Een vergelijkend onderzoek naar de beeldende Kunst vannbsp;Gezonden en Geesteszieken
A. J. W. Kaas
-ocr page 2- -ocr page 3- -ocr page 4- -ocr page 5-EEN VERGELIJKEND ONDERZOEK NAAR DE BEELDENDE KUNST VANnbsp;GEZONDEN EN GEESTESZIEKEN
-ocr page 6-DRUKKERIJ UTA UTRECHT
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE GENEESKUNDE AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT, OP GEZAG VAN DEN WAARNEMENDEN RECTOR MAGNIFICUS DR. L. VAN VUUREN,nbsp;HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE,nbsp;VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT TEGENnbsp;DE BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE TEnbsp;VERDEDIGEN OP DINSDAG 7 JULI 1942, DES NAMIDDAGS TE 5 UUR
DOOR
GEBOREN TE ALKMAAR
VAN LOCHUM SLATEHUS' UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ N.V.nbsp;ARNHEM - IN ’T JAAR MCMXLII
-ocr page 8-DRUKKERIJ UTA UTRECHT
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE GENEESKUNDE AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT, OP GEZAG VAN DEN WAARNEMENDEN RECTOR MAGNIFICUS DR. L. VAN VUUREN,nbsp;HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE,nbsp;VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT TEGENnbsp;DE BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE TEnbsp;VERDEDIGEN OP DINSDAG 7 JULI 1942, DES NAMIDDAGS TE 5 UUR
DOOR
GEBOREN TE ALKMAAR
VAN LOCHUM SLATERUS’ UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ N.V.nbsp;ARNHEM - IN ’T JAAR MCMXLII
-ocr page 10- -ocr page 11-AAN MIJN OUDERS
-ocr page 12- -ocr page 13-De voltooiing van dit proefschrift biedt mij een gelegenheid om allen, die tot mijn academische vorming hebben bijgedragen, danknbsp;te zeggen.
Zeer erkentelijk ben ik U, Hooggeleerde Rümke, dat U mijn Promotor hebt willen zijn. Uw groote belangstelling voor de grensgebieden van de psychiatrie, waarvan een klein gedeelte in dit proefschrift wordt beschreven is voor mij een prikkel geweest om het werknbsp;te voltooien. Ondanks de vrijheid, die U mij hebt gelaten en die iknbsp;op hoogen prijs stel, hebt U de noodige leiding gegeven, telkensnbsp;wanneer ik in de uitgebreide stof dreigde te verdwalen. Van de besprekingen, die ik met U mocht hebben, ging steeds een stimuleerendenbsp;werking uit.
U, Zeergeleerde Gans ben ik veel dank verschuldigd voor de uren, gedurende welke ik met U heb mogen samenwerken. De gesprekken,nbsp;die daarbij vaak ontstonden, hebben een groote invloed op mij gehad.nbsp;Ook beschouw ik het als een groot voorrecht, door U in de neurologienbsp;te zijn ingeleid.
U, Zeergeleerde Kraus ben ik zeer dankbaar, niet alléén voor de wijze waarop U medegewerkt hebt aan het tot stand komen van ditnbsp;proefschrift. Zonder Uw aanmoediging en hulp zou deze dissertatienbsp;een andere vorm hebben gehad.
U, Geleerde van Erp Taalman Kip ben ik erkentelijk voor de wijze waarop U, waar U dit mogelijk was, mijn werk hebt aangemoedigd.nbsp;De prettige spheer van samenwerking, die U om U heen weet tenbsp;scheppen, heeft mij het werken aan dit proefschrift vergemakkelijkt.
Tenslotte zij het mij vergund een woord van dank te zeggen aan de collegae, die materiaal voor mij bijeenbrachten en aan de directeurennbsp;van de inrichtingen, die mij ziektegeschiedenissen ter inzage afstonden.
-ocr page 14-. r..
'vquot;-.
!i â–
ira*5
k'
VRAAGSTELLING..................... 11
'HOOFDSTUK I. INVLOEDEN, DIE OP DE BEELDENDE KUNST
INWERKEN..................... H
1. nbsp;nbsp;nbsp;Inleiding ..................... 14
2. nbsp;nbsp;nbsp;Traditie ..................... 15
3. nbsp;nbsp;nbsp;Evolutie ..................... 17^
4. nbsp;nbsp;nbsp;Revolutie................. 17
HOOFDSTUK II. DE UITERLIJKE VERANDERINGEN VAN DE
SCHILDERKUNST SEDERT HET EINDE VAN DE 19e EEUW . nbsp;nbsp;nbsp;21
a. nbsp;nbsp;nbsp;Impressionisme..................21
b. nbsp;nbsp;nbsp;Pointillisme...................22
c. nbsp;nbsp;nbsp;Expressionisme..................23
a. nbsp;nbsp;nbsp;Over abstracte schilderkunst.............25
b. nbsp;nbsp;nbsp;Neoplasticisme..................30
c. nbsp;nbsp;nbsp;Dadaisme....................32
d. nbsp;nbsp;nbsp;Surrealisme...................35
HOOFDSTUK III. MODERNE KUNST EN HET PSYCHIATRISCHE
EN PSYCHOLOGISCHE nbsp;nbsp;nbsp;ONDERZOEK..........37
1. nbsp;nbsp;nbsp;Automatisme en surrealisme...............37
2. nbsp;nbsp;nbsp;Andere vormen van automatisme.............39
3. nbsp;nbsp;nbsp;Automatisme en expressionisme..............42
5. nbsp;nbsp;nbsp;De houding van het sutrealisme tegenover psychoanalytische
„Deutimgen”....................44
6. nbsp;nbsp;nbsp;De houding van de psychiatrie en de psychoanalyse tegenover de
moderne kunst...................46
7. nbsp;nbsp;nbsp;Résumé . ....................49
a. nbsp;nbsp;nbsp;De grenzen van het pathologische in de moderne kunst ....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;49
b. nbsp;nbsp;nbsp;De oorzaken voor denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vormveranderingen van de moderne kunst 50
HOOFDSTUK IV. HET KUNSTWERK EN DE PERSOONLIJKHEID
VAN ZIJN SCHEPPER................. 54
1. nbsp;nbsp;nbsp;Inleiding ................. 54
2. nbsp;nbsp;nbsp;Het verband tusschen de stijl en de persoonlijkheid van den kunstenaar 54
4. nbsp;nbsp;nbsp;De beteekenis van het symbool in de kunst.........69
5. nbsp;nbsp;nbsp;Résumé .....................71
-ocr page 16-HOOFDSTUK V. HET WERK VAN DEN ZIEKEN EN DEN GEZONDEN KUNSTENAAR................73
1. nbsp;nbsp;nbsp;Inleiding ............. 73
2. nbsp;nbsp;nbsp;Over krabbels (Kritzeleien)...............75
a. nbsp;nbsp;nbsp;Het vluchtige (acute) type..............75
c. nbsp;nbsp;nbsp;Overgangen van ornamentaal-decoratieve naar figuratieve teeke-
HOOFDSTUK VI. DE VERHOUDING TUSSCHEN PSYCHOSE EN
BEGAAFDHEID...................95
1. nbsp;nbsp;nbsp;Inleiding .....................95
3. nbsp;nbsp;nbsp;Het beeldende werk van enkelenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gezonde kunstenaars......104
4. nbsp;nbsp;nbsp;De psychische oorzaken van denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;motorische begaafdheid.....106
HOOFDSTUK VII. MODERNE KUNST EN PATHOLOGISCHE KUNST 112
3. nbsp;nbsp;nbsp;Moderne kunst en de cultuurvorm van den huldigen tijd.....128
4. nbsp;nbsp;nbsp;Résumé .....................133
DEEL 11
HOOFDSTUK VIII. HET GRAPHISCHE EN LITTERAIRE WERK VAN
ENKELE PSYCHOTISCHE EN NEUROTISCHE PATIËNTEN . . 139
HOOFDSTUK IX. DE PATIËNT X. EN ZIJN WERK.......183
183
188
1. nbsp;nbsp;nbsp;Persoonlijkheid
2. nbsp;nbsp;nbsp;Het litteraire werk
3. nbsp;nbsp;nbsp;Het graphische werk.................197
HOOFDSTUK X. OVER HET GRAPHISCHE WERK VAN GEESTESZIEKEN ......................210
1. nbsp;nbsp;nbsp;Inleidingnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.....................210
2. nbsp;nbsp;nbsp;Enkele opmerkingen over de vorm van het spontaan ontstane werk
bij lijders nbsp;nbsp;nbsp;aannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;schizophrene psychosen...........210
3. nbsp;nbsp;nbsp;Enkele opmerkingen over het spontaan ontstane werk bij lijders aan
217
219
niet-schizophrene psychosen..............
HOOFDSTUK XI. CONCLUSIES
NAAMREGISTER.....................233
235
LIJST VAN NIET AFZONDERLIJK GECITEERDE WERKEN .
-ocr page 17-VRAAGSTELLING
Wanneer men kunstwerken van welken aard ook beschouwt, ziet men daarin uitingen van een wisselwerking, ja zelfs van een rivaliteitnbsp;tusschen persoonlijke en collectief-aanvaarde tendensen. In oudenbsp;werken domineert de collectieve streving, maar wanneer men denbsp;twintigste eeuw nadert, treden de persoonlijke elementen in het scheppen meer en meer naar voren.
Het individualistische streven, dat in de moderne kunst van 1918 tot 1930 een hoogtepunt bereikt, maakt dat deze kunst voor velennbsp;onbegrijpelijk wordt en al spoedig wordt opgemerkt, dat zij somtijdsnbsp;op die, welke door geesteszieken wordt geproduceerd, gaat gelijken.
De belangstelling voor de pathologische kunst neemt, misschien omdat velen een innerlijke verwantschap met het scheppen van denbsp;tijd gevoelen, in ruime kring toe en onder invloed van boeken, dienbsp;over dit onderwerp aan het licht komen wordt, ondanks het toenemende besef, dat in de kunst van geesteszieken waardevolle uitingen voorkomen, de qualificatie „schizophrene kunst” een van denbsp;invectieven, die van tijd tot tijd gebruikt worden om de modernenbsp;richtingen aan te duiden. Het valt niet te ontkennen, dat er eennbsp;overeenkomst tusschen sommige moderne kunstwerken en sommigenbsp;pathologische uitingen bestaat omdat in beide kunstvormen persoonlijke tendensen boven collectieve gaan overheerschen, maar er zijnnbsp;ook verschillen.
Hier zal getracht worden, enkele overeenkomsten en verschillen tusschen het scheppen van normale en pathologische kunstenaars aannbsp;te wijzen en na te gaan of deze met structuurverschillen en structuur-overeenkomsten binnen de persoonlijkheid van de scheppers samenhangen.
Het blijkt noodzakelijk, om bij het onderzoek een zekere beperking in acht te nemen. Het is niet mogelijk om de letterkunde, de schilderkunst, de architectuur en de overige kunsten tegelijk te bezien en hetnbsp;blijkt tevens, dat de schilderkunst zich tot een uitvoeriger beschouwing het beste leent.
Het is niet mogelijk, een tweede beperking door te voeren en zich uitsluitend met de pathologische kunst bezig te houden. Daardoor
11
-ocr page 18-wordt het noodzakelijk, aandacht te besteden aan de ontwikkeling van de schilderkunst van normalen, voordat de pathologische kunstnbsp;aan een onderzoek onderworpen kan worden. Er zal getracht worden,nbsp;een systematisch overzicht te geven van de invloeden, die het uiterlijknbsp;van de schilderkunst in de loop van de tijden deden veranderen totnbsp;het punt, waarop de grootste gelijkenis met de pathologische kunstnbsp;ontstond.
Tijdens dit onderzoek bleek verschillende malen, dat er een zeker contact tusschen de psychiatrie en verschillende moderne artistiekenbsp;richtingen was. En hoewel de wetenschap niet steeds toonde, eennbsp;juist inzicht in het wezen van de kunst te hebben, kon toch herhaaldelijk opgemerkt worden, dat zij met zeer veel belangstelling de ontwikkeling van de kunst gevolgd had.
In de moderne tijd had ook de wetenschap, met name de psychiatrie en vooral de psychoanalyse, een grootere invloed op de beeldendenbsp;kunstenaars dan te voren ooit het geval was. Maar eveneens bleeknbsp;van de zijde van deze kunstenaars de belangstelling vaak grooter tenbsp;zijn dan het begrip dat zij zich, vooral van de psychoanalyse verworven hadden.
De vraag doet zich voor, of niet de levenshouding van den modernen kunstenaar zijn belangstelling in de richting van de psychiatrie dreef en tegelijkertijd het aspect van zijn werk bepaalde.
Daarbij moet dan ook nagegaan worden, welke wederzijdsche invloeden tusschen de psychiatrie en vooral tusschen de psychoanalyse eenerzijds en de beeldende kunst anderzijds bestaan en welkenbsp;invloed de kennis van de psychoanalytische theorieën op het uiterlijknbsp;van de moderne schilderkunst heeft.
Deze vraag houdt tevens in, dat het noodzakelijk is een verklaring te zoeken voor het bekende feit, dat een kunstwerk, dat een uitdrukking is van individueele of algemeen-menschelijke emoties, in zijnnbsp;vormentaal afhankelijk is van de stijl van het tijdperk, waarin hetnbsp;werd geschapen.
Het bovenstaande geldt voor de kunst van normalen en het hangt samen met het antwoord dat op de eerste vraag, die gesteld werd,nbsp;gegeven kan worden; het is zeer goed mogelijk, dat de artistiekenbsp;activiteit van de gezonde en die van de zieke persoonlijkheid alsnbsp;individueele praestatie identiek te stellen zijn, maar dat hun verschilnbsp;ligt in hun beider verhouding tot de gemeenschap.
Men kan echter, behalve van de persoonlijkheid van de scheppers, ook van het werk uitgaan en de vraag stellen of, wanneer op eennbsp;bepaald oogenblik het graphische Werk van geesteszieken en de
beeldende kunst van normalen een zekere overeenkomst gaan ver-toonen, deze vormovereenkomst door een zekere overeenkomst in levenshouding wordt gedragen.
Hierbij zal men niet kunnen nalaten om na te gaan in hoeverre aan een werk van beeldende kunst de psychische toestand van zijnnbsp;schepper kan worden afgelezen. In de psychiatrische litteratuur wordtnbsp;bijvoorbeeld het begrip „schizophrene kunst” zoo frequent gebruikt,nbsp;dat het oogenblik gekomen schijnt om te onderzoeken of deze termnbsp;zinloos dan wel zinvol is.
Om deze vragen te kunnen beantwoorden is het, zooals boven reeds werd aangegeven, in de eerste plaats noodzakelijk om de invloeden, die het aspect van de moderne schilderkunst bepalen op tenbsp;sommen. Immers, haar ontwikkelingsgang wordt niet door toevalligheden geleid en eerst, wanneer deze ontwikkeling duidelijk is geworden, zullen zoowel de verschillen als de overeenkomsten met hetnbsp;scheppen van den pathologischen mensch te omschrijven zijn.
13
-ocr page 20-DE INVLOEDEN, DIE OP DE BEELDENDE KUNST INWERKEN
1. Inleiding
'Onder de invloeden, die op de kunst inwerken, zijn de maatschappelijke invloeden van het grootste belang. In ieder kunstwerk zullen ideeën van allerlei aard, die de kunstenaars bezielden, tot uitingnbsp;komen. Vele kunstwerken ook, zijn zoo sterk doordrenkt van denbsp;karakteristieke eigenaardigheden van de periode, waarin zij ontstonden, dat zij daardoor alleen al op den duur een zekere cultuurhistorische waarde verkrijgen.'De ,,Camera obscura” is een dergelijknbsp;werk, dat nog steeds in honderden exemplaren wordt verkocht, terwijlnbsp;het, als het in onze dagen zou zijn verschenen ondanks zijn voortreffelijke eigenschappen nauwelijks een kooper zou vinden.
Wanneer men nu de schilderkunst beziet, zooals deze zich in West-Europa heeft ontwikkeld, dan valt op hoe in de opeenvolgendenbsp;richtingen invloeden te onderscheiden zijn, die hoewel zij aan denbsp;schilderkunst als zoodanig vreemd zijn, toch op die schilderkunst eennbsp;stempel drukten, doordat zij inwerkten op de persoon van de schilders.nbsp;Wij kiezen, om deze invloeden duidelijker te onderscheiden juist denbsp;schilderkunst uit, omdat deze verder van het gewone intellectueelenbsp;leven afstaat dan de litteratuur en omdat haar in het algemeen denbsp;ideeënpropaganda vreemd is: de schilderkunst is eerder nog als ,,artnbsp;pour art” te beschouwen dan de litteratuur. Bovendien bedient denbsp;litteratuur zich van de taal, die een conventioneele uitingsvorm voorstelt en die weinig ruimte laat voor een individueele toepassing. Daardoor heeft de letterkunde naast haar artistieke karakter steeds ooknbsp;nog dat van een verstandelijke mededeeling, veel meer dan de schilderkunst. Het onbewuste moment in de schilderkunst is daarom ooknbsp;grooter dan in de litteratuur: de persoonlijke visie, die in de schilderkunst een zoo groote rol speelt, is steeds een buiten bewustzijn omgaande grootheid.
De invloeden, die de kunst bepaalde richtingen kunnen doen inslaan, raken soms haar wezen niet of nauwelijks. Zij kleuren slechts het
14
-ocr page 21-levensgevoel van den kunstenaar, zoodat zijn werk anders wordt, dan dat van zijn voorgangers. Evenals de maatschappij kent ook de kunstnbsp;een streven naar behoud van tradities, naar evolutie en revolutie, i)
Revoluties zijn in het rijk van de kunst niet aan de orde van den dag.
,,Nieuwe” richtingen die ontstaan, kondigen zich in hun voor-loopers aan en deze bouwen eenerzijds door op de traditie, die door hun voorgangers gevestigd was, terwijl zij anderzijds nieuwe wegennbsp;bewandelen. Vincent van Gogh is bijvoorbeeld een typische voor-looper. Hij voelt zich verwant met ouderen en tijdgenooten en is zichnbsp;van het „nieuwe” dat hij brengt, slechts ten deele bewust,
2. Traditie
De beteekenis van de traditie wordt duidelijk, wanneer wij ons de vraag gaan stellen, waarom onze schilderkunst steeds vasthield aannbsp;het afbeelden van de realiteit, waarom in de geheele geschiedenis vannbsp;de schilderkunst geen enkel doek zonder voorstelling, zonder afbeelding althans van elementen uit de werkelijkheid bekend geworden is,nbsp;dat vóór de twintigste eeuw werd geschilderd. Dat hier de traditie denbsp;oorzaak van deze regel is kunnen wij weten, omdat andere culturen,nbsp;soms uit religieuse overtuiging, traditioneel een voorstellingsloozenbsp;schilderkunst kennen. Een van de belangrijkste problemen uit denbsp;psychologie van de schilderkunst is dan ook wel in de vraag vervat:nbsp;Waarom is tot na 1900 iedere schilderij een uitbeelding of afbeeldingnbsp;van de werkelijkheid en waarom ontstaan omstreeks 1910—1920 velenbsp;schilderijen in vele landen tegelijk, die het onderwerp (de realiteit)nbsp;tot onherkenbaar wordens toe veranderen of het eenvoudig weglaten?
Het bestudeeren van de manifesten en de verklaringen van de meest verschillende moderne scholen geven op deze vraag een onvoldoende antwoord. In de eerste plaats immers beschouwen zij slechtsnbsp;die zijden van de problemen, die de schrijvers van de manifestennbsp;interesseeren en voorts is de bedoeling van deze geschriften allerminst, om een overzicht van de aan de orde komende vraagstukkennbsp;te geven, maar veel meer om de bedoelingen van een bepaald strevennbsp;toe te lichten. Slechts zeer enkele richtingen maken hierop een uitzondering: De surrealisten b.v. pogen meermalen om tot een ruimerenbsp;bespreking te komen. Niet in het minst om deze reden zal hun strevennbsp;later uitvoeriger worden toegelicht.
M. Deri — Genius II — 169 — 1920 — Stil-\Vende. Deri onderscheidt zoo een „stetiger” en een „unstetiger Stilwandel”.
15
-ocr page 22-Maar aan alle schrijvers van manifesten ontbreekt voldoende psychologische kennis (psychologische belangstelling bezitten velen)nbsp;om een antwoord op de boven gestelde vraag te kunnen geven.
De traditie speelt in de geschiedenis van het artistieke scheppen een groote rol. Niet alleen wordt in vroegere eeuwen de vorm vannbsp;het kunstwerk grootendeels door de traditie bepaald — veranderingennbsp;van bepaalde traditioneel gegeven vormen ontstonden zeer geleidelijknbsp;— maar ook de manifeste inhoud van het kunstwerk onderging denbsp;invloeden van de traditie.
De traditie werkte door in het geheele leven van de individu en de mensch, die in de gemeenschap was opgenomen, genoot de bescherming van die gemeenschap, maar die mensch kende ooknbsp;een gevoel van verantwoordelijkheid tegenover de maatschappij.
Na de wereldoorlog bemerkte men al spoedig, dat de „traditioneele gebondenheid” verslapt was; de jonge mensch, die uit de oorlog terugkeerde had veel eerder het gevoel, dat de maatschappij niet eennbsp;instelling was, waarop hij kon steunen, maar een instelling, die hemnbsp;ten allen tijde uit zijn milieu kon wegrukken en hem uit het rustigenbsp;leven naar de hel van de slagvelden kon verplaatsen.
Wij meenen, dat de beteekenis van de wereldoorlog voor de indi-vidualiseering van de kunst moeilijk onderschat kan worden. Het zou echter geheel onjuist zijn, te meenen, dat niet reeds lang voor denbsp;wereldoorlog de neiging, om zich van de band van de traditie los tenbsp;maken was ontstaan: de oorlog als zoodanig versnelde slechts denbsp;processen, die vóór de oorlog aan het groeien waren en bracht eennbsp;zeker radicalisme in het streven van de kunstenaars.
De verslapping van de traditioneele gebondenheid heeft een dubbele beteekenis. In de eerste plaats kan de individu dan pogen zich aannbsp;anderen of in een andere vorm van gemeenschap te binden en zijnnbsp;streven zal dus revolutionair gekleurd zijn, maar verder bestaat ooknbsp;de mogelijkheid, dat er geen pogingen worden ondernomen om tot eennbsp;nieuwe gebondenheid te komen en in het laatste geval zal een sterknbsp;individualistisch gekleurde kunst ontstaan.
Wij moeten hierbij bedenken, dat men gewend is, onder „individualistische kunst” zoowel de kunst van een kleine, revolutionnair gezinde groep, die, hoewel losgeslagen van de traditie van deze maatschappij, naar nieuwe tradities gezamelijk streeft als ook het werk vannbsp;de enkeling of kluizenaar te verstaan,'die, losgeslagen van de traditie,nbsp;verder ook iedere gemeenschap verwerpt en niet meer voor anderen,nbsp;maar slechts voor zichzelf begrijpelijk, schept.
16
-ocr page 23-3. nbsp;nbsp;nbsp;Evolutie
De evolutie van de schilderkunst vertoont zich zoowel in de factuur, in de wijze van schilderen als in het onderwerp van de schilderkunst.nbsp;Vooral bij het laatste is opvallend, hoe dit met de wereldbeschouwingnbsp;van de schilders samenhangt en hoe de keuze van het onderwerp mètnbsp;deze wereldbeschouwing verandert. Men ziet bijvoorbeeld, hoe denbsp;uienschelijke arbeid zich slechts in sommige perioden een plaats opnbsp;het doek weet te veroveren 2) en wel juist dan, wanneer een evolutie,nbsp;ook op ander dan op artistiek gebied duidelijk zichtbaar wordt.
Hoewel in de loop van de tijden zich een verandering in de uiter-lijke vorm van de schilderkunst vertoont, meenen de psychoanalytici, dat men toch in iedere kunst een afspiegeling van enkele bepaalde,nbsp;steeds weerkeerende conflicten van den mensch zal kunnen terugvinden.
Freud was de eerste, die het vermoeden uitsprak, dat de kunst een symbolische weergave van onbewuste conflicten zou zijn 3). Doornbsp;analyse van kunstwerken wees hij een weg aan zijn leerlingen ennbsp;volgelingen, die dit vermoeden tot een theorie uitbouwden en denbsp;theorie met het feitenmateriaal, ook door analysen van kunstenaarsnbsp;verkregen, aan de praktijk toetsten.
Hoewel lang niet alle werken, die door de psychoanalytische scholen werden gepuliceerd, uitblinken door een origineele kijk, bevindt zich toch in de psychoanalytische litteratuur een schat vannbsp;gegevens over dit onderwerp.
Volgens de hypothese van de psychoanalytici zou men moeten aannemen, dat het kunstwerk, dat een manifeste en een latente inhoud zou hebben, onder invloed van tot evolutie drijvende krachten zijnnbsp;manifeste inhoud zou veranderen, terwijl de latente zich onveranderdnbsp;of vrijwel onveranderd zou handhaven,
4. nbsp;nbsp;nbsp;Revolutie
Traditioneele en evolutionaire invloeden werken in de schilderkunst evenals overal elders vrijwel onopgemerkt door. Immers, zij oefenen
quot;) P. Brandt — Schaffende Arbeit und bildende Kunst — Leipzig — 1927.
S. Freud — o.a. Der Wahn u. die Traüme in W. Jensens „Gradiva” — Wien/Leipzig — 1908.
— nbsp;nbsp;nbsp;Eine Kindheitserinnerung des L. da Vinei — Wien/Leipzig — 1910.
— nbsp;nbsp;nbsp;Der Dichter u. das Phantasieren — Neue Revue I — 1908.
Herdrukt in: Psychoanal. Studiën an Werken der Dichtung und Kunst — Wien/ Leipzig/Zürich — 1924. pg. 3 e.v.
— nbsp;nbsp;nbsp;Totem und Tabu — Leipzig/Wien/Zürich — 4e Aufl. 1925. pg. 111.
17
-ocr page 24-hun invloed niet op enkele, maar op alle individuen en op het geheele leven uit.
Met tendensen, die revolutionair zijn is dit niet het geval. Deze ontmoeten een tegenwerking, die sterker is, al naar mate zij het bestaande heviger aantasten, al naar mate zij ernstiger pogen, hetnbsp;bestaande omver te werpen.
iln de kunst staat tegenover traditie niet alleen het begrip revolutie, maar ook het begrip „vrijheid”. En nooit is over dit laatste misschiennbsp;meer nagedacht, dan juist in de tijd na de wereldoorlog. Vrijheid vannbsp;denken, van scheppen, van leven, vrijstelling van de traditioneelenbsp;gebondenheid zijn de eischen, die in nog dringender vorm dan denbsp;romantici deden, door of namens de kunstenaars aan de maatschappijnbsp;worden gesteld. Maar daarnaast vragen de kunstenaars in het na-oorlogsche leven nog een andere vrijheid; het gaat in die jaren nietnbsp;alleen om een streven naar persoonlijke vrijheid, maar vaak ook omnbsp;een streven naar een andere wereldorde. De kunstenaars willen zichnbsp;bevrijden van de maatschappelijke onoprechtheden van de cultuur. Ennbsp;hun radicalisme, door de oorlog tot paroxysme gebracht, zet zijn tocht,nbsp;die reeds voor de oorlog begonnen was, na de oorlog door alle cultu-reele centra van Europa voort.
En zooals een zekere revolutionaire gezindheid onder de massa onder invloed van de oorlogsellende tot revolutiedaad werd, zoo werdnbsp;dat, wat in de artistieke wereld gistte, onder invloed van normveranderingen tengevolge van de oorlog tot mateloos radicalisme, dat denbsp;kunst tot op onze dagen beïnvloedt.
Zooals reeds vroeger werd gezegd, treft men slechts zelden revolutionaire gebeurtenissen in het rijk van de kunst aan. Maar het verlies van het onderwerp in de schilderkunst is, hoewel het niet een gevolgnbsp;is van een plotseling ontstane revolutionaire beweging, toch een revolutie te noemen, die met een zoodanige kracht doorbreekt, dat denbsp;geheele intellectueele wereld gedwongen wordt, zich ermee bezignbsp;te houden.
Reeds de oudere „modernen” toonen de mogelijkheden, die er voor de schilderkunst in hun streven liggen, maar hun uitingen van voornbsp;de oorlog zijn nog zoo weinig talrijk dat het publiek niet gedwongennbsp;wordt, er aandacht aan te besteden; dat zij er zijn, laat het oeuvrenbsp;van Picasso en anderen duidelijk zien: ,,1 homme au livre, objet ennbsp;papiers collés” van 1913, de „nature morte aux lettres russes” vannbsp;1914 en het „portrait de Henri Kahnweiler” van 1910 vertonnen
18
-ocr page 25-reeds de karakteristieke eigenschappen van het latere werk van hemzelf en van vele anderen. ^)
In de periode na 1918 worden de artistieke gegevens, door de kunst van voor de oorlog verzameld, in dienst van de ..na-oorlogsche mentaliteit” gebruikt om tot uitbeelding van die mentaliteit te komen.nbsp;Maar hierbij moet worden opgemerkt, dat het eigenlijk onjuist is omnbsp;van de „na-oorlogsche mentaliteit” te spreken. Immers, wie de vlammende manifesten van de futuristen — een beweging, die tot eennbsp;nabloei kwam in het jonge fascistische Italië — vergelijkt met die vannbsp;de dadaïstische en b.v. met die van de neoplastische beweging, zalnbsp;ontdekken, dat na 1918 minder dan ooit van één mentaliteit sprake isnbsp;en hij zal slechts kunnen vaststellen, dat de kunststroomingen voortvloeien uit de levenshoudingen van de naoorlogsche jaren en voortbouwen op wat vóór en tijdens de oorlog was tot stand gebracht.
De instelling van de jonge kunstenaars werd gedragen door een gevoel van haat en minachting tegenover de cultuur, die ondanks denbsp;perfectie van de techniek niet in staat was, een betere maatschappij opnbsp;te bouwen en uit rancune tegen de samenleving namen zij een houdingnbsp;aan óf van volkomen individualisme óf zij sloten zich aan bij allerleinbsp;revolutionaire groepen en groepjes. Maar allen kenden dezelfde minachting voor de samenleving en negeerden haar wetten: zij eischtennbsp;vrijheid om in hun kunst hetzij alle theorie, die haar aan banden zounbsp;pogen te leggen te verwerpen, hetzij eigen theorieën op te bouwen ennbsp;vrijheid om een maatschappelijk leven te leiden, los van alle conventies.
De kunstenaars toonen een onverholen minachting voor alle ,,intellectualisme”; opnieuw hoort men spreken over een ,,faillite de la science” evenals aan het einde van de vorige eeuw. Opnieuw zijn denbsp;tijdstroomingen anti-intellectualistisch, maar zij zijn nog radicaler dannbsp;het impressionisme, hoewel zij hierop voortbouwen. Zij doen gedeeltelijk bijna bewuste pogingen tot regressie naar infantiele spheren.
De terugkeer van een oud verzet wordt overigens herkend. Zoo schrijft Berge 5) bijvoorbeeld: „II y a des époques oü Tart se sent a
Reproducties van deze schilderijen in: G. Stein — Picasso — Paris — 1938, resp. naast pg. 78, 88 en 72.
Vgl. ook; G. Apollinaire — Les peintres cubistes — Paris — 1913.
W. Kandinsky u. F. Mare — Der blaue Reiter — München — 1912.
Hierin komen reproducties voor van schilderijen, die een sterke deformatie van de buitenwereld vertoonen.
®) A. Berge — Les cahiers du mois — pg. 29, Janvier 1925.
A propos du surréalisme III. — A. Breton et Ie surréalisme.
19
-ocr page 26-l’étroit. II s’anime alors d’un souffle plus jeune et fait craquer son corset de conventions et de vieilles formules. Cet effort s’appelait jadisnbsp;„Romantisme”, aujourd’hui, sous une forme bien différente, ne serait-ce pas lui, qu’on nomme „surréalisme”?”.
20
-ocr page 27-DE UITERLIJKE VERANDERINGEN VAN DE SCHILDERKUNST SEDERT HET EINDE VAN DEnbsp;NEGENTIENDE EEUW
1.
De werkelijkheid in de schilderkunst vóór de wereldoorlog 1914—1918
De uitbeelding van de werkelijkheidsvormen in de schilderkunst sedert het impressionisme toont een belangrijk stuk van de ontwikkeling van de schilderkunst, doordat zij een weerspiegeling is vannbsp;de geestelijke achtergrond van een kunst, wier uiterlijke verschijningnbsp;tot en met het impressionisme uitsluitend op de waarnemingswerkelijk-heid was gebaseerd.
a. Het impressionisme
Het impressionisme zelf gaat imitatief te werk. Bij deze imitatie staat wel is waar de psychische zijde van de waarneming op het eerstenbsp;plan — „la nature vue a travers un tempérament” is een slagzin, die opnbsp;het impressionisme haast nog meer toepasselijk is dan op het litterairenbsp;realisme waarvoor zij oorspronkelijk was bedoeld (Zola) —, maarnbsp;de natuur, de dingwerkelijkheid is het middel om tot uitdrukking vannbsp;de emotie te komen, Intusschen is niet alleen de innerlijke opvattingnbsp;van de werkelijkheid — de weergave van de natuur als vehiculumnbsp;voor emoties —, maar ook de ,,gewone” waarneming van de natuurnbsp;bij de impressionisten anders dan bij de schilders vóór hen. Zij hebbennbsp;een bepaalde „kijk-techniek”, waardoor zij de wereld anders zien dannbsp;hun voorgangers. Deze voorgangers, onder welke wij nagenoeg allenbsp;schilders sedert de Renaissance moeten rekenen, bezagen in de natuurnbsp;als het ware de objecten stuk voor stuk en beeldden deze dan naastnbsp;elkaar in een bepaalde compositie af. Hun streven is vooral gericht opnbsp;de gelijkenis, op het overbrengen van een driedimensionale wereld opnbsp;het platte vlak van de schilderij. Bij de impressionisten gaat een kleur-schijn overheerschen, overeenkomend met de kleur, die zij in de totaliteitnbsp;van het object meenen waar te nemen (techniek van het zien) ennbsp;die een bindend element in hun compositie wordt. Zij vervangen dus
21
-ocr page 28-eigenlijk een ding-kleur door een actueele totaliteits-kleur, die onder een andere belichting, in een andere stemming bezien, anders zou zijn.nbsp;Te gelijker tijd maken zij de vormen aan de kleuren ondergeschikt,nbsp;al verwerpen zij niet alle perspectief: slechts pogen zij de perspectiefwerking door kleurschakeering weer te geven i). Een zekere vaagheidnbsp;gaat door deze techniek hun schilderijen kenmerken.
Zooals boven reeds gezegd werd, vertoont zich op de impressionistische schilderijen tusschen de objecten een kleur, die de ,,atmospheri-sche kleur” van het doek is.
b. Het pointillisme
Het extreme geval van atmospheer-werking vertoont zich in het pointillisme, waarin door een bijzondere werking van naast elkaarnbsp;geplaatste kleurvlakjes een totaalindruk wordt gesuggereerd, waarbijnbsp;de afzonderlijke voorwerpen van het beeld in een trillende atmospheri-sche eenheid worden opgenomen.
De eenheid in het impressionistische schilderij wordt meer gebracht door de atmospheer dan door de compositie, hoewel enkele schilders,nbsp;die gemeenlijk nog tot de impressionistische school worden gerekend,nbsp;voortdurende energieke pogingen doen, om in de keuze van hunnbsp;onderwerp een zoodanige „Ausschnitt” te vervaardigen, dat eennbsp;compositie in de natuur aangegeven, op het doek naar voren kannbsp;worden gebracht. Het is logisch, dat door min of meer bewuste accen-tueering van bepaalde groepen het effect van een zoodanige compositienbsp;meer gaat spreken. (Cézanne).
Intusschen blijft het principe van de impressionisten, dat zij imitatief werken: zij projecteeren hun bedoelingen op het objectieve materiaal.nbsp;Het object is steeds een middel, terwijl de behoefte tot uiten denbsp;innerlijke kracht is, die hen tot schilderen drijft. Langzamerhandnbsp;echter komt er in de waardeering van de schilders voor hun voorwerp een verandering. Het object als ,,ding” verwijdert zich steedsnbsp;verder uit het middelpunt van de belangstelling, terwijl de behoeftenbsp;tot uiten de centrale impuls wordt, waaraan de werkelijkheids-afbeel-ding meer en meer wordt opgeofferd. Terwijl het impressionisme nognbsp;aan te duiden is als een „projektierende Einfühlung dat wil zeggennbsp;als een projectie van affecten op een object, is het expressionistischenbsp;kunstwerk een objectiveering van het subject, van den schilder.
Men vindt daarin dan ook niet een uitbeelding van de werkelijkheid, maar een uitbeelding van den schilder zelf.
1) M. Raphael — Idee und Gestalt — München — 1921.
22
-ocr page 29-c. Het expressionisme
De meeste schilders in die jaren blijven nog een zeker verband tusschen de realiteit en de afbeelding daarvan in de schilderij handhaven. Zij voelen als het ware intuïtief, dat door de psychischenbsp;constitutie van het optische zintuig, dat voornamelijk in dienst staatnbsp;van het intellect, de gevoeligheid van de meeste menschen voor eennbsp;,,optische muziek” gering is.
Evenals in de studie van het kinderteekenen, begon men langzamerhand de uitbeelding en de afbeelding van de werkelijkheid ook in de schilderkunst bewust te onderscheiden. Men begon in te zien,nbsp;dat het teekenende kind zich in symbolen uitdrukt en dat de gelijkenisnbsp;van het geteekende met de werkelijkheid niet een punt is, waarop denbsp;aandacht wordt geconcentreerd: veel meer worden voorstellingen vannbsp;de werkelijkheid geteekend, voor zoover zij dragers zijn van psychischenbsp;waarden. De vorm van het symbool wordt aan de werkelijkheidnbsp;ontleend. Men moet aannemen, dat ook' in de schilderkunst de „ver-teekening van de natuurvorm” niet willekeurig is, maar door bepaaldenbsp;psychismen wordt veroorzaakt. Hierdoor worden de niet artistiek-schoone natuurvormen in een bezielde kunstvorm overgebracht en doornbsp;losmaking van de waarnemingsvorm worden de psychische waarden,nbsp;die de natuurvormen in zich dragen, geprovoceerd en in een aanschouwelijker vorm naar voren gebracht. De psychische inhoud komtnbsp;dan dus gemakkelijker tot uiting.
Het expressionisme is een richting, die langzamerhand is ontstaan en die zich in verschillende vormen van lang vóór tot lang na denbsp;wereldoorlog heeft voortgezet. De grenzen van het expressionismenbsp;zijn onscherp en men kan niet van ieder kunstwerk zeggen, of het alnbsp;dan niet expressionistisch is. Thans kan men niet meer aan denbsp;definitie van Pfister'2) vasthouden, zonder tot een uiterste vervlakking te vervallen. Deze schrijft: ,,Unter malerischem Expressionis-mus verstehe ich im Folgenden subjektive Darstellung mit ganzlichernbsp;odcr fast ganzlicher Naturenstellung bis zur Unkenntlichkeit oder mitnbsp;Vorenthaltung aller 'ausseren Wirklichkeit.”
Pfister^) bespreekt de beteekenis van de verteekening in de moderne schilderkunst, maar hij laat zich te veel door de specieelenbsp;gegevens van zijn „geval” verleiden, om de algemeenheid te kunnen
2) O. Pfister — Der psychologische und biologische Untergrund des Expressio-nismus — Bem/Leipzig — 1920 — pg. 6.
*) O. Pfister — Der biologische und psychologische Untergrund des Expressio-nismus. l.c. pg. 128 e.a.
23
-ocr page 30-overzien. Hij gaat bovendien voorbij aan het essentieele verschil tus-schen impressionisme en expressionisme, dat als volgt is te omschrijven: het impressionisme geeft de optische verschijning van de dingen weer,nbsp;juist zooals het die ziet en projecteert daarin het psychische: hetnbsp;expressionisme geeft niet alleen de optische verschijningsvorm weer,nbsp;maar geeft een totaliteit, bestaande uit een geestelijke en een materieelenbsp;kant. Het expressionisme is dus een poging tot synthese. Door denbsp;verteekening wordt een mogelijkheid geschapen, om tot intensievenbsp;uitbeelding van het psychische te komen: zij geeft dus niet-optischenbsp;kwaliteiten weer.
Omdat de impressionisten weergeven wat zij zien, schilderen zij een waarnemingsbeeld, terwijl de expressionisten veel meer een voorstel-lingsbeeld schilderen. Het is dan ook bekend, dat de expressionistischenbsp;schilderijen enkele eigenaardigheden vertoonen, die overeenkomen metnbsp;die, welke aan voorstellingsbeelden eigen zijn. Zoo is b.v. aangetoond,nbsp;dat herinneringsbeelden zoo gezien worden, alsof zij van boven afnbsp;werden beschouwd4); een verschijnsel, dat men bij vele expressionistische schilderijen eveneens kan waarnemen.
Het voorstellingsbeeld is echter sterk individueel. In het voorstel-lingsbeeld kunnen ook zeer heterogene elementen tezamen voorkomen: wanneer het expressionistische schilderij heterogene elementen gezamenlijk afbeeldt dan verraadt het daardoor al zijn oorsprong uit denbsp;innerlijke beschouwing.
Het expressionisme is verwant met de romantiek. Ook deze kent de afkeer van de objectiviteit en de hang naar het subjectieve. Maarnbsp;terwijl de romantiek een vlucht uit de menschenwereld is, keert hetnbsp;expressionisme zich niet af van het menschelijke; het is een typischnbsp;vitale school. Het expressionisme geeft zich in een direct en spontaannbsp;uitleven, waarbij iedere emotie hevig wordt gevoeld en hevig wordtnbsp;beleefd. De expressionistische reactie op emoties is spontaan en snel.nbsp;Al zijn onder de expressionistische schilders vele, die in hun werkennbsp;een zwaarmoedige grondtoon laten zien, zij reageeren steeds innbsp;positieven zin: ,,lebensbejahend” is hun instelling.
Daartegenover wantrouwen zij de cultuur. Slechts in de eenvoud van de natuur, in de eenvoud van de natuurlijkheid van den mensch,nbsp;in de zuiverheid van de intuitie hebben zij vertrouwen: de expressionisten zijn de schilders, die het instinct volgen.
Daarom redeneeren de expressionisten weinig: zij schilderen en
— Studiën zu seiner
4) G. Marzin'ïki — Die Methode des Expressionismus Psychologie — Leipzig 1920 — pg. 52.
24
-ocr page 31-laten de anderen praten. Er wordt veel gepraat in de schilderkunst van de laatste decennia; vooral door de schilders, die bij de elementen,nbsp;2ooals de expressionisten die toepassen, formeele beschouwingen aan-knoopen. In het laatste geval vertoonen zich die richtingen, die mennbsp;gewoonlijk samenvat onder de naam „Cubisme”. Het zou echternbsp;onjuist zijn, bij het woord „cubisme” aan één school te denken. Beternbsp;is dan ook om met sommige fransche auteurs te spreken van „denbsp;cubismen” 5).
Hoe belangrijk de cubistische scholen van psychologisch standpunt bezien ook mogen zijn, toch is het onmogelijk een overzicht van hunnbsp;streven te geven. Want vele van deze schilders brachten hun ideeënnbsp;op schrift en hoewel duidelijke overeenkomsten in hun schilderkunstigenbsp;streven zijn te vinden, loopen hun motiveeringen zóó uiteen, dat zijnbsp;eigenlijk in de grond van de zaak ieder een eigen school stichtten.
Dit doet den dadaist T. Tzara uitroepen: Si je crie Ideal, idéal, idéal, Connaissance, connaissance, connaissance, Boumboum, boum-boum boumboum, j’ai enrégistré assez exactement Ie progrès, la loi,nbsp;la morale et toutes les autres belles qualités que de différents gensnbsp;trés intelligents ont discuté dans tant de livrcs, pour arriver a la fin,nbsp;a dire que tout de même chacun a dansé d’après son boumboumnbsp;personnel et qu’il a raison pour son boumboum, etc.
Langzamerhand nu ontwikkelde zich een schilderkunst, die het onderwerp meer en meer ondergeschikt maakte aan de bedoelingen,nbsp;die aan de schilderij ten grondslag lagen. Juist de ,,redeneerendenbsp;scholen” gingen over tot een systematische waardeering van vorm,nbsp;inhoud en kleur.
2. De werkelijkheid in de schilderkunst na de wereldoorlog
a. Over abstracte schilderkunst
De neiging van de menschelijke geest, om stemmingen in ,,zinlooze” uitingen te herkennen, is ons traditioneel uit de muziek bekend.nbsp;Niemand, die gewend is aan concertbezoek, zal aan de muziek verwijten, dat zij geen woorden of volzinnen bij haar uitingen gebruikt.nbsp;Er bestaat wel muziek, die dat doet — opera en lied — maar noodzakelijk acht de gemiddelde mensch dat niet. t) Toch is het gehoor
®) G. Apollinaire — Les peintres cubistes — l.c. pg. 24 e.v. onderscheidt b.v. 4 groepen van cubisten.
®) Geciteerd naar: J. Bendien — Richtingen in de hedendaagsche schilderkunst — Rotterdam — 1935.
25
-ocr page 32-evenzeer een „hooger zintuig” als het gezicht en staan gehoor en gezicht in het dagelijksch leven evenzeer in dienst van het intellect.nbsp;Er is dus geen enkele reden om principieel aan te nemen, dat eennbsp;schilderkunst, die geen weergave van de werkelijkheid is, geen emotiesnbsp;zou kunnen overbrengen.
Daartegenover staat, dat de meest volmaakte weergave van de werkelijkheid die wij kennen, de photographie, geen enkele artistiekenbsp;pretentie heeft, zoolang zij niet duidelijk op een of ander punt vannbsp;de werkelijkheid afwijkt en dus min of meer wordt tot „la nature,nbsp;vue a travers un tempérament”. Wij achten het dan ook waarschijnlijk,nbsp;dat eerst sedert de groote vlucht van de photographie, de kunstenaarnbsp;bewust is gaan nadenken over de stelling: kunst begint daar, waarnbsp;de schilderij van de werkelijkheid gaat afwijken.
Hierbij moést eens en voor al duidelijk worden, dat het doel van de vroegere schilderkunst was, om de plastische waarden van denbsp;voorwerpen als essentialia weer te geven. 8) Wat de vroegere kunstnbsp;altijd intuitief gevoeld heeft, wordt nu tot wetenschap: in iederenbsp;schilderkunst ligt een deformatie van de werkelijkheid verborgen.
Ondanks de afkeer van intellectualistisch denken, die zich telkens weer vertoont, is de intellectualistische grond van deze opvattingnbsp;duidelijk. (— Het is ook een teeken van toenemend intellectualismenbsp;onder de kunstenaars, dat nooit zooveel schrijvende beeldende kunstenaars bestonden als tegenwoordig: Bendien, M. Denis, van Doesburg,nbsp;Gleizes, Kandinsky, Lhote, Mare, Marinetti, Ozenfant, Severini,nbsp;Vlaminck, om maar enkelen te noemen.)
De bovengenoemde ontdekking is zeer belangrijk. Want wanneer de schilderkunst eenmaal ontdekt heeft dat de deformatie van denbsp;werkelijkheid een essentieel punt van een program kan zijn dat talnbsp;van nieuwe mogelijkheden biedt, dan zal een andere instellingnbsp;tot de werkelijkheid daarvan het gevolg zijn.
Th. Haack wijst er b.v. in een artikel op 9), dat de verschillen
'^) De geestelijke inhoud van de muziek wordt in verschillende perioden ook weer verschillend gewaardeerd: nu eens wordt haar een metaphysische, dan weer eennbsp;psychische beteekenis toegekend. (Wagner tegenover Strawinsky). Hoe interessantnbsp;dit verschijnsel ook moge zijn, het zou te ver voeren, het hier aan een uitvoerigernbsp;onderzoek te onderwerpen.
®) Dit is iets anders, dan het scheppen van de illusie van een driedimensionale wereld.
9) Th. Haack — Zeits. f. angew. Psychologie — LIV — 32 — 1938. Das
Rechts-Links Problem u. die Bewegungsrichtungen der bildenden Kunst untersucht an europaischen und ost-asiatischen Werken.
26
-ocr page 33-tusschen Oost-Aziatische en Westersche beeldende kunst op een verschil in levensopvatting berusten. Zij verklaart op deze wijze het ontbreken van de gesloten compositie zooals de Westersche schilderkunst deze sedert de Renaissance kent, erop wijzend, dat de Aziaatnbsp;de kosmos als een eenheid beleeft en den mensch als deel van dezenbsp;eenheid ziet, samen met het kunstwerk.
Men zou nu misschien inderdaad een stap nader tot de moderne schilderkunst kunnen komen, als men de verhouding van de schildernbsp;tot zijn „object” aan een analyse ging onderwerpen.
Naar wat wij weten van de 19e eeuwsche schilders stelden zij zich inderdaad tegenóver hun object en gingen op een of andere wijzenbsp;imitatief te werk. Indien wij willen zeggen, dat de kunstenaar sublimeert, dan sublimeert hij de o b j e c t w e r e 1 d : hij geeft een illusienbsp;van de werkelijkheid, zooals deze zich aan het oog van den onbe-vooroordeelden beschouwer voordoet. Hij kent dus alleen het probleemnbsp;om de driedimensionale wereld in een tweedimensionaal beeld om tenbsp;zetten. Men zou dit, zooals sommigen inderdaad doen, illusionistischenbsp;schilderkunst kunnen noemen. In de ontwikkeling van de schilderkunst ziet men nu verder, hoe de nabootsing van de werkelijkheidnbsp;meer en meer wordt tot een weergeven van de werkelijkheid, van eennbsp;indruk van de werkelijkheid (impressionisme).
Tenslotte blijft echter alleen het Ik over en komt het object te •vervallen. Het object als zoodanig wordt genegeerd, het heeft nognbsp;slechts beteekenis wanneer het een symbool voor de bedoelingen vannbsp;de schilder kan zijn.
Ortega y Gasset lo) beschrijft in een merkwaardige studie zijn inzichten in de ontwikkeling van de schilderkunst. Hij meent, dat innbsp;de schilderkunst in de loop der eeuwen slechts één ding veranderde:nbsp;het gezichtspunt, n)
Het zien van dichtbij en het zien van veraf zijn tot op zekere hoogte onafhankelijk van den meetbaren afstand, maar zij hangen af van denbsp;wijze van zien. Het zien op korten afstand deelt het gezichtsveld innbsp;volgens een optische hierarchic, waarbij een voorwerp, waarop de bliknbsp;gericht wordt, afsteekt bij al het andere, bij een „achtergrondquot;. 12 jnbsp;zien op korten afstand is een zien, waarbij plastische waarden van ditnbsp;voorwerp naar voren komen, terwijl de achtergrond wazig wordt. Bij
10) nbsp;nbsp;nbsp;J. Ortega y Gasset — Het gezichtspunt in de kunsten — De vrije bladennbsp;XIV — No. 6 — 1937.
11) nbsp;nbsp;nbsp;J. Ortega y Gasset — Het gezichtspunt in de kunsten — l.c. pg. 7.
12) nbsp;nbsp;nbsp;J. Ortega y Gasset — Het gezichtspunt in de kunsten — l.c. pg. 8.
27
-ocr page 34-het zien in de verte verliezen alle voorwerpen een deel van hun lichamelijkheid en worden zij tot kleur- of lichtvlekken.
De primitieve schilderkunst beschouwt nu alle voorwerpen van dichtbij. Zelfs wanneer bepaalde figuren tot de „achtergrond” be-hooren, worden zij in hun lichamelijkheid afgebeeld, alsof zij vannbsp;dichtbij gefixeerd waren. Maar omdat men van dichtbij maar één objectnbsp;tegelijk kan zien, staan in de schilderij dan ook alle voorwerpen alsnbsp;het ware los van elkaar, doordat zij alle even volledig en ,,ruimtelijk”nbsp;zijn afgebeeld. ^3)
Maar daardoor zal ook de schilderij nooit een visueele eenheid kunnen zijn. Deze zal pas kunnen ontstaan, wanneer de schilders ertoenbsp;komen te schilderen, alsof zij de blik op één punt gevestigd houdennbsp;en dus inplaats van een telkens wisselend nabij gezichtspunt eennbsp;constant, veraf gelegen gezichtspunt te kiezen,
Wanneer wij echter naar een verder gelegen gezichtspunt zien, nemen wij een holte waar, die aan de rand van het gezichtsveld begintnbsp;en waarvan de concaviteit recht tegenover de waarnemer, in hetnbsp;centrum van zijn gezichtsveld ligt.
Terwijl nu het zien van nabij de dingen afzonderlijk naast elkaar stelde, veroorzaakt het zien van veraf een synthese, doordat de voorwerpen door de atmospheer, die tusschen het oog en de voorwerpennbsp;in de holte is, in een geheel worden opgenomen. Dit nu doet y Gassetnbsp;opmerken, dat wanneer het zien van nabij overgaat in het zien vannbsp;veraf, het gezichtspunt meer nabij het oog komt, doordat de lichtstraal,nbsp;die in het oog doordringt, door de atmospheer, die tusschen oog ennbsp;voorwerp ligt, wordt veranderd. In andere taal gezegd, wordt denbsp;schilderij, die oorspronkelijk de schildering van het blikveld was, thansnbsp;de schildering van het gezichtsveld. En in het gezichtsveld komt ooknbsp;de atmospheer, de wazigheid van het periphere zien tot uiting.
De indruk van caviteit van het gezichtsveld ontstaat, wanneer men recht vooruit kijkt, terwijl deze indruk weer verdwijnt, wanneer mennbsp;sterk zijdelings het niets fixeert. De centreering van het zien omnbsp;het centrale blikpunt heen verdwijnt dan en er ontstaat een vlak beeld,nbsp;dat de impressionisten bij hun schilderijen gebruiken. 16) Deze schildersnbsp;schilderen dus niet meer de dingen, zooals deze zijn bij het gewonenbsp;zien, maar een menigte indrukken, die ontstaan doordat aan de
28
-ocr page 35-ruimte het ruimtelijke karakter ontnomen wordt en deze indrukken geven een gemoedsstemming weer, doordat zij te gelijker tijd op denbsp;werkelijkheid gebaseerd, maar tevens sterk subjectief gekleurd zijn.nbsp;Het gezichtspunt dringt daarmee het subject zelf binnen,
Zoo schilderen de impressionisten gewaarwordingen.
Met Cézanne begint een nieuwe periode. Deze brengt immers in zijn schilderijen volumina aan, die echter geen natuurlijke, dochnbsp;ideëele volumina zijn. De latere cubisten gaan op de ingeslagen wegnbsp;voort en beelden in het geheel geen ideëele volumina, maar ideeënnbsp;uit. Hier worden dus de ideëele voorwerpen, door den mensch bedacht,nbsp;weergegeven. De oogen nemen dus niets meer van buiten op, maarnbsp;projecteeren een innerlijk landschap. Hiermede is het gezichtspunt dusnbsp;nog verder binnen den schilder verplaatst.
In de schilderij komen soms nog wel elementen, aan de buitenwereld ontleend, voor. Maar omdat deze weergave subjectief is, zou men innbsp;dit laatste stadium kunnen spreken van een opheffing van de grenzennbsp;tusschen subject en object. Dit geldt vooral voor het surrealisme, datnbsp;aan de objecten behalve hun niet-artistieke, nog een tweede beteekenisnbsp;toekent; de beteekenis van een symbool voor iets, dat de kunstenaarsnbsp;in het „onbewustequot; localiseeren, omdat zij geen manifeste zin voornbsp;hun symbolen kennen.
Wanneer wij recapituleeren, welke oorzaken voor het ontstaan van de abstracte schilderkunst zijn aangegeven, dan zien wij allereerstnbsp;daarin het werk van antitraditioneele tendensen, die de persoonlijkenbsp;visie sterk op den voorgrond doen treden. De oorlog van 1914 totnbsp;1918 bevordert deze tendensen, maar verwekt hen niet. Door hetnbsp;individualisme van de schilders moeten de schilderkunstige waardennbsp;van het voorwerp wijken voor zijn psychische waarden. Daarom wordtnbsp;de beteekenis van het object voor de schilderkunst een andere dannbsp;vroeger. Immers, werd vroeger het voorwerp uitgebeeld in zijn wezennbsp;of in zijn samenhang met de stemming van de kunstenaar, thans wordtnbsp;het voorwerp slechts afgebeeld voor zoover het voor de schildernbsp;psychische waarden vertegenwoordigt. Afbeelding van een voorwerpnbsp;staat tegenover uitbeelding van een persoonlijkheid met behulp vannbsp;een object.
Het zou te ver voeren, theoretische grondslagen van de richtingen in de schilderkunst, die het onderwerp geheel verwaarloozen of hetnbsp;in zijn lichamelijke verschijning slechts zoover afbeelden, als hen in
1'^) J. Ortega y Gasset — Het gezichtspunt in de kunsten — l.c. pg. 23.
1*) J. Ortega y Gasset — Het gezichtspunt in de kunsten — l.c. pg. 24/25.
29
-ocr page 36-ieder bepaald schilderij noodig lijkt, aan een beschouwing te onderwerpen. Voor enkele richtingen moet echter een uitzondering gemaakt worden, omdat zij schakels vormen in de keten, die dit onderzoeknbsp;omsluit.
b. Het neoplasticisme
Het neoplasticisme, een beweging, die onder haar voorgangers de Hollanders van Doesburg en Mondriaan telt, is belangrijk omdat hetnbsp;om redenen, tegengesteld aan die van andere scholen het onderwerpnbsp;uit zijn schilderijen verbant en zich uitsluitend in geometrische vormennbsp;uitdrukt.
Het gaat van de veronderstelling uit, dat de kunst de „Idee”, het essentieele moet uitdrukken van de geestelijke constitutie van dennbsp;mensch in een bepaalden tijd.
De kunst kan zich dus zinvol van natuurvormen bedienen — zooals bij de Grieken — wanneer de schepper van het kunstwerk de schoonheid gebonden ziet aan de lichamelijke verschijningsvorm. Daartegenover meenen de neoplasticisten, dat in de tegenwoordige tijd denbsp;artistieke idee zich niet meer in lichamelijke vormen kan uiten, maarnbsp;zich moet uiten met behulp van typisch artistieke middelen. Voor denbsp;schilderkunst wil dit volgens van Doesburg zeggen; de kleurvlek.
Zij beroepen zich hierbij op het impressionisme, dat door kleurvlekken een tonaliteit op het doek bracht, meer dan dat het de natuur afbeeldde. Zij voeren dit principe tot in het uiterste door:nbsp;„Si l’on veut rendre l’essence de la beauté complètement a la faqonnbsp;de Tart, et par cela même de fa?on réelle et comprehensible a tcus,nbsp;l’artiste devra atteindre un maximum d’expression plastique uniquementnbsp;par son moyen d’expression universel (Ie peintre done par la couleur).nbsp;Ceci s’applique a tous les arts et c’est pour cela que de cette manièrenbsp;seulement l’on peut réaliser une unite monumentale, un stylenbsp;c o 11 e c t i f.
Dans ce style collectif, qui synthétise les besoins esthétiques de tous les peuples dans Ie sentiment de beauté Ie plus élevé de l’harmonienbsp;spirituellement, notamment comme simple distributionnbsp;esthétique de c o u 1 e u r s.”
En hier ligt het kernpunt van de neoplastische beweging, die tegen-
Anvers/Paris — 1918.
Th. v. Doesburg — Classique, baroque, moderne pg. 15/16.
— Drie voordrachten over de nieuwe beeldende kunst — Amsterdam 1919. Th. van Doesburg — Classique, baroque, moderne — l.c. pg. 25.
30
-ocr page 37-over het individueele plastische middel — uitwendige vorm en symbool — het algemeen geldige wil stellen. „Le caractère national, Ie costume, les religions empêchèrent les différents styles d’art, de reunirnbsp;tous les peuples dans le sentiment de beauté le plus élevé de l’harmonienbsp;parfaite de l’unité, du repos. Si un style précédent était religieux, ilnbsp;l’était de fa?on individuelle et non universelle.” ^i)
Toch verwerpen de neoplasticisten de natuur als inspiratiebron niet:
.......,car il y aura une différence de rapports entre la sensation de
beauté que donne un arbre, et celle d’une maison, de mcme qu’en musique une composition, inspirée par un bois sera différente d’unenbsp;autre, inspirée par une cascade.
Les rapports de tonalité et de mesure seront différents pour les deux compositions. Et dans cette différence entre les deux compositions,nbsp;le naturel et le particulier se révèlent a la fa?on de la musique.” 22)
Volgens de neoplasticisten kan de kunst ook nooit een onveranderlijke grootheid zijn. Zij moet zich richten naar de harmonie tusschen het veranderlijke innerlijke leven en „l’aspect extérieur des choses”.nbsp;Het neoplasticisme is een strooming, die haar beteekenis ontleent aannbsp;het feit, dat zij naar voren komt in een tijd, waarin collectieve idealennbsp;in wording zijn en botsen met een ten top gedreven individualisme.
Hoezeer het ook verschilt met het nog te noemen surrealisme, toch heeft het veel ermee gemeen. Waar het surrealisme zich later echternbsp;een politiek collectief ideaal voorstelde, stelt het neoplasticisme slechtsnbsp;aesthetische idealen.
In beide richtingen wordt door de voorgangers dezelfde psychologische fout gemaakt. Terwijl de surrealisten meenen, dat, omdat de vorm, waarin gegevens van het onbewuste zich bij verschillende personen uiten zeer verwant is, ook de emotie, die ontstaat bij het opnemennbsp;van reproducties van die gegevens voor allen gelijk zal zijn, meenen denbsp;neoplasticisten, dat de verhoudingen, die voor hen de ideëele schoonheid weergeven, dit voor alle menschen zullen doen. Beide richtingennbsp;zijn als het ware een overdracht van het allerindividueelste op eennbsp;collectiviteit. Beiden zijn zij doorkneed met individualisme en tochnbsp;trachten zij te scheppen voor de gemeenschap. Men zou haast kunnennbsp;zeggen, dat zij zóó individualistisch zijn, dat zij door hun individualismenbsp;het gevoel voor wat op anderen in kan werken, verloren hebben.
Daarom ook geven deze scholen een zoo merkwaardig beeld van de tijd tusschen 1918 en 1930.
21) nbsp;nbsp;nbsp;Th. van Doesburg
22) nbsp;nbsp;nbsp;Th. van Doesburg
Classique, baroque, moderne — l.c. pg, 26. Classique, baroque, moderne — l.c. pg. 28.
31
-ocr page 38-c. Het dadaisme
Het dadaisme en het surrealisme vinden beide hun aanhangers zoowel onder schrijvers en dichters als onder schilders en beeldhouwers. Wanneer het juist is, om van ,,gespletenheid”, die de artistieke uitingen van het tweede en derde decennium van de twintigstenbsp;eeuw zou kenmerken, te spreken, dan geldt dit bovenal voor de uitingennbsp;van hen, die de invloed van deze richtingen ondergingen.
In een „Bulletin Dada” 23) staat het volgende ,,manifest”; ,,Manifeste du mouvement Dada Vous ne comprenez pas, n’est ce pas, ce que nous faisons, Eh bien, chers amis, nous Ie comprenons encorenbsp;moins.
Quel bonheur hein, vous avez raison. J’aimerais coucher encore une fois avec Ie pape, vous ne comprenez pas? Moi non plus, comme c’estnbsp;triste.”
...... „A Priori c’est a dire les yeux fermés. Dada place avant
l’action et au dessus de tout
LE DOUTE. Dada doute de tout.
Dada est tatou. Tout est dada. Méfiez vous de Dada.
A l’antiphilosophe” ...... etc.
Het is niet moeilijk, om de ,,zin in den onzin” op te sporen. De tegenzin tegen het logische, het geordende spreekt hieruit duidelijk.nbsp;Meer ook dan een artistieke school, is de Dadabeweging een uitingnbsp;van een (overigens negativistische) geesteshouding. De dadaistischenbsp;schilders willen de voorstelling uit de schilderij uitbannen, de dadaistische dichters willen aan het woord zijn werkelijkheidswaarde ontnemen en het alleen klank (muziek) doen zijn. Daarom wordt dezenbsp;richting ook ,,mouvement Dada” genoemd: een klank, die uitdruktnbsp;„l’inanité sonore, l’insignifiant absolu” (Tristan Tzara).
Uitdrukkelijk wijst Breton dan ook een interpretatie, een ,,Deutung” van dadaistische texten van de hand, als hij schrijft: ,,Ce qui, dansnbsp;l’opinion risque de nuire Ie plus efficacement a Dada, c’est l’inter-prétation qu’en donnent deux ou trois faux savants. Jusqu’ici on anbsp;surtout voulu y voir l’application d’un système qui jouit d une grandenbsp;vogue en psychiatrie, la ,,psycho-analyse” de Freud, application prévuenbsp;du reste par eet auteur. Un esprit trés confus et particulièrementnbsp;malveillant, M. H. R. Lenormand, a même paru supposer que nousnbsp;bénéficierions du traitement psycho-analytique si l’on pouvait nousnbsp;y soumettre. II va sans dire que l’analogie des oeuvres cubistes ou
Bulletin Dada 5 Février 1920.
Programme de la matinée du mouvement Dada Ie
32
-ocr page 39-dadaistes et des élucubrations de fous est toute superficielle, mais il n’est pas encore admis que la prétendue „absence de logique” nous dispensenbsp;d’admettre un choix singulier, qu’un langage „clair” a l’inconvénientnbsp;d’être elliptique, enfin que les oeuvres dont il s’agit pourront seulesnbsp;faire apparaïtre les moyens de leurs auteurs, par suite donner a lanbsp;critique une raison d’être qui lui a toujours manqué.” 24)
Als essentie van de dadaistische beweging moet dan ook worden gezien de verwerping van iedere school, van ieder dogma, van iederenbsp;pose, van iedere zekerheid.
De dadaist is niet een kunstenaar, die zich tegenover de massa stelt. Hij is als de standwerker op de markt, steeds pogend zijn publiek totnbsp;meedoen te bewegen, steeds bezig het tot activiteit te prikkelen.
Het ,.negatieve karakter”, dat men meestal in de dadabeweging poogt aan te toonen, is echter niet inhaerent aan dada. De dadaistnbsp;is een kunstenaar, die enkele van zijn beste jaren in de loopgravennbsp;heeft doorgebracht. Hij heeft geleerd, dat in de „cultuur” weinignbsp;groots en echts en veel fagade te vinden is. Hij heeft het leven kerennbsp;kennen en heeft daarbij weinig ontzag voor naam en voor roemnbsp;overgehouden. Au fond is hij een jonge, gedesillusioneerde mensch,nbsp;die echter het verlies van zijn illusies niet tragisch opneemt, dat,nbsp;waartegen de bourgeois hoog opziet weinig waardeert, en lacht omnbsp;dat, wat den ander ontroert. Het ,,expressionisme” en de dadabeweging hebben in de grond veel gemeen: beide oefenen zij kritieknbsp;op de samenleving, de expressionist als een zedemeester, de dadaistnbsp;als een spotter, die een loopje neemt met den zedemeester èn zijnnbsp;publiek.
De dadaist, die in de oorlog gezien heeft tot welk een waanzin de techniek en het intellect den mensch leidde, heeft zijn vertrouwennbsp;in het intellect verloren en laat zich daarvoor in de plaats door zijnnbsp;gevoeligheid leiden. Hij is, zooals Greshoff dat uitdrukt:
Gejaagd, gedeukt en toch nog even gebrand op dit onzalig leven.
Hij erkent de macht van het sentiment, zij het ook niet in de vorm, die men in de burgermaatschappij kent.
Het blijkt, dat de dadaist verwant is aan den surrealist. Op de schilderijen en ,,collages” van eerstgenoemde, in zijn texten en drukwerken brengt hij voorwerpen, afbeeldingen, wat niet al bijeen, nietnbsp;om hun schoonheid, niet om een proeve te geven van eigen intel-lectueele zin voor selectie, maar om der wille van gevoelswaarden.
A. Breton — Les pas perdus — l.c. — pg. 91.
33
-ocr page 40-die deze dingen afzonderlijk of door hun bijeen-gebracht-zijn vertegenwoordigen.
In de dadaistische compositie ziet de dadaist „een verzameling van min of meer op zichzelf staande activiteiten, ... van dingen met eennbsp;eigen leven” zooals Bendien het uitdrukt. 25)
In het kader van de levensbeschouwing van de dadaisten, die de ,,burgerlijkheid” op alle gebied bestrijden, is het volkomen begrijpelijk,nbsp;dat zij evenals de later te noemen surrealisten, zich tot het communismenbsp;voelen aangetrokken. Hierdoor valt ook een ander licht op hun levensbeschouwing. Wie de werken van de dadaisten oppervlakkig bezietnbsp;en vooral ook daarbij zijn intellect laat spreken, is spoedig geneigdnbsp;dat werk individualistisch te noemen. Het is waar, dat de dadaistennbsp;zich niet steeds willen realiseeren, dat dat, wat hun een zekere emotienbsp;geeft, anderen onberoerd kan laten. Dit wil echter nog niet zeggen,nbsp;dat zij, al denken zij op dat punt individualistisch, ook asociaalnbsp;zouden moeten denken.
Juist hun gemeenschapsgevoel brengt hen ertoe ook in hun kunst de burgerlijke gemeenschap te bestrijden.
Intusschen is duidelijk, dat zoowel omdat het dadaisme niets ,,au sérieux” nam, als wel omdat daardoor weer vele snobs zich ertoenbsp;voelden aangetrokken, de beweging spoedig verwaterde.
Het zou onjuist zijn, te meenen, dat het dadaisme een typisch fransche aangelegenheid was. In Duitschland en Zwitserland bloeidenbsp;deze beweging reeds eerder dan in Frankrijk. Wel is echter juist, datnbsp;de doorwerking van de dadaistische ideeën in Frankrijk dieper ennbsp;langduriger was dan elders, al duurde de dadabeweging zelf ooknbsp;daar niet lang.
Immers, het reactieve element in dada was zoo groot, dat de beweeglijke geesten, die zich tot haar voelden aangetrokken, al spoedig nieuwe uitingsmogelijkheden zochten en vonden, zoodra de charmenbsp;van de algeheele nieuwheid was verdwenen en de dadaistische anarchienbsp;tot nivelleering had geleid. Zeer plotseling wordt dan ook een algeheele ommezwaai van een van de begaafdste dadaisten een feit, alnbsp;blijkt uit de gepubliceerde verklaring dan ook, dat deze al lange tijdnbsp;was voorbereid.
In 1922 verschijnt het artikel „Lachez tout” van Breton 26), dat
J. Bendien — Richtingen in de hedendaagsche schilderkunst — R’dam — 1935 — pg. 127.
®®) A. Breton — Littérature — 1922. No. 2. Herdrukt in: Les pas perdus — Paris 1924. pg. 129—132.
Het is merkwaardig, hot de vorm van dit artikel nog sterk op Dada is geïnspireerd.
34
-ocr page 41-eindigt: ,,Le dadaisme, comme tant d’autres choses, n’a été pour certains qu’une manière de s’asseoir. Ce que je ne dis pas plus haut, c estnbsp;qu’il ne peut y avoir d’idée absolue. Nous sommes soumis a unenbsp;sorte de mimique mentale qui nous interdit d’approfondir quoi quenbsp;ce soit et nous fait considérer avec hostilité ce qui nous a été Ie plus
cher.......}e ne puis que vous assurer, que je me moque de tout cela
et vous répéter; Lachez tout.
Lachez Dada.
Lachez votre femme, lachez votre maitresse.
Lachez vos espérances et vos craintes.
Semez vos enfants au coin d’un bois.
Lachez la proie pour l’ombre.
Lachez au besoin une vie aisée, ce qu’on vous donne pour une situation d’avenir.
Partez sur les routes.”
Het dadaisme was revolutionnair, omdat het zich tegen iedere traditie, tegen iedere vorm van ordening kantte. Het negeerde denbsp;cultuur, maar stelde daar ook niets tegenover. En omdat het dadaismenbsp;uitsluitend negativistisch was, moest het al spoedig ten onder gaan.
d. Het surrealisme
Het surrealisme, dat op het dadisme volgde, is gedoemd om ten onder te gaan aan een teveel aan doctrine. Het is revolutionair gezind,nbsp;omdat het zich aan de zijde van het proletariaat stelt en zijn volgelingen wil doen opnemen als anonyme auteurs in de anonyme massa,nbsp;die geen nationaliteit heeft. Ook bet surrealisme kent de verachtingnbsp;voor het intellectualisme, maar het slaagde er niet in om zich, evenalsnbsp;het dadaisme van het wetenschappelijke denken los te maken. Hiermede wordt niet bedoeld, dat het surrealistische kunstwerk een sterknbsp;intellectueele inslag zou bezitten: het tegendeel is waar. Maar hetnbsp;scheppingsproces werd bij geen enkele strooming zoo geanalyseerd alsnbsp;juist bij de surrealisten. Nauwkeurig bepalen zij in vele geschriftennbsp;hun verhouding tot de werkelijkheid, het wezen en doel van hunnbsp;uitingen. En hier nu ligt, als men het zoo zou willen noemen, hetnbsp;tragische moment van het surrealisme: Indien men ooit van het kunstwerk als van een poging tot „autoanalysequot; zou mogen spreken 2^)^nbsp;dan geldt dit voor het surrealistische kunstwerk, dat, zooals later nognbsp;besproken zal worden, geschapen wordt onder bewuste uitschakelingnbsp;van het intellect, terwijl daartegenover zuiver intellectueel het hoe en
*¦') W. Stekel — Dichtung und Neurose — Wiesbaden 1909 _pg. 97.
35
-ocr page 42-waarom van een zoodanige uitschakeling beschreven wordt. 28) „Le problème général que Ie surréalisme s’est mis en devoir de soulevernbsp;et qui est celui de l’expression humaine sous toutes ses formesquot; schrijftnbsp;de voorganger van het surrealisme. 29)
De automatisch geschreven teksten, die geheel buiten het bewustzijn om ontstaan, worden op de volgende wijze verkregen: „Faites-vousnbsp;apporter de quoi écrire, après vous être établi en un lieu aussinbsp;favorable que possible a la concentration de votre esprit sur lui-même.nbsp;PlaceZ'Vous dans l’état le plus passif, ou réceptif que vous pourrez.nbsp;Faites abstraction de votre génie, de vos talents et de ceux de tousnbsp;les autres. Dites-vous bien, que la littérature est un des plus tristesnbsp;chemins qui mènent a tout. Ecrivez vite sans sujet précongu, asseznbsp;vite pour ne pas retenir et ne pas être tenté de vous relire. La premièrenbsp;phrase viendra toute seule, tant il est vrai qu’a chaque seconde ilnbsp;est une phrase étrangère a notre pensée consciente qui ne demandenbsp;qu’a s’extérioriser.” ......^o)
Uit dit „receptquot; volgt reeds, dat de surrealisten het talent verwerpen. „Mais nous, qui ne nous sommes livrés a aucun travail de filtration,nbsp;qui nous sommes faits dans nos oeuvres les sourds réceptables de tantnbsp;d’échos les modestes appareils enrégistreurs qui ne s’hypnotisent pasnbsp;sur le dessin qu’ils tracent, nous servons peutêtre encore une plusnbsp;noble cause. Aussi rendons-nous avec probité le ,,talent” qu’on nousnbsp;prête.”
A. Breton — Les pas perdus — l.c. pg. 149—152.
A. Breton — Manifeste du surréalisme — 2ième Ed. Paris — 1929 — pg. 51. 2®) A. Breton — Second manifeste du surréalisme — Paris 1929 — pg. 9.
In: La révolution surréaliste V — No. 12 — pg. 1—17 — 1929.
A. Breton — Manifeste du surréalisme — l.c. — pg. 51/52.
A. Breton — Manifeste du surréalisme — l.c. — pg. 49.
36
-ocr page 43-de moderne kunst en het psychologische en
PSYCHIATRISCHE ONDERZOEK 1. Automatisme en surrealisme
Het surrealisme is door de wijze waarop het de uiting van onbewuste tendensen bewerkt en door de wijze, waarop het deze uitingen interpreteert een karakteristieke strooming van de twintigste eeuw.nbsp;Het is dan ook zeker niet uitsluitend een aesthetische richting, maarnbsp;één, die allereerst waarachtigheid zoekt: niet een intellectueele, maar
een menschelijke waarachtigheid....... „Un problème général que Ie
surréalisme s'est mis en devoir de soulever et qui est celui de l’expres-sion humaine sous toutes ses formes.” i)
De opduikende woord-rijen worden in een niet-logische vorm, dat wil zeggen in de vorm waarin zij zich aan den schrijvende voordoen,nbsp;genoteerd en een secundaire bewerking van het materiaal wordt vermeden. Het wordt dus niet „gedeutet” en blijft in een vorm, waarvannbsp;wij moeten aannemen, dat zij voor den auteur en misschien voor eennbsp;bepaald „publiek” zinvol is, gepubliceerd.
Men zou nu kunnen verwachten dat deze wijze van schrijven, die overeenkomt met het gebruik van de vrije associatie in de psychoanalytische techniek, in wijde kring de aandacht van de psychiatersnbsp;en psychologen zou trekken. Dit is echter geenszins het geval. Ooknbsp;het feit, dat aan „l’écriture automatique” van de surrealisten, eennbsp;schrijfwijze waarbij iedere controle van de rede evenals aesthetischenbsp;of moreele critiek wordt uitgeschakeld, 2) psychische processen tennbsp;grondslag liggen, die zijn te vergelijken met die, welke de hypno-pompische en hypnagogische verschijnselen veroorzaken, zooals dezenbsp;door Silberer worden beschreven, werd niet opgemerkt.
Silberer 3) schrijft: ........Beim Einschlafen, dass man ja bei
^ ) A. Breton — Second manifeste du surréalisme — In „La révolution surréaliste — V — No. 12 — 1929 — pg. 8/9.
A. Breton — Manifeste du surréalisme — l.c. — pg. 46.
H. Süberer — Jahrb. f. psychoanal, u. psychopathol. Forschungen _ III _
621 — 1912. (Geciteerd naar G. Bychowski — Methaphysik und Schizophrenie — Berlin — 1923 — pg. 40.) Symbolik des Erwachens und Schwellensymboliknbsp;überhaupt.
37
-ocr page 44-genügender Uebung beliebig lange ausdehnen kann, höre ich zunachst
willkürlich, dann halb oder ganz unwillkürlich „Stimmen” ”......
Breton 4) vermeldt als eerste ervaring van het surrealistische schrijven: „En 1919, mon attention s’était fixée sur les phrases plus ou moins partielles qui, en pleine solitude, a l’approche du sommeil,nbsp;deviennent perceptibles pour l’esprit sans qu’il soit possible de leurnbsp;découvrir une détermination préalable. Ces phrases, remarquablementnbsp;imaginées et d’une syntaxe parfaitement correcte, m’étaient apparuesnbsp;comme des éléments poétiques de premier ordre. Je me bornai toutnbsp;d’abord a les retenir, C’est plus tard que Soupault et moi nous son-geames a reproduire volontairement en nous l'état oü elles se for-maient. II suffisait pour cela de faire abstraction du monde extérieurnbsp;et c’est ainsi qu’elles nous parvinrent deux mois durant, de plus ennbsp;plus nombreuses, se succédant bientót sans intervalle avec une rapi-dité telle que nous dümes recourir a des abréviations pour les noter.”
Cazaux betoogt, dat de term ,,automatique” niet zeer gelukkig gekozen is, want hoewel de woorden en zinnen wel automatisch opduiken, geschiedt het noteeren ervan zeer bewust en is dit dus nietnbsp;te vergelijken met het automatische schrijven, zooals dit bijvoorbeeldnbsp;door ,,mediums” wordt gedaan. Daar de surrealisten echter zeernbsp;duidelijk aangeven, wat zij onder „automatisch schrijven” verstaan,nbsp;bestaat er geen bezwaar deze term ook in hun beteekenis te blijvennbsp;gebruiken. 5)
Het boek van Cazaux geeft vervolgens een overzicht van de wetenschappelijke publicaties over de endophasie, die de bron vannbsp;het automatische schrijven is. Dan bespreekt de auteur, dat de kunstnbsp;zich van de endophasie is gaan bedienen, omdat de neiging van denbsp;huidige kunst om zich zoo direct mogelijk uit te drukken, haar naarnbsp;middelen deed zoeken om dit doel te bereiken.
In dit verband is wel belangrijk, dat de litteraire strooming van de „monologue intérieur”, die gebruik maakt van de endophasie, zekernbsp;geen eenvoudig noteeren van endophatisch gehoorde texten is, maarnbsp;een aesthetische bewerking ervan inhoudt. ®)
De auteurs uit deze school suggereeren een monologue intérieur, zonder dat zij deze opschrijven zooals hij tot hen kwam.
Cazaux onderscheidt dan ook een wijze van uiten door de ,.pensee cognitive” en ..l’expression psychique”, welke laatste identiek te stel-
A. Breton — Les pas perdus — l.c. — pg. 149—152.
®) J. Cazaux — Surréal'sme et psychologie — Paris — 1938 — pg. 9. ®) J. Cazaux — Surréalisme et psychologie — l.c. — pg. 16—19.
38
-ocr page 45-len is met het „dereïerende Denken” van Bleuler.'^)
De „expression psychique” drukt onbewuste inhouden in een directe, voor het bewuste onbegrijpelijke vorm uit. Daar nu bij denbsp;school van de ,.monologue intérieur” een secundaire bewerking wordtnbsp;toegepast, die tevens een logische verwerking van deze onbewustenbsp;inhouden is, kan men hier niet van een „directe litteratuur” spreken.nbsp;Wel is dit het geval bij het surrealisme, dat de onbewuste, onwillekeurig opkomende inhouden noteert en ongecorrigeerd weergeeft.
Cazaux betoogt, dat de surrealisten hun ,,stemmen” als een gedeelte van hun eigen persoonlijkheid beschouwen en dat, indien men meentnbsp;dat de sensaties, die aan een of andere schizophrene waan ten grondslag liggen van dezelfde aard zouden zijn als die van de surrealisten,nbsp;deze waan dan ook het karakteristieke ziekelijke symptoom zounbsp;zijn. 8)
Tenslotte wordt besproken, dat uit psychologische overwegingen een onderscheid gemaakt wordt tusschen surrealistische teksten ennbsp;verzen. In de teksten worden in het algemeen geen actueele conflictennbsp;uitgedrukt, evenmin als in de verzen, maar in deze laatste wordt eennbsp;bepaalde inhoud geactualiseerd. Daardoor wordt een gemoedstoestand beleefd of opnieuw beleefd, wat voor de automatisch notee-rende kunstenaar niet geldt. ®)
Behalve het automatische schrift wordt ook een „dessin automa-tique door de surrealisten beschreven; ook voor deze verschijnselen wijzen zij een spiritistische verklaring van de hand. lo)
2. Andere vormen van automatisme
De surrealisten hebben het ,,automatisme” in de kunst tot methode verheven, maar velen hadden te voren reeds een andere vormnbsp;van automatisch scheppen ontdekt, waarbij zij zichzelf en hunnbsp;omgeving verbaasden door buiten hun bewustzijn om kunstwerkennbsp;tot stand te brengen.
Lang vóór het surrealisme schreef Apollinaire: n) ,,I1 y a des poètes auxquels une Muse dicte leurs oeuvres: il y a des artistes, dontnbsp;la main est dirigée par un être inconnu qui se sert d’eux comme d’unnbsp;instrument.” Zoo is bijvoorbeeld bekend, dat kunstenaars als Goethe
J. nbsp;nbsp;nbsp;Cazauxnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Surréalismenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;etnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;psychologienbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;l.c.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;pg.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;25—39.
*) nbsp;nbsp;nbsp;J-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Cazauxnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Surréalismenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;etnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;psychologienbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;l.c.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;pg.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;50.
®) nbsp;nbsp;nbsp;J.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Cazauxnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Surréalismenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;etnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;psychologienbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;l.c.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;pg.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;59.
A. Breton nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Minotaure — Inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— No. 3/4 — pg. 55 — 1933,
Le message automatique.
G. Apollinaire — Les peintres cubistes — l.c. pg. 36.
39
-ocr page 46-en Lafontaine onbewust hebben geschreven. 12) De vraag, waarom de bij hen „automatisch” ontstane werken dezelfde vorm hebben alsnbsp;hun andere scheppingen, terwijl die bij anderen zoozeer verschilt,nbsp;is niet opgelost.
Volgens de door de surrealisten gedane mededeelingen kan inderdaad een verstrekkende overeenkomst tusschen de surrealistische en de in engeren zin ,.automatisch” ontstane kunstwerken bestaan.
,,A vous, qui écrivez, ces éléments, en apparence, vous sont aussi étrangers qu’a tout autre et vous vous en défiez naturellement” schrijftnbsp;Breton, Het automatische schrift vertoont dan ook somtijds ken-
teekenen van zijn afkomst uit het onderbewuste: .......,en effet, il
m’est arrivé d’employer surréellement des mots, dont j’avais oublié Ie sens. J’ai pu vérifier après coup que l’usage que j’en avais faitnbsp;répondait exactement a leur définition.” Elders merkt dezelfdenbsp;auteur op: „L’esprit qui plonge dans Ie surréalisme revit avec exaltation la meilleure part de son enfance”......
Deze overeenkomst werd nog geaccentueerd, toen de surrealisten een tijd lang „in trance” gingen schrijven, zooals door Breton 16) ennbsp;door Aragon 17) wordt beschreven. Verschillende surrealisten worden in een hypnotische slaap gebracht en schrijven en teekenen innbsp;deze toestand. Bij hun ontwaken hebben zij geen herinneringen aannbsp;wat er gedurende de tijd van hun trance gebeurd is.
Van der Kroon deelt enkele gevallen mede van op teekenkunstig gebied begaafden, die de mogelijkheid, om ook onbewust te teekenen,nbsp;bij zichzelf ontdekten. 18) De kenmerken van deze vorm van automatisch teekenen worden door hem aan de hand van verklaringennbsp;van de teekenaars zelf, opgesomd.
Uit deze verklaringen blijkt wel, dat de inhoud van de teekeningen zoowel als hun wijze van ontstaan een Ik-vreemd karakter dragen.nbsp;De controle van de zijde van het intellect ontbreekt volkomen, terwijlnbsp;de proefpersonen ook geen verklaringen omtrent de beteekenis van
12) o. Behaghel — Bewusstes u. Unbewusstes im dichterischen Schaffen. Giessen 1906.
1®) nbsp;nbsp;nbsp;A.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Bretonnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Les pas perdus — l.c. — Entrée desnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;médiums — pg. 147—158.
11) L. Aragon — Une vague de rêves — Hors commerce — 1924.
3447
1®) A. A. van der Kroon — Nederl. tijdschr. v. geneesk. LXXVII/3 1933. Automatisch teekenen.
5278 — 1933. Van automatisme
— Nederl. tijdschr. v. geneesk. LXXVII/4 tot kunst.
40
-ocr page 47-hun uitingen kunnen verstrekken.
Van der Kroon bespreekt ook de „Bahnung”, die optreedt, wanneer vaker automatisch wordt geteekend. Deze ervaring is in overeenstemming met wat Aragon over de ,,trance” van de surrealisten mededeelt. 19)
Toen deze leerden een soort hypnotische slaap te slapen, teerden zij niet alleen op deze oogenblikken van vergetelheid, maar zij kwamen steeds gemakkelijker in „slaap” en gingen in hun slaap steedsnbsp;intensiever scheppen.
Ook beschrijft Aragon de vermoeidheid, die de proefpersonen overviel na de experimenten, 20) evenals van der Kroon.
Analoge feiten worden door OstyZi) vermeld, en ook een publicatie van Pfister wijst in dezelfde richting. 22)
In de waarnemingen van van der Kroon is merkwaardig, dat alle automatische teekenaars, die hij onderzocht een reeds lang ingeslepennbsp;amateurs- of academische techniek verworven hadden. Van verschillende surrealisten is bekend, dat zij reeds lang voor hun surrealistische periode creatief werkten. Het zou nu interessant zijn om na tenbsp;gaan of en in hoeverre de door van de Kroon gemaakte opmerkingen
ook voor de surrealisten opgaan en of de uitlating van Breton: ......
„Aussi rendons-nous avec probité Ie ,.talent” qu’on nous prête...”23) misschien niet geheel juist is. Van verschillende mediumieke schildersnbsp;is, zooals later nog besproken zal worden, bekend, dat zij vaak onge-oefenden zijn en in het dagelijksche leven in het geheel niet teekenennbsp;kunnen.
In de bovengenoemde artikelen tracht van der Kroon de beteekenis van de automatisch ontstane teekeningen te analyseeren. Hij oefentnbsp;een oppervlakkige critiek uit op de psychoanalytische stellingen, terwijl uit andere plaatsen van zijn artikelen blijkt, dat hij inderdaadnbsp;verklaringen als die van de psychoanalytische school althans gedeeltelijk zou kunnen accepteeren.
Zoo schrijft hij: „Stelt men zich tot taak, uit deze teekeningen
^9) L. Aragon — Une vague de rêves — l.c. pg. 23 e.v. Vgl. ook:
• l.c. pg. 17 en 18. . 85 — 1928.
20) L. Aragon — Une vague de rêves 2^) E. Osty — Revue metapsycMque — ... —
Marjan Gruzewski, peintre sans avoir appris.
22) O. Pfister — Jahrb. f. psychoanal. u. psychopathol. Forschungen _ V _
117 — 1913. Kryptolalie, Kryptographie und unbewusstes Vexierbild bei Normalen.
ibidem III 427 en 730 nbsp;nbsp;nbsp;1912. Die psychologische Entratselung der
religiösen Glossolalie u. der automatischen kryptographie I en II.
22) A. Breton — Manifeste du surréalisme — l.c. _ pg, 49.
A. Breton — Les pas perdus — l.c. pg. 147: Entree des médiums. (1922).
41
-ocr page 48-symboliek te lezen, dan komt men te staan voor een muur van onwaarschijnlijkheden, die zelfs de hardnekkigste Freudiaan zal ontmoedigen. In het onbewogen berggezicht (één van de gereproduceerde teekeningen) zal Freud's aanhanger vrouwenfiguren ontdekken, doch den niet bevooroordeelde zal zulke zoekplaatjes-symboliek toch te machtig zijn. Dezelfde man, die onderbewust de felstenbsp;sexueele figuren teekent, moet zich hier achter symboliek verschuilen,nbsp;omdat het verdrongen complex slechts schroomvallig uittreedt, daarnbsp;het niet in al te sterk contrast wil komen met zijn anders preutsche,nbsp;lelieblanke zeemansziel.” 24)
Het is duidelijk, dat een zoodanige critiek tot niets leidt. Elders moet van der Kroon echter erkennen, dat zij, die tot automatischnbsp;teekenen komen, gevoelige menschen zijn, soms psychasthenici ofnbsp;zelfs psychopathen, terwijl uiterst fijn voelende menschen in de teekeningen stemmingen herkennen of een aantrekkingskracht ervannbsp;ondervinden en zij, die geneigd zijn de realiteit als in een roes tenbsp;ontvluchten, de roes erin herkennen.
Geen enkele ,.Freudiaan” zal echter durven beweren, dat de symboliek alleen naar voren komt, wanneer de censuur weigert om sexueele uitingen in onverhulde vorm voor het voetlicht van hetnbsp;bewuste te brengen.
In tegendeel, uit het neurotische karakter van de automatische teekenaars van van der Kroon volgt reeds, dat men een duidelijkenbsp;symboliek in deze teekeningen zal mogen verwachten. 25)
3. Automatisme en expressionisme
Pfister 26) bespreekt het automatische karakter, dat volgens hem aan de „expressionistische kunst” eigen zou zijn.
Onder aanhaling van zijn geschriften over kryptolalie en krypto-graphie komt deze auteur, zonder zich verder om het bewijs voor zijn meening te bekommeren, tot de stelling: „Der Expressionismusnbsp;arbeitet zum guten Teil mit den automatiscben oder gewollten Mittelnnbsp;der Kryptographie.”
Hij verzuimt echter te vermelden, dat in dat geval ook de „gewone” kunst door de aard van de inspiratie al tot de kryptographie te
A. A. van der Kroon — Automatisch teekenen — l.c. pg. 3460—3461.
’^gl- H. Gruhle — Psychologie des Abnormen — In; Handbuch der ver-gleichenden Psychologie, herausgegeben von G. Kafka Bd, III — München 1922.
®®) O. Pfister — Der psychologische und biologische Untergrund des Expressionismus — l.c. pg. 145—150. Citaat pg. 148.
42
-ocr page 49-rekenen zou zijn. Hij verliest uit het oog, dat het automatische karakter van een kunstwerk niet wordt bepaald door zijn vorm, maar door de doelstellingen en de bewustzijnsgraad van den schepper.
4. De surrealisten en hun interpretatie van surrealistische texten
De surrealistische producten zijn niet intellectueel begrijpelijk, al zijn zij somtijds zeer boeiend. Hun beteekenis wordt echter verzwakt,nbsp;door een secundaire bewerking aan te raden.
\Vanneer Breton schrijft: ,,Le surréalisme, surmontant toute preoccupation de pittoresque, passera bientót, j’espère, a l'interprétation des textes automatiques, poèmes et autres, qu’il couvre de son nom,nbsp;et dont l’apparente bizarrerie ne saura selon moi, résister a cettenbsp;épreuve,” 27) dan schijnt, dat hij de sterk persoonlijke structuur vannbsp;de gebieden van de menschelijke geest, die de bakermat van dezenbsp;automatisch vastgelegde gedachten zijn, sterk onderschat. Immers, bijnbsp;de interpretatie van uitingen van deze soort mag nooit alleen gevraagd worden naar de algemeene waarde van symbolen, maar moetnbsp;veel eerder aandacht besteed worden aan de waarde, die zij ontleenennbsp;aan de plaats, die zij binnen de persoonlijkheid van degene, die hennbsp;tot uiting bracht, innemen. De waarde van een textinterpretatie, dienbsp;door derden geleverd wordt, zal dan ook ten allen tijde achterstaannbsp;bij één, die door de auteur van het automatisch opgeteekende werknbsp;zelf gegeven wordt.
De door Breton gegeven interpretaties zs) kunnen echter de indruk niet wegnemen, dat slechts een ,,Deutung” volgens de techniek vannbsp;de psychoanalyse, toegepast op recent werk en samen met een uitvoerige algemeene analyse van den auteur iets van de ,.latente” inhoudnbsp;van het werk zou kunnen toonen en zoo eenig licht zou kunnen werpen op de psychische constitutie van den surrealistischen kunstenaar.nbsp;Men zou echter te hoog grijpen, als men daaruit reeds iets over denbsp;psychologie van den kunstenaar in het algemeen zou willen afleiden.
Ook wat de surrealisten van een textinterpretatie verwachten, wordt niet duidelijk uiteengezet. Zij blijven volharden in een houdingnbsp;van mysterieuse vaagheid, zoodra zij met de wetenschap in nadernbsp;contact zouden kunnen komen. Hun idealen van wetenschap blijvennbsp;vasthouden aan een willekeurig schematisme, dat zijn waarde slechtsnbsp;ontleent aan persoonlijke inzichten. 29)
27) A. Breton — Point du jour. Le message automatique — Paris 1934.
2*) A. Breton — Les vases communicants — Paris — 1932 (épuisé).
29) Vgl. de wetenschappelijke bijdragen b.v. in het surrealistische tijdschrift „Minotaure” — 1933—1935.
43
-ocr page 50-5. De houding van het surrealisme t.o.v. psychoanalytische „Deutungen”
In zijn theoretische werken schiet het surrealisme op vele punten te kort. Het is in de eerste plaats een uitingsvorm, maar er wordtnbsp;door de surrealisten zooveel getheoretiseerd, dat hun houding tegennbsp;over de wetenschap, die volgens enkele van deze schrijvers in staatnbsp;zou zijn een aanvulling op de menschelijke zijde van hun streven tenbsp;geven, afzonderlijk beschouwd moet worden.
Een gespletenheid, die in zekeren zin het kenmerk is van de moderne tijd, viert in deze kunstrichting hoogtij. Aan de eene kantnbsp;staat een minachting voor intellectualistische invloeden, aan denbsp;andere kant een intellectueele hypertrophie, wanneer vraagstukkennbsp;van theoretische aard aan de orde komen of een verdediging van denbsp;bestaansrechten van het surrealisme noodzakelijk wordt geacht.
De invloed van de psychoanalyse op het surrealisme als ,,beweging” en op de surrealistische auteurs afzonderlijk is zeer groot. Velen van hen zien in Freud de bouwer van een levensbeschouwing,nbsp;die zij als de hunne aanvaarden. Daartegenover staan zij in hun opvatting omtrent de psychoanalytische theorieën zeer los van dengene,nbsp;dien zij hun voorganger noemen.
Het lijkt dan ook waarschijnlijk, dat de psychoanalyse en het surrealisme een zoo groote vlucht konden nemen, omdat beide overeenstemming vertonnen met de geestelijke stroomingen van de twintigste eeuw, maar hun onderling verband is kleiner, dan men geneigd zou zijn te gelooven,
De drang naar vrijheid staat aan het begin van het surrealistische streven en niet de psychotherapeutische en philosophische leer vannbsp;Freud.
Op het oogenblik is een tweede surrealistische school — die van I. Goll — reeds nagenoeg vergeten. Niet mag echter vergetennbsp;worden, dat Goll een kunsttheorie, volkomen analoog aan die vannbsp;Breton ontwikkelde, een theorie die zich echter in het geheel nietnbsp;beriep op de opvattingen van Freud, maar op het cubisme. Terwijlnbsp;Breton de ware werkelijkheid zoekt in het onbewuste, zoekt Gollnbsp;haar in de buitenwereld en vindt hij haar door beschouwing van dienbsp;buitenwereld onder uitschakeling van alle bewuste denken; de buitenwereld wordt tot „surréalité” wanneer men zich volkomen objectiefnbsp;tegenover haar weet te stellen.
Breton zelf, die arts is, blijkt enkele principes van de behandelings-
•*) I. Goll — Surrealisme I — 1925.
44
-ocr page 51-methode van Freud te kennen, al doet een opmerking, die hij over
dit onderwerp maakt, ietwat dilettantisch aan: ........Tout occupé
clue j’étais encore de Freud a cette époque et familiarisé avec ses méthodes d’examen que j’avais eu quelque peu 1 occasion de pratiquernbsp;sur des malades pendant la guerre, je résolus d obtenir de moi cenbsp;qu on cherche a obtenir d eux, soit un monologue de débit aussi rapidenbsp;que possible, sur lequel l’esprit critique du sujet ne fasse porter aucunnbsp;jugement, qui ne s'embarasse, par suite, d'aucune rétinence, et quinbsp;soit aussi exactement que possible la pensée parlée. si)
Hieruit blijkt nog eens, dat de vrije associatie bij de productie van surrealistische teksten een belangrijke plaats inneemt.
Dat, wat in de psychoanalyse aantrekt, is echter minder de theoretische en psychotherapeutische zijde, dan wel de mogelijkheid, die zij openstelt voor een vorm van denken, die anti-rationeel is. ,,Lesnbsp;procédés logiques, de nos jours, ne s’appliquent plus qua la réso-lution de problèmes d’intérêt secondaire.” S2)
De surrealisten realiseeren zich echter niet steeds, dat de psychoanalyse, die met materiaal werkt dat niet logisch begrijpelijk is, steeds tracht dit materiaal in een intellectueel begrijpelijke vorm over tenbsp;brengen. Daarom staat de boven aangehaalde opmerking van Bretonnbsp;ook lijnrecht tegenover de volgende: „Si l’effort du surréalisme, avantnbsp;tout, a tendu a remettre en faveur l’inspiration et, pour cela, si nousnbsp;avons próné de la manière la plus exclusive l’usage des formes auto-matiques de l’expression; si, d’autre part, la psychanalyse, au delanbsp;de toute attente, est parvenue, a charger de sens pénétrable cesnbsp;sortes d improvisations que jusqu a elle on s’accommodait trop bien denbsp;tenir pour gratuites, et leur a conféré, en dehors de toute considérationnbsp;esthétique, une valeur de document humain trés suffisante il fautnbsp;avouer que la pleine lumière est loin d'avoir été faite sur les conditions dans lesquelles, pour être pleinement valable, un texte ou unnbsp;dessin ,,automatique” devrait être obtenu.”
Schoonheid en echtheid zijn voor de surrealisten dus begrippen, die niet te scheiden zijn. En toch ligt hier een moeilijkheid, die ook doornbsp;de surrealisten zelf niet tot een oplossing gebracht kan worden. Herhaaldelijk wordt door verschillende auteurs de nadruk gelegd op hetnbsp;feit, dat het surrealisme niet een aesthetische richting, maar een
A. Breton — Manifeste du surréalisme — l.c. — pg. 41.
— Qu est ce que Ie surréalisme — Bruxelles — 1934 — pg. 15.
A. Breton — Manifeste du surréalisme — l.c. — pg. 21.
33) A. Breton — Minotaure — I — No. 3/4 — 1933 — Le message automatique
45
-ocr page 52-geesteshouding is en toch kent het zijn aesthetische idealen.
Alleen in een aesthetische beschouwing heeft het zin om, zooals
Breton doet, te schrijven over: .......,1a conscience poétique des
choses, que je n’ai pu acquérir qua leur contact spirituel mille fois répété” ......34)
Wat de surrealisten „schoon” noemen is vaak niet anders dan een aanduiding voor een onbestemde ontroering, die hun werken opwekken, hetzij door een veelal cru aandoende originaliteit van hun vorm,nbsp;hetzij door hun inhoud, die door zijn onbegrijpelijkheid aanspreektnbsp;op een niveau van de geest, dat door andere kunstwerken niet of opnbsp;andere wijze wordt geraakt.
Een andere factor, die hierbij van beteekenis is, is dat de surrealisten menschen blijven, die èn zichzelf èn anderen gaarne tegenspreken. Hun werk blijkt dan ook sterk gekleurd door impulsen, die een tijdelijk karakter hebben. Zij gevoelen zich zoo los van de burgerlijkenbsp;maatschappij, dat zij zich niet steeds in alles wat zij schrijven, tegenover anderen verantwoordelijk voelen.
Wanneer men hun werk nauwkeurig naleest, zal men dan ook telkens inconsequente uitingen daarin aantreffen. Toch zijn zij nietnbsp;zélf inconsequent. De groote lijnen van hun streven teekenen zichnbsp;duidelijk af en blijken in de zelfde richting te loopen als die vannbsp;andere kunstenaars uit andere scholen.
En slechts een enkele maal 35) hoort men de meening, dat de psychoanalyse voor de kunstenaar als scheppende persoonlijkheidnbsp;gevaarlijk zou kunnen worden.
6. De houding van de psychiatrie en de psychoanalyse ten opzichte van de moderne kunst
De werken van onderzoekers als Prinzhorn, Pfeifer, Pfister, Bychowski e.a. zullen elders besproken worden. Hier wordt slechtsnbsp;een artikel van Frois-Wittmann 36) gerefereerd, omdat deze poogtnbsp;van psychoanalytisch standpunt uit stelling te nemen ten opzichte vannbsp;de moderne kunst en hierbij de surrealisten niet alleen telkens noemt,nbsp;maar zich ook op de surrealistische opvattingen instelt.
Hij is van meening, dat de moderne evenals de klassieke kunstenaars zich in hun werk tot de menschheid richten. Maar de kunst
3^) A. Breton — Manifeste du surréalisme — l.c. — pg. 58.
3®) A. Desson — Les cahiers du mois — Janvier 1925 — Petite note incidente sur un danger eventuel de la psychanalyse.
36) J. Frois—Wittmann — Die psychoanalytische Bewegung — II — 211 — 1930. Moderne Kunst und Lustprinzip.
46
-ocr page 53-van de eerstgenoemden is niet in de eerste plaats mededeeling, zij is een uitdrukking van emoties. De weergave van de werkelijkheid innbsp;het kunstwerk zal dan ook vrij zijn en uitsluitend dienen om aan denbsp;uitdrukking van deze emoties een vorm te geven.
De anti-intellectueele tendens in deze stroomingen manifesteert zich in de vorm van het kunstwerk, doordat de intellectueele, realistischenbsp;beschrijving van het object achterwege gelaten wordt. ^7) De artistiekenbsp;beelden vloeien met een minimale intellectueele bewerking in elkaarnbsp;over, verbonden door persoonlijke, niet-logische associaties. In denbsp;plaats van de logische metaphora komt het niet-logisch gedetermineerdenbsp;beeld. Zoo moet ook het moderne kunstwerk in zijn geheel beziennbsp;worden, niet als een logisch-bevattelijke, maar als een emotioneel gestructureerde eenheid.
Volgens Wittmann zal het gevolg van de toepassing van de moderne aesthetische opvattingen zijn, dat het genieten van modernenbsp;kunst anders is, dan het genieten van oudere. Volgens Freud 38) isnbsp;het genot, dat de manifeste inhoud van het werk oproept een „voorlust” en ontstaat de „eindlust” door het opduiken van de driften ennbsp;dagdroomen ten gevolge van het verdwijnen van de spanningennbsp;binnen de persoonlijkheid.
Bij de moderne kunstwerken bestaat nu niet het conflict tusschen „voorlust en „eindlust”, dat zich in de klassieke kunst voordoet.nbsp;Immers de factoren van de eindlust: het oedipuscomplex, narcistische,nbsp;homosexueele, anaal-sadistische en andere driften verzetten zichnbsp;tegen ordening, terwijl de technische schoonheid van het werk juistnbsp;logische orde, harmonie en evenwicht wil schenken. 39) In denbsp;moderne kunst heerscht daarentegen het onbewuste en daar de bevrijde driften vijandig tegenover de realiteit staan, wordt hier eennbsp;zekere eenheid tusschen voorlust en eindlust bereikt, ^o)
De moderne kunst kan moeilijk begrijpelijk zijn, ook al door het geringe aandeel dat het intellect heeft aan zijn vormgeving. De auteurnbsp;meent echter, dat een werk zijn taak kan vervullen, wanneer het eennbsp;stimulans voor de dagdroom en de emotie wordt. Sommige menschennbsp;bezitten echter uit angst voor hun driften en emoties een voorliefdenbsp;voor het intellect. Het niet-begrijpen wordt als een narcistische wond
J. Frois—Wittmann — Moderne Kunst und Lustprinzip — l.c. — pg. 221—227. S. Freud — Der Dichter und das Phantasieren — Psychoanal. Studiën annbsp;Werken der Dichtung u. Kunst. — Leipz.AVienyZürich 1924 — pg. 13/14,
**) Vgl. M. Balint — Int. Zeits. f. Psychoanal. XXII— 453 _ 1936.
Eros und Aphrodite.
J. Frois—Wittmann — Moderne Kunst und Lustprinzip_l.c._pg. 232 e.v.
47
-ocr page 54-gevoeld. Maar indien zij de moderne kunst niet begrijpen, moeten zij trachten zich de buigzaamheid voor het vrij maken van hunnbsp;associaties eigen te maken.
Dit valt hun echter moeilijk, omdat de weerstand van het publiek analoog zou zijn aan die, welke men in de analyse ontmoet, daar denbsp;moderne kunst op dezelfde verdrongen driften stoot en de vormnbsp;waarin deze tot uiting komen het groote publiek afstoot.
Tenslotte verdedigt Wittmann de moderne kunst tegen aanvallen, die van verschillende kanten op haar gedaan zijn. Te gelijker tijdnbsp;toont hij aan, dat ook elders in de samenleving irrationeele tendensennbsp;naast strevingen, die op het realiteitsprincipe berusten, zijn blijvennbsp;bestaan. Hij meent dan ook dat de moderne kunst voor den modernennbsp;mensch een steun kan zijn bij zijn pogingen om aan het leven eennbsp;diepte en waardigheid terug te geven, die het in de cultuur dreigdenbsp;te verliezen.
In zijn artikel wordt dan ook voor het eerst getracht, de verschillende moderne stroomingen onder één gezichtshoek te zien en, ondanks de uiterlijke verschillen tusschen de werken, de deformeerende tendensen in de kunst op enkele motieven terug te voeren.
Ook Starcke geeft beschouwingen over de moderne schilderkunst en noemt daarbij vooral de ,,constructieve” schilderkunst, met namenbsp;het cubisme.
Hij meent, ^2) dat de verbanning van de „roman” uit de kunst een verdere verdringing van het genitaal-sexueele beteekent. Deze strevingen worden nog verder „entstellt”, maar niet onderdrukt en eennbsp;regressie naar nog pimitievere trappen heeft plaats. Wij weten echternbsp;van de symboliek van de lijn en de kleur nog te weinig, om denbsp;beteekenis van constructieve stroomingen te kunnen doorzien. ,,Hetnbsp;is dus a priori mogelijk, dat in het cubisme de roman niet verdwenennbsp;is, maar alleen nog infantieler en minder herkenbaar is geworden.”
Het feit, dat er nog geen analyse bekend is van een cubist, die niet tevens krankzinnig is of werd — en hij vermeldt dat ook ,,José” uitnbsp;de analyse va? Pfister krankzinnig werd — is een groote belemmering voor een uitbreiding van de kennis op dit gebied.
Een ander bestanddeel van de abstracte kunst is volgens Starcke het rhythme. Het is echter niet duidelijk, waarom het rhythme eennbsp;bijzondere functie in het abstracte kunstwerk zou hebben: ook in hetnbsp;„klassieke” kunstwerk heeft het duidelijk een beteekenis.
^1) J. Frois—Wittmann — Moderne Kunst und Lustprinzip — l.c. — pg. 244 e.v. A. Starcke — Psychoanalyse en aesthetiek — Baarn — 1922. pg. 40.
A. Starcke — Psychoanalyse en aesthetiek — l.c. — pg. 48.
48
-ocr page 55-7. Résumé
a- De grenzen van het pathologische in de moderne kunst
De belangstelling, die de psychiaters voor de moderne kunst toonen is alleszins begrijpelijk. Want telkens, wanneer men kunstwerken uitnbsp;moderne scholen tusschen 1910 en 1930 onder oogen krijgt, komennbsp;gedachten op, die de aandacht vestigen op problemen, die, hoewelnbsp;zij van normatief-aesthetischen aard zijn„ verwantschap vertoonennbsp;met die, welke zich aan den psychiater opdringen, wanneer deze denbsp;artistieke productie van geesteszieken — van schizophrene patiëntennbsp;in het bijzonder — bestudeert.
Zoowel van psychiatrische zijde als door enkele surrealistische auteurs zijn opmerkingen gemaakt die erop wijzen, dat inderdaad denbsp;overeenkomst tusschen surrealistische kunstwerken en die vannbsp;geesteszieken voorwerp van studie is geweest. Daartegenover staat,nbsp;dat maar al te vaak diè critici, die met „modernismen” weinig opnbsp;hebben, het zich gemakkelijk maken door zich op deze overeenkomstnbsp;te beroepen, meenend dat zij zich dan reeds van hun taak voldoendenbsp;gekweten hebben. ^4) Een geheel andere critiek levert Prinzhorn, ^5)nbsp;die overigens de vergelijking opstelt tusschen het expressionisme ennbsp;de kunst van schizophrenen (het surrealisme was in die dagen nognbsp;niet doorgedrongen) en die enkele zeer belangrijke algemeene opmerkingen over dit onderwerp maakt. Nadrukkelijk betoogt hij dat denbsp;vormanalogie, die tusschen beide soorten van werk bestaat, geennbsp;aanleiding mag zijn om daaruit tot gelijkheid van de psychische toestand van beide groepen van scheppers te concludeeren. Daartegenover voert hij de vormverwantschap, die hij tusschen de modernenbsp;beeldende kunst en de kunst van schizophrenen meent te zien, terugnbsp;tot een zekere verwantschap in gevoelshouding tusschen den modernennbsp;mensch en den aan schizophrenic lijdenden. Als voornaamste trekken
van deze verwantschap wijst Prinzhorn aan: ....... die Abkehr von
der schlicht erfaszten Umwelt, ferner eine konsequente Entwertung des auszercn Scheins, an dem die gesamte abendlandische Kunstnbsp;bislang gehangen hatte und schlieszlich eine entschiedene Hin-wendung auf das eigene Ich.”46)
Nadrukkelijk betoogt hij dan, dat schizophrenic een ziekte is, die haar slachtoffer de veranderde instelling tegenover de buitenwereld
‘^) C. Mauclair — La folie picturale — Paris — 1928 — pg. 11 e.v.
H. Prinzhorn — Bildnerei der Geisteskranken — Berlin — 1922 — pg. 345—349. H. Prinzhorn — Bildnerei der Geisteskranken — l.c. pg. 346/347.
49
-ocr page 56-opdringt, terwijl de moderne kunstenaar worstelend en peinzend tot een veranderde instelling tegenover de wereld komt.
b. De oorzaken voor de vormveranderingen van de moderne kunst
De bovenbedoelde instelling wordt veroorzaakt door maatschappelijke krachten van velerlei aard, die indirect op de kunst aangrijpen, doordat zij de kunstenaars beinvloeden; het „wereldgevoel” van dezenbsp;kunstenaars heeft een groote invloed op het uiterlijk van hun kunst.
In de twintigste eeuw verslapte de traditioneele gebondenheid en vooral daardoor ontstond een „individualistische” kunst. En dezenbsp;kunst draagt de kenteekenen van de geestelijke onrust, waaruit zijnbsp;geboren werd. Haar werken staan lijnrecht tegenover die, welke innbsp;de zoogenaamde „klassieke” perioden ontstaan.
In laatstgenoemde tijden geeft de kunst bovenal het algemeene, zoowel het zakelijk-algemeene als het menschelijk-algemeene weer.
Deze kunst stelt zich objectief tegenover de werkelijkheid en is in een volmaakte vorm gegoten. De andere kunst is introspectief ennbsp;individualistisch en laat meer het bijzondere, het persoonlijke tot zijnnbsp;recht komen in originaliteit en virtuozendom. In het begin van denbsp;strooming, die haar tot ontwikkeling brengt, is zij de kunst van ,.hetnbsp;geval , van het „schilderachtige plekje” en in de litteratuur zien wijnbsp;personen optreden, die niet gewikkeld zijn in algemeen-menschelijkenbsp;conflicten met de maatschappij of met het noodlot, maar die doornbsp;persoonlijke eigenschappen vooral met zichzelf in strijd zijn. Het isnbsp;een kunst, die zoozeer doordrenkt kan zijn van de geest van dennbsp;kunstenaar, dat zij moeilijk begrijpelijk kan worden.
In de schilderkunst ontstaan hoe langer hoe meer stroomingen, die hoewel zij onderling zeer veel verschillen, alle gemeen hebben, datnbsp;zij het object een geheel andere plaats gaan aanwijzen. De kunstenaars achten zich vrij om zich van hun publiek los te maken, althansnbsp;van het „groote publiek”, zoo zeer, dat sommige kritici van eennbsp;„autistische” kunst gaan spreken. Meestal echter blijkt, dat de schilders niet op een volledig onafhankelijk standpunt gaan staan, maarnbsp;zich in kleine groepen met een beperkte aanhang vereenigen. Maarnbsp;er zijn ook telkens stroomingen, die trachten, de individualistischenbsp;en de collectieve tendensen te verzoenen. De meeste willen deze verzoening buiten het intellect om tot stand brengen door een versobering en zuivering van de kunst zelf. Maar te gelijker tijd wordtnbsp;getracht, de maatschappij in haar actueele samenstelling buiten ditnbsp;streven te houden, daar de kunstenaars zich gedesillusioneerd voelen en
met minachting neerzien op de burgerlijke samenleving, die den men-schen geen geluk heeft kunnen brengen. Zij trachten zich dus eenigszins onafhankelijk van de samenleving te maken en hun levenshouding kan daarbij volkomen nihilistisch zijn, maar ook aanvaardend of revolutionair. In de surrealistische kunstenaars woedt zoo eennbsp;voortdurende strijd zoowel tegen het intellect als tusschen individualistische en sociale tendensen, terwijl steeds gestreefd wordt naar eennbsp;200 „direct” mogelijke uitingsvorm.
Ondanks hun individualisme zijn zij dan ook anti-individualistisch. Zij meenen, dat de kunstenaar slechts dan iets voor de massa kannbsp;doen, wanneer hij zich in de samenleving op één lijn plaatst met allenbsp;andere individuen en wanneer hij afstand doet van zijn streven naarnbsp;persoonlijke roem. Hij is slechts een ,,appareil enrégistreur” wanneernbsp;hij schept.
Dienen en scheppen kan echter slechts hij, die zichzelf kan vergeten en kan luisteren, dat wil zeggen, die de bewuste persoonlijkheid kan uitschakelen.
Alle secundaire bewerkingen van eenmaal verkregen teksten of andere uitingen worden uit den booze geacht, wanneer zij zoudennbsp;worden ondernomen om een verfraaiing, een aesthetische verbeteringnbsp;te verkrijgen.
Immers, slechts het op directe wijze verkregene geeft juist weer, wat in het onderbewuste omgaat en iedere secundaire bewerking omnbsp;aesthetische redenen veroorzaakt een vervalsching. De objectiviteitnbsp;tegenover het bewuste Ik, waarnaar het surrealisme streeft, is volkomen. 47)
De schoonheid, die de surrealisten zoeken, is die van de oprechtheid. De hocjgste subjectiviteit, die van het onbewuste, is volgens hen tevens de hoogste objectiviteit, omdat zij in iederen mensch aanwezig is. Zij realiseeren zich echter niet steeds dat de taal, waarinnbsp;het onbewuste zich pleegt uit te drukken niet „begrijpelijk” is,nbsp;omdat zij geen logische bouw vertoont.
Het is echter mogelijk, om de ontwikkeling van de schilderkunst, zelfs in haar extremistische uitingen, als het logische gevolg vannbsp;reeds veel eerder begonnen, onmerkbaar ingezette veranderingen tenbsp;zien. En hoezeer de schilderkunst dan ook het slachtoffer werd vannbsp;individualistisch streven, toch blijkt dan de richting van dit strevennbsp;door een algemeene ontwikkelingsgang te worden bepaald.
A. Breton — Manifeste du surrealisme — l.c. — pg. 43.
51
-ocr page 58-c. De overeenkomst tusschen moderne en pathologische kunst.
Het aldus ontstane werk heeft enkele karaktertrekken gemeen met dat van psychisch abnormalen, omdat het niet in de eerste plaats eennbsp;mededeeling of een praestatie wil zijn, maar een uiting van door denbsp;cultuur verdrongen lagen van de geest is en omdat het een gedeeltenbsp;van zijn sociale tendensen daardoor verloren heeft. Want deze kunstenaars schakelen het intellect zooveel mogelijk uit en bekommerennbsp;zich meer om de echtheid van het door hen gemaakte werk dan omnbsp;de gemakkelijke begrijpelijkheid ervan. Tegen verwijten, dat hunnbsp;werk onbegrijpelijk is, verweren zij zich met het argument, dat hetnbsp;onbewuste in iedere mensch leeft en een ieder, die zich ervoor openstelt, dit werk ook kan begrijpen.
Het verschil tusschen den normalen en den pathologischen mensch is echter, dat eerstgenoemde zijn levenshouding koos, terwijl laatstgenoemde door de psychose in een bepaalde richting gedrongen werd.
Ook in de schilderkunst krijgt men de indruk, dat de levensbeschouwing van de kunstenaars het uiterlijk van hun kunst in groote trekken bepaalt. De kunstenaars toonen steeds, dat zij gemakkelijknbsp;onder de invloed van groote cultureele stroomingen komen en datnbsp;hun ontwikkeling vrijwel parallel gaat met die van de andere gebieden van de geest, met wetenschap 48) zielkunde. Zij zijn kinderennbsp;van hun tijd en zoo is ook te verklaren, dat in vele landen te gelijknbsp;analoge kunstrichtingen tot ontwikkeling en tot bloei komen.
Daarom lijkt het ook niet waarschijnlijk, dat er een diepgaande verwantschap tusschen het werk van moderne kunstenaars en vannbsp;geesteszieken aan te toonen zou zijn.
Intusschen pleit voor een zekere graad van verwantschap tusschen alle kunst van normalen en die van geesteszieken, dat duidelijk pathologische figuren uit verschillende tijdperken, die niet zelf tot scheppennbsp;kwamen maar als opdrachtgevers optraden, soms gezonde uitvoerende kunstenaars inspireerden tot het scheppen van kunst, dienbsp;pathologische kenmerken vertoont. 49)
4®) Vgl. J. Ortega y Gasset — Het Gezichtspunt In de kunsten — l.c. pg. 26—29. Deze vergelijkt de ontwikkeling van de beeldende kunst met die van de philosophicnbsp;en stuit daarbij op merkwaardige parallelismen.
4®) W. Weygandt — Zeitschr. f. d. gesamte neurol. u. Psychiat. Cl — 857 — 1926. Die pathologische Plastiek des Fürsten Palagonia.
M. Fischer — Allgem. Zeitschr. f. Psychiatrie — LXXVIII — 356 — 1922. Der Unsinn des Prinzen Pallagonia.
G. Kreyenberg — Zeitschr. f, d. ges. Neurol. u. Psychiat. CXIV— 152—1928. Das Junkerhaus in Lemgo i. L.. Deze verwijst naar de paleizen van Ludwig II van Beieren.
52
-ocr page 59-Eigenlijk hetzelfde verschijnsel ziet men bij den spaanschen bouwmeester Gaudi, wiens duidelijk pathologische werk door velen werd en wordt geapprecieerd.
I. Bückmann — Zeitschr. f. d, gesamte Neurol, u. Psychiat. CXXXIX _
133 — 1932. Antoni Gaudi. Ein pathographischer Versuch.
53
-ocr page 60-HET KUNSTWERK EN DE PERSOONLIJKHEID VAN ZIJN SCHEPPER
1. Inleiding
In het voorafgaande ligt een conflict verborgen. Het kunstwerk en de persoonlijkheid van den schepper schijnen immers onverbrekelijknbsp;verbonden. Maar allerlei niet-artistieke krachten blijken in staat tenbsp;zijn de vorm van het kunstwerk te beïnvloeden en een zeker parallelismenbsp;tusschen de ontwikkeling van de wetenschappen en de ontwikkelingnbsp;van de kunsten werd reeds vroeger aangetoond door vele onderzoekers. Ook de wijze waarop de persoonlijkheid van de scheppersnbsp;zich in de loop van de tijden in hun kunst openbaarde blijkt variabelnbsp;te zijn en niet uitsluitend van persoonlijke karaktereigenschappennbsp;af te hangen.
De algemeen geldende opvatting, dat achter het kunstwerk de persoonlijkheid van den schepper staat, wordt dus door de feiten nietnbsp;geheel gesteund. Met deze opmerking wordt uit de aard van de zaaknbsp;niet bedoeld, dat de artistieke schepping een onpersoonlijke uiting is,nbsp;maar wij meenen, dat het verband tusschen het kunstwerk en eennbsp;individueele emotie of een algemeen-menschelijke emotie minder directnbsp;is, dan men meestal aanneemt.
Dit wordt ook duidelijk aangetoond door de stijl, waardoor bepaalde tijdperken voor een groot deel de vorm dicteeren, waarin kunstwerken gegoten moeten zijn, indien zij hun werking in de buitenwereld ten volle willen kunnen ontplooien.
2. Het verband tusschen de styl en de persoonlijkheid van den kunstenaar
Het is niet mogelijk om aan te geven, wat in het algemeen onder stijl verstaan moet worden. Het woord „stijl” is in het aesthetischenbsp;jargon opgenomen, zonder dat het door afzonderlijke auteurs ooit voornbsp;algemeen gebruik geijkt is.
54
-ocr page 61-Hoogewerff 1) merkt op: „Stijl is bij ieder plastisch kunstwerk gelegen in benadering van de vormen der kenbare wereld, waarmede de kunstenaar zijn uitbeelding kenbaar, d.i. onderkenbaar maakt en tevens in een ontwijking van die vormen, daar de kunstenaar nietnbsp;deze, doch iets uit-zichzelf, iets eigens openbaar, d.i. kenbaar trachtnbsp;te maken.”
..Stijl is, ..., het algemeene èn het bijzondere: uitbeelding van het slgemeene door middel van verstaanbare vormentaal; èn uitdrukkingnbsp;van het bijzondere door geheele of gedeeltelijke verpersoonlijkingnbsp;(individualisatie) der uitdrukkingswijze (expressie). Stijl is tevensnbsp;ordening.”
Christiansen'2) geeft, hoewel hij zich uitvoerig met het begrip „stijl” bezighoudt, geen definitie ervan.
Müller Freienfels 3) onderscheidt in de stijl van een kunstwerk vier Wortels. De persoonlijkheid van de kunstenaar vormt de eerstenbsp;(Künstlerstil), de op de kunstenaar inwerkende geestelijke invloeden,nbsp;van het publiek uitgaande, noemt hij als tweede (Wirkungsstil);nbsp;materiaal en techniek van het kunstwerk vormen de derde (Materialstil,nbsp;technische Stil), terwijl tenslotte de stijl ook nog door het onderwerpnbsp;van het kunstwerk wordt bepaald (Gegenstandsstil). Door deze uitwerking kan men het verband tusschen persoonlijkheid en stijl van hetnbsp;kunstwerk echter niet nader komen, daar over de aard van de werkingnbsp;van de vier wortels geen feitelijke gegevens worden medegedeeld.nbsp;Elders schrijft dezelfde auteur:
,,Bezeichnen wir die Gesamtheit der einen Kunstwerk ausmachenden Eigenschaften als seinen ,,Stil”, so können wir vier AVurzeln desselbennbsp;unterscheiden, das heisst die den Stil bedingenden Momente auf viernbsp;Quellen zurückführen. Ich ordne sie wie folgt:
„Objektives”
Gegenstandlicher Inhalt
Material und Technik der Darstellung
,,Subjektives”
Persönliche Erlebnisweise des Geniessenden '
Persönliche Ausdrucksweise des Schaffenden-
Na een korte bespreking van deze bronnen besluit Müller Freienfels: „Alles in allem folgt, dass man aus den Stil des Kunstwerks sehr
G. J. Hoogewerff — Verbeelding en voorstelling — A’dam — 1939. pg. 36/37
) Br. Christiansen — Het aspect van onzen tijd — Arnhem _ 1930
— Die Kunst — Buchenbach — 1930. pg. 11 e.v.
3) R. Müller Freienfels — Psychologie der Kunst. Bd. III _ 2e Aufl München 1938. pg. 19—20.
55
-ocr page 62-wohl die Eigenart des Künstlers muss ersehen können.” 4)
Later spreekt hij de meening uit, dat het wereldbeeld van religie, kunst en philosophie naar een conventioneele aanpassing streeft, ondanks zijn individueele fundeering 5), zonder echter een uiteenzettingnbsp;te geven van de persoonlijke tendensen van de scheppende mensch-heid, die deze aanpassing in sommige tijdperken gemakkelijk volbrengt,nbsp;maar in andere daarin slechts gedeeltelijk slaagt.
Ozenfant6) schrijft: ........permet de considérer ces modes comme
des fa?ons-type de sentir et de penser, Ces modes trouvent leur moyen d’expression en certaines formes, couleurs, et bien entendu,nbsp;sons OU idéés.
Quand un sentiment domine a certaines époques, l’usage général d’un mode crée ce qu’on appelle ultérieurement un style. Les modesnbsp;dépendent de la fa?on de sentir et de penser et non de la technique;nbsp;la manière de batir, peindre, d’écrire est terminée par Ie mode denbsp;sentir et de penser.”
Sterba ) geeft de beteekenis aan, die enkele psychogene wortels voor de uiterlijke verschijningsvorm van een stijl kunnen hebben. Hijnbsp;meent te kunnen aantoonen, dat in de gothische stijl onbewuste tendensen in symbolische vorm worden weergegeven. Een psychoanalytische verklaring voor dit feit tracht hij slechts op enkele puntennbsp;te formuleeren.
StarckeS) doet hetzelfde voor de klassieke en de romantische stijl, maar ook hij blijft een verklaring schuldig over de momenten, die hetnbsp;doordringen van een bepaalde stijl in bepaalde perioden begunstigen.
Max Deri noemt stijl: „Gemeinschaftsgefiihl eines relativ um-schlossenen Kulturkreises innerhalb einer relativ umgrenzten Zeit-spanne.” 9)
Het belangrijkste gegeven, dat uit de bovenstaande opsomming valt af te leiden is, dat er een nauwe samenhang tusschen een stijl en denbsp;denkwijze, die aan een bepaald tijdperk eigen is — B. Christiansennbsp;spreekt van „levensgevoel” — moet bestaan. Sommige perioden latennbsp;daardoor ruimte open voor persoonlijke uitdrukkingsvormen, terwijl
R. Müller Freienfels — Persönlichkelt und Weltanschauung — 2e Aufl. Berlin/Leipzig 1923. pg. 53—56.
®) R. Muller Freienfels — Persönlichkeit und Weltanschauung — l.c. pg. 69.
®) A. Ozenfant — Art — 5ième éd. — Paris — 1929. pg. 252.
R. Sterba — Imago — X — 361 — 1924. Zur Analyse der Gotik.
*) A. Starcke — Psychoanalyse en Aesthetiek — l.c. pg. 43 e.v.
Ned. tijdschr. v. geneesk. LXVII la — 415 — 1923. Over classicisme.
®) M. Deri — Genius — II — 169 — 1920. Stil-Wende.
56
-ocr page 63-andere deze grootendeels te niet doen. Over de aard van de banden, die nu eens het kunstwerk en de persoonlijkheid van den scheppernbsp;verbinden, terwijl zij dan weer verloren gaan in een scheppingsvorm,nbsp;die zich geheel aan de door een tijd gestelde normen aanpast, wordtnbsp;echter niets medegedeeld.
Evenmin kan één van de boven aangehaalde omschrijvingen steun geven, wanneer men tracht om de verschillen en de overeenkomstennbsp;tusschen het scheppen van gezonden en abnormalen te beschouwennbsp;in verband met de beteekenis van hun uitingen voor de eigen persoonlijkheid of voor de gemeenschap.
In het volgende gedeelte zal getracht worden om op de beide hierin Vervatte vragen een voorloopig antwoord te formuleeren.
In de litteratuur kan men over deze problemen zeer weinig vinden. Slechts de psychoanalyticus Sachs lo) gaat in enkele publicaties diepernbsp;op de oorzaken van de wisselwerking tusschen persoonlijke en collectieve uiting in kunstwerken van verschillende perioden en stijlen in.
Hij gaat uit van de opvatting, dat dagdroomen lust geven door een imaginaire bevrediging van in de realiteit niet toegestane wenschennbsp;en onlust brengen door een begeleidend schuldgevoel, dat ontstaatnbsp;ten gevolge van de samenhang ervan met het Oedipuscomplex en denbsp;infantiele masturbatie. Vervolgens ontwikkelt hij, voortbouwend opnbsp;de uitspraak van Freud n) volgens welke kunstwerken bewerkte ennbsp;..entstellte” dagdroomen zijn de theorie, dat het gezamenlijk belevennbsp;van de affecten, die het kunstwerk oproept, een schuldbekentenis inhoudt van allen, die affecten in het kunstwerk tot uiting gekomen,nbsp;ondergaan.
Dit laatste is eenigszins in tegenspraak met de opvatting van Baudouin, 12) dat de beschouwer meer zijn eigen complexen in hetnbsp;kunstwerk zou projecteeren, dan dat hij de complexen van dennbsp;kunstenaar zou beleven in de emoties, die het kunstwerk bij hemnbsp;opwekt.
Sachs onderscheidt vervolgens drie groepen van kunstenaars: de „klassieken”, de „revolutionairen” en de middeleeuwsche, de „ano-nyme” kunstenaars.
H. Sachs — Gemeinsame Tagtraume — Leipzig/Wien/Zürich — 1924
pg. 25.
Imago XV — 1 — (1929). Kunst und Persönlichkeit.
5 e Aufl.
11) nbsp;nbsp;nbsp;S. Freud — Vorlesungen zur Einführung in die Psychoanalysenbsp;LeipzigAVien/Zürich — 1926 — pg. 390/391.
12) nbsp;nbsp;nbsp;C. Baudouin — Psychanalyse de 1'art — Paris — 1929 — pg, 181 e.v.
57
-ocr page 64-De bcteekenis van het kunstwerk voor hen allen zou nu in het feit liggen, dat zij zich door middel van dit kunstwerk met hun „Ueber-Ich” zouden kunnen verzoenen.
De wijze waarop deze verzoening plaats vindt, is echter voor de drie groepen verschillend.
In hun uitingen zijn de revolutionairen, d.w.z. de in verschillende perioden naar voren komende ,.moderne” kunstenaars het „persoonlijkst”. Zij eischen vrijheid en zetten die eisch kracht bij, doornbsp;originaliteit en door het gebruik van sterk persoonlijk belevenismateriaal in het werk. Maar daardoor toonen zij tevens hun zwakkenbsp;zijde: hun persoonlijkheid treedt niet achter het werk terug, maar uitnbsp;zich in een onverhulde narcistische vorm.
De „klassieken” staan in dit opzicht tegenover de „modernen”. Hun affectuitdrukking is gedempt; zij zwelgen niet, zooals de laatstgenoemden, in Oedipusfantasieën, maar stellen de vorm van het werk,nbsp;de aesthetische zijde, op den voorgrond. Daardoor kan hun persoonlijkheid zich ook achter het werk verschuilen: de hartstochten staannbsp;hier in dienst van de vormgeving. Terwijl de jongeren zich verzettennbsp;tegen de, voor de schepping noodzakelijke loslating van hun objectennbsp;ten behoeve van het Ueber-Ich, doen zij dit gemakkelijk en zondernbsp;verzet.
Volgens Sachs zou de verzoening met het Ueber-Ich voor de kunstenaars sedert de Renaissance steeds een tijdelijke zijn. Denbsp;middeleeuwsche kunstenaars daarentegen, zouden in voortdurendenbsp;harmonie met hun Ueber-Ich geleefd hebben, doordat zij hun object-bezettingen geheel en al hadden opgegeven; zij zouden dus tot eennbsp;praegenitalc phase zijn geregredieerd en zouden de driften van hetnbsp;Ik tot verdwijnen hebben gebracht. In dit verband vergeet Sachs tenbsp;vermelden, dat deze kunstenaars zich meer aan een Goddelijke Machtnbsp;gebonden voelden, dan met eenig mensch na hen het geval is. Ennbsp;deze binding is de uiting van een extraversie van de libido.
Bovendien blijft Sachs in deze theorie de verklaring van de abstracte schilderkunst schuldig.
De abstracte schilderkunst, die typisch een beweging van „revolutionairen” is, toont een duidelijk verlies van objectlibido, die .....auf
eine Abkehr von der Aussenwelt und narzisstische Regression deutet...”. Men kan hier slechts aannemen, wanneer men tenminstenbsp;op de gedachtengang van Sachs door wil gaan, dat deze op eennbsp;verandering van de verhouding tusschen Ich en Ueber-Ich zou berusten.
Hoezeer het betoog van Sachs ook feiten, die door andere be-
schouwingen niet voldoende worden gewaardeerd — zooals b.v. het verband tusschen de manifeste en de latente inhoud van het „klassiekenbsp;kunstwerk — naar waarde schat, toch vallen enkele essentieele eigenschappen van de middeleeuwsche kunst buiten het kader van zijnnbsp;theorie. Immers, niet alleen verwaarloost de kunstenaar uit de middeleeuwen de individualiteit ten opzichte van zichzelf, ten opzichte vannbsp;het verband tusschen de eigen naam en het kunstwerk, maar ook innbsp;de uitbeelding zelf. Men vindt in de middeleeuwsche schilderingcp,nbsp;zelfs indien deze bepaalde personen voorstellen, vooral een uitbeeldingnbsp;van de idee, slechts met aanduidingen van de individualiteit van denbsp;afgebeelde personen. Waar de individu een bepaalde rol in de schildering te vervullen krijgt, wordt hij niet zoozeer door gelaatstrekken,nbsp;dan wel door attributen kenbaar gemaakt. En ook de voorstellingnbsp;wordt niet in de eerste plaats op persoonlijke belevenissen, maar opnbsp;een of andere algemeen bekende gebeurtenis geïnspireerd.
Deze ontwikkeling nu gaat parallel met die, welke men in de ontwikkeling van het teekenen van kinderen kan zien; ook hier wordt pas laat getracht om tot een uitbeelding van psychische eigenaardigheden in de persoonlijkheid te komen; pas laat wordt de afbeeldingnbsp;van personen tot een werkelijk portret dat dan de — zooals men gewend is te zeggen — „schematisch” weergegeven menschfiguren vannbsp;de kinderleeftijd tot geestelijk leven brengt.
Ook de portretten, die schizophrene patiënten maken, hebben soms een eigenaardige starheid, die eén verwringing van de uitdrukkingnbsp;kan veroorzaken, de persoonlijke gelijkenis vernietigt en zelfs denbsp;oorzaak kan zijn, dat zij ,,oninvoelbaar” worden en door sommigenbsp;auteurs als een uiting van het verlies van het contact met de werkelijkheid van de patiënten wordt geinterpreteerd. i3)
G. Herrmann beschrijft het werk van een schilder gedurende het verloop van een acute phase van dementia paralytica. Hij merktnbsp;op, dat tijdens deze phase het teekenen beter blijft dan het gebruiknbsp;van de kleuren en dat het teekenen zich aan het eind van de ziektenbsp;ook weer eerder herstelt. Herrmann tracht dit te verklaren door aannbsp;te nemen dat het teekenen een phylogenetisch oudere uitdrukkings-
Vgl. M. Wulff — Imago — XXII — 471 — 1936. Zur Arbeit von E. Kris: „Bemerkungen zur Bildnerei der Geisteskrankenquot; en P. Mohr — Schweizer Archnbsp;f. Neurol, u. Psychiatrie — XLIV — 427 — 1939. Das künstlerische Schaffennbsp;Geisteskranker etc. pg. 431 e.v.
G. Herrmann — Zeitschr. f. Aesthetik u. allg. Kunstwissensch. XVIII_ 331
- 1925. Verlust und Wiederkehr der künstlerischen Farbenausdrucksfahigkeit ¦wahrend einer akuten Geistesstörung.
59
-ocr page 66-vorm is dan het gebruiken van het gekleurde vlak. Het lijkt juister, om aan de individueel verworven vaardigheden in gevallen als ditnbsp;een grootere beteekenis toe te kennen, daar de meest ingeslepennbsp;functies het langste bewaard blijven wanneer destrueerende processennbsp;in de hersenen geestelijke functies aantasten. Verder merkt Herrmannnbsp;op, dat verschillende teekeningen, die in een manische stemming ontstonden, op velen, die hen zagen een indruk van vreemdheid en verscheurdheid maakten. Hij meent, dat deze ontstaat door de slechtenbsp;beheersching van de uitdrukkingsmiddelen, die een gevoel van onzekerheid bij den beschouwer te voorschijn roept zoodat de gevoelstoon, die bij hem ontstaat niet meer correspondeert met die van dennbsp;maker. Deze interpretatie heeft veel aantrekkelijks; niet alleen voornbsp;het speciale geval dat Herrmann beschrijft, maar ook in het algemeen. De indruk, die een kunstwerk maakt, is niet alleen afhankelijknbsp;van de gevoelstoon van den schepper, maar ook van de wijze, waaropnbsp;deze wordt overgebracht.
). 1, 2. 3
Intusschen bestaat een groote kans, dat op dit punt een waardeoordeel insluipt bij de critiek op teekeningen, gemaakt door psychotische patiënten en zoo een subjectief element zich voegt bij een oordeel, dat uitsluitend zakelijk-wetenschappelijk behoorde te zijn.nbsp;Zoo beoordeelt Kris in het derde en vijfde deel van zijn artikelts)nbsp;enkele teekeningen van Josephson, den grooten zweedschen schilder,nbsp;die reeds vrij vroeg in zijn ontwikkeling een schizophrene psychosenbsp;kreeg. Naar aanleiding van deze teekeningen, die ten nauwste verwant zijn met het werk van de moderne Franschen (Matisse) merktnbsp;Kris op, dat uitbeeldingen van de menschelijke gestalten vannbsp;Josephson evenals van alle schizophrene patiënten altijd een zekerenbsp;starheid, teekeningen van het menschelijke gelaat altijd een mimischenbsp;stijfheid vertoonen. De opmerking: „de gustibus non est disputan-dum” behoort hier te worden gemaakt als een waarschuwing, dat eennbsp;aesthetisch waardeoordeel niet de plaats van een wetenschappelijknbsp;gebaseerd oordeel mag gaan innemen, omdat het subjectief gekleurdnbsp;is. Hartlaub i6) die enkele uitstekende studies over Josephson publiceerde, constateert dan ook — ofschoon hij in enkele teekeningen denbsp;duidelijke teekenen van ,,Zerstörung” door de ziekte meent te vindennbsp;— dat dat wat door ziekte en mediumisme in Josephson’s kunst vrijgemaakt werd, impulsen verwerkelijkt, die eerst tientallen jaren laternbsp;in de kunststijl algemeen zijn doorgedrongen.
15) E. Kris — Imago — XXII — 339 Geisteskranken. pg. 350 en 361. |
1®) S. F. Hartlaub — Genius — XI -- 1936. Bemerkungen zur Bildnerei der 21 — 1920. Der Zeichner Josephon. |
60
-ocr page 67-Ook in het werk van van Gogh, dat door vele psychiaters werd besproken (waarbij lang niet allen zich op een even bescheiden standpunt in hun aesthetisch oordeel stelden als Westerman Holstijn i’^))nbsp;trachtten enkele teekenen van een psychisch verval aan te toonen.
Het is duidelijk, dat wanneer de meening over het pathologische in het werk van bepaalde kunstenaars zoo verschillend luidt, eennbsp;oordeel slechts met uiterste voorzichtigheid mag worden uitgesproken.
Hutter 18) merkt op, hoe teekeningen van schizophrene patiënten een eigenaardige neiging tot verstarring in hun vormenspraak kunnennbsp;vertoonen omdat het den patiënt mislukt er zijn gevoelslading in tenbsp;ieggen. De beelden worden dan klankloos, ver, onwerkelijk. „Ditnbsp;onwerkelijke doet ons vaak zeggen, dat de teekening opgeschroefdnbsp;is en stijf, doch ook dit zijn woorden, die onze onmacht aangeven, denbsp;belangrijkste psychose te begrijpen.quot;
Prinzhorn'19) meent, dat de schizophrene teekenaar met zijn af-beeldingsmiddelen (Darstellungsmittel) woekert — zooals door anderen ook reeds bij het teekenen van kinderen werd opgemerkt —nbsp;terwijl de neiging tot afbeelden verzwakt is, ook al omdat in denbsp;psychose een neiging bestaat tot het overladen van het beeldendenbsp;quot;Werk met gecompliceerde beteekenisinhouden.
Ook Nacke ^o) waarschuwt tegen de neiging van sommige schrijvers, om in de afwijking van de werkelijkheid, die vele teekeningen van geesteszieken vertoonen, het werk van atavismen of uitsluitendnbsp;het werk van ziekelijke processen te zien, zooals Weygandt^i) ennbsp;Kürbitz 22) doen. Veel meer stelt hij een gebrek aan technisch kunnennbsp;verantwoordelijk voor de stijfheid en voor de eigenaardige vormgeving, vooral in uitbeeldingen van de menschelijke figuur.
over
Deze opmerking verdient zeker de aandacht. Bij het oordeel
11) A. J. Westerman Holstijn — Imago — X — 389 — 1924. Die psychologische Entwicklung V. van Goghs.
1®) A. Hutter — Ned. Tijdschr. v. Geneesk. LXXVIII/1 — 1306 — 1934. Het wereldbeeld der schizophrenen en hun kunst. Pg. 1320.
1®) H. Prinzhom — Zeits. f. d. ges. Neurol, u. Psychiat. LXXVIII — 512 — 1922. Qbt es schizophrene Merkmale in der Bildnerei der Geisteskranken?
®®) P. Nacke — Zeitsch. f. d .ges. Neurol, u. Psychiat. XVII — 453 — 1913. Einige Bemerkungen bez. der Zeichnungen u. anderer künstlerischer Aeusserungennbsp;von Geisteskranken.
W. Weygandt — Zeits. f. d. ges. Neurol, u. Psychiat. XCIV — 421 — 1925. Zur Frage der pathologischen Kunst.
W. Kürbitz — Zeits. f. d. ges. Neurol, u. Psychiat. XIII — 153 — 1912. Die Zeichnungen geisteskranker Personen in ihrer Psychol. Bedeutung u. diferential-diagnostischer Verwertbarkeit.
61
-ocr page 68-teekeningen van patiënten moet men zich steeds voor oogen houden, dat deze meestal door ongeoefenden gemaakt werden, zoodat hiernbsp;andere normen gesteld moeten worden, dan bij de kritiek op het werknbsp;van gezonde, geoefende kunstenaars.
Ook Pfister schrijft over dit verschijnsel. 23) Hij acht bij het teeken-werk van schizophrene patiënten de oogen, de mimiek en de gelaatsuitdrukking zeer belangrijk, In de loop van zijn onderzoek meent hij echter te kunnen opmerken, dat vreemde gelaatsuitdrukkingen vannbsp;door deze patiënten geteekende figuren niet wijzen op vreemde belevenissen, die zich in het gemoed van de makers zouden moetennbsp;afspelen. Hij wijst dan ook de algemeene formuleering, die Prinzhornnbsp;geeft van de oorzaken van het samengaan van affectsstoornissen ennbsp;stoornissen in de weergave van gelaatsuitdrukkingen in de teekeningen van de hand. 24)
Repond 25) meent, dat ook het muzikale reproductievermogen bij schizophrene patiënten gestoord is. Zijn formuleering om de stoornissen aan te duiden is echter weinig gelukkig gekozen.
Met de bovenstaande aanhalingen wordt niet gepoogd, ook het karakteristieke van de middeleeuwsche kunstwerken tot een gebreknbsp;aan technisch kunnen terug te brengen; integendeel, uit deze aanhalingen blijkt slechts, hoe een verschijnsel dat door vele onderzoekers als analoog wordt gezien, voor verschillende interpretatienbsp;vatbaar is,
De moderne kunstenaars, die in hun portretten eveneens sterk van de werkelijkheid afwijken, benutten de deformatie op een tegengesteldenbsp;wijze als de middeleeuwsche kunstenaars. Zij geven door de afwijking,nbsp;die welbewust en weloverwogen is, juist een accent aan psychischenbsp;inhouden, die ook door een naturalistische werkwijze in hun uitdrukking zouden worden geremd. In dit opzicht is inderdaad de Renaissancenbsp;het begin van den modernen tijd. De naturalistische werkwijze van laatstgenoemde periode — die den modernen kunstenaarsnbsp;onvoldoende wordt — staat eveneens in dienst van het individualisme,nbsp;doordat in het afbeelden van persoonlijke eigenaardigheden een middelnbsp;gevonden wordt om tot een uitbeelding van geestelijke eigenschappen
23) nbsp;nbsp;nbsp;H. O. Pfister — Schweiz. Arch. f. Neurol, u. Psychat. XXXIV — 325 — 1934.nbsp;Farbe und Bewegung in der Zeichnung Geisteskranker.
24) nbsp;nbsp;nbsp;H. O. Pfister — Farbe u. Bewegung in der Zeichnung Geisteskranker. l.c.nbsp;pg. 359.
1913.
2®) A. Repond — Allgem. Zeitschr. f. Psychiatrie — LXX — 261 Ueber Störungen der musikalischen Reproduktion bei der Schizophrenie.
62
-ocr page 69-te komen. En samen met de individualiteit van het afgebeelde komt ook de individualiteit van den kunstenaar naar voren; niet alleen vertoont zijn werk nu typisch persoonlijke trekken, maar zelfs zijn naamnbsp;dringt tot ons door en met deze naam vele historische bijzonderhedennbsp;lover zijn persoon.
In de middeleeuwen wijkt de persoonlijkheid van den schepper achter de gemeenschap terug, die den individuen een collectief geaccepteerde levenshouding deelachtig doet worden, welke zich in hunnbsp;stijl en in de keuze van hun onderwerpen laat gelden. In anderenbsp;perioden, wanneer de enkeling zich grootere geestelijke vrijheid veroverd heeft, krijgt ook het kunstwerk meer individueele karaktertrekken.
Wanneer men andere culturen buiten beschouwing laat, dan heeft het boven zeer verkort weergegeven deel van de theorie van Sachsnbsp;veel aantrekkelijks. Het is echter onjuist, zulks te doen, vooral ooknbsp;omdat men in primitieve culturen overeenkomstige verschijnselen zietnbsp;als in de middeleeuwen. Men denke, om enkele voorbeelden tenbsp;noemen, aan de negerplastiek en aan abessinische schilderingen.nbsp;Ook hier treft een onpersoonlijke uitingsvorm, maar voor deze kunstenaar geldt de praemisse niet, die Sachs voor de middeleeuwschenbsp;artisten stelde: ,,Die Voraussetzung für diesen Sonderfall ist einnbsp;schwaches, früh gedemütigtes Ich und ein besonders starres, an-spruchsvolles und strenges Ueber-Ich; diese Voraussetzungen treffennbsp;für eine grössere Anzahl Menschen nur in Epochen der Weltfluchtnbsp;und religiösen Askese zu, wie es jene frühchristliche Zeit war, der dienbsp;ravennatischen Mosaiken entstammen.” 26) Hoogstens geldt voor alnbsp;deze culturen tezamen, dat de traditioneele banden, die den enkelingnbsp;met de gemeenschap verbinden sterker zijn dan in den tegenwoor-
digen tijd. Niet alleen in de middeleeuwen in Europa zijn......” der
Glaube und die darauf aufgebauten Gebote endgültig festgelegt, auf ewig unveranderlich und sicher, dem Zweifel entzogen und mit dernbsp;Persönlichkeit vollkommen Eins geworden.” 27). Maar deze bandennbsp;konden slechts stevig binden, omdat de mensch door zijn geestelijkenbsp;structuur daaraan behoefte had.
Het is duidelijk, dat wanneer in de artistieke uitbeelding het persoonlijke element zwakker wordt, een neiging tot styleering overblijft, die een kenmerk is van het ontwikkelingsstadium van den mensch ennbsp;van zijn kunst. Onpersoonlijke styleering blijkt dan ook steeds eerder
^®) H. Sachs '‘7) H. Sachs
Kunst der Persönlichkeit Kunst und Persönlichkeit
l.c. pg. 11. l.c. pg. 14.
63
-ocr page 70-voor te komen dan persoonlijke uitdrukking, wanneer de palaeolitische holenkunst even buiten beschouwing gelaten wordt.
Bouman ^s) heeft in verschillende publicaties de psychische grondslagen van het beelden besproken en bijzondere aandacht gewijd aan de deformatie van de natuur in verschillende stijlperioden. Hij was denbsp;eerste, die een aannemelijke verklaring wist te geven voor de vorm,nbsp;waarin de Aurignac-mensch zich in zijn beeldende kunst uit, door denbsp;stelling te poneeren, dat deze scheppers bij het afbeelden van denbsp;natuur niet gehinderd worden door het verbeeldingsleven, dat zichnbsp;tusschen de waarneming en de reproductie van het waargenomenenbsp;inschuift. Hij legt daarbij de nadruk op het feit, dat de oudste afbeeldingen naar de natuur gemaakt zijn door menschen, die slechts overnbsp;aanduidingen van een taal beschikten. 29)
Deze menschen leefden in kleine groepen, in tegenstelling tot de scheppers die na hen kwamen en die in stammen vereenigd leefden.nbsp;Tusschen beide tijdperken — het palaeo- en het neolithicum — wasnbsp;er een periode, die geen kunstwerken voor ons achtergelaten heeftnbsp;en dit is volgens Bouman de tijd, waarin de kunst leerde zich innbsp;dienst te stellen van het voorstellingsleven, waarin de symboliek zichnbsp;ontwikkelde en waaruit tenslotte een nieuwe „idiopsychische” kunstnbsp;geboren werd. 30)
In den historischen tijd ontstaat nu een conflict tusschen idiopsychische en sensopsychische factoren. Volgens Bouman zou de juiste uitbeelding van de buitenwereld, die het gevolg is van sensopsychische factoren, het kenmerk zijn van een individualistische, vrijenbsp;levensopvatting. De idiopsychische tendensen zouden het gevoels- ennbsp;denkleven weergeven in een voor de groep begrijpelijke vorm ennbsp;daarom een conventioneele, traditioneele kunst doen ontstaan, si)nbsp;In de werkelijkheid blijkt dit lang niet altijd het geval te zijn. Het isnbsp;thans niet mogelijk om te bewijzen, dat niet inderdaad in de kunstnbsp;van negervolkeren en van andere primitieven uitsluitend een conventioneele symboliek wordt gebruikt: de symboliek in de kunst van
28) cf. pg. 125.
2®) K. H. Bouman — Kinderstudie II — 69 — 1918. Begaafde zwakzinnigen. ®®) K. H. Bouman — Zeitschr. f. angew. Psychol. XIV — 129 — 1918. Dasnbsp;biognetische Grundgesetz u. die Psychologie der primitiven bildenden Kunst.
K. H. Bouman — Kinderstudie — V — 135 — 1923. Over de psychische elementen van het primitieve beeldende kunstwerk.
— nbsp;nbsp;nbsp;Mensch en Maatschappij — II — 129 — 1926. De palaeolitische kunst.
— nbsp;nbsp;nbsp;Mensch en Maatschappij — VIII — 238 — 1932. De praehistorische kunstnbsp;als psychologisch probleem.
64
-ocr page 71-geesteszieken vertoont zeker niet uitsluitend traditioneele kenmerken, ofschoon zij soms haar conventioneele karakter in ruime zin, d.w.z.nbsp;een collectief-symbolisch aspect, niet verloren heeft. De schizophrenenbsp;kunst, die in het algemeen idiopsychisch is en die dus geen afbeeldingnbsp;van de uiterlijke werkelijkheid beoogt, bevat vele elementen van denbsp;collectieve psyche. Het verlies van het contact met de werkelijkheid,nbsp;dat ook Bouman 32) noemt als één van de kenmerken van schizophrenenbsp;kunst, is dan ook niet zoo eenvoudig te omschrijven. Waarschijnlijknbsp;zullen door de regressie collectief-symbolische uitingen naar bovennbsp;komen, terwijl zich daardoor ook anti-sociale neigingen zullen mani-festeeren. En het lijkt ietwat vreemd, dat tendensen, die eenerzijdsnbsp;het autisme zouden veroorzaken, anderzijds voor een versterking vannbsp;collectief-aanvaarde normen, waarop de idiopsychische kunst volgensnbsp;Bouman terug te voeren zou zijn, verantwoordelijk gesteld zoudennbsp;moeten worden.
Eigenlijk geldt hetzelfde voor de kunst tot 1930. Deze kunst is idiopsychisch en niet-conventioneel. Het lijkt zoo onjuist, om denbsp;styleering van de primitieve kunst gelijk te stellen met de deformee-rende tendensen van de modernen. Trouwens ook de teekeningen vannbsp;zeer jonge kinderen, die sterk van de werkelijkheid afwijken ontstaannbsp;niet onder invloed van eenige conventie. Wel is het hier mogelijk, datnbsp;Bij alle kinderen van alle rassen met hoog ontwikkelde taal de ontwikkeling zoover parallel loopt, dat op gelijke leeftijd ongeveer gelijkenbsp;graphische neerslagen van deze ontwikkeling ontstaan.
Zoo is voor de moderne tijden de uitdrukking van de individueele emoties in de beeldende kunst een nieuw psychologisch probleemnbsp;geworden. De individueele soecificiteit van de uitingen is in denbsp;moderne kunst weer veel sterker dan in de perioden, die wij thansnbsp;onder ,,het” klassicisme onderbrengen.
Wel moeten wij bedenken, dat wij een wereldbeeld in de kunst gemakkelijker kunnen ontdekken, al naar mate de kunst, die wij beschouwen verder van ons afligt. Het valt gemakkelijker om over eennbsp;oud-Egyptisch, over een Helleensch of over een Middeleeuwschnbsp;wereldbeeld te spreken, dan over de individualiteit van een kunstenaar uit een van die perioden. Het is alsof vele persoonlijke kantennbsp;gladgeslepen zijn door den tijd, die ons van den mensch uit de geschiedenis scheidt. Het is ons bijna onmogelijk, iets van de persoonlijkenbsp;eigenschappen van den maker van een oud-Egyptische plastiek in
162 — 1934.
K. H. Bouman — Psychiat. en neurol. bladen — XXXVIII Het schizophrene syndroom als genetische regressie, pg. 180.
65
-ocr page 72-dat werk te herkennen: wat wij daarin voelen, is veel meer een alge-meene wereldbeschouwing dan een persoon. Ook de werken van een van Eyk, Memlinck, ja zelfs van Jeroen Bosch of Breughel sprekennbsp;als het ware in een ,,algemeenere vorm” tot ons, dan die van onzenbsp;eigen tijdgenooten.
Bovendien is het nu nog onmogelijk, om de wereldbeelden van individuen en groepen van den eigen tijd in een grooter verband opnbsp;te nemen, terwijl men bij de bestudeering van historische personennbsp;juist zal trachten den invloeden van milieu en traditie (of van opstandnbsp;tegen traditie) een juiste waarde toe te kennen en zoodoende steedsnbsp;zal pogen, een figuur i n zijn tijd te zien te krijgen.
Intusschen is wel zeker, dat in den modernen tijd de levensbeschouwingen snel veranderen en op een bepaald oogenblik verschillende geestelijke stroomingen naast elkaar bestaan. En wanneer men zichnbsp;afvraagt, of inderdaad de verschillen tusschen de moderne richtingennbsp;zoo groot zijn als zij schijnen, dan moet men deze vraag bevestigendnbsp;beantwoorden.
Men moet wel toegeven, dat het verschil in wereldbeeld, dat achter een expressionistisch en dat wat achter een nieuw-zakelijk schilderijnbsp;staat, grooter is dan dat, wat achter een schilderij van ongeveer 1300nbsp;staat en achter één van ongeveer H50, ofschoon de beide eerstgenoemde in hetzelfde jaar kunnen ontstaan.
Hieruit zou dus volgen, dat het individualistische streven in de loop van de geschiedenis is versterkt.
3. Het verband tusschen de vorm en de inhoud van het kunstwerk
Het probleem doet zich echter voor, hoe „individualisme” te definieeren is. Immers, wij moeten onderscheid maken tusschen individualismenbsp;in de vorm en individualisme in de inhoud van het kunstwerk. Vorm-aesthetiek en inhouds-aesthetiek zijn als verschillende takken van éénnbsp;discipline zoo ver uiteengegroeid, dat het niet gelukt is, om tot eennbsp;leer te komen, die vorm en inhoud gelijkelijk en gezamelijk behandelt. E. von Sydow33) is een van de weinigen, die poogt tot eennbsp;synthese van vorm en inhoud te komen. Hij blijft zich in de aangehaalde studie echter zuiver op het terrein van de kunstwetenschapnbsp;bewegen, zonder voldoende aandacht aan de gegevens, die hetnbsp;psychoanalytische onderzoek op het gebied van de kunsten opleverde,nbsp;te wijden. Een andere publicatie, waarin hij zich uitsluitend met denbsp;verhouding tusschen de kunstwetenschap en de psychoanalyse bezig-
E. von Sydow — Form und Symbol — Potsdam/Zürich — 1929.
66
-ocr page 73-houdt levert geen nieuwe gezichtspunten op, 34) terwijl zijn psychoanalytische studie over de primitieve kunst niet bereikbaar was. 35) Ook deze belooft echter weinig nieuws, gezien het referaat ervan innbsp;het onder 34) aangehaalde exposé.
Aan het slot van zijn overzicht in het boek van Prinzhorn legt van Sydow sterk de nadruk op het feit, dat de psychoanalyse tenbsp;weinig over de vorm van het kunstwerk in verband met de persoonlijkheid van den schepper heeft kunnen zeggen. Er dringt zich volgens hem dan ook een ernstige twijfel op aan de innige samenhang,nbsp;die volgens de psychoanalyse tusschen kunstenaarschap en kunstenaarsleven zou moeten bestaan. Uit deze studie blijkt weer, hoe in denbsp;aesthetiek een veel te groote beteekenis wordt gehecht aan de technische begaafdheid van den kunstenaar. Slechts zeer langzaam dringtnbsp;het inzicht door, dat bij iedere schepping dat wat geuit wordt psychologisch gezien belangrijker is dan de wijze waarop geuit wordt.
De inhoud van het kunstwerk is een meervoudig begrip. Door het onderzoek van de psychoanalytici is komen vast te staan, datnbsp;evenals de droom, ook het kunstwerk een latente en een manifestenbsp;inhoud heeft. De moderne kunst heeft getracht, door een sterke,nbsp;uitsluitend door het onbewuste gemotiveerde deformatie van denbsp;werkelijkheid de latente en de manifeste inhoud dichter bij elkaarnbsp;te brengen. Het is echter geenszins bewezen, dat deze pogingennbsp;eenig resultaat hebben gehad. Evenmin is bewezen, dat in oudenbsp;schilderijen met onpersoonlijk gestyleerde vormen, deze styleeringnbsp;de beteekenis van een ,,Entstellung” zou hebben. Een vergelijkendnbsp;onderzoek van Rank 36) en ook van andere auteurs 37) naarnbsp;de opeenvolgende gedaanten, waarin éénzelfde dramatisch gegeven in de loop van de tijden telkens opnieuw bewerkt tenbsp;voorschijn komt, zou, wanneer tenminste de gegevens van ditnbsp;onderzoek op de beeldende kunst zouden mogen worden overgebracht, er eerder op wijzen, dat de ..Entstellung” van kunstuitingennbsp;gelijke tred houdt met de ontwikkeling van de censureerende instanties binnen de persoonlijkheid. Men zou dan dus moeten aannemen,nbsp;dat de vorm, waarin de latente gedachten naar voren komen, afhan-
E. von Sydow — Psychoanalyse u. Kunstwisscnschaft. In; Auswirkungen der Psychoanalyse in Wissenschaft u. Leben. Herausgegeben v. H. Prinzhorn —nbsp;Leipzig — 1928.
E. von Sydow — Primitive Kunst und Psychoanalyse — Wien — 1927.
®®) O. Rank — Der Sinn der Griselda Fabel. In; Der Künstler — Leipz.AVien/ Zürich — 1925 — pg. 85 e.v.
H. Silberer — Imago III — 1914. Das Zerstückelungsmotiv im Mythos.
67
-ocr page 74-kelijk is van een phylogenetische ontwikkeling van de censuur. Wanneer deze opvatting juist is, dan kan dus slechts verwacht worden, dat van de structuur van den schepper en van de invloed, die vannbsp;het milieu op dezen schepper uitgaat, afhangt waar en hoe de censuurnbsp;een ,,Enstellung’' in het kunstwerk zal bewerken.
De vorm van het kunstwerk wordt volgens het bovenstaande, gedeeltelijk door de latente inhoud bepaald. Tot de vorm van het kunstwerk rekenen wij in de letterkunde de wijze, waarop één algemeen menschelijk gegeven wordt ingekleed; want bij de beoordeeling vannbsp;psychische processen, die aan het kunstwerk ten grondslag liggen,nbsp;staat de wijze waarop gelijksoortige spanningen door verschillendenbsp;auteurs tot uiting worden gebracht op de voorgrond. Dit geldtnbsp;mutatis mutandis ook voor de schilderkunst. Of een portretgroep innbsp;de vorm van een ,.aanbidding”, van een „schuttersmaaltijd” of vannbsp;een groepeering van portretkoppen wordt gegeven is primair eennbsp;vraag van vormgeving en beïnvloedt de latente inhoud zeer weinig. 38) Uit (Jit voorbeeld volgt tevens, dat de vorm ook gedeeltelijknbsp;door conventioneele factoren wordt bepaald, doordat deze een objectnbsp;aanwijzen, dat met een minimale weerstand als vector voor de latentenbsp;gedachte wordt aanvaard. Zoo zal in het algemeen de vorm van denbsp;schilderij zich min of meer aan de uiterlijkc werkelijkheid aanpassen.nbsp;Het is juist, om in dit geval van een „inhoudsindividualisme’ 'tenbsp;spreken. (B.v. de late 19e eeuwsche schilders).
De vraag, of abstracte vormen evenzeer als aan de natuur ontleende, een symbolische beteekenis kunnen hebben en hun inhoud in een kunstwerk kunnen uiten, moet onbeantwoord blijven totdat ernbsp;voldoende psychoanalytisch materiaal over dit onderwerp gepubliceerd zal zijn.
Maar ook kan men zich voorstellen, dat de vorm van het kunstwerk direct gegeven wordt door de latente gedachte zelf, zonder dat eenige remming of eenig ander psychisch mechanisme een ,,Ent-stellung” door het uitbeelden van de werkelijkheid tusschen emotienbsp;en uitbeelding te weeg brengt. Wij moeten in dit geval aannemen,nbsp;dat de kunstenaar over alle gegevens van zijn onbewuste direct beschikken kan en door geen enkele conventioneele band wordt vast-
Vgl. de studie van G. Groddeck — Der Mensch als Symbol — Wien — 1933 waarin o.a. een analyse van „de anatomische lesquot; van Rembrandt voorkomt ennbsp;waarin naast een manifeste, een symbolische latente beteekenis wordt vermoed ennbsp;H. Kuhnen: (Imago — X 374 — 1924 Psychoanalyse und Baukunst) die bijnbsp;de architectonische schepping als latente Inhoud de imaginaire vervulling vannbsp;onbewuste wenschen ziet.
68
-ocr page 75-gehouden. Het laatste is, hoewel men dit in deze extreme vorm wel nauwelijks kan verwachten, in deze tijden toch eerder mogelijk dannbsp;vroeger, vooral ook omdat de ,,Anklang” van het kunstwerk bij hetnbsp;publiek al een zekere afhankelijkheid van de conventie voor dennbsp;kunstenaar meebrengt. 39)
Het eerste echter is en blijft een veronderstelling, die met de wetenschappelijke gegevens strijdig is. Een zoodanig individualisme,nbsp;dat men een „technisch individualisme” zou kunnen noemen is onbestaanbaar.
Zelfs lijkt het zeer goed mogelijk, dat de moderne kunstenaars, die de werkelijkheid uit hun schilderijen geheel verbanden, toonen, datnbsp;hun ,,Ueber-Ich” erin geslaagd is, weer andere weerstanden op tenbsp;werpen tegen een directe uiting van onbewuste inhouden. En denbsp;hypothese ligt voor de hand, dat zooals ééns de „schoonheid” tot eennbsp;middel werd, om de aandacht van het „Ueber-Ich” van de psychischenbsp;inhoud af te leiden, thans het theoretiseeren, een intellectueele functienbsp;dus, gebruikt wordt om hetzelfde te bereiken. En een „Fehlleistung”nbsp;lijkt het dan, wanneer deze modernen steeds betoogen, dat zij „alles”,nbsp;dat zij een ,,synthese” willen geven, zooals de futuristen, de dynamis-ten en de cubisten dat doen. Inderdaad, zij willen alles geven, maarnbsp;een groot deel van dit alles ontsnapt toch nog aan het waakzame oognbsp;van hun gescherpte intellect.
4. De beteekenis van het symbool in de kunst
Waarschijnlijk zal het gebruik van symbolen in het kunstwerk niet uitsluitend een ,,Entstellung” ten gevolge van de inwerking van denbsp;censuur zijn. Immers, was dit het geval, dan zou onverklaarbaar zijnnbsp;waarom de symbolen op de bodem van een schizophrene psychosenbsp;zoo rijkelijk zouden groeien. Men moet dan ook veel eerder aannemen, dat in de symboliek gepraeformeerde mechanismen tot uitdrukking komen. 40)
De beteekenis van het symbool voor de kunst zal waarschijnlijk dan ook tweeledig zijn. In de eerste plaats bestaat de mogelijkheid,nbsp;dat het symboolgebruik door de werking van de censuur wordt veroorzaakt, die een „Entstellung” te weeg brengt.
In een analyse van een schilderij van Greuze (la cruche cassée) geeft A. Stocker — (Encéphale: XVI — 78 — 1921) weer hoe een persoonlijkheid, dienbsp;zich geheel in een convenüoneele stijl uit, toch in staat is de latente gedachte zichnbsp;te laten verwezenlijken, zij het in een sterk „entstellte” vorm.
*) Vgl. P. Schilder — Zeitschrift für die gesamte Neurol, u. Psychiatrie LIX — 250 — 1920. Ueber Gedankenentwicklung.
69
-ocr page 76-Rümke^i) bespreekt nog een andere betrekking, die in de droom tusschen de in symbolische vorm tot uitdrukking komende manifestenbsp;inhoud en de latente gedachte kan bestaan.
Hij betoogt, dat de symbolische uiting iets kan aanduiden, waarvan de logische gedacht, zich nog niet heeft meester gemaakt en maaktnbsp;aannemelijk, dat de uitdrukking van bepaalde tendensen in een symbolische vorm veroorzaakt wordt, doordat deze tendensen in één bepaalde laag van de geest worden verwerkt en hun uitdrukking directnbsp;via deze lagen geschiedt. Het symbool krijgt dan de beteekenis vannbsp;een mijlpaal op de weg van de ongeformuleerde naar de geformuleerde gedachte.
Het artikel is belangrijk, omdat het eenig licht werpt op de werking van de uitdrukkingsmechanismen. De innerlijke waarde van dezenbsp;uitingsvormen voor de persoonlijkheid is grooter dan die van denbsp;intellectueel begrijpelijke mededeeling.
Dit is ook de opvatting van Jung, die schrijft: „Solange ein Symbol lebendig ist, ist es der Ausdruck einer sonstwie nicht besser zu kenn-zeichnenden Sache. Das Symbol ist nur lebendig, solange es bedeu-tungsschwanger ist. 1st aber sein Sinn aus ihm geboren, d.h. ist der-jenige Ausdruck gefunden, welcher die gesuchte, erwartete oder ge-ahnte Sache noch besser als das bisherige Symbol formuliert, so istnbsp;das Symbol tot, d.h. es hat nur noch historische Bedeutung.”
Later verduidelijkt hij dit nog door de stelling te poneeren, dat in het symbool het bestaansrecht van alle deelen van de psyche naastnbsp;elkaar wordt uitgedrukt,
Ook hier wordt aannemelijk gemaakt, dat aan de symbool-taal een functie naast de woord-taal moet worden toegekend. En deze symbooltaal zal niet alleen in de droom gesproken worden. Het lijktnbsp;a priori waarschijnlijk, dat in de kunst, dus in de uiting, die het meestnbsp;buiten de intellectueele spheer omgaat, de symbolen, die een neerslagnbsp;zijn van een niet-logische wijze van uitdrukken, te voorschijn zullennbsp;komen.
Het feit, dat de onderzoekers uit de psychoanalytische scholen in de kunstuitingen steeds resten van een primitieve levensbeschouwingnbsp;konden aantreffen, bewijst dit eigenlijk reeds.
‘*^1 H. C. Rümke — Psychiatr. en neurol. bladen — XXXVIII — 778 — 1934. Observations on the relation between the manifest and latent contents of the dream.
C. G. Jung — Psychologische Typen — Zürich/Leipzig — 2e Aufl. 1937. pg. 675/676.
^3) C. G. Jung — Psychologische Typen — l.c. — pg. 682.
70
-ocr page 77-Uit het voorgaande volgt, dat wij, in tegenstelling met Pfister en anderen de overtuiging hebben, dat het verschil tusschen denbsp;,,abstracte kunst” (waaronder begrepen is het ,,expressionisme” innbsp;de zin van Pfister) en dat wat daaraan in de schilderkunst voorafging, slechts een gradueel verschil is van relatief germge beteekenis.nbsp;Het is dan immers zeer waarschijnlijk, dat de groote vormverschillennbsp;niet correspondeeren met groote verschillen in de latente inhoud. Vannbsp;de manifeste inhoud behoeft hier niet gesproken te worden, daar denbsp;meeste „titels” van de schilderijen: stilleven, portret etc., gelijk zijnnbsp;aan die, welke de oudere schilders aan hun stukken gaven, terwijl denbsp;eenige moderne titel, die wij kennen, n.1. ,,compositie” al lange tijdnbsp;algemeen gebruikelijk was.
Het inzicht, dat de schilderkunst een ontwikkeling doorloopt, die bij het expressionisme en het cubisme moest uitkomen, wordt thansnbsp;door velen duidelijk geformuleerd.
Hieruit zou dan nogmaals volgen, dat de wereldoorlog hoogstens een ontwikkeling versnellende- en niet een ontwikkeling-leidendenbsp;beteekenis zou toekomen.
Verder maant deze opvatting tot voorzichtigheid bij de waardee-ring van de moderne deformeerende richtingen. De onpartijdigheid gebiedt, om deze richtingen niet slechts als zelfstandige grootheden,nbsp;maar ook als stadia te blijven zien.
Daarnaast moeten wij aannemen, dat vormovereenkomsten niet op een overeenkomst in inhoud behoeven te berusten. Naar aanleidingnbsp;van het optreden van een groep van „nieuwzakelijke” schilders innbsp;Holland (Willink, Koch, Hynckes, Schuhmacher e.a.) is meermalennbsp;gewezen op de vormovereenkomst, die hun werk met dat van enkelenbsp;schilders uit de eerste helft van de zestiende eeuw zou vertoonen.nbsp;Maar bij nader toezien staat achter déze vormovereenkomst in hetnbsp;geheel geen overeenkomst in geesteshouding.
5. Résumé
In het kunstwerk van den normalen mensch streeft een persoonlijke inhoud naar uiting in een collectief-aanvaardbare vorm. In tijden.nbsp;Waarin de traditie verslapt, maken de kunstenaars zich van de, doornbsp;de menschheid gestelde normen eenigszins los en gaat het kunstwerk van die norm, en daardoor van de werkelijkheid afwijken. De
O. Pfister — Der biologische und psychologische Untergrund des Expres-sionismus — l.c. pg. 128 e.v.
71
-ocr page 78-kunst van den psychotischen mensch bekommert zich nog minder om normen en de vrijheid, die hij neemt doet zich sterk gelden, omdatnbsp;deze mensch meestal ongeoefend is.
In het graphische werk van den normalen mensch ontstaat een neiging tot afwijken van de natuur echter eveneens, wanneer in zijnnbsp;samenleving collectief aanvaarde vormen van de natuur afwijken.nbsp;Eenerzijds kan een afwijken van de natuur het teeken zijn van eennbsp;traditioneele gebondenheid, anderzijds van een individualistisch streven. De uiterlijke vorm van het kunstwerk staat niet in eenig verbandnbsp;met de aard van de latente gedachte, die eraan ten grondslag ligt. Denbsp;latente gedachten komen in ieder werk tot uiting, zoowel bij den normalen als bij den abnormalen mensch en bij den zieken kunstenaarnbsp;komen zij evenzeer „entstellt” tot uitdrukking als bij den gezonden.nbsp;Want door hun regressie beschikken de zieken gemakkelijker overnbsp;symbolische uitingsvormen dan de gezonden, terwijl de gezonden doornbsp;hun toch sterkere sociale gebondenheid, waarschijnlijk door eennbsp;strengere censuur gedwongen worden tot deze uitdrukkingsvorm hunnbsp;toevlucht te nemen. Zoo kan het gebeuren, dat het werk van kunstenaars uit verschillende tijdperken en het werk van psychotischenbsp;patiënten elkaar in vorm gaan benaderen, terwijl de oorzaken voornbsp;het ontstaan van de deformatie van de natuur verschillen.
72
-ocr page 79-HET WERK VAN DEN ZIEKEN EN DEN GEZONDEN
KUNSTENAAR.
1. Inleiding
De kunst van den zieken en die van den gezonden kunstenaar vertoonen verschillen en overeenkomsten. Al naar het gezichtspuntnbsp;van den onderzoeker komen öf de verschillen óf de overeenkomstennbsp;in het middelpunt te staan.
In de huidige cultuur wordt de kunst bijna uitsluitend door specialisten geschapen en daarom heeft ten onrechte de meening postgevat, dat het mogelijk zou zijn, een scherpe grens tusschen kunst en niet-kunst te trekken. Dit is echter principieel onjuist: ieder werk, datnbsp;een psychische inhoud uitdrukt, moet tot de kunst gerekend worden.
In dit onderzoek worden dan ook onder de ,.beeldende kunst van gezonden en geesteszieken” niet slechts die uitingen ondergebracht,nbsp;die cultureel belangrijk zijn, maar ook die, welke uitsluitend waardenbsp;hebben voor den schepper, omdat zij een graphisch neerslag zijn vannbsp;psychische processen.
Juist in deze tijd wordt dit gemakkelijker aanvaardbaar, omdat ook in de kunst van de periode van 1918—1930 hier en daar hetnbsp;subjectieve karakter van alle uitingen wordt geaccentueerd en in denbsp;kunstwetenschappen ook gepoogd wordt om, behalve aan de ,.schoonheid” van een kunstwerk bij de waardebepaling eveneens aan hetnbsp;„Ausdrucksgehalt”, aan de uitdrukking van psychische inhoud eennbsp;bijzondere beteekenis toe te kennen.
Door deze uitbreiding aan het begrip „kunst” gegeven, wordt het vergelijkingsgebied van de graphische uitingen van geestesziekennbsp;aanzienlijk uitgebreid, zonder dat psychologische relaties door nor-matief-aesthetische problemen worden vertroebeld.
In het volgende hoofdstuk zal getracht worden om na te gaan of principieele verschillen tusschen de kunst van de zieke en die vannbsp;de gezonde kunstenaars aanwezig zijn en of eventueel voorkomendenbsp;verschillen het mogelijk maken, conclusies te trekken ten aanziennbsp;van het streven van hun persoonlijkheid.
73
-ocr page 80-Voor een zoodanig onderzoek zal alleen het spontaan ontstane beeldende werk bruikbaar zijn, omdat alleen hierin de psyche eennbsp;uitingsmogelijkheid vindt.
Het teekenwerk van lijders aan dementia senilis i) en van apha-tische patiënten evenals het graphische werk van onbegaafde volwassenen 2) wordt om deze redenen buiten beschouwing gelaten. Want bij hen worden uitsluitend op verzoek gemaakte teekeningennbsp;geanalyseerd, zonder dat dit werk voor de proefpersonen eenigenbsp;waarde heeft als uitdrukking van psychische inhoud.
Ook onderzoekingen als die van Sapas 3) bij lijders aan zeer verschillende psychosen worden daarom verwaarloosd. Eveneens kan op de litteratuur over de graphische uitbeelding door lijders aan dementia paralytica in het algemeen niet worden ingegaan, daar hier doornbsp;de meeste auteurs uitsluitend de vorm van langs experimenteele wegnbsp;ontstaan werk wordt besproken. 4)
Uitvoerig bewerkte gegevens over het scheppen van niet-schizo-phrene paptiënten zijn in de litteratuur zeldzaam. De meesten die werk van andere groepen beschrijven, stellen ons niet in staat omnbsp;eenig inzicht in de beteekenis van het scheppen voor de persoonlijkheid te verkrijgen, 5) of om dit werk te kunnen vergelijken met hetnbsp;spontane van gezonden.
Prinzhorn is een van de weinige nieuwere auteurs, die zich uitvoerig bezig houdt met een vergelijking van het beeldende werk van geesteszieken met dat van verschillende groepen andere scheppers.
Onder de oudere is Réja 6) degene, die zeer consequent de verschillende vergelijkingsgebieden, die ook Prinzhorn noemt, aan een systematisch onderzoek onderwerpt. En hoewel Prinzhorn vooral in zijn theoretische gedeelte moderner georiënteerd is, staan vele waarde-volle opmerkingen in het eerstgenoemde boekje, dat te weinig bekendheid verwierf.
A. Sigg — Schweiz. Arch. f. Neurol, u. Psychiat. V — 184 — 1919. Ueber das Zeichnen der Senilen.
2) V. W. D. Schenk — Psychiatrische en neurol. bladen — XLIII — 591 — 1939. Over het teekenen van ongeoefenden en onbegaafden.
E. Sapas — Zeichnerische Reproduktionen einfacher Figuren durch Geistes-kranke — Diss. Zürich — 1919.
W. Morgenthaler — Schweiz. Arch. f. Neurol. u. Psychiat. X — 321 — 1922, Einiges über Paralytikerzeichnungen.
— Schweiz. Arch. f. Neurol. u. Psychiat. XII — 157 — 1923. Weitere Unter-suchungen über Paralytikerzeichnungen.
®) J. Vinchon — L’art et la folie — Paris — 1924.
®) M. Réja — L’art chez les fous — Paris 1908 — pg. 63—100.
74
-ocr page 81-Achtereenvolgens vergelijkt Prinzhorn '^) zijn materiaal met:
1. nbsp;nbsp;nbsp;kinderteekeningen, 2. teekening van ongeoefende volwassenen,nbsp;3. primitieve kunstwerken, 4. oude kunst uit verschillende culturen,nbsp;5. volkskunst, 6. mediumieke kunst en kryptographische teekeningen.
Geen enkel vergelijkingsgebied wordt echter volledig benut en enkele van de analogieën worden slechts besproken naar aanleidingnbsp;van een enkel geval van de ziektegeschiedenissen (b.v. vergelijkingnbsp;van het geval Brendel met primitieve werken). Daardoor zijn denbsp;conclusies van Prinzhorn een enkele maal aanvechtbaar, ondanksnbsp;de meesterlijke opzet van zijn werk.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Over „krabbels” (Kritzeleien,).
a. Het vluchtige (acute) type.
De veelsoortigheid van het werk van geesteszieken is even groot als die van het beelden van gezonden. Zoo is het onmogelijk om innbsp;beide groepen een scherp onderscheid te maken tusschen dat, watnbsp;men „krabbels” zou kunnen noemen en vluchtig opgezette teekeningen of schetsen.
Grotjahn 8) publiceert een aantal teekeningen, in „distractie-toestand” gemaakt, door leden van de Berlijnsche medische faculteit, tijdens vergaderingen van dit college. Zij vertoonen niet alleennbsp;enorme verschillen in gemoedstoestand bij de makers op het oogen-blik van hun scheppende activiteit, maar zij toonen ook, hoe bij sommige een duidelijk verband bestaat met het in de vergaderingen behandelde, terwijl elders het verband met de actueele situatie geheelnbsp;verdwenen is.
Sommige teekenaars knoopen hun gedachten dan ook aan, aan woorden of namen, die tijdens de vergaderingen genoemd werden,nbsp;terwijl andere zich geheel los, hetzij ornamentaal, hetzij figuratiefnbsp;bewegen.
Zij hebben echter allen gemeen, dat zij geladen zijn met psychische inhoud en het is opmerkelijk dat, ondanks het feit dat dit krabbelsnbsp;zijn van menschen, die gewend zijn hun gedachten logisch te formu-leeren, hier speelsche associaties van inhoud en vorm van onder-deelen het geheel van de teekeningen bepalen.
Het kan niet ontkend worden, dat er een vormovereenkomst bestaat met bladen zooals deze soms door patiënten in acute, meestal
1932.
H. Prinzhorn — Bildnerei der Geisteskranken — l.c. pg. 312—333. ®) M. Grotjahn — Medizinische Welt — VI2 — 1045 en 1082nbsp;Kritzeleien der Langeweile I en 11.
75
-ocr page 82-schizophreen gekleurde opwindingstoestariden worden geteekend. Maar er zijn ook verschillen. De krabbels van gezonden missen denbsp;heftigheid, die het teekenwerk uit de acute psychotische phasen kenmerkt, zij zijn soms speelscher en soms ook is het sierende elementnbsp;erin sterk. Toch zijn zij weer vluchtiger dan het „ornamentale” werk,nbsp;dat schizophrene patiënten in de chronische stadia maken.
Kris 9) legt de nadruk op de vormovereenkomst tusschen de krabbels van gezonden en van schizophrene patiënten, maar merkt op dat de plaats, die zij in het leven van de zieken innemen zeer groot isnbsp;(wat intusschen uit de aard van de zaak niet steeds het geval behoeftnbsp;te zijn) en dat de krabbels van de gezonden vaak met een of anderenbsp;doelstelling, b.v. met een geometrische figuur beginnen, terwijl tenslottenbsp;de teekenende hand als het ware autonoom schept.
Dat dit laatste een punt van verschil uitmaakt met de overeenkomstige vorm van teekenen bij zieken, is niet waarschijnlijk.
Bij nadere beschouwing blijkt, dat meestal een zekere cohaerentie aan deze krabbels van gezonden eigen is. Détails worden soms zorgvuldig uitgewerkt, ornamentale gegevens worden niet stereotyp herhaald en de juxtapositie van niet-bijeenhoorende elementen geschiedtnbsp;onder in acht nemen van hun heterogene karakter.
Enkele woorden moeten nog gezegd worden over de menging van schrift en teekening, die ook in het materiaal van Grotjahn enkelenbsp;malen voorkomt en die door Morgenthaler, G. Herrmann en Panethnbsp;wordt genoemd, terwijl in de reproducties van Prinzhorn enkele voorbeelden ervan te vinden zijn.
Morgenthaler, lo) die een van de eersten is, die op dit verschijnsel opmerkzaam maakt, meent, dat hij bij zijn patiënten vaker over-gangen van schrijven naar teekenen, dan van teekenen naar schrijvennbsp;kan vinden. Hij knoopt hieraan de verklaring vast, dat het overgaannbsp;van schrift in teekening een regressieverschijnsel zou zijn, omdat onsnbsp;schrift zich via het beeld-schrift uit het teekenen zou hebben ontwikkeld. In deze vorm geponeerd, heeft de stelling van Morgenthalernbsp;weinig aantrekkelijks. In de eerste plaats is de phylogenetische ontwikkeling, die van teekenen naar schrijven voerde zeer geserreerdnbsp;en vloeiend, zoodat men niet van een ,,teekenstadium” en van eennbsp;„schrijfstadium” in de ontwikkeling kan spreken, maar bovendien zijnnbsp;in onze cultuur teekenen en schrijven uitingen van geheel verschil-
®) E. Kris — Imago XXII — 339 — 1936 — Bemerkungen zur Bildaerei der Geisteskranken.
1®) W. Morgenthaler — Schw. Arch. f. Neurol, u. Psychiat. 111 — 235 — 1918. Uebergange zwischen Schreiben und Zeichnen bei Geisteskranken,
76
-ocr page 83-lende lagen van de geest, die dan ook nog verschillend geschoold worden.
Bij de individu, die op bepaalde oogenblikken aan zijn „Ausdrucks-bedürfnis” toegeeft is het eenige, wat voor de vorm van de uiting de doorslag geeft, de vraag, welke laag het gemakkelijkst de gestuwde affecten kan laten afvloeien; die, welke gewend is, zich innbsp;het woord te uiten of die, welke zich ,,beeldend” uitdrukt.
Zoo ziet men ook in teekeningen van kinderen, geteekende reclames etc. opmerkingen of gegevens, die in de teekening onvoldoende tot uiting komen bijgeschreven, vaak gehuld in een wolkje,nbsp;komend uit de mond van de sprekend gedachte persoon: de emotie,nbsp;of op zakelijk gebied dat wat medegedeeld moet worden, is te sterknbsp;geladen om alleen met behulp van de teekening te worden geuit; hetnbsp;woord moet als het ware te hulp komen.
Zoo produceeren ook sommige ,.mediums” teekeningen in de vorm van gecalligrapheerde en versierde texten, Freimarkn) geeft daarvan een voorbeeld. Het is de teekening van een naaister, waarin denbsp;vorm van de letters en de motieven van sommige versieringen herinneren aan de vormen, die haar uit hoofde van haar beroep (monogrammen borduren) bekend zijn en gemakkelijk liggen. Ook hier kannbsp;men zich dus voorstellen, dat de vorm van de uitingen door de wegnbsp;van de geringste weerstand wordt bepaald.
Ook in de kunst van 1918—1930 ziet men het woord in de montage of in de schilderij verschijnen: het geeft daar een richting aan denbsp;veelheid van het uitgebeelde.
Een analoog verschijnsel is te zien in het werk van den mediumie-ken schilder A. Lesage, waar temidden van de veelheid van ornamen-tale composities enkele woorden richting geven aan het geheel.12)
Merkwaardig zijn voorts de ontwerpteekeningen van den schilder H. Hoppener (pseudonym: Fidus), die zonder de uitvoerige teksten,nbsp;waarvan zij vergezeld zijn, ondenkbaar zijn en waarin tekst en teekening een eigenaardige eenheid vormen. 13)
De opvatting, dat de vorm van uitingen gedeeltelijk bepaald wordt door een aanwezige „Bahnung” is in overeenstemming met een waar-
H. Freimark — Mediumistische Kunst. Leipzig — 1914. Afb. 1.
^2) E. Osty — Revue Metapsychique — ? — 1 — 1928. Aux confins de la psychologie classique et de la psychologie metapsychique. II. A. Lesage, peintrenbsp;sans avoir appris. (PI. XII e.a.)
E. Osty — Annales des sciences psychiques — XVIH — 103 — 1908. L’art de Fidus. (Referaat).
afb. 4
afb. 5
77
-ocr page 84-neming van Paneth, die bij pogingen zijn analysandi in „analytische geesteshouding” te laten teekenen, bij een hyperintellectueelen jongen man eerst op een hevige weerstand stuitte, terwijl de proefpersoon, inplaats van te gaan teekenen, begon met het neerschrijvennbsp;van enkele gedachten, daarbij een aanzet van een teekening energieknbsp;doorkrassend.
G. Herrmann, ^^5) die een schilder, lijder aan dementia paralytica, behandelde, stuit op het verschijnsel, dat de patiënt op het hoogtepuntnbsp;van zijn ziekte, die met’ een manische opwinding gepaard ging, veelnbsp;gaat schrijven en ook op zijn aquarellen aanteekeningen maakt. Dezenbsp;auteur beweert, dat de kunstenaar, behalve een „kinderlijke drangnbsp;om alles te bekladden”, het gevoel heeft, dat hij zich in zijn schetsennbsp;niet kan uitdrukken, zooals hij dat gewend was, zoodat hij naar eennbsp;ander uitdrukkingsmiddel gaat grijpen.
Pfeifer geeft enkele bladzijden weer uit het dagboek van een schizophrenen lithograaph, waarin een dissociatie tusschen de schriftelijke en teekenende uitingsvorm zeer duidelijk is. Terwijl de schetsen van dezen patiënt niets van zijn ziekte toonen, zijn zijn tekstennbsp;verward. Naar aanleiding van den laatstgenoemden patiënt, zou mennbsp;geneigd zijn te gelooven, dat bij hem de teekenkunstige begaafdheidnbsp;intact bleef, omdat zij een, binnen zijn persoonlijkheid gepraeformeerdnbsp;mechanisme voorstelt, door zijn leven van vóór de psychose geoefend.nbsp;Hoewel dit natuurlijk het geval kan zijn, behoeft dit nog niet zoo tenbsp;zijn; Pfeifer bespreekt ook een patiënte, bij wie tijdens een schizo-phrene psychose de voorheen aanwezige begaafdheid geheel op denbsp;achtergrond komt, hoewel ook deze patiënte een enkele maal nognbsp;verbaast door een plotseling ontstane zeer goede teekening. it)
Prinzhornis) memoreert in zijn boek slechts, dat het voorkomen van teekening en schrift naast elkaar in zijn materiaal veel voorkomt, maar hij noemt slechts het feit, zonder er verder op in tenbsp;gaan. Hetzelfde doet Réja. In een artikel maakt eerstgenoemde echternbsp;eveneens de opmerking, dat men de menging van schrift en teekening, die men bij paranoïde psychosen soms ziet, als een terugslag
L. Paneth — Der Nervenarzt — 11 — 326 — 1929. Form und Farbe in der Psychoanalyse. Ein neuer Weg zum Unbewussten.
^®) G. Herrmann — Verlust und Wiederkehr der künstlerischen Farbenausdrucks-fahigkeit wahrend einer akuten Geistesstörung.
R. A. Pfeifer — Der Geisteskranke und sein Werk — Leipz. 1923 — pg. 94. i'i) R. A. Pfeifer — Der Geisteskranke und sein Werk — l.c. pg. 75—84, 82.nbsp;1®) H. Prinzhom — Bildnerei der Geisteskranken l.c. pg. 69.
78
-ocr page 85-op phylogenetisch oudere ontwikkelingsstadia mag opvatten, is)
Bij de beschouwing van „krabbels” is het noodzakelijk, een onderscheid te maken tusschen die, welke in de acute phase van psychosen kunnen ontstaan en die, welke met groot geduld en volhardingnbsp;meestal door chronische patiënten worden gemaakt.
De teekeningen van de „acute schizophrene phase” nemen in de meeste bekende werken over het beelden van geesteszieken een kleinenbsp;plaats in of zij worden niet onderzocht. De interpretatie ervan is ooknbsp;zeer moeilijk: niet alleen brengen zij zeer heterogeen psychisch materiaal tot uiting — in dit opzicht overeenkomend met de ,,Kritzeleiennbsp;der Langeweile” •— maar de patiënten, die dit werk produceeren,nbsp;hebben niet de geestesgesteldheid, die noodig is om tot eenige vormvolmaaktheid te komen, of de volharding om een uitgewerkt beeldnbsp;tot stand te brengen, terwijl zij ook meestal niet in staat zijn in eennbsp;begrijpelijke vorm iets over de inhoud van hun teekenwerk mede tenbsp;deelen.
Schilder,'20) die ook enkele teekeningen van een patiënt in een acute schizophrene phase reproduceert zegt na een uitvoerige analysenbsp;van deze krabbels gegeven te hebben; „Wir müssen konstatieren,nbsp;dass die Welt des Primitiven und des Psychotischen geradezu einnbsp;Plus an Bedeutung und Bedeutsamkeit aufweisen kann, aber es fehltnbsp;die strukturelle Gliederung, welche sich nach der komplizierten Struk-tur der Wirklichkeit gebildet batte. Es fehlt an der Wirklichkeits-anpassung des Denkens.”
Dit laatste wordt duidelijk gedemonstreerd aan de uitingen van de patiënt G. R., ten opzichte van zijn teekeningen. Deze zegt: ,,Wennnbsp;ich sage ROT, so ist das ein Begriff, dass in Farben, Musik, Gefühl,nbsp;Sinnen und Natur ausgedrückt werden kann. Wenn dieser Begriffnbsp;auf irgend eine Weise erzeugt wird, dann empfindet der Mensch dienbsp;samtlichen anderen Formen mit. Der Mensch hat also nicht fünfnbsp;Sinnen, sondern nur einen Sinn und nur cine Art von Begriffen.” 21)nbsp;In aansluiting aan zoodanige uitingen van den patiënt trekt Schildernbsp;een parallel tusschen het streven van het futurisme en dat vannbsp;schizophrenen en meent, dat de bedoelingen van het futurisme althansnbsp;psychologisch, realiseerbaar zijn.
Ongetwijfeld gelukt het Schilder om duidelijk te maken, dat het stre-
H. Prinzhom —• Zeitschr. f. d. ges. Neurol, u. Psychiat.: LXXVIII — 512 — 1922. Gibt es schizophrene Gestaltungsmerkmalen in der Bildnerei der Geisteskranken?
2®) P. Schilder — Wahn und Erkenntnls — Monogr. a. d. Gesamtgebiete der Neurol, u. Psychiat. No. 15 — Berlin 1918. pg. 110.
P. Schilder — Wahn und Erkenntnis — l.c. pg. 113—115.
79
-ocr page 86-ven van G. R. en dat van de futuristen een gemeenschappelijke wortel hebben. Maar de verschillen blijven apert en Schilder kan in hetnbsp;geheel niet aantoonen, dat de kunstwerken van de futuristen en denbsp;uitingen van zijn patiënt verder iets gemeen zouden hebben. Immers,nbsp;waar de futuristen steeds de willekeur uit het kunstwerk pogen tenbsp;verdrijven en steeds zoeken naar de weergave van diè stukken vannbsp;de uiterlijke vorm, die in staat zijn om de geestelijke beteekenis vannbsp;het object weer te geven, meent G. R. dat alles, wat hij in zijn teeke-ningen aan inhoud kan vinden, ook voor anderen eruit te lezen zalnbsp;zijn. Het ontbreekt hem aan een „Wirklichkeitsanpassung des Den-kens”, niet alleen wat betreft de beoordeeling van zijn eigen werk,nbsp;maar ook wanneer hij tracht met woorden te benaderen, wat hetnbsp;voor hem zelf beteekent.
De overeenkomst tusschen deze beide uitingen — futuristische en die van G. R. — bestaat in de vorm in het geheel niet en in denbsp;„wetenschappelijke” fundeering door de scheppers slechts zeer oppervlakkig.
Prinzhorn22) beeldt een enkele teekening af, die met de bovengenoemde eenige overeenkomst vertoont. Maar ook hij kan, ofschoon hij door de basis, waarop hij zijn onderzoek stelde enkele praemissennbsp;kan laten gelden, 23) weinig over deze soort teekeningen mededeelen.
Dit vindt zijn oorzaak vooral in het feit, dat op deze teekeningen noch een ,,Ordnungstendenz” noch een ,,Umweltsbereicherung” zichnbsp;duidelijk doet gelden en een wirwar van schrift, schijnbaar zinneloozenbsp;krabbels en afgebeelde objecten naast- en door elkaar zichtbaar is,nbsp;terwijl een eenheid van vorm of inhoud niet aan te toonen is. Hetnbsp;onderzoek naar de geestelijke beteekenis van deze krabbels kan, veelnbsp;meer nog dan dat van ander beeldend werk van geesteszieken, uitsluitend geschieden door de bespreking van de teekeningen met denbsp;patiënten, wat een bijna wanhopige opgave is, zoowel door de aardnbsp;van de patiënten, die dit soort werk maken, als door het feit, datnbsp;deze teekeningen geen logisch te omschrijven inhouden bevatten.
b. Het zorgvuldig gemaakte ornamentaal-decoratieve beeld.
Naast deze snel en haastig neergeworpen, deels ornamentale, deels figuratieve en deels geschreven uitingen, staan ornamentale bladen, dienbsp;door verschillende onderzoekers aan een uitvoeriger beschouwing
22) H. Prinzhom — Bildnerei der Geisteskranken — k. pg. 62, fig. 3.
80
-ocr page 87-worden onderworpen. Meestal dragen zij de kenmerken, met groot geduld te zijn uitgevoerd.
Prinzhorn 24) geeft meer dan 10 afbeeldingen van teekeningen, die bijna uitsluitend ornamentaal-decoratieve en nagenoeg geen figuratievenbsp;elementen bevatten. Met uitzondering van zeer enkele, geven zij eennbsp;indruk van groote geestelijke armoede bij hun makers. Een geleidelijke overgang naar teekeningen met een zekere tendens tot hetnbsp;afbeelden van objecten uit de buitenwereld wordt door Prinzhornnbsp;aangenomen en hoewel het uit systematisch oogpunt zeker gewenschtnbsp;kan zijn, onderscheid te maken tusschen „Ordungstendenzquot; ennbsp;„Abbildetendenz”, gelukt het Prinzhorn niet om aan de hand vannbsp;zijn afbeeldingsmateriaal aan te toonen, dat deze beide een verschillend aangrijpingspunt hebben, wanneer men enkele, buitengewoon primitieve krabbels 25) buiten beschouwing laat. Wanneernbsp;Prinzhorn zegt: „Einmal besagt Abbildetendenz im geringsten nichtsnbsp;über Wirklichkeit oder Unwirklichkeit der dargestellten „Gegen-stande”. Denn diese sind als „Anschauungsbilder” gegeben. Und fürnbsp;ein Anschauungsbild, das zur ausseren Gestaltung drangt, ist es un-wesentlich, ob ihm ctwas real Existentens, Sichtbares zu Grundenbsp;liegt, oder ob sein Gegenstand nur Vorgestellt werden kannquot; 26)nbsp;dan volgt hieruit reeds, dat zoodanige beelden een sterke ornamentalenbsp;tendens kunnen hebben.
De zin van het ornament is: „dass es erstens schmückt und zweitens ein Eigengesetz in sich tragt, eine Ordnung, die nicht von einemnbsp;Darstellungsstoff, sondern von abstrakten formalen Prinzipien dik-tiert ist.” 27)
Maar juist de vrijheid, die de schizophrene kunstenaars zich ten opzichte van de afbeelding van de buitenwereld verworven hebbennbsp;staat er borg voor, dat aanschouwingsbeelden en „ornamenten” zichnbsp;geheel aan elkaar zullen aanpassen en in elkaar kunnen overgaan.
Pfeifer 28) geeft enkele afbeeldingen van „abstracte teekeningen”, die een geheel andere vorm vertoonen, dan die, welke Prinzhornnbsp;reproduceert.
H. Prinzhorn — Bildnerei der Geisteskranken — l.c. pg. 61 e.v.
H. Prinzhorn — Bildnerei der Geisteskranken — l.c. pg. 62—71.
25) nbsp;nbsp;nbsp;H.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Prinzhornnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Bildnerei dernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Geisterkrankennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;l.c.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;pg.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;63,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fig. 4
2®) nbsp;nbsp;nbsp;H.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Prinzhornnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Bildnerei dernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Geisteskrankennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;l.c.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;pg.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;34.
27) nbsp;nbsp;nbsp;H.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Prinzhornnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Bildnerei dernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Geisteskrankennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;l.c.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;pg.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;31.
40—42 en
2®) nbsp;nbsp;nbsp;R.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A. Pfeifernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— Der Geisteskranke und seinnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Werknbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;l.c.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;pg
titelplaat.
81
-ocr page 88-Zij gelijken op teekeningen, zooals deze soms door „mediumieke” kunstenaars in trance worden vervaardigd en die aan de patiënte vannbsp;Pfeifer waarschijnlijk ook bekend zijn. „Vor nunmehr 15 Jahrennbsp;begann sie, so wie sie es in einer spiritistischen Sitzung gesehen hatte,nbsp;zu zeichnen.” ^9)
De overeenkomst met teekeningen als b.v. gereproduceerd in „Minotaure” 3o) js dan ook wel opvallend.
Deze overeenkomst betreft niet alleen de vorm. Ook de geestestoestand, die blijkt uit de „Denkwürdigkeiten aus den Tagebüchern der Frau H.”, waarvan Pfeifer enkele bladzijden weergeeft, vertoontnbsp;groote overeenkomst met die, welke Freimark bij verschillendenbsp;mediumieke kunstenaars beschrijft. 3i)
Pfeifer, die teekeningen van geesteszieken vergelijkt met het teeken-werk van gezonden, schenkt geen aandacht aan langs mediumieke weg ontstane teekeningen, Prinzhorn, die als litteratuur het boek vannbsp;Freimark 32) opgeeft, raakt het onderwerp slechts even aan.
Hij begint met te memoreeren, dat deze scheppers in een tijdelijk veranderde geestestoestand scheppen, terwijl geesteszieken een voortdurende geestelijke verandering ondergaan. De mediumieke teeke-ning komt volgens hem in twee vormen voor: als „woekerende” orna-mentale teekening en als landschap-figuur-teekening; parallellen metnbsp;het eerste type zijn in het teeken van geesteszieken vaak te vinden,nbsp;met het tweede type daarentegen niet. Prinzhorn meent, dat bepaaldenbsp;eigenschappen deze discordantie verklaren kunnen: „Und zwarnbsp;scheint der Unterschied darin zu liegen, dass bei den mediumistischennbsp;Zeichnern ahnlich wie bei den Hysterikern, wenn sie mit Schizo-phrenen wetteifern wollen, eine berechnende Komponente mit imnbsp;Spiel ist. Man hat immer wieder den Eindruck des Ausgeklügel-ten.” 33)
Prinzhorn bedoelt, dat één groep van mediumieke teekenaars werk maakt, dat van dat van de schizophrene kunstenaars verschilt, terwijlnbsp;dat van de andere groep identiek met dat van schizophrenen kannbsp;zijn. Uit de aard van de zaak is niet duidelijk, waarom dit toch
^9) R. A. Pfeifer — Der Geisteskranke und sein Werk — l.c. pg. 41.
99) Minotaure — Revue artistique et littéraire — I — No. 5 pg. 10 — 1934. A. Breton — La beauté sera convulsive.
9^) H. Freimark — Zentralbl. f. Psychoanalyse u. Psychotherap. IV — 535 — 1914. Das erotische Moment in den unbewussten Talentausserungen der soge-nannten Medien.
9*) H. Freimark — Mediumistische Kunst — Leipzig 1914.
99) H. Prinzhorn — Bildnerei der Geisteskranken — l.c. — pg. 329.
82
-ocr page 89-essentieele verschil tusschen beide groepen van mediumieke scheppers zou bestaan.
Bovendien zijn de opmerkingen van Prinzhorn niet geheel juist. Er zijn mediumieke teekenaars, die werk maken, dat juist op enkelenbsp;punten, die hij als typisch schizophreen beschouwt, een buitengewonenbsp;overeenkomst met in zijn boek afgebeeld werk van schizophrenennbsp;vertoont.
afb. 4
Met name is dit het geval bij de ornamentale teekeningen en schilderijen van het medium A. Lesage 34) die in de „pedantische symmetrie”, het persevereeren van de vorm van bepaalde onderdeelen, de symboliek van de voorstellingen, het gebruik van gecalligrapheerdnbsp;schrift aandoen als het werk van iemand in een schizophrene eindtoestand.
c. Overgangen van ornamentaal-decoratieve naar figuratieve teekeningen
afb. 6, 7
afb. 8
Hoewel hiermee eenigszins vooruitgeloopen wordt op het verge-lijkingsgebied van figuratieve teekeningen, zij nu reeds verwezen naar de groote gelijkenis, die de figuratieve beelden van de reeds eerdernbsp;genoemde patiënte van Pfeifer 35) vertonnen met die van een anderenbsp;groep mediumieke teekenaars. Natuurlijk kan ook hier niet wordennbsp;uitgesloten, dat deze patiënte dergelijke beelden vóór het manifestnbsp;worden van haar psychose heeft gezien, maar er is geen reden omnbsp;aan te nemen, dat zij in haar psychose iets „ausgeklügeltes” zounbsp;hebben tegenover andere schizophrene teekenaars, vooral waar ditnbsp;in haar dagboek, waaruit, zooals reeds eerder werd vermeld, doornbsp;Pfeifer stukken worden geciteerd, geheel ontbreekt. Een analogonnbsp;tot deze teekeningen wordt in de „annales des sciences psychiques”nbsp;gereproduceerd. 36) Ook vindt men in het boek van Prinzhorn nognbsp;teekeningen van een type, dat eveneens veel door mediums wordtnbsp;gemaakt. 37) Hoewel reeds sedert 1858 reproducties van mediumieke
E. Osty — Revue métapsychique — ? — 1 — 1928. Aux confins de la psychologie classique et de la psychologie metapsychique — II. A. Lesage, peintrenbsp;sans avoir appris. afb. pg. 28 e.a.
R. A. Pfeifer — Der Geisteskranke und sein Werk — l.c. — pg. 46—65.
Annales des sciences psychiques — XIX — 148 — 1909 — Quelques dessins mediumniques.
®7) H. Prinzhorn — Bildnerei der Geisteskr. l.c. pg. 64/65 afb. 5 en 6. te vergelijken met; Ann. des sciences psychiques XXI — 361 — 1911 — Dessin médium-nique de L. Petitjean.
83
-ocr page 90-teekeningen hier en daar verschenen zijn 38)^ is deze litteratuur over het algemeen moeilijk bereikbaar, ofschoon ook een enkele maal innbsp;medische tijdschriften erover is geschreven, en ook Réja dit verge-lijkingsgebied reeds noemt.
Het mediumieke graphische werk doet zich in drie vormen voor; als schrift, hetzij in bekende hetzij in onbekende karakters, in orna-mentale vorm en als teekening of schilderij met figuur en landschap.nbsp;Soms komen aanduidingen van figurale elementen in ornamentaal werknbsp;te voorschijn. Opvallend bij deze uitingen is, dat de teekenendenbsp;mediums vaak menschen zijn, die in hun wakende leven ,,niet kunnennbsp;teekenen”, zulks dus in tegenstelling tot de automatische teekenaars,nbsp;van der Kroon beschrijft. 39)
De teekeningen van de beide eerste groepen gelijken zeer veel op die van schizophrenen en zelfs is het mogelijk, duidelijke neiging totnbsp;..schizophrene symptoomvorming” zooals perseveratie erin aan tenbsp;toonen.
Reeds deze uitingen maken het onwaarschijnlijk, dat het schizophrene proces als zoodanig verantwoordelijk zou zijn voor het optreden van bepaalde graphische begaafdheden en veel eerder zou hier opnieuw de vraag gesteld moeten worden, of niet zekere, innbsp;iederen mensch in aanleg aanwezige uitingsmechanismen door verschillende oorzaken, waaronder de psychose, tot nieuw leven gewektnbsp;zouden kunnen worden. Deze hypothese zou eenigszins begrijpelijknbsp;kunnen maken, dat dezelfde vormen onder geheel verschillende omstandigheden te voorschijn kunnen komen. Immers ook in surrealistische uitingen van ongeoefenden komt somtijds een vormverwantschap naar voren, al is de surrealistische vormgeving zoo los van allenbsp;stijltraditie, dat er geen sprake kan zijn van een constante gelijkenis. 40)
Het werk van mediumieke kunstenaars wordt sterk beïnvloed door technische kennis van het teekenen, die zij in wakende toestand verworven hebben en door invloeden van milieu en ontwikkeling. Ditnbsp;blijkt duidelijk bij vergelijking van ongeschoolde en geschooldenbsp;mediumieke kunstenaars.
Een voorbeeld van een geoefenden schilder, die meestal in trance
c. Guilbert — Aesculape — 1913. (Niet te verkrijgen).
La revue spirite — 1858, Geciteerd naar A. Breton — Le message automatique — Minotaure I. No. 3(4 — 1933.
39) A. A. van der Kroon — vgl. pg. 39—41.
49) A. Breton — Nadja — Paris — 1928 — óième éd. Fig. pg. 157. 158, 167, 170. 17L 184.
84
-ocr page 91-afb. 9
werkt, bespreekt Osty. 4i) Merkwaardig is in dit geval, dat het bewuste schilderen sterk geremd wordt doordat een „Bahnung” innbsp;de richting van het onbewuste schilderen heeft plaats gehad.
Vaak treft men overgangen naar het „normale” artistieke scheppen aan, vooral indien een vergelijking gemaakt wordt met schilders, dienbsp;zich aan de grens van psychische gezondheid bevinden. Dan vindtnbsp;men eigenaardige „tusschenwerelden” uitgebeeld.
Zoo beschrijft van der Chys^a) een zeer fraai grensgeval, terwijl een patiënte van Morgenthaler 43) die de entoptische verschijnselen,nbsp;die zij bij hoesten waarneemt, volledig gelijkstelt met hallucinaties ennbsp;die deze ook teekent, zich meer in de richting van het zuiver pathologische bewogen heeft.
Niet pathologisch zijn de teekeningen, „Seelenbilder” (Jung), die Heyer44) reproduceert en die door analysandi gemaakt zijn. Gedeeltelijk zijn het uitbeeldingen van droomen en visioenen, gedeeltelijk zijn het beelden, die automatisch ontstaan, wanneer de bewustenbsp;aandacht en de kritiek worden afgeleid. De verklaringen en duidingen, die bij de afbeeldingen worden gegeven, zijn in hun sterk verkorte weergave onvoldoende om hen in hun innerlijke beteekenisnbsp;voor de makers te waardeeren. Men kan zich echter niet aan denbsp;indruk onttrekken, dat de bewustwording van de beteekenis ervannbsp;hier door de instelling van den analyticus werd beïnvloed.
De teekeningen zelf toonen een eigenaardige vormenspraak; onbewuste en half-bewuste strevingen zijn tot beeld geworden, terwijl hun inhoud nog niet tot het bewustzijn was doorgedrongen.
Teekeningen van optische hallucinaties worden door verschillende andere auteurs beschreven: Serko, 45) Bertschinger 46) en Prinz-horn47) wijdden er aandacht aan.
41) E. Osty — Revue métapsychique — ? — 85 — 1928. Aux confins de la psychologie classique et de la psychologie metapsychique. III. M. Gruzewskl peintrenbsp;sans avoir appris.
— Revue metapsychique — ?— 416 — 1928. Rectification a propos de la mediumnité artistique de M. Marjan Gruzewski.
4^) A. van der Chys — Intem. 2ieits. f. Psychoanal. V — 274 — 1919. — Ueber Halluzinationen und Psychoeinalyse.
4®) W. Morgenthaler — Zeits. f. d. gesamte Neurol, u. Psychiat. XLV — 19 — 1919. Ueber Zeichnungen von Gesichtshalluzinationen.
44) G. R. Heyer — Der Organismus der Seele — München — 1932 — pg, 140 e.v.
46) A. Serko — Zeitschr. f. d. gesamte Neur. u. Psychiat. XLIV — 21 — 1919. Ueber einen eigenartigen Fall von Geistesstörung.
4«) H. Bertschinger — Freud's Jahrb. f. Psychoanal. III — 69 — 1912. Illustrierte Halluzinationen.
4’) H. Prinzhorn — Bildnerei der Geisteskranken — l.c. pg. 102—104, 282.
85
-ocr page 92-Een eigenaardige vorm van hallucinaties, die op verzoek ook ge-teekend werden, vermelden Trillot en Ducoudray. 48)
Naast de mediumieke teekeningen noemt Prinzhorn de kryptographi-sche teekeningen van hysterischen en gezonden. Het materiaal, dat thans gepubliceerd is, is sedert het verschijnen van het boek van Prinzhorn niet belangrijk uitgebreid. En hoewel er zeker een vorm-overeen-komst kan bestaan, die Prinzhorn ook reeds aanduidt, is het materiaalnbsp;nog te beperkt, om conclusies van welke aard ook, te mogen trekken.
Over het teekenen van kinderen bestaat reeds ongeveer sedert 1900 een steeds toenemende stroom van litteratuur, maar het gereproduceerde werk is eerst in de laatste jaren een diepere overeenkomst metnbsp;het teekenen van schizophrenen gaan vertoonen. Dit wordt veroorzaaktnbsp;door nieuwe stroomingen, die het teekenonderwijs beïnvloeden en dienbsp;het technisch-theoretische onderricht een andere plaats gingen toewijzen, terwijl zij te gelijker tijd meer aandacht gingen besteden aannbsp;de uitingsmogelijkheden, die het teekenen aan de psyche van hetnbsp;teekenende kind kon bieden. Het resultaat van dit streven was, dat ernbsp;een vorm van kinderteekenwerk ontstond, die het ui ter lijk van denbsp;kinderteekeningen sedert Ricci en Kerschensteiner volkomen veranderde.
Het reeds gepubliceerde materiaal is echter zeer heterogeen. Immers, bij deze didactisch ingestelde stroomingen is de invloed vannbsp;de onderwijzenden een factor, die bepaalt in hoeverre de kinderennbsp;zich in hun teekenwerk volkomen vrij zullen laten gaan. Maar voornbsp;zoover op het oogenblik beoordeeld kan worden, gaan inderdaadnbsp;teekeningen, die door de kinderen met inzet van de geheele persoonlijkheid gemaakt zijn gelijken op die, welke in trance, tijdens eennbsp;analyse of door geesteszieken soms worden gemaakt.
Vele van deze teekeningen zijn de laatste jaren geëxposeerd. Bovendien verscheen in Holland gedurende de laatste jaren het bladnbsp;van de studiegroep H-9,49) waarin verschillende belangrijke reproducties voorkomen van kinderteekeningen, op verschillende leeftijdennbsp;door vele kinderen gemaakt.
Zeer fraaie, gedeeltelijk gekleurde reproducties bevat ook het boek van Merema, 50) dat doordrenkt is van de gedachte, dat iedere teeke-
Trillot 6 Ducoudray — Annal. médicopsychologiques — XCIV — 872 — 1936. Hallucinations visuelle;; projetées et dessinées chez une délirante chronique.
^®) Nieuw Inzicht — gewijd aan de belangen van het onderwijs in het teekenen en het onderwijs in het leren zien van kunstwerken. Ie jrg. 1937 e.v.
®®) B. Merema — Levensontplooiing in vorm en kleur — Den Haag — 1939.
86
-ocr page 93-ning van het kind een uiting is, een „Gestaltetes” in de zin van Klages en Prinzhorn. Het behandelt echter het teekenen van kinderen vannbsp;9 tot 13 jaar, terwijl de volledige ontplooiing van het werk eerst opnbsp;latere leeftijd, in en na de puberteit te verwachten is. De geestelijkenbsp;spheer van de teekeningen van den volwassene en van het kind wijkennbsp;te zeer uiteen om op een vroegere leeftijd reeds een spiegel voor eennbsp;zekere innerlijke verwantschap te kunnen zijn. Toch blijken aanduidingen van verwantschap reeds bij jonge kinderen te kunnen bestaan. 51) In de eerste plaats is hier een vormverwantschap gemeend.nbsp;Deze uit zich bij jongere kinderen in aanzet, bij oudere kan een overeenkomst tot in finesses aanwezig zijn. Hoe meer de kinderen ertoenbsp;komen, aan innerlijk leven een vorm te geven, des te minder blijkennbsp;zij zich door technische onvolmaaktheden van hun werk te latennbsp;remmen en des te meer komen overeenkomsten met het, van „Gestal-tungs”-oogpunt uit bezien, vrijmoedige werk van geesteszieken naarnbsp;voren.
Dat wil niet zeggen, dat in bepaalde stadia van kinderteekenen niet ,,realiaquot; weergegeven worden; maar naast deze, aan de realiteitnbsp;ontleende uitingen staan telkens beelden, die geheel en al idiopsychischnbsp;worden opgebouwd.
Hetzelfde is bij geestesziekten te vinden. Ook hier zien wij scheppers aan het werk, die zich een enkele maal door de realiteit laten leiden,nbsp;terwijl andere de inspiratie idiopsychisch verwerken.
De vraag, die nu gesteld moet worden is, of naast de vormverwantschap ook een verwantschap in inhoud tusschen het beeldende werk van normalen en geesteszieken aangenomen mag worden. 52) Dezenbsp;vraag is minder direct te beantwoorden dan die naar de vormovereenkomst. Immers, bij het zoeken naar een innerlijke verwantschap gaatnbsp;het om een kwestie, die alleen langs een veel indirectere weg isnbsp;op te lossen.
Door verschillende auteurs zijn pogingen gedaan om niet alleen descriptief het graphische werk van geesteszieken te benaderen, maarnbsp;ook om analytisch iets over zijn inhoud te weten te komen.
Uit analysen van teekeningen door Rorschach53), Pfister54) gjj anderen volgt, dat als oorzakelijk moment voor de vorm van vele detailsnbsp;het persoonlijke belevenismateriaal van de scheppers beschouwd moet
— pg. 161—165.
5^) B. Merema — Levensontplooiing in vorm en kleur — l.c. Vgl. pg. 66 e.v.
87
-ocr page 94-worden, terwijl voor de algemeene voorstelling van een schilderij toe-vallige en conventioneele factoren evenals een bewuste persoonlijke keuze van belang kunnen zijn en determineerend kunnen optreden.
Van de kinderteekeningen mogen wij nu reeds zeggen, dat bij klassikale opgaven vooral het detail, bij geheel naar vrije keuze gemaakte teekeningen het geheel juist als bij psychotische en gezondenbsp;scheppers, persoonlijk worden gedetermineerd.
Aan kritiek heeft het bij het poneeren van deze stelling niet ontbroken. Men kan zich echter bij een psychologische beschouwing slechts op het standpunt stellen, dat alle individuen, die tot scheppennbsp;komen, analoge conflicten tot uiting brengen, die de latente inhoudnbsp;van het werk vormen. En een zekere overeenkomst in de aard vannbsp;deze conflicten bij de verschillende groepen van scheppers is, hoewelnbsp;deze niet in alle gevallen aantoonbaar was, toch herhaaldelijk gevonden. De moeilijkheid blijft echter dat, terwijl een analyse vannbsp;graphisch werk van kinderen 55) en gezonden enkele malen kon worden volbracht, zulks bij psychotische scheppers technisch veel moeilijkernbsp;is. Een overzicht van de, in de litteratuur vermelde gegevens van hetnbsp;onderzoek over het beeldende werk van abnormale scheppers moetnbsp;hier volgen, om een indruk te geven van de moeilijkheden, die zich opnbsp;dit terrein voordoen.
3. Over figuratieve teekeningen van niet~begaa[de of geoefende geesteszieken.
Wanneer men het materiaal aan teekeningen en schilderijen van schizophrene patiënten, dat gepubliceerd is en dat hier en daar in denbsp;vorm van kleine collecties aanwezig is, doorziet, moet men tot de
5®) H. Rorschach — Zentralblatt. f. Psychoanal. u. Psychotherap. IV — 53 — 1914. Analyse einer schizophrenen Zeichnung.
— nbsp;nbsp;nbsp;Zentralblatt f. Psychoanal. u. Psychotherapie. III — 270 — 1913. Analytischenbsp;Bemerkungen über das Gemalde eines Schizophrenen.
O. Pfister — Zum Kampf um die Psychoanalyse. Wien/Leipz./Zürich — 1920. Int. Psychoanal. Bibliothek — Bd. VIII — pg. 116. Die Entstehung der künstlerischennbsp;Inspiration.
— nbsp;nbsp;nbsp;Der psychologische u. biologische Untergrund des Expressionismus — l.c. —nbsp;pg. 98—110.
55) A. Freud — Einführung in die Technik der Kinderanalyse — Leipzig/Wien/ Zürich — 1929.
88
-ocr page 95-conclusie komen, dat er niet een eenheidstype van „schizophrene kunst” bestaat.
Enkele van deze kunstenaars hebben een „eigen stijl” verworven, maar zelfs dit gaat nog lang niet altijd op. Sommige verrassen juistnbsp;telkens opnieuw doordat zij volkomen verschillende soorten werknbsp;na elkaar maken, werk dat in de onderlinge verscheidenheid van denbsp;uitdrukkingsvormen dat van een Picasso evenaardt.
In dit opzicht zijn de patiënten te vergelijken met de „groote kunstenaars”, waarvan het scheppen, hoewel het meer aan de stijlopvattingen van een tijdperk gebonden is, eigenlijk even heterogeen is.
Het is dan ook geen wonder, dat vele onderzoekers trachtten, een zoo consequent mogelijke vergelijking uit te werken tusschen hetnbsp;scheppen van geesteszieken en dat van normalen uit verschillendenbsp;culturen en uit verschillende tijden. Het is echter wel zeer te betreuren,nbsp;dat het onderzoek naar overeenkomsten en verschillen zich meestalnbsp;beperken moet tot het zoeken naar vorm-kenmerken. Over de geestelijke achtergrond van de werken van geesteszieken en van die vannbsp;het vergelijkingsmateriaal is in de meeste gevallen te weinig bekend,nbsp;om de latente verbinding tusschen het uitgebeelde en de persoonlijkenbsp;verwerking daarvan in het kunstwerk te kunnen vervolgen.
De meeste auteurs beperken zich dan ook aanzienlijk, doordat zij trachten, de vraag te beantwoorden: zijn er typische schizophrenenbsp;kenmerken in het beeldende werk van schizophrene kunstenaars ennbsp;welke zijn dit?
Een enkele gaat verder en poogt dan een gemeenschappelijke wortel in het scheppen van geesteszieken en normalen te vinden.
Sedert het verschijnen van het grootste en meest recente werk over het scheppen van geesteszieken, dat van Prinzhorn, heeft zich hetnbsp;materiaal, waarmede de kunst van geesteszieken vergeleken kannbsp;worden, nog sterk uitgebreid. Het schijnt aanvankelijk, dat daardoornbsp;de opgave, die boven door verschillende oudere auteurs gesteld werd,nbsp;wordt verlicht, maar bij nader toezien blijkt het tegengestelde hetnbsp;geval. De vele talen sprekende teekeningen van schizophrene patiëntennbsp;moeten vergeleken worden met een even polyglot vergelijkingsmateriaal. En het blijkt, dat slechts een gering deel van het werk uitnbsp;deze groep geen analoga in gene groep heeft; het is dat gedeelte, datnbsp;verschillende „schizophrene symptomen”, symptomen van het katatonenbsp;symptomencomplex als het ware in reincultuur vertoont.
En ook hier moet men met het interpreteeren nog buitengewoon voorzichtig te werk gaan, daar zelfs deze symptomen soms nog voorkomen in werk van personen, die zich althans aan de grens van de
geestelijke gezondheid ophouden en bij wie het ónmogelijk is, het bestaan van een schizophrene psychose aan te toonen. 56)
Een kort historisch overzicht over de oudere studies betreffende het graphische werk van geesteszieken geeft Prinzhorn. 57) Hij bespreekt hierin de studies van Tardieu, Simon en Lombroso, waarinnbsp;enkele vormkenmerken van teekeningen worden opgesomd. Doordatnbsp;het inzicht van de psychiatrie van heden in het scheppen van oudenbsp;of primitieve volkeren geheel anders is dan dat van vóór 1900, heeftnbsp;de bespreking van vergelijkingsmateriaal, zooals o.a. Lombroso doetnbsp;in onze dagen nog slechts geringe beteekenis.
Veel actueeler reeds zijn de boeken van Rogues de Fursac, 56) dje overigens aan de teekeningen van geesteszieken veel minder aandachtnbsp;schenkt dan aan hun schrift en van Réja, 59) die vooral ook doornbsp;het streng-systematische van zijn indeeling een fraai overzicht geeftnbsp;van de inzichten van zijn tijd.
Verder noemt Prinzhorn o.a. nog de studie van Mohr60)^ dje zich èn methodisch èn door de probleemstelling, die eraan ten grondslag ligtnbsp;op geheel ander standpunt stelt.
Mohr trachtte, door het laten nateekenen van eenvoudige figuren, aan te toonen, dat geesteszieken eenvoudige figuren ongestoord kunnennbsp;waarnemen om op deze wijze experimenteel te bewijzen, dat denbsp;oorzaak voor de vervorming van de buitenwereld, die wij in teekeningen van schizophrene patiënten zien, door innerlijke factoren wordtnbsp;veroorzaakt. Vele van zijn gevolgtrekkingen zijn echter onjuist. Zoonbsp;ziet hij b.v. de discordantie, die dikwijls tusschen schrijvend ennbsp;teekenend zich uitende impulsen kan bestaan en die door velen werdnbsp;opgemerkt geheel over het hoofd, wanneer hij schrijft: „Auch liefertnbsp;die Vergleichung zwischen zeichnerischen schriftlichen und sprach-lichen Aeusserungen einen weiteren Beweis für die sehr nahe Ver-wandtschaft dieser Ausdruckstatigkeiten und für die Tatsache, dassnbsp;die ersteren die beiden letzteren in interessanter Weise erganzennbsp;bzw. erklaren können.”®!) Eveneens is zijn vergelijkende onderzoek
58) Vgl. pg. 77 en 83.
1919.
6’') H. Prinzhorn — Zeits. f. d. ges. Neurol, u. Psychiat. LII — 307 Das bildnerische Schaffen der Geisteskranken.
65) J. Rogues de Fursac — Les écrits et les dessins dans les maladies nerveuses et mentales — Paris — 1905.
6®) M. Réja — L'art chez les fous — Paris 1908.
68) F. Mohr — Journ. f. Psychol, u. Neurol. VIII — 99 — 1906. Ueber Zeich-nungen von Geisteskranken und ihre diagnostische Verwertbarkeit.
61) F. Mohr — Ueber Zeichnungen von Geisteskranken und ihre diagnostische Verwertbarkeit. — l.c. — pg. 294.
90
-ocr page 97-met het scheppen van kinderen en gezonde kunstenaars weinig belangrijk.
Ook later is over de karaktertrekken van het werk van geesteszieken nog veel geschreven. Reeds vroeger werden enkele studies genoemd. In Holland zijn het van der Chijs, Starcke en Hutter, dienbsp;publicaties eraan wijdden.
Hutter 63) noemt als het voornaamste kenmerk van het beelden van schizophrene patiënten, dat het niet bedoeld is om door anderen innbsp;zijn symbolisch-religicuze uiting te worden begrepen. Hun kunst getuigt van een groote bewogenheid. Soms echter overheerscht eennbsp;desorganisatie in hun zieleleven, zoodat hun teekenen tot een zinloosnbsp;gekrabbel wordt. In toestanden, liggend tusschen ,,Weltanschaulichenbsp;Erregtheit” en desorganisatie van het zieleleven kunnen verschillendenbsp;„symptomen” in de kunstwerken zichtbaar worden.
Starcke 64) gaf enkele bijdragen tot de casuistiek van de schizophrene beeldende kunstenaars, evenals van der Chijs. 65), Casuistiek geven voorts Huot, 66) Schilder 67) in 2ijn reeds eerder genoemdenbsp;publicatie, Morgenthaler 68) en Rorschach. 69) Laatstgenoemde bespreekt een tweetal aesthetisch niets beteekenende teekeningen vannbsp;een schizophrenen patiënt, die door bepaalde conflicten blijken te zijnnbsp;gedetermineerd, In een ander artikel ^o) analyseert hij een schilderij,nbsp;dat naar een voorbeeld (waarvan belangrijk af geweken werd) werdnbsp;gemaakt. In deze voorstelling (een Avondmaal) blijken wenschelemen-ten te zijn uitgebeeld, die zich in het beeld naast elkaar uitleven.
62) Vgl. pg. 61.
1306
1934.
66) A. Hutter — Ned. Tijdschr. v. Geneesk. LXXVIII/l Het wereldbeeld der schizophrenen en hun kunst.
64) A. Starcke — Ned. Tijdschr. v. Geneesk. LXIV/3 — 103 — 1920. Demonstratie V. teekeningen en boetseerwerken van een licht hebephreen geworden beeldhouwer, vervaardigd tijdens zijn verblijf in een gesticht.
66) A. V. d. Chys — Imago — IX — 463 — 1923 — Infantilismus in der Malerei — Ned. Tijdschr. v. Geneesk. LXVI/3 — 1460 — 1922. Bijdrage tot de kennis vannbsp;de beteekenis van het incest en het infantilisme in de schilderkunst.
— Int. Zeits. f. Psychoanal. V — 274 — 1919. Ueber Halluzination und Psychoanalyse.
66) nbsp;nbsp;nbsp;V. L. Huot — Annal. médicopsychol. XCIV/1 — 172 — 1936. Notes aunbsp;sujet des peintures et dessins d’un schizophrène malgache.
67) nbsp;nbsp;nbsp;P. Schilder — Wahn und Erkenntnis — l.c.
6*) W. Morgenthaler — Ein Geisteskranker als Künstler — Bem/Leipzig 1921.
69) H. Rorschach — Zentralbl. f. Psychoanal. u. Psychother. IV — 53 — 1914. Analyse einer schizophrenen Zeichnung.
76) H. Rorschach — Zentralbl. f. Psychoanal. u. Psychother. III — 270 — 1913. Analytische Bemerkungen über das Gemalde eines Schizophrenen. (met afb.).
91
-ocr page 98-Een zeer lezenswaardige uiteenzetting over het scheppen in de schilderkunst geven H. Claude en P. Masquin in een casuistischenbsp;mededeeling, al is hun materiaal niet zoodanig bewerkt, dat eennbsp;duidelijke indruk over het herstel van het scheppingsvermogen vannbsp;den door hen behandelden schilder, die aan dementia paralytica leed,nbsp;verkregen kan worden.
Een zeer algemeen gehouden artikel verscheen van de hand van Becker, '^2) waarin deze de vormkenmerken van het teekenen vannbsp;schizophrene patiënten beschrijft. Hij gebruikt daarbij evenals Mohrnbsp;langs experimenteele weg ontstane teekeningen, maar onderzoekt ooknbsp;spontaan ontstaan werk en bestudeert de teekenende patiënten. Denbsp;kenmerken, die volgens Becker aan het teekenen van schizophrenennbsp;eigen zijn, staan voor een deel buiten het teekenen als zoodanig, maarnbsp;worden te voorschijn geroepen hetzij door de inkleeding van hetnbsp;experiment, hetzij door de instelling van de patiënten ertegenover,nbsp;hetzij door de ongeoefendheid van de teekenaars. Zoo is de opmerking:nbsp;,,Raumliches Zeichnen mit Hilfe der Gesetze der Perspektive gibt esnbsp;in der Schizophrenie nicht”'^^) zeker niet in deze vorm te handhavennbsp;evenmin als: „Bilder in unserem Sinne, in denen sich jedes zeichne-rische Element der einheitlichen Bildidee unterordnet, gibt es beinbsp;Schizophrenen nicht”. 74)
Hier immers worden feiten gegeneraliseerd, zonder dat daartoe voldoende gegevens aanwezig zijn.
In verschillende van zijn publicaties geeft ook Prinzhorn^s) zijn gedachten weer over dc vorm en de inhoud van schizophrene teekeningen. Zijn vraagstelling is, of er in de teekeningen van schizophrenenbsp;patiënten kenmerken voorkomen, die hen van het werk van gezondennbsp;onderscheidbaar maken. Tenslotte komt Prinzhorn dan tot de conclusie,nbsp;dat noch in de voorstellingen, noch in de wijze van uitbeelden bijnbsp;werken van schizophrenen kenmerken te vinden zouden zijn, die innbsp;het werk van normalen niet voorkomen. Wil men dan ook voortgaannbsp;in de problemen van de schizophrene kunst dan moet men doordringen tot de „seelische Grundhaltung” die aan schizophrene werken
71) P. Masquin et H. Claude — Annales médicopsychol. XCII/I — 356 — 1934. L evolution du desin chez un paralytique qénéral avant et après la malariathérapie.
7®) P. E. Becker — Zeits. f. d. gesamte Neurol, u. Psychiat. CXLIX — 433 — 1934. Das Zeichnen Schizopreaer.
73) nbsp;nbsp;nbsp;P. E. Becker — Das Zeichnen Schizophrener — l.c. — pg. 488.
74) nbsp;nbsp;nbsp;P. E. Becker — Das Zeichnen Schizophrener — l.c. — pg. 489.
7®) H. Prinzhorn — Zeits. f. d. ges. Neurol, u. Psychiat. LXXVIII — 512 — 1922. Gibt es schizophrene Gestaltungsmerkmale in der Bildnerei der Geisteskranken?
92
-ocr page 99-eigen is. Deze meent Prinzhorn te treffen met uitdrukkingen als; vreugde in het spel, vrij omgaan met invallen, willekeur enz.
Tegenover vele van deze beelden hebben bijna alle beschouwers een gevoel van vreemdheid en „Unheimlichkeit”, die volgens dennbsp;auteur bewijzen, dat in de beeldcomponenten objectief de prikkels voornbsp;zoodanige gevoelsreacties aanwezig zijn en deze zouden dan afkomstignbsp;moeten zijn van den schepper.
G. Herrman toonde echter aan '^6) — zooals vroeger reeds besproken werd 77) — dat door slechte beheersching van de uitdrukkingsmiddelen een verscheuring in de gevoelstoon van den beschouwer kan optreden, zoodat hij het werk anders gaat interpreteeren dan denbsp;schepper oorspronkelijk bedoelde. Zelfs wanneer deze verklaring nietnbsp;altijd aannemelijk gemaakt kan worden, dan meenen wij toch, dat aannbsp;de opmerking van Herrmann een feit ten grondslag ligt, dat maar alnbsp;te vaak over het hoofd wordt gezien.
Prinzhorn wijdt dan verder een beschouwing aan het schizophrene werk als ,,Gestaltung”. Hij meent, dat in de beeldende kunst van schi-zophrenen te zien is, dat hun invallen zich ongeremd aaneenrijen,nbsp;zoodat de innerlijke beeldeenheid afwezig is. Een zekere beeldeenheidnbsp;van primitievere aard kan ontstaan, doordat een driftmatig rhythme innbsp;het voeren van potlood en penseel de innerlijke beeldeenheid vervangtnbsp;door een uiterlijke. In het beeld heerscht dus niet de eenheid, geborennbsp;uit het in-elkaar-opgaan van meerdere afzonderlijke tendensen.nbsp;Wanneer Prinzhorn aan deze criteria een zoo groote waarde toekent,nbsp;dan verliest hij eenigszins uit het oog, dat kunstwerken van normalennbsp;meer in dienst staan van sociale functies dan die van abnormalen,nbsp;waarbij een speelsch element overheerscht, terwijl zij zichzelf genoegnbsp;zijn en geen sociaal doel hebben. De normale kunstwerken, die onsnbsp;onder de oogen komen, zijn meerendeels het werk van beroepsartisten,nbsp;of van lieden, die zich hiermee gelijk wenschen te stellen en bevattennbsp;dus kenmerken van „praestatie” naast kenmerken van „Gestaltung”.
Wanneer Prinzhorn voorts opmerkt: „In der Tat glauben wir. Werken primitiver und kindlicher Bildnerei gegenüber von solchernbsp;Grundhaltung nichts zu bemerken. Bei ganz reinen Fallen schizo-phrener Bildnerei aber ist man versucht, geradezu eine Illustration dernbsp;seelischen Spaltungssymptome in solchem Auseinanderfallen der
7«) G. Herrmann — Zeitsch. f. Aesthetik u. allgem. Kunstwissensch. XVIII — 331 ~ 1925. Verlust und Wiederkehr der künstlerischen Farbenausdrucksfahigkeitnbsp;wahrend einer akuten Geistesstörung.
77) Vgl. pg. 59.
93
-ocr page 100-stofflichen und formalen Tendenzen zu erblicken”, ^8) dan miskent hij wederom het feit, dat ook hier de overdracht van gevoelens van dennbsp;schepper naar den beschouwer via het werk onvolledig of verkeerdnbsp;kan zijn, daar de werelden, waarin schepper en beschouwer leven, verschillen.
De interpretatie van de inhoud van teekeningen, die tijdens een psychoanalytische behandeling worden gemaakt, geeft minder moeilijkheden daar hier de bedoeling van het werk door den analyticus steedsnbsp;met den patiënt besproken wordt.
De methode, om patiënten tijdens de behandeling tot teekenen te brengen, werd door Jung voor het eerst gebruikt en door Heyer'^9)nbsp;beschreven. Later publiceerde Paneth^o) eveneens zijn resultaten.
Ook EdelstonSi), Christoffel 82) en Merzbach^s) gebruikten door de patiënten geteekend materiaal tijdens de behandeling.
Masquin 84) gebruikte het schilderwerk van zijn patiënt om na te gaan in hoeverre na een remissie tengevolge van therapie met malarianbsp;bij dementia paralytica ook hoogste functies zich herstelden. 85)
Marcinowski 86) ijgt, om de analyse te vergemakkelijken, droomen schematisch weergeven.
’8) H. Prinzhom — Gibt es schizophrene Gestaltungsmerkmale in der Bildnerei der Geisteskranken — l.c. pg. 514.
G. R. Heyer — Der Organismus der Seele — München 1932 — pg. 140 e.v. 66) L. Paneth — Nervenarzt — II — 326 — 1929. Form und Farbe in dernbsp;Psychoanalyse.
64) H. Edelston — Journal of mental science — LXXXV — 522 — 1939. The analysis and treatment of a case of neurotic conduct disorder in a young child...
62) nbsp;nbsp;nbsp;H. Christoff el — Schweiz. Arch. f. Neurol, u. Psychiat. XII — 158 — 1923.nbsp;Affektivitat und Farben.
63) nbsp;nbsp;nbsp;A. Merzbach — Zeitschr. f. d. ges. Neurol, u, Psychiat. CXXVII — 240 —nbsp;1930. Symbolische Selbstzeichnungen aus der Psychose eines Jugendlichen und ihrenbsp;V erwertbarkeit.
64) nbsp;nbsp;nbsp;P, Masquin et H. Claude — L’evolution du dessin chez un paralytique généralnbsp;avant et après la malariathérapie. l.c.
66) Vgl. ook pg. 85.
66) Marcinowski — Zentralblatt f. Psychoanalyse II — 490 — 1912. Gezeichnete Traume.
94
-ocr page 101-DE VERHOUDING TUSSCHEN PSYCHOSE EN BEGAAFDHEID
1. Inleiding
Vele malen treft men in de litteratuur besprekingen aan van de vraag, hoe men zich de verhouding tusschen psychose en begaafdheidnbsp;heeft te denken. Het gaat hier om het probleem, of de psychose eennbsp;artistieke begaafdheid schept, of dat een van te voren latent aanwezige begaafdheid tot opbloei wordt gebracht. Maschmeyeri)nbsp;toont aan, dat in de twee gevallen, die hij beschrijft een latente begaafdheid onder invloed van de spanning van de beginnendenbsp;psychose, die tot uiten drijft, manifest wordt.
Hij betoogt nadrukkelijk, dat de psychische constellatie in deze beide gevallen zeer verwant is aan die van het normale scheppingsproces.
Door de psychose wordt de conventioneele gebondenheid losgemaakt, zoodat allerlei remmingen zwakker worden. Deze opmerkingen werden door Loewenthal2) geaccentueerd in de discussie, die op Maschmeyer’s voordracht volgde: ,,Es steht um unsere künst-lerische Begabung ebenso wie um das absolute Tongehör: wir habennbsp;es Alle, genau wie die Hunde auch; aber das Bewusstsein davon undnbsp;die Anwendbarkeit ist unentwickelt und unterdrückt. Beim Geistes-kranken fallen die mannigfachen Hemmungen innerer und ausserernbsp;Art fort, es kommt zur künstlerischen Betatigung und durch die intensive einseitige Form derselben zu einer starken Ausdrucksfahigkeit.”
Hiermede in overeenstemming is een opmerking van Utitz 3) die meent, dat blijkbaar een psychose onder bepaalde omstandighedennbsp;gunstige voorwaarden schept voor het mobiliseeren van de artistieke
E. Maschmeyer — Arch. f. Psychiat. u. Nervenkrankh. LXXVIII — 510 — 1926. Ein Beitrag zur Kunst der Schizophrenen.
2) Loewenthal — Arch. f. Psychiat. u. Nervenkrankh. LXXXVI — 451— 1927. Disc. Vortrag Maschmeyer.
E. Utitz — Deutsche med. Wochens. Liyi — 36 — 1925. Kunst und Geistes-krankheit.
95
-ocr page 102-activiteiten. Over de verklaring van het feit, laat hij zich echter niet uit. Jaspers meent dat vooral bij Nietzsche een wegvallen van remmingen in de psychose hiervoor belangrijk is, terwijl men bij Hölderlinnbsp;en van Gogh veeleer nieuwe krachten meent te voelen.
Met de vraag naar het verband tusschen begaafdheid en schizo-phrene psychose houdt ook Pfeifer 5) zich uitvoerig bezig. Na te hebben vastgesteld, dat in het verloop van de schizophrenie een verlamming van het scheppingsvermogen kan ontstaan, terwijl ooknbsp;een bevordering is beschreven, maakt hij de opmerking, dat nognbsp;nooit door een schizophreen proces een onbegaafde tot een begaafdenbsp;is geworden. Verder bespreekt hij de schizophrene symptomen alsnbsp;eigenschappen, die de artistieke activiteit kunnen bevorderen. Hierdoor wordt de vraag in een geheel verkeerd daglicht gesteld, omdatnbsp;op deze wijze de schizophrenie als de som van zijn symptomen wordtnbsp;beschouwd, terwijl de groote indirecte invloed van de psychose opnbsp;de persoonlijkheid buiten beschouwing wordt gelaten. Om dezelfdenbsp;reden is de vergelijking van schizophrene symptomen met karaktereigenschappen en met vormen waarin de creatieve activiteit zich kannbsp;uiten, geheel onvruchtbaar. Talrijke vraagstukken, waaronder hetnbsp;probleem of het schizophrene kunstwerk uit de ziekte ontstaat ofnbsp;juist een rest van gezondheid in de zieke individu voorstelt, wordennbsp;door hem zonder veel kritiek en oppervlakkig besproken.
In het reeds eerder genoemde artikel van Weygandt 6) onderscheidt deze vier mogelijkheden in het verband tusschen psychose en artistieke werkzaamheid:
Ie. Een kunstenaar kan ziek worden, zonder dat zijn werk door de psychose wordt beïnvloed.
2e. Een kunstenaar kan ziek worden en de psychose vernietigt zijn kunstenaarschap.
3e. Een kunstenaar kan ziek worden zóó dat zijn kunst door de psychose wordt beïnvloed.
4e. Een psychose kan een artistieke activiteit opwekken, bij iemand, die te voren nooit scheppend werkzaam was.
Al gezien het feit, dat de onder Ie en 3e genoemde mogelijkheden moeilijk vast te stellen zijn, terwijl psychopathologisch het onder 2enbsp;genoemde als een onderdeel van 3e beschouwd kan worden, levert
K. Jaspers — Strindberg u. van Gogh — 2e Aufl. Berlin 1926.
®) R. A. Pfeifer — Der Geisteskranke und sein Werk — l.c. — pg. 21_24.
®) W. Weygandt — Zeits. f. d. gesamte Neurol, u. Psychiat. XCIV — 421 -1925. Zur Frage der pathologischen Kunst.
96
-ocr page 103-Weygandt vooral kritiek op anderen, zonder dat het hem gelukt, een bruikbare hypothese ter verklaring van een van de door hem genoemde relaties op te stellen.
Ook Prinzhorn ^) spreekt over het boven genoemde verband tus-schen scheppingsdrang en psychose. Hij meent, dat een psychose slechts hen tot scheppen zal brengen, die constitutioneel daartoenbsp;voorbereid zijn. Hij spreekt dan ook van mobiliseering van een latentenbsp;„Gestaltungsdrang”.
Een bestaande begaafdheid behoeft dan ook niet door een schizo-phrene psychose te worden verstoord en zelfs kunnen beeldende krachten productief door de schizophrenie worden beïnvloed.
Sterz 8) zet uiteen, dat in het artistieke scheppingsproces twee stadia zijn te onderscheiden, een passief: het laten stroomen van voorbewust of onbewust materiaal en een actief: het ingrijpen van denbsp;kritiek in de veelheid van het aangebodene. Hij meent, dat in denbsp;schizophrene psychosen het onbewuste materiaal rijkelijk naar bovennbsp;komt, terwijl de kritiek verzwakt is. Hij waardeert echter de intentiesnbsp;van den pathologischen schepper, zooals slechts bij gezonden geoorloofd is.
Volgens Sterz kan onder invloed van een lichte manie een verhoogde praestatie door de ontremming ontstaan, maar deze praestatie is van andere orde dan die van den schizophrenen patiënt. Wanneernbsp;hij nu verder opmerkt, dat de waarde van een persoonlijkheid ondernbsp;invloed van de schizophrenie nooit stijgen kan, 9) dan volgt hieruitnbsp;eigenlijk, dat Sterz de waarde van een kunstwerk bepaalt naar denbsp;waardeering, die hij voor de persoonlijkheid kan gevoelen. Wanneernbsp;men aan deze praemisse blijft vasthouden, dan moet men tot dezelfdenbsp;conclusie als Sterz komen, accepteert men zulk een axioma niet, dannbsp;zal men ook zijn conclusie niet kunnen deelen.
In de gevallen van een tweetal litterair begaafden, kan hij bij bespreking van werk van vóór en tijdens een psychose bij denzelfden patiënt, dan ook geen bewijzen vinden voor de waardevermeerderingnbsp;van het werk, tengevolge van de geestesziekte.
Kronfeld lo) gaat van het standpunt uit, dat men bij de beoor-
H. Prinzhorn — Bildnerei der Geisteskranken — l.c. — pg. 399.
®) G. Sterz — Deutsche Zeitsch. f. Nervenheilkunde — C — 40 — 1927. Beitrag zu dem Verhaltnis von Kunstschaffen und Nervenkrankheit.
®) G. Sterz — Beitrag zu dem Verhaltnis von Kunstschaffen u. Nervenkrankheit. — l.c. — pg. 45.
A. Kronfeld — Klinische Wochenschrift — IVI — 29 — 1925. Der künst-lerische Gestaltungsvorgang in psychiatrischer Beleuchtung.
97
-ocr page 104-deeling van kunst van geesteszieken slechts descriptief te werk mag gaan en de vraag naar de objectieve waarde van het werk ter zijdenbsp;moet laten.
In de loop van zijn betoog komt hij dan ook tot tegenovergestelde conclusies als Stadelmann, H) die meent, dat geesteszieken nooit uitnbsp;de volheid van de geest scheppen, maar dat bij hen afgespletennbsp;woekerende deelen van de geest tot uiting komen. Het is echternbsp;geenszins bewezen, dat bij het normale scheppen de persoonlijkheidnbsp;steeds als een eenheid ageert.
Stadelmann meent, dat de kunstwerken van geesteszieken uitsluitend belangrijk zijn als bijdrage tot de biologie der kunst. Deze opvattingnbsp;is niet goed in overeenstemming te brengen met het voorafgaande;nbsp;want indien deze scheppingen het werk zijn van splijtstukken vannbsp;de menschelijke geest, dan hebben zij met de ,,ware kunst” ooknbsp;niets gemeen, omdat men nooit kan weten hoe de geïntegreerde geestnbsp;zich ten opzichte van de splijtstukken verhoudt en de uitingen ervannbsp;beïnvloedt; door studie van gestoorde levers en hun functies zal mennbsp;nooit de werking van de gezonde lever kunnen leeren kennen.
Met Kronfeld moet men erkennen, dat er een zekere overeenkomst bestaat tusschen de scheppende originaliteit, die de opbouw van eennbsp;psychotisch wereldbeeld veroorzaakt en die, welke het kunstwerknbsp;voortbrengt.
„Es muss wohl so sein, dass der Künstler, der Mensch, der fahig ist, sich in künstlerischen Gesichten von der Wirkung der Welt auf dasnbsp;Ich zu befreien, dem Persönlichkeitstypus nach, dem Menschen nahe-steht, den die individuelle Notwendigkeit zwingt, sich in den hiernbsp;gemeinten, schizophren psychotischen Gestaltungen von der Wirkungnbsp;der Welt auf das Ich zu befreien.” Hij meent dan ook, dat in denbsp;kunst van lijders aan psychosen geen spoor van verval is aan tenbsp;toonen. Hierbij gaat hij echter volledig aan de sociale beteekenis vannbsp;de kunst voorbij.
Villamil doet verslag over een boer, die in een alcoholpsychose, die onder het beeld van een manie verloopt, eigenaardige beelden in
H. Stadelmann — Psychiatr. Neurol. Wochenschr. XXIX — 499 — 1927. Bildnerei der Geisteskranken.
^2) A. Kronfeld — Der künstlerische Gestaltungsvorgang in psychiatrischer Beleuchtung — l.c. — pg. 29.
Villamil — Matiz intenso de religiosidad en el contenido incosciente del psiquismo humano.
Los progressos de la clinica — Madrid — No. 254 — 1933. Geciteerd naar Kris — Imago — XXII — 339 — 1936.
98
-ocr page 105-hout gaat snijden. Na zijn herstel weigert hij echter, om op de schrijn-makerswerkplaats in de arbeidstherapie geplaatst te worden, daar hij boer is en hij, naar hij zegt, geen ander vak verstaat. Vilamil meent nu,nbsp;dat hieruit blijkt, dat het beelden los staat van de gezonde persoonlijkheid. Deze conclusie behoeft echter nog niet juist te zijn; het isnbsp;mogelijk, dat de gezonde persoonlijkheid slechts geremd staat tegenover de uitingsvorm van de psychose zonder dat deze laatste aan denbsp;gezonde persoonlijkheid vreemd behoeft te zijn.
Tenslotte moet opgemerkt worden, dat enkele auteurs, die in verband met het scheppen van patiënten over „schizophrenie” spreken, schizophrene psychosen en proces-schizophrenie niet steeds voldoendenbsp;onderscheiden. Thans is nog niet bekend, of deze beide groepen vannbsp;ziekten het scheppingsvermogen verschillend beïnvloeden.
2. Het beeldende werk van enkele psychotische kunstenaars
Het verband tusschen begaafdheid en psychose bij enkele beeldende kunstenaars wordt door verschillende auteurs onderzocht. Deze relatie wordt door hen zeer verschillend beoordeeld, zoodat slechtsnbsp;met de grootste voorzichtigheid een interpretatie van de waargenomen feiten mag worden aanvaard.
Over het algemeen is het ook onmogelijk om alleen uit ziektegeschiedenissen, brieven en kunstwerken een oordeel over de samenhang van kunstwerk en psychose te vormen. Daarom mag thans slechts onder enkele voorwaarden aan deze opvattingen aangeknooptnbsp;worden bij het opstellen van werkhypothesen, terwijl een afleidennbsp;van theorieën op grond van de weinige bekende feiten wetenschappelijk niet verantwoord lijkt.
Alleen al over het werk van Vincent van Gogh bestaat een uitgebreide psychiatrische litteratuur. Een kleine studie aan deze figuur wijdde o.a. Riese.i^) Deze meent, dat ondanks de psychosenbsp;het werk verder rijpte en dat de inhoud van het schilderwerk vannbsp;van Gogh niet schizophreen is. (R. memoreert uitdrukkelijk, dat denbsp;diagnose schizophrenie bij van Gogh niet vaststaat.) Wel zou naarnbsp;de vorm, het werk een schizophrene uitdrukkingswijze kunnen zijnnbsp;van de levensinhoud van Vincent, zonder dat dit ook inderdaad hetnbsp;geval zou moéten zijn.
Wel meent Riese, dat hier en daar in de teekeningen die van Gogh
W. Riese — Zeitschr. f. d, gesamte Neurol, u. Psychiat. XCVIII 1925. Ueber den Stilwandel bei V. v. Gogh.
99
-ocr page 106-in de gestichten maakte, de groote gezonde artistieke qualiteiten van zijn andere werk missen.
,,Und es ist sehr bezeichnend, dass die Bilder mehr dekorativ-kunstgewerblicher, weniger künstlerischer Wirkung, wie die Garten-bilder aus dem Irrenhaus, die sich gewissen leeren, ornamentalen Gebilden Geisteskranker annahern — denen sie freilich an Kunstwertnbsp;weit überlegen bleiben — dass diese immer, wie Meier Graefe er-mittelt, „aus mehr oder weniger kritischen Perioden” stammen.”
Ook hier moeten wij bekennen, het met het oordeel van den auteur over deze teekeningen niet eens te zijn. Gaat van de kennis, die wijnbsp;omtrent de persoonlijkheid van den schilder bezitten een zoo grootenbsp;suggestie uit, dat de onderzoekers daardoor hun waardeoordeel latennbsp;beïnvloeden?
Deze opmerking neemt niet weg, dat de algemeene conclusie van het artikel van Riese wel te onderschrijven is: ,,Ein Künstler undnbsp;Könner wird krank; von Zeit zu Zeit wird er triebhaft erregt undnbsp;verwirrt. Aber zwischendurch ist er nicht nur unangetastet: Dienbsp;Kurve seiner Gestaltungsfahigkeit steigt steil an.”
Verder schrijft deze auteur nog: „Der Stil, bewusst gesucht, und schon vor der Krankheit gefunden, reift zu entscheidender Voll-endung. Stürmischer vielleicht, aber ohne Bruch zwischen prae-psychotischer und psychotischer Gestaltung; alles vielmehr not-wendige Folge einer künstlerischen Entwicklung. lm Laufe diesernbsp;Entwicklung treten zwar Krisen auf, und was in solchen ,,abnormen”nbsp;seelischen Situationen zustande kommt, tragt die Züge der Krankheit:nbsp;dies aber rührt nicht an die Entwicklung selbst, die ausserhalb dernbsp;Katastrophen ihren notwendigen Gang geht.”
Het dient nog opgemerkt te worden, dat in het betoog van Riese een tweetal punten toelichting behoeven. In de eerste plaats is hetnbsp;een open vraag wanneer de psychose van Vincent begonnen is. Hetnbsp;is heel goed mogelijk, dat dit begin lang vóór het besluit lag, schildernbsp;te willen worden en lang voordat er een acute phase optrad: immersnbsp;er is sedert zijn verblijf in Londen, dus op ongeveer 22 jarige leeftijdnbsp;een groote verandering in zijn wezen opgetreden. Zoo is dus niet denbsp;mogelijkheid uit te sluiten, dat de geheele ontwikkeling van vati Goghnbsp;als schilder binnen het kader van een chronische psychose met acutenbsp;exacerbaties valt. Jaspers i'^) neemt daarentegen aan, dat de psychosenbsp;eerst in 1887—1888 begon.
W. Riese — Ueber den Stilwandel bei V. v. Gogh — l.c. pg. 15. 1®) W. Riese — Ueber den Stilwandel bei V. v. Gogh — l.c. pg. 16.nbsp;1'^) K. Jaspers — Strindberg u. Van Gogh — l.c. pg. 117.
100
-ocr page 107-Verder wordt door alle biographen medegedeeld, dat van Gogh in zijn „psychotische phasen”, dat wil dus zeggen tijdens de acutenbsp;exacerbaties van zijn chronische ziekte niet schilderde. De beschrijving, die Riese dus geeft van het scheppen in „abnormalen seelischennbsp;Situationen” behoeft een nadere verklaring.
Een uitstekende psychoanalytische studie over van Gogh bestaat van de hand van Westerman Holstijn. Deze doet een goed gefundeerde poging tot verklaring van de behoefte aan artistieke activiteit, die Vincent drijft. Hij volgt op de voet de ontwikkeling van zijnnbsp;schilderkunst, die langzamerhand symbolisch wordt en waarin hijnbsp;meer en meer zijn gevoelens gaat weergeven. In zijn latere (Zuid-Frankrijk) periode anthropomorphiseert hij de natuur, doordat hijnbsp;zich met haar identificeert en zoo zijn eigen strevingen in haar terugvindt. Daardoor wordt hij expressionist, schildert hij in de eerstenbsp;plaats zichzelf en verwaarloost hij de objectieve werkelijkheid. Eerstnbsp;is hij expressionist in het gebruik van de kleuren; in het laatste jaarnbsp;van zijn leven is hij expressionist in het gebruik van de lijnen. Wantnbsp;wanneer in de loop van de jaren zijn autisme toeneemt, gaat hij zichnbsp;meer en meer met de natuur identificeeren, terwijl zijn algemeenenbsp;libidiseering zich niet meer als vroeger in de gele kleuren maar in denbsp;innerlijke spanning van zijn lijnen gaat uitdrukken.
Volgens W. Holstijn gaan hier en daar de gebogen lijnen een eigen leven voeren en treden ornamentale tendensen in de schilderij
naar voren.
Dit nu is bij schizophrene kunstenaars zeer frequent waargenomen omdat hun gestuwde libido, die zich in bepaalde vormen indringt,nbsp;tenslotte daarin verstart.
Het exposé wordt besloten met de woorden: „Mehr und mehr introvertierte Vincents Libido sich in seinem Leben und regrediertenbsp;zu den besprochenen infantilen Komplexen. Parallel zu dieser Ent-wicklung geht die Entwicklung seiner Kunst. Die Kunst entstand alsnbsp;Ausweg aus einer Libidostauung und bewegte sich mit wachsendemnbsp;schizophrenen Geisteszustand in expressionistischer und endlich innbsp;ornamentaler Richtung. Die Entwicklung seiner Schizophrenie wirdnbsp;verstandlich aus den Einwirkungen der Aussenwelt auf seine Seelenbsp;mit ihren versterkten Komplexen.”
1®) A. J. Westerman Holstijn. — Imago — X — 389 — 1924. Die psychologische Entwicklung V. van Goghs.
1®) A. J. Westerman Holstijn — Die psychologische Entwicklung V. v. Goghs — l.c. pg. 416—417.
101
-ocr page 108-Hiernaast moet nog de monographie van Jaspers 20) genoemd worden, die echter na het reeds geciteerde niet veel nieuwe gezichtspunten biedt. Wel gaat Jaspers in zijn interpretatie van de latenbsp;werken van van Gogh verder dan Westerman Holstijn. Terwijlnbsp;laatstgenoemde uitdrukkelijk spreekt van een tendens tot ornamen-tale vormgeving, ziet eerstgenoemde vooral de dynamische streek ennbsp;meent hij, dat in de psychose formeele tendensen, buiten de inhoudnbsp;van de schilderij om, werkzaam zijn, terwijl een verarming zich zounbsp;manifesteeren. Hij zegt van de laatste schilderijen: ,.Energie ohnenbsp;Inhalt, Verzweiflung und Schauer ohne Ausdruck.” 21)
Nog verder gaat Weygandt, 22) die zelfs in het herhaaldelijke uitbeelden van de cypressen een aanduiding van stereotypie, in de expressionistische tendensen van het werk een uiting van bizarrerienbsp;en ten slotte een verarming en neiging tot smeren meent te kunnennbsp;aantoonen.
Nadat het bovenstaande geschreven was, verscheen een zeer uitvoerig artikel, waarin Kraus 23) de geheele psychiatrische litteratuur over van Gogh bespreekt, terwijl hij tevens een kritische uiteenzettingnbsp;geeft van de standpunten, die door verschillende auteurs wordennbsp;verdedigd. Deze studie kan als de sluitsteen van het wetenschappelijke bouwwerk, dat om van Gogh is opgetrokken, worden beschouwd, zoolang tenminste geen nieuwe gegevens zijn verzameld,nbsp;die een andere visie op zijn figuur mogelijk maken.
Over andere bekende beeldende kunstenaars werd veel minder geschreven. Onder hen zijn nog Josephson en Blake te noemen, waarvan de eerste zeker, de laatstgenoemde waarschijnlijk een schizo-phrene psychose had.
Over de invloed van de psychose bij Josephson is met zekerheid niet veel bekend. Hartlaub 24) wijdde een artikel aan hem. Kris 25)nbsp;en Jaspers 26) noemen hem.
Daar Josephson sedert het uitbreken van zijn acute psychose niet meer schilderde, maar alleen teekende, is de beoordeeling van de
2®) K. Jaspers — Strindberg und van Gogh —• l.c.
2^) W. Weygandt — Zeitschr. f. d. ges. Neurol, u. Psychiat. XCIV — 421 — 1925. Zur Frage der pathologischen Kunst.
22) K. Jaspers — Strindberg und van Gogh — l.c. pg. 134.
2®) G. Kraus — Psychiat. en neurol. bladen — XXXXV — 985 — 1941. V. V. Gogh en de psychiatrie,
2^) G. F. Hartlaub — Der Zeichner Josephon — l.c.
25) E. Kris — Bemerkungen z. Bildnerei der Geisteskranken — l.c. pg. 350.
5) K. Jaspers — Strindberg u. van Gogh — l.c. — pg. 146.
102
-ocr page 109-invloed van de psychose nog moeilijker, dan zij, indien zich dit niet had voorgedaan, reeds zou zijn. Elders 27) werd de studie van Hart-laub reeds besproken. Van het leven van Blake, die vooral door zijnnbsp;gravures bekend geworden is, maar die ook als dichter en musicusnbsp;begaafd was, weet men te weinig, om een duidelijk inzicht in zijnnbsp;leven en werk te krijgen. Dat zijn persoonlijkheid psychopathologischnbsp;belangrijk is, blijkt wel uit een inleidende studie ven Benoit. 28)nbsp;Schottky 29) beschrijft de verandering, die de stijl van een begaafdenbsp;leerling van een kunstnijverheidsschool tijdens een acute schizophreennbsp;gekleurde psychose onderging. Hoewel de manifeste inhoud van hetnbsp;werk geen invloed van de psychose toonde, waren eigenaardigenbsp;vormveranderingen aan te toonen.
,,Es ist die Aenderung des Grunderlebens, das, bei gleichen In-halten der Bilder, zu anderen Formen führen muss, vielleicht zu einer spezifischen Art der Gestaltung.” 30)
Na de psychose herleeft de oude techniek, terwijl tijdens de psychotische phase het psychotische beleven en de oorspronkelijkenbsp;techniek zich niet konden vereenigen.
Helweg meent, dat tijdens een psychose het werk van begaafden aan waarde kan winnen, omdat de psychose soms de phantasie vannbsp;den kunstenaar stimuleert. Over de verandering van de techniek zegtnbsp;hij weinig, si)
afb, 10
Een artikel van Kreyenberg 32) toont, hoe bij een kunstenaar, die nadat hij de „prix de Rome” had verworven, geestesziek werd, denbsp;psychose een verandering in de stijl teweegbracht. De kenmerkennbsp;van zijn kunst tijdens de psychose vat Kreyenberg als volgt samen:
Zij zijn de uiting van een „unpersönlich anmutende Naturkraft”, vertoonen sterke neiging tot symmetrie en pedanterie, terwijl dezelfde
motieven steeds terugkeeren........oft erinneren (die Bildnereien) an
die Kunst der Primitiven, an die Kunst des Mittelalters, zeigen oft
27) Vgl. pg. 60.
2®) F. Benoit — Ann. des sciences psychiques — XVIII — 1 — 1908. Blake Ie visionnaire.
29) J. Schottky — Nervenarzt — IX — 68 — 1936. Ueber einen künstlerlschen Stilwandel in der Psychose.
29) J. Schottky — Ueber einen künstlerischen Stilwandel in der Psychose. —
l.c. pg. 73.
27) H. Helweg — Acta psychiatr. et Neurol. — VIII — 445 — 1933. Künst-lerische Produktion bei Schizophrenen.
22) G. Kreyenberg — Zeitschr. f. d. gesamte Neurol, u. Psychiat. CXIV — 152 — 1928. Das Junkerhaus in Lemgo i. L.
103
-ocr page 110-Anklangc an an die Antike, aber überall ist nur eine Nachahmung, niemals Assimilation niemals selbstschöpferisches.” 33)
Afgezien van het feit, dat een duidelijke assimilatie aanwezig moet zijn, waar een nieuw geschapen kunst zoo heterogene elementen alsnbsp;de boven opgenoemde vereenigt, worden oppervlakkige gelijkenissen, die toch het algemeene aanzicht van deze kunst niet beïnvloeden,nbsp;maar integendeel een typisch persoonlijk cachet aan het geheel geven,nbsp;verkeerd geïnterpreteerd.
Haszmann en Zingerle 34) beschrijven eveneens een patiënt bij wie, hoewel de technische vaardigheid van vóór de psychose bewaard isnbsp;gebleven, de techniek in de psychose op een andere wijze gebruiktnbsp;wordt. Hier is vooral het verband tusschen de verschillende, goednbsp;geteekende details verloren gegaan. De auteurs vergelijken de inhoudnbsp;van zoodanige teekeningen met „Wortsalat”.
3. Het beeldende werk van enkele gezonde kunstenaars
De psychologische en psychoanalytische litteratuur over beeldende kunstenaars is nog weinig omvangrijk, terwijl die over litteratoren ennbsp;litteratuur nauwelijks te overzien is.
De uitgebreidste analyse over een beeldenden kunstenaar en tevens die, welke een voorbeeld voor vele andere geworden is, danken wijnbsp;aan Freud, die in zijn boek over Leonardo da Vinei 36) enkele onbewust gedetermineerde factoren, die groote invloed op het scheppennbsp;^ uitoefenden, belicht.
Freud meent, dat Leonardo zoowel in zijn sexueele leven als in zijn kunst geremd werd door slecht geslaagde verdri-pgingen en dat dezenbsp;een beslissende invloed op zijn leven en zijn kunst uitoefenden.
Zijn opvoeding in zijn eerste levensjaren veroorzaakte een intensieve drang tot het doen van kinderlijke sexueele navorsching. In de puberteit worden de kinderlijke neigingen vervolgens verdrongen ennbsp;er resulteert een tegenzin tegen alle zinnelijke activiteit, terwijl hetnbsp;grootste deel van de sexualiteit zich, door de overheersching van de
®3) G. Kreyenberg — Das Junkerhaus in Lemgo — l.c. — pg. 171,
®4) O. Haszmann u. H. Zingerle — Journ. f. Psychol. XX — 24 — 1913. Untersuchung bildlicher Darstellungen und sprachlicher Aeusserungen bei dementianbsp;praecox.
S. Freud — Eine Kindheitserinnerung des Leonardo da Vinei — Schriften z. angew. Seelenkunde — Bd. VII — Wien/Leipz. 1919 — 2e Aufl.
Vgi. ook; O. Pfister — Jahrb. f. psychoanal. u. psychopath. Forschungen V — 117 — 1913. Kryptolalie, kryptographie und unbewusstes Vexierbild bei Normalen,nbsp;pg. 146 e.v.
104
-ocr page 111-sexueele nieuwsgierigheid, zonder verdrongen te worden tot de alge-meene weetgierigheid zal kunnen sublimeeren. Tengevolge van een aangeboren gave werd Leonardo volgens Freud tot een kunstenaar,nbsp;maar zijn gaven werden versterkt door zijn visueele tendensen. In denbsp;eerste werken van den meester kan men de objecten, waaraan zijnnbsp;sexualiteit zich fixeerde, herkennen.
De bijna totale onderdrukking van het sexueele leven schept echter ongunstige voorwaarden voor de oefening van gesublimeerde sexueelenbsp;tendensen en ten gevolge hiervan regredieert hij van de tweedenbsp;fixatietrap van zijn sexualiteit naar de eerste: hij wordt onderzoekernbsp;en keert in de loop van zijn experimenten tenslotte de kunst denbsp;rug toe.
Tegen zijn vijftigste jaar regredieert hij opnieuw, maar deze regressie maakt nogmaals den kunstenaar in hem wakker. Doordat hij een vrouw ontmoet, die het beeld van zijn moeder tot nieuw leven wekt,nbsp;hervindt hij de inspiratie.
In een uitvoerig gedocumenteerd onderzoek weet Freud een lijn te vinden, die door het geheele leven van den kunstenaar heen tenbsp;vervolgen is en die niet alleen aan zijn persoonlijke, maar ook aan zijnnbsp;maatschappelijke leven richting geeft.
Ook over een werk van Michel Angelo schreef Freud een studie. 36)
Hoe uitstekend ook, is de studie van Abraham over Segantini 37) daarnaast veel minder geslaagd. Verder moet nog een kleine studienbsp;van Jones 38) over del Sarto genoemd worden, die echter zoo schematisch is, dat zij niets kan bewijzen omtrent de invloed, die psychi-schen tendensen op zijn scheppen uitoefenden.
Een werk van Maeder over Hodler39) was niet bereikbaar.
Interessant is voorts een studie van Sachs 40) over een door Kubin geschreven en geïllustreerde roman, omdat deze analyse gemaaktnbsp;werd met behulp van autobiographische gegevens van den auteur.
^®) S. Freud — Psychoanal. Studiën an Werken der Dichtung und Kunst Wien/Leipzig/Zürich 1929. Der Moses des Michelangelo.
®7) K. Abraham — Giovanni Segantini — Schr. z. angew. Seelenkunde — Bd. IX Wien/Leipz. 1911.
3®) E. Jones — Imago — II — 468 — 1913. A. del Sartos Kunst und der Einfluss seiner Gattin.
®9) A. Maeder — F. Hodler — Zürich 1916.
'*®) H. Sachs — Imago I — 197 — 1912. Die andere Seite — Ein phantastischer Roman mit 52 Zeichnungen von A. Kubin. (München 1909).
105
-ocr page 112-4. De psychische oorzaken van de motorische begaafdheid
Tenslotte brengt een artikel van Hermann 4i) over B. Cellini op een tweetal publicaties, waarin een poging gedaan wordt om tot denbsp;psychische grondslagen van de technische begaafdheid van de kunstenaars door te dringen. ^2)
Een punt, dat in de psychologie van den kunstenaar al te zeer verwaarloosd werd is, dat de kunstenaar een specialisatie-productnbsp;binnen sommige culturen is. Toch is deze specialisatie nog jong. Hetnbsp;schijnt immers, dat zelfs nog in de middeleeuwen de schilder eennbsp;handwerksman was en niet beschouwd werd als een begenadigde:nbsp;schilderijen-maken was dan ook niet zijn eenige werk.
Wanneer wij aannemen, dat de kunst voortkomt uit een drang in den mensch, dan moeten wij ook aannemen, dat deze drang in primitieve tijden anders tot uiting komt dan thans. En de veronderstellingnbsp;ligt voor de hand, dat remmingen, aan deze drang in de modernenbsp;tijden opgelegd, sterker zijn dan oorspronkelijk het geval was, toennbsp;alle kunst nog volkskunst was, nog kunst was, die door alle ledennbsp;van een gemeenschap voortgebracht werd.
Slechts staat vast, dat de aanleg om zich langs artistieke weg te uiten zeer gemakkelijk door innerlijke en uiterlijke omstandighedennbsp;kan worden geremd. Enkele aanknoopingspunten worden gegevennbsp;door een zekere overeenkomst tusschen het scheppen van kinderennbsp;en dat van volwassenen en door de remmingen, die men in het scheppen van kinderen in de loop van hun ontwikkeling kan zien ontstaan.
Immers, waar wij weten hoe het „Ausdrucksgehalt” van kinder-teekeningen zoo sterk beïnvloed wordt door de spheer van een leeraar, door de spheer in een klasse, door de houding van de volwassenen uit het milieu van het kind, en waar bekend is, hoe de inbonden van kinderteekeningen gericht worden door de geestestoestandnbsp;van het kind; 44) waar wij uit psychoanalysen van kunstenaars ennbsp;van kunstwerken een duidelijke verwantschap tusschen de latentenbsp;inhoud van kunstwerken en van het werk van kinderen, zooals ditnbsp;b.v. door Merema wordt beschreven kunnen zien, moeten wij welnbsp;aannemen, dat beide vormen van uitingen door dezelfde wortel-
Imago X — 418 — 1924. Benvenuto Cellinis dichterische
^4) I. Hermann Periode.
432 —
Vgl. }. H. van der Hoop — Psychiat. en neurol. Bladen XLV 1941. Over de psychologische benadering van kunst — pg. 433/434.
4*) J. Huizinga — Herfsttij der Middeleeuwen — 2e dr. .— Haarlem 1921. pg. 440—460.
44) B. Merema — Levensontplooiing in vorm en kleur — l.c.
106
-ocr page 113-gebieden worden gevoed en dat remmingen, die somtijds kinderen beïnvloe'den, in het latere leven sporen zullen nalaten.
Geheel duidelijk is het intusschen niet, waarom sommige jongeren — waaronder de toekomstige kunstenaars — niet de invloeden vannbsp;een remming ondergaan, die het meerendeel de gave ontneemt hetnbsp;innerlijk door een woordtaal of door een taal van vorm en kleur totnbsp;uiting te brengen.
Hier ligt het probleem van de artistieke begaafdheid en niet in de vraag, hoe een motorische begaafdheid kan ontstaan. Immers, velenbsp;ware kunstenaars zien wij worstelen om een technische vaardigheidnbsp;te bereiken, die sommigen bezitten, zonder dat zij deze uit innerlijkenbsp;drang behoeven te gebruiken. Het is dan ook gewenscht om te onderscheiden tusschen een zekere technische (motorische) begaafdheidnbsp;en het artistieke scheppingsvermogen, die zich waarschijnlijk geheelnbsp;los van elkaar kunnen voordoen. ^5)
Zoo wordt door velen zelfs betwijfeld of een zekere motorische begaafdheid noodzakelijk is voor hen, die zich een artistieke technieknbsp;eigen willen maken. 46)
Door sommigen wordt, voor het ontstaan van een teekenkundige begaafdheid, de aanwezigheid van een eidetische aanleg noodzakelijknbsp;geacht. De mededeelingen hierover zijn echter zoo tegenstrijdig 47)nbsp;en de vergelijking vooral van de moderne kunst met de teekenwijze,nbsp;die voor de eidetische aanleg kenmerkend is, wijst zoo groote verschillen aan, dat eidetische aanleg en schilderkunstige aanleg naarnbsp;alle waarschijnlijkheid niet samen behoeven te gaan.
Over de ,.normale” remmingen van het scheppingsvermogen is nog weinig bekend. Een mogelijke verklaring voor het ontstaan van remmingen van het vermogen om zich teekenend te uiten, wordt doornbsp;Bouman 48) besproken. Hij wijst op invloed, die de ontwikkelingnbsp;van de spraak op de visueele kunst uitoefent en hij meent, dat bepaalde uitingsvormen door de ontwikkeling van de spraak in denbsp;loop van de phylogenetische ontwikkeling te gronde gaan. In dit verband noemt hij de ondergang van de palaeolithische holenkunst.
46) Vgl. H. Sachs — Gemeinsame Tagtraume — Imagobücher V. Leipz./Wien/ Zürich 1924 — pg. 4.
46) nbsp;nbsp;nbsp;H. Jacoby — Zeitschr. f. psychoanal. Padagogik — I — 33 en 110 — 1927.nbsp;Muss es Unmusikalische geben?
47) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. M. Loch — Ueber Eidetik und Kinderzeichnung — Diss. — Ochsenfurtnbsp;1931. Hierin vele litteratuuropgaven.
46) K. H. Bouman — De palaeolithische kunst — l.c.
107
-ocr page 114-waarvoor tot deze publicatie geen verklaring gegeven kon worden. 49)
Dat de theorie van Bouman wel aannemelijk is, wordt door de dissertatie van Koenen 50) waarschijnlijk gemaakt.
Spranger^i) neemt aan, dat over het algemeen de litteraire productie bij adolescenten grooter is dan de productie van teeken- of schilderwerk. Ook dit pleit voor de waarschijnlijkheid van Bouman’snbsp;theorie.
De vraag, hoe men zich het ontstaan van een artistieke begaafdheid moet denken, hangt met het bovenstaande zeer nauw samen. Steeds moet men zich voor oogen houden, dat hierbij misschien eener-zijds de factor van de bijzondere aanleg, anderzijds zeker het achterwege blijven van bovengenoemde remmingen ter sprake dienen tenbsp;komen. Zooals boven reeds terloops werd gezegd, gelooven wij niet,nbsp;dat de beteekenis van de „motorische” begaafdheid zeer groot is. Denbsp;persoonlijkheid, die groote behoefte tot uiten in zich aanwezig voelt,nbsp;zal zich de uitingsmiddelen weten te bemachtigen, die daarvoornbsp;noodig zijn, terwijl zij, die de innerlijke drang missen er door gebreknbsp;aan impuls niet licht toe zullen komen, zich de uitingsmiddelen eigennbsp;te maken.
In zijn kritische beschouwing over kunstwetenschap en psychoanalyse noemt von Sydow 52) jn dit verband alleen de fundamenteele opmerking van Rank 53) over de individueele ontwikkeling van denbsp;artistieke activiteit, die door anderen als Baudouin 54) wordt overgenomen en uitgewerkt. Zij berust op een principieele uiteenzetting,nbsp;die door Freud 55) wordt gegeven: „Die Kunst bringt auf einem eigen-tümlichen Wege eine Versöhnung der beiden Prinzipien (d.w,z. vannbsp;Lustprinzip en Realitatsprinzip) zustande. Der Künstler ist ursprüng-lich ein Mensch, welcher sich von der Realitat abwendet, weil er sichnbsp;mit dem von ihr zunachst geforderten Verzicht auf Triebbefriedigung
«) Vgl. pg. 64.
Diss. A’dam — 1921. Leipz. 1929 — 11e Aufl.
5®) H. P. J. Koenen — Physioplastiek bij kinderen
54) nbsp;nbsp;nbsp;E. Spranger — Psychologie des Jugendaltersnbsp;pg. 65—67.
5^) E. von Sydow — Kunstwissenschaft u. Psychoanalyse. In: Auswirkungen der Psychoanal. in Wissensch. u. Leben — Herausg. von H, Prinzhom — Leipzig —nbsp;1928 — Bd. I. pg. 153.
55) nbsp;nbsp;nbsp;O. Rank — Der Künstler — l.c. pg. 72/73.
54) nbsp;nbsp;nbsp;C. Baudouin — Psychoanalyse de l’art — Paris — 1929 — pg. 75—101,nbsp;pg. 97.
55) nbsp;nbsp;nbsp;S. Freud — Fonnulierungen über die zwei Prinzipien des psychischennbsp;Geschehens. In; Theoretische Schriften — Wien. 1931 — pg. 12.
108
-ocr page 115-nicht befreunden kann, und seine erotischen und ehrgeizigen Wünsche im Phantasieleben gewahren lasst. Er findet aber dennbsp;Rückweg aus dieser Phantasiewelt zur Realitat, indem er dank be-sonderer Begabungen seine Phantasien zu einer neuen Art vonnbsp;Wirklichkeiten gestaltet, die von den Menschen als wertvolle Ab-bilder der Realitat zur Geltung zugelassen werden. Er wird so aufnbsp;eine gewisse Weise wirklich der Held, Schöpfer, König, Liebling, dernbsp;er werden wollte, ohne den gewaltigen Umweg über die wirklichenbsp;Veranderung der Aussenwelt ein zu schlagen. Er kann dies aber nurnbsp;darum erreichen, weil die anderen Menschen die namliche Unzufrie-denheit mit dem real erforderlichen Verzicht verspüren wie er selbst,nbsp;weil diese bei der Ersetzung des Lustprinzips durch das Realitats-prinzip resultierende Unzufriedenheit selbst ein Stück der Realitat ist.”
Volgens Rank ontwikkelt zich de artistieke activiteit homoloog met de oorspronkelijke infantiele orgaansexualiteit: bij den schilder drijftnbsp;een overmatige libidineuse accentueering van de „Schaulust” tot hetnbsp;scheppen, bij den beeldhouwer die van het tastgevoel, bij den musicusnbsp;die van het gehoor etc,
De critiek, die door Pfister op deze theorie wordt gegeven, wordt door von Sydow eveneens genoemd: „Niemals kann es sich darumnbsp;handeln, aus der Primarerotik allein die höchsten Geistestaten zunbsp;erklaren. Jede Sublimierung ist Aktivierung nichtsexueller Anlagen.” 56)nbsp;Met nadruk dient echter te worden opgemerkt, dat Rank spreektnbsp;over de ontwikkeling van de artistieke activiteit, terwijl Pfister denbsp;hoogste kunstuitingen op het oog heeft.
Hermann 57) nu, constateert dat zieken vaak bijzondere begaafdheden bezitten in vergelijking met de capaciteiten van gezonden en met die uit hun eigen gezonde dagen. Deze ..Mehrleistungen” zijnnbsp;echter geen nieuwe verworvenheden, maar zouden berusten op hetnbsp;weder-optreden van oude gewoonten, dus op regressies, waardoornbsp;vergeten geraakte potenties tot nieuw leven zouden worden gewekt.
De vraag die Hermann stelt is nu deze: „Wieso jemand die Tatig-keit des Zeichnens (Malens) quasi die Tatigkeit der Hand des
Zeichners besser, richtiger ausführen kann als ein Anderer......” 58)
Aan de hand van een tweetal ziektegeschiedenissen en eenig los
5®) O. Pfister — Imago — VIII — 53 — 1922. Die primaren Gefühle als Bedingungen der höchsten Geistesfunktionen.
57) I. Hermann — Imago — VIII — 54 — 1932. Beitrag zur Psychogenese der künstlerischen Begabung.
66) I. Hermann — Beitrag zur Psychogenese der küntlerischen Begabung — l.c. pg. 57.
109
-ocr page 116-materiaal wordt afgeleid, dat bij teekenkundig begaafden de hand „libidinös betont” is.
Daarbij kan men zich voorstellen, dat de libidineuze accentueering primair is, öf dat de teekenkundige begaafdheid primair is, of datnbsp;beide naast elkaar bestaan, zonder dat er een verband tusschennbsp;bestaat.
Hermann neemt nu aan dat de libidineuse accentueering van de hand primair is en maakt deze hypothese ook wel aannemelijk. Ernbsp;blijven intusschen nog problemen over. De indirecte openbaring vannbsp;de verhoogde libidotonus in de begaafdheid is nog niet duidelijk.nbsp;Hermann zelf merkt op, dat hier niet een sublimeeringsproces werkzaam is, omdat vaak in het volwassen leven van de kunstenaars denbsp;libidineuze accentueering van de hand nog blijft bestaan: de mogelijkheid blijft nog open, dat het te voorschijn roepen van fijne lichamelijkenbsp;werkingen een algemeene eigenschap van de verhoogde libidotonus is.
Het aantrekkelijke van de hoofdlijnen van deze theorie is, dat zij in overeenstemming is met ethnologische en kinderpsychologischenbsp;gegevens, die duidelijk aantonnen, dat een artistieke activiteit algemeen verbreid voorkomt en dat de toestand, zooals die in de wester-sche cultuur voorkomt, een eindpunt van een ontwikkeling is en datnbsp;ondanks de kritiek van de aesthetische richtingen op de psychologienbsp;aangenomen moet worden, dat begaafdheid niet een speciale aanlegnbsp;— in de beteekenis van een weinig voorkomend talent — is, maar datnbsp;een aanleg, oorspronkelijk bij alle individuen aanwezig, in de loopnbsp;van de ontwikkeling bij de meeste tot verdwijnen gedoemd is.
In een andere publicatie 59) wordt deze gedachte verder uitgewerkt en wordt aangenomen, dat ook bepaalde complexen de weg weer effenen kunnen voor bijzondere vormen van sublimeering.
Hermann geeft dus verschillende, psychologisch te benaderen oorzaken op voor het ontstaan van artistieke begaafdheden.
Later deelde Hermann nog enkele gevallen mede, waarbij hij met behulp van zijn theorie een verklaring meent te kunnen geven. 60)
Ook Hermann-Cziner 91) brengt enkele aanwijzingen voor de
1923. Organ-
®9) I. Hermann — Intem. Zeitschr. f. Psychoanal. IX — 297 libido und Begabung.
®9) I. Hermann — Imago X — 418 — 1924. Benvenuto Cellinis dichterische Periode.
— Imago X — 424 — 1924. Die Regression zum zeichnerischen Ausdmck bei Goethe. — In verband hiermede is interessant de studie van H. Sachs over: Dienbsp;andere Seite. Ein phantastischer Roman mit 52 Zeichnungen von A. Kubin.nbsp;Imago — I — 197 — 1912 (vgl. pg. 105).
91) A. Hermann-Cziner — Imago X — 434 — 1924. Die Gmndlagen der zeichnerischen Begabung bei M. Bashkirtseff.
110
-ocr page 117-waarschijnlijkheid van deze hypothese.
Hier wordt dus voor de eerste maal getracht, om niet alleen de artistieke activiteit, maar ook de artistieke begaafdheid tot psychologisch verklaarbare wortels terug te brengen.
Hermann laat zich niet uit over het verband, dat tusschen psychose en begaafdheid zou kunnen bestaan. Evenmin bespreekt hij de neigingnbsp;tot verhoogde artistieke activiteit gedurende sommige psychosen.nbsp;Maar uit zijn beschouwingen zou wel kunnen volgen, dat een verhoogde artistieke activiteit bij psychosen, die een verandering in denbsp;organisatie van de libido veroorzaken, te verwachten is.
111
-ocr page 118-1.
MODERNE KUNST EN PATHOLOGISCHE KUNST De artistieke activiteit hij lijders aan schizophrene psychosen
Onder de nieuwere onderzoekers komt vooral Prinzhorn op de voorgrond, omdat hij in zijn boek niet alleen poogt, een overzicht tenbsp;geven van het scheppen van abnormalen, maar omdat hij bovendiennbsp;theoretische uiteenzettingen over het wezen van de aesthetische behoefte en over het verband tusschen het scheppen van normalen ennbsp;abnormalen geeft.
Daartegenover publiceeren de schrijvers uit de psychoanalytische scholen meer over het scheppen van „echte” kunstenaars, die aannbsp;een neurose of een psychose geleden hebben en over het werk vannbsp;normale kunstenaars, dan dat zij schrijven over de artistieke productienbsp;van geesteszieken.
Hun methode brengt mede, dat zij vooral materiaal van bepaalde aard voor hun beschouwingen gebruiken en dat daarbij hun aandachtnbsp;steeds op enkele wortelgebieden wordt gevestigd, zonder dat anderenbsp;wortels voldoende kunnen worden blootgelegd. Voorts is hun theorienbsp;vaak in een zeer mechanistische vorm gegoten, die hun belet, denbsp;verhoudingen in hun reëele waarden te beoordeelen en de onderzoekers in een zeker schematisme doet vastloopen. Hierbij dreigtnbsp;voortdurend het gevaar, dat een te simplistische opvatting over denbsp;artistieke psychische mechanismen zou ontstaan, zooals men ooknbsp;inderdaad van tijd tot tijd kan waarnemen.
Het verband tusschen schizophrenie en artistieke scheppingsdrang is gecompliceerd. Soms is een verhooging van de scheppingsdrang,nbsp;samengaand met het uitbreken van een psychose, beschreven, waarbijnbsp;dan de psychose de scheppende activiteit stimuleert, of zelfs tenbsp;voorschijn roept, maar ook kan de psychose een te voren bestaandenbsp;scheppingsdrang schaden, zoowel bij het begin van de geestesziektenbsp;als ook in het chronische stadium. Soms echter blijft de artistiekenbsp;activiteit ondanks een jarenlang durende psychose bestaan. In hetnbsp;laatste geval is het onderscheid tusschen scheppingen van normalennbsp;en die van geesteszieken vaak het grootst. De artistieke productie is
112
-ocr page 119-hier dan door de psychose of door de verhouding tusschen patiënt en buitenwereld gekleurd. De boven beschreven relaties tusschennbsp;schizophrenie en artistiek scheppingsvermogen worden door verschillende auteurs beschreven: Bumke, i) Pfeifer, 2) Prinzhorn, 3)nbsp;Bleuler ^) e.a. halen voorbeelden ervan aan.
Wanneer deze zieken scheppen, is hun kunst bovenal uitdrukkings- ^ kunst. De artistieke vormgeving komt bij hen op de tweede plaats. 'nbsp;Enkele auteurs vragen zich af, of bij deze uitingen de aard van denbsp;ziekte niet een groote rol speelt en in het bijzonder meenen zij, datnbsp;een schizophreen proces de uitingsdrang en de uitingsmogelijkhedennbsp;ongunstig, psychogene reactie deze daarentegen gunstig zou be-invloeden, doordat zij met een affectieve stuwing gepaard zou gaan.nbsp;Voor deze opvatting zijn echter geen bewijzen geleverd. Bovendiennbsp;treden deze stuwingen ook in een schizophreen proces vaak op.
HutterS) meent, dat in de schizophrenie door de hevigheid van de affecten de uitingstendensen worden versterkt. Dit is vaak waar tenbsp;nemen in de acute phasen, maar ook bij chronische patiënten blijktnbsp;telkens, dat een groote levendigheid in de gedachtenwereld heerscht.
Bij beschouwing van de verschillende vormen, waarin de geestelijke activiteit zich kan manifestceren, komen het rationeele handelennbsp;eenerzijds en het magische en artistieke handelen anderzijds op velenbsp;punten tegenover elkaar te staan. De motiveering van de beide vormennbsp;wordt door verschillende deelen van de geest volbracht en de vormnbsp;van het handelen is afhankelijk van de aard van het contact tusschennbsp;de individu en de buitenwereld, dat op een bepaald oogenblik bestaat.
Deze grondgedachte, die door Freud werd geformuleerd, 6) wordt door Bychowski toegepast in zijn beschouwingen over de schizophrenie. Het zet uiteen, hoe binnen het kader van de schizophrenienbsp;gevallen aan te wijzen zijn, waarvan de psychische inhoud in zijnnbsp;wezenlijkste bestanddeelen als een storing van de betrekking tusschen
O. Bumke — Lehrbuch d. Geisteskrankheiten — München — 1929 — 3e Aufl. pg. 707.
R. A. Pfeifer — Der Geisteskranke u. sein Werk — Leipzig — 1923. o.a. pg. 8. ®) H. Prinzhom — Bildnerei der Geisteskranken — l.c.
¦*) E. Bleuler — In: Handb. d. Psychiatrie, herausgeg. v. G. Aschaffenburg. Leipz.AVien — 1911 — Spez. Teil — 4e Abt. I pg. 73.
A. Hutter — Nederl. tijdschr. v. geneesk. — LXXVIII/1 — 1306 — 1934. Het wereldbeeld der schizophrenen en hun kunst.
®) S. Freud — Totem und Tabu — l.c. pg. 111.
G. Bychowski — Metaphysik und Schizophrenie — l.c. pg. 7—12.
113
-ocr page 120-de psyche en de buitenwereld kan worden gekarakteriseerd en hij poogt aan te toonen, hoe de ziektebeelden, die tot deze vormen tenbsp;rekenen zijn, vaak in twee duidelijk te onderscheiden phasen uiteenvallen.
De eerste phase zou gekenmerkt worden door een vervreemding van en een gebrek aan belangstelling voor de buitenwereld, terwijlnbsp;de tweede als een poging tot terugwinnen van de verlorengeganenbsp;betrekking zou zijn te beschouwen. Dit laatste proces kan zich echternbsp;slechts gedeeltelijk voltrekken, zoodat de afzonderlijke objecten ernbsp;niet meer in slagen, om beteekenis voor de individu te verkrijgen. Denbsp;psyche stort zich dan op het geheel van de realiteit, waant zich innbsp;nauwe betrekking tot God, of kent het bewustzijn, uitverkoren te zijn.nbsp;Een kritische regulatie, ontstaan door oriëntatie op de realiteit, is nietnbsp;sterk genoeg aanwezig, omdat de belangstelling van de objecten vannbsp;de realiteit teruggetrokken is en op het geheel wordt geprojecteerd.nbsp;Zoo kan men zich de ontwikkeling van de schizophrene philosophennbsp;en idealisten denken, die geen positieve ideeën te berde brengen omnbsp;een reëele, objectieve invloed, in welk opzicht dan ook, uit te oefenen.nbsp;Evenals Rombouts bespreekt Bychowski dit verschijnsel en hijnbsp;meent, dat door de identificatie met de wereld zulks voor den patiëntnbsp;overbodig zou worden. Intusschen hebben schizophrene patiënten vaaknbsp;de behoefte, om in het verloop van hun ziekte hun pogingen tot herstelnbsp;van het contact met de buitenwereld steeds weer in symbolische vormnbsp;te herhalen. 9)
De bovengenoemde twee phasen in het verloop van schizophrene psychosen vertoonen eenige overeenkomst met de phasen van hetnbsp;scheppingsproces, dat duidelijk uiteenvalt in een periode van zich-afwenden van de buitenwereld gedurende de conceptie en in eennbsp;periode van herstel van de banden met de buitenwereld, gedurendenbsp;het verwerken van de concepties bij het scheppen. Deze analogienbsp;maakt het mogelijk, misschien eenig antwoord te formuleeren op denbsp;vraag, waarom tijdens schizophrene psychosen soms een verhoogdenbsp;neiging tot ontplooiing van geestelijke en artistieke activiteit ontstaat.nbsp;Zoowel in het kunstwerk als in het philosophische systeem wordtnbsp;immers een werkelijkheid geschapen, die zoowel een subjectieve alsnbsp;een objectieve beteekenis heeft. Te gelijker tijd is het kunstwerk voornbsp;den schizophrenen patiënt een, zij het ook vaak mislukte poging om
®) J. M. Rombouts — Over streven, persoonlijkheid en ideaal — Diss. Leiden 1923 — pg. 73—76. e.a.
®) G. Bychowski — Metaphysik und Schizophrenie — l.c. pg. 8.
114
-ocr page 121-het contact met de wereld te herstellen, als een poging om een wereld te scheppen naar zijn beeld.
Deze beide vormen van streven vindt men bij lijders aan schizophrene psychosen zeer frequent en zij gaan samen met een voortdurendenbsp;vervalsching van de cognitieve spheer: er wordt geen enkele pogingnbsp;gedaan, om de kennis van de reëele verhoudingen in de buitenwereldnbsp;als maatstaf te nemen bij de beschouwing van de werkelijkheid. Maarnbsp;wel laat de patiënt in den regel de gebeurtenissen, die zich in denbsp;buitenwereld afspelen, tot zijn binnenste doordringen, hoewel dat, watnbsp;in de buitenwereld gebeurt, tot een symbool van het eigen, innerlijkenbsp;beleven wordt.
Dit bedoelt ook Hutter, wanneer hij schrijft: „Wat doet de patiënt met zijn dubbele oriëntatie?” (bedoeld wordt de oriëntatie in eennbsp;geestelijke binnenwereld naast die in de buitenwereld te zelfder tijd.)nbsp;„In opgewonden toestand laten zijn voeten de aarde wel eens los ennbsp;wij verstaan hem niet meer. Veelvuldig echter komt het voor, dat denbsp;patiënt een sterke verbinding legt tusschen de wereld van zijn geestelijke waan en de gewone wereld. De laatste wordt dan verlaagdnbsp;tot een ,,teeken” van een hoogere wereld. Dit is het beteekenisbeleven,nbsp;het symboolbeleven.” lo)
In deze beschrijving herkent men echter ook de geloofsbelijdenis van den individualistischen kunstenaar, en in het bijzonder die vannbsp;den surrealist.
De aard van het contact tusschen de individu en de buitenwereld, tusschen subject en object, bepaalt de vorm van het denken, de ordenbsp;van de geestelijke activiteit.
Rümkeii) meent, dat in de stoornis van het toenaderingsinstinct een kernsymptoom van de schizophrenie ligt. Het bewegingsbeeld vannbsp;den schizophrenen patiënt zou dan ook ontstaan door het wegvallennbsp;van alle, op contact gerichte uitdrukkingsbewegingen.
Wereld en Ik staan bij den normalen mensch in een voortdurende correlatie: de wereld, het object, is steeds de wereld van een beschouwer en de individualiteit van het subject doorstroomt steeds denbsp;wereld, die tevens z ij n wereld is.
Het bewustzijn en zijn kern, het Ik, komen voort uit een wisselwerking tusschen de prikkels uit de buitenwereld, die op het organisme inwerken en krachten, die van het organisme uitstralen. Maar het Ik
A. Hutter — Het wereldbeeld der schizophrenen en hun kunst — l.c. pg. 1310. H. C. Rümke — Ned. Tijdschr. v. Geneesk. LXXXV4 — 4516 — 1941.nbsp;Het kernsymptoom der schizophrenie en het „praecoxgevoel”.
115
-ocr page 122-bestaat slechts, doordat het over die krachten beschikt; zoodra de bindende krachten van het organisme zwakker worden, wordt het Iknbsp;opgelost en zullen niet alleen het bewustzijn of gedeelten ervan tot verdwijnen gebracht worden, maar zal ook de band tusschen buitenwereldnbsp;en individu slapper worden. Hier ligt de overeenstemming met denbsp;boven 12) aangehaalde opvattingen van Bychowski.
Inderdaad meent Rümke dan ook, dat regressieverschijnselen een gevolg kunnen zijn van een energie-vermindering, al is niet aannbsp;te geven, uit welke bron deze energie oorspronkelijk voortkwam.
Zoo wordt duidelijk, dat het verschijnsel ,,autisme”, de verandering van een algemeen tot een persoonlijk wereldbeeld begunstigt. Immers,nbsp;het autistische denken is niet een middel om verwerkelijking te bereiken, maar het is zelf einddoel geworden. )
De surrealisten brengen bij iedere waarneming de subjectkant van deze waarneming naar voren, doordat zij aan de objectief-verifieerbarenbsp;waarneming uitdrukkelijk nog een subjectieve waarde toekennen ennbsp;deze naast en zelfs nog boven de objectieve werkelijkheidswaardenbsp;stellen. Alleen die mensch, die zijn wil tot werken in, tot beïnvloedennbsp;van de buitenwereld tijdelijk of definitief heeft opgegeven, kan ditnbsp;echter consequent doen.
Dit brengt nu de aandacht op een fundamenteel verschil tusschen iedere extremistische kunstrichting en de kunst van schizophrenenbsp;patiënten, zelfs indien zij een groote gelijkenis in de vorm zoudennbsp;vertoonen. De stoornissen in de toenaderingsinstincten, die Rümkenbsp;onderstelt, zouden stoornissen in de uitdrukkingsbewegingen en dusnbsp;ook stoornissen in de graphische neerslagen daarvan ten gevolgenbsp;kunnen hebben. Deze stoornissen, die inderdaad door velen werdennbsp;gevonden zijn dus een direct gevolg van de ziekte. De modernenbsp;kunstenaars, die in een houding van protest tegenover de samenlevingnbsp;staan (het bestaan van deze houding wordt door Pfister en Starekenbsp;psychoanalytisch bevestigd), vertoonen een ten deele bewuste verzwakking van hun wil, om de buitenwereld, met name het grootenbsp;publiek, te benaderen. Het resultaat van hun streven en tegelijk eennbsp;zeker bewijs voor de echtheid ervan zou dan zijn, dat de vorm vannbsp;hun kunst op die van geesteszieken en met name op die van schizophrene patiënten zou gaan gelijken. Langs twee verschillende wegen
12) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. pg. 113.
13) nbsp;nbsp;nbsp;H. C. Rümke — liet kernsymptoom der schizophrenie en het „praecox-gevoel” — l.c. pg. 4520.
11) J. M. Rombouts — Over streven, persoonlijkheid en ideaal — l.c. pg. 22.
komt men op deze wijze tot de overtuiging, dat een sterke subjectieve doorstraling van de buitenwereld op een gebrekkig contact met dezenbsp;buitenwereld kan berusten.
2. De innerlijke verwantschap tusschen moderne en pathologische kunst
Boven i5) werd een enkel verschil tusschen pathologische en moderne kunst aangegeven. Ook de innerlijke verwantschap tusschennbsp;moderne kunst en pathologische kunst werd meermalen onderzocht.nbsp;Vooropgesteld dient te worden, dat verschillende auteurs verschillende opvattingen over het begrip ,,modern” huldigen en ook verschillende „moderne” stroomingen beschrijven of bestrijden. De meestenbsp;echter bespreken de extreme richtingen uit de tijd na de wereldoorlognbsp;1914—1918 en daarom is het ook begrijpelijk, dat na ongeveer 1930nbsp;slechts weinig over dit onderwerp geschreven is.
Het meest bekende boek is dat van Pfister, Jat evenals enkele, vroeger van deze auteur verschenen artikelen i’^) geheel op psychoanalytische fundamenten rust. In de laatstgenoemde publicaties betoogtnbsp;hij, dat het kunstwerk een manifeste naast een latente inhoud heeftnbsp;en dat daarmee overeenkomend het kunstwerk ook een dubbele zinnbsp;heeft; de manifeste inhoud is voor de buitenwereld, de latente voor dennbsp;schepper zelf. De zin kan zich doen gelden, doordat het kunstwerknbsp;in den beschouwer stemmingen wekt, die overeenkomen met die vannbsp;den maker.
De latente inhoud van het kunstwerk wordt ook door den schepper niet gekend. In de artistieke uitingen zijn dus subliminale begeertennbsp;actief en juist deze maken het kunstwerk tot een rijke bron van genotnbsp;voor schepper en beschouwer.
De artistieke phantasie brengt de niet-geoorloofde strevingen in een geoorloofde vorm en daardoor zou haar sociale beteekenis ontstaan.nbsp;Immers, phantasie zonder technische begaafdheid, zou volgens Pfisternbsp;slechts een autoërotische functie hebben. De overdracht, die denbsp;artistieke werkzaamheid tot een algemeen menschelijk peil opvoert,nbsp;zou alleen dan plaats kunnen hebben, wanneer de mensch in staat is,nbsp;een kunst werk te scheppen.
15) Vgl. pg. 116.
1®) O. Pfister — Der biologische und psychologische Untergrund des Expres-sionismus — Bern — 1920.
iT) o. Pfister — Die Entstehung der künstlerischen Inspiration — Imago II — 1913 en in: Zum Kampf urn die Psychoanalyse, Leipzig/Wien/Zürich 1920 pg. 116.
_ Psychoanalyse und bildende Kunst — In: Fedem u. Meng — Das psychoanalytische Volksbuch — 3e Aufl. Bern — 1939 pg. 606.
117
-ocr page 124-Het kunstwerk zelf is niet alleen een uiting van complexen, maar ook een reactie op een prikkel, op een inspiratieve belevenis, dienbsp;activeerend op de complexen inwerkt, zoodat deze zich gaan manifes-teeren. De eigenlijke schepping omvat dan ook de periode, waarin denbsp;inspiratie! verkregen invallen bewust verwerkt worden.
Pfister was de eerste, die een poging waagde om tot een psychologische analyse van de moderne schilderkunst te komen, maar zijn boek is zoo vroeg na het groote succes van het expressionisme geschreven, dat het niet objectief ertegenover staat. Duidelijk blijkt, datnbsp;de auteur niet voldoende moderne schilderijen gezien heeft, om zichnbsp;van hun uiterlijke vreemdheid los te kunnen maken. Zijn instellingnbsp;ertegenover is dan ook te affectief gebleven.
Het eerste deel van deze studie omvat een verslag van een zeer onvolledige psychoanalyse van een „expressionistischen” schilder. Innbsp;het tweede deel poogt Pfister, naar aanleiding van de, in het eerstenbsp;deel gegeven analyse, een psychologisch overzicht te geven van hetnbsp;artistieke scheppen van dezen kunstenaar. Dit overzicht is echternbsp;allerminst uitsluitend van toepassing op het scheppen van de expressionisten. En waar zijn betoog het nauwste aansluit bij de, in die dagennbsp;moderne stroomingen, die hij onder de naam „expressionisme” samenvat, is hij zoo sterk geneigd, hier uitsluitend een verband met hetnbsp;pathologische te zien, dat hij aan het autisme bij het ontstaan ervannbsp;een zeer groote beteekenis toekent. Zoo vergeet hij, dat ook de expressionisten voor hun medemenschen scheppen en zij dus de weg, die vannbsp;het autisme naar de gemeenschap terugvoert, niet uit het oog verliezen. 18)
Het feit, dat deze kunstenaars veelal in conflict met het groote publiek leven en zich gaarne in kleine „kringen” verzamelen en daarnbsp;een levendig onderling contact onderhouden, i9) is met het bovenstaande niet in tegenspraak. De sterke behoefte van de kunstenaarsnbsp;aan een „eigen” milieu correspondeert met wat Plewa^n) ook bijnbsp;adolescenten kon waarnemen.
Deze bespreekt, hoe de jeugdbeweging vooral ook die elementen
18) o. Pfister — Der psychologische u. biolog. Untergrund des Expressionismus l.c. pg. 117
Cf. ook: Langfeld — British Journal of psychology XXVII — 135 — 1937. The place of aesthetics in social psychology.
1®) B. Fay — Eloge des chapelles litteraires — E,es cahiers du mois — Jan. 1925. ®®) F. Plewa — Int. Zeitschr. f. Individualpsychologie — XI — 353 — 1933.nbsp;Zur Psychologie der Jugendbewegung, namentlich in ihrer Ausdrucksform alsnbsp;Wandervogelbewegung.
118
-ocr page 125-aantrekt, die zich in de maatschappij niet thuis voelen en de jeugdbeweging als vluchthaven gebruiken. Kretschmer 21) ziet deze zijde eveneens, wanneer hij de neiging tot idealisme bij schizothymennbsp;behandelt.
In het algemeen zal de kring van geestverwanten kleiner worden, al naar mate de idealen onbuigzamer worden; de kunstenaars, dienbsp;weinig geneigd zijn, om overtuigingen prijs te geven, zullen meestalnbsp;slechts weinig geestverwanten vinden. Maar intusschen blijft hetnbsp;streven naar succes bestaan en dit toont aan, dat ook de kunstenaarsnbsp;op hun wijze naar een verzoening streven. Starcke'22) meent, dat denbsp;liefde voor de groep en de partij, die uit incestueuze bron voortkomt,nbsp;afbreuk kan doen aan de liefde voor het ,,Publiek” omdat de eerstgenoemde krachtens haar oorsprong streeft naar omverwerping vannbsp;het vaderlijke, gevestigde gezag. Maar ook deze auteur meent, datnbsp;de liefde voor het groote publiek langzamerhand kan groeien,
Pfister beoordeelt het expressionistische streven foutief, omdat hij niet kan zien dat, zelfs indien de schilders aan hun infantiele fixatiesnbsp;zouden zijn blijven hangen of in hun schilderwerk daartoe zoudennbsp;regredieeren, zij toch in het gebruik van hun symbolen lustbronnennbsp;zouden kunnen aanboren, die volgens anderen de voornaamste voornbsp;het artistieke genieten zouden zijn. 23) Zoo meent Starcke, 24) dat denbsp;kunst het aan de persoonlijkheid mogelijk maakt, haar incestwenschennbsp;te uiten en de harmonische oplossing van de conflicten, waartoe dezenbsp;wenschen leiden, weer te geven. Rank, die de „moderne” kunstnbsp;in zijn studies niet behandelde, komt tot dezelfde conclusies. 25)nbsp;Abraham vindt in de kunst van Segantini 26) de weergave van dezelfdenbsp;complexen als Starcke. De infantiele trekken, die aan alle kunst eigennbsp;zijn, worden ook door Freud aangetoond, terwijl van der Chys27)nbsp;de vraag stelt, of alle kunstopenbaringen in het incest en het infantilisme moeten wortelen.
2^) E. Kretschmer — Körperbau und Charakter — 2e Aufl. Leipz. 1922 — pg. 182.
22) nbsp;nbsp;nbsp;A. Starcke — Psychoanalyse en aesthetiek — I.c. pg. 74/ 75.
23) nbsp;nbsp;nbsp;O. Pfister — Der psychol. u. biol. Untergrund des Expressionismus — l.c.nbsp;pg. 117.
24) nbsp;nbsp;nbsp;A. Starcke — Psychoanalyse en aesthetiek — l.c. pg. 10 27.
25) nbsp;nbsp;nbsp;O. Rank — Das Inzestmotiv in Dichtung und Sage — Wien/Leipz. 1912.
26) nbsp;nbsp;nbsp;K. Abraham — Giovanni Segantini — l.c.
2^) A. V. d. Chijs — Ned. tijdschr. v. geneesk. LXVI/3 — 1460 — 1922. Een bijdrage tot de kennis van de beteekenis van het incest en het infantilisme in denbsp;schilderkunst.
— Imago — IX — 463 — 1923. Infantilismus in der Malerei.
119
-ocr page 126-In het derde deel geeft Pfister de psychologische en biologische grondslagen van het expressionisme weer in een algemeenenbsp;beschouwing. Hoe meer hij zich van zijn speciale geval losmaakt,nbsp;des te aanvechtbaarder worden zijn conclusies. Hij behandelt dannbsp;nogmaals de regressie en daarna de identificatie 28) maar hij vermeldtnbsp;niet, dat in de He tot de 17e eeuw de manifestatie ervan die hij noemt,nbsp;zeer frequent voorkwam, De vergelijking, die hij treft tusschen hetnbsp;expressionisme en verschillende automatische uitingen 29) geldt nietnbsp;alleen voor het expressionisme en wordt bovendien foutief opgesteld.nbsp;Zoo is de stelling dat alleen bij expressionisten de keuze van de kleurennbsp;door peroonlijke motieven zou worden gedetermineerd, terwijl anderenbsp;schilders hun kleuren zouden kiezen ,,wegens ihres allgemein emp-fundenen Charakters” zeker aanvechtbaar. De opmerking, dat inderdaad vele andere schilderijen volkomen analoog met expressionistischenbsp;ontstaan, wordt ook door Pfister gemaakt, die hiermee een groot deelnbsp;van zijn voorafgaande betoog ontzenuwt,
,,Endlich ist daran zu erinnern, dass auch viele gegenstand-1 i c h e Bilder unter innerem Zwang entstehen und unter Mittwirkung des Unbewussten zustande kommen. Manchmal versteht der Künstler
den Sinn seines Werkes, das er schaffen muss, selbst nicht (......)
In jede Landschaft, mag sie noch so lahnlich der Natur sein, wirkt das Unbewusste, beseelt es und tragt des Künstlers Kindheit, seinenbsp;psychologische Eigenart u.a. hinein.” 30)
Ook wanneer het autistische karakter van het expressionisme nogmaals ter sprake komt^i) verliest Pfister uit het oog, dat het verschil tusschen klassieken en expressionisten niet ligt in dat, wat uitgedruktnbsp;wordt, (vgl, de studie van Stocker over een schilderij van Greuzenbsp;e.a. 32)) maar in de wijze waarop de kunstenaar zich uit. De conclusienbsp;naar aanleiding van dit boek is dan ook, dat, begrijpelijkerwijze, Pfisternbsp;in 1920 nog niet in staat was, de uitdrukkingswijze van de expressionisten te apprecieeren.
Evenmin wordt de vormgeving van de moderne kunstenaars door Morgenthaler 33) geapprecieerd. Toch komt deze door onderzoek vannbsp;een schizophrenen schepper tot een bezonkener oordeel over de vorm
O. Pfister — Der psychol. u. biolog. Untergr. des Expression. — l.c. pg. 133. O. Pfister — Der psychol. u. biolog. Untergr. des Expression. — l.c. pg. 146.nbsp;O. Pfister — Der psychol. u. biolog. Untergrund des Expr. — l.c. pg. 149/150.nbsp;^1) O. Pfister — Der psychol. u. biolog. Untergrund des Expr. — l.c. pg. 150/153.nbsp;®2) Vgl. pg. 68 en 69.
33) W. Morgenthaler — Ein Geisteskranker als Künstler — Bem/Leipzig — 1921. pg. 89/90.
120
-ocr page 127-van moderne kunstwerken dan Pfister. Ook hij ziet in de moderne kunst vooral een poging om door afbraak van de geijkte vorm totnbsp;de artistieke elementen te naderen. Maar de schizophrenie van zijn,nbsp;in de psychose tot scheppen gekomen patiënt legt „peilers van denbsp;kunst” bloot, die zoo primitief zijn, dat de moderne richtingen hennbsp;niet vinden konden. Hoewel Morgenthaler meent, dat het werk vannbsp;zijn patiënt op dat van de cubisten gelijkt, accentueert hij zoowel eennbsp;overeenkomst als een verschil tusschen de moderne en de pathologischenbsp;kunst.
Typisch beperkt en verstrikt in de opvattingen van de jaren, waarin men tegenover de opkomende kunstrichtingen vreemd stond, is hetnbsp;artikel van Jolowicz^i) volgens wien het expressionisme zich vrij wilnbsp;houden van alle merkbare gedachtenarbeid, terwijl het technischenbsp;kunnen slechts een middel mag zijn om de uitdrukking van hetnbsp;psychische zoo hoog mogelijk op te voeren, op zoek naar de geheimennbsp;van de menschenziel. Hij ziet een overeenkomst met het streven vannbsp;Freud, om het alledaagsche door psychologische verdieping totnbsp;symbool te verheffen.
Een casuistische bijdrage, die te weinig doorwerkt is, om de inzichten sterk te verdiepen, levert Kuenzel, die een geval beschrijft, interessant genoeg om er een monographie aan te wijden.
Eveneens zeer beperkt lijkt de studie van Lafora ^e) die echter in origineel niet bereikbaar was, maar die uitvoerig wordt gerefereerd.nbsp;Deze auteur meent dat de „ultramoderne kunst” een terugkeer totnbsp;een primitieve uitdrukkingsvorm inhoudt, zoodat deze kunst vergelijkbaar is met de aesthetische ideologie van de praehistorische menschennbsp;en van kinderen, die in schilderwerk hun gevoelens en abstracte begrippen weergeven, doordat zij hun phantasie de vrije loop laten.
Hij meent, dat de expressionistische schilders hun onbewuste wenschcn niet aan de kritiek van hun bewustzijn onderwerpen, maarnbsp;deze direct uiten.
Ook Bychowski ^7) kan zich van bepaalde vooroordeelen, die veroorzaakt worden doordat de kunst zich tot op onze dagen geheel naar
3^) E. Jolowicz — Das Kunstblatt — IV — 273 — 1920. Expressionismus und Psychiatrie.
®®) W. Kuenzel — Arch. f. Psychiat. LXII — 395 — 1921. Kubismus u. Geisteskrankheit.
®®) G. L. Lafora — Archives de Neurobiolojica — III — 1922. Ref.: Imago — X — 439 — 1924 (Allende). Estudio psicilojico del cubismo y del expressionisme.
G. Bychowski — Allg. Zeitschr. f. Psychiat. LXXVIII — 102 — 1923. Autismus und Regression in den modernen Kunstbestrebungen.
121
-ocr page 128-Grieksche idealen vormde, niet losmaken. Hij verwijt aan de moderne kunst een gebrek aan gelijkenis met de realiteit en meent, dat zij alleennbsp;een subjectieve beteekenis voor de scheppers heeft. Daartegenovernbsp;meent hij, dat deze kunstenaars er niet toe komen, de werkelijkheidnbsp;geheel de rug toe te keeren en dat zij daarom voorwerpen als stukkennbsp;tapijt (!) op hun doeken vastplakken. Hij beseft niet, dat voor dezenbsp;modernen het object een veranderlijke psychische waarde heeft. Dezenbsp;waarde hangt af van de plaats, waarop het voorwerp wordt aangetroffen, van het oogenblik van de ontmoeting met het object ennbsp;dergelijke factoren. Dit is door den surrealist A. Breton 38) uitgewerkt,nbsp;terwijl vele andere surrealisten objecten uit de buitenwereld temiddennbsp;van afbeeldingen of objecten, die zoo min mogelijk met de eerstgenoemde geassocieerd zijn, gebruiken om tot de suggestie van denbsp;„surréalité” te komen. Zij treden daarbij in de voetsporen van dennbsp;Comte de Lautréamont; ,,la rencontre fortuite sur une table de dissection d’une machine a coudre et d’un parapluie.”
Bychowski vat zijn beschouwingen samen met de woorden: „Durch die kurze Charakterisierung, welche wir von den modernen Kunst-bestrebungen gegeben haben, zieht sich wie ein roter Paden die Fest-stellung, dass ihren Schöpfungen die Realitatsentsprochenheit mangelt.nbsp;Aus dieser Erbsünde der durchswegs autistischen Einstellung scheinennbsp;uns alle Mangel dieser Kunst zu entspringen, was naher zu begründennbsp;unsere nachste Aufgabe sein soil.” 39)
Hieruit volgt, dat volgens Bychowski de samenhang van de kunst met de cultuur afhangt van haar betrekkingen tot de objectwereld ennbsp;dat abstractie van de vormen van de objecten haar van haar cultuurwaarde zou berooven.
De samenhangen tusschen de moderne kunst en de kunst van geesteszieken ziet hij als volgt: „Es ist alsob der ausseren Analogienbsp;der krankhaften und hypermodernen Kunst eine Verwantschaft der
psychischen Verwurzelung zu Grunde liegt...... In der Tat: Was bei
dem Kranken aus unbewussten Motiven durch den krankhaften Prozess verwirklicht wird, das bringt zustande die mehr oder weniger
bewusste, konsequente Attitüde der hypermodernen Künstler ......
Die inneren Lebensbedingungen des Zeitalters, insbesondere die Vorkriegsjahre und die Jahre des Krieges, erklaren zu Genüge die
®®) A. Breton — Nadja - ¦ Paris — 1928 — pg. 13—15 e.a.
G. Bychowski — Autismus und Regression in den modernen Kunstbestre-bungen — l.c. pg. 114.
122
-ocr page 129-Verzweiflung und die Müdigkeit des Menschen an seiner Welt, an seiner Kultur/’^o)
Hier wordt dus inderdaad getracht om, evenals Prinzhorn doet, de niet te miskennen vormanalogieën tot een overeenkomst in levenshouding terug te voeren.
Natuurlijk is zulks niet in finesses mogelijk. Van Gogh, die o a. door Jaspers en Westerman Holstyn als een typisch schizophrenenbsp;kunstenaar wordt beschouwd, en die volgens de biographieën sterknbsp;autistische trekken in zijn persoonlijkheid vertoonde, waagde het nooit,nbsp;zonder model of voorbeeld te schilderen. Ook in zijn brieven beroeptnbsp;hij zich steeds op de natuur. Maar tevens is deze schilder degene,nbsp;die in zijn afbeeldende tendensen het verst van zijn voorbeeldennbsp;afweek.
Beschouwingen, die veel overeenkomst met die van Bychowski vertonnen, worden ook door Jaspers in zijn reeds eerder aangehaalde studie 41) gegeven. Deze auteur stelt zich vooral de vraag, in hoeverrenbsp;het werk van schizophrene kunstenaars door de psychose wordt gekleurd en in hoeverre deze ziekte een oorzakelijk moment voor hetnbsp;scheppen is. Hij komt tot de slotsom, dat de schizophrene atmospheernbsp;van het werk niet aan bepaalde kenmerken te herkennen is, en datnbsp;deze atmospheer, indien zij aanwezig is, nog niet vóóronderstelt, datnbsp;de werken „ziek” zouden zijn. 42) Intusschen meent hij wel, dat bijnbsp;vele ziek geworden kunstenaars een duidelijk verband tusschennbsp;productiviteit, aard van het tijdens de ziekte gemaakte werk en meta-physische bewogenheid ten gevolge van de ziekte is aan te toonen,nbsp;en meent hij ook, bij van Gogh teekenen van een verval te kunnennbsp;aantoonen in een richting, die parallel gaat met de vermoedens, dienbsp;Weygandt uitte. 43)
Overigens blijft Jaspers in zijn conclusies, vooral waar deze een meer algemeen karakter aannemen, zeer vaag.
Tenslotte moet in dit verband de reeds eerder genoemde studie van Schilder, 44) waarin deze het futurisme aanhaalt, nog wordennbsp;genoemd.
Over de verschillen, die vooral de graphische kunst met de kunst van geesteszieken vertoont, kan verder nog het volgende opgemerkt
40) G. Bychowski — Autismus u. Regression in den modernen Kunstbestrebungen l.c. — pg. 120.
44) K. Jaspers — Strindberg und van Gogh — l.c.
42) nbsp;nbsp;nbsp;K. Jaspers — Strindberg und van Gogh — l.c. pg. 142.
43) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. pg. 102.
44) nbsp;nbsp;nbsp;P. Schilder — Wahn und Erkenntnis — l.c. (vgl. pg. 79).
123
-ocr page 130-worden; het eerste verschijnsel, dat men in het werk van schizophrene patiënten kan aantreffen en dat ontbreekt in het werk van normalen,nbsp;is het conflict tusschen de twee realiteiten, dat een dramatischenbsp;spanning aan het schizophrene werk verleent. Waar de kunstenaarnbsp;de spanning tusschen de twee werelden uitbeeldt, geeft de schizophrene patiënt het conflict weer. Dit uitbeelden van spanningennbsp;geschiedt bij den kunstenaar uit verschillende scholen op zeer verschillende wijze, afhankelijk van hun aard en dus afhankelijk vannbsp;de aard van de spanningen. Maar iedere sterke deformatie, iederenbsp;abstractie van de werkelijkheid in het kunstwerk, berust op het bestaannbsp;van een fictieve werkelijkheid naast de „echte”. In sommige gevallennbsp;is de nieuwe wereld één, die intellectueel gekleurd is, (dan blijkt, datnbsp;in deze richtingen het volumen verloren gaat en vervangen wordt doornbsp;een vlakvulling) in andere een reproductie van een bepaalde spheernbsp;van het onbewuste. Zoo is het ook mogelijk, dat zoowel sceptische,nbsp;pessimistische als vitale levenshoudingen bij deformeerende kunstenaars als bewuste geestesinhoud kunnen voorkomen. Wanneer denbsp;deformeerende kunstenaars stukken, aan de werkelijkheid ontleend,nbsp;voor hun schilderijen gebruiken, dan hebben deze stukken, hetzij doornbsp;de wijze waarop zij afzonderlijk zijn afgebeeld, hetzij door de wijze,nbsp;waarop zij bijeengebracht zijn, een symbolische beteekenis in den zinnbsp;van Jung:46) zij zijn een uitbeelding van de „andere wereld” vannbsp;den kunstenaar. Ook de schizophrene kunstenaar gebruikt soms voorwerpen uit zijn omgeving als symbool.
Zoo schrijft Hutter: ^6) „Wij kunnen nu ook één karaktertrek van de schizophrene kunst begrijpen. De kunst der schizophrenen isnbsp;meestal symbolische kunst. En nu is daarbij dit belangrijk, dat datgene,nbsp;wat gesymboliseerd wordt, en het symbool, veelal onbegrijpelijk vernbsp;van elkaar liggen, De discrepantie tusschen het teeken en de werkelijkheid, die erin gecondenseerd wordt, is veelal groot.” ...... „Deze
schizophreen vindt blijkbaar het uitdrukkingsmiddel van de taal onvoldoende voor de macht zijner cosmisch-religieuze belevingen en hij neemt de voorwerpen, die hij binnen zijn bereik heeft en rangschiktnbsp;ze symbolisch. Dat is in oervorm, wat ook de kunstenaar doet. Denbsp;schizophrene kunstenaar grijpt uit de objectwereld de voorwerpen ennbsp;maakt die dan tot teeken van de geestelijke werkelijkheid” ......
De discrepantie tusschen het symbool en het gesymboliseerde is een
^®) C. G. Jung — Psychoiogische Typen — l.c. — pg. 675.
^®) A. Hutter — Het wereldbeeld der schizophrenen en hun kunst — l.c. Citaten pg. 1310 en 1311.
124
-ocr page 131-punt van verschil tusschen de deformeerende en de schizophrene kunst. Het lijkt echter onmogelijk, om van geval tot geval de grenzennbsp;tusschen het normale en het pathologische vast te leggen, en evennbsp;onmogelijk is het, de kunst naar deze zijde te willen begrenzen.nbsp;Wanneer Hutter schrijft: „Sommige schizophrenen houden de volheidnbsp;van hun belevingen in de gedisclipineerde greep van hun ordelijknbsp;denkvermogen. Dat zijn de grooten, de begaafden.”, dan ligt hierinnbsp;alle onvermogen tot fijner onderscheiden verborgen.
Bij verschillende schrijvers over de geschiedenis van de litteratuur vindt men de opmerking, dat in de oudere litteratuur meestal denbsp;mensch wordt beschreven, die door zijn geestelijke constitutie innbsp;conflict komt met de maatschappij, die een eenzame is in de maatschappij. In de jongere litteratuur daarentegen vindt men het conflictnbsp;van de mensch met zijn eigen Ik, slachtoffer van zijn eigenschappen:nbsp;„I’individu aux prises avec son ame”.
Deze litteratuur geeft eigenlijk weer, wat de beeldende kunstenaar met de deformatie van de werkelijkheid, die hij in zijn schilderijennbsp;aanbrengt, poogt uit te beelden.
Bouman^T) heeft in een artikel zijn opvattingen over de weergave van de werkelijkheid in het kunstwerk neergelegd. Hij schrijft daarin:nbsp;„De spraak maakt groote verbanden tusschen personen mogelijk.nbsp;Groepsdwang nam de plaats in van individueele vrijheid; conventie,nbsp;suggestie, stijl en traditie beheerschten de kunstuitingen. Het „waarnemen” was meer bijzaak geworden, maar de in den eigen geestnbsp;heerschende dogma’s en opvattingen, het symbool en de conventienbsp;brachten de idiopsychische kunst voort van den nieuwen steentijd —nbsp;nieuwe denkvormen hadden de plaats ingenomen van de oude ennbsp;nieuwe mogelijkheden waren ontstaan. Zoo zien wij in het oude ennbsp;het nieuwe steentijdperk respectievelijk de kunst den een of anderennbsp;vorm aannemen: de sensopsychische of de idiopsychische.
Tusschen deze beide polen blijft de kunst zich bewegen, ook in latere cultuurperioden. Men kan dit opvatten als den uitslag van eennbsp;strijd tusschen individu en groep, een proces, dat zich later telkensnbsp;weer zal herhalen. Maar zoo nu en dan, in die tijden, die men veelalnbsp;als de bloeitijden der kunst pleegt aan te merken, ontwikkelt zich eennbsp;kortere periode van sensopsychische kunst.' ......
...... „Het is de geest van den kunstenaar, al naar mate hij onderhevig is aan den dwang, dien de groep hem oplegt, of al naar mate hij zichzelf kan zijn, die het kunstobject maakt volgens één der beide
'‘f) Cf. pg. 64.
125
-ocr page 132-genoemde vormen. In beide phasen kan men hoogtepunten aanwijzen van kunstenaarschap. Onze moderne kunst draagt zeer sterk hetnbsp;karakter der idiopsychische invloeden en men kan zelfs nauwelijksnbsp;een tijdperk aanwijzen, waarin de beeldende zoo sterk onder dennbsp;invloed der groep heeft gestaan.” 48)
De stelling van Bouman is dus, dat de afwijking van de werkelijkheid in het kunstwerk door traditioneele factoren wordt bepaald en hij schrijft dan ook aan het einde van dit artikel; „Zoo is de invloednbsp;van beide genoemde psychismen in de historie der kunst te vervolgen,nbsp;in parallelisme met de beide machten, die in zoo belangrijke mate denbsp;geschiedenis der menschelijke cultuur bepalen; het onbevangen waarnemen en het gebonden, symbolische denken.”
Pfister49) bespreekt echter juist, dat het uiterlijk van de moderne kunst zoozeer door persoonlijke indrukken wordt bepaald, datnbsp;nauwelijks meer van een ,,begrijpelijkheid” van deze kunst gesprokennbsp;mag worden. Hij meent dan ook, dat het zwakke punt van de modernenbsp;kunst ligt in het feit, dat de deformatie te zeer onder de invloednbsp;van de persoonlijke complexen van den kunstenaar staat.
Inderdaad blijkt, dat in de moderne schilderkunst de conventioneele richtingen de werkelijkheid het zuiverste weergeven en de deformatienbsp;vooral bij de anti-traditioneele en anti-conventioneele richtingen voorkomt. Ook PrinzhornSö) komt tot deze slotsom.
Bij psychotische patiënten zal de verslapping van de traditioneele gebondenheid, die een gevolg is van de psychose, één van de meestnbsp;in het oog loopende oorzaken voor de „vreemdheid” van hun kunstwerken zijn.
Wat Bouman bovenal bedoelt, wanneer hij tot het formuleeren van zijn vroeger aangehaalde meening komt is, dat men vooral in vroegerenbsp;eeuwen van een bepaalde stijl kon spreken, die bij een bepaalde tijdnbsp;behoorde, zoodat men mag zeggen, dat de stijl in de beeldende kunst,nbsp;herkenbaar aan de wijze van „bewerking” van de buitenwereld, afhankelijk was van collectieve normen. De vervorming van de werkelijkheid in de beeldende kunst is een middel om bepaalde bedoelingennbsp;tot uiting te brengen. Immers, was de kunstenaar een spiegel van denbsp;„ding-werkelijkheid”, dan zou het aanbrengen van veranderingen in
4®) K. H. Bouman — Mensch en maatschappij — VIII — 238 — 1932. Cit. pg. 240. De praehistorische kunst als psychologisch probleem.
4®) O. Pfister — Der psychologische und biologische Untergrund des Expres-sionismus — l.c. — pg. 116 e.a.
®9) H. Prinzhorn — Bildnerei der Geisteskranken — l.c. — pg. 348.
126
-ocr page 133-die werkelijkheid zinloos zijn. Maar evenzeer kunnen die bedoelingen naar voren komen in een sensopsychische uitingsvorm. De collectievenbsp;idealen van de middeleeuwen gaven zoo aanleiding tot deformatie, dienbsp;van de Renaissance tot sensopsychische kunst.
De vorm, waarin een schilderkunstige uiting gegoten wordt, hangt grootendeels af van de verhouding tusschen de waarneming, die denbsp;inspiratie voor de schilderij geeft en de door die waarneming opgewekte belevingen.
De waarneming en de emotie zijn bij den naturalistischen schilderf niet te scheiden, omdat in de schilderij dóór de weergave van een'nbsp;waarneming een emotie wordt uitgedrukt. Bij de deformeerendenbsp;schilders daarentegen bepaalt de emotie de vorm van de schilderij,nbsp;terwijl de directe weergave van de waarneming achterwege blijft.
Een van de gronden voor de overeenkomst tusschen het scheppen van moderne kunstenaars en van schizophrene patiënten ligt in hetnbsp;bovenstaande.
Hoewel bij den schizophrenen patiënt de intellectueele capaciteiten in het algemeen onaangetast zijn, neemt de rationeele levensbeschouwing in zijn wereldbeeld een kleine plaats in en wordt zijn wereldbeeldnbsp;sterk subjectief doorstraald. Deze subjectieve doorstraling uit zich innbsp;een verwaarloozing van de waarneming, die in het werk vannbsp;schizophrene patiënten frequent voorkomt evenals in het werk vannbsp;moderne kunstenaars in een bepaalde periode van de twintigste eeuw.nbsp;Zoodra van deze kunstenaars het wereldbeeld weer verandert en zijnbsp;zich een verdiepte extraverse houding gaan eigen maken, gaat ooknbsp;de gelijkenis van hun werk met dat van geesteszieken weer verloren,nbsp;zooals blijkt in de strooming van de ,,nieuwe zakelijkheid”. )
Het begrip ,.wereldbeeld” geeft licht tot verwarringen aanleiding; onder wereldbeeld wordt immers niet verstaan de inhoud van hetnbsp;weten omtrent de buitenwereld, maar de gevoelsinstelling van dennbsp;mensch ten opzichte van zijn wereld. Het hangt dus niet uitsluitendnbsp;van de algemeene denkrichting in een bepaalde periode af, maar laatnbsp;een groote ruimte open voor persoonlijke inzichten, die uit het contactnbsp;van den individu met de samenleving geboren worden, al kan denbsp;normale individu slechts samen met de groote geestelijke stroomingennbsp;van een tijd tot een wereldbeeld komen. Het individualisme van dennbsp;geesteszieke is in dit opzicht grooter dan dat van den normalennbsp;mensch, omdat het contact bij gezonden dieper gaat.
Vgl. pg. 131.
127
-ocr page 134-3. De moderne kunst en de cultuurvorm van den huldigen tijd
In iedere nieuw ontstaande kunstrichting ligt een element van reactie tegen dat, wat voorafging, maar tevens ontstaat er nooit eennbsp;richting, die niet voortbouwt op wat door voorgangers werd begonnen.nbsp;Daarover werd reeds vroeger een enkele opmerking gemaakt. 52)
De klove, die tusschen de afbeeldende en de uitbeeldende richtingen, tusschen de imitatieve en de niet-imitatieve vormen van schilderkunstnbsp;gaapt, is wijder dan die tusschen alle andere opeenvolgende richtingen,nbsp;die de schilderkunst in haar geschiedenis ooit gekend heeft. Toch isnbsp;het onjuist om, zooals Pfister doet, het verschil tusschen impressionimenbsp;en expressionisme vrijwel uitsluitend tot een verschil in aanleg tusschennbsp;de beide groepen van schilders terug te voeren. Hij schrijft: „Höhennbsp;und Tiefen, Lebensnöte und Seelenangste kennt der Impressionistnbsp;keineswegs, darum ist ihm auch jeder geniale Zug, jegliches Gebarennbsp;aus den Tiefen des Unbewussten fremd.” 5^)
Het is niet te verklaren, hoe plotseling een geheel ander type schilders de kunst van 1910—1930 in een bepaalde richting zounbsp;drijven, terwijl zoodanige figuren in vroegere jaren geheel op denbsp;achtergrond zouden zijn gebleven. Veel eerder moet men aannemen,nbsp;dat de figuren, die de voorgangers van nieuwe richtingen werden,nbsp;steeds uit hetzelfde hout gesneden zijn, maar dat de wijze, waarop zijnbsp;hun vernieuwingen brengen, afhangt van de cultuur van de tijd,nbsp;waarin zij leven.
Wanneer men dus ziet, dat de schilderkunst in bepaalde jaren groote veranderingen doormaakt, zich een vrijheid verovert als nooitnbsp;te voren, dan moeten wij aannemen, dat de toestand van de cultuurnbsp;in die jaren de voorwaarden voor een daarmee overeenkomstige ontwikkeling in de persoonlijkheid van de voorgangers schiep. Tevensnbsp;moeten wij aannemen, dat de tijd niet alleen zijn invloed op denbsp;kunstenaars, maar op alle menschen uitoefent, zoodat bepaalde essen-tieele trekken van het cultuurleven van het begin van de twintigstenbsp;eeuw aangewezen kunnen worden, die een veranderde instelling vannbsp;den mensch veroorzaakten.
De mensch van de twintigste eeuw moet anders dan zijn voorouders op de omgevende werkelijkheid zijn ingesteld; immers de geheelenbsp;verandering van zijn kunst is tot een veranderde instelling tegenovernbsp;die werkelijkheid terug te voeren.
Vgl. pg. 15—20.
O. Pfister — Der psychologische und biologische Untergrund des Expressio-nismus — l.c. — pg. 139.
128
-ocr page 135-Een opvallende eigenaardigheid van de schilderkunst tot ongeveer 1900 is, dat zij de kenmerken in zich draagt, die te vergelijken zijnnbsp;met die van de depressieve reactievorm uit de psychopathologie. Nietnbsp;alleen, dat een depressieve grondstemming aan deze kunst eigen is,nbsp;maar de depressieve kleuring van de psychische toestand wordt hier,nbsp;evenals bij de „echte” depressie veroorzaakt door de wijze, waaropnbsp;de individu door een bepaalde interpretatie van de verschijnselen vannbsp;de buitenwereld tot een gesloten werkelijkheidsopvatting komt. Hijnbsp;ontwijkt daarbij alles, wat hem met die buitenwereld in conflict kannbsp;brengen en ondergaat de eenheid — vooral in stemming — met eennbsp;daartoe gezochte omgeving, waarin het Ik zich kan onderdompelen. 54)
Na 1900 ontstaat langzamerhand een andere reactievorm. Inplaats van een zich onderdompelen in een, met de stemming van het Iknbsp;overeenkomende wereld, inplaats van een voortdurend zoeken naarnbsp;„Anklang”, wordt een fictieve wereld opgebouwd, die zich in denbsp;kunst meer en meer gaat manifesteeren. En zoowel het bouwen aan,nbsp;als het leven in een fictieve wereld schept de overeenkomst, dienbsp;tusschen de bovengenoemde houding en de schizophrene psychosenbsp;bestaat. Strevingen, die zich in de realiteit niet kunnen uiten, levennbsp;zich in deze wereld uit.
Verder dan het constateeren van dit feit mag men echter niet gaan, als men de verwantschap tusschen den geesteszieke en den modernennbsp;kunstenaar beschouwt. Beiden bouwen een eigen wereld, maar dienbsp;beide werelden behoeven nog niet gelijk gevormd te zijn. Wel zalnbsp;in beide gevallen de buitenwereld doordrongen worden met deelennbsp;van die fictieve wereld, maar de ,,dubbele oriëntatie” van den kunstenaar is een geheel andere dan die van den geesteszieke. Bij dennbsp;kunstenaar blijft voortdurend het bewustzijn bestaan, dat hij eennbsp;eigen wereld kent, maar dat hij, indien hij dit zou wenschen, ooknbsp;toegang heeft tot die van anderen: zijn wereld is geboren uit reactienbsp;tegen de samenleving. Daarom is ook de strooming van de „nieuwenbsp;zakelijkheid” belangrijk: zij is een consequente poging, om de beidenbsp;werelden tot één te herleiden.
Op de extraversie van het klassicisme, gedragen door een positivistische levensbeschouwing, volgde het besef, dat de mogelijkheid tot doorgronding van het leven, ondanks de vooruitgang van de wetenschap en de verovering van de wereld door de techniek, even onbereikbaar was als vroeger. Deze teleurstelling in de capaciteiten van
54) A. M. Meerloo
pg-15.
Psychische verdedigingsmiddelen — den Haag — 1935 •
129
-ocr page 136-den mensch leidde tot de introversie van de romantiek en veroorzaakte de verwerping van de geijkte uiterlijke vorm van het kunstwerk. Denbsp;romanticus kan in de maatschappij, waarvan hij de wetten niet aanvaarden kan, niet leven; hij ondergaat de melancholie van de eenzaamheid en cultiveert deze, cultiveert in zijn eenzaamheid ook den eenigennbsp;mensch, van wien hij iets meer weten kan: het Ik. Het verdragen vannbsp;banden is hem onmogelijk, omdat hij de noodzaak van banden nietnbsp;erkent. Terwijl het klassicisme het geluk kende, in de hoop, denbsp;zin van het leven te zullen doorgronden, kent de romanticus slechtsnbsp;de melancholie, het „spleen”. Hij vlucht steeds, slechts vergezeld vannbsp;zijn eigen Ik; vlucht in de natuur, naar vreemde landen, naar primitievenbsp;culturen, naar sagen, mythen en legenden. In dit streven gaat denbsp;litteratuur voor; de schilderkunst (exoticisme) en de muziek (Wagner)nbsp;volgen.
Tenslotte sluit óf de kunstenaar zich in zijn eenzaamheid als in een „ivoren toren” op, zich slechts met een gecultiveerde schoonheidnbsp;bemoeiend, óf hij dient de schoonheid, die verborgen ligt in hetnbsp;eigen Ik.
,,Se réfugier en soi, tourner sur soi son regard, pour satisfaire un désir de pureté et de perfection négative ou par une sorte de crainte,nbsp;de fatigue, de dégoüt de l’existence, dans la plupart des cas avecnbsp;Ie désir presque amoureux d épouser tous les mouvements intérieursnbsp;du m o i, voila bien l’attitude par excellence du symboliste de lanbsp;fin du siècle. „Narcisse était parfaitement beau — et c’est pourquoinbsp;il était chaste; il dédaignait les nymphes — paree qu’il était amoureuxnbsp;de luimême. Aucun souffle ne troublait la source oü, tranquille etnbsp;penché, tout Ie jour il contemplait son image...”. Ainsi parle Andrénbsp;Gide, dans son „Traité du Narcisse”,” ^5)
Een zoodanige instelling moet protesten verwekken, al kan men niet zeggen dat de protesteerende richtingen een direct gevolg zijnnbsp;van de voorgaande. De aard van de kunstenaars geeft de doorslag,nbsp;want in iedere groote beweging zijn allerlei ondergroepen te herkennen.
Naast het symbolisme (tachtiger-beweging) staat dan ook steeds een naturalistische school, die ook het Ik als centrale scheppendenbsp;grootheid erkent, maar die niet alleen het verhevene wil geven, maarnbsp;ook de „bassesses de la réalité”. Waarheid, oprechtheid gaat hunnbsp;boven eenzijdigheid. Behoefte aan sociale rechtvaardigheid dwingtnbsp;anderen weer, hun krachten in dienst te stellen van een gemeenschap,nbsp;zonder dat hun kunst alle kenteekenen van haar symbolistische af-
M. Raymond — De Baudelaire au surréalisme — Paris — 1934 — pg. 72.
130
-ocr page 137-komst verliest. (Verhaeren, H. Roland Holst—van der Schalk, Whitman.)
De „culte du moi” gaat steeds voort. De kunst maakt zich zelfs meester van wetenschappelijke theorieën, om dieper in het Ik doornbsp;te kunnen graven; zoowel de dadabeweging als het surrealisme beroepen zich somtijds op de psychoanalyse.
Maar ook hier zijn weer tegenstroomen; vooral in de romanlitteratuur zijn pogingen aan te toonen, om met behulp van wat de nieuwe wetenschap leerde, tot objectievere waarheid te komen.nbsp;(Proust, Gide, Joyce, Lawrence). Men zou geneigd zijn, bij sommigenbsp;van deze auteurs een „analytische denk- en schrijfwijze”, meer nognbsp;dan een doordringing met de psychoanalytische theorieën aan tenbsp;nemen; het is het constructieve element, dat wij vooral in de kunst vannbsp;de laatste jaren waarnemen en dat, hoewel het soms in dienst staatnbsp;van een uiterst individualisme, toch ook weer nieuwe wegen kannbsp;wijzen om tot algemeene waarden te komen.
De richting van de „nieuwe zakelijkheid” is tegen het bovenstaande zeer reactief ingesteld. Zij gaat in tegen het over-persoonlijke ennbsp;tegen het gewild-origineele van de voorafgaande kunst. De nieuwenbsp;zakelijkheid poogt, om opnieuw den mensch met zijn bestaan te verzoenen; niet door philosophische systemen te bouwen, maar door aannbsp;den modernen mensch consequent een weg te wijzen naar de eenvoudnbsp;en de schoonheid van het leven van de moderne tijd. Daarin komtnbsp;zij in enkele opzichten met het futurisme overeen. Zooals de futuristennbsp;de moderne techniek aanbaden, hebben de kunstenaars van de nieuwenbsp;zakelijkheid eerbied voor het kunnen van den mensch; zij missennbsp;slechts de lyrische instelling van de eerstgenoemden en beschouwennbsp;minder de totaliteit, dan dat zij zich in ieder ding verdiepen, zooalsnbsp;zich dat aan hun oogen voordoet. Daarom ook eischen zij duidelijkheidnbsp;van den kunstenaar, daarom verwerpen zij alle overdadige versieringnbsp;en wenschen zij een schilderkunst met duidelijke, vaak overduidelijkenbsp;vormen en consciëntieus weergegeven stoffen, zoeken zij in denbsp;litteratuur naar de directe weergave van het geziene en korte beschrijvingen van de reacties daarop van eenvoudige, middelmatigenbsp;menschen. Om der wille van die duidelijkheid moeten alle bijzakennbsp;achterwege blijven, hoewel de figuren daardoor veelal een karikaturalenbsp;trek krijgen. (F. Bordewijk, P. Koch.)
Belangrijk is voor deze kunstenaars de wereld, zooals alle menschen die zien kunnen en zooals deze met behulp van de moderne techniek,nbsp;met gladde, machinaal gemaakte meubels van edele vormverhoudingennbsp;tot een nieuwe schoonheid kan worden opgevoerd.
Het is duidelijk, dat men in de nieuwe zakelijkheid nog niet van een „nieuwe kunst” mag spreken zoolang deze richting nog nietnbsp;verder is gekomen dan een zoeken naar de grondvormen en zij zou,nbsp;in deze richting voortgaande, licht tot steriliteit kunnen vervallen.
De koelheid van het nieuw-zakelijke interieur, de „droogheid” van haar litteratuur, zouden gemakkelijk tot een ziellooze verstandelijkheidnbsp;kunnen verworden, hoewel de eerste aanloop van deze richting alsnbsp;een consequente zuivering op alle gebied moet worden verstaan. Ennbsp;een zoodanige zuivering heeft alleen zin, wanneer zij den menschnbsp;op blijvende waarden kan wijzen.
Wanneer de nieuwe zakelijkheid voorloopig nog niet in staat was om een „versiering” in het leven aan te brengen, dan erkent zij daarmee haar onvermogen om reeds thans de rijkdom aan het detail tenbsp;verleenen, waarnaar de menschen zoover het oog in de geschiedenisnbsp;reikt, gestreefd hebben. De beteekenis van de nieuwe zakelijkheid isnbsp;dan ook gelegen in het feit, dat zij den mensch leert, liever in eennbsp;ongemeubileerde ruimte te wachten, dan het huis met prullen volnbsp;te laden. Zeker zijn er ook hier excessen: de term „woonmachine”,nbsp;aanduidend, dat het voorwerp reeds schoon wordt, wanneer het volkomen afgestemd is op praktische bruikbaarheid, is berucht geworden.nbsp;De psychologische beteekenis van deze richting moet echter hoognbsp;worden aangeslagen; zij wil aan den modernen mensch leeren, omnbsp;de schoonheid niet meer uitsluitend te zoeken in het buitenissige, innbsp;het bijzondere, in het antieke, in het kostbare en moeizaam verkregene,nbsp;maar om de schoonheid te zien als een deel van het dagelijksche bestaan. Het fabrieksproduct kan evenzeer de drager van de schoonheidnbsp;zijn als het bestaan van den mensch, die in de fabrieken deze productennbsp;maakt. Deze mensch, die tot een zoo groot technisch kunnen is gekomen, moet zich ook in zijn gevoelsleven als een redelijk wezennbsp;gedragen. Wat helpen de protesten tegen de maatschappij, wanneernbsp;hij toch gedwongen wordt, in dagelijksche arbeid het brood te verdienen? De moderne mensch kent zijn taak en zijn beperking; zijnnbsp;geluk behoort hij daar te zoeken, waar hij zich een bestaan kannbsp;verschaffen.
Zij is de beweging van de sthenische reactie en daarom reeds valt de nieuwe zakelijkheid geheel buiten het kader van wat vóór haarnbsp;leefde.
In het streven van de nieuwe zakelijkheid ging de overeenkomst van de kunst met die van geesteszieken weer verloren. Op het punt,nbsp;waar de kunst gaat nalaten, in opstand te komen tegen de maatschappijnbsp;en zich daardoor opnieuw op de objecten gaat richten, volbrengt zij
dat, wat de meeste psychotische scheppers niet kunnen. Voor hen is het contact met de objectwereld definitief afgesloten.
Wanneer dan ook' in het volgende gedeelte het werk van enkele lijders aan psychosen en neurosen wordt besproken, zal een overeenkomst met de moderne kunst van de jaren 1910—1930 soms gevondennbsp;worden. De richting, die de schilderkunst thans ingeslagen is, kannbsp;slechts door normalen worden begaan en door zieken, die in staat zijnnbsp;de gezonden op hun weg te volgen. De toekomst zal moeten leeren,nbsp;of het laatste stuk van deze weg omhoog of omlaag voert: de kunstnbsp;heeft echter tot heden toe steeds getoond, dat haar paden, hoe grillignbsp;zij ook mochten slingeren, steeds tot het groote doel voerden: naarnbsp;de uitdrukking van de vitale deelen van de menschelijke geest, dienbsp;zonder haar zouden verkommeren.
4. Résumé
Wanneer men tracht, de gegevens van het psychologische onderzoek naar de wortels van de beeldende kunst samen te vatten, dan blijkt dat, hoewel het wetenschappelijke overzicht nog geenszins hetnbsp;karakter van een gesloten gebied heeft verworven, toch reeds zeernbsp;veel eilanden van kennis in kaart zijn gebracht.
Doordat de psychologie niet de eenige tak van wetenschap is, die zich met de grondslagen van het beelden ophield, hebben ook anderenbsp;denkwijzen een groote invloed op de kunstwetenschap. De aesthetieknbsp;in engere zin beïnvloedde de kunstpsychologische beschouwingen zeernbsp;sterk, zoodat vele psychologen in de eerste plaats trachtten de vraagnbsp;naar de oorzaken van de artistieke begaafdheid en daarmee in nauwenbsp;relatie de vraag naar de vormschoonheid van het kunstwerk op denbsp;voorgrond te plaatsen, hoewel de algemeen-menschelijke problemen,nbsp;die de kunstpsychologie raken, hierdoor niet tot een oplossing gebrachtnbsp;kunnen worden. De kunst, hoewel deze in onze cultuur door „specialisten” wordt geschapen, wordt oorspronkelijk door en voor denbsp;menschheid voort gebracht, zoodat het een dwaling zou zijn omnbsp;te meenen, dat eigenschappen van werken van zeer verschillende aardnbsp;of eigenschappen van kunstenaars-enkelingen uit vele cultuurperiodennbsp;de verhouding van den mensch tot het kunstwerk zoudennbsp;kunnen verklaren.
Langzamerhand is in de psychologie dan ook de opvatting doorgedrongen, dat in de loop van de cultuur remmingen bij de doorsnee-mensch zijn opgetreden, zoodat hij van het scheppen werd afgesneden. De aandacht, die op het scheppen van abnormalen viel, leidde de
133
-ocr page 140-onderzoekers eveneens in deze richting, want zeer vaak kwam het voor, dat artistieke begaafdheden, die tot het uitbreken van eennbsp;psychose hadden gesluimerd, in de psychose tot verdere ontplooiingnbsp;kwamen. In de laatste tijd werd ook meer aandacht besteed aan hetnbsp;scheppen van menschen, die geen beroeps-kunstenaars zijn; aan hetnbsp;kinderteekenen, dat geheel van uiterlijk veranderde onder invloed vannbsp;moderne paedagogische stroomingen, aan het scheppen van de „zon-dagsschilders” en aan dat van menschen, die onder invloed vannbsp;mediumieke begaafdheid of door andere ontremmingen (zooals b.v.nbsp;de surrealisten aankweekten) tot artistieke werkzaamheid kwamen.nbsp;Het blijkt, dat de mensch onder deze omstandigheden zich somtijdsnbsp;beter langs niet-logische weg, beeldend, kan uiten dan door de taal.
Opnieuw deed zich de invloed van de aesthetiek op de psychologie gelden, toen het onderzoek naar de vormen, waarvan de kunst zichnbsp;in bepaalde perioden bediende, naar de kunst-stijlen, aan de ordenbsp;kwam. De psychologie leende zich ertoe, waardeoordeelen te gaannbsp;uitspreken, zonder zich aan haar grenzen te houden. In sommigenbsp;geschriften werd daardoor zelfs aan één van de belangrijkste gegevensnbsp;van de psychologische beschouwing, de latente inhoud van de kunstwerken betreffend, geweld aangedaan doordat onderzoekers, dienbsp;vreemd tegenover bepaalde moderne stroomingen stonden, gingennbsp;pogen om aan te toonen, dat de latente inhoud van de kunstwerkennbsp;van die moderne richtingen anders zou zijn dan die van de „klassieke”.
Inderdaad blijkt het moeilijk, een waardeoordeel bij beschouwingen over kunst te omgaan. Maar het is nu eenmaal een feit, dat vaak geennbsp;psychologisch verschil is aan te toonen tusschen hooge kunstuitingen en technisch-minderwaardige werken. Bovendien is in denbsp;praktijk gebleken, dat er geen criteria bestaan om de sterk subjectiefnbsp;gekleurde uitingen van modernere schilders objectief te beoordeelen,nbsp;daar hier de van ouds bekende kenmerken van de klassieke kunst,nbsp;stofuitdrukking en weergave van volumina geen aanknoopingspuntennbsp;geven. En het is ten eenen male onmogelijk om het ,,Ausdrucksgehalt”nbsp;van zoodanige schilderijen anders te bepalen dan door analyse vannbsp;den schilder èn zijn werk. Waar dit niet uitvoerbaar is — en dit zalnbsp;meestal wel het geval zijn — moet de psycholoog op zijn onbevooroordeelde inzicht afgaan. Wanneer men nu de vormkenmerken vannbsp;teekeningen van geesteszieken gaat vergelijken met die van gezonden,nbsp;althans van menschen, bij wie het onmogelijk is, het bestaan van eennbsp;psychose te bewijzen, dan valt het moeilijk duidelijke verschillen aannbsp;te toonen. Zelfs kenmerken, die door vele auteurs karakteristiek voornbsp;de psychose worden geacht, komen in beide groepen voor.
De verschillen in de techniek van de gevoelsuitdrukking zijn bij geoefende kunstenaars eenerzijds en bij ongeoefende zieken en gezonden anderzijds zeer groot. Daarom zijn, onafhankelijk van hetnbsp;bestaan van een psychose, de werken van ongeoefenden moeilijk tenbsp;begrijpen.
De aesthetiek is van oudsher geneigd, van het kunstwerk een mede-deeling te willen maken en eischt dan ook van het kunstwerk, dat het „begrijpelijk” zij. Niemand kan echter aanduiden, wie het kunstwerk zal moeten begrijpen en men is dus genoodzaakt in alle gevallen,nbsp;waarin een werk bewonderaars heeft, dit werk om deze reden reedsnbsp;tot „kunst” te verklaren. Het is bovendien onjuist, om het kunstwerknbsp;als een ,,mededeeling” te beschouwen. Oorspronkelijk immers zijn allenbsp;menschen scheppers en valt er dus niets „mede te deelen”, maar druktnbsp;een ieder zijn eigen inhoud uit. En zoo is het thans nog. De modernerenbsp;kunst heeft duidelijk gemaakt, dat kunst slechts emotioneel en nietnbsp;rationeel iets te zeggen heeft. De mensch van deze tijd is gewend,nbsp;zich voor de driften af te sluiten, de emoties te weren en zich doornbsp;zijn intellect te laten leiden. De hardnekkigheid, waarmee de schilderkunst aan haar object vastgehouden heeft, is voor een deel dan ooknbsp;als angst voor de driften op te vatten. Het object werkt als eennbsp;verstandelijke rem voor de complexen, die door de schilderkunstnbsp;worden aangeraakt.
De indruk, die schilderijen van geesteszieken maken is vaak die| van een innerlijke verscheurdheid, van mimische stijfheid en gemaniëreerdheid. De oorzaak hiervoor moet niet uitsluitend in hefinbsp;wezen van deze zieken gezocht worden, maar ook in de slechte^nbsp;beheersching van de uitdrukkingsmiddelen. Bovendien heeft hetnbsp;scheppen van gezonde beroepskunstenaars een sterke sociale inslag,nbsp;die aan het scheppen van de zieken ontbreekt. Maar voor de innerlijkenbsp;overeenkomst tusschen het scheppen van deze beide groepen pleitnbsp;wel zeer sterk, dat vormovereenkomsten tusschen werken van scheppers uit de eene en uit de andere groep in sommige perioden welnbsp;steeds te vinden zijn. Dit bracht de psychologen ertoe, om zich nietnbsp;meer uitsluitend met de vormkenmerken van de werken bezig tenbsp;houden, maar de overeenkomst tusschen beide categorieën in denbsp;overeenkomst in levenshouding te zoeken. Overigens bleek uit enkelenbsp;psychoanalysen (Rorschach) dat bij schizophrene patiënten de latentenbsp;inhoud van schilderijen overeen kan komen met die, welke bij verschillende gezonde schilders kon worden aangetoond.
De invloed van een psychose op een te voren bestaande artistieke begaafdheid is onzeker. Jaspers e.a. meenen, soms nieuwe qualiteiten
na het uitbreken van de psychose te kunnen ontdekken, terwijl anderen vooral een remming of een dissociatie zien. Bovendien is de invloednbsp;van de psychose op de artistieke begaafdheid van geval tot gevalnbsp;verschillend en tenslotte moet nog opgemerkt worden, dat een procespsychose waarschijnlijk een andere invloed dan een psychogenenbsp;psychose met haar, door de vele en intense conflicten versterktenbsp;uitingsdrang zal uitoefenen.
Veelal is men geneigd, in de begaafdheid een speling der natuur te zien. Deze opvatting is echter dikwijls bestreden, vooral sedertnbsp;men is gaan inzien, dat in hun stadium kinderen wel in staat zijnnbsp;zich met behulp van de beeldende activiteit te uiten.
Daarom is de theorie, dat de begaafdheid althans grootendeels door psychogene factoren wordt bepaald, belangrijk.
Met behulp van deze theorie is het ook mogelijk om aan te geven waarom in de psychose, die ingrijpt in de psychische organisatie, onverwachte vormgevende krachten kunnen ontwaken.
De schilderkunst maakte zich in de jaren 1910—1930 even vrij van het object als de schilderkunst van geesteszieken. Een enkelenbsp;maal overheerschen in de kunst van laatstgenoemden ornamentalenbsp;tendensen, maar zij voeren in het werk een minder autonoom bestaan,nbsp;dan Prinzhorn geneigd is, aan te nemen. Het oordeel over dit werknbsp;wordt gestoord door de vreemdheid ervan. Overigens valt dezenbsp;vreemdheid ook op in het teekenwerk van gezonde kinderen, die innbsp;hun scheppen geheel vrij gelaten worden. Het is echter onmogelijk,nbsp;om de innerlijke factoren die de stijl van het teekenwerk van ouderenbsp;kinderen (na de z.g. „schema-periode”) bepalen steeds te onderscheiden, daar het kind zich zoo sterk door invloeden van buiten laatnbsp;meesleep en, dat deze kunnen inwerken, wanneer men dit allerminstnbsp;vermoedt.
Bij het doorwerken van de litteratuur over het teekenen van geesteszieken blijkt, dat de vormkenmerken van het werk door verschillende auteurs verschillend worden geïnterpreteerd. De nuttelooze vraag naarnbsp;de artistieke waarde van dit scheppen deed veel energie verspillen.nbsp;Daartegenover is er nog slechts zeer weinig werk van bekende artistennbsp;door analyse van de kunstenaars zelf geduid. Ook analysen van werkennbsp;van sommige psychotisch geworden kunstenaars (Josephson, Blake,nbsp;Meryon e.a.) zoo mogelijk samen met een publicatie van hun ziektegeschiedenissen ontbreken nog. Het is echter zeer de vraag, of eennbsp;zoodanige studie veel nut zou kunnen afwerpen.
Psychologische beschouwingen over de ontwikkeling van de beeldende kunst zijn zeldzaam. Men krijgt uit enkele publicaties echter
sterk de indruk, dat „natura non facit saltus” ook gelezen kan worden als „ars non facit saltus” zoowel bij de studie van de ontwikkelingnbsp;van één kunstenaar als bij die, welke het scheppen van geesteszieken,nbsp;kinderen en volwassenen uit alle perioden van de geschiedenis omvat.nbsp;In principe is op psychologisch gebied geen onderscheid te makennbsp;tusschen het werk van kinderen en volwassenen, van zieken ennbsp;gezonden.
De schilderkunst van den normalen mensch kreeg in de periode tot 1930 langzamerhand de eigenschappen van „Ausdruckskunst”, vannbsp;kunst, die meer streeft naar de directe uitdrukking van de emotiesnbsp;dan naar de uitdrukking van deze emoties door middel van een nauwkeurige weergave van de buitenwereld, De techniek van de kunstnbsp;werd daardoor primitiever.
Ook de kunst van geesteszieken is vooral uitdrukkingskunst. In deze kunst is de technische kennis van den schilder van secundairenbsp;beteekenis. Men verwacht in deze kunst een sterke emotioneele geladenheid en daarom is de „affectstijfheid”, die wij in het werk vannbsp;schizophrene patiënten soms ontmoeten, moeilijk te begrijpen, vooralnbsp;wanneer wij haar opmerken in het werk van geoefende schilders ennbsp;wanneer bij onderzoek blijkt, dat patiënten voorgeteekende gelaatsuitdrukkingen goed blijken op te vatten. 56)
Men moet daarom inderdaad aannemen, dat zoodanige uitingen inderdaad pathologisch in hun vorm kunnen zijn, zonder dat dit be-teekent, dat hun latente inhoud anders is dan die van het werknbsp;van normalen.
Dit verschijnsel zou met behulp van de theoretische beschouwingen van Rümke, 5^) die aanneemt, dat in de schizophrenie het ,,toenade-ringsinstinct” verzwakt zou zijn, verklaard kunnen worden. Immersnbsp;indien zijn theorie juist is, zou men mogen verwachten, dat eerdernbsp;de uitingsvorm dan de latente inhoud van de uiting ten opzichte vannbsp;de norm veranderd zou zijn. Ook de verwantschap, die tusschen denbsp;moderne en de pathologische kunst zou bestaan, komt door dezenbsp;hypothese in een ander daglicht.
Het gevolg van een stoornis in de toenaderingsinstincten zou een stoornis in de uitdrukkingsbewegingen en dus ook in de graphischenbsp;neerslagen van deze uitdrukkingsbewegingen zijn. Het is te verwachten,nbsp;dat zij zich dan vooral in de weergave van gemoedsuitdrukkingen
®®) F. Reitmann — Journal of mental science Facial expression in schizophrenie drawings.
Vgl. pg. 115.
LXXXV
264
1939.
137
-ocr page 144-zullen manifesteercn. Ook bij de moderne kunstenaars, die bepaalde richtingen aanhangen, bestaat een verandering in de toenaderings-instincten, vooral door hun protesthouding tegenover de samenleving,nbsp;die door Pfister en Starcke psychoanalytisch wordt bevestigd. Daardoor zal een ten deele bewuste verzwakking van hun wil om hetnbsp;groote publiek te benaderen, veroorzaakt worden. En het resultaat vannbsp;dit alles zal zijn, dat bij deze beide groepen de vorm van de scheppingen een zekere overeenkomst gaan vertoonen.
Zoowel het verschil als de overeenkomst van de uitingen van deze categorieën van scheppers worden door Schilder geaccentueerd,nbsp;terwijl ook de neiging van de kunst van schizophrene patiënten totnbsp;het gebruiken van een persoonlijke symboliek als een gevolg vannbsp;dezelfde stoornis kan worden opgevat.
De gelijkenis in vorm, die tot 1930 tusschen het werk van normalen en geesteszieken bestaat, gaat na die tijd tengevolge van de voortschrijdende ontwikkeling van de schilderkunst langzamerhand verloren.
Tusschen het werk van geesteszieken en dat van de thans moderne stroomingen is dan ook geen vormovereenkomst te vinden.
138
-ocr page 145-HET GRAPHISCHE EN LITTERAIRE WERK VAN ENKELE PSYCHOTISCHE EN NEUROTISCHE PATIËNTEN
Hoewel wij slechts enkele patiënten, die zich beeldend uitten, nauwkeuriger konden observeeren, kan de mededecling van dezenbsp;gevallen de theoretische en kritische beschouwingen van de voorafgaande hoofdstukken aanvullen en toelichten. Immers in de litteratuurnbsp;werden op enkele uitzonderingen na alleen de zeer illustratieve, zeernbsp;boeiende en opvallende figuren besproken, zoodat de aandacht vannbsp;de middelmatige activiteit werd afgeleid en een foutief inzicht in denbsp;frequentie en de wijze van manifestatie van de verschillende uitingsvormen werd verkregen.
Van 250 patiënten, die werden opgenomen, hebben 12 vóór, tijdens of na hun ziekte spontaan geteekend, terwijl 2 uit therapeutischenbsp;overwegingen van medische zijde tot teekenen waren gebracht.
Een overzicht van de kenmerken van hun scheppen is in de volgende tabel weergegeven.
139
-ocr page 146-
|
® a teekende en schilderde fraai |
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fr' pianist (steeds) teekende buiten de psychose niet (soms) (meestal) (niet) |
afwezig
(soms)
teekende buiten de psychose niet
(meestal)
(zelden)
(soms)
uit zich in dage-lijksche scheldbrieven
(steeds)
teekende buiten de psychose niet
(meestal)
(soms)
(niet of nagenoeg niet)
141
140
-ocr page 147-
No. en |
Beroep |
Diagnose |
Invloed van psychose op scheppen |
Teekenen en psychose |
Combinatie m. andef® artistieke uitingen |
Familiaire |
W erkelijkheids-uitbeelding |
Zonder model |
Met model |
Idiopsychisch teekenen |
Opmerkingen | ||
ge slacht |
voor |
j tijdens |
na |
artist, begaafdheid |
buiten (tijden |
de psychose s de psychose) | |||||||
1 M. |
kunst schilder |
endog. depr. art. scl. eer? |
remming |
ja |
minder |
overleden |
geen |
afwezig |
steeds (steeds) |
soms (niet) |
meestal (steeds) |
niet (niet) | |
2 V. |
geen |
endogene depressie |
volledige remming |
ja |
niet |
ja |
geen |
afwezig |
steeds (niet) |
soms (niet) |
soms (niet) |
niet (niet) | |
3 M, |
leerling k.n. school |
hebephrenie |
remming |
ja |
sterke remming |
minder dan voorheen |
geen |
afwezig |
steeds (steeds) |
soms (niet) |
soms (steeds) |
niet (niet) |
genezen met defect |
4 V. |
theol. stud. |
schizophrenie? degen, psych.? |
remming (uit therap. overw. tot aquarelleeren gebracht) |
niet |
alleen in tijden van relatievenbsp;beterschap |
onbekend |
dansen |
fr. teekent goed |
teeken (niet) |
de buiten de (steeds) |
jsychose niet (niet) |
(steeds) | |
5 V. |
geen |
neurot. depressie |
remming (uit therap. overw. tot aquarelleeren gebracht) |
niet |
alleen in tijden van relatievenbsp;beterschap |
niet |
geen |
fr. kunsthistoricus |
teekende buiten de (niet)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;j (steeds) |
isychose niet (niet) |
(steeds) | ||
6 V. |
fröbel- leidster |
degen, psych.? schizophrenie? |
remming |
ja |
alleen in gedeeltel.nbsp;remissies |
niet hersteld |
geen |
s. schilderes |
steeds (soms) |
soms (soms) |
soms (niet) |
niet (soms) |
patiënte heeft lagere acte teekenen |
7 M. |
jur, stud. |
man. depr. psych. |
bevordering door manie remming d. depressie |
in hypO' mane phasen |
alleen in manie ennbsp;hypomanie |
niet |
journalistiek; enkele maal in hypernbsp;manie een gedicht |
afwezig |
steeds (steeds) |
zelden (soms) |
meestal (meestal) |
niet (niet) | |
8 M. |
scholier |
schizophrenie |
krabbels in acute phase |
niet |
krabbels |
niet |
geen nbsp;nbsp;nbsp;^ |
fr- p. teekent goed |
teeken (niet) |
de buiten de (steeds) |
isychose niet (niet) |
(steeds) |
vooral wiskundige phantasieënnbsp;boetseerde wel eens |
9 V. |
geen |
schizophr.? later endog.nbsp;depr. |
in acute phase vele krabbels, in depr. nietnbsp;geteekend |
niet |
krabbels |
niet |
geen |
fr- ging na Eifloop ¦'-'an een schiz. phasenbsp;dichten |
teeken (niet) |
ide buiten de (steeds) |
jsychose niet (niet) |
(steeds) |
krabbels hebben betrekking op psychotische belevenissen |
10 V. |
scholier |
schizophr. |
remming |
soms |
niet |
n. vakschool v. modeteek. |
geen |
afwezig |
steeds (steeds) |
meestal (meestal) |
soms (zelden) |
niet (niet) | |
in praepsychotisch stadium werk als tenbsp;voren en als na herstel | |||||||||||||
11 V, |
leerling acad. beeldnbsp;kunst |
schizophr. |
eerst productief, later volledige remming |
ja |
niet |
ja |
geen |
1- s. m. schildert goed |
steeds (niet) |
zelden (niet) |
meestal (niet) |
niet (niet) | |
12 V. |
geen |
paran. schizophrenie |
in psychose gaan teekenen |
niet |
ja |
niet hersteld |
dichten, voordragen zingen |
j- fr- pianist |
tecker (steeds) |
ide buiten de (soms) |
psychose niet (meestal) |
(niet) | |
13 V. |
geen |
paran. schizophrenie |
in psychose gaan teekenen |
niet |
ja |
niet hersteld |
geen |
afwezig |
teeker (soms) |
ide buiten de (meestal) |
psychose niet (zelden) |
(soms) |
uit zich in dage-lijksche scheldbrieven |
14 V. |
onder wijzeres |
paran. schizophrenie |
in psychose gaan teekenen |
niet |
ja |
niet hersteld |
dichten |
® ® teekende en schilderde fraai |
teekei (steeds) |
ide buiten de (meestal) |
psychose niet (soms) |
(niet of nagenoeg niet) |
141
140
-ocr page 148-Patiënt No. 1, 62 jaar oud, was kunstschilder van beroep. Hij leed aan een depressie en werd opgenomen, nadat hij een wat kinderlijke poging tot suicide gedaan had. Lichamelijk was hij zwak ennbsp;sterk vermagerd, met duidelijke perifere arteriosklerose en lichtenbsp;arteriosklerotische veranderingen in den fundus oculi. Hij was in zijnnbsp;gedrag zeer geremd en mat en uitte zich slechts een enkele maal overnbsp;waandenkbeelden: hij meende in het sanatorium vermoord te zullennbsp;worden, omdat hij niet goed geleefd had. Hoewel hij steeds opnieuwnbsp;poogde te teekenen en later poogde te schilderen, stond het werk,nbsp;dat hij tijdens zijn ziekte maakte, op een lager peil dan dat vannbsp;vroeger.
Angstvallig hield hij zich aan de natuur. Hij maakte bloemenstudies en zwart-krijt- en potloodportretten. Vooral in de portretten bleek,nbsp;dat hij over een groote vaardigheid beschikte, daar vele ervan eennbsp;zeer goede gelijkenis met de modellen vertoonden. Het werken zelfnbsp;ging moeizaam en steeds hoorde men hem de verzuchting slaken, datnbsp;het niet ging, dat dat, wat hij maakte, dood was, dat de inspiratienbsp;ontbrak, maar toch wilde hij zelf steeds teekenen. Zelden doorwerktenbsp;hij zijn teekeningen. Meestal begon hij aan iets nieuws, wanneer eennbsp;schets van het vorige object op het papier stond. Iedere lijn werdnbsp;langzaam aangebracht en scrupuleus werd alles, wat foutief was,nbsp;weggevlakt.
Zijn belangstelling, die vooral naar het portret uitging, was tijdens en vóór zijn ziekte gelijk gericht. Alleen was hij tijdens de ziektenbsp;geremd in alles en zoo ook in zijn werk. Nooit toonde hij iets vannbsp;wat hij gemaakt had aan zijn familie.
Uit zichzelf vroeg deze zeer stille man tenslotte om zijn schilderkist en ezel. Maar nog voordat hij zijn eerste olieverfstudie, die hij tijdensnbsp;zijn ziekte maakte, voltooid had, overleed hij aan myocarditis ennbsp;bronchopneumonie.
De algemeene geremdheid, die zich in zijn depressie van hem meester maakte, uitte zich ook in zijn werk, dat, hoewel het een zekere technische vaardigheid verraadde, op een veel lager peil stond dannbsp;in de jaren voor zijn ziekte en alle levendigheid en bezieling miste.nbsp;De kunstenaar was zich van deze tekortkomingen zeer wel bewust.
Een volledige remming van het artistieke kunnen werd ook waargenomen bij enkele andere patiënten. Hoewel men zich zou kunnen voorstellen, dat depressieve spanningen tot uiten zouden drijven,nbsp;kwam dit bij de door ons geobserveerde patiënten nooit voor.
Patiënte No. 2. 43 jr. oud, die met een endogene depressie werd
142
-ocr page 149-opgenomen, vertoonde hevige zonde-waandenkbeelden en sterke in-sufficientiegevoelens. Patiënte was een zeer geoefende dilettante. Zij had veel geteekend en geschilderd en vooral haar schilderijen toonden, dat zij over een groote technische vaardigheid moest beschiktnbsp;hebben.
Hoewel patiënte zich subjectief in alle opzichten geremd voelde, toonde zij deze remming in haar dagelijksche gedrag weinig. Zeernbsp;sterk beklaagde zij zich echter over het feit, dat het haar onmogelijknbsp;was, iets te lezen, te teekenen of te schilderen. Enkele pogingen,nbsp;door haar in deze richting tijdens haar ziekte ondernomen, liepen opnbsp;een volledige mislukking uit. Merkwaardig is, dat haar technischenbsp;vaardigheid haar tijdens haar ziekte geheel ontviel, eenige tijd nanbsp;het wijken van de depressie langzamerhand terugkeerde en bij hetnbsp;opkomen van een volgende depressie weer verdween. Het ging hiernbsp;om een remming van het technische kunnen: het is de patiënte innbsp;haar ziekte inderdaad onmogelijk om iets gelijkend na te teekenen.
Zooals bekend, kan een eens verworven vaardigheid ook in het verloop van een schizophrene psychose latent worden, zonder dat hetnbsp;mogelijk is, een voldoende verklaring voor dit verschijnsel te geven.
Zeer duidelijk was dit bij patiënt No. 3, 22 jaar oud, leerling van een kunstnijverheidsschool, die zich gedurende de eerste jaren vannbsp;zijn studie als een zeer begaafde jongeman had doen kennen. Vrijnbsp;plotseling ging zijn werk achteruit en te gelijker tijd kwam het thuisnbsp;voor, dat hij zich vreemd gedroeg, angstig was en zich over hallucinaties uitte. Deze buien, die slechts enkele uren duurden, gingennbsp;samen met cosmische waanbelevingen. Ook wendde hij zich eenigenbsp;malen achtereen tot den directeur van zijn school, met het verzoek,nbsp;voor andere studievakken ingeschreven te mogen worden, zonder datnbsp;hij in staat was, een behoorlijke motiveering daarvoor te kunnennbsp;geven. Later echter deelde hij mij mede, dat hij dit verzoek gedaannbsp;had, omdat hij voelde, dat hij met schilderen en „glas in lood” nietnbsp;verder kon komen en omdat hij hoopte, in andere vakken meer tenbsp;kunnen bereiken.
Ook richtte hij, omstreeks dezelfde tijd, verzoeken tot den directeur, om van het onderwijs ontslagen te mogen worden en sprak hij over plannen, een atelier in de stad te huren om voor zichzelf tenbsp;gaan studeeren, hoewel hij daartoe de middelen niet bezat.
Tijdens zijn observatie vertelde hij mij met groote terughoudend-lieid, dat hij meende, door directeur en leeraren op verkeerde wijze beïnvloed te worden, zoodat zijn scheppingsvermogen verlamd werd.
143
-ocr page 150-Aanvankelijk deelde hij mede, dat deze beïnvloeding voortsproot uit het feit, dat hij eens bij zéér kleine diefstallen aan de school betraptnbsp;was en zeide hij: „de directeur weet te veel van mij”, maar later gafnbsp;hij toe, dat hij zich ook op andere wijze beïnvloed waande. Nooit liet hijnbsp;zich er echter over uit, hoe hij zich deze invloed dacht. Wel zeidenbsp;hij, dat hij op velerlei wijze gepoogd had, zich aan deze invloedennbsp;te onttrekken.
Toen hij op de school met zijn werk vast liep, kwam hij in observatie. In het sanatorium werkte hij aan een potloodstudie van zijn eigen handen en aan een stilleven in olieverf. In ruim twee wekennbsp;kwam hij niet verder dan het zetten van een paar lijnen, het aanbrengen van enkele toetsen, die de zekerheid van zijn vroegere werknbsp;misten. Uren lang zat hij leeg voor zich uit te staren, om dan weernbsp;een enkele lijn aan te brengen. Rustig doorwerkend troffen wij hemnbsp;nooit aan; werkelijk contact was niet met hem te krijgen.
,,Ik ben verlamd” zeide hij eens, ,.verlamd en bang voor wat komen gaat”. Verder liet hij zich nooit uit.
Deze patiënt was zich van zijn eigen remming evenzeer bewust als de vorige. Maar de oorzaak projecteert hij in de buitenwereld, alnbsp;weten wij niet precies hoe ver deze projectie ging.
In een andere kliniek, waar eveneens de diagnose hebephrenie werd gesteld, maakte patiënt een insulinekuur door.
Aan de ziektegeschiedenis uit deze kliniek ontkenen wij het volgende:
In plaats van glas in lood maken en schilderen zou patiënt liever iets met de handen maken, wat vorm aanneemt: boetseeren, beeldhouwen of edelsmeden. Ook zou hij wel officier willen worden, ofschoon hij slechts M.U.L.O. heeft en afgekeurd werd voor de dienstplicht. Hij wil ook wel in de kunstnijverheid blijven, maar dan niet innbsp;de woonplaats van zijn ouders zooals tot nu toe, want de directeurnbsp;herinnert hem steeds aan de onaangenaamheden met die kleine diefstal en zijn ouders kunnen hem zoo irriteeren, zonder dat hij zeggennbsp;kan waarom. Is overigens even gesloten als in het sanatorium.
Na 31 coma’s wordt de insulinekuur beëindigd. Hij is veel vlotter en levendiger geworden en hij zegt zelf ook, dat hij zich beter gevoelt.
Hij werkt in de werkplaats voor huisvlijt van de inrichting en maakt koperen en andere metalen voorwerpen. Over teekenen, schilderen ennbsp;tempo van werken wordt in de ziektegeschiedenis niets vermeld.
Na deze remissie bleek zijn technische kunnen zich behoorlijk hersteld te hebben. De directeur van de school was tevreden over het werk, dat hij maakte. Maar al na enkele maanden ging het niet
144
-ocr page 151-verder. Er ontstond wederom een inzinking, gevolgd door het gevoel, dat hij anderen op straat irriteerde, wanneer hij langs hen fietste en datnbsp;hij ook thuis irriteerend werkte. Daarom werd patiënt nogmaals voornbsp;een insulinekuur opgenomen, maar na deze kuur zijn de autistischenbsp;houding en de traagheid gebleven evenals het gevoel, dat hij opnbsp;geheimzinnige wijze het doen en laten van de menschen uit zijnnbsp;omgeving beïnvloedt.
Na zijn ontslag uit de inrichting ging hij opnieuw naar de school. Hij kan zich hier minder goed handhaven dan in de eerste jaren, maarnbsp;werkt wel met de anderen mede.
Merkwaardig is, dat zijn initiatief sterk is achteruitgegaan, zoodat hij veel meer leiding behoeft dan te voren. Grootere ontwerpen kannbsp;hij niet uitvoeren zonder steun, maar zijn technische begaafdheid bijnbsp;het uitvoeren van details is onveranderd. Deze leiding aanvaardt hijnbsp;nu veel gelatener dan vroeger.
Hij is in het dagelijksche leven zeer stil en gaat langzaam zijn gang, totdat hij met iets vastloopt. Dan vraagt hij niet om hulp, maar blijftnbsp;werkeloos zitten, totdat iemand hem hulp biedt.
Over waandenkbeelden heef hij zich op de school nooit geuit.
Een geremdheid, die zich vertoont in een niet tot scheppend uiten kunnen komen, kan zeer sterk zijn bij patiënten, die overigens vannbsp;een geremdheid weinig merken.
Hun voornaamste klacht is, dat zij slecht kunnen lezen en slecht hun aandacht bij intellectueel werk kunnen houden. Met handenarbeid hebben zij minder last.
Bij deze patiënten zien wij een overgang naar de ,,normale” toestand, waarin de mensch wel allerlei arbeid kan verrichten, maar eveneens niet in staat blijkt, zich scheppend te uiten en waarin ditnbsp;tekort in het geheel niet als een remming wordt ondervonden.
De overeenkomst met den normalen mensch blijkt hier ook aan-quot;wezig te zijn wanneer men gaat pogen door een systematische oefe-i^ing het uitingsvermogen te versterken. Het is bekend, dat door oefening een zekere latente uitingsdrang zich kan vrijmaken en ditnbsp;tgt;hjkt zoowel bij licht gedeprimeerde patiënten als bij gezonden moge-hjk te zijn. Vooral op muzikaal gebied is herhaaldelijk getracht, denbsp;technische bezwaren van het zelf-spelen te ondervangen zooals b.v.nbsp;lacobyi) deed, maar ook in de schilderkunst wordt langzamerhandnbsp;oen plaats vrij gemaakt voor de amateurs, voor de „zondags-schilders”.
H. Jacoby — Muss es unmusikalische geben I en II l.c.
145
-ocr page 152-Een tweetal patiënten kwam bij ons onder behandeling, terwijl zij reeds langere tijd in andere inrichtingen waren verpleegd. Uit therapeutische overwegingen waren zij ertoe gebracht, op nat aquarel-papier met waterverf kleurvlakken aan te brengen en door rhyth-mische oefeningen hun geremdheid te overwinnen.
De eerste van deze beiden (No. 4), 32 jaar oud, leed aan een schizophreen gekleurde recidiveerende depressie, waarin tijden vannbsp;excessieve remming, aanduidingen van waandenkbeelden, onzindelijkheid en asociaal gedrag afwisselden met perioden, waarin zij lichtnbsp;gedeprimeerd was.
De tweede (No. 5) leed aan een neurotische depressie, die reeds enkele jaren duurde toen patiënte onder onze behandeling kwam.nbsp;Haar ziekte werd gekenmerkt door remming, angst en depresonali-satiegevoelens, terwijl weinig schommelingen in de toestand warennbsp;aan te toonen, al waren er weken, waarin zij zich iets minder geremdnbsp;gedroeg.
Toen een twee maal toegepaste slaapkuur geen blijvende verbetering gaf, werd shocktherapie volgens von Meduna gedaan, ten gevolge waarvan zij na enkele insulten geheel genas.
Beide patiënten beklaagden zich er onafhankelijk van elkaar over, dat zij in de tijden, waarin zij hun remming het hinderlijkst gevoelden,nbsp;het minst in staat waren, zich in kleur te uiten. Eveneens echter meenden beiden, dat in tijden, waarin de depressie minder hevig was, vannbsp;het aquarelleeren een sterke impuls tot overwinning van de remmingnbsp;uit kon gaan en ondergingen beiden sterk de „kathartische” werkingnbsp;ervan.
Na de genezing echter, heeft de patiënte No. 5 nooit meer getee-kend, maar wel wierp zij zich op de vertaling van enkele boeken. Hoewel dit laatste haar zeer veel bevrediging verschafte, kwam zijnbsp;er nooit toe, eigener beweging aan dit werk te gaan. De impuls hiertoe moest steeds van een medicus, die de patiënte vroeger behandeldnbsp;had, uitgaan.
Gezien de sterke intellectueele inslag, die het gevoelsleven van deze patiënte beheerscht, is wel te begrijpen, dat de uiting, die haarnbsp;het beste ligt, intellectueel gekleurd is.
De diagnose van de volgende patiënte (No. 6), die een geoefende dilettante is, leverde aanvankelijk groote moeilijkheden.
Bij vorige opnamen in andere inrichtingen werd de diagnose steeds op schizophrenie gesteld. Deze phasen maakte zij op haar 29e en 31enbsp;jaar door. Toen wij patiënte konden observeeren was zij voor de
146
-ocr page 153-derde maal ziek. Volgens haar naaste omgeving was zij na de vorige psychosen zonder eenig defect hersteld. Vrij acuut brak opnbsp;33 jarige leeftijd de ziekte opnieuw uit en patiënte werd in een sanatorium gedurende ruim een half jaar verpleegd. Ondanks het toepassen van shocktherapie volgens von Meduna en van een slaap-kuur — die beide tijdelijk succes hadden — ontstond geen blijvendenbsp;beterschap.
Merkwaardig was echter, dat patiënte tijdelijk steeds reageerde op therapie. Zoo was zij korte tijd geheel goed na rcsp. 2, 1 en 1nbsp;cardiazolshock en na een slaapkuur, maar steeds stortte zij na enkelenbsp;dagen tot weken weer in.
Tijdens de phasen is zij negativistisch, „gesperrt” en angstig. Zij ligt als een blok te bed en neemt vreemde houdingen aan. Soms wordt denbsp;inertie doorbroken en vliegt zij gillende overeind, is een enkele maalnbsp;aggressief of slaat een ruit in.
Zij eet soms niet, urineert soms niet spontaan, is vaak onzindelijk, ontleedt zich en zit met de vingers in de ooren, misschien ondernbsp;invloed van hallucinaties. Patiënte heeft ook vage betrekkingsdenk-beelden.
Tenslotte werd zij overgeplaatst. In de 16 maanden, dat patiënte geobserveerd kon worden, verbeterde haar toestand niet. Slechtsnbsp;korte tijd na de toepassing van shocktherapie of slaapkuur wasnbsp;patiënte goed, maar steeds was de verbetering van korte duur.
Tijdens haar verblijf in het sanatorium heeft patiënte vrij veel ge-teekend. Zij teekende echter alleen, wanneer zij heel goed of vrij goed was. Gedurende de hoogtepunten van de psychose deed zij niets.
Toen de toestand iets verbeterde, poogde zij enkele malen figuren en bloemen met pastel op te zetten, maar dit mislukte dan steeds.
Ook zoodra een slaapkuur een aanzienlijke verbetering ten gevolge had. begon zij wederom met pastel aan enkele teekeningen, maar ditmaal wilde het werk niet gelukken, daar atactische verschijnselennbsp;tengevolge van de somnifenintoxicatie de patiënte vrij ernstig han-dicapten. Alles, dat zij opzette in deze periode, werd door patiëntenbsp;Verscheurd.
De verbetering hield slechts ongeveer één week aan.
Na deze tijd teekende zij niets meer, totdat zij na 2 insulten volgens von Meduna weer veel verbeterde. Deze beterschap duurde ongeveer 14 dagen. In die tijd werkte zij met veel ambitie aan eennbsp;groote pastel van zonnebloemen naar model, die haar zeer voldeednbsp;tot aan de dag, waarop zij opnieuw instortte.
Toen noteerde zij: „Surrealistisch-impressionistisch weergeven
alleen mogelijk in weergave van geheele persoonlijkheid.
Is dat alleen de ware Kunst, de Duistere Waarheid?
Is het niet beter voor velen, dat die niet geheel tot uiting komt: alleen voor artisten-naturen begrijpelijk? En lijden die alleen somsnbsp;er geen psychische of physieke schade bij?”
In een gesprek deelde de patiënte mij daarop mede, dat zij gepoogd had, in haar bed op te schrijven, wat zij met haar teekenen eigenlijk wilde weergeven. Zij meent dat zij in haar eigen werk steedsnbsp;oppervlakkig is gebleven. De menschen kunnen er haar gedachtennbsp;niet uit lezen. Ware kunst moet alle gedachten, alle onbewuste wetennbsp;kunnen overbrengen, beter dan het gesproken woord, beter dannbsp;alle boeken.
Daarom is de kunst als een zon, die voor alle menschen schijnt. Zonder die zon kan niemand leven. Maar het licht, dat van hen, dienbsp;als de zon zijn, uitstraalt, kan hen zelf verblinden.
Daarna schreef zij: ,,De zon beschijnt allen. De Zon = God (god).
De zon is voor de sterken van hart. De maan is misschien voor zwakken van geest?!
(Schipper mag ik overvaren?)
Zoover als de Zon is verwijderd van de aarde enz. R. Bijbel of Sacrement? enz.
Gelijkenissen overal.
Zonlicht of maanlicht weerkaatsing in ieder mensch of beide.
Te sterk zonlicht verblindt niet alleen het gezichtsorgaan — maar alle zinnen en zintuigen. Maanlicht is nooit te sterk voor het hartnbsp;maar wel voor de geest. Verblindt soms ook (fig.) maar verheldertnbsp;hart en geest ook wel eens en dit bedoel ik niet alleen fig. (een vogelnbsp;floot) maar ook letterlijk.
(het horizon — gezoem)
Ik had dit alles liever in betere abstracte vorm weergegeven. Maar verdooft er nu niet weer?quot;
Diezelfde dag werd patiënte geheel verward en in de volgende 7 maanden was de toestand van dien aard, dat zij niet tot teekenennbsp;kwam.
afb. 11 afb. 12
Daarna, toen zij door een nieuwe shockkuur weer verbeterde, teekende zij enkele bladen vol met kindergezichtjes en kinderfiguurtjes, die gelijken op werk dat patiënte vroeger maakte, maar dienbsp;toch in hun onbeholpenheid ook weer geheel anders zijn.
Op dezelfde wijze teekende zij een moeder met kind.
Zeer gemakkelijk zouden in dit blad de teekenen van een innerlijke leegte aan te toonen zijn, wanneer men op de uiterlijke ken-
148
-ocr page 155-merken ervan af zou willen gaan. Wij meenen intusschen, dat dit onjuist is, en dat hier een voorbeeld ligt van een verzwakking vannbsp;de uitingsmiddelen, zonder dat een verzwakking van de uitings-tendens aanwezig is.
Dit is af te leiden, uit de notities, die zij enkele maanden te voren maakte, en waarin het strijden om een uitingsvorm zoo duidelijk naarnbsp;voren komt.
Ook deze partieele remissie hield geen stand.
afb. 13
Reeds spoedig ging patiënte weer achteruit. In de eerste dagen van de rechute ging het teekenen over in krabbelen; en in de schets-boekbladen van die dagen zien wij een autonoom worden van rhyth-mische tendensen in de teekening. Als bij toeval ontstaat een kopje,nbsp;een profiel.
De aggressies van de patiënte uiten zich ook in woorden, die in het rhythme van de teekening worden neergeschreven („rotdoktoren”).
Toch lijkt het foutief, om hier met Jaspers van een ,,Energie ohne Inhalt” te spreken. Wij nemen in de krabbels een energie waar,nbsp;waarvan wij de zin niet begrijpen, en waarvan wij zouden willennbsp;aannemen, dat de leiding ontbrak. Er is echter reden om aan tenbsp;nemen, dat actueele problemen tot uiting komen. Helaas was denbsp;patiënte niet in staat om hierover mededeelingen te doen. En voordatnbsp;zij verbeterde werd zij naar een andere inrichting overgeplaatst, waarnbsp;zij na herhaling van de shocktherapie voor enkele dagen gedeeltelijknbsp;herstelde, weer instortte en ook thans nog verpleegd wordt, zondernbsp;dat het mogelijk is, eenig contact met haar te krijgen.
Patiënt No. 7, 29 jaar oud, lijdend aan manisch-depressieve psychose, teekende alleen in zijn manische en hypomanische phasen. In de depressieve perioden komt hij tot geen enkele geregelde bezigheidnbsp;en voelt hij zich zeer geremd. Vóór het uitbreken van zijn ziekte hadnbsp;hij zoo nu en dan journalistieke arbeid verricht en wel eens een kortnbsp;verhaal geschreven, maar in zijn manie ging hij ook teekenen, hierbijnbsp;toegevend aan een onbestemde drang, zich te uiten.
Voornamelijk copieerde hij naar schilderijen in waterverf, kleurkrijt of potlood. Maar de afwijkingen van zijn voorbeelden hadden een essentieele beteekenis, omdat hij zich, naar hij zelf opmerkte, innbsp;de afwijkingen van zijn modellen het beste geven kon. Daarnaastnbsp;Werden de afwijkingen veroorzaakt door onvoldoende concentratie.nbsp;,.Het is noodig, dat dat, wat ik teeken, zich bij mijn stemming aan-past”, herhaalde hij steeds en met de wisseling van zijn stemmingen,nbsp;veranderde hij in zijn copieën,
149
-ocr page 156-De teekeningen van dezen patiënt vertoonden de kenmerken van geringe oefening en geringe aanleg. Dit neemt niet weg, dat hij innbsp;tijden, dat hij niet in staat was een briefje te schrijven, zonder vannbsp;de eene uitweiding in de andere te vervallen, toch uren achtereennbsp;bezig kon zijn met zijn teekeningen, ook al derailleerde hij daarinnbsp;wel eens, wanneer het op een natuurgetrouwe afbeelding van zijnnbsp;voorbeelden aankwam.
Er viel niet aan te twijfelen, dat voor deze patiënt het teekenen zeer veel beteekende. Het zou dan ook interessant geweest zijn,nbsp;wanneer hij na de verbetering, die in zijn toestand intrad, ermee wasnbsp;voortgegaan. Dan immers had men eenig inzicht kunnen verkrijgennbsp;in de mogelijkheden, die ook voor hen, die op geen enkele wijzenbsp;leiding krijgen bij dit werk, openliggen.
Reeds zeer spoedig na zijn vertrek uit de inrichting schreef de patiënt, dat hij niet meer teekende, daar de tijd hem daartoe ontbrak.
Intusschen is wel duidelijk, dat de sterkste impuls tot teekenen hier van de ziekte is uitgegaan. Deze bracht de kritiek tijdelijk tot zwijgen,nbsp;zoodat de remmende impulsen verzwakt werden en de drang totnbsp;uiten zich kon vrijmaken. Zelf betreurt hij het, dat hij niet meer totnbsp;teekenen kwam. Enkele aquarellen en kleurkrijtteekeningen heeft hijnbsp;bewaard, omdat hij er iets in vindt, van wat hij op een andere wijzenbsp;niet kan zeggen.
Het mechanisme, dat de scheppende energie bij den vorigen patiënt in werking stelde, is te vergelijken met dat, wat men somtijdsnbsp;in acute psychosen werkzaam kan zien.
De vergelijking met de krabbels van patiënte No. 9 en met die van een anderen patiënt in een acute schizophrene psychose (No. 8)nbsp;kan dit uitwijzen.
Deze, bij zijn opname 18 jaar oude scholier had vóór het uitbreken van de psychose nooit geteekend. Wel had hij liefhebberij in boet-seeren. Hij was tijdens een schoolreis, vlak voor zijn eindexamennbsp;acuut verward geworden en in een psychiatrische inrichting overgebracht. Hij hield zich tijdens deze verwardheid voortdurend metnbsp;natuurkundige en wiskundige problemen bezig. Op school is wiskundenbsp;zijn lievelingsvak, hij is zwak voor talen. Bij iedere poging tot gespreknbsp;begint hij over het perpetuum mobile, over de wet van actie ennbsp;reactie, over chemische, natuurkundige, wiskundige bewijzen. Tee-kent daarbij cirkels, spiralen, krachtvelden. Temidden daarvan staannbsp;figuurtjes, die schetsmatig worden aangeduid.
Men kan zich niet aan de indruk onttrekken, dat gepoogd wordt,
150
-ocr page 157-een schizophrene inhoud in een „objectieve” vorm te gieten. Deze inhoud, die niet objectiveerbaar is, wordt in de teekening slechts aangeduid. Zoo deed ook de patiënt van Schilder 2) en patiënte No. 9,nbsp;die bij haar eerste opname eveneens 18 jaar oud was.
afb. 14
De commentaar die zij bij haar teekening leverde, werd gegeven na het herstel van een sterk schizophreen gekleurde, opgewonden phase,nbsp;terwijl de teekening in het begin van deze acute phase gemaakt werd.nbsp;De diagnose was niet met zekerheid te stellen omdat patiënte later nognbsp;herhaaldelijk werd opgenomen met typische endogene depressies.
,,Ik voelde mij niet goed. maar moest mij krampachtig ertegen verzetten, om in de put te raken. Daarom was ik erg vroolijk. Intus-schen voelde ik, dat ik nooit alleen was, maar dat voortdurend krachten om mij aan het werk waren, om mij er boven op te houden.nbsp;Ik meende, dat zij dit deden door mij met electriciteit te bewerkennbsp;en ik tobde mij af, om de „krachtenvelden” om mij heen te bepalen,nbsp;hoewel ik electriciteit altijd een moeilijk vak op school gevondennbsp;had. Ik vocht in mezelf tegen iets, wat ik niet aan kon en ik vochtnbsp;het uit met het papier, ofschoon ik aldoor gedwarsboomd werd doornbsp;iemand, die me steeds weer onduidelijk maakte, wat kort te vorennbsp;duidelijk op mijn papier had gestaan. De menschen, die me schokkennbsp;gaven, waren mijn vrienden, maar zij konden niet doen wat zij wilden,nbsp;omdat ik niet genoeg meewerkte en mij niet aan hen overgafnbsp;(„sneu”, „sprong in denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;De tuinman had volgens mij krachten,
die hij niet in zijn armen had. Meestal had hij de handen in de zakken en toch werkte hij in de tuin en kwam zijn werk af. Dat kwam, dachtnbsp;ik, doordat hij over losse armen beschikte, die geladen waren ennbsp;apparaten bedienden. Hij had een heel sterke wil, waarmee hij iedereen aankon, die hij bedwingen wilde. Maar de vrienden haddennbsp;een perpetuum mobile, zoodat zij hem wel aankonden. (J. d’A. M. J.,nbsp;St. J.). Intusschen liep de tijd veel sneller en soms ook veel langzamer. Want nu eens was het vlug laat, dan weer duurde een dagnbsp;200 lang, dat er geen eind aan kwam. Er tusschendoor werd mij altijdnbsp;maar gevraagd, om vroolijk te zijn, terwijl ik wist, dat er op levennbsp;en dood om mij gevochten werd. Soms waren er stemmen, die vannbsp;allerlei tegen mij zeiden, maar dat vergat ik altijd dadelijk weer, ofnbsp;ik verstond ze zoo slecht. Ik deed ook moeite, om die woorden op tenbsp;schrijven, al lukte dat slecht. Toen ze me m'n papier afnamen was iknbsp;Wanhopig, want toen wist ik, dat de tuinman het zou winnen.”
De beteekenis van dit werk uit acute phasen, is dat het een contact
P. Schilder — Wahn u. Erkenntnis — l.c.
151
-ocr page 158-schept tusschen de autistisch op gebouwde wereld van de psychose en de werkelijkheid. Aan de eene kant is er dus een duidelijke verwantschap met het scheppen van den kunstenaar, aan de anderenbsp;kant zijn er duidelijke verschillen.
Misschien zal men moeten aannemen, dat de latente inhoud van het werk bij de pathologische scheppers een meer bewust karakternbsp;heeft dan bij de normale kunstenaars. Dit is echter geenszins bewezen; en wordt zelfs door de analysen van Rorschach onwaarschijnlijknbsp;gemaakt. De actueele inhoud van het gedachtenleven oefende echternbsp;bij de beide boven aangehaalde gevallen een zeer groote invloed uit.
Een patiënte, die tijdens haar ziekte niet teekende, maar daarvoor nogal veel zich met teekenen had bezig gehouden is patiënte No. 10,nbsp;die bij haar opname 16 jaar oud was. Reeds ongeveer een jaar voornbsp;haar opname was zij ziek geworden onder een beeld, dat in het eerstnbsp;het meeste op een (kinder-) neurose geleek.
Aanvankelijk scheen het, dat groote spanningen, die zich in haar milieu voordeden de aanleiding waren tot het optreden van de eerstenbsp;verschijnselen van de ziekte. Vrij plotseling ging zij zich opvallendnbsp;gedragen, werd druk en sliep zeer slecht. Zij hallucineerde vrij veelnbsp;en de inhoud van haar hallucinaties stond in direct verband met denbsp;bovenaangeduide spanningen. Zij bleek echter voor alle vormen vannbsp;psychotherapie ontoegankelijk. De toestand verergerde in de volgende weken meer en meer en er traden symptomen van oninvoelbaarnbsp;geestesleven voor den dag. Zij grimasseerde en vertoonde duidelijkenbsp;„Sperrungen”, gedroeg zich gemaniereerd en af en toe negativistisch.nbsp;Soms vertoonde zij een incohaerente gedachtengang, zeide dan weernbsp;een jongen te zijn. Vertoonde plotseling een insult, dat volgens denbsp;beschrijving van een verpleegster, die erbij aanwezig was, op eennbsp;epileptisch insult leek.
Patiënte kreeg een insulinekuur en na afloop van de kuur kwam zij bij ons in het sanatorium.
Zij ontpopt zich als een licht psychopathisch meisje. Het is niet mogelijk een diagnose te stellen op de symptomen die zij nu nognbsp;vertoont.
Opvallend is, dat patiënte zeer sterk is in het verdringen van traumata. Zij gaat nooit op een ernstiger gesprek in, men kan hetnbsp;beste contact met haar hebben, als men een gesprek op een lichtnbsp;spottende, sarcastische toon voert. Meestentijds houdt zij zich slechtnbsp;bezig. Zij leest wel, maar vertelt een boek, dat zij gelezen heeft, slechtnbsp;na. Zelden toont zij affecten, hoogstens doet zij verongelijkt of prui-
152
-ocr page 159-lerig. Ook als er over haar beroepskeuze gesproken moet worden, toont zij nooit eenig enthousiasme. Ze voelt wel wat voor kantoorwerk, wel wat voor kinderverzorging, wel wat voor huishoudelijknbsp;werk enz.
Eindelijk, als haar het vuur na aan de schenen gelegd wordt, komt zij met de vraag, of zij misschien naar een school mag gaan, waar zijnbsp;modeteekenen zou kunnen leeren. Het blijkt, dat patiënte veel pleziernbsp;had in teekenen, voordat zij ziek werd.
Uit haar woonplaats worden nu enkele schetsboeken uit de tijd van vóór het apert worden van haar psychose gezonden. Zij leverennbsp;weinig kenmerkende teekeningen op. Veel geïdealiseerde meisjeskopjes, enkele portretten van filmsterren, kortom een werk, dat volkomen te vergelijken is met dat van andere meisjes van haar leeftijd.
In het eerste begin van de psychose wordt het teekenwerk anders. Helaas is een groot deel ervan door de familie vernietigd, omdat zijnbsp;vreesde, dat het zien van de teekeningen uit die tijd haar zounbsp;schokken. Enkele bladen met krabbels waren toen nog aanwezig,nbsp;maar aangezien niets bekend was over de toestand, waarin patiëntenbsp;verkeerde toen zij deze maakte, zijn zij weinig belangrijk. Wel herhaalde zich daartusschen door steeds een kop, waarvan nog eennbsp;enkel exemplaar in de ziektegeschiedenis aanwezig is. Deze dateertnbsp;uit het ,.neurotische voorstadium” van de ziekte. Nadere gegevensnbsp;over het ontstaan waren ook bij patiënte zelf niet te verkrijgen. ,,Hetnbsp;is zoo maar een kop, zoo teekende ik er zooveel.” Op verdere vragennbsp;gaf zij geen antwoord.
Zij bezoekt dan een kunstnijverheidsschool en toont zich daar een leerling van wier begaafdheden voorloopig weinig te zeggen valt,nbsp;maar die wel goed haar best doet. Een zekere geremdheid bij vrijnbsp;teekenen valt op.
Toch kan zij na 4 maanden de school bezocht te hebben (voor het verkrijgen van een algemeene vorming) niet over gaan naar hetnbsp;tweede leerjaar.
In het volgende jaar gaat het vrij goed. Zij blijkt over een goed kleurgevoel te beschikken, maar teekenkundig veel minder begaafdnbsp;te zijn. Vooral het ontwerpen en uitvoeren van kleine metalen, geëmailleerde voorwerpen doet zij goed.
Echter, voordat de cursus afgeloopen is, na een interval van een jaar, wordt patiënte acuut weer ziek met de verschijnselen van eennbsp;katatonie. Zij is leeg en soms onrustig, vertoont echolalie en echo-Praxie, heeft stereotype gebaren en zij hallucineert waarschijnlijk. Zijnbsp;weigert soms voedsel en is angstig, is dan weer baldadig en vreemd.
153
-ocr page 160-Zij kwijlt en grimasseert.
Gedurende deze phase, 8 maanden lang, teekent patiënte in het geheel niet. Ook na haar herstel, waarin zij volkomen geordend is,nbsp;maar duidelijk een zekere leegheid vertoont, vraagt zij nooit omnbsp;teekenmateriaal ofschoon gebleken is, dat zij met veel animo de lessennbsp;op de kunstnijverheidsschool volgde.
Het is niet duidelijk, hoe in dit geval het verband tusschen psychose en teekenen te waardeeren is. Uit de schetsboeken van de neurotischenbsp;voorstadium van de ziekte zou men geneigd zijn aan te nemen, datnbsp;hier een zeker uitingsmechanisme een uitweg zocht voor pathologischenbsp;belevenissen. Later echter ging patiënte in haar katatone symptomennbsp;onder en verdween de behoefte aan uiting. Tenslotte kwam een eigenaardige leegte, waarin alle energie verdaan werd om het alledaagschenbsp;leven te volgen.
Terwijl dus aanvankelijk het teekenen door de psychose werd bevorderd, resulteerde een remming, die tot lang na afloop van denbsp;acute „Schub” bleef bestaan.
Benige analogie met de voorgaande patiënte vertoont patiënte No. 11, die op 20 jarige leeftijd werd opgenomen. Zij stamt uit eennbsp;erfelijk zwaar belaste familie, terwijl haar vader en moeder via denbsp;beide ouderparen achter-neef en -nicht zijn. Patiënte zelf was teeken-kundig zeer begaafd, zoodat zij na haar eindexamen gymnasium toelatingsexamen voor den academie voor beeldende kunst deed. Gedurende het jaar, dat zij zich praepareerde voor de academie, had zijnbsp;er steeds naar uitgezien, daar de lessen te gaan volgen, maar toennbsp;het eenmaal zoo ver was, dat zij er werkelijk heen zou kunnen gaan,nbsp;had zij geen ambities meer in die richting.
Gedurende enkele weken leefde zij, zonder zich te kunnen bezighouden voort, teekende en schilderde niet meer, werd steeds ongeduriger, zwierf door de stad rond, was nu eens zeer stil en gedrukt, sprak dan weer geëxalteerd over allerlei onbeteekenende voorvallen.nbsp;Tenslotte kwam zij onder behandeling van een zenuwarts, die haarnbsp;na korte tijd, daar zij ontremder werd, in een ziekenhuis liet opnemen. In het ziekenhuis kon men haar niet handhaven, omdat zij tenbsp;druk werd. Overplaatsing naar een sanatorium volgde.
Ook hier is zij druk, spreekt verward, huppelt rond, heeft allerlei persoonsverwisselingen. Meent zelf een man te zijn. Is enkele malennbsp;plotseling aggressief; kan voor deze handelingen geen motiveeringnbsp;geven. Patiënte hallucineert acustisch.
Een slaapkuur heeft slechts tijdelijk succes.
154
-ocr page 161-Onder invloed van een cardiazol-shockkuur verbetert zij langzamerhand. Een zekere incohaerentie in haar gedachtengang blijft nog langere tijd bestaan, versperringen treden frequent op.
Na ongeveer 7 maanden is zij in zooverre hersteld, dat zij naar huis kan vertrekken. De diagnose wordt op schizophrenie gesteld.
Tijdens haar verblijf in het sanatorium heeft patiënte zeer weinig geteekend. Aan haar psychose ging een tijd van groote activiteitnbsp;vooraf. In die periode, waarin zij zich voor de academie voorbereidde,nbsp;werkte zij veel en gemakkelijk, zoodat zij zeer productief was.
Met het apert worden van de psychose ging de behoefte tot teeke-nen verloren, terwijl zij zich ook zoo geremd voelde, dat zij niet aan een teekening wilde beginnen, omdat „er toch niets van terecht zounbsp;komen”.
Eerst toen de remissie volledig werd, enkele maanden na haar ontslag uit het sanatorium, ging zij opnieuw aan het werk. Zij werdnbsp;een van de begaafdste leerlingen van een kunstnijverheidsschool.
Patiënte No. 12, bij haar opname 42 jaar oud, lijdt aan dementia paranoides. Zij werd in 1938 opgenomen en was toen reeds gedurende enkele jaren duidelijk psychisch abnormaal. In het laatste jaarnbsp;vóór haar opname, werd zij in verschillende rusthuizen verpleegd.nbsp;Nergens kon zij echter lang achtereen blijven, daar zij zich overalnbsp;achtervolgd waande.
Dadelijk na haar opname spreekt zij tamelijk open over haar verschillende wanen, die vooral het karakter van een erotische betrek-kingswaan vertoonen. Er zijn verschillende mannen, sommige van hooge geboorte, die met haar in het huwelijk willen treden, maarnbsp;telkens laat zij doorschemeren, dat eigenlijk geen van deze mannennbsp;haar waardig is, omdat zij, minder dan patiënte, van hooge levensopvattingen zijn. Terwijl alle waandenkbeelden en hallucinaties eennbsp;uitgesproken erotisch karakter vertoonen, heeft zij zich een levensleer opgebouwd, die geen plaats laat voor eenig zinnelijk element.nbsp;Zij is zich absoluut niet bewust, dat er eenige discordantie tusschennbsp;de verschillende deelen van haar gedachteleven bestaat.
Uit brieven van patiënte blijkt, dat zij zelf haar ,,leer” samenvat met de woorden: „Los van het stoffelijke, heb de menschen lief alsnbsp;U zelve”.
Een ieder die „haakt naar het stoffelijke” in eenigerlei vorm, staat vijandig tegenover haar en patiënte waant zich door deze liedennbsp;achtervolgd.
In het dagelijksche leven doet zij zich als een zelfbewuste, ietwat
15.5
-ocr page 162-geaffecteerde dame voor. In haar brieven toont zij zich veelal van een andere kant en laat zij een innerlijke hulpeloosheid zien, die metnbsp;haar hautaine houding sterk contrasteert. Ziekteinzicht ontbreekt vannbsp;den beginne af aan geheel en al. Slechts uit angst voor een gestichtnbsp;houdt zij zich in en spreekt zij soms weken lang niet over haar wanennbsp;en hallucinaties. Intusschen zijn deze nooit weg. Het blijkt bij verschillende gelegenheden, dat er telkens nieuwe waandenkbeelden ontstaan, terwijl de oude verbleeken,
De werkelijkheidswaarde van haar ziekelijke belevenissen is zeer groot. Toch blijkt een gevoel van gespletenheid wel aanwezig tenbsp;zijn. Aan de eene kant staat de werkelijkheid, die onwezenlijk schijnt,nbsp;maar waarbij zij zich toch af en toe kan aansluiten, aan de anderenbsp;kant de „aanwijzingen”, de ,,gevoelens”, de „gedachte alsof”, dienbsp;haar telkens weer de sensatie geven, dat er om haar heen „iets aannbsp;het gebeuren is”.
Doordat zij een volkomen gemis aan ziekteinzicht heeft en enkele malen plotseling met plannen aankomt om naar één van de mannen,nbsp;die met haar zouden willen trouwen toe te gaan, moet patiënte telkensnbsp;gewezen worden op het pathologische karakter van haar voorstellingen. Dan wordt zij somtijds wanhopig en vraagt herhaaldelijknbsp;aan de doktoren, welke gedachten zij ziekelijk vinden en wat zij moetnbsp;doen om weer gezond te worden. Ook zegt zij verschillende malen,nbsp;dat zij meent voor haar geheele verdere leven in het sanatorium ,,opgeborgen” te moeten zijn en wel nooit meer beter te zullen worden.
In de loop van de volgende jaren verandert patiënte langzamerhand. De wanen worden meer barok, zij meent heilig verklaard te zullen worden, meent daarom de beproeving van het sanatorium tenbsp;moeten doorstaan en zij krijgt „verplegingsgewijs” verschillende opdrachten van den Paus.
Soms is zij zeer grof tegen haar medepatiënten, spreekt in hun bijzijn over hun symptomen en karaktereigenschappen alsof zij nietnbsp;aanwezig waren, maar is zich van deze grofheid allerminst bewust.
Ook de erotisch-getinte wanen blijven bestaan. Slechts verklaart zij nu, dat zij samen met haar „aanstaande man” heilig verklaard zalnbsp;worden.
Een enkele maal heeft zij de patiënten voorgelezen. In brieven aan haar familieleden schrijft zij, dat zij een uitstekende voordrachts-kunstenares is en zij wil ook gaan zingen. Dit laatste heeft zij vroegernbsp;enkele jaren gedaan en zij twijfelt er niet aan, dat zij tengevolge vannbsp;de rust, die haar zoo goed doet, nu een zeer begaafde zangeres zalnbsp;worden.
156
-ocr page 163-Een volgende maal is zij in haar vrije tijd bezig, een redevoering aan de volkeren op te schrijven, waarin zij haar levensopvattingennbsp;uiteenzet. Zij vertaalt die in het Fransch, Duitsch, Engelsch ennbsp;Italiaansch en stuurt een afschrift daarvan aan den Paus, daar dezenbsp;redevoering zoo „buitengewoon goed” is.
In dit alles manifesteert zich een volledig gebrek aan critisch inzicht. Dit nu kenmerkt ook alle vormen van haar artistieke en intel-lectueele productiviteit.
Zoo schreef zij in een brief aan haar familie:
..Daar ik hier ben met veel zwijgzame patiënten, ontbreekt mij de tijd tot denken niet. En zoo heb ik de laatste weken tal van vindingennbsp;gedaan, zoowel op ingenieur als op architectonisch gebied. Behalvenbsp;ingewikkelde heb ik ook eenvoudige dingen bedacht en ik snak ernaar, weer in de maatschappij te zijn om er met menschen over tenbsp;spreken.
Waarom één wiel aan een kruiwagen? Met twee is men veel beter geholpen.
Waarom rook van schepen in de lucht, waardoor men zich met roet besmeurt en in de havens roet eet? Met eenige handigheid is denbsp;rook naar beneden het water in te leiden.
Waarom weefgetouwen met stoom aandrijven? Gaat heel wat hygiënischer electrisch.
Ook zou men mijns inziens best schepen van half staal, half dur-alluminium kunnen bouwen; die zijn lichter, varen sneller enz. enz.”
Zij „vertaalde” een boek uit het Engelsch in het Hollandsch. Het blijkt, dat patiënte een soort uittreksel hiervan heeft gemaakt. Uitnbsp;willekeurige plaatsen is hier en daar een zin genomen, zonder achtnbsp;te slaan op het verband. Deze zinnen zijn nu eens goed, dan weernbsp;volkomen foutief vertaald.
In de laatste maanden is zij ook gaan dichten. Enkele malen poogde zij deze gedichten naar de redacties van verschillende litteraire tijdschriften op te sturen, naar patiënte mij vertelde „omdat zij een mede-deeling zijn van mijn innerlijk leven”.
Nadat aan patiënte was gezegd, dat zij voor plaatsing in deze tijdschriften niet in aanmerking kwamen, zond zij afschriften ervannbsp;aan verschillende van haar familieleden.
Enkele specimina volgen hier, samen met de commentaar, die patiënte aan een familielid bijvoegde:
,,Beste A. en B. Hiermede kom ik jullie en C. en D. een gezellig Kerstfeest toewenschen en daarbij vooral een heel gelukkig Nieuwnbsp;Jaar 1941. Ik hoop voor jullie, dat je het dezen winter niet al te
157
-ocr page 164-koud zult hebben. Zijn daar ook beperkingen op brandstofdistributie gemaakt? Ik dacht, dat het misschien het geval is met het oog opnbsp;de voorzieningen van de vele schepen der vloot.
De laatste maanden heb ik veel geteekend, zonder lessen, potlood, contéteekeningen groot en klein (,) landschappen, vogelhuisjes, eennbsp;roode kool geaquarelleerd, enz. Maar nu raak ik uitgeput in mijnnbsp;onderwerpen hier hoewel ik van plan ben een aardige glazen vaasnbsp;met fresia’s te teekenen.
De laatste weken dicht ik, gedurende de dag krijg ik concepties, werk ze gedeeltelijk uit om ze ’s avonds af te maken. Ik zal er hiernbsp;enkele laten volgen.
In Aug. dronk ik met E.’s ouders heel gezellig thee in X„
buiten op het terras van ....... er was een zuster bij met wie ik
vooraf boodschappen deed. E.’s vader vond ik opvallend stil maar beide ouders zagen er zeldzaam goed uit. dit ter geruststelling. Makennbsp;jullie het allen goed? Tante F. en Oom G. bezochten mij in Septembernbsp;en kwamen per fiets uit H., waar zij logeerden.
Mist. Sonnet Schimmen glijden door de straten Nauw bespeurbaar, onzeker voort.nbsp;Bellen klinken, menschen pratennbsp;Maar het is mist, die elk verstoort. Dichte nevels, flauwe contouren van torens en daken zijn zichtbaar. ’t gevaar blijft onvermijd’lijk loeren. Is het een droom of is het waar? Buiten staan hoornen als hun schaduw Aan struiken hangt spinrag, erg teer.nbsp;Elders is het stukgereten, ruw. ’t Licht valt op de zilv’ren draden Zij glinstren en trillen juichendnbsp;Of ze breken gaan ontraden. |
Storm op de Maas. Deining op de rivier, golven klotsen Het schuim schuurt en rolt tegen de boorden Der schepen, welke licht’lijk botsen En koers verliezen naar het Noorden. De stormwind loeit, het kraakt in de masten En schippers reven zeer snel de zeilen. Zij zien geen kans zich te belastennbsp;Met tijdig in havens te verwijlen. Stoombooten fluiten, het is snelle jacht om ergens veiliger te gaan meerennbsp;Want heel spoedig komt de zwarte nachtnbsp;En zal het weer ten goede keeren? Meeuwen krijschen en met groote zwermen Vliegen zij naar vele havens waar t Goed verpoozen is, menige kermennbsp;Van onrust en koude met elkaar. Opeens dan gaat de storm bedaren. Het water kalmeert en het gevaar wijkt En niets belet nu ook het varennbsp;Want plicht is het, waarmee elk graag prijkt. |
158
-ocr page 165-Wolkensymphonie
Wilde wolkenmassa’s razen, jagen door de lucht Grauw, wit, rose en gaan dan weer vervagennbsp;’t Is of geheel de natuur thans angstig zuchtnbsp;De woestheid en ook het geweld weet van geen versagen.
Rukwinden gieren en vele stammen kreunen Blad’ren zonder tal tuim’len in bliksemsnelle vaartnbsp;Overal zwiepen takken en men hoort een zwaar steunennbsp;D’elementen zijn slechts weinig bedaard.
Plots volgt daarop het lichte en zachte uiteendrijven Der wolken, ze volgen elk getrouw’lijk ’s werelds baannbsp;’t Schijnt dat de koest’rende zon niet weg kon blijvennbsp;Zij straalt en schittert met fraaiheid als een mooie vaan.
Schoonheid
Ongerepte rijp tooit bosschen en ook velden Het sterreflonkert op paden allerwegennbsp;Zijn ’t eereteekenen voor helden?
’t Is winter, de schoonheid strekt ten zege.
’t Witte kleed zoo smet’loos rein Zendt ons allen veel gedachtennbsp;Op aard’ is veel leed en pijnnbsp;Maar wij willen dat verzachten.
Een vriendelijke groet een lief gebaar Wordt veel gewenscht, maar niet ontvangennbsp;En elk weet, ’t geluk is wonderbaarnbsp;Och menschen, dat is ons allergrootst verlangen.
De laatste dagen beperk ik mij niet langer tot de natuur maar kies ook andere onderwerpen. Gelukkig zijn ze uiterst geschikt om voornbsp;te dragen, wat ik graag doe.
Het bmidstoilet.
Zij staan innig gearmd voor haar kleerenkast.
Daar hangen bont dooreen tal van toiletten.
Het groen naast het blauw bezwijkt onder dien last.
Wie zou verhangen eigenlijk beletten?
159
-ocr page 166-Hij fluistert „Waarom geen goede kleurschakeering En waarom nooit dit toilet aangetrokken”?
Zij gaf geen antwoord op deze bewering.
Boos, toch was hij in haar liefde betrokken.
Een stilte ontstond, lucht van naphthaline Drong hinderlijk, prozaisch tot ’t echtpaar doornbsp;Toen antwoordde zij zachtjes: „Noodig is benzine!nbsp;En om met smaak te schikken, daar is nooit tijd voor.
Dit groene toilet, wel mijn liefste man Is mijn zeer kundig geverfde bruidstoilet;
Nu zie ik hoe iemand verand’ren kan
Ja, daarop werd door jou immers nooit gelet.
Er volgde toen een beklemmend zwijgen.
Daarna klonk het uit zijn mond „Mijn lieve schat Weet dan dat hecren weinig daarnaar neigen:
Wij weten, dat elk elkaar’s warme liefde had”.
X.
En nu eindig ik met veel hartelijke groeten voor ieder van
In deze trant dichtte patiënte nog vele andere verzen. Geen enkel toont eenig kritisch inzicht.
Zooals uit de geciteerde brief blijkt, heeft zij nooit eerder verzen gemaakt en voor zoover na te gaan heeft zij vroeger evenmin ge-teekend.
Men kan zich aan de indruk niet onttrekken, dat er een zeker verband moet bestaan tusschen de psychose en de artistieke activiteit.nbsp;Deze activiteit is in de eerste plaats op de buitenwereld gericht. Denbsp;eerste malen, dat zij een gedicht schreef, stuurde zij dit dadelijk opnbsp;naar de redactie van een tijdschrift. De instelling, die zij zelf tennbsp;opzichte van haar werk heeft wordt gedragen door de overtuiging,nbsp;dat haar scheppingen „kunstwerken” zijn en dat zij zich een plaatsnbsp;onder de kunstenaars zou kunnen veroveren. Andere malen richt zijnbsp;zich in haar verzen tot bepaalde personen, die zij daardoor iets wilnbsp;mededeelen. Aan een broer, van wien zij veel houdt, maar die weinignbsp;notitie van haar neemt, ofschoon zij vroeger veel contact hadden, richtnbsp;zij het volgende vers. (Het gedeelte dat hier cursief gedrukt werd,nbsp;werd door patiënte zelf onderstreept.)
160
-ocr page 167-Zeepbellen blazen
Wie herinnert zich niet het bellen blazen uit zijn jeugd?
Lang te voren werden wij met het plan verrast;
Was er geen tuin, dan maakte men van de nood een deugd En werden wij met ’t heerlijk spel op het balcon vergast.
Tafels, stoeltjes en ook kommen werden klaargezet Met zeepwater; witte pijpjes waren hoofdzaaknbsp;Voor ons kinderen begon nu de groote pret.
Zooiets heerlijks hadden wij heusch niet vaak.
Prachtig! Heel groote bellen zagen wij toen Doorzichtig, dun als glas veelkleurignbsp;Als de regenboog; blauw, rose, grijs en ook groennbsp;Zij dreven af, wij volgden ze met d’ oogen keurig.
Dan dachten wij: „Ach mooi en bros zijn die bellen.
Zoo bros als eens onz’ levensloop kan worden En wij gaan elkaar later vast veel vertellen.”
Maar er zijn kinderen, die vooral maar niet morden.
Inmiddels schrijft zij hem in de bijgaande brief, dat het haar zooveel verdriet doet, dat zij zoo weinig van zijn leven weet.
Ook een redevoering, die zij opschreef, wilde zij voor de zusters houden, omdat zij meende, dat deze daardoor zouden veranderen. Innbsp;haar hallucinaties hoort zij verpleegsters en doktoren over rijkdommennbsp;spreken, die zij bezitten of zouden willen bezitten, terwijl zij meent,nbsp;dat zij daar tusschen door schimpen op de liefde tot de naasten. Zijnbsp;projecteert hier een conflict van zichzelf. Zoo schreef zij aan eennbsp;familielid een brief, waarin zij eerst erover uitweidde, dat zij nu geheelnbsp;los was „van het stoffelijke”, terwijl zij dadelijk daarop vroeg om haarnbsp;veel chocolade te willen zenden, daar zij daarvan zooveel hield ennbsp;200 weinig in de gelegenheid was, om zich die te verschaffen.
In andere brieven, waarin zij over deze theorieën schrijft, beschrijft zij ook uitvoerig de toestand van haar garderobe, die volgens patiëntenbsp;veel te wenschen overlaat.
De oorzaak voor het feit, dat patiënte met haar uitingen voor het voetlicht komt is, dat zij overwaardige denkbeelden over haar begaafdheden koestert. Vele van haar verzen maakt zij, om ze te kunnennbsp;voordragen. De manifeste inhoud wordt meestal door een stemmingnbsp;gegeven. In haar vorm houdt zij zich in het algemeen aan de conventie.
Dit is van belang, omdat patiënte gewend is, de verzen uit ver-
schillende litteraire tijdschriften te lezen en ook vrij veel verzenbundels kent. Maar zeer zelden treffen ons regels, die in origineele ennbsp;praegnante vorm een eigen poëtische verwerking van een waarnemingnbsp;zijn (Mist, regel 7 en 9). Ook hier, evenals bij vele andere „dilettanten”,nbsp;verstoren woorden, die uitsluitend om der wille van het rijm geplaatstnbsp;zijn, de innerlijke harmonie van een gedicht.
,,Het bruidstoilet” staat niet alleen door het onderwerp los van de andere verzen. Eveneens geeft de wijze, waarop de manifeste inhoudnbsp;in gecomprimeerde en schematische vorm wordt ontwikkeld, aan ditnbsp;gedicht een eigen cachet, terwijl sommige regels door het origineelenbsp;gebruik van enkele woorden boven de totale banaliteit worden verheven (regel 3, 8, 20).
„Zeepbellen blazen” is geschreven om de 15e regel. Zoo projecteert zij in haar litteraire uitingen soms actueele conflicten, die haar gedeeltelijk bewust zijn, andere malen is een latente inhoud aanwezig,nbsp;die zich achter een stemmingsbeeld verschuilt. Dat in deze paranoïdenbsp;psychose de „Einfühlung” vaak eenigszins verdrongen wordt door eennbsp;projectie, zou een gevolg kunnen zijn van de sterke projectie vannbsp;eigen strevingen op de buitenwereld die aan de paranoïde psychosennbsp;eigen is.
afb. 15
In haar teekeningen is de patiënte meestal geheel op de buitenwereld ingesteld. Zij copieert naar platen uit geïllustreerde tijdschriften of teekent naar de natuur. Slechts eenmaal teekende zij geheel uit hetnbsp;hoofd. En bij de dierfiguur die toen ontstond schreef zij (Zij wasnbsp;bestemd om als briefkaart naar een nichtje gezonden te worden): Os,nbsp;mannetje van de koe. En midden in het woord „mannetje” ontstondnbsp;een inktklad. Het is natuurlijk een open vraag, of deze „Fehlleistung”nbsp;een diepere beteekenis heeft.
afb. 16 afb. 17
De teekeningen vertoonen geen verschillen met die van ongeoefende volwassenen. Eigenaardige effecten ontstaan soms, doordat patiëntenbsp;niet direct naar model teekent, maar later uit het hoofd nateekent,nbsp;wat zij vroeger gezien heeft. Zoo ontstonden b.v. de eigenaardigenbsp;schaduwen in de teekening van het hek.
Het zou onjuist zijn om in de teekening van de mangel op het veld eenige bijzondere beteekenis toe te kennen aan de wijze, waaropnbsp;de aarde is weergegeven. De opgave om de aardkluiten van hetnbsp;mangelveld te teekenen is voor patiënte te moeilijk.
Patiënte No. 13 werd in 1937 opgenomen. Zij was toen 53 jaar en werd reeds van 1932 af in een krankzinnigengesticht verpleegd.
162
-ocr page 169-waar de diagnose gesteld was op dementia paranoïdes.
Het begin van haar psychose was sluipend en dateert al van vóór 1929. Sedert 1929 schreef zij iedere dag 2 a 3 brieven aan een medicusnbsp;in de stad harer inwoning. Aanvankelijk schreef zij alleen over haarnbsp;lichamelijke toestand, die haar zorg baarde, hoewel daarvoor geennbsp;objectieve redenen aanwezig waren, maar later kregen deze brievennbsp;hoe langer hoe meer een paranoid karakter. Zij maakte met verschillende menschen ruzie, beleedigde hen en bedreigde anderen.
Daar er tenslotte, toen haar zoon op haar bevel zich op zijn school ging misdragen, wanordelijkheden ontstonden en patiënte zich daaropnbsp;met voor het hoofd van de school beleedigende brieven tot de openbaarheid ging wenden, werd er ingegrepen en werd patiënte in eennbsp;krankzinnigengesticht geplaatst.
Het blijkt bij het onderzoek, dat patiënte meent, dat zij op aarde een zending te vervullen heeft, waarbij zij met enkele medestandersnbsp;een zeer uitgebreide samenzwering moet ontmaskeren.
God zelf heeft haar deze zending opgedragen en de bovengenoemde medicus heeft haar ervan overtuigd, dat zij moest volhouden ondanksnbsp;alles wat haar daardoor zou kunnen overkomen. Overal om haar heennbsp;speurt zij verraad en bedrog. Enkelen, die haar zouden willen helpen,nbsp;worden daarin tegengehouden en moeten neutraal tegenover haarnbsp;blijven staan, daar hun anders groot ongeluk zou kunnen overkomen.
Het is niet recht duidelijk geworden, om welke kern heen zich haar waansysteem heeft ontwikkeld. Aanvankelijk beschuldigde zij hetnbsp;hoofd van de school waarop haar zoon was van communistischenbsp;neigingen. Later — in het gesticht — meent zij van God teekenen tenbsp;ontvangen, dat zij een bepaalde taak (welke dat is wordt niet preciesnbsp;aangeduid) heeft te vervullen, maar wel schrijft zij telkens, dat zijnbsp;haar leven niet kan beëindigen, zoolang een bepaalde, met name genoemde politicus nog op vrije voeten rondloopt. Zij meent, dat dezenbsp;politicus verantwoordelijk is voor het kwaad, dat haar is aangedaan.
In latere jaren is haar waansysteem als volgt opgebouwd.
In het sanatorium verblijft een handlanger van Litwinof, nu eens in de vorm van de assistent-geneeskundige, dan weer meent zij, dat eennbsp;Van de patiënten of verpleegsters deze rol vervult. Zij is reeds faillietnbsp;verklaard, maar zij moet op bevel van Litwinof nu nog „gecastreerd”nbsp;Worden, maar hiervoor is noodig, dat in haar bloed ,,syphilis ’ isnbsp;aangetoond. De assistente heeft daarom een „stinkend monsternbsp;syphilisbloed” op haar hart verborgen, teneinde dit valschelijk voocnbsp;het bloed van patiënte uit te geven, of wel teneinde patiënte hiermeenbsp;te besmetten. Zij is een „erkende door de mand gevallen gifmengster”,
bovendien directrice van de inrichting. De echte directeur en de tweede geneesheer zijn niet anders dan de assistenten van dit „monster” ennbsp;dat tegen hun wil. Deze eerstgenoemde doktoren moeten patiëntenbsp;zoo lang de wet voorschrijven, dat zij tenslotte gaat protesteeren.nbsp;Maar wanneer patiënte dit zou doen, dan zou zij voor straf „overdonderend in een Halt’s-Maul-slaapkuur worden gestopt.”
In de eerste jaren, dat patiënte in het sanatorium was opgenomen, was zij, afgezien van enkele, wat manisch gekleurde ontstemmingen,nbsp;zelfs in het gebouw voor lichtere patiënten wel te handhaven. Innbsp;gezelschap kon zij zich zeer goed inhouden, was conversabel en prettignbsp;in de omgang. Die menschen, die zij ervan verdacht, haar niet welgezind te zijn, negeerde zij zooveel mogclijk, zonder daarbij echternbsp;opvallend te werk te gaan. Zij maakte daarin slechts één uitzondering:nbsp;met de assistente sprak zij nooit. Later veranderde zij eenigszins.nbsp;Patiënte werd steeds meer paranoïd en toonde haar gevoelens meernbsp;en meer. Zij ging telkens ongemotiveerde aanmerkingen, o.a. overnbsp;het eten maken, vooral wanneer zij door andere onbekende oorzakennbsp;ontstemd was en werd steeds nerveuzer en meer gespannen. Eindelijknbsp;begon zij zich over haar verblijf in het sanatorium te beklagen ennbsp;begon zij haar vrijheid te eischen, terwijl zij vroeger steeds in haarnbsp;opname berust had. Het gevolg hiervan was, dat zij tenslotte opnieuwnbsp;naar een gesticht moest worden overgebracht. (Sept. 1940).
De „brievenquot;
Een van de meest opvallende verschijnselen, die konden worden opgemerkt was, dat patiënte, toen zij in het sanatorium werd opgenomen, reeds sedert jaren iedere dag vele „brieven” verzond. Aanvankelijk richtte zij die aan haar broeder, later aan de doktoren vannbsp;de inrichting. Het lag geenszins in haar bedoeling, dat de eerstgenoemde brieven ook werkelijk aan het aangegeven adres werdennbsp;verzonden. Wel verwachtte zij echter, dat de doktoren alles lazen watnbsp;zij schreef.
Herhaaldelijk verzekerde patiënte, dat zij vroeger, d.w.z. voordat haar psychose apert werd, met de grootste moeite ertoe komen kon,nbsp;een brief te schrijven. Pas in het laatste jaar vóór haar opname wasnbsp;zij zich daartoe gaan zetten, d.w.z. op het oogenblik, dat zij zichnbsp;bewust geworden was, dat zij een taak, haar door God op de schoudersnbsp;gelegd, te vervullen had. Toen schafte zij zich bovendien nog eennbsp;schrijfmachine aan en leerde zij typen, omdat het schrijven haarnbsp;zooveel moeite kostte.
Door een toeval kregen wij enkele concepten van brieven in handen,
die door haar in 1932, vóór haar eerste opname in een gesticht waren geschreven. En van deze brieven zijn 3 eenigszins verschillende, gedeeltelijk gecorrigeerde en niet afgemaakte copieën aanwezig. Hiernbsp;blijkt dus inderdaad objectief, dat patiënte, die in latere jaren vrijwelnbsp;nooit iets meer in haar geschriften veranderde, dit langzamerhandnbsp;leerde en hier dus inderdaad een zekere traagheid of een impotentienbsp;werd overwonnen. Bij de komst van patiënte in het sanatorium werdnbsp;de strijd met het schrijven aangebonden. Patiënte werd onderworpennbsp;aan een strenge dagindeeling, die haar slechts één a anderhalf uurnbsp;per dag tot schrijven liet. Toch speelde zij het klaar om in 2 uur tijdsnbsp;(door onvolledige controle werd een half uur schrijven pas te laatnbsp;door de verpleging ontdekt) een ,.brief” van 6 getypte en 6 geschrevennbsp;blocnote-vellen op te stellen. Telkenmale wordt aan patiënte verbodennbsp;om meer papier dan 2 bladzijden te beschrijven, maar telkens ooknbsp;weet zij met allerlei uitvluchten aan dit voorschrift te ontkomen. Hierbijnbsp;valt op, dat zij rustiger en iets ontspannener is, wanneer zij naarnbsp;hartelust aan haar neiging heeft kunnen toegeven. Maar daar patiëntenbsp;geen maat kan houden, is het niet mogelijk haar ook maar eenigszinsnbsp;tegemoet te komen.
„Wanneer ik niet meer schrijven kan, zal ik me volkomen leeg voelen en inslapen”, zegt patiënte en wanneer haar tenslotte een dagnbsp;het schrijven geheel verboden moet worden, omdat zij zich weer innbsp;alle opzichten is te buiten gegaan en haar haar schrijfpapier wordtnbsp;af genomen, schrijft zij op de muren.
De „brieven” zelf vertonnen een tweetal karaktertrekken, die sterk afwijken van wat deze levendige, geestige vrouw, die „every inchnbsp;a lady” is, in het dagelijksche leven van zich laat zien.
In de eerste plaats komen vele zinnen jaren achtereen nagenoeg onveranderd iedere dag terug; en in de tweede plaats uit zij zich innbsp;een taal, die men zeker niet van deze patiënte verwacht zou hebben,nbsp;wanneer men haar uitsluitend had hooren spreken.
Zoo schrijft zij b.v. (4-XI-1939)
„Beste A (een brief aan haar broeder gericht) Donder bliksem met je erkende doorslaggevende stem: Ik vind het honderd procentnbsp;goed; mijn God A, de Ned. Grondwet verbiedt het aanhouden vannbsp;een door de mand gevallen gifmengster, gangster, moordenares alsnbsp;medica (de assistente)!!!!! Er uit er uit met het godvergetensche loeder;nbsp;bet is beloofd, ik had niets met de gifmengster te maken!! Hoe, rotmeid B., paarlencollier is de eed van mijn vader verzekerd?? Er uit,nbsp;er uit met het Godvergetensche kreng B., ze heeft een godvergetenschnbsp;monster syphilisbloed verstopt, dat ze valsch het mijne liegt!! Daarom
165
-ocr page 172-overdonderend mijn bloedonderzoek gelast!! en Dr. C. heeft het bewijs van mijn gezonde bloed, daarom Dr. C. uitgeschakeld!!” etc.
In deze geschriften worden, evenals bij patiënte No. 12, actueele conflicten, ontstaan ten gevolge van een pathologische instelling tennbsp;opzichte van de buitenwereld, afgereageerd.
Ook hier wordt een critische instelling tegenover de maatschappelijke reëele verhoudingen door de psychose onmogelijk gemaakt en is het schrijven op te vatten als een poging tot herstel van een zekernbsp;contact door middel van een projectie. Een werkelijk contact is echternbsp;onmogelijk, omdat patiënte dit alleen aanvaardt, indien de omgevingnbsp;zich in overeenstemming met haar wanen gedraagt en zich op hetzelfdenbsp;standpunt als zij zelve stelt.
Terwijl patiënte in het begin alleen op de boven aangeduide wijze schreef, en slechts een enkele maal toespelingen maakte op openbaringen van Gods wil, duidt zij later telkens opnieuw aan, dat zijnbsp;naar „teekenen” van een Hooger Wezen zoekt, waardoor zij zichnbsp;gesteund en gesterkt kan voelen.
Zoo schrijft zij:
„Vriend der vrienden. Een zonnestraal glijdt door het loover ten teeken van ’s Heeren gena! Morgen gaat A. trouwen. Arm schaap,nbsp;onwetend kindje, maar geen is zoo gelukkig als ik!” etc.
En telkens herhalen zich deze uitlatingen en blijken op alle oogen-blikken, dat zij daaraan behoefte heeft, zich teekenen aan de hemel te vertoonen. Zoo is het haar gemakkelijker, haar pathologische overtuiging te handhaven en de rust te vinden, om tegenover haar omgeving aan de wanen te blijven vasthouden.
De „teekenen” en de brieven zijn voor haar middelen om zich een innerlijk en een uiterlijk houvast te verschaffen in haar onzekere positienbsp;tusschen waan en werkelijkheid.
Het teekenwerk
Na haar vertrek uit het sanatorium ging patiënte teekenen. Aanvankelijk versierde zij bakjes en andere voorwerpen, voornamelijk met vlindervormige figuren. Later teekende zij ook op papier.nbsp;Onder de teekeningen zijn vele vlinders, met eigenaardige voorstellingen of ornamenten op de vleugels. Deze hebben somtijds eennbsp;symbolische beteekenis, die, wanneer geen geschreven verklaringennbsp;zijn toegevoegd, onbegrijpelijk blijven.
Eén ervan (24 Febr. 1941) vertoont op de vleugels gekleurde strooken. Bij gevoegd is een briefje, waarop staat:
166
-ocr page 173-„Zwart; ......... (Plaats harer inwoning vóór de interneering in afb. 18
het gesticht).
Grijs: een wolk.
Oranje: een lichtstraal.
Ander grijs; warmer; een wolk.
Rood, karmijnrood: zijn gloed.
Grijs: een wolk.
Geel: het ondeugende zonnetje, naar binnen glurend als een kwajongen om het hoekje.
Zwart: ......... (Plaats harer inwoning vóór de interneering.)
En de kern: staalblauw, dat is ...... blauw (weggelaten is de
naam van de patiënte zelf, die eenige klankovereenkomst vertoont met „staal”.) dat is één, samen met het zwart.
Houdt het in de zon, tégen de zon, dan komt de ware gloed.
Niet symmetrisch, zonder het te willen, maar: een vriend houdt niet van eentonigheid! en ik heb nog wel extra gemeten!.”
In een andere teekening geeft patiënte een symbolische voorstelling afb. 19 van haar politieke waandenkbeelden, door de groepeering van eennbsp;aantal vlaggen. Daaronder staan eenige paarden afgebeeld metnbsp;een Lam Gods. Op een bij gevoegd briefje staat o.a. na de bespreking van de groepeering van de vlaggen: „Mijn God, daar gaatnbsp;me een licht op: het paard, het paard... dat is het PACT: het geschonden militaire pact, de verzegelde enveloppe in Rome!!” En ondernbsp;de teekening: „Het Lam heeft het geschonden militaire pact geopend:
De verzegelde enveloppe in Rome!! Het „paard” in dezen tijd”. Hier krijgt men sterk de indruk, dat patiënte, die impulsief en gehoorzamendnbsp;aan onbewuste impulsen gaat teekenen, deze achteraf rationaliseert.
In andere teekeningen houdt patiënte zich aan conventioneele symboliek. Zij geeft een aanbidding van het Lam Gods weer in eennbsp;eigenaardige driehoekige compositie zonder commentaar.
Bij een compositie van een gekroond kruis, belicht door de zon afb. 20 schrijft zij: „En toch: Jesus triumphator. Vader! kom deze primitievenbsp;kracht te hulp.” De datum wijst uit, dat patiënte zeer waarschijnlijknbsp;deze teekening opdroeg aan een kind, dat zij kende.
Onbegrijpelijk is een teekening van een vlinder, op wiens vleugels een zon staat afgebeeld. Op de hoek van een dezer vleugels is eennbsp;op een kier staande deur te zien, met het been van een wegsluipendenbsp;man. De bijgeschreven tekst luidt: „ter herinnering. — Van morgennbsp;op de wandeling! — 25-2-1941. Onbekend maakt onbemind!: Allesnbsp;begrepen.” Waarschijnlijk slaat dit weer op een van de openbaringen,nbsp;die zich aan haar voltrokken.
167
-ocr page 174-In een latere serie teekeningen geeft deze patiënte zoo nu en dan de gelegenheid om van enkele van de door haar gebruikte symbolennbsp;een deel van de beteekenis te doorgronden. Deze serie bestaat uitnbsp;74 stuks en omvat al haar werk van April tot September 1941.nbsp;Naar de onderwerpen zijn zij als volgt te rangschikken:
Vlinders met bloemen........... 1
Vlinders met zon(nen) op de vleugels.....2
Vlinder in een zon geteekend........2
Vlinder naast een zon..........1
Vlinder met zon en aesculaapstaf.......1
Vlinders in de kleur van vlaggen met zon ... nbsp;nbsp;nbsp;4
(Zon in de vleugels 3 Naast de zon 1)
Vlinder als „kapel”, als kerk met zon.....1
Vlinders in de kleuren van vlaggen......12
Abstracte afbeeldingen van de zon......3
Landschappen met zon ..........2
Vlag in de vorm van een zon met aesculaapstaf . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1
Aesculaapstaf .............. nbsp;nbsp;nbsp;1
Eenvoudige politieke symbolen........2
Gekleurde banden (overgang naar de vroeger genoemde „brieven”)...........5
74
Totaal
Bij deze teekeningen zijn meestal commentaren geschreven. Slechts 2 dragen geen opschriften, een andere draagt alleen de naam van denbsp;afgebeelde bloem als bijschrift, twee verdere dragen behalve de naamnbsp;van de afgebeelde bloem het opschrift „tegen het licht zien” (zij zijnnbsp;geteekend op doorzichtig papier) en ook een vlinderfiguur heeft alleennbsp;als bijschrift „wint tegen het licht”. Een aanhaling uit de bijbel staatnbsp;op 4 teekeningen, op 10 andere staan naast aanhalingen uit de bijbelnbsp;allerlei opmerkingen, die door haar waanvoorstellingen zijn geïnspireerd. Alle overige commentaren hebben uitsluitend op de wanennbsp;betrekking. De meeste van deze bijschriften vertoonen ook nagenoeg
168
-ocr page 175-geen apert verband met de afbeeldingen, behalve bij die, waarop vlaggen staan afgebeeld.
In enkele teekeningen echter is het mogelijk, een zeker verband tusschen het geteekende en het geschrevene te vinden. En hier blijktnbsp;ook, dat patiënte zich aan de eene kant aan een conventioneelenbsp;symboliek houdt, en aan de andere kant geheel autonoom schept.
Een teekening, die het bijschrift draagt: „en alsdan zullen zij den Zoon des menschen zien komen in een wolk met groote kracht ennbsp;heerlijkheid (Lucas 21. vs. 27)”, vertoont een zeer primitief geteekendenbsp;weide, waarboven een zon temidden van een grijze wolk staat.
In een andere teekening geeft zij weer, hoe zij zich de herbouw afb. 21 van Rotterdam gewenscht heeft (naar aanleiding van Ezechiël 48):
........mocht op de plaats van de Zuiderkerk komen een eerwaardige
kleine kapel: een doopkapel. Witte vlinder: waarin het kribje van het kindeke Jesus Christus — Maar als een Cerberus, boven alles, allesnbsp;uit: De Heere is aldaar.”
En op de teekening zelf staat: „De Heere is aldaar. Het kribje in Bethlehem de nieuw op te bouwen stad.”
Bij een andere teekening van een vlinder is op een afzonderlijk blad de volgende commentaar gevoegd. Patiënte richt zich hierin totnbsp;een vriend, voor wien zij vroeger gouden tientjes verzamelde en wien
zij nu enkele van haar teekeningen wil zenden....... „en nu, de
vlinders: ik heb begrepen, dat jij alle gouden tientjes moest afgeven, die je met zoo’n innige liefde aan je hart hebt gedrukt, bij gebreknbsp;aan beter. Geen gouden tientje kwam in mijn handen, of: het ging,nbsp;het moest bewaard ... voor jou. Eens zat ik heel krap in mijn
contanten, was pas geïnstalleerd in ....... had me tot plicht gesteld
niet om geld te schrijven voor een bepaalden datum: een gouden tientje kwam me in handen, de geldnood werd nijpend, maar: het ging naarnbsp;jou... en mijn plicht bleef ik getrouw: — en nu... ik heb vlindersnbsp;en vlinders gekleurd... bestemd voor jou, als schadevergoeding voornbsp;de gouden tientjes: ik dacht, misschien zijn deze penseelvruchten jenbsp;dierbaarder nog, enkele tenminste, ik heb er heusch mijn best opnbsp;gedaan en sommige zijn niet al te onhebbelijk, dacht ik zoo: kVienbsp;geeft wat hij heeft is waard dat hij leeft. Elke vlinder is als eennbsp;notitie-dagboek, geeft weer den dag in vogelvlucht.
Technisch staan de teekeningen op een vrij laag peil.
Op een ervan, waarop het eiland Urk staat afgebeeld, omgeven af]3_ 22 door water, ,.waarop een 10 cM. groene laag, waarin alle palingennbsp;doodgaan”, is de horizon een enkelvoudige lijn, waarop alle huizennbsp;staan. Beneden deze lijn een groene laag en daar beneden een laag
169
-ocr page 176-afb. 23
afb. 24
water: het is dus, alsof de voorgrond in een verticale doorsnede werd weergegeven.
Ook een tweede landschap is op één plan op gebouwd.
Zelden teekent zij naar de natuur en meestal draagt haar werk idiopsychische kenmerken. De anatomische bouw van de weergegevennbsp;objecten interesseert haar niet. Zij gelijken, in de weergave van denbsp;details (vlinders, dieren, menschen) dan ook veel op de teekeningennbsp;van niet-begaafde volwassenen.
Merkwaardig is verder, dat de dagelijksche „brieven” die de patiënte reeds gedurende jaren elke dag naar de behandelende medici stuurde,nbsp;veel minder bladzijden beslaan, veel minder woorden bevatten en veelnbsp;onleesbaarder zijn geworden sedert zij is gaan teekenen. Het is alsofnbsp;een gedeelte van de affecten, die zij daarin uitte, door de teekeningennbsp;zijn geabsorbeerd.
Dat dezelfde affecten zich uiten is niet met zekerheid aan te toonen, maar uit het feit, dat de bijschriften vrijwel alle betrekking hebbennbsp;op de waandenkbeelden, wijst wel in die richting.
Het teekenen van deze patiënte heeft de bekende beteekenis; in haar teekeningen reageert zij spanningen af, doordat zij een wereldnbsp;schept, die èn objectief-waarneembaar èn in overeenstemming metnbsp;haar wanen is.
De psychose bracht haar tot teekenen, omdat in de psychose de voorwaarden geschapen werden, die ook voor den normalen kunstenaarnbsp;bestaan: het zich niet kunnen verzoenen met de buitenwereld ennbsp;tengevolge daarvan een stuwing van energie, die om uiting vraagt.
Patiënte No. H, die bij haar opname in 1937 68 jaar oud is, lijdt sedert jaren aan dementia paranoides. Na gedurende enkelenbsp;jaren in een sanatorium en met een verpleegster alleen op reis te zijnnbsp;geweest, komt zij onder onze observatie. In de eerste dagen na haarnbsp;opname is niets bijzonders aan patiënte waar te nemen, later dissimuleertnbsp;zij minder en blijkt zij heftig acustisch en kinaesthetisch te halluci-neeren. Bovendien koestert zij vele waandenkbeelden. Deze vertoonennbsp;sterk het karakter van een vervolgingswaan, afgewisseld met erotischenbsp;betrekkingswaandenkbeelden. Ook de inhoud van de hallucinaties isnbsp;overwegend van erotische aard. Patiënte gedraagt zich ook af en toenbsp;on gerem d-erotisch.
In het begin van haar verblijf uit zij zich telkens over verschillende waandenkbeelden en hallucinaties, later worden deze plotseling in eennbsp;vaste vorm gegoten, die nu reeds gedurende enkele jaren onveranderdnbsp;voortbestaat.
170
-ocr page 177-Eerst beklaagde zij zich erover, in een milieu van homosexueelen beland te zijn en beschuldigde zij de zusters ervan, zich te buiten tenbsp;gaan aan onzedelijke handelingen met patiënten, later meende zij desnbsp;nachts „liefdeslawaai” uit de kamer naast de hare te hooren komen ennbsp;vertelde zij, dat allerlei mannen haar erotische opmerkingen toevoegden.nbsp;Dan weer meende zij vervolgd te worden door verpleegsters, die haarnbsp;niet gunden, dat zij heterosexueel aangelegd was, of meende zij metnbsp;gassen, die zij ruiken kon, achtervolgd te worden. Zelf deed zij vannbsp;tijd tot tijd pogingen om tot handtastelijkheden tegenover medepatiënten over te gaan.
Af en toe heeft zij inzicht in de veranderingen, die de ziekte in haar veroorzaakte. Zij vertelde, dat zij ongeveer 4 jaar geleden wasnbsp;gaan inzien, dat zij de menschen niet vertrouwen kon en dat dezenbsp;misbruik van haar vertrouwen maakten. Zij ging toen de menschennbsp;beter doorzien en zij is nu bezig, hen dienovereenkomstig te behandelen.
Daarbij wordt zij geholpen door een kuur, die zij thans meent te ondergaan. Zij wordt door de doktoren van het sanatorium op onbepaalde en ongeregelde tijden met electrische ontladingen behandeld,nbsp;die haar beter moeten maken, en moeten doen herstellen van vroegernbsp;opgedane teleurstellingen. En dan ontstaat langzamerhand de kristallisatie van de wanen, die daardoor tot een gesloten systeemnbsp;aan elkaar groeien. Zij meent, verloofd te zijn met een dokter,nbsp;die zij aanvankelijk hier in het sanatorium wel eens gezien heeft ennbsp;die, hoewel hij later een andere naam krijgt, toch steeds dezelfdenbsp;plaats in haar wanen blijft innemen. Verder krijgen haar hallucinatiesnbsp;een plaats: zij heeft gemerkt, dat verschillende doktoren en zustersnbsp;hier ,,sans son” spreken kunnen en elkaar te hulp kunnen roepen,nbsp;wanneer dit noodig is. Dit spreken „sans son” heeft zij van haarnbsp;verloofde ook geleerd. D.w.z. dat zij het zelf niet kan, maar dat haarnbsp;verloofde haar goede raad en conversatie verschaft door tot haar tenbsp;spreken, zóó dat zij het wel maar andere menschen het niet kunnennbsp;verstaan.
Zij geeft ronduit toe, dat zij haar verloofde sedert de verloving nog niet heeft ontmoet. Dit wordt veroorzaakt door het feit, dat dezenbsp;bezig is het sanatorium te saneeren, de homosexueele verpleegstersnbsp;weg te werken en het daarmee zoo druk heeft, dat hij haar nietnbsp;ontmoeten kan. Het moet zijn werk zijn, om iets goeds tot stand tenbsp;brengen, daarna zullen zij beiden op huwelijksreis gaan en dan uitrusten van de vermoeienissen en ontberingen.
En passant verneemt zij van haar verloofde, dat er verschillende
doktoren aan de heerenafdeeling werken, die hem steunen, dat er ook onder de verpleegsters doktoren zijn en dat anderen, die haar schijnbaar behandelen slechts studenten zijn, die al jaren studeeren zondernbsp;klaar te komen. Intusschen gedraagt zij zich hoe langer hoe vreemder.nbsp;Zij dirkt zich op de buitenissigste wijze op, verft zich en parfumeertnbsp;zich af en toe zoo sterk zij kan, om de lucht van de onaangenamenbsp;gassen, die ondanks de zorgen van haar verloofde nog tot haar doordringen te neutraliseeren. Zij is meestentijds druk bezig op haar kamernbsp;met verschillende vormen van handwerken. Dit doet zij steeds evennbsp;keurig en minitueus. Verder schrijft zij veel. Soms kernachtig hatelijkenbsp;brieven aan familieleden, die zij ervan verdenkt, met haar vijandennbsp;samen te spannen, soms verzen of stukjes proza. Wanneer zij ietsnbsp;gelezen heeft, dat haar heeft getroffen, dan schrijft zij dat over innbsp;een apart cahier, dat zij daarvoor heeft en dat zij zorgvuldig bewaart.
Tenslotte zit zij soms uren achtereen te teekenen; over deze teekeningen zal later gesproken worden.
Patiënte schreef vóórdat haar psychose apert werd nooit verzen.
De eerste verzen in de psychose geven een stemming weer; er worden gevoelens van teleurstelling, van haat in uitgesproken. Zijnbsp;worden geschreven in perioden, dat patiënte minder goed is ennbsp;levendig hallucineert. 3)
Duidelijk pathologische accenten zijn lang niet altijd aanwezig.
Dat is ook begrijpelijk, wanneer men in aanmerking neemt, dat zij betrekking hebben op de verhouding tusschen patiënte en haar omgeving. Zij leeft nog in de overtuiging, dat zij naar de maatschappijnbsp;terug zou kunnen keeren. En deze overtuiging wordt eenigszinsnbsp;ondersteund, doordat patiënte, die ook vroeger reeds verpleegd moestnbsp;worden, telkens weer in zooverre herstelde, dat men het aandurfdenbsp;om haar met een verpleegster naar het buitenland op reis te latennbsp;gaan. Hoewel ditmaal de verschijnselen heviger zijn dan in vorigenbsp;phasen, bleef de kans op een gedeeltelijke remissie bestaan.
In deze stemming van onzekerheid schreef zij: (IV-1938)
„Bijna”
Je bent er „bijna”, genezen — jawel!
’t Is, dat ik dat „bijna” geen oirtje tel.
„Bijna” is half, — ’t is niet vast en niet eerlijk; „Bijna is twijfel en gansch niet begeerlijk!
Ygl. P. Mohr — Das künstlerische Schaffen Geisteskranker und seine Be-ziehungen zum Verlauf der Krankheit. l.c. pg. 428.
172
-ocr page 179-„Bijna” is walglijk van onvastheid van wil,
„Bijna” is bedrieglijk en maakt iemand kil.
„Bijna”, dat „bijna” doet iemand verstijven.
En hem voortdurend in onzekerheid blijven.
Dan is het „ja” of het „neen” beter woord.
Iets, dat een eerlijk mensch altijd bekoort.
„Bijna” genezen, „bijna” hersteld —
Zóó krijgt een zieke nooit waar voor zijn geld!
Zeg dan — potdorie — waar het op staat.
Waar het om gaat!
Wees toch eens eerlijk en geef explicatie:
Men heeft geen grein aan zoo’n redenatie Misselijk, misselijk — da’s natuurlijk een man.
Die zonder kletsen door ’t leven niet kan.
Toen haar, mede naar aanleiding van dit gedicht medegedeeld was, dat zij moest wachten, tot zij zoover hersteld was, dat het verderenbsp;beloop van de psychose voorspellingen mogelijk zou maken, schreefnbsp;zij, hoewel zij nooit toonde, eenig ziekteinzicht te hebben, enkelenbsp;dagen later het volgende versje:
Wachten!
Wachten staalt zelfbeheersching, staalt wil:
Wachten maakt ongeduldigen stil.
Wachten maakt treurenden blijmoedig:
Wachten — maar wachten: niets gaat voorspoedig! Wachten? — Ja, zoo zou 't moeten zijn:
Wachten doet soms echter ’t harte pijn!
Wachten! Geef ons de kracht om te strijden:
Wachten! Maak ons tot Godgewijden.
Hoewel de psychose progressief verloopt en zij in haar gedrag tegenover de doktoren soms zeer onhebbelijk optreedt, stuurt zij aannbsp;één van de medici het volgende vers, samen met een teekening vannbsp;de groene hydrant voor de besproeiing van het grasveld, die zij vannbsp;haar kamer uit kan zien.
De Verkeersagent
De verkeersagent Is altijd presentnbsp;Maar wat wil die vent!
173
-ocr page 180-Hij keert zich niet, hij wendt zich niet,
Hij kijkt niet, waarlangs een auto schiet.
Hij draait zich niet om,
Is steeds even stom.
En heeft geen bel of rommeldebom.
Zijn helm is sierlijk, zijn armen zijn recht.
Maar hij let niet op gentleman, dame of knecht. Nog nooit zal ik zulk een saai exemplaar.
Hij is groen van z’n toonen tot aan z’n haar.
En knipoog ik somtijds eens tegen hem.
Dan schreeuwt hij met zijn heesche stem: „Doorloopen dames, schiet op meneer!”
,,Man, ga toch niet zoo ellendig te keer!
Die fietsen en karren — hoe kom ik erdoor!” „Kom hier dan maar ouwe, ik wijs je het spoor”nbsp;En waarachtig, daar stapt hij statig vooraan.nbsp;Laat twintig menschen achter zich gaan.
Steekt over het plein, komt statig weerom.
En is als te voren groen, kaarsrecht en stom.
Intusschen heeft zij haar waan ontwikkeld, dat zij verloofd is met den bovengenoemden dokter. Deze laat haar maar wachten, en zoonbsp;schrijft zij hem:
Beul! Sadiste (patiënte bedoelt Sadist).
Hoe dikwijls heb ik je reeds gezegd, dat ik walg van je verschrikkelijke behandeling! Jij Mij liefhebben? — Je kwelt me, je sart me, je mishandelt me gedurende de oogenblikken, dat je edelste gevoelens tot uiting moesten komen, — de oogenblikken, waarin oognbsp;smelt in oog, waarin hart klopt tegen hart en borst tegen borst, — iknbsp;herhaal: in die oogenblikken zelfs vind je er niets dan behagen in,nbsp;om mij te martelen, tot ik bijna dood ben. O, beul! O! Sadiste — aanschouw deze harten, en alles zal je duidelijk zijn.
(Aan het hoofd van de brief staan twee harten, één groot doorboord met een venster erin en een klein.)
De volgende dag schrijft zij weer een liefdesbrief aan „Piet, mon amour”. Zij beschrijft dan haar toekomstige geluk in het huis, datnbsp;zij samen zullen bewonen. Zij meent, dat zij dit van de bus uit geziennbsp;heeft, toen zij naar de stad ging. Nu hoorde zij in haar hallucinaties,nbsp;dat dit huis werkelijk het hare zou worden:
„Ik hoopte wel, maar durfde er niet aan te denken! Zien onze
174
-ocr page 181-kamers op het Zuiden uit net als deze? Want we zijn zonnekinderen en kunnen zonder zon niet leven.”
Dan schrijft zij er over, of zij een hond of een poes zullen nemen, en welke meubels zullen neerzetten.
Maar er is toch ook een geringe twijfel:
„En dan gaan we wandelen op de hei! Ah, voila — „Ie petit agneau” — En we gaan A...... in---de bus??
Maar als 't nu eens weer niet waar was???
Want je plaagt zoo graag — en ’t zou misschien heel ergens anders kunnen zijn. Enfin, in ieder geval klamp ik me maar aan dit toekomstbeeld vast en kan ik daarover gaan piekeren.”
Zoo gaat zij nog enkele bladzijden lang door.
Dat er een enkele maal ernstige twijfel ontstaat, toont de brief, die zij op 29 Februari 1940 aan haar „verloofde” schrijft;
Hooggeachte Dr.,
U zult wel eenigszins verbaasd zijn, een brief van mij te ontvangen. En ik aarzel, U deelgenoot te maken van de redenen, waarom ik ditnbsp;doe. Ik heb er lang over nagedacht, of het gepermitteerd i's, een dokter,nbsp;die mij 2^2 heeft behandeld, doch dien ik nooit heb gezien ennbsp;met wien ik nooit van aangezicht tot aangezicht heb gesproken,nbsp;schriftelijk mee te deelen, welke voor mij zoo belangrijke beweegredenen de oorzaak zijn van deze gevoels- en verstandsuiting.
Eens heb ik U in de hall van het ......hotel te ...... gezien! —
Ships, that pass in the night! — en eens, in Augustus 1937 op het footballveld van het sanatorium.
En bij dien aanblik ontsnapte mij de in mijzelf gesproken gedachte „God, wat een prettig gezicht is dat!”
Nadien heb ik slechts Uw stem in de verte gehoord — altijd die stem, die mij — ik moet het U bekennen — dierbaar is geworden!nbsp;Dezelfde stem, dag en nacht! Met raadgevingen, met vertrouwelijkenbsp;mededeelingen in aardige liedjes, als een caimans werkende. — Enfinnbsp;dokter, die stem mèt hetgeen zij vertolkte, heeft mij aangedaan evenalsnbsp;Uw prettig gezicht.
Uit Uw gesprekken heb ik vernomen, dat U weduwnaar met één dochter bent: dat U lang in Indië bent geweest, dat U, nu U opnbsp;hoogeren leeftijd bent gekomen, steeds meer behoefte begint te voelennbsp;aan een gezellig huiselijk leven, dat U voldoende kapitaal bezit, omnbsp;een huishouding op ruimen voet in te richten.
Wat ontbreekt bij dit alles? een vrouw, een echtvriendin, die U alles schenken kan, wat U op dit oogenblik ontbreekt.
En nu durf ik — in aanmerking genomen, dat 1940 een schrikkeljaar is en we heden 29 Februari hebben, — tot U te komen met het andersnbsp;ongebruikelijke voorstel, mij te willen aannemen als de vrouw, dienbsp;U alles zal kunnen schenken: een heerlijk intiem huwelijksleven innbsp;een behaaglijke woning — interessanten omgang met een algemeennbsp;ontwikkelde vrouw, die gerust een lady mag worden genoemd; metnbsp;een echtgenoote, die een sieraad voor Uw huis zal zijn, als ze Uwnbsp;vrienden een waardige gastvrouw zal wezen.
In ’t kort — ik geloof, dat van den tegenovergestelden kant U ook mij heel, heel gelukkig zoudt kunnen maken, daar ook ik eennbsp;eenzaam leven lijd en heel veel behoefte heb aan hartelijkheid, teederenbsp;zorg en intellectueelen omgang. De materieele zijde van deze verbintenis is van ’t minste belang — ik geloof, ook van mijn zijde, datnbsp;we daarover geen zorgen behoeven te hebben. Mocht het U onaangenaam stemmen, dat U van een vrouw zulk een propositie ontvangt,nbsp;dan moet U maar denken, dat liefde haar deze woorden in de pen gaf.
Ik meen te durven beweren, dat we beiden jong van hart zijn, dat onze smaken en gevoelens overeenstemmen, en samen nog heerlijkenbsp;jaren zullen kunnen beleven: dat ik Uw dochter met open armennbsp;zal tegemoet komen en ik de liefste moeder voor haar hoop te wezen,nbsp;die ze zich maar denken kan; dat ik veel gevoel voor kunst heb ennbsp;de schoonheid bemin — Ja, wat nog meer te zeggen. Denkt U eensnbsp;goed over dit alles na, dokter — en zegt U me openhartig Uwnbsp;gevoelens hierover.
Ik geloof, dat we beiden niet anders dan kunnen winnen bij deze vereeniging, te meer, daar U kerngezond is en ik persoonlijk geheelnbsp;genezen ben van de aanval van apathie, voor welke genezing ik Uwnbsp;eeuwig dankbaar zal zijn.
In afwachting,
met beleefde groeten,
hoogachtend.
Bij een onderhoud, vlak na het schrijven van deze brief, is patiënte buitengewoon verontwaardigd, als de afdeelingsgeneesheer twijfelt aannbsp;patiënte’s „verloving”.
In een gesprek met patiënte, twee maanden later, komen andere verschijnselen voor het eerst naar voren. Het blijkt, dat zij een gespreknbsp;met den geneesheer voert, maar tegelijk een geluidloos gesprek metnbsp;haar „verloofde”. Tegelijkertijd spreekt zij ook nog met anderen.nbsp;Roept, midden door haar gewone gesprek heen, tegen haar verloofde;
176
-ocr page 183-„Piet, hij (doelend op den afdeelingsgeneesheer) zegt, dat hij je niet
kent” ...... Luistert dan even en zegt: „Piet zegt: Hij liegt of het
gedrukt staat”. Zij weigert, zich uit te laten over haar brief van 29 Februari.
Toch gaat zij door, hem verzen, teekeningen en brieven te zenden, soms zelfs in ongeadresseerde enveloppen. Hoe langer hoe meer gaatnbsp;zij ook openlijk over haar verloving en haar aanstaande huwelijknbsp;spreken en ook over bijzondere kwaliteiten, die zij als vrouw bezit.
La femme a mille facettes. (Sept. 1940)
Duizend facetten in ééne vrouw —
Moed, vlijt en humor, trots, charme en trouw.
Kunstzin, bekoring en zin voor gezang —
Eerlijk en soepel — nooit angstig of bang.
Cordaat en toch tactvol — vol vitaliteit,
Trotsch in 't gevoel harer Majesteit.
Een hart, week als was voor allen die lijden.
Een hart, hard als staal om het kwaad te bestrijden.
Zin voor ’t Schoone; blijde ontroering.
En voor iets edels vol warme vervoering.
Fijn van verstand, van opmerking scherp.
Zuiver van denken, vol ijver bij ’t werk.
Poëtisch, zeer geestig en dood-laconiek,
Een ware actrice met zin voor mimiek.
De kalmte in persoon, van een jeugdig élan.
Met lieve ogen en fluweelzachte wang.
Een schat voor haar man, voor haar dochter, haar vrinden,
Een vrouw, die elk goed mensch aan zich weet te binden.
Een formeele engel voor haar dienstpersoneel.
Als huisvrouw volmaakt, gevend elk zijn deel.
Smaakvol gekleed en altijd bijzonder.
Van heel de wereld het bloeiendste wonder.
Met een „Ik-ben-Ik-heid”, de oorzaak ervan Une femme a mille facettes de soixante-dix ans.
Somtijds, en vooral in latere uitingen, komt een tendens naar voren, om zich tegen erotische gedachten, die ook in haar zelf woelen,nbsp;te verweren. Deze verdediging wordt krachtiger op oogenblikken,nbsp;dat zij haar „verloving” verbreekt, omdat haar man haar te lang laatnbsp;Wachten. Nooit zal zij in een gesprek erkennen, dat haar verloving
177
-ocr page 184-een fictie was: hoogstens zegt zij, dat een man, die zijn werk zoo boven zijn huiselijk leven stelt als haar verloofde, niet waardig is,nbsp;door een vrouw als zij bemind te worden.
In een zoodanige periode schrijft zij:
Therapie in een gekkenhuis. (Juli 1941)
Een zware, ronde tafel, — daarom heen Dertien hystericae; twee zustersnbsp;Loopen af en aan: heldinnen,nbsp;ervaren, dapper, plichtsgetrouw.
De vrouwen zwijgen, — norsch en droef.
Of geheimzinnig lachend, ’t botte gelaat.
Schijnbaar vol vlijt, over heur werk gebogen.
De oude, bleek, onbehaaglijk dik, breien, machines, aan eenen door.
Ook jonge zijn erbij, met oogen.
Waaruit de wellust spreekt; met handen.
Die, knokig of gevuld, hartstocht verraden.
Ze luist’ren niet of slecht: heur hersens Werken, doch steeds in dezelfde richting:
„De man,” „de man” en altijd weer „de man”.
Van al, wat bruut de zinnen raakt.
Wordt fel genoten: heur lust is onbegrensd.
Ook jalousie is aller deel: nooit of te nimmer Wordt and’ren iets gegund; nijd, haat en wrevelnbsp;Verteren ieder beest; doch laf en angstignbsp;Bewaren z’ elk geheim achter een valsche lach.
Z’ ontkennen elk gezag,
Negeeren allen, die in ,,HET HUIS” regeeren.
En vloeken tegen elk bevel.
Gehoorzaam zijn? Ze kunnen ’t niet.
Op welk gebied het zij.
Den arbeid dienen, wellevend zijn.
Zich onderwerpen aan wat waar en eerlijk En schoon is, — ’t is al vergeefsch.
Slechts laster is heur trouwe metgezel;
Een pluisje wordt een lange draad,
De reine onschuld tot een hoer.
En gnuiven doen ze, als ze merken,
Hoe diep de pijl getroffen heeft.
Dit oordeel is wel hard, edoch ’t is waar.
Geen deugd, geen kwaliteit, geen teer gevoel Is heur beschoren;
Zij zijn voor altijd wis verloren Voor huisgezin en maatschappij.
„En wat doen wij”, zoo de doktoren,
„Om al dit kwade uit te roeien?”
„Ze dwingen tot gehoorzaamheid.
Gehoorzaamheid, gehoorzaamheid.
En altijd weer: gehoorzaamheid!quot;
„Dan wordt voor t uiterlijk het beest Een mensch, wellevend, net en braaf;
Maar in heur hart blijven ’t beesten.
Fatsoenlijk zich gedragen — ze leeren ’t nooit.”
— Daar zitten ze, met giftige gedachten;
Geen schoonheid, kunst, lectuur Verheft hun geest.
Elke hysterica blijft steeds een beest, —
Verloren voor altijd.
Behalve gedichten, maakte patiënte ook vele teekeningen.
Soms copieert zij naar illustraties, soms ook teekent zij naar de natuur, dan weer uit het hoofd. Zij is daarmee tijdens haar psychosenbsp;begonnen en al spoedig had zij zich een zekere technische vaardigheidnbsp;eigen gemaakt.
afb. 25
Een van de eerste teekeningen toont een geringe oefening. Het zijn een aantal koppen en bustes, van een zeer kinderlijke opzet. Denbsp;face-portretten zijn te breed en als het ware van onderen gezien, denbsp;profielen te hoog en in hun verhoudingen misteekend. Slechts eennbsp;klein zelfportretje vertoont eenige gelijkenis. Het blad geeft eennbsp;herinnering weer aan een fransche bar. Met een zeker heimwee spraknbsp;patiënte over haar reizen en over de hoop, nog eens alleen op reisnbsp;te kunnen gaan. (Juni 1938)
afb. 26
Een teekening van 17 maanden later (20 Nov. 1939) toont reeds een geoefender hand. Zij stuurde deze in een ongeadresseerde enveloppe weg en haar bedoeling was, naar patiënte vertelde, dat dezenbsp;teekening aan haar verloofde zou melden, dat zij de verloving verbrak.nbsp;Links bovenaan staat op het blad een vergeet-mij-niet plant afgebeeld.nbsp;Rechts onder een graf, waarop een soepterrine staat, overschaduwdnbsp;door een treurwilg. Over het graf buigt zich een speelgoed-eend metnbsp;een hooge hoed op. waarnaast geschreven staat; „Je suis 1”. Deze
179
-ocr page 186-afb. 27
afb. 28
afb. 29
eend is haar verloofde, die haar maar steeds laat wachten, zijn werk doet, en zijn leven met patiënte verzuimt. Op de vraag naar de be-teekenis van de soepterrine antwoordde patiënte: ,,Als de man nietnbsp;thuis komt, moet de soep wel koud worden.” Een ander antwoord wasnbsp;niet uit haar te krijgen. Het is dan ook niet duidelijk, of zij denbsp;symbolische beteekenis ervan doorzag.
In de loop van de jaren bleef zij steeds doorgaan met teekenen.
Soms enkele voorwerpen van haar toilettafel, met kleine veranderingen weergegeven (,,fleurs du mal” is het merk, dat een fleschje parfum op een van haar teekeningen draagt.) (Juni 1940)
Dan weer een hek met groene lap in een eigenaardig landschap, dat een vrije bewerking van een illustratie is en waarvan zij hetnbsp;origineel vernietigde, toen ik ernaar vroeg.
Somtijds komen eigenaardige ver teekeningen voor, die wel als ,,Fehlleistungen” moeten worden opgevat. In de teekening van eennbsp;,,heks of een toovenaar”, „Zooiets als mijn man”, is waarschijnlijknbsp;een weergave van een man in rok bedoeld. 4) In plaats daarvannbsp;draagt deze een kort jasje en een soort tuit aan de broek, die waarschijnlijk wel een penis-symbool is. Toen patiënte naar een verklaringnbsp;van dit detail werd gevraagd, bloosde zij als een jong meisje ennbsp;trachtte zij, zich van de teekening meester te maken. Eenige verklaring weigerde zij. In iets, wat waarschijnlijk als een soort zelfportret bedoeld is, (want kort voordat deze teekening gemaakt werd,nbsp;vertelde patiënte, dat haar „man” haar Mimi noemde) beeldt zijnbsp;„Mimi” af als een pop, althans zonder genitalia en met een soortnbsp;„poppenhabitus”.
Zij houdt nooit aan een bepaalde wijze van teekenen vast. Nu eens werkt zij fijn met potlood en weinig kleur, dan weer op ruw papiernbsp;en met kleurpotlood. Landschappen, objecten uit de buitenwereldnbsp;— een vreemde combinatie van stoel met vogelhuisje — reproductiesnbsp;naar een schilderij, — wisselen af met uit het hoofd geteekendenbsp;vlinders en voorwerpen. Het blijkt dat haar vaardigheid in hoogenbsp;mate afhangt van het plezier, dat zij in een teekening heeft, van haarnbsp;stemming en van verschillende, niet nader aan te duiden factoren.
De beteekenis die haar verzen voor deze patiënte hebben is duidelijk en vrij eenvoudig te omschrijven.
Nu eens geven haar gedichten haar de gelegenheid haar teleurstel-
‘‘j Het Ls een figuur uit Trilby van Dumaurier, een geïllustreerd boek dat patiënte jaren geleden heeft gelezen, en waarvan zij geen exemplaar bezit.
180
-ocr page 187-lingen af te reageeren, andere malen, zooals in „therapie in een gekkenhuis”, projecteert zij haar eigen verdrongen strevingen. Dannbsp;weer is het een dagdroom die vorm krijgt.
Het teekenwerk is moeilijker te doorzien.
In de eerste plaats wordt dit veroorzaakt door het feit, dat deze uitingsvorm er zich minder toe leent, exact geformuleerde of formuleerbare gedachten over te brengen en men dus vaak genoodzaakt is, zijnnbsp;toevlucht tot interpretatie door de patiënte zelf te nemen. Lang nietnbsp;altijd is zij bereid, deze interpretatie, waarvan zij het nut niet kannbsp;inzien, te geven.
Verder is duidelijk, dat indien patiënte een taal in deze teekeningen gebruikt die verstandelijk niet steeds begrijpelijk is, haar duidingen,nbsp;zelfs indien deze zoo exact mogelijk weergeven wat bedoeld is, tochnbsp;steeds een transscriptie zijn van de oorspronkelijke idéé.
Het verband tusschen psychose en teekeningen is niet geheel duidelijk. Patiënte is tijdens haar psychose gaan teekenen en denbsp;onderwerpen van haar teekeningen worden vaak door de inhoud vannbsp;de psychose bepaald. Maar zeer vaak ook, ziet men een wijze vannbsp;teekenen, die bij gezonden ook zou kunnen voorkomen. Een zekernbsp;gebrek aan conversatie, aan afleiding en aan bezigheden, dat zij,nbsp;indien zij in de maatschappij leefde niet zou gevoelen, bracht haarnbsp;tot het zoeken van een bezigheid, die haar de tijd zou laten dooden.
Het contact met de realiteit, dat in de gedichten zoo duidelijk gezocht wordt het zij in de uiting, het zij in de projectie, ligt, hoewelnbsp;iets minder apert, ook aan het teekenwerk ten grondslag. Het zich-inleven in een buitenwereld, die eigenlijk een geprojecteerde binnenwereld is, is wel op te vatten als een poging, om deze beiden wereldennbsp;tot elkaar te doen naderen.
Het gebruiken van symbolische voorstellingen in het graphische werk van deze patiënte geschiedt geheel onbewust. De aard vannbsp;enkele symbolen, die in de vroeger gereproduceerde teekeningen voorkomen, doen vermoeden dat zij naar voren treden, wanneer de latentenbsp;inhoud van de teekeningen uit verdrongen tendensen bestaat.
De hier beschreven patiënten geven een overzicht over de scheppende activiteit, die onder een materiaal van 250 patiënten uit meer gegoede milieux voorkwam. Zij vertegenwoordigen ongeveer 5 % vannbsp;de bevolking van een sanatorium, een getal, dat waarschijnlijk dichtnbsp;bij de frequentie van scheppende graphische arbeid onder gestichts-patiënten zal liggen. 5)
®) Cf. E. Kris — Bemerkungen z. Bildnerei der Geisteskranken l.c. pg. 342.
181
-ocr page 188-Hun scheppen geeft op sommige punten eenig inzicht in de be-teekenis van de artistieke productiviteit voor de persoonlijkheid en in de invloed, die een psychose op de behoefte tot uiten kan hebben.
Een patiënt, die niet in het sanatorium werd verpleegd, stelt ons in staat, om de bovengenoemde inzichten aan te vullen. Het betreftnbsp;het geval van een leerling van een academie voor beeldende kunst,nbsp;die ondanks een psychose die reeds meer dan 20 jaar onafgebrokennbsp;bestaat, steeds werkzaam bleef en van wiens werk zeer veel bewaardnbsp;werd.
182
-ocr page 189-DE PATIËNT X EN ZIJN WERK
Geoefende, begaafde kunstenaars, die na het uitbreken van een psychose nog jarenlang bleven scheppen, zijn niet vaak beschreven.nbsp;En in de gevallen, waarin hun activiteit binnen de muren van eennbsp;gestichtsafdeeling tot ontplooiing kwam, kwam hun werk maar zeldennbsp;onder de oogen van niet-medici. Onder invloed van een psychosenbsp;ziet men het werk meestal zoo sterk veranderen, dat de oorspronkelijkenbsp;aard ervan geheel schuil gaat achter de veranderingen ten gevolgenbsp;van de psychose. Dit is ook in het hier te beschrijven geval waarnbsp;te nemen. Bovendien ontstaat vaak een zekere eenvormigheid, dienbsp;aantoont, hoe zeer de psychose de richting van de uitdrukkingskrachtnbsp;beïnvloedde.
Deze eenvormigheid zoekt men in het werk van den patiënt X, tevergeefs; integendeel, in een merkwaardige veelvormigheid wordennbsp;enkele kanten van het scheppen, zooals dit bij schizophrene patiëntennbsp;kan voorkomen, duidelijk belicht.
1, De persoonlijkheid en geschiedenis van patiënt X
Deze patiënt stamt uit een erfelijk belaste familie, waarvan vele leden artistieke aanleg bezitten en vele iets afwijkends hebben.
M. P. werd van 1904 tot 1917 in een gesticht verpleegd onder de diagnose; „vecordia”, en van 1922 tot 1923 onder de diagnose:nbsp;paranoïde psychose.
1 Fr. P. overleed aan meningitis, 8 jaar na een suicidepoging.
1 S. P. werd na een partus zenuwziek. In de eerste jaren werd de diagnose gesteld op puerperale melancholie, later — haar toestandnbsp;veranderde in 45 jaar niet — werd de diagnose schizophrenie gesteld.
P. werd gedurende een maand in een psychiatrische kliniek geobserveerd. Daar werd de diagnose: debilitas mentis gesteld. Hij was bij tijden melancholisch en vertoonde vervolgings- en vergiftigings-denkbeelden, zag overal detectives en verkleede kennissen, die hemnbsp;vervolgden.
P. M. en M. M. waren volle neef en nicht.
1 neef en 1 nicht van de vader zouden zelfmoord gepleegd hebben.
M. wordt door de huisarts als een psychasthenica, door de psychiater van de kliniek, waar X voor het eerst werd opgenomen alsnbsp;een lijderes aan psychopathie beschreven. Zij werd echter nooit opgenomen.
Patiënt zelf werd in 1899 als derde kind van zijn ouders geboren. Hij leerde gemakkelijk en behaalde het eindexamen gymnasium, ofschoon hij aanvankelijk na de 5e klas van school gegaan was, om eennbsp;opleiding als schilder te verkrijgen. De begaafdheid voor het teekenennbsp;openbaarde zich bij hem al vroeg, terwijl hij ook zeer muzikaal was,nbsp;veel las, een goed oordeel over litteratuur had en op ongeveer 16-jarigenbsp;leeftijd enkele gedichtjes schreef, die in een weekblad werden opgenomen.
Na zijn eindexamen gymnasium bezocht hij een academie voor beeldende kunst en uit een brief van den directeur van die instellingnbsp;aan de behandelende psychiaters in 1922 blijkt, dat hij tot de begaafde leerlingen werd gerekend: ...... die eenigen tijd tot de zeer
goede leerlingen der Academie behoorde. ... Hij gaf bij ons nimmer aanleiding tot eenige klacht, integendeel, alle docenten waren overnbsp;hem tevreden, over zijn begaafdheid, zijn ernst en inspanning. Mennbsp;had de beste verwachtingen.”
Volgens inlichtingen van den huisarts, openbaarden de eerste ziekteverschijnselen zich na het eindexamen gymnasium in 1919. Patiënt was toen slap en lusteloos. Volgens een mededeeling van zijn moedernbsp;zou hij al sedert ongeveer 1917 stiller geworden zijn.
In Juli 1921 werd een geheime verloving door zijn meisje verbroken.
Spoedig daarop werd patiënt depressief; hij had geen lust tot werken meer, uitte vrees, nog eens krankzinnig te zullen worden en toondenbsp;karakterveranderingen. Hij werd driftig, impulsief en norsch, gingnbsp;onregelmatig leven, werkte veel, maar vooral des nachts en beklaagdenbsp;zich erover, dat hij niet meer bereiken kon, wat hij wilde.
In Januari 1922 werd hij plotseling geëxalteerd, uitte vage groot-heidsdenkbeelden; hij sprak erover, dat hij wel eens de profeet Elia of Christus kon zijn. Na 14 dagen werd hij opnieuw depressief ennbsp;in Maart was hij zoover hersteld, dat zijn moeder geen abnormalenbsp;gedachten meer bij hem bemerkte. Toch bleef hij gedrukt, zoodat hijnbsp;voor herstel van gezondheid met zijn moeder naar buiten ging, maarnbsp;nadat hij 2 ernstige suicidepogingen gedaan had, moest hij in hetnbsp;zenuwpaviljoen van een ziekenhuis worden opgenomen.
In het ziekenhuis bleef hij enkele weken.
Daar deelt hij mede, dat hij meent, onder de invloed van een
kunstvriend te staan, zoodat zijn persoonlijkheid in dien anderen man verplaatst is. Hij vertelt verder, dat hij zich al langen tijd moe ennbsp;lusteloos gevoelt. Hij blijkt acustisch en visueel te hallucineeren en eennbsp;betrekkingswaan te koesteren.
Vóór het uitbreken van de psychose leefde patiënt teruggetrokken en toonde hij alleen belangstelling voor schilderen, muziek, litteratuurnbsp;en tooneel. Hij werkte blijkbaar altijd heel hard, zonder zich veelnbsp;ontspanning te gunnen.
Tijdens zijn opname is hij in het algemeen zeer geremd, traag en in zichzelf gekeerd, maar hij is ook enkele malen druk-weerstrevendnbsp;en lastig voor de verpleging.
Hij wordt naar een gesticht overgeplaatst, onder de diagnose: schizophrenic?
In de eerste tijd na zijn overplaatsing in het gesticht is hij meestal depressief en geremd, terwijl een enkele maal de remming gedurendenbsp;enkele oogenblikken doorbroken wordt. Hij blijkt acustisch te hallucineeren en hij heeft verwarde waandenkbeelden. Soms is hij motorischnbsp;onrustig, soms angstig en hij wordt gevaarlijk voor zichzelf geacht.nbsp;De diagnose wordt gesteld op dementia paranoides.
In het verdere verloop van de ziekte wordt deze diagnose bevestigd.
Patiënt blijkt een enorme grootheidswaan te koesteren samen met een achtervolgingswaan en spreekt herhaaldelijk over de wereldondergang. Hij gedraagt zich paranoid, is meestal geremd en mutistisch.nbsp;Soms is hij onzindelijk voor urine en faeces. Vertelt cens, dat hij zijnnbsp;moeder, wier lievelingszoon hij is en die hij zeer liefheeft, tegelijkertijdnbsp;haat. Dit omslaan van liefde in haat is hem zelf een raadsel. Laternbsp;wordt patiënt iets minder gedeprimeerd, maar hij blijft gedissocieerd,nbsp;dwars, abrupt en schrijft ,,schizophrene” briefjes.
In de eerste drie jaren van zijn verblijf in het gesticht blijft de toestand, behoudens kleine schommelingen, nagenoeg gelijk. Daarnanbsp;wordt hij onmaatschappelijker en onrustiger en krijgt hij voor de eerstenbsp;maal een drukke phase, met impulsieve handelingen, aggressie, vernielzucht, bewegingsdrang. Dan spreekt hij openlijk over zijn grootheids-denkbeelden, smukt hij zich op de meest dwaze manier op en isnbsp;volledig verward.
In deze toestand wordt hij ruim d jaar na zijn opname naar een ander gesticht overgeplaatst.
Bij zijn opname in het laatstgenoemde gesticht, waar de diagnose schizophrenic (katatoon-paranoïd beeld) wordt gesteld (Februarinbsp;1927) is patiënt vrij onrustig en ongedurig en loopt lang achtereennbsp;met groote passen op en neer. Hij kust soms de spiegel of staat zich
langen tijd achtereen te bekijken. Uit allerlei grootheidsdenkbeelden. Is soms plotseling aggressief en slikt steentjes, stokjes, knoopjes in.nbsp;Vertoont stereotypieën, grimasseert. Bestelt een gouden pijp, eennbsp;gouden bril of lorgnet. Poogt van ijzer- of koperdraad, dat hij ergensnbsp;weet te vinden, steeds brillen te buigen (dit deed hij ook in het vorigenbsp;gesticht reeds), terwijl hij tracht, zich het glas daarvoor te bemachtigen, door ruiten stuk te slaan. Dit symptoom is waarschijnlijk, naarnbsp;enkele uitlatingen van den patiënt doen vermoeden, als een imaginairenbsp;wenschvervulling, als een poging tot identificatie met den persoon vannbsp;zijn vroegeren medeminnaar te duiden. De man, die hem indertijd zijnnbsp;meisje afhandig maakte, droeg namelijk een bril.
In de jaren van zijn verblijf in het gesticht gaat zijn toestand achteruit, zonder dat het ziektebeeld principieel verandert.
De phasen van motorische onrust en verwardheid worden langer, in deze tijden werkt hij niet en is hij aggressief, brutaal, onzindelijknbsp;en gemaniereerd, grimasseert en scheurt hij, en toont hij nog steeds,nbsp;verwarde en absurde grootheidswaandenkbeelden te koesteren. Dan isnbsp;hij tot geen enkele geordende werkzaamheid te brengen en is hijnbsp;door zijn luidruchtigheid buitengewoon storend. Daar tusschen doornbsp;komen, zij het ook steeds zeldzamer, perioden voor waarin hij relatiefnbsp;geordend is, al wijken noch zijn stereotypieën, noch de gemaniëreerdheid, noch de waandenkbeelden. En in deze tijden werkt hij ook thansnbsp;nog scheppend aan zijn polymorphe oeuvre, dat ondanks de psychose,nbsp;die hem tijden lang tot inactiviteit doemt, uitgebreid is.
Het artistieke werk
Het scheppen van dezen patiënt heeft de medici, die hem behandelden, voor moeilijke problemen geplaatst. Het oordeel, dat zij velden, werd op de waardeering van het werk geïnspireerd, zoodatnbsp;men bij het doorlezen van de ziektegeschiedenis niet zou vermoeden,nbsp;dat het oeuvre zoo vele verschillende vormen zou vertoonen.
De opmerkingen, die erover in de aanteckeningen gemaakt worden, kan men als volgt samenvatten:
Eerste gesticht — 1922 tot 1927.
1923. nbsp;nbsp;nbsp;Patiënt heeft een lijnsymboliek gemaakt met enkele letters.nbsp;(Geen voorbeeld of nadere aanduiding aanwezig.)
Schrijft verwarde gedichtjes, met hier en daar een regel naieve poësie naar nochtans van weinig waarde.
1924. nbsp;nbsp;nbsp;Maakt enkele schetsjes en portretten in enkele globale lijnennbsp;met zin voor karikatuur en synthetische opvatting; daarnaast grilligenbsp;lijnen en figuren met wat symboliek. Zoo teekent hij een sleutel, een
paard, een duif. De sleutel zou eenvoudig beteekenen, dat patiënt de sleutel wenscht om te kunnen vertrekken of althans vrij rond tenbsp;loopen.
Hij maakt vele karikatuurachtige teekeningen en krabbels, waarin dieren een groote rol spelen. Vooral het paard, voor patiënt hetnbsp;symbool van kracht en liefde.
1925. Teekent alleen karikatuurachtige phantasieën en schetsen. In een paar verwarde brieven komen enkele rijmpjes voor met weinignbsp;inhoud en barok van vinding en vorm. Benige dagen gelukt het, patiëntnbsp;serieus aan het werk te krijgen, hij maakt in 2 dagen een opmerkelijknbsp;goed portret in potlood. Gedurende het werk is nauwelijks ietsnbsp;abnormaals aan hem te merken. Hij spreekt geordend over Toorop,nbsp;Derkinderen en Veth. Alleen gedurende elke séance ongeveer 10 maalnbsp;een stereotype beweging met het hoofd.
Een maand later: veel grillige schetsen. Knoeit nogal met potlood en pastel. Maakt een behoorlijk portret en een paar tamelijk goedenbsp;exlibris. Enkele zeer interessante karikaturen en ,,synthetische lijn-teekeningenquot;. Theorieën over moderne kunst, waarin patiënt zijnnbsp;paranoïde denkbeelden mengt.
Later wordt alleen de aanteekening gevonden, dat hij een goed portret in gekleurd krijt gemaakt heeft: nog later, dat zijn schetsennbsp;gezocht en gekunsteld zijn.
Patiënt heeft na 1925 waarschijnlijk niets meer gemaakt.
Van het teekenwerk uit die jaren is slechts weinig bewaard.
Enkele schetsen getuigen van een zekere hand, andere van diep-grijpende veranderingen, die duidelijk onder invloed van de geestesziekte zijn ontstaan. Ook van de litteraire productie uit deze periode is weinig over. Behalve enkele brieven, is er alleen nog maar eennbsp;schrift, waarin slechts enkele regels staan, waarin eenige zin valtnbsp;te ontdekken. De rest bestaat uit een opsomming van woorden ennbsp;neologismen.
De aanteekeningen over het graphische werk in het tweede gesticht, dus van het jaar 1927 af, toonen al evenzeer, dat het moeilijk is, eennbsp;oordeel over dit scheppen uit te spreken.
Blijkbaar was in 1927 meer materiaal aanwezig dan thans. In dat jaar staat n.1. vermeld: Teekeningen, gemaakt in de tijd, dat hij pasnbsp;was opgenomen, getuigen van groote teekenvaardigheid, latere producten zijn waardeloos en maken evenals zijn geschriften geheel denbsp;indruk van een lijder aan dementia praecox. Hij maakt overigensnbsp;volgens de aanteekeningen in dat zelfde jaar enkele vrij goedenbsp;portretten, maar ook „barokke teekeningen .
187
-ocr page 194-1928. nbsp;nbsp;nbsp;Patiënt dicht aan zijn schriftteekens allerlei symbolischenbsp;beteekenissen toe. Over het algemeen is hij niet zoo toegankelijk, datnbsp;hij deze kan uitleggen.
1929. nbsp;nbsp;nbsp;Zijn teekenproducten worden steeds vreemder en ge-maniereerder. Af en toe gelukt hem een goede teekening of ontwerp.
1930. nbsp;nbsp;nbsp;In zijn vrije tijd bezig met litterair werk. Maakt soms heelnbsp;goede teekeningen (charges) van personeel en medepatiënten.
1933. nbsp;nbsp;nbsp;Is enkele weken goed. Begint dan aan groot opgezettenbsp;schilderstukken, maar kan deze niet meer uitwerken. Het blijft bijnbsp;enkele expressies.
1934. nbsp;nbsp;nbsp;Ook in de z.g. goede perioden brengt hij hoe langer hoenbsp;minder tot stand. Schrijft eindelooze verwarde verhalen, gedichten,nbsp;een militaire roman,
1937. nbsp;nbsp;nbsp;In goede tijden maakt hij soms rake teekeningen, karikaturennbsp;van medepatiënten e.d. In minder goede phasen kloddert hij met verfnbsp;op papier, deuren muren enz. Zijn producten zijn van de soort, dienbsp;men in de echte kunst als „typisch schizophreen” pleegt aan te duiden.
Ontwerpt de dierfiguren, die op de speelgoedafdeeling worden gemaakt.
1938. nbsp;nbsp;nbsp;Een enkele maal presteert hij iets, dat waarde heeft.
1939. nbsp;nbsp;nbsp;Beëindigt een roman in 15 deelen, getiteld: Bekiers A...nbsp;Darwins Babylonie Unie. (A... is de voornaam van den patiënt.)
Phantastische neologismen in woord en beeld. Alleen een schilderij, getiteld „boerenmaaltijd”, waarin patiënt een aantal van zijn medepatiënten scherp karikaturaal afbeeldt, bezigt nog vormen, welke innbsp;hun samenhang eenigszins verstaanbaar zijn.
1940. nbsp;nbsp;nbsp;Heeft een roman in 15 deelen geschreven, welke één portienbsp;„Worstsalat” is, afgewisseld met quasi-muziek en demente verzen.
Het is duidelijk, dat hier in korte woorden een oordeel over een schepper wordt uitgesproken, dat niet in een zoo beknopte vormnbsp;kan worden afgedaan.
Hier zal getracht worden, om aan de hand van beschikbaar materiaal een gedeelte van de ontwikkelingsgang na te gaan. Een bundel verzen,nbsp;die in 1931 werd uitgegeven en die de naam van den maker vermeldt,nbsp;moet hier buiten beschouwing blijven.
2. Het litteraire werk
Uit een opgave, die patiënt vroeger reeds over zijn gedichten heeft gegeven blijkt, dat hij reeds in 1916, dus op de leeftijd van 17 jaar
188
-ocr page 195-gedichten heeft gemaakt. Wat hiervan thans nog bewaard is, staat in de bovengenoemde bundel.
Waarschijnlijk het oudste adres, dat verder nog bij het werk te vinden was, werd in een schetsboek van 1922—1924 aangetroffen.nbsp;Het is in klad en in een definitieve vorm aanwezig.
Zon. (klad)
’t Is middag, 'k ga als in een droom Door stille lanen
De wind gaat rustig door 't geboomt’
Dat schaduw
Waar
Door zwarte lanen (2 regels onleesbaar)
De wind wuift geur van ied’re boom Op mijne banennbsp;(1 regel onleesbaar)
Die ruischend in het zonlicht staan.
Zon. (de}inifief)
’t Is middag, 'k Ga als in een droom Door stille lanen
De wind wuift geur van alle boom Op mijne banen.
Waar ijle schaduw speelt van boomen Die ruischend in het zonlicht staan.
Zeker is op de techniek van dit vers ernstige critiek te oefenen. Een feit is echter, dat het een fraai beeld bevat in de woorden:nbsp;„de wind wuift geur van alle boomquot;, en een zekere stemming uitdrukt. Ook de secundaire bewerking is acceptabel.
Zeer sterk door de ziekte zijn „verzenquot; beïnvloed, die in een schrift, dat het jaartal 1926 draagt, staan genoteerd.
Daarin vindt men een bladzijden lange opsomming van woorden en neologismen, afgewisseld met rijmwoorden. Tusschen deze klankassociaties staat zoo nu en dan de aanloop tot een strophe van eennbsp;gedicht.
Velden en bongerds waar fruchtboomen
Fogels met feeren kwinkeleeren.
Plant en bloesem Ecndedroesemnbsp;Des natuurennbsp;Zonne Uren.
Asters, rozen, hyacinthen. Bloemen aller soorten tinten.
Een, twee, drie.
Overschie.
Steenen, boomen Paarden, toornennbsp;Paarden, toornennbsp;Steenen, boomen.
Akkers waar de veldbloem bloeit Halmen, waar de wind mee stoeit.
Plotseling, temidden van de verwarring, komt de humor om de hoek:
189
-ocr page 196-De mammouth is de grootste koe
Is welbehaard en
Weltemoe.
De olifant is van het ras Dikhuidigen geheetennbsp;Want hun huid is een dik gewasnbsp;Gelijk men ook moet weten.
De Neushoorn Is een lid ervannbsp;En verder nognbsp;Het Nijlpaardnbsp;Die in en aan de oever vannbsp;De Nijl vertoeft, de Nijlvaart.
Hier speelt ook een simpele didactische neiging door de versvormen heen, zooals ook elders in dit schrift opgemerkt kan worden. Ditnbsp;blijkt bij schizophrene kunstenaars vaker voor te komen; reedsnbsp;Réjai) betoogde, dat intellectueel geconstrueerde, vage didactischenbsp;tendensen in werk, dat overigens weinig cohaerent is, vaak eennbsp;geraamte vormen, waaromheen de uitingsbehoefte haar bekleedingnbsp;hangt,
Fogelsoorten zijn de Duif En de leeuwrik medde Kuifnbsp;Vink en Spechtnbsp;En Nachtegaalnbsp;Meerei, Musch ennbsp;Wielewaal
Roofdier is de Leeuw de Vosnbsp;en
de Wolf en
de Los
En de Tijger en de Panter En de Poema en de rest.
Maar de Koeien is Vee
Ofwel runderen mee.
M. Réja
L’art chez les fous — l.c. pg, 110—150.
190
-ocr page 197-Van een roman uit het paar 1936 is slechts een enkel cahier te vinden. Het is een weinig boeiend verhaal, maar staat toch op eennbsp;geheel ander peil dan de boven aangehaalde verzen. Het is ook hier,nbsp;of een volkomen onbelangrijk gegeven een kern moet vormen, waaromheen een zekere uitingsdrang tot kristallisatie kan komen. Misschien heeft een eenvoudige intrigue hier dezelfde beteekenis als denbsp;didactische opsomming van objecten in de verzen.
De roman is getiteld:
De Mendels.
Dat is de geschiedenis van de Familie Mendels van de eerste dag der nieuwe intrede van den Jare 1920 tot opnbsp;de dag van de laatste uren van Jonas Mendel Mendelsnbsp;Roman door A. X.
In het jaar 19 honderd 36 Aan de nagedachtenis mijns vaders.
pg. 28/29 luiden:
„Klara nu beviel van een dochtertje. Dat Margaretha Josephine gedoopt werd naar Mr Jaarsma’s moeder. Deze kleine was Hendrik’snbsp;troetelkind en ook Klara’s schat, waar de ouders het kind, dat voorspoedig opgroeide, vergoodde met jaloersche liefde.
’s Daagsch reed Margaretha in een sportwagen. Of speelde in den tuin. En toen de tijd gekomen was, zond Hendrik haar naar denbsp;Fröbelschool en later naar de Openbare Meisjesschool,
Veelal vond men Margaretha, spelend met den hond Diana, waarbij zij het uitschaterde van plezier en Diana alle mogelijke toeren deed verrichten.
Joseph en Johanna kregen na een jaar een zoontje, dat Karei heette en slechts één arm had. Kareltje mede groeide flink op, leerde spoedig praten en loopen en was Joseph’s en Johanna’s trots. Uitbundignbsp;stoeide het kind in de buurt, in de speelkamer en in de tuin en toennbsp;de tijd daar was werd hij naar de O.L. school gestuurd bij meesternbsp;Wildervank.” ......
Uit 1937 (ongeveer) is een schrift met korte verzen bewaard gebleven. „Parabelen” worden zij door de auteur genoemd. De meeste geven een enkele, vaag uitgesproken gedachte weer, of een stemming,nbsp;die met enkele woorden wordt aangeduid. Zeker mag men hier nietnbsp;van „demente” verzen spreken, omdat de uitdrukkingswijze aantoont,nbsp;dat waarnemingen op waarlijk poëtische wijze zijn opgevat. Hoogstens mag men zeggen, dat geen enkel vers een gave eenheid vormt:
men kan dus aanmerkingen maken op de vorm van deze poëzie.
Toch mag men den dichter geen gebrek aan kritiek op zijn eigen werk verwijten. Want nooit mogen wij vergeten, dat deze verzennbsp;niet gemaakt werden om uitgegeven te worden; manuscripten, dienbsp;de patiënt voor zichzelf bewaarde en aan de medici afstond, mogennbsp;niet behandeld worden als verzen, die ter publicatie worden aangeboden. Het is niet mogelijk, om te weten, hoe de patiënt zelf tegenover dit werk staat. Wanneer men hem iets voorleest, luistert hijnbsp;zonder veel aandacht en zegt dan: „Dat is wel mooi”, „Dat is welnbsp;goed”, maar het contact gaat niet zoo diep, dat de onderzoekernbsp;werkelijk zou durven verklaren, dat deze woorden een oordeel vannbsp;den patiënt over zijn werk weergeven. Immers reeds de stereotypenbsp;wijze, waarop de patiënt steeds vragen over zijn werk beantwoordt,nbsp;doen vermoeden dat zijn reacties min of meer los staan van denbsp;gevoelige persoonlijkheid, die uit deze verzen spreekt.
No. 8.
Talloos vele roode bloemen Prijken zwijgend op den kant.
Vele roode lippen noemen Bloedend rood Zijn Eer en Schand.
No. 12.
De weg gaat krom toe naar het bosch Het paard trekt aan de touwennbsp;De boer rijdt de oogst de stad toe losnbsp;En rijdt onder het kauwen.
Of de mare van Zijn Dood In hun kelkekleur verscheednbsp;Of Zijn pure Harteroodnbsp;Op hun schachten overgleed.
Maar straks, wanneer hij aanbeland Dan geeft hij Bruin te vretennbsp;En int de duiten van zijn klantnbsp;Want ook hij zelf moet eten.
Doordat het gegeven hier veel directer is dan in No. 8, vallen aperte fouten veel eerder op. Regel 4 moest b.v. zijn: ,,En kauwtnbsp;onder het rijden”. Ook regel 3 lijkt wat gewrongen.
No. 17.
De hertenkamp legt brandend om, De slanke bruine beesten,
Loopen vretend voort en stom.
Zij deinen op hun leesten
De zon kaatst van de beuken af Een lommerijke schaüwnbsp;Dat aan de weide koelte gafnbsp;De troep knielt op de auw.
Ook hier weer een mengsel van prachtige regels en gewrongen en foutieve vormen. Maar de visie is principieel correct en de aanlegnbsp;voor een gedicht is aanwezig!
No. 32.
Koos hij tal van droeve offers Die de rij vermeerdennbsp;Die zijn wreede pooten troffennbsp;En zich niet meer weerden.
En toen de dood zijn klauwen zette In de burgerij.
Waar hij mee zijn nagels wette Zonder medelij
192
-ocr page 199-Hiervoor geldt eigenlijk hetzelfde als voor het voorgaande, al is de vorm hier nog embryonaler, de uitdrukking ook in de beste regelsnbsp;minder praegnant en al zijn de fouten storender.
Uit het jaar 1938 zijn geen verzen over. Wel bestaat er uit dat jaar (volgens een opgave van den patiënt zelf) nog een cahier metnbsp;11 zeer korte verhalen. De intrigues zijn zeer kinderlijk en voor eennbsp;gedeelte van de soort als die van de „short stories” uit allerlei illustraties. De patiënt ontkent, dat hij zijn gegevens aan dat soortnbsp;litteratuur zou ontleenen en vertelt met een zekere trots, dat alles watnbsp;hij schrijft ,,volkomen oorspronkelijk” is.
Uit de vorm van deze stukjes is zeker op te maken, dat er geen sprake van een copie kan zijn, en dat, indien er hier „plagiaat”nbsp;gepleegd werd, dit plagiaat alleen de inhoud zou betreffen.
Het merkwaardigste in dit proza is, dat hier voor het eerst de neiging van den patiënt duidelijker naar voren komt om in zijn litteraire werk een gewild aandoende origineele woordkeus te doen.nbsp;Misschien vormen deze stukken dan ook de overgang naar de volkomen onbegrijpelijke prozastukken van de komende jaren. De titelsnbsp;luiden:
Bonte bloemen.
Domenee Pollak.
Jan’s roeping.
Het paradijs.
De plicht van de detective. De koning der lucht.
De schooier.
Bonte bloemen. II.
De afgrond der geesten.
De avonturen van Sturkopp en Dupp. De berg des lichts.
Naar het gouden licht.
De grillen des duivels.
Als voorbeeld zij hier aangehaald;
De Plicht van den Detective.
Detective Jeffer Havilland ontving Magdalena Jackson op zijn bureau, gedagvaard wegens moord.
De recherche maakte reeds sinds geruimen tijd jacht op de misdadigster, die zelfs al meerdere keeren gedetineerd was wegens dergelijke voorvallen.
Jeffer Havilland verhoorde Magdalena. En vroeg ampele omschrijving van het voorgevallene. Magdalena was een zeer schoone vrouw, die ieder die zij ontmoette met intrigante traagheid door haar schoonheid inpalmde. Ook op Jeffer oefende het meisje thans een betoove-rende indruk uit.
Toen zij op bezadigde toon Jeffers vragen beantwoordde. Jeffer kwam meer en meer onder Magdalena’s bekoring.
193
-ocr page 200-En toen hij haar ondervraagd had naderde hij haar schuchter, onder de magische invloed van haar verrassende schoonheid.
Magdalena fluisterde hij. En vergat al sprekend het doel van Magdalena’s komst, de dagvaarding en de plicht, waarmee de jurynbsp;hem ten opzichte van de gedagvaarde had voorzien. Jeffer werdnbsp;geheel in beslag genomen door Magdalena’s suggestieve liefelijkenbsp;vormen en spionachtige inpalming.
Magdalena, vervolgde hij, wilt gij de mijne worden? ......
Magdalena zette haar tactiek van handige avonturierster voort en hield Jeffer slinksch en met slangachtige list aan de lijn. Terwijl denbsp;detective, van oogenblik tot oogenblik verliefder werd op Magdalena’s wulpsche coquetterie en terughoudende flirt.
Plotseling rinkelde het telefoonbelletje en herinnerde het Hof Jeffer aan zijn plicht ten opzichte van de moordenares, waar Jeffer,nbsp;omreden Magda’s perverse schoonheid steeds vuriger door bekoordnbsp;werd.
Thans moest Jeffer noode zijn verliefdheid voor de delinquente opschorten tot nader redres. Want het O. M. wachtte Jeffers plichtmatige notities in, die voor de toekomstige uitspraak noodig waren.
Uit 1939 is geen werk meer aanwezig.
In de ziektegeschiedenis staat vermeld, dat patiënt in dat jaar een roman in 15 deelen beëindigde, geheeten Bekiers A, (d.i. de voornaamnbsp;van patiënt) Darwins Babylonie Unie.
Er wordt het volgende stuk uit aangehaald:
„Ja de was der kiers glooide van het zegevol bewind van dezen genialen gigant uit een welriekende seringengaarde de Erika toe ennbsp;Mimosa van een mythischer Eden met Cyclaam, Oleander en Aloë,nbsp;Nardus Myrrhe en Terpentijn een warandat, die de verstorven alt-klank des grijzen kulkreniers styleerde naar de Zon en zijn Paleisnbsp;om de slingerwinding der IJslandsche rozenhof te herbeleven in eennbsp;nieuwe manége van Helleensche legendariteit,”
In een schetsboek van 1940 komen een tweetal verzen in klad voor. Ook hier is het dus weer niet mogelijk, om na te gaan, hoe de patiëntnbsp;zelf tegenover zijn werk staat. Wel blijkt, dat hij na de „roman”nbsp;waarvan boven een gedeelte werd aangehaald, toch in staat is, zichnbsp;in een geheel andere vorm te uiten.
194
-ocr page 201-Het rozenperk, in bloei getogen.
Draagt zijn kronen struisch Naar boven en de trossen pogennbsp;Het hout te kussen van het kruis.
Het kruive blad omhult de stelen.
Om in het middaguur,
De bloemengloed met steun te deelen Waar ’t kelkenbed deint of wel vuur.
De vogels tjirpen, het insect Zoekt honing. Loom en zachtnbsp;Ontwaakt de stille tuin. En strektnbsp;Zijn wacht toe naar de nacht.
Merkwaardig is, hoe een opzet van een ander vers in 3 vormen is weergegeven. De eerste versie geeft de waarneming, de andere denbsp;secundaire bewerking, de derde een bewerking, waarin de regels totnbsp;een moeizaam rijm zijn gebracht. De vraag blijft open, of het bij eennbsp;begin bleef, omdat de emotie onder het zoeken naar een vorm verloren ging.
II.
De teedere blos van geranium Omglooit de verandah als vlinderennbsp;De okele bloem van petimiiunnbsp;De kadmiumkleurige afrikaan.
I.
De teedere blos der geraniums Omglooit de verandah als vinderennbsp;De (cadmium) okele bloem van petuniumnbsp;De kadmiumkleurige afrikaan
III.
De teedere blos van geranium Omglooit de verandah vlinderlichtnbsp;De okele bloem van petuniumnbsp;De afrikaan kleurt het kadmiumzicht.
Tenslotte is uit 1940 nog aanwezig een fragment van 8 pg., genaamd: Reader. Chatelaine phantasie uit het boerenleven.
Een bladzijde hiervan luidt aldus:
.,Marie was des morgens steeds minder goed geluimd; zij wil daarom geen geluid geven en doet zonder gedruisch haar toilet. Zij komt deswegen 3 maal in conflict met Jörg s besognes, daar deze zijnnbsp;copieuze praeparatie naar Marie’s huzinnig gareel ontkruipt, als Jörgnbsp;zijn massale actie ontvlieden doet aan de nonchalante morgen soignenbsp;van haar habitueele capiton.
Jörg wil zijne vrouw voorts, bij het ontbijt, voortdurend kussen, Waar zij echter niet van gediend is en zij is gedurig de actieve stoot-
195
-ocr page 202-caisse om zijne bedilzaamheid te dien opzichte te stuiten met steriele afwijzing. Jörg is nu uit deze ochtendscene ontdaan van zijn nachtwake en zegt, dat hij naar Loterig moet.
Jörg is nu gereed met het dejeuner. Hij groet Marie, die hem uitleidt en zegt nog aan deze, dat hij te 6 uur wederkeert. Zij groet den boer met een kus, waarna Jörg den deel opzoekt, waar 6 man hemnbsp;opwachten, waarbij Loterig, den nachtelijken bezoeker. Jörg geeftnbsp;hem thans gehoor. En zegt den man, dat hij den overlevenden sta-diair een som geld zal doen verstrekken voor onderhoud en gaatnbsp;thans weder naar de stal en de konijnen, kippen, varkens ,volière ennbsp;schapen.”
Het is niet mogelijk om na te gaan, of de neiging tot het gebruiken van neologismen weer geheel verdwijnen zal, omdat dit het laatstenbsp;prozastuk is dat geschreven werd. Muzikale composities in eennbsp;schrift uit hetzelfde jaar zijn niet in een begrijpelijk notenschrift geschreven en niet in maten verdeeld.
Een stijl, die met die van ,,Raeder” eenige overeenkomst heeft, werd door den patiënt reeds in 1925 in een brief aan zijn moedernbsp;gebruikt.
Deze brief luidt;
Lieve moeder.
In antwoord op Uw schrijven dd. 13 Oct. j.1. passeere mijn gebruikelijke correspondentiegroet.
een kus.
Notitie. Wees zoo vriendelijk en bevorder mijn gerief ten resultate van 200 vellen postpapier (Rikkers Amsterdam) en een inktkokernbsp;(siersoort in goud gemaakt, een schijnpenhouder als ornament eraannbsp;vast), een cents pennehouder, een dozijn kroontjespennen en 2 fles-schen inkt. (een flesch blauwe van Gimborn en eene flesch zwartenbsp;inkt van Talens geheeten somwijlen Oostindische) en een reclame-spiegeltje.
God.
X.
Het is duidelijk, dat deze patiënt, die reeds voor het apert worden van zijn psychose dichtte, over een zekere litteraire aanleg kan beschikken. Onder de invloed van de psychose veranderde zijn gebruiknbsp;van de taal en doordat de psychose niet meer geweken is, is het ooknbsp;niet mogelijk om te weten te komen, hoe zijn oordeel over het eigennbsp;litteraire werk luidt. Wij weten ook niet of in de bundel, die tijdens
zijn ziekte werd uitgegeven dat werk opgenomen is, dat volgens zijn eigen keuze daartoe het meeste geschikt zou zijn.
3. Het graphische werk
Ook over zijn graphische werk spreekt de patiënt nooit een eigen oordeel uit. Alles vindt hij goed en origineel en niets keurt hij af.nbsp;Toen ik hem een schilderij van een anderen schilder toonde, dat innbsp;de kamer hing, waar hij met mij sprak, wees hij op een beschadigingnbsp;ervan, maar uitte dezelfde kritiek als op zijn eigen werk: „Dat isnbsp;een heel mooi schilderij”.
Ook een paar platen aan de muur waren ,,heel mooi”.
Wel toonde hij voor enkele van zijn teekeningen, die ik voor hem had meegenomen een zeer groote belangstelling. Hij bekeek dezenbsp;stuk voor stuk zeer lang, maar uitte geen kritiek.
Er is maar zeer weinig schilderwerk. Meestal is patiënt te onrustig om met verf te kunnen werken. Dan smeert hij overal verf aan ennbsp;gaat zeer groote stukken opzetten, die hij niet afmaakt. De laatstenbsp;proeven, die men hem met olieverf liet doen, liepen op niets uit. Overnbsp;het algemeen gaat teekenen veel beter. Zelfs is het mogelijk, hemnbsp;dierfiguren, bestemd om op het speelgoedatelier in hout te wordennbsp;uitgezaagd, te laten ontwerpen. Hij maakt dan modellen, die zich voornbsp;uitvoering in hout zeer goed leenen. Toch zijn deze teekeningen veelnbsp;minder interessant dan die, welke hij spontaan schept. Evenals innbsp;zijn litteraire oeuvre is ook de pathologische inslag van zijn graphieknbsp;zeer wisselend. Het is niet mogelijk, een eenvoudige lijn te ontdekken,nbsp;waarlangs zijn ontwikkeling voortschrijdt. Soms duiken geheel nieuwenbsp;vormen op, die spoedig weer worden losgelaten, maar die na langenbsp;tijd plotseling weer worden aangewend, terwijl andere vormen telkens opnieuw terugkeeren.
Wel is er een groot verschil tusschen de werkwijze van vlak voor en vlak na het uitbreken van de psychose en die van latere jaren.
De lijnvoering in het teekenwerk.
Doordat in dit oeuvre de teekeningen in de eerste plaats de aandacht verdienen, valt de aandacht tevens op de lijnvoering, die soms zeer eigenaardig, soms gevoelig en eenvoudig is. Ook hier is nietnbsp;een ontwikkelingsgang naar een bepaald eindstadium te vervolgen,nbsp;maar worden allerlei vormen door elkaar gebruikt.
In een schetsboek uit de tijd vlak voor de opname in een zenuw-paviljoen, toen hij met zijn moeder buiten was, komen vele schetsen
197
-ocr page 204-afb. 30 paard 1922
afb. 31 kop 1923
afb. 32 gevleugeldnbsp;portretnbsp;vóór 1927nbsp;afb. 33nbsp;figuur metnbsp;schoen en zak
afb. 34 portretkopnbsp;met cigaretnbsp;na 1927
afb. 35 profielnbsp;na 1927
naar de natuur voor, geteekend met een dunne, zoekende lijn met weinig accenten. Veel van dit werk is later zoo bedorven, dat hetnbsp;reproduceeren ervan niet meer mogelijk is. Het vertoont overigensnbsp;hetzelfde type als dat van ongeveer 1920, waarvan enkele voorbeelden bewaard zijn.
Dezelfde lijnvoering, maar met een iets willekeuriger arceering in de schaduwpartijen, zien wij ook nog een jaar later in het gesticht.nbsp;De stijl van het werk veranderde echter in deze tijd niet.
Hoewel de kop een iets houteriger indruk maakt dan het paard, is toch duidelijk dezelfde werkwijze met schaduwachtige speelschenbsp;contouren te herkennen. Na deze periode, die al vóór 1927 eindigde,nbsp;is het karakter van de lijn en daardoor het karakter van het werknbsp;geheel veranderd. De lijn krijgt dan in de eerste plaats een begrenzende functie. Zij is niet meer schetsmatig getrokken, speelsch gebogen, licht van druk en veelvoudig, maar vast getrokken, stroef,nbsp;met sterke druk neergezet en meestal enkelvoudig. De begrenzingennbsp;staan los van de schaduwpartijen en gaan daar niet meer in over,nbsp;zooals in het eerste werk. Er wordt weinig schaduw aangegeven ennbsp;wanneer dit geschiedt, is het karakter ervan anders dan dat van denbsp;begrenzingen.
In een enkele teekening komt ook later nog wel schaduw voor, zooals in het ongedateerde portret. De schaduwpartijen zijn hier zwaarnbsp;evenwijdig gearceerd en de donkerste partijen van de kleeding snelnbsp;en zwaar in twee niet-evenwijdige richtingen aangezet. Hoe zeer hetnbsp;procédé teekenachtig is, toch blijkt, dat hier iemand met picturalenbsp;ervaring een notitie maakte; de wijze waarop door een witte uitsparing de mond werd aangegeven toont eerder een schilder dan eennbsp;teekenaar.
Typisch teekenachtig is het profielportret, dat in het tweede gesticht, waar patiënt verbleef, gemaakt werd. Hier werd geen spoor schaduw gebruikt en zelfs breedere partijen worden door een enkelenbsp;lijn aangegeven.
In het algemeen neemt men aan, dat een ,.teekenachtig’’ stadium aan een ,,schilderachtig” stadium voorafgaat. Dit zou zoowel voornbsp;de phylogenetische als voor de individueele ontwikkeling gelden. Innbsp;het teekenachtige stadium worden lijnvormige begrenzingen geschapen, zoowel daar waar niet een scherpe grens tusschen een object ennbsp;zijn directe omgeving aanwezig is, als ook daar, waar plooien ennbsp;niveauverschillen binnen de omgrenzing van het object moetennbsp;worden aangegeven. In het schilderachtige stadium overheerscht innbsp;het algemeen de schaduw. De lijn wordt in een vezelige contour uit-
198
-ocr page 205-eengelegd en atmospherische invloeden doen zich in het werk gelden. Afscheidingen en grenzen worden opgelost en de organische eenheidnbsp;van de afzonderlijke objecten wordt door allerlei nuanceeringennbsp;verzwakt.
Sommigen meenen dan ook, dat de lijn zich daar zal manifesteeren, waar een behoefte aan omgrenzing, aan definitie aanwezig is. Hetnbsp;kind zou volgens hen vooral in lijnen teekenen, omdat het de objectennbsp;afzonderlijk en begrensd ten opzichte van de omringende ruimte uitbeeldt; en ook de primitieve mensch zou door de lijn in staat gesteldnbsp;worden een object uit de veelheid van de omgevende wereld los tenbsp;maken en in een bijzondere beteekenis te accentueeren. Deze opvatting kan hoogstens aannemelijk worden geacht, maar nooit wordennbsp;bewezen, In het werk van geesteszieken zou de lijn eveneens eennbsp;ordenende functie kunnen hebben en zoo de graphische neerslag zijnnbsp;van een poging tot herstel van het verloren gegane contact met denbsp;objectwereld.
In de ontwikkeling van het kind heeft de lijn echter nog een andere beteekenis. Wanneer het jonge kind voor het eerst gaat teekenen,nbsp;duidt de lijn een innerlijke of een uiterlijke beweging aan. Eennbsp;gegolfde of een gebogen, een langzaam of snel getrokken lijn kannbsp;voor het kind de weergave van een beweging zijn, die het in denbsp;buitenwereld waargenomen heeft. Een kind teekende een langzaamnbsp;getrokken golvende lijn en zeide daarbij; ,,daar loopt moederquot;. Denbsp;lijn ging in een meer golvende en iets sneller getrokkene over: „Ennbsp;nu danst ze”; tenslotte volgde een snelle rechte streep: ,,en nu glijdtnbsp;ze, net als de kindjes”. Soms echter wordt een blad volgeteekend metnbsp;rhythmisch getrokken, meestal golvende lijnen, die- niet worden geïnterpreteerd: het is dan alsof een motorisch rhythme haar neerslagnbsp;in de teekening vindt.
Hetzelfde is in teekeningen van geesteszieken vaak waargenomen. Men merkte op, dat de lijn somtijds een eigenaardig bewogen karakter krijgt en aan dit verschijnsel werd door vele onderzoekers eennbsp;groote waarde gehecht. 2)
Deze dynamische bewogenheid zal men in het werk van X. niet steeds aantreffen. Wel vindt men in de loop van de jaren een telkensnbsp;veranderende lijnvoering, die met de toestand, waarin de kunstenaarnbsp;verkeert in verband moet staan.
afb. 36
ijsbeer
ongedateerd
Een primitief innerlijk rhythme vindt men bij een tweetal dierfiguren die niet gedateerd zijn, in de achtergrond weergegeven. Deze
®) Vgl. G. Kraus — Vincent van Gogh en de psychiatrie — l.c. pg. 1025.
199
-ocr page 206-bestaat bij de teekening van een ijsbeer uit een nagenoeg evenwijdige, bij de teekening van een tijger uit een zuiver evenwijdige, zwaarnbsp;doorgedrukte streping van de geheele achtergrond. En het merkwaardige is, dat op de achterzijde van de beide teekeningen uitsluitend soortgelijke strepen staan zonder eenige uitbeelding. Hier leeftnbsp;zich de rhythmische impuls als het ware ,,zuiver” uit.
Soms blijft het rhythme, dat hier bedoeld wordt, gedisciplineerd. Het wordt dan aan een doelvoorstelling ondergeschikt en als hetnbsp;ware in dienst gesteld van afbeeldende tendensen.
afb. 37
visschen
ongedateerd
Eigenaardige verteekeningen, zooals zij bij normalen eigenlijk nooit voorkomen kunnen dan te voorschijn treden. Deze kunnen opgevatnbsp;worden als een plaatselijk en tijdelijk overheerschen van de rhythmische beweging van het potlood. In de teekening van de visschen,nbsp;die in een eigenaardige strakke lijnvoering uitstekend gestyleerdnbsp;worden, is rechts aan de onderzijde van de schotel een niet-vcrant-woorde schaduw te zien, die met groote druk is uitgevoerd. Zij blijktnbsp;uit evenwijdige lijnen te zijn opgebouwd: de primitieve rhythmieknbsp;overheerschte hier over de afbeeldende impulsen.
afb. 38 naard 1940
Een bewegingsrhythme kan in een optisch rhythme overgaan. Dit laatste kan zich vertoonen, wanneer de rhythmisch neergezette lijnennbsp;met regelmatige intervallen op het papier komen, maar ook niet-rhythmisch geteekende lijnen door hun regelmaat als een neerslagnbsp;van een motorisch rhythme imponeeren. Dit is het geval in denbsp;achtergrond van een paardenteekening. Deze lijnen zijn voor eennbsp;gedeelte langs een liniaal getrokken en voor een gedeelte met denbsp;hand neergezet, zoodat zij nooit rhythmisch ontstaan kunnen zijn.nbsp;Toch imponeeren zij als een rhythmische eenheid.
In deze paardekop zijn nog enkele eigenaardigheden in de lijnvoering op te merken, die bij normalen maar zelden voorkomen. Over het algemeen wordt hier een procédé gebruikt, waarbij metnbsp;zeer veel potloodlijnen een schaduwwerking wordt nagestreefd. Denbsp;opzet is dus in wezen schilderachtig. Maar plaatselijk is een teekenachtige werkwijze toegepast, waardoor de formale beeldeenheid lijdt.nbsp;Zoowel het oor als de partij boven het oog is teekenachtig uitgewerkt.nbsp;En deze uitwerking wordt geaccentueerd, doordat daar vlakkennbsp;worden uitgebeeld, die én door hun plaatsing èn door hun vormnbsp;onwaarschijnlijk werken. De lijn is hier niet meer ondergeschikt aannbsp;een uitbeelding, maar krijgt binnen de uitbeelding een eigen leven,nbsp;gaat iets uitdrukken, dat aan de inhoud van het geheel vreemd is.
Men kan het weer niet bewijzen, maar men krijgt de indruk, alsof in één enkele uiting, verschillende strevingen tot leven komen. Dit
200
-ocr page 207-geeft een beeld van de innerlijke verscheurdheid van den patiënt en op een andere wijze dan PrinzhornS) en Mohr ^) haar meendennbsp;te vinden.
Nog duidelijker is deze verscheurdheid bij een andere teekening van een paard. De achtergrond toont een ingewikkelde rhythmiek,nbsp;het paard zelf is eveneens aan een lijnverdeeling onderworpen, dienbsp;volkomen onverantwoord is, wanneer men uitsluitend de afbeeldendenbsp;tendensen in een beschouwing betrekt.
En tengevolge van deze autonomie van de lijnvoering krijgt de geheele teekening een ornamentale tendens doordat haar ruimtewerking geheel verloren gegaan is.
Het zou mogelijk zijn, hier van een „neiging tot versiering” (Schmucktrieb) te gaan spreken, zooals Prinzhorn doet. Het is echternbsp;niet duidelijk, waarom dit sierende element, dat somtijds zoo sterknbsp;gemengd met en verscholen achter afbeeldende strevingen voorkomt,nbsp;inderdaad op „sieren” gericht zou zijn. Veel meer lijkt het de uitingnbsp;van een bewegingsrhythme, dat afbeeldende tendensen waarin hetnbsp;bewegingsrhythme slechts zeer verstolen tot uiting komt gaat over-heerschen. Het lijkt veel waarschijnlijker, dat deze teekeningen zullennbsp;ontstaan, wanneer een motorisch rhythme boven het optische rhythme,nbsp;dat aan alle kunstwerken eigen is, gaat uitgroeien.
Dit zou tevens verklaren waarom deze uitingen uitgesproken pathologisch aandoen: het is de woekering van een bewegingsdrang.
Hutter en Jaspers poneeren de stelling, dat bepaalde belevenis-inhouden, die typisch zouden zijn voor de psychose, door het toepassen van technische knepen in hun uitdrukking bevorderd zouden worden. Misschien is de tragische verscheurdheid van het derdenbsp;paard te danken aan de vreemdheid van de verdeeling van zijnnbsp;lichaam en aan de vreemdheid van het landschap, dat niet een droomlandschap is, maar dat tegelijk dicht bij en ver van de werkelijkheidnbsp;staat. Ook hier valt op, dat ondanks de ongemotiveerde lijnen-verdeeling, dit paard in het geheel niet ornamentaal-decoratief isnbsp;opgelost, maar een lichamelijkheid temidden van een landschap houdt.
Een eigenaardig en niet analyseerbaar rhythme ligt in een potlood-teekening van herten. Dit rhythme is niet tot een eenvormigheid in de lijnvoering terug te brengen. Het is geheel innerlijk. Ook dezenbsp;rhythmiek vinden wij vaak in het werk van pathologische kunstenaars. Thans kunnen wij nog niets over de eigenaardigheden ervan
Vgl. pg. 93.
P. Mohr — Das künstlerische Schaffen Geisteskranker. l.c.
afla. 39 paard
ongedateerd
afb. 40 paard innbsp;landschapnbsp;1940
afb. 41
herten
ongedateerd
201
-ocr page 208-zeggen. Wel is merkwaardig, dat deze teekeningen op graphiek van exotische volkeren gaan lijken.
afb. 42 herten 1937
afb. 43
sous-bois
1938
In het algemeen neemt men aan, dat werken, die neiging tot decoratieve oplossing hebben, ook tweedimensionaal worden. Dat dit niet steeds juist is, toonen de herten van 1937. Decoratieve indruk ontstaat eveneens, wanneer een onderwerp rhythmisch wordt behandeld,nbsp;en wanneer deze rhythmiek door zuiver idiopsychische toevoegingennbsp;wordt versterkt, zooals hier door de verticale lijnen rechts.
Dit laatste is nog duidelijker te zien in een sous-bois van 1938. Een eenvoudig, weinig gevarieerd rhythme met verschillende tweedimensionale toevoegingen maakt een beeld, dat meer uiterlijk dan innerlijknbsp;een eenheid vormt. Hier en daar kan men zelfs van „ornamentalenbsp;woekering” spreken, doordat details niet meer interpreteerbaar zijnnbsp;(de beide geruite figuren rechts onder) en hun vormen schuil gaannbsp;onde een rhythmisch geaccentueerde versiering. Doordat deze beidenbsp;figuren met een driehoekig bovenstuk boven de horizonlijn uitkomen,nbsp;is ook niet meer na te gaan, of zij vertikaal of horizontaal in hetnbsp;object gedacht zijn. Misschien heeft men hier te doen met associatie-stoornissen. Vreemde toevoegingen, die als associatiestoornissennbsp;geïnterpreteerd kunnen worden, komen in het werk van X. soms voor.nbsp;De schoen in afb. 33 kan zeker ten gevolge van een associatic-stoornis daar zijn geplaatst evenals de zak, die als bodem de voetnbsp;van de afgebeelde figuur heeft. Maar het bewijs voor deze opvattingnbsp;is niet te leveren, omdat de schoen in deze karikaturale afbeeldingnbsp;een functie heeft, evenals de zak. De eerste verdiept de wanstaltigheid van de figuur, de tweede klasseert hem, zelfs al is de zak vannbsp;een model als in de werkelijkheid niet veel voorkomt.
Ook de lijnverdeeling in het paard (afb. 40) behoeft niet op associatiestoornissen te berusten. Hier en daar herkent men deelen van het skelet, die door de huid heen zijn aangegeven. Misschien sugge-reeren de lijnen daardoor een zekere tragiek en duiden zij iets aannbsp;van het gebied op de grens tusschen leven en dood, dat aan het werknbsp;van schizophrene patiënten zoo vaak een eigenaardige spheer geeft.nbsp;Intusschen is de associatiestoornis elders duidelijker. Zoo moet mennbsp;aannemen, dat in de figuur voorgesteld op afb. 53, deze stoornis verantwoordelijk is voor de bizarre vormgeving.
afb. 44 twee vogels
Niet zoo zelden ziet men in het werk van psychotische kunstenaars, dat de omtreklijnen zich verdubbelen en de grenzen van het objectnbsp;met de buitenwereld zoowel als de grenzen van partijen binnen hetnbsp;object zich met een dubbele lijn afteekenen. Sommigen zien hierin eennbsp;neiging tot persevereeren, een stereotypie. Deze verklaring kan
202
-ocr page 209-echter niet juist zijn. Immers het karakter van de geteekende lijn als ook de werkwijze, die gevolgd wordt bij het teekenen van de dubbelenbsp;omtrek toont niet de minste overeenkomst met een stereotyp gebaar.nbsp;De dubbele begrenzing kan zoowel aan een innerlijke behoefte totnbsp;zekerheid tegemoetkomen en een uiting zijn van een algemeene behoefte tot omgrenzen, die zich in de pathologische kunst overal manifesteert, als ook een versterking van rhythmische tendensen, daar hetnbsp;beeldrhythme door de dubbele grenzen wordt versterkt. Ook innbsp;primitieve afbeeldingen komen soms dubbele begrenzingen voor. 5)
De gevoelsuitdrukking
Zeer vaak zijn de stijfheid en oninvoelbaarheid van de teekeningen van geesteszieken besproken. Sommigen meenen, dat deze stijfheidnbsp;door een stoornis in het affectleven lt;*) wordt veroorzaakt, anderen stelden de impotentie van de teekenaars voor dit verschijnsel verantwoordelijk.
Bij den patiënt X. zien wij de stijfheid in sommige teekeningen plotseling optreden, zonder dat een aannemelijke verklaring ervoor voornbsp;de hand ligt. Wel valt op te merken, dat deze stijfheid samengaat metnbsp;eigenaardige verteekeningen, die men elders niet vinden kan.
In een portretkop van October 1941 ziet men een teekenwijze, zooals bij kinderen in een stadium tusschen de kinderleeftijd en denbsp;puberteit kan voorkomen. Dit gezicht leeft niet, d.w.z. het geeft innbsp;geen enkel opzicht kenmerkende persoonlijke eigenaardigheden weernbsp;en het vertoont èn in de begrenzing van de neus èn in de plaatsingnbsp;van de oogen èn in de wijze, waarop de schaduwen zijn aangebrachtnbsp;een merkwaardige vormovereenkomst met teekeningen van kinderen,nbsp;die gaan trachten geestelijke kenmerken in een portret aan te brengen, zonder dat zij technisch in staat zijn deze opgave te verwezenlijken. Even merkwaardig is, dat onder de talrijke portretten ennbsp;studies van gezichten, die aanwezig zijn, maar zeer weinige dit typenbsp;vertegenwoordigen.
Een ,,charge” van Verkade laat, ondanks de bizarre rhythmiek van de lijnvoering niet alleen een goede gelijkenis, maar ook eennbsp;zeer juist aangevoelde expressie van de kop tot uitdrukking komen.nbsp;En hoewel nog verder gedeformeerd, is ook de acteur Henri Brond-geest nog goed getroffen. En wanneer men dan bedenkt, dat denbsp;patiënt deze beide acteurs in jaren niet meer heeft zien spelen, wordt
®) Vgl. pg. 206 en afb. 60.
Vgl. pg. 115—116. De stijfheid zou echter zeer goed kunnen berusten op een stoornis van de toenaderingsinstincten.
afb. 45 biljarternbsp;ongedateerd
afb. 46 portretnbsp;Oct. 1941
afb. 47
Verkade
ongedateerd
afb. 48
Brondgeest
ongedateerd
203
-ocr page 210-de prestatie nog veel opmerkelijker, daar zeker het karakter van hun portretten invoelbaar is gebleven.
Door de psychose ontbreekt de mogelijkheid om na te gaan of de patiënt X. over een sterk ontwikkelde eidetische aanleg beschikt.nbsp;Immers, een groote levendigheid van optische indrukken en de mogelijkheid, om deze indrukken ten allen tijde weer op te roepen, zoudennbsp;de capaciteit om na jaren een gelaatsuitdrukking gelijkend weer tenbsp;geven, althans gedeeltelijk kunnen verklaren.
afb. 49 „Boeren-maaltijd”nbsp;1938
De tijdsruimte, die tusschen het scheppen van de beide bovengenoemde charges en het blad met schetsen, ,,boerenmaaltijd” genoemd ligt, is niet groot. In dit laatste blad is de pathologische lijnvoering geheel verdwenen en heeft deze plaats gemaakt voor een zeer zuivere typeering van enkele koppen uit de naaste omgevingnbsp;van den patiënt. En zoowel de technische vaardigheid als de lijnvoering toonen, dat achter de schijnbare verwording door de ziektenbsp;het oorspronkelijke talent nog steeds klaar ligt.
Een adaequate uitdrukking van gevoelens of van een gemoedstoestand is mogelijk, wanneer in de lijnvoering duidelijke pathologische trekken aanwezig zijn. Omgekeerd kan ook de expressie pathologisch aandoen, wanneer in de lijnvoering geen bijzonderhedennbsp;zijn op te merken (vgl. de stijfheid van afb. 45, de biljarter).
Jaspers en anderen hebben beschreven, dat de kunst van geesteszieken vooral uitdrukkingskunst is en dat de artistieke uitdrukking zich onder invloed van een psychose verdiepen kan. Tusschen dezenbsp;opvatting en het daaraan voorafgaande bestaat een tegenstelling, dienbsp;echter een schijnbare is. In de eerste plaats is de „weltanschaulichenbsp;Erregtheit” (Jaspers) een verschijnsel, dat niet gedurende de geheelenbsp;psychose behoeft te blijven bestaan, maar dat vooral in het begin denbsp;uitingen verdiept. De autonomie van de lijnvoering is juist een verschijnsel, dat men bij langere duur van de psychose bovenal kannbsp;waarnemen evenals de „stijfheid” in uitingen van geoefende schilders.
Het blijft echter gevaarlijk, om van weinig werk van pathologische scheppers uit te gaan, omdat verschillende kenmerken van hun werknbsp;zich somtijds slechts tijdelijk manifesteeren.
Het kan daarom belangrijk zijn, werk uit verschillende perioden aan een vergelijkend onderzoek te onderwerpen, maar ook dan moetnbsp;men zich steeds voor oogen houden, dat gemakkelijk een waardeoordeel kan insluipen, dat op dat oogenblik misplaatst is.
afb. 50
Christus
1941
Zoo kan het oordeel over de uitdrukking van den Christus van 1941 licht vertroebeld worden door de lijnvoering en door de eigenaardige verteekening van de baard, die waarschijnlijk een sym-
204
-ocr page 211-bolische beteekenis heeft, terwijl die van 1935 veel gemakkelijker aanspreekt en directer van werking is. Ook de indruk, die van denbsp;slapende man uitgaat wordt beïnvloed door de eigenaardige bewerking van de plooien van het kussen, die te concreet zijn om de totaalindruk niet te schaden.
Het oordeel over de uitdrukking wordt onmogelijk, wanneer de psychose het object geheel oplost. Wanneer men met den patiënt denbsp;op afbeelding 53 weergegeven charge bespreekt, geeft hij aan, watnbsp;de verschillende détails voorstellen: „Een vulpen past precies in zijnnbsp;hoofd, er zit een treksluiting bij zijn oor, hij draagt medailles ennbsp;sterren, daar zit een pennemesje”. Maar over de oorzaak van dezenbsp;toevallige ontmoeting van zoo heterogene elementen laat hij zichnbsp;niet uit: ,,Ach, zoo maar”, ,,dat is een charge” zijn de eenige antwoorden, die men te hooren krijgt.
Eveneens kunnen moeilijkheden ontstaan, wanneer de werkelijkheid op een of andere wijze sterk verteekend weergegeven wordt. Eenigszins is dit te zien in een paard van 1940, sterker in twee paarden van 1937, Terwijl in de eerstgenoemde teekening de houding denbsp;gevoelsoverdracht bemoeilijkt, is in laatstgenoemde, ook al door denbsp;eigenaardige perspectief en uitwerking van détails (de lantaarns, denbsp;boomen) alles ondergeschikt gemaakt aan de paarden, die zich innbsp;een trieste vreemdheid tegen hun achtergrond afteekenen. Ook hiernbsp;krijgt men de indruk, dat een teveel aan expressie de gevoelsoverdracht kan bemoeilijken.
Een paar dierfiguren, die ongedateerd zijn, brengen vreemde emoties over, doordat zij menschelijke uitdrukkingsbewegmgen weergeven.
Een enkele maal wordt een tragisch accent verdiept, doordat alle-daagsche indrukken tegenover affectief geladene worden gesteld. Hoewel misschien niet bewust, zijn op de inktteekening van de lijkwagen de reclame „rookt Uiltje” links boven en de kilometerpaal,nbsp;die uit een zeer vaag gehouden achtergrond opdoemen, accenten, dienbsp;door de tegenstelling met het hoofdmotief, dit laatste versterken.
3. Het schilderwerk
In verhouding tot de groote massa teekeningen, zijn er slechts weinig schilderijen en aquarellen.
De schilderijen, die zich zeer slecht tot reproductie leenen, worden hier niet besproken. Enkele aquarels toonen aspecten, die in denbsp;teekeningen veel minder duidelijk zijn,
In de eerste plaats wordt dit veroorzaakt door de techniek. De lijn
afb. 51 Christusnbsp;± 1935nbsp;afb. 52nbsp;slapendenbsp;1936
afb. 53 M. Monnikendam
afb. 54 paard 1940
afb. 55
twee paarden
1937
afb. 56
kikvorsch
ongedateerd
afb. 57
lijkwagen
onoedateerd
205
-ocr page 212-afb. 58 landschapnbsp;Juli 1924
afb. 59 krokodilnbsp;ongedateerd
afb. 60
Vgl. afb. 44. 8) C. G. Jung -
heeft in de aquarel een geheel andere functie dan in de teekening.
Verder geeft ook de kleur soms een deformatie, anders dan in een teekening bereikt kan worden.
De kleuren zelf zijn zeer eigenaardig, maar het materiaal is te schaarsch om conclusies toe te laten.
Een landschap uit 1924 is in de twee kleuren, blauwgroen en rose opgezet. Door de penseelstreek zijn de vlakken, die niet geschaduwdnbsp;zijn, tot relief gebracht. De compositie, die eenvoudig is, is zeernbsp;evenwichtig.
In dezelfde kleuren is ook een aquarel met drie koppen gemaakt. Daardoor wordt duidelijk, dat de kleur, die in het landschap weinignbsp;persoonlijk werkt, toch idiopsychisch bepaald wordt. In hoeverre denbsp;kleur verder nog bepaald wordt door beschikbare verfkleuren, valtnbsp;niet te beoordeelen, daar over de verf, die tijdens het maken van ditnbsp;werk ter beschikking van den patiënt stond, niets bekend is.
De decoratieve tendensen van de aquarel van een krokodil zijn sterk. In de eerste plaats is het dier tegen een gestreepte achtergrondnbsp;weergegeven in een houding, die wat lichaam en pooten betreft vannbsp;boven gezien, wat de kop betreft van opzij gezien is. Verder is hetnbsp;lichaam veelkleurig geblokt.
In mijn bezit is een bewerkte kalebas (uit de belgische Congo?) waarop een krokodil op geheel dezelfde wijze staat afgebeeld, uitgesneden in de vrucht. En ook hier is het lichaam door gekruistenbsp;Strepen geblokt, terwijl evenals in enkele teekening van X. de contouren verdubbeld zijn. 7)
Op de overeenkomsten tusschen werk van primitieve volkeren en van geesteszieken is herhaaldelijk gewezen. Het is begrijpelijk, datnbsp;bij een ornamentale oplossing van natuurvormen de kans, dat men-schen uit geheel verschillende culturen tot analoge oplossingen zullennbsp;komen, vrij groot is.
Het feit, dat de bovenbedoelde overeenkomsten bestaan, behoeft op zichzelf nog niet te wijzen op het bestaan van archetypen. 8)nbsp;Eerst, wanneer vormen met bepaalde en niet voor de hand liggendenbsp;kenmerken onder de menschheid algemeen blijken voor te komen,nbsp;ontstaat een reden om aan deze oerbeelden aandacht te gaan schenken. Inderdaad blijken er uitingsvormen van een zoo ingewikkeldenbsp;bouw en zoo constant van gedaante en van innerlijke beteekenisnbsp;gevonden te worden, dat het toeval voor de frequentie van hun
Psychologische Typen — l.c. - pg. 598 e.v.
206
-ocr page 213-ontstaan niet verantwoordelijk gesteld kan worden. Door velen wordt een archetype echter te gemakkelijk aangenomen, zonder dat de rolnbsp;van het toeval bij het ontstaan van bepaalde vormen voldoendenbsp;wordt overzien.
De sifmboliek
Over de vraag naar het voorkomen van symbolen in dit werk, een vraag, die nauw met het bovenstaande samenhangt, kan niet veelnbsp;gezegd worden.
Symbolen komen zoowel in figuratieve als in geometrische vorm voor. Een enkele symbolische voorstelling kan meerdere beteekenis-sen hebben. En de zin van een symbolische voorstelling kan weernbsp;collectief of individueel, latent of manifest zijn.
In enkele van de teekeningen van den patiënt X. treden geometrische figuren op, die voor den kunstenaar zeer waarschijnlijk een latente of manifeste symbolische beteekenis hebben. 9) In denbsp;ziektegeschiedenis van 1923 wordt hierop een toespeling gemaakt, lo)
Ook is het mogelijk, dat enkele dierfiguren symbolen zijn. In de ziektegeschiedenis van 1924 staat hierover iets vermeld; het is echternbsp;onzeker, of deze opmerking juist is. n)
Helaas is het onmogelijk om bij dezen patiënt dieper op dit vraagstuk in te gaan, daar zijn toestand een goed contact uitsluit.
Résumé
In het werk van dezen kunstenaar heeft de lijn verschillende functies. De enkelvoudige lijn begrenst de objecten en duidt binnennbsp;de objecten niveauverschillen en rondingen aan. Door haar plaatsingnbsp;kan een reeks lijnen een rhythme uitbeelden en ornamentaal werken.nbsp;Dit optische rhythme kan ontaarden in een motorische rhythmiek,nbsp;waarin de kunstenaar bewegingsimpulsen uitleeft. De lijn gaat dannbsp;een autonome functie krijgen ten opzichte van de teekening. In dezenbsp;gevallen mag men niet van „versiering” spreken, omdat niet hetnbsp;product, het kunstwerk, de lijnvoering richt, maar een beweging, dienbsp;niet aesthetisch is. Het is dus juist, om een optisch en een motorischnbsp;rhythme te onderscheiden.
In het optische rhythme is een zekere dieptewerking van de voorstelling mogelijk, in het motorische rhythme gaat de illusie van de derde dimensie verloren.
») Vgl. afb. 32.
1») Vgl. pg. 186.
«) Vgl. pg. 186/187.
207
-ocr page 214-Wanneer de lijn zich in een vezelig aspect oplost ontstaat de schaduw, die aan het wezen van de teekening in engeren zin vreemdnbsp;is en schilderachtig is. Immers, terwijl de lijn steeds richting heeft ennbsp;streeft, is de schaduw onmerkbaar begrensd naar alle richtingen.
In sommige. teekeningen vindt men een schilderachtige werkwijze naast een tcekenachtige.
In de loop van de ontwikkeling van den kunstenaar is de lijn zeker van karakter veranderd.
De gevoelsuitdrukking is zeer veranderlijk. Plotseling is zij stijf, zooals bij schizophrene patiënten door anderen is beschreven. Eennbsp;verklaring voor dit verschijnsel zal waarschijnlijk gezocht moetennbsp;worden in een stoornis van de toenaderingsinstincten. Even plotselingnbsp;vindt men af en toe een teekenwijze, die aan die van kinderennbsp;omstreeks de puberteit doet denken.
Somtijds is de gevoelsuitdrukking bizar en oninvoelbaar, soms ook verschuilt de gevoelsuitdrukking zich geheel en al achter een barokkenbsp;uitwerking van projecten.
Vaak echter is de gevoelsoverdracht van dit werk gemakkelijk en direct, ook al zijn de gevoelens, die eruit spreken tragisch, en van eennbsp;vreemde, onwezenlijk aandoende tragiek.
Het onderwerp in de kunst van X. is zelden tot onherkenbaarheid veranderd, maar vaak sterk gedeformeerd.
Waarschijnlijk heeft de voorliefde voor bepaalde objecten, die patiënt toont, wel altijd bestaan. In de status van 1922 wordt aange-teekend, dat hij vooral portret- en dierenschilder is. Een schetsboeknbsp;van 1920, dat teekeningen tusschen 1920 en 1922 gemaakt, bevat,nbsp;geeft vooral schetsen van menschen en dieren. Ook nu nog teekentnbsp;hij vooral deze onderwerpen.
De associatiestoornis is meermalen duidelijk. Zij is hier niet anders vertegenwoordigd dan in het werk van vele andere schizophrenenbsp;kunstenaars.
De kleur is overwegend idiopsychisch. Er is echter te weinig gekleurd materiaal aanwezig, om een oordeel toe te laten.
Verder moet een enkel woord gezegd worden over de zellkritiek.
Het werk, dat wij hier krijgen is niet geschift. De patiënt verwerpt niets van wat hij maakt, een enkele maal wordt in een onrustigenbsp;phase iets van wat vroeger werd geproduceerd, bedorven. Wanneernbsp;wij dus een oordeel uitspreken, kan dat oordeel niet vergelekennbsp;worden met dat, wat over het uitgezóchte werk van gezonde kunstenaars wordt geveld.
Tenslotte wordt door vele auteurs het ontstaan en manifest worden
208
-ocr page 215-van regressies belangrijk geacht bij de beoordeeling van de kunst van psychotische persoonlijkheden.
Het begrip ,.regressie” is echter te vaag omlijnd, om van bepaalde verschijnselen te kunnen aangeven, of zij door regressie zijn ontstaan.
Wanneer wij b.v. het type van de lijn in de loop van de ontwikkeling bij dezen patiënt zien veranderen, is het mogelijk, om hierin het werk van een regressie tot een kinderlijke trap van ontwikkelingnbsp;te zien. Bij het kind immers heeft de lijn de beteekenis van een definitie, van een omperking van een stuk ruimte. Waanneer nu in denbsp;psychose de lijn concreter wordt, met grootere druk geteekend ennbsp;dikker, dan kan dit verschijnsel het gevolg zijn van een innerlijkenbsp;behoefte aan zekerheid, evenals bij het kind. Ook het doorbrekennbsp;van motorische impulsen in de graphiek kan een regressieverschijnselnbsp;zijn. 12) En sommigen zijn geneigd, zelfs in de ornamentale woekeringnbsp;een regressie te zien, omdat het ruimtebesef verzwakt zou zijn doornbsp;de psychose.
Ook de eigenaardige kinderlijke uitdrukkingsvorm, grenzend aan het onpersoonlijke beelden van oudere kinderen kan door het aannemen van een regressie verklaard worden.
Maar ook zal men in een andere richting een verklaring moeten zoeken. Men moet zich afvragen, of de psychose niet uitingsmogelijkheden, afkomstig uit verschillende lagen van de ontwikkeling ternbsp;beschikking van den kunstenaar stelde, evenals ook in de dichtkunstnbsp;blijkt, dat schizophrene kunstenaars gemakkelijker over symbolennbsp;beschikken dan normale. De verzwakking van het „Ich” en hetnbsp;tijdelijke domineeren van strevingen van het „Es” tengevolge daarvan,nbsp;zouden dan de oorzaak van de veelsoortigheid van de uitdrukkingsmiddelen zijn.
Door deze opvatting zou dan ook het voorkomen van schijnbare en ware archetypen in de kunst van geesteszieken worden verklaard.
12) Cf. A. Starcke — Psychoanal. en Aesthetiek — k. pg. 31—^33.
209
-ocr page 216-OVER HET GRAPHISCHE WERK VAN GEESTESZIEKEN 1. Inleiding
In de loop van dit onderzoek werd steeds het graphische werk van psychotische en neurotische patiënten samen met de persoonlijkheidnbsp;van de scheppers beschouwd.
Vele auteurs bepalen zich echter tot een onderzoek naar de vormkenmerken van het werk van de patiënten. Het is gewenscht in dit laatste geval een onderscheid te maken tusschen teekeningen ennbsp;schilderijen van schizophrene en van niet-schizophrene scheppers ennbsp;een schema op te stellen, waarin verschillende punten, die afzonderlijknbsp;de aandacht verdienen, voorkomen.
De beschouwing van het werk alleen levert nooit aanknoopings-punten voor een diagnose van de ziekte, waaraan de schepper lijdt, wanneer die ziekte, uitsluitend door het contact met den patiënt nietnbsp;diagnostiseerbaar is.
Hieruit volgt, dat men in het algemeen in het werk van zieken nooit naar kenmerken moet zoeken, die door een psychose wordennbsp;veroorzaakt. Dit mag men hoogstens doen, in gevallen, waarin mennbsp;veel werk van vóór en van gedurende de psychose gedateerd voornbsp;zich kan leggen.
Maar ook dan is het zeer moeilijk, een normale stijlverandering van een stijlverandering, door de psychose veroorzaakt, te onderscheiden.
2. Enkele opmerkingen over de vorm van het spontaan ontstane graphische werk bij lijders aan schizophrene psychosen
Hoe verschillend het graphische werk van verschillende groepen van scheppen ook zijn kan, toch kan men steeds bepaalde factoren,nbsp;die tezamen de beeldindruk geven, aanwijzen.
Het vreemdst zijn de werken van de schizophrene scheppers. Toch blijkt, dat steeds overeenkomsten met het werk van niet-schizophrenennbsp;te vinden zijn en dat de vroeger als ,,schizophreen” aangeduide kenmerken in het werk van lijders aan deze psychose zoo weinig constant
210
-ocr page 217-voorkomen, dat het zelfs niet geheel verantwoord is om van „schizo-phrene kenmerken’’ van graphisch werk te spreken.
Bij beschouwing van ieder werk van beeldende kunst kan men van de volgende punten uitgaan;
schilderachtig ¦
eekenachtig
-schilderachtig toegepast -teekenachtig toegepast
-schilderachtig toegepast -teekenachtig toegepast
lt;schilderachtig i Ruiterlijke beeldeenheid bevorderend teekenachtig l^^^uiterlijke beeldeenheid schadend.
dynamisch
/Stijl van een periode
statisch
beeldeenheid (uiterlijke) bevorderend uiterlijke beeldeenheid schadend
COMPOSITIE
^dynamisch \ statisch
klein nbsp;nbsp;nbsp;-schoolsch
, in het detair \idiopsychisch^vrij \—/ —
ornamentaal -decoratief
groot,
^ATUURGELIJKENIS
\^idiops. in spheer
/klein\
in het geheel nbsp;nbsp;nbsp;^sensopsychisch
^groot^
dingkleuren los-
sensopsychisch
dingkleuren gewijzigd door alg. afstemming./
door alg. afstemming tot eenheid gebracht.
idiopsychisch
geheel innerlijk bepaald-^^/
door object bepaald
•innerlijk bepaald
innerlijk (beeld als ..Gestaltetesquot;)
factuur compositienbsp;uiterlijk^—kleur
gezichtspunt
211
-ocr page 218-1. Het Procédé
De keuze van het procédé in het werk van de scheppende persoonlijkheid is niet alleen een materiaalkeuze. De verschillende technieken veroorzaken een verschillend uiterlijk van het werkstuk en stellen denbsp;persoonlijkheid daarom ook op verschillende wijze in staat zich tenbsp;uiten. In het algemeen beslist de keuze van het procédé over denbsp;ruimteuitdrukking in de uitbeelding. Deze kan gericht zijn op eennbsp;uitbeelding van voorwerpen of van een ruimte zelf. De niet-geoefendenbsp;volwassene teekent de ruimte als het kind en geeft in zijn teekenwerknbsp;geen volumina, maar omtrekken weer. De atmospheer, die de voorwerpen in de verte vager, onwezenlijker maakt, die omtreklijnen oplost,nbsp;zoodat kleurvlakken ontstaan, waar dichterbij volumina zijn te onderscheiden, wordt in het algemeen verwaarloosd. Dit wordt niet alleennbsp;door technische onbeholpenheid veroorzaakt. Het blijkt, dat menschen,nbsp;die zich tot teekenen gaan zetten, zich op den duur spelenderwijsnbsp;een zekere techniek eigen maken. Veel meer moet dan ook wordennbsp;aangenomen, dat een innerlijke drang de mensch ertoe brengt, zichnbsp;met kleine voorwerpen, óf met de onbegrensde ruimte te gaan bezighouden, De kleine voorwerpen worden het zuiverst afgebeeld in eennbsp;teekenachtig procédé, de ruimte in een schilderachtig.
Toch bepaalt de keuze van het procédé het schilderachtige of teekenachtige karakter van de werken niet volledig. Een potlood- of krijt-teekening, waarin veel genuanceerde schaduw is aangebracht, kan een schilderachtig, een schilderij met duidelijke omlijningen en egalenbsp;opvullingen van de aldus ontstane vlakken kan een teekenachtignbsp;aspect vertoonen.
Het essentieele van het teekenachtige is, dat de afgebeelde voorwerpen begrensd worden door een omtreklijn, terwijl in de schilderachtige werkwijze deze omtreklijn haar waarde gaat verliezen en daarvoor in de plaats de kleurnuance komt, die schaduwen laat af-teekenen en een atmospherische eenheid schept in de veelheid vannbsp;afzonderlijke voorwerpen.
Het verschil tusschen een teekenachtige en een schilderachtige uitbeelding is dus een verschil, dat door psychische factoren wordtnbsp;bepaald. In de eerste ligt het accent op de objecten afzonderlijk, innbsp;de tweede op de uitbeelding van een ruimte, van een stemming, waarinnbsp;alle dingen opgenomen zijn.
Het is duidelijk, dat patiënten in acute schizophrene phasen vooral teekenachtig werk zullen maken. Immers zeer vaak is hun beeldennbsp;een poging, om een weg te vinden tot een wereld buiten zichzelf.
212
-ocr page 219-Zij hebben dan behoefte aan een begrenzing en niet aan een opheffing van grenzen onder de invloed van de alles-vervagende ruimte ennbsp;atmospheer.
In chronischer verloopende phasen kan een groote gevoeligheid voor rhythmische bewegingen ontstaan. Deze kunnen dan wordennbsp;waargenomen in stereotype bewegingen, zooals die welke doornbsp;katatone patiënten worden uitgevoerd. De rhythmische bewegingennbsp;van het teekenen of schilderen komen soms in een zichtbare vorm innbsp;de schilderijen en teekeningen van deze patiënten naar voren, zoodatnbsp;zij een formeele regelmaat gaan vertoonen door de primitieve rhythmieknbsp;van de lijnen of de penseelstreken. Door deze eenvoudige optische ofnbsp;sensible regelmaat, die zich in zoodanige beeldende kunstwerken vertoont, kan een beeldeenheid voorgespiegeld worden, die geen innerlijke,nbsp;maar een uiterlijke is. (zie: beeldeenheid, factuur)
2. nbsp;nbsp;nbsp;De factuur
De wijze-van-teekenen, de wijze-van-schilderen wordt voor een gedeelte door oefening, voor een grooter gedeelte door de belangstelling van den kunstenaar bepaald. Aan de eene kant ziet men vaak eennbsp;behoefte aan duidelijkheid, waaraan veel wordt opgeofferd, aan denbsp;andere kant een scheppend bezig zijn, dat het product minder teltnbsp;dan de bezigheid. Zoo kan het voorkomen, dat een product „bedorven”nbsp;wordt door een of andere speelsche inval of dat de lijnvoering, dienbsp;aanvankelijk in staat scheen, een beeldeenheid te scheppen, zóó alles-overheerschend wordt, dat de lijnen een eigen leven gaan leiden, waarnbsp;zij in dienst van een uitbeelding behoorden te staan. Dan wordt denbsp;beeldeenheid door de factuur geschaad, terwijl elders de factuur eennbsp;van de voornaamste uiterlijke factoren is, die de beeldeenheid helpennbsp;opbouwen.
3. nbsp;nbsp;nbsp;De compositie
De compositie van een schilderij vooronderstelt een doelvoorstelling. Deze moet gedurende de uitwerking in groote trekken onveranderdnbsp;blijven, wil de compositie zich in het werk kunnen blijven handhaven.nbsp;Bij pathologische scheppers kan men een zorgvuldige compositie innbsp;het algemeen zelden verwachten. Intuïtief vindt de schepper echternbsp;vaak een eindvorm, waarin picturale waarden in een zeker verbandnbsp;tegenover elkaar staan, zonder dat van een vooropgezet plan, vannbsp;een doelvoorstelling sprake was,
De compositie kan zich aan conventioneele vormen houden, of geheel vrij zijn. De conventie neemt in de compositie van de beeldende kunst
213
-ocr page 220-van normalen een groote plaats in. In oudere tijden overheerscht het statische evenwicht, in de moderne kunst van 1918 tot 1930 wordtnbsp;vaak een zekere dynamiek, het aangeven van de richting van eennbsp;beweging aangeduid. De statische compositie komt in het werk vannbsp;geesteszieken, dat immers vooral werk van ongeoefenden is, meer voornbsp;dan de technisch moeilijke dynamische. De pathologische scheppersnbsp;missen meestal de technische geoefendheid zoowel als de wil om metnbsp;behulp van de compositie de beeldeenheid te vergrooten.
4. De natuurgelijkenis
Deze kan volledig ontbreken, maar ook aanwezig zijn of op primitieve wijze aangeduid worden. Essentieeler dan de natuurgelijkenis zelve, schijnt dan ook de natuurgelijkenis van het détail, vergelekennbsp;met de natuurgelijkenis van de geheele schilderij. De oude indeelingnbsp;in idiopsychische en sensopsychische kunst kan niet meer gehandhaafdnbsp;blijven, wanneer men modern werk en werk van schizophrene patiëntennbsp;beschouwt. Door de plaatsing van physioplastisch weergegevennbsp;objecten temidden van een omgeving, die aan deze objecten vreemdnbsp;is, ontstaat in het kunstwerk soms een idiopsychische spheer, terwijlnbsp;de wijze van afbeelden uitgesproken physioplastisch is.
Het is thans nog niet bekend, of een ontwikkelde eidetische aanleg bij lijders aan schizophrene psychosen frequent voorkomt. De beschouwing van het werk doet vermoeden, dat zulks niet het geval is.
Uit de aard van de zaak zal men zelden zuiver sensopsychisch werk tijdens schizophrene psychosen zien ontstaan. Immers, wanneer niet-geoefenden gaan teekenen, zonder dat zij zich om kritiek van denbsp;omgeving bekommeren, dan ontstaat werk, dat in het algemeen typischnbsp;idiopsychische kenmerken zal vertoonen. Men is gewend te zeggen,nbsp;dat deze teekenaars weergeven, wat zij van de objecten weten. Ditnbsp;is niet geheel juist. In zoodanige teckeningen komen kenmerken, dienbsp;aan het weergegeven object-individu eigen zijn en kenmerken, dienbsp;aan de object-soort eigen zijn, naast elkaar voor.
Indien een ongeoefende zoo bijvoorbeeld een bepaald huis wil teekenen, dan zal hij eerder een huis teekenen volgens een algemeennbsp;innerlijk beeld, dan een huis, dat de kenmerken van het bepaalde, afnbsp;te beelden huis heeft.
afb. 61
Interessant is in dit opzicht de teekening (de eerste die zij in haar leven maakte) van een 64-jarige lijderes aan een schizophreen gekleurde depressie, een teekening, die zij kort voor haar ontslag uitnbsp;een gesticht maakte. Patiënte, die met olieverf op zijde teekende,nbsp;werkte volgens een teekenachtig procédé. De compositie is vrij en
214
-ocr page 221-statisch, vooral doordat zij haar gezichtspunt voor het afbeelden van ieder der objecten zóó koos, dat deze als het ware ,,en profil” werdennbsp;weergegeven, De teekening poogt een afbeelding te geven van éénnbsp;van de gebouwen van het gesticht, dat aan een meertje gelegen is.nbsp;Dit afbeelden mislukt echter, omdat de patiënte, terwijl zij aan hetnbsp;werk is, zich geen duidelijk beeld van de af te beelden objecten kannbsp;vormen en dit beeld dan vervangt door een algemeene vorm. Dezenbsp;geeft voor haar één bepaald object weer, hoewel in werkelijkheid metnbsp;deze vorm slechts een algemeenheid wordt uitgebeeld.
Dit teekenen nadert dus het idopsychische teekenen, waarbij de vormen geheel op algemeene voorstellingen berusten, zonder dat ooknbsp;maar getracht wordt een uiterlijk verband tusschen teekening en werkelijkheid te leggen.
Bij psychotische patiënten komt het idiopsychische teekenen vaak in ornamentaal-decoratieve vorm voor. Omdat het zich geheel van denbsp;buitenwereld afwendt, is het meestal volkomen vlak, soms echter behoudt het een aanduiding van dikte, van schaduw. Een enkele maalnbsp;wordt een buitenwereld uitgebeeld, maar dan overladen met irreëelenbsp;decoratie. Het is hier, dat een innerlijk rhythme vrij spel kan krijgennbsp;en de teekening geheel kan overwoekeren. Overgangen naar symbolische voorstellingen, hetzij van persoonlijke, hetzij van collectievenbsp;aard, zijn wel steeds te vinden, maar door het karakter van denbsp;psychose, waaraan de meeste patiënten, die dit soort werk maken,nbsp;lijden, is het maar een enkele maal mogelijk, deze te doorgronden.nbsp;Het is misschien niet overbodig om de nadruk te leggen op het feit,nbsp;dat vele der zoogenaamde ,.krabbels” uitingen zijn van een op dezenbsp;wijze tot uiting komende scheppingsdrang. Het objectvreemde, dat hennbsp;kenmerkt is één van de oorzaken, dat zij minder gewaardeerd werdennbsp;dan de teekeningen met voorstelling.
Het onderscheid tusschen wat een ongeoefende „vrij” schept en wat hij met behulp van uitbeelding van fragmenten uit de buitenwereldnbsp;schept, is overigens doorgaans niet zoo groot, als dat tusschen denbsp;teekeningen en de objectvrije krabbels van een maatschappelijk ge-klasseerden kunstenaar.
5. De kleur
In de schilderkunst kan men drie vormen van kleurgebruik onderscheiden. De primitiefste vorm is het gebruik van kleuren, die aan bepaalde objecten gebonden zijn en die innerlijk of uiterlijk wordennbsp;bepaald. De kleuren, die in een schilderij, dat verschillende objecten
215
-ocr page 222-naast elkaar afbeeldt, gebruikt worden, zijn dus niet op elkaar afgestemd.
In een later stadium worden de kleuren van de afzonderlijke objecten in de schilderij op elkaar afgestemd en tenslotte kan de door de kleurennbsp;van de afzonderlijke objecten bepaalde algemeene kleur vervangennbsp;worden door innerlijke bepaalde kleuren van den kunstenaar.
Deze drie vormen van kleurgebruik kan men in de schilderijen van schizophrene patiënten naast elkaar aantreffen.
Dit verschijnsel is niet te verklaren, maar steeds moet men bedenken, dat de onmogelijkheid, om aan bepaalde kleuren te komen, de patiënten ertoe brengen kan, zich geheel vrij van de kleuren vannbsp;de objectwereld te maken of om nu eens deze, dan weer andere kleurennbsp;te gebruiken.
Behalve door de wijze van voorkomen in de natuur, wordt de waarde van kleuren voor de individu door innerlijke factoren bepaald.
Affectieve instelling tegenover de objecten kan de kunstenaars ertoe brengen, hun kleuren in overeenstemming met deze instelling te kiezennbsp;Meestal is het echter onmogelijk, om de innerlijke beteekenis van denbsp;kleur te benaderen, i)
6. De beeldeenheid
Men is gewend van iedere schilderij, van iedere teekening te eischen, dat een zekere innerlijke eenheid aanwezig is, die de onderdeelennbsp;bijeenhoudt. Deze eenheid kan kunstmatig worden te voorschijn geroepen door kunstgrepen, door de compositie, door een consequentnbsp;doorgevoerde wijze van schilderen of teekenen etc. Men kan in datnbsp;geval spreken van een ,,uiterlijke beeldeenheid”. De innerlijke beeldeenheid ontstaat, wanneer een kunstenaar in zijn schepping eennbsp;(onbewuste) gedachten-eenheid uitbeeldt.
Vele pathologische kunstenaars zijn niet in staat een eenheid in hun werk te brengen. Voor een deel wordt dit veroorzaakt door eennbsp;gebrek aan technische scholing. Zij zijn dan niet in staat een centraalnbsp;gezichtspunt op te stellen, vanwaaruit zij hun compositie beschouwen,nbsp;of kennen de wetten van de perspectief niet voldoende, om hunnbsp;gezichtspunt aannemelijk te maken. Bovendien zijn er nog anderenbsp;uiterlijke factoren, die de beeldeenheid schaden kunnen. De patiëntennbsp;beschikken over slecht teekenmateriaal, hebben geen neiging om dat,nbsp;wat zij kort geleden met zorg maakten, in de oorspronkelijke staatnbsp;te bewaren of eindigen dat, wat zij met een bepaald doel begonnen
1) Vgl. P. Mohr — Das künstlerische Schaffen Geisteskranker. l.c. pg. 434—438.
216
-ocr page 223-zijn in een veranderde stemming en met andere associaties.
Daartegenover kan ook een primitieve rhythmische gelijkvormigheid van penseelstreek of lijnen een beeldeenheid naar voren brengen, dienbsp;zeker uiterlijk is. Maar deze factoren zijn niet herkenbaar, wanneernbsp;men den teekenaar niet aan het werk ziet, of wanneer hij niet in staatnbsp;is geordend over zijn werk te spreken. Hier is, meer dan elders nog,nbsp;de kans op vergissingen bij pogingen tot interpretatie groot.
In het bovenstaande werd de symboliek, die in het graphische werk van schizophrene patiënten veel voorkomt, niet genoemd. Dit geschiedde, omdat over het wezen van symbolen slechts in contact metnbsp;de scheppers een inzicht te verkrijgen is. Bij beschouwing van hetnbsp;werk alleen, kan daarover met vrucht geen onderzoek worden gedaan.
Enkele opmerkingen over de vorm van het spontaan ontstane graphische werk bij niet-schizophrene patiënten
Men kan, bij de beschouwing van het werk van niet-schizophrene patiënten dezelfde punten opstellen als voor het werk van lijders aannbsp;schizophrene psychosen. Er is echter nog te weinig materiaal gepubliceerd, om een overzicht over de kenmerken van het werk vannbsp;de eerstgenoemde groep te kunnen geven. Immers, omvatten reedsnbsp;de teekeningen en schilderijen van schizophrene patënten een zeernbsp;groot gebied, nog grooter is de verscheidenheid bij de niet-schizophrene patënten.
Het werk van al of niet teekenkundig begaafde zwakzinnigen werd herhaaldelijk besproken. Hier valt meestal het accent meer op denbsp;vergelijking met teekenen van kinderen dan op die met het teekenennbsp;van volwassenen. Zooals vroeger reeds werd opgemerkt, worden denbsp;teekeningen van lijders aan verschillende organische aandoeningennbsp;van het centrale zenuwstelsel meer van experimenteel-psychologischnbsp;gezichtspunt beschouwd en verliezen zij daardoor hun beteekenis alsnbsp;uiting van psychische activiteit.
Het teeken- en schilderwerk, gemaakt door lijders van manisch-depressieve psychose werd relatief zelden beschreven. Men kan verwachten, dat dit werk soms overeenkomsten met graphische uitingen van ongeoefende volwassenen, soms ook overeenkomsten met kunstnbsp;van normale tijdgenooten zal hebben. Ook lijders aan verschillendenbsp;neurosen kunnen tot het maken van grapisch werk gebracht worden,nbsp;dat soms aansluit bij verschillende stroomingen van de modernenbsp;beeldende kunst.
In het verloop van de psychotherapeutische behandeling wordt hun
activiteit enkele malen gestimuleerd en het werk, dat in dit gevallen ontstaat, blijkt meestal in nauwe samenhang te staan met het stadiumnbsp;van de psychotherapie op het oogenblik van het scheppen.
De vorm ervan is meestal symbolisch en door uitsluitende beschouwing van de teekeningen niet te doorgronden. Toch blijken bij zeer verschillend aangelegde en ontwikkelde patiënten steeds dezelfdenbsp;voorstellingen voor te komen en een beteekenis te hebben, die bij hennbsp;allen nagenoeg constant is, De interpretatie van deze symbolen doornbsp;verschillende onderzoekers is echter niet dezelfde. Voortgezet onderzoek is hier noodzakelijk. Maar reeds thans kan gezegd worden, datnbsp;hier het gebied ligt, dat de grootste resultaten belooft zoowel voornbsp;het onderzoek van de psychische wortels van de beeldende kunst alsnbsp;voor het onderzoek van de symbolische waarde van vele, frequentnbsp;voorkomende vormen in de kunst van normalen en abnormalen.
Doordat deze patiënten zich op de grens van de psychische gezondheid bevinden en een diepgaand contact met hen mogelijk is kan de psychotherapeut waardevolle gegevens verzamelen. Directenbsp;invloed van den behandelenden medicus op de vorm van het scheppennbsp;van zijn patiënt moet echter worden vermeden, evenals een voorbarigenbsp;duiding van de gemaakte teekeningen of van hun details. De beschouwing uitsluitend van het werk van de patiënten, zonder persoonlijk contact, kan geen resultaten opleveren.
218
-ocr page 225-CONCLUSIES
In de schilderkunst komt de geesteshouding van haar scheppers tot uiting. Gedurende de periode, die zich ongeveer van 1918 totnbsp;1930 uitstrekt, nemen schilders, die tegen alle tradities gekant zijn,nbsp;de leiding van de schilderkunst op zich en onder hun invloed verandert het uiterlijk van die kunst sterk. Hetzelfde valt in de beeldhouwkunst waar te nemen. Het streven van deze leidende figurennbsp;is intusschen niet gelijk gericht en daardoor ontstaan scholen, dienbsp;uiterlijk zeer verschillend werk produceeren. Toch blijkt, dat in alnbsp;deze richtingen een zekere innerlijke verwantschap is te vinden. Denbsp;geheele schilderkunst van na de wereldoorlog verwerpt de natuurgetrouwe afbeelding van objecten uit de buitenwereld en stelt denbsp;uitbeelding van een geestelijke binnenwereld daarvoor in de plaats.nbsp;Een individualistische instelling ligt aan deze kunst ten grondslagnbsp;en sommige kunstenaars trachtten nu door verstandelijke redenee-ringen dit individualisme te verdoezelen en aan te toonen, dat hunnbsp;kunst een voor ieder begrijpelijke schoonheid in zich draagt. Anderennbsp;redeneeren in het geheel niet en wanneer aan hun kunst verwetennbsp;wordt, dat zij onbegrijpelijk is, beroepen iij zich er op, dat iederenbsp;artistieke schepping het resultaat van een onbewust proces is en datnbsp;het onbewuste bij alle menschen gelijkvormig is. Hieruit concludeerennbsp;zij, dat ieders ongecorrigeerde uitingen van het onbewuste begrijpelijknbsp;zijn voor ieder, die zich ervoor openstelt. Zij verwijten aan de cultuur,nbsp;dat deze den mensch door een pantser van conventies van zijn onbewuste heeft afgesloten.
Alle kunstenaars toonen hun antitraditioneele gezindheid door hun opstand tegen iedere vorm van maatschappelijke dwang. Gedrevennbsp;door hun individualisme, gingen de kunstenaars zich meer en meernbsp;in de eigen persoonlijkheid verdiepen en vooral in dat deel ervan,nbsp;dat niet door de cultuur was aangetast: het onbewuste.
Ongemerkt ontstond nu een zeker contact tusschen wetenschap en
kunst, doordat zoowel de psychiaters als de kunstenaars een weg zochten om het onbewuste te benaderen. Maar dit contact was oppervlakkig, omdat het van de zijde van de beeldende kunstenaars nietnbsp;op gedegen kennis van de wetenschappelijke theorie, maar op eennbsp;willekeurige toepassing van enkele gegevens van de wetenschap opnbsp;het eigen scheppen berustte en omdat de psychiaters en de psychoanalytici niet in staat bleken om het streven van de moderne kunstnbsp;te waardeeren.
Bovendien stelden de wetenschap en de kunst zich een verschillend doel voor oogen. De kunst trachtte om onbewuste geestesinhoudennbsp;op een zoo direct mogelijke wijze tot uiting te laten komen. Denbsp;wetenschap poogde om de uitingen van het onbewuste in een intellectueel begrijpelijke vorm over te brengen. De vorm, waarin denbsp;moderne kunst en die, waarin de psychoanalyse dezelfde inhoudennbsp;reproduceeren is dan ook zoo verschillend, dat er geen enkele overeenkomst tusschen de resultaten van de arbeid van kunst en psychoanalyse te vinden is.
Het wederzijdsche begrip wordt hierdoor belemmerd, zoodat de wetenschap geen invloed op het uiterlijk van de beeldende kunstnbsp;uitoefent.
Gedurende de boven genoemde periode van de 20ste eeuw gaat een groot deel van de beeldende kunst gelijkenis vertoonen met hetnbsp;graphische werk, dat somtijds door geesteszieken en vooral doornbsp;schizophrene patiënten gemaakt wordt. Bovendien ontstaat een zekerenbsp;gelijkenis tusschen werken, gemaakt door beroepsschilders en werk vannbsp;dilettanten, die hetzij uit innerlijke drang, hetzij door een psychiatrische behandeling tot scheppen kwamen.
Door de vrijheid, die de kunstenaars zich verwierven, kwamen in hun kunst allerlei uitingsvormen naast elkaar voor. Sommige daarvannbsp;gebruiken elementen, die ook door abnormalen soms gebruikt worden,nbsp;evenals deze patiënten vormen kunnen toepassen, die ook in kunstnbsp;van primitieven van vele rassen voorkomen. Men mag dan ook zeggen,nbsp;dat patiënten en dilettanten enkele mogelijkheden uit de vele, die denbsp;beeldende kunst van den normalen mensch in zich draagt, cultiveeren.
Deze gelijkenis is niet alleen uiterlijk, zij betreft niet uitsluitend de vorm van het werk, maar er is ook een zekere inhouds-overeenkomst tusschen de kunst van normalen en geesteszieken, vannbsp;geoefenden en dilettanten. De vorm- en inhoudsovereenkomsten kunnen niet onafhankelijk van elkaar beschouwd worden. Zij berustennbsp;op de volgende factoren.
De kunst van de jaren 1918 tot 1930 is bovenal uitdrukkingskunst.
220
-ocr page 227-een kunst die poogt op een zoo direct mogelijke wijze onbewuste geestesinhouden tot uiting te brengen zonder zich daarbij op de weergave van objecten uit de buitenwereld toe te leggen. De techniek vannbsp;het schilderen, die door de voorgaande geslachten van schilders hooggehouden was, wordt dan verwaarloosd, omdat voor de uitdrukkingnbsp;van het menschelijke wezen de techniek overbodig geacht wordt.nbsp;Enkelen houden nog aan een schilderkunstige techniek vast, maarnbsp;ook zij gebruiken deze niet om voorwerpen zoo nauwkeurig mogelijknbsp;af te beelden.
De pathologische scheppers en de dilettanten beschikken over het algemeen niet over groote technische vaardigheid op schilderkunstignbsp;gebied en ook hun kunst is vaak een zeer „directe” kunst.
In die jaren ontstaat voorts een zekere overeenkomst tusschen de levenshouding van de moderne schilders en die, welke bij geestesziekennbsp;soms kan worden aangetroffen. Een van de grondslagen van denbsp;innerlijke verwantschap tusschen het werk van de modernen en vannbsp;sommige geesteszieken moet hier gezocht worden. De kunstenaarsnbsp;immers stellen zich tegenover de maatschappij en bewaren een zekerenbsp;afstand tusschen hun groep en de rest van de menschheid. Zij weten,nbsp;dat hun werk door de ,,gewone menschen” niet begrepen wordt ennbsp;zij doen ook geen moeite om begrip te verwerven. Toch mag hunnbsp;houding niet autistisch genoemd worden, omdat zij voor een kleinenbsp;groep van gelijkgezinden scheppen, terwijl de autistische pathologischenbsp;kunstenaars inderdaad slechts voor zichzelf scheppen en in het geheelnbsp;geen contact met verwante naturen zoeken. De innerlijke eenzaamheidnbsp;van de psychotische patiënten wordt veroorzaakt door de psychose,nbsp;die van de moderne kunstenaars door hun revolutionaire gezindheid.nbsp;En bij beide groepen is een sterke deformatie van de werkelijkheidnbsp;te vinden, omdat de stijl van hun werk weinig door conventioneelenbsp;factoren wordt bepaald.
In strijd met de opvatting van Bonman moet men tot de conclusie komen, dat de „styleering”, die in oude en primitieve kunst hetnbsp;duidelijkst voor den dag komt, niet gelijkgesteld mag worden metnbsp;de „deformatie” in de kunst van modernen en van geesteszieken.nbsp;Terwijl aan de styleering een conventie ten grondslag ligt, is dezenbsp;aan de deformatie vreemd.
In de periode, die zich van 1918 tot 1930 uitstrekt, krijgen de objecten een nieuwe beteekenis voor de schilderkunst. Zij represen-teeren dan een fictieve wereld omdat zij slechts worden weergegeven,nbsp;voor zoover zij subjectieve waarden voor de schilders vertegenwoordigen en niet in hun werkelijke gedaante als reëel voorwerp.
Het object dient in die tijd uitsluitend tot de uitbeelding van een subjectieve wereld, die een andere geestelijke beteekenis heeft dannbsp;de objectief aanwezige, De schilderkunst van na de wereldoorlog totnbsp;1930 heeft de belangstelling voor de uiterlijke vorm van de objectennbsp;verloren en de deformatie van de objecten in de schilderijen geeft denbsp;spanning tusschen de beide werelden weer.
De styleering is op te vatten als een collectief aanvaarde deformatie die het overdragen van gevoelens vergemakkelijkt. In dit opzichtnbsp;bestaat er dan ook geen verschil tusschen natuurgetrouwe afbeeldingnbsp;en styleering. De deformatie in de moderne beeldende kunst is anti-conventioneel en is te vergelijken met die in de kunst van schizophrenenbsp;patiënten, die aconventioneel genoemd zou mogen worden. Intusschennbsp;wordt die anticonventioneele kunst door het feit, dat zij een algemeenenbsp;levenshouding gaat weergeven, op een bepaald oogenblik toch weernbsp;de uitdrukking van een conventioneel streven. Hierdoor wordt verklaarbaar, dat de kunst steeds behoefte vertoont, zich te vernieuwen.
De band, die in de schilderkunst tot ongeveer het begin van de twintFgste eeuw de onderdeelen van iedere schilderij verbindt, is ófnbsp;een logische óf een conventioneele. Zij vergemakkelijkt het begrijpennbsp;van de manifeste inhoud ervan. In het werk van de boven bedoeldenbsp;moderne schilders wordt de verbinding tusschen de onderdeelen vannbsp;een schilderij door persoonlijke associaties van den kunstenaar gelegd,nbsp;zoodat de beschouwer moeilijker aanknoopingspunten voor zijn gedachten vindt. Een oppervlakkige overeenkomst met het werk vannbsp;schizophrene patiënten, waarin de band tusschen de details doornbsp;pathologische associaties wordt gelegd en dat dus „associatiestoor-nissen” vertoont, die door de ziekte veroorzaakt zijn, kan op dezenbsp;wijze ontstaan.
Minder opvallend dan de bovengenoemde overeenkomst is de analogie tusschen de depressieve reactievorm en de schilderkunst vannbsp;het laatste kwart van de 19e eeuw. Aan deze kunst is niet alleennbsp;meestentijds een depressieve grondstemming eigen, maar bovendiennbsp;heeft zij met de depressie de neiging tot introjectie gemeen. Dezenbsp;schilderkunst zoekt de eenheid met de omgeving, met het object,nbsp;waarin zij zich kan onder dompelen. Daarom zoekt zij de fijne afstemming van de objecten, die zij niet om hun schoonheid bemint.
De overeenkomst tusschen de kunst van na de wereldoorlog en die van schizophrene patiënten is slechts tijdelijk en zij gaat verloren,nbsp;zoodra zich in den normalen mensch de tendens openbaart, zich metnbsp;zijn bestaan in de maatschappij te verzoenen. Dan herkrijgen de objecten uit de buitenwereld hun objectieve waarde voor de schilderkunst
en doet de kunst zelf afstand van het overpersoonlijke, zoodat de kunstenaar achter zijn werk terugwijkt. Hij wijdt zich dan opnieuw aannbsp;de opgave, „begrijpelijk” te zijn en besteedt veel zorg aan de vorm vannbsp;zijn werk, dat de brug slaat tusschen hem en zijn medemcnsch.
Een tijd lang bestond zoo een stoornis in de graphische neerslagen van de uitdrukkingsbewegingen bij moderne kunstenaars evenals bijnbsp;schizophrene patiënten. Bij de kunstenaars berustte deze op onwil,nbsp;zich tot de menschheid te richten, bij de geesteszieken op stoornissen,nbsp;die een direct gevolg van één van de kernsymptomen van de ziekte,nbsp;n.1. de stoornis in de toenaderingsinstincten, zouden kunnen zijn.nbsp;De kunstenaars hebben later dan ook de weg naar den medemenschnbsp;teruggevonden, de geesteszieken niet.
Men moet tot de conclusie komen, dat de uiterlijke overeenkomst tusschen de moderne schilderkunst uit een bepaalde periode en dienbsp;van geesteszieken op een zekere innerlijke overeenkomst tusschen tweenbsp;groepen van scheppers berust.
Er bestaat echter een nog dieper gaande analogie tusschen het werk van moderne kunstenaars en dat van psychotische patiënten. Dezenbsp;laatste heeft betrekking op de latente inhoud. De psychische waarde,nbsp;die een werk voor zijn maker vertegenwoordigt, wordt uiteindelijknbsp;door de latente inhoud bepaald. En naar alle waarschijnlijkheid is eennbsp;overeenkomst in latente inhoud niet alleen aanwezig tusschen modernnbsp;werk en werk van abnormalen, maar evenzeer tusschen dit laatstenbsp;en kunstwerken uit alle tijden. In het algemeen moet men zeggen, datnbsp;er een diepgewortelde analogie bestaat tusschen de kunst van normalen en die van abnormalen. Het ontstaan van de innerlijke overeenkomst tusschen moderne schilders en schizophrene patiënten, die bovennbsp;werd aangeduid en die een zoo groote invloed op het uiterlijk vannbsp;de beeldende kunst had, gaat dan ook niet samen met de ontwikkelingnbsp;van veranderingen in de persoonlijkheid van normale scheppers, dienbsp;daar een essentiëele plaats innemen. Immers, a priori bestaatnbsp;reeds een overeenkomst tusschen alle werken van beeldende kunst vannbsp;normalen en geesteszieken.
Het onderzoek van het werk van psychisch abnormalen leverde weinig belangrijke resultaten op. De onderzoekers vonden een aantalnbsp;eigenaardigheden in de vorm en interpreteerden deze, zonder dat zijnbsp;voldoende vergelijkingsmateriaal tot hun beschikking hadden om zichnbsp;over het voorkomen van die eigenaardigheden in het werk van normalen een oordeel te kunnen vormen. Bij nader onderzoek blijkt echter,nbsp;dat vele bijzonderheden, die meestal onder de ,,schizophrene symptomen” van het beeldende werk worden gerekend, ook in het werk
van normalen voorkomen. De diagnotische beteekenis, die door sommigen aan spontaan graphisch werk van geesteszieken wordt toegekend blijkt dan ook zeer gering te zijn. Daarom is het onmogelijk om de geestestoestand van den schepper aan een kunstwerk af te lezen.
Het werk heeft voor pathologische scheppers een groote waarde. De relatief groote frequentie, waarmede scheppen tijdens psychosennbsp;vodykomt is niet alleen door het wegvallen van allerlei remmingennbsp;te verklaren, maar ook door de intensiteit van het beleven in denbsp;psychose. En het werk drukt dit beleven uit.
Wanneer men de begaafdheid als een gevolg van de psychische organisatie van den kunstenaar en niet als een speling der natuurnbsp;beschouwt, dan wordt eveneens begrijpelijk, dat in sommige psychosennbsp;niet alleen de artistieke activiteit, maar ook een zekere artistieke begaafdheid vaak voorkomt.
De vorm van het denken in de schizophrenie, dat vooral affectief is, is verwant met het artistieke denken. Vele onderzoekers toondennbsp;deze verwantschap aan. En deze „schizophrene denkvorm” praedispo-neert ongetwijfeld tot artistieke activiteit.
De technische begaafdheid, die verworven wordt door voortgezette artistieke activiteit, komt niet altijd duidelijk naar voren, omdat denbsp;teekenende patiënten in de eerste plaats dikwijls eerst op latere leeftijdnbsp;graphisch werk gaan maken en bovendien omdat zij te los staan vannbsp;conventioneele normen en van de maatschappij om werk te scheppen,nbsp;dat een „praestatie” wil zijn.
Bovendien toonen vele van deze kunstenaars een zekere beperktheid in de keuze van hun voorstellingen en zij hebben de neiging, om innbsp;herhalingen vast te loopen. Maar ook dit maakt geen punt van verschilnbsp;uit met de normale scheppers.
In de loop van de ontwikkeling en de rijping van de normale individu in de westersche cultuur wordt de begaafdheid meestal sterknbsp;geremd. Vele kinderen kunnen, in daarvoor zoo gunstig mogelijknbsp;uitgekozen gevallen, ertoe gebracht worden, zich langs beeldende wegnbsp;te uiten. Hun beeldende werk representeert echter stadia uit de ontwikkeling, die het kind naar het volwassen leven voert. En meestalnbsp;komt ergens in deze ontwikkeling van het kind een punt, waarop hetnbsp;van het beelden wordt afgesneden. Daarom gelukt het bij volwassenennbsp;in het algemeen niet meer om hen tot een vorm van beeldend uitennbsp;te brengen, die met de ontwikkeling van hun persoonlijkheid overeenkomt. Een zekere remming, die zich als zelfkritiek vertoont, verhindertnbsp;hen dan, het werk als uitdrukking van het streven van de persoonlijkheid te aanvaarden.
In gevallen, waarin de mensch zijn remming overwint, aan zijn uitingsbehoefte toegeeft en zich tot schilderen of teekenen zet, kannbsp;hij zich vrij gemakkelijk een zekere techniek eigen maken. Dit zounbsp;eveneens kunnen wijzen op het ontstaan van een technische begaafdheid onder de invloed van psychische processen; deze immers zijnnbsp;verantwoordelijk te stellen voor het overwinnen van de bovengenoemdenbsp;remming. In het algemeen zou men misschien mogen aannemen datnbsp;psychosen, die veranderingen in de organisatie van de libido veroorzaken, somtijds een verhoogde artistieke activiteit zoowel als eennbsp;ontwikkeling van een, tevoren latent aanwezige artistieke motorischenbsp;begaafdheid te voorschijn kunnen roepen.
Tegen deze opvatting zou kunnen pleiten, dat onder de invloed van een psychose nog nooit een geniale schilder is opgestaan, maarnbsp;dat door geesteszieken veel „middelmatigquot; werk gemaakt wordt. Denbsp;schilderkunst is in de westersche cultuur echter niet een middel totnbsp;uiten, dat aan alle leden van de gemeenschap is gegeven, maar éénnbsp;dat slechts weinigen ter beschikking staat. De anderen zijn slechtsnbsp;schouwers, die van het zelf-scheppen zijn afgesneden. Daarom is hetnbsp;noodzakelijk geworden, dat in deze cultuur de kunst „begrijpelijk” zij.nbsp;De ,,begrijpelijkheid” nu wordt bevorderd door een conventioneelenbsp;techniek en een conventioneele manifeste inhoud. Scheppers, die doornbsp;de psychose niet ingesteld zijn op de samenleving en die bovendiennbsp;op latere leeftijd zich een techniek moeten gaan eigen maken, zullennbsp;geen moeite doen om de normale kunstenaars te imiteeren. Hun werknbsp;zal daarom ook zelden groote groepen bereiken en meestal alleennbsp;gewaardeerd worden door hen, die dit werk vaak zien en door hen,nbsp;die, zooals de moderne kunstenaars, door hun instelling tegenover denbsp;maatschappij hiertoe in staat zijn. Tot op zekere hoogte geldt dit ooknbsp;voor de „zondagsschilders”, bij wie een aanpassing aan conventioneelenbsp;normen evenzeer ontbreekt en waarvan het werk eigenaardige kenmerken vertoont, die hierdoor te verklaren zijn. Intusschen manifesteertnbsp;zich bij gezonden, ondanks de gebrekkige aanpassing, steeds de innerlijke eenheid van de persoonlijkheid, terwijl bij de pathologischenbsp;scheppers een ziekelijke incohaerentie naar voren kan komen.
Wanneer moderne kunstenaars uit een bepaalde periode hun techniek gaan verwaarloozen, hoort men dikwijls het verwijt, dat hunnbsp;kunst geen waarde meer heeft omdat uit de schilderijen niet blijkt,nbsp;dat de schilders geoefende vaklieden zijn. Doordat bovendien denbsp;manifeste inhoud van dit werk afwijkt van dat, wat men vroegernbsp;gewend was te zien, valt een tweede aanknoopingspunt voor de gedachten van den beschouwer weg. Deze weet niet meer hoe hij zich
tegenover het werk moet stellen en hij kan daarom de psychische inhoud ervan niet benaderen.
Hetzelfde onvermogen ziet men bij beschouwers van kunst, afkomstig van lijders aan sommige psychosen. Ook dit werk kan de indruk maken,nbsp;geboren te zijn uit een afwijkende, verscheurde geest. Beschrijversnbsp;van deze kunst meenen, dat de oorzaak voor deze gevoelens, dienbsp;in den beschouwer naar voren komen, steeds in de scheppers van dezenbsp;kunst ligt. Dit behoeft echter niet het geval te zijn. Door een gebrek aannbsp;adaptatievermogen van de beschouwers kan de gevoelsoverdracht vannbsp;de moderne kunst en van kunst van pathologische scheppers gebrekkignbsp;zijn, zonder dat een duidelijk afwijkende geestesgesteldheid aan dezenbsp;kunstenaars eigen behoeft te zijn.
Het verband tusschen psychose en artistieke activiteit, dat boven werd genoemd, komt niet steeds voor. Behalve het ontstaan van eennbsp;scheppende activiteit onder de invloed van een psychose, zijn ook denbsp;remming, de verstoring en de bevordering van de scheppende activiteitnbsp;onder invloed ervan beschreven. In principe moet men aannemen,nbsp;dat indien een psychose een latente scheppingsdrang kan activeeren,nbsp;ook een aperte scheppingsdrang, die voor het uitbreken van denbsp;psychose bestond, door een psychose kan worden verwoest. Het isnbsp;thans niet mogelijk om aan te geven, hoe de ziekte in de persoonlijkheidnbsp;ingrijpt bij stimuleering of verwoesting van begaafdheid.
De ontwikkeling van het artistieke uitingsvermogen werd nagegaan bij een aantal patiënten, dat uitvoerig kon worden geobserveerd.nbsp;Onder deze patiënten bevinden zich lijders aan schizophrenic, de-generatiepsychose(?), manisch-depressieve psychose en neurotischenbsp;en endogene depressies.
Het werk van gedeprimeerde patiënten toont enkele eigenschappen, die een direct gevolg zijn van de ziekte. Het eerste verschijnsel, datnbsp;hierin opvalt, is de remming. Deze beïnvloedt zoowel de inspiratienbsp;als de technische uitvoering. Het blijkt dan ook, dat de motorischenbsp;begaafdheid door geestelijke factoren geremd kan worden, zelfs bijnbsp;hen, die ook tijdens een depressie blijven teekenen. Zeker zal ooknbsp;het kleurgebruik door de depressie worden beïnvloed. Het was echternbsp;niet mogelijk, om hierover waarnemingen te doen. Na afloop vannbsp;de depressieve phasen keeren zoowel de neiging tot teekenen als denbsp;begaafdheid terug. Stimuleering van de uitingsdrang door het depressieve affect werd nooit waargenomen. De manie en de hypomanienbsp;kunnen den mensch tot een uitingsvorm brengen, die in gewone om-
226
-ocr page 233-standigheden voor hem afgesloten is. In hoeverre dit uitsluitend een gevolg is van een opheffing van de normale geremdheid en in hoeverrenbsp;deze ontremming bevorderd wordt door verslapping van de kritiek,nbsp;is niet duidelijk.
Een analoge remming als bij de depressie kan in sommige gevallen van schizophrenie worden waargenomen. Toch zijn de remmingen bijnbsp;deze beide groepen ziekten niet geheel identiek te stellen.
In acute phasen van schizophrenie, wanneer de logische denkvorm verslapt is, maar nog wel behoefte bestaat om harmonie te brengennbsp;tusschen het praepsychotische en het psychotische wereldbeeld, helptnbsp;de aanschouwelijke voorstelling om een oppervlakkige harmonie tenbsp;herstellen. Dan ontstaan krabbels, die geen enkele artistieke pretentienbsp;behoeven te hebben, maar die schemata zijn, waarin gepoogd wordt denbsp;nieuwe theorie en het oude weten te vereenigen.
Tusschen het teekenen van lijders aan degeneratiepsychose en dat van lijders aan schizophrenie zal waarschijnlijk geen verschil zijn aannbsp;te toonen. Er was echter niet voldoende materiaal van lijders aannbsp;eerstgenoemde ziekte bijeen te brengen, om dit vermoeden te kunnennbsp;bevestigen.
De geestelijke beteekenis, die het scheppen voor een drietal lijders aan paranoïde schizophrenie heeft, die in hun psychose zoowel litterairnbsp;als graphisch werk gingen maken, is als volgt samen te vatten.
Hoewel de patiënten zich niet steeds met hun werk tot de openbaarheid richten en meestal ook niet duidelijk aangeven, hoe zij zelf erover denken, toonen zij weinig schroom om met hun werk voor den dagnbsp;te komen. Daarom is niet met zekerheid te zeggen, of zij met eennbsp;verzwakte kritiek tegenover hun producten staan.
In het litteraire werk vindt men somtijds een projectie van actueele conflicten, dan weer een poging om anderen in een indirecte vormnbsp;mededeelingen te doen en soms ook een latente inhoud, achter eennbsp;manifeste verborgen. Eveneens kan men eenvoudige bewerkingen vannbsp;dagdroomen aantreffen.
Bij een van de patiënten, die eerst alleen schreef, maar later ook is gaan teekenen, deed zich het merkwaardige verschijnsel voor, datnbsp;het schrijven in allerlei opzichten veranderde nadat zij was gaannbsp;teekenen. De gestuwde energie, die oorspronkelijk slechts langs éénnbsp;kanaal kon afvloeien, vond in het teekenen een tweede uitingsmogelijkheid, zoodat de kracht, die de patiënte oorspronkelijk tot schrijvennbsp;dreef, zwakker werd.
Door middel van het graphische werk wordt een poging gedaan om een zeker contact met de buitenwereld tot stand te brengen. Hier
wordt vaak een wereld geschapen, die objectief waarneembaar is èn opgebouwd is volgens een subjectief plan.
Doordat de patiënten tijdens de observatie met teekenen begonnen, kon duidelijk wórden waargenomen, dat zij zich gemakkelijk een zekerenbsp;techniek eigen gingen maken. Deze techniek werd nu eens conventioneel, dan weer geheel vrij toegepast.
Eigenaardige verteekeningen in sterk sensopsychisch gekleurd werk worden soms veroorzaakt, doordat zonder model naar aanleiding vannbsp;vroeger gedane waarnemingen wordt geteekend. Bij ontbreken van eennbsp;herinneringsbeeld waarin allerlei details zijn opgenomen, woekert denbsp;teekenaar met een schematisch herinneringsbeeld, waarin de detailsnbsp;theoretisch worden geconstrueerd, zoodat deze door gebrek aannbsp;aanschouwelijkheid bij de reproductie verteekend worden.
Bij een van de patiënten, die overwegend idiopsychisch werk maakt, valt op te merken dat zij de beteekenis van impulsief ontstane teeke-ningen achteraf rationaliseert, door de inhoud van haar teekeningennbsp;op die van haar wanen te betrekken. Zoo tracht zij de wereld vannbsp;de psychose met de buitenwereld in overeenstemming te brengen.nbsp;Bij een andere patiënte, die meermalen uit de psychoanalyse bekendenbsp;symbolen gebruikt waarvan de beteekenis haar niet bewust is ennbsp;die zich in haar teekeningen gaarne in de buitenwereld verdiept,nbsp;is deze buitenwereld niets anders dan een geprojecteerde binnenwereld, Eigenlijk is hier dus hetzelfde mechanisme als bij de vorigenbsp;patiënte werkzaam.
Tenslotte wordt het werk van een schizophrenen kunstenaar besproken, die ondanks het feit, dat de ziekte bij hem ruim 20 jaar onafgebroken bleef bestaan, een groot oeuvre schiep.
Over de beteekenis van het litteraire werk voor de persoonlijkheid van dezen schepper, die in de eerste plaats beeldende kunstenaar is,nbsp;kan niet veel gezegd worden. In zijn verzen treft soms een originaliteit,nbsp;die niet boven de conventioneel geaccepteerde uitgaat. Andere malennbsp;treden didactische tendensen op de voorgrond, of laat de gedachtengang zich in eenvoudige opsommingen gaan. Dan weer is er een gewildnbsp;aandoende originaliteit in de woordkeuze en somtijds komen zelfs rijennbsp;neologismen in de plaats van geordende zinnen. Steeds echter ontstaatnbsp;na deze absurde scheppingen weer werk, waarin gedachten op eennbsp;begrijpelijke wijze tot uiting komen.
Opvallend is voorts, dat in verhalen en „romans” die deze patiënt schrijft meestal een of ander onbenullig gegeven de kern vormt, vanwaar de uitingsbehoefte zich in het vage kan laten glijden. De auteurnbsp;verdiept zich dan nauwelijks in de psychische gesteldheid van zijn
personen en hier manifesteert zich een gebrekkig contact met de buitenwereld.
Onder het graphische werk van dezen patiënt neemt het teekenwerk de eerste plaats in. Daarom valt de aandacht bovenal op de lijn, dienbsp;zeer verschillende functies heeft. De lijn begrenst de objecten ennbsp;bovendien krijgt zij in vele van deze teekeningen de taak, een hiërarchienbsp;tot stand te brengen in de veelheid ervan. Hierbij komt zij tegemoetnbsp;aan een behoefte aan zekerheid in den schepper, die poogt het contactnbsp;met de objectwereld te herstellen, maar die daarin door zijn ziektenbsp;wordt gehinderd. Met de verandering van de taak van de lijn in denbsp;ziekte, verandert ook het aspect van de lijn in de eerste jaren van denbsp;psychose. Doordat de lijn het object van zijn omgeving moet scheiden,nbsp;wordt zij nadrukkelijker, vaster en scherper. In het gebruik van denbsp;lijnen vertoont zich soms een eigenaardig rhythme, dat meermalennbsp;het rhythme van de teekening zelf gaat overwoekeren. Een motorischnbsp;en een optisch rhythme kunnen dan worden onderscheiden.
Een versterkt optisch rhythme wordt enkele malen gesuggereerd door een verdubbeling van contouren en streping van de achtergrond;nbsp;een motorisch rhythme is een graphisch neerslag van een bewegings-drang, die in directe vorm wordt uitgeleefd.
In het motorische rhythme gaat de lijn binnen de teekening soms een eigen leven leiden, niet meer ondergeschikt aan afbeeldende ofnbsp;uitbeeldende tendensen. Dan ontstaan dikwijls beelden, die een sterknbsp;ornamentale inslag hebben, zonder dat hun lijnen echter ter wille vannbsp;een zinvolle versiering zijn neergezet. Hoezeer ook door de motorieknbsp;van de lijnvoering een versiering wordt voorgespiegeld, toch moetnbsp;steeds tusschen het motorische rhythme van den teekenenden patiëntnbsp;en het optische rhythme van de ornamentaal-decoratieve teekeningnbsp;worden onderscheiden. De directe uiting van een motorisch rhythmenbsp;geeft meermalen aanleiding tot het ontstaan van bladen, die volkomennbsp;met „ornamenten” zijn gevuld.
Een zekere stijfheid van uitdrukking werd meermalen waargenomen. De vraag wordt gesteld, of deze in gevallen als dit veroorzaakt kannbsp;worden door tijdelijke stoornissen in de toenaderingsinstincten. Bijnbsp;ongeoefende teekenaars wordt de stijfheid meestal veroorzaakt door denbsp;slechte beheersching van de uitdrukkingsmiddelen, maar hier toonde denbsp;kunstenaar meermalen, zich langs graphische weg voortreffelijk tenbsp;kunnen uitdrukken. Het verschijnsel, dat geoefende kunstenaars tijdelijknbsp;alles, wat zij weergeven, vreemd of uitdrukkingsarm uitbeelden, werdnbsp;ook door anderen waargenomen, terwijl toch tevens opviel dat dezelfdenbsp;teekenaars, die lange tijd geen enkele uitdrukking juist weergeven,
plotseling in staat blijken om teekeningen te maken, die gemakkelijk aanspreken. Het oordeel over de uitdrukking van werk van schizophrenenbsp;patiënten wordt overigens bemoeilijkt door allerlei verteekeningen ennbsp;door de weergave van vreemde uitdrukkingsbewegingen.
Soms wordt in het werk van dezen patiënt de uitdrukking door contrastwerking verhoogd, evenals in de moderne kunst. Het alle-daagsche wordt dan naast het affectief geladene gesteld.
De vormgeving verraadt hier ook enkele malen primitieve kenmerken. Zoo wordt de eenheid van het gezichtspunt bij de weergave van een enkel object soms verwaarloosd. Het bleek in één gevalnbsp;mogelijk, om met waarschijnlijkheid aan te toonen, dat dit geschiednbsp;was om der wille van de duidelijkheid van de afbeelding. Zoo kannbsp;in sommige gevallen de onderlinge gelijkenis van idiopsychische uitbeeldingen van hetzelfde object door kunstenaars uit zeer verschillendenbsp;culturen op een behoefte aan duidelijkheid berusten. Deze zou dan,nbsp;zooals bij de bespreking van de functie van de lijn werd uiteengezet,nbsp;door een innerlijke onzekerheid, geschapen door gebrek aan contactnbsp;met de objectwereld, worden veroorzaakt. Indien men deze gelijkenisnbsp;ontmoet, moet men zich afvragen of niet rationeele overwegingen totnbsp;de gevolgde wijze van afbeelden leidden en moet men niet al tenbsp;spoedig een archetypische wijze van afbeelden aannemen.
De algemeene vorm, waarin Prinzhorn i) zich uitspreekt, is echter wel aanvaardbaar: ,,Wenn zahlreiche Bildwerke Geisteskrankernbsp;nachweislich ohne Beeinflüssung durch Vorbilder die engste Form-und Ausdrucksverwantschaft mit zahlreichen Werken primitivernbsp;Bildnerei zeigen, so ist das eine starke Stütze für die Menschheits-gedanken und gegen die wandernden, durch direkte Berührung sichnbsp;ausbreitenden Völkergedanken.”
Verder worden, naar aanleiding van den laatsten patiënt nog enkele opmerkingen gemaakt over de zelfkritiek, de associatiestoornissen innbsp;het werk, het onderwerp, de symboliek en het voorkomen van regressie-verschijnselen. Het beschouwde werk laat echter niet toe, om diepernbsp;hierop in te gaan.
Het was niet mogelijk, voldoende materiaal bijeen te brengen om uit eigen ervaring een oordeel te vormen over het beeldhouwwerknbsp;van abnormalen. De indruk, die men naar het in de litteratuur besproken en gereproduceerde werk krijgt is echter, dat de boven gegeven beschouwingen ook hierop van toepassing kunnen zijn.
H. Prinzhorn — Bildnerei der Geisteskranken — l.c. pg. 323/324.
230
-ocr page 237-Meermalen krijgt men werk van geesteszieken onder de oogen, zonder dat men den patiënt van wien het werk afkomstig was, kent.nbsp;Omdat dit werk toch allerlei gegevens over het scheppen en overnbsp;den maker kan verschaffen, is in het laatste hoofdstuk getracht, omnbsp;enkele punten, die bij de beschouwing van werk van geestesziekennbsp;van groot belang zijn, in een overzicht bijeen te brengen.
231
-ocr page 238- -ocr page 239-
ABRAHAM — 105 — 119 Apollinaire — 19 — 25 — 39nbsp;Aragon — 40 — 41 BaLINT _ 47 Baudouin — 57 — 108nbsp;Becker — 92nbsp;Behaghel — 40nbsp;Bendien — 25 — 34nbsp;Benoit — 103nbsp;Berge — 19nbsp;Bertschinger — 85nbsp;Bleuler — 113 Bonman — 64 — 65 — 107 — 126 Brandt — 17 Breton — 33 — 34 — 36 — 37 — 38 39 — 40 — 41 — 43 — 46 — 51nbsp;82 — 84 — 122nbsp;Bückmann — 53nbsp;Bumke — 113 Bychowski — 37 — 113 — 114 121 — 122 — 123. CAZAUX — 38 — 39 Christiansen — 55nbsp;Christoffel — 94 van der Chys — 85 — 91 — 119 Qaude: zie Masquin DADA — 32 Deri — 15 — 56nbsp;Desson — 46 van Doesburg — 30 — 31 EDELSTON — 94nbsp;FAY — 118 Fedem en Meng: zie Pfister, O. Fischer — 52nbsp;Freimark — 77 — 82nbsp;Freud, A. — 88 Freud, S. — 17 — 47 — 57 — 104 ¦ 105 — 108 — 113 |
Frois Wittmann — 46 — 47 — 48 GOLL — 44 Groddeck — 68nbsp;Grotjahn — 75nbsp;Gruhle — 42nbsp;Guilbert — 84 HAACK — 26 Hartlaub — 60 — 102nbsp;Hassmann — 104nbsp;Helweg — 103 Hermann — 106 — 109 — 110 Hermann-Cziner — 110nbsp;Herrmann — 59 — 78 — 92nbsp;Heyer — 85 — 94nbsp;Hoogewerff — 55nbsp;van der Hoop — 106nbsp;Huizinga — 106nbsp;Huot — 91 Hutter — 61 — 91 — 113 — 115 — 124 JACOBY — 107 — 145 Jaspers — 96 — 100 — 102 — 123nbsp;Jolowicz — 121nbsp;Jones — 105 Jung — 70 — 124 — 206 KANDINSKY — 19 Koenen — 108nbsp;Kraus — 102 — 199nbsp;Kretschmer — 119nbsp;Kreyenberg — 52 — 103 — 104nbsp;Kris — 59 — 60 — 76 — 98 — 102 —nbsp;181 Kronfeld — 97 — 98 van der Kroon — 40 — 42 — 84 Kuenzel — 121 Kuerbitz — 61 Kuhnen — 68 LAFORA — 121 Langfeld — 118nbsp;Exjch — 107nbsp;Loewenthal — 95 |
233
-ocr page 240-MAEDER — 105 Mardnowski — 94nbsp;Marzinsky — 24nbsp;Maschmeyer — 95 •
Masquin — 92 — 94 Mauclair — 49nbsp;Meerloo — 129nbsp;Merema — 86 — 87 — 106nbsp;Merzbach — 94nbsp;Mohr, F. — 90
Mohr, P. — 59 — 172 — 201 — 216 Morgenthaler — 74 — 76 — 85 — 91 •nbsp;120
Müller Freienfels — 55 — 56
NAECKE — 61
27 — 28 —
ORTEGA Y GASSET 29 — 52
Osty — 41 — 77 — 83 — 85 Ozenfant — 56
PANETH — 78 — 94 Pfeifer — 78 — 81 — 82 — 83 — 96nbsp;113
Pfister, H. O. — 62 Pflster, O, — 23 — 41 — 42 — 71nbsp;88 — 104 — 109 — 117 — 118nbsp;119 — 120 — 126 — 128 — 147nbsp;Plewa — 118
Prinzhom — 49 — 61 — 75 — 78 79 — 80 — 81 — 82 — 83 — 85nbsp;90 — 92 — 94 — 97 — 113 — 126nbsp;230
RANK — 67 — 108 — Raphael — 22nbsp;Raymond — 130nbsp;Reitmann — 137nbsp;Réja — 74 — 90 — 190
119
Repond — 62 Riese — 62 — 99 — 100nbsp;Rogues de Fursac — 90nbsp;Rombouts — 114 — 116nbsp;Rorschach — 88 — 91nbsp;Rümke — 70 — 115 — 116
SACHS — 57 — 63 — 105 — 107 — 110
Sapas — 74 Schenk — 74
Schilder — 69 — 79 — 91 — 123 — 140 — 151nbsp;Schottky — 103nbsp;Serko — 85nbsp;Sigg — 74
Silberer — 37 — 67 Spranger — 108nbsp;Stadelmann — 98
Starcke — 48 — 56 — 91 — 119 — 209 Stein — 19nbsp;Stekel — 35
_ Sterba — 56
Stertz — 97 Stocker — 69
— nbsp;nbsp;nbsp;von Sydow — 66 — 67 — 108
~ TRILLOT — 86
Tijdschrift: „Nieuw Inzichtquot; — 86
— nbsp;nbsp;nbsp;UTITZ — 95
~ VILLAMIL — 98 Vinchon — 74
WESTERMAN HOLSTIJN — 61 — 101
Weygandt — 52 — 61 — 96 — 102 Wulff — 59
ZINGERLE: zie Hassmann
234
-ocr page 241-LIJST VAN NIET AFZONDERLIJK GECITEERDE WERKEN
L. nbsp;nbsp;nbsp;Arréat — Art et psychologie individuelle — Paris — 1906.
— Psychologie du peintre — Paris — 1892.
H. Bahr — Expressionismus — München — 1916.
A. nbsp;nbsp;nbsp;Behr — Ueber die schrlftstellerische Tatigkeit im Verlaufe der Paranoia —
2e Aufl. Leipzig — 1905.
S. B»rnfeld — Vom dichterischen Schaffen der Jugend —• Leipzig/Wien/Zürich — 1924.
X. Bernstein — Die Kunst nach W. Wundt — Diss. Erlangen — 1914.
H. Bertschinger — Jahrb. f. psychonal. u. psychopathol. Forschungen. III — 69 — 1912. — Illustrierte Halluzinationen.
K. Bimbaum — Psychopathologische Dokumente — Berlin — 1920.
J. Brzekowski — Kilometrage de la peinture contemporaine — Paris — 1931.
O. nbsp;nbsp;nbsp;Bumke — Die Psychopathologie und die Kunst — Berlin — 1929 (niet ver
krijgbaar).
H. Bürger-Prinz — Ueber die künstlerischen Arbeiten Schizophrener. In: Bumke — Handbuch der Geisteskrankheiten. Bd. IX, pg. 668 — Berlin 1932.
J. Cassou — Matisse — Paris/Londen/N. York — 1939.
P. nbsp;nbsp;nbsp;Chabaneix — Le subconscient ches les artistes, les savants et les écrivains —
Paris — 1897.
B. nbsp;nbsp;nbsp;Champigneulle — L’inquiétude dans l’art d’aujourd’hui — Paris — 1939.
J. A. Cohen — Het schilderij en zijn ontstaan philosophisch beschouwd. — Den Haag — 1927.
B. Croce — Brevier van aesthetica — Vert. A. Hudig — Arnhem — 1926.
H. Delacroix — Psychologie de Tart — Paris — 1927.
M. nbsp;nbsp;nbsp;Dessoir — Aesthetik u. allgemeine Kunstwissenschaft — 2e Aufl. — Stuttgart
1926.
— Beitrage z. allgemeinen Kunstwissenschaft — Stuttgart — 1929.
Dilthey -— Dichterische Einbildungskraft und Wahnsinn— (Rede) —Leipzig — 1886. Th. Flournoy — Esprits et médiums — Genève — Paris — 1911.
P. Frankl — Das System der Kunstwissenschaft — Brünn/Leipzig — 1938.
H. Fürth — Dokumente des Fortschritts — IV — 244. Freistundenkunst in Frankf.
a. M. und im Rhein-Main Gebiet — (niet verkrijgbaar).
R. Gaupp — Zeitschr. f. d. gesamte Neurol, u. Psychiat — LXIX — 182 — 1921. Die dramatische Dichtung eines Paranoikers über den „Wahnquot;.
D. nbsp;nbsp;nbsp;Gawryisky — Die psychologische Methode in der Aesthetik — Diss. —
Leipzig — 1906.
E. nbsp;nbsp;nbsp;Gradmann — Subjekt und Objekt des aesthetischen Aktes — Diss. Basel — 1914.nbsp;G. Groddeck — Imago — VIII — 67 — 1922. Der Symbolisierungszwang.
J. M. Guyau — L’art au point de vue sociologique — Paris — 1926.
F. nbsp;nbsp;nbsp;M. Havermans — De magie in het denken van schizophrenen en natuurvolkeren.
— Roermond — z.j.
W. Helpach — Das Pathologische in der modernen Kunst — Heidelberg 1910.
235
-ocr page 242-R. Hennig — Zeitschr. f. angewandte Psychol. Ill — 88 — 1910.
Das Malmedium W. Assmann.
J. nbsp;nbsp;nbsp;H. van der Hoop — Raoul Hynckes — A’dam — 1940.
C. van lersel — De' psychologie in de moderne litteratuur — Baam — 1925.
K. nbsp;nbsp;nbsp;Jaspers — Psychologie der Weltanschauungen — Berlin — 1929.
— Allgemeine Psychopathologie — 3e Aufl. — Berlin — 1923.
C. G. Jung — Métamorphoses et symboles de la libido — Trad. L. de Vos — Paris — 1927.
(R. Wilhelm) — Das Geheimnis der goldenen Blüte — Zürich/Leipzig — 1939. F. Kampfer — Psychische Studiën — XL — 198 — 1913. —
F. Gentes, ein vielseitiges Medium.
W. Kandinsky — Ueber das Geistige in der Kunst — 3e Aufl. — München — 1912.
L. nbsp;nbsp;nbsp;Kaplan — Versuch einer Psychologie der Kunst — Baden-Baden — 1930.
L. Klages — Grundlegende Wissenschaft vom Ausdruck. 5e völlig umgearbeitete Aufl. von: Ausdrucksbewegung und Gestaltungskraft — Leipzig — 1936.
J. Knappert — Ned. Tijdschr. v. Geneeskunde — 1922/11 — 1460. Een bekend schildernbsp;en zijn werk.
E. nbsp;nbsp;nbsp;Kretschmer — Medizinische Psychologie — Leipzig — 1922 .
N. nbsp;nbsp;nbsp;Lewis — Proc. Am. research nerv. and ment. dis. V — 344 — 1928. Graphic
art productions in schizophrenia, (niet verkrijgbaar).
C. Lalo — L’expression de la vie dans Tart — Paris — 1933.
J. Landquist — Imago — VI — 297 — 1920. Das künstlerische Symbol.
A. Lhote — La Peinture — Paris — 1933.
L. nbsp;nbsp;nbsp;Loewenfeld — Hypnose und Kunst — Wiesbaden — 1904.
C. Mauclair — Les états de la peinture frantaise 1850—1920 — Paris — 1921.
C. Mauron — Aesthetics and Psychology —- Transl. R. Fry — London — 1935.
A. Mette — Ueber Beziehungen zwischen Spracheigentümlichkeiten Schizophrener und dichterischer Produktion — Diss. Würzburg — 1928.
A. Maeder — F. Hodler — Zürich — 1916. (niet verkrijgbaar).
F. nbsp;nbsp;nbsp;Mohr — Zeitschr. f. angewandte Psychol. II ^— 291 — 1909.
Zeichnungen von Geisteskranken.
R. Müiler Freienfels — Psychologie der Kunst. 2e Aufl. Bd. I en II — Leipzig/Berlin — 1923, Bd. III — München — 1938.
P. Neagoe — Surrealism — Paris — 1932.
C. Osario — Arch, intern, de neurol. 23e série — 211 — 1931.
L’expression artistique chez les aliénés.
J. nbsp;nbsp;nbsp;Peter — Uebersinnliche Welt — XXI — 292 — 1913. Die Kunst der Malmedien
und der Irren.
K. nbsp;nbsp;nbsp;L. Picard — Het wezen der kunst. Een onderzoek naar de gronden der
aesthetische waardeering — Diss. Groningen — A’dam 1936.
H. Prinzhorn — Bildnerei der Gefangenen — Berlin — 1926.
O. nbsp;nbsp;nbsp;Rank en H. Sachs — Die Bedeutung der Psychoöalyse für die Geisteswissen-
schaften — Wiesbaden 1913.
M. nbsp;nbsp;nbsp;Raphael — Proudhon, Marx, Picasso — Trois études sur la sociologie de l’art —
Paris — 1933.
Th. Reik — Imago XV — 200 — 1929. Künstlerisches Schaffen und Witzarbeit. W. Riese — Vincent van Gogh in der Krankheit — München — 1926.
J. M. Ritz —• Bauernmalerei •— Leipzig 1935.
L. nbsp;nbsp;nbsp;Romier — Explication de notre temps — Paris — 1925.
E. Roth — Die Grenzen der Künste — Stuttgart — 1925.
H. Sachs — Zie O. Rank.
V. nbsp;nbsp;nbsp;W. D. Schenk — Psychiatrische en Neurologische bladen XLIII — 591 — 1939.
Over het teekenen van ongeoefenden en onbegaafden.
P. Schilder — Medizinische Psychologie — Berlin — 1924.
G. Schliebe — Zeitschr. f. Kinderforschung — XLIII — 49— 1934. Erlebnismotorik und zeichnerischer Ausdruck bei Jugendlichen und Kindem.
P. G. Schube and ]. G. Cowell — Arch, of neurol. and psychiat. XLI — 711 — 1939 — Art of psychotic persons.
G. Seth — Brit. journal of psychol. XXVII — 425 — 1937. Psychological aspects of contemporary poetry.
G. nbsp;nbsp;nbsp;Severini — Du cubisme au classicisme — 4ième éd. Paris.
L. Speneder — Die Kunst in unserer Zeit — Wien — 1931.
H. nbsp;nbsp;nbsp;Stadelmann — Die Stellung der Psychopathologie zur Kunst — 1908.
A. Starke — Ned. Tijdschr. v. Geneesk. 1920/11 — 103.
ibidem 1921/1 — 897.
— Psychiatr. en neurol. bladen — XXIV — 220 — 1920.
' Demonstratie van een 40'tal teekeningen en boetseerwerken, door een licht hebephreen geworden beeldhouwer vervaardigd.
C. imd W. Stern — Zeitschr. f. angewandte Psychol. Ill — 1 — 1910. Die zeich-nerische Entwicklung eines Knaben.
W. nbsp;nbsp;nbsp;Stern — Zeitschr. f. angewandte Psychol — II — 412 — 1909. Die Entwicklung
der Raumwahrnehmung in der ersten Kindheit.
— Zeitschr. f. angewandte Psychol — II — 498 — 1909. Ueber verlagerte Raumformen.
J. Strzygowski — Die Krisis der Geisteswissenschaften, vorgeführt am Beispiele der Forschung iiber bildende Kunst. Wien — 1923.
R. Tomlinson — Picture making by children — London/New York — 1934.
J. Varendonck — Over aesthetische symboliek. Een psychoanalytisch onderzoek. Antwerpen — 1923.
— Ueber das vorbewusste phantasierende Denken — Leipzig/Wien/Zürich — 1922.
J. nbsp;nbsp;nbsp;Vinchon — Revue métapsychique — 1928 — pg. 307. Sur quelques modalités
de Tart inconscient.
A. van Voorthuysen — Kinderstudie — VI — 131 — 1924. Talentvolle zwakzinnigen. Vorwahl — Deutsche mediz. Wochens. LI/2 — 1245 — 1925. Medizin und Kunst-geschichte.
K. nbsp;nbsp;nbsp;Wais — Symbiose der Künste. Forschungsgrundlagen zur Wechselberührung
zwischen Dichtung, Bild- und Ton-kunst. Stuttgart — 1936. (niet verkrijgbaar). H. Wiegersma — Volkskunst in de Nederlanden — Helmond — 1941.
C. Wilker — Die Umschau — 1910 p. 97 — Arbeiter als Künstler — (niet verkrijgbaar).
C. Wize — Annales médicopsychologiques — XCIV/2 — 609 — 1936. Culture et psychopathologie.
237
-ocr page 244- -ocr page 245- -ocr page 246-^ J
Josephson
afb. 3
H. Hoppener (Fidus) nbsp;nbsp;nbsp;afb. 5
#
Pat. no. 13
afb. 20
Pat. no. 13 afb. 21
-ocr page 252-Pat. no. 13
afb. 22
afb. 23
Pat. no. 13
Pat. no. 14
afb. 29
Pat. X.
afb. 31
afb. 37
Pat. X.
afb. 50
— ---- -
Krokodil — (Afrika)
afb. 60
De term „schizophrene kunst” is onjuist en misleidend.
Er is geen verschil in inhoud tusschen het beeldende werk van gezonden en geesteszieken, kinderen en volwassenen, cultureel hoog-staanden en primitieven.
Indien door lijders aan schizophrene psychosen kunst wordt voortgebracht, die voor den normalen mensch onbegrijpelijk is, wordt deze onbegrijpelijkheid veroorzaakt door ongeoefendheid, door een stoornisnbsp;van de toenaderingsinstincten, door incohaerentie van de gedachtengang of door een combinatie van deze oorzaken.
Zoolang niet de resultaten van een uitgebreid onderzoek naar het voorkomen van thrombose bij somnifenkuren zijn gepubliceerd, moetnbsp;het bestaan van een praedispositie tot thrombose als een contra-indicatie tot het toepassen van een somnifenkuur worden beschouwd.
De stoornissen na electroshockbehandeling worden veroorzaakt door de behandeling en niet door de insulten.
-ocr page 260-VI
Er is reden om aan te nemen, dat de pyramidenbaan uit drie neuronen is opgebouwd.
VII
Voor de groei van beenstukken is het gewichtskraakbeen zeer belangrijk.
VIII
In kleinere medische centra verdient de inrichting van een ,,plasma-bank” de voorkeur boven de inrichting van een „bloedbank”.
IX
Wanneer de toediening van adrenaline bij status asthmaticus geen verlichting brengt, moet men pogen om de aanval met een intraveneuzenbsp;euphyllineinjectie te coupeeren.
Uretersteenen behooren, indien interne therapie faalt, door middel van cystoscopische methoden te worden behandeld.
XI
Het aanduiden van ziekten, syndromen, symptomen, reflexen en verschijnselen met namen van auteurs is verwerpelijk.
-ocr page 261- -ocr page 262- -ocr page 263- -ocr page 264-