-ocr page 1-

OVER DE ONTWIKKELING VAN DEN SINUS UROGENITALIS ENnbsp;DE ACCESSOIRE GESLACHTS-KLIEREN VAN HET VARKEN

-ocr page 2- -ocr page 3-

*;lt; i

#•'



.’#gt;



i.*


:







• ^iamp;im ' '^ «■


•-*ï%?'§

'^•gt;-■■w :;^P3f

' ;gt;“'lt;‘'3i



r

•■'ff''''.


M

■ •;



-ocr page 4-



^ ^ nbsp;nbsp;nbsp;. w-T^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' -i ]nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^


km



Wi

gt;'Ji^

\'k'-4


'‘quot;lt;fï

Si


,;;vgt;'é;^


't


-ocr page 5-

OVER DE ONTWIKKELING VAN DEN SINUS UROGENITALIS ENnbsp;DE ACCESSOIRE GESLACHTS-KLIEREN VAN HET VARKEN

-ocr page 6-

'»¦; ’.


-ocr page 7-

OVER DE ONTWIKKELING VAN DEN SINUS UROGENITALIS EN DE ACCESSOIREnbsp;GESLACHTSKLIEREN VAN HET VARKEN

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE VEEARTSENIJKUNDE AANnbsp;DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT, OPnbsp;GEZAG VAN DEN W'AARNEMEND RECTOR-MAGNIFICUS L. VAN VUUREN, HOOG-LEERAAR IN DE FACULTEIT DER LETTERENnbsp;EN WIJSBEGEERTE, VOLGENS BESLUIT VANnbsp;DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT TEGENnbsp;DE BEDENKINGEN VAN DE FACULTEITnbsp;DER VEEARTSENIJKUNDE TE VERDEDIGENnbsp;OP DONDERDAG 11 JUNI 1942nbsp;DES NAMIDDAGS TE 4 UUR DOOR

JACOBUS NICOLAAS KONING

GEBOREN TE MEDEMBLIK

DRUKKERIJ J. VAN BOEKHOVEN - UTRECHT - AMSTERDAM

-ocr page 8- -ocr page 9-

Aan de nagedachtenis van mijn Moeder Aan mijn Vader

-ocr page 10- -ocr page 11-

Het verschijnen van dit proefschrift biedt mij een welkome gelegenheid U, Hoogleeraren en Docenten in de faculteit dernbsp;Veeartsenijkunde, voor het van U genoten onderwijs mijn danknbsp;te betuigen.

In het bijzonder U, Hooggeleerde Krediet, Hooggeachte promotor, dank ik voor de gelegenheid mij gegeven om dit werknbsp;tot stand te doen komen. Voor het vertrouwen in mij gesteld ennbsp;voor de belangstelling, die U steeds betoonde, ben ik U zeernbsp;erkentelijk.

De prettige verhoudingen en de vriendschappelijke geest in Uw instituut zullen bij mij steeds in aangename herinnering blijven.

Zeer erkentelijk ben ik de heeren C. A. Schueler en S. van den Akker voor de toezending van materiaal, waarvan ik eennbsp;dankbaar gebruik heb kunnen maken.

Ten slotte betuig ik mijn hartelijken dank aan allen, die op eenigerlei wijze mij behulpzaam zijn geweest bij het tot standnbsp;komen van dit proefschrift, in het bijzonder aan Mevrouwnbsp;Buitenhuis voor de toewijding, waarmee zij de microscopischenbsp;preparaten heeft vervaardigd en aan den heer Van der Zweepnbsp;voor de zorg, die hij aan de reconstructies en photo’s heeftnbsp;besteed.

-ocr page 12-


' \


-ocr page 13-

INLEIDING.

Het lijkt op het eerste gezicht overbodig nogmaals een onderzoek in te stellen naar de ontwikkeling der accessoire geslachtsklieren,nbsp;omdat er reeds zoovele publicaties op dit gebied zijn verschenen.nbsp;Toch waren er nog verschillende punten, waarover geen eenheidnbsp;van meening bestond, zoodat het toch niet geheel onverantwoordnbsp;was zoo’n onderzoek nog eens te herhalen. Er waren een paar gelukkige omstandigheden, die er me toe in staat stelden het varkennbsp;als proefobject te gebruiken. In de eerste plaats het feit, dat iknbsp;door mijn werkkring in staat was een bijna ononderbroken reeksnbsp;fetus te verkrijgen en in de tweede plaats de wetenschap, dat hetnbsp;varken onder de huis- en laboratoriumdieren de best ontwikkeldenbsp;accessoire organen bezit. De mogelijkheid bestond, dat er juistnbsp;bij dit dier embryologische verhoudingen konden bestaan, die innbsp;staat waren punten van verschil van opvatting recht te zetten. Hetnbsp;bleek, dat ik me in dit opzicht niet had vergist, want bij het varkennbsp;waren er verschillende waarnemingen te doen, die door haar eenvoud in staat waren de feiten in alle duidelijkheid weer te geven.

Het bleek me weldra, dat het niet mogelijk was het onderzoek tot de accessoire geslachtsklieren te beperken. Een uitbreiding naarnbsp;die organen, waaruit ze zich aanlegden, was noodzakelijk, zoodatnbsp;ook de cloaca, het cloacamembraan, de sinus urogenitalis, deWolff-sche- en Müllersche buizen in het onderzoek moesten wordennbsp;betrokken, waardoor feitelijk een overzicht is ontstaan van de ontwikkeling van het achterste gedeelte van het mannelijke geslachts-apparaat van het varken.

Ter gelegener tijd was ik in de gelegenheid enkele genitaaltractus van intersexueele varkens te snijden, waardoor ik den prostaatregelnbsp;van Moszkowicz kon testen op bevindingen, die aan deze dierennbsp;konden worden gedaan, waarmede als het ware een toepassing vannbsp;het embryologisch onderzoek werd tot stand gebracht.

-ocr page 14-

Tegelijkertijd boden de accessoire geslachtsklieren door de wijze, waarop zij zich uit den aanleg ontwikkelden, een bijdrage tot denbsp;leer der tweedeeling van Heidenhain.

Materiaal en techniek.

Varkensfetus van 14 mm schedel-staartwortellengte tot en met het pasgeboren dier vormden het materiaal van dit onderzoek.nbsp;Zoo het eenigszins mogelijk was, werden de vruchten nog levenswarm uit de uteri gehaald en direct gefixeerd in 10 % neutralenbsp;formaline. Grootere fetus werden eerst in de fixatievloeistofnbsp;gedaan, nadat een venster in den buikwand werd geknipt om denbsp;vloeistof sneller te laten indringen, terwijl de grootste vruchtennbsp;vooraf met 10 % neutrale formaline intra-arterieel werden ge-injicieerd. Ook werd hier soms volstaan met het uitnemen van hetnbsp;genitaalapparaat om het daarna in de fixatievloeistof te dompelen.

Na insluiting in paraffine werden de te onderzoeken deelen in serie gesneden (5—10 /j,) en met haemaluin-eosine gekleurd.nbsp;Van vele werd een reconstructie gemaakt in was, waardoor hetnbsp;onderzoek zeer werd vergemakkelijkt.

10

-ocr page 15-

LITERATUUROVERZICHT.

Gaat men de literatuur na over de ontwikkeling der cloaca, dan treft men verschillende zienswijzen aan.

De cloaca wordt aangeduid als een spieetvormige verwijding aan het einde van den primairen darm. Zij gaat dorsaal over in hetnbsp;rectum en meer ventraal hiervan aan haar craniaal einde in dennbsp;urachus, terwijl aan haar ventrale deel het entoderm en het ectoderm der lichaamsoppervlakte elkaar raken en aldus het cloaca-membraan vormen. De primaire urineleiders loopen tusschen denbsp;ventrale deelen der zijdelingsche cloacawanden en het ectodermnbsp;als solide strengen en raken het ectoderm aan weerszijden van hetnbsp;cloacamembraan.

In het algemeen geeft men de verdere ontwikkeling der cloaca bij de zoogdieren als volgt aan:

Het cloacamembraan zet zich in zijn distale deel om in de cloaca-plaat, waarbij tegelijkertijd een sterke ontwikkeling van het zijdelings van de cloaca liggend mesoderm plaats vindt en denbsp;cloacaplaat met het omgevende weefsel boven de lichaamsoppervlakte uitsteekt. Dit uitstekende deel wordt cloacaheuvel genoemd.nbsp;Aan de vorming van de cloacaplaat zouden ook de ventrale, zijdelingsche cloacawanden deelnemen. Het lumen van de ventralenbsp;cloaca wordt opgevuld door verdikking der zijwanden, doornbsp;celproliferatie en door het entodermale blad van het cloacamembraan. De cloacaplaat bestaat dus uit het ectoderm van de lichaamsoppervlakte en voor de rest uit entodermcellen.

Veel strijd is er geweest over de wijze, waarop de cloaca in een ventraal en dorsaal deel door het septum urorectale wordt verdeeld. Rathke en Retterer waren van meening, dat de cloaca-deeling verliep door de vorming van deze twee zijdelingschenbsp;plooien, die in de mediaanlijn met elkaar versmelten, zoodat de

11

-ocr page 16-

vereeniging geleidelijk van craniaal naar caudaal plaats vindt. Vóór dedeelingdercloaca in een sinus urogenitalis en een rectum volledignbsp;is, blijft er een nauw verbindend kanaal over, dat de cloacagangnbsp;genoemd wordt. Reichel was dit, wat het varken aangaat, metnbsp;Rathke eens.

In tegenstelling met de vorige schrijvers vermeldt Tourneux, dat de deeling der cloaca bij het schaap tot stand komt door hetnbsp;optreden van een frontaal septum, dat in de richting van de cloaca-plaat groeit.

Fleischmann bestreed ook de opvattingen van Rathke en Retterer en hing de meening aan van Tourneux.

Volgens Keibel ontstaat bij de cavia de frontale scheiwand uit het vergroeien van twee laterale plooien. Hij vond bij zijn onderzoek naar de cloacadeeling bij den mensch in jonge stadia geennbsp;zijdelingsche plooien, wel echter bij de meer oudere. Ongeveernbsp;hetzelfde beeld zag hij bij Echidna.

Felix ging de cloacadeeling na bij den mensch en beschreef, dat de cloaca door een frontaalseptum werd verdeeld en niet doornbsp;twee zijdelingsche plooien, daar niets aanwezig is, wat wijst opnbsp;een vergroeiing dezer plooien. De ruimte, die beide cloacadeelennbsp;met elkaar verbindt, noemde hij cloacagang. Het septum urorectalenbsp;doorgroeit de cloacagang en versmelt met het cloacamembraan,nbsp;hetwelk dientengevolge in een anaalmembraan en urogenitaal-membraan wordt verdeeld. Henneberg is het niet eens metnbsp;Felix wat betreft den doorgroei van het septum urorectale doornbsp;de cloacagang. Hij zegt, dat de cloacagang zich meer en meernbsp;vernauwt tot de wanden elkaar raken en het zijn lumen verliest.

Schwarztrauber onderzocht jonge embryonen van het varken en het schaap en meent, dat het rectum door een dorsaal gerichtenbsp;uitloopervan het urodaeum met het laatste wordt verbonden. Ditnbsp;verbindingsstuk noemt hij de anaalbuis van het urodaeum en hetnbsp;is dus niets anders dan het door het septum urorectale sterk vernauwde deel der cloaca. Volgens hem vernauwt de anaalbuis zich,nbsp;laat los van de cloacaplaat, wordt geresorbeerd en de mesoderm-cellen van het septum urorectale bereiken ook het ectoderm.

Di m pfl laat de deeling der cloaca bij de cavia geschieden volgens gecompliceerde modelleeringsprocessen. Hij gelooft niet aan de

12

-ocr page 17-

rol, welke het septum urorectale speelt bij de cloacadeeling. Ook Fleischmann komt later tot deze conclusie.

Volgens Andersson komt de deeling der cloaca bij de rat tot stand, doordat de cloacawanden in de streek tusschen de mondingennbsp;van den darm en den sinus urogenitalis samengedrukt zijn, zoodatnbsp;een hooge epitheellijst gevormd wordt, die tot aan den tegen-overliggenden wand der cloaca reikt. Hiermede kan Hennebergnbsp;zich ook vereenigen. Het darmzadel bereikt ten slotte het ectoderm door resorbtie der cloacaplaat, welke volgens Anderssonnbsp;geheel uit ectoderm bestaat.

De urogenitaalplaat, welke een latere ontwikkelingsvorm van de cloacaplaat is, moet volgens den een van entodermalen en volgensnbsp;den ander van ectodermalen oorsprong zijn.

Barnstein en Mossman zijn van meening, dat de urogenitaalplaat bij het roode eekhoorntje zich voor een groot deel ontwikkelt door den ingroei van het ectoderm langs de ventrale oppervlaktenbsp;van den phallus. Aan het proximale einde van de plaat, waar zij innbsp;verbinding treedt met het entoderm van den sinus urogenitalis, isnbsp;het mogelijk, dat de diepe rand van entodermalen oorsprong is ennbsp;kan overeenkomen met de solide, distale uitbreiding van de parsnbsp;phallica, die Herzog beschreef. De vorming van de pars cavernosanbsp;urethrae uit de urogenitaalplaat begint met een verdikking vannbsp;dat deel van de plaat, dat in contact is met het oppervlakkigenbsp;ectoderm in de streek van het primitieve ostium urogenitale (ofnbsp;groeve) en voor een deel hiervoor.

Siddiqi kwam tot de conclusie, dat de pars cavernosa urethrae bij het Amerikaansche eekhoorntje gevormd wordt uit het dorsalenbsp;deel der urogenitaalplaat. Deze plaat is gevormd door een distalenbsp;verlenging van de pars phallica urethrae en is dus entodermaal.nbsp;Van den anderen kant gelooft hij, dat de pars cavernosa urethraenbsp;en de bulbo-urethraalklieren afkomstig zijn van de ventrale helftnbsp;der urogenitaalplaat. Deze ventrale plaat wordt volgens hemnbsp;gevormd uit de ectodermale cloaca. Daarom zijn volgens hem hetnbsp;distale einde van de urethra, de bulbairklieren en de bulbo-urethraalklieren van ectodermalen oorsprong. Volgens Hall is de urogenitaalplaat van de muis van entodermalen oorsprong. Herzognbsp;beschouwde de urogenitaalplaat als een distale, solide, epitheliale

13

-ocr page 18-

verlenging van de pars phallica van den sinus urogenitalis.

Lichtenberg schrijft: „Het cloacamembraan, dat uit het achterste deel van de primitiefstreep ontstaan is, bestaat oorspronkelijk uit een entodermale- en een ectodermale cellaag. Hetnbsp;membraan wordt door vergroeiing der meest ventrale deelen vannbsp;de beide laterale cloacawanden tot cloacaplaat en hiermee hangtnbsp;de vorming van den cloacaheuvel samen, waarbij het mesodermnbsp;een rol speelt. Het mesoderm groeit van beide zijden naar denbsp;mediaanlijn en veroorzaakt daardoor een caudaalwaarts voortschrijdende verschuiving van het entodermale- en ectodermalenbsp;blad van het cloacamembraan en bovendien door zijn snellen groeinbsp;na het samentreffen der beide platen in de mediaanlijn de uitpuilingnbsp;van den cloacaheuvel.” Lichtenberg vat het meest caudale deelnbsp;der urethra, hetwelk uit de urogenitaalplaat ontstaan is, op alsnbsp;een vorming van het ectoderm, waarbij de craniale grens met denbsp;inmonding der bulbo-urethraalklieren wordt aangegeven.

Over den sinus urethralis vindt men in de literatuur het volgende vermeld:

Rauther beschreef bij verschillende knaagdieren een sinus urethralis, welke door spierweefsel van de bulbus was omhuld ennbsp;rijkelijk was voorzien van urethraalkliertjes. Hij mondt in denbsp;urethra uit bij de uitmonding der Cowpersche klieren. Schrijvernbsp;veronderstelde, dat de sinus ontstaat gedurende de scheiding vannbsp;urethra en rectum.

Mossman, Lawlah en Bradley vonden bij de knaagdieren een glandulaire vorming, die zij ,,bulbar gland” noemden, welke bijnbsp;andere diersoorten niet voorkwam. De glandulae buibi mondennbsp;bij de penisbocht uit in de urethra. Waarschijnlijk bedoelden denbsp;schrijvers met gid. buibi den sinus urethralis.

Hall geeft een beschrijving van de ontwikkeling van den sinus urethralis bij de witte muis en zegt, dat aan de basis van dennbsp;genitaalheuvel en dicht bij den anus een dorsolaterale dilatatie vannbsp;het lumen ontstaat, die de verbinding van de primaire en secundairenbsp;deelen van de urethra blijkt te zijn. Onder het primaire deel vannbsp;de urethra verstaat Hall de entodermale urethra en onder hetnbsp;secundaire deel het uit de urogenitaalplaat gevormde pars cavernosanbsp;urethrae. De plaats van den sinus urethralis doet veronderstellen.

14

-ocr page 19-

dat hij ontstaan is gedurende de sluiting van de primitieve urogeni-taalopening en de vorming van de pars cavernosa urethrae. De veranderingen, die plaats vinden in de cloacastreek gedurende denbsp;ontwikkeling, bevestigen deze zienswijze. De aanleg van den sinusnbsp;urethralis komt eerst te voorschijn bij een muizenembryo vannbsp;17 dagen aan het verbindingsstuk van de primaire- en secundairenbsp;deelen der urethra en er kan weinig twijfel over bestaan, dat denbsp;sinus dat deel van de primaire urethra voorstelt, dat oorspronkelijknbsp;met de buitenwereld in contact stond, maar dat gesloten werd doornbsp;de versmelting van de proximale deelen van de genitaalplooien.

Krölling beschrijft ook bij de knaagdieren een sinus urethralis, die hij echter gid. Cowperi inferior wil noemen, daar deze zelf ooknbsp;secerneert.

In de literatuur vindt men over de ontwikkeling van de primaire urineleiders, de secundaire urineleiders en de Müllersche buizennbsp;verschillende beschrijvingen.

Chwalla zag bij den mensch de caudale einden der Wolffsche buizen bij een embryo van 3.4 mm eenerzijds tegen het ectodermnbsp;liggen aan beide zijden van het cloacamembraan, anderzijds tegennbsp;de zijdelingsche cloacawanden direct dorsaal van het cloacamembraan; de verbinding met den cloacawand is een secundaire. Denbsp;entodermale, zijdelingsche cloacawanden zenden de einden dernbsp;mesodermale Wolffsche buizen trechtervormige, wijde uit-bochtingen tegemoet, de zgn. cloacahoorns, waarin bij een embryonbsp;van 5.8 mm de opening van den primairen urineleider zichtbaarnbsp;is. De einden der Wolffsche buizen nemen nu bij een embryo vannbsp;6.4 mm een trechtervorm aan; de punt van den trechter is ventraal-waarts gekeerd en gaat in de cloacahoorns over. Bij de inmondingnbsp;der primaire urineleiders in de hoorns treedt bij een embryo vannbsp;8.6 mm een duidelijk gevormde epitheellijst op, die de openingennbsp;circulair omzoomt en een grens tusschen het mesodermale epitheelnbsp;van de Wolffsche buizen en het entodermale cloaca-epitheel vormt.nbsp;Bij verschillende zoogdierembryonen vond Chwalla geen epi-theellijst, ook niet bij het varken.

De uretheraanleg ziet hij eerst bij een embryo van 4.08 mm op de ombuiging der Wolffsche buizen van dorsoventraal in cranio-caudaal als een uitbochting ervan. Deze uitbochting wordt door

15

-ocr page 20-

een optredende groeve van den wand der primaire urineleiders ingesnoerd, waardoor een gesteeld blaasje ontstaat. Bij een stadium van 10.5 mm is de ureteraanleg van dorsomediaal tot dorsolateraalnbsp;van den wand der Wolffsche buizen gedraaid, bereikt lateraal denbsp;epitheellijst, welke de openingen van de primaire urineleidersnbsp;omzoomt, versmelt hiermede, zoodat de scheiding van de ureterennbsp;en de Wolffsche buizen tot stand is gekomen en wel bij een embryonbsp;van 12 mm. De circulaire epitheellijst verdwijnt nu geheel of gedeeltelijk en wel meest aan haar laterale deel. Bij eenige embryonennbsp;vond Chwalla de mondingen der Wolffsche buizen nog gesloten.nbsp;Ongeveer gelijktijdig met de scheiding der secundaire urineleidersnbsp;van de Wolffsche buizen beginnen de einden der primaire urineleiders zich te verwijden in craniocaudale richting en ook denbsp;cloacahoorns. Deze verwijden zich zoo, dat bij een embryo vannbsp;20.9 mm niet meer van cloacahoorns gesproken kan worden. Denbsp;einden der Wolffsche buizen zijn nauwer geworden en zelfsnbsp;nauwer dan haar longitudinale deelen, welker epitheel eenlagignbsp;cylindrisch is, terwijl het in de einden hooger en meerlagig gewordennbsp;is. De mondingen der Wolffsche buizen zijn bij een embryo vannbsp;24 mm en 31.4 mm smal en sleufvormig geworden en bij de laatstenbsp;reeds aan het craniale deel van den reeds opgetreden Müllerschennbsp;heuvel gelegen. Het craniocaudale deel der Wolfsche buizen verwijdt zich, het dorsoventraal verloopend deel blijft nauw en wordtnbsp;ductus ejaculatorius. Bij een embryo van 43 mm worden de Wolffsche buizen wijder gevonden dan de reeds oblitereerende Müller-sche buizen. De ureteren eindigen na hun afscheiding van denbsp;Wolffsche buizen lateraal van dezen en op dezelfde hoogte blindnbsp;in het epitheel van den blaasurethra-aanleg. Bij een embryo vannbsp;28 mm mondt de ureter in den blaaswand uit en is het membraan,nbsp;hetwelk de ureter afsluit in jongere stadia, atretisch geworden.

In zijn werk over de scheiding der ureteren van de oernier-buizen bij de muis zegt Szarski, dat de ureter ontstaat als een uitspruiting van den mediodorsalen wand van de Wolffsche buizen.nbsp;In het verloop der ontwikkeling verplaatst de ureter zich overnbsp;den dorsale.n wand en komt dorsolateraal van de Wolffsche buizennbsp;dicht bij de uitmonding der primaire urineleiders in den sinusnbsp;urogenitalis. De scheiding heeft plaats, doordat het stuk der

16

-ocr page 21-

Wolffsche buizen, hetwelk tusschen de uretermonding en den wand van den sinus urogenitalis ligt, zich sterk verwijdt en alsnbsp;een trechtervormige verwijding van den sinus urogenitalis (cloaca-hoorn) optreedt. Door de voortschrijdende ontwikkeling wordennbsp;deze cloacahoorns in den sinuswand opgenomen tot ten slottenbsp;ureter en Wolffsche buis ieder voor zich in den sinuswand uitmonden. Later groeit de nu tusschen deze gescheiden mondingennbsp;gelegen wand van den sinus urogenitalis zoo sterk, dat de ureter-mondingen dorsaal verschuiven en hun definitieve plaats in dennbsp;blaaswand bereiken. Szarski zag bij een embryo van 10 mm denbsp;Wolffsche buizen in de sinushoorns uitmonden, voordien warennbsp;deze nog blind geëindigd tegen het epitheel van den sinus urogenitalis. De ureteren eindigen ook hier blind, zooals Chwalla ditnbsp;bij den mensch beschreven heeft, in het epitheel van den blaaswand.

Kei bel zegt, dat de mondingen van de Wolffsche buizen door verwijding en uitrekking in den nog ongescheiden blaasurethra-aanleg opgenomen worden. Door een sterken groei van den wandnbsp;tusschen de openingen van beide buizen monden de ureteren ennbsp;Wolffsche buizen ieder voor zich uit in den sinus urogenitalis.

Lichtenberg is van meening, dat de ureteren bij de zoogdieren als spruiten van de Wolffsche buizen worden aangelegd en daardoor dus een gemeenschappelijk urogenitaalkanaal wordt gevormd.nbsp;Door secundair groeiverloop en actieve verplaatsing van de ureteren heeft de scheiding met de primaire urineleiders plaats.

Volgens Chwalla reiken bij een embryo van 21 mm de solide einden der Müllersche buizen ter hoogte van de uretermondingen.nbsp;Bij een embryo van 25.3 mm zijn de elkaar toegekeerde medialenbsp;wanden met uitzondering van haar caudale, blinde einden, metnbsp;elkaar in aanraking; bij een embryo van 24.3 mm zijn ook denbsp;einden vereenigd en reiken tot aan het epitheel van den sinusnbsp;urogenitalis. In een stadium van 34.6 mm is het craniale deel vannbsp;het uterovaginaalkanaal bij een mannelijk individu reeds in teruggang en is in het stadium van 40.6 mm tot een lumenlooze strengnbsp;geworden. Bij een embryo van 49 mm is slechts zijn dorsoventraalnbsp;verloopend deel behouden, dat geen communicatie met den sinusnbsp;bezit en in den vorm van utriculus prostaticus blijft bestaan.

M ijs berg beschrijft de ontwikkeling der vagina en van den

17

-ocr page 22-

sinus urogenitalis bij de rat. De Müllersche buizen zijn bij een embryo van 15 mm tot aan den sinus urogenitalis verder gegroeidnbsp;en loopen in de genitaalstreng tusschen de Wolffsche buizen. Denbsp;Müllersche buizen zijn nergens met elkaar vergroeid en de blindenbsp;einden liggen mediaal van de plaatsen, waar de Wolffsche buizennbsp;in den sinus urogenitalis uitmonden. Het lumen strekt zich totnbsp;in de uiterste punten der buizen uit. Bij een vrouwelijk embryonbsp;van 22 mm zijn de Müllersche buizen bijna in hun geheel, voor-zoover het de genitaalstreng betreft, met elkaar versmolten. Innbsp;hun caudale deelen echter wijken zij uiteen en bereiken onafhankelijk van elkaar den sinuswand. De lumina zijn nog gescheiden.

Bij een vrouwelijk embryo van 25 mm vergroeien zij spoedig met elkaar in de genitaalstreng. In het begin is de vergroeiing zoodanig, dat er nog een dubbel lumen aanwezig is, spoedig echternbsp;verdwijnen ook de laatste sporen van den dubbelen aanleg en isnbsp;het uterovaginaalkanaal aanwezig. Het lumen ervan is wijd, denbsp;wand bestaat uit gelaagd cylinderepitheel, doch het aantal lagennbsp;is niet groot. Aan het onderste einde van het kanaal verandert hetnbsp;beeld. De beide einden der Müllersche buizen scheiden zich vannbsp;elkaar, vereenigen zich met den medialen wand van de Wolffschenbsp;buizen en vergroeien met den sinus urogenitalis. Aan de caudalenbsp;einden der Wolffsche buizen vormen zich geen blaasjes, zooalsnbsp;bij den mensch.

In zijn verhandeling over de ontwikkeling van de vagina en den sinus urogenitalis bij den mensch zegt M ijs berg, dat de Müllersche buizen, in het begin van elkaar gescheiden, vroegtijdig totnbsp;een uterovaginaalkanaal versmelten, zoodat bij een embryo vannbsp;49 mm de caudale einden geheel versmolten zijn vóór zij den sinusnbsp;urogenitalis bereikt hebben. Spoedig echter komen zij bij hetnbsp;sinusepitheel aan en leggen zich bij een embryo van 56 mm onmiddellijk tegen den epithelialen sinuswand aan. Er is nog een duidelijkenbsp;scheiding tusschen het epitheel van den sinuswand en van hetnbsp;uterovaginaalkanaal te zien; de laatste heeft een lumen. In ditnbsp;stadium zijn de blinde einden der Wolffsche buizen blaasjesachtignbsp;verwijd, doch bij een embryo van 60 mm is het lumen door epitheel-woekering verdwenen en zijn de ,,Wolffsche Hoeker” ontstaan,nbsp;die nu zijdelings met het onderste deel van het uterovaginaal-

18

-ocr page 23-

kanaal versmolten zijn en aan haar onderste einden hangen zij met den sinuswand samen. Tegen het einde van de 3de maand verliestnbsp;bij embryonen van 68 en 75 mm het uterovaginaalkanaal zijnnbsp;contact met den sinus urogenitalis en de verbinding tusschen hennbsp;wordt tot stand gebracht door de „Wolffsche Hoeker”.

Vilas ging de ontwikkeling na van den Müllerschen heuvel bij den mensch. In de meeste leer- en handboeken der embryologienbsp;wordt het ontstaan van den Müllerschen heuvel in verband gebrachtnbsp;met de Müllersche buizen. Deze zouden den wand van den sinusnbsp;urogenitalis ventraalwaarts in het lumen drukken en aldus dennbsp;Müllerschen heuvel doen ontstaan. Dit is niet juist volgens schrijver,nbsp;daar de heuvel reeds aanwezig is voordat de beide vereenigdenbsp;Müllersche buizen den dorsalen wand van den sinus urogenitalisnbsp;bereikt hebben. Bij mannelijke embryonen vormt de Müllerschenbsp;heuvel de colliculus seminalis en bij vrouwelijke embryonennbsp;dachten de vroegere onderzoekers het hymen. Dit is niet juist,nbsp;daar de Müllersche heuvel bij vrouwelijke embryonen verdwijntnbsp;in de tweede helft van het embryonale leven.

Over de ontwikkeling van den utriculus prostaticus bij den mensch schrijft Meijer, dat het moeilijk is een grens tusschen hetnbsp;Müllersche epitheel en sinusepitheel aan te geven. Reeds omstreeksnbsp;de vijfde maand of nog iets vroeger treden aan den utriculus kleinenbsp;epitheelwoekeringen op, die uit basaalstandige cellen bestaan ennbsp;geen lumen bezitten. Voorbij de vijfde maand vindt men reedsnbsp;geslingerde vormingen aan het caudale deel van den utriculus,nbsp;die gelaagd plavei-epitheel heeft en boven cystisch verwijd is.nbsp;Deze epitheelspruiten van den utriculus in de eerste helft dernbsp;graviditeit en de zich daaruit later ontwikkelende buizen zijn innbsp;den regel niet aanwezig, maar komen dikwijls voor.

Volgens Lowsley kunnen de vereenigde Müllersche buizen bij den mensch intact blijven tot de 13de week, waarna het caudalenbsp;einde — de utriculus prostaticus —, dat zeer groot in omvang isnbsp;geworden en omgeven door een tamelijk uitgestrekte laag vannbsp;stromacellen, samentrekt tot na de 22ste week, wanneer hetnbsp;alleen in den top van den colliculus seminalis gevonden wordt ennbsp;relatief zeer klein is. Het mondt gewoonlijk in de mediaanlijn, juistnbsp;caudaal van de openingen der ductus ejaculatorii in de urethra uit.

19

-ocr page 24-

Vilas ging ook de ontwikkeling van den utriculus prostaticus na bij den mensch. Door zijdelingsche verdikkingen of Müllerschenbsp;wrongen heeft de verbinding plaats van het uterovaginaalkanaalnbsp;met de primaire urineleiders. De Müllersche wrongen liggennbsp;tusschen de Wolffsche buizen, uterovaginaalkanaal en sinusepitheelnbsp;en bezitten een lumen.

De wrongen ontstaan vermoedelijk door sterke celvermeerdering der laterale wanden van het uterovaginaalkanaal en het cranialenbsp;deel hiervan vertoont regressie. Het kanaal wordt craniaalwaartsnbsp;smaller en wordt ten slotte een ronde, massieve streng, waarvannbsp;de doorsnee kleiner is dan die van de Wolffsche buizen. De sinus-epitheelzuil, welke ontstaan is door het naar binnen groeien vannbsp;het sinusepitheel, groeit dorsocraniaalwaarts voort, het uterovaginaalkanaal wordt korter en verdwijnt eindelijk geheel. Denbsp;rest van het kanaal ligt gewoonlijk aan het craniale einde van dennbsp;utriculus prostaticus. Volgens Vilas ontstaat hij uit een woekeringnbsp;van het epitheel van den sinus urogenitalis; het Müllersche epitheelnbsp;neemt hieraan niet deel. Dit is dus in tegenspraak met Meijer,nbsp;die den utriculus uit de caudale einden van de Müllersche buizennbsp;laat ontstaan. Hij zegt wel, dat men soms sinusepitheel in dennbsp;ingang van den utriculus vindt.

Mijsberg beschrijft de ontwikkeling van den sinus urogenitalis bij de rat. Hij is bij een embryo van 15 mm in twee deelen te onderscheiden nl. een craniaal lang deel, dat nauw is en een caudaal kortnbsp;deel, dat in sagittale richting veel ruimer is. Felix noemt dezenbsp;deelen bij den mensch de pars pelvina en de pars phallica van dennbsp;sinus urogenitalis. De Müllersche heuvel, aan welks beide zijdennbsp;de groeven loopen, waarin de Wolffsche buizen uitmonden, eindigtnbsp;blaaswaarts abrupt. Caudaal van de inmonding der primaire urineleiders blijft de heuvel nog even verder verloopen. Het lumennbsp;van den sinus urogenitalis is hier sikkelvormig, meer en meernbsp;wordt de kromming geringer tot het lumen een dwarse spleet is.nbsp;Ongeveer 18 coupes caudaal van het niveau, waar de Müllerschenbsp;heuvel verdwijnt, ontstaat een sterke prominentie van den dor-salen wand van den sinus en wordt crista urogenitalis posteriornbsp;genoemd. In de nabijheid van den overgang van de pars pelvinanbsp;in de pars phallica verschijnt aan den ventralen wand een kam.

20

-ocr page 25-

de crista urogenitalis anterior. De sinus-dwarsdoorsnede wordt langzamerhand een sagittale spleet. Dit beeld ziet men in weinignbsp;coupes, want spoedig wordt de sinus urogenitalis door de mediaannbsp;geplaatste dunne urogenitaalplaat afgesloten. Aan de zijwandennbsp;van de orale helft der pars phallica vormt zich een door verdiktnbsp;epitheel gevormde, overlangsche plooi, die M ijsberg de Bartho-linische zijwandplooi noemt, omdat aan haar oppervlakte denbsp;Bartholinische klieren resp. bij den man de Cowpersche klierennbsp;zich ontwikkelen. De met de zijwandplooi overeenkomendenbsp;groeve aan het slijmvliesoppervlak duidt hij aan als Bartholinischenbsp;zijwandgroeve.

Krasa laat den sinus urogenitalis bij den mol uit het ventrale deel der cloaca door de ingroeiing van het mesodermale darmzadelnbsp;ontstaan. Hij zet zich oraal in de allantois voort. Aan haar lateralenbsp;wanden monden de oernierbuizen uit en de ventrale wand wordtnbsp;door het cloacamembraan gevormd. De ventrale ruimte gaatnbsp;zonder grens in de dorsale cloacadeelen over, doch onderscheidtnbsp;zich door een hooger epitheel.

Gelijktijdig met het ingroeien van het darmzadel verwijden zich de uiteinden der oernierbuizen trechtervormig en vormen denbsp;sinushoorns. Dit deel van den sinus urogenitalis is het breedstnbsp;en halvemaanvormig op dwarsdoorsnede. Over de ontwikkelingnbsp;van den sinus urogenitalis bij den mensch geeft Chwalla denbsp;volgende beschrijving. Hij laat den sinus — zooals de andere onderzoekers — ontstaan uit het ventrale cloacadeel. Tijdens het verdwijnen van het urogenitaalmembraan begint zich in de caudalenbsp;helft der pars pelvina van den sinus urogenitalis een inbuiging vannbsp;den voorwand naar den achterwand toe te vormen, die steedsnbsp;toeneemt en gedeeltelijk door een sterke verdunning van hetnbsp;wandepitheel tot het midden van den ventralen wand beperktnbsp;schijnt. De geheele sinus urogenitalis, welks epitheel hoog en veel-lagig is, en in het bijzonder zijn pars pelvina, groeien sterk in denbsp;lengte. Bij een embryo van 18 mm ziet men een dorsaalwaartsnbsp;buigen der laterale deelen der pars pelvina, waardoor zijn dwarsdoorsnede sikkelvormig wordt en verschijnt aan zijn cranialenbsp;helft aan de buitenvlakte een gevelvormig uitspringende plooi,nbsp;die aan de slijmvliesoppervlakte overeenkomt met een groeve.

21

-ocr page 26-

terwijl de inzinking van den voorwand in de aborale helft der pars pelvina op het craniale deel der pars phallica overgrijpt. Dezenbsp;inzinking verwekt aan de binnenvlakte een kamvormige uitbuiging,nbsp;die M ijsberg crista urogenitalis anterior genoemd heeft. Ch wal lanbsp;noemt ook de Batholinische zijwandplooi en -groeve, zooalsnbsp;M ijs berg deze beschrijft. De overgangsplaats van de pars pelvinanbsp;in de pars phallica is bij een embryo van 24.3 mm ter hoogte vannbsp;de dorsale einden der Bartholinische zijwandplooien gelegen, waarnbsp;ook de dorsale overlangsche kam van de pars phallica begint, dienbsp;door een diepe overlangsche groeve aan het slijmvliesoppervlaknbsp;van den dorsalen wand van de pars phallica verwekt is. Chwallanbsp;noemt deze de achterste, overlangsche plooi van den sinus urogenitalis. De ventrale met de kamvormige plooi (bovenste uro-genitaalplooi) overeenkomende mediaangroeve reikt tot aan denbsp;uretermonding. Aan haar caudale einde begint de crista urogenitalisnbsp;anterior, die in hoogte toegenomen is. De linker Bartholinischenbsp;zijwandplooi en de achterste, overlangsche plooi van den sinusnbsp;urogenitalis hebben zich craniaalwaarts tot aan het middelste derdenbsp;deel der pars pelvina verlengd. Tusschen hen ligt het caudale sterknbsp;promineerende deel der crista urogenitalis posterior, welke zichnbsp;craniaal tot aan den Müllerschen heuvel uitstrekt.

De crista urogenitalis posterior van een embryo van 54 mm begint aan het orificium urethrae internum, bereikt bij den Müllerschen heuvel haar grootste hoogte en verdwijnt spoedig. Bij eennbsp;embryo van 79 mm is het lumen der primaire urethra stervormignbsp;door het optreden van nieuwe plooien.

De plooien en de groeven van de urethra hebben slechts een tijdelijk bestaan.

Wat betreft de ontwikkeling van de gid. bulbo-urethrales of gid. Cowperi wordt in de literatuur het volgende vermeld.

Hall vond bij een muizenembryo van 17 dagen den aanleg van de beide Cowpersche klieren als twee kleine, solide vormselsnbsp;uitgaande van het urethra-epitheel en gelegen juist daar, waar hetnbsp;urethralumen is verwijd. Bij een embryo van 18 dagen bezittennbsp;de spruiten reeds een lumen. De klieren monden uit in de basisnbsp;van den sinus urethralis.

M ijsberg beschrijft aan de zijwanden van de orale helft der

22

-ocr page 27-

pars phallica een door verdikt epitheel gevormde, overlangsche plooi, die ventraal tot aan de urogenitaalplaat reikt en craniaal doornbsp;een overlangsche groeve is begrensd. Deze plooi noemt hijnbsp;Bartholinische zijwandplooi, omdat aan haar oppervlakte zich denbsp;Bartholinische klieren en bij den man de Cowpersche klierennbsp;ontwikkelen.

Lichtenberg begon zijn onderzoek bij een menschenembryo van 48 mm. De allereerste ontwikkeling heeft hij niet gezien ennbsp;denkt, dat aan het einde der 2de maand de Cowpersche klierennbsp;als solide, slangvormige woekeringen van het epitheel van dennbsp;sinus urogenitalis ontstaan.

Bij een embryo van 65 mm toont de nog steeds niet vertakte streng gedeeltelijk een lumen en bij een embryo van 68 mm zijnnbsp;reeds vertakkingen aanwezig. De verdeeling van den stamtak begintnbsp;plotseling op de grens van het intra- en extrabulbaire deel. Viernbsp;tot vijf hoofdtakken, die onder elkaar liggen, verlaten den stamtaknbsp;gelijktijdig. De hoofdtakken zenden haar vertakkingen naar lateraalnbsp;en naar het perineum.

Een samenhang tusschen takken van verschillende stammen, zoomede een netvormig verder groeien der klier zooals Braus bijnbsp;volwassenen grafisch reconstrueert en Kei bel bij Echidna vastgesteld heeft, kon Lichtenberg in dit stadium niet vinden.

Het epitheel van den stamtak, de hoofdtakken, zoomede de verwijdingen in de takken, is geen gedifferentieerd klierepitheel.nbsp;Craniaal van de twee stamtakken vond hij nog twee eenvoudigenbsp;takken in de urethra, die hij accessoire Cowpersche klieren noemde.nbsp;De stamtakken zijn over hun geheele lengte met kleine wand-standige alveolen bezet en krijgen daardoor een groote, secer-neerende vlakte. In haar eerste ontwikkeling vertoont de kliernbsp;zich als een eenvoudige slang (enkelvoudige tubuleuze klier), laternbsp;vertakt ze zich (vertakte tubuleuze klier) en zich nog meer vertakkend, wordt ze een samengestelde tubuleuze klier. Dan begintnbsp;de differentieering van de epitheliën. De secerneerende vlakte,nbsp;die zoo gevormd wordt, is niet groot genoeg en hiervoor zorgennbsp;de optredende verwijdingen en alveolen; daardoor wordt de kliernbsp;tubulo-alveolair. De secretie begint in het oog loopend vroeg, maarnbsp;is te verklaren, omdat de klier ectodermaal van oorsprong is en

23

-ocr page 28-

andere klieren van het extoderm (talgklieren) dit ook doen en wel op het einde van de vijfde maand.

Chwalla zag de Cowpersche klieren bij een menschenembryo van 27 mm als massieve epitheelspruiten ontstaan aan de buitenvlakte van een door verdikt epitheel gevormde plooi aan dennbsp;zijwand van den sinus urogenitalis op den overgang van pars pelvinanbsp;in pars phallica. De aanleg treedt meestal het eerst op aan dennbsp;linkerkant. Bij een embryo van 53.3 mm vormen de Cowperschenbsp;klieren een lange, solide, slechts in het begin met een lumennbsp;voorziene streng, die kolfvormig verwijde einden bezit. De vertakking van de Cowpersche klieren vindt reeds plaats bij eennbsp;embryo van 73 mm.

Keibel bestudeerde embryonen van Echidna en beschreef een ectodermaal deel van de cloaca van welker craniale einde de bulbo-urethraalklieren zich ontwikkelen, beginnend als verdikkingen vannbsp;de ectodermale epitheliën.

Schulte in zijn werk over de accessoire geslachtsklieren bij het konijn beschrijft de ontwikkeling van de Cowpersche klieren alsnbsp;volgt;

Ter hoogte van de caudale symphysis ossis pubis waren bij een embryo van 19 dagen duidelijk aan de beide zijdelings gerichtenbsp;einden van het urethralumen kleine cellen zichtbaar, die dicht naastnbsp;elkaar liggen en zich in grootte en intensieve roodkleuring goednbsp;van de gewone epitheelcellen der urethra laten onderscheiden.nbsp;Daar reeds in deze streek in het volgende stadium van 20 embryo-naaldagen de aanleg van de gld. Cowperi inferiores zichtbaar wordt,nbsp;is het aan te nemen, dat de vermeerderde celvorming aan denbsp;zijdelingsche verwijdingen van het lumen reeds voor de vormingnbsp;van de gld. Cowperi inferiores verantwoordelijk is.

De ontwikkeling van de prostaat bij de rat begint volgens Price bij een embryo van 19 dag. De meervoudige aanleg van de prostaatnbsp;spreidt zich van den sinuswand uit als verscheidene, kleine, solidenbsp;celstrengen en zijn ruw bilateraal symmetrisch gerangschikt metnbsp;betrekking tot de dorsoventrale middellijn van den sinus urogenitalis. De dorsale sinuswand geeft vele malen een aanleg af caudaalnbsp;tot het punt, waar de Wolffsche buizen en de Müllersche buizennbsp;in den colliculus seminalis uitmonden. Dit is de aanleg van de

24

-ocr page 29-

middenkwab van de prostaat. Bij de geboorte zijn de acini van de 3 prostaatkwabben nog solide celstrengen, die op bepaalden afstandnbsp;van alle zijden van den sinus uitgroeien. Van de geboorte totnbsp;5 dagen daarna ontwikkelen er zich lumina in. De ventrale kwabbennbsp;hebben elk drie tot vijf strengen, de middenkwabben veel buizennbsp;en de anteriorkwabben ieder een. 10 dagen na de geboorte ver-toonen sommige acini in de periferie van de klier kleine lumina.nbsp;In de grootere, solide strengen hebben de kernen de neiging tenbsp;worden gerangschikt rond de periferie van de streng. Eenige dagennbsp;later worden in sommige cellen lichte vlekken zichtbaar halfwegnbsp;tusschen de kern en het lumeneinde van de cel. Deze bleeke, lichtenbsp;vlekken zouden secretorische werkzaamheid van de prostaatcellennbsp;beteekenen. Het cytoplasma hier omheen is eveneens bleek en fijnnbsp;granulair of fibrillair. De acini vormen kleine villi, die in het lumennbsp;uitsteken. Na 25 dagen heeft de prostaat de histologische structuurnbsp;van de volwassen klier benaderd, slechts vindt men hier kleinerenbsp;diameters der acini en lager epitheel.

Lows ley beschrijft de ontwikkeling van de prostaat bij den mensch en ziet deze ontstaan bij een stadium van 7 cm lengte doornbsp;woekering van het epitheel der urethra en wel aan den ventralennbsp;wand als spruiten, waarvan enkele reeds een lumen bezitten. Hijnbsp;onderscheidt een middenkwab, gelegen craniaal van de ductusnbsp;ejaculatorii in den wand van de urethra, laterale kwabben uitgaandenbsp;van den lateralen wand van de urethra en wel van de prostaat-groeven, een posteriorkwab, die boven den ductus ejaculatorii ligtnbsp;dorsaal op de urethra en een ventrale kwab uitgaande van dennbsp;ventralen wand van de urethra. Chwalla vond den eersten aanlegnbsp;der prostaat bij een vrouwelijk embryo van 39.8 mm aan dennbsp;ventralen wand van den sinus urogenitalis ter hoogte van denbsp;oblitereerende uitmondingen der primaire urineleiders in dennbsp;vorm van drie halfkogelvormige epitheelverdikkingen van dennbsp;sinuswand, waarvan de middelste van de ventromediane, kam-vormige, overlangsche plooi van den sinus uitgaat, terwijl de beidenbsp;andere lateraal daarvan gelegen zijn. Bij een mannelijk embryo vannbsp;41.3 mm toont alleen de middelste dezer drie klieren aan hoe dezenbsp;zich ontwikkelt. Bij een mannelijk embryo van 44.4 mm zijn ernbsp;caudaal van de oernierbuisuitmondingen een aanleg aan den

25

-ocr page 30-

lateralen sinuswand, een aanleg aan de linkerhelft van den voorwand en craniaal daarvan eveneens aan den linkerkant 3 aan den dorsalennbsp;sinuswand. Bij mannelijke embryonen van 44 en 49 mm beginnennbsp;de prostaatklieren als solide epitheelknoppen dorsaal en ventraalnbsp;van de uitmondingen der Wolffsche buizen uit te spruiten. Bij eennbsp;embryo van 49 mm telde Chwalla aan lederen kant al 15 nietnbsp;geheel symmetrisch ontwikkelde kliertjes, 3 zijdelings craniaal,

2 nbsp;nbsp;nbsp;lateraal van den zaadheuvel en 10 caudaal daarvan, waarbij nog

3 nbsp;nbsp;nbsp;mediane komen. Bij een embryo van 73 mm vertoonen de prostaatklieren ten deele een lumen. De Wolffsche buizen en het utero-vaginaalkanaal staan niet in verbinding met den sinus urogenitalis.

Moszkowicz onderzocht de prostaat bij mannelijke en vrouwelijke hermaphrodieten en zag, dat de plaats ervan met betrekking tot de vagina en urethra verschillend is. Bij mannelijke hermaphrodieten doorboort de vagina de craniale pool der prostaat en mondtnbsp;— de klier schuin doorloopend — in den colliculus seminalis uit.nbsp;Het grootste deel der prostaat ligt dus caudaal van de vagina. Bijnbsp;vrouwelijke hermaphrodieten ligt zij craniaal en ventraal van denbsp;vagina. De vrouwelijke urethra is embryologisch homoloog met datnbsp;deel der mannelijke urethra, dat aan de mondingsplaatsen van denbsp;Wolffsche en Müllersche buizen eindigt. Het deel der mannelijkenbsp;urethra, dat caudaal van deze plaats ligt, is een uitsluitend mannelijke vorming en alle prostaatklieren die hierin uitmonden zijnnbsp;mannelijke prostaatklieren. De craniaal van den colliculus seminalisnbsp;in de urethra mondende prostaatklieren komen uit primordianbsp;voort, die bij beide geslachten bijna gelijk worden aangelegd ennbsp;eerst in de tweede maand der embryologische ontwikkeling verschillend worden. Moszkowicz onderwierp 4 vrouwelijke ennbsp;2 mannelijke hermaphrodieten aan een onderzoek. De mannelijkenbsp;hermaphrodieten behooren tot de groep der zgn. tubulaire hermaphrodieten, daar niet enkel de uitwendige geslachtsdeelen niet metnbsp;het geslacht der gonaden overeenstemmen, maar ook zijn een naastnbsp;elkaar voorkomen van mannelijke en vrouwelijke geslachtsdeelennbsp;(uterus, tuba, ductus deferens en glandula vesiculosa (vesiculanbsp;seminalis) waar te nemen. De vrouwelijke hermaphrodieten hebbennbsp;naast typische, vrouwelijke, inwendige geslachtsdeelen een op eennbsp;penis gelijkende clitoris en een scrotum of op een scrotum ge-

26

-ocr page 31-

lijkende labiën. Volgens Kermauner bezitten de mannelijke hermaphrodieten zoowel producten van de Wolffsche als van denbsp;Müllersche buizen. De zgn. vrouwelijke, tubulaire hermaphrodietennbsp;hebben slechts een uterus en tuba; ductus deferentes en glandulaenbsp;vesiculosae ontbreken, al ziet men soms iets, dat op een rudimentnbsp;van de laatste gelijkt. Daarom zegt Kermauner, dat de vrouwelijkenbsp;hermaphrodieten hormonaal bepaald worden en verwerpt dusnbsp;iedere samenhang met een afwijking der zygotische geslachtsbepaling.

Door de onderzoekingen van Chwalla is komen vast te staan, dat de eerste aanleg der prostaat zoowel bij mannelijke als bijnbsp;vrouwelijke menschenembryonen van 38—40 mm plaats vindt, dochnbsp;bij een lengte van 50 mm treedt er een geslachtsonderscheid aannbsp;de prostaatklieren op. Chwalla vindt bij mannelijke embryonennbsp;een grooter aantal prostaatklierknoppen, die caudaal van dennbsp;Müllerschen heuvel uit den urethrawand spruiten en bij vrouwelijkenbsp;embryonen vindt men den aanleg der prostaatklieren overwegendnbsp;craniaal van den Müllerschen heuvel en zelden enkel knoppennbsp;caudaal ervan. Bij vrouwelijke embryonen van 50 mm houden denbsp;prostaatknoppen met groeien op. Dat een vrouwelijke hermaphro-diet een prostaat kan ontwikkelen, kan alleen verklaard worden,nbsp;als men aanneemt, dat het embryo in de tijdsperiode, waarin hetnbsp;zijn prostaataanleg tot een mannelijken kliervorm ontwikkelde,nbsp;zelf een mannelijk embryo was en zijn gonaden zich eerst laternbsp;tot een ovarium ontwikkelden en dan alle verdere geslachtelijkenbsp;differentieeringen naar het vrouwelijk type voltrokken werden.nbsp;Het naast elkaar voorkomen van mannelijke en vrouwelijke geslachtsorganen bij hermaphrodieten ontstaat, doordat deze geslachtsorganen na elkaar in twee geslachtelijk verschillende phasennbsp;der embryologische ontwikkeling gedifferentieerd worden. Ernbsp;worden bv. bepaalde organen in een vrouwelijke phase zoovernbsp;gedetermineerd, dat zij in de daaropvolgende mannelijke phasenbsp;niet meer veranderd kunnen worden. De overige organen wordennbsp;verder mannelijk gevormd.

Price ging de ontwikkeling na van de gid. vesiculosae bij de rat en zag, dat de eerste ontwikkeling begint op een leeftijd vannbsp;18 dagen post coïtum als een eenvoudig diverticulum craniaal en

27

-ocr page 32-

dorsaal van de primaire urineleiders. Tot 21dag post coïtum groeien zij in craniaie richting en buigen dan naar ventraai om denbsp;karakteristieke bocht te vormen, zooals bij de volwassen kiiernbsp;is te zien. Het epitheei gelijkt op dat van de Woiffsche buizen ennbsp;tot aan de geboorte zijn er geen vertakkingen waar te nemen. Denbsp;mondingen van de gid. vesiculosae in de Woiffsche buizen groeiennbsp;naar caudaal, maar er blijft een kleine ductus ejaculatorius bestaan.nbsp;5 dagen post partum zijn er verschiilende vertakkingen aanwezig,nbsp;die omgeven zijn met een fibromusculaire laag en bindweefsel. Denbsp;cellen zijn cylindervormig met basale kernen met verschillende,nbsp;donker gekleurde nucleoli. Het cytoplasma is fibrillair of fijnnbsp;granulair en het basaalmembraan is meestal niet duidelijk te onderscheiden. Na 30 dagen is de klierstructuur veel ingewikkeldernbsp;geworden, is er veei meer epitheeloppervlakte. Het cytoplasmanbsp;was tot nu toe granulair, maar dit wordt daarna helderder, terwijlnbsp;grootere, protoplasmatische granula in het oog vallen. Na eenigenbsp;dagen verschijnen typische secreetgranula, omgeven door bleekenbsp;ringen, in het cytoplasma.

Chwalla beschrijft den aanleg van de gId. vesiculosae bij een menschenembryo van 73 mm als een lateraalwaarts gerichte uitstulping van den zijwand van de Woiffsche buizen bij de ombuigingnbsp;uit craniocaudaal in dorsoventraal en is door een aan de caudalenbsp;periferie der uitbochting insnijdende groeve gedeeltelijk afgesnoerd. De gid. vesiculosae ontstaan volgens Schulte uit de versmelting der beide Woiffsche buizen in hun onderste einden bijnbsp;een embryo van 20 embryonaaldagen. De op deze wijze gevormdenbsp;zak ligt op het urogenitaalkanaal en loopt in twee blind eindigendenbsp;punten uit. Zijn wijd dorsoventraal afgeplat lumen is bekleed metnbsp;één- tot tweelagig epitheei, dat bij voldragen embryonen nog geennbsp;intra-epithelialen klieraanleg laat zien.

28

-ocr page 33-

EIGEN ONDERZOEK.

Embryo van 14 mm.

Van het ontwikkelingsstadium van een embryo van 14 mm af begint in dit werk de bestudeering van de oernierbuizen, dennbsp;sinus urogenitalis en de urogenitaalplaat, waaruit de accessoirenbsp;geslachtsklieren — zooals in het verloop van de embryologischenbsp;ontwikkeling zal blijken — zullen ontstaan.

De mediaal van de oernieren zich bevindende Wolffsche buizen, welke als uitpuilingen van de oernieren in de coeloomholte daarnbsp;duidelijk zijn te zien, nemen in caudale richting door de plicaenbsp;urogenitales hun verloop en monden in de door den sinus urogenitalis gevormde verwijdingen, de zgn. sinushoorns uit.

Uit de microfoto (fig. 1) en uit de reconstructie (fig. 2) blijkt, dat de Wolffsche buizen (fig. 1, W.b.) even vóór hun mondingnbsp;in den sinus urogenitalis (fig. 1, s.u.g.) van richting veranderennbsp;en wel van cranio-caudaal in dorsoventraal, waarbij dit laatstgenoemde deel slechts klein van afmeting is. Aan de laterale wandennbsp;van de beide caudale einden der Wolffsche buizen, dus de dorso-ventrale deelen, ontspruiten de ureteren, die naar lateraal buigennbsp;en dan in dorsocraniale richting verder verloopen (fig. 2a) Denbsp;Wolffsche buizen (fig. 2b) en de beide ureteren zijn bedekt metnbsp;een eenlagig epitheel; de bekleedende cellen der ureteren zijnnbsp;meer cylindrisch van vorm, terwijl de epitheelcellen der Wolffschenbsp;buizen uitgesproken cubisch zijn.

De sinus urogenitalis bereikt ter hoogte van de inmondingen van de primaire urineleiders zijn grootsten transversalen diameter,nbsp;(fig. 3, s.u.g.), die in caudale richting geleidelijk afneemt.

Caudaal van de Wolffsche buizen vertoont de sinus urogenitalis op dwarsdoorsnee den vorm van een sikkel met de concave zijdenbsp;naar dorsaal gericht. In craniale richting neemt de transversale

29

-ocr page 34-

u_..





b = Wolffsche buis. d = urachus,nbsp;f = anaalbuis.

a = ureter, c = sinus urogenitalis.nbsp;e = rectum,nbsp;g = vork van de urogenitaalplaat.nbsp;h = urogenitaalplaat.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;k

phallus.

30

-ocr page 35-


--.-¦U.g.p.


31

-ocr page 36-

diameter veel sneller af en gaat de sinus urogenitalis over in den urachus (fig. 2d), die zich spoedig naar ventraal ombuigt naar denbsp;navelstreng.

Caudaal staat de sinus urogenitalis via een gang in verbinding met het rectum (fig. 2f), welke in craniale richting dorsaal vannbsp;en tusschen de beide Wolffsche buizen zijn loop verder vervolgt.nbsp;Het verbindingsstuk met het rectum is de cloacagang of de analenbsp;buis en is te beschouwen als een rest van de cloaca. Zij bezit eennbsp;tweelagig épitheel, dat naar de eene zijde in verbinding staat metnbsp;het epitheel van den sinus urogenitalis en naar de andere zijdenbsp;overgaat in dat van de urogenitaalplaat. In het niveau van dennbsp;sinus urogenitalis loopt de cloacagang echter nog iets naar ventraalnbsp;door, waar het lumen wordt begrensd door een vorkvormigenbsp;verdikking van de urogenitaalplaat (fig. 2, g en h en fig. 4, s.u. ennbsp;u.g.p.).

De eptheliale bekleeding van den sinus urogenitalis is niet overal even dik. Zijn ventrale wand is bedekt met een 2-lagignbsp;epitheel, dat craniaal van de Wolffsche buizen overgaat in eennbsp;eenlagig cubisch epitheel. De dorsale wand is direct craniaal vannbsp;de uitmondingen der Wolffsche buizen reeds met een eenlagignbsp;cubisch epitheel bekleed, terwijl het caudaal hiervan uit twee,nbsp;drie of meer lagen bestaat. De laterale wanden bezitten een epitheelnbsp;dat meer met dat van den ventralen wand overeenkomt (fig. 3).nbsp;Het epitheel der sinushoorns is wat haar caudale wanden betreftnbsp;tweelagig en het overige deel is bekleed met een eenlagig cubischnbsp;tot cylindrisch epitheel (fig. 1).

Het rectum wordt naar buiten afgesloten door het anaalmem-braan bestaande uit een laag van cellen. Het anaalmembraan gaat ventraal over in een epitheelplaat, die doorloopt tot aan de puntnbsp;van den genitaalheuvel of phallus. De epitheelplaat, die aan denbsp;uitwendige lichaamsoppervlakte te zien is als een oppervlakkigenbsp;groeve, welke tot in de punt der phallus te vervolgen is, wordtnbsp;de urogenitaalplaat genoemd (fig. 2h). Zij bestaat uit twee platen,nbsp;die ieder gevormd worden door een tweelagig epitheel.

Nog zij vermeld, dat in dit stadium van ontwikkeling aan de mediale zijden van de oernieren niets aanwezig is wat wijst op eennbsp;aanleg van de Müllersche buizen.

32

-ocr page 37-

Embryo van 16 mm.

In vergelijking met het voorgaande stadium van 14 mm vertoont dit embryo alleen een verderen embryonalen groei van den sinusnbsp;urogenitalis, de Wolffsche buizen, de ureteren en de urogenitaal-plaat. De anale buis is nauwer geworden en het mesoderm is ternbsp;hoogte, waar het anaalmembraan zich met de urogenitaalplaatnbsp;vereenigt, niet ver meer van de buitenvlakte verwijderd (fig. 5).

- r. c.m.

\

.......J- quot;-S-P-

......r's-u.g.

Fig. 5.

r. nbsp;nbsp;nbsp;= rectum.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;u.g.p. = urogenitaalpiaat.

a.b. nbsp;nbsp;nbsp;= anaalbuis.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;s.u.g. = sinus urogenitalis.

c.m. = cioaca membraan.

Onder de peritoneale bekleeding van de oernieren ligt mediaal van de Wolffsche buizen een solide spruit, die in een 5-tal coupesnbsp;te vervolgen is en die uitgaat van het peritoneale epitheel. Ditnbsp;is de aanleg van de Müllersche buis. Opmerkelijk is het, dat hetnbsp;epitheel van de Wolffsche buis en dat van het peritoneum, dat innbsp;de nabijheid hiervan gelegen is, gekenmerkt wordt door eennbsp;hoogeren celvorm met een donkerder gekleurde kern.

33

-ocr page 38-

De sinus urogenitalis, de Wolffsche buizen, de ureteren en de urachus hebben een wand, die geheel uit epitheel bestaat, welkenbsp;geheel overeenkomt met het vorige stadium en zijn in het embryonale bindweefsel ingebed.

Van een mucosa kan men hier niet spreken, alleen valt een


verdikking van het embryonale bindweefsel rondom het epitheel der betreffende deelen waar te nemen.

In het niveau van den Müllerschen heuvel, waarmee bedoeld wordt het gebied tusschen de sinushoorns, bereikt de sinus urogenitalis op dwarsdoorsnede zijn grootste breedte, welke innbsp;caudale richting vlug afneemt. Beziet men den sinus urogenitalisnbsp;van dorsaal, dan heeft hij den vorm van een driehoek. De frontalenbsp;doorsnede (fig. 6) door de Wolffsche buizen, de sinushoorns en

34

-ocr page 39-

de laterale ooren van den sinus urogenitalis geven ons een goed beeld van den aard der bekleedende epithelen.

De Wolffsche buizen zijn bekleed met een eenvoudige laag van cubische cellen en bij den overgang van het dorsoventrale deelnbsp;dezer buizen in de sinushoorns wordt het epitheel aan de lateralenbsp;zijden der hoorns hoogcubisch en aan de mediale- en ventralenbsp;zijde tweelagig, terwijl het epitheel van den sinus zelf ter plaatsenbsp;ook tweelagig is.

Embryo van 18 mm.

Dit stadium vertoont eenige interessante bijzonderheden wat de anaalbuis, de urogenitaalplaat en het caudale deel van den sinusnbsp;urogenitalis betreft. Het mesoderm is tusschen het rectum en dennbsp;sinus urogenitalis doorgedrongen, nadat de cloacagang volkomennbsp;is verdwenen en heeft nu contact gekregen met het ectoderm dernbsp;buitenste lichaamsoppervlakte juist ventraal van den anus, waardoor het primitieve perineum is ontstaan. Het anaalmembraan isnbsp;niet meer aanwezig, zelfs geen resten hiervan zijn nog waar tenbsp;nemen. De ectodermcellen zijn duidelijk van de entodermale cellennbsp;van het rectum te onderscheiden.

De urogenitaalplaat heeft verschillende wijzigingen ondergaan. Stond in het vorige stadium de sinus urogenitalis nog niet in opennbsp;verbinding met de lichaamsoppervlakte, nu echter mondt, doordat zich lacunen en spleten tusschen de beide epitheelplatennbsp;— waaruit de urogenitaalplaat bestaat — vormen, wat gevolgdnbsp;wordt door een loslating der beide platen, de sinus urogenitalisnbsp;in het midden van den genitaalheuvel of phallus door het primitievenbsp;ostium urogenitale externum naar buiten uit.

Door deze uitmonding via het ostium urogenitale externum is het beter nu niet meer te spreken van sinus urogenitalis maar vannbsp;urethra. Reeds is in dit ontwikkelingsstadium een zeer duidelijknbsp;onderscheid te maken in een bekkendeel en een deel, dat nanbsp;ombuiging in den genitaalheuvel ligt nl. een pars pelvina urethraenbsp;en een pars phallica urethrae. Het craniale deel der pars phallicanbsp;bezit een lumen, doch het deel, dat door den phallus begrensdnbsp;wordt, vertoont het hierboven beschreven beeld (lacunen, spleten).

35

-ocr page 40-

Belangwekkend is de overgang van de pars pelvina in de pars phal-lica. Zooals reeds in het stadium van 14 mm is beschreven bezit de urogenjtaalplaat een vorkvormige verdikking (fig. 4) ventraalnbsp;van den sinus urogenitalis, waar hij door de urogenitaalplaat werdnbsp;afgesloten. Deze epitheelverdikkingen (fig. 7c) zijn in grootte ennbsp;lengte toegenomen, bezitten reeds een lumen en grijpen over dennbsp;dorsolateralen wand van de pars pelvina urethrae heen, die nunbsp;ventromediaal met het lumen der pars phallica in verbinding staat.nbsp;De linker arm der vork reikt verder craniaal dan de rechter. Dezenbsp;armen zijn de sinus urethralis. De kernen der epitheelcellen vannbsp;de pars phallica zijn donkerder gekleurd dan die der epitheelcellen van de pars pelvina, waardoor een duidelijke grens tusschennbsp;de beide urethradeelen is waar te nemen.


Een rest van de anaalbuis is nog aanwezig als een epitheel-verhevenheid aan den dorsalen wand der pars phallica even voor haar overgang in de pars pelvina en aan de basis van de hierbovennbsp;beschreven epitheelverdikkingen (fig. 7d).

De pars pelvina urethra is in lengte toegenomen, waarbij de transversale diameter, die bij het embryo van 14 mm zoo grootnbsp;was, zich verkort heeft. Dit deel der urethra, nl. caudaal van denbsp;inmonding der Wolffsche buizen, gelijkt nu meer op een wijde,nbsp;holle buis, die craniaal van de sinushoorns in de allantois overgaat,nbsp;welke voor den rand van het reeds aangelegde os pubis direct naarnbsp;ventraal buigt en daardoor een hoek van 90“^ maakt.

Ter plaatse van de inmondingen der Wolffsche buizen bezit de urethra een breede verwijding, zooals ook in de vorige stadia

36

-ocr page 41-

waar te nemen is. De mondingen der ureteren hebben zich ten opzichte der Wolffsche buizen meer naar caudaal verplaatst ennbsp;de karakteristieke bocht van de beide einden der primaire urine-leiders heeft zich meer gestrekt.

De beide Müllersche buizen zijn snel in lengte toegenomen vergeleken met het embryo van 16 mm. Zij hebben een lengtenbsp;bereikt van J; 0.7 mm.

Embryo van 24 mm.

Aan de mediale zijden van de oernieren hebben de beide Müllersche buizen zich verder naar caudaai ontwikkeld zonder echter de plicae urogenitales te bereiken, waarin alleen nog de Wolffschenbsp;buizen loopen, welke bekleed zijn met een eenlagig, cubischnbsp;epitheel. Het lumen der oernierbuizen is zeer klein. Na de ver-eeniging der plicae urogenitales versmelt het de Wolffsche buizennbsp;omgevende embryonale bindweefsel met het de urethra omgevendenbsp;mesoderm en monden de Wolffsche buizen in de beide sinushoornsnbsp;uit, waarbij duidelijk de overgang van het Wolffsche epitheel innbsp;het urethra-epitheel en dat van den Müllerschen heuvel is te zien,nbsp;daar de laatste uit eenlagige, cylindrische epitheelcellen bestaannbsp;in tegenstelling met de cubische epitheelcellen der Wolffschenbsp;buizen.

Dat deel van den urachus, dat tot aanleg van de primaire urethra en de blaas wordt en dat tot aan de ombuiging in dorsoventralenbsp;richting met tweelagig epitheel bekleed is, vertoont aan zijn dor-salen wand een medianen, overlangschen kam, die in de karakteristieke bocht van den urachus beginnende tusschen de sinushoornsnbsp;doorloopt, den Müllerschen heuvel in zich opneemt en langzaamnbsp;in achterwaartsche richting vervloeit.

Tegenover dezen medianen, overlangschen kam in den dorsalen wand van de urethra loopt in den ventralen wand een overlangschenbsp;groeve, die zich echter niet zoo ver uitstrekt. De kam is tot aannbsp;het meest caudale 4e deel van het bekkendeel der urethra waarnbsp;te nemen.

De ventrale, overlangsche groeve verdwijnt halverwege de pars pelvina urethra en gaat in een ventralen medianen overlangschen

37

-ocr page 42-

kam over, die langzaam aan lager wordende zich tot aan den isthmus urethrae uitstrekt.

Vervolgen we de urethra in caudale richting, dan treedt van de inmondingen der Wolffsche buizen af geleidelijk een vormverandering op. Haar transversale diameter is ter hoogte van dennbsp;Müllerschen heuvel het grootst en neemt meer en meer af in achter-waartsche richting. Het bekleedende epitheel is in de cranialenbsp;helft der urethra tweelagig, evenals vóór den Müllerschen heuvelnbsp;en is voor het overige deel tot aan den overgang in de pars penisnbsp;urethra bedekt met drie- en meerlagig epitheel.

De urethra ligt te midden van verdicht, embryonaal bindweefsel, waarin al eenige differentiatie is te zien, nl. de M. ischiocavernosusnbsp;is in dit stadium al aanwezig en tevens ziet men reeds in het laatstenbsp;deel der urethra pelvina en wel in het vernauwde deel, eenigenbsp;circulaire spiercellen.

Waar de urethra overgaat in de pars penis urethrae, is haar transversale diameter veel kleiner geworden. Dit nauwe deelnbsp;loopt in de pars penis urethrae uit, welke ter plaatse aan weerszijden begrensd is door twee zijdelingsche, vleugelvormige uitstulpingen, de sinus urethrales, die in het stadium van 14 mm

38

-ocr page 43-

beschreven zijn als twee vorkvormige verdikkingen van de ecto-dermale urogenitaalplaat. In een tweetal coupes ziet men aan de laterocraniale punten van deze uitstulpingen een woekering vannbsp;het epitheel in den vorm van twee donker gekleurde epitheel-knoppen ter dikte van 20 fx (fig. 8), de eerste aanleg van de Cowper-sche klieren.


ureter.

urethra.

Embryo van 32 mm.

Was de ontwikkeling der beide Müllersche buizen in het hiervoor beschreven stadium reeds langs de mediale zijden der oer-nieren tot stand gekomen, in dit ontwikkelingsstadium zijn zij zoo ver voortgeschreden, dat zij ten deele tot in, en wel in hetnbsp;craniale deel der plicae urogenitales — vóór haar vereeniging —nbsp;zijn doorgegroeid.

39

-ocr page 44-

De primaire urineleiders bezitten op dwarsdoorsnede een wijd — met cubisch epitheel omgeven — lumen, dat een rondovalennbsp;vorm heeft. Zij monden aan weerszijden van den Müllerschennbsp;heuvel uit, waarbij de openingen in de urethra niet rondovaalnbsp;maar spieetvormig zijn.

Ook de sinushoorns hebben een spleetvorm aangenomen, zonder dat het onderscheid van het Wolffsche epitheel en het sinusepitheelnbsp;daarvan eenige verandering heeft ondervonden. De ureteren


monden in het caudale deel der spieetvormige sinushoorns uit en rukken verder van het mondingsgebied der primaire urineleiders vandaan. De uitmondingen der ureteren in de sinushoornsnbsp;bevinden zich ter hoogte van den onderkant van den Müllerschennbsp;heuvel, hetgeen op dwarsdoorsnede duidelijk is te zien (fig. 10).

Over de verdere differentiatie van de urethra kan het volgende worden opgemerkt. In vergelijking met het stadium van 24 mmnbsp;is de urethra sterk in lengte toegenomen. Het gedeelte van denbsp;urethra craniaal van den Müllerschen heuvel, dus de blaas-primairenbsp;urethra aanleg, is zeer breed in verhouding tot de rest van de

40

-ocr page 45-

entodermale urethra (fig. 9). Caudaal van de inmondingen der Wolffsche buizen neemt de urethra tot aan de pars penis urethraenbsp;geleidelijk in breedte af. Haar overgang in de ectodermale urethranbsp;is zeer nauw en is aan te duiden als de isthmus urethrae. Den innbsp;het stadium van 24 mm reeds beschreven overlangschen kam, dienbsp;van den dorsalen wand der urethra zich van den overgang vannbsp;urachus in blaasurethra aanleg af tot halverwege de pars pelvinanbsp;urethrae uitstrekt, vindt men ook hier aanwezig. Hiermede overeenstemmend zien we in den ventralen wand over hetzelfde gebiednbsp;een groeve loopen, welke echter in het midden der pars pelvinanbsp;urethrae in caudale richting vlakker wordt en daarna door vormverandering, waaraan de laterale wanden door benedenwaartschenbsp;ombuiging een groot aandeel hebben, als overlangsche kam totnbsp;aan den isthmus-urethrae langzaam vervloeiend doorloopt. Denbsp;kammen en groeven zijn duidelijkernbsp;dan bij het embryo van 24 mm.

In het hiervoor beschreven ontwikkelingsstadium waren aan de laterale wanden van de hoorns,nbsp;welke den aanleg vormen van dennbsp;sinus urethralis, twee donker gekleurde epitheelverdichtingen waarnbsp;te nemen. Op dezelfde plaatsen ziennbsp;we nu hier twee solide epitheel-spruiten, met knotsvormige einden,nbsp;de gl. bulbo-urethrales die in dorso-craniale richting zijn uitgegroeidnbsp;(fig. 11).

Reeds heeft zich rondom dit deel der urethra het embryonale bindweefsel zoo gedifferentieerd, dat duidelijk de M. ischiocavernosis en M.nbsp;bulbocavernosus zijn waar te nemen.

Embryo van 42 mm.

De beide Müllersche buizen hebben in dit stadium van ontwikkeling den dorsalen wand van de urethra pelvina bereikt ter

41

-ocr page 46-

hoogte van de inmonding van den linker ureter in den sinushoorn. Het Müllersche epitheel treedt hier in verbinding met het sinusepitheel (fig. 12).

In haar onderste einden bezitten de beide buizen geen lumen, doch dit is slechts in eenige coupes waar te nemen; in de rechternbsp;buis blijft het lumen het langst aanwezig. Na de versmelting dernbsp;plicae urogenitales leggen zij zich tegen elkaar aan zonder tenbsp;versmelten; caudaal van de inmondingen der Wolffsche buizennbsp;echter loopen zij gescheiden van elkaar en raken ieder afzonderlijknbsp;het sinuseptiheel.

Het epitheel der sinushoorns is tweelagig, doch tusschen de hoorns is het epitheel eenlagig en de kernen der epitheelcellennbsp;liggen niet basaal. De uitmondingen der ureteren hebben zich innbsp;vergelijking met de vorige stadia nog meer naar caudaal verplaatst,nbsp;terwijl de linker ureter verder caudaal den sinuswand bereikt dannbsp;de rechter. De ureteren monden nu niet meer in de sinushoornsnbsp;uit zooals in het stadium van 32 mm lengte, maar in de lateralenbsp;wanden van de urethra. Vervolgen we de ureteren In cranialenbsp;richting, dan ziet men een caudaal recht stuk, dat craniaal zichnbsp;vleugelvormig verwijdt (fig. 13a^). Deze verwijding der ureterennbsp;treedt aan den linker ureter sterker op dan aan den rechter.

De Wolffsche buizen, de Müllersche buizen en de urethra zijn omgeven met een dikke laag embryonaal bindweefsel. Hierinnbsp;heeft zich ter hoogte van den Müllerschen heuvel en craniaalnbsp;hiervan nog geen spierweefsel gedifferentieerd. De in den dorsalennbsp;wand van den blaasurethra-aanleg verloopende, overlangsche kam,nbsp;die in de vorige stadia reeds beschreven is, wordt ter hoogte vannbsp;den Müllerschen heuvel vlakker en caudaal van de laatste treedtnbsp;weer een breede dorsale overlangsche kam op, die langzaam verstrijkt. De in den ventralen wand verloopende groeve komt overeen met die, welke in de stadia van 24 en 32 mm reeds beschrevennbsp;is. Het embryonale bindweefsel rondom de urethra verdicht zichnbsp;meer en meer en de pars pelvina urethrae is voor het grootstenbsp;deel, voor zoover het haar ventrale- en laterale wanden betreft,nbsp;omgeven met circulair spierweefsel. Het caudale deel der entoder-male urethra bezit een meerlagig epitheel; op dwarsdoorsnede isnbsp;de dikte van het epitheel zoodanig, dat er slechts een klein lumen

42

-ocr page 47-


a = ureter.

= vleugelvormige verwijding, b = Wolffsche buis.nbsp;c = urethra.

d = blaas-primaire urethra-aanleg.

43

-ocr page 48-

overblijft. Dit is vooral in het laatste deel der urethra het geval.

Uit de reconstructie (fig. 14) van den overgang van de pars pelvina urethrae in de pars penis urethrae ziet men aan de lateralenbsp;zijden van den sinus urethralis,nbsp;waarvan de dubbele aanleg hiernbsp;duidelijk is waar te nemen, denbsp;primaire epitheelspruiten van denbsp;Cowpersche klieren in cranialenbsp;richting voortgroeien. Reeds is eennbsp;karakteristieke knik (fig. 14e) in denbsp;afvoergang aanwezig. Het caudalenbsp;deel der primaire spruit is hetnbsp;kleinst in diameter. Het bezit nognbsp;geen lumen, al liggen de axialenbsp;cellen reeds ruim ten opzichte vannbsp;elkaar, in tegenstelling met denbsp;basaal gelegene.

Het craniale deel van de primaire spruit is knotsvormig en vertoontnbsp;reeds aanleg voor verdere vertakking. Rondom de primaire epitheelspruiten heeft zich het embryonalenbsp;bindweefsel aanmerkelijk verdicht;nbsp;dit wordt het interstitium der nognbsp;te vormen klier.

In dit stadium is nog niets te bespeuren wat zou kunnen wijzen

op een aanleg van de prostaat of gid. vesiculosae (vesiculae seminales).

Embryo van 5.7 cm.

Was bij het hiervoor beschreven stadium van 42 mm lengte de uretei monding tot in den wand van de urethra laterocaudaalnbsp;van de sinushoorns verplaatst, in dit stadium is de uretermondingnbsp;meer in craniale richting gegroeid, waardoor de ureteren nu vóórnbsp;de sinushoorns in den urethrawand uitmonden, (door vergroeiing

44

-ocr page 49-

van de naar elkaar toegekeerde wanden?). In den tractus genitalis hebben de Müllersche buizen zich vereenigd, doch haar onderstenbsp;einden loopen gescheiden van elkaar en bereiken blind het epitheelnbsp;van den Mülierschen heuvel.

De pars pelvina urethrae is van even voor den oralen rand van het os pubis, dus iets caudaal van den Mülierschen heuvel, totnbsp;aan den isthmus urethrae omgeven met een circulaire spierlaag.nbsp;De tunica propria urethrae bestaat uit embryonaal bindweefsel,nbsp;terwijl het bedekkende epitheel meerlagig is. De blaas-primairenbsp;urethra-aanleg is bekleed met een tweelagig cylindrisch epitheel,nbsp;waarvan de basaalcellenlaag duidelijk is te onderscheiden. In hetnbsp;laatste derde deel van de urethra pelvina ziet men op diversenbsp;plaatsen tot aan den istmus urethrae aan de laterale wanden dernbsp;urethra ophoopingen van epitheelcellen. Deze verdichtingen vannbsp;het epitheel zijn gekenmerkt door intensieve kleuring der kernennbsp;en zij zijn — zooals men in oudere stadia duidelijk zal waarnemen —nbsp;de aanleg van de prostata disseminata. Zij komen dus in het caudalenbsp;deel der pars pelvina urethrae het eerst voor den dag. Liet denbsp;primaire spruit der Cowpersche klieren in het vorige stadiumnbsp;reeds den aanleg zien voor verdere vertakking, hier is de ontwikkeling nu zoo ver voortgeschreden, dat de primaire spruit eennbsp;aantal zijspruiten heeft afgegeven, welke echter nog geen lumennbsp;bezitten, die wel in de primaire spruit te zien is. De vertakkingnbsp;geschiedt dichotomisch.

Embryo van 6.1 cm.

Na de vereeniging der plicae urogenitales leggen de Müllersche buizen zich tegen elkaar aan en het lijkt of zij zich tot één buisnbsp;vereenigd hebben. De mediale wanden zijn niet scherp meernbsp;waar te nemen, doch de lumina der beide buizen zijn nog duidelijknbsp;te zien. In den Mülierschen heuvel verwijderen de Müllerschenbsp;buizen zich van elkaar, nemen toe in diameter en eindigen blindnbsp;aan het epitheel van den urethrawand caudaal van de sinushoorns.nbsp;De Wolffsche buizen, bekleed met een enkelvoudig cubisch totnbsp;cylindrisch epitheel, vertoonen op dwarsdoorsnede een grootennbsp;diameter en zijn omgeven met embryonaal bindweefsel, waarin

45

-ocr page 50-

geen verdichting is te bespeuren. Zij monden in de sinushoorns uit en men ziet het epitheel van deze buizen scherp afgeteekendnbsp;van het de hoorns bekleedende epitheel en van het epitheel vannbsp;den Müllerschen heuvel (fig. 15). Voor zoover het betreft haarnbsp;achterste einden hebben de Wolffsche buizen de neiging aan denbsp;ventromediale zijden naar elkaar toe te groeien. Het epitheel is

ter plaatse hoogcylindrisch in tegenstelling met de overige epitheel-cellen.

Reeds is in het vorige stadium beschreven, dat de verplaatsing der uretermonding tot vóór de sinushoorns had plaats gevonden.nbsp;Hier echter zijn zij al weer meer naar craniaal gegroeid en hetnbsp;deel van de urethra gelegen tusschen deze mondingen en dennbsp;Müllerschen heuvel kan men nu aanduiden als urethra propria.nbsp;In dit deel van de urethra ziet men de circulaire spierlaag ventraalnbsp;en lateraal de urethra propria omgeven. Het epitheel van de

46

-ocr page 51-

laatste is eenlagig cylindrisch wat betreft den dorsalen wand van de urethra. Het overige deel van den urethrawand is bedekt metnbsp;een tweelagig epitheel; caudaal van den Müllerschen heuvel neemtnbsp;de epitheelbekleeding van de urethra zoodanig toe, dat er maarnbsp;een zeer klein lumen op dwarsdoorsnede is te zien. De vorm dernbsp;pars pelvina urethrae verandert in transversalen diameter geleidelijk, van voren naar achteren, van driehoekig tot rechthoekignbsp;en vierhoekig, doch de al eerder beschreven overlangsche kammen


..C


zijn ook hier — zij het in niet zoo’n duidelijken vorm — nog aanwezig.

De in het vorige stadium genoemde epitheelverdichtingen aan de laterale wanden van de pars pelvina urethrae zijn hier verdernbsp;uitgegroeid in de propria mucosae en zijn goed te onderkennennbsp;als solide epitheelspruiten, met knotsvormige einden, uitgaandenbsp;van het urethra-epitheel. Deze primaire aanleg van de prostatanbsp;disseminata ontspruit ook hier aan het caudale 3e deel der parsnbsp;pelvina urethrae.

47

-ocr page 52-

De primaire afvoergang der Cowpersche klier, welke als nauwe buis in den sinus urethralis uitmondt, loopt wat haar caudalenbsp;deel betreft in dorsale richting en buigt dan naar craniaal omnbsp;(fig. 16). Uit de figuur blijkt, dat het craniale stuk diverse zij-spruiten heeft afgegeven. De vertakking geschiedt dichotomisch.nbsp;Eenige secundaire spruiten groeien in caudale, doch de meestenbsp;in craniale richting. Op sommige plaatsen anastomoseeren denbsp;secundaire spruiten (fig. 16c); zij bezitten echter nog geen lumen.

Embryo van 6.8 cm,

De uretermondingen hebben zich nog meer naar craniaal verplaatst dan in de jongere stadia reeds is beschreven.

Het caudale deel van de ureteren, dat een ronde buis voorstelt, zooals dat in het stadium van 42 mm is beschreven, is hier nietnbsp;meer aanwezig. De ureter is na het uittreden uit den blaasurethra-wand nu vleugelvormig en het lijkt of het caudale ronde deel innbsp;den urethrawand is opgenomen, waardoor het optreden van denbsp;groeven in den primairen urethrawand te verklaren zou zijnnbsp;(fig. 17). Het epitheel van den dorsalen wand van de primairenbsp;urethra vertoont hetzelfde beeld, zooals reeds in het hiervoornbsp;beschreven stadium is aangegeven.

Het tusschen de beide Wolffsche buizen zich bevindende em-

48

-ocr page 53-

bryonale bindweefsel bevat de nu tot een uterovaginaalkanaal versmolten Müllersche buizen, welke echter in haar meest caudalenbsp;einde weer uit twee buizen bestaat, die blind aan het urethra-epitheel eindigen.

De Wolffsche buizen staan — even voor zij den Müllerschen heuvel bereiken — aan hun ventromediale zijden met elkaar innbsp;contact over een lengte van eenige coupes.

Craniaal van den Müllerschen heuvel is de circulaire spierlaag in den wand van de urethra propria in ontwikkeling toegenomen,nbsp;evenzoo caudaal hiervan.

In de pars pelvina urethrae heeft zich naast de circulaire dwars-gestreepte spierlaag een inwendige circulaire, gladde spierlaag ontwikkeld, welke geheel rondom de urethra loopt en vooralnbsp;haar dorsalen wand verstevigt. De propria mucosae, bestaande uitnbsp;embryonale bindweefselcellen met talrijke bloedvaatjes, is hiernbsp;bekleed met meerlagig epitheel. Het aantal epitheelspruiten, datnbsp;door woekering van het de urethra bedekkende epitheel in denbsp;propria mucosae dringt, is aanzienlijk toegenomen. In het distalenbsp;deel der urethra vertoonen reeds enkele primaire prostaatstrengennbsp;een vertakking. De ontwikkeling van de gld. bulbo-urethrales isnbsp;reeds aanmerkelijk gevorderd. De primaire afvoergang heeft zichnbsp;in secundaire buizen verdeeld, die op hun beurt weer tertiairenbsp;afgeven. Deze laatste laten door epitheelwoekering den aanlegnbsp;voor verdere vertakking zien. Zeer snel treden in de gevormdenbsp;epitheelspruiten lumina op, die omgeven zijn met meerlagignbsp;epitheel. De epitheelcellen der primaire afvoergang en wel dienbsp;der basaalcellenlaag zijn in vergelijking met de overeenkomendenbsp;cellen van de urethra pelvina breeder, meer cubisch van vorm,nbsp;terwijl de cellen in het entodermale deel der urethra dichter bijnbsp;elkaar staan en donkerder gekleurd zijn.

Embryo van 7 cm.

Evenals in de jongere stadia eindigen hier de tot een uterovaginaalkanaal versmolten Müllersche buizen, welke tot in den Müllerschen heuvel van een wijd lumen is voorzien, blind tegennbsp;het epitheel van den urethrawand.

49

-ocr page 54-

In het vorige stadium is beschreven, dat de Wciffsche buizen aan haar ventromediale zijden met elkaar in contact waren getreden.nbsp;Uit de reconstructie (fig. 18b) blijkt, dat zij zich in deze ontwikke-lingsphase over een grootere lengte met elkaar verbonden hebben,nbsp;zoodat men nu niet meer van sinushoorns kan spreken. De Wolff-sche buizen monden dus gezamenlijk in de urethra uit. De dorso-mediane, overlangsche kam in dennbsp;wand van de urethra, die in denbsp;jongere stadia meermalen aangeduidnbsp;is, komt nu niet meer voor innbsp;den dorsalen wand van de urethranbsp;propria en is alleen nog aanwezignbsp;caudaal van den Müllerschen heuvel.

De mediane, overlangsche kam in den ventralen wand van de parsnbsp;pelvina urethrae is hier slechtsnbsp;weinig ontwikkeld. Tusschen denbsp;uretermondingen en den Müllerschen heuvel bevindt zich in dennbsp;urethrawand een circulaire spier-laag, welke de wand aan haarnbsp;laterale- en ventrale zijden omvatnbsp;en waarvan een gedeelte de aanleg d = ureter,nbsp;is voor de blaassphincter.

Het epitheel van de urethra propria is eenlagig, voor zoover het het deel van den dorsalen wand betreft, dat tusschen de ureter-groeven ligt, waarbij de laatste eveneens dit eenlagige epitheelnbsp;bezitten. Het overige deel van den wand is bekleed met een twee-lagig epitheel. Caudaal van den Müllerschen heuvel is de urethranbsp;bedekt met een meerlagig epitheel, hetwelk een zoodanigen omvang heeft aangenomen, dat het lumen van de urethra er bijnanbsp;mee gevuld is. De in de propria mucosae der pars pelvina urethraenbsp;ingegroeide epitheelstrengen, ontstaan door een woekering ennbsp;uitstulping der basaalcellen van het bekleedende epitheel — denbsp;prostata disseminata — zijn reeds gedeeltelijk vertakt, doch bezitten nog geen lumina. De terminale einden der spruiten zijn knop-vormig en duidelijker zichtbaar door haar celrijkdom dan het

50

-ocr page 55-

overige deel der epitheelspruiten. De op den overgang van het entodermale in het ectodermale deel der urethra zich ontwikkelende primaire afvoergangen der gid. bulbo-urethrales verbree-den zich snel, zoodat het lumen hiervan dat der urethra evenaart.nbsp;De primaire afvoergang, welke rondovaal op transversale doorsnede is en bekleed is met een meerlagig epitheel, geeft een aantalnbsp;secundaire buizen af, waarvan sommige in caudale richting, anderenbsp;in craniale richting loopen.

De epitheelstrengen, welke we hier aantreffen, zijn reeds vormingen van het epitheel der tertiaire buizen. Het embryonale bindweefsel rondom de gangen heeft zich meer en meer verdicht.

Embryo van 8.8 cm.

Dit embryo, dat op het microtoom in sagittale richting is gesneden, vertoont eenige bijzonderheden.

De blaaswand ziet men hier omgeven met veel zich door elkaar slingerende spierbundels, die niet in den wand van de urethranbsp;propria doorloopen, doch waarin wel de reeds eerder beschrevennbsp;circulaire spierlaag loopt. Hierbij valt nog op, dat aan de ventralenbsp;zijde van de urethra propria en wel aan haar buitenzijde zich eennbsp;overlangsche spierlaag heeft ontwikkeld, welke van de inmon-dingen der ureteren af tot iets voorbij den Müllerschen heuvel gaat.

Beziet men de coupes van lateraal gaande naar mediaal, dan treft ons een verdichting van embryonaal bindweefsel zijdelingsnbsp;van den Müllerschen heuvel. In deze verdichting loopt van lateraalnbsp;naar mediaal een holle buis, omgeven met eenlagig cylindrischnbsp;epitheel, welke in den wand van de Wolffsche buizen uitloopt.nbsp;In de oudere stadia ziet men deze buis uitgroeien tot een systeemnbsp;van buizen, welke te onderkennen is als de gId. vesiculosa. Dezenbsp;primaire epitheelbuizen ontspruiten aan de laterale wanden vannbsp;de Wolffsche buizen op de plaats, waar de laatste aan hun ventro-mediane wanden niet meer met elkaar vereenigd zijn.

De tot nu toe van de epitheliale bekleeding der pars pelvina urethrae in de tunica propria gegroeide epitheelspruiten, welkenbsp;den aanleg der prostata disseminata voorstellen, zijn alleen in hetnbsp;achterste drie-vierde deel der urethra aanwezig. In het niveau en

51

-ocr page 56-

iets caudaal van den Müllerschen heuvel was tot aan dit ontwikkelingsstadium geen woekering en uitstulping van epitheel te zien. Hier neemt men direct caudaal van de inmonding der ductusnbsp;deferentes aan de laterale wanden der urethra een aantal epitheel-strengen en -knoppen waar, welke in de propria mucosae uitspruiten. Deze epitheelstrengen zullen dus het toekomstige corpusnbsp;prostatae gaan vormen. De craniale deelen der Müllersche buizennbsp;geraken reeds in verval, het caudale uterovaginaalkanaal is nognbsp;intact, al bereikt het hier niet het epitheel van den urethrawand.

De prostata disseminata doen zich voor als kleine epitheelstrengen, waarvan sommige verscheidene donkergekleurde epi-theelknoppen bezitten als aanleg voor verdere vertakking. De overgang van de pars pelvina urethrae in de pars penis urethraenbsp;is op sagittale doorsnede mooi te zien als een vernauwing van denbsp;urethra. Dit deel, de isthmus urethrae, bezit alleen in zijn craniaalnbsp;deel en dan nog aan zijn ventralen wand eenige prostaatkliertjes.nbsp;Het epitheel der entodermale en ectodermale urethra is niet altijdnbsp;duidelijk van elkaar te onderscheiden. Hier is in zoover een onderscheid te onderkennen, dat de dorsale wand van den isthmus meernbsp;geiijkt op het ectodermale en de ventrale wand meer op het entodermale epitheel.

De gid. bulbo-urethrales bezitten nu een centrale gang met wijd lumen, waarin de secundaire buizen uitmonden. De afvoergangnbsp;der klier bezit meerlagig epitheel, evenals de klierbuizen en mondtnbsp;in den sinus urethralis uit, welke omgeven is door een reeds goednbsp;ontwikkelden M. bulbocavernosus

Embryo van 9.5 cm.

In het ontwikkelingsstadium van 8.8 cm lengte heeft men kunnen waarnemen, dat de aanleg van de gId. vesiculosae aan de lateralenbsp;wanden van de Wolffsche buizen heeft plaats gehad. De zijde-lingsche uitstulpingen van deze buizen bezitten in dit stadiumnbsp;aan haar terminale einden, zoowel in craniale als in caudale richtingnbsp;vingervormige uitloopers, die reeds een lumen bevatten en denbsp;aanleg zijn voor verdere vertakking (fig. 19). Deze zullen dus denbsp;afvoerbuizen zijn, die in den primairen aanleg van de klier of den

52

-ocr page 57-

ductus secretorius uitmonden. Het epitheel der primaire gl. vesiculosae bestaat uit in één laag gelegen, cubische- of cylindrischenbsp;cellen met een ovale, ronde of langwerpige kern, welke duidelijknbsp;gekleurd is en veel chromatine bezit. Er is geen onderscheid tenbsp;maken tusschen het bekleedende epitheel der gid. vesiculosaenbsp;en dat der ductus deferentes. De eerste, welker lengte 1 mmnbsp;bedraagt, zijn als producten van mesodermalen oorsprong te

beschouwen, daar zij zijn ontstaan door woekering en uitstulping van de laterale wanden der Wolffsche buizen.

Uit de reconstructie (fig. 19) blijkt duidelijk, dat de gId. vesiculosae vóór de mediane vergroeiing der Wolffsche buizen uit de laatste zijn ontstaan.

Het uterovaginaalkanaal loopt in den Müllerschen heuvel door, waar het zijn lumen verliest en een solide, epitheliale strengnbsp;vormt, welke aan zijn caudale einde met het epitheel van dennbsp;Müllerschen heuvel in verbinding staat, doordat het urethra-epitheel naar binnen is gegroeid.

53

-ocr page 58-

De achterste einden der ductus deferentes staan aan de mediale zijden met elkaar in verbinding en vormen één lumen, zooals ooknbsp;reeds beschreven is in het stadium van 7 cm lengte (fig. 18e). Ditnbsp;aldus gevormde diverticulum is aan haar dorsalen- en ventralennbsp;wand bedekt met urethra-epitheel en het overige deel met hetnbsp;Wo.lffsche epitheel.

De in den dorsalen wand van de urethra propria verloopende overlangsche, mediane kam, welke al in jongere stadia is genoemd,nbsp;bezit ook hier een éénlagig, cylindrisch epitheel. Hij gaat in dennbsp;Müllerschen heuvel over en is aan te duiden als de crista urethralis.nbsp;De overlangsche, mediane kammen in den dorsalen en ventralennbsp;wand van de pars pelvina urethrae zijn hier eveneens aanwezig,nbsp;doch worden snel in caudale richting vlakker. De groeven aannbsp;weerszijden der kammen zijn hier dieper, waardoor deze duidelijkernbsp;te zien zijn. Op dwarsdoorsnede vertoont de pars pelvinanbsp;urethrae een grilligen vorm; zij is bekleed met een twee- totnbsp;drielagig epitheel.

De primaire prostaatkliertjes gaan allen uit van de groeven van de urethra en dringen diep in de propria mucosae, waarbijnbsp;men een concentrische rangschikking van het embryonale bindweefsel rondom de epitheelstrengen kan waarnemen. De epitheel-spruiten bestaan uit een conglomeraat van epitheelcellen, waarvannbsp;de kernen duidelijk gekleurd en chromatinerijk zijn. De periferenbsp;einden der spruiten zijn donkerder gekleurd door grooteren cel-rijkdom dan het overige deel. Er is geen verschil in vorm en kleur-baarheid der epitheelcellen van de pars pelvina urethrae en dienbsp;der primaire prostaatkliertjes te zien. Reeds beginnen enkelenbsp;strengen door retractie van het epitheel een klein lumen te ver-toonen. De prostata disseminata strekt zich uit tot aan den isthmusnbsp;urethrae, in welks craniale deel nog eenige klierspruiten van dennbsp;ventralen wand uit in de mucosa dringen, evenals bij het embryonbsp;van 8.8 cm het geval is.

Het aantal prostaatspruiten, dat van de prostaatgroeven in de tunica propria dringt, bedraagt een 30-tal, waarvan die, welkenbsp;ter hoogte en direct caudaal van den Müllerschen heuvel zichnbsp;vormen, zullen uitgroeien tot het corpus prostatae.

De afvoergangen der gid. bulbo-urethrales laten hier een over-

54

-ocr page 59-

langsche plooiing zien, die in de jongere stadia nog niet aanwezig was. Het epitheel van den ductus secretorius, uitgezonderd zijnnbsp;laatste deel, en het epitheel der verschillende vertakkingen vannbsp;de primaire spruit is meerlagig. Macroscopisch gemeten hebben


de Cowpersche klieren nu een lengte van 4 mm en een breedte van 1 mm. Uit de reconstructie (fig. 20) blijkt duidelijk de dichoto-mische vertakking van de verschillende klierbuizen, waarvan innbsp;vele gevallen een tak in zijn groei wordt geremd en op deze wijzenbsp;als het ware zijtak wordt van een hoofdtak. De oorspronkelijknbsp;dichotomische vertakking gaat zoodoende over in een sympodiale.

55

-ocr page 60-

Embryo van 11.5 cm.

Het uterovaginaalkanaal, bekleed met een tweelagig cylinder-epitheel, loopt tot in den colliculus seminalis door, waar het echter geen lumen meer bezit, doch uit een solide epitheelstreng bestaat.nbsp;Dit einde staat niet meer rechtstreeks met het urethra-epitheelnbsp;in verbinding. Het heeft zich teruggetrokken en het urethra-epitheel neemt nu als twee smalle epitheellinten de plaats in vannbsp;de oorspronkelijke, caudale einden van het uterovaginaalkanaal.nbsp;De epitheelcellen hiervan bezitten langwerpige, donker gekleurdenbsp;kernen, terwijl het epitheel der ductus deferentes uit een laagnbsp;cylindercellen bestaat, waarvan de kernen meer rond van vormnbsp;zijn; zij zijn basaal geplaatst en bezitten veel chromatine met eennbsp;duidelijken nucleolus.

De laterale en ventrale wand van de urethra propria bezit een twee- tot drielagig epitheel met rondovale of langwerpige kernen;nbsp;de dorsale wand is bekleed met een tweelagig epitheel, alleen denbsp;crista urethralis bezit een epitheel, dat uit één laag cylindercellennbsp;gevormd is. De urethra propria is omgeven door een circulairenbsp;laag van gladde spiercellen en om deze concentrische laag bevindtnbsp;zich ventraa) een circulaire, dwarsgestreepte spierlaag, welke naarnbsp;lateraal omhoog loopt.

Bij den tusschen de uitmondingen der ductus ejaculatorius gelegen Müllerschen heuvel komen nu aan weerszijden een paarnbsp;slijmvliesplooien, die het geheel verbreeden tot colliculus seminalis,nbsp;zoodat de ductus ejaculatorius nu in dit lichaam uitmonden.

Aan de onderzijde der urethra loopen een aantal overlangsche, dwarsgestreepte spiervezelen, welke eenige mm caudaal van dennbsp;colliculus seminalis eindigen en het betreffende urethradeelnbsp;verstevigen.

De gld. vesiculosae laten een grooten voortgang in haar ontwikkeling zien, de primaire buis heeft zich nl. aan haar laterale einde in twee buizen vertakt, waarvan de eene in craniate en denbsp;andere in caudale richting haar loop neemt. De secundaire buis,nbsp;welke in caudale richting dorsolateraal van de urethra loopt ennbsp;veel langer is dan de andere, heeft reeds eenige tertiaire buizennbsp;afgegeven, die op haar beurt weer den aanleg voor verdere vertakking laten zien (fig. 21 d).

56

-ocr page 61-

m.ur.

c.p.

57

-ocr page 62-

In tegenstelling met de prostaatklieren en de gid. bulbo-ure-thrales ontstaan de gId. vesiculosae niet als epitheelstrengen, maar direct als epitheelbuizen. Het lumen van de secundairenbsp;buizen, welke in caudale richting loopen en waarvan het een-lagige epitheel is opgebouwd uit cylindrische cellen met ronde ofnbsp;langwerpige kernen, overtreft op dwarsdoorsnede eenige malennbsp;dat van den primairen afvoergang van de ductus deferentes en vannbsp;de urethra.

Van de sulci prostatici der urethra uit, dit zijn de groeven, die zijdelings van den colliculus seminalis loopen, dringen de reedsnbsp;in het vorige stadium beschreven prostaatstrengen verder in denbsp;propria mucosae door. Enkele zijn reeds zoover doorgegroeid,nbsp;dat zij aan de buitenzijde van de circulaire gladde spierlaag zijnnbsp;doorgedrongen (fig. 22), terwijl andere de genoemde spierlaagnbsp;reeds raken. Deze prostaatstrengen komen dorsaal en lateraalnbsp;van de urethra ter plaatse, waar de ductus deferentes in dezenbsp;uitmonden. Craniaal van den colliculus seminalis dringen eenigenbsp;epitheelstrengen, uitgaande van het epitheel der urethra propria,nbsp;in de propria mucosae. Zij dringen niet door de circulaire spierlaag en vormen geen deel van het corpus prostatae.

De prostata disseminata vertoont een voortschrijdenden, radi-airen groei. Bij het embryo van 95 mm waren de prostaatkliertjes uit slechts enkelvoudig vertakte epitheelstrengen opgebouwd,nbsp;doch in dit stadium is de ontwikkeling zoover gevorderd, dat denbsp;primaire spruiten verscheidene, soms vijf tot zes, secundairenbsp;spruiten afgeven. Door het terugtrekken der axiale cellen dernbsp;primaire prostaatspruiten heeft reeds eenige lumenvorming plaatsnbsp;gehad. Het bekleedende epitheel der primaire spruiten is twee-lagig, evenals het epitheel der urethra.

Op dwarsdoorsnede is de horizontale diameter van het craniale deel der pars pelvina urethrae grooter dan haar verticale diameter,nbsp;achterwaarts gaande verandert het verschil geleidelijk en in hetnbsp;caudale deel der urethra, hetwelk begrensd wordt door de gid.nbsp;Cowperi, is de verticale diameter grooter. Het lijkt of deze klierennbsp;de laterale wanden der urethra afplatten. In de propria mucosaenbsp;der urethra heeft zich al een goed ontwikkeld stratum vascularenbsp;gevormd en wel voornamelijk in den ventralen wand. De circulaire,

58

-ocr page 63-

gladde spierlaag, welke rondom de urethra pelvina loopt, is aan haar buitenzijde omgeven door een circulaire, dwarsgestreeptenbsp;spierlaag, die voor het meerendeel tot den ventrolateralen wandnbsp;van de urethra beperkt is en tot aan den isthmus urethrae is gedifferentieerd.

De afvoergang der gl. bulbo-urethralis, welke de gladde spierlaag rondom den sinus urethralis doorborend, omgeven is met een concentrische laag gladde spiercellen, bezit eenige overlangschenbsp;plooien. Hier en daar gaan van de groeven van de afvoergangnbsp;epitheelspruiten uit. Het epitheel van deze gang bestaat in hetnbsp;meest caudale deel uit twee lagen van epitheelcellen, doch innbsp;craniale richting neemt de dikte van het epitheel toe, meer speciaalnbsp;in de groeven.

De secundaire en tertiaire buizen geven steeds meer vertakkingen af, die zelf ook weer talrijke uitbochtingen en verwijdingen bezitten. Het tubulo-alveolaire karakter der gid. bulbo-urethralesnbsp;komt hier al meer tot uiting; opvallend is het snelle optredennbsp;van lumina in de gevormde spruiten. De ontwikkeling van de M.nbsp;glandularis, die caudaal de geheele klier omgeeft en craniaal haarnbsp;dorsolateraal bedekt, heeft haar normaal verloop, het interstitiumnbsp;der gl. Cowperi verdicht zich meer en meer, waarbij een concentrische rangschikking der bindweefselvezelen rondom de afvoerbuizen zichtbaar is.

Embryo van 13.1 cm.

De urethra propria is belangrijk in lengte toegenomen en de haar omgevende circulaire gladde spierlaag gaat craniaal over innbsp;de blaasmusculatuur, terwijl ze caudaal zich vereenigt met hetnbsp;gladde spierweefsel van de pars prostatica urethrae, alleen hetnbsp;laatste deel van de urethra propria is ventraal en ventrolateraalnbsp;omgeven door dwarsgestreept spierweefsel. In verhouding metnbsp;het stadium van 11.5 cm is de overlangsche, ventraal verloopende,nbsp;dwarsgestreepte spierlaag sterk in ontwikkeling toegenomen ennbsp;verstevigt meer en meer de urethra propria en het craniale deelnbsp;van de pars pelvina urethrae. Het bekleedende epitheel van denbsp;urethra propria wijkt niet af van het in het vorige stadium be-

59

-ocr page 64-

schrevene. Evenals bij het embryo van 11.5 cm treft men ook hier een aantal epitheelspruiten aan craniaal van den colliculus semi-nalis, welke uitgaan van het epitheel van den zijdelingschen ennbsp;ventralen wand der urethra propria en welke in de propria mucosae dringen.

De rechter Müllersche buis is geresorbeerd, alleen de linker is voor een klein deel nog aanwezig. Na de versmelting der plicaenbsp;urogenitales is het lumen van het uterovaginaalkanaal op dwarsdoorsnede grooter dan dat van de ductus deferentes, welke eennbsp;eenlagig cylinderepitheel bezitten, waarvan de kernen langovaalnbsp;en rijk aan chromatine zijn. Het uterovaginaalkanaal bezit eennbsp;tweelagig epitheel met langovale kernen, doch haar caudale eindenbsp;is solide en het lumen is daar geheel opgevuld met epitheelcellen.nbsp;Reeds in het vorige stadium is beschreven, dat het blinde solidenbsp;einde van het uterovaginaalkanaal zich craniaalwaarts terugtrok.nbsp;Ook hier is dit het geval en haar plaats wordt nu ingenomen doornbsp;epitheel van den colliculus seminalis, dat naar binnen is gegroeid.nbsp;De ductus secretorii van de gid. vesiculae en de ductus deferentesnbsp;monden via een ductus ejaculatorius in den colliculus seminalis uit.

De gId. vesiculosae, die nu een lengte van 2 mm bereikt hebben, laten een grooten voortgang in haar ontwikkelingnbsp;zien. Het aantal klierbuizen is belangrijk toegenomen door denbsp;onregelmatige vertakking van de secundaire en tertiaire klierbuizen en wel voornamelijk in caudale richting. De buizen zijnnbsp;omvat door embryonaal bindweefsel, het toekomstige interstitiumnbsp;der klieren en strekken zich dorsolateraal van den colliculusnbsp;seminalis in achterwaartsche richting uit.

Ter plaatse, waar het urethra-epitheel in den colliculus seminalis binnengroeit en in de plaats van de blinde einden van het uterovaginaalkanaal treedt, ziet men aan de dorsale zijde van de sulcinbsp;prostatici eenige epitheelstrengen naar dorsaal in de tunica proprianbsp;dringen, tot zij de gladde spierlaag bereiken zonder echter hiernbsp;door te breken.

In vergelijking met het vorige stadium is de prostata disseminata nog meer vertakt en hebben zich talrijke klierboompjes ontwikkeld.nbsp;De afvoergangen bezitten nu een grooter lumen, dat zich in denbsp;vertakkingen voortzet. Het embryonale bindweefsel rangschikt

60

-ocr page 65-

zich rondom de klierbuisjes en -strengen, waarin nog geen differentiatie der epitheelcellen is waar te nemen.

Het spierweefsel rondom de urethra pelvina, zoowel het gladde als het dwarsgestreepte, is aanmerkelijk toegenomen, evenalsnbsp;de overlangs loopende, dwarsgestreepte spierbundels, die zichnbsp;aan den ventralen wand der urethra pelvina en urethra proprianbsp;uitstrekken.

De M. glandularis, welke de bulbo-urethraalklieren dorsolateraal omgeeft, gaat aan haar peripherie over in glad spierweefsel, datnbsp;op sommige plaatsen naar binnen dringt. De gid. Cowperi, dienbsp;nu 7 mm lang en 1.5 mm breed zijn, monden uit met eennbsp;nauwe afvoergang in den ventralen wand van den sinus urethra-lis. De afvoergangen bezitten ook hier verscheidene plooien,nbsp;bochten en uitzettingen, welke in caudale richting meer en meernbsp;afnemen en zij vormen ten slotte, vóór zij uitmonden in den sinusnbsp;urethralis, een ronde met tweelagig epitheel bekleede buis. Hetnbsp;klierparenchym is zeer toegenomen en de voornaamste buizennbsp;bezitten een wijd lumen. De epitheelcellen zijn goed te onderkennen aan haar basaal geplaatste kernen.

Embryo van 14.6 cm.

Vóór de vereeniging der plicae urogenitales is niets meer waar te nemen van de Müllersche buizen, hetgeen erop wijst, dat zijnbsp;hier volkomen geresorbeerd zijn; alleen in den tractus genitalisnbsp;ziet men nog het uterovaginaalkanaal, dat met een grooter lumennbsp;dan de ductus deferentes tot in den colliculus seminalis doorlooptnbsp;en waarvan het achterste deel solide is. Het blinde einde van hetnbsp;uterovaginaalkanaal is evenals in de beide voorgaande ontwikkelingsstadia teruggetrokken van het urethra-epitheel, dat op zijnnbsp;beurt naar binnen is gegroeid. De urethra propria, welke omgevennbsp;is met een stevige, circulaire laag van gladde spiercellen, bezitnbsp;ter hoogte van den colliculus seminalis in haar dorsalen wandnbsp;slechts weinig glad spierweefsel, daar hier de ductus ejaculatoriinbsp;en het uterovaginaalkanaal door den dorsalen wand heen dringen.nbsp;Uitgaande van de ventrale groeven en plooien spruiten eenigenbsp;epitheelstrengen radiairsgewijze in de propria mucosae van de

61

-ocr page 66-

urethra propria uit. Vóór de inmondingen der afvoergangen der gid. vesiculosae in de ductus deferentes zijn reeds een 10-talnbsp;klierspruiten aanwezig en vóór de inmonding der ductus ejacula-torii is dit aantal gestegen tot 15.

Meer en meer vertakken zich de klierbuizen van de gId. vesiculosae, welke macroscopisch gemeten een lengte hebben bereikt van 2.5 mm. De ductus ejaculatorii zijn hier niet meer aan hunnbsp;ventromediane wanden met elkaar vergroeid, zij monden iedernbsp;afzonderlijk spieetvormig in den colliculus seminalis uit.

Caudaal van de inmondingen der ductus ejaculatorii groeien een aantal epitheelstrengen, uitgaande van de dorsolateralenbsp;urethraalgroeven door de circulaire gladde spierlaag heen, hetgeennbsp;in het vorige stadium niet het geval was. Zij doorboren dorsaalnbsp;en dorsolateraal den urethrawand en zij zullen het corpus prostataenbsp;gaan vormen, dat dorsaal en lateraal de urethra ter plaatse gaatnbsp;bedekken. Niet alleen de afvoergangen van deze prostaatkliertjes,nbsp;doch ook de secundaire vertakkingen bezitten reeds een ruimnbsp;lumen.

Beziet men de pars pelvina urethrae op dwarsdoorsnede, dan blijkt de dikte van den ventralen spierwand grooter te zijn dan dienbsp;van de mucosa; dit geldt echter alleen voor het craniale deel dernbsp;urethra. In haar plooien en groeven monden de afvoergangen dernbsp;gid. prostata disseminata onregelmatig verspreid in de urethranbsp;uit. Het tweelagig epitheel dezer afvoergangen zet zich voort innbsp;de secundaire vertakkingen, welke een ruim lumen bevatten.nbsp;De prostata disseminata bestaat nu uit een reeks van kleine onregelmatig vertakte klierboompjes, waarvan de uiterste vertakkingennbsp;tot aan de circulaire, dwarsgestreepte spierlaag doorloopen. Hetnbsp;epitheel der pars pelvina urethrae is tweelagig en blijft dit behoudennbsp;tot aan den isthmus urethrae. De M. glandularis, die het cranialenbsp;deel der gid. Cowperi dorsaal bedekt, grijpt in caudale richtingnbsp;meer over naar de laterale vlakte der klier en loopt in het aboralenbsp;deel der klier aan haar ventrale vlakte. De afvoergangen dernbsp;klieren bevatten talrijke epitheelspruiten en epitheelknoppen.nbsp;Zij worden nauwer naar mate zij de urethra naderen en ter hoogtenbsp;van den isthmus urethrae bezitten zij geen epitheelwoekeringennbsp;meer en is haar epitheel tweelagig. De laag basaalcellen is duidelijk

62

-ocr page 67-

te onderkennen aan haar kleine, donker gekleurde kernen. Het klierparenchym is meer toegenomen en iedere klierbuis bezitnbsp;verscheidene uitstulpingen en bochten om het secerneerendenbsp;oppervlak te vergrooten. Rondom den sinus urethralis bevindtnbsp;zich veel glad spierweefsel met daaromheen een sterk ontwikkeldenbsp;M. bulbocavernosus.

Embryo van 15.2 cm.

In tegenstelling met het hiervoor beschreven stadium van 14.6 cm lengte bezit het uterovaginaalkanaal, hetwelk alleen nognbsp;maar in het achterste deel van den tractus genitalis en in dennbsp;colliculus seminalis aanwezig is, geen lumen meer. Caudaal van denbsp;inmondingen der ductus deferentes staat zij in verbinding met denbsp;urethra. Men ziet hier het epitheel der urethra in den colliculusnbsp;seminalis op twee plaatsen naar binnen groeien tot aan het caudalenbsp;einde van het solide uterovaginaalkanaal.

De ductus secretorii van de gid. vesiculosae bezitten bij dit embryo geen gezamenlijke afvoergang (ductus ejaculatorius) ofnbsp;afvoeropening met de ductus deferentes, doch zij monden onafhankelijk van de laatste uit in een diverticulum, bekleed metnbsp;urethra-epitheel en welke te beschouwen is als een uitstulpingnbsp;van den dorsalen urethrawand.

De urethra propria vertoont het beeld, zooals dit reeds eerder beschreven is. De crista urethralis is bedekt met éénlagig, cyiin-drisch epitheel en de urethra propria bezit ook hier, vóór zij innbsp;de urethra pelvina overgaat, een aantal epitheelspruiten, welkenbsp;van haar lateralen en ventralen wand in de propria mucosaenbsp;dringen.

De ductus deferentes zijn omgeven met een dikke laag over-langsche, embryonale bindweefselvezelen en zijn bekleed met een eenlagig, cylindrisch epitheel. Het protoplasma dezer epitheel-cellen is lichter van kleur dan dat van de bekleedende epitheel-cellen der afvoergangen van de gId. vesiculosae. Het aantal klier-buizen ervan is in aantal toegenomen en zij zijn in verhoudingnbsp;tot den ductus secretorius zeer wijd.

Het epitheel der afvoergangen zoowel als van de afvoerbuizen

63

-ocr page 68-

en haar vertakkingen bestaat uit een laag cylindercellen, waarvan de kernen rond of rondovaal zijn met een duidelijken nucleolus,nbsp;terwijl ze veel chromatine bevatten. Het interstitium der kliernbsp;is meer gericht en de ontwikkeling van de te vormen lobuli isnbsp;reeds eenigszins hieraan te zien.

Verscheidene klierbuizen en -strengen uitgaande van de pro-staatgroeven zijn door de gladde spierlaag in het niveau van den colliculus seminalis heengegroeid en vertakken zich dorsaal ennbsp;dorsolateraal van den urethrawand. Sommige klierbuizen hebbennbsp;zich meermalen vertakt en vormen kleine klierboompjes, dienbsp;tezamen het corpus prostatae helpen vormen.

Het epitheel der prostaatgroeven is meerlagig in tegenstelling met het overige epitheel der urethra pelvina, hetwelk tweelagignbsp;is en waarvan de basaalcellen duidelijk te onderscheiden zijn. Denbsp;circulaire spierlaag om de pars pelvina urethrae is in dikte toegenomen, alleen in den dorsalen wand van de urethra, welkenbsp;begrensd wordt door de gid. bulbo-urethrales zijn slechts weinignbsp;spiercellen aanwezig. De urethra pelvina vertoont vele over-langsche groeven, van waaruit de afvoergangen der prostata disseminata in de mucosa dringen en talrijke radiair vertakte klierboompjes vormen (fig. 23). De afvoergangen der primaire ennbsp;secundaire klierbuisjes bezitten een lumen, dat bekleed is metnbsp;een tweelagig epitheel. Er is nog geen differentiatie in het epitheelnbsp;van de prostata disseminata waar te nemen. De kernen der epitheel-cellen zijn rondovaal met een duidelijken nucleolus en chromatine-netwerk.

De ontwikkeling van de gId. Cowperi neemt grootere afmetingen aan, de lengte van de klier bedraagt reeds 8 mm en haar grootste breedte 2.5 mm. Van de afvoergangen, welkenbsp;een zeer onregelmatigen vorm hebben, gaan verschillendenbsp;afvoerbuizen uit, die veel klierbuizen, uitstulpingen, plooien ennbsp;epitheelknoppen bezitten, waardoor het klierparenchym opnbsp;dwarsdoorsnede een grillig geheel vormt. De klierbuizen zijnnbsp;omgeven door eenige gladde spiercellen en door bindweefselcellen.nbsp;Ter hoogte waar de ductus secretorius de klier verlaat, is de laatstenbsp;geheel omgeven door de M. glandularis, uitgezonderd echter denbsp;ventrale zijde. De isthmus urethrae bezit in zijn achterste deel

64

-ocr page 69-

geen epitheelwoekeringen, alleen in zijn craniale deel zijn nog enkele woekeringen te zien, doch slechts aan den dorsolateralennbsp;wand. Het geheel is omgeven met een sterke laag gladde spiercellen, bedekt door de M. bulbocavernosus. De ductus secretoriusnbsp;van de Cowpersche klier heeft veel plooien en groeven en op door-

snede een grilligen vorm. Hij wordt in caudale richting steeds nauwer en voor deze in den ventralen wand van den sinus urethralis uitmondt, lijkt het of hij geen lumen meer bezit.

Embryo van 19.4 cm.

De musculatuur van de urethra propria en van de pars pelvina urethrae is over haar geheele lengte in dikte toegenomen. Hetnbsp;bekleedende epitheel van de urethra is tweelagig met uitzondering

65

-ocr page 70-

van de crista urethralis. Het bindweefsel rondom het bedekkende epitheel der ductus deferentes is sterk verdicht en vormt eennbsp;tunica propria, maar van een muscularis is nog niets aanwezig.

Het epitheel der ductus deferentes, evenals dat van de afvoer-gangen der gid. vesiculosae, is eenlagig cylindrisch, echter is het protoplasma der epitheelcellen van laatstgenoemde donkerdernbsp;gekleurd. De ductus deferentes en de ductus secretorii der gId.nbsp;vesiculosae monden ieder afzonderlijk door den colliculus seminalis


heen in de urethra uit. In het ontwikkelingsstadium van 15.9 cm was van het uterovagi naai kanaal nog een soiled deel in den colliculus seminalis over. Hier is de resorbtie zoo ver voortgeschreden,nbsp;dat nog in enkele coupes een rest van het solide deel aanwezignbsp;is, hetwelk met twee nauwe gangen, bekleed met urethra-epitheel,nbsp;in de urethra uitmondt (fig. 24).

De gid. vesiculosae hebben zich voornamelijk in caudale richting dorsolateraal van de urethra verder ontwikkeld. Het interstitiumnbsp;heeft zich zoodanig gerangschikt, dat men de klier reeds In ver-

66

-ocr page 71-

schillende lobuli kan verdeelen, welker afvoerbuizen zich tot afvoergangen vereenigen en op hun beurt in den ductus secretoriusnbsp;uitmonden. Het epitheel is eenlagig cylindrisch en er valt nog geennbsp;differentiatie van het epitheel der verschillende tubuli waar tenbsp;nemen. De macroscopische lengte der klier bedraagt 5.2 mm.nbsp;De vertakkingen van de klierbuizen van het corpus prostatae zijnnbsp;in aantal toegenomen. Een enkelvoudig kliertje bestaat uit verschillende vertakkingen, welke op haar beurt weer buisjes afgeven,nbsp;waaraan weer verschillende epitheelspruiten zijn te zien. Denbsp;primaire kliertjes gaan alle uit van de sulci prostatici en doorborennbsp;den dorsalen wand van de urethra, waar zij hun vertakkingen innbsp;alle richtingen afgeven. Sommige groeien in craniale richtingnbsp;tusschen de gid. vesiculosae en bedekken de caudale einden dernbsp;ductus secretorii en der ductus deferentes; andere richten zichnbsp;meer naar lateraal of ventraal, zoodat het klierweefsel boven dennbsp;colliculus seminalis als het ware een kapje vormt. De kliertjes vannbsp;het corpus prostatae strekken zich hier uit van craniaal van dennbsp;colliculus seminalis tot eenige mm caudaai hiervan. Zij zijn vrijnbsp;symmetrisch ten opzichte van de dorsoventraallijn der urethranbsp;gerangschikt en zijn op zich zelf staande klierboompjes. De tubulinbsp;van de prostata disseminata, welke bekleed zijn met een tweelagignbsp;epitheel, dat overgaat in het urethra-epitheel, zijn op verschillendenbsp;plaatsen door gladde spiercellen omgeven; voor zoover dit nognbsp;niet heeft plaats gehad zijn de klierpakketjes omgeven doornbsp;concentrische lagen bindweefselcellen.

Het stratum glandulare der pars pelvina urethrae is omgeven door een laag gladde spiercellen, welke aan den dorsalen wand hetnbsp;sterkst ontwikkeld is en waar omheen de circulaire, dwarsge-streepte spiervezelen van de M. urethralis loopen, uitgezonderdnbsp;in den dorsalen wand van het deel der urethra, hetwelk door denbsp;gId. bulbo-urethrales begrensd wordt. De gId. Cowperi is, waar zijnbsp;niet door de M. glandularis is bedekt, omgeven met een sterkenbsp;laag gladde spiercellen, die op verschillende plaatsen naar binnennbsp;dringen en de klierbuizen en -gangen omgeven. Ook de ductusnbsp;secretorii zijn met een stevige laag glad spierweefsel omgeven, zenbsp;zijn bekleed met een onregelmatig epitheel, waarvan talrijkenbsp;epitheelspruiten en klierpakketjes in het omgevende weefsel

67

-ocr page 72-

dringen, terwijl zij tevens veel plooien, groeven en uitbochtingen vertoonen. Wanneer de wand van de urethra bereikt is, verliezennbsp;zij hun grillig karakter en worden tot nauwe afvoergangen, die innbsp;den sinus urethralis uitmonden. Het klierparenchym der gid.nbsp;Cowperi overheerscht duidelijk het interstitium. De bekleedendenbsp;epitheliën zijn onregelmatig door de vele uitloopers, uitzettingennbsp;en bochten der klierbuizen. Van de craniale punt der klier af totnbsp;aan den isthmus urethrae toe wordt de ventrale wand der urethranbsp;ondersteund door een laag overlangsche spiervezelen.

Embryo van 23.2 cm.

In tegenstelling met het vorige stadium is het uterovaginaal-kanaal nog in den geheelen tractus genitalis intact. Vóór den colliculus seminalis bestaat het uit twee aparte buizen, die een lumen bezitten en bekleed zijn met enkelvoudig cylinderepitheel, dochnbsp;in den colliculus seminalis vereenigen zij zich weer en komen innbsp;aanraking met de uitloopers van het urethra-epitheel, dat naarnbsp;binnen is gegroeid. Van deze laatste spruiten eenige epitheel-buisjes met enkelvoudig cylindrisch epitheel bekleed en vannbsp;een klein lumen voorzien in het weefsel van den colliculusnbsp;seminalis uit.

De ductus deferentes bezitten een tunica propria, waar omheen een laag overlangsche spiercellen, doch bij het doorboren van dennbsp;urethrawand verliezen zij dit aspect en blijft alleen het eenlagignbsp;cylinderepitheel over. Naast de afvoergangen der gId. vesiculosaenbsp;monden zij in de urethra uit en vormen op deze wijze een ostiumnbsp;ejaculatorium.

De ductus secretorii der gid. vesiculosae, die eerst in craniale richting loopen, evenwijdig ongeveer aan de ductus deferentes,nbsp;geven bij de ombuiging naar caudaal eenige takken af, doch verreweg het grootste aantal vertakkingen heeft caudaal van de karakteristieke bocht plaats. Door het vertakken der door de afvoergangen afgegeven zijtakken worden lobuli gevormd, die te kennennbsp;zijn aan het omgevende interstitium.

De gid. vesiculosae hebben een macroscopische lengte van 6 mm en een breedte van 2.5 mm. Het geheel doet zich voor als een

68

-ocr page 73-

samengestelde, tubuleuze klier, waarvan het epitheel eenlagig cylindrisch is.

Gezien in verband met het ontwikkelingsstadium van 19.4 cm is het corpus prostatae belangrijk vergroot. Verschillende afvoer-gangen, uitgaande van de sulci prostatici, vertakken zich in klier-buizen, die door het gladde spierweefsel van den dorsalen urethra-wand boren en dan veel buisjes afgeven, welke in verschillendenbsp;richtingen hun loop nemen. Zij vormen op deze wijze zelfstandigenbsp;klierpakketjes, waarvan sommige dorsaal en lateraal de ductusnbsp;deferentes en de ductus secretorii der gid. vesiculosae bedekken,nbsp;andere gaan zich in caudale richting vertakken en weer anderenbsp;trachten nog door de spierlaag van den dorsalen wand van denbsp;urethra heen te breken.

De overlangsche, dwarsgestreepte spierbundels, welke de onderzijde der pars pelvina urethrae verstevigen, zijn in aantal toegenomen. De M. urethralis gaat aan het dorsale deel van den urethrawand geleidelijk over in glad spierweefsel. De mucosa dernbsp;urethra is rijk gevasculariseerd, het slijmvlies is hier niet zoo ergnbsp;geplooid als in vorige stadia en is bedekt met een tweelagig epitheel.

De klieren der prostata disseminata bezitten groote lumina, zij zijn evenals de urethra met tweelagig epitheel bedekt en zijnbsp;komen van het meest caudale deel der urethra propria af tot aannbsp;den isthmus urethrae onregelmatig verspreid in de mucosa dernbsp;urethra voor.

De gId. bulbo-urethrales hebben in dit stadium macroscopisch gemeten een lengte bereikt van 15 mm, terwijl haar grootstenbsp;breedte 3 mm bedraagt. Steeds meer glad spierweefsel omgeeftnbsp;de talrijke tubuli en het lijkt of de klier op deze wijze in verschillende klierkwabjes wordt verdeeld. De klierbuisjes zijn bekleednbsp;met een tweelagig epitheel, hetwelk hetzelfde karakter bezit alsnbsp;dat der wijde afvoerbuizen.

De ductus secretorii, die naarmate zij de urethra naderen door de M. urethralis gedeeltelijk omvat worden en in den isthmusnbsp;urethrae het gladde spierweefsel der urethra zich met het gladdenbsp;spierweefsel, dat den ductus omgeeft, versmelt, bevatten talrijkenbsp;kleine klierpakketjes en zijn evenals de klierbuizen en -gangennbsp;bekleed met een tweelagig epitheel.

69

-ocr page 74-

Embryo van 27.1 cm.

Het uterovaginaalkanaal is in dit stadium geheel geresorbeerd; evenals in de beide vorige stadia ziet men ook hier twee kleinenbsp;buisjes, omgeven met urethra-epitheel, de plaats innemen vannbsp;de oorspronkelijk aldaar verloopende, solide einden van hetnbsp;uterovaginaalkanaal. Zij vereenigen zich op de plaats van hetnbsp;meest caudale einde van het gewezen uterovaginaalkanaal, zoodatnbsp;we deze epitheliale vorming als utriculus prostaticus of wel vaginanbsp;masculina kunnen aanduiden.

De urethra propria is omgeven met een dikke laag circulair, glad spierweefsel, vóór den colliculus seminalis neemt de laatstenbsp;geleidelijk af en wordt de urethra aan haar zijdelingschen ennbsp;ventralen wand omgeven met circulair loopende, dwarsgestreeptenbsp;spierbundels, waarbij tevens in dit deel van de epitheliale beklee-ding der urethra de kliertjes van de prostata disseminata in denbsp;tunica propria dringen.

Macroscopisch gemeten hebben de gid. vesiculosae een lengte bereikt van 10 mm en een breedte van 4.5 mm. Door de geheelenbsp;klier loopt een wijde buis, die als afvoergang te onderkennen isnbsp;en waarin de interlobulaire afvoerbuizen der talrijke lobuli uitmonden. Zij liggen dorsolateraal op de urethra, doch bedekkennbsp;slechts het craniale deel van het corpus prostatae. Verscheidenenbsp;tubuli der laatste dringen door den dorsalen urethrawand heennbsp;en een gedeelte vertakt zich in craniale richting, waardoor zij denbsp;ductus deferentes en de afvoergangen der gId. vesiculosae, welkenbsp;beide door een gezamenlijke opening in de urethra uitmonden,nbsp;dorsaal bedekken; een ander aantal vertakt zich meer naar dorsolateraal en drukt de gid. vesiculosae naar ter zijde.

De prostata disseminata is verder ontwikkeld. De zijtakken van den primairen afvoergang bezitten veel gesteelde acini; het secer-neerende oppervlak wordt hierdoor steeds grooter.

De gid. bulbo-urethrales hebben een macroscopische lengte bereikt van 18 mm en een breedte van 5 mm. In het ontwikkelingsstadium van 23.2 cm waren de secerneerende klierepitheliënnbsp;nog niet van het epitheel van het afvoerend systeem te onderscheiden. Hier echter ziet men over de geheele klier verdeeld denbsp;epitheelcellen der acini grooter geworden met basale kern en in

70

-ocr page 75-

haemaluin-eosine zijn zij gevuld met fijn vacuolair grijs gekleurd protoplasma. De differentiatie beperkt zich alleen tot de acini ennbsp;in de praeterminale buizen heeft deze nog niet plaats gevonden.

Embryo van 30 cm.

Caudaal der uitmondingen van de ductus deferentes en de afvoergangen der gid. vesiculosae ziet men de vagina masculinanbsp;als twee smalle buisjes in den colliculus seminalis dringen, waarnbsp;zij elkaar ontmoeten en een solide epitheelprop vormen.

De ductus deferentes bezitten een overlangs loopende, uitwendige spierlaag en zij monden tezamen met de afvoergangen der gId. vesiculosae, welke door een rok van glad spierweefselnbsp;zijn omgeven, in den colliculus seminalis uit.

De gid. vesiculosae hebben zich nog meer vertakt. De klier bestaat uit talrijke lobuli, die veel tubuli bevatten; zij vormennbsp;verschillende lobi, die hun secretieproducten via de afvoerbuizennbsp;in de afvoergangen voeren. De klier heeft nu een macroscopischenbsp;lengte bereikt van 10 mm, terwijl haar grootste breedte 4.5 mmnbsp;bedraagt. De tubuli der klier, de afvoerbuisjes en de afvoergangennbsp;zijn bekleed met een eenlagig cylindrisch epitheel. De kernen dernbsp;epitheelcellen zijn langovaal en zij zijn basaal geplaatst.

Van de sulci prostatici uit gaan verschillende klierbuizen in dorsale en dorsolaterale richting, zij vertakken zich verscheidenenbsp;malen vóór zij de circulaire spierlaag bereikt hebben en nanbsp;de doorbraak door den dorsalen urethrawand groeien zij innbsp;verschillende richtingen uit, waarbij zij zich weer vele malennbsp;vertakken. Aan de tubuli zitten wandstandig of terminaal de acini,nbsp;welke de secretieproducten zullen leveren. Deze klierpakketjes,nbsp;welke tezamen het corpus prostatae vormen, bedekken gedeeltelijknbsp;dorsaal de ductus deferentes en de afvoergangen der gid. vesiculosae en vormen als het ware een vooruitstekende punt in denbsp;mediaanlijn. Aan de laterale zijden van het corpus prostatae bevinden zich eveneens in craniale richting vooruitstekende punten.

De urethra propria bezit in haar caudale einde, evenals hiervoor is beschreven, een aantal kliertjes, die van het urethra-epitheelnbsp;uitgaan en in haar ventralen en lateralen wand dringen. De prostata

71

-ocr page 76-

disseminata van de urethra propria breidt zich uit tot aan de craniale punt van het corpus prostatae en de urethra is, wat ditnbsp;deel betreft, omgeven door de M. urethralis, welke echter in dennbsp;dorsalen wand ontbreekt.

De kliertjes van de prostata disseminata bezitten veel zijde-lingsch gesteelde acini, waarvan sommige met een praeterminale gang in de tubuli uitmonden; andere doen dit direct. De verschillende deelingsvormen der adenomeren zijn goed waar te nemen.nbsp;Het geheel wordt omgeven door circulair verloopende, gladdenbsp;spiercellen, waar omheen de dikke M. urethralis loopt, die aan dennbsp;dorsalen wand afwezig is. Het deel der urethra, dat door de gid.nbsp;bulbo-urethrales begrensd wordt, is smaller dan het vrije deel dernbsp;urethra pelvina en de M. urethralis is hier ook niet zoo sterknbsp;ontwikkeld als in het voorste deel. Aan haar ventralen wandnbsp;wordt de urethra pelvina ondersteund door overlangs verloopende,nbsp;dwarsgestreepte spiervezelen, die zich in de pars prostatica meernbsp;aan den ventrolateralen wand bevinden.

Evenals in het stadium van 27.1 cm zijn ook hier bij de gl. Cow-peri op verscheidene plaatsen de cellen der acini gedifferentieerd. De cellen zijn gevuld met een fibrillair secretum, hetwelk de kernnbsp;naar de basis der cel drukt. De klier heeft macroscopisch gemetennbsp;een lengte bereikt van 21 mm en een breedte van 6 mm. De talrijkenbsp;tubuli, met eindknoppen en wandstandige acini bezet, zijn omgeven door glad spierweefsel en embryonaal bindweefsel. Denbsp;afvoergangen bezitten eveneens veel eenvoudige en samengesteldenbsp;klierpakketjes, behalve in haar laatste deel, dat door den isthmusnbsp;urethrae begrensd wordt en zij monden als een nauwe buis, bekleednbsp;met tweelagig epitheel in den sinus urethralis uit. Dorsaal wordtnbsp;de laatste bedekt door een sterk ontwikkelde M. bulbocavernosusnbsp;en zijdelings door het caverneuze weefsel, dat de pars cavernosanbsp;urethrae omgeeft.

72

-ocr page 77-

BESPREKINGEN DER RESULTATEN VAN HET EIGEN ONDERZOEK.

Hoewel mij geen jongere embryonen dan van 14 mm lengte ter beschikking hebben gestaan, mag ik aannemen, dat de in de literatuur beschreven eerste ontwikkeling van de cloaca bij verschillendenbsp;zoogdierembryonen, waarin bij de diverse diersoorten weinig verschil in ontwikkeling is vermeld, ook voor het varken geldt, al isnbsp;een onderzoek hiernaar zeer zeker wel op zijn plaats. In dennbsp;aanvang van mijn onderzoek werd bij het jongste ontwikkelingsstadium van 14 mm lengte beschreven, in hoever de cloaca zichnbsp;in een ventraal- en een dorsaal deel had gedeeld, welke met elkaarnbsp;door de claocagang of de anaalbuis waren verbonden, waarbij hetnbsp;ventrale cloacadeel het grootste was, naar caudaal was afgeslotennbsp;door de cloacaplaat en naar craniaal overging in den urachus.

Bij de jongste embryonen van 14 en 16 mm is niets te bekennen, dat wijst op een frontaal septum, hetwelk volgens Tourneux ennbsp;Fleischmann de cloaca zou verdoelen in een dorsaal- en ventraalnbsp;deel of op het aanwezig zijn van zijdelingsche plooien, zooals doornbsp;Rathke en Retterer is beschreven. De meening van Reichel,nbsp;als zou de cloacadeeling bij het varken door twee zijdelingschenbsp;septa geschieden, kan ik niet deelen. Bij de cloacadeeling hebbennbsp;verschillende groeiprocessen plaats.

Het mesoderm neemt sterk toe en omvat de cloaca, welke nu meer uitsteekt, zoodat het lumen kleiner schijnt te worden en hetnbsp;lijkt of het darmzadel de cloaca verdeelt. De ventrale cloaca ofnbsp;sinus urogenitalis groeit in ventrale richting door en de reedsnbsp;aanwezige cloacaplaat, ontstaan uit het cloacamembraan, volgt dennbsp;groei van het ventrale cloacadeel en loopt tot in de punt van dennbsp;cloacaheuvel of phallus door. De cloacagang wordt geleidelijknbsp;nauwer, haar epitheel wordt ten slotte geresorbeerd en het meso-

73

-ocr page 78-

derm is in contact gekomen met het dorsale deel van het cloaca-membraan, welke nu anaalmembraan wordt genoemd. Deze ontwikkeling is bij het embryo van 18 mm tot stand gekomen, zoodat we nu van een volledige scheiding van het ventrale cloacadeel ennbsp;het dorsale cloacadeel kunnen spreken. De plaats, waar het mesoderm het eerst de buitenvlakte raakt, is juist aan den overgang vannbsp;het cloacamembraan in de cloacaplaat, waardoor deze laatste nunbsp;urogenitaalplaat wordt.

Volgens Henneberg heeft bij de rat de deeling van de cloaca plaats na de vorming van den cloacaheuvel, Keibel beschreef ditnbsp;bij den mensch, doch volgens Felix treedt eerst de cloacadeelingnbsp;op en daarna de vorming van den cloacaheuvel. Bij het varken heeftnbsp;deze gelijktijdig plaats met de ontwikkeling van den cloacaheuvel.

De cloacaplaat neemt geleidelijk in lengte en diepte toe, naarmate de ontwikkeling van den cloacaheuvel voortgang vindt. Zij is echter een zelfstandige vorming uit het cloacamembraan, doordatnbsp;de cellen van het meest ventrale deel sterk gaan woekeren en naarnbsp;binnen groeien. Hierdoor ontwikkelt zich een lijst bestaande uitnbsp;twee platen van epitheelcellen, waarbij iedere plaat uit twee lagennbsp;van epitheelcellen is opgebouwd. Het epitheel der buitenstenbsp;lichaamsoppervlakte gaat in deze platen over en er is geen onderscheid in de epitheelcellen te maken, daar zij beiden van ectoder-malen oorsprong zijn. De cloacaplaat is dus uit ectodermale cellennbsp;opgebouwd en niet zooals sommige onderzoekers meenen van hetnbsp;entoderm afkomstig. De oorspronkelijk aanwezige entodermalenbsp;cellaag aan de binnenzijde van het cloacamembraan wordt geresor-beerd, zoodat alleen nog de ectodermale cellen overblijven, welkenbsp;de cloacaplaat gaan vormen. Bij de embryonen van 14 mm en 16 mmnbsp;lengte is duidelijk te zien, dat de nog aanwezige rest van hetnbsp;cloacamembraan en wel het anaalmembraan uit één laag eenvoudige,nbsp;ectodermale epitheelcellen bestaat en er is geen onderscheid tenbsp;maken tusschen deze epitheelcellen en die van de cloacaplaat.

In de literatuur vindt men beschreven, dat de cloacaplaat ontstaan zou zijn, doordat het lumen van de ventrale cloaca door verdikking en vergroeiing der zijdelingsche cloacawanden en door celproliferatie van het entodermale blad van het cloacamembraan,nbsp;volkomen opgevuld zou worden. Deze meening is o.a. Chwalla

74

-ocr page 79-

«n Andersson toegedaan. Zij geldt niet voor het varken; de cloacaplaat is hier van zuiver ectodermalen oorsprong.

Aan het proximale einde van de plaat, waar zij in verbinding treedt met het entoderm van den sinus urogenitalis, is een vorkvormige, solide verdikking van de plaat gevormd. Deze uitbreidingnbsp;van de cloacaplaat is eveneens van ectodermalen oorsprong en zijnbsp;is bij het embryo van 18 mm lengte zoo ver ontwikkeld, dat zijnbsp;lateraal en dorsaal over den wand van de pars pelvina urethraenbsp;heengrijpt. Tegelijkertijd is in de nu gevormde urogenitaalplaatnbsp;een dissolutie der cellen ontstaan, waardoor er veel lacunen ennbsp;holten zijn opgetreden, die gevolgd wordt door een uiteengaan dernbsp;platen waaruit de urogenitaalplaat ontstaat en tengevolge hiervannbsp;mondt de pars pelvina urethrae via de pars phallica urethrae doornbsp;het ostium urogenitale primitivum nu naar buiten uit.

De vorkvormige verdikkingen van de urogenitaalplaat bezitten in het stadium van 18 mm een klein lumen en zij zijn, gezien hunnbsp;verdere ontwikkeling, als de aanleg van den sinus urethralis tenbsp;beschouwen. Volgens Rauther ontstaat de sinus urethralis bij denbsp;knaagdieren gedurende de scheiding van urethra en rectum. Hallnbsp;zegt, dat bij de verbinding van de primaire- en secundaire deelennbsp;van de urethra bij de witte muis een dorsolaterale dilatatie vannbsp;het lumen ontstaat, welke de ontwikkeling van den sinus urethralisnbsp;is. Hij veronderstelt, dat de sinus ontstaat gedurende de sluitingnbsp;van de primitieve urogenitaalopening en de vorming van de parsnbsp;cavernosa urethrae. Deze zienswijze komt niet overeen met hetgeen bij het varken gevonden werd. Bij het varken ontstaat denbsp;sinus urethralis uit de vorkvormige verdikking van de urogenitaalplaat en is dus van ectodermalen oorsprong.

De Wolffsche buizen loopen bij het embryo van 14 mm lengte aan de mediale zijden van de oernieren in craniocaudale richting ennbsp;buigen, even vóór zij in de cloaca- of sinushoorns uitmonden— welkenbsp;verwijdingen zijn van de ventrale cloaca of sinus urogenitalis —, innbsp;dorsoventrale richting om. Zij bestaan uit een enkelvoudige laagnbsp;van cubische epitheelcellen, welke omgeven zijn met embryonaalnbsp;bindweefsel, de ventrale wand van den sinus urogenitalis is bekleednbsp;met een tweelagig epitheel, zijn dorsale wand met een twee- ennbsp;meerlagig epitheel en de urachus met een eenlagig cubisch epitheel.

75

-ocr page 80-

Op den overgang van het craniocaudale deel in het dorsoventrale deel monden de ureteren in den lateralen wand van de primairenbsp;urineleiders uit. In den loop der ontwikkeling b.v. bij het embryonbsp;van 18 mm lengte zijn de uitmondingen meer naar caudaal verplaatstnbsp;en staan zij nog met het Wolffsche epitheel in contact, doch ditnbsp;is bij het embryo van 24 mm lengte niet meer het geval. Hier monden de ureteren inde sinushoorns en eindigen niet, zooals C h wal I anbsp;voor den mensch aangeeft, blind in het epitheel van den blaas-urethra-aanleg. Bij het varken groeit de ureter na scheiding vannbsp;den primairen urineleider naar laterocaudaal en er is geen ureteren-membraan aanwezig zooals Chwalla beschreef bij den mensch ennbsp;Szarski heeft vermeld voor de muis. De linker ureter heeft zichnbsp;in het stadium van 42 mm meer naar caudaal verplaatst dan denbsp;rechter. Zij monden nu in de laterale wanden van de urethra uit.

De ureteren bezitten in dit stadium een caudaal recht deel en een vleugelvormig craniaal deel, hetgeen uit de reconstructienbsp;(fig. 13) duidelijk blijkt. Nu de uretermondingen zich door actievenbsp;verplaatsing van de Wolffsche buizen en daarna van de sinushoornsnbsp;hebben losgemaakt, gaan zij zich over den dorsalen wand van denbsp;urethra verplaatsen, hetgeen in het stadium van 57 mm reedsnbsp;begint en duidelijk bij het embryo van 61 mm lengte is waar tenbsp;nemen, zoodat men van nu af aan van een urethra propria kannbsp;spreken. Uit de reconstructie (fig. 17) van de urethra propria bijnbsp;het embryo van 68 mm blijkt, dat de caudale einden van de ureteren,nbsp;welke den vorm hebben van een ronde buis, niet meer aanwezignbsp;zijn en alleen nog de craniale vleugelvormige deelen behouden zijn.nbsp;De caudale einden der ureteren lijken in den dorsalen wand vannbsp;de urethra propria te zijn opgenomen; door het oblitereeren vannbsp;de ventrale wanden der ureteren zou men het ontstaan van denbsp;uretergroeven kunnen verklaren.

Door het niet ter beschikking hebben van jongere embryonen heb ik niet kunnen nagaan of de door Chwalla beschreven bevindingen, nl. het optreden van een epitheelmembraan en epitheel-lijst op den overgang van het mesodermale Wolffsche epitheel ennbsp;het entodermale sinusepitheel ook bij het varken tot stand komt.nbsp;In elk geval heb ik niets kunnen waarnemen wat hierop wijst. Innbsp;tegenstelling met hetgeen Chwalla gevonden heeft, blijven de

76

-ocr page 81-

caudale einden der Wolffsche buizen bij het varken bekleed met een eenlagig cubisch epitheel en niet met een hoog en meerlagignbsp;epitheel.

De karakteristieke bocht in de Wolffsche buizen heeft zich bij het embryo van 18 mm meer gestrekt en in het volgende stadiumnbsp;24 mm zijn de primaire urineleiders wijder geworden. Van eennbsp;dorsoventraal deel is niets meer te zien en zij monden nu sleufvormig in de sinushoorns uit, waarbij de grens tusschen het meso-dermale epitheel en het entodermale epitheel duidelijk te zien is.nbsp;De door Chwalla gemaakte opmerking als zou de ductus ejacula-torius het dorsoventrale einde zijn van den primairen urinelieder,nbsp;gaat bij het varken niet op.

De aanleg van de Müllersche buizen heb ik voor het eerst waargenomen in het stadium van 16 mm als een solide epitheliale spruit van 150 /X lengte, uitgaande van het peritoneale epitheel mediaalnbsp;van de oernieren. Deze spruit loopt in het embryonale bindweefselnbsp;tusschen het peritoneum en de oernierbuizen, waarbij het peritc-neale epitheel en het epitheel der Wolffsche buizen ter plaatsenbsp;gekenmerkt is door hoogere epitheelcellen. Volgens Fischelnbsp;groeien de Müllersche buizen caudaalwaarts lateraal van de oernierbuizen, ook Felix en Bühler waren deze meening toegedaan.nbsp;Voor het varken geldt dit niet, hier loopen de Müllersche buizennbsp;mediaal van de primaire urineleiders en er heeft dan ook geennbsp;kruising der buizen plaats. In het ontwikkelingsstadium van 32 mmnbsp;lengte zijn de Müllersche buizen in de proximale deelen van denbsp;plicae urogenitales doorgegroeid en bereiken bij het embryo vannbsp;42 mm het epitheel van den Müllerschen heuvel. De beide buizennbsp;liggen nu in den tractus genitalis tegen elkaar aan, bezitten eennbsp;lumen, dat tot op eenige coupes van haar onderste einden blijftnbsp;bestaan en zij schijnen bij het embryo van 57 mm, wat hun medialenbsp;wanden betreft, in verval te geraken. In het stadium van 61 mmnbsp;zijn de mediale wanden der Müllersche buizen verdwenen, dochnbsp;er zijn nog wel aanduidingen ervan te zien. Hier kan men dus reedsnbsp;spreken van een uterovaginaalkanaal met uitzondering van dennbsp;Müllerschen heuvel, waar de caudale einden gescheiden loopennbsp;en blind eindigen tegen het epitheel van de urethra. In tegenstellingnbsp;hiermee werd bij de rat door M ijsberg beschreven, dat de beide

77

-ocr page 82-

einden der Müllersche buizen zich met de mediale wanden van de Wolffsche buizen vereenigden en met de urethra vergroeiden^nbsp;terwijl bij den mensch de Wolffsche „Hoeker” zijdelings met hetnbsp;onderste deel van het uterovaginaalkanaal zijn versmolten en aannbsp;haar onderste einden met den sinuswand samenhangen. Bij hetnbsp;embryo van 88 mm is het craniale deel van het uterovaginaalkanaalnbsp;reeds in verval geraakt en is alleen zijn caudale deel nog intact,nbsp;maar bereikt hier niet meer het urethra-epitheel. Het is bekleednbsp;met tweelagig cylinder-epitheel, uitgezonderd zijn solide caudalenbsp;deel, dat in den Müllerschen heuvel verloopt en bij het embryonbsp;van 9.5 cm is een naar binnen groeien van het urethra-epitheelnbsp;in de richting van het solide deel van het uterovaginaalkanaal, datnbsp;zich nu meer en meer van den urethrawand terugtrekt, waar tenbsp;nemen. In het ontwikkelingsstadium van 15.2 cm zijn in de plicanbsp;urogenitalis geen Müllersche buizen meer aanwezig en bezit hetnbsp;achterste deel van den tractus genitalis nog een deel van het uterovaginaalkanaal, dat echter geen lumen meer bezit. Op twee plaatsennbsp;is hier het urethra-epitheel naar binnen gegroeid, dat de plaatsnbsp;heeft ingenomen van de oorspronkelijke solide caudale einden vannbsp;het uterovaginaalkanaal, dat bij het varken steeds in den colliculusnbsp;seminalis gescheiden blijft. Bij het embryo van 19.4 cm treft mennbsp;in enkele coupes nog een rest aan van het solide deel van hetnbsp;uterovaginaalkanaal, dat door twee nauwe buisjes met het urethra-epitheel in verbinding staat. Deze buisjes, die in het caudale deelnbsp;van den colliculus seminalis verloopen, zijn aan te duiden als denbsp;utriculus prostaticus of wel vagina masculina. In het stadium vannbsp;23.2 cm is het uterovaginaalkanaal geheel geresorbeerd en vannbsp;den utriculus prostaticus groeien eenige epitheelbuisjes met enkelvoudig cylindrisch epitheel bekleed in de omgeving uit. Volgensnbsp;Vilas ontstaat de utriculus prostaticus bij den mensch door eennbsp;woekering van het epitheel van de urethra, dat naar binnen groeit,nbsp;het Müllersche epitheel neemt aan de vorming niet deel. Bij hetnbsp;varken ontstaat de utriculus prostaticus eveneens uit het naarnbsp;binnen groeien in den colliculus seminalis van het urethra-epitheelnbsp;en ontstaat zij niet uit de caudale einden van de Müllersche buizen,nbsp;zooals Meijer en Lowsly beschreven hebben.

Reeds is gezegd, dat door de cloacadeeling de ventrale cloaca

78

-ocr page 83-

of sinus urogenitalis is gevormd. In het stadium van 14 mm gaat zij naar craniaal over in den urachus, welke bekleed is met eenlagignbsp;cubisch epitheel, aan de caudale zijde wordt zij afgesloten doornbsp;de urogenitaalplaat, terwijl zij via de anale buis nog in verbindingnbsp;staat met het rectum. Zij zendt de primaire urineleiders verwijdingen tegemoet, die sinushoorns genoemd worden en waarin denbsp;dorsoventrale deelen van de Wolffsche buizen uitmonden. Bezietnbsp;men den sinus urogenitalis van dorsaal, dan heeft zij eenigszins dennbsp;vorm van een gelijkbeenigen driehoek met afgeronde hoeken ennbsp;waarvan de basis gevormd wordt door een lijn getrokken door denbsp;beide sinushoorns, terwijl de punt van den driehoek de cloacaplaatnbsp;raakt. Zij bereikt dus haar grootste breedte bij de inmondingennbsp;der primaire urineleiders. Bij een transversaal gesneden coupe heeftnbsp;de sinus urogenitalis daar ter plaatse een sikkelvorm, waarvan denbsp;laterale punten naar dorsaal zijn gericht. De ventrale wand van dennbsp;sinus urogenitalis is bekleed met een tweelagig epitheel, de dorsalenbsp;wand echter bezit een twee- en meerlagig epitheel. Bij het embryonbsp;van 18 mm heeft hij zich volkomen van het dorsale cloacadeel gescheiden door de resorbtie van de anale buis en kan men den sinusnbsp;nu verdeelen in een pars pelvina en in een pars phallica. De sinushoorns hebben zich meer in craniodorsale richting gestrekt, zoodatnbsp;men nu niet meer kan spreken van een dorsoventraal deel van denbsp;Wolffsche buizen.

In het ontwikkelingsstadium van 24 mm bezit de dorsale wand van de entodermale urethra een medianen, overlangschen kam, dienbsp;zich uitstrekt van het craniale deel van den blaas-urethra-aanleg totnbsp;aan het laatste vierde deel van de pars pelvina urethrae. Hiermeenbsp;overeenkomende bevindt zich in den ventralen wand een mediane,nbsp;overlangsche groeve, die zich tot halverwege de pars pelvinanbsp;urethrae uitstrekt, dan vlakker wordt en overgaat in een overlangschen kam, welke tot aan den isthmus urethrae loopt.

Het epitheel is in de craniale helft der urethra pelvina tweelagig, evenals vóór den Müllerschen heuvel en in de caudale helft is zijnbsp;bekleed met drie- en meerlagig epitheel, terwijl In haar laatstenbsp;nauwe deel, dat den isthmus urethrae voorstelt, reeds eenigenbsp;circulaire spiercellen zijn gevormd. De M. ischiocavernosus is nunbsp;reeds gedifferentieerd. De urethra bereikt haar grootste, trans-

79

-ocr page 84-

versale breedte ter hoogte van den Müllerschen heuvel, welke een uitpuiling is van den dorsalen urethrawand in het lumen en gelegennbsp;is tusschen de mondingen van deWolffsche buizen. Sommige schrijvers beschouwen hem als een aparte vorming, die onafhankelijk vannbsp;de Müllersche buizen tot stand komt. Hij is echter te beschouwennbsp;als een deel van den medianen, overlangschen kam in den dorsalennbsp;urethrawand, die tusschen de sinushoorns ligt. Bij het embryo vannbsp;32 mm is het deel van de urethra, dat craniaal van de inmondingennbsp;der primaire urineleiders ligt, dus de blaas-urethra-aanleg, zeernbsp;breed in verhouding met het overige deel van de entodermalenbsp;urethra. De overlangsche kammen en -groeven zijn duidelijkernbsp;dan bij het embryo van 24 mm. De Wolffsche buizen zijn meernbsp;gestrekt en monden nu spleet- of sleufvormig in de urethra uit.nbsp;Reeds is nu de M. bulbocavernosus gedifferentieerd. De sinushoornsnbsp;zijn bij het embryo van 42 mm met een tweelagig epitheel bekleed,nbsp;terwijl zich tusschen de hoorns een eenlagig epitheel bevindt. Denbsp;dorsale, overlangsche kam is hier ter plaatse van den Müllerschennbsp;heuvel vlakker. De differentiatie van het circulaire spierweefsel,nbsp;dat bij het embryo van 24 mm reeds in het caudale, nauwe deelnbsp;van de urethra was waar te nemen, is verder voortgeschreden.nbsp;De ventrale- en laterale wanden van de urethra pelvina zijn nu metnbsp;circulair verloopende, dwarsgestreepte spiervezels omgeven totnbsp;craniaal van den Müllerschen heuvel. Het caudale deel van denbsp;urethra bezit een meerlagig epitheel, waardoor het lumen kleinnbsp;is geworden.

In het ontwikkelingsstadium van 61 mm hebben de ureteren zich zoo ver naar craniaal verplaatst over den dorsalen wand van dennbsp;blaas-urethra-aanleg, dat we nu van een urethra propria kunnennbsp;spreken, welke ventraal en lateraal door circulair loopend spierweefsel wordt omgeven. De crista urethralis, craniaal van dennbsp;Müllerschen heuvel, wordt bekleed met een eenlagig cylindrischnbsp;epitheel, terwijl het overige deel der urethra propria en de allan-toisbuis een tweelagig epitheel bezit. De overlangs verloopendenbsp;kammen in den dorsalen- en ventralen wand van de urethra pelvinanbsp;zijn niet zoo duidelijk meer als in de voorgaande stadia. Het be-kleedende epitheel van dit urethra deel is meerlagig en bevatnbsp;slechts een klein lumen. Bij het embryo van 68 mm ziet men aan

80

-ocr page 85-

de binnenzijde van de circulaire, dwarsgestreepte spiervezelen in de urethra pelvina gladde spiercellen loopen. Ze strekken zich innbsp;tegenstelling met de uitwendige laag dwarsgestreept spierweefselnbsp;rondom de geheele urethra uit. De in den ventralen wand ver-loopende, overlangsche kam is hier slecht ontwikkeld. In hetnbsp;stadium van 88 mm bevindt zich uitwendig aan den ventralennbsp;urethrawand van de inmondingen der ureteren af tot een weinignbsp;caudaal van den Müllerschen heuvel een overlangs verloopende,nbsp;dwarsgestreepte spierlaag. De urethra pelvina vertoont in hetnbsp;stadium van 95 mm op dwarsdoorsnede een grilligen vorm en zijnbsp;is bekleed met een twee- tot drielagig epitheel, waarbij de dorsalenbsp;wand meer een tweelagig epitheel bezit en de laterale- en ventralenbsp;wand een drielagig. De in den dorsalen wand van de urethra proprianbsp;verloopende crista urethralis bezit een eenlagig, cylindrisch epitheelnbsp;terwijl de rest van den dorsalen wand met tweelagig epitheel isnbsp;bekleed en de laterale- en ventrale wand met een twee- tot drie-lagig. Caudaal van den Müllerschen heuvel worden de mediane,nbsp;overlangsche kammen vlug in achterwaartsche richting vlakker.nbsp;In het verloop der verdere ontwikkeling ziet men de overlangschenbsp;kammen meer en meer verdwijnen en blijft van den dorsalen over-langschen kam de crista urethralis en de colliculus seminalis over.nbsp;Bij het embryo van 14.6 cm overtreft zelfs de dikte der circulairenbsp;spierlaag die der mucosa, doch dit geldt alleen voor de cranialenbsp;helft der urethra pelvina. In het deel der pars pelvina urethrae,nbsp;dat begrensd wordt door de gid. Cowperi, is de M. urethralis nietnbsp;zoo sterk ontwikkeld als in het vrije deel. Het epitheel van de sulcinbsp;prostatici is meerlagig in tegenstelling met het overige epitheelnbsp;van de urethra, dat uit een laag basaalcellen is opgebouwd ennbsp;hierop een laag cylindercellen. Uit het verloop der ontwikkelingnbsp;is mij gebleken, dat waar het urethra-epitheel nog meerlagig is,nbsp;het tot nieuwvormingen aanleiding heeft gegeven of zal geven.nbsp;Zoodra het epitheel tweelagig geworden is en tot rust is gekomen,nbsp;kan men aannemen, dat van het bekleedende epitheel geen woekeringen en spruiten meer in de tunica propria zullen dringen. Bijnbsp;het embryo van 15.2 cm bezit de urethra veel overlangsche groeven,nbsp;waarin de afvoergangen van de prostata disseminata uitmonden. Denbsp;groeven en plooien in het urethra-epitheel veranderen echter

81

-ocr page 86-

voortdurend; zij hebben maar een tijdelijke bestaan. De aan den ventralen wand verloopende, overlangsche spiervezelen ondersteunen de urethra, caudaal van den colliculus seminalis splitsennbsp;zij zich in twee bundels. Deze overlangsche spiervezelen zijn eveneens aan het caudale deel der urethra pelvina aanwezig.

De urethra propria wordt omgeven met een dikke laag van glad spierweefsel, deze neemt vóór den colliculus seminalis af en wordtnbsp;dan aan den lateralen- en ventralen wand omgeven met circulaire,nbsp;dwarsgestreepte spiervezelen. Dit caudale deel der urethranbsp;propria bevat ook kliertjes van de prostata disseminata. Bij de voldragen vrucht van 30 cm lengte kan men de volgende korte beschrijving geven van de entodermale urethra. Haar epitheel datnbsp;uit twee lagen is opgebouwd, nl. een laag basaalcellen en een bedekkende laag cylindercellen, ligt in onregelmatige plooien. Denbsp;afvoergangen der prostata disseminata monden in de urethra-groeven uit. De tunica propria is te verdeelen in een stratumnbsp;vasculare, waarin zich talrijke bloedvaatjes bevinden benevensnbsp;de afvoergangen der prostata disseminata en in een stratum glan-dulare, waarin het secerneerende klierparenchym ligt in den vormnbsp;van talrijke samengestelde klierboompjes. Hieromheen loopen denbsp;gladde spiercellen, die ook de klieracini en de praeterminale gangennbsp;gedeeltelijk omvatten. Uitwendig bevindt zich de stevige M.nbsp;urethralis, die echter voornamelijk aan de ventrale- en lateralenbsp;zijde van de urethra is ontwikkeld. De dorsale wand wordt gevormd door bindweefselvezelen en glad spierweefsel en bevatnbsp;slechts enkele dwarsgestreepte spiervezelen. Hetgeen hiervoornbsp;reeds is gezegd omtrent de structuur van de urethra propria,nbsp;geldt ook voor de pars pelvina urethrae. Op dwarsdoorsnede heeftnbsp;de urethra een ronden- of een rondovalen vorm, doch in het deel,nbsp;dat door de gid. Cowperi wordt begrensd, is zij zijdelings afgeplatnbsp;en is haar verticale diameter langer dan de horizontale. In dennbsp;isthmus urethrae is de M. urethralis niet meer aanwezig en wordtnbsp;het lumen omgeven met veel glad spierweefsel en straf bindweefsel,nbsp;terwijl dit deel en de sinus urethralis door de sterk ontwikkeldenbsp;M. bulbocavernosus is bedekt. Aan de ventrale zijde wordt denbsp;urethra nog ondersteund door overlangs loopende, dwarsgestreepte spiervezelen en wel ventraal vóór en achter den colli-

82

-ocr page 87-

cuius seminalis en het laatste deel van de pars pelvina urethrae.

Reeds is gezegd, dat de primaire urineleiders in het jongste stadium van 14 mm voor het grootste deel in cranio-caudalenbsp;richting loopen en even vóór zij in de sinushoorns uitmonden vannbsp;richting veranderen en wel van craniocaudaal in dorsoventraal.nbsp;Deze karakteristieke bocht is bij het embryo van 18 mm niet meernbsp;zoo duidelijk aanwezig. De sinushoorns en het caudale deel dernbsp;primaire urineleiders hebben zich meer gestrekt, zoodat de laatstenbsp;bij het embryo van 24 mm spleet- of sleufvormig in de urethranbsp;uitmondt.

In het stadium van 32 mm bezitten de Wolffsche buizen een in verhouding met de urethra groot lumen, dat met een laag cubischnbsp;epitheel is bekleed; ook bij het embryo van 61 mm bezit zij nognbsp;een grooten diameter, terwijl hier in de meest caudale einden denbsp;ventromediane wanden de neiging vertoonen naar elkaar te groeien.nbsp;Bij het embryo van 68 mm staan zij vóór de uitmonding in denbsp;urethra over een lengte van eenige coupes met elkaar in contactnbsp;aan hun ventromediane zijden, terwijl dit in het stadium van 70 mmnbsp;over een groote lengte heeft plaats gehad (fig. 25a). Men kan nunbsp;niet meer spreken van sinushoorns, doch de Wolffsche buizennbsp;monden gezamenlijk in een lumen uit, dat gevormd is door denbsp;mediane vergroeiing der wanden van de primaire urineleiders. Innbsp;het verdere verloop der ontwikkeling hebben verschillende groeiprocessen plaats, waaronder b.v. de aanleg van de gid. vesiculosaenbsp;aan de laterale zijden van de Wolffsche buizen en de vorming vannbsp;den colliculus seminalis.

Bij het embryo van 8.8 cm hebben zich aan de laterale wanden van de Wolffsche buizen zijdelingsche uitstulpingen gevormd, dienbsp;de aanleg zijn van de gId. vesiculosae. De caudale einden van denbsp;Wolffsche buizen zijn ook hier met elkaar vergroeid, doch in hetnbsp;volgende stadium van 9.5 cm vertoonen zij reeds een neiging zichnbsp;van elkaar te scheiden (fig. 25b). De dorsale en ventrale wand vannbsp;het door de vergroeiing gevormde lumen zijn bekleed met urethra-epitheel en raken elkaar in de mediaanlijn. Hetzelfde beeld zietnbsp;men bij het embryo van 11.5 cm, in welk stadium de ductus deferen-tes nog alleen met elkaar in contact staan door een dun laagjenbsp;urethra-epitheel (fig. 25c). Door het optreden van slijmvliesplooien

83

-ocr page 88-

aan weerszijden van de plaats, waar de laterale wand van de ductus deferentes de urethra bereikt, wordt nu dit tusschenliggende gebiednbsp;de colliculus seminalis genoemd. In het ontwikkelingsstadium vannbsp;13.1 cm hebben de oorspronkelijk vergroeide mediale wandennbsp;van de Wolffsche buizen zich van elkaar losgemaakt en na denbsp;opname van de afvoergang der gid. vesiculosae monden zij metnbsp;een kleinen ductus ejaculatorius in den colliculus seminalis uitnbsp;(fig. 25d). In het ontwikkelingsstadium van 14.6 cm monden de

a nbsp;nbsp;nbsp;bnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;c

ductus deferentes en de afvoergangen der gId. vesiculosae ieder afzonderlijk spieetvormig in den colliculus seminalis uit (fig. 25e).

De eerstgenoemde zijn bij het embryo van 15.2 cm met een laag overlangsche bindweefselcellen omgeven en zijn bekleed met eennbsp;eenlagig cylinderepitheel, waarvan het protoplasma lichter gekleurdnbsp;is dan van de epitheelcellen der afvoergangen. Bij het embryo vannbsp;23.2 cm zijn de ductus deferentes omgeven met een laag overlangsche spiercellen en zij monden naast de ductus secretorii van denbsp;gid. vesiculosae door het ostium ejaculatorium in de urethra uit.nbsp;Dit zelfde beeld treft men aan bij het voldragen embryo van 30 cm.

84

-ocr page 89-

De aanleg van de gid. bulbo-urethrales werd voor het eerst waargenomen in het stadium van 24 mm in den vorm van twee donker gekleurde epitheelknoppen van ± 20 /x dikte, die aan de latero-craniale punt van de vleugelvormige verwijdingen van het proximalenbsp;deel der urogenitaalplaat, juist op haar overgang in den sinusnbsp;urogenitalis, dus de primitieve sinus urethrales, gelegen zijn. Dezenbsp;twee epitheelknoppen zijn in het stadium van 32 mm in dorso-craniale richting uitgegroeid tot twee solide epitheelspruiten.

Bij het embryo van 42 mm zijn de primaire epitheelspruiten nog meer in craniale richting dorsolateraal van de urethra pelvinanbsp;verder gegroeid, waarbij zij beiden een bocht vertoonen op dennbsp;overgang van het bulbaire en extra-bulbaire deel. De einden dernbsp;spruiten zijn knotsvormig en wel zoo, dat de vertakking, die nunbsp;zal volgen, reeds in aanleg aanwezig is. Bij het embryo van 57 mmnbsp;heeft de primaire spruit twee zijspruiten afgegeven, terwijl de topnbsp;der primaire spruit zich reeds in tweeën heeft gedeeld. De eerstenbsp;zijspruit heeft zich eveneens dichotomisch vertakt, terwijl denbsp;andere zijtak nog een knopvormig einde bezit. De eerste zijtaknbsp;groeit eenigszins in zijwaartsche- meer caudale richting. Uit hetnbsp;ontwikkelingsverloop blijkt duidelijk, dat de eindknoppen ofnbsp;histomeren zich verbreeden en dat hierop de deeling volgt. Denbsp;oorspronkelijke dichotomische vertakking is reeds spoedig na denbsp;ontwikkeling verdwenen, daar een der takken sneller groeit dannbsp;de andere en meer in het verlengde van den hoofdtak komt, terwijlnbsp;de andere tak in zijn ontwikkeling wordt geremd en zijtak wordt.nbsp;In het ontwikkelingsstadium van 61 mm vertoont de primairenbsp;afvoergang nog steeds de karakteristieke bocht. Het craniale deelnbsp;van de gang is veel wijder op dwarsdoorsnede dan het caudale deelnbsp;en de eerste geeft een aantal zijspruiten afin dorsocaudale richting,nbsp;maar de meeste loopen in dorsocraniale richting. Deze zijspruitennbsp;hebben zich weer dichotomisch vertakt. Op sommige plaatsennbsp;anastomoseeren de takken, maar dit is een uitzondering. Bij hetnbsp;embryo van 68 mm is de deeling verder voortgeschreden. Veelnbsp;deelingsvormen der histomeren zijn waar te nemen, waardoor hetnbsp;kliertaksysteem zich meer en meer uitbreidt. In de klierspruitennbsp;ziet men snel lumina optreden. Bij het embryo van 9.5 cm is hetnbsp;systeem zeer ingewikkeld geworden, hetgeen blijkt uit de recon-

85

-ocr page 90-

structie van het caudale deel der klier (fig. 20). Op veel plaatsert ziet men hier, dat één tak na de deeling in zijn groei geremd is ennbsp;pas later tot een deel van het taksysteem uitgroeit. De primairenbsp;afvoergang heeft een 3-tal zijgangen afgegeven in caudale richting.nbsp;Deze laatste hebben zich rijkelijk vertakt, waardoor een ingewikkeld kliertaksysteem is ontstaan. In craniale richting ziet mennbsp;eveneens een 3-tal zijtakken loopen, die in de primaire afvoergangnbsp;uitmonden. Deze zijtakken hebben zich eveneens rijkelijk vertaktnbsp;en wel zoo, dat één der takken steeds hoofdtak wordt. Op dezenbsp;wijze lijkt het of de klier bestaat uit enkele wijde afvoerbuizen,nbsp;waarin de kleinere buizen en buisjes uitmonden. De primairenbsp;afvoergang der klier vertoont overlangsche plooien en is bedektnbsp;met een meerlagig epitheel. Bovendien zijn in het geheele taksysteem de buizen bekleed met een meerlagig epitheel.

In het volgende stadium van 11.5 cm gaan van de groeven der primaire afvoergangen epitheelstrengen uit, terwijl het achterstenbsp;deel van den ductus secretorius bekleed is met een tweelagignbsp;epitheel. Het kliertaksysteem heeft zich meer en meer vertakt,nbsp;waarbij in de gevormde spruiten snel lumina optreden. Het inter-stitium der klier heeft zich verdicht en men neemt een concentrische rangschikking van bindweefselcellen rondom de diversenbsp;gangen waar. De M. glandularis gaat aan haar periferie over in gladnbsp;spierweefsel, dat op sommige plaatsen naar binnen dringt, zooalsnbsp;bij het embryo van 13.1 cm is te zien. Op dwarsdoorsnede bezittennbsp;de hoofdafvoerbuizen een groot lumen.

De M. glandularis bedekt dorsaal de klier, doch in caudale richting komt zij meer aan de laterale zijde en in het achterstenbsp;deel der klier omvat zij haar geheel. Bij het embryo van 14.6 cmnbsp;bevatten de ductus secretorii talrijke epitheelknoppen en -spruiten,nbsp;uitgezonderd echter de caudale einden, die met een tweelagignbsp;epitheel zijn bekleed. Rondom den sinus urethralis bevindt zich nunbsp;veel glad spierweefsel met daaromheen een sterk ontwikkeldenbsp;M. bulbocavernosus. Bij het embryo van 15.2 cm zijn de klierbuizennbsp;omgeven door eenige gladde spiercellen en veel bindweefselcellen.nbsp;In het stadium van 19.4 cm dringt veel glad spierweefsel op meerderenbsp;plaatsen binnen en omgeeft de klierbuizen, terwijl ook de ductusnbsp;secretorius nu met een laag glad spierweefsel is bedekt. Het

86

-ocr page 91-

klierparenchym overheerscht nu het interstitium. Het afvoerend systeem der klier, dus de afvoergangen, is bekleed met een tweelalignbsp;epitheel. Bij het embryo van 23.2 cm zijn ook de klierbuisjes metnbsp;een tweelagig epitheel bedekt. Het gladde spierweefsel is meernbsp;toegenomen en op dwarsdoorsnede lijkt het of de klier hierdoornbsp;in kwabjes wordt verdeeld. In het stadium van 27.1 cm is de ontwikkeling van het kliertaksysteem tot stand gekomen. Reeds zietnbsp;men in de eindknoppen of adenomeren hier en daar differentiatienbsp;der epitheelcellen optreden, doch niet in het epitheel van denbsp;praeterminale klierbuisjes. Bij de voldragen vrucht van 30 cm is denbsp;differentiatie der acini op veel plaatsen door de geheele klier heennbsp;waar te nemen. De epitheelcellen zijn gevuld met een fibrillairnbsp;secretum, hetwelk de kern naar basaal drukt. De talrijke tubulinbsp;zijn met eindknoppen en wandstandige acini bezet. Er bevindtnbsp;zich veel glad spierweefsel rondom de afvoergangen. De ductusnbsp;secretorii bevatten veel eenvoudige en samengestelde klier-pakketjes.

Resumeerend kan gezegd worden, dat de groei van de gid. bulbo-urethrales berust op een in aanvang streng dichotomischenbsp;vertakking der kliertakjes. Deze wordt veroorzaakt door bijzondere organen, welke onder het beeld van dikke eindknoppennbsp;ontstaan en het vermogen van tweedeeling bezitten. Deze eindknoppen zijn identisch met de door Heidenhain genoemdenbsp;adenomeren. De primitieve, dichotomische vorm der tubuli wordtnbsp;vaak zeer spoedig in een sympodialen vorm omgezet, doordat vannbsp;de beide tot elkaar behoorende vertakkingen de een in ontwikkeling terugblijft, de ander sneller groeit en in de richting van hetnbsp;voorlaatste takje zich instelt. Op deze wijze krijgt men een schijnbaar monopodialen vorm met een hoofdtak en zijdelings daarvannbsp;uitgaande kleinere takken. De omzetting der dichotomische in dennbsp;sympodialen vorm begint dikwijls onmiddellijk bij of na de deelingnbsp;der eindknoppen, waarbij de eene knop zich dadelijk sneller ontwikkelt dan de andere. Daardoor wordt de tweede knop, wiensnbsp;ontwikkeling achtergebleven is, in een zijdelingsche positie gedruktnbsp;en men vindt ze daardoor zeer dikwijls in de onmiddellijke omgeving van den top van den kliertak. Deze laatstgenoemde knoppennbsp;blijven een tijd lang rusten en groeien dan later tot deelen van

87

-ocr page 92-

het kliertaksysteem of histokormus uit. Het lijkt dus, dat de ontwikkeling van het takwerk der klier aan de tweedeeling dernbsp;eindknoppen of wel der adenomeren gebonden is, terwijl anderzijdsnbsp;de daaruit onmiddellijk optredende sterk hoekige dichotomischenbsp;breking van het takwerk zeer vlug verdwijnt om voor het physio-logisch doelmatiger gestrekte verloop der afvoerbuizen plaats tenbsp;maken. De tegenstelling tusschen den oorspronkelijken, dichoto-mischen vorm der vertakking en de onmiddellijk daarop volgendenbsp;omzetting in een anderen vorm bewijst, dat de eindknoppennbsp;histosystemen zijn, welke het vermogen der tweedeeling bezitten.nbsp;De acini zijn dus de deelbare kliereenheden. Zij groeien in de eerstenbsp;plaats in de breedte en deelen zich daarop in de lengterichting innbsp;tweeën, terwijl de lengtegroei van den tubulus hierop volgt van denbsp;basis der acini uit. Door het in de breedte groeien der adenomerennbsp;ontstaat de typische hamervorm, dien men zoo dikwijls kan waarnemen.

In het ontwikkelingsstadium van 57 mm ziet men in het caudale deel van de urethra pelvina aan haar laterale wanden epitheel-verdikkingen optreden, welke de aanleg zijn van de prostata disseminata. Bij het embryo van 61 mm zijn deze epitheelverdichtingennbsp;uitgegroeid tot epitheelspruiten met knotsvormige einden, dienbsp;in de tunica propria hun weg banen. Het aantal spruiten is in hetnbsp;volgende stadium van 68 mm belangrijk toegenomen en zij zijn nunbsp;bijna over de geheele urethra pelvina verspreid uitgezonderdnbsp;echter rondom en caudaal van den Müllerschen heuvel. Hiervoornbsp;is reeds gezegd, dat de epitheelspruiten knotsvormige eindennbsp;bezitten, die als de typische eindknoppen of histomeren zijnnbsp;te onderkennen, zooals zij bij de beschrijving der ontwikkelingnbsp;van de gid. bulbo-urethrales ook genoemd zijn. Bij het embryonbsp;van 68 mm hebben sommige adenomeren zich reeds gedeeld,nbsp;waardoor de primaire spruit zich nu dichotomisch heeft gedeeld. Deze vertakkingen hebben echter nog maar alleen innbsp;het achterste derde deel van de urethra pelvina plaats gevonden.nbsp;In het hierop volgende stadium van 70 mm is het aantal vertakkingen van de primaire spruiten toegenomen. Zij bevattennbsp;nog geen lumina, terwijl de terminale einden der spruiten allenbsp;knopvormig zijn. Van de groeven, zijdelings van den colliculus

88

-ocr page 93-

seminalis gelegen, uit gaan een aantal epitheelstrengen in dorsale-en dorsolaterale richting. Deze strengen zullen, zooals uit het verloop der ontwikkeling blijkt, het corpus prostatae vormen.nbsp;Bij het embryo van 9.5 cm bezitten de primaire klierstrengennbsp;van de prostata disseminata een klein lumen en zijn omgeven metnbsp;bindweefselcellen. In het craniale deel van den isthmus urethraenbsp;groeien nog eenige epitheelstrengen van den ventralen wand in denbsp;omgeving uit. Het aantal spruiten, dat van de prostaatgroeven innbsp;de tunica propria dringen, is toegenomen en bedraagt nu een 30-taLnbsp;Deze zijn bij het embryo van 11.5 cm zoover ontwikkeld, dat zijnbsp;door de dorsale, gladde spierlaag van de urethra zijn doorgedrongennbsp;zoodat zij nu dorsaal en dorsolateraal van de urethra komen ennbsp;zich verder gaan vertakken. De prostata disseminata strekt zichnbsp;niet alleen uit over de geheele urethra pelvina, doch hier groeiennbsp;ook in het caudale deel van de urethra propria, dus craniaal van dennbsp;colliculus seminalis, van den ventralen en ventrolateralen wand uitnbsp;een aantal epitheelstrengen in de mucosa. De kliertjes van denbsp;prostata disseminata bestaan nu uit een primairen tak, die zich eennbsp;5- tot 6 maal heeft vertakt. De oorspronkelijke, dichotomischenbsp;vertakking is echter spoedig omgezet in den sympodialen vorm.nbsp;Het epitheel van de afvoergang der talrijke klierboompjes is bekleed,,nbsp;evenals de urethra, met een tweelagig cubisch epitheel. Bij hetnbsp;embryo van 14.6 cm hebben de kliertakken van de prostata disseminata zich nog meer vertakt, waarbij de terminale takjes nu tot aannbsp;de circulaire spierlaag reiken. De secundaire takken bezitten nunbsp;een lumen. Van de ventrale groeven en plooien uit dringen hiernbsp;een 35-tal epitheelstrengen in de mucosa van het meest caudalenbsp;deel der urethra propria. De prostata disseminata strekt zich dusnbsp;van den isthmus urethra tot craniaal van den colliculus seminalis uit.nbsp;Uit de reconstructie (fig. 23) blijkt, dat de kliertjes van de prostatanbsp;disseminata zich voordoen als asymmetrische ,,leiboompjes”,nbsp;waarvan de stam als afvoergang is te onderkennen en in hetnbsp;stratum vasculare van de mucosa loopt. Alleen de afvoergangennbsp;loopen schuin naar achteren, hetgeen physiologisch doelmatiger is.nbsp;Van de prostaatgroeven zijn nu meer epitheelstrengen door denbsp;gladde spierlaag heen gegroeid en komen nu dorsaal en lateraalnbsp;van den urethrawand. Zij hebben zich in het volgende stadium van

89

-ocr page 94-

15.2 cm vertakt en wel in craniale richting. Het corpus prostatae bestaat hier dus reeds uit een aantal vertakte epitheelstrengen,nbsp;die van de sulci prostatici zijn uitgegaan. Bij het embryo van 19.4 cmnbsp;is het corpus prostatae aanmerkelijk in ontwikkeling gevorderd.nbsp;Een deel der tubuli groeit in craniale richting tusschen de gid.nbsp;vesiculosae en bedekken de caudale einden van de ductus deferentes,nbsp;terwijl de andere meer den dorsolateralen wand van de urethranbsp;bedekken. Het corpus prostatae zit als het ware als een kapje opnbsp;den dorsalen urethrawand. De tubuli der prostata disseminata zijnnbsp;in het stratum glandulare omgeven met bindweefselcellen en opnbsp;sommige plaatsen met gladde spiercellen. De deelingsvormen dernbsp;eindknoppen zijn nog goed waar te nemen. Bij het embryo vannbsp;30 cm strekt het corpus prostatae zich naar craniaal uit in dennbsp;vorm van een mediale punt en twee laterale punten. Zij bestaat nunbsp;uit een aantal rijkelijk vertakte klierboompjes, waarvan de afvoer-gangen in de sulci prostatici uitmonden. Men zou de klier kunnennbsp;verdeelen in een dorsale kwab en twee laterale, doch deze zijnnbsp;onderling zoo nauw met elkaar vergroeid dat het beter is te blijvennbsp;spreken van een corpus prostatae. De afvoergangen van de laatstenbsp;en van de prostata disseminata monden in schuine richting in denbsp;urethragroeven uit. Zij zijn bekleed evenals de urethra met eennbsp;tweelagig epitheel nl. een laag basaalcellen en een laag cubischenbsp;epitheelcellen. De tubuli en acini bezitten een eenlagig cylindrischnbsp;epitheel. Ook de ontwikkeling der prostaatkliertjes is gebondennbsp;aan de eindknoppen, die het vermogen van tweedeeling bezitten.nbsp;De acini zijn ook hier de deelbare kliereenheden. Hetgeen reedsnbsp;is vermeld bij de bespreking over de ontwikkeling van de gId.nbsp;bulbo-urethrales geldt dus eveneens voor de prostata disseminatanbsp;en het corpus prostatae.

Moszkowicz heeft aangegeven dat bij mannelijke en vrouwelijke hermaphrodieten de plaats der prostata met betrekking tot denbsp;vagina en urethra verschillend is. Gesteund door de onderzoekingennbsp;van Chwalla en Vilas kan hij bepalen uit de bevindingen aan denbsp;prostaat, wanneer bij een intersex de vrouwelijke ontwikkelings-phase in een mannelijke omslaat of omgekeerd. De prostaat-aanleggen zijn bij menschelijke embryonen van 30—40 mm voornbsp;beide geslachten gelijk, doch reeds bij embryonen van 40—50 mm

¦90

-ocr page 95-

treden geslachtelijke verschillen op in de verdere vorming van den prostaataanleg. Bij mannelijke embryonen groeit de prostata vlugnbsp;en de klierknoppen overschrijden spoedig de grens van den Müller-schen heuvel. Bij vrouwelijke embryonen daarentegen worden geennbsp;nieuwe klierknoppen gevormd en de reeds aanwezige in groeinbsp;geremd.

Wanneer een vrouwelijk embryo in het stadium van 40—50 mm een geslachtsomkeer krijgt, dan wordt in de daaropvolgende ont-wikkelingsphase de prostaat naar mannelijk type ontwikkeld ennbsp;wordt de reeds aanwezige vagina door de prostaat omgeven.nbsp;Wanneer een tot dan toe mannelijk embryo in hetzelfde ontwikkelingsstadium zijn draaipunt meemaakt, dan zal in de nu volgendenbsp;vrouwelijke ontwikkelingsphase, dat wat reeds aan prostaatklierennbsp;voorhanden is, behouden blijven, daarentegen zullen geen nieuwenbsp;klierknoppen meer ontwikkeld worden.

Bij het varken ziet men uiterst zelden een vrouwelijke herma-phrodiet, daarentegen veel mannelijke. Van deze laatste heb ik eenige onderzocht en nagegaan de plaats van het prostaatweefselnbsp;ten opzichte van de vagina. Dit bevindt zich zoowel craniaal alsnbsp;caudaal van den Müllerschen heuvel. Het weefsel, dat zich craniaalnbsp;hiervan bevindt, bedekt lateraal en dorsaal den vaginawand. Aangezien hier bij het vrouwelijke individu geen prostaatkliertjes worden gevormd zullen de mannelijke- en vrouwelijke hermaphro-dieten bij deze diersoort niet veel verschil laten zien, zoodat besloten kan worden, dat de prostaatregel van Moszkowicz voornbsp;het varken niet opgaat.

Bij een embryo van 8.8 cm komt de aanleg van de gid. vesiculosae te voorschijn in den vorm van een zijdelingsche uitstulping vannbsp;den lateralen wand der Wolffsche buizen. Deze aanleg, die dennbsp;vorm heeft van een holle buis, welke bekleed is met een laagnbsp;cylindrische epitheelcellen, is omgeven met verdicht embryonaalnbsp;bindweefsel en spruit zijdelings van den wand der primaire urine-leiders uit, vóór deze laatste zich aan hun ventromediane zijdennbsp;vereenigd hebben.

In het ontwikkelingsstadium van 9.5 cm is de aanleg veel grooter geworden. Hij hangt over een betrekkelijk langen afstandnbsp;met de Wolffsche buizen samen, is plat en breed en zoowel

91

-ocr page 96-

craniaal als caudaal van vingervormige uitloopers voorzien (fig. 19).

Het epitheel bestaat uit een laag cubische tot cylindrische cellen. Bij het embryo van 11.5 cm is de primaire afvoergang lang gerektnbsp;van vorm geworden en is vooral in caudale richting uitgegroeid.nbsp;Deze is zeer wijd en heeft reeds eenige secundaire en tertiairenbsp;buizen afgegeven, die weer aanleg voor verdere vertakking latennbsp;zien. In het volgende stadium van 13.1 cm is het parenchym doornbsp;de onregelmatige vertakkingen van de tertiaire buizen vooral innbsp;caudale richting belangrijk toegenomen. Opvallend is wel, dat denbsp;kliertakken van de gid. vesiculosae niet als epitheelstrengen zichnbsp;ontwikkelen maar direct als tubuli. Toch ziet men ook hier eennbsp;oorspronkelijk dichotomische vertakking der klierbuizen, dienbsp;echter zeer vlug verdwijnt door een snelleren groei van één dernbsp;takken. De gId. vesiculosae is dus een kliertaksysteem of histokor-mus zooals door Heidenhain voor het eerst werd beschrevennbsp;voor andere klieren o.a. de submaxillaris.

Bij het embryo van 15.2 cm is het aantal klierbuizen belangrijk toegenomen. Het epitheel der ductus secretorii en der afvoer-gangen en -buizen bestaat uit een laag cylindercellen, waarvan denbsp;kernen rond tot rondovaal zijn met een duidelijke nucleolus en rijknbsp;aan chromatine. Het interstitium der klier is nu meer gericht,nbsp;waardoor nu reeds eenige begrenzing der lobuli is te zien. Dit isnbsp;beter waar te nemen in het stadium van 19.4 cm, waar het interstitium zoo is gerangschikt, dat men de klier in verschillende lobulinbsp;kan verdeden. In het stadium van 23.2 cm doet de gl. vesiculosanbsp;zich voor als een samengestelde tubuleuze klier, welke met eennbsp;cylindrisch epitheel is bekleed. Bij het embryo van 27.1 cm valtnbsp;het in het oog, dat door de geheele klier een wijde afvoergangnbsp;loopt, waarin de interlobulaire afvoerbuisjes der lobuli uitmonden.nbsp;De klier ligt nu dorsolateraal op de urethra doch bedekt nog slechtsnbsp;het craniale deel van het corpus prostatae. In het voldragen stadiumnbsp;van 30 cm heeft de klier zich nog meer vertakt, waardoor veelnbsp;lobuli zijn gevormd. De klier is verdeeld in een 6 tot 8-tal lobi,nbsp;hetgeen bij een volwassen individu duidelijk waar te nemen is. Hetnbsp;epitheel der tubuli bestaat uit een laag cylindrische epitheelcellen,nbsp;doch na de geboorte differentieert het in een tweelagig epitheel.nbsp;Dit is te onderkennen als een laag basaalcellen, waarop zich een

92

-ocr page 97-

hoog, cylindrisch epitheel bevindt. De tubuli zijn daar omgeven met veel bindweefselcellen en gladde spiercellen.

De ductus secretorrii der gid. vesiculosae verplaatsen zich in het verloop der ontwikkeling langs de laterale wanden van denbsp;ductus deferentes en monden, hetzij door een ostium ejaculatorium,nbsp;hetzij rechtstreeks, in den colliculus seminalis uit. Echter vindtnbsp;men bij enkele embryonen een zeer korten ductus ejaculatorius.

Samenvattend kan vermeld worden, dat ook de gId. vesiculosae een typische, takvormige weefselvorm is, een histosysteem, zooalsnbsp;door Heidenhain is beschreven. Evenals de andere accessoirenbsp;geslachtsklieren ontstaat zij door tweedeeling. Ook hier verdwijntnbsp;de dichotomische vorm der tubuli vaak zeer spoedig om over tenbsp;gaan in den sympodialen vorm.

93

-ocr page 98-

LITERATUUR.

1. nbsp;nbsp;nbsp;Andersson, H.; Untersuchungen über die Entstehung dernbsp;ausseren Genitalorgane und des Afters bei den Nagetierennbsp;Arkiv för Zoologi, Bd. 5, 1909.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Barnstein, N. J. and Mossman, H. W.; The Origin of thenbsp;penile urethra and bulbo-urethral glands with particularnbsp;reference to the red squirrel.

The Anatomical Record, Vol. 72, 1938.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Braus, H.; Über den feineren Bau der Glandula Bulbo-urethralis des Menschen.

Anat. Anz. Bd. 17, 1900.

4. nbsp;nbsp;nbsp;Chwalla, R.; Über die Entwicklung der Harnblase und dernbsp;primaren Harnröhre des Menschen mit besonderer Berück-sichtigung der Art und Weise, in der sich die Ureteren von dennbsp;Urnierengangen trennen, nebst Bemerkungen über die Entwicklung der Müllerschen Gangen und des Mastdarms.

Z. Anat. Bd. 83, 1927.

5. nbsp;nbsp;nbsp;Disselhorst, R.; Ausführapparat und Anhangdrüsen dernbsp;manniichen Geschlechtsorgane.

Lehrbuch der vergleichenden mikroskopischen Anatomie der Wierbeltiere. Oppel, 1904.

6. nbsp;nbsp;nbsp;Dimpfl, H.; Die Teilung der Kloake bei Cavia Cobaya.nbsp;Morph. Jahrb. Bd. 35, 1906.

7. nbsp;nbsp;nbsp;Dürbeck, W.; Die ausseren Genitaliën des Schweines.nbsp;Morph. Jahrb. Bd. 36, 1907.

8. nbsp;nbsp;nbsp;Felix, W.;Zur Anatomie des Ductus ejaculatorius, des Ampullanbsp;ductus deferentis und der Vesicula Seminalis des erwachsenennbsp;Mannes.

Anat. Hefte, 1901.

94

-ocr page 99-

9. Fleischmann, A.; Morphologische Studiën über Kloake undnbsp;Phallus der Amnioten.

Morph. Jahrb. Bd. 32, 1904.

10. nbsp;nbsp;nbsp;Henneberg, B.; Beitrag zur Entwicklung der ausserennbsp;Genitalorgane beim Sauger.

Anat. Hefte, Bd. 55, 1918.

11. nbsp;nbsp;nbsp;Herzog, F.; Beitrage zur Entwicklungsgeschichte und Histologie der manniichen Harnröhre.

Arch. f. mikr. Anat. Bd. 63, 1904.

12. nbsp;nbsp;nbsp;Keibel, F.; Zur Entwicklungsgeschichte des menschlichennbsp;Drogen italapparates.

Arch. f. Anat. und Phys. Anat., 1896.

13. nbsp;nbsp;nbsp;Krasa, Fr. C.; Die Entwicklungsgeschichte des Urogenital-systems beim Maulwurf.

Anat. Hefte, Bd. 55, 1917.

14. nbsp;nbsp;nbsp;Krölling, O.; Die Akzessorischen Geschlechtsdrüsen undnbsp;manniichen Kopulationsorgane von Sciurus Vulgaris.

Z. f. Anat. und Entw. Gesch. Bd. 61, 1921.

15. nbsp;nbsp;nbsp;Lichtenberg, A. v.; Beitrage zur Histologie, mikroskopischenbsp;Anatomie und Entwicklungsgeschichte des Urogenitalkanalsnbsp;des Mannes und seiner Drüsen.

Anat. Hefte, Bd. 31, 1906.

16. nbsp;nbsp;nbsp;Lowsley, O. S.; The development of the human prostatenbsp;gland with reference to the development of the structuresnbsp;at the neck of the urinary bladder.

Amer. J. Anat. 13, 1912.

17. nbsp;nbsp;nbsp;Maziarsky, S.; Über den Bau und die Entwicklung der Drüsen.nbsp;Anat. Hefte, Bd. 18, 1902.

18. nbsp;nbsp;nbsp;Meyer, R..:Zur Entwicklungsgeschichte des Uticulus Prostati-cus beim Menschen.

Arch. f. mikr. Anat. Bd. 74, 1909b.

19. nbsp;nbsp;nbsp;Mossman, H. W.; Lawlah, J. W. and Bradley, J. A.; Thenbsp;male reproductive tract of the Sciuridae.

Amer. J. Anat. Vol. 51, 1932.

Mijsberg, W. A.; Über die Entwicklung der Vagina, des Hymen und des Sinus Urogenitales beim Menschen.

Z. Anat. Bd. 74, 1924.

95

20

-ocr page 100-

21. nbsp;nbsp;nbsp;M ijsberg, W. A.; Über die Entwicklung der Vagina und desnbsp;Sinus Urogenitalis bei der Ratte und beim Maulwurf.

Z. f. Anat. und Entw. Gesch. Bd. 77, 1925.

22. nbsp;nbsp;nbsp;Price, D.; Normal development of the prostata and seminalnbsp;vesicles of the rat with a study of experimental postnatalnbsp;modifications.

Amer. J. Anat. Vol. 60, 1936.

23. nbsp;nbsp;nbsp;Schulte, P. G.; Über die Entwicklung der Akzessorischennbsp;Geschlechtsdriisen beim Kaninchen.

Z. f. mikrosk. anat. Forschung, Bd. 25, 1931.

24. nbsp;nbsp;nbsp;Schwarztrauber, J.; Kloake und Phallus des Schafes undnbsp;Schweines. Morph, jahrb. Bd. 32, 1904.

25. nbsp;nbsp;nbsp;Sid d iq i, N. A. H.; The development of the penile urethra andnbsp;the homology of Cowper’s gland of male spermophile withnbsp;a note on the prostatic utricle.

j. Anat. Vol. 72, 1937.

26. nbsp;nbsp;nbsp;Szarski, C.; Über die Abtrennung der Ureteren von dennbsp;Urnierengangen bei der Maus.

Anat. Anz. Bd. 84, 1937.

27. nbsp;nbsp;nbsp;Tourneux, F.; Sur le mode de cloisonnement du cloaque etnbsp;sur la formation de la cloison recto-urogenitale.nbsp;Bibliographie Anatom. 1894.

28. nbsp;nbsp;nbsp;Vilas, E.; Über die Entwicklung der Utriculus Prostaticusnbsp;beim Menschen.

Z. f. Anat. und Entw. Gesch. Bd. 99, 1932.

29. nbsp;nbsp;nbsp;Vilas, E. Über die Entwicklung des Müllerschen Hügels undnbsp;des Hymen beim Kaninchen.

Z. f. Anat. und Entw. Gesch., Bd. 101, 1933.

30. nbsp;nbsp;nbsp;Watson, E. M.; The development of the seminal vesicles ofnbsp;man.

Amer. |. Anat. Vol. 24, 1918.

31. nbsp;nbsp;nbsp;Weski, O.; Beitrage zur Kenntnis des mikr. Baues dernbsp;menschlichen Prostata.

Anat. Hefte, Bd. 21, 1903.

96

-ocr page 101-

STELLINGEN

1. nbsp;nbsp;nbsp;Bij algemeenen maatregel van bestuur dient te worden bepaaldnbsp;van welk stempelmerk het voor uitvoer goedgekeurde vleeschnbsp;moet worden voorzien, indien dit alsnog in binnenlandschenbsp;consumptie wordt gebracht.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Zoowel om organoleptische als om economische redenen dientnbsp;het vleesch, afkomstig van varkens die een geslachtsreuk gevennbsp;of kunnen geven, na van een bepaald stempelmerk te zijn voorzien, bestemd te worden voor de bereiding van zgn. kook-worstsoorten.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Ter verkrijging van een uniform product van droge worstsoorten is de vaststelling van de verhoudingen tusschen dennbsp;relatieven vochtigheidsgraad, de temperatuur en de samenstelling van den rook een dringende vereischte.

4. nbsp;nbsp;nbsp;De eisch, neergelegd in art. 61 van het K.B. van 5 Juni 1920,

S. 285 tot uitvoering van de artikelen 18 en 25 van de Vleesch-keuringswet ten aanzien van het dooden van alle levendenbsp;organismen bij de onbruikbaarmaking van vleesch en vleesch-waren in een destructor, is te streng.

5. nbsp;nbsp;nbsp;De meening van Ham mar, dat er geen specifiek thymushor-moon is, maar dat de functie van den thymus bepaald wordtnbsp;door zijn gehalte aan vitaminen, is onjuist.

6. nbsp;nbsp;nbsp;De intracutane tuberculinatie, zooals deze hier te lande wordtnbsp;uitgevoerd, geeft een niet in alle opzichten bevredigend resultaat. Meer betrouwbare uitkomsten kunnen echter wordennbsp;verkregen door voorafgaande sensibilisatie.

7. nbsp;nbsp;nbsp;Er wordt bij het klinisch onderzoek op tuberculose bij hetnbsp;rund te weinig aandacht besteed aan het onderzoek van denbsp;afscheidingsproducten van het genitaalapparaat.

8- De voorwaarden ter opneming van runderen in het stamboek zijn niet voldoende om dieren met een goede constitutie tenbsp;verkrijgen.

-ocr page 102-

.''â– ie:'

»■ st-


^ si*'

..«È- nbsp;nbsp;nbsp;■* _A

# ■gt;' ■»■ ■ ^ ,. ■ ' ' *■’- ■ ■ 5.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;;

■«


V'f ,•¥


•it:


-â– 

-ocr page 103-

T,

-ocr page 104- -ocr page 105- -ocr page 106-