-ocr page 1-
^ q* /6^
££/****., j£$ée*y<féé
-ocr page 2-
t
ZINGZANG
-ocr page 3-
ehrt*
/-V/
FRANS DE CORT
ZINGZANG
©
BRUSSEL
VOOR REKENING DES SCHRIJVERS GEDRUKT
dooi: .1 NIJS
MOESHOFSTKAAT, 57, ST-JOOST-TEN-NOODIS
1866
-ocr page 4-
Musica, aldersoetste const,
Te recht wort ghy verlieven,
Want uw seer lieffeüjcke jonst
I)oet ons in vreughden leven.
J. F. Willems, Oude Vlaamschcliederen.
RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT
1757 1294
-ocr page 5-
AAN MIJNE MOEDER
*
SI'. A ".Sein: MELODIE.
s
^ï^^^^l
1. An- ders vond ik of zag ik u
3
1^
fc
■00-
^=
iË^hf g [• 1
f-------
nooit, Dan den mond tot een lach- je ge-
3
m
lp=f=^^Ëg
£
*-
vi
vlooid; Zelfs in u- ren van smart en ver-
-ocr page 6-
— G —
driet Lag ge- du- rig een har- te- lijk
lied Op de lip- pen ge- reed u.
2.   Yroolijh ziji gij en levendig steeds,
Sclioon nu wijd in de zeventig reeds;
Rustig zingt gij in 't vroeg en in 't laai,
Lustig klinkt er op wondere maat
Nog uw deuntjen liet huis door.
3.   Zoo en weet en bedenk ik me nu
Ook geen beter gesclienkje voor u :
Kleine liedjes van minne en geneugt,
Melodietjes der kindsheid en jeugd,
Lust mijns rijperen leeftijds.
-ocr page 7-
INHOUDSTAFEL
Een brave gezel, cene üevo maagd.   50
Het klooster.............   52
De meid van hierover........   55
Orpheus. . . t............   58
De laster...............   60
Trinet de marketentster......   62
In den Hemel.......< :f;:. . .   65
Ach, wat heb ik hem misdreven ?   67
Hij sprak van wonderlijke zaken .   70
De monnik..............   72
Duo..................   74
Ach, Cupidootje...........   77
Laat het maar stormen.......   80
Beurtzang...............   82
Zoo gij vertrekt............   85
Bekentenis..............   87
Zilveren bruiloft...........   89
Vlaanderen, o Vlaanderen.....     9
In Vlaanderen Vlaamscli......   11
Mijne moedertaal..........   13
Aan die van Gent..........   15
Ons land...............   18
0 lieve Scheldestad.........   21
Jan Breydel..............   23
Te Waterloo.............   26
Onze leus...............   28
De Franschen.............   31
Zooveel liedjes als er klinken ...   35
In het zonnige hovcken......   38
Dijn! Mijn!.............   40
Waartoe dienen mij mijne oogen?   42
Moeder en kind...........   44
Wil ik u eens wat vertellen, meisje?   46
Miekens moeder...........   48
-ocr page 8-
Den vriende.............91
De oude zangster..........93
Margarctha's uitvaart........96
Onze meester............98
Op het kunst feest te Antwerpen . 100
De graaf van halfvastcn......102
Onnoozclkinderdag.........105
Het licdeken van de ton......109
Koffielied...............11C
liet licdeken van de hop......120
De appclaar.............123
Strydlicd der Luikenaars......125
Dorcmvrjshcid............127
Een ditje of een datje.......129
Storm op zee............131
O zeg ons, herderinne.......134
Mijn schat is weg..........138
Ilingsken en roosken........140
Zo trokken gedrieënal over den Itijn 143
Het ledige stoeltje..........145
-ocr page 9-
— 9 —
VLAANDEREN. O VLAANDEREN
mi:t gevoel.                                                                                     vlaamsciie melodie.
1. Zoo rijk en we- lig als wel- eer
Zijn nog u- wc gou- wen ; Zoo vroom en
kuisen, zoo lief en teer, Zijn nog u- wo
vrou-wen; Kloek zijn nog u- we zo-neu thans,
Als in den tijd des Wij- zen Mans,
Vlaan- de- ren, o          Vlaan- de- ren!
-ocr page 10-
2.  Maar uwc schoone, zoete taal
Wordt miskend, verstoolen
Uit vorstenhof en statenzaal,
Uit de woon der groeten;
Zelfs in het burgershuisgezin
Neemt haren rang cene andere in,
Vlaanderen, o Vlaanderen !
3.   Wij toch — als 't ouderlievend kind
Moeder beide en vader
Met eender hart vereert en mint —
Minnen u te gader,
O moedertaal, de rijkste waard,
O vaderland, het schoonste op aard,
Vlaanderen, o Vlaanderen!
i. En zouden wij — ach, is het waar,
Staat ons dat te vreezen? —
Der wakkre Flamingantenschaar
De allerlaatsten wezen...
Zoo wijt aan andren 't nageslacht,
Hat gij in schande zijt gebracht,
Vlaanderen, o Vlaanderen !
-ocr page 11-
Il —
3N VLAANDEREN VLAAMSCII
CA HL MAitIA VOS WEIlfcll.
A-----N-
1
5EES
5^3
$B
0i-0-iy--------y~—*^
1. Spre-ken Fransch die hee-ren van Pa- rijs,
V
"~^3=EÈEEA
^EE
;I
3EE£
Spaansch de fie- re spaan- sclie Dons ;
■*--------------K-
3E
ÊEEÊEEE
^
f—f—^
S^;*
Hou-den'tDuilsclide Mi- cliels hoog in prijs,
,-=*=
SI
Als hun Britsch de bril- sehe Johns,
i
-fc-----------F-
^EE^
3E
T'------
Zoo min als zij Loo- che- neu wij
*4t-
iÈEÊËE^Èg
^
Om vreemd ge-kwaak De ei- ge- no spraak !
-ocr page 12-
— 1-J —
A-r: -1- —"------g----------,— I. . ■> -+£:-----V-----£—I
Vlaamsen in Vlaan-dren, Vlaamsen moet het
zijn !
2. Is liet Vlaamsen geen goed, dal ons behoort? •
Heet ons land niet Vlaandrcn meer?
\S\a het wanen mocht, verneine ons woord :
Vlaandrens taal is Vlaandrens eer!
Wie 't dan ook griev',
Blijft zij ons lief;
Wie 't dan ook stoor',
Zingen wij door :
Vlaamsen in Vlaandrcn,
Vlaamsen moet het zijn!
-ocr page 13-
i:J,
MIJNE MOEDERTAAL
DUITSCIIK MELODIE.
-fl-----Sr
^S
1, Mij- ne moe-der-taal, mij- ne moe-der-taal, Wie
m
Ü=F-
-+--•-----ÉZ.
UTZJ
-0-------à-
EEEà
nee- ré", Min ik
of haar ook klei-
^rfc
-*—-*-
EE*:
_*t_,çG*-
als mijn va-der- land, Sta ik voor niet handen
£=?:
=É---------«^
tand ! O mijn Neèr-landsch, ja mijn
S
3=P
Ncêr- landsch, Dat houd ik steeds in
-K-r'     
ÜÜH
cc- re! O mijn Neèr-landsehja mijn
-ocr page 14-
Ncôr-landscli, Dat houd ik steeds in
mm
re!
ee-
L2. Mijne moedertaal, mijne moedertaal,
Wat andre konit daarnevens!
Zwaardgekletter, klokkenklank,
Snarenspel en minnezang, '
O mijn Neêrlandsclr, ja mijn JNeèrlandscli,
Dat alles zijt gij tevens!
3. Mijne moedertaal is de schoonste taai,
En /on ze 't ook niet wezen,
Haar verkiezen zou ik nog,
Want zij is de mijne toch !
O mijn Neèrlandscl), ja mijn Neêrlandsch,
Wees ecuwig mij geprezen !
-ocr page 15-
— IS —
AAN DIE VAN GENT
PüKTic.                                          (rtimuiiii 1864)                       yi.aahsciik mei.odir.
1. Net als wij- ven, Twis- ten, kij- ven
i^PÜPliÉlflËllÉ^l
lm-mer knap en knap-pcr, Kraai-on, kras- son,
lias- se- bas- sen Kunt gij kloek co dap-per!
Doch mis-bruikt niet uw ta- lent, O gij re- do-
SËÜpÉfllli^ÜiÊl
naars van Gent!           Vrien-den, broe-ders
\^jjEEFEEESEE±E^^-^J^^^EE^h-
al te zaani, Fla-min- gan- ten is uw
-ocr page 16-
— 16 —
naam! Vricn-den, broe-ders al te zaam,Fla-min-
EgU' ï'ï ï rj^ii i
pan- ten is uw naam!
2.  Grol' en grover Haspelt ge over
Vaandel, leus en titel;
« Liberalen, Clericalen, »
Immer dàt kapittel...
Immer koekoek-eenen-zang,
't Duurt nu al zoo ijslijk lang!
Vrienden, broeders al te zaam,
Flaminganten is uw naam!
3.  Als de sterken Samenwerken
Tegen Vlaandrens rechten,
Zondt gij 't zwakke Ileir verhakkeii,
Dat ze moet bevechten?...
Enkel door vereende kracht
Zal gefnuikt des vijands macht.
Vrienden, broeders al te zaam,
Flaminganten is uw naam!
-ocr page 17-
— n —
•1. Scheurt aan flarden Die cocarden,
Die u onderscheiden.
Saam ter baue : Ëéne vane
Zal ter zege leiden.
Één is toch uw doel : welaan,
Kust elkaar, en 't zij gedaan...
Vrienden, broeders al te zaani,
Flaminganten is uw naam !
5.  Lang vergeten, Opgevreten
Zijt gij van de wormen,
En nog raast men Over staats- en
Over godsdienstvormen ;
Maar wat zal ons pleit, indien
Gij het niet beslecht moogl zien?
Vrienden, broeders al te zaam,
Flaminganten is uw naam !
6.  Vlaamscligezindeu, Vlaamsche vrienden,
Zoo wij eens verwinnen,
CLericalen, Liberalen,
Dan moogt gij beginnen...
Maar vandaag geen dom krakeel,
Trekken wij aan 'tzelfde zeel!
Vrienden, broeders al te zaam,
Flaminganten is uw naam!
-ocr page 18-
— 18 —
ONS LAND
PLIMC.                                                                                                           AMEltlKAAKSCHF. MM.ODIK.
1. Ons land is van de groot- ste niet, Ge-
ring is zijn ge- zag : Toch groet ons hart, waar
't oog ze ziet, Vol fier- heid on- ze
vlag. Geen glo- rie- zin- ne- beeld is zij, Ge-
—o^=---------------------------------------------------------------------------'-fe-------c---------c---------------'
schcurd en bloed-be- smet; Doch waar ze waait,-daar
denkt men vrij, En vraagt niet eerst be- let.
-ocr page 19-
— Il) —
Ef-f Tir r n^=^
Del- gen zijn wij, En trotscli zijn we op ons
land, Waar de vlag der vrij-lieid wap-pert,Vroo-Iijk
wap- pert te al- len kant!
2.   Ons land is van de schoonste niet,
Er is geen enkel meer,
Geen berg, die in de wolken schiet,
Geen woudbaiidietenheir.
Hel is er vochtig, 't is er koud,
Men lijdt er veel van koorts;
Maar ieder burger zwaait er stout
Het zwaard des vrijen woords!
Belgen zijn wij, enz.
3.   Ons land is van de rijkste niet,
Geen wijn gedijt er hier,
Citroenen, appclsienen biedt
Er nooit de hovenier.
-ocr page 20-
— 20 —
Er spoelt geen goud uit vliet of stroom,
Diamant misgunde ons 't lot;
Maar elk verheft er zonder schroom
Zijn hart tot zijnen God!
Belgen zijn wij, enz.
A. O neen, ons land is groot noch schoon,
En rijk is 't evenmin ;
Maar heerlijk zit er op den troon
De vrijheid als vorstin :
Dies hebben wij het lief, al zij
Het rijk, noch schoon, noch groot,
En juichen, dat ons, fier en blij,
Hier droeg de moederschoot !
Belgen zijn wij,
En trotsch zijn we op ons land,
Waar de'vlag der vrijheid wappert,
Vroolijk wappert te allen kant !
-ocr page 21-
— 21 —
O LIEVE SCHELDESTAD
»ET CEVOEL.                                                                                                          IIUITSCIIE MELODIE.
V,
1. Wat is er toch, dat mij, in vreugd en
smer- te, Al- om, al- tijd aan u ge- den- ken
doet? Ik héb u lief, en zeg u uit de
ver-te : O lie- ve Schel-dc-stad, wees mij ge-
groet ! O lic- ve Schel-de-stad, wees mij ge-
groet !
-ocr page 22-
— 2-> —
2.  Zooals gij rijst vóór 't oog der schepelingen,
Wier bodem blij naar uwe haven spoedt,
Zóó zie ik u, en hoor mijn harte zingen :
O lieve Sclieldcstad, wees mij gegroet!
3.   Wie komt van u is welkom te allen tijde,
Wie u bemint, diens handdruk doet mij goed ;
Ik klink met hem, en neur aan zijne zijde :
O lieve Sclieldeslad, wees mij gegroet!
4.   Nog siert de kunst uw hoofd met stralenkroue,
Nog dekt een lieir van schepen uwen vloed —
Blijf eeuwig zóó de rijke, zóó de schoonc!
() lieve Sclicldestad, wees mij gegroet!
-ocr page 23-
— 23 —
JAN BREYDEL
DEF.HÖCUK MELODIE.
m
m
Zjp=*Z
:ïe
1. Jan Brey-del sprak:«Nu zij 't ge-daan Met
g^^^Ej^s^Eg^^Eg:^:
Vlaan-drens nood!Van nacht, o mak- kers,
:liiÉIP§IÊI^ɧi§3
zal 't er gaan Van kap- pen, ker- ven,
ß . V-
f!-Ê—=x=r£.
T=Jf-
\M
:rr-^
die-ven, slaan! Voor gee- nen Fransch-man
W-^if 1 «H^
£
kraait de haan Bij 't mor-gen- rood ! Nu
ÖE
3EEEN
£
H^
*
lig- gen zij te bed ge- strekt, Met
-ocr page 24-
24 —
®t~LrjL
ü^^^ê
bloed van weer-loos volk be- vlekt... Wie
JLu jj •
s
'\9 • # :::
f~
-f^-w—*~
—r~
-W——
." <v
-------i—
A-----f--------
#.
zal het we- zen, die hen wekt? De
find?——f- „ I r
dood! »
2. En wat hij zei, de Brugsche held,
Dat werd volbracht.
Hoezeer de schrik de vlucht versnelt
Der huurlien van 't uitlieemsch geweld,
Zij worden allen neergeveld,
Vertrcen, versmacht...
- « Zeg Scliild en Vriend! » En wie 't niet kan,
Dien klieft een slag de hersenpan!
Jan Breydels bijl werd bol er van,
Dien nacht!
3. En toen het daagde riep hij uit :
« Waar zijn ze thans,
Die woeste knechts van 't sluwe Zuid,
Die wufte ridders, tuk op buit?
-ocr page 25-
— 28 —
Niet een, al smeekten zij zoo luid,
Ontsprong den dans...—
Zóó moge varen wie, als zij,
Ons dreigt met schand en slavernij...
Zóó redden de eer en vrijheid wij
Des lands! »
-ocr page 26-
20
TE WATERLOO
H H- ni '■•! [■■!• i
e^
m
1
3£*=
0-
1. Be-
zwe- ken, be- zwe- ken Op
i
ÏÈ35E
zg=gi
:-
1
ee^^
't Wa-ter* loo- sehe veld ls me- nig Ne- der-
±n
mufegi^il^i
lan-der. Naast Brit en Pruis een held. Is
fca=3=
1
I
S
gg—g
me- nig Ne- der- lan- der,Naast Briten Pruis een
feÜÊ
held.
2. Gevallen, gevallen,
liet wapen in de hand,
Al strijdend voor de vrijheid
En voor het vaderland.
-ocr page 27-
— 27 —
:i. Gesneuveld, gesneuveld,
Besmeurd met bloed en slijk,
Maar roepende victorie!
Geleund op 's vijands lijk!
A. Begraven, begraven
Is menig jonge held
En menig grijze krijger
Op 't Watcrlooschc veld.
5.   Maar plechtig, maar plechtig,
In 'tzelfde graf als zij,
Zoo werden diep begraven
Geweld en dwinglandij.
6.   En zouden verrijzen
Geweld en dwinglandij...
Zij worden herbegraven —
Desnoods met ons er bij !
-ocr page 28-
— 28 —
ONZE LEUS
.UAItSCIIMATJC
Fil. KÜCKEN.
\—h
^=^S
2E5
m
Ur.Jtrzj\
1. Zoo in
al- ' le we- reld oor-
^m
E£^^
*
fel
den't Volk wel- eer niets goed en vond Wat in
m
^m^=m^
drie- ën niet be- stond, He- den galmt een
I
rrrrzr;
^ÈEê
fc
E^
vier- tal woor- den De aar-de rond van
*ÏÈ=É
^m
ilÜN
m
mond tot mond. Vrien-den, on- ze leu- ze
3^=0
1
Sg^^^gg
zij, Vol be- gees-tring zin-gen wij : Frisch en
-ocr page 29-
-2!)
i^
^=^
:k
3^^E
lé-
vroo- lijk, vroom en          vrij! Frisch en
^m
3
m
^m
vroo- lijk, vroom en            vrij ! Vrien- den,
m
a=j=3i
on- ze leu- ze
zij, Vol be-
^^=£3
m
gees- tring zin- gen        wij : Frisch en
Sri
vroo- lijk, frisch en vroo- lijk, vroom en
szqqe
l
m^
a£=2z
vrij!          Vroom en vrij! Vroom en
^m
m
vrij ! Vroom en         vrij !
-ocr page 30-
— 30 —
2. Frisch te zijn van lijf en zinnen,
Is dat niet een heerlijk goed,
Waar elkeen naar streven moei ?
Yroolijk zal men dan beginnen,
Wat den zwakke beven doet.
Vrienden, onze leuze zij, enz.
'à. Vrij te zijn is 't recht van allen ;
Wie zich vrij gevoelt is vroom,
Kent, wat kome, geeneri" schroom,
Slaat, waar slaven nedervallen,
Pal en stevig als een boom.
Vrienden, onze leuze zij, enz.
•i- 't Zij langs doornen of langs bloemen.
Frisch en vrooliß gaan wij voort;
Vroom, dat zijn wij, als het hoort-;
En wie zou er vrij zich noemen,
Paslte niet op ons dat woord?
Vrienden, onze leuze zij,
Vol begeestring zingen wij :
Frisch en vroolijk.vrooin en vrij!
-ocr page 31-
31 —
DE FRANSCHEN
I-IU5SCHE MEIODIE.
WÊm
^m
■+-+-
De Fran-schen, dat be- ken ik
m^^
gee- ren, Zijn 't al- 1er- gees- tigst
5PE
^
-------Y9
w^^m
volk der aard' : Men ziet het klaar aan
Jfe-_
ÜS
a!=3fc
W^
hun- ne kleê- ren, aan' hun- ne
m
hou-ding, haar en baard. Hun pij- pen
g'Jyj,;i.j i\7n-:&£É^
doet de we-reld dan- sen, Een- ie- - der
-ocr page 32-
3â —
*JL
m
m^
m=sz
0
buigt voor lien in 't zand. — Oeh Ileer, ver-
5^EE±
0^m.
leen dien gees- ti- gen Frau- sehen
m
Ook iets of wat ge- zond ver- stand !
^m
s
m
'ÏE^l
Ook iets of wat ge- zond ver- stand !
2. De Fransclien hebben handen, voelen,
En zijn gebouwd als gij en ik,
Doch wat wij bun benijden moeten,
• Dat is hun zoogenaamde chic!
Daarmede hebben ze al de kansen
En vallen nimmer door de mand. —
Och Heer! verleen dien geestigen Franschen
Ook iets of wat gezond verstand !
-ocr page 33-
— 33 —
3. De Franschen zijn te huis in 't praten,
Al zijn ze 't ook in 't zeggen niet;
De woordenvruchtbaarste advocaten
Ontluiken op hun grondgebied.
Om calembours aaneen te flansen
Is niemand vlugger bijderhand. —
Och Heer ! verleen dien gecstigen Franschcn
Ook iets of wat gezond verstand !
i. De Franschen hebben uitgevonden,
Indien men hunne auteurs vertrouwt,
Al wat op beide halveronden
Het volk voor schoon en wonder houdt.
Niet een, die pronkt met lauwerkransen,
Of hoort hun toe langs eenen kant. —
Och Heer ! verleen dien geestigen Franschcn
Ook iets of wat gezond verstand !
S. De Franschen, ei ! ge moest ze hooren,
Wanneer 't soldatenglorie geldt !
Zij hebben nooit 'nen slag verloren,
En liegen doet wie anders meldt.
Waar zijn de legers, waar de schansen,
Die zij niet hebben overmand? —
Och Heer! verleen" dien geestigen Franschen
Ook iets of wat gezond verstand !
-ocr page 34-
— 3i —
C. De Franschen wisten 't ver te drijven,
Zij staan en gaan alom vooraan ;
Doch — vrij te zijn en vrij te blijven,
Dat kregen zij nog nooit gedaan !
Dies zeg, ten slotte dezer stancen,
Ik tot het volk in Belgenland :
Verruil de geestigheid der Franschen
Niet tegen uw gezond verstand !
^
-ocr page 35-
— 35 —
ZOOVEEL LIEDJES ALS ER KLINKEN
MET GEVOEL.                                                                                                      YI.AAMSCIIE MELODIK.
1. Zoo-voel lied- jes            als er
klin- ken In het vo- gel-
rij- ke bosch, Zoo- veel peer- len
als
          er           blin- ken Op het
groen- flu- wee- len mosch, Zoo-veel
star- ren
           als er          zwe- ven
-ocr page 36-
36 —
gge^^g^FFrFgJ^
Aan den trans in          dich- ten
V J)
±zE^
3:
-#—
g
Zoo- veel maal, mijn
stoet ■
^m
I jfY-1 <g
ï==£
Ie- ven, Zoo- veel
lief, mijn
Em
maal, wees
groet.
ge-
m ij
2. Niets van al wat op onze aarde
Oog en geest en hart bekoort
Is voor mij van hooger waarde,
Dan een blik van u, een woord.
Laat naar schatten deze streven,
Gene zoeken roem en eer,
Uwe min, mijn lief, mijn leven,
Dat is al wat ik begeer! .
-ocr page 37-
— 37 —
3. Mag ik zelden tot u komen,
Zijn we van elkaar zoo wijd,
Zalig is 't van u te droomen ;
Ach, mijn hart is waar ge zijl !
Weder moet ik u begeven,
Weenend ga ik van u heen,
Doch weldra, mijn lief, mijn leven,
Scheidt ons maar de dood alleen !
^
-ocr page 38-
38 —
IN HET ZONNIGE HOVEKEN
i..m.i:i.si II!: Ml:l d'il..
^ÜÜ
^^^=^^S
1. In het zon- ni- ge ho- ve- ken
tJFf^=^^^^^g^£
za- ten Wij stil- Ie- kens dicht bij-
Ügj^EgE^^a^
een :         Er scha- ter- den uit- ge-
ifeifeEÈ
i
g
&
1
s
la- ten Veel vo- gel- kens om ons
m
*-\-f-
>■! v
g ir f
k t/ i/-±
heen ; De ha- gen wa- ren bc- han-gen Met
WË^^^^^È^m
bloe-me- kens rijk van kleur... Wij
-ocr page 39-
— 39
%^^E5§EJE^^^
luis- ter- den naar de zan- gen, Noch
m
1
let- te- den op den
geur. Noch
m
^
r~
let- te- den op
den
geur.
Mijns lievekens blanke handen
Omlijsteden mij 't gezicht
En Melden — o zoete banden ! —
. De lovende lippen mij dicht.
Wij schouwden elkaar in do oogen
Als ware er de hemel te zien,
En ik boog, tot weenens bewogen,
Vóór 't blozende meisje de kniôn.
3. En ik sloot al bevend haar tussclicn
Mijne armen aan de borst,
En laafde met duizenden kussen
Den brandenden liefdedorst...
Wij zagen niet, noch hoorden —
O stond van zaligheid !
Nooit spraken we minder woorden,
Nooit hebben we meer gezeid !
-ocr page 40-
40
DIJN! MIJN!
MATIG LANGZAAM.
1.0DF.W1JR VAÎI BEETHOVEN.
m^=3Ex=*m^mm
1. Ik min- ne di, wel dui-zend ma- len,
P^sq=J-^^
m
Schoon lief, heb ik het dij ge- zeid ; Het
blij- ven zog-gen
m^m
£=£
^sg
Zoet lief, zal ik in eeu- wig- heid.
ft-i—h—h
m^i^M
V
ü§e
Di zal mijn mond en har- te prij- zen,
m
x___i___
m
i
mtm
mus
3br
4
Ëén heer- lijk lied mijn lc- ven zijn,
-ocr page 41-
41 —
3Ê=m
g
^_=
T-------------FT              i i
-9-----*-----tt
Dat zin- gen zal op al- Ie wij- zen :
E
^EEEa
^E^
Dijn ben ik, dijn, voor im- mer dijn!
mm
?-ß-—,*-
V------E-------jr
r—£-
-Ç=Z==Ç-
Dijn, dijn ben ik, dijn, voor im- mer dijn!
1
s
#—■#-
£=f
ff g'
f-----*
Dijn, dijn ben ik, dijn, voor im^ mer dijn!
1
re=-jc:
4t
ï
3
±:
Dijn, dijn !
2. Ik minne di, en even vurig,
Schoon lief, beminnes du ook mij ;
Du zegs het üuistrend mij gedurig,
Zoet lief, en ik geloove dij.
Mij al de blikken dijner oogen,
Al dijner kussen ambrozijn —
ik zingc zalig, opgetogen :
Mijn bist du, mijn, voor immer mijn !
-ocr page 42-
— 42 —
WAARTOE DIENEN MIJ MIJNE OOGEN
GEMOEDELIJK.
CARL MARIA VON WEBER.
0 f
n
r S
/L 0
h
J '
w
r+\ !
■ "a
#
» i» J
\)J f*
Jl_
—«
1. Waar- toe
die- nen mij
mij-
^ïhx:^^
£Se
ne oo-gen* An-ders dan om u te zien, Al 'tbe-
E*
^:
£
koor- lij- ke u- wer schoon- heid Diep- be-
S^^
I
sE
wo- een af te
spiên ! Diep- be-
ƒ J. /
3Z
wo- gen af te spion
2. Waartoe dient mij mijne tonge,
Anders dan om ü altijd
Met hetzelfde vuur te zeggen,
Dat gij mijne liefste zijt !
-ocr page 43-
— 43 —
3. Waartoe dienen mijne lippen,
Anders dan om te allen stond
Liefdekussen u te drukken
Op den zoeten rozemond !
i. U aanschouwen, u omhelzen,
Zeggen, dat ik u bemin,
Dat is heel het doel mijns levens,
Heel mijns levens heil, vriendin
-ocr page 44-
— 44 —
MOEDER EN KIND
GIUVAKKI I'AISIKI.LO.
m
*■ -d - +
#ii r i j-1 a
1. Wan- neer ik weel- de- dron- ken Mijn
BFR r C:!^-^^^
ro- zig kind be-schouw En die 'tmij liceft ge-
^T'ff'l/ ^
1
n_______________i.
é=â=±i
3E y~
schon- ken, Mijne aan- ge- be- den
:g
SBz
w--------j)
vrouw, Zoo vraag niet wie van bei- den, Zoo
m
-5—iF
vraag niet wie van
bei- den          Mijn
a
ïlÉlÉ
^ë^?
hart het meest be- mint... Mijn
-ocr page 45-
— 48
Ä
IF- tl $
^r—L—è--
hart en kan niet schei- den De
m
±=à=Ê=
moe- der van het kind.
De
^m
S
^EEÉ
**•
moe- der van het kind.
Ik doe mijne armen open
En sluit ze er in bijeen,
En vreugdetranen loopen
Mij langs de wangen heen...
Ach, wist gij, spreek ik stille
Hoezeer gij wordt bemind,
Gij, kind, om moeders wille,
Gij, moeder, om uw kind !
-ocr page 46-
•i
— 46
WIL IK U EENS WAT VERTELLEN, MEISJE
AtBERT CI1ISAR.
Jc
W
1. Wil ik u eens wat ver- tel- len,
rT-trq
i=^a
Hl
^
meis- je? Uw hart is net een dui- ven-
gl^liÉÊiö^ü
^5:
kot : Gij doel het deur- ken nooit in 't slot,
3&
"mm^F^^ä.
En nie-mand klopt een twee-de
reis-
WÊ^mm
±=i=
Maar e- ven licht als 't
je...
m
W=0-
SiêËëÊ
^^
V----ï*
zich voor elk ont- sluit, Zoo laat het
-ocr page 47-
— « —
ook de rap- pe
           vo- gels we- der
j=E^3Ëllilll==llll
uit!
2.   Dat gij schoon zijt, wil ik meê belijden —
En waarom zou ik 't ook niet doen?
Doch welke waarde heeft uw zoen,
Zoo andren u den mond ontwijden?
Wat zou ik geven om uw liefdewoord,
Waarmede gij ook anderen dan mij bekoort ?
3.   Ware ik rijk, zoo wilde ik gaarne deelen,
En sprake niet van mijn en dijn;
Wat mijn, zou mijner vrienden zijn,
Al waren ze ook nog zoo gevelen...
Doch liefde is niet als drank en spijs, o neen!
En die ik minnen zal wil ik voor. mij alleen !
-ocr page 48-
— 48 —
MIKKENS HOEDER
HlJMüril -t »;.—■■ ■ ir-1 ■:
^^^^m^mm
1. Mie- ken min ik teer, Mie-ken mint me weer
sn=z^rsr'
ÈiSËÖ
3
1
Dies is Mie-kons moe- der kwaad! Wat of ik
m
mÊÊÊsm
^i=£
=F=tfqe
doe, hoe fraai ik praat, Kom ik aan
y f- .jrr-nJ-, jv i j
huis, zij           jaagt me op          straat.
h-----te
mmm
------*==jà
-0-"-
Och! Wat meent ze dan          toch !
2. Wakker houdt ze wacht.
Doof voor Miekens klacht,
-ocr page 49-
— 49 —
Spottend met mijn smeekend woord.
Zendt me bij dag wreedaardig voort,
Sluit me bij nachte luik en poort...
Och,
Wat meent ze dan toch !
3. Maak zoo nutteloos,
Moeder, u niet boos...
Liefde is machtig als het lot :
Niet te weerstaan is haar gebod!
Houdt gij mijn lief ook achter slot,
Mijn
Zal Micken toch zijn !
-ocr page 50-
SI) —
EEN BRAVE GEZEL, EENE LTEVE MAAGD
VUAHSCIIK MELODIE.
m
i
5EEEE
sE
^
-V-&-,
1. Een bra- ve ge- zel, ee- no
m
^së^s^^e^
lie- ve maagd, Aïs die te za- men
S
2S
1
SE
4e
vrij- en, Dan is er nie- men-
¥
«y >■
S h T
h ? h
.-?
-0-!-
ze
dal- len ge- waagd Met
■jt *
i^^^a
-fr-f—f_
vrij te la- ten be- tij.- en. Een
f'-J ftii «" h ■ h- fi ; ÎV'h -h" I J1 ft J1 ''Jt I
bra- vc ge- zel,ee- ne lie- ve maagd, Als
-ocr page 51-
51
ÏÉü
—F—-*—-ff—ß-
die el- kan- der be- min- nen, Dan
X-
m
IS
-j' ji ji ,;■
ff-fe-
-£^£
Sï=5t
haeft er ge- wo-gen, ge- wikt nocli ge-zaagd,Dan
fg3Ë$PJS^
*■■ ••■ë
valt er niet te ver- zin- nen.
2. Een brave gezel, eene lieve maagd
, Beliooren natuurlijk te zamen,
En de ouders, wordt hun woord gevraagd,
Ze moeten maar zeggen : amen !
Een brave gezel, eene lieve maagd,
Laat ze gaan hunne eigene wegen :
De liefde, hunne geleidster, draagt
Met zich des hemels zegen !
-ocr page 52-
52
HET KLOOSTER
M jUMSc in: rii.iijnii..
ü
±*=Ö
*
1. Li- ze kloeg: Zoo ganschal- leen Kan ik
m
toch niet blij- ven
le- ven... Naar een
Wm
ï^^m
kloos- ter wil ik heen :
Wel ! dan
m
^E^E^
Ï=Ê
weet ik raad te           ge- ven : Naar liet
m m
m
P ».-----f-,—-5
i
?=F
kloos- ter moet ge gaan, kind! Naar het
m
gi^^^s
fe^
^E£
¥
kloos-ter van Sint- Ar- jaan, kind! Waar er
-ocr page 53-
— 33 —
twee paar schoe-nen aan Het bed- de- ken
il
staan, kind !
2.   Ei ! nu zat zij in de klem...
Blozend sloeg ze de oogen neder,
Bij den klank van Willems stem. —
Lieve Lize, ik zeg het weder :
Naar het klooster, enz.
3.   Zeg, wat is dat voor een sticht?
Waagde ze eindelijk te vragen;
Is de boet er zwaar of licht ? —
Ei ! ze zou u vast behagen !
Naar het klooster, enz.
i. Zeg, hoe ware mijn habijt
In die godgewijde veste :
Hel of donker, eng of wijd ? —
Ei ! het simpelst is er 't beste !
Naar het klooster, enz.
-ocr page 54-
5.   Zeg, en dede ik naar uw woord,
Wie geleidt me, wie gelast er
Zich te ontsluiten mij de poort ? —
Ei ! de schepene en de pastor !
Naar het klooster, enz.
6.   Zoo ! en gij dan ? vroeg ze nog. —
Ei ! ik zal wel mede moeten :
Twee paar schoenen passen toch
Allerbest aan twee paar voeten !
Kom, we zullen samen gaan, kind !
Naar het klooster van Sint-Arjaan, kind !
i Waar er twee paar schoenen aan
Het beddeken staan, kind !
-ocr page 55-
DE MEID VAN HIEROVER
DUITSCHE MELODIE.
g^i^^n^^
1. Zoo- dra als de haan en de
« 3 v
3
fv^
H=ES=
5e
1
^EE^E*
S^l^
tt
EB
leeuw-rik tezaam,Wen't daagt in den Oos-ten, me
fciE
1
faMHl^^
^
3=
wek-ken, Dan spring ik het bed uit, en
±r
sBeés;
&
±±=Ê=à.
f-------31 —
-*--------*-----------------------r
loop naar het raam.En haast me het o- pen te
^^a
-rr-^is:
Tf-2I
Z&ZZZZÊZ
trek-ken. En 'traam vanhier- o- ver gaat
»TV
g^S
ifeïEEït
S
ins- ge-lijks op, En ach-ter het klim-men-de
-ocr page 56-
— 50 —
loo- ver Ont- waar ik den vrien-de- lijk
knik-ken-den kop Der lief- lij- ke meid van hier-
o- ver.
2.   Dag, Sander ! Dag, Micken !... Daarmee is het uit,
Meer zeggen we niet tot elkander;
En 's avonds, als 't klokje ten Angelus luidt,
Dan is 't weer : Dag, Mieken ! Dag, Sander !
Doch zeg ik maar luttel, zoo denk ik te meer,
En watvoor kasteelen ik toover,
Verraden wellicht mijne blikken, zoo leer.
Der lieflijke meid van hierover !
3.   Wel lastig maar eerlijk verdient ze haar brood,
En zingende zit ze te naaien.
Heur haar, dat is blond, hare wangen zijn rood,
Hare oogen, die'weet ze te draaien !
-ocr page 57-
— 87 —
Er slendren veel heertjes al pinkend voorbij,
Maar zij mijne plunje ook wat grover,
Toch kijkt ze naar hen niet zoozeer als naar mij,
Din lieflijke meid van hierover !
i. Ik heb haar zoo lief ! En of zij van me houdt,
Dat vraag ik niet later dan morgen ;
En zegt ze van ja, dan maar seffens getrouwd,
En God zal voor beiden wel zorgen.
En make geen wijn ons het hart er ooit warm.
En zij 't in ons huisje zoo poover,
Den koning te rijk zal ik zijn in den arm
Der lieflijke meid van hierover !
7
-ocr page 58-
38
ORPHEUS
z\\ïTSi:iisc!IË MEi.onir:.
4p=fc
^^^B^
^
^r
1. Er was zoo eens in Grie-ken-land Een
s
_^g^
knap-pe mn- zi- kant, Die kon zoo lieer-lijk
m
^^^g
lie- ren, Li, la, lin- ren, Dat zelfs do wil- de
JESÈ^E
%
I
fa------É
^3
die- ren Hem volg- den te al-len kant.
2. Een toonljc zijner luit, o jee !
Bedaarde plots de zee ;
Terstond voorzien van beenen,
Bi, ba, beenen,
Zoo huppelden de steenen
En boomen met hem meè.
-ocr page 59-
— 59 —
3. Maar zoo die knappe kunstenaar
Nu nog in leven waar',
Zoo zon ik toch beweren,
Wi, \va, weren,
Dat al zijn musiceeren
Om niet zou zijn bij haar !
4. Bij haar, daar ik voor fluit en toet,
Is 't wildste schepsel zoet ;
Ik heb de zee bevaren,
Vi, va. varen,
Maar nergens zag ik baren,
Zoo woest als haar gemoed !
;> Zoo hard geen hout, geen steen zoo koud,
Als zij, die schuw mij schouwt,
En die mij, waar ik. geeren,
Gi, ga, geeren,
Haar zou 'ncn duo leeren,
Aan 't solospelen houdt !
i
-ocr page 60-
— (iO
DE LASTER
WITSCHE MtvI.ODIB,
mm
&=F=$±=f^3z3Zz£
i. Ze min- den el- kan- der zoo
Hr
*
Ü
^^
-HS»-------*
tee-dcr
De star- ren die
Sin
s
£
r>-
ke- ken liet         af Eens a- vonds,
^S
gEEJSHS^
toen ze bij 't ja-woord Den eer- sten
ï
1
e
ï^ze
zoen hem gaf.
2. Ze minden elkander zoo tccder —
De vogels die hadden 't gehoord,
Toen beide van liefde spraken
Bij 's beekjes frissclien boord.
-ocr page 61-
— (il — '
3. Ze minden elkander zoo tecdèr —
Dat wisten de bloemen in 'l veld,
Langs waar ze kussend en koozend
Zoo vroolijk kwamen gesneld. .
i Ze minden elkander zoo teednr
Nu zijn ze vaneen gegaan...
Hun beiden liet hart gebroken.
Dat heeft de laster gedaan !
-ocr page 62-
(i-J
KUNST DK JIAHKETENTSTËU
;. w. Lïiii.
p^i^!
»=#:
1. Tria
net de mar- ke-
f^^^g^
1
f5:
lent- ster, Voor- waar, het dient ge-
gpSSjg
ï
Lï
zeid, Tri-
net de mar- ke-
iff^^f^ËjÉl^^^
tent- ster Is          ee- ne knap- pe
^E^B^
»—i-
-fc
meid ! Veel net- te meis- jes ken ik, Maar
=±&
g^E^fe^^E
wat          zij ook be- gaan... Tri-
-ocr page 63-
m —
net        de mar- ke- tent- ster, Daar
kun- non zij niet aan !
2. Trinct de marketentster,
Wat is ze kloek gebouwd !
Trinct de marketentster,
Heur haar is blond als goud.
Twee starren zijn hare oogen,
En lonken dat ze kan...
Trinet de marketentster,
Och, spreek er mij niet van !
3. Trinet de marketentster,
Hoe de uniform haar staat !
Trinet de marketentster,
Wat stapt ze flink op maal :
Recruten, veteranen,
Tamboer en korporaal...
Trinet de marketentster
Betoovert ze allemaal :
-ocr page 64-
— 64 —
■{. Trinfit de marketentster
Heeft moed en macht als tien ;
Trinet de marketentster
Zou geen gevaar ontzien.
Gelijk aan ons een slokje,
Zoo schenkt in tijd van nood
Trinet de marketentster
Den vijand lood en dood !
Ij. Trinet de marketentster,
Een meisje mijner streek,
Trinet de marketentster
Spreekt Vlaamsch 'lijk ik het spreek ;
En praten wij van t' huis, o !
Dan traanoogi zooals ik
Trinet de marketentster
'Op 't eigenste oogenbiik :
6. Trinet de marketentster,
Hoe vriendlijk voor elkeen,
Trinet de marketentster
Mint echter mij alleen:
« En als gij uw congé krijgt,
Dan kruipt bij ons, zoo sprak
Trinet de marketentster,
De speelman op het dak ! »
-ocr page 65-
— GS
IN REN « HEMEL »
mm^^^.
1. In den He- mel, in den He- mel
pE£=m^âmm
Is het goed en zoet te           zijn !
^gEE^EEE^
't Al- 1er- fijn- ste maag- do-          lijn
m
-ê^-*-
^^gg
■*&------é-
Tapt er mij- nen nap vol wijn
WÊ^IgÊÊÈëÊtÊÊÊÊM
Tapt er mij- nen nap vol         wijn.
M
?EE£
In den He- mei,          in den He- mei
-ocr page 66-
— e« —
Woont de lief- ste mijn! Woont de lief-sic mijn.
2.   In den Hemel, in den Hemel
Drink en zing ik fallala !
Loer ik, waar ze ga of sta,
Dol verliefd de sclioone na...
In den Hemel, in den Hemel
Ben ik vroeg en spâ !
3.   In den Hemel, in den Hemel
Past zij — engel — wondcrgocd :
Haar gezicht is melk en bloed,
Wie haar ziet, die schiet iu gloed...
In den Hemel, in den Hemel
Drink ik levensmoed !
4.   In den Hemel, in den Hemel
Doet ze mij zoo zalig zijn !
Reikt me fijn het bekerlijn
Vol van wellust, vol van wijn...
Ach ! ten hemel maakt den Hemel
Mij de liefste niiju !
'-.
-ocr page 67-
— 67 —
ACH, WAT HEB IK HEM MISDREVEN
S. RUBI.KKS.
_ÏL________\______!l_
ir, 33 0.
^EEÊEEÊ^^Ê^m
V-ir^r^r?
S
^^
1. Buur-mans zoon, die deu- ge- niet,
^g^^j^^pËg
Doet me kwij- nea         van ver- driet,
Cres •                                   een-                            do.
fc
^^
m—s——
3:
5—K—
zteöHdi
m
En ver- bit- lert mij liet Ie- ven
m
F^=£=P£e^|SjE^EE|
Door zijn valsch en boos be- staan
Een u-einig ß'ager.
g^Ej=^£E35ÈSggBÜ
Ach! wat heb ik hem mis- dre- ven?
mêmmÈmma^
Ach! wat heb ik hem mis- daan?
-ocr page 68-
— 68 —
Ach ! wat heb ik hem mis- dre- ven?
Ach.' wat heb ik hem mis- daan?
2. Als ik vroeg ter markte ga,
Volgt zijn wilde blik me na,
Die me rillen doet en beven,
En met lamheid dreigt te slaan —
Ach, wat heb ik hem misdreven ?
Ach, wat heb ik hem misdaan ?
3. Woon ik preek of misse bij,
Immer sluipt hij nevens mij,
En, ten spot me prijs te geven,
Ziet hij mij al lachend aan —
Ach, wat heb ik hem misdreven ?
' Ach, wat heb ik hem misdaan?
4. Als er zondags wordt gedanst,
En ik mede, bloembekransl,
-ocr page 69-
— 69 —
la den kring word opgeheven.
Loopt hij grimmig daar vandaan —
Ach, wat heb ik hem misdreven ?
Ach, wat heb ik hem misdaan ?
5. Waar ik mijne schreden wend,
Stellig is hij daar omtrent,
Schijnt mij als een spook te omzweven,
Doet van schaamte mij vergaan —
Ach, wat heb ik hem misdreven ?
Ach, wat heb ik hem misdaan?
i>. Somtijds fezelt hij me in 't oor
Woorden, waar mijnheer pastoor
Wel den uitleg zou van geven,
Maar die ik niet kan verslaan —
Ach, wat heb ik hem misdreven ?
Ach, wat heb ik hein misdaan ?
-ocr page 70-
— 70 —
UU SPRAK YAN WONDERLIJKE ZAKEN
MET «KVOEI..
J. IIUKLERS.
ir------fa
|E3E^E
è - >
1. Hij sprak van won- der- lij- ke
-fe---------Kr
fr-JH- fcj*n->T.
£e£
1
S^E^EËËÈ^
za- ken, Waar- van ik nooit nog liad ge-
^
p=3^^^Ej^É=g=j;
lioord ; Ik voel- de mij- ne wan- gen
Ï^S^:
£=}=£=
^EE£
z^-v—^rzrà
bla- ken, Maar zei- de niet een en- kei
m
ï^3=È
^=üt
3Ep
woord. Maar zei- de niet een en- kei
i
ir.':r-'..:K
g : z /-
woord.
-ocr page 71-
— 11 —
2.  Hij sprak van liefde, sprak van trouwe,
En zei, dat ik hem had bekoord,
En dat hij mij verkoos tot vrouwe —
Ik repte niet een "enkel woord.
3.  Toen heeft hij mij aan 't hart gesloten,
Bijkans met kussen mij versmoord —
Ik heb hem van mij af gestooten,
Doch waagde niet een enkel woord.
i. Nu zie 'k hem slechts in mijne droomen ;
Hij is misschien op mij verstoord —
Ach, zoo hij wilde wederkomen,
En vragen om een minzaam woord !
-ocr page 72-
72 —
DK MONNIK
prireciir: mm.odii:.
i. In 'tkloos- ter op den lieu-vel Daar
kfe
is==n
:*EEEEEiE
^^EE^EEEE^
slijt ten vroom en vroed De
M
fcra * »
._!---p.
f
m
#=£
mon- ni- ken, God ter ee- re, Hun
^
ir^
**-
le- ven in be- de en boet.
2. Aan 't venster zijner celle
De jongere broeder staat ;
De laatste zonnestralen
Beschijnen zijn bleek gelaat.
-ocr page 73-
— 73 —
3. Den balsemgeur der velden,
Des nachtegaals rijzend lied —
Daarop en let de droomer,
De blecke droomer niet.
i. Want aan den voet des heuvels
Verwijlt een lievend paar,
De blikken naar elkander.
De handen in elkaar.,.
5. Daar klept voor de avondbede
De schelle kloosterbel,
En zuchtend gaat de broeder
Ter sombere bidkapel.
-ocr page 74-
— 14 —
DUO
MATIG SKEI..
SCIIOTSCIir. MELODIE.
Zij-
Ï
3^
g^
^a
#
1. De vrien- den zit- ten hier of daar Nu
-fc-
^^^
a
lus- tig drin- kend bij el- kaar, En
m
^E%=
^rr;
rfe
fc
=9=
zin- gen : kan men be- ter dan Bij
Zij.
^=|#^^f^=^^gi
glas en lied ver- toe- ven! De
m^^^
g
fc
meis- jes dan- sen vroo- lijk thans Bij
4MMUH:
f=^=^E$
P
't lok- kend spel des ve- del- mans; En
-ocr page 75-
— 73 —
kwa-me er niet een ein- de aan 't lied, Het
zou         hen niet be- droe- ven!
nu.
'2. Hoe lief mij ook de vrienden zijn,
Hoe frisch het bier, hoe fijn de wijn,
Wat is er mij zoo lief als gij ?
Wat smaakt als uwe kussen?
ZIJ.
Wat scheelt mij vedelklank en wals,
Wat geef ik om de vreugd des bals,
Als gij me in de armen neemt en, warm
Me zoenend, drukt er tusschen?
SAMEH.             Zij.
3. Te min-nen, ach! wat is dat goed! Be-
t#-g > i f f 4 H' e ff3' i
Te min-nen, ach! wat is dat goed!Be-
-ocr page 76-
76
2Eig g
H
zfc
mind te zijn, wat is dat zoet! Ge-
^B^
^
£^
^
mind te zijn, wat is dat zoet! Ge-
:p^hÊEEZEEi£=^^mm
be- ne- dijd, o lief- de, zijt Gij,
EiS=
m^ï
£3=*
^~h#
lc=V
be- ne- dijd, o lief- de, zijt Gij,
m
S§=ê^=^
mm
bron- ne rei- ner won- ne!
^m
ï^2
bron- ne rei- ner won- ne!
-ocr page 77-
— 77 —
ACH, CUPIDOOTJE
licht.                                                                                                                     J- ■»«<•
L\f^-a-----0-----'-----------:-----------------—"-r*----~--------------
. 1. Nog denk ik aan 't ge- tik- tak Mijns
^^^^^^
har- ten voor Ka-               too- tje;         Hier
heb ik nog een dik pak      Bil-
jet- jes van Bel- loo- tje,-        En
niet al- leen mijn blik sprak     Van
lief- de tot Mar- goo- tje...       En
-ocr page 78-
78 —
Ö
ü
'■*=£=3F
=y-
S
I
niet al- leen mijn blik sprak Van
m=fr
mm
i^S
lief- de tot Mar-
goo- tje...
m
Ach, ach, klei- ne dik- zak! Ach,ach,Cu- pi-
ïëéü
s
x==±=ï
doo-tje!          Ach, ach, klei-ne dik-zak!
m^È^Ê^m
Ach, ach, Cu- pi- doo-tje!
2. Zoo liep ik immer zigzag,
En hield ze op beurt in 't ootje,
Doch hielp door mijn gefikfak
Mij zelven in het slootje.
-ocr page 79-
— 79 —
Waar zijt ge thans, nu ik snak
Naar liefdeheil, trioolje?...
Ach, kleine dikzak !
Ach, Cupidootje!
Wel wilden zij, maar ik brak
Mij 't hoofd om geen genootje...
Zij waren, nu ben ik knak
Kn vloek mijn treurig lootje,
En droome weer vol schrik strak
Van 't wrekend minnegoodje...
Ach, kleine dikzak!
Ach, Cupidootje!
-ocr page 80-
— 80
LAAT HET MAAR STOMEN
VLAAMSCBB MELODIE.
GEMOEDBUIK.
mm^Ê^mmM
1. Scliui- feit de wind ver- vaar-lijk daar-bui- ten,
mm^^=m
SE
Nu er de win- ter den schep- ter zwaait;
±:
ÊMI
5:"^~T-"f"F=^
=t-
Klet- tert de ha- gel
te- gen de rui- ten,
i^Ëlfl
:F=P
E*ESEe
Pas nog met bloe- men van ijs be- zaaid
zfc
3
SE
*=£,
r.--------ju---------------------
Laat het maar stor- men... vei- lig, o vrouw-lje,
^^^^m^^F^
Slij- ten we sa- men het a- vond- uur..
-ocr page 81-
— 81
feteÈ
É
n=
F=^
£
E—C
Ach! wat is't zoet zoo'n har- te- lijk kout- je!
Ilipälili
£=^
g^
Ach ! wat is 't lek- ker bij 't knap- pend vuur
2. Moede gedarteld slapen de kleinen;
Zorgeloos zijn we nu weer bijeen.
Schuif uwen zetel dicht bij den mijnen...
Neen, voor ons tweeën maar één alleen !
Laat het maar stormen... kus mij, o vrouwtje;
Liefde verzaligt het avonduur...
Ach ! wat is 't zoet zoo 'n hartelijk koutje!
Ach ! wat is 't lekker bij 't knappend vuur !
;
-ocr page 82-
82
BEURTZANG
KIET TE LANGZAAM.
Hij.
RUSSISCHE MELODIK.
s
m
^izEji
m
1. Ach, ik kan het niet ver- ge- ten,
fl .*i. „W'.:j,aj jj 4; J j
Dat ik, ne- vens
u ge- ze- ten,
SeeS
*
S
IG—g
O- ver- za- lig           heb ge- sie- ten
Zy.
i
fh*^
bÉè
fB
Me- ni- gen te kor-ten dag! lm-mer denk ik
ïü^ü
111111111
aan die ston- den, Toen ik, trouw aan
5^P=B^p^5ggïËf
u ver- bon- den, Al 't ge- luk heb
-ocr page 83-
— 83 —
on- der- von- den, Dat de lief-de scheii-ken
mag!
2.   Eenen andren geeft ge blijde
Mijne plaats aan uwe zijde;
Als aan mij, toen ik u vrijde,
Biedt ge hem de wang ten zoen !
zu.
Eener andre vraagt ge heden
Wat ge mij hebt afgebeden;
Haar herhaalt ge nu die eeden4
Die ge placht aan mij te doen!
nu.
3.   Vruchteloos zoo bleek mijn streven...
Gij toch zijt mijn al gebleven !
Zonder uwe liefde leven
Kan.of wil ik langer niet!
zu.
Die naar mijne liefde trachtten
Moest ik, ondanks mij, verachten...
-ocr page 84-
"^
— 84 —
Steeds naar u zoo bleef ik smachten,
Kwijnende van zielsverdriet!
HU.
Wie er schuld aan heeft van beiden,
Dat we van elkander scheidden,
Zooveel leeds ons voorbereidden —
Twisten wij daarover nu?
zu.
Ach, en kniel niet smeekend neder...
Druk mij in uwe armen teedcr!
Liefde hecht voor eeuwig weder
U aan mij, en mij aan u!
-ocr page 85-
— 85 —
ZOO GIJ VERTREKT
BREED.                                                                                                                                   J. FEI1CUUT.
\. Zoo gij ver-trekt,och ! laatme dan gaan met u ;
En 't zij uw reis-doel ligge in het hoo- ge Noord,
Of naar het Zuid uw stap zich wen-de,Vriend.mij-nes
har- ten, ik volg al- om- me!
2.   Wat zou ik doen, waart gij me niet meer nabij?
Uw blik is mij wat peerlende dauw der roos.
Ik zeg vaarwel aan land en haardsteè...
Waar ik met u, ben ik t' huis, geliefde!
3.   En straalt de zon niet warm in de vreemde streek,
Verrukt het oog daar 't golvende koren niet,
-ocr page 86-
— S6 —
En vloeit er niet uit beek en bronne
Water tot lesscliing der dorre lippen?
4. Al dreigde er ook mij honger en dorst te zaam,
Bemint ge mij, zoo trots ik den ergsten nood;
En houdt gij op mij lief te hebben,
Gaat er ook ginder een graf mij open !
-ocr page 87-
— 87
BEKENTENIS
VLAA>ISCII£ MELODIE.
<Vf "JtJ-
l=fe^
1. « Zoo im- mer met ons twee-ën, Vrouw-
m
a
JCZ3:
3----T.
4fc
*—#
lief, in pa- ra- dij- sehe
rust,
Ui
arzr^c
1
5
Der we~ reld vreemd, en on- be- wust
m
ÜH
s
v—+-
Van ha- re kam-pen, ha- re wee-ën... Dat
^=^
ü
1
p==i=X.
s
*-^P=V
±
^
ware een Ie- ven vol van lust, Met ons
ÜÜ
Ü^
:3:ir£
Dat ware een Ie- ven
twee- ën!
-ocr page 88-
88
Ie^
1
3£È£
vol van lust Met ons
twee- ën! »
1. Zij sprong mij op de knieën,
En zag mij aan, zoo zoet, zoo teer!
En sloeg dan weôr hare oogen neer,
Als woû ze mijnen blik ontvliêën...
En fluisterde, zoo zoet, zoo teer :
« Met ons drieën! »
-ocr page 89-
— 89 —
ZILVEREN BRUILOFT
II OIUM"M> VAK DUÏSE.
m
0 ■ m
m
ir.m.
z£=±.
\£=$=%
1. Drie-maal za- lig is de man, Die, na
-h-----N-
£=*=
fefel
g^=^^
vijf en twin- tig ja- ren In het
m
4p=*
§ö=^
^—^z±±
huw-lijk door-ge- bracht, Zij- ne vrouw nog te- gen-
ÜS^
tc=tc
^m
lacht, En .er zich op roe-men kan, Dat, al
mm=mm^£3^
-V^------V         ■¥-
grij- zen hem de ha- ren, Hij zoo lief haar
Ä
£EE?=Z=E^EZEEà
-J£
is als toen Zij hem schonk den eer-sten zoen !
ü
-ocr page 90-
— 90 —
Hij zoo lief haar is als toen Zij hem schonk den
-$^..T %.l .IL: ;.. =^eeeeeee1
eer- sten zoen !
2.   Driemaal zalig is de vrouw,
Die, na vijf en twintig jaren
Samenzijns in vrede en vreugd
Met den vriende harer jeugd,
Dank aan zijne liefde en trouw,
Kan haar levensboek doorblâren
En daarin geen blad ontmoet,
Dat aan smarte peinzen doet!
3.   Driemaal zalig is het paar,
Dat, na vijf en twintig jaren,
Zeegnend zich het bruiloftfeest
Wederspiegelt vóór den geest,
En rondom zich eene schaar
Kindren juichend ziet vergaren,
Kindren, eens van hart en zin,
Saamgesnoerd door oudermin !
-ocr page 91-
91 —
DEN VRIENDE
J. febgdut.
MET GEVOEL EN KLEM.
w^m
ÏËE2E2
(K^^
1. Vroom en wijs noem'vrij-e- lijk hem de
» JL
m
Ü}3
iS
-Ï-+
ÄZ=?
^^
we- reld, Die al- leen gaat zoe-ken den weg ten
m
&
^^
^^
^
"••j.' *
hei- Ie : Van het spoor af suk- kelt wie gee-nen
.tl
p^rwgatrrr^ii
mak-ker Meê op de reis neemt! Mee op de
S
3
3E
22:
reis neemt!
2. Echt genot doortintelde nimmer 't harte
Hem, wiens hand nooit gloeide in de hand eens trouwen !
-ocr page 92-
— 92 —
Vriend, wat ons zoet smaakt dat is hem als edik,
Proeft hij het eenzaam.
3. Laat ons saam steeds plukken de frissche rozen,
Die het lot mild strooit op het pad des levens —
Immers, vriendlief, samengenoten' vreugde is
Dubbel genotrijk!
*
-ocr page 93-
DE OUDE ZANGSTER
I.INGZUM EN TREüniC.
^^
Ö
3
SE
1
p.
1. Vol gedruiscli en damp is de rui-me zaal.
±=rf£
^
S
Sle-pend met 'ne harp strompelt de ou-de bin-nen,
m^m
üèé
3=c
't Hart van hoop ver- vuld op een goed ont- haal,
s
m
i
s=*
3JjE
1
^E
Want haar avond-brood moetze hier nog win-nen.
ip^^i^^pFl^i
Want haar avond-brood moet ze hier nog win-nen.
gSfeg^
Schor is ha- re stem, als een lijk-zang klinkt
-ocr page 94-
— 94 -
't Lus- tig drinkrefrein, dat ze,och ar-me ! zingt.
Schor is ha- re stem, als een lijk-zang klinkt
't Lus-tig drinkrefrein, dat ze,och ar-me ! zingt.
2.   Hoe met de oude vrouw heel 't gezelschap spot!
Weg! zoo roept er een; weg! herhaalt een tweede.
Bij niet eenen wekt deerenis haar lot,
Niet een enkel stuk krijgt de grijze mede.
Ach! en niemand ziet hoe ze nederstort
Aan de deur, die barsch haar gesloten wordt!
3.   Hoor! daar zingt een lief, jeugdig meisje thans,
Dat viool en stem heerlijk weet te paren.
Zoo is zij geweest: eenen gloriekrans
Vlocht haar toen de kunst om de guldne haren.
Als ze, schittrend schoon, op de planken stond,
Hing de menigt haar hijgend aan den mond.
-ocr page 95-
i. Dat is nu voorbij... Ach! ze lijdt zoozeejr;
Maar de hemel waakt op de zwaarbedrukte.
Zie, daar knielt bij haar de eedle zangster neer,
Die zoo even elk met haar lied verrukte :
U, zoo spreekt ze zacht, zij mijn loon gewijd;
Eens word ik wellicht zooals gij nu zijt!
-ocr page 96-
— 96 —
MARGARETHA'S UITVAART
VERHALEND.                                                                                                            DUITSCUE MELODIE.
i. Daar dreef op de groe- ne ri-
vie- re Het lijk der schoo-ne Mar-
griet, Die Leu-vens volk de
fle- re, De. fie- re ma- get hiet.
2. Het zwalpte gelijk eene veere
Op der Dijle golvekens voort,
Waarin de dief harer eere
De onnoozele had versmoord.
3. De mane stak door de nevels
Haar vriendelijk aangezicht,
-ocr page 97-
— 97 —
En baadde der huizen gevels
Langs 't water in schitterend licht..
4.   En majestätisch daalden
Tien engelen van omhoog,
Wier zalige oogen straalden
Als ware eene star elk oog.
5.   Een, 't crucifix in de armen,
Geleidde den zingenden stoet :
« Wij hoorden uw stervenskermen,
O lieve zuster zoet !
6.   Wij komen uw lijk vergezellen
Met licht en hymnengeschal,
En het daar ter aarde bestellen,
Waar 't veilig rusten zal.
7.   En voeren daarna in processie
Uwe ziel ter heiligenwoon...
Daar wacht u, martelaresse,
Eene plaats vóór 's Heeren troon ! »
12
-ocr page 98-
— 98 —
ONZE MEESTER
nuiTSCIlE MELODIE.
KINDERLIJK.
iggî^^g^M^
1. On- ze mees- ter zegt ons : Lie- ve
|iBgrjüa^g^ïË3
kna-pen, zegt hij, Hier en valt er, zegt hij, Niet te
m
m
si
s s : g
S.
S-—é—■#
^^E^m
sla-pen, zegt hij,Maar te lee-ren, zegt hij, Zooals
É^=^^=^=
~^m.
X
ï
't hoort, zegt hij, En te luistren,zegt hij.Naarmijn
h
Ü
1
fcdr
-/■>
woord !
2. Onze meester zegt ons :
Lieve kindren, zegt hij,
'k Wil ii 't spelen, zegt hij,
Niet verhindren, zegt hij,
-ocr page 99-
— 99 —
Wel te weten, zegt hij,
Na de klas, zegt hij,
Hier en komt het, zegt hij,
Niet te päs!
3. Onze meester zegt ons :
Lieve vrienden, zegt hij,
Later zult gij 't, zegt hij.
Ondervinden, zegt hij,
Wie den leertijd, zegt hij,
Niet verloor, zegt hij,
Komt alomme, zegt hij,
Vóór en door!
4. Onze meester zegt ons :
Lieve maten, zegt hij,
Eenmaal zult gij, zegt Inj,
Mij verlaten, zegt hij,
Aan u denkend, zegt hij,
Zegge ik dan, zegt hij :
Heére, 'k maakte er, zegt hij,
Menschen van !
-ocr page 100-
100
OP HET KÜNSTFEEST TE ANTWERPEN
(augustus 1801)
RUSSISCHE MELODIE.
Ä
t=±
m
w=?=*
1. Juichend, uit de          ver-ste lan-den,
m
$m
Stroo-mcn her- waarts, schaar hij schaar,
m
»]
F~~3~^~~ï
¥
Wak- kre kun- ste- naars te gaèr
m
IS
i' ~J~'—r
Om te slui- ten
^^ï^^^^^m
broe- der- ban-den. Om te slui-ten broe-der-
1
^^
j
ban- den.
-ocr page 101-
— 101 —
2.   Pralend met der kunsten krone,
Fier op haren rijken schat.
Opent zich de Rubensstad
Allen priestren van het schoone.
3.   Welker school zij toebehooren,
Watvoor vak het hunne zij,
Allen klinkt hun even blij
Onze welkomgroet in de ooren.
i. Duitschers, Denen, Britten,'Gallen
Kussen zich als vrienden hier :
'Onder de eedle kunstbanier
Zijn de menschen broeders allen.
5.   Allerwegen rijst ten hoogen
't Lied des vredes, heerlijk schoon :
Zaten kunstnaars op den troon,
Nimmer zou men orelogen.
6.   Zegen zal alomme baren,
Volken! uwer eêlsten bond!
Dies weêrgalme 't de aarde rond :
Leven kunst en kunstenaven!
-ocr page 102-
— 102
UE GRAAF VAN HALFVASTEN
VnOOLIJK.
VLAAS1SCIIE IIÜLODIE.
gg£SB=^
¥==£
1
1. AI- Ie lek- ker- win-kels pak-ken
8l
s
siË^^i
Nu met hun- ne schat- ten uit :
j*&
wm
De al- 1er- keu- rig- ste ge- bak- ken
|PiÊEg=£E£r=pÉjgËi^g
Pron- ken vóór de hel- dre ruit.
4t-t
E I ■■ r ' e
c^E&:
m
O- ver- vloed kan hier niet
-j IL
ai/ i j ^a
üü^
scha-den, Kas- sen, schap-pen, doo-zen,
-ocr page 103-
— 103 —
la- den, Staan of lig- gen vol en dicht...
't Is een o- ver- heer- lijk zicht !
2.   O de Graaf? In grootjes tijden
Zag men hem met vrouw en knechts
Statig langs de straten rijden,
Lekker strooiend links en rechts!
Heden houdt in elke woning
Met of zonder prachtvertooning
Ieder vader zelf de rol
Dezes vrieuds der kindren vol!
3.   Zoo bij armen als bij rijken
Staan de korven in den haard
Met wat hooi en brood te prijken
Voor Mijnheer den Graaf zijn paard,
's Morgens huppelen de kleenen
Er al watertandend henen,
En als de oogst is goed geweest,
O dan is 't een vroolijk feest !
-ocr page 104-
— 104 —
i. Maar ook groote menschen meugen
't Zoete lekker even graag.
Wie zijn meisje wil verheugen
Zendt een ventje haar vandaag.
Somtijds geldt de spikkelatie
Meê tot liefdedeclaratie,
Die het voordeel heeft —gewis! —
Dat ze flauw noch smaakloos is...
5. O de Graaf! zijn feest is allen
Om het meeste wellekom.
Niemand — of 't zou tegenvallen —
Bijt er heden op de kom...
Allen goeden, allen vromen
Moge 't lekker wel bekomen,
En vooral der lieve meid,
Wie mijn hart is toegezeid!
-ocr page 105-
— 105 —
ONNOOZELKINDERDAG
YI.A.tJISClIE MCLODIE.
±
i
w
-#•—m
-9'—»L—f—*—»■
1. He- den klin-ke in dorp en ste- de
^=q
g3=5a=gjppi=ëg
't Ker- mis- lied- je          zijd en wijd!
p^=X=F^
T?------^TTJ^
Van wat rang of         staat gij zijt,
m
nas
#—-#■
Men-schen, doet maar al- len me- de
ü
H------h
3(£
Groot en klein, en          arm en rijk,
e
a /
1
P^EE?
Jong en oud, 't is
al ge- lijk...
13
-ocr page 106-
— 106 —
Ju- belt en scha-tert nu om het meest,
Kin- der-kens, 't is van- daag uw feest !
2. Niet gesammeld, jonge beeren,
Maakt vandaag eens dubbel spoed :
Weg dat haatüjk kindergoed !
Steekt u rap in vaders kleêren.
Kiest maar uit zijn beste pak,
Broek en hoed, en vest en frak...
Jubelt en schatert nu om het meest,
Kinderkens, 't is vandaag uw feest!
3. Jonge juffertjes, wat leven!
't Is geen scholedag vandaag.
Moeder zal wel kap en kraag,
Rok en kleed in leen u geven.
Toont u, stijf gelijk 'ne prent,
Bij de buren voor 'nen cent...
Jubelt en schatert nu om het meest,
Kinderkens, 't is vandaag uw feest!
-ocr page 107-
— 107 —
Arme drommels van poëten,
Droomers, die den koslbren tijd
Suffend op den zolder slijt,
En uw hart zit op te vreten,
Daar het volk, waarvoor gij wroet,
U met hoongelach begroet...
Jubelt en schatert nu om het meest,
Kinderkens, 't is vandaag uw feest!
Schrandre herbergpolitieken,
Gij, die op uw duimken weet
Wat of Napje daaglijks eet.
Wat er omgaat bij de Grieken,
Doch niet eenmaal ommeziet
Naar hetgeen bij ons geschiedt...
Jubelt en schatert nu om het meest,
Kinderkens, 't is vandaag uw feest!
Vlamingen, die, uw verleden
Laf vergetend, haast verfranscht,
Naar der Walen pijpen danst
En u laat met voeten treden,
Zonder dat gij schreeuwt van pijn,
Net als diende 't zóó te zijn...
Jubelt en schatert nu om het meest,
Kinderkens, 't is vandaag uw feest!
-ocr page 108-
— ÎOS —
Och, waar zou het henenleiden
Zoo 'k volledig wezen woû?
Neem den mensch in oogenschouw
(Net als andren vóór me zeiden),
En wat gij ten slotte vindt
Is — een arm, onnoozel kind...
Jubelt en schatert dies om het meest,
Kiuderkens, 't is vandaag uw feest !
-ocr page 109-
— 109
HET LIEDEKEN VAN DE TON
GEESTIG.
I»,
w
m
ÏE^
1. Al           ben ik ook geen
y^~~g
5
^m
1
^^i
kui-pers- knecht, Veel min een kui- pers-
^
i
«£
baas, Zoo roem ik toch -, het
ö
g
werk op- recht
Der
wak- ke- re kui- pers- maats : Wat
ÎEEfeÈ
m
ii
ËJ-» 1 fe-tf*=*
meu-bels ooit de          kunst ver- zon, Niet
-ocr page 110-
410 —
Referein.
m^^m^^^m
een zoo knap als ee- ne ton! Hei-di-del-doe-
\mm.
w^m
don!
Als ee- ne
IH^l
BE
-V-—l 7 j 7-:
Ha, ha, ha,
ha!
mm.
i=i^
Hei- di- del-doe-
ton!
j
E^E
^^^EfE^P^l
Ha, ha, ha,
ha!
wm
^
fc=fei
don! Als ee- ne ton,
Als ee- ne
7
-ocr page 111-
111 —
ï
m
m
-00-
0 . 0
W
ton! Hei-di- del-doe-don!Als ee- ne ton!
Eerde koor.
m
-w
f-
Hei- di- del- doe-
gg^
is
Hei- di- del- doe-
0->0-
^5
t------ï
Hei- di- del- doe-
h------h
3^1
Hei- di- del- doe-
-ocr page 112-
112 —
IfeiÄfci
ïttO
E
ife
-fc
don! Als ee- ne ton! Hei-di-del-doe-
S=fe
fe^
¥
ikz—KZÏ
^
\t=%=±
don! Als ee- ne ton! Hei-di-del-doe-
P
g g g
*
=¥5
*
§
■*-
don ! Als ee- ne ton ! Hei- di- del-doe-
»^f+fFjfe^ig
m
don! Als ee- ne
Ticeede koor.
ton ! Hei- di- del-doe-
gj^^yj^^F^Qp^il
Ha, ha, ha, ha!
Ha, ha, ha, ha!
^S
m
*hm-
±£
Ha, ha, ha, ha !
Ha, ha, ha, ha!
gjRF
S
CE
3:
^rat
JL^X-T
yyyy
X
1
Ha, ha, ha, ha !
Ha, ha, ha, ha !
te
^u^yi^^^
3bfc
s^
dT*
Ha, ha, ha, ha!
Ha,ha,ha, ha!
-ocr page 113-
— 113
Allen,
■■f:
don ! Als ec- ne tön !
wmm
Als ee-
ne
iiü^fi
^3t=^
don! Als ee- ne ton!
Als ee- ne
■ß—i*—=—
o-
V:
v \ v-
g^pi^g
W=-t
don! Als ee- ne ton!
Als ee- ne
mm
fi-----fi---------
m
-ß-
Er-
¥~
don! Als ee- ne ton!
Als ee- ne
jfepa
^m
^
&
t
ton ! Hei- di- del-doe-don ! Als ee- ne ton !
s
beäasj
d—fr~- —B---------f
ton ! Hei-di- del- don ! Als ee- ne ton !
F5RF=?
EE
i
giS
ton!Hei-di- del-don ! Als ee-ne ton!
1
4C
^
=f=£
ar-y"
ton! Hei-di-
del- don! Als ee- ne ton!
-ocr page 114-
Ui ~
2.   Ook wijlen Bacchus hield er van,
Gelijk eenieder weet;
En als hij met zijn tijgerspan
Geen tochtje naar buiten deed,
Zoo zat hij, blinkend als de zon,
Als op 'nen troon, op eene ton !
Heidideldoedon, enz.
3,   En net als Bacchus ziet men thans,
Wen zondags in het groen
De boerkens draaien in wilden dans,
Hun Paganini doen.
« Sa pater, kies er uwe non ! »
Zoo roept de man op zijne ton !
Heidideldoedon, enz.
i. Diogenes, die naar den eisch
Der wijsheid leven woû,
Versmaadde fier hetlustpaleis,
Dat Sander hem geven zou,
En bleef, wat ook die vorst begon,
Zoo blij als vrij in zijne ton!
Heidideldoedon, enz.
S. Nu is Diogenes in gruis
En asch vergaan, maar toch
-ocr page 115-
— «5 —
ls eene ton liet liefste huis
Der wijsheid heden nog;
En wie er ooit aan twijflen kon,
Die proev' den wijn uit onze ton.
Heidideldoedon !
Ha, ha, ha, ha !
Uit onze ton!
-ocr page 116-
— 116 —
KOFFIELIED ■
11. .1. nUELEtlS.
m
fc
r4
Î. Het Ger- sten heb ik steeds ge-
*
k=F#^=
^
ö
^^
SE
^
jire-zen, Het Leu- venscli valt in mij- neu
f
EBfefeÊÉÉ
ir
S
PEfcS
^rr—£
smaak,          Den Brui-nen drink ik met ver-
^—fe
3=3
igiäügiEg
?=
maak, En 'de Uit-zet mag er stel- lig
3F=£=2=£=£
mm
üC=t=%
wezen;           Met Fa- ro, Beierscli, Por-ter,
mf
m
öËËi
£EÖ
Ale, Ver- frisch ik gaar- ne mij de
-ocr page 117-
in
^EEbSe^E
S
=te
3=E
S
keel, En, zit mijn bui- del vol vijf-
P^^iËPpi
fran- ken, Zoo vul ik zin- gend mij- nen
mf
te
Ö
m
Vi
>f
V-
nap Met rood of           gul- den drui- ven-
ƒ
te
1
ö
£
5=fr
te
^
3tZ^=
sap—Mij sma- ken al- 1er- han- de dran-
lEE£E=à
S
'W^BÊËÊÊSà
ken: Maar bo- ven al- len spant de
ë^j=g^
s
kroon, De zoe- te drank der Mo- ka-
-ocr page 118-
m —
boon ! Maar bo- yen al- len spant de
ƒ                              poco rit. :>-
kroon De zoe- te drank der Mo- ka-
boon!
2. Den eedlen nectar zelf bereiden
Is vast mijne allergrootste vreugd.
Het malen doet mij zulke deugd,
Dat ik er nooit meê uit kan scheiden ;
En als de moor zijn liedje zingt,
Dan zing ik mede dat het klinkt !
Ik laat het water dapper stoomen,
En vul dan langzaam mijne kruik,
Die juist bevat in haren buik
Wat ik behoef om toe te komen...
De geur is fijn, de kleur is schoon
Des zoeten dranks der Mokaboon !
-ocr page 119-
— H!) —
3. 'k Beklaag ze diep, die melk en suiker
Ertusschenmengen op zijn Fransch !
' Ik laat hem zijnen maagdom gansch :
De drank is—puur—oneindig puiker !
Ik krijg hem daags twee keeren dus
In puris naturalibus.
Des morgens bij de warme weggen,
En bij de pijp na 't middagmaal...
O machteloos is menschentaal,
Om klaar en duidlijk uit te leggen
Wat heil u dankt mijns vaders zoon,
O zoete drank der Mokaboon !
-ocr page 120-
120 —
HET LIEDEKEN VAN DE HOP
BEILRSCIIE MELODIE.
/, koor.
^^
j'.j *
'i-k-;—
m
1. Hoe zong de hop al sprui- tend,
II. koor.
:^^m^mm^Ê^:
Spruitend uitdengrond?Hoe zongdeliopal sprui-tend,
I. {De tweede
i^=£=3
3.-----+
£
1
5=
Sprui-tend uit den grond?
Ei!
mooi /i. koor.)
_A-----------.
■mmm
*=$
^^
bindt ge mij niet net- jes op, Zoo
'^èM
I
§£HE£ee£eE£EE£
Fal-
kruip ik treu- rig rond!
sa;
li, fal- la, fal- li- de- ri- de- ra ! Fal-
-ocr page 121-
— 421 —
f=
■fr
1
IT^Hr^
V 0.__0L.
ZTZ
li, fal- la, fal- li- de- ri- de- ra!
, j.                                                                              ii.
^m
m
V
ft=
:^—j
Ei ! bindt ge mij niet net- jes, net- jes,
I.                  II.                     I.                        II. Auen.
m
m
•*-
:JÈ
net- jes, net- jes, net- jes op, Zoo
--------<=*------=-
s
t
t
kruip ik treu- rig
rond ! Zoo
1
kruip ik treu- rig rond!
-2. Hoe zong de hop al rankend,
Rankend aan den staf? —
Ei, plukt ge mij niet tijdig af,
Zoo waai ik weg als kaf!
Falli, falla, enz.
15
-ocr page 122-
— -122 —
3. Hoe zong de hop al schuilend,
Schuilend onder dak ? —
Ei, roert ge mij niet krachtig om,
Zoo komt de schimmel strak!
Falli, falla, enz.
i. Hoe. zong de hop al kokend,
Kokend in den tob? —
Ei, houdt ge niet het deksel dicht,
Zoo vlieg ik dampend op!
Falli, falla, enz,
5.  Hoe zong de hop al liggend,
Liggend in het fust? •*-
Ei, spont ge mij niet stevig toe,
Zoo word ik niet gelust!
Falli, falla, enz.
6.   Hoe zong de hop al blinkend,
Blinkend in den nap ? —
Ei, weert gij u niet dapper thans,
Zoo geef ik u 'nen klap !
Falli, falla, enz.
(G. n. F. Nesseuknn, Littauäche Volkslieder.)
-ocr page 123-
423 —
DE APPELAAR
DUITSCUB MELODIE.
m
m
■$=
Ü
=&
1. Lest werd ik on- der't vriend-lijk dak Eens
m
£
£EE£
M "l
mil- den waards ont- van- gen. Zijn
*JL
^
te
i
#=
I
schild, dat was een lan- ge tak, Met
iëü^^pü^l
i
gul- den ooft be-          han- gen.
2. Die goede waard was de appelaar,
Gij hebt het vast geraden.
Ik vond er drank en spijze klaar,
Die zou geen vorst versmaden.
3. Het krielde er in de groene zaal
Van vlugge dischgenooten,
-ocr page 124-
— 124 —
Die, dankbaar voor het gulle onthaal,
Een vroolijk liedje floten.
4.   En als ik mij ter ruste blij
Op 't mossig leger strekte,
Zoo was 't de hospes zelf, die mij
Met koele schaduw dekte.
5.   En vriendlijk schudde hij van neen,
Toen ik betalen wilde...
Gebenedijd van top tot teen
Zij de appelaar, de milde!
( LUDWIC UlILAKD. )
-ocr page 125-
125
STRIJDLIED DER LUIKENAARS
UAnSCUHiTIG.
WAALSCHE MELODIE.
P^^^^^^g
#-•:,'#
1. Wak-ke-re mak-kers, nu Roept de Vrij-heid u Te
m
pi
m
w.
gaar voor haar te wa-pen : On- der ha- re vlag
S^=^f^P^
m—kg~
Gaan wij in den slag Glo- rie- lau- wer- kro- nen
liü
\ 0- ■ -J- J \ \ * -J—-&
ra- pen ! Wijd en zijd weêrgalme ons lied,
feM=^=±=j±m
Voor ons hei-lig recht ont-gloeie't al-Ie har-ten.
üüü^üè
's Vij-ands woe- de            deert ons niet,-
___J
-ocr page 126-
126
m
9:/i g
$m
m
Zijn wij eens- ge- ziiid, zoo kun- nen wij ze
Va capo.
ffc
i
SE
:£*
ten!
tar-
2.   Onzen moed kan niets weerstaan :
Voor de Vrijheid is 't, dat wij de wapens dragen.
Onze scharen voert zij aan:
Heerlijk is het, goed en bloed voor haar te wagen !
Wakkere makkers, enz.
3.   Mannen, lief aan vrouw en kind,
Knapen, gij, met wie de meisjes gaarne koozen —
Teerder wordt gij vast bemind,
Doet hen uw gedrag van eedle fierheid blozen!
Wakkere makkers, enz.
i. Rukken wij de boei vaneen,
Waar een dwingland ons meô wil gekluisterd hoûen -
Liefdeketens, die alleen
Dragen wij vol vreugd voor u, o zoete vrouwen!
Wakkere makkers, enz.
(G. J. E. IUiioux. )
-ocr page 127-
— 427
DORMWIJSHEID
GEESTIG.                ■>'
iügüg
5:
i3^.
1. Er heeft zoo eens een door ge- zeid : De
3                                   3                         
m
£
mensch is tot lij- den ge- bo- ren ge-
P^^s^s
wor-den! Sinds-dien is dat, 'tzij Go- de ge-
m
s
■3Z £
t
"g—g
De spreuk, de
3                                   3
klaagd,
*
fc
1
3
i
fc=±==£==ê
spreuk der ge- loo- vi- ge do- ren ge-
fco=^tt
wor- den.
-ocr page 128-
— 128 —
2. En daar de doren talrijk zijn,
O Vreugde, zoo zijt ge verzworen geworden !
Helaas, de blik der menschen is korj,
En lang zijn meteenen hunne ooren geworden!
(Friedüicii Bodenstedt, Lieder des Mirza-Schaffy.)
■V,
■1
-ocr page 129-
129
EEN DITJE OF EEN DATJE
nuSSISCBE MELODIE.
g^^T
«
£
1. 'k Zou geen uur- tje lan- ger
s=mm
WÊÊË=Êm
w
Ie- ven, Zoo ik maar , een touw- ken
m
^£ü§
ÊBE3
tt
vond:Wilde er         ie- mand een mij
M
ISRmM^
^
J=¥
ge- ven, Zoo ver- hinge ik mij ter-
Ö£5
^m^^F^m
stond ! Ja, ja, ja, Wilde er ie- mand een mij
jü^^^spgi^a
ge-ven, Ha, ha, ha! Zoo ver-hingeik mij terstond !
16
;
-ocr page 130-
— -130 —
2.   Hier! ik zal een touwken geven,
Slinger 't uwen hals maar rond ! —
Faalde er nu geen spijker neven,
Zoo verhinge ik mij terstond !
Ja, ja, ja,
Faalde er nu geen spijker neven,
Ha, ha, ha!
Zoo verhinge ik mij terstond !
3.   Hier ! ik zal 'nen spijker geven,
Al wat gij verlangen kont ! —
Faalde nu de lust niet even,
Zoo verhinge ik mij terstond!
Ja, ja, ja,
Faalde nu de lust niet even.
Ha, ha, ha!
Zoo verhinge ik mij-terstond !
(Julius Altjianh, die Balalaika : Bussische Volkslieder.)
-ocr page 131-
— 131 —
STORM OP ZEE
SC.HOTSCHE 311,'LUDIL-.
LEVENDIG VERHALEND,
I
S
B C S
#—i*
*---/
i. 't Was nacht, er kwam een on-weêr op, Tot
#=f=^v^
ber- gen re- zen de
ba- ren. Piet
ËglJZ-g-jg
■^■J -I
Bruyninckxschoof zij- ne pruim op zij', En
ÜH
m
00-
sprak tot Jan Ver- schae- ren : Er
lèè^^E^mm
V
-ar~mw~
waait een fel- Ie noord- wes- ter, Jan ! De
#^^fc
-.0-----0-
3eê
=^=
ba- ren, 't is of ze op 't bal zijn... Ei,
-ocr page 132-
— 132 —
JzfaEjE^
1—V
wat be-klaag ik de men-schen toch.De
^g=^^f^Ë
m
men-schen, die nu aan         wal zijn !
±-----
^^^g^si^
Ei,         wat be- klaag ik de menschen toch, De
m
g
J J J *—it
te=3
m
i
ïs
wal zijn!
HÜI
men-schen, die nu aan
iMsEJËgi^
.2. Ja, jongenlief, ze hebben het hard,
Die wonen in de steden.
Ze schudden en beven in hun bed,
En prevelen schietgebeden.
-ocr page 133-
— 133 —
Ze benijden ons en zuchten thans —
Mij dunkt, dat zij niet mal zijn ! —
In zulken storm is 't beter op zee,
Veel beter dan aan wal zijn?
3. En de werkliê dan, die heel den dag
Voor 't dagelijksch broodje wroeten,
Die nu, in stee van slapen, vrouw
En kind vertroosten moeten!...
De pannen vliegen, de schoorsteen valt —
Dat moet een geschreeuw en geschal zijn...
Maar wij, we liggen gerust op het dek,
En lachen met die aan wal zijn!
i. Ja, jongenlief, ze hebben het hard,
En we mogen op hen niet schampen,
Want storm en diefstal, moord en brand,
Hen dreigen zoo menige rampen !
En noemde ik er u een duizend op,
't Zou^stellig nog niet al zijn...
Goddank, dat wij matrozen, Jan,
En zelden maar aan wal zijn!
Sea songs and ballads, by üibdin and olhers.)
(William Pitt.
-ocr page 134-
— -134 —
O ZEG ONS, HERDERINNE
MATIG SNEL.
fc
-0----0-
—fel-
1.0 zeg ons, her-de- rin- ne, Waar-
^F
m
I^ëI
q^
jÉr-
dfe
om ge uw har-te houdt          Ge- slo-ten voor de
m
s F fi
P3^
Ï^S
rnin- ne, En als 'ne ko- nin- ginr ne Zoo
at2
S
fc=
1
SE
^Fg
gril- lig zijt en
libitum.
koud?          Zoo
a tempo.
^^m
v
tE&E£^E§
1
33BE
gril-lig zijt en koud? Al blin-ken al- 1er-
£3=tt£3m
m
wm
we- gen U smeekende oo-gen te-gen, Naar
-ocr page 135-
— 133 —
u- wer lief- de           ze- gen Wordt
rail.
mm
m
t^VP
vruch- te- loos ge-
tracht En ge-
più lento.
^FF^gÜ^EEgl
smacht... En ge- smacht... O wees als schoon ge-
Ö=F4=2
m
0---»-
Jt
pre-zen,Doch te-vens als tee-der, kind! Wat
m
m•#__m.
£
ti
baat, be-mind te we- zen, Wan-neer men niet we-der-
§ÜH
mint?
-ocr page 136-
— 136 —
2. Gelijk een straal der zonne
Den beemd met loof versiert,
Zoo welt er eene bronne
Der allergrootste wonne,
Waar men uw bijzijn viert.
Bij 't vormen uwer leden
Kon meer bevalligheden
De Schepper niet besteden,
Zoo fluistert iedereen
Om u heen...
O wees als schoon geprezen, enz.
3.   Als wij u niet ontwaren,
Wanneer, ten dans bereid,
De paren zich vergaren,
O dan is heengevaren
Ons aller vroolijkheid.
Maar niemand is er treurig,
En 't veld is eens zoo kleurig,
De dreve is eens zoo geurig,
Als gij er bloembekranst
Met ons danst...
O wees als schoon geprezen, enz.
4.   De duive is heengetogen,
Die u zoo duurbaar was,
Den duiver toegevlogen,
In wiens wellustige oogen
-ocr page 137-
— -137 —
Ze zoete minne las.
Dat voorbeeld moge u leeren,
De liefde niet te weren,
Want haar genot ontberen
Is meer dan hellesmart
Voor het hart...
O wees als schoon geprezen,
Doch tevens als teeder, kind !
Wat baat, bemind te wezen,
Wanneer men niet wederminf?
(Jacques Jasmin, Françounelo.}
17
-ocr page 138-
— 138 —
MIJN SCHAT IS WEG
LANGZAAM EN TREUIMG.                                                                                       DUITSCHE MELODIE.
1. Mijn scliat is weg, naar den
vreem-deheen—Ik weet niet, ik weet niet waar-
om ik ween. Mis-schien is hij dood, en
stijf             en          stom — Dies
breng ik mij- ne da- gen zoo
treu- rig om.
-ocr page 139-
— 139 —
2.   En als me mijn schat woû leiden ter kerk,
Veel nijdige tongen er deden haar werk.
Men zeide van dit, men zeide van dat —
Het maakt er nog heden mijne oogen nat. ...
3.   De dorens en distels die steken zoo zeer,
Maar nijdige tongen die steken nog meer...
Geen vuur op aarde brandt er zoo heet
Als heimlijke liefde, waar niemand van weet...
i. Waar dachten mijn vader en moeder toch aan —
Zij hebben de bede mijns harten niet verstaan.
Zij hebben mij gegeven eenen braven man,
Eenen braven man, dien ik niet minnen kan.
                           >
5. Ach zoete schat, ik bid u, kom,
Wanneer ik zal liggen stijf en stom,
Kom meê ter begraafnis, ach zoete schat,
Omdat ik u immer zoo lief heb gehad !
(Des Knaben Wunderliorn.)
-ocr page 140-
— uo —
RINGSKEN EN ROOSKEN
DUITSCIIE MELODIE.
GEMOEDELIJK.
m
m
±
iE
F
a=jt
IP3
1. Haar ei- gen gul- den ring- sken
m
%=}
3C
-*—'—»-----»------------—'—r-—T~
gaf Mijn lief- ste meis- je mij ; Het
^m
m
fe=^
—é-.+
schoon-ste roos- ken plukte ik af,          En
$m
±
z#ài
g=3^3 ' i ■ J
schonk het haar zoo blij. Zé
^^^J
stak zich, vreug- de- blo- zend, ras Het
-b-------tr
S
E
ï
roos- ken op de borst;          En,
-ocr page 141-
141 —
Kfc-T-frF
Slpi^^î
^zx^*
'tring-sken aan den vin- ger, was Ik
&*
^^m
t=*
m
■*~~\—g j
fc^
fier-der dan een vorst. Ze zoen- de mij, ik
1
te
fc
* g
f ' a
zoen- de haar, Al zwe-rend, dat ge-trouw De
p^^=^^^-rr^
zoet- ste liefde ons aan el- kaar Voor
S
**
ipgj
Z)
zou. De
eeu- wig hech- ten
^^^^^^^g
zoet- ste liefde ons aan el- kaar         Voor
^^=£=5=^m^Ê^
eeu- wig         hecli-          ten zou.
-ocr page 142-
— 142 —
2. Niet lang en duurt der roze bloei,
Verwelken is haar lot...
En als de wind des winters woei,
Was 't lieve kind bij God.
Maar vóór het scheiden sprak ze: Vriend,
En ween toch niet zoo zeer;
In 's Heeren schoonen hemel vindt
Gij uwe bruid eens weer:
Daar wacht ik u, en ben ik u,
Zoodra gij komt, nabij,
Want aan mijn ringsken ken ik u,
Gij, aan uw roosken, mij !
{Concordia: Anthologie classischer Volkslieder.)
-ocr page 143-
U3
ZE TROKKEN GEDRIEËN AL OVER DEN RIJN
IMlITSCIli: MELODIE.
g-'       /~~ü:
IP^
I
SE
1. Ze          trok-ken ge- drie- ën al
w^m
m
-0----------0-
o- ver. den Rijn, In gind-sche ta-
^m
1
ff^3
m
veer- ne daar wil- den ze zijn.         In
fe^^^^^^^^^
gind-sche ta- veer- ne daar wil- den ze zijn.
2. « En hebt ge, waardinne, goed bier en wijn?
Waar is er uw liefelijk dochterlijn? »
3. « Mijn bier is frisch en mijn wijn is klaar..
Mijn dochterken ligt op de doodenbaar. »
-ocr page 144-
— 144 —
A. En als zij traden in 't kamerkijn,
Daar lag zij in eenen zwarten schrijn.
5.   En de eerste die hief het laken omhoog,
En zag naar het lijk met tranen in 't oog.
6.   « Ach, leefdet gij nog, bevallig kind,
Ik hadde van heden u trouw bemind! »
7.   De tweede die schikte het laken weer,
En wendde zich af, en weende zoo zeer.
8.   « Ach, dat gij ligt op de doodenbaar...
Gij waart mijne liefste zoo menig jaar! »
9.   De derde die hief het weder terstond,
En kuste der doode bleeken mond.
10.   « Ik minde u en min u, o zoete meid,
En zal u beminnen in eeuwigheid! »
(LODWIC UlII.ASIl.)
-ocr page 145-
U5
HET LEDIGE STOELTJE
B. J. IUIELEHS.
EENIGSZINS LANGZAAM.
Zegato.
1
^E^EEjE^
FTg
Hun kind was dood
E^
fcE
l
m
hun lief- de- pand.
IVtt-
£^^f
j ^--------»■             *---------J—T—;S
3
1
Ik ging tot hen het hart vol rouwe,
ï
±----E
Ö
fcafcgrte
^
■*-t-3»f
al—»
En druk- te stom den man de hand,
«
m
•r—fr
-fr-f-
3E
Maar dorst niet op-zien naar de vrouwe.
psm
v—Iv
zzrx:
};fITT3
Hij wendde'taanzicht van me heen, En
-ocr page 146-
— -J46
ÜEÜS r-^g
^ÈS
ween- de lang en o- ver- vloe- dig.
pm^pîEîEmm
Ik kom u niet vertroosten, neen,
m^^mmmm
Maar wees toch re-de- lijken moe-dig.
$
P^ü^ig
i
jrx
Uw kind-jen is nu bijden Heer... —
£=4ï
lila!
Ä
ÖE^
-rr-g
Ja, zei de va- der,maar hoe treurig !
^^^^mmm^^
Voor-gis-tren liep het heen en weer,
^^H^^^^^i
En loech en was het ro- ze- kleu- rig... En
-ocr page 147-
447
lïecit.
ifegE^i^i^pgg^
nu, zoo sprak hij stil- 1er, daar, Op 't
n^m^^ip
\—
rr. at
kerk- hof ligt het koud nu ne- der,
isj^sEPiü
En 't klau- tert tus- sehen mij en
Crescendo.
jfe^ESSfes5fe=fe=fc
haar, tus- sehen mij en haar,
^fefe^PP?=£=^
Nooit op het kleine stoel- tje
&
v
lm
t—K
~/—-zz£
^S
£=*=p=^=^
we-der !          En 't klautert tusschen mij en
Crescendo.
^EEE^
fv-
lil
haar, tus- sehen mij en haar,
-ocr page 148-
148
m
t^-
ß- •»:
fe^E
S
W^
Nooit op liet klei- ne stoeltje we-der !
su.
*===£
'msm:
WH
Nooit op het klei-ne stoeltje we-der!
(Louis Hatisdobni:, Au printemps de la vie.)
EINDE
f
Si SV/S