-ocr page 1- -ocr page 2-

-ocr page 3-

.....

Receipt

.5.6.0..3

a regu par la voie du pret International de la Bibliothèque de I'Université a Utrecht I'ouvrage Indiqué ci-dessous

hat von der Universitats-Bibliothek in Utrecht auf grund der Ordnung für den internationalen Leihverkehr das unten verzeichnete Werk leihweise erhalten

has received from the University Library at Utrecht conforming to the international lending agreement the following work

Lely,J.A.

De.....g nbsp;nbsp;nbsp;..........a'I'Ic'ali cyanic

.1..

..Vol.

Zahl der Bande

..Vol.

Antwort-

¦2 2.....¦9” ' nbsp;nbsp;nbsp;.......^écépissé_.

bmpfangschein

Wi4 r fjk-

Durée du prêt

Leihfrist

Duration of loan

Nous vous prions de nous retourner le récépissé et les frais du port. ........................................coupons réponse international.

Bitte Empfangschein und das Porto ...................

Q. schelne zurücksenden

Z Please return the receipt and postage cost international reply coupons

Naam : Erof..........S..c.b..o..e.ffl.ak.e..i:.

Afd Natuurkunde

Adres : ........................................................................

Universitaire Instelling

Plaats ; ........................................................................

Universiteitsplein 1

Land : ........................................................................

en

B 2610 Wilrijk

BIBLIOTHEEK DER RIJKSUNIVERSITEITnbsp;Wittevrouwenstraat 9-11nbsp;Utrecht (Nederland)

Telex 47103 nbsp;nbsp;nbsp;Signature et timbre

Tel. 030 - 22341 nbsp;nbsp;nbsp;Unterschrift und Stempel

1.9.1970 : 333116 nbsp;nbsp;nbsp;Signature and Stamp


-ocr page 4-

••


, nbsp;nbsp;nbsp;-V

•:* nbsp;nbsp;nbsp;.'y

m ' i

^ *r

'J

:X-

’ r -y , f

r-V-^


-ocr page 5-

-ocr page 6- -ocr page 7-

y/

DE KRISTALSTRUCTUUR DER ALKALICYANIDEN

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DE GRAAD VAN DOCTOR IN DE WIS- EN NATUURKUNDE AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT, OP GEZAG VAN DEN,nbsp;WAARNEMENDEN RECTOR MAGNIFICUS L, VANnbsp;VUUREN, HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DERnbsp;LETTEREN EN WIJSBEGEERTE, VOLGENS BESLUITnbsp;VAN DE SENAAT DER UNIVERSITEIT TEGEN DEnbsp;BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT DER WIS- ENnbsp;NATUURKUNDE TE VERDEDIGEN OP MAANDAGnbsp;20 JULI 1942, DES NAMIDDAGS TE 4 UUR

DOOR

JAN ANTHONY LELY

GEBOREN TE 's-GRAVENHAGE

B'.El-IOTHEr K OER

RlJKSUNiVE..3iT£iT

U T R E C H T.

1942

DRUKKERIJ Fa, SCHOTANUS 6 JENS - UTRECHT

-ocr page 8-

BIBLIOTHEEK DER j RUKSUNIVÉRSITEST ^nbsp;UTRECHT. I

-ocr page 9-

Aan mijn Ouders.

Aan mijn Grootouders.

-ocr page 10-



-ocr page 11-

Bij de beëindiging van mijn Universitaire stadie wil ik allereerst hen danken, die mij deze stadie hebben mogelijk gemaakt.

U, Vader en Moeder, komt dan wel in de eerste plaats ook hier een woord van dank ervoor toe, dat Gij mij, ondanks de vaak moeilijke omstandigheden, in staat hebtnbsp;gesteld mijn stadie te voltooien.

Dank zij Uw steun. Grootvader en Grootmoeder, heb ik het proefschrift, dat thans voor U ligt, kannen voorbereiden. De tijd, dat ik bij U mijn tweede „thaisquot; had, zalnbsp;steeds een bijzondere plaats in mijn herinnering innemen.

Voor de wetenschappelijke vorming, die Gij, Hoogleeraren, oud~Hoogleeraren en Lectoren van de Faculteit der Wis- en Natuurkunde, mij hebt gegeven, spreek ik Unbsp;mijn hartelijke dank uit.

Zeer in het bijzonder gaat mijn dank uit tot U, Hooggeleerde BIJVOET, Hooggeachte Promotor. Veel heb ik in de bijna drie jaar, die ik onder Uw leiding heb mogen werken, geleerd. Daar ik mijn studie reeds voor een belangrijk deel had volbrachtnbsp;onder Uw voorganger, was het voor mij moeilijk mij in te werken in de nieuwe wetenschappelijke richting, die Gij doceert. Ik ben mij er zeer van bewast, dat ik daarin heelnbsp;dikwijls ben te kort geschoten. Dat Gij mij toch als Uw eerste Utrechtsche promovendusnbsp;een assistentschap hebt waardig gekeurd, stemt mij tot groote vreugde.

De prettige sfeer, die er onder collega’s heerscht op het van ’t Hoff-Laboratoriam, heb ik steeds zeer gewaardeerd. In het bijzonder denk ik daarbij aan mijn vriend DEnbsp;WAEL, die mijn eerste schreden op het gebied der röntgenanalyse heeft geleid.

De Directie van de Vereeniging van Directeuren van Electriciteitsbedrijven in Nederland zeg ik hartelijk dank voor de groote vrijheid, die zij mij ter voltooiing van dit proefschiftnbsp;gelaten heeft.

Tenslotte dank ik het technische personeel van het van 't Hoff-Laboratoriam onder leiding van den Heer ]. ]. VAN DER SLUIS voor de bereidwilligheid, waarmede hetnbsp;steeds aan mijn wenschen is tegemoet gekomen.

-ocr page 12-

L

-ocr page 13-

7

INHOUD

Inleiding.......................

Eerste gedeelte. Bespreking der structuren.

Hoofdstuk I. De structuur van Natriumcyanide.....

Hoofdstuk II. De structuur van Kaliumcyanide .....

Hoofdstuk III- De structuur van Rubidiumcyanide ....

Hoofdstuk IV. De structuur van Caesiumcyanide.....

Hoofdstuk V. De structuur van Ammoniumcyanide .... Hoofdstuk VI. De structuur van Lithiumcyanide.....

Tweede gedeelte. Bepaling der structuren.

Hoofdstuk VII. De structuurbepaling van Natriumcyanide Hoofdstuk VIII. De structuurbepaling van Kaliumcyanide . .nbsp;Hoofdstuk IX. De structuurbepaling van Rubidiumcyanide .nbsp;Hoofdstuk X. De stuctuurbepaling van Caesiumcyanide . .nbsp;Hoofdstuk XI. De structuurbepaling van Ammoniumcyanidenbsp;Hoofdstuk XII. De structuurbepaling van Lithiumcyanide . .

Summary.........-.............

Literatuur .... nbsp;nbsp;nbsp;•..................

BLADZ

9

13

24

25 29nbsp;31nbsp;34

38

45

48

55

58

66

81

84

-ocr page 14-

(f


\-


-ocr page 15-

INLEIDING.

De kristalstructuren der alkalicyaniden waren slechts zeer onvolledig bekend. Zij zijn van bijzondere interesse, omdat deze kubische structurennbsp;tot de eenvoudigste behooren, waarin men draaiende groepen (n.1. cyaan-ionen) aanneemt; ook zijn zij van belang uit oogpunt van polymorfie,nbsp;daar röntgenanalytisch voor NaCN een overgangspunt werd vastgesteld,nbsp;waarbij de hooge-temperatuurmodificatie met roteerende CN-groepennbsp;overgaat in een met gerichte groepen.

Oudere kristallografische onderzoekingen gaven voor het meerendeel der alkalicyaniden steenzoutstructuur.

Groth (1906) 1) vermeldt, dat NaCN, KCN, RbCN, CsCN en NH4CN kubisch kristalliseeren.

Barker (1907)^) onderzocht de georiënteerde kristallisatie der alkalihalogeniden op elkaar en betrok hierin ook de cyaniden. Mede door vergelijking der molvoluminanbsp;komt hij tot de — later juist gebleken — conclusie, dat NaCN, KCN en RbCNnbsp;isomorf zijn met de halogeniden van die metalen, terwijl CsCN zich aansluit bijnbsp;de caesium- en ammoniumhalogeniden.

Deze structuur werd in 1922 voor KCN röntgenanalytisch bevestigd door Cooper^) en door Bozorthquot;!), die het zout met L a u e-,nbsp;spectrometer- en poederopnamen onderzochten. Uit het feit, dat denbsp;röntgenverstrooiing van het cyanide in hooge mate gelijkt op die vannbsp;het NaCl-type, komen zij tot de conclusie, dat kation en cyanideradicaalnbsp;een steenzoutrooster vormen. Zij hebben zich hierbij echter niet verdieptnbsp;in de vraag, hoe dit te vereenigen is met het tweeatomig zijn van hetnbsp;radicaal, zoowel wat betreft de reflectieintensiteiten als met betrekkingnbsp;tot de symmetrie.

Natta en Passerini (1930) 5)_ die o.a. NaCN, KCN en RbCN onderzochten met behulp van poederdiagrammen, kennen dezenbsp;zouten de pyrietstructuur toe; met behoud van de NaCl-groepeering voornbsp;de radicaalmiddelpunten, leggen zij dus de CN-groepen langs de trigonalenbsp;assen, een structuur in overeenstemming met de theorie der ruimtegroepen.nbsp;Voor CsCN vinden zij CsCl-structuur; daar dit onmogelijk is volgensnbsp;de symmetrieleer, vermoeden zij, dat de ware elementaircel achtmaal zoo

-ocr page 16-

10

groot is, doch dat dit, wegens het zeer geringe verstrooiend vermogen der CN-groepen in vergelijking met de Cs-ionen, niet te constateeren is.

Ve’’wee] en Bijvoet6)7) vonden eenige jaren geleden het bovenvermelde overgangspunt bij NaCN (bij circa 10° C), ondernbsp;hetwelk een rhombische modificatie stabiel is met parallel gerichte CN-groepen, overigens nauw verwant aan het steenzoutrooster. Voor denbsp;boven 10° C stabiele kubische modificatie werd een isotrope rotatienbsp;der CN-groepen door quantitatieve berekeningen aan de diffractie-intensiteiten getoetst en daarmede uitstekend in overeenstemming bevonden. Ook met de symmetrieeischen is dit model in overeenstemming.

In dit proefschrift worden de resultaten gegeven van een voortzetting van dit laatste onderzoek in twee richtingen;

1. de andere alkalicyaniden zijn onderzocht op het optreden van allotrope overgangen. Daar bij gewone temperatuur ook KCN, RbCNnbsp;en CsCN kubisch zijn, bestond de verwachting, dat ook hier de CN-groepen zouden roteeren en bij afkoelen andere modificaties zoudennbsp;ontstaan met gerichte CN-groepen. Onderstaande tabel geeft eennbsp;overzicht van de gevonden overgangspunten en lage-temperatuur-modificaties;

Lage

temperatuurmodiflcatie

Hooge

temperatuur

modiflcatie

Overgangspunt

NaCN, KCN

rhombisch (flg. 1)

S steenzout-

10,5° resp. — 62° C

RbCN

waarsch. monoklien (flg. 6)

} rooster

tusschen — 100° en — 180“ C

CsCN

rhomboëdrisch (flg. 7)

CsCl-rooster

circa — 55° C

NH4CN

tetragonaal (flg. 9)

?

continue verandering

LiCN

rhombisch (flg. 10)

geen

Wat de structuurbepalingen der lage-temperatuurvormen betreft, deze geven, dat KCN isomorf met NaCN kristalliseert; dat RbCN tusschennbsp;— 100° en — 180° C overgaat in een wellicht monokliene modificatie,nbsp;welker structuur niet geheel kon worden opgehelderd; dat CsCN beneden circa — 55° C rhomboëdrisch kristalliseert in een zeer weinignbsp;gedeformeerde CsCl-structuur, waarin alle CN-groepen parallel gericht zijn.

Voorts blijkt NH4CN tetragonaal te zijn. De structuur is nauw verwant aan de CsCl-structuur der andere ammoniumhalogeniden. Denbsp;CN-groepen roteeren niet, doch schommelen duidelijk aantoonbaar innbsp;bepaalde vlakken; bij afkoeling krimpt de c-as sterk, terwijl de schom-

-ocr page 17-

11

meling minder wordt. Het was niet mogelijk te onderzoeken of volledige rotatie der CN-groepen nog inzet beneden het smeltpunt.

LiCN bezit slechts één modificatie, welker bepaling een der moeizaamste bijdragen van dit proefschrift vormde. In de rhombische kristallen roteeren de CN-groepen niet; hun polariteit komt door het kleine Li-ionnbsp;tot uiting, waardoor een zeer asymmetrische omringing optreedt. Elknbsp;Li-ion is omgeven door één C- en drie N-atomen. De structuur is zeernbsp;ijl met groote doorloopende kanalen. Een F o u r i e r-synthese (fig. 15)nbsp;doet de verdeeling der valentie-electronen over de atomen zien en af-lezen, dat hoofdzakelijk het N-atoom het valentie-electron van het Li-ionnbsp;tot zich heeft getrokken.

2. Nauwkeurig zijn, tegen het einde van ons onderzoek, de intensiteiten geïnterpreteerd van de hooge-temperatuurmodificatie van NaCN, hetnbsp;,,roteerendquot; cyanide met het lichtste alkali-ion. Bij NaCN komt in hetnbsp;diffractieeffect de CN-groep het sterkst op de voorgrond en de détailsnbsp;der „rotatie” zullen dus, omgekeerd, ’t best bij dit cyanide uit hetnbsp;röntgenogram kunnen worden afgeleid.

Wij vonden aan de uitdoovingen van het steenzouttype streng voldaan, waarmee Natta en Passerini’s pyrietstructuur verworpen blijktnbsp;te moeten worden. Anderzijds blijkt het model met ongehinderd roteerendenbsp;cyaangroepen op grond van ruimtelijke overwegingen — uit de lage-temperatuurmodificaties konden wij vorm en afmeting van de CN-groepnbsp;nauwkeurig vaststellen —onwaarschijnlijk (zooals in vrijwel alle gevallen,nbsp;waarin tot vrije rotatie werd besloeten). Terwijl nu ook de intensiteitennbsp;van een cfraardiagram geheel in overeenstemming bleken met de doornbsp;Verweel en B ij voet gegeven interpretatie, werden nieuwenbsp;gegevens uit Weissenber g~opnamen verkregen, en wel in denbsp;intensiteitsverhoudingen der reflectieparen 115/333, 600/442 en 117/551.nbsp;Deze verhoudingen zijn, door het samenvallen der betrokken reflecties,nbsp;aan een draaidiagram niet te ontleenen. Bij isotrope rotatie der CN-groepen zijn de intensiteiten dier reflecties van gelijke afbuigingshoeknbsp;gelijk; deze nieuwe experimenteele intensiteitsverhoudingen wijzen opnbsp;een afwijking van het NaCl-model met isotroop roteerende CN-groepen.nbsp;De verwachting was nu, dat door 't aannemen, inplaats van de isotropenbsp;verdeeling, van een statistische verdeeling der CN-oriëntaties over bepaalde voorkeursstanden, een model verkregen zou kunnen worden, dat,nbsp;met behoud der steenzoutsymmetrie, zich aan deze experimenteele verhoudingen zou aansluiten en ruimtelijk zou voldoen.

De toetsing dezer modellen voerde echter niet tot de verwachte overeenstemming; de verdere analyse leerde daarentegen, dat in de hooge-

-ocr page 18-

12

temperatuurvorm het kation een meer gecompliceerde ligging moet worden toegekend en wel in een statistische verdeeling over een aantalnbsp;(6) plaatsen, dicht om de parametervrije plaats (op de kubusribben opnbsp;0,35 A afstand ervan verwijderd). Bij deze nieuwe complicatie van denbsp;zijde der kationligging in de ,,roteerende” modificatie en bij de weinigenbsp;en weinig zekere intensiteitsgegevens welke tusschen de geringe verschillen in verstrooiing der in aanmerking komende CN-verdeelingennbsp;moeten beslissen, was het nog niet mogelijk met voldoende zekerheidnbsp;over een afwijking der isotrope verdeeling een uitspraak te doen. 1)

Na dit beknopte overzicht willen wij in het eerste gedeelte de structuren uitvoeriger bespreken, terwijl in het tweede gedeelte denbsp;experimenteele bijzonderheden en structuurbepalingen zullen wordennbsp;behandeld. Daarbij beginnen wij telkens met NaCN, in aansluiting aannbsp;de bij het begin van ons onderzoek reeds bekende gegevens. Hiernanbsp;volgen KCN, RbCN en CsCN, die in hun structuren alle nauw verwantnbsp;zijn aan het NaCN, en daarna NH4CN, dat ook verwantschap toont.nbsp;Tenslotte de op zichzelf staande structuur van LiCN.

1

Deze vraag wordt op het van ’t H o f f-Laboratorium nader bestudeerd o.a. ook aan NH4NO3.

-ocr page 19-

EERSTE GEDEELTE. BESPREKING DER STRUCTUREN.

HOOFDSTUK I.

DE STRUCTUUR VAN NATRIUMCYANIDE. Rhombische modificatie.

Hoewel door ons nauwkeurig hetzelfde gevonden is als in volgt hier de bespreking van deze structuur, daar zij voor een goed begripnbsp;niet kan worden gemist.

We zien in fig. 1, dat alle CN-groepen parallel liggen: het is duidelijk, dat de stapelingswijze der ionen nauw verwant is aan die van steenzout,nbsp;De gedeformeerde kubische cel a' b' c' is monoklien met gelijke a'- ennbsp;c'-as. De eigenlijke elementaircel is tweemaal zoo klein en rhombischnbsp;De celafmetingen zijn: .

a = 3,74 b = 4,71 c = 5,61 A

-ocr page 20-

H

Er zijn twee moleculen per cel; de ruimtegroep is D2h^® — Immm.

De Na-ionen liggen op 000,

C en N liggen samen op een viertallige puntligging;

0. y. 0, y, iH: M Y. 0: H — Y. 0-

De parameter y heeft een waarde van 0,115, hetgeen overeenkomt met een afstand C—N van 1,06 A.

Hier is dus aangenomen, dat de CN-groepen willekeurig georiënteerd liggen en hun polariteit geen polair kristalrooster, waarin de CN-groepen,nbsp;behalve parallel, ook in gelijke zin gericht zijn, ten gevolge heeft. Dezenbsp;polariteit van het rooster is niet waarschijnlijk wegens de zeer regelmatige omringing der CN-groepen. Zooals we bij LiCN zullen zien,nbsp;ontwikkelt het kleine Li-ion de polariteit der CN-groepen sterk, waardoornbsp;een zeer asymmetrische structuur optreedt. Een beslissing is bij NaCNnbsp;röntgenografisch niet te verkrijgen, daar het verschil in verstrooiend vermogen van C en N hiervoor te klein is.

Het is helaas onmogelijk rechtstreeks rhombische kristallen te maken, daar uit water (het eenige oplosmiddel) beneden circa 33° C hetnbsp;dihydraat kristalliseert; anders zou de mogelijkheid bestaan ze op piezo-electriciteit te onderzoeken. Het rhombische conglomeraat, dat ontstaatnbsp;door afkoeling van kubische kristallen kan geen piezo-electriciteitnbsp;vertoonen.

Een kubisch éénkristal levert bij afkoeling een draaikristaldiagram, dat een superpositie Is van drie rhombische draaidiagrammen van kristallen in verschillende oriënteeringen. Het blijkt, dat de kubische cel zich bij de omzetting zoo deformeert,nbsp;dat twee der ribben hun stand in de ruimte behouden, doch de derde 14° van richtingnbsp;verandert. We kunnen dus 12 oriënteeringen verwachten, daar elk der drie ribbennbsp; of —¦ 14° van richting kan veranderen in twee loodrecht op elkaar staandenbsp;vlakken. Deze oriënteeringen geven echter vier aan vier hetzelfde diagram. Denbsp;waarschijnlijkheid voor elk dezer oriënteeringen is even groot, zooals uit denbsp;intensiteiten der reflecties blijkt. De afzonderlijke mozaiekblokjes, waaruit het kristalnbsp;is opgebouwd blijken elkaar bij de desoriënteering niet mee te sleepen (geen éénkristalnbsp;na omzetting). Het kristal levert na opwarmen weer het oorspronkelijke kubischenbsp;draaidiagram.

Als nu de kristallen polair zijn, zullen in elk der oriënteeringen evenveel kristalliefen voorkomen met positieve als met negatieve richtingszin der CN-groepen. Dezenbsp;tegengesteld georiënteerde kristallieten hebben samenhang: daardoor zal geen piezo-electriciteit kunnen optreden.

Het is mogelijk uit deze structuur de afmetingen van de CN-groep te bepalen.

De figuren 2 en 3 spreken voor zich zelf. Nenien we voor de CN-groep axiale symmetrie aan, dan vinden we, daar de straal van Na 0,98 A is 8)

-ocr page 21-

15

(bij een coördinatiegetal 6), voor de lengteas 4,30 A en voor de diameter 3,58 A.



Voor het overgangspunt vinden we röntgenografisch 10,5 d= 1° C. Voor zoover op deze wijze is vast te stellen gaat de overgang discontinunbsp;zonder voorbereiding. Op een poederopname juist bij de overgangs-temperatuur staan de diagrammen van beide modificaties met scherpe,nbsp;t.o.v. de diagrammen bij hoogere resp, lagere temperatuur practischnbsp;onverschoven lijnen.

Invloed van bijmengsels op het overgangspunt. Wij hebben eenige oriënteerende proeven gedaan over de invloed van, mengkristallen vormende, bijmengsels op de ligging van dit overgangspunt. Wij bepaaldennbsp;dit door röntgenografisch te onderzoeken, bij welke temperatuur voornbsp;het eerst de lijnen der rhombische modificatie verschenen. Bij deze over-gangen moet een twee-fasen-gebied optreden, waarin gedeeltelijke ontmenging plaats vindt. Röntgenografisch hebben we hiervan echter nooitnbsp;iets gemerkt.

Onderzocht werden de volgende mengsels: NaCN — NaBr, NaCN — KCN, NaCN — KBr, NaCN — LiBr en NaCN — LiCN.

Uit de eerste twee mengsels blijkt, dat Br“ en K een ongeveer gelijke verlagende werking hebben (3° per ionprocent). De verlaging is evenredig met de concentratie tot ongeveer 10 mol- resp. ion%. KBr geeftnbsp;per mol% een driemaal zoo groote verlaging (9° per mol%). K en Brquot;nbsp;geven dus geen eenvoudige additie hunner werking voor concentraties,nbsp;waarbij de verlaging door elk der ionen, zoowel als die door het opgelostenbsp;KBr, evenredig is met de concentratie van ion resp. zout. Het schijnt dus.

-ocr page 22-

16

dat de substitutie door K en Brquot;quot; niet plaats heeft, zelfs bij groote verdunningen, op onafhankelijke plaatsen, doch op bijeengelegen rooster-punten.

LiBr verlaagt het overgangspunt van NaCN met 2° per mol%. We hebben in verband daarmede onderzocht of LiCN (dus Li ) het overgangspunt wellicht zou verhoogen. We hebben daarover geen uitsluitselnbsp;verkregen, daar het zeer onzeker is of LiCN wel mengkristallen vormtnbsp;met NaCN; tot 25 mol% LiCN zijn geen vreemde lijnen op hetnbsp;röntgenogram te zien, de celribbe verandert echter niet. Het overgangspunt der mengsels is nagenoeg gelijk aan dat van NaCN.

Kubische modificatie.

De cel bevat 4 moleculen, de ribbe a ¦= 5,87 A. Zooals reeds in de inleiding werd vermeld, leidt de onderstelling van isotrope rotatie dernbsp;CN-groepen tot uitstekende overeenstemming van berekende en waargenomen intensiteiten van het poederdiagram (zie tabel III, blz. 40).

Nu is de uitzetting van de rhombische bij de overgang naar de kubische modificatie slechts 1*^ %. Dit is zeer weinig, als we bedenken, dat denbsp;CN-groepen, waarvan we zoojuist gezien hebben, dat ze verre vannbsp;bolvormig zijn, van hun compacte, parallele stapeling overgaan totnbsp;rotatie. Er blijkt dan ook geen plaats te zijn voor een vrije rotatie dernbsp;CN-groepen: de ruimte tusschen twee Na-ionen langs de kubusribbe isnbsp;5,87 — 2 X 0,98 = 3,91 A, de lengte van de CN-groep daarentegennbsp;4,30 A. De CN-groep zal dus alleen de orienteering met de lange asnbsp;volgens de tetragonale assen kunnen passeeren, indien de Na-ionen ternbsp;weerszijden uitwijken over een afstand van 0,20 A. Nu voeren alle ionennbsp;warmte-trillingcn uit om hun evenwichtsstanden, wier amplitudines bijnbsp;kamertemperatuur juist van de orde 0,2 A zijn. Hiér zou een sterke koppeling moeten optreden met de rotatie der CN-groepen.

Toch is het opvallend, dat de CN-groep nauwkeurig past tusschen de Na-ionen als hij met de lange as gericht is volgens een der trigonalenbsp;assen. Dit accentueert de kwestie: roteeren de CN-groepen of hebbennbsp;Natta en Passerini gelijk, die meedeelen gevonden te hebben,nbsp;dat NaCN, KCN en RbCN pyrietstructuur bezitten? In pyriet (FeS2)nbsp;en ook in CaC2 komen $2 resp. C2-groepen voor, die met de metaal-atomen in een steenzoutrooster gerangschikt zijn. De radicalen liggennbsp;met hun assen in beide gevallen langs de trigonale assen gerangschiktnbsp;en wel in FeS2 tot een rooster van dyakisdodekaedrische en in CaC2nbsp;tot een van hexakisoktaedrische symmetrie. Bij beide structuren moetennbsp;reflecties optreden met gemengde indices, die voor de steenzoutstructuur

-ocr page 23-

17

verboden zijn. Bij berekening blijkt, dat, indien NaCN een dezer structuren zou bezitten, een aantal dier reflecties met behoorlijk waarneembare intensiteit zou moeten optreden, bij een afstand C—N van 1,06 A (ontleend aan de rhombische modificatie, zie tabel III). Op zeer lang belichtenbsp;zwenk- en W eissenber g-opnamen blijken echter geen reflectiesnbsp;met gemengde indices voor te komen. NaCN bezit dus geen FeS2 ofnbsp;CaC2'-structuur.

Toch volgt hieruit niet, dat dus de CN-groepen roteeren. De verdeeling der CN-groepen over de verschillende trigonale richtingen behoeft nietnbsp;aan strenge roostersymmetrie te zijn gebonden, doch kan een toevalligenbsp;zijn. Dan resulteert een statistische symmetrie, die gelijk is aan die vannbsp;het steenzoutrooster. We kunnen ook zeggen: er treedt een zeer vaaknbsp;binnen het, cohaerent de röntgenstralen verstrooiende, kristalfragmentnbsp;herhaalde vertweelinging van de FeS2 of CaC2-structuur op, die eennbsp;verhooging der gemiddelde symmetrie tot die van het steenzoutroosternbsp;ten gevolge heeft. Dan kunnen weer uitsluitend reflecties met ongemengdenbsp;indices optreden. Zooals we in tabel III zien, levert de berekening dernbsp;intensiteiten voor deze statistische verdeeling over de trigonale asrichtingen met een C—N afstand van 1,06 A voortreffelijke overeenstemmingnbsp;met de geschatte intensiteiten van het poederdiagram. Bovendien blijkt ernbsp;praktisch geen verschil te bestaan tusschen de voor dit geval berekendenbsp;intensiteiten en die bij roteerende CN-groepen, hetgeen niet behoeft tenbsp;verwonderen als men bedenkt, dat de verschillende in fase verstrooiendenbsp;oriëntaties te samen slechts weinig verschillen van een isotrope verdeeling.nbsp;Uit het poederdiagram kan dus niet worden geconcludeerd, of de CN-

-ocr page 24-

18

groepen isotroop, dan wel statistisch over de verschillende trigonale richtingen zijn verdeeld.

Er blijkt evenwel een mogelijkheid te zijn deze beide structuurmodellen röntgenanalytisch te toetsen. Bij reflecties met hooge indices, die op hetnbsp;poederdiagram alle zeer zwak zijn, treden verschillen op tusschen denbsp;voor beide gevallen berekende intensiteiten en wel speciaal bij de parennbsp;met gelijke afbuigingshoek (115 en 333, 600 en 442, 117 en 551). Denbsp;intensiteitsverhoudingen dezer paren hebben het voordeel, onafhankelijknbsp;te zijn van onzekere factoren als staafjesabsorptie en temperatuurfactor.nbsp;Bij isotrope rotatie worden de structuurfactoren der paren gelijk, daarnbsp;dan de samenwerkende CN-groepen verstrooien als een bolsymmetrischenbsp;verdeeling van verstrooiende materie, zoodat het cyaan een verstrooiendnbsp;vermogen toekomt, dat slechts van de afbuigingshoek afhankelijk is,nbsp;terwijl bij statistische verdeeling der CN-groepen de structuurfactoren,nbsp;afhangend van de oriëntatie van opvallende en afgebogen straal tennbsp;opzichte van het systeem van trigonale assen, voor de twee reflectiesnbsp;met gelijke Sh^ verschillend zijn.

Ter toetsing hebben we daarom W eissenber g-opnamen gemaakt van een afgeslepen NaCN-kristal om [110]. Het afslijpen geschieddenbsp;met het doel de (geringe) onregelmatige absorptie door de kristalbe-grenzing zoo goed mogelijk te elimineeren, De aequator van deze opnamen bevat de reflecties (hhl); alle paren liggen er dus op.

Deze foto’s leverden een volkomen onverwacht resultaat: de intensiteiten van alle drie paren zijn wel verschillend, wat de isotrope rotatie dus uitsluit, doch op een wijze, die in ’t geheel niet in overeenstemmingnbsp;blijkt met statistische verdeeling der CN-groepen over de trigonale assen!nbsp;Dit blijkt duidelijk uit tabel I.

Tabel I.

Intensiteitsverhouding der reflectieparen met gelijke afbuigingshoek.

jy nbsp;nbsp;nbsp;Reflecties

Waargenomen

intensiteits

verhouding

Berekende v

isotroop

roteeren

ïrhouding van S*, indien de CN-groepen statistisch met hun lange assen verdeeldnbsp;liggen over

trig, assen

digonale assen

tetrag. assen

:f nbsp;nbsp;nbsp;115:333

,, , nbsp;nbsp;nbsp;600 : 442

¦ ' nbsp;nbsp;nbsp;. 117 : 551

5 ; 4

4 : 1

2 : 1

1 : 1

1 : 1

1 ; 1

3 : 2

2:5/

5:2

6 -. s C r 3 : 4J.Vnbsp;1 --^fi

2:5 nbsp;nbsp;nbsp;' C:lt;|^

3:1 z. ¦

1:4-

Steeds heeft dus het netvlak, dat in of dicht om het kubusvlak ligt de grootste intensiteit.

Daar we misschien toch nog met een (niet waarschijnlijke) absorptie-

-ocr page 25-

19

kwestie te maken hadden, hebben we ook met Mo-straling nog enkele foto’s gemaakt. Deze bevestigen de met Cu-straling gevonden verhoudingen, zoodat absorptie hier geen rol speelt.

Daar de beide tot nu toe gediscussieerde structuren verworpen moeten worden, hebben we onderzocht of de CN-groepen nog op andere wijzenbsp;geplaatst kunnen worden met behoud van de symmetrie van het steen-zoutrooster, dan in de oriënteering langs de trigonale assen. Dit kannbsp;inderdaad nog op twee manieren, in beide gevallen met een statistischenbsp;verdeeling over een aantal standen. De tweede mogelijkheid is verdeelingnbsp;over de (6) richtingen der digonale assen; ruimtelijk is deze liggingnbsp;ook verantwoord daar de doordringing der ionen slechts 0,05 A zounbsp;bedragen. Ten derde kunnen de CN-groepen uit een oogpunt vannbsp;symmetrie liggen langs de (3) tetragonale asrichtingen; deze ligging isnbsp;echter, zooals we reeds zagen, ruimtelijk zeer ongunstig. Zooals uitnbsp;tabel I blijkt, geeft evenwel geen dezer structuren aansluiting tusschennbsp;berekende en waargenomen intensiteiten voor de beschouwde reflectie-paren.

Het blijkt dus niet mogelijk een structuur te vinden, waarin de CN-groepen zich bevinden tusschen Na-ionen die op hun parametervrije plaatsen liggen.

Een aanwijzing, hoe wij mogelijk uit deze impasse konden geraken hebben twee F o u r i e r-synthesen gegeven. De eerste is de doorsnedenbsp;Z'=0 door de ruimtelijke synthese. Het aantal termen hiervoor is ongewoon klein, slechts 64; dit is het gevolg van de kleinheid van de cel,nbsp;het groote aantal uitdoovingen en de snelle afval der intensiteiten metnbsp;toenemende afbuigingshoek. Deze laatste oorzaak verhindert een goedenbsp;detailleering in de synthese en vermindert de zekerheid der conclusiesnbsp;welke wij eruit trekken. Bovendien hebben we de synthese van denbsp;projectie op (110) uitgevoerd. Beide synthesen geven een cirkelvormignbsp;maximum van. de CN-groep, doch het maximum van het Na-ion is innbsp;beiden een weinig gedeformeerd. Daar in de vlakten tusschen de toppennbsp;geen valsche maxima liggen, meenen wij aan de gevonden contourlijnennbsp;wel eenige waarde te mogen toekennen (zie fig. 11 op blz. 44).

De deformatie van de natciumtop wijst op een niet-parametervrije ligging van het Na-ion. Deze parameter moet ook weer statistisch verdeeld zijn over een veeltallige puntligging om de parametervrije plaatsen,nbsp;daar anders de symmetrie van het rooster weer verlaagd zou worden ennbsp;nieuwe reflecties zouden optreden.

Het cirkelvormige maximum van de CN-groep wijst op een vrijwel isotrope verdeeling der CN-groepen.

-ocr page 26-

20

Inderdaad blijkt het mogelijk bij de drie reflectieparen overeenstemming te verkrijgen wanneer in de richting der tetragonale assen een opschuivingnbsp;van 0,35 A voor het natrium wordt aangenomen.

Wij hebben nog voor een groot aantal andere structuurmodellen de structuurfactoren berekend (gedeeltelijk getabelleerd in tabel IV) en hetnbsp;blijkt, dat de bovengenoemde ligging, oktaedrische verdeeling van hetnbsp;natrium met 0,055 om de parametervrije plaats en vrijwel roteerendenbsp;CN-groepen, de beste aansluiting geeft met de experimenteele datanbsp;(tabel IV, kolom 5). De overeenstemming is redelijk, echter ten opzichtenbsp;van de andere mogelijkheden in zijn geheel toch niet zoo overtuigend,nbsp;dat wij het model reeds als bewezen willen beschouwen. Te meer, waarnbsp;zijn ruimtelijke verhoudingen niet doorzichtig zijn.

Daar wij dit vraagstuk eerst enkele weken voor het einde van ons onderzoek in bewerking hebben genomen, hebben wij het helaas niet innbsp;alle richtingen kunnen vervolgen.

Wellicht heeft ook het centrum der CN-groepen een kleine parameter. Dit zal moeilijk zijn uit te maken, daar we dan bij de vraag, hoe denbsp;CN-groepen zijn georiënteerd, te maken hebben met drie variabelen;

a. nbsp;nbsp;nbsp;parameter van het natrium

b. nbsp;nbsp;nbsp;afstand C—N

c. nbsp;nbsp;nbsp;parameter van het centrum der CN-groepen.

Bij reflecties met hooge indices (o.a. de door ons boven hoofdzakelijk beschouwde reflectieparen) is a. het belangrijkste, daar dan de bijdragenbsp;van de over vele richtingen verdeelde CN-groepen in het algemeennbsp;klein is.

Nader onderzoek, waarbij in de eerste plaats nog nauwkeuriger intensiteitsgegevens zullen moeten worden verkregen, ook van de kubischenbsp;modificaties van KCN en RbCN — waar de ruimtelijke verhoudingennbsp;precies gelijk zijn aan die in NaCN — is zeer gewenscht. Bij KCN ennbsp;RbCN doet van de boven genoemde variabelen, door het zwaarderenbsp;kation, zich vrijwel alleen a. gevoelen in de intensiteitsberekening, bijnbsp;KCN ook b.

Het zal dan wellicht mogelijk zijn een meer gedétailleerd beeld van deze structuur te geven dan nu het geval is.

Rotatieovergangcn in kristallen.

Na de behandeling van de structuur van kubisch NaCN zijn enkele opmerkingen over de ,.rotatie” van atoomgroepen of moleculen innbsp;kristallen wellicht op hun plaats.

-ocr page 27-

21

Het verschijnsel is ontdekt bij calorische onderzoekingen aan waterstof in 1929 door Bonhoeffer en Harteck®) en tegelijkertijd door Clusius ennbsp;Hiller^®). In gasvormige ortbo-waterstof roteeren de moleculen met een quantnbsp;van 329 cal/Mol tot temperaturen ver beneden het tripelpunt (circa 15° K); bijnbsp;para-waterstof is dit niet het geval en toch zijn de sublimatiewarmten van beidenbsp;vormen gelijk. Men werd dus gedwongen tot de hypothese, dat de moleculen innbsp;vast o—H2 ook roteeren. Beneden 2° K sterft deze rotatie uit.

Sindsdien heeft men in zeer vele gevallen tot rotatie van moleculen of atoom-groepen in de vaste toestand geconcludeerd, het meest op grond van metingen der soortelijke warmte of diëlectriciteitsconstante (zie hiervoor de overzichten vannbsp;E u c k e n en Smyth^-).) Vooral bij calorische metingen moet men erg voorzichtig zijn met conclusies, daar een abnormale soortelijke warmte geenszins behoeftnbsp;te worden veroorzaakt door het inzetten der rotatie.

Metingen der diëlectriciteitsconstante geven slechts aanwijzing bij dipoolmoleculen, doch laten dan meer gevolgtrekkingen toe. Sterke toeneming der diëlectriciteitsconstante bij stijgende temperatuur wijst erop, dat de dipoolmoleculen zeer veelnbsp;bewegingsvrijheid hebben verkregen, zoodat ze zich gemakkelijk kunnen richten innbsp;een electrisch veld.

Het onderzoek met röntgenstralen is bij dit vraagstuk echter het machtigste hulpmiddel. De röntgenanalyse kan in principe de gemiddeldenbsp;ruimtelijke oriënteering precies vaststellen. Men heeft de onderstellingnbsp;eener isotrope rotatie aan de intensiteitsberekening ten grondslag gelegdnbsp;en getoetst aan de waargenomen intensiteiten. Het eerste is dit gedaannbsp;in 1932 door Bijvoet en Ketelaar voor NaN03 De overeenstemming tusschen berekende en waargenomen intensiteiten was goed,nbsp;zoodat boven 275° C tot ,.rotatie” der NOs-groepen besloten werd 1). —nbsp;Een dergelijke berekening is nadien slechts een enkele maal herhaald:nbsp;alkaliperchloraten 15) en -fluoboraten I6) door Finbak en Hasselnbsp;(1936) en NaCN door Verweel en B ij voet (1938) '^). — Mennbsp;heeft in het algemeen te bedenken, dat de onderstelling eener verdeelingnbsp;over een aantal voorkeursstanden in de berekende intensiteiten veel zalnbsp;kunnen gelijken op die eener isotrope verdeeling, zoodat het een uiterstnbsp;delicate vraag is röntgenanalytisch uit te maken in hoeverre de verdeelingnbsp;isotroop is langs ring of bol. F o u r i e r-synthesen zouden hier het bestenbsp;overzicht geven.

Sterkere afwijking der isotrope verdeeling — statistische verdeeling over een aantal voorkeursstanden — wijst op hooge potentiaalbergen

1

De opmerking van EuckenH), dat het hier ook een isotrope rotatie zou kunnen betreffen, wordt door de röntgenanalyse volkomen weerlegd, echter door dezenbsp;niet alleen: het vrijwel quantitatieve behoud der dubbele breking bewijst de parallelenbsp;ligging der NOs-groepen. Een isotrope NOs-groep zou trouwens niet de rhomboëdrischenbsp;cel doen persisteeren.

-ocr page 28-

22

tusschen deze standen, isotrope verdeeling op het wegvallen daarvan. De meeste ,.rotatie” structuren zullen, gezien de ruimtelijke belemmeringen, althans dicht boven het overgangspunt tot de eerste categorienbsp;behooren, waarbij boven het overgangspunt de voorkeursstanden gelijkwaardig zijn (Z er nik e 26) 1941), terwijl de potentiaalbergen daar-tusschen het ,,slippen” van de eene stand in de andere nog tot eennbsp;weinig frequent verschijnsel zullen maken.

Ons onderzoek van NaCN bracht de onverwachte complicatie aan het licht, dat de overgang gepaard kan gaan met het optreden van eennbsp;statistische verdeeling van het /cation.

Heel vaak grondt men de conclusie van ,,rotatie” in een kristal louter op röntgenografisch verkregen symmetrieoverwegingen (b.v. het voorkomen van een viertallige as door de CH^-keten bij n-amylammonium-chloridei’^) doet besluiten tot ,,rotatie” van deze keten om zijn as). Hetnbsp;spreekt vanzelf, dat deze symmetrieverhooging zoowel door een statistische verdeeling over voorkeursstanden kan worden verklaard als doornbsp;isotrope rotatie.

In een aantal gevallen heeft men opgemerkt, dat de moleculen of groepen geen ruimte hebben om vrij te roteeren.

Finbak en Hassel^®) vonden dit bij de kubische modificaties van NH4NO3, RbNOs, CsNOs en TlNOs. Deze zouten hebben „CsCl”-structuur met de NOg-groepnbsp;op de plaats van het chloor. Het ruimtetekort is ook hier enkele tienden van een A.

C2CI6 en nbsp;nbsp;nbsp;hebben beiden een kubische modificatie, waarbij de

moleculen een ruimtelijk gecenterd rooster vormen. Uit een oogpunt van symmetrie moeten dus de moleculen roteeren of tenminste verdeeld liggen over een aantalnbsp;voorkeursstanden. Ook hier is geen ruimte voor isotrope rotatie.

Müller®®) vond, dat de hooge n-alkanen enkele graden beneden hun smeltpunt overgaan van een rhombische in een hexagonale modificatie, waarin de CHz-ketensnbsp;cylindersymmetrie bezitten. Hij interpreteerde daarom deze overgang als begin dernbsp;rotatie, doch de W a e 1 toonde aan, dat hiervoor geen ruimte is.

NaCN staat dus niet alleen in zijn ruimtegebrek. Wellicht zal bij de meeste stoffen met ,,roteerende” groepen of moleculen blijken, dat aannbsp;de vrije rotatie belemmeringen in den weg liggen.

NaNOs is anderzijds een geval waar de NOs-groepen voldoende ruimte hebben om te roteeren 22). Hier kunnen we de rotatie dus wel alsnbsp;vaststaand aannemen.

Nader onderzoek van alle „rotatieovergangen” in deze richting is zeker gewenscht.

Pauling heeft in 1930 23) een theoretische beschouwing gegeven over de rotatieovergang in kristallen.

Als één molecuul gaat roteeren, moet het over energetische potentiaal-

-ocr page 29-

23

bergen heen, die gevormd worden door de velden der naburige moleculen. Nu is de bewering van Pauling, dat een roteerend molecuul denbsp;potentiaalbergen waar de buren bij het begin der rotatie overheen moeten,nbsp;aanzienlijk zal verlagen. Wij verkrijgen dus een coöperatie en op eennbsp;zeker punt zal bij stijgende temperatuur het aantal roteerende moleculennbsp;,,autokatalytisch” toenemen.

Fowler (1935)24) heeft, uitgaande van de voorstelling van Pauling, een quantitatieve statistisch-mechanische berekening gegeven van dit coöperatief effect.

Quantitatieve uitkomsten zijn (ook bij Schafer 25)) wegens de vele vereenvoudigende veronderstellingen nog van weinig beteekenis.

Boven kwam reeds ter sprake hoe Zernike26) vele rotatieover-gangen interpreteeren wil als orde-wanordeovergangen tusschen bepaalde voorkeursoriënteeringen; ook dat in verband daarmede het röntgeno-grafisch onderzoek naar de richtingsverdeeling bij rotatie nog zal wordennbsp;voortgezet.

-ocr page 30-

HOOFDSTUK II.

DE STRUCTUUR VAN KALIUMCYANIDE.

Rhombische modificatie.

Beneden — 62° C kristalliseert KCN rhombisch. De structuur van deze modificatie is volkomen gelijk aan die van rhombisch NaCNnbsp;(zie fig. 1 op blz. 13).

De celafmetingen zijn:

a = 4,24 b = 5,14 c = 6,16 A

De parameter y'bedraagt 0,11 ± 0,01 hetgeen overeenkomt met een afstand C—N = 1,10 A. De afmetingen van de CN-groep zijn volkomennbsp;gelijk aan die in rhombisch NaCN.

Kubische modificatie.

Boven — 62° C heeft KCN ,,steenzout”structuur; de celribbe a bedraagt 6,50 A bij 20° C. Berekening van het poederdiagram levert ook hier voortreffelijke overeenstemming met de geschatte intensiteitennbsp;indien we ongestoorde rotatie der CN-groepen aannemen. Dezelfde uitkomst verkrijgen we bij onderstelling van een statistische verdeeling dernbsp;CN-groepen over de trigonale assen. Deze berekening van het poederdiagram hebben we niet opgenomen, daar waarschijnlijk ook hier hetnbsp;kation, evenals bij NaCN, een parameter zal hebben. Er blijkt hier althansnbsp;nog iets minder ruimte voor rotatie te zijn; de ruimte tusschen tweenbsp;K-ionen is 6.50 — 2 X 1,33 = 3,84 A (bij NaCN 3,90 A; lengte CN-ionnbsp;4,30 A).

Eénkristal opnamen zijn bij KCN zeker gewenscht om te onderzoeken of het K-ion ook een parameter heeft evenals het Na-ion in kubischnbsp;NaCN. Door tijdgebrek zijn wij niet in de gelegenheid geweest dit zelf tenbsp;doen. Een aanwijzing voor deze parameter is het feit, dat de intensiteitennbsp;van het poederdiagram evenals bij NaCN zeer snel uitsterven bij toenemende afbuigingshoek. Dit zou een abnormaal groote temperatuur-beweging beteekenen als het K-ion geen parameter heeft. NH^CN metnbsp;uitsluitend lichte atomen en een zeer laag smeltpunt (65° C) verstrooitnbsp;de röntgenstralen bij groote afbuigingshoek beter dan KCN (smeltpuntnbsp;620° C) of zelfs dan RbCN (smeltpunt ± 500° C) met hun zware atomen.

-ocr page 31- -ocr page 32-

Fig. 5a.

Weissenberg-opname van de aequator om [001] van RbCN bij kamertemperatuur.



-ocr page 33-

HOOFDSTUK III.

DE STRUCTUUR VAN RUBIDIUMCYANIDE.

LagC'temperatuurmodificatie.

Het overgangspunt van deze modificatie hebben we niet kunnen bepalen. Bij — 100° C is RbCN kubisch, doch bij — 180° C niet meer. Wij konden bij tusschenliggende temperaturen geen opnamen maken.

RbCN vertoont dezelfde merkwaardigheid als NaCN: bij afkoeling beneden het overgangspunt valt het kristal niet uiteen, doch een kubischnbsp;éénkristal levert ook bij — 180° een draaidiagram, zij het met veel meernbsp;reflecties dan bij kamertemperatuur. Na wederopwarming verkrijgen wenbsp;weer het oorspronkelijke kubische draaidiagram. Dit is een onbeperktnbsp;aantal malen te herhalen. Figuur 5a toont een W eissenberg-diagram om [001] (aequator) bij 20° C. Dit kristal was tevoren reedsnbsp;± 50 maal omgezet geweest in de andere modificatie. Figuur 5b toontnbsp;de opname van hetzelfde kristal in dezelfde oriënteering bij — 180° C.

De omzetting geschiedt bij plotselinge afkoeling tot — 180° C binnen één seconde.

Uit draaikristalfoto’s om [001]it„b*) en [llOjkub blijkt, dat bij —180° C alle kubische reflecties gesplitst worden in twee of meernbsp;reflecties, die vlak bij elkaar en vrijwel op de oorspronkelijke étagelijnennbsp;liggen. Bovendien blijken in beide oriënteeringen zeer zwakke tusschen-étages op te treden, die op verdubbeling der celafmetingen wijzen.

Uit W eissenber g-opnamen om [001 ]in,b der verschillende hoofden tusschenétages blijkt, dat de gesplitste kubische reflecties het oorspronkelijke azimuth hebben behouden (zie fig. 5a en 5b). Het kubisch rooster wordt dus zoo gedeformeerd, dat de in het kubische kristal gelijkenbsp;netvlakafstanden een weinig worden gewijzigd, de oriënteeringen diernbsp;vlakken echter niet. Was dit laatste wel het geval, dan zouden de gesplitste reflecties, ook in hooge étages, niet alle vrijwel op de oorspronkelijke étages liggen. Elk mozaïekblokje deformeert onafhankelijk vannbsp;zijn buren, anders zouden niet op de Weissenber g-opnamen allenbsp;reflecties zich kunnen splitsen in meerdere, doch zou slechts een daarvannbsp;moeten optreden.

[001],jj,i, geeft de oriënteering van het kubische kristal bij kamertemperatuur aan.

-ocr page 34-

26

Het is ons niet gelukt een structuur af te leiden, die alle reflecties naar ligging en intensiteit verklaart. Toch willen we reeds de door onsnbsp;vastgestelde gegevens vermelden.

De constructie van het reciproke rooster uit de W e i s s e n b e r g-diagrammen levert voor de tusschenétages een kubisch net met uitsluitend oneven indices, betrokken op een cel, die 8 maal zoo groot is als denbsp;oorspronkelijke (bij 20° C); dus met drie gebroken indices bij behoudnbsp;der oorspronkelijke cel. Dit wijst dus op verdubbeling der celribbe.

De reflecties op de hoofdétages daarentegen zijn zonder twijfel niet kubisch. Met een constructie van het reciproke rooster komen we hiernbsp;niet verder, daar deze niet nauwkeurig genoeg is om de reciprokenbsp;roosterlijnen door de reflectiegroepen zeker te vinden. Door probeerennbsp;hebben we de reflectiegroepen uit de hoofdétages alle kunnen verklarennbsp;met een rooster, dat zeer verwant is aan het oorspronkelijke kubische.

Ontstaat bij NaCN bij deformatie uit de kubus een monokliene cel met gelijke a' en c' as en een hoek van 104° (zie fig. 1, blz. 13), hiernbsp;ontstaat uit de kubische cel een trikliene met gelijke a' en c' as en gelijkenbsp;hoeken a' en y' (93%°) en een hoek van 91°. Evenals bij NaCN ennbsp;KCN is ook hier de eigenlijke elementaircel kleiner en vormen de halvenbsp;diagonalen van het a'c'-vlak de ribben van de nieuwe cel, die monokliennbsp;is (zie fig. 6). De celafmetingen zijn:

a = 4,77 b = 4,87 c = 6,66 A J3 = 94%°

Met deze cel kan de ligging van alle reflecties op de hoofdétages worden

-ocr page 35-

27

verantwoord, de intensiteiten echter (evenals de reflecties der tusschen-étages) doen zien, dat deze cel toch niet de ware elementaircel kan zijn.

Uit de analogie met de oorspronkelijke kubische cel en uit de uit-doovingen (alleen reflecties met h k 1 = 2n komen voor) volgt, dat deze cel ruimtelijk gecenterd moet zijn. Uit de intensiteiten volgt echter,nbsp;dat deze centering niet geheel juist kan zijn. Bij afwijking der centeringnbsp;geldt de uitdoovingsvoorwaarde echter niet meer streng en zouden ernbsp;reflecties moeten optreden waarvoor h k l = 2n 1. Die reflectiesnbsp;hebben we niet waargenomen, hoewel ze duidelijk zichtbaar zoudennbsp;moeten zijn als de parameterwaarde juist is, die we uit de intensiteitennbsp;der wel aanwezige reflecties berekenen. We worden zoo genoodzaaktnbsp;aan te nemen dat de Rb-ionen statistisch zijn verdeeld over een tweetalligenbsp;puntligging. In verband met de onzekerheid van de geheele structuurnbsp;hebben we dit niet verder uitgewerkt.

De monokliene cel verlangt, dat niet alle gesplitste reflecties netjes op de étagelijn blijven liggen, doch een weinig hiervan afwijken. Dit isnbsp;echter niet het geval, zooals reeds blijkt uit fig. 5a en 5b. Ook in ditnbsp;opzicht voldoet de monokliene cel dus niet geheel.

Wij zijn op grond van bovengenoemde verschijnselen: tusschenétages, intensiteitsverschuivingen en de onderlinge oriënteering der netvlakken,nbsp;van meening, dat we hier een geval hebben van polysynthetische ver-tweelinging. Zooals Mej. Mac G i 11 a v r y 27) in haar dissertatienbsp;uiteen zet, kunnen we daarbij twee grensgevallen onderscheiden;

1. nbsp;nbsp;nbsp;Macroscopische vertweelinging. Dan verkrijgt men de röntgeno-grammen der beide oriënteeringen naast elkaar. De vertweelinging vindtnbsp;niet, of slechts zeer zelden plaats in het cohaerent verstrooiende partikel.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Microscopische vertweelinging. Dan vindt de vertweelinging zeernbsp;vaak plaats in het cohaerent verstrooiende gebied. Het röntgenbeeld isnbsp;dat van de tweeling: het vertoont niet de symmetrie van de enkelvoudigenbsp;kristallen. Vooral bij kristallen met pseudosymmetrie krijgt men dan denbsp;symmetrie van het pseudokristalstelsel (bv. monoklien met een hoeknbsp;jScNo 90° ^ rhombisch). Vermoedelijk hebben wij hier met een geval tenbsp;maken dat tusschen beide grensgevallen in staat. Dan zijn door elkaarnbsp;te verwachten het diagram van het onvertweelingde rooster in zijn verschillende oriënteeringen en dat van het hoogersymmetrische tweelingrooster.

Daar het natuurlijk onmogelijk is enkelvoudige kristallen van deze modificatie te maken, zal het vraagstuk moeilijk zijn op te lossen.

-ocr page 36-

28

Kubische modificatie.

Hierover is weinig te zeggen. Zij heeft „steenzout’ structuur met een celribbe van 6,80 A bij 20° C. De ruimte tusschen twee Rb-ionennbsp;langs de tetragonale assen is 6,80 — 2 X 1,49 = 3,82 A. We vindennbsp;hier dus weer precies dezelfde ruimtelijke verhoudingen als bij kubischnbsp;NaCN en KCN. Ook hier zal voortgezet onderzoek moeten uitmaken,nbsp;of de Rb-ionen een parameter hebben.

-ocr page 37-

HOOFDSTUK IV.

DE STRUCTUUR VAN CAESIUMCYANIDE.

Rhomboëdrischc modificatie.

55° C kristalliseert CsCN rhomboëdrisch. De cel-

O

Beneden circa

afmetingen zijn a ¦= 4,22 A, a lt;= nbsp;nbsp;nbsp;met 1 molecuul per cel; de

ruimtegroep is D3a5 — R3m. In de intensiteiten is niets te zien van de CN-groep, daar het zware Cs-ion volkomen overheerscht. Uit ruimtelijkenbsp;overwegingen volgt dat de structuur een weinig gedeformeerde CsCl-structuur is, waarin de CN-groepen alle parallel gericht zijn langs denbsp;trigonale as (zie fig. 7. In deze figuur is de rhomboëder niet op denbsp;gebruikelijke wijze met de trigonale as verticaal geplaatst, cm duidelijkernbsp;de groote overeenkomst met de kubische modificatie te laten uitkomen).


Fig. 7. Structuur van rhomboëdrisch CsCN.

We kunnen ook in deze structuur de afmetingen van de CN-groep bepalen, zie fig. 8.

Hier liggen 8 Cs-ionen om het CN-ion, in verband waarmee de af-

-ocr page 38-

30

metingen 2 a 3 % grooter worden gevonden dan in rhombisch NaCN en KCN met het coördinatiegetal 6. De lengte en breedte van de CN-groep zijn 4,36 resp. 3,70 A (4,30 en 3,58 A bij NaCN en KCN).

Kubische modificatie.

De celribbe a = 4,28 A, Het aantal moleculen per cel is 1. Het zout heeft ,,CsCr-structuur met vermoedelijk ook hier ,,roteerende” CN-groepen.

Ruimtelijk vinden we geheel dezelfde verhoudingen als bij de kubische modificaties van NaCN, KCN en RbCN. De ongunstige richtingen zijnnbsp;hier de lichaamsdiagonalen; de ruimte tusschen twee Cs-ionen daarlangsnbsp;is 7,42 — 2 X 1,70 = 4,02 A terwijl de CN-groep 4,36 A lang is. Wenbsp;zien hier dat de ruimte tusschen de Cs-ionen langs de lichaamsdiagonalennbsp;kleiner is dan die langs de trigonale as (langste lichaamsdiagonaal) innbsp;de rhomboëdrische modificatie (4,02 resp. 4,36 A). Er zijn dus weernbsp;belemmeringen voor de isotrope rotatie van dezelfde grootte als bij denbsp;andere kubische cyaniden. Nader onderzoek is gewenscht om na te gaan,nbsp;of het caesium wellicht ook een parameter heeft, evenals het natriumnbsp;in kubisch NaCN, al zal deze waarschijnlijk in een andere richtingnbsp;liggen in verband met de verschillende structuur. Ook bij CsCN zijn denbsp;ruimtelijke verhoudingen vermoedelijk misleidend: het CN-ion ,,past”nbsp;weer nauwkeurig tusschen de Cs-ionen, indien we het hier leggen langsnbsp;een niertallige as.

Bij hooge temperatuur gaat de „CsCF’-structuur van CsCN niet over in een modificatie met ,,steenzout”structuur, zooals CsCl en CsBr bijnbsp;± 460° C28). Tot 350° C, bij welke temperatuur het zout smelt, blijftnbsp;het röntgenogram geheel onveranderd.

-ocr page 39-

HOOFDSTUK V.

DE STRUCTUUR VAN AMMONIUMCYANIDE.

NH4CN kristalliseert niet kubisch, doch tetragonaal (a 1= 4,16, c = 7,61 A) met 2 moleculen per cel.

Het blijkt dat de CN-groepen, wier richtingszin wij weer niet onderscheiden, liggen in de vlakken z = 0 en z = 3^ en wel in elk vlak alle evenwijdig aan elkaar doch 90° gedraaid ten opzichte van het CN-vlaknbsp;er boven of er onder. De coördinaten van de CN-groep zijn (C en N

gelijkwaardig genomen) xxO, xxO, xxj/^- xxj/^- waarbij x = 0,093 i 0,003.

De coördinaten van NH4 zijn Yi Y2 M ^n Yl Yi nbsp;nbsp;nbsp;ruimtegroep is

D4hio — P4/mcm. De structuur doet dus sterk denken aan een CsCl-structuur die twee verdiepingen hoog is door de oriënteeringen der CN-groep (zie fig. 9). De afstand C—N = 1,10 ± 0,04 A.

-ocr page 40-

32

De hier gegeven structuur behoeft nog een kleine correctie: de intensiteitsverhoudingen van naburige reflecties met hooge en lage laatstenbsp;index worden niet juist weergegeven in dier voege, dat die met hooge 1nbsp;te sterk worden berekend. Het lijkt alsof de CN-groep niet geheel zondernbsp;parameter kan zijn in de richting der c-as. De CN-groepen moeten dannbsp;een beetje onder en/of boven de vlakken z = 0 en 2=*/^ liggen. Dezenbsp;parameter moet een waarde van 0,15 — 0,20 A hebben.

Als we verlangen, dat elk NH4~ion op gelijke wijze door de CN-groepen wordt omringd, blijken er twee mogelijkheden te zijn om de CN-groepen zoo te plaatsen dat de tetragonale symmetrie, waarvan wenbsp;ook optisch geen afwijking hebben geconstateerd, behouden blijft.

In de eerste plaats kunnen de CN-groepen evenwijdig aan, doch afwisselend boven en onder de vlakken z = 0 en Z'=Y2 hggen. In ditnbsp;geval wordt het grondvlak van de cel tweemaal zoo groot. De tweedenbsp;mogelijkheid is een helling der CN-groep ten opzichte der vlakken z = 0nbsp;en 2 = 3^. Dan moet de cel tweemaal zoo hoog worden. In deze beidenbsp;gevallen zouden door de celvergrooting nieuwe reflecties moeten optreden met behoorlijk waarneembare intensiteiten. Daar deze echter nietnbsp;zijn waargenomen komen deze beide structuren niet in aanmerking.

We moeten dus trachten het berekende intensiteitsverloop aan het experimenteele te doen aansluiten met behoud van de oorspronkelijkenbsp;cel. Een aanwijzing, in welke richting de verklaring gezocht moet worden,nbsp;levert de waarneming, dat bij afkoeling de c-as sterk krimpt terwijl denbsp;a-as nagenoeg constant blijft.

Tabel II.

Verandering der celafmetingen van NH4CN met de temperatuur.

Temperatuur

a

c

c/a

35° C

± 4,16 A

7,64 A

± 1,835

20°

4,16

7,61

1,829

-45°

4,16

7,50

1,800

-80°

4,16

7,45

1,79

Tegelijk met deze krimping treedt een intensiteitsverandering der reflecties op, waarbij reflecties met hooge 1 sterker worden ten opzichtenbsp;van die met kleine 1. Deze verschijnselen blijken verklaard te kunnennbsp;worden door aan te nemen, dat voor de CN-groepen de componentnbsp;der warmtetcilUng in de c-richting grootec is dan in het basisvlak: bij

-ocr page 41-

33

hoogere temperatuur gaan de CN-groepen schommelen in het (110) resp. (110) vlak. Bij —45° C is de extra-warmtetrilling in de richting vannbsp;de c-as vrijwel uitgestorven.

NH4CN is zeer vluchtig (dampdruk bij j 20° C ± 400 mm Hg 29)) en ontleedt boven 10° C vrij snel. Bij niet te langzame verhitting smeltnbsp;het onder eigen dampdruk bij 65—67° C onder sterke bruinkleuring.nbsp;Bij verwarming op 40—50° is het in enkele uren geheel ontleed ondernbsp;afscheiding van amorfe bruinzwarte producten en ontwikkeling van NH3.nbsp;We hebben daardoor niet kunnen onderzoeken of de CN-groep nognbsp;volledig gaat roteeren in de vlakken (110) resp. (110) beneden hetnbsp;smeltpunt. Het is ons gelukt bij 35° a 40° C een poederfoto tenbsp;maken. Deze foto is onscherp, daar het buisje dik was (1 mm) en hetnbsp;zout zeer grofkorrelig. In ieder geval is de structuur bij deze temperatuurnbsp;nog ongewijzigd.

Uit de structuur blijkt, dat NH4CN een zuiver coördinatierooster vormt met NH4 en CN^-ionen, hetgeen men misschien niet zou verwachten, gezien de groote vluchtigheid en de dissociatie van de dampnbsp;in NH3 en HCN, en de sterke hydrolyse der waterige oplossing.

De NH4-groep is omringd door acht CN-groepen waarvan er vier hun C- of N-atomen volgens de hoekpunten van een bijna regelmatig viervlaknbsp;naar de NH4-groep richten. De afstand NH4—C (of N) bedraagtnbsp;(bij —80° C) 3,02 A. De vier overige groepen staan iets verder van denbsp;NH4-groep af en hun beider atomen zijn evenver van het NH4 verwijderd. (3,52 A bij —80° C) (Zie fig. 9). Het coördinatiegetal is dusnbsp;eigenlijk vier. Vermoedelijk daardoor zijn de afstanden C(N)—NH4 betrekkelijk klein. We vinden 3,02 A (bij —80° C) en we berekenen voornbsp;coördinatiegetal 8; 1,52 1,681= 3,20 A,

Of de NH4-groepen roteeren weten we niet. Röntgenografisch is tot — 80° geen verdere structuurverandering gevonden.

-ocr page 42-

HOOFDSTUK VI.

DE STRUCTUUR VAN LITHIUMCYANIDE.

Wijlen Dr. H. J. V e r w e e 1 heeft op het Kristallografisch Laboratorium van de Universiteit te Amsterdam LiCN röntgenografisch onderzocht. Hij had kristallen hiervan ontvangen van Perret en Perrot te Genève, die het zout voor het eerst in zuiveren toestand bereidnbsp;hebben 30). Hij heeft met dit preparaat opnamen gemaakt om [010],nbsp;[001] en [110] met koperstraling en een poederfilm en draaiopnamenbsp;om [010] met chroomstraling. Dr. A. K. van Bever heeft met denbsp;door V e r w e e 1 gemaakte foto’s getracht de structuur te ontwarren.

Hij is daarin niet geslaagd, daar hem een foto om [100] ontbrak. Wel heeft hij de celafmetingen en de ruimtegroep kunnen vaststellennbsp;benevens de atoomparameters in de richting van de c-as.

Wij zijn dank zij een gelukkig toeval in staat geweest fraaie draai-kristal- en W eissenber g-opnamen om [100] te maken. Wegens de enorme hygroscopiciteit van het zout is het bijna ondoenlijk om het tenbsp;poederen zonder ontleding. Daarom trachtten wij door afkoelen van denbsp;smelt in een dunwandig capillair een microkristallijn preparaat te verkrijgen. (Het smeltpunt is ongeveer 150° C). Bij snelle afkoeling braknbsp;het buisje steeds aan splinters. Bij zeer langzame afkoeling bleef hetnbsp;heel. Röntgenografisch bleek, dat het LiCN hierin gekristalliseerd wasnbsp;juist met de gewenschte oriënteering [100] evenwijdig aan de as vannbsp;het buisje! Dit preparaat (lengte ruim 1 cm, diameter 0,4 mm, diktenbsp;glaswand 0,01 mm) bleek niet over de volle lengte een éénkristal, hoewelnbsp;het wel bruikbare draaidiagrammen leverde. Daar had het preparaat dusnbsp;een zeer grove vezelstructuur. Er was echter ook een plaats, die bijnbsp;doorstraling voortreffelijke Weissenberg-diagrammen geleverd heeft.

Deze foto’s hebben ons in staat gesteld, de structuur geheel op te helderen, terwijl wij evenmin als Verweel en van Bever hierinnbsp;geslaagd zijn met de opnamen welke Verweel ter beschikkingnbsp;stonden.

-ocr page 43-

35

LiCN kristalliseert rhombisch. De afmetingen der elementaircel, die vier moleculen bevat, zijn:

a = 3,73, b = 6,52, nbsp;nbsp;nbsp;c = 8,73a

De ruimtegroep is D2h^®—Pmcn waarin de atoomcoördinaten voor elk der drie atomen zijn:

34, y, z: nbsp;nbsp;nbsp;y, z; 3^ Y- !3^ — z; 34- :3^ — y. M z-

Alle atomen liggen dus in de vlakken x = ^ en x'= De parameters y en z der drie atomen zijn:

y nbsp;nbsp;nbsp;2

0,374 ±0,003 0,190 ± 0,002nbsp;0,094 ±0,002

Li nbsp;nbsp;nbsp;0,471nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;±0,003

C nbsp;nbsp;nbsp;0,261nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;±0,002

N nbsp;nbsp;nbsp;0,H2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;±0,002

De projectie van de structuur op het vlak (100) is afgebeeld in fig. 10.


Hier hebben we onderscheid gemaakt tusschen C en N. Dit eischen de intensiteiten van sommige reflecties, die zeer gevoelig zijn voornbsp;differentiatie der CN-groep in twee ongelijke C- en N-atomen ondanks

-ocr page 44-

36

het betrekkelijk kleine verschil in verstrooiend vermogen der beide atomen.

Elk Li-ion heeft vier CN-groepen om zich heen, waarvan één het C- en drie de N-atomen naar het lithium keeren. Dienovereenkomstig is elkenbsp;CN-groep door vier Li-ionen omringd, waarvan een drietal om de stikstofnbsp;en een tegen de koolstof ligt. Deze omringing is zeer asymmetrisch;nbsp;hierdoor en door het kleine coördinatiegetal is de structuur zeer ijl ennbsp;loopen er groote kanalen doorheen evenwijdig aan de a-as. Het moleculairnbsp;volume van LiCN is 7 % grooter dan dat van NaCN, hoewel het Na-ionnbsp;veel grooter is dan het Li-ion!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;= 0,98,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1= 0,60 A).

Wij hebben van de projectie op (100) een F o u r i e r-synthese gemaakt. Deze is afgebeeld in fig. 15. Deze heeft de differentiatie der CN-groep in C- en N-atomen bevestigd. Dit resultaat is niet, tot opnbsp;zekere hoogte, reeds van te voren in de synthese ,,ingestoptquot;, daar geennbsp;enkele structuurfactor van teeken wisselt, bij berekening met een gemiddeld resp. met verschillende verstrooiende vermogens voor de beidenbsp;atomen. Behalve deze differentiatie van de CN-groep geeft denbsp;F o u r i e r-synthese een preciseering der atoomparameters.

Voor de verschillende atoomafstanden hebben we zoodoende gevonden:

C—N nbsp;nbsp;nbsp;1,15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A

Li—C nbsp;nbsp;nbsp;2,11nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A

Li—N in nbsp;nbsp;nbsp;hetzelfdenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(100)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vlaknbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2,06 A

Li—N in nbsp;nbsp;nbsp;naburigenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(100)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vlakken 2,19 A

Daar de maxima der atomen vrijwel vrij liggen, is het mogelijk het aantal electronen van elk atoom te bepalen uit de inhoud dernbsp;maxima. Wij vinden hiervoor Li : C : N = 2,2 ; 5,9 : 7,9 (genormeerd opnbsp;Li-|-C N=16). Lithium is dus geioniseerd zooals te verwachten wasnbsp;en het stikstofatoom heeft het ionisatieëlectron tot zich getrokken. Ditnbsp;volgt ook al uit de omringing.

Hoewel de CN-groep ongetwijfeld polair is, komt dit in geen der andere alkalicyaniden tot uiting; bij allen immers is de omringing dernbsp;CN-groep zeer regelmatig. Het kleine Li-ion doet echter blijkens denbsp;structuur deze polariteit tot uiting komen. De polariseerbaarheid en afmeting van de CN-groep als geheel zijn van dezelfde grootte als dienbsp;van Br“ en J”. De straalverhouding der ionen ligt voor al deze zoutennbsp;op de grens van 4 en 6 omringing. Het kleine coördinatiegetal en denbsp;asymmetrische omringing bij LiCN, in tegenstelling tot de steenzout-structuur van LiBr en Lij, zijn dus waarschijnlijk het gevolg van denbsp;polariteit van de CN-groep.

LiCN is het eenige alkalicyanide, waar geen aanduiding is van rotatie

-ocr page 45-

37

der CN-groepen. Dit zal ook samenhangen met de sterke polariteit der CN-groep in dit zout, waarin het contact tusschen het kleine Li-ionnbsp;en de CN-groep sterke voorkeur heeft voor het N-atoom.

Het smeltpunt van LiCN is zeer laag (160° C tegen 550° C bij NaCN en 620° C bij KCN). De geringe stabiliteit van het rooster tennbsp;opzichte van de vloeistof moet worden toegeschreven aan het kleinenbsp;coördinatiegetal in het kristal.

-ocr page 46-

TWEEDE GEDEELTE. BEPALING DER STRUCTUREN.

HOOFDSTUK VII.

DE STRUCTUURBEPALING VAN NATRIUMCYANIDE.

Bereiding en experimenteele bijzonderheden.

Wij bereidden zuiver NaCN door omkristallisatie van het technische zout, dat 96 % NaCN bevat. De oplossing mag vooral niet gekooktnbsp;worden wegens het gevaar van ontleding. Bij afkoelen van een warmenbsp;(±50° C) zeer geconcentreerde oplossing (±50%) kristalliseert hetnbsp;dihydraat uit in dunne blaadjes 1). Dit hydraat verliest in vacuo bovennbsp;H2SO4 zeer snel en volledig zijn kristalwater. Door eenmaal omkristal-liseeren verkregen we zoo een zout met een gehalte van 99,75 % NaCN,nbsp;bepaald door titratie van CN~ met AgN03. Deze eenvoudige zuiveringswijze staat niet vermeld in het handboek van Gmelin (8ste druknbsp;deel 21, 1928), waar wel een groot aantal andere veel omslachtigernbsp;methoden ter bereiding van zuiver NaCN worden gegeven.

Groote kristallen bereidden we door het in een geëvacueerde pyrex-buis gesmolten zout te laten afkoelen, waarbij het stolt tot groote brokken. Hieruit zijn door splijting cubi met een ribbe van ruim 1 mm tenbsp;maken. Dit splijten, zooals alle bewerkingen aan NaCN, moet geschiedennbsp;onder overleiden van een droge, C02'vrije luchtstroom, daar het zoutnbsp;tamelijk hygroscopisch is2),

We hebben poederopnamen gemaakt bij verschillende temperaturen en bij kamertemperatuur met zeer verschillende belichtingstijden ter ver-

1,32, nbsp;nbsp;nbsp;= 1,38, Ruimtegroep 02,,® = P2i/a. Het aantal parameters is 15.

1

Deze blaadjes zijn monoklien. (001) is het grootst ontwikkelde vlak. De cel-afmetingen zijn: a =6,56, b '= 10,54, c = 5,99 A, /3 = 102°, 40'. 4 moleculen per cel

“^pykr

We hebben geen structuurbepaling verricht.

2

De overgang NaCN ± 2 H2O ^ NaCN.2H20 vindt plaats bij 40 %, de overgang NaCN.2H20 aq '1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^ verzadigde oplossing bij ± 55 % relatieve voch

tigheid bij kamertemperatuur.

-ocr page 47-

39

gelijking der intensiteiten, zwenkopnamen om [100] en W e i s s e n-b e r g-opnamen van de aequator om [110], alle met Cu-straling, behalve enkele W eissenber g-foto’s, die met Mo-straling gemaakt zijn. Hetnbsp;kristal gericht volgens [110] hebben we met zeer fijn schuurpapier totnbsp;een spitse kegel afgeslepen, waarna er een zeer dun glazen buisje overgestulpt werd, dat op de kristalhouder met vaseline werd gedicht. Hetnbsp;preparaat was op deze wijze onbeperkt houdbaar.

De mengkristallen van NaCN met NaBr, KCN, KBr, LiBr en LiCN maakten we door samensmelten in vacuo en snel afkoelen van de smelt.nbsp;NaF, CuCN en NaJ vormen geen mengkristallen; zelfs bij NaF is ditnbsp;bij een gehalte van 4 % duidelijk te constateeren aan het optreden vannbsp;vreemde lijnen. AgCN, ook in de vorm van NaAgfCNja, ontleedt bijnbsp;verhitting, zoodat de mengkristalvorming niet kon worden onderzocht.

Voor de opnamen bij lage temperaturen gebruikten we de camera, die uitvoerig door FavejeeSi) beschreven is. Hierbij wordt lucht vannbsp;de gewenschte temperatuur van onderen tegen het verticaal staandenbsp;preparaatbuisje — diameter 0,2 tot 0,7 mm, wanddikte 0,01 mm —nbsp;geblazen. De temperatuur werd bepaald met behulp van een thermoelement, dat zich vlak bij het preparaat in de luchtstroom bevond.

De lucht droogden we zorgvuldig met silicagel, anders ontstonden beneden — 30° C verstoppingen door sneeuw in de leidingen. De koeling geschiedde door de lucht te laten borrelen door vloeibare zuurstof ennbsp;het ontwijkende gas (de doorgeleide lucht en de verdampte zuurstof)nbsp;naar de camera te leiden. Door deze werkwijze werden ook de laatstenbsp;resten vocht tegengehouden en de beschikbare ,.koude” zoo economischnbsp;mogelijk benut. Wij konden zoo temperaturen tot — 90° C bereikennbsp;en enkele uren constant houden op ±1° C. Voor temperaturen bovennbsp;0° C koelden we de lucht met een in ijs en zout geplaatste koelspiraal.

Structuuranalyse der kubische modificatie.

1. Poedecdiagrammen. tabel III. De intensiteiten der reflecties werden visueel geschat met op het zelfde filmmateriaal gemaakte zwartings-schalen.

Een afstand C—N van 1,06 A, ontleend aan de rhombische modificatie, geeft de beste overeenstemming bij ,,roteerende” of over trigonale asrichtingen verdeelde CN-groepen. Ook bij de berekening der FeS2 ennbsp;CaC2-structuren werd dezelfde CN-afstand aangenomen.

-ocr page 48-

40

Tabel III.

NaCN kubisch poederdiagram. CuKa-straling. R = 27,4 mm.

hkl.

, nbsp;nbsp;nbsp;— Bsin^i? I cos”2i?

I - V e nbsp;nbsp;nbsp;. 2 Q

. , nbsp;nbsp;nbsp;sm^ 17 cos ir

^exp.

FeSj

structuur

CaCz

structuur

CN statistisch trigon. assen

CN

roteerend

HO

11

111

4

4

4

5

-*)

200

500

500

500

500

500

210

6

211

8*

2

___

220

215

215

215

213

200

221

2

11

310

6

311

34

34

34

32

33

222

48

48

48

46

50

230

4

321

7

V

400

125

125

125

14

17

410

1

---

--

411/330

. H

35

331

13

13

13

14

17

420

245

245

245

25

23

421

05

6

--

332

1

25

422

14s

145

145

15

12

511/333

10

10

10

9

13

440

3

3

3

3

3

531

8

8

8

8

7

600/442

4

4

4

4

3

620

H

15

15

2

¦--

*) Op draaikristalopnamen zeer zwak waargenomen. Het niet overeenstemmen van berekening en waarneming heeft geen beteekenis, daar Sj.j^ en bij deze reflectie nagenoeg even groot zijn en de onzekerheid in het verstrooiend vermogen bij kleine afbuigings-hoek een groote variatie in de berekende intensiteit ten gevolge heeft. Anders is dit bij de reflecties met gemengde indices, waarin de bijdrage van het metaal 0 is.

Pyrietstructuur. Ruimtegroep Th^—Pa3.

Puntligging Na: 000, H.3^0, nbsp;nbsp;nbsp;^YzVi-

Puntligging C N: ± ( nbsp;nbsp;nbsp; x, . x, x; x, x, 3^2 —

Y2 — X, X, x; X, 3^2 — X, x). x== 0,052.

CaC2'Structuur. Ruimtegroep Oh^—Pn3m.

Puntligging Na: 000, 3^3^0, nbsp;nbsp;nbsp;^YiYi-

Puntligging C N: ± (3^2 x, M x, 3^ x; 3^ x, x, x;

X, 3^ X, x; X, X, 3^ x). x'= 0,052.

-ocr page 49-

41

CN-groepen statistisch verdeeld over trigonale asrichtingen. Ruimte-groep Oh^—Fm3m.

Puntligging Na: 000, j^^O, nbsp;nbsp;nbsp;0gt;/^^.

Puntligging C N: (3^3^,3/2- OOM- 0^0, 3/2^0) i (xxx, xxx, XXX, xxx) voor 34 bezet. X'= 0,052.

S1= 4 Fjvjg (F(- -f Fjvj) j cos 27rx (h k 1) cos 2 tt x (h k 1) ld- cos n X (h k 1) cos27ix (h-hk-hl)}.

,,Roteerende” CN-groepen. Ruimtegroep Oh^—Fm3m.

S^4 F^a ± (Fc -f Fn) ^ nbsp;nbsp;nbsp;waarin f

ff nbsp;nbsp;nbsp;^

stelt het verstrooiend vermogen voor van een electron, dat gelijkmatig verdeeld is over een boloppervlak met straal p. p = 0,53 A.

—Bsin^r?

In de temperatuurfactor e nbsp;nbsp;nbsp;is B = 2,7 genomen ter aansluiting

aan het gevonden intensiteitsverloop over de film.

2. W e i s s e n b e T g~opnamen om [110], tabel IV. De intensiteiten werden op gelijke wijze geschat als bij de poederfilms. De intensiteitennbsp;der reflecties 200 en 220 waren ook op de zwakst belichte films nog tenbsp;sterk om te schatten; deze hebben we ontleend aan de poederfilms, evenalsnbsp;de in de tabel voorkomende reflecties 420, 531 en 620. De dikte vannbsp;het afgeslepen zeer spitse kegeltje was 0,5 mm. De staafjesabsorptienbsp;(pr = 0,7), polarisatie- en L o r e n t z-factoren brachten we op de gebruikelijke wijze in rekening bij de berekening van jSj. We schatten denbsp;fout in S op 3—5 %. De visueele intensiteitsschattingen hebben op zichzelf weliswaar een fout van 15—20 %, doch over een groot aantal filmsnbsp;(ongeveer 15) werd gemiddeld en bovendien is S evenredig met denbsp;wortel uit de intensiteit.

De structuur-factoren van alle reflecties zijn positief, daar steeds het natrium overheerscht, behalve bij 444, waar in enkele der structurennbsp;een negatief teeken optreedt. Voor de afstand C—N is steeds 1,06 Anbsp;genomen.

Tabel IV, kolom Nr 1 en 2. Zie boven.

Nr 3. Na zonder parameter, CN-groep statistisch verdeeld over de digonale asrichtingen.

Puntligging C N: (343434- 0034 - 0,340- 3400) ± (xxO, xxO, xOx, xOx, Oxx, Oxx,) voor t/g bezet. Xz O-otyquot;

S(-j^= Vs (Fc Fn) {cos 2 t: hx cos 2 TC kx

cos 2 TC h X cos 2 TC 1 X cos 2 TC k X cos 2 tc 1 x |.

-ocr page 50-

Tabel IV.

Structuurfactoren kubisch NaCN.

Structuurfactoren berekend

(N

hkl

|S1

waar

genomen

Na

Zonder parameter

Parameter in richting der tetragonale assen

X = 0,055

Param.richting trig, assen

x = 0,030

CN

ver-

dee-

ling

isotr.

rotatie

1

over

trigon.

assen

2

over

digon.

assen

3

over

tetragon.

assen

4

isotrope

rotatie

5

over

trigon.

assen

6

over

digon.

assen

7

over

tetragon.

assen

8

rotatie in drienbsp;kubusvl.

9

rotatievl. loodrecht op trig, assen

10

111

3

8

7

8

8

4

4

4

4

4

0

200

100

102

102

102

102

100

100

100

101

105

105

220

66

66

66

65

65

66

66

66

65

66

66

113

22

21

21

21

20

16

16

16

16

16

17

222

44

44

45

44

44

44

45

44

43

44

46

400

35

31

29

31

33

32

30

32

35

33

30

331

14

16

16

16

17

13

12

12

14

13

14

420

20

22

22

22

22

22

21

21

20

23

21

224

14

16

17

16

16

15

16

15

14

16

14

115

11

12

13

12

10

11

13

11

8

10

12

333

10

12

10

11

14

9

6

8

12

10

10

440

5

9

9

9

9

7

8

7

6

6

8

531

6

8

8

8

8

6

6

6

7

8

8

600

6

7

5

6

9

6

2

5

11

8

3

442

3

7

7

7

5

4

6

5

2

3

6

620

4

5

4

5

6

3

1“

2

6

2

3=^

335

4

5

5

5

6

4

3

7

5

5

226

2

4

3

3

4

2

1

2

3

V-

1^

444

__

3

3

3

1

0

2

P

4

1

3

ll7

2

3

5

4

2

4

7

5

0

3

4

551

1

3

3

3

4

3

P

3

4

4

4

-ocr page 51-

43

Nr 4. Na zonder parameter, CN-groepen statistisch verdeeld over de tetragonale asrichtingen.

Puntligging C N: nbsp;nbsp;nbsp;003^, 0}^0, gt;^00) ± (xOO, 0x0, OOx)

voor 1/3 bezet.

— Vs (Fc Fn) (cos 2 7t hx cos 2 TC kx cos 2 tc lx).

Nr 5. Na parameter in richting der tetragonale assen. CN-groepen „roteerend”.

Puntligging Na: (000, nbsp;nbsp;nbsp;3/^03/^, O3/2M) (xOO, 0x0, OOx)

voor i/e bezet.

5^3'= Vs Fjsja (cos 2 TT hx cos lirkx cos 2 tt lx). x = 0,055 (0,33 A).

Nr 6, 7, 8. Na als in Nr 5, CN-groepen als in Nr 2 resp. 3 en 4.

Nr 9. Na als in Nr 5, CN-groepen roteerend in kubusvlakken. De CN-groepen zijn statistisch verdeeld over de drie rotatievlakken.nbsp;De intensiteitsberekening voor in een vlak roteerende groepennbsp;wordt uitvoerig besproken door Ketelaar 40).

ScN'= —Vs (Fc F^) S Jo(x), waarbij Jo(x) de Bessel sche functie der nulde orde is van het argument (x).

x nbsp;nbsp;nbsp;sin ¦amp; sin a, waarin p = halve afstand C—N, ¦amp; = halve

l

afbuigingshoek en c ^ hoek tusschen het reflecteerende netvlak en het rotatievlak; gesommeerd wordt over de drie rotatievlakken.

Nr 10. Type NaClOs-structuur. Na parameter in richting der trigonale assen, CN-groepen roteerend in vlakken loodrecht op de trigonalenbsp;assen.

Puntligging Na: (000, 3^;3^0, 3^03^, O3/2M) (xxx, xxx, xxx, XXX) voor i/s bezet. x'= 0,030.

S : Fj^g ((cos 2tt X (h k 1) cos 27rx (h,4- k —1) cos 2-7rx(h — k 1) cos 2 TT x (— h k 1)}

±(Fc Fn)^Jo(x).

We berekenden de doorsnede z = 0 van de ruimtelijke Fourier-synthese. De reeks luidt

6xyz— nbsp;nbsp;nbsp;2 3T h x cos 2 TI k y cos 2nlz

We voerden de synthese uit met behulp van de strooken volgens

-ocr page 52-

44

Lipson en Beevers^s) van x = 0 tot X'=l/^a en van y = 0 tot y 1=34 3 intervallen van i/eo a (zie fig. 11).

Evenzoo hebben we de synthese der projectie op (110) berekend. Deze reeks luidt

k S^hi cos 2 71 (h k) X cos 2 tï 1 z

Deze berekening is uitgevoerd met intervallen van Vi2oal^2 van xc=y=0 tot x = y= 34^ cn met intervallen van ^/eoa van z = 0nbsp;tot z = 343-

-ocr page 53-

HOOFDSTUK VIII.

DE STRUCTUURBEPALING VAN KALIUMCYANIDE.

Materiaal. Wij gebruikten voor onze proeven KCN Kahlbaum zur Analyse dat 97 % KCN en 1 % K2CO3 bevatte; Na en Cl“ die doornbsp;isomorfe vervanging zouden kunnen storen, waren afwezig. Wij smoltennbsp;het zout in vacuo en poederden het in een droge C02-vrije luchtstroom.nbsp;We hebben niet getracht éénkristallen te maken.

Rhombischc modificatie.

De indiceering van het poederdiagram der lage temperatuurmodificatie is gelukt op grond van de groote analogie met diagrammen van rhombischnbsp;NaCN. KCN blijkt dan ook beneden — 62° C volkomen isomorf te zijnnbsp;met rhombisch NaCN. Bij — 80° C hebben we een aantal fraaie foto’snbsp;kunnen maken, waarop de celafmetingen en parameterberekeningen zijnnbsp;betrokken.

De celafmetingen zijn:

a = 4,24 b = 5,14 c = 6,16A

Het aantal moleculen per cel is 2 in analogie met de NaCN-structuur; het celvolume abc =135 As is de helft van dat van kubisch KCNnbsp;(a3 = 275 As). De röntgendichtheid is 1,59. Uitgedoofd zijn reflectiesnbsp;met h k l = 2n 1.

De ruimtegroep is D2h^® — Immm met de puntliggingen:

K: 000;

C N: 3^, Yi y, 0; V2 — y. 0; 0, y, 0 y juist als bij NaCN.

De structuurfactor luidt: S = F.j^ ± ( Fq F cos 2 tt k y waarbij het resp. — teeken geldt voor reflecties met 1 even resp. oneven.

Hoewel de bepaling van de parameter niet zoo nauwkeurig kan geschieden als bij rhombisch NaCN hebben we in tabel V de berekening gegeven. De intensiteiten der reflecties hebben we geschat met een

-ocr page 54-

46

zwartingsschaal en gecorrigeerd voor de gebruikelijke continue factoren. Een absorptiefactor hebben we niet in rekening gebracht, daar dezenbsp;de gevonden verhouding slechts enkele procenten wijzigt.

Tabel V.

Preciseering van de y-parameter in rhombisch KCN.

hkl

vS®

berekend

exp.

y = 0,095

0,100

0,105

0,110

0,115

0,120

0,125

200

69

69

69

69

69

69

69

16

121

78

85

90

97

104

111

119

23

022

78

75

71

67

64

60

53

15

004

46

46

46

46

46

46

46

13

123

56

59

63

68

72

76

82

16

222

106

101

97

92

86

81

77

21

De beste overeenstemming vinden we bij een waarde y ¦= 0,110 ± 0,010 hetgeen overeenkomt met een afstand C — N ¦= 1,10 A. Met deze parameter hebben we de intensiteiten van het poederdiagram berekend. Denbsp;overeenstemming is goed, zooals blijkt uit tabel VI.

Voor de C—N afstand vinden we dus nagenoeg dezelfde waarde als in rhombisch NaCN. Uit teekeningen (zie fig. 2 en 3 voor NaCN)nbsp;blijkt, dat in beide zouten de CN-groep ook nauwkeurig dezelfde afmetingen heeft.

-ocr page 55-

47

Tabel VI.

KCN rhombisch poederdiagram. Cu'Ka-straling. R = 27.4 mm.nbsp;T=: — 80° C. y = 0,110

hkl

10^ S

berekend

waargenomen

Intensiteit

V bere

011

38.0

38.4

m

27

101

48.5

48.8

zz

15

110

55.4

55.5

zzs

185

002

62.4

62.5

s

104

020

89.6

90.5

m

44

112

118.0

118.4

zs

250

200

132.0

132.4

m

69

121

138

139

m

97

022

152

153

m

67

013

163

163

zz

20

211

170

170 gt;

c*\

103

173

174 *

s }

« 13

202

194

194

ms

108

031

220

217 .

222 gt;

220

m

lt; 70

I 53

130

235

235

zzz

26

004

250

249

z

46

123

263

264

z

68

222

284

283

zm

92

213

132

295 nbsp;nbsp;nbsp;)

296 nbsp;nbsp;nbsp;lt;

296

zz^

lt; 28 gt; 45

114

306

306

ms

138

301

313

___

10

310

319

318

z

67

024

340 1

lt; 40

033

342 gt;

i 51

231

349

347

z

101

040

358

360

zzz

5

204

312

382 )

382 gt;

380

ms

, 68 «115

321

402

400 j

m**)

1 49

141

407

406 *

«123

015

412

12

042

105

421 i

423 gt;

422

zzz~

S ^

« 8

303

437

440

zzz“

8

224

233

472 )

474 gt;

472

z

j 65 « 82

134

240

485 gt;

490 gt;

487

zzz

! 32 « 8

330

499

496

zzz

15

125

513

510

zzz

42

Binnenzijde van de lijn sterker dan de buitenzijde. Buitenzijde van de lijn sterker dan de binnenzijde.

-ocr page 56-

HOOFDSTUK IX.

DE STRUCTUURBEPALING VAN RUBIDIUM CYANIDE.

Bereiding. We gingen uit van RbCl en zetten dit in waterige oplossing met twee- tot drievoudige overmaat Ag20 om in RbOH. Aan de, innbsp;vacuo sterk geconcentreerde, RbOH oplossing voegden we een kleinenbsp;overmaat watervrij HCN toe; door indampen in vacuo verkregen wenbsp;het RbCN als fijn poeder. Bij afkoeling van het gesmolten zout ontstonden groote kristalbrokken, waaruit gemakkelijk cubi konden wordennbsp;gespleten met een ribbe van enkele millimeters. Het gesmolten preparaatnbsp;bevatte 98,7 % RbCN.

Lage-temperatuurmodificatie.

Techniek der opnamen. We hebben poederfoto’s, draaikristal- en W eissenber g-opnamen gemaakt bij een temperatuur van — 180° C.nbsp;De preparaten bevonden zich in K e e s o m-buisjes (diameter 0,5—nbsp;0,8 mm. wanddikte 0,01 mm, lengte ± 2 cm) die aan beide zijdennbsp;waren dichtgesmolten. De kristallen zaten ongeveer in het midden dernbsp;buisjes geklemd.

Voor de draaikristal- en poederfoto’s was de camera (Rgt;=49,6 mm) zoo opgesteld, dat de draaias verticaal stond met de goniometerkop naarnbsp;beneden. De camera was niet afgesloten met een deksel; op het rechtopstaande preparaatbuisje druppelden we vloeibare zuurstof uit eennbsp;koperen trechtertje met een fijn steeltje. Als men zorgt, dat de zuurstofnbsp;niet te langzaam druppelt, vormt zich geen ijsaanslag op het buisje. Opnbsp;de röntgenfoto’s stond alleen een vage vloeistofring, afkomstig van denbsp;vloeibare zuurstof. Deze stoorde echter in het geheel niet, daar er geennbsp;reflecties vlak bij liggen.

Bij de W eissenber g-opnamen gingen we iets anders te werk, daar het niet mogelijk was deze camera met de as verticaal te plaatsen.

Fig. 12 laat de opstelling schematisch zien.

-ocr page 57-

49

A is het preparaatbuisje met het kristalletje X, dat in de gonio-meterkop K is bevestigd. BB is een koperen buis met een spleet, welke er toe dient om slechts de gewenschte étagelijn op de film FFnbsp;te laten vallen. Het diafragma (niet geteekend) bevindt zich loodrechtnbsp;op het vlak van de teekening.

De vloeibare zuurstof stroomt in een fijn straaltje uit de D e w a r-trechter op de punt van A en vloeit dan vanzelf over het geheele buisje heen. De overtollige zuurstof wordt afgevoerd via het koperennbsp;gootje G. De onderkant van de spleet in BB wordt door G gedeeltelijknbsp;afgeschermd, doch de bovenkant is geheel vrij, daar de zuurstof niet opnbsp;het kristal zelf behoeft te worden gericht. Daar de beide helften vannbsp;de film toch gelijk zijn, is de gedeeltelijke afscherming geen bezwaar.nbsp;De trechter verbruikte per uur ± 3 liter vloeibare zuurstof, waarvannbsp;1,2—1,4 1 via G werden teruggewonnen. De K e e s o m-buisjes kondennbsp;de plotselinge afkoeling, als de zuurstofstraal er op gericht werd, goednbsp;verdragen en bleven goed gecentreerd. Fig. 5a en fig. 5b laten opnamennbsp;zien van de aequator om [001nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1) bij 20° en — 180° C.

Het voor deze opnamen gebruikte preparaat was reeds vele malen gebruikt voor andere opnamen zonder opnieuw gecentreerd te worden.

Bij belichting van een W eissenber g-film gedurende slechts één rit (180° =9 cm in ruim 3 min., diafragma 1,5 mm, 40 kV, 18 mA.)nbsp;waren reeds enkele reflecties zichtbaar. Door nu de tijd te bepalennbsp;tusschen het begin der afkoeling en het oplichten van een dezer reflecties.

1

[OOljjjyi, beteekent, dat de as, waarom het kristal wordt gedraaid, betrekking heeft op het ongedeformeerde kubische kristal.

-ocr page 58-

50

kregen we een indruk van de omzettingssnelheid van de kubische in de andere modificatie. Daarbij bleek, dat deze omzetting zeer snel verloopt. Binnen één seconde, nadat de vloeibare zuurstofstraal op het buisjenbsp;was gericht, was de oplichtende reflectie reeds dubbel.

Behalve de aequator hebben we nog verschillende étages opgenomen volgens de methode van Buerger met ,,equi-inclination” Hierbijnbsp;is de hoek van de primaire bundel met de draaias gelijk aan de halvenbsp;tophoek van de reflectiekegel der gewenschte étage. Deze methode heeftnbsp;o.a. het voordeel, dat de reciproke roosterlijnen op de W eissenberg-foto’s voor die étages, waarvoor de bovenstaande betrekking geldt, gelijknbsp;van vorm zijn met die op foto’s van de aequator bij loodrechte invalnbsp;— deze is zelf ook een ,,equi-inclination” étagelijn —, hetgeen hetnbsp;construeeren van het reciproke rooster zeer vereenvoudigt.

Structuuranalyse. We zijn uitgegaan van de groote overeenkomst der opnamen van — 180° C met die van 20° C. Uit de draaikristalfoto’snbsp;blijkt, dat elke reflectie uit het kubische diagram gesplitst wordt innbsp;2 tot 10 reflecties, die alle vlak bij elkaar en vrijwel op de oorspronkelijkenbsp;étagelijnen liggen. Uit de W eissenber g-opnamen volgt, dat zoo’nnbsp;groep reflecties inderdaad is afgeleid van één kubische reflectie, daar zijnbsp;alle hetzelfde azimuth hebben als de oorspronkelijke kubische reflectienbsp;(izie fig. 5a en fig, 5b blz. 25).

Op de draaikristalfoto’s zijn voorts zeer zwakke tusschenétages waar te nemen, zoowel op foto’s om [OOljuuu als om [110]uub, hoewel op dezenbsp;laatste veel zwakker dan op de eerste. Zij liggen nauwkeurig middennbsp;tusschen de ,,hoofdétages”.

Wij zijn er niet in geslaagd alle reflecties van hoofd- en tusschenétages af te leiden uit één rooster. Daar de tusschenétages zeer zwak zijn,nbsp;hebben we ze eerst verwaarloosd; de mogelijkheid bestond immers, datnbsp;zij gemakkelijk zouden kunnen worden verklaard als het rooster wasnbsp;gevonden, dat aan de reflecties der hoofdétages ten grondslag ligt.

Voor deze laatsten hebben wij door probeeren een indiceering kunnen vinden; het hieraan ten grondslag liggende rooster hangt zeer nauwnbsp;samen met het rooster van rhombisch NaCN en KCN, De kubusnbsp;deformeert zich bij RbCN niet tot een monokliene met gelijke a' en c' asnbsp;zooals bij NaCN en KCN, doch tot een trikliene met gelijke a' en c' asnbsp;en gelijke hoeken a en y'. De deformatie is slechts zeer gering, zooalsnbsp;al volgt uit het feit, dat alle kubische reflecties zich splitsen in groepjesnbsp;vlak bij elkaar liggende reflecties.

Uit deze trikliene cel is een kleinere elementaircel af te leiden, die

-ocr page 59-

51

monoklien is, met de halve diagonalen van het a'c'-vlak als nieuwe a en b as, terwijl c = b' (zie fig. 6 op blz. 26). De afmetingen zijn:

Monoklien a = 4,77 Anbsp;b = 4,87 Anbsp;c = 6,66 Anbsp;jS =nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;94,5°

C)

Triklien

a' = c' = 6,73 A b' = 6,66 Anbsp;=nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;93%°

=91°

akub = 6,76A (—100“'

Het blijkt, dat elk mozaïekblokje van het kubische kristal zich onafhankelijk deformeert; deze deformatie kan daardoor op 12 manieren geschieden, daar de kubische as, die evenwijdig is aan de draaias, in denbsp;trikliene cel zoowel a' als h' als c' kan worden in positieve en negatievenbsp;richting. Daardoor wordt elke kubische reflectie gesplitst in alle daaruitnbsp;af te leiden monokliene reflecties; om dezelfde reden behouden denbsp;W eissenber g-foto’s hun viertallige symmetrie.

Tabel VII geeft de berekening van de aequator om [OOlJkub weer. Er komen uitsluitend reflecties voor met h k 1 = 2 n (monoklienenbsp;indiceering). De cel is dus ruimtelijk gecenterd. Uit de intensiteiten volgtnbsp;echter, dat deze centering niet geheel juist kan zijn.

Tabel Vil.

RbCN om nbsp;nbsp;nbsp;. Aequator.

T = —180° C. CuKa-straling. R = 28,7 mm.

Oorspron

kelijke

kubische

reflectie

10* sin*

hkl

trikliene

indiceering

hkl

monokliene

indiceering

Int.

Vlak

ken

factor

waargen.

berekend

200

51*

51

,200

110

'020

110

\ zzs

2

55*

54

002

002

zs

1

400

206

205

,400

220

'040

220

z

218

216

004

004

s

1

600

460

461

,600

330,

m

2

'060

330*

486

486

006

006

ms

1

800

818

820

,800

440

'080

440

i z

864

864

008

008

ms

1

-ocr page 60-

52

Tabel Vil. (Vervolg.)

RbCN om [001]jj^j, . Aequator.

— 180° C. CuKa-straling. R = 28,7 mm.

T =

Oorspron

kelijke

Kubische

reflectie-

10^ sin*

waargen. j berekend

hkl

trikliene

indiceering

hkl

monokliene

indiceering

Int.

Vlak

ken

factor

220

/ 99*

.20T

11?

1

101

1

*022

11 2

gt; nbsp;nbsp;nbsp;ms

1

uoo

220

020

I

107

105

220

200

z

1

113

111

i202

112

i nbsp;nbsp;nbsp;m

\

*022

112

\ nbsp;nbsp;nbsp;m

440

( 398

,40?

22?

1

1

399

j

*044

22 4

1

^ 400

440

040

1

418

420

440

400

zz

1

404

224

1

445

444

*044

224

1

660

,606quot;

33? gt;

1

892

895

*066

33 6*

zz ^

1

903

900

660

060

zz

1

420

247

(247

40?

22?

2

251

420

130

2

256

255

204

114

z

2

262

261

420

310

z

2

270

271

402

222

zz

2

280

279

204

114

z

2

620

500

(496

60l

33?

1 nbsp;nbsp;nbsp;zz

2

504

620

240

2

518

(519

*520

206

620

116

420

1 nbsp;nbsp;nbsp;zm

2

2

533

532

602

332

zz

2

555

555

206

116

zm

2

820

850

850

80?

44?

zz~

2

___

860

820

350

2

881

880

820

530

zz

2

889

891

208

118

m

2

900

898

802

442

zz

2

938

939

208

118

m

2

640

639

640

60?

33?

zz~

2

655

(651

640

150

\ z

2

*655

406

226

2

680

680

640

510

z

2

709

712

604

334

zz

2

725

727

406

226

z

2

-ocr page 61-

53

De intensiteiten van de reflectiegroepen onderling zijn niet vergelijkbaar, daar het kristal niet was afgeslepen, In de groepen zelf kunnen we de intensiteiten echter wel vergelijken, daar ze door het kristal innbsp;nagenoeg dezelfde stand worden gereflecteerd. De invloed van de CN-groep op de intensiteit is zeer gering, daar het Rb-ion zwaar is (voortsnbsp;de C en N-atomen elkaar gedeeltelijk tegenwerken). Onderlinge inten-siteitsverschillen van reflecties uit één groep worden dus veroorzaaktnbsp;door de vlakkenfactor en de onderlinge tegenwerking der Rb-ionen.


van RbCN.

Nu blijkt, dat de reflecties met lage k steeds belangrijk sterker zijn dan die met hooge k. Zeer frappant is dit te zien in de reeks 110—002 totnbsp;440—008. De Rb-ionen liggen dus wel nauwkeurig in de lijn xlt;=‘^,nbsp;z = 3^, doch niet precies op de plaats YlYiYl' De afwijking is zoo grootnbsp;(y=± 0,09), dat er dan zeker indices met h-l-k-|-1^2n 1 zoudennbsp;moeten optreden. Om dit laatste te voorkomen, ligt het voor de handnbsp;aan te nemen, dat de Rb-ionen hier statistisch verdeeld liggen over denbsp;plaatsen Yi, H — Y* 3^- Daar deze structuur nog op vele andere puntennbsp;onzeker is, zijn we hier niet nader op ingegaan.

Uit de ligging der reflecties op een draaikristalfoto kan men met behulp van een geschikte lijnenfiguur 35) gemakkelijk de hoek p tusschen denbsp;netvlaknormalen en de draaias bepalen. Bij de opnamen van RbCN bijnbsp;.— 180° C liggen de reflecties niet nauwkeurig op de étagelijnen, dochnbsp;de afwijkingen zijn gering. Op de aequator is de afwijking van 90°nbsp;hoogstens 1°.

De deformatie van de kubische cel kan zoo plaats vinden, dat een der

-ocr page 62-

54


kubusvlakken zijn oorspronkelijke stand in de ruimte behoudt en de anderen enkele graden van richting veranderen; het is ook mogelijk, datnbsp;alle kubusvlakken en daarmede alle ribben hun stand in de ruimte ietsnbsp;wijzigen. In beide gevallen moeten de reflecties niet meer alle nauwkeurignbsp;op de étagelijnen liggen. In het eerste geval moeten afwijkingen tot 4°,nbsp;in het tweede tot 2° optreden. Deze afwijkingen komen echter niet voor,nbsp;hetgeen vooral op de hoogere étages, waar een kleine verandering van pnbsp;een groote verschuiving der reflectie ten gevolge heeft, duidelijk blijkt.

Komen we dus reeds door bestudeering der hoofdétages tot de conclusie, dat de monokliene cel nog niet vaststaat, de tusschenétages,nbsp;die we tot nu toe geheel buiten beschouwing hebben gelaten, kunnennbsp;er in het geheel niet mee worden verklaard. De reflecties daarin makennbsp;den indruk, onafhankelijk te zijn van die in de hoofdétages.

Uit Weissenber g-opnamen om [001 ]uub. van deze tusschenétages blijkt, dat de reflecties hiervan niet in groepjes bij elkaar liggen, dochnbsp;alle enkelvoudig zijn. De constructie volgens Buerger ^4) van hetnbsp;reciproke roostervlak doet zien, dat dit een vierkantsnet is (fig. 13). Denbsp;verschillende étages vormen samen een kubisch reciprook rooster.

Bij nadere beschouwing vallen de volgende bijzonderheden op:

De intensiteiten der reflecties nemen toe met toenemende afbuigings-hoek.

De reflecties liggen gegroepeerd vlak om de richtingen der oorspronkelijke kubusassen. Naarmate de reflecties daar verder vandaan liggen, nemen de intensiteiten af.

Hiermee hangt samen, dat de hoogere tusschenétages steeds zwakker worden.

De roostergedeelten om de beide kubusassen hebben mogelijk niets met elkaar te maken. De beide kubusassen gedragen zich bij denbsp;deformatie identiek, zoodat de viertallige symmetrie der opnamennbsp;geen beteekenis behoeft te hebben.

Als we een indiceering willen opstellen voor dit net alleen, dan moeten alle reflecties drie oneven indices hebben in een kubisch rooster,nbsp;waarvan de ribbe twee maal zoo groot is als die van de kubischenbsp;modificatie bij kamertemperatuur.

In de reflectiegroepen der hoofdétages zouden, betrokken op de groote cel, reflecties gezocht moeten worden met even indices. Echternbsp;zou op deze wijze telkens slechts één der reflecties uit een groepjenbsp;kunnen worden „verklaard”.


a.


b.


c.


d.


e.


f.


-ocr page 63-

HOOFDSTUK X.

DE STRUCTUURBEPALING VAN CAESIUMCYANIDE.

Bereiding. Het CsCN bereidden we op dezelfde wijze als het RbCN. Het ongesmolten preparaat bevatte 96,1 % CsCN.

Rhomboëdrische modificatie.

De modificatie met parallel gerichte CN-groepen is bij CsCN stabiel beneden — 50 a — 60° C. Het bleek mogelijk het poederdiagram vannbsp;deze modificatie rhomboëdrisch te indiceeren met een ribbe a = 4,22nbsp;± 0,01 A en een tophoek « = 86° 21' ±; 5'.

Met één molecule per cel berekenen we d—goo—3,50, terwijl we bij directe bepaling vonden d_goo = 3,43 ± 0,04. Er is in de afmetingen vannbsp;de cel zeer veel overeenkomst met het enkelvoudige kubische roosternbsp;van de andere modificatie. Uit ruimtelijke overwegingen volgt, dat hetnbsp;cyaan zich in het centrum van de cel bevindt, met zijn lange as gerichtnbsp;langs de trigonale as (zie fig. 7).

De ruimtegroep wordt dan D3t|5 — R3m met de puntliggingen voor Cs: 000, C en N: ± xxx. De waarde van x is natuurlijk in het geheelnbsp;niet te bepalen, daar de CN-groep als geheel nauwelijks te bespeuren is.

Uit tabel VIII blijkt n.I. dat de intensiteiten vrijwel uitsluitend bepaald worden door de continue factoren en de vlakkenfactor. Alleen de verhouding der intensiteiten van 200 tot 210 zou er op kunnen wijzennbsp;dat bij 200 de verstrooide golven van Cs en CN met elkaar in phasenbsp;zijn en bij 210 in tegengestelde phase zijn.

Kubische modificatie.

Het zout heeft „CsCr’-structuur. De r-öntgendichtheid — uit a gt;= 4,28 A (20° C) — bedraagt 3,34. Daar van de CN-groep niets te merken is,nbsp;heeft het geen zin in een tabel de berekeningen van het zeer eenvoudigenbsp;poederdiagram te geven.

-ocr page 64-

56

Tabel VIII.

CsCN rhomboëdrisch poederdiagram.

CuKa-straling. R = 27.4 mm.

80° C. Sin*^ = A {h* k*4-l*) —B (hk kl lh). A = 0,0334; B = 0,0040

T= -

hkl

lO^s

berekend

n* #

waargenomen

Intensiteit

vlakken factor

100

33.4

32.8

st

6

110

62.8

62.5

st

6

110

70.8

70.2

st

6

111

88

87.1

zz

2

111

104

103.4

zm

6

200

134

134

m

6

210

159

158

m

12

210

175

175

m

12

211

180

180

z~

6

211

204

205

m

12

211

212

211

z~

6

220

251

250

zzz

6

221

269

268

zz

6

220

283

282

z~

6

221

301 )

6

300

301 gt;

oui

^ \

6

221

317

315

z

12

310

322

323

z

12

311

339

340

zzz

6

310

346

347

z

12

222

353

353

zzzz

2

311

371

371

z~

12

311

387

388

zzz

6

320

410

411

(

12

222

417

415

zz {

6

321

424

426

zzz

12

320

458

459

12

321

464

464

zz 5

12

321

488

487

12

321

496

495

zz j

12

322

504

505

zzzz

6

400

534

534

zzz

6

410

552

552

zz

12

411

565 )

(

6

330

565 l

zzz l

6

331

574

573

i

6

410

584 .

12

311

584 gt;

586

z

12

-ocr page 65-

57

CsCl en CsBr gaan bij hooge temperatuur (± 450° C) over in een modificatie met steenzoutstructuur 28). 'Wij hebben onderzocht of CsCNnbsp;deze overgang ook vertoont.

Het CsCN is hygroscopisch en cyaniden in het algemeen zijn erg gevoelig voor CO2 en bij hooge temperatuur voor zuurstof. Daarom deden we het gepoederdenbsp;zout in K e e s o m-buisjes van Jena-glas (diameter 0,7 mm, wanddikte 0,01 mm),nbsp;die geëvacueerd werden. Deze buisjes konden een temperatuur van 500° C uithouden.nbsp;We bevestigden ze in een verwarmingsspiraal in het centrum van de camera. Spiraalnbsp;en buisje konden gezamenlijk worden gedraaid om hun as. Op deze wijze verkregennbsp;we het diagram van de spiraal (NiCr-draad) te samen met dat van het CsCN.nbsp;De lijnen 100 en 110 van het CsCN lagen binnen de eerste lijnen van de draad,nbsp;zoodat we geen hinder van dit dubbele diagram hadden. De temperatuur van hetnbsp;preparaat bepaalden we door in dezelfde opstelling in plaats van het preparaat eennbsp;thermoelement in een dun glazen buisje aan te brengen en het verband tusschennbsp;de gloeistroom door de spiraal en de temperatuur te bepalen.

Tot aan het smeltpunt van CsCN (± 350° C) vonden we geen aanduiding van een modificatiewijziging. Steeds stonden op de foto'snbsp;de karakteristieke lijnen 100 en 110, bij hoogere temperatuur natuurlijknbsp;wat verschoven door de uitzetting. De liniaire uitzettingscoëfficient is overnbsp;het gebied van — 50° C tot 350° C ongeveer 0,85 X 10“4. hetgeennbsp;een zeer normale waarde is (CsCl 0,65 X 10—^ tusschen 25° en 450° Cnbsp;volgens röntgenografische gegevens'^s)).

-ocr page 66-

HOOFDSTUK XI.

DE STRUCTUURBEPALING VAN AMMONIUMCYANIDE i).

Bereiding.

Het zout ontstaat onder warmteontwikkeling bij het leiden van gasvormig droog NH3 over watervrij HCN. Het zoo gevormde zout hebben we in vacuo gesublimeerd in K e e s o m-buisjes, die werden af gesmolten.nbsp;Het zout was dan geheel kleurloos, doch ontleedde onder bruinkleuringnbsp;boven 10° C in ongeveer een week tijd.

Door kort verwarmen met de Föhn van het wijde gedeelte der K e e s o m-buisjes, lieten de kristallen van de wand los en ontstondnbsp;een poeder, dat in het capillair te brengen was en waarvan we poeder-opnamen konden maken. Ook bij lage temperatuur waren op deze wijzenbsp;opnamen te maken, daar dan het capillair door een koude luchtstroomnbsp;gekoeld werd; het capillair was dan het koudste punt en er sublimeerdenbsp;hoogstens wat zout naar binnen. Het was echter niet mogelijk op dezenbsp;wijze opnamen boven kamertemperatuur te maken, daar dan al hetnbsp;NH4CN wegsublimeerde uit het capillair. We moesten dus capillairtjesnbsp;met het poeder afsmelten van de rest van de K e e s o m-buisjes: dit moestnbsp;gebeuren zonder dat er schadelijke ruimte in het capillair was waarin hetnbsp;NH4CN zou kunnen sublimeeren. Dit is ons niet gelukt door eenvoudignbsp;afsmelten. Het zout werd warm door het afsmeltvlammetje en verdamptenbsp;daardoor zoo snel, dat het dichtgesmolten puntje altijd gaatjes hield.nbsp;Daarom hielden we wel een vrij groote schadelijke ruimte bij het afsmeltennbsp;van het capillair, doch braken het puntje (dat toch meestal nog open was)nbsp;er weer af en duwden er een passend glasstaafje in ter opvulling. Hetnbsp;lukte om capillair en staafje samen dicht te smelten. We hebben hiermedenbsp;een foto bij 35 a 40° C kunnen maken. Bij hoogere temperatuur ontleedt het zout te snel. Het smeltpunt (onder eigen dissociatiedruk, dusnbsp;eigenlijk smelttraject) ligt bij 65—67° C; het smelten heeft plaats ondernbsp;sterke ontleding.

Gaarne wil ik op deze plaats den Heer J. C. van V e s s e m, chem. cand. hartelijk dank zeggen voor zijn hulp bij de experimenteele bewerking van dit hoofdstuk.

-ocr page 67-

59

Bij bewaren van het gesublimeerde zout in de afgesmolten buis bij een temperatuur van —5° tot —15° C ontstonden door langzamenbsp;sublimatie fraaie kristallen, die tot 1 mm groot waren, meestal in denbsp;vorm van rechthoekige parallelopipeda met rechte uitdooving, somsnbsp;van oktaeders. Door zeer snel te werken, lukte het deze kristallen overnbsp;te brengen in dunwandige capillairtjes, die dichtgesmolten werden. Hoewel de vlakken en ribben door sublimatie afgerond werden, was hetnbsp;mogelijk de kristallen te richten en zoo draaikristalopnamen te maken.

Structuuranalyse.

De röntgenopnamen voeren tot een tetragonale cel: de optische gegevens zijn met deze symmetrie in overeenstemming. We hebben draai-kristalfoto’s gemaakt om [100], [001] en [110] bij kamertemperatuur en een om [110] bij —45° C.

Verder hebben we poederfoto's gemaakt bij 37°, 20°, —40° en — 80° C. Alle foto’s zijn gemaakt met koperstraling.

Celafmetingen. De celafmetingen zijn:

a = 4,16A nbsp;nbsp;nbsp;c^7,6lA c^ = 1,829 (bij 20° C).

Met twee moleculen per cel berekenen we voor de dichtheid 1,11 terwijl dexp^l.10 (door zweving in benzol-tetrachloorkoolstofmengselsnbsp;bepaald). •

Ruimtegroep. Bij hkl, hkO en hhl treden geen uitdoovingen op. In de zóne [Okl] zijn de reflecties met 1 = 2n 1 uitgedoofd. De ruimtegroep isnbsp;dus D2d®—P4c2, C4ï^—P4cm of D4hif—P4/mcm. Voor de benoodigdenbsp;twee- en viertallige puntliggingen voeren deze ruimtegroepen tot dezelfdenbsp;structuur. Uitwendig hebben we geen afwijking der holoëdrie waargenomen, wat D4ido als ruimtegroep zou aanwijzen.

C en N liggen samen op een viertallige puntligging. Het is niet mogelijk C en N in deze ruimtegroepen op twee verschillende tweetallige puntliggingen te leggen.

Bepaling der atoomligging: De viertallige puntligging, welke op grond der uitdoovingen voor C en N slechts in aanmerking komt, is

xxO; xxO: xxj/^: xx]/^-

Voor NH4 blijven er 3 tweetallige puntliggingen:

a. nbsp;nbsp;nbsp;V^;3/2K b. OOK, OOK c. K^O,

Ligging c is onmogelijk, daar 002 zwak is waargenomen en 004 sterk: alle atomen kunnen dus niet in evenwijdige vlakken op afstanden

-ocr page 68-

60

liggen. Evenzoo wordt b uitgesloten daar 100 en 210 zwak en 110 en 200 sterk zijn. Er blijft dan puntligging a over, die goede aansluiting vannbsp;waarneming en berekening geeft en ook op ruimtelijke gronden zeernbsp;plausibel is.

De structuurfactor luidt:

S = F]y-|- (Fq Fjvj) cos 2 TT hx cos 2 kx voor h -f- k ~ 2 n


hd-k = 2n-j-h k = 2n i, ^ nbsp;nbsp;nbsp;,,,

hïk = 2l}'=''quot; 2

l = 2n l

S = — nbsp;nbsp;nbsp; (Fq Ffq) cos 2jthx cos 27ï kx

S =: — Ff^H^ (Fq F[lt;j) cos 2nhx cos 2 jr kx S= Fjlt;|h^ (Fq Fjsj) cos 2jr hx cos 27ïkxnbsp;S= 0nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;—(Fq Fjlt;[) sin 271 hx sin 2 TT kx

De verstrooiende vermogens van C en N hebben we ontleend aan de tabellen van James en B r i n d 1 e y Voor NH4 hebben we denbsp;curve voor N gebruikt, bij kleine afbuigingshoek gecorrigeerd voor hetnbsp;verstrooiend vermogen der waterstofatomen:

Tabel IX.

Verstrooiend vermogen van NH4 en CN^

quot;ifh!=o,o

X

0,1

0,2

0,3

0,4

0,5

0,6

NH4

10

7,8

4,7

3,0

2,3

1,9

1,6^

CN~

14

10,4

7,2

5,2

4,2

3,6

3,2'

Voor de parameter x volgt uit de intensiteiten van de zóne [hko] de waarde 0,09.

Bij berekening der intensiteiten van de zóne [okl] blijkt, dat de berekende waarden van voor reflecties met hooge 1 steeds te groot zijn ten opzichte van reflecties van ongeveer gelijke afbuigingshoeknbsp;met kleine 1.

Ook is de serie 002 zwak, 004 sterk, 006 afwezig, 008 zwak-matig, niet geheel normaal. Voor 006 wordt een duidelijk waarneembare intensiteit berekend. loos is kleiner dan I402 terwijl we juist de omgekeerdenbsp;verhouding berekenen. Soos = 2F 2(Fq Fjyj); een verzwakkingnbsp;kan dus ontstaan doordat: A. de NH4-groepen een kleine afwijkingnbsp;vertoonen der parameters z = 34nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2 = % óf B. de CN-groep een

zoodanige parameter in de z-richting heeft dat de CN-groepen elkaar wat tegenwerken.

Deze laatste mogelijkheid is de juiste, daar 006 niet is waargenomen, terwijl S006 ¦= — 2 F^j^ 2 (Fq F^) ver boven de grens der waar-

-ocr page 69-

61

neembaarheid ligt. Als NH4 een parameter had, zou de eerste term absoluut kleiner, Sooe dus slechts grooter worden. Heeft daarentegennbsp;de CN-groep een parameter, dan wordt de bijdrage der CN-groepennbsp;kleiner, waardoor Sooe afneemt.

We hebben onderzocht of een structuur te vinden is, waarbij de CN-groepen afwisselend een kleine parameter boven of onder de vlakkennbsp;z = 0 en 2 = ^2 hebben en de omringing der NH4-groepen overalnbsp;dezelfde is.

Bi) Dit is mogelijk als we een andere elementaircel beschouwen, waarbij de [110]- resp. [llOj-assen der oude cel de nieuwe tetragonale assen zijn. De CN-groepennbsp;als geheel krijgen dan dezelfde afwijking ten opzichte van hun ligging in de idealenbsp;structuur als de broomionen in tetragonaal NH4Br'‘i) ten opzichte van hun liggingnbsp;in de kubische structuur. De 4 CN-groepen in deze vergroote cel kunnen nietnbsp;kristallografisch gelijkwaardig zijn, evenmin als de 4 NH4-groepen. De ruimtegroepnbsp;wordt Dzd® — P4m2 met de puntliggingen;

C -|- N; a. xiOzi; xiOzi; Oxizi; Oxizi

b. X2k2Z2: X2k222: k2^2Z2: k2X2Z2 NH4:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;a. Of^zs; j/20z3

b. 0}^Z4: HO24

Als we nu stellen xi '= x, X2 = kz x, zi = 14 zgt; 22 = 14 — 2,

Z3 = 0 en Z4 = 14,

krijgen we de gezochte structuur. Ten opzichte van de structuur in Déh^® is de oorsprong 14 c verschoven. De parameter z is dus de afwijking der CN-groepennbsp;ten opzichte der ideale structuur in D4h^®; deze moet de waarde 0,020 a 0,025nbsp;hebben, bepaald uit de verhouding van 006 en 008 tot enkele naburige reflecties.nbsp;Bij berekening blijkt echter, dat tengevolge der celvergrooting op de foto om [100]nbsp;(oorspronkelijke indiceering, dus hier [110]) tusschenétages zouden moeten optredennbsp;met reflecties van aanzienlijke intensiteit. Dit is niet het geval, zoodat deze structuurnbsp;moet worden gewijzigd.

B2) Het is echter niet noodig, dat de CN-groepen evenwijdig aan de vlakken z~ 0 en z—Yl liggen. Ze kunnen er ook een hoek mee maken en wel zoo, datnbsp;het eene atoom van de groep boven en het andere onder deze vlakken staat. Bijnbsp;behoud der tetragonale symmetrie is dit alleen mogelijk met celvergrooting doornbsp;verdubbeling der c-as. We komen dan in de ruimtegroep Cr^ — P4r tot de volgendenbsp;puntligging:

C of N: nbsp;nbsp;nbsp;X,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;X, z: X,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;X,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14 -b z; x,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;x,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;H 2; x,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;x,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14 z

N of C: nbsp;nbsp;nbsp;X,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;X, z; X,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;X,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14 — z; x,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;x,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'14 — z: x,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;x,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14 — z

NH4.- nbsp;nbsp;nbsp;Vznbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Yz Vi-,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Yinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Yi ylt;,-, Yznbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Yinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Yi-, Yz Yznbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Vs

Bij de berekening blijkt, dat ook in deze structuur door de celvergrooting extra reflecties met vrij aanzienlijke intensiteiten moeten optreden in de aequator dernbsp;opnamen om [100]. Deze zijn echter afwezig, zoodat ook deze structuur niet juistnbsp;kan zijn.

B3) Er blijft niets over dan, onder behoud der oorspronkelijke cel.

-ocr page 70-

62

de CN-groepen 200 te verdeelen over de liggingen onder en boven de vlakken z = 0 en 2 '= 3^, dat toch de holoëdrische structuur behoudennbsp;blijft. Dit blijkt te kunnen door een anisotrope warmtebeweging dernbsp;CN-groepen aan te nemen, met grootste uitwijking in de c-richting.

U2^ siri2 a.

We maken de onderstelling, dat de trillingsamplitudo u der C- en N-atomen de resultante is van twee incohaerente trillingen, n.1. een isotrope zwaartepuntstrilling met amplitudo Uj en een schommeling in het (110)nbsp;resp. (110) vlak met een amplitudo U2 in de richting van de c-as. Loodrecht op een netvlak dat een hoek a maakt met de c-as, zijn de beidenbsp;amplitudines resp. Uj en U2sin a; derhalve is u^ = u^^

De structuurfactor wordt dan:

sin a sin'll?

S =2 \SNH4 ScN e Getoetst werd, of dienovereenkomstig met

— B2 sin*a sin“ — Bisin^d

¦ ScN e nbsp;nbsp;nbsp;e


s= s


5NH4


aansluiting aan de waargenomen intensiteiten kon worden bereikt.

De waarde van B2 werd bepaald uit een serie bijeengelegen reflecties van de aequator om [110], die dus de gewenschte reflecties bevat metnbsp;uiteenloopende waarden van a; ¦amp; werd hierbij zoo groot mogelijk ge-

Tabel X.

NH4CN om [110]. CuKa-straling. R = 49,6 mm Bepaling van B2. x = 0,093.

hkl

10^ sin* amp;

S*

experimenteel

S* berekend

T = 20°C

T = -

45° C

be

rekend

waar

ge

nomen

be

rekend

waar

ge

nomen

20° C

-45°

C

B=0

0,3

0,6

0,9

1,2

1,5

1,8

2.1

330

617

616

617

616

6

6

4

4

4

4

4

4

4

4

331

628

628

628

628

12

12

12

12

12

12

12

11,5

11,5

11.5

226

644

641

655

655

4

4

1,5

1,5

1,8

2

2,2

2,4

2,5

2,5

008

655

656

675

675

8

25

28

21

17

14

11

9,5

8

7

332

658

659

659

659

4

5

3

3

3

3

3

3

3

3

333

709

709

712

712

8

10

11

10

9,5

9

8,7

8,4

7,8

7,3

118

724

725

744

744

6

15

17.5

14

11,5

9,5

8

7,3

6,3

5,7

227

776

791

791

lt;2

8

8

6

4,5

3,3

2,4

1.7

1.3

1

334

780

782

786

787

4

4

3

3

3

3

3

3

3

3

-ocr page 71-

63

nomen (zie tabel X). Voor de waarde van B2 werd gevonden 1,5 bij 20° C en ten hoogste 0,3 bij — 45° C.

Tabel XI.

NH4CN. Preciseering x-parameter uit poederdiagram. CuKa-straling. R = 27,4 mm,

T = 20° C.

hkl

10’ sin’ d

V S’ exp.

V S’ berekend met

82 = 1,5

x = 0,087

0,090

0,093

0,096

0,099

213

263

30

22

24

26

29

32

220

274

15

19,5

18

16

15

14

221

284

40

37

41

44

47

50

204

300

45

50

48

45

42

40

Tabel XII.

NH4CN om [001]. T = 20° C. CuKa-straling. R = 49,6 mm. x = 0,093.

10’ sin’ amp;

hkl

V S’ berekend

I geschat

berekend

waargen.

100

34,2

34,4

3,2

zm

110

68,4

68,2

124

zzs

200

137

136

78

zs

210

171

171

5,2

z

220

274

274

10,9

m

300

308

308

10,5

m

310

342

342

6,4

z

320

445

446

11,0

z

400

547

0,6

410

581

581

31,0

zm

330

616

617

4,0

zzz

420

685

1,4

500

430

}855

855

22,5

3,0

zm

510

890

2,0

¦--

Wij preciseerden vervolgens, met gebruikmaking van deze B2-waarde, de x-parameter uit een aantal dicht bij elkaar gelegen reflecties van hetnbsp;poederdiagram (tabel XI). Met behulp van een zwartingsschaal zijn denbsp;intensiteiten geschat. De verhouding 220/221 is op de poederfoto moeilijknbsp;te schatten, daar 220 zeer zwak is. Deze hebben we gemeten op eennbsp;draaikristalfoto om [001]; door een vrij sterke splitsing der étagelijnennbsp;lagen de reflecties 220 en 221 vlak bij elkaar, zoodat de intensiteitennbsp;vergelijkbaar waren. Wij vonden voor x een waarde van 0,093

-ocr page 72-

64

Tabel XIII.

NH4CN om [100], T = 20°C. CuKa-straling. R = 49,6 mm. x = 0,093. 82 = 1,5.

10^ sin'' 'd'

Squot; berekend

— Bi sin^i^

S^e

Squot; exp.

berekend

waargenomen

010

34

34

1,6

12

8

002

41

41

4,2

30

30

012

75

75

129

860

«=lt;800

020

137

137

39

230

««200

004

164

164

62

340

««300

022

178

179

1,4

7

8

014

198

198

0.2

1

3

024

301

300

15,2

61

65

030

308

307

10,5

42

40

032

349

349

2,7

10

10

006

369

0

0

016

403

403

17,6

56

75

034

472

472

7,0

19

30

026

506

507

1,3

3

5

040

546

0,3

1

042

587

589

19

40

45

008

655

655

10,2

22

20

036

677

677

2,1

4

4

018

689

0.5

1

--

044

710

0

0

028

792

792

4.8

6

6

050

856

856

22,5

26

25

052

867

1.7

2

046

915

918

8,4

8

10

038

963

965

2,9

3

3

Tabel XIV.

Berekening van de intensiteiten der reflecties [001] met roteerende CN-groepen.

001

geschat

berekend

002

30

15

004

300

150

006

19

008

20

0

± 0,003 1). Uit tabel XII blijkt, dat deze x-parameter de intensiteits-opeenvolging overal bevredigend weergeeft.

Vervolgens werden de waarden van x en Bg (20° C) ook getoetst aan alle [Okl]-reflecties en tevens de waarde van bepaald uit het

1

De in tabel X weergegeven berekeningen zijn de in volgende benadering met deze verbeterde x-parameter berekende waarden.

-ocr page 73-

65

intensiteitsverloop over deze film (tabel XIII). De uiteindelijke overeenstemming laat niets te wenschen over.

De gevonden parameters zijn derhalve:

1,10 ± 0,04 A.

X = 0,093 dz 0,003 nbsp;nbsp;nbsp;C—N gt;

Bij 20'° C zijn 82= 1,5 en Bi = 1,2

of

|/uo


l/ui^ = 0,


18 A.


0,21 A en


Tabel XIV Iaat zien, dat de CN-groepen bij kamertemperatuur zeker nog niet roteeren; de reflecties (001) zijn hier berekend met de formule

S — i Fnh4 (Fc Fn) Jo W

waarin sin a gt;


1 en


0,55 A.


-ocr page 74-

HOOFDSTUK XII.

DE STRUCTUURBEPALING VAN LITHIUMCYANIDE.

Bereiding van LiCN.

Bereiding HCN. Voor de beide methodes, die we beproefd hebben om LiCN te bereiden, was watervrij blauwzuur noodig. We geven denbsp;door ons gebruikte apparatuur ter bereiding daarvan: hoewel dezenbsp;bereidingswijze aan de literatuur ^6) ontleend is, lijkt ons de gebruiktenbsp;koelvloeistofcirculatie bij de condenseering van het HCN het vermeldennbsp;waard, (Zie fig, H).

Wij losten 410 g NaCN (8 Mol; het NaCN bevatte 4 % onzuiverheden) en 450 cm^ geconcentreerd H2SO4 (925 g •= 83^2 Mol) beiden op tot 1 1. Deze oplossingen lieten we uit de beide scheitrechters P ennbsp;Q in het trechtertje B vloeien. Daarin had de eigenlijke reactie plaats.nbsp;De oplossing van NaHS04 stroomde over in de rondbodem A (inhoudnbsp;5 1).

Het HCN, dat in B ontwikkeld werd, stroomde via de leege flesch E en de U-buizen F, gevuld met gegloeid CaCl2, naar de koeler G. Hetnbsp;vloeibare HCN vloeide tenslotte in de rondbodem H. Deze werd gekoeld met ijs. E en F waren geplaatst in een waterbad van 30—40° Cnbsp;om condensatie van HCN (kookpunt 26° C) te voorkomen. Het kwik-ventiel C en de kraan D waren veiligheden bij eventueele verstopping.nbsp;I was een CaCl2 buisje.

Als koelvloeistof voor G diende pekel, die we met behulp van de rechts van G afgebeelde opstelling lieten circuleeren. De drijfkrachtnbsp;voor deze circulatie werd door een waterstraalpomp geleverd. Als denbsp;pomp niet liep, stond de pekel in L tot N2 en was de flesch O leeg. Zettennbsp;we nu de pomp aan, dan werd de pekel via 1 en 3 uit L gezogen en doornbsp;1 en 2 in O gepompt. Als het niveau in L tot N^ was gezakt, zoog de pompnbsp;door 1 lucht naar O met een beetje pekel. De onderdruk was dan bijnanbsp;weg en de pekel stroomde tengevolge van zijn eigen gewicht door 2nbsp;weg en via koelspiraal M, koeler G en buis 3 naar L terug. Het niveau

-ocr page 75-

o\


-ocr page 76-

68

in L zou dan weer gaan stijgen, als niet met de lucht telkens wat pekel mee naar boven werd gezogen. De vloeistof circuleerde dus uit O doornbsp;buis 2, M, G en buis 3 naar L en vandaar via buis 1 weer naar O.nbsp;Dat we hier inderdaad een circulatie hadden, kwam, omdat hetnbsp;systeem tusschen 2 en 3 geheel gevuld was met vloeistof en buis 1 maarnbsp;heel weinig pekel en veel lucht bevatte. Daardoor was de onderdruknbsp;in O slechts gering. O was ruim 1,5 meter boven L geplaatst.nbsp;De hoogte van G deed er natuurlijk niets toe, mits niet boven O. Wenbsp;verkregen op deze wijze een flinke stroom door de koeler, In K bevondnbsp;zich een thermometer in de vloeistof. J was een kraan om de onderdruknbsp;op te heffen bij het stilzetten van het apparaat. Buis 1 was in O horizontaal omgebogen, om te vermijden, dat door spatten en schuimen vloeistofnbsp;door de buis 4 verloren ging. In L moest buis 1 ook omgebogen zijn,nbsp;omdat anders lucht en pekel niet gelijktijdig werden opgezogen. De vertinde koperen koelspiraal M werd gekoeld met een mengsel van ijs ennbsp;zout. De koeler G en de leiding van M naar G waren gepakt in watten.nbsp;Beneden —14° C mocht de temperatuur in de koeler niet dalen daarnbsp;anders het HCN vast zou worden. Bij ons kwam de temperatuur echternbsp;nooit onder —11 ° C.

Uit 410 g NaCN (96%) verkregen we 185 g HCN (86% van de theoretische opbrengst). De koeler kon de groote hoeveelheid warmte,nbsp;die vrij kwam bij deze condensatie (condensatiewarmte van HCN 250nbsp;cal/g3’^), 185 g in 40 minuten), gemakkelijk afvoeren. De uit G stroo-mende pekel was niet warmer dan ongeveer 0° C.

Het HCN bewaarden we in hoeveelheden van 20 — 30 g in dicht-gesmolten ampullen met wat CaCl2. Het blijft dan meer dan een jaar volmaakt kleurloos.

Bereiding LiCN. Eerst hebben we getracht LiCN te bereiden uit LiOH en HCN volgens J. M e y e r ^8). LiOH maakten we door lithiumoxalaatnbsp;te behandelen met kalkmelk (Li2C03 is te slecht oplosbaar) en het fil-traat in vacuo in te dampen op een waterbad. Het LiOH kristalliseertnbsp;zeer fraai als monohydraat. Bij 100° C in vacuo verliest het dit kristalwater. Het is ons niet gelukt uit LiOH en HCN LiCN te bereiden. Ofnbsp;we nu LiOH droog, of onder aether of benzol met overmaat HCNnbsp;behandelden, steeds kregen we na enkele minuten een zwarte taaienbsp;massa met een donkerroodbruine vloeistof er boven. Koelen met ijs ennbsp;zout hielp niets. In vacuo boven H2SO4 werd de taaie massa nietnbsp;vast. Als we het HCN toevoegden aan een waterige oplossing vannbsp;LiOH, werd de vloeistof bijna onmiddellijk rood. Door indampen in

-ocr page 77-

69

vacuo was ook hieruit niets te krijgen. De oplossing werd strooperig en er kristalliseerde op de oppervlakte hoogstens wat Li2C03 uit. Doornbsp;herhaaldelijk behandelen met actieve kool werd de roode oplossing welnbsp;lichtgeel, maar ook hieruit wilde niets kristalliseeren bij indampen. Denbsp;strooperige vloeistof rook wel duidelijk naar HCN; er zal dus wel LiCNnbsp;aanwezig zijn geweest.

Na deze mislukking hebben we ons gewend tot de methode van Perret en Perrot^oj, Deze auteurs lieten lithiummetaal in benzolnbsp;reageeren met een mengsel van benzol en blauwzuur. Ook zij hebbennbsp;gemerkt dat water de groote vijand is bij deze reactie. Zij stelden vastnbsp;dat de reactie zeer snel moest verloopen. Langer dan een kwartier mochtnbsp;de inwerking van HCN op Li niet duren, anders werd het LiCN donker.nbsp;Zij maakten zeer dunne blaadjes lithium door het onder benzol in eennbsp;mortier uit te pletten. Dit lijkt veel eenvoudiger dan het is, daar denbsp;dichtheid van lithium 0,534 is, dus veel kleiner dan die van eenige koolwaterstof. De dunne blaadjes moeten dus óf in een inert droog gasnbsp;worden bewaard óf op een of andere manier onder de benzol wordennbsp;gehouden.

Met deze werkwijze slaagden wij aanvankelijk ook niet. Hoewel de benzol op natrium was gedroogd, liep lithium bijna direct hierin aan.nbsp;Ook waren wij niet in staat de zeer dunne blaadjes Li voortdurendnbsp;onder de oppervlakte te houden. De benzol verdampte direct van hetnbsp;metaaloppervlak als dit kwam boven drijven, waardoor het onmiddellijknbsp;oxydeerde. Bij de inwerking van blauwzuur op de geoxydeerde blaadjesnbsp;ontstond weer water, waardoor de proef mislukte.

Het lithium moet zeer dun uitgeplet worden, want een proef met blaadjes van 0,5 a 1 mm dik mislukt, daar de reactie te lang duurtnbsp; 1 uur).

Eerst toen we de benzol door zeer viskeuze paraffineolie vervingen, hebben we een bruikbaar preparaat verkregen. De paraffineolie wasnbsp;zeer gemakkelijk te ontwateren door verhitting op 250° C en loste heelnbsp;weinig zuurstof op. Zij bevochtigde het metaaloppervlak goed en verdampte natuurlijk niet. Een blaadje lithium bleef geheel helder als hetnbsp;dreef op de paraffineolie. Onder paraffineolie konden we het lithiumnbsp;dan ook goed pletten tot blaadjes van ongeveer 0,1 mm dik.

Inplaats van een 1 : 1 benzol-blauwzuurmengsel gebruikten we onverdund blauwzuur en lieten dit op het lithium in de paraffineolie inwerken. De reactie ging dan zoo heftig dat er behalve waterstof ook vrij veelnbsp;HCN ontweek ondanks ijskoeling. Het HCN voegden we daarom innbsp;porties toe, in totaal een 10—15 voudige overmaat. We gebruikten

-ocr page 78-

70

steeds 0,3 a 0,4 g Li voor een proef (± 1/20 gramatoom). In 1 a 2 minuten was de reactie dan afgeloopen en we verkregen in de paraffine-olie een fraai wit zout.

Bij de afscheiding van het zout uit de paraffineolie bleek duidelijk een bezwaar van deze werkwijze. Wij konden ondanks herhaald uitwas-schen met op natrium gedroogde aether nooit alle paraffineolie en daarmee ook resten HCN verwijderen. Dit uitwasschen moest zeer vlugnbsp;geschieden, daar het zout buitengewoon hygroscopisch is.

Het door ons verkregen zout smolt bij 150° C (PerretenPerrot geven op 160° C) en verkleurde hierbij sterk. Het stolde echter kristallijn en wij konden het zoo gebruiken voor onze proeven, zoodat we geennbsp;moeite gedaan hebben een fraai, kleurloos smeltbaar, preparaat te verkrijgen.

Bij titratie met AgNOs vonden we 90 % LiCN in een ongesmolten fijnkorrelig in vacuo zooveel mogelijk van aether en HCN bevrijd preparaat. Daar het zout nog wat paraffineolie bevatte, en we slechts zeernbsp;weinig (±; 35 mgr) van het door hydrolyse sterk naar HCN ruikendenbsp;zout zonder speciale voorzorgen hebben afgewogen, was het gehalte aannbsp;LiCN in het zout ongetwijfeld hooger. Naar bekend vormen verontreinigingen, mits zij geen mengkristallen vormen met het hoofdbestanddeel, geen bezwaar bij de röntgenanalyse.

De structuuranalyse van LiCN.

Inleiding. Uitwendig is over de kristallografische eigenschappen niets bekend. Wijlen Dr. H. J. Verweek die van Perret en Perrotnbsp;in 1935 enkele kristallen ontving, vermeldt, dat de dubbele brekingnbsp;slechts klein is, met ny, in de richting van de a-as, lt; 1,44 (

Verweel heeft foto’s gemaakt om [010], [001] en [110] met Cu-straling en om [010], benevens een poederfoto met Cr-straling. Wijnbsp;hebben draaikristal- enWeissenber g-opnamen gemaakt om [100].

Celafmetingen. In overeenstemming met de gegevens die we uit Amsterdam ontvingen, vonden we dat LiCN rhombisch kristalliseert metnbsp;a = 3,73nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;b = 6,52nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;c = 8,73 A

Ruimtegroep. Uitdoovingen bij hkl komen niet voor.

In de zóne [hol] zijn uitgedoofd reflecties met 1 lt;= 2n 1

...... [hko] ,, nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ h k = 2n 1

,, ,, nbsp;nbsp;nbsp;,, [okl] ,, geen systematische uitdoovingen.

Verder valt op, dat de intensiteiten van hkl overeenkomen met die van ( h 2)kl en (h 4)kl,

-ocr page 79-

71

Uit de uitdoovingen volgt, dat als ruimtegroepen in aanmerking komen C2v^ — P2]^cn ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— Pmcn, daar over de uitwendige sym

metrie van het kristal niets bekend is. Pmcn moet de juiste ruimtegroep zijn, daar alleen hierin een der viertallige puntliggingen slechts in denbsp;x-richting parametervrij is, zooals door de bovengenoemde wetmatigheid in de intensiteiten vereischt wordt.

Bepaling der atoomligging. Deze viertallige puntligging bij Pmcn is:

y. z: nbsp;nbsp;nbsp;y. z: ,K. H y-M —z: 34-M —y. 3^ z.

De structuurfactor voor deze ruimtegroep is voor de algemeene, acht-tallige puntligging:

cos 2 nbsp;nbsp;nbsp;(Iz

: 8 cos 2 Tt (hx ^] cos2 7T(ky'

h k r

^ J nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

B = 0

Dit is voor onze viertallige puntligging te vereenvoudigen tot:

A = 4 cos 2 TT ky cos 2 tt Iz A = — 4 sin 2 ky sin 2 tt Iz

A == — 4 cos nbsp;nbsp;nbsp;2 TT kynbsp;nbsp;nbsp;nbsp;cosnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ttnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Iz

A = 4 sin nbsp;nbsp;nbsp;2 TT kynbsp;nbsp;nbsp;nbsp;sinnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ttnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Iz

A = — 4 cos nbsp;nbsp;nbsp;2 TT kynbsp;nbsp;nbsp;nbsp;sinnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ttnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Iz

A = — 4 sin nbsp;nbsp;nbsp;2 TT kynbsp;nbsp;nbsp;nbsp;cosnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ttnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Iz

A = 4 cos nbsp;nbsp;nbsp;2 TT kynbsp;nbsp;nbsp;nbsp;sinnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;irnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Iz

A = 4 sin nbsp;nbsp;nbsp;2 TT kynbsp;nbsp;nbsp;nbsp;cosnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ttnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Iz


k 1 = 2n k 1 = 2n 1

k 1 = 2n k 1 = 2n 1

k 1 = 2n k 1 = 2n 4- 1

k 1 = 2n k 1 = 2n 1


L = 4n


L = 4n 2


L = 4n 1


L = 4n 3


Het verschil in teeken der structuurfactoren bij h = 4n en h = 4n 2 of h = 4n 1 en h = 4n 3 heeft voor de gewone „trial and error”nbsp;analyse geen beteekenis, maar voor een F o u r i e r-synthese natuurlijknbsp;wel, omdat we dan het teeken van S = SFA noodig hebben.

Bij de analyse van deze structuur zijn we uitgegaan van het idee, dat C en N röntgenografisch niet te onderscheiden zouden zijn. Dit wasnbsp;immers gebleken bij de analyse van de andere cyaniden. We hebbennbsp;hierdoor het voordeel gehad, in de zónes [hol] en [hko] de termen vannbsp;C en N bij de berekening van S te kunnen combineeren. Als verstrooiendnbsp;vermogen van de ,,halve cyaangroep” namen we het gemiddelde van denbsp;verstrooiende vermogens van C en N uit de tabellen van James en

Brindley 32).

-ocr page 80-

72

Voor de structuurfactoren komt er dan: In de zóne [hol ]:

ZcyjH” Zcy,

S = 4 Fj^i cos 2 n Iz^i 8 cos 2 n 11—^ 1 cos 2 n 11—~

voor h = 2 n

ZcV^4quot;Zcyj 1


'Cyj


S = 4 Fj, sin 2 71 Izj^. 8 cos 2 n 1


sin 2 711


voor h = 2 n 1

In de zóne [hko]:

Ycy^ Y


YcYi Ycy,


‘'y2


S = 4 F^i cos27rkyL, 8 ” cos 2 n kl—^ 1 cos 2 tt kl


2

voor h :

Ycyj 4quot; yc'


Ycyj ycyj


S = 4 F,. sin 2 71 ky,. 8 cos 2 tt k|


sin 2 TT kl


voor h = 2 n 1

Het voordeel van deze combinatie der C- en N-termen springt direct in ’t oog, daar in deze formules voorkomen (zcyi — Zcy2) en (y^yi — ycy2)nbsp;Dit toch zijn de projecties van de afstand C—N op de c- en b-as. Wijnbsp;stelden (Zcyi — Zcy2) = q en (ycyi — ycy2) = P- Deze C—N afstand wasnbsp;bekend uit de analyses der andere cyaniden en moest in LiCN welnbsp;ongeveer even groot zijn.

We hadden dan de relatie (pb)2 (qc)2 = (C—N)2 t= 1,052 A2, waardoor het aantal parameters van 6 tot 5 verminderde. De bovengrensnbsp;van p (qi=0) bedroeg 0,160, van q (p = 0) 0,120.

Bepaling z~parameters. We hebben eerst de z-parameters bepaald uit de film om [010], De reflecties (001) komen hier voor tot de 10de ordenbsp;en wel: 002 zeer zwak, 004 sterk, 006 zeer zeer zwak, 008 afwezig,nbsp;0010 matig.

Het Li-atoom verstrooit maar weinig, dus een sterke reflectie moet zeker in S2 een belangrijke bijdrage van de cyaangroep hebben.

a. nbsp;nbsp;nbsp;Daar 0010 sterk is, moet dus cos In lOq/2 groot zijn.

b. nbsp;nbsp;nbsp;Ook 004 is sterk, dus ook cos 2 % moet groot zijn.

Uit a volgt bij nadere beschouwing nbsp;nbsp;nbsp;q lt; 0,030 of q gt; 0,070

b „ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;qlt; 0,100.

Om nu Zli, (zcyi Zcy2) nbsp;nbsp;nbsp;en q bijnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;benadering tenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bepalen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hebben

we de intensiteiten van 002, nbsp;nbsp;nbsp;006 en 008 nul gesteld.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Het nul zijnnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;der

-ocr page 81-

73

betrokken structuurfactoren gaf 3 vergelijkingen met de 3 te bepalen parameters als onbekenden. Deze vergelijkingen hebben we grafischnbsp;opgelost door bij bepaalde q Zj^. uit te zetten tegen (Zcyi Zcy2)-Elke vergelijking gaf een curve en de snijpunten der 3 curven warennbsp;oplossingen. Voor q lt; 0,030 waren ook bij benadering geen oplossingennbsp;te vinden. Voor q '= 0,080 waren er enkele gebieden waar de curven vlaknbsp;bij elkaar kwamen. We hebben toen systematisch de „omgevingquot; dernbsp;zoo bepaalde parameters afgezocht en de berekende intensiteiten vergeleken met de geschatte van de zóne [hOl]. We vonden op deze wijzenbsp;voor de waarden der parameters die het beste voldeden:

z^, = 0,375

(zcyi Zcy2) ^ 0,220 of 0,280 q ^ 0,090

Dat we voor (zcyj Zcy2) twee mogelijke waarden vonden, die geheel gelijke vS^ leveren, werd veroorzaakt door de zeer bijzondere waardenbsp;Zj^, , waardoor vaak de bijdrage van Li tot den structuurfactor nul werdnbsp;en teekenwisseling van de cyaanterm geen invloed had op de groottenbsp;van |S|.

Bépaling «/-parameters. Vervolgens hebben we uit de zóne [hkO] de y-parameters bepaald. Uit de afstand C—N en de grootte van q volgdenbsp;voor p: 0,110. Daar de reflecties op de film nog al sterk waren gesplitstnbsp;door het niet precies samenvallen van draai- en zpne-as, was het mogelijknbsp;de vele in sin^i? samenvallende reflecties toch te onderscheiden. De filmnbsp;was tamelijk kort belicht, zoodat er geen reflecties te zien waren metnbsp;sin^^ gt; 0,5 behalve 400. Er stonden dus slechts weinig gegevens ternbsp;bepaling van de y-parameters ter beschikking, wat de gevonden waardennbsp;weinig nauwkeurig doet zijn. Wij vonden de volgende mogelijkheden:

y^, = 0,08 of 0,42 (ycyi Ycys) ^ 0.44 of 0,56

p = 0,110

Deze parameters voor het lithium of cyaan konden we willekeurig combineeren: steeds kwam er dezelfde waarde voor |S|.

Combinatie van y~ en z~parameters. Geen der combinaties heeft direct overeenstemming geleverd tusschen waarneming en berekening, dochnbsp;door een vrij aanzienlijke verschuiving der y-parameters en een zeernbsp;geringe der z-param eters, hebben we bij een der combinaties overeenstemming bereikt. Het merkwaardige was echter dat de overeenstemmingnbsp;bij reflecties met hooge indices en dus groote afbuigingshoek veel beter

-ocr page 82-

74

was dan bij die met kleine afbuigingshoek. Omtrent de oorzaak van dit verschijnsel vermoedden we, dat C en N in dit geval röntgenografisch wel

sini?


onderscheiden zouden moeten worden. Juist bij kleine


(dus kleine


afbuigingshoek) verschillen de verstrooiende vermogens van C en N volgens de tabellen van James en Brindley *2) vrij aanzienlijk

sin

(tot 25 %); bij grootere —-— is het verschil slechts gering (eenige %).

/

In dit geval moesten dus C en N hun vaste plaats in het rooster hebben, in tegenstelling tot de andere alkalicyaniden waar de CN-groepen aannbsp;de strenge symmetrie ontsnappen en hun richtingszin vermoedelijk willekeurig wisselt.

Bij berekening bleek, dat C en N bij het LiCN inderdaad te onderscheiden zijn en hun vaste plaatsen hebben. De intensiteitsopeenvolging was nu ook bij kleine afbuigingshoek geheel in orde te brengen. Hetnbsp;bleek, dat juist de reflecties 021 en 013, 031 en 014, die niet pasten bijnbsp;de oude wijze van berekening, zeer gevoelig zijn voor deze differentiatie.nbsp;Ook bij de film om [010] bleek het paar 202—006, dat niet geheelnbsp;klopte, hiermede de juiste verhouding te krijgen.

Wij vonden voor de parameters:

y

z

Li

0,46

0,175

C

0,255

0,192

N

0,130

0,090

De tabellen XVI, XVII en XVIII geven de geschatte en berekende intensiteiten bij de verschillende films. Bij de berekening hebben we parameters gebruikt die een weinig verschillen van de hierboven gegevennbsp;waarden. Deze nieuwe waarden volgen uit de nog te besprekennbsp;F o u r i e r-synthese; zij zijn nauwkeuriger. Fig. 10 blz. 35 geeft denbsp;projectie van de structuur op (100).

Preciseeting der parameters door F o u r i e r-synthese. Daar alle atomen in de projectie op (100) nagenoeg vrij liggen en bij de differentiatie tusschen de atomen van de CN-groep geen enkel teeken dernbsp;berekende structuurfactoren was veranderd, moest een Fourier-synthese van deze projectie dit onderscheid ook leveren.

De intensiteiten der reflecties worden bij grootere afbuigingshoek snel kleiner en zelfs op de sterkst belichte films, gemaakt met Cu-straling,nbsp;zijn geen stippen zichtbaar met een sin'^# gt; 0,9. We hebben daaromnbsp;van het preparaat, gericht volgens [100], W e i s s e n b e r g-opnamen

-ocr page 83-

75

gemaakt met Cu-straling. Het preparaat — een glazen buisje van 1 cm lang met een doorsnede van 0,4 mm en een wanddikte van 0,01 mm,nbsp;waarin het zout zich bevond — was niet over de geheele lengte eennbsp;éénkristal; ongeveer in het midden doorstraald, gaf het echter een enkelvoudig diagram.


We hebben vijf foto’s gemaakt met zeer verschillende belichtingstijden, om zoowel de zeer sterke als de zeer zwakke reflecties te kunnen schatten.nbsp;We deden dit visueel met behulp van een zwartingsschaaltje, gemaaktnbsp;op hetzelfde filmmateriaal. We werkten met ongefilterde Cu-stralingnbsp;om ook de JJ-reHecties te kunnen schatten als controle. Wij vondennbsp;voor de verhouding van «- tot ^S-straling ongeveer 7:1.

Met absorptie behoefden we geen rekening te houden. Het preparaat was cylindrisch (glazen buisje) en bovendien bleek bij berekening dat,nbsp;dank zij de lichte atomen en de geringe dikte van het preparaat, denbsp;correctie maximaal slechts I % zou bedragen. Daar de onnauwkeurigheid

-ocr page 84-

76

bij het schatten 15—20 % bedraagt, was een dergelijke kleine correctie geheel overbodig.

Na correctie voor polarisatie- en L o r e n t z-factoren, hebben we uit de intensiteiten door worteltrekking de structuurfactoren bepaald: denbsp;teekens hiervan ontleenden we aan de ,,trial and error” analyse.

De F o u r i e r-reeks luidt voor de ruimtegroep van LiCN, Pmcn 39)

— nbsp;nbsp;nbsp;Soki COS 2 7ï ky COS 2 Iz

— (^ yj, Soki sin 2 JT ky sin 2 nbsp;nbsp;nbsp;Iz),, ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^ „

-yz

1

We voerden de sommeering uit met behulp van strooken volgens Lipson en Beevers^s) met intervallen van 1/60 van y^O totnbsp;2n Z'=—34c tot z = 34c- Het resultaat is afgebeeld in

fig. 15.

Tabel XV.

Relatieve structuurfactoren der reflecties [Okl]

k/1

0

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

0

T

T

T

4

1

34

45

~9

T

Ï4

4

-

T

3

y

2

20

12

21

5

4

y

T

6

T

y

3

11

“5

y

13

7

T

5

4

3

T

Ï2

T

2

1

7

3

5

-

y

-

y

4

1

6

~6

4

T

y

1

y

7

4

y

y

1

8

3

We zien in deze figuur duidelijk drie verschillende atomen: Li, C en N. Dit resultaat van de ,,trial and error” analyse wordt dus geheel bevestigd.nbsp;De parameters bepaalden we grafisch met behulp van doorsneden doornbsp;de maxima. We vonden zoo:

Li

C

N

0,375 dz 0.003 0,190 i 0.002nbsp;0,094 ± 0,002

0,471 ± 0,003 0,255 ±: 0,002nbsp;0,142 ± 0,002

-ocr page 85-

77

We hebben deze waarden der parameters gebruikt bij de berekening der getabelleerde vS- (tab. XVI, XVII en XVIII).

In de zóne [okl] bleek bij deze berekening geen enkele structuurfactor van teeken te wisselen ten opzichte van de berekening met de parametersnbsp;der ,,trial and errorquot; analyse. Er behoefde dus geen correctie als 2denbsp;benadering op deze F o u r i e r-synthese te worden aangebracht, en denbsp;gevonden parameters zijn de definitieve. Verder doet de intensiteits-berekening in deze zóne zien, dat de verstrooiende vermogens der zeernbsp;lichte atomen, die door James en B ri n d 1 e y'32) worden opgegeven,nbsp;zeer bruikbaar zijn, zelfs bij de kleine atoomafstanden en de zeer sterkenbsp;binding tusschen C en N die we hier aantreffen.

Tabel XVI.

LiCN om [100] aequator. CuKa-straling. R = 49,6 mm.

hkl

lO'* sin“ ¦»

S’’

berekend

— Bsin^'i? S’^e

waarg. *)

berekend

waargenomen

011

22

22

203

1120

1200

002

31

31

14

73

70

012

45

46

372

1860

2000

020

56

56

84

395

400

021

64

64

29

130

110

013

84

83

29

119

80

022

87

87

42

172

130

004

125 1

185

630

500

023

126 gt;

112

382

450

031

134

134

24

79

120

014

138

139

4

13

15

032

157

157

14

42

30

024

180

180

14

38

30

' nbsp;nbsp;nbsp;033

196

196

7

19

20

015

208

209

93

)223

180

040

224

223

2

5

9

041

232

232

8

17

10

034

250 )

249

87

165

160

025

250 lt;

10

19

15

042

255

255

58

110

140

006

280

282

11

19

15

043

294 )

294

38

61

70

016

294 lt;

11

18

15

035

320

320

29

41

45

026

336

337

6

8

4

044

348

348

1

1

4

051

358

0

0

052

381

380

34

37

45

017

395

0

0

036

406

406

13

13

15

045

418 )

0

0

1

053

420 *

0

0

027

437

437

27

23

25

Relatieve intensiteiten ontleend aan de Weissenberg -diagrammen.

-ocr page 86-

78

Tabel XVI. (Vervolg.)

LiCN om [100] aequator. CuKa-straling. R = 49,6mm.

hkl

10'‘ sin* #

S*

berekend

— Bsin*i7 S*e

S* waarg. *)

berekend

waargenomen

054

474

474

100

75

80

008

497

5

3

1

046

504 )

78

48

50

060

504 }

503

0

0

037

507 )

21

13

20

018

511 .

30

18

20

061

512 gt;

48

29

35

062

535

533

26

14

15

055

544

3

2

028

553

554

70

35

40

063

574

573

30

14

20

047

605

605

23

9

7

038

623

5

2

064

628 )

18

6

6

056

630 !

70

25

20

019

644

644

18

6

7

029

686

688

21

6

7

071

694

694

38

10

15

065

698

3

1

1

072

717

716

36

9

6

048

721

8

2

057

731

8

2

039

756 )

2

0

073

756 gt;

14

3

3

0.0.10

778 1

81

16

15

066

784 *

36

6

5

0.1.10

792

794

26

4

5

074

810

811

18

3

2

0.2.10

834

836

27

4

5

058

847

847

18

3

2

049

854

0

0

075

880

880

11

1

067

885

.—'

10

1

080

895

894

65

7

8

081

903

0

0

0.3.10

904

1

0

082

926

¦—'

3

0

¦—'

Relatieve intensiteiten ontleend aan de Weissenberg-diagrammen.

De intensiteiten op de films vallen veel sterker af met toenemende afbuigingshoek, dan we berekenen. Daarom hebben we in de zóne [Okl]

een temperatuurfactor van de vorm e nbsp;nbsp;nbsp;rekening gebracht. We

verkregen overeenstemming tusschen waargenomen en berekende intensiteiten met B = 4,5: dit komt overeen met een waarde van 0,26 A voor de wortel uit het gemiddelde kwadraat der verplaatsing. In de andere

-ocr page 87-

79

Tabel XVII.

LiCN om [010] aequator. CuKa-straling. R = 49,4 mm.

hkl

10® sin® amp;

1

berekend

waargenomen

berekend

waargenomen

002

31

31

7

Z2

102

74

74

220

ZZS

004

124

124

92

ZS

104

167

0

200

170

170

280

ZZS

202

202

3

006

280

281

6

ZZ2

204

295

296

96

ms

106

323

324

40

m

302

416

418

40

m

206

451

449

6

zzz”

008

497

___

2

304

509

1

108

540

542

48

z

306

208

665 i

668 gt;

667

'si

zz

400

685

685

95

m

402

716

3

00.10

778

778

41

z

404

809

805

38

zz

1.0.10

821

819

58

z^m

308

881

882

36

zz

2.0.10

949

951

73

z

406

965

2


-ocr page 88-

80

zónes heeft het aanbrengen van een temperatuurfactor weinig zin, omdat daar de intensiteiten slechts qualitatief geschat zijn. Een controle op denbsp;waarde van B bezitten we dus niet.

De verhouding van het aantal electronen der verschillende atomen bepaalden we uit den ,,inhoud” der maxima; dit was niet moeilijk, daarnbsp;deze bij benadering axiaal-symmetrisch zijn. Waar twee maxima elkaarnbsp;overlappen bleek de electronendichtheid vrijwel de som der, door axiaal-symmetrische extrapolatie verkregen, normale atoomdichtheden ternbsp;plaatse. Dit vereenvoudigde de telling der tot elk atoom behoorendenbsp;electronen. Wij vonden zoo voor de verhouding van het aantal electronen,nbsp;genormeerd op Li C N = 16:

Li : C : N = 2,2 : 5,9 : 7,9.

De nauwkeurigheid van deze cijfers is niet bijzonder groot, doordat de laagste niveaulijnen, die bij deze berekening veel gewicht in de schaalnbsp;leggen, onregelmatig beginnen te verloopen.

-ocr page 89-

SUMMARY.

The crystal structures of the alkali cyanides were investigated. With most of these salts transitions occur between different crystal formsnbsp;which are related with “rotation” of the CN-groups in the highnbsp;temperature forms. The structures found are

Low temp, form

High temp, form

Transition temperature

NaCN, KCN

orthorhombic (fig. 1 p. 14)

/ cubic

10,5° resp. - 62° C

RbCN

probably (fig. 6 p. 26) monoclinic

\ rocksalt type

between — 100° and - 180° C

CsCN

rhombohedral (fig. 7 p. 29)

cubic CsCl'type

about — 55° C

NH4CN

tetragonal (fig. 9 p. 31)

?

continuous change

LiCN

orthorombic (fig. 10 p. 35)

no transition

The orthorhombic forms of NaCN and KCN are isomorphous. The structure is of a deformed rocksalt type (see fig. 1) with two moleculesnbsp;per cell. Space group D2h‘2®—Immm. Atomic positions; Na (K):nbsp;000,

C N: Oy3/2: Oy]^; nbsp;nbsp;nbsp;y, 0; Yi^Yi—y, 0.

Cell dimensions:

NaCN nbsp;nbsp;nbsp;KCN

a = 3,74, b = 4,71. c = 5,61a nbsp;nbsp;nbsp;a = 4,24, b = 5,14, c = 6,16A

y==0,115, c—N=1,06A nbsp;nbsp;nbsp;y = 0,110, C—N = 1,10A

In both these salts the form of the CN-ion appeared to be exactly the same, it has axial symmetry with a long axis of 4,30 A and anbsp;diameter of 3,58 A.

The low temperature form of RbCN is probably monoclinic at — 180° C. In this salt the structure is also of the deformed rocksalt typenbsp;(see fig. 6). Cell dimensions: a = 4,77, b = 4,87, ci==6,66A, j8 = 94,5°.nbsp;Two molecules per cell. The Rb-ions are located approximately at thenbsp;corners and the center of the cell. The exact positions of the CN-groups

-ocr page 90-

82

are uncertain. We cannot yet give a detailed discussion of the structure because the analysis is a very intricate one due to twinning effects.

Below — 55° C CsCN crystallises in a rhombohedral pseudo-cubic structure (see fig. 7). Cell dimensions: ai=4,22A, a = 86°21'. Spacenbsp;group D3(i®—R3m; one molecule per cell. The CN-group is directed withnbsp;its axis along the trigonal axis; its dimensions are the same, but for thenbsp;difference by the greater coordination number, as in NaCN and KCN.nbsp;This structure is of a slightly deformed CsCl-type.

In the cubic forms of NaCN, KCN, RbCN and CsCN (the first three of the rocksalt type, the last of the CsCl-type) the CN-groups mustnbsp;show a high degree of symmetry. This is possible by rotation of thesenbsp;groups or by statistical distribution over a number of preferential positions.nbsp;On account of steric considerations the isotropic rotation seemsnbsp;improbable; moreover the CN-groups fit exactly between the cationsnbsp;if they are directed with their axes along the trigonal axes (in CsCNnbsp;along the tetragonal axes) of the lattice. In the case of NaCN, with whichnbsp;the X-ray scattering of the cation is least, the nature of the “rotation”nbsp;was considered in more detail.

The agreement between calculated and observed intensities of powder and rotation diagrams appeared to be just as good for both modelsnbsp;(isotropic rotation or statistical distribution along the trigonal axes).nbsp;However the intensity ratios of the reflections with equal diffractionnbsp;angles (115/333, 600/442 and 117/551) appeared to be very sensitivenbsp;for differences in the orientations of the CN-groups. New intensity datanbsp;were obtained from W eissenberg diagrams [110], which show allnbsp;these reflection pairs. Here a new complication manifested itself: the onlynbsp;way to explain their intensity differences was by assuming that the cationnbsp;has a more complicated location and is distributed statistically over anbsp;sixfold position round the parameter-free places. The deviation amountsnbsp;to 0,3 A in the direction of the cube edges. The intensity data are fewnbsp;and not reliable enough to discriminate with certainty between thenbsp;different orientations of the CN-groups. The isotropic distributionnbsp;continues to give rather the best agreement between the estimated andnbsp;calculated intensities.

NH4CN is tetragonal (see fig. 9). Cell dimensions: a = 4,16,

-P4/mcm with

io_

c = 7,61 A, two molecules per cell. Space group 041, the atomic positions for NH4: 3^,3/23^!

C N: xxO; xxO; x = 0,093, C—N = 1,10 A.

-ocr page 91-

83

This structure bears much resemblance to the CsCl-structure of the other ammonium halides; by the orientation of the CN-groups the cellnbsp;is doubled in one direction.

It was found that the CN-groups oscillate in the planes (110) resp. (110). This follows from the facts that the cell dimensions changenbsp;considerably with temperature (the a-axis remaining nearly the same,nbsp;the c-axis becoming much shorter with decreasing temperature) andnbsp;that at room temperature intensity calculation of reflections with highnbsp;third index, as compared with neighbouring reflections with low thirdnbsp;index, gives much to high results. At 20° C the root mean squarenbsp;amplitudo of this special oscillation amounts to 0,21 A.

Because of the rather fast decomposition of the salt at temperatures above 20° C (melting point about 66° C) it was impossible to investigate if the rotation of the CN-groups becomes complete before melting.

LiCN is orthorhombic (see fig. 10). Cell dimensions: a gt;= 3,73, b = 6,52, c = 8,73 A. Four molecules per cell. Space group D2h^® —nbsp;Pmcn. All atoms are lying in planes x =nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;The positions of

all atoms are:

34y.z: ^,y,2; ^'M y,/^-—z; nbsp;nbsp;nbsp;—ygt;/^Tz. The parameter values

are

y nbsp;nbsp;nbsp;z

Li nbsp;nbsp;nbsp;0,471nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;±nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0,003nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0.374 ± 0,003

C nbsp;nbsp;nbsp;0,261nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;±nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0,002nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0,190 i 0,002

N nbsp;nbsp;nbsp;0,142nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;±nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0,002nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0,094 ±0,002

The distance C—N amounts to 1,14 A.

The structure is of the fourfold coordination type, but a very distorted one with large empty channels along the a-axis. In this structure C andnbsp;N could be distinghuished by X-rays. Each atom of the CN-group hasnbsp;its own place unlike the other alkali cyanides in which the CN-groupsnbsp;show no polarity. This polarity manifests itself because of the smallnbsp;dimensions of the Li-ion. Consequently the Li-ion is surrounded verynbsp;asymmetrically by one C- and three N-atoms. This indicates that thenbsp;ionisation electron has been transferred from the Li- chiefly to the N-atom, which is confirmed by the electron density map of the a-axis projection (fig. 15).

-ocr page 92-

9'-:

LITERATUUR

1. nbsp;nbsp;nbsp;P. V. Groth, Chemische Krystallographie I, 203 (1906).

2. nbsp;nbsp;nbsp;T. V. Barker, Mineral. Mag. 14, 235 (1907).

3. nbsp;nbsp;nbsp;P. A. Cooper, Nature 107, 745 (1921); 110, 544 (1922).

4. nbsp;nbsp;nbsp;R. M. Bozorth, ]. Am. Chem. Soc. 44, 317 (1922).

5. nbsp;nbsp;nbsp;G. Natta en L. Passerini, Gazz. chim. ital. 61, 191 (1930).

6. nbsp;nbsp;nbsp;]. M. Bijvoet en H, ]. Verweel, Ree. trav. chim. 54, 631 (1935).

7. nbsp;nbsp;nbsp;H. J. Verweel en J. M. Bijvoet, Z. Krist. A 100, 201 (1938).

8. nbsp;nbsp;nbsp;V. M. Go Ids c h i m d t, Geochem. Vert. Ges. VII (1926).

9. nbsp;nbsp;nbsp;K. F. Bonhoeffer en P. Harteck, Z. Phys. Chem. B 4, 136 (1929).

10. nbsp;nbsp;nbsp;K. Clusius en K. Hiller, Z. Phys. Chem. B 4, 166 (1929).

11. nbsp;nbsp;nbsp;A. Eucken, Z. Elektrochem. 45, 126 (1939).

12. nbsp;nbsp;nbsp;C. P. Smyth, Chem. Reviews 19, 329 (1936).

13. nbsp;nbsp;nbsp;]. M. Bijvoet en J. A. A. Ketelaar, ]. Am. Chem. Soc. 54, 625 (1932).

14. nbsp;nbsp;nbsp;A. Eucken, Z. Elektrochem. 45, 136 (1939).

15. nbsp;nbsp;nbsp;C. Finbak en O. Hassel, Z. Phys. Chem. B 32, 130 (1936).

16. nbsp;nbsp;nbsp;C. Finbak en O. Hassel, Z. Phys. Chem. B 32, 433 (1936).

17. nbsp;nbsp;nbsp;]. C. Southard, R.T. Milner, en S. B. Hendricks,). Chem. Physics 1, 95 (1933),

18. nbsp;nbsp;nbsp;C. Finbak en O. Hassel, Z. Phys. Chem. B 35, 25 (1937).

19. nbsp;nbsp;nbsp;E. H. Wiebenga, Particuliere mededeeling.

20. nbsp;nbsp;nbsp;A. Müller, Proc. Roy. Soc. London A 127, 417 (1930): 138, 514 (1932).

21. nbsp;nbsp;nbsp;J. de Wael, Diss. Utrecht 1938, blz. 61.

22. nbsp;nbsp;nbsp;]. A. A. Ketelaar, Diss. Amsterdam 1933, blz. 68.

23. nbsp;nbsp;nbsp;L. Pauling, Phys. Reviews 36, 430 (1930).

24. nbsp;nbsp;nbsp;R. H. Fowler, Proc. Roy. Soc. London A 149, 1 (1935); 151, 1 (1935).

25. nbsp;nbsp;nbsp;K. Schafer, Naturwissenschaften 26, 563 (1938).

26. nbsp;nbsp;nbsp;F. Zernike, Ned. Tijdschr. Natuurk. 8, 55 (1941).

27. nbsp;nbsp;nbsp;C. H. Mac Gillavry, Diss. Amsterdam 1937, blz. 1 —17.

28. nbsp;nbsp;nbsp;C. D. West, Z, Krist. A 88, 94 (1934).

29. nbsp;nbsp;nbsp;F. Isambert, Compt. rend. 94, 959 (1882); Ann. Chim. Phys. 5, 28, 342 (1883).

30. nbsp;nbsp;nbsp;A. Perret en R. Perrot, Helv. Chim. Acta, 15. 1165 (1932).

31. nbsp;nbsp;nbsp;]. C. L. Favejee, Diss. Utrecht 1935, blz. 16.

32. nbsp;nbsp;nbsp;R. W. James en C. W. Brindley, Phil. Mag. (7) 12, 81 (1932).

33. nbsp;nbsp;nbsp;H. Lipson en C. A. Beevers, Proc. Phys. Soc. 48, 772 (1936).

34. nbsp;nbsp;nbsp;J. M. Buerger, Z. Krist. A 88, 350 (1934).

35. nbsp;nbsp;nbsp;]. D. Bernal, Proc. Roy. Soc. London A 113, 117 (1926).

36. nbsp;nbsp;nbsp;Organic Syntheses VII, 50 (1927).

37. nbsp;nbsp;nbsp;G. Bredig en L. Teichman, Z. Elektrochem. 31, 449 (1925).

38. nbsp;nbsp;nbsp;]. Meyer, Z. anorg. allgem. Chem. 115, 203 (1921).

39. nbsp;nbsp;nbsp;K. Lonsdale, Structure Factor Tables, blz. 41 (1936).

40. nbsp;nbsp;nbsp;]. A. A. Ketelaar, Diss. Amsterdam 1933, blz. 62.

41. nbsp;nbsp;nbsp;J. A. A. Ketelaar, Nature 134, 250 (1934).

-ocr page 93-

STELLINGEN.

Het verdient aanbeveling alle „rotatie”-overgangen van kristallen te onderzoeken op de ruimtelijke verhoudingen.

II.

Bij Weissenberg-opnamen van étagelijnen biedt de methode der „equi-inclination volgens Buerger vele voordeelen bovennbsp;die, waarbij de primaire röntgenstraling onder een rechte hoek metnbsp;de draaias het kristal treft.

I. M. Buerger, Z. Krist. A 88, 350 (1934).

III.

De verklaring, die Tezak geeft voor de invloed van natrium-chloride op de stabiliteit van pas gevormde zilverchloridesolen, is aan bedenkingen onderhevig.

B. Tezak, Z. Phys. Chem. A 190, 257 (1942).

IV.

Bragg en W i 11 i a m s hechten weinig waarde aan de verklaring, die door Borelius voor de hystereseverschijnselen bij orde-wanordenbsp;overgangen van legeeringen wordt gegeven. Hun opvatting, berustend op een schatting der relaxatietijden, is echter weinig gefundeerd.

G. Borelius, Proc. Phys. Soc. 49, 77 (1937).

W. L. Br ag g en E. ]. Williams, Proc. Roy.

Soc. London A 145, 699 (1934); 151, 540 (1935).

V.

Het is van belang voor het onderzoek van de kwaliteit van draaischakelaars, dat de proeven van Holm en zijn medewerkers

-ocr page 94-

over de afschakeling van kleine gelijkstroomen bij lage spanning worden herhaald voor afschakelingen van kleine wisselstroomennbsp;van bedrijfsfrequentie bij lage spanning.

R. Holm, Technische Physik der elektrischen Kontakte. Berlijn 1941.

yi.

Ook de benaming s-a-tocopherol voor kunstmatig verkregen a-tocopherol kan geen juist begrip geven van dat product.

W. John en H. Pini, Z. Physiol. Chem. 273, 225 (1942).

VII.

De door Pitzer verrichte meting der entropie van zilverjodide is aan bedenkingen onderhevig.

K. S. Pitzer, ]. Am. Chem. Soc. 63, 516 (1941).

VIII.

Het is gewenscht de kristalstructuur der alkalihydrosulfiden en -hydroseleniden bij zeer lage temperaturen te onderzoeken.

W.Teicherten W. K1 em m, Z. anorg. allgem. Chem. 243, 86 (1939).

IX.

Voor het onderzoek van oliën, welke bij hooge spanning worden toegepast, is de bepaling van het additievermogen voor waterstofnbsp;zeer belangrijk.

X.

Wellicht hebben in de, bij kamertemperatuur bestendige, kubische modificatie van zilverjodide de zilverionen, evenals in de hexagonalenbsp;modificatie, een afwijking van de parametervrije ligging.

XI.

De opmerking van Ketelaar, betreffende de phaserelatie tusschen naburige roteerende groepen, geeft in de gegeven redactie aanleiding tot misverstand.

J. A. A. Ketelaar, Diss. Amsterdam 1933, blz. 64, 2e alinea.

-ocr page 95- -ocr page 96- -ocr page 97- -ocr page 98-