteren uitweg dan opnieuw, opnbsp;kosten van de klagers, een brief naar Utrecht te laten schrijven ®).
Veel vorderingen maakte men met dit alles niet. Den 30en Maart werd een der stadsboden met een hertogelijk schrijven naar bisschopnbsp;en Domproost gestuurd om een definitief bescheid, of zij de kerk alnbsp;dan niet wilden laten wijden. Aangezien het antwoord niet bevredigendnbsp;uitviel, volgde een nieuwe brief van den graaf van Charolais ^). Opnieuwnbsp;reisden eenige afgevaardigden van het gerecht van Haarlem naar dennbsp;bisschop, maar daar deze zijn hoogen prijs bleef handhaven kon vannbsp;een wijding nog niets komen. Zelfs een tijdelijke verzachting van hetnbsp;interdict werd geweigerd ®). Voor de Paaschdagen werd er echter eennbsp;verkregen, tegen betaling, en later nog een voor een korten termijn ®).nbsp;Eindelijk kwam tijding van den graaf van Charolais, dat met bisschopnbsp;en Domproost overeenstemming was bereikt '^). Na nog eenig oponthoud,nbsp;omdat de wijbisschop verhinderd was — voor welken tijd mennbsp;een schorsing van het interdict verkreeg — had nog vóór Meinbsp;1462 de verzoening van de kerk plaats. De suffragaan ontving hiervoornbsp;48 Ł van 30 grooten, vrij wat minder dan het aanvankelijk gevraagdenbsp;bedrag, en nog 75 Ł werd door de dankbare stad geschonken aan dennbsp;geweldpleging in de kerk dit interdict had veroorzaakt. — In November wasnbsp;de provisor, heer Tatinck, wegens „zekere misdaden ende excessen”, in opdrachtnbsp;van den Raad van Holland te Haarlem gevangen genomen: 11e Rek. v. Cl. denbsp;Vriese, f. 103.
1) nbsp;nbsp;nbsp;GA Haarlem, Tres.-rek. 1461—’62, f. 23v (Dec. 22, Jan. 21 en 25).
2) nbsp;nbsp;nbsp;Ibid.,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ff. 18v (Jan. 31) ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;24.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;®)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ibid.,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;f. 18v (Feb. 4).
^) nbsp;nbsp;nbsp;Ibid.,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;f. 24v.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;s)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ibid.,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;f. 21 (ongedat.).
‘) nbsp;nbsp;nbsp;Ibid.,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;f. 24v (ongedat.).nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’’)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ibid.,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;f. 37v (ongedat.).
-ocr page 192-176
aartsdiaken van Avallon, Guillaume de Clugny, aan wiens bemoeiingen vooral de verzoening te danken was ^). Om het gevaar voor een herhaling van het gebeurde zoo veel mogelijk te beperken, verscherptenbsp;het gerecht van Haarlem op 20 Februari 1462 de bestaande keurennbsp;tegen het schenden van de kerkelijke immuniteit door daden vannbsp;geweld. Wie voortaan iemand zou kwetsen in de kerk of op het kerkhof,nbsp;zoodat daardoor in deze plaatsen interdict gelegd zou worden, zounbsp;zijn leven verbeuren, terwijl de kosten van een nieuwe wijding geheelnbsp;ten laste van hem en van zijn erfgenamen zouden komen ^).
Na dit Haarlemsche geval kunnen wij kort zijn over gelijksoortige moeilijkheden, die zich terzelfdertijd elders in Holland en Zeelandnbsp;vóördeden. In Gouda werd in Juli 1461 door Willem van Montfoort,nbsp;proost-aartsdiaken van Oudmunster te Utrecht, een interdict gelegdnbsp;omdat de substituut-baljuw aldaar een dief had doen terechtstellennbsp;die, naar de proost beweerde, geestelijke was. Ondanks alle moeitenbsp;die de Raad van Holland, op aandringen van de Goudsche magistraat,nbsp;aanwendde om de cessatie te doen eindigen, duurde deze nog in Februarinbsp;1462 voort, tot groot verdriet van de burgerij, „zo men dair geen messenbsp;en dede, noch doden en begroefquot;, zooals de Raad aan den stadhoudernbsp;te Brussel liet weten. Het was naar het oordeel van het Haagschenbsp;college hoog noodig, dat hierin voorzien werd tot handhaving vannbsp;'s hertogs hoogheid en heerlijkheid ®).
In October 1461 zond de Raad den secretaris Dirk Poes naar den stadhouder, die op zijn slot te Lannoy vertoefde, om hem te kennennbsp;te geven, dat bisschop en Domproost des hertogs onderzaten vannbsp;Brouwershaven en Duiveland voor zich te Utrecht wilden dagennbsp;en de godsdienstoefeningen in hun kerken verbieden, omdat zij nietnbsp;ten verzoeke van wereldlijke personen en voor wereldlijke zakennbsp;terecht wilden staan voor den deken en provisor van Beoosten Schelde.
1) Ibid., ff. 24v, 37v, 38. — Guill. de Clugny, kanunnik te Autun en aartsdiaken van Avallon, later pauselijk protonotaris, raad van Karei den Stoute en tresorier van het Gulden Vlies (f 1480 als bissch, v. Poitiers), was reeds toennbsp;een der invloedrijkste raadslieden van den graaf van Charolais (Chastellain IV,nbsp;485). Door Dr. Meilink in BVGO 7. VI (1935), 63, verwisseld met Guillaumenbsp;Bische.
0 Joosting, Begrenzing, 241, vgl. 118: keur van 1390 Apr. 8 (Huizinga, Rechtsbronnen van Haarlem, resp. 148 en 66—67).
=) ARA, 11e Rek. v. Cl. de Vriese, 1461—'62, ff. 137 (Juli 7), 139 (Aug. 3), 140v (Aug. 10); 6e Mem. Bossaert, 1457—'63, f. 265 (Nov. 29; ces en interdictnbsp;tijdel. opgeheven totdat Stadhouder en Domproost in het geschil uitspraaknbsp;zouden hebben gedaan); 11e Rek. v. Cl. de Vriese, ff. 115—115v (1462 Feb.nbsp;15—27). — Vgl. GA Gouda, Tres.-rek. 1461, ff. 7v, 8v, 10; reizen naar Dennbsp;Haag, „roerende van onser kerckenquot;.
-ocr page 193-177
De heeren van den Raad hadden bisschop en Domproost aangeschreven dit na te laten, doch dezen hadden hieraan geen gevolg willen geven.nbsp;Poes moest nu den heer van Lannoy verzoeken maatregelen te nemennbsp;ter bescherming en bewaring van het landsheerlijke gezag ^).
In Maart 1462 waren bisschop en Domproost voornemens het kerkhof van de Groote Kerk in Den Haag onder interdict te stellen,nbsp;omdat op last van den Raad een moordenaar, die de immuniteit vannbsp;de kerk had geschonden, vandaar was gehaald en terechtgesteld. Toennbsp;de heeren van den Raad den toedracht van de zaak te Utrecht haddennbsp;laten uiteenzetten en hadden aangetoond, dat zij op grond van hetnbsp;concordaat tot hun daad gerechtigd waren geweest, ontvingen zijnbsp;echter absolutiebrieven, die ieder interdict bij voorbaat nietig verklaarden ^). Evenzoo schijnen, op verzoek van den Raad, sanctiesnbsp;achterwege te zijn gebleven, toen in Mei 1461 de procureur-generaalnbsp;met een sterke politiemacht den moordenaar van den dorpsschoutnbsp;uit de kerk van Limmen had gehaald ®).
Herhaaldelijk richtten de gekwelde steden dus tot de landsregeering hetjverzöeTt, dat zij de geestelijke réchters zou dwingen het concordaatnbsp;na te leven. StaHhouder en Raad bleven ook niet in gebreke tegen hetnbsp;misbruik der kerkelijke macht op te treden, waartoe zij het recht en dennbsp;plicht meenden te hebben. Steunend op de bepalingen van 1434nbsp;hielden zij nauwlettend toezicht op de rechtmatigheid van ban ennbsp;interdict en van elk beroep op de vrijheid der Kerk. Tot hen wenddenbsp;zich een ieder, individu of gemeenschap, die in strijd met de overeenkomst door kerkelijke straffen was getroffen 1 2), en -Zij aarzeldennbsp;niet deze censuren desnoods rnet inbeslagneming van temporalia tenbsp;Beantwoorden, ter verdediging van de rechten van vorst en land.
^n bijzonder lastige gevallen riepen de steden den bijstand in van den hertog zelf, d. w. z. van den Grooten Raadj_Łn ook de gewestelijkenbsp;overheid richtte zich tot hem, wanneer zijjegenover^č”aanmatigingen
12
') 11e Rek. v. Cl. de Vriese, ff. 99v—100 (1461 Oct. 3—17). Zie ben., blz. 182.
Ibid., ff. 112—112v (1462 Maart 14—19), vgl. f. 115 (1461 Dec. 31). Bij een volgende gelegenheid achtte de Raad het verkieselijk, den bisschop vannbsp;tevoren op de hoogte te stellen; 12e Rek. v. Cl. de Vriese, 1462—’63, f. 154nbsp;(1462 Mei 25).
=) 10e ld., 1460—'61, ff. 129v (Mei 12—15), 185v (Mei 16). Evenmin schijnt gereageerd te zijn toen de procureur op slinksche wijze een boosdoener uit dennbsp;kerktoren van Veenhuizen had weten te krijgen: 11e id., 1461—'62, f. 109nbsp;(ongedat.). Zie ook 12e id., 1462—'63, ff. 168—168v (Reimerswaal, 1462 Mei 28).
Vgl. voor de Zuidelijke gewesten; Proost, HisU du droit d'asile, Mess. d. SC. hist. (1868), 91—95; in het algemeen en voor de Duitsche landen: Eichmann,nbsp;Der recursus ah abusu, 83 vlg.; A. Beres, Die geschichtlichen Anfange des recursusnbsp;ad principem in Deutschland, Diss. Würzburg (1906), 57 vlg.
-ocr page 194-178
van de geestelijke rechters steun en advies behoefde. J^e heeren van den Groeten Raad namen in hoogste instantie kennis van excommunicaties van ambtenaren en van stedelijke gerechten, i^n ces en interdictnbsp;en van alle zaken die met de geestelijke rechtspraak en de concordatennbsp;in verband stonden ^). Zij, als bij uitstek deskundigen, namen dan denbsp;aangelegenheid in eigen handen, of verstrekten de noodige aanwijzingennbsp;en machtigingen aan het provinciale college, dat als hun gedelegeerdenbsp;gold. Het appel comme d'abus is, zooals in Frankrijk, ook in denbsp;Bourgondische Nederlanden reeds in feite voorhanden ^).
Op zuiver geestelijk terrein wilde de hertogelijke regeering de rechtsmacht der Kerk niet te na komen. Haar standpunt is eens door President en Raden van Holland in een brief aan den Domproostnbsp;als volgt weergegeven: „Ons doel is niet, in eenig opzicht afbreuknbsp;te doen aan de rechten der heilige Kerk, doch wij zijn verplicht denbsp;heerlijkheid van onzen genadigen heer en de rechten zijner onderzatennbsp;te handhaven en te beschermen” ®). Het bezwaar was echter, datnbsp;omtrent den omvang der wederzijdsche rechten geen eenstemmigheidnbsp;heerschte.
Hoewel de heeren van het gewestelijke Hof zonder voorbehoud de hoogheid en heerlijkheid des hertogs tegenover de kerkelijke rechtersnbsp;handhaafden, waagden dezen het niet tegen hen persoonlijk metnbsp;censuren op te treden. In hun plaats werden de ondergeschikte uitvoerders hunner bevelen getroffen en de steden en dorpen die hetnbsp;tooneel waren geweest van hun bedrijvigheid. Weliswaar wist denbsp;hertog of zijn Raad van Holland kerkelijke straffen op den duur weernbsp;te doen opheffen, als zij ze niet reeds hadden weten te voorkomen,nbsp;doch een afdoende oplossing van het probleem der geestelijke rechtspraak mocht dit niet heeten. Het verzet was taai, en de censurennbsp;werkten nog belemmerend genoeg op de samenleving de stads-
Zie het memorandum uit het jaar 1482, ter verdediging van het bestaansrecht van den Grooten Raad, bij J. Frederichs, Le Grand Conseil amhulatoire, 59—60 van den overdruk. Hier o. a.: „Item,... quant il advient que lesd.nbsp;evesques ou leurs officiers ou conservateurs excommunient les loix des villesnbsp;et leurs gens ou aultres officiers ou mectent le cess et l'interdit a quelque grandenbsp;occasion que ce soit, l’on n’a sur telz grevables inconvéniens aucun promptnbsp;remčde que de recourrir au prince et son grant conseil pour y povoir et scavoirnbsp;obtenir remčde et provision par moyens juridieques, honnestes et raisonnables”. —nbsp;Dit behoorde reeds vóór 1473 tot den taak van den Gr. Raad (t. a. p., 40, vgl.nbsp;ook de op p. 64 aangehaalde passage uit Wielant).
Vgl. Eichmann, Der recursm ab abusu, 42 vlg., 58 vlg.. Volgens Friedberg, Granzen, 594, 598, zouden de Nederlanden een geregelde procedure van dennbsp;recursus ad principem, zooals die zich in de 15e eeuw in Frankrijk ontwikkelde,nbsp;niet vóór den Spaanschen tijd hebben gekend.
’) Joosting, Begrenzing, 223.
-ocr page 195-179
rekeningen van Haarlem over de vijf sinds 1457 verloopen jaren spreken hier een duidelijke taal. Ook waren zij nog geducht genoeg om menigennbsp;wereldlijken rechter of gerechtsdienaar voor doortastend optredennbsp;te doen terugschrikken. Het concordaat had aan de regeering eennbsp;juridische basis en kostbare argumenten verschaft; de definitievenbsp;regeling, die zij er van verwacht had, was echter e^n illusie gebleken.
Niettemin bleef men van dit verdrag de uitkomst verwachten en bleef men aan een overeenkomst met de geestelijke macht de voorkeurnbsp;geven boven eenzijdige maatregelen van staatswege met hun onver-mijdelijken nasleep van conflicten. Een noodzakelijke voorwaarde was,nbsp;dat bisschop en Domproost, benevens hun rechters, zich er aan zoudennbsp;houden. Tot nu toe hadden zij dit nauwelijks, en dan nog noodgedwongen, gedaan.
Bij de onder handelingen, die in 1462 tusschen de Staten van Holland en den graaf van Charolais over de nieuwe bede werden gevoerd,nbsp;quot;drongen de deputaties der steden er opnieuw op aan, dat de hertog bijnbsp;den bisschop van Utrecht de noodige stappen zou doen, opdat hetnbsp;verdrag van 1434 ook van de andere zijde zou worden nageleefd.nbsp;Evenals de ordonnantie op het bezit der kloosters gaf ook het concordaatnbsp;hun volkomen bevrediging; bij beiden haperde het alleen aan denbsp;uitvoering.
Twee van de 55 artikelen die de stedelijke afgevaardigden in April 1462 opstelden, en van welker aanvaarding zij hun inwilliging in denbsp;bede afhankelijk maakten ^), hadden op het concordaat betrekking:nbsp;het 9e, dat een reeks van klachten bevatte over overtredingen, doornbsp;kerkelijke rechters begaan, en het 39e, dat in het bijzonder de asyl-W^stie betrof. Vermoedelijk behelsde dit laatste artikel tevens eennbsp;verzoek, dat de regeering van den Paus een machtiging zou verwerven,nbsp;opdat de voortdurende moeilijkheden die zich bij arrestaties op gewijdenbsp;plaatsen voordeden, zouden ophouden. De graaf van Charolais nochnbsp;de Raad van Holland, noch de Groote Raad, had tegen inwilligingnbsp;van deze wenschen eenig bezwaar, en Karei van Bourgondië zegdenbsp;den steden toe, hun klachten aan de raden van zijn broeder, dennbsp;bisschop, te zullen overleggen en den verlangden brief naar Romenbsp;te zullen schrijven.
Nog eenige andere punten van het request hielden met de kerkelijke rechtspraak verband: klachten betreffende den proostyan West-Friesland (art. 40) en over de clandestiene huwelijken (art. 53), terwijlnbsp;speciaal door Haarlem een oplossing verlangd werd van het voor deze
Zie boven, blz. 153.
-ocr page 196-180
stad 200 gevaarlijke geschil over de commanderij van St. Jan (art. 52)
Op al deze punten werd gunstig beschikt *).
Op 26 September 1462, enkele weken nadat de bede was toegestaan — in den tusschentijd was met den bisschop onderhandeld —nbsp;vaardigden Stadhouder en Raad het concordaat van 1434 namensnbsp;den hertog opnieuw uit, thans met toevoeging van strafbepalingen tegennbsp;overtredingen, die tot dusver aan de orde van den dag waren geweest.nbsp;DeiThéftogelijkčn ambtenaren en den dekens en provisoren werd tennbsp;strengste bevolen, het tractaat na te komen en te doen nakomen.nbsp;De eersten dienden op straffe van verlies van hun ambvtlle overtredingen zonder verwijl te melden aan Stadhouder en Raad, denbsp;laatsten hadden zich voor iederep inbreuk op het verdrag te wachten,nbsp;'^daarTit zonder pardon verhaald zou worden op hun wereldlijkenbsp;goederen ^).
Doeltreffender evenwel dan met verbodsbepalingen konden de kerkelijke rechters bestreden worden met maatregelen, die de wereldlijkenbsp;rechtspraak verbeterden. Ook hiervoor werd thans zorg gedragen.nbsp;In een uitvoerige instructie van 4 September 1462 omschreef ennbsp;regelde Karei van Charolais de bevoegdheden en plichten van dennbsp;Raad van Holland. Officieel werden nu „injuriënquot;, den geestelijkennbsp;aangedaan, als rakendej^de hoogheid des hertogs, aan het landsheerlijkenbsp;jiof ter Berechting tgegewezen ®). De procureur-fiscaal werd verplichtnbsp;tweemaal 's jaars een rondreis te maken door alle baljuwschappen ennbsp;schoutambachten, om aldaar onderzoek in te stellen naar inbreuk dienbsp;gemaakt mocht zijn op de rechten van den hertog, van geestelijkenbsp;personen, van weduwen, weezen, en arme en „onnosele” menschen,nbsp;en toe te zien, dat de gewone gerechten niet in hun plicht te kort schoten.
Boven, blz. 172. Zie voor den wensch der Haarlemmers: Gonnet, De commanderij van St. Jan, 275.
Op de klacht betreffende de geheime huwelijken was aanvankelijk door den graaf van Charolais en den Raad van Holland afwijzend beschikt: „que lanbsp;provision touchant Ie contenu oudit article appartient a la juridiction de l’église,nbsp;et n’y vuelt mondit seigneur Ie due faire aucune nouvelité”. Op advies van dennbsp;Grooten Raad is deze beslissing in dier voege gewijzigd, dat deze kwestie, tezamennbsp;met de andere, met de bisschoppelijke raden zou worden besproken, terwijlnbsp;het verzoek, voor zoover de zaak den wereldlijken rechter aanging, werd ingewilligd: „et au regard de la deffense requise contre ceulx qui font clandestinsnbsp;mariaiges, fiat, sur paine de X Ł et d'en estre corrigiez et pugniz par la courtnbsp;ecclésiastique.” (ARA, zie boven, blz. 153 n. 2).
=) ARA, 12e Rek. v. Cl. de Vriese, 1462—’63, ff. 174—174v (1462 Sept. 23).
*) C. Cau, Groot Placaet-boeck II (1664), kol. 1151/52—1155/56; Joosting, Begrenzing, 245—247.
*) Gr. Plac.-boeck Hl (1683), 639 (art. 85), 640 (art. 94); De Monté verLoren, Bezit en Eigendom in de landsheerl. rechtspr., 83. Vgl. boven, blz. 105.
-ocr page 197-181
Alle klachten die bij hem zouden worden ingebracht had hij nauwkeurig na te gaan ^).
Het mandement tot handhaving van het concordaat gold zoowel voor Zeeland als voor Holland, en werd in beide gewesten allerwege in hetnbsp;openbaa^^gekondigd ^).^De Zeeuwsche edelen enJeenmannen haddennbsp;bij de onderhandelingen over de béde uiting gegeven aan de grievennbsp;der bewoners van het platteland over de rechtspraak, die dekens ennbsp;Łrovisor^ uitoefenden in zaken van wereldlijke schuld, ten verzoekenbsp;vooral van de burgers der steden ®), en geklaagd over de hooge kosten,nbsp;waarop zij door de kerkelijke rechters werden gejaagd. Óm aan dezenbsp;klacht tegemoet te komen had de graaf van Charolais ook aan hennbsp;heruitvaardiging toegezegd van het concordaat, waarin immers speciaalnbsp;met het oog op Zeeland een laag tarief der gerechtskosten was vastgelegd ^). Het request van de ridderschap is niet bewaard gebleven,nbsp;maar uit deze beschikking is af te leiden, dat het gericht was niet zoozeernbsp;tegen de geestelijke rechtspraak in wereldlijke zaken — deze immersnbsp;was door het concordaat bekrachtigd — als wel tegen de financieelenbsp;eischen der provisoren ®). Het voorrecht der steden om voor dekennbsp;en provisor recht te vorderen tegen hun schuldenaars buiten de stad,nbsp;had Philips de Goede voor Middelburg en Zierikzee bevestigd ’’);
1) Gr. Plac.-boeck III, 632 (art. 5); De Monté verLoren, a. w., 148. — In Juli 1474 is deze bepaling bij verordening van President en Raad hernieuwd:nbsp;ARA, (13e) Rek. v. Jan van Assendelf, 1473—’74, f. 179v (post van 1474 Julinbsp;28). — De bescherming van de „personae miserabiles” — die, gelijk de clerici,nbsp;door het canonieke recht aan de kerkelijke jurisdictie onderworpen waren — was,nbsp;evenals het patronaat over de geestelijken, een oorspronkelijk koninklijk recht,nbsp;dat op den graaf was overgegaan: De Monté verLoren, a.w., 141 vlg.; Vannbsp;Riemsdijk-De Monté ver Loren, De rechtspraak van den graaf van Holland,nbsp;37—48 (stukken van 1338—1424).
“) ARA, 12e Rek. v. Cl. de Vriese, 1462—'63, ff. 175v—176, 176v, 177; GA Dordrecht, Klepboek 1438—1472 (Inv. Van Dalen I nr. 6), f. 151.
®) Zie boven, blz. 17, 119, 122.
*) Joosting, Begrenzing, 244—245; R. Fruin, De keuren van Zeeland, OVR 2. XX, 168—169.
®) Art. 10, zie boven, blz. 118 vlg. In 1500 ontleende de stad Reimerswaal aan dit artikel het argument:,,.... dat eenen yegelicke .... geoirlooft es in sijnnennbsp;sculden binnen Zeelant mitten geestelicken rechte te moghen innen ende datnbsp;hertoghe Philips selve dat alzo belieft heeft makende die voirs. concordaten”.nbsp;(Joosting, t. a. p., 279).
®) In dit geval druischte het niet zoo volkomen in tegen de wenschen der steden als R. Fruin, a. w., xx en 168 n. a, onderstelt.
’) Middelburg: 1433 April 26 (Joosting, a.w,, 181; De Stoppelaar, Invent. Oud-arch. Middelt,, nr. 60, reg. nr. 178; Van Mieris IV, 1018); Zierikzee:nbsp;1433 Juli 7 (Joosting, a. w., 182). — In 1459 wordt vermeld een verbod voor denbsp;wereldlijke onderzaten van Zeeland om elkaar voor wereldlijke schuld of anderenbsp;wereldlijke zaken te rechte te betrekken voor den geestelijken rechter, op een
-ocr page 198-182
zijn ambtenaren beschouwden deze wereldlijke jurisdictie der kerkelijke rechters als zóó onmisbaar, dat zij er zelf gebruik van maakten wanneernbsp;de grafelijkheid iets te vorderen had ^).
Wčl overgeleverd is een verzoek, door de stad Zierikzee bij deze zelfde gelegenheid tot Karei van Bourgondië gericht, dat haar poorters,nbsp;overeenkomstig haar door den hertog bekrachtigde handvesten, hunnbsp;schuldenaars in Beoosten Schelde zouden mogen dagen voor den provisornbsp;en deken van Schouwen 1 2). De aanleiding tot dit request waren denbsp;pogingen die de ingezetenen van Brouwershaven en Duiveland sindsnbsp;eenigen tijd in het \yerk stelden om zich aan deze rechtspraak van dennbsp;provisor te onttrekken ®). Ditmaal is de beschikking die genomennbsp;werd niet bekend, doch beslist is het geschil eerst eenigen tijd laternbsp;door de uitspraken van het Hof van Holland en van den hertog, dienbsp;de eischen van Brouwershaven en Duiveland afwezen ^).
Na de afkondiging van het plakkaat van 26 September 1462 bleef alles bij het oude. Nieuwe publicaties van het concordaat kondennbsp;geen afdoende wijziging brengen in den toestand, zoolang niet aan denbsp;voornaamste voorwaarde was voldaan, en ook de geestehjkheid bereidnbsp;was de regeling te aanvaarden en zich te schikken naar de wereldlijkenbsp;macnt.
Uit de rekeningen van Haarlem blijkt, dat de geschillen met de kerkelijke rechters daar onverminderd voortduurden ®). In April en
boete van 10 Ł: RA Zeeland, 8e Rek. v. Willem Bolle, rentmeester Beoosten Schelde, 1458—Mei 21—1459, f. 42. Vermoedelijk worden hier alleen niet-poorters bedoeld. Dit is zeker het geval met de volgende bepaling van 1465nbsp;Aug. 8; De abt van Middelburg, dijkgraaf van Walcheren, mag met 10 Ł boetenbsp;straffen degenen die anderen wegens wereldlijke schuld voor den geestelijkennbsp;rechter dagen, of eenige opdracht doen van wereldlijke schuld aan poortersnbsp;(ARA, Reg. Philippus B., f. 172/3, ingeschoven stuk).
Zie boven, blz. 122. Vgl. ARA, Rood Reg. ff. 57—57v (Fruin, Keuren van Zeeland, 140): Karei van Charolais beveelt den rentmeester van Bewestennbsp;Schelde er voor te zorgen, dat de helft der boeten door de provisoren wegensnbsp;valsche eeden opgelegd, ten bate van den hertog komt (1454 Juli 18).
ARA, Supplem. Van Mieris IV, f. 207; Fruin, a. w,, 172.
’) Boven, blz. 176. Vgl. de keuren van Brouwershaven van 1403 bij Joosting, a. w., 127.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'
q ARA, Supplem. Van Mieris IV, ff. 247 (1464 Dec. 22), 260 (1465 Juni 14), 295 (1466 Oct. 4). De poorters van Middelburg werden 1473 Nov. 26 evenzoonbsp;bij sententie van den Grooten Raad gehandhaafd in hun recht van dagvaardingnbsp;voor provisor en deken van Walcheren, dat hun door de regeering van West-kapelle werd betwist: De Stoppelaar, /nv. Oad-arch. Middelt., nr. 125, reg. nr.nbsp;443.
®) Vgl. ook GA Gouda, Tres.-rek. 1469, f. 8v: „Gereyst Geryt Hagensz., Geryt Direxz., mit een knecht tot Leyden, roerende om te spreken mit die stedenbsp;hoe dat sy mit hoiren proest varen van synre jurisdictie
-ocr page 199-183
Mei 1464 was de stad in conflict met de Minderbroeders te Utrecht; die de heeren van het gerecht voor den bisschop daagden. Stadhoudernbsp;en Raad moesten weer tusschenbeide komen ^). In Februari 1465nbsp;klaagde de stedelijke overheid bij den Raad van Holland over hetnbsp;machtsmisbruik en de afpersingen, waaraan deken en provisor vannbsp;Kennemerland zich dagelijks te buiten gingen ten nadeele van denbsp;poorters. Als van ouds leidde deze klacht tot herhaalde sommaties aannbsp;bisschop en Domproost om het concordaat na te komen, en tot langdurige en vruchtelooze onderhandelingen. Ook een brief, waarin denbsp;hertog op verzoek der stad opnieuw beval, dat de overeenkomst aangaande de geestelijke rechtspraak moest worden nageleefd, richttenbsp;niets uit ^). Eindelijk werd door het Hof van Holland rechtsingangnbsp;verleend tegen den provisor en den deken, die in September 1466 naarnbsp;Den Haag werden opgeroepen om zich te verantwoorden ®). Tochnbsp;was men een jaar later blijkbaar nog geen stap verder gekomen: dennbsp;I5en September 1467 reisde de stadssecretaris naar Brussel om bijnbsp;den hertog te klagen over den provisor en te spreken over het onderhouden van de „overdrachtquot;. Weer werd een hertogelijk schrijvennbsp;aan den Raad overgelegd, en weer verzocht de stad aan de gewestelijkenbsp;regeering maatregelen te willen treffen, enz. ^).
Ook overigens deden zi^_tijdens de laatste jaren van hertog Philips en Wilder de regeering van Karei den Stoute de oudéquot; moeilijkhedennbsp;voor. Stadhouder en Raad, of ook de Groote Raad, die steeds bereidnbsp;waren alle mogelijke hulp en bescherming te verkenen aan denbsp;kerkelijke rechters, zoolang dezen de rechten van vorst en land niet tenbsp;na kwamen ®), moesten herhaaldelijk ingrijpen „in onderhoudenissenbsp;van mijns genadichs heren hoicheit ende heerlicheitquot; ®): bij asyl-
») GA Haarlem, Tres.-rek. 1463—’64, f. 22v, vgl. f. 24; ld. 1464—’65, f. lOv.
‘) Tres.-rek. 1464—’65, ff. 19v (1465 Feb. 8), 23v (Feb. 9), 20 (Feb. 27—Maart 3), 20v (Maart 6en 10); Tres.-rek. 1465—’66, ff. 15v (Mei 10),29(Dec.?); Tres.-rek. 1466—’67, f. 29v (1466 Juli 10 a 15).— Deken en provisor zijn in dit gevalnbsp;twee verschillende personen.
’) Tres.-rek. 1466—’67, ff. 22v (1466 Sept. 9), 40.
*) ld., 1467—’68, ff. 16, 17 vlg. (posten van 1467 Sept. 15, Oct. 9, Oct. 26, enz.).
•‘) In Augustus 1471 werden door den procureur-gen. eenige personen gearresteerd die den provisor van Rijnland „ter cause van syn officie’’ hadden bedreigd en in zijn huis waren binnengedrongen om hem te dooden: ARA,nbsp;(10e) Rek. v. Jan van Assendelf, 1470—’71, f. 108v (1471 Aug. 15); GA Leiden,nbsp;Burgem.-rek. 1470—’71, f. 66. — In denzelfden tijd werd door den Raad eennbsp;instructie geopend tegen lieden die den deken van West-Friesland met geweldnbsp;een gevangene hadden afhandig gemaakt: (10e) Rek. v. Jan van Assendelf, f. 109nbsp;(1471 Juli 31—Aug. 14).
*) Vgl. de Instructie voor het Hof van 4 Sept. 1462, art. 5 en 94 (Gr. Plac,-boeck III, 632, 640).
-ocr page 200-184
kwesties ^), bij interdicten bij censuren tegen hertogelijke ambtenaren ^), bij dagvaardingen voor den geestelijken rechter buiten Holland en Zeeland ^), en bij tal van andere inbreuken op het wereldlijkenbsp;rechtsgebied. De taak van het gewestelijke bestuur werd verzwaardnbsp;doordat het van de lagere gezagsdragers, die een heiligen angst voor denbsp;kerkelijke straffen hadden, niet steeds de gewenschte medewerkingnbsp;ondervond. IJe stedelijke overheden weigerden soms arrestaties op ge-wijden grond te latënvérrichten. De ellende die van de schending vannbsp;to^syl het gevolg zou zijn, en die, naar zij wel wisten, zij alleen zoudennbsp;hebben fe dragen, achtten zij een te hoogen prijs voor de handhavingnbsp;van het ^ncordaat. Tot groote verontwaardiging van den Raad vannbsp;Holland wilde in 1474 hét gerecht van .Haarlem, vroegere ervaringennbsp;indachtig, niet gedoogen, dat de procureur-generaal een misdadigernbsp;haalde, die door den schout op het kerkhof in boeien was gezet. Toennbsp;deze persoon, een zekere Dirk Hoon, hierna ondanks zijn kluistersnbsp;toch wist te ontkomen, vermoedden de heeren van den Raad wel terecht,nbsp;dat de Haarlemsche magistraat de hand in deze ontsnapping had gehad,nbsp;en lieten naar de gedragingen van de verantwoordelijke schout, burgemeesters en schepenen een onderzoek instellen ^). De zaak was,nbsp;dat reeds na de gevangenzetting van Dirk Hoon in het asyl, de provisornbsp;de kerk interdict had willen verklaren, waarop het verschrikte gerechtnbsp;terstond alles in het werk had gesteld om hem te kalmeeren. Omnbsp;onkosten en moeite te voorkomen had men zich onderworpen aan de
Zie voor arrestaties op gewijden grond in deze jaren o. a.: ARA, 13e Rek. V. Cl. de Vriese, 1463—'64, f. 131v (arrestatie op kerkhof te Rotterdam, gevolgdnbsp;door terechtstelling, 1463); (9e) Rek. v. Jan van Assendelf, 1469—'70, ff. 150vnbsp;(id. kerk van Loosdrecht, 1469) en 156 (id. Hillegom, 1470); (14e) id., 1474—'75,nbsp;f. 188 (opdracht aan schout van Hoorn om een misdadiger te vangen „alsoe welnbsp;op 't gewyde als elderswair”, 1475); ibid., ff. 146v—147 (gewelddadige gevangenneming van een moordenaar in de kerk van Ouderkerk a. d. IJsel, 1475); Supplem.nbsp;Van Mieris V, f. 152 (schending van de immuniteit van de Minderbroederskerknbsp;te Zierikzee, tijdens de woelingen aldaar, 1473). — Vgl. ook (10e) Rek. v. Jan vannbsp;Assendelf, 1470—'71, f. 109 (een gevangene is den schout van Niedorp „ont-drongen ende op 't kerchof gedrongen”, 1471).
®) Gonnet, Vier parochiën in de middeleeuwen II, BGBH V (1877), 340 vlg. (cessatie te Beverwijk, c. 1465); (10e) Rek. v. Jan van Assendelf 1470—'71,nbsp;ff. 102—102v (interdict in West-Friesland, 1471); Joosting, Proosdij van West-Friesland, 107 (interdict op kerkhof te Hoorn, dat gevioleerd zou zijn, 1471);nbsp;Supplem. Van Mieris V, f. 152 (interdict te Zierikzee, 1473).
®) B.v.: 18e Rek. v. Cl. de Vriese, 1468—'69, f. 79v.
*) B.v.: RA Utrecht, Dom 15‘ nr. 47; brief van kapittel ten Dom aan den Raad van Holland, naar aanleiding van een klacht, dat parochianen van Warmenhuizennbsp;door hun pastoor voor den officiaal van den bisschop waren gedaagd (1472nbsp;Feb. 25).
®) ARA, (10e) Rek. v. Jan van Assendelf, 1474—'75, ff. 139v en 145; GA Haarlem, Tres.-rek. 1474—'75, f. 59.
-ocr page 201-185
uitspraak van vier scheidslieden, en zoo was een accoord tot stand gekomen, volgens hetwelk de stad aan den officiaal van Utrechtnbsp;20 Rijnsche gulden en aan den provisor 7 gulden had betaald ^). Ondernbsp;deze omstandigheden kwam het bezoek van den procureur de magistraatnbsp;zeer ongelegen, en het zou niet verwonderlijk zijn als zij, liever dannbsp;zich nieuwen last op den hals te halen, den vluchteling geholpen heeftnbsp;een goed heenkomen te zoeken.
Onveranderlijk bleef de landsregeering zich beroepen op het verdrag van 1434, niet slechts in haar protesten te Utrecht en Wijk bij Duurstede,nbsp;maar ook in opdrachten en wenken die zij aan aarzelende wereldlijkenbsp;autoriteiten deed toekomen. Zoo gaf het Hof van Holland in 1467 voornbsp;Edam een verklaring af, waarin het, naar aanleiding van de vele vechtpartijen van priesters en klerken die zich in deze stad voordeden,nbsp;herinnert aan de bepaling van het concordaat, dat zulke geestelijken,nbsp;bij wangedrag door de wereldlijke overheid mogen worden gevangen ^).
Niet alleen schijnt sedert 1462 de eerbied voor het concordaat aan kerkelijke zijde niet te zijn toegenomen, ook oude bevoegdhedennbsp;van de landsheerlijke justitie kwamen in het gedrang. Benefitiezakennbsp;leidden tot hevige geschillen miet de Utrechtsche prelaten, die de pos-sessoire jurisdictie van den Raad negeerden of trachtten te omzeilen.nbsp;Zoo gebeurde in de jaren na 1461 bij een twist om het pastoraat vannbsp;Beverwijk ®), waarbij zelfs een cessatio a divinis in geheel Holland ennbsp;Zeeland dreigde, en na 1470 bij den strijd om de proosdij van West-Friesland ^). De bewering, dat deze geestelijken de bevoegdheid vannbsp;het wereldlijke hof beslist zouden hebben ontkend ®), kan evenwel doornbsp;belanghebbenden zijn geuit om het Bourgondische bestuur tot grooternbsp;activiteit aan te sporen.
Toen stadhouder en raden in 1473 bij de uitoefening van hun rechterlijke functies in botsing kwamen met de privileges van de
Rek. ‘)
GA Haarlem, Tres.-rek. 1473—’74, f. 54v.
GA Edam, inv. nr. 143, oork. nr. 69.
Gonnet, Vier parochiën II, BGBH V (1877), 329—344; vgl. ARA, I5e V. Cl. de Vriese, 1465—’66, f. 61v.
Zie hierna blz. 312 vig..
Uitlatingen in dezen zin legde de commandeur van St. Jan te Haarlem den vicaris en ambtenaren van den bisschop ten laste in een tot den hertognbsp;gericht betoog betreffende de Beverwijksche zaak (Gonnet, f. a. p. 339). Tijdensnbsp;den twist om de proosdij van West-Friesland beschuldigde de Raad van Hollandnbsp;de kanunniken van den Dom er eveneens van, dat zij den hertog en diens radennbsp;ieder recht om ten possessoire over kerkelijke beneficies te oordeelen zoudennbsp;hebben ontzegd. Het Domkapittel wees deze beschuldiging als een leugenachtigenbsp;aantijging af en liet voor het Parlement van Mechelen verklaren, dat het denbsp;bevoegdheden van den hertog, die het zou hebben gewraakt, formeel ten vollenbsp;erkende: Joosting, Proosdij van West-Friesland, 298—299.
-ocr page 202-186
Universiteit van Leuven, bleek eens te meer, dat zij niet bij halve maatregelen bleven staan, wanneer de souvereiniteit en de rechten vannbsp;den hertog in het geding waren. De Universiteit was in het genotnbsp;van een eigen rechtspraak over haar docenten en studenten in allenbsp;zaken die dezen aangingen. Daar zij hiertoe de beschikking had overnbsp;een geducht dwangmiddel, de pauselijke ban, kwam het niet zeldennbsp;voor, dat schuldeischers die op de gewone wijzen geen betaling kondennbsp;verkrijgen, hun aanspraken verkochten aan een professor of student,nbsp;die er dan wel weg mee wist. Een van de leden der Leuvenschenbsp;Universiteit, een uit Gouda afkomstig priester, die van een anderennbsp;Goudenaar een schuld te vorderen had, had dezen doen dagen voornbsp;den conservator van de privileges der hoogeschool. Toen Stadhoudernbsp;en Raad het voor den gedaagde hadden opgenomen, daar dit eennbsp;kwestie van wereldlijke schuld was die in Holland door den wereldlijkennbsp;rechter moest worden behandeld, deed de conservator den schuldenaarnbsp;en den procureur-generaal van Holland in de ban. Om de rechten desnbsp;hertogs in stand te houden beantwoordden Stadhouder en Raad ditnbsp;met inbeslagneming en openbare verkooping der goederen van dennbsp;Goudschen priester en van diens broeder, die het vonnis was komennbsp;aanzeggen. Bovendien riepen zij alle Hollandsche en Zeeuwschenbsp;studenten uit Leuven terug en wendden zich toen tot den Grootennbsp;Raad te Mechelen om advies, hoe zij nu verder hadden te handelennbsp;ter handhaving van de justitie, hoogheid en heerlijkheid van dennbsp;hertog ^).
Uit het Groot Privilege voor Holland en Zeeland van^l4 Maart 1477 blijkt, dat er in deze landen meer werd geklaagd over de wijzenbsp;waarop de Universiteit van haar voorrechten gebruik maakte. Toennbsp;werd aan de Staten een afdoende regeling in het vooruitzicht gesteld,nbsp;opdat de onderzaten niet meer, gelijk tot dusver te vaak was voorgekomen, onredelijk lastig gevallen en op kosten gejaagd zoudennbsp;worden ^). Ook wat de geestelijke rechtspraak in het algemeen betreftnbsp;onderstreepte het Groot Privilege het recht de non evocando: innbsp;processen over geestelijke zaken zouden de provisoren en dekens hetnbsp;eindvonnis wijzen, terwijl zij zich uitsluitend tot deze geestelijkenbsp;zaken zouden beperken ^).
1) ARA, (13e) Rek. v. Jan van Assendelf, 1473—'74, ff. 154—154v: 1473 Oct. 8.
Reg. Privil. Ducis Caroli, ff. 32—32v; Groot Placaet-boeck II, kol. 657 vlg.j cf. Blok, Hollandsche stad IP, 133, Joosting, Begrenzing, 273 vlg.
®) Reg. Priv. Due. Car., f. 31v; Joosting, t.a.p., 252; Fruin, De keuren van Zeeland, 179.
-ocr page 203-DE GEESTELIJKHEID EN DE BELASTINGEN 1462—1473
Voor Holland kan het jaar 1462 in meer dan één opzicht worden beschouwd als een keerpunt in de economische en financieele betrekkingen tusschen Staat en Kerk. Tot nu toe was het initiatief totnbsp;de genomen maatregelen voornamelijk van de Staten uitgegaan, en denbsp;vorst had weinig meer gedaan dan den door dezen aangewezen wegnbsp;te volgen.' Vbortaan zal hetTiT toenemende mate de hertog zijn die ooknbsp;op dit gebied den toon aangeeft, terwijl de invloed van de Statennbsp;afneemt. Meer en meer verdringt nu het strikt financieele gezichtspunt het algemeen economische. Meer en meer ook doen de eischennbsp;der centrale regeering de tegenstellingen tusschen geestelijkheid ennbsp;wereldlijke Staten tijdelijk verbleeken en scheppen zij tusschen beidenbsp;partijen een belangengemeenschap tegenover den hertogelijken fiscus.nbsp;Want vooral in de aangelegenheden van den fiscus openbaart zich denbsp;nieuwe richting, al treedt ook overigens een streven aan den dag omnbsp;de lang sleepende kwesties door min of meer drastische maatregelennbsp;op te lossen. Een nieuwe geest is in de regeering gevaren: voor Hollandnbsp;is het bewind van Karei den Stoute feitelijk reeds begonnen ^). Hetnbsp;intransigente karakter van den jongen vorst, diens opvattingen omtrentnbsp;de rechten van de overheid en de plichten der onderdanen, de omstandigheid dat te Utrecht een agent van de Bourgondische politieknbsp;op den bisschopsstoel zat, te Rome een Paus zetelde die er alle belang bijnbsp;had Bourgondië ter wille te zijn ^), dit alles zijn factoren die een strafnbsp;optreden tegen de geestelijkheid begunstigden.
^Graaf Karei, die er op uit was zich in Holland een vasten aanhang te verschaffen, heeft in September 1462 den impuls der Staten vannbsp;dit gewest gevolgd ®) en, in ruil voor de door hen ingewilligde bede,nbsp;enkele belangrijke besluiten afgekondigd die, al waren ze tenslottenbsp;pok in zijn belang, toch in de eerste plaats aan het land ten goede zoudennbsp;komen. ,In Zeeland, dat afzonderlijk zijn aandeel in de bede toestond,nbsp;boden de onderhandelingetl de gelegenheid om aan een oud geschil
Vgl. T. S. Jansma, JRaad en Rekenkamer, 111 n. 1.
“) Boven, blz. 35 vlg..
®) P. A. Meilink, Holland en het conflict..,BVGO 7. V (1934/5), 139,148; Jansma, Voorgeschiedenis. ..., Tijdschr. v. Gesch. XLIX (1934), 450.
-ocr page 204-188
een oplossing te geven, waarbij de vorst, meer nog dan de wereldlijke standen van het land, gebaat was.
De Zeeuwen hadden niet, zooals de Hollanders, maatregelen tegen kloosterbezit of aflaatkramers verlangd — de besluiten van 2 September die hierop betrekking hebben bleven tot Holland beperkt —nbsp;maar zij hadden een andere moeilijkheid met den clerus, n.1. de oudenbsp;kwestie van het al of niet bedeplichtig zijn van diens niet-geamortiseerdenbsp;landen ^),
Wanneer de hertog grondbezit van kerkelijke instellingen mortifi-ceerde, handhaafde hij doorgaans niettemin nadrukkelijk de lasten die aan dit land waren verbonden ®). Een landsheerlijke amortisatienbsp;was bovendien staatsrechtelijk de eenige geldige; een bisschoppelijkenbsp;bestond voor den fiscus niet % Bij de Bourgondische regeering, dienbsp;Zelfs aan door den vorst verleende amortisaties geen fiscale consequenties verbond, was dus geen waardeering aan te treffen voor hetnbsp;canoniek-rechtelijk juiste standpunt der Zeeuwsche geestelijken, datnbsp;een amortisatie door den bisschop voldoende was om een bezitting denbsp;volledige kerkelijke vrijheid te doen deelachtig worden. Tot nog toenbsp;waren de geestelijken, ondanks soms ernstige wrijving met de hertogelijke ambtenaren ®), er in geslaagd hun zienswijze te doen eerbiedigen, omdat schepenen en schouten voor dwangmaatregelen terugschrokken uit vrees voor kerkelijke censuren. _Nu echter werden dé~nbsp;geestelijke heeren verloochend door hun natuurlijken beschermer,nbsp;den bisschop. Bij brief van 11 September 1462 verklaarde David vannbsp;BöUrgondië, ingevolge een klacht van de rentmeesters-generaal innbsp;Zeeland, dat bedoelde landen ondanks de indertijd bij de verwervingnbsp;verleende bisschoppelijke goedkeuringen, gewoonlijk „brieven vannbsp;amortisatie” genaamd, onderworpen waren aan het schot, en dit tennbsp;eeuwigen dage dienden te blijven, in dezelfde mate als zij dit ware anbsp;geweest vóór zij aan de Kerk of aan kerkelijke personen waren gekomen.nbsp;Tegelijkertijd machtigde hij de schouten en schepenen om, wanneer
Het bewaard gebleven, in 21 punten verdeelde, request is gedrukt bij R. Fruin, De keuren van Zeeland, 141—150. Zie voor de bedebesprekingennbsp;t. a. p., xix vlg..
Hiervóór, blz. 75—76.
Boven, blz. 70,95; vgl. voor Brabant; Miraeus-Foppens, Opera Diplomatica IH, 725—726, 209—210. — Onder de Bourgondiërs werden, evenals vroegernbsp;(vgl. boven, blz. 19), plaatselijke [privileges verleend, die bepalen dat schotbaarnbsp;land steeds schotbaar zal blijven, b.v. voor Gorkum, 1447 (vermeld bij De Man,nbsp;Maatregelen.,.288), Zijbekarspel en Benningbroek, 1462 (verm. Limburgnbsp;Brouwer, 129), Westwoud, 1464 (Supplem. Van Mieris IV, f. 240), Maasland,nbsp;1470 (Reg. Priv. Due. Caroli, f. Iv).
*) Zie blz. 18, 70.
‘) Boven, blz. 75—76.
-ocr page 205-189
men in. gebreke bleef het schot te betalen, vrijelijk over deze landen dejvrereldlijke rechtspraak uit te oefenen, zooals dit in gelijke gevallennbsp;ook geschiedde met landen die aan leeken toebehoorden ^). Met dezenbsp;verklaring gewapend konden ridderschap, edelen en leenmannen opnbsp;26 September, toen zij de tienjarige bede van 26.000 klinkaardsnbsp;(ponden van 30 grooten) ’s jaars toestonden, met graaf Karei overeenkomen, dat alle oude resten van bede, schot en heervaartgeld van vóórnbsp;het jaar 1452, waarop de hertog nog aanspraak maakte, voldaan zoudennbsp;worden uit de bede en schot van de geestelijke landen die niet geamortiseerd en geprivilegeerd waren door den vorst. De opbrengst hiervan,nbsp;op 800 k 1.000 klinkaards ’s jaars geschat, zou dan gevoegd wordennbsp;bij de geconsenteerde 20.000 Ł ^). Desverkiezend kon de hertog zichnbsp;ook aan de hem verschuldigde achterstallen houden, maar dan zou hetnbsp;schot van de ongeamortiseerde landen der geestelijken ontvangennbsp;worden ten behoeve van het gemeene land van Zeeland en zoudennbsp;ridderschap en ambachtsheeren vrijelijk daarover kunnen beschikken.nbsp;Schouten of schepenen, die onwillig waren over deze landen vonnisnbsp;te wijzen, zouden van 's hertogs wegen in den kerker worden geslotennbsp;totdat zij tot beter inzicht zouden zijn gekomen, maar aan den anderennbsp;kant verplichtte de hertog zich, iederen bijstand te verkenen om denbsp;geestelijken tot betaling te dwingen, zelfs al zouden dezen bij dennbsp;Paus in beroep komen ®). De Zeeuwen namen dus wraak voor denbsp;nadeelen, die zij door het gebrek aan gemeenschapszin der clericinbsp;hadden ondervonden, door dezen ditmaal de oude schulden van hetnbsp;gewest te laten betalen; de landsheerlijke fiscus echter had hier eennbsp;blijvende winst geboekt.
Den abt van Middelburg werd eveneens duidelijk gemaakt, dat belastingvrijheid, die niet op een vorstelijk privilege berustte, nietnbsp;geduld kon worden. Toen Johan van 's Gravenzande, die in 1465 aan
’¦) ARA, Charters Graaflijkheid (oorspr.); Groen Reg., f. 6 (nr. 11), hiernaar gedrukt bij Joosting, Begrenzing...., 243—244 (bij Van Limburg Brouwer,nbsp;127, abusievelijk vermeld onder den datum Sept. 2).
De overige 6.000 Ł waren bestemd voor de hertogin en den graaf en gravin van Charolais.
“) ,,.... al waer 't oick soe, dat zy der of appelleerden voer den Paeues van Romen”: ARA, Groen Reg., ff. 6v—7v (nr. 13); onnauwkeurig geanalyseerdnbsp;bij Van Limburg Brouwer, 129. — Een verandering in de boekhouding dernbsp;Zeeuwsche rentmeesters staat vermoedelijk in verband hiermede: vroeger werdnbsp;in hun rekeningen de uitval van inkomsten, veroorzaakt door de bede- en schotvrije geestelijke landen, geboekt als „resten in den ontfanck”; voortaan wordt denbsp;geheele theoretische opbrengst van het schot onder de inkomsten opgeschrevennbsp;en de, zorgvuldig gespecificeerde, vrijstellingen onder de uitgaven geboekt:nbsp;RA Zeeland, 13e Rek. van Heinr. Jansz. van Wissenkerke, 1464—’65, ff. 124 vlg.;nbsp;12e Rek. van Willem Bolle, rentmeester Beoosten Schelde, 1462—'64, ff. 66 vlg.nbsp;(inv. Fruin, nrs. 42 en 871).
-ocr page 206-190
het hoofd van het klooster was gekomen, bij den hertog zijn leenver-heffing verzocht, bleek den heeren van de Rekenkamer te Brussel uit de overgelegde afschriften van de privileges der abdij, dat de abtennbsp;slechts vrijdom mochten genieten, wat betreft schot en bede, van 1822nbsp;gemeten land ^), en wat betreft heervaartgeld, van 434 gemeten, terwijlnbsp;de voorgangers van abt Johan steeds 2,000 gemeten vrij zoowel vannbsp;schot als van heervaart hadden bezeten. Uit dezen hoofde hadden zijnbsp;van hun ambachten te weinig betaald, vanaf het jaar 1425, toen Philipsnbsp;de regeering van Zeeland in handen kreeg, tot aan het jaar 1461, eennbsp;bedrag dat, verrekend in Vlaamsche ponden, groot was 474 Ł 19 s, 10 d..nbsp;De abt werd dus uitgenoodigd deze belastingschuld alsnog te voldoen.nbsp;Het liep tenslotte uit op een minnelijke schikking, waarbij aan abtnbsp;Johan tegen betaling van 274 Ł VI. dit tekort werd kwijtgescholden.nbsp;Daarna werd hij met de ambachten der abdij beleend ^).
Ook in Holland werd het streven van geestelijken, zich aan de openbare lasten te onttrekken, niet aangemoedigd ®). De Tertiarissennbsp;van het St. Margarethaklooster buiten Leiden, die, mede om aan denbsp;stedelijke belastingen te ontkomen, bezig waren hun convent overnbsp;te brengen naar de hofstede Rodenburg onder Zoeterwoude ^), moestennbsp;ervaren, dat zij van den regen in den drup waren gekomen. De notabelennbsp;van Zoeterwoude namen te aanzien van deze kwestie eenzelfde standpunt in als de vroede vaderen van Leiden: kloosterzusters, die evenalsnbsp;leeken van handel en bedrijf leefden en niet de dagelijksche getijdennbsp;zongen, dienden volgens hen dezelfde lasten te dragen als de anderenbsp;ingezetenen ®). De in 1462 door de Staten gegunde bede stelde zwarenbsp;geldelijke eischen aan het ambacht, dat hiervoor jaarlijks 80 Ł Hollandschnbsp;had op te brengen. De buren achtten het derhalve billijk, dat de zusters,nbsp;die in grooten getale op Rodenburg woonden en 120 morgen vannbsp;het beste land hadden verworven, waarop zij koeien hielden, dennbsp;landbouw beoefenden en een kalkbranderij hadden, ook een offernbsp;moesten brengen, te meer waar deze landerijen vroeger een bestaannbsp;hadden verschaft aan drie of vier welgestelde boeren, die tot de hoogst
Een gedetailleerde opgaaf van de vrijstellingen, met de privileges waarop deze berustten, in de 13e Rek. v. Heinr. Jansz. van Wissenkerke, 1464—’65,nbsp;f. 124 (RA Zeeland, inv. Fruin nr. 42).
“) ARA, Groen Reg., ff. 30—31v (nr. 42): 1465 Juni 8; vgl. ibid. ff. 10—lOv (nr. 21); origineelen in RA Zeeland: Fruin, Archief der O. L. V. abdij te Middelburg, inv. nrs. 153 en 252, reg. nrs. 822 en 823.
^) In September 1461 was verordend, dat godshuizen die landen bezaten in den Hof van Delft, deze goederen op naam van wereldlijke personen moestennbsp;stellen, opdat de gewone inkomsten hieruit konden worden betrokken: ARA,nbsp;11e Rek. v. Cl. de Vriese, 1461—'62, f. 147v.
*) Zie boven, blz. 151. nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. boven, blz. 149—150.
-ocr page 207-191
aangeslagenen hadden behoord ^), Toen de gusters weigerden de 8 Ł Hollandsch, waarop zij waren gezet, te voldoen, aarzelden denbsp;Zoeterwouders niet enkele kloostergebouwen te panden. Ministra ennbsp;convent, die zich sterk voelden door een formeelen brief van sauvegarde,nbsp;hun 4 October 1464 door den hertog gegeven ^), riepen schout en burennbsp;voor het Hof van Holland ter verantwoording.
De pleidooien van dit in 14'64 gevoerde proces ®) zijn niet zonder belang, daar zij een indruk geven van bedevrijheid en bedeplichtigheidnbsp;der Hollandsche kloosters. De Tertiarissen beriepen zich op hunnbsp;status van religieuze geordende personen, die geloften aflegden vannbsp;eeuwige clausuur, en op hun erkenning als zoo^nig door den hertog.nbsp;Op grond hiervan maakten zij aanspraak op alle vrijhedra en privilegiën,nbsp;door den Stoel van Rome aan de geestelijken verleend, en met namenbsp;op deTxemptie van wereldlijke belastingen. In het bijzonder diendennbsp;zij vrij te zijn van personeele lasten, zooals de laatst gegunde bede,nbsp;die niet op de morgentalen was gezet, doch op de personen, naar denbsp;grootte van hun bezit. Het was ook in Holland nog nimmer voorgekomen,nbsp;dat religieuzen van de Derde Orde met de wereldlijke personen innbsp;eenige bede hadden bijgedragen 1 2). Wel betaalden zij te Leiden accijns,nbsp;maar dit was een zuiver vrijwillige tegemoetkoming van hun zijde ennbsp;bovendien een uitzondering: in geen enkele andere stad van Hollandnbsp;waren hun ordegenooten aan de accijnzen onderworpen ®). Gesteldnbsp;echter, dat zij verplicht waren in de wereldlijke beden bij te dragen,nbsp;dan behoorden zij toch te Zoeterwoude hiervan vrij te zijn, daarnbsp;niemand gehouden was in meer dan één plaats te betalen en zij ditnbsp;reeds te Leiden deden.
Voor de buren van Zoeterwoude was het eenige criterium voor ware geestelijken en religieuzen de leefwijze. De vrouwenkloosters dienbsp;bede-vrij waren, zooals Rijnsburg, Leeuwenhorst, Mariënpoel of
In 1514 waren van de 5.280 morgen die het ambacht groot was, 143 m. in het bezit der zusters (Informacie ...., 300).
“) GA Leiden, Kloosters, inv. nr. 1481, reg. nr. 1322.
Ibid., inv. nr. 1631, reg. nr. 1326; vgl. reg. nrs. 1310, 1331, 1348, 2389 etc. Mej. Van Eeghen, Vrouwenkloosters.... in Amsterdam, 53, vermeldt dit procesnbsp;met een enkel woord, doch schijnt de meening toegedaan, dat het hier om sluis-of dijkgeld ging.
„Ende in teyken van dien, dat dat na rechte alzo behoirt, zo en zal men in der wairheyt niet bevinden, dat dustanige religieuze personen van der derdernbsp;oirde in den voirs. lande van Hollant enige bede mitten wairlicken personennbsp;gegeven hebben.”
®) Zie de citaten, boven blz. 150 n. 5. — De laatste bewering der zusters is volkomen juist (vgl. hierna, blz. 204). In Den Briel, dat overigens buiten hetnbsp;eigenlijke graafschap lag, was in 1445 bepaald, dat de terminarissen der viernbsp;bedelorden vollen accijns zouden geven: H. de Jager, De middeleeuwschenbsp;keuren der stad Brielle, OVR 2. II, 123—124.
-ocr page 208-192
Loosduinen, dreven geen landbouw of veeteelt, en daar werden dagelijks de 2;even getijden gezongen ^). De zusters van St, Margarethanbsp;daarentegen waren, volgens schout en buren, niets meer dan leeke-Zusters, niet exempt of van de wereld afgesneden, handel drijvende innbsp;linnen en andere koopwaar, die zij te Antwerpen en elders ter marktnbsp;brachten ^). Die op Rodenburg woonden en zich met het landbouwbedrijf bezig hielden, zonder de getijden te zingen, waren eveneensnbsp;„puere leeke ende ongeoirde zusteren”. De Zoeterwouder huisliedennbsp;hielden koppig vol, dat het aan werkelijke geestelijken niet geoorloofdnbsp;was dergelijke bedrijven uit te oefenen ®). Het argument van de accijnsbetaling te Leiden lieten zij niet gelden. Zeer terecht betaalde hetnbsp;klooster van St. Margaretha daar, doch Rodenburg was niet maar eennbsp;uithof van het convent in de stad. Er woonden meer dan veertignbsp;personen, de gebouwen en bijgebouwen, door breede en diepe grachtennbsp;omgeven, besloegen meer dan negen morgen, er was een gewijde kapelnbsp;en een kerkhof: het was zonneklaar, dat dit alles zoo was ingericht omdatnbsp;het geheele convent daar wilde komen wonen. Bovendien, deden denbsp;Zoeterwouders nuchter opmerken, ook wanneer het klooster alle huizennbsp;en al het land in hun ambacht in eigendom zou krijgen, zou de hertognbsp;toch niet nalaten het dorp in de bede aan te slaan. — Het Hof, dennbsp;2en December 1464 uitspraak doende, stelde schout en buren volkomennbsp;in het gelijk, bepaalde, dat ministra en convent in redelijke mate zoudennbsp;bijdragen in des hertogs bede, en veroordeelde hen in de kosten vannbsp;het geding ^).
De bedeplichtigheid van Rodenburg werd nog eens onderstreept in een plechtig privilege, dat Philips de Goede den 14en Septembernbsp;1465 aan de zusters van St. Margaretha schonk ®). De hertog in zijnnbsp;Grooten Raad bevestigde het indertijd gegeven verlof tot verplaatsingnbsp;van het klooster en stipuleerde o. m. nadrukkelijk, dat de wereldlijkenbsp;rechtspraak over Rodenburg steeds onvervreemdbaar aan de grafelijk-
„Ende in teyken van dien, dat die voirs. eysschers sculdich zyn mit himl. te contribueren ende te gelden in die voirs. bede myns genadichs heren, so isnbsp;wair, dat die cloesteren van Hollant, alsse Reynsburch, Lede, Pelrepoel endenbsp;Loesduynen, diewelke bedevry zitten, geenrehande bouwerye nochte lant-neringen en doen, ende die dat houdende ende zingende zyn alle dagen die zevennbsp;getyden.quot;
,,.... welke eysschers puyer leeke zusteren zyn, niet exempt noch off-gesneden der werelt, hantierende alrehande coipmanscippen van linde laken ende andere coipmanscap, verzoucken(de) dairmede die marcten tot Andworpennbsp;ende anderswair.”
„Ende genen geestelicken persoon en is 't geoirloft te mogen doen alrehande landtneringen als die voirs. eysschers doen, die in den voirs. ambochte van Zoeter-woude gezeten zyn.”
*) GA Leiden, Kloosters, inv. nr. 1631, reg. nr. 1326.
Ibid., nr. 1475, reg. nr. 1343; ARA, Groen Reg., ff. 33—34v (nr. 44).
-ocr page 209-193
heid zou blijven, en dat het klooster altijd vrij zou zijn van de lasten en van de rechtspraak der stad Leiden ^). Tevens amortiseerde hij denbsp;plaats Rodenburg met 100 morgen land, die het convent aldaar innbsp;vrij allodium verworven had en waarvan het een opgave moestnbsp;inleveren bij de Rekenkamer te Brussel, onder voorwaarde evenwel,nbsp;dat dit land evenals tevoren belastingplichtig zou blijven, en dat hetnbsp;in mindering zou worden gebracht op het grondbezit dat bij hetnbsp;reglement van 1459 was toegestaan ®). Nadat de verlangde opgavenbsp;was gedaan, achtten de meesters van de Rekenkamer nog een gezegeldnbsp;certificaat van de jaarlijksche opbrengst der kloostergoederen noodig,nbsp;om na te gaan, of met die 100 morgen het geoorloofde inkomen vannbsp;200 mark niet werd overschreden ^).
Eenerzijds verzette de Bourgondische regeering zich dus, volkomen in overeenstemming met de belangen en wenschen van haar wereldlijkenbsp;quot;onderdanen, tegen de tendentie om de kerkelijke vrijheid over meernbsp;bezittingen uit te breiden dan die er krachtens landsheerlijk privilegenbsp;recht op hadden, anderzijds trachtte zij de geestelijken te bewegennbsp;om goedschiks uit hun rijkdommen bij te dragen in de ondernemingennbsp;vvan den hertog. In 1458,1459 en 1460 hadden nieuwe onderhandelingennbsp;plaatsgevonden over de bijdrage voor den kruistocht, die de geestelijkheid van Holland en Zeeland en de wereldlijke Staten in 1456 innbsp;beginsel hadden toegezegd ®). De gevolmachtigden van hertog Philips
Het ontbreken van een dergelijken waarborg in den hertogelijken brief van 1458 had den zusters groote moeilijkheden bezorgd (Burgem.-rek. 1461—'62,nbsp;ff. 98 vlg.).
De buren van Zoeterwoude spraken, naar wij gezien hebben, van 120 morgen. ®) „.... et proviso eciam quod dicta centum jugera terre facient diminucionemnbsp;illarum ducentarum marcharum argenti, quas dictis exponentibus sicut etnbsp;ceteris religiosis personis patrie nostre Hollandie de nostra gracia speciali pernbsp;alias nostre facultatis literas annuimus, insequendo certas ordinaciones et con-stituciones olim desuper per nos factas.” — Vgl. boven, blz. 151.
*) ARA, Groen Reg. ff. 34v—35 (nr. 45): 1465 Nov. 29; ibid., ff. 35—36 (nr. 46): 1466 Jan. 7. Het jaarlijksche totaal bedraagt volgens deze opgave:nbsp;729J Rijnsche gulden, die echter bezwaard zijn met 275 R. gld. aan erfrentennbsp;en 110 R. gld. aan lijfrenten. Voorts bezit het convent een nieuw bedijkte uitgors,nbsp;die het boven de 200 M. zilver mag bezitten, gelijk blijkt uit het privilege vannbsp;1459 (de bedijking dateert van 1457). De voormelde renten ten laste van hetnbsp;klooster zijn verkocht met goedkeuring van de orde-superieuren en van hetnbsp;geheele convent; de opbrengst is besteed aan bovengenoemde dijkage en aannbsp;den bouw van het nieuwe klooster op Rodenburg.
®) ARA, 9e Rek. v. Cl. de Vriese, 1459—'60, f. 143v; GA Leiden, Burgem.-rek. 1459—'60, f. 66; GA Gouda Tres.-rek. 1458, ff. 8v vlg.; id. 1459, ff. 2 vlg.. — Vgl. boven, blz. 137 vlg.. — De Statenvergadering van 24/25 Juli 1457, waartoe ooknbsp;de geestelijkheid was opgeroepen (7e Rek. v. Cl de Vriese, 1457—'58, ff. 149v—nbsp;150v), was niet, zooals Jansma, Raad en Rekenkamer, 144 n. 2, onderstelt, aan dennbsp;kruistocht gewijd; vgl. boven, blz. 143/4.
13
-ocr page 210-194
hadden ongetwijfeld de uitbetaling van de beloofde 60.000 leeuwen begeerd, doch de besprekingen schijnen als eenig gevolg te hebbennbsp;gehad, dat de steden de zaak bij de bedeonderhandelingen van 1462nbsp;ter sprake brachten. Karei van Charolais, die aanvankelijk geen discussie op dit punt wilde toelaten ^), heeft hun tenslotte de verzekering gegeven, dat de hertog den brief, dien hij indertijd overnbsp;het Turkengeld voor hen had uitgevaardigd, zou handhaven ^). Metnbsp;dezen brief wordt vermoedelijk bedoeld de in 1456 gegevennbsp;verzekering, dat de Hollanders en Zeeuwen het geld niet behoefdennbsp;te betalen vóór de krijgstocht tegen de ongeloovigen zou zijn verwezenlijkt.
In het eind van 1463 scheen het, alsof de oude hertog zijn bijna tien jaar geleden afgelegde gelofte,”in persoon den Turk té gaan bestrijden, eindelijk zou kunnen vervullen. De Engelsch-Franschenbsp;onderhandelingen, die onder Bourgondische bemiddeling in Septembernbsp;en October te Saint-Omer hadden plaatsgevonden, hadden eennbsp;ontspanning in de politieke atmosfeer teweeggebracht die de expeditienbsp;scheen mogelijk te maken ®). Philips de Goede, die zich tegenovernbsp;den Paus had verplicht einde Mei met zijn leger in Rome te zullennbsp;zijn, trof nu onmiddellijk de noodige voorzieningen ^). Voor 9 Januarinbsp;1464 riep hij de gezamenlijke Staten,_pok de geestelijke, van al zijnnbsp;landen herwaartsover te Brugge bijeen, om met hen o. m. zijn aanstaandnbsp;vertrek te bespreken ®). Maar zoowel de binnenlandsche ais de alge-meene politieke Joestand. was verre van stabiel. Onder invloed vannbsp;koning Lodewijk XI van Frankrijk en van den heer van Croy, dienbsp;vreesden dat Philips' afwezigheid aan Karei van Charolais vrij spelnbsp;tegenover hen zou geven, op aandringen van de Staten, die bezorgdnbsp;waren dat anderen dan Karei het bestuur van de landen in handennbsp;zouden krijgen, en van de edelen, besloot de hertog zijn reis een jaar
-ocr page 211-195
uit te stellen ^). In de eerste dagen van Maart deelde hij zijn besluit op een generale dagvaart te Rijsel aan de Staten van al zijn gewestennbsp;mee ^). Om den Paus niet te zeer te bedroeven zou hij nu alvast zijnnbsp;bastaard Antoine met 2 of 3.000 man uitzenden. Aan de uitrustingnbsp;van de vloot, waarmee de Groote Bastaard op 21 Mei zee koos, namennbsp;Holland en Zeeland een werkzaam aandeel ®).
Philips bleef echter het oog gericht houden op zijn kruistocht en maakte alleriri toebereidselen voor zijn vertrek, dat nu voor het beginnbsp;van 1465 was vastgesteld ^). De President van zijn Raad — Guillaumenbsp;Fillastre, bisschop van Doornik, een vurig ijveraar voor den heiligennbsp;tocht — zette in de Nederlanden een grootscheepsche propaganda-actie op touw. In de voornaamste kerken liet hij offerblokken plaatsennbsp;voor de penningen der geloovigen; alle pastoors ontvingen afschriftennbsp;van de pauselijke bul in het Nederlandsch of Fransch, om iederennbsp;Zondag van den kansel voor te lezen; processies en predicates werdennbsp;georganiseerd ®).
Nu het groote oogenblik zoo nabij was, werd er ook bij de geestelijke en wereldlijke Staten van Holland en Zeeland opnieuw op aangedrongen,nbsp;het beloofde geld aan de hertogelijke schatkist af te dragen. Van denbsp;gelegenheid dat hij hun afgevaardigden te Rijsel bij zich had, maaktenbsp;de hertog begin Maart 1464 gebruik, om tegenover dezen de betalingnbsp;van de toegezegde 60.000 leeuwen ter sprake te brengen. Daar zij hiervoor geen volmachten hadden meegekregen, waren de gedeputeerdennbsp;echter niet in staat een bevredigend antwoord te geven. Het besluit van de
Pastor, Ungedmckte Akten zur Geschichte der Papste I (1904), 277 vlg., 281—289 (nrs. 184, 187—190), vgl. Gesch. d. Papstenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;266 vlg.; PU II
Commentariornm lib. XIII, bij G. Voigt, Enea Silvio de' Piccolomini II (1862), 369—374; Chastellain IV, 451—461; Du Clercq IV, 45. — Voor het verzetnbsp;van de Staten tegen het plan, vgl. nog: GA Leiden, Burgem.-rek. 1463—'64,nbsp;ff. 55v—56v: 1464 Jan. 4 reisden afgevaardigden naar de dagvaart te Brugge.nbsp;Zij hoorden hier de voorstellen van den hertog aan, „wairop die steden langenbsp;sprake ende raidt hilden om mynen genadichen heere den hertoge voirs. vannbsp;des hy opgedaen hadde te antwoirden ende om synre genaden te onderwysennbsp;van die reyse op te setten ende te verthoeven.”
^) ARA, 13e Rek. v. Cl. de Vriese, 1463—'64, ff. 151v vlg.; GA Leiden, Burgem.-rek. 1463—'64, ff. 58, 112v; Du Clercq IV, 47 vlg..
®) De 13e Rek. v. Cl. de Vriese („Bodeloen”) vermeldt uit Maart 1464 allerlei over de aanwerving van zeelui, het gereedmaken van schepen, enz. voor dennbsp;kruistocht. Vgl. Du Clercq IV, 51 vlg.; 01. de La Marche, Mémoires, éd. Beaune-d’Arbaumont, III, 35 vlg.; Pastor, Ungedr. Akten, 286; Hintzen, a. w., 169 vlg.,nbsp;Chastellain V, 43 vlg.
®) Brief van den bisschop van Doornik aan den President van Bourgondië, d.d. 1464 Juni 6, bij Gachard, Rapport sur les archives de Dijon (1843), 157—159,nbsp;en bij Barante II, 215 n. 1; zie ook Hintzen, a, w., 173, — Vgl. Divisiekroniek,nbsp;div. XXIX, cap. 38; Gilliodts-van Severen, Invent, des arch, de Bruges V, 447.
-ocr page 212-196
Staten zou men mettertijd aan den stadhouder laten weten ^). Den 25en Maart werden dus de stedelijke overheden, de oversten en conventen van de kloosters, de dekens en kapittels der collegiale kerken,nbsp;de landdekens en provisoren, opgeroepen om den 12en April aanwezignbsp;te zijn of zich te laten vertegenwoordigen op een dagvaart in Den Haag,nbsp;waar hun bij monde van den stadhouder de voorstellen van den hertognbsp;hierover zouden worden meegedeeld. Een besluit werd bij deze gelegenheid nog niet genomen, maar tot een latere vergadering uitgesteld 1 2). De Staten haastten zich niet met hun beslissing, „par peurnbsp;OU par espoir de rompture”. Zij bleken goed gezien te hebben. Tegennbsp;20 September werden geestelijken, edelen en steden van Holland ennbsp;Zeeland bij den graaf van Charolais in Den Haag ontboden om eennbsp;definitief antwoord te geven. Eendrachtig gaven zij ten bescheid, datnbsp;het land tot de betaling der 60.000 leeuwen niet verplicht was, blijkensnbsp;den brief dien zij hierover ontvangen hadden ®). Op 23 Septembernbsp;werden de Staten van Zeeland nog eens voor 9 October in Middelburgnbsp;bijeengeroepen. Toen echter den 29en September het resultaat van denbsp;Haagsche dagvaart aan graaf Karei kon worden overgebracht 2), wasnbsp;Paus Pius II reeds gestorven (15 Augustus 1464), de Groote Bastaardnbsp;teruggeroepen en de kruistocht afgelast ®). Zooals de Paus het vorigenbsp;jaar voorzien had ®): uitstel was afstel geworden.
GA Leiden, Burgem.-rek. 1463—'64, f. 58 (vgl. f. 112v): 1464 Maart 2 vertrokken gedeputeerden naar Rijsel, alwaar de hertog hulp vroeg voor de reisnbsp;tegen den Turk, die hij in den zin had. Tenslotte gaf hij allen Staten verlof naarnbsp;huis terug te keeren, behalve dien van Vlaanderen en Holland. „Ende begeerdenbsp;van die van Hollant betalinge te hebben van alsulke gelden, als hem in voirledennbsp;tyden in Hollant tot hulpe ende vordernisse van syne voirs. reyse geloeft endenbsp;toegeseyt waeren, van denwelken die steden gheen laste en hadden antwoirtnbsp;te geven ....quot;
ARA, 13e Rek. v. Cl. de Vriese, 1463—'64,ff. 154—155v, 156v; GALeiden, Burgem.-rek. 1463—'64, f. 60v, vgl. f. 113. De Leidsche afgevaardigden vertrokken pas den 13en April: dit is blijkbaar de dag waarop de vergaderingnbsp;plaatsvond.
®) 14e Rek. v. Cl. de Vriese, 1464—'65, ff. 105v—108 („Bodeloenquot;. Ook onder „Reysenquot; diverse posten „angaende die salige reyse van Turkiequot;); GAnbsp;Haarlem, Tres.-rek. 1464—'65, f. 16v; GA Leiden, Burgem.-rek. 1463—'64,nbsp;ff. 69—69v: ,,.... Item als van den Turckschen gelden wort geantwoirt dattetnbsp;landt dairof niet sculdich en was na den inhout van der brieve.” — Op 10 Meinbsp;was eveneens nog een dagvaart over deze aangelegenheid gehouden: 13e Rek.nbsp;V. Cl. de Vriese, f. 157v; Rek. Haarlem 1464—'65, f. 11; Rek. Leiden, 1463—'64,nbsp;f. 61v.
*) 14e Rek. v. Cl. de Vriese, ff. 108v—109; RA Zeeland, inv. Fruin nr. 42, 13e Rek. v. Heinr. Jansz. van Wissenkerke, 1464—'65, f. 123.
‘) Chastellain V, 52—60. Ook de kruistochttiende, die Pius II aan hertog Philips had toegestaan (t.a.p., 65; Hintzen, a. w„ 172—174), schijnt niet tenbsp;zijn opgebracht.
‘) Pii II Comment, lib. XIII, bij Voigt, a. w. II, 373.
-ocr page 213-197
De Turksche reis was impopulair bij den adel, die bevreesd was voor de ongemakken_en kosten, en in de kringen der regeeringspersonen,nbsp;die bezorgd waren voor de financieele gevolgen en oordeelden, dat denbsp;eerste plaats onder de vorsten der Christenheid, die de hertog zichnbsp;in geval van welslagen met één slag zou verwerven, een onzekernbsp;voordeel was, niet opwegende tegen de zeer reëele gevaren die. denbsp;veiligheid van het Bourgondische rijk bedreigden ^). Zelfs de officieelenbsp;historiograaf Chastellain, die in de verhindering van den kruistochtnbsp;een werk des Duivels zag, moest toch bekennen, dat de geestelijkennbsp;uit Philips' omgeving, en in de eerste plaats de bisschop van Doornik,nbsp;die de onderneming tot iederen prijs wilden doordrijven, blijk gavennbsp;van weinig zin voor de werkelijkheid ^). Alleen op den middenstandnbsp;en het lagere volk kreeg de kruistochtidee vat, in de Bourgondischenbsp;landen zoo goed als elders ®). Hoe de stemming in Holland en Zeelandnbsp;was, is niet overgeleverd. Wij weten, dat, evenals in 1456, ook nu hiernbsp;allerwege het kruis gepredikt werd 1 2), maar of deze propaganda ditmaalnbsp;eenige geestdrift onder het volk heeft opgewekt, verluidt niet ®).nbsp;Nergens worden burgers vermeld die spontaan het kruis aannamen,nbsp;zooals dat vroeger gebeurd was, toen het de Hussieten gold ®). Geestdrift en spontaneďteit schijnen wel zeer verre geweest te zijn van dienbsp;geestelijke en wereldlijke heeren, die zoo angstvallig de hand op dennbsp;buidel hielden, wanneer de hertog hun verzocht dien te openen tennbsp;behoeve van „die salige reysequot;. Intusschen zal men goed doen hieruitnbsp;niet te vérgaande gevolgtrekkingen te maken. Dit hoeft niet op lauwheid
1) Chastellain III, 334; IV, 431, 438, 441; V, 52 vlg.; Du Clercq IV, 48.
Chastellain V, 55.
“) Du Clercq IV, 52 vlg.; cf. Pastor, Gesch. d. Papste IP-2, 259, 272, en Hintzen, a, w., 170. — Du Clercq zelf, vertegenwoordiger van de hoogere burgerij, wasnbsp;geheel voor den heiligen tocht gewonnen, zie zijn uitlating op p. 48. Enkelenbsp;aardige voorbeelden van het meeleven der burgers met Philips’ plannen deeltnbsp;G. Doutrepont, La littérature frang. a la cour des dues de Bourg., 257, mee (ooknbsp;Hintzen, a.w., 117 vlg.). Over kruisvaarders uit Gent: Dagboek der Gentschenbsp;Collatie, 'ed. Schayes (1842), 445 vlg..
*) Zie hiervóór, blz. 162 n. 5.
Van werkelijke belangstelling voor het kruistochtplan getuigt toch wel de voorwaarde waarop een poorter van Middelburg in 1460 een som gelds voor denbsp;timmerage der Westmunsterkerk schonk: „zoe wanneer dat opten ongelovighennbsp;honden, den Tureke ofte Heydene, eene ghemeene cruijsvaert ende reyse gheleytnbsp;wert ende onzen ghenadigen heere met sijnen lande van Hollandt ende Zeelantnbsp;de voors. cruijsvaert selve metten lijve doet”, zouden de kerkmeesters het geldnbsp;ten behoeve van den kruistocht moeten afstaan (De Stoppelaar, Inv, Oud-arch.nbsp;Middelb; nr. 356).
“) Wel was er Hollandsch en Zeeuwsch varensvolk aangemonsterd voor de vloot van den Bastaard (boven,blz. 195). Volgens inlichtingen, ontvangen doornbsp;den Milaneeschen agent in Frankrijk, was het uitvaagsel Pastor, Ungedr. Akten,nbsp;286.
-ocr page 214-198
te wijzen: kruistochtplannen waren te vaak misbruikt als voorwendsels voor een bijzondere belastingheffing, speciaal van de geestelijkheid,nbsp;dan dat een heel nuchtere voorzichtigheid hier niet op haar plaatsnbsp;zou zijn geweest. Hoe gegrond dit wantrouwen was, blijkt wel hieruit,nbsp;dat de Artesiërs — hoewel hun Staten in 1456 gelijke voorwaardennbsp;hadden gesteld — niettemin in 1457 gedwongen werden een deelnbsp;van de beloofde kruistochtgelden af te dragen ^).
Nog was de kruistocht niet onherroepelijk van de baan, nog steeds wilde Philips vertrekken, als de staatszaken dit toelieten ®). Maar denbsp;hertog was oud en ziek. Karei van Charolais nam de teugels van hetnbsp;bewind in handen, de betrekkingen met den koning van Frankrijknbsp;werden met den dag slechter. In ^ei 1465 trok de Bourgondischenbsp;troonopvolger met zijn leger naar het Zuiden: de groote worstelingnbsp;met Lodewijk Xď, die den geheelen regeeringstijd van Karei den Stoutenbsp;vullen zou, was begonnen. Over den kruistocht wordt vooiloopignbsp;niet meer gesproken.
De strijd die, slechts onderbroken door korte perioden van ge-wapenden vrede, op wisselende oorlogstooneelen werd uitgevochten, vergde het uiterste van de ingezetenen der Bourgondische landen.nbsp;Vijf of zes veldtochten alleen reeds in de jaren 1465—1468, telkenmalenbsp;met geweldige machtsontplooiing, waren ondernemingen die schattennbsp;verslonden. Ter bestrijding van de kosten waren de gewone inkomstennbsp;niet meer toereikend. In Holland en Zeeland evenmin als in de anderenbsp;gewesterr kon de regeering zich met de loopende bede tevréden stellen.nbsp;Geen jaar ging voorbij zpnder dat van de Staten een bijzondere bede,nbsp;een dubbele bede, een leening of een voorschot werd gevraagd. Denbsp;geestelijken konden er onder deze omstandigheden niet op rekenen,nbsp;op den duur buiten schot te blijven.
Reeds bij graaf Kareis eersten veldtocht moest een aantal prelaten met aanzienlijke geldsommen de krijgskas helpen vullen. In Juni 1465nbsp;werd in Holland van de inwoners van Den Haag en van een dertientalnbsp;particulieren en ambtenaren een leening opgenomen van 2.830 Ł vannbsp;40 grooten. De abt van Egmond, de abdissen van Rijnsburg en Ter Lee,nbsp;en de commandeur van St. Jan te Haarlem namen hieraan deel, tezamennbsp;voor 900 Ł. Ook de prioren, confessoren of procuratoren van acht ennbsp;vijftig andere kloosters werden in verband met deze leening bij Stadhouder en Raad geroepen; in Zeeland moesten enkele geestelijkennbsp;eveneens zekere sommen voorschieten. Het geld werd overigens eerlijk
Du Clercq II, 242; Hirschauer, Les États d’Artois I, 207. Chastellain V, 65.
-ocr page 215-199
terugbetaald, in twee termijnen: met Bamis (1 October) 1466 en met Bamis 1467 ^).
Wegens de kosten van de oorlogen in Frankrijk en in het Luiksche liet Karei van Charolais den 24en Januari 1467 op een dagvaart innbsp;Den Haag aan ridderschap, steden en landen een som van 60.000nbsp;klinkaards van 30 gr. verzoeken. Ook de abten van Egmond en Bern,nbsp;de abdissen van Loosduinen, Rijnsburg en Leeuwenhorst, en de proostnbsp;van Koningsveld werden hiervoor opgeroepen ^).
Nadat Karei de Stoute zijn vader als hertog was opgevolgd, werden in October 1468 de abten en abdissen, proosten, prioren en priorinnen,nbsp;paters en maters van de zusterhuizen der Derde Orde uitgenoodigdnbsp;om den 16en op een vergadering van de Drie Staten van Hollandnbsp;en Friesland in Den Haag aanwezig te zijn. Zij hadden te antwoorden op een voorstel van hertogelijke commissarissen betreffendenbsp;een voorschot en leening die Karei begeerde, met zijn domeinen en denbsp;opbrengst van de loopende bede tot onderpand ®). De hertog wenschtenbsp;n.1. den eersten halfjaarlijkschen termijn over 1469 van deze belastingnbsp;tegelijk met den tweeden termijn van 1468, dus reeds met Kerstmis vannbsp;dit jaar, te ontvangen. Daar de clerus als zoodanig niet bij de tienjarigenbsp;bede betrokken was, wijst de aanwezigheid ter dagvaart van vertegenwoordigers der kloosters er op, dat van hen een afzonderlijke leeningnbsp;is gevraagd. Het antwoord der Staten werd naar een latere bijeenkomstnbsp;verschoven, doch reeds 23 October werden de belanghebbenden ervannbsp;in kennis gesteld, dat de hertog voor ditmaal van de leening had afgezien 1).
In 1471 werd opnieuw een beroep op de kloosters gedaan. Sedert het einde van het vorige jaar was Antoine Haneron, proost van St.nbsp;Donatiaan te Brugge ®), in Den Haag, waar hij in opdracht van hertog
ARA, Rekenkamer B XIV 41, Rek. v. Jan van Lesanen, rentmeester van Gorkum en Arkel, 1464—Oct. 1—1465, ff. 27v—31v; Ibid. B XIV 42,nbsp;Rek. van denzelfde 1465—'66, ff. 23—23bis; Ibid. B XIV 43, Rek. van denzelfdenbsp;1466—'67, f. 24; RA Zeeland, inv. Fruin nr. 44, 15e Rek. v. Heinr. Jansz. vannbsp;Wissenkerke, 1466—^67, f. llObisv. — Door de prelaten zijn de volgende bedragennbsp;geleend: abt van Middelburg: 750 Ł; abt van Egmond: 420 Ł (had echter 600 Łnbsp;beloofd); abdis van Rijnsburg: 240 Ł; abdis van der Lee: 120 Ł; commandeurnbsp;van St. Jan te Haarlem: 120 Ł; deken en kapittel van St. Pieter te Middelburg:nbsp;120 Ł.
ARA, 16e Rek. v. Cl. de Vriese, 1466—'67, ff. 95—96; GA Leiden, Burgem.-rek. 1466—'67, ff. 38v—39 en vlg.; GA Haarlem, Tres.-rek. 1466—'67,nbsp;ff. 27 vlg.. Het antwoord werd herhaaldelijk uitgesteld.
’) 18e Rek. v. Cl, de Vriese, 1468—'69, ff. lOlv—103; Tres.-rek. Haarlem, 1468—'69, ff. 19v vlg.. Cf. voor het systeem van anticipaties: J. Billioud, Lesnbsp;États de Bourgogne, 125 vlg..
*) 18e Rek. v. Cl. de Vriese, f. 103v.
Een der „commis sur Ie fait des finances” van den hertog. Zie voor hem boven, blz. 142 n. 3, en ben., blz. 226 n. 2.
-ocr page 216-200
Karel met de wereldlijke Staten van Holland onderhandelde over een bede van 120.000 kronen „tot gairnesoen van luyden van wapene”.nbsp;Het betreft hier het aandeel (voor Holland en Zeeland tezamen gezetnbsp;op 32.000 kr.) van het graafschap in de groote driejarige bede, be-noodigd vQQr_.de.. uitrusting en het Qnderhoud van de compagniesnbsp;d'ordonnance, het nieuwe staande leger ^). Een bede kon deze belastingnbsp;overigens niet wel meer genoemd worden, daar de hertog er geennbsp;twijfel over liet bestaan, dat hij haar als een verplichte bijdrage van zijnnbsp;landen beschouwd wenschte te zien ^). Bij deze belasting trachtte mennbsp;nu ook de bede-vrijen te betrekken, door van hen in anderen vorm eennbsp;offer te vragen. ďn Mei of Juni 1471 reisde de rentmeester van Noord-Holland naar Gouda, Rotterdam, Schiedam en Delft, om van denbsp;kloosters en de ambtenaren van deze plaatsen een leening te verkrijgen ®).
Alvorens tot de oprichting der benden van ordonnantie over te gaan, had Karei de Stoute getracht op andere wijze in de geblekennbsp;behoefte aan een permanente troepenmacht te voorzien, door n.1.nbsp;in 1470 een proef te nemen met een doorloopende bezoldiging vannbsp;de vazallen, die nu verplicht werden zich voortdurend ter beschikkingnbsp;te houden, en wier contingenten genormaliseerd werden. Dit experimentnbsp;trof ook de geestelijke houders van leengoederen door de bepaling,nbsp;dat leenen waarvan gewoonlijk geen wapendiensten werden verricht,nbsp;aan hun verplichtingen hadden te voldoen door een geldelijke prestatie.nbsp;Als norm had men hiervoor aangenomen de uitrustingskosten van een
GA Leiden, Vroedschapsboek 1465—1504, ff. 54 vlg.; Burgem.-rek. 1470—'71, ff. 51v—70v passim: 11 Nov. 1470 had de eerste dagvaart hierovernbsp;plaats, die in den loop van '71 door een tiental andere werd gevolgd, daar denbsp;Staten volhielden, dat zij wegens hun armoede tot de betaling niet in staat waren,nbsp;Haneron echter bij zijn begeeren volhardde. — Vgl. voor Artesië: Hirschauer,nbsp;a. IV. I, 210, voor Namen (waar de geestelijkheid medebetaalde): Brouwers,nbsp;Les „aidesquot; dans Ie comté de Namur, xxxiii, 151. — De 12 compagnies d’ordon-nance (10.800 man) werden opgericht bij ordonnantie van 31 Juli 1471; weldranbsp;werd hun aantal uitgebreid tot 20. Bij de bede-onderhandelingen wordt nognbsp;gesproken van 1.000 „glaviën” (10 compagnieën). Vgl. La Marche I, 131;nbsp;III 74 vlg.; Pirenne, Hist, de Belg. IP, 402 vlg..
‘) GA Leiden, Burgem.-rek. 1470—'71, f. 66v: (Aug. 21),,.... Ende alsoe Lodewyc, secretaris van Hairlem, uut myns genadichs heren hove ende vannbsp;myn genad. heere quam, seggende dat myn genad. heere.... dit niet en hildenbsp;als een bede, mar dat men't hem sculdich is,....”. — Vgl. Gachard, Call,nbsp;docum. inéd. I, 216 vlg., 249 vlg.; Th. Basin, Hist, des rčgnes de Charles VHnbsp;et de Louis XI, éd. Quicherat, II, 423.
’) ARA, (10e) Rek. v. Jan van Assendelf, rentmeester-gen. in Noord-Holland, 1470—'71, f. 106v: „... om.te vercrijgen zeekere leenynge van den cloesteren,nbsp;bailliuwen ende officieren, geseten binnen den voirs. steden ende dair omtrent”. —nbsp;Ongeveer in dezen zelfden tijd (voorjaar 1471) werd van de kanunniken en anderenbsp;bezitters van kerkelijke beneficiën te Besan?on een soortgelijke leening gevraagd,nbsp;ten bedrage van een jaar hunner inkomsten: J. Robert de Chevanne, Les guerresnbsp;en Bourgogne de 1470 a 1475 (1934), 102.
-ocr page 217-201
volledig gewapenden en bereden „homme d'armes” voor iedere 150 Ł rentenopbrengst van een leen ^). De abt van Egmond en denbsp;abdis van Rijnsburg protesteerden tegen dezen maatregel, die metnbsp;groote gestrengheid werd uitgevoerd, en beriepen zich op hun privileges.nbsp;Zij werden door den stadhouder, Lodewijk van Gruuthuyse, aangemaand om met de bewijsstukken van hun beweerde exemptie in Dennbsp;Haag te verschijnen. Tevens werden zij gewaarschuwd dat, mochtennbsp;zij in gebreke blijven dit te doen, men tot dwangmaatregelen zounbsp;over gaan ^).
Om een uitbreiding van het aantal benden van ordonnantie te kunnen bekostigen, achtte Karei de Stoute weldra een nieuw beroepnbsp;op zijn landen noodzakelijk. Hij riep daartoe voor Januari 1473 denbsp;Drie Staten van alle Nederlandsche gewesten te Brugge bijeen. Denbsp;zesjarige bede van 500.000 schilden, die met zeer grooten tegenzin innbsp;Februari werd toegestaan, was dus mede door de prelaten goedgekeurd,nbsp;althans hun mede opgelegd: zij hadden aan de financieele en militairenbsp;eischen van den hertog te voldoen, wilden zij hun temporalia nietnbsp;verbeuren ®). Het was de wil van den vorst, dat allen, geestelijkennbsp;zoo goed als wereldlijken, zouden bijdragen in deze belasting, daar hetnbsp;leger ook allen gelijkelijk zou beschermen. Een deel der Vlaamschenbsp;geestelijken, dat zich weerbarstig betoonde, moest met geweld totnbsp;rede worden gebracht ^). In Namen droeg, zooals daar gebruikelijk was,nbsp;al het kerkelijke goed in de belasting bij, van de goederen der abdijennbsp;af tot de bezittingen van kapellen en altaren toe ®). In Bourgondië,
Jehan de Wavrin, Anchiermes chronicques d’Engleterre, éd. Dupont, II, 398—399; vgl. Pirenne IP, 402; R. Koerperich, Les lois sur la mainmorte dansnbsp;les Pays~Bas catholiques (1922), 38—39.
“) ARA, (9e) Rek. v. Jan van Assendelf 1469—'70, f. 147: nbsp;nbsp;nbsp;om himl.
te beteykenen, dat indien zij in gebreke waren van 't geent dat voirs. is, zij up hoeren leenmannen zouden doen procederen by execucie, om die innynge vannbsp;den pennyngen van hueren dienste gelyc anderen mannen, als van rechtswegennbsp;dairtoe dienen ende beboeren soude...” (1470 Sept., datum van certificaat:nbsp;Sept. 21). — Dit was volkomen conform de opdracht die de hertog aan zijnnbsp;vertegenwoordigers had gegeven: Gachard, Collection de documens inédits Inbsp;(1833), 215 (lastbrief aan den baljuw van de kastellanij van Yperen, 1470nbsp;Maart 29).
®) Gachard, Coll. docum. inéd, I, 258; vgl. La Marche III, 131 vlg.; Pirenne, Hist, de Belg. 11% 403, 406.
*) Gilliodts-van Severen, Invent, des arch, de Bruges VI, 82 n. 1. — De pauselijke ban die Karei den Stoute in 1473 trof, is met deze belasting in verbandnbsp;gebracht: F. Quicke, Gesch. van Vlaanderen, III (1938), 219, 269. Zie echternbsp;boven, blz. 40.
‘) Brouwers, Les „aidesquot; dans Ie comté de Namur, 154—181: de clerus betaalt 16% van het geheele bedrag.
-ocr page 218-202
waar de Staten in October 1473 een bede voor zes jaren toestonden, betaalden geestelijkheid en adel eveneens mee ^).
Ook in Holland en Zeeland waren de abdijen en kapittels met de edelen en steden ter Staten-Generaal vertegenwoordigd geweest ^),nbsp;maar zij hadden blijkbaar slechts in hun eigen naam de bede ingewilligd,nbsp;niet in dien der geheele Hollandsche en Zeeuwsche geestelijkheid ®).nbsp;In de Hollandsche bedenrekeningen komt, anders dan b.v. in die vannbsp;Namen, geen afzonderlijke rubriek voor van bijdragen van den geestelijken Staat, en als van ouds verschijnen hier weer uitsluitend stedennbsp;en dorpen ^). De min of meer gedwongen toezegging van de prelatennbsp;zal slechts betrekking hebben gehad op het belasten van hun wereldlijkenbsp;onderzaten. Voor het eerst komen nu betalingen uit het dorp Rijnsburgnbsp;voor, hoewel de abdis onder de gegeven omstandigheden niet hadnbsp;nagelaten, de indertijd door Philips den Goede gewaarborgde belastingvrijheden der abdij op 13 Mei 1473 door hertog Karei opnieuwnbsp;te laten bevestigen ®). Abdis Elisabeth van Matenesse gaf echter dennbsp;hoop niet op, haar rechten te kunnen doen eerbiedigen. Toen Kareinbsp;de Stoute in 1476 aan de Generale Staten een nieuwe bede hadnbsp;verzocht ®), voorzag zij zich van een certificaat, afgegeven door eennbsp;klerk van wijlen den rentmeester-generaal Claes de Vriese, waarinnbsp;werd verklaard, dat tijdens diens ambtsvervulling de abdis noch haarnbsp;onderzaten ooit in eenige bede waren aangeslagen ’). Ditmaal dreef hetnbsp;gevaar over, daar de Staten-Generaal de bede weigerden, en na hertog
*) Billioud, Les États de Bourgogne, 407.
ARA, (12e) Rek. v. Jan van Assendelf, 1472—’73, f. 146v: 1472 Nov. 27 vlg. worden edelen en steden, benevens de abten en kapittels opgeroepen omnbsp;6 Dec. in Den Haag te komen, om daar met de andere drie Staten te ordineerennbsp;wie naar Brugge zullen gaan. — Ibid., ff. 152v vlg.: 1473 Jan. 22 worden dezelfdennbsp;tegen 1 Feb. beschreven om het antwoord op de aanvrage van den hertog vastnbsp;te stellen.
Dit volgt o. m. uit de straks te vermelden verklaringen van Karei den Stoute voor Den Haag van 1474 Juli 9 en voor Haarlem van 1474 Oct. 20. Ooknbsp;in de Brabantsche Staten vertegenwoordigden de prelaten niet den geheelennbsp;clerus: J. Laenen, Le clergé rural et l’impót princier dans Ie droit local du Brabant,nbsp;Mélanges Ch. Moeller II (1914), 4—5.
*) Ook de ridderschap is niet in de bede aangeslagen: ARA, Rekenkamer, C I 2—4, Rekeningen van de zesjarige bede in Holland enz. over 1474—'76;nbsp;Ibid., C II 101, Rek. van den rentmeester van Kennemerland van de zesjarigenbsp;bede over 1473, f. 2.
^) ARA, Rijnsburg, inv. nr. 742, reg. nr. 872. Voor Leeuwenhorst vgl. Romer, Kloosters en abdijen I, 302 n. 3.
‘) Gachard, Les États de Gand en 1476, Études et notices hist. I (1890), 1—19. — In verband met deze bede-aanvrage hadden 10 Mei en 18 Juni innbsp;Den Haag dagvaarten plaats van de edelen en steden van Holland met de abten,nbsp;abdissen en kapittels: (15e) Rek. v. Jan van Assendelf, 1475—'76, ff. 172v vlg.,nbsp;177v, 180.
’) ARA, Rijnsburg, inv. nr. 99, reg. nr. 880: 1474 April 26.
-ocr page 219-203
Karels dood herkregen de inge2:etenen van Rijnsburg hun oude vrijheden ^).
De lagere clerus heeft ook in 1473 zijn exemptie behouden — doch slechts in zekere mate. In geland immers werd sedert 1462 voor nietnbsp;door den graaf geamortiseerde goederen in de beden meebetaald, ennbsp;de Zeeuwen zagen nauwlettend toe, dat geen geestelijke zich aannbsp;dezen plicht onttrok. Nog 28 Augustus 1472, toen zij den hertog eennbsp;tweetal beden toestonden, hadden zij van Karei den Stoute nieuwenbsp;waarborgen verworven tegen belastingontduiking door lieden die zichnbsp;ten onrechte op de schotvrijheid van hun landen mochten beroepen ^).
In Holland trachtten de bedeplichtigen althans die geestelijken die meer dan hun deel hadden aan de profijten van wereldlijk bedrijf,nbsp;ook in de lasten van de wereld te laten deelen. Zoo wisten de inwonersnbsp;van Den Haag den 9en Juli 1474 van den hertog een verklaring tenbsp;verkrijgen, dat de neringdoende kloosters een deel van de belastingnbsp;dienden op te brengen, evenals alle andere ingezetenen ®). Ook denbsp;stad Haarlem, die reeds in 1457 tevergeefs gepoogd had haar lastennbsp;door de geestelijken mede te doen dragen, kreeg thans op 20 Octobernbsp;1474 van hertog Karei verlof, de religieuzen, priesters en anderenbsp;kerkelijke personen accijns te laten betalen. De geestelijken zoudennbsp;echter slechts onderworpen zijn aan de nieuwe accijnzen en aan denbsp;verhoogingen van de oude, zooals die nu waren ingesteld om de grootenbsp;bede te kunnen betalen, en slechts voor den duur van deze bede. Denbsp;Dominicanen, Franciscanen en Carmelieten evenwel, die geen ambachten uitoefenden, noch handel dreven, zouden hun bier vrij vannbsp;rechten blijven ontvangen 1 2). Ook hier dus bleef de belastingbetaling
1) Onder Maria en Maximiliaan is Rijnsburg niet meer in de bede aangeslagen (ARA, Rekenkamer C I 5: Bedenrekening 1478—'80).
ARA, Groen Reg., ff. 67v—68 (verm. Limburg Brouwer, 144). Voor 1462 zie boven, blz. 188—189.
®) Limburg Brouwer, 147; vgl. reeds De Riemer, Beschr, van 's Graven Hage 1. 2, 328 (Limburg Brouwer, 142): 1470 Aug. 22. In 1446 en de volgende jarennbsp;had de Leidsche overheid zich op hetzelfde standpunt geplaatst, zie boven, blz. 149.
„. ... Pour ce est il que nous .... avons accordé, octroyé et consent!,....
que, durant Ie temps et terme que nostredict ayde de cincq cens mil escuz présentement courant aura cours et non plus avant, ilz puissent cueillir, levernbsp;et percevoir .... lesdictes derreničres crues et nouveaulz assiz ainsi par eulx rehau-
[c]hez et de nouvel mis suz...... aussi bien sur lesdicts gens d'église et religieuses
personnes, prestres et autres, de quelque religion, estat ou condicion qu’ilz soient, demourans en nostredicte ville de Harlem ...., comme icelle nostredicte
ville les prent et ličve ... sur les séculiers et autres gens mécanicques demourans en icelle nostre ville de Harlem. Esquelles derreničres crues et nouveaulx assiznbsp;seulement voulons et déclairons lesdicts gens d’église estre contribuables, etnbsp;non point čs anciens assiz désia ayans cours en icelle nostre ville avant ladictenbsp;derreničre crue et nouveaulx assiz, nouvelement mis suz ...,, dont voulons
-ocr page 220-204
in beginsel beperkt tot de geestelijken die zich met handel en bedrijf hadden ingelaten. Het Hof van Holland had, naar wij gezien hebben ^),nbsp;in 1464 eenzelfde standpunt'ingenomen. Toen echter vond belastingbetaling door neringdoende kloosters alleen nog in Leiden en Zoeter-woude plaats; overal elders waren zij bede-vrij. Sindsdien was innbsp;dezen toestand weinig verandering gekomen. Immers uit het feit, datnbsp;de huizen der Franciscaansche Derde Orde, die hier vooral in aanmerking komen, regelmatig tezamen met de andere kloosters werdennbsp;opgeroepen om over belasting- of leeningvoorstellen van de regeeringnbsp;te beraadslagen, blijkt wel, dat zij niet gewoon met de wereldlijkenbsp;ingezetenen mee betaalden. Dit bleef in de meeste plaatsen ook nanbsp;1474 het geval ^).
Deze Haagsche en Haarlemsche kloosterlingen en priesters droegen dus nu met de leeken bij in de quote van de plaats waar zij gevestigdnbsp;waren. Zij zijn ongetwijfeld niet de eenige geestelijken geweest dienbsp;dit deden. Meer dan eenige vroegere bede noopte deze zware belastingnbsp;de schatplichtigen, op middelen te zinnen om den druk te verdoelennbsp;over zoo velen als mogelijk was, en er voor te waken, dat immuniteitnbsp;binnen de engste perken bleef®). Particuliere bezittingen van geestelijken, niet geamortiseerde eigendommen van kerken en kloosters ^),nbsp;qu’ilz soient et demeurent quittez, francs et exemps comme ilz ont esté par-ci-devant. Pourveu toutesfois que les trois ordres mendians situez en nostredictenbsp;ville, qui ne font mestier ne négociacion aucune, pourront avoir et auront,nbsp;pour leur usaige et despense seulemenf sans fraude, certaine quantité raisonnablenbsp;de tonneaux'de cervoise, .... sans en paier aucun droit d’assiz au prouffitnbsp;d’icelle nostre ville ....”: GA Haarlem, inv. I nr. 194 (vgl. Tres.-rek. 1474—’75,nbsp;ff. 53, 55v); ARA, Charters Grafelijkheid (gecollationeerde Nederlandschenbsp;vertaling). — Zie ook GA Haarlem, inv. I nrs. 221 en 237, en Informacie ....,nbsp;ed. Fruin, 8.
1) Boven, blz. 191—192.
Nog veertig jaar later werd uitdrukkelijk verklaard, dat — behalve te Leiden en Haarlem — de neringdoende kloosters niet in het minst in de stedelijkenbsp;lasten bijdroegen: Informacie, 78 (Alkmaar), 181 (Amsterdam), 195 (Naarden),nbsp;336 (Delft), 384 (Gouda), 390 (Schoonhoven), 432 (Heusden), 475 (Schiedam),nbsp;519 (Dordrecht).
®) Burgemeesters en schepenen van Geervliet, die de huisgenooten der kanunniken en den koster wilden dwingen accijns te betalen, onderwierpennbsp;zich op 17 Oct. 1475 aan des hertogs bevel, de kapittelheeren met al hun dienarennbsp;in het genot van hun geprivilegeerde belastingvrijheid te laten: Hoynck vannbsp;Papendrecht, Chartulare capituli Geervlietensis, in Analecta Belgica IIL 2,nbsp;53—56, vgl. 66—69.
‘) In 1501 hernieuwde Philips de Schoone op verzoek van de overheid van Haarlem de bepaling uit het privilege van Philips den Goede van 1426 (zienbsp;boven, blz. 69), volgens welke de niet door den graaf geamortiseerde goederennbsp;der geestelijkheid ten aanzien van de belastingen gelijkgesteld waren met wereldlijke goederen, hetgeen de clerus verkoos te vergeten (GA Haarlem, inv. I nr. 240).nbsp;— Vgl. ook de klacht van de inwoners van Naarden bij de informatie van 1514
-ocr page 221-205
(Informacie, 196). Deze enquęte wijst uit, dat in het begin van de 16e eeuw de geestelijken in het algemeen voor hun goederen, geamortiseerd of niet, nietnbsp;contribueerden in de gemeene lasten, behalve soms in dijk- of sluisgeld (t. a. p., 23,nbsp;30, 62, 89, 92, 93 enz.), maar dat het toch niet zelden voorkwam, dat zij met denbsp;andere ingezetenen meebetaalden, ook voor het land dat voor hun eigen gebruiknbsp;diende, overeenkomstig het beginsel: schotbaar land blijft schotbaar (t. a. p.,nbsp;98,151,155,199, 210). Het onderzoek had ten gevolge, dat op 6 Juli 1515 namensnbsp;Karei V nog eens in het algemeen de belastingplicht van den clerus voornbsp;alle niet-geamortiseerde goederen werd vastgesteld (Groot Placaet-boeck II,nbsp;kol. 2047/8, vgl. Informacie, 5).
^) Vgl. den brief van den bisschop van Forli, van 1475 Aug. 8, hierna, blz. 214 n. 1.
-ocr page 222-DE GEESTELIJKHEID IN DE STATEN VAN HOLLAND EN ZEELAND
De Hollandsche en Zeeuwsche kerken, en vooral de kloosters, vertegenwoordigden in de 15e eeuw een economische en financieele macht, die de hertog, wiens geldverlegenheid met het jaar toenam,nbsp;nie^jn^rjkon verwaarloozen. Doch niet zonder zelf gehoord te zijnnbsp;bonden de geestelijken tot betalen worden gebracht. Nu het kerkelijkenbsp;bezit meer en meer bij de lasten van het land betrokken werd, deednbsp;ook de Hollandsche geestelijkheid haar intrede in de gewestelijke Staten.
Over het algemeen neemt men~aah7~dat de Staten van Holland, anders dan die van de meeste andere Nederlansche gewesten, gevormdnbsp;werden door slechts twee leden: de Ridderschap en de Steden, terwijlnbsp;de geestelijkheid er niet vertegenwoordigd zou zijn geweest ^). Voornbsp;de 15e eeuw is dit niet geheel juist. Weliswaar is het dan een uitzonderingnbsp;als de clerus op een dagvaart van de Staten wordt beschreven ^),nbsp;maar deze_uitzondering schijnt tijdens de laatste regeeringsjaren vannbsp;hertog Philips en onder het bewind van zijn opvolger op weg te zijnnbsp;geweesFregel te worden. In de voorgaande hoofdstukken is dagvaardingnbsp;van de geestelijkheid reeds meermalen ter sprake gekomen ®).nbsp;Beschouwen wij dit verschijnsel thans nader.
In de meeste overige Bourgondische landen droeg de politieke vertegenwoordiging van den clerus doorgaans een zeer aristocratischnbsp;karakter. De geestelijken kvramen in de Staten niet uit hoofde van hunnbsp;sociale functie, maar wegens hun macht als grondheeren ^). Als geestelijknbsp;lid van de Staten hadden daar dus zitting, in wisselend aantal,nbsp;de voornaamste vertegenwoordigers van het kerkelijke grootgrondbezitnbsp;en van de kerkelijke vassaliteit: de bisschoppen, abten en afgevaardigden
S. J. Fockema Andreae, Bijdragen tot de Nederlandsche rechtsgeschiedenis IV (1900), 427; R. Fruin, Gesch. der staatsinstellingen in Nederland, uitg. H. T.nbsp;Colenbrander (1901), 74 vlg.; P. A. Meilink, Archieven van de Staten van Hollandnbsp;vóór 1572 (1929), 1, 14.
“) Th. V. Riemsdijk, Tresorie en Kanselarij (1908), 343, 355, 386; T. S. Jansma, Raad en Rekenkamer (1932), 13 n. 3, 35 n, 1, 59, 144, 195.
’) Zie ook Jansma, a, w., 144 n. 2.
*) Th. Juste, HisU des États-Généraux des Pays-Bas I (1864), 3; J. Billioud, Les États de Bourgogne (1922), 33, 34; Ch. Hirschauer, Les États d’Artois Inbsp;(1923), 36.
-ocr page 223-207
der collegiale kerken (Bourgondië, Artesië), de abten en afgevaardigden der kapittels (Vlaanderen, Namen), of alleen de abten, met uitsluitingnbsp;van den seculieren clerus (Brabant, Limburg, Luxemburg). Het eenigenbsp;voorbeeld van deelneming van de lagere geestelijkheid aan de Statenvergaderingen levert Henegouwen, waar naast de abten, proosten,nbsp;prioren en gedeputeerden der kapittels, de landdekens het eerste lidnbsp;van de Staten vormden ^). In sommige gewesten (b.v. in Brabant)nbsp;vertegenwoordigden de prelaten, de geestelijke „Staat”, niet dennbsp;geheelen clerus. Wilde de landsheer ook de lagere geestelijkheid Jnnbsp;een bede laten bijdragen, dan moest haar toestemming en de machtigingnbsp;der diocesane bisschoppen afzonderlijk worden gevraagd ^). Elders,nbsp;Zooals in het graafschap Namen, schijnen de abten en kapittelheerennbsp;ook namens de andere geestelijken te zijn opgetreden ®).
In Holland en Zeeland ontbrak de voorwaarde voor een dergelijke ver^č^nwoordiging van den clerus nagenoeg. Er waren slechts weinignbsp;oude kloosters die in rijkdom en macht de abdijen van het Zuidennbsp;evenaarden; Egmond, Rijnsburg en Middelburg, voorts nog Bern,nbsp;Loosduinen, Leeuwenhorst en de proosdij Koningsveld. Een poovernbsp;getal, vergeleken bij de honderdvier Vlaamsche abdijen, rijk aan grondbezit, de twintig abdijen, die in de Staten van het oude Artois vertegenwoordigd waren, de zestien abdijen van het hertogdom Bourgondië of het vijftiental, dat met twee groote priorijen in de Hene-gouwsche Staten de kloostergeestelijkheid representeerde ^). Geen dernbsp;kapittels in onze graafschappen ook kon zich beroemen op bijkansnbsp;vorstelijke bezittingen, gelijk b.v. de kerk van St. Donatiaan te Bruggenbsp;bezat. De abten en abdissen die aan het hoofd van het genoemdenbsp;zevental Hollandsche en Zeeuwsche conventen stonden, zijn, sindsnbsp;men in Holland van Staten kan spreken ®), meer dan eens voor hunnbsp;dagvaarten opgeroepen en bij de behandeling van aangelegenheden
Bourgondië: Billioud, a.w., 26—34 (Bij zeer hooge uitzondering worden ook enkele prioren en commandeurs van geestelijke ridderorden beschreven);nbsp;Artois: Hirschauer, a. w., 36, 41; Vlaanderen (sinds Philips II ook bisschoppen),nbsp;Brabant (sedert 16e eeuw ook bisschoppen in hun kwaliteit van abt), Limburg,nbsp;Luxemburg: L. P. Gachard, Précis du régime provincial de la Belgique avantnbsp;1792, in Coll. docum. inéd. I (1833), 51—54; Namen: D. Brouwers, Les „aidesquot;nbsp;dans Ie comté de Namur au XVe sičcle (1929), xii; Henegouwen: L. Devillers,nbsp;Invent, anal, des archives des États de Hainaut I (1884), xxxi—xxxii.
^) J. Laenen, Le clergé rural. . . ., 4—5: voorbeelden uit de 15e en 16e eeuw).
®) D. Brouwers, a. w.
‘) P. Fredericq, Essai sur le rdle .... des dues de Bourg., 106; Hirschauer, a. w., 41 (in de 14e eeuw kwamen hier de abdijen van Boulonais etc. bij); Billioud,nbsp;a. tv., 28 vlg. (in de Middeleeuwen slechts 10 bewijsbaar in de Staten); Devillers,nbsp;a. tv., xxxii.
^) 9mstreeks 1425; vgl. Jansma, a. tv., 59.
-ocr page 224-208
van allerlei aard ^). Zij vormden in de Staten evenwel geen afzonckrlijk lidf maar werden tot de Ridderschap gerekend. Deze kloosterprelatennbsp;vertegenwoordigden er niet, als de voornaamste representanten dernbsp;geestelijkheid, hun stand, doch slechts zichzelf, In de Staten van Zeelandnbsp;was de abt van Middelburg evenmin de vertegenwoordiger van dennbsp;geestelijken stand. Als ambachtsheer zetelde hij onder Ridderschapnbsp;en Leenmannen. Pas tegen het einde der eeuw heeft hij zich alsnbsp;geestelijk lid van de beide andere afgescheiden ^).
In vroeger tijd ®) kunnen de Hollandsche abten, naar analogie van Henegouwsche toestanden, wel eens afzonderlijk als prelaten genoemdnbsp;zijn naast heeren en steden. Wanneer in 1428 het vierde artikel van dennbsp;Zoen van Delft melding maakt van de Drie Staten van Henegouwen,nbsp;Holland en Zeeland, dan is generaliseering van de Henegouwschenbsp;organisatie wel zeer waarschijnlijk 1 2). Niettemin bestaat de mogelijkheid, dat de abten voor deze gelegenheid zijn opgetreden als vertegenwoordigers van de geheele geestelijkheid, zooals in Namen het gevalnbsp;was geweest bij de erkenning van Philips den Goede als toekomstigennbsp;graaf ®). Misschien ook is in de eenigszins aparte plaats, die de abdijennbsp;in 1422 bij de inwilliging van een vijfjarige bede innamen, trouwensnbsp;niet als vertegenwoordigers van den clerus, de kiem te zien van eennbsp;afzonderlijke prelatencurie ®),
Hoe het zij, in de jaren na 1428 hebben de abten geen afzonderlijken „Staat” gevormd. Nooit wordt van een vergadering, aan welker beraadslagingen zij als eenige geestelijken deelnamen, gewaagd als van eennbsp;dagvaart der Drie Staten, of zelfs van Prelaten, Ridderschap en Steden ’).
Niet slechts in waterschapszaken, zooals bij Fruin, Staatsinstellingen, 75.
*) Fockema Andreae, a. w., 430 vig.; R. Fruin, Het archief van Prelaat en Edelen van Zeeland (1904), 3 vlg..
*) 1362. — Jansma, a. w., 35 n. 1 onderstelt hier eerder een vergissing.
Van Mieris IV, 918. De voorafgaande onderhandelingen waren alleen met Ridderschap en Steden gevoerd: Jansma, a.w., 64 vlg..
') Brouwers, a. w., xii. nbsp;nbsp;nbsp;2) Zie boven, blz. 19.
’) ARA, Ie Rek. v. Godsc. Oom, 1432—'33, f. 61: abt v. Egmond opgeroepen voor vergadering van edelen en steden ter bespreking van de Utrechtschenbsp;bisschopskwestie (Sept. 1433); 3e Rek. v. Willem van Naaldwijk, (1440—'41,nbsp;ff. 89 vlg.: abten van Egmond en Middelburg beschreven op dagvaart van edelennbsp;en steden over munt- en „Oostersche” zaken (Mei 1441); 2e Rek. v. Cl. de Vriese,nbsp;1452—'53, f. 156v: abt van Egmond, abdissen van Rijnsburg en Leeuwenhorstnbsp;op dagvaart van edelen en steden over Frieschen zeedijk (Dec. 1452); 5e id.,nbsp;1455—'56, ff. 173 vlg., cf. Tres.-rek. Haarlem, 1455—'56, f. 23v: abten vannbsp;Egmond en Middelburg en abdis van Rijnsburg opgeroepen om „mitten anderennbsp;eedelen ende goede stedenquot; te beraadslagen over hulp aan den hertog bij eennbsp;eventueelen oorlog met het Sticht (Maart 1456); 16e id., 1466—'67, ff. 95 vlg.: abtennbsp;van Egmond en Bern, abdissen van Rijnsburg, Leeuwenhorst en Loosduinen,nbsp;proost van Koningsveld geconvoceerd voor dagvaart van edelen en steden overnbsp;een bede (Jan. 1467). — De Domproost van Utrecht, die eveneens soms opgeroepen werd, werd evenzoo tot de Ridderschap gerekend.
-ocr page 225-209
De aanzienlijke kloosterprelaten namen, blijkens de grafelijkheids-rekeningen, individueel vrij regelmatig aan het werk der wereldlijke Staten deel, in het bijzonder de abten van Egmond en Middelburg en de abdis van Rijnsburg. Aan de hoede van deze laatste waren zelfs tot 1462 de handvesten van het gemeene land van Holland ennbsp;Friesland toevertrouwd ^). Wij hebben hier echter, noch in Holland,nbsp;noch in Zeeland, te doen met een representatie van de geestelijkheidnbsp;van het land of met een geestelijken Staat.
In Holland wordt, voor zoover is na te gaan, van de Drie Staten slechts dan gesproken, wanneer min of meer breede lagen van denbsp;geestelijkheid in de Staten vertegenwoordigd zijn op een wijze dienbsp;inderdaad representatief mag heeten ^). Telkens wanneer dit het gevalnbsp;is, ontmoeten wij in de bronnen de benaming: „die drie staten vannbsp;Hollant ende van Zeelant”, of een aequivalent: „prelaten, ridder-scippen ende steden”, „alle de staten, geestelic ende wairlic”.
Gedurende de eerste dertig jaren van het Bourgondische bewind is dat zeer zelden voorgekomen. Vert^enwoordigers^van de geestelijkheid .hebben blijkbaar alleen dan aan een Statenvergadering deel-jienomen, wanneer specifiek kerkelijke aangelegenheden aan de ordenbsp;waren, zooals er zich in verband met het Utrechtsche Schisma voordeden. De Bourgondische regeering was er hier op uit de gewestelijkenbsp;geestelijkheid voor haar politiek te winnen, en wilde slechts in overlegnbsp;met deze haar beslissingen nemen. Tusschen 1430 en 1433 werdennbsp;meermalen „die drie staten van den lande” ontboden ®): naast edelennbsp;en gedeputeerden der steden, de provisoren en cureiten, of ook welnbsp;de prioren en provisoren van Holland en Zeeland, als bij uitsteknbsp;deskundigen ^). Dus in de eerste plaats zij, aan wie de zielzorg van,
T. S. Jansma, Voorgeschiedenis Instructie Hof v. HolL, Tijdschr. v. Gesch. XLIX (1934), 450 n. 5. Dit is dus niet zoo opmerkelijk als Dr. Meilink meentnbsp;(Archieven, 14).
‘‘) Jansma, Raad en Rekenkamer, 59, is van meening, dat in Holland de navolging van het Fransche woordgebruik zelfs zoover is gegaan, „dat over de «drie staten vanden lande» gesproken wordt, hoewel meestal slechts Ridderschap ennbsp;Steden beschreven worden”. Zooals hierboven reeds is opgemerkt, wordt dezenbsp;benaming nooit gebezigd voor een dagvaart van edelen en steden, doch uitsluitend gebruikt in verband met een werkelijke vertegenwoordiging van denbsp;geestelijkheid, afgezien dan van het Zoenverdrag van Delft. Reeds Van Riemsdijknbsp;heeft ten aanzien van de dagvaarten van 1430—’33 hetzelfde opgemerkt: a. w.,nbsp;343, 355, 386.
’) ARA, 5e Tres.-rek. v. B. van Zwieten, 1428—’30, ff. 118, 118v; Meerkamp van Embden, Stadsrekeningen van Leiden II, 280, 285, (1430 Juni); Rek.nbsp;van Borselen, 1430~-’32, f. 70 (1431 Juni); ibid., ff. 70—70v (1431 Oct.); Ienbsp;Rek. V. Godsc. Oom, 1432—'33, f. 62; Meerkamp van Embden II, 311 vig.;nbsp;GA Haarlem, Tres.-rek. 1433—’34, f. 52v (1433 Sept.—Nov.).
*) Vgl. de bij Jansma, a. w., 144 n. 2 geciteerde post uit de rekening 1429—’30 van den rentmeester van Bewesten Scelde: „die priesteren ende gheleerden”.
14
-ocr page 226-210
en de geestelijke rechtspraak over hertog Philips' onderdanen was toevertrouwd. Niet als een grondbezittende, doch als een sociale machtnbsp;in den lande verschenen de geestelijken hier.
Hierna ontbreekt weer voor lange jaren ieder spoor van een vertegenwoordiging van den clerus in de Staten en worden regelmatig slechts Ridderschap en Steden bijeengeroepen. 'VC^l werden de geestelijken een enkelen keer voor een afzonderlijke dagvaart opgeroepen,nbsp;b.v. in 1447 ^). Sedert Philips de Goede hen echter in 1455 uitnoodigdenbsp;om zijn „begeren van den Turck” mede aan te hooren, is de Geestelijkenbsp;Staat een meer geregelde verschijning op de landsvergaderingennbsp;geworden, naarmate zijn geld den hertog lokte ^).^a het kerkpolitiekenbsp;motief komt nu het fiscale. De instelling van de Staten Generaal,nbsp;waarvoor steeds alle drie de Staten der gewesten werden opgeroepen,nbsp;zal er eveneens toe hebben bijgedragen om den clerus bij de beraadslagingen der wereldlijke leden te betrekken. Na 1477 schijnt, met hetnbsp;verminderen van den belastingdruk, deze ontwikkeling echter te zijnnbsp;afgebroken.
Hoe nu was de geestelijkheid op deze dagvaarten vertegenwoordigd? De grafelijkheidsrekeningen zijn de eenige documenten die onsnbsp;daaromtrent inlichten; immers, bij het vermelden van betalingennbsp;aan boden voor het bezorgen van de convocatiebrieven, worden hiernbsp;veelal de namen der geadresseerden opgegeven. Uiteraard bieden dezenbsp;summiere opteekeningen geen waarborg van volledigheid. Soms isnbsp;de opgave vérre van gedetailleerd, en in het algemeen is aan te nemen,nbsp;dat meermalen, waar de rekeningposten slechts den naam van een stadnbsp;vermelden — hetgeen voor een verantwoording der bodeloonennbsp;voldoende zal zijn geweest —, ook de daarbinnen gevestigde geestelijken brieven hebben ontvangen. Zoo zal het ontbreken van de Haagschenbsp;kloosters in deze posten, die ook van het kapittel der Hofkapel slechtsnbsp;één enkelen keer gewagen, eveneens te verklaren zijn door hun nabijheid,nbsp;die het berekenen van kosten overbodig maakte. Maar zelfs indiennbsp;men met dit alles rekening houdt, blijkt de samenstelling van hetnbsp;geestelijke lid der Staten in dezen tijd nog onzeker te zijn en denbsp;organisatie verre van vast ®).
2 Augustus: ARA, 2e Rek. v. Anth. Michiels, 1446—’47, f. 117v (boven, blz. 90); mogelijk heeft ook in 1438 een dagvaart van de geestelijkheid plaatsnbsp;gehad (vgl. boven, blz. 77). Talrijk worden deze dagvaarten, ook spontane,nbsp;na 1474 (ben.. Hoofdstuk XII).
Zie boven, blz. 137, 143 vig., 196, 199, 202 n. 2 en 6.
*') Zoo zijn de ter dagvaart van 1457 Juli 25 beschreven kloosters binnen Holland en Friesland 15 in getal, terwijl voor 13 April 1460 opgeroepen werden:nbsp;23 (afgezien van de Zeeuwsche), tegen 20 Sept. 1464: 25, tegen 16 Oct. 1468: 17,nbsp;telkens ten deele weer andere.
-ocr page 227-211
Bij de besprekingen die in 1430—'33 plaats vonden, overwoog, in verband met den aard van het onderwerp, de wereldlijke clerus.nbsp;In de latere jaren werden in den regel beschreven: abten en abdissen,nbsp;proosten, commandeurs, prioren en prioressen, benevens paters ennbsp;maters van zusterhuizen, voor de reguliere geestelijkheid, dekens ennbsp;kapittels, provisoren en pastoors met den proost van West-Frieslandnbsp;voor den wereldlijken clerus. Dit geldt zoowel voor Holland als voornbsp;Zeeland, welks geestelijkheid allerminst uitsluitend door den abt vannbsp;Middelburg vertegenwoordigd werd ^). Soms, b.v. in 1468, ontbraknbsp;het seculiere element geheel, soms ook, zooals bij de Staten-Generaal,nbsp;was de vertegenwoordiging van den geestelijken stand aangepast aannbsp;het gebruik der andere gewesten en verschenen slechts abten en afgevaardigden der kapittels, wier toestemming in een bede echter dennbsp;lageren clerus niet schijnt te hebben gebonden. In andere gevallennbsp;(dagvaarten van 1457 en 1464) blijken, afgezien van de abdijen, alleennbsp;mannenkloosters ter vergadering vertegenwoordigd. De oversten vannbsp;de mannen- en vrouwenkloosters der bedelorden (Eerste en Tweedenbsp;Orden) worden bij de oproepingen niet genoemd ^). Vermoedelijk isnbsp;men hen voorbijgegaan uit eerbied voor de bezitloosheid, welke zij innbsp;principe, zoo niet steeds in feite, huldigden. Wel waren meermalennbsp;de zusterhuizen van de Franciscaansche Derde Orde ter dagvaartnbsp;vertegenwoordigd. Niet altijd schijnen zij als geheel volwaardigenbsp;leden van den geestelijken Staat te zijn beschouwd: immers, terwijlnbsp;in 1455 aan „allen den staten, geestelicendewairlic” besloten convocatie-brieven werden gezonden, riep men hen afzonderlijk op „mit opennbsp;plackaitenquot; ®). Bij andere gelegenheden echter (b.v. in 1447 in 1468)nbsp;werden zij op gelijke wijze als de abten, prioren en overige klooster-superieuren op de dagvaarten der Drie Staten genoodigd.
Op dagvaarten van de Drie Staten van beide gewesten tezamen is de abt geenszins de eenige Zeeuwsche geestelijke die opgeroepen wordt. Evenminnbsp;zal wel alleen aan den Middelburgschen prelaat te denken zijn, wanneer in dezennbsp;tijd in Zeeland ter gewestelijke Statenvergadering beschreven worden: Prelaten,nbsp;Baanridsen, Ridderschappen, Ambachtsheeren en Steden (b.v. 1460 Oct. 6:nbsp;ARA, 10e Rek. v. Cl. de Vriese, 1460—’61, f. 108v). Vgl, reeds Fockema Andreae,nbsp;a. IV., 430.
“) Voor een dagvaart op 12 April 1464 over het kruistochtgeld wordt opgeroepen de „minister van Hollant, Zeelant ende Vrieslant van der oorde van Sinte Franciscus”: ARA, 13e Rek. v. Cl. de Vriese, 1463—64, f. 154. Daar aannbsp;vroegere vergaderingen over deze bede kloosters der Eerste Orde nooit, die dernbsp;Derde Orde echter regelmatig hadden deelgenomen, is de hier bedoelde geestelijke, die in Amsterdam, Amstelland, Waterland of Gooiland verblijf moetnbsp;hebben gehouden, vermoedelijk de minister-generaal van het Utrechtschenbsp;Kapittel der Tertiarissen. In 1467 was dit Andries van Hoorn: Van Eeghen,nbsp;Vrouwenkloosters, 206. Pater Daim. van Heel schreef mij, dat hij deze meening deelt.
ARA, 5e Rek. v. Cl. de Vriese, 1455—’56, f. 159v.
-ocr page 228-212
Hoe de geestelijke Staat vertegenwoordigd is — hetzij door een volledige representatie van al zijn geledingen, hetzij door een beperkternbsp;afvaardiging, hetzij ook slechts door gedeputeerden van zijn voor-naarhste leden — is geheel en al van den wensch en van de financieelenbsp;behoeften van_vorst of regeermg afhankelijk. In rechte is hier nietsnbsp;vastgesteld.
Het geestelijke lid der Staten kwam, evenals de beide andere leden, slechts bijeen indien het daartoe door of namens den hertog wasnbsp;opgeroepen. In den regel geschiedde dit bij besloten brieven, somsnbsp;bij open plakkaat. Alleen tijdens de laatste regeeringsjaren van Kareinbsp;den Stoute hebben buitengewone omstandigheden den clerus vannbsp;Holland genoopt op eigen gezag samenkomsten te beleggen.
De convocatiebrieven voor de abdijen zijn steeds gericht aan den abt of de abdis persoonlijk, niet aan de kloosters. Of de abdissen zelfnbsp;op de dagvaarten verschenen, is niet zeker. Vroeger kwam het in iedernbsp;geval voor: uit de Rijnsburgsche kloosterrekening van 1397 blijkt, datnbsp;de abdis in dat jaar tweemaal een dagvaart in Den Haag bijwoonde ^).nbsp;Wel niet persoonlijk kwamen de priorinnen van vrouwenkloosters ennbsp;de maters van zusterhuizen. Dezen werden in den regel met de patersnbsp;of confessoren van hun conventen opgeroepen: de laatsten traden ternbsp;vergadering als gemachtigden op. Wat de monniken- of kanunnikenpriorijen betreft, de convocaties zijn bestemd voor het convent, of innbsp;meer uitvoerige opgaven voor den prior, of prior en convent. Denbsp;representatie was dus aan den prior toevertrouwd, aan wien misschiennbsp;soms een door het convent gekozen afgevaardigde was toegevoegd.nbsp;Waar de oproepingen voor de kapittels regelmatig gericht zijn aannbsp;deken en kapittel, was dit laatste zeker met de vertegenwoordigingnbsp;van deze colleges het geval: naast den deken één of meer gedeputeerden.nbsp;De parochiegeestehjkheid werd meestal vertegenwoordigd door haarnbsp;dekens en provisoren.
Zoo weerspiegelt zich dus de groote economische macht, die de Hollandsché geestelijkheid zich in de laatste eeuw verworven had,nbsp;In een politieke vertegenwoordiging van den clerus van het oogenbliknbsp;af dat de hertog er naar streeft, van deze macht voor de behoeftennbsp;van zijn rijk gebruik te maken. Een vergrooting van den politiekennbsp;invloed van de geestelijkheid had dit niet onmiddellijk ten gevolge,nbsp;eerder een vermindering van haar vrijheid ®). Onder Karei den Stoute
M. Hüffer, De adellijke vrouwenabdij van Rijnsburg, 102.
Pirenne, Hist, de Belgique IP, 364; H. Joosen-F. Quicke, Gesch. van Vlaanderen III (1938), 268 vlg..
Zoo ook E. Lousse, Les origines dés États des Pays-Bas, Rev. d’hist. eccl. XXIX (1933), 383.
-ocr page 229-213
was het den Staten nauwelijks meer vergund een wetgevende activiteit tVóntwikkelén, zooals hun dat tijdens de regeering van diens vadernbsp;mogelijk was geweest, toen de inwilliging van een bede nog als eennbsp;onverplichte gunst had gegolden. De rol die de geestelijken speeldennbsp;op de Statenvergaderingen waaraan zij deelnamen, wS dan ooknbsp;eveneens een passieve en negatieve: zij beperkte zich tot een mede-aanhooren van belastingvoorstellen en tot een mede-formuleeren van,nbsp;meestal vergeefsche, protesten. Wčl werd hierdoor de territorialiseeringnbsp;bevorderd van den clerus, die zich zoo meer dan tot dusver bij denbsp;aangelegenheden van het gewest zag betrokken. De oude tegen^nbsp;stellingen tusschen de belangen van leeken en geestelijken werdennbsp;onder dezen financieelen druk op den achtergrond gedrongen. Nunbsp;hertog ĎCaďęl rneer en meer den nadruk legde op een belastingplichtnbsp;van zijn onderdanen, welke geenerlei bijzondere tegenprestaties zijnerzijds vereischte, vormde zich, in de plaats van de vroegere samenwerking, tusschen vorst, ridderschap en steden tegen schadelijk bevonden voorrechten van de geestelijkheid, een defensief eenheidsfrontnbsp;der benarde Staten tegen den hertog en diens vertegenwoordigers.
-ocr page 230-KAREL DE STOUTE EN DE NIEUWE ACQUESTEN
1474—1477
De bijdragen, tot dusver door de geestelijken in de rijkskas gestort, droegen Kčt karakter^ van vrijwillige gaven, door de betrokkenennbsp;hetzij collectief ter Statenvergadering, hetzij individueel in recht-streeksche onderhandeling aan den hertog geschonken of geleend.nbsp;Uitermate zwaar zullen de lasten op kloosters en kerken niet hebbennbsp;gedrukt. Wij weten, dat de kruistochtbede in 1464 niet is doorgegaan,nbsp;evenmin als de leening in 1468: de twee eenige keeren dat men, blijkensnbsp;de dagvaardingen, den clerus in nagenoeg zijn geheelen omvang bijnbsp;de betaling wilde betrekken. Ook in Juni 1465 schijnt de overgrootenbsp;meerderheid der opgeroepen kloosters niet aan de leening voor denbsp;Guerre du Bien public te hebben deelgenomen. Wat van geldelijkenbsp;prestaties der geestelijkheid in den tijd van hertog Karei overblijftnbsp;zijn: de voorschotten van eenige prelaten in 1465, de bijdragen vannbsp;de geestelijke latifundia-bezitters in de bede van 1467, de leeningnbsp;van de kloosters in 1471, die geheel in het duister ligt, de deelnemingnbsp;van de prelaten en van neringdoende religieuzen, en in zekere matenbsp;ook van andere geestelijken, aan de betaling van de vijfjarige bedenbsp;1473—'77. Goederen, die onmiddellijk met den kerkdienst in verbandnbsp;stonden, en vrome schenkingen der geloovigen vielen buiten denbsp;belasting ^), en het is de vraag of landerijen, die kerken en kloostersnbsp;in eigen beheer hadden, er in waren begrepen. Geheel anders werdennbsp;de geestelijken getroffen, toen Karei de Stoute ,,'s landts schatkamernbsp;hol geoorloogtquot; had, en hij in 1474, 'met een kostbaren veldtocht innbsp;het Keulsche onmiddellijk voor den boeg en den beslissenden oorlognbsp;met Frankrijk in het vooruitzicht, het oogenblik aangebroken achttenbsp;om rechtens zijn deel van hen te vorderen.
De voorgangers van Philips den Goede in Holland schijnen niet gewoon te zijn geweest voor hun am.ortisatiebrieven een geldelijke
Dit volgt ook uit een brief, d.d. 1475 Aug. 8, van den pauselijken legaat Alessandro Numai (zie hierna, blz. 229), waarin deze, na de „importabilianbsp;onera” te hebben vermeld, die de Hollandsche geestelijken in het verledennbsp;hadden moeten dragen, met ontzetting constateert, dat nu (in 1475) niet meernbsp;alleen de „bona clericorum” belast worden,^ zooals vroeger, maar zelfs ook denbsp;„bona, quae piis elargitionibus fidelium a sexaginta annis citra ecclesiis ....nbsp;largita sunt”; Kerkhistorisch Archief IV (1866), 64.
-ocr page 231-215
tegenprestatie te verlangen, zooals dat in Frankrijk sedert de i3e eeuw gebruikelijk was ^). Vermoedelijk hebben eerst de Bourgondischenbsp;vorsten dit gebruik ook in de Nederlanden ingevoerd ^). In ieder gevalnbsp;worden in het reeds vermelde, voor alle gewesten geldende, bezuinigings-decreet van 1446 de amortisatiegelden genoemd onder zekere ge-bruikelijke inkomsten die voortaan afgedragen dienden te worden aannbsp;den Garde de TÉpargne ®). In een latere ordonnantie (van 1454) werd,nbsp;ter verhooging van de opbrengst der domeinen, bevolen in den vervolgenbsp;geen amortisaties en andere soortgelijke gratiën, waarvoor men gewoonnbsp;was geld te ontvangen, uit naam van den hertog te verleenen dan tegennbsp;een redelijke som ter beoordeeling van de meesters van de Rekenkamer ^).nbsp;Uit deze bepaling blijkt, dat officieel betaling voor mortificaties regelnbsp;was, en voorts, dat in de practijk met de toepassing van den regelnbsp;nog al eens de hand werd gelicht. Bij de bespreking van de pogingennbsp;om het kloosterbezit te reguleeren, die uit denzelfden tijd als dezenbsp;verordeningen dagteekenen, is er reeds op gewezen, dat de belangstelling die van de zijde der centrale regeering hiervoor werd betoond,nbsp;wel grootendeels uit fiscale motieven zal zijn voortgekomen ®). Bij
Boven, blz. 14.
N. Didier, Les origines du droit souverain d’amortissement dans Ie comté de Hainaut, Rev. d’hist. eed. XXXIV (1938), 496. Vgl. voor Bourgondië:nbsp;E. Champeaux, Les ordonnances des dues de Bourgogne, 113 (instructie voor denbsp;Raadkamer te Dijon, 1422 Juli 24); voor Franche-Comté: Dez., Ordonnancesnbsp;franc-comtoises, 80 (1408), 109 (1412). — Amortisatiebrieven, door Philipsnbsp;den Goede voor Hollandsche kerken of kloosters uitgevaardigd, vermeldennbsp;vrijstelling van iedere betaling in dezelfde bewoordingen als de Franschenbsp;koninklijke kanselarij in zulke gevallen bezigde: zie den brief voor het kloosternbsp;Hemelpoort te Heemstede van 1456 Oct. 10 bij Van Heussen-Van Rijn, Oudh.nbsp;en Gest. van Rhynland, 673; voorbeelden uit Henegouwen bij Didier, t. a. p.,nbsp;496 n. 2, 497 n. 3. Vgl. G. Tessier, L’activité de la chancellerie royale frangaisenbsp;au temps de Charles V, Le Moyen Age XLVIII (1938), 85.
^) ARA, Memoriale T., ff. 84—86v; gedrukt: Gachard, in BCRH 3. XII, 141—147, en in Analectes historiques V (1871), 275—281 (280); Van Marie,nbsp;Le comté de Hollande .. .., cxvi—cxxi (cxx). — Vgl. H. Nélis, Le Trésor denbsp;VÉpargne, création de Philippe le Bon, Revue beige de Philol. et d'Hist. XInbsp;(1932), 708 en boven, blz. 90.
^) ARA, Rood Reg. A., 1445—'59, ff. 47v—50v: „Item ordonnons et déclairons que de cy en avant nous ne ferons ne consenterons aucuns admor-tissemens, nobilitacions, légitimacions, manumissions et aultres semblablesnbsp;graces et choses dont l’en a accoustumé de avoir et prendre finance, se n’estnbsp;moeyennant finance modérée a l'arbitrage et tauxacion des gens de noz Comptesnbsp;qu'il appartendra”. Alvorens deze graties te verleenen dienden de heeren vannbsp;de Rekenkamer inlichtingen in te winnen bij „les officiers des lieux sur la naturenbsp;et condicion de 1’ottroy, la grandeur de la chose et la faculté des personnes ounbsp;personne ausquelles sera faite et consentie ladite grace, pour selon ce modérernbsp;et arbitrer ladite finance, et de laquelle finance nous ne donnerons ou quitteronsnbsp;au plus que la moittié”, niettegenstaande alle hiermee strijdige giften of ver-leeningen (f. 48v).
^) Boven, blz. 90.
-ocr page 232-216
een beperking van de doode hand hadden de hertogelijke ambtenaren tenslotte slechts indirect belang; hun groote zorg was, dat de schatkistnbsp;bij een uitbreiding ervan geen schade zou lijden. Door de beoogdenbsp;maatregelen zouden zij van de bezittingen der kloosters een overzichtnbsp;verkrijgen, bruikbaar voor eventueele taxaties en nuttig voor het nagaannbsp;van ontduikingen van verschuldigde amortisatierechten. In werkelijkheid kwam echter van deze betalingen weinig terecht, deels omdatnbsp;de hierop betrekking hebbende voorschriften door de ambtenaren nietnbsp;streng werden nageleefd, maar vooral omdat de kerkelijke instantiesnbsp;in den regel verzuimden bij den landsheer amortisatie voor nieuwnbsp;verworven bezittingen aan te vragen.
De regeering behoefde zich ook voorloopig niet al te zeer hierom te bekommeren, daar op deze wijze een reserve aan schuldvorderingennbsp;werd gekweekt, en zij rechtsmiddelen tot haar beschikking had omnbsp;deze te harer tijd te kunnen innen. Het wapen dat haar ten dienstenbsp;stond en dat Karei de Stoute met alle gestrengheid zou weten tenbsp;hanteeren, was weer afkomstig uit het arsenaal der Fransche staatskunst.
Daar in zeer vele gevallen overdracht van onroerend goed aan kerken en kloosters buiten den vorst om geschiedde, werden in Frankrijknbsp;op ongeregelde tijden, bij voorkeur wanneer tengevolge van abnormalenbsp;uitgaven de bodem van de schatkist te zien was, de goederen ennbsp;inkomsten, die men verzuimd had te laten amortiseeren, voor dennbsp;koning opgespoord. Voor het genot van deze „nouveaux acquęts”nbsp;werd van de geestelijken een schadeloosstelling geďnd: het „droit denbsp;nouvel acquęt”. De grootte van de krachtens dit recht aan de Kroonnbsp;op te brengen som was reeds in 1316 vastgesteld op de opbrengst vannbsp;één jaar van de betrokken bezittingen voor iedere twintig jaar gebruiknbsp;er van, hetgeen tot het einde van het ancien régime onveranderd denbsp;norm bleef ^).
Dezen zelfden grondslag nam Karei de Stoute aan, toen hij, alvorens zich naar zijn leger voor Neuss te begeven, op 10 Juli 1474 beval,nbsp;dat in alle Nederlandsche gewesten de geestelijkheid van de sedertnbsp;zestig jaar verworven en niet geamortiseerde erf- en leengoederennbsp;en vaste renten de netto-inkomsten van drie jaren aan den fiscus
C. Coulondre, Des acquisitions de biens par les étahlissements de la religion chrétienne en droit romain et dans Vancien droit frangais (1886), 290 vlg.
“) De landen die de geestelijken zelf bebouwden en de lijfrenten zouden buiten de schatting zijn gebleven, volgens den brief d.d. [1474] Sept. 21, vannbsp;fr. Walterus Vliet, pater van het Antwerpsche Regularissenklooster Faconshof,nbsp;bij H. E. van Gelder, Karei de Stoute en de geestelijke goederen, BGBH XXVInbsp;(1901), 449 vlg.. Zie echter J. C. Overvoorde, Rekeningen van het convent vannbsp;St. Agnes te Dordrecht, BGBH XXI (1896), 74.
-ocr page 233-217
had af te dragen ^). Opdracht en volmacht om deze schatting te heffen werd verleend aan de beide met het beheer der financiën belastenbsp;colleges, de Kamer der Domeinen (Chambre du Trésor) en de Kamernbsp;der Beden (Chambre des Aides of des GénérauxJ, die tegelijk metnbsp;het Parlement en de Rekenkamer te Mechelen in December 1473 jnbsp;waren opgericht ^). Zooals de hertog bij deze hervorming van hetnbsp;centrale regeeringsapparaat Fransche instellingen had nagebootst, zoonbsp;paste hij thans Fransche bestuursmethoden toe. De tijdgenootennbsp;hebben dit ten volle beseft. Algemeen weet men den maatregel aan denbsp;juristen van de impopulaire nieuwe centrale bestuurscolleges en aannbsp;hun verzotheid op Fransche praktijken ®).
_Een storm van verontwaardiging stak alom in de geestelijke huizen op, toen de opdracht bekend werd die de hertog aan zijn meestersnbsp;van financiën had gegeven. Terecht kon de procuratrix van de zustersnbsp;van St. Agniet te Dordrecht in ontzetting opteekenen, dat zulk eennbsp;gebod in Holland ongehoord was, terecht de Divisiekroniek betoogen,nbsp;dat noch de hertogen van Bourgondië, noch de vroegere graven vannbsp;Holland zich ooit zoo iets hadden vermeten ^). In Vlaanderen ennbsp;Artesië evenwel had de clerus al sinds lang met het „droit de nouvelnbsp;acquęt” kunnen kennismaken: reeds in 1390 had Philips de Stoutenbsp;het in deze Fransche leenen toegepast op de verwervingen sedertnbsp;veertig jaar ®). Op zichzelf en volgens moderne begrippen kan eennbsp;inkomstenbelasting van 5 % moeilijk hoog genoemd worden, vooralnbsp;indien zij andere publiekrechtelijke verplichtingen vrijwel uitsluit.nbsp;Verpletterend echter werd zulk een schijnbaar zoo lichte en redelijke
1) L. P. Gachard-A. Pinchart, Inventaire des archives des Chambres des Comptes IV (1865), 154—156. —Zie verder voor de Nederlanden in het algemeen: Thomasnbsp;Basin, Hist, des rčgnes de Charles VII et de Louis XI, éd. J. Quicherat, II (1856),nbsp;406—408; Jean Molinet, Chroniques, éd. G. Doutrepont-O. Jodogne, I (1935) 169;nbsp;Petrus Impens, Chronicon Bethleemiticum, ed. Kervyn de Lettenhove (1876),nbsp;446—447; Divisiekroniek, div. XXX, cap. 84. — Barante-Gachard II (1838),nbsp;461 n. 2, 527 vlg.; F. H. Mertens-K. L. Torfs, Gesch. van Antwerpen III (1847),nbsp;253 vlg.; Kervyn de Lettenhove, Hist, de Flandre V (1850), 193; P. Fredericq,nbsp;Essai sur Ie róle ... des dues de Bourgogne (1875), 109; F. Prims, Gesch. vannbsp;Antwerpen VI. 3 (1937), 103—104, en vooral: R. Koerperich, Les lois sur lanbsp;mainmorte dans les Pays-Bas catholiques (1922), 42—46.
^) A. Walther, Die burgundischen Zentralbehörden, 52, vgl. 44 en Lameere, Le Grand Conseil, 192.
®) Th. Basin, éd. Quicherat, II, 408, cf. 422 vlg. en ben., blz. 226 n. 2.
*) Overvoorde, Rekeningen van het convent van St. Agnes te Dordrecht, 74; Divisiekroniek, div. XXX, cap. 84; Th. Basin, l. c., 406, 407; Petrus Impens,nbsp;Chron. Bethleem., 446: „Res haec curn patriis sub imperio constitutis incognitanbsp;esset et invisa.”
®) Dehaisnes-Finot, Invent, somm. des Archives départ. du Nord I. 2 (1906), 395 vlg (B. 1456): hier allerlei over het „droit de nouvel acquęt” in Vlaanderennbsp;en Artesië, 1390—1430. Vgl. ook Fredericq, Essai, 108.
-ocr page 234-218
last wanneer hij, gedurende lange jaren opgezameld, plotseling ver-zestigvoudigd neerplofte op de hoofden der belastingplichtigen, die zich nu voor de wanhopige taak geplaatst zagen op korten termijnnbsp;enorme bedragen te realiseeren ^). Des te ondragelijker was dezenbsp;schatting, daar zij zonder eenig precedent was, in de Bourgondischenbsp;Rijksleenen tenminste, en als een volkomen onrechtmatige aanslagnbsp;op overoude vrijheden en heilige rechten werd gevoeld.
De wereldlijke Staten, die anders van een belasting der goederen in de doode hand niet afkeerig waren, maar nu hun privileges en hunnbsp;geldkoffers eveneens bedreigd wisten, steunden thans, ter verdedigingnbsp;van de vrijheden, den clerus tegen het gemeenschappelijke gevaar.nbsp;Ook eeiTönmiddellijk nadeel bracht de heffing van amortisatierechtennbsp;den edelen en den burgers der goede steden: door deze belasting werdnbsp;de prijs van gronden, die zij aan de Kerk verkochten, gedrukt en denbsp;waarde van hun fundaties verminderd ^). De stedelijke gerechtennbsp;beschouwden bovendien een schatting van hun parochiekerken, wiernbsp;vermogen door notabele burgers als kerkmeesters werd beheerd, innbsp;zekeren zin als een aanslag op het bezit van de stad.
Benige Brabantsche geestelijken hadden gehoor gegeven aan het bevel om aan de commissarissen der belasting een opgave te verstrekken van de nieuw verworven renten, erf- en leengoederen, en denbsp;behandeling van deze door schade en schande te laat wijs gewordenennbsp;was den overigen een les geweest. Den 17en September 1474 beslotennbsp;de Brabantsche Staten, te Antwerpen in vergadering bijeen, tegen denbsp;„exactie” bij het Parlement van Mechelen beroep aan te teekenen.nbsp;De diverse geestelijke orden stelden op 25 September te dien eindenbsp;voor gezamenlijke rekening een procureur aan. In afwachting van dennbsp;uitslag van dezen stap zou men, ongeacht de hooge boeten die onwilligennbsp;boven het hoofd hingen, goedschiks geen enkele penning aan dennbsp;fiscus afdragen, ook niets bruskeeren, maar de zaak op den langennbsp;baan zien te schuiven. Liever, schreven de zusters van het Antwerpschenbsp;Faconshof, zouden zij hun leven geven dan de goederen, die de Kerknbsp;en niet hun toebehoorden, aan den vorst uit te leveren. „Ende liever
In Frankrijk werd pas in 1700 de ongeregelde heffing v. h. „droit de nouvel acquęt” vervangen door een regelmatige jaarlijksche belasting van 5%nbsp;op het inkomen, hetgeen zoowel dragelijker voor de clerici als voordeeliger voornbsp;den Staat was, aangezien hierdoor de controleering van het nieuw verworvennbsp;bezit vergemakkelijkt werd: Coulondre, a. w., 291.
'*) „Quar tout est a la diminucion du vendaige que aulcuns porroient fčre, et aussi des fondacions qu’ilz porroient fčre et que leurs prédécesseurs ontnbsp;accoustumé fčre”: aldus een betoog dat de Staten van Bourgondië in 1460 totnbsp;den hertog richtten (J. Billioud, Les États de Bourg., 450).
-ocr page 235-219
willen wi cost doen om een rechtveerdigh vonnis, dan goede guet den dootslagers te gheven onrechtveerdelic” ^).
De Regularissen van Antwerpen schreven dit aan een Alkmaarsch klooster: de reguliere geestelijken, die groote interterritoriale families,nbsp;coördineerden het verzet over de landsgrenzen heen en traden metnbsp;de religieuzen in de andere gewesten, ook in Holland, in verbinding.
In Holland en Zeeland werd het bevelschrift, waarbij aan alle abten, abdissen, kloosteroversten, proosten en dekenen der kapittels, kerk- ennbsp;gasthuismeesters enz. gelast werd overzichten van de sinds zestignbsp;jaren verworven goederen en renten samen te stellen, iets later dannbsp;in het Zuiden, in den loop van September, afgekondigd ^). Den 22en
Van Gelder, Karei de Stoute en de geestelijke goederen, 449—453. — Hadden de bisschoppen hun toestemming tot het heffen van deze belasting gegeven?nbsp;Kan. J. Laenen, Kerkelijk en Godsdienstig Brabant van af het begin der IVe totnbsp;in de XVIe eeuw I (1935), 225, verzekert, dat zulks het geval is geweest, zondernbsp;echter bewijzen aan te voeren. Bisschop David van Bourgondië heeft in iedernbsp;geval aan de wereldlijke macht alle medewerking verleend (hierna, blz. 231,235).
, In de Archives dép. du Nord te Rijsel bevinden zich o. a. de rekening van Pierre de Bins, receveur des nouveaux acquęts voor Holland enz., vannbsp;1474 Nov. 2—1477 Jan. (B. 3653; uitvoerig uittreksel bij J. Finot, Inventairenbsp;sommaire VIII, 393—398), en de rekening van Jehan de Souvans (Sonnans),nbsp;receveur-général des nouveaux acquets, 1474 Sept. 16—1477 Apr. 30 (B. 3652;nbsp;Finot, l. c., 392—393). — In het Algem. Rijksarchief te Brussel berusten, behalvenbsp;afrekeningen uit andere gewesten, een „État des parties appointees par lesnbsp;commissaires a ce commis .... touchant les gens d’Église de Hollande et Frise”nbsp;(1475) en een beknopte rekening van Pierre de Bins (1476): Gachard-Pinchart,nbsp;Invent. Ch. des Comptes IV, 155—156, nr. 24661®~“. Uit de laatstgenoemdenbsp;rekeningen zal hierna het een en ander worden meegedeeld; de Rijselsche stukkennbsp;waren onder de huidige omstandigheden niet te raadplegen. — De Rekeningennbsp;van Jan van Assendelf, rentmeester-generaal in Noord-Holland, (ARA), bevattennbsp;een aantal posten die op het innen van het geld der nieuwe acquesten in Hollandnbsp;betrekking hebben. De ontvangst der nieuwe acquesten in Zeeland is verantwoord in de 7e Rekening, 1475 Oct. 1—1477 Maart 7, van Guy de Baenst,nbsp;rentmeester der domeinen: RA Zeeland, Rekeningen enz., inv. Fruin nr. 69.nbsp;Voor het volgende is, behalve van deze rekeningen, gebruik gemaakt van archivalia (o. a. Stadsrekeningen Leiden) en gedrukte stukken, die in de notennbsp;nader zullen worden aangeduid.
De historiografische overlevering is aan geestelijken te danken en staat op kerkelijk standpunt. Een uitvoerig relaas van het innen der schatting in Holland,nbsp;afkomstig van een geestelijke die in het bijzonder over de gebeurtenissen in Delfland en Rijnland is ingelicht, geeft de Divisiekroniek: div. XXX, cap. 84—87,nbsp;89, 91 (in de Dordtsche uitgave van 1591: ff. 217a—218a, 218va—b, 219fe).nbsp;Deze vaak zeer gedetailleerde, anecdotische voorstelling blijkt bij vergelijkingnbsp;met archivalische gegevens doorgaans betrouwbaar. Al dan niet via Boxhorn,nbsp;Nederl. Historie (1649, 2e dr. 1739), 293—308 of Brandt, Hist, der Reformatie 1^“nbsp;(1671), 50—53, is dit verslag de bron geweest voor latere geschiedschrijvers:nbsp;Wagenaar, Vad. Hist. IV, 149 vlg.; Romer, a. w. I, 352 en passim, II 109;nbsp;G. J. M. Delprat, De gesch. v. h. S. Aagte-klooster te Delft, Kerkhist. Arch. IVnbsp;(1866), 46—50; A. Telders, Bijdr. gesch. bezit in de doode hand (1868), 122 vlg.;nbsp;Acquoy, Windesheim II, 41 vlg.; Blok, Holl. stad IP, 159; Terdenge, Zur Gesch.
-ocr page 236-220
October 1474 werd Pierre de Bins (Binche) aangesteld tot ontvanger der nieuwe acquesten in Holland, Friesland, Voorne, Deu-.Briel,nbsp;Putten en StrijčnTterwijl voor Zeeland Bewesten en Beoosten Scheldenbsp;^e Rehtm^ster der domeinen, Guy de Baenst, met het innen dernbsp;amortisatiegelden werd belast. Beiden hadden hun ontvangsten af tenbsp;dragen aan den ReceVeur-général des nouveaux acquęts, Jean denbsp;Souvans (Sonnans). Naast Pierre de Bins benoemde de kanselier totnbsp;commissarissen voor de taxatie en heffing: den president van het Hofnbsp;van Holland, mr. Jan van Halewijn, en Gerrit, heer van Assendelft,nbsp;raadsheer in dit Hof ^). Later werden nog achtereenvolgens mr. Antoinenbsp;Haneron, mr. Jan de Leeuw en Jan van Boschuysen aan deze commissie toegevoegd. De dagelijksche leiding van de zaken berustte bijnbsp;de voortdurend ter plaatse aanwezige heeren van Halewijn en vannbsp;Assendelft, en meer in het algemeen bij den Raad van Holland, dienbsp;echter voortdurend overleg pleegden met hun opdrachtgevers: dennbsp;Kanselier, de Tresoriers der domeinen en de Generaals der beden.nbsp;Ook den hertog zelf hielden zij geregeld van hun doen en laten opnbsp;de hoogte ^).
De eerste taak der commissarissen was het inzamelen van opgaven van de nieuw verworven goederen der geestelijken, van ..de jaarlijkschenbsp;opbrengst daarvan7”van de lasten waarmee zij bezwaard waren, ennbsp;van eventueele landsheerlijke amortisatieprivileges, om, na aftrek vannbsp;alle „behoorlijk” bevonden lasten, het bedrag te bepalen dat iederenbsp;kerk of klooster zou hebben op te brengen ®). Reeds 19 October kondennbsp;der holldndischen Steuern (1925), 153. H. E. van Gelder heeft het in zijn reedsnbsp;vermeld artikel opnieuw weergegeven: BGBH XXVI (1901), 459—464, tennbsp;deele ook D. v. Heel, De Tertiarissen...., 67—69. — Daarnaast weten hetnbsp;Oude Goudtsche Kronycxken, ed. Scriverius (1663) 146, en Wilh. Heda, Hist.nbsp;Episc. Ultraiect., ed. Buchelius (1642) 295, nog het een en ander over de schattingnbsp;te berichten. Ook de bladzijden die Thomas Basin er aan wijdt {Hist, des rčgnesnbsp;de Charles VII et de Louis XI, éd. Quicherat, II, 406—408) geven vermoedelijknbsp;de Hollandsche ervaringen weer. — Volgens Prof. R. Post, Gesch, v. JVederl.,nbsp;o. l.v. H. Brugmans, II; Middeleeuwen (1935), 197, zou Karei de Stoute van denbsp;inventarisatie en belasting der geestelijke goederen hebben moeten afzien, wegensnbsp;den tegenstand dien hij hierbij ondervond. Deze meening is, naar blijken zal,nbsp;volkomen in strijd met de feiten.
^) Gachard-Pinchart, Invent. Ch. d. Comptes IV, 155 vlg.; Finot, Invent, somm. VIII, 393 vlg.; RA Zeeland, Ie. Rek. v. Guy de Baenst, 1475—'11, f. 46v. —nbsp;Over Gerrit van Assendelft: W. M. C. Regt in JV. Hed. Biogr. Wdhk. VII (1927),nbsp;kol. 33—34.
q ARA, (14e) Rek. v. Jan van Assendelf, 1474—75, ff. 165v, lllv, 173, 187, 188v, 194 enz.
®) Een kwitantie voor de pastorie van Zoeterwoude van 3 Jan. 1477 vermeldt aftrek van „allen behoerliken lasten”: C. J. Gonnet, Vier parochiën IV, BGBHnbsp;VII (1879), 118. Zie ook hierna, blz. 229 n. 1.
-ocr page 237-221
zij een voorloopig verslag van hun werkzaamheden uitbrengen Op 26 November en 22 December gingen nieuwe rapporten naarnbsp;Mechelen, melding makende van de verdere vorderingen met denbsp;inzameling der verklaringen ^).
Deze vorderingen waren niet zoo jgroot als wel gewenscht kon worden. Wel hadden verscheidene geestelijken aan het bevel gehoornbsp;gegeven en waren met de verlangde gegevens naar Den Haag getogen,nbsp;of hadden ze ingeleverd bij de stedelijke autoriteiten, die voor denbsp;doorzending zorg droegen ®), doch vele andere waren thuis geblevennbsp;en hadden het voorbeeld gevolgd van de Brabanders, met wie zijnbsp;schriftelijk of persoonlijk in verbinding waren getreden 1 2). De klooster-geestelijkheid schijnt ook hier zich het felst in de oppositie te hebbennbsp;geworpen, want zij, die in de verloopen jaren het meest van de mildheidnbsp;der vromen had genoten en de grootste goederen bezat, was het ook,nbsp;die nu het leeuwenaandeel in de schatting had op te brengen. Opnbsp;5 Februari 1475 had in het St. Hieronymusklooster der Regulierennbsp;buiten Leiden (Lopsen) een generale dagvaart van den Hollandschennbsp;clerus plaats ®). Religieuzen van alle orden, mannen en vrouwen,nbsp;wereldlijke kanunniken en parochiegeestelijken beraadslaagden hiernbsp;over de te volgen gedragslijn en besloten eendrachtig, de betaling vannbsp;de geëischte gelden te weigeren, ^ gevolmachtigden te benoemennbsp;om de belangen van de gemeene geestelijkheid te behartigen. Alsnbsp;zoodanig werden gekozen; de Eemsteinsche Regulier Pieter Buys,nbsp;doctor in het canonieke recht ®), heer Joost, pater van het conventnbsp;St. Agnes te Delft '^), heer Lambrecht, vicecureit van Haarlem ®), en
1) ARA, (14e) Rek. v. Jan van Assendelf, f. 165v.
‘) Ibid., ff. 171v—172, 173.
«) GA Haarlem, Tres.-rek. 1474—’75, f. 59: „Item opten XXIIIIen dach in Januario (J475) reysden in den Haghe Geeryt de Visscher, borgmeister, ende
Jan van der Meer Jansz., scepen, om.....Ende voort aldair over te leveren
die cedulen van den goeden ende renten van den geestelicken goidshuysen ende gasthuysen binnen derzelver stede”.
De briefwisseling, waarvan H. E. van Gelder in BGBH XXVI een tweetal fragmenten heeft gepubliceerd, zal wel niet alleen hebben gestaan. De straksnbsp;te vermelden samenwerking tusschen Hollanders en Brabanders wijst op eennbsp;voortdurend en nauw contact.
Divisiekroniek, div. XXX, cap. 84. — Het Rekeningboek van Lopsen over 1471—'81 (GA Leiden, inv. lÓoosters nr. 121) levert hier voor de jaren 1475,nbsp;'76 en '77 niets vermeldenswaards op.
Befaamd jurist, later prior te Reimerswaal: Acquoy, Windesheim II, 203 n. 4; III, 69. — Vgl. Overvoorde, GA Leiden. Archieven van de kloosters II,nbsp;135, reg. nr. 1660.
’) Misschien Joost Niklaasz., in 1463 pater van het St. Agnesklooster: Van Heussen-Van Rijn, Oudh. en Gest. van Delfland, 170.
®) Mr. Lambrecht, onderpastoor te Haarlem na 1474 Mei 1: GA Haarlem, Tres.-rek. 1474—'75, f. 77v.
-ocr page 238-222
heer Jacob, confessor van de Begijnen aldaar ^). Wellicht heeft men zich bij deze zelfde gelegenheid, zoo niet eerder, bij de actie dernbsp;Brabantsche geestelijken aangesloten en den beroemden jurist Raimondonbsp;da Marliano ^), die door de Brabanders als advocaat bij het Parlementnbsp;van Mechelen was aangesteld, tevens de vertegenwoordiging dernbsp;Hollandsche geestelijkheid opgedragen, gelijk eveneens die uit Zeeland en die uit Namen hem hun belangen toevertrouwden ®).
Inmiddels waren commissarissen-ontvangers in het land gekomen, die echter tegenover de eensgezindheid der geestelijken weinig kondennbsp;uitrichten. Tevergeefs trachtte één van hen op 18 Februari 1475 tenbsp;Leiden en later te Delft door geweld het verzet te breken. De clerusnbsp;van Delfland appelleerde aan het Parlement van Mechelen. Denbsp;commissaris aanvaardde dit beroep, en keerde toen onverrichterzakenbsp;weer naar Mechelen terug ^).
Omstreeks 1 April kwam te Leiden de geestelijkheid van Holland en West-Friesland wederom bijeen, om den toestand opnieuw ondernbsp;oogen te zien ^). Had het te Leiden en Delft voorgevallene hun te
Mr. Jacob Pietersz. Olijslager, lie. in theol., 1471—’84 pastoor van het Begijnhof te Haarlem: C. J. Gonnet, Het Beggijnhof, in Allan, Gesch. en heschr. v.nbsp;Haarlem II (1877), 546. Hij bezat altaarprebenden in de St. Bavo-kerk en in denbsp;kapel te Heemstede: Grijpink-Holtkamp, Register op de parochiën .... Hl,nbsp;Kennemaria, 79, 100.
“) Petrus Impens, Chron. Bethleemiticum, 446. — De Lombardiër mr. Raimondo da Marliano, dr. utriusque iuris, kanunnik van Besan^on en Luik,nbsp;raad van den hertog van Bourgondië, was sinds 1461 hoogleeraar in het canoniekenbsp;recht aan de Universiteit van Leuven: E. Reusens, Doenm. relat. a l’Hist. denbsp;VUniv. de Louvain, AHEB XXX (1903), 132—134, 144. In '1473 was hij doornbsp;Paus Sixtus IV aangewezen om, tezamen met bisschop David van Bourgondië,nbsp;recht te spreken over den Utrechtschen Domproost Gijsbrecht van Brederode:nbsp;S. Muller Fzn., Regesten bisschoppen v. Utr. Hl, 71 (nr. 4158). Hij overleednbsp;reeds 20 Augustus 1475. — Zie over hem: A. Grunzweig, Un plan d’acquisitionnbsp;de Gęnes par Philippe Ie Bon (1445), in Le Moyen Age XLII (1932), 87 vlg.,nbsp;102 vlg..
®) Volgens de Divisiekroniek, div. XXX, cap. 84, heeft de geestelijkheid van Brabant, Holland, Zeeland en Namen eendrachtig den „excellenten ende expertennbsp;doctoor” mr. Raymond tot advocaat gekozen. Dit is vermoedelijk te verstaannbsp;zooals hierboven aangegeven, daar deze rechtsgeleerde reeds vóór 25 Sept. 1474nbsp;voor de Brabanders werkzaam was, d. w. z. op een tijdstip dat dezen nog denbsp;Hollanders trachtten te bewegen zich bij hen aan te sluiten: Van Gelder, Kareinbsp;de Sl en de geestel. goederen, 452.
*) Divisiekroniek, div. XXX, cap. 85.
‘) ARA, (14e) Rek. v. Jan van Assendelf, 1474—’75, f. 188v: „Upten Hen dach van April reysde Jan de Vos, bode, mit sekere besloten brieven van mynennbsp;heeren den president van Hollant ende Geryt, heere van Assendelf, tot Mechelennbsp;an mynen heere den cancellier, inhoudende d’antwoirde by den geestelickenbsp;staten van Hollant ende Vrieslant optie dachvairt by himluden dairop gehoudennbsp;binnen der stede van Leyden, roerende die materie van den admortissementenbsp;van den goeden by himluden vercregen sedert tsestich jaeren harwairts ....”
-ocr page 239-223
denken gegeven en hen minder onhandelbaar gemaakt? Den 17en April gelastten President en Raad van Holland aan gedeputeerden vannbsp;den geestelijken Staat om zich op staanden voet bij hen te vervoegen,nbsp;hun mededeelend dat, mochten zij in gebreke blijven aan dezen oproepnbsp;gehoor te geven, krachtens hertogelijke lastgeving tegen hen zounbsp;worden opgetreden ^). Dit onderhoud heeft een zekere uitwerkingnbsp;niet gemist: op 20 April berichtten President en Raad aan Kanselier,nbsp;Tresoriers der domeinen en Generaals der beden, dat de Holland-sche geestelijken onmiddellijk eenige afgevaardigden naar Mechelennbsp;hadden gezonden met uitgebreidere volmachten dan waarover denbsp;gedeputeerden beschikt hadden die vroeger eens bij den Kanseliernbsp;waren geweest, en dat zij besloten waren een grootere som toe tenbsp;staan dan waartoe zij zich indertijd bereid hadden verklaard ^).nbsp;De geestelijke heeren waren dus aan het onderhandelen geslagennbsp;en hadden hun aanvankelijk zoo onwrikbaar schijnend standpuntnbsp;prijsgegeven, en wel niet eerst onder den indruk van de waarschuwingen die zij in Den Haag te hooren hadden gekregen. Waarschijnlijk had de laatstelijk te Leiden gehouden vergadering hetnbsp;raadzaam geoordeeld een bod te doen.
Het tweede voorstel kon echter, evenmin als het vroegere, te Mechelen in overweging worden genomen. Kanselier, Tresoriers ennbsp;Generaals waren gebonden door strikte voorschriften van hun meester.nbsp;Juist in dezen tijd ontvingen zij een scherpen brief, den 27en Aprilnbsp;verzonden uit het kamp voor Neuss, waarin Karei de Stoute, naarnbsp;aanleiding van het eerste aanbod van slechts 2.000 Hollandsche pondennbsp;(1.500 Ł van 40 gr.), hun beval de uiterste dwangmaatregelen toenbsp;te passen op de geestelijken in Holland en de voor de nieuwe acquestennbsp;verschuldigde gelden volledig te heffen, zonder zich te bekommerennbsp;om verzet of appellaties, en niettegenstaande de voor het Parlementnbsp;in deze zaak hangende processen. Mocht echter later te Mechelennbsp;bij rechterlijk vonnis worden vastgesteld, dat de schatting ten
Ibid., f. 189v.
“) Ibid., ff. 194—194v: „Upten XXen dach in April gesen[t] Jan de Vos, bode myns voirs. gen. heeren, mit zekere besloten brieven van mynen heerennbsp;den president ende raide van Hollant aen mynen heere den cancellier endenbsp;mynen heeren den tresoriers ende generale op 't stuc van der demeyne endenbsp;financie myns voirs. gen. heeren, inhoudende hoe ende in wat manieren datnbsp;zy by himl. ontboden hadden gehadt die geestelicke luyden van Hollant etc.nbsp;ende himl. sulc onderwys gedaen, achtervolgende hoeren scryven, dat dieselvenbsp;geestelicke luyden zekere hoire gedeputeerde gesonden hadden by mynen voirs.nbsp;heeren den cancellier ende mynen heeren den tresoriers ende generale voirs.nbsp;mit breder macht dan hoere andere gedeputeerde die eens by denselven cancelliernbsp;geweest hadden, om te dadingen ende te composeeren, ende gesloten waerennbsp;meerder somme te doen bueren dan zy eens gedaen hadden...
-ocr page 240-224
onrechte was geheven, dan zou het geld worden teruggegeven ^).
De financieele toestand was inderdaad uitermate zorgwekkend. Alle beschikbare fondsen waren verbruikt; om de garnizoenen innbsp;Picardië te kunnen betalen en andere noodzakelijke oorlogsuitgavennbsp;te kunnen bekostigen waren Tresoriers en Generaals gedwongennbsp;geweest de reeds van de nieuwe acquesten ingekomen gelden aan tenbsp;spreken, die de hertog aanvankelijk voor andere doeleinden hadnbsp;willen reserveeren. Den 8en Juni was ook hiervan niets meer over, ennbsp;met ongeduld werd het geld van de geestelijken uit Brabant en Hollandnbsp;verwacht ^).
In het begin van Juni 1475 was de ontvanger van de ongeamortiseerde geestelijke goederen, Pierre de Bins, dus weer in Den Haag, met de opdracht zich door geen chicanes meer in de uitoefening vannbsp;zijn taak te laten weerhouden, en hinderpalen, zooals vroeger denbsp;Leidsche en Delftsche clerus met goed gevolg hadden opgeworpen,nbsp;voortaan te negeeren. Hij verzocht dus, ingevolge zijn last, aan President en Raad schriftelijke volmacht om tot dwangmaatregelen tegennbsp;de weerspannige geestelijken over te gaan, ongeacht protesten ennbsp;appellaties. Maar de Haagsche autoriteiten waren er eenigszins huiverignbsp;voor om in een dergelijke netelige zaak de volle verantwoordelijkheidnbsp;op zich te nemen, en schreven derhalve op 6 Juni aan Kanselier,nbsp;Tresoriers en Generaals, ‘dat zij het niet gewaagd hadden aan hetnbsp;verzoek van De Bins gevolg te geven, „overmits dat zy niet dannbsp;jugen subalternels en waeren” ®). Het duurde niet lang, of hertogelijkenbsp;executiebrieven onthieven hen van deze zorgen, maar liever dan diennbsp;opdracht terstond in alle strengheid uit te voeren, riepen Jan vannbsp;Halewijn en Gerrit van Ass,endelft eerst den 23en Juni de vertegenwoordigers van de verschillende kloosters bij zich in Den Haag ennbsp;gaven hun in overweging nu over den brug te komen *). Het mochtnbsp;niet baten.
Ook in Zeeland was de invordering der amortisatiepenningen op moeilijkheden gestuit, die echter vlugger opgelost werden dan in
Gachard, Analectes historiques II, 7e série (1859), 440. Antwoord op een schrijven van 18 April; het bedrag van 2.000 Ł Holl. kan dus slechts betrekkingnbsp;hebben op het eerste aanbod.
H. Stein, Antoine Haneron, Bibl. de l’Éc. d. ch. XCVIII (1937), 300: brief aan Karei den Stoute van 1475 Juni 8; vgl. ook de op pp. 341—343, 346—nbsp;348 meegedeelde brieven van 1474/5, 1475 Jan. 12, Maart 6 en April 17.
’) ARA, (14e) Rek. v. Jan van Assendelf, 1474—’75, f. 198v. — Blijkens den in de vorige noot vermelden brief van Tresoriers en Generaals d.d. 1475 Juninbsp;8 waren op dat tijdstip de gedeputeerden van de Hollandsche geestelijkheidnbsp;opnieuw in vergadering bijeen om over het te nemen besluit te beraadslagen.
^) Ibid., ff. 200v—201.
-ocr page 241-225
Holland» Na langdurige onderhandelingen tusschen den rentmeester Guy de Baenst eener- en de geestelijkheid anderzijds, kwam hiernbsp;tenslotte een schikking tot stand, volgens welke de geestelijken geachtnbsp;zouden worden aan hun verplichtingen te hebben voldaan, indien zijnbsp;den rentmeester 2.600 Ł van 40 gr. opbrachten in twee termijnen,nbsp;met Paschen en met Sint Jan 1476 ^). Guy de Baenst heeft dit bedragnbsp;reeds op 12 Juli 1475 en 1 Maart 1476 aan Jean de Souvans afgedragen ^),nbsp;en ontving op zijn beurt van April tot Juli 1476 het voorgeschotennbsp;geld, op 225 Ł na, terug van de drie Zeeuwsche provisoren die, totnbsp;ontvangers gekozen, deze som over den clerus hadden omgeslagen ennbsp;geďnd. In Brabant werd de geestelijkheid, nadat op de goederen vannbsp;een aantal weerspannigen beslag was gelegd, eveneens tot betalennbsp;“^dwongen. Hier kocht zij de schatting af tegen een bedrag van ruimnbsp;16.000 Ł, dat gebruikt werd om een reeds geďnd voorschot op denbsp;bede aan te vullen ®).
Maar al waren de Brabanders tenslotte tot betalen gebracht en ook het meerendeel der Zeeuwen, de Hollandsche geestelijken bleven halsstarrig. Zij werden in hun verzet gestijfd door de stedelijke overheden.nbsp;In den zomer van 1475 kwam op conferenties, die dezen naar aanleidingnbsp;van de financieele eischen van den hertog onderling belegden, ook
15
-ocr page 242-226
de schatting van de kerkelijke goederen ter sprake^). Op de dagvaarten die in dezen tijd in Den Haag over een anticipatie en leening werdennbsp;gehouden, zullen de afgevaardigden der steden zeker tevens voor denbsp;belangen van hun godshuizen zijn opgekomen.
Versterking kwam voor de gewestelijke commissarissen opdagen in den persoon van den protonotaris mr,_ Antoine Haneron, proostnbsp;van St, Donatiaan te Brugge, een man dien men in Holland terechtnbsp;of ten onrechte voor de nieuwe belasting verantwoordelijk stelde ^).nbsp;Ongetwijfeld was Haneron een der voornaamste ambtenaren van dennbsp;hertog, wiens leermeester hij vroeger was geweest, groot gewordennbsp;in den dienst van het Bourgondische Huis. Een autoriteit vooral innbsp;financiezaken: Gommis surje fait des domaines et finances sinds 1468,nbsp;thans een van dé Tresorkrs der domeinen. Voor de Hollanders wasnbsp;hij geen onbekende: als onderhandelaar met de Stichtschen in 1456nbsp;en 1457, later vooral als beden-commissaris der centrale regeeringnbsp;en als pretendent naar de proosdij van West-Friesland, had hij meermalen in hun midden vertoefd ®). Ook nu was de belastingheffingnbsp;van de geestelijkheid__niet het eenige doel van zijn komst maar hadnbsp;hij bovendien opdracht, een voorschot op de zesjarige bede te verkrijgen,nbsp;te zorgen dat de vazallen hun leenplichten nakwamen, enz. ^).
Om onrust te voorkomen werd een vergadering, die de Hollandsche
GA Leiden, Burgem.-rek. 1474—'75, f. 91; „Item opten XXen dach in Julio reysde mr. Pieter die Milde uut beveel van den burgermeesteren tot Delfnbsp;by mr. Clais van Castricom, hoir pensionaris, om mit hemluyden te sprekennbsp;hoe ende wat zy den stedehouder ende mr. Jan van Haelwyn, president, geant-woirt hadden van der anticipacien van der bede die zy hadden begeert ende vannbsp;der leninge ende van der kercken goeden. Hem betailt voir zyn cost, wagenhuyernbsp;ende dachgelden tsamen placken, fac. XIIII s.”.
Divisiekroniek, div. XXX, cap. 86: „een principael ende overste capiteyn ende aenhever van desen adinventien ende voornemenquot;. Zoo ook Heda, Hist.nbsp;Ep. Ultr., 295; Oude Goudtsche Kronycxken, 146; Petrus Impens, Chron. Beth-leemiticum, 446. — Zie over Haneron reeds boven, blz. 142 n. 3. Zijn aanstellingnbsp;tot „maistre d'escolle de mgr. Ie conté de Charolois” dagteekent van 1441 Mrt. 21:nbsp;Kervyn de Lettenh. bij Chastellain III, 317 (heeft 1440); vgl. Stein, Ant. Haneron,nbsp;304 (1441 Apr. 7). In Dec. 1467 had hij Gijsbrecht van Brederode als proostnbsp;van St. Donatiaan en kanselier van Vlaanderen opgevolgd: Reusens, Docum.nbsp;relat. a VUniv. de Louvain, in AHEB XVII (1881), 349. „Gommis sur Ie fait esnbsp;dom. et finances” in 1468 Feb. 8: ARA, Groen Reg., ff. 73—76v; Stein, 1. c.nbsp;324; Gachard, Inv. Arch. Ch. d. Comptes II (18451, 11; Tresorier der domeinen,nbsp;1473 Dec. 8: Stein, 1. c., 296. Meermalen ambassadeur, o. a. bij den Paus ennbsp;den keizer: Stein, /. c., passim. Tusschen 1470 en '73 pretendent naar dennbsp;Bazeler bisschopszetel E. Toutey, Charles Ie Téméraire et la Ligue de Constancenbsp;(1902), 26, 98/9; Stein, 1. c., 296, 337 vlg..
quot;) Boven, blz. 140 n. 2, 143, 199, beneden, blz. 311 vlg..
*) Den 16en Maart 1475 was H. reeds in Den Haag (ARA, (14e) Rek. v. Jan van Assendelf, f. 148v), doch hij is daarna weer naar Mechelen teruggekeerdnbsp;(Stein, l. c., 347 vlg., 300 vlg.). In Juli is hij dan opnieuw in Holland. Den 24ennbsp;van deze maand blijkt voor het eerst iets van zijn bemoeiingen met de nieuwenbsp;acquesten; (14e) Rek. v. Jan van Assendelf, f. 205v.
-ocr page 243-227
geestelijkheid op 25 Juli 1475 te Leiden wilde houden, op last van Commissarissen, Stadhouder en Raad verboden. Den geestelijkennbsp;werd bevolen hun bijeenkomst naar Den Haag te verplaatsen ^).nbsp;Wellicht was het bij deze gelegenheid, dat Haneron een beroep deednbsp;op hun gezond verstand en hun gemoed, en hen onthaalde op eennbsp;„costelicke heerlicke relatie met schoone causen”. Het was echternbsp;vergeefsche moeite: zij werden er niet van overtuigd, dat zij tot betalennbsp;verpjilpht waren, en beleden dit mondeling en schriftelijk, zich beroepend op het geestelijke en het wereldlijke recht ^).
Nu de onhandelbaarheid van den clerus opnieuw was gebleken tastten Haneron en de Raad door. Zij zonden een verslag van hunnbsp;verrichtingen aan den hertog, traden in verbinding met den bisschopnbsp;van Utrecht, en nog vóór de maand Juli ten einde was sommeerdennbsp;zij de kloosters, hen dreigend met onmiddellijke executie, om terstondnbsp;dë verschuldigde gelden aan den ontvanger af te dragen ®). De proostnbsp;aarzelde niet zijn dreigementen waar te maken: op het onroerende goednbsp;van onwilligen liet hij beslag leggen, het roerende goed werd in hetnbsp;openbaar verkocht ^). Zoo geschiedde in het begin van Septembernbsp;in West-Friesland ®), een streek waar weerbarstigheid tegen vorstelijke
ARA, (14e) Rek. v. Jan van Assendelf, ff. 205v—206; „Upten XXIIIIen dach in Julio anno LXXV voirs. reysde Herper Claisz., bode myns voirs. gen.nbsp;heeren van Bourgongnen, mit sekere besloten brieven van mynen heeren dennbsp;stedehouder ende raide, den proest van Sinte Donaes tot Brugge ende anderenbsp;commissarissen an den provisoren van Delflant ende Rynlant, die paters endenbsp;andere geestelicke personen diewelcke al te samen consultacien gesloten haddennbsp;te houden binnen der stede van Leyden op Sinte Jacobsdach {25 Juli) anno LXXVnbsp;voirs. van de sake ende materie van den geestelicken goeden ende nyeuwenbsp;acquesten, ende om dieselve hoere vergaderinge ende consultacie te breken wortnbsp;den voirs. Herper bevolen des Maendages Sinte Jacobsavont {24 Juli) te treckennbsp;binnen Leyden voirn. ende te vernemen wair zy des anderen dages vergaderennbsp;souden, ende dair terstont zy vergadert wesende den besloten brief te presenterennbsp;die inhoudende was, dat indien dieselve geestelicke personen enige consultaciennbsp;houden souden, soe wort himl. bevolen dieselve consultacie ende vergaderingenbsp;te doen in den Hage, ende dat om sonderlinge saken wille den Hove dairtoenbsp;porrende om alle onruste te verhoeden. In welcke reyse. . ..” enz..
“) Divisiekroniek, div. XXX, cap. 86.
ARA, (14e) Rek. v. Jan van Assendelf, ff. 208, 208v, 207: posten van 29, 31 en 29 Juli.
*) Uit den straks te noemen brief van den bisschop van Forli, d.d. 1475 Aug. 8: „si qui ex clericis seu ecclesiasticis personis recusant hujusmodi pecuniasnbsp;persolvere, officiati praedicti impiae temeritatis audacia bona ecclesiasticanbsp;hujusmodi immobilia arrestant, mobilia vero vendicationi exposuerunt etnbsp;exponunt, et integrum pretium ex his sic venditis bonis receperunt et recipiunt,nbsp;prout de facto jam aliqua bona ab ecclesiis alienaverunt et in dies alienare nonnbsp;cessant” {Kerkhist. Arch. IV, 1866).
^) 8 September 1475 legde de deurwaarder Jan Everdey in naam van den hertog beslag op de landen, renten en goederen van het klooster Nieuwlichtnbsp;te Wester blokker en van een aantal parochiekerken, en droeg het beheer daarvannbsp;op aan burgemeesters en schepenen van Hoorn; GA Hoorn, inv. nr. 702, reg.nbsp;nr. 872; gedr. door P. M. R. Droog in BGBH XXXIV (1912), 147, bijl. II.
-ocr page 244-228
geboden geen ongewoon verschijnsel was, ook niet bij priesters, zooals in 1470 bij de onlusten te Hoorn weer was gebleken ^).
Hier tastte men de goederen, elders de personen aan. Te Leiden kwam tegen het midden van de maand September een aan Haneronnbsp;toegevoegd Parlementsheer uit Mechelen, Artur de Bourbon, apostolisch protonotaris, pastoor van Gouda ^), eenige dagen later gevolgdnbsp;door den ontvanger Pierre de Bins ®). Deze bezoeken zullen verbandnbsp;hebben gehouden met den onwil dien de Leidsche geestelijken bij denbsp;betaling van het amortisatiegeld aan den dag legden. Enkele wekennbsp;tevoren, op 22 Augustus, had de Raad van Holland hun door dennbsp;schout Jan van Zwieten een scherpe waarschuwing doen toekomen,nbsp;dat zij zich den toom des hertogs op den hals zouden halen wanneernbsp;zij in hun verzet bleven volharden ^). De kerkmeesters van de St.nbsp;Pieterskerk, die dit toch hadden willen riskeeren, werden naar Den Haagnbsp;opgeroepen en daar in gijzeling gesteld. Spoedig schijnen zij echternbsp;weer te zijn vrijgelaten door tusschenkomst van de stedelijke overheid,nbsp;die hun ook alle bij deze gelegenheid geleden schade vergoedde ®).nbsp;Ook de kerkmeesters van Gouda werden in Den Haag gegijzeld, ennbsp;vermoedelijk die van andere plaatsen evenzoo ®). De Leidsche kerkennbsp;en het St. Catharina-gasthuis meenden zich op zekere voorrechtsbrievennbsp;van hertog Albrecht te kunnen beroepen, en burgemeesters en schepenen, die reeds voor het Parlement te Mechelen een proces voerdennbsp;wegens een grove inbreuk op de privileges der stad, maakten als opper-kerkmeesters daar tevens de zaak van hun godshuizen aanhangig ’). Dezenbsp;vrijbrieven vermochten de commissarissen echter niet te overtuigen.
ARA, (10e) Rek. v. Jan van Assendelf, 1470—’71, f. 158v.
, GA Leiden, Burgem.-rek. 1474—’75, f. 82v: Sept. 13 en 14. — Artur de Bourbon, een verwant van den hertog, had sedert 1467 als maitre des requętesnbsp;deel uitgemaakt van den Grand Conseil; sinds de instelling van het Parlementnbsp;van Mechelen was hij een der requestmeesters van dit hof: Ph. Wielant,nbsp;Antiquités de Flandre, ed. De Smet in Corp, Chron. Flandr. IV (1865),nbsp;134, 156. Meermalen met diplomatieke zendingen naar Frankrijk en Italiënbsp;belast. In 1471 commendatair-abt van N.-D. te Boulogne: Berličre, La com-mende aux Pays-Bas, 192. In 1475 vermeld als pastoor van Gouda (zie ben.,nbsp;blz. 288).
») Ibid., f. 82v: Sept. 18.
*) Ibid., f. 72.
*) Ibid., f.^l23v: „Item,die kercmeesteren van Sinte Pieterskerc betailt van hoir oncosten die de kerc van Sinte Pieters hadden gehadt van der kerckennbsp;wegen van dat zy verdachvairt ende te ghysel geleyt worden van dat myn gen.nbsp;here woude hebben van der kerken goeden die niet geammortificiert en wairen,nbsp;XXVI Ł XIII s. IIII d.”.
quot;) GA Gouda, Tres.-rek. 1475, ff. lOv, 11.
’) GA Leiden, Burgem.-rek. 1474—’75, ff. 95v, 96; Burgem.-rek. 1475—’76, ff. 81v, 92.
-ocr page 245-229
maar in andere gevallen werden zulke oude garanties ten volle geëerbiedigd ^).
In dezen nood meenden de Hollandsche geestelijken de redding nabij te hebben. Een pauselijk legaat, Alessandro Numai, bisschep vannbsp;Forli 2), had in Juni voor Neuss den vrede tusschen Karei den Stoutenbsp;en den keizer tot stand gebracht en verbleef nog steeds in het Keulsche.nbsp;Tot hem, als hun natuurlijken beschermer, wendden zij zich om hulp.
De pauselijke politiek was Bourgondië allerminst vijandig; Alessandro Numai, wiens tusschenkomst het den hertog mogelijk had gemaakt zich met eere uit het Rijnlandsche avontuur terug te trekken,nbsp;zou in de komende maanden nog meermalen als welmeenend bemiddelaar Kareis ondernemingen steunen, en wel zoozeer, dat denbsp;Zwitsers in 1476 betwijfelden of hij wel een echte pauselijke legaat was ®).nbsp;Niettemin meende hij ten aanzien van een zóó ernstige eigenmachtigenbsp;schending van kerkelijke vrijheden te moeten ingrijpen. Op 8 Augustusnbsp;1475 verklaarde de legaat, dat de belasting die door de wereldlijkenbsp;overheid aan den regulieren en seculieren clerus van Holland wasnbsp;opgelegd — niet slechts voor hun goederen, maar ook voor de vromenbsp;schenkingen, door de geloOvigen aan kerken en andere godshuizennbsp;gedaan, — in strijd was met het natuurlijke en goddelijke, pauselijkenbsp;en keizerlijke recht. A fortiori gold dit voor de inbeslagnemingen ennbsp;executoriale verkoopingen, wier bedrijvers volgens de pauselijke wetnbsp;geëxcommuniceerd waren. Derhalve gebood Numai aan kloosteroversten en parochiegeestelijken om in hun kerken, kloosters of kapellennbsp;tijdens de aanwezigheid van de hieraan schuldige ambtenaren de godsdienstplechtigheden te staken, en nog drie dagen na hun vertrek.nbsp;Voorts droeg hij den dekens van St. Severinus en St. Andreas ténbsp;Keulen op, de Hollandsche geestelijken tegen de wetsovertreders bijnbsp;te staan en zóó lang de excommunicatie van dezen in het openbaarnbsp;te doen verkondigen, tot zij met hun praktijken zouden hebben opgehouden, de geroofde goederen teruggegeven en gezworen zich nietnbsp;meer aan deze vergrijpen te zullen schuldig maken. De bepaling, dat
A^A, Hofkapel, inv. Martens van Sevenhoven nr. 14: De commissarissen beslissen, dat het kapittel van de collegiale kapel op het Hof in Den Haag voornbsp;ditmaal niet verplicht is eenige amortisatiepenningen te betalen, aangezien hunnbsp;uit de privileges en uit de rekening van renten en inkomsten der kapel geblekennbsp;is, dat deken en kapittel nog niet zijn toegekomen aan het rentenbedrag dat hunnbsp;door hertog Albrecht was toegestaan (1475 Aug. 9).
“) Alessandro Numai (meermalen treft men de lezing „Nan(n)i” aan), bisschop van Forli, 1470—1483: Eubel, Hierarchia cath. IP, 155; pauselijk nuntius etnbsp;orator cum potestate legati a latere in het Duitsche Rijk, 1474—1483: P. Richard,nbsp;Origines des nonciatures permanentes, Rev. d’hist. eccl. VII (1906), 65—66.
®) E. Toutey, Charles Ie Téméraire et la Ligue de Constance, 215, 233, 251, 283, 286/7 en passim,.381; J. Combet, LouisXI et Ie Saint Sičge (1903), 134—140.
-ocr page 246-230
hiertoe zoo noodig de hulp van den wereldlijken arm diende te worden ingeroepen, getuigt van een merkwaardig optimisme ^).
Op aandringen van den Hollandschen clerus gelastte vervolgens op 7 September de gemachtigde van den legaat, Heinrich Urdemann ^),nbsp;deken van St. Andreas en officiaal van Keulen, aan de geestelijken,nbsp;den commissarissen Antoine Haneron, Jan van Halewijn en Gerardnbsp;van Assendelft met hun ondergeschikten te bevelen, binnen zes dagennbsp;na afkondiging van die sommatie hun gewelddadigheden te staken ennbsp;de geroofde goederen terug te geven, en binnen twintig dagen te Keulennbsp;voor den rechterstoel van den deken te verschijnen om zich te verantwoorden. Dit bevel moest zoo mogelijk aan hen persoonlijk wordennbsp;bekend gemaakt, anders door voorlezing van den kansel of doornbsp;publicatie aan de kerkdeuren hun ter kennis worden gebracht ®).
Veel gevolgen schijnt de tusschenkomst van den legaat niet te hebben gehad. Zijn beslissing en het bevel van den deken van St.nbsp;Andreas zijn stellig ter kennis van de belanghebbenden gekomen: eennbsp;afschrift ervan is in het archief van het Delftsche St. Agatha-kloosternbsp;bewaard. Even stellig echter hebben noch Haneron, noch de anderenbsp;commissarissen aan de dagvaarding gevolg gegeven. Hoewel zij zichnbsp;ook bitter weinig schijnen te hebben aangetrokken van het gebodnbsp;om de in beslag genomen goederen weer af te staan, blijkt toch uit nietsnbsp;met zekerheid, dat de banvloek over hen is uitgesproken of dat denbsp;geestelijken van de hun geboden gelegenheid hebben gebruik gemaaktnbsp;en den kerkdienst hebben gestaakt ^). Misschien is het aan bisschopnbsp;David van Utrecht te danken, dat dit inderdaad is uitgebleven.nbsp;De anders zoo goed geďnformeerde Divisiekroniek rept tenminste
ARA: Drossaers, Delftsche Statenkloosters, St. Agatha, inv. nr. 15, reg. nr. 322; geďnsereerd in het volgende stuk. Gedrukt door G. H. M. Delprat,nbsp;De gesch. van het S. Aagte-klooster te Delft, Kerkhist. Arch. IV (1866), 63—66nbsp;(met den foutieven datum 1474).
*) Heinrich Urdemann, deken van St. Andreas van 1461—1485(t), was een strijdvaardig^ kampioen van de vrijheden der geestelijkheid. Zijn Dialogosnbsp;super libertate ecclesiastica, een opzienbarend pamflet tegen de Keulschenbsp;magistraat, die den clerus aan de accijnzen wilde onderwerpen, is vermoedelijknbsp;in de tweede helft van 1475 geschreven, in denzelfden tijd dus, waarin hem dezenbsp;opdracht van den legaat ten deel viel. Zie over hem: O. Zaretzky, Der erste Kölmrnbsp;Zensurprozess, Veröffentl. der Stadtbibliothek in Köln, Beiheft VI (1906), vooralnbsp;18 vlg.; cf. Annalen des histor. Vereins für den Niederrhein LXXVI (1903), 96. —nbsp;Het afschrift voor het St. Agatha-klooster geeft zijn naam als Videman.
“) „Een coppie van den brief die vercregen wort ende gegeven in die par-cecucye van admortizaciequot;; ARA, ibid., inv. nr. 15, reg. nr. 323, gecollationeerd afschrift van het St. Agatha-klooster te Delft. Gedrukt: Delprat, t.a.p.,62—69nbsp;(hier eveneens ten onrechte 1474 gedateerd).
‘) Volgens Molinet, Chroniques, éd. Doutrepont-Jodogne I, 169, is dit hier en daar voorgekomen naar aanleiding van deze belasting, zooals ook zeer welnbsp;begrijpelijk is. De Hollandsche bronnen maken er echter geen melding van.
-ocr page 247-231
niet van deze actie der geestelijkheid en van haar resultaten. Slechts uit eenige indirecte aanwijzingen is op te maken, dat de Keulschenbsp;uitspraak niet geheel zonder invloed op den loop der gebeurtenissennbsp;is gebleven. Vrees voor een interdict bij de gewestelijke en stedelijkenbsp;autoriteiten, bezorgdheid voor de ban bij de commissarissen zalnbsp;dezen nog meer dan tevoren er toe hebben bewogen om tot het uiterstenbsp;te trachten door onderhandeling en overleg hun doel te bereikennbsp;en misschien voor het oogenblik de drastische maatregelen te staken.nbsp;De geestelijken daarentegen, mochten zij al eens gewankeld hebben,nbsp;waren nu minder dan ooit tot toegeven bereid.
Van een nieuwe dagvaart, waarvoor de proost hen tegen midden September naar Woerden had ontboden, bleven zij verre: de kerkersnbsp;van het sterke slot in dit grensstadje hadden voor hen weinig aantrekkelijks ^). In hun plaats zonden zij een schriftelijk verweer. Denbsp;gedupeerde commissarissen reisden nu door naar den op zijn kasteelnbsp;te Wijk bij Duurstede resideerenden bisschop David, om zich metnbsp;diens geestelijke gezag te versterken. De Hollandsche regeering wasnbsp;reeds tevoren met den Bourgondischen kerkvorst over de nieuwenbsp;acque^ten in briefwisseling getreden ; waarschijnlijk had zij reedsnbsp;van den aanvang af met hem overleg gepleegd en zich van zijn medewerking verzekerd. Besprekingen, die over de reeds lang hangendenbsp;kwestie der Gooische veenen met den bisschop moesten worden gevoerd ®), boden nu een schoone gelegenheid om met de episcopalenbsp;autoriteiten de weerspannigen tot rede te brengen. Derhalve dagvaardde Haneron — of liet den bisschop zulks doen — de Hollandschenbsp;geestelijkheid naar Wijk bij Duurstede. Ditmaal waagde zij het nietnbsp;verstek te laten gaan. Zonder twijfel heeft het door haar van den legaatnbsp;verkregen vonnis, en de toepassing ervan, te Wijk een onderwerpnbsp;der besprekingen uitgemaakt. Zoowel de commissarissen als de radennbsp;van den bisschop poogden hier de afgevaardigden tot toegeven te bewegen. De protonotaris de Bourbon, die Haneron bij diens zendingnbsp;vergezelde *), maakte hun duidelijk dat de proost bij alles wat hijnbsp;gedaan had en nog deed, zijn instructies bij lange na nog niet in hunnbsp;volle strengheid uitvoerde. Ook waarschuwde hij hen, dat zij, wanneernbsp;zij nu niet goedschiks betaalden, al spoedig met andere lieden te doen
1) Divisiekroniek, div. XXX, cap. 86 („omtrent des H. Cruysdach in den Herfst”, d. w. z. omstreeks 14 Sept.); vgl. ARA, (14e) Rek. v. Jan van Assendelf,nbsp;f. 213. — Sinds 28 Januari 1471 was Guy de Brimeu, heer van Humbercourt,nbsp;baljuw, kapitein, kastelein en rentmeester van Woerden: Barante-Gachardnbsp;II, 727).
“) ARA, (14e) Rek. v. Jan van Assendelf, f. 208v.
®) Ibid., f. 99v. nbsp;nbsp;nbsp;*) Zie boven, blz. 228.
-ocr page 248-232
zouden krijgen: executeurs, „die geen onderscheyt en sullen hebben tusschen die kercke ende den stalle, die kelc ende den potte, den pateennbsp;ende den schuttelquot;, zooals onlangs in Vlaanderen was gebleken.nbsp;Mr. Antoine zelf voegde hier aan toe — en in deze woorden is eennbsp;toespeling op de uitspraak van den legaat, den bisschop van Forli,nbsp;te onderkennen — dat zij toch, of zij wilden of niet, twee of drie jaarnbsp;renten zouden moeten betalen, al moesten zij ook al hun bezit, hunnbsp;miskelken en kerkornamenten daarvoor verkoopen, en dat Paus nochnbsp;keizer hen konden helpen ^).
Mochten de afgevaardigden door deze betoogen al van het onverstandige van een verder verzet overtuigd zijn geworden, zij hadden geen volmachten meegekregen en konden slechts beloven het gehoorde aan hun lastgevers te zullen overbrengen. In Octobernbsp;zou op een dagvaart te Schoonhoven aan de commissarissen de beslissing van de geestelijkheid worden meegedeeld. Maar in Schoonhoven kwam slechts een brief, „puer negatyf, dat sy plat niet ghevennbsp;en wouden” ^). Hiermede was de rol van den soepelen en, over hetnbsp;geheel genomen, concilianten proost Haneron in Holland uitgespeeld ®).
Nu werden de weerspannige geestelijken voor het Parlement gedaagd, maar zij verschenen niet. Wel zonden zij naar Mechelen een uitvoerigenbsp;r^htvaardiging van hun gedrag, met de Heilige Schrift en het kerkelijkenbsp;recht bewijzend, dat geen macht ter wereld hen tot het betalen van dezenbsp;belasting kon dwingen.
Karei de Stoute en zijn ambtenaren waren er echter de mannen niet naar om iets prijs te geven van wat zij als het recht van den vorstnbsp;beschouwden. Minder dan ooit waren zij hiertoe geneigd nu, nanbsp;de onderwerping van Lotharingen (September-November 1475),nbsp;nieuwe ondernemingen in het Zuiden het gebiedend noodzakelijknbsp;maakten het uiterste van de draagkracht der onderzaten te vergen ^).nbsp;Zelfs schijnt de hertog, nog vóór het meerendeel der ontvangstennbsp;binnen was, zich met de belasting op de nieuwe acquesten niet te
Divisiekroniek, div. XXX, cap. 86. — De juiste datum van de dagvaart te Wijk, die in de tweede helft van September moet hebben plaatsgehad, is nietnbsp;bekend, maar wellicht heeft een brief van den hertog en het Parlement, die 20nbsp;Sept. uit Den Haag naar Wijk b. D. werd doorgezonden, den commissarissennbsp;aanleiding tot deze waarschuwingen gegeven: 14e Rek. v. Jan van Assendelf,nbsp;f. 213v.
Divisiekroniek, div. XXX, cap. 96.
®) Den 23en October is hij weer te Mechelen: RA Zeeland, 7e Rek. v. Guy de Baenst, 1475—’77, f. 55v.
*) De Dépęches des ambassadeurs milanais sur les campagnes de Charles-le-Hardi, éd. F. de Gingins la Sarraz (1858), maken herhaaldelijk melding van de chronische geldverlegenheid van den Bourgondischen hertog, b.v. II, 110. Vgl. ooknbsp;E. Toutey, Charles Ie Téméraire, passim.
-ocr page 249-233
hebben vergenoegd, maar voornemens te zijn geweest last na last op den clerus te stapelen. Nog tijdens het onverwacht langdurige ennbsp;kostbare beleg van Neuss had hij den 27en April 1475 Kanselier,nbsp;Tresoriers en Generaals opgedragen, een tiende van alle inkomsten dernbsp;geestelijken te doen innen, voorgevende, dat het hem, zooals ieder andernbsp;Christelijk vorst, vrijstond om bij regeeringsaanvaarding, ridderslag,nbsp;huwelijk, of voor de bescherming van het land, voor één keer deze tiendenbsp;te heffen ^). Blijkbaar wordt met deze belasting, die dienen moestnbsp;om een vroeger opgenomen leening af te lossen, een andere bedoeldnbsp;dan de kruistochttiende, door Paus Sixtus IV aan den hertog vannbsp;Bourgondië toegestaan, waarvan in dezen zelfden tijd sprake is ^).nbsp;Het zwijgen der bronnen laat vermoeden dat, in Holland tenminste,nbsp;van het innen van deze tienden niets is gekomen. In het begin vannbsp;Juli is hier dan weer sprake van een leening van diverse particulierennbsp;en geestelijken aan den hertog, waarvoor mr. Philips Wielant en Gerritnbsp;van Assendelft gecommitteerden waren ®). Ook hierover valt nietsnbsp;naders te zeggen.
Deze laatste regeeringsjaren van Karei den Stoute kunnen voor de Bourgondische financie-ambtenaren bezwaarlijk aangename zijn geweest. Aan den eenen kant hadden zij te kampen met den toenemendennbsp;onwil der belastingplichtigen; aan den anderen kant dreigde hun denbsp;ongenade van hun onverzadelijken meester, die herhaaldelijk uitingnbsp;gaf aan zijn misnoegen over wat hij hun lakschheid noemde, en hennbsp;tot grootere inspanning aanspoorde *).
In de eerste 4agen van November 1475 kwam in Holland, met een staf van executeurs, mr. Jan de Leeuw, raadsheer van het Parlement ®),
Gachard, Analectes hist. II, 441 vlg., en bij Barante II, 527 n. 4; Kervyn de Lettenhove, Hist, de Flandre V, 193.
Pirenne, Hist, de Belgique IP, 254 n.; Barante-Gachard II, 459 n. 4. — In Januari 1476 liet Karei de Stoute, om de kosten van zijn oorlogen te bestrijden,nbsp;te Auxonne beslag leggen op de aldaar gedeponeerde opbrengst van de kruis-tochtbelasting en offergelden, tot groote verontwaardiging van het volk; Barante-Gachard II, 499.
ARA, (14e) Rek. v. Jan van Assendelf, f. 202v: post van 1475 Juli 1 („commissarissen by mynen voirs. gen. heere geordineert up ’t stuck van der leninge, die diversche particuliere personen ende oick geestelicke luyden binnen dennbsp;lande denselven mynen gen. heere doen sullen”); vgl. f.208.—Bij H. P. Schaap,nbsp;Philips Wielant, Proefschr. Groningen (1927), is deze zending in 1475 niet vermeld, evenmin als de vele andere opdrachten die Wielant in 1475 en 1476 in.nbsp;Holland uitvoerde: GA Haarlem, Tres.-rek. 1475—’76, f. 55; ld. 1476—’77,nbsp;„Reysen”; GA Leiden, Burgem.-rek. 1474—’75, f. 81v; ld., 1475—’76, ff.nbsp;59v, 74, enz..
*) Zie b.v. den brief van 1475 April 27 aan Kanselier, Tresoriers en Generaals, bij Gachard, Analectes hist. H, 439—442.
‘) Bij Wielant, Antiquités de Flandre, 136, onder de wereldlijke raadsheeren genoemd: „maistre Jean Lyon”.
-ocr page 250-234
als uitvoerder van de bevelen van dit college. Zijn komst luidde het schrikbewind in, dat den geestelijken op de dagvaart te Wijk wasnbsp;voorspeld. Verschillenden van hen, die 2:ich het meest gecompromitteerdnbsp;voelden, begaven zich op de vlucht: de prioren van Warmond, Leiderdorp en Lopsen en een aantal paters van zusterhuizen te Delft. Drienbsp;klerken-notarissen, die dit voorbeeld niet hadden gevolgd, werdennbsp;gearresteerd en in Den Haag gevangen gezet. Vermoedelijk warennbsp;zij de opstellers van een brief aan het Parlement, in welks begroetings-formule men een naar rebellie riekende aanmatiging had bespeurd.nbsp;Een zestal andere geestelijken werden voor het Parlement gedaagdnbsp;op straffe van eeuwige verbanning. Zij verschenen echter niet ^).
Op 19 November kreeg Leiden bezoek van mr. Jan de Leeuw, die hier zijn opdracht wilde komen uitvoeren. Hij was de stedelijke overheid, die. niet zonder zorg zal zijn geweest voor een interdict, allesbehalve welkom. Het bleek echter, dat met den geweldenaar te pratennbsp;was. De burgemeesters hadden den gelukkigen inval den hoogen heernbsp;uit Mechelen een gastmaal aan te bieden, en aan tafel wisten zij zooveelnbsp;van hem gedaan te krijgen, dat hij beloofde de religieuzen en godshuizen van Leiden ongemoeid te zullen laten en eerst de geestelijkennbsp;van andere plaatsen, die het meer verdienden, te zullen aanpakketl ^).
Jan de Leeuw hield woord. Reeds den volgenden dag had hij zijn activiteit naar Delft verplaatst. Hier sommeerde hij de mater vannbsp;het St. Aagtenzusterhuis hem de inventaris van de kloostergoederennbsp;over te geven, hetgeen zij hem weigerde, in de hoop, dat men nu totnbsp;geweldpleging zou overgaan en aanleiding zou geven om den eeredienstnbsp;in de stad te kunnen staken. Het Hof van Holland bepaalde zich ernbsp;toe het zusterhuis van de buitenwereld af te sluiten en het stedelijkenbsp;gerecht met de handhaving van de isoleering te belasten. Nu gaf denbsp;mater toe, maar de eer en het beginsel dienden gered: Jan de Leeuwnbsp;begaf zich daartoe, in gezelschap van den Procureur-Generaal van
Divisiekroniek, div. XXX, cap. 87.
GA Leiden, Burgem.-rek. 1475—'76, f. 68: „Item, opten XIXen dach van Novembri quam tot Leyden meester Jan die Leen, raedt myns genadichsnbsp;heeren van Bourgongen in den Parlement tot Mechelen, mit brieve van execucienbsp;opten religiosen ende geestelike luyden ende opten kercken goeden, om dairmedenbsp;te procederen van horen goeden roerende die amortisacie. Des ghingen dienbsp;burgermeesteren mit hem teeren ten huyse van Heynricx van Aken, om mitnbsp;hem duechtelic te spreken dat hy die religiosen ende goidshuysen binnen Leydennbsp;ongemoeyt woude laten bliven, ende eerst beghinnen, indien 't ymmer wesennbsp;moste, tot anderen steden ende plaetsen die sculdiger waren voir te gaen voirnbsp;der stede van Leyden, 'twelke hy seyde ter begeerten van der stede van Leydennbsp;te doen. Des namen die burgermeesteren in eerbairheden van der stede den costenbsp;op hem, ende beliep____III Ł XVIII s.”.
®) 1478 Jan. 8 komt Elisabeth Lambertsdochter voor als mater van het St. Agatha-klooster: Overvoorde, Archieven van de kloosters II, 121, reg. nr. 1599.
-ocr page 251-235
Holland en van de gansche Delftsche magistraat, naar het klooster, nam de sleutels van de gordel van de mater, opende de archiefkist,nbsp;gaf de registers der goederen aan den burgemeester, die ze weer aannbsp;de mater overhandigde. Nu het iedereen voldoende duidelijk wasnbsp;gemaakt, dat zij slechts voor geweld bukte, leverde deze ze vervolgensnbsp;aan mr. De Leeuw over. Een notaris ontbrak niet om van een en andernbsp;een formeel proces-verbaal op te maken.
De Delftsche geestelijken wisten hierna toch te bewerken, dat Jan de Leeuw hen tot de Vasten respijt gaf, intusschen vijf van hen, ondernbsp;wie den prior van Syon, naar Mechelen dagende, om den schrik er in tenbsp;brengen. Daarop reisde De Leeuw zelf derwaarts af, de drie gevangennbsp;notarissen met zich medevoerend. In den tusschentijd wendde bisschopnbsp;David zijn invloed aan, en wist te bewerken, dat een door de geestelijkennbsp;overwogen beroep op Rome achterwege bleef ^).
Toen de wapenstilstand was afgeloopen, verscheen in de tweede week van de Vasten, tusschen 6 en 13 Maart 1476, een nieuwe commissaris in het land, nog geduchter dan de vorige: de Leidenaar Jannbsp;van Boschuysen, valet de chambre van Karei den Stoute en diensnbsp;bijzondere vertrouweling *). Deze Boschuysen, die als krijgsman dennbsp;hertog ter zee en te land had gediend, schijnt zich op energieke wijzenbsp;van de hem opgedragen taak te hebben gekweten. Hij dagvaarddenbsp;terstond de geestelijkheid voor het Hof van Holland „ende settenbsp;Zynen mont ende woorden seer vreeslicken ende afgrijselicken tegennbsp;den geestelicken persoonen”. De bedreigingen die hij uitte schijnennbsp;indruk te hebben gemaakt. In de vierde week van Maart 1476 werdnbsp;in Den Haag een nieuwe dagvaart gehouden, ditmaal in tegenwoordigheid van den met vorstelijke praal optredenden kanselier Hugonet,nbsp;den Graaf van Chimay en vele edelen. Hier, temidden van deze ontplooiing van Bourgondische macht en heerlijkheid, gaven de geestelijkennbsp;van Delfland en Hagerambacht eindelijk toe, in hun onderwerping
0 Divisiekroniek, div. XXX, cap. 87; Oude Goudtsche Kronycxken, 146; ARA, (15e) Rek. v. Jan van Assendelf, 1475—’76, f. '154: Bode met missievennbsp;van den Raad v. Holland aan het gerecht van Delft, „roerende ende aengaendenbsp;’t stuck van den ongemortifficeerde geestelicke goeden ende der assistencienbsp;die meester Jan de Leeu, raidt myns gen. heercn ende commissaris in deesernbsp;sake, aen den voirs. van den gerechte dairinne begerende was,..(1475 Nov.nbsp;20). Zie ook ff. 154—154v; post van Nov. 23.
®) Divisiekroniek, div. XXX, cap. 89; Commynes, Mémoires, éd. Calmette-Durville, I 124: „ung sien varlet de chambre appellé Jehan Boscise, homme fort privé de luy”. — Zie N. Ned. Biogr. Wdbk. IV (1918), kol. 246—247: artikelnbsp;van L. M. G. Kooperberg. — Uit de tot 2 Februari 1476 loopende Goudschenbsp;stadsrekening over 1475, f. 14v, blijkt de aanwezigheid in Gouda van mr.nbsp;Bruninck van Boschuysen, raad van Holland, „als commesaris van die cloestersnbsp;te executeren”.
-ocr page 252-236
door vele andere gevolgd. Maar die van Leiden, Haariem, Amsterdam en West-Friesland bleven hardnekkig stand houden ^).
De stad Leiden vocht met taaie volharding voor haar kerken. Herhaaldelijk reisden in den loop van 1476 de kerkmeesters van St. Pieter en van Onze Lieve Vrouwe naar Den Haag, om daar op de poortnbsp;gegijzeld te worden, maar steeds waren zij vergezeld door den pensionaris der stad, die, met een beroep op de privileges van hertognbsp;Albrecht en op het voor het Parlement hangende proces, uitstel nanbsp;uitstel wist te verkrijgen. Wel verklaarden de commissarissen zichnbsp;bereid, hun eisch ten opzichte van de St. Pieterskerk te matigen, geziennbsp;de privileges, die blijkbaar niet het geheele bezit van de kerk dekten,nbsp;maar noch de kerkmeesters, noch het stadsbestuur, wilden hiermedenbsp;genoegen nemen. Dus ging de strijd voort ^).
In twee termijnen, met Sint Jan en met Kerstmis, zou de schatting betaald moeten worden, en bovendien de vijftiende penning daarvan,nbsp;als boete omdat men het gewaagd had weerstand te bieden ®). Tegennbsp;Sint Jan was dus Van Boschuysen met de ontvangers weer aanwezig,nbsp;om den eersten termijn in ontvangst te nemen. Met de realiseering vannbsp;zulke aanzienlijke bedragen, waarvoor de kloosters goederen moestennbsp;verkoopen en leeningen sluiten ^), was nog eenige tijd gemoeid,nbsp;zoodat uitstel werd verleend tot 10 Augustus. Sommigen betaalden toen,nbsp;anderen niet. Nu tastte Boschuysen door: hij liet door zijn knechtennbsp;de koeien van de Regulieren van Lopsen uit de weide drijven en in hetnbsp;openbaar verkoopen. Ook tegenover het naburige Engelendaal innbsp;Leiderdorp betrachtte hij onverbiddelijk zijn deurwaardersplicht: hijnbsp;liet de kloosterpoort openbreken en verschillende goederen in beslagnbsp;nemen. Dit hielp. Alle Leidsche kloosters gaven nu hun verzet op, ennbsp;sloten met de ontvangers een accoord, volgens hetwelk zij den eersten
1) Divisiekroniek, div. XXX, cap. 89. De drie gevangen notarissen kwamen nu vrij, maar de geestelijkheid had de kosten van hun onvrijwillig verblijf innbsp;Mechelen te betalen. — Een staat van de „parties appoinctiées par les com-missaires .... maistre Jehan de Halewyn, président, Gérard d’Assendelf,Jehannbsp;de Boschuysen et Pierre de Bins, selon et ensuivant certain appoinctementnbsp;nagaires fait par mond. seigneur Ie chancelier, touchant les gens d’église denbsp;Hollande et Frisequot; (in totaal 8,717 Ł 6 s. 4 d.), bevindt zich in het Brusselschenbsp;Rijksarchief, Ch. d. Comptes, nr. 24661quot;.
quot;) Zie voor deze zaak, waarover reeds boven blz. 228: GA Leiden, Burgem.-rek. 1475—’76, ff. 57, 65, 66, 81v—82, 83, 89, 90v, 91—92v, 146—147; Burgem.-rek. 1476—’77, f. 83v.
quot;) Overvoorde, Rekeningen van het convent van St. Agnes te Dordrecht, BGBH XXI (1896), 74: „Item, wi hebben moeten gheven dese renten ende noch dennbsp;XV Pennine (in den druk het zinlooze „pevine”) van alle dese renten, omdatnbsp;het wederstaen was, facit tesamen, dat hiervoer ghegheven is, XCIII| Rijnsscennbsp;gul.”. Zie ook ben., blz. 237 n. 2.
quot;) T.a.p., 74—75; Kervyn de Lettenhove, Hist, de Plandre V, 193.
-ocr page 253-Til
termijn met Sint Michiel (29 September) zouden betalen, en den tweeden op Kerstmis, tegelijk met de anderen ^).
Dit was het einde van de rebellie der Hollandsche geestelijken, daar nu ook elders de laatste weerspannigen zich onderwierpen ^). Zijnbsp;hadden het goed en de vrijheid van de Kerk tot het uiterste verdedigdnbsp;en waren slechts voor geweld geweken. Dat de ervaringen der laatstenbsp;jaren bij velen van hen een gevoel van verbittering hebben opgewekt,nbsp;dat zich uitte in oproerige woorden aan het adres van den hertog,nbsp;kan niet verbazen ®).
Een zekere mate van lijdelijk verzet bleef nog voortduren. Verscheidene kloosters te Leiden hadden met Sint Michiel nog niets afgedragen, waarop na eenigen tijd hun prioren en paters door Pierrenbsp;de Bins opgeroepen werden, om met de verschuldigde penningen innbsp;Den Haag bij hem te verschijnen. Gelijk een jaar tevoren, sprong nunbsp;opnieuw het Leidsche stadsbestuur in de bres voor zijn kloosters ennbsp;gasthuizen en verzocht op 20 November den ontvanger om clementie,nbsp;hetgeen weer nieuw uitstel ten gevolge had ^).
Toen de 25e December, de vervaldag voor den tweeden termijn, was aangebroken, hadden velen hun geld nog niet gereed en verkregennbsp;respijt. Vóór het tot betalen kwam, werd in Holland de tijding bekend.
Divisiekroniek, div. XXX, cap. 91. — Volgens Van Rijn, Ondh. en Gest. van Rhynland, 409, zou Boschuysen eenige kloosterlingen uit de buurt vannbsp;Leiden hebben laten onthoofden. Evenwel: niet iedere executie is capitaal.nbsp;Het optreden van B. was overigens ook zonder bloedstorting al hard genoeg.
GA Hoorn, inv. nrs. 807 en 792, reg. nrs- 889 en 890: twee kwitanties van Pierre de Bins, d.d. 1476 Dec. 20, resp. voor het St. Cecilia-klooster (11nbsp;Rijnsche gulden, 10| stuiver, w. o. 15| st. voor den 15en penning) en voor St.nbsp;Pietersdal (54 R.gld. 17| st., w. o. 73J st. voor den 15en penning). — Een kwitantienbsp;d.d. 1477 Jan. 3 voor de pastorie van Zoeterwoude (11 st. 1 oort, den 15en penningnbsp;inbegrepen) is gedrukt bij C. J. Gonnet, Fierparochiën IV,BGBH VII (1879), 118.
®) ARA, (15e) Rek. v. Jan van Assendelf, 1475—’76, f. 139. Vgl. Michelet, Histoire de France VI (1844), 374.
*) GA Leiden, Burgem.-rek. 1476—'77, f. 59: „Item, opten XXen dach in Novembri reysde Florys Heerman in den Hage, alsoe die huyssittenmeesterennbsp;van Sinte Pieters prochie als voichden van die arme wonende in Jherusalemnbsp;up die Cellebroedersgraft, die pater van den Jacopynissencloester, den priornbsp;van den Regulieren buyten Leyden ende andere goidshuysen ende aelmishuysennbsp;binnen Leyden verdachvairt waeren te comen by den ontfanger van den geeste-licken goeden, dat dieselve personen mit hem souden brengen die pennyngennbsp;dair zy op geset waeren, om van der stede wegen die voir den ontfanger te ver-antwoirden ende hem te bidden, dat hy die arme van Jherusalem ende die anderenbsp;cloosteren goedertieren woude wesen; dair den ontfanger op antwoirde, datnbsp;hy up desen tyt dairin niet doen en mochte, alsoe die president, meester Jannbsp;van Haelwyn, ende Geryt van Assendelf van huys waeren, ende settede dat opnbsp;tot haere beyder coemste toe. Ende was uut enen dach ende enen nacht; vannbsp;cost, wagenhuyer, belensier mits anval van gasten, XL placken, fac. II Ł XIII s.nbsp;IIII d.”.
-ocr page 254-238
dat hertog Karei voor Nancy was gevallen (5 Jan. 1477). De keer, dien zijn fortuin genomen had, en zijn tragisch uiteinde troffen de tijd-genooten diep: zwaar ongetwijfeld had de vloek des Hemels gerust opnbsp;den vorst die het gewaagd had de schennende hand te slaan aan hetnbsp;erfdeel Gods^). De belastingambtenaren, van hun meester beroofdnbsp;en bevreesd voor de woede van het volk — de schatting der kerkelijkenbsp;goederen was immers slechts een onderdeel van de algemeene uitbuiting — ontruimden nu schielijk het land. De geestelijken herademden,nbsp;en zij, die nog niet betaald hadden, benutten de bijeengebrachte geldennbsp;om ten spoedigste de uitgegeven lijfrenten weer af te lossen ^).
Niet veel kloosters, kerken, kapellen of gasthuizen hebben echter het geluk gehad een deel der amortisatiepenningen te kunnen behouden.nbsp;Het bedrag dat de geheele Hollandsche geestelijkheid had op te brengen,nbsp;was door de commissarissen vastgesteld op 11.528 Ł 12 s. van 40nbsp;grooten ®). De helft van deze som, 5.764 Ł 6 s., had uiterlijk op 29nbsp;September 1476 (Sint Michiel) betaald moeten zijn, doch slechtsnbsp;3.551 Ł 16 s. 6 d. had Pierre de Bins hiervan gekregen, toen opnbsp;10 October de staat van zijn ontvangsten aan de Tresoriers der domeinennbsp;werd overgelegd ^). Volgens zijn tot Januari 1477 loopende rekeningnbsp;echter waren van den eersten en den tweeden termijn tezamen
') Oude Goudtsche Kronycxken, 146; Heda, Hist.Ep. Ultr.,295; „Aanteekening-boekje in HS.” van het klooster Eemstein, bij Romer, Kloosters en abdijen I, 332; Th. Basin, Histoire .... II, 407 vlg.; Petrus Impens, Chron. Bethleem.,nbsp;AAI, 451. Zelfs de hof-historiograaf Molinet is deze meening toegedaan. Nietsnbsp;had, volgens hem, den roem des hertogs meer bezwalkt, dan dat hij, gehoornbsp;gevend aan de inblazingen van booze en hebzuchtige lieden, tot deze belastingnbsp;was overgegaan. Sindsdien was, naar het zeggen van wijze mannen, het geluknbsp;van hem geweken: Molinet, Chroniques, éd. Doutrepont-Jodogne, I, 169. —nbsp;Wij vinden dit oordeel onveranderd terug in pastoor H. J. A. Coppens' Algem.nbsp;overzicht der kerkgesch. van Noord-Nederland .... tot 158P (1902), 352.
2) Overvoorde, Rekeningen v. h. klooster St. Agnes te Dordrecht, 75: „Item, die heer van Burgoengen is versleghen opten heylighe Dertiendach. Ende doenbsp;en hadden wi die termijn noch niet ghegheven van Corsavent, ende houden datnbsp;mede te lossen, als wi eerst moghen, die renten die wi vercoften om desenbsp;scattinghe”.
“) Brussel, Algem. Rijksarchief, Rekenkamer nr. 2466P: „Estat de Pierre de Bins, receveur des nouveaux acquests de Hollande, Frise etc., et ce desnbsp;appointemens fais par les commissaires commis par mon trés redoubté seigneurnbsp;.... a la taxation des acquetz des gens d’église dudit Hollande, etc.”, overgelegdnbsp;door Jean de Souvans aan de Chambre du Trésor te Mechelen op 10 Oct. 1476. —nbsp;Indien het bedrag van 11.528 Ł 12 s. van 40 gr. drie jaar inkomsten van denbsp;sedert 60 jaar door de kloosters enz. verkregen goederen vertegenwoordigt, zoudennbsp;de inkomsten daaruit voor één jaar 3.842 Ł 17 s. 4 d. bedragen, en zou de waardenbsp;van dit nieuwe, niet geamortiseerde, bezit ongeveer het twintigvoud van dezenbsp;som, 76.857 Ł 6 s. 8 d., zijn.nbsp;ld., ibid..
-ocr page 255-239
reeds 7.753 Ł 17 s. 9 d. betaald, de boete van den 15en penning niet meegerekend ^). In de rekening over 1474 September 16 tot 1477 Aprilnbsp;30 van den Ontvanger-generaal Jean de Souvans bedragen de inkomstennbsp;uit Holland, op een totale ontvangst van 102.340 Ł4 s. 4 d., zelfs; 10.986 Łnbsp;12 s., alles gerekend in ponden van 40 grooten Vlaamsch ^), Eennbsp;gedeelte van de ruim 3.200 Ł, die sinds de laatste afrekening van Denbsp;Bins aan het amortisatiegeld blijken toegevoegd, is wel nog na hertognbsp;Kareis dood betaald; voor het grootste deel echter zal dit geld reedsnbsp;eerder aan den Ontvanger-generaal rechtstreeks zijn afgedragen ®).nbsp;Het voor de nieuwe acquesten vastgestelde bedrag was in ieder gevalnbsp;tegen 1 Mei 1477 bijna volledig ontvangen 1 2), en de geestelijken haddennbsp;meer dan het zevenvoud betaald van de som die zij aanvankelijknbsp;bereid waren geweest te geven ®).
De kloosters blijken verreweg de zwaarste lasten te hebben gedragen, zoowel absoluut als relatief. Het uittreksel uit de groote rekening vannbsp;Pierre de Bins dat Finot heeft gegeven ®), vermeldt 96 kloosters, dienbsp;tezamen 5.047 Ł 2 d. hebben opgebracht, of gemiddeld ieder meer dannbsp;50 Ł; Met uitzondering van Bern komen abdijen in dit overzicht nietnbsp;voor: óf zij hebben afzonderlijk het amortisatiegeld betaald, óf zij zijnnbsp;van betaling vrijgesteld geweest wegens hun deelneming aan de bede ’).
1) Rijsel, Arch, du Nord B. 3653; Finot, Invent, somm. VIII, 393—398. — Dat hierin het boetegeld niet is verrekend, blijkt uit een vergelijking van de hiernbsp;geboekte ontvangsten van de Hoornsche kloosters St. Cecilia en St. Pietersdalnbsp;(resp. 10 Ł 15 s. en 51 Ł 4 s.) met de bedragen die voorkomen in de op blz. 237nbsp;n. 2 vermelde kwitanties.
Ibid., B. 3652; Finot, Invent, somm. VIII, 392—393. — Ter vergelijking volgt hier de opbrengst in de verschillende gewesten:
Holland: 10.986 Ł 12 s. nbsp;nbsp;nbsp;Vlaanderen: 31.545 Ł 19 s. 8 d.
Zeeland: 2.600 Ł nbsp;nbsp;nbsp;Rijsel etc.: 8.932 Ł
Brabant: 16.512 Ł 17 s. nbsp;nbsp;nbsp;Artois etc.; 19.026 Ł 14 s. 8 d.
Henegouwen: 4.874 Ł
Aan deze lijst kan nog worden toegevoegd het graafschap Namen, waar de geestelijkheid meer dan 600 Ł opbracht: Koerperich, Les lois sur la mainmorte,nbsp;45. Ook in Limburg is de schatting geheven: Gachard-Pinchart, Invent. Ch. d.nbsp;Comptes IV, 154 (rekening voor Maastricht en Overmaze). De Luxemburgschenbsp;geestelijken alleen zijn er niet door getroffen: Koerperich, a. w., 44.
Zoo staan in de Rekening B. 3652 voor het klooster Eemstein 200 Ł geboekt, die in B. 3653 niet verantwoord worden.
Het verschil tusschen het gepostuleerde en het werkelijk ontvangen bedrag is inderdaad nog geringer: van de begin Oct. 1476 door De Bins ontvangennbsp;3.551 Ł 16 s. 6 d. zijn slechts 3.251 Ł 16 s. 6 d. aan Jean de Souvans afgedragen,nbsp;en 300 Ł, die niet in de 10.986 Ł 12 s. begrepen zullen zijn, aan den Argentiernbsp;(Brussel, Rekenkamer, 24661).
Boven, blz. 223.
quot;) Invent, somm. VIII, 393—398.
’) Een zelfde opmerking, betreffende de Brabantsche abdijen, bij Koerperich, a. w., 46 n. 1.
-ocr page 256-240
Het laagst aangeslagen blijkt het Tertiarissenconvent St. Barbara te Amsterdam te ^ijn geweest, met 37 s., maar van vele kloosters, waaronder verscheidene die hiervóór als de meest weerspannige ter sprakenbsp;zijn gekomen, staan waarlijk indrukwekkende bedragen geboekt. Denbsp;Goudsche Regularissenkloosters St. Margaretha en St. Maria blijkennbsp;b.v. onderscheidenlijk 172 Ł 6 s. 6 d. en 205 Ł 3 s. 3 d. te hebbennbsp;opgebracht, het Zijlklooster te Haarlem 110 Ł, het klooster St. Catharinanbsp;in Den Briel 180 Ł ^), de Regulieren buiten Amsterdam 136 Ł 6 s. 9 d.,nbsp;die van Eemstein te Zwijndrecht 200 Ł, die van Lopsen bij Leidennbsp;223 Ł 18 s. 9 d., de Cisterciënsers van Warmond 128 Ł 15 s. 3 d..nbsp;Zeven huizen in en bij Delft betaalden alleen al 1440 Ł 13 s. 11 d.,nbsp;waarvan niet minder dan 626 Ł 1 s. 6 d. voor rekening van het nietnbsp;voor niets zoo hevig tegenstrevende St. Agatha-klooster komen.
Daarentegen staan 309 kerken, kapellen, curen, vicarieën enz. bij elkaar voor slechts 1932 Ł 15 s. 11 d. te boek, of gemiddeld ieder voornbsp;ruim 6 Ł. Het hoogst aangeslagen is hier het kapittel van de Hoog-landsche kerk te Leiden met 103 Ł 4 s., het laagst de kerk van Ouderkerknbsp;aan den IJsel met 2 s. 6 d.
Hiermede is een nieuwe terminus ad quem voor de stichting van dit klooster gegeven. S. Muller Hzn., Indeeling van het bisdom, 225, geeft als eerstenbsp;vermelding: 1483; D. van Heel, De Tertiarissen . . . ., 111: 1480.
-ocr page 257-Z ‘7/
DEVOTIE VAN LANDSHEER EN BURGERIJEN. DE KLOOSTERHERVORMING
De samenwerking tusschen poorters en geestelijken, die in 1475 en 1476 aan den dag trad, wijst er wel op, dat tusschen beide standennbsp;geen zeer diepe tegenstellingen bestonden. De maatregelen tegen hetnbsp;stichten van nieuwe kloosters en tegen de uitbreiding van het bezitnbsp;^er bestaande conventen, door de stedelijke overheden of, op hunnbsp;aandrang, door den hertog genomen, laten dan ook, evenmin als denbsp;strijd tegen de kerkelijke immuniteiten, de gevolgtrekking toe, datnbsp;in stad en land een zekere vijandigheid tegen den clerus zounbsp;hebben geheerscht. De menigvuldige schenkingen aan kerken ennbsp;kloosters, de talrijke fundaties van altaarprebenden en gasthuizen,nbsp;de vorming van geestelijke broederschappen, de vele stichtingen vannbsp;kloosters vooral en de sterke trek naar het reguliere leven bewijzennbsp;juist voor dezen tijd overvloedig het tegendeel. Thans nog getuigennbsp;de groote kerken in de Hollandsche steden, nagenoeg allen in denbsp;15e eeuw verrezen, voltooid of begonnen, hoe het zelfbewustzijnnbsp;der burgers en de fierheid op de eigen, onder het bewind der Bourgondiërs gedijende stad zich vóór alles uitte in den bouw en de versiering van indrukwekkende godshuizen ^). Stedelijke overheden —nbsp;evenals de landsregeering — beoogden met maatregelen, zooals in denbsp;voorgaande hoofdstukken zijn besproken, slechts het hoofd te biedennbsp;aan bedenkelijke gevolgen van deze vrome gezindheid, en benadeelingnbsp;van de gemeenschap zooveel mogelijk tegen te gaan. Bovendien maaktenbsp;de bij vorst en stad steeds toenemende behoefte aan middelen hetnbsp;onmogelijk de immuniteit van het zich snel ontwikkelende kerkelijkenbsp;bezit in haar vollen omvang te handhaven, en konden in een ordelijkenbsp;lands- en stadsgemeenschap zekere aanspraken van kerkelijk recht ennbsp;praktijken van kerkelijke rechters niet worden geduld. Dit optredennbsp;van het wereldlijke gezag leidde noodzakelijkerwijs af en toe tot botsingennbsp;met de geestelijkheid, doch dit waren conflicten zooals te allen tijdenbsp;tusschen Katholieke overheden en den clerus hebben plaatsgevonden.nbsp;Een aan geestelijken werkelijk vijandige stemming is misschien alleennbsp;te vinden onder de ambachtslieden van sommige steden, die zich door
1) Vgl. de boven, blz. 42, aangehaalde woorden van Joh. Brugman.
16
-ocr page 258-242
de kloosternijverheid in hun bestaan bedreigd zagen ^), en soms bij de op de goederen der groote abdijen gezeten boeren, die door allerleinbsp;lasten en diensten gekweld werden ^).
Voor en na bleven vorst en magistraten den kloosters welgezind, en hun devotie maakte ten deele weer ongedaan, wat zij als noodzakelijknbsp;hadden leeren inzien. Wij hebben reeds gezien hoe sommige stedennbsp;de vestiging van nieuwe kloostergemeenschappen bevorderden, hunnbsp;tal van voorrechten inruimden en, mochten zij al voorwaarden stellen,nbsp;hierbij zoo liberaal te werk gingen dat zij den opzet der Staten daarmeenbsp;feitelijk te niet deden. Om den bouw van een Kruisheerenkloosternbsp;in hun stad mogelijk te maken, droegen in 1429 de burgers van Goes,nbsp;een ieder naar zijn vermogen, van het hunne bij ^). Dit is een voorbeeld,nbsp;geen uitzondering.
Ook de Leidsche magistraat, die zich door een scherp optreden tegen kloosterlingen onderscheidde ®), was hun niet vijandig gezind.nbsp;De zusterhuizen, met welke zij in geschil was, boden tenslotte aannbsp;honderden poortersdochters een veilig onderkomen en zouden nietnbsp;wel gemist kunnen worden. Hun bewoonsters werden trouwens doornbsp;de stad niet ten volle als geordenden aangezien. In eerbied voor „echtequot;^nbsp;regulieren, die een geestelijk leven leidden en de dagelijksche getijdennbsp;zongen, schoot men niet te kort, en de meeste waardeering genotennbsp;de religieuzen die hun orderegels in de oorspronkelijke strengheidnbsp;naleefden. Schenkingen van wijn aan de verschillende kloosters,nbsp;subsidies voor herstellingen, enz. zijn geregeld terugkeerende postennbsp;in de burgemeestersrekeningen. De Minderbroeders „in die Waertquot;nbsp;ontvingen hun miswijn op kosten van de stad ®). Toen zij in 1454nbsp;hun convent binnen Leiden brachten, schonken gerecht en vroedschapnbsp;hun 400 Ł uit de opbrengst der accijnzen, als tegemoetkoming in denbsp;onkosten ^). Ook stelden de Leidenaren het zeer op prijs, dat de Ter-tiariërs van het St. Hieronymushuis (Lopsen) de orde van St.
-ocr page 259-243
Augustinus aannamen. Zij toonden hun waardeering door den broeders op den dag hunner plechtige inkleeding, den 20en April 1460, eennbsp;aantal stadskannen wijn aan te bieden ^). Behalve dit eerbetoon ervoeren de broeders weldra een meer daadwerkelijk blijk van de welwillendheid der overheid, die hun voor vier jaar een subsidie vannbsp;100 Philippus-schilden 's jaars toekende om de kosten goed te maken,nbsp;die de overgang van den regel van St. Franciscus naar dien van St.nbsp;Augustinus met zich bracht ^). De goede verstandhouding tusschennbsp;Leiden en de Régulieren van Lopsen bleef bestendigd: in 1471 begavennbsp;dezen zich onder de voogdij van de stad, die drie jaarlijks aftredendenbsp;voogden voor hen aanwees ®). De Begijnen van het Sinte-Agnietenhofnbsp;kregen in 1450, ook als bijdrage in de bouwkosten van hun kerk,nbsp;20 Ł van de stad ten geschenke ^), en in 1469 besloten gerecht ennbsp;vroedschap de opvoeringen van het „Onser Vrouwen spulquot; in denbsp;Onze Lieve Vrouwe-parochie te steunen met 20 Ł ’s jaars ®). Hoenbsp;Leiden in 1475 en 1476 haar kloosters en kerken de hand boven hetnbsp;hoofd hield, is reeds verhaald.
Begunstiging van kloosters en kerken sproot intusschen niet alleen uit religieuze motieven voort. Kloosters gaven ook geld uit in denbsp;plaats waar zij gevestigd waren, en vooral een college van rijk gepre-bendeerde kapittelheeren was voor een stad een begeerd bezit, desnbsp;te meer begeerd naarmate de stad kleiner was®). In de stedelijkenbsp;aflaatpolitiek school, zooals wij hebben gezien, eveneens een sterk
0 Burgem.-rek. 1459—'60, f. 90: „Item, opten Beloken Paeschdach {1460 April 20) die broederen van Sinte Jeronimus gescheynct, alzoe zy die oirdenbsp;van Sinte Augustijn annamen ende Reguliers gemaect ende gecleet wordden,nbsp;VI stedecannen wyns, mits dat dair gedeputeerde van Windechem gesent waeren,nbsp;die stoep VII g., fac. LVI s.”. — Deze rekeningpost maakt het mogelijk hetnbsp;tijdstip van den overgang van het klooster Lopsen naar de Regulierenorde tenbsp;preciseeren. Tot dusver is dit gesteld op 1456 a '60 (Romer, a. w, I, 351; Over-voorde, a. w. I, 15), of op 1450 (S. Muller Hzn., Indeeling van het bisdom, 291).nbsp;Evenzoo blijkt uit dezen tekst, dat het klooster terstond in het Kapittel vannbsp;Windesheim is opgenomen (Acquoy, Het klooster te Windesheim III, 148: „vóórnbsp;1465”). — Vgl. nog Burgem.-rek. 1460—'61, ff. 77v en 79: de prior van Windesheim te Leiden om de Regulieren van St. Hieronymus te visiteeren (1461 Meinbsp;16 en Juli 2).nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2) Burgem.-rek. 1460—'61, f. 109.
®) Vroedschapsb. 1465—1504, f. 64. nbsp;nbsp;nbsp;*) ld., 1449—'58, f. 4.
'^) ld., 1465—1504, f. 37v: „Item is overgedragen dat men Onser Liever Vrou-wen kerc geven sel XX Ib. tsjairs tot Onser Vrouwen spul te hulpen” (1469nbsp;Mei 14).
®) ARA, Reg. Privil. Ducis Caroli, ff. 76 vlg. (gedr.: Hoynck van Papendrecht, Analecta Belgica IIL 2, 104—105): De burgers van Geervliet bekennen, datnbsp;hun stad door het kapittel van de O. L. Vrouwe-kerk „grotelicx verbetert isnbsp;ende proffyt neemt.... mits dat die van der voirs. collegium hoere renten vannbsp;huere beneficiën ende andere in onse voirs. stede verteeren”. Karei van Charolaisnbsp;vergunt hun het kapittel ten eeuwigen dage te mogen behouden (1459 April 12).
-ocr page 260-244
element van winzucht ^). Zeer practisch en nuchter is ook de overweging, die gerecht en vroedschap van Leiden er in 1450 toe bracht aan denbsp;Onze Lieve Vroujvekerk een jaarlijksche subsidie van 4 Ł te verkenennbsp;voor den ommegang op den Zondag voor Pinkster; „hopende dattienbsp;exzijsen van der stede dairomme te meer gelden” ^).
Ook de hertog bleef in den tijd dat ordonnanties in zijn „naam de geestelijken in hun vrijheden trachtten te belemmeren, hun persoonlijk welgezind. Philips de Goede zorgde er steeds voor, goedenbsp;betrekkingen met zijn clerus te onderhouden. Van zijn kerkelijkheid,nbsp;die weliswaar niet geheel onberispelijk was, en van de Christelijkenbsp;deugden van zijn zoon hebben tijdgenooten herhaaldelijk en metnbsp;nadruk getuigd; de ostentatieve vroomheid die aan het Bourgondischenbsp;hof heerschte, is meermalen in het licht gesteld ®). Evenals elders innbsp;'s hertogs landen, profiteerden ook in Holland de godshuizen van dezenbsp;gezindheid, wier uitingen hier vooral, naar wij opgemerkt hebben *),nbsp;ook door staatkundige overwegingen zullen zijn bepaald. Talrijk blevennbsp;de missen, die voor rekening van den vorst besteld werden, talrijknbsp;de offergaven, die aan Hollandsche en Zeeuwsche kerken ten deelnbsp;vielen ®). Philips hield er niet van zijn devotie voor het aangezichtnbsp;van de wereld te verbergen. Met bijzondere voorliefde schonk hijnbsp;kerkramen, waarvoor veelal een in het oog vallende plaats werd bedongen. Doorgaans waren deze glazen met de wapens en deviezennbsp;van den hertog en zijn nabestaanden versierd, soms ook met de beeltenissen van de leden der vorstelijke familie, opdat zij in eeuwigenbsp;gedachtenis zouden blijven en deel zouden hebben aan de gebedennbsp;der geloovigen ®). In menige Hollandsche en Zeeuwsche kerk moetennbsp;de Bourgondiërs aldus in beeld of, in plaats daarvan, door hunnbsp;emblemen in gloeiende kleurenpracht tegenwoordig zijn geweest ennbsp;zoo op de gewijde plaatsen, onder de hoede van de Kerk en doornbsp;haar bemiddeling, nader tot hun onderdanen zijn gebracht. Schenkingennbsp;van zulke ramen worden vermeld voor de St. Laurenskerk te Rotterdamnbsp;(vóór 1428), de kloosterkerken of -kapellen der Jacobijnen te Zierikzee,nbsp;der Regulieren te Leiderdorp (1427/8) en te 's Gravenzande (1433),
Boven, blz. 160 vlg., 167.
GA Leiden, Burgem.-rek. 1449—’50, f. 101.
“) De Laborde, Les dues de Bourgogne 2. I (1849), xxxii vlg.; G. Doutrepont, La littérature frangaise a la cour des dues de Bourg. (1909), 190 vlg.; J. Huizinga,nbsp;Herfsttij der Middeleeuwen^ (1928), 251 vlg. en passim; O. Cartellieri, Am Hofenbsp;der Herzöge von Burgund (1926), 63 vlg..
^) Boven, blz. 43. nbsp;nbsp;nbsp;®) De Laborde, t. a. p..
“) De Laborde, a. w., 416 (nr. 1493); voorts passim talrijke dergelijke schenkingen aan kerken in verschillende gewesten.
-ocr page 261-245
de Hooglandsche kerk te Leiden, de Nieuwe Kerk te Delft (1436), de Groote Kerk te Dordrecht (1437/8), de kerk van het Regulierenklooster in den Hem bij Schoonhoven, de St. Antoniuskapel in Dennbsp;Haag (1444), de kerken te St. Geertruidenberg, St. Maartensdijk ennbsp;Zierikzee (resp. 1449, 53 en 54; voor S. Livinus te Zierikzee drie stuks),nbsp;de kloosterkerk der Augustijnen in Middelburg (1449), het koor vannbsp;de Minderbroederskerk te Dordrecht (1456), voor Westmunster tenbsp;Middelburg (1463) en voor de St. Gangolfs- of Gasthuiskerk te Haarlemnbsp;(1473) ^). Zonder twijfel zij», er nog veel meer geweest.
Sedert lang verdwenen, evenals deze broze voortbrengselen van 15e-eeuwsche glazenierskunst, is ook de groote Calvarie van goudnbsp;en émail van de Onze Lieve Vrouwekerk te 's Gravenzande, een dernbsp;kostbaarste wijgeschenken ooit door een Hollandsche kerk ontvangen.
)H
Het was aan de kerk van 's Gravenzande, die een zeer vermaard Lieve Vrouwebeeld bezat ^), in 1457 door den graaf van Charolaisnbsp;geschonken, ongetwijfeld als blijk van dankbaarheid aan de Heiligenbsp;Maagd na de voorspoedige geboorte van zijn dochtertje Maria®).
Aan den voet van het Kruis was, behalve de Heilige Maagd en St. Jan, de vier Evangelisten en de vier Kerkleeraars, ook het vorstelijkenbsp;echtpaar afgebeeld: Karei in de gedaante van Sint Joris, I^bella_van^nbsp;Bourbon als Sint Elisabeth, met op den arm een klein kindje in 'jc’xWnbsp;windselen *).
Conventen die hulp behoefden konden steeds op ondersteuning door den hertog rekenen. Met name de Predikheeren in Den Haag,
De Laborde, a. w., 250 (nr. 851); ARA, 3e Tres.-rek. v. B. van Zwieten, 1427—’28, f. 24v; 5e id., 1428—'30, f. 62; Ie Rek. v. Godsc. Oom, 1432—'33,nbsp;f. 42v; 4e id., 1435—'36, ff. 94v, 127v; 6e id., 1437—'38, f. 87v; 3e Rek.nbsp;V. W. Engelbrechtsz., 1444, f. 60v; De Laborde, a. w., 395 (nr. 1404), 414nbsp;(nr. 1487), 416 (nr. 1493), 396 (nr. 1408); 8e Rek. v. Cl. de Vriese, 1458—'59,nbsp;f. 93v; Reygersbergen-Boxhorn, Chronyck van Zeelandt II (1644), 237; G. H.nbsp;Kurtz, De St. Gangolfskerk te Haarlem, BGBH LVI (1938), 61. — Vaak bestondnbsp;de schenking uit een som gelds, waarvoor de begiftigden zelf een raam, zooalsnbsp;door den hertog gewenscht, konden laten vervaardigen. Soms ook werd vannbsp;'s hertogs wege een opdracht daartoe aan een „glaesmaker” verstrekt. In dezenbsp;gevallen melden de rekeningen wel eens den naam van den kunstenaar: Jacobnbsp;Codde leverde in 1427/8 de glazen voor de kloosters te Zierikzee en Leiderdorp,nbsp;het venster in de St. Pancras te Leiden was het werk van mr. Engbrecht uitnbsp;'s Hertogenbosch, dat in de Antoniuskapel van een zekeren Daniel, waarschijnlijknbsp;denzelfden die voor 1432 in de rekeningen van de St. Bavo te Haarlem vermeldnbsp;wordt: BGBH IV (1876), 58 n. 3. — Van een raam door Philips den Goedenbsp;aan den Dom van Utrecht geschonken, zijn eenige fragmenten bewaard gebleven: A. van der Boom, Monumentale glasschilderkunst in Nederland (1940), 79.
^) Van Heussen-Van Rijn, Oudh. en Gest. van Delfland, 333.
®) 13 Februari 1457 te Brussel geboren.
*) De Laborde, a. w., 467—469 (nrs. 1808—1811). — De goudsmid Hendrik de Backer te Brussel ontving voor dit kunstwerk 306 Ł 3 s. van 40 gr..
-ocr page 262-246
wier nauwe betrekkingen met het vorstenhuis reeds zijn vermeld, werden op royale wijze bij de zich over tientallen jaren uitstrekkendenbsp;herbouwing van klooster en kerk geholpen. Een groote gift tot dit doelnbsp;van 1000 Ł van 40 gr. in 1456 verdient hier afzonderlijke vermelding ^).nbsp;Deze eene schenking al bedraagt bijna 9 % van het totale bedragnbsp;dat Karei de Stoute in 1474 van de geheele Hollandsche geestelijkheidnbsp;eischte en dat hem zoo bitter werd betwist ^). Ondanks deze ennbsp;andere schattingen waren de Bourgondische heerschers in hun betrekkingen met den clerus veeleer de gevende dan de nemende partij.
Kloosters die op de een of andere wijze bij de woelingen van deze wereld betrokken waren geworden en schade hadden geleden tengevolgenbsp;van omstandigheden, waarvoor de hertog zich aansprakelijk achtte,nbsp;ontvingen ruime vergoedingen uit de landskas ®). Ook toen in 1456 innbsp;het Sticht en Gelre, gebieden waar hij zijn invloed hoopte te vestigen,nbsp;kloosters door den oorlog in hun bezittingen waren getroffen, droegnbsp;de „goede hertog” zorg, dat de religieuzen zich niet over hem behoefden te beklagen *). Voor den bouw of het herstel van kerkennbsp;tastte Philips de Goede menigmaal in zijn beurs, of hij droeg dennbsp;rentmeester-generaal van Holland op, een deel zijner ontvangstennbsp;voor dit doel aan te wenden. Ten behoeve van den wederopbouwnbsp;van de St. Janskerk te Gouda en van de andere godshuizen aldaarnbsp;die door den grooten brand van 1438 waren vernield, reserveerde hijnbsp;voor vijf jaar het derde deel van zijn inkomsten uit deze stad, en nognbsp;in 1460 ondersteunde hij het Regularissenconvent St. Maria, datnbsp;den ramp nog niet te boven was gekomen, met een subsidie vannbsp;50 klinkaards ®). Ook zijn onderdanen wist de hertog tot milddadigheidnbsp;aan te sporen. Zoo gelastte hij voor het herstel van de Haagsche St.nbsp;Jacobskerk, waartoe hij ook zelf bijdroeg, een hoofdelijken omslag te
0 ARA, 7e Rek. v. Cl. de Vriese, 1457—'58, f. 100. — Vgl. boven, blz. 61.
Boven, blz. 238. — Hierbij is nog niet eens rekening gehouden met de waardevermindering van den groot in de sinds 1456 verloopen jaren, vgl.nbsp;G. Pusch, Staatliche Miinz- nnd Geldpolitik in den Niederl. unter den burgundischennbsp;und habsburgischen Herrschern, Diss. München (1932), 17.
B.v.: ARA, 2e Rek. v. Willem van Naaldwijk, 1440, f. 60v; 15 Phs. schilden aan het klooster der Vrouwenbroeders te Schoonhoven, wegens „zekerenbsp;moeynisse” hun aangedaan tijdens een dagvaart van Hollandsche en Stichtschenbsp;raden. — 8e Rek. v. Cl. de Vriese, 1458—'59, f. 94v: bij mandement van 1456nbsp;Oct. 10, 400 Ł aan het Regulierenklooster te IJselstein, als vergoeding voor denbsp;groote schade, zoowel aan het klooster zelf als aan de veldvruchten berokkend,nbsp;toen de hertog er in 1456 gedurende acht dagen met zijn krijgsvolk gelegerdnbsp;had (vgl. boven, blz. 141). Zie Addenda.
*) Joh. Busch, Liber de Reformatione monasteriorum, ed. Grube, 785 vlg..
^) ARA, 2e Mem. Rosa, f. 239 (Blécourt-Meyers, 290 vlg.); 12e Rek. v. Cl. de Vriese, 1462—'63, ff. 92—92v.
-ocr page 263-247
heffen van de parochianen, met sancties tegen de on willigen ^), of beval hij een noodlijdend klooster in de goede zorgen zijner onderzaten aan ^).
De bescherming, die de hertogen in zoovele sauvegardebrieven aan kloosters verleenden, bleef niet tot woorden beperkt. Zoowel tegennbsp;te grooten ijver van hun eigen ambtenaren als tegen overlast vannbsp;andere zijde hebben zij hen meermalen behoed. De rechtzinnigheidnbsp;vond in hen trouwe kampioenen, die onverbiddelijk optraden tegen alnbsp;wat naar ketterij zweemde®). Kortom: zij hebben getracht te leven alsnbsp;Christelijke vorsten en het ideaal te benaderen, dat de middeleeuwschenbsp;vorstenspiegels den heerscher voorhielden.
* * *
Een der plichten van een Christelijk vorst was: toe te zien dat de geestelijken een voorbeeldig leven leidden, en bovenal zorg te dragennbsp;voor de hervorming van een kloostergeestelijkheid die haar roepingnbsp;ontrouw was geworden. In den loop der eeuwen waren de meestenbsp;orden van hun oude regels afgeweken. De voorgeschreven hardenbsp;levenswijze was in menig opzicht verlaten; in voeding, kleeding,nbsp;legering had men zich allerlei vrijheden veroorl^fd, of door dennbsp;Paus laten veroorloven; de clausuur, het gemeenschappelijke leven,nbsp;de persoonlijke en, bij de bedelorden, de gemeenschappelijke armoedenbsp;werden niet meer in acht genomen. Het idealisme was veelal gedoofd;nbsp;men had zich bij de wereld aangepast en het zich gemakkelijk gemaakt.nbsp;Tegen deze ontaarding openbaarde zich in de 14e en in het begin dernbsp;15e eeuw in de kringen der religieuzen zelf een groeiend verzet. Bezieldnbsp;door een nieuwe vroomheid streefden velen naar een herstel van hetnbsp;kloosterleven in zijn vroegere strengheid en naar de volledige nalevingnbsp;van de oorspronkelijke regels, de observantie. Overal vereenigden zichnbsp;de steeds talrijker wordende Observantenkloosters van de verschillendenbsp;orden in congregaties, om door een gemeenschappelijk opperbestuur,nbsp;periodieke kapittelvergaderingen en visitaties der aangesloten conventennbsp;de handhaving der observantie te waarborgen.
In de Nederlanden kwam in het laatst van de 14e eeuw deze religieuze herleving zeer sterk tot uiting in den kring van Geert Groote. Om den geest der Moderne Devotie te bewaren, vormden de Reguliere
1) Ie Mem. Rosa, f. 160v (Blécourt-Meyers, 104): 1434 Maart 31; 2e Rek. V. Godsc. Oom, 1433—’34, f. 55v; De Riemer, Beschr. van ’s Graven-Hagenbsp;I. 1, 277; Die Haghe. Bijdr. en Meded. (1900), 117 vlg..
“) Ie Mem. Rosa, f. 162 (Blécourt-Meyers, 105).
®) Boven, blz. 110 vlg..
-ocr page 264-248
Kanunniken in 1394 of 1395 de Congregatie van Windesheim^)» waarbij reeds in 1464 niet minder dan twee en tachtig kloosters warennbsp;aangesloten. Onder deze twee en tachtig huizen waren er twaalf innbsp;Holland en Zeeland gevestigd: tien mannenkloosters — w. o. Eemsteinnbsp;bij Dordt, Nieuwlicht bij Hoorn, St. Jan Evangelist bij Amsterdam,nbsp;Onzer Vrouwen Visitatie bij Haarlem, Engelendaal en Lopsen bijnbsp;Leiden — en twee vrouwenconventen. Een aantal uitsluitend Holland-sche Regulierenkloosters sloot zich nog vóór 1423 tot een afzonderlijkenbsp;congregatie aaneen ^), die in 1431 elf huizen omvatte, welk getal innbsp;1444 was aangegroeid tot veertien: zeven conventen van kanunnikennbsp;en zeven van kanonikessen ®). Dit „Hollandsche Kapittel”, dat innbsp;1441 van bisschop Rudolf van Diepholt nieuwe regels ontving, werdnbsp;op 3 Maart 1452 definitief georganiseerd door den legaat Nicolaasnbsp;van Cues, die Syon bij Delft als hoofdklooster aanwees: Kapittelnbsp;van Syon *). Behalve Syon behoorden er toe o. m. de huizen St.nbsp;Michiel in den Hem bij Schoonhoven, Emmaus in het land van Steinnbsp;bij Gouda, de vrouwenkloosters ten Zijl te Haarlem en Mariënpoelnbsp;te Oegstgeest. Regulierenkloosters, zoowel van de Congregatie vannbsp;Windesheim als van die van Syon, hebben meer dan eens gunstbewijzennbsp;van de Bourgondische hertogen ontvangen ®).
De meeste vereenigingen van Broeders en Zusters des Gemeenen Levens, een andere, meer oorspronkelijke uiting van de Modernenbsp;Devotie, zochten vroeg of laat eveneens aansluiting bij een goedgekeurde orde. Sommigen namen den regel van St. Augustinus aan ennbsp;vergrootten het ledental der beide Regulierenkapittels, het meerendeelnbsp;aanvaardde den minder strengen Derden Regel van St. Franciscus ®).nbsp;Omstréeks 1400 vereenigden een aantal van deze Tertiarissenkloostersnbsp;zich tot het Kapittel van Utrecht ’), dat 18 Januari 1401 de pauselijkenbsp;goedkeuring verwierf. Hoewel het in den loop der jaren verscheidenenbsp;kloosters aan strengere orden heeft moeten afstaan en niet alle Tertiarissenhuizen waren aangesloten, omvatte dit Kapittel in 1470 hetnbsp;eerbiedwekkende aantal van twee en tachtig conventen, waarvan
‘) J. G. R. Acquoy, Het klooster te Windesheim en zijn invloed, 3 dln. (1875— '80),.
“) Romer, Kloosters en abdijen I (1854), 363 vlg.; Acquoy, a. w. III, 33—43; J. L. Blonden, Het archief van het klooster St. Michiel in den Hem bij Schoonhoven,nbsp;VROA XLVIII. 1 (1925), 169 vlg..
^) Blonden, t.a.p,, 206 (reg. nr. 60), 212 (reg. nr. 81).
0 Aldaar, 208 (reg. nr. 70), 216—218 (reg. nrs. 93—95, 98).
°) Boven, blz. 44—47, passim, en 246. nbsp;nbsp;nbsp;*) Boven, bl2. '20.
’) D. de Kok, Bijdragen tot de gesch. der Ned. Klarissen en Tertiarissen vóór de Hervorming (1927), 88 vlg. (117—161 de Kapittelbesluiten); D. van Heel,nbsp;De Tertiarissen v. h. Utr. Kapittel (1939); M. Schoengen, Monasticon Batavum Inbsp;(1941).
-ocr page 265-249
drie en vijftig in het graafschap Holland ^). Philips de Goede nam deze Hollandsche kloosters der Derde Orde den 28en November 1445nbsp;in zijn bijzondere bescherming 1 2).
Tegen het midden van de 15e eeuw breekt in de Nederlanden ook bij de kloosters van den Eersten Regel van St. Franciscus en bij denbsp;Dominicanen de hervorming zich baan. Het is hier vooral dat denbsp;invloed van den hertog van Bourgondië zich doet gelden.
In zijn, wellicht voor Philips den Goede geschreven, verhandeling D^vita et regimine principum heeft Dionysius van Ryckel, de Doctornbsp;Ecstaticus der Kartuizers van Roermond, uiteengezet, hoe en waaromnbsp;de vorst had te arbeiden voor de hervorming van de geestelijkheid.nbsp;Dwang mocht hij hierbij op eigen gezag niet aanwenden, daar denbsp;geestelijke staat immers verheven was boven de wereldlijke. Wanneernbsp;echter overreding niet baatte, kon en behoorde de vorst van den Pausnbsp;machtiging te verzoeken om geweld te gebruiken, en dan zou hijnbsp;loffelijk werk kunnen verrichten ®). Welke redenen dienden den vorstnbsp;tot dezen arbeid te bewegen? De liefde voor zijn volk; hervormingnbsp;van den geestelijken staat brengt niet slechts heil aan de kerkelijkenbsp;personen, maar aan de geheele gemeenschap, daar de leeken aan denbsp;geestelijken een voorbeeld nemen. Het eigen belang; vrome en voorbeeldig levende geestelijken zijn als leiders van het volk een krachtigenbsp;steun voor den heerscher, wiens doel het moet zijn, zijn onderdanen tenbsp;doen leven in ouderlingen vrede en hen op te voeden tot Godvreezendenbsp;en deugdzame menschen. De vorst en zijn Huis en de geheele gemeenschap verwerven Gods hulp en bescherming door de gebeden en verdiensten van waarachtig devote geestelijken en religieuzen; daaromnbsp;moet de vorst trachten in zijn gebied het getal van waarlijk vromenbsp;lieden, wier gebeden werkelijke waarde hebben, te vergrooten. Innbsp;het bijzonder moet hij zorgen voor de hervorming van de broedersnbsp;der vier bedelorden, die overal het predikambt uitoefenen en den taaknbsp;hebben anderen te evangeliseeren 2).
Dezelfde overwegingen keeren terug in den dialoog De vita et regimine principissae, dien de Kartuizer later aan hertog Philips' weduwe Isabella opdroeg ®), en in het tractaat Pro reformatione, dat de vicaris-generaal der Dominicaner-Observanten Johannes Utenhove in 1471
Van Heel, a. w., 84 vlg.. 2) Aldaar, 342—343.
’) Lib. III, art. 27: Dion. Cartusiani Opera Omnia XXXVII (1909), 4696-4706.
*) Lib. Ill, art. 28: ibid., 4706—4716.
Ibid., 513a.
-ocr page 266-250
op verdoek van Karei den Stoute samenstelde In dit laatste geschrift wordt nog een nieuw motief naar voren gebracht: de vorst heeftnbsp;tegenover de nagedachtenis der stichters, in wier plaats hij is getreden,nbsp;den medelijken plicht, toe te zien dat de kloosters beantwoorden aannbsp;het doel waartoe mij mijn opgericht.
Dwingende argumenten voor mich van hun plicht en verantwoordelijkheid bewuste vorsten! Bijzonder klemmend waren mij voor de Bourgondiërs in hun betrekkingen met Holland, waar ondanks hunnbsp;streven naar pacificatie de heilloome twist tusschen Kabeljauwen ennbsp;Hoeken nog sluimerde, gereed om bij de geringste aanleiding opnieuwnbsp;uit te breken. Hier konden populaire bedelmonniken, die door hunnbsp;leefwijze eerbied wisten af te dwingen, inderdaad nuttig werk verrichten — men denke slechts aan riiachtige volkspredikers als Johannesnbsp;Brugman of Dirk Colde ^). Een andere sterke beweegreden om denbsp;reformatie, met name die van de mendicanten, te bevorderen wasnbsp;voor den hertog zoowel als voor de stadsbesturen gelegen in het ar-moede-ideaal dat de Observanten beleden. Dit streven naar afstandnbsp;van allen eigendom viel op gelukkige wijze samen met het strevennbsp;der wereldlijke overheid naar beperking van de bezittingen der kloosters.nbsp;De steden droegen er dan ook zorg voor, in overeenkomsten, welke zijnbsp;sloten met de broeders die zich binnen hun muren vestigen wilden,nbsp;de bezitloosheid te onderstreepen ®). Niet minder lieten zich bij vorstnbsp;en burger-magistraten zuiver godsdienstige overwegingen gelden:nbsp;eerbied voor die streng levende religieuzen en de verwachting, datnbsp;zij door hun goede werken en gebeden een machtige voorspraak innbsp;den Hemel zouden zijn. Tenslotte was bij de hertogen ongetwijfeldnbsp;nog een politiek motief in het spel om in het bijzonder de hervormingsbeweging onder de bedelorden te steunen. Het paste bij hun strevennbsp;naar vrijmaking hunner gebieden van buitenlandsche bindingen, datnbsp;de Observanten eigen congregaties vormden, min of meer onafhankelijk
Uitgegeven door R. M. Martin in Analecta S. Ord. Praed. XVI (1923/4), 279—300 (289—290). Utenhove baseert zijn betoog voor een goed deel opnbsp;geschriften van den Franciscaan Bernardinus van Siena. De uiteenzettingennbsp;van den Kartuizer zijn trouwens evenmin origineel.
^) Vgl. H. Holzapfel, Handbuch zur Gesch. des Franziskanerordens (1909), 219 vlg. Ook Nicolaas van Cues predikte in September 1451 te Haarlem en tenbsp;Leiden tegen de „parcialitates” (Frederik van Heilo, bij J. C. Pool, F, v. H.nbsp;en zijn schriften, 155) en verklaarde „omnes qui particialitatem tenent atquenbsp;fovent” onbekwaam om den Jubileum-aflaat te verdienen, „nisi a particialitatibusnbsp;destiterint et rancorem atque invidiam a cordibus suis dimiserint”: Oud-archnbsp;Ned. Herv. Gem. te Haarlem, inv. nr. G. 449. Deze categorie van onwaardigennbsp;vermeldt hij niet bij afkondigingen van den Jubelaflaat elders: Fredericq, Codexnbsp;Indulg., 135.
®) Boven, blz. 94 n. 1. Vgl. F. v. d. Borne, De Observantie-beweging en het ontstaan der Prov. Germ, Inf,, Collect. Francisc. Neerl. II (1931), 154 n. 3.
-ocr page 267-251
van de oude ordeprovincies, congregaties bovendien, die hun kern in de Bourgondische landen hadden, en waaruit op den duur inderdaadnbsp;afzonderlijke provincies voor deze gebieden zijn voortgekomen. Hunnbsp;bemoeiingen verzekerden hun zekeren invloed op de nieuwe klooster-vereenigingen, wier uitbreiding over de omliggende gewesten indirectnbsp;aan Bourgondië ten goede moest komen ^).
Overwegingen van politieken_aard ook deden den hertog niet iedere hervorming wenschelijk achten en verhinderden Philips den Goede,nbsp;zijn goedkeuring te hechten aan de pogingen die omstreeks 1450.nbsp;door den Paus in het werk werden gesteld om de BenecföijnerklQQstgjcs..nbsp;in Holland te reformeeren. Toen Nicolaas V in genoemd jaar, op aan-dnngen van den heer van Egmond en van den prior van Syon,nbsp;den abt van St. Maximin te Trier last had gegeven de abdijen vannbsp;Egmond en Rijnsburg te visiteeren, verzocht hertog Philips opnbsp;6 Februari 1451 den prior, de pauselijke bul aan den stadhouder uitnbsp;te leveren. Den 4en Mei^yerboocnijj ziin ambtenaren en onderzaten,nbsp;toe te laten dat de prelaat uit Trier zijn opdracht zou uitvoeren, nietnbsp;alleen omdat de toestanden in genoemde kloosters niet zoo droevignbsp;zouden zijn als men ze den Paus had afgeschilderd, maar vooralnbsp;omdat,dege_ visitator ..in onsen lande ende heerlicheden niet geseten*’ ^nbsp;was ^). Inmenging van buitenlanders in zaken van kloosters die innbsp;Zijir landen gelegen waren en onder zijn bescherming stonden, achttenbsp;de hertog dus onduldbaar. Van de visitatie op zichzelf was hij nietnbsp;afkeerig: hij had tevergeefs den Trierschen abt voorgesteld, zi;n taaknbsp;over te dragen aan den abt van St. Bavo te Gent of aan dien vannbsp;Oudenburg.
Evenzoo verzette de Bourgondische overheid zich in September 1451 tegen de reformatie van Rijnsburg door den legaat Nicolaasnbsp;van Cues, wiens komst in deze landen, waar hij den jubileum-aflaatnbsp;bracht en de partijschappen poogde tegen te gaan ®), den hertog overigensnbsp;niet onwelkom was. Toen de kardinaal de abdij bezocht, was de stadhouder Jan van Lannoy met vele edelen in Rijnsburg aanwezig, om de
Zie hierna, blz. 258 en 262. — In hoeverre de vorming van het Kapittel van Syon, op territorialen grondslag, onder invloed van den landsheer is geschied,nbsp;is niet na te gaan. — Vgl. voor de beweegredenen der vorsten in het algemeen:nbsp;Hashagen, Staat und Kirche, 339—^350.
2) Chr. S. Dessing, Bescheiden aangaande de hervorming der tucht in de abdij van Egmond in de 15e eeuw, WHG 3. LV (1930), 65 vlg. (het plakkaat 81—84);nbsp;R. R. Post, De abdij Egmond en de Heilige Stoel, Meded. Ned. Hist. Inst, te Rome,nbsp;2. VI (1936), 41 vlg.; Dessing, Hervormingspogingen in de abdij van Egmondnbsp;in de 15e eeuw, Tijdschr. v. Gesch. (1939), 200 vlg.; M. Hüffer, De adellijkenbsp;vrouwenabdij van Rijnsburg (1922), 132 vlg., en Die Reformen in der Abtei Rijnsburg,nbsp;Vorreformationsgeschichtl. Forsch. XII (1937), 74—78.
®) Boven, blz. 160 en 250 n. 2.
-ocr page 268-252
kloosterjuffers voor ongewenschte hervormingen te behoeden ^). Later sloot de hertog zich aan bij de protesten der nonnen van Rijnsburg,nbsp;Loosduinen, Leeuwenhorst, Koningsveld en Kerkwerve tegen denbsp;maatregelen die door den Heiligen Stoel en diens legaat ten opzichtenbsp;van de vrouwenkloosters in het bisdom Utrecht waren genomen ^).nbsp;Tegen een hervorming dezer conventen door inheemsche geestelijken, ^nbsp;waartoe de Paus in 1453 opdracht gaf, werd echter geen beswaarnbsp;gemaakt. Deze visitatie en reformatie, die mgt. welwillendheid ennbsp;gematigdheid werd verricht, heeft overigens, tenminste in Rijnsburg,nbsp;weinig duurzame gevolgen gehad. Behalve de tegenzin tegen vreemdenbsp;hervormers, zal wel vooral de begeerte om den aanzienlijken families^ in \jnbsp;den lande, wier leden de adellijke vrouwenkloosters bewooaden, ter Xnbsp;wille te zijn, hier de houding van den hertog hebben bepaald.
Een nieuw bevel tot hervorming van Egmond, dat Paus Nicolaas V den 15en Mei 1453 gaf, wederom op initiatief van den heer van Egmond,nbsp;stuitte alweer op verzet bij den Bourgondischen landsheer, die zichnbsp;door het optreden van heer Willem te kort gedaan achtte in zijn rechtennbsp;van patroon en advocaat der abdij ®). Philips de Goede toonde opnieuwnbsp;niet afwijzend te staan tegenover een hervorming, mits deze slechtsnbsp;van hem uitging; hij verzocht Paus Nicolaas, alleen aan hem en aan zijnnbsp;opvolgers het recht te verkenen visitatoren voor de abdij aan te wijzen,nbsp;die in samenwerking met geestelijken van den hertogelijken Raadnbsp;eventueel noodige hervormingen zouden invoeren *). Op zijn verzoeknbsp;ook benoemde de Paus in 1457 tot coadjutor, in 1458 tot abt vannbsp;Egmond; Jacob van Poelgeest, een gewezen Regulier van Syon, dienbsp;door Nicolaas van Cues tot abt van St. Paulus in Utrecht was aangesteld en die in 1453 één der pauselijke kloostervisitatoren wasnbsp;geweest ®).
De hertogen ijverden dus, ofschoon zij — en misschien meer nog hun gemalinnen — den Observanten van iederen regel zeer genegennbsp;waren ®), in het bijzonder voor de reformatie der bedekrden. Zoowel
‘) Frederik van Heilo, t, a, p,, 154. Vgl. Hüffer, Vrouwenabdij, 136 vlg. en Reformen, 79 vlg..
G. Brom, Nicolaas van Cusa en de kerkelijke tucht in het bisdom Utrecht, AGAU XXXII (1907), 246 vlg., 256—260; Dez., Archivalia in Italië I. 1, 57nbsp;(nr. 149); Hüffer, Vrouwenabdij, 143 vlg.,- Reformen, 88 vlg..
®) Dessing, Bescheiden, 87—98, Hervormingspogingen, 206 vlg.; Post, t. a, p.,
43 vlg..
‘) Dessing, Bescheiden, 98.
‘‘j Brom, Archivalia I. 1, 61 (nrs. 162—163), I. 2, 585 (nr. 1644).
') Men denke aan de voorliefde van Philips den Stoute voor de strenge Kartuizers (Chartreuse van Champmol), die door zijn opvolgers werd bestendigd;nbsp;vgl. Miraeus-Foppens, Opera Diplomatica I, 231—232; III, 208—209. Zienbsp;ook P. Bergmans, Marguerite d’York et'les Pauvres Claires de Gand, Bullet.nbsp;der Mij. v. Geschied- en Oudheidkunde te Gent XVIII (1910), 271—284, ennbsp;Fredericq, Essai, 101.
-ocr page 269-253
bij de ^Minderbroeders als bij de Predikheeren ging een machtige hervormingsbeweging^ juist van Holland uit. Om te slagen konden denbsp;hervormers, hoewel zij overheden en burgers doorgaans welkom waren,nbsp;den bijstand van den vorst niet ontberen. Van twee zijden immersnbsp;ontmoette de uitbreiding der observantie hardnekkigen tegenstand,nbsp;die zonder wereldlijke hulp moeilijk te overwinnen wasi^an de orde-V / ~Broeders die aan de geSruikelijke leefwijze gehecht bleven, de Con-p, ventualen,^n van de parochiegeestelijken. De laatsten vreesden vannbsp;de vestiging in hun kerspels van actieve, de volksgunst genietendenbsp;mendicanten, die evenals zij het recht hadden den zielzorg uit te oefenen,nbsp;^n voor hun inkomsten fnuikende concUHKatie.-). Deze moeilijkheidnbsp;werd doorgaans, zij het na veel strubbelingen, opgelost door overeenkomsten, waarin de wederzijdsche rechten, werkzaamheden en inkomsten werden afgebakend.
In de provincie Keulen van de Minderbroedersorde, die ook de Hollandsche kloosters omvatte, was men veelal sterk van den oor-spronkelijken regel afgeweken, doch eerst laat drong de observantie,nbsp;die in de 14e eeuw in Italië, in Frankrijk en elders groote vorderingennbsp;had gemaakt ®), hier door *). De eerste Observanten vestigden zichnbsp;in 1418 te Gouda, op verzoek van magistraat en burgerij ®). Dennbsp;len Mei 1436 schonk Philips de Goede hun 50 Philippus-schildennbsp;tot hulp voor den bouw van hun kerk, en bij haar testament van 8nbsp;October van hetzelfde jaar bedacht Jacoba van Beieren hen metnbsp;10 schilden, eveneens voor den bouw van het klooster en opdat denbsp;broeders haar in hun gebeden zouden gedenken ®). Het schijnt echter.
Ten aanzien van de Carmelieten en Augustijner-Eremieten valt hier weinig te berichten. Karei de Stoute was mede-fundator van het Carmelietenkloosternbsp;te Oudorp (1467): Romer I, 623; BGBH XXI (1896), 131. Zie ook hierna,nbsp;bk. 260 n. 5.
2) Vgl. Holzapfel, Handbüch, 234 vlg.
’) Voornaamste litt.: W. Moll, yohannes Brugman, 2 dln. (1854); P. Schlager, Beitrage zur Gesch. der kölnischen Franzisk.-Ordensprovinz im Mittelalter (1904);nbsp;F. van den Borne, De Observantie-beweging en het ontstaan der Provincie Germanianbsp;Inferior, Collect. Francisc. Neerl. II (1931), 133—236; M. Schoengen, Monasticonnbsp;Batavum I (1941), met uitvoerige litt.-opgave voor de afzonderlijke kloosters. —nbsp;Ten aanzien van de archivalia geldt ook hier wat reeds eerder (blz. 57 n. 1)nbsp;over de lotgevallen van de archieven der Dominicanen is opgemerkt: B. Verbeek-F. V. d. Borne, Litteraire bronnen voor de gesch. der Prov. Germ. Inf., Collect.nbsp;Francisc. Neerl. II, 3—5.
^) Holzapfel, Handbüch, 80 vlg.
Schlager, a.w., 97—99; Van den Borne, t. a. p., 153—157; Schoengen, a. w., 77—79; P. Clarentius, De Minrebroeders ter Goude, Francisk. Leven XIInbsp;(1929), 82—87, 170—176, 278—282.
®) ARA, 5e Rek. v. Godsc. Oom, 1436—'37, f. 103; Codex diplom. Neerl. V. h. H. G., 2. I, 215. Vgl. BMHG XXV (1904), 268, 269, 270 (Tres.-rek. Goudanbsp;1437). Zie ook boven, blz. 46, en Addenda.
-ocr page 270-254
dat de hervorming hier niet heeft kunnen gedijen, doordat de gardiaan, Christaan Rolins, onder het ge^ag van de gewone orde-superieuren stondnbsp;en geen vrijheid van handelen had. In ieder geval werd na den grootennbsp;brand van Gouda het Minderbroedersklooster, op verlangen van denbsp;stad en van den hertog, in het begin van 1439 betrokken doornbsp;Observanten uit Saint-Omer. Evenals hun voorgangers sloten dezennbsp;met de stedelijke regeering een overeenkomst, waarbij zij zich o. a.nbsp;verbonden, vrijwillig de stad te zullen verlaten, wanneer zij zich nietnbsp;meer aan den regel der orde zouden houden. De betrekkingen tusschennbsp;de Goudsche burgerij en de nieuwe Minderbroeders lieten, aan hartelijkheid niets te wenschen over. Voor den bouw van het kloosternbsp;schonken stadsbestuur en particulieren materialen en groote sommennbsp;gelds ^). Het gerecht, dat ieder jaar op Sint Franciscusdag (4 October)nbsp;met de broeders den maaltijd gebruikte, bekostigde ook de reizennbsp;naar Rome, die de Observanten moesten ondernemen om hun zaaknbsp;tegen de „oude broeders” te bepleiten ®).
Den 20en Februari 1439 richtte hertogin Isabella tot den Paus het verzoek, de Franciscanen te Gouda onder een eigen vicarisprovinciaal te plaatsen *), m. a. w. dit klooster aan de rechtsmachtnbsp;van den minister-provinciaal te onttrekken en het te maken tot den kernnbsp;van een afzonderlijke Observantencongregatie, zooals er ook in anderenbsp;provincies der orde bestonden. De oprichting van de Keulsche vicarianbsp;werd in 1443 door Eugenius IV toegestaan, doch daar de kloostersnbsp;nog ontbraken, kwam zij voorloopig onder een commissaris van dennbsp;vicaris-generaal der Familia Ultramontana, onder wien alle Observantenkloosters in West-Europa buiten Italië ressorteerden.
In 1445 vestigden Minderbroeders der Observantie zich met toestemming van de magistraat in een verlaten Tertiarissenklooster buiten Leiden ®). Gaarne wilden zij in dé stad zelf komen wonen, doch gerecht
Zie voor de bemoeiingen van het stadsbestuur nog; GA Gouda, Tres.-rek. 1439, f. 15v, en 1444, f. 14.
GA Gouda, Tres.-rek. 1445, f. 28; id. 1447, f. 20; id; 1461, f. 25. — Maaltijden op St. Franciscusdag en geschenken in wijn: passim onder „Scheyncken”. Vgl. ook Walvis, Beschr. van Gouda II, 116.
GA Gouda, Tres.-rek. 1445, f. 14; „Item gescheynct by goetduncken des gerechts ende der vroetscap den Mynrebroeders XV ryders, mede te reysennbsp;te Romen van hoirs cloesters wege, roerende van den ouden Mynrebroeders,nbsp;comt.... XXV Ł”. — Tres.-rek. 1447, f. 20; „Item noch betaelt voir dennbsp;Mynrebroeders III Ł groet Vlaems gelts, die men te Brug in die wissel leyde,nbsp;daer men mede te Romen toech ....”. — 1447 Jan. 8 werd de Observantenstichting door den Paus bekrachtigd; Clarentius, De Minrebroeders, 280.
Van den Borne, t. a, p., 156.
') Schlager, 100; Schoengen, 132—133; Overvoorde, Archieven v. d, kloosters I, 54. Bij het klooster werden verschillende ambachten uitgeoefend. Naar aanleiding hiervan bepaalde de hertog op 28 Sept. 1451, dat binnen 200 roeden vannbsp;de stadsmuren dezelfde accijnzen betaald zouden worden als in Leiden; GAnbsp;Leiden, inv. Secretarie nr. 423.
-ocr page 271-255
en vroedschap hadden besloten, geen nieuwe geestelijke huizen meer toe te laten. De hertog moest hier uitkomst brengen. Op 3 Maartnbsp;1453 verscheen de stadhouder heer Jan van Lannoy op het stadhuis ennbsp;deed de magistraat mededeeling van een schrijven van hertog Philips,nbsp;waarin deze hem had opgedragen, de Minderbroeders met hun kloosternbsp;binnen Leiden te brengen, hetgeen voordeelig zou zijn zoowel voor dennbsp;vorst en de stad als voor de broeders zelf. De heeren van gerecht ennbsp;vroedschap verklaarden zich bereid, ter wille van hun landsheer eennbsp;uitzondering te maken en de Observanten toe te laten, mits dezennbsp;zich zouden verbinden te vertrekken, wanneer zij niet volgens dennbsp;regel leefden, en de toestemming van den Paus zouden vragen ^).nbsp;Toen dit pauselijk consent verkregen was, zagen de broeders zich opnbsp;15 Maart 1454 een plaats tusschen Mare en Zijlpoort toegewezen, omnbsp;hun klooster te bouwen. Reeds is vermeld, op hoe onbekrom.pen wijzenbsp;de stad hun hierbij behulpzaam was ^).
Nog vóór 1447 (in 1445?) ontstond een derde Observantenklooster te Alkmaar, waarheen de broeders door Philips den Goede zouden zijnnbsp;geroepen ®). Zeker door diens toedoen werd in 1446 of 1447 te Antwerpen een klooster gesticht en in 1447 bij de Minderbroeders tenbsp;Mechelen de hervorming ingevoerd 1 2). Afgevaardigden van deze vijfnbsp;conventen, die dus allen in de Bourgondische landen waren gelegen,nbsp;kwamen in 1447 te Gouda in kapittel bijeen en kozen zich den Goüd-schen gardiaan Johannes van der Goes tot vicaris-provinciaal. Thansnbsp;vormden zij een eigen Keulsche Observantenprovincie.
De eerste aanwinst van het nieuwe vicariaat, dat door de uitzending van een aantal broeders naar Schotland blijk gaf van expansieve kracht,nbsp;was een klooster te Delft, in 1448 of 1449 opgericht door de stedelijkenbsp;regeering ®). De Minderbroeders hadden hier te kampen met dennbsp;onwil van den pastoor der Nieuwe Kerk, die hun vestiging jarenlangnbsp;had tegengewerkt en ook thans op geen accoord wilde ingaan. De
GA Leiden, Vroedschapsboek 1449—'58, f. 28v. — Schlager, t. a. p., en Schoengen, t. a. p., reppen niet van een verplaatsing van het klooster uitnbsp;Leiderdorp naar de stad.
0 Ibid., ff. 35v, 46. Vgl. boven, blz. 242.
'2) Moll, a.w. I, 125; Schlager, 101; Schoengen, 14.
J. Withof, De hervorming der Minderbroeders te Mechelen rond 1450, Handelingen V. d. Mechelschen Kring voor Oudheidk., Letteren en Kunst XXXV (1930) yj—55, geeft, op grond van meer gegevens dan ons voor de Hollandschenbsp;kloosters ten dienste staan, een aanschouwelijk beeld van de moeilijkhedennbsp;die de Observanten te overwinnen hadden en van het jarenlange verzet dernbsp;Conventualen, dat, ondanks herhaald en krachtdadig ingrijpen van den hertog,nbsp;minstens tot 1464 aanhield. Wat wij van de reformatie der Minderbroedersnbsp;te Gouda en van die der Predikheeren te Haarlem weten, laat vermoeden, datnbsp;het in Holland soms niet anders is toegegaan.
^) Schlager, 105—106; Schoengen, 48—49.
-ocr page 272-256
bescherming des hertogs, die den 31en November 1449 de zes Observantenkloosters officieel onder zijn hoede had genomen ^), strekte zich echter over hen uit. Op 8 September 1451 schreven Stadhoudernbsp;en Raad aan den legaat Nicolaas van Cues, die op het punt stond eennbsp;bezoek aan Holland te brengen, om de broeders bij hem aan te bevelen,nbsp;en hem te verzoeken, zijn bemiddeling te willen verleenen in het geschil,nbsp;„omdat wy wael weten dat onse genadiche heere van Bourgongennbsp;goede affectie tot hen heeft” ^).
In 1454 werd te Gorkum eveneens een Mooster cyjjgeri^t, en ook de burgerij van Haarlem wilde de Observanten in haar midden hebben ®).nbsp;Reeds in 1452 was men hierover doende en werden besprekingen gevoerdnbsp;met den provinciaal der Minderbroeders van de Observantie, die metnbsp;het te zijner beschikking gestelde stadsjacht van Leiden was overgekomen ^), Den 22en Maart 1453 verleende hertog Philips zijn goedkeuring aan het plan; i%ié^teFerd met den bouw van het kloosternbsp;aangevangen ®). De Conventualen te Utrecht, die in Haarlem een
IDIIIII-----------------------------------------------. iitrf nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;--'.-.vv
huis hadden, waar een hunner verblijf hield om inzamelingen onder de Burgers te houden, zagen de vestiging van de Observanten metnbsp;leede oogen. Een nieuwe broeder-terminaris, dien zij in 1463 of in hetnbsp;begin van 1464 naar Haarlem zonden, heeft blijkbaar zooveel lastnbsp;veroorzaakt, dat het gerecht op zijn verder verblijf in de stad geennbsp;prijs meer stelde en den Utrechtschen Franciscanen verzocht dezennbsp;broeder weer terug te roepen. Het was naar aanleiding, hiervan, datnbsp;het conflict tusschen de stad en het klooster te Utrecht ontstond,nbsp;waarvan reeds melding is gemaakt ®).
Op meer tegenstand dan elders stuitten de Observanten in
II II - T-'' . nbsp;nbsp;nbsp;_ . .l.liri'~l'quot;-~'—lil nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;V;',
Amsterdam waar zij zich omstreeks Pinksteren 1462 vestigden in
Gedrukt: Clarentius, De Minrebroeders, 281—282; Van den Borne, 159.
Gedr.: Van Bleyswijck, Beschr. van Delft I (1667), 340.
Schlager, 135—136; Schoengen, 90—92.
*) GA Leiden, Burgem.-rek. 1451—'52, f. 102v.
De bouw zou op kosten van de stad zijn geschied (Schlager, t. a. p.; Schoengen, t. a. p.); de stadsrekeningen wijzen dit echter niet uit.
®) GA Haarlem, Tres.-rek. 1463—'64, f. 24: „Item zo wordt Loef gesent mit eenen brieve aen die Minrebroeders t'Utrecht, roerende van dat zy huerennbsp;terminaris, die zy in broeder Heymans stede gesent hadden, weder thuys ontbiedennbsp;zouden, ende was uuyt VI dage, overmits dat hij geen antwoirde gecrigen ennbsp;konde etc., .... II Ł VIII s.”. — Vgl. ibid., f. 22v en Tres.-rek. 1464—'65,nbsp;f. lOv (boven, blz. 183). — Schoengen, a. w,, 90, verwerpt de bewering, datnbsp;reeds vóór 1456 een Franciscanerklooster te H. zou hebben bestaan, en vermoedt, dat „er ten hoogste sprake (kan) zijn van een terminarishuis van eennbsp;naburig Minderbroedersklooster”. De hier afgedrukte tekst bevestigt de juistheid van dit verihoeden. Vgl. reeds Van Mieris II, 626 (1339 Dec. 8).
’) G. Brandt, Hist, der Reformatie P (1671), 43—49; J. Wagenaar, Amsterdam .... I (1760), 153—155; Moll, a. w. I, 129 vlg.; Ter Gouw, Gesch. van Amsterdam III, 91—93; Schlager, 112 vlg.; Schoengen, 23—25.
-ocr page 273-257
een huis, dat hun tot dit doel was geschonken. Zooals in 1453 te Leiden, maakte ook hier de overheid beswaar de .bro,ederamp; toe te laten,nbsp;aangezien het in de stad, krachtens het in 1411 door graaf Willem VInbsp;verleende privilege ^), verboden was huizen, grond of renten aannbsp;kloosters over te dragen. Ook nu moest het hertogelijke gezag tusschen-beide komen, maar, anders dan in Leiden, was in Amsterdam denbsp;meerderheid van het stadsbestuur niet „bereid^aa^n ^^den wenschnbsp;van den vorst gevolg te geven. Ook de jgarochiegeestelijken ijverdennbsp;fegen de meuwkomers. Niettemin dreven graaf Karei van Charolaisnbsp;en de Observanten hun zin door. Broeder Tohannes Brugman wist,nbsp;naar men weet, in October het volk„dopr zijn prediking oj) zijn handnbsp;te krijgen en brak, bijgestaan door eenige leden van den Raad vannbsp;ďTöiiand, het verzet ^). Om het nieuwe klooster voor verderen overlastnbsp;te behoeden, nam de hertog het in zijn bijzondere bescherming ®).
De Observantenbeweging in de provincie Keulen, onder de hoede der Bourgondische hertogen ontstaan en gegroeid, mocht zich ooknbsp;verder in de gunst van het vorstenhuis verheugen. De reformatienbsp;van het Minderbrpedersklooster te Dordrecht in het begin van denbsp;¦I5ëquot;ëeuw was mede te danken aan Margaretha van York, de weduwenbsp;van Karei den Stoute, die reeds in 1483 in haar weduwengoed Voornenbsp;een Klooster van hervormde Clarissen te Brielle had gesticht. Innbsp;Middelburg werd de invoering der Observantie door Maximiliaannbsp;van Oostenrijk krachtig bevorderd
Van Mieris IV, 187 (boven, blz. 21); vgl. ook de voorv^aarden, waarop de stad 20 Juni 1475 de Cellezusters toeliet: GA Amsterdam, Privilegeboek I,nbsp;f. 34; vgl. Ter Gouw III, 95 en Van Eeghen, Vrouwenkloosters, 113 (met foutievennbsp;datum: Juni 10).
„Mr. Jelis Krabelijn,” raad van den hertog en van den graaf van Charolais, die hierbij een zoo groote rol speelde, is vermoedelijk mr. Gillis de Cabotrenbsp;(vgl. Moll I, 133 n. 1), die van 1449—'52 procureur-gen. van Holland was:nbsp;Korvezee, Samenstelling v. d. Raad (bij Blécourt-Meyers, Memorialen Rosa),nbsp;Lv. Een Heinr. Crabel die Jonge wordt in 1440 vermeld als raad zonder wedde:nbsp;t. a. p., XL. — Den 25en Maart had Brugman Leiden bezocht: GA Leiden,nbsp;Burgem.-rek. 1461—'62, f. 72.
“) ARA, 12e Rek. v. Cl. de Vriese, 1462—'63, f. 196: „Upten eersten dach van Maerte anno LXII (1463), geseynt Jan van der Cruce, duerwairder, mit sekerenbsp;beslotene ende oic opene brieve van mandemente myns vors. gen. heren vannbsp;sauvegarden ende andere ordinancie, roerende der fondacie ende edifficie vannbsp;den nyen doester ende convent der broederen van der Observanci van Sintenbsp;Franciscus oirde binnen der stede van Aemstelredam, aen die van den gerechtenbsp;ende anderen dair dat behoirde, om die vors. brieven ter execucie te leggen nanbsp;der ordinancie ende eyntlicken wille myns vors. gen. heren. Dairomme die vorn.nbsp;Jan van der Cruce uut was, in vaeren, merren ende keeren, VI dagen, als 't blyctnbsp;by der cedel van Jacob Bossaert, greffier, die men hier overlevert, begripendenbsp;quittancie. Hem gegeven .... VIII s. gr.quot;.
Schoengen, 61, 45, 147.
17
-ocr page 274-258
Toen in het jaar 1517 de Observanten de Minderbroedersorde gingen vormen» terwijl de Conventualen als een zelfstandige zijtaknbsp;dezer orde bleven voortbestaan was het Keulsche Observanten-vicariaat, zoo bescheiden te Gouda begonnen, uitgegroeid tot eennbsp;machtige provincie, die, ongerekend een groot aantal vrouwenconventen,nbsp;zeven en veertig kloogte^. omvatte. In 1527 werden de in de Nederlanden gelegen huizen als een afzonderlijke Proyijigia „Germaniaenbsp;Inferioris van die van Keulen afgescheiden, zooals reeds in 1523 denbsp;VKamsche kloosters van de Fransche provincie waren losgemaakt.nbsp;Het Bourgondische streven naar zelfstandigheid ook in de kerkelijkenbsp;organisatie, dat zich reeds onder Philips den Goede afteekende, wasnbsp;hier met goeden uitslag bekroond ^).
De ontwikkeling van de Observantie-beweging onder de Doi^ini^ canen vertoont *’meT''die' quot;Öhder de Franciscanen menig punt vannbsp;overeenkomst. Ook bij hen werd de provincie, waartoe de Hollandschenbsp;kloosters der orde behoorden, de Provincia Saxonia,j?erst betrekkehjknbsp;laat door de reformatorische stróomingen beroerd^); ook hier gingnbsp;de hervormingsbeweging van de Hollandsche kloqsfers .guit en werdnbsp;zij krachtig door de Bourgondische vorsten gesteund.
Een eetste poging, die omstreeks 1400 werd ondernomen om bij de Predikheeren van Utrecht de strenge observantie te herstellen,nbsp;genoot de sympathie van het Hollandsche gravenhuis; in dezen tijdnbsp;werd lacobijnenklooster in DenJEiaag gesticht_^}^. Blijvende gevolgen schijnt dit niet te hebben gehad. In de Hollandsche kloosters,nbsp;zoo goed als elders, was niet alleen de collectieve armoede in onbruiknbsp;geraakt, doch was ook de individueele bezitloosheid der broeders eennbsp;fictie geworden ®). De Jacobijnen te Haarlem gaven, kort na het
Holzapfel, Handbuch, 153 vlg..
Van den Borne, De Observantie-beweging, 179 vlg.. De Provincie Germ. Inf. werd in 1529 uitgebreid met de kloosters te Utrecht en Amersfoort, die totnbsp;dusver tot de Prov. Colonia hadden behoord. Utrecht was inmiddels in hetnbsp;Bourgondische rijk opgenomen: t.a.p., 183 n. 3.
Voornaamste litt.: Quétif-Echard, Scriptores Ord. Praed. I (1719), 870; De Jonghe, Belgium Dominicanum (1719), 4 vlg.; A. Mortier, Hist, des Maitresnbsp;Généraux de l’Ordre des Frčres Pręcheurs IV (1909), 442 vlg.; P. vonLoë, Statis-tisches über die Ordensprovinz Saxonia, Quellen u. Forsch. z. Gesch. d. Dominik.-ordens in Deutschl. IV (1910), 37—42; G. A. Meyer, Een Hollandsche kloosterhervorming in de 15e eeuw, De Katholiek CXLVI (1914), 113—150, en Dominic.nbsp;Studiën^ (1920), 393—400; R. M. Martin, Un réformateur avant Luther t Lenbsp;dominicain Jean Uytenhove de Gand, AHEB XL (1914), 33—55, en Tractatusnbsp;„Pro Reformationequot;, Analecta S. Ord. Praed. XVI (1923/4), 46—48, 279—304.
*) Von Loë, a. w., 8. nbsp;nbsp;nbsp;®) Boven, blz. 49.
') Mortier, a. w. IV, 198 vlg., 324 vlg., 493 vlg.; Acta Capitulorum Generalium Ord. Praed., ed. Reichert, III (1900), 203, 204, 210 vlg., 228 vlg., 271, 293,nbsp;307. Cf. boven, blz. 49 n. 6, 66.
-ocr page 275-259
vertrek van den voortreffelijken, maar vermoedelijk weinig strengen Grooten Prior het stadsbestuur rMg»,.tot kli^en. Op verzoek vannbsp;de magistraat kwam de provinciaal in 1435 naar Haarlem over, omnbsp;het klooster te visiteeren en de broeders „in goeden regimente tenbsp;setten” ^).
In 1444 vervingen de Dominicanen te Rotterdam hun .termiparishuis. aldaar door een werkelijk klooster, waar weldra, onder invloed vannbsp;fraters die te Bologna hadden gestudeerd, de strenge observantienbsp;w^rd ingevoerd, zooals die in de conventen van Noord-Italië bloeide,nbsp;^otterdamsche Observanten trokken in 1455 naar Calcar, waar hertognbsp;Jan van Kleef, neef van Philips den Goede, een klooster voor hennbsp;stichtte. In hetzelfde jaar werden ook de Predikheeren jn Den. Haagnbsp;voor de hervorming gewonnen, eyenals die te Gent, waar Johannesnbsp;Utenhove prior was ®). De generaal der orde, Martialis Auribelli, dienbsp;in 1457 een visitatie-reis door de Nederlanden ondernam, voerde ooknbsp;in het klooster te Rijsel de reformatie in, en benoemde op 4 Octobernbsp;1457 Johannes Utenhove tot ^ijn vicaris-generaal over de vijf Obser-vantëhhuizen m cle SaCsische en Fransche pwvinaës7 De Invloednbsp;vaff'Pjbilips den Goede is hier duidelijk te ohderkenneh; zijn biechtvader Simon de Laude, bisschop van Siliwri, en Johannes Operatoris,nbsp;biechtvader van Karei van Charolais, waren bij de installatie van Utenhove aanwezig ^).
Hertog Philips, die zulke hartelijke betrekkingen met de Predikheeren onderhield, legde voor de hervorming dezer orde bijzondere belangstelling aan den dag. Het herstel van de observantie bij denbsp;Jacpbijnen te Haarlem, dat ooFďoor het stadsbestuur werd gewenscht,nbsp;heeft hij krachtig bevorderd. Reeds op het Kapittel-Generaal te Montpellier in 1456 was een verzoekschrift van den hertog ingekomen omnbsp;de kloosters van Zutfen en Haarlem te doen reformeeren ®). Politiekenbsp;bijbedoelingen ontbraken niet: de vermelding van Zutfen wijst er op,nbsp;dat de Bourgondiër in 1456 ook de kloosterhervorming dienstbaar
Boven, blz. 61.
“) GA Haarlem, Tres.-rek. 1435—’36, f. 205v.
Meyer, Holl. kloosterhervorming, 121 vlg. — Zie over Joh. Utenhove, behalve de blz. 258 n. 3 vermelde litteratuur, een artikel van Brinkerink in JV. Ned,nbsp;Biogr. Wdbk. IX (1933), kol. 1145—1148; over zijn geschriften: St. Axters,nbsp;Bijdragen tot eerve bibliographie v. d. Nederl. Dominikaansche vroomheid, Onsnbsp;Geestelijk Erf VII (1933), 24—26, nrs. 251—256.
*) Quétif-Echard I, 8706; Meyer, t, a. p., 130. — Simon de Laude O. P. was een merkwaardig Observant, geenszins afkeerig van beneficies (zie ben.,nbsp;blz. 297). In 1442 voerde hij een proces om de priorij van Frasnes-lez-Gosselies,nbsp;waarop hij krachtens een expectans aanspraak maakte; Berličre, La commendenbsp;aux Pays-Bas, 189.
“) Acta Cap. Gen. III, 266.
-ocr page 276-260
trachtte te maken aan zijn doel: penetratie in het Geldersche hertog-dom ^). Het Kapittel had den provinciaal van Saksen, Johannes van Čsselnj met de visitatie belast, doch veel resultaat heeft dit niet gehad,nbsp;In 1459 verzocht hertogin Isabella aan Paus Pius II opnieuw, maatregelen voor de invoering der observantie te Haarlem te willen nemen,nbsp;en de Paus, aan dezen wensch gevolg gevend, gaf op 12 Novembernbsp;1459 den bisschop van Utrecht, David van Bourgondië, opdracht omnbsp;in samenwerking met den vicaris-generaal der hervormde Dominicanenkloosters de Haarlemsche Predikheeren aan .dezen tg onder-werpen ^). Op 16 Februari 1460 werd ingevolge deze opdracht door dennbsp;bisschop-biechtvader van Philips den Goede, als gedelegeerde vannbsp;bisschop David, het klooster te Haarlem gereformeerd ®). De hertognbsp;verleende hierbij allen steun om het werk te doen slagen ondanksnbsp;het verzet der broeders, die van een hervorming niets wilden weten.nbsp;Hif'vëiJidoH'cien ďen februari 1460 het gerecht van Haarlem, op eennbsp;boete van 100 gouden leeuwen, toe te laten dat weerbarstige kloosterlingen in de stad een onderkomen vonden, en nog in 1463 schreef hijnbsp;de magistraat van Haarlem maatregelen voor om de observantie in hetnbsp;Jacobijnenklooster te handhaven ^). De Conventualen gaven echternbsp;den hoop niet op, het Haarlemsche convent weer aan hunne zijde tenbsp;krijgen: in 1472 of 1473 richtte het gerecht tot den prior der Predikheeren te Utrecht het verzoek, de Jacobijnen te houden in de reformatienbsp;waarin zij waren, „zonder eenige nyewicheit te doen ®).''
Inmiddels hadden de Observanten een vaste organisatie gekregen. De volmacht die Auribelli in 1457 aan Utenhove had gegeven, wasnbsp;met de afzetting van dezen generaal in 1462 komen te vervallen. Diensnbsp;opvolger Koenraad van Asti belegde in October 1464 te Rijsel eennbsp;vei^adering, waartoe Utenhove en de overige priors der Observanten -kloosters werden uitgenoodigd. Deze kloosters waren thans negen in
Vgl. boven, blz. 143.
Brom, Archivalia I. 2, 587 (nr. 1651); A. J. J. Hoogland, De Dominicanen te Haarlem, BGBH XV (1888), 162—163 (1459 Oct. 14).
®) De Jonghe, Des. Bat. Dom., 58; Hoogland, aangek, art., 113; Meyer, 124; Brom, Archiv. I. 1, 69 (nr. 185). — GA Leiden, Burgem.-reL 1459—'60, f. 86:nbsp;„Item upten XXVHIen dach in Februario (1460) quam tot Leyden die bisscopnbsp;biechtvader mijns genadichs heeren van Bourgongen, van der Jacopinen oirdenbsp;van der Observancie, zoe hy tot Harlem geweest hadde om reformacie te doennbsp;ende doir Leyden reysde, zoe wort hem zynen cost, die hy tot Huge Heynrixzoensnbsp;gedaen hadde mit zyn broederen, van der stede wegen betaelt, ende beliep innbsp;als----XXVI s. VHI d.”. Zie ook Addenda.
^) Hoogland, t.a.p., 113; Meyer, 124, 128.
®) GA Haarlem, Tres.-rek. 1472—'73, f. 75; vgl. f. 67: overeenkomstig verzoek aan den provinciaal der Carmelieten te Keulen met betrekking tot het Vrouwen-broedčrsklooster.
-ocr page 277-261
getal, waaronder de drie Hollandsche van Rotterdam, Den Haag en Haarl^, en het Jacobijnenklooster te Brussel, dat in 1457 door Isabellanbsp;van Portugal was gesticht ^). Te Rijsel nu werd de Observantengroepnbsp;door den generaal in een formeele congregatie veranderd: de kloostersnbsp;werden exempt van de provincialen van Saksen en Francië en samen-gevoegd tot een Hollandsche Congregatie* onder Utenhove* die metnbsp;liitgebreide bevoegdheden werd voorzien, als vicaris-generaal. Hertognbsp;Philips, onder wiens hooge patronaat de oprichting der Congregatienbsp;geschiedde, was den 9en October met zijn hof bij de mis in de kloosterkerk aanwezig en nam waarschijnlijk ook aan de processie deel ^).
De nauwe betrekkingen tusschen de Hollandsche Congregatie en het vorstenhms bleven bestendigd. Karei de Stoute, die de Domini-TSneiTte Valenciennes wenschte te reformeeren en vervolgens ook allenbsp;andere kloosters der orde in zijn landen, richtte in 1471 tot Utenhoyenbsp;het verzpgk, hem nauwkeurig in te lichten over het wezen der observantie en over de wijze waarop bij de invoering ervan te werk moestnbsp;worden gegaan. In antwoord hierop schreef Utenhove ter voorlichtingnbsp;van den hertog de verhandeling ^Pro reformatione, waarin hij dennbsp;nadruk legde op den plicht der vorsten aan de hervorming der kloosterlingen hun krachten te wijden ^). Dit inroepen van wereldlijke h.ulpnbsp;werd door de niet-Observanten zeer ong^aarne gezien; herhaaldelijk wasnbsp;dp Generale Kapittels den broeders verboden. By wereldlijke personennbsp;kwaad te spreken van hun ordegenooten of zich voor invoering dernbsp;hervorming te wenden tot vorsten of prelaten, opdat de klooster-schandalen niet ter kennis van de leeken zouden worden gebrachtnbsp;en de wereldlijke macht geen kans gegeven zou worden zich in de zakennbsp;der orde te mengen. In 1456 was dit verbod opnieuw scherp geformuleerd door het Kapittel te Montpellier, hetzelfde dat hertognbsp;Philips’ aanvrage om reformatie van de kloosters te Zutfen en Haarlemnbsp;te behandelen kreeg *). Edoch, het is de vraag of de Observanten
Miraeus-Foppens, Opera Diplomatica I, 457; Meyer, 129.
Quétif-Echard I, 870b; Meyer, 126 vlg.. Mortier IV, 444 vlg., cf. 443: „Elle (Ia congrégation) commenca pour des motifs de souveraineté temporelle,nbsp;en vue d'etre agréable au due de Bourgogne”. — De grondslagen voor de nieuwenbsp;organisatie zouden reeds door Auribelli gelegd zijn op het Gen.-Kapittel tenbsp;Nijmegen in 1459: De Jonghe, Des. Bat. Dom., 131; Meyer, 123,
R. M. Martin, Tractatus „Pro Reformationequot;, 279—300. De brief van Karei den Stoute (1471 Sept. 2) ibid., 48; het antwoord van Utenhove (1471nbsp;Oct. 12), ibid., 279; beide brieven ook in AHEB XL (1914), 54—55. — Eennbsp;overzicht van den inhoud van het tractaat bij Mortier IV, 445—450, beknopternbsp;bij Meyer, 131—132.
‘) Acta Cap. Gen. III, 261, cf. 204 (Kapittel te Keulen, 1428) en 230 (Kap. te Colmar, 1434).
-ocr page 278-262
ooit veel vorderingen zouden hebben gemaakt indien zij zich uitsluitend aan hun onmiddellijke superieuren hadden gehouden.
Onder de bescherming van de wereldlijke vorsten en overheden floreerde de Hollandsche Congregatie allen tegenstand der Con-ventualen ten spijt. Negen kloosters telde zij bij haar oprichting, zesnbsp;en zestig, benevens negen Domincanessenhuizen, in 1511, aan dennbsp;vooravond van haar ontbinding. De hervorming, die van Rotterdamnbsp;was uitgega^, had zich over geheel West- en Noord-Europa verbreid,nbsp;van Savoye en Bretagne af tot aan Finland toe ^). Op aandrang vannbsp;koning Lodewijk XII van Frankrijk, wien het hinderfijlc'was, datnbsp;enkele tientallen Predikbroederskloosters in zijn gebied tot een ondernbsp;Bourgondischen invloed staand kapittel behoorden, werden in 1514nbsp;de Fransche kloosters door den generaal van de Hollandsche Congregatie afgescheiden en tot een Congregatio Gaificana vereenigd.nbsp;Enkele maanden fatčri op 2 Juli J515#.. richtte Paus Leo X op verzoeknbsp;van Karei V de Provincia Germaniae Inferioris op, die de zes en twintignbsp;Nederlandsche Observantenhuizen van de Saksische en Franschenbsp;provincies omvatte ®),_Npg vóór de Franciscanen hadden de Dominicanen een organisatie gekregen die met de staatkundige grenzen vannbsp;de Bourgondische Nederlanden samenviel.
1) Haar kapittelvergaderingen werden door den hertog van Bourgondië en door andere vorsten met belangrijke bedragen gesubsidieerd: Meyer, 143. Ooknbsp;de stad Haarlem schonk 3 Ł gr. VI., toen in 1476 in het klooster aldaar kapittelnbsp;werd gehouden: Tres.-rek. 1475—’76, ff. 77v. — De „Acta Capitulorum”nbsp;der Congregatie (zie Mortier IV, 525 n. 1), die p. G. Meyer indertijd wildenbsp;publiceeren (Meyer, 142, n. 1), zijn nog steeds onuitgegeven. Het Institutumnbsp;Historicum Ord. Praed. te Rome bereidt sinds eenigen tijd een uitgave voornbsp;(mededeeling van Dr. C. H. Lambermond O. P.).
Meyer, 128 vlg., 139 vlg.. — Albert Pietersz., van 1460—’65 prior in Den Haag, was in de zeventiger jaren met succčs in de Baltische gebieden voornbsp;de reformatie werkzaam. Zie over hem: P. v. Loë in Beitr. zur Gesch. des Nieder-rkeins XI (1879), 93.
*) Meyer, 141.
-ocr page 279-GEWIJDE PROPAGANDA: DE GENERALE PROCESSIËN
De diensten, door de hertogen aan de Kerk bewezen, verlangden wederdiensten. Kerken en kloosters hadden van tijd tot tijd met voorschotten de hertogelijke financiën door moeilijke perioden heen tenbsp;helpen. Doch niet slechts financieele, ook moreele steun werd van denbsp;geestelijken verwacht. Hiervóór is reeds het vermoeden uitgesproken,nbsp;dat in Holland kanselredenaars, de vestiging van het Bourgondischenbsp;gezag hebben vergemakkelijkt, en dat de bedelorden wel vooral wegensnbsp;hun maatschappelijke beteekenis de belangstelling en de gunst vannbsp;den vorst hebben genoten ^). Inderdaad waren Philips de Goedenbsp;en Karei de Stoute ten volle doordrongen van de waarde van hetgeennbsp;later „propaganda” zou heeten, en stelselmatig hebben zij de openbarenbsp;meening bewerkt. In de organisatie van hun propaganda was aan dennbsp;clerus een belangrijke taak toebedeeld.
Het is steeds het doel der Bourgondiërs geweest, hun heterogene bezittingen samen te smeden tot hechter eenheid — eenheid nietnbsp;slechts uiterlijk, doch ook innerlijk. De centrale regeeringsinstellingennbsp;die zij naar Fransch voorbeeld schiepen boven de gewestelijke besturen,nbsp;vereenigden de verschillende landen in één rijk. Nauwer nog werdennbsp;de banden tusschen de gewesten aangehaald en werd de eenwordingnbsp;bevorderd door de bijeenkomsten der Generale Statep. Maar daarnaastnbsp;verwaarloosden de hertogen niet de onmiddellijke propaganda ondernbsp;het volk en trachtten zij de openbare meening op te voeden tot eennbsp;Bourgondisch gemeenschapsbesef.
Groote waarde hebben zij gehecht aan een officieele berichtgeving. ; Geregeld hielden zij hun steden op de hoogte van de belangrijkste/nbsp;gebeurtenissen, hun persoon of hun landen betreffende. De nieuwstijdingen, die zij hun deden toekomen — hetzij direct, of door bemiddeling van de gewestelijke Raden — hadden niet slechts ten doelnbsp;de nieuwsgierigheid der poorters te bevredigen: door keuze en in-kleeding waren zij er vooral op gericht de burgerij voor den vorst en Inbsp;zijn staatkunde te winnen ^). De medewerking van de Kerk was echter 1
Boven, blz. 60 en 250.
Een vroeg, maar sprekend, voorbeeld is de berichtgeving van de gevangenneming van Jeanne d’Arc. ARA, 5e Tres.-rek. v. B. van Zwieten, 1428—'30, f. 117v: „Item, uptie selve tijt {1430 Juni 1) Jan Dorpion, mijns gen, heren bode,nbsp;die brieve gebrocht hadde van m. gen. h. van der reyse die m. gen. h. hadde
-ocr page 280-264
noodzakelijk om aan de berichten die zij zonden de grootst mogelijke openbaarheid te geven. Wilden de onderzaten op de meest doeltreffende wijze er van doordrongen worden, minder als Vlamingen,nbsp;Brabanders, Hollanders, meer als Bourgondiërs te denken, dan moestennbsp;zij daar gegrepen worden waar zij het meest ontvankelijk waren: innbsp;hun godsdienstig gevoel.
Niet alleen door kleurige kerkramen werden de Hollanders aan het bestaan van hun afwezigen landsheer herinnerd. Bij blijde en droevigenbsp;voorvallen in het hertogelijke Huis, aan den vooravond van grootenbsp;politieke en militaire gebeurtenissen, na behaalde overwinning ofnbsp;gesloten vrede, gingen van Den Haag boden uit naar steden en ambtenaren, provisoren en dekens, met den opdracht uit naam van den hertog,nbsp;om overal het Heilige Sacrement te doen dragen in generale processie,nbsp;ten einde God te bidden om zegen of Hem te danken voor Zijn genade ^).nbsp;Soms ook werd den kloosters verzocht terzelfder tijd eveneens processienbsp;te houden. Alle ambacht en nering moest stilliggen, alle taveernennbsp;dienden gesloten te zijn, en een ieder was verplicht, op zekere straffe,nbsp;mee te gaan in den ommegang, achter geestelijkheid, magistraat ennbsp;corporaties, en de sermoenen aan te hooren die de beteekenis dernbsp;plechtigheid aan allen duidelijk maakten ^). Zoo geschiedde in 1435nbsp;voir Compingen, dair die Maecht gevangen wort, denselven gesent mit diernbsp;tijdinge tot Leyden, tot Delff, tot Rotterdamme, Tordrecht ende tot Zevenbergen;nbsp;gegeven te verdrinken II gul.. — Item, om derselver saiken wil Claistgen dienbsp;bode gesent mitter tijdinge tot Weesp, t’Aemsterdamme ende voort overall innbsp;Vrieslant, gegeven II scilden, fac. tesamen X s. X d. gr.”. — Vgl. GA Leiden,nbsp;Burgem.-rek. 1429—’30, f. 14v (Meerkamp van Embden, Stadsrekeningen II,nbsp;294), en voor den tekst van den brief: J. Quicherat, Procés de Jeanne d’Arc V,nbsp;166 vlg.: bericht aan de stad Saint-Quentin. — Het belang van een dergelijkenbsp;officieele berichtgeving werd ook door Lodewijk XI van Frankrijk zeer welnbsp;ingezien: H. Sée, Louis XI et les villes (1891), 191 vlg..
^) Vgl. bij het volgende: L. Gilliodts-van Severen, Invent, des archives de Bruges VI (1876), 106—108, voor den tijd van Karei den Stoute, en Edw.nbsp;Gailliard, De „Processiën generael” en de „Hallegeboden” te Brugge, Versl. ennbsp;Meded. der Kon. VI. Acad. (1912), 1061—1229 (vooral 1095 vlg.), met eennbsp;overvloed van teksten en gegevens, voornamelijk den tijd na 1477 betreffende.nbsp;L. de Burbure, De Antwerpsche ommegangen in de XlVe en XVe eeuw, Antw.nbsp;Bibliophilen, nr. II (1878) heeft alleen op de vaste processiën betrekking.
2) ARA, 17e Rek. v. Cl. de Vriese, 1467—*68, ff. 91—91v: 1467 Nov. 2, brieven van den Raad aan de steden van Holland en Zeeland, „dairmede datnbsp;elcx van den steden ende plaetsen voirs. beteykent wert, elcx in hueren bewinde,nbsp;terstont ende oick voirtan alle Vridage een generale processie te doen geschiennbsp;ende alle den poerteren ende inwoneren te bevelen, up sekere peynen, mit himl.nbsp;in die voirs. processie te gaen ende dien tyt geen ambochte noch wercke te doen,nbsp;getruwelic ende devotelic biddende voer mynen voirs. genadichen hiere endenbsp;zyne lieven geselscip, dat him zege ende victorie tegens den Lukenairs geschien,nbsp;ende oick uphouden mach die plage van der pestilencie, die noch in zynrenbsp;genaden landen regnierende was”. — Vgl. Gailliard, a. w., 1124.
-ocr page 281-265
ter viering van dgn vrede met Frankrijk zoo ook in 1453. toen de hertog te velde lag tegen zijn opstandige onderzaten van Gent 1 2).nbsp;Tijdens graaf Kareis deelneming aan de Guerre du Bien jpublicnbsp;werden in de steden herhaaldelijk processies gehouden om te biddennbsp;voor een goeden afloop van den veldtocht, en na den slag van Mont-TEefy'werd op dezelfde wijze dank gebracht voor de overwinning.nbsp;De gezamenlijke Hollandsche steden gaven bij deze gelegenheidnbsp;uiting aan hun blijdschap door overal nog een tweeden ommegangnbsp;te bevelen ®). Evenzoo werd in 1466 gedankt voor de victorie op Dinantnbsp;behaald ^), in 1467 gebeden om zege op de Luikenaren ®), in 1468,nbsp;1471 en 1472 de zegen des Hemels afgesmeekt voor de wapenen vannbsp;Karei den Stoute in den oorlog tegen Frankrijk, en werden gebedennbsp;opgezonden voor het behoud van den vorst ®). De onbevredigendenbsp;afloop van de onderneming tegen Neuss werd bemanteld door hetnbsp;houden van algemeene processies, door den hertog in eigenhandignbsp;geteekende brieven „scarpelic” bevolen, om den Hemel te dankennbsp;voor de overwinning, die op den keizer was verkregen Van ganschernbsp;harte zullen de Hollanders en Zeeuwen in 1465 hebben deelgenomennbsp;aan de processie om God te loven voor de verzoening tusschen hertognbsp;Philips en zijn zoon ®), en nog in 1470 om Hem te danken voor de genade,nbsp;den hertog ęn diens landen bewezen, toen de samenzwering van dennbsp;bastaard Boudewijn van Bourgondië tegen het leven van Karei dennbsp;Stoute was verijdeld ®).
0 3e Rek. v. Godsc. Oom, 1434—’35, f. 90v: 1435 Aug. 9.
“) 2e Rek. v. Cl. de Vriese, 1452—’53, f. 140: 1452 Juni 17 worden brieven van den Raad aan de provisoren en dekens van Holland gezonden, „inhoudendenbsp;dat zy terstond ter eeren ende wairdicheit Gods dat Heilige Sacrament willennbsp;doen dragen mit processien, updat onse genadiche heere, die up deser tyt innbsp;velde leecht tegen zyne rebelle ondersaten van Gendt, victorie ende voirspoetnbsp;hebben mach mit zynen vrienden, ende dat Onse Lieve Heere God zyn gracienbsp;ende genade verkenen wille, dat ruste ende vreede in alle myns voirs. genadichsnbsp;heeren landen wesen ende blyven mach....”. — Evenzoo 1453 April 3, opdatnbsp;de zoen, waarover onderhandeld werd, tot stand mocht komen (f. 164v).
’) 15e Rek. v. Cl. de Vriese, 1465—’66, f. 69v; GA Leiden, Burgem.-rek. 1464—’65, f. 84. Vgl. F. Prims, Gesch. van Antwerpen VI. 1 (1936), 143.
16e Rek. v. Cl. de Vriese, 1466—’67, f. 89v: 1466 Sept. 2.
17e id., 1467—’68, ff. 91—91v: 1467 Nov. 2.
18e id., 1468—’69, ff. 99 vlg.: 1468 Sept. 2; (11e) Rek. v. Jan van Assendelf, 1471—’72, ff. 140 vlg.: 1472 Juni 20; evenzoo Juli 20 (f. 145v); GA Leiden,nbsp;Burgem.-rek. 1470—’71, f. 82: 1471 Feb. 22.
’) (14e) Rek. v. Jan van Assendelf, 1474—’75, f. 201v (1475 Juni 26); vgl. f. 200 (Juni 10); Burgem.-rek. Leiden 1474—’75, f. 85 (Juni 18). — Processiën-generaal tijdens Kareis laatste veldtochten, 1476 Mei, Sept. 17 enz.: Burgem.-rek. Leiden 1476—’77.
®) 14e Rek. v. Cl. de Vriese, 1464—’65, f. 119: 1465 April 19; Burgem.-rek. Leiden 1464—’65, f. 84.
») (10e) Rek. v. Jan van Assendelf, 1470—’71, f. 124: 1470 Dec. 29. — Zie over dit complot: Chastellain V, 472 vlg..
-ocr page 282-266
Meermalen werden zulke ommegangen in een kort tijdsbestek herhaald. Toen Philips de Goede in het begin van 1462 zwaar ziek lag, werd den Hollandschen en Zeeuwschen steden verzocht, eenmaalnbsp;per week een processie te laten houden en een mis van de Heiligenbsp;Triniteit te doen celebreeren, terwijl in alle kloosters en godshuizennbsp;voortdurend voor den zieken hertog moest worden gebeden ^). Wekelijksnbsp;ook moest in 1465, 1467 en 1468 de processie gedragen worden, zoolangnbsp;Karei de Stoute in het veld zou zijn.
De processiën-generaal, met hun politieken inslag, zijn in de eerste jaren der 15e eeuw in de Nederlanden in zwang gekomen ^), wellichtnbsp;weer in navolging van Fransche gebruiken, en zijn in den loop van dezenbsp;eeuw steeds talrijker geworden ®). In Vlaanderen kwamen dergelijkenbsp;ceremoniën nog vrij wat yeelvuldiger voor dan in Holland. Terwijlnbsp;in Leiden, blijkens de stadsrekeningen, in de jaren 1469—1472 dertiennbsp;algemeene processiën plaatsvonden — waaronder één ter wille van dennbsp;hertog en twaalf gewone, die door den bisschop waren gelast —nbsp;beleefde Brugge er in deze zelfde periode niet minder dan drie ennbsp;veertig ^). In 1475 werd hier het ongekend hooge getal van twee ennbsp;twintig bereikt; Leiden heeft er in het zelfde jaar slechts vijf gekend,nbsp;waarvan twee op verzoek van den hertog werden gehouden ®).
Wij kunnen ons nauwelijks een voorstelling maken van den indruk, dien deze kerkelijke plechtigheden op de 15e-eeuwsche bevolkingnbsp;van de Nederlanden hebben gemaakt. In later tijden zouden hiernbsp;dergelijke bevolen betoogingen hun uitwerking voor een groot deelnbsp;heLben gemist. Hoe echter de middeleeuwsche gemoedsgesteldheidnbsp;hierop heeft gereageerd, kunnen wij hoogstens aanvoelen op grondnbsp;van enkele uitlatingen van tijdgenooten. Bekend is de schildering dienbsp;Chastellain geeft van de toewijding in processie en gebed der burgers
1) 11e Rek. v. Cl. de Vriese, 1461—'62, ff. 167v—168 (1462 Feb. 15), 169v— 170 (Feb. 25), 170v (Maart 2); Burgem.-rek. Leiden 1461—'62, ff. 71v (Feb. 19),nbsp;75v (Oct. 24). — Vgl. Gilliodts-van Severen, Invent, des arch, de Bruges V (1876),nbsp;434 vlg..
^) Gailliard, De „Processiën generael”, 1095.
’) Gilliodts-van Severen, Invent. VI, 107, telt er te Brugge niet minder dan 101 in de jaren 1468—'76; Gailliard, a. tv., 1100.
*) GA Leiden, Burgem.-rek. 1468—'69; id. 1469—'70, f. 63v; id. 1470—'71, f. 82; id. 1471—'72, f. 92; Gilliodts-van Severen, Invent. VI, 107. — Het isnbsp;opmerkelijk, dat in de Leidsche rekeningen, die onder de rubriek „Wyn opnbsp;'t Sacramentsdachquot; alle gehouden generale processies opgeven, verscheidenenbsp;door den Raad van Holland verzochte ommegangen ontbreken.
®) Gilliodts-van Severen, t. a.p.; GA Leiden, Burgem.-rek. 1474—'75, f. 85. Het grootste aantal generale processies binnen één jaar valt te Leiden in 1465:nbsp;7 ommegangen, waarvan 4 voor den hertog en zijn zoon (Rek. 1464—'65,nbsp;f. 84).
-ocr page 283-267
van Abbeville tijdens hertog Philips’ ziekte in 1462 ^). Een ander maal prijst hij, naar aanleiding van een algemeéne processie innbsp;Den Haag in 1456, waarbij een door den Paus gezonden kruisvaannbsp;werd rondgedragen, de groote devotie die het Hollandsche volk aannbsp;den dag legde ®). Niet altijd zal de ontroering zoo hevig zijn geweest;nbsp;vooral in de groote steden van het Zuiden kan de veelvuldigheid dezernbsp;ommegangen de ontvankelijkheid der gemoederen op den duurnbsp;eenigszins hebben afgestompt. Maar zelfs al ontzegt men den processiën-generaal iedere hartstochtelijke bewogenheid en beschouwt men zenbsp;allen als gedwongen uitingen van religieuze vleierij ®), hun beteekenisnbsp;voor de wordende eenheid der Nederlanden en voor de ontwikkelingnbsp;van een gevoel van saamhoorigheid in de Bourgondische gewesten magnbsp;niet worden onderschat.
Holland lag in een uithoek van het rijk van Bourgondië, over zee: „ce pays effondré et de mer environné” 1 2). Het was een eigengereidnbsp;landje, dat in 1436 weigerde buiten de landspalen den hertog te dienennbsp;in een oorlog die niet in het belang van het gewest was, dat in 1438 eennbsp;oorlog ontketende die schadelijk was voor de belangen der anderenbsp;gewesten ®). Van tijd tot tijd werden nu de Hollanders in kennisnbsp;gesteld van het wel en wee van den hertog en diens landen, en werdnbsp;hun aandacht gevraagd voor gebeurtenissen, die wellicht buiten dennbsp;kring hunner onmiddellijke belangen lagen, maar waarvoor toch hunnbsp;geldelijke of militaire steun werd verwacht. Door een met hoogernbsp;wijding omgeven propaganda werd hun ingeprent, dat zij niet meernbsp;op zichzelf stonden, maar deel uitmaakten van een grooter geheel.
(S Zeer zeker zijn het niet uitsluitend overwegingen van wereldlijken aard geweest die de hertogen van Bourgondië tot het gelasten van dezenbsp;ommegangen hebben bewogen: aan gebeden en missen hebben zijnbsp;^tellig groote zelfstandige waarde toegekend®). Maar het propagandistische element in dit alles is wel zeer sterk. Deze processiën immers
1) Chastellain IV, 201; Du Clercq III, 205. Vgl. J. Huizinga, Uit de Voorgeschiedenis van ons nationaal besef, Tien Studiën (1926), 11; Herfsttij der Middeleeuwen^ (1928), 22.
*) Chastellain III, 117—120.
®) Gilliodts-van Severen, Invent. V, 434; VI, 106.
Aldus Laurent Pignon, biechtvader van Philips den Goede, in een geschrift van 1428: Quétif-Echard, Scriptores Ord. Praed. I, 805amp;; vgl. Huizinga, Voorgeschiedenis, 66.
‘) H. A. Poelman, Een middeleeuwsche kaperoorlog. Hist. Avonden III (1916), 68—87.
«) Vgl. Chastellain IV, 212.
-ocr page 284-268
gingen vergezeld predicaties door de beste kanselredenaars, die beschikbaar waren, Predikbroeders of Minderbroeders meestal.nbsp;Doorgaans werden er bij deze gelegenheden twee van zulke preekennbsp;gehouden, soms drie, of zelfs vier, alles op kosten van de steden.
Uiteraard waren dit gelegenheidssermoenen, en op hoogtijdagen van het vorstelijke Huis zullen zij dit zijn geweest in den vollen zinnbsp;van het woord. De prediker z?l zich in zulke gevallen hebben kunnennbsp;beperken tot lofredenen op de deugden van den hertog en de zijnennbsp;en tot zekere gemeenplaatsen, zooals de omstandigheden hem aan denbsp;hand deden, om bij de toehoorders gevoelens van aanhankelijkheidnbsp;op te wekken of aan te wakkeren. Wanneer echter een staatkundigenbsp;gebeurtenis aanleiding was tot het houden van een generale processie,nbsp;dan werd meer van den redenaar verwacht: Hj moest de zienswijzenbsp;der Bourgondische regeering propageeren en door zijn woord denbsp;openbare meening in de gewenschte richting leiden1 De hertogelijkenbsp;brieven die de pmrnegangen bevalen, leverden hem tevens het themanbsp;voor ^ijn preek ^)1
Aanwijzingen van meer directe bemoeiingen van de overheid met dezen vorm van volksvoorlichting ontbreken niet. De ijver, door dennbsp;Président du Conseil Guillaume Fillastre ..in 14^4 aan den dagnbsp;gelegd om door processies en sermoenen het publiek in de juistenbsp;stemming van offervaardigheid voor den kruistocht te brengen, isnbsp;reeds ter sprake gekomen ®). Koning Lodewijk XI van Frankrijknbsp;heeft in datzelfde jaar de doeltreffendheid van de politieke kanselwelsprekendheid ervaren: na de arrestatie van den bastaard vannbsp;Ruberryré te Gorkum grepen de Bourgondiërsu^ie dezen Fratigghertnbsp;agent er van beschuldigden een aanslag tt hebben. .^yjUleii,.,plegen^ opnbsp;den graaf van Charolais, de gelegenheid aan voor een luidruchtigenbsp;campagne tegen den konmg. Te Brugge, waar lieden uit alle hemel-
Gilliodts-van Severen, Invent. VI, 106; Gailliard, a. w., 1217, register i. V. „Sermoenen onder de „processiën generael””: teksten uit de jaren 1513—nbsp;1530.
Zie b.v. den brief van 1470 Dec. 11, waarin Karei de Stoute aan de magistraat van Bergen (Hen.) verslag geeft van het complot van den bastaardnbsp;Boudewijn en openbare processies en predicaties, benevens publieke voorlezingnbsp;van zijn schrijven gelast: Gachard, Analectes Belgiques I (1830), 66—70; gelijkluidende brief, d.d. Dec. 13, bij J. Vaesen, Lettres de Louis XI, t. IV, 56 n. 2.nbsp;De in Holland ontvangen brieven waren zonder twijfel aan deze gelijk; de postnbsp;van 29 Dec. 1470 in de Rentmeestersrekening 1470—’71 (ARA, 10e Rek. v.nbsp;Jan van Assendelf, f. 124) over het doorzenden naar de steden van hertogelijkenbsp;missieven, waarbij dankdiensten enz. wegens het mislukken van den aanslagnbsp;bevolen worden, vertoont woordelijke overeenkomst met een passage uit bovenbedoeld schrijven.
®) Boven, blz. 195.
-ocr page 285-269
streken verkeerden, werd door van hoogerhand geďnspireerde predikers openlijk in.jdg,.kgrkett,,dg.,Bou.rgojtdisŁh.e..leg»tg.yan^^.h incident dennbsp;volke. yerkondigd. Dit heeft koning Lodewijk zeer gevoelig' getroffen;nbsp;hij heeft vooral hiertegen met klem laten protesteeren en uitleveringnbsp;van de schuldige geestelijken geëischt ^). Bovendien werd hij door hetnbsp;gebeurde gedwongen nu ook van zijn kant de openbare m^nbsp;te bewerken, terwijl hij eerst aan de zaak zoo min mogelijk rucht-baarheid had willen geven ¦j.
De Fransche koning had zelf een bijzondere voorliefde voor deze propagandamethoden. Toen hij den 29en Augustus 1475 te Picquignynbsp;vrede met de Engelschen had gesloten, liet hij in zijn rijk groote processies en predicaties houden. Zekere gedeelten van deze preeken warennbsp;gericht tegen Lodewijks pvergebleyen vijand^ Karef^ Bourgondié,nbsp;en hadden blijkbaar ten doel de politiek van den hertog bij diensnbsp;onderdanen verdacht te maken. Hoe gevaarlijk deze propagandanbsp;voor den tegenstander was, blijkt uit de wijze waarop Karei de Stoutenbsp;den stoot trachtte af te weeren. Hij gelastte zijn ambtenaren in denbsp;Nederlanden nu ook daar in de steden plechtige processiën op touwnbsp;te zetten („les plus devotes que faire se porroit**), en^te zorgen voornbsp;bekwame predikers daarbij. Dezen dienden geheime instructies tenbsp;ontvangen over hetgeen zij het volk hadden voor te houden: de hertognbsp;had steeds getracht zijn landen voor schade en oorlogsgeweld te behoeden en zijn persoon noch zijn goed daarvoor gespaard; hij hiefnbsp;belastingen niet om zich te verrijken, maar uitsluitend om de opbrengst ervan aan te wenden voor de verdediging van het land, welksnbsp;rijkdom de afgunst der naburen had opgewekt, enz. ®).
q Du Clercq IV, 72, 75; Chastellain V, 115 vlg.; Dépęches des ambassadeurs milanais en France, éd. B. de Mandrot, II (1919), 329.
q Du Clercq IV, 71, 82; Chastellain V, 150 vlg.; H. Sée, Louis XI et les villes (1891), 194.
q Barante-Gachard II, 481 n. 1; ten deele ook bij Gilliodts-van Severen, Invent, VI, 108, en bij Gailliard, a, w,, 1100. — Vgl. Jean de Roye, Journal,nbsp;éd. B. de Mandrot, I (1894), 330,
-ocr page 286-HET PATRONAATSRECHT VAN DEN LANDSHEER EN DE BEZETTING DER PREBENDEN
De hertogen van Bourgondië bezaten als graven van Holland, heeren van Arkel, Voorne, Putten en Striien, het coÜatierecht vannbsp;een aanzienlijk aantal kerkelijke beneiicien.jUngeveer een derde vannbsp;alle parochiekerken straď onder iKjn^mmddellijk 'patrönaa^^^ Hieronder waren enkele der grootste en belangrijkste van het land, zooalsnbsp;die van Haarlem, Delft (Oude en Nieuwe Kerk), Gouda en Hoorn,nbsp;en voorts de kerken in een reeks van kleine steden (o. a. Enkhuizen,nbsp;Edam, Monnikendam) en dorpen in alle deelen van het gewest. Vooralnbsp;in het Noorden en in het uiterste Zuiden des lands waren de grafelijkenbsp;patronaten talrijk: in West-Friesland ^), Kennemerland en Waterland,nbsp;en in de kortelings aan de grafelijkheid vervallen heerlijkheden vannbsp;Arkel, Voorne en, sinds 1459, Putten stond ruim de helft der curennbsp;ter vergeving van den landsheer ®). In al deze plaatsen kon de vorst,nbsp;of zijn stadhouder, dus bij een vacature een candidaat voor de pastoralenbsp;prebende aan den aartsdiaken ter instelling voordragen.
Daarbij kwamen de kerken, vrij wat minder in getal 1), waarover de hertogen als graven van Zeeland konden beschikken. In dit gewestnbsp;deelden zij niet zelden een patronaat met een aantal ambachtsheeren,nbsp;in dier voege, dat aan dezen de voordracht toekwam, aan den graaf
Uit een in de 16e eeuw opgestelde lijst van beneficiën ter collatie der graven van Holland en Zeeland, voorkomende in het 3e Geluwe Register 1556—'63nbsp;(ARA), ff. 68—70v, in vertaling weergegeven, voor zoover Holland betreft,nbsp;door verschillende oude schrijvers, o. a. [Uytenhage de Mist], Begin, Voortgangnbsp;ende Eind der .... Erf-gravelike Bedieninge in Holland ende West-VriesL,nbsp;(1683), 127—133; H. v. Heussen, Batavia Sacra I, (1715), cliv vlg.; gedeeltel.nbsp;ook bij G. Brandt, Hist, der Reformatie (1671), 89—90, blijkt, dat toen hetnbsp;aantal der patronaatskerken pl.m. 100 bedroeg: in 97 kerken had de graaf hetnbsp;volledige collatierecht, in 2 gedeeld, in 2 betwist. Van deze kerken werden 30 (31)nbsp;door den graaf zelf vergeven en 67 (70) in zijn naam door den stadhouder. Vannbsp;een totaal van ongeveer 330 parochiën beteekent dit pl.m. 31%. Grosso modonbsp;kunnen wij deze verhouding ook voor den tijd van Philips den Goede en Kareinbsp;den Stoute aannemen, al geeft de lijst niet in ieder opzicht den stand weer vannbsp;een halve eeuw tevoren, die voor den landsheer zeker niet ongunstiger was.
“) Hier was het patronaat van alle kerken, onder voorbehoud slechts van de rechten van bisschep en Domkapittel van Utrecht en van den abt van Egmond,nbsp;in 1299 door den graaf in bezit genomen: Van Mieris I, 617.
“) Arkel en Putten kwamen in 1459 aan Karei, graaf van Charolais.
*) Het 3e Geluwe Reg., ff. 70—70v vermeldt er slechts 6.
-ocr page 287-271
echter de presentatie of, in geval van oneenigheid der gewone collatoren, de geheele benoeming ^).
Behalve in de grafelijke kapel op het Hof in Den Haag bezaten de hertogen ook in andere collegiale kerken, stichtingen van hun voorgangers, het recht van presentatie voor alle, of voor een aantal, canoni-caten: te Dordrecht, Gorkum, Den Briel, Oostvoome en Geervlietnbsp;in Holland, Arkel, Voorne en Putten, te Middelburg, Zierikzee, Tholennbsp;en Reimerswaal in Zeeland ^). Na 1459 hadden zij zoo een 120 ka-nunniksprebenden tot hun beschikking, d. w. z. meer dan de helftnbsp;van het totale aantal in beide graafschappen. Daar bij de kapittels,nbsp;voor zoover zij in parochiekerken waren gevestigd, ook de pastoorschappen van dezen waren ingelijfd, en zij voorts dikwijls met nognbsp;andere kerken waren begiftigd — de Hofkapel bezat b.v. het patronaatnbsp;van de beide Amsterdamsche kerken en van die te Koudekerke, Rijswijknbsp;en Poortvliet —, was het getal der kerspelkerken, die direct of indirectnbsp;van den landsheer afhankelijk waren, nog aanmerkelijk grooter dannbsp;een opsomming zijner patronaatsrechten zou doen verwachten.
Verder kwam den hertogen de benoeming toe van beneficiarissen van door henzelf of door hun voorzaten gestichte capellanieën of altaar-prebenden ®).
Het patronaat van de kosterij en de school was oorspronkelijk met dat van de kerk verbonden; het werd echter als een afzonderlijk rechtnbsp;beschouwd, dat onafhankelijk van het andere kon worden vervreemdnbsp;of verworven ^). In Holland en Zeeland was het soms, tezamen metnbsp;het klerk- of schrijfambacht, de „dobbelscole” e. d., in het bezit van
ARA, Reg. Philippus B., f. 85 (kerk van Emelisse, 1454 Juni 5); 11e Rek. V. Clais de Vriese, 1461—’62, f. 143:,,.... om die conservaci van myns genadichsnbsp;heren recht dat hij heeft, als enige ambochtsheren in 't nomineren van eenrenbsp;cuyre niet eendrachtich en zyn, dat hy dan die kercke selver geven mach nanbsp;sijnre geliefte ....” (kerk van 's Heer Arendskerke, 1461 Sept. 2). Blijkens denbsp;bovenvermelde lijst in het 3e Geluwe Register, f. 70v, was dit slechts het gevalnbsp;bij de oorspronkelk aan het kapittel van St. Pieter te Utrecht behoorende kerken,nbsp;waarvan de graaf de tienden bezat. 2ie voor de collectieve patronaten ook ben.,nbsp;blz. 272 n. 5, en Van Heussen-Van Rijn, Ondh. en Gest. van Zeeland II, 77 vlg..
3e Geluwe Reg., ff. 68, 70. Zie voorts over de kapittelkerken in Holland en Zeeland: M. Schoengen, Gesch. v. h. onderwijs in Nederland (1911/25), 185nbsp;vlg., 245 vlg., en de aldaar aangehaalde litteratuur. — In de St. Lievenskerknbsp;te Zierikzee stichtte hertog Philips in 1434 de tot dan ontbrekende 24e kanunniks-prebende: ARA, Supplem. Van Mieris I, f. 235. Het plan van Philips dennbsp;Goede om de St. Antoniuskapel in het Haagsche Bosch tot een collegiale kerknbsp;te verheffen, waarvan in 1437 sprake is (Ie Geluwe Reg., ff. 69v—70), is nietnbsp;tot uitvoering gekomen.
®) Volgens de boven, blz. 270 n. 1, vermelde lijst waren dezen ten getale van 40, die in Zeeland niet meegerekend. Verscheidene vicarieën waarvan hertognbsp;Philips de collatie had, komen hier niet meer voor; daarentegen zijn er sindsnbsp;1477 eenige nieuwe fundaties bijgekomen.
^) Moll, Kerkgesch. v. Nederl. II. 2, 250—252; Schoengen, a. w,, 245.
-ocr page 288-272
de steden gekomen. Doorgaans echter kwam den graaf in de plaatsen waar hij over de kerk kon beschikken, tevens de begeving van dienbsp;„kleine ambten” toe ^).
Van een algemeen collatierecht, deel uitmakende van de landsheerlijkheid, of van een streven hiernaar, zooals in Frankrijk en elders valt waar te nemen ^), is, voor zoover het de kerken betreft, nochnbsp;onder Philips den Goede, noch onder Karei den Stoute veel te bespeuren.nbsp;Wel beschouwden deze hertogen zich krachtens hun vorstelijke waardigheid als de beschermers van alle godshuizen en geestelijken in hunnbsp;gebied en ontleenden zij hieraan zekere rechten en plichten; maarnbsp;noch zij, noch hun voorgangers waren de opvatting toegedaan, datnbsp;de bevoegdheid om overal in het land de kerken te vergeven, bij hennbsp;berustte als een integreerend bestanddeel van de landsheerlijke macht ®).nbsp;Op begeerde prebenden die niet onder hun patronaat vielen, kondennbsp;zij trouwens voor hun gunstelingen beslag leggen door zich met dennbsp;Paus te verstaan ^), of door hun invloed bij collatoren of kiescollegesnbsp;aan te wenden ®).
1) Een groot aantal van deze giften (1433—1456), zoowel door den hertog zelf als door Stadhouder en Raad, in het Ie Geluwe Register. In het 3e Geluwenbsp;Reg., ff. 69 en 70 worden 83 kosterijen opgesomd naast nog slechts 2 scholaste-rijen. — Vgl. voor de vereeniging van het schrijverschap met het schoohneester-ambacht: W. Stein, Deutsche Stadtschreiber im Mittelalter, Mevissenfestschriftnbsp;(1895), 48.
^) P. Imbart de la Tour, Les origines de la Réforme I, 103; Hashagen, Staat and Kirche vor der Reformation, 462 vlg..
®) In de termen „racione nostre gubernacionis”, die tijdens het ruwaardschap van hertog Philips in presentatie-oorkonden voorkomen (b.v. XVII Mem.nbsp;B. R., 1427—'28, ff. llv—12, 12v, 25v—26, 29, 30—30v, 34) is niet een aanspraak op een algemeen collatierecht ratione dominii te zien. S. Muller Fzn.,nbsp;Collatierecht en incorporatie van kerken. Arch. v. Ned. Kerkgesch. II (1887),nbsp;196 n. 2, heeft dit verondersteld naar aanleiding van een overeenkomstige uitdrukking in een presentatiebrief van hertog Albrecht van 1359 (Van Mierisnbsp;III, 99: „Nos vero, ad quem(!) jus patronatus ecclesie parochialis de Aemstel-redam virtute gubernacionis nostre pleno jure pertinere dinoscitur, ...”).nbsp;Zoowel de hertog van Beieren als die van Bourgondië stelt met deze woordennbsp;slechts vast, dat hem uit hoofde van zijn ruwaardschap (gubernacio) de collatienbsp;toekomt van beneficies, waarvan de graaf van Holland patroon is.
*) H. Dubrulle, Bullaire de la province de Reims sous Ie pontificat de Pie II (1905), 14, telt binnen de zes jaren van dit pontificaat meer dan 40 beneficies die door den Paus aan raden, artsen en kapelaans van Philips den Goedenbsp;zijn gegeven, alleen al in de onder Reims ressorteerende bisdommen. Zienbsp;hierna, blz. 297.
®) In 1443 schonk de hertog de kerk van Kapelle op Zuid-Beveland, waarvan hij het collatierecht met 16 andere personen deelde, naar eigen goeddunkennbsp;aan een zijner gunstelingen (zie ben., blz. 290 n. 2) en verbood den priesternbsp;die krachtens den gift van 14 der collatoren op de kerk aanspraak maakte, dezenbsp;te aanvaarden: ARA, 8e Mem. Rosa, ff. 76—76v (1443 April 10). Dit lijkt eennbsp;brutale usurpatie, doch vermoedelijk handelde de vorst op grond van bovenvermelde bevoegdheid, om in Zeeland een benoeming, waarover bij de collatorennbsp;geen eenstemmigheid heerschte, aan zich te trekken.
-ocr page 289-273
Over het algemeen spreidde de Bourgondische regeering niet veel energie ten toon om het reeds groote aantal vorstelijke patronatennbsp;nog te vermeerderen. Toch is tijdens Philips den Goede dit getalnbsp;aanmerkelijk toegenomen. Deze uitbreiding was echter in zekeren zinnbsp;ongewild, en een gevolg van het feit, dat eenige heerlijkheden met denbsp;daaraan verbonden rechten aan de grafelijkheid vervielen, in een enkelnbsp;geval ook gevolg van de splitsing van een te uitgestrekt kerspel en denbsp;oprichting van een nieuwe parochie, op aandringen van de belanghebbende parochianen ^).
De bestaande rechten werden evenwel niet gering geschat. Nauwlettend waakten de Raad van Holland en de centrale instanties tegen iederen inbreuk, en wanneer anderen den hertog de bevoegdheid omnbsp;een kerk te vergeven betwistten, spaarden zij geen moeite om diensnbsp;heerlijkheid te doen eerbiedigen ^), om het even of het beneficienbsp;binnen of buiten de landsgrenzen was gelegen ®).
Ook uit de weinig talrijke gevallen, dat het presentatierecht van den landsheer werd vervreemd, blijkt, dat hiermede niet lichtvaardignbsp;werd omgegaan ^). De overdracht van het patronaat van de kerk vannbsp;Beverwijk aan het St. Jansklooster te Haarlem in 1447 was slechts innbsp;schijn een schenking, maar in werkelijkheid een ruil, en geen onvoor-deelige ®). De gift van de St. Nicolaaskerk te Dordrecht aan het kapittelnbsp;van St. Maria aldaar in 1459 was evenmin zonder eenige weder-
Afscheiding van Jisp van de parochie Wormer in 1435: 2e Mem. Rosa, ff. 16v, 20 (De Blécourt-Meyers, 171, 175); Reg. Philippus B., f, 23.
“) Een kenmerkend voorbeeld hiervan uit 1452 in Reg. Philippus B., ff. 77 en 78. Het betreft de kerk van De Waal op Texel, waarvan ook de bisschopnbsp;van Utrecht collator meende te zijn. Andere voorbeelden: 4e Rek. v. Cl. denbsp;Vriese, 1454—'55, f. 162v (twist met den heer van Brederode over de kerknbsp;van Velsen, 1454); 11e id., 1461—'62, f. 143 (kerk van 's Heer Arendskerke).
®) Bij hertogelijk mandement van 1439 April 17 werd aan den secretaris Johan Florijn, priester, (zie Korvezee, Samenstelling van den Raad van Holland,nbsp;Lxi), een subsidie van 100 schilden toegekend, „om dairmede te vervolgennbsp;myns genadichs heeren recht van der kerken van Borchmalsen, die tot synrenbsp;collacien ende ghifften staet, dewelke hy om Godswillen.... gegeven heeftnbsp;heren Jan Florijn voirn., an welke kerke die hertoge van Gelre him rechts vermeetnbsp;ende die ghiffte an him te trecken meynt, in vercortingen ende vermindernissennbsp;van myns voirn. genadichs heeren heerlicheit....”. Marginale aanteekeningnbsp;bij deze rekeningpost: „Soit prins garde, que par ledit messire Jehan Florinnbsp;Ie droit de Monseigneur soit gardé du benefice dont en l'article est fait mencion”:nbsp;7e Rek. v. Godsc. Oom, 1438—'39, f. 47. — De kerk van Borch- of Gelder-malsen behoorde volgens S. Muller Hzn., Indeeling van het bisdom, 422, aannbsp;St. Pieter te Utrecht, waarbij zij in 1315 was geďncorporeerd.
*) Het verlies van collatierechten als gevolg van de vervreemding van heerlijkheden kan hier weer buiten beschouwing blijven.
^) GA Haarlem, inv. I nr. 1777; ARA, Reg. Philippus B., ff. 49v—50v (1447 Nov. 16); C. J. Gonnet, Vier parochiën in de middeleeuwen II, BGBH Vnbsp;(1877), 322—329, 342.
18
-ocr page 290-274
keerigheid: het aantal kanunniksproven dat ter begeving van den graaf stond, werd nu van 2;es op zeven gebracht ^). Ook de afstand van hetnbsp;recht van presentatie voor de capellanie der graven van Holland innbsp;de kloosterkerk van Rijnsburg, door hertog Philips in 1448 ten behoevenbsp;van de abdis gedaan, was geen pure schenking. Met dit recht nam denbsp;abdis van de grafelijkheid de verplichting over om zorg te dragen voornbsp;herstel en onderhoud van de Gravenkapel, die in vervallen toestandnbsp;verkeerde, terwijl zij bovendien op zich nam om naast de bestaandenbsp;twee wekelijksche zielmissen een derde mis te stichten en een eeuwignbsp;jaargetijde voor den hertog en zijn voorvaderen ^). Wat de benoemingnbsp;van den kapelaan betreft, hierin bracht de overdracht voorshandsnbsp;weinig verandering, daar de abdis het recht van opvolging van dennbsp;levenden titularis toezegde aan een candidaat van den vorst ®).
De inlijving in 1453 van de kerk van Den Burg op Texel bij de kapel op het Hof in Den Haag, ter vermeerdering van de geslonkennbsp;inkomsten der kanunniken ^), kan, evenals de ongeveer gelijktijdigenbsp;gift van een aantal vicarieën ®), slechts ten deele als een vervreemdingnbsp;van patronaatsrecht worden aangemerkt: het kapittel der Hofkapelnbsp;was toch reeds geheel van de landsoverheid afhankelijk ®). Bij de laatst-
ARA, Verspreide charters: 1459 Juli 28. — In 1477 werd de St. Nicolaas-kerk bij het kapittel geďncorporeerd: BGBH XXVIII (1904), 358 vlg.. Vgl. Van Mieris IV, 992: Jacoba van Beieren keurt goed, dat de overheid vannbsp;Reimerswaal in de kerk aldaar, die ter begeving van den graaf staat, eennbsp;kapittel opricht, en incorporeert daarbij deze kerk, zich en haar opvolgers echternbsp;de presentatie voorbehoudende voor twee der canonicaten (1431 Jan. 21).
^) ARA, Rijnsburg, inv. nr. 795, reg. nr. 745; Reg. Philippus B., ff. 53—54v (1448 Mei 2); M. Hüffer, De adellijke vrouwenabdij van Rijnsburg (1923), 158,nbsp;vgl. 72; Dez., Die Reformen in der Abtei Rijnsburg im IS.Jahrh. (1937), 54. Datnbsp;pas in 1463 aan de laatstgenoemde verplichting werd voldaan (Hüffer, t. a. p.),nbsp;vindt misschien zijn oorzaak in het feit, dat eerst in dat jaar door den dood vannbsp;den bezitter der capellanie de schenking in werking trad (ben., blz. 283).
’) Rijnsburg, inv. nrs. 791, 792, 796, 797, reg. nrs. 746, 832, 847, 857. Zie hierna, blz. 283.
*) ARA, Hofkapel, inv. nr. 242, reg. nr. 273: 1453 Mei 12; vgl. reg. nrs. 284, 285, 290, 291, 297; De Riemer, Beschryving van 's Graven-Hage I. 1, 208;nbsp;I. 2, 815—816.
*) Hofkapel, inv. nr. 273, reg. nr. 276.
®) Vgl. Hashagen, a. w., 466. — Onder hertog Philips' voorgangers was reeds het patronaatsrecht van o. a. de Oude (1373) en de Nieuwe Kerk (1408)nbsp;van Amsterdam aan het kapittel geschonken: Hofkapel, inv. nrs. 166 en 169,nbsp;reg. nrs. 40 en 127, vgl. nr. 200, reg. nr. 44. Maria en Maximiliaan voegdennbsp;in 1479 de Nieuwe Kerk van Delft en de kerk van Hoorn aan de vroegere schenkingen toe: inv. nr. 263, reg. nr. 331; De Riemer I. 1, 209—210. Nietteminnbsp;komen beide laatstgenoemde kerken nog voor op de, blz. 270 n. 1 vermelde,nbsp;lijst van grafelijke patronaten tijdens Karei V. De school te 's Gravenhagenbsp;behoorde reeds in 1367 tot de dotatie van het kapittel: inv. nr. 1, reg. nr. 26;nbsp;De Riemer I. 1, 192, 203—204; Van Mieris III, 218; vgl. Schoengen, a. w., 262.
-ocr page 291-275
genoemde schenking had de hertog zich overigens nog voor één keer de presentatie voorbehouden.
_Eenzelfde, of nog grooter, waakzaamheid werd aan den dag gelegd met betrekking tot des hertogs rechten op de kosterijen en scholasterijen.nbsp;Ook hier schijnt de regeering zich te hebben beperkt tot het handhaven of terugvorderen van oude rechten, en niet de beschikking overnbsp;alle „kleine officiën” als een vorstelijk prerogatief voor zich te hebbennbsp;opgeëischt. Wel schonken de hertogen soms, om hun steden ter willenbsp;te zijn, aan hen kosterij en school — overwegende, dat de stad meernbsp;belang had dan zij bij een behoorlijke waarneming van deze dienstennbsp;en beter in de gelegenheid was hiervoor zorg te dragen — maar vannbsp;zulk een loffelijke onbaatzuchtigheid gaven zij slechts zelden blijk.
De ordonnantie van 6 Augustus 1446, waarbij voor de Bourgondische Nederlanden een centraal Raadscollege werd opgericht, bevatte tevensnbsp;een aantal bepalingen tot herstel van het hertogelijke domein. O. m.nbsp;werd beschikt, dat, gelijk reeds vroeger bevolen was, alle ambten dienbsp;in andere handen waren overgegaan, weer onmiddellijk bij het domeinnbsp;moesten worden gevoegd, zoodra zij open zouden komen ^). Dit hieldnbsp;in, dat ook de vroegere schenkingen van koster- en schoolambachtennbsp;aan de steden, en eventueele usurpaties door dezen, ongedaan werdennbsp;gemaakt. De voorschriften van dit besluit zijn echter, zooals wij reedsnbsp;eerder hebben kunnen opmerken ®), niet terstond in al hun scherptenbsp;toegepast. Onder Karei den Stoute, toen herhaaldelijk stedelijke ambtennbsp;aan dienaren des hertogs werden vergeven, valt voor het eerst eennbsp;hevig verzet van de belanghebbende overheden waar te nemen. Opnbsp;6 October 1469, tijdens een verblijf in het land, deed hertog Karei,nbsp;gehoor gevend aan een klacht der Noordhollandsche steden, de toezegging, dat geen benoemingen op grond van hertogelijke collatie meernbsp;zouden plaats vinden alvorens de Groote Raad zou zijn gehoord ^).
Ie Geluwe Reg., f. 15v, nr. 30 (schenking aan Enkhuizen, 1436 Aug. 28): „. . . . oick aengesien dat dieselve diensten onser voirs. stede meer aengaennbsp;dan ons,... ende kennen ende weten bet den oirboir van dien tot horen onder-saten ende kinderen profijt dan vremt luyden die wy dairin zetten mochten ....”.nbsp;Niettemin benoemde de hertog in 1442 weer een koster van de St. Pancraskerk:nbsp;ibid., f. 15, nr. 29. — Zie verder o. a. ibid. ff. 172v—173 (nr. 397): schenkingnbsp;aan de stad Tholen van school en klerkambacht, 1462 Sept. 29 (Schoengen,nbsp;a. IV., 264).
^) ARA, Memoriale T, ff. 84—86v. Gedrukt bij Van Marie, Le comté de Hollande, cxvi—cxxi; tevoren door Gachard in BCRH 3.XII, 141—147 en innbsp;Analectes historiques V (1871), série 16, 275—281.
^) Boven, blz. 215.
*) GA Haarlem, inv. I nr. 186 (vermeld: Limburg Brouwer, 141). De regeling heeft niet uitsluitend op Noord-Holiand betrekking: „Nous, ... voulans lesditsnbsp;supplians et autres bonnes villes soubz nous maintenir et garder en leurs anciensnbsp;drois,...
-ocr page 292-276
De griffier Dirk Poes werd gemachtigd een nader onderzoek in te stellen naar de rechten der steden op de „officiënquot; ^). Dit leidde er toe,nbsp;dat de hertog op den lOen Maart 1470 dit recht voor de meeste Hol-landsche steden moest erkennen ^). Tenslotte beloofde Karei de Stoutenbsp;den 26en Maart 1473 aan de steden, uit dank voor de hem gegundenbsp;bede, dat hij voortaan klerkambachten, kosterijen, scholasterijen e. d.nbsp;in Holland en Friesland niet zou Vergeven zonder vooraf te hebbennbsp;laten onderzoeken of de collatie hem toekwam ®). Deze verklaringnbsp;blijkt de steden nog niet ten volle te hebben gerust gesteld. Na dennbsp;dood van den hertog droegen zij er zorg voor, in het Groot Privilegenbsp;voor Holland en Zeeland een artikel te laten opnemen dat de beschikkingen van de Bourgondische vorsten voorgoed te niet deed, ennbsp;waarmede zij voor de toekomst een herhaling van het gebeurdenbsp;trachtten te voorkomen. Alle kosterijen, scholasterijen enz. zoudennbsp;eeuwig ter begeving blijven van diegenen van ridderschap of stedennbsp;die ze de laatste vijftig jaar vergeven hadden, zonder in aanmerkingnbsp;te nemen, wat door de hertogen Philips en Karei anders hieromtrentnbsp;mocht zijn bepaald; vroegere giften in ?trijd met deze beschikkingnbsp;gedaan, zouden nietig wezen ^).
Het bezit van vele collatierechten_beteekende voor den vorst niet alleen een bron van inkomsten ®) en een bron van bevoegdheid voornbsp;zijn rechtspraak ®), maar tevens een machtig middel om de wereldlijkenbsp;geestelijken aan zich te binden en door hen invloed uit te oefenennbsp;op het volk. Bovendien leverde het een niet gering indirect geldelijknbsp;voordeel op, doordat het de mogelijkheid bood om geestelijke hof- ennbsp;staatsdienaren buiten bezwaar van de schatkist met prebenden tenbsp;beloonen.
In hoeverre de hertogen van Bourgondië van deze rechten gebruik hebben gemaakt om hun invloed in het land te versterken, door aanhangers van hun politiek aan het volk als geestelijke leidslieden te geven.
ARA, Supplem. Van Mieris V: 1469 Oct. 31 (vermeld: Limburg Brouwer, 141); Blok, Hollandsche stad IP, 34.
GA Amsterdam, Ijzeren Kapel L 3 (Inv. Scheltema I, 93/4), in vertaling gedrukt ia-Handvesten.... der stad Amstelredam I (1748), 115—116; naarnbsp;Supplem. Van Mieris V, f. 44 vermeld bij Limburg Brouwer, 139, onder hetnbsp;jaar 1469, — Vgl. Blok, t. a. p. en Ter Gouw, Gesch. van Amsterdam III, 99.
’) ARA, Staten van Holland, inv. Meilink I, nr. 22, reg. nr. 61.
Reg. Privilegia Ducis Caroli, f. 34; Groot Placaet-boeck II, kol. 666; R. Fruin, De keuren van Zeeland, 180.
®) S. Muller Fzn., Collatierecht en incorporatie van kerken. Arch. v. Ned. Kerkgesch. II (1887), 204 n. 1.
®) Boven, blz. 107 vlg..
-ocr page 293-277
is be2:waarlijk na te gaan. Het ligt voor de hand, dat Philips de Goede tijdens de eerste jaren van strijd en onzekerheid getracht heeft ooknbsp;op deze wijze zijn aanhang in de graafschappen te vergrooten. Waarnbsp;zich een vacature voordeed, — hetzij door natuurlijke oorzaken, hetzijnbsp;doordat een priester die het met de tegenpartij hield, gevlucht wasnbsp;en zijn beneficie verbeurd had, — werd uiteraard een partijganger vannbsp;den hertog en zijn bisschoppelijken bondgenoot geplaatst. Evenzeernbsp;is het begrijpelijk dat, toen de strijd eenmaal ten einde was, de hertogelijke regeering zich er op toelegde te voorkomen, dat de oude geschillen zich zouden bestendigen en een heillooze verwarring stichten.nbsp;Zij handhaafde tegenover indringers den priester die, na lange jarennbsp;zijn parochie tot ieders tevredenheid te hebben bediend, als aanhangernbsp;van Rudolf van Diepholt had moeten uitwijken ^), en ook dengene dienbsp;later de zwenking van de Bourgondische politiek niet had meegemaaktnbsp;en in overeenstemming met zijn parochianen de partij van Walravennbsp;van Meurs had gekozen ^).
Door welke overwegingen de hertogen of hun vertegenwoordigers zich overigens lieten leiden bij het voordragen van geestelijken voornbsp;het herderlijk ambt, is nog moeilijker te beoordeelen. Het was hunnbsp;Zeker niet onbekend, van hoe groote beteekenis een goed onderlegdenbsp;parochiegeestelijkheid, die zich haar roeping bewust was, kon zijnnbsp;voor de zedelijke verheffing van het volk. De door Philips den Goedenbsp;hoog geschatte Dionysius Cartusianus heeft met nadruk de aandachtnbsp;der vorsten hierop gevestigd en hun voorgehouden, dat zij bij hunnbsp;streven naar binnenlandschen vrede en ordelijke toestanden geennbsp;krachtiger helpers konden vinden dan zulke geestelijken, die metnbsp;woord en daad hun parochianen voorgingen in een Christelijkennbsp;levenswandel ®). Hoe deerlijk vele priesters, ook in Holland, hierinnbsp;tekort schoten blijkt, overtuigender dan uit het wellicht wat ergnbsp;sombere beeld dat de Kartuizer van den staat der geestelijkheid in hetnbsp;algemeen schildert, uit ambtelijke stukken, die ons geestelijken vertonnen als wat zij niet zelden waren: ruwe klanten in een ruwen tijd *).nbsp;In de zorg voor een behoorlijk zedelijk en verstandelijk peil van den
0 Ie Mem. Rosa, f. 170 (Blécourt-Meyers, 111 vlg.): possessoire toewijzing van de kerk van Monnikendam, 1434 Aug. 28.
“) 10e Mem. Rosa, ff. 21v—22: vonnis betreffende het pastoorschap van Voorhout, 1444 Dec. 9.
Boven, blz. 249; vgl, ook De vita et regimine curatorum (Opera Omnia XXXVII, 217—336).
¦*) Zie b.v. boven blz. 117 (en de verwijzingen aid. in n. 3), 126 n. 2, 127 n. 5, 128 n. 1, 185, Brom, Archivalia in Italië I. 2, 502 (nr. 1398). Vgl. J. Schafer,nbsp;Die kirchlichen, sittlichen u. sozialen Zustande des XV. Jahrh. nach Dionysiusnbsp;Carthusianus I: Das Leben der Geistlichen, Diss. Tübingen (1904) 42—64.
-ocr page 294-278
clerus was voor de Bourgondische heerschers een evident practisch belang gelegen, geheel afgezien van theoretische beschouwingen overnbsp;de plichten van een Christelijk vorst.
Voor zoover het de kloostergeestelijkheid betreft, inzonderheid de invloedrijke bedelorden, hebben de hertogen dit ook zeer wel begrepen. Overwegingen van dezen aard schijnen echter niet hun eerstenbsp;zorg te zijn geweest, wanneer het er om ging hun onderdanen van denbsp;gewone zieleherders te voorzien, hoewel zijnet aan beteugelendenbsp;maatregelen tegen losbandige geestelijken niet ďičtčn ontbreken ^).nbsp;Menigmaal was een pastoraat dat ter collatie van den hertog stond,nbsp;voorwerp van onderhandsche overdracht of ruil. Voor notaris en getuigen deed de bezitter afstand van zijn kerk, die hij met haar rechtennbsp;en opbrengsten overdroeg aan den vorst ten behoeve van een met namenbsp;vermelden priester of klerk, niet zelden een familielid. De dan volgendenbsp;presentatie in naam des hertogs van den nieuwen titularis beteekendenbsp;in zoo'n geval niet veel meer dan een officieele bevestiging van denbsp;onderlinge overeenkomst ®). Op zichzelf pleiten dergelijke praktijken,nbsp;die bedenkelijk veel van simonie weghebben, niet vóór of tegen denbsp;hoedanigheid van de betrokken geestelijken. Wčl wijzen zij er op, datnbsp;voor hen het materieele, de prebende, de hoofdzaak was, en dat denbsp;voordragende instantie zich niet in de eerste plaats om de geschiktheidnbsp;van den candidaat bekreunde. Van veel zorg voor de bediening dernbsp;parochiën getuigt ook niet, dat soms door den hertog, of in zijn naam,nbsp;verschillende sollicitanten met eenzelfde beneficie werden verblijd,nbsp;waarvan dan onvermijdelijk rechtsgedingen en andere onaangenaamheden het gevolg waren 1 2). Hetzelfde geldt in wellicht nog sterkernbsp;mate met betrekking tot de vergeving van scholasterijen en kosterijen ®).
De hertogen hebben van de gelegenheid om hun gunstelingen, voor zoover zij tot den geestelijken stand behoorden, te beloonen metnbsp;kerkelijke inkomsten, ook in Holland en Zeeland een ruim gebruiknbsp;gemaakt. Hun ondergeschikten hebben overigens de genade van den
Bisschop David, zelf geen toonbeeld van evangelische deugden, moet zich inditopzichtverdienstelijkhebbengemaakt: Moll,i?erA:gesch. v. Nederl. II. 1,229.
*) Boven, blz. II7 en 185.
*) ARA, Register Z. O., 1441—’47, ff. 91v—94v: kerk van Veenhuizen, notarieel instrument van de overdracht (1444 Maart 26); ff. 90v—91; id.,nbsp;presentatie (1444 Apr. 23); Reg. Philippus B., ff. 77, 78: kerk van De Waalnbsp;(1452 Juni 12); ff. 138v—139: ruil van kosterij van Oostwoud tegen parochiekerknbsp;van Nibbikswoud (1457 Mei 20 en 25), enz.. Vgl. ook ben., blz. 285 n. 5.
B.v. 2e Mem. Rosa, f. 199 (Blécourt-Meyers, 267): twee priesters, beiden door den hertog gepresenteerd, maken aanspraak op de kerk van Zwaag, 1438.
^) 8e Mem. Rosa, f. 13v: kosterij, school en schrijfambacht van Edam, 1442; Reg. Z. O., ff. 117—118; kosterij van Schoorl, 1444; Ie Gel. Reg., ff. 5v—6:nbsp;kosterij en school van Hoogkarspel, 1449, enz..
-ocr page 295-279
vorst niet steeds afgewacht. Zij schroomden niet hun positie te benutten om voor zichzelf of voor verwanten de hand te leggen op een beneficie dat hun aanstond, onverschillig of hun meester al dan nietnbsp;het recht had er over te beschikken, getuige de onverkwikkelijke strijdnbsp;om de kerk van Beverwijk in 1463 en volgende jaren ^).
]2e,_o_p deze wijze met prebenden begiftigde heeren waren doorgaans niet bij machte om persoonlijk de verplichtingen die er aan verbondennbsp;waren, na te komen. Hof- en staatsdienst beletten hun dit, terwijlnbsp;zii voor het meerendeel bovendien de gelukkige bezitters waren vannbsp;verscheidene andere beneficiën in de meest uiteengelegen plaatsen.nbsp;Het~verkrijgen van de vereischte pauselijke dispensaties — voor hetnbsp;gelijktijdig bezitten van onvereenigbare beneficia, het niet-resideerennbsp;met behoud van inkomsten, het ontbreken van hoogere wijdingen,nbsp;en eventueel voor onwettige geboorte, te jeugdigen leeftijd of onbe-kendheid met de landstaal — heeft hun, bij de goede betrekkingen vannbsp;de hertogen met de Curie, niet veel bezwaar opgeleverd. De provennbsp;bezittende ambtenaren en hovelingen droegen dus den titel en genotennbsp;de inkomsten van hun beneficies, maar lieten de kerkelijke verplichtingennbsp;over aan bezoldigde plaatsvervangers. Deze waarnemers mogen dannbsp;menigmaal voor hun taak geschikt zijn geweest, en de bezoldiging nietnbsp;steeds onredelijk laag, het is toch duidelijk, dat het systeem niet bevorderlijk kon zijn voor kerkdienst en zielzorg of voor het gehaltenbsp;der dienstdoende geestelijken. De cumulatie van beneficiën, doornbsp;strenge mannen als Dionysius de Kartuizer verfoeid als de wortelnbsp;van alle kwaad in de Kerk ^), was niet zelden noodzakelijk, daar denbsp;opbrengst van één prebende, in den loop der tijden door verschillendenbsp;oorzaken in waarde gedaald, vaak niet toereikend was voor het levensonderhoud ®). De clerici die aan het weelderige Bourgondische hofnbsp;leefden en er de jacht op prebenden in grooten stijl bedreven, haddennbsp;weliswaar zeer veel geld noodig, doch hoe rijk de inkomsten ook warennbsp;die hun uit hun beneficies toevloeiden, verzadigd waren zij zelden.nbsp;De hertogen waren evenwel niet de eersten die dit yerzorgingsstelselnbsp;in Holland en Zeeland hebben toegepast^—hun voorgangers haddennbsp;evenzoo gehandeld f), zij het misschien op wat bescheidener schaal
1) Gonnet, Vier parochiën II, BGBH V (1877), 329—344.
Dion. Cartus., De plurium beneficiorum asurpatione (Opera Omnia, XXXVII, 209—215); zie ook de t. a. p. aan dit tractaat voorafgaande verhandelingen.
*) J. Vincke, Der Klerus des Bistums Osnabrück im spdten Mittelalter, Vorrefor-mationsgeschichtl. Forsch. XI (1928), 102 vlg..
*) In het bezit van vele prebenden waren o. a. Dirk Voppenz. sr., secretaris en raad van Albrecht van Beieren, Jac. Pietersz. van Leiden (Goedzot), kapelaannbsp;en secretaris van Albrecht, Pieter van den Zande, secr. v. Albrecht, Willem VInbsp;en Jacoba: Van Riemsdijk, Tresorie en Kanselarij, register i.v.. Vgl. ook denbsp;supplieken van Albrecht v. Beieren van 1378 en van pl.m. 1390: a. w,, 404 vlg..
-ocr page 296-280
en minder ten bate van vreemdelingen —, noch waren zij de eenigen in hun tijd: alle jvereldlijke en geestelijke machthebbers, van dennbsp;Paus af, deden als zij ^). Al hebben zij hiermede ongetwijfeld hetnbsp;absenteďsme in de Hollandsche kerken in de hand gewerkt, het niet-resideeren van geestelijken kwam hier te algemeen voor dan dat innbsp;dit opzicht aan deze vorstelijke politiek groote beteekenis kan wordennbsp;toegekend. Zoowel Philips als Karei van Bourgondië hebben daaren-tegen jmstgeppp^d, bij litiiipal^oa^tskerket;^. dit .euvel tegen te gaan,nbsp;en hebben bij voorkomende gelegenheden den geestelijken denbsp;strengste persoonlijke plichtsvervulling opgelegdj). Weliswaar maaktennbsp;zij geen bezwaar, hun gunstelingen dan toch weer van deze verplichtingnbsp;te ontheffen. Toen Karei in 1459 heer van Putten was geworden,nbsp;nam zijn baljuw aldaar de goederen van het kapittel van Geervliet innbsp;beslag, omdat de kanunniken de voorschriften van den stichtingsbrief,nbsp;met name den residentieplicht, niet in acht namen. Protesten vannbsp;deken en kapittel, die zich beriepen op privileges en oude gebruiken,nbsp;baatten niet. Graaf Karei herstelde den 15en Februari 1461 de oor-
durende residentie 1 2). Niettemin verleende hij eenige jaren later het decanaat van Geervliet aan een van zijn secretarissen, die zeker nietnbsp;'ter plaatsenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hamp;efC geBBudsik!}'quot;quot;
C^onicatei^en vicarieën leenden zich het best voor een dergelijke .exploitatie. De prebenden der grafelijke kapel in Den Haag diendennbsp;als van ouds ter verzorging van clericale leden der landsregeering:nbsp;de Hollandsche secretaris en raad Jacob Jansz. de Lange verkreegnbsp;in 1426 en 1427 achtereenvolgens een kapelanie en een kanunniks-prove ®); Pieter Jacobsz. van Gapinge, in 1430 Jan van Necks collega
Hashagen, Staat a. Kirche vor der Reform., 200 vlg..
Bij beneficies die niet onder grafelijk patronaat stonden evenzeer: zie Grijpink c. a.. Register op de parochiën, altaren, vicarieën (enz.), I—VII (1914—nbsp;’37), passim onder „officiatio” en „absentia”. In verschillende gevallen zal denbsp;afwezigheid tijdelijk zijn geweest. Vineke, a. w., 22, wijst er op, dat niet-resideerennbsp;niet steeds ongunstig beoordeeld hoeft te worden: aan vele geestelijken verschafte eerst de prebende de middelen voor universitaire studie, terwijl denbsp;mogelijkheid, zich in het geestelijke ambt te laten vervangen, hiertoe de gelegenheid bood.
“) ARA, Supplem. Van Mieris I, 1443 Maart 12 (kapelanen te Goes), vgl. ibid. 1443 Mei 11 en Juni 12 (= Reg. Z. O., ff. 80v—84); Van Heussen-Vannbsp;Rijn, Oadh. en Gest. v. Zeeland II, 107—108. Vgl. Hashagen, a. w., 210.
C. P. Hoynck van Papendrecht, Chartulare capituli canonic, eccl. B. V. Mariae oppidi Geervlietensis (Analecta Belgica III. 2), 22—31, vgl. 20. Algemeennbsp;was het absenteďsme er zeker niet, zie t. a. p. 104—105 (boven, blz. 243 n. 6).
®) Beneden, blz. 284.
*) ARA, XVI Mem. B. R., 1425—'27, f. 81 (presentatie v. 1426 Oct. 18); XVII id., 1427—'28, f. 36 (ongedat. presentatie, 1428 Juli?) en ingesch. stuk
-ocr page 297-281
als klerk van het register ^), de raden mr. Aernt van 's Gravenzande ^), mr. Jacob Potter (van der Loo) ®), mr. Thyman Coninck ^), mr. Jannbsp;van Ois(t)dorp en mr. Jacob Ruysch ®) waren allen kanunniken vannbsp;het Haagsche kapittel. De beide laatstgenoemden gijn deken van denbsp;Hofkapel geweest, gelijk vóór hen twee afstammelingen van het oudenbsp;Beiersche gravenhuis: Dirk, bastaard van Holland ’), en mr. Albrecht,nbsp;zoon van Adriaan den bastaard van Holland, licentiaat in het canoniekenbsp;en doctor in het wereldlijke recht, raad van den hertog van Bourgondië ®).nbsp;Een lijfarts van hertog Philips, mag. Johannes Johannis Reyneri,nbsp;ontving er in 1428 eveneens een canonicaat, bij welke gelegenheidnbsp;hij afstand deed van de capellanie die hij reeds in de Hofkapel bezat,nbsp;evenals van een andere in de kerk van Poortvliet ®). In 1454 werdnbsp;de klerk Philippe Douchet er met een vicarie begiftigd ^®).
Inheemsche raden werden ook elders in Holland of Zeeland van prebenden voorzien. Zoo verwierf mr. Jacob Potter van der Loonbsp;door presentatie van Philips den Goede na elkander kanunnikszetelsnbsp;geplakt op f. 44v (gedat. 1427). J. d. L. was toen nog geen priester: pas in 1432nbsp;las hij zijn eerste mis, waarvoor hij van den hertog een gratificatie ontving (Ienbsp;Rek V. Godsc. Oom, 1432—’33, f. 43). Hij is vermoord in 1442: Ie Rek. v.nbsp;Willem Engelbrechtsz., 1442, f. 120v. Vgl. Korvezee, Samenstelling van dennbsp;Raad van Holland (Blécourt-Meyers, xxxii—Ixvi), xxxvi en Ixi; Van Riemsdijk,nbsp;ö. iv., register i. v..
Als kanunnik vermeld in 1421 en 1443: De Riemer I, 1, 246; Van Riemsdijk, a. w., 286. Vgl. Jansma, Raad en Rekenkamer, 121 n. 3, 122 n. 1 ennbsp;ben., blz. 282.
“) Vermeld in 1443: De Riemer, t.a.p.. Vgl. Korvezee, Ua.p., xl.
®) Vermeld in 1443: De Riemer, t. a.p.. Vgl. Korvezee, t. a.p., xl.
*) Vermeld in 1443: De Riemer, t.a.p,. Vgl. Korvezee, t.a.p., xli.
') Vermeld in 1456, 1467, 1474: De Riemer I. 1, 235—236, 247. Vgl. Korvezee, t. a. p., xliii en Ixii.
') De Riemer 1. 1, 236, 248—249. Vgl. Korvezee, t. a.p., xliii en ben., blz. 282 en 288 n. 7.
’) ARA, 8e Mem. Rosa, f, 92v: Isabella, hertogin van Bourgondië,verleent aan „heer Dirck die bastairt van Hollant, deken van Onser Vrouwen capelle innbsp;den Hove in den Hage” verlof om, hoewel hij bastaard is, vrijelijk over zijn goednbsp;te beschikken en testament te maken, overwegende o. a. „dat hy van onsen voorvaderen, graven off gravinnen van Hollant, niet anders begaeft noch versiennbsp;en heeft geweest van enige goeden dan van geesteliken beneficiën”. (1444 Dec. 5),
®) Vermeld in 1451—’54, 1467: De Riemer I. 1, 233—235. Vgl. Korvezee, t. a. p., xli.
») ARA, XVII Mem. B. R., 1427—’28, ff. 30—30v (presentatie van 1428 Apr. 9); ibid., f. 31v (presentatie van een opvolger in de capellanieën, d.d.nbsp;1428 Apr. 22). Vgl. Grijpink, Register op de parochiën.... I, Zuidbevel., 112.
**’) ARA, Hofkapel, inv. nr. 273, reg, nr. 276. Een Ogier Louchet komt in dezen tijd voor als dienaar van den stadhouder Jan van Lannoy: 5e Rek. v. Cl.nbsp;de Vriese, 1455—’56, f. 112; 7e id., 1457—’58, f. 112v.
-ocr page 298-282
te Dordrecht (1426) en te Tholen (1431) ^), en later mr. Jacob Ruysch het decanaat van St. Maartensdijk, alvorens dat van de Hofkapel tenbsp;verkrijgen ^). Heer Pieter van Gapinge bezat naast zijn canonicaatnbsp;in Den Haag een ander te St. Maartensdijk en tevens de cure vannbsp;Hoorn ®).
Voorben groot deel waren het echter vreemdelingen uit de Zuidelijke gewesten die op deze wijze van den hertog een aanvulling hunnernbsp;inkomsten verkregen. In 1427 schonk Philips van Bourgondië de vicarienbsp;van de Heilige Maagd te Velsen aan den Vlaming Sygerus (Zeger)nbsp;van Steeland, een verwant van mr. Joost van Steeland, die als hertogelijknbsp;raad in Holland verblijf hield ^). In het zelfde jaar verkreeg een anderenbsp;Vlaming, de clericus Matheus van Brakel, „noster domesticus fami-liaris”, van den hertog een kanunniksprove in de St. Pieterskerk tenbsp;Middelburg ®). Evenzoo, eenige maanden nadien, Teeukijn, organistnbsp;van Philips den Goede ®). Mr. Francois van Gent, een raadsheer dienbsp;ook tijdelijk in Holland werkzaam is geweest, bezitter o. m. van zesnbsp;canonicaten (waaronder een in den Dom te Utrecht) en van viernbsp;vicarieën,’ had ook hier te lande in 1431 een bescheiden kerkelijknbsp;beneficie: de kapelrie van het St. Jacobsaltaar in de St. Hippolytuskerknbsp;te Delft, waarvan hij afstand deed, toen hij in genoemd jaar dekennbsp;van St. Maria te Kortrijk werd ’). Zijn opvolger in Delft was weernbsp;een vreemdeling, Jean Pailliard, een geestelijke uit de diocees Noyon,nbsp;die zijn capellanie echter niet aan den hertog rechtstreeks, maar door
») XVI Mem. B. R., 1425—’27, f. 25 (1426 Jan. 23); Ie Mem. Rosa, f. 103v (1431 Dec. ll;Blécourt-Meyers,56). Vgl. BGBHV (1877), 32 en Van Heussen-Van Rijn, Oudh. en Gest. v. Zeeland II, 212.
“') GA, Leiden, Burgem.-rek. 1474—'75, f. 81v.
*) Van Riemsdijk, a. w., 366 n. 5. Hij komt eerder al voor als pastoor van Gapinge (1421) en kanunnik te Brielle (1424); a. w., 286.
‘) ARA, XVII Mem. B. R., ff. llv—12 (presentatie van 1427 Juli 3). Vgl. Korvezee, t. a.p., xxxvi; Jansma, Baad en Rekenkamer, 61 vlg.
®) XVI Mem. B. R., f. 140 (presentatie van 1427 Oct. 28). Matheus van Brakel (¦j‘1461) stond toen eerst aan het begin van zijn kerkelijke carričre. Innbsp;1441 verkreeg hij, inmiddels priester geworden en aalmoezenier van hertognbsp;Philips, een vicarie in de kerk van Gapinge: R. Fruin, Het archief der O. L. V.nbsp;abdij te Middelburg (1901), 328 (reg. nr. 752), vgl. ibid. reg. nr. 746 en P. Fredericq,nbsp;Codex Indulgentiarum, 122. In 1459 wordt hij vermeld als aalmoezenier en raad,nbsp;deken van St. Goedele te Brussel, proost van St. Pharaďlde te Gent en vannbsp;O. L. Vr. te Brugge, kanunnik van St. Quentin: Dubrulle, Bullaire de la prov.nbsp;de Reims, nrs. 93, 177, 222, 375. Vgl. ben., blz. 290,
®) 3e Tres.-rek. v. B. van Zwieten, 1427—’28, f. 23v: Uitbetaling van 60 schilden aan deken en kapittel, ingevolge mandement des hertogs van 1428nbsp;Feb, 15, „over een introductie van eenre canonicx-provende, die m. gen. heerenbsp;gegeven hadde Teeukijn sinen organiste”.
’’) R. Arnold, Repertorium Germanicum I (1897), nr. 2023 (1431 Nov. 21). Vgl. Korvezee, t, a. p., xxxviii.
-ocr page 299-283
diens bemiddeling aan den Paus had te danken ^). Evenzoo wist Philips de Goede later te bewerken, dat zijn secretaris mr. Pierre Milet (f 1469),nbsp;reeds kanunnik van den Dom te Utrecht, door Paus Pius II werdnbsp;aangesteld tot proost van St. Pancras te Leiden (3 April 1459) ^).
Een verzamelaar van beneficiën was ook mr. Marten (van) Steen-berch(e) (f 1491), secretaris en raad van de hertogen Philips en Karei, sedert 1461 griffier van de orde van het Gulden Vlies ®), Hij wordtnbsp;in 1444 vermeld als pastoor van St. Catharina te Brussel en van Molenbeek, als kapelaan van verschillende kerken te Mechelen, in 1450 alsnbsp;kanunnik van St. Servaas te Maastricht, in 1454 als deken van St. Jannbsp;te ’s Hertogenbosch en in 1460 als deken van St. Goedele te Brussel.nbsp;In onze gewesten bezat hij reeds in 1450 het decanaat van St. Lievens-munster te Zierikzee ^), terwijl hem in 1448, bij de reeds vermeldenbsp;overgave van de capellanie der graven van Holland te Rijnsburg aannbsp;de abdis, deze capellanie was toegezegd, zoodra zij open zou komen ®).nbsp;Toen dit in 1463 het geval was, schreef hertog Philips aan abdisnbsp;Elisabeth van Matenesse, om haar aan de belofte van haar voorgangsternbsp;te herinneren en haar te verzoeken, het beneficie nu aan den dekennbsp;van St. Goedele te gunnen, ongeacht de aanbevelingen die hij laternbsp;ten behoeve van een tweetal andere personen had gedaan ®). Naarnbsp;allen schijn heeft mr. Marten van de kapelanie, waarop hij zoo langnbsp;had gewacht, toch niet genoten. Mr. Simon Doe(den)z. van der Sluys,nbsp;kanunnik van St. Donatiaan te Brugge, raad en medicijnmeester desnbsp;hertogs, had op diens aanbeveling in 1462 het beneficie eveneensnbsp;toegezegd gekregen, en in 1466 bracht de graaf van Charolais, bij
1) r. a. p., nr. 2031 (zelfde datum). Mogelijk behoorde hij tot het Bourgondische geslacht Pailliard, dat aan het Huis van Bourg, verscheidene dienaren, o. m. zijn eersten kanselier, heeft opgeleverd: Mémoires p. serv. a l’hist. de France etnbsp;de Boarg. II, 5, 40, 185, 219; Billioud, Les États de Bourg., 48 n. 7, 67. Zie ooknbsp;ben., blz. 292 n. 4.
Tegelijkertijd werd hem verleend de proosdij van St.-Pierre te Aire-sur-la-Lys, het aartsdiakonaat van Brie in de kerk van Soissons, en een parochiekerk in West-Vlaanderen: Dubrulle, Bullaire, nr. 109. Niet al deze gunsten zijn tenbsp;realiseeren geweest: O. Cartellieri, Übereineburgnnd. Gesandtsch.... etc., in Mitt.nbsp;Inst. österr. Geschichtsforsch. XXVIII (1907), 464 = H. Stein, Antoine Haneron,nbsp;in Bibl. de 1’Éc. d. ch. XCVIII (1937), 324.
®) Zie over dezen „notable clerc”: Ol. de La Marche, Mémoires II, 85; F. de Reiffenberg, Hist, de l’Ordre de la Toison d’Or (1830), 37, 179, 206;nbsp;Bullaire, nrs. 177—178; P. Doppler, Lijst der kanunniken van .... St, Servaas,nbsp;Public, de la Soc. Hist, et Arch, dans Ie Limbourg LXXV (1939), 114—115.nbsp;Hij moet niet worden verwisseld met een vrij wat bescheidener, reeds in 1483nbsp;of '84 overleden, naamgenoot, die vicaris was van het Maria-altaar in de kerknbsp;van Oude Tonge: Grijpink-Holtkamp, Register VII, ZuydholL, 94.
*) Brom, Archivalia in Italië 1.1,45 (nr. 112), vgl. 58 (nr. 152). Bij De Reiffenberg, t. a. p., 37 n. 4: „St.-Ludwire de Rivičre”!
®) ARA, Rijnsburg, inv. nr. 791, reg. nr. 746. Vgl. boven, blz. 274.
‘) Ibid., inv. nr. 792, reg. nr. 832 (1463 Jan. 26).
-ocr page 300-284
wien Marten Steenberch destijds niet in de gunst stond dat de abdis nadrukkelijk in herinnering ^). Inderdaad verkreeg mr. Simonnbsp;— hoewel hij niet, zooals zijn mededinger, priester was — dennbsp;begeerden post, doch eerst in 1470. In den presentatiebrief wordtnbsp;als vorige bezitter alleen de reeds voor meer dan zeven jaren overledennbsp;Johan van Noordwijk vermeld; van mr. Marten wordt niet gerept ^).
Diens opvolger als griffier der Vliesorde, mr. Charles Soillot (1434— 1493), secretaris van Philips den Goede en Karei den Stoute, later vannbsp;•'Maximiliaan van Oostenrijk, komt in 1472, 1485 en 1490 voor alsnbsp;deken van St. Pieter te Middelburg ®), tusschen 1476 en 1482 alsnbsp;deken van St. Maria te Geervliet ®), later ook als cureit van Nieuw-land '^) en vicaris in den Westmunster te Middelburg ®). Hij had echter
0 Vgl. Chastellain IV, 482.
“) ARA, Rijnsburg, inv. nr. 796, reg. nr. 847 (1466 April). De belofte van 1462 Juni 20 (inv. nr. 794?) wordt hierin vermeld; de aanbeveling eveneensnbsp;in nr. 792. — Mr. Simon van der Sluys stamt uit een Rotterdamsch patriciërs-geslacht, dat vermoedelijk uit Sluis afkomstig is: R. Bijlsma, Rotterdamschenbsp;regeeringsgeslachten uit den Bonrg.-Oostenr. tijd, in Rotterdamsch Jaarboekje IXnbsp;(1911), 185—186; vgl. ook Rotterd. Jaarb. III (1892), 3 vlg., 24 vlg.. In 1455nbsp;komt hij voor als bezitter van een capellanie in de St. Janskerk te Gent: J.nbsp;Warichez, État bénéficial de la Flandre et du Tournaisis au temps de Phil. Ie Bon, innbsp;AHEB XXXVI (1910), 4, en mogelijk eveneens van kapelrieën in de St. Salvator ennbsp;in de St. Walburga te Brugge: 1. c. XXXV (1909), 443,446. In 1461 verkreeg hijnbsp;een canonicaat en sacerdotale prebende in de kerk van St. Donatiaan te Brugge:nbsp;Dubrulle, Bullaire, nrs. 359 en 850. Hij was voorts kanunnik en aartsdiakennbsp;in de kerk van Luik, proost van St. Rombout te Mechelen en van St. Pharaďldenbsp;te Gent, en van 1474—1499(t) Domproost te Utrecht (zie ben., blz. 289 en 298).nbsp;R. Bijlsma, aangek, art., 186, vermeldt nog mr. Jan van der Sluys, die eveneensnbsp;lijfarts van Philips den Goede zou zijn geweest.
®) Zooals Mej. Hüffer, Rijnsburg, 159, en Reformen, 55, reeds vermoedde, heeft hij de hoogere wijdingen niet ontvangen. Hij was hiervan door den Pausnbsp;bij herhaling en nadrukkelijk vrijgesteld: Dubrulle, t.a.p..
ARA, Rijnsburg, inv. nr. 797, reg. nr. 857 (1470 Mei 6); vgl. nr. 793: verzoek van S. v. d. SI. om uitvaardiging van dezen brief (1470 Apr. 29), metnbsp;de belofte, de abdij schadeloos te zullen houden t. o. v. de aanspraken vannbsp;M. Steenberch. Zie Hüffer, Reformen, 55 n. 46.
®) Brom, Archivalia I. 2, 509 (nr. 1418); Van Heussen-Van Rijn, Oudh. en Gest. v. Zeel. I, 97; De Reiffenberg, a. w., 179.
®) Hoynck van Papendrecht, Chart, capit. Geervl. (Analecta Belgica III. 2), 10—11, 67, 112, 116. Van Heussen-Van Rijn, Oudh. en Gest. v. Zuidholl., 246,nbsp;vermelden hem reeds als deken in 1470. Vóór Dec. 1473 kan hij dit in geen gevalnbsp;reeds zijn geweest: 1472 April 4 en 1473 Dec. 4 is Georgius Bladelinck ofnbsp;Blandelin (Bladelin?), presb. Tornac. dioc., deken: Overvoorde, Archievennbsp;Kloosters II, 93, reg. nr. 1478; Brom, Archivalia I. 2, 605 (nr. 1707); nietnbsp;vermeld bij Hoynck v. P., a. w.. In Soillots suppliek van 7 Sept. 1472 (zienbsp;blz. 285 n. 1) is van een decanaat te Geervliet nog geen sprake.
’) Grijpink, Register (enz.) I, Zuidbevel., 96: mr. „Car. Boillet”, „Foilliot”, na 1484 Oct. 29.
®) Vermeld in 1493: R. Fruin, Het archief der O. L. V. abdij te Middelburg, reg. nr. 1032. — Soillot was voorts kanunnik van St. Donatiaan te Brugge,
-ocr page 301-285
geen hoogere wijding ontvangen dan die van subdiaken. In 1472, toen Soillot als afgevaardigde van den hertog te Rome vertoefde,nbsp;verzocht en verkreeg hij van Paus Sixtus IV opnieuw voor zevennbsp;jaar dispensatie van de hoogere wijdingen en tevens verlof om zijnnbsp;Middelburgsche inkomsten volledig te genieten, ook al hield hijnbsp;niet bij zijn kerk verblijft). Een soortgelijke machtiging zal hemnbsp;veroorloofd hebben zijn prebende te Geervliet te bezitten, daar denbsp;statuten van het Onze Lieve Vrouwekapittel, door Karei van Bour-gondië in het bijzonder op dit punt bekrachtigd, uitdrukkelijk voorschreven, dat deken en kanunniken priester moesten zijn en voortdurend resideeren ^).
De groote zanger en componist Antoine Busnois (f 1492), lid van de Hofkapel van Karei den Stoute, was in 1473 deken van St. Pancras tenbsp;Oostvoorne en kanunnik te Tholen. Zijn collega’s Jean Cordier ennbsp;Pasquier Louis bezaten in genoemd jaar eveneens prebenden in Zeeland: onderscheidenlijk te Zierikzee en te Middelburg ®).
Ookjprebenden, waarover de hertog niet rechtstreeks kon beschikken, kwamen aan zijn gunstelingen doordat de collatoren den vorst ternbsp;wille waren. Zoo bevonden zich de St. Nicolaas-vicarieën in denbsp;Kloosterkerk te Middelburg en in de kerk van Zoutelande, die ternbsp;collatie van den abt van Middelburg stonden, van 1454 tot 1468 innbsp;het bezit van een anderen kapelaan van Karei den Stoute, Étiennenbsp;de La Mote, die ze in het laatstgenoemde jaar ruilde met mr. Laurentnbsp;Bouquery, klerk van de hertogelijke kapel 1 2).
Uit het voorgaande blijkt, dat in de kapittelkerken die onder het patronaat van den hertog stonden, diens invloed zich ook bij de keuzenbsp;van den deken zeer krachtig liet gelden. De verkiezingen waren eennbsp;bloote formaliteit: de hertog droeg een candidaat voor, en de kapittel-heeren aanvaardden dezen met meer of minder gratie ®).
van St. Pieter te Anderlecht, van St. Maria te Doornik en (1487) scholaster van St. Goedele te Brussel. Zie over hem: De Reiffenberg, a, w., 154 n. 1, 179,nbsp;206; A. PinchaTt, Archives,des arts, sciences et lettres III (1881), 47—54; A. Counsonnbsp;in Biogr. Nat. XXIII (1921/4), 111—112, en BCRH CIII (1938), 96 vlg..
q Brom, a. w., 509 (nrs. 1418—1419): 1472 Sept. 7.
Boven, blz. 280.
’) G. van Doorslaer, La chapelle mnsicale de Philippe Ie Beau, Rev. beige d'Archéologie et d’Hist. de Tart IV, (1934), 30, 31.
R. Fruin, Het archief der O. L. V. abdij te Middelburg, reg. nrs. 781—783 (1454 Feb. 26, Maart 2 en 17), 834 (1468 Maart 16), vgl. nr. 872 (1472 Sept. 3:nbsp;afstand van Laurent Bouquery). — Van Doorslaer, t. a. p., 23.
®) Hoynck van Papendrecht, a. w., 116—117: Ch. Soillot ruilt in 1482 zijn decanaat van Geervliet met Philips van Almonde tegen een ander beneficie.nbsp;Hij resigneert zijn prebende en decanaat in handen van den hertog of diens
-ocr page 302-286
Bij de keuze van abten en abdissen valt iets dergelijks waar te nemen. Philips de Goede had door de gunst van den Heiligen Stoel in 1447nbsp;öp de benoeming van deze' prelaten invloed gekregen en vooralnbsp;sinds het midden van de 15e eeuw komt het meermalen voor, dat denbsp;hertog aan een klooster een abt opdringt, of dat verkiezingen plaatsnbsp;vinden in tegenwoordigheid van gedelegeerden van den vorst ^). Opnbsp;diens verzoek reserveerde de Paus zich ook meermalen de begevingnbsp;van abdijen in de Bourgondische landen, die dan niet zelden aannbsp;seculiere geestelijken, gunstelingen van den hertog, in commendenbsp;werden gegeven ®). Deze praktijken lokten in de kloosters een hevignbsp;verzet uit, waarbij na den dood van Karei den Stoute de Staten dernbsp;gewesten zich aansloten *). iQe Hollandsche en Zeeuwsche abdijennbsp;quot;zijn voor dit misbruik vrijwel gespaard gebleven. Van Philips dennbsp;Goede en zijn zoon weten wij slechts, dat zij tot tweemaal toe aannbsp;het klooster van Egmond een abt hunner keuze hebben opgedrongen.nbsp;Den eersten keer geschiedde dit op 11 September 1458, toen Jacob vannbsp;Poelgeest door Paus Pius II tot abt werd benoemd, overeenkomstignbsp;den wensch van Philips van Bourgondië, doch tegen den zin der meestenbsp;monniken ®). Reeds een jaar tevoren had Calixtus III dezen prelaat,nbsp;een vertrouweling van den kardinaal Nicolaas van Cues, op verzoeknbsp;van den hertog tot coadjutor van den ouden Willem van Matenessenbsp;aangesteld en zich toen tevens de eerstvolgende begeving gereserveerd ®). Men ziet niet, dat deze benoeming de abdij tot onheil heeftnbsp;gestrekt. Anders was het gesteld met Jan, bastaard van Bourgondië,nbsp;die in 1476 bij pauselijken gunstbrief de abdij van Egmond in com-stadhouder, die het canonicaat aan Almonde overdraagt en dezen aan vicedekennbsp;en kapittel nomineert voor het decanaat. Almonde wordt vervolgens eenstemmignbsp;door de kanunniken gekozen, „ut ejusmodi permutatio optatum sortiaturnbsp;effectum” (1482 Juni 21). — In de 16e eeuw presideeren gecommitteerden vannbsp;het Hof van Holland bij de verkiezingen en geven bij de benoeming den doorslag:nbsp;A. V. Lommel, in BGBH XII (1884), 307—312, 439—443. Vgl. Imbart de lanbsp;Tour, Les origines de la Réforme I, 104 vig..
^) Valois, Le pape et Ie concile II, 354. Vgl. boven, blz. 34.
“) U. Berličre, La commende atix Pays-Bas, 195. Een vroeg voorbeeld van deze praktijken (1394) bij Cartellieri, Philipp der Kühne (1910), 148.
“) Berličre, t. a. p., 190—194. In 1442 en in 1447 werd een tiental abdijen tegelijk gereserveerd (p. 195). — Vgl. voorts Arn. Goethals, Chronica monasteriinbsp;Si. Andreae iuxta Brugas O. S. B., ed. W. H. James Weak (1868), 136, 143;nbsp;Cartellieri, Üher eine burgund. Gesandtschaft, 464 (= Stein, Ant. Haneron, 323).
^) Berličre, Ua.p., 196 vlg.; C. B. de Ridder, Les élections abbatiales dans les Pays-Bas avant le dix-neuvičme sičcle, AHEB V (1868), 316 vlg., 329 vlg..nbsp;Cf. het Groot Privilege van 1477: Groot \Placaet-boeck II, kol. 668.
') Brom, Archivalia I. 2, 585 (nr. 1644); Joh. a Leydis, Chronicon Egmund., 116; W.v. Heteren, Lijst der abten,BGBHXKIX (1905), 244. Vgl. boven, blz. 252.
') Brom, Archivalia I. 1, 61 (nrs. 162—163).
-ocr page 303-287
mende wist te verkrijgen. Hoewel hij den vollen steun genoot van de regeering, gelukte het hem niet zijn waardigheid door het conventnbsp;te doen erkennen. De dood van Karei den Stoute bevrijdde de monniken van den ongewenschten abt ^). Ten tijde van Karei V, die innbsp;1515 van den Paus een soortgelijke gunst ontving als Philips de Goedenbsp;in 1447, blijkt de officieele candidatuur bij de verkiezingen ook innbsp;de abdijen regel te zijn ^).
Ook gewone parochiekerken vielen den prebendenjagers ten buit. Ook hier worden slechts enkele gevallen vermeld, die ongetwijfeldnbsp;met vele andere zouden zijn te vermeerderen. Niettemin zullen denbsp;met zielzorg verbonden beneficies die aan niet-resideerende hof-dignitarissen of ambtenaren werden geschonken, slechts een geringnbsp;percentage hebben gevormd van de vele curen die de hertog te vergevennbsp;had. Bij voorkeur werd dit misbruik gedreven met de parochiekerken in de groote steden, waaraan de rijkste inkomsten warennbsp;verbonden. Het resultaat behoeft niet in ieder opzicht schadelijk tenbsp;zijn geweest. ..De begiftigden, hertogelijke raden of secretarissen,nbsp;aalmoezeniers of leden van de in de muziekgeschiedenis beroemdenbsp;Bourgondische hofkapel, vormden de intellectueele elite van denbsp;Nederlanden. Hun invloed en hun relaties kunnen ook aan de kerkennbsp;die zij in het verre Holland en Zeeland bezaten ten goede zijn gekomen.nbsp;Ook zullen de vicecureiten, die tegen een fractie van de bij hun ambtnbsp;behoorende inkomsten den dienst voor de afwezige pastoors geachtnbsp;werden te verrichten, hiervoor vaak meer bevoegd zijn geweest dannbsp;dezen, die soms de landstaal niet of nauwelijks machtig waren, ofnbsp;zelfs de priesterwijding niet hadden ontvangen. Dat deze toestandennbsp;toch hoogst bedenkelijk waren, hebben de parochianen, die hierovernbsp;het best konden oordeelen, bij gelegenheid duidelijk te kennennbsp;gegeven.
Als pastoors van de St. Janskerk te Gouda komen in het derde kwart van de 15e eeuw een drietal vreemdelingen voor. Allereerstnbsp;een secretaris van Philips den Goede; Wouter van der Manderenbsp;(Gaultier de La Mandre, f 1459), raad en meester van requesten, innbsp;1447 proost van de Onze Lieve Vrouwekerk te Brugge en van St.
1) nbsp;nbsp;nbsp;Joh. a. Leydis, Chronicon Egmnnd., 119 vlg.; Brom, Archiv. I. 2, 611nbsp;(nrs. 1724—5), I. 1, 423 (nr. 1200); ARA, Egmond (orig. van Brom nr. 1725).
2) nbsp;nbsp;nbsp;B.v. abdis-keuze te Leeuwenhorst in 1527 onder leiding van landsheerlijkenbsp;commissarissen; A. v. Lommel in BGBH X, (1882), 290 vlg.. — Nominatienbsp;van een abdis van Rijnsburg door Karei V in 1535: Hüffer, Abdij van Rijnsburg,nbsp;210 („voor het eerst in de geschiedenis der abdij”). Vgl. De Ridder, t. a. p.,nbsp;319 vlg..
-ocr page 304-288
Pieter te Cassel, die in — of vóór — 1454 cureit werd ^). Vervolgens de Dominicaan Petrus Enguechin, vermeld in 1470, misschien een vannbsp;de priesters en biechtvaders der hertogelijke kapel ^). In 1475 blijktnbsp;dan het pastoraat te zijn ten deel gevallen aan een zeer voornamennbsp;clericus; mr. Artur de Bourbon, apostolisch protonotaris, commen-datair abt van Boulogne enz., raadsheer van Karei den Stoute ennbsp;requestmeester in het Parlement van Mechelen ®). Deze Parlementsheer,nbsp;die herhaaldelijk door den hertog als gezant naar buitenlandsche hovennbsp;werd afgevaardigd, had meermalen gelegenheid, zijn invloed ennbsp;rechtskennis ten bate van de stad Gouda aan te wenden 1 2).
Cureit van St. Hippolytus te Delft was in 1465 en 1469, en bleef tot zijn dood in 1483, Gilles Joye, kanunnik van St. Donatiaan tenbsp;Brugge en huiskapelaan van Philips en Karei van Bourgondië, eennbsp;der musici die de roem der Nederlanden waren ®). Zijn voorgangernbsp;in dit pastoraat, de Domkanunnik Gijsbrecht Heerman, in 1440/41nbsp;en 1445/6 als niet-resideerend cureit vermeld, komt tusschen 1433nbsp;en 1438 voor als lid van den Raad van Holland ®). Pastoor van de Nieuwenbsp;Kerk was ten tijde van Karei den Stoute, en daarna, mr. Pieter vannbsp;der Sluys, raad van bisschop David van Bourgondië ^). Mogelijk wasnbsp;hij een verwant van den hertogelijken lijfarts en lateren Domproost
GA Gouda, Tres.-rek. 1453, f. llv: „Gescenct onsen pastoir als hy hier eerst quam ...— Vermeld in 1454: Van Zanten Jut en Breesnee, Archievennbsp;kloosters Gouda, IRA I (1928), reg. nr. 1, inv. nr. 4; vgl. Gilliodts-v. Severen,nbsp;Invent, arch, Bruges V, 287 n. 1.
Van Zanten Jut en Breesnee, Archieven kloosters Gouda, reg. nr. 11, inv. nr. 4. Vgl. GA Gouda, Tres.-rek. 1459, f, 6v.
’) T, a. p., reg. nr. 14, inv. nr. 4. Vgl. Dubrulle, Bullaire, 63 (nr. 174), en Berličre, Gommende aux Pays-Bas, 192. Zie voorts over Artur de Bourbonnbsp;boven, blz. 228 n, 2.
GA Gouda, Tres.-rek. 1475, ff. 8, 10, lOv, llv, 12. — De diensten en adviezen van den protonotaris werden hoogelijk gewaardeerd. De magistraatnbsp;toonde haar erkentelijkheid, door dezen pastoor, toen hij in 1475 als lid van denbsp;commissie voor de nieuwe acquesten gelegenheid had zijn kerk te bezoeken,nbsp;een maaltijd aan te bieden en voor den duur van zijn verblijf zijn tafel rijkelijk vannbsp;waterwild, wijn en bier te voorzien: ibid., ff. 12v, 15.
®) Brom, Archivalia I. 2, 501 (nr. 1395); Dtossaers, Archieven Delf tsche Statenkloosters, 491, reg. nr. 134; J. Gailliard, Inscriptions monument, et fun. de la Flandre Occidentale. Arrond. de Bruges I. 1: Čglise de St.-Donat (1861), 158.nbsp;Vgl. Van Doorslaer, La ckapelle musicale, 23.
®) Grijpink-Holtkamp, Register .... V, Delfl., 1; Korvezee, t. a. p., xxxviii Jansma, a. w., 82 vlg.. Reeds in 1429 was hij voor de landsregeering werkzaam:nbsp;5e Tres.-rek. v. B. van Zwieten, 1428—'30, ff. 106v, 107.
’) Grijpink-Holtkamp, t, a. p., 2, 78; Enklaar, Het landsheerlijk bestuur i, h. Sticht Utrecht, 174. — 5 Juni 1487 wordt hij als pastoor opgevolgd doornbsp;mr. Jac. Ruysch, raad van Holland, deken van de Hofkapel: De Riemer I. 1,nbsp;248—249.
-ocr page 305-289
Simon van der Sluys, die een geboren Hollander was, afkomstig uit Rotterdam ^).
Zeer rijke inkomsten waren verbonden aan de parochiekerk van Haarlem: over de 400 Rijnsche gulden in 1479. Zij waren te mooinbsp;om niet de begeerlijkheid op te wekken van iemand aan het hof.nbsp;Bovendien bestond hier minder dan ergens anders een verplichtingnbsp;tot residentie, daar al van oudsher de pastoor, als hofpriester van dennbsp;graaf van Holland, zijn bediening niet persoonlijk waarnam ^). Toennbsp;op 25 April 1465 door het overlijden van Dirk van Wassenaar, proostnbsp;van St. Jan te Utrecht, die gedurende een halve eeuw persona vannbsp;Haarlem was geweest, de cure van St. Bavo was vrijgekomen, werdnbsp;zij geschonken aan mr. Jean de Rosimbos (f vóór 9 Juli 1484), telgnbsp;van een adellijk geslacht dat verscheidene hofdignitarissen en legeroversten aan de Bourgondische vorsten heeft opgeleverd ®). Rosimbosnbsp;had toen de hoogere wijdingen nog niet verkegen, en hij toonde ooknbsp;niet veel lust ze te ontvangen. Op zijn verzoek verleende Paus Sixtus IVnbsp;hem in 1473 tien jaar uitstel voor de wijding tot diaken en priester,nbsp;mits hij slechts binnen het jaar subdiaken werd ^). Toen hij zich innbsp;1474 verwaardigde zijn parochie te bezoeken, bleek de magistraatnbsp;van Haarlem dit zeldzame feit op de juiste waarde te kunnen schatten:nbsp;zij ontving haar pastoor met al het ceremonieel dat bij het bezoeknbsp;van een aanzienlijk vreemdeling gepast was ®). De vicecureit mr.nbsp;Lambrecht, wiens eerste mis de aanleiding was voor deze gebeurtenis,nbsp;is een man van eenige beteekenis geweest, getuige het feit, dat hij innbsp;het volgende jaar tezamen met drie anderen door de Hollandschenbsp;geestelijkheid werd uitverkoren om haar rechten tegenover den hertognbsp;te verdedigen ®). Rosimbos was voorloopig de laatste pastoor van
Zie boven, blz. 284 n. 2, en hierna, blz. 298; H. de Vocht, Invent, des arch, de rUniv. de Louvain (1927), 159 (nr. 1656), 184 (nr. 1928). — Pieter v. d. SI.nbsp;wordt niet vermeld in mr. Bijlsma's aanteekening betreffende het geslachtnbsp;Van der Sluys, in Rotterd. Jaarb. IX (1911), 185—186.
^) Van Heussen-Van Rijn, Oudh. en Gest. v. Kennemerl. en Noord-Holl. I, 33, 34, 40.
®) T.a.p.; Grijpink-Holtkamp, Register III, Kennem., 55. — Een naamgenoot van den Haarlemmer pastoor, Jean de R., seigneur de Fourmelles, is in dezen tijd, na militair praeceptor van Karei den Stoute en meermalennbsp;ambassadeur te zijn geweest, kamerheer en raad des hertogs, gouverneur vannbsp;Rijsel en „commis sur Ie fait des domaines et finances”. Zie over dezen Jeannbsp;de R. en over andere leden der familie: H. Pirenne in Biogr. Nat. XX (1908/10),nbsp;139—140; G. Doutrepont, La litt. franf. d la cour des dues de Bourg., xxx,nbsp;136 n. 2.
*) Brom, Archivalia I. 2, 514 (nr. 1439).
®) GA Haarlem, Tres.-rek. 1474—'75, f. 77v.
®) Boven, blz. 221.
19
-ocr page 306-290
St. Bavo: in 1479 wist hij van den Paus voor zich en ?ijn opvolgers den honorairen titel van proost te verwerven ^).
De curen van kleine steden en dorpen werden evenmin versmaad. Een machtspreuk van Philips den Goede stelde in 1443 zijn raadnbsp;mr. Antoine Haneron (t 1490), leermeester van zijn zoons, die vannbsp;den Paus dispensatie van de priesterwijding had gekregen, in hetnbsp;bezit van de kerk van Kapelle op Zuid-Beveland ^). Als niet-resideerendnbsp;bezitter van één der beide porciones van de kerk van Ransdorp innbsp;Waterland komt in 1440 Matheus van Brakel voor, misschien de hof-aalmoezenier dien wij reeds als kanunnik te Middelburg hebbennbsp;ontmoet ®). Christianus Forache, huiskapelaan van hertog Philips’nbsp;neef Adolf van Kleef-Ravestein, werd in 1452 of 1453 voorzien vannbsp;de cure van Wormer 1), Te Geervliet was tijdens Karei den Soutenbsp;pastoor een lid van de juristenfamilie Carondelet ®). De Engelschmannbsp;Robert Morton (f omstr. 1478), een groot en door Karei van Bourgondiënbsp;hoog gewaardeerd musicus, „clerc de la chapelle”, later hertogelijknbsp;kapelaan, bezat de kerk van Korendijk (Goudswaard) in het land vannbsp;Putten ®). Een andere musicus. Joh. Pu(i)lloys (f 1478), een curialist,
Van Heussen-Van Rijn, a. w., 33—38.
“) Han(n)eron, wiens naam in deze bladzijden al meermalen is voorgekomen en nog zal voorkomen, wordt in 1445/'46 en 1452/’53 als niet-resideerend pastoornbsp;vermeld: Grijpink, Register I, ZnidbeveL, 64: „Anth. Anneroy’', „Haulroy”.nbsp;In het origineel (RA Utrecht, Dom, inv. Heeringa nr. 2463^, Manuale 1445,nbsp;f. 7) lees ik: „Ant. Haneron” of „Haneroy”, in Manuale 1452 (ibid.nr.2463’,nbsp;f. 7): „Anth. Anneroy” of „Anneron”. Twijfel omtrent de identiteit lijkt uitgesloten. Hoogstwaarschijnlijk heeft H. 'zijn benoeming aan het boven (blz. 272 n. 5)nbsp;verhaalde ingrijpen van den hertog te danken. In hetzelfde jaar verkreeg hij denbsp;parochiekerk van Brecht in Brabant: Dubrulle in AHEB XXXII (1907), 438.nbsp;Verlenging van de dispensatie: Dubrulle, Bullaire, nr. 235.
’) Grijpink-Berkhout, Register II, AmstelL, 59; vgl. boven, blz. 282.
’) Grijpink-Holtkamp, Register III, Kennem,, 141.
’) -Dez., Register VII, ZuydholL, Voorne, Putten, 106: „Dns. Cacondelet”, t 1480 of '81. Hij komt niet voor op de lijst der pastoors bij Hoynck van Papen-drecht, Chartulare, 16, noch in het Necrologium van het kapittel. — De rekeningennbsp;en manualen van den officiaal van den Domproost-aartsdiaken (RA Utrecht,nbsp;Dom, inv. Heeringa nrs. 2463 en 2464), dus ook het daaruit getrokken Registernbsp;van Grijpink, zijn vóór het laatste kwart der 15e eeuw uiterst onvolledig. Opnbsp;West-Friesland, het O. en het Z. O. van Holland hebben zij uiteraard geennbsp;betrekking. Nog te vermelden de volgende pastoor, kennelijk een vreemdeling:nbsp;Seg. Pickenet in Zunderdorp, 1445/6 {Register II, AmstelL, 65). Mogelijk nognbsp;een benoeming uit den tijd van Karei den Stoute: Sydrack de Lalingh (Lalaing)nbsp;in Brouwershaven, vóór 1494 Aug. 26 {Register I, Scald., 5). Herkenbare vreemdelingen in niet-hertogelijke kerken: in Dreischor (heerlijkheid in 1453 aan Ad. v.nbsp;Kleef-Ravestein geschonken) Theod. de Conflans, f vóór 1478 Maart 28 {Reg.nbsp;I, Scald., 24); in Nieuwland mr. Anth. Potage, raad van David van Bourgondië,nbsp;t vóór 1484 Oct. 29 {Reg. I, ZnidbeveL, 96; vgl. Enklaar, a. w., 33—34, 171).
*) Grijpink-Holtkamp, Register VII, ZuydholL, Voorne, Putten, 108: vóór 1479 Maart 13. Zie voor Morton: A. Pinchart, Archives des arts, sciences etnbsp;lettres III (1881) 160—161. De datum van zijn overlijden is hier vroeger gesteld:nbsp;1474 of '75. — Ook Jan Sampeyn, „sommelier de la chapelle”, bezat in 1473nbsp;curen in Holland en in Zeeland: 'Van Doorslaer, La chapelle musicale, 33.
-ocr page 307-291
cantor van de Vaticaansche kapel, die in 1447 ook aan de kapel van Philips den Goede werd verbonden, was in 1454 en 1459 cureit vannbsp;de kerken van Woerden en IJselstein, vermoedelijk krachtens pauselijkenbsp;provisie. In het laatstgenoemde jaar komt hij tevens voor als kanunniknbsp;van St. Jan te Utrecht ^).
In vrij sterke mate waren de Westfriesche kerken, die immers voor het meerendeel onder grafelijk patronaat stonden, aan exploitatienbsp;door het hof blootgesteld. De kerk van Hoorn, waarvan in 1440 heernbsp;Pieter van Gapinge, oud-klerk van het register, pastoor was ^), kwamnbsp;later in het bezit van mr. Pierre Milet, secretaris des hertogs en proostnbsp;van West-Friesland ®). Na diens overlijden in 1469 viel zij ten deelnbsp;aan den biechtvader van Karei van Bourgondië, Engueran Seignart,nbsp;van de orde der Predikheeren, bisschop van Siliwri (Salubria), laternbsp;van Auxerre, commendatair-abt van Hautmont in Henegouwen 1 2).nbsp;Behalve hij, blijken in 1476 nog drie kapelaans van den hertog curennbsp;te bezitten binnen de dekenij van West-Friesland. Hun namen hebbennbsp;een goed inheemschen klank: Willem Claisz., Steven Jansz. en Pieternbsp;de Vriese. In het schrijven, gericht aan de administrateurs der dekenij,nbsp;dat hen vermeldt ®), verzet de Raad van Holland zich met verontwaardiging tegen het feit, dat men het gewaagd had van deze pastoorsnbsp;precariegeld te eischen, hetgeen voor dienaren des hertogs een ongehoorde en „grote servitude” zou zijn. Uit dit stuk blijkt tevens, datnbsp;het reeds sinds langen tijd gewoonte was, hertogelijke dienaren ennbsp;kapelanen van kerken in het gewest te voorzien. De ingezetenen kondennbsp;dit gebruik, waaronder de zielzorg leed, slechts matig waardeeren.nbsp;Het eerste punt van een request, dat de onderzaten van Westwoud,nbsp;Ooster- en Westerblokker in 1462 bij den stadhouder indienden ternbsp;gelegenheid van het consenteeren van de bede voor tien jaren, heeftnbsp;op deze praktijken betrekking. Toen Karei van Charolais den 29ennbsp;September 1464 in naam van zijn vader dit verzoek inwilligde, beloofdenbsp;hij, dat de hertog, als patroon en collator der kerk van Westwoud,nbsp;deze voortaan slechts zou geven aan iemand die haar zelf zou bedienen.
*) U. Berličre, Invent, anal, des Diversa Cameralia (1906), 126 (nr. 578);' Fl. Prims, Geschiedenis van Antwerpen VI. 3 (1937), 37; Brom, Archivalia I. 1,nbsp;55 (nr. 145: reserv. v. canonic, in Dom en St. Marie), 57 (nr. 151), vgl. I. 2,nbsp;496 (nr. 1378).
“) Riemsdijk, Tresorie en Kanselarij, 366 n. 5. Zie boven, blz. 280,282. ®) Hij had dispensatie van de hoogere wijdingen: Dubrulle, Bullaire, nrs.nbsp;117, 288. Zie voor hem boven, blz. 283, en hierna, blz. 296 en 306 vlg..
J. G. C. Joosting, De proosdij van West-Friesland, Bronnen gesch. kerkel. rechtspraak in het bisdom Utrecht VII (OVR 2. XXI), 292; vgl. GA Hoorn,nbsp;reg. nrs. 789 en 800, en P. Noordeloos, Heffing van precariën in Westfriesland,nbsp;BGBH L (1932), 429 n. 1. Voor Seignart zie boven, blz. 54 n. 2.
®) Joosting, a. IV., 108—109: 1476 Maart 6; Noordeloos, t.a.p., 428—429.
-ocr page 308-gt; nbsp;nbsp;nbsp;292
Echter —quot; en dit is een merkwaardige beperking van de gegeven belofte — mocht degene die de kerk zou ontvangen, deze niet in eigennbsp;persoon kunnen of willen bedienen, dan zou hij verplicht zijn een goednbsp;en bekwaam priester aan te stellen, die tot tevredenheid der parochianennbsp;zijn dienst zou verrichten ^). Dit was wel het minste wat men redelijkerwijs kon verwachten, en doet veronderstellen, dat er aan den dienstnbsp;der plaatsvervangers, zoo zij er steeds waren, wel eens wat heeftnbsp;gehaperd.
Eveneens bij de onderhandelingen over deze bede voor tien jaren klaagden de Staten van Zeeland, dat de geestelijke beneficiën in hunnbsp;gewest aan buitenlanders werden gegeven. Zij verzochten den hertognbsp;deze voortaan slechts aan geboren Zeeuwen te verkenen ^). Uit ditnbsp;verzoek spreekt echter minder de zorg voor het geestelijke welzijnnbsp;der ingezetenen, dan de begeerte om het genot der kerkelijke inkomstennbsp;binnen eigen kring te houden.
Scholen waren evenzeer begeerde objecten en werden vergeven om hertogelijke dienaren of hun nabestaanden aan inkomsten tenbsp;helpen. Dit gebruik leidde er toe, inbreuk te maken op de rechtennbsp;der steden ®). Waar de vorst het recht van stedelijke overheden opnbsp;de school moest erkennen, was zijn aanbeveling toch zoo onweerstaanbaar, dat ook daar doorgaans de door hem gewetischte persoonnbsp;werd geplaatst. Zoo ontving Gysbrant van der Mye in 1433 de schoolnbsp;van Gouda, ter belooning van de diensten zijns vaders. Jan van dernbsp;Mye, raad van Holland ^), en kreeg Willem Legrain, een oud dienaarnbsp;van Jan zonder Vrees, in 1436 de scholasterij, kosterij enz. vannbsp;Enkhuizen ®). Den raadsheer mr. Pieter van Beoostenzwene viel innbsp;1438 het schoolrecht en het klerkambacht van Reimerswaal ten deel ®),
') ARA, Supplem. Van Mieris IV, f. 240; GA Hoorn, reg. nr. 708.
R. Fruin, De keuren van Zeeland, 150: 1462 Sept. 4. Op dit punt is geen beschikking van den graaf van Charolais bekend.
*) Boven, hlz. 275. — GA Amsterdam, Ijzeren Kapel L 3: „... Ce non obstant aucuns de noz serviteurs domestiques et autres soubz leur tel quel donnénbsp;a entendre et par leurs importunes requestes et poursuites avoient depuis certainnbsp;temps en ch obtenu de nous lesdicts offices, ou la pluspart d’iceulx, en intencionnbsp;de les vendre et en faire leur plus grant proufit....”.
‘) ARA, Ie Geluwe Reg,, f. lOv (nr. 17): 1433 Mei 8. Vgl. Korvezee, t. a. p. xxxviii. — Anth. Ghysbertsz. van der Meye, vermoedelijk zoon van Gijsbrcchtnbsp;V. d. M., secretaris van Holland (Korvezee, LXi), bezat in 1474/5 de kapelanienbsp;van St. Jacob in de Oude Kerk te Delft: Grijpink-Holtkamp, Register V, Delfl.,nbsp;27. Vgl. boven, blz. 282.
Ibid., f. 15v (nr. 30): verm. 1436 Aug. 28. Druk: Van Heussen-Van Rijn, Ondh. en Gest. van Kennemerland en Noordholland II, 362 vlg. — 1430 Maart 17nbsp;schonk hertog Philips kosterij en school van Broek in Waterland aan Jan Lost,nbsp;koster van Jacoba van Beieren: Ie Mem. Rosa, f. 71v (Blécourt-Meyers, 53).
') Ibid., f. 24 (nr. 53). Vgl. Korvezee, xxxviii.
-ocr page 309-293
en de vier zoons yan den gewezen rentmeester-generaal Willem Engelbrechtszoon, die door zijn ambt was geruďneerd, werden in 1450nbsp;begiftigd met de kosterijen, bode- en klerkambachten van Gouda ennbsp;Den Haag en met de school van Gouda, om hen voor den bedelstafnbsp;te behoeden ^). De stad Middelburg schonk in 1469, op verzoeknbsp;van Karei den Stoute, de school aldaar aan Matthias Cocquiel, „té-noriste” van de hertogelijke kapel ^). In het zelfde jaar ontving, eveneensnbsp;op verzoek van den hertog, Guillaume Doret, „clerc de la chapelle”,nbsp;de scholasterij van Zierikzee ®).
Het is duidelijk, dat deze lieden zich niet persoonlijk met het onderwijs hebben kunnen bezig houden. Zij waren scholasters: bezitters en exploitanten van de school. In den brief, waarmee Guillaume Doretnbsp;de stad Zierikzee grootelijks voor de hem verleende gunst bedankt,nbsp;belooft hij dan ook de school te zullen doen bedienen „by eenen notablennbsp;parsoon, clerc wesende, ende dairinne dat God ende die stede geëertnbsp;ende die kinderen wel geleert ende gedoctrineert sullen wesen.’'nbsp;De zanger Cocquiel gaf zijn scholasterij, vrijwel onmiddellijk na haarnbsp;ontvangen te hebben, aan de regeering van Middelburg terug, tegennbsp;een geldelijke vergoeding *). Legrain had in 1436 eveneens afstandnbsp;gedaan van zijn ambten in Enkhuizen, waarop de hertog ze aan de stadnbsp;had overgedragen.
Zooals leden van de hofhouding, het centrale of het gewestelijke bestuur prebenden verwierven binnen Holland en Zeeland, werdennbsp;omgekeerd enkele geestelijken uit deze landen onder de raden van dennbsp;hertog opgenomen, omdat men hun kennis en bekwaamheid op prijsnbsp;stelde of hun macht en invloed ontzag. De vroeger besproken Domini-caner-prior Jan van Neck kan beschouwd worden als een vertegenwoordiger van deze groep, die niet steeds te onderscheiden is van dienbsp;der inheemsche raden aan wie de landsdienst ook kerkelijke beneficiënnbsp;opleverde. De Domproost Gijsbrecht van Brederode had zijn machtige
positie in de Utrechtsche Kerk zeker niet aan de gunst des hertogs» te danken. Integendeel:^ de invloed dien hij bezat bezorgde hem de
q Ibid., ff. 26v—27 (nr. 61); 1450 Mei 3. Vgl. Korvezee, liv. — De school van Den Haag behoorde aan het kapittel der Hofkapel (boven, blz. 274 n. 6).
De Stoppelaar, Invent. Oad-archief der stad Middelburg, nr. 408: 1469 Oct. 4, dankbrief van hertog Karei.—Zie voor den kapelaan Matthias Cocqu(i)el:nbsp;Van Doorslaer, La chapelle masicale, 23 en 26.
®) ARA, Supplem. Van Mieris V, f. 59: 1469 Oct. 2, dankbrief van den begiftigde. Zie voor G. Doret, of Doré: De Laborde, Les dues de Bourg., 2. I,nbsp;496 (nr. 1924) en 499 (nr. 1942). — Ook de organist Pieter Beurse en de zangernbsp;Philippe du Passage waren in 1473 van kosterijen in Holland of Zeeland voorzien;nbsp;Van Doorslaer, Ł. a. p., 29 en 32.
‘) De Stoppelaar, t. a. p., nr. 409: 1469 Nov. 9.
-ocr page 310-294
j/benoeming tot hertogelijk raadgt; Als zoodanig had hij van 1451 tot 1462 ^ zitting in het college van Raden gecommitteerd ten zaken van Holland,nbsp;was echter veelal afwezig ^). Zijn aanstelling, die bij het verdrag vannbsp;ITselstein in 1456 werd gehandhaafd, is vermoë3.ëĎĎjk, evenals denbsp;opneming van zijn broeder onder de ridders van het Gulden Vliesnbsp;in 1445, geschied om deze Hoeksche leiders persoonlijk aan dea hertognbsp;van Bourgondië te binden ^). De overige hier bedoelde heeren, denbsp;abt van Egmond, de abt van Middelburg en anderen ®), zijn onbezoldigdenbsp;raden in buitengewonen dienst. Men krijgt den indruk, dat het raads-heerschap soms meer als een titulaire rang aan prelaten is verleend,nbsp;als een onderscheiding die den begiftigde tevens de bijzondere bescherming van den vorst deed deelachtig worden ^). Daarentegen zijn menigmaal geestelijken bij gelegenheid in dienst der landsregeering werkzaamnbsp;geweest, zonder eëďď officieele functie of rang te bekleeden ®).
Hertogelijke dienaren in de gelederen der Hollandsche en Zeeuwsche geestelijkheid, Hollandsche, Zeeuwsche of Stichtsche geestelijkennbsp;in dienst van den hertog: het een zoowel als het ander droeg er toe bijnbsp;den clerus nauwer met den Staat te verbinden.
De mogelijkheid om vrijelijk over een groot aantal prebenden in hun landen te kunnen beschikken, beteekende voor de Bourgondiërs
Jansma, RaaA en Rekenkamer, 102,107; Korvezee, xxxix; vgl. GA Haarlem, Tres.-rek. 1451—’52, f. 71. — Daar hij zelden in Den Haag resideerde, ontvingnbsp;hij slechts bij uitzondering wedde, b.v. over 1458—'59 voor vijf dagen residentienbsp;(8e Rek. v. Cl. de Vriezc, f. 77v), in andere jaren niets. Over 1459—’60 kreeg hij,nbsp;hoewel afwezig geweest, in opdracht van den hertog zijn volle wedde uitbetaaldnbsp;(9e id., f. 78v), evenzoo over 1461—’62 (11e id., f. 70v).
“) De raden legden een ambtseed af in handen van den hertog, van den kanselier, of, in den regel, van den stadhouder: 5e Mem. Rosa, f. 199v; RAnbsp;Utrecht, Dom nr. 141 (inv. Heeringa nr. 2593), ff. 16v—17.
’) Korvezee, xxxix vlg.: Pieter Scatter, deken van Zierikzee; Pieter van den Damme, abt van Middelburg; Gijsbr. van Rietvelt, proost van West-Frieslandnbsp;(zie ben., blz. 302); Abt van Bern; Willem van Matenesse, abt van Egmond;nbsp;mr. Dirck Utterweer, provisor van Delfland; Philips van Wassenaar, ex-proostnbsp;van West-Friesland.
‘) De abt van Bern, die 14 Dec. 1441 de gelofte als raad af legt, wordt den 16en Dec. met het convent en alle goederen der abdij in bescherming genomen:nbsp;5e Mem. Rosa, ff. 199v—200. Vgl. ook hierna, blz. 302.
®) B.v. 2e Tres.-rek. v. B. van Zwieten, 1425—’27, f. 84 (prior van Leiderdorp, boven, blz. 47 n. 3); 4e id., 1428, f. 16 (mr. Henrick Scatter); 3e Rek. v.nbsp;Anth. Michiels, 1448—’49, ff. 108, 113v (br. Joost Borre, prior van de Dominicanen te Utrecht); 4e id., 1449—’50, ff. 104—104v (Gijsbr. de Wael, kan. vannbsp;St. Maria te Utrecht). Ook de steden maakten meermalen voor gezantschappennbsp;enz., van de diensten van geestelijken gebruik, b.v.: GA Haarlem, Tres.-rek.nbsp;1429—’30, f. 159; id. 1431—32, f. 78v; id. 1440—’41, „Reizen” (post vannbsp;Maandag na O. L. Vr.-dag Nat. = Sept. 12); id. 1471—’72, f. 33v.
-ocr page 311-295
dus een niet geringe aanwas in macht, terwijl het hun tevens de gelegenheid” bood om hun budget eenigermate te ontlasten op kosten van de Kerk. Van niet minder belang was het voor hen, ook op geestelijkenbsp;waardigheden in de naburige bischopsstad de hand te kunnen leggen.nbsp;Niet alleen zouden daardoor nieuwe bronnen van inkomsten voor hunnbsp;dienaren worden aangeboord, maar zij zelf zouden op deze wijze hunnbsp;invloed in het Sticht kunnen versterken, en, door de archidiaconatennbsp;in vertrouwde handen te brengen, vreemde invloeden op het kerkelijkenbsp;bestuur van Holland en Zeeland uitschakelen. Ook de vroegere Holland-sche graven hebben hier steeds naar gestreefd. Reeds kort na de ver-
zoening met Rudolf van Diepholt,„ziid raden vap. Philips den Goede
, ...................... - - ~ ¦ ¦ ....... ¦1 2 ¦
in het bezit van Utrecmsche canpnicaten^).
HiS^Tromen den hertogen hun uitstekende betrekkingen met de Pausen testade. De groote bevoegdheden inzake de bezetting dernbsp;kerkelijke beneficiën, die de concordaten van 1441 en 1448 den Paus
quot;2' nbsp;nbsp;nbsp;----¦ nbsp;nbsp;nbsp;Inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;........----------------------^----------------
hadden gelaten stonden in ruime mate ter beschikking van den hertog, ook buiten diens eigen gebieden. In Holland en Zeelandnbsp;was betrekkelijk weinig gelegenheid om in dit opzicht van de pauselijkenbsp;welwillendheid te profiteeren, daar de vorst hier toch reeds over denbsp;meeste in aanmerking komende prebenden kon beschikken ®). Andersnbsp;was het gesteld in het Sticht van Utrecht.
Philips de Goede, die in 1447 van Nicolaas V de belofte ontving, dat geen hem onwelgevallige personen in zijn landen tot bisschopnbsp;of abt zouden worden benoemd ^), verkreeg omstreeks 1448 van dezennbsp;Paus bovendien een massale reservatie te zijnen behoeve van een grootnbsp;aantal beneficiën ®). Hieronder vielen niet slechts prebenden, die in
Mr. Frangois van Gent, raad van Philips den Goede, en mr. Forteguerre de Plaisance, aalmoezenier van den hertog, als kanunniken ten Dom vermeld,nbsp;resp. in 1431 (Arnold, Repert. Germ. I, nr. 2023) en 1435—'38 (zie ben., blz. 301);nbsp;Theod. Ste(e)nwyck, hertogelijk secretaris, in 1436 in het bezit van een canonicaatnbsp;en prebende in de St. Janskerk: Brom, Archivalia I. 2, 566 (nr. 1586).
“) Boven, blz. 32.
®) Enkele voorbeelden boven, blz. 283. — Toepassing van het pauselijke pro-visierecht op beneficies die ter collatie van den landsheer stonden, werd uiteraard met beslistheid afgewezen: ARA, Reg. Philippus B., f. 78; Joosting, De begrenzing der wereldl. en kerkel. rechtspraken, Bronnen gesch. kerkel. rechtspr.nbsp;i. h. bisd. Utrecht III (OVR 2. XI), 212.
Zie hiervóór, blz. 34.
‘) Deze reservatie wordt vermeld in een pauselijke breve van 1448 Juli 29 (Reg. Vat. 387, ff. 134—134v), waarvan Dr. G. J. Hoogewerff, Directeur van hetnbsp;Ned. Hist. Inst, te Rome, mij een afschrift heeft doen toekomen: ,,... Nosnbsp;qui etiam venerabili fratri nostro episcopo Tornacensi, eius proprio nominenbsp;non expresso, reservandi devotioni sue ea vice duntaxat certum beneficiorumnbsp;numerum, pro certo etiam numero personarum, quas dilectus filius nobilis virnbsp;Philippus dux Burgundie duceret nominandas, et de illis sub certis modis et
-ocr page 312-296
zijn staten gelegen waren of die onder zijn bescherming stonden, maar ook al die, in het buitenland gevestigd, uit de Bourgondischenbsp;gebieden op eenigerlei wijze jaarlijksche inkomsten betrokken. Denbsp;bisschop van Doornik, als pauselijk executeur, was gemachtigd dezenbsp;beneficies te vergeven aan de leden van de hofhouding of van dennbsp;Raad, die de hertog hiertoe zou aanwijzen. Op grond van deze concessienbsp;verwierf o. m. op 6 Augustus 1448 de zoon van den hertogelijkennbsp;secretaris mr. Jean Milet, mr. Pierre Milet, eveneens secretaris vannbsp;Philips den Goede, een canonicaat aan den Dom te Utrecht, metnbsp;uitzicht op de eerst open komende prove in het cathedrale kapittel,nbsp;die hem mocht aanstaan ^). Bij breve van 29 Juli 1448 reserveerde denbsp;Paus bovendien voor een door den hertog aan te wijzen persoon hetnbsp;eerst vaceerende canonicaat met prebende in een der collegiale kerkennbsp;van de stad Utrecht ^). Op denzelfden dag beschikte hij hierover tennbsp;gunste van Karolus de Campis (Charles Descamps), klerk uit hetnbsp;bisdom Atrecht, een knaapje van acht jaar, zoon van den tresoriernbsp;en secretaris der hertogin van Bourgondië ®). In 1458 creëerde Paus
formis providendi, necnon certa alia tunc expressa faciendi facultatem con-cessimus ....”. — Uit een brief van Philips den Goede van 1449 Mei 5 (Joosting, Be Proosdij van West-Friesland, 268) blijkt, dat de reservatie betrekking hadnbsp;op beneficiën „wesende onder onser heerlichede ende protectie, off die hebbennbsp;off dat die kercken off plaetsen, dair zij gesticht zijn, nemen ende heffen jairlycxnbsp;in onscr voirs. heerlichede eenige vruchten, renten off vervallen; ....” —nbsp;Dr. Hoogewerff heeft de groote vriendelijkheid gehad, te trachten den tekstnbsp;van het gunstbewijs, die Mgr. Brom mogelijk eens onder oogen is gekomennbsp;(zie ben., n. 2), terug te vinden,, doch heeft hierin, ondanks langdurig onderzoek, niet mogen slagen. Wel ontmoette Dr. Hoogewerff nog een ander voorbeeldnbsp;van een beneficie-verleening door den bisschop van Doornik, ongetwijfeldnbsp;krachtens deze zelfde concessie. Het betreft de vergeving van een canonicaatnbsp;in de St. Servaaskerk te Maastricht aan den ons reeds bekenden secretaris Martennbsp;Steenberch:. Reg. Vat. 392, f. 208: 1450 Aug. 3 (onvolledig regest bij Brom,nbsp;Archivalia I. 1, nr. 112). — Dehaisnes-Finot, Invent, somm. Arch. dép. du Nordnbsp;I. 2, vermeldt op p. 401 onder B. 1461 een bul van Paus Nicolaas V, d.d. 1448nbsp;Maart, „réglant la nomination aux bénéfices dans les états du due de Bourgogne”.nbsp;Mogelijk is dit de bedoelde reservatie; onder de huidige omstandigheden wasnbsp;het mij niet mogelijk, hieromtrent zekerheid te krijgen.
^) Joosting, De Proosdij van West-Friesland, 268. Vgl. ben., blz. 306.
^) Vat. Arch., Reg. Vat. 387, ff. 134—134v. — Brom, Archivalia I. 1, 37 (nr. 87), geeft den inhoud niet juist weer, zooals blijkt uit een afschrift dat iknbsp;dank aan de goedheid van Dr. Hoogewerff. De reservatie heeft slechts betrekkingnbsp;op deze prebende in de stad Utrecht, en niet op „een zeker aantal beneficie’snbsp;in het bisdom”. Mgr. Brom heeft haar waarschijnlijk verward met de voorafgaande algemeene reservatie, die in den brief wordt vermeld. Het getal van 108nbsp;beneficianten, dat hij „ergens” in de Regesten is tegengekomen {t. a. p., n. 1),nbsp;heeft vermoedelijk betrekking op laatstbedoelde concessie voor al de landen vannbsp;hertog Philips.
®) Brom, Archivalia I. 1, 38, nr. 88 (Reg. Vat. 387, ff. 134v—135v). Vgl. ibid. 36, nrs. 81—83: overeenkomstige reservatie ten gunste van Jacobus denbsp;Campis, 1446 Nov. 1/21.
-ocr page 313-297
Pius II een anderen zeer jeugdigen Domkanunnik, door een canonicaat met expectans voor een prebende te verkenen aan een zoon van dennbsp;heer van Bergen op Zoom, den tienjarigen Hendrik de Glimes, dienbsp;vijf en dertig jaar later als bisschop van Kamerijk de patroon vannbsp;Erasmus zou worden ^).
Krachtens pauselijke begeving alweer kwam in 1449, na den dood van Jacobus van Lichtenberg, proost en aartsdiaken van St. Pieter,nbsp;deze proosdij in handen van mr. Johannes Scade, kanunnik ten Dom ennbsp;van St. Servaas te Maastricht, procurator van Philips van Bourgondiënbsp;aan de Curie, hoewel het kapittel zich tegen deze benoeming verzette^).
Uit geen maatregel echter blijkt de welwillendheid der Pausen tegenover het streven om het bisdom Utrecht onder Bourgondischennbsp;invloed te brengen zoo duidelijk als uit de aanstelling van hertognbsp;Philips' zoon David tot bisschop in 1455 ®). De Bourgondische raden,nbsp;die nu een aandeel in het bestuur van het bisdom kregen, grepen denbsp;gelegenheid aan om zich, met hulp van den Paus, hier van de noodigenbsp;proven te voorzien. De Dominicaan Simon de Laude, biechtvadernbsp;van Philips den Goede, die als wijbisschop van David van Bourgondiënbsp;optrad, verwierf den 24en November 1458 — een dag, waarop tientallen gunsten aan vrienden van den hertog werden verleend — denbsp;reservatie van een of twee beneficies in de bisdommen Luik en Utrecht ^).nbsp;Des hertogs raad mr. Antoine Haneron, vicaris-generalis in spiritualibusnbsp;van bisschop David, verkreeg bij deze zelfde gelegenheid van Pausnbsp;Pius II een canonicaat, en eenige weken later een prebende, te Utrecht ®).nbsp;Mogelijk is deze laatste provisie niet te verwezenlijken geweest, daarnbsp;in 1459 en 1460 de hertog den Paus opnieuw ten behoeve van Haneronnbsp;om waardigheden in de kerken van Utrecht en Deventer verzocht ®).
Dubrulle, Bullaire de la prov. de Reims, nr. 44 (1458 Nov. 24), vgl. nr. 191. Hier op p. 17 nog enkele andere gevallen vermeld.
Brom, Archiv., I. 1, 43 (nr. 104); 46 (nr. 114); vgl. 33 (nr. 74), 418 (nr. 1183). Zie over Joh. Scade: J. Fruytier in N. Ned. Biogr. Wdbk. VII (1927),nbsp;kol. 1103/4.
®) Zie boven, bk. 136.
‘) Brom, Archiv. I. 1, 64 (nr. 171), 68 (nr. 183); vgl. 40 (nr. 97 n.). De lijst der Utrechtsche wijbisschoppen bij Eubel, Hierarchia cath. IP (1914), 276,nbsp;vertoont een lacune tusschen 1449 en 1469.
®) Dubrulle, Bullaire, 70 n. 2.
*) H. Stein, Antoine Haneron, Bibl. de l’Éc. des chartes XCVIII (1937), 292, 323 = Cartellieri, Über eine burgund. Gesandtsch., 464. — Volgens Stein,nbsp;/. c. 292, Haneron „ne tarda pas a pouvoir se parer du titre de prévót de (l'église)nbsp;d'Utrecht.” Deze vergissing is veroorzaakt door een foutieve identificatie vannbsp;Quicherat: „prévót de Trect = d’Utrecht” (Champollion-Figeac, Documentsnbsp;hüt. inédits II (1843), 349: brief van 1465 Juli 14). Bedoeld is hier natuurlijknbsp;Maastricht, waar H. van 1462(?)—1467 proost van St. Servaas was; vgl. P.nbsp;Doppler, Lijst der Proosten van .... St. Servaas, Public. .... Limbourg LXXIInbsp;(1936), 209—211, bladzijden, die overigens vele onjuistheden bevatten.
-ocr page 314-' nbsp;nbsp;nbsp;298
Dit strevra hadden vollen steun van den bisschep, die er steeds op uit was zijn getrouwen in_de kapittels te brengen, om op deze wijzenbsp;quot;zijn invloed in het Sticht te vergrooten ^).
Een belangrijke stap in de richting van het tweeledige doel — be-heersching van het Sticht en van de Hollandsche Kerk — werd gedaan in_ 1474, toen het aan Karei den Stoute gelukte, met medewerkingnbsp;vaiTPaus Sixtus IV de hand te leggen op de Domproosdij met hetnbsp;daaraan verbonden archidiaconaat, dat zich oveFEeFgroctste gedeeltenbsp;van Holland en Zeejand uitstrekte, In dat jaar werd de den Bourgondiërsnbsp;steeds verdachte Gijsbrecht van Brederode gedwongen zijn ambtnbsp;neer te leggen, waarmee nu mr. Simon van der Sluys werd bekleed,nbsp;de hertogelijke lijfarts dien wij reeds als kapelaan te Rijnsburg hebbennbsp;ontmoet ^). Tot zijn dood in 1499 heeft deze de Domproosdij bezeten,nbsp;tegelijk met het in 1473 verworven Luiker aartsdiakonaat van Condroz ®).
Een halfbroeder van hertog Karei, mr. Jan van Bourgondië, dezelfde die de abdij van Egmond in commende poogde te verkrijgen, werdnbsp;in 1476 proost van St. Pieter te Utrecht *).
Enkiaar, Het landsheerl. bestuur in het Sticht Utrecht, 30.
S. Muller Fzn., Regesten arch, bisschoppen van Utrecht III (1919), 76, nr. 4186; Joh. a Leydis in Matthaeus, Analecta I (1738), 715 vlg.; Van Heussen-Van Rijn, Historie .... van 't Utrechtsche bisdom I, 89. Vgl. boven, blz. 283.
“) E. de Marneffe, Tableau chronol. des dignitaires du chapitre St.-Lambert d Ličge, AHEB XXVI (1896), 337, 341.
‘) S. Muller Fzn., Regesten kapittel van St. Pieter (1891), 237 (nr. 1405); Van Heussen-Van Rijn, a. w., 257. Vgl. boven, blz. 286.
-ocr page 315-HET WESTFRIESCHE SCHISMA 1435—1474
Herhaaldelijk hebben de Bourgondiërs getracht beslag te leggen op de proosdij van West-Friesland, waarmede verbonden was hetnbsp;aartsdiakonaat dat, na dat van den Dom, voor Holland van het meestenbsp;belang was De volledige bisschoppelijke en archidiaconale rechtsmacht over West-Friesland berustte bij het Domkapittel, dat echternbsp;zijn bevoegdheden, in dezen tijd nog vrijwel zonder eenige beperking,nbsp;overdroeg aan een der geprebendeerde kanunniken. Deze gedeputeerde,nbsp;die den titel droeg van Proost van West-Friesland, was dus rechtensnbsp;slechts een ambtenaar, een officiaal, van het Domkapittel ; zijn zeernbsp;ruime bevoegdheden evenwel en het feit dat hij, aanvankelijk tenminste,nbsp;voor een langen termijn — doorgaans voor den duur van zijn canoni-caat — werd benoemd, gaven aan zijn positie groote zelfstandigheidnbsp;en gewicht ®). De aantrekkelijkheid van het ambt werd verhoogdnbsp;door de er aan verbonden inkomsten, waarvan de proost vóór 1469nbsp;het volledige genot had tegen betaling van een jaarlijksche pachtsomnbsp;aan het kapittel, en door de omstandigheid dat persoonlijke residentienbsp;in het gewest voor den titularis geen gebiedende eisch was: de lastennbsp;van het ambt konden in den regel worden overgedragen aan dennbsp;deken van West-Friesland, die door den proost werd aangesteld ennbsp;van dezen afhankelijk was.
De Bourgondische regeering heeft van den beginne af met groote volharding er naar gestreefd deze proosdij in vertrouwde handennbsp;te brengen. Naast het verlangen om aan verdienstelijke dienaren
*) Zie voor het volgende de teksten bij J. G. C. Joosting, De proosdij van West-Friesland, OVR 2. XXI (1924) en de bewerking van deze stukken doornbsp;P. Noordeloos, De proosdij van Westfriesland, BGBH XLIX (1932), 41—110nbsp;en L (1932/3), 281—295, en Heffing van precariën in Westfriesland, BGBHnbsp;L (1932/3), 415—446 en LI (1934), 145—209. Een en ander over de proosdijnbsp;ook bij Joosting, Bijdrage tot de kennis der kerkel. rechtspraak in ’t bisdom Utrecht,nbsp;Historische Avonden II (1907), 136—143.
^) „Prepositus West-Frisie non est aliud quam officialis capituli nostri per Frisiam”: Joosting, Proosdij van West-FriesL, 25. Zie over den aard der proosdij,nbsp;de bevoegdheden van den proost, enz.: t. a. p.; 23—27; Wstinc, Het rechtsboeknbsp;van den Dom, ed. S. Muller Fzn., OVR. 1. XVIII, 16—17; Van Mieris III, 13)nbsp;en Noordeloos, Proosdij, BGBH XLIX, 43 vlg..
®) Noordeloos, Precariën, BGBH L, 418: „feitelijk de bisschop van Westfriesland”.
-ocr page 316-300
een goed betalende sinecure te verschaffen, zal ook de overweging zich hebben laten gelden dat, wanneer dit ambt door een getrouwnbsp;persoon werd waargenomen, de hertog, die in West-Friesland reedsnbsp;van de meeste kerken patroon was, hier in kerkelijk opzicht zoo goednbsp;als onafhankelijk zou zijn.
Het staat met dit streven in verband, dat het Utrechtsche Schisma in West-Friesland een merkwaardige voortzetting beleefde, lang nadatnbsp;in het bisdom zelf de eenheid was hersteld. In het eind van 1434nbsp;of in het begin van 1435 overleed de Domkanunnik Andries van Schoerle,nbsp;die sedert lange Jaren het ambt van proost had bekleed ^). Walravennbsp;van Meurs, die zich beschouwde als postulaat-confirmaat van Utrechtnbsp;en te Bazel bij het Concilie zijn zaak bepleitte, droeg den 26en Maartnbsp;1435, krachtens zijn collatierecht, de proosdij op aan mr. Gijsbrechtnbsp;van Rietvelt, bacalaureus in het wereldlijke recht, kanunnik ten Dcm ®).nbsp;Deze benoeming was volkomen onrechtmatig, daar de postulaat zichnbsp;hier een zeggenschap over de proosdij toekende, die hij als bisschopnbsp;volstrekt niet bezat. De hem getrouwe Domkanunniken, die uit hetnbsp;Sticht waren uitgeweken en thans te Leiden verblijf hielden, herstelden echter de onregelmatigheid door den 24en April 1435 denbsp;proosdij in allen vorm aan mr. Gijsbrecht op te dragen ®). Deze reisdenbsp;nu terstond naar Hoorn, de officieele residentie van den proost, waarnbsp;^hij den 29en April door de priesterschap van West-Friesland in zijnnbsp;nieuwe waardigheid werd erkend ^).
JDeken en kapittel ten Dom resideerende te Utrecht, hadden inmiddels ook van hun kant voorzien in de vacature, door hun medekanunnik mr. Jan Colentier tot proost van West-Friesland aan te stellen. Diens gemachtigde was den 29en April eveneens in Hoornnbsp;aanwezig, doch ontving van de daar vergaderde geestelijkheid nauwelijksnbsp;eenige aanmoediging ®). Colentier draalde niet van het ambt, dat hemnbsp;meer lasten dan lusten beloofde, weer afstand te doen, waarop dekennbsp;en kapittel in zijn plaats een man benoemden, van wien zij meendennbsp;te mogen verwachten, dat hij in staat zou zijn hun rechten op denbsp;proosdij tegenover den schismatieken indringer te doen eerbiedigen.
Mr. Forteguerre de Plaisance (Forteguerra da Piacenza), proost van Rijsel en aartsdiaken van Atrecht, was raad van Philips den Goede,
Hij komt reeds 4 Aug. 1401 als zoodanig voor: Joosting, a. iv., 80. Joosting, a. IV., 247—250; vgl. Noordeloos, Proosdij, BGBH 2Q^IX, 58.nbsp;G. van Rietvelt was in 1433 door Zweder van Culemborg bij testamentaire beschikking tot een van zijn executeurs in de Utrechtsche kerkzaken aangesteld:nbsp;De Hullu, Bijdr. gesch. Utr. Schisma, 89. Zie ook Brom, Archivalia in Italiënbsp;I. 2, 488 (nr. 1356), 563 (nr. 1578).
®) Joosting, a. w., 250—252.
*) Ibid., 252—261. nbsp;nbsp;nbsp;^) Ibid., 258 vlg..
-ocr page 317-301
aan wiens hof hij de functies van aalmoezenier en eersten kapelaan vervulde ^). Nog vóór 4 Augustus 1435 werd hij door de Utrecntschenbsp;Domheeren met de proosdij van West-Friesland begiftigd, nadatnbsp;hij in hun gelederen was opgenomen. Met deze benoeming voldeednbsp;het kapittel aan een wensch van den Bourgondischen hertog, metnbsp;wien het thans in goede verstandhouding leefde, terwijl het tevensnbsp;mocht hopen, met steun van den wereldlijken arm in het bezit vannbsp;de proosdij te worden hersteld.
Inderdaad gaf hertog Philips den 4en Augustus aan Stadhouder en Raad van Holland opdracht, zijn getrouwen aalmoezenier allennbsp;bijstand te verkenen, opdat hij ongestoord van zijn proosdij konnbsp;genieten, en een ieder die zich tegen hem mocht verzetten, voorbeeldig te bestraffen ^). Enkele deserties deden zich nu onder denbsp;Westfriesche geestelijken voor ®). Voor Walraven van Meurs wasnbsp;dit aanleiding om den 30en September tot deze afvalligen een scherpnbsp;vermaan te richten, dat zij terstond van de dwalingen huns weegsnbsp;hadden terug te keeren en Gijsbrecht van Rietvelt dienden te gehoorzamen, totdat zou blijken, dat deze door het Concilie van Bazel vannbsp;zijn waardigheid vervallen zou zijn verklaard Rietvelt van zijn kantnbsp;teekende protest aan bij den Raad van Holland en riep, toen dit nietsnbsp;uitwerkte, de hulp in van het Concilie, dat den ingezetenen van West-Friesland op straffe van ban en geldboete verbood, aan de bevelennbsp;der Bourgondische regeering gevolg te geven. De steden van Hollandnbsp;en West-Friesland, bevreesd dat verdere pogingen om Rietvelt uit zijnnbsp;proosdij te verdrijven een interdict ten gevolge zouden hebben, drongennbsp;er bij den Raad op aan, maatregelen te nemen om dit te voorkomen,nbsp;m. a. w. zijn bemoeiingen ten gunste van Forteguerre de Plaisancenbsp;te staken. De Raad, wel wetende dat een groot gedeelte van clerus ennbsp;volk met Walraven, en dus ook met Rietvelt, sympathiseerde, wildenbsp;de verantwoordelijkheid voor de gevolgen van een voortgezette actienbsp;niet op zich nemen, en trof 10 Februari 1436 een schikking, waarbijnbsp;beide partijen gehandhaafd werden in zoodanig bezit van de proosdijnbsp;als waarin zij op dat oogenblik waren. Een definitieve beslissing werdnbsp;uitgesteld tot de overkomst van den hertog zelf®).
1) Ihid., 261, 263. Vgl. De Laborde, Les dues de Bourgogne 2. I, nrs. 1024 en 1240; Dehaisnes, Invent, des Arch, du Nord IV, 141.
Joosting, a. w., 261—262.
NI. van de pastoors van Grootebroek, Oosterblokker, Abbekerk en Lambert-schaag, en van een of twee andere priesters: RA Utrecht, Dom, nr. 141 (inv. Heeringa nr. 2593), f. 18v.
*) Joosting, a. w., 262—264.
') ARA, 2e Mem. Rosa, f. 76 (De Blécourt-Meyers, 204—205, nr. 370); vgl. 4e Rek. v. Godsc. Oom, 1435—’36, f. lOOv.
-ocr page 318-302
In den Paaschtijd had het hertogelijke bezoek plaats, doch veel baat bracht dit den aalmoezenier, die zijn vorst vergezelde ^), niet. Ooknbsp;Philips de Goede achtte het blijkbaar niet gewenscht om de aansprakennbsp;van zijn gunsteling door te drijven tegen het machtige verzet in. Dennbsp;13en Juli verlengde de Raad van Holland zijn voorloopige schikkingnbsp;tusschen de twee pretendenten, tot het Concilie van Bazel anders zounbsp;beslissen ^). Daar van die zijde een vonnis ten nadeele van Rietveltnbsp;kwalijk kon worden verwacht, beteekent dit, dat de zaak van mr.nbsp;Forteguerre door diens beschermers is opgegeven.
Den 16en Augustus 1438 deed Forteguerre de Plaisance te Brussel, in tegenwoordigheid van Philips den Goede, afstand van het proost-ambt ten behoeve van zijn tegenstander, Gijsbrecht van Rietvelt,nbsp;die ook voor het Concilie en voor een pauselijken legaat het pleit hadnbsp;gewonnen. De aalmoezenier voldeed hiermede aan een uitdrukkelijkennbsp;wensch van den vorst, wien door eenige leden van den Raad en doornbsp;de steden van Holland en Zeeland was verzocht op deze wijze hetnbsp;conflict op te lossen en de twisten in West-Friesland te doen eindigen.nbsp;Hertog Philips verklaarde Rietvelt, dien hij in zijn bescherming nam,nbsp;met ingang van dezen dag als den eenigen rechtmatigen proost vannbsp;West-Friesland te erkennen, en gaf zijn ambtenaren en onderzatennbsp;opdracht zich dienovereenkomstig te gedragen ®). Den 19en benoemdenbsp;de hertog mr. Gijsbrecht tot zijn raad, en stelde hem in het genot vannbsp;alle voorrechten, vrijheden en inkomsten aan dien rang verbonden 1 2).nbsp;Forteguerre de Plaisance werd voor zijn inschikkelijkheid beloond:nbsp;eenige maanden later besteeg hij den bisschoppelijken zetel vannbsp;Atrecht ®).
Gijsbrecht van Rietvelt had zich in de voorafgaande jaren in de proosdij weten te handhaven, en het zal aan de regeering het verstandigst zijn voorgekomen, zich bij den stand van zaken neer te leggennbsp;en den feitelijken bezitter te erkennen, mits deze de noodige waarborgen bood van betrouwbaarheid. Rietvelt van zijn kant zal denbsp;toenadering tot de wereldlijke overheid hebben gezocht, en zich hebbennbsp;aangepast bij het kerkelijke standpunt van den hertog, d. w. z. zichnbsp;hebben losgemaakt van de partij van Walraven van Meurs en van hetnbsp;Concilie. Thans meende hij te mogen genieten van de pauselijke
4e Rek. v. Godsc. ,Oom, f. 77.
3e Mem. Rosa, f. 91v (De Blécourt-Meyers, 347—348, nr. 672).
®) RA Utrecht, Dom nr. 141 (inv. Heeringa nr. 2593), ff. 17—17v.
Ibid., f. 16v. Vgl. Korvezee, Samenstelling van den Raad van Holland, xxxix.
°) 1439 Januari 26; A. Grunzweig, Correspondance de la filiale de Bruges des Medici I, CRH —8, XL (1931), 1—2; Eubel, Hierarchia cath. IP, 98. —nbsp;Hij overleed in 1453.
-ocr page 319-303
absolutie, die aan alle voormalige aanhangers van Walraven vergiffenis en het rustige bezit van hun ambten, prebenden en goederennbsp;waarborgde ^).
Hertog Philips had zich echter vergist, indien hij meende het West-friesche schisma eigenmachtig te kunnen beëindigen, zonder rekening te houden met den aard van de proosdij, die immers geen beneficiumnbsp;was, of met de wenschen van het Utrechtsche Domkapittel, waaraannbsp;zij behoorde. Deken en kapittel stelden zich op het standpunt, dat denbsp;proosdij van West-Friesland door het aftreden van den tijdelijkennbsp;bezitter weer aan hen was vervallen, en benoemden op 8 Septembernbsp;1438 een opvolger van mr. Forteguerre: heer Dirk van Wassenaar, lt;nbsp;proost van St. Jan te Utrecht en kanunnik ten Dom ^). Door dezenbsp;keuze hoopten zij ongetwijfeld den steun van diens in Holland invloedrijke verwanten te verkrijgen.
Den lOen October verschenen de beide pretendenten. Dirk van Wassenaar en Gijsbrecht van Rietvelt ®), voor den stadhouder, dennbsp;heer van Santes, en den Raad van Holland. Wassenaar legde de brievennbsp;van het Domkapittel over, waarbij hem de proosdij van West-Frieslandnbsp;was opgedragen, en verzocht den Raad, Rietvelt te gelasten de proosdijnbsp;te ontruimen. Rietvelt betoogde, dat hij hiertoe niet verplicht was,nbsp;en beriep zich op zijn meermalen gebleken recht, op de hertogelijkenbsp;erkenning en op het indertijd genomen besluit, waarbij de statusnbsp;quo inzake beneficiën en officiën werd gehandhaafd. Hij werd doornbsp;den Raad volledig in het gelijk gesteld. Bij sententiën van 16 en 17nbsp;October 1438 werd den enkelen priesters die vroeger Forteguerre denbsp;Plaisance hadden erkend en thans weigerden tot Rietvelt terug tenbsp;keeren, bevolen zich met hun parochiën opnieuw onder diens gezagnbsp;te plaatsen 1 2).
*) RA Utrecht, Dom nr. 141 (inv. Heeringa nr. 2593), f. 18. Vgl. ARA,
3e Rek. v. Willem van Naaldwijk, 1440—'41, f. 104v.
Joosting, a. w., 264—265.
®) Rietvelt werd op dezen dag door den heer van Santes als hertogelijk raad beëedigd: RA Utrecht, Dom nr. 141 (inv. Heeringa nr. 2593), f. 17.
Ibid., ff. 17v—19. — Heer Zibrant, cureit van Grootebroek, heer Jan, id. van Oosterblokker, heer Jacob, id. van Abbekerk, en heer Pieter, id. vannbsp;Lambertschaag, hadden in 1435 Rietvelt voorwaardelijk als proost aangenomen,nbsp;tot hij in rechten uit de proosdij gewonnen zou worden (vgl. de verklaring vannbsp;den provisor van Haarlem bij Joosting, 266), of, gelijk zij thans verklaarden,nbsp;totdat een ander zou komen die betere rechten had. Dit was volgens hen het gevalnbsp;geweest met Forteguerre de Plaisance, voor wien de hertog had geschreven.nbsp;Rietvelts betoog luidde, dat hij Forteguerre in rechten had overwonnen en metnbsp;hem een overeenkomst had gesloten, en dat, nu de hertog allen priesters hadnbsp;bevolen hem te gehoorzamen, de pastoors die uit eerbied voor den landsheernbsp;Forteguerre hadden aangehangen, thans evenzoo uit eerbied voor den vorstnbsp;naar hem hadden terug te keeren (f. 18v). — 15 Oct. klaagde de stad Hoornnbsp;bij Stadhouder en Raad over het gestook van deze heeren: t. a.p., f. 19.
-ocr page 320-304
Het Domkapittel bleef echter Wassenaar als proost handhaven. In het laatst van 1441 trok deze naar West-Friesland om zich metnbsp;geweld van de proosdij meester te maken; doch ook Rietvelt wasnbsp;ter plaatse aanwezig. Beiden partijen werd den 16en December innbsp;naam des hertogs bevolen om van daden van geweld af te zien, wegensnbsp;de tweedracht die daardoor zou ontstaan. Zij hadden terstond hunnbsp;rechten voor te leggen aan den Raad of voor de passende instantiesnbsp;te procedeeren ^). Wassenaar wendde zich nu tot den Raad. Hij moestnbsp;erkennen de proosdij niet te kunnen bemachtigen, daar deze m hetnbsp;onrechtmatige bezit was van mr. Gijsbrecht van Rietvelt, die zich metnbsp;geweld handhaafde. Rietvelt beantwoordde deze klacht met dezelfdenbsp;argumenten als tevoren en met gelijk resultaat ^).
Het Domkapittel gaf geen kamp. Door den abt van Oostbroek, conservator van de privileges der Utrechtsche kerken, liet het eennbsp;proces tegen mr. Gijsbrecht inleiden. Deze riep de hulp in van dennbsp;Raad, zich beroepend op de absolutie, de overeenkomst met bisschopnbsp;Rudolf en de ordonnanties van den hertog. Stadhouder en Raad, wiennbsp;dit beroep juist leek, appelleerden den 22en Juli 1442 ten behoevenbsp;van Gijsbrecht bij den Heiligen Stoel®). In het schrijven van 31 Juli,nbsp;waarin zij dit aan de Utrechtsche kapittels mededeelen, verzoekennbsp;Stadhouder en Raden dezen ernstig, alsnog van hun praktijken tegenover des hertogs raad en onderzaat mr. Gijsbrecht van Rietvelt af tenbsp;zien, opdat de hertog de zaak niet verder zou behoeven te vervolgennbsp;en opdat de overeenkomst met het Sticht in stand mocht blijven. Zijnbsp;verklaren overtuigd te zijn, dat de proost niet, gelijk sommige prelatennbsp;beweerden, de bepalingen van deze overeenkomst heeft overtreden,nbsp;en niet te kunnen dulden, dat iemand die gehoorzaam is aa.i de bevelennbsp;van den hertog, lastig gevallen wordt in zijn proosdij en verstoken vannbsp;de hem toekomende prebende in den Dom ^).
Misschien onder den indruk van den dreigenden toon van deze kennisgeving, vonden de Domkanunniken het thans geraden den nadruknbsp;te leggen op het wantrouwen, dat zij ten aanzien van Rietvelts gezindheid zegden te koesteren. In het begin van 1443 riep mr. Jannbsp;Colentier dezen en andere priesters uit West-Friesland met pauselijkenbsp;bullen naar Utrecht op, om daar in zijn handen een eed van gehoorzaamheid aan den Paus en bisschop Rudolf af te leggen. Daar Rietveltnbsp;meende door dezen eed verder belast te zullen worden dan hij schuldignbsp;was volgens de overeenkomst bij den overgang van de jurisdictie aan
ARA, 6e Mem. Rosa, f. 1..
7e id., ff. 24v—25 (ongedateerd; eind April 1442?). 8e id., ff. 39v—40.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*) Ibid., f. 40v.
-ocr page 321-305
Rudolf van Diepholt, riep hij weer den bijstand in van den Raad van Holland. De raden verklaarden op 9 Februari 1443 den bewustennbsp;eed niet goed te begrijpen, doch zeer goed te weten, dat het de bedoeling van den hertog was dat zij die tegen den Paus en Rudolf vannbsp;Diepholt waren geweest niet gehinderd zouden worden. Derhalvenbsp;adviseerden de raden Rietvelt c.s. den gevraagden eed af te leggen,nbsp;op voorwaarde dat dit hen niet zou schaden in hun rechten ^).
Deze eedsaflegging zal verband hebben gehouden met een nieuwe actie, die door Wassenaar en het Domkapittel tegen Rietvelt op touwnbsp;was gezet. Den 15en April 1443 achtte Philips de Goede het n.1.nbsp;gewenscht, den priesters van West-Friesland zijn bevelschrift vannbsp;1438 in herinnering te brengen en hen opnieuw te gelasten Rietvelt,nbsp;en niemand anders, te gehoorzamen als rechtmatigen proost ^).
Dirk van Wassenaar had echter een machtigen bondgenoot. De stadhouder Willem van Lalaing liet zich, om den Wassenaars ternbsp;wille te zijn, verleiden tot een van die eigenmachtige daden, die totnbsp;zijn ontslag in 1445 hebben geleid. Gevolg gevend aan den aandrangnbsp;van eenige niet nader genoemde personen, heeft hij te Brussel, innbsp;naam van den hertog en onder hertogelijk zegel of signet, een plakkaatnbsp;uitgevaardigd, dat alle vroegere brieven die ten gunste van Gijsbrechtnbsp;yan Rietvelt luidden, herriep en waarbij priesterschap en onderzatennbsp;werd bevolen om Rietvelt tot nader order niet meer te gehoorzamen.nbsp;Op den klacht van den proost, wiens positie door het verwarringnbsp;stichtende plakkaat zeer moeilijk was geworden, haastte hertog Philipsnbsp;zich, op 7 April 1444 zijn vroegere brieven te hernieuwen en te be-krachtigeh7en Stadhouder en Raad ten strengste op te dragen Rietveltnbsp;tegen diens vijanden te steunen ®). De landvoogd kwam er ditmaalnbsp;met een berisping af.
Al bleef Dirk van Wassenaar zich ook verder als den rechtmatigen proost van West-Friesland beschouwen, van hinder, door Gijsbrechtnbsp;van Rietvelt in zijn proosdij ondervonden, vernemen wij niets meer.nbsp;Het Domkapittel kon het echter niet over zich verkrijgen, Rietveltnbsp;in het bezit van de hem toekomende kanunniksprebende te stellen.nbsp;Daarom gelastte de hertog den 5en Juli 1444 zijn ambtenaren in Hollandnbsp;en Zeeland, de aldaar gelegen goederen en renten van het kapittel,nbsp;met inbegrip van de opbrengst van de questen, in beslag te nemen,nbsp;ten einde de teruggave van mr. Gijsbrechts prove af te dwingen ^),nbsp;Met diens toestemming is dit bevelschrift toen echter achtergehouden.
1) Ibid., ff. 65v—66.
*) RA Utrecht, Dom nr. 141 (inv. Heeringa nr. 2593), f. 26. “) Ibid., ff. 26—26v.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;‘) Ibid., f. 27.
20
-ocr page 322-306
daar men eerst alle vreedzame middelen wilde uitputten. Drie jaar later was men, ondanks vele onderhandelingen en brieven quot;van dennbsp;hertog en zijn Raad aan bisschop en Domkapittel, nog geen stap verdernbsp;gekomen, waarom Philips de Goede den 15en December 1447 zijnnbsp;bevel in werking liet treden en aan al zijn baljuwen, rentmeesters enz.nbsp;deed toekomen ^). Het is niet bekend, of deze maatregel mr. Gijsbrechtnbsp;nog ten goede is gekomen: niet lang hierna, den 9en November 1448,nbsp;is hij overleden ^).
Hertog Philips wenschte Rietvelt door een even vertrouwd man te zien opgevolgd en schonk de proosdij aan zijn secretaris mr. Pierrenbsp;Milet ®). Reeds op 6 Augustus had hij dezen, op grond van de boven *)nbsp;reeds vermelde pauselijke breve, genomineerd voor een canonicaatnbsp;met de eerst openvallende prebende en waardigheid of ambt in denbsp;cathedrale kerk van Utrecht, die hij zou begeeren, en de bisschopnbsp;van Doornik had Milet vervolgens hiermede begiftigd. Krachtensnbsp;deze provisie aanvaardde mr. Pierre thans de door den dood vannbsp;Gijsbrecht van Rietvelt open gekomen prebende met de proosdij vannbsp;West-Friesland. Toen hij echter hierop te Utrecht bij deken en kapittelnbsp;verscheen, en hen verzocht hem als medekanunnik en proost van West-Friesland aan te nemen, werd hem dit geweigerd®). Het Domkapittel,nbsp;had Rietvelt nooit erkend en bleef den proost van St. Jan ook tegenovernbsp;diens opvolger handhaven. Doch zelfs indien dit niet het geval warenbsp;geweest, dan had het toch niet aan Milets verzoek gevolg kunnennbsp;geven, daar het de opvatting was toegedaan, dat het proostschapnbsp;nimmer aan reservatie onderworpen kon zijn, aangezien het nooitnbsp;vacant was: de rechtsmacht berustte immers bij het Domkapittelnbsp;en ook de uitoefening daarvan kwam, bij het overlijden van een proost,nbsp;weer aan het kapittel toe ®).
Philips de Goede voelde zich door deze afwijzing persoonlijk getroffen. Er mocht geen precedent worden geschapen, wilde men het geschenk van den Paus niet aanmerkelijk in waarde doen dalen. In
1) Ibid., ff. 27—27v; ARA, Memoriale T., ff. 140—140v.
Joosting, a, w,, 269.
„Secrétaire signant sur Ie fait des finances et audiencier du scelquot;: Cartellieri, Burgund. Gesandtsch., 464 en Stein, Antoine Haneron, 323 (1460); Frederichs,nbsp;Le Grand Conseil amb., 69 vlg. (1464). Zie ook boven, blz. 283 en 291. — Zijnnbsp;broeder Jean was sinds 1443 bisschop van Soissons en tijdens de minderjarigheidnbsp;van Lodewijk van Bourbon tevens administrateur van het bisdom Luik; innbsp;1463 commendatair-abt van Crespin: Eubel 11% 243; Dubrulle, Bullaire, 14;nbsp;Berličre, La commende aux Pays-Bas, 191.
Blz. 295 vlg.. % Joosting, a. w,, 269.
®) Ibid., 291 (art. 3), 293 (art. 7); vgl. Noordeloos, Proosdij, 88.
-ocr page 323-307
overleg met zijn Grooten Raad besloot hij derhalve de rechten van zijn secretaris te doen eerbiedigen. Bij open brief van 5 Mei 1449nbsp;gaf hij Stadhouder en Raad van Holland instructie om Milet in hetnbsp;bezit der proosdij te stellen, terzelfdertijd zijn lagere ambtenaren innbsp;West-Friesland en burgemeesters, schepenen, raden en onderzatennbsp;aldaar bevelend dezen als proost aan te nemen en hem te gehoorzamen.nbsp;Overtreders van dit gebod zouden door inbeslagneming van hunnbsp;goederen en zoo noodig door persoonlijke hechtenis tot rede moetennbsp;worden gebracht ^).
In den zomer van 1449 kwam Pierre Milet zelf in Hoorn, vergezeld van eenige gedeputeerden van den Raad van Holland. In tegenwoordigheid van de overheid der stad werd het hertogelijke bevelschrift in hetnbsp;openbaar voorgelezen. Vervolgens werd aan de heeren van het gerechtnbsp;een besloten brief van Stadhouder en Raad overhandigd, die hun dennbsp;wil van den vorst nog eens uitdrukkelijk te kennen gaf^). De wijzenbsp;waarop Hoorn den nieuwen proost bij deze gelegenheid ontving, wasnbsp;dan ook bevredigend genoeg, doch reeds een brief van 5 September,nbsp;waarin de hertog tegenover de magistraat zijn erkentelijkheid hiervoornbsp;uitspreekt, bevat een nieuwe vermaning om mr. Pieter raad en bijstandnbsp;te verkenen tegen den proost van St. Jan en tegen eenige geestelijkennbsp;uit de proosdij die verzet pleegden en niet gehoorzamen wilden ®).
Inderdaad waren de Westfriezen niet bijzonder met den hun opgedrongen vreemdeling ingenomen. Van de geestelijken die vroeger Rietvelt hadden aangehangen, was thans het meerendeel naar denbsp;tegenpartij overgegaan. De kansen van het Domkapittel en van denbsp;Wassenaars stegen vooral, toen in 1450 heer Dirk, die zwaar ziek wasnbsp;geweest en door de met Rietvelt gevoerde processen in financieelenbsp;moeilijkheden verkeerde, besloot het heroveren van de proosdij overnbsp;te laten aan een jongere kracht. Hij stond haar tegen een lijfrente afnbsp;aan zijn neef, heer Philips van Wassenaar, eveneens kanunnik tennbsp;Dom ^), wien den 30en Juni door deken en kapittel de proosdij van
0 Joosting, a. w., 267—271.
Ibid,, 267 n. 2: 1449 Juli 22; GA Hoorn, inv. nr. 701. Tevoren had de Raad het Domkapittel nogmaals aangespoord om Milet te ontvangen in denbsp;proosdij van West-Friesland en de prove van den Dom: ARA, 4e Rek. v. Ant.nbsp;Michiels, 1449—’50, f. 140v (1449 Juli 7).
“) Joosting, a. w., 272—273. De vindplaats (GA Hoorn, in inv. nr. 169, reg. nr. 485) is hier verkeerd opgegeven.
*) Terzelfdertijd stond Dirk van Wassenaar aan zijn neef de proosdij van Leiden af; de beloofde lijfrente heeft hij evenwel nimmer ontvangen. Heernbsp;Dirks testament van 1457 Dec. 7 getuigt van zijn teleurstellingen en geldelijkenbsp;zorgen: ,,.... want ick schuldich bleeff XXVHl hondert Rynsche gulden ....,nbsp;ende daerboven bleeff steken in een pleit tegen meyster Gysbert van Rietveltnbsp;op die proistye van Vrieslant, ende alle jaer daerboven betalen most den capitteli
-ocr page 324-308
West-Friesland voor den tijd van zes jaar werd opgedragen. Behalve de oude en de nieuwe proost, bezegelden nog drie leden van het Huis vannbsp;Wassenaar de overeenkomst met het kapittel ^). Heer Philips vestigdenbsp;zich te Hoorn en heeft er voortaan geregeld verblijf gehouden, om tenbsp;verhinderen dat zijn tegenstander vasten voet in het land zou krijgen ^).
Ook de ingezetenen van Hoorn erkenden Wassenaar nu en bleven dit doen, ondanks nieuwe mandementen en ondanks het feit dat de Grootenbsp;Raad in het geschil tusschen Milet en Wassenaar ten gunste vannbsp;eerstgenoemde vonnis wees. Zelfs werd Milet bij een nieuw bezoeknbsp;aan de stad met den dood bedreigd. Tevergeefs schreef de hertognbsp;tot driemaal toe aan het gerecht van Hoorn; dit verklaarde de brievennbsp;tot fabricaties van den secretaris-proost en legde ze naast zich neer.
Dit alles wekte den begrijpelijken toorn van hertog Philips op. Toen afgevaardigden van Hoorn in Mei 1452 voor onderhandelingennbsp;over de bede te Dendermonde vertoefden, werden zij na afloop dernbsp;besprekingen voor den Grooten Raad gedaagd, waar zij op 31 Mei eennbsp;boetpredicatie van den kanselier Rolin in ontvangst hadden te nemen.nbsp;Ook Milet en de door dezen aangestelde deken van West-Friesland,nbsp;Jan Goyer, waren hierbij tegenwoordig. De kanselier gaf den Hoom-schen heeren in zeer duidelijke bewoordingen het ongenoegen te kennennbsp;van hun vorst, die „u well tot onderdanicheit sal brengen ende sal unbsp;dairaf verstant geven indien gy 't zelve niet begrijpen en wilt”. Denbsp;van den Doem t’Utrecht, well tot dertich jaeren toe, XXVII Florensche gulden,nbsp;daer my heer Adam noch die rekeninge gebrocht heeft vyffhondert Rynschenbsp;gulden, die hy van mynre wegen geloift ende uutgegeven had om der proistyenbsp;voirs., die ick all betaelde boven alle die cost die ick selve dede in Vrieslant,nbsp;daer ick selve mitten lyve lach ende beviell in groter crancheit, daerentenden icknbsp;mijnen neve Philips van Wassenaer den proist van Vrieslant overgaff endenbsp;hij mij loiffde weder the gheven uter proistijen tot mijnen lyve alle jaer hondertnbsp;Philippis-schilde, daer ick zyn eerbrieve off hebbe, die welke hy my nye betaeltnbsp;en heeft, ende daerboven ick voir hem betaelde den capittell then Doem tot twenbsp;jaeren toe elke jaer XXVII Florense gulden, die hy mij oick niet betaelt en heeft.nbsp;Ende voirt ick denselven Philips overgegeven hebbe mijne proistye van Leyden,nbsp;[ende hy] my totter vicarie die hy my daervoir dede hebben alle jaer een pensienbsp;van XXXII Ł Hollants zoude betalen ther tyt toe dat hy my in een benefici,nbsp;soe guet wesende, voirsien off doen versien zoude hebben, 't welck all the samennbsp;niet geschiet en is. .... Item soe hebbe ick mede gegeven mynen neve Philipsnbsp;van Wassenaer, doe ick hem die proistye van Vrieslant overgaff, dattghenenbsp;dat ick gehadt zoude hebben pro jocundo introitu der proistyen van Vrieslant,nbsp;dat welk beliep hondert nobell, als ick anders niet en weetRA Utrecht,nbsp;Dom, 3e afd. nr. 2067 (inv. Heeringa nr. 2594). Zie voor de betaling der „blijdenbsp;inkomste” in West-Friesland: M. Noordeloos, Precariën, BGBH L, 415 vlg..
Joosting, a. w., 273—275: „Littera promissionis” van Ph. van Wassenaar een lée-eeuwsch afschrift. Het orig., voorzien van 5 zegels van leden der familienbsp;Wassenaar, bevindt zich RA Utrecht, Dom, Ie afd. nr. 1372 (inv. Heeringanbsp;nr. 2595).
®) Th. Velius, Chronyk van Hoorn*, ed. Centen (1740), 66.
-ocr page 325-309
hertog wenschte gehoorzaamd te worden, onvoorwaardelijk, en hoe eer men dit te Hoorn deed, des te beter het voor de stad zou zijn.nbsp;Een beroep op de houding der priesterschap kon niet worden aanvaard. Mocht mr. Pieter nog eenmaal reden tot klagen hebben, dannbsp;zouden die van Hoorn als vijanden en rebellen overal worden gearresteerd en hun goederen voor de tollen in beslag genomen ^). Metnbsp;deze inlichtingen, die voor hen door mr, Francois van Gent in hetnbsp;Nederlandsch werden vertaald, en met het bericht, dat binnenkortnbsp;hertogelijke commissarissen naar Hoorn zouden komen, konden denbsp;gedeputeerden huiswaarts keeren.
Of Hoorn onder den indruk van deze bedreigingen op de een of andere wijze genoegdoening heeft verschaft, valt te betwijfelen ^).nbsp;Wassenaar schijnt in ieder geval in het feitelijke bezit der proosdijnbsp;te zijn gebleven ®).
Na het verstrijken van de zes jaar van diens ambtsduur, en van nog enkele jaren, gedurende welke heer Philips de proosdij niet-officieelnbsp;heeft bezeten *), zwichtte het Domkapittel voor den aandrang van
. ') ......Ende om dese materie te corten myne genadiche here will dat
gy syne sentencye volcomelicken obediert ende onderdanich syt sonder enige condicie of vertreck ende zonder uwe onsculd te nemen op die priesterscap,nbsp;noch hier op, noch dair op, ende moet ymmer in 't ende wesen dat gy 't doet.nbsp;Ende hoe gy ’t eer doet, hoe u beter wesen sal, opdat myn genad. here reden machnbsp;hebben mit soeticheit voirt mit u te procederen ende voirt te varen. Hy is u princenbsp;ende here van den lande, dien gy sculdich sijt onderdanich te wesen sonder enigenbsp;swairicheit. Ende gy moeght wel weten, dat hy u niet en bevelt, het en sy mitnbsp;recht ende reden dattet sculdich is te geschien. .... Ende indien gy aldus nietnbsp;en doet, ende die voors. mr. Pieter wederomme clachtich comt, men sal u vannbsp;dier tyt voirt vangen ende thueven als mijns heren vianden ende die hem rebelnbsp;ende overhorich sijn, ende desgelycx alle uwe gueden voir die tollen ende anders-wair dair men die sal komen bevinden. Ende waer 't dat gy op dese tijt hier nietnbsp;gecomen en waert om der bede wille, gy en zoudt alzo van hier niet sceyden, mernbsp;men soude op u voirtvaeren bi andere manieren. Wacht u voirtan voir misdoen,nbsp;want myn genad. here dustanige saken in der wairheit niet langer lyden en will,nbsp;ende hy heeft mij geordineert ende bevolen mit sonderlinge eernste u dat tenbsp;seggen in jegenwoirdicheit van sinen Raide ....”: GA Hoorn, inv. nr. 701nbsp;(proces-verbaal, 1452 Mei 31),
In Dec. 1452 ontving de Raad van Holland weer eenige brieven van den hertog, naar aanleiding van zekere excessen die niet lang tevoren binnen Hoornnbsp;waren gepleegd, betreffende de proosdij van West-Friesland: ARA, 2e Rek.nbsp;V. Cl. de Vrieze, 1452—’53, ff. 158v—159 (post van 1452 Dec, 31).
’) Vgl. GA Hoorn, inv. nrs. 827,1031,777, 818, reg. nrs. 556—559, 563—564, 585, 590.
*) Uit den straks te vermelden commissie-brief voor Milet van 1459 (Joosting, a. w., 276) blijkt, dat in 1456 geen nieuwe opdracht van de proosdij aan Ph. vannbsp;Wassenaar heeft plaats gehad. Niettemin fungeert deze ook in de volgende jarennbsp;nog als proost: GA Hoorn, reg. nrs. 606 (1457), 620, 627 (1458); RA Utrecht,nbsp;Dom, Ie afd. nr. 1455 (inv. Heeringa nr. 2596): „(regimen et administracio)nbsp;prepositure Westfrisie, quam venerabilis dominus Philippus de Wassenair ....nbsp;hucusque habere consuevit ....” (acte van P. Milet., d. d. 1459 Sept. 29).
-ocr page 326-310
Bourgondische zijde. Het bisdom Utrecht was reeds langer dan drie jaar in de macht van hertog Philips’ zoon, toen deken en kapittel tennbsp;Dom eindelijk op 29 September 1459 hun medekanunnik mr. Pierrenbsp;Milet, thans_ook proost van St.-Pierre te Aire-sur-la-Lys en vannbsp;St. Pancras te Leiden ^), tot proost van West-Friesland benoemden,nbsp;als opvolger van Philips van Wassenaar ^). Van hun rechten gavennbsp;zij echter niets prijs: de opdracht heeft plaats in de gewone vormen,nbsp;en van de vroegere apostolische reservatie en hertogelijke nominatienbsp;wordt in de acte van aanstelling niet gerept. Integendeel houdt denbsp;beloften-brief, die Milet denzelfden dag aan het Domkapittel gaf,nbsp;o. m. de verzekering in, dat hij niet zou trachten de proosdij op pauselijknbsp;gezag bij zijn prebende te doen inlijven ®). Het kapittel nam dus denbsp;noodige voorzorg om te verhinderen, dat in de toekomst de proosdijnbsp;aan zijn beschikkingsrecht zou worden onttrokken ten behoeve vannbsp;den hertog van Bourgondië.
Zoo was formeel voor West-Friesland het schisma ten einde. De Wassenaars legden zich echter niet bij den nieuwen stand van zakennbsp;neer, en waarschijnlijk vele Westfriesche geestelijken evenmin. Reeds denbsp;beloften van Milet aan het Domkapittel voorzagen, dat hij voorloopignbsp;nog niet in het rustige bezit der proosdij zou komen en waarborgdennbsp;aan het kapittel en aan individueele kanunniken vergoeding voornbsp;schade, die zij wegens zijn benoeming misschien zouden te lijdennbsp;krijgen ^). Philips van Wassenaar was nu van wettig proost tegenproostnbsp;geworden: noch op een aanstelling van het Domkapittel, noch opnbsp;pauselijke brieven kon hij zich beroepen. Niettemin had hij, ter plaatsenbsp;aanwezig en verzekerd van een behoorlijken aanhang onder clerusnbsp;en bevolking, een aanmerkelijken voorsprong op zijn mededinger.nbsp;Milet, die uit hoofde van zijn ambt van „secrétaire signant sur Ie faitnbsp;des finances” voortdurend in de omgeving van den hertog moest zijn,nbsp;kon zich niet persoonlijk met zijn proosdij bemoeien, en het heeft,nbsp;ondanks den steun van de Hollandsche regeering en van het Domkapittel, nog jaren geduurd, eer hij in het volledig bezit er van kwam ®).nbsp;Nog 24 April 1462 treedt Wassenaar op als proost van West-
Zie boven, blz. 283. nbsp;nbsp;nbsp;Joosting, a. w., 276—279.
Ibid., 280 (art. 3), 281 (art. 7). De erkenning door hertog Philips van de rechten van het kapittel, waarvan later sprake is (t. z. p., 290), is vermoedelijknbsp;aan deze aanstelling voorafgegaan.
‘) Ibid., 280 (art. 4 en 5).
*) Vgl. voor M. 's „continuelle résidence” bij den hertog: Cartellieri, Über eine burgund. Gesandtsch., 464: tekst, eveneens gepubliceerd door H. Stein innbsp;Bibl. de l'Éc. d. ch. XCVIII (1937), 324; Frederichs, Le Grand Conseil amb.,nbsp;69 vlg. V. d. overdruk.
-ocr page 327-311
Friesland ^). Hij verleende toen verschillende voorrechten aan de Tertiarissen in zijn gebied: eexi der vele gunstbewijzen die dennbsp;Westfrieschen geestelijken in deze en de voorgaande jaren van de zijdenbsp;van proosten en tegenproosten ten deel vielen ^). Zij zijn een natuurlijknbsp;gevolg van dezen tijd van tweespalt, toen alle pretendenten er op uitnbsp;waren hun populariteit te versterken en hun aanhang te vergrooten.
Nauwelijks was dit schisma opgeheven of een nieuw begon. Toen in het eind van November 1469 Pierre Milet gestorven was, droegennbsp;deken en kapittel den 4en December de proosdij op de traditioneelenbsp;wijze over aan den Domkanunnik Evert Zoudenbalch, uit het bekendenbsp;Utrechtsche patriciërsgeslacht ®). Voor het eerst sedert 1435 was denbsp;band tusschen de proosdij van WestFriesland en Bourgondië geslaakt.nbsp;Heer Evert werd te Hoorn door de Westfriesche parochiegeestelijkheidnbsp;als proost gehuldigd. Ook Karei de Stoute maakte aanvankelijk geennbsp;bezwaar hem als zoodanig te erkennen, daar hij zijn biechtvader, wiennbsp;hij de kerk van Hoorn had geschonken, aan Zoudenbalch ter instellingnbsp;voordroeg 1 2).
Niet lang echter bleef deze in het onbetwiste bezit van zijn ambt. Omstreeks het einde van Juli 1470 verleende bisschop David de proosdijnbsp;aan zijn en des hertogs raad mr. Antoine Haneron, proost van St.nbsp;Donatiaan te Brugge, op grond van het devolutierecht, daar de collatienbsp;van het vrijgekomen beneficie door verzuim van het Domkapittelnbsp;aan den bisschop zou zijn vervallen ®). Deze motiveering was zoonbsp;aanvechtbaar mogelijk: de proosdij was geen beneficie, noch was zijnbsp;vacant; de bisschop had onder geen beding eenig recht om over hetnbsp;ambt te beschikken; het Domkapittel had geenszins verzuimd tijdignbsp;in de vacature te voorzien. Bovendien maakte Haneron niet deel uitnbsp;van het kapittel en kon reeds daarom onmogelijk in aanmerking komen.
Joosting, a. w., 36; vgl. GA Hoorn, reg. nrs. 643, 645 (1460), 670, 672, 675 (1462). Na 1462 April 24 komt alleen Milet als proost voor: Joosting, 37 vlg.nbsp;(1462), GA Hoorn, reg. nrs. 696 (1463), 767 (1469). — Onder de artikelen,nbsp;die de Hollandsche steden in de lente van 1462 bij de onderhandelingen overnbsp;de tienjarige bede indienden, kwam ook een desideratum voor „touchant Ienbsp;prévost de Westfrise”. Uit de bewaard gebleven beschikkingen is op te maken,nbsp;dat deze wensch niet op het schisma in de proosdij betrekking had. (ARA; zienbsp;boven, blz. 153 n. 2).
0 Joosting, a. IV., 28—30, 30—33, 33—35, 36; vgl. 37—40. Noordeloos, Proosdij, BGBH L (1932), 281 vlg..
Joosting, a. iv., 291 (art. 4).
‘) Ibid., 291—292 (art. 5 en 6); Noordeloos, Precariën, BGBH L, 423 n. 2.
®) Joosting, a. w., 292 (art. 7); Noordeloos, l. c., 424. Zie over H., raad en commissaris van financiën van Karei den Stoute, later Tresorier der domeinen,nbsp;boven, blz. 142 n. 3, en 226 n. 2.
-ocr page 328-312
De kanunniken draalden niet den kerkvorst met den noodigen nadruk op dit alles te wijzen ^), en David van Bourgondië moest ervaren, datnbsp;ook na de afrekening met de Brederodes zekere grenzen aan zijnnbsp;gezag waren gesteld. Hij zaďg zich den 22en October gedwongen denbsp;rechten van het Domkapittel te erkennen en de benoeming van Haneronnbsp;te herroepen, met de erbarmelijke verontschuldiging, dat hij slechtsnbsp;had gehandeld op grond van, nu onjuist gebleken, inlichtingen dienbsp;zijn candidaat hem had verstrekt ^).
De proost Haneron was een hartstochtelijk verzamelaar van beneficiën en van al wat daarop geleek. Gedurende zijn lange leven heeft hij ernbsp;meer dan twintig bezeten — hoewel niet alle ter zelfder tijd — in denbsp;bisdommen Atrecht, Terwaan, Kamerijk, Doornik, Luik, Utrechtnbsp;en, misschien, Besanfon, voor het meerendeel proosdijen en canoni-caten, waaronder enkele der voornaamste en rijkste prebenden die denbsp;Nederlanden te bieden hadden. Naast de zucht naar een nieuwenbsp;kerkelijke waardigheid is echter ook het Bourgondische en Hollandschenbsp;staatsbelang een motief geweest dat Haneron naar deze proosdij deednbsp;streven. De landsregeering wilde er niet in berusten, dat het geestelijkenbsp;gezag in West-Friesland na zoo lange jaren weer aan haar invloednbsp;werd onttrokken, en de machtige minister van Karei den Stoute wasnbsp;de aangewezen man om den te verwachten zwaren strijd met het nietnbsp;meer dienstwillige Domkapittel te voeren ®).
Evenals hij dit vroeger ten behoeve van Forteguerre de Plaisance en Pierre Milet had gedaan, vaardigde de Raad van Holland terstondnbsp;een bevelschrift uit, waarbij den Westfrieschen geestelijken werdnbsp;gelast het gezag van den proost van St. Donatiaan te erkennen, opnbsp;straffe van hechtenis, verbeurdverklaring van goederen en een boetenbsp;van 400 gouden leeuwen *). Slechts een minderheid van den clerusnbsp;gaf aan dit bevel gehoor en viel den door de regeering gewilden proostnbsp;bij ®). Ook de magistraat van Hoorn wilde of durfde zich niet verzetten,nbsp;al bleef ook daar het grootste deel der bevolking Zoudenbalch trouw ®).nbsp;Het wegvallen van den toch reeds twijfelachtigen rechtsgrond, die aannbsp;Hanerons aanspraken den schijn van wettigheid gaf, bracht geennbsp;verandering in den toestand. Haneron noch de Hollandsche regeering
Noordeloos, Z. c., 425 n. 1. nbsp;nbsp;nbsp;*) Joostiug, 284—286.
“) In dezen zelfden tijd wordt de proost van St. Donatiaan ook elders door de Bourgondische politiek naar voren geschoven. Tusschen 1470 en 1473 steltnbsp;Peter von Hagenbach pogingen in het werk om te Bazel bisschop Johann vonnbsp;Wenningen door Haneron te vervangen, om aan den Bovenrijn den invloed vannbsp;Bourgondië te versterken: Toutey, Charles Ie Tém, et la Ligue de Constance,nbsp;98—99; Stein, Ant. Haneron, 298, 337—339.
’) Joosting, a. w., 294 (art. 8). nbsp;nbsp;nbsp;*) T. z. p., (art. 9).
“) Velius, Chronyk van Hoorn*, ed. Centen (1740), 102.
-ocr page 329-313
hielden eenige rekening met de nadere bisschoppelijkejbeslissing van 22 October 1470 en bleven met geweld het Domkapittel en Zoudenbalchnbsp;uit de proosdij weren ^). Toen vicedeken en kapittel ten Dom dennbsp;afvalligen priesters in West-Friesland, die weigerden voor den doornbsp;hen aangestelden deken terecht te staan, een proces aandeden, sommeerde het Hof van Holland hen, deze actie tegen den hertog gehoorzame geestelijken te staken, hen bedreigend met inbeslagneming vannbsp;hun in Holland gelegen goederen ^).
Haneron, die sedert November 1470 gedurende bijna een jaar vrijwel voortdurend in Holland was om met de Staten over de nieuwenbsp;bede te onderhandelen, hield van nabij een waakzaam oog op zijnnbsp;proosdij gevestigd ®). In het begin van 1471 begon het Domkapittelnbsp;interdict te leggen binnen West-Friesland. De Raad van Hollandnbsp;richtte tot den bisschop het dringende verzoek, zijn invloed bij denbsp;Domkanunniken te willen aanwenden, opdat zij van dit dwangmiddel,nbsp;dat groote onrust onder het volk zou veroorzaken, zouden afzien 1 2).nbsp;Hoe ook het resultaat van dezen stap is geweest: Haneron en de Raadnbsp;van Holland hielden voet bij stuk®).
Het Domkapittel zocht nu te Rome zijn recht. In drie instanties werd hier het pleit ten possessoire in zijn voordeel beslecht ®). Nadatnbsp;het eerste vonnis bekend was geworden, had de bisschop de inkomstennbsp;van de proosdij onder het beheer gesteld van den priester Thomasnbsp;Gerbrandtszoon, opdat zij uitsluitend aan den definitieven winnaarnbsp;van het geding ten goede zouden komen. Toen hem de drie gelijkluidende vonnissen officieel ter kennis waren gekomen, hief hij dannbsp;ook de inbeslagneming op ten behoeve van het Domkapittel ’).
Het is zeer de vraag, of David van Bourgondië hierbij te goeder trouw heeft gehandeld. Heer Thomas blijkt immers een verwoednbsp;partijganger van Haneron te zijn geweest en was ook door den hertog,nbsp;ten verzoeke van den procureur-generaal te Mechelen, met het beheernbsp;van de inkomsten belast ®). Toen afgevaardigden van het kapittel tenbsp;Hoorn verschenen en daar de vonnissen en den bisschoppelijken brief
*)
“)
‘)
0
Joosting, a. w., 296 (art. 10).
Ibid,, 296 n. 3.
ARA, (10e) Rek. v. Jan van Assendelf, 1470—71, f. 109.
Ibid., ff. 102—102v.
Voor handelingen van Haneron als proost van Westfriesland, zie GA Hoorn, reg. nrs. 800 (1471) en 833 (1473).
RA Utrecht, Dom, Ie afd. nrs. 1575, 3442, 3e afd. nr. 2078 (1473 Juni 25), Ie afd. nr. 1582 (1474 Mei 23), 3e afd. nr. 2082, Ie afd. nr. 1587 (1474nbsp;Aug. 12); al deze stukken in inv. Heeringa nr. 2597. Joosting, 287—289 („c.nbsp;1471”).
’) Joosting, a. w., 297 (art. 12 en 13).
®) RA Utrecht, Dom, 3e afd. nr. 25801^ (inv. Heeringa nr. 2597).
-ocr page 330-314
bekend maakten, weigerde Thomas Gerbrandtsz. niet alleen hun de zich onder zijn hoede bevindende gelden van de proosdij over te leveren,nbsp;zich beroepend op een opdracht van den hertog, maar deed hij hunnbsp;bovendien allerlei overlast aan, hen bedreigende en met scharennbsp;gewapenden de straten onveilig makende ^). Het bevelschrift waaropnbsp;hij zich beriep verwees naar het reeds vroeger in Den Haag ten voor-deele van den proost van Sint Donatiaan gewezen vonnis, op grondnbsp;waarvan de Raad van Holland voor diens rechten moest opkomen,nbsp;en verweet het kapittel, dat het zich tot Rome had gewend ondernbsp;miskenning van de possessoire jurisdictie die de Raad in beneficie-Zaken bezat ^).
Hiertegen teekende het Domkapittel in 1474 beroep aan bij den hertog zelf en bij het Parlement van Mechelen. Een ter voorlichtingnbsp;der rechters opgestelde memorie ®) geeft een uitvoerige uiteenzettingnbsp;van ontstaan en verloop van het geschil. Met bijzonderen nadruk wordtnbsp;gewezen op het onrechtmatige en gewelddadige optreden van Thomasnbsp;Gerbrandtsz. en diens medestanders, en zorgvuldig worden de beschuldigingen weerlegd van het hertogelijke bevelschrift, dat door dennbsp;procureur-generaal van Holland onder valsche voorwendsels zou zijnnbsp;verkregen. Het kapittel erkende ten volle de bevoegdheid van het hofnbsp;van Holland om ten possessoire over beneficiën vonnis te wijzen, dochnbsp;ontkende dat hier een vonnis gewezen was, dat het hier een beneficienbsp;betrof of dat het bezit in het geding kon zijn. Het had te Rome dannbsp;ook een petitoire actie ingeleid, daar de tegenpartij zich op het devolutie-recht beriep. Buiten zijn medeweten was toen door de procureursnbsp;van beide partijen het petitoire proces in een possessoir gewijzigd,nbsp;waarin het kapittel tot driemaal toe in het gelijk was gesteld. Eerstnbsp;toen de tegenpartij te Rome definitief verslagen was had deze zich denbsp;bevoegdheid van den hertog herinnerd, waarop zij zich tijdens hetnbsp;geding nooit had beroepen. En met allen eerbied voor de bevoegdheden van den hertog: ook deze zou toch den Paus niet iedere competentie in het possessoire geding willen ontzeggen ?
Terwijl deze zaak bij het Parlement aanhangig was, werden Zouden-balch en zijn vrienden ongeduldig. In Augustus 1474 trachtten zij
1) Joosting, a. w., 297—298 (art. 14), 300—301 (art. 20—25).
‘‘) Zie boven, blz. 107.
®) Ibid,, 290—302. Het aldaar „c. 1472” gedateerde stuk kan bezwaarlijk ouder zijn dan 1474, daar het Parlement, in December 1473 opgericht, eerstnbsp;3 Jan. 1474 zijn zittingen opende. Het is opgesteld vóór den 18en Dec. van ditnbsp;jaar, datum van de overeenkomst met Haneron (zie ben.), en waarschijnlijknbsp;nog vóór den 20en Juli (dagvaarding van Thomas Gerbrandtsz., RA Utrecht,nbsp;Dom, Ie afd. nr. 1586, inv. Heeringa nr. 2597).
-ocr page 331-315
zich te Hoorn gewapenderhand van de proosdij meester te maken ^). Weldra echter was alle geweld overbodig.
Te Mechelen kwam den 18en December 1474 een accoord tot standj waarbij de proo^ij_van West-Friesland aan het Domkapittelnbsp;en aan Evert Zoudenbalch werd overgelaten. Zij zoowel als Haneronnbsp;zagen af van de voortzetting der processen die voor het hof te Romenbsp;en voor het hof te Mechelen hangende waren. Haneron deed afstandnbsp;van alle possessoire rechten die hij op de proosdij mocht hebben,nbsp;doch behield zich zijn rechten ten petitoire voor, die hij steeds zounbsp;kunnen laten gelden, mits slechts in zijn eigen naam, waar en wanneernbsp;hem dat zou believen. Het Domkapittel schold hem de vergoedingnbsp;van proceskosten, waartoe hij te Rome was veroordeeld, kwijt en lietnbsp;hem eveneens de inkomsten, die hij reeds uit de proosdij had ontvangen, behouden. Bovendien verplichtte het zich op eigen kosten dennbsp;proost van Sint Donatiaan te doen absolveeren van de kerkelijkenbsp;straffen die hij had opgeloopen. Alvorens deze het kapittel een petitoirnbsp;proces zou kunnen aandoen, zou hij gehouden zijn het 100 Ł gr. tenbsp;vergoeden voor de vroegere proceskosten, doch wanneer hij binnennbsp;twee jaar alle aanspraken zou willen opgeven, zou hij daarvoor vannbsp;het kapittel 300 Rijnsche gulden ontvangen ®).
De in Holland gelegen goederen van het Domkapittel, waarop in naam van den hertog beslag was gelegd, werden op 25 Februari 1475nbsp;door het Parlement weer vrijgegeven, aangezien de kanunniken denbsp;processen te Rome hadden gestaakt *). Den 22en Maart tenslottenbsp;werd te Hoorn, door bemiddeling van schout en burgemeesters, eennbsp;minnelijke schikking getroffen met heer Thomas Gerbrandtsz. ennbsp;met heer Jan van Zijbekarspel, den door Haneron aangestelden dekennbsp;van West-Friesland ®).
Hiermede was het schisma in West-Friesland feitelijk ten einde, hoewel Haneron geen gebruik maakte van de gelegenheid om tegennbsp;een schadeloosstelling van zijn rechten af te zien. Nog in 1485 procedeertnbsp;de onversaagde grijsaard voor de Curie te Rome. Om te voorkomen
20 Augustus schrijven Haneron, president en raden van Holland hierover aan den kanselier: ARA, (13e) Rek. v. Jan van Assendelf, 1473—'74, f. 184v.
Dus niet eerst in begin 1475, zooals bij Noordeloos, Precariën, 425.
’) RA Utrecht, Dom, Ie afd. nr. 1592 (inv. Heeringa nr. 2597); gedr. door H. Stein, Bibl. de VÉc. d. ch. XCVIII (1937) 343—345.
0 RA Utrecht, Dom, 3e afd. nr. 25801, vgl. Ie afd. nrs. 1593 (1474 Dec. 20), 3121 (1474 Dec. 23), 1580 (1475 Feb. 10). Al deze stukken inv. Heeringa nr. 2597.
®) Ibid., 3e afd. nr. 2580ii (inv. Heeringa nr. 2597): rapport van den deurwaarder Fr. de Zanen. Over een nieuw, doch minder hevig conflict dat weldra tusschen den Raad van Holland en het Domkapittel ontstond, zie Noordeloos,nbsp;Precariën, 428 vlg.; boven, blz. 291.
-ocr page 332-316
dat hij er alsnog in zou slagen door middel van een pauselijke provisie zijn doel te bereiken, lieten deken en kapittel ten Dom den 7en Meinbsp;1484 hun recht op de proosdij door Paus Sixtus IV uitdrukkelijknbsp;erkennen ^), en op 30 Juli 1485 deze erkenning door den nieuwennbsp;Paus Innocentius VIII bevestigen ^), Ditmaal droegen zij er zorgnbsp;voor, de vermelding van Hanerons drie gelijkluidende veroordeelingennbsp;in het possessoire geding en van het nog onbesliste petitoire procesnbsp;dat deze had aanhangig gemaakt, in den tekst van de bul te doennbsp;opnemen. Hoe de uitspraak te Rome tenslotte heeft geluid, is nietnbsp;bekend, doch zeker heeft zij niet veel baat gebracht aan den proost vannbsp;St. Donatiaan, die weinige jaren nadien, den lOen December 1490,nbsp;in hoogen ouderdom bij zijn kerk te Brugge overleed.
Het Domkapittel heeft uit de ervaring leering getrokken. Voortaan nam het de proosdij van West-Friesland weer vaster in de hand.nbsp;Achtereenvolgens werden de ambtsduur van den proost en zijn rechterlijke en financieele bevoegdheden ingekrompen, totdat het ambtnbsp;iedere zelfstandigheid, en daarmede de zoo gevaarlijk gebleken aantrekkelijkheid, verloor ®).
‘) Joosting, a. w., 302—305.
“) RA Utrecht, Dom, 3e afd. nr. 2105 (orig., zeer gesleten), afschr. Dom nr. 144 (beide stukken, evenals het vorige, inv. Heeringa nr. 2598).
*) Noordeloos, Proosdij, BGBH XLIX, 79, 94, 103 vlg.; Dez., Precariën, BGBH L, 426, 429 vlg..
-ocr page 333-De Bourgondische hertogen wilden de hertogdommen en graafschappen waarover zij het bewind voerden, samenbinden tot een hechte eenheid onder een krachtig vorstelijk gezag. Zij trachtten dit doel tenbsp;bereiken, eensdeels door in de verschillende landen, welker zelfstandigheid zij eerbiedigden, de landsheerlijke macht te versterken,nbsp;anderdeels door het scheppen van een aantal centrale regeerings-instellingen naar Fransch voorbeeld. Terwijl zij de banden welke hunnbsp;^westen met hen verbonden, steeds nauwer aanhaalden, trachtten zijnbsp;die, welke de Nederlanden voor een deel aan Frankrijk, voor eennbsp;deel aan het Duitsche Rijk koppelden, los te maken.
De fiere Vlaamsche steden werden gedwongen voor het gezag van den vorst te bukken, de edelen werden door eer- en winstgevendenbsp;ambten schadeloos gesteld voor het verlies van oude vrijheden. Ooknbsp;de geestelijken moesten zich onder de staatsmacht schikken. Hunnbsp;voorrechten op het gebied van de rechtspraak werden beknot, hun |nbsp;vrijdom van de belastingen beperkt. De goede betrekkingen van denbsp;hertogen met de Pausen vergemakkelijkten het optreden van denbsp;regeering tegenover de geestelijkheid. Zij stelden den vorst in staatnbsp;tienden van de kerkelijke beneficiën te innen, en veroorloofden hemnbsp;een včrgaanden invloed uit te oefenen op de bezetting der prebenden,nbsp;waardoor hij niet slechts zijn dienaren aan kerkelijke inkomsten konnbsp;helpen, maar tevens een middel in handen kreeg om de geestelijkennbsp;nauwer aan zich te binden. Door met hulp van den Paus verwantennbsp;en vrienden op bisschopszetels te plaatsen, versterkten de hertogennbsp;hun invloed in de naburige geestelijke vorstendommen en onttrokkennbsp;zij het kerkelijke bestuur hunner landen althans in zekere mate aannbsp;vreemde invloeden. Het streven om met de feitelijke staatkundigenbsp;onafhankelijkheid van het Bourgondische rijk kerkelijke zelfstandigheid \nbsp;te verbinden, was ook in het spel bij den actieven steun dien de hertogennbsp;aan de observantie-beweging onder de bedelorden verleenden, al wasnbsp;dit wellicht niet het sterkste motief. De geestelijken, die zich meermalen eerst na hevig tegenstreven aan de eischen van de wereldlijke ¦)nbsp;macht onderwierpen, werden ten deele met den toestand verzoendnbsp;door de vele gunstbewijzen die hun van de zijde van het vorstenhuis tnbsp;ten deel vielen. De persoonlijke vroomheid der hertogen is zoowelnbsp;op hun betrekkingen met de inheemsche geestelijkheid als op dienbsp;met Rome van niet te onderschatten beteekenis geweest.
-ocr page 334-318
De monarchale staatkunde der Bourgondiërs was niet het werk van de dynastie alleen, en niet uitsluitend te haren bate. De belangennbsp;van de meerderheid der onderlaten stemden met die van den vorstnbsp;overeen. In Holland is de Bourgondische heerschappij gevestigd doornbsp;den wil van de burgerijen der groote steden. Niettemin was er eennbsp;sterke partij die zich tegen den nieuwen heerscher verzette, aanvankelijknbsp;met geweld van wapenen, later op andere wijze. Het zal voor een deelnbsp;f politieke berekening zijn geweest, die Philips den Goede vele gunstennbsp;deed verkenen aan de kloosters in Holland, waar het reguliere levennbsp;zoozeer in trek was. Pacificatie van het land was het doel van dennbsp;hertog, die een stelselmatige propaganda bleef voeren, waarbij ook denbsp;geestelijken werden betrokken. Mede uit dit gezichtspunt dient denbsp;bestendige belangstelling die den invloedrijken bedelmonniken vannbsp;de zijde van den landsheer ten deel viel, te worden beschouwd.
De Bourgondische overheid bleef voor financieelen en militairen steun in sterke mate aangewezen op de Hollandsche en Zeeuwschenbsp;steden, die reeds toen een zeemacht van beteekenis waren. Op haarnbsp;kerkpolitiek in Holland en Zeeland hebben de wereldlijke Staten vannbsp;deze gewesten, inzonderheid de burgerijen, grooten invloed uitgeoefend ^). De dagvaarten, waarop namens den hertog de inwilligingnbsp;van een bede werd verzocht, boden den onderzaten een gunstigenbsp;gelegenheid om grieven en wenschen ten aanzien van de geestelijkheidnbsp;te uiten, wenschen die de landsregeering des te gereeder verhoorde,nbsp;daar zij met haar eigen belangen en inzichten strookten.
Op aandrang van de Staten werden tijdens hertog Philips ordonnanties uitgevaardigd om, zooals onder vroegere graven ten verzoeke vannbsp;sommige steden in plaatselijke privileges was geschied, den kloosters,nbsp;die sinds het einde der 14e eeuw in grooten getale binnen de stedennbsp;1 waren ontstaan, te beletten steeds nieuwe bezittingen te verwerven.nbsp;Deze verordeningen hadden ten doel de regulieren te dwingen zichnbsp;te onderwerpen aan een door leden van den Raad van Holland ennbsp;door afgevaardigden van ridderschap en steden in gemeenschappelijknbsp;overleg ontworpen regeling van hun bezit en inkomsten, van hun erfrecht en van hun ambachten en neringen. Hoewel dit reglement, datnbsp;den 17en Maart 1453 voor het eerst werd toegepast op het Tertiarissenklooster St. Elisabeth in Den Haag, in zeer gematigden geest wasnbsp;ontworpen en terdege met de belangen der geestelijken rekening hield,nbsp;strandde de algemeene toepassing ervan op de weigering van de over-
„De Staten hebben, .... meer dan men tot nu toe aangenomen heeft, invloed op de samenstelling van den Raad kunnen uitoefenen, zoodat ondernbsp;hertog Philips de Raad meer tot een orgaan der Staten gegroeid is”: Jansma,nbsp;Kaad en Rekenkamer, 111.
-ocr page 335-319
groote meerderheid der kloosters deze regeling, die zij als een aanslag op hun vrijheden beschouwden, te aanvaarden.
De hertogelijke regeering heeft van ganscher harte het streven der Staten gesteund. Zij had er alle belang bij te voorkomen, dat denbsp;draagkracht der bevolking door uitbreiding van het bezit in de doodenbsp;hand zou verminderen. Van haar kant heeft zij getracht het reedsnbsp;onder het bewind der Henegouwsche en Beiersche graven geldendenbsp;beginsel te handhaven, volgens hetwelk bezittingen van geestelijken,nbsp;kerken en kloosters slechts recht hadden op vrijdom van wereldlijkenbsp;l^ten, wanneer de landsheer dit uitdrukkelijk had toegestaan. Voornbsp;deze vrijstellingen, amortisaties, werd thans een geldelijke vergoedingnbsp;verlangd.
Ten aanzien van de kerkelijke rechtspraak gingen de belangen van vorst en onderzaten eveneens samen. Het in 1434 met den bisschop ^nbsp;van Utrecht gesloten concordaat, dat de bevoegdheden van de wereldlijke macht uitbreidde, die van de geestelijke justitie beperkte, danktnbsp;zijn bestaan vermoedelijk aan de Staten van Holland en Zeeland.nbsp;Zeker op aandringen van de steden van deze gewesten is dit verdragnbsp;in 1462 opnieuw uitgevaardigd. De burgerijen die door een kerkelijknbsp;interdict werden gekweld, wendden zich steeds om hulp tot de lands-overheid of tot de centrale regeeiing, en drongen er bij dezen op aan,nbsp;de hoogheid van den hertog tegenover de geestelijken te handhaven.nbsp;Uiteraard leenden de Bourgondische overheden, die uit beginsel iederennbsp;inbreuk op het wereldlijke gezag afwezen, aan deze klachten eennbsp;willig oor.
Ook de aanstelling van hertog Philips' bastaard David tot bisschop van Utrecht, kennelijk een algemeen Bourgondisch belang, had denbsp;volle instemming der Hollandsche steden. De vestiging van een Bour-gondisch-Hollandsch protectoraat over het Sticht lag in de lijn vannbsp;de traditioneele politiek van het graafschap.
Bij het bevorderen van de strenge richting onder de klooster-geestelijkheid waren vorst en stedelijke magistraten doorgaans één van zin. Ook de vergeving van parocniekerken in de steden aan gunstelingennbsp;van den hertog schijnt den burgerlijken overheden niet onwelgevallignbsp;te zijn geweest: zij verkregen op deze wijze invloedrijke relaties bijnbsp;het hof en in de regeeringscolleges.
Tijdens de regeering van Karei den Stoute werd de eensgezindheid van landsheer en steden verstoord. De vele oorlogen noopten denbsp;regeering steeds weer een beroep te doen op de beurzen der onderzatennbsp;De hand van den hertog drukte zwaar op geestelijken zoowel als opnbsp;leeken, en drong de oude tegenstellingen tusschen de belangen vannbsp;beide standen op den achtergrond.
-ocr page 336-320
Het algemeene beeld van de betrekkingen van Staat en Kerk in Holland en Zeeland gedurende de hier behandelde halve eeuw —nbsp;waarin veel is voorbereid van wat later door Karei V is tot standnbsp;gebracht — blijft echter een van samenwerking tusschen vorst ennbsp;wereldlijke Staten Beiden waren de geestehjkheid geenszins vijandig,nbsp;maar beiden beoogden de vrijheden der Kerk te beperken ten batenbsp;van het algemeene belang en van de hoogheid van de wereldlijke macht.nbsp;Fransch-Bourgondische regeeringsbeginselen en bestuursmethodennbsp;gingen samen met traditioneele Hollandsche politiek.
„Le clergé fut.... Tallié natural des dues contre Ie peuple”: deze meening van Paul Fredericq (Essai ...., 106), beďnvloed door de opvattingen van hetnbsp;19e-eeuwsche liberalisme, is, tenminste wat Holland en Zeeland betreft, tennbsp;eenenmale onjuist.
-ocr page 337-Philips, hertog van Bourgondi'é enz., gelast al zijn ambtenaren en dienaren in Holland, Zeeland en (West-)Friesland, den kloosterlingen geennbsp;erfenissen van roerende of onroerende goederen te doen toekomen, alvorensnbsp;de Raad van Holland hierover zal hebben beslist of een algemeenenbsp;regeling van het erfrecht der regulieren zal hebben getroffen ^).
ARA ®), 6e Memoriale Rosa, 1439-1441, ff. 5amp;v-59.
Phillips etc. laten u weten allen onsen baeliuwen, rentmeesteren, scouten, burgermeesteren, scepenen ende anders allen onsen officieren ende dienerennbsp;overal van onsen lande van Hollant, van Zeelant ende van Vrieslant binnennbsp;steden ende dairbuten ende eiken bijsonder, hoe dat ons ende onsen Rade,nbsp;5 by ons geordineert ten saken onser lande voirs., voirgecomen is, dat alle dienbsp;begeven geestelijke personen, die in veel plaetsen ende steden in groter ver-sameninge binnen een deel jaren voirleden byeen gecomen ende vergadertnbsp;syn binnen onsen lande voirs., also wael van vrouwen als van mannen, dage-licx overal dair’t gebuert aen meynen te vaerden ende handt te slaen an allennbsp;10 goeden ende erfnissen die up him comen ende besterven souden, gelijc offnbsp;sy wairlic ende gene geoirdende off begeven personen en waren, ende die,nbsp;nadat sij die genomen hebben, verdeylen, geven ende laten willen in hoerennbsp;cloesteren off an anderen geesteliken huysen dair't him genoecht, sonder dienbsp;weder te willen uuterven na hoire doet an hoeren rechten erven ende na-15 volgers dair die sculdich waeren up te comen mit allen rechte, 't welke innbsp;toecomende tyden ons ende onsen lande in so groten hinder ende afterdeelnbsp;dragen soude, als wael te proven is, dat wij dat mit genen redene off besceydenbsp;en souden mogen lijden, ende wair oic gescepen veel onleden ende weder-stoets den voirs. begeven personen dairoff an te comen, wair't dat sy dienbsp;20 ongerechtige gewoente gebruken souden, des wy niet en souden willen lyden.nbsp;Ende want wy by onsen Rade meynen te doen maken een goede ordinancienbsp;ende sceydinge tusschen den gemenen begeven geesteliken personen ende dienbsp;wairlike van sulke erfsceydinge als sy (. 59) onderlinge te delen hebben offnbsp;crygen sullen, so ontbieden wy u ende bevelen mit allen den eernste die wynbsp;25 mogen u allen voirs. ende eiken bysonder, dat ghy gene begeven geestelikenbsp;personen en laet volgen, hebben noch gebruken gene besterfnissen van ervenbsp;nochte have, dair sy him rechts toe souden willen vermeten, voir die tyt datnbsp;sy by onsen Rade eerst vervolcht sullen hebben ende by him besceyden sal
21
-ocr page 338-322
Bijl. I, II, III.
syn in wat voegen ende manieren dat sy dair in comen sullen, ende dat hoir 30 wederpartie tegen him dair in gehoirt ende u dat by geschrifte gebleken wesennbsp;sal, off dat by onsen Rade voirs. een gemeen oirdinancie ende sceydinge gesloten ende gekundicht wesen sal overal binnen onsen lande voirs., hoe endenbsp;in wat maten ende hoeverre dat sy nemen ende geven sullen in enigen erf-nissen dair sy him in souden willen vermeten gerecht te wesen. Ende hier ennbsp;35 laet by u geen versumenisse in vallen om yements vervolchs off bede wille,nbsp;also lieve als wy u syn, want ons dat in geenre wys anders en genoechtnbsp;gedaen te hebben. In oirconde etc. Datum XXVII dage in Novembri annonbsp;M CCCC XXXIX.
II.
De Hollandsche steden ontvangen opdracht de paters der zusterhuizen uit te noodigen afgevaardigden naar Den Haag te zenden, teneinde dennbsp;Raad van Holland inlichtingen te verstrekken omtrent het aantal zustersnbsp;en de inkomsten van al hun kloosters, opdat hierin door den Raad wordenbsp;voorzien ^).
ARA, 4e Rekening van Willem Engelbrechtsz., 1445 Januari 1-1446 Februari 7, f. 169 (Bodenloen).
Upten Villen dach in Januario gesent Claes de Wilde uutter Hage mit myns genadichs heren besloten brieven an den steden van Leyden, Harlem,nbsp;Amsterdam. Hoorn, Enchuysen, Medemblick, Schagen, Alcmaer ende Bever-wijck, inhoudende dat sij alle die patres van den zusterhuyzen binnen stedennbsp;ende dairbuyten voor him ombieden souden, om him te onderwijzen, dat synbsp;voor him allen uutmaken twee of drie van den patres van den vors. zuster-huyzen, dat sy, binnen VIII dagen nadat sy mit him dairof gesproken hadden,nbsp;seynden souden in den Hage voor den Rade myns vors. heren, ende mit himnbsp;brengen ende overleveren van eiken vorser, godshuyze die regie ende staet,nbsp;te weten hoe veel zusteren in elc godshuys zijn mochten onder groitte endenbsp;cleyne, besloten ende ongesloiten, ende dairtoe hoe veel renten zij hadden,nbsp;erflyc of lyfrenten of pachten zy jaerlicx incommende hadden in elc zuster-huys, updat dair van myns genadichs heren wegen bi den vorser. Rade innenbsp;voorzien worde. Gegeven den bode voor XII dagen XIIII s.gr.
Upten selven dach ende om der selver saken wille gesent Dyrc Lieve Neve an den steden van Delf, Schiedam, Rotterdam ende Goude. Den bode gegeven voor IIII dagen ..... IIII s. VIII d.gr.
Philips, hertog van Bourgondië enz., besluit en beveelt, dat in Holland, Zeeland en (West-) Friesland voortaan geen regulieren, mannen of vrouwen,nbsp;van welke orde ook, erfenissen zullen aanvaarden of land verwerven bijnbsp;koop, schenking of erflating, totdat zij zich in persoon of door gevolmachtigden zullen hebben vervoegd bij de door Raad, ridderschap en
Boven blz. 87.
-ocr page 339-323
Bijl. III.
*GA Leiden, SecretaTie-1575, inv. nr. 180, reg. nr. 563; oorspr, plakkaat-brief, papier, met opgedrukt signet. — ARA, Memoriale T, 1445-1448, ff. 102V-103; hiernaar gedrukt in Groot Placaet-boeck van Holland ennbsp;Zeeland I (1658), kol. 1470-1473.
Philips, by der gracien Goids hertoge van Bourgoengen, van Lothryck, van Brabant ende van Limburch, grave van Vlaendren, van Artois, van Bourgoengen,nbsp;palatyn, van Henegouwen, van Hollant, van Zeelant ende van Namen, mairc-grave des heilegen Rycx, heere van Vrieslant, van Salins ende van Mechelen.
5 Want binnen onse voirs. landen binnen corten jaeren gefondeert, gemaict ende begrepen syn soe veel cloisteren ende vergaderinge van Regulieren ende Re-gulieressen ende van broederen ende susteren van Sinte Franciscus oirden,nbsp;dat veel te veel is na groetheit van onse voirs. landen, ende noch dagelicx meernbsp;van denselven begrepen worden, in welken cloisteren, huysen ende vergade-10 ringe die persoonen van denselven, soewail vrouwen als mannen, meest allenbsp;neeringe ende ambochten doen, dat ombehoirlic is. Ende hoewail sy aldusnbsp;geoirde ende begeven luyden syn of wesen souden, zy hebben hun tot desernbsp;tyt toe willen bewinden erve te nemen van hoeren ouderen ende dat erflic tenbsp;behouden sonder weder uut te erven, ende indien dat dat alsoe lange staennbsp;15 soude zonder voirsienicheit dairup te hebben, zy waeren geschepen, mits datternbsp;so veel sijn, binnen corten jaeren alle die lande, renten ende erven in onsenbsp;voirs. landen te gecrygen, dairby dat wy ende onse nacommelinge onse diensten verliesen mochten, ende oic onse arme gemeente ende ondersaten nering-lois werden souden, zoewail binnen steden als dair buten. Ende om hierin tenbsp;20 voirsien van behoirlike remedie, soe waeren by onsen gemeenen Raide, ridder-scip ende steden onser voirs. lande van Hollant, van Zeelant ende van Vrieslantnbsp;geoirdineert zekere commissarise die wel alle den staet van den voirs. geoirde ende geestelyken persoonen oversien zouden, ende dairna te oirdinerennbsp;up dat getal ende grootheit van den huisen ende vergaderinge van dien, endenbsp;25 oick te oversien hair rycheit ende renten, ende dairna te voegen hoe ryck synbsp;souden wezen om hoirre staet eerlijc ende redelijc te houden, ende oick goedenbsp;redelycke oirdinancie mit him te maicken ende te overdragen, hoe ende innbsp;wat schyn sy voirtan erven souden innemen ende ingeven ende oick bynbsp;testamente, updat in toecommenden tyden tusschen hem ende onsen wair-30 lycken ondersaten niet meerder geschils noch ongevals gebueren en soude.nbsp;Diewelke commissarissen hadden begonnen voir him te doen comen endenbsp;utboden ‘) die oeverste van sommige van den voirs. cloisteren ende vergaderinge,nbsp;hem updoende die manieren van der voirs. ordinancien. Mair alsoe 't scheen,nbsp;soe en hebben sy hem in geenre manieren willen ontdecken den staen vannbsp;35 hoeren cloisteren noch goeden, meynende altois te blyven in hoeren upsettenbsp;om erve te nemen ende also alle die landen, renten ende erven van onsen voirs.nbsp;landen te rapen ende onder te slaen, ende oic mit hoeren neeringen ende ambochten onse wairlicke ondersaten neringlois te maken ende den arbeit endenbsp;ambochten te ontrecken, ’twelke ons onder '') redene wille voirs. ende oic omnbsp;40 andere warachtige ende merkelike redene dairtoe dienende in geenre wys langernbsp;te lyden en staet. Ende hebben dairom geoirdineert, overdragen ende gesloten,nbsp;dat voirtan geen geoirde lude, van wat oirde dat sy zijn, in onsen landen vannbsp;Holland, van Zeelant noch van Vrieslandt erve nemen en sullen van hoerennbsp;ouderen, magen noch vrienden in eniger manieren, noch oick niet meer lande
') Boven, blz. 87—88, 89 n. 1. nbsp;nbsp;nbsp;Memoriale T, f. 102v: diewelke.
®) Ibid.: uutgeven. ‘) Ibid.: ombieden. nbsp;nbsp;nbsp;«) ld., f. 103: om der.
-ocr page 340-324
Bijl. Ill, IV.
45 noch erve en sullen coepen noch vercrygen by testamente noch anders in onse voirs. landen ^), totter tyt toe dat die voirs. geoirde luyden by den commis-sarizen, dairtoe geoirdiniert, geweest off hoeren gemachticht gesent sullennbsp;hebben om mit hem een overdrachte ende ordinancie te helpen oirdineren, hoenbsp;ende in wat schijn sy voirtan erven ende him hebben sullen in den puntennbsp;sovoir verclairt. Ende updat dit eenen iegelycken kondich wesen mach, soe is’tnbsp;dat wy ombieden ende bevelen allen onsen baenridzen, ridderen ende knapen,nbsp;steden, bailliuwen, drossaten, officieren ende ondersaten overal in onsen voirs.nbsp;landen van Hollant, van Zeelant ende van Vrieslant, binnen steden ende dair-buten te lande ^), dair desen onsen brief gethoent sal worden, dat sy denselvennbsp;55 onsen brief openbairlic doen kondigen ende gebieden, updat eenen yegelicnbsp;him dairna mach weten te rechten, ende dat sy niet en gehengen, dat enigenbsp;geoirde lude voirtan erve nemen, noch enige lande noch erve meer en coepennbsp;noch en nemen by testamente of anders, want dat ons entlycke wille endenbsp;meyninge is. In oirconde desen brieve ende onse signet hierup gedruct. Ge-60 geven upten XXVIIIsten dach in Octobri in't jair ons heren duisent CCCCnbsp;zess ende viertich ®).
Bi minen here den hertoge ter relacie van den president ende Rade van Hollant.
T. de Zwieten.
IV.
ARA, Ie Rekening van Anthonis Middels, 1446 Februari 7-1447 Februari 7, . 131 (Bodenloen).
Upten Vllen dach in Novembri gesent Jan van der List, bode, mit twee openen plackaetbrieven aen den rentemeesters van Beoister ende Bewester-schelt in Zeelant, roerende zekere ordinancyen, die myn genadiche here ge-maect hadde, dat van doe voirtaen geen luyden van religeonen, van wat oerdennbsp;dat sy waeren, niet erven en souden binnen den landen van Hollant, Zeelantnbsp;ende Vrieslant. Gegeven den bode voir VI dagen die hy uut was ..... VII s.gr.
Upten selven dach ende om der selver saike wille gesent Reynkin Gerytsz., bode, mit geliken plackaten aen den steden van Harlem, Leyden, Aemstel-redam, Beverwijc, Hoirne, Medembliec, Enchuysen, Monckedam, Eedam endenbsp;Naerden. Gegeven den bode voir X dagen die hy uut was ..... XI s. II d.gr.
Noch upten selven dach ende om der saike voorscr. gesent Colin Melyon, bode, mit geliken plackaten aen den steden van Delf, Schiedam, Rotterdam,nbsp;Goude, Schoonhoven, Oudewater, Gornichem ende Huesden. Gegeven denselven bode voir VII dagen die hy uut was ..... VIII s. II d.gr.
Ibid.: .... voirs. landen, binnen steden noch dairbuten, tot der tyt....
Ibid.: binnen steden ende buten.
°) In Memoriale T, f. 102v, de volgende aanteekening: Nota, noch van gelycken libro E. 1. 2, fol. LX, gedaen by Willem, grave van Henegouwe (Van Mieris II,nbsp;477—478, vgl. boven, blz. 20). Nota noch libro Philippus B, fol. LXXXII vannbsp;Sinte Lysbethen doester in den Hage (zie Bijlage X), nota bene, mits denbsp;verclaringe van der manieren van erven.
*) Boven, blz. 88—89.
-ocr page 341-325
Bijl. V, VI, VIL
Het plakkaat van 1446 October 28 wordt in Zeeland Bewesten Schelde afgekondigd ^).
RA Zeeland, inv. Fruin nr. 22: Ie Rekening van Jan Heynricxz. van Wissenkerke, rentmeester van Bewesten Schelde, 1446 Maart 22-Decembernbsp;31, f. 49v (Reysen ende bodeloonen).
Denzelven Pieter gesonden mit mijns genadichs heren openen plackaet gegeven XXVIII dagen in Octobry anno XLVI, omme die te doen condigennbsp;overall Bewesterscelt, roerende dat nyement van den geoirdende luyden voir-dan eenige erven coopen noch nemen en zouden van hueren ouders by testa-mente off anders, mit meer andre punten dairin begrepen, als't blijct by denzelven plackaet, die men hier overlevert. Him dairaff gegeven.....XIIII s.gr.
Nouvelles ordonnances sur pluseurs et diverses matičres touchans les offices de Hollande, Zeellande et Frise etc. ....... lesquelles ordonnances
ont esté lutes tout au long en la Chambre du Conseil en Hollande par devant messeigneurs les président et les autres du Conseil illec, Ie XXIIenbsp;jour de Juing Van mil CCCC XLVIl dessusdit ^).
*ARA, Rood Register A, 1445-1459, ff. llv-14v (f. 14). — Memoriale T, 1445-1448, ff. 123-128v (. 127v).
(O. a.:) ..... Avec ce voulons que iceulx noz président et gens de Conseil procčdent ou fait de la grande multitude de religion de nosdits pais de Hollande et de leurs acquestz par la maničre nagaires par eulx et nosdits com-missaires advisee: c’est assavoir, que ce iceulx religieux ne vont ou envoientnbsp;deuement par devant les commissaires sur ce ordenez pour y estre pourveu,nbsp;que tout leur temporel soit mis en nostre main jusques a ce qu'ilz y aurontnbsp;envoié et fait ce que raison donrra, ou que autrement en soit par nous ou
nostredit Conseil ordoimé. ....................Donné en nostre ville de
Bruges, Ie cinquiesme jour de May l’an de grace mil quattre cens quarante sept. Ainsi signé: Par monseigneur Ie due, J. Milet.
De tollenaar van Geervliet ontvangt opdracht voortaan tol te heffen van goederen toebehoorende aan geestelijken die koophandel drijven ®).
ARA, 5e Rekening van Anthonis Michiels, 1450 Februari 8-1451 Februari 7, f. 117v (Bodenloon).
Upten XXIen dach in Septembry gesent Clais Doedenz. mit myns genadichs heren besloten brieve aen den tholnaere van Ghiervliet, inhoudende dat hy voortan van allen goeden toebehorende beghinen, zusteren, broederkins,nbsp;lollaerden ende andere geestelyke luyden die neerijnge ende coipmanscepenbsp;doen, tholle nemen soude zonder eenich verdrach. Him gegeven voor II dagennbsp;die hy uut was, als blyct bi der cedel van Adaem van Cleven, hier overgegeven, .....II s. IIII d.gr.
‘) Boven, blz. 88—89. Boven, blz. 89. |
Boven, blz. 91. |
Bijl. VIII, IX, X. nbsp;nbsp;nbsp;326
Gerecht en vroedschap van Leiden stemmen in met de door Raad van Holland, ridderschap en steden ontworpen regeling van het erfrecht dernbsp;religieuzen, mits de Raad zorge, dat de steden hierdoor niet in de hannbsp;komen ^).
GA Leiden, Secretarie-1575, inv. nr. 381: Vroedschapsboek 1449-1468, f. 14v.
Item van der ordinancie die by den Rade, ridderscip ende steden geraemt is van den gheesteliken luyden erve te nemen etc. Hierup is by den gerechtenbsp;ende vroescip overdragen, dat hem die ordinancie alsoe wel goet dunct, alsoenbsp;veer als die ridderscip ende steden dairby bliven, ende by alsoe dattet oic be-sorget wort by den heren van der Rade, dat die steden mits deser ordinancienbsp;in ghenen banne en comen.
Gerecht en vroedschap van Leiden besluiten den heeren van den Raad van Holland te antwoorden, dat zij met de ontworpen regeling van hetnbsp;erfrecht der regulieren instemmen. Zij geven opnieuw uiting aan hunnbsp;bezorgdheid voor de pauselijke ban ^).
GA Leiden, Secretarie-1575, inv. nr. 381: Vroedschapsboek 1449-1458, f. 25v.
Upten XXVIIen dach van Septembri anno XIIIICLIIO worde by den gerechte ende vroescip optcr stede huys overdragen up't punt van der raminge, die’r gemakt is van dat die religiose erve nemen souden etc., dat men dienbsp;heren van den Rade ter antwoirde geven sel, dat die stede van Leyden dienbsp;raminge goet dunct wesen, tenwair dat die heren voirs. een betere wisten.nbsp;Ende dat men immer besorge, dattet van onsen heyligen vader den Paeus eerstnbsp;verbale, opdat men in des Paeus banne niet en comt. Ende wair’t dat die herennbsp;van den Rade een beter dairin wisten, ende dat weder upgedaen wordt, selnbsp;men gairne dat beste in gevolgich wesen van der stede wegen.
Philips, hertog van Bourgondië enz., vergunt aan ministresse en convent van het klooster Sint Elisabeth van de Derde Orde van Sint Franciscusnbsp;te Den Haag, die zich tegenover Stadhouder en Raad van Holland bereidnbsp;hebben verklaard de door gedeputeerden van het gemeene land van Holland,nbsp;Zeeland en (West-)Friesland ontworpen ordonnantie op de kloosters aannbsp;te nemen, zich voortaan naar deze ordonnantie te richten, overeenkomstig
Boven, blz. 97. |
'¦*) Boven, blz. 98. |
327
Bijl. X.
ARA, Kloosters in Delfland; St. Elisabeth in Den Haag, inv. nr. 2, reg. nr. 34: oorspr., perkament (door vocht bedorven), zegel verloren. —nbsp;* Register Philippas B, 1432-1466, ff. 81v-84v. — Gedrukt: G. R. vannbsp;Kinschot, Beschryving der stad Oudewater (1747), 374-381.
Die susteren van Sinte Lysbethen cloister van der derder oirden, gelegen in den Hage.
Phillips etc. doen cond allen luyden. Want over lange tyt grote dachten voir ons gecomen zyn, dat in onsen lande van Hollandt, van Zeelant ende vannbsp;Vrieslant soe veel cloosteren van Regulieren ende Regulierissen ende van dernbsp;derder oirden van Sinte Franciscus, (f. 82) beyde van mannen ende van vrou-5 wen, ende andere religieuse oprysen, diewelke hem vervorderen erve endenbsp;besterfte te nemen ende niet weder te willen uuterven, dairby dat sy binnennbsp;corten jaeren gescepen souden wesen te gecrygen die meeste deel van dennbsp;erven, landen ende goeden onser lande voirs., wairmede onse ondersaten, dienbsp;ons dagelicx dienen in beden ende anderen saken, gescepen souden wesen tenbsp;10 verarmen, mede dat somige van den voirs. geestelyke personen him onder-wynden wairlycke ambochten ende neringen te doen, alse wollen weven,nbsp;drapenyeren ende anders, dair sy onse arme gemeente mede vercorten in hoirrenbsp;neringe ende ambochten te doen, so is’t dat by onsen baenridzen, ridderen,nbsp;knapen, goeden steden ende ondersaten onser lande voirs. dairtoe geordineertnbsp;15 hebben geweest enige notabile personen uut onsen Rade ende andere om eennbsp;redelycke ordinancie ende moderacie dairup te maken, gelyc als sy gedaennbsp;hebben, diewelke den gedeputeerden van den voirs. cloisteren ende oirdennbsp;gethoont is geweest, om hem dairup te beraden ende die an te nemen. Endenbsp;na hoeren berade soe en hebben die voirs. religieuse ende geoirde luyde nietnbsp;20 willich geweest in't gemeen die voirs. ordinancie, alsoe redelick ende duech-delic gemaict, te willen acceptieren ende annemen, wairby sy blyven hangendenbsp;in groten geschele mit onsen wairliken ondersaten. Des soe hebben die ministerssenbsp;ende gemeen convent van Sinte Elysabetthen huyse ende cloister van dernbsp;derder oirde van Sinte Fransciscus van penytencien in den Hage woenendenbsp;25 doen vervolgen an onsen stedehouder ende Rade van Hollant, hem te kennennbsp;gevende, dat sy sulke ordynancie, als by den gedeputierden onss gemeensnbsp;lants gemaict is upten gemenen geoirden luyden, gerne annemen ende onderhouden willen, soe verre als’t hem aengaet, nyettegenstaende dat enige anderenbsp;uut anderen cloisteren van hoirre oirden in onsen voirs. landen onwillich dair-30 toe zyn, biddende hem die te mogen worden geconsenteert. Ende soeveelnbsp;vorder biddende, want sy woenachtich zyn voir onsen Hoff in den Hage, dairnbsp;dagelicx veel vergaderinge syn in dachverden ende anderen saken, dair dienbsp;geoirde ende religieuse luyde dicke veel mede te doen hebben, dairaff zy grootnbsp;anval ende coste hebben, mits dat die religieuse veel herberge nemen in (f. 82v)nbsp;35 hoeren cloistere ende bysonder van hoeren montcosten, dat wy hem daeren-boven wat gracien doen wouden boven anderen cloosteren na der ordinancienbsp;dairup gemaict ende geraemt wesende, ende sy wouden altyt gehouden wesennbsp;vorder voir ons ende die onse te bidden. Ende want wy ansien die goet-willicheit van den voirs. clooster ende convente in den Hage boven anderennbsp;40 die hem in der ordinancie voirs. overgeven willen, so is’t dat wy se dairtoe ont-fangen willen ende hebben hem gegonnen ende geconsenteert, gonnen endenbsp;consenteren mit desen brieve, dat sy hem voirtan na der voirs. ordinancie
Boven, blz. 98—102.
-ocr page 344-328
Bijl. X.
voegen, schicken ende regieren zullen, ende gelyc die hierna van punte te punte gescreven volcht:
45 Eerst soe en zall geen religieuse off geoirde persoon in den voirs. clooster geoirdet ende gecleedt wesende, te erve mogen nemen enige leengoede, innbsp;wat maten hem die souden mogen upsterven.
Item, soe zal dat gemeen convent van den voirs. cloister mogen hebben an huysen, lande, erven ende eygelycke renten, die wairde van hondert marck sil-50 vers ’s iairs Troys gewichte binnen onsen landen van Hollant, Zeelant endenbsp;Vrieslant, ende niet meer.
Item, wanneer sy zoe hoge gegoet syn, soe zullen zy gehouden wesen te hebben in hoeren clooster vyftich geoirde personen, meer off zy willen endenbsp;niet myn in getale; ende alss er dan yemant sterft van dien getale, soe zullennbsp;55 sy gehouden wesen also geringe als zy mogen andere personen in dies dodennbsp;stede t’ontfangen ende in te nemen in der oirden, tot den vollen getale toenbsp;van vyftich personen by hoire consciencye nutte dairtoe wesende, ende dair-tegen en sullen zy geen statuten mogen maken, noch previlegien werven ternbsp;contrarye. Mar wair't dat sy, na dat sy gegoet zullen wesen tot die wairde vannbsp;60 hondert marck silvers ’s iairs, namails verarmden by ongevalle off by lasten,nbsp;ende dat kenlic ende openbair wair, soe zullen zy dan myn personen dan vyftich in hoeren clooster mogen hebben, ter tyt toe dat zy weder tot die wairdenbsp;van hondert marck silvers 's iairs vercregen sullen hebben erflycke renten innbsp;onsen landen van Hollant, Zeelant ende Vrieslant voirs.
65 Item, want dit voirs. clooster ende convent up dese tyt niet gegeoet en syn an erflycke renten in onsen voirs. landen tot die wairde van hondert marcknbsp;silvers ’s iairs, so is't dat by ons dairup geordineert, gewilkoert ende gecon-senteert is, updat sy te geringer dairtoe comen mogen, dat soe wat vrouwe-persoon in den voirs. clooster gaen wil, om die oirde (. 83) an te nemen, dienbsp;70 tot hoeren mondigen jaeren, alse vyftien jair oudt wesende, gecomen is, allenbsp;hair eygelycke goede mit hair mach brengen in dat clooster om dat aldairnbsp;ewelic te laten, alsoe verre als sy dairaff hoeren wille openbairlic voir enennbsp;notario ende tuygen, off voir schout ende scepenen dair hair goede gelegennbsp;waeren, kennet ende verlyet ende instrument off brieve dairaff dede maken,nbsp;75 eer sy dat habydt van der oirden anneempt, des soe zall dat convent alle diesnbsp;personen rede ende tilbair have, die men in den cloister niet te doen en heeft,nbsp;binnen 'ts iairs vercopen, ende die tweedeel van den gelde dairaff comendenbsp;zullen zy beleggen in onsen voirs. landen an eygelycken renten, om te geringernbsp;te comen tot der grote van den hondert marck silvers ’ts iairs, ende dat derden-80 deel van dien gelde sullen zy houden tot der fabrike des cloosters. Ende ditnbsp;is te verstaen also verre als die persoon die in’t clooster gaen zall geen kinderenbsp;noch kintskindere en hebben, mar hadde zy die, zo souden zy gehouden wesennbsp;dien eerst voirt uut te laten alle hair leenen die sy hadde ende die tweedeellnbsp;van allen hoeren eygen goede, ende dat ander derdendeell zal zy mit hair in'tnbsp;85 clooster brengen mogen, om dat erflic an den clooster te blyven, also verre alsnbsp;zy hair saken tevoir openbair gemakt hadde voir notario ende tuygen, offnbsp;voir schout ende scepenen, gelyc voirs. staet. Ende al wair't, dat dies personennbsp;kindere off kintskindere oflivich worden, dair en soude sy geen erve off nemen,nbsp;mar sullen deelen ende nemen die't anders ter werlt van rechts wegen sculdichnbsp;90 syn te nemen. Ende all wair’t, dat die persoon die in’t clooster ginge kindernbsp;noch kintskindere en hadde, ende sy geen ordinancie van hoeren goede ge-maict en hadde in der vormen als voirs. staet, zo sal dat convent van den cloosternbsp;sculdich wesen een inventarys autentyck te maken van allen den goeden diennbsp;persoon toebehoerende, ende dairaff den naisten magen van dien persoon eennbsp;95 gelyck inventarys leveren, mar dat clooster mit dien persoon die’re ingegaennbsp;wair sullen alle dies personen goede, erve ende have gebruken dies personennbsp;leven lang, ende na hoirre doot zoe zullen hair erfgenamen die helfte van diennbsp;weder nemen te erve. Ende dit al te verstaen, also lange als dit voirs. clooster
-ocr page 345-329
Bijl. X.
beneden die wairde van hondert marck silvers 's iairs erflycke renten in onsen 100 landen voirs. gegoet is, (f. 83v) mar als dat clooster so ryck is, so zullen dienbsp;erfnamen van den begeven persoon alle hair goede weder nemen te erve nanbsp;inhouden des inventarys.
Item, wair’t dat enich vader ende moeder t'samen off enich van hem beyden een kint off kintskint off maech off vrient in dit voirs. clooster brochte endenbsp;105 die oirde anname, ende dat clooster noch niet gegoet en waere tot hondertnbsp;marck silvers 's iairs erflycke renten in onsen voirs. landen, die mogen vannbsp;hoeren goede dien persoon geven an erve, gelde ende tilbair have also veel alsnbsp;hem gelieven zall, als zy gesont syn staende ende gaende, ende soe sal dat con-vente van den clooster gehouden wesen die tweedeel van der tilbair have tenbsp;iiovercopen, ende mit den tweedeel van den gelde dairaff comende, ende mit dennbsp;tweedeel van den gelde dat mit dien persoon in’t clooster gegeven wair, salnbsp;men erve copen in onsen voirs. landen, om te geringer tot hoeren taxe vannbsp;erflycke renten jairlicx te comen, ende dat derdendeel van den gelde zal datnbsp;clooster moghen behouden tot der fabrike van den clooster.
115 Item, wair’t dat enich persoon, in’t voirs. cloister gecleet wesende, enich erfnisse anbestorve, soe sal dat clooster mit dien persoon alle die erfnisse nemennbsp;ende behouden dies personen leven lang, also verre als dat clooster niet gegoetnbsp;en is tot der wairde van hondert marck silvers ’s iairs an erfrenten voirs. Endenbsp;dat convent sal den magen ende erfnamen van dien persoon van der voirs.nbsp;120 erfnisse een inventarys geven, ende als die voirs. persoon aflivich wort, zoenbsp;zullen hair erfnamen die tweedeel van der erfnisse hair anbestorven weder tenbsp;erve nemen uut den clooster, ende dat ander derdendeel zal erflic den cloosternbsp;blyven. Ende soe wanneer dit voirs. clooster die wairde van hondert marcknbsp;silvers ’s iairs an erfrenten in onsen voirs. landen hebben zall, zoe en sullen zynbsp;125 daerentenden niet meer goeden noch erfrenten in onsen landen van Hollant,nbsp;Zeelant noch Vrieslant mogen hebben, noch vercrygen. Mar wair’t dat sy innbsp;uutgorssen enich landt selve bedyct hadden in onsen voirs. landen, dat zullennbsp;zy mogen hebben ende behouden boven die hondert marck silvers ’s iairs.
Oick mede, want onse stedehouder ende Rade van Hollant wairachtelick 130 geďnformeert syn, dat dit voirs, clooster dagelicx grote kosten heeft bovennbsp;enige andere cloosteren, overmits datt^t in den Hage staet, dairom zy dagelicxnbsp;groot anvalle (/. 84) van allen religieusen ende anderen geestelyken personennbsp;hebben, soewail van anderen oirden als van hairs seifs oirde, die aldair in onsennbsp;Hove te doen hebben, die in dit voirs. clooster hoeren coste ende herbergenbsp;135 nemen, soe hebben wy dat convente van den voirs. clooster uut speciailre gradenbsp;gegonnen ende geconsenteert, gonnen ende consenteren mit desen brieve, datnbsp;sy boven die wairde van hondert marck silvers ’s iairs, die zy in onsen voirs.nbsp;landen hebben mogen, gelyc voirs. staet, noch hebben moigen tusschen vyfnbsp;ende twyntich ende dertich margen weylants ende hoylants om hair beestennbsp;140 in ende uut te voeden, ende dairtoe soe veel veens, dair sy tot hair seifs bar-ninge in hoeren clooster turff uut delven mogen, sonder verder te vercopen.
Item, zoe wanneer dat voirs. clooster gegoet sal wesen in onsen landen van Hollant, Zeelant ende Vrieslant aen erflyke renten tot der wairde van hondertnbsp;marck silvers ’s iairs, ende tot also veel lants meer als voirs. staet, zoe en zalnbsp;145 geen persoon daerentenden in dat voirs. clooster gecledet ende geoirdet wesendenbsp;enich erfnisse noch besterfnisse nemen, oick in wat maten dattet zy, andersnbsp;dan dat enich geoirde persoon, die erfnaam wair van yemande die ter werltnbsp;afflivich worde, dairaff sal mogen nemen soe veel dair men die wairde vannbsp;een marck silvers ’s iairs lyfrenten tot hoeren lyve om copen zal mogen.
150 Item, also lange als dat voirs. clooster die wairde van hondert marck silvers ’ts iairs in onsen voirs. landen niet en heeft an erflycken renten, wair’t dannbsp;dat enich persoon hem yet gave off besette in testament off anders om goidswillen,nbsp;hetsy erve off have, dat sullen zy mogen behouden erflick, om te geringer totnbsp;der voirs. somme van den renten te comen, also verre als diegene, die hem
-ocr page 346-330
Bijl. X, XL
155 also yet gave off besette, nyet meer en geeft noch en besettet dan dat tyende deel van zynen goede, mar wat hem daerenboven gegeven off beset wair, ennbsp;sullen zy niet hebben, mar sullen nemen dies gevers off besetters erfnamen,nbsp;als hy aflivich wort. Ende als zy gegoet syn tot der somme van den erflyckennbsp;renten in onsen voirs. landen als voirs. staet, wair't dat daerentenden dennbsp;leoclooster voirs. yemant enich lant, huyse off erve gave off besette in testamentnbsp;off anders om goidswill, zoe zal dat convent van den voirs. clooster die goede,nbsp;binnen den eersten jaere dattet an hem gecomen waere, sculdich wesen te ver-copen ende in die wairlike hant te brengen, sonder enich gebreck dairin tenbsp;laten vallen. Ende deden sy dat niet, soe zullen wy off onse nacomelingen dienbsp;165 goeden doen anvairden ende vercopen, ende ’t geldt dairaff comende dennbsp;armen doen deylen. Ende 't geldt dairaff comende sal dat (. 84v) conventnbsp;van den voirs. clooster mogen beleggen buyten onsen landen, off vertymmerennbsp;in hoeren clooster dair zy's behoeflic syn.
Item, als dit voirs. clooster gegoet sal wesen in onsen voirs. landen tot die 170 wairde van hondert marck silvers ’s iairs, zoe sail dat voirs. clooster nochtansnbsp;genieten ende hebben mogen zulc goet als enich persoon, die mit hem in hoirnbsp;clooster comen zall in der oirde, mit hair in't cloister brengen zall in dernbsp;manyeren als voirs. staet, mar sulke goede als die persoon mit hair in’t clooster brengen zall, zullen dat convent van den clooster voirs., hetsy renten offnbsp;175 andere goeden, vercopen binnen enen halven jaere, ende ’t geldt dairaff comendenbsp;beleggen buyten onsen landen voirs.
Item, soe en zullen die zusteren van den voirs. clooster geen neringe van der draperye voirtan doen, alze lakenen maken noch vercopen, noch en sullennbsp;voirtan geen wollen laken weven anders dan voir hem selven ende die van hoerennbsp;180 clooster zyn, ter tyt toe, dat sy gegoet sullen wesen tot hondert marck silversnbsp;'ts iairs gelyc voirs. staet. Ende als zy tot dier somme toe gegoet syn, zoe ennbsp;sullen zy daerentenden geen wollen weven, mar lynnen weven sullen zy welnbsp;mogen doen, ende hair linnen waet, dat sy binnen hoeren clooster weven endenbsp;reden zullen, dat sullen zy mogen vercopen ende haeren wille dairmede doen,nbsp;185 ende tollenvry uutvoeren, ende desgelycx hair provande ende dat sy andersnbsp;behoeven zullen tot hoeren clooster, sullen zy oick tollenvry uut mogen voerennbsp;ende slyten.
Item, wair’t sake, dat wy den gemenen cloosteren in onsen voirs. landen hiernamails meer grade deden om rycker te mogen wesen, dairin en sal ditnbsp;190 clooster nyet vermindert noch veraftert wesen mit ’t geent dat voirs. staet.
In kennisse der wairheit van allen den punten voirs. soe hebben wy onsen zegel an dezen brieff doen hangen. Gegeven upten zeventhiensten dach vannbsp;Mairte in’t jair onss Heren duysent vierhondert twe ende vyftich, na den loipenbsp;van onsen Hove.
Gerecht en vroedschap van Leiden besluiten zich te houden aan de ordonnantie betreffende het erfrecht der religieuzen, eertijds door Raad,nbsp;ridderschap en steden van Holland en Zeeland gemaakt, en ter dagvaart in Den Haag aan te dringen op bekrachtiging en afkondigingnbsp;daarvan ^).
') Boven, blz. 147.
-ocr page 347-331
Bijl. XI, XII.
GA Leiden, Secretarie-1575, inv, nr. 381: Vroedsdiapsboek 1449-1458, ff. 39-39V.
Opten anderden dach van Augusto anno LIIII waren ’t gerecht ende vroe-scip vergadert upter stede huys, alsoe die burgermeesteren van der dachvairt gecomen waren, die gehouden was in den Hage, dair upgedaen waren sculke
punten als hierna volgen: Eerst .................... Item, van der ordi-
nancie roerende den religiosen. Item, ....................(. 39v). Item,
up't punt van den religiosen erve te nemen etc. is by den gerecht ende vroe-scip overdragen, dat sy bliven by der ordinancie dairup gemaict, die voirtijts by den (lande) ^), Rade, ridderscip ende sommige steden dairup (gemaictnbsp;ende) ‘) geordineert is, ende dat men die vestigen ende vercondigen sal omnbsp;die te onderhouden.
Philips, hertog van Bourgondië enz., bekrachtigt, op advies van den Grooten Baad en van Stadhouder en Raad van Holland, het reglementnbsp;voor het St. Elisabethklooster in Den Haag. Hij stelt de voorwaarde,nbsp;dat ministresse en convent in een brief, waarin deze bekrachtiging woordelijknbsp;is opgenomen, zullen beloven deze regels na te komen ®).
*ARA, Groen Register, ff. 155v-156v. — Opgenomen in de acte van aanneming door ministra en convent van 1456 April 22; Register Philippus B, ff. 126-129v, en in een brief van Maximiliaan en Karei van Oostenrijknbsp;voor het klooster Roma te Leiden van 1511 Oct. 5; GA Leiden, Kloosters, inv.nbsp;nr. 379. — Gedrukt: J. de Riemer, Beschryving van 's Graven Hage I. 1nbsp;(1730), 464-469.
Ordonnancie opten cloesters van der derder oerder van Sinte Franciscus in Hollant, Zeelant endenbsp;Vrieslant op de erfnisse, successie ende anders.
Phillips etc. doen cond allen luyden. Alsoe over lange tyt geleden ons vele groote dachten gedaen hadden gesyn .................... (in hoofdzaak
gelijk aan Bijlage X r. 1-44) .................... ende hebben ons oitmoede-
licken doen bidden, dat ons believen wille die voirs. punten alsoe geadviseert 6 by den voirs. gedeputeerden te confirmeren, van denwelcken punten ’t in-houden hierna volcht:
«Eerst soe en zall geen religieuse .................... (als Bijlage X,
r. 45-190) .................... (. 156v) niet vermindert noch veraftert
wesen mit ’t geent dat voirs. staet.»
10 Soe is’t dat wy, dese saicken aengezien ende dairup gehadt ’t advys ende goed[d]uncken van onsen lieven ende getrouwen stedehouder ende luydennbsp;van onsen Raide by ons gestelt ten saicken van onsen landen van Hollant,nbsp;Zeellant ende Vrieslant, residencie houdende hier in den Hage voirs., endenbsp;oick mede ’t advys van den luyden van onsen Grooten Raide by ons wesende,nbsp;15 die de voirs. punten ende articlen alle in’t lange duersien hebben, mit grotenbsp;deliberacien ende rypheyt van raede alle die punten ende articlen hierboven
^) Doorgehaald.
'“) Zie over de dateering boven, blz. 148 n. 1. ®) Boven, blz. 147.
-ocr page 348-332
gescrevea ende geďncorporeert hebben wy voir ons ende voir onsen erven ende nacommelingen graven ende gravynnen van Hollant, Zeellant ende Vries-lant belieft, gevesticht ende geconfirmeert, ende by desen onsen brieven be-20 lieven, vestigen ende confirmeren nair hoir formen ende inbonden, behoude-licken dat de voirs. ministresse ende convent voir (sic) Sinte Lysbetten onsnbsp;wederom geven sullen huere brieven besegelt met hoere segele, dairin desenbsp;onse brieve van woirde te woirde geďncorporeert sullen wesen, by wekkennbsp;hoeren brief zy de voirs. punten accepteren ende annemen sullen ende belovennbsp;25 die te onderhouden sonder eenich in gebreke noch ymmermeer dairtegen tenbsp;doen in eeniger wys, diewelke hoere brieven wy willen bewaert wesen by dennbsp;bewairer van onsen tsarteren ende registeren van Hollant. Behoudelick oicknbsp;in alle onse rechten, hoicheit ende heerlicheit. Onbieden dairomme ende bevelen onsen voirs. stadhoudere ende Rayde in Hollant, onsen rentmeesternbsp;30 ende procuruer generael derselver landen, onsen bailliu ende scout van dernbsp;Hage ende alle andere onse ampten, rechteren, justicieren, officieren endenbsp;ondersaten dien dat aengaet oft angaen sal mogen, hoeren stedehouderen dienbsp;nu syn oft namaels wesen sullen, ende eiken van himluyden bisonder endenbsp;alsoe verre als't hem angaen mach, dat van onsen tegenwoirdige grade, belie-35 vinge, vestinge ende confirmacie in der vougen ende manieren voirs. zy doennbsp;laten gedoegen die van den voirn. convente van Sinte Lysbetten volcomelicke,nbsp;paisibelicke ende rustelicke genieten ende gebruycken, sonder him dairin tenbsp;doen oft te laten geschien, nu oft in toecomenden tyden, eenigen hinder, stoetnbsp;oft ongebruyct ter contrarie, want dat ons alsoe belieft ende willen dat gedaennbsp;40 zy. In oirconde desen onsen brieve ende onsen segel dairan gehangen. Gegeven in onsen huyse in den Hage in Hollant den lesten dach van April in’t jairnbsp;ons Heeren duysent vierhondert LVI. Aldus geteykent: By mynen heere dennbsp;hertoge, L. Mesdach.
Alijdt Willemsdochter, ministresse, en gemeen convent van het klooster Sint Elisabeth van de Derde Orde van Sint Franciscus in Den Haagnbsp;beloven zich te zullen richten naar het door hen aanvaarde reglement,nbsp;dat thans door den hertog is bekrachtigd ^).
ARA, Register Philippus B, ff. 126-129v.
Allen dengenen die desen brieff zullen sien off hoeren lesen, saluyt. A(l)ydt Willemsdochter, nu ter tyt ministresse, ende dat gemeen convent van Sintenbsp;Elizabetten van der derder oirden van penitencien van Sinte Franciscus, gesticht in den Hage in Hollant. Also onse genadige heere die hertoge van Bour-5 goengen, van Brabant ende van Lymburch, grave van Vlaenderen, van Artois,nbsp;van Henegouwen, van Hollant, van Zeelant ende van Namen, ons tegenwoir-delic belieft, geapprobiert, gevesticht ende geconfirmeert heeft zekere puntennbsp;ende articulen, inhoudende die remedien ende nootsakelycke moderacien dienbsp;geadviseert hebben geweest om den prouffyt van ons ende van onsen voirs.nbsp;10 convent, gelyck clairlycker blyct by onss genadigs heren openen brieven onsnbsp;dairup verleent, van denwelken 't inhouden van woirde te woirde hierna volcht:
«Phillips, .................... (als Bijlage XII) ......................
(. 129) Gegeven in onsen huyse in den Hage in Hollant den lesten dach in Aprille
Boven, blz, lil—liamp;.
-ocr page 349-333
in’t jair onss Heren duysent vierhondert zesse ende vyftich. Aldus geteykent: 15 By mynen heere den hertoge, L. Mesdach.»
Soe is’t dat wy, willende in dit stuck useeren van goeder trouwe, dieselve punten ende articulen hierboven gescreven ende elck bysunder hebben wynbsp;voir ons ende onse nacomelingen, ministresse ende gemeen convent vors., ge-accepteert ende accepteren by desen brieve, by denwelken (. 129v) wy in den namenbsp;20 als boven geloeft hebben ende geloven die te onderhouden sonder enich in-breken oft dairtegen ymmermeer yet te doen in eniger wys ter contrary. Endenbsp;des t'oorconden soe hebben wy die zegel van onsen convent, dairoff wy userennbsp;ende gewoenlic syn te useren in gelijcken ende anderen saken, aen desen onsennbsp;brieff doen hangen twee ende twyntich dagen in Aprillys in't jaer onss Herennbsp;25 duysent vierhondert zesse ende vyftich nae Paesschen.
ARA, Register Memorialen ende Sententiën F,, 1457-1462, . 144v-146.
Gezien by den Hove den eysch ende aensprake van Adriaen Kerstenzoen, eysscher, mitgaders zijne evenknyen over een zijde, ende die excepcie innbsp;maniere van andwoirde ende onderwijze dairentegens overgegeven by dennbsp;confessoirs ende gemeenen convente van Sinte Lijsbetten cloister van dernbsp;5 derder oirden van Sinte Franciscus in den Hage, ve(r)werers, over ander zijde,nbsp;..... (Adriaen Kerstenz. c.s, klagen, dat, hoewel Aleyd Reystersdochter reedsnbsp;het erfgoed van haar moeder in het cloister ende groote zusterhuyse van dennbsp;Hage gebracht had toen zij daar professie deed en doot ter wereld werd, thansnbsp;het convent in haar naam aanspraak maakt op een aandeel in de nalatenschapnbsp;10 van Aleyd wijlen Jans Pellens wijf, zuster van Aleyd en van de eischers), endenbsp;dat meer is, hoewael hier voirtijts bij mijn heren van den Raide mijns genadichsnbsp;heeren, den edelen goeden mannen ende oic den goeden steden ende Statennbsp;deser landen roerende deser materye vele ende diverssche handelynge gehouden geweest zijn, soe en is nochtans noch niet getermineert noch eyntelicnbsp;15 gesloten by himluyden wes in deser saiken binnen desen landen dairvan ge-bueren ende onderhouden sal worden, overmits die groite ende zwaere afetr-deelen ende verderflicke scaden, die die wijse ende vroetscap der voirs. Statennbsp;bevinden ende overmerken, dat dese voirs. landen geschepen waeren te nemennbsp;indien die voirs. professiede persoonen erve ende besterfnisse nemen mochten.nbsp;20 Want indien dattet alsoe (. 145) gebueren soude, soe waere gescepen binnennbsp;corten jaren alle die goeden, die in dese landen zijn den weerliken luydennbsp;toebehoerende, te commen aen die goidshuysen ende cloisteren, want dierenbsp;professiede persoenen souden alomme erve nemen ende nyement en erft nochnbsp;en succedeert in hoir goed. Aldus soe souden die goeden der werelt allijngenbsp;25 ende al in die voirs. goidshuysen blyven, 't welke na reden niet en stonde tenbsp;gehengen in die werelt. (Niettemin hebben verweerders hun aanspraak op denbsp;nalatenschap van Aleyd Jans Pellens wijf aanhangig gemaakt voor schout ennbsp;schepenen van Den Haag, die ten onrechte de berechting van deze zaak op zichnbsp;hebben genomen. Daar na redene ende rechte die wairlicke goeden schuldich
*) Bovengeschreven.
1) Boven, blz. 83 n. 2, 86—87, 98.
-ocr page 350-334
Bijl. XIV.
30 zijn op wairlicke persoenen te erven, verlangen Adriaen c.s., dat het Hof den verweerders zal gelasten van hm aanspraken op de erfenis af te zien, en het gerecht van Den Haag verbieden in deze zaak recht te spreken), ende ymmer ternbsp;tijt toe want roerende deser materye ende dat dair aencleeft eyntlic bij mijnnbsp;heren van den Raide ende den voirscr. Staten gesloten sal wesen, wes mennbsp;35 gemeenlic in al dese landen schuldich sal worden te doen aengaende der successienbsp;der professiede persoenen, mit meer andere woirden, makende voirt eyschnbsp;van costen.
(Verweerders verzoeken het Hof, deze zaak weer naar het gerecht van Den Haag te verwijzen), ende zeiden i), hoe dat over een deel jaeren geleden velenbsp;40 dachvairden gehouden hebben geweest bij mijn voirs. heren van den Raidenbsp;ende bij den baenraedsen, ridderen, knechten ende steden van Hollant,nbsp;Zeelant ende Vrieslant, omme ordinancye te maken upten geestelickennbsp;geoirden luyden in denselven lande, die tot dier tyt toe erve plagen te nemennbsp;van hoeren ouderen ende magen, dat mijne genadiche here alsoe niet en dochtenbsp;45 beboeren, hoe zy voirtaen in ende uuyt zouden erven. Ende nadat dairof velenbsp;dachvairden gehouden hadden geweest, dair die geestelicke (. 145v) oirdennbsp;toe geroupen waeren, zo worden bij mijn voirn. heren van den Raide, ridder-scip ende steden zekere notable persoenen dairtoe geordineert, die dairup eennbsp;ordinancye maken ende in scrifte setten souden, als zy deden, welke ordinancyenbsp;50 voir dieselve mijn heren van den Raide, ridderscip ende steden, die dat heelnbsp;lant representeeren, upgedaen was. Ende alsdoe wort een generael dachvaertnbsp;geraemt van allen geoirden luyden, mannen ende vrouwen, van wat oirde datnbsp;zij waeren, up eenen zekeren dach in den Hage te wesen, ende die aldair we-sende, so was denselven geoirden luyden die ordinancye, alsoe gemaect bijnbsp;55 mijn voirs. heren van den Raide, ridderscip ende steden, in gescrifte overgegeven ende dairup gegeven eenen dach van berade. Ende was voirder dairupnbsp;gezeit, dat mijns voirs. genadichs heren uterste wille ende meynijnge was, datnbsp;die geestelicke luyden die ordinancye annemen ende houden souden, of waerennbsp;zy dairinne onwillich, zo soude dieselve mijnen genadichen here dairup pro-60 visye doen, ende was hem dairup dach beteykent om hoir eyntelicke andwoirdenbsp;dairup te brijngen, elc voir him selven. Zeggende voirt die voirs. verwerers,nbsp;dat ten dage alsoe den geoirden luyden beteykent, 't meeste deel senden hoirnbsp;procuratoirs in den Hage ende gaven meest allegader dairup een antwoirdenbsp;negatijf, meynende dat die ordinancye bij mijnen voirs. heren van den Raide,nbsp;65 ridderscip ende steden him te zwaer was an te nemen ende tegen recht ge-fondeert. Mair dieselve verwerers, die mijn voirs. heren van den Raide, ridderscip, steden ende landen niet wederspannich wesen en wouden, namen dienbsp;oirdinancye willichlic an, wairup mijn voirs. genadiche here him weder zijnenbsp;opene brieve gegeven heeft, dairinne hy wille ende beveelt, dat men him dienbsp;70 ordinancye sal laten gebruycken, mits ’t welke zij die oic altijt alsoe zedert diennbsp;tijt gebruyct ende genoten hebben, dair zij nochtans groit afterdeel dicke of gehadtnbsp;hebben, bij dien dat zij up hoir recht niet en bleven gelijc andere conventen. Endenbsp;dat dit is wair, soe zeiden die voirs. verwerers, dat mijn voirn. heren van dennbsp;Raide him diewil brieven van promocy gegeven hebben, gaende in Hollant endenbsp;75 in Zeelant dair't van noide is geweest om him ordinancye volcommen te worden.nbsp;Zeggende mede, updat die te vaster wesen soude, dat zij oic van mijnennbsp;voirscr. genadichen here, doe hy lest in den Hage was, vervolchden, vercreghennbsp;zijne opene brieve van der voirs. ordinancye bezegelt mit zijnen groiten zegel,nbsp;inhoudende 't gene dat voirs. is, presenterende dairof copie autentijck te
Van hier tot r, 72: .... gelijc andere conventen, gedrukt bij De Riemer, Beschr. van 's Graven-Hage I. 1 (1730), 463 n. p.
Bovengeschreven. nbsp;nbsp;nbsp;Bovengeschreven.
-ocr page 351-335
Bijl. XIV, XV.
80 thocnen. Zeggende oic, dat ten tijde als die voirs. ordinancye in der maniere voirs. gemaict was ende die geoirde geestelicke luyden die in’t gemeen nietnbsp;annemen en wouden, soe dede dieselve (. 146) mijnen genadichen here mitnbsp;zijnen openen brieven openbairlicken kundigen overal in zijnen lande van Hol-lant, Zeelant ende Vrieslant, dat geen geoirde geestelicke persoenen ervenbsp;85 nemen en souden ter tijt toe dat zy die voirs. ordinancye annamen te houden,nbsp;welc gebot himluiden niet tegens en drouch, gemerct dat zij dieselve ordinancyenbsp;onderdanich geweest ende onderhouden hadden, mits 't welke him niet ennbsp;stont te andwoirden up die aensprake van den voirs. eysschers, mair blevennbsp;geheel ende al by mijns voirs. genadichs heren brieven. Concludeerden endenbsp;90 zeiden, dat mijn voirs. heren van den Raide geloeft hebben mijns voirs. genadichs heren heerlicheyt te bewaeren ende zijn zegelen ende brieven van wair-den te houden; biddende dairomme, dat zij contrarie desselfs mijns genadichsnbsp;heren brieven niet moeyen en wouden ende hoir wederpartie onderwijzen,nbsp;dat zij him mit gevouge geven woude ’tgene dair zij by der voirs. ordinancyenbsp;95 in gerecht zijn, of dat dieselve mijn here van den Raide him gonnen woudenbsp;hoir recht te mogen vervolgen voir 't vorser, gerechte van den Hage, dair zij’tnbsp;begonnen hadden, ende himluyden voirt mits desen te consenteren oirlof vannbsp;den Hove, mit meer andere woirden, makende oic eysch van costen.
't Voirs. Hof, mede eerst gezien hebbende zekere copie autentijck van mijns 100 voirs. genadichs heren opene brieven, by denwelken hij den voirscr. verwerersnbsp;die voirgenoemde ordinancye geconfermeert heeft, ende oic gemerct dat zynbsp;dieselve ordinancye goetwillich aengenomen ende gehouden hebben, wijstnbsp;ende remitteert die voirscr. partien voir 't voirn. gerechte van den Hage. Mairnbsp;wair’t dattet gebuerde datter twist of geschil geschiede om die impetracyenbsp;105 van den brieven ende ordinaneyen voirscr., soe reserveert ’t voirscr. Hoffnbsp;dairaf die kennisse aen him. Compenserende voirt die costen aen beiden zijdennbsp;d'een tegens d'andere. Aldus gedaen in den Hage upten XXVIIen dach van Aprilnbsp;in’t jair MCCCC negen ende vijftich, bij heren Jan, here van Wassenaere,nbsp;heren Lodewijck van Treslongnen, here van Cabau, Gerijt, here van Assen-110 delf, meisters Anthonis Michiels, Heinric van der Meye, Dirick van Zwieten,nbsp;Jan Ruychrock, raidsluyden, ende meester Michiel de Wilde, oic raid endenbsp;procureur generaal van Hollant, dair ic mede by was.
Philips, hertog van Bourgondië enz., vergunt aan ministresse en convent van het Tertiarissenklooster Sint Margaretha buiten de poort van Leiden,nbsp;die zich tegenover Stadhouder en Raad van Holland bereid hebben verklaard de ordonnantie op de kloosters aan te nemen, zich voortaan tenbsp;richten naar deze ordonnantie, die in dezen brief is opgenomen. Hijnbsp;veroorlooft hun, voor 100 personen een jaarlijksch inkomen ter waardenbsp;van 200 mark zilver te genieten, zooals aan andere kloosters voor 50nbsp;personen 100 mark is toegestaan ^).
Boven, hlz. 151. — Opnieuw uitgevaardigd te Brussel, 1460 Jan. 1: ARA, Charters Grafelijkheid, ook opgenomen in GA Leiden, Kloosters, inv. nr. 1476,nbsp;reg. nr. 1215.
-ocr page 352-336
Bijl. XV, XVI.
ARA, Register Philippus B, ff. 152v-155v.
Sinte Margrieten susterhuyse van der derder oirde, up dese tyt staende buyten der poirte van dernbsp;stede van Leyden, daerinne geďnsereert staet denbsp;ordonnancy gemaict upten cloosters.
Philips etc. doen cond allen luyden. Want over lange tyt grote dachten voirs
ons gecomen zyn, .................... (als Bijlage X, r. 1-22)..........
.......... (f. 153) hangende in groten geschele mit onsen wairlycken ondersaten.
Des soe hebben die ministersse ende gemeen convent van Sinte Margrieten 5 huyse ende doester van der derder oirde van Sinte Franciscus van penitencyen,nbsp;up dese tyt staende buyten der poirte van onser stede van Leyden, doen vervolgen an onsen stedehouder ende Rade van Hollant, hem te kennen gevendenbsp;dat zy zulke ordinancye, als by den gedeputierden onss gemeens lants gemaectnbsp;is upten gemenen oirden-luyden, gairne annemen ende onderhouden willen,nbsp;10 soe verre als’t hem aengaet, nyettegenstaende dat enighe andere uut anderennbsp;cloesteren van hoirre oirden in onsen voirs. landen onwillich dairtoe syn,nbsp;biddende hem die te mogen worden geconsenteert. Ende soeveel vordernbsp;biddende, want zy in hoeren doester ende convente, dat een van den outstennbsp;cloesteren van der derder oirden is, hebben omtrent tweehondert personen,nbsp;15 dat wy hem willen gonnen dat sy sullen hebben an jairlicxe renten erflic voirnbsp;hondert personen die wairde van tweehondert marck silvers 's iaers vrys gelts,nbsp;gelyc geordineert is (. 153v) dat andere cloesteren zullen hebben voir vyftichnbsp;personen die wairde van hondert marck silvers ’s iaers. Ende want wy aensyennbsp;die goetwillicheyt van den voirs. doester ende convente, die hem boven anderennbsp;20 in ordinancye overgeven willen ende overgegeven hebben, soe is't dat wy senbsp;dairtoe ontfangen hebben ende hebben denselven convente van Sinte Margrieten,nbsp;up dese tyt buyten der poirte van onser stede van Leyden wesende ende dairnbsp;dieselve hiernamails stede nemen ende woenen zullen, gegonnen ende geconsenteert, gonnen ende consenteren mit desen brieve, dat sy hem voirtannbsp;25 voegen, schicken ende regieren zullen na der ordinancye, die hierna van puntenbsp;te punte gescreven volcht:
..................... nbsp;nbsp;nbsp;(als Bijlage X, r. 45-192, mutatis mutandis) ..........
........... (. 155v) Gegeven upten acht ende twyntichsten dach van Augusto
in't jaer onss Heren duysent vierhondert negen ende vyftich.
Antwoord door Karei, graaf van Charolais, in overleg met den Raad van Holland en den Grooten Raad gegeven op het 23e artikel, de kloostersnbsp;betreffende, van het request, dat de steden van Holland en (West-)nbsp;Friesland bif de onderhandelingen over de tienjarige bede hebben ingediend ^).
ARA, Collectie stukken, afkomstig van ambtenaren van het centraal bestuur (zie BVGO 7. V, 139 n. 2 en 140 n. 3): oorspr. papier.
A. Advies van den graaf van Charolais en den Raad van Holland.
Au XXIIIe, que mondit seigneur Ie due fera entretenir l'ordonnance par lui pie?a faicte sur Ie contenu oudit article, et se par icelle n’y est assés pourvue,nbsp;il y pourverra volentiers plus avant par bonne et meure délibéracion, a la
') Boven, blz. 153—154.
-ocr page 353-337
Bijl. XVI, XVII.
remonstrance et par 1’advertissement de ses subgez, ainsi qu'il appartiendra par raison, et y fcra tout Ie mieulx qu’il pourra au bien de son pais et de sesditsnbsp;subgez.
B. nbsp;nbsp;nbsp;Beschikking hierop van den Grooten Raad (in margine).
Monseigneur Ie due oultre et par dessus l’ordonnance don(t) l’article fait mencion, donrra ses lettres patentes par lesquelles il deffendra la constructionnbsp;de tous nouvealx cloistres ou -pais de Hollande. Et s’aulcuns l’on en veult faire,nbsp;avant que mondit seigneur donne consentement, les villes et ceulx qui ynbsp;poroient avoir interest seront appellés et oys.
C. nbsp;nbsp;nbsp;Ce sont les responses et appointtemens qae monseigneur de Charroloisnbsp;fait aux bonnes villes des pais de Hollande et Frise, sur les articlesnbsp;qu'ilz luy ont fait baülier etc.
Au XXIIle, touchant les cloistres etc., mondit seigneur fera entretenir l’ordonnance piega faicte, touchant Ie contenu oudit article, et se par icellenbsp;n'y est assés pourveu, il y pourverra voulontiers plus avant par bonne et meurenbsp;délibéracion a la remonstrance et par l'advertissement desdits suplians, ainsinbsp;qu'il appartiendra par raison, et y fcra tout Ie mieulx qu’il pourra au bien dunbsp;pais et d’iceulx suplians. Et pardessus ladite ordonnance, mondit seigneur denbsp;Charrolois donrra ses lettres patentes, par lesquelles sera deffendu de par monditnbsp;seigneur Ie due que d’ores en avant nulz nouveaulx cloestres ne soient construiznbsp;ne édiffiez ou pais de Hollande, sans Ie congié, licence et consentement denbsp;mondit seigneur Ie due, lequel s’il est cy aprčs requis de donner a aucunsnbsp;sesdits congič, licence et consentement, n’y fera aucunc chose sans appeller etnbsp;ouyr les bonnes villes et ceulx qui y pourroient avoir interest.
Karei, graaf van Charolais, beveelt, dat in Holland en (West-)Friesland geen nieuwe kloosters meer mogen worden gebouwd zonder speciale toestemming van den hertog, die dit verlof niet zal verkenen, zonder tevorennbsp;het advies der steden en andere belanghebbenden te hebben ingewonnen ^).
*GA Delft, inv, Ie afd. nr. 1636 (P, A. Meilink, Archieven van de Staten van Holland vóór 1572, inv. nr. 24, reg. nr. 45): oorspr., perkament, metnbsp;zegel van den graaf van Charolais in roode was aan enkele strook perkament.nbsp;— GA Amsterdam, Privilegeboek I (inv. Scheltema III, 25), ff. 151-152nbsp;(inv. I, 87): gewaarmerkt gelijktijdig afschrift.
Charles de Bourgoingne, conté de Charrolois, seigneur de Chasteaubelin et de Béthune, i noz trés chiers et bien amez les lieutenant et gens de la Chambrenbsp;de Conseil de mon trés redoubté seigneur et pčre ordonnez en ses pays denbsp;Hollande, Zellande et Frise, résidens a la Haye, salut et dilection. Comme entrenbsp;5 les autres doléanccs, remonstrances et requestes ó nous faictes par noz biennbsp;amez les députez des bonnes villes des pays de Hollande et Frise, en besoingnantnbsp;avec eulx sur Ie fait de l’ayde de mondit seigneur et pčre, lesdiz députez nousnbsp;aient donné i congnoistre comment čsdiz pays de Hollande et Frise, qui sontnbsp;petis et en iceulx a beaucoup de terres inutiles et peu prouffitables, ont esté
Boven, blz. 154.
22
-ocr page 354-338
10 par cy devant fais et construis et journelment se font et mectent sus grant nombre de cloistres, čsquelz a grant multitude de personnes espirituelles qui en iceulxnbsp;pays ont et acquičrent chascun jour trés grans héritaiges et biens temporelz ounbsp;trés grant intérest?, préiudice et dommaige des communs bourgeos, manans etnbsp;habitans desdiz pays, et aussi de mondit seigneur et pčre, par ce que lesdictesnbsp;15 personnes ecclésiastiques estans čsdiz cloistres veuillent avoir et appréhendernbsp;par succession toutes maničres de héritaiges et aprčs les tenir francs, et aunbsp;contraire ne veullient souffrir que par succession Ton preigne aucune chosenbsp;d'eulx, et plus seroit se sur ce n’estoit pourveu et remédié comme il appartient,nbsp;ainsi que dient lesdiz députez, dont ilz nous ont trés humblement supplié etnbsp;20 requis. Pour ce est il que nous, les choses dessusdictes considérées et sur icellesnbsp;eu advis et meure délibéracion de conseil, avons, en usant du povoir a nousnbsp;sur ce donné par mondit seigneur et pčre, ordonné et deffendu, ordonnons etnbsp;deffendons par ces présentes, que d’ores en avant ne soient faiz, construiz, nenbsp;édiffiez aucuns nouveaulx cloistres en quelque lieu que ce soit čsdiz pays denbsp;25 Hollande et Frise, sans Ie congié et exprčs consentement de mondit seigneurnbsp;et pčre, lequel congié et consentement mondit seigneur, quant il en sera requis,nbsp;ne donra ou accordera en aucune maničre sans sur ce premičrement appellernbsp;et ouyr lesdictes bonnes villes, ausquelles ce pourra touchier, et autres quinbsp;seront k appeller et qui y pourroient avoir intérest. Si vous mandons et com-30 mandons expressément de par mondit seigneur et pčre, que nostre présentenbsp;ordonnance et deffence vous faictes incontinent et diligemment publier etnbsp;dénuncier par toutes les villes, places et villaiges desdiz pays de Hollande etnbsp;Frise oh 1'on a acoustumé de faire cris et publicacions, affin que chascun en soitnbsp;averty et que nul n’ait cause de en ce prétendre cause d’ignorance. Et au surplusnbsp;85 faictes icelle ordonnance et deffense garder, entretenir et observer pleinementnbsp;et entičrement, sans faire ne souffrir faire ou aler k l’encontre en quelque maničrenbsp;que ce soit, car ainsi nous plait il et Ie voulons estre fait. Donné a la Haye ennbsp;Hollande Ie second jour de Septembre l’an de grace mil quatre cens soixantenbsp;et deux.
40 nbsp;nbsp;nbsp;Par Monseigneur Ie conté, J. Gros.
Karei, graaf van Charolais, beveelt uit naam van zijn vader, dat voortaan geen aflaatquestierders, met uitzondering van die van Sint Anton, Sintnbsp;Cornelis en Sint Hubert, binnen Holland en (West-)Friesland mogennbsp;worden toegelaten, tenzij hun door den hertog bij open brief opnieuwnbsp;octrooi is verleend ^).
GA Amsterdam, Privilegeboek 1 (inv. Scheltema III, 25), ff, 144v-145 (inv. I, amp;6): gewaarmerkt gelijktijdig afschrift. — Ibid,, ff. 145v-146v:nbsp;vertaling.
Charles de Bourgongne, conté de Charrolois, seigneur de Chasteaubelin et de Béthune, a noz trés chiers et bien amez les lieutenant et autres gens de lanbsp;Chambre du Conseil de mon trés redoubté seigneur et pčre ordonnez en sesnbsp;pays de Hollande, Zeellande et Frise, résidens a la Haye, et a tous les bailliz,nbsp;6 escoutettes, justiciers et officiers de mondit seigneur et pčre en iceulx pays.
*) Boven, blz, 165—166,
-ocr page 355-339
Bijl. XVIII, XIX.
saluyt et dilection. Ouye Tumble remonstrance, que noz bien amez les députez des bonnes villes desdits pays de Hollande et Frise nous ont faicte, en besongnantnbsp;avec eulx sur Ie fait et renouvellement de Tayde de mondit seigneur et pcrenbsp;čsdits pays, contenant que annuellement viennent en iceulx pays pluseurs etnbsp;10 divers questeurs atout firtres ’^), lettres et bulles, lesquelz sur leur impertinentnbsp;donné a entendre obtiennent, ličvent et emportent du pouvre peuple gransnbsp;sommes de deniers, au grant dommaige et appovrissement desdits pays et desnbsp;subgez, manans et habitans en iceulx, et plus seroit se provision convenablenbsp;n'estoit sur ce faicte et donné, dont lesdits députez nous ont trés humblementnbsp;15 supplié et requis. Nous, ces choses considérées et sur icelles eu advis et délibé-racion de conseil, disirans, comme raisons est, Ie bien, reličvement et entre-tenement desdits pays de Hollande et Frise et desdits subgez, manans et habitansnbsp;en iceulx, avons rappellé et revoqué, rappellens et revoquons par la teneur denbsp;cestes, OU nom de mondit seigneur et pčre et par vertu du povoir qu'il nous anbsp;20 donné en ceste partie, toutes lettres octrayés par cy devant a tous questeursnbsp;čsdits pays. Sy vous mandant et commandant par ces meismes présentes denbsp;par mondit seigneur et pčre, et a chacun de vous en droit soy, que tantost etnbsp;sans délay vous et chacun de vous čs termes et metes de son office, par tousnbsp;les lieux oü Ton a accoustumé faire cris et publicacions, faictes ou faictes fairenbsp;25 par cry publique exprčs conimendement et deffense de par (mon) avantditnbsp;seigneur et pčre, sur certaines et grandes paines a lui a appliquier, que d’oresnbsp;en avant nulz questeurs, excepté ceulx de monseigneur Sainct Anthoine, denbsp;monseigneur Sainct Cornelle et de monseigneur Sainct Hubert d'Ardenne,nbsp;lesquelles ne voulons ou entendons estre aucunement comprins ou rappel quenbsp;30 faisons présentement desdictes lettres de queste, ne soient atout leurs fiertres,nbsp;chasses,* lettres ou bulles receuz en nulles des villes ou villaiges desdits paysnbsp;de Hollande et Frise ne en aucunes des églises d’icelles, se n'est qu’ilz aientnbsp;sur ce de nouvel et de date subséquente ces présentes congié et licence denbsp;mondit seigneur et pčre par ces (sic) lettres patentes scellées de son grant séel,nbsp;35 dont ilz feront deuement apparoir. Et ou cas que aprčs ladicte publicacionnbsp;aucuns soient trouvez avoir transgressé ladicte deffense, nous voulons etnbsp;ordonnons que seigneureusement lesdictes paines soient relevez et exécutez surnbsp;lesdicts transgresseurs sans quelque déport ou dissimulacion, pour tant de foisnbsp;qu’ilz feroient Ie contraire. Donné a la Haye en Hollande Ie second jour denbsp;40 Septembre Tan de grace mil CCCC soixante et deux. Ainsi signé: Par monseigneurnbsp;Ie conté, J. Gros. Collacion a Toriginal par moy, De Zwieten.
Philips, hertog van Bourgondië enz., vergunt aan ministresse en convent van het Sint Elisabeth-klooster te Grooteboek, die zich bereid hebbennbsp;verklaard de ordonnantie op de kloosters aan te nemen, zich voortaan tenbsp;richten naar dit reglement, dat in dezen brief is opgenomen. Het geoorloofdenbsp;jaarlijksche inkomen ter waarde van 100 mark zilver mag slechts totnbsp;een bedrag van 100 Engelsche nobelen 's jaars betrokken worden uitnbsp;grondbezit binnen West-Friesland ®).
Fiertes: reliekkassen. Boven, blz. 1S7,
-ocr page 356-340
Bijl. XIX, XX.
*GA Grootebroek, inv. nr. K, b. 1 (oud 22): oorspr., perkament, uithangend zegel verloren. —ARA, Supplement Van Mieris IV, ff. 221-22: lamp;e-eeuwschnbsp;afschrift ^).
Phillips, by den gracien Goids.................... {Het stuk komt, mutatis
mutandis, in hoofdzaak overeen met Bijlage X, met dien verstande, dat de speciale
voorrechten, aldaar r. 129-Ul, hier ontbreken.) ....................Gegeven
upten een ende twintichsten dach in Junio in't jair ons Heeren duysent vier-hondert drie ende tsestich.
By tnynen here den hertoge, ter relacien van zynen stedehoudere ende Rade van Hollandt, Zeelandt ende Vrieslant.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;De Cleve.
Philips, hertog van Bomgondië enz., bepaalt, in overleg met zijn Grooten Raad, dat voortaan binnen Delft en op een halve mijl afstandnbsp;daarbuiten zonder toestemming van de stedelijke overheid geen nieuwenbsp;kloosters gebouwd mogen worden. Hij behoudt echter zich en zijn opvolgersnbsp;het recht voor, nieuwe kloosters, behoorlijk van inkomsten voorzien, opnbsp;te richten ^).
GA Delft, inv. Ie afd. nr. 137: oorspr., perkament, gezegeld met groot ruiterzegel en tegenzegel in roode was op dubbele strook perkament.
Philippus, Dei gracia dux Burgundie, Loctaringie, Brabancie et Limburgie, comes Flandrie, Artesii, Burgundie, palatinus Hanonie, Hollandie, Zeellandienbsp;et Namurci sacrique Imperii marchio, dominus Frisie, Salinarum et Mechlinie,nbsp;universis et singulis presentes nostras licteras inspecturis, salutem. Pro partenbsp;5 nobis dilectorum burgimagistrorum, scabinorum, consulum a'c tocius com-munitatis opidi nostri Delfensis, partium comitatus nostri Hollandie, nobisnbsp;humiliter expositum extitit, pristis temporibus in dicto opido nostro et eiusdemnbsp;districtus plerosque conventus, monasteria, hospitalia aliaque loca pia edificata,nbsp;erecta et constructa fuisse, in quibus plures utriusque sexus persone et diversorumnbsp;10 ordinum ac religionum degere dinoscuntur, quarum quedam elemosinis, quedamnbsp;vero politicorum excerciciis et negociacionibus vivunt ac foventur, in quamnbsp;maximum detrimentum et gravamen incolarum dicti opidi nostrii, qui huiusmodinbsp;occasione in cotidiano ipsorum lucro acquirendo, medio cuius suis eorumvenbsp;liberorum et familie necessitatibus et alimentis subveniunt, diminuuntur acnbsp;15 frustrantur, adeo quod dictis incolis in nostris subvencionibus et oneribus dictinbsp;opidi nostri, a quibus degentes in dictis conventibus et monasteriis sese eximerenbsp;nituntur, contribuere exnunc difficile est verum et difficilius foret, si imposterumnbsp;in dicto opido nostro et ipsius districtus adhuc similes et novi erigerenturnbsp;conventus, quod dicti exponentes verisimiliter verentur nisi desuper eis pernbsp;20 nos sit provisum, nobis humiliter supplicantes, quatenus, ne dictum opidumnbsp;nostrum et ipsius incole prefati per similem novorum conventuum ac monasterio-rum erectionem in maius dampnum et detrimentum vocentur, ymmo nobisnbsp;nostrisque successoribus, uti eousque fecerunt, inservire possint, atque queant
Een bijna woordelijk gelijkluidend charter van Karei, hertog van Bourgondië, van 1473 April 7, is uitgegeven door P. Noordeloos in BGBH XLV (1928),nbsp;301—309. De afwijkingen, die de brief van 1463 Juni 21 ten opzichte van ditnbsp;charter vertoont, zijn aldaar in de noten aangegeven. De in deze bijlage meegedeelde gegevens zijn eveneens aan den Heer Noordeloos te danken.
“) Boven, blz. 156.
-ocr page 357-341
Bijl. XX, XXL
eis providere dignaremus, Notum igitur facimus, quod nos, super premissis 25 matura cum dilectis et fidelibus cancellario et gentibus Magni nostri Consiliinbsp;penes nos existentis deliberacione prehabita, dictorum exponencium suppli-cacioni favorabiliter annuentes, ipsis exponentibus ex certa nostra sciencia etnbsp;gratia speciali pro nobis nostrisque successoribus, Hollandie comitibus etnbsp;comitissis, concessimus et tenore presencium concedimus expresse consencientesnbsp;30 et promittentes, quatenus ultra huiusmodi conventus et religiosas domos hactenusnbsp;in dicto opido nostro ipsiusque districtus erectas quoscunque alios novos conventus, monasteria sive claustra, cuiuscunque ordinis sive religionis fuerint,nbsp;futuris temporibus in eodem opido nostro et infra dimidiam leucam in circuitunbsp;ipsius opidi erigi, construi sive edificari minime paciemur, nisi burgimagistri,nbsp;35scabini, consules ac tota communitas eiusdem opidi pro tempore existentes idnbsp;consenserint quodque de huiusmodi consensu liquide constiterit. Salvo tarnennbsp;nobis nostrisque successoribus prefatis tales conventus et monasteria in dictonbsp;opido nostro ipsiusque districtibus prefatis erigi posse, si eos nostris propriisnbsp;redditibus sufficienter dotare velimus, quales et quocienscunque nobis eisdemquenbsp;40 nostris successoribus libuerit, omni contradictione et difficultate semotis.nbsp;Quapropter prefatis cancellario ac gentibus Magni nostri Consilii penes nosnbsp;existentis nostrisque locumtenenti et gentibus nostri Consilii in Haga residentibus,nbsp;baillivo nostro de Delflant, sculteto nostro de Delf ceterisque omnibus et singulisnbsp;justiciariis et officiariis nostris quibuscunque dicti nostri comitatus Hollandienbsp;45 presentibus et futuris, eorum locumtenentibus et cuilibet eorum in solidumnbsp;quorum interest aut interesse poterit in futurum, damus in raandatis quatenusnbsp;de nostris presenti gratia, concessione ac vouluntate unacum omnibus et singulisnbsp;superius expressis et declaratis, dictum opidum nostrum unacum opidanis acnbsp;incolis ipsius plenarie ac pacifice uti et gaudere perpetuo faciant atque permictant,nbsp;50 cessantibus impedimento ac disturbio quibuscunque. In cuius rei testimoniumnbsp;sigillum nostrum presentibus licteris jussimus apponendum. Datum in opidonbsp;nostro Bruxellensi die decima octava mensis Octobris anno Domini milesimonbsp;quadringentesimo sexagesimo sexto.
Op de pliek: Per dominum ducem, vobis domino Philippo Pot, domino de Rupe, Guillermo de Poupet plerisque aliis de Consilio presentibus.
De Ie Kerrest.
1467 Maart 14.
ARA, Register Philippiis B, . 178v, Onvolledig gedrukt: G. R. van Kinschot, Beschryving der stad Oudewater (1747), 381.
Roerende den zusteren van den XI M Maichden tot Oudewater van der derder oirde van Sintenbsp;Franciscus.
Dese zusteren tot Oudewater hebben enen brief van woirde te woirde als der zusteren brief van Sinte Lysbetten zusterhuys in den Hage, die hiervoir innbsp;ditselve boeck geregistreert staet folio LXXXII, uutgescheyden dat den zusterennbsp;t’Oudewater niet geconsenteert en is sulke XXX mergen lants als den zusterennbsp;van Sinte Lysbeth in den Hage geconsenteert is. Ende desen brief van dennbsp;zusteren tot Oudewater is van der date XIII daghe in Mairte anno XIIIICLXVIO,nbsp;na den loip 's Hoifs.
') Boven, blz. 157.
22*
-ocr page 358-342
Bijl. XXII.
Het Hof van Holland handhaaft het Tertiarissenconvent van Sint Margaretha op Rodenburg buiten Leiden in zijn erfrecht, overeenkomstignbsp;het reglement van 1459 Augustus 28, tegen de schepenen van Leiden, dienbsp;zich beroepen op het privilege van graaf Willem VI van 1413 Juli 25 ^).
ARA, Register Memorialen ende Sententiën P,, 1475-1476, ff. 89v-94.
Roerende 't convent van Rodenborch contra der stede van Leyden.
Gezien by den Hove van Hollant dat proces dat voir den voirs. Hove uut-staende en de hangende geweest is tusschen religieuse personen der ministersse ende gemeynen convente der zusteren van Sinte Marien (sic) op Rodenborchnbsp;buyten der stede van Leyden, over ende in die name van Geertruyt Jan Geryts-5 zoens dochter, hoir medezuster, eyscherssen, an d'een zyde, die scepenen van
Leyden...... verwerers, an d'andere, ..... (over een aandeel in de nalatenschap
van een poorteres van Leiden, tante van Geertrui).....Die voirs. ey(s)che(r)ssen
seggende ende proponnerende ..... (. 90), hoewel dat naer rechte die voirs.
zuster Gheertruyt ende andere hore medezusteren ..... naer bescreven rechte
10 wel erfnisse nemen mochten van den wairlicken persoonen ...... hoewel oick
dat om 'tselve recht te gebruycken zy van wylen hertoge Phillips saliger gedachten verworven hadden zekere ordonnancyen, gegeven ..... by advise ende
consente van die gedeputerde van den gemeynen lande ende van den baenridsen, ridderen, knechten, steden ende ondersaten van denselven over die gemeynnbsp;15 geoorden luyden derselver lande ...... hoewel enige van hoere ordene on-
willich waeren van gelijcken te doen, ende dat die voirs. wylen hertoge Phillips himl. dair toe ontfangen hadde ende dairenboven gegeven die privilegen ende
vryheden hiernair verclaert(. 90v).....(zie Bijlage X, r. 115—123).....
Ende oic dattet naderhant belieft hadde den voirn. wylen hertoge Phillips 20 by zynen anderen brieven himl. te gonnen, dat zy die voirs. privilegennbsp;in't goidshuys van Rodenborch gebruycken souden in alre manieren endenbsp;alsoe vry als zy die te gebruycken plagen in Sinte Margrieten godshuyse bynbsp;Leyen, dair zy plagen te wonen. Soe en hadde nochtans die voirn. eysscherssennbsp;mit gevoug niet connen gecrygen sulk erfnissen ende goeden als himl. in die
25 name van der voirs. Geertruyt Jan Gerytszoens dochter, hoere medezuster.....
anbestorven waeren ...... soedat denselven eyscherssen van noode hadde geweest dairom dingplechtich te worden by hoeren gemachtichde ende een kenninge
te dhingen voir (. 91) scepenen van Leyen.....Ende hoewel dat zy aldair
duechdelic hadden doen allegieren ...... mitsgaders oic die voirs. privilegen,
30 soe hadde’t nochtans belieft die voirs. scepenen van Leyen, gedaichde, by hoeren abuselicken vonnisse te wysen, als dat die eyscherssen of hoir gemach-tighde, in die name van Geertruy hoere medezuster, van Lysbet Huge Ghys-brechtszoons erfnisse niet meer te erve nemen en souden dan hondert ponden,nbsp;nair inhout der hantvesten van wylen hertoge Willem ende dat dieselvenbsp;35 hondert ponden naer Geertruyden doot weder erven souden naer inhout derselver
hantveste ...... (Hierom zijn eischers bij het Hof in beroep gekomen).....
Up welken eysch die voirs. verwerers deden andworden ende seggen, dat die voirs. stede van Leyden van den edelen voorvaders myns geduchts heren
Boven, blz. 152.
) 1459 Aug. 28 en 1460 Jan. 1: Bijlage XV.
’) Van 1413 Juli 25: Van Mieris IV, 242, vgl. boven, blz.
21.
-ocr page 359-343
Bijl. XXII.
geprevilegeert waeren van veel schoon previlegen, ende onder andere (. 91v) 40 van eenen privilegen van wylen hertoge Willem, inhoudende in eenen puntenbsp;t’goent dat hiernaer volcht : «Soe sal geen wairlic persoon die poorter binnennbsp;Leyen is ende geestelic leven anneemt om in eenre orden te gaen, ende dairinnbsp;bl^t tot zynre doot toe, meer erfnisse mogen nemen, of't him gebuerde, dannbsp;die somme van hondert ponden goets gelts, ende die weder uuterven op zijnnbsp;45 waerlicke erfgenaemen», gelyc 'tselve volcommelicken blycken mochte by dennbsp;voirs. previlegen, ende wek previlege binnen der voirs. stede gebruyct haddenbsp;geweest, te weten soe wanneer questie geweest hadde voir scepenen van Leyennbsp;tusschen enige poorteren van Leyen ter eenre zyde ende geestelicke persoenennbsp;die van der poorterie van Leyden erfnissen buyren wouden ..... (. 92) And-50 worden ende seiden die voirs. verwerers, dat zy in deser saicke gewyst hebbennbsp;naer inhout der previlegen der stede van Leyen, die zy bezwoeren hebben, endenbsp;diewelke by partyen aldair geallegiert waeren. Oic mede, dat zy niet sculdichnbsp;en waeren te wysen na den previlegen ende ordonnancien van den eysschersse,nbsp;die zy niet bezwoeren en hadden, ende diewelke oic niet toegelaten en haddennbsp;55 geweest, mair sculdich waeren gehouden ende gerekent te wesen van onwaerdennbsp;ende als onduechdelic vercregen. Oic mede, dat 't previlege, dair zy him opnbsp;houdende waeren, veel jonger van date was dan 't voirs. previlege van der stedenbsp;van Leyden, want 't voirs. previlege van Rodenborch was van der date duysentnbsp;vierhondert negen ende vyftich ende ’t previlege van der stede van Leyden wasnbsp;60 van der date M CCCC ende XIII, 'twelke dat schillende was boven de XLVInbsp;jaeren. Oic mede soe en hadden die voirs. van Rodenborch in’t impetrieren vannbsp;hoer previlegen niet te kennen gegeven van den voirs. previlegen van Leyen,nbsp;noch die stede van Leyen en hadde dairop niet gehoort geweest. Ende indien ’tnbsp;voirs. previlege van Rodenborch effect sorteren soude, ’twelke neen, bysondernbsp;65 binnen der stede van Leyen, dair previlege ter contrarie was veel ouder vannbsp;date, 'tselve clooster van Rodenborch wair gescepen binnen corten jaeren datnbsp;meeste deel van den besten van den lande in te gecrygen, tot grooten afterdeelenbsp;van mynen geduchten here ende van zynre genaden ondersaten. .....(. 92v)nbsp;Oic mede waeren binnen der stede van Leyden XII of XIII cloosteren, die allenbsp;70 leven moesten uuter gemeynte, mits welker van grooten noden was die onder-houdenisse van ’t voirs. previlegen van Leyen .....
Waertegen die voirs. eyscherssen deden replicieren ende seggen, dat himl. ’tvoirs. previlege van hertoge Willem, indien men 't previlege nomen soude,nbsp;in desen hoeren rechte niet hinderen en soude, noch den verwerers proffyteren,nbsp;75 gemerct dat men niet bevinden en soude, dat die voirs. van Leyden 't voirs.nbsp;previlege sedert dattet gegeven geweest hadde yet gebruyct hadden nair zynennbsp;inhouden over enige geestelicke persoonen die binnen derselver stede zedert diernbsp;tyt erfnisse genomen hadden gehadt ..... (. 93) Seiden mede, dat die voirs.nbsp;hantveste van hertoge Willem himl. in desen hoeren rechte niet preiudicierennbsp;80 en soude, gemerct dat in't vercrygen van derselver die geoirde persoonen nietnbsp;gehoort geweest en hadden, noch oic geroepen noch enich consent dairinnenbsp;gedregen, oic mede dat dairover niet geroupen en hadde geweest die Staten desernbsp;landen ende dat mitsdien die voirs. hantveste oic van geenre wairden en was.nbsp;Tengeenen dair die voirs. verwerers geseit hadden, dat die eyscherssen in'tnbsp;85 vercrygen van wylen hertoge Phillips previlege verswegen souden hebben dienbsp;hantveste van wylen hertoge Willem, ende dat die veel ouder van date wesennbsp;soude dan hertoge Phillips previlege, replicierden ende seiden die voirs. eyscherssen, dat 't voirs. previlege van wylen hertoge Willem (sic) rypelic ende by weten,nbsp;communicacie ende advis van den gemeynen lande gegeven was, soedat dienbsp;90 stede van Leyden 'tselve previlege niet ygnoreren en mochte, want die stedenbsp;van Leyden mede dairover (. 93v) geroupen hadde geweest als eene van den
Zie Van Mieris IV, 242.
-ocr page 360-344
Bijl. XXIL
hoof(t)steden deser landen ^), die hoir dairtegen niet geopposert en hadde,
noch oic geallegiert ’t voirs. previlege van wylen hertoge Willem......
Tegens welk replieke die voirn verwerers.....deden duplicieren ende seggen
95 den eyscherssen ontkennende dat 't voirs. previlege van der stede van Leyen niet ter execucie geleit en hadde geweest ..... Ende tengheenen dair die voirs.nbsp;eyscherssen by derselver hoerer replieke geseit hadden, dat ’t previlege dairnbsp;zy himl. up fondeerden, geconsenteert ende toegelaten wesen soude by dennbsp;ridderscippen ende gemeynen steden van Hollant, duplicierden ende seiden dienbsp;100 voirs. verwerers, dat zy 'tselve geheel ende al ontkenden, bysonder dat dienbsp;stede van Leyden enich consent dairinne gedragen hadde in preiudicie vannbsp;hoeren previlegen. Ende in teyken van dien was wair, dat zy 'tselve hoir previlegenbsp;gebruyct hadden, die voirs. verwerers den eyscherssen gehe(e)l ende al ontkennende, dat 't clooster van Roodenburch ye enige possessie (. 94) gehatnbsp;105 hadde tegen derselver stede van Leyden ende tot afterdeele van hoerennbsp;previlegen. .....
Gesien voort by den voirs. Hove nbsp;nbsp;nbsp;'t voirs. Hof ..... seit ende wyst
voir recht, dat mit rechte ende goeden redenen die voirs. eysscherssen himl.
van den voirn. verwerers becroont ende beclaicht hebben.....Ende heeft
110 't voirs. Hof daer oic verclaert ende verclaert 't voirscr. vonnisse van scepenen van Leyen, dairof dat alhier questie geweest is, van onwaerden, ende dat mitsdien die voirs. Geertruyt Jan Gerytszoens dochter, medezuster in den voirs.nbsp;goidshuyse ende convente van Rodenburch, erven ende succederen sal gelycnbsp;hoir andere evenknyen in alle die goeden aftergelaten ende mitter doot geruymtnbsp;115 by wylen Lysbeth Huge Ghysbrechtszoens wedewe, hoere moeye, nair inhoutnbsp;der ordonnancye van wylen hertoge Phillips saliger gedachten, gegeven totnbsp;vervolge van den Staten van den lande up't stuc van den cloosteren in Hollant,nbsp;daer boven mencie of gemaect is, ende welke ordonnancye geaccepteert is bynbsp;den voirs. eysscherssen, ende dairtoe dat zy ontfangen zyn geweest by den voirs.nbsp;120 wylen hertoge Phillips, 't Voirs. Hof den voirs. verwerers condempnerende innbsp;den costen van deser instaneyen ter taxacie van den voirs. Hove. Aldus geter-mineert ende uutgesproken upten IXen dache van Decembri anno LXXV, bynbsp;Geryt, here tot Assendelf, Wingarden, Ruysch, Gronsselt, Eycke, Oistdorp,nbsp;Mye, Wilde, Werve, Zwieten, Belle ende Berendrecht, raidsluyden van Hollant,nbsp;I25dairby was ic.
346
Behn(e), abdij O. Praem., bij Heusden, 207 239; abt, 199, 208 n. 7, 294 n. 3 en 4. Beenakdinus van Siena, 250 n. 1. BESANfON, aartsbisd., 39, 312; aartsbissch.: Ménard. — nbsp;nbsp;nbsp;stad, 200 n. 3; cathedraal St.-Jean,nbsp;kan.: Marliano. Bethlehem, bisdom in partibus infid.; bissch.: Dominicus de Roserio, Marchant,nbsp;Pignon, Valan. Beverwijk, 322, 324; kerk, 107 n. 4, 185, 273. Tertiarissen-, later Regularissenklooster, 61. Bins, Pierre de, ontvanger der nieuwe acquesten voor Holland, 219 n. 2, 220,nbsp;224, 228, 236 n. 1, 237, 238, 239. Bische, Guillaume, 176 n. 1. Bloemendaal (Nieuwlicht), zie Utrecht. Bochout, Floris van, baljuw v. Gouda, 129. Bohemen, 36, 163. Bologna, Universiteit van, 259. Bonifacius VIII, paus, 13. — nbsp;nbsp;nbsp;IX, paus, 60 n. 4. Borchmalsen, zie Geldermalsen. Borre, Joost, prior der Predikheeren te Utrecht, 66 n. 5, 294 n. 5. Borselen, geslacht, 61, 135 n. 3. — nbsp;nbsp;nbsp;Floris van, rentmeester v. Zeelandnbsp;Bewesten Schelde, 75 vlg. — nbsp;nbsp;nbsp;Jacob van, deken v. St. Pancras tenbsp;Oostvoome, 152. Bosch, Mr. Jacob van, 166 n. 3. Boschuysen, Mr. Broninck van, raad v. Holland, 235 n. 2. — nbsp;nbsp;nbsp;Jan van, commissaris der nieuw acquesten, 220, 235 vlg. Bossaert van Belle, Mr. Jacob, proc.-gen. b. d. Raad v. Holland, later griffier, 121,nbsp;124, 257 n. 3, 344. Boulogne; abdij N.-Dame; commenda-tair abt: Bourbon (Artur de). Boulonais, 207 n. 4. Bouquery, Mr. Laurent, clerc de la chapelle van K. d. St., 285. Bourbon, Mr. Artur de, protonot. ap., raad van K. d. St., past. v. Gouda enz.,nbsp;228, 231, 288. — nbsp;nbsp;nbsp;Isabella van, gravin v. Charolais,nbsp;189 n. 2, 245. — nbsp;nbsp;nbsp;zie Karel en Lodewijk. Bourges, 33 n.; Pragmatieke Sanctie van, 32. Bourgondië, hertogdom, 33 n., 39, 138 n. 1, 201 vlg., 207, 215 n. 2, 218 n. 2. — nbsp;nbsp;nbsp;graafschap, zie Franche Comté. — nbsp;nbsp;nbsp;hertogin van, zie Isabella. — nbsp;nbsp;nbsp;kanselier van, 118; zie Hugonet (Guillaume), Rolin (Nicolas). — nbsp;nbsp;nbsp;president van, 195 n. 5. Bourgondië, Anton van, de Groote Bastaard, 144, 145 n. 1, 195, 196. — nbsp;nbsp;nbsp;Boudewijn, bast, van, 265, 268 n. 2. |
— nbsp;nbsp;nbsp;David, bast, van, zie David. — nbsp;nbsp;nbsp;Jan, bast, v., zie Jan v. B., bissch. v.nbsp;Kamerijk. — nbsp;nbsp;nbsp;Mr. Jan, bast, van, proost v. St. Pieternbsp;te Utrecht, commendatair abt v. Egmond,nbsp;286, 298. Brabant, 16, 18 n. 3, 24, 29, 94 n. 1, 115 n. 8, 116 n. 3, 143, 188 n. 3,202 n. 3,nbsp;207,218,221,222,224,225,239 n. 2 en 7.nbsp;Brakel, Matheus van, aalmoezenier vannbsp;Ph. d. G., kan. te Middelburg enz.,nbsp;282, 290. Brandenburg, 34 n. 5. Brecht (Brab.); kerk, 290 n. 2. Brederode, geslacht, 135 vlg., 139, 312. — nbsp;nbsp;nbsp;Gijsbrecht van. Domproost en proostnbsp;V. Oudmunster te Utrecht, elect v.nbsp;Utrecht, 121,125 n. 2,128 n. 1,133—137nbsp;passim, 139—142 passim, 166 n. 3, 168nbsp;vlg, passim, 222 n. 2, 226 n. 2, 293 vlg.,nbsp;298. — nbsp;nbsp;nbsp;Reinoud (II), heer van, 135 vlg., 140,nbsp;142, 273 n. 2, 294. — nbsp;nbsp;nbsp;Reinoud (III), heer van, 136 n. 3. — nbsp;nbsp;nbsp;Walraven, heer van, 136 n. 3. — nbsp;nbsp;nbsp;Walraven, bast, van, 147. Bretagne, 34 n. 5, 262. Brielle (Den Briel), 71, 191 n. 5, 220. St. Catharinakerk, 271; kapittel, 90, 271;nbsp;kan.: Gapinge, Pieter v.nbsp;Clarissenklooster, 257.nbsp;Tertiarissenklooster St. Catharina, 240.nbsp;Brimeu, Guy de, heer v. Humbercourt,nbsp;231 n. 1. Broek in Waterland; kosterij en school, 292 n. 5. Brouwershaven, 129 n. 1, 176, 182; pastoor, 290 n. 4. Brugge, 83 n. 4, 165 n. 1, 169, 194, 195 n. 1, 201, 202 n. 2, 254 n. 3, 266, 268,nbsp;316, 325. Kerk St. Donatiaan (St. Donaes), 207; proosdij, 141; proost: Haneron; kan.:nbsp;Joye, Sluys (Simon v. d.), Soillot. O. L. Vr. kerk; proost: Brakel, Mandere. St. Salvatorkerk, 284 n. 2. St Walburgakerk, 284 n. 2. Brugman, Johannes, Minderbroeder, 42, 241 n. 1, 250, 257. Brunairt, Willem, O. P., inquisiteur, 55, 110. Brussel, 170, 171, 173, 176, 183, 245 n. 3 en 4, 302, 341. St. Catharinakerk; pastoor: Steenberch. St. Goedelekerk; deken: Brakel, Steenberch; scholaster: Soillot.nbsp;Predikheerenklooster, 261. Burg, Den; kerk, 274, Tertiarissenklooster St. Agnes, 157 n, 4.nbsp;Burghorn (polder in de Zijpe), 151 n. 3,nbsp;193 n. 4. Busch, Johannes, Windesheimer Regulier, 47 n. 5, 143 n. 3. |
347
348
349
350
334; dagvaarten der Drie Staten, 137, 143, 196, 199, 202 n. 2 en 6, 206 vlg.nbsp;passim; dagvaarten der Staten, 83 n. 4,nbsp;134, 139, 199, 208 n. 7 en passim.nbsp;Hofkapel, 162; kapittel, 16, 109, 113nbsp;n. 6, 210, 229 n. 1, 271, 274, 280 vlg.,nbsp;293 n, 1; dekens: Holland (Albr. bast. v.,nbsp;en Dirk bast. v.), Oistdorp, Ruysch;nbsp;kanunniken: Coninck, Gapinge (P. v.),nbsp;’s Gravenzande (A. v.), Jac. de Lange;nbsp;Joh. Reyneri, Oistdorp, Potter, Ruysch;nbsp;school, 108, 274 n. 6, 293 n. 1. St. Jacobskerk, 177, 246; kosterij, 293. St. Antoniuskapel, 245, 271 n. 2.nbsp;Predikheerenklooster, 43, 49, 50, 56,nbsp;58 vlg., 60 n. 3 en 5, 61, 65, 66, 82 vlg.,nbsp;148, 245 vlg., 258, 259, 261; kerk, 50,nbsp;59, 61; priors: Albert Pietersz., Cloppier,nbsp;Neck (Jan v.). Tertiarissenklooster St. Elisabeth, 46, 98—100, 147 vlg., 157, 158, 318, 324nbsp;n. 3, 326—330, 331—335, 341.nbsp;Tertiarissenklooster St. Maria in Galilea,nbsp;157. Haarlem, 21, 54 vlg., 60, 63, 68 vlg., 70 n. 5, 71, 83, 84, 85 n. 1, 90, 101 n. 5,nbsp;119 n. 3, 125 n. 2, 130 n. 1, 131 vlg., 135nbsp;n. 3, 141 n. 6, 144, 146 vlg., 155 n. 1,nbsp;161, 162 n. 5, 163 n. 3 en 4, 164, 167,nbsp;169, 170, 172 vlg., 174, 179, 184 vlg.,nbsp;202 n. 3, 203, 204 n. 2, 221 n. 3, 236,nbsp;242 n. 6, 250 n. 2, 260, 262 n. 1, 322,nbsp;324. St. Bavokerk, 167, 174 vlg., 222 n. 1, 245 n. 1, 270, 289; pastoors: Rosimbos,nbsp;Wassenaar (Dirk v.); vicecureit, 174,nbsp;221, 289. St. Gangolfs- of Gasthuiskerk, 245. Carmelietenklooster, 203, 260 n. 5.nbsp;Clarissenklooster, 69, 156 n. 1.nbsp;Commanderij van St. Jan, 107 n. 4,nbsp;172, 180, 273; commandeur, 198, zie ooknbsp;Schoten (Pieter v.).nbsp;Minderbroedersklooster, 203, 256.nbsp;Predikheerenklooster, 48 vlg., 55, 57,nbsp;58, 60 vlg., 66,68, 82, 112 n. 8,130 n. 1,nbsp;132 (kerkhof), 203, 255 n. 4, 258, 259nbsp;vlg., 261, 262 n. 1; priors: Heede,nbsp;Marborch, Neck (Jan v.), Paalus Snyder.nbsp;Regularissenklooster ten Zijl, 83 n.3,nbsp;240, 248. Regulierenklooster Onzer Vrouwen Visitatie bij H., 46, 248. Hagenouwen, Dirk van, 134. Hageeambacht, 235. Halberstadt, 57, 58. Halewijn, Mr. Jan van, president v. h. Hof V. Holland, 220, 222 n. 5, 223 n. 2,nbsp;224, 226 n. 1, 230, 236 n. 1, 237 n. 4.nbsp;— Joost van, 140 n. 2. Haneron, Mr. Antoine, raad van Ph. d. G. en K. d. St., tres. der domeinen, proto-not. ap., proost v. Bergen en v. St. |
Donatiaan te Brugge, proost v. West-Friesl. enz., 37 n. 5, 140 n. 2, 142, 143, 199 vlg., 220, 226—232, 290, 297,nbsp;311—316. Hautmont (bij Maubeuge), abdij O. S. B.; commendat. abt: Seignart. Heede, Floris van der, prior der Predik-heeren te Haarlem, 55. Heemstede; kapel, 222 n. 1. Klooster Hemelpoort O. Cist., 148, 215 n. 2. Heenvliet, Jan van, O. P., kapelaan van Jacoba v. Beieren, 65 n. 1. 's Heer Arendskerke; kerk, 271 n. 1, 273 n. 2. Heerman, zie Floris; Gijsbrecht. Heyde, Lodewijk van der, secret, v. Haarlem, 164 n. 5, 200 n. 2. Heyman, broeder. Minderbroeder, ter-minaris te Haarlem, 256 n. 6. Hekendorp, 121 n. 4. Hemelpoort, zie Heemstede. Hendrik van Beieren, elect v. Utrecht, 168 n. 1. — nbsp;nbsp;nbsp;van Lotharingen-Vaudémont, bissch.nbsp;V. Terwaan, 38. — nbsp;nbsp;nbsp;de Backer, goudsmid, 245 n. 4. — nbsp;nbsp;nbsp;Crabel de Jonge, 257 n. 2. — nbsp;nbsp;nbsp;zie Goes, Scatter. Henegouwen, 18 n. 3, 165, 207, 208, 239 n. 2. Herper Claesz., bode, 227 n. 1. ’s Hertogenbosch, 111, 245 n. 1; St. Jans-kerk, deken: Steenberch. Hesdin, 194 n. 3. Heusden, 84 n. 6, 204 n. 2, 324. Abdij Bern bij H., zie Bern(e). Hillegom, 70 n. 5, 184 n. 1. Hodenpijl, schout van, 105 n. 2. Hof, zie Delft. Holland, Mr. Albrecht Adriaansz. bast. van, raad v. Holland, deken v. d. Hofkapel, 281. — nbsp;nbsp;nbsp;Dirk bast. van, deken v. d. Hofkapel,nbsp;281. — nbsp;nbsp;nbsp;zie Vlissingen, Lod. v. Hoogkaespel; kosterij en school, 278 n. 5. Hoorn, 63 n. 3, 84 n. 6, 104, 113 n. 5, 130, 171 vlg., 184 n. 1 en 2, 227 n. 5, 228, 300, 303 n. 4, 307, 308 vlg., 311,nbsp;312, 313, 315, 322, 324. St. Janskerk, 270, 274 n. 6, 291, 311; pastoors: Gapinge (Pieter v.), Miletnbsp;(Pierre), Seignart. Kruisbroedersklooster St. Pietersdal, 237 n. 2, 239 n. 1. Tertiarissenklooster St. Cecilia, 237 n. 2, 239 n. 1. Klooster Nieuwlicht bij H., zie Wester-blokker. Hoorn, Andries van, min.-gen. v. h. Utrechtsche Kap. der Tertiarissen, 211nbsp;n. 2. |
351
352
Keulen, Sticht, 214, 229. — nbsp;nbsp;nbsp;Provincie v. d. Franciscanerorde, 253,nbsp;257. — nbsp;nbsp;nbsp;Observantenvicariaat v. d. Franciscanerorde, 255 vlg. Kijfhoeck, Floris van, raad v. Holland, 62, 63. Kleef, Adolf van, heer v. Ravestein, 34, 290. Koen Jansz. (Monster), 129 n. 1. Koningsveld, nonnenklooster O. Praern. bij Delft, 71, 85, 105 n. 2, 207, 252;nbsp;proost, 199, 208 n. 7. Korendijk, zie Goudswaard. Korner, Hermann, O.P., 57, 58. Kortrijk; deken v. N.-Dame; Gent (Fr. V.). Koudekerke; kerk, 271. Krabbendijke, 60. Lalaing, Joost van, 140 n. 2. — nbsp;nbsp;nbsp;Sydrack van, past. v. Brouwershaven,nbsp;290 n. 5. — nbsp;nbsp;nbsp;Willem van. Heer v. Bugnicourt, stadh.nbsp;v. Holland en Zeeland, 114 n., 121 n. 4,nbsp;305. La Mandre, zie Mandere. Lambertschaag; pastoor, 301 n. 3, 303 n. 4. Lambrecht, Mr., vicecureit v. Haarlem, 221, 289. La Mote, Étienne de, kapelaan van K. d. St., 285. Langerak, Bertha van, abdis v. Rijnsburg, 73 vlg. Langres, bisdom, 39. Lannoy (bij Rijsel), 176. Lannoy, Hugo van, heer v. Santes, stadh. V. Holland en Zeeland, 303. — nbsp;nbsp;nbsp;Jan van, heer van Lannoy, stadh. v.nbsp;Holland en Zeeland, 134, 135, 136, 140nbsp;n. 2, 144 vlg., 171, 176 vlg., 251, 255,nbsp;256, 281 n. 10. Laude, Simon de, O.P., bissch. v. Siliwri, biechtvader van Ph. d. G., 54, 110 n. 5,nbsp;259, 297, 359. Laurent, zie Bougmry, Pignon. Lausanne, 34. Lavantage, Jean, bissch. v. Amiens, 38. Lee, Ter, 112; abdij, zie Leeuwenhorst. Leeuw, Mr. Jan de, commissaris der nieuwe acquesten, 220, 233—235. Leeuwenhorst (Ter Lee), nonnenabdij O. Cist., 70, 86 n. 1, 105 n. 2, 191, 207,nbsp;252, 287 n. 2; abdis, 70, 71, 198, 199,nbsp;208 n. 7, 287 n. 2. Legrain, Willem, scholaster enz. v. Enk-huizen, 292, 293. Leiden, 21, 44, 62, 64, 71, 76 n. 1, 79 n. 3, 89 n. 1, 90, 92 vlg., 94, 97, 101 n. 5,nbsp;111, 119 n. 2, 125, 127, 129, 130 vlg.. |
139 n. 4, 145 n. 5, 147, 148—152, 155 n. 1, 158, 161, 163 n. 3, 164, 166 vlg.,nbsp;172, 173, 182 n. 5, 191, 192, 193, 203nbsp;n. 2, 204, 222, 227, 228, 234, 236, 237,nbsp;242 vlg., 250 n. 2, 254 vlg., 256, 257,nbsp;264 n., 266, 322, 324, 326, 330 vlg.,nbsp;342 vlg. O.L.Vr.kerk, 236, 243 n. 5, 244; kerkhof, 129 n. 3, 131. St. Pancras (Hooglandsche kerk), 240, 245; kerkhof, 127 n. 5; proosten: Miletnbsp;Pierre), Wassenaar (Dirk en Philips van).nbsp;St. Pieterskerk, 125, 228, 236; kerkhof,nbsp;131 n. 1; commandeur, zie Baern,nbsp;Foreest. Begijnhof St. Agnes, 243. St. Catharinagasthuis, 228. Jerusalemhof, 237 n. 4.nbsp;Dominicanessenklooster, 148, 237 n. 4.nbsp;Minderbroedersklooster, 94, 242, 254nbsp;vlg. Regularissenklooster Roma, 148 n. 1, 158, 331. Regulierenklooster St. Hieronymus (Lop-sen), 221, 234, 236, 237 n. 4, 240, 242 vlg., 248. Tertiarissenklooster St. Margaretha, na 1464 op Rodenburg te Zoeterwoudenbsp;(Leiderdorp), 148,150 n. 1 en 5,151 vlg.,nbsp;157, 158 n. 2, 190—193, 335 vlg.,nbsp;342—344. Tertiarissenklooster Nazareth, 157. Klooster Engelendaal bij L., zie Leiderdorp. Klooster Mariënhaven bij L., zie Warmond. Klooster Mariënpoel bij L., zie Oegst-geest. Leiden, Jacob Pietersz. van, secret, van Albr. v. Beieren, 279 n. 4. — nbsp;nbsp;nbsp;Mr. Philips van, 13, 17, 18.nbsp;Leiderdorp; Regulierenklooster Engelendaal, 46 vlg., 234, 236, 244, 248; prior,nbsp;294 n. 5. Tertiarissenklooster St. Margaretha, zie Leiden. Lek, De, 134. Lekdijk Benedendams, 121, 134 n. 5. Leo X, paus, 262, 287. Leuven, 160; Universiteit, 31, 142, 186, 222 n. 2. Lichtenberg, Jacobus van, proost v. St. Pieter te Utrecht, 297. Lier, De, 70 n. 5. Lysbeth Huge Ghysbrechtsz. wed., 342, 344. Limburg, hertogdom, 24, 207, 239 n. 2. Limmen, 177. Lisse, 70 n. 5. Lodewijk van Beieren, Roomsch koning, 13. — nbsp;nbsp;nbsp;van Bourbon, bissch. v. Luik, 38, 39,nbsp;306 n. 3. — nbsp;nbsp;nbsp;IX, de Heilige, koning v. Frankrijk, 50. |
353
354
355
356
357
358
Biz. 49 n. 1: Ook M. Schoengen, Monasticon Batavum II: De Augustijnsche orden, Verhand. Ned. Akad. v. Wetensch., Afd. Letterkunde,nbsp;n. r. XLV (1941), 80, geeft eerst 1286 als stichtingsjaar.
Biz. 65 n. 4: Blijkens Schoengen, Monasticon Batavum II, 182, worden enkele uit Westroyen afkomstige stukken bewaard in hetnbsp;archief der abdij Berne te Heeswijk.
Blz. 243 n. 1: Schoengen, Monasticon Batavum II, 110, geeft eveneens 1450 als het jaar waarin de Tertiariërs van St. Hieronymus naarnbsp;den Augustijnerregel overgingen.
Blz. 246 n. 3: Muller, Indeeling van het bisdom, 390, noch Schoengen, Monasticon Batavum II, vermelden een Regulierenklooster te IJsel-stein. Romer, Kloosters en abdijen I, 439, vond het genoemd bij Boxhorn, Tooneel van Hollandt (1634), 309. Hij vermoeddenbsp;verwisseling met het Cisterciënserklooster, doch durfde geennbsp;besliste meening te uiten.
Blz. 253 n. 6: Blijkens vriendelijke mededeeling van Pater Fid. van den Borne O.F.M., verleende Jacoba van Beieren op 12 Juli 1428nbsp;aan het convent der Minderbroeders-Observanten te Goudanbsp;alle vrijheden en voorrechten die de andere reguliere ordennbsp;in haar landen en in het bisdom Utrecht genoten. Op 21 Juninbsp;1436 werd deze gunst door Philips den Goede bevestigd:nbsp;Syntagmata Prov. Germ. Inf. (HS. in Prov.-arch. der Minderbroeders te Weert), „Classis XI”. Schlager, Beitrage, 98, vermeldt een gunstbewijs van hertog Philips d.d. 27 Maart 1436,nbsp;waarmede waarschijnlijk de brief van 21 Juni bedoeld is.
Blz. 260 n. 3: Deze bisschop is vermoedelijk niet Simon de Laude, maar Wilhelmus Vasoris O.P., bisschop van Sarepta, suffragaan vannbsp;Doornik, die als gedelegeerde van bisschop David optrad. Hijnbsp;wordt echter nergens elders als hertogelijk biechtvader vermeld:nbsp;U. Berličre, Z.es évęques auxüiaires de Cambrai et de Tournainbsp;(1905), 133 vlg.
-ocr page 376-i â– ;
p'.':':,ĂŻV'V .iS nbsp;nbsp;nbsp;;
â– â– '
â– , nbsp;nbsp;nbsp;,. . w-,:
â– . â– rP'P'.P nbsp;nbsp;nbsp;_
,'- -- '^i hx
' )
icgt;ygt;
}â– â– â–
, V'; •.
'gt; . J'.. -p.
■t- gt;quot;:•; P;. ;' :P~ -
â– p. nbsp;nbsp;nbsp;i,.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. ,
, :r.^.;r^,.' ./i'- nbsp;nbsp;nbsp;-
. ^ -.rr , V nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;--nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;:•
. gt;-lt; ■^-■- •- - ,.!i-y,
-•”:p iJs /iiiass^s?» t.
pop.,:, - nbsp;nbsp;nbsp;,.
â– P.iP, â– -V •â–
iti/i ’;â– . nbsp;nbsp;nbsp;,.: â–
;-• .
.... -. â– ;* - ^ â– ,-.; ;
It nbsp;nbsp;nbsp;-.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I'-’.-.inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;..
-. L.; â– 'â– / â–
’ 1
-ocr page 377-De samenstelling door het Nederlandsche of het Belgische Historische Instituut te Rome van een Corpus van pauselijke oorkonden, betrekking hebbende op de Bourgondische hertogen, ware zeernbsp;gewenscht.
De politiek van Philips den Goede is, anders dan A.-M. en P. Bonenfant in Le Moyen Age XLV (1935), 10 vlg., betoogen, gerichtnbsp;geweest op de stichting van een Bourgondisch koninkrijk.
Waar Dr. T. S. Jansma tracht aan te toonen, dat het Bourgondische bewind voor Holland niet heilzaam zou zijn geweest {Tijdschr. v.nbsp;Gesch. LUI, 1938, p. 337—365), is zijn bewijsvoering niet overtuigend.
De veelomstreden vraag, of de Bastaard van Rubempré in September 1464 al dan niet getracht heeft in opdracht van koning Lodewijk XInbsp;van Frankrijk Karei den Stoute van het leven te berooven of te ontvoeren, is op grond van de beschikbare gegevens niet met beslistheidnbsp;te beantwoorden.
V
Het door J. Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen (1919), 310, en door O. Cartellieri, Am Hofe der Herzöge von Burgund (1926), 66,nbsp;uitgesproken vermoeden, dat de hertog aan wien Dionysius Cartusianusnbsp;zijn De vita et regimine principum heeft opgedragen, Philips de Goedenbsp;zou zijn, wordt niet bevestigd door de aanwijzingen die het tractaatnbsp;{Opera Omnia XXXVII, 373—497) zelf geeft.
Het ontbreken van een bevredigende geschiedenis van het Holland-sche en Zeeuwsche zeewezen in de 15e en 16e eeuw vindt zijn oorzaak niet in het ontbreken of te spaarzaam vloeien der bronnen.
-ocr page 378-2
Onjuist is wat de graaf de La Marck in zijn Souvenirs meedeelt over de omstandigheden, die in October 1789 hebben geleid tot het aan-knoopen van betrekkingen tusschen den graaf van Provencennbsp;Mirabeau: Correspondance entre Ie comte de Mirabeau et Ie comte denbsp;La Marck, éd. A. de Bacourt (1851) I, 122—126, 129, 131.
Het verdient aanbeveling, in de handboeken over Nederlandsche litteratuurgeschiedenis ook rekening te houden met de door Nederlanders in het Latijn geschreven letterkunde.
M. Valkhoff, Étude sur les mots frangais d’origine néerlandaise (1931), verwaarloost te zeer het taalgebruik der Bourgondische kroniekschrijvers.
In de Oudheid is, anders dan gemeenlijk wordt aangenomen, misschien wel een voorbeeld van arbeidsontleding aan te treffen.
-ocr page 379- -ocr page 380-,t
iü
I
J^l
i
-ocr page 381-r-m
Kijiütasyis voor Psychopctih^r' te Avereest,
-ocr page 382-