q/w : nbsp;nbsp;nbsp;,
19'42
EEN SPECIAAL ONDERZOEK NAAR DE VRAAG OF JEZUS VAN NAZARET POLITIEKE BEDOELINGENnbsp;HEEFT NAGESTREEFD
'¦'.ï.lt;
A. qu. 192
'i-
-ocr page 3- -ocr page 4-‘.: ¦
t#'
'•r?^ï
’ï-\-,-’;-4'j‘
JEZUS MESSIAS-KONING
-ocr page 6-â– - -â– -
' lt;, ■, ,gt; *• .gt;tgt;«nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’f*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5i,':inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•'•-'■•'
/,
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE GODGELEERDHEID AAN DEnbsp;RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT, OP GEZAG VAN DEN WAARNEMENDEN RECTOR-MAGNIFICUS L.VAN VUUREN, HOOGLEERAARnbsp;IN DE FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE, VOLGENS BESLUIT VAN DENnbsp;SENAAT DER UNIVERSITEIT TEGEN DEnbsp;BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT DERnbsp;GODGELEERDHEID TE VERDEDIGEN OPnbsp;MAANDAG 6 JULI 1942 DES NAMIDDAGS TEnbsp;2 UUR
DOOR
GEBOREN TE HILLEGERSBERG
BIBLIOTHEEK OER RUKSUNIVERSITEITnbsp;UTRECHT
TE ASSEN BIJ
VAN GORCUM amp; COMP. (G. A. HAK amp; H. J. PRAKKE)
-ocr page 8- -ocr page 9-yian mijn Ouders, ylan mijn Vrouw.
-ocr page 10-' nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;''i.'^'.'' gt;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'
s-^,, - ,. • V, , ^.v,
'•■'• 'quot;t:.!;:,,'; ’i-
â–
•K--V’.*»-:i''’ ..•
Het beëindigen van mijn academische studie stelt mij in de gelegenheid een woord van welgemeenden dank te richten tot allen, die tot mijn wetenschappelijke vorming hebben bijgedragen.
Er liggen reeds verscheidene jaren tusschen mijn aankomst aan de Universiteit te Utrecht en de voltooiing van dit proefschrift, hetgeennbsp;ik mij wel recht bewust werd, toen ik mij zette tot het opstellen vannbsp;dit voorwoord.
In de eerste plaats moge ik in dankbaren eerbied de overleden Hoogleeraren J. A. C. van Leeuwen en D. Plooij gedenken. Hetnbsp;was wijlen Prof. van Leeuwen, die mijn belangstelling voor de studienbsp;van het Nieuwe Testament heeft gewekt en wiens voorname ennbsp;vriéndelijke persoonlijkheid en nauwgezette wijze van werken mijnbsp;onvergetelijk getroffen hebben. Aan wijlen Prof. Plooij dank ik dennbsp;stimulans voor het onderzoek, in dit proefschrift vervat. De wenken,nbsp;die hij mij destijds heeft willen geven, zijn zorgvuldig in acht genomennbsp;bij het bearbeiden van de stof.
Dankbaar gedenk ik ook den persoon en de colleges van wijlen Professor Slotemaker de Bruine.
Hooggeleerde Brouwer, Hooggeachte Promotor! Door Uw persoon en Uw immer belangwekkende en leerrijke colleges zijt Gij mij alsnbsp;kerkelijk Hoogleeraar tot steun geweest. Na het overlijden vannbsp;Professor Plooij mocht ik opnieuw, zij het op eenigszins anderenbsp;wijze. Uw leerling worden. Ik moge hier mijn hartelijke erkentelijkheidnbsp;jegens U uitspreken, waar U mij bij mijn studie leiding hebt willennbsp;geven en ik van U steeds de grootste welwillendheid mocht ondervindennbsp;bij de bewerking van mijn proefschrift.
Met groote dankbaarheid herinner ik mij wat U, Hooggeleerde Obbink, die thans reeds eenigen tijd geniet van de U door de wetnbsp;voorgeschreven rust, voor mij zijt geweest door Uw persoon en Uwnbsp;eruditie. Aan Uw leiding bij mijn doctorale studie, welke ook Uwnbsp;speciale vak omvatte, maar ook aan Uw hartelijke en bemoedigendenbsp;woorden, heb ik veel te danken.
Bijzondere dank worde ook gebracht aan U, Hooggeleerde Ovink, wiens boeiende colleges in de philosofie mij onvergetelijk zijn en dienbsp;mij met Uw groote kennis hebt willen voorlichten voor dat deel vannbsp;mijn doctoraal examen, dat ik bij U mocht afleggen.
-ocr page 12-Voor het vele, dat ik van U mocht ontvangen, Hooggeleerde VAN Rhijn, zeg ik U hartelijk dank.
Het onderricht, van U genoten. Hooggeleerde Cramer, Hooggeleerde Noordtzij en Hooggeleerde Visscher, die thans rust van Uw ambtelijken arbeid, gedenk ik bij dezen eveneens met dankbaarheid.
Hooggeleerde de Groot, Hooggeleerde Severijn en Hooggeleerde Obbink, Uw persoonlijke leerling mocht ik niet zijn, doch ik dank Unbsp;voor de welwillende wijze, waarop U mij wilde tegemoetkomen.
Evenmin mocht ik mij. Hooggeleerde de Vrijer en Hooggeleerde Berkelbach van der Sprenkel onder Uw leerlingen aan denbsp;Universiteit rekenen, doch het zij mij geoorloofd U hier mijn bijzonderen dank te brengen voor wat U beiden door Uw persoonlijknbsp;woord en Uw geschriften in mijn leven beteekent.
Heel veel dank ben ik verschuldigd aan de verschillende Bibliotheken in ons land. Steeds werd ik met de grootste bereidwilligheid geholpennbsp;en zonder deze hulp zou dit proefschrift wel nimmer tot stand zijnnbsp;gekomen.
Aan Heeren Bibliothecarissen en Ambtenaren der onderscheidene bibliotheken, met name aan die van Groningen en Utrecht, daaromnbsp;mijn oprechten dank.
Aan allen, die mij op de een of andere wijze in mijn studie hebben gesteund, breng ik bij dezen mijn vriendelijken dank; in het bijzondernbsp;aan Ds G. J. Sanders te Assen, die zoo vriendelijk was mij bij denbsp;correctie en het samensteUen der registers behulpzaam te zijn.
Assen, Juni 1942.
-ocr page 13-Inleiding
INHOUD
Blz.
11
DEEL I
DE MESSIAS-VERWACHTING
HOOFDSTUK I
Het politieke element in de Israëlietische Heilsver-
%
wachting......................20
HOOFDSTUK II
DEEL II
JEZUS DE MESSIAS-KONING
HOOFDSTUK I
Inleiding........................60
B. nbsp;nbsp;nbsp;Johannes de Dooper. De Doop van Jezus. De Verzoeking . .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;66
HOOFDSTUK II
Het oordeel der tijdgenooten over Jezus.
A. nbsp;nbsp;nbsp;De benaming van Jezus................82
1) nbsp;nbsp;nbsp;Directe titulatuur..................82
2) nbsp;nbsp;nbsp;Indirect^ titulatuur.................86
B. nbsp;nbsp;nbsp;De houding van Jezus’ familie........ 89
C. nbsp;nbsp;nbsp;De reactie der bezetenen.................90
D. nbsp;nbsp;nbsp;De meening van het volk................91
E. nbsp;nbsp;nbsp;Het oordeel der discipelen................95
1) Afkomst en type der discipelen. 2) Hebben zij Jezus’ onderricht en daden begrepen? 3) Hebben zij in Jezus den Messias herkend? 4) Wat is de reden, waarom zij Jezus tenslotte verlieten?
-ocr page 14-HOOFDSTUK III
Jezus’ Messias-bewustzijn en zijn prediking van het Koninkrijk Gods.
A. nbsp;nbsp;nbsp;Het probleem van Jezus’ Messiasschap..........109
B. nbsp;nbsp;nbsp;Jezus in zijn optreden: 1) als rabbi] 2) als profeet] 3) Jezus
geen Engel] 4) Jezus als Zoon des Menschen.......114
Jezus’ prediking van het Koninkrijk Gods..........125
1) nbsp;nbsp;nbsp;Welke is d,e aard van het Koninkrijk Gods?.....126
2) nbsp;nbsp;nbsp;Waar komt het en wanneer?............132
HOOFDSTUK IV
Jezus’ houding ten opzichte van Maatschappij en Staat. Inleiding........................142
A. nbsp;nbsp;nbsp;Jezus en het sociale leven................144
B. nbsp;nbsp;nbsp;Jezus en het politieke leven...............151
3) nbsp;nbsp;nbsp;Jezus en de „Staat”...........;.....158
C. nbsp;nbsp;nbsp;Wat is Jezus’ uiteindelijke doeP. ............165
HOOFDSTUK V Het Proces van Jezus.
A. nbsp;nbsp;nbsp;De gespannen verhouding tusschen Jezus en zijn beschuldigers 168
B. nbsp;nbsp;nbsp;De Intocht in Jeruzalem en de Tempelreiniging......170
C. nbsp;nbsp;nbsp;De arrestatie . -....................175
D. nbsp;nbsp;nbsp;Voor het Sanhedrin..................182
E. nbsp;nbsp;nbsp;Voor den Romeinschen Procurator............186
F. nbsp;nbsp;nbsp;De kruisiging. Het opschrift aan het kruis........193
G. nbsp;nbsp;nbsp;De beteekenis van Jezus’ dood voor het politiek Messianisme . 198
-ocr page 15-7
DEEL III
HET OORDEEL DER JOODSCHE EN PROFANE BRONNEN
OVER JEZUS
HOOFDSTUK I
De Rabbijnsche bronnen................201
HOOFDSTUK H
Het Testimonium van Flavius Josephus.........207
HOOFDSTUK IH
Het Testimonium uit den Slavischen Josephus......211
HOOFDSTUK IV
De Romeinsche bronnen:..............'..217
1) nbsp;nbsp;nbsp;Suetonius, Claudius, cap. 25, 3............217
2) nbsp;nbsp;nbsp;Tacitus, Annales XV, 44..............219
3) nbsp;nbsp;nbsp;Suetonius, Nero, cap. 16, 2.............222
4) nbsp;nbsp;nbsp;Plinius, Epistolae, Lib. X; 96, 97nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; 222
DEEL ly
HEX POLITIEKE LEVEN DER EERSTE CHRISTENEN
HOOFDSTUK I
De Handelingen der Apostelen....... 224
HOOFDSTUK II
Paulus en de Politiek................. 227
HOOFDSTUK Hl
Politiek in de overige Nieuw-Testamentische geschriften. 240
HOOFDSTUK IV
Het politieke leven der Christenen in de eerste drie
EEUWEN.......................246
Besluit.........................254
Literatuurlijst.....................262
Register van Persoonsnamen..............269
Tekstregister .....................273
-ocr page 16-T^i . '
'I ¦
, .. nbsp;nbsp;nbsp;1.9
Ki K
' t
-ocr page 17-INLEIDING
„Jezus de Nazarener, de Koning der Joden”.
Dit opschrift stond eenmaal geschreven in het Hebreeuwsch, het -Latijn en het Grieksch op den Titulus, gespijkerd aan het kruis,—' waaraan Jezus van Nazaret stierf.
De wettische Jood las het en stortte zijn spot en verontwaardiging erover uit. De zakelijke Romein keek ernaar en ging onbewogen aannbsp;dezen zooveelsten Joodschen oproermaker voorbij.
Jezus, de Koning der Joden.
Zou er onder degenen, die op den sterfdag van dien Koning bij —quot; het kruis gestaan hebben, iemand geweest zijn, die Jezus’ Koningschapnbsp;inderdaad begrepen heeft? —
Is deze Gekruiste waarlijk Koning geweest? Waar lag zijn rijks---gebied en hoedanig was de aard van zijn koningschap? Jezus had de Messiaansche waardigheid voor zich opgeëischt. Maar welk karakternbsp;heeft dit Messiasschap gehad? Men heeft het toenmaals niet of nauwelijks verstaan. En steeds blijven zich door de eeuwen heen tot op dennbsp;huidigen dag allerlei vragen betreffende Jezus’ Messiaansch Koningschap aan den mensch opdringen.
Was Jezus’ koningschap volstrekt geestelijk-zedelijk georiënteerd?.. Of zijn er wellicht, wanneer men het geheel van zijn optreden zorgvuldig nagaat, politieke bedoelingen of bijoogmerken te bespeuren?nbsp;Wat gebeurde er nu precies bij Jezus’ intocht en in den tempel? Wat.nbsp;bedoelde Jezus met zijn „Geeft den keizer, wat des keizers en Godenbsp;wat Gods is”? Hoe moet Lukas 22 ; 38 — het woord.over de tweenbsp;zwaarden — worden opgevat? Ik herinner mij, hoe wijlen Prof.nbsp;Plooy mij tijdens een gesprek zeide, dat hij hier geen definitiefnbsp;antwoord wist.
En tenslotte: waarom werd Jezus ter dood veroordeeld en als een misdadiger gekruisigd, indien zijn optreden van elke politieke of staatsgevaarlijke actie ontbloot was?
Het aantal hierboven gestelde vragen zou gemakkelijk kunnen worden uitgebreid. Zij blijven echter alle cirkelen rondom de kernvraag; wat beteekent het koningschap van Jezus? Welke zijn de —nbsp;wezenlijke karaktertrekken van zijn Messiaansch bewustzijn? Dezenbsp;vraag staat in het centrum van ons onderzoek. Terwijl het onze bij-
11
-ocr page 18-zondere taak zal zijn te onderzoeken, of Jezns politieke bedoelingen heeft gehad, ja dan neen.
Toen Gotthold Ephraim Lessing in 1774 begon met de publicatie— van de „Fragmente des Wolfenbüttelschen Ungenannten” zal hijnbsp;waarschijnlijk niet vermoed hebben, dat een van de fragmenten vannbsp;zijn beschermeling Hermann Samuel Reimarus, en wel diens „Vonnbsp;dem Zwecke Jesu und seiner Jünger”, zulk een indruk zou maken,nbsp;dat zijn landgenoot Albert Schweitzer het eenmaal in zijn „Ge-schichte der Leben-Jesu Forschung” zou bewierooken met dezenbsp;woorden; „Von der Groszartigkeit der Darstellung in dem Fragmentnbsp;„Vom Zwecke Jesu und seiner Jünger” kann man nicht genug sagen.nbsp;Diese Schrift ist nicht nur eines der gröszten Ereignisse in der Ge-schichte des kritischen Geistes, sondern zugleich ein Meisterwerknbsp;der Weltliteratur” ^).
Reimarus’ critische arbeid heeft stellig sterken invloed uitgeoefend. Zijn conceptie over Jezus van Nazaret, wiens doel het zou zijn geweestnbsp;politieke aspiraties te verwezenlijken, doch die als oproerling en mislukkeling stierf met een „Mijn God, mijn God, waarom hebt gij mijnbsp;verlaten?” op de lippen, moge in haar eenzijdigheid over ’t algemeennbsp;zijn afgewezen, toch kan men hier en daar sporen en herinneringennbsp;terugvinden. Wellhausen, de gevangenneming van Jezus beschrijvend, is van meening, dat in de Evangeliën teekenen van geweldnbsp;nog merkbaar zijn en concludeert: „Bis zu einem gewissen Gradenbsp;könnte Reimarus recht haben” Ed. Meyer stelde een nauwkeurignbsp;onderzoek in naar de politieke trekken in de tegen Jezus ingediendenbsp;aanklacht, herinnerend aan Wellhausens opvatting, waaraan hij denbsp;opmerking toevoegt: „Wellhausen ist geneigt noch etwas weiter zunbsp;gehen” ^).
In 1929 stond de „Ungenannte” in den persoon van Robert Eisler ^ weer voor het volle voetlicht. In dat jaar verscheen het van verbijsterende belezenheid getuigende werk IHZQYZ BAZIAEYZ OYnbsp;BAZIAEYZAZ, waarin Eisler op afdoende wijze meende te hebbennbsp;kunnen aantoonen, dat Jezus „de koning, die niet geheerscht heeft”,nbsp;een „politieke” Messias is geweest, die de Joden heeft willen bevrijdennbsp;en hun de hoogste plaats onder de volken heeft willen geven.
b Schweitzer, Leb. Jesu Forsch. S. 15.
Wellhausen, Einl. Evv. S. 83.
Ed. Meyer, Urspr. u. Anf. I S. 165, Anm. 1. Vgl. echter: „Das politische Motiv, das, wenn es geschichtlich berechtigt ware, notwendig zu der von Reimarusnbsp;gezogenen Konsequenz führen müszte, liegt den echten Quellen ganz fern; fürnbsp;sie ist der Konflikt wirklich rein religiöser Natur”, I S. 330.
12
-ocr page 19-Reimarus redivivus!
De reacties op het grootsch-opgezette werk van den verlichten Oostenrijkschen Jood Eisler zijn natuurlijk niet uitgebleven, maarnbsp;het feit, dat na eenige eeuwen de opvatting van Reimarus, door eennbsp;ontzaglijk aantal nieuwe „bewijzen” omringd en beschermd, opnieuwnbsp;postvatte, wekt onwillekeurig de gedachte op, of men niet zou kunnennbsp;spreken over een zekeren „geest” van Reimarus, die steeds weernbsp;verschijnt. Berust een dergelijke interpretatie van de Evangeliënnbsp;slechts op een zeer bevooroordeelde lezing of zijn er wellicht in onzenbsp;bronnen en wel met name in de Evangeliën sporen aanwijsbaar, dienbsp;inderdaad consequent uitloopen moéten op de conceptie, dat Jezus,nbsp;op welke wijze dan ook, wel degelijk een politiek doel nastreefde?nbsp;Waar, zooals ik het hierboven tot uitdrukking heb willen brengen,nbsp;de „geest” van Reimarus nog niet verdwenen schijnt te zijn,nbsp;hoop ik, dat een studie als deze niet overbodig worde geachtnbsp;voor het verstaan van zulk een centraal gegeven uit het Nieuwenbsp;Testament.
Doch aan de ontleding van de in ’t begin gestelde vragen en de beantwoording ervan zit meer verbonden.
De opvatting, welke men heeft over Jezus’ Messiaansch Koning-^^s^ schap, heeft beslissende beteekenis voor het gansche menschelijkenbsp;leven. Er is bijvoorbeeld een probleem: Kerk en Staat. Dit probleem -kan stellig niet worden opgelost door middel van simpele verwijzingnbsp;naar enkele teksten, die bovendien vaak uit hun verbandnbsp;blijken te zijn losgepeld. Wil men op eenigszins klare wijze ennbsp;vooral „bijbelsch” het vraagstuk: Kerk en Staat behandelen, dannbsp;zal een nauwgezette bestudeering van de bijbelsche — ennbsp;van verscheidene profane, contemporaine —¦ bronnen eerste ver-eischte zijn.
Als tweede noem ik het oorlogsvraagstuk. Het is op zichzelf uiterst ^ interessant te bemerken, hoe verschillende schrijvers, aan de handnbsp;van dezelfde bronnen, nochtans tot volkomen uiteenloopendenbsp;meeningen en tegenstrijdige conclusies komen. Weer luidt onze vraag:nbsp;waarin ligt de oorzaak van het feit, dat zulke verschillende conclusiesnbsp;mogelijk zijn? Moet die oorzaak gezocht worden in den onderzoekernbsp;zelf of in de gegeven stof?
Ongetwijfeld is de „geest” van den onderzoeker een zeer belangrijke factor. De bijbelbeschouwing, de geloofsovertuiging, ja de totalenbsp;individueele levensvisie spelen bij een onderzoek, waarbij de natuurwetenschappelijke methode onbruikbaar is, een niet te onderschatten
13
-ocr page 20-rol ^). Men constateert herhaaldelijk vol verbazing, hoe vele geleerden de teksten, welke zij niet als bouwsteenen voor hun these kunnennbsp;gebruiken, eenvoudig elimineeren. Hoe wijd moet de opening welnbsp;niet zijn van de groote zak „Gemeente-theologie” genaamd! Dochnbsp;al speelt de geestesgesteldheid, de „Einfühlung” van den onderzoekernbsp;een buitengewoon belangrijke rol, het kan wel haast niet anders, of innbsp;de geboden materie zelf moeten ook zekere bouwstoffen aanwezig zijn.nbsp;Het zou immers te dwaas zijn een gebouw te willen oprichten, wanneernbsp;letterlijk alle grondslag en materiaal zou ontbreken!
Keeren wij thans terug tot ons oorlogsprobleem. Voor dit ontzaglijk vraagstuk geldt hetzelfde, wat wij opgemerkt hebben met betrekkingnbsp;tot de quaestie Kerk en Staat. Met een naïef aaneenrijgen van tekstennbsp;of een eenvoudig „Jezus zegt” of „Paulus schrijft”, komt men er nietnbsp;uit, noch pro noch contra. Wie over: oorlog en evangelie, oorlog ennbsp;christendom, enz. steekhoudend wil spreken of schrijven, dient eennbsp;moeizamen studietocht door het Nieuwe Testament te maken en geennbsp;detail te verwaarloozen. Het zijn immers vaak de „nietigheden”, dienbsp;aan het geheel een verrassend relief geven. Wie misschien nog mochtnbsp;meenen, dat een eenvoudige oplossing wel te vinden is, zal goed doen,nbsp;de nog steeds zeer lezenswaardige artikelen van Hans Win’disch tenbsp;lezen, waarin deze Nieuw-Testamenticus de meeningen van verschillende zijner tijdgenooten weergeeft en aan critiek onderwerpt ^). —
Indien deze studie, waarin de raakvlakken van Jezus’ verkondiging met het openbare leven aan de orde zullen komen, ook een weinig
h Ubbink, Jezus de Chr. bl. 23: „Wanneer niemand ontkent, dat voor het verstaan van een geestelijk verschijnsel geestverwantschap eisch is, dan zal bij dennbsp;Nieuw-Testamenticus, wil hij Jezus zien in het licht, dat van Hemzelf uitstraalt,nbsp;licht van dat licht in zijn binnenste moeten schijnen”. Cf. Brouwer, Soc. vr.nbsp;bl. 53, 70; Obbink-Brouwer, Inl. bl. 403; Hoskyns-Davey, Raadsel N.T.nbsp;bl. XII (Voorwoord M. v. Rhijn): „Naast zakelijke vakkennis zijn liefde en geestverwantschap hier allereerst beslissend.” Montefiore, Rabb. Lit. p. XIX: „Inbsp;look at both the Gospel and the Rabbinic material through the spectacles ofnbsp;Liberal Judaism. All of us wear spectacles of one sort or another. It is only anbsp;question how deep is their particular colour”. Uitstekend Wünsch, Ev. Eth. Pol.nbsp;S. 134, Anm. 1 inzake het groote verschil, dat tusschen Troeltsch en Hollnbsp;bestaat wat betreft hun beoordeeling van Luther. „Die verschiedenartige Beur-teilung Luthers durch Troeltsch und Holl ist auszerordentlich lehrreich fürnbsp;die Gültigkeit historischer Feststellungen. Sie zeigt, in wie starkem Masze dienbsp;persönliche Eigenart der Verfasser, ihr Charakter, ihre Jugend, ihre politischenbsp;Stellung, ihr Lebensgang mit seinen Sentiments und Ressentiments die Ergebnissenbsp;ihrer Forschung beeinfluszt.”
“) WiNDiscH, TR, artt. „Jesus und der Krieg”, Jahrg. 1915 S. 331—349; 1916 S. 283—293; 1917 S. 305—341.
14
-ocr page 21-zal mogen bijdragen tot verheldering der voormelde problemen, zal mij dat zeker kunnen verblijden. — Prof. Ubbink heeft zoo voortreffelijk gezegd, dat de Nieuw-Testamenticus er rekening mee heeftnbsp;te houden, dat hij „proeven neemt” Langdurige voorstudie doen —nbsp;den onderzoeker wel ootmoedig inzien, dat hij slechts een „proeve”nbsp;kan leveren. Een proeve, die evenwel wordt verricht in het geloof, -dat Jezus is de Christus. Wil men aan deze opmerking, gemaakt in denbsp;Inleiding eener wetenschappelijke studie bij voorbaat reeds vast-knoopen, dat de onderzoeker vooringenomen en derhalve on-critischnbsp;te werk zal gaan, het zij zoo. Weer moge ik verwijzen naar een m.i.nbsp;uiterst belangrijk woord van Ubbink: „De vraag „Wie was Jezus?”—nbsp;kan inderdaad door bloot historisch onderzoek niet beantwoordnbsp;worden. Zij is voor alles een religieuze vraag, een gewetensvraag” ^
Het Christendom knoopt vast aan feiten. Het is geen geestesproduct, doch het is geworteld in historisch gebeuren. Het is gegeven met ennbsp;in een Persoon. Met en in Jezus Christus. Vandaar, dat de oorkonden,nbsp;die der menschheid over Jezus zijn overgeleverd, voortdurend hetnbsp;voorwerp zijn van historisch en critisch onderzoek.
Het is welbekend, dat de resultaten van het Nieuw-Testamentisch onderzoek op welhaast alle gebieden zeer ver uiteenloopen. Wijnbsp;noemen bijvoorbeeld de kwestie aangaande de betrouwbaarheid dernbsp;Evangeliën. Wat is nu werkelijk geschied? Wat is werkelijk gezegd?nbsp;Gelijk bij alle' historisch onderzoek hangt het er ook hier in ver-,nbsp;schillende opzichten van af, of men in laatste instantie iets als historischnbsp;aanvaarden wil. Iedere critische navorsching komt onverbiddelijknbsp;aan een grens terecht. Wanneer bijvoorbeeld slechts één Evangelistnbsp;iets heeft vermeld, moet dan persé achter die ééne mededeeling eennbsp;vraagteeken worden gezet? Ik meen zeer bepaald van niet. Zoolangnbsp;niet uit alles is op te maken, dat bij een auteur zeer kennelijk denbsp;bedoeling heeft voorgezeten de feiten te kleuren of alles in tenden-tieuzen zin om te vormen, of dat hij over het geheel een onbetrouw-baren indruk maakt, is men niet gerechtigd zijn als historisch weergegeven berichten met vraag- en uitroepteekens te achtervolgen.nbsp;Men zou zoodoende bij het instellen van een historisch onderzoeknbsp;steeds van de veronderstelling moeten uitgaan, dat de auteur onwaarnbsp;en onbetrouwbaar is, maar dat de onderzoeker die onwaarheid welnbsp;eens ontmaskeren zal! De criticus diene, zelf bezield met goede trouw
Ubbink, Jezus de Chr. bl. 7. Ubbink, a.w. bl. 23.
15
-ocr page 22-en waarheidsliefde, uit te gaan van het standpunt, dat de schrijver, i.c. de Evangelist, bona fide heeft geschreven, en, mocht de onderzoeker dan nochtans tot een zekere afwijkende meening komen, dannbsp;zal zijn these niet uit vooringenomenheid geboren, doch aan rechtvaardig critisch inzicht ontsproten moeten zijn.
BJÖhl heeft gezegd: „Historisch noemen wij een feit, dat door minstens twee gelijktijdige, geloofwaardige en van elkaar onafhankelijke getuigen bevestigd is” ^). Als Böhl „dezen strengen eisch” opnbsp;Genesis wil toepassen, komt hij aldra voor groote moeilijkheden tenbsp;staan. Nu zal niemand kunnen en willen bestrijden, dat een strengenbsp;norm in dezen noodzakelijk moet worden geacht of dat, zooals Böhlnbsp;zegt, twee oude bronnen een feit historisch vaster verankeren dannbsp;slechts één bron zulks zou doen. Toch meenen wij tegen Böhl’snbsp;„mathematischen” eisch als zoodanig eenig bezwaar te moeten maken.
Er gebeurt n.1. zeer veel, waarbij slechts één getuige aanwezig is. Mag zulk een éénling-getuige, die inderdaad waarheid spreekt ofnbsp;schrijft, dan worden gedisqualificeerd? Wij ontveinzen ons niet, datnbsp;het terrein der historische betrouwbaarheid en zekerheid vol voetangelsnbsp;en klemmen ligt, daarom juist meenden wij even bij de bovengenoemdenbsp;uitspraak van Böhl te moeten stilstaan. Persoonlijk zouden wij aannbsp;de qualüeit, het gezag, het getuigenis van de bron zelf eenzelfdennbsp;graad van geloofwaardigheid willen toekennen als aan de quantüeünbsp;der gegevens.
De Evangeliën geven ons geen foutlooze fotografische afdrukken . van gebeurtenissen, noch eensluidende weergave van Jezus’ woorden.nbsp;We merken reeds dadelijk in de berichten van geboorte en doop vannbsp;Jezus verschillen op. Welk Evangelie moet nu uit historisch oogpuntnbsp;het meest betrouwbaar worden geacht? Het Markus-evangelie, datnbsp;misschien ook het oudste is? Zijn Mattheüs en Lukas geen origineelenbsp;schrijvers, zoodat er a priori reeds getwijfeld moet worden aan hunnbsp;betrouwbaarheid, wijl zij de hun ten dienste staande bronnen kunnennbsp;hebben veranderd ? En wat kunnen wij met zekerheid zeggen over die -„oer”bronnen zelf?
Ziedaar een losse greep uit de ontzaglijke hoeveelheid vragen, waarvoor de Inleidingswetenschap zich gesteld ziet. Wij hebben deze vragen opgeworpen om te doen uitkomen, dat men zich in een eindeloos en onoverzichtelijk vraag-en antwoordspel verliest, wanneer mennbsp;elke hypothese over wording en historische betrouwbaarheid der
Böhl, Gen. I bl. 20.
Zoo b.v. Wrede, Messiasgeh. S. 150 ff.
16
-ocr page 23-Evangeliën zou willen naspeuren en toetsen. Om dan tenslotte — naar ¦-de meening van derden — toch weer in een bepaalde „subjectieve” haven te moeten landen.
Hierboven werd alréede aangeduid, dat wij een zekere „positie”-'' innemen. Hoe het anders zou moeten, weten we niet. Wie gelooft,nbsp;dat in Jezus Christus de door God beloofde Redder is verschenen, nietnbsp;als Idee, maar in de gestalte van een mensch (Joh. 1 ; 14), die benadertnbsp;de Nieuw-Testamentische overlevering niet als een samenweefsel vannbsp;mythen en legenden, maar als „betrouwbaar woord”, ook wat hetnbsp;historisch karakter betreft.
Zeer terecht geldt hiervoor de uitspraak van Feine-Behm, dat een-exact historisch bewijs niet te geven is. „Als wahr erweist sich das Jesusbild der Evv in Einzelgeschichten und -worten wie in der Ge-samtkonzeption allein durch sich selbst. Dasz es in allen Schichtennbsp;der Tradition und in den fertigen Evangelienbüchern immer wiedernbsp;den Jesus der Geschichte als den Christus des Glaubens seinerJüngernbsp;zeigt — Urheber und Gegenstand des Glaubens zugleich —, bürgtnbsp;für die Echtheit und Zuverlassigkeit dieses Bildes und gibt das Recht,nbsp;dem zentralen Inhalt der Snpt grundsatzlich mit Vertrauen zu be-gegnen” Dat een dergelijke waardeering de deur allerminst sluitnbsp;voor een onbelemmerd en eerlijk critisch onderzoek naar vorm ennbsp;inhoud der NTische geschriften en evenmin beteekent een zichnbsp;halsstarrig vastklemmen aan oude (verouderde) hypothesen ennbsp;begrippen, bewijzen, dunkt me. Inleidingen als die van Brouwer,nbsp;De Zwaan en Feine-Behm duidelijk genoeg. In verband hiermede gt;nbsp;willen we ook de aandacht vestigen op de scherpzinnige en forschenbsp;critiek welke Büchsel enkele jaren geleden in zijn geschrift; „Dienbsp;Hauptfragen der Synoptikerkritik” heeft geleverd op de opvattingennbsp;van Bultmann en Dibelius, die in vele opzichten als epigonen vannbsp;Wrede en Wellhausen kunnen worden beschouwd ^). Büchselnbsp;heeft niet geaarzeld met stevigen druk den vinger te leggen bij denbsp;zwakke en wonde plekken in de betoogen der radicale critici, die denbsp;historie verdoezelen, het Messiasschap van Jezus ontkennen, ver-waarloozen of het als dogma der oergemeente verklaren.
Naast het probleem van de historische betrouwbaarheid der s Synoptici ontmoeten we een tweede, dat er op het eerste gezicht heelnbsp;wat moeilijker uitziet. Biedt het vierde Evangelie, dat van Johannes,nbsp;historie of idee, allegorese of werkelijkheid? Feine-Behm heeft gelijk.
Feine-Behm, Einl. S. 25.
F. Büchsel, Die Hauptfragen der Synoptikerkritik, Gütersloh, 1939.
17
-ocr page 24-als hij de vraag: „Geschichte oder Geschichtsdeutung dm Dienste 'einer höheren Idee?”, de kern van het Johanneïsche probleem acht ^).nbsp;Hoewel het hier de plaats niet is uitvoerig op deze quaestie in te gaan,nbsp;dienen wij toch met een enkel woord ons standpunt kenbaar te makennbsp;en te verdedigen. Bultmann heeft in zijn in breede kringen bekendenbsp;geschrift „Jesus” de stelling gelanceerd: „Das Johannesevangeliumnbsp;kommt als Quelle für die Verkündigung Jesu wohl überhaupt nichtnbsp;in Betracht und ist deshalb in der folgenden Darstellung gar nichtnbsp;berücksichtigt worden” ^). M.a.w. Bultmann schrijft over Jezus, .nbsp;maar sluit van te voren een der bronnen af! Dat zulk een handelwijzenbsp;ongeoorloofd, althans willekeurig is, behoeft geen nader betoog.
Wat zegt het vierde Evangelie zelf? De auteur ervan dient zich aan als „ooggetuige” (Joh. 1 : 14; 19 : 35; vgl. ook 1 Joh. 1 : 1—3). Er zijnnbsp;tal van gegronde gegevens, die er op wijzen, dat Johannes, de zoon vannbsp;Zebedeüs, de discipel was, „dien Jezus liefhad” en dat deze discipelnbsp;de auteur is van het Evangelie, dat op zijn naam staat (zoo o.a.nbsp;Van Leeuwen, Ubbink, De Zwaan, Feine-Behm, Zahn) ®).
Zou deze discipel nu den grond van het werkelijk gebeurde geheel en al verlaten hebben en een „Christusbeeld” hebben „geschilderd”nbsp;volgens een zeker model en volkomen verschillend van den Jezusnbsp;der historie? Zou een ooggetuige de traditie zóó hebben willen ennbsp;kunnen misvormen? Wij laten in het midden, in hoeverre de auteurnbsp;op later leeftijd schrijvend, de stof materieel en formeel heeft verwerkt — men denke aan den stijl, de compositie, de reden van Jezusnbsp;enz. •— en welke motieven hem mogelijk hebben beïnvloed. Het is onsnbsp;hier slechts te doen om de geloofwaardigheid van zijn overleveringnbsp;n dan nemen wij met Brouwer e.a. aan: „dat ook aan het vierde^nbsp;evangelie een betrouwbare traditie ten grondslag ligt” *). Zoo trof hetnbsp;mij bijvoorbeeld, dat Husband in zijn boek over het proces van Jezusnbsp;de opmerking maakt: „It must be maintained, contrary to acceptednbsp;belief, that John gives the most logical and reasonable account ofnbsp;the persons present in the garden at the time of the arrest” ®). Ennbsp;het is wel heel opvallend, dat in het Johannesevangelie zooveelnbsp;kleine trekjes staan, die er op duiden, dat de auteur zelf bij het ge-
Feine-Behm, Einl. S. 97.
Bultmann, Jesus, S. 16.
Van Leeuwen, Het N. Testament, bl. 41 vv.; Ubbink, Johev bl. 15; De Zwaan, Inleid. bl. 124 w. die het auteursschap uitvoerig bespreekt; Feine-Behm,nbsp;Einl. S. 98; Zahn, Einl. II S. 478.
9 Brouwer, Soc. Vr. bl. 44.
Husband, Prosecution, p. 83.
18
-ocr page 25-beurde tegenwoordig was, althans zijn gegevens uit de eerste hand heeft; men zie Ubbink voor een uitvoerige opsomming.
Wanneer wij het geheel der gegevens betreffende vorm en inhoud van het Johannesevangelie overzien — het inwendig getuigenis —nbsp;en letten op de zeer oude traditie over den auteur — het uitwendig ¦nbsp;getuigenis — dan wil het ons ten eenenmale ongeoorloofd voorkomennbsp;het vierde Evangelie, ondanks de bijzondere moeilijkheden waarvoornbsp;het den onderzoeker stelt, uit te schakelen als historische kenbron.
Wijl Jezus van Nazaret als mensch onder de menschen heeft geleefd,-in den tijd is verschenen, is noodig een zorgvuldig nagaan van den tijd, waarin hij leefde en optrad. Wanneer er evenwel van tijd sprake is, isnbsp;er eveneens verbondenheid met een verleden. Het „Nieuwe” Testamentnbsp;wijst terug naar een „Oud” Testament. Omdat Jezus is opgetredennbsp;als Messias, als „Zoon des Menschen”, omdat Jezus zelf voortdurendnbsp;verband heeft gelegd met het verleden, dient te worden onderzocht, of dat verleden mogelijk licht kan werpen op den persoon, hetnbsp;onderwijs, de voorstellingswereld; het koningschap van Jezus.
„Aus dem Schoosse des Judenthums ist in der Fülle der Zeiten die christliche Religion entsprungen, zwar als eine Thatsache der gött-lichen Offenbarung, aber doch durch unzahlige Faden mit der tausend-jahrigen Geschichte Israels verknüpft. Keine Thatsache der evange-lischen Geschichte, kein Wort in der Verkündigung Christi ist denkbarnbsp;ohne die Voraussetzung der jüdischen Geschichte und der ganzennbsp;Vorstellungswelt des jüdischen Volkes”, aldus begint SchFrer zijnnbsp;grootsche werk ^). En in zijn woord zien wij een leidraad voor onsnbsp;onderzoek.
ScHÜRER, GJV I S. 1. Cf. Hoskyns-Davey, Raadsel N.T. bl. 87; Obbink-Brouwer, Inleid. bl. 412; Pfleiderer, Entsteh. S. 1; Otto, Reich Gottes, S.51; .,Uni eine geschichtliche Erscheinung richtig zu würdigen, musz man versuchen,nbsp;sie in ihren geschichtlichen Zusammenhangen zu sehen. 1st oder bringt sie einnbsp;Neues, so wird noch wichtiger, sie in ihren besonderen Kontrasten zu ihren Vor-gangern zu sehen.”
19
-ocr page 26-DEEL I.
DE MESSIAS-VERWACHTING
Niet zonder bedoeling wordt in ons opschrift geplaatst: Israëlietische — heils-verwachting. Want het gaat in Israël in wezen niet om eennbsp;„periode” van heil, maar om het heil zonder meer; niet om „een”nbsp;honing, maar om „den” Koning. Reeds vanaf het begin van Israëls gt;.nbsp;historie bespeuren wij een beloven van en een gelooven in het heil,nbsp;dat eenmaal komen zal in al zijn heerlijkheid. Men denke aan de beloftennbsp;aan Abraham. Het heil, dat komt, wanneer — gelijk een psalmistnbsp;het eens vertolkte — de Koning: „heersche van zee tot zee en vannbsp;de rivier tot de einden der aarde. Ja, alle koningen moeten hemnbsp;huldigen, alle volken hem dienen” (Ps. 72 : 8, 11).
Omdat Israëls geschiedenis in wezen heils-geschiedenis is, ontsnapt,, zij aan de gewone methode van historisch-critisch onderzoek.
„Gods openbaringswerkzaamheid in oud-testamentischen vorm wordt in den bekenden aanvang van den Hebreërbrief met dezenbsp;enkele woorden geteekend: „God, voortijds veelmalen en op velerleinbsp;wijze tot de vaderen gesproken hebbende.” Daarmede wordt een werknbsp;van eeuwen geschetst, waarbij een reeks van geslachten betrokken isnbsp;geweest en waardoor de historie van een geheel volk is beheerscht;nbsp;een werk van voorbereiding, zeer zeker, maar dat een eigensoortignbsp;karakter vertoont, in eigensoortige banen is geleid en daarom op eennbsp;eigen plaats aanspraak maakt” ^).
„Eigensoortig” — dit woord geeft op duidelijke wijze het karakter weer van Israëls volksbestaan.
Israël is het volk der openbaring. Het weet zich eigendom des Heeren. 2 Tot in de kleinste bijzonderheden is het leven van dit volk geregeld ennbsp;bepaald door dien Eigenaar. Het land is Jahve’s eigendom; de land-bouw-feesten dragen een godsdienstig stempel. De rechtspraak is
h Noordtzij, Gods Woord, bl. 56.
20
-ocr page 27-Gods werk ^). De wereldlijke en geestelijke leiders van Israël waren ten allen tijde instrumenten in Gods hand. Mozes, de richteren, de priesters,nbsp;de koningen, de profeten.
Het volk Israël, als een geheel, waaraan de individuen ondergeschikt.. waren, begrepen als het was in het Verbond, dat Jahve met zijnnbsp;volk had gesloten, wist ook zijn politieke leven onder directe goddelijke i'nbsp;leiding. Zooals Jahve zijn volk eens had gevoerd uit Egypte, bleef hijnbsp;het leiden, toen het Kanaan onder zijn aanvoering in bezit had genomen ®). Jahve is krijgsman. Aan de verlossing uit Egypte, welkenbsp;als een bevrijding uit knellende aardsche banden een markantenbsp;„Diesseitigkeit” vertoont, is het zegelied uit Exodus 15 verbonden:
„Ik zal den Heer zingen, want hij is hoog verheven; het paard met zijnen ruiter stortte hij in de zee. — De Heer is een krijgsman. Heer isnbsp;zijn naam!” (Ex. 15 : 1, 3) *).
De oorlogen zijn: oorlogen des Heeren. (Num. 21 : 14.)
God zelf gaat aan de spits. „Uit dit goddelijk karakter van den^ Oud-Testamentischen oorlog volgt, dat niet het volk of de koning dennbsp;oorlog mag verklaren, maar dat God zelf dat doet. Israël is slechtsnbsp;een instrument in zijn hand” aldus Obbink ®).
Alhoewel een zekere „ontwikkelingsgang” in den Oud-Testamen-
Obbink-Brouwer, Inleid. bl. 136, 150 enz.
Voor Jahve en Jahvisme zie o.a. Obbink-Brouwer, Inleid. bl. 13v.; Charles, Crit. hist. p. 2 ff.: „As the national God, Yahwè was the invisible Head of thenbsp;nation. As such. He inspired and controlled its action and shaped its destinies.nbsp;Thus the religion and history of Israel were interwoven from the beginning”nbsp;(p. 8). Wolff, Herrschaft Jahwes, S. 170 ff. Gunkel, RGG HI Sp. 9 ff. art. Jahve.
Wolff, Herrschaft Jahwes, S. 170: „Doch zu Jahwes Führertum gehort in ganz hervorragendem Masze quot;IDH. Dies Wort begreift die Treue, die sich an dennbsp;Rechtsvertrag halt, die aus freier Giite tatig ist”.
Causse, Evol. esp. mess. p. 7: „Dieu pour la nation et par la nation”. Wolff, Herrschaft Jahwes, S. 169: „Das königliche Herrschen des Gottes Israels wahrtnbsp;seit alters. Er „stürzte Rosz und Reiter ins Meer”. Er war der „Kriegsmann”,nbsp;der dem Volk in seiner frühesten Geschichte sichtbarlich den Weg bahnte.”
®) Obbink, Kerk en oorlog, bl. 17. Cf. Bertholet, A. T. und Kriegsfrömmig-keit, S. 28ff.: ,,Gott steht nicht ausserhalb des Kriegsgeschehens, Religion und Krieg sind nicht einander fremde Begriffe, ja der Krieg ist Gottes Krieg, Offen-barung seines Willens im Völkerleben - Offenbarung seines eigenen Wesens, sonbsp;dürfen wir im Bliek auf alttestamentliche Gottesauffassung sogar sagen”. Völter,nbsp;Die Herkunft Jahwes, S. 126ff. acht Jahve identiek met de Egyptische godheidnbsp;Har-Sopd. Spd = scherp, spits zijn. Beiden Jahve en Sopd zijn, volgens Völter,nbsp;oorspronkelijk zonnegoden. Als zonnegoden zijn ze tevens oorlogsgoden, die denbsp;machten der duisternis verdrijven.
21
-ocr page 28-tischen oorlog is te bespeuren — Obbink spreekt over drie fazen — vinden we toch nergens een radicale afwijzing. Heering moge, ten ^nbsp;opzichte van het oorlogsvraagstuk, twee gedachtenreeksen in hetnbsp;Oude Testament aantreffen: „de eene sterk nationaal-krijgszuchtig,nbsp;de andere hierboven uitgroeiende naar een gezindheid, die hetnbsp;Evangelie nadert” we kunnen nergens bemerken, dat Israelsnbsp;religie en de oorlog twee volstrekte tegenstellingen worden. Religienbsp;en politiek zijn geen gescheiden gebieden — er bestaat nog geen probleem Kerk en Staat — doch ze vormen een onverbrekelijke eenheid ®).nbsp;Israëls regeeringsvorm is theocratisch. Jahve regeert over allen en ‘nbsp;alles. De figuur, waaronder deze heerschappij zich openbaart, mogenbsp;vóór het opkomen van het koningschap een andere zijn geweest, hetnbsp;wezen blijft nochtans hetzelfde: Jahve is koning. Mik Jhwh.
Buber, die aan het Koningschap Gods een diepgaande studie heeft^ gewijd, zegt het helder en prachtig met deze woorden: „Der Un-bedingtheitsanspruch des Gotteskönigstums erfüllt sich, indem dasnbsp;Volk Jhwh selber zum König ausruft, ihn allein und unmittelbarnbsp;(Exodus 15, 18), und Jhwh selber, allein und unmittelbar, die Königs-herrschaft antritt (19, 6). Er begnügt sich nicht damit „Gott” imnbsp;religiösen Sinn zu sein, er will nicht einem Menschen übergeben,nbsp;was nicht „Gottes” ist, das Regiment über die ganze Tatsachlichkeitnbsp;des weltlichen Lebens: eben dieses Regiment beansprucht er und trittnbsp;er an, denn es gibt nichts was nicht Gottes ware. Er wird den je und jenbsp;von ihm Erwahlten seine Auftrage erteilen, aber blosze Macht ohnenbsp;einen situationsbezogenen Auftrag mag er nicht verleihen. Er gibttnbsp;seinen Willen zunachst als Verfassung kund — nicht Verfassung vonnbsp;Kult und Sitte nur, auch von Wirtschaft und Gesellschaft —, er wirWnbsp;ihn immer wieder den wechselnden Geschlechtern kundtun, wohlnbsp;auch, aber eben blosz als Auskunft auf Frage, institutionell durchnbsp;priesterlichen Mund, vor allem aber in der Freiheit seines einher-brausenden Geistes, durch jeden, den der Geist ergreift. Die geschicht-gelaufige Trennung von Religion und Politik ist hier im realen Paradoxnbsp;aufgehoben” ^).
gt;¦) Obbink, Kerk en oorlog, bl. 27. Deze drie fazen zijn: a) in letterlijken zin oorlogen des Heeren; b) in werkelijkheid: menschelijke strijdlust (sedert hetnbsp;koningschap); c) de profetische invloed en de ballingschap leeren den oorlognbsp;verfoeien.
Heëring, Zondeval bl. 14.
De Visser, Kerk en Staat I, bl. 1. Eerst het Christendom heeft het probleem: de verhouding van den Staat tot Godsdienst en Kerk aan de orde gesteld. ,,Totnbsp;dat oogenblik was dit geen vraagstuk geweest.”
Buber, Königtum Gottes, S. 106f. Voor het Koningschap Gods zie voorts VoLZ, Eschat. S. 165ff.; Kittel, ThWNT I, S. 563ff. art. |3aaiX£Ua.
Vooral de profeten brengen de directe heerschappij van Jahve ^ over de binnen- en buitenlandsche politiek op vaak aangrijpendenbsp;wijze naar voren. Wat hindert dat „bruisen der natiën”? Als de Heernbsp;dreigt, „vlieden zij verre weg als kaf over de bergen, weggevaagdnbsp;door den wind” (Jes. 17 ; 13).
Wanneer wij deze gegevens overzien, maakt zich een eigenaardige d gedachte van ons meester. Indien het persoonlijke, burgerlijke en staatkundige leven van Israël zóó volkomen onder de heerschappij vannbsp;Jahve stond, moest dit volk wel het volmaaktste geluk kennen. Isnbsp;dat echter waar? Was Israëls leven een gelukkig leven? De vraagnbsp;klinkt misschien wat vreemd, doch zij dient gesteld te worden. En nunbsp;geeft het Oude Testament het antwoord. Waar men het ook maar opslaat: men vindt op schier elke bladzijde verhalen over rampen ennbsp;oorlogen, men ontwaart overal verharding, verzet en ontvluchtingnbsp;aan de leiding van Jahve; men verneemt telkenmale weer een kreetnbsp;om uitredding.
Israël is het volk, dat Jahve zich verkoren heeft èn Israël is het volk, dat slag na slag en ramp na ramp ontvangt. In ’t eigen volksbestaannbsp;ondermijnen afgodendienst, belangenzucht en allerlei zonden steedsrnbsp;opnieuw den religieuzen, den zedelijken en den maatschappelijkennbsp;„welstand”, terwijl de volken rondom voortdurend hun begeerigenbsp;blikken op ’t bekoorlijke Kanaan slaan. Soms valt een geduchte staat ^nbsp;het land binnen om na feilen strijd het volk te knechten of in ballingschap te voeren.
In die tijden blijkt echter juist het „eigensoortige” van Israël, zij het soms slechts bij een handjevol getrouwen of bij enkele profeten.nbsp;Men roept tot God, men werpt zich voor hem neer, men wekt tot boetenbsp;en berouw, men vermaant tot terugkeer tot den God der vaderen,nbsp;den Verlosser uit Egypte, men pleit op zijn hulp als in de dagen vannbsp;ouds. Jahve is immers Koning; hij is de Almachtige, terwijl de gódennbsp;der heidenen nieten zijn. Zal Jahve niet zelf het roer in handennbsp;nemen om het volk uit zijn politieken nood te verlossen?
Vanwaar komt dit geloof, dit zich vastklemmen aan Jahve, terwijl toch telkens de góden der omringende volken machtiger schijnen tenbsp;zijn en hun legers aan de overwinning helpen? Vanwaar dit onverwoest-\gt;'amp;zx vertrouwen, terwijl de harde realiteit met Jahve’s kracht schijntnbsp;te spotten? Wij komen hier aan het merkwaardigste spoor, dat doornbsp;Israëls garische historie loopt. Nu eens is dat spoor breed en duidelijk,nbsp;dan weer schijnt het schier onzichtbaar — zooals bijvoorbeeld innbsp;Deuteronomium — maar nimmer gaat het geheel verloren.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;s
Het is Israëls Heils-verwachting.
23
-ocr page 30-Het is het onverzettelijk geloof, dat door Obbink aldus omschreven wordt: „En bij eiken nood troostte Israël er zich mee, dat God zijn--.nbsp;volk niet kón loslaten, omdat het zijn volk was en dat hij tenslottenbsp;wel uitkomst zou geven, zoodra de „Dag des Heeren” kwam! — Hoe^nbsp;donkerder het heden, hoe verder weg die lichtende toekomst lag. Zoonbsp;kreeg ze geleidelijk haar eschatologisch karakter: eindelijk zal Godnbsp;recht doen!” 1).
Deze heils-verwachting is geen vaste, welomschreven grootheid, v Obbink onderscheidt in het Oude Testament vijf gedachtenreeksennbsp;Voor het door ons beoogde doel is het onnoodig dieper op al dezenbsp;reeksen in te gaan. Van ’t meeste belang is voor ons de profetie van^nbsp;den Messias-Koning. Als deze komt, zal het Godsrijk aanbreken. Denbsp;verwachting van den Messias vormt een essentieel bestanddeel vannbsp;Israëls eschatologie ®).
Onwillekeurig rijst de vraag op: waar ligt de oorsprong van deze^ heils-verwachting en wanneer is de figuur van een Messias, eennbsp;Gezalfde, ontstaan?
Wat den tijd betreft: een terminus a quo van het ontstaan der eschatologie is niet aan te geven. Brouwer poneert de hooge oudheidnbsp;der eschatologie in Israël aldus: „De verwachting van wereldeinde en\nbsp;wereldgericht is ouder dan de schriftelijke profetie” (dus voor 750 voornbsp;Chr.) *). Sellin, Bleeker, Procksch, Greszmann en Edelkoortnbsp;stellen haar eveneens zeer vroeg ®). Greszmann meent: „dasz die Escha-_nbsp;tologie nicht jüngeren, literarischen, sondern alteren, volkstümlichennbsp;Ursprungs ist” ®).
Een enkel woord over de plaats van ontstaan der eschatologie.-Is zij in Israël ontstaan en is ook de Messias van Israëlietischen bodem? Ook in dezen zijn de opvattingen zeer verdeeld. Men heeftnbsp;de bakermat bijvoorbeeld willen zoeken in Assyrië, Babel, Egypte,
Obbink-Brouwer, Inleid. bl. 104; Cf. Brouwer, Wereldeinde, bl. 31; VoLZ, Eschat. S. Iff. De eschatologie is geen product van theoretische speculatie-of fantasie. ,,Schon im Alten Testament regt sich die eschatologische Hoffnungnbsp;urkraftig da, wo man in der Gegenwart sein Genüge nicht findet; in ruhigerennbsp;Zeiten wird sie festgehalten als Erbstück, als Glaubenssatz; ist man ihrer bedürftig,nbsp;so erwacht sie zu neuer Lebendigkeit” (S. 121).
2) Obbink-Brouwer, Inleid. bl. 105.
Brouwer, Wereldeinde, bl. 32. h Brouwer, Wereldeinde, bl. 21.
Sellin, Heilandserw. S. 6, 12; Bleeker, Heilsverw. bl. 24; Procksch, RGG. II Sp. 330, art. Eschatologie; Greszmann, Messias, S. 75; Edelkoort,nbsp;Christusverw. bl. 106.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-¦
®) Greszmann, Messias, S. 75.
24
-ocr page 31-Perzië. Bleeker is van oordeel, dat de bron van de toekomstver- ^ wachting moet gezocht worden in Israël en richt: „onwillekeurig denbsp;blik naar de groote, de grondleggende gebeurtenis van heel Israelsnbsp;historie: de verbondssluiting bij den Sinaï” ^). Hij vestigt ook de ^nbsp;aandacht op den sterk eschatologischen zin van den Godsnaamnbsp;Jahve Brouwer komt met Sellin tot de slotsom, dat de oorsprongnbsp;der eschatologie te zoeken is in Israël zelf en wel in het Koningschapnbsp;des Heeren, ook al zijn er duidelijk uitheemsche invloeden aan tenbsp;wijzen, die op dit zuiver Israëlietisch geloof hebben ingewerkt ^).
Er bestaat geen reden om aan te nemen, dat Israëls heilsverwachting -van buitenlandschen bodem stamt. En dat niet alleen, omdat hiervoor bewijsmateriaal van historischen aard ontbreekt, maar, dunkt mij,nbsp;vooral hierom, omdat de heilsverwachting van den beginne behoortnbsp;tot het „eigensoortige” van Israël. Juist omdat Israël zich als volk-der openbaring eigendom des Heeren weet, gelooft het, dat uiteindelijknbsp;Israëls Heer zijn Regiment in volle glorie zal openbaren. Het vertrouwtnbsp;onvoorwaardelijk op de Belofte. Als Jahve Koning is — en hij is hetnbsp;immers! — zal zijn Heerschappij eenmaal volle realiteit worden en hetnbsp;Heil in volle Heerlijkheid aanlichten.
In het begin van dit hoofdstuk spraken wij erover, dat de gewone ~ methode van historisch-critisch onderzoek faalt, waar hethetessentieelenbsp;van Israëls geschiedenis betreft. Het praenomen Heils-, dat vóórnbsp;Israëls historie uitgaat, is niet binnen het kader van exact onderzoeknbsp;onder te brengen. Hetgeen behoort tot het wezenlijke en gansch eigene ^nbsp;van den Godsdienst van Israël kan zijn oorspronkelijken voedingsbodem niet buiten Israël bezitten. Dat wil nog niet zeggen, dat -historische en psychologische motieven niet een sterken invloednbsp;kunnen hebben uitgeoefend. Wij citeerden reeds een uitspraak vannbsp;Obbink. Eenzelfde gedachte vinden we bij Klausner: „Die Leiden •'nbsp;des jüdischen Volkes waren, wie wir schon wiederholt gesehen haben,nbsp;der Ursprung der messianischen Hoffnungen und der Impuls, der diesenbsp;Hoffnungen immer wieder wachgerufen hat” ®). Toch meen ik, daGnbsp;het antwoord hiermede niet tot in de kern gegeven is. Men bevindt zich^nbsp;daarmede m.i. op eenzelfde niveau als Bertholet, die de indrukken,nbsp;welke de natuurkatastrofen op de primitieven maakten, als oorsprongnbsp;der eschatologie beschouwt ^). Voor Israël kan men de psychische
Bleeker, Heilsverw. bl. 26.
Brouwer, Wereldeinde, bl. 76; cf. ook Procksch, RGG: II Sp. 3291. art. Eschatologie; Volz, Eschat. S. 3.
Klausner, Mess. Vorst. S. 34.
Bertholet, RGG II. Sp. 321. art. Eschatologie.
25
-ocr page 32-reacties niet tot de wezenlijke oorzaak verheffen. De Messias is bij Israël niet het product van religieuze voorstellingen, maar hij is denbsp;door God zelf Beloofde, object van openbaring.
Ik ben mij ervan bewust, dat dit theologische — en dus „bevoor:^ oordeelde” — redeneering is. Doch hoe men ook historisch, dus oor—.nbsp;zakelijk verband zoekend en leggend, objectief beschouwend, Israëlsnbsp;eschatologie en het Messianisme benadert en ontleedt: steeds weernbsp;stuit men op een onverklaarbare „rest” ^).
Verschillende malen noemden wij reeds den persoon van den Messias -en gelet op het doel van ons onderzoek is het thans eisch de hoofdtrekken van het Messianisme na te gaan. Jezus trad op als Messias. Maar hoe komt het dan, dat hij niet als zoodanig is herkend en erkend?-—nbsp;Vertoonde zijn Messiasschap misschien onbekende trekken? Of wasnbsp;het wellicht volkomen nieuw en onaanvaardbaar? Jezus gaf zich uitnbsp;voor den Messias èn hij werd als zoodanig verworpen. Er moet dusnbsp;ergens een zéér diepgaand verschil zijn!
Wat weten we van den Messias in het Oude Testament?
De Messias (maschiach, meschiha) is de Gezalfde. Hij zal eenmaaD de ideale koning van Israël zijn, de Koning: „aan het einde der dagen”.
quot; Deze eschatologische trek heeft de Messias niet altijd gehad. „Es (das Wort Messias) wird angewendet vor dem Exil auf jeden politischennbsp;Herrscher, ausnahmsweise auch den auswartigen (Jes. 45, 1), in dernbsp;Regel auf den regierenden König in Israel, nach dem Exil dagegennbsp;zunachst nur auf das geistliche Oberhaupt, den regierenden Hohen-priester, spater jedoch auf jeden beliebigen Priester” ^).
Het werk van den eschatologischen heerscher zal zijn het brengen — van het Koninkrijk Gods, maar voor de wijze waarop dat zal geschieden, vinden we geen vaste lijnen aangegeven. Het Messianismenbsp;heeft veel van een doolhof, waaruit de onderzoeker zich slechts metnbsp;de grootste moeite een uitweg kan verschaffen.
Wanneer we de heils-verwachting in vogelvlucht overzien, kunnen we zeggen: Israël, dat van het eene ongeluk gestort werd in het andere.
1) Cf. Edelkoort, Christusverw. bl. 96: ,,De theoloog kent nog een andere werkelijkheid dan het historisch bewijsbare; hij kent een werkelijkheid des geloofs”.nbsp;Edelkoort vindt de origine der Redder-verwachting in de Paradijsbelofte.
Greszmann, Messias, S. 1. Voor nadere omschrijving van de Messias-gestalte: de verschillende voorstellingen, verbondenheid met David, het Messias-kind,nbsp;mogelijke invloed der troonsbestijgingsfeesten, hofstijl, enz. zie de meergenoemdenbsp;werken van Bahler, Bleeker, Edelkoort, Brouwer, Obbink-Brouwer,nbsp;Causse, Lagrange, Greszmann, KÖnig, Sellin, Volz, Wolff, Charles, artt.nbsp;Eschatologie en Messias in RGG.
26
-ocr page 33-blijft nochtans uitzien naar het beloofde geluk, dat in de verschillende perioden van zijn bestaan onder diverse beelden werd voorgesteld.nbsp;Als de heilseeuw zal dagen, zal Israël als het ware een nieuwennbsp;paradijstoestand intreden. Greszmann wijdt zijn ,,drittes Buch” geheel -aan ,,Das goldene Zeitalter”. Voortdurend verwijzend naar tekstmateriaal somt GRESZMANNheils-teekeningenop: dierenvrede, volkeren-vrede, transformatie der natuur en der menschen, het nieuwe verbond.nbsp;Hij wijst op een mythische cosmografie: de Godsberg, de Metaalberg,nbsp;de Godsstad, de Godentuin. Op den wederkeer van den mozaïschennbsp;tijd en den strijd tegen de cultuur. „Als Resultat ergibt sich, dasz die -Mosezeit für die Propheten die Idealzeit Israels war, deren Wiederkehrnbsp;sie ersehnten”. Temidden van een bonten overvloed van voorstel-j-lingen en beelden blijft één lijn echter scherp oplichten: wanneer de -heilstijd aanbreekt, zal Israël het ware geluk vinden!
Thans gaat het erom: is in dit veelvervige geheel der heils-ver-wachting — het doet er niet toe, of het nu eens sterk nationaal gekleurd is, dan weer universeele tendenzen vertoont — altijd een politieknbsp;element aanwezig? Verwacht Israël van zijn Messias een politieknbsp;ingrijpen en behooren derhalve de politieke middelen, dus ook hetnbsp;zwaard tot de wapenen, die de komende Redder zal hanteeren? Het c-is ondoenlijk nu al de z.g. Messiaansche teksten op den voet te volgen.nbsp;Hühn en König bieden rijkelijk tekstmateriaal aan degenen, die ditnbsp;stap voor stap willen doen ^). Wij zullen ons beperken en ons houdennbsp;bij die gedeelten, die binnen het raam van ons onderzoek vallen.
Genesis 3 : 15, het Protevangelie en Messiaansch woord in ,,kiem”, zooals Obbink het uitdrukt, valt aanstonds op ®). Er is in dit woordnbsp;duidelijk een klank van geweld te beluisteren. De komende verlossingnbsp;en overwinning zal niet zonder strijd tot stand komen. We zoudennbsp;op dezen toon van geweid in de paradijsbelofte nadrukkelijk willennbsp;wijzen. Op welke wijze men ook overigens dit vers en het geheelenbsp;Paradijs verhaal wil interpret eer en: bij elke verklaring zal men rekeningnbsp;hebben te houden met het feit, dat hier van vijandschap en strijdnbsp;sprake is. Er moet „iemand” vermorzeld worden, voordat er vredenbsp;komen zal.
In Genesis 49 : 10, de Silo-spreuk, is sprake van een ,,heerschersstaf”. . Böhl knoopt aan het geheimzinnige, misschien Hethietische, woordnbsp;Silo den naam van Salomo vast. Salomo heeft het volk teleurgesteld
1) Greszmann, Messias, S. 192.
9 Hühn, Mess. Weiss.; König, Mess. Weiss.; cf. ook Edelkoort, Christusverw. Obbink-Brouwer, Inleid. bl. 127. Cf. Böhl, Gen. I bl, 74.
27
-ocr page 34-en nu komt de verwachting aan ,,wien het toekomt” ^). Greszmann evenwel hoort in dit vers een „politisches Lied”, ter eere van Davidnbsp;gezongen 2). De tekst lijkt mij echter te duister om tot een definitievenbsp;conclusie te komen.
Anders is het gesteld met Numeri 22—24, de Bileam-pericoop Dit ,,profetisch orakel” (den term vond ik hij Greszmann) is van grootnbsp;gewicht. Of dit orakel uit Davids tijd stamt (Greszmann) of, volgensnbsp;Sellin, een specimen is van de oud-Israëlietische heilandsverwachting,nbsp;doet voor ons doel niet veel ter zake ^). Van belang is, dat we hier opnbsp;uitgesproken wijze het karakter van den toekomstigen heerschernbsp;geschetst vinden. In Num. 24 : 17-24 ontwaren we het scherpomlijnd^nbsp;beeld van den redder, die ,,de slapen van Moab verbrijzelt en dennbsp;schedel der zonen van Seth. Edom zal worden geknecht en Seïr»zalnbsp;worden onderworpen; maar Israël zal groeien in kracht en het huisnbsp;/^akobs zal heerschen”. Een zuiver politieke Mes.sias-gestalte. Wolff_nbsp;maakt bij Num. 24 : 7b de opmerking: „Der sprichwörtlichen Machtnbsp;der Amallqiterfürsten steht hier der offenbar Messianische Könignbsp;gegenüber. Israel hat eine konkrete Macht entgegenzusetzen. Es giltnbsp;sich auf einer Ebene zu messen. Dieser König hat die Stelle Jahwesnbsp;eingenommen im auszenpolitischen Kampf”, terwijl hij eenigenbsp;bladzijden verder zegt; ,,Die Ausweitung zum Universalismus messi-anischen Glaubens lasst sich an der Geschichte des Textes vonNum.nbsp;24,7 verfolgen. Aus dem amallqitischen Könige Agag wurde im LXX-—nbsp;und vielen anderen Uebersetzungen Gog, der grosze Feind der Endzeitnbsp;schlechthin” ®).
De eschatologische heerscher uit Num. 22—24 draagt wel in bijzonder sterke mate de kenmerken van een politieken heros.
Verdere sporen betreffende verwachte heils-toestanden, sporen, die zich een weg banen door de geschriften, welke den tijd vóór de konin-
1) Böhl, Gen. II bl. 141v.
Greszmann, Messias, S. 221. Volz, Eschat. S. 176 wijst er op, dat Gen. 49 : 10 in b. Sanh. 5a niet Messiaansch wordt opgevat. ,,Wir lesen dort die Er-klarung einer Baraitha, unter dem Stab, der nicht von Juda wèichen wird, seiennbsp;die Haupter der Verbannten (die Exilarchen) in Babel zu versteken, und unternbsp;dem Gesetzgeber zwischen den Fuszen die Enkel Hillels”. Eisler, IB II, S. 648nbsp;ziet de eenvoudigste oplossing van het raadsel in het Akkadisch woord sïlu,nbsp;silu = Gebieder = Heerscher, hetgeen, volgens Eisler, volkomen in den samenhang past.
Zie König, Mess. Weiss. S. 111; Greszmann, Messias, S. 2231.; Sellin, Heilandserw. S. 11; WolfF, Herrschaft Jahwes, S. 172, 187.
Greszmann, Messias, S. 224; Sellin, Heilandserw. S. 11. q Wolef, Herrschaft Jahwes, S. 173, 187.
28
-ocr page 35-gen beschrijven, voorbijgaand, komen we nu tot de belangrijke periode van koningen en profeten.
Israël, eerst zuivere theocratie, heeft eindelijk een koning gekregen. Gideon had het hem in dynastieken vorm aangeboden koningschapnbsp;geweigerd onder het motief: „de HEER zal over uheerschen” (Richt.nbsp;8 : 23). Zijn weigering berustte dus op religieuze overwegingen, welkenbsp;ons eerst recht hun kracht en gewicht doen beseffen, wanneer we onsnbsp;het karakter van het Oostersch koningschap voorstellen. Het wezennbsp;immers van het Oostersch koningschap is niet in de eerste plaatsnbsp;gelegen in de politieke, de staatkundige positie en functie van dennbsp;heerscher, maar in de betrekking tot de godheid van zijn land. Hijnbsp;is de god op aarde, de zoon van god, de middelaar tusschen god ennbsp;mensch ^). Het koningschap zou voor Israël dus ontzaglijke gevarennbsp;met zich kunnen brengen. En toch — er komt een koning! Samuëlnbsp;heeft over de zalving van Saul tot koning een openbaring van Jahvenbsp;ontvangen. ,,Hij zal mijn volk verlossen uit der Filistijnen hand;nbsp;want ik heb de ellende mijns volks aangezien, en zijn gejammer isnbsp;tot mij gekomen” (1 Sam. 9 :16). Men diene terdege op deze uitspraaknbsp;te letten. Want hierin komt de nationale, de politieke kant van hetnbsp;voor Israël nieuwe instituut reeds bij den inzet scherp naar voren.nbsp;Er wordt met geen woord gerept over een speciaal verband met denbsp;godheid, over een bijzondere koninklijke machts-luister, neen, er isnbsp;slechts sprake van een volk, dat zich in den greep van den vijandnbsp;bevindt, in ellende verkeert, en dat nu door een door Jahve geroepenenbsp;en daartoe tot koning gezalfde zal worden bevrijd. De eenige band vannbsp;den koning met God is, dat hij is aangewezen, verkoren. Bahler heeft ¦nbsp;het ontstaan van het koningschap aldus omschreven: ,,Hij, Jahwe,nbsp;de krijgsgod, wiens geest kwam en vaardig werd over de aanvoerdersnbsp;in den krijg, akids en richters, had zich eindelijk in den koning eennbsp;permanenten onderbevelhebber verkozen. — Jahwe’s eerste dienaarnbsp;was de koning en oorlogen van Jahwe, heilige oorlogen, waren denbsp;oorlogen, die de koning, Jahwe’s Gezalfde, in zijn naam voerdenbsp;(zie 1 Sam. 25 : 28)” ^). De hoofdoorzaak, waarom Saul tot koning^nbsp;werd gezalfd, was dus van zuiver politieken aard, was het veldheerschap. Hij moest de nationale belangen verdedigen en het volk moest,nbsp;in saamhoorigheid om hem verbonden, den vijand bestrijden. Wijnbsp;herinneren in dit verband aan Bubers uitspraak, dat Jahve geen:
,,blosze Macht ohne einen situationsbezogenen Auftrag” verleent en
b Obbink-Brouwer, Inleid. bl. 37v.; Greszmann, Messias, S.29f.;EDELKOORT, Christusverw. bl. 113 vv.; Lietzmann, Weltheiland.
Bahler, Heilsverw. bl. 26.
29
-ocr page 36-de zalving, waardoor de gezalfde: „deelgenoot wordt van het leven met de godheid” slechts die functie betreft, waartoe de zalving wordtnbsp;verricht. Dat Saul, David, Salomo en de latere koningen ook hun ,nbsp;godsdienstige plichten hadden, spreekt vanzelf. En het Oude Testament getuigt ervan, dat zij die ook vervulden — of niet vervulden.nbsp;Evenzoo ligt het voor de hand, dat Israël, waar het aan alle zijden,nbsp;aan de invloedssferen der omringende volken onderhevig was, allerleinbsp;Oostersche gedachten, voorstellingen en termen voor het nieuwe instituut overnam. Doch op welke wijze de koninklijke macht en waardigheid ook versierd werd, de voornaamste functie van den heerscher;nbsp;bleef de politieke, waarvan de strijd met de buitenlandsche vijandennbsp;een hoofdbestanddeel vormde ^).
Een verrassend beeld van het politieke element in Israels verwachting van geluk en vrede leveren ons de Psalmen.
Niet alleen de z.g. Troonsbestijgingspsalmen ®) (Ps. 47, 93, 95, 96, 97, 98, 99, 100) dragen een sterk politiek stempel (het thema dezernbsp;psalmen is; Jahve is koning over de gansche aarde en alle góden ennbsp;volken zijn hem onderworpen en staan onder zijn gericht), doch ooknbsp;verscheidene andere psalmen staan vol van politieke verwachtingennbsp;en verzuchtingen over noodtoestanden.
Op eenige psalmen willen wij in het bijzonder wijzen.
Psalm 2. Ongetwijfeld bezit deze psalm een eschatologisch karakter. De Messias wordt hier ook in zijn politieke machtssfeer geteekend,nbsp;'zie de verzen 8 en 9. Het is onmogelijk het strijdvaardig karakter vannbsp;den Gezalfde te verdoezelen, hoe ook het probleem van den Messiasnbsp;als strijdheld of vredevorst ons met het oog op de Christelijke exegesenbsp;in de engte moge drijven *).
In Psalm 18 : 35 is het Jahve, die den koning den krijg leert en
1) De Boer, Koningschap, bl. 23: ,,Jahwe is de God des levens. De zalving tot koning, profeet of priester is zijn geest ontvangen, den levensadem, die denbsp;nederlaag verhoedt. Op dit punt schijnt de godsdienstige verwantschap vannbsp;,.richter”, ,.priester”, ,.profeet” en ,.koning” in oud-Israël gelegen te zijn”.
Causse, Evol. esp. mess. p. 11. Edelkoort, Christusverw. bl. 116, rangschikt de functies van den koning als volgt: a) hij is in de eerste plaats redder; b) hij is rechter; c) hij is krijgsman. Dit lijkt ons erg verwarrend. Edelkoortnbsp;zegt zelf — en terecht — dat de politieke nood Israël ertoe gedreven heeft, hetnbsp;hem vreemde koningschap te assumeeren. De koning was allereerst nationaal-politiek verlosser en krijgsman. Deze twee vloeien ineen.
Brouwer, Wereldeinde, bl. 64vv.
*) Cf. WoLFF, Herrschaft Jahwes, S. 185; Schmidt, Psalmen, S. 5.
30
-ocr page 37-het spannen van den boog, zoodat Jahve staat achter de verdelging der vijanden.
Psalm 20 : 7, 8 spreekt van overwinning door God aan zijn Gezalfde geschonken; Psalm 24 : 8 roemt Jahve als: ,,een held in den strijd”.nbsp;Psalm 33 : 10,11 brengt tot uitdrukking hoe Jahve de raadslagen dernbsp;natiën verbreekt en de overleggingen der volken verijdelt, dus zichnbsp;mengt in de buitenlandsche politiek. Psalm 44 bevat een lange bitterenbsp;klacht over het feit, dat Jahve zijn volk vergeet.
Merkwaardige aspecten biedt ons Psalm 72. Is de in dit lied bezongen-vorst een werkelijk regeerend koning of het type van den Messias? Kittel, Schmidt, Sellin, Greszmann, Bleeker en Noordtzij zijnnbsp;van oordeel, dat het hier niet om den Messias gaat, doch om dennbsp;nieuwen koning, die den troon bestijgt i). In plechtigen hofstijl wordtnbsp;de nieuwe heerscher bewierookt. Evenwel: niet-messiaansch of wel-messiaansch, deze psalm typeert de ideale wijze van regeeren van eennbsp;Israëlietisch koning, in recht en gerechtigheid. De vijanden zullennbsp;voor hem de knie buigen; over oorlog en overwinning wordt nietnbsp;gesproken, maar de verzen 4 en 14 laten duidelijk blijken, dat dezenbsp;koning in staat is te: ,,verbrijzelen, wie verdrukt”.
Verdere teekenen van Jahve’s ingrijpen in Israëls staatkundig leven en in de volkeren-wereld vinden wij o.a. in Ps. 76 : 4, 13; 77; 89;nbsp;135; 136; 144 (zie vs 1; ,,Geloofd zij de Heer, mijn rotssteen, die mijnenbsp;handen oefent ten strijde, mijne vingeren tot den krijg”); 149.
Opzettelijk noemden wij in bovenstaande reeks Psalm 110 nog-niet. Dit zeer merkwaardige lied spreekt zoowel over politieke macht als over priesterlijke waardigheid. Greszmann noemt dezen psalmnbsp;van begin tot eind ,,politisch” ^). Hoewel niet direct messiaansch, •nbsp;vertoont hij nochtans alle kenmerken van een messiaansch gedichtnbsp;en het Nieuwe Testament biedt verscheidene plaatsen, waarin Psalmnbsp;110 messiaansch wordt geïnterpreteerd ®).
In dezen psalm wordt stellig geen vredig verloop van de komende heerschappij beschreven: vijanden zullen worden vertreden en lijkennbsp;worden opgehoopt. De Priest er koning heeft wel een uitzonderlijk
1) Kittel, Psalmen, S. 239; Schmidt, Psalmen, S. 136; Sellin, Heilandserw. S. 37; Greszmann, Messias, S. 16; Bleeker, Heilsverw. bl. 19; Noordtzij, Psalmennbsp;II bl. 9; Boehmer, Zu Psalm 72: ,,Eigentlich will der Psalm sich weder im Blieknbsp;auf einen gewöhnlichen König noch auf den Messias recht schicken”. Hij is echternbsp;door Jood en Christen altijd Messiaansch opgevat.
Greszmann, Messias, S. 23.
Mt. 22 : 42 vv. par.; Mt. 26; 64 par.; Hd. 2 : 34, 35; 5 : 31; 1 Kor. 15:25; Hebr. 1 : 13; 5 : 6, 10; 10 : 12, 13 enz.
31
-ocr page 38-bloedige functie te vervullen en Jahve zelf treedt als verdelger op ^).
We zien een oogenblik terug om na te gaan, wat de Psalmen ons voor ons onderzoek te zeggen hebben. Immers het is van groot belangnbsp;oplettend te luisteren naar wat Israëls godsdienstig lied zegt, omdatnbsp;daarin over een lange tijdruimte de neerslag is te vinden van watnbsp;diep in de ziel leefde. Naast vele persoonlijke uitingen over lijden ennbsp;geloofsleven treffen we sterk nationaal getinte gedeelten aan, waarinnbsp;zoowel voor het heden als voor de toekomst —• en zulks vaak metnbsp;verwijzing naar het roemrijk verleden en vooral naar den uittochtnbsp;uit Egypte — het ingrijpen van Jahve, hetzij door hemzelf, hetzijnbsp;door een gezalfde, wordt beloofd of afgesmeekt. Vooral in die psalmen,nbsp;waarin de ,,Koning” naar voren komt — het doet er niet toe of dienbsp;koning nu als tegenwoordig of toekomstig moet worden opgevat —nbsp;valt ons de politieke geest en het zelfs strijdlustig karakter op. Heilnbsp;en vrede zijn in de Psalmen dus geenszins slechts geestelijk-zedelijkenbsp;waarden en evenmin wordt het wapengeweld, als middel tot verkrijging dier goederen, terzijde gesteld.
Wat omvang en inhoud van het begrip „vrede” in de Septuaginta, in het Rabbijnsch en Apocalyptisch Jodendom en in het Nieuwenbsp;Testament betreft willen we hier verwijzen naar een recente en waarde-volle studie van Van Leeuwen, die het begrip Eirene in de Psalmennbsp;heeft ondergebracht in de volgende drie hoofden:
a) nbsp;nbsp;nbsp;Eirene als stoffelijk en geestelijk welvaren van een gemeenschap.
b) nbsp;nbsp;nbsp;Eirene als persoonlijk lichamelijk en geestelijk welvaren.
c) nbsp;nbsp;nbsp;Eirene als gemeenschap van menschen ^).
Het onderzoek van Van Leeuwen wijst uit dat het begrip slppvT] niet negatief is, tegenstelling van ,,oorlog”, maar veeleernbsp;positief. Eirene, Sjalom beteekent: welvarend, gaaf, overwinnendnbsp;leven, leven in volkomen vorm als tegenstelling van alle leven-storendenbsp;en vernietigende rampen ®). ,,Eirene is het stoffelijke en geestelijkenbsp;welvaren van den enkeling en van het volk als totaliteit gezien d.i.nbsp;als eenheid en geheel” ^). Het is een heilstoestand, waarin men isnbsp;verlost van den vloek.
1) WiNDiscH, Mess. Kr. S. 22. Edelkoort, Christusverw. bl. 339 beschouwt den Messias geheel receptief en God actief. De Messias sticht het Godsrijk niet,nbsp;maar ontvangt het na de overwinning (cf. bl. 219, 509). De verklaring van Ps.nbsp;110 : 3 levert Edelkoort dan ook moeilijkheden en is wel erg gezocht.
Van Leeuwen, Eirene, bl. 83.
Van Leeuwen, Eirene, bl. 49.
Van Leeuwen, Eirene, bl. 105, vgl. bl. 220vv.
32
-ocr page 39-In de Psalmen omvat de vrede dus ook stoffelijk welvaren. Het materieele en het geestelijke komen tot volle ontplooiing, zegt Vannbsp;Leeuwen. „De Heer is de God des vredes, die de oorlogen doetnbsp;ophouden (Ps. 75 (76), Ps. 46 (47)) en de wereld door overwinningnbsp;der vijanden tot haar doel voert” ^).
We zijn genaderd tot de heils-verwachting bij de Profeten. nbsp;nbsp;nbsp;''
Het Profetisme is een uitermate belangrijk verschijnsel in Israël.
Het zijn de profeten, die aan Israels godsdienstig leven nieuwe— Wendingen hebben gegeven, die de religie hebben verdiept, verrijktnbsp;en gezuiverd, die in hun prediking van heil en onheil, van oordeel ennbsp;genade, hart en zinnen van het volk hebben willen reinigen en heiligen.
Als reformatoren dikwijls herinnerend aan het verleden, streven de — profeten ernaar een wezenlijke gezindheidsverandering in het volknbsp;te wekken en het zonde-bewustzijn te verlevendigen. Israël moetnbsp;leeren, dat het heil alléén van Jahve komt. Niet slechts de heidenwereld, maar ook Israël zelf is onderworpen aan het rechtvaardignbsp;oordeel des Heeren en wanneer Israël Jahve verlaat, zal het eveneensnbsp;m het oordeel omkomen ^).
Met deze profetische prediking gaat een diepgaande verandering _ in de verwachting der uiteindelijke verlossing gepaard. Sellin geeftnbsp;breedvoerig weer, hoe een profeet als Jesaja aan de Toekomstverwachting nieuwe banen heeft geschonken en wijst op het enormenbsp;Verschil, dat bijvoorbeeld tusschen Jes. 11:1—10 en Psalm 2 of denbsp;Lileamspreuk bestaat. „So ist das alte Zukunftsbild gereinigt, in einenbsp;iieue Sphare versetzt, Ewigkeitsluft, Geist des lebendigen, heiligennbsp;Gottes weht uns aus ihm entgegen” ®). Toch komt men na een nauw- ^nbsp;keurig onderzoek tot de conclusie, dat de heils-verwachting dernbsp;profeten nimmer op een volkomen zuiver geestelijk plan gekomen isnbsp;en dat religie en Israëls politieke leven zoowel voor het heden als voornbsp;d.e toekomst dicht ineengestrengeld blijven, ook al laat de eene profeetnbsp;bet godsdienstige en ethische karakter sterker uitkomen dan de andere.
Van Leeuwen, Eirene, bl. 90.
Voor het Profetisme zie: Obbink-Brouwer, Inleid. bl. 53vv. Cf. ook Charles, Crit. Hist. p. 16. De profeten zijn: ,,reformers in a true sense”. Zij gaannbsp;terug tot de Mosaïsche gedachte van hetVerbond, dat Israël door de Kanaanietischenbsp;invloeden als natuurlijk was gaan beschouwen. ,,But the prophets teach thatnbsp;Israel’s relation to Yahwè is ethically conditioned”. Causse, Evol. esp. mess. p. 11:nbsp;„Israël doit réaliser la volonté de Jéhovah. Si Israël ne réalise pas la volonténbsp;de Jéhovah, il périra. Telle est dans sa clarté audacieuse et sereine, la prédicationnbsp;des prophètes”. Edelkoort, Christusverw. bl. 279 en elders.
Sellin, Heilandserw. S. 31; Causse, Evol. esp. mess. p. 11.
I.S3 33
-ocr page 40-Greszmann wijst in een „Zusammenfassung” op de politieke verwachtingen, die in het volk blijven leven. ,,Alle diese politischen Hoffnungen erklaren sich nur aus dem hochgespannten Ideal eines folitisch lebhaftnbsp;interessierten Volkes, das sehnsüchtig nach Ruhm und Macht unternbsp;den Nationen ausschaut. — Als die entscheidenden, spezifisch prophe-^nbsp;tischen Züge müssen die sittlich-religiösen Erwartungen geiten, dienbsp;an zweiter Stelle neben den politischen stehen. Der Messias verkörpertnbsp;die Ideale des prophetischen Königs. Seine Haupttugenden sindnbsp;Recht und Gerechtigkeit, Treue und Frömmigkeit” i).
Ter adstructie volgen hier eenige karakteristieke gedeelten.
De oudste der schriftprofeten, Amos, verkondigt in vlammende bewoordingen het oordeel, dat over Israël zal losbreken. De ,,Dagnbsp;des Heeren” (5 : 18vv.) zal komen als een dag, waarop Israël zalnbsp;worden bezocht ^). Het eschatologisch sluitstuk van Amos’ profetienbsp;(9 : llvv.), hoewel niet met zooveel woorden over een redder sprekend,nbsp;teekent naast een transformatie der natuur (cf. Jes. 4 : 2; Joël 4 : 18)nbsp;een nieuwe politieke situatie. Greszmann (die de verzen 11 en 12 nietnbsp;van Amos afkomstig acht), noemt deze teksten terecht ,,rein poli-tisch” ®). Amos’ heilsverwachting maakt den indruk van een herwonnen en herstelde Davidische heerschappij, „als in de dagen van ouds”nbsp;(9 : 11), waaraan de belofte verbonden is van een machtsuitbreidingnbsp;van Israël.
In tegenstelling met Amos spreekt zijn tijdgenoot Hosea zich zeer scherp uit over de heerschende politieke toestanden. Reeds in den
1) Greszmann, Messias, S. 270f.
De ,,Dag van Jahve” of ,,Die Dag” was in de volksverwachting de dag van Israels verhooging en van Goddelijk gericht over de volken. Amos en denbsp;profeten na hem verkondigen echter, dat de ,,Dag des Heeren” ook voor Israëlnbsp;zelf een oordeelsdag zal zijn vanwege zijn zonden. Er bestaat verschil van meening,nbsp;of deze Dag altijd en overal eschatologische beteekenis heeft. Bahler, Heilsverw.nbsp;bl. 73, meent uit Jes. 9 : 3 de oorspronkelijke beteekenis te kunnen distilleeren:nbsp;de dag van Midian is de dag van den strijd met Midian. ,,Zoo doelde oorspronkelijknbsp;de Dag van Jahwe op Jahwes krijgsdaden tegenover de vijanden”.Ook Bertholet,nbsp;A. T. und Kriegsfrömmigkeit, S. 29, wijst op het oorlogszuchtig karakter vannbsp;dezen Dag. Zie voorts Obbink-Brouwer, Inleid. bl. 68; Causse, Evol. esp.nbsp;mess. p. 7; Charles, Crit. hist. p. 82ff. De Dag van Jahve is inwijding van denbsp;gezegende toekomst. ,,Hence the eschatology of the nation centres in the futurenbsp;national blessedness introduced by the day of Yahwè”. Greszmann, Messias, S. 83ff.nbsp;,,te dien dage” was reeds vóór Amos terminus technicus; hij behoeft hem nietnbsp;te verklaren. Volz, Eschat. S. 163; Wellhausen, Einleit.Evv.S. 87; Edelkoort,nbsp;Christusverw. bl. 135vv. — De Dag van Jahve, als oordeelsdag, bevatte dusnbsp;onmiske.nbaar een element van geweld.
Greszmann, Messias, S. 233.
34
-ocr page 41-aanvang verzet hij zich tegen het regeerende koningshuis (1 : 4, cf.
7 : 7; 8 : 4; 10 : 34; 13 : 10). Waar Hosea zich over het koningschap zelve misprijzend uitlaat (8:4), heeft hij het ook niet over een Messiasnbsp;als koning i). Toch ziet hij in de toekomst een zeker herstel en spreektnbsp;hij over een ,,zoeken” van David, hun koning (3 : 5)! Bij Amosnbsp;en Hosea ontmoeten we dus strenge gerichtspred,iking, maar er isnbsp;tevens redding in uitzicht, hoewel bij Amos slechts voor een deel vannbsp;het volk. Hosea’s verwachting is nationaal-beperkt en schildert dennbsp;paradijstoestand, waarin Israël leven zal (14 : 6, 7).
Zeer groot is de politieke invloed geweest van Jesaja. Kalthoff zegt -zelfs, dat Jesaja: ,,die Seele der Politik des Königs Hiskia wurde” ^). Evenals de beide vorige profeten predikt ook Jesaja onverschrokkennbsp;het naderend gericht, omdat de Heiligheid des Heeren de zonde nietnbsp;verdragen kan. ,,Thus Isaiah was, like Amos, a prophet of doom”,nbsp;aldus Charles ®). Jesaja’s heilsverwachting vertoont universeelenbsp;tendenzen. Er zal vrede op aarde komen (Jes. 2). „Jesaja hat mitnbsp;unerhörter Scharfe den Krieg und alles, was dazu gehort, die Heere,nbsp;Festungen und Biindnisse, als Menschenwerk und frevlen Uebermutnbsp;verurteilt; sie vertragen sich nicht mit wahrer Religion, mit demnbsp;glaubigen Vertrauen auf den Gott, der allein erhaben sein will” ^).nbsp;Welke karaktertrekken vertoont de Messias bij Jesaja? In denbsp;Immanuel-profetie (7 :13vv.) openbaart zich heel duidelijk een politieknbsp;element: het doelt in de eerste plaats op de verlossing van vijanden ®).nbsp;Het begin van Jesaja 9 schildert de komst van den heilstijd na diepenbsp;duisternis. In vs. 3 wordt op den dag van Midian gewezen ennbsp;Bertholet vestigt er de aandacht op, hoe Jesaja: ,,Wo er die Gestaltnbsp;des Messias zeichnen will, der seines Volkes Befreier werden soil, annbsp;jenen Schlachttag anknüpfen kann” ®). Heerschappij en vrede zijn
Zoo ObbinR-Brouwer, Inleid. bl. 72. Het koningschap is voor Hosea de wortel van alle kwaad. Cf. Röbinson-Horst, Die zwölf kl. Proph. S. 3. Bahler,nbsp;Heilsverw. bl. 27, is van oordeel, dat Hosea 8 : 4 niet tegen het koningschapnbsp;zélf, maar tegen onwaardige koningen is gericht. Zoo ook Hühn, Mess. Weiss.nbsp;S. 16 en 17, Anm. 2. Greszmann, Messias S. 235 meent, dat Hosea, gezien de tijdsomstandigheden, de figuur van den Messias verwijderde, omdat hij het koningschap an sich als anti-goddelijk beschouwde.
Kalthoff, Entsteh. S. 64. Edelkoort, Christusverw. bl. 193 zegt daarentegen, dat Jesaja voor politiek geen belangstelling had. Deze opvatting is o.i. absoluut onjuist.
Charles, Crit. hist. p. 90.
GresZmann, Messias, S. 154. Cf. Edelkoort, Christusverw. bl. 199.
Obbink-Brouwer, Inleid. bl. 108.
®) BertholEt, Kriegsfrömmigkeit, S. 8. Edelkoort, Christusverw. bl. 230, beschouwt dit vers als een voorbeeld, ,,dat elke overwinning beschouwd werdnbsp;als voorsmaak en waarborg van de messiaansche eindoverwinning”.
35
-ocr page 42-verbonden aan den troon Davids (9 : 6, cf. 16 ; 5). In Jes. 11 wordt het accent verlegd: hier kenmerkt zich het regiment van den Messiasnbsp;door recht en gerechtigheid. Hoewel deze profetie rust en vredenbsp;ademt, mag o.i. de gedachte aan het gericht en het geweld, door dennbsp;Messias uitgeoefend, niet uit het oog worden verloren. De aanteekeningnbsp;. van WoLFF bij dit gedeelte is dan ook zeer juist: ,,Die Aufrichtung,nbsp;der Bedrückten erfolgt mit der Vertilgung der Bedrücker. Hiernbsp;lieszen sich die Belege, was das Unheil über die Feindvölker wienbsp;über die Gottlosigke’t im Lande angeht, leicht vermehren. Wennnbsp;im Messias wirklich die Herrschweise Jahwes ein Ebenbild find ennbsp;soil, dann ware sie, fehlte bei ihr das Unheilwirken, eine Gestalt dernbsp;falschen Prophetie. Der Messias steht nicht auszerhalb der theologianbsp;cnicis. Heil kommt durch, iliit und unter Gericht” ^).
In Jes. 19 : 23vv. worden de nationale grenzen uitgewischt. Egypte,. Assur en Israël dienen Jahve. De gedachte aan wereld-religie breektnbsp;hier door. Jes. 29 maakt gewag van een ontzaglijken eindstrijd, waarinnbsp;de menigte der volkeren die Jeruzalem bestrijdt, door Jahve zelfnbsp;bedwongen wordt. Gelet op Jes. 31 : 3, 4; 33 : 10, 11, 21—24 kannbsp;men zich de uitspraak van Bertholet indenken: ,, Jahwe und Israel,nbsp;Gott und Volk sind unzertrennlich: das ist es ja, was uns aus unserernbsp;Betrachtung israelitischer Kriegsauffassung gleich entgegensprang:nbsp;Israels Kriege Jahwes Kriege, Israels Feinde Jahwes Feinde” ^).
Wanneer men Jesaja’s practisch-politieke werkzaamheid overziet, dan bemerkt men, dat hij zich zoowel tegen den goddeloozen Achaznbsp;als tegen den vromen Hizkia heeft verzet inzake hun politieke overwegingen, n.1. het sluiten van verdragen met machtige volken, want:nbsp;,,In bekeering en overgave ligt uw redding, in stilheid en vertrouwennbsp;ligt uwe kracht” (Jes. 30 : 15). Er bestaat dus een zeer wezenlijknbsp;verband tusschen het vertrouwen op Jahve en de actueele, politiekenbsp;situatie van het land.
Jesaja’s heils-verwachting concentreert zich om een idealen koning, afstammeling van David, die Israël in vrede en gerechtigheid zalnbsp;regeeren, doch die zich tegen onderdrukking en ongerechtigheid zalnbsp;verzetten.
Bij Micha ontmoeten we een donkere onheilsprediking. Jeruzalem., zal een puinhoop worden (3 : 12). In hoofdstuk 4 wordt Jahve’snbsp;koningsheerschappij eschatologisch geteekend, doch aan de heerlijke
WoLFF, Herrschaft Jahwes, S. 184.
Jw Bertholet, Kriegsfrömmigkeit, S. 31f.
36
-ocr page 43-toekomst gaat de vernietiging der vijanden vooraf (cf. Zef. 3 : 10). Zal bij Jesaja de „rest” straks in vrede wonen te Jeruzalem, Micha-wijst een nieuw centrum aan, het onaanzienlijke Bethlehem (5 : 1)nbsp;Greszmann meent, dat Micha de komst van dezen Verlosser zelfnbsp;hoopte te beleven ^). Bezwaarlijk zal men de door Micha geteekendenbsp;heilsperiode van politieke kleuren kunnen vrijspreken. De ,,rest vannbsp;Jakob” triomfeert onder de natiën. Israël is als een overwinnendenbsp;,,leeuw” (5 : 7), klaar om te vertreden en te verscheuren ,,zondernbsp;dat iemand redt”. Eveneens treft ons ook hier weer het ,,te dien dage”nbsp;van Jahve’s machtig ingrijpen om oorlogstuig te vernietigen ennbsp;burchten te slechten (5 : 9, 10). Het Vrederijk is tevens Machtsrijk-en Israël zal de suprematie over de volkeren bezitten.
Niet anders is het bij Zefanja. De groote „Dag van Jahve” is nabij. Het gericht is universeel (3 : 8) ®). Ook Zefanja kent de idee dernbsp;wereldreligie (3 : 9). De rest van het volk van Jahve zal naburigenbsp;staten buit maken (2: 7, 9), zoodat de heilstijd eveneens een politiekenbsp;machtsuitbreiding voor Israël inluidt. Over een Messias spreektnbsp;Zefanja niet.
Nahums profetie laat een eigen geluid hooren; we vinden bij hem-geen onheilsprediking over Israël. De oorzaak hiervan is wel te zoeken in de gunstige politieke situatie van Juda. Nineveh is gevallen ennbsp;Josia was in 628 begonnen met zijn reformatie ^). Een Messias-figuurnbsp;ontbreekt. Meedoogenloos woedt Jahve’s toom over Israëls vijandennbsp;en bijna geheel Nahum legt den nadruk op het verpletterend optredennbsp;van Jahve.
De profeet, die het geestelijk en politiek verval van zijn volk in ¦ alle bitterheid heeft gesmaakt, is Jeremia. In strenge en hartstochtelijke bewoordingen riep hij zijn volk tot boete, en bedreigingennbsp;noch beleedigingen hebben hem in zijn strafpredikaties kunnen remmen.nbsp;Over de koningen striemen zijn oordeelen (22 : 10 over Joahaz;nbsp;22 : 13—20 over Jojakim; 22 : 24—30 over Jojachin en zijn huis;nbsp;21 : 1—10 over Zedekia en Jeruzalem). Hij predikt Jahve’s verbolgenheid en verdelging zoowel over eigen volk (2 : 9; 6 ; 1—8; 7 : 20;nbsp;9 : 11, 15, 16; 12 : 7—13 enz.) als over Juda’s vijanden (12 : 14vv.
Sellin, Heilandserw. S. 9 wijst op het bijzondere karakter, wat betreft wondere geboorte, geringe afkomst en de wondermacht der groote redders, zienbsp;Mozes, Jozef, Simson, Samuel, Gideon, Jefta, Saul, David. Bestaat er een zekernbsp;,,Urbild” van zulk een toekomstigen redder, vraagt Sellin zich af.
2) Greszmann, Messias, S. 251.
Charles, Crit. hist. p. 97.
Obbink-Brouwer, Inleid. bl. 82vv.
37
-ocr page 44-25 : 12). Toch is Jeremia ook heilsprofeet. Eenmaal zal de verlossing -komen onder een koning uit Davids geslacht (23 : 5, 6; 30 : 8, 21). Het is wel merkwaardig, dat de laatste profeet vóór de ballingschapnbsp;den verlosser profeteert in den persoon van een Messias uit Davids ,nbsp;huis. Jeremia is de eerste, die den koningstitel gebruikt (verder nognbsp;in Ez. 37 : 24 en Zach. 9 : 9). Juda zal heil ervaren en Israël zal veilignbsp;wonen onder den ,,Spruit Davids” (23 : 5). Wij meenen, dat dit heiHnbsp;niet alleen geestelijk, maar ook in politieken zin moet worden opgevat.
Een enkel woord over de profetie van het ,,Nieuwe verbond” (31 : 31—34). Greszmann merkt op, dat de idee van een verbondnbsp;uit het rechtsleven stamt Over den Davidstroon en over oorlogennbsp;wordt niet gerept. Gods wet zal geschreven worden in het hart ennbsp;de individu wordt geroepen naar den wil des Heeren te leven. Eennbsp;nationaal en politiek element is in deze profetie niet aanwezig en wenbsp;bevinden ons in een zuiver geestelijk-zedelijke sfeer; de innerlijkenbsp;verhouding van den mensch tot God ^).
Obadja, misschien een tijdgenoot van Jeremia ®), profeteert den-ondergang van Edom. Jahve zal koning zijn; de ,,Dag des Heeren” zal rampspoed over de volken brengen, terwijl het huis van Jakobnbsp;zijn bezittingen terug zal krijgen (vs 17). De heerschappij van Jahvenbsp;is nauw verbonden met de staatkundige welvaart en de veroveringennbsp;van het volk.
Na de ineenstorting van het rijk en de wegvoering in ballingschap treedt Ezechiël op. Vóór 586 verkondigt hij onheil (5 : 12; 6 : 11, 12).nbsp;Toch zal het overblijfsel heil ontvangen (14 : 22). De hoofdstukkennbsp;25—32 bevatten een strenge gerichtsprediking over de volken. Innbsp;Ez. 34 : 23—31 (37 : 23—28) ontmoeten we de profetie van den herders-vorst David, wiens heerschappij tot Israël beperkt is. Sellin wijst v,nbsp;op de „nur reprasentative Bedeutung” van Ezechiëls heilandsfiguur.nbsp;,,Wir sehen, die Rettererwartung steht im Begriffe eine radikalenbsp;Wandlung durchzumachen” ^). Ook Greszmann legt den nadruk opnbsp;het feit, dat de eigenlijke ,,regent” God is (37 : 27, 28); „der Messiasnbsp;ist nur sein schattenhafter Stellvertreter auf Erden. — Als nach ^nbsp;dem Tode Zedekias die Opposition gegen das herrschende Königtumnbsp;überflüssig wurde, hat Hesekiel die Messiashoffnung ganzlich auf-
1) Greszmann, Messias, S. 161.
Cf. König, Mess. Weiss. S. 353.
Zoo Obbink-Brouwer, Inleid. bl. 91. Hühn, Mess. Weiss. S. 65 dateert Obadja ongeveer 450. Greszmann, Messias, S. 212 acht Obadja eveneens na-exilisch. Cf. Robinson-Horst, Die zwölf kl. Proph. S. 109.nbsp;h Sellin, Heilandserw. S. 49.
38
-ocr page 45-gegeben” i). Bezien wij den toestand van het heil, door Ezechiël in de hoofdstukken 34 en 37 geschetst, vanuit politiek oogpunt, zoo valtnbsp;ons het „veilig” wonen van het volk, dat niet meer ten „buit” zalnbsp;zijn voor de volkeren (34 : 38), dadelijk op.
Bijzondere opmerkzaamheid verdient de heilsverwachting bij Deuterojesaja ^). De schrijver(s) van Jesaja 40—bbteekent (teekenen)nbsp;met forsche lijnen de absolute heerschappij van Jahve. God is wereldkoning en zijn macht is door niemand en niets te stuiten (40 : 5,nbsp;12vv.; 41; 44, waarin op bijtenden toon de nietigheid der afgodennbsp;wordt aangeduid enz.) ®).
Met de heerschappij van Jahve zijn de elementen van strijd en verwoesting verbonden; zie Jes. 42 : 13, waar de Heer uittrekt: ,,alsnbsp;een held, als een krijgsman met strijdlust bezield”; 45 : 14vv.; 47, het^vnbsp;oordeel over Babel; 59 : 15vv.; 66 : 6, waar de Heer de daden de?//nbsp;vijanden vergeldt; 66 : 15: ,,zijn strijdwagen als een stormwind”.nbsp;Door rampspoeden en straffen heen zal Israël worden behoudennbsp;(41 : 8vv.; 43 : Ivv.; 44 : Ivv.; 44 : 21vv.; 45 : 14vv.; enz.), doch ditnbsp;behoud eischt innerlijke vernieuwing.
In Jes. 44 : 24—45 : 8 treedt Cyrus op als gezalfde van Jahve. ¦ De naam Messias heeft hier geen eschatologische beteekenis ^). Cyrusnbsp;heeft een ,,eerenaam” ontvangen (44 : 4), en is geroepen ,,terwillenbsp;van Jakob”; hij is Jahve’s ,,herder”, die diens plannen volvoert.nbsp;Cyrus’ eerste taak is: „volkeren vertreden” (45 : 1), waaruit duidelijknbsp;blijkt, dat de functie van dezen bevrijder allereerst van politiekennbsp;aard is ®). Het einddoel van Cyrus’ verlossingswerk draagt echtereen religieus karakter: „opdat men wete van den opgang der zonnbsp;en van haar ondergang, dat er niemand is buiten mij. Ik alleen ben
Greszmann, Messias, S. 255f. ,,Wenn man Hesekiel als den geistigen Vater des Judentums feiert, so musz man in ihm folgerichtig auch den sehen, der dienbsp;politische, von den alteren Propheten ethisch-religiös vertiefte, teilweise abernbsp;schon bekampfte Messiashoffnung vollends zu Fall bringtquot; (S. 256).
Het ligt buiten het bestek van onze studie nader in te gaan op het auteurschap van Deuterojesaja. We nemen de algemeen aanvaarde resultaten van het Oud-Testamentisch onderzoek aan, n.1, dat Dt.Jes. afkomstig is van een onbekenden profeet uit de ballingschap. We verdiepen ons evenmin in de quaestie van eennbsp;mogelijk Trito-jesajaansch boek. Cf. ObbinK-Brouwer, Inleid. bl. 95v.
“) Sellin, Heilandserw. S. 67. ,,Der Heilandstitel wird in diesem Buche geradezu prononziert auf Gott übertragen”.
*) Bahler, Heilsverw. bl. 62; Greszmann, Messias, S. 1, 62.
Ridderbos, Jes. II bl. 69. De Heer heeft Cyrus’ rechterhand gevat; ,,om hem te leiden op het overwinningspad. Zoo zal de Heere, overal waar hij verschijnt,nbsp;de volkeren overwonnen ter aarde werpen”.
39
-ocr page 46-de HEER” (45 : 6). De glorie van Jahve en de verheffing Israels banen zich derhalve een weg door de bloedige overwinning der vijanden.
Tot dusver zwegen we over de Ehed-Jahveliederen'. Jes. 42 : 1—4;-42 : 5—9; 49 : 1—6; 49 ; 7; 49 : 8—13; 50 : 4—10; 52 : 13—53 : 12 i). Wie is deze „Knecht des Heeren”? In Jes. 41 : 8; 42 : 19—22; 44 : Ivnbsp;is hij duidelijk vereenzelvigd met Israël, dus een collectivum, maarnbsp;elders en vaker is deEbed-Jahve een persoon. Een historisch persoon?nbsp;Mozes, Jeremia, Zerubbabel, Jojachin, Hiskia, Josia, Eleazar (cf.nbsp;2 Makk. 6 : 18vv.)? De profeet zelf of een niet genoemde tijdgenootnbsp;van den profeet? De opvattingen hieromtrent zijn zeer verdeeldnbsp;en het Ebed-Jahve vraagstuk behoort nog immer tot een der belangwekkendste van de Oud-testamentische wetenschap
In den Ebed-Jahve zijn duidelijk twee trekken te onderscheiden: een profetische trek en een politieke. Wel is de politieke trek mindernbsp;markant, maar hij is er (Jes. 42 : 7; 49 : 6, 9; cf. Jes. 49 ; 2 en de machtnbsp;van den komenden Verlosser in 52 : 15; 53 : 12). „So kann man sagen,,nbsp;der Ebed ist der geborene Königs-Prophet” aldus Greszmann ®).nbsp;Zou inderdaad achter den Ebed-Jahve een historisch persoon ver-
1) nbsp;nbsp;nbsp;Greszmann, Messias, S. 287ff. Voor andere indeelingen van de EJ-liederen,nbsp;zie Edelkoort, Christusverw. bl. 377.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Als,,Knecht” worden voorts genoemd; Job, Uzzia, Ezechiël, Cyrus, Sesbazar,nbsp;Mesullam (1 Kr. 3 : 19). Greszmann, Messias, S. 308 :,,Ebed Jahwe kann jedernbsp;Verehrer Jahwes, also jeder Israelit heiszen”. Bij Dt.Jes. heeft het woord technische beteekenis gekregen: ,,Für ihn bezeichnet das Wort den Knecht Gottes,nbsp;den jedermann kennt. — Daher ist es für die heutige Forschung so schwer, seinnbsp;Geheimnis zu lösen”. Volgens Greszmann is het probleem gelegen in de vraag:nbsp;hoe is het politiek koningsideaal versmolten met het beeld van den profetischennbsp;Messias-koning? (S. 322ff.). Bleeker, Heilsverw. bl. 22, denkt bij Jes. 53 aannbsp;één bepaalde persoonlijkheid; is het de ideale koning? Sellin, Heilandserw.nbsp;S. 56 en Bahler, Heilsverw. bl. 65 denken aan Jojachin. Palache, Ebed Jahvehnbsp;Enigma, meent inderdaad een nieuw spoor gevonden te hebben. In Jes. 42 : 19nbsp;(vgl. ook 49 : 7; 44 : 26; 52 : 5) staat z.i. duidelijk en wel met name genoemd,nbsp;dat de EJ = Mesullam. Deze Mesullam is identiek met den zoon van Zerubbabelnbsp;(I Kr. 3 : 19). Causse, Evol. esp. mess. p. 21: ,,Le serviteur est un héros eschato-logique. Pour cette raison sa figure devait rester imprécise”. Obbink-Brouwer,nbsp;Inleid. bl. 110 laat de zaak min of meer in het midden. De profeet kan wel eennbsp;historisch persoon op het oog gehad hebben. Alfaric, Problème de Jésus, p. 66nbsp;denkt aan het Joodsche volk, Rudolph, Der exil. Messias, S. 111: „der EJ vereinigtnbsp;messianische Züge mit dem Bilde Moses”. Ridderbos, Jes. II, bl. 29vv. houdtnbsp;vast aan de rechtstreeks-Messiaansche verklaring: in het Messiasbeeld vloeiennbsp;koninklijk en profetisch ambt duidelijk ineen (bl. 34). Cf. Edelkoort, Christusverw. bl. 399vv.
®) Greszmann, Messias, S. 309ff. Zie de bestrijding hiervan door Edelkoort, Christusverw. bl. 423.
40
-ocr page 47-borgen zijn, dan is het o.i. wel buitengesloten dat deze slechts als geestelijk leider zou zijn gekenschetst. Palache, die van meening isnbsp;dat de Ebed-Jahve = Mesullam = de zoon van Zerubbabel (zie noot),nbsp;beroept zich op een uitspraak van Kittel (Geschichte des Volkesnbsp;Israel III S.227) waarin deze den EJ niet alleen kenmerkt als geestelijknbsp;leider maar tevens als ,,eine politische Grösze” ^). In Jes. 51 : 14nbsp;en 53 : 7—9 zouden we dan volgens Palache de sporen terugvindennbsp;van de mishandeling die Mesullam in de gevangenis heeft ondervonden wegens zijn politieke, staatsgevaarlijke aspiraties ^). Wij willennbsp;het EJ-probleem als zoodanig verder niet aansnijden, maar vondennbsp;in de conceptie van Palache een zekere bevestiging voor de opvattingnbsp;dat de Ebed-Jahve niet slechts geestelijk doch ook politiek leider is.
Het Messias-ideaal van Deuterojesaja kan in zekeren zin een-nieuwe schepping worden genoemd. Doch de oude idealen betreffende politiek herstel en een ver-reikenden invloed van Israël ontbrekennbsp;niet. De Ebed-Jahve zal zijn volk uit de gevangenschap voeren en /nbsp;het in zijn vaderland reorganiseeren (Jes. 49 ; 6a en 8). Ook innerlijknbsp;zal de Ebed-Jahve zijn volk herstellen (Jes. 49 ; 5; 53 ; 5). Rudolphnbsp;heeft hierop terecht gewezen en zegt zeer ter zake: ,,Die Deutungen,nbsp;die im EJ einen Herrscher oder den Tora-lehrer oder die Idealgestaltnbsp;des Propheten oder den Weltmissionar sehen, greifen immer nurnbsp;ein Stück heraus und sind deshalb notwendig ungenau: der EJ istnbsp;das alles zugleich” ®).
Ook in de capita, volgend op de Ebed-Jahveliederen, beluisteren_
we vele Messiaansche klanken. Eens zal de verlossing komen (Jes. 55) ^).
Een nieuw en grootsch Jeruzalem zal herrijzen; Israël zal in weelde baden; koningen zullen Israël dienen en de verdrukkers en smaders aannbsp;zijn voeten liggen (Jes. 60; 61). Sterk nationaal gekleurd wordt hier - /nbsp;de toekomstige glorie van Israël geschilderd. Met dezen uiterlijken
1) nbsp;nbsp;nbsp;Palache, Ebed Jahveh Enigma, p. 34.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Palache, Ebed Jahveh Enigma, p. 44.
Rudolph, Der exil. Mess. S. 97. Staerck, EJ Problem, S. 245 tracht Rudolph te weerleggen. ,,Er (de EJ) soil gerade nicht politischer Erretter und Reorganisatornbsp;sein, sondern etwas viel Gröszeres, der Evangelist undLehrer seines Volkes undnbsp;der Missionar der Heidenwelt, vgl. 42, 2f. und 42, 4; 49, 5f.” Edelkoort, Christus-verw. bl. 385, ziet in Jes. 42 : 2 een tegenstelling tusschen den Knecht en denbsp;politici van zijn dagen. Op welken grond? Ridderbos, Jes. II, bl. 39, denkt aannbsp;het beeld van den straatkoopman. Een o.i. zeer plausibele verklaring.
Edelkoort, Christusverw. bl. 435 verstaat Jes. 55 : 4 niet als nationale heerschappij, maar als ,,geestelijk gefundeerde souvereiniteit”. Op het profetischenbsp;ligt stellig een voornaam accent, doch men verwaarlooze het koninklijke daarom niet.
41
-ocr page 48-rijkdom zal echter innerlijke omkeer gepaard gaan (Jes. 61 : 6; 62 : 12). Vreeselijk zal Jahve’s toorn zich uitgieten over de vijandige volkennbsp;(Jes. 63 : 1—6) ^). Het laatste hoofdstuk schildert het eindgericht;nbsp;Jahve is Wereldgod en hij zal komen ,,om alle volken te verzamelen”
, / (Jes. 66 : 18), maar het zien van de lijken der mannen, die tegen r Jahve opstonden, zal voor al wat leeft ten afschuw zijn (66 ; 24)!nbsp;Onmiskenbaar is in Deuterojesaja de universeele gedachte aanwezig;nbsp;Israels God is de God aller volken. ,,Das gewaltigste an diesem neuen ^nbsp;Messiasbilde ist die universalistische Tendenz, die Jahvereligion zurnbsp;Weltreligion zu erweitern” ^).
Gelijk Israël in ballingschap hunkerde naar bevrijding en politieke zelfstandigheid, zoo kan het ook niet anders of na de terugkeer ondernbsp;Cyrus zocht men allereerst naar herstel en versteviging van religieus,nbsp;nationaal en sociaal leven. Israël was er het volk niet naar, om alsnbsp;een verachte en onaanzienlijke natie in een hoek te blijven liggen.nbsp;Onder Davids nakomeling, Zerubbabel, wordt de restauratie vannbsp;volk en land energiek ter hand genomen. De profeten Haggai ennbsp;Zacharia verkondigen, dat de gouden eindtijd spoedig zal aanlichtennbsp;en de tempel zal met heerlijkheid worden vervuld (Haggai 2 : 6—^9;nbsp;Zach. 1 : 18—21). Zerubbabel, Juda’s landvoogd, de knecht vannbsp;Jahve, is de verkorene, de Messias-Koning (Haggai 2 : 21vv.; Zach.
1 ; 18—21). Doch de verwachte glorie blijft uit. Zerubbabel sterft en er is geenerlei verandering ingetreden. Jeruzalem wordt een priesterstad en geen machtige profetenstemmen als die van Jesaja en Jereinianbsp;doen zich meer hooren. Wel klinkt er nog een enkel profetisch geluid.nbsp;Daar is de boodschap ons bewaard in Zacharia 9—14. Moeilijk is denbsp;vraag te beantwoorden, wanneer al die profetische uitspraken ontstaan zijn ®). Ze zijn zwaar van gedachten over toekomstig heil ennbsp;onheil voor Israël en de volkerenwereld. In plastische termen wordtnbsp;de komende eindstrijd geschilderd (Zach. 14). Maar te midden vannbsp;dreigende Godsspraken treft ons Zach. 9 ; 9 en 10, de komst van dennbsp;Messias-Vredevorst. Het is of ons de milde tonen van Deuterojesajanbsp;in de ooren klinken ^). De Messias is hier een geestelijke figuur, geennbsp;krijgsheld. Uiteindelijk evenwel zal Jahve zelf in volkomen souvereini-teit regeeren; de Gestalte van den Messias-Koning is weer verdwenen.
1) VoLZ, Eschat. S. 94 wijst op de voorstelling van den ,,Verniclitungskampf” van den God Israels, die als krijgsman verschijnt: ,,wie es z.B. in Jes. 63, 1—6nbsp;besonders packend gemalt war”. Zie Henoch 94v.; 90 : 18, 19.
Greszmann, Messias, S. 338.
*) Cf. Robinson-Horst, Die zwölf kl. Proph. S. 206ff.
9 Cf. Sellin, Heilandserw. S. 60ff.
42
-ocr page 49-„En de Heer zal koning zijn over de gansche aarde, en de Heer zal een zijn en zijn naam een” (Zach. 14 : 9).
Het geluid in de profetie van Joel is meer apocalyptisch dan^^* profetisch. Israël zal gered worden, doch de volkeren zullen in dennbsp;strijd omkomen. ,,Jour de ruine pour les peuples quiseront exterminésnbsp;OU asservis, Ie jugement de Jéhovah sera Ie triomphe d'Israël”, aldusnbsp;merkt Causse op bij Zefanja 1 : 14—15 en Joël 3 : 14—-16 ^). In zijn')nbsp;toekomstverwachting is Joël nationaal-beperkt (3 : 19—21).
Habakuk ziet visionair Jahve’s ontzaglijke worsteling met de', goddeloozen. Ook zijn eschatologie draagt een sterk nationaal, politieknbsp;stempel. ,,Ik zie verlangend uit naar dien dag der benauwdheid, datnbsp;hij aanbreke over het volk dat ons aangrijpt” (Hab. 3 : 16).
De laatste profetie in het Oude Testament, die van Maleachi,^ vertoont een universalistische trek (1 : 5, 11, 14). Maleachi kent eveneens het komende gericht van Jahve en zijn ,,Dag” (hfds. 3 en 4).nbsp;De voorspoed, die in den heilstijd zal aanbreken, is ,,diesseitig”.nbsp;,,En alle volken zullen u gelukkig prijzen, omdat gij een land vannbsp;welbehagen zijt, zegt de Heere der Heirscharen” (4 : 5).
Tot zoover ons onderzoek naar het politieke element in Israëls heilsverwachting. In ’t kort saamgevat zien we het volgende beeld.
In Israël is de band tusschen religie en politiek onverbrekelijk. Jahve, Wereldschepper en Wereldgod, is allereerst God van Israël.nbsp;Hoe ook in der eeuwen loop Israëls religie werd verdiept en gezuiverd,nbsp;met name door de profeten, nergens vinden we een aanduiding, dat'nbsp;de verhouding Jahve-Israël blijvend boven het nationale en politiekenbsp;gebeuren van Israël uitstijgt ^). De Heilsprofetie verkondigt steedsnbsp;weer, dat Israël in luister zal worden hersteld en hier op aarde alsnbsp;machtig en triomfeerend volk het goede zal zien. Het uiteindelijk geluk,nbsp;dat Israël verwacht, is niet gelegen in een toekomst ,,aan gene zijde”,nbsp;maar ,,aan deze zijde”. Palestina, Jeruzalem, Sion, de Tempel: zenbsp;zijn de centra van het eenmaal komende heil. De sporadische aanduidingen inzake het heil „na den dood” verbleeken geheel onder hetnbsp;licht der algemeen verspreide eschatologische opvattingen ®).
1) CA.USSE, Evol. esp. mess. p. 9.
Van der Leeuw, Phaen. S. 250: ,,Nationalismus ist immer religiös. Das groszartigste Beispiel dieses religiösen Nationalismus sind wiederum die Juden”.nbsp;Van der Leeuw ziet in de Joden het eerste historische voorbeeld van een natie.nbsp;,,Die anderen Völker des Altertums sind entweder Stamme oder Reiche”.
“) Obbink-Brouwer, Inleid. bl. 110: ,,Ps. 73 : 24 is eigenlijk de eenige plaats, die na den dood een blij uitzicht kent voor den enkeling”. Cf. Charles, Crit. hist.;nbsp;Van der Merwe, Sos. pred. bl. 99.
43
-ocr page 50-Mede terwille van Israël breekt Jahve’s toorn óver de heidenvolken uit. Spencer Kennard somt een gansche rij van teksten op, waarinnbsp;over Jahve’s vernietiging der vijanden wordt gesproken ^). Spaar-zamelijk treffen we daarnaast de gedachte aan van een volkeren-vrede (Jes. 2 : Ivv.; Jes. 19 ; 23vv.; Jer. 3 : 17; Mich. 4 : Ivv.; Zef.
3 : 8, 10).
Omdat het beeld van den Messias geen constant karakter vertoont treft het ons te meer, dat we aan zijn optreden over het algemeennbsp;een zekere politieke functie verbonden zien en dus, merkwaardigerwijze, juist de politieke trek een constant element vormt! Zelfs de Ebed--.nbsp;Jahve is er niet vreemd aan ^).
Indien we Israëls Heilsverwachting in een curve zouden willen vastleggen en als hoogtepunten voor die curve het verhevenste ennbsp;schoonste nemen, wat het Profetisme in dezen heeft verkondigd, dannbsp;zouden we kunnen zeggen, dat Jezus die hoogtepunten in zijn persoon,nbsp;leer en leven met elkaar heeft verbonden. Ja, méér dan dat, door denbsp;vervulling heeft hij eerst het ware perspectief aan deze profetieënnbsp;verleend. ,,Der Messiastypus, den Jesus darstellt, war ein unerwarteter,nbsp;neuer. Er stellt das in den Weissagungen heraus, was lebendig werdennbsp;konnte, wenn das Gröszte in ihnen sich verwirklichen sollte”, zegtnbsp;Kattenbusch terecht ®).
1) nbsp;nbsp;nbsp;Spencer Kennard, Pol. et Rel. p. 20, 64. Van der Leeuw, Phaen. S.nbsp;165f. spreekt over de ,,brennende Aktivitat des wollenden Gottes”, die in hetnbsp;O.T. leeft; in Ex. 14: 24vv., evenals in Ps. 144: ,,ini Streitlied der Israeliten, wonbsp;man die Erende über den aktiven Gott, der kampft und errettet, der herabsteigtnbsp;von seinem Berge und Partei nimmt, förmlich klingen hort”.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Spencer Kennard, Pol. et Rel. p. 51: ,,Le caractère royal et politique denbsp;la figure du Messie est indéniable è, toutes les époques, même quand Ie nomnbsp;du.Messie n’est pas employé. Comme l’a dit Volz: ,,le Messie est, du commencementnbsp;a la fin, un héros national et politique”. Ce fait est mis en lumière dans Ie Canon,nbsp;les Pseudépigraphes et les écrits des rabbins”. Cf. Greszmann, Messias, S. 2,nbsp;over den politieken achtergrond in het Messiasbegrip. Volz, Eschat. S. 173.
2) Kattenbusch, Messiastum Jesu. S. 271.
44
-ocr page 51-HOOFDSTUK IL
HET POLITIEKE ELEMENT IN DE HEILSVERWACHTING
VAN HET LATERE JODENDOM EN IN JEZUS’ DAGEN.
De laatste eeuwen vóór Christus bieden ons weliswaar geen kanonieke -literatuur — behalve dan het boek Daniël en wellicht brokstukken -uit andere Oud-Testamentische geschriften, maar hier is vooralsnog meer sprake van waarschijnlijkheid dan van wetenschappelijk gefundeerde zekerheid — doch er is een overvloed van Joodsche literatuur -bewaard gebleven, welke ons over deze eeuwen waardevolle gegevensnbsp;verschaft aangaande Israëls latere historie en religieus leven. Ook -in deze geschriften speelt de heilsverwachting een zeer belangrijkenbsp;rol. Wil men Jezus als Messias leeren kennen — althans voor zoovernbsp;dit den mensch mogelijk en geoorloofd is —• dan zal een summiernbsp;overzicht over de figuren der laat-joodsche eschatologie noodzakelijknbsp;zijn. Wanneer VoLZ in par. 35 van zijn doorwrochte werk een gansche ,nbsp;stoet van heils-personen de revue heeft laten passeeren: de Messias-koning, de Mensch, de Priestervorst, de Profeet, Mozes, Elia, Henoch,nbsp;de Engel, de Taeb, laat hij deze gewichtige uitspraak volgen; ,,Diese -Vielfaltigkeit innerhalb der Vorstellung von der Heilspersönlichkeitnbsp;sollte in der Erforschung und Darstellung des Judentums im neutesta-mentlichen Zeitalter viel mehr berücksichtigt werden. Sie müszte -vor allem auch viel mehr in Rechnung genommen werden hei der Fragenbsp;nach dem ,,Messias-bewusstsein” Jesu und hei der Frage nach dennbsp;Vorstellungen, die sich die Zeifgenossen von Jesus hildeten. Man siehtnbsp;aus unserer Uebersicht, dasz noch nicht viel gesagt ist, wenn mannbsp;sagt, Jesus habe sich für den „Messias” gehalten. Eür was für einennbsp;,,Messias”? Für einen Profeten, oder für einen Toralehrer oder fürnbsp;einen Trager engelhafter Kraft, für einen Priesterkönig, für dennbsp;„Menschen” oder für einen politisch-nationalen König” i)?
Wonderlijk en bont is de literatuur uit die veelbewogen eeuwen^ vóór Jezus’ geboorte; eeuwen, waarin zoowel het gansche toenmaalsnbsp;bekende wereldbeeld als het nationaal bestel van Israël zeer diep-grijpende veranderingen ondergingen.
VoLZ, Eschat. S. 203.
45
-ocr page 52-Het Jodendom loopt eenerzijds vast in een wettische vroomheid,^ die het innerlijk leven doet stollen, terwijl wij anderzijds zien, hoenbsp;een zwoele, weelderige fantasie zich verlustigt in kosmologischenbsp;bespiegelingen; hoe wereldeinde en wereldgericht in plastische tafe-reelen worden uitgebeeld en doorleefd, getuige de apocalypsen diernbsp;dagen i).
Beginnende bij het kanonieke apocalyptische boek Daniël willen wij de apocalyptische en apocriefe geschriften onderzoeken.
De oudste apocalypse is die van Daniël (ongeveer 165 v. Chr.). Pfleiderer noemt haar ,,eine Philosophie der Geschichte unternbsp;jüdisch-theokratischem Gesichtspunkt” Het Joodsche volk, opnbsp;tyrannieke wijze onderdrukt door den Seleucied Antiochus IVnbsp;Epiphanes, hunkert naar verlossing en de idee van een eindgerichtnbsp;breekt al heviger door. Eenmaal zal de heilseeuw dagen (Dan. 7 :nbsp;9—14). De gestalte van een Redder, verschijnende als ,,eens menschennbsp;zoon” heeft door haar vaagheid stof tot velerlei hypothesen gegeven.nbsp;Men dient o.i. nauwkeurig acht te geven op het politieke element in-dit visioen. Aan dezen ,,Menschenzoon” werd ,,gegeven heerschappijnbsp;en eere, en het koningschap; en alle volkeren en natiën en tongennbsp;dienden hem” (Dan. 7 :14). Charles heeft gelijk als hij zegt,,Althoughnbsp;this book is the forerunner and herald of most subsequent apocalypticnbsp;developments, its own outlook is in the main confined to this world” ®).nbsp;Er is in Daniël 7 stellig sprake van universalisme, maar de suprematienbsp;wordt gegeven „aan het volk van de heiligen des Allerhoogsten”,
’¦) Voor de apocalyptiek als zoodanig zie o.a. Brouwer, Wereldeinde, bl. 5, 6; VoLZ, Eschat. S. 4 f.; Sevenster, Eth. en Esch. bl. 22, 37; Beek, Nationale ennbsp;transcendente motieven in de Joodse apocalyptiek. Lagrange, Mess. p. 37;nbsp;Causse, Evol. esp. mess. p. 23; Otto, Reich Gottes, S. 9; Schürer, GJV. III,nbsp;S. 181 ff. Kautzsch, Apokr. u. Pseudep. Ontstaan na de uitblussching der profetie, ongeveer 160 v. C., is de apocalyptiek als ,,Literaturgattung” geen volstrekt novum. Met Dani-ël vangt de eigenlijke apocalyptiek aan en tot in hetnbsp;begin van de tweede eeuw n. C. vinden we haar sporen. In de grilligste beeldennbsp;wordt het weréldeinde geschetst. Volz noemt de apocalyptiek ,,Geheimwissen-schaft”; zij is dualistisch en pessimistisch getint en, volgens Weinel, voortgebrachtnbsp;uit de ,,unteren Schichten” (Stellung Urchr. S. 12). Sevenster wijst op de onverschilligheid der apocalyptiek ten aanzien van het sociale en politieke leven.nbsp;Spencer Kennard Pol. et Rel. p. 37, beweert daarentegen, ,,L’essence de 1’nbsp;apocalyptique est la promesse d’une amélioration future apportée a 1’état présent.nbsp;Le mal suprème du présent étant la domination des puissances païennes étrangères,nbsp;les apocalypses se préoccupent particulièrement de leur anéantissement. Aussinbsp;les espoirs nationaux sont-ils bien exprimés”.
Pfleiderer, Entsteh. S. 52.
Charles, Crit. hist. p. 180.
46
-ocr page 53-d.i. aan de vrome, wetsgetrouwe Joden (Dan. 7 : 27) ^). Ook vinden we . bij Daniël den blik verruimd, hemel en aarde betrokken zij'nde innbsp;het groote gebeuren, terwijl in Daniël 12 een algemeene opstanding,nbsp;hemel en hel, worden geleerd; maar we kunnen ons niet losmakennbsp;van de centrale beteekenis, die aan Dan. 7 : 9—14 moet worden toegekend en waarin Israëls toekomstige nationale grootheid wordtnbsp;voorzegd en ontvouwd. Het kan wel niet anders of de in die dagennbsp;onder zwaren druk levende Joden zullen juist uit dit gedeelte moednbsp;en vertrouwen hebben geput.
De Henochapocalypse ^).
In allerhande beelden en visioenen, aan de stoutste fantasie ont- i, sprongen, hebben de onbekende schrijvers ons in ,,Henoch” een veelkleurige massa apocalyptische stof overgeleverd. In schrille kleurennbsp;worden de vreeselijke straffen Gods geschilderd (Hen. 12 : 3vv;
14 : 4vv; 38 : Ivv; 67 : 4—13 enz.). Het Messiaansche rijk en de Messias nemen een in ’t oog vallende plaats in, al is de figuur niet steedsnbsp;duidelijk. In het Messiologische boek (cap. 37—71) treedt de Messiasquot;^nbsp;op als de „Rechtvaardige” (38 : 2), de ,,Uitverkorene” (40 : 5; 45 : 3nbsp;enz.), de ,,Menschenzoon” (46 : 3; 48:2, enz.); hij bezit den geest dernbsp;gerechtigheid en openbaart al het verborgene (46 : 3). Zijn taak isnbsp;koningen en zondaren te verdelgen (46 : 4vv.), waarbij o.a. martelwerktuigen worden gebruikt (53 : 5). Ook doodt hij door de redenbsp;zijns monds (62 : 2, cf. Psalm. Sal. 17 : 24, 25). Uiteindelijk komt er -groote vreugde, omdat de Menschenzoon ®) zich plaatst op den troonnbsp;zijner Heerlijkheid en alle zondaren en verleiders verdelgd zijn (69 :nbsp;26vv.). In de ,,Dierenapocalypse” (cap. 85—90) wordt de Messias innbsp;de gedaante van den „witten stier” ten tooneele gevoerd (90 : 37).nbsp;WiNDiscH wijst erop, dat de taak, welke de Messias te vervullennbsp;heeft, niet met zekerheid vast te stellen is *). Moet dit dier misschien
1) ScHÜRER, GJV III S. 188, Edelkoort, Christusverw. bl. SOOvv. is vanv. meaning, dat aan ,,Daniël” oude stof ten grondslag ligt, die oorspronkelijk geennbsp;nationaal-politiek karakter bezat. Voor den Joodschen raad staande zou Jezusnbsp;zich, wat den geest aangaat, bij dat oorspronkelijke stuk van Dan. 7 hebbennbsp;aangesloten.
9 Betreffende naam, tekst, tijd en plaats van ontstaan, karakter van Henoch, zie Beer in Kautzsch, Apokr. u. Pseudep. II S. 217ff. — Voor bijzonderhedennbsp;aangaande de verder nog te behandelen apocal. en apocr. literatuur worde hiernbsp;bij voorbaat reeds verwezen naar Kautzsch, Schürer, Volz, Hühn, Charles e.a.
Greszmann, Messias, S. 377 zegt over den Menschenzoon in Henoch: ,,Das Hauptinteresse des Verfassers haftet an der richterlichen Funktion des Messias”.nbsp;Cf. Volz, Eschat. S. 214. Zie Hen. 55 : 4; 62 ; 8; 69 : 27 enz.
9 WiNDiscH, Mess. Kr. S. Hf.
47
-ocr page 54-een Makkabeër of de Messiaansche overwinnaar uit den eindtijd voorstellen? Hoe dan ook: Henoch 90 vloeit over van gericht ennbsp;verdelging.
Ook in het daaraan volgend „paraenetische” boek (cap. 91—105), waarin de Messias ontbreekt, wordt het zwaard ontbloot over godde-loozen en onrechtvaardigen (94 : 6vv.; 98 : 12: ,,Weet, dat gij in denbsp;handen der rechtvaardigen wordt overgegeven; zij zullen u de halsnbsp;afsnijden en u meedoogenloos dooden”). Met recht zegt Windisch:.nbsp;,,Am reinsten kommt die kriegerische Stimmung der frommen Judennbsp;in einigen Teilen des Henochbuches zum Ausdruck” In menigenbsp;passage spat u het bloed als ’t ware om de ooren.
De Sibyllijnsche boeken.
Temidden van allerlei,,profetieën” over wereldgericht en wereldeinde speelt een Messiaansche koning een zekere rol en wel uitsluitend 'an militairen aard (Sib. III 652—656; V 108—110; V 414—427) ^).nbsp;Na het bloedige gericht zal er vrede zijn op de geheele aarde (Sib. III.nbsp;755). Het Messiaansche heil zal op deze wereld openbaar worden ennbsp;de stad Jeruzalem zal het theokratische middelpunt vormen. Denbsp;Messias-Koning raakt op den achtergrond: God zelf is koning.
Hemelvaart van Mozes.
Dit geschrift, dat hoogstwaarschijnlijk ten tijde van Jezus’ leven is ontstaan, schenkt ons een duidelijk bewijs, hoe hevig gespannennbsp;in Jezus’ dagen de religieuze en politieke verwachtingen waren ®).nbsp;Een Messias komt in dit boek niet voor; God zelf zal de vijandennbsp;vernietigen (10 : Ivv). Vanuit den hemel zal Israël neerzien op denbsp;vijanden op aarde (10 : 9, 10). Windisch merkt in verband hiermedenbsp;op: ,,Schauder vor der furchtbaren Rache Gottes und grausamenbsp;Schadenfreude haben diese Bilder eingegeben. Ein kleines Volk haltnbsp;hier an seiner Auserwahlung fest, trotzdem die empirischen Macht-verhaltnisse seinem Anspruch ins Gesicht schlagen” ^).
Baruch en IV Ezra.
Gelet op de nauwe overeenstemming in hun eschatologische verwachtingen voegen we Baruch en IV Ezra bij elkaar ®). Beide zijn
1) nbsp;nbsp;nbsp;Windisch, Mess. Kr. S. 11.
2) nbsp;nbsp;nbsp;VoLZ, Eschat. S.202: ,,Philo und die Sibyllinen beschreiben den kommendennbsp;Heiland als einen kriegs- und siegmachtigen König menschlicher Katur”. Cf.nbsp;Windisch, Mess. Kr. S. 20.
3) nbsp;nbsp;nbsp;Headlam, Life and teaching, p. 134: ,,The preservation of this documentnbsp;illustrates for us the bitterness, the suffering, and the expectations, half religious,nbsp;half secular, of the times when John the Baptist and our Lord preached”.
*) Windisch, Mess. Kr. S. 24.
ScHÜRER, GJV II S. 519; Kautzsch, Apokr. u. Pseudep. II S. 404.
48
-ocr page 55-geschreven om en nabij den val van Jeruzalem in 70 en hevig nationaal getint. De Messias is een strijdheros, die de vijanden meedoogenloos =—nbsp;verplettert (Bar. 36—40; 70 ; 1—10; IV Ezra 13 : 1—11). Op zeernbsp;zinnelijke wijze wordt de vreugde van den heilstijd geteekend (Bar.
27 : 5vv.).
Testamenten der twaalf Patriarchen.
In dit geschrift, dat volgens Schnapp in zijn tegenwoordige redactie ^ zeer stellig het werk van een Christen is^), wordt in het Testamentnbsp;van Simeon gewag gemaakt van een koning uit Juda: ,,God ennbsp;mensch”. ,,Zoo zal hij (God) alle heidenen en het geslacht Israelsnbsp;redden” (cap. 7). Het Testament van Levi spreekt over een priester^y^nbsp;vorst uit Juda (cap. 8 en 18), op wien de geest des verstands en dernbsp;heiliging zal rusten en door wien Beliar zal worden gebonden en hijnbsp;zal zijn kinderen macht geven de heidenen te vertreden. Hetzelfdenbsp;vinden we ook in het Testament van Juda (cap. 24 en 25) en in hetnbsp;Testament van Zehulon (cap. 9). In het Testament van Dan (cap. 5)nbsp;wordt eveneens over de verdelging van Beliar gesproken en ooknbsp;over een nieuw Jeruzalem, dat niet meer verwoest zal worden. Hiernbsp;vloeien ,,Diesseitigkeit” en „Jenseitigkeit” in elkaar over. Het Testa-^nbsp;ment van Jozef (cap. 19) kent een lam, dat door alle wilde dieren werdnbsp;bestormd, doch overwon (cf. Test. van Benjamin, cap. 3).
De pseudepigrafische apocalyptische literatuur laat ons in haar.^ grillige verscheidenheid op heldere wijze zien, hoe vurig het verlangennbsp;naar uiteindelijke verlossing was. ,,L’espérance du royaume a venirnbsp;était Ie lien commun de tous les membres de la familie juive”, betoogtnbsp;Causse dan ook terecht 2). Op welke wijze ook beschreven, we ontmoeten nochtans overal sporen van geweld en op de een of anderenbsp;wijze neemt de Messias aan den beslissenden strijd tegen Israëlsnbsp;vijanden of tegen Beliar deel.
Nog op twee Pseudepigrafen willen we wijzen n.1. op het Boek der Jubileeën en de Psalmen van Salomo.
Boek der Jubileeën.
Dit boek draagt een zeer geprononceerd nationalistisch stempel ®). ~ Met gestrengheid zal God zijn volk en de heidenen richten, dochnbsp;daarna zal Israël tot ongekende grootheid komen (32 : 18, 19). NieGknbsp;een Messias, maar koningen uit Jakob gesproten, zullen de wereldheerschappij ontvangen.
Kautzsch, Apokr. u. Pseudep. II S. 459; Volz, Eschat. S. 29. Causse, Evol. esp. mess. p. 24.
V’oLZ, Eschat. S. 27.
I.S4
49
-ocr page 56-Psalmen van Salomo.
De achttien, onder den titel „Psalmen van Salomo” overgeleverde liederen, ontstaan in Palestina ten tijde van de laatste Hasmoneërs,nbsp;zijn van het allergrootste belang om de laat-joodsche nationalenbsp;eschatologie in een zeer critieken tijd te leeren kennen. Vooral denbsp;17e Psalm is van groote beteekenis. Er bestaat wrevel tegen hetnbsp;Huis der Hasmoneërs en de dichter verwacht een idealen koning uitnbsp;Davids geslacht. Deze Messias is aan Jahve ondergeschikt en vertoontnbsp;een merkwaardig karakter. ,,In der Entwicklung der Messiasideenbsp;halt die Figur von Ps. Sal. 17 die Mitte zwischen dem alttestament-lichen und dem spateren, überirdischen Typus”, zegt VoLZ^).
De Messias uit dezen psalm is ,,rein van zonde” (17 : 36), ,,hij slaat, de aarde met het woord van zijn mond” (17 : 35, cf. Jes. 11:4, maarnbsp;men zie ook niet over het hoofd Ps Sal. 17:24; ,,met ijzeren stafnbsp;verplettere hij hun wezen”!). Zoo bezit deze Messiaansche koning eennbsp;dubbel karakter; het eschatologische ideaal van den dichter gedoogtnbsp;een louter krijgszuchtige trekken in den Messias maar evenminnbsp;staat zijn redder buiten den grooten politieken kamp tegen de vijandennbsp;(Pompeius c.s.) ^). Straks zal het Rijk Gods aanbreken en zullen denbsp;heidenen aan het gereinigde en geheiligde volk hun tribuut betalen.
De Messiasidee van de Psalmen van Salomo, door zijn verheven religieus en ethisch karakter aantrekkelijk voor de fijnbesnaarde ennbsp;gevoelige geesten onder de Joden, doch evenzeer aantrekkelijk voornbsp;de breede volksmassa door zijn krachtige nationalistische en politiekenbsp;trekken, door zijn belofte van macht en rijkdom, zal in Jezus’ dagennbsp;stellig bij talloozen geleefd hebben ^).
In den tijd der Makkabeën kwam het Joodsche volksbestaan tot, nieuwen bloei. Antiochus IV Epiphanes, die het Jodendom zoowelnbsp;religieus als politiek had willen vernietigen door zijn pogingen hetnbsp;te helleniseer en, ontving een verpletterend antwoord van de zijdenbsp;eener boerenfamilie, de Hasmoneërs. Na een 26-jarigen oorlog (167—¦nbsp;141 V. Chr.) gelukte het den Hasmoneërs de vreemdelingen te verdrijven en het land zijn volkomen onafhankelijkheid te hergeven.nbsp;Men gaat weer perspectief zien in de machtspositie van het oude volk *).nbsp;Totdat Hyrcanus II en Aristobulus H, die elkander den troon (het
b VoLZ, Eschat. S. 178.
b VoLZ, Eschat. S. 177; Windisch, Mess. Kr. S. 17; Lietzmann, Gesch. IS, 12f. Sellin, Heilandserw. S. 80.
b Causse, Evol. esp. mess. p. 34; Sellin, Heilandserw. S. 75ff; Windisch, Mess. Kr. S. 3ff.
50
-ocr page 57-hoogepriesterschap) betwistten, de hulp der Romeinen inriepen en het volk, na langen lijdensweg, ten slotte voor goed zijn nationalenbsp;zelfstandigheid verloor.
De hoeken der Makkaheèn hebben ons de roemrijke gebeurtenissen -uit die dagen bewaard en ook daarin missen we de eschatologie niet.
Er wordt gesproken over een eeuwigdurende heerschappij van David ' (I Makk. 2 ; 57) en over een ,,geloofwaardigen” profeet, die zal opstaannbsp;(I Makk. 4 : 46; 14:41). Volz meent, dat het Joodsche volk in denbsp;Makkabeën de koningen van den heilstijd heeft gezien (cf. I Makk.
14 ; 6—15) en vermoedt „dasz man in jenen Tagen glaubte, das -Heil erreicht zu haben”, omdat men met den Hoogepriester-Veldheer Simon in 142 een nieuwe tijdrekening begon (I Makk. 13 : 42)
Of deze veronderstelling juist is, laten wij in het midden, doch we willen wijzen op het feit, dat ook hier weer de politieke functie van -den bevrijder naar voren komt en uiting wordt gegeven aan hetnbsp;Joodsche verlangen naar roem en macht (cf. II Makk. 14 ; 15).
De a-pocriefe literatuur kenmerkt zich over het geheel door een — krachtig uitgesproken nationale verwachting. Over een Messias wordt, -uierkwaardigerwijze, gezwegen ^). Tobit beschrijft in zinnelijke kleurennbsp;de toekomstige glorie van Jeruzalem (Tob. 13 : 10—18). Judith ƒnbsp;roept een ,,wee” uit over degenen die zich tegen Gods volk verheffen: 'nbsp;zij zullen in het gericht worden gestraft, zoodat ze tot in eeuwigheidnbsp;zullen kermen van pijn (Jud. 16 : 18). Zoo voorspelt ook Baruch /nbsp;de komende heerlijkheid van Jeruzalem en den ondergang der vijandennbsp;(Bar. 4 : 22vv; 5), en voorzegt hoe de Joden hun voet op den neknbsp;der vijanden zullen zetten (Bar. 4 : 25). De Spreuken van Jezus Sir achnbsp;behelzen geen Messiaansche verwachtingen. God is Koning en hetnbsp;huis van David regeert voor altoos (Jez. Sir. 47 : 11). Aan Israëlsnbsp;volksbestaan zal geen einde komen (Jez. Sir. 37 : 25; 44 : 13; cf. IInbsp;Makk. 14 : 15). Bijzonder trof ons de uiting van den auteur inzake denbsp;politieke bekwaamheid, welke van den heerscher wordt vereischt:nbsp;..In de hand des Heeren ligt de heerschappij der aarde en ter rechter jnbsp;tijd laat hij dengene ,die de bekwaamste is, op haar als heerscher 'nbsp;optreden” (Jez. Sir. 10 : 4).
In de Wijsheid van Salomo wordt gezinspeeld op een soort theo-kratisch rijk, waarin de vromen de goddeloozen zullen berechten en / over de volkeren zullen heerschen (Wijsh. Sal. 3 : 8).
b Volz, Eschat. S: 183.
b Volz, Eschat. S. 174; Edersheim, Life and Times I p. 172; König, Mess. Weiss. S. 3201
51
-ocr page 58-In de heilsverwachting, die wij in de apocalyptische en apocriefe,, literatuur van de laatste eeuwen vóór Christus aantreffen, is hetnbsp;politieke element dus wel nimmer uitgeschakeld. De auteurs weidennbsp;breedvoerig en fantastisch uit over de onsterflijkheid der ziel, opstanding uit de dooden, een transcendent vrederijk enz., doch steedsnbsp;weer flikkert de nationale hoop door; Israël zal als machtige natienbsp;heerschen tot in eeuwigheid. En wanneer er van een Messias sprake is,nbsp;neemt hij deel aan den grooten strijd. Volz heeft zijn gestalte alsnbsp;volgt beschreven; ,,Die volkstümliche Gestalt des eschatologischen ^nbsp;Mittlers ist der Messias, der eschatologische König. Mit ihm verbindennbsp;sich wie beim alttestamentlichen Messias in erster Linie die politischennbsp;und nationalen Gedanken, die Hoffnung auf völkische Erlösung,nbsp;Ereiheit und Macht und es zeigt sich an diesern Glauben durch allenbsp;Jahrhunderte hindurch die enge Verbundenheit von Volk und Religion,nbsp;die der alttestamentlichen und der jüdischen Erömmigkeit grund-satzlich eigen ist. Wahrend beim Glauben an die Gottesherrschaftnbsp;das Schwergewicht auf dem Theozentrischen, dem Weltweiten undnbsp;Individuellen liegt und das Nationale mehr zurücktritt, steht um-gekehrt beim Messiasglauben neben dem Theozentrischen das Nationale.nbsp;vorne an und das Universale und Individuelle bleiben im Hinter-grund” ^).
Zoo trad Jezus dus op in een wereld, overkoepeld door een damp-.^ kring, welke zwaar was van apocalyptiek en vol Messiaansche verwachtingen. Al heerschte er geen eenheid van voorstelling omtrentnbsp;den brenger van het komende heil en den inhoud ervan, in alle lagennbsp;des volks smeulde het eschatologisch vuur, dat hoog en fel oplaaide,nbsp;wanneer soms een ,,Messias” aan het profeteer en sloeg.
In alle lagen des volks, zeiden wij hierboven. Want er bestonden verschillende volksgroepen en godsdienstige partijen, die alle hun eigennbsp;meeningen en voorstellingen hadden; groepen en partijen, waarmedenbsp;Jezus in aanraking kwam, zoodat het gewenscht is hun opvattingennbsp;en stelsels nader in ons onderzoek te betrekken.
Nimmer mag — en dit is het eerste en gewichtigste wat gezegd moet worden —¦ uit het oog worden verloren, dat Palestina overwonnennbsp;en bezet gebied was. Ook uit de Evangeliën blijkt telkens weer, hoenbsp;fel Israels volksziel zich verzette tegen de gehate positie, waarin hetnbsp;zich als trotsch en zelfbewust volk, dat zich volk van Jahve wist.
Volz, Eschat. S. 173. Zie ook §36 ,,Erscheinung und Beruf der Heilspersön-lichkeit”, S. 203ff. De Messias is: Heerscher, strijder, rechter. Cf. Causse, Evol. esp. mess. p. 30.
52
-ocr page 59-bevond. De Joden hebben zich als geheel nooit kunnen en willen aanpassen aan het regiem van het Romeinsch Imperium^). De her- /nbsp;haaldelijke messiaansche onlusten leveren daarvan het overtuigendnbsp;bewijs. Flavius Josephus maakt dikwijls melding van deze messiaansche onlusten en van de hardhandige onderdrukking en bloedigenbsp;verdelging der pretendenten en hun aanhangers ^). Judas, Simon,nbsp;Athronges, Theudas en anderen, ze hebben allen hun diepe sporennbsp;nagelaten in die felbewogen dagen van de eerste eeuw en zij warennbsp;er oorzaak van, dat het juk steeds drukkender werd. ,,Wir sehen aus -Josephus, dasz das I Jahrhundert n. Chr. bis zum jüdisch-römischennbsp;Krieg eine Zeit unruhigster Garung war, und dasz gerade wahrendnbsp;der Zeit Jesu immer wieder messianische Unruhen ausbrachen”,nbsp;aldus VoLZ ®). Hoe Bruins, die zeer wel het politieke element in dennbsp;Messias weet te accentueeren, dan ook heeft kunnen beweren, datnbsp;men ,,met zekerheid” kan zeggen „dat in Jezus’ dagen de Messiasnbsp;niet stond in het centrum der Joodsche godsdienstige aspiraties”,nbsp;is mij een volkomen raadsel1 2).
Wij kunnen ons de Messiaansche verwachting van de groote massa — wel eenigszins voorstellen. Immers in de massa vinden we de trillingennbsp;van het politieke gebeuren meestal in krachtige curven geregistreerd.nbsp;Sellin zegt — o.i. met recht —: ,,die Erwartung, die wir im-Psalmerium Salomonis antrafen, dürfte auch im Augusteischen Zeit-alter die herrschende in der Volksmasse gewesen sein” ®). Het is denbsp;hoop op de komst van den ,,Zoon Davids”, den machtigen Koning,nbsp;die het volk verlossen zal. De verwachting van de naamlooze massa -pleegt niet te stijgen tot de hoogte van een zuiver geestelijk-zedelijk
53
Wat betreft de politieke situatie der Joden in de dagen van Jezus, zie o.a. Obbink-Brouwer, Inleid. bl. 217vv; Aalders, Rom. Imp.; Schürer, GJV Inbsp;S. 165ff.; PiCKL, Mess. Kön. Jesus; Klausner, Jesus, S. 179ff.; Radin, Trial,nbsp;p. 179ff. Causse, Evol. esp. mess. p. 29: ,,La conquète romaine et la dominationnbsp;hérodienne furent une nouvelle épreuve pour les patriots et les pieux. Israëlnbsp;souffrit beaucoup. L’enthousiasme messianique grandit au milieu des tribulations”.
2) Flav. Jos. A. 17, 271 (Judas); A. 17,273 (Simon); A. 17, 278 (Athronges); A. 20, 97 (Theudas); A. 20, 121 (Eleazar).
®) Volz, Eschat, S. 184.
Bruins, Hoe ontstond, enz. bl. 14. Bruins let vnl. op de verwachting, zooals de Far. en Sadd. die koesterden. Daartegenover Causse, Evol. esp. mess,nbsp;p. 35: ,,Au premier siècle I’attente messianique est extraordinairement vivante,nbsp;elle est le fond même du judaisme populaire”. Cf. Headlam, Life and Teach,nbsp;p. 302; Schürer, GJV II S. 517.
“) Sellin, Heilandserw. S. 80. Cf. Volz, Eschat. S. 173; Pickl, Mess. Kön. Jesus, S. 13 f.; Husband, Prosecution, p. 219ff.; Bousset, Was wissen wir, S.61,nbsp;66; Lagrange, Mess. p. 22, 25.
-ocr page 60-niveau, van een rustig en lijdzaam wachten op de daad Gods; de massa vraagt en zoekt in ’t algemeen naar het heil hier en nu ennbsp;zij aarzelt niet, indien zich gunstige kansen voordoen, zelfs metnbsp;I geweld de komst van den heilsstaat te bewerken en te bespoedigen.nbsp;Een typisch voorbeeld daarvan zien we in de partij der Zeloten.nbsp;De Zeloten waren de ijveraars onder de Chassidim, extreme Farizeën.nbsp;Klausner meent, dat we de eerste sporen van deze partij al in dennbsp;tijd der Hasmoneërs kunnen vinden, doch eerst later wordt zij totnbsp;een sterke politieke machtsfactor. Flavius Josephus schrijft denbsp;vorming van de Zeloten-partij toe aan Judas den Galileër en Zadoknbsp;den Farizeër, ongeveer 6 v. Chr. ^). Zij waren de ,,jongen”, de ,,woestelingen”, de ,,bolsjewisten” dier dagen, zooals Klausner hen noemt.nbsp;,,Doch sie waren auch die glühendsten Patriot en, die von der Zeitnbsp;der Hasmonaer bis zur Niederlage des Bar Kochba in Israel lebten” ^).nbsp;In hun oogen was de religie politiek en de politiek religie. Ze zijn denbsp;mannen van het taaie verzet tegen Rome, die nimmer terugdeinsdennbsp;/voor de greep naar het zwaard.
Als tegenpool van deze fanatieke religieus-politieke vrijheidspartij . , kunnen we de Anawim noemen, de ,,stillen in den lande”, de oot-/ moedig en geduldig wachtenden®). Het is de kring, waarin we Simeonnbsp;en Anna, Zacharias en Elisabeth ontmoeten. Klausner wil dezenbsp;Anawim evenwel niet van alle nationale verwachting vrijpleiten ennbsp;zegt, dat zij, daar ze niet tegen de machtige Romeinen konden strijden,nbsp;in de Messiaansche beloften, die ook de volksfantasie bevredigden,nbsp;,,Ersatz” vonden. ,,Dieser phantastische Nationalismus war dernbsp;einzige, der in der Masse des einfachen Volkes noch ganz lebendignbsp;war; bei den Demütigen und Sanften, die stark waren im Glauben,nbsp;aber schwach'im Tun” 1 2). Wanneer wij straks de lofprijzingen dernbsp;eenvoudigen bij Jezus’ geboorte bespreken, zullen we bemerken, hoenbsp;dat inderdaad het geval is.
De partij, die in Jezus’ dagen het Jodendom beheerschte, werd gevormd door de Farizeën^). Aangezien hun vormendienst buitensporige afmetingen had aangenomen, kon een botsing met een Persoon-
54
1) nbsp;nbsp;nbsp;Flav. Jos. B. 2,118.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Klausner, Jesus, S. 274; cf. König, Mess. Weiss. S. 337;Volz, Eschat. S. 184.nbsp;s) Obbink-Broüwer, Inleid. bl. 286.
Klausner, Jesus S. 307.
Voor het Farizeïsme zie o.a. Obbink-Brouwer, Inleid. bl. 283v.; Klausner, Jesus S. 285f.; Jeremias, Jerusalem II S. 115f.; Schürer, GJV II S. 388ff.;nbsp;Edersheim, Life and Times I p. 311ff.; Ed. Meyer, Urspr. u. Anf. II S. 279ff.;nbsp;Volz, RGG IV, Sp. 1178f. art. Pharisaer.
-ocr page 61-lijkheid als Jezus op den duur niet uitblijven. Schriftstudie en wets- -napluizing waren voor de Farizeën weliswaar primair, maar toch kon een invloedrijke partij als die der Farizeën zich onmogelijk buitennbsp;de brandende politieke vragen van haar tijd houden. Klausnernbsp;merkt op, dat de Farizeën in dezen niet allen gelijk dachten en /nbsp;handelden. Naast de ,,zelotische Farizeën” (zie boven) bevond zich --de groep der ,,quietistische Farizeën”, die den deemoed tot grondslag _nbsp;van hun leven maakten. Tusschen deze beide in stonden de ,,gematigde Farizeën”, die zich niet tegen een actieve politiek kantten, _nbsp;doch ervan overtuigd waren, dat ,,alles zijn tijd heeft” ^). Het Farizeïsme, zich verzettend tegen buitenlandsche invloeden, wilde hetnbsp;nationale karakter van het Jodendom bewaren. Men kan het Farizeïsme in directen zin moeilijk een ,,politieke” partij noemen, maarnbsp;zijn streng religieus uitgangspunt liet niet toe, dat de politiek dennbsp;godsdienst zou overheerschen. Dat bleek o.a. toen de Farizeën weiger- ynbsp;den den eed voor Herodes af te leggen Schürer meent dan ook;nbsp;„So sehr also der Pharisaismus der Politik zunachst indifferentnbsp;gegenüber steht, so kommt doch die revolutionare Strömung, welchenbsp;im Zeitalter Christi mehr und mehr Boden im jüdischen Volke gewann,nbsp;wenigstens indirekt auf Rechnung seines Einflusses” ®).
De partij der Sadduceën, die in verschillende opzichten lijnrecht -tegenover de Farizeën stond, bekleedde eveneens een belangrijke plaats in het latere Jodendom. Uit priesterfamilies afkomstig, wisten -de Sadduceën al spoedig de sleutelposities in het Joodsche nationalenbsp;leven te bemachtigen, en, omdat zij openstonden voor de grieksch-romeinsche cultuur en tot concessies bereid waren, werd de kloofnbsp;tusschen Farizeën en Sadduceën steeds dieper. Klausner, die hen _nbsp;„Realpolitiker” noemt, zegt van hen: ,,Sie gehörten ja auch zu dennbsp;Reichen, die überall und immer jede Veranderung fürchten, dienbsp;ihnen den Frieden und die Freude an den Genüssen des Lebensnbsp;storen könnte” *). Eschatologische spanning of verlangen naar een -Messiaansch rijk vinden wij bij hen niet ®).nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'
Klausner, Jesus, S. 228.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Flav. Jos. A. 15, 370.
3) nbsp;nbsp;nbsp;Schürer, GJV II S. 396. Lagrange, Mess. p. 255: ,,Jusqu’è, Hadrien,nbsp;Ie judaïsme pharisaique poursuivait surtout un idéal politique national”. König,nbsp;Mess. Weiss. S. 337: ,,Sie haben eben stets in der vordersten Reihe gestanden,nbsp;WO es galt, das messianische Reich als ein poUtisches Gemeinwesen aufzurichten.nbsp;War doch auch die Zelotenpartei, diese Manner der aktiven Propaganda, einnbsp;Wurzelschöszling des Pharisaismus”.
q Klausner, Jesus, S. 223. q Cf. VoLZ, RGG V Sp. 27 art. Sadduzaer.
55
-ocr page 62-Naast d,e groote partijen der Farizeën en Sadduceën leefde de gesloten orde der Essenen, die zich buiten alle politiek hield. „Sienbsp;widmen sich vorwiegend dem Ackerbau und wollen von Handel,nbsp;Schiffahrt und Kriegswesen nichts wissen” i). Het Messias-ideaal-der Essenen was verwaasd tot een mystieke gedachte, waarin meta-physische elementen vermengd waren met idealen van sociale gerechtigheid 2). Het is evenwel zeer merkwaardig, dat deze strenge,-vredelievende orde tijdens den grooten opstand tegen Rome eveneensnbsp;//naar de wapenen greep om Palestina te redden ^).
Over de Herodianen (Mt. 22 : 26; Mk. 3 : 6; 12:13) valt weinig of niets met zekerheid te zeggen. Reeds onder de kerkvaders bestondnbsp;verschil van meening over het programma van deze partij. Zij wordennbsp;tegelijk met de Farizeën genoemd, met dezen samenspannend omnbsp;Jezus te dooden. Brouwer en Van Leeuwen vermoeden, dat zij -partijgangers waren van Herodes Antipas, die van hem verlossingnbsp;van de Romeinsche heerschappij verwachtten. Aalders en Hommesnbsp;zien in de Herodianen een groep van Romeinsch-gezinden; aanhangersnbsp;van de politiek van Herodes den Groote, die ook na den dood vannbsp;dezen vorst aan diens Romeinschgezinde politiek vasthielden, terwijlnbsp;Jeremias weer spreekt over een ,,vielleicht messianisch-politischenbsp;Bewegung” *).
1 Dat de Herodianen, hoe dan ook, Israëls zelfstandigheid terug-J gewenscht hebben, mag wel als zeker worden aangenomen.
Er heerschte dus wel verschil van politiek inzicht. We kunnen terecht met Klausner zeggen: „Eine derartige politische Situationnbsp;erzeugt schlieszlich einerseits extreme Freiheitskampfer und aktivenbsp;Revolutionare, andererseits Resignierte und Traumer, radikalenbsp;Moralisten und Mystiker, die der göttlichen Gnade harren und dienbsp;Erlösung von einem Wunder erhoffen” ®).
1) Lietzmann, Gesch. I S. 23.
“) Klausner, Jesus, S. 271.
3) Klausner, Jesus, S. 272. — Voor het Essenisme zie o.a. Obbink-Brouwer, Klausner, Volz, ScHürer, Lietzmann, Edersheim, Pfleiderer. ¦— Sommigennbsp;hebben de meening geuit, dat Jezus Essener zou zijn geweest, althans in leer ennbsp;leven nauw aan het Essenisme verwant zou zijn geweest. Zoo b.v. Klausner,nbsp;Jesus, S.271, 284. Terecht wordt deze veronderstelling afgewezen, cf. Brouwer,nbsp;Soc. Vr. bl. 223; Obbink-Brouwer, Inleid. bl. 281; Headlam, Life and teaching,nbsp;p. 110;,,there is no trace of any Essene influence in the Gospels”; Van der Merwe,nbsp;Soc. pred. bl. 109; Weinel, Stellung Urchr. S, 9.
h Obbink-Brouwer, Inleid. bl. 283; Aalders, Rom. Imp. bl. 115. Van Leeuwen, Markus, bl. 65; Hommes, God en Keizer, bl. 30vv; Jeremias, Jerusalem I, S. 84.
Klausner, Jesus, S. 224.
Doch, gelijk wij reeds zeiden, ondanks deze verschillen vertoonen welhaast alle groepeeringen een gemeenschappelijke trek n.1. de ^nbsp;afkeer van de Romeinsche onderdrukking en het verlangend uitziennbsp;naar een machtig, onafhankelijk Israël onder Gods heerschappij.
De conclusie echter, waartoe Spencer Kennard komt: ,,Ainsi, on gt;¦ se sent autorisé a dire que la religion juive du temps de Jésus étaitnbsp;inséparablement liée a une ambition d’impérialisme mondiale” ^), lijktnbsp;mij eenzijdig en overdreven. Want dit zou een botweg ontkennen betee-kenen van de geestelijke, universeele, eschatologische verwachtingen,nbsp;waarvan de Joodsche geschriften ook op menige plaats gewagen.
Zoowel in het practische politieke leven, hetzij actief, hetzij passief ^ — want ook in de resignatie, het berusten en het lijdelijk verzet isnbsp;een ,,kiem” van activiteit verborgen — als in de heilsverwachtingnbsp;spelen het ,,Heilige Land”, Jeruzalem en de Tempel een groote rolnbsp;als een soort eeuwigheidszuilen. ,,Naturgemasz bleibt die nationalenbsp;Eschatologie am heiligen Land als an dem Boden des künftigennbsp;Gottesreiches hangen”, aldus Volz ^).
In verband met het nationalistisch principe in de eschatologie ' willen wij ook wijzen op een uitspraak van Philo van Alexandrië.nbsp;Juist omdat deze joodsch-hellenistische wijsgeer en moralist zich heelnbsp;weinig heeft uitgelaten over het Messianisme, is datgene, wat hijnbsp;erover gezegd heeft van zeer groot gewicht. Op twee plaatsen geeft 'nbsp;Philo blijk van zijn realistisch-nationale Messiasverwachting. ,,Er zalnbsp;een man uitgaan, zoo zegt de profetie (LXX, Num. 24 : 7), die tenbsp;velde trekt en oorlog voert en die groote en volkrijke naties zal be- inbsp;dwingen” ®). Philo’s Messias is dus een heros, een oorlogsheld-, een 4nbsp;zuiver politieke Messias.
1) nbsp;nbsp;nbsp;Spencer Kennard, Pol. et Rel. p. 42.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Volz, Eschat. S. 411. Zie Hen. 90; Dan. 7 ; 27; Tob. 13vv.; PsSal. 11 ; 17;nbsp;de Joodsche gebeden, enz.
Voor den geheelen tekst zie Schürer, GJV II S. 515. De beide plaatsen zijn: De exsecrationibus § 8—9, ed. Mang. II, 435 sq. en De praemiis et poenis § 15—20,nbsp;ed. Mang. II 421—428. In ’t laatste bevindt zich ons citaat. Lagrange, Mess.nbsp;p. 36 wijst op het groote belang van Philo’s uitspraak. ,,Ce penseur, eet hellénisant,nbsp;Ce conciliateur et eet universaliste n'attribuait au Messie qu’un róle militairenbsp;épisodique”. Cf. Sellin, Heilandserw. S. 81; Charles, Crit. hist, p.259; Windisch,nbsp;Mess. Kr. S. 15; Volz, Eschat. S.-'bO acht Philo’s nationale verwachting eennbsp;,,Fremdkörper” in het philonisch organisme. Cf. daarentegen Klausner, Mess.nbsp;Vorst. S. 95: ,,Auch die Besten des jüdischen Volkes denken sich also in dernbsp;alteren Periode der Messianologie den Messias als kriegführenden König”. Wijnbsp;beschouwen Philo’s uitspraak, als exponent van de algemeene heilsverwachting,nbsp;van groot belang; immers hierin wordt de nationale volksstem beluisterd ennbsp;treedt de speculatie terug!
57
-ocr page 64-Het spreekt vanzelf, dat ook in de Rabbijnsche literatuur de -eschatologische verwachting niet ontbreekt en dat ook daarin het politieke element niet achterwege blijft. König wil zelfs beweren:nbsp;,,dasz das Gottesreich im talmudischen Schrifttum einen politisch-materiellen Charakter besitzt”. Hij ziet dan evenwel voorbij, datnbsp;de ,,Doppelnatur des Messias” (Klausner) toch wel steeds aanwezig zal blijven. ,,Die jüdische Messiasidee verwob im Laufe der ,nbsp;Jahrhunderte zwei nicht von einander zu trennende Vorstellungen;nbsp;die poliiisch-nationale Erlösung und die geistig-religiöse Lauterungnbsp;gehen hier Hand in Hand. Der Messias soil zugleich König und Heilandnbsp;,sein”^). Zoo waarschuwt ook VoLZ tegen de opvatting, alsof hetnbsp;,,Register der jüdischen Eschatologiker” slechts nationaal-gestemdenbsp;V tonen zou bevatten ^).
Zoolang de tempel nog stond, hielden de Schriftgeleerden zich meer, bezig met Schriftuitlegging, dan met het uitspinnen van voorstellingennbsp;over den Messias, zoodat deze bij hen een flauw-omlijnde figuurnbsp;blijft. Na den val van Jeruzalem wordt dat echter anders. „Durchnbsp;dieses grosze Unglück, welches das jüdische Volk so hart getroffennbsp;hat, wurden die messianischen Hoffnungen, und zwar besonders dernbsp;politisch-nationale Theil derselben, wachgerufen”, zegt Klausner®).nbsp;Voor ons onderzoek is het echter onnoodig hierop nader in tenbsp;gaan.
Wij beëindigen dit hoofdstuk met te luisteren naar hetgeen het ^ Joodsche gebed ons in dezen zegt. Immers er bestaat geen menschelijkenbsp;uiting, waarin het innerlijke leven met al zijn behoeften en verlangensnbsp;méér wordt blootgelegd dan in het gebed. Het Joodsche hoofd-gebed,nbsp;het Schmone-Ezre, laat duidelijk de nationale gedachten en wenschennbsp;doorschemeren. ,,Verkondig met groote bazuin onze bevrijding ennbsp;I hef een banier op om onze verstrooiden te verzamelen, en vergadernbsp;ons van de vier einden der aarde. Geloofd zijt gij. Heer, die de ver-stootenen van uw volk Israël verzamelt” (10e bede). In de 14e ennbsp;15e bede weerklinkt het verlangen naar den opbouw van Jeruzalemnbsp;en het herstél van Davids huis. Uit den inhoud is echter op tenbsp;maken, dat de laatste redactie valt na Jeruzalems verwoesting in
b König, Mess. Weiss. S. 336; Klausner, Mess. Vorst. S. 2. Klausner wijst er op, dat deze ,,Doppelnatur des Messias” reeds vóór de verwoesting van dennbsp;tweeden tempel bestond.
VoLz, Eschat. S. 63 f. cf. S. 9 en 176. b Klausner, Mess. Vorst, S. 4.
58
-ocr page 65-70 n. Chr. De eschatologie der Joodsche gebeden is nationalistisch getint 1).
Jezus van Nazaret treedt op in een tijd, waarin zoowel de religieuze als de politieke spanningen zeer hevig zijn; waarin apocalyptischenbsp;fantasie naast wettischen vormendienst voortwoekert; waarin hunkerend wordt uitgezien naar nationale verlossing, maar waarin elkenbsp;werkelijke lichtstraal ontbreekt. Men verwacht een Koning, een Verlosser, doch in de opvatting over zijn persoon en functies gaan denbsp;geesten uiteen.
Aan welke dier opvattingen zal Jezus voldoen of zal het karakter van zijn Messiaansch Koningschap totaal anders zijn dan de gangbarenbsp;meeningen?
ScHÜRER, GJV II, S. 459f.; König, Mess. Weiss. S. 3321; Volz, Eschat. S. 51f. Volz wijst op het natuurlijke van het nationalisme in het gemeente-gebed. De gebeden houden de heilsverwachting in het volk wakker. ,,In ihnennbsp;drangen standig die Bitten der Frommen um Erlösung, Wiederherstellung dernbsp;Stadt, des Tempels und des einheimischen Regiments, um Rückkehr der Diasporanbsp;usw. zu Gott empor” (S. 51). Cl Str. Bill, II S. 588.
59
-ocr page 66-DEEL II. — JEZUS DE MESSIAS KONING
HOOFDSTUK I.
I. Inleiding.
»
Jezus van Nazaret heeft gedurende een zekeren tijd op deze wereld geleefd in een bepaalde omgeving. Het is onmogelijk aan de handnbsp;van de ons overgeleverde bronnen een bevredigende biografie overnbsp;hem te schrijven. Want al bevatten die bronnen ook verschillendenbsp;gegevens over zijn afkomst, zijn leven en onderwijs, zijn dood, zijnbsp;zijn niet feitelijk en zakelijk georiënteerd, maar geschreven met eennbsp;bepaald doel.
De hoofdbron over Jezus bezitten wij in de Evangeliën, zooals we die vinden in den bijbel. Daarnaast treffen we een stroom van apocriefenbsp;en oud-christelijke literatuur aan, terwijl ook in de rabbijnsche geschriften en bij enkele profane schrijvers melding over Jezus wordtnbsp;gemaakt.
Waar wij ons tot taak gesteld hebben het karakter van Jezus’ Messiaansch Koningschap te onderzoeken, in ’t bijzonder met betrekking tot de vraag of Jezus een of andere politieke bedoelingnbsp;heeft willen verwezenlijken, zullen wij ook verschillende buiten-bijbelsche geschriften moeten raadplegen. Omdat schijnbaar onbelangrijke gegevens vaak van beslissende beteekenis blijken te zijn en opdatnbsp;er zoo min mogelijk aan onze poging, onze proeve, om critisch ennbsp;eerlijk het probleem te benaderen, zou ontgaan, heb ik mij voorgesteld het onderzoek op breede basis te beginnen.
A. Afkomst, Milieu en Vaderland van Jezus.
,,Ik geloof in Jezus Christus, die ontvangen is van den Heiligen Geest, geboren uit de Maagd Maria”.
Aldus luidt het belijden der Kerk in het Apostolisch credo. De -,,maagdelijke geboorte” valt buiten het kader van historisch-critisch onderzoek; zij is zaak des geloofs, zaak der Dogmatiek. Doch hetnbsp;„geboren uit de maagd Maria” voert ons in het tijdelijke en menschelijke.nbsp;Jezus is geboren uit Maria en van deze Maria uit spint zich een draad
60
-ocr page 67-naar het verleden. We komen al direct in moeilijkheden terecht, omdat de Evangeliën ons wel een geslachtsregister van Jozef, maar^nbsp;niet van Maria overleveren. Dat vindt zijn oorzaak in het Joodschenbsp;patriarchale stelsel, waarin de vader of adoptief-vader de afstammingnbsp;bepaalt i). Bestaat er eenige zekerheid omtrent het geslacht vannbsp;Maria? Bauer is na een diepgaand onderzoek tot de conclusie gekomen:nbsp;,,Vom zweiten Jahrhundert an ist es also die herrschende Meinung,_nbsp;Maria sei eine Davididin; oder richtiger und vorsichtiger ausgedrückt:nbsp;aus jener Zeit rühren unsere altesten Belege für diese Auffassung” ^).nbsp;Jezus, uit het geslacht Davids, was dus een Jood. De pogingen omnbsp;Jezus van Joodsch bloed vrij te spreken zijn tot dusverre niet geslaagdnbsp;en zullen ook wel nooit slagen, daar alle bronnen eenparig bewijzen,nbsp;dat Jezus Jood was. Waarlijk voortreffelijk is in dit verband denbsp;opmerking van Jeremias; ,,dasz eine Bestreitung der davidischennbsp;Abstammung Jesu durch die Juden für die Zeit Jesu und der Apostelnbsp;nicht erwiesen werden kann: schwerlich hatte sich die jüdische Polemik—.nbsp;dieses zukraftige Argument für die Bestreitung des messianischennbsp;Anspruchs Jesu entgehen lassen” ®).
Geboren in Bethlehem — we gaan de strijdvraag: Bethlehem ofx^ Nazaret? voorbij, daar zij voor ons doel van geen beteekenis is — is
Jezus opgegroeid in Nazaret. Zijn ouders waren eenvoudige menschen,,__
behoorend tot den kring der „stillen in den lande”. Op schoone wijze teekent Lietzmann de levenshouding dezer stillen met deze woorden:nbsp;,,In der Politik machen sie keinen Larm und Bücher schreiben sie hnbsp;nicht; Gelehrsamkeit liegt ihnen fern, und den Rabbinen verschwindennbsp;sie in der Masse der Amhaarez — wer sollte über sie berichten? Undnbsp;doch ist bei ihnen der Wandel der Weltgeschichte entsprungen: innbsp;ihrer Mitte ist Jesus geboren und aufgewachsen” *). Het kan niet-,nbsp;anders of het kind Jezus heeft den invloed van het huiselijk milieunbsp;ondergaan. In hoeverre? Ik waag het niet hierop in te gaan, daarnbsp;dan het gevaar zeer groot is zich in psychologische bespiegelingennbsp;en fantastische uitweidingen te verliezen, waaraan zoo menige ,,roman”
1) Obbink-Brouwer, Inleid. bl. 352v., waar ook de ongelijkheid der geslachtsregisters bij Mt. en Lk. wordt besproken. Cf. Jeremias, Jerusalem II 2, S. 161. Jozef stamt van David af. Lk. geeft betrouwbaarder overlevering dan Mt., volgensnbsp;Jeremias. W. Bauer, Leb. Jesu, S. 4ff.; Eisler, IB II S. 183: Jezus’ geslachtnbsp;kan gemakkelijk uit een Davidische tak zijn. Dalman, WJ I S. 262ff.
Bauer, Leb. Jesu, S. 15.
’') Jeremias, Jerusalem II S. 162. Zie ook Obbink-Brouwer, Inleid. bl. 403v.; Klausner, Jesus, S. 317; Str.Bill. I S. 1 Anm. 1; 35.nbsp;h Lietzmann, Gesch. I S. 27.
61
-ocr page 68-over het leven van Jezus laboreert. De Evangeliën bevatten dienaangaande geen enkel gegeven. Het eenige, wat we uit Jezus’ jeugd-weten, is zijn bezoek aan den tempel (Luk. 2 : 42—52). Trouwens, wat weten we over ’t algemeen over Jozef, Maria, en hun kinderen?nbsp;Zeer weinig! Dat moet ons tot de grootste voorzichtigheid manen.nbsp;Beter heel weinig of in het geheel niets te zeggen, dan aan zijn verbeelding den vrijen teugel te laten.
De Evangeliën bieden ons geen enkele aanwijzing, waaruit zou-kunnen blijken, dat Jezus’ ouders en familie aan ,,politiek” hebben gedaan, zoodat Jezus dus van huis uit een zeker politiek kapitaalnbsp;zou hebben meegekregen.
Doch het milieu, waarin de mensch opwast, is wijder dan de kring van het gezin. Hoe zag het er in Galilea uit?
„Wie sah Galilaa in der Jugendzeit Jesu aus?”, vraagt Klausner, en hij vertelt dan, hoe na den opstand, die op Herodes’ dood volgde,nbsp;en door de hernieuwde actie van de partij der Zeloten het land geleeknbsp;op een ziedenden ketel, vol van ontevredenen, oproerlingen en Godzoekers^).
Galilea, gebied zonder groote steden, vruchtbaar en dichtbevolkt, was een land van landbouwers, visschers en bezitloozen. De menschennbsp;waren niet rijk, maar voelden zich onafhankelijk. Sterk leefde denbsp;Messiaansche gedachte in hun harten. Galilea was een haard vannbsp;verzet tegen alle knevelarij en overheersching. In dit Galilea dus,nbsp;waarover we in de Evangeliën op weinig vleienden toon hoorennbsp;spreken ^), bracht Jezus verreweg den grootsten tijd van zijn levennbsp;door. Wij mogen vermoeden, dat zijn omgeving, de drang naar vrijheid,nbsp;de nood waarin velen verkeerden, de levendige Messiaansche verwachting, hem niet onberoerd hebben gelaten. Pfleiderer meentnbsp;zelfs, dat de diepe sociale nood van zijn landslieden in Jezus’ hartnbsp;tot een roep Gods werd: ,,zur Gewiszheit seiner Sendung, den Armennbsp;frohe Botschaft zu verkünden” ^). Jezus’ Messiaansch bewustzijn zounbsp;dus zijn oorsprong vinden in een reactie op maatschappelijke wantoestanden. Het behoeft wel niet nader aangetoond te worden, datnbsp;deze meening een vierkante tegenspraak vindt in de Evangeliën zelf.
Van meer belang is de uitspraak van W. Bauer (geciteerd door Otto uit Bauers artikel ,,Jesus der Galilaer”). Bauer zegt: ,,Der
1) nbsp;nbsp;nbsp;Klausner, Jesus, S. 323. Cf. Pickl, Mess. Kön. Jesus, S. 33f. Pickl noemt:nbsp;,,Der See Genesareth das Herz der galilaischen Freiheitsbewegung”. Pfleiderer,nbsp;Entst. S. 64f.; Jeremias, Jerusalem I S. 84; Brouwer, Soc. Vr. bl. 82v.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Mt. 4 : 15, 16; Joh. 7 : 52, cf. Joh. 1 ; 47.
Pfleiderer, Entst. S. 65.
62
-ocr page 69-Galilaer wuchs auszerhalb des Bannkreises von Schriftgelehrsamkeit und Pharisaismus auf, in ziemlicher Freiheit vom Gesetz und ohne /nbsp;die qualende Angst, dasz die Nahe der Heiden ihn beflecken müsse. 'nbsp;Jesus verbrachte seine Kindheit in Nazareth, kaum eine deutschenbsp;Meile von dem halbheidnischen Sepphoris entfernt”, en verder:nbsp;,,Der Galilaer Jesus vertrat das Judentum in einer dem allgemein,nbsp;Menschlichen zugewandten Form, oder, wenn man so will, in einernbsp;synkretistisch erweichten Form. Er fühlte sich gewisz als Sohn dernbsp;Theokratie und wuszte sich an seine Volksgenossen gesandt, abernbsp;er tat das etwa auf die Art, wie Paulus seinen Heidenapostolat auf-faszte”^). Jezus’ jeugd en rijping in Galilea zouden derhalve van-beslissende beteekenis zijn geweest voor zijn leven en vooral ooknbsp;voor zijn houding tegenover het Farizeïsme. Inderdaad vinden wenbsp;bij Jezus een ,,vrijheid”, welke hem straks in doodelijk conflict brengtnbsp;met de Farizeën. Indien hij echter in dit opzicht doordrongen zou -zijn geweest van den ,,Galileeschen geest”, zou dan de Galileeschenbsp;vrijheidszin in politicis aan hem kunnen zijn voorbijgegaan? Zou er —nbsp;dan toch een kern van waarheid moeten schuilen in Klausnersnbsp;opvatting, dat Jezus, die volgens Klausner ongetwijfeld zeer veelnbsp;heeft nagedacht over de heerschende verhoudingen, als Galileër denbsp;gedachte koesterde: ,,dasz auch er, wie so viele andere Galilaer, zunbsp;Israels Erlöser berufen sei, der mit der geistigen Befreiung auch dienbsp;politische bringen werde” ^)?
Psychologisch geredeneerd is de verleiding zeer groot de parallel x aldus te trekken. En zij wordt nog grooter, wanneer we er op letten,nbsp;dat Jezus zich voornamelijk bewogen heeft op het platteland vannbsp;Galilea en in zijn onderwijs vooral de verhoudingen van Galilea opnbsp;het oog heeft gehad®).
Op de bijzondere beteekenis van Galilea heeft ook Lohmeyer^ gewezen. Zijn uitgangspunt nemend in de Christus-verschijningennbsp;na de Opstanding, constateert hij, dat er naast of tegenover de verschijningen in Jeruzalem ook openbaringen plaatsvonden in Galilea *).nbsp;Mk. 16 : 7: ,,hij gaat u voor naar Galilea; aldaar zult gij hem zien.^nbsp;gelijk hij u gezegd heeft” (vgl. Mk. 14 : 28) ziet, volgens Lohmeyer,nbsp;niet op de opstanding, maar op de parousie. ,,In Galilaa wird sie sich /nbsp;ereignen; dort ist das heilige Land, da er mit den Seinen ewiglich
b Otto, Reich Gottes, S. 7. b Klausner, Jesus, S. 323.nbsp;b Brouwer, Soc. Vr. bl. 83.nbsp;h Lohmeyer, Gal. u. Jer. S. 6.
63
-ocr page 70-wohnen wird” ^)- Vooral Markus laat de beteekenis van Galilea als heilig land uitkomen: „Galilaa ist das heilige Land des Evangeliums,nbsp;die Statte seiner eschatologischen Erfiillung” 2); Galilea is a.h.w. denbsp;geboortegrond der Christelijke Kerk, ja, Lohmeyer betitelt de bevolking van Galilea zelfs met den naam van populus christianus,nbsp;wonende in een terra Christiana®). Lohmeyer lijkt ons hier en daar^nbsp;al te gewaagd in zijn veronderstellingen en we kunnen hem nietnbsp;overal in zijn eschatologisch-toegespitste beschouwingen volgen. Hijnbsp;heeft echter, en dat met recht, onze aandacht gevestigd op de tochnbsp;wel zeer merkwaardige omstandigheid, dat niet het heilige Jeruzalem,.nbsp;^ maar het heidensche en verachte Galilea het uitverkoren terrein werdnbsp;voor Jezus’ werkzaamheid.
Indien Galilea zulk een centrale plaats in Jezus’ leven heeft ingenomen, zou daar de hartslag van het politieke Messianisme, zooals het Galileesche volk dien gevoelde, juist in Jezus’ hart hebben ontbroken? Hoewel de verleiding groot is om ,,consequent” verder tenbsp;redeneeren, aan haar influistering gehoor gevend zouden we echternbsp;ten eenenmale op een dwaalweg worden gevoerd.
Want het conflict van Jezus met de Farizeën is geen conflict tusschen Jezus’ verbondenheid naar bloed en geest met het vrijheidlievendenbsp;Galilea en de wetsverbondenheid der Farizeën, maar deze botsingnbsp;grijpt oneindig dieper! Bauer en Klausner stoelen hun thesennbsp;tenslotte op psychologische redeneering: zij baseeren zich op hetnbsp;menschelijk analogon.
Verschillende onderzoekers (o.a. Ed. von Hartmann, Nietzsche, Tolstoi, Baumgarten, Kattenbusch) *) hebben, elk vanuit eigennbsp;standpunt redeneerend, en zich vooral oriënteerend aan de bergrede,nbsp;de meening geuit, dat de politieke en sociale vragen buiten Jezus’nbsp;gezichtskring lagen en hij geenerlei belangstelling voor aardschenbsp;instellingen en verhoudingen heeft gehad. Dit is toch wel moeilijknbsp;vol te houden. Brouwer noemt de grondfout in deze beschouwingen, .nbsp;dat men in de bergrede een zedewet ziet, moraal, en niet: ,,de predikingnbsp;van de absoluutheid van God en van de absolute gehoorzaamheidnbsp;aan Gods wil” ®).
De mensch Jezus, openstaande voor individu en gemeenschap, .• zooals wij hem in de Evangeliën leeren kennen, zal zich stellig wel
1) nbsp;nbsp;nbsp;Lohmeyer, Gal. u. Jer. S. 13.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Lohmeyer, Gal. u. Jer. S. 29.nbsp;Lohmeyer, Gal. u. Jer. S. 28.
'*) Brouwer, Bergrede, bl. 191. Brouwer, Bergrede, bl. 191.
64
-ocr page 71-gedurende zijn wording en rijping van allerlei politieke en sociale toestanden van zijn volk op de hoogte hebben gesteld. In een tijdnbsp;van zoo’n geweldige politieke gisting, waarvan vooral Galilea hetnbsp;brandpunt was (zie Klausner), is het ondenkbaar, dat Jezus vannbsp;de vragen, die zijn onmiddellijke omgeving beroerden, onkundig zounbsp;zijn geweest, of daarvoor geen belangstelling zou hebben gehad.nbsp;Maar hij had zijn goede reden, waarom hij zich op zijn eigen taaknbsp;concentreerde.
Men heeft echter nog niet het recht te beweren, dat de indrukken -van milieu, van de politieke en maatschappelijke toestanden op den geest van Jezus, nu ook de beslissende factoren zijn geweest voornbsp;zijn optreden en prediking.
Jezus was Jood.
Hij stamde uit Davids geslacht.
Hij was Galileër.
Men kan zeggen, dat in deze drie gegevens de kiemen aanwezig zijn, waaruit een politieke messiaansche actie zou hebben kunnennbsp;voortspruiten. Ik moge er echter nog eens met grooten nadruk opnbsp;wijzen, dat wij over geen enkel bericht beschikken, waarin ons iets -over Jezus’ leven en werken vóór zijn openbaar optreden wordtnbsp;vermeld. Hoe aannemelijk allerlei psychologische constructies er op\nbsp;het eerste gezicht ook mogen uitzien, wij hebben ons te confronteeren /nbsp;met de bronnen, die wij bezitten, om met behulp van deze te trachtennbsp;tot een zoo getrouw mogelijk historisch beeld te komen.
Rondom Jezus’ geboorte ontmoeten we verschillende menschen,^ die zich in verband met Jezus’ komst in bepaalden zin hebben geuit.
In de lofprijzing van Simeon en van Anna de profetes (Luk. 2 : 32 en 38) wordt de begeerte naar de nationale verlossing van Israël en —nbsp;Jeruzalem in duidelijke taal uitgesproken i), terwijl Zacharias zijnnbsp;profetie begint met God te loven vanwege de verlossing, zijn volknbsp;bereid (Luk. 1 : 68, 69, 74!).
Een aanteekening moet ook worden gemaakt bij Luk. 1 : 52. Maria zegt in haar lofzang: „Heerschers heeft hij van den troon gestooten jnbsp;en vernederden verhoogd”. Het verlangen, dat in dezen lofzangnbsp;tot uitdrukking komt, is niet van louter geestelijken aard (zienbsp;53: hongerigen heeft hij met weldaden vervuld en rijken ledignbsp;heengezonden). Windisch vestigt er de aandacht op, dat de oud-
h Goethals, Jés. a. Jér. p. 14 noot 1.
65
-ocr page 72-testamentische citaten van Lk. in de Handelingen: „an den kriege-rischen Messianismus erinnern. Audi in sein Evangelium”, vervolgt WiNDiscH, „hat Lukas Psalmen aufgenommen, die ganz im Stilnbsp;des politischen Messiasideals gehalten sind. So rühmt Maria in ihremnbsp;Lobgesang, dasz Gott die Herrscher von ihren Thronen gestürtztnbsp;und die Demütigen erhöht, dasz er sich seines Knechtes Israel an-genommen habe (Lc. 1 : 52, 54)’' ^). Het valt ons ook op, dat in hety^nbsp;woord van den engel tot Jozef slechts vermeld wordt, dat Jezus:nbsp;,,zijn volk zal behouden van hunne zonden” (Matth. 1 : 21), wat zuivernbsp;religieus klinkt (cf. Ps. 130 : 8; Tit. 2 : 14). In de aankondiging aan ^nbsp;Maria echter hooren we de bekende klanken der oud-testamentischenbsp;profetie. ,,Hij zal groot zijn en Zoon des Allerhoogsten genaamdnbsp;worden: de Heere God zal hem den troon van zijn vader David geven,nbsp;hij zal over het huis Jakobs koning zijn tot in eeuwigheid, en aan zijnnbsp;/koningschap zal geen einde wezen” (Luk. 1 : 32, 33). Vergelekennbsp;met 2 Sam. 7 : 12—16; Ps. 89 : 5, 27, 29, 37; Ps. 132 : 11; Jes. 9 : 6;nbsp;Jes. 16 : 5; Mich. 4 : 7b; Dan. 7 : 14, 27, 28, bevinden we ons in dezenbsp;aankondiging bij Lukas in de oude bedding der nationalistischenbsp;Joodsche verwachtingen. Het heeft geen zin het huis Davids tenbsp;idealiseeren of te spreken over een ,,geestelijk” Israël; dergelijkenbsp;gedachten zullen stellig nimmer bij het vernemen van zulke vertrouwde nationale geluiden in de harten der Joden zijn opgekomen.
Wij zien dus, hoe zich over Jezus’ geboorte en naamgeving het stille, maar hartstochtelijke verlangen welft van het eenvoudige volk.nbsp;Van de Anawim, die geen politieke activiteit ontplooien en geduldignbsp;wachten, maar die van den komenden Messias niet alleen geestelijknbsp;heil verwachten, doch eveneens nationale verlossing en verheffing,nbsp;ja de terugkeer van de Davidische roem en heerlijkheid.
B. Johannes de Dooper. De doop van Jezus. De verzoeking. a) Johannes de Dooper.
Voor Jezus uit gaat een ander. De ,,portier” ^). Johannes, die straks Jezus zal doopen in den Jordaan.
1) WiNDiscH, Mess. Kr. S. 66. CadoUx, Early Church, p. 175: ,,The view that the ordinary^hristian took of the approaching triumphal return of Christ involvednbsp;a belief in the downfalling of the Empire and the punishment of persecutors-however he might express it or refrain from expressing it. The putting-downnbsp;of princes from their thrones was an essential item in the Christian — as wellnbsp;as the Jewish •— apocalyptic programm. Lc. 1 : 52.”
Berkelbach van der Spr., Markus, bl. 30.
66
-ocr page 73-Wie is deze Johannes en wat verkondigt hij? In welke relatie stond _ hij tot Jezus en waarom werd hij gedood?
We bezitten drie bronnen, waaruit ons een en ander over Johannes den Dooper bekend is, n.1. de Evangeliën, Flavius Josephus en denbsp;Slavische Josephus.
Onder de Evangelisten maakt alleen Lukas melding van de geboorte -van dezen waarlijk zonderling levenden mensch. Er komt een dag, Waarop Johannes, gelijk een heraut, zijn boodschap gaat beginnen,nbsp;predikende: ,,een doop van bekeering tot vergeving van zonden”nbsp;(Mk. 1 : 4 parr.) en wijzende op een, die na hem zou komen en dienbsp;sterker was dan hij. Het valt ons op, dat alleen Mt. heeft: ,,Bekeert u, quot;nbsp;Want het koninkrijk der hemelen is nabij” (Mt. 3 : 2). Wij kunnen^nbsp;Johannes optreden in een symbolisch — volgens sommigen sacramenteel — deel (de doop) en een kerugmatisch deel (de prediking)nbsp;splitsen. In zijn doop van bekeering tot vergeving der zonden kan van y'nbsp;geen enkel politiek motief sprake zijn, zooals Eisler meent (zie verder).'nbsp;Er zijn drie momenten, die ons in Johannes’ prediking treffen: de roep /nbsp;tot boete, de toorn over de leijflieden en een zeer krachtig eschatologiscl/nbsp;geluid. Met geen woord rept hij over politieke of sociale nooden: ^nbsp;zijn toorn richt zich op de geestelijke wantoestanden, waarin hetnbsp;Volk zich bevindt. Hij spreekt over den Komende, den Sterke, dienbsp;het gericht volbrengen zal. Hij zegt dat hijzelf noch de Messias,nbsp;noch Elia, noch de Profeet is, doch slechts: „de stem van hem, dienbsp;daar roept in de woestijn” (Joh. 1 : 19—24). Het mag ons niet ontgaan,^nbsp;*lnt Johannes zich in zijn eschatologische prediking beperkt tot hetnbsp;Joodsche volk.
Wil men de kracht en den opgang van zijn optreden wel begrijpen,^ dan zal men nimmer uit het oog mogen verliezen, dat het volk, datnbsp;hem opzocht, doordrenkt was van den geest van een politiek Messia-msme. Wie zal kunnen zeggen, welke gedachten en gevoelens in denbsp;menigte werden opgewekt, wanneer Johannes sprak over den Sterke,nbsp;die na hem zou komen, alhoewel de prediker zelf verre stond vannbsp;nationaal-joodsch Messianisme^)?
Er is wel reden om aan te nemen, dat Jezus en Johannes, als neven.
Headlam, Life and Teaching, p. 165; ,,John’s message is profoundly ethical”. Meyenberg, Leb. Jesu Werk III 1, S. 841f.: „lm Gegensatz wiedernbsp;zur spatapocalyptischen Literatur vermied er alles Phantastische und allesnbsp;Politische in seinen Reden; er empfahl vielmehr: sich in die bestehenden Verhalt-nisse zu fügen”. Cf Bruins, Hoe ontstond, enz. bl. 45; Bultmann, Jesus, S. 25,nbsp;Oepke, TWNT I S. 535, art. pdltTCO; Radin, Trial,p.226f.meent,dat de priestersnbsp;in het optreden van Johannes een duidelijk politiek element aanwezig achtten.
67
-ocr page 74-elkander wel vóór den doop van Jezus hebben gekend (Lk.1; Mt. 3 :14; ¦ cf. daarentegen Joh. 1 : 31) ^). Beider prediking vertoont verwantenbsp;klanken. Jezus en Johannes verkondigen de nabijheid van hetnbsp;Koninkrijk der hemelen (Mt. 3 : 2; 4 : 17). Otto wil echter een besliste^nbsp;scheiding maken tusschen Johannes’ boodschap en die van Jezus.nbsp;Hij is van meening, dat Johannes niet het komende Hemelrijk, maarnbsp;het komende ,,Zorngericht” heeft gepredikt. Maar Mt. 3 : 2 dan? ^nbsp;y Mk. en Lk. kennen dit vers niet, daarom is het, volgens Otto, als eennbsp;latere invoeging te beschouwen. Op deze manier kan men gemakkelijknbsp;tot de conclusie komen: ,,Die Meinung ist deutlich, dasz auch Johannesnbsp;noch keine Verkündigung vom Reiche Gottes gebracht hat, undnbsp;dasz dieses der charakteristische Unterschied der Verkündigung Jesunbsp;gegen die des Johannes ist” ^). Het is waarlijk niet zoo moeilijk totnbsp;een „karakteristiek onderscheid” te komen, wanneer men eerst eennbsp;lastigen tekst wegsnijdt! Stellig zijn we dichter bij de waarheid metnbsp;Lambert’s opvatting, dat Mt. 3: 2 genoemd kan worden: ,,the essencenbsp;of John’s preaching, the text as we might say of all his sermons” ®).
Johannes verkondigt de nabijheid van het Koninkrijk der hemelen,-zonder een duidelijke omschrijving van dat Koninkrijk te geven.
^ Bischoff is van meening, dat Johannes de ,,Gedankenreihen” van Daniel 2 : 44 en 7 : 14, 27 combineert en zoodoende tot zijn conceptienbsp;van het Koninkrijk Gods is gekomen *). Johannes zou dan op ’t oog-hebben gehad een theokratie in joodsch-nationalen zin, een Godsrijknbsp;op deze aarde. Aan het binnengaan in dit Koninkrijk zou de voorwaarde eener geestelijk-zedelijke reiniging verbonden zijn geweest.nbsp;In verband hiermede is ook Johannes’ vraag aan Jezus te begrijpennbsp;(Mt. 11 : 3). Inderdaad bespeuren we straks een soort ,,scheiding”
1) nbsp;nbsp;nbsp;Cf. Reim.^rus, Von dem Zwecke Jesu, S. 84. Edersheim, Life and Times Inbsp;p. 278, meent, dat Jezus en Johannes wel van elkaar gehoord hebben, dochnbsp;elkander niet persoonlijk gekend hebben. Ubbink, Johev. bl. 71 :,,Allicht kendenbsp;Johannes Jezus (vgl. Mt. 3 :14, Lk. 1), doch nog niet als den Beloofde. Met zijnnbsp;prediking van den Messias, meer rechter dan heiland, meer leeuw dan lam, wasnbsp;hij toch een onwetende”.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Otto, Reich Gottes, S. 52.
Lambert in Diet, of Christ, vol. I p. 862. Cf. Volz, Eschat. S. 166: ,,Auf der Schwelle zwischen Judentum und Christentum steht das Wort des Taufersnbsp;fjyyiKEV r) (SaaikEia TÓv oupavSv, Mt. 3, 2”. Friedrich, TWNT IIInbsp;S. 704, art. KrjpÓaoco. Friedrich, TWNT II S. 716 art. EÖOcyyEXl^opai:nbsp;Johannes’ boodschap is ,,Freudenbotschaft”!
Bischoff, Jesus u. d. Rabb. S. 102f. Pfleiderer, Entst. S. 64 acht het verschil tusschen Jezus en Johannes gelegen in het feit, dat Johannes uit Judeanbsp;en Jezus uit Galilea afkomstig was. Dit is stellig onjuist.
68
-ocr page 75-tusschen Jezus en Johannes. Maar zou nu werkelijk het verschil. tusschen de opvattingen van Jezus en Johannes over het Koninkrijknbsp;Gods in het politieke, nationale element moeten worden gezocht?nbsp;Ofschoon wij in Johannes’ prediking geen enkel politiek motief aantreffen en het dus voor de hand zou liggen het verschil tusschen Jezusnbsp;en Johannes geheel en al buiten de politieke sfeer te zoeken, zijn ernbsp;toch wel zóóveel vragen, dat we niet zonder meer en voetstoots eennbsp;oordeel in dezen zouden mogen uitspreken. Er zijn enkele aanwijzingen,.nbsp;die misschien eenig licht kunnen werpen over het zeer ingewikkeldenbsp;probleem van de verhouding Jezus—Johannes.
Johannes de Dooper was de strenge boetprediker. Vaak vindt men hem betiteld met den naam „asceet”, een naam, dien hij aannbsp;zijn zeer aparte leefwijze te danken heeft. Nu heeft het onderzoeknbsp;van Hansen over het ascetisme ons gemaand wel voorzichtig te zijnnbsp;met een benaming, die men vrij gemakkelijk en onnadenkend innbsp;den mond neemt. Wat is ascese? ,,Ascese”, aldus Hansen, ,,is een.nbsp;zich stelselmatig oefenen, positief en negatief, om daardoor zich aannbsp;datgene wat als belemmerend element beschouwd wordt, te onttrekken en aldus te komen tot en te volharden in een toestand, dienbsp;als het volkomen, ware leven wordt erkend”^). Gemeten aan deze.nbsp;definitie is Johannes de Dooper bezwaarlijk in den vollen zin desnbsp;woords asceet te noemen. Wel treffen we. bij Johannes en de zijnennbsp;ascetische praktijken aan, maar, zegt Hansen, deze praktijken moetennbsp;niet gewaardeerd worden: ,,als een middel om daardoor tot het „nieuwenbsp;leven” te komen, maar als een uiting van vernieuwing des hartennbsp;in verband met de aanstaande komst van den Messias en zijn rijk.nbsp;Zij verkrijgen daarmede een secundair karakter. Het is mogelijk, datnbsp;er tevens een afkeuring van de toenmalige cultuur in ligt” ^). Beziennbsp;in het licht van Hansen’s onderzoek doen we dus goed Johannesnbsp;den Dooper niet onder de „asceten” in den strikten zin des woords tenbsp;rekenen, vooral ook omdat, naar Hansen heeft aangetoond, het^nbsp;wezen van Israels godsdienst zich niet met het ascetisme verdraagt ®).nbsp;En Johannes de Dooper is toch wel een figuur, die alle prominentenbsp;trekken der strenge Joodsche religie op typische wijze in zich vereenigt!
Als boetprediker derhalve, zich voortbewegend in het voetspoor van de Oud-Testamentische gerichtsprediking, legt de Dooper den
Hansen, Het ascetisme, bl. Hansen, a.w. bl. 53.nbsp;Hansen, a.w. bl. 53.
69
-ocr page 76-vollen nadruk op de rechterlijke functie van den Messias. Hier hebben ¦ wij een waardevol gegeven, waarin het verschil tusschen Jezus ennbsp;Johannes aan den dag treedt. De Dooper legt het accent van denbsp;Messiaansche functie anders dan Jezus. Hij had den Messias verwachtnbsp;als brenger van het theocratisch gericht en als zoodanig over zijnnbsp;verschijnen gesproken. ,,Ik doop u wel met water tot bekeering, dochnbsp;hij die na mij komt, is sterker dan ik; — Hij zal u doopen met heiligen .nbsp;Geest en met vuur; hij heeft zijne wan in de hand, enz.” (Mt. 3 :11, 12).nbsp;De Messias als Richter zou het Recht openbaren. Het Recht nu eischtnbsp;zijn eigen, bijzondere wijze van uitoefening; het dient zich aan alsnbsp;souvereine grootheid, als macht en gezag; het bezit een dwingendnbsp;karakter.
Maar wat gebeurde? Johannes werd gevangen genomen en Jezus zette zijn eigen werk voort, maar waar bleven de teekenen van eennbsp;krachtige Messiaansche beweging? De groote Joodsche partijen gingennbsp;ongehinderd voort, Herodes werd in niets gestoord; van heiligen Geestnbsp;en van vuur was al bitter weinig te bemerken! In de gevangenisnbsp;hoorde Johannes van de werken, die Jezus verrichtte; hij had gelegenheid er in de stilte over na te denken en het was de aard dier werken,nbsp;die hem door middel van zijn leerlingen aan Jezus de vraag deednbsp;stellen: ,,Gij zijt toch degene, die komen zoude? Of moeten wij eennbsp;anderen verwachten?” Het waren dus xd epya xou XpioxoG (vgl.nbsp;ook Lk. 7 : 18: al deze dingen), die Johannes tot zijn vraag hebbennbsp;gebracht. We zien derhalve, hoe het misverstaan van Jezus’ dadennbsp;heeft geleid tot een zekere bruske ,,aan val” op zijn Persoon. Velennbsp;denken bij de vraag van Johannes aan twijfel. De Dooper zou in eennbsp;geestelijke inzinking verkeerd hebben. Gelet op zijn gevangenschapnbsp;lijkt deze verklaring psychologisch niet onaannemelijk i). De onbuigzaamheid van zijn profetisch karakter (hij is geen riet, door den windnbsp;heen en weer te bewegen) laat deze opvatting echter moeilijk toenbsp;Wij zouden het op de volgende wijze willen verstaan:
Er bestaat een zeer duidelijk verschil tusschen Jezus en Johannes, een distantie van begrip, welke openbaar wordt in de waardeeringnbsp;van de „werken van den Christus”. Johannes heeft een andere voor-stelling van den Messias: hij denkt aan een Verlosser, die vurig isnbsp;van aard, strijdbaar, een Messias, die den goddeloozen mensch,nbsp;zonder aanzien des persoons, zal aangrijpen met machtige hand en
b Zie o.a. Godet, Lkev. I bl. 420; Klostermann, Mtev. S. 94f.; Grosheide, Mattheüs, bl. 132v.
Brouwer, N. Test. met Aanteekeningen, bl. 30.
70
-ocr page 77-hem in gestrengheid naar zijn werken zal richten. Zóó immers verstaat Johannes de profetieën! Het optreden van Jezus evenwel is zoo geheel -anders: merken de menschen, de geestelijke en wereldlijke overhedennbsp;en de groote massa, wel goed, wat er eigenlijk gaande is en dat hetnbsp;gaat om het Koninkrijk Góds? Johannes wil de komst van hetnbsp;Koninkrijk Gods forceeren, hardhandig, als het moet, hij wil a.h.w.nbsp;in een krachtiger optreden van Jezus zoowel zelf de geduchte openbaring van het komende Rijk zien, als ook, dat anderen zullen ziennbsp;en vreezen; min of meer uitdagend laat hij vragen; gij zijt het immersnbsp;— of moeten wij een anderen verwachten?
Ook uit den meervoudsvorm; fj ËTspov TtpoaöoKCopEv (Lk 7 ; 19: aXKov) blijkt, dat Johannes zich homogeen verklaart met de heer-schende verwachting. Ondanks het feit, dat hij Jezus als den Messiasnbsp;had erkend, was diep in zijn ziel het oude Messias-ideaal blijvennbsp;leven. O.i. is de veronderstelling gewettigd, dat Johannes, zelf zich^nbsp;onthoudend van alle politiek streven, van den sterkere na hem, vannbsp;Jezus, zulk een geweldige manifestatie van het Messiasschap heeftnbsp;verwacht, dat ook de wereldlijke machthebbers er door zouden zijnnbsp;opgeschrikt. Verwachtte hij misschien ook een ingrijpen van Jezus, ^nbsp;nu hij in de gevangenis zat? Daarop doelt zijn vraag wel niet, maarnbsp;wie zal de gedachten en gevoelens peilen van hen, die terwille vannbsp;,,idealen” gevangen zitten?
In ieder geval ligt in zijn vraag opgesloten, dat hij het van Jezus anders verwachtte, ómdat hij het van den Messias anders verwachtte.
Uit hetgeen Jezus over Johannes tot de scharen sprak (Mt. 11: 7—15; vgl. ook Lk. 7 : 24vv.) blijkt, dat Jezus den Dooper hoog verhief,nbsp;maar hem tegelijkertijd in het licht van het Nieuwe, dat thans wasnbsp;aangebroken, een mindere plaats toekende. Op de moeilijke uitspraaknbsp;in Mt. 11 : 12 (vgl. Lk. 16 : 16) komen wij straks uitvoeriger terug.nbsp;Terwille van ons betoog zij hier alvast gezegd, dat wij het pióc^Exai^nbsp;uit Mt. 11:12 passief in malam partem opvatten en vertalen; ,,Vanafnbsp;de dagen van Johannes den dooper tot nu toe ondergaat het koninkrijknbsp;Gods gewelddadige aanvallen”. Wij meenen, dat Jezus, door zoo te •nbsp;spreken, de menigte vermaande op haar hoede te zijn voor politiekenbsp;agitatie en vooral op te passen voor het drijven der Zeloten. Indiennbsp;deze exegese juist is — immers over Mt. 11 : 12 heerscht veel verschilnbsp;van meening en velen geven er een geheel andere beteekenis aan—,nbsp;dringt zich de vraag op: bestaat er mogelijk ook eenig verband tusschennbsp;dit woord en het optreden van Johannes? Het kan immers moeilijknbsp;als een geïsoleerde uitspraak worden opgevat. Wanneer wij gelijk ^nbsp;hebben en Jezus heeft zich hier inderdaad gekeerd tegen het religieus-
71
-ocr page 78-politieke fanatisme, dat er naar streefde het Koninkrijk Gods zoo spoedig mogelijk te stichten en het geweld niet te schuwen, en Jezusnbsp;zich dus resoluut tegen alle gewelddadige actie en het forceeren vannbsp;een „spoedige komst” van het Koninkrijk Gods heeft verzet, dan isnbsp;de mogelijkheid niet uitgesloten, dat er een zekere relatie bestaatnbsp;tusschen de vraag van Johannes en dit veelbesproken woord vannbsp;Jezus. Johannes bezat een stormachtige natuur. Hij zat thans in denbsp;gevangenis. Waarom? De berichten in de Evangeliën zeggen: vanwegenbsp;een ethische maatstaf, die hij had aangelegd (zie verder). Maar hoenbsp;vaak worden zuiver ethische normen niet ongewenscht en gevaarlijknbsp;geacht en in een bepaalde situatie als ,,politiek” gebrandmerkt?
De beste verklaring lijkt ons dus deze: Jezus keurde in Johannes’ optreden het felle en heftige, het stormachtig zich opdringende, af,nbsp;zoowel omdat zijn streng-profetisch optreden den schijn had kunnennbsp;verwekken aan het religieus-politieke streven verwant te zijn als ooknbsp;omdat het Koninkrijk Gods op andere wijze komt en moet wordennbsp;verwacht. Deze opvatting wordt o.i. gesteund door de merkwaardigenbsp;tegenstelling in de vergelijking: ,,niemand grooter dan Johannes denbsp;dooper — de geringste in het koninkrijk der hemelen is grooter dannbsp;hij”, waarin tot uitdrukking komt, dat het Messias-beeld correspondeert met het Messiasrijk en dat de voorstelling van Johannes, waaraannbsp;het geweld niet vreemd is, moet worden vervangen door een geestelijknbsp;inzicht in een gansch nieuwe werkelijkheid, die van liefde en dienen,nbsp;van lijden en offer.
Samenvattend zouden wij onze zienswijze op het probleem der^ verhouding Jezus—Johannes als volgt willen formuleeren:
1) nbsp;nbsp;nbsp;De ,,scheiding” tusschen Johannes en Jezus vindt haar diepstennbsp;grond in een verschil van inzicht betreffende het wezen van dennbsp;Messias. Voor Johannes is de rechterlijke functie van den Messiasnbsp;primair; voor Jezus culmineert het Messiasschap in liefde en offer,nbsp;in dulden en dienen, waarop ook zijn antwoord aan Johannes wijst.nbsp;(Vgl. Jes. 29 : 18; 35 : 5; 42 : 7; 61 : 1.)
2) nbsp;nbsp;nbsp;Uit de vraag blijkt duidelijk, dat Johannes iets anders vannbsp;Jezus als Messias verwachtte, waarbij dan gedacht moet worden aannbsp;krachtiger en doortastender optreden. Het lijkt ons niet waarschijnlijk,^nbsp;dat Johannes een katastrofaal wereldeinde zou hebben verwacht. Ditnbsp;diepgrijpende, strenge optreden zou in ieder geval het religieus-ethische leven van Israël moeten gelden. Acht gevend op de Oud-Testamentisch georiënteerde Messias-idee van Johannes, blijft tevensnbsp;de mogelijkheid bestaan, dat hij, hoe dan ook, van Jezus een ingrijpennbsp;in het nationaal-politieke leven verwachtte.
72
-ocr page 79-3) Persoonlijk heeft Johannes zich onthouden van politieke actie. ^ Zijn taak als „wegbereider” bestond in het opwekken tot boete en /nbsp;bekeering; zijn boodschap droeg een geestelijk karakter i).
Johannes werd op een afschuwelijke manier gedood (Mk. 6 :17—29; Mt. 14 :3—12; Lk. 3:19—20). Het bericht van Mk. en Mt. wordt gaarnenbsp;naar het rijk der volksfantasiën verwezen; zoo bijv. door Bultmann,nbsp;Lietzmann, J. Wellhausen. „Die Szene an sich, der Tanz der Königs-tochter vor dem Gelage am Hof, ist unglaublich”, zegt Wellhausen 2).nbsp;Met welk recht zegt hij dat? De geschiedenis aller eeuwen leert onsnbsp;wel om hoogst voorzichtig te zijn in onze oordeelen, vooral, waar hetnbsp;uitspattingen, perversiteiten, intriges en verraderlijke moordpartijennbsp;in hoogere kringen betreft! Zoolang men niet aan de hand van eennbsp;betere bron kan bewijzen, dat iets niet gebeurd is en zoolang hetnbsp;vermelde binnen het kader van het mogelijke valt — hoe onmogelijknbsp;of weerzinwekkend het ook prima vista schijnt — blijft het eischnbsp;eigen subjectieve meening en gevoelen onder het als historisch berichtenbsp;te stellen.
Zoowel Mt. als Mk. vermelden, dat Herodes Antipas den Dooper terwille van Herodias in een gevangenis had opgesloten. Johannes’
,,verzet” tegen Antipas was van zuiver religieuzen en ethischen aard. Het ging om een ongeoorloofde verhoucüng tusschen een man ennbsp;vrouw, dus over een particuliere zaak. Wij zien nergens, dat vannbsp;Johannes’ zijde de ,,politiek” hierin een rol zou spelen en zijn strengenbsp;eisch paste volkomen in het kader van zijn optreden, hetgeen in zijnnbsp;gewelddadigen dood een waardig sluitstuk op zijn niemand en nietsnbsp;ontziende prediking vond.
Flavius Josephus geeft over Johannes den Dooper een kort^ bericht. Hij noemt Johannes een voortreffelijk man, die de Jodennbsp;vermaant zich op de deugd toe te leggen; gerechtigheid jegens elkandernbsp;en vroomheid jegens God te oefenen en zich te laten doopen. Johannes_nbsp;kreeg een grooten toeloop en Herodes liet hem daarom, een opstandnbsp;vreezend, gevangen zetten in de vesting Machaerus en daar dooden ^).
ScHÜRER is van meening, dat er geen onoverbrugbare tegenstelling, bestaat tusschen de Evangeliën en Josephus, hoewel hij het zeernbsp;waarschijnlijk acht, dat Antipas Johannes als politiek gevaarlijk
h Cf. Grundmann, TWNT I, S. 307, art. dpapTavCO. Bij Johannes, als voorbereider, staan zonde, boete en zondenvergeving in het middenpunt; Jezus,nbsp;als vervuiler, overwint en vergeeft de zonde.
Bultmann, Jesus, S. 27; Lietzmann, Gesch. I S. 32; Wellhausen, Einl. S. 137.
Flav. Jos. A, 18, 116.
73
-ocr page 80-persoon heeft laten gevangennemen-. Doch ook de berichten uit de Evangeliën kunnen, volgens Schürer, gelijk hebben i). Zoo komennbsp;wij er echter niet. Aannemelijker ziet Lambert’s oplossing eruit.nbsp;,,It may very well have been the case that, while John’s death wasnbsp;really due to the implacable hate of Herodias, Herod felt that thisnbsp;way was hardly an adequate ground, or one that he would care tonbsp;allege, for the execution of the Baptist, and so made political reasonsnbsp;his excuse. Assuredly there was nothing of the political revolutionarynbsp;about John; yet his extraordinary influence over the people and thenbsp;wild hopes raised among certain classes by his preaching might makenbsp;it easy for Herod to present a plausible justification of his base deednbsp;by representing John as a politically dangerous person”. Josephus:-,,whose interests as a historian lay altogether in the political direction”nbsp;zou dus slechts het hem overgeleverde ,,politieke” motief vermeldnbsp;hebben ^). De gedachte ligt voor de hand, dat Herodias getrachtnbsp;heeft het gerucht over den weerzinwekkenden moord op Johannes tenbsp;onderdrukken om politieke en persoonlijke redenen — volkshaat ennbsp;wantrouwen — en dat Antipas na zijn ontnuchtering naar excusesnbsp;zocht, zoodat de beschuldiging ,,wegens politieke redenen gedood”nbsp;als officieel bericht de wereld inging. Men moet daarom m.i. niet -zeggen, dat de evangeliën en Josephus elkaar uitsluiten, noch datnbsp;ze elkander aanvullen, maar dat zij verschillende bronnen hebbennbsp;gehad. En objectief historisch inzicht zal, gelet op hetgeen zoowelnbsp;de evangeliën als Josephus over den persoon van Johannes vermeldennbsp;en gezien de hachelijke positie, waarin Herodias zich bevond, slechtsnbsp;tot de conclusie kunnen komen, dat de Evangeliën ons den warennbsp;gang der gebeurtenissen hebben bewaard. Officieele mededeeling ennbsp;werkelijkheid zijn immers niet altijd hetzelfde!
In den Slavischen Josephus is ons een merkwaardig bericht over^ Johannes den Dooper overgeleverd. Eisler begint Band II van zijnnbsp;boek met 160 bladzijden aan Johannes den Dooper te wijden, ondernbsp;den titel; ,,Die echten Josephusberichte über den Taufer”. De inhoudnbsp;van de Slavische ,,Halosis” — de volledige tekst is te vinden bijnbsp;Berendts-Grass en Eisler ®) —¦ komt hierop neer:
Onder de Joden leefde een wilde man, wonderlijk gekleed ,,indem er Tierhaare an seinem Körper geklebt hatte”*). Deze man kwam
1) nbsp;nbsp;nbsp;Schürer, GJV I S. 437 f.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Lambert, Diet, of Christ. I, p. 864.
Berendts-Grass in Acta et Comm. B. IX 2e Lf. S. 248ff. Eisler, IB II. Wij volgen den tekst van Eisler.
h Berendts-Grass: ,,indem er Rindshaare an seinem Körper befestigt hatte”.
74
-ocr page 81-tot de Joden „und lockte sie zur Freiheit, sagend: „Gott hat mich gesandt, dasz ich euch den Weg des Gesetzes zeige, auf welchem ihrnbsp;euch befreien werdet von den vielen Tyrannen^). Und es wird nichtnbsp;über euch herrschend sein ein Sterblicher, auszer dem Höchsten,nbsp;der mich gesandt hat”. De menigte volgde Johannes geestdriftignbsp;(oproerig). Hij doopte degenen, die er om vroegen, in den Jordaan:nbsp;,,sie ermahnend, dasz sie ablassen mochten von bösen Werken”.nbsp;Voor Archelaus gebracht, sprak hij: „Ein Mensch bin ich, undnbsp;hieher hat mich der Geist Gottes berufen und ich nahre mich vonnbsp;Rohr und Wurzeln und Holzspanen”. Later berispt Johannes Herodesnbsp;voortdurend, wijl deze de vrouw van Agrippa tot zich had genomen.nbsp;Herodes beveelt dan, Johannes te dooden.
Dit zonderlinge bericht in de ,,Halosis” is voor Eisler aanleiding geweest zich zeer uitvoerig met den tekst bezig te houden en allerleinbsp;op zichzelf wel vaak interessante opmerkingen te maken. Eisler achtnbsp;het van groot belang, dat Johannes niet met het gunstige adjectiefnbsp;van ,,aya0óv av5pa”, ,,goeden man”, zooals Josephus hem noemt,nbsp;wordt aangeduid, maar met „aypiov avbpa” ,,wilden man”, zooalsnbsp;de Halosis zegt ®). De Christelijke interpolator is hier dus in Josephusnbsp;aan het werk geweest, volgens Eisler. Deze ,,wilde man” prediktnbsp;den ,,weg der wet”. En deze wet is volgens Eisler geen andere-dan de ,,Koningswet” uit Deuteronomium 17 : 14vv.: ,,Wanneernbsp;gij dan in het land zijt gekomen, dat de Heer uw God u geven zal,nbsp;het in bezit hebt genomen en er in woont en dan denkt: ik wil eennbsp;koning over mij zetten, gelijk alle volken rondom, — zoo moogtnbsp;gij hem tot koning over u zetten dien de Heer uw God verkiezennbsp;zal, gij zult hem nemen uit uwe volksgenooten (Eisler vertaalt:.nbsp;Brüdern); een niet-Israëliet, die niet tot uw volk behoort, moogtnbsp;gij niet over u aanstellen”. Eisler zegt dan: ,,Der Weg des Gesetzes-zur Befreiung von den vielen Gewalthabern, den Johannes lehrte,nbsp;forderte also vom Volke volle Gesetzeserfüllung in sittlicher, wie.nbsp;in politischer Beziehung, d.h. im Sittlichen volle ,,Gerechtigkeitnbsp;gegen die Menschen und Frömmigkeit gegen Gott”, in politischernbsp;Hinsicht aber Befolgung des Königsgesetzes, d.h. Einsetzungnbsp;eines von Got erwahlten, einheimischen Königs, Nichtanerkennungnbsp;der Fremdherrschaft, Verweigerung des Treueides und vielleicht
b Berendts-Grass: ,,Gewalthabern”. Eisler, IB II S. 7, aanm. 4: met deze tyrannen zijn de PaaiLElO TT]O yija Kal ol CtpyOVTSO uit Hd. 4 : 26nbsp;en 1 Kor. 2 : 8 bedoeld.
b Berendts-Grass: ,,Rein bin ich”. b Eisler, IB II S. 58.
75
-ocr page 82-auch der Steuern gegenüber den Volksfremden, wie Judas der Galilaer es von den Juden verlangte” ^).
Eisler is er verder in geslaagd te ontdekken, dat Johannes de Dooper tijdens een opstand tegen Archelaus door het volk als Hooge-priester is aangesteld Gedurende dezen opstand deed Johannes ooknbsp;dienst als „veldprediker” der axpaTsuopevoi d.w.z. der opstandelingen, der ,,Leute, die auf einem Kriegszug begriffen sind”, wantnbsp;dat beteekent het otprtTeuópevoi uit Lk. 3; 14. Lk. 3 :14 is dus geennbsp;,,Standespredigt”, doch „eine Gelegenheitsrede an die in die Einödennbsp;geflüchteten Freiheitskampfer” ®). Wanneer we aldus op de juistenbsp;wijze een en ander beschouwen, zal, volgens Eisler, ook eerst hetnbsp;volle licht kunnen vallen op den doop in den Jordaan, die: „als ¦nbsp;besonderen Lustrationsritus vor dem Auszug in den heiligen Krieg”nbsp;moet worden opgevat *). Door een openlijk zonden-belijden wordennbsp;de zielen gereinigd. ,,Die beiden groszen Sündenbekenntnisse” Dan. 9,nbsp;4—19 und Neh. 9, 2f, 6—37 für das ganze Volk können als Beispielenbsp;dafür dienen, was die s^opoXoYOupEvoi toco apapriaa auxcovnbsp;bei der Taufe des Johannes gesagt und gebetet haben mogen” ®).nbsp;De öx^oi worden door Johannes afgewezen en berispt, omdat zijnbsp;zich onder het on-joodsche koninklijk huis der Herodessen schikkennbsp;en zich aan de Romeinen onderwerpen, in plaats van zich te houdennbsp;aan de Koningswet. ,,Nur wer die Sünde bereut, die das Volk durchnbsp;die Unterwerfung unter Herodes, unter Pompeius, Casar und Augustusnbsp;begangen hat, wer ,,umkehrt” und seine Sünden bekennt (abwirft),nbsp;kann wieder als Sohn des Gottesreiches angenommen werden” ®).
Als Johannes’ sterfjaar noemt Eisler 35 n. Chr.; Johannes is dan de zeventig reeds gepasseerd '^).
Hierboven gaven we in hoofdtrekken Eisler’s reconstructie van het leven van den Dooper weer, op grond van de gegevens uit denbsp;,,Halosis”, vermeerderd met Eisler’s eigen ontdekkingen.
Eisler,
Eisler,
Eisler,
Eisler,
IB II S. 65f. IB II S. 79.nbsp;IB II S. 91.nbsp;IB II S. 92.
5) Eisler, IB II S. 92f. Cf. echter Str.Bill. I S. 113 voor oud-joodsche
zondenbelijdenissen.
®) Eisler, IB II S. 95f.
’’) Eisler, IB II S. 128, aanm. 2: ,,Um zur Zeit des Varuskrieges mit seiner Feld- und Taufpredigt solchen Widerhall zu finden, musz er doch ein reifer Mannnbsp;gewesen sein. Um zum Hochpriester der Aufstandischen gewahit werden zunbsp;können, muszte er nach Num. 4 : 3, 39 über 30 Jahre alt sein. Wenn er damalsnbsp;in den Dreiszigern stand, so ist er bei seinem Tod aber über siebzig Jahre gewesen”.
76
-ocr page 83-Afgezien van het feit, dat dit geheele bericht van den Slavischen Josephus er zeer bedenkelijk uitziet en de echtheid ervan volkomennbsp;in de lucht hangt, zou ik er op willen wijzen, hoe Eisler eerst zelf -een bepaald verband legt om dan verder te doen alsof dit verband ernbsp;nu ook inderdaad fs! De ,,Halosis” bijvoorbeeld vermeldt slechtsnbsp;Johannes’ woorden: „Gott hat mich gesandt, dasz ich euch den Weg .nbsp;des Gesetzes zeige”, en dan knoopt Eisler daaraan de Koningswet /nbsp;uit Deut. 17 vast om de draad verder door te spinnen. We vindennbsp;nergens in het Oude Testament, dat de ,,Weg des Gesetzes” slechts -tot de Koningswet is beperkt. Eisler knijpt net zoolang in de bronnen, ^nbsp;tot er ,,politieke” wateren aan ontspringen! De doop is geen symbolische handeling, maar sacramentum militare. De zonde is geen geeste-lijk-zedelijk begrip, doch een bepaalde (foutieve) politieke houding.nbsp;Zonden-belijden is gelijkwaardig aan een zich scharen in dé rijen der-opstandelingen! We zijn bij Eisler wel heel ver verwijderd van denbsp;oud-testamentische begrippen over wet en zonde. Onverkort handhaven we derhalve onze stelling, dat Johannes de Dooper in zijn_nbsp;hoeteroep en zijn eschatologische prediking verre was van elke politiekenbsp;actie en dat zijn strenge ethische normen hem ten slotte noodlottignbsp;zijn geworden.
b) De Doop van Jezus.
Het openbare leven van Jezus begint met zijn doop. Na Nazaret in Galilea verlaten te hebben, laat hij zich door Johannes in dennbsp;Jordaan doopen.
Wat beteekende die doop? Ziedaar een cardinale vraag. Vond^ hier een zeker ,,begin”, een crisis plaats in Jezus’ leven? Werd hijnbsp;zich tijdens zijn doop bewust van zijn Messiaansch Koningschap?nbsp;Velen zijn deze meening toegedaan. Een uitermate moeilijk probleemnbsp;schuilt voorts in de zondeloosheid van Jezus. De doop van Johannesnbsp;immers diende tot ,,vergeving der zonden”. Is de oplossing van ditnbsp;probleem werkelijk te vinden in de meening: ,,dasz die Sündlosigkeitnbsp;Jesu nicht etwas von vornherein fertig Dastehendes, Abgeschlossenesnbsp;war” 1)? We twijfelen er ten sterkste aan. Wat betreft de werkelijke,nbsp;feitelijke beteekenis van Jezus’ doop zullen er wel steeds de noodigenbsp;raadsels overblijven. Maar daarom is hij ook, volgens Plooy: ,,in
Oepke, TWNT I S. 536, art. pócTtTCO. Cf. het Ebion. Ev. (100—130 n. C.) ..Zie, de moeder des Heeren en zijn broeders zeiden tot hem: Johannes de Doopernbsp;doopt tot vergeving der zonden; laat ons gaan en ons door hem laten doopen.nbsp;Hij echter zeide tot hen: ,,Wat heb ik gezondigd, dat ik zou gaan en mij doornbsp;hem zou laten doopen?” (Hennecke, NT Apokr. S. 44.) Het probleem bestondnbsp;dus reeds vroeg.
77
-ocr page 84-almost every direction one of the most difficult problems of the. New Testament” ^).
Er zijn twee belangrijke gegevens, die ons bij ons onderzoek helpen kunnen. Ten eerste: Johannes de Dooper luidt een Messiaansche ¦nbsp;beweging in, verkondigend de nabijheid van het Koninkrijk dernbsp;Hemelen Hier ligt het aanknoopingspunt voor wat ik zou willen ,nbsp;noemen: de Messiaansche factor in Jezus’ doop. Ten tweede is er denbsp;Stem uit den hemel, waarin als met lichten ,,toon”, doch zeer zuivernbsp;en bepaald, het karakter van Jezus’ Messiaansch Koningschap wordtnbsp;,, aangeslagen”.
Er is dus een Messiaansche factor in Jezus’ doop, d.w.z. door zijn doop is Jezus binnen den kring van de beweging naar het komendenbsp;Koninkrijk opgenomen. Maar dan komt de zeer belangrijke vraag:nbsp;wordt Jezus er zich thans voor het eerst van bewust, dat hij de Messiasnbsp;is? In pakkende, suggestieve bewoordingen weet Klausner het uitnbsp;te beelden, hoe het in Jezus’ geest zou zijn toegegaan: „Jesu Taufenbsp;im Jordan durch Johannes war das entscheidendste Ereignis innbsp;seinem Leben. — Und warum sollte nicht er, der Traumer undnbsp;Visionar, der sich Gott so nahe fühlte und der so erfüllt war vomnbsp;Geiste der Propheten, er, der mit aller Klarheit empfand, dasz Buszenbsp;und gute Werke alles bedeuten, warum sollte nicht er der erwartetenbsp;Messias sein? — Plötzlich blitzte in Jesus wie ein blendendes Lichtnbsp;der Gedanke auf dasz er der erhoffte Messias sei. Das war die ,,himm-lische Stimme”, die er in seinem Herzen hörte und auf die er sichnbsp;dreiszig Jahre lang durch sein reiches, einsames Innenleben in Nazarethnbsp;vorbereitet hatte. Sein Traum ward in diesem groszen Augenblicknbsp;seines Lebens, im feierlichen Akte der Taufe, völlig reif und verwandeltenbsp;sich in Wirklichkeit” ®). Beyschlag, Goethals, Ed. Meyer,,nbsp;Muirhead, Plooy, Wrede *), zien evenals Klausner op de eennbsp;of andere manier in den doop het begin van Jezus’ Messiaanschnbsp;bewustzijn. Op welke gronden echter, zoo vragen we ons af. De
Plooy in Arn. Cor. art. The baptism of Jesus, p. 239.
2) Plooy, Am. Cor. p. 243: „the Johannine moveöient was essentially a Messianic movement”. Bultmann, Jesus, S. 25. Oepke, TWNT I art. pórUTCO,nbsp;S. 534.
2) Klausner, Jesus, S. 343f. Wat het feit van den doop betreft: Klausner noemt den vorm van het bericht legendair, de kern historisch. Ed. Meyer,nbsp;Urspr. u. Anf. I S. 54 noemt doop en verzoeking: ,,rein mythische Bildungen”.nbsp;Cf. Plooy, Am. Cor. p. 239 over de stevige historische verankering.
*) Meyenberg, Leb. Jesu Werk III, 1, S. 588; Goethals, Jean précurseur, p. 47; Ed. Meyer, Urspr. u. Anf. I S. 102f.; Muirhead, Diet, of Christ I p. 529;nbsp;Plooy, Am. Cor. p. 241; Wrede, Messiasgeheimnis S. 9; Oepke, TWNT I S. 536,nbsp;art. pduTCO.
Evangeliën vermelden het nergens. Er staat slechts, dat Jezus uit Nazar et kwam, door Johannes in den Jordaan werd gedoopt, waarnanbsp;de Stem uit de hemelen werd gehoord. Wie zegt, dat: ,,au mêmenbsp;moment une pensée inouië lui traversa l’esprit comme un éclair:nbsp;il était lui-même Ie Messie promis”?, zooals Goethals het zich voorstelt?
Ik meen, dat we allerlei opvattingen over plotselinge bewustwording, hooggestemde gedachten en gevoelens van Jezus enz., rustig kunnennbsp;uitschakelen en met Headlam aan den veiligen kant zijn in diensquot;nbsp;oordeel: ,,He knew himself the Messiah — when or how the convictionnbsp;came to him we cannot tell” ^).
We staan hier aan een onverbiddelijke grens en er is geen analogon, dat ons verder leiden kan. Meyenberg zegt radicaal en consequent: ^nbsp;,,Wer wissenschaftlich und glaubig die Evangeliën betrachtet, wienbsp;sie vorliegen, findet die tiefste Wurzel des messianischen Bewusztseinsnbsp;eben in der Menschwerdung des Sohnes Gottes” ^).
Wij nemen dus niet aan, dat Jezus’ Messiaansch bewustzijn eerst bij den doop zou zijn ontstaan, maar zien het zoo, dat Jezus’ openbaarnbsp;optreden, via zijn doop door Johannes, van den aanvang af binnennbsp;de sfeer van de nieuwe Messiaansche beweging is gekomen, en denbsp;Stem uit den hemel bevestiging van Gods zijde was, dat Jezus denbsp;Messias-Koning was.
Gelijk we reeds opmerkten, is in de Stem uit den hemel als met lichten druk het ^rakter^jan Jezus’ Messiaansch Koningschapnbsp;,,aangeslagen”. Plooy heeft gewezen op de relatie: Messiaskoning-Godszoon-Ebed-Jahve: ,,The voice from heaven speaking in thenbsp;wording of Jesus’ Bible is not only the ,,adoption” as the Beloved Sonnbsp;and Messiah, but also as the Messiah-servant, whose Kingdom isnbsp;the Kingdom of complete service unto death” ®).
Is de Stem uit den hemel vrij van elke politieke gedachte? Mk. 1:11-parr. bevat een citaat uit Ps. 2 : 7 en Jes. 42 :1. Psalm 2 heeft tot thema
Headlam, Life and teaching, p. 312. Schrenk, TWNÏ II S. 738, art. £u5oK£CO: ,,Eine adoptianische Folgerung aus Js. 42, 1 für die Taufe liegt aufnbsp;kernen Fall im Bliek der Gesamtdarstellung bei Mt und Lk”. Zeer juist!
“) Meyenberg, Leb. Jesu Werk III, I S. 603f. ¦— Beschouwd bij het licht van het Apostolicum: ,,Ontvangen van den Heiligen Geest” is het poneeren van denbsp;stelling, dat Jezus eerst bij zijn doop Messias is geworden, o.i. een theologischnbsp;rnonstrum. Het begin van Jezus’ openbare activiteit mag niet verward wordennbsp;met zijn essentia realis. Cf. een merkwaardig bericht over een ,,bezoek” vannbsp;den H. Geest aan den knaap Jezus in een gnostisch Mysteriën-boek uit de derdenbsp;eeuw, Hennecke, NT Apokr. S. 102.
“) Plooy, Am, Cor. p. 252.
79
-ocr page 86-de troonsbestijging van den Messias-Koning. Jahve adopteert den koning als zijn zoon, dus als zijn erfgenaam.
,,Gij zijt mijn zoon” (vs 7).
Maar dan volgt:
,,Vraag mij en ik geef u de volkeren ten erfdeel, de einden der aarde tot uwe bezitting;nbsp;verpletter ze met een ijzeren staf,nbsp;verbrijzel ze als een aarden vat” (vs 7 en 8).
Hier is toch wel sprake van politieke heerschappij, ja van wereld--heerschappij. En de gedachte ligt voor de hand, dat degenen, die Psalm 2 kenden en van de Stem hoorden, in den aanhef ervan eennbsp;klank vernamen, die de joodsche ziel in haar nationaal verlangennbsp;beroerde.
Het tweede gedeelte: èv aol eöbÓKpaa herinnert aan Jes. 42 : 1. ,,Zie mijn knecht, dien ik ondersteun, mijn uitverkorene, in wien iknbsp;welgevallen heb”. Jes. 42 : 1—5 teekent den Knecht des Heeren alsnbsp;den Rechtvaardige en den Tora-leeraar. Er is geen zweem van politieknbsp;in deze profetie te bespeuren. Zoo komen we dan tot deze zeer merk-^nbsp;waardige slotsom, dat op Jezus, den ,,Zoon”, den Messiaskoningnbsp;van Psalm 2, het „welgevallen” rust, dat toekomt aan den Knechtnbsp;van Jes. 42. ,,This means that for Jesus the Kingdom He ,,inherited”nbsp;as the Son was the Kingdom of the Servant”, aldus Plooy i).
c) De Verzoeking van Jeztts.
Onmiddellijk na den doop werd Jezus in de woestijn verzocht. Ook de scherpzinnigste exegeet zal wel nimmer kunnen vaststellen,nbsp;wat er precies in de veertig dagen van Jezus’ verblijf in de wildernisnbsp;is geschied. Getuigen zijn er niet bij geweest. Markus is uiterst sobernbsp;in zijn bericht; Mattheüs en Lukas zijn uitvoeriger. De verzoeker leidtnbsp;zijn verzoekingen tweemaal in met de vraag: ,,£i ulóa sT tou Geou”.nbsp;Hier is een duidelijke aanslag te bespeuren op het: ,,au eT ó ulóa pou”-bij den doop. De beide eerste verzoekingen kunnen we voorbijgaan;nbsp;de derde (bij Mt.) eischt echter onze opmerkzaamheid. Daarin gaat.nbsp;het immers om: ,,al de koninkrijken der wereld met hun heerlijkheid”nbsp;(Mt. 4 : 8). „Al deze dingen zal ik u geven”, zegt de verleider. In dezenbsp;verzoeking wordt Jezus in den geest gezet voor een beslissende keuze,nbsp;keuze van macht en heerschappij, van den verst-reikenden politiekennbsp;invloed dus. Brouwer merkt op, dat er geen reden is hierbij te denkennbsp;aan het Romeinsche wereldrijk. „Maar er is wel reden hierbij aan
1) Plooy, Am. Cor. p. 250.
80
-ocr page 87-wereldsche middelen als oorlog en legermachten te denken. Die heeft hij onvoorwaardelijk afgewezen, om daarmee zijn doel te bereiken” i).
Jezus wijst in zijn geestelijke worsteling — zooals wijzelf de verzoeking beschouwen — elk compromis met den verzoeker onver-^ biddelijk van de hand en ook waar het er om gaat, machtsinvloednbsp;en rijksuitbreiding te erlangen, wil hij als Messias-Koning slechtsnbsp;den wil van den Vader doen. De verzoeking, plaatsvindend onmiddellijk'nbsp;na den doop — dit laatste verlieze men nimmer uit het oog! — wijstnbsp;zonneklaar aan, dat Jezus diametraal stond tegenover alle wereldschenbsp;middelen ter verkrijging van eer en macht. De poging van Eisler,nbsp;om de verzoeking, evenals den doop, op Johannes den Dooper tenbsp;betrekken, mag wel als volkomen mislukt worden beschouwd. Eislernbsp;baseert n.1. op Mk. 11 : 11 „En hij trok Jeruzalem binnen, den tempelnbsp;in. En als hij alles in oogenschouw had genomen, vertrok hij, enz.”,nbsp;de stelling, dat de tempelsprong-verzoeking niet bij Jezus zou passen,nbsp;daar Jezus niet met den tempel vertrouwd was I Maar wel bij Johannes,nbsp;in wiens geest zich: ,,der schwindelerregende, zum Absturz lockendenbsp;Bliek von der Höhe der Umwallung des Heiligtums in die Unterstadtnbsp;hinunter tief in die Erinnerung eingegraben hatte” ^). Fantastisch!
Brouwer, Soc. Vr. bl. 266. Cf. Windisch, Mess. Kr. S. 53; Pickl, Mess. Kön. Jesus, S. 14: ,,Jesus sollte sich zu jenem Messiasideale bekennen, wie esnbsp;sich die Freiheits- und Aufstands-Begierigen des Landes von ihrem eingebildetennbsp;Messias traumten. Dieses Messiasideal aber weist Jesus in aller Entschiedenheitnbsp;von sich”. Cf. Klausner, Jesus, S. 345f.; Bauer, Leb. Jesu, S. 146. Zie ooknbsp;Ps. Clem Hom. VIII, 21, over de macht, waarover satan tot Jezus bij diensnbsp;verzoeking spreekt, Hennecke, NT Apokr. S. 45 en Bauer.
Eisler, IB II S. 122; cf. echter Berkelbach van der Spr., Markus, bl. 428,quot; § 38(7) ad Mk. 11 : 11.
is 6 81
-ocr page 88-HOOFDSTUK II.
J HET OORDEEL DER TIJDGENOOTEN OVER JEZUS.
Tot en met de verzoeking is de draad in de Evangeliën gemakkelijk te volgen. Daarna wordt het ingewikkelder. Allerlei menschen komennbsp;met Jezus in aanraking en hijzelf spreekt en handelt op vele plaatsen.
Ik heb lang nagedacht over de nu te volgen methode. Deze studie zou immers niet de vorm van eeii doorloopende commentaar mogennbsp;gaan verkrijgen.
Nu heeft Jezus eens aan zijn discipelen de vraag gesteld: „Wie zeggen de menschen, dat ik ben?” (Mk. 8 : 27).
In deze vraag heb ik een norm gevonden voor onze methode.
a) nbsp;nbsp;nbsp;Wie zeggen de menschen, dat Jezus is? Aldus uitgewerkt: hetnbsp;oordeel der tijdgenooten over Jezus.
b) nbsp;nbsp;nbsp;Dat ik ben? Aldus uitgewerkt: wie is Jezus? wat zegt hij overnbsp;zichzelf?
Men zou deze methode een soort strategisch plan kunnen noemen, een omsingeling en steeds nauwere insluiting. In dit hoofdstuk willennbsp;wij nagaan, wat al degenen, die in nauwer of wijder kring rondomnbsp;Jezus hebben geleefd, tot hem en over hem hebben gezegd en opnbsp;welke wijze zij op zijn woorden en werken hebben gereageerd, onsnbsp;beperkend tot datgene, wat we ons als doel voor oogen hebben gesteld.
De volgende vijf punten vragen onze aandacht:
a)
b)
c)
d)
e)
De benaming van Jezus:
1) nbsp;nbsp;nbsp;directe titulatuur.
2) nbsp;nbsp;nbsp;indirecte titulatuur.
De houding van Jezus’ familie. De reactie der bezetenen.
De meening van het volk.
Het oordeel der discipelen.
A. De benaming van Jezus.
1) Directe titulatuur.
Uit den titel, waarmede iemand in het dagelijksch leven wordt-aangesproken, valt vaak iets te concludeeren met betrekking tot zijn aanzien, stand en ambt.
Jezus werd dikwijls met een titel aangesproken; dikwijls ook niet.
82
-ocr page 89-In Mk. bijvoorbeeld bevinden zich 41 plaatsen, waarin men zich zonder directen titel tot Jezus wendt i). Daarnaast vinden wenbsp;de volgende directe titulatuur voor Jezus: btSdoKaXe, pa^pi,nbsp;ÈTTiardTa, Kupis, Ir|aou, It]ooG Na^apr|vé, IrjooG ulè Aaui6, ulènbsp;ToG 0£oG, lT]aoG ulè toG 0£oG toG uipiOTOu, IrjaoG è'rrioxdTa,nbsp;XpicjTÉ, paoLXeG.
Het meeste werd Jezus aangesproken met GiSdoKaXe pi, P1) ^).
Hij was de „leeraar”, de „meester”. Wat èniaTdTa (P1) — dat slechts zes maal en alleen in Lukas voorkomt — betreft: Foersternbsp;niaakt opmerkzaam op het moment van het gebieden, het bevelen,nbsp;dat in dezen term schuilt ®). Onder bovengenoemde titels bevindennbsp;er zich slechts enkele, waarin men een zeker ,,politiek” geluid kannbsp;vernemen, n.1. ,,Jezus, zoon Davids” „Christus” en „Koning”.
XpioTE en paoïLsG worden evenwel slechts in spottenden zin ^ gebruikt *).
Jezus, de ulóa daulb pH p) is de door het joodsche volk verwachte koning uit Davids huis. Men hield er aan vast, dat aannbsp;Havids dynastie het Koningschap voor eeuwig was gegeven (2 Sam.
16, cf. de profetieën in Jesaja, Jeremia, enz.) De gedachte aan een Messias uit het huis van Levi — zie Jubileën en de Testamenten dernbsp;twaalf Patriarchen — vond weinig of geen ingang bij het volk.
In PsSal. 17 : 23 ontmoeten we voor het eerst den term: ulóo / Aaulb als aanduiding voor den Messias®). Klausner noemt den titel: /-.,Zoon Davids” in de Evangeliën: ,,das Epitheton constans für dennbsp;Messias, genau wie in der talmudischen messianischen Baraita” ®).
In dezen titel, direct of indirect aan Jezus toegekend, wordt op ondubbelzinnige wijze zijn Messiaansche waardigheid uitgesproken en het kan niet anders of het gebruik van dezen titel hield in, dat men-^nbsp;van Jezus oök nationale bevrijding verwachtte.
Zeer vaak komen we den titel Kupis tegen, terwijl Lukas en ... Johannes over Jezus als ó Kupioa schrijven.
Jezus wordt ,,Heer” genoemd, doch wat wil deze titel zeggen? Werd Jezus alleen PI genoemd of misschien ook P*?? Foerster
Foerster, Herr ist Jesus, S. 216.
Mt. 8 : 19; 12 ; 38; 19 : 16. Mk. 4 : 39; 9 : 17; 10 : 17; 13 :1. Lk. 7 :40; 9; 38; 10 : 25; 11 : 45 enz. Joh. 8 : 4. Zie voor 6l6a0KaXoo, Dalman, WJ I S. 272f.;nbsp;Foerster, Herr ist Jesus, S. 216f.; Rengstorf, TWNT II S. 155; Jesus als
oibdoKaLoa.
Foerster, Herr ist Jesus, S. 222. ’EniOTCtTCX komt voor in: Lk. 5 :5; 8 : 24; 8 : 45; 9 : 33; 9 : 49; 17 : 13. Cf. Oepke, TWNT I S. 619, art. èmOTOCTlja.nbsp;Mt. 26 : 68; Mk. 15 : 19; cf. Joh. 19 ; 3.
Dalman, WJ I S. 260.
Klausner, Jesus, S. 269; cf. Str.Bill. I S. 525.
83
-ocr page 90-is van meening, dat Jezus ook mari werd genoemd, hoewel slechts zelden. In mS,ri schuilt, volgens Foerster, zoowel een element van.nbsp;beleefdheid, alsook van onderwerping aan den toegesprokene ^). Hetnbsp;meest zal Jezus wel met rabbi zijn aangesproken.
Maar wat beteekent nu het Grieksche Kupioo?
Kurios is de bezittende, de machthebbende, de meerdere ^). Menschen werden KUpioi genoemd en de Grieksche góden heetennbsp;zoo. In de Septuaginta is Kupioa de vertaling van of -,,In der Regel aber steht es als deutende Umschreibung für den Gottes-namen soil also ungefahr das ausdrücken, was im Grundtextnbsp;der Name oder der Gebrauch des Namens bedeutet” ®).
De Romeinsche keizer heet kurios en — Jezus van Nazaret ontvangt,, direct en indirect, den titel kurios.
Waarom juist deze titel ?
Bcusset heeft zich afgevraagd: hoe kan men zoomaar de relatie leggen: Jahve = Kupioo= Jezus? Eenvoudig op Psalm 110 wijzen,nbsp;gaat niet, zegt Bousset, en hij is van oordeel, dat Syrië en Egyptenbsp;de eigenlijke geboortelanden van den kurios-titel zijn: ,,Es scheint,nbsp;alsob der Titel KupLoa besonders den Gottheiten gegeben wurde, dienbsp;im Mittelpunkt des Kultus der betreffenden Gemeinschaft standen” ®).nbsp;En nu heeft, volgens Bousset, het Christendom van Antiochië nietsnbsp;anders gedaan, dan den KÓpioo-titel uit het heidensche milieu overgenomen om hem op Christus, middelpunt van den Christus-cultus,nbsp;toe te passen. Zoo is Jezus Kupioo geworden ®). Terecht is men tegen
0 Foerster, Herr ist Jesus, S. 220f. Str.Bill. I S. 525, ad Mt. 9:28: ,,Ara-maisches Aequivalent der Anrede KUpiE ist N'TÖ ,,mein Herr” oder, wenn es sich um mehr als Einen Redenden handelt: IT? ,,unser Herr”, altere Form
1 Kor. 16, 22”. nbsp;nbsp;nbsp;•
Voor het begrip KUpiOO vgl. de uitvoerige behandeling in TWNT, Hl S. 1038—1098; Dalman, WJ I S. 146f. 266f. Bauer, Wörterb. Sp. 761f.
Quell, TWNT Hl S. 1056, cf. S. 1060. Het begrip Heer bevat: ,,eine Sum-mierung der Glaubensaussagen des A.T.”.
*) Foerster, Herr ist Jesus, S. 12: ,,KupiOO 11)0000 ist das alteste Bekennt-nis”. Waarom, vraagt F. Is Kurios een lauwerkrans, aan andere góden ontleend en uit concurrentie-zucht op Jezus overgebracht? Of krijgt Jezus den naamnbsp;van den Verbondsgod uit het O.T.?
Bousset, Kyr. Chr. S. 118.
®) Bousset, Kyr. Chr. S. 124. De ,,Menschenzoon” is een eschatologische grootheid; de Kurios is een ,,im Kult und im Gottesdienst gegenwartige Grösze”.nbsp;Ook in zijn in 1916 verschenen: ,,Jesus der Herr, Nachtrage und Auseinander-setzungen zu Kyrios Christos” handhaaft Bousset zijn opvattingen (zie Foerster,nbsp;Herr ist Jesus, S, 17). Ook Böhlig, Geisteskultur, S. 55 noemt KUpiOO: ,,Kult-bezeichnung für die Gottheit”. De Christus heeft een immanente beteekenis.
84
-ocr page 91-’/
Bousset’s hypothese in oppositie gekomen. Zoo b.v. Gresham Machen. Scherp keert deze zich tegen Bousset. Machen acht denbsp;voornaamste reden tot het gebruik van den kurios-titel voor Jezusnbsp;gelegen in de LXX. Hij betoogt aldus: de LXX was de bijbel dernbsp;Joodsche synagogen en onder de lezers van de LXX vond de eerstenbsp;zending plaats. Wanneer de Christus-predikers het woord KÓpioa\nbsp;gebruikten, hoorde men aanstonds een vertrouwden en bekenden naamnbsp;en wist men dadelijk, dat Jezus een plaats innam, die Gode gelijknbsp;was 1).
Lietzmann wijst erop, dat in den hellenistisch-romeinschen tijd; ,,das mit Hochton ausgesprochene KÓptoa” een titel was, „der nichtnbsp;blosz die Herrschermacht, sondern auch die Gottheit seines Tragersnbsp;besagt”. Zoo heeft de Grieksche gemeente Jezus plechtig als Kupioanbsp;aangeroepen, waarbij het, volgens Lietzmann: „eine sehr schwer zunbsp;beantwortende Frage” blijft of Bousset gelijk heeft, of dat de kurios-titel reeds in den.bodem der jeruzalemsche oer-gemeente zijn wortelsnbsp;heeft 2).
De Zwaan is de opvatting toegedaan, dat in den kurios-titel tot ^ uitdrukking wordt gebracht, dat Jezus, ,,Heer'' is over de demonischenbsp;machten; de Christus is ,,de oppermachtige ,,Heer”, triumphatornbsp;over de hemelmachten” ®), terwijl Foerster van oordeel is, dat ernbsp;maar één correlatie voor Kupioa mogelijk is, n.1. boGLoa. ,,Die Un-möglichkeit, einen anderen Anknüpfungspunkt zu finden, bestatigt,nbsp;dasz dies der gegebene ist. Wenn Jesus also Kyrios heiszt, so ist diesnbsp;ein Bild und ein Gleichnis, ein aus dem alltaglichen Leben genommenesnbsp;Bild für die völlige Hingabe, ein Gleichnis, das das ausdrückt, wasnbsp;der Kyrios dem boOLoa ist. Herr, der befiehlt. Richter, der beurteilt,nbsp;das ist Jezus den Seinen. Darum ist dieser Ausdruck allen verstandlich,nbsp;unmittelbar zu den Herzen redend” *). Ziet Foerster in het kurios-begrip dus een parallel met de aardsche verhouding heer-slaaf,nbsp;Lucien Cerfaux beluistert in den kurios-titel een zeer voornaamnbsp;geluid, daar hij aan Jezus is toegekend: „a cause de sa dignité denbsp;Roi-Messie”. „Dans son sens Ie plus noble, ce mot est un dénominatifnbsp;de la dignité royale: Ie roi, possédant la souverainité de toutes chosesnbsp;terrestres, est éminemment et par excellence ,,le seigneur”, Ie maitrenbsp;suprème” ®). Merkwaardig is voorts, dat Lucien Cerfaux een spoor
Gresham Machen, Origin, ch. VIII, The Lordship of Jesus.
“) Lietzmann, Römerbr. S. 94ff.
De Zwaan, Ant. cult. bl. 125.
h FbERSTER, Herr ist Jesus, S. 207.
=) Lucien Cerfaux, Le titre „Kyriosquot;, 1923, p. 152, 125.
85
-ocr page 92-volgt, tegengesteld aan dat van Bousset en hij zijn artikel besluit met: ,,s’il y a un christianisme du Kyrios, il est caractéristique denbsp;l’église judéo-araméenne, les églises grecques sont les églises du Christos-Theosquot;\^).
Wij gaven hierboven eenige opvattingen weer over het bijzonder ingewikkelde knrios-probleem. Er bestaat allerminst een eenparignbsp;oordeel omtrent oorsprong, gebruik en beteekenis van den KÓpioa-titel voor Jezus.
Waaraan zouden nu de discipelen en anderen gedacht hebben, wanneer zij zich met hun KÓpiE '“]?) tot Jezus richtten? Hetnbsp;is niet denkbaar, dat zij daarin een politieke gedachte uitspraken.nbsp;Misschien is het slechts beleefdheid geweest. Misschien ook lag er eennbsp;zekere „onderworpenheid” in verscholen, een buigen voor de Macht,nbsp;welke zich in Jezus openbaarde ^).
Wat de term ó Kupioa over het algemeen betreft, zouden we nog willen opmerken, dat een woord, zóó wijd verbreid en zóó rijk aannbsp;inhoud, niet in één begrip kan en moet worden vastgelegd. In elknbsp;geval zit er een element in van bezitten, machthebben; terwijl hetnbsp;ook wel duidelijk is, dat het niet slechts met politieken inhoud kannbsp;worden gevuld.
Voor Paulus is Jezus Kupioa Iqooua als de gestorven en opgewekte Heer (Phil. 2 : 5—11), terwijl hij den term Kupioa ook wel in protes-teerenden zin bezigt, cf. 1 Kor. 8 : 5vv, er is; één Heer, Jezus Christus,nbsp;tegenover de vele góden en vele heeren, hetzij in den hemel of op denbsp;aarde.
In de directe titulatuur hooren we dus in het ,, Jezus, zoon Davids” en in het spottenderwijs gebezigde „Koning” een zekeren politiekennbsp;klank.
2) Indirecte titulatuur.
De Evangeliën hebben ons een respectabel aantal termen bewaard, waaruit men kan vernemen, op welke wijze men over Jezus sprak.nbsp;We ontmoeten de volgende benamingen: dvf]p, ócvGpcoTtoa, IqaoGanbsp;ó Na^apqvóa, TrpocpriTqa, acoxfip, ayi-oa tou 0£Ou, dcpvóv toG
q Lucien Cerfaux, Le titre ,,Kyrios”, p. 153; cf. zijn uiteenzetting in ,,Le titre Kyrios”, 1922, p. 57, waarin Cerfaux zegt: ,,Au premier siècle de notre ère,nbsp;Kyrios avait refu, dans les sociétés orientales, le sens trés caractérisé d’unnbsp;titre royal, autant dire tout court qu’il signifiait ,,le roi” ou ,,le souverain”.nbsp;Cerfaux wijst er op, dat ÖEaTCÓTqa, KÓpioa en qyEpcóv voor Philo synoniem zijn.
Foerster, Herr ist Jesus, S. 234 f. Cf. Str.Bill. I S. 917: In het N.T. is rabbi ,,ehrende Anrede”.
86
-ocr page 93-SsoD, uióa toG 0sou, utoa Aaui6, xpioxóa, tAeooiao, BaaiXeuo, Kupioo en verder ’Icodvvrja ó (3a7TTiaTf)0, ’HX'iaa en ’IspEpiaa.
Verschillende dezer benamingen vragen onze nadere aandacht.
Jezus wordt door het volk als profeet beschouwd. Ook de Samari—. taansche vrouw en de genezen blindgeborene noemen hem zoo. ƒnbsp;Hoewel velen in hem een profeet zagen, twijfelden anderen. Het feit, /nbsp;dat Jezus profeet werd genoemd, levert een duidelijk bewijs, dat eennbsp;breede schare een profeet als Heil-brenger verwachtte
De Samaritanen noemden Jezus 0COTf)p nbsp;nbsp;nbsp;bevrijder, ver-
losser 2). Sedert Pindarus en Aeschylus is 0COTf|p de bijnaam der Grieksche góden. Bij de mysteriën hooren we over soter en soteiranbsp;spreken. In 48 v. Chr. wordt Julius Caesar bij een volksbesluit tenbsp;Ephese plechtig geproclameerd tot: ,,den uit Ares en Aphroditenbsp;geboren god op aarde en algemeenen heiland voor het menschenleven”.
De idee van den ,,Wereldheiland” heeft zich snel en alom verbreid®).
De criticus vraagt zich af: hebben de Samaritanen zélf Jezus soter —, genoemd of laat Johannes het hen zeggen, zoodat wellicht ondernbsp;den invloed der hellenistisch-romeinsche omgeving de algemeenenbsp;owTijp-gedachte op Jezus wordt overgebracht? Nu geeft Strack- ”nbsp;Billerbeck bij Mt. 1 : 21 (aÖTÓ0 yap 0Q0£i tóv Xaóv auroG) eennbsp;verklaring welke ons licht kan verschaffen. „lm A.T. erscheint-^nbsp;durchgangig Gott als der Erlöser seines Volks”. Str.-Bill. wijstnbsp;op PsSal. 17 : 18 — dus vóór Christus — waarin de Messias als ver- ƒnbsp;losser van Israël wordt geprezen*). De 0COTr)p-gedachte als zoodanig/nbsp;behoeft derhalve niet aan buitenlandschen bodem te zijn ontleend.
Doch er is méér. Uitgaande van het bericht, zooals Johannes het heeft overgeleverd, n.1. dat de Samaritanen zelf aangaande Jezusnbsp;hebben getuigd: ,,wij weten, dat deze in waarheid de heiland der ¦nbsp;wereld is”, dienen we ons af te vragen hoe dat mogelijk is. De Samaritanen verwachtten een profeet, Taeb of Schaheb, een Mozes redivivus,nbsp;een „Wiederhersteller” (Volz). Deze Taeb zal zonder wapenen zijnnbsp;volk de vrijheid geven; hij zal Joden en Samaritanen weer vereenigennbsp;en de Joden onder de Samaritaansche religie brengen ®). Verbindennbsp;we deze Samaritaansche Messias-verwachting met het geheel van onze Jnbsp;pericoop, dan valt er een helder licht over den term soter, heiland.
b Cf. Mt. 16 ; 14; 21 ; 11, 46. Mk. 6 : 15; 8 : 28. Lk. 7 :16, 39; 9:19; 24:19. Joh. 4 : 19; 6 : 14; 7 : 40 (cf. Joh. 1 : 21). Zie Volz, Eschat. S. 193.nbsp;b Joh. 4 : 42; cf. Lk. 1 ; 47; 2 : 11.
b Bauer, Wörterbuch, Sp. 1330; Lietzmann, Weltheiland. b Str. Bill. I S. 67f.
Volz, Eschat. S. 200.
87
-ocr page 94-Jezus, als ,.vijandige” Jood ongewapend in het land der Samaritanen gekomen, is door de vrouw als profeet herkend. Degenen, die hem.nbsp;hooren, zien in hem den onder hen verschenen Taeb, den profeetnbsp;en verlosser, en getuigen als zoodanig van hem.
In het ó öcy loo tou SeoG wordt tot uitdrukking gebracht, dat Jezus in een bijzondere verhouding staat tot God, die ,,de Heilige”is i). Dezenbsp;zegswijze is een plechtige proclamatie, dat Jezus ,,van God” is.
Meermalen wordt Jezus ó ulóo xoG GeoG genoemdKautsky’s, verklaring: „Ein Sohn Gottes zu sein, das gehorte damals zum Berufnbsp;eines Erlösers, mochte er ein Casar sein oder ein Straszenprediger”,nbsp;is wel zeer goedkoop ®). Dalman wil voor het juiste verstaan van dennbsp;term: „Gods zoon” uitgaan van Psalm 2. Hij stelt vast, dat ,,Godsnbsp;zoon” geen gebruikelijke messiaansche aanduiding is en tracht tenbsp;bewijzen, dat Jezus door geen enkelen tijdgenoot zoo is genoemd.nbsp;Den ulóo 0eoG in den mond van den centurio (Mt. 27:54; Mk. 15 :39)nbsp;stelt Dalman buiten werking door te wijzen op Lk. 23 : 47, waarnbsp;biKaioa staat, terwijl hij het eenparig synoptisch getuigenis vannbsp;,,Zoon Gods” in den mond der bezetenen elimineert door een merkwaardige zwenking van Lk. 4:41^). Men vraagt zich tenslotte verbaasdnbsp;af, wat eigenlijk het doel van deze poging is. Want ook al zou ulóonbsp;toG 6eoG „keine übliche messianische Bezeichnung” hebben, dannbsp;gaat het toch niet aan dezen term a tout prix te willen uitbannen.
Het is niet met zekerheid te zeggen, wat de titel ,,Zoon Gods”-beteekende in den mond van hen, die hem op Jezus toepasten. In ieder geval werd ermee tot uitdrukking gebracht, dat Jezus in èennbsp;bijzondere verhouding stond tot God, op een geheel eigen wijze totnbsp;God behoorde. Voor de bezetenen zal de benaming met anderen inhoudnbsp;geladen zijn geweest dan voor den centurio en weer anders zal denbsp;joodsche raad over dezen titel gedacht hebben.
Wanneer Jezus vraagt, wien de menschen zeggen, dat hij is, deelen zijn discipelen hem de onder het volk heerschende meeningen mede.nbsp;Men zeide: Johannes de Dooper, Elia, Jeremia, of een profeet. Denbsp;gedachte aan een wederkeerend profeet leefde sterk onder het volk.nbsp;Men verwachtte Mozes, Elia, Mozes en Elia samen, Baruch (cf. Apoc.
1) nbsp;nbsp;nbsp;Mk. 1:24; Lk. 4 : 35; Joh. 6 : 69, Cf. Lk. 1 : 35. Ad ccyioa zie Procksch,nbsp;TWNT, I S. 102f.; Dalman, WJ I S. 165f.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Mt. 14 ; 33; 26 : 63; 27 : 40, 43, 54. Mk. 3 : 11; 15 ; 39. Lk. 4 : 41; 22 : 70.nbsp;Joh. 1 ; 49; 11 : 27; 19 : 7.
Kautsky, Ursprung, S. 125. h Dalman, WJ I S. 2191
88
-ocr page 95-Baruch 13 ; 3). Vooral Elia werd genoemd; die zou n.1. aan het begin ' van den heilstijd wederkeeren i).
Hoewel eenige termen stellig voor een interpretatie in politieken -zin in aanmerking komen, toch heeft in de titulatuur een ander accent, verreweg de overhand. Het is het accent, waaruit blijkt, dat mennbsp;in de eerste plaats Jezus op een bijzondere wijze met God verbondennbsp;ziet. En juist door de bonte veelheid der benamingen komt o.i. naar^'—nbsp;voren dat men zich in Jezus voor een Macht gesteld voelde, eennbsp;geheim, dat niet te doorgronden was.
B. De houding van Jezus’ familie.
Over het algemeen is ons heel weinig over Jezus’ familie bekend.-quot; Zeer waarschijnlijk is Jozef gestorven, toen Jezus nog jong was. -We vernemen althans na de geboorte-verhalen niets meer over hem.
Van Maria vinden we het eerste spoor bij de bruiloft te Kana. Maria —^ verwacht iets van haar zoon. Onwillekeurig rijst de vraag op: zounbsp;Jezus wellicht reeds vóór dezen een teeken van zijn macht en wijsheidnbsp;hebben gegeven, waarvan alleen Maria wist ? Met zekerheid weten wenbsp;evenwel niets uit de kanonieke Evangeliën en het uiten van veronderstellingen kan daarom slechts gevaren opleveren. In Joh. 2 : 12 wordt —nbsp;bericht, dat Jezus met zijn moeder, broeders en discipelen naarnbsp;Kapernaum trekt; terwijl Joh. 19 : 25 vermeldt, dat Maria zich ook-t—nbsp;bevond onder degenen, die bij het kruis stonden.
Wat aangaat de familie-verhouding: we krijgen den indruk van , een zekere ,,verwijdering” aan weerszijden, hoewel van een beslistenbsp;breuk nergens sprake is ^). Op een vraag van zijn broeders om naarnbsp;Judea te gaan, antwoordt Jezus ontwijkend. Later gaat hij echternbsp;wel. Zijn broeders begrepen hem niet en geloofden niet in hem. Een -bijzonder tragisch moment is het wel geweest, toen ol irap’ auTou/
— de zijnen — Jezus wilden grijpen: „want, zeiden zij, hij is buiten zinnen geraakt”. Wie waren die „zij”? Jezus’ nabestaanden of hetnbsp;volk ®)? In ieder geval is Jezus’ familie beangst over hem: ,,zij willennbsp;hem eenvoudigweg dwingen op te houden zooals men een overspannennbsp;patiënt meeneemt” ^).
VoLZ, Eschat. S. 194f.
Cf. Mt. 12 : 46—50; Mk. 3 : 31—34; Lk. 8 : 19—21.
®) Turner, Comm. Part. III p. 62 ,,Who said? Not his family: it is another of Mark’s impersonal plurals, etc.”
*) Berkelbach van der Spr., Markus, bl. 81; cf. Klostermann, Mkev. S. 38; Oepke, TWNT II S. 457 art. £^[öTr|p.l.
89
-ocr page 96-Eisler, die van oordeel is, dat Jezus ÈitiKUcpoo, gebocheld, eenigszins gekromd, was —' zooals ook Plato, Lichtenberg, Kant,nbsp;Mozes Mendelssohn — ziet in deze lichaamsvergroeiing de oorzaaknbsp;van de ,,Abwehrstellung”, welke Jezus tegenover zijn naaste omgevingnbsp;innam en die „die oft hervorgehobene Gleichgültigkeit Jesu gegennbsp;Vater, Mutter und Brüder durchaus verstandlich macht” ^).
In zijn vaderstad was Jezus niet geëerd. Eerst ontzet over zijn onderwijs, begon men weldra zijn familie-betrekkingen na te pluizen.nbsp;,,En dat was voor hen een beletsel, om in hem te gelooven” ^). Toennbsp;sprak Jezus het bekende woord, dat een profeet alom geëerd is, behalvenbsp;in zijn eigen vaderstad ®).
Nergens vinden we eenig spoor, dat Jezus’ familie reeds bij zijn leven den Messias in hem heeft herkend. Bij zijn kruisdood warennbsp;de broeders niet aanwezig; althans de Evangeliën zeggen daar nietsnbsp;over*). Over het algemeen kan men zeggen, dat Jezus’ familie eennbsp;afwijzende houding ten aanzien van zijn optreden heeft ingenomen.nbsp;Men begreep hem niet. En in de Evangeliën vinden we ook maar nietnbsp;de geringste aanwijzing, dat zij iemand in hem gezien hebben, dienbsp;geroepen was als nationaal bevrijder een taak te volbrengen.
C. De reactie der bezetenen.
Men zou eveneens kunnen zeggen: de reactie der demonen. Maar de demonen uitten zich in en door de menschen, die met Jezus innbsp;aanraking kwamen. Meestal berichten de Evangeliën speciale gevallen,nbsp;maar er is ook sprake van genezing van bezetenen in het algemeen ®).nbsp;Degenen, die door een irvEupa TTOvrjpóv, dKaGaprov of Saipóviovnbsp;bezeten waren, sprongen als het ware op Jezus toe en openbaardennbsp;zijn Messiaansche macht. De demon is: ,,een belijder tegen wil ennbsp;dank” ®). De demon weet, dat Jezus een tegen-macht bezit, welke
1) nbsp;nbsp;nbsp;Eisler, IB II S. 369f.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Mt. 13 : 54vv.; Mk. 6 : Ivv.
’) Mt. 13 ; 57; Mk. 6 ; 4; Lk. 4 ; 24; Joh. 4 ; 44; cf. Joh. 6 : 42. Ed. Meyer, Urspr. u. Anf. I S. 70 teekent bij Mk. 6 : Ivv. aan: ,,Wenn irgend etwas im Lebennbsp;Jesu so tragt diese Geschichte das Geprage vollkommener Authenticitat”. Zulkenbsp;tooneelen spelen zich in alle tijden af, aldus M.
Het Hehr. ev. bericht, dat Jacobus na Jezus' opstanding het avondmaal met hem heeft gebruikt; Hennecke, N.T. Apokr. S. 55. Zie ook S. 103ff.: ,,Jesunbsp;Verwandtschaft”.
Mt. 4 : 24 (algemeen); 8 : 16 (algemeen); 8 : 28vv. (Mk. 5 : Ivv.; Lk. 8 : 26vv.); 12 : 12vv. (Lk. 11 : 14vv.); 17 : 14vv. (Mk. 9 : 14vv.; Lk. 9 : 37vv.); Mk. 1 : 23;nbsp;7 : 24v.; Lk. 4 : 33v. — Voor SaipCOV zie Foerster, TWNT II S. Iff.
®) Berkelbach van der Spr., Markus, bl. 44.
90
-ocr page 97-sterker is dan de zijne en wanneer een bezetene dan ook op Jezus toespringt, is zijn eerste poging die tegenover hem gestelde Macht tenbsp;ontmaskeren. Wrede, — die het historisch gebeuren der genezingennbsp;ontkent en de mededeelingen op rekening schrijft van de supranatura-listische Jezusbeschouwing van Markus — gaat vrij uitvoerig in opnbsp;het feit, dat Jezus aan de demonen verbood hem bekend te maken.
Zij mogen zijn Messiaansch geheim niet verraden: zij wéten \ ^). WiNDiscH trekt uit Jezus’ houding tegenover de demonen een merkwaardige conclusie. Jezus openbaart zich hier, zegt Windisch, alsnbsp;strijder. ,,Etwas Kampferisches hat Jesus doch besessen”, zegt hij.nbsp;Het overweldigen der demonen is: ,,messianisches Ringen und Siegennbsp;ganz im Sinne der jüdischen Eschatologie. In den Austreibungennbsp;offenbart sich der lang verborgene, lang ersehnte Finger Gottes:nbsp;Gottes Reich ist herangekommen. (Mt. 12, 28; Lk. 11, 20)”. Windisch jnbsp;wijst er op, dat Jezus’ wapen de Wondergeest Gods is en niet het /nbsp;zwaard *).
Hoewel hier natuurlijk van geen politieke actie in den gewonen zin des woords gesproken kan worden, mag niet uit het oog wordennbsp;verloren, dat hier toch wel een zekere parallel aanwezig is, wat denbsp;machtsuiting betreft. Jezus beschikt over Macht en hij gebruikt haar —nbsp;ook: bestrijdend, verdrijvend, overweldigend. Jezus is niet slechts .nbsp;het Lam, dat passief en zwijgend ondergaat, maar hij is ook de actieve, 'nbsp;die, om menschen te redden, vijandelijke machten vernietigt.
D. De meening van het volk.
Behalve de met name genoemde personen — de discipelen, de vrienden en vijanden van Jezus — komen ook telkens de scharennbsp;met Jezus in contact. Het is de naamlooze massa, het groote publiek -(TcXfjGoö, Xaóo, öyXoa, oi ttoXXol). Hoe denkt de menigte overnbsp;Jezus? Hoe reageert zij op zijn onderwijs en werken?
Het groote naamlooze publiek pleegt zeer gevoelig te zijn voor allerlei indrukken. Het ruikt als het ware de plaats, waar kansennbsp;worden geboden. Het heeft een zeer fijne neus, wanneer het zijn -directe belangen betreft, geestelijke belangen, maar vooral stoffelijke.nbsp;Het is over het geheel in opportunisme gevangen.
1) nbsp;nbsp;nbsp;Wrede, Messiasgeh. S. 22ff. Cf. Wissing, Begrip K.G. bl. 28. Otto, Reichnbsp;Gottes, S. 303 zegt n.a.v. Mk. 1 : 27: ,,Verkündigung und Macht über die Damonennbsp;werden hier beide auf gleicher Ebene gesehen, namlich auf der Ebene übernatür-licher charismatischer Macht”.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Windisch, Mess. Kr. S. 53f.
91
-ocr page 98-We lezen herhaaldelijk, dat groote scharen zich om Jezus verdrongen; dat men hem volgde, ja soms zelfs op hinderlijke wijze volgde. Men verwachtte dus iets van hem.
Wij kunnen in de Evangeliën twee hoofd-factoren vinden, waarom ^ het volk Jezus aanhing: zijn onderwijs en zijn genezingen. Ik geloofnbsp;niet, dat men het één onder het andere moet stellen, doch dat men zenbsp;moet beschouwen als op een zelfde vlak liggend. Ze waren voor de -menigte ten nauwste met elkaar verbonden, het één verwees naarnbsp;het andere. Nu hebben de Evangeliën ons opmerkingen bewaard, dienbsp;o.i. van het grootste belang zijn. We vinden n.1. telkens weer vermeld,nbsp;hoe het volk psychisch reageerde. Voortdurend wordt het affectnbsp;van de massa weergegeven.
Bij de Synoptici ontmoeten we ,,verslagenheid” (èKuXijaaco) i) ' bij het volk over Jezus’ leer en genezingen; ,,verbazing” (Gaupd^co) 2)nbsp;over het bedwingen der natuurelementen en ziekten en over Jezus’nbsp;woorden; ,,schrik” (Bap^éco) over Jezus’ onderwijs en daden;
,,vrees” ((})o|3é(n) *) na genezingen; ontzetting” (è^(aTT]pi) s) en ook „blijdschap” (yaipco) «). Men is toornig'^) over zijn optreden; men ^nbsp;mort over het feit, dat Jezus in Zacheüs’ huis binnengaat ®).
Het is buitengewoon merkwaardig, dat Johannes de reacties anders ' aanduidt dan de synoptici. Bij Johannes vinden we geen ontzetting,^nbsp;verwondering, schrik — dus slechts de uiting van het momenieelenbsp;I affect — doch een resultaat \ Men kwam tot geloof (iriaTeóco) »).
Johannes vermeldt dat Jezus, volgens de volksmeening, door een ^ demon is bezeten ^®). Bij de synoptici ontmoeten we een sterke aanhankelijkheid van het volk: men zoekt Jezus aan te raken om genezing te verkrijgen 11); men wacht hem opi2);de groote menigte hoort
1) nbsp;nbsp;nbsp;Mt. 7 ; 28; 13 : 54; 22 : 33. Mk. 1 : 22; 6 : 2; 7 : 36; 11 : 18. Lk. 4 : 32; 9 ; 43.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Mt. 8 : 27; 9 : 33. Mk. 5 : 20 (in Dekapolis). Lk. 4 : 22; 9 : 43.
3) nbsp;nbsp;nbsp;Mk. 1 : 27; 9 : 15. Lk. 4 : 36; 11 : 14. Bertram, TWNT IIIS. 5 f.art. GocpPoonbsp;ziet in GdpPsCO, (f)Ó(3£(0 enz. geen psychische reacties, maar meent, dat dezenbsp;uitdrukkingen den . openbarings-inhoud der verhalen accentueeren. Deze beschouwing lijkt ons onjuist.
Mk. 9 : 7; Lk. 5 : 26; 7 ; 16.
3) Mk. 2 : 12; 5 ; 42; Lk. 5 : 26.
6) nbsp;nbsp;nbsp;Lk.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;13nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;: 17.
J nbsp;nbsp;nbsp;Lk,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;28 (GupÓO).
«) Lk. 19 : 7. (biaYÓYYU^CO).
*gt;) Joh. 2 : 23; 4 : 39 (de Samaritanen); 7 ; 31; 8 : 30; 10 : 42; 11 : 45; 12 : 42.
1») Joh. 8 : 48; 10 : 19, 20.
“) nbsp;nbsp;nbsp;Lk.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;19.
12) nbsp;nbsp;nbsp;Lk.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;40.
92
-ocr page 99-hem gaarne^). De synoptici berichten dat de overpriesters Jezus-niet durven grijpen uit vrees voor het volk ^), Johannes echter geeft --als reden op, dat Jezus’ uur nog niet gekomen was^).
Johannes bericht, dat velen zijner leerlingen zich aan Jezus onttrokken *) en dat het volk in zijn meening over Jezus verdeeld was. De een zeide: „Hij is een goed mensch”; de ander: „Neen, hij misleidtnbsp;de schare” ®).
Vatten we het bovenvermelde samen, dan krijgen we dit beeld. De menigte ziet inderdaad in Jezus iemand, die ,,anders” is dan de —nbsp;gewone menschen. Iemand met groote macht en zeer bijzondere gavennbsp;toegerust. Ziekten, dood en natuurelementen zijn hem onderworpen.nbsp;Demonen nemen op zijn bevel de vlucht. Zijn leer is anders dan die -der Schriftgeleerden. Jezus leerde als ,,man van gezag” ®). Dit allesnbsp;,,dwingt” de menigte hem telkens weer op te zoeken. Men legt eennbsp;zeker verband tusschen het optreden van Jezus en God. Men verheerlijkt God, omdat hij zoodanige macht ,,den menschen” hadnbsp;gegeven ’). Doch er rijst onmiddellijk twijfel op, wanneer Jezus zegt; Jnbsp;,,uw zonden zijn u vergeven”. Bij de Schriftgeleerden en bij de disch- /nbsp;genooten van Simon ®). Dit kan niet!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/
Men kan niet vatten, dat Jezus met zulk een volstrekte Goddelijke volmacht zou zijn toegerust. Hij was een 'n:pocpf|Tr]a (zie boven) ennbsp;als zoodanig heeft het volk over hem gesproken. Maar in den grondnbsp;der zaak wist men niet recht wat men aan hem had. Telkens kwamennbsp;de scharen uit de verschillende deelen van het land met Jezus innbsp;aanraking en steeds zien we weer hoe er is volgen, verbazing, twijfel,-aarzeling, teleurstelling. Zoo zien we, hoe de groote menigte bleefnbsp;steken in het tijdelijk affect. Er was voor het volk iets fascineerendsnbsp;in de woordenwisselingen tusschen Jezus en de Farizeën; zou mennbsp;niet van een zeker ,,spel” kunnen spreken, als het volk Jezus bij gunsti-gen afloop toejuichte?
Doch men kwam in wezen niet verder. Jezus’ leer en daden maakten ^ weliswaar diepen indruk, maar zijn persoon, zijn eigen wezen, wasnbsp;voor het volk verborgen. Bij een verheerlijking ging het om Gods ^
1) Mk. 12 : 37. Lk. 19 : 48; 21 : 38.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Mk. 12
3) nbsp;nbsp;nbsp;Joh. 7nbsp;*) Joh. 6
Joh. 7 Mt. 7 :
: 12; 14 ; 2. Lk. 20 : 19, 26; 22 : 2. : 30; 8 ; 20.
66.
: 12, 43.
29; Mk. 1 : 22; Lk. 4 : 32.
’) Mt. 9 : 8; 15 : 31. Mk. 12 : 2. Lk. 5 : 25, 26; 7 : 16; 9 : 43; 13 : 13; 17 : 15; 18 : 43. ®) Mt. 9 : 3; Lk. 7 : 49.
93
-ocr page 100-macht-door-Jezus; Jezus zélf kwam niet in het middelpunt te staan.
Heeft het volk nu in Jezus een Messias gezien, die de Joden zou verlossen en herstel zou brengen in den politieken, nationalen zinnbsp;des woords?
Er zijn twee gebeurtenissen geweest, die met het oog op onze vraag nadere aandacht vereischen. Dat is de houding, die de groote scharenbsp;Galileërs innam na de spijziging der vijfduizend (Joh. 6 : 14, 15) ennbsp;de intocht in Jeruzalem (over den intocht spreken we later uitvoerignbsp;bij het proces van Jezus). In beide gevallen spreekt men over Jezusnbsp;als ó iTpo(|)TjTr]0. Voor het volksbewustzijn had de titel TrpocjjriTT^a^nbsp;dus ook een politieken klank. 'O TtpocpriTpa ó èpxópsvoa de ,,komende -profeet”, (cf. Deut. 18 ; 15, 18) is de Messias. Die Messias zal het volknbsp;verlossen, geestelijk en nationaal. Jezus kent en doorziet het verbandnbsp;tusschen dit iTpotfiTjTi^a-begrip en de politieke wenschen der menigte ennbsp;hij verwijdert zich. „Daar Jezus bemerkte dat zij wilden komen, omnbsp;hem met geweld koning te maken, trok hij zich weder terug op dennbsp;berg, geheel alleen” (Joh. 6 : 15). De warmbloedige, patriottischenbsp;Galileërs zien hun poging mislukt. Windisch zegt naar aanleidingnbsp;hiervan: ,,Hatte er es sich gefallen lassen, so ware damit die Revolutionnbsp;proklamiert gewesen. Aber Jesus entweicht allein auf den Berg.nbsp;Wollte er politischer Messias sein, so war seine Sache im Volke gewonnen. Sein Entweichen machte dem Volke deutlich, dasz er dasnbsp;kriegerische Programm des Messias ablehnte” ^).
Stellig éénmaal dus wilde het volk Jezus koning maken, Messias-Koning in zuiver politieken zin. De opvatting is gewettigd, dat verreweg het grootste deel van de breede schare, met haar geestdrift en haar inzinkingen, haar sterken vrijheidszin en ,,diesseitig” gekleurdenbsp;Messias-verwachting, in Jezus een nationalen verlosser heeft geziennbsp;of willen zien ^).
1) Windisch, Mess. Kr. S. 33. Cf. Headlam, Life and teaching, p. 274; Meyenberg, Leb. Jesu Werk III, II S. 1722; Ubbink, Johev. bl. 102; Joh. Weiss,nbsp;Diet, of Christ I p. 932; Pickl, Mess. Kön. Jesus, S. 39f.: ,,Das ist das erstenbsp;Werben der galilaischen Freiheitspartei um Christus, aber auch die erste gegen-seitige prinzipielle Aussprache und Scheidung”. Wissing, Begrip K.G. bl. 71nbsp;is van meening, dat de wezenlijke reden van het ontwijken van Jezus niet innbsp;het afstanddoen van aardsche glorie moet worden gezocht, maar in het feit,nbsp;dat zijn koning-zijn aanvangt bij zijn verhooging, na zijn dood. Een zeer gezochtenbsp;verklaring! Reimarus, Von dem Zwecke Jesu, S. 88, stelt de vraag, waaromnbsp;Jezus het volk niet heeft gestraft of beter ingelicht. Hier had Jezus zijn doelnbsp;eerst goed kunnen aanduiden I Maar neen, Jezus wilde tijdens een Paaschfeestnbsp;intocht houden in Jeruzalem en tot koning worden uitgeroepen, aldus R.
Pickl, Mess. Kön. Jesus, S. 37. Zie ook Klausner, Jesus, S. 270; Bousset, Was wissen wir, S. 61; Str.Bill. II S. 479f.
94
-ocr page 101-Wat moet de massa echter doen met een man, dien zij geroepen acht en dien zij zelf roept, omdat zij in hem de kwaliteiten van dennbsp;,,komenden profeet” meent te hebben herkend, wanneer die man zelfnbsp;niet wil en weggaat? De groote menigte heeft Jezus niet begrepen..
E. Het oordeel der Discipelen.
Reeds bij den aanvang van zijn optreden heeft Jezus leerlingen om zich heen verzameld. Twaalf dezer werden verkoren tot apostelen.nbsp;Waar deze twaalf met hun Meester in persoonlijk contact waren ennbsp;als het ware ,,bijzonder onderwijs” genoten, moet hun oordeel overnbsp;Jezus en hun reactie op zijn woorden en werken van het allergrootstenbsp;gewicht worden geacht.
We zullen het volgende nagaan:
1) nbsp;nbsp;nbsp;Afkomst en type der discipelen.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Hebben zij Jezus’ onderricht en daden begrepen?
3) nbsp;nbsp;nbsp;Hebben zij in Jezus den Messias herkend?
4) nbsp;nbsp;nbsp;Wat is de reden, waarom zij Jezus tenslotte verlieten?
1) Afkomst en type der discipelen.
Het ligt geenszins in onze bedoeling de discipelen aan een psychologisch onderzoek te onderwerpen of karakterologisch te classificeeren. Is het reeds uiterst moeilijk om nu-levende menschen tot in dennbsp;grond te leeren kennen, hoeveel te moeilijker zal het dan niet zijnnbsp;om menschen, over wie ons feitelijk maar weinig bekend is, op denbsp;juiste wijze te typeeren. En die moeilijkheid is niet alleen gelegennbsp;in het feit, dat twintig eeuwen ons van den discipelkring scheiden,nbsp;maar ook is de brug tusschen den gecompliceerden, veelszins intellec-tualistisch-georiënteerden geest van den Westerling naar den emotio-neelen Oosterling niet zoo gemakkelijk te slaan.
Het is er ons slechts om te doen een vluchtigen totaalindruk te ontvangen, daarbij nauwlettend achtgevend op de berichten.
Het is ons niet bekend of de discipelen, voordat ze Jezus ont-' moetten, tot een bepaalde partij of kring behoorden. Alleen Simonnbsp;Zelotes behoorde eens tot de partij der Zeloten, der ijveraars, dienbsp;het Godsrijk met geweld wilden verwezenlijken^). Eisler meent,,nbsp;dat ook Petrus ,,waarschijnlijk” een radicaal Zeloot was, een ,,extremist”. Jezus noemde Simon ,,Barjona” en de Barjonim zijn, volgens
*) Klausner, Jesus, S. 389. Pickl, Mess. Kön. Jesus, S. 38; Hennecke, RGG V, Sp. 498, art. Simon Zelotes. Kittel, Chr. u. Imp. S. 12 acht het nietnbsp;onwaarschijnlijk, dat ook de zonen van Zebedeüs in relatie stonden tot hetnbsp;Zelotisme.
95
-ocr page 102-Eisler, de „Drauszenstehenden”, de externi, outsiders, outlaws, de Italiaansche banditi i). Eisler zal, naar ik vermoed, voor dezennbsp;uitleg wel niet veel aanhangers vinden.
Zeer waarschijnlijk waren de discipelen afkomstig uit Galilea. _ Het valt ons op, dat we bij geen der discipelen een nadere aanduiding aantreffen, zooals we die steeds vinden bij Judas, n.1. Iskariot.nbsp;Wat beteekent dit Iskariot echter? Omdat Judas in de rij der discipelennbsp;een aparte plaats heeft ingenomen en in het leven van Jezus eennbsp;vreeselijke rol heeft gespeeld, dringt zich onwillekeurig de vraag op:nbsp;zou in dat voortdurend herhaalde ,,Iskariot” wellicht een zekere ¦nbsp;,,sleutel” voor het Judas-raadsel verborgen kunnen zijn, althans eennbsp;zekere aanwijzing om hem beter te verstaan? Het is in elk gevalnbsp;voor ons onderzoek gewenscht de gegevens, die ons over dit Iskariotnbsp;zijn overgeleverd, eens na te gaan.
Wij vinden loKapicóG in Mk. 3 : 19 (ZKapico0 D lat); 14 : 10 (ZKapicoTr]o D lat sy) en Lk. 6 : 16. IaKapi6Tr]a komt voor in Mt.nbsp;26:14 (ZKapiÓTr]a D it e.a.); Lk. 22:3; Joh. 6:71: ’loubav Zipcovoanbsp;laKocpiÓTOu (aiTO Kapucoxou N0cf); ZKapicoO D it); Joh. 13 : 2nbsp;(aiuo KapucoTou D e); 13 : 26 (arto Kapucoxou D). Voorts treffennbsp;we nog aan ó ’loKapicóxriainMt. 10:4 (—icoGC; ZKapicoxr|aDitsy);nbsp;Joh. 12:4 (aiio Kapucoxou D); 14:22 (loubao oux o arto K apucoxou D).
Uit bovenstaand overzicht blijkt, dat er geen eenheid van spelling is.. De Codex Bezae Cantabr. vertoont afwijkingen en biedt in het Johev.nbsp;de variant: aico Kapucoxou. Dit verschil in schrijfwijze en vooralnbsp;ook de onzekerheid over de' beteekenis van het grondwoordnbsp;(i)oKapico0(T]o), (i)aKapicox(T]o) heeft verscheidene hypothesen innbsp;het leven geroepen. Dalman acht het waarschijnlijk, dat ’loKapicóGnbsp;zonder artikel de oorspronkelijke lezing was, waaruit zich door misverstand ’ I OKapicbxrjo maar ook ZKapicb0 en Z Kap icóxr] o ontwikkeldnbsp;heeft. Hij vermoedt, dat reeds de Evangelist’loKapicbG niet begrepennbsp;heeft ^).
Men heeft in verschillende richtingen gezocht naar een oplossing voor het duistere Iskariot-probleem.
a) MoKapicóG = rifDp r’N = man van Kerijoth. Dit is de meest gangbare verklaring, waarvoor men in de varianten van denbsp;Cod. Sin., Joh. 6:71, en de Codex D, Joh. 12 : 14: airo Kapucoxounbsp;een stevigen steun aanwezig acht. Str.Billerbeck biedt een gansche
1) Eisler, IB II S. 68. Dalman, WJ I S. 41f.
96
-ocr page 103-reeks van teksten ter adstructie, dat gevolgd door een woonplaats als nadere aanduiding meermalen voorkomt ^). Wat betreft ’lo voor in ’laKapicb© lette men op ’'laTo|3oa =nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(man uit
Tob) in Flav. Jos. 7, 6, 1. Ook Joh. 6 : 71, waarin IaKapicÓTr|a als bijnaam van den vader van Judas, Simon, wordt aangeduid, pleit ervoor, dat Iskariot niet slechts aan den persoon van Judas was verbonden,nbsp;doch doelt op een plaats van herkomst. Godet, Grosheide, Ubbink,nbsp;Klausner, Str. Billerbeck, Gutmann, Maier^), e.a. achten hetnbsp;dan ook zeker, althans zeer waarschijnlijk, dat Iskariot = man uitnbsp;Kariot. Dit Kerijoth nu (zie Joz. 15 : 25) moet gezocht worden in-^nbsp;Judea en is dan identiek met het tegenwoordige Karjeten of Kratijanbsp;(Klausner).
b) nbsp;nbsp;nbsp;De verklaring van Lightfoot en De Wette: Iskariot zou af- -
geleid zijn van nbsp;nbsp;nbsp;= schootsvel, of vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;= worging,
moet evenals die van Hengstenberg, die nbsp;nbsp;nbsp;= man van
leugen, voorstelt, als te gezocht worden afgewezen®).
c) nbsp;nbsp;nbsp;In zijn in 1917 verschenen ,,Das Problem der Sprache Jesu”nbsp;heeft Fr. Schulthess als zijn meening geuit: ,,dasz Judas Iskariot -als gedungener Mörder so heiszt, weisz die Tradition entweder nichtnbsp;mehr oder will es nicht mehr wissen” ^). Hij meent in Iskariot hetvnbsp;woord ..sicarius” te hebben gevonden (Wellhausen, Ev. Mc. S. 25nbsp;had reeds gezegd: „Eine Herkunftsangabe erwartet man überhauptnbsp;nicht, eher einen Schimpfnamen (sicarius)”) ®) en in 1922 heeft hijnbsp;zijn hypothese nogmaals uitvoerig behandeld en verdedigd ®). Hijnbsp;vraagt zich af, waarom men den naam niet meer zou hebben verstaan,nbsp;indien Iskariot inderdaad zou beteekenen: man van Kariot. Hij achtnbsp;zijn hypothese niet te gewaagd. ,,Vom sprachlichen Standpunktnbsp;stellt sich (ijoKapicoTpa unmittelbar dar als eine Ableitung vonnbsp;OLKapioo (sicarius, eig. ,,Messer- oder Dolchmann”) gebildet nach^nbsp;analogie von oTpaTicóxria ,,Soldat”, bzw. der im Vulgargriechischennbsp;und Aramaischen üblichen Form iaTpaTLü)Tr]0 estratiöt(a)” ^).
9 Str. Billerbeck, I S. 537.
Godet, Lkev, I bl. 362; Grosheide, Mattheüs, bl. 121; Ubbink, Johev. bl. 109; Klausner, Jesus, S. 389f.; Str. Billerbeck, I S. 537; J. Gutmannnbsp;in Encycl. Jud. Bd. 9, Sp. 526, art. Judas. F. W. Maier in Lexicon für Theol.nbsp;und Kirche, Bd 5, Sp. 671, art. Judas Iskarioth.
9 Zie Str. Billerbeck, I S. 537; Godet, Lkev. I bl. 362.
9 Schulthess, Problem der Sprache Jesu, S. 41.
9 Schulthess, a.w. S. 54.
9 Schulthess, Zur Sprache der Evangeliën, ZNTW 1922, S. 250f.
9 Schulthess, Zur Sprache der Evangeliën, S. 255.
LS 7 97
-ocr page 104-Flav. Josephus maakt meermalen gewag van sicariërs, ’t zijn geen ^ Judeërs, vreemden, aldus Schulthess. Schulthess meent dan:nbsp;indien er een traditie bestaat, die Judas als Sikariot brandmerkte:nbsp;,,so dachte sie sich ihn wohl nicht als echten Jüuger, sondern höchstens —nbsp;irgendwie als subintroducius”. Het Sanhedrin zou zich van de sicariërsnbsp;bediend hebben om Jezus uit den weg te ruimen en Judas, misschiennbsp;door het lot aangewezen, zou door de sicariërs afbetaald zijn met eennbsp;stuk grond 1). Judas zou dus geen discipel zijn geweest, maar eennbsp;sicariër, die voor een religieus-politieken moord zou zijn ,,gehuurd”.
Wij kunnen Schulthess in zijn bizarre conclusies geenszins volgen, v Van het grootste belang echter is de quaestie: is taalkundig de doornbsp;Schulthess voorgestelde analogie mogelijk? Met OTparia hangtnbsp;axpaTicóxqa samen, doch aiKapia bestaat niet, wel oiKapha.
Wij achten ons niet bevoegd de hypothese van Schulthess philo---
logisch te beoordeelen en onthouden ons dus van een uitspraak. — Wat ons zeer verwonderd heeft is het feit, dat Schulthess, dezen —nbsp;spraakkunstigen uitleg vasthoudend, tegelijkertijd zegt, dat ,,jenenbsp;sprachliche Angleichung” en de daaruit gevolgde traditie niet nood-zakelijk de oudste behoeft te zijn. „Ja es scheinen Anzeichen dafürnbsp;vorhanden zu sein, dasz Judas’ Beiname ursprünglich doch seinenbsp;geografhische Heimat bezeichnet hat und erst sekundar in jenemnbsp;anderen Sinne gedeutet worden ist” ^).
Hij leest dan in (ijoxapicoxjqo) — een lezing, die de oude Syrische vertaler voor zich moet hebben gehad, maar die in de Griekschenbsp;traditie geheel ontbreekt —¦ den naam Zixap, 'Lvyap in Samaria ^nbsp;(Joh. 4 : 5). De bijnaam zou dan Zuxapixr|0 of Zuxocpatoo zijn,nbsp;desnoods Zuxocpióxqa. ,,Stammte Judas daher, dann war er für dienbsp;Evangelientradition der erste Samaritische Konvertit, für eine anderenbsp;Tradition konnte er dann leicht der richtige Mann dazu sein, Jesusnbsp;zu beseitigen. Setzt doch noch eine Talmudglosse aiKdpioa gleich:nbsp;„kuthdischer (d.h. samaritischer) Mörder”!” ®).
Rest nog de hypothese, welke ook Schulthess niet onvermeld wil laten, die zegt, dat Iskariot samenhangt met 1 ooaxdp (zie Gen.
30 : 18 en Test. XII Patriarchen, Test. van Issaschar, slot: ,,en wegens het loon werd ik Issaschar genoemd”) *).
Wij hebben aan de diverse hypothesen nogal eenige aandacht geschonken, omdat het voor ons onderzoek van veel belang is te weten.
1) nbsp;nbsp;nbsp;Schulthess, Zur Spr. der Evang. S. 256.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Schulthess, a.w. S. 256.
Schulthess, a.w. S. 257.
Schulthess, a.w. S. 258, cf. Klostermann, Mkev. S. 35.
98
-ocr page 105-wat Iskariot precies beteekent. Kittel immers heeft onlangs nog op de hypothese van ScHULTHESS gewezen, zij het onder voorbehoudnbsp;van een „vielleicht” i). Indien het juist zou zijn, dat loKapicÓTr|a = -sicarius = Aparija = zelotisch revolutionair — zoodat de discipelnbsp;Judas dus, op welke wijze dan ook, in relatie zou staan met een natio-naal-politieke beweging — de verdere conclusies van Schulthessnbsp;laten wij geheel voor zijn rekening —, dan zou veel in de houding van ^nbsp;Judas ook psychologisch begrijpelijker zijn en zou het verraad vannbsp;Judas op onweerlegbare wijze aantonnen, dat Jezus wars is geweest \nbsp;van alle nationaal-politieke activiteit.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1
De hypothese Iskariot = sicarius heeft echter nog al eenige bezwaren en ook Joodsche geleerden als Klausner en Gutmann wijzen haar af. Hoewel het probleem van de onzekere spelling nog niet _nbsp;bevredigend is opgelost en een verder onderzoek stellig aanbevelingnbsp;verdient, achten wij vooralsnog de hypothese: Iskariot = man van -Kariot het meest waarschijnlijk. Misschien is ook daarin een zekerenbsp;aanwijzing voor Judas’ optreden te vinden (zie verder).
Wat de andere discipelen betreft: Petrus en Johannes zijn ,,on- ^ geletterde en eenvoudige mannen” en de rest der discipelen maakt lnbsp;iiergens den indruk hooger dan deze beiden te staan. Jezus heeftnbsp;zijn leerlingen uit een eenvoudig milieu gekozen. Twaalf Joden —nbsp;twaalf verschillende karakters. Petrus was een heel ander type dannbsp;Johannes; de zonen van Zebedeüs anders van karakter dan de verrader Judas. Het feit, dat de discipelen uit Galilea afkomstig waren,'^nbsp;®ag nimmer over het hoofd worden gezien. Reimarus, die vannbsp;meening is, dat Jezus’ discipelen de oprichting van een wereldlijknbsp;rijk verwachtten, noemt als motief voor hun volgen: hoogmoed,nbsp;heerschzucht, verlangen naar rijkdom. Dit doel zou hun zoowelnbsp;tijdens Jezus’ leven als na zijn dood voor oogen gestaan hebben.nbsp;..Dieses musz also ein jeder bis dahin nothwendig zugestehen, undnbsp;niemand kann es ohne die gröszte Unverschamtheit ablaugnen”,nbsp;aldus Reimarus ®).
Wanneer een aantal eenvoudige mannen alles in den steek laat om quot; iemand te volgen, moet daarvoor wel een geweldige drijfveer aanwezignbsp;zijn. Reimarus kent als motief slechts hun egoïsme. En hoewel we denbsp;egoïstische motieven geenszins willen verdoezelen — de Evangeliën /nbsp;getuigen daar immers openlijk van *) — toch is het ten eenen male
h Kittel, Chr. u. Imp. S, 12. quot;) Hd. 4 ; 13.
3
) Reimarus, Von dem Zwecke Jesu, S. 146. “) Mk, 10 : 35vv.; vgl. Mt. 20 : 20vv.
99
-ocr page 106-ontoelaatbaar het egoïsme (want wat is hoogmoed, heerschzucht en verlangen naar rijkdom anders?) als diepste beweegreden te willennbsp;laten gelden. We durven de ,,Unverschamtheit’' aan.
Toen Jezus ,,impopulair” werd en velen zijner leerlingen zich terugtrokken, bleven de discipelen hem trouw. „Heer, tot wien zoudennbsp;wij heengaan?” vroegen ze toen.
Het werkelijke motief, waarom zij hem volgden en ondanks teleurstellingen trouw bleven tot aan de vlucht bij de gevangenneming, was niet gelegen in henzelf, is niet tot een of ander psychologisch datumnbsp;terug te brengen, doch het lag in de onweerstaanbare kracht, waarmedenbsp;Jezus hen tot zich trok en bij zich hield.
2) Hebben de discipelen Jezus’ onderricht en daden begrepen?
Uit meer dan één vraag der discipelen is op te maken, dat zij Jezus’ onderwijs en zijn daden niet recht verstonden. ,,Waaromnbsp;spreekt gij tot ons in gelijkenissen?”, vroegen zij Jezus en verzochtennbsp;hem om een verklaringi). Zij begrepen het woord over den zuur-deesem der Farizeën niet^). Bij de spijzigingen der vijfduizend ennbsp;der vierduizend en als Jezus tot hen komt over de zee toonen zenbsp;gebrek aan inzicht ®). Het ontbreekt hun volkomen aan begrip,nbsp;wanneer Jezus zijn lijden en sterven aankondigt ^). Wanneer zijnbsp;vragen, waarom zij den boozen geest niet uit den maanzieken knaapnbsp;hebben kunnen verdrijven, antwoordt Jezus: ,,Wegens uw klein-geloof” ®). Zij komen tot Jezus met de vraag, wie wel de voornaamstenbsp;is in het Koninkrijk der Hemelen, hetgeen verraadt, dat ze in aardschenbsp;voorstellingen verstrikt zitten ®). Het woord van Jezus, dat het voornbsp;een rijke moeilijk is in te gaan in het Koninkrijk Gods, brengt hennbsp;in de grootste verwarring'^). Op weg naar Jeruzalem zijn ze metnbsp;angst vervuld®). Zij toonen gemis aan inzicht inzake Jezus’ woordnbsp;over den tempel ®). Als Jezus weer naar Judea wil gaan, waar de Jodennbsp;hem eens zochten te steenigen, willen zij hem weerhouden iquot;). Ze
Mt. 13 ; 19, 36, Mk. 7 : 18.
Mt. 16 : 5vv.; Mk. 8 : 14vv.
6 : 52!
23; Mk. 8 : 32; 9 ; 32;
Lk.
«)
10)
Mt. 14 : 13vv.; 15 : 29vv.; Mk. 4 : 35vv.; 6 : 30 vv. Mt. 16 : 22 (de scherpe afwijzing van Petrus); 17 :nbsp;9 : 45; 18 : 34.
Mt. 17 : 14vv.; Mk. 9 : 14vv.
Mt. 18 : 1.
Mt. 19 ; 25; Mk. 10 ; 24.
Mk. 10 : 32.
Mk 13 : Ivv.; Joh. 2 : 22.
Joh. 11 : 8.
100
-ocr page 107-verstaan niets van Jezus' woord; „Een weinig tijds en gij aanschouwt mij niet meer, en gij zult mij zien”, en sommigen der discipelennbsp;spreken onder elkander over dit raadsel i).
Hun reacties uiten zich in vrees en ontzetting. Zij ,.belijden” en -zij verstaan niet
Wrede legt er grooten nadruk op, dat de discipelen Jezus niet ~ begrepen hebben. ,,Nach dem Markusevangelium zeigen sich die Jüngernbsp;im ganzen Verlaufe der Geschichte unfahig Jesus zu begreifen”, zegtnbsp;Wrede, wijzend op Mk. 4; 13; 4 ; 40—41; 6:50—52; 7:18; 8:16—21;
9 ; 5—6; 9 ; 19; 10 : 24; 14 : 37—41 en hij trekt daaruit de conclusie: .,Wir haben in allen diesen Stellen offenbar eine feste Vorstellungnbsp;von der Haltung der Jünger; ihr Unverstand zeigt sich den Wortennbsp;Jesu gegenüber, noch deutlicher aber tritt er hervor, wenn einenbsp;machtige That des Herrn ihnen die Augen öffnen könnte, sie sindnbsp;ja völlig ratios”. Het Markus-evangelie kent absoluut geen: „Fort- —nbsp;schritt in der Erkermtnis der Jünger”, die „keine Gestalten dernbsp;Wirklichkeit” zijn. Wrede is van oordeel, dat Jezus zijn Messiaanschenbsp;Waardigheid, zoolang hij op aarde was, geheim hield en dat hij voornbsp;zijn discipelen; ,,in seinen Offenbarungen einstweilen unverstandlich”nbsp;bleef. Eerst na de Opstanding begon, aldus Wrede, het Messias-dogmanbsp;op de historie in te werken, hetgeen zijn sporen heeft achtergelatennbsp;en wij kunnen, zegt Wrede, deze trekken in de: „Widersprüche innbsp;der Erzahlung” gemakkelijk terugvinden®).
Het laat zich verstaan, dat men tegen Wrede’s analyse en constructie een scherp protest heeft laten hooren. Zijn premisse, welke als een dwangidee zijn gansche werk beheerscht: Jezus’ Messiasschap isnbsp;vrucht van dogmatische beschouwing, dus niet geworteld in denbsp;historische werkelijkheid, heeft hem, naar Büchsel zeer scherp heeftnbsp;opgemerkt, er toe gebracht: „ein Zerrbild an Stelle der geschichtlichennbsp;Wirklichkeit” te geven *). „Er hat keine lebendige Anschauung vonnbsp;Jesu eigentümlichem Wesen und Berufsbewusztsein” ®). Büchselnbsp;noemt het dan ook „verhangnisvoH”, dat Wrede’s boek naderhandnbsp;zulk een grooten invloed heeft verkregen, waardoor de critiek „weithinnbsp;nuf eine völlig falsche Bahn” is gekomen ®).
Met groote beslistheid wijzen wij de constructie van Wrede af
9 Joh. 16 ; 16vv. 9 Mt 14
33; de Petrus-belijdenis; Joh. 16 : 29, 30.
') Wrede, Messiasgeh. S. lOlff. Cf. Schweitzer, Leb. Jesu Forsch. S. 376f. ') Büchsel, Hauptfragen Synoptiker Kritik, S. 13.
') Büchsel, a.w. S. 17.
’) Büchsel, a.w. S. 17.
101
-ocr page 108-doch toegegeven moet worden, dat hij juist gezien en betoogd heeft, ¦ dat de discipelen Jezus’ lijden niet hebben begrepen. Wij kunnen onsnbsp;daarom wel vereenigen met Otto’s opmerking: „Unsere Evangeliënnbsp;zeigen die Jünger im allgemeinen keineswegs so verstandnislos wienbsp;Wrede es darstellt” ^), voorzooverre dit „im allgemeinen” gelden kan,nbsp;maar het onomwonden, eenparige getuigenis der Evangeliën, watnbsp;betreft het misverstaan van Jezus’ lijdensaankondiging, dus van denbsp;figuur van den lijdenden en stervenden Messias, valt niet te verdoezelen.nbsp;Zij berichten nu eenmaal niet anders, dan dat de discipelen telkensnbsp;weer van de hoogte van een vermoeden en verstaan terugvallen innbsp;de diepte van een niet-begrijpen. Zij verstaan niet, waarom Jezus lijdennbsp;en sterven moet, hetgeen verband houdt met hun Messias-idee.
3) Hebben de discipelen in Jezus den Messias herkend?
Leerlingen, die gedurende langen tijd met hun Meester omgaan, moeten, naar den mensch gesproken, langzamerhand wel iets gaannbsp;begrijpen van zijn persoon en onderwijs. Indien leerlingen dat nietnbsp;kunnen, wie zou er dan wel in slagen? Toch — en dit is wel een dernbsp;moeilijkste problemen van de Evangeliën — toch beluisteren wijnbsp;bij de discipelen geen duidelijke taal. Dat wil niet zeggen, dat wenbsp;soms niet een positief antwoord hooren. Men denke aari de belijdenisnbsp;van Petrus. Doch daarna komen weer aarzelingen, komt de ontrouw,nbsp;de verloochening, de vlucht.
Noch langs den weg der literaire en historische critiek, noch via de methoden der psychologie zal hiervoor ooit een afdoend antwoordnbsp;kunnen worden gegeven.
Wij meenen echter, dat een oplossing wel te vinden is, een oplossing, die evenwel slechts langs een bijzonderen weg kan worden verkregen.
Van welken aard was de Messias-verwachting der discipelen? ,,Jeder Mensch ist ein Kind seiner Zeit und seiner Umgebung. — Es istnbsp;deshalb vollauf begreiflich, dasz auch die Apostel als echte ,,Mannernbsp;von Galilaa” die messianischen Hoffnungen ihrer Zeit und Umweltnbsp;in der stark irdisch gewalttatigen Farbung von Galilaa und vomnbsp;Seebecken Genesareth mitbrachten”, zegt Pickl zeer juist ^). Toennbsp;de discipelen zich bij Jezus voegden en hem volgden, waren zij innbsp;hart en nieren doordrongen van een politiek getint Messianisme.nbsp;De zonen van Zebedeüs geven ondubbelzinnig blijk van hun warenbsp;gevoelens. Men verwachtte het Koninkrijk Gods op aarde: de be-vrijding van het volk Israël en zijn machtsontplooiing onder leiding
Otto, Reich Gottes, S. 212.
2) PictcL, Mess. Kön. Jesus, S. 34. Cf. Lietzmann, Weltheijand, S. 30.
102
-ocr page 109-van den Messias. Causse vertolkt de gedachten en wenschen der discipelen kemachtig met deze woorden; ,,Les disciples étaient juifs.nbsp;Jésus réalisait a leurs yeux les espérances nationales; il était celuinbsp;que les prophètes et les apocalypses avaient annoncé. Déja ilsentre-voyaient les perspectives éclatantes, les trónes et la gloire dans Ienbsp;royaume messianique” ^).
De discipelen hebben in Jezus inderdaad den Messias herkend, doch hun herkenning was slechts ,,ten deele”. Zij waren en bleven totnbsp;na de Opstanding gevangen in hun eigen conceptie; ze blijven zichnbsp;vastklemmen aan het Joodsche beeld van den machtigen Davids- ƒnbsp;vorst, die ook nationale verlossing brengen zou ^j.
4) Wat is de reden, waarom de discipelen Jezus tenslotte verlieten}
De discipelen hebben in Jezus dus inderdaad den Messias herkend. Zeer ad rem vraagt Wellhausen zich af, waarom anders Johannes -de Dooper niet op den voorgrond zou zijn gekomen, die óók eennbsp;geweldigen indruk heeft gemaakt, die óók is gedood ^).
En toch ontbrak het den discipelen aan inzicht en zijn zij uiteindelijk gevlucht. Waarom? Waar ligt de oorzaak dier diepste verwijdering, welke men zich kan indenken, dat dezelfde Petrus, die eenmaal vol vuur Jezus als Messias beleed, straks verklaarde: „ik kennbsp;den mensch niet”? Hier schijnt Wrede het sterkst in zijn betoognbsp;en We gaan volkomen met hem accoord als hij zegt, dat de Evangeliënnbsp;ons geen ,,Fortschritt in der Erkenntnis der Jünger” laten zien.nbsp;We dienen er dan evenwel deze restrictie aan te verbinden, dat dezenbsp;..Fortschritt” slechts betrekking heeft op het kennen van Jezus alsnbsp;Messias, zooals Jezus Messias wasl
In hoeverre Jezus’ onderwijs de discipelen innerlijk heeft verdiept en hen in geestelijk en zedelijk opzicht heeft veranderd en verrijkt,nbsp;kan hier buiten beschouwing blijven. Zij blijven echter ten eenenmale —nbsp;..verstandnislos dem Leiden Jesu gegenüber” *). Mt. bericht, dat Jezusnbsp;na de belijdenis van Petrus zijn discipelen streng verbood, zijnnbsp;Messias-schap openbaar te maken en hen van toen aan zijn aanstaand
q Causse, Evol. esp. mess. p. 87.
Wellhausen, Einl. Evv. S. 82. Schmidt, TWNT I S. art. [3c)COiA.£UO. ..Das schwankende, den Messiasanspruch Jesu spürende, aber nicht verstehendenbsp;Volk, zu dem auch immer wieder die von Jesus in die Erziehung genommenennbsp;Jünger gehören, deutet die Bezeichnung ,,Judenkönigquot; mehr oder weniger insnbsp;Politische um”.
q Wellhausen, Einl. Evv. S. 82. ¦*) Wrede, Messiasgeh. S. 169.
103
-ocr page 110-lijden en sterven begon „duidelijk te maken”. Mk. vertelt, dat Jezus „geheel vrijuit over deze zaak sprak”, terwijl Lk. Jezus zonder naderenbsp;toevoeging over zijn komend lijden laat spreken. Mt. en Mk. makennbsp;melding van Petrus’ scherpe berisping. Mk. en Lk. vermelden voorts,nbsp;dat de discipelen ,,vreesden hem te vragen”, nadat Jezus zijn lijden,nbsp;sterven en opstanding openlijk en in ondubbelzinnige woorden hadnbsp;aangekondigd.
Er moet derhalve ergens een schijnbaar onoverkomelijke kloof-zijn, waar de discipelen zulk een duidelijke taal niet hebben verstaan of niet hebben kunnen verstaan! Die kloof is er ook inderdaad.
Die is gegeven in het „probleem” van een Messias, die lijden en . sterven moet.
Met een dergelijke Messias-figuur zijn de discipelen volkomen onbekend; zij bestond immers in Jezus’ dagen nog niet. Klausner.nbsp;zegt, dat figuren als een „lijdende Messias”, een Messias-ben-Joseph,nbsp;enz., scheppingen van de volksfantasie zijn, ontstaan na de verwoesting van den tempel; dat de vreesdij ke nederlaag van Bar-Kochba den achtergrond schiep voor dergelijke lijdensvisioenen, dochnbsp;dat in de dagen van Jezus van een „lijdenden Messias” geen sprakenbsp;was ^). VoLZ vestigt er de aandacht op, dat in de Joodsche theologienbsp;het lijden van den Messias nergens in verband met zijn heilswerknbsp;wordt gebracht ^). Joachim Jeremias daarentegen heeft getracht -te bewijzen, dat de figuur van een lijdenden Messias wel degelijk tennbsp;dage van Jezus bestond, en wel ,,in Geheimkreisen, die in der Ge-dankenwelt der spatjüdischen Apocalypsen lebten”. Hij meent, datnbsp;in Henoch een verbinding wordt voltrokken tusschen den Zoon desnbsp;Menschen uit Dan. 7 : 13 en den Godsknecht uit de Ebed-Jahve-liederen. Op deze wijze zou de Zoon des Menschen een lijdende Messiasnbsp;zijn geworden. Seidelin, die van deze opvatting van Jeremiasnbsp;melding maakt, is echter zelf van oordeel — welk oordeel wij deelen —nbsp;dat de resultaten van het onderzoek van Dalman (in diens „Dérnbsp;leidende und der sterbende Messias der Synagoge”, 1888) en vannbsp;Billerbeck (II S. 273—^292) steekhoudend zijn; ,,Nach ihren Unter-suchungen ist das Dogma vom leidenden Messias erst ziemlich spatnbsp;(frühestens im IH Jh. n. Chr.) aufgekommen, und hat in der jüdischennbsp;Tradition stets nur eine nebensachliche Rolle gespielt” ®).
Klausner, Jesus, S. 270. Dezelfde in Mess. Vorst. S. 9ff.: de stervende Messias is een product uit den tijd van Hadrianus (117—138 n. C.). Str. Bill.nbsp;II S. 274; Greszmann, Messias, S. 336; Lietzmann, Gesch. I S. 46.
VoLZ, Eschat. S. 228.
Seidelin, Ebed Jahwe S. 229ff.
104
-ocr page 111-Het is daarom klaar als de dag, dat de discipelen verwonderd en volkomen vreemd stonden tegenover Jezus’ aankondiging. Eennbsp;Messias-Koning, die zou moeten sterven — die was absoluut vreemdnbsp;in hun theologisch kapitaal!
Kan nu evenwel — en dat is de cardinale vraag — de situatie, -zooals zij in onze bronnen wordt medegedeeld, in overeenstemming zijn geweest met de realiteit? Verschillenden zeggen: neen! De leernbsp;van den lijdenden Messias, zoo verklaart Ed. Meyer, is niet van Jezus _nbsp;zelf afkomstig, maar zij is; ,,ein Reflex seiner Schicksale und dahernbsp;ein Erzeugnis des Christentums” Wellhausen heeft het over;nbsp;lt;.ein ungeheurer Sprung von dem eigentlichen Messias zu einem andern,nbsp;der mit ihm nur den Namen gemein hatte und in der Tat keiner war.nbsp;Und dieser Sprung laszt sich nicht a priori, sondern nur post factumnbsp;begreifen” ^). Hij noemt een Messias aan het kruis: ,,eme paradoxe _nbsp;contradictio in adjecto”, welke echter het Schibboleth werd van eennbsp;enthousiast geloof. Wrede heeft het Markusevangelie eenvoudig innbsp;de ,,Dogmengeschichte” overgeheveld, want Markus heeft, volgensnbsp;Wrede: „keine wirkliche Anschauung mehr vom geschichtlichennbsp;Leben Jesu” ®), terwijl Bultmann den apostel Petrus heeft gepromo- /nbsp;veerd tot auctor spiritualis van het Messias-geloof der oergemeente 1 2)./
Met al deze pogingen komt men er echter niet uit en ze kunnen geen bevredigende oplossing schenken. Men behoeft o.i. geenszins zijn toevlucht te nemen tot het dogma der oergemeente, en kan rustig blijvennbsp;bij de historische realiteit met al haar moeilijkheden en schijnbarenbsp;onmogelijkheden, zooals de Evangeliën ze ons hebben overgeleverd,
We komen nog eens terug op het feit, dat de discipelen het lijden van Jezus niet hebben kunnen begrijpen. Mt. en Mk. berichten zondernbsp;meer, dat zij dit woord niet verstonden. Lk. echter geeft een reden op.s inbsp;Lk. 9 :45 zegt: ,,en het was voor hen verborgen (uapaKSKaXüppÉvov), /nbsp;dat zij het niet zouden verstaan”. Dit detail van Lukas is o.i. van zeernbsp;groot belang. Godet heeft het naar aanleiding van dezen tekst overnbsp;..de providentieele beschikking, die deze verblinding toeliet” ennbsp;noemt bij Lk. 18 : 34 (,,en dit woord was voor hen verzegeld.
105
Ed. Meyer, Urspr. u. Anf. I S. 118.
Wellhausen, Einl. Ew. S. 81. Cf. Bruins, Hoe ontstond, enz. bl. 30, 52, die beweert, dat Jezus eerst na 70 n. C. als de Messias is beschouwd.
Wrede, Messiasgeh. S. 129.
Bultmann, Die Frage nach dem Mess. Bew. Jesu, S. 173: ,,Verantwortlich für den neuen Glauben ist Petrus. Ergibt sich daraus nicht ein deutlicher Hinweisnbsp;auf die Entstehungsstunde des Messiasglaubens ? Dasz sie namlich das Ostererlebnisnbsp;des Petrus gewesen ist?”.
-ocr page 112-KEKpu^i^iévov) Riggenbach, die zegt, dat er voor alles, waartegen het natuurlijk hart zich verzet, een verblinding in den menschnbsp;ontstaat^).
Wij meenen, dat een psychologische verklaring hier ten eenenmale onjuist is. Wij mogen niet spreken over een verblinding, een verzetnbsp;bij de discipelen. Lk. plaatst de ware oorzaak van het gebrek aannbsp;inzicht eenvoudig buiten het bereik, buiten het begripsvermogen dernbsp;discipelen. Wanneer iets voor mij verzegeld, bedekt is, kan ik het.nbsp;niet weten en is mij de schuld van dat niet-kennen niet aan te rekenen.nbsp;De wils-functie heeft hier niets mee te maken.
Wij kunnen niet anders dan de laatste oorzaak dezer verzegeling-toeschrijven aan God.
De lijdenstrekken van den Messias behoorden nu eenmaal niet tot de trekken der toenmalige Joodsche theologie.
De oplossing van het geheele probleem is o.i. hierin gelegen; wanneer de discipelen het lijden en sterven van den Messias zouden ¦nbsp;hebben aanvaard, zou Jeztis voor hen geen Messias meer zijn geweest!
Wij kunnen daarom niet inzien, waarom een houding als die der discipelen niet historisch aanvaardbaar zou zijn en men de ,,gemeente-theologie” te hulp moet roepen. De „berisping”, die Petrus Jezusnbsp;meende te moeten geven, is, vooral na zijn Belijdenis bij Cesareanbsp;Philippi, en gelet op Petrus' Messiasidee, volkomen te verklaren,
We willen echter nog een stap verder gaan De vraag kan oprijzen; waarom heeft Jezus zijn discipelen dan niet zóó duidelijk van zijnnbsp;Messiasschap op de hoogte gesteld, dat zij zijn Messiaansch Koningschap wel zouden hebben moeten aanvaarden? Hoewel we straks opnbsp;een en ander nader ingaan, willen wij hier reeds een enkele opmerkingnbsp;maken. Jezus riep eenmaal zijn discipelen tot zich en zij volgdennbsp;hem — op zijn woord. Dat was in het begin. Jezus zeide dat zij ,,innbsp;dezen nacht” hem allen ontrouw zouden worden. En inderdaad zijnnbsp;alle discipelen gevlucht — naar zijn woord. Dat was aan het eind.
Kan men daarom zeggen, dat de vertwijfeling hun geloof heeft uitgedreven; zijn ze gevloden, omdat hun leven in gevaar kwam ?nbsp;Wij willen de ontzettende psychische schok niet onderschatten, maarnbsp;meenen toch, dat men door dergelijke verklaringen aan den diepsten
1) Godet, Lkev. I bl. 570 en II bl. 348. Gore, Comm. Part. III N.T. p. 232 ad Lk. 18 : 34 spreekt over: ,,the profound mental blindness of all the Apostles”.nbsp;Oepke, TWNT III S. 974, art. KpUTITCO zegt, dat de openbaring,,gesloten” blijftnbsp;voor menschelijke onontvankelijkheid. Hij noemt dan Lk. 18 : 34 en 9 : 45 alsnbsp;voorbeelden.
Berkelbach van der S'pr., Markus, bl. 330; Ubbink, Johev. bl. 160.
106
-ocr page 113-grond voorbijgaat. Ja, we zouden zelfs willen zeggen, dat het psychologisch beschouwd zelfs beter te verklaren zou zijn geweest, indien deze mannen, die alles verlaten hebben en hun Meester langen tijdnbsp;hebben gevolgd, in het uur van lijfsgevaar hadden gezegd; wij gaan gt;nbsp;met u mede, het koste wat het kost; wij volgen u, al kost het ook onsnbsp;het leven!
De oplossing kan o.i. alleen langs dezen weg verkregen worden;-Jezus had wel op zijn lijden en sterven gewezen, maar hij had het nog niet ondergaan. Lijden, dood en opstanding waren voor denbsp;discipelen nog geen realiteiten geworden. Het wezenlijke, waardoornbsp;Jezus zijn Messiaansch Koningschap in feite bekroonde, aan het kruisnbsp;en in de opstanding, was nog niet geschied. De discipelen konden^nbsp;het Messiaansch „geheim” niet verstaan vanuit de profetie, hetnbsp;woord, maar ze zouden het eerst verstaan vanuit de vervulling, denbsp;situatie, de daad! En deze situatie zou eerst met Pinksteren volkomennbsp;reëel, openbaar worden (Hand 2 ; 36). Immers nog na de Opstandingnbsp;trilt het politieke, het ,,diesseitige”, verlangen door in de vraag dernbsp;discipelen; ,,Heer, wilt gij in dezen tijd het koningschap voor Israëlnbsp;herstellen” ^)?
Men kan en moet — gelijk wij ook deden — grooten nadruk leggen op het feit, dat de lijdenstrekken in het traditioneele Messiasbeeldnbsp;der discipelen ontbreken; men kan psychologisch voor hun verlatingnbsp;en vlucht motieven aanwezig achten, maar daarmede heeft men denbsp;ware oplossing nog niet. Die ligt bij Jezus zelf, die zijn discipelen\nbsp;riep en zij volgden, die hun ontrouw aankondigde en zij vluchtten.nbsp;Anders gezegd; niet de discipelen lieten Jezus alleen, maar Jezus ^nbsp;liet de discipelen alleen^). De beteekenis van dit „loslaten” kannbsp;slechts door middel van het kennen des geloofs worden verstaan.
Zie Klausner, Jesus, S, 558; Peleiderer, Entst. S. 69; Meyenberg, Leb. Jesu Werk III, I S. 1005: ,,Die Frage spiegelt die immer noch nicht vollnbsp;geklarte Messianische Hoffnung der Apostel wieder.” Maar Meyenberg wijstnbsp;een zuiver nationale Messias-opvatting in deze vraag af, want: ,,Sie waren nichtnbsp;umsonst in die Schule Jesu gegangen”.
Kittel, TWNT I S. 213ff. art. dcKoXouGsTv legt nadruk op het bijzondere karakter van het volgen van Jezus. Het is Messiaansche eisch: dcKoXo60£lnbsp;poi. Het is deelhebben aan het in Jezus geboden heil, aan zijn leven en lijden.nbsp;Het is geen imitatio; het is méér dan het volgen van een rabbi. ¦— Daarom isnbsp;Jezus’ voorzegging van de vlucht der zijnen o.i. Messiaansche voorzegging.nbsp;Zie ook Rengstorf, TWNT IV S. 488, art. pa0r|Tr|0, die echter den onmiddel-lijken indruk van den persoon van Jezus op zijn discipelen aan zijn woord doetnbsp;voorafgaan.
107
-ocr page 114-We hebben thans een groot deel van onze „omsingeling” voltooid. ¦ We hebben de titulatuur van Jezus nagegaan; de meeningen van zijnnbsp;familie, van het volk en van de discipelen onderzocht. Er rest nu,nbsp;nog een zeer belangrijke groep, n.1. die der -partijen. Hier wordt denbsp;situatie echter anders. Om bij ons strategisch beeld te blijven; denbsp;/ partijen vormen een frontlinie. Het volk en de discipelen volgden_nbsp;Jezus, de partijen ver-volgden hem. Ze maken een front, dat zichnbsp;hoe langer hoe meer om Jezus sluit en hem tenslotte in den doodnbsp;drukt. Met groote waarschijnlijkheid kunnen we zeggen, gelet op dennbsp;indruk, dien we uit de Evangeliën ontvangen — dat noch het volk,.nbsp;noch de discipelen Jezus naar het leven zouden hebben gestaan.nbsp;Tot aan het einde toe treffen we bij beiden een zekere aanhankelijkheidnbsp;aan. Bij de partijen daarentegen al aanstonds achterdocht en verholen,nbsp;vijandschap.
Omdat deze groep, die der Farizeën, Sadduceën en Herodianen, een zeer bijzondere plaats inneemt, geven wij er de voorkeur aan hunnbsp;houding niet afzonderlijk in dit hoofdstuk te behandelen, doch hunnbsp;, positie en oordeel ter sprake te brengen in het hoofdstuk over hetnbsp;' proces van Jezus.
108
-ocr page 115-HOOFDSTUK III.
JEZUS’ MESSIAS-BEWUSTZIJN EN ZIJN PREDIKING VAN HET KONINKRIJK GODS.
I
„Maar gij, wie zegt gij dat ik ben?”
Toen antwoordde Petrus hem: ,,Gij zijt de Christus”.
En hij gebood hun streng, dat zij niemand over hem zouden spreken. — Markus 8 : 29,30.
Petrus heeft Jezus den Messias genoemd en Jezus heeft deze benaming, die een belijdenis inhield, niet afgewezen maar aanvaard.-Hier komt het probleem van het Messiasschap van Jezus aan de orde. Heeft Jezus zich als Messias beschouwd? En gesteld datnbsp;het waar is, wat heeft Jezus dan in het middelpunt gezet: zichzelfnbsp;of zijn verkondiging? En is dit Messias-Bewustzijn van het beginnbsp;tot het einde constant geweest of is er een ontwikkeling in tenbsp;bespeuren?
Uit de talrijke gecomprimeerde Jezus-beschouwingen, zooals b.v. Schweitzer, Holzmann, Schmiedel en Mevenberg ons die beschreven hebben, blijkt, dat de spil, waarom de beschouwingen draaien,nbsp;bij welhaast ieder onderzoeker, Jezus’ Messiasschap is. Of dit Messiasschap nu verdedigd, bestreden of op een speciale wijze vertolkt wordt,nbsp;dat doet er niet toe; de kern is en blijft: was Jezus de Messias en watnbsp;voor een Messias?
In den grond van de zaak geldt voor ieder bijbelsch onderzoek de uitspraak van Brouwer, dat men in dezen altijd van een aprioristische,nbsp;dogmatische houding uitgaat.
,,'Waar wij den persoon van Jezus naderen, betreden wij heilig land in veel inniger zin dan wanneer onze voeten den bodem van Palestinanbsp;drukken. In hem is de kracht Gods werkzaam. In hem komt Godnbsp;zelf tot ons. Dat is de prediking waarmee de evangelisten optreden.nbsp;En wij aanvaarden die prediking. Wij zijn ons wel bewust, dat ditnbsp;een aprioristische, wil men een dogmatische houding is. Maar wienbsp;deze prediking niet aanvaardt, neemt een niet minder aprioristischenbsp;en dogmatische houding aan, en zal, als op een ander standpunt
109
-ocr page 116-staande, veel minder in staat zijn, den schrijvers recht te doen” i).
Het heeft deswege geen zin hier in den breede de opvattingen van bekende Nieuw-Testamentici in hun pro en contra tegen elkaar afnbsp;te wegen; voor bijzonderheden willen wij verwijzen naar de hierbovennbsp;vermelde compilaties. Slechts eenige o.i. bijzonder belangrijke uitspraken willen we naar voren brengen.
Wrede heeft gezegd: ,,Die Frage nach dem messianischen Selbst-bewusztsein Jesu, die die heutige Wissenschaft beschaftigt, liegt den evangelischen Berichterstattern fern, ja, sie existiert gar nicht fürnbsp;sie. Vom Anbeginn seines Lebens oder seines Wirkens, von seinernbsp;Geburt oder seiner Taufe an ist Jesus objectiv für sie der Messias” ^).nbsp;Zoo is het inderdaad! Wrede gaat dan verder na, hoe dat komt, om-dan via de door hem ontdekte ,,Pointe” van Mk. 9: 9 tot de conclusienbsp;te komen, dat het Messias-geheim een theologisch begrip is, want,nbsp;zegt Wrede, Markus’ woorden: ,,eer de Zoon des Menschen uit denbsp;dooden zou zijn opgestaan” toonen duidelijk aan: ,,dasz es sich hiernbsp;um Anschauung, nicht um Geschichte handelt” ®). Wrede meentnbsp;zelfs, dat we, indien hij met zijn beschouwing gelijk heeft, daarin eennbsp;positief historisch bewijs ontvangen: ,,dasz sich Jesus thatsachlichnbsp;nicht für den Messias ausgegeben hat” ^). Wij laten deze in zekerennbsp;zin geniale, maar overigens absoluut te verwerpen constructie vannbsp;Wrede verder rusten ®), doch willen bij zijn bovenvermeld citaatnbsp;nadrukkelijk den vinger leggen. Jezus is voor de Evangehsten inderdaadnbsp;de Messias, niet op grond van dogmatische overwegingen, niet postnbsp;factum, maar historisch en objectief. Zeer juist betoogt Otto: ,,Einnbsp;geschichtliches Faktum bedarf eines zureichenden Grundes. Einnbsp;zureichender Grund für den messianischen Glauben der Gemeinde istnbsp;gegeben, wenn der, um den und durch den sie sich gesammelt hat,nbsp;ihr gegenüber mit messianischen Ansprüchen aufgetreten ist. Solche
9 Obbink-Brouwer, Inleid. bl. 403. Cf. Bahler, Heilsverw. bl. 1: al is Jezus van Nazaret voor óns de groote Messias, deze beschouwing blijft een waar-deeringsoordeel, omdat zij historisch-critisch niet te bewijzen valt. Eenerzijdsnbsp;is dit waar. — alleen zouden wij liever spreken van een geloofsoordeel — maarnbsp;anderzijds is het de taak der wetenschap in haar zoeken naar waarheid de spanningnbsp;tusschen waardeeringsoordeel (subjectiviteit) en feitelijkheid (objectiviteit) zooveelnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;mogelijknbsp;nbsp;nbsp;nbsp;te verkleinen.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Wrede,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Messiasgeh.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;S.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5.
9 nbsp;nbsp;nbsp;Wrede,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Messiasgeh.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;S.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;68.
9 nbsp;nbsp;nbsp;Wrede,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Messiasgeh.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;S.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;229.
^) Holtzmann, Mess. Bew. S. 8 noemt haar minder welwillend: ,,eine beispiel-lose Konfusion, die ihren -letzten Grund doch wohl in einer ganz eigenartigen Struktur des eigenen Kopfes gehabt haben müszte”.
110
-ocr page 117-liegen in den evangelischen Berichten vor (und sind naher zu prüf en) ” nbsp;nbsp;nbsp;.
Otto legt dus een persoonlijke, levende relatie: Gemeentegeloof — Evangeliën —• Jezus; terwijl Wrede eerst een caesuur maakt tusschennbsp;historie en dogma om vervolgens een poging te doen door ,,logische”nbsp;reconstructie de ,.realiteit” te herstellen. Dat Jezus zich den Messiasnbsp;heeft gevoeld, Messias-bewustzijn heeft bezeten, is voor elk nuchternbsp;denkend mensch, die niet in een schoolsch vooroordeel gevangen zit,nbsp;klaar als de dag.
,,Dasz (aber) Jesus sich selbst für den Messias gehalten, messianisches Selbstbewusztsein besessen habe, das stellt sich mehr und mehr alsnbsp;ein Punkt heraus, der auch der scharfsten Kritik gegenüber stichhalt”,nbsp;zegt Bousset 2), terwijl Mundle in een discussie met Bultmannnbsp;volhoudt: ,,Auch in Zukunft wird die Forschung das Recht haben,nbsp;das messianische Bewusztsein Jesu als eine Tatsache anzusehen,nbsp;die die überwiegende geschichtliche Wahrscheinlichkeit für sichnbsp;hat” 3).
Van belang en doeltreffend is ook de opmerking van Brouwer,. dat het volstrekt ongelooflijk is, dat een Joodsch opgevoede Christenheid Jezus, na zijn kruisiging en dood, den Messiastitel zou hebbennbsp;gegeven, als hij daarop zelf geen aanspraak zou hebben gemaakt.nbsp;,.Dit zou geheel tegen alle Messias-verwachting van dien tijd zijnnbsp;ingegaan. Alles wijst er op, dat Jezus zich zelf den Messias heeftnbsp;genoemd, maar dan den lijdende, den dienende, die door den doodnbsp;heen moest gaan” *).
Bultmann’s opvatting neergelegd in zijn bekende boekje ,,Jesus”, ... is mij volkomen een raadsel. Te meenen, dat Jezus zichzelf niet voornbsp;den Messias heeft gehouden, is tot daaraan toe, maar dat Bultmann ^nbsp;de vraag naar het Messiasschap van Jezus ,,für nebensachlich” houdt,nbsp;is ten eenenmale absurd®). Hoe kan men ooit een boek over Jezusnbsp;schrijven, wanneer men bij voorbaat de kern wegsnijdt? Verwerpingnbsp;van Jezus’ Messias-bewustzijn werpt ons in de draaikolk der rationalistische en romantische Jezus-beschouwingen der negentiende eeuwnbsp;terug — hoe scherpzinnig en verrassend ook vele zienswijzen en
Otto, Reich Gottes, S. 128.
“) Bousset, Was wissen wir, S. 60.
Mundle, Geschichtl. Mess. Jesu, S. 311. — In verband hiermede worde opgemerkt, dat de Joodsche geleerden, Klausner en Eisler, die zich op bijzonderenbsp;wijze in Jezus’ leven hebben verdiept, niet twijfelen aan een Messias-bewustzijnnbsp;hij Jezus.
Brouwer, Bergrede, bl. 32.
Bultmann, Jesus, S. 13.
111
-ocr page 118-opmerkingen mogen zijn —• gelijk zulks bij Bültmann zeer zeker het geval is ^).
Nog steeds tracht men het antwoord te vinden op de vraag, waar de oorsprong ligt van Jezus’ Messiasschap en bij de beantwoordingnbsp;dier vraag gaan de wegen uiteen van hen, die zich vastklampen aannbsp;een naturalistisch Jezusbeeld en hen, die het supra-natureele wezennbsp;in Jezus erkennen. Wie Jezus zuiver menschelijk wil verklaren, zalnbsp;— hoe hoog men hem ook in eene ,,Uebermenschlichkeit” wil opvijzelen — altijd gebonden blijven aan de een of andere psychologischenbsp;verklaring. Men heeft willen wijzen op Jezus’ fantasie, zijn visionairen.nbsp;geest, zijn droomen, enz. (Klausner); men heeft den vinger gelegdnbsp;bij Jezus’ sociaal gevoel en beweerd, dat de nood van het volk innbsp;¦Jezus’ „mitfühlendem Herzen zum Rufe Gottes” werd (Pfleiderer) ^j.
Eisler legt — we wezen er reeds op — grooten nadruk op het feit, dat Jezus, althans volgens Eisler, eiriKUcpoa was. Het genie, ge-.nbsp;kerkerd in een misvormd lichaam, zoekt naar: ,,den natürlichennbsp;Ausgleich fur seine körperliche Minderwertigkeit”. Zoo was het ooknbsp;bij Jezus: hij zocht ,,groot ”te worden. Daarbij komt dan nog, aldusnbsp;Eisler, het geloof aan een hooge afkomst, het diepe geloof aan eennbsp;goddelijken Vader, de innerlijke roeping en: ,,so kann man wohl”,nbsp;om met Eisler’s eigen woorden zijn redeneering te besluiten, ,,soweitnbsp;solche seelischen Vorgange überhaupt erklarbar sind —, verstekennbsp;und nachfühlen, wie ein an den Banden seines Körpers mit über-menschlicher Gewalt rüttelnder, zu den höchsten Höhen sich auf-reckender Geist endlich in die überlieferten Vorstellungen vomnbsp;Gottgesalbten Retter-, Erlöser-, und Befreierkönig seines Volkesnbsp;hineinwachsen konnte und muszte” ®). We zijn intusschen van ditnbsp;,,moeten en kunnen” van Jezus op de manier van Eisler geenszinsnbsp;overtuigd. Er is ons nu eenmaal geen portret van Jezus bewaard^).nbsp;Eisler’s poging, om via een psycho-analytische redeneering Jezus’nbsp;Messias-bewustzijn te verklaren als een compensatie voor zijn, uit-lichamelijke misvormdheid ontsproten, minderwaardigheidscomplex,nbsp;kunnen we niet anders dan absurd, mislukt en stuitend noemen.
Alle bloot psychologische verklaringen zijn gedoemd schipbreuk te lijden. Windisch raakt de kern aan met zijn uitspraak dat: ,,dienbsp;Gottergriffenheit Jesu ein letztes unableitbares Faktum” is^). Dat
1) nbsp;nbsp;nbsp;Cf. De Zwaan-, Christusget. v. Pis. bl. 30.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Pfleiderer, Entst. S. 65.
2) Eisler, IB II S. 187.
h Cf. Preuss, Das Bild Christi, S. 4ff. Windisch, Der gesch. Jesus, S. 219.
112
-ocr page 119-wil dus zeggen, dat dit factum niet via de gewone wetenschappelijke methoden kan worden benaderd of begrepen, doch slechts door middelnbsp;van een ander kennen, het ,,geloofskennen”.
We besluiten dit thema met het citeeren van een tweetal voortreffelijke uitspraken, gedaan door Causse en Ubbink. Causse heeft gezegd: ,,La genèse de cette conscience messianique restera toujoursnbsp;pour l’historien un mystère. L’influence du milieu, la lecture denbsp;l’A.T., les réflexions personelles ne suffisent pas a expliquer la conviction inébranlable que Jésus avait de sa mission divine: Le Royaumenbsp;est proche et je suis l’envoyé de Dieu qui vient le fonder” terwijlnbsp;Ubbink heeft gewaarschuwd tegen het construeer en van een ontstaannbsp;en ontwikkeling van Jezus’ Messiaansch besef, daar zulks een hachelijkenbsp;onderneming is: ,,schaarsch als de aanwijzingen voor het verstaannbsp;van Jezus’ innerlijk leven zijn” 2).
Er wordt in de Evangeliën met geen woord gerept over een ontwikkeling in Jezus’ Messias-bewustzijn. Men heeft de these gelanceerd,--dat Jezus’ Messiasschap eerst politiek getint zou zijn geweest, doch bij nader inzien zou hij tot een geestelijke opvatting zijn gekomen. ,nbsp;In de bronnen vinden we een dergelijke radicale zwenking echter-j..nbsp;nergens aangeduid ®).
Het aanvaarden van Jezus’ Messiasschap als zoodanig moge in ^ laatste instantie berusten op aprioristische gronden, op een persoonlijkenbsp;beslissing *), in historisch-critischen zin kan evenwel met het volstenbsp;recht de vraag gesteld worden van welken aard dit Messiasschap was.
Om deze vraag te beantwoorden zal moeten worden onderzocht,^ op welke wijze Jezus is opgetreden en in welken geest hij over zichzelfnbsp;heeft gesproken.
Causse, Evol. esp. mess. p. 70.
Ubbink, Jezus de Chr. bl. 13, vgl. bl. 30. Wij doorgronden Jezus’ zelfbewustzijn niet. ,,Hier schiet onze psychologie te kort. Wat Hij, ,,gescheiden van de zondaren” (Hebr. 7 : 26), in zijn storelooze gemeenschap met den Vader .nbsp;gedacht heeft en ervaren — niemand dringt daarin door, die met het ,,ik” te /nbsp;strijden heeft”.
Zie MkvENBERG, Leb. Jesu werk III, I S. 591: ,,Für eine Entwicklung des messianischen Bewusztseins Jesu aus einer nationalistisch-imperialistisch-politischen in eine geistig-religiöse stehen Radikale und Liberal-Konservativenbsp;ein; so Paul Wilhelm Schmidt, E. Stapfer, Bèyschlag, Joh. Weiss, Ernst Kühl.” —nbsp;Meyenberg zelf acht de diepste wortel van Jezus’ Messiaansch besef gelegennbsp;,,eben in der Menschwerdung des Sohnes Gottes” (S. 603). Zoo denkt ook ^nbsp;Klausner, Jesus, S. 271 aan een wending in Jezus’ Messiaansch gevoelen en/nbsp;optreden. ObbiNk-Brouwer, Inleid. bl. 405: van een ontwikkeling van Jezus’nbsp;bewustzijn is geen sprake.
^) Brouwer, Soc. Vr. bl. 42.
LS 8 113
-ocr page 120-Jezus trad op als rabbi en werd ook als zoodanig aangesproken ^). De rabbi mocht niets baseeren op zijn eigen autoriteit; hij was slechtsnbsp;een schakel in de keten der traditie. De geheele wetsbeschouwingnbsp;der rabbijnen werd beheerscht door de overlevering, die zelf haarnbsp;laatsten en diepsten grond vond in de Tora. De rabbi, die het zounbsp;wagen de Traditie te weerspreken, zou daarmee de ketting verbreken;nbsp;ja, hij zou de Tora weerspreken en dat was hetzelfde als tegen Jahvenbsp;zelf ingaan, die de Wet had gegeven. Nu heeft Jezus in zijn onderwijsnbsp;den weg der Traditie verlaten. Kümmel is van meening, dat hetnbsp;conflict tusschen Jezus en de rabbijnen zijn beslissend moment vondnbsp;in dit breken van het geloof in de Traditie ^). Jezus’ zelfbewust:^nbsp;,,maar ik zeg u” prikkelde de rabbijnen bovenmate. Bevatte de Toranbsp;den wil Gods dan niet geheel en al? Toen Jezus pretendeerde den wilnbsp;Gods te kennen buiten de Tora om en oud door nieuw verving, zettenbsp;hij het mes in de wortels van het Jodendom, dat stond of viel met denbsp;absolute autoriteit van Tora en Traditie. Gezag botste tegen gezag.nbsp;De rabbijnen konden zich beroepen op de Wet, maar op wien of watnbsp;kon Jezus zich beroepen? Nu gaat de zaak zich op een wonderlijkenbsp;wijze toespitsen: de rabbijnen en Jezus beriepen zich beiden op hetzelfde Oude Testament en op denzelfden God! Waarom dan de divergentie en waar precies gaan de wegen uiteen? Die gaan niet uiteennbsp;bij een bepaalde opvatting of uitlegging van de Tora, doch in dennbsp;persoon van Jezus-zelf, in zijn zelfstandigheid, kortom in zijn gezagnbsp;als Messias. Aan zijn s^ouola ontleende Jezus zoowel zijn gebondenheid als zijn vrijheid ten aanzien van de Wet en in de Evangeliënnbsp;vinden we zoowel het een als het ander. Jezus’ è^ouala is Recht ennbsp;Macht ineenen. ,,Ist er der Sohn, so ist auch die ihm gegebene Voll-macht nicht als beschrankte Beauftragung zu denken, sondern alsnbsp;Verwaltung in freier Willenseinheit mit dem Vater zu versteken” ®).
Daar het onderwijs van Jezus zulk een breede plaats in zijn optreden heeft ingenomen, ligt de vraag voor de hand, of hij daarin
1) nbsp;nbsp;nbsp;Bultmann, Jesus, S. 55ff. Otto, Reich Gottes, S. 3 ziet in Jezus het typenbsp;van een ,,eschatologischen Wanderprediger”. Sevenster, Eth. en Esch. hl. 211nbsp;karakteriseert Jezus als een ,,profetischen rabbi”.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Kümmel, Jesus u. der jüd. Traditionsged. Cf. Travers Herford, Christ,nbsp;in Talm. u. Midr. p. 9.
3) nbsp;nbsp;nbsp;Foerster, TWNT II S. 565, art. è^OUaioc. Wat aangaat Jezus’ houdingnbsp;t.o.v. het O.T. en de Wet, zie Brouwer, Soc. Vr. bl. 39vv.; RidUerbos, Strekkingnbsp;Bergrede, bl, 145vv.; Eisler, IB I S. 30: „Jesus hat sich weder für noch gegennbsp;das Gesetz ausgesprochen. Er erkannte es einfach als etwas Bestehendes an,nbsp;ohne sich daran zu binden”. Het kwam aan op de ,,neue Sittlichkeit”. Wissing,
114
-ocr page 121-wellicht een Messiaansche functie heeft vervuld. Wij herinneren ons daarbij VoLz’ belangrijke uitspraak, dat we niet klaar zijn met tenbsp;zeggen: Jezus heeft zichzelf als den Messias beschouwd, doch datnbsp;daarna eerst de vragen oprijzen, n.1. of Jezus nu was Tora-leeraar,nbsp;profeet, drager van Engelen-macht, Priester-koning,. ,,Mensch”, ofnbsp;koning in politiek-nationalen zin?
Hoewel de gedachte, dat de Messias als Tora-leeraar zal optreden en zijn volk in de Wet zal onderwijzen, zich pas later op grootsche wijzenbsp;zou ontwikkelen, in de Tora als zoodanig was zij reeds lang aanwezig.nbsp;Men denke aan PsSal. 17 ; 43: ,,Zijn woorden zijn zuiverder dan hetnbsp;fijnste kostbare goud. In volksvergaderingen zal hij de stammen vannbsp;het geheiligd volk richten; zijn woorden zijn gelijk woorden der heiligennbsp;temidden van geheiligde volken” (cf. Jes. 42 : 4) ^). Nu valt het ons.^nbsp;steeds weer op, dat de menigte Jezus rusteloos blijft volgen om hemnbsp;te hooren; dat zij zich verbaast over zijn leer en die een „nieuwe leer”nbsp;noemt (Mk 1 : 22). Leefde er een vermoeden in de harten, dat dezenbsp;Jezus als een begenadigd Tora-leeraar de geboden en den wil Godsnbsp;op nieuwe wijze vertolkte? Meti kan o.i. zeggen, dat Jezus in zijn»nbsp;onderricht een Messiaansche functie heeft vervuld. Zijn è^ouaia alsnbsp;öibdoKaXoo is niet te scheiden van zijn Messiasschap als zoodanig.
Hetzelfde kan men zeggen van de profetische gestalte. Verscheidene malen neemt Jezus het woord profeet in den mond ^). Door zijnnbsp;gerichtsprediking straalt het profetisch vuur. Bij den intocht in»nbsp;Jeruzalem komt Jezus tegemoet aan de Messiaansche voorstellingen,nbsp;die in het volk leven, het volk, dat hem bejubelt als den itpocpfiTirionbsp;ó Èpxópsvoa. Zoo slaat Jezus de brug tusschen de koninklijke en denbsp;profetische zijde van de Messias-figuur. In verband hiermede wordenbsp;gewezen op een veelzeggende opmerking van Sevenster, die, nadatnbsp;hij Jezus als rabbi en als profeet heeft gekarakteriseerd, als volgtnbsp;besluit: ,,Toch blijkt Jezus op verschillende plaatsen in de evangeliënnbsp;een zelfbewustzijn te bezitten, dat boven dat der profeten uitgaat.
Begrip K.G. bl. 61; Jezus dringt aan op de ware gezindheid. Heuver, Privaatbezit, bl. 146: Jezus zet de wetten terzijde, wanneer ze hun ware bedoeling verloren hebben. Wellhausen, Einl. Evv. S. 103: Jezus rebelleert niet tegen denbsp;wet, maar staat er vrij tegenover. Bultmann, Jesus, S. 59ff.; Steinmann, Soc.nbsp;Fr. S. 15, 85ff.; Schürer, GJV II S. 305, 464ff.; Bauer, Leb. Jesu, S. 468ff.;nbsp;Montefiore, Rabb. Lit. p. 161; Str.Bill. I S.470ff.; Schrenk, TWNT, I S, 755,nbsp;art. Ypalt;J)r| onder C. Die Schriftfrage. Krachtens zijn volmacht staat Jezusnbsp;niet slechts boven de traditie, maar ook boven het O.T. Het autoriteitsbegripnbsp;is vervangen door de vervullingsgedachte (S. 760).
Cf. Seidelin, Ebed Jahwe.
=) Mk. 6 : 4; Lk. 13 : 33; Joh. 4 : 44.
115
-ocr page 122-De desbetreffende teksten zonder meer terzijde te stellen, is mijns inziens niet geoorloofd”^). Maar, zoo vragen we ons af, wanneernbsp;Sevenster op deze wijze over het zelfbewustzijn van Jezus spreekt,nbsp;waarom het dan niet zijn Messiaansch zelfbewustzijn genoemd? Denbsp;quintessence ligt immers in het begrip Messiaansch!
Nergens in de Evangeliën vinden we vermeld, dat Jezus een Engel zou zijn of een drager van Engelen-macht. Wel ontmoeten wenbsp;rondom Jezus engelen als boodschappers en gedienstige geesten: innbsp;de geboorte-verhalen, in de berichten over de opstanding, bij denbsp;verzoeking, in Gethsemane. Toen Jezus gevangen genomen werd,nbsp;sprak hij over de mogelijkheid, dat hem oogenblikkelijk een heirlegernbsp;van engelen ten dienste zou kunnen staan, indien hij zijn Vader ernbsp;om vroeg.
Wanneer Jezus het heeft over het wereldgericht, zegt hij, dat van dien dag en die ure niemand weet: ,,de engelen in den hemel nietnbsp;en de zoon niet” (Mk. 13:32). Als de zoon is Jezus: ,.zooveel hoogernbsp;geworden dan de engelen, als hij voortreffelijker naam heeft geërfdnbsp;dan zij”, zegt straks de schrijver van den brief aan de Hebreen
Van beslissende beteekenis is de naam, dien Jezus zichzelf heeft-gegeven, n.1. de titel „ Zoon des menschen”, welke 81 maal in de Evangeliën voorkomt.
We vinden dezen titel gebruikt in verband met: lijden®), parousie*), macht tot zonden-vergeven ®); de Zoon desnbsp;menschen is als een mensch ,,etend en drinkend” ®); hij is heer vannbsp;den Sabbath ^); hij vertoeft drie dagen in het hart der aarde *) hijnbsp;wordt geteekend als zaaier ®); hij heet zoo in verband met de opstanding^®); de Zoon des menschen zit op den troon zijner heerlijkheid^^);nbsp;hij is een teeken voor dit geslacht ^ ®); hij is gekomen om te behouden ^ ®);
b Sevenster, Eth. en Esch. bl. 212.
2) nbsp;nbsp;nbsp;SCHNIEWIND, TWNT I artt. dcyyEXloc en öcyysXoo S. 81ff. (Kittel).
3) nbsp;nbsp;nbsp;Mt. 17 :12, 22; 20 : 18; 26 : 2, 24. Mk. 8 : 31; 9 : 12, 31; 10 : 33, 34; 14 : 21,nbsp;41. Lk. 9 ; 22, 44; 17 : 25; 18 ; 31; 22 ; 22.
b Mt. 10 : 23; 13 : 41; 16 : 27, 28; 24 : 27, 30, 37, 39, 44; 25 : 31; 26 : 64. Mk. 8 : 38; 13 ; 26, 27; 14 ; 62. Lk. 9 : 26; 12 : 40; 17 : 24, 30; 21 : 27, 36.
b Mt. 9 : 6. Mk. 2 : 10. Lk. 5 : 24.
b Mt. 11 : 19.
’) Mt. 12 : 8. Mk. 2 : 28. Lk. 6 : 5.
b Mt. 12 : 40.
b Mt. 13 : 37.
1») Mk. 9 : 9, 31; 10 : 34. Lk. 9 : 22; 18 : 31.
12)
13)
Mt. 19 : 28; 25 : 31. Lk. 22 ; 69. Cf. Joh. 1 : 52; 6 : 62.
Lk. 11 : 29.
Lk. 19 ; 10.
116
-ocr page 123-hij wordt verraden met een kus ^); is uit den hemel neergedaald ^); de Zoon des menschen heeft macht tot gericht ®); hij is het, die denbsp;eeuwigheidsspijs schenkt 1 2); Jezus spreekt over het deelhebben aannbsp;het vleesch en bloed van den Zoon des menschen ®); over geloof innbsp;den Zoon des menschen ®); zalig wordt hij genoemd, die terwille vannbsp;den Zoon des menschen wordt beschimpt ’); de Zoon des menschennbsp;zal worden verheerlijkt en verhoogd ®).
Wanneer we dit bonte geheel systematiseeren, zien we, dat Jezus _ dezen titel gebruikt in verband met:
a) nbsp;nbsp;nbsp;zijn mensch-zijn;
b) nbsp;nbsp;nbsp;zijn heer-zijn;
c) nbsp;nbsp;nbsp;zijn macht zonden te vergeven;
d) nbsp;nbsp;nbsp;zijn lijden en opstanding;
e) nbsp;nbsp;nbsp;zijn verheerlijking en parousie.
Hoe komt Jezus nu aan dezen bijzonderen naam en wat beteekent hij? Dat Jezus de benaming Zoon des menschen heeft ontleend aannbsp;Dan. 7 : 13 wordt vrijwel algemeen aangenomen ®). Maar wat heeftnbsp;Daniël ermee bedoeld? De opvattingen zijn verdeeld. Dalman wijstnbsp;erop, dat in het bijbelsch Hebreeuwsch en bijna steedsnbsp;collectieve begrippen zijn. In Dan. 7 : 13 beteekentnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;volgens ƒ-
Dalman: ,,als gleichend einem Gliede der Gattung Mensch, oder' einem, der Menschenart an sich tragt” ^®).
Bentzen meent, dat in den textueelen samenhang deze Zoon des — menschen ongetwijfeld den drager der eeuwige Godsheerschappijnbsp;symboliseert, dus het volk Gods, in tegenstelling tot de heidenschenbsp;volken. Maar daar naar antiek gevoelen er geen scherpe grens bestaat -j-tusschen individu en het collectivum, kan en zal in den Zoon des ^nbsp;menschen van Dan. 7 de Messias „mitgedacht sein” “). In IV Ezra -en Henoch vinden we den Zoon des menschen zeer duidelijk als
Lk. 22 Joh. 3nbsp;Joh. 5nbsp;Joh. 6nbsp;Joh. 6nbsp;Joh. 9nbsp;Lk. 6 :nbsp;Joh. 3 :
117
48.
13.
27.
27.
53.
35.
22.
14; 12 ; 23, 34; 13 : 31. Cf. 8 : 28.
GoLthals, Jésus a Jér. p. 61 daartegenover is zelfs van oordeel, dat Jezus het boek Dan. niet heeft gekend: ,,ce n’est pas la qu’il a puisé sa conception denbsp;Fils de rHomme”.
Dalman, WJ I S. 191ff.
Bentzen, Daniel, S. 33; Klausner, Jesus, S. 349.
-ocr page 124-individu, als Messias, en het blijft derhalve een open vraag, of deze term oorspronkelijk toch weer niet op een individueele figuur teruggaat, welker origine buiten Israël moet worden gezocht. Greszmann’snbsp;spoor leidt naar Egypte: ,,Die Gestalt des Hochbetagten geht zurücknbsp;auf den Greis, den als Weltkönig aufgefaszten Sonnengott der Aegypter,nbsp;mag man ihn Re, Atum oder sonstwie heiszen” Kalthoff denktnbsp;aan de Ideeënwereld van Plato, de Zoon des menschen is dan denbsp;Ideale Mensch ^), terwijl Sellin zich afvraagt, of de bron niet in denbsp;oud-joodsche-eschatologie moet worden gezocht, cf. Mich. 5:2®).nbsp;WissiNG volgt VON Gall in diens opvatting, dat de Zoon des menschennbsp;niemand anders is dan de Oermensch uit de Perzische eschatologischenbsp;gedachtenwereld ^).
Vooral Reitzenstein heeft in zijn godsdiensthistorisch onderzoek aan deMandeesche enManicheesche religie veel aandacht geschonken ®).nbsp;De Perzische religie kent een Wereldvernieuwer, Drager van Goddelijkenbsp;Kracht, die niet slechts Verlosser is, maar ook zelf is verlost ®). Hij isnbsp;„de Mensch”. In de Joodsche eschatologie speelt ,,de Mensch”,nbsp;Barnascha, de Menschenzoon, een belangrijke rol, welke niet kannbsp;worden verklaard uit het Jodendom zelf, aldus Reitzenstein. Hetnbsp;is eveneens uitgesloten, dat de Mandeesche en Manicheesche religienbsp;den term aan het Jodendom ontleend zou hebben, daar dit zoo centralenbsp;beeld van den ,,Mensch” met vele oer-iranische mythen is verbonden '^).nbsp;Reitzenstein acht de origine derhalve gelegen in de gecompliceerdenbsp;Oostersche religie. In Dan. 7 : 13 ontmoeten we de benaming Zoonnbsp;des menschen als leengoed voor het eerst, doch hier betreft het nognbsp;maar een apocalyptisch beeld uit de schildering van den eindtijd.nbsp;Straks in IV Ezra en Henoch wordt het verder uitgewerkt. Daarinnbsp;vinden we de trekken van den goddelijke Bode, van Manda d’Hajjênbsp;= ,,gnosis des levens”; van den ,,man”; den Zoon des Lichts, bemiddelaar tusschen de lichtwereld en de materie; den helper, die de ziel
1) nbsp;nbsp;nbsp;Greszmann, Messias, S. 405.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Kalthoff, Entst. S, 76. Cf. Leisegang, Der Heilige Geist I S. 79ff. overnbsp;Ó Kaa’ dcXf|6Eiav avBpcoitOO: de ideale, geslachtslooze mensch, bij Philo.
3) nbsp;nbsp;nbsp;Sellin, Heilandserw. S. 70f. Meyenberg, Leb. Jesu Werk III, I, S. 949,nbsp;evenwel: ,,Der Inhalt des messianischeii Begriffs: Menschensohn, ist und bleibtnbsp;danielsches Urgut'’.
h WissiNG, Begrip K.G. bl. 32. Bentzen, Daniel, S. 33 acht echter de argumenten voor een iranischen invloed niet voldoende.
Reitzenstein, . Das iranische Erlösungsmysterium. Zie ook Obbink, Godsdienstwetensdhap, artt. Mandeesche religie en Manicheïsme; W. Bauer,nbsp;RGG III, Sp. 1953ff. art. Mandaer; LuiseTroje, RGG V Sp. 1416ff. art. Urmensch.
®) Reitzenstein, Das iran. Erlösungsmyst. S. 116.
’) Reitzenstein, a.w. S. 119f.
118
-ocr page 125-bevrijdt, den vertegenwoordiger van den eersten man Adam en ook wel genoemd onder een eigennaam Hibil (= Abel, zoon van Adam),nbsp;Shitil of Enosh. ,,Er laszt die Seele die Rede des groszen Lebensnbsp;vernehmen, klart sie auf, weg von der Welt, oder liebkost sie undnbsp;richtet sie auf. Er verheiszt ihr, sie solle mit ihm wohnen, und ernbsp;Wolle in ihrem Herzen Platz nehmen; sie sei sein Abbild; er wollenbsp;sie emporheben und in seinem Gewande bewahrenquot; ^).
In aansluiting aan de zienswijze van Reitzenstein noemen we die van Oxxo. Oxxo is er van overtuigd, dat thans niemand in ernst —¦nbsp;meer zal bestrijden, dat de eschatologie der laat-Joodsche apocalyptieknbsp;verre uitgaat boven de Messianologie van Oud-Israël, dat zij zichnbsp;ontplooid heeft onder de inwerking der iranische eschatologie en datnbsp;derhalve ook Jezus’ verkondiging van het Rijk onder deze invloedennbsp;staat.
,,Man kennt auch ihr en Quellort, die Religion des groszen baktrisch-arischen Profeten Zarathustra und deren spatere Gestaltung im Avesta”. Ja, nog verder gaat Oxxo terug: de idee van het „Rijk’-^nbsp;ligt in het oeroude verleden der arische religie, in de Asura-religie, ^nbsp;die ontstond, vóórdat de Iraniërs en Indiërs uiteengingen 2). Oxxo,_nbsp;wiens studie ,,Reich Gottes und Menschensohn” eveneens een ,,reli- ,nbsp;gionsgeschichtlicher Versuch” is, kent aan het type van den Zoon jnbsp;des menschen in Henoch een beslissende waarde toe voor het verstaannbsp;van het karakter vair deze figuur bij Jezus (zie verder). Hij vraagtnbsp;zich af, of de Menschenzoon van Henoch zijn prototype bezit in ennbsp;afhankelijk is van de iranische speculatie over den oermensch®).nbsp;Verwijzend naar den arbeid van R. Reixzensxein en H. H. Schadernbsp;bestrijdt Oxxo in sommige opzichten Reixzensxein over diens opvatting. Oxxo vestigt de aandacht dan op de indische gestalten Yamanbsp;en Manu. Yama = oermensch, de ,,eerst gestorvene” en als zoodanignbsp;wordt hij doodengod en rechter der geesten. Manu heet Adam en isnbsp;mensch en menschheid tegelijk. Deze Manu = Mensch, die tegelijkertijd Godszoon is, geeft aan de menschheid het wetboek, volgens hetwelk geoordeeld wordt. Deze figuren, Yama en Manu, zijn wijdverbreid. Oxxo vraagt zich af, hoe en of deze gestalten en anderenbsp;mythische figuren, ook in Iran, het model hebben geleverd voor dennbsp;,,Mensch” uit Henoch. Oxxo zegt; mogelijk is het, maar niet bewijs-Xnbsp;baar. De gestalte van den ,,mensch” bij Henoch heeft Oxxo geleid
Reitzenstein, a.w. S. 54f.
Otto, Reich Gottes (zw. verbess. Aufl. 1940) S. 7. Otto, a.w. S. 314ff.
119
-ocr page 126-tot een andere opvatting (vermutungsweise): „Der Menschensohn gt; ist nicht ein „Urmensch”. Er ist einfach die fravaschi des exemplarisch-Gerechten, namlich Henoch’s. Dieser wird zum Schlusse — iranischennbsp;Allgemein-vorstellungen entsprechend — mit seiner fravaschi vereint”.nbsp;Dus zou de Menschenzoon, als alle fravaschis, niets anders zijn dan;nbsp;„das zuvor in der „geistigen Welt” geschaffene geistige Gegenstücknbsp;Oder, wie Darmesteter angiebt, das geistliche Element de la personnenbsp;humaine, (J. Darmesteter, Le Zend-Avesta IIS. 501: ,,élément divinnbsp;de la personne humaine”), in diesem Falie de la personne de Henoch” ^).nbsp;Op deze wijze is, volgens Otto, het merkwaardige zweven tusschennbsp;de ideëele en reëele existentie van den Menschenzoon te begrijpennbsp;en kunnen we Henoch’s verhooging tot Menschenzoon en zijn on-lichamelijkheid verstaan. ,,Und was für den Parsen die fravaschi war,nbsp;das muszte für einen Juden ein ewig Auserwahlter sein” ^).
Denkt Reitzenstein dus bij de gestalte van den Menschenzoon aan Manda d’Hajjê en Otto aan een fravaschi, de Oud-Testamenticusnbsp;VOLZ acht den oorsprong van den titel ,,hoogstwaarschijnlijk” innbsp;Dan. 7 : 13 gelegen, dat zelf weer door Ez. 1 : 26 kan zijn beïnvloed.nbsp;En de oer-mensch? „Daniël erinnert sich an jenen Menschen, vonnbsp;dem die Sage erzahlte, und er sieht ihn ins Gesicht; der Retter dernbsp;Urzeit wird zum Retter der Endzeit und dieser hat es wie jener mitnbsp;den Tieren zu tun (Dan 7 vgl. T. Joseph 19), indes berücksichtigtnbsp;der Apokalyptiker Daniel die uranfangliche Existenz dieses ,,Menschen” nicht weiter” ®). En VoLZ geeft ons den raad niet te veel-,,hineingrübeln zu wollen” in een apocalyptischen geheimen naam:nbsp;de Menschenzoon is de persoonlijke X van den heilstijd, waarvannbsp;de apokalyptische kringen wisten, en: „je weniger man sich dabeinbsp;denkt, desto besser” ^). Hoe vat VoLZ het zelf op? Volz wil de gedachte aan het volk, het collectivum loslaten; hij denkt liever aannbsp;een ,,engel”, cf. Dan. 10 : 16, 18; 8 : 15, en ziet dan in den Zoon desnbsp;menschen den ,,visionalen Mensch” ®). Het eschatologisch Godsrijk-^nbsp;is, volgens Volz, toegespitst in den eschatologischen Heerscher =nbsp;de visioneele Mensch. Op deze wijze vloeien Koning en Rijk als het warenbsp;ineen: Het Rijk wordt in den Zoon des menschen concreet, belichaamd.
1) nbsp;nbsp;nbsp;Otto, Reich Gottes, S. 321.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Otto, a.w. S. 321.
Volz, Eschat. S. 190.
h Volz, Eschat. S. 190.
Volz, Eschat. S. 12, 13: ,,Wir haben unsdahin entschieden, dasz mit diesem visionalen Menschen die persönliche Gestalt des eschatologischen Führersnbsp;als persönliche Verkörperung des Gottesreiches gemeint sei.”
120
-ocr page 127-Et bestaat dus weinig eenstemmigheid. Het blijft zeer goed mogelijk, dat de term Zoon des menschen niet specifiek Israëlietisch is — mennbsp;lette op den tijd van het ontstaan van het boek Daniël — en datnbsp;uitheemsche invloeden op de denk- en taalwereld van den auteurnbsp;hebben ingewerkt. Hoe het ook zij: of men Israël, het Parzisme, hetnbsp;Hellenisme, Babel of Egypte als bakermat voor dezen titel wil be-,nbsp;schouwen, zeker is, dat hij in Daniël eschatologisch is gebezigd ennbsp;IV Ezra en Henoch hem gebruiken als titel voor den Messias^).
Jezus heeft zichzelf Zoon des menschen genoemd. —
Wanneer men dit ontkent en deze benaming als een uitdrukking van de oer-gemeente beschouwt, versplintert men het gansche Evangelie ^). De oer-gemeente zou dan wel verbazend vindingrijk moetennbsp;zijn geweest, om juist dezen titel tot de beslissende in Jezus’ predikingnbsp;te maken!
Eenige geleerden twijfelen eraan of Jezus wel overal, waar de Evan-_ gelisten hem overleveren, zelf den titel heeft gebruikt. Schweitzer ^nbsp;en Otto zijn van oordeel, dat Jezus zich eerst na de Petrus-belijdenisnbsp;Zoon des menschen heeft genoemd en dat we op alle plaatsen, waarnbsp;Jezus vóórdien de benaming in den mond wordt gelegd, te doen hebbennbsp;met de vrucht van een literair proces. Het eenvoudige ,,ik” zou vervangen zijn door de plechtige circumlocutio Zoon des menschen .nbsp;Wij kunnen deze opvatting niet deelen. Beider meening berust opnbsp;een vooringenomen positie: bij Schweitzer op het feit, dat hij dennbsp;hoofdnadruk doet vallen op de parousie, bij Otto op het feit, dat hijnbsp;den voornaamsten klemtoon legt op het lijden. Er is o.i. geen enkelenbsp;reden aanwezig, om den inhoud van den titel Zoon des menschen tenbsp;beperken tot deze beide, al valt ongetwijfeld op deze twee het hoofdaccent. Wanneer men de teksten, waar Jezus zich Zoon des menschen 'nbsp;noemt, zorgvuldig nagaat, zal men bemerken, dat zij alle verband
h Vgl. Obbink-Brouwer, Inleid. bl. 306v., 407; Brouwer, Wereldeinde, bl. 39; Str.Bill. I S. 957 meent bij Henoch een verband tusschen den Z.d.M. ennbsp;Gen. 3 : 15 te bespeuren,
Wellhausen, Einl. S. 123; Van Bakel, De carne Christi, bl. 255vv.; Meyenberg. Leb. Jesu Werk III, IS. 921 noemt terecht de opvatting van Volkmar,nbsp;Brandt, Wellhausen en Lietzmann, dat Jezus zich nooit voor den Z.d.M.nbsp;,,im danielschen Messianischen Sinne” beschouwd heeft, onjuist.
Schweitzer, Messiasgeh. S. 69. Schw. ziet het Messiasschap van Jezus slechts als een toekomstige grootheid. Otto, Reich Gottes, S. 190ff. ,,Die Ueber-tragung der circumlocutio in einfache Ich-Aussagen hat zweifellos sehr frühnbsp;eingesetzt. Und auch die ,,Gedankenlosigkeit”, sie einzutragen vor dem Petrus-bekenntnis” (S. 193). Vgl. Klausner, Jesus, S. 349. Dalman, WJ I S. 213f.nbsp;verkeert in dezen in onzekerheid; hij laat de mogelijkheid open.
121
-ocr page 128-houden met Jezus’ macht — hetzij tegenwoordig, hetzij toekomstig — en met zijn vernedering.
Als Zoon des menschen heeft Jezus de bevoegdheid op aarde zonden te vergeven (Mk. 2:10). Waarom zou in Mt. 8 : 20: ,,de Zoonnbsp;des menschen heeft niet, waar hij het hoofd kan nederleggen” eennbsp;,,schematische Uebertragung” van het woord zijn, zooalsOxxo zegt^)?nbsp;En als Jezus zegt, dat de Zoon des menschen Heer is over de Sabbath,nbsp;is de gebezigde titel geen circumlocutio, maar duidt hij juist op voornamenbsp;wijze aan, dat Jezus, als Messias, Heer is over de Wet ^). We kunnennbsp;dus geen enkel motief vinden, om in de Evangeliën na de Petrusbelijdenis een caesuur aan te brengen.
Gelijk reeds gezegd, valt de hoofdnadruk op lijden en opstanding en op de parousie. Jezus zegt: de Zoon des menschen moet lijden.nbsp;Wij zijn het ten volle met Oxxo eens, waar hij met klem betoogt,nbsp;dat alle nadruk valt op het moeten van dit lijden. Het lijden van dennbsp;Zoon des menschen is reddend lijden, dat ,,zum Berufe des Messiasnbsp;gehort”. Het lijden van den Koning van het Nieuwe Rijk heeft dusnbsp;Messiaansche beteekenis, het is niet een tragisch toeval, ,,sondernnbsp;ein Müssen aus göttlichem Heilsratschluss” ®). Doch we kunnennbsp;allerminst met Oxxo meegaan, in zijn opvatting, dat Jezus denbsp;„Henochische Messianik” volgt en niet gedacht heeft aan een lichamelijke opstanding, maar dat hem ,,eine Hinwegnahme und Erhöhungnbsp;wie die des Henoch” voor oogen heeft gestaan. In wezen is Oxxo’snbsp;verbinding: Henoch-Jezus dan toch weer niets anders dan een poging,nbsp;om Jezus’ Messiasschap godsdienstpsychologisch te verklaren; Jezusnbsp;zou in Henoch een aanknoopingspunt, een voorbeeld hebben gehad ^).
1) Otto, Reich Gottes, S. 194.
Hierbij moet echter worden opgemerkt, dat de titel ,,Zoon des menschen” zich in Mk. 2 :28 het best laat verklaren als ,,mensch”. Een vergelijking van denbsp;plaatsen in de synoptici levert een typisch verschil op. Mk. 2 : 27 ontbreekt bijnbsp;Mt. en Lk. In Mt. 12 : 5—8 geeft Jezus een zekere vergelijking: zooals de Tempelnbsp;de priesters disculpeert, zoo doet hij, die ,,meer dan de tempel” is, het zijn discipelen.nbsp;Hier heeft Zoon des menschen dus duidelijk Messiaansche beteekenis. In Mk.nbsp;2 : 28 lijkt ,,de mensch” (i.c. de discipelen) de meest voor de hand liggendenbsp;verklaring. Vgl. Berkelbach van der SprenIcel, Markus, bl. 70v. ennbsp;Klostermann, Mkev. S. 31; id. Mtev. S. 105; id. Lkev. S. 75.
'*) Otto, Reich Gottes, S. 207. Vgl. Headlam, Life and Teach, p. 305ff. Meyenberg, Leb. Jesu Werk III, I S. 921; Kattenbusch, Messiastum, S. 278nbsp;Grundmann, TWNT II S. 21f. art. 5eÏ.
h Otto, Reich Gottes, S. 119, 197. Otto’s meening, dat Jezus zich aansloot bij de laat-Joodsche apocalyptiek, lijkt ons onjuist; vgl. Dalman, WJ I S. 210f.;nbsp;Klausner, Jesus, S. 322: Jesaja, Dtjes., Jer., de Psalm., Ez., Dan., en deelennbsp;van den Pentat. werkten op Jezus in; ,,vielleicht” ook Henoch.
122
-ocr page 129-Jezus, de Zoon des menschen moet lijden. Doch in Daniël vinden we daarvan geen spoor. In Daniël ,,kwam als eens menschen zoon,nbsp;met de wolken des hemels; hij naderde tot den hoogbejaarde en werdnbsp;voor hem gebracht, enz.”. Men diene er wel op te letten, dat hier nietnbsp;over parousie gesproken wordt, maar over een ,.naderen tot” ^). Denbsp;Zoon des menschen ontvangt heerschappij, eer en het koningschap.nbsp;Deze gedachte ontmoeten we ook in de Evangeliën. Jezus voegt aannbsp;zijn lijdensaankondigingen steeds toe, dat hij ten derden dage zalnbsp;worden opgewekt. Jezus weet zich de ,,zu Erhöhende”, aldus Otto^).nbsp;We zien hier duidelijk, hoe Jezus zich aan den inhoud vannbsp;den term Zoon des menschen bij Daniël aansluit. Doch Jezus doetnbsp;tegelijkertijd meer. Hij geeft aan den titel een ruimeren om vangnbsp;en dat als het ware in twee ,,perioden”, n.1. vóór en na denbsp;, .troonsbestijging”.
Vóór het weder keer en tot den Vader vinden vernedering en lijden ¦ plaats. Dat is het volstrekt nieuwe element. Na het ontvangen vannbsp;het koningschap in heerlijkheid werkt hij door zijn Geest verder ennbsp;eenmaal komt hij weder; ,,op de wolken des hemels, met groote krachtnbsp;en heerlijkheid” (Mt 24 : 30). Dan zal hij, als Zoon des menschen, zichnbsp;openbaren in zijn functie van Rechter ®).
Het koningschap van den Zoon des menschen uit Daniël wordt-dus door Jezus vastgehouden, maar nu neemt hij het als het ware mee terug in de vroegere profetie en brengt het bij Jesaja. Op dezenbsp;wijze komt er eenig licht en wordt het nieuwe element, dat van denbsp;vernedering en het lijden, duidelijk zichtbaar. Kattenbusch heeftnbsp;de scherpzinnige opmerking gemaakt: ,,In der Spannung des Jesaia-nischen und Danielischen liegt in der Tat der Knoten des Problems,nbsp;das der Jesus der Evangeliën uns aufgibt” *). Jezus verbindt den ^nbsp;Zoon des menschen met den Ebed-Jahve. D.w.z. het Koningschapnbsp;met het offer. Wanneer men zich dit verband klaar voor oogen stelt,nbsp;zal men zich er voor wachten, den titel Zoon des menschen in denbsp;Evangeliën door een eenvoudig ,,ik” te willen vervangen. Men zalnbsp;dan het verband zien tusschen den Zoon des menschen, die bevoegd
b Vgl. Wellhausen, Einl. S. 86.
Otto, Reich Gottes, S. 197.
b In Henoch komt deze functie zeer scherp naar voren; vgl. Greszmann, Messias, S. 377.
b Kattenbusch, Messiastum, S. 271. K. wil het zoo zien, dat Jezus den Z.d.M. een ziel heeft,.ingeademd”, een menschelijke ziel: ,,ein fühlender, handeln-der, naXuTwahrer Menschensohn von Fleisch und Blut, und doch mehr als ,,blosz”nbsp;ein solcher” (S. 279).
123
-ocr page 130-is zonden te vergeven, en Jes. 11 ; 1—5; tusschen Jezus’ vernedering — geen plaats voor den Zoon des menschen — en Jes. 53 ^).
Inmiddels is ons nog steeds verborgen, waarom Jezus nu juist -dezen titel op zichzelf toepaste. VoLZ is van meening, dat de benaming Zoon des menschen in Jezus’ dagen geen gangbare uitdrukking was en waarschijnlijk slechts in zekere apocalyptische kringen werdnbsp;gebezigd^). Brouwer, Klausner en Meyenberg daarentegen zijn,nbsp;van opinie, dat de term Zoon des menschen als zoodanig onmiddellijknbsp;te verstaan was ^). Het is inderdaad ondenkbaar, dat de uitdrukkingnbsp;vreemd en onbekend zou zijn geweest. Headlam zegt: ,,It may benbsp;asked, why it was this designation that Jesus particularly used.
I think that it is probable that the phrase was less common as a designation of the Messiah than some others, and would not arousenbsp;such suspicion and resentmeiit” *). Dan zou Jezus dus een paeda-gogisch doel voor oogen hebben gehad: de afdamming der stormachtige nationale gevoelens. Doch het is niet waarschijnlijk, dat Jezusnbsp;slechts een min of meer negatieve bedoeling zou hebben gehad metnbsp;het bezigen van juist deze benaming, of er zijn Messias-geheim eenvoudig onder heeft willen verbergen. Daar Daniël een universeelenbsp;tendenz heeft kan in Jezus’ zelfbenaming wellicht de uitbreidingnbsp;van zijn Koninkrijk bedoeld zijn.
Hoewel wij ons evenmin als anderen in staat achten den knoop volledig te ontwarren, meenen we toch eenige ,,draden” uit het kluwennbsp;wat losser te hebben kunnen maken, en in staat te zijn enkele conclusies te trekken.
Wij meenen, dat men als zeker mag aannemen:
a) dat Jezus de uitdrukking Zoon des menschen heeft ontleend aan Dan. 7;
1) nbsp;nbsp;nbsp;Voor de relatie Menschenzoon •— Ebed Jahve, vgl. Headlam, Life and
teach, p. 305ff.; Meyenberg, Leb. Jesu Werk III, I S. 949: ,,Menschensohntitel und Messiastitel erganzen sich und bezeichnen den einen Erlöser” (S. 955); Otto,nbsp;Reich Gottes, S. 207; De Zwaan Imper. bl. 79; Cullmann, Königsherrschaft,nbsp;S. 37. Dalman, WJ I S. 218 meent, dat Jezus zich alsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;niet beschouwt
als den ,,nederige”, maar als: ,,das seiner Natur nach schwache Menschenkind, welches Gott zum Herrn der Welt machen will”; terwijl D. het tevens zeer waarschijnlijk acht, dat Jezus den Z.d.M. van Dan. 7 aanwezig vond in Ps. 8 : 5.nbsp;Deze hypothese heeft Colani, Croyanc. mess. p. 115 reeds vóór D. verdedigd.
2) nbsp;nbsp;nbsp;VoLZ, Eschat. S. 188.
2) Obbink-Brouwer, Inleid. bl. 307. Klausner, Jesus, S. 349: ,,Ganze Kapitel im Buche Henoch beweisen zur Genüge, dasz Bar-Enosch oder, hebraisch,nbsp;Ben-Adam, noch vor Jesus ein regelrechter Titel und eine feststehende Bezeich-nung für den Messias war”. Meyenberg, Leb. Jesu Werk III, I S. 943.
Headlam, Life and teach, p. 307.
124
-ocr page 131-b) nbsp;nbsp;nbsp;dat de term Zoon des menseden bijna overal Messiaanschenbsp;beteekenis heeft en we slechts een enkele maal aan bar nascha alsnbsp;terminus technicus voor „mensch” kunnen denken;
c) nbsp;nbsp;nbsp;dat Jezus zich niet eerst na de Petrus-belij denis Zoon desnbsp;menschen zou hebben genoemd, maar ook voordien;
d) nbsp;nbsp;nbsp;dat Jezus in het gebruik van dezen titel alle functies van zijnnbsp;Messiaansch Koningschap heeft aangeduid, n.1. vernedering en reddendnbsp;lijden, universeel koningschap, verheerlijking en gericht.
II.
Jezus, de Zoon des menschen, de Messias-Koning, verkondigde de^ komst van het Koninkrijk Gods, de Malkoeth Jahve, de paaiXslanbsp;Tou 08OU. Is dit Koninkrijk: ,,Zuiver geestelijk of ook economisch—nbsp;sociaal, is het tegenwoordig, immanent of toekomstig, transcendent;nbsp;komt het in deze wereld langs den weg der evolutie en door den arbeidnbsp;der geloovigen of aan het einde der dagen, bij den ondergang dezernbsp;wereld, plotseling, enkel door de daad van den almachtigen God?”nbsp;Aldus begint WissiNG een stormloop van vragen, die alle met betrekking tot het K.G. kunnen worden gesteld^). De vraag naar hetnbsp;wezen van het K.G. is de vraag naar het wezen van het Evangelie;nbsp;zij laat de gemoederen nimmer met rust en de vraag, of Jezus politiekenbsp;bedoelingen heeft gehad hangt ten nauwste samen met die naarnbsp;het K.G.
Evenals Johannes predikte Jezus: ,,De tijd is vervuld en het Koninkrijk Gods is nabijgekomen; bekeert u en gelooft het Evangelie”nbsp;(Mt. 3 : 2; Mk. 2 : 15). Johannes noch Jezus geven een vastomlijnde —nbsp;omschrijving van het Koninkrijk; een novum was het voor de hoordersnbsp;niet^). Ten onrechte meenen sommigen, dat Jezus, omdat hij zondernbsp;meer zijn onderwijs begon met het prediken van het K.G., het aannbsp;de menschen overliet het begrip te vullen met den hun bekendennbsp;inhoud®). Hoewel een nauwkeurige omschrijving in de Evangeliënnbsp;ontbreekt, één ding kunnen wij onomstootelijk uit Jezus’ woorden'-opmaken: het K.G. dat hij verkondigt, is van anderen aard dan denbsp;Joden het verwachtten.
b WissiNG, Begrip K.G. bl. 5.
b Wrede, Messiasgeh. S. 57; Steinmann, Soc. Fr. S. 47.
3) Reimarus, Von dem Zwecke Jesu, S. 69: Jezus geeft geen nadere verklaring; ,,niithin werden wir Jesus Absicht mit dem Himmelsreiche nicht anders ergründen,nbsp;als wenn wir uns um die übliche Bedeutung dieser Redensart bey den damaligennbsp;Juden bekümmern”. Vgl. Heuver, Privaatbezit, bl. 109; Klausner, Jesus, S. 554.
125
-ocr page 132-In het Oude Testament en de Rabbijnsche geschriften is het Ko- -ninkrijk der hemelen (PaaiXeia xöv oupavov) hetzelfde als het Koningschap Gods, het regiment, dat zijn rijksgebied omspantnbsp;(Königtum, Gottesherrschaft). Het is de volstrekte heerschappij van ¦nbsp;Jahve. Israël heeft echter deze Godsheerschappij nooit kunnennbsp;abstraheeren van zijn eigen volksbestaan; het heeft deze heerschappijnbsp;aan zichzelf als natie onverbrekelijk verbonden. Vandaar, dat hetnbsp;K.G. bij Israël allereerst een nationaal, politiek rijk is ^). Het ligtnbsp;daarom volkomen in de lijn, dat, wanneer Johannes en Jezus denbsp;nabijheid van het K.G. verkondigen, in de ziel van het volk nationale,nbsp;politieke gevoelens werden opgewekt. Wij spraken reeds over het K.G.nbsp;bij Johannes. Het waarachtige Messias-Koningschap van Jezus, datnbsp;zijn hoogste opdracht vervulde in het offer van den Ebed-Jahve,nbsp;heeft Johannes niet gekend.
Wij willen thans met betrekking tot Jezus’ prediking van het K.G. de volgende twee vragen onder de oogen zien:
1) nbsp;nbsp;nbsp;Wat is er te zeggen over den aard van dat Koninkrijk? —'
2) nbsp;nbsp;nbsp;Waar komt het en wanneer?
BaaiXela tou GsoG kan vertaald worden met koninkrijk en koningschap. Zeer groot is het aantal verklaringen, welke men innbsp;den loop der eeuwen over den aard van dit koninkrijk heeft gegeven;nbsp;verklaringen, waarin voor een groot deel menschelijke waarden ennbsp;ideeën als hoogste goed, gemeenschap, liefdeswil enz. een domineerendenbsp;functie vervullen en waarin op zichzelf voortreffelijke dingen schuilen,nbsp;maar de zaak, waar het om gaat is deze: heeft Jezus dit alles nu bedoeldnbsp;met zijn verkondiging ?
Teneinde een zoo zuiver mogelijk beeld te verkrijgen hebben we getracht een bonte veelheid van Jezus’ uitspraken over het K.G.nbsp;zooveel mogelijk te sorteeren en.te groepeeren en zijn daarbij tot hetnbsp;volgende resultaat gekomen.
1) Het K.G. is inhoud van Evangelie-verkondiging ®). Jezus predikt -zelf het K.G., maar heeft ook anderen daartoe geroepen*). Dit Evangelie als woord is ten nauwste verbonden met de daad. Meestal
1) nbsp;nbsp;nbsp;Headlam, Life and teach, p. 246; ,,In what ways did the Jews think ofnbsp;the Kingdom? No doubt to the vast majority, and especially to the peoplenbsp;of Galilee, it presented itself in a crude and wordly form. It meant the restorationnbsp;of Jewish independence”.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Brouwer, Soc. Vr. bl. 96—120.
3) nbsp;nbsp;nbsp;Mt. 4 ; 17; 9 : 35; 24 : 14. Lk. 4 : 43; 8 : 1; 16 : 16; vgl. ook Lk. 9 : 11.
Lk. 9 : 2, 60; 10 : 9. Verscheidene hss. bieden in Mk. 1 : 14 de lezing
TO EÖaYVéXlOV T.p.x. 6sou zie Nestle, t. pi.
126
-ocr page 133-zien we de prediking van het K.G. verbonden met het genezen van ziekten en kwalen. Evenzoo staat de uitbanning van demonen innbsp;verband met de komst van het K.G. ^). Terecht zegt Schmidt, datnbsp;er niet alleen ,,Gottesreich-Wort” bestaat, ,,sonderndamitzusammen-fallend Gottesreich-Tat” ^). De prediker is tevens Heiland, geneesheer,nbsp;en Otto heeft, Jezus’ optreden uit godsdiensthistorisch oogpunt beschouwend, op deze relatie van Wanderprediger en Heilige opmerkzaam gemaakt: ,,zum typischen Heiligen gehort als Rand seinernbsp;Gestalt das Charisma, die charismatische Art und Begabung”. Denbsp;prediking en de gave tot genezing, woord en daad, liggen beide opnbsp;hetzelfde niveau: ,,namlich auf der Ebene übernatürlicher charis-matischer Macht” ®).
2) De inhoud van Jezus’ verkondiging over het K.G. kan niet door elkeen worden verstaan. Tot de schare sprak Jezus in gelijkenissen, maar aan de discipelen werd het ,,gegeven”:nbsp;puoxripia T.p.T. oupavobv (x. GsoG)1 2).
Uit het béboTai blijkt, dat de oorsprong van de kennis der disci-' pelen niet lag in henzelf, maar te danken was aan gave, openbaring.nbsp;Ofschoon het onderricht aan de scharen in parabelvorm werd gebracht,nbsp;was het, ondanks deze verberging, nochtans verkondiging van het K.G.
Welke mysteria mochten de discipelen nu wel weten? Wrede is van oordeel, dat dit ,,geheim” niets anders is geweest dan Jezus’nbsp;Messiasgeheim, hetwelk tijdens zijn leven op aarde niemand buitennbsp;den discipelkring mocht weten ^). Bornkamm deelt deze opvatting ®).nbsp;Maar wanneer we letten op de nadere uitlegging van de gelijkenisnbsp;bemerken we daarin niets van een ontsluiering en verstaan vannbsp;Jezus’ Messiasschap. Toch behoort deze uitlegging binnen het raamnbsp;van het ,,kennen der verborgenheden van het koninkrijk Gods”!nbsp;Het puoxripiov kan daarom geen betrekking hebben op: ,,Jesusnbsp;selbst als der Messias” (Bornkamm). Er wordt hier slechts een scheidingnbsp;aangeduid tusschen de ,,buitenstaanders”, die Jezus’ onderwijs innbsp;beeldspraak hooren, en de discipelen, die ontvankelijk willen zijn,nbsp;die open willen staan voor Jezus’ onderricht en aan wie het „gegeven”nbsp;wordt door de schaal van Jezus’ woorden heen te komen tot de kernnbsp;zijner prediking. ,,Voor de rede in Mt. 13 is karakteristiek, dat Jezus
127
1) nbsp;nbsp;nbsp;Mt. 12 : 28.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Schmidt, TWNÏ, I S. 585, art. |3cxoiX£loc.
Otto, Reich Gottes, S. 285, 303.
*) Mt. 13 : 11; Mk. 4 : 11; Lk. 8 ; 10.
Wrede, Messiasgeh. S. 57f.
Bornkamm, TWNT IV S. 825, art. puOTr|piOV.
-ocr page 134-hier nader bescheid geeft over de ^ruorripLa rfja (SaoiXeiaa, om mogelijke verkeerde voorstellingen aangaande den aard der basileianbsp;weg te nemen”, merkt Ridderbos juist op^).
3) nbsp;nbsp;nbsp;Jezus stelt het K.G. voor als een toestand, een rijk, dat nabij,nbsp;is en komt. (Dalman drukt zich aldus uit: Die Gottesherrschaftnbsp;wird als ein eintretender Zustand betrachtet, als subject der Verbanbsp;èyYL^siv, èyyuo alvai, cpBdvEiv, £px£a0ai, óvacpaivEaGai) ^).
Op de vraag, of deze nabijheid van het K.G. geldt voor het heden of slechts voor de toekomst, komen we bij de bespreking van denbsp;eschatologische verklaring terug ®).
4) nbsp;nbsp;nbsp;Het K.G. is een rijk, een toestand, waarvan het volgende kan.nbsp;worden gezegd:
a) nbsp;nbsp;nbsp;het is een ,,gesloten” gebied, dat grenzen, sleutels, een deurnbsp;kent *);
b) nbsp;nbsp;nbsp;men kan in het rijk ingaan ®), en men kan er worden uitgeworpen ®);
c) nbsp;nbsp;nbsp;men kan er in aanzitten en brood eten ’); het wordt vergelekennbsp;met een bruiloftsmaal ;
d) nbsp;nbsp;nbsp;het is universeel ®);
e) nbsp;nbsp;nbsp;het is ,,niet van deze wereld” i®).
5) nbsp;nbsp;nbsp;Het K.G. is een rijk, waarin graden voorkomen. Men kan ernbsp;groot en klein, de meeste en de minste zijn
6) nbsp;nbsp;nbsp;Het K.G. wordt vergeleken met een „goed”, dat
a) nbsp;nbsp;nbsp;als een zekere vaste grootheid wordt voorgesteld (schat in dennbsp;akker, parel van groote waarde)
b) nbsp;nbsp;nbsp;groeikracht bezit (zaad, mosterdzaad) i®);
c) nbsp;nbsp;nbsp;aldoordringende kracht heeft (zuurdeesem) i^).
1) nbsp;nbsp;nbsp;Ridderbos, Strekking Bergrede, blz. 20.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Dalman, W.J I S 87. Zie Mt. 4 :17; 6 :10; 19 : 7; 12 : 28; Mk. 1: 15. Lk. 10 : 9;nbsp;11 ; 2, 20; 21: 31.
2) Zie ook Mt. 13 : 41, 43, 47; 16 ; 28 par.; 25 : 34; 26 : 29; Mk. 9 :1. Lk. 22 :16,18. hnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Mt.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;16:19;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;23 : 13 (hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,.sluiten” vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;K.G. doornbsp;nbsp;nbsp;nbsp;denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;schriftgeleerden).
5) nbsp;nbsp;nbsp;Mt.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5 : 20; 7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;: 21; 18 : 3; 19nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;: 23, 24; 23 :nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;13. Mk. 9nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;: 47;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;15,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;25.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Lk.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18 :nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;24,
25. Joh. 3:5. nbsp;nbsp;nbsp;^
0) nbsp;nbsp;nbsp;Mt.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8 : 12;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;22 : 13.
’) nbsp;nbsp;nbsp;Mt.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8 : 11,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12. Lk. 13 :nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;29; 14 : 15.
8) Mt. 22 : 2,
®) Mt. 8 : 11, 12; 24 : 14. Vgl. Wendland, Eschat. S. 54f.
Joh. 18 : 36.
11) nbsp;nbsp;nbsp;Mt.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5 :nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;19; 11 :nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11; 18 : 1; Lk. 7 : 28.
12) nbsp;nbsp;nbsp;Mt.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;13nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;44—46.
18) nbsp;nbsp;nbsp;Mt.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;13nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;24vv.,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;32.
11) nbsp;nbsp;nbsp;Mt.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;13nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;33.
128
-ocr page 135-7) nbsp;nbsp;nbsp;Dit goed, resp. rijk, kan door menschen worden gezocht i),nbsp;aangenomen ^), gezien ®), geërfd *). Het is een beschikking ®); mennbsp;wordt er toe genoodigd®), het kan echter ook worden af genomen ’).
8) nbsp;nbsp;nbsp;Aan het ingaan in dat rijk, resp. ontvangen van en deelhebbennbsp;aan dat goed, zijn voorwaarden verbonden: men moet er bekwaamnbsp;voor zijn ®); het lichaamsdeel, dat ergernis verwekt, willen opgeven ®);nbsp;al zijn bezit ervoor ten offer kunnen brengen^®); zijn familie kunnennbsp;verlaten!^); men moet het aannemen als ,,een kind”^^). Ook de wedergeboorte wordt als voorwaarde gesteld i®).
9) nbsp;nbsp;nbsp;Jezus zegt voorts, dat men niet ver kan zijn van het K.G.^*);nbsp;dat men het ,,ge weid” kan aandoen (of: het kan geweld ondergaan) i®);nbsp;dat het niet komt met ,,uiterlijk waarneembare teekenen”, want hetnbsp;is EVTÓa upcöv 1®).
Zoowel het pid^sTai van Mt. 11 : 12 als het èvTÓa 6^5v van Lk. 17 : 21 heeft reeds heel wat pennen in beweging gebracht. Is pid^exainbsp;mediaal, in bonam partem, bedoeld, zoodat de |3aoikela zich ,,metnbsp;geweld baanbreekt”? Zoo wordt het b.v. door Ed. Meyer, Harnack,nbsp;Otto en Ridderbos opgevaH’). Of is het een passivum, zoodat denbsp;menschen sedert Johannes den Dooper het rijk: ,,als een buit tot zichnbsp;trachten te nemen”, gelijk sinds Clemens Alexandrinus velen hetnbsp;verstaan? Dan wordt het eveneens in bonam partem uitgelegd. Demogelijkheid bestaat echter ook het in malam partem op te vatten,nbsp;zoodat jSia^ETai zou doelen op het uitoefenen van geweld doornbsp;tegenstanders. Wanneer we ons nu voorstellen, dat Jezus, de menigtenbsp;toesprekend, haar waarschuwde voor revolutionaire agitatie en met
1) nbsp;nbsp;nbsp;Mt. 6 : 33; 13 : 45. Lk. 12 ; 31.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Mk.
Lk.
10 : 15; Lk 9 : 27.
25 : 34.
20 nbsp;nbsp;nbsp;: Ivv. Lk. 12nbsp;22
21 9 :
9 nbsp;nbsp;nbsp;:
19 18
10
18 : 17.
Mt. Mt.nbsp;®) Mt.nbsp;9 Mt.nbsp;®) Lk.nbsp;«) Mk,nbsp;1») Mt.
“)
12)
13)
14)
151
Lk. Mk.nbsp;Joh.nbsp;Mk.nbsp;Mt.nbsp;18) Lk,nbsp;11) Ed.
Strekking LS 9
32; 22 ; 29, 30.
Ivv.
43.
62.
47.
: 16vv. par.
: 29, 30.
; 14, 15 par.
3 ; 3, 5.
12 : 34.
11 : 12; Lk. 16 : 16.
17 : 20, 21.
Meyer, Urspr. u. Anf, I S. 86ff.; Harnack, Mil. Chr. S. 4; Ridderbos, Bergrede bl. 108; Otto, Reich Gottes, S. 84ff.
129
-ocr page 136-name de drijvers, de Zeloten, op het oog had, is o.i. het meest te zeggen voor de passieve beteekenis in malam partem, zooals die o.a.nbsp;door WiNDiscH, Klausner, Schrenk, wordt voorgestaan i). De-vertaling van Mt. 11 : 12a wordt dan: „Vanaf de dagen van Johannesnbsp;den Dooper tot nu toe ondergaat het Koninkrijk Gods gewelddadigenbsp;aanvallen”.
Eisler heeft zijn eigen vizie op dit woord: hij meent dat het ziet op de onder Archelaus begonnen opstanden en de piaaxal de in denbsp;bergen wonende vrijheidsstrijders, de XpaTai waren. Jezus zounbsp;derhalve aan Johannes den Dooper — hem prijzend! — de ,,Ur-heberschaft der zelotisch-aktivistischen Freiheitsbewegung” toegeschreven hebben ^). In Lk. 16 : 16 kan |3id^£Tai wel moeilijk andersnbsp;dan als medium worden opgevat. Of in dit vers het iraa een ,,Einheits -wort” is, dat „jubelnd den ganzen Missionshorizont enthüllt”, zooalsnbsp;Schrenk het voorstelt, valt te betwijfelen®).
Over het èvxoa upGv van Lk. 17: 21 zijn de opvattingen eveneens verdeeld. Dalman, Eisler (die zich beroept op de Aóyoi Ipaou innbsp;de Papyrus Oxyrhynchos IV, 654, welk bericht hij heeft aangevuld)nbsp;Godet, van der Merwe, e.a. vertalen het met: binnen in u, in uwnbsp;hart, in uw geweten, binnen ulieden, in animis vestris ^). Grammaticaalnbsp;is hier niets tegen, doch zoowel het begrip van het K.G. als de contekstnbsp;laten deze vertaling bezwaarlijk toe. Het verdient daarom ook denbsp;voorkeur èvToo öpöv met Brouwer, Wissing, Ridderbos, Otto,nbsp;Wendland e.a. te vertalen door: midden onder u, onder u, binnennbsp;uw kring ®).
Meyenberg wil beide verklaringen verbinden: ,,Die genaueste philologische Erfassung des Textes verstattet eine doppelte, sichnbsp;gegenseitig erganzende Erklarung” ®). Deze combinatie komt onsnbsp;evenwel ontoelaatbaar voor. Uitstekend zegt Bengel: „Rex, Messias,nbsp;adeoque regnum, est praesens; videtis et auditis”
1) nbsp;nbsp;nbsp;WiNDiscH, Mess. Kr. S. 36; Klausner, Jesus, S. 276; Schrenk, TWNT Inbsp;S. 608ff., art. Pld^opai; Vgl. ook StuMpff, TWNT II S. 888, art. ^TlXÓCO.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Eisler, IB II S. 88.
2) Schrenk, TWNT I S. 612, art. (Sld^opai.
4) Dalman, WJ I S. 1161.; Eisler, IB II S. 218ff.; Godet, Lkev. II bl. 311; Van der Merwe, Sos. pred. bl. 175 (stelling).
Obbink-Brouwer, Inleid. bl. 417; Wissing, Begrip K.G. bl. 37v.; Ridderbos, Strekking Bergrede bl. 107; Otto, Reich Gottes S. 105; Wendland,nbsp;Eschat. S. 46.
®) Meyenberg, Leb. Jesu Werk III, I S. 1006.
2) Bengel, Gnomon I S. 321.
130
-ocr page 137-Uit bovenstaand overzicht blijkt wel, dat het onmogelijk is het zoo bonte en rijk gevulde ,.begrip” K.G. in een welomlijnde definitienbsp;vast te leggen. Het is woord en daad ineenen; het is een rijk en eennbsp;goed; het is gave en vergoeding; het is een onverwachte vondst ennbsp;het moet worden gezocht; het komt nabij en het is èvToa upGv; hetnbsp;is universeel en het heeft grenzen; het is Rijk Gods, dat ondernbsp;menschelijk bereik wordt gebracht.
Het valt ons onmiddellijk op, dat we op geen enkele plaats ook • maar eenige aanwijzing ontmoeten, welke op een nationaal, politieknbsp;karakter van dit koninkrijk zou kunnen doelen. Nergens gaat Jezusnbsp;in zijn aanduiding, zijn ontvouwing van het K.G. op de Joodsche,nbsp;nationalistische voorstellingen in. „Zoo wordt het koninkrijk Godsnbsp;door Jezus ook geheel losgemaakt van elke politieke gedachte, alsofnbsp;het zou zijn de politieke vrijmaking van het volk Israël van de over-heersching der vijanden”, zegt Brouwer
Het is een zuiver geestelijk rijk, waarvan God Koning is, in en • door Jezus den Messias. Dit Koninkrijk is niet alleen tot Israël beperkt.nbsp;Jezus’ boodschap betrof in de eerste plaats Israël ^), maar de univer-seele trek in Jezus’ prediking van het K.G. is zoo duidelijk zichtbaar,nbsp;dat het als een ,,universeele, geestelijke grootheid” (Brouwer) kannbsp;worden gekarakteriseerd. Het is Gods Koninkrijk, maar hét is zóónbsp;nauw met Jezus verbonden, dat het ook zijn Koninkrijk wordtnbsp;genoemd. Omdat het geestelijke heerschappij Gods is, is de aardnbsp;ervan niet te be-grenzen, blijft het als ,.geheim” slechts te om-schrijven.nbsp;We kunnen ten volle instemmen met Otto’s opvatting, dat het isnbsp;een ,,Komplex von Associationen” *); Otto wil paoïXela, teneindenbsp;alle gedachte aan organisatie, aan polis en politeuma te omzeilen,nbsp;dan ook liever niet met,,Reich”, maar met: ,,Königherrschaftsèemc/i”nbsp;vertalen. Het is volgens Otto een sfeer, een heils-sfeer. Het is ooknbsp;een mirum, ,,das reine Wonderding, Mysterion, sagt Christus. Diesesnbsp;Mysterion sieht nicht jeder. Wer es aber sieht ,,selig dessen Augen” ®).
Het K.G. kan worden verstaan, gezien, gekend in datgene, wat
’¦) Brouwer, Soc. Vr. bl. 118; vgl. Obbink-Brouwer, Inl. bl. 415; Dalman, WJ I S. 112.
Vgl. Mt. 10 :5, 6; Mt. 15 :24, 26. Bultmann, Jesus, S. 42 meent zelfs: ,,an Mission unter den Heiden hat er nie gedacht”.
h Brouwer, Soc. 'Vh. bl. 118. Br. wijst op Joh. 8 ; 31—47; 18 : 36vv. Vgl. ook Mt. 8 :11; 21 : 40, Mk. 12: 9: de wijngaard wordt aan anderen gegeven.nbsp;Otto, Reich Gottés, S. 40.
Otto, Reich Gottes, S. 55; vgl. Bultmann, Jesus, S. 36.
131
-ocr page 138-ervan geopenbaard wordt. De openbaring is in deze bedeeling niet.., volkomen. Brouwer spreekt dan ook over een „openbaring in dienst-knechtsgestalte” ^). Door de gebrokenheid van den mensch, door zijnnbsp;ƒ zonde, blijft het kennen van het K.G. een kennen ,,ten deele”.
,,De tijd is vervuld en het Koninkrijk Gods is nabij gekomen, bekeert u en gelooft het evangelie”, zoo begon Jezus zijn prediking.
Nu rijzen de vragen naar -plaats en Ujd op. nbsp;nbsp;nbsp;^
Komt het Rijk op aarde? In Israël? Komt het geleidelijk of plotseling? In de ziel van het Joodsche volk leefde het hartstochtelijk ver-langen, dat de Malkoeth Jahve zich zou openbaren naar tweeërlei / zijde; als heil voor Israël, als onheil voor de onderdrukkers. De begrippen Godsrijk en volksglorie dekten elkaar volkomen. Maar Jezus heeftnbsp;tusschen die beide een scherpe grens getrokken en zoodoende een volstrekt anderen zin gegeven aan de ,,ruimte” van het K.G. Men zounbsp;kunnen zeggen, dat Israël het K.G. wilde localiseeren: het zou eennbsp;machtig rijk worden met Israël (Jeruzalem, de tempel, Sion) alsnbsp;machts- en krachtscentrum. Jezus brengt het K.G. als geestelijkenbsp;grootheid onder het bereik aller menschen; het is voor alle rassen,nbsp;volken en volkslagen. De mensch, die door het geloof in gemeenschap ^nbsp;met Jezus leeft, is qua taUs opgenomen binnen het geestelijk machtsgebied van het K.G. Daardoor zal hij tevens verbonden zijn metnbsp;degenen, die ook deel aan het Rijk hebben. Zoo houdt het deelhebbennbsp;aan het K.G. tevens in een deelhebben aan elkander, als geloovigen.nbsp;Niet organisatorisch — in den wereldlijken zin van organisatie —
1 doch als gezamenlijk zich bevindend binnen het ,,Königherrschafts-j bereich” van God. Vandaar ook, dat het K.G. nimmer met een kerkelijk instituut of welke gemeenschap ook kan worden vereenzelvigd, waardoor er localisatie zou plaats vinden. Het is universeele,nbsp;geestelijke gemeenschap van geloovigen, onvolkomen wegens denbsp;,,dienstknechtsgestalte”, en Jezus is er als Messias-Koning zoowel denbsp;bewerker als het centrum van.
Heeft Jezus aldus een nieuwen zin gegeven aan de ,,plaats” van het-K.G., hij heeft dat ook gedaan met betrekking tot den ,,tijd” van het K.G. Zoowel in localen zin als in temporeelen zin heeft hij in zijnnbsp;verkondiging de begrippen Diesseitigkeit en Jenseitigkeit gewijzigd.nbsp;Het begrip tijd heeft hij vervangen en overwonnen door de begrippen:
\ eeuwig leven, eeuwigheidsleven ^).
Brouwer, Soc. Vr. bl. 119.
Vgl. Wendland, Eschat. S. 74f.
132
-ocr page 139-Doch omdat de openbaring van Gods Koninkrijk „in en door de menschen zwak en gebroken is” (Brouwer), en omdat de menschnbsp;ten allen tijde en in alle dingen wil opereeren met de begrippen plaatsnbsp;en tijd, heeft hij het K.G. ook historisch willen vastleggen, om aldusnbsp;het Eeuwige Rijk binnen de grenzen van zijn menschelijk vermogennbsp;,,gevangen” te nemen. Want zoo beschouwen we niet alleen denbsp;pogingen van de voorstanders van de immanentie van het K.G. dochnbsp;uiteindelijk ook het pogen van de consequente eschatologie. Doornbsp;het K.G. als volstrekt toekomstige grootheid buiten het bereik vannbsp;den mensch te stellen hebben de consequente eschatologen het innbsp;onbereikbare hoogte en verte gevangen gezet. Hun opzet is in wezennbsp;niets anders dan een arrestatie van het K.G.! De Evangeliën wijzen /nbsp;zeer duidelijk op het feit, dat het K.G. ook een presente werkelijkheidnbsp;is. Wanneer Jezus het Evangelie van het K.G. verkondigt, staat die —nbsp;blijde boodschap niet buiten het heden. De blijdschap openbaardenbsp;zich ongetwijfeld vooral daar, waar Jezus aan zijn woord een genezingnbsp;paarde: daar werd het Koningschap Gods wel zeer reëel, voelbaar.
De zieken werden niet blij gemaakt met een belofte voor de toekomst-—. neen, maar tijdens hun leven kwamen ze binnen het krachtveld vannbsp;het Nieuwe Koninkrijk. Op deze relatie van Evangelie en genezing,nbsp;als duidelijk en onloochenbaar bewijs voor de aanwezigheid van hetnbsp;K.G., moet o.i. nadrukkelijk worden gewezen ^).
Dat de parabels over het mosterdzaad, den zuurdeesem, den schat in den akker en de schoone parel niet eschatologisch kunnen wordennbsp;verklaard, blijkt het beste uit de verwrongen verklaringen der eschatologen zelf. Hoe Joh. Weiss tobde met zijn verklaring van de gelijkenissen over zuurdeesem en mosterdzaad, blijkt wel hieruit, dat hij,nbsp;na gewezen te hebben op de tegenstelling tusschen het kleine beginnbsp;en het groote gevolg, de zonderlinge opmerking maakt: ,,Wie abernbsp;nun im Einzelnen jene kleinen Anfange von ihm vorgestellt sind,nbsp;in welchen Erscheinungen er den Anbruch der Gottesherrschaftnbsp;bereits erkannt hat — darüber lehren unsere Gleichnisse nichts, undnbsp;es ist willkürlich, an kleine und grosze Jüngerscharen oder an ver-schiedene Grade und §tufen von Gerechtigkeit oder Gotteserkenntnisnbsp;zu denken”! 2).
Zoo wil ook Otto het Rijk Gods zien als een eschatologische heils— sfeer, ,,die hereinbricht, unscheinbar klein beginnt, wunderbar aus-schwillt und zunimmt, sich ausdehnt”. Goed, maar dan moet het
b Vgl. Oepke, TWNT III S. 213, art. laopai.
*) Weiss, Predigt Jesu, .S. 83; vgl. Wendland, Eschat. S. 36, die met Weiss instemt.
133
-ocr page 140-K.G. ook aanwezig zijn geweest en kunnen we Otto’s these: „Das Reich Gottes ist und bleibt für Christus das streng eschatologischnbsp;gedachte künftige Reich der Endzeit, folgend auf die „messianischennbsp;Wehen”, folgend auf das göttliche Gericht” onmogelijk volgen. Watnbsp;wil het dan zeggen, dat Jezus zelf: ,,bereits lebt im schon gegen-wartigen wirksamen Wunder der Endzeit” en hij zijn aanhangers:nbsp;,,das Berührtsein von diesem Wunder des Transcendenten als eigenenbsp;Habe vermittelt” ^)? Als Jezus reeds leeft in het Wunder der Endzeitnbsp;is het Rijk aanwezig, met en in hem. Anders is dit louter woordenspel.
Sevenster meent, dat de gelijkenissen van schat en parel — evenals andere door hem genoemde plaatsen — slechts uit de eschatologische situatie moeten worden verstaan. Hij zegt, dat Jezus, zonder het perspectief van de paDiXsia, die op handen is, zijn vreemdenbsp;eischen niet zóó zou hebben gesteld en men hier dus van ,,interims-ethiek” kan spreken^). Sevenster verzuimt intusschen het excep-tioneele in deze eischen nader te motiveeren. Heel Jezus’ onderwijsnbsp;vindt zijn toespitsing immers hierin, dat hij den mensch in zijnnbsp;volledig zijn en hebben, den totalen mensch, opeischt. Er is o.i. geennbsp;sprake van een eschatologische situatie, doch van een evangelischennbsp;eisch in al zijn gestrengheid.
Hoe is er, indien Jezus het K.G. slechts eschatologisch zou hebben bedoeld, iets te begrijpen van Jezus’ eischen: een lichaamsdeel opofferen, zijn bezit opgeven, zijn familie verlaten, enz. ? Op welke manier^nbsp;moet men ,,zoeken” naar wat er niet is? Hoe kan Jezus zeggen:nbsp;,,Gij zijt niet ver van het koninkrijk Gods”, als dat koninkrijk nietnbsp;aanwezig is? Als Jezus tot Pilatus zegt: ,,Mijn koninkrijk is niet vannbsp;deze wereld, enz.”, drukt hij daarmede een tegenstelling uit tusschennbsp;twee rijken, die er zijn. Een zeer duidelijk voorbeeld van de aanwezigheid van het K.G. geeft de parabel van den zaaier. Het zaad,d.i.'-„het woord van het Koninkrijk”wordt in het hart (!) gezaaid. Wienbsp;dat woord hoort en verstaat, brengt vrucht voort en Jezus noemtnbsp;zelfs verschillende opbrengsten. Op welke wijze zou dit quantitatievenbsp;verschil er kunnen zijn, indien het begrip K.G. niet meer bevattenbsp;dan een toekomstige grootheid ?
Dat de eschatologische verklaring van Joh. Weiss zulk een verrassende uitwerking had, moet dan ook niet zoozeer worden toe-
1) nbsp;nbsp;nbsp;Otto, Reich Gottes, S. 98. 123.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Sevenster, Eth. en Esch. bl. 44.
3) nbsp;nbsp;nbsp;Zie verder Mt. 12 : 28; Lk. 11: 20; Mt. 11 : 4vv.; Lk. 7 : 22vv., waaruit blijkt,nbsp;dat in den persoon van Jezus de Basileia gekomen is; Mt, 23 : 13 (de mogelijkheidnbsp;bestaat dus hier en nu binnen te gaan).
134
-ocr page 141-geschreven aan zijn verklaring als zoodanig; zij is veeleer een begrijpelijke reactie op de gangbare opvattingen. Schweitzer, Wissing e.a. gingen gretig op zijn voetspoor door.
Verscheidene woorden van Jezus schijnen echter onmiskenbaar te _ wijzen op de onmiddellijke nabijheid van het K.G. i). Moet men daaruitnbsp;concludeeren, dat hij een plotselinge, katastrofale komst van denbsp;Paoïkela toG GeoG heeft verwacht? Wanneer er staat: ,,Voorwaar_nbsp;ik zeg u: van hen, die hier staan, zijn er sommigen, die den dood nietnbsp;zullen smaken, eer zij het Koninkrijk Gods gekomen zien met kracht”.nbsp;(Mk. 9 : 1 par.), rijst vanzelf de vraag op: is het gekomennbsp;en hebben die menschen het gezien, of niet? Indien niet, dan zounbsp;Jezus zich vergist hebben! En al zegt Pfleiderer dan wel vergoelijkend, dat ieder, die historisch kan denken, geen aanstoot zal nemennbsp;aan Jezus’ vergissing ^), zij zou er nochtans geweest zijn! Indien mennbsp;hier aan het komen van het K.G. in den absoluten zin des woords, alsnbsp;volle openbaring, zou moeten denken, zou Weiss gelijk hebbennbsp;met zijn opvatting, dat het einde moest komen binnen de naastenbsp;twintig, dertig jaren sinds Jezus’ openbaar optreden ®).
De proeve tot verklaring, welke men van deze eschatologisch -klinkende uitspraak geeft, hangt ten nauwste samen met de opvatting, welke men van het K.G. als zoodanig heeft. Acht men het quot;• K.G. inderdaad in en met Christus gekomen, dan verliest het bovenvermelde woord veel van zijn schijnbaar onoplosbare moeilijkheden.nbsp;Men heeft, wat de tijdsbepaling betreft, aan verschillende tijdstippennbsp;gedacht: de verheerlijking op den berg, Paschen, Hemelvaart, Pink-steren, de verwoesting van Jeruzalem, de Parousie. Ook heeft mennbsp;gemeend, dat Jezus op de innerlijke en uiterlijke ontwikkeling vannbsp;het K.G. doelde. Dat dit woord onmogelijk op de Parousie kan slaan,nbsp;blijkt duidelijk uit het volgende:
a) nbsp;nbsp;nbsp;Het is wel zeer onwaarschijnlijk, dat Jezus op een leeftijdsgrensnbsp;van sommige personen zou hebben gezinspeeld.
b) nbsp;nbsp;nbsp;Jezus spreekt over ,,sommigen” uit de schare. Het beperkendenbsp;TLVEO sluit de Parousie-gedachte uit.
c) nbsp;nbsp;nbsp;Jezus’ woord wekt den indruk, dat die ,,sommigen” daarna nognbsp;zullen sterven, hetgeen evenmin te rijmen is met de Parousie.
d) nbsp;nbsp;nbsp;De verschillen bij Mt., Mk. en Lk. laten niet toe, aan het £Vnbsp;buvdpsi van Mk. een strikt eschatologische beteekenis toe te kennen.
') Mt. 10 :7, 23; 16 :28; 19 : 28; Mk. 9 : 1. Lk. 9 : 27; 21 : 31, 32; 22 : 16—18; 28—30.
Pfleiderer, Entst. S. 71.
Weiss, Predigt Jesu S. 104.
135
-ocr page 142-Het „zien van het K.G.” heeft o.i. een dubbel aspect; het is het persoonlijke zien van en leven in de sfeer van het K.G. dier sommigen,nbsp;wier hart, nu nog gesloten zijnde, eenmaal zal ontsloten worden,nbsp;waardoor zij tevens zullen bemerken, dat het Evangelie van het K.G. -overal met kracht inslaat en de wereld ingaat. Het èv Suvdpei van,nbsp;Mk. moet niet aan een bepaalde gebeurtenis worden verbonden, dochnbsp;complexief worden opgevat: de geloovigen zullen door alle gebeurennbsp;heen de dynamische werking van het K.G. aanschouwen en bespeuren. Zoo wordt de dunamis niet: ,,durchaus eschatologisch”nbsp;(Wendland), doch wel komen de geloovigen door de dynamischenbsp;werking in eschatologische spanning te leven.
Jezus leert de nabijheid van het K.G., dat als rijk, goed, toestand,^ dunamis, vlakbij was, omdat hijzelf er was, in wien tegenwoordignbsp;en toekomstig onscheidbaar zijn. Wij kunnen daarom ook niet instemmen met OxTO, die zegt, dat niet Christus het rijk brengt, maakt,nbsp;schept; ,,sondern das „vonselbst” kommende Reich bringt ihn als dennbsp;Christus designatus mit” ^). Deze om-keering lijkt ons een uiterstnbsp;gevaarlijk experiment!
Wanneer Jezus zegt; ,,Ik ben de deur” (Joh. 10 : 9), is daarmede toesluiting en opening, voor en achter, en zulks in zijn Persoon, gegeven Wanneer hij verder zegt; ,,indien iemand door mij ingaat,nbsp;die zal behouden worden”, dan involveert dat de gedachte aan hetnbsp;K.G., dat er is, nu en in hem. De hevige eschatologische spanningnbsp;van de oudste Christenheid vindt o.i. haar diepsten wortel dan ooknbsp;in dat onmiddellijke, persoonlijke nabij-zfjn van Jezus den Messias,nbsp;waaraan men de onmiddellijke nSihi]-heid van het Messiaansche rijknbsp;in volle, luisterrijke openbaring als vanzelfsprekend gevolg verbond,nbsp;daarin gesterkt door het profetisch-apocalyptisch spraakgebruik vannbsp;Jezus, waarin hij den heilstijd als spoedig aanstaande teekende.
Met betrekking tot de ondubbelzinnig eschatologische uitspraken van Jezus worde er met nadruk op gewezen, dat daarin geen naderenbsp;tijdsbepaling wordt gegeven. Mt. 13 : 40, 49 spreekt over de ,,voleinding der wereld”; Mt. 25 : 31 over de komst van den ,,Zoon desnbsp;menschen in zijn heerlijkheid”, zonder meer. Men vergelijke ooknbsp;Mt. 24 : 48; 25 : 5, waar gezegd wordt, dat de heer lang uitblijft.
De grootste moeilijkheden zijn echter gelegen in de eschatologische
1) Otto, Reich Gottes, S. 120.
Vgl. JoACH. Jeremias, TWNT III S. 178ff, art. Gupa. „Inhaltlich besagt das Bild Ich bin die Tür {für die Schafe), dasz Jesus die Zugehörigkeit zur messia-nischen Heilsgemeinde und den Empfang der ihr verheiszenen Heilsgüter —nbsp;vermittelt” (S. 180).
136
-ocr page 143-rede van Jezus: Mt.24,Mk. 13, Lk. 21. Jezus zegt daarin wel, dat van -dien dag en die ure niemand weet: ,,de engelen der hemelen niet en de Zoon niet, doch de Vader alleen”, maar eveneens zegt hij: ,,Voor- —nbsp;waar ik zeg u: dit geslacht zal geenszins vergaan, voordat dit allesnbsp;is geschied” (Mt. 24 : 34 par.). Colani, Charles, Klostermann,nbsp;Ed. Meyer, Schweitzer en vele anderen zijn de meening toegedaan,nbsp;dat deze eschatologische rede afkomstig is van de oudste Christengemeente en met den historischen Jezus niets te maken heeft, maarnbsp;op deze wijze ontwijkt men al te gemakkelijk de moeilijkheden.
Twee vragen eischen in het bijzonder onze opmerkzaamheid:
1) nbsp;nbsp;nbsp;Wat beteekent: ,,dit geslacht”?
2) nbsp;nbsp;nbsp;Waarop heeft: ,,dit alles” betrekking?
Groot is het aantal verklaringen, dat men over f| yEVEÖc aurr] heeft gegeven. Het zou beteekenen: de schepping, het menschelijknbsp;geslacht, de Joodsche natie, de geloovigen, de uitverkorenen. Indiennbsp;f| yEVEÓc auTT] werkelijk één dezer beteekenissen zou kunnen hebben,nbsp;zou Jezus’ woord niet op de generatie, tijdens welke hij leefde, behoevennbsp;te slaan, waardoor een ontzaglijke moeilijkheid zou zijn weggenomen.nbsp;Doch hoe klemmend Meyenberg nog heeft vdllen betoogen, dat:nbsp;,,generatio haec, dieses Geschlecht, eben dieses Geschlecht selbst”, doeltnbsp;op: ,,die Volksgemeinschaft der Juden”, en dat Jezus heeft willennbsp;zeggen: ,,das Geschlecht, das Volk der Juden bleibe trotz des Unter-gangs der heiligen Stadt, trotz der Zerstreuung unter die Völker —•nbsp;als Judenvolk bis zum Weltgerichte bestehen” ^). — hij heeft ons nietnbsp;kunnen overtuigen. Met Berkelbach van der Sprenkel, Brouwer,-Charles, Klausner, van Leeuwen, Reimarus en anderen zijnnbsp;wij de meening toegedaan, dat met ,,dit geslacht” de tijdgenootennbsp;van Jezus worden bedoeld, ,,the current generation” (Charles) ®).
Maar dan! Hebben die tijdgenooten van Jezus de voorzegde cosmi-sche katastrofe, in apocalyptisch coloriet geschilderd, beleefd? Neen I Dus is Jezus’ profetie niet in vervulling gegaan? Indien men aanneemt, dat Jezus de volle openbaring van het K.G. onmiddellijknbsp;aanstaande heeft geacht, kan het niet anders, of men moet, logischnbsp;en consequent tot de slotsom komen, dat deze profetie ¦— empirisch-historisch bezien — dan wel de verschrikkelijkste desillusie ter wereld
'¦) Colani Croyanc. mess. p. 201; Charles, Crit. Hist. p. 328; Klostermann, Mkev. S. 131; Ed. Meyer, Urspr. u. Anf. I S. 129; Schweitzer, Mess. geh. S. 95.nbsp;Meyenberg, Leb. Jesu Werk III, I S. 987.
Berkelbach van der Sprenkel, Markus bl. 301; Brouwer, Wereldeinde, bl. 46; Charles, Crit. Hist. p. 331; Klausner, Jesus S. 561; Reimarus, Vonnbsp;dem Zwecke Jesu, S. 119ff.; Büchsel, TWNT I S. 661, art. yeVEÓC.
137
-ocr page 144-is geweest. Maar dan zou het tevens volkomen onbegrijpelijk, ja absurd zijn, dat een Boodschap, die naar haar meest essentieelennbsp;inhoud niet verwezenlijkt werd, als betrouwbaar woord zou kunnennbsp;worden overgeleverd, verkondigd en aangenomen. O.i. is het daaromnbsp;onmogelijk te aanvaarden dat Jezus zelf een tijdslimiet voor zijnnbsp;komst in heerlijkheid heeft aangeduid.
Om de moeilijkheden te ontwijken, heeft men Mk. 13 : 30 wel op een andere plaats willen inlasschen. Inderdaad bestaat er een zekerenbsp;chronologische ,,inconsequentie” tusschen Mk. 13 : 30 (,,dit alles”nbsp;zal nog tijdens deze generatie plaatsvinden) en Mk. 13 : 32 (vannbsp;dien dag en die ure weet niemand dan de Vader), welke elkeen aanstonds in het oog moet vallen.
Wij meenen echter, dat er een mogelijkheid bestaat, om met behoud van het overgeleverde tekstverband en de eschatologische rede inderdaad door Jezus gesproken achtend, tot een verklaring te komen.
Ons probleem heeft twee zijden. Ten eerste is er de historisch-exegetische zijde. Er bestaat een verband tusschen Mk. 13 ; 14, par. en de nationale katastrofe, welke Israël overkomen zal. Men lettenbsp;dan op de manier, waarop elk der synoptici het verband heeft gelegdnbsp;tusschen de nationale en de cosmische katastrofe. Mt. 24 : 29 begintnbsp;met EÖ9ÉCOO, ,,onmiddellijk na den nood dier dagen”; Mk. 13 : 24nbsp;heeft: ,,Maar in die dagen, na dien nood”, terwijl Lk. 21 : 25 zegt:nbsp;,,En er zullen teekenen zijn aan zon en maan en sterren”. Lk. is dusnbsp;temporeel onbepaald; Mk. is vaag, terwijl slechts Mattheüs’ ,,onmiddellijk” tot vragen aanleiding geeft. Hoewel —• waarover aanstonds nader — het gericht over Israël en het wereldgericht doornbsp;Jezus ,,in één vlak” worden gezien en geteekend, mag men o.i. hetnbsp;Tauxa TidvTa van Mk. 13 : 30 niet doen slaan op deze beide. Een.nbsp;analyse van de gelijkenis over den vijgeboom laat dit niet toe. Jezusnbsp;wijst zijn discipelen op een begin: het zacht worden der twijgen ennbsp;uitbotten der bladeren. Hieraan bemerkt gij, dat de zomer nabij is.nbsp;Nabij — dus de zomer zélf is er nog niet! „Zoo ook gij, wanneer gijnbsp;dit ziet gebeuren, weet dan dat het aanstaande is, voor de deur”.nbsp;Mt. heeft hier raOxa irdvra, Mk. en Lk. alleen xauxa. Kan dit xaGxanbsp;nu op de parousie slaan? Neen, want zooals de discipelen van dennbsp;vijgeboom weten, dat de zomer nabij is, Zoo weten ze ,,wanneer zenbsp;dit alles zien gebeuren”, dat het K.G. aanstaande is, voor de deur.nbsp;Men zie niet over het hoofd, dat Jezus beide malen precies dezelfdenbsp;woorden gebruikt: yivcooKEXE öxinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;èoxiv, n.1. xo BÉpoo en
het voorzegde. Nauwkeurig achtgevend op de gelijkenis komen we derhalve tot de eenig logische conclusie, dat xaGxa geen betrekking
138
-ocr page 145-kan hebben op de cosmische katastrofe, op zijn parousie — want die is er dan nog niet — dus dat Taura wel moét slaan op hetgeen daar- -inbsp;vóór zal gebeuren!
Direct daarna volgt: „Voorwaar ik zeg u, dat dit geslacht geenszins zal vergaan, totdat dit alles is vervuld”, hetgeen met een plechtigenbsp;verklaring wordt bevestigd. Mt. heeft hier -rtócvra raGra, Mk. raGranbsp;irdvxa, Lk. alleen nócvra. Dit alles kan o.i. niets anders beteekenen,nbsp;dan wat even te voren is genoemd, hetgeen bij Mt. wel het best totnbsp;uitdrukking komt, die beide malen TtavTa xaGra bezigt (Mt. 24 : 33,nbsp;34). Deze generatie zal dus ,,dit alles”, wat Jezus over de eerstenbsp;teekenen heeft voorzegd, meemaken. Het is wel zeer opvallend, datnbsp;juist bij Lk., die onder de synoptici het vaagst is in zijn tijdsbepaling,nbsp;het volgende vers: ,,Doch van dien dag en die ure weet niemand, denbsp;engelen in den hemel niet en de zoon niet, dan de Vader”, ontbreekt!
Die dag — f) ekeivt] ppspa — is niet anders dan de „Dag van ^ Jahve” in de oud-testamentische heilsverwachting, een oude, bekendenbsp;eschatologische uitdrukking. Het is de ,,Dag des Heeren”, de ,,laatstenbsp;dag” 1). ,,Die dag en die ure” hebben derhalve niets te maken metnbsp;een tijdsaanduiding. Indien Jezus inderdaad ,,terstond” na de eerstenbsp;teekenen het groote gericht had verwacht, zou hij dan daaraan denbsp;plechtige verklaring hebben toegevoegd, dat datum en uur daarvannbsp;alleen aan den Vader bekend waren? Zoo iets ziet er wel zeer ongerijmd uit!
Terloops roerden wij reeds het profetisch-apocalyptisch spraakgebruik van Jezus aan, dat wij de tweede zijde van ons probleem kunnennbsp;noemen. Terminologisch sloot Jezus zich bij de voorstellingswereldnbsp;zijner dagen aan. Nu meenden de profeten in de dagen der grootenbsp;nationale beroeringen, dat de komst van den Redder onmiddellijk,nbsp;althans zeer spoedig, op handen was. ,,A1 wie waarlijk in eschatologischenbsp;spanning leeft, negeert den geheelen tijd tusschen zijn heden en hetnbsp;groote einde, zoodat dit einde met de eigen dagen samenvalt”, zegtnbsp;Edelkoort^). Deze eschatologische spanning, dit dóórzien tot opnbsp;het einde, vinden we ook bij Jezus, merken we in zijn profetisch-apocalyptischen stijl, die den tijdsduur overvleugelt. Het,,onmiddellijk”nbsp;van Mt. 24 : 29 moet i.o. dan ook van hieruit worden verklaard. Er
b Vgl. Wendland, Eschat. S. 31; Delling, TWNT II S. 954ff.; art. f)p8pa. Schneider, TWNT II S. 670, art. epxopai over het komen van het „uur”nbsp;in het Johev. In Joh, 4 : 21b b.v. is wpoc: ,,zukünftige Heilszeit”.
b Edelkoort, Christusverw. bl. 129v.; Greszmann, Messias, S. 272. ‘
139
-ocr page 146-is hier sprake van eschatologisch schouwen, dat historie en eind-gebeuren in één vlak stelt. ,,Wat voor de profetie ,,de komst” is, het valt in de historie der wereld in ver uiteenliggende momentennbsp;uit elkaar”, zegt van Leeuwen zeer juist^). Brouwer spreekt over.nbsp;,.profetisch schouwen, dat over den tijd heen naar het einde ziet” ^),nbsp;terwijl Berkelbach v. d. Sprenkel in de eschatologische rede hetnbsp;wereldgericht en het komende Koninkrijk in ,,kort perspectief” ge-teekend acht ®). Wanneer Brouwer evenwel zegt, dat Jezus: ,,innbsp;volle gehoorzaamheid het Koninkrijk Gods brengt en de volkomennbsp;openbaring daarvan in zijn wederkomst met den gloed der overtuigingnbsp;als vaststaande en weldra te verwezenlijken heeft gepredikt” ^),nbsp;kunnen wij slechts dan daarmede instemmen, als dit ,,weldra” innbsp;profetischen zin wordt bedoeld, maar niet, wanneer het temporeelnbsp;moet worden opgevat. Gelijk wij reeds opmerkten; wij kunnen onmogelijk aanvaarden, dat Jezus het wereldgericht en zijn parousie,nbsp;naar den tijd gemeten, onmiddellijk op handen heeft geacht.
Plooy heeft naar aanleiding van Lk. 22 : 29 opgemerkt, dat -biaxiGepai Tf)v pa0ik8iav gevormd is naar analogie van biaTiGapaL 6iaGTjKr|v, en dat het Nieuwe Verbond, door Jezus’ dood ingewijd,nbsp;het Nieuwe Koninkrijk is. Het is het Verbond der genade en dernbsp;vergeving, een volkomen andere verhouding tot God. ,,De schrik vannbsp;de onvervulde en onvervulbare eischen der Wet is weggenomen, doornbsp;de daad van volkomen liefde, het offer des volkomen dienens, denbsp;overgave in den dood voor anderen. Daardoor institueert Jeaps het-Nieuwe Verbond, het Nieuwe Koninkrijk, waarin het volkomennbsp;dienen zal zijn niet opgelegde wet, maar de nieuwe wet, geschrevennbsp;in de harten”. Het is een ander Koninkrijk dan de koninkrijken dernbsp;wereld, zegt Plooy: ,,en oefent tot op den huldigen dag onverbiddelijkenbsp;critiek op onze gansche wereld en op ieders eigen hart. En het blijftnbsp;dat doen, omdat het een onwankelbaar verbond, een eeuwig Koninkrijknbsp;is. De belijdenis der Oude Christenheid geeft op Jesus’ woord hetnbsp;antwoord: ,,Hij moet als Koning heerschen, totdat hij al zijn vijandennbsp;onder zijn voeten zal gelegd hebben” (1 Cor. 15 ; 25). Het is deze blijdschap van de nieuwe toekomst, die de gansche Oude Christenheidnbsp;doortrilt. Wat beloofd was en verwacht werd, zegt Tertullianus (Adv.nbsp;Jud. cap. 6) is inderdaad gekomen; ,.Novae legis lator, novi testament!
Van Leeuwen, Mtev. bl. 158; zie voorts van Leeuwen, Markus, bl. 240vv. Brouwer, Wereldeinde, bl. 46.
b
b
Berkelbach van der Sprenkel, Markus, bl. 302.
Brouwer, Wereldeinde, bl. 46.
140
-ocr page 147-liaeres, novorum sacrificiorum sacerdos, novae circumcisionis purgator, aeterni sabbatti cultor, novum regnum, quod non corrumpetur” ”i).
Zoo is het. In Jezus den Messias-Koning is het K.G. gekomen. ^ Niet als een belofte zonder gave voor hier en nu, maar als een gave metnbsp;belofte, voor heden en toekomst. Het Regnum Aeternum, het Nieuwenbsp;Verbond der genade en der vergeving, is de heilssfeer, die den geloovigenbsp;tevens in eschatologische spanning doet leven. Het is geenszins zuiver..,nbsp;toekomstige grootheid, maar ook aanwezig in de harten der geloovigennbsp;en door hen openbaar. Het is geen nationaal-politiek machtsgebied,nbsp;maar Rijk van dienen, liefde en offer, waartoe de Koning, die eenmaalnbsp;als Dienaar leefde en zich vrijwillig voor anderen offerde, door allenbsp;eeuwen heen de zijnen oproept. Het is Koningschap Góds, Koninkrijknbsp;Göds, dat eenmaal in vólle openbaring zal komen.
Plooy, Novum Testamentum, bl. 20vv. Vgl. Causse, Evol. esp. mess. p. 77: ,,En réalité, Ie Royaume ce n’est ni Ie ciel, ni la terre (les deux et la terrenbsp;passeront). C’est la consolation, Ie pardon, la vie que Dieu promet a ses élusnbsp;(Mat. V 4, 5, 8, 9)”.
141
-ocr page 148-Inleiding.
Jezus, als mensch onder de menschen geleefd hebbende, was als zoodanig mede een zoon politikon. Evenals zijn tijdgenooten is hijnbsp;als Palestijnsch staatsburger in aanraking gekomen met meer dan,nbsp;één overheidsinstantie, n.1. met de Romeinsche overheid, met hetnbsp;Joodsche geestelijke gezag en met den tetrarch Herodes Antipas.nbsp;Hij heeft geleefd onder denzelfden druk als zijn volksgenooten. Hijnbsp;kwam niet alleen met het individueel lijden, zoowel geestelijk alsnbsp;lichamelijk, in aanraking, maar ook met den grooten socialen noodnbsp;dier dagen. De Evangeliën leveren ons op schier elke bladzijde hetnbsp;bewijs van de groote bewogenheid van Jezus over de nooden dernbsp;scharen. Jezus heeft zich niet buiten de brandende vraagstukkennbsp;van zijn tijd gehouden. Men heeft wel eens gesproken over den z.g.
,,negatieven” kant in Jezus’ optreden. Men zegt dan: Jezus roert geen cultuurproblemen aan, zwijgt over wetenschap en kunst, uit zich nietnbsp;over betere arbeidsvoorwaarden enz. De consequente eschatologennbsp;meenen daarin een overtuigend bewijs van hun hypothese te vinden.nbsp;Toch is er niets minder waar, dan dat Jezus in zijn onderwijs ietsnbsp;,,verwaarloosd” zou hebben! De politieke, nationale en sociale vragennbsp;lagen geenszins buiten Jezus’ gezichtskring. Hij deed allerminst aannbsp;cultuurvlucht en was geen asceet. Integendeel, door zijn woorden ennbsp;daden, door zijn gansche optreden, werden de spanningen voelbaarnbsp;met al datgene, wat in politiek, nationaal en cultureel opzicht eennbsp;negatief aspect vertoonde. Daaruit vloeide noodzakelijkerwijze voort,nbsp;dat er tusschen Jezus en het totaal van het menschelijk leven omnbsp;hem heen wrijvingen en botsingen ontstonden.
Zooals er tusschen Jezus en de cultuur een spanning bestond, zoo • vinden wij deze nog steeds tusschen Christendom en cultuur. Nimmernbsp;zullen deze beiden tot een volkomen harmonische eenheid ineenvloeien. Dat wil niet zeggen, dat Christendom en cultuur in openbarenbsp;,,vijandschap” moeten leven; maar de verkondiging van den Volmaakte en het Volmaakte zal immer weerstanden opwekken. Cultuur •
142
-ocr page 149-is niet eschatologisch georiënteerd, zij streeft naar diesseitige ,,volmaaktheid”, terwijl het Christendom door eschatologische spanning bewogen wordt.
Juist vanwege de positieve waarde en kracht van Jezus’ prediking kunnen voor alle terreinen van het menschelijk leven normen wordennbsp;aangewezen. Stelsels heeft Jezus niet gedoceerd, maar reeds een enkel,nbsp;zijner woorden of een enkele daad van Jezus kan als richtsnoer en lichtbaken gelden voor het gemeenschapsleven allernbsp;eeuwen.
Het is o.i. daarom dan ook absoluut verkeerd te beweren: in dit -of dat geval heeft Jezus geen uitspraak gedaan of op te merken, dat een bepaalde situatie in zijn dagen nog niet bestond. Waarnbsp;menschen samenleven, wanneer en waar dan ook, komen vragen vannbsp;politieken en socialen aard aan de orde. Het cultuurpeil moge hbogernbsp;of lager van niveau zijn, het wezen blijft hetzelfde, omdat de naastenbsp;ef geweest is van den beginne en Jezus heeft aan de wereld geleerd,nbsp;wie de naaste eigenlijk is.
Het is aan ieder wel duidelijk, dat hetgeen hierboven betoogd is, in het nauwste verband staat met onze opvatting van het wezennbsp;van het K.G. Daarom hebben wij er de voorkeur aan gegeven, Jezus’nbsp;Messiasschap en zijn prediking van het K.G. vóór dit hoofdstuknbsp;te plaatsen.
Het Koningschap (Koninkrijk) Gods heeft ook betrekking op het politiek en nationaal gebeuren. Indien men aan het begrip van hetnbsp;K.G. het ethisch-dynamische element ontneemt, houdt men eennbsp;Christendom zonder kracht en invloed over. Wij zijn er dan ooknbsp;diep van overtuigd, dat, wil de prediking van het Evangelie nietnbsp;aan de groote massa voorbijgaan, men vollen nadruk zal moetennbsp;leggen op dit ethisch-dynamische element. In de verkondiging van.nbsp;het Evangelie zal men er met klem op moeten wijzen, dat de persoonlijke nieuwe verhouding tot God in het Verbond der genade ennbsp;der vergeving, waardoor de mensch in gemeenschap met Jezus behoortnbsp;tot het Regnum Aeternum, als consequentie met zich brengt, dat denbsp;door Jezus verkondigde religieuze en ethische beginselen als geopenbaarde Wil Gods, als absolute normen willen gelden voor het gemeenschapsleven in zijn vollen omvang.
Aan de hand van het volgend schema willen wij ons onderzoek voortzetten.
A. Jezus en het sociale leven.
1) nbsp;nbsp;nbsp;Jezus en de persoon van den naaste.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Jezus en het bezit van den naaste.
143
-ocr page 150-B.
C.
Jezus en het politieke leven.
1) nbsp;nbsp;nbsp;Jezus en het Joodsche gezag.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Jezus en het Romeinsche gezag.
3) nbsp;nbsp;nbsp;Jezus en de „Staat”.
Wat is Jezus’ uiteindelijk doel?
A. Jezus en het sociale leven.
1) Jezus en de persoon van den naaste.
De nieuwe verhouding, waarin Jezus de individuen door zichzelf-brengt tot God, sluit ook een nieuwe verhouding tot den naaste in ^). In zijn onderwijs heeft Jezus dien naaste op zeer bijzondere wijzenbsp;naar voren gebracht. De naaste wordt getrokken binnen de sfeer.nbsp;der liefde. Het begrip ,,naaste” werd door Jezus voor eens en altijdnbsp;vastgesteld.
Het Oude Testament leert in Lev. 19:18 het gebod der naastenliefde.-De naaste is de In Lev. 19 ; 34 en Deut. 10 : 19 wordt de kring uitgebreid: ook de de vreemdeling, die in Israël woont, behoortnbsp;erbij. Maar dan is de kring ook beslist gesloten Nu beteekentnbsp;l?,quot;): volksgenoot. Montefiore geeft toe, dat de Christenen beslistnbsp;gelijk hebben met hun opvatting; in Lev. 19 : 18 beteekent ??,“! inderdaad: „fellow-Israelite”. Montefiore zegt dit in verband met Jezus’nbsp;woorden in Mt. 5 : 43—48. Hij tracht die echter zooveel mogelijknbsp;van kracht te berooven en laat zich verleiden tot de volgende mindernbsp;fraaie passage: ,,rs there not a good deal of cant in much of whatnbsp;we read about universal love, allgemeine Menschenliebel —A reallynbsp;intensive love for your own nationals which is constantly overflowingnbsp;into, and expressing itself in deeds, seems to me worth any amountnbsp;of slappy and vague adulations and laudations of allgemeine Men-schenliebe” ®).
De naastenliefde was bij Israël derhalve zeer beperkt en ook in Jezus’ dagen was dat de leer der synagoge. Jezus heeft met dit particu-larisme gebroken en aan het begrip naaste een universeele beteekenisnbsp;gegeven. ,,Es wird also wohl dabei bleiben, dasz der erste, der dienbsp;Menschheit gelehrt hat, in jedem Menschen den ,,Nachsten” zu
1) nbsp;nbsp;nbsp;Mt. 5 : 43v.; 19 : 19v.; 22 : 37v.; Mk. 12 : 29v.; Lk. 10 : 27v.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Str.Bill. I S. 3531; Sevenster, Eth. en esch. bl. 98.; Stauffer,nbsp;TWNT I S. 46 art. dcyaiudco; Bischoff, Jesus u. d. Rabb. S. 104f. B. besluitnbsp;zijn boek met een Anhang van Prof. Strack, waarin deze zich keert tegen J. Singernbsp;n.a.v. diens beroep op een uitspraak van Hillel. De Joodsche naastenliefde betreftnbsp;slechts ’t eigen volk, aldus Strack.
Montefiore, Rabb. Lit. p. 59f.
144
-ocr page 151-sehen u. deshalb jedem Menschen in Liebe zu begegnen-Jesus gewesen ist; s. die Erzablung vom barmberzigen Samariter”, aldus Strack-Billerbeck 1).
Nu beeft Brouwer evenwel de opmerkzaamheid gevestigd op bet werk van Prof. Dr. Hans Haas, over: ,,idee en ideaal van de liefdenbsp;tot den vijand in de buiten-christebjke wereld” (1927), waarin dezenbsp;geleerde heeft aangetoond, dat men de vijandsliefde ook, en zelfsnbsp;vrij veel, buiten het Christendom kan aantreffen. Toch ligt hier hetnbsp;accent anders. ,,De door Jezus als Gods wil geëischte en gebrachtenbsp;liefde is geen medelijden, als in het Boeddhisme; geen eenheidsbesefnbsp;met het heelal, als bij Lao-tse”. Zij vindt haar wortel in de Oud-Testamentische gerechtigheid, d.w.z. ,,zij maakt vollen ernst metnbsp;’s menschen persoonlijkheid”. De door Jezus gepredikte liefde is hulp,nbsp;activiteit, misschien soms door harde middelen, aldus Brouwer ^).
Jezus kent maar één verhouding, n.1. de dyariT], welke vriend èn vijand moet omvatten. De èxOpóo is zoowel de persoonlijke als denbsp;nationale vijand. Wünsch wijst de conceptie van Care Schmitt (innbsp;diens ,,Begriff des Politischen”) met nadruk van de hand. Schmittnbsp;oppert n.1. de veronderstelling, dat EyOpoa de persoonlijke en 'rroA.Épioanbsp;de politieke vijand zou beteekenen, zoodat de vijandsliefde zich nietnbsp;over de politieke sfeer zou uitbreiden. ,,Das aber ist unzulassig”,nbsp;zegt WÜNSCH terecht, ,,denn èxOpóa kann auch den öffentlichennbsp;Feind, insbesondere den Glaubensfeind meinen. Und er gerade warnbsp;lange Jahrhunderte der folitische Feind, als die Religionsform politischnbsp;war” ®). Sevenster is er, gelet op de lezing van Lk., niet volkomennbsp;zeker van, of Jezus nu persoonlijke of nationale vijanden op het oognbsp;heeft gehad. In de LXX evenwel wordt èxOpóo zoowel voor per--soonlijke als voor nationale vijand gebezigd,aldus Sevenster *).
Wanneer men den samenhang rustig overziet, kan men tot geen ander resultaat komen, dan dat Jezus de begrippen ,,naaste” ennbsp;,,vijand” van alle beperkingen heeft ontdaan en normatief slechts
Str.Bill. I S. 354. Sevenster, Eth. en esch. bl. 95: ,,De gelijkenis van den barmhartigen Samaritaan predikt: waar nood is, gebiedt de liefde te helpen,nbsp;eventueel ook een vreemdeling en een ketter. Dat een Samaritaan hier de hoofdrolnbsp;speelt, moet van beteekenis zijn: zonder twijfel behoort daardoor uit te komen,nbsp;dat de ware liefde niet halt maakt voor den vreemdeling”.
Brouwer, Bergrede, bl. 300vv.
Wünsch, Ev. Eth. Pol. S. 65, Anm. I. Zoo oordeelt ook Montefiore, Rabb. Lit. p. 62, dat Jezus niet zoozeer den niet-Jood, als wel den persoonlijkennbsp;vijand op ’t ‘oog had: ,,The people within their own horizon, the people withnbsp;whom they had to do”.
Ü Sevenster, Eth. en esch. bl. 102v.
145
-ocr page 152-één houding kent. Wanneer Montefiore dan ook zegt: ,,I may be mistaken, but I have the feeling, that if, in this section or in thisnbsp;occasion, he had really wanted to censure the particularism of thenbsp;Jews — he would not have hesitated to make his intention perfectlynbsp;clear” i), ontvangt men den indruk, dat hij niet eerlijk en klaar wilnbsp;inzien en toegeven, wat de bronnen zeer duidelijk zeggen.
Hetgeen Jezus over den riaaste en de onderlinge verhouding heeft geleerd, is terecht ,,eine neue Weltlage” genoemd ^). De eene menschnbsp;wordt tegenover den anderen in een geheel nieuwe positie geplaatst.nbsp;,,Jesus bringt die Vergebung der Sünden, und wer diese Vergebungnbsp;erfahren hat, in dem wird eine ganz neue, überquellende Liebe ent-bunden”, zegt Stauffer voortreffelijk®). Dit nieuwe, dit radicale,nbsp;breekt ook overal in de Bergrede door. Er is hier geen sprake vannbsp;nationaal of inter-nationaal, van volk of ras: Jezus spreekt eenvoudignbsp;tot den mensch over den mensch, zonder meer.
,,De naaste, dat zijn dus: onze ouders, onze broeders en zusters, onze kinderen, onze huisgenooten, onze dienstboden, onze familienbsp;en vrienden, onze werkgevers, onze werknemers en ondergeschikten,nbsp;onze concurrenten, onze tegenstanders, onze vijanden — allen, dienbsp;God ons op onzen weg doet ontmoeten, allen, die God naast ons stelt”,nbsp;zegt Brouwer, den breeden kring omschrijvend ^).
In de verhouding tot den naaste komt de nadruk niet te vallen op het gevoel, het affect, maar op den wil. Het gaat niet om de eros, dochnbsp;om de agape. Ook daar, waar ieder gevoel van genegenheid ontbreekt,nbsp;zal de agape de zelfzucht moeten overwinnen en tot offer en dienennbsp;moeten opwekken ®). In verband hiermede worde er op gewezen,nbsp;dat de rabbijnsche literatuur en de Chokma het gebod van het dienennbsp;(Mt. 10:25—28; Mk. 9:35) niet kennen. Jezus leerde in dezen dus iets
1) nbsp;nbsp;nbsp;Montefiore, Rabb. Lit. p. 63. M. verwijt Jezus diens persoonlijke levenshouding en zegt n.a.v. Lk. 6 : 27, 28: ,,The injunctions are beautiful, but how muchnbsp;more beautiful would have been a fulfillment of these injunctions by Jesus himselfquot;nbsp;(p. 104). Dergelijke uitlatingen vinden we ook bij Klausner, Jesus, S. 547f.,nbsp;die Jezus een tegenspraak tusschen leer en leven toeschrijft.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Stauffer, TWNT I S. 47, art. dcyaitdco.
®) ld. S. 47. Vgl. Brunner, Gebot, S. 42. Men wist vanouds, dat de liefde het eigenlijk goede was. ,,Aber vor Christus war Liebe ein Gebot unter anderen,nbsp;und die radikale, die unbedingte Liebe war nicht verstanden. Sie konnte nichtnbsp;verstanden sein, bevor Gott selbst ihren Sinn realiter definiert hatte: im Kreuznbsp;des Christus”. Zie ook S. 176.
Brouwer, Soc. Vr. bl. 153. Vgl. Bischoff, Jesus u. d. Rabb. S. 63ff.; Lohmeyer, Soc. Fr. S. 72.
Vgl. Sevenster, Liefdespred. bl. 21.
146
-ocr page 153-nieuws. Montefiore noemt dezen merkwaardigen trek in Jezus’ onderwijs; ,,a comparatively new feature”. „He meant the servicenbsp;of a life-time; the lowly or devoted service of others. He meant spendingnbsp;oneself for the sake of the lowliest, in the manner, for example, ofnbsp;St. Francis. Such a conception was a new thing, a new teaching.nbsp;And of his gigantic importance and effects in history it is needlessnbsp;here to speak” ^).
Indien wij dan ook deze grondwet van dienen en offer, welke een-radicale omwenteling beoogt en brengt in ’t gansche innerlijk van den mensch, een omwenteling, die slechts vanuit het Novum Testa-mentum in den Messias-Ebed Jahve Jezus kan worden begrepen,nbsp;werkelijk verstaan, zullen we niet eenvoudigweg beweren, dat Jezusnbsp;,,buiten” de politiek en de sociale quaesties stond. Integendeel, wenbsp;zullen telkens weer opmerken, hoe hij op een geheel eigene, souvereinenbsp;wijze, het gansche persoonlijke en het gemeenschapsleven beheerschte.
De eerste, die in den kring der naasten onze aandacht vraagt, is de vrouw.
Gelijk bekend, was de waardeering van de vrouw in Jezus’ dagen gering. Jezus heeft de vrouw als het ware aan zichzelf en aannbsp;haar omgeving teruggegeven. In de Inleiding van dit hoofdstuknbsp;spraken wij over spanningen en ongetwijfeld zullen die in concretenbsp;gevallen wel eens hevig geweest zijn. ,,Mü Wissen und Willen hat sichnbsp;der Heiland der herrschenden Strömung seiner Zeit entgegengestemmt”nbsp;(StEINMANN) 2).
Zoo heeft Jezus ook de blik op het kind, op het huwelijk, kortom op het gansche gezinsleven willen vernieuwen en heiligen.
De slaaf komt eveneens binnen den gezichtskring. In het kader der antieke cultuur was de slaaf eenvoudig een mensch van de tweedenbsp;klasse ®). Jezus heeft zich noch vóór noch tegen de slavernij uitgelaten.nbsp;Hij bezigt het begrip slaaf eenige malen in zijn gelijkenissen en schijntnbsp;het instituut te aanvaarden. Indien Jezus een politiek en sociaalnbsp;reformator in den gewonen zin des woords zou zijn geweest, zou hij
h Montefiore, Rab. Lit. p. 299; vgl. Sevenster, Eth. en esch. bl. 174v.
Steinmann, Soc. Fr. S. 177ff. Vgl. Brouwer, Soc. Vr. bl. 200vv.; Brouwer, Bergrede, bl. 273vv.; Peabody, Soc. Gosp. p. 129ff.; Jeremias, Jerusalem IIInbsp;S. 250: ,,Vollends bedeutet Jesu Stellung zur Ehe etwas beispiellos Neues”;nbsp;Oepke, TWNT I S. 776f. art. yuVlj.
*) Vgl. Rengstorf, TWNT II S. 264ff. art. 60ÖA00; Brouwer, Soc. Vr. bl. 72vv.; Steinmann, Soc. Fr. S. 145ff. — Het verhaal uit de Thomasactennbsp;cap. 2 (zie Hennecke, NT Apokr. S. 258), dat Jezus den apostel Judas Thomasnbsp;aan een koopman, Abban genaamd, zou hebben verkocht en dat schriftelijknbsp;zou hebben bevestigd, kan rustig naar het rijk der legenden verwezen worden.
zeer zeker wel iets geprobeerd hebben in de richting van een vrijmaking der slaven. De zuivere eschatologen zien in ’t feit, dat Jezus niet overnbsp;afschaffing heeft gesproken, een bewijs voor hun redeneering i).nbsp;Doch die is er volkomen naast. Want de slavernij- quaestie als argument,nbsp;gebruikend geven zij er blijk van, de quintessence van Jezus’ predikingnbsp;niet te verstaan en hem toch weer te verwarren met een diesseitignbsp;sociaal reformator. Op uitstekende wijze betoogt Rengstorf, dat.nbsp;er niet nadrukkelijk genoeg op gewezen kan worden, dat de relatievenbsp;onverschilligheid van het Nieuwe Testament ten opzichte van denbsp;slavernij haar grond niet vindt in een ,,Erdenfremdheit” of in denbsp;eschatologische spanning der eerste gemeente, maar in de verlossende .nbsp;daad van Jezus, die alle menschen, ongeacht herkomst of stand, gelijkelijk geldt 2). Vrije en slaaf hebben beide verlossing noodig. De ,nbsp;primaire vraag is niet; hoe wordt de mensch sociaal gered, maar hoenbsp;wordt hij geestelijk gered? Indien vrijen zoowel als slaven zich zullen ¦nbsp;laten leiden door Jezus’ gebod van liefde en dienen, zal daardoor denbsp;blik op elkanders leven tot in den grond veranderd worden en wordtnbsp;zoodoende de poort naar sociale gelijkgerechtigdheid geopend. Wij kunnen daarom niet instemmen met de meening van Sevenster, die zegt,nbsp;dat idealen van sociale gerechtigheid in het Evangelie ontbreken®).nbsp;Dat Jezus zich geen concreet sociaal-economisch doel als ideaal heeftnbsp;voorgesteld, is duidelijk, maar dat is heel wat anders dan het doornbsp;Sevenster vermeende gemis van idealen der sociale gerechtigheid!nbsp;Wat Jezus wilde, heeft Heuver op deze wijze onder woorden gebracht;-,nbsp;„Bij zijn verlangen om het algemeen welzijn van het volk te bevorderen,nbsp;rekende Jezus op zedelijke middelen. Hierin lag het éénige van zijn...nbsp;methode”^). Hoe zou in een Rijk, waarin dienende liefde tot grondwetnbsp;is verheven, het ideaal eener sociale gerechtigheid kunnen ontbreken?nbsp;Al heeft Jezus de slavernij, deze machtige hoeksteen der antiekenbsp;maatschappij, niet op uitgesproken wijze bestreden; de opheffing,^nbsp;ervan ligt in de prediking van het K.G. besloten. En in die opheffing,nbsp;die, zij het eerst laat, in deze bedeeling gekomen is, zijn de teekenennbsp;zichtbaar van de ethisch-dynamische werking van Christus’ basileia.
2) Jezus en het bezit van den naaste.
Hoe stond Jezus tegenover geld en goed, arm en rijk?
Jezus zelf behoorde niet tot de z.g. bezittende klasse. Het is zelfs
1) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. WissiNG, Begrip K.G. bl. 131.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Rengstorf, TWNT II S. 275, art. SoOXoo.nbsp;Sevenster, Liefdespred. bl. 26v.
q Heuver, Privaatbezit, bl. 117.
148
-ocr page 155-de vraag, of hij gewoon was geld bij zich te dragen Zijn discipelen waren afkomstig uit eenvoudige kringen, hoewel sommigen niet zondernbsp;eenigen welstand. Over het algemeen bewoog Jezus zich tusschen denbsp;bezitloozen, de behoeftigen. In hun kring bestond de meeste openheidnbsp;voor zijn onderwijs; onder hen vond hij zijn trouwste aanhangers^).nbsp;Hij prees de armen (van geest) gelukkig. Lukas laat de toevoegingnbsp;,,van geest” weg. Opzettelijk?
Het is noodig deze quaestie nader onder de oogen te zien. Het valt ons op, dat de Evangelisten niet hetzelfde geluid laten hooren in hunnbsp;overlevering over de verhouding van Jezus ten aanzien van den rijkdom.nbsp;Heuver heeft zelfs het volgende schema ontworpen ®):
In het Johev. schenkt Jezus geen aandacht aan het bezit.
In het Mkev. schenkt Jezus wel eenige aandacht aan het bezit.
In het Mtev. schenkt Jezus veel aandacht aan het bezit.
In het Lkev. schenkt Jezus alle aandacht aan het bezit.
Wij laten in het midden of dit schema nu wel heelemaal klopt, maar zeker is, dat Lk een bijzondere positie inneemt^).nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'
Heeft Lk. nu speciaal de ,,armen” gelukkig geprezen (Lk. 6 ; 20)? De vraag spitst zich toe: dekten de begrippen ,,arm” en ,,bezitloos”nbsp;elkaar volkomen? De anawim, de titcoxoI, waren de menschen, die^-verdrukt werden, doch hun leed gelaten droegen. In de Psalmennbsp;bemerken wij een zekeren band tusschen de vernedering en verdrukkingnbsp;in sociaal opzicht en het innerlijk leven dezer menschen, hun vroomheid ®). Wijl het hun te moeilijk werd de Wettelijke voorschriften der'nbsp;Parizeen na te komen, kreeg het begrip arm hoe langer hoe meer eennbsp;religieuzen inhoud: arm beteekende niet slechts physieke nood, maarnbsp;ook geestelijke nood. Wanneer Lk. dus tS •nvEupctTi weglaat, moetnbsp;daarin geen bewuste en opzettelijke afwijking van dezen Evangelistnbsp;worden gezocht. En als Mt. xó Ttveupaxi er bij voegt, doet hij dat,nbsp;teneinde misverstand te voorkomen, zegt Hoskyns-Davey ®).
h Zie Mt. 8 : 20; 17 : 27; 22 : 19. Vgl. van der Merwe, Sos. Pred. bl. 76; Jeremias, Jerusalem I, II, S. 32; Eisler, IB II S. 196.
Lohmeyer, Soc. Fr. S. 68; Brouwer, Soc. vr. bl. 91vv.
Heuver, Privaatbezit, bl. 87.
h Zie Lk. 6 : 24vv.; 12 : 33; 14 : 13, 14; 16 : 9, 11, 14. Vgl. ook het trekje in Lk. 2:7. — Zie Bauer, Leb. Jesu S. 337; Brouwer, Soc. Vr. bl. 90; Vannbsp;Veldhuizen, Lukas, bl. 157vv.
Ps. 22 : 25; 25 : 16; 37 : 14; 69 : 30; 70 : 6; 72 : 2, 4 enz.
Hoskyns-Davey, Raadsel NT bl. 132. Vgl. Str.Bill. I S. 190, die wijst op Jes. 61 ; 1, waarin D’jiynbsp;nbsp;nbsp;nbsp;door de LXX is vertaald met
EUaVYEXiaaoSai TrxcoxoTa. Van der Merwe, Sos. Pred. bl. 85v.; Lietzmann, Gesch. I S. 26; Brouwer, Soc. vr. bl. 90vv.; BrouWer, Bergrede, bl. 231;nbsp;Ridderbos, Strekking Bergrede, bl. 90; Steinmann, Soc. Fr. S. 22f.
Ofschoon Jezus zich voornamelijk bewoog tusschen de sociaal-nooddruftigen, toch vinden we bij hem geenszins een bewuste oppositie tegen de rijken. De tollenaar Mattheüs, later een der discipelen,nbsp;is waarschijnlijk een welgesteld man geweest^). Men lette verder opnbsp;Lk. 8 : 3, waarin sprake is van lieden, die Jezus van hun goederennbsp;dienen; Lk. 10:38—42, Maria en Martha; Lk. 19; Ivv, Zacheüs behieldnbsp;nog de helft van zijn vermogen; Mk. 1 : 20, de vader van Johannesnbsp;en Jakobus was een welgesteld man; Mt. 27:57 vv.. Jozef van Arimathea.nbsp;Daar Jezus de maatschappelijke ellende van talloozen zijner volks-genooten zag en meeleefde in hun nooden en zorgen, heeft hij nietnbsp;geaarzeld de rijken een scherp verwijt te maken van hun egoïsme ennbsp;hun methoden van uitbuiting ^).
Kautsky meent uit Lk. 16 : 19vv., 18 : 24, 25 en de Bergrede te kunnen opmaken, dat in de oud-christelijke gemeente een wildenbsp;klassenhaat tegen de rijken bestond, een conclusie, welke stellignbsp;ongegrond is. Ook in Jak. 5 : Ivv. is geen sprake van klassenhaat,-zooals Kautsky meent, maar van gerechtvaardigde en scherpenbsp;berisping ®). In dit verband willen wij tevens de opvatting vannbsp;Pfleiderer memoreeren. Pfleiderer beweert, dat Jezus geennbsp;Messias wilde zijn zooals de Farizeën dien begeerden; ,,wohl abernbsp;ein Messias der Armen, der Mühseligen und Beladenen” *). Dat eennbsp;dergelijke eenzijdige voorstelling aan het Messiasschap van Jezus geennbsp;recht doet, behoeft geen nader betoog.
Op geen enkele plaats blijkt, dat Jezus het privaat-bezit, in het Oude Testament erkend en geëerbiedigd, zou hebben aangetast. Hijnbsp;aanvaardde het, maar waarschuwde er tevens voor, zijn vertrouwennbsp;niet op geld en goed te zetten. ,,Jesus recognised in a certain sensenbsp;the need, utility and rightfulness of 'personel property”, zegt Cadoux,nbsp;wiens uitspraak wij ten volle onderschrijven®).
Voor Jezus is het probleem van rijkdom en armoede niet in de eerste plaats van socialen, doch van religieuzen aard. De eschatologen hebben
1) Vgl. Heuver, Privaatbezit, bl. 164.
4 Zie Mt. 19 : 23, 24. Mk. 10 : 24, 25. Lk. 6 : 24vv.; 12 ; 15vv.; 14 : 33; 16 : 14v. (de geldgierige Farizeën); 18 ; 18vv.
Kautsky, Urspr. S. 343.
9 Pfleiderer, Entst. S. lOlf.
5) Cadoux, Early Church, p. 61. Zie voorts Brouwer, Soc. Vr. bl. 219vv. Bultmann, Jesus, S. 96; Peabody, Soc. Gosp. p. 183ff.; Steinmann, Soz. Fr.nbsp;S. 23f. 141; Wendland, Eschat. S. 98f.; Van der Merwe, Sos. Pred. bl. 172;nbsp;,,Rijkdom, hoewel ’n groot versoeking om die mens van die Koninkrijk dernbsp;Hemele afkerig te maak, is nie inherent kwaad nie. Armoede zonder meer opennbsp;nie die weg tot die saligheid nie”.
150
-ocr page 157-deze zuiver religieuze waardeering van Jezus, in haar normatieve strekking voor het leven op aarde, volkomen misverstaan. Wissing,nbsp;Pfleiderer en Sevenster meenen, dat Jezus geen waarde hechttenbsp;aan het bezit als zoodanig, omdat het K.G. spoedig op handennbsp;was ^). Deze eenzijdige eschatologische interpretatie trekt de ganschenbsp;structuur van Jezus’ onderricht scheef: nergens in de Evangeliën staatnbsp;vermeld, dat het bezit als zoodanig waardeloos is, maar dat hetnbsp;voor God — èn Voor den mensch — geen eeuwigheidswaarde bezit!
Jezus’ onderwijs over het bezit vertoont formeel dus niet, zooals Sevenster het noemt, het type van profetische, apocalyptische ge-richtsprediking, maar vertoont zuiver het type van religieus-ethischenbsp;prediking, is zuiver een norm voor het gewone, dagelijkschenbsp;leven.
B. Jezus en het politieke leven.
1) Jezus en het Joodsche gezag.
Niettegenstaande het feit, dat hun land overwonnen en bezet -gebied was, en Judea in 6 n. C. tot Romeinsche provincie was verklaard, genoten de Joden vele voorrechten van de zijde der Romeinen. Aan het, uit 71 leden bestaande. Sanhedrin was in den tijd der •nbsp;Procuratoren toegestaan recht te spreken over alle niet-Romeinen .nbsp;Ja, wanneer het ontheiliging van den tempel betrof, was het Sanhedrinnbsp;zelfs bevoegd een Romein ter dood te veroordeelen ®). Jeremias noemtnbsp;het Sanhedrin: ,,die erste politische Vertretung Judaas” ^). Het •nbsp;regelde eveneens de financiën voor de elf toparchieën, waarin denbsp;Romeinen het land hadden verdeeld, zoodat de competentie van hetnbsp;Sanhedrin inderdaad bijzonder groot kan worden genoemd. Heeftnbsp;Jezus nu tegenover deze Joodsche overheid een revolutionaire houdingnbsp;aangenomen? Op geen enkele bladzijde van de Evangeliën vinden we.nbsp;een aanwijzing over eenig openlijk, daadwerkelijk verzet tegen hetnbsp;Joodsche gezag. Jezus gebood den genezen melaatsche het reinigingsoffer te brengen (Mk. 1:44; Lk. 5 : 14; 17 : 14). Hij wees op het gezag ¦nbsp;van Mozes en de profeten (Lk. 16 : 31). Hij onttrok zich niet aan het'nbsp;betalen van de tempelbelasting (Mt. 17 : 24). Hij zeide tot het volknbsp;en de discipelen: ,,Op den zetel van Mozes hebben de schriftgeleerden
b Wissing, Begrip K.G. bl. 114; Pfleiderer, Entst. S. 89; Sevenster, Eth. en esch. bl. 24.
SCHÜRER, GJV II, S 188ff. b Flav. Jos. B. VI, 126.
b Jeremias, Jerusalem I S. 85; vgl. ook Brouwer, Soc. Vr. bl. 248vv.; Aalders, Rom. Imp. bl. 191vv.; Schurer, GJV II, S. 188ff.
151
-ocr page 158-en Parizeen plaatsgenomen; daarom: al wat zij u zeggen, doet dat en onderhoudt dat” (Mt. 23 : 2) ^).
Wij zien dus, dat Jezus zich niet aan het publiek gezag van de Joodsche overheid heeft onttrokken of rebellie heeft gepredikt. Maarnbsp;er is iets anders. Het Joodsche volk koesterde de vurige hoop, dat.nbsp;het eenmaal zijn nationale zelfstandigheid zou herwinnen. In denbsp;leidende kringen had de partij der Farizeën den meesten invloed.nbsp;Jeremias deelt zelfs mede, dat bij den ondergang van den Joodschennbsp;staat de geheele jurisdictie en ’t godsdienstig leven volgens Farizeeschnbsp;voorschrift waren geregeld ^). De Farizeën nu stelden alles in het werknbsp;om het nationaal besef levendig te houden. Maar wat deed Jezus innbsp;dit opzicht? Jezus was geen nationalist ®). Wanneer wij zijn predikingnbsp;vergelijken met de Oud-Testamentische, de apocalyptische en denbsp;apocriefe literatuur, valt het ons des te sterker op, dat Jezus absoluut •nbsp;zwijgt over Israël als volkerencentrum, over de aardsche macht ennbsp;de toekomstige glorie van het volk van Jahve, enz. In de Evangeliënnbsp;beluisteren wij geen enkel hartstochtelijk politiek-nationaal geluid,nbsp;zooals in de genoemde geschriften. De Farizeën moeten het gevoeldnbsp;hebben, dat Jezus zoo volkomen anders dan zij heeft gedacht overnbsp;Israël als natie. Zijn wetsopvatting, zijn autoritaire zelfverheffingnbsp;boven de Wet, heeft niet slechts den godsdienstigen bodem, maarnbsp;ook den nationalen grond van het Jodendom doen trillen en scheuren.nbsp;Zijn prediking van het K.G., waarin met geen woord gerept wordtnbsp;over een eereplaats, die de Joodsche natie zou vervullen, moest denbsp;Farizeën wel krenken in hun diepste religieus-nationale gevoelens.nbsp;Jezus’ prediking was zuiver geestelijk en boven-nationaal; de leernbsp;der Farizeën daarentegen religieus-nationaal en beperkt.
Mag men nu zeggen, dat Jezus’ prediking in zekeren zin dan toch . wel ,,politiek” kan worden genoemd, omdat bij hem de populaire,nbsp;nationale klanken ontbraken? Kan men zeggen, dat Jezus het Joodschenbsp;volk als natie heeft willen onder mijnen, zooals Klausner beweert?-(Zie hierover nader in het slot van het laatste hoofdstuk.) Heeftnbsp;Jezus dus wel degelijk een politiek doel nagestreefd, zij het dan innbsp;heel bijzonderen zin, niet als politiek agitator, onlusten verwekkend,nbsp;doch als rabbi, wiens leer consequent op den ondergang van zijnnbsp;vaderland moest uitloopen? Het is o.i. onjuist de lijn zoo door tenbsp;trekken, als Klausner het heeft gedaan. Wij kunnen a posteriori
Zie Brouwer, Soc. Vr. bl. 251; vgl. Pfleiderer, Entst. S. 83f. Jeremias, Jerusalem II S. 136.
Zie Brouwer, Soc. Vr. bl. 248vv.
152
-ocr page 159-niet zeggen, wat er geschied zou zijn, indien het Joodsche volk Jezus wel als den Messias zou hebben erkend en wat er dan met Israël alsnbsp;natie zou zijn gebeurd. Nu vernemen we slechts, dat Jezus den valnbsp;van zijn volk heeft voorzegd. Het gaat o.i. niet aan, Jezus te verwijten,nbsp;dat hij het nationale karakter van Israël heeft willen oplossen. Ooknbsp;al was Jezus geen nationalist, hij stond in geenen deele los van zijnnbsp;volk. Hij sprak over de ,,verloren schapen van het huis Israëls”nbsp;(Mt. 10: 6, vgl. Mt. 15 : 24). Als burger heeft hij zijn Joodsche staats-plichten vervuld. Doch — en dit is de cardinale quaestie — Jezus isnbsp;niet gekomen om zijn volk als natie te bevrijden en te verheffen, maarnbsp;om het als Gods volk, waaraan de beloften gegeven waren, en waaruitnbsp;hijzelf was voortgesproten, als eerste, de boodschap der verlossingnbsp;te brengen. Hij is niet verschenen als politiek, sociaal reformator,,nbsp;doch als de Zoon, de Ebed, gekomen om den wil des Vaders tot vergeving en redding van zondige menschen bekend te maken en om diennbsp;wil Gods zelf te vervullen in zijn offer voor anderen. Wij dienen ernbsp;goede acht op te geven, dat Jezus in zijn bestrijding van de Farizeënnbsp;hen nooit aanviel op hun nationaal-politieke inzicht, doch dat zijnnbsp;bestrijding steeds gericht was op het tekort in hun religieus en ethischnbsp;leven. Hij verweet de Farizeën hun liefdeloosheid, hun verwaarloozingnbsp;van het ,,zwaardere der wet”: recht, barmhartigheid, goede trouwnbsp;(Mt. 23 : 23).
Wij mogen derhalve niet denken aan een soort van zijdelingsche, ondergrondsche politieke bedoeling van Jezus ten opzichte van zijnnbsp;volk als natie, in zijn strijd tegen de Farizeën en hun wettischen vormendienst, maar slechts aan een religieuze bedoeling ten aanzien van zijnnbsp;volk als volk van God en drager der beloften, zoodat hier in het gedingnbsp;is de volle zwaarte van het Koningschap (Koninkrijk) Gods, ontdaannbsp;en gereinigd van alle particularisme en nationalisme, het Rijk Gods,nbsp;dat als zoodanig niet te vereenzelvigen is met eenig volk, eenig land,nbsp;eenige idee of eenige menschelijke instelling; het Koningschap, zooalsnbsp;de profeten het slechts in hun verhevenste en zuiverst-geestelijkenbsp;profetieën hadden vertolkt.
Tijdens zijn verblijf in Galilea of in het overjordaansche Perea stond Jezus ook onder het gezag van den tetrarch Her odes Antipas.
In Lk. 13 : 31 wordt de boodschap van eenige Farizeën aan Jezus meegedeeld: ,,Ga heen en vertrek van hier, want Herodes wil unbsp;dooden”. Het antwoord van Jezus op deze boodschap begon metnbsp;dit scherpe: ,,Gaat heen en zegt dien vos .,. .”. Dan laat Jezus berichten,nbsp;dat hij niet van zijn voorgenomen reisplan zal afzien. Het is onwaarschijnlijk, dat Herodes Jezus inderdaad wilde dooden (vgl. Lk. 9: 9),
153
-ocr page 160-maar wel ligt het vermoeden voor de hand, dat de Farizeën en Herodes tegen Jezus samenspanden. Mocht Jezus nu een regeerend vorst-betitelen met het scheldwoord ,,vos” i)? Hij heeft met dit woordnbsp;de sluwheid van den tetrarch aan de kaak gesteld en zijn ,,ik moet”nbsp;welbewust tegenover de boodschap der Farizeën gesteld. Aangeziennbsp;het bericht niet officieel, maar langs indirecten weg werd over gebracht,nbsp;is een nauwkeurige reconstructie onmogelijk, doch wel kan uit hetnbsp;verband worden opgemaakt, dat Jezus weigerde dit indirecte bevelnbsp;te gehoorzamen. Wij zouden hier het beste kunnen spreken van eennbsp;zijdelingsche principieele weigering. Wij vernemen verder niets van -,,rebellie” van Jezus en uit dit geheel eenige voorval — om de theologische zijde ervan, gelet op het bei (as, nog maar buiten besprekingnbsp;te laten — kan allerminst de conclusie worden getrokken, dat Jezusnbsp;oproerige neigingen vertoonde ^j.
Boven het Joodsche gezag en dat van Herodes Antipas bevond zich dat van de Romeinen.
Heeft Jezus zich aan de Romeinsche overheid onderworpen?
Zeer waarschijnlijk is Jezus meermalen formeel-ambtelijk met de Romeinsche overheid in aanraking gekomen en zal hij met verschillendenbsp;Romeinsche overheidspersonen persoonlijke gesprekken hebbennbsp;gevoerd. Hoe dit ook zij: de Evangeliën maken nergens melding vannbsp;een politiek debat of een conflict met het Romeinsche gezag, behalvenbsp;dan bij het proces.
Minstens eenmaal heeft men van Joodsche zijde Jezus er als het-ware toe willen dwingen zijn standpunt ten aanzien van de Romeinen kenbaar te maken. Eenige Farizeën en Herodianen waren er op uitgestuurd Jezus op de proef te stellen, hetgeen zij deden met denbsp;listige vraag: ,,Is het geoorloofd den keizer schatting te geven of niet?.nbsp;Moeten wij het wel doen of niet doen”1 2)? Met deze vraag steldennbsp;zij Jezus voor het gansche religieus-nationaal-politieke probleem diernbsp;dagen. Jezus doorzag de bedoeling echter en vroeg: ,,Waarom trachtnbsp;gij mij in de val te lokken?” Hij was er zich wel van bewust, dat hijnbsp;op uiterst gevaarlijk terrein werd gelokt. Uit zijn: ,,Wat verzoektnbsp;gij mij?” blijkt tevens, dat Jezus over het concrete nationale probleemnbsp;heeft nagedacht; dat hij het kende als gewetenszaak. In deze aange-
154
1) Str.Bill. II S. 2001. citeert een aantal plaatsen uit den Talmoed, waarin de ,,vos”nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dcXcÓTTE^) het beeld van sluwheid voorstelt, maar vaker
duidt de ,,vos” een onbeduidend, laaghartig mensch aan, terwijl een belangrijk man met een ,,leeuw” wordt vergeleken.
Brouwer, Soc, Vr. bl. 251; Hommes, God en Keizer, bl. 142vv.
Mt. 22 : 15—22; Mk. 12 : 13—17; Lk. 20 : 20—26.
-ocr page 161-legenheid immers werd het hart van het volk beroerd, en Jezus wist maar al te goed, welke stemmingen en aspiraties onder zijn land-genooten leefden.
Het ging in concrete over KijvaDO, (pópoa, census* tributum capitis. Over de plicht, of, voorzichtiger gezegd, over de mogelijkheid aannbsp;dezen staatseisch te voldoen, heeft Jezus zijn tegenstanders niet éénnbsp;moment in het onzekere gelaten. Hij liet zich een örjvdpiov, eennbsp;zilverstuk, de waarde van een dagloon, geven. De koperen munten-der Procuratoren waren versierd met onschuldige emblemen alsnbsp;olijfboom, palmboom, enz.; de zilveren munt echter — sinds denbsp;afzetting van Archelaüs in 6 n. C. in de keizerlijke provincie Judeanbsp;in omloop —•, tó vópiapa toG Kr|vaou, droeg den beeldenaar vannbsp;den keizer. Dat deze munt daarom gehaat was, laat zich verstaan.nbsp;Op den denarius van Tiberius b.v. stond aan de voorzijde gegraveerd:nbsp;Ti(berius) Caesar divi Aug(usti) f(ilius) Augustus, aan de rugzijde;nbsp;Pontif(ex) Maxim(us), terwijl Vespasianus op zijn munt als teekennbsp;van zijn overwinning had laten slaan: ludaea capta^). Terwijl Jezusnbsp;nu zoo’n keizerlijke munt in de hand had en hem zijn tegenstandersnbsp;vragend voorhield, gaf hij het antwoord: ,,Geeft den keizer wat desnbsp;keizers en Gode wat Gods is”. Het is bekend, dat aan dit woord in quot;nbsp;den loop der eeuwen allerlei politieke beschouwingen zijn verbonden.
Wij moeten evenwel trachten achter de werkelijke bedoeling van -Jezus’ woord te komen: td Kaïaapoo d-noSoTa Kaïoapi Kal td Tou Gaou Tm Gao.
ATiobibcopi beteekent o.a. geven, overgeven, zijn plicht vervullen, een schuld terugbetalen ^). Zijn tegenstanders den denarie voorhoudend, sprak Jezus: xd Kaloapoa diroboTa, hetwelk wel nietsnbsp;anders kan beteekenen dan; geeft dat, wat van den keizer is, als dragende -zijn beeldenaar, aan hem terug. Wie ,,keizerlijk” geld bij zich draagt, ^nbsp;moet er geen bezwaar tegen maken, den opgelegden census te betalen.nbsp;Op deze beperkte bedoeling van Jezus’ woord hebben Brouwer ennbsp;Klostermann terecht gewezen®). Jezus bleek zich dus niet over^^nbsp;den nationalen toestand de jure te willen uitlaten, maar beschouwdenbsp;den toestand des lands de facto.
1) Zie de afbeelding dezer munten bij Galling, Reallex. Sp. 338; vgl. Aalders, Rom. .Imp. bl. 221v.; Klostermann, Mkev. S. 124.
Bauer, Wörterbuch, Sp. 150; Büchsel, TWNT II S. 170, art. dcnoSlbcopi.
Brouwer, Soc. Vr. bl, 244vv.; Klostermann, Mkev. S. 125, Zie ook A.^lders, Rom. Imp. bl. 220; Heuver, Privaatbezit, bl, 116. Cadoux, Earlynbsp;Church, p. 39: ,.Apart from the implied rejection of the current Jewish longingnbsp;for national independence, the words of Jesus imply that the Roman Emperornbsp;was in some sense justly entitled to the taxes he demanded.”
155
-ocr page 162-Onmiddellijk daarop liet Jezus volgen: Kal TÓc toG Gsou tö Gsm.
Door het bezigen van het woordje Kal, en, duidde Jezus aan,,, dat het mogelijk was heide te doen: belasting te betalen aan Caesar,nbsp;en God te geven, wat Hem toekomt ^). De mensch draagt het beeld vannbsp;God, zooals het zilverstuk het beeld van den keizer: hij wijde zich -aan God (Mt. 22 : 37).
Het is hier de plaats de beslissende vraag aan de orde te stellen: is uit dit beroemde en veel-besproken woord van Jezus te distilleeren,nbsp;hoe hij over het algemeen over ,,politiek” heeft gedacht?
Allereerst merken we op, dat Jezus zich niet in politieke moeilijkheden heeft laten sleepen. Kwam dat voort uit een zekere onverschilligheid ten aanzien van het politieke, nationale leven en moeten wij in Jezus’ antwoord een koelen, geringschattenden toon beluisteren^nbsp;zooals Weinel, Wünsch, Sevenster, Klostermann, Radin e.a.nbsp;meenen ? Wij kunnen dat niet aannemen en sluiten ons ten volle aannbsp;bij Brunner, die een dergelijke opvatting: ,,völlig aus der Luftnbsp;gegriffen” acht ®). De hachelijke situatie en het bijzondere gewichtnbsp;van de vraag laten een dergelijke conceptie volstrekt niet toe. Jezus^nbsp;heeft zijn belagers in vollen ernst beantwoord. Gij draagt de muntnbsp;des keizers bij u, welnu, betaalt dan ook uw belasting.
Op het politiek probleem, dat achter de vraag verborgen lag, is Jezus niet ingegaan. Hij heeft geen pleidooi gehouden voor dennbsp;keizer. Hij heeft, wanneer wij het zoo mogen uitdrukken, zijn persoonlijke politieke gevoelens verborgen gehouden. Klausner tast stellignbsp;mis, wanneer hij beweert, dat Jezus hier zegt: ,,dasz für ihn der heid-nische Kaiser nicht anderes sei als die Antithese Gottes” 1 2), terwijlnbsp;Hommes evenzeer mistast met zijn: ,,De Keizer kon in Judea temiddennbsp;van allerlei revolutionaire woelingen moeilijk een trouwer verdedigernbsp;vinden (dan Jezus)” ®). Want Jezus stelt hier Cesar niet tegenovernbsp;God, evenmin als hij hem verdedigt. Hij wijst slechts op een financieels,^nbsp;„recht” van den keizer op grond van diens machtssfeer. Van „trouwenbsp;verdediging” is hier dus allerminst sprake!
Wij moeten ook nog acht geven op Eisler’s conceptie van dezen tekst. Eisler zegt, dat de (piXdpyupoi, die keizerlijk geld bij zichnbsp;dragen, den „Heer der wereld” diéns geld schuldig zijn. Ze zijn van,^
156
cf. Bengel, Gnomon I S. 149.
2) Weinel, Stellung, S. 9; Wünsch, Ev. Eth. Pol. S. 94; Sevenster, Eth. en esch. bl. 34; Klostermann, Mkev. S. 125; Radin, Trial, p. 115.
Brunner, Gebot, S. 652.
Klausner, Jesus, S. 437. b Hommes, God en Keizer, bl. 40.
-ocr page 163-God afgevallen en daarom „knechten” van den keizer geworden. Jezus en de zijnen echter versmaadden het geld des keizers en eikennbsp;dpyupiofróa van den Staat: ze wilden leven in goederen- en liefdesgemeenschap. „Gebt dem Kaiser — was des Kaisers ist”, heiszt innbsp;Wahrheit nur: werft ihm sein verfluchtes Geld in den Rachen, —nbsp;um euch dann, endlich befreit, ganz dem Dienst Gottes hingeben zunbsp;können” ^). Eisler ziet hier dus, evenals Klausner, een scherpenbsp;antithese.
Wij zeiden zooeven, dat Jezus niet is ingegaan op het politiek probleem, dat achter de vraag verborgen lag. Maar er was niet alleennbsp;een politiek probleem, doch ook — en dat zéér nauw daarmede vervlochten — een religieus probleem. Alleen door scherp de concrete,^nbsp;historische situatie in ’t oog te houden kan men vraag en antwoordnbsp;recht doen wedervaren. Want niet slechts de macht van den Cesar,nbsp;maar ook het Messiasschap van Jezus was hier in het geding! Hoe^nbsp;stond Jezus tegenover het politiek-nationale ideaal der Zeloten? Zounbsp;zijn rijk een nationaal rijk zijn? ,,Für den Zeloten gibt es auch innbsp;politischer Hinsicht nur einen König in Israel: Gott” (Kittel) ^).nbsp;Dit is de pointe! En hierin geeft Jezus een duidelijk en zuiver bescheid.nbsp;Voor het Zelotisch-politiek Messianisme bestond slechts een o/-o/,nbsp;terwijl Jezus een en-en poneerde. En-en — hetzij nogmaals met nadruknbsp;gezegd — niet in dezen zin, dat Jezus hier de Romeinsche heerschappij voetstoots en volledig zou hebben aanvaard en goedgekeurd,nbsp;maar zóó, dat de Joodsche onderdaan, waar zijn land de facto overwonnen gebied was, den opgelegden census kon betalen, zonder dat ditnbsp;hem behoefde te belemmeren Gode te geven wat Gods is ®). M.a.w. het^nbsp;dienen van God werd niet verhinderd door den nationalen wantoestand,nbsp;waarin het volk zich bevond. Zoodoende werd het politiek Messiasbeeldnbsp;door dit ééne woord van Jezus radicaal verbrijzeld. Het Rijk, dat innbsp;en door hem gekomen is, is van gansch andere, hoogere orde. Hetnbsp;grijpt boven de politieke constellatie van Palestina uit. Zelf verschenen
b Eisler, IB II S. 200.
b Kittel, Chr. u. Imp. S. 131.; vgl. Pickl, Mess. Kön. Jesus S. 59; Windisch, Mess. Kr. S. 34f.
Montefiore, Rab. lit. p. 311 spreekt er zijn bevreemding over uit, dat Str.Bill. (I S. 885) demeening van rabbi Samuel — derde eeuw •— niet noemt.nbsp;R. Samuel heeft gezegd: Dina de-malchoeta-dina, ,,de wet van het (heidensche)nbsp;rijk (gezag) is de wet”. M. meent: ,,On the whole, it would seem to mean somethingnbsp;on the same lines as the saying of Jesus. Obey the authority, when religion isnbsp;not at stake”. Heeft M. de plaats in Str.Bill. I S. 183, waar Str.Bill. de uitspraak van R. Samuel citeert, wellicht over het hoofd gezien} Zie voorts Abrahams,nbsp;Studies, p. 62.
157
-ocr page 164-in een tijd, waarin het Jodendom nationaal gekluisterd was, bracht Jezus een scherpe scheiding aan tusschen de nationaal-politiekenbsp;aspiraties en het Rijk Gods. Concreet voor de Joden, vérstrekkendnbsp;voor de eeuwen nadien, n.1. de scheiding van religie en politiek, datnbsp;is mede; van Kerk en Staat.
¦gt;lt; Samenvattend kunnen we dus zeggen:
1) nbsp;nbsp;nbsp;Jezus heeft zich niet tot een politiek-gevaarlijke uitspraaknbsp;laten verleiden.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Hij heeft geen geringschattend antwoord gegeven, maar isnbsp;volkomen ernstig op de vraag ingegaan.
3) nbsp;nbsp;nbsp;Het antwoord houdt niet een on voorwaardelijke instemmingnbsp;met het Romeinsche gezag als zoodanig in, doch wijst slechts op denbsp;plicht (de mogelijkheid) de belasting te betalen.
4) nbsp;nbsp;nbsp;Er is geen sprake van politieke indifferentie, doch van een zakelijke uitspraak, gelet op den toestand, waarin het land de facto verkeerde.
5) nbsp;nbsp;nbsp;Jezus heeft de politieke Messias-idee verworpen.
6) nbsp;nbsp;nbsp;Jezus heeft religie en politiek naar hun essentia gescheiden.nbsp;Hij heeft aan het Joodsche begrip ,,staat” een kenmerk, een elementnbsp;ontnomen, zonder hetwelk men zoowel de religie als den staat onbestaanbaar achtte. Het ,,Gode geven wat Gods is” hangt derhalve a priorinbsp;niet af van de politieke situatie, waarin een volk zich .bevindt, maarnbsp;van de innerlijke verhouding van den mensch tot God. Gelijk Jezusnbsp;zelf ook, ondanks de Romeinsche overheersching, den wil des Vadersnbsp;heeft gedaan en de basileia Gods heeft verkondigd.
Veel is er geschreven over de verhouding van Jezus tot den Staat-als zoodanig.
Vaak is hierin misgetast.
Men heeft gezegd: Jezus heeft den Staat afgewezen, omdat zijn ideaal was: Menschentum und Menschengemeinschaft (Weinel) ^).
Men heeft hem, gelijk reeds opgemerkt, politieke onverschilligheid ten laste gelegd (Pfleiderer, Birt, Eissfeldt, Ott, Lohmeyer,nbsp;Sevenster, Wissing e.a. Vgl. ook de namen, op bl. 64 reeds vermeld,nbsp;naar Brouwer’s Bergrede) ^). Maar waar is in de Evangeliën eennbsp;zoodanige houding te constateeren ? Nergens staat vermeld, dat^nbsp;Jezus den Staat, de Overheid, niet zou hebben erkend. Eenzijdige
Weinel, Stellung, S. 10.
Pfleiderer, Entst. S. 90; Birt, zie Windisch TR 1915 S. 336; Eissfeldt, zie Windisch, TR 1915 S. 339; Ott, zie Windisch, TR 1916 S. 290; Lohmeyer,nbsp;Soz. Fr. S. 76, het Evangelie van Jezus is: „ein völliger Apolitismus”; Sevenster,nbsp;Eth. en esch. bl. 32v.; Wissing, Begrip K.G. bl. 116.
158
-ocr page 165-interpretatie van de Bergrede heeft hier ook reeds veel wanbegrip teweeggebracht. In Mt. 5 :38—44 (cf Lk. 6:27vv.) b.v. wordt de rechtspraak niet opgeheven, evenmin als het overheidsgezag wordt aangetast, maar wordt de liefde tot levensbeginsel geproclameerd ennbsp;aangespoord tot persoonlijke zelf verloochening i). Cadoux heeft uit-•nbsp;stekend gezegd, dat voor Jezus de Staat niet beteekende satans-heerschappij of „the sacrosanct and inviolable institution of God”,nbsp;doch de uitdrukking vormde van den collectieven volkswil. De Staatnbsp;was dus ,,a special form of the general concept of neighbour” ^). Als-zoodanig, als mènschen-gemeenschap, viel de Staat ook onder hetnbsp;onderricht en de critiek van Jezus. Niet de overheid op zichzelLnbsp;keurde hij af, maar de door haar bedreven misbruiken. Hij heeft denbsp;Joodsche overheid geenszins gespaard, evenmin als hij zijn critieknbsp;onthouden heeft aan het ontaarde hofleven (Zie Mt. 11 : 8; 20 : 26vv.;nbsp;Mk. 10 : 42, 43; Lk. 7 ; 25; 22 : 25). ,,While fearlessly criticizing andnbsp;condemning abuses, he does not censure government as such”, zegtnbsp;Cadoux uitstekend ®).
Maar heeft Jezus niet de weerloosheid gepredikt? Heeft hij met zijn ,,wederstaat den booze niet”, niet alle geweld veroordeeld?nbsp;Heeft hij daarmede den Staat niet onmogelijk gemaakt; want hoenbsp;zou eên staat kunnen bestaan en zich kunnen handhaven zondernbsp;machtsmiddelen? Is de uiterste consequentie van Jezus’ predikingnbsp;dus niet de ondermijning, de opheffing van alle staatsleven, zoodatnbsp;we hem als den grooten tegenstander van alle staatspolitiek en alsnbsp;radicaal anarchist zouden moeten qualificeeren ?
Men kan evenwel moeilijk zeggen, dat Jezus den booze nimmer • heeft wederstaan. ,,Hij heeft eiken dag den booze wederstaan, als-hij optrad tegen de Farizeën en schriftgeleerden en hen geveinsdennbsp;en adderengebroed noemde”, zegt Brouwer, die voorts wijst op Jezus’nbsp;bestrijding van de demonen en de tempelreiniging ^).
1) nbsp;nbsp;nbsp;Zoo meent b.v. Pfleiderer, Entst. S. 87, dat deze geboden in geen enkelenbsp;samenleving zijn door te voeren; vgl. LoHMEiYER, Soz. Fr. S. 77. Zie daartegenover: Brouwer, Soc. Vr. bl. 253vv.; Brouwer, Bergrede, bl. 288vv.; Van dernbsp;Merwe, Sos. Pred. bl. 159vv.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Cadoux, Early Church, p. 47.
3) nbsp;nbsp;nbsp;Cadoux, Early Church, p. 50; Heuver, Privaatbezit, bl. 193; Van dernbsp;Merwe, Sos. Pred. bl. 165: ,,Die erkenning van 'n overheid om in die verhoudingenbsp;van die maatskappij straffend en beteugelend op te tree teen onreg, wat as gevolgnbsp;van die sonde sig ooral openbaar, werd dus door Jesus volmondig gekonstateer”.nbsp;Zie ook WÜNSCH, Ev. Eth. Pol. S. 92f.
q Brouwer, Soc. Vr. bl. 254, vgl. id. Bergrede, bl. 288vv.
159
-ocr page 166-Doch het gaat hier over het staatsgeweld. In onze Inleiding wezen wij er reeds op, dat de resultaten der onderzoekers in deze materienbsp;lijnrecht tegenover elkaar staan. Indien ergens, dan blijkt bij de,nbsp;bestudeering van het oorlogsprobleem, hoezeer levensvisie en sentimentnbsp;een zeer beduidende rol spelen en de inlegkunde vlijtig wordt beoefend.nbsp;Wij kunnen ten volle instemmen met de zakelijke en klare conclusie,nbsp;waartoe Windisch is gekomen, na vóór- en tegenstanders aan hetnbsp;woord te hebben gelaten. Windisch zegt, dat de; „diametral ent-»nbsp;gegengesetzten Urteile darum möglich sind, weil 1. eine klar urteilendenbsp;Aeusserung zum Kriege im Evangelium fehÜ, 2. einige an sich eindeutigenbsp;Worte, auf das Kriegsproblem von uns erst bezogen, verschiedenernbsp;Anwendung fahig sind und 3. unter diesen Umstanden die entscheiden-den Motive aus dem Zusammenhang und Milieu von uns erschlossennbsp;werden mussen, wobei natürlich die Gefahr besteht, dasz der Forschernbsp;mehr aus seinem Milieu heraus urteilt als aus dem des Evangeliums”
Het behoort niet tot de portée van deze studie het oorlogsprobleem als zoodanig aan een onderzoek te onderwerpen om aldus aan denbsp;tallooze beschouwingen weer een nieuwe toe te voegen 2); in ditnbsp;historisch-critisch onderzoek hebben wij slechts te doen met de vraag:nbsp;hoe was Jezus’ persoonlijke houding, waar het geweld betrof en heeftnbsp;hij politiek geweld willen gebruiken voor de vestiging van zijn Rijk?nbsp;En dan zijn het slechts enkele zakelijke uitspraken en concrete gevallen, die onze aandacht vragen.
Het veel-geciteerde: ,,Meent niet, dat ik gekomen ben om vrede te brengen op aarde; ik ben niet gekomen om vrede te brengen,nbsp;maar het zwaard” (Mt. 10 : 34; vgl. Lk. 12 ; 51) heeft — hoe krijgszuchtig het ook moge klinken —, blijkens den textueelen samenhang,nbsp;niets te doen met politiek of oorlogsgeweld. Het ziet slechts op eennbsp;scheuring, een schifting, die Jezus’ prediking in de huisgezinnen,nbsp;in de wereld, teweeg zak brengen. Zoo o.a. Brouwer, Windisch,nbsp;Heering, Wissing, Harnack, Michaelis 3).
b Windisch, TR 1915, S. 340.
Uit de enorme massa literatuur over het vraagstuk als zoodanig noemen wij b.v. Brouwer, Soc. Vr. bl. 262vv.; het meermalen genoemde overzicht vannbsp;Windisch in TR; Obbink e.a. Kerk en Oorlog; Heering, Zondeval; B. de Ligt,nbsp;Vrede als daad; Geesink, Ger. Eth. II, bl. 418; Meyenberg, Leb. Jes. Werknbsp;II S. 534; Brunner, Gebot, S. 456f.; Wünsch, Ev. Eth. Pol. S. 573f. — Velenbsp;der populaire geschriften kunnen we, dunkt me, het best kwalificeeren met dennbsp;naam: sentiments-literatuur.
b Brouwer, Soc. Vr. bl. 263; Windisch, Mess. Kr. S. 45; Heering, Zondeval, bl. 18; Wissing, Begrip K.G. bl. 122; Harnack, Mil. Chr. S. 4; Michaelis,nbsp;TWNT IV S. 531f. art, pócxaipa.
160
-ocr page 167-Eisler, die dit woord zeker als echt beschouwt, beluistert er iets heel anders in dan huiselijke verstoring. Er kan, zegt Eisler, eennbsp;tijd geweest zijn, dat Jezus op een kleine groep heeft gerekend, maarnbsp;niet toen hij de twaalf en de zeventig uitzond. Toen hoopte hij:nbsp;,,eine überwaltigend starke Volksbewegung zu entfachen, drei odernbsp;doch zwei Fünftel der Bevölkerung des heiligen Landes um sichnbsp;zu scharen”. Dit drie-vijfde of twee-vijfde deel put Eisler uit Lk.nbsp;12 : 52! Met deze menigte wilde Jezus dan, zonder dat de Romeinennbsp;het wisten, op een bepaald punt samenkomen: ,,dann konnte mannbsp;vielleicht boffen, die Gegner zu überrumpeln, den Ausbruch in dienbsp;überall ganz nahe Wüste glücklich durchzuführen und den solchennbsp;Gelandes ungewohnten Verfolgern in der pfadlosen öde zu entgehen”.nbsp;Maar kon dit alles zonder wapenen, vraagt Eisler? En dan zegt hij,nbsp;dat, al heeft Jezus op den wonderen bijstand van God vertrouwd, zijnnbsp;discipelen wel vermoedden wat er op handen was, en daarom: ,,sobaldnbsp;Jesus sein Unternehmen im einzelnen überdachte, muszte er wissen,nbsp;dasz er denen, die ihm nachzufolgen bereit waren, ,,das Schwertnbsp;und nicht den Frieden” brachte” i). Eisler beweert dus, dat Jezusnbsp;inderdaad aan wapengeweld heeft gedacht. Als critiek op de voorstelling van den gang van zaken, zooals Eisler die ontwikkeld heeft,nbsp;willen we slechts deze ééne vraag doen: zou dat geoefende Romeinschenbsp;leger zóó hulpeloos zijn geweest, dat het een groote menigte Jodennbsp;in de wildernis zou laten ontsnappen en zou het zóó weinig met denbsp;terreinsgesteldheid van Palestina op de hoogte zijn geweest? Eennbsp;plan, als Eisler Jezus heeft toegedacht, kan zijn ontstaan slechtsnbsp;in het brein van een warhoofd vinden.
Een woord, dat volgens Harnack „wirklich dunkei bleibt”, is Lk. 22 : 36—39: ,,Maar thans, wie een buidel heeft, die neme hem,nbsp;en evenzoo een reiszak; en wie er geen heeft, verkoope zijn mantelnbsp;en koope een zwaard. Want ik zeg u, dat dit schriftwoord aan mijnbsp;vervuld moet worden: en hij werd onder de misdadigers gerekend;nbsp;want mijn levensroeping vindt haar voleinding. En zij zeiden:nbsp;Heer, zie, hier zijn twee zwaarden. Hij zeide tot hen: het isnbsp;genoeg”.
Over deze uitspraak is ontzaglijk veel te doen geweest. Evenals altijd geve men allereerst goede acht op den samenhang. Jezus vroeg,nbsp;of het zijn discipelen aan iets had ontbroken, toen hij hen uitzond
1) Eisler, IB II S. 2541., S. 262f. — Zie echter Mt. 24 : 26: ,,Daarom, als men tot u zeggen mocht: zie, hij is in de wildernis (£V Tp èpTjpcp) gaat er nietnbsp;heen”, waaruit blijkt, dat Jezus zich tegen de politiek-Messiaansche stroomingnbsp;Verklaart.
LS II 161
-ocr page 168-zonder buidel, reiszak en schoeisel. Zij zeiden: aan niets. De menschen hadden hen altijd gastvrij ontvangen. Van nu aan zou daarin verandering komen: buidel en reiszak moesten worden meegenomen,nbsp;terwijl tevens, desnoods tegen verkoop van den mantel, een zwaardnbsp;moestworden gekocht: dcyopaadTCO pdxoupav. Wij zullen bij pdxaipanbsp;niet moeten denken aan een mes, waarmede de discipelen het paasch-lam zouden hebben geslacht, doch aan een kort zwaard, gladius (zooalsnbsp;de Vuig. vertaalt) of een dolk (sica), dien men verborgen onder denbsp;kleeding dragen kon i). Voor de verklaring van de moeilijke pericoopnbsp;heeft men in alle mogelijke richtingen gezocht. Pfleiderer meent,-dat Jezus zich heeft willen verweren tegen sluipmoordenaars, die denbsp;Joodsche overheid misschien op hem zou afsturen. Twee zwaardennbsp;zouden voldoende zijn om zich daartegen te wapenen ^). Klausnernbsp;is van oordeel, dat Jezus er inderdaad aan gedacht heeft zich metnbsp;het zwaard tegen zijn vijanden te verweren®). Ed. Meyer koppelt,nbsp;met Wellhausen, Jezus’ woord vast aan vs 50. Jezus zou een ge-wapenden tegenstand eerst hebben goedgekeurd, ,,dann aber, alsnbsp;er sah, dasz sie aussichtslos sei, sie untersagte”. Lk. zou daarnanbsp;Jezus’ woord als ,,Handhabe” hebben gebruikt om er een ,,Schilderungnbsp;der Zukunft der Gemeinde anzuknüpfen” ^). Harnack, wiens op-,nbsp;vatting door Cadoux wordt gedeeld, vat het zwaardwoord metaforischnbsp;op. Jezus bedoelde met het zwaard: „die kriegerische Bereitschaft,nbsp;das Evangelium mit allen Mitteln zu verteidigen”, doch de discipelennbsp;vatten het zwaard letterlijk op. Ironisch zou Jezus toen het gespreknbsp;hebben afgebroken. Harnack acht zijn verklaring zelf echter ook*nbsp;niet bevredigend®). Windisch meent daartegenover, dat het zwaardnbsp;niet allegorisch is bedoeld. Jezus heeft het z.i. gesproken met het oognbsp;op de toekomstige zendingsreizen der discipelen. Ze moesten zichnbsp;kunnen verdedigen. Een oogenblik heeft Jezus zelf ook aan verdedigingnbsp;gedacht, doch dit denkbeeld spoedig weer verworpen, terugkeerendnbsp;tot zijn principe: dulden en lijden ®). Van der Merwe zegt: het woordnbsp;over het aankoopen van een zwaard moet niet te letterlijk worden
1) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Galling, Reallex. artt. Dolch, Messer, Schwert; Michaelis, TWNTnbsp;IV, S. 532, art. pdxocipa. Bauer, .Wörterbuch, Sp. 821; Pickl, Mess. Kön.nbsp;Jesus, S. 69; Eisler, IB II S. 268.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Pfleiderer ,Entst. S. 105; vgl. Reimarus, Von dem Zwecke Jesu, S. 96,nbsp;die meent, dat Jezus een ,,overval” duchtte.
Klausner, Jesus, S. 456. h Meyer, Urspr. u. Anf. I S. 182.
Harnack, Mil Chr. S. 4; Cadoux, Early Church, p. 52.
®) Windisch, Mess. Kr. S. 471.
162
-ocr page 169-opgevat. Jezus doelt op de veranderde omstandigheden na zijn dood; de discipelen zullen dan veracht worden ^).
Heeft Jezus hier ironisch gesproken, zooals Harnack, van Veldhuizen, Brouwer, Gore e.a. vermoeden? Wij kunnen dit nietnbsp;inzien. De situatie was allerminst voor ironie geschikt.
Wij meenen, dat een andere verklaring mogelijk is, waarvoor Eisler in zekeren zin den weg heeft gebaand. Eisler beweert, dat —nbsp;Jezus dit woord in een vroegere periode heeft gesproken en de discipelen niet gezamenlijk, maar ieder afzonderlijk twee zwaarden bezaten.nbsp;Deze gissing blijft geheel voor rekening van Eisler.
Maar dan zegt hij: „Jesus ist sich der Gesetzwidrigkeit dieser Be-waffnung seiner Jünger und seiner eigenen Aufforderung zum Waffen-kauf voll hewuszt ebenso fest steht ihm aber die bittere Notwendigkeit dieses Entschlusses, damit die Verheiszung der Propheten erfüllt wird,nbsp;nach der der Gerechte, der „Knecht Jahweh’s” „unter die Verbrechernbsp;(dvopoi) gezahÜ werden musz” ^).
Jezus dacht, volgens Eisler, niet aan de Romeinsche wetten, maar in de Schriften der profeten las hij: ,,dasz das Friedenreichnbsp;Gottes nur durch Kampf aufgerichtet werden kann”. Later zag Jezusnbsp;met smart in, dat hij niet geroepen was als een Mozes redivivus zijnnbsp;volk tot overwinning te leiden, doch als Ebed Jahve den lijdenskelknbsp;zou moeten drinken.
Wij kunnen ons niet vereenigen met de strekking van Eisler’s -betoog, maar o.i. heeft hij den weg geopend om uit de duisternis van deze pericoop te komen. Hij legt n.1. zeer juist den vinger bij --het citaat uit Jes. 53. Waarom wilde Jezus, dat zijn discipelen innbsp;het bezit van een zwaard zouden zijn? Het is o.i. boven allen twijfel 'nbsp;verheven, dat Jezus een werkelijk wapen, een werkelijk zwaard heeftnbsp;bedoeld. Wij wezen hierboven reeds op het tekstverband. Tot nunbsp;toe waren de discipelen zonder proviand of wapen uitgegaan. Alsnbsp;verkondigers van de heilmare vonden ze wel ergens een gastvrijnbsp;onderkomen. Van nu aan kwam er een wijziging in den toestand.
1) nbsp;nbsp;nbsp;Van der Merwe, Sos. Pred. bl. 162v. — Zie voorts Husband, Prosecution,nbsp;p. 81: ,,If Jesus really planned to resist forcibly, he must have had that idea fornbsp;only a very short time”. Heering, Zondeval, bl. 18 heeft geen oplossing, evenminnbsp;als VAN Veldhuizen, Lukas, bl. 181 en Br'ouwer, Bergrede bl. 202: „Het woordnbsp;over de twee zwaarden is te onduidelijk, om daaruit iets af te leiden”; vgl. Soc.nbsp;Vr. bl. 264. — De R.K. opvatting over de twee zwaarden als zinnebeeld vannbsp;geestelijke en wereldlijke macht, afkomstig van Bonifacius VHI in zijn bulnbsp;„Unam Sanctam”, 1302, is volkomen uit de lucht gegrepen.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Eisler, IB H S. 270.
163
-ocr page 170-Doelde Jezus’ woord nu slechts op de toekomst? Neen, dit zag ook. op de situatie van nu. Jezus’ arrestatie stond voor de deur. Men zounbsp;hem opsporen als een misdadiger, maar ook de zijnen zouden daardoornbsp;onder verdenking van misdaad, van a-nomie, komen. De a-nomos,nbsp;de goddelooze, de misdadiger, is de man, die zijn eigen recht zoekt,nbsp;desnoods door middel van geweld. Bij een misdadiger behoort eennbsp;wapen. Jezus beveelt nu, dat een zwaard moet worden aangeschaft^nbsp;want ik zeg u, dat dit schriftwoord aan mij vervuld moet worden, enz.nbsp;Wanneer het dan blijkt, dat er twee zwaarden voorradig zijn, zegtnbsp;Jezus: Het is genoeg (iKavóv sotiv; D it: dcpKSi). Het antwoordnbsp;is dan geenszins ironisch bedoeld; het beteekent niet: praat er nietnbsp;meer over, of iets dergelijks, neen, Jezus wil eenvoudig zeggen: Het -is genoeg, deze twee zwaarden zijn toereikend opdat het Schriftwoordnbsp;aan mij vervuld worde, n.1. dat ik onder de misdadigers gerekendnbsp;worde.
In elk ander geval: van mogelijke aanvalsplannen, van bescherming tegen sluipmoord of van eventueel verzet tegen een arrestatie zoudennbsp;twee zwaarden voor twaalf man absoluut onvoldoende zijn geweest.nbsp;Voor de vervulling der profetie echter was het aantal toereikend,nbsp;want het ging er slechts om, dat er wapenen aanwezig zouden zijn.
Indien men voor de uitlegging van dit moeilijke gedeelte dus uitgaat van het citaat, dat door het redengevend Xéyco ycup upTv ten nauwstenbsp;aan het voorgaande is verbonden, vallen allerlei vragen naar mesnbsp;of zwaard, van ,,wapengeweld” of politieke actie van Jezus, enz.,nbsp;vanzelf weg. Wij ontveinzen ons niet, dat ook deze verklaring niet-alle moeilijkheden van den tekst uit den weg ruimt. Waarom zegtnbsp;Jezus: die verkoope zijn mantel en koope een zwaard? Wij wetennbsp;het niet. Heeft Lukas misschien, zooals Meyer veronderstelt, hetnbsp;woord van Jezus gebruikt, om de toekomstige positie der gemeentenbsp;te teekenen?
Hoe het ook zij: wij meenen met deze proeve van verklaring dichter bij den tekst zelve gebleven te zijn dan degenen, die hun toevluchtnbsp;nemen tot allegorese, en herinneren met nadruk aan den nauwen bandnbsp;tusschen Jezus en Jesaja. Wanneer, zooals Otto opmerkt, Jezus innbsp;verband met zijn moeten lijden nadrukkelijk citaten uit Jes. 53 bezigt,nbsp;zou daar het citaat in Lk. 22:37 niet mede zijn plaats vervullen binnennbsp;de profetische omlijsting van Jezus’ lijden ^j?
1) Otto, Reich Gottes, S. 204f.; vgl. Meyenberg, Leb. Jesu Werk III, I S. 8861. Kattenbusch, Messiastum Jesu; Headlam, Life a. Teach, p. 307.
164
-ocr page 171-Van een persoonlijke gewelddadige actie van Jezus is in de Evangeliën geen spoor te bekennen. Maar evenmin vinden we in denbsp;Evangeliën een duidelijke aanwijzing van Jezus over het niet geoorloofd zijn van staatsgeweld.
Ons onthoudend van het uitpluizen van dubieuse teksten willen • we evenwel op één belangrijke uitspraak de aandacht vestigen. Innbsp;Joh. 18 ; 36 zegt Jezus; „Mijn koninkrijk is niet van deze wereld;nbsp;indien mijn koninkrijk van deze wereld ware, zoo zouden mijn dienarennbsp;gestreden hebben, enz.”. Involveert het; „zoo zouden mijn dienaren-gestreden hebben” de gedachte, dat het aan de rijken dezer wereldnbsp;geoorloofd is te strijden^)? Wij stellen de vraag, omdat nergensnbsp;sterker dan hier het verschil tusschen Godsrijk en wereldrijken openbaar wordt en Jezus, moge hij zoowel voor zich persoonlijk (zie Mt.nbsp;26 ; 52; Joh. 18 ; 11) als voor de vestiging van zijn Rijk het geweldnbsp;on voorwaardelijk hebben afgewezen en afgekeurd, en ook zijn volgelingen individueel hebben opgeroepen tot een leven van liefde ennbsp;dienen, van offer en vredelievendheid, nochtans een open oog blijktnbsp;te hebben gehad voor de realiteit van het volkerenleven in zijnnbsp;spanningen, wrijvingen en conflicten.
C. Wat is Jezus’ uiteindelijke doel?
Wij hebben bevonden, dat de groote daad van Jezus is geweest, dat hij het begrip ,,naaste” heeft uitgebreid. Elke naaste, wie dannbsp;ook, dien God den mensch op zijn levensweg doet ontmoeten, behoortnbsp;in de sfeer der agape te worden opgenomen.
Wij hebben gezien, dat Jezus geenszins onverschillig stond tegenover het sociale en politieke leven, maar dat hij, altoos en overal, het religieuze, het geestelijke, absoluut primair stelde.
Wij vatten hieronder de verschillende zienswijzen in ’t kort samen;
I. Reimarus, Kautsky, Kalthoff, Spencer Kennard, Klausner, Eisler beweren, dat Jezus wel degelijk een politiek doel heeft nagestreefd en zijn volk, met of zonder geweld, uit de macht der Romeinennbsp;heeft willen bevrijden.
II. Pfleiderer, Wissing, Sevenster e.a. zien bij Jezus, gelet op het strikt eschatologisch karakter van het K.G., onverschilligheidnbsp;ten aanzien van het sociale en politieke leven, — Lohmeyer spreektnbsp;over een ,,religiöser Liebesakosmismus”, welke men bij Jezus aantreft.nbsp;Daar het innerlijke wezen van Jezus; ,,erdenfremd und überweltlich”
b Vgl. Art. WiNDisCH, TR, 1915, S. 336.
165
-ocr page 172-was, kwam dit vanzelf ook tot uitdrukking in zijn optreden Radin zegt, dat Jezus indifferentie predikte: ,,in worldly matters”, dochnbsp;direct daarop laat hij volgen: ,,but his intense spirit was in apparentnbsp;contradiction with non-resistance” ^).
III. Brouwer, van der Merwe, Peabody, Steinmann, Heuver e.a., hoewel van diverse ,.richtingen” en in velerlei opzicht grondignbsp;van elkander verschillend, hebben dit met elkaar gemeen, dat zijnbsp;de hoogste opdracht van Jezus zien in het leiden van den menschnbsp;tot God en dat de door Jezus gepredikte geestelijk-zedelijke principianbsp;van het K.G. — dat niet slechts een eschatologische grootheid is —nbsp;vormend inwerken, althans dienen in te werken, op individu en samenleving. Jezus is niet gekomen om als sociaal en politiek verlosser ennbsp;reformator een nieuwe wereldorde, een nieuw rijk te stichten binnennbsp;het tijd-ruimtelijk raam van Israël of van de menschheid; doch omnbsp;den wil Gods tot redding en verlossing te openbaren. ,,His missionnbsp;was religious” (Peabody ®). Deze Goddelijke verlossing beoogt eennbsp;zóódanige innerlijke omzetting van den mensch, dat hij zijn naastenbsp;beziet en behandelt met liefde en gerechtigheid, zoodat de individueelenbsp;gezindheidsverandering zal inwerken op het collectivum van maatschappij en staat.
Wij zijn van oordeel, dat de positieve, fundamenteele beteekenis van Jezus’ prediking voor het sociale en politieke leven primair isnbsp;gelegen in den eisch dezer persoonlijke gezindheidsverandering,nbsp;welke men niet mag verwarren met de een of andere politieke beschouwing of organisatorische regeling door een kerkelijk instituut.nbsp;Op waarlijk voortreffelijke wijze heeft van der Merwe het grootschenbsp;doel van Jezus aldus omschreven: ,,A1 sou alle sosiale ellende opgehefnbsp;wees, dan sou sij ideaal nog niet bereik wees nie, „want wat baat het eennbsp;mensch zoo hij de geheele wereld gewint en lijdt schade zijner ziel?”nbsp;(Matth. 16:26). Ondanks dit alles is die prediking van Jesus van ont-saglik groot betekenis vir die sosiale verhoudinge. Hij het sig nienbsp;van die mensheid in hermetiese afsondering onttrek nie. ’n Splitsingnbsp;van die wereld in ’n geestelik koninkrijk van God en ’n materiëelenbsp;koninkrijk van die Duiwel, kan op rekening van Jesus nie verkondignbsp;word nie. Sij geringskatting van aardse goedere staan alleen in verband met die allesoortreffende betekenis van die Koninkrijk der
b Lohmeyer, Soz. Fr. S. 66f. b Radin, Trial, p. 228.nbsp;b Peabody, Soc. Gosp. p. 78.
166
-ocr page 173-Hemele”. Van der Merwe acht de beteekenis der sociale prediking van Jezus gelegen in zijn Godsbegrip en zegt zeer juist: „Liefdenbsp;tot ’n verlore gaande wereld is die drang waaruit reddende sosialenbsp;werkzaamheid geboren werd. Liefde vorm die grondwet van sijnbsp;Koninkrijk” ^).
Tegenover de voorstellingen van I en II staan wij — zooals we reeds herhaaldelijk betoogd hebben — afwijzend, terwijl we instemmennbsp;met de groote lijnen, zooals die door de onder III genoemde schrijversnbsp;zijn getrokken.
Nogmaals: Jezus heeft geen enkel systeem willen brengen, maar hij heeft duidelijk richtlijnen en beginselen aangegeven, die van krachtnbsp;en invloed willen en kunnen zijn voor de verschillende sociale ennbsp;politieke structuren der volkeren.
h Van der Merwe, Sos. Pred. bl. lOSvv.
167
-ocr page 174-Het proces van Jezus is op zichzelf object van uitgebreide exegetische en juridische studie en het ligt niet in de lijn van ons onderzoek, elk detail ervan na te gaan. Het is voor ons voornamelijk van belangnbsp;te weten: welke beschuldiging werd tegen Jezus ingebracht? Wat isnbsp;de oorzaak van zijn kruisdood? Heeft Jezus zich aan het eind van zijnnbsp;leven met ,,politiek” ingelaten?
Wij zullen aan de hand van het volgend schema een en ander nagaan:
a) nbsp;nbsp;nbsp;De gespannen verhouding tusschen Jezus en zijn beschuldigers.
b) nbsp;nbsp;nbsp;De intocht in Jeruzalem en de tempelreiniging.
c) nbsp;nbsp;nbsp;De arrestatie.
d) nbsp;nbsp;nbsp;Voor het Sanhedrin.
e) nbsp;nbsp;nbsp;Voor den Romeinschen Procurator.
f) nbsp;nbsp;nbsp;De kruisiging en het opschrift aan het kruis.
a) De gespannen verhouding tusschen Jezus en zijn beschuldigers.
Wij wezen er reeds op, dat de Farizeën, Sadduceën en Schriftgeleerden vrijwel vanaf den aanvang van Jezus’ optreden een achterdochtige, ja verholen vijandige houding tegenover den Nazarener innamen. Al heel spoedig vormden zij een beslist vijandelijk front.nbsp;De grieven en beschuldigingen der Farizeën tegen Jezus komen*nbsp;hierop neer:
1) nbsp;nbsp;nbsp;Jezus verwaarloosde den Sabbat
2) nbsp;nbsp;nbsp;Hij bande demonen uit ^).
3) nbsp;nbsp;nbsp;Hij at met tollenaren en zondaren ®).
4) nbsp;nbsp;nbsp;Hijzelf en zijn discipelen aten brood met ongewasschennbsp;handen *).
5) nbsp;nbsp;nbsp;Jezus weigerde zijn discipelen wegens het Hosanna te bestraffen ®).
1) nbsp;nbsp;nbsp;Mt. 12 ; 2, 9vv,; Mk. 2 : 23; 3 : Ivv.; Lk. 14 : Ivv.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Mt. 9 : 34; 12 : 24.
») Mt. 9 ; 11; Lk. 5 : 30.
«) Mt. 15 ; Iv.; Mk. 7 : Ivv.; Lk. 11 : 37vv.
5) Lk. 19 : 39vv.
168
-ocr page 175-Johannes beschrijft vooral de onrust onder de Farizeën over de teekenen, die Jezus deed^). De Sadduceën probeerden Jezus tenbsp;vangen door hun strikvragen over de opstanding 2); Farizeën ennbsp;Sadduceën tezamen stelden hem op de proef®). Evenzoo deden denbsp;Farizeën met de Herodianen, zoekende Jezus te dooden^).
Wij lezen van de Schriftgeleerden, dat ze Jezus verdenken van Godslastering®) en zich ergeren aan zijn verkeer met de zondaren®).nbsp;Tezamen met de overpriesters zoeken zij naar middelen om Jezus tenbsp;dooden '^). Ze letten scherp op zijn Sabbatsviering ®); zij volgen hemnbsp;en trachten hem te vangen in zijn woorden ®). Johannes bericht denbsp;groeiende vijandschap der Joden ^“).
Jezus zelf betoonde zich tegenover zijn belagers allerminst passief en defensief; integendeel, wij lezen, hoe hij zijn discipelen en hetnbsp;volk waarschuwde voor den zuurdeesem der Farizeën en van Herodes^^).nbsp;Fel pakte hij de zelfvoldaanheid der Farizeën aan f®). Meedoogenloosnbsp;slingerde hij zijn ,,wee u” over de leidslieden des volks.
De Evangeliën laten duidelijk zien, dat de spanning al heviger-wordt en een conflict op leven en dood wel niet kan uitblijven. Wij gaven hierboven een kort overzicht van de grieven en botsingen,nbsp;omdat men hierdoor en hierachter het proces eerst recht kan verstaan.nbsp;En dan kan het niemand ontgaan, dat de meeningsverschillen van.nbsp;zuiver religieuzen aard zijn.
Doch het waren niet alleen Jezus’ woorden en daden, welke de. ergernis der geestelijke leidslieden opwekten; het was vooral ook zijnnbsp;wijze van optreden, zijn autoriteit, zijn hooge zelfbewustzijn, waaraannbsp;zij zich stootten.
h Joh. 7
2) nbsp;nbsp;nbsp;Mt. 22
3) nbsp;nbsp;nbsp;Mt. 16nbsp;h Mt. 22 :
32; 11 : 47vv.; 12 : 19.
23vv.; Mk. 12 : 18v.; Lk. 20 : 27v. Ivv.
15vv.; Mk. 3 : 6; 12 : 13vv.
Mt. 9 : 3; Mk. 2 : 6; Lk. 5 : 21.
«) Mk. 2 : ’) Mk. 11nbsp;») Lk. 6 :nbsp;0) Lk. 11nbsp;1») Joh. 5 :
16; Lk. 15 : 2.
: 18; 14 : 1. Lk. 19
7.
: 53; 20 : 19.
16; 6 : 41; 7 : 1; 9
47; 22 : 1.
22. De ,,Joden ’’zijn bij Johannes de vijanden van Jezus, de geestelijke overheid; vgl. Ubbink, Johev. bl. 69. Zie ook Bauer,nbsp;Wörterbuch, Sp. 631 en GuxbROD, TWNT III S. 378, art. I opapX: „ I oubaïoanbsp;bei Johannesquot;.
“) Mk. 8 : 15; Lk. 12 : 2.
Mt. 23 : 13vv.; Lk. 18 : lOvv.
169
-ocr page 176-Ofschoon Jezus zich aan den Sabbat hield, toch stelde hij zich boven den Sabbat Gekomen zijnde om de Wet en de Profetennbsp;te vervullen, plaatste Jezus zich niet onder of desnoods naast, maarnbsp;boven deze beide in zijn ,,maar ik zeg u”. Hij leerde de schare alsnbsp;gezaghebbende en niet als de schriftgeleerden. Hij genas niet slechtsnbsp;lichamelijk lijden, maar hij vergaf de zonden
Elk proces heeft zijn voorgeschiedenis. Zoo was het ook bij Jezus het geval. Markus bericht reeds in het begin van zijn Evangelie, datnbsp;de Earizeën en Herodianen overleg plegen om Jezus te dooden.nbsp;Nergens vinden we in de twistgesprekken ook maar eenige zinspeling-op een of andere politieke actie van Jezus of zijn discipelen. Slechtsnbsp;tijdens de laatste twistgesprekken treffen we een moment aan, waarbijnbsp;naar Jezus’ politieke gezindheid werd gepeild.
b) De intocht in Jeruzalem en de tempelreiniging.
Op den weg naar Cesarea Eilippi had Jezus de vraag gesteld: ,,en gij, wie zegt gij, dat ik ben?”, welke vraag door Petrus met hetnbsp;,,Gij zijt de Christus” was beantwoord. Zoowel de vraag als het antwoord waren van fundamenteele beteekenis geweest. Jezus had denbsp;belijdenis, dat hij de Messias was, aanvaard, en hem, die haar hadnbsp;uitgesproken, zalig geprezen. Doch onmiddellijk daarna begon hij zijnnbsp;discipelen in te lichten over den weg, dien hij als Messias zou moetennbsp;gaan, een weg door lijden, verwerping en dood naar de opstanding.nbsp;Het was een weg, dien de discipelen niet aanvaarden wilden, nietnbsp;aanvaarden konden, onbekend als zij waren met de gestalte van eennbsp;stervenden Messias. Klausner neemt aan, dat Jezus stellig welnbsp;over zijn aanstaand lijden heeft gesproken. Hij denkt aan het lotnbsp;van Johannes den Dooper, aan de vervolging, die Jezus te verdurennbsp;heeft gehad en aan de ,,Messiaansche weeën”. Het ,,gedood wordennbsp;en na drie dagen weder opstaan” is evenwel, volgens Klausner,nbsp;niet van Jezus zelf afkomstig ®).
Lijden en opstanding worden echter steeds in één adem genoemd;
1) nbsp;nbsp;nbsp;Mt. 12 : 8 par.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Mk. 2 : 5; Lk. 7 : 47.
2) Klausner, Jesus, S. 411f. Mever, Urspr. u. Anf. I S. 117: het is onmogelijk, dat Jezus zijn toekomstig lot gedetailleerd heeft voorspeld. Gelet op het lot dernbsp;profeten, kon hij wel iets vermoeden, maar niet den gang der gebeurtenissen voorspellen. Pfleiderer, Entst. S. 102: Jezus vertrok na de Petrus-belijdenis naarnbsp;Jeruzalem, niet om zich, te laten dooden, doch om de hiërarchie te overwinnennbsp;en het profetisch ideaal in het vernieuwde volk te verwezenlijken. Otto, Reichnbsp;Gottes, S. 312ff.: Jezus heeft zijn lijden wel voorzien, maar niet gedacht aannbsp;kruisiging, doch aan steeniging door een volksmenigte.
170
-ocr page 177-ze behooren beide tot het wezen van Jezus’ Messiaansch Koningschap; ze bezitten beide heils-beteekenis i).
Na de Petrus-belijdenis volgde de transfiguratie op den berg, waarvan de drie intimi van Jezus getuigen mochten zijn. Daarnanbsp;ging de reis naar Jeruzalem.
Toen zij den Olijfberg genaderd waren, zond Jezus twee zijner -discipelen uit om een ezelsveulen, waarop nog nooit een mensch had gezeten, voor hem los te maken. Daarop gezeten trok hij, ondernbsp;luide toejuiching van een groote menigte, Jeruzalem tegemoet.
Wat was de bedoeling van dezen merkwaardigen intocht? nbsp;nbsp;nbsp;-
De synoptici beschrijven hem als door Jezus zelf zoo gewild, terwijl ook Johannes wijst op een actief deelnemen van Jezus. De veronderstelling van Weiss en Wrede, dat Jezus zich innerlijk tegen dezennbsp;intocht zou hebben verzet ^), lijkt ons daarom niet juist, evenminnbsp;als de meening van Meyer en Wellhausen, dat Jezus over dennbsp;intocht in het onzekere zou hebben verkeerd ®). Integendeel: tennbsp;volle bewust van zijn daad trekt Jezus de hoofdstad tegemoet. Denbsp;aard van zijn Koningschap openbaarde zich in de keuze van hetnbsp;rijdier: was het paard het dier voor den strijd, de ezel was het symboolnbsp;van deemoed en vrede *). Ofschoon in den intocht wel een profetischnbsp;element aanwezig is, toch ligt o.i. het accent meer op het koninklijke.nbsp;,,L’entrée a Jérusalem fut la seule intronisation terrestre que Jésusnbsp;connut jamais. Quand on s’en souvint plus tard, on la regardanbsp;comme la symbole de son triomphe céleste, ou plütot de sa
1) Schweitzer, Mess. geh. S. 12, 81 acht Jezus’ lijden door de eschatologische rijksgedachte beheerscht.
Weiss, Diet, of Chr. I p. 932 aanvaardt Mk. 11 : Iw. niet als historisch. Uit Joh. 12 : 12vv. concludeert hij, dat Jezus de huldiging slechts toeliet; andersnbsp;is er z.i. geen oplossing mogelijk. Het geheel is anticipatie. Wrede, Messiasgeh.nbsp;S. 39. Vgl. ook WissiNG, Begrip K.G. bl. 32 en Schlatter, Zweifel Mess. S. 58:nbsp;Jezus zou zich slechts passief gedragen hebben.
Meyer, Urspr. u. Anf. I S. 165; Wellhausen, Einl. S. 82.
Zach. 9:9. — Zie Pickl, Mess. Kön. Jesus, S. 56; Meyenberg, Leb. Jesu Werk, III, II S. 1754; Greszmann, Messias, S. 269.
Wat betreft het rijden op een nog door geen mensch bereden ezelsveulen: Pickl wijst er op, dat het moederdier werd meegevoerd. ,,Das ist doch das morgen-landische Bild des tiefsten Friedens”. Eisler, IB II S. 460 acht het voor Jezusnbsp;niet onmogelijk op een nog nooit bereden ezel te hebben gereden, gelet op de:nbsp;..Reiteselzucht der ,,fahrenden Leuten”, der rekhabitischen ,,reitenden” Wander-handwerker”. Jezus kon het rijdier gemakkelijk krijgen, dat de discipelen doornbsp;middel van het parool ,,Adonai (Ó KUploa, d.i. God!) heeft het noodig” kondennbsp;afhalen, al'^’ns E.
171
-ocr page 178-Parousie future (Doctr. Apost. X, 6)”, zegt Cerfaux zeer juist
Degenen, die in Jezus’ intocht een politiek karakter willen zien,v moeten toch wel erg verlegen zitten met het ezelsveulen. Dit diernbsp;zou immers wel allerminst geschikt zijn om eventueel als strijdros tenbsp;dienen. Scherpzinnig is dan ook de conclusie van Pickl; „Darumnbsp;laszt auch trotz der Menschenansammlung der an den Festtagen aufnbsp;dem Beobachtungsturm der gegenüberliegenden Antonia stehendenbsp;Beobachtungsposten diesen friedlichen Reiter unbeanstandet ein-reiten, ohne dem Burgkommandanten alarmierende Meldung zunbsp;senden” Een andere vraag is echter: hoe dacht het volk over dezem,,nbsp;intocht? Pickl denkt aan een derde en laatste „Liebeswerben dernbsp;Freiheitsmanner um Christus” ®). Men bejubelde Jezus, de menigtenbsp;groeide voortdurend aan en Johannes vermeldt zelfs, dat men hemnbsp;met palmtakken uit Jeruzalem tegemoet kwam. Ongetwijfeld leefde -in veler harten de gedachte, dat nu wel eens het uur der nationalenbsp;bevrijding kon zijn gekomen. Dat kwam ook tot uiting in de ovatie:
,,Hosanna! Gezegend is hij die komt in den naam des Heeren! Gezegend is het komende koninkrijk van onzen vader David! Hosanna in den hooge” ^)!
De Evangeliën zijn niet eensluidend in de overlevering van den jubelroep. Maar de kern is dezelfde. Dalman meent, dat denbsp;werkelijke roep van het volk is geweest
zooals Mk. 11 : 9 hem vermeldt. Al het andere is z.i. toevoeging. Met Wellhausen vermoedt Dalman dan ook, dat de gebeurtenis opnbsp;den Palmzondag zijn uitgesproken Messiaansche tint eerst laternbsp;ontving ®). Hoe weet Dalman echter zoo zeker, dat het volk zichnbsp;star aan dien éénen roep zou hebben gehouden? Het ligt veeleer voornbsp;de hand, dat allerlei uitroepen de lucht hebben vervuld en o.i. staatnbsp;het dan ook onomstootelijk vast, dat het naar verlossing hunkerendenbsp;volk Jezus herhaaldelijk heeft gehuldigd als ,,Zoon Davids” ennbsp;„Koning”. Gelet op het enthousiaste gejuich is het verschil in de ,
1) nbsp;nbsp;nbsp;Cerfaux, Le titre Kurios, p. 130; vgl. MeYer, Urspr. u. Anf. I S. 163;nbsp;Pickl, Mess. Kön. Jesus, S. 56.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Pickl, Mess. Kön. Jesus, S. 57, 71. WinOisch, Mess. Kr. S. 50: ,,Das reitennbsp;auf dem Esel kann im Sinne der prophetischen Weissagung (Sach. 9, 9) sogarnbsp;als Protest gegen den kriegerischen Messias gemeint gewesen sein: ,,Friedfertig'’nbsp;tritt der König von Sion auf”. De opvatting van Reimarus, Von dem Zweckenbsp;Jesu, S. 92, dat Jezus’ intocht niets anders bedoelde dan de oprichting van eennbsp;wereldsch koninkrijk, is met het bovenstaande wel afdoende weerlegd.
Pickl, Mess. Kön. Jesus, S. 56; vgl. Husband, Prosecution, p. 221.
Mk. 11 ; 9, 10. h Dalman, WJ I S. 180f.
172
-ocr page 179-berichten der Evangeliën zeer goed verklaarbaar en pleit het zelfs voor de betrouwbaarheid der overlevering. Eisler meent, dat ,.Gezegend is hij, enz.” hetzelfde beteekent als ,,Vive la dynastie de Bourbon” in het huidige Parijs, dus een politieke ovatie was ^).
Doch al bruiste het in de gemoederen der scharen, Jezus deed zijn 'j intocht als Vredevorst, wars van alle politieke actie ^). Hij ging den Inbsp;tempel binnen; daarna vertrok hij, gezien het late uur, met zijnnbsp;discipelen naar Bethanië. Ook daaruit blijkt weer het niet-politieke .nbsp;karakter van zijn optreden. Kan men zich indenken dat een aanvoerder -zich anders op het kritiekste moment zou hebben verwijderd? Eislernbsp;beweert, dat Jezus, die een kern van 150 getrouwen bij zich had ennbsp;misschien ongeveer 2000 aanhangers om zich heen had verzameld,nbsp;met zijn jongeren het eigenlijke ,,Heilige” is binnengegaan.
Hoe was dat mogelijk? Dat kon, zegt Eisler, omdat Jezus’ aanhangers den tempel hadden bezet met behulp van de nat6e0 in het heiligdom ®). Het was Jezus’ bedoeling het verzamelde volk opnbsp;te wekken tot een exodus in de woestijn. Hij hoopte, dat de tegenactie der,Romeinen tot zoolang zou uitblijven: ,,umihmZeitzu lassen,nbsp;den Aufruf zum neuen Exodus an die zum Osterfest aus der ganzennbsp;Welt zusammenströmenden Juden zu richten”. Doch de Romeinschenbsp;troepen waren snel! Jezus en zijn aanhangers hadden twee gewichtigenbsp;punten van de stad bezet. Want terwijl de Galileërs bij den intochtnbsp;den tempel ingenomen hadden, hadden de Barjonim van Jeruzalem,nbsp;die zich met hen verbonden hadden, de wacht van den Siloahtorennbsp;overrompeld en deze sterkte bezet. Pilatus moest dus beide puntennbsp;heroveren.
Men zal zich afvragen, waar de bezetting van den Siloahtoren in de Evangeliën voorkomt. Eisler heeft dit gedistilleerd uit Lk. 13:1-5. -Daar Jezus geen bloed wilde doen vloeien, moet hij: ,,mit Granennbsp;die Ausschreitungen der entfesselten Leidenschaften der eigenennbsp;Anhanger mit angesehen haben”. Practisch was Jezus dus meester
h Eislbr, I B II S. 462, Anm. 7. Over de beteekenis van het (böOCVVCC is reeds heel wat gezegd. Str. Bill. I s. 845: iedereen in Israël kende den Hosanna-roepnbsp;Ni nPVin, help toch, uit Psalm 118 : 25. Vgl. Bauer, Wörterbuch, Sp. 1487.nbsp;Goethals, Jésus a Jér. p. 14 spreekt over ,,le sens politique de cette acclamation”.nbsp;Verwijzend naar den Slav. Jos. Eisler, I B II S. 472 hoort in Hosanna de bedenbsp;,.bevrijd ons”. ,,Erlöse uns = GWOOV TT] (lSo, nicht oSooV 6r| wird das Osannanbsp;tatsachlich in der rumanischen Fassung der Pilatusakten erklart”.
Vgl. Jeremias, Jerusalem I S. 83ff. over de politieke beteekenis van Jeruzalem en de nationale opwinding tijdens de feestdagen.
Eisler, I B II S. 476ff.
173
-ocr page 180-van de stad en Pilatus heeft er alles op gezet, nog vóór het Paasch-feest de stad en den door de opstandelingen tot Koning geproclameerden aanvoerder in handen te krijgen.
Tot zoover de „reconstructie” van Eisler, welke hij heeft opgebouwd met behulp van materiaal, in allerlei literatuur „ontdekt”, en voornamelijk berustend op het bericht over Jezus in den Slavischennbsp;Josephus, maar dan zooals het door Eisler zelf herzien is. Wij behoevennbsp;er niet over uit te weiden, dat deze reconstructie in de Evangeliën aannbsp;geen enkel punt houvast vindt. Een voorbeeld. Eisler trekt uitnbsp;Mk. 11; 16 de conclusie, dat Jezus; ,,zeitweilig im Besitz der tatsach-lichen Gewalt im Tempel gewesen ist” ^), maar dat staat er heelemaalnbsp;niet!
De tempelreiniging, waartoe Jezus op den dag na zijn plechtigen intocht overging, stond evenals deze in het teeken van zijn Messiaanschnbsp;Koningschap..
Gelijk zijn intocht op een ezel een protest bevatte tegen het politiek-Messianisme, zoo hield zijn optreden in den tempel een protest in tegen de verwereldlijking van den offerdienst. Met een beroep opnbsp;Jer. 7 : 11 greep Jezus in en verbaasde de aanwezigen door zijn energieknbsp;handelen. Klausner vestigt onze aandacht op het feit, dat voor denbsp;stedelingen de handel in den tempel een normale zaak was, maar denbsp;buitenmenschen ergerden zich eraan. Terloops wil Klausner ooknbsp;attendeeren op het ruwe geweld van Jezus: hij betoont zich geenszinsnbsp;de:,,zachtmoedige”, zooals het Christendom hem zoo gaarne schildert ^).
Het snelle, onverwachte ingrijpen maakte het volk even wakker. ,,Er is niets geschied dan dit ééne, dat werkelijk heel de menigtenbsp;ineens voor God is komen te staan” zegt Berkelbach *). Het conflictnbsp;duurde niet lang, wellicht slechts weinige minuten. Dergelijke botsingennbsp;kwamen in Jeruzalem in de dagen vol opwinding vóór het Paaschfeest,nbsp;waar duizenden en duizenden saamgestroomd waren, meer voor,nbsp;zegt Klausner ^).
Uit het genezen van lammen en blinden in den tempel blijkt evenzeer, dat Jezus geen revolutionaire bedoelingen had. Kan men zich een politiek leider voorstellen, die zich den tijd zou gunnen zich metnbsp;misdeelden bezig te houden, terwijl de grootste dingen op 't spel staan?
h Eisler, I B II S. 485-525. Klausner, EncycL Jud. 9e Band, Sp. 62, art. Jesus Christus, kan zich met Eisler’s betoog niet vereenigen.
2) Eisler, I B II S. 457 Anm. 2.
Klausner, Jesus, S. 434ff.
Berkelbach van der Sprenkel, Markus, bl. 253.
Klausner, Jesus, S. 435; vgl. Pickl, Mess. Kon. Jesus, S. 57ff.
174
-ocr page 181-Ook nu weer klonk het: „Hosanna den Zone Davids” uit den mond van de jeugd ^).
Het was geen wonder, dat de Joodsche overheid Jezus op een der volgende dagen naar zijn volmacht vroeg. ,,Welk recht hebt gij omnbsp;deze dingen te doen?” Jezus stelde een wedervraag, die de Joodschenbsp;leiders onbeantwoord lieten.
Gedurende al deze dagen vóór de gevangenneming predikte Jezus-openlijk en striemden zijn woorden als zweepslagen over de Joodsche overheden en hun wettische vroomheid. Hoe zou Jezus ooit zoo ongestoord hebben kunnen spreken, indien Eisler’s reconstructie ooknbsp;maar eenigszins aan de werkelijkheid zou hebben beantwoord?
c). De arrestatie.
Op den avond vóór zijn gevangenneming gebruikte Jezus met zijn-discipelen het Avondmaal. Jezus wist, dat de dood hem wachtte. Maar zijn dood zou van zeer bijzondere beteekenis zijn. Jezus brachtnbsp;dit tot uitdrukking door aan het breken van het brood en het drinkennbsp;van den ,wijn een geheel eigen karakter toe te kennen. Dat rondomnbsp;het Avondmaal vele problemen opgestapeld liggen, is welbekend.nbsp;Een der voornaamste vragen is wel deze: kan dit maal een Paasch- -maal geweest zijn?
Neen, zegt Ed. Meyer — verwijzend naar de opmerking van Well- -HAUSEN, dat Mk. 14 : 22 spreekt over ócpTOV, wat dan cc^upov had moeten zijn — neen, het avondmaal is een gewone maaltijd geweest:nbsp;,,die letzte, die Jesus eingenommen hat, zwei Tage vor dem Haupttagnbsp;des Passah” ^). Reimarus is van oordeel, dat Jezus een Paschanbsp;pvppovEUTiKÓv, een vervroegd gedachtenis-maal, heeft gehouden,nbsp;maar geen recht Pascha heeft gevierd?
Een belangwekkende en goed-gedocumenteerde studie is verschenen van de hand van Lietzmann, waarin deze op grond van verschillendenbsp;liturgieën, met name van de liturgie van den Romeinschen bisschopnbsp;Hippolytus (J 235) en die van Bisschop Serapion van Thmuis (Egypte),nbsp;ongeveer 360, tot de slotsom is gekomen, dat het avondmaal te her- -leiden is tot twee oer-gestalten, het Jeruzalemsche type en hetnbsp;Paulinische type. De liturgie van Hippolytus zou haar origine bezitten in de Paulinische gemeenten, terwijl de Egyptische liturgienbsp;haar wortels zou vinden in de Didache. Lietzmann acht de opvatting,,,nbsp;dat Jezus’ laatste maal een Paaschmaal zou zijn geweest, onjuist.
b Mt. 21 : 14vv.
Meyer, Urspr. u. Anf. I S. 177.
b Reimarus, Von dem Zwecke Jesu, S. 96.
175
-ocr page 182-,,Um den Tatbestand klar zu erkennen, musz man sich freilich ent-schlieszen, ihn ohne die gewohnten Vorurteüe anzusehen und auch Dinge kritisch zu betrachten, die einem durch standige kirchlichenbsp;Gewohnheit selbstverstandlich erscheinen” i). Lietzmann noemt dan_nbsp;vier karakteristieke kenmerken voor het Paaschmaal op, die bij hetnbsp;avondmaal ontbraken: 1) Er werd geen lam gegeten; 2) er werd geennbsp;midrasj over den uittocht voorgelezen; 3) men at brood in plaats vannbsp;ongezuurd mazzenbrood; 4) bij het avondmaal verscheen slechts éénnbsp;beker in plaats van \ier bekers. Volgens Lietzmann verbond de oer-,nbsp;gemeente van Jeruzalem zich tot een eenheid, nadat zij had ervaren,nbsp;dat de Heer werkelijk leefde en niet in den dood was gebleven”.nbsp;,,Und wie es in den sonnigen Zeiten der Wanderung durch Galilaanbsp;gewesen war, so wurde es wieder; als jüdische „Chaburah” schartenbsp;man sich zum gemeinsamen Mahl um den Meister. Man setzte dienbsp;alte ,,Tischgemeinschaft” (Koivcovia), die unter dem „historischen”nbsp;Jesus begonnen hatte, mit dem Erhöhten fort” ^). Deze tafelgemeen--schap was echter geen herinnering aan Jezus’ laatste maal, doch denbsp;gemeenschappelijke maaltijd, de chaboerah zooals de Joden die welnbsp;op den Vrijdagmiddag hielden als vrienden (chaherim) en waarop mennbsp;religieuze onderwerpen besprak. Naast dit type van de oergemeente, -het Jeruzalemsche type dus, bestond reeds heel vroeg — ongeveernbsp;in ’t jaar 50 -— een andere wijze van viering, de Paulinische vorm_nbsp;,,Da ist das Abendmahl nicht die Fortsetzung der taglichen Tisch-gemeinschaft des Jüngerkreises met dem Herrn, sondern es knüpftnbsp;nur an eine einzige, die letzte dieser Mahlzeiten an. Diese, und nurnbsp;diese, wird von der Gemeinde wiederholt, und so ist das Herrenmahlnbsp;eine Gedachtnisfeier des Todes Christi” ®).
Op deze voorstelling van Lietzmann is in ons land een uitvoerige critiek geleverd door L. D. T. Poox^). Poot erkent het bestaan van -een ander type van avondmaalsviering naast het Paulinische, blijkensnbsp;het formulier in de Didache (9, 10). Hij acht het allerminst raadzaamnbsp;om op dit formulier te veel te baseeren; het oorspronkelijke type vannbsp;avondmaalsvieren wordt niet door de Didache vertegenwoordigd,nbsp;zooals Lietzmann meent ®). Poot vindt de uiteenzetting van Lietz-^nbsp;MANN wel van belang om ons te doen zien, hoe in een bepaalde periodenbsp;en in bepaalde kringen een proces van verjoodsching van den cultus
1) Lietzmann, Messe und Herrenmahl, S. 211. Lietzmann, a.w. S. 249f.
Lietzmann, a.w. S. 251.
9 L. D. T. Poot, Het Oudchristelijk Avondmaal, 1936. L. D. T. Poot, a. w. bl. 123.
176
-ocr page 183-zich voltrok ^). Christus heeft, aldus Poot, een nieuw type van maal- --tijdviering geschapen: ,,in verband met de voorstelling van een nieuw verbond der genade in zijn bloed”. Wij dienen hier ook den naam vannbsp;Otto te noemen. Otto is er van overtuigd, dat Lietzmann op be-slissende wijze heeft aangetoond, dat Jezus’ laatste maal geen paasch-maal is geweest. ,,Der Typus des Abendmahls ist anderswo zu suchen.
Es ist der Typus der „religiösen Mahl-feier”, eines cheber oder einer Chabürah mit sakralem Charakter und mitrituellen Besonderheiten”
Wat gebeurde er nu bij dezen maaltijd? ,,Als Bundes-mittler testiert er sein eigenes Erbe des Reiches dem Jüngerkreise, nach dem er sienbsp;für dessen Empfang geweiht hat durch Anteilnahme an der Sühn-kraft seines Gottesknechts-leidens *)”. Het avondmaal beteekende\nbsp;dus wijding, heiliging der discipelen, om in te gaan in het Koninkrijknbsp;Gods.
Lietzmann en Otto verdedigen op energieke wijze hun these, dat^ het avondmaal geen paaschmaal was, terwijl Str. Billerbeck (en^nbsp;ook G. Dalmann, in zijn Jesus-Jeschua, 1922, naar Lietzmann meedeelt) met klem betoogt: ,,es war ein wirkliches Passahmahl, dasnbsp;Jesus mit seinen Jüngern an jenem Tage hielt”. (An jenem Tagenbsp;= de Donderdag, die volgens Farizeesche telling, de 14e Nisan was) *).
Wij hebben bij de belangrijke quaestie: Paaschmaal of plechtig gemeenschapsmaal, slechts even willen stilstaan. Er bestaan onge-vnbsp;twijfeld vele aanwijzingen ten gunste van de laatste opvatting ®).nbsp;Wij kunnen ons evenwel niet nader in deze materie verdiepen ennbsp;willen thans tot een vraag komen, die het thema van ons onderzoeknbsp;zeer direct raakt.
Hoe beschouwt Jezus zijn dood? Dat wil zeggen: hoe beschouwt'-hij zijn leven, zijn levensdoel? Jezus ziet zijn dood als een daad, als een bezegeling van een testament, een beschikking Gods. Hijnbsp;is de Messias-Koning, wiens Koningschap culmineert in een daad,nbsp;welke, naar den mensch gesproken, niets koninklijks in zich heeft.nbsp;Zijn Koningschap gaat zich manifesteeren in het schijnbaar afleggen
b L. D. T. Poot, a.w. bl. 125.
2) Otto, Reich Gottes (1940), S. 222.
Otto, a.w. S. 248.
9 Str. Billerbeck II, S. 852. Zie ook Behm, TWNT III, S. 730ff., art. kXÓCCO, die Lietzmann en Otto een ,,ónmogelijk” toeroept en met nadruk verdedigt, dat Jezus’ laatste maal een paaschmaal is geweest.
®) Vgl. Grosheide, Mattheüs, bl. 305v. Grosheide meent, dat er veel is te zeggen voor de opvatting, dat het Avondmaal werd ingesteld tijdens een aannbsp;den Paaschmaaltijd voorafgaand maal, dat aan den avond van 13 Nisan begon.
LS 12 nbsp;nbsp;nbsp;177
-ocr page 184-van alle ,,macht”; in de absolute overgave, het vervullen van Jesaja 53, het volmaakte otter. In de eenvoudige symbolische handeling, dienbsp;hij verricht, duidt hij, als de Protect, aan, wat er geschieden zal, ja,nbsp;wat geschieden moet — zijn dood — en waartoè dit geschieden zalnbsp;en moet — tot vergeving van zonden. We vinden hier niets van eennbsp;sacramentum ex opere operate, niets van een inwijdings-mysteriumnbsp;ot van een otter-maaltijd.
Prachtig heett Plooy, zijn uitgangspunt nemend in Lk. 22 :29 (,,Ik beschik u het Koninkrijk, zooals mijn Vader het mij heett beschikt”.nbsp;btaTiBepai Tijv paaiXeiav is gevormd naar analogie van biaxiGEpainbsp;5ia0r]Kr|v), gezegd; ,,Het is de Messias-Koning, die het Avondmaalnbsp;voor de zijnen instelt, en die als de Koning den regel des Koninkrijksnbsp;volkomen vervult in het otter zijns levens. Zooals alles wat Jesus ^nbsp;de laatste dagen zijns levens deed, staat ook het Avondmaal in hetnbsp;teeken van zijn Messiasschap. Bij den intocht in Jeruzalem laat hijnbsp;zich huldigen als de Koning Israëls, bij de Tempelreiniging kondigtnbsp;hij den Nieuwen Tempel aan, aan het Kruis voleindigt hij het Koningschap van het volmaakte dienen. Dit alles is niet „Gemeindetheologie”,nbsp;het is Jesus’ bewuste wil. De oudste Christengemeente spreekt daaropnbsp;alleen het „Amen” ^).
Zoo openbaarde Jezus dus in het Avondmaal, dat hij met zijn leven en dood voor de zijnen instond. Hoe mijlenver is dit Koningschap -verwijderd van alle politiek streven en wereldlijk machtsvertoon!
Vergeving, dienende liefde, offer, ziedaar de geestelijk-zedelijke „pijlers”, waarop het Nieuwe Koninkrijk, het Nieuwe Verbond, werdnbsp;geïnstitueerd.
Na het zingen van den lofzang vertrok Jezus met de zijnen naar den Olijfberg en onderging in Gethsemane de bittere beproeving 2).nbsp;Klausner is van meening, dat Jezus zeer terneergeslagen den hof
1) nbsp;nbsp;nbsp;Plooy, Novum Testamentum, bl. 22; vgl. Poot, Het Oudchristel. Avondmaal, bl. 133.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Klausner, Jesus, S. 454: Jezus wist niet, maar vermoedde, ,,und Todesangstnbsp;packte ihn”. Goethals, Jés. a Jér, p. 40 meent, dat Jezus nog bij zijn intochtnbsp;over een vreedzame komst van het K.G. op aarde heeft kunnen droomen. Maarnbsp;de toenemende vijandschap brengt hem de overtuiging bij, dat hij door den doodnbsp;tot de overwinning moet gaan. — Gethsemane, rE0ar|pav(£)L, ’lotp ni of Nnnbsp;was een oliepers of oliekelder buiten Jeruzalem. Jeremias, Jerusalem I S. 69ff.nbsp;heeft aangetoond, dat deze hof nog viel onder ,,de geheele omgeving van hetnbsp;heiligdom”, waartoe ook het Kedron-dal behoorde. Jeremias ziet geen tegenspraak tusschen Lk. 22:39 en Mt.21:17,Mk. 11:11, waar Bethanië wordt genoemd;nbsp;vgl. Lk. 24 ; 50 en Hd. 1 :12. Bethanië en Olijfberg duiden derhalve dezelfde plaats
178
-ocr page 185-van Gethsemane was binnengegaan. Hij voelde zich omringd door vijanden. Zijn discipelen begrepen hem niet. Eiken avond weer wasnbsp;hij, door vrees gedreven, naar Bethanië gegaan, om zich te verbergen.nbsp;Nu, na het Avondmaal, was hij door een groote angst bevangen.nbsp;Men heeft veel nagedacht en veel geschreven over Jezus’ geestelijkennbsp;strijd in Gethsemane. Geen sterveling zal deze worsteling ooit tennbsp;volle kunnen doorgronden. In het bereid-willen-zijn van Jezus wasnbsp;Gods wil betrokken. Berkelbach van der Sprenkel zegt, dat hetnbsp;gebed hier het evenwicht tot stand brengt van Gods wil en Jezus’nbsp;bereidheid^). In Gethsemaiie kwam Jezus te staan tegenover de hardenbsp;en onverbiddelijke realiteiten van vloek en dood. Was hij van Godnbsp;verlaten? ,,Toch wordt God niet gemist, maar Hij is alleen nabij alsnbsp;degene, die het wil] dat is de richtlijn van God vandaan naar denbsp;godverlatenheid; toch blijft Hij het, die handelt; zijn wil geschiedt” ^).nbsp;Berkelbach van der Sprenkel heeft getracht den toestand zoonbsp;scherp mogelijk te zien en te dóórzien. Hij legt het hoofdaccent opnbsp;de zuivere gehoorzaamheid, dieruimtelaat:,, voor een volkomen regeerennbsp;Gods èn een*volkomen verantwoordelijk wilsbesluit van zijn dienstknecht”. Berkelbach houdt het gesprek, bij wijze van spreken,nbsp;rondom Jezus persoonlijk. Wij meenen, dat het ook van belang isnbsp;achter Jezus naar de daad te zien. Wij werden getroffen door eennbsp;uitspraak van van Leeuwen. Van Leeuwen, die de gebruikelijkenbsp;tegenstelling ,,vrede-oorlog” heeft willen vervangen door de antithesenbsp;,,vrede-vloek”, als Bijbelsch juister, vestigt in de Slotbeschouwingnbsp;van zijn boek de aandacht op het feit, dat het bemiddelen van Jezusnbsp;is verbonden met het vloekhout des kruises. ,,Het lijden van den rechtvaardige in de plaats van en ten bate van anderen werd hier eennbsp;middel, dat den toorn Gods, die verderf en dood bracht, deed ophouden.nbsp;Daardoor was er genade, die vrede schonk. — Deze vrede is de inhoudnbsp;van den zegen, die komt te midden van den vloek, die den toorn ennbsp;de straf Gods inhoudt” . Kunnen we misschien zeggen, dat in Jezus’ ge-bedsstrijd de spanning openbaar werd tusschen vloek en vrede; tusschennbsp;den vloek, dien Jezus moest aanvaarden en dragen en den vrede, diennbsp;God door hem, door zijn lijden en sterven, wil brengen? Op de mogelijkheid van dezen geestelijken strijd heeft Otto gewezen. „Christusnbsp;weisz, dasz sich sein Geschick in Jerusalem vollenden wird, gleichwohl
Berkelbach van der Sprenkel, Markus, bl. 333, vgl. bl. 328vv. Berkelbach van der Sprenkel, Markus, bl. 328.
Van Leeuwen, Eirene in het N.T., bl. 221v.
179
-ocr page 186-bleibt die Gethsemane-szene mit letzter schnell überwundener Regung natiirlichen Hofiens moglich” i).
Toen Jezus den drinkbeker had aanvaard, was het verraad reeds vlakbij. Judas diende als gids voor de Joodsche tempelpolitie, dienbsp;op zoek was naar Jezus. Men heeft Judas wel naar het rijk der legendennbsp;willen verwijzen, verlegen als men zich gevoelde met deze raadsel'nbsp;achtige figuur Doch dat is ontoelaatbaar.
Klausner heeft getracht de omkeer in Judas aldus te verklaren. Jezus was in Judas’ oogen eerst groot geweest, doch later verminderdenbsp;die grootheid onder den critischen blik van Judas hoe langer hoe meer.nbsp;Jezus’ genezingen hadden niet altijd succes, terwijl het Judas verdroot,nbsp;dat zijn meester zijn vervolgers ontvluchtte. Het bleek dus, datnbsp;Jezus een valsche Messias was, dien de Tora beval te dooden. Tenslottenbsp;begon Judas het als een heilige godsdienstige plicht te gevoelen dennbsp;bedrieger te ontmaskeren (vlgs. Dt. 13 :2—12; 18:20—22) ®). Goethalsnbsp;acht het zeer waarschijnlijk, dat het verraad van Judas zijn oorzaaknbsp;vond in de breuk tusschen Jezus en de Zeloten ^). Men zou dus kunnennbsp;spreken van een verschil in politiek inzicht tusschen Jezus en Judas.nbsp;PiCKL vermoedt, dat Judas reeds na Jezus’ weigering van het koningschap (Joh. 6 : 71) zijn eigen weg ging. Hij zou slechts een nationaalnbsp;koninkrijk en persoonlijk voordeel gezocht hebben®).
Bij Lk. en Joh. is sprake van satanischen invloed. Het komt ons niet^, waarschijnlijk voor, dat Judas Jezus door zijn handelwijze a.h.w. heeftnbsp;willen dwingen tot een openlijke manifestatie van zijn Messiasschap.
Wij hebben vroeger tamelijk breedvoerig gesproken over Judas’ bijnaam; Iskariot. Het is o.i. niet onredelijk te veronderstellen, datnbsp;het voortdurend en bijkans eentonig memoreeren van dezen naamnbsp;méér bedoelt dan alleen maar het aanduiden van de geboorteplaats,nbsp;indien althans de verklaring: Iskariot = man van Kariot de juistenbsp;mocht zijn. Wordt hierin misschien een zekere afstand tusschennbsp;Judas als Judeër en de andere discipelen als Galüeërs gesignaleerd?nbsp;Of, wat belangrijker is, openbaart zich in dezen bijnaam een zekerenbsp;grond voor de ,,verwijdering” tusschen Judas en Jezus?
Wij wezen reeds op de opvattingen van Goethals en Pickl, die beiden o.i. terecht een politiek motief aanwezig achten.
Otto, Reich Gottes, S. 310.
Zoo b.v. Schlager, Judas, S. 27ff.
Klausner, Jesus, S. 446ff.
Goethals, Jésus a Jér. p. 63.
Pickl, Mess. Kön. Jesus, S. 70; vgl. Mt. 26 :14'—16; Mk. 14 :11; Lk. 22 : 5; Joh. 12 : 6.
180
-ocr page 187-In het bijzonder trof ons een uitspraak van Maier, die het verradersloon niet af doend acht en zegt: „Eher könnten politische Stimmungen bzw. Verstimmungen mitgesprochen haben. Judas magnbsp;als geschworener Feind der röm. Fremdherrschaft über seine Heimatnbsp;Judaa (seit 6 n. Chr.) an Jesu triumphalen Finzug in Jerusalem kühnstenbsp;nationalen Hoffnungen geknüpft haben, deren Nichterfülling ihnnbsp;dann irre werden liesz” Maier voegt er aanstonds aan toe, dat denbsp;Evangeliën zijn vermoeden niet met hun autoriteit dekken. Inderdaad!nbsp;Maar o.i. is er veel, wat voor dit vermoeden pleit. Judas de Judeër/'nbsp;geërgerd en teleurgesteld over het uitblijven van he't Rijk, dus ooknbsp;van de bevrijding van zijn vaderland, is den donkeren weg van hetnbsp;verraad gegaan Wij zijn er ons wel van bewust, dat deze verklaringnbsp;niet ten volle bevredigt. Rondom het verraad van Judas waart een Inbsp;geheim, waarachter de Raad Gods staat.
Wat heeft Judas nu aan de Joodsche overheid verraden? Sommigen -zeggen: het Messias-geheim. Want de leidslieden hadden immers ~ zelf gemakkelijk de plaats kunnen uitvinden, waar Jezus zich plachtnbsp;te verbergen. ,,Der Hohepriester befindet sich hier im Besitz desnbsp;Geheimnisses Jesu. Das war das Verrat des Judas!”, zegt Schweitzer®).nbsp;Deze these heeft inderdaad iets aanlokkelijks. Wanneer Jezus overdagnbsp;in den tempel leerde, had de tempelpolitie hem gemakkelijk kunnennbsp;laten schaduwen. Doch wij vernemen over het onderhoud tusschen -Judas en de Joodsche geestelijkheid niets anders, dan dat Judasnbsp;naar een gunstige gelegenheid zou uitzien. Het vermoeden is evenwelnbsp;gew'ettigd, dat Judas de overpriesters nader over Jezus heeft ingelicht, waardoor zij nog versterkt werden in hun voornemen, Jezusnbsp;uit den weg te ruimen.
Met Judas mee kwam: ,,een schare met zwaarden en stokken, gezonden door de overpriesters, de schriftgeleerden en de oudsten” ^).nbsp;Geassisteerd door Romeinsche soldaten nam de tempelpolitie Jezus -gevangen ®). Deze protesteerde tegen de brute wijze van optreden.
b Maier, LThuK, art. Judas Iskarioth, Bd. 5, Sp. 671.
Zie Van Holk, Judas Iskarioth; voorts Windisch, Mess. Kr., S. 361; Bauer, Leb. Jesu, S. 173f.; Edersheim, Life a. Times II p. 468ff.
Schweitzer, Mess. geh. S. 80; vgl. Windisch, Mess. Kr. S. 37. Pickl, Mess. Kön. Jesus, S. 70f., meent, dat Judas’ boodschap aan de overpriestersnbsp;luidde: de opstand is in volle voorbereiding; Jezus zal nu spoedig beginnen:nbsp;,,losschlagen will er”.
*) Mk. 14 : 43 par.; vgl. Joh. 18 : 3.
Voor een gedetailleerde beschrijving der arrestatie, zie b.v. Pickl, Mess. Kön. Jesus. S. 83ff. ¦— Dat Jezus twee maal gevangen genomen zou zijn geweest, de eerste maal door de Romeinen, de tweede maal door de Joden, en de
181
-ocr page 188-„Als tegen een roover zijt gij uitgetrokkeri”. Jezus verweet zijn -belagers, dat zij hem beschouwden als een Xr]OTijö, een opstandeling, een ,,Freiheitsbandenkampfer” (Pickl). Met AT)a'rf)a wordt hiernbsp;niet bedoeld ,,roover” in den gewonen zin van het woord; de XrjOxaLnbsp;waren de politieke oproermakers, de geuzen dier dagen, die vannbsp;6—73 n. C. de Romeinen op allerlei manier bestreden^). Flaviusnbsp;JosEFUS noemt ze verschillende malen als opstandelingen tegen hetnbsp;Romeinsch gezag. Jezus wijst dus bij zijn arrestatie met grootennbsp;nadruk de opvatting van de hand als zou hij een politiek rebel zijn,nbsp;of met hen op één lijn kunnen worden gesteld.
d). Voor het Sanhedrin.
De Evangeliën vermelden over de verhoeren voor het Sanhedrin maar heel weinig. Daarbij komt nog, dat zij niet eenstemmig zijn.nbsp;Bovendien is er geen antwoord te geven op de vraag, wie van deze.nbsp;verhoeren verslag heeft uitgebracht. Wij kunnen hier slechts vermoedens uiten. Joh. deelt mede, dat Jezus eerst naar Annas, dennbsp;schoonvader van Kajafas, werd gebracht. Deze Annas, Chanannbsp;ben Seth, van 6—15 n. C. hoogepriester, heeft in het proces een belangrijke rol gespeeld . Hij nam het eerste voorloopige verhoornbsp;af. Daarna werd Jezus geboeid voor den hoogepriester Kajafas,nbsp;Joseph ben Kaiapha (hoogeprie.ster van 18—36 n. C.) geleid.
Mt., Mk. en Lk. deelen met enkele woorden mede, hoe het proces voor den Joodschen raad verliep. Mt. beschrijft de min of meer hulpe-eerste keer zou zijn vrijgelaten, omdat men hem niet van revolutionaire gezindheidnbsp;kon beschuldigen, lijkt al zeer onwaarschijnlijk. Zie Slav. Jos. en Goethals,nbsp;Jésus a Jér. p. 22.
1) Pickl, Mess. Kön. Jesus S. 22f.,235f.: ,,DiegroszenFührerdieser Banden waren Politiker und grosze Patrioten, aber absolut keine Straszenrauber” (S 24). Evenzoonbsp;Eisler, IB IS. 194; Volz, Eschat. S. 184, Corssen, Zeugnisse S. 126; Rengstorf,nbsp;TWNTIV S. 262ff., art. Ar]aTr|0; Kittel, Chr. u. Imp. S. 12f., Vgl. ook Aalders,nbsp;Rom. Imp. bl. 153. Jeremias, Jerusalem I S. 59, schijnt aan het gewone begripnbsp;,,roover” te denken. Schulte, Barabbas, bl. 46 denkt bij den Xrj0X1]O Barabbasnbsp;aan een beroepsmisdadiger, highwayman, bandiet. — Het is wel zeer onwaarschijnlijk, dat een nachtelijke expeditie van Tempelpolitie en Romeinen zou zijn uitgetrokken om een gewoon misdadiger op te sporen, wien n.b. geen enkel concreetnbsp;misdrijf kon worden ten laste gelegd. Bij de Romeinen moet bij deze arrestatienbsp;wel een politieke verdenking hebben voorgezeten.
Vgl. Meyer, Urspr. u. Anf. I S. 49; Goethals, Jésus a Jér. p. 75; Jeremias, Jerusalem II S. 14, vgl. ook I, II. S. 11 over de woningen van Annas en Kajafas.nbsp;Edersheim, Life a. Times II p. 546ff. — De Saddueeër Annas bezat als ex-hoogepriester grooten invloed. Jeremias wijst op de ,,Heiligkeit der Ewigkeit”nbsp;van den hoogepriester.
182
-ocr page 189-looze houding der beschuldigers. Men wist eigenlijk niet recht, waarop de aanklacht te gronden. Over den intocht en de tempelreinigingnbsp;wordt niets vermeld. Klausner meent dat de tempelreiniging „her-haaldelijk” ter sprake zal zijn gekomen, doch dat deze daad nietnbsp;toereikend was voor een doodsoordeel ^). Aangezien de Evangeliënnbsp;er niets over vermelden — en waarom zouden ze erover gezwegennbsp;hebben, indien het zoo geweest ware ? — blijft deze gissing voornbsp;rekening van Klausner. De beschuldiging van eenige getuigen ^nbsp;inzake Jezus’ woord over afbraak en opbouw van den tempel innbsp;drie dagen, leverde schijnbaar niets op ^). Jezus bewaarde het stilzwijgen. Toch verschafte deze beschuldiging den hoogepriester eennbsp;aanknoopingspunt voor de vraag, die over Jezus’ leven of dood beslissen zou. Want, zooals door Meyer terecht is opgemerkt, Jezus’nbsp;uitspraak over den tempelbouw — althans de beschuldiging —¦nbsp;bevatte een Messiaansche pretentie®). De hoogepriester stelde thans''nbsp;direct de allesbeheerschende vraag: ,,Zijt gij de Christus, de zoon vannbsp;den Gezegende?” Ook in de formuleering van deze vraag vinden we —nbsp;bij de synoptici verschillen, maar bij alle drie betreft de beschuldigingnbsp;zoowel het Messiasschap als het Godszoonschap. Klausner acht denbsp;toevoeging ,,zoon Gods” in den mond van een hoogepriester ennbsp;nog wel van een Sadduceër, onmogelijk en latere toevoeging^).
Hoe zou Jezus op deze vraag reageeren? De aanspraak op het gt;-Messiasschap als zoodanig gold niet als Godslastering en kon dus geen aanleiding geven tot een doodvonnis ®). Jezus antwoordde metnbsp;een: ,,ikbenhet”. (Mk. 14:62: Eycoslpi. Mt.26:64: ousTiraa; Lk.22:67
£OCV Uplv e’iITCO, OÓ pf] TIlOTEUapTE).
Jezus bekende dus onomwonden, dat hij de Messias was. Het He-breeuwsche nbsp;nbsp;nbsp;was weliswaar geen gebruikelijke vorm van
bevestiging (dat is TD of = ja), maar het komt voor en au Ei-itaa beteekende dus in Jezus’ mond zooveel als: ,,Gij hebt gelijk” ®).nbsp;Maar Jezus voegde aan deze korte bevestiging nog wat toe. „En gij -zult den Zoon des menschen zien, zittende aan de rechterhand der
1) nbsp;nbsp;nbsp;Klausner, Jesus, S. 473. Vgl. echter Schrenk, TWNT III S. 243ff.nbsp;art. TO lEpov — Een duister bericht bevat het Petrusev. vs. 26, waarin wordtnbsp;meegedeeld, dat de discipelen zich verborgen hadden, omdat zij ervan beschuldigdnbsp;werden den tempel in brand te hebben willen steken.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Mt. 26:61, Mk. 14:58.
Meyer, Urspr. u. Anf. I S. 192.
Klausner, Jesus, S. 473.
Dalman, W J. I S. 257; Str. Bill. I S. 1017; Pickl, Mess. Kön. Jesus,
S. 95.
«) Dalman, W J I S. 253ff. Str. Bill. I S. 990.
183
-ocr page 190-Almacht, en komende met de wolken des hemels”. Deze woorden zijn voldoende, den spreker des doods schuldig te verklaren. Jezusnbsp;paste Psalm 110 : 1 en Daniël 7 : 13 op zichzelf toe. Hij is de Zoon desnbsp;menschen, zittende ter rechterhand der Almacht. Deze Almacht,.nbsp;5óvapLa,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;is niet anders dan een omschrijving van God ^).
Jezus maakte dus aanspraak op een plaats, welke men zelfs den Messias niet zou hebben toegestaan (Dalman). Het blijkt, dat innbsp;Psalm 110 : 1 de uitnoodiging van Jahve uitgaat: ,,Zet u aan mijnnbsp;rechterhand”, maar deze uitnoodiging wordt door Jezus a.h.w. ternbsp;zijde geschoven: eigenmachtig neemt hij de plaats in bezit. Voor-het besef der aanwezigen verklaart hij zich daartoe gerechtigd zondernbsp;Goddelijke autorisatie. Dat was een blasphemische aanmatiging,-dat was Godslastering! Verontwaardigd over deze z.i. God-ont-eerende uitspraak scheurde de hoogepriester zijn kleederen, nam vervolgens de aanwezigen tot getuigen en de zitting eindigde hiermede,nbsp;dat de gansche raadsvergadering Jezus des doods schuldig verklaarde.
Aan het verhoor voor het Sanhedrin zitten verschillende problemen vast, die wij hier stilzwijgend kunnen voorbijgaan. Vast staat evenwel, dat Jezus door het Sanhedrin op religieuze gronden is veroordeeld.nbsp;Na het eenstemmig besluit van den ganschen Joodschen raad, dennbsp;volgenden morgen genomen, werd Jezus geboeid aan den landvoogdnbsp;Pontius Pilatus overgeleverd.
Volgens Klausner heeft het Sanhedrin bona fide zijn plicht vervuld. Klausner twijfelt er niet aan, of de priesters hielden Jezus voor een der vele oproermakers en wilden zij niet anders dan hetnbsp;volk beschermen tegen de wraak van den wreeden procuratorquot;'®).nbsp;Van Joodsch standpunt gezien lijkt dit een geslaagde verklaring,-die het Sanhedrin kan bevrijden van een zware schuldenlast. Maarnbsp;de bewijzen? Klausner’s overtuiging: „Es ist kein Zweifel dasz dienbsp;Priester Jesus für einen jener vielen Aufwiegler hielten und seinenbsp;besondere geistige Natur nicht erkannten; usw.” vindt allerminstnbsp;steun in de Evangeliën. Neen, het was juist de ,,besondere geistigenbsp;Natur” van Jezus, waaraan de priesters zich ergerden! Het was juist
1) nbsp;nbsp;nbsp;Dalman, W J I S. 164; Str. Bill. I S. 1006; Klausner, Jesus S. 474.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Str. Bill. I S. 1017; Dalman, W J I S. 257; Pickl, Mess. Kön. Jesus, S.nbsp;95f. Vgl. Strack, Jesus, S. 37*, Pal Taanith 2, 1 slot: ,,Rabbi Abbahu (3e eeuwnbsp;n. C.) sagte: Wenn jemand dir sagt (vgl. Num. 23, 19) ,,Ich bin Gott”, so lügtnbsp;er; ,,Ich bin der Menschensohn”, so wird er es bereuen; ,,Ichsteige zumHimmelnbsp;empor”, so hat er es gesagt und wird es nicht vollführen”. — Meyer, Urspr.nbsp;u. Anf. I, S. 194 twijfelt aan de toevoeging en ziet er de sporen in van de Christ,nbsp;eschatologie.
3) nbsp;nbsp;nbsp;Klausner, Jesus, S. 478, 482. — Vgl. Joh. 11 : 48.
184
-ocr page 191-wegens zijn optreden op hun terrein, waarom zij hem uit den weg wilden ruimen. Jezus was voor de priesters allerminst een gewoonnbsp;oproermaker, doch een ,,gevaar” voor heel hun godsdienstig bedrijf.
De Joodsche leidslieden wisten, dat zij met een religieuze beschul- -n diging bij het Romeinsche gerecht geen voet aan den grond zoudennbsp;krijgen. Wilden zij kans op succes hebben, dan zouden zij een politieke -wending aan de zaak moeten geven. Want al had het Sanhedrin nunbsp;ook het doodsoordeel uitgesproken, het had niet het recht het vonnisnbsp;uit te voeren. Vele rechten en bevoegdheden hadden de Romeinennbsp;aan het Sanhedrin gelaten, maar het recht over leven of dood, hetnbsp;ius gladii, kwam slechts den Procurator toe.
Er is vooral sinds Lietzmann’s hypothese veel te doen geweest over de machtsbevoegdheid van het Sanhedrin. Klausner is van 'nbsp;meaning, dat het Sanhedrin wel bevoegd was in religieuze en zuivernbsp;civiel-rechterlijke aangelegenheden het doodvonnis te voltrekken,nbsp;maar hij wijst er op, dat de belangrijke gevallen min of meer ,,mitnbsp;der politischen Gerichtsbarkeit verknüpft” waren ^). Lietzmann -heeft de stelling verdedigd, dat de Joodsche overheid wel degelijknbsp;de potestas gladii heeft bezeten, zoodat zij Jezus derhalve op eigennbsp;autoriteit had kunnen dooden. De Joodsche raad heeft echter: ,,ver- -mutlich aus sehr guten Gründen” (Lietzmann vergeet — helaas! —nbsp;te zeggen, welke die goede gronden dan geweest zijn) er de voorkeurnbsp;aan gegeven, Jezus als opstandeling aan het Romeinsche gezag uitnbsp;te leveren ^). Het bewijsmateriaal, dat Lietzmann aanvoert, lijkt onsnbsp;niet overtuigend. Uitstekend is de opmerking, die Goguel naar--aanleiding van deze quaestie heeft gemaakt: ,,Au reste, si une liberténbsp;compléte avait été laissée au sanhédrin, cela aurait mis entre sesnbsp;mains un moyen de pression antiromaine, qui aurait pu devenirnbsp;extrèmement dangereux pour les conquérants” ®).
Men is dan ook over het algemeen de zienswijze toegedaan, dat het San-^ hedrin het recht over leven en dood niet heeft bezeten (cf. Joh. 18:31)^).
1) nbsp;nbsp;nbsp;Klausner, Jesus S. 463.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Lietzmann, Gesch. I S. 50. Zie zijn ,,Der Prozess Jesu”, waarin Lietzmannnbsp;— op voetspoor van Jean Juster — allerlei materiaal heeft saamgebracht. Zienbsp;de weerlegging van Lietzmann’s hypothese door Büchsel, Blutgerichtsbarkeit,nbsp;s. 202ff. en zijn verdere discussie met Lietzmann. Ebeling., Kompetenz, S. 200ff.nbsp;sluit zich bij L. aan.
Goguel, Procés, p. 289.
*) Zoo: Obbink-Brouwer, Inleid. bl. 249; Brouwer, Soc. Vr. bl. 248; Klausner, Jesus, S. 478; Meyer, Urspr. u. Anf. II S. 451 en III S. 163; Str. Bill. I S.nbsp;1026; Reimarus, Von dein Zwecke Jesu, S. 160; Schürer, GJV II S. 208ff.;nbsp;Husband, Prosecution, p. 180; Radin, Trial, p. 152; Edersheim, Life a. Timesnbsp;II p. 556ff.; Goethals, Jésus a Jér. p. 33.
185
-ocr page 192-e). Voor den Romernschen Procurator.
Vanaf het oogenblik, dat Jezus voor Pontius Pilatus werd gebracht,^ kreeg het proces een ander aanzien. De Joodsche overheid trad vannbsp;nu aan niet meer op als rechtsprekend orgaan, maar als aanklaagster.nbsp;Had de Joodsche raad Jezus, volgens eigen wetten, beschuldigdnbsp;van en veroordeeld op grond van een religieus misdrijf, voor Pilatusnbsp;betrof de aanklacht een politieke misdaad, seditio, crimen majestatis.nbsp;Dat bleek uit de vraag, waarmee, volgens Mk. en Mt., Pilatus het ge-rechtelijk onderzoek begon: ,,Zijt gij de koning der Joden?” Denbsp;beschuldiging van het Sanhedrin was dus deze geweest: Jezus geeftnbsp;zich uit voor paai^sóa, hij is derhalve politiek-gevaarlijk. Mt. noch Mk.nbsp;berichten, welke de ,,bezwarende getuigenissen” zijn, die de Joodschenbsp;overheid tegen Jezus aanvoerde ^).
Lk. evenwel deelt den inhoud der beschuldiging mede: ,,Wij hebben bevonden, dat deze man ons volk op den dwaalweg brengt, en verbiedt den keizer schatting te geven, en van zichzelf zegt, dat hij denbsp;Christus, de koningis” (Lk. 23:2,5). Wanneer men, zooals Weinel doet,nbsp;dit vers van Lk. beschouwt als een ,,Abwehr der Revolution” in hetnbsp;beeld van Jezus, dus later met tendenzieuze bedoeling zoo geschreven,nbsp;valt er over dit bericht niet meer te praten ^). Doch wij zien er eennbsp;betrouwbaar bericht in, juridisch geformuleerd, waardoor Lk. zijnnbsp;lezers zakelijk en helder op de hoogte wil stellen van den waren aardnbsp;van de aanklacht.
_ In drie punten wordt de beschuldiging geformuleerd:
1. nbsp;nbsp;nbsp;Jezus verleidt ons volk (zijn religieuze misdaad).
2. nbsp;nbsp;nbsp;Hij verbiedt den keizer schatting te geven (zijn politieke misdaad).
3. nbsp;nbsp;nbsp;Hij zegt van zichzelf, dat hij de Christus, de koning is (zijnnbsp;politieke aanmatiging).
Wat het (godsdienstig) misleiden van het volk betrof: dat was een zuiver Joodsche aangelegenheid, waarover de Joden zelf maarnbsp;moesten beslissen . Het tweede punt in de aanklacht moest voornbsp;Pilatus van zeer ernstig gewicht zijn. Het verbieden of verhinderennbsp;van het opbrengen van belastingen zou van openlijk verzet tegennbsp;het Romeinsche gezag getuigen en kon dan ook, daar het aanleidingnbsp;kon geven tot bloedige onlusten, ónmogelijk worden getolereerd.nbsp;Op grond van deze beschuldiging zou Jezus door Pilatus op één lijn
1) Mt. 27 ; 13; Mk. 15 : 4.
Weinel, Stellung, S. 16; vgl. Klostermann, Lukev. S. 221.
Vgl. het bericht over den loop der gebeurtenissen bij Joh.; Joh, 18 : 28vv. Jezus was KaKÓV TTOICOV (vs. 30).
186
-ocr page 193-moeten worden gesteld met de bendeleiders, de politieke opzweepers, op wie de vrijheidspartij haar hoop had gevestigd^). Het derde deelnbsp;van de aanklacht, nauwverbonden aan het . tweede, had tot doelnbsp;Jezus’ persoon verdacht te maken ^). Jezus beweerde, dat hij denbsp;„Christus” was. Ter verduidelijking voegde het Sanhedrin toe, denbsp;,,koning”. Maar deze „verduidelijking” was in wezen een vertroebeling, daar Christus niet zonder meer „koning” beteekent. Bij hetnbsp;vooronderzoek had het Sanhedrin gevraagd, of Jezus was denbsp;Christus, de zoon van God. Voor Pilatus werd het religieus begripnbsp;{zoon van God) gewijzigd in een politiek begrip (koning). Zoonbsp;doet ook Lk. heel duidelijk uitkomen, dat de Joodsche raad ernbsp;van meet af aan naar streefde Jezus als politiek misdadiger verdachtnbsp;te maken.
Jezus heeft op Pilatus’ vraag een bevestigend antwoord gegeven: „Ja, dat ben ik” ®). Aan de waarheid van dit bericht, door de viernbsp;Evangeliën vermeld, kan niet getwijfeld worden. Mt. en Mk. deelennbsp;daarna het zwijgen van Jezus en de verwondering van Pilatus mede,nbsp;terwijl Joh. het^uiterst belangrijke woord van Jezus overlevert: ,,Mijnnbsp;koninkrijk is niet van deze wereld; indien mijn koninkrijk van dezenbsp;wereld ware, zoo zouden mijn dienaren gestreden hebben, opdat iknbsp;den Joden niet ware overgeleverd; maar nu is mijn koninkrijk nietnbsp;van hier” (Joh. 18:30). Klausner acht deze uitlating karakteristieknbsp;voor het Christendom, maar in den mond van Jezus, den Jood,nbsp;eenvoudig onmogelijk. Dat komt, omdat Klausner de „Doppelnatur ^nbsp;des Messias” (d.w.z. den Messias als godsdienstig, èn als politiek-nationaal bevrijder) niet kan loslaten1 2). Doch bij Jezus vinden wenbsp;zulk een dubbele natuur niet. Jezus duidt op het gansch andere vannbsp;zijn Koninkrijk, dat niet op macht en geweld, niet op aardsche,nbsp;politieke steunpunten rust. Geen wonder, dat de Romein Pilatusnbsp;dit koningschap niet begreep.
Lk. verhaalt, dat de procurator den beschuldigde daarna naar Herodes Antipas zond, omdat Jezus als Galileër tot het rechtsgebiednbsp;van Herodes behoorde. Het verhoor voor den tetrarch leverde echter
187
b Vgl. PicKL, Mess. Kön. Jesus, S. 103.
2) Husband, Prosecution, p. 225ff. H. veronderstelt, dat de aanklacht door het Sanhedrin schriftelijk aan Pilatus was aangeboden. In ieder geval: ,,Thenbsp;indictment he (Lk) gives is in strict accord with the forms of such legal documentsnbsp;found in the Digest of Justinian and elsewhere”.
b Mt. 27 : 11; Mk. 15 : 2; Lk. 23 : 2; vgl. Joh. 18 : 37.
Klausner, Mess. Vorst. S. 2: ,,Dieser Spruch is im Munde des jiidischen Messias undenkbar”. Vgl. Kl.ausner, Jesus, S. 479; Volz. Eschat S. 219.
-ocr page 194-niets op. Jezus zweeg. Herodes zond hem toen in een spotgewaad naar den landvoogd terug. Klausner ziet in dit intermezzo slechtsnbsp;den neerslag van „legendenbildende Volksglaube” ^). Husbandnbsp;acht de mogelijkheid van dit voorval niet uitgesloten, maar wijstnbsp;er tevens op, dat het proces als zoodanig er niet door kon beïnvloednbsp;worden, daar Herodes in dit geval geen jurisdictie bezat ^).
Er bestaat geen enkele reden aan de waarheid van dit bericht te twijfelen, ofschoon het probleem blijft: vanwaar weet Lk.nbsp;wat er voor den tetrarch is voorgevallen? Heeft iemand uit denbsp;omgeving van Herodes of wellicht een schriftgeleerde later ietsnbsp;meegedeeld?
De vier Evangeliën teekenen ons een Pilatus, die allerlei pogingen in het werk stelt, Jezus vrij te laten, maar er niet in slaagt. Klausnernbsp;beschouwt al deze berichten over den tegenzin van Pilatus: ,,völlignbsp;unhistorisch und im ersten christlichen Jahrhundert entstanden”
Dat komt, omdat Klausner een aarzelenden Pilatus geenszins in zijn Jezus-beeld kan gebruiken. Wat blijft er echter van heel hetnbsp;bericht over het proces van Jezus voor den procurator over, wanneernbsp;men diens onwillige houding als later verdichtsel beschouwt? Hetnbsp;ondubbelzinnig getuigenis der vier Evangeliën luidt: Pilatus wenschtenbsp;den dood van Jezus niet. Er is geen enkele reden hieraan te twijfelen.nbsp;Pilatus zag in Jezus geen staatsgevaarlijk misdadiger. Sproot zijnnbsp;aarzeling misschien voort uit zijn Romeinsch rechtsgevoel? Wij willennbsp;ons niet in allerlei beschouwingen verliezen, noch uitweiden overnbsp;diplomatieke overwegingen, die Pilatus’ houding zouden kunnennbsp;hebben bepaald. Wie den gang van het proces voor den procuratornbsp;aandachtig leest, ontvangt den indruk, dat hier niet slechts een rechternbsp;tegenover een beschuldigde, doch ook een mensch tegenover eennbsp;mensch wordt geteekend, d.w.z. Jezus was voor Pilatus niet slechts -een res, een rechtszaak, maar ook een persoon, een persoonlijkheid.
Deze houding van den Romein behoeft nog volstrekt niet in tegen--spraak te zijn met de ongunstige berichten, die wij bij Philo en Josephus over hem aantreffen. Wij kunnen ten volle instemmennbsp;met wat Pickl zegt: ,,Offenbar hat die auszere Gestalt, die Harmonienbsp;und Hoheit der Persönlichkeit, sein Bildungsgrad und sein Auf-
1) nbsp;nbsp;nbsp;Klausner, Jesus, S. 479.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Husband, Prosecution, p. 262ff.; Pickl, Mess. Kön. Jesus, S. 105; Radinnbsp;Trial, p. 116ff.
Klausner, Jesus, S. 482. Vgl. zijn persoonsbeschrijving van Pilatus S. 216ff,; 481. Kl. schildert Pilatus met de donkerste kleuren, evenals Goethals, Jésusnbsp;a Jér. p. 34.
188
-ocr page 195-treten auch auf den weltgewandten, gebildeten, römischen obersten Verwaltungsbeamten Eindruck gemacht” ^).
Pilatus wordt geprest tot het vellen van een ongunstig vonnis.-Hij begreep, dat de overpriesters Jezus uit nijd hadden overgeleverd. De vraag van Klausner: hoe Pilatus dat eigenlijk wist? is toch welnbsp;erg naïef ! Het zal den procurator stellig niet ontgaan zijn, dat achternbsp;dit geheele proces iets anders stak dan de voorgewende politieke aanklacht. Men kan Pilatus niet zoomaar in den hoek der onnoozelennbsp;drukken! Hij bemerkte wel, hoe verhit de gemoederen der overpriestersnbsp;waren en zag daartegenover den zwijgenden Jezus. Een politiek rebelnbsp;zou wel anders gereageerd hebben!
Pilatus waagde nog een poging Jezus in vrijheid te stellen. Hij stelde het volk voor de keuze: deze of Barabbas. Mk. deelt mede, dat dezenbsp;Barabbas bij ,,het oproer’' een doodslag had begaan (Mk. 15 : 7).nbsp;Waarom zegt Mk. zoo bepaald ,,het” oproer? Eisler grijpt dit èv xp .nbsp;oxdoei met gretige handen aan en spreekt als zijn oordeel uit, dat-deze oxdaia slaat op het voorgevallene bij den intocht en de tempelreiniging; Lk. zou later èv xfj oxdosL veranderd hebben in axdoio xionbsp;(Lk. 23 :19) ®). Deze verklaring wordt terecht afgewezen ^). Het meestnbsp;waarschijnlijk lijkt ons de opvatting van Meyer, dat er weer eensnbsp;een oproer was geweest, waarbij Barabbas, „offenbar einer der Führernbsp;der Bewegung”, was gearresteerd ®). Want Barabbas was niet eennbsp;gewone roover, doch een Xpaxr|a, een ,,Freiheitsbandenkampfer”,nbsp;zooals PiCKL het zegt.
Eisler daarentegen ziet in Barabbas juist het tegendeel van een politiek misdadiger. Barabbas was z.i. een partijganger van denbsp;hiërarchie, zoon van een Abbas, een eerbiedwaardig schriftgeleerde,nbsp;die per ongeluk door de Romeinsche soldaten tijdens het tumult was
1) nbsp;nbsp;nbsp;PiCKL, Mess. Kön. Jesus, S. 109. —Voor Pilatus’ biografie zie o.a. Schürer,nbsp;GJV I S. 488ff. Philo, De legatione ad Gaium § 38, een brief van Agrippa Inbsp;citeerend, beschrijft Pilatus als: ,,onbuigzaam van karakter en meedoogenloosnbsp;hard”. Vgl. Flav. Jos. A. 18, 35 sqq; B. 2,169 sqq.; en Eusebius, Kerkgesch. IInbsp;6,4—7. Zie voorts: Aalders, Rom. Imp. bl. 120; Radin, Trial, p. 182ff.; Meyen-BERG, Leb. Jesu Werk, III, II S. 1773: ,,In Pilatus regte sich zunachst das römischenbsp;Rechtsgefühl”.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Klausner, Jesus, S. 480.
3) nbsp;nbsp;nbsp;Eisler, I B II S. 461f.
*) Klostermann, Mkev. S. 160.
Meyer, Urspr. u Anf. I S. 195; Pickl, Mess. Kön. Jesus S. 49: ,,Es steht also hinter Barabbas ein zusammengebrochener Aufstand, und zwar ein Aufstandnbsp;,,in der Stadt”, der noch in voller Erinnerung ist”. Vgl. Lk. 23 : 19; Joh. 18 :40. —nbsp;Anderen zien in Barabbas een gewonen roover.
189
-ocr page 196-gevangengenomen. Pilatus kon hem daarom zonder meer loslaten, zoodat de onschuldige nog aan het heilig feest kon deelnemen. Pilatusnbsp;zou nooit een öTaaiaaxria hebben kunnen loslaten, maar dezennbsp;onschuldige wel .
Bezat Pilatus het recht een gevangene gratie te verleenen? We bevinden ons hier voor een groote moeilijkheid, daar geen enkel bewijsnbsp;aanwezig is, dat deze gewoonte bij de Romeinen bestond. Vandaarnbsp;dan ook, dat velen de Barabbas-episode als legendair beschouwen,nbsp;zooals Eisler, Goethals, Klausner^). Schürer denkt aan een:nbsp;,,Spezial-Ermachtigung des Kaisers”, die den procurator van Judeanbsp;veroorloofde op het Paaschfeest een gevangene in vrijheid te stellen ®).nbsp;Meyer veronderstelt, dat deze gebruikelijke vrijlating op het Paasch--feest reeds op den vroegen morgen placht te geschieden^), hetgeennbsp;tevens verklaart, waarom er zoo vroeg reeds zooveel volk bij dennbsp;rechterstoel vergaderd was. Hetzelfde zegt Meyenberg, die in de -vrijlating van een gevangene een Romeinsch gebruik ziet, dat zichnbsp;„politisch weise” aansloot bij de verlossings-gedachte van het Joodschenbsp;Paaschfeest ®). Hoewel ons uit Egypte een geval van amnestie bekendnbsp;is, dateerend uit 85 n.C. mag met van Leeuwen toch terecht gesprokennbsp;worden over ,,eene gewoonte, duister in oorsprong en beteekenis” ®).nbsp;Ook de overigens scherpzinnige verklaring van Husband kan onsnbsp;niet bevredigen. Husband meent, dat op den morgen van het verhoor Jezus noch Barabbas reeds schuldig waren verklaard, en Barabbasnbsp;zelfs nog niet voor den procurator was geleid. Hij was ongetwijfeldnbsp;door Romeinsche officieren gearresteerd, doch moest in overeenstemming met het Romeinsch gebruik door een particulier burger wordennbsp;vervolgd. „What Pilate actually attempted was to induce the prosecutors to withdraw their suit against either Jesus or Barabbas”.nbsp;Wanneer we de situatie zoo bezien, is het zeer wel mogelijk de Barabbas-episode voor echt te verklaren ,,since they do not go contrary to anynbsp;accepted legal principles” ’).
1) nbsp;nbsp;nbsp;Eisler, 1 B II S. 464.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Eisler, 1 BUS. 465; Goethals, Jésus a Jér. p. 35. G. acht Barabbasnbsp;toch wel een historische figuur. Klausner, Jesus, S. 481.
3) nbsp;nbsp;nbsp;Schürer, GJV I S. 469.
*) Meyer, Urspr. u. Anf. I S. 195.
5) Meyenberg, Leb. Jesu Werk III, II S. 1773.
®) Van Leeuwen, Mtev. bl. 169; Klostermann, Mkev. S. 159: Papyri Floren-tini6l,59ff. (85p.Chr.); d^ioo p(è)v fjo paoTiYCoGfjvai... xo^P^CopaL 6È OE TOÏO ÖxLoia. Zie voorts: Deiszmann, L. v. O.s 229;nbsp;b Husband, Prosecution, p. 270 ff.
190
-ocr page 197-De quaestie van de vrijlating van een gevangene behoort tot de tot dusver onopgehelderde vraagstukken van het N. Testament,nbsp;doch hoe problematiek zij ook moge zijn, wij keeren ons met grootenbsp;beslistheid tegen de zienswijze van Klostermann: ,,Die Barabbas-episode dient dazu, die Romer zu entschuldigein und die Juden zunbsp;belasten” ^). Wanneer men bij voorbaat uitgaat van de veronderstellingnbsp;dat achter het als historisch overgeleverde bericht een bepaalde,nbsp;partijdige bedoeling van den schrijver steekt, waardoor deze de objectieve waarheid vertroebelt, loopt men gevaar den waren zin dernbsp;historie uit het oog te verliezen. De Barabbas-episode ,.dient” geenszins tot verlichting der eene partij en verzwaring der andere, maar zijnbsp;geeft weer, wat er inderdaad is gebeurd en wat door de keuze vannbsp;het volk openbaar werd. We komen daar aanstonds op terug.
Het volk koos Barabbas. Hoe kon de stemming van het volk zoo spoedig en zoo radicaal omslaan? Berkelbach van der Sprenkelnbsp;zegt, dat deze menigte bestond uit dezelfde gewone menschen vannbsp;de vorige dagen, de menigte, die Jezus gaarne hoorde Er is alle redennbsp;aan deze opvatting te twijfelen. De eenvoudige oplossing van ditnbsp;raadsel is o.i. door Pickl aan de hand gedaan. Pickl zegt, dat denbsp;volksmenigteoverhetalgemeenuitpartijgenooten van Barabbas en denbsp;twee moordenaars bestond . Het was daarom voor de overpriestersnbsp;een geringe moeite deze felle lieden, en dat volkomen waarheidsgetrouw, in te lichten over hetgeen zich tijdens het proces had afgespeeld, en hoe Jezus zich sedert den intocht eigenlijk voortdurend tegennbsp;het ideaal der vrijheidslievende partij had verzet. Geen wonder, datnbsp;daardoor hun woede werd opgewekt. Bovendien houde men in hetnbsp;oog, dat over het algemeen slechts een bepaalde categorie van menschen bij publieke rechtshandelingen tegenwoordige^ pleegt te zijn.nbsp;Pickl’s opvatting over het gehalte der menigte doet m.i. een heldernbsp;licht vallen over hetgeen zich hier in feite heeft afgespeeld. Pilatusnbsp;trachtte Jezus te bevrijden en nu dachten de vrienden van Barabbas:nbsp;,,Der Romer will den Nazarener nicht fallen lassen, weil dieser ebennbsp;zu den Römern halt^)”.
De rivaal van Jezus, de Xpaxfio Barabbas, de politieke heros, behaalde derhalve een gemakkelijke ,,overwinning”. Hij
b Klostermann, Mkev. S. 159.
Berkelbach van der Sprenkel, Markus, bl. 362.
Pickl, Mess. Kön. Jesus, S. lllf.
*) Pickl, Mess. Kön. Jesus, S. 112; vgl. Klausner, Jesus, S. 438; Jew. EncycL VII p. 165, art. Jesus of Nazareth.
beantwoordde meer aan het Messias-ideaal van de menigte dan de duldende, zwijgende Nazarener.
Zoodoende ontvangen we ook hier weer een overtuigend bewijs, dat Jezus geen politiek Messias was. Dat is o.i. de ware, historischenbsp;beteekenis van de Barabbas-episode, welke niet is overgeleverdnbsp;teneinde post factum een bepaald doel te dienen, doch om een beslissende gebeurtenis mede te deelen.
Nadat Pilatus nog een vergeefsche poging had gewaagd om Jezus te redden, gaf hij het tenslotte op „Toen besloot Pilatus het volknbsp;ter wille te zijn” (Mk. 15 : 15) Hij liet Jezus geeselen en gaf hemnbsp;daarna over om gekruisigd te worden. Volgens Mt. 27:24 (het wasschennbsp;der handen) schoof Pilatus de volle verantwoordelijkheid op de schouders der Joden.
Vóór de kruisiging vond de bespotting door de Romeinsche soldaten — volgens Pickl: Syriërs — plaats. Zij bekleedden Jezus met eennbsp;roode veldheersmantel (paludamentum), gaven hem een comman-dostaf (scipio eburneus) in de hand en drukten hem de overwinningskrans op het hoofd. Om dit tooneel te verklaren heeft men op allerleinbsp;,,voorbeelden” gewezen: de bespotting van den Saturnaliën-koning,nbsp;den Joden-Mimus, het saceën-offer. Meyer noemt het zinspelen opnbsp;de Saturnaliën ,,übel angebrachte Gelehrsamkeit” ®), terwijl ook Picklnbsp;al deze verklaringen als onnatuurlijk van de hand wijst. ,,Das ganzenbsp;Theater ist die lacherliche Siegesfeier des Messias-Königs, die Komödienbsp;der imperatorischen Akklamation. Es ist alles echtes Soldatenspielnbsp;von Anfang bis zum Schlusz, psychologisch und sachlich restlos ausnbsp;diesen Soldatenschadeln und aus ihrer ureigensten soldatischennbsp;Ideenwelt heraus zu er klaren”, aldus Pickl1 2).
192
1) Mk. 15 : 14; vgl. Lk. 23 : 22; ten derde male, en Joh. 19 : 4, 6, 12.
Lk. 23 : 24 maakt melding van een ,.uitspraak” (FllXêcTOO E'TTÉKpiVSV) terwijl Joh. 19 : 13 bericht, dat Pilatus zich op den rechterstoel zette. De opvattingnbsp;van CORSSEN, EKdGlOEV Eltl pf|paTOa, S. 338f., dat Pilatus Jezus op dennbsp;rechterstoel zou hebben laten plaatsnemen, als ,,demonstratie”, lijkt ons al zeernbsp;onwaarschijnlijk!
Meyer, Urspr. u. Anf. I S. 187.
Pickl, Mess. Kon. Jesus, S. 139. — VgL ook Klausner, Jesus S. 486ff.; Schweitzer, Leb. Jesu Forsch. S. 488; Rudberg, Die Verhöhnung Jesu, S. 307ff.nbsp;R. meent, dat vooral Lk. met het door Diodorus overgeleverde verhaal over den slaafnbsp;Ennus, profeet en toekomstig koning, overeenstemt. Zie voorts Klostermann,nbsp;Mkev. S. 161; Van der Leeuw, Phaen. S. 108, memoreert Frazers bewering,nbsp;dat Jezus als Saturnaliën-Koning bespot is en besluit: ,,Aber auch, wenn dasnbsp;nicht zu erweisen ist, — der König der Juden am Kreuz tragt alle die Zügenbsp;des für das Heil der Seinen sterbenden Königs”.
-ocr page 199-/). De kruisiging. Het afschrift aan het kruis.
Tusschen twee roovers (Mt. en Mk.: XrjaTai; Lk.: KaKoópyoi) werd Jezus aan een kruis gehangen. De latere overlevering noemtnbsp;de namen dezer XrjGxai: Zoathan en Chammata, Dysmas en Gestas,nbsp;enz., doch elke zekerheid ontbreekt hier.
Het getuigt wel van slechten historischen zin de aanwezigheid der roovers vanuit de profetie in Jes. 53 : 12 te willen verklaren i).nbsp;Hoogstwaarschijnlijk waren deze Xr]aTaioproerlingen, partijgenootennbsp;van Barabbas ^). Het is dan goed te begrijpen, dat zij Jezus beschimpten. Was hij niet ontrouw geworden aan het nationale vrijheidsideaal? Lk. verhaalt de bekeering van een der kwaaddoeners, die denbsp;onschuld van Jezus nadrukkelijk betuigt. Eisler heeft uit de uit--spraak van dezen opstandeling met fabelachtige scherpzinnigheidnbsp;gedistilleerd, dat de beide boosdoeners — ,,XT]aTaf, die èv t5 auxönbsp;Kpipaxi — sub eadem sententia — ,,unter demselben Urteü”,nbsp;,,in derselben Verurteilung”, ,,für die gleiche Sache verurteilt”, mit ihmnbsp;am Kreuz hingen” — moeten worden geïdentificeerd met de aanvoerders, die tijdens «den door Jezus georganiseer den opstand den tempelnbsp;en den Siloah-toren bezet hielden! Na het oproer kon Pilatus zeernbsp;goed volstaan met de executie van Jezus, den auctor seditionis, en denbsp;Zeloten, die op beide strijdpunten het bevel hadden gevoerd®).
’Ev XQ auxö Kpipaxi moet evenwel niet vertaald worden met; • sub eadem sententia maar met: in eadem damnatione ^). De wijze,nbsp;waarop Eisler zijn ,,verduidelijkingen” aaneenrijgt, spreekt, dunktnbsp;mij, boekdoelen.
,,En in het opschrift, met de tegen hem ingebrachte beschuldiging, stond geschreven: De koning der Joden” (Mk. 15:26: ,,'0 paaiXeuonbsp;x5v’Iou6afcov.”Mt.27;37: ,,06x00 èoxiv Mr|oouo ó paoïXsóo xcovnbsp;’loubaicov”. Lk. 23 : 37: ,,'0 (iaoïXeóo xcov Moubaicov o5xoo.”nbsp;Joh. 19 : 19: ,,Mr|ooDo ó Na^copaioo ó (SaoïXeóo xcov’louSaicov”).
Klausner, Jesus, S. 489. — Hier worde herinnerd aan de methode van Bruins, Hoe ontstond, enz. bl. 84, die niet de geschiedenis van Jezus in de evv.nbsp;vindt, maar van den Christus, met behulp van O.T. gegevens opgebouwd. Zoonbsp;heeft z.i. Zach. 9 ; 9 de stof geleverd voor den intocht; Jes. 56 : 7b en Jer. 7 : 11nbsp;voor de tempelreiniging; Zach. 11 : 12, voor Judas’ verraad, enz. Hoe men dannbsp;nog iets positiefs over Jezus kan schrijven, begrijpen wij niet recht.
Vgl. PicKL, Mess. Kön. Jesus, S. 145ff.
Eisler I B II S. 525—526 en Anm. 4.
Zie Nestle, N.T. Graece et Latine, Lk. 23 : 40; Juist: Klostermann, Lkev. S. 229: ,,du bist doch ebenso im Begriff zu sterben, wie der von dir Verhöhnte”.
LS 13 .193
-ocr page 200-Joh. bericht, dat het er geschreven stond in het Hebreeuwsch, het Latijn en het Grieksch. Zeer juist is de veronderstelling van Eders-HEiM, dat de taal der bezettende macht bovenaan zal hebben gestaan:nbsp;Jesus Nazarenus rex ludaeorum. Daarna het Grieksch, de voertaalnbsp;van dien tijd. Vervolgens het Hebreeuwsch (Arameesch): DïTin IE''nbsp;winn Nsfe 1).
Het was de gewoonte, dat de misdadiger een bord, zijn aanklacht vermeldende, aan de hals droeg of dat de titulus voor hem uit gedragen werd 2). Bij Jezus werd de beschuldiging aan de dwarsbalknbsp;(patibulum) aangeslagen. Ondanks de variaties in het bericht dernbsp;Evangeliën staat de aanklacht zelve vast: Jezus was de koning dernbsp;Joden.
Wat heeft Pilatus bewogen dit opschrift, dat hij ondanks het verzoek van de Joodsche overheid niet heeft willen laten veranderen, aan te brengen? Hoon, wraakneming, ironie ®)? Wie zal het zeggen?nbsp;Radin is o.i. terecht van oordeel, dat de gewone opvatting, n.1. spot,nbsp;nog zoo zeker niet is. Wij weten niet, zegt Radin, hoe de Romeinschenbsp;praktijk in deze gevallen was. ,,If it was commonly done we maynbsp;guess that the purpose was also to ward off evil in some way, althoughnbsp;the way is not quite clear to us” *).
Het doet echter weinig ter zake, of wij Pilatus’ wezenlijk motief kennen of niet.
De beschuldiging staat vast en vast staat ook, dat Jezus deze beschuldiging niet heeft afgewezen. Hij was in waarheid de Koning
der Joden, zij het dan in anderen zin. Pilatus heeft dus niet anders-_
gedaan dan de aanklacht van het Sanhedrin en de bekentenis van Jezus overgenomen. Zoo werd in het opschrift tot uitdrukking gebracht, dat Jezus, de Messias-koning, door de Joden voor den Romein-schen rechter beschuldigd van crimen maiestatis, van politiekenbsp;rebellie, met den kruisdood werd gestraft.
1) nbsp;nbsp;nbsp;Edersheim, Life a. Times II p. 591: ,.Probably it would read: Jeshu han-Notzri malka dihudaey”; vgl. Dalman, WJ I S. 256.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Suetonius, Calig. 32: ,,praecedente titulo qui causam poenae indicaret”;nbsp;vgl. Klostermann, Mkev. S. 164; Str. Bill. I S. 1038.
Berkelbach van der Sprenkel, Markus, bl. 369, denkt aan hoon. Ubbink, Johev. bl. 175: vlijmende wraak op de Joodsche leiders; Van Leeuwen,nbsp;Mtev. bl. 170: een kleine wraakneming om de Joden te hoonen; Godet, Lkev. IInbsp;bl. 564 spreekt over een ,.ironisch opschrift”. Vgl. Mever, Urspr. u. Anf. I. S. 193;nbsp;Klausner, Jesus, S. 490, heeft het over het,,genoegen” van den sluwen tyrannbsp;om door de inscriptie het gansche Joodsche volk te bespotten. Von Jüchen, Jesusnbsp;u. Pil. S. 18, ziet in het opschrift geen hoon, maar juist huldiging! Pil. huldigt opnbsp;zijn wijze de hoogheid van Jezus.
*) Radin, Trial, p. 256.
Het begrip „crimen majestatis” is door Ulpianus als volgt omschreven:
,,Majestatis autem crimen illud est, quod adversus populum Roma-num, vel adversus securitatem eins committitur: quo tenetur is, cuius opera dolo malo consilium initum erit, quo obsides iniussunbsp;Principis interciderent; quo armati homines cum telis lapidibusvenbsp;in Urbe sint, conveniantve adversus Rempublicam;locaveoccupentur,nbsp;vel templa; quove coetus conventusve fiat, hominesve ad seditionemnbsp;convocentur: cuiusve opera, consilio, (dolo) malo consilium initumnbsp;erit, quo quis Magistratus populi Romani, quive imperium potesta-temve habet, occidatur; quove quis contra Rempublicam armanbsp;ferat: quique hostibus populi Romani nuncium literasve miserit,nbsp;signumve dederit, feceritve dolo malo quo hostes populi Romaninbsp;consilio iubentur adversus Rempublicam: quive milites sollicita-verit, concitaveritve, quo seditio tumultusve adversus Rempublicamnbsp;fiat”. 1).
Nu heeft Veldhoen (verwijzende naar een uitspraak van Tacitus en een opmerking van Mommsen over de Majesteitsschennis als hetnbsp;,,unbestimmteste aller Delicte”) er op gewezen, dat het begrip crimennbsp;majestatis moeilijk te begrenzen is Maar de Lex Julia majestatisnbsp;—¦ volgens Husband en Klausner is Jezus op grond van de Lexnbsp;Julia veroordeeld ®) — bood wel voldoende houvast, als het er omnbsp;ging den Staat te beschermen. Na herinnerd te hebben aan de Lex XIInbsp;Tabularum vervolgt Marcianus: ,,Lex autem Julia majestatis prae-cipit eum, qui majestatem puhlicam laeserit, teneri'. qualis est 'ille, quinbsp;in bellis cesserit, aut arcem tenuerit, aut castra concesserit. Eademnbsp;Lege tenetur, amp; qui iniussu Principis bellum gesserit, delectumvenbsp;habuerit, exercitum comparaverit: quive, cum ei in Provincia succes-sum esset, exercitum successori non tradidit: quive Imperium, exercitum ve populi Romani deseruerit: quive privatus pro potestatenbsp;Magistratuve quid sciens dolo malo gesserit: quive quid eorum, quaenbsp;suprascripta sunt, facere curaverit” ^). Voorts kan nog gewezennbsp;worden op de Lex Julia de vi publica, waarin o.a. staat: ,,In eademnbsp;causa sunt, qui turbae seditionisve faciendae consilium inierint;nbsp;servosve aut liberos homines in armis habuerint” ®), en op de Lex
1) nbsp;nbsp;nbsp;ULPI.4NUS, Dig. XLVIII, 4, 1.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Veldhoen, Proces Paulus, bl. 53.
Husband, Prosecution, p. 231; Klausner, Jesus, S. 486; idem in Encycl. Jud. IX Sp. 67, art. Jesus,nbsp;q Marcianus, Dig. XLVIII, 4, 3.nbsp;q Marcianus, Dig. XLVIII, 6, 3.
195
-ocr page 202-Cornelia de sicariis et venefiis, die onder het „eiusdem Legis poena adficitur” ook laat vallen dengene: ,,qui auctor seditionisnbsp;fuerit” ^).
In de Sententiae van Paulus wordt de straf op de seditio beschreven:, „Actores seditionis amp; tumultus, populo concitato, pro qualitatenbsp;dignitatis, aut in furcam tolluntur, aut bestiis objiciuntur, aut innbsp;insulam deportantur” ^).
Op Jezus werd dus de eerstgenoemde vorm van straf, de kruisiging, toegepast. Meestal werd de executie onmiddellijk na het uitsprekennbsp;van het doodvonnis voltrokken, hetgeen ook bij Jezus het geval was.nbsp;,,Als messianischer Pratendent wird er gekreuzigt und ohne messia-nischen Anspruch ist die Kreuzigung Christi sinnlos”, zegt Ottonbsp;zeer juist ®).
Uit moreel oogpunt beschouwd staat het derhalve onomstootelijk vast, dat de Joodsche overheid verantwoordelijk moet wordennbsp;gesteld voor het onrechtvaardige vonnis, terwijl Pilatus zoowelnbsp;juridisch als moreel verantwoordelijk was. De bewering van Klausner,^nbsp;dat de Joodsche leiders, d.w.z. ,,nur einige Exponenten der jüdischennbsp;Priesterschaft” zich, nadat zij Jezus aan Pilatus hadden overgeleverdnbsp;,,vor allem aus Furcht vor diesem selbst” — niet meer met de eigenlijke veroordeeling en kruisiging hebben bemoeid, is onjuist. Datzelfde geldt van zijn opvatting, dat de Joden, als volk, voor den doodnbsp;van Jezus veel minder verantwoordelijk zijn dan b.v. de Griekennbsp;voor den dood van Socrates 1 2).
Gelijk het den Evangelisten ten onrechte in de schoenen geschoven wordt, dat zij Pilatus trachten vrij te spreken, zoo kan men Klausnernbsp;met recht verwijten, dat hij de Joden van schuld probeert vrij tenbsp;pleiten en den waren gang van zaken vertroebelt door zijn veelvuldignbsp;schrappen van lastige teksten en zijn gewaagde conjecturen.
De schuld der Joden staat onwrikbaar vast, hetgeen o.a. blijkt uit;
a. Het getuigenis van Paulus: ,,Zij (de Joden) hebben den Heer gedood, Jezus”.
h. De berichten der rabbijnen (Bab. Talm. Sanh. 43a; Tosephta Sanh. 9, 7; Bab. Sanh. 67a) ®).
196
1) nbsp;nbsp;nbsp;Marcianus, Dig. XLVIII, 8, 3, 4.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Paulus, Sent. 5. Dig. XLVIII, 19, 38, 2.
=gt;) Otto, Reich Gottes, S. 189. Zie Hd. 2 : 36; 4 : 10; 5 : 30; 7 : 52. Vgl. ook Wellhausen, Einl. S. 82; Holtzmann, Mess. Bew. S. 36.
Klausner, Jesus, S. 482f.; Kautsky, Urspr. S. 430.
9 Vgl. Strack, Jesus.
-ocr page 203-c. De berichten in de oud-christelijke literatuur, vooral bij Jus-tinus 1).
Ook in de passage over Jezus in den Slavischen Josephus wordt vermeld, dat de Joden zelf Jezus gekruisigd hebben.
Thans rest ons nog de belangrijke vraag: zijn ons over het proces ^ van Jezus officieele schriftelijke bewijsstukken bewaard gebleven?nbsp;Het lijdt geen twijfel of er is destijds een proces-protokol opgemaakt.nbsp;Eisler betoogt met klem, dat er uiropvripaTa IdiXcxTou, acta^nbsp;sincera passionis Jesu Christi geweest moeten zijn. De Christenen wildennbsp;echter, volgens Eisler, deze rapporten niet inzien, zij beschouwdennbsp;deze stukken als Godslasterlijk. Doch deze rapporten bevatten,nbsp;aldus Eisler, de ware bewijzen van Jezus’ schuld. ^).
Tot dusver beschikken wij over geen enkel authentiek Romeinsch rapport en het lijkt hoogst onwaarschijnlijk, dat we het ooit in handennbsp;zullen krijgen.
De z.g. Pilatus-acten (Evangelie van Nicodemus) kunnen niet als ¦~-betrouwbare bron in aanmerking komen. Zij verwekken den indruk met juridische vakkennis geschreven te zijn, hetgeen VON Dobschütznbsp;ertoe gebracht heeft in deze Acta een ,,specimen iuridicum” van hetnbsp;proces van Jezus te zien ®). Maar Mommsen heeft deze verklaring opnbsp;zoodanige wijze weerlegd, dat er van het betoog van von Dobschütznbsp;niet veel is overgebleven. De schrijver van de Pilatus-acten weet.nbsp;niets van het Romeinsche recht, zegt Mommsen, terwijl hij er tevensnbsp;op attendeert, dat ieder onderzoek naar de Pilatus-acten ten zeerstenbsp;wordt bemoeilijkt door de volledige onzekerheid der dateering ^).
JusTiNUS spreekt ook over acten: ,,die onder Pontius Pilatus zijn vervaardigd” ®). Daar Justinus verder over deze acten zwijgt, is
h Zie Bauer, Leb. Jesu, S. 201f. — Goethals. Josèphe témoin, p, 28f. wijst ook nog op een tempelinscriptie, waarin Jezus den volke als valsch profeetnbsp;werd voorgehouden.
Eisler, IBIS. XXXI: ,,Es kann sehr wohl aus dem echten Verhandlungs-bericht gegen die Martyrer Tarachus, Probus, und Andronicus stammen, wenn im 9 Kapitel ihrer Acta sincera der Statthalter einem der Angeklagtenvorhalt: ,,nonnbsp;seis, quem invocas: Christum hominem, quem reum fuisse factum sub custodianbsp;Pontii Pilati et punitum constat, cuius extant acta passionis’’ (XXXII).
Von Dobschütz, Der Process Jesu, S. 89ff.
*) Mommsen, Die Pilatusacten, S. 198ff.
Justinus, Apol. I 48. Justinus heeft het hier over Jezus’ wonderen, die dus tijdens het proces ook ter sprake zouden zijn gebracht, terwijl hij eveneensnbsp;{I, 35) zinspeelt op de Acta Pilati in verband met de kruisiging (,,gij kunt hetnbsp;nalezen in de Akten, die onder Pontius Pilatus zijn vervaardigd”).
197
-ocr page 204-het onzeker, of hij ze zelf gelezen heeft, terwijl het voorts de vraag blijft, wat voor acten dat zouden kunnen geweest zijn i). De brief vannbsp;Pilatus aan Claudius (Tiberius) vermeldt, dat de Joden: ,,uit afgunstnbsp;zichzelf en hun nakomelingen met een wreed gericht hebben gestraft”.nbsp;Het valt ons aanstonds op, dat in dit schrijven de nijd van de Joodschenbsp;priesterschap wordt opgegeven als motief voor Jezus’ overleveringnbsp;aan het Romeinsche gerecht en hij als magiër, als toovenaar, wordtnbsp;aangeklaagd. Wij treffen in dit schrijven geen spoor aan van eennbsp;politieke beschuldiging van Jezus ^).
Ofschoon al deze duistere berichten, wat historische betrouwbaar- ¦ heid betreft, weinig of geen houvast bieden, — PiCKL rekent al heelnbsp;snel met de Pilatus-acten af, het geschrift beschouwende als eennbsp;apocriefe roman uit de 4e eeuw, geschreven door een ,,minderwer-tiger Verfasser” ®) — meenen wij toch dat er zekere oude resten,nbsp;zekere taaie tradities, in deze literatuur bewaard zijn gebleven. Wijnbsp;vestigden de aandacht reeds op den ,,nijd” als motief (cf. de Evangeliën)nbsp;en op de beschuldiging, dat Jezus magiër zou zijn geweest en tegennbsp;de wet heeft gehandeld (cf. de Talmoed), waardoor de schuld dernbsp;Joden aan Jezus’ dood alsmede het niet-politieke karakter van zijnnbsp;optreden aan het licht komt.
g) De heteekenis van Jezus’ dood voor het politiek Messianisme.
De theologische bezinning op de heils-beteekenis van Jezus’ kruisdood behoort tot het terrein der Dogmatiek.
Wij dienen hier echter de vraag te stellen; wat beteekende Jezus’ dood voor het politiek Messianisme?
Met de kruisiging van Jezus den Messias-koning werd het politieke Messianisme radicaal veroordeeld. Het Rijk van Jezus den Christusnbsp;bedoelt geen macht of wereldheerschappij in diesseitigen zin. Hetnbsp;Messiasschap van Jezus vertoonde een essentieel verschil met hetnbsp;gangbare Oud-Testamentische en laat-Joodsche Messiasbeeld. Onlangsnbsp;heeft Edelkoort de stelling verdedigd, dat de politieke nationalenbsp;trekken; ,,tot den vorm en niet tot het wezen der messiaansche verwachting behooren” ^). Het is ons volkomen duister, hoe Edelkoort
1) Alfaric, Problème de Jésus, p. 25: Justinus zelf heeft het proces-verbaal zeker niet gelezen, daar hij er geen precies verslag van geeft. Vgl. Bauer, Leb.nbsp;Jesu, S. 195. Ook Tertullianus, Apol. 21, 24 zinspeelt op een proces-verbaal vannbsp;Pilatus.
Zie voor de brieven van Pilatus: Aufhauser, Antike Jesuszeugn. S. 38ff.; Hennecke, NT Apokr. S. 77.
PiCKL, Mess. Kon. Jesus, S. 145,
Edelkoort, Christusverw.bl. 143, vgl. bl. 403, 428, 458, 509vv.
198
-ocr page 205-tot deze opvatting is kunnen komen. Hij heeft er zelf terecht op ge- ~ wezen, ,,dat staatsdienst en godsdienst samenvielen en alle politieknbsp;een religieus karakter droeg Zoo is het inderdaad en daarom vragennbsp;we ons af: hoe zou het nationale, politieke element in de eschatologienbsp;ineens slechts inkleeding, bijzaak kunnen worden? Het Oude Testamentnbsp;en de Joodsche literatuur laten ons in dezen evenwel geen momentnbsp;in onzekerheid. Edelkoort tracht zijn meening te staven door een —nbsp;aantal teksten als bewijsplaatsen aan te voeren — waarvan verschillende, o.a. Jes. 2:1-—4; 55 :4 zeer aanvechtbaar zijn — maar zietnbsp;hij dan den overvloed van teksten, die een machtigen politieken inslagnbsp;vertoonen, over het hoofd? Edelkoort zegt: ,,Wie alleen oog heeft 'nbsp;voor het nationale en politieke in de Oud-Testamentische Christus-verwachting, en dat tot het wezen daarvan verklaart, die leest tegennbsp;de letters aan, maar niet er door heen” Volkomen juist; maar hetzelfde geldt voor dengene, die het ontzaglijke politiek-nationalenbsp;bestanddeel naar een tweede plan verschuift. Israëls heilsverwachting \nbsp;is èn geestelijk-zedelijk èn politiek-nationaal, al verschilt het accentnbsp;van het een of andere wel eens.
Edelkoort’s bewering, dat wie weigert in te zien, dat de Christus- ^ verwachting van het Oude Testament: ,,naar het wezen geestelijknbsp;van aard was”, ook consequent den Joden gelijk moet geven, dienbsp;den Heiland kruisigden, is evenmin steekhoudend^). Al heeft Jezusnbsp;een wezenlijk bestanddeel der Israëlietische heilsverwachting nietnbsp;vervuld, dan wil dat nog niet zeggen, dat hij niet de door God beloofdenbsp;Messias zou zijn geweest! Zeer ad rem zegt Brouwer: ,,A1s Jezusnbsp;als de Messias optreedt, sluit hij zich bij het Oude Testament aan,nbsp;maar brengt een anderen inhoud in de Joodsche begrippen” ^). Jezusnbsp;stelt Israël als volk met zijn nationalistische idealen terzijde, omnbsp;zichzelf als den Messias, voor ieder, die in hem gelooft, in het middelpunt te stellen.
Niet Israël als natie, maar Jezus als Zoon Gods en Messias is Heils-..^^ centrum.
Zooals de offerdienst en de wettische vormendienst in hem hun ver- ^ vulling en einde vonden, omdat hij het Nieuwe openbaarde, zoo vondnbsp;eveneens de politieke Messias-idee in hem haar oordeel en einde.nbsp;Zijn Messias-titel ,,Zoon des menschen” sneed alle aardsche verwachtingen af. Hebr. 1 : 1: ,,Nadat God voorheen veelvuldig en op vele
143.
'¦) Edelkoort, a.w. bl. 111, Edelkoort, a.w. bl. 510.nbsp;Edelkoort, a.w. bl. 512.
*) Brouwer, Soc, Vr. bl. 118.
199
-ocr page 206-wijzen tot de vaderen gesproken had in de profeten, heeft hij in dit laatste der dagen tot ons gesproken in den zoon”, vindt ook in dezenbsp;afsnijding haar toepassing. Jezus wist zich den beloofden Koning,nbsp;den Spruit, den Herder, den Zoon des menschen, den Ebed-Jahve,nbsp;ontbloot van alle particularistische gedachten.
Waar wij theologisch met Edelkoort instemmen, dat in het' Protevangelie, Gen. 3 : 15, de origine der Heilsverwachting is aangeduid, daar grijpen we beiden, dunkt me, terug op wat inderdaad hetnbsp;wezenlijke is: de antithese van satansmacht en Godsheerschappij,nbsp;met Gods overwinning na strijd en lijden: een zegepraal, welke denbsp;Christus heeft volbracht (zie Joh. 12 : 31; 16 : 11).
Doch in Gen. 3 : 15 is van geen nationaal leven, van geen politiek ¦ sprake!
Het prae-historische werd, om zoo te zeggen, gevolgd door het historische, en in het volksleven van Israël, in zijn religie en in zijnnbsp;heilsverwachting, vervulden bijzondere volkszegen en uitbreidingnbsp;der machtssfeer een zeer voorname functie.
Wij kunnen ons niet vereenigen met Colani, die — hoe geheel anders dan Edelkoort! •— van de Joodsche Messias-idee zegt,nbsp;dat zij oorspronkelijk was: ,,rexpression de l’orgueil national”, maarnbsp;veel waarheid schuilt er ongetwijfeld in het woord, waarmee hij hetnbsp;Résumé van zijn Ie hoofdstuk: ,,Le vrai sens de l’idée messianique;nbsp;l’influence qu’elle a eu sur Ie sort du peuple juif”, besluit:
,,C’est l'idée messianique qui a fermé au peuple juif la voie que lui ouvrait Jésus de Nazareth”
q Colani, Croyanc. mess. p. 67, 68.
DEEL III. HET OORDEEL DER JOODSCHE EN PROFANE BRONNEN OVER JEZUS.
De Evangeliën zijn weliswaar de voornaamste bronnen, die we over Jezus bezitten, maar ze zijn niet de eenige.
Na Jezus’ dood en opstanding, na de uitstorting van den Heiligen Geest, vond er een strooming ten gunste van Jezus den Christus plaats,nbsp;die zich al breeder bedding maakte. De botsingen met de Joodschenbsp;autoriteiten werden al heftiger, getuige de berichten in de Handelingennbsp;der Apostelen.
Het kan daarom ook wel niet anders, of in de geschriften der rabbijnen en in de profane literatuur moet een en ander over Jezusnbsp;vermeld zijn. Dat vooral de rabbijnsche berichten uiterst ongunstignbsp;moesten luiden, ligt voor de hand.
Uit wetenschappelijk oogpunt beschouwd, is het daarom zeer te^ betreuren, dat de Talmoed een waren lijdensweg heeft doorloopen.nbsp;Censuur —• van de hand der ,Joden zelf en door Christenen aangebrachtnbsp;— en tekstverminking hebben in den Talmoed hun sporen nagelaten.nbsp;,,Hierdurch ist die genaue Beantwortung der Frage nach dem ur-sprünglichen Sachverhalte unmöglich gemacht, annahernde Beantwortung wenigstens sehr erschwert worden”, aldus Strack^).
Indien Jezus wegens politieke redenen, als staatsgevaarlijk persoon,^ ter dood zou zijn gebracht, ligt het voor de hand, dat een onverminktenbsp;en ongecensureerde Talmoed dat vroeger in duidelijke taal zal moetennbsp;hebben vermeld. Doch zou dan ook in de berichten, die aan het mesnbsp;der censuur zijn ontsnapt, nog niet eenig licht kunnen schemeren?nbsp;Over het algemeen maakt hetgeen in den Talmoed over Jezus wordKnbsp;gezegd een zeer duisteren indruk. Travers Herford stelt zelfs denbsp;vraag: ,,Is the historical Jesus of Nazareth mentioned in the Rabbinicalnbsp;literature? Or, to state the question somewhat differently, are thenbsp;persons variously named Ben Stada, Ben Pandira, Jeshu, Jeshu-ha-
q Strack, Jesus, S. 3*.
201
-ocr page 208-Notzri, one and the same individual, and he, Jesus of Nazareth?” ^). Men is evenwel vrij eenparig van oordeel, dat met al deze pseudo--^nbsp;niemen Jezus wordt bedoeld.
In hoofdzaak komen de mededeelingen der rabbijnen hierop neer:
Jesu-ha-Notzri (Ben Stada, Ben Pandira, Bileam, N.N.) is eenv buitenechtelijk kind. Zijn moeder Mirjam was kapster (Strack:nbsp;Frauenhaarflechterin; Travers Herford; a dressor of women’snbsp;hair). Haar man was een zekere Pappas ben Jehudah. Haar minnaarnbsp;was Pandira of ook wel: een timmerman. Jezus werd ervan beschuldigd.
,,magie” te hebben meegebracht uit Egypte; hij verleidde Israël door zijn dwaalleer; spotte met de wijzen; noemde zichzelf God. Hijnbsp;werd te Lydda gedood (gesteenigd en gehangen). Hij was 33 jaarnbsp;oud, toen Pinehas Listasa (Pontius Pilatus?) hem doodde en zijnnbsp;gericht bestond ,,in siedendem Kot” (Strack), het hellevuur. Overgt;^nbsp;Jezus’ aanspraak op het Messiasschap wordt met geen woord gerept.
In de Talmoed-teksten over Jezus, zooals die door Aufhauser, Strack en Travers Herford verzameld zijn, vond ik maar één ^nbsp;plaats, die met betrekking tot ons onderzoek nadere opmerkzaamheidnbsp;vereischt, n.1. Babyl. Talm. Sanhedrin 43a. We citeeren de vertalingnbsp;van Strack:
,,Es ist überliefert: Am Rüsttage des Passa hat man Jesu von Nazareth gehangt. Ein Ausrufer ging 40 Tage vor ihm her (und riefnbsp;aus): Er soil gesteinigt werden, weil er gezaubert und verführt undnbsp;Israel abwendig gemacht hat. Jeder, der für ihn eine Rechtfertigungnbsp;weisz, komme und begründe sie für ihn. Aber man fand für ihn keinenbsp;Rechtfertigung und so hangte man ihn am Rüsttage des Passa. —¦nbsp;Ulla sagte: Meinst du denn, dasz er es wert war, dasz man für ihnnbsp;Rechtfertigung zu finden suchte? Er war ja ein Verführer, und dernbsp;Allbarmherzige hat gesagt (Deut. 13, 9): „Du solist dich nicht erbarmennbsp;und seine Schuld nicht bedecken”. Aber es war etwas anderes mitnbsp;Jesu von Nazareth, welcher der Regierung nahe stand”.
Er zijn enkele dingen, die ons opvallen:
a) nbsp;nbsp;nbsp;En wordt niets gezegd over de kruisiging van Jezus.
b) nbsp;nbsp;nbsp;Er wordt niet gesproken over het aandeel der Romeinen aan\nbsp;Jezus’ dood ^).
1) nbsp;nbsp;nbsp;Travers Herford, Christianity, p. 344; Strack, Jesus, S. 28* A 4.nbsp;Klausner, Jesus, S. 20: Jezus is niet identiek met Ben Stada. Schweitzer,nbsp;Leb. Jesu Forsch. S. 317, wil radicaal met den Talmoed afrekenen: ,,Die tal-mudischen Stellen über Jesus — es sind dies etwa vierzig — können samtlichnbsp;nur als Produkte spaterer Phantasie bewertet werden”.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Travers Herford, Christianity, p. 86.
202
-ocr page 209-c) Ter beschuldiging worden drie redenen aangevoerd; magie, verleiding i), afvallig maken.
De voornaamste moeilijkheid schuilt in het slot; ,,welcher der Regierung nahe stand”. Travers Herford, die vertaalt; ,,for henbsp;was near to the Kingdom”, denkt hierbij aan het feit, dat Jezusnbsp;vaak over het K.G. had gesproken ^). Anderen meenen, dat de Talmoednbsp;hiermede Jezus erkent als zoon Davids. Strack wijst deze verklaringennbsp;af en zegt; „Diese Behauptung hat ihren Anlasz vielleicht darin, -dasz Pilatus sich straubte Jesum hinrichten zu lassen”, zich daarvoornbsp;beroepend op den tekst van Baba Qamma 83a; ,,Dem Hause desnbsp;Rabban Gamliel II sei es erlaubt gewesen sich mit der griechischennbsp;Weisheit zu befassen, weil sie q®robim Rmalkhüth der Regierungnbsp;nahe standen”. Q®robim Rmalkhuth zou dus eenvoudig beteekenen;nbsp;zekere relaties hebben met de heidensche regeering ^j. Deze opvattingnbsp;van Strack wordt door Jeremias gedeeld ^). De tekst zegt, dat men ,nbsp;ten opzichte van Jezus een zekere reserve in acht moest nemen.nbsp;Er is dan ook zeer goede grond aanwezig de handelwijze van Pilatus ^nbsp;aan een speciale relatie toe te schrijven. Maar van welken aard wasnbsp;die relatie? Waarom verzette Pilatus zich? De Evangeliën zeggen;^nbsp;omdat hij geen schuld in hem vond. Doch Eisler meent de ware'nbsp;oorzaak opgespoord te hebben. En het resultaat, waartoe Eislernbsp;is gekomen, is waarlijk verbluffend. De afgoderij, waartoe Jezus de 'nbsp;Joden wilde verleiden, bestond n.1. in niets meer of minder dan denbsp;keizervereering. ,,Wenn der Talmud sagt, Jesus sei ,,der (römischen)nbsp;Regierung nahe gestanden” so kann das folgerichtig nur heiszen, er lt;nbsp;sei aus diesem Grund ein Liebling des Kaisers Gains gewesen und habenbsp;mit den Seinen ,,zur Rechten des Kaisers gewohnt”, so wie nachmalsnbsp;der Ueberlaufer Josephus mit den Seinen im alten Palast des Kaisersnbsp;hauste und von dort aus den Juden Unterwerfung unter das feindlichenbsp;Weltreich predigte” ®). De opvatting van Klausner over Sanhedrinnbsp;43a is stellig dichter bij de waarheid; het feit, dat Jezus’ jongeren
Deze ,,verleiding” moet in religieuzen zin worden opgevat: vgl. Klausner, Jesus, S. 30.
2) Travers Herford, Christianity, p. 89. T.H. is van oordeel, dat Laible (Jesus Christus im Talmud, S. 80) te ver gaat met zijn méening, dat de aarzelingnbsp;van Pilatus om Jezus te dooden moet toegeschreven worden aan het feit, datnbsp;Jezus vrienden had aan het hof: ,,or at least that there must have been politicalnbsp;reasons for wishing to spare himquot;.
Strack, Jesus, S. 18 Anm. 8. Vgl. Str. Bill. I S. 183. h Jeremias, Jerusalem, III S. 162.
Eisler, IB I S. 508. Vgl. echter ook II S. 544, waar Eisler dit woord in verband brengt met de vrouw van Pilatus.
203
-ocr page 210-vele religieuze elementen van het Jodendom loochenden, leverde het bewijs; ,,dasz ihr Meister Jesus sie verleitet und abtrünnig gemachtnbsp;und sie dem jüdischen Glauben entfremdet hatte” ^).
Wat Jezus’ verhouding tot de Romeinsche overheid, i.c. Pilatusv. betrof, zouden we nog het volgende willen opmerken. Ons aansluitendnbsp;bij de opvatting van Strack en Jeremias, meenen wij, dat de oplossing niet zoo moeilijk is. Eenparig berichten de Evangeliën, datnbsp;Pilatus zich verzette tegen de beschuldigingen en plannen der Joden.nbsp;Pilatus verwonderde zich en vond geen schuld in Jezus. We ziennbsp;Pilatus’ gansche houding, zijn verzet, als een persoonlijke daad.nbsp;Getroffen door Jezus’ persoon en gedrag was Pilatus den aangeklaagde-s,nbsp;spontaan gunstig gezind en weigerde hij aanvankelijk zich een onrechtvaardige uitspraak te laten opdringen. Deze, vooral voor denbsp;latere Joden onbegrijpelijke, aarzeling van Pilatus heeft men totnbsp;uitdrukking gebracht in het uiterst vage ,,welcher der Regierungnbsp;nahe stand”. Men heeft deze relatie, van psychologischen aard, nietnbsp;begrepen. Voor de Christelijke geleerden is deze passage waarlijk nietnbsp;zoo ,,kopfbrechend” als Eisler meent en zij geeft allerminst aanleiding er een politieken uitleg aan te geven, zooals Eisler doet.
We hebben in de Talmoed-berichten over de Minim, de ketters,v^ evenmin eenig spoor kunen ontdekken, dat er op zou kunnen wijzen,nbsp;dat Jezus zich op een of andere wijze heeft ingelaten met politiek of alsnbsp;staatsgevaarlijk vijand is gedood. Wel spreekt uit deze literatuur een fellenbsp;haat tegen de Minim, die hun eigen volk afvallig wilden maken .
Het is dus wel zeer eigenaardig, dat de Talmoed Jezus op geeU'. enkele plaats politieke strevingen ten laste legt.
Dat gebeurt evenmin in de Toldoth Jeschu, het ,,Leven van Jezus”.— Hoe oud dit Joodsche volksboek, dat, in een uitvoerige en een verkortenbsp;editie verschenen, het leven van Jezus beschrijft, precies is, is onzeker.
1) nbsp;nbsp;nbsp;Klausner, Jesus, S. 30. — Een koptisch hs. uit de 5e eeuw bevat o.a.nbsp;een Apokryphon van Johannes, waarin wordt vermeld, dat een Parizeer totnbsp;Jacobus, een der zonen van Zebedetis, zegt: ,,Door bedrog heeft de Nazarenernbsp;ulieden bedrogen, want hij heeft u - - en ulieden blind gemaakt en u van denbsp;overleveringen uwer vaderen vervreemd”. (Hennecke, NT Apokr. S.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Over de term ,,Minim” is veel te doen geweest; zie de uitvoerige besprekingnbsp;bij Travers Herford, Christianity, p. 362ff. Min, pü “ F “ (Aram)nbsp;beteekent; kind, species, sort. Strack, Jesus, S. 47*: ,,Min ist einfach das aus-Gen. 1 bekannte Wort min, yévoo. Art”. — Mln is „der (im Unterschiede vonnbsp;der Hauptmasse der Judenheit) zu einer besonderen Art (Abart) Gehorige,nbsp;Haretiker”. Minim zijn dus afvallige Joden, Joodsche Christenen. Vgl. Edersheim,nbsp;Life a. Times I p. 334.
204
-ocr page 211-Eisler meent, dat Tertullianus (220), Hrabanus Maurus (in 847 aartsbisschop van Mainz) en Agobard van Lyon (f 840) het reedsnbsp;moeten hebben gekend. Tertullianus maakt gewag van de Joodschenbsp;opvatting, dat Jezus was een; ,,sabbati destructor, Samarites etnbsp;daemonium habens”. Agobard zegt, na den intocht in Jeruzalemnbsp;gememoreerd te hebben: ,,Ad extremum vero propter plura mendacianbsp;accusatum Tiberii iudicio in carcerem retrusum eo quod filiae ipsius (cuinbsp;sine viro masculi partum promiserat) lapidis conceptum intulerit. Indenbsp;etiam veluti magum detestabilem furca suspensum”. Volgens Strack isnbsp;dit bericht het oudste getuigenis van een Joodsch,,Leven van Jezus” i)igt;
De Toldoth Jeschu — die thans, volgens Klausner, zelden meer wordt gelezen — vertelt over Jezus o.a., dat hij een onecht kind was,nbsp;de Tora leerde onder zeer bekwame leiding en in den tempel dennbsp;,,niet-uit-te-spreken-naam” leerde kennen. Daarna verzamelde hij innbsp;Bethlehem jonge mannen uit Israël om zich heen en beweerde, datnbsp;hij de Messias en Zoon Gods was. Hij zeide van zijn smaders, dat zij:
,,eerzuchtig waren en in Israël aan de heerschappij wilden komen”. Bij Koningin Helena aangeklaagd wegens toovenarij en misleiding,nbsp;wist Jezus door een wonder te verrichten de koningin zoo te verbazen,nbsp;dat hij weer vrij kwam. Later werd hij, door toedoen van Jehudanbsp;Iskarioto, nogmaals wegens misleiding gevangen genomen en gedood.
Klausner, aan wiens overzicht over de Toldoth Jeschu het boven-^ staande werd ontleend, zegt onomwonden, dat we hier een scheppingnbsp;der volksfantasie voor ons hebben, een mengsel van legenden en uitspraken uit Talmoed en Midrash en de Evangeliën, ,,die der Autornbsp;von ,,Toldoth Jeschu” natürlich zu Ungunsten Jesu auslegt”
Wanneer we het geheel der Joodsche gegevens overzien, vinden we daarin een duidelijk bewijs, dat Jezus niet om politieke, doch omnbsp;religieuze redenen is gedood. Telkens weer keert het refrein terug, datnbsp;hij een toovenaar was, een misleider, een Sabbathsschender, enz. ®).
De volledige teksten kan men vinden bij Strack, fesus, S. nbsp;nbsp;nbsp;vgl.
Eisler, IB I S. 487.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Klausner, Jesus, S. 62.
3) nbsp;nbsp;nbsp;.Tosephta Sanh. 9, 7 spreekt over tweelingbroeders, die op elkaar leken.nbsp;,,De eene werd koning over de geheele wereld en de andere gaf zich over aannbsp;rooverij (XiidD'')’)’).” De ,,roover” werd gevangen en gekruisigd. Hier zal welnbsp;niet aan XpoTEia in politieken zin moeten worden gedacht, Strack maakt hiernbsp;opmerkzaam op de algemeene klacht in Talmoed en Midrasch over het rooverwezennbsp;in denRomeinschen tijd. —Bab. Sanh. 107b: Jezus heeft getooverd en Israël verleid;nbsp;vgl. Bab. Berakoth 17a, b. Zie ook Iustinus Martyr., Tr,, cap. 69:,,Immers zijnbsp;waagden het te verklaren, dat hij een toovenaar en een volksverleider was”.
205
-ocr page 212-En ook al heeft het mes van den censor krachtig in de Joodsche^ literatuur gesneden: er zijn nog wel zooveel lasterlijke uitspraken overnbsp;Jezus in Talmoed en Toldoth bewaard gebleven, dat het bericht overnbsp;een politiek motief voor zijn dood — indien het er geweest ware —nbsp;stellig niet het kwaadaardigste zou zijn geweest.
206
-ocr page 213-HOOFDSTUK II.
HET TESTIMONIUM VAN FLAVIUS JOSEPHUS.
Antt. XVIII 3, 3 bevat de volgende passage over Jezus:
„In dezen tijd leefde Jezus, een wijs man, indien men hem een man mag noemen. Want hij was een dader van wonderbaarlijkenbsp;werken, een leeraar van menschen, die met blijdschap de waarheidnbsp;aannemen, en vele Joden en ook vele Hellenen trok hij dan ook totnbsp;zich. Deze was de Christus. En toen hij, op een aanklacht van onzenbsp;eerste (voornaamste jmannen door Pilatus met het kruis was gestraft,nbsp;behielden degenen, die hem eerst hadden liefgehad, hun liefde. Wantnbsp;hij verscheen hun na drie dagen weder levend, zooals de Goddelijkenbsp;profeten dit en duizend andere wonderlijke dingen over hem gezegdnbsp;hadden. En nog tot op heden heeft het naar hem genoemde geslachtnbsp;der Christenen niet opgehouden”.
Over dit ,,Testimonium Flavianum”, het ,,juweel der Kerk”, is reeds ontzaglijk veel te doen geweest. Het is erkend en miskend,nbsp;vurig verdedigd en als waardeloos verworpen ^).
Men kan ten opzichte van dit testimonium vier standpunten waarnemen:
1) nbsp;nbsp;nbsp;de tekst wordt in zijn geheel voor echt verklaard;
2) nbsp;nbsp;nbsp;de tekst wordt in zijn geheel als onecht beschouwd;
3) nbsp;nbsp;nbsp;er bevinden zich in de overgeleverde tekst Christelijke interpolaties, die verwijderd moeten worden;
4) nbsp;nbsp;nbsp;de tekst is onvolledig en moet aangevuld worden.
Ad 1) Gedurende de Middeleeuwen gold de tekst als onaantastbaar. In de 16e eeuw begon de critiek er aan te knagen. Eisler deelt mede,nbsp;dat de eerste Christen-geleerde, die per brief of in lezingen de echtheidnbsp;in twijfel trok, de in 1534 in Buren (in ’t hertogdom Gelre) geboren
Eisler, IB I S. 2—88, geeft een zeer uitvoerig overzicht over de lotgevallen van het Testimonium in den geest der geleerden. Zie voorts ScntiRER, GJV Inbsp;S. 544ff.; Lagrange, Mess. p. 19; Goethals, Josèphe Témoin; Goethals, Pseudo-Josèphe; Alfaric, Problème, p. llvv.; Meyer, Urspr. u. Anf. I S. 206; Meyenberg,nbsp;Leb. Jesu Werk III, I, S. 826; III, II S. 1527; Bousset, Was wissen wir, S. 16;nbsp;CoRssEN, Zeugnisse, S. 114ff.; Klausner, Jesus, S. 67ff.
207
-ocr page 214-gereformeerde philoloog en jurist Hubert van Giffen was. En sinds de eerste in druk verschenen verwerping van het testimonium vannbsp;de hand van Lucas Osiander (geb. 1535 in Neurenberg) zet zich hetnbsp;pro en contra tot op den huidigen dag voort. Zoo treft het ons, hoenbsp;b.v. Ed. Norden in Harnack’s verdediging van het testimoniumnbsp;aanleiding vond tot een bestrijding, terwijl Meyenberg in Harnacknbsp;juist een onwrikbaar steunpunt meende te hebben gevonden. ,,Seitdemnbsp;auch Harnack entschieden für die Echtheit des Jesus- Zeugnisses desnbsp;Josephus eingetreten ist, ist die abweisende Kritik immer mehrnbsp;verstummt”, zegt deze R.K. theoloog i).
Ad 2) de tekst in zijn geheel is onecht. Aldus; Bousset, Corssen,-CoucHOUD, Goethals, Lagrange, Ed. Meyer, Schürer en vele anderen ^). Men redeneert als volgt: Josephus was geen Christen, dusnbsp;Josephus kan nooit gezegd hebben ,,deze was de Christus”. ,,Indien ^nbsp;men hem een mensch kan noemen” verraadt den stijl van den interpolator. Verder wordt betoogd, dat Josephus opzettelijk over Jezussnbsp;zweeg, omdat hij berichten, waarin het Joodsche Messianisme werdnbsp;vermeld, gevaarlijk achtte voor zichzelf en hij ook zijn Romeinschenbsp;lezers niet wilde kwetsen. Corssen sluit zich aan bij Norden’snbsp;conclusie, dat het testimonium een ,,Fremdkörper” is, ,,der ohnenbsp;Verknüpfung noch rückwarts oder vorwarts isoliert für sich steht”.
Ad 3) de tekst bevat Christelijke interpolaties, die als vervalschingen ^ moeten worden gebrandmerkt. Het is zeer eigenaardig, dat juist denbsp;twee Joodsche geleerden, die zich grondig in Jezus’ leven hebbennbsp;verdiept, niet willen weten van de onechtheid van den geheelen tekst.nbsp;Klausner geeft een reconstructie, waarin hij den tekst handhaaft^nbsp;met uitzondering van de volgende vermoedelijke vervalschingennbsp;(we citeeren den door Klausner zelf geboden tekst): ,,wenn mannbsp;ihn überhaupt einen Menschen nennen darf. — Er war der Messias. —nbsp;Denn er erschien ihnen am dritten Tage wieder, lebend, wie gott-gesandte Propheten dies und tausend andere wunderbare Dinge vonnbsp;ihm vorher verkündet batten”. Klausner handhaaft dus de echt-quot;nbsp;heid 3), behalve eenige interpolaties, terwijl
Ad 4) Eisler niet alleen ongeveer den geheelen tekst overneemt'
1) Meyenberg, Leben Jesu Werk III, II S. 1528. Doch de discussie is nog geenszins gesloten.
Vgl. de hierboven genoemde literatuur.
Het mag ons niet ontgaan, dat Klausner, Jesus, S. 70, Anm. 204, met Eisler verschilt in diens opvatting, dat bijna de geheele passage over Jezusnbsp;echt is!
208
-ocr page 215-maar daaraan nog belangrijke aanvullingen toevoegt. Uit allerlei bronnen-materiaal sleept Eisler zijn bouwstoffen bij elkaar en. voegtnbsp;die aaneen, om zoodoende te komen tot een ,,Wiederherstellung desnbsp;echten Wortlauts”. Hier volgt Eisler’s tekst:
,,Es wird aber um diese Zeit (zum Anlasz neuer Unruhen) ein gewisser Jesu, ein weise (tuende)r Mann, wenn anders man ihn einennbsp;Mann nennen darf, — (den ungeheuerlichsten aller Menschen, dennbsp;seine Schüler einen Gottessohn nennen, der Wunder getan habe,nbsp;wie sie noch niemals je ein Mensch getan hat!) — Er war namlichnbsp;ein Lehrer verblüffender Kunststücke für diejenigen Menschen, dienbsp;mit Wonne das Ungewohnte aufnehmen. —
Und er verführte viele Juden, aber auch viele vom Griechenvolk, und wurde von diesen für den ,,Gesalbten” gehalten, (der —) Auchnbsp;nachdem ihn auf eine Anzeige der Ersten bei uns Pilatus zum Kreuznbsp;verurteilt hatte, horten die, die ihn schon vorher geliebt (bewundert)nbsp;batten, nicht auf (Unruhe zu stiften). (Sie meinten) namlich, er (sei)nbsp;ihnen nach dreitagiger Todesruhe lebend wieder erschien(en), so wienbsp;die göttlichen Prophet en dies und tausend andere Wunder von ihmnbsp;ge(weis)sagt batten. Und auch jetzt ist die Sippschaft der nach ihmnbsp;benannten „Leute des Gesalbten” nicht erloschen” i).
Eisler meent het door Christenhanden vervalschte testimonium Flavianum gered te hebben, want: „der echte ursprüngliche Wortlautnbsp;des Josephusberichtes über Jesus ¦— liegt noch darunter wie dienbsp;Urschrift eines Palimpsestes unter die Deckschrift” ^).
Een tweetal voorbeelden over Eisler's manier van werken willen we laten volgen. Eisler zegt, dat T’aXriBfj slechts ,,christlichenbsp;Abanderung eines anderen, verachtlichen Ausdrucks” kan zijn®).nbsp;Fr. Ad. Heinichen heeft z.i. in 1870 al juist ingezien, dat T’aXriOfjnbsp;door invoeging van een enkele X uit T’apOri ,,korrigiert” is. ,,Leute,nbsp;die mit Wonne das Ungewohnte annehmen” hat ursprünglich dage-standen”. Voor zulke inlegkunde is commentaar overbodig. Eennbsp;ander voorbeeld. Eisler meent, dat Trauopai bij Josephus nietnbsp;absoluut wordt gebruikt. Hij wil dan ook na ouk ÈitaóaavTO hetnbsp;woord Gopupstv of VECovxepi^ovTea toevoegen^). Dit laatste zounbsp;dan door een Christelijken bewerker zijn geschrapt. In zijn: „Be-richtigungen und Nachtrage” zu Band I ®) brengt hij evenwel een
Eisler, IB I S. 88. Eisler, IB I S. 82.nbsp;Eisler IB I S. 63.nbsp;Eisler IB I S. 74.nbsp;Eisler, IB I S. 775.
LS 14 209
-ocr page 216-zekere correctie aan, daar Van Liempt hem attent had gemaakt op twee plaatsen, waar Josephus nausaGai wel absoluut gebruiktnbsp;(Antt. XII, 98 en Vita 377). Men ga dan de ,,verdediging” van Eislernbsp;eens nauwkeurig na! Eerst tracht hij van Liempt te weerleggen doornbsp;de bewering, dat op bovenbedoelde plaatsen 'nausoBai slechtsnbsp;schijnbaar absoluut wordt gebruikt, om dan te vervolgen: „Freilichnbsp;ist zuzugeben, dasz auch im Testimonium eine Rückbeziehung aufnbsp;dyaTtrjoavTEa denkbar ist. Die von mir angenommene Streichungnbsp;ist also nicht zwingend zu beweisen”. Nu weten we het niet meer!nbsp;Wanneer ik meen een critische opmerking te hebben kunnen weerleggen, behoef ik dan nog met een ,,weliswaar” en een ,,niet dwingend”nbsp;voor den dag te komen? Vooral waar het een politieke pointe betreft,nbsp;waarop Eisler immers zijn gansche werk toespitst 1
Men diene er ter dege acht op te geven, dat Eisler’s Josephus-_ tekst niet berust op een nieuw gevonden tekst, doch op een verzamelingnbsp;zelfgevonden materiaal en bind-middelen 1 En in zijn poging tot reconstructie zal zijn subjectieve opvatting wel het hoogste richtsnoer zijnnbsp;geweest. Lodder maakt naar aanleiding van Eisler’s tekst-,,herstel”nbsp;de rake opmerking, dat geen ernstig onderzoeker aan zoo’n willekeurig ge wijzigden Josephus-tekst ook maar eenige waarde zalnbsp;toekennen .
Thans rest nog de vraag: hoe te denken over het overgeleverde. Testimonium Flavianum ?
M.i. zal, tenzij nieuw en betrouwbaar bronnen-materiaal nadere opheldering verschaft, het criterium dienaangaande wel immer aannbsp;de zienswijze van den onderzoeker blijven. Zelf weten we er nietsnbsp;anders over te zeggen, dan dat het aanvaarden van den overgeleverdennbsp;tekst in zijn geheel onoverkomenlijke moeilijkheden met zich brengt.nbsp;Dat Josephus b.v. zelf zou hebben geschreven: ,,Deze was de Messias’*nbsp;lijkt mij onmogelijk.
b Lodder, Slav. Jos. bl. 44.
HOOFDSTUK III.
HET TESTIMONIUM UIT DEN SLAVISCHEN JOSEPHUS.
In 1906 publiceerde de Baltische geleerde Alexander Berendts, — hoogleeraar in de Kerkgeschiedenis te Dorpat, in Duitsche vertalingnbsp;eenige „Zusatze” uit de Slavische „De bello judaico” van Josephus,nbsp;onder den titel: ,,Die Zeugnisse vom Christentum im slavischen „denbsp;bello judaico” des Josephus (T U, neue Eolge, XIV, 4)”. Na zijn dood -— 11 Maart 1912 — vond men een zoo goed als volledig afschriftnbsp;van de Codex van de Slavische ,,de bello judaico” van Josephus ^).
Weldra brak de critiek over de toevoegsels, waarin over Johannes den Dooper en Jezus allerlei mededeelingen worden gedaan, metnbsp;kracht los. Eisler, die buitengewoon uitvoerig op deze Slavische -testimonia ingaat — een gereconstrueerde Josephus vormt immersnbsp;de basis van zijn gansche werk — aarzelt gelukkig niet zijn criticinbsp;voldoende aan het woord te laten, evenmin als hij er voor terugdeinstnbsp;op onbarmhartige en vaak sarcastische wijze van repliek te dienen.nbsp;Holzmann gaf als zijn meening over de nieuwe aanwinst te kennen:nbsp;,,der Slavische Josephus gehort in die Reihe wildwuchernder apokry-phischen Fiktionen, wie sie uns in den Acta Pilati und im Petrus-evangelium begegnen” ^). Zoo constateerde ook Bauer, dat deze -tekst al te duidelijk ,,die apokryphe Fabriksmarke” vertoont ®).nbsp;Ed. Meyer, die het testimonium van Jos. Antt. 18.3.3 een interpolatie uit het einde van de derde eeuw acht, is van oordeel, dat dezenbsp;interpolatie in de Slavische vertaling: ,,in weiter überarbeiteternbsp;Gestalt aufgenommen” is en er in deze vertaling meer inlasschingennbsp;zijn opgenomen dan in Antt. 18,3,3. „Dabei sind überall die Evangeliënnbsp;benutzt, vor allem das Johannesevangelium und die politischenbsp;Farbung, die dies den Vorgangern gibt”, aldus Meyer. ^), tot grootenbsp;spijt van Eisler die overigens respect schijnt te hebben voor Meyer’snbsp;,,schone Buch” ®).
9 Berendts-Grass, Vom jüd. Kr. B. V, S. 3. 9 Vgl. Eisler, IB I S. 91f^
9 Bauer, Leb. Jesu, S. 198ff.
9 Meyer, Urspr. u. Anf. I S. 208.
9 Eisler, IB I S. 90 Anm. 1.
211
-ocr page 218-Via het memoreeren en citeeren van een schrikbarende hoeveelheid, literatuur werkt Eisler onverdroten aan op zijn einddoel: een gereconstrueerde tekst van de Halosis, welke dan de pijler moet wordennbsp;van een volgens Eisler nieuwe en eenig juiste Jezus-beschouwing.nbsp;Hij heeft daartoe Berendts op verschillende punten moetèn verbeteren, omdat de ,,Hauptschwache” van Berendts was gelegennbsp;in diens onvoldoende geoefende critische blik en zijn gemis aan gevoelnbsp;voor het historisch waarschijnlijke of denkbare ! Eisler is er vannbsp;overtuigd, dat Josephus over Jezus heeft gesproken. Maar dan moetnbsp;hij het op een polemischen toon gedaan hebben: ,,genau wie er vonnbsp;Theudas, von Judas von Gaulan und den andern dieses Schlagesnbsp;sprach. Die Textherstellung wird also ganz einfach so verfahren, dasz-alles anti-christUch-Polemische für echt, alles Jesus- und Christen-jreundliche für eingeschoben betrachtet wird” ^). Hij komt tot hetnbsp;resultaat, dat de verschillende Grieksche handschriften, die aan denbsp;Slavische vertaling ten grondslag lagen, den toestand van het werk —nbsp;en wel de voor de Joden bestemde uitgave, quot;A^coaia'IspouaaXtjp.nbsp;getiteld — weergeven, zooals het er ten tijde van Vespasianus ennbsp;Titus uitzag, terwijl de Grieksche flókEpoo ’loubaiKÓa slechts innbsp;een uitgave bewaard is gebleven, welke reeds met bijvoegsels uit dennbsp;tijd der vervaardiging van de Antt. is voorzien en die ten tijde vannbsp;Domitianus is verschenen®).
Wij laten hieronder nu de teksten volgen van Berendts-Grass en Eisler^). In den passus, voorafgaande aan dien over Jezusnbsp;(§ 169—§ 173) verhaalt de Slav. Jos., hoe de Procurator ’s nachtsnbsp;heimelijk het beeld van den keizer, de Semaia, naar Jeruzalem heeftnbsp;laten brengen. Als de Joden dat den anderen morgen bemerken,nbsp;beginnen ze een hevig oproer. Men smeekt Pilatus de voorvaderlijkenbsp;wetten niet te vertreden, maar Pilatus weigert het beeld te verwijderen.nbsp;Getroffen door de ijzeren volharding en de wetsgetrouwheid, welkenbsp;de Joden dan ten toon spreiden, laat Pilatus ten slotte de Semaianbsp;uit Jeruzalem wegnemen. Daarna volgt het gedeelte over Jezus.
Tekst van Berendts'. nbsp;nbsp;nbsp;-
,,Damals erschien ein Mann, wenn es auch erlaubt ist, ihn einen Mann zu nennen. Seine Natur und Gestalt war menschlich, aber dasnbsp;Aussehen dieses mehr als von Menschen, doch seine Werke göttlich.
1) nbsp;nbsp;nbsp;Eisler, IB I S. 96.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Eisler, IB I S. 187.
3) nbsp;nbsp;nbsp;Eisler, IB I S. 260.
b Berendts-Grass, Vom jüd. Kr. II, § 174—§ 177, S. 268—271; Eisler, IB II, S. 45311.
212
-ocr page 219-Er wirkte Wundertaten, wunderbare und starke. Deswegen ist es mir unmöglich, ihn einen Menschen zu nennen. Hinwiederum aber,nbsp;wenn ich auf die allgemeine Natur sehe, werde ich ihn nicht einennbsp;Engel nennen. Und alles, so vieles er wirkte, durch eine unsichtbarenbsp;Kraft, wirkte er durch Wort und Befehl. Die einen sagten von ihm:nbsp;,,Unser erster Gesetzgeber ist auferstanden von den Toten undnbsp;hat viele Heilungen und Künste erwiesen”. Die andern aber meinten,nbsp;dasz er von Gott gesandt sei. Aber er widersetzte sich in vielem deranbsp;Gesetz und den Sabbath hielt er nicht nach vaterlichem Branche.nbsp;Doch wiederum tat er nichts Schandliches, noch (wirkte er) mit Hilfenbsp;der Hande, sondern nur durch(s) Wort bereitete er alles.
Und viele aus der Volksmasse folgten ihm nach und horten auf seine Lehre. Und viele Seelen gerieten in Bewegung, meinend, dasz ^nbsp;dadurch sich befreien könnten die jüdischen Stamme aus den römischennbsp;Handen.
Es war aber seine Gewohnheit, vor der Stadt auf dem Oelberge sich mehr aufzuhalten. Dort aber spendete er auch die Heilungen demnbsp;Volk. Und es versammelten sich bei ihm von Anhangern 150, abernbsp;vom Volk eine Menge.
Da sie aber seine Kraft sahen, dass er alles, so viel er wolle, durch(s) v. Wort vollbringe, und da sie ihm ihren Willen kundtaten, dasz er innbsp;die Stadt hereinkomme und niedermache die römischen Truppennbsp;und den Pilatus und herrsche über uns, verachtete er uns nicht(?) ^).
Und als in der Folge Kunde von dem den jüdischen Führern ge- -worden war, so. versammelten sie sich mit dem Hohepriester und sprachen: ,,Wir sind machtlos und schwach, den Römern zu wider-stehen. Weil auch der Bogen gespannt ist, so wollen wir gehen undnbsp;dem Pilatus mitteilen, was wir gehort haben, und wir werden ohnenbsp;Betrübnis sein; damit er (es) nicht von andern hort und wir desnbsp;Vermögens beraubt werden und selbst niedergehauen und die Kindernbsp;zerstreut werden”.
Und sie gingen hin und teilten es dem Pilatus mit. Und dieser sandte hin und brachte viele von der Volksmasse um. Und jenennbsp;Wundertater führte er herbei und, nachdem er in betreff seiner einenbsp;Untersuchung angestellt hatte, so erkennte er; ein Wohltater ist er, Anbsp;aber nicht ein Uebeltater, noch ein Aufrührer, noch ein nach dernbsp;Herrschaft Begieriger. Und er entliesz ihn, denn sein sterbendes Weibnbsp;hatte er geheilt.
Und nachdem er an den gewohnten Ort gegangen, tat er die ge-
b Kas: aber dieser beachtete es nicht. (Kas = Codex no. 444 (322) in Kasan).
213
-ocr page 220-wohnten Werke. Und da, wiederum mehr Volk sich um ihn ver-sammelte, so verherrlichte er sich durch sein Tun mehr als alle. Von Neid wurden verwundet die Gesetzesgelehrten und gaben dem -Pilatus 30 Talente, damit er ihn tote. Und jener nahm (es) und gabnbsp;ihnen Freiheit, damit sie selbst ihren Willen ausführen mochten.nbsp;Und jene ergriffen ihn und kreuzigten ihn gegen das vaterliche Gesetz”.
Tekst van Eisler, zooals hij hem op grond van zijn verkregen resul- ¦ taten heeft gereconstrueerd:
„Damals erschien auch ein gewisser Mann von zauberischer Kraft, wenn es erlaubt ist ihn einen Mann zu nennen, den {gewisse) Griechennbsp;einen Gnttessohn nennen, seine Jiinger aber den wahren Propheten,nbsp;der Tote erweckt und alle Krankheiten geheilt hahe. Sowohl sein Wesen,nbsp;wie seine Gestalt war menschliclf. {er war) namlich ein Mann von dn-fachem Aussehen, reifem Alter, kleinem Wuchs, drei Ellen hoch, hucklig,nbsp;mit langem Gesicht, langer Nase, zusammengewachsenen Brauen, sonbsp;dasz die ihn sahen, sich schrecken konnten, mit wenig Haar, {aber) einenbsp;Abteilung tragend mitten auf dem Kopje nach Art der Nazirder, undnbsp;mit einem unentwickelten Bart. Nur sein Anschein war übermensch-lich, (denn) er machte überraschende und wirksame Schaustiicke.nbsp;Wiederum aber, in Hinblick auf (s)ein gewöhnliches Wesen werdenbsp;ich ihn doch nicht einen Engel nennen! Alles aber, was er durchnbsp;irgend eine unsichtbare Kraft tat, wirkte er durch ein Wort undnbsp;einen Befehl(ssatz). Die einen sagten iiber ihn dasz unser ersternbsp;Gesetzgeber auferstanden sei und viele Heilungen und (Zauber)kiinstenbsp;darbiete, die anderen aber, dasz er von Gott gesandt sei. Aber ernbsp;widersetzte sich in vielem dem Gesetz und hielt den Sabbat nichtnbsp;nach vaterlichem Branch. Er selbst tat nichts Schandliches und legtenbsp;nicht selbst Hand an, aber durch das Wort bereitete er alles vor.nbsp;Und viele aus dem Volk folgten ihm nach und nahmen seine Lehrennbsp;auf, und viele Seelen wurden aufgereizt, meinend, dasz dadurch dienbsp;jiidischen Stamme aus den römischen Handen befreit wiirden. Esnbsp;war aber seine Gewohnheit, sich am liebsten vor der Stadt auf demnbsp;Oelberg aufzuhalten, und dort gewahrte er auch den Leuten dienbsp;Heilungen. Und es versammelten sich zu ihm an Helfern hundert-fiinfzig, vom Pöbel aber eine Menge. Da sie aber seine Macht sahen,nbsp;dasz er (namlich) alles, was er wolle durch ein (Zauber)wort ausfiihre,nbsp;und da sie ihm ihren Willen kundtaten, dasz er in die Stadt hereinziehe,nbsp;die römischen Truppen und den Pilatus niederhaue und iiber unsnbsp;herrsche, verschmahte er uns nicht. Und nachdem sie sich alle innbsp;Jerusalem zusammengeschart hatten, erregten sie einen Aujruhr, indem
214
-ocr page 221-sie Laster ungen ausstieszen sowohl gegen Gott, wie gegen den Kaiser —¦ (hierop een groot hiaat aan te nemen over hetgeen in den tempel voorviel).
Und als hernach den jüdischen Führern Kunde davon zugekommen war, versammelten sie sich mit dem Hohepriester und sprachen;nbsp;,,Wir sind (ja doch) machtlos und (zu) schwach, den Römern zunbsp;widerstehen. Da aber auch ’der Bogen gespannt ist’, so wollen wirnbsp;hingehen und dem Pilatus mitteilen, was wir gehort haben und wirnbsp;werden gesichert sein. Damit der es nicht von andern hort und wirnbsp;sowohl des Vermogens beraubt als auch selbst niedergemacht undnbsp;die Kinder (Israels) zerstreut werden.”
Und sie gingen hin und teilten es dem Pilatus mit, und dieser sandte hin und liesz viele aus dem Volk niederhauen. Und jenennbsp;Wundertater liesz er herbeiführen. Und nachdem er über ihn einnbsp;Verhör angestellt hatte, erkennte er: ,,er ist ein Zauberer, ein Rduber, —nbsp;ein Aufrührer, einer der nach der Königs(herrschaft) dürstet”. Undnbsp;sie nahmen (ihn) und kreuzigten ihn nach vaterlichem Branch.”
Zooals men bemerkt, wijkt de tekst van Eisler in belangrijke mate af van dien van Berendts. Eisler zegt, dat de lezer op het eerstenbsp;gezicht reeds moet bemerken, dat de tekst van de Halosis zinsnedennbsp;bevat, die slechts door een Christen kunnen zijn geschreven of bewerkt.nbsp;Josephus kan, volgens Eisler, niet geschreven hebben, dat Jezusnbsp;een weldoener was en geen oproermaker ^^). Dat heeft Eisler er toenbsp;gebracht de noodige correcties aan te brengen, die hij bijeenverzameldnbsp;en op vernuftige wijze ingepast heeft, waar zij z.i. thuishoorden. Er ^nbsp;moet b.v. een signalement, een iconismus, van Jezus zijn geweest.nbsp;Nu bezitten we den z.g. brief van Lentulus, waarin de persoon vannbsp;Jezus als bijzonder schoon en verheven wordt geteekend^). Eislernbsp;heeft dit bericht in zijn tegendeel verkeerd en is zoo tot de persoonsbeschrijving van Jezus gekomen, gelijk we haar in zijn Halosis-tekstnbsp;aantreffen. Hij komt tot de conclusie: „Der Leser, der den voran-stehenden Untersuchungen gefolgt ist, wird sich darüber klar sein,nbsp;dasz dieses Textmosaik ganz einfach durch Ausschaltungen allernbsp;Jesusfreundlichen und daher von vornherein christlichen Ursprungsnbsp;verdachtigen Bestandteile aus dem Wortlaut der Slavisch erhaltenennbsp;,,Halosis” des Josephus, aus den bisher unaufgeklarten Josephus-zitaten der byzantinischen Bilderverteidiger, so wie aus dem nach-weislich von Josephus abhangigen ,,Lentulusbrief” und durch Zu-sammensetzung des übrigbleibenden Quellenstoffes entstanden ist” ®).
1) Eisler, IB II S. 300.
De brief van Lentulus is o.a. te vinden bij Aufhauser, Jesuszeugn. S. 43; vgl. Eisler, IB II S. 383.
3) Eisler, IB II S. 387.
Eisler is er van overtuigd, dat hier geen spel van het toeval aan- — wezig is, doch logische combinatie; ook al zit er voor theologen ennbsp;classici in deze techniek iets verontrustends i). Inderdaad! Maarnbsp;nuchtere critische zin verdrijft deze onrust reeds spoedig, wanneernbsp;wij acht geven op de informaties, welke Berendts ons verschaft.nbsp;Niet slechts Eisler meent, dat er christelijke invloed in de bronnennbsp;aantoonbaar is, maar de bronnen betuigen dat zelf. Berendts noemt ,nbsp;n.1. onder de drie voornaamste handschriften ook het hs. uit denbsp;,,Bibliothek der geistlichen Akademie zu Kasan” en zegt, dat dezenbsp;drie hss. ,,im wesentlichen den gleichen Text bieten” ^). Nu heeft_nbsp;Berendts speciaal ook deze hss. voor de ,,Zusatze” gebezigd. Wanneernbsp;wij er nu op letten, dat Kas. 444 (= Cod. no. 444(322) in Kasan)-bovenaan den rand van de passage over Jezus heeft staan: „Von —nbsp;dem Herrn unserem Erlöser Jesus Christus, dem Sohne Gottes, undnbsp;von der göttlichen Gestalt seines Aussehens und von seinen Wundern”,nbsp;terwijl elders wordt vermeld: ,,dies mehr aus andern Büchern undnbsp;(als?) dem Evangelium und Apostolos”, dan behoeven we geen~_nbsp;oud-russisch te leeren, om ons in deze hss. te verdiepen, doch consta-teeren eenvoudig uit deze mededeelingen, dat hier een Christen aannbsp;het woord is. En dat is ons genoeg. Men kan zich dan nog wel verdernbsp;afvragen, of dit er in is gevoegd, door wie en wanneer; welke bronnennbsp;de Christelijke bewerker zou hebben kunnen gebruikt enz., maarnbsp;wat helpt alle raden, daar er over de dateering der verschillende hss.nbsp;reeds onzekerheid heerscht. Bovendien houde men rekening met denbsp;vergissingen in de citaten en niemand — óók Eisler niet — karu^nbsp;definitief vaststellen, waar ,,Josephus” eindigt en de ,,Christen”nbsp;begint. Indien er tenminste al van Josephus sprake kan zijn, want wienbsp;zal de echtheid dezer berichten onomstootelijk kunnen vaststellen?
Wat Eisler’s behandeling van Pseudo-Lentulus aangaat, willen...^ wij met Lodder de gerechtvaardigde vraag stellen: wie levert onsnbsp;het dwingend bewijs, dat achter dezen brief polemiek steekt ®) ?
Wanneer men den door Eisler „herstelden” tekst op den keper beschouwt, kan men wel bewondering hebben voor zijn onverdrotennbsp;speurzin en zijn soms verrassend combinatietalent, maar wegens hetnbsp;ontbreken van allen reeëlen en historischen ondergrond hangt zijnnbsp;gansche arbeid volkomen in de lucht en is hij in den meest letterlijkennbsp;zin des woords een lucht-kasteel van den menschelijken geest.
1) nbsp;nbsp;nbsp;Eisler, IB II S. 387 Anm. 1.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Berendts-Grass, Vom jüd. Kr. B V, S. 9, 10, 14.nbsp;Lodder, Slav. Jos., bl. 48.
216
-ocr page 223-HOOFDSTUK IV.
DE ROMEINSCHE BRONNEN.
1) Suetonius, Claudius, cap. 25, 3.
In Suetonius, De Vita Caesarum, Claudius, c. 25 staan de befaamde woorden: ,,Judaeos impulsore Chresto assidue tumultuantes Romanbsp;expulit” 1).
Uit den tekst blijkt, dat het gaat over een Jodenvervolging, welke plaats vond in het jaar 49. Doch wat doet het „Chresto impulsore”.nbsp;erbij? De discussie strekt zich uit over twee vragen:
a) nbsp;nbsp;nbsp;Moet men Chrestos met Christus identificeeren?
b) nbsp;nbsp;nbsp;Werd met dezen Chrestos de een of andere volksleider bedoeldnbsp;of Jezus Christus?
Vrij algemeen wordt aangenomen, dat XprjOTÓa = Xpiaróo. Ed. Meyer wijst er op, dat het woord Xpiaxóa den heidenen, die denbsp;Christelijke leerniet aannamen, natuurlijk volkomen onverstaanbaar isnbsp;gebleven. ,,Daher wird es bekanntlich als Eigenname gefaszt undganznbsp;allgemein durch den sehr gewöhnlichen Personennamen XppaTÓanbsp;ersetzt” ^). Evenals Meyer zien ook Schürer, Klausner, Meyenberg,nbsp;Bousset, Schweitzer, Preuschen in Chrestos den naam Christus .
1) Schürer, GJV III S. 32, Anm. 87, is van meening, dat het edict, vermeld in Dio Cassius, LX, 6, waarbij de Joden, niet uitgewezen werden, doch hun verboden werd vergaderingen te houden, zeer waarschijnlijk identiek is met datnbsp;van Suetonius. Wat de dateering betreft acht Sch. het aannemelijk, dat Orosiusnbsp;(Orosius VII, 6, 15: Anno eiusdem nono expulsos per Claudium Urbe Judaeosnbsp;Josephus refert.) de dateering nauwkeurig weergeeft.
Meyer, Urspr. u. Anf. III S. 307, vgl. S. 463.
Schürer, GJV III S. 33; Klausner, Jesus, S. 76; MhyENBERO, Leb. Jesu Werk III, II S. 1521f. Meyenberg ziet de volgende lijn: Suetonius-Claudius-Gallio-Paulus-Christus. Schweitzer, Leb. Jesu Forsch. S. 452; ,,Er meint wahr-scheinlich Christus”; Bousset, Was wissen wir, S. 17; Preuschen, Chrestonbsp;impulsore, S. 96; Eisler, IB I S. 132. Eisler acht het onomstootelijk bewijs,nbsp;dat Chrestos = Christus geleverd door Lactantius (Lact. Inst. IV, 7): ,,Ignoran-tiam eorum qui immutata litera Chrestum solent dicere” (S. 132, Anm. 4). Zienbsp;ook de aanteekening van Laevinus Torrentius bij ,,Chresto” (ed. Graevii,nbsp;p. 469): ,,Sic unus e nostris Mss. Alii omnes aut Cheresto, aut Cherestro, autnbsp;Chiresto etiam. Sed Chresto legendum esse Tertullianus amp; Lactantius docent,nbsp;quod Christum Servatorem nostrum, mutato i in e Chrestum per contumeliamnbsp;homines impii appellare sint soliti, etc”.
217
-ocr page 224-Heeft Suetonius nu met dezen Chrestos Jezus bedoeld of een ander? Kautsky meent, dat deze Chrestos geen geboren Jood was, maar eennbsp;tot het Christendom bekeerde Griek . Alfaric zegt, dat wanneernbsp;men Suetonius leest: ,,sans Ie souvenir obsédant de l’Evangile, onnbsp;verrait simplement dans ce Chrestos un agitateur romain du tempsnbsp;de Claude”^). Eisler heeft in dezen Chrestos den Samaritaanschen^nbsp;Pseudo-Messias Simon van Gitta, den z.g. Simon Magus ontdekt,nbsp;die als Jesus redivivus een nieuw Messiaansch oproer in Rome trachttenbsp;te verwekken. Eisler schijnt voor Simon Magus een zekere voorliefde te koesteren, daar hij hem ook al heeft vereenzelvigd met dennbsp;opstandeling, die waarschijnlijk in 35 n. C. in het gebied van Samarianbsp;een schaar opstandelingen vergaderd had. Josephus kent zijn naamnbsp;niet, maar Eisler is er welhaast zeker van, dat het Simon van Gittanbsp;was, de rivaal van Jezus, die door diens discipelen werd bestreden ®).
De mogelijkheid blijft altijd bestaan, dat de Joden inderdaad^ tijdens Claudius’ bewind onder aanvoering van een zekeren toennbsp;levenden Chrestos in oproer zijn gekomen. Maar de overeenkomst dernbsp;namen XpiOTÓa —Xpr]OTÓa is dan wel zeer opvallend.
Velen zijn dan ook de meening toegedaan, dat Suetonius uit een.^ of andere bron den naam Chrestos heeft opgevangen en dat hij,nbsp;in den waan, dat deze Christus een tijdens Claudius optredend scheurmaker was, den naam Chrestos zonder verdere nasporing heeftnbsp;vermeld. We zouden hier dan inderdaad een „testimonium” over-^nbsp;Christus hebben, zij het dan ook, dat de schrijver zelf niet wist, overnbsp;wien het ging. „Die Worte des Suetonius sind also wohl auf die Be- ¦nbsp;wegung und die Wirren innerhalb der jüdischen Gemeinde Romsnbsp;zu beziehen, die eine Folge der Verbreitung des Glaubens an Jesusnbsp;waren”, concludeert Klausner *). Zoolang nieuw bewijsmateriaal -uitblijft, zal de korte mededeeling van Suetonius wel in nevelen gehuldnbsp;blijven ®).
Kautsky, Urspr. S. 279.
Alfaric, Problème, p. 29.
3) Eisler, IB I S. 132f. Vgl. II S. 127.
Klausner, Jesus, S. 77.
Zie o.a. de proeven van verklaring van Preuschen, Chresto impulsore, S. 96; CoRssEN, Zeugnisse, S. 124; Aalders, Rom. Imp. bl. 59vv.; Kalthoff,nbsp;Entst. S. 19; Volz, Eschat. S. 185. Volz wijst op de onrust, welke steeds opnieuwnbsp;uit de Messias-verwachting voortvloeide en herinnert aan Suetonius, Vespasianus,nbsp;cap. 4 en Tacitus, Hist. V, 13: ,,Weithin verbreitet war die Ueberzeugung, innbsp;den alten Schriften der Priester stehe, es werde zu derselben Zeit geschehen, utnbsp;valesceret oriens, profecti Judaea rerum potirentur”.
218
-ocr page 225-Al zou Suetonius werkelijk Jezus hebben bedoeld, of, voorzichtiger gezegd, al zou de door hem gebruikte bron Jezus op het oog hebben gehad, en zou Jezus door den onbekenden auteur ^nbsp;,,impulsor” zijn genoemd, dan kan men daaruit nog geenszins,nbsp;de gevolgtrekking maken, dat hier sprake zou zijn van een politiekenbsp;zaak. De Handelingen der Apostelen leeren ons duidelijk genoeg,nbsp;dat er voortdurend tumulten onder de Joden ontstonden, wanneernbsp;de ,.nieuwe leer” verkondigd werd. De beroering, welke denbsp;prediking van Christus bracht, was van religieuzen aard, doch denbsp;openbare botsingen konden gemakkelijk in politieken zin geïnterpreteerd worden.
Aalders meent, dat de uitwijzing der Joden door Claudius haar-eigenlijke oorzaak niet vond in de onderlinge godsdienstige meenings-verschillen, maar dat de keizer grooter gevaren zag dan opstootjes en wanordelijkheden: ,,de Romeinsche godsdienst, en daarmee denbsp;Staat zelf werd bedreigd”. Wij betwijfelen de juistheid van deze zienswijze, en zijn van oordeel, dat Claudius eenvoudig het lastige Joodschenbsp;element uit zijn metropolis wilde verwijderen, omdat de onrust hemnbsp;te erg werd. Wellicht meende hij met de verdrijving der Joden eveneens de „oorzaak” der opstootjes te kunnen verdrijven. Want zounbsp;Claudius veel geweten hebben van de nieuwe leer i) ?
2) Tacitus, An nales XV, 44.
Tekst'.
,,Et haec quidem humanis conciliis providebantur. mox petita dis piacula aditique Sibyllae libri, ex quibus supplicatum Volcano etnbsp;Cereri Proserpinaeque, ac propitiata luno per matronas, primum innbsp;Capitolio, deinde apud proximum mare, unde hausta aqua templumnbsp;et simulacrum deae perspersum est; et sellisternia ac pervigilianbsp;celebravere feminae, quibus mariti erant.
Sed non ope humana, non largitionibus principis aut deum placa-mentis decedebat infamia, quin iussum incendium crederetur. ergo abolendo rumori Nero subdidit reos et quaesitissimis poenis affecit,nbsp;quos per flagitia invisos vulgus Christianos appellabat. auctor nominisnbsp;eius Christus Tiberio imperitante per procuratorem Pentium Pilatumnbsp;supplicio affectus erat: repressaque in praesens exitiabilis superstitienbsp;rursum erumpebat, non modo per ludaeam, originem eius mali,nbsp;sed per urbem etiam, quo cuncta undique atrocia aut pudendanbsp;confluunt celebranturque. igitur primum correpti qui fatebantur.
h Aalders, Rom. Imp. bl. 61.
219
-ocr page 226-deinde indicio eorum multitudo ingens hand proinde in crimine incendii quam odio .humani generis convicti sunt. et pereuntibusnbsp;addita ludibria, ut ferarum tergis contecti laniatu canum interirentnbsp;aut crucibus affixi (aut flammandi atque), ubi defecisset dies, innbsp;usum noctumi luminis urerentur. hortos suos ei spectaculo Neronbsp;obtulerat et circense ludicrum edebat, habitu aurigae permixtusnbsp;plebi vel curriculo insistens. unde quamquam adversus sontes etnbsp;novissima exempla meritos miseratio oriebatur, tamquam non utilitatenbsp;publica, sed in saevitiam unius absumerentur.”
De Annales zijn ontstaan ongeveer 115—117 n. C. Tacitus’ bericht -¦ zou als profaan testimonium uitermate belangrijk zijn, ware het niet,nbsp;dat in het begin van de 2e eeuw het Christendom reeds algemeennbsp;verbreid was.
Van den Berg van Eysinga, Bruins, Alfaric, Klausner, Schweitzer e.a. hechten er dan ook weinig of geen beteekenis aannbsp;als ,,bewijs” voor de historiciteit van Jezus ^). Alfaric legt er den-nadruk op, dat het ons slechts bekend is uit een enkel manuscriptnbsp;uit de 11e eeuw, in 1429 ontdekt, en dat men er op dient te letten,nbsp;dat Tacitus Jezus niet met zijn eigennaam, Jezus, aanduidt, ,,maisnbsp;par son surnom rituel” ^). Dit argument is, gelet op de oud-christelijkenbsp;literatuur, al zeer weinig steekhoudend, maar Alfaric, wiens doelnbsp;is te ,,bewijzen”, dat Jezus niet heeft geleefd, kan elk z.g. argumentnbsp;daarvoor wel gebruiken.
Er is o.i. geen enkele reden aanwezig, om den tekst als Christelijke'-interpolatie te beschouwen. Hij is daartoe voldoende ,,vijandig” gestemd. Een belangrijke, tot dusver onopgehelderde, vraag is: uitnbsp;welke bron putte Tacitus zijn gegevens? Heeft hij Josephus gebruikt?nbsp;Norden meent van niet, terwijl Corssen het vermoeden uit, datnbsp;Tacitus het werk van Josephus ook ,,direct” heeft gebruikt. Welnbsp;zal hij het wijdloopige boek niet zelf hebben gelezen, maar dat dedennbsp;zijn wetenschappelijk-gevormde secretarissen wel voor hem. Zijn-innerlijke onverschilligheid voor de Messiaansche beweging is oorzaak,nbsp;dat hij Joden en Christenen ,,konfundiert” (zooals volgens Corssennbsp;Suetonius dat ook doet). Tacitus weet evenwel meer dan Josephusnbsp;vermeldt. Corssen zegt: hij weet dit niet uit de Christelijke literatuur,nbsp;maar ,,auf literarischem Wege”. Ook niet uit de Acta Senatus, zooals
1) nbsp;nbsp;nbsp;Van den Bergh van Eysinga, NThT, 1914, bl. 199; Bruins, Hoe ontstond,nbsp;enz., bl. 39; Alfaric, Problème, p. 31; Schweitzer, Leb. jesu Forsch. S. 452.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Alfaric, Problème, p. 31.
220
-ocr page 227-b.v. CiCHORius zegt, want: ,,Die Hinrichtung Jesu mochte für den Hohen Rat eine gewichtige Angelegenheit sein, für den römischennbsp;Prokurator war es sicher eine Bagatelle, da keine Störung der öffent-lichen Ordnung damit verbunden war” i). Eisler daarentegen sluit,nbsp;zich bij Norden aan en beweert, dat ,,der adelsstolze, römischenbsp;Patrizier Tacitus” wel nooit de geschriften van een auteur, afkomstignbsp;uit een veracht volk, zal hebben gebruikt. Eisler schijnt dus geennbsp;hoogen dunk van Tacitus als objectief historicus te hebben. Eislernbsp;is er van overtuigd, dat Tacitus zijn gegevens heeft geput uit denbsp;Acta der Christenprocessen, ,,bzw. aus den diesbezüglichen Gesprachennbsp;in seiner Welt, die seit der Aufsehenerregenden Bekehrung des Flaviusnbsp;Clemens und der Flavia Domitilla von diesen höchst unrömischennbsp;Verirrungen zum Leidwesen der Gutgesinnten nicht mehr ganznbsp;unberührt war, usw.” ^).
We laten de ingewikkelde quaestie van Tacitus’ bronnenmateriaal -nu maar met rust, om te komen tot een voor ons onderzoek bijzonder belangrijke conclusie. We constateeren, dat Tacitus een uitgesprokennbsp;verachting heeft voor de Christenen. En dat niet, omdat zij Rome innbsp;brand zouden hebben gestoken, want de brand was slechts de aanleiding, maar niet de oorzaak der vervolging. De oorzaak is hunnbsp;,,exitiabilis superstitio”, welke is voortgekomen uit Judea: ,,originemnbsp;eius mali”. ,,Haud proinde in crimine incendii quam odio humaninbsp;generis convicti sunt”, zegt Tacitus, en op deze uitspraak willen wijnbsp;met nadruk wdjzen ®).
De Christenen werden vervolgd terwille van hun levenshouding,^ hun religie! Aan welke bron Tacitus zijn gegevens ook ontleendnbsp;moge hebben, in zooverre was het een zuivere bron, dat denbsp;beschuldiging en de vervolging der Christenen in wezen berustte opnbsp;hun superstitio.
Deze superstitio, d.w.z. dit vreemde, niet-romeinsche geloof kon zich niet vereenigen met den door den staat gewilden keizercultus.nbsp;De aanklacht betrof niet een of andere directe politieke actie of misdaad ¦nbsp;jegens den staat, neen, het ging hierom, dat bij de Christenen denbsp;geestelijke verbondenheid met hun Kurios-Christos primair was,nbsp;dringender en dwingender dan hun staatsburgerlijke verbondenheidnbsp;met den Kurios-Caesar.
h Vgl. CoRSSEN, Zeugn. S. 203.
2) Eisler, IB I S. 203.
Vgl. Meyer, Urspr. u. Anf. III S. 507.
221
-ocr page 228-Daarom achten wij het bericht van Tacitus in het kader van ons-onderzoek van zeer groot gewicht.
Wat we bij Tacitus aantreffen vinden we ook in
3) nbsp;nbsp;nbsp;Suetonius, Nero, cap. 16, 2.
Onder een reeks verordeningen van Nero geeft de auteur ook deze mededeeling: ,,afflicti suppliciis Christiani, genus hominum super-stitionis novae ac maleficae”. De Christenen houden er dus een nieuwnbsp;en misdadig bijgeloof op na. Met geen woord wordt gerept overnbsp;Messiaansche onlusten of over pogingen van de zijde der Christenennbsp;zich te ontworstelen aan het Romeinsche gezag als zoodanig.
4) nbsp;nbsp;nbsp;Plinius, Epistolae, Lib. X; XCVI—XCVII.
Gains Plinius Caecilius Secundus (Minor), proconsul van de
Romeinsche provincie Bithynië, zat er mee verlegen, wat hij moest aanvangen met de Christenen, hetgeen blijkt uit zijn in 111 n. C.nbsp;aan keizer Trajanus geschreven brieft). Hij begrijpt eigenlijk nietnbsp;veel van het Christendom en vraagt Trajanus om raad: ,,Sollemnenbsp;est mihi, domine, omnia, de quibus dubito, ad te referre”. Hij kan-geen misdaad bij de Christenen ontdekken. ,,Quo magis necessariumnbsp;credidi ex duabus ancillis, quae ministrae dicebantur, quid esset verinbsp;et per tormenta quaerere. nihil aliud inveni quam superstitionemnbsp;pravam, immodicam. ideo dilata cognitione ad consulendum tenbsp;decucurri”. Plinius bemerkt n.L, dat velen van allerlei leeftijd ennbsp;positie en van beiderlei kunne: ,,vocantur in periculam et vocabuntur.nbsp;neque civitates tantum, sed vicos etiam atque agros superstitionisnbsp;istius contagio pervagata est”. Plinius weet het groeiend gevaar nietnbsp;te stuiten. Hij heeft, na zijn streng verhoor der twee meisjes, nietsnbsp;anders kunnen vinden dan een ,,slecht (boosaardig), onmatig bijgeloof”.nbsp;Het is wel zeer opmerkelijk, dat ook Plinius hun geen enkele politiekenbsp;actie ten laste legt, maar het volle accent der beschuldiging op hetnbsp;religieuze element doet vallen.
We zijn het eens met degenen, die de testimonia van Suetonius,-Tacitus en Plinius geen absoluut bewijs achten voor de beantwoording van de vraag, of Jezus heeft geleefd. Maar als ,,bewijs” binnen hetnbsp;raam van ons onderzoek hechten we er groote waarde aan. We ziennbsp;n.1. door deze berichten heen een vaste lijn, waarvan o.i. het beginpunt te vinden is in Hd. 5 : 29: ,,Men moet God meer gehoorzamen
Voor den geheelen tekst, zie Aufhauser, Jesuszeugn. S. 17ff.
222
-ocr page 229-dan menschen”. Het tekstverband bewijst, dat deze gehoorzaamheid aan God is verbonden met het kruis, de opstanding en de verhoogingnbsp;van Jezus ^). Wanneer wij dit Apostolisch getuigenis: gehoorzaamheidnbsp;aan God = geloof in kruis en opstanding van Jezus, dien God; „zoowelnbsp;tot Heer als tot Christus heeft gemaakt” (Hd 2 : 36), a.h.w. meeschuiven door de literatuur, dan zien we, dat dit geloof juist denbsp;,,superstitie” uitmaakt en hierin de kiem van het conflict ligt. Hetnbsp;kruis is: dwaasheid en ergernis, de opstanding; object van hoon.nbsp;De ,,superstitie nova ac malefica” van Suetonius, de „exitiabilisnbsp;superstitie” van Tacitus, de ,,superstitie prava, immodica” vannbsp;Plinius, zuiver religieuze begrippen, vinden o.i. hun wortel reedsnbsp;aangewezen in Hd. 5 ; 29—32.
Het valt ons op, dat de Romeinsche schrijvers allen hetzelfde woord superstitie bezigen, wat op literaire afhankelijkheid zou kunnennbsp;wijzen, maar waarin wij eerder een algemeen gebruikte, vaststaandenbsp;uitdrukking willen zien.
En nimmer zou deze superstitie aanleiding zijn geweest tot vervolging, indien de eerste Christenen de absoluutheid van Jezus als Kupioo en xpiOTÓa (Hd. 2 ; 36), als öpxhYÓo en ocoTfjp (Hd. 5 :31)nbsp;niet zoo on voorwaardelijk hadden verbonden met het: ,,Men moetnbsp;God meer gehoorzamen dan menschen”.
1) Op welke wijze Eisler a tout prix zijn interpretatie wenscht door te drijven, blijkt wel in het bijzonder uit het volgende: ,,Für den, der das Königsgesetz iirtnbsp;Deuteronomium als verpflichtendes, göttliches Recht anerkannte, gilt das Wortnbsp;des Petrus und der Jünger Act. 5, 29; ,,man musz Gott mehr gehorchen als dennbsp;Menschen” (IB II, S. 73, Anm. 3). De blik op het tekstverband is hier volkomennbsp;verduisterd.
223
-ocr page 230-DEEL IV. HET POLITIEKE LEVEN DER EERSTE CHRISTENEN.
HOOFDSTUK I.
BEHANDELINGEN DER APOSTELEN.
De zendingsdrift der apostelen was onweerstaanbaar en ziender-oogen breidde de nieuwe beweging zich uit. Hoe kwam dat? — Reimarus geeft van deze actie een sinistere verklaring. Hij zegt,nbsp;dat de discipelen wel hadden gemerkt, dat het leeren aanzien schonknbsp;en goede inkomsten opleverde. De discipelen, eerst door vrees bevangen, hadden later het lijk van Jezus weggenomen en toen hetnbsp;verhaal over zijn opstanding en hemelvaart verbreid. Aangezien, zoonbsp;redeneert Reimarus, de burgerlijke tucht onder de Joden toendertijdnbsp;zeer slecht was, hadden de discipelen driest hun plannen doorgezet,nbsp;en een soort communisme ingesteld, dat hun lang niet onvoordeelignbsp;was. Reimarus vraagt zich b.v. af, of de apostelen het geld van Ananiasnbsp;en Saffira wel aan de erven hebben teruggegeven! En de massalenbsp;bekeering uit Hd. 2 vindt volgens Reimarus haar voornaamstenbsp;oorzaak in de goederengemeenschap en de milde uitdeelingen i).
We behoeven hier niet veel over te zeggen. Het zuiver egoïstisch motief, dat Reimarus aan de verkondiging van Jezus’boodschap tennbsp;grondslag legt, wordt immers radicaal gelogenstraft door wat onbevooroordeelde lezing der oud-christelijke literatuur ons zegt overnbsp;het onbaatzuchtige, dienende leven der eerste Christenen.
Steeds weer tracht men een oplossing te vinden voor het feit, dat' na Jezus’ dood juist diens Messiaansche beweging niet verzand is.nbsp;Daartoe worden de opstanding en de uitstorting van den Heiligennbsp;Geest op allerlei manieren ,,verklaard” en in verband gebracht metnbsp;visioenen, hallucinaties, suggestie, ervaringen, belevingen e.d. Maarnbsp;al deze verklaringen lijden schipbreuk, omdat zij het wezenlijke, denbsp;historische werkelijkheid, ontvluchten willen.
Het spreekt vanzelf, dat ook Eisler zich voor dit probleem zag gesteld. Hoe konden, wanneer Jezus een politieke revolutie hadnbsp;gewild, zijn leerlingen, hoe kon daarna Paulus, in zulk een volkomen
h Reimarus, Von dem Zwecke- Jesu, S. 148ff.
224
-ocr page 231-ander spoor zijn terechtgekomen? Eisler redt zich op vernuftige wijze uit de moeilijke situatie: ,,Wer die schicksalshafte Wendung insnbsp;Unpolitisch-Jenseitige, die Paulus der Geschichte des Messianismusnbsp;gegeben hat, gerecht beurteilen will, der darf nicht vergessen, dasznbsp;mit dieser Rückkehr zum Quietismus des demütigen Harrens aufnbsp;Gottes Wunderhilfe zu einem Teil blosz die Richtung wieder auf-genommen war, in der sich die Wirksamheit Jesu in der ersten Zeitnbsp;seines Auftretens bewegt hatte, als er das Nichtwiderstehen gegennbsp;das Böse und den friedlichen Auszug hinaus aus der von den Römernnbsp;beherrschten Welt gelehrt hattequot; ^).
De markante fout in deze redeneering treedt aanstonds aan den — dag, wanneer men bedenkt:
a) nbsp;nbsp;nbsp;dat de z.g. ,,perioden” in Jezus’ optreden op geen enkele plaatsnbsp;in de Evangeliën worden aangewezen;
b) nbsp;nbsp;nbsp;dat datgene, wat aan Jezus niet is gelukt, aan de apostelennbsp;en Paulus wel zou zijn gelukt, n.1. om breede scharen warm tenbsp;maken voor het ,,Unpolitisch-Jenseitige”. Waarom zou het dannbsp;aan Paulus wel zijn gelukt?
Er bestaat geen antithese tusschen Jezus en Paulus. Men tracht wel de theologie van Paulus aan andere beschouwingen en begrippennbsp;te verbinden, doch al vinden we in Paulus theologie ,,uitwerking,—nbsp;reflectie en begripsvorming” (Brouwer), het is stellig volkomennbsp;juist, wat Brouwer in een korten zin krachtig poneert: ,,Tusschennbsp;Jezus en Paulus is geen tegenstelling” ^).
De Evangeliën, Handelingen en Brieven laten ons eèn wezenlijke ... continuïteit zien; er is een dynamisch voortschrijden (want de dynamisnbsp;van den Geest van Christus werkt voort), doch dit voortschrijdennbsp;blijft onafscheidelijk verbonden aan een „statisch” gegeven, n.1. aannbsp;de historische feiten van kruis en opstanding van Jezus den Messias-Koning.
Aan het eind van ons vorig hoofdstuk wezen we op de belangrijke uitspraak van Hd. 5 : 29vv. en kenden daaraan een beslissendenbsp;waarde toe. In dit resolute antwoord vinden we de houding der oudstenbsp;Christenheid gekristalliseerd.
Nu is de vraag: is dit rebellie, anarchisme, een afwijzen van den.^ Staat als zoodanig? In dezen geest heeft Weinel het opgevat, dienbsp;in Hd. 5:29 het ideaal zag uitgedrukt: geen keizervereering! ,,Innerhalbnbsp;lehnen sie den Staat ebenso schroff ab wie die Revolution. Durch
1) Eisler, IB II S. 746.
Obbink-Brouwer, Inleid. bl. 460; vgl. Machen, Pauls religion, p. 117.
LS 15
225
-ocr page 232-ihre Schriften zieht sich ein stiller, aber sehr heftiger Kampf gegen den Kaiser hindurch. Man streitet gerade gegen die göttliche Würdenbsp;des Herrschers in ihren Pradikaten und nimmt sie für den lebendigennbsp;Gott Oder Jesus Christus in Anspruch. Man raubt also dem Staate^nbsp;die religiose Weihe, in der sein unbedingter Anspruch, sein Wesennbsp;als höchstes Ideal sich verkörpert” ^). Weinel zegt terecht, dat zijnbsp;de revolutie verwerpen, maar waar staat, dat zij den Staat verwerpen?nbsp;Wanneer ik den Staat verwerp, ben ik dan als zoodanig niet revolutionair, politiek-revolutionair?
Men houde terdege in het oog, dat Petrus en de apostelen niet voor de Romeinsche overheid, maar voor den Joodschen raad stonden ennbsp;het derhalve niet ging om de quaestie; Kurios Christus tegenovernbsp;Kurios Caesar, maar om een Kurios Christus tegenover Kurios Jahve!nbsp;Primair gaat het alleen over een geschil in Joodschen boezem; de ^nbsp;apostelen hebben in Jezus den door God gezonden Verlosser herkendnbsp;en achten de gehoorzaamheid aan Jezus ident met die aan God,nbsp;waarvoor de gehoorzaamheid aan menschen, i.c. den Joodschennbsp;Raad, moet wijken. Naarmate de kring der geloovigen wijder werdnbsp;en ook heidenen tot Christus kwamen, won deze uitspraak aan be-teekenis en kracht.
Wat de keizervereering betrof, dachten Joden en Christenen gelijk,..^ men denke b.v. aan het tumult, dat ontstond, toen Pilatus de Semaianbsp;van den keizer binnen de muren van Jeruzalem bracht en het hardnekkig verzet der Joden.
In de Handelingen ontdekken we niets van een tegen Rome gerichte,.._ revolutionaire stemming. Noch de apostelen, noch hun volgelingennbsp;zijn op politieke agitatie uit. Integendeel, we zien dat een centurionbsp;(Cornelius, Hd. 10) en een proconsul (Sergius Paulus, Hd. 13 : 12)nbsp;tot het geloof kwamen; dat de stedelijke overheid de apostelen beschermde (Gallio, Hd. 18), hetgeen stellig niet zou zijn geschied,nbsp;indien de Romeinen het ontluikende Christendom zouden hebben beschouwd als een beweging, welke er doelbewust naar streefde hetnbsp;Imperium te ondermijnen.
1) Weinel, Stellung, S. 18. 226
-ocr page 233-HOOFDSTUK 11. PAULUS EN DE POLITIEK.
Wie iets over Paulus wil zeggen, mag nimmer uit het oog verliezen,— dat we in den persoon van Paulus een eigenaardige compositie aantreffen: hij is Jood van geboorte, Romein krachtens zijn burgerrecht,-Christen door zijn bekeering.
Daarbij komt, dat hij in Tarsus is opgegroeid.
Wil men Paulus’ theologische en politieke zienswijze begrijpen, — dan zal men met deze gegevens rekening dienen te houden. Ramsaynbsp;zet het Romeinsch burgerschap van Paulus zelfs aan de spits . —nbsp;Tijdens zijn zendingsreizen is Paulus elk oogenblik in aanrakingnbsp;gekomen met Jodendom en heidendom, met Joodsche en Romeinschenbsp;overheden, zoodat we, om het inzicht van het oudste Christendom tenbsp;leeren kennen, allereerst Paulus’ zienswijze moeten nagaan.
Op de vraag: heeft Paulus aan politiek gedaan, in de bijzondere j beteekenis van: heeft hij door zijn Evangelie-verkondiging direct of/nbsp;zijdelings een wijziging in of een verwijdering van het Romeinschenbsp;staatsbestel als zoodanig op het oog gehad, kan slechts met een onvoorwaardelijk neen worden geantwoord. Zijn algeheele activiteitnbsp;was slechts gericht op één ding, op het prediken van Jezus Christusnbsp;als Heer.
Wij onderschrijven ten volle de kernachtige formuleering van Ed. Meyer: ,,Christus ist gestorben für unsere Sünden gemasz dernbsp;Schrift und ist begraben und er ist auferweckt am dritten Tagenbsp;gemasz der Schrift, und ist dem Kephas und dann den Zwölf er-schienen — diese festformulierten Lehrsatze, die Paulus als ein Haupt-stück des Evangeliums übernommen und weit er verkündet hat,nbsp;bilden den Kern der ,,frohen Botschaft”, des Evangeliums, mit demnbsp;die Missionare der Urgemeinde hinausgezogen sind in die Welt, umnbsp;die Menschen zum Glauben an den Messias Jesus zu bekehren” ^).
Paulus’ prediking is niet anders dan een doorgeven — in eigen stijl — en terminologie de nieuwe leer verder ontwikkelend en toepassend —
') Ramsay, St. Paul, p. 30ff.
MeYer, Urspr. u. Anf. III S. 209.
227
-ocr page 234-van hetgeen Petrus in zijn Pinksterrede, zich beroepend op het Oude Testament, heeft gezegd en van hetgeen Hd. 5 : 29—32 vermeldt.nbsp;Het heil van den mensch is bij Paulus onverbrekelijk verbonden aannbsp;het geloof in Jezus den Messias, den verhoogden Heer, in wien denbsp;vergeving der zonden wordt geschoaken en wiens parousie aanstaandenbsp;is 1). Daarom stippelt Paulus geen lijnen uit voor een aardschen heilstaat. Zulk een uitstippeling zou onvereenigbaar zijn met den sterknbsp;eschatologischen inslag in zijn theologie ^). Ook in zijn eschatologischenbsp;verwachting doet Paulus niets anders dan de in het geloof der oudchristelijke gemeente aanwezige lijnen doortrekken. ,,Want ónsnbsp;wettig woonverblijf (noXiTEupa) is in de hemelen, vanwaar wij ooknbsp;Jezus Christus, onzen Heer, als Heiland verwachten”, zegt hij (Fil.nbsp;3 ; 20) in tegenstelling tot hen, wier blik op de aarde gericht is. Wijnbsp;citeerden de vertaling van Brouwer. noXiTsupa beteekent eigenlijk:nbsp;wat iemand als burger doet, staatswezen, staatsbestuur, staatsregeling 3). Van Veldhtjizen verklaart het aldus: ,,we leven op aardenbsp;als burgers van de hemelen, waar we ons domicilie hebben” 1 2).
Weinel noemt Fil. 3 : 20 — TtoXiTEupa vertalend met ,,Staats--wesen” — Paulus ,,politisches Bekenntnis”. ,,Derselbe Mann, der. so energisch zum Gehorsam gegen die Staatsgewalt mahnt, hat nichtnbsp;daran gedacht, sie innerlich anzuerkennen” ®). Doch schuift Weinelnbsp;den apostel zoodoende niet a.h.w. een dubbele levenshouding op dennbsp;hals, waarvan wij nergens eenig spoor ontdekken kunnen? En moetnbsp;het bezigen van het rijk-geschakeerde begrip politeuma nu opgevatnbsp;worden als een overname van den ganschen inhoud van het begrip:
228
1) nbsp;nbsp;nbsp;WiNDiscH, Mess. Kr. S. 66ff. vestigt de aandacht op het z.i. strijdlustignbsp;karakter van den verhoogden Christus. De geloovigen worden aangespoordnbsp;,,Messiaskampfer” te worden. De historische Jezus is de deemoedige, lijdendenbsp;Heer. Maar: ,,Aus dem Tode laszt er (Paulus) den Kriegesfürsten hervorbrechen,nbsp;vor dessen Wunderkraft hin und her die feindlichen Machte hinsinken, der dennbsp;Weltkrieg aufnimmt und mit einer gewaltigen Triumphfeier sein Weltregimentnbsp;beschlieszt” (S. 70).
2) nbsp;nbsp;nbsp;Charles, Crit. Hist. p. 379ff. weidt breedvoerig uit over een zekere evolutienbsp;in Paulus’ eschatologie en onderscheidt vier trappen: a) 1 en 2 Thess. b) 1 Kor.nbsp;c) Rom. en 2 Kor. d) Fil. Col. Ef. Vgl. Causse, Evol. espér. mess. p. 139, dienbsp;in Rom. en 2 Kor. een ,,évolution vers Ie spiritualisme” bespeurt.
Bengel, Gnomon II S. 300: ,,res communis, patria, civitas”. Hommes, God en Keizer, bl. 88vv. somt een heele reeks van beteekenissen van het begripnbsp;politeuma op. Zie ook Schmidt, Die Polis, S. Iff. Nestle, NT Gr. et Lat.: ,,Nostranbsp;autem conversatie in coelis est”. Bij deze vertaling is een ,,politiek” begrip geheelnbsp;uitgesloten.
^) Van Veldhuizen, Lukas, bl. 121.
^) Weinel, Stellung, S. 19.
-ocr page 235-staatsverband? Wij kunnen niet inzien, dat Paulus zich hier slechts zou hebben beperkt tot een antithese met een zeker politiek inzichtnbsp;en men derhalve van een ,.politieke belijdenis” kan spreken. Denbsp;polemiek is o.i. gericht tegen den levenswandel van de ,.vijandennbsp;van het kruis van Christus” (zie vs. 18, 19; hun God is de buik!), denbsp;aardschgezinden.
Wij kunnen ons daarom ook niet vereenigen met Hommes, die in het: óns politeuma is in de hemelen, een scherpe antithese ontdekt:nbsp;,,met menschen, die niets hoogers kennen dan het Romeinschenbsp;Politeuma-Imperium”,en die dan deze menschen vereenzelvigt metnbsp;de vijanden van het Kruis ^). Brouwer wil, evenals Van Veldhuizen,nbsp;het woord politeuma beperken tot een nederzetting, een kolonie innbsp;een vreemd land, die haar oorspronkelijke wetten mag behouden.nbsp;Fil. 3 : 20 zou dan beteekenen: ,,Wij vormen een nederzetting vannbsp;hemelburgers, die niet de aardsche, maar de hemelsche verordeningennbsp;willen en moeten opvolgen” ^).
Wij meenen, dat men dit woord van Paulus het best als volgt kan opvatten:
Paulus spreekt hier zoowel antithetisch als normatief.
Hij richt zich tegen den levenswandel van de vijanden van het Kruis van Christus, der aardschgezinden, hetgeen tevens inhoudt datnbsp;hij zich keert tegen degenen, met name tegen de Filippenzen, die,nbsp;zich verheffend op hun Romeinsch burgerschap, een aardsch politeuma als het hoogste goed achten.
Paulus spreekt normatief:
als ,.kolonie van hemelburgers” hebben de Christenen hun ,.wettig woonverblijf” in de hemelen; zij laten zich derhalve leiden door denbsp;regels en normen van dat ,,Huis”, dat ,,Vaderland”; zij zoeken nietnbsp;TÓc èniyaia maar xd dvoo (Kol. 3 : Ivv.).
:i
Mocht de Staat onverhoopt dit leven als Christen willen belemmeren, dan zullen de wetten van het hemelsch politeuma, van Christus,nbsp;boven die van het aardsch politeuma, van den staat, moeten gelden.
Paulus heeft hier dus geen ,.politieke belijdenis” afgelegd, maar een belijdenis van den Christelijken levenswandel in zijn vollen omvang,nbsp;welke, als zoodanig, een conflict met den staat in zich kan bergen.
Een eenzijdige accentuatie van Fil. 3 ; 20 geeft aan dit vers een politieke tint, die niet in overeenstemming is met het tekstverband.
Nog sterker drukt Spencer Kennard zich uit. Hij is van oordeel.
Hommes, God en Keizer, bl. 98.
2) Obbink-Brouwer, Inleid. bl. 292, vgl. bl. 331.
229
-ocr page 236-dat het eerste Christendom geboren is; „dans une atmosphère de rébellion”. De naam van Christus was reeds: ,,par lui-même unnbsp;programme de rébellion contre la domination païenne. — Sa signification était essentiellement politique, de sorte que celui qui Ie portaitnbsp;était considéré comme Ie fondateur d’un Etat rival” i). Spencernbsp;Kennard kan in Paulus dan ook slechts een energieken staatsvijandnbsp;zien, die den Staat regelrecht verbindt aan de heerschappij vannbsp;den satan.
Hierboven hebben wij eenige scherpe lijnen willen aangeven: nbsp;nbsp;nbsp;—•
a) nbsp;nbsp;nbsp;Paulus verkondigt Jezus Christus, den Heer; diens kruis ennbsp;opstanding (het statische element).
b) nbsp;nbsp;nbsp;Paulus breidt de nieuwe leer verder uit (het theologisch-dyna-mische element).
c) nbsp;nbsp;nbsp;Paulus spreekt over een politeuma in de hemelen (het eschatologisch element).
d) nbsp;nbsp;nbsp;Paulus onthoudt zich van daadwerkelijke inmenging in hetnbsp;politieke leven (het non-agressieve element).
Met dit laatste zullen wij ons verder bezig houden. We noemden -Paulus’ houding ten opzichte van de politiek met opzet: non-agressief, omdat men bij hem niet van een a-politieke of een politiek-onver-schillige houding kan spreken. Hoewel volbloed Jood, leeft Paulusnbsp;rustig onder de wijde vleugelen van het Romeinsche rijk.
Aan zijn conflicten met de Joodsche overheden kunnen wij stilzwijgend voorbijgaan, daar deze conflicten zuiver godsdienstige aangelegenheden betroffen.
Hoe zit het echter, als Paulus met de Romeinsche overheid in aanraking komt? Allereerst geve men er acht op, dat Paulus nooit.^nbsp;direct, onmiddellijk, met de Romeinsche overheden in botsing kwam,nbsp;maar steeds door toedoen van zijn Joodsche volksgenoot en. Wanneernbsp;hij meent, dat hem onrecht wordt aangedaan en zijn prediking verhinderd wordt, komt hij in verzet, zich beroepend op zijn Romeinschnbsp;burgerschap (Hd. 16 : 37; 22 : 24vv.) en tenslotte weet hij zich opnbsp;den keizer te beroepen (Hd. 25 : 11). Paulus neemt zijn Romeinschnbsp;burgerschap dus stellig niet en bagatelle. Het bezit voor hem eennbsp;positieve, een beveiligende waarde. Indien voor den apostel de heerschappij van den keizer zonder meer satans-heerschappij zou zijnnbsp;geweest, zou hij zich derhalve voor zijn recht op den satan beroepennbsp;hebben!
In Paulus’ brieven treffen we hetzelfde standpunt aan.
gt;) Spencer Kennard, Pol. et rel. p. 129 sqq.
230
-ocr page 237-Men heeft wel eenige plaatsen als staats vijandig willen kenmerken/ Spencer Kennard heeft op 1 Kor. 2 : 6—8 gewezen. Doch tot het fnbsp;recht verstaan van deze plaats zal allereerst moeten worden onderzocht, wie met de apxovTSO tou alcovoo toutou uit vs. 6 en vs. 8nbsp;worden bedoeld. Er bestaan verschillende verklaringen. Men heeft ^nbsp;gedacht aan menschelijke machten of aan bovenaardsche machten. .nbsp;Vat men öcpxcov op als menschelijke macht, dan kan men die machtnbsp;nog beperken tot de Joodsche overheid of men kan in de „heerschersnbsp;dezer eeuw” de aanduiding zien van Joden en heidenen als totaal-begrip. (Lato vocabulo Paulus utitur, quo et Judaeorum et Graecorumnbsp;proceres complectitur. Bengel.) De appositie tou aiövoa toutou -kan ons niet absoluut uit de onzekerheid helpen, daar het begripnbsp;alóv wel met het begrip KÓopoo verwisseld wordt (vgl. Mt. 13 ; 22;nbsp;Mk.4;19; IKor. 1 : 20; 3 : 19). Hommes acht het ten eenenmale uitgesloten, dat Paulus in 1 Kor. 2 : 8 engelmachten zou hebben bedoeld,nbsp;daar öcpxcov hier, evenals in Hd. 13:27, voorname magistraatspersonen,nbsp;machthebbers zou beteekenen i). Het is evenwel duidelijk, dat Hd.
13 ; 27 daarmede geen absoluut bewijs levert.
Wij zouden daarom de vraag willen stellen, of bij de „heerschers -dezer eeuw” toch niet beter aan hemelmachten kan worden gedacht. Delling wijst er op, dat apycov o.a. beteekent: ,,Befehlshaber über-menschlicher (offenbar immer gottfeindlicher) Machte” ^). In Mt. 12; 24nbsp;Lk. 11 ; 15 heet Beëlzebul de apxcov der demonen. Delling neemtnbsp;dan ook aan, dat de ocpxovTSO van 1 Kor. 2 : 6—8 bovenaardschenbsp;machten voorstellen. Ook Brouwer meent, dat de kruisiging van —nbsp;Jezus in laatste instantie moet worden toegeschreven aan de hemelschenbsp;machten, die het volk en den Joodschen Raad beheerschten ^),nbsp;terwijl Wendland zegt, dat onder de archontes: ,,nicht menschlichenbsp;Herrscher, sondern überirdische, widergöttliche Gewalten, Engel-machte, denen die alte Welt untersteht”, moeten worden verstaan ^).
Deze verklaring wint in belangrijke mate aan waarschijnlijkheid, wanneer we acht geven op de groote rol, die de machten der duisternis.
1) nbsp;nbsp;nbsp;Hommes, God en Keizer, bl. 81.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Delling, ÏWNT I, S. 487, art. dcpxcov.
Brouwer, Het N.T. met Aanteek. bl. 401.
*) Wendland, Die Briefe an die Korinther (Das N.T. Deutsch, 2) S. 16 (302). Ook Weinel, Stellung, S. 24 ziet in de archontes engelmachten, die achter Herodesnbsp;en Pilatus staan. Zie nog Bauer, Wörterbuch, Sp. 190, art. ÖCpXCbV, ,,Auch d.nbsp;ÖpXOVTEO TOU atÖVOO TOÓTOU 1 Kor. 2, 6-8 können nur Damonen sein (sonbsp;Origenes bis H.D.Wendland z. St.), en Reitzenstein, Iran. Erlösungsmyster.nbsp;S. 236f.
231
-ocr page 238-de demonen, spelen in Paulus’ theologie. Wanneer nu met de apxovrsa — van 1 Kor. 2 : 6—8 geestelijke, anti-goddelijke machten zijn bedoeld,nbsp;kan er van een politieke bedoeling al heel moeilijk sprake zijn.
Hetzelfde geldt van 1 Kor. 6 : 1—11. Weinel betoogt, dat Paulus hier het recht van den staat buiten werking stelt en het Kerkrechtnbsp;hier zijn aanvangspunt vindt ^). Inderdaad wordt er in vs 5 over^nbsp;een scheidsgerecht gesproken, maar het is er verre van, dat Paulusnbsp;hier aan de instelling van een kerkelijk-juridisch apparaat denkt.nbsp;De spits van 1 Kor. 6 : 1—11 is niet gericht tegen heidensche recht--spraak, doch tegen het euvel der geloovigen, die de ,,dingen vannbsp;eiken dag” voor den wereldschen rechterstoel brengen, in plaats vannbsp;ze onder elkander tot een oplossing te brengen. Paulus stuurt er opnbsp;aan, dat het zedelijk leven der geloovigen in alle opzichten doordrenktnbsp;worde van de Christelijke liefde, welke de zelfverloochening leert.
,.Waarom lijdt gij niet liever onrecht”, vraagt hij. Bovendien vergete -men niet, dat Paulus zich met dezen oproep beweegt in Joodsche lijn, d.w.z. hij weet van de voorrechten en plichten der Joden inzakenbsp;hun onderlinge rechtsverhouding. Voor de Joden bestond de strengenbsp;regel, hun rechtszaken niet voor de heidenen te brengen . Bengelnbsp;merkt bij 1 Kor. 6 : 1 op: ,,Iudaeis multa indulgebant magistratusnbsp;gentium: nee ab ludaeis adhuc in ea parte distincti erant Christiani” ®).nbsp;Nauwkeurig achtgevend op het tekstverband, op de spits van Paulus’nbsp;betoog en op de zekere vrijheid in rechtszaken, welke het jongenbsp;Christendom evenals de Joden legaal bezat, zal men tot de slotsomnbsp;komen, dat Paulus zich hier niet verzet tegen het Romeinsche rechtnbsp;als zoodanig of de staatswetten negeert, doch dat hij een positievenbsp;norm wil geven voor het Christelijk-zedelijk leven, dat volgensnbsp;Christus’ gebod in dienende liefde en zelfverloochening bestaat.
Ik acht met het bovenstaande de meening van Weinel afdoende weerlegd .
Dat wij derhalve ook de opvatting van WissiNG — die Weinel^-schijnt te volgen —¦ niet kunnen deelen, spreekt vanzelf. Wissing zegt ook, dat de staatsmacht geheel en al op de heerschappij van dennbsp;satan berust. Om zijn bewering te staven verwijst Wissing naarnbsp;dezelfde teksten als Weinel n.1. Joh. 12 : 31; 14 : 30; 16 : 11; Ef. 2 : 2.
h Weinel, Stellung, S. 31 ff.
ScHÜRER, GJV, II S. 464ff. ,,Das Leben unter dem Gesetz” en III, S. 56f. ,,Staatsrechtliche Stellung der Gemeindenquot;.
3) Bengel, Gnomon II p. 120.
Vgl. Brunner, Gebot, S. 652.
232
-ocr page 239-Wie bewijst, dat de ,,vorst dezer wereld”zonder meer met de heidensche staatsmacht mag worden vereenzelvigd? De Johanneische tekstennbsp;doelen op den satan zonder eenige speciale nevenbedoeling.
Achter Ef. 2 : 2 schuilt al evenmin een politieke bedoeling. Paulus spreekt over den ,,beheerscher der tegenwoordige eeuw, den overstenbsp;van de macht der lucht, den geest, die nog steeds werkzaam is in denbsp;’ongehoorzamen”. Dan volgt — let wel! — ,,onder hen hebben wijnbsp;ook allen eens verkeerd, toen wij toegaven aan de begeerten van onsnbsp;zinnelijk leven, en opvolgden de wenschen van ons zinnelijk levennbsp;en van onze lusten”. Hoe zou Paulus ooit vs.3 hebben kunnen verbinden met VS. 2, indien er een politieke angel in dit vers zou verborgennbsp;zijn? Hij rekent zichzelf mede onder degenen, die eens onder dennbsp;,,beheerscher der tegenwoordige eeuw” hebben geleefd. Indien Paulus-daarmee de staatsmacht zou bedoelen, leefde hij dan na zijn overgavenbsp;aan Christus niet meer onder de wetten van het Imperium? Neen,nbsp;hier zijn de demonische machten bedoeld, waaraan ook Paulus eenmaalnbsp;toegaf, toen hij wandelde Kaxdc tóv alcova toG KÓopou toutou,nbsp;dood zijnde in zijn ,,zonden en overtredingen”.
Ed. Meyer heeft met groote scherpzinnigheid de gansche situatie in het oog gevat. In verband met 1 Kor. 7 : 10 (de huwelijksvraag)nbsp;zegt hij: ,,Wie in dieser Frage, so erkennt Paulus durchweg die ge-gebenen Verhaltnisse des irdischen Lebens an, solange dies nochnbsp;besteht. An ihnen soil man nichts andern, jeder in seinem Standenbsp;und Beruf bleiben, der Freie wie der Sklave (1 Kor. 7, 20f.; Kol.nbsp;3, 22). lm Römerbrief erkennt er die weltlichen Obrigkeiten und ihrenbsp;Strafgewalt als von Gott gesetzt an und ebenso die Verpflichtungnbsp;zum Steuerzahlen (Rom. 13, Iff), entsprechend dem Worte Jesunbsp;über den Zinsgroschen” i).
Ed. Meyer ziet verband tusschen Jezus’ beroemde woord, Mk. 12 : 13—17par. en Paulus’ politieke standpunt, een verband,nbsp;waarop nog onlangs Gerhard Kittel met den grootsten nadruknbsp;heeft gewezen ^).
Wij zijn met het noemen van Romeinen 13 : Ivv. aangeland bij een Bijbelgedeelte, dat de eeuwen door een uiterst belangrijke rolnbsp;heeft gespeeld in de problematieke verhouding: Kerk—Staat. Het isnbsp;steeds een waagstuk Rom. 13 ter sprake te brengen. En het zal steedsnbsp;gevaarlijk blijven dit gedeelte te hanteeren als ,,bewijsmateriaal”
Mever, Urspr. u'. Anf. III S. 338. 2) Kittel, Chr. u. Imp. S. 20.
233
-ocr page 240-voor een bepaald politiek standpunt, zonder voorafgaande grondige verkenning van het geheele terrein.
Rom. 13 werd geschreven door een civis Romanus, die de macht ' en de beschermende hand van het Imperium aan den lijve had leerennbsp;kennen en wel in een voor hem gunstigen zin! i) Paulus erkent hetnbsp;,,boven hem staande gezag” en hij roept ieder mensch toe het te doen,nbsp;,,want er bestaat geen gezag dan door God”. Evenals Jezus ziet ook‘nbsp;Paulus den staat in het totaal zijner functies, dus eveneens de poli-tioneele en justitieele, aan God onderworpen. Brouwer, Cadoux,nbsp;Fiedler, Heering, Kittel, Pfleiderer, Wünsch e.a., wijzennbsp;allen op de positieve houding van Paulus jegens den staat ^). Hijnbsp;erkent de gegeven staatsorde in haar concrete situatie. Joh. Weissnbsp;en Sevenster zijn van gedachte, dat er een breuk bestaat tusschennbsp;Jezus’ woord in Mk. 12 ; 17vv.,en Rom. 13®). Weiss zegt radicaal;nbsp;,,Beides hat nichts mit einander zu tun. Es handelt sich um zweinbsp;völlig getrennte Gebiete”; terwijl Sevenster zich eenigszins terughoudender betoont, als hij zegt: ,,Van positieve waardeering (hetnbsp;gaat over Mk. 12 : 17) is geen sprake en wij zijn nog niet op gelijk plannbsp;met de opvattingen, die in Paulus’ bekende woorden (Romeinen 13)nbsp;tot uiting komen”. Wissing komt met een al te simpele oplossing-;»,nbsp;voor den dag. Rom. 13 geeft, volgens Wissing, geen aanleiding —nbsp;evenmin als de voorbeden in 1 Petr. 2 : 13, 1 Clem. 60 : 4, Polyc. Phil.
12 : 3 zulks doen — van een: ,,positieve erkenning van den staat door het Christendom te spreken. Als de staat inderdaad positieve waardenbsp;bezat ook voor een Christen, dan is het toch wel vreemd, dat wij geennbsp;opwekking lezen om actief aan het staatsleven deel te nemen” *).nbsp;Dat is wel heel simpel. Op welke wijze zou men in die dagen de vele,_
h Kittel Chr. u. Imp. S. 21; vgl. Wünsch, Ev. Eth. Pol. S. 479.
Zie Brouwer, Soc. Vr. bl. 257; Cadoux, Early Church, p. 112; Fiedler, Kirche u. Staat, S. 8; Heering, Zondeval, bl. 36: ,,De overheid mag en moet alsnbsp;iustitie- en politiemacht optreden. Dit mag men uit Rom. 13 concludeeren.nbsp;Maar ook niet meer!” Hommes, God en Keizer, bl. 66vv.; Kittel, Chr. u. Imp.nbsp;S. 19ff.; Pfleiderer, Entst. S. 182: de Romeinsche staat is voor Paulus geennbsp;demonische verschijning en voorwerp van haat: ,,sondern vielmehr ein Momentnbsp;der sittlichen Weltordnung und als solches Gegenstandgewissenhafter Achtung”.nbsp;Wünsch, Ev. Eth. Pol. S. 95: Paulus,,gebruikt” den staat als ,,Ordnungs- undnbsp;Rechtsstaat”; zegt er echter verder niet veel positiefs over.
3) Weiss, Predigt Jesu, S. 125; Sevenster, Eth. en Esch. bl. 34. Vgl. Kautsky, Urspr. S. 415 ad Rom. 13: ,,Wie weit ist das bereits von jenem Jesus entfernt,nbsp;der seine Jünger auffordert, Schwerter zu kaufen, und den Hasz der Reichennbsp;und Machtigen predigte”.
*) Wissing, Begrip K. G. bl. 118.
234
-ocr page 241-door Rome onderworpen volken, hebben moeten aanvuren tot een actief deelnemen aan het staatsleven? Vanuit Rome werd immers -alles geregeerd! Maar er is nog meer. Gesteld, dat het zou zijn geschied,nbsp;zooals WissiNG het zegt, dan zou daardoor vanzelfsprekend een bepaalde staatsorde als een vaste structuur gesanctioneerd zijn. Maar —nbsp;het Evangelie biedt geen vaste schema’s en voor alle tijden geldendenbsp;staatsinstellingen. Het is verkondiging van het volle heil in Jezus -den Messias-Koning. Het biedt religieuze en ethische normen vooralle tijden, plaatsen en volken, maar geen vaste, preciese bepalingen,nbsp;die aan andere volkskarakters vreemd zouden zijn en in den loop dernbsp;eeuwen zouden moeten versteenen tot onbruikbare resten. De ,,acti-'nbsp;viteit”, waartoe de voorbeden opwekken, is er eene van het edelstenbsp;gehalte, het is het medeleven in het gebed, het is het hoogste wat denbsp;staatsburger kan doen voor zijn volk en zijn overheid.
Wij vermeldden reeds, dat Eisler Paulus belast met een volledig afwijken van Jezus’ bedoeling. Hij noemt Paulus’ ,,politische Schwen-kung”: ,,eine entschiedene Abweichung von dem Weg, den der amnbsp;Kreuz gestorbene Herr gewiesen hatte” ^), en zegt met betrekkingnbsp;tot Jezus’ uitspraak, Mk. 12 ; 17, ,,Paulus hat nie gewagt, sich fürnbsp;seine Politik auf dieses Wort zu berufen, denn damals lebten nochnbsp;die Jünger, die bezeugen konnten wie es wirklich gemeint war” ^).
Met Brouwer, Ed. Meyer, Fiedler, Kittel, van Veldhuizen, nemen we aan, dat Paulus in zijn politieke zienswijze niet afwijktnbsp;van wat Jezus dienaangaande heeft geleerd, en dat er derhalve geennbsp;breuk bestaat tusschen Mk. 12 : 17 en Rom. 13.
Wij mogen niet van Romeinen 13 afstappen zonder gewag te hebben — gemaakt van de nieuwere opvatting van è^ouoLai als ,,Engel-machten”. Aan een studie van recenten datum (1941) heeft Cullmann |nbsp;een Exkurs toegevoegd, om deze exegese nog eens extra te verdedigennbsp;tegen de critiek van Gerhard Kittel (Christus und Imperator,nbsp;1939) en Franz J. Leenhardt (Le chrétien' doit-il servir l’EtatP,nbsp;1939). Zich beroepend op de uitlegging van M. Dibelius (reeds innbsp;1909), maar vooral van H. Schlier (1930), G. Dehn (1936), K. Barthnbsp;(het laatst in zijn ,,Rechtfertigung und Recht”, 1938) en K. L.nbsp;Schmidt (1937, — vgl. ook zijn ,,Die Polis in Kirche und Welt”,nbsp;1939) neemt Cullmann het voor de nieuwe exegese op ®).
Het probleem is te ingewikkeld, dan dat we er hier breedvoerig -
h Eisler, I B II S. 7451.
2) Eisler, I B II S, 748 Anm. 3; vgl. Kautsky, Urspr. S. 415. Cullmann, Königsherrschaft Christi, S. 44ff.
235
-ocr page 242-op in zouden kunnen gaan. Of moeten we liever zeggen: het is niet zoo ingewikkeld, maar men heeft het gecompliceerd gemaakt! Brouwernbsp;treft o.i. de quaestie in het hart, wanneer hij zegt: ,,Reeds de een--voudige uitlegging van Rom. 13 : Ivv. maakt het onwaarschijnlijk,nbsp;dat wij bij è^ouaia aan engelmacht te denken hebben. Dat apxovTEOnbsp;dit zouden zijn, is onbewijsbaar en onaannemelijk” ^). Inderdaad:
,,eenvoudige” uitlegging!
Ongetwijfeld kent Paulus Engelmachten (b.v. 1 Kor. 6 : 3; Ef., 6 : 12 e.a.), maar daaruit mag nog geenszins geconcludeerd worden,nbsp;dat hij bij de E^ouoiaL en apxovrsa van Rom. 13 : 1 en 3 aannbsp;dergelijke engelmachten heeft gedacht. Ook de oud-Christelijkenbsp;exegese aanvaardde de identificatie: Overheid = Engelmacht niet.nbsp;Inzooverre is de nieuwe opvatting dus niet heelemaal nieuw te noemen,nbsp;daar er reeds in de tweede eeuw ,,sommigen” waren, die è^ouaiaLnbsp;als Engelmachten uitlegden, zooals Irenaeüs ons meedeelt.
Wij laten hier de desbetreffende passage uit Irenaeüs’ Weerlegging volgen, die om meer dan een reden belangwekkend is.
,,Gelijk hij (d.i. de satan) dus in den beginne gelogen heeft, zoo loog-hij ook aan het einde, toen hij zeide: ,,Deze allen zijn mij overgegeven en ik geef ze aan wien ik wil”. Hijzelf toch heeft de koninkrijken dernbsp;wereld niet bepaald, maar God; want: ,,des konings hart is in de handnbsp;van God”. Ook bij monde van Salomo voorts zegt het Woord: ,,Doornbsp;mij regeeren de koningen, en handhaven de machthebbenden denbsp;gerechtigheid; door mij zullen de vorsten zich verheffen, en door mijnbsp;regeeren de alleenheerschers der aarde”. Ook Paulus de apostelnbsp;echter zegt betreffende hetzelfde: ,,Weest onderdanig aan alle hoogerenbsp;machthebbers, want er is geen macht dan die van God, en die er zijn,nbsp;zijn door God verordend”. En nogmaals zegt hij betreffende dezelfden:nbsp;,,Want niet tevergeefs draagt zij het zwaard; zij is toch Gods dienares,nbsp;eene wreekster tot toorn voor hem, die het kwade doet”. Naardiennbsp;hij echter dit een en ander niet zegt van de engelen als mogendheden,nbsp;noch van de onzichtbare overheden, zooals sommigen wagen het uitnbsp;te leggen, maar van wie onder de menschen machthebbenden zijn,nbsp;zegt hij: ,,Immers, daarom betaalt gij ook schatting, want zij zijnnbsp;dienaren Gods, juist daartoe altijd werkzaam”. Ditzelfde intusschennbsp;heeft ook de Heer bevestigd, door niet te doen, wat door den duivelnbsp;aanbevolen werd, doch te bevelen dat voor hemzelven en voor Petrusnbsp;aan de inners der belastingen schatting gegeven zou worden, aangeziennbsp;zij dienaren Gods zijn, juist daartoe altijd werkzaam” ^).
1) Brouwer, Christen en Overheid vlg. Rom. 13 : 1—10, bl. 161.
Irenaeüs, Weerlegging, V, 24. 1,
236
-ocr page 243-De „sommigen”, die het wagen de è^ouaiai uit Rom. 13 uit te leggen als engelmacht, moeten waarschijnlijk onder de gnostici wordennbsp;gezocht. Doch hoe dit ook zij, aldus Kittel, vast staat dat Irenaeüsnbsp;deze opvatting brandmerkt als „eine haretische Exegese” ^).
Terecht hebben Brouwer, Hommes, Kittel e.a. deze nieuwe uitlegging van de hand gewezen ^). Daarbij houde men goed in het oog,quot; dat het hier niet een min of meer zelfstandige, geïsoleerde exegetischenbsp;quaestie betreft, waarvan de opvatting betrekkelijk onbelangrijk is,nbsp;een interessant en onschuldig object voor de studeerkamer, dochnbsp;dat het gansche probleem der verhouding Kerk—Staat er ten nauwstenbsp;bij betrokken is.
Immers via deze exegese van een vermeend rapport: Engelen— Overheid, kan men gemakkelijk, al naar gelang de historische situatienbsp;zich voordoet, goede engelen of kwade demonen achter de Staatsmachten werkzaam achten, waardoor zoowel de lastige tegenstrijdigheid tusschen Rom. 13 (de goede Macht) en Openbaring 13 (denbsp;demonische macht) uit den weg zou zijn geruimd, als ook voor schiernbsp;alle situaties de deur naar een compromis zou zijn geopend.
In verband hiermede willen wij herinneren aan Brouwer’s bestrijding van het boek van Schmidt: ,,Die Polis in Kirche und Welt”. Schmidt eindigt het laatste hoofdstuk van zijn boek, dat handeltnbsp;over ,,Reich, Kirche, Staat”, met een teekening van de positie dernbsp;Christenen. De hemelsche Polis in eigenlijken zin is het Rijk Gods zelf.nbsp;,,Soweit die Christen als Himmelsbürger auf Erden leben, wird dienbsp;himmlische Polis durch die Kirche dargestellt, die für das von ihrnbsp;verkündigte Reich Gottes bestimmt ist” ®). De Christenen zijn —nbsp;positief — de tempel (vaóa), het huis (oTkoo), de huisgenootennbsp;(oIkeioi), de bouw (oiKobopf)) Gods. Negatief: de Christenen zijnnbsp;op aarde bijwoners, vreemdelingen (ndpoiKoi, ¦napE'nibqpoi, ^évoi).nbsp;,,Soweit der irdische Staat im Neuen Testament gewertet wird,nbsp;erscheint er als eine Engel —, d.h. als eine Zwischenmacht, alsnbsp;etwas durchaus Wirkliches und Wichtiges, aber doch als etwasnbsp;Vorlaufiges und Nichtletzliches. Das ist eine Betrachtung, die dannnbsp;für die Einschatzung der Staatsmacht in der Johannes-Apokalypse,nbsp;Kap. 13, ihre Folgerungen hat. Das Reich Gottes wird sein, wenn esnbsp;keine Staaten mehr gibt. Die Kirche, der dieses Reich verheiszen ist.
b Kittel, Chr. u. Imp. S. 54.
Brouwer, Christen en Overheid, vlgs Rom. 13 : 1—10; Hommes, God en Keizer, bl. 74vv; Kittel, Chr. u. Imp.
Schmidt, Die Polis, S. 109.
237
-ocr page 244-befindet sich im Gegenüber zum Staate, weil sie selbst auf den wahren Staat, die himmlische Polis, ausgerichtet ist” ^).
Wij hebben den indruk ontvangen, dat Schmidt zich a.h.w. ingegraven heeft in het Grieksche Polis-begrip. Noch de Evangeliën, noch Paulus geven aanleiding tot het vormen van dergelijke vérstrekkende conclusies. Kerk en Staat behooren niet tegenover elkander,nbsp;maar naast elkaar gesteld te worden; zij zijn twee zelfstandige gemeenschapskringen. En wij kunnen het niet anders zien dan dat de positie,nbsp;die zoowel Jezus als Paulus in dezen hebben ingenomen, beslist eennbsp;andere is dan die, welke Schmidt de Kerk heeft toegedacht.
In de Pastorale Brieven — die wij onder dit hoofdstuk willen rang- • schikken, omdat zij, afgezien van het auteurschap, onmiskenbaarnbsp;met de Paulinische literatuur samenhangen — bevinden zich enkelenbsp;teksten, die op bijzondere wijze de houding der oud-Christelijkenbsp;gemeente jegens den staat typeeren. 1 Tim. 2 : 1—4 (dat npcoTovnbsp;ndvTCOV geldt), geeft het voorschrift: ,,dat er smeekingen, gebeden,nbsp;voorbeden en dankzeggingen opgezonden worden voor alle menschen;nbsp;voor keizers en voor allen die in hoogheid zijn gezeten, opdat wij stilnbsp;en rustig, een in alle opzichten godvruchtig en waardig leven kunnennbsp;leiden. Dat is goed en welgevallig in het oog van God, den bewerkernbsp;van ons behoud, die wenscht dat alle menschen behouden wordennbsp;en tot kennis der waarheid komen”. Spencer Kennard ontdekt innbsp;dit voorschrift slechts een persoonlijk motief, ,,le motif en est purementnbsp;personnel”, n.1. om aan de vervolgingen te ontsnappen 2). Dit voorschrift zou dus een soort veiligheidsklep zijn. Kittel, die zegt, datnbsp;den geloovigen hier een positieve houding ten aanzien van den staatnbsp;wordt aangewezen, biedt ongetwijfeld een zuiverder beschouwing.nbsp;Met deze voorbede is tevens de positie van den staat zelve aangeduid,nbsp;en wordt zijn macht, zijn al-macht beperkt. ,,Wer der Fürbittenbsp;bedarf, ist, ob Kaiser oder König oder Statthalter, ein Mensch; stehtnbsp;unter Gottes Forderung, unter Gottes Gericht, unter Gottes rettendemnbsp;Willen”, zegt Kittel zeer ad rem ®). De voorbede is dus allerminst een .nbsp;uit vrees aangebrachte veiligheidsklep, maar veeleer een veelzeggendnbsp;verzet tegen de keizervereering. De Caesar-soter als godheid heeftnbsp;immers geen voorbede noodig, maar eischt integendeel aanbidding.nbsp;Men verlieze evenwel niet uit het oog, dat de voorbede a priori niet-
b Schmidt, Die Polis, S. 110. b Spencer Kenn.-vrd, Pol. et rel p. 112.nbsp;*) Kittel, Chr. u. Imp. S. 25.
238
-ocr page 245-antithetisch geschiedt, maar met een zeer positief doel, n.1. dat ,,alle menschen behouden worden”, waarbij keizers en hooggeplaatst ennbsp;ingesloten worden. Met grooten nadruk willen wij vaststellen, datnbsp;voorbede en zendingsdrang hier ineenvloeien!
Dat de schrijver van 1 Tim. in hfds. 6 : 12—16 Jezus in alle op-. zichten als ,,le rival de César” heeft willen uitbeelden, is een opvatting,nbsp;die Spencer Kennard toch wel moeilijk kan handhaven ^). Opnbsp;deze manier zouden alle uitspraken over Jezus die hem beschrijvennbsp;als Heer, Koning, Heiland, Redder, enz. en die uit den aard der zaaknbsp;een anthropomorf karakter dragen, noodzakelijkerwijs een politiekenbsp;bedoeling hebben!
Aan Titus 3 : Ivv. ontzegt Spencer Kennard een: ,,approbation politique”; hiervoor geldt z.i. hetzelfde als voor 1 Tim. 2 : Ivv.: ,,ridéenbsp;principale étant d’échapper a la persécution”.
De Paulinische en de Pastorale brieven laten ons niet in onzekerheid. Paulus doet niet anders dan doorgeven en verder ontwikkelen, watnbsp;Jezus heeft gezegd. Wissing’s opmerking, dat Paulus zich beroeptnbsp;op den keizer, omdat hij van twee kwaden het beste kiest en zijn zaaknbsp;liever door de Romeinen dan door de Joden berecht ziet, ,,om denbsp;eenvoudige reden, dat hij hier eerder vrijspraak verwacht”, achtennbsp;we welhaast krenkend voor Paulus’ karakter®). Terwijl hij reeds zoonbsp;vaak zijn leven voor het Evangelie heeft gewaagd, zou hij zich tenslotte toch, uit opportunisme, beroepen op den Keizer-„satan”?nbsp;Ónmogelijk! 1 2).
Wars van den keizer-cultus als zoodanig, onderwerpt hij zich nochtans aan de Romeinsche staatsorde als zoodanig en vermaantnbsp;tot gehoorzaamheid aan het gezag als: ,,instelling Gods”.
239
1) nbsp;nbsp;nbsp;Spencer Kennard, Pol. et rel. p. 112.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Spencer Kennard, Pol. et rel. p. 112.nbsp;WissiNG, Begrip K.G. bl. 118.
Zie Kittel, Chr. u. Imp. S. 21.
-ocr page 246-HOOFDSTUK III.
POLITIEK IN DE OVERIGE NIEUW-TESTAMENTISCHE
GESCHRIFTEN.
Gemakshalve behandelen we de geschriften in de Bijbelsche volgorde.
In den brief aan de Hebreen meent Weinel een „antistaatlich” element te hebben ontdekt, en wel in Hehr. 11 : 9, 13, 16 ^). Wanneernbsp;men echter de ,,vreemdelingschap” op aarde gaat verwringen totnbsp;een situatie, gelijk Weinel dat doet, zou men zelfs aan Jezus’ woord;nbsp;,,in het huis mijns Vaders zijn vele woningen” wel een staats vijandignbsp;karakter kunnen verbinden. Wij wijzen op Hebr. 10; 32—35, waarinnbsp;wordt opgewekt tot dulden en dragen en gewezen wordt op het heil,nbsp;dat den geloovige eenmaal wacht(cf. 10 : 25; 11 ; 16; 12 ; 28).
Het is bekend, dat in den brief van Jakobus de rijken geenszins' gespaard worden (Jak. 5 : Ivv.). Kautsky concludeert uit dezen brief,.nbsp;dat in de oud-Christelijke gemeente een wilde klassenhaat tegen denbsp;rijken moet hebben geheerscht ^), terwijl Weinel er uit opmaakt,nbsp;dat een revolutionair radicalisme aan het oude Christendom nietnbsp;vreemd was ®). Inderdaad is Jakobus niet malsch in zijn uitspraken.-Doch, gelet op de gansche strekking van zijn schrijven, bedoelt Jakobusnbsp;geen sociale, maar een geestelijke revolutie; ieder geloovige, rijk ennbsp;arm, brenge zijn leven in overeenstemming met de leer ^). In Jakobusnbsp;beluisteren we dezelfde klanken als in de Psalmen, de Profeten ennbsp;in de Chokmah-literatuur. De schrijver vermaant geduld te oefenen,nbsp;want de groote actie van Christus, Zijn komst, is op handen.
Een belangrijke passage over de verhouding van den Christen ¦ tot den staat ontmoeten we in 1 Petrus.
1 Petr. 2 :13—17 laat een ondubbelzinnig geluid hooren, wat aangaat de onderdanigheid en gehoorzaamheid aan alle menschelijke ordening:nbsp;,,om des Heeren wil”. Keizer en stadhouders worden op één lijn
1) nbsp;nbsp;nbsp;Weinel, Stellung, slot.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Kautsky, Urspr. S. 343.
3) nbsp;nbsp;nbsp;Weinel, Stellung, S. 14.
Vgl. Obbink-Brouwer, Inleid. bl. 387.
240
-ocr page 247-gesteld. „Es gibt keinGeschöpf und keineSchöpfung ohne denSchöpfer. Von ihm hat auch der Fürst alle seine wahrhafte und echte Würde”,nbsp;zegt Kittel i). Spencer Kennard, die aan 1 Petrus een „antagonisme politique” toekent, tracht het ,,eerst den koning” krachteloosnbsp;te maken, door zijn bewering: ,,c’était apparemment une conséquencenbsp;du devoir correspondant d’honorer tous les hommes”, terwijl hijnbsp;tevens den auteur verdenkt van een zekere diplomatie met het oognbsp;op de vervolgingen .Waar de schrijver achtereenvolgens staat, slavernijnbsp;en vrouwen opnoemt en ten opzichte van elk van deze drie over eennbsp;bepaalde ,,onderdanigheid” jegens hun ,,superieuren” spreekt, isnbsp;het klaar als de dag, dat het ,,eei^t den koning” in deze reeks ooknbsp;een eigen accent ontvangt. Spencer Kennard vat ook het Babylon -(1 Petr. 5 : 13) in vijandigen zin op. Babylon is Rome. Nu was Romenbsp;inderdaad de stad, ,,die allengs inbegrip werd der aan de gemeentenbsp;van Christus vijandige wereldmacht” ^). Het is echter de vraag,—nbsp;waarop de auteur zelf bij het noemen van den naam Babylon doeldenbsp;op het begrip ,,vijandschap” of op de ballingschap. Gelet op 1 Petr. 1:1nbsp;en 5 : 10 mag o.i. de gedachte aan de Babylonische ballingschap nietnbsp;naar het tweede plan geschoven worden, al blijft de zinspeling opnbsp;vijandschap bestaan. Zuiver willekeurig achten we de meening vannbsp;Spencer Kennard, om in den ,,brullenden leeuw” (5 : 8): ,,unenbsp;allusion claire au gouvernement lui-même, considéré comme 1’ émissairenbsp;de Satan” te zien1 2). Hoe zou 2: 13vv.daarmee ooit te rijmen zijn?
In den eersten brief van Johannes zegt de schrijver: ,,Wij weten,-dat wij uit God zijn en dat de geheele wereld in (de macht van) den booze (Èv TÓ Tiovqpö) ligt” (5 : 19).
Cadoux acht dit vers van groot belang. ,,It is scarcely an exaggeration to say that the phrase-,,the world lays in (the power of) the Evil (One)” is a fairly representative summary of the general Christiannbsp;position” ^). Cadoux wijst er op, hoe in de periode van 70—110 n.C.-de staat als kwaad werd opgevat. ,,The Roman Empire was a satanicnbsp;power”. Hij is van oordeel, dat Johannes niet de natuurlijke wereld, _nbsp;maar de sociale, de staatswereld op het oog had. Wij betwijfelennbsp;echter, of Johannes ó Koopóo begrenst tot het door Cadoux aangeduide politieke begrip. Sasse heeft uiteengezet, dat de ,,wereld”_nbsp;om zoo te zeggen ,,eine gewaltige Kollektivperson” is, die door den
LS i6 241
Kittel, Chr. u. Imp. S. 28.
2) Spencer Kennard, Pol. et rel. p. 116.
Van Leeuwen, Inleid. N.T. bl. 138.
Spencer Kennard, Pol. et rel. p. 117. Cadoux, Early Church, p. 166.
-ocr page 248-apxcov Tou KÓapou toutou gerepresenteerd wordt. „Sowird die Heils-geschichte zu einen Kampt zwisclien Christus und dem KÓapoa bzw. dem den KÓapoa beherrschenden irovripóo. Von dem Siegnbsp;Christi in diesem Kampt ist J. 16, 33 die Rede: £Y“ vevik^ko tóvnbsp;KÓopov” 1). Het begrip wereld is ook hier stellig wijder dan Cadouxnbsp;het neemt; het is ,,het tooneel, waarop het drama der verlossing zichnbsp;atspeelt” (Sasse). De politieke ontreddering was voor Johannes een ¦nbsp;deel van den algeheelen wereldnood, die veroorzaakt werd door dennbsp;KOopoKparcop, den satan.
Het laatste Bijbelboek, de Openharing van Johannes, neemt een aparte plaats in. Het zet ons voor geweldige moeilijkheden van allerleinbsp;aard, en het wordt, ook voor de politiek, uitgebuit voor de dwaastenbsp;verklaringen, vooral door de sectariërs.
Verschillende geleerden hebben de Johannes-Apocalypse gekarakteriseerd als het scherpst tegen den Romeinschen staat gekeerde geschrift. Cadoux zegt zelfs: ,,The high-watermark of Christiannbsp;antipathy to the State was reached in the Apocalypse and no subsequent author exhibits the same fierce and bitter antagonism asnbsp;is expressed in that work” ^).
De Paulinische brieven en de overige Nieuw-Testamentisehe_ geschriften staan — gelijk we gezien hebben — op een bepaalde wijzenbsp;positief tegenover het gezag en den Staat. In de Openbaring daaren-^nbsp;tegen staan de zaken heel anders. Hier verneemt men donkere, pessimistische tonen; de auteur uit zich volstrekt negatief. Hoe komt dat?nbsp;Ongetwijfeld was de toestand in Paulus’ dagen anders dan toen ditnbsp;boek werd geschreven. De auteur kwam aan den lijve in aanraking ~nbsp;met haat en vervolging, terwijl Paulus als Romeinsch burger zekerenbsp;voorrechten en beveiliging genoot. Maar deze historisch-psycholo- -gische verklaring is niet voldoende, meent Kittel ®). Waarom verbergtnbsp;Johannes achter zijn symbolen een heftigen aanval op het Romeinschenbsp;Imperium? Want dat met het groote Babylon (14 : 8; 17 :1) Rome isnbsp;bedoeld en het getal 666 (13 : 18) factisch op een Romeinsch keizer.
1) nbsp;nbsp;nbsp;Sasse, TWNT III S. 895, art. Koopoo.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Cadoux, Early Church, p. 247. Vgl. Spencer Kennard, Pol. et rel. p. 120:nbsp;,,On ne trouve dans aucune partie du Nouveau Testament des sentimentsnbsp;aussi intensément hostües a TEmpire romain-sentiments qui vont souvent jusqu’nbsp;a une haine déclarée”. Zoo ook Weinel, Stellung, slot; Wissing, Begrip K.G.nbsp;bl. 119; WüNscH, Ev. Eth. Pol. S. 96; Causse, Evol. esp. mess. p. 93; Kittel,nbsp;Chr. u. Imp. S. 33ff.
3) nbsp;nbsp;nbsp;Kittel, Chr. u. Imp. S. 34.
242
-ocr page 249-waarschijnlijk op Nero of Nero Redivivus slaat, is o.i. boven allen twijfel verheven ^).
Wie opmerkt, hoe in tijden van politieken nood en politiek gevaar de schuilnaam floreert — wie zal enkele eeuwen later den zin dezernbsp;namen en symbolen nog doorgronden? — die zal zich niet verliezennbsp;in bizarre filosofische bespiegelingen, maar historisch-denkend innbsp;de historie zelve de oplossing willen zoeken.
Verbinden we in Op. 13 : 18 de contemporaine stof met den end-geschichtlichen blik, — dan krijgt de bedoelde Imperator, als inbegrip van demonische machten, daardoor tevens zijn symbolisch-endge-schichtliche beteekenis. Kittel heeft op scherpzinnige wijze getracht -het netelig ,,conflict” tusschen de positieve Paulinische zienswijzenbsp;en de negatieve staatsbeschouwing van de Apocalypse tot een oplossing te brengen ^). Hij legt den vinger bij de ,,Doppelheit aller •nbsp;neutestamentlichen Aussagen über die irdischen Ordnungen desnbsp;Lebens”. Zoo eischt b.v. het 4e gebod ouder-vereering, terwijl Mt.nbsp;10 : 35 (19 : 29 e.a.) deze schijnt op te heffen. Maar daarmede is geenszins het 4e gebod opgeheven of het familie-verband als zoodanignbsp;anti-goddelijk verklaard. Zoo ligt, naar Kittel’s meening, het geval-nu ook met den staat. Ook de è^ouaia van den staat is een door Godnbsp;gewilde orde: ,,und dennoch kann, weil Menschen ihre Trager sind,nbsp;der Fall eintreten, dasz diese von Gott verliehene ,,Exousia” zurnbsp;Gewalttat gegen' Gott, zur Aufhebung der echten, sich demütignbsp;unter Gott, als Gottes Dienerin, wissenden Ordnung miszbrauchtnbsp;wird. Abusus non tollit usum; solcher Miszbrauch hebt nicht das echte'nbsp;Wesen der Institution auf”. In zijn resultaat komt Kittel tot denbsp;slotsom: alle syncretistische religie heeft de tendenz de godheid tenbsp;bedden in de mythe der natuurlijke orde. Zoo wordt het gebod der
1) Vgl. De Zwaan, Op. bl, 41vv.; Kittel, Chr. u. Imp. S. 1. 34. Edelkoort, Openbar, van Joh. bl. 140. Edelkoort schenkt de voorkeur aan het Hebreeuwschenbsp;lettersysteem, omdat Johannes zelf een Jood was. Dan is ,,keizer Nero” = 616.nbsp;Volgens Edelkoort heeft Johannes dus Nero redivivus op het oog gehad. Deiss-MANN, L. V. O. S. 238, Anm. 3, verklaart: 616 = Kaïaocp GeÓO: ,,die altere Ge-heimzahl, mit der die Juden den Kaiserkult brandmarkten. 666 ist vielleichtnbsp;unterbietende AngleichungderjüdischenZahlan888 = Ir|aoGa (Jesus) durchdienbsp;Christen.”Lohmeyer, Offenb. S. 115, schijnt meer te voelen voor de hypothesenbsp;van Van den Bergh van Eysinga, die 666 wil verklaren als driehoeksgetal. Grey-DANUS, Op. bl. 212 verdedigt de zonderlinge, dogmatisch- gekunstelde verklaring,nbsp;dat 666 een versterking van 6 is; 6 is 7 min 1, dan is 6 de mensch, ,,het getal dernbsp;wereld zonder de goddelijke rust. Gen. 1”. Pure fantasie! Zie voorts het overzichtnbsp;bij Obbink-Brouwer, Inleid. bl. 398vv.
Kittel, Chr. ü. Imp. S. 40ff.
243
-ocr page 250-ouderliefde tot mythe der vooroudervereering; zoo wordt de staat in een cultus gevangen. Er is geen grens meer tusschen Schepper ennbsp;schepping. Doch Jezus’ woord zet een onverbiddelijke grens. „Esnbsp;entnimmt die natürlichen Ordnungen der Vergottung und stellt sienbsp;als das hin, was sie sind: nicht Götter, aber Diener und Setzungennbsp;Gottes; nicht ©sol, aber biócKovoi, XEixoupyoi ©eou”.
We kunnen ons met de uiteenzetting van Kittei, volkomen ver-eenigen; daar, waar iemand of iets vergoddelijkt wordt of als een zekere ,,macht” de Macht Gods in den weg treedt, weerklinkt eennbsp;scherp protest.
Wie de Openbaring aandachtig leest, zal niet den indruk ontvangen, -dat hier slechts gepolemiseerd wordt tegen den staat; het beslissende -van dit geschrift is niet gelegen in een voortdurend en fel anti Caesarem, maar in een krachtig pro Christo. Wanneer men de door Weinelnbsp;genoemde teksten: 1 : 5; 4 ; 11; 5 ; 9vv; 11; 17; 12 :10; 19 ; Ivv zorgvuldig in hun verband bestudeert, zal men bemerken, dat hier hetnbsp;uiteindelijk Koningschap van het Imm over alle machten wordtnbsp;geteekend. Alle zich tegen zijn Majesteit verheffende machten moetennbsp;bukken, derhalve ook de staatsmachten, welke zich tegenover hemnbsp;mochten willen stellen, ook de Divus Cesar en Diva Roma. Hoewel -volgens Kittel een historisch-psychologische verklaring niet toereikend is voor het verstaan van de staats vijandige uitingen innbsp;de Openbaring, meenen wij toch, dat de hachelijke positie, waarin denbsp;schrijver verkeerde, zijn visie op het Romeinsch Imperium sterk zalnbsp;hebben beïnvloed. Het is nu eenmaal altijd zoo, dat bij het zich ver- ~nbsp;scherpen der conflicten de desbetreffende zaken ook scherper wordennbsp;belicht en men zich in feller bewoordingen uit.
Een oproep tot openlijke rebellie vinden we in de Openbaring , nergens; zij zoekt niet naar een Diesseitigkeits-oplossing, rnaar haarnbsp;bedoeling is: ,,geen andere dan de macht en de heerlijkheid vannbsp;Jezus Christus te bezingen: alle macht en heerschappij is hem opgedragen; straks zal hij die openbaren, wanneer het wereldeinde aanbreekt en het groote gericht wordt gehouden. Tot zoolang moetendenbsp;lezers hun lijden geduldig dragen: wees getrouw tot in den dood ennbsp;ik zal u geven de kroon des levens. Het is het boek van een martelaar -voor martelaren, en dan ook voor alle geloovigen, die nog geen martelaar zijn” ^).
Het betoog van Windisch over de Apocalypse mag stellig ook niet aan onze aandacht ontgaan. Windisch is van oordeel, dat Jezus r
b Obbink-Brouwer, Inleid. bl. 390. 244
-ocr page 251-zich tevergeefs heeft ingespannen zijn discipelen los te maken van het krijgszuchtig Messianisme. Inderdaad hebben de discipelen zichnbsp;niet kunnen ontworstelen aan het nationale, politieke karakter.nbsp;Maar dan meent Windisch verder, dat de discipelen hem het zwaard,.nbsp;dat Jezus op aarde van zich wees, in den hemel hebben gegeven.
„Jesus, der wiederkehrende Messias, der Weltenkönig, musz dér letzte auf Erden sein, der mit dem Schwerte mordet. Und niemalsnbsp;hat ein Schwert solche Massen niederzustrecken vermocht, wie dasnbsp;Schwert, das aus dem Munde Jesu hervorgeht. So endet nach dem ¦nbsp;letzten Buch des Neuen Testaments die Erdgeschichte mit einemnbsp;Triumph des kriegerischen Messianismus” ^).
Is het zooals Windisch het zegt? Valt dus de gansche Christelijke eschatologie tenslotte terug in de wellustige fantasie der laat-joodschenbsp;apocalyptiek, in de gedachte aan wraak en verdelging? Moet de uiteindelijke overwinning van Jezus den Messias-koning belicht wordennbsp;in het teeken eener vernietiging zonder weerga? Wij meenen, dat mennbsp;door een dergelijke exegese in de stof stoffelijk gevangen blijft ennbsp;aan de antieke voorstellingswereld en het apocalyptisch colorietnbsp;voorrang schenkt boven de geweldige prediking van het Recht ennbsp;de Heerlijkheid van Jezus Triumfator, voor wien alle machten ennbsp;krachten zich eenmaal moeten buigen. Niet de triomf van het krijgs-'-zuchtig Messianisme als zoodanig wordt hier geschilderd, maar denbsp;overwinning van hem, die zijn Koningschap in Genade en Gerichtnbsp;zal openbaren.
Wij kunnen het prachtige woord van Wolff regelrecht op de Openbaring van Johannes toepassen;
„Wenn im Messias wirklich die Herrschweise Jahwes ein Ebenbild, findensoll, dann ware sie, fehlte bei ihr das Unheilwirken, eine Gestaltnbsp;der falschen Prophetic. Der Messias steht nicht auszerhalb der theologianbsp;crucis. Heil kommt durch, mit und unter Gericht” ^).
1) Windisch, Mess. Kr. S. 77ff.
WoLFF, Herrschaft Jahwes, S. 184.
245
-ocr page 252-HOOFDSTUK IV.
HET POLITIEKE LEVEN DER CHRISTENEN IN DE EERSTE DRIE EEUWEN.
Het veldwinnend Christendom ontmoette weldra al heftiger tegenstand van de zijde der officieele Romeinsche overheidsinstanties. Kan men de vervolgingen onder Nero (54—68 n. C.) en Domitianusnbsp;(81—96) misschien nog als persoonlijke willekeur beschouwen, ondernbsp;Trajanus (98-117) begint naar aanleiding van den bekenden brief,nbsp;van Plinius de vervolging in processueelen vorm.
Tot aan de bevrijding onder Constantijn kunnen we een zekere . tweeslachtigheid ten aanzien van het staatkundig leven bij hetnbsp;Christendom waarnemen: eenerzijds staat het positief tegenover dennbsp;staat in de voorbede en in het nakomen der burgerlijke plichten,nbsp;anderzijds treffen we een negatieve houding aan, ja, een bewustenbsp;en scherpe oppositie, waar het den keizercultus en den militairennbsp;dienst betreft.
Zoolang de oud-Christelijke gemeente in de stellige overtuiging' leefde, dat Jezus de Christus spoedig zou wederkomen, kon zij innbsp;haar rustige en min of meer onverschillige houding volharden. lederennbsp;dag immers kon het groote Gericht plaatsvinden. De eschatologienbsp;werd ,,zu einem quietistischen und konservierenden Prinzip” (Har-nack) ^). Terwijl men wachtte, werd rusteloos zending gedreven ennbsp;kon het jonge Christendom zich uitbreiden zonder ernstige conflicten.nbsp;Doch toen de Parousie uitbleef en de druk toenam, was het taak zich,nbsp;dieper te bezinnen op de positie van den Christen in deze wereld.nbsp;Want het Evangelie is geenszins uitgeput in de Toekomstverwachting,,nbsp;doch het geeft ook zeer duidelijke en besliste lijnen voor het levennbsp;van den geloovige op aarde en het legt hem een bijzondere verantwoordelijkheid in deze wereld op. Toen dus allengs de blik uit zijnnbsp;strak-eschatologische baan werd afgeleid en gericht op het vollenbsp;leven rondom, werden de moeilijkheden grooter en de gewetensconflicten heviger doorvoeld. Het centrum van den strijd lag in het,nbsp;probleem; Kurios Caesar en Kurios Chrisios.
Harnack, Mil. Chr. S. 50.
246
-ocr page 253-De nuchtere en zakelijke Romein heeft in den keizercultus een^ vorm van Staatsreligie gesticht, welke hem voor binnen- en buiten-landsch gebruik onschatbare diensten heeft bewezen. Geheel hetnbsp;politieke en religieuze leven, ook van de overwonnen gebieden, werdnbsp;geconcentreerd op het Roma Aeterna met den goddelijken Caesar.nbsp;,,In dem Kaiserkult, der religiösen Verehrung der lebenden und totennbsp;römischen Casaren, liegt der letzte Versuch, noch einmal die Machtenbsp;des öffentlichen Lebens mit denen des subjektiven Einzellebensnbsp;zu verbinden. Der politische Neuordner der Welt, der einen neuennbsp;Staats- und Lebenszusammenhang wie für die Ewigkeit begründete,nbsp;wird zum Loser und Erlöser auch der einzelmenschlichen Not undnbsp;Bedriingnis” ^), zegt Lohmeyer puntig en zakelijk De keizerver--eering beoogde een practisch politiek doel. De staat is ,,Selbst-zweck” en in den keizercultus bewees men zijn trouw en verknochtheid aan het groote vaderland. Tot aan Constantijn heette de keizer;
,,Heiland van heel het menschelijk geslacht”.
Wijl nu de Christenen Jezus als den waarachtigen Zoon Gods,-den eenigen Heer en Koning vereerden, hield dat noodzakelijkerwijze in, dat zij' alle vereering van menschen moesten weigeren ^). Cerfauxnbsp;heeft met groote scherpzinnigheid opgemerkt, dat in het conflictnbsp;tusschen ,,le Seigneur Christ” en ,,le Seigneur Empereur” (de beidenbsp;KÓpioi), ,,le débat portait, non pas tant sur la nature divine quenbsp;1’un et bautre auraient réclaniée,que sur leur function de souverains,nbsp;maitres des destinées humaines, et médiateurs entre les hommes etnbsp;la divinité pour leur imposer leur religion”®). De Romeinen lieten-alle andere góden rustig bestaan; de overwonnen volken in hun Imperium mochten hun godheden zoo machtig en verheven achten alsnbsp;zij maar wilden, mits men den keizer de geboden vereering schonk.
q LohmeVer, Soz. Fr. S. 49. — Over de Keizervereering zie o.a. Aalders, Rom. Imp. bl. 194; ObbinR, Godsdienstwetenschap, bl. 146vv.; Lietzmann,nbsp;Weltheiland, S. lOff., idem Gesch. I S. 173. Causse, Evol. esp. mess. p. 147:nbsp;,,Cette étrange religion avait avant tont une signification politique. C’étaitpournbsp;les peuples et pour les individus une occasion de manifester leur servilisme; maisnbsp;c’était aussi une forme du patriotisme romain”.
De houding der oude Christenen ten aanzien van de Keizervereering èn van de overheid als zoodanig kwam krachtig en ondubbelzinnig tot uiting innbsp;het woord van Polycarpus tot den proconsul:, ,U heb ik wel rede waardig gekeurd,nbsp;want wij hebben geleerd overheden en machten, die door God geordend zijn, eennbsp;betamende, ons niet schadende eer te bewijzen, maar gindschen (d.i, het volk innbsp;het renpark) acht ik niet waardig mij voor hen te verweren”, Eusebius,nbsp;Kerkgesch. IV, 15, 22.
q Cerfaux, Le titre Kyrios, (1923), p. 147.
247
-ocr page 254-Zoo was de door en door verpolitiekte Romeinsche religie het middel-tot instandhouding van het groote Rijk. Met het groeien van het-Christendom nam het „gevaar” voor Rome toe. Ed. Meyer maakt uit de Christen-processen in het jaar 64 op, dat het Christendom toennbsp;reeds in de oogen van Rome een ,,todeswürdiges Verbrechen” was ^).nbsp;Plaatst men zich op het standpunt van den Romeinschen staat, dan_nbsp;is het weigeren van de keizervereering ook inderdaad een revolutionaire daad. Doch men diene er wel op te letten, dat deze ,,opstandig-_nbsp;heid” der Christenen geen staatsvijandigheid als zoodanig was, dochnbsp;het verzet tegen een ,,dienst” aan den staat, welken men slechts aannbsp;God kan brengen. Spencer Kennard, die van oordeel is, dat Jezusnbsp;stellig aan politiek moet hebben gedaan, gaat evenwel veel te vernbsp;met zijn bewering, dat het de plicht van den Christen was een ruste-loozen strijd te voeren om de booze machten te verdelgen ,,et pournbsp;l’extension des frontières d’un royaume opposé a celui de César. Dansnbsp;cette guerre les actes de foi ont remplacé les armes cruelles, et l’amournbsp;intrépide est devenue une force politique”.
Een der gelijke voorstelling van zaken verwringt het gansche beeld van het leven der eerste Christenen. Inplaats van èen stout-~nbsp;moedige liefde als een ,,force politique” treffen we eerder een anderenbsp;houding aan, n.1. die van een
Politieke afzijdigheid.
De staat lag a.h.w. buiten de directe interesse-sfeer en er is geen sprake van het oprichten van een rijk ,,opposé a celui de César” ^).
De Patres, die als bronnen van den eersten rang in aanmerking komen voor onze kennis van het vroegste Christendom, houden zich metnbsp;gansch andere dingen bezig. Elk op eigen wijze beschrijven zij de heerlijkheid van Jezus Christus, zonder op te wekken tot een heiligen strijd^).
1) nbsp;nbsp;nbsp;Meyer, Urspr. u. Anf. III S. 3, 510, 5131. ,,Auf politischem Gebiet istnbsp;eine solche Weigerung offene Rebellion und führt, wenn sie geduldet wird,nbsp;zur Revolution”. Wünsch, Ev. Eth. Pol. S. 96; ,,Sie geriet in Konflikt mit demnbsp;Staat, nicht weil er weltlich war, sondern weil er in der Person des Kaisersnbsp;Gottheit zu sein sich anmaszte”. Zie voorts Cadoux, Early Church, p. 166ff.;nbsp;Weinel, Stellung, S. 15ff.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Spencer Kennard, Pol. et rel. p. 130.
Vgl. WissiNG, Begrip K.G. bl. 121; Weinel, Stellung, S. 25, 33; Wünsch, Ev. Eth. S. 92: 1 Kap. ,,Der Staat im Urteil des Urchristentums”; Fiedler,nbsp;Kirche u. Staat, S.14spreekt over een,,passive Reserve’ ’ van het eersteChristendom.
Vgl. Rouffiac, La personne de Jésus. ¦— In. verband hiermede zij herinnerd aan hetgeen wij opmerkten over het statische element in de verkondiging, n.Lnbsp;de centrale beteekenis van lijden, sterven en opstanding van Christus, vgl. Ign.nbsp;ad Magn. 11; ad Eph. 18, 2; 19, 20; ad Smyrn. I.
248
-ocr page 255-In de 2e en 3e eeuw worden de tegenstellingen scherper. Cadoux,-die in zijn systematisch opgebouwd werk vier perioden onderscheidt, n.1. van 70—110, 110—180, 180—250, 250—313, komt na zorgvuldignbsp;onderzoek tot de conclusie, dat in de perioden 110—180 en 180-—250 de oud-christelijke schrijvers ,,a very black view” hebben op'nbsp;’t menschelijk geslacht. Overal ontmoeten we de dubbele houding,nbsp;waarop wij reeds wezen. Om het aardsche, het politieke leven,nbsp;bekommerden de Christenen zich weinig of niets. Zij gehoorzaamdennbsp;de staatswetten zonder van eenig compromis met den keizercultusnbsp;te willen weten .
In de periode 180—250, het tijdperk van de groote denkers Irenaeüs, Clemens van Alexandrië, Tertullianus, Hippolytus van Rome ennbsp;Origenes, komen we zeer scherpe uitspraken over keizers en overhedennbsp;tegen. ,,The old Christian view of kings and governors in generalnbsp;as typically evil men survives vigorously in the literature and thoughtnbsp;of this period”, zegt Cadoux ^). De blik der geloovigen was over de ¦nbsp;aarde heen gericht op het komende Rijk Gods. De gedachte aan hetnbsp;,,wettig woonverblijf in de hemelen” keert telkens weer terug®).nbsp;Doch men stond loyaal tegenover de overheid en betaalde trouw-zijn belastingen.
In het tijdvak 250—313 schijnt de kerk een zekere berustende houding te hebben aangenomen ten aanzien van de Parousie, al isnbsp;de verwachting van het naderend wereldeinde nog niet geheel verdwenen *). Begeerden de eerste Christenen derhalve rustig en zonder-politieke belangstelling te leven, het oog gericht op de Toekomstnbsp;en zich slechts buigend voor Jezus Christus als Heer, de Romeinschenbsp;staat liet hun dat niet toe en de tegenstelling werd nog scherpernbsp;en pijnlijker, toen openlijke tegenzin en verzet aan den dag tradennbsp;in den vorm van
Dienstweigering.
In de Nieuw-testamentische geschriften zoekt men tevergeefs naar • een bewijs, dat de krijgsdienst ongeoorloofd zou zijn. Noch bij Jezus,,nbsp;noch bij Paulus, noch elders ontmoeten we in dezen een principieele
1) Vgl. DE Jong, Dienstweigering, bl. 3; Wissing, Begrip K.G. bl. lOSv.; CadouX, Early Church, p. 257: ,,Except in the matter of idolatry, Christiansnbsp;were on principle obedient to the commands of the State”.
Cadoux, Early Church, p. 336. Cadoux biedt zoowel hier als elders talrijke bewijsplaatsen. Hippolytus b.v.: ,,represents the Roman Empire as a satanic Beast-Power” (p. 343). Zie ook Harnack, Mil. Chr. S. 21.
Cadoux, Early Church, p. 310, 359f.
Cadoux, Early Church, p. 477.
249
-ocr page 256-en absolute uitspraak. Men heeft wel willen wijzen op den „geest van Christus” en de „ethiek van het Nieuwe Testament” (Heering),nbsp;maar een dwingend bewijs komt, gelijk gezegd, nergens voor.
In de eerste eeuwen is de vervulling van den militairen dienst als probleem, als gewetensconflict, nog niet aan de orde. Het kan zijn,nbsp;dat er toen reeds bezwaren bestonden, maar daarvan is ons uit denbsp;bronnen niets bekend. Tot ongeveer 170 n. C. zwijgen de ons over-^nbsp;geleverde oud-christelijke oorkonden over de ,,Soldatenfrage”nbsp;(Harnack). Het Imperium kende geen algemeene dienstplicht,-.,nbsp;zoodat een Christen in staat was de moeilijkheden te ontwijken,nbsp;eenvoudig door. geen soldaat te worden. Tatianus bijvoorbeeld (ong.nbsp;150 n. C.) heeft in zijn ,,Rede tot de Grieken” gezegd: ,,Van hetnbsp;veldheerschap heb ik eens en voor al verzocht verschoond te mogennbsp;blijven”.
In de literatuur uit de j aren 170—313 daarentegen komen herhaal-^ delijk uitspraken voor, waarin de dienstweigering wordt verdedigdnbsp;en aangeprezen, en vele tragische gebeurtenissen uit die dagen zijnnbsp;ons overgeleverd. Het is hier niet de plaats in den breede op dezenbsp;berichten in te gaan . Dat de weigering om in het Romeinsche.nbsp;leger dienst te nemen ten nauwste samenhing met de afschuw vannbsp;den keizercultus, laat zich verstaan.
,,Non convenit sacramento divino et humano, signo Christi et signo diaboli, castris lucis et castris tenebrarum; non potest una animanbsp;duobus deberi, Deo et Caesari”, zegt Tertullianus en Harnack-merkt n.a.v. deze uitspraak op: ,,Diese Sprache laszt keinen Zweifelnbsp;übrig: man kann nicht Gott dienen und dem Teufel, man kann nichtnbsp;Gott dienen und dem Kaiser! Eben deshalb darf kein Christ Soldat,nbsp;darf kein Soldat Christ werden. Nicht nur um den Krieg handelt esnbsp;sich, nein, auch im Frieden darf kein Christ im Heere stehen” ^).
Origenes heeft getracht aan te toonen, dat de dienst der Christenen -jegens den keizer hooger staat dan de militaire dienst. In zijn geschrift ,,Tegen Celsus” zegt hij: ,,Wij strijden ook veel beter voor den keizer.nbsp;Wel is waar trekken wij niet met hem ten oorlog, ook al zou hijnbsp;het eischen, maar wij strijden voor hem door een eigen kamp vannbsp;vroomheid op te slaan (of: een eigen legerschare van vroomheid tenbsp;vormen) door onze gebeden tot de Godheid .
1) nbsp;nbsp;nbsp;Over de dienstweigering in de eerste eeuwen, zie Eusebius, Kerkgesch.nbsp;VI, VII, VIII. Vgl. voorts Cadoux, de Jong, Harnack, Heering, bij wie mennbsp;tevens rijkelijk tekstmateriaal kan vinden.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Harnack, Mil. Chr, S. 59ff.
2) Vgl. DE Jong, Dienstweigering, bl. 15.
250
-ocr page 257-Het treft ons bijzonder, dat het terrein, waarop de verschillen het hevigst werden uitgevochten, in de critieke dagen van Constantijnnbsp;het veld werd, waarop de ,,vrede” werd gesloten. De wereldhistorischenbsp;zwenking van het heidendom naar het Christendom heeft plaatsgevonden in het leger. Op het concilie van Arles, in 314, werd hetnbsp;gewichtige besluit genomen: „De his, qui arma proiciunt, in pacenbsp;placuit abstineri eos a communione”. Over de preciese vertaling dezernbsp;woorden moge meeningsverschil bestaan, de bedoeling ervan laatnbsp;aan duidelijkheid niets te wenschen over; voortaan zal geen Christen ¦nbsp;den militairen dienst mogen weigeren .
Men heeft aan de
Militaire terminologie
in de oud-christelijke literatuur wel eens de gedachte willen verbinden van een oorlogszuchtige stemming onder de eerste Christenen.nbsp;Paulus is met deze militaire termen begonnen en de beelden zijnnbsp;al krachtiger en levendiger geworden. Spencer Kennard bespeurtnbsp;in de tegenstelling van de kerk als ,,leger Gods” (bij Tert., De Corona 11)nbsp;tegenover het leger der wereld een accentuatie van datzelfde politiekenbsp;antagonisme, dat overal te vinden is. ,,L’emploi de ces termes semblentnbsp;révéler clairement cette opposition: les deux armées s’affrontentnbsp;avec leurs équipements respectifs” ®).
Het ontleenen van termen aan de militia Caesaris om ze te gebruiken voor de militia Christi behoeft echter niets meer te beteekenen dan eennbsp;parallelie, een transpositie, zonder eenige nevenbedoeling, gelijknbsp;Bertholet, Harnack, Weinel terecht hebben opgemerkt ^). Hetnbsp;betreft een geestelijken dienst en een geestelijken strijd, waarvoornbsp;de taalfiguren — het kan ook wel heel moeilijk anders — werdennbsp;ontleend aan de zoo vertrouwde en bekende beelden uit het militairenbsp;leven. En al klinkt de toon in de literatuur van de 3e eeuw dan ook
1) nbsp;nbsp;nbsp;Harnack, Mil. Chr, S. 87, Mirbt, Grundformen, S. 5: ,,Was die Gewaltnbsp;nicht erzielt hatte, erreichte die Protektionquot;.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Eph. 6': 13 vv.; Rom. 13 : 12; 1 Thess. 5 : 8; 2 Kor. 6 : 7; 2 Tim. 2 : 3, waarnbsp;we voor het eerst KakÓO OTpaTlCÓTr|0 XpLOTOU lr|OOU, bonus miles Christinbsp;Jesu, vinden. Vgl, Ign. Pol. 6 : 2; Pol. Phil. 4; 1 Clem. 37 : 1.
Spencer Kennard, Pol. et rel. p. 99ff.
Bertholet, Kriegsfrömmigkeit, S. 21, over deze transpositie in het O.T.; Harnack, Mil, Chr. S. lOff.; Weinel, Stellung, S. 26; Meyenberg, Leb. Jesu-Werk I S. 57: over de schrijftrant der apologeten; zij nemen allerlei beelden over.nbsp;Van der Leeuw, Phaen. S. 460 heeft het over de heilige militia in het N.T. ennbsp;in de hellenistische mysteriën.
251
-ocr page 258-fanatiek en oorlogszuchtig, nimmer werd er aangespoord tot een werkelijken ,.heiligen oorlog” i).
Samenvattend kunnen wij zeggen, dat het geheele oude Christendom. ongeveer hetzelfde beeld vertoont als dat in den apostolischen tijd.nbsp;De hoogste levensopdracht bestaat in het on voorwaardelijk trouw__nbsp;zijn aan Jezus Christus den Heer, met een zuiver en onbevlekt geweten, den blik gevestigd op het komende Rijk. Weinel heeft zeernbsp;juist gezegd, dat de drie waarden van den mensch, die de staat zijnnbsp;onderdanen waarborgt, waarop zijn gansche existentie is opgebouwd:nbsp;leven, eigendom, en eer, door de eerste Christenen werden verloochend,nbsp;wanneer zij ,,selbstherrlich”, als laatste waarden, tegen het Goedenbsp;en God, tegen de liefde en reinheid van hart wilden indruischen.nbsp;,,Nür ein Mittel gibt es, um die Ehre zu erhalten: das reine Leben, dasnbsp;alle Verleumdung widerlegt” ^).
Gelet op het hierboven genoemde moet daarom de beantwoording van de volgende vraag van belangrijke beteekenis worden geacht:nbsp;hebben die eerste Christenen, zich onthoudend van actief medelevennbsp;met den wereldlijken staat, nu niet een soort
,,eigen” staat
in het leven geroepen? Spencer Kennard meent reeds in de synoptische Evangeliën de idee te hebben gevonden: ,,que Ie christianisme constitue par lui-même un État”, en hij acht deze idee met kracht,-vertolkt in Mt. 21 : 43: ,,het Koninkrijk Gods zal gegeven worden-aan een volk (a une nation)-, dat de vruchten daarvan opbrengt” ®).nbsp;Zoo ook Weinel. Het nieuwe ideaal overwon, maar wat als nevenfactor overwon, was geen zuiver ideaal meer. ,,Die Ecclesia warnbsp;inzwischen eine neue staatsahnliche Rechtsorganisation geworden:nbsp;die Kirche”. De kerk is niet ,,reines Christentum”. Zij is ,,eine Art-Staat” ^).
Het komt ons voor, dat men met deze manier van verklaren een_ hoogst gevaarlijken weg betreedt. Wij zouden in dit opzicht hetzelfdenbsp;willen doen gelden, wat wij met betrekking tot het gebruik van denbsp;militaire termen opmerkten: de ontleende terminologie is niets anders
Zie Harnack, Mil. Chr. S. 43 ff. De kerk heeft het verminken van afgodsbeelden, dat hier en daar vóór Constatijn plaatsvond, afgekeurd.
2) Weinel, Stellung, S. 26f.
Spencer Kennard, Pol. et rel. p. 114, — Sp. K. verwijst ook naar de conceptie van het nieuwe Israël, Gal. 6 : 16; 1 Petr. 1 : 1; Fil. 3 : 20 (p. 125) ennbsp;naar den Hebr. br., waarin z.i. de idee wordt vertolkt: ,,que les Chrétiens sontnbsp;les successeurs de la nation juive” (p. 117).
-*) Weinel, Stellung, S. 34ff, Ook de Zwaan, Jezus, Paulus en Rome, bl. 177, spreekt over de organisatie der Christenen als van een: ,,staat in den staat”.
252
-ocr page 259-dan parallelle, transpositie. Dit blijkt bijvoorbeeld duidelijk uit Eusebius’ voorrede tot zijn 5e boek. In de volgende passage wordennbsp;zoowel militaire als politieke begrippen getransponeerd. „Maar onzenbsp;verhandeling, die uitweidt over de onder ons geldende staatsregeling,nbsp;zal de hoogst vreedzame oorlogen ten behoeve juist van den vredenbsp;naar de ziel, en degenen die daarin meer voor de waarheid dan voornbsp;het vaderland en meer voor de vroomheid dan voor de meest geliefdennbsp;zich manmoedig gedragen hebben, met eeuwige stiften beschrijven,nbsp;inzooverre zij de standvastigheden van de kampvechters der vroomheid en de veel verdurende dapperheden en de zegeteekens ten kostenbsp;van de demonen en de overwinningen over de onzichtbare weer-strevers en de bekroningen wegens alle deze (dingen) tot een eeuwigenbsp;herinnering verkondigen” ^j. Het zal elkeen aanstonds duidelijk zijn,nbsp;dat, wanneer Eusebius hier den term ,,staatsregeling” bezigt, hijnbsp;daaraan een heel anderen inhoud toekent, dan in het begrip staatsregeling als zoodanig aanwezig is. Het gaat over zuiver geestelijkenbsp;dingen en een inner lij ken strijd.
Uit de verhoeren der martelaren blijkt, dat de Romeinsche over- . heid het begrip ,,koninkrijk” in geestelijken zin niet verstond. Mennbsp;wilde het hoe en waar van dat Rijk weten en begreep niet, waaromnbsp;het eigenlijk ging. ,,En toen gij nu hoordet, dat wij een rijk verwachten, hebt gij voorbarig gemeend, dat wij een aardsch koninkrijknbsp;bedoelden, terwijl wij daarmede toch het Koninkrijk Gods op hetnbsp;oog hebben. Dat blijkt immers ook hieruit, dat wij, gerechtelijknbsp;ondervraagd, bekennen Christenen te zijn, hoewel wij weten, datnbsp;op die bekentenis de doodstraf staat”, schrijft Justinus in zijnnbsp;Apologie 2).
Het martelaarschap verschaft ons wel het zuiverste bewijs over het geloof en de levenshouding der eerste Christenen. Indien bij hennbsp;de gedachte zou hebben voorgezeten een soort ,,staat” in den staatnbsp;op te richten, in ,,diesseitigen” zin, zouden zij stellig wel, hoe dan •nbsp;ook, een politieke actie ontplooid hebben.
Niet een revolutionaire gezindheid, niet een politiek begeeren, maar een ,,superstitie” was de wezenlijke oorzaak van de vervolging ennbsp;den dood der martelaren; een „superstitie”, waarin een onvoorwaardelijk neen jegens den keizercultus lag opgesloten; een,,superstitie”,nbsp;waarvan de uitspraak der apostelen; ,,Men moet Gode meer gehoorzaam zijn dan de menschen” de hechte basis was, welkenbsp;zelfs niet door de bloedigste onderdrukking kon worden verbroken.
Eusebius, Kerkgesch. V, Voorrede, 4. 2) JusTiNus, Apol. 11.
253
-ocr page 260-BESLUIT.
Samenvatting.
Alvorens over te gaan tot onze slotbeschouwing willen wij in een beknopt overzicht de hoofdgedachten der verschillende deelennbsp;resumeeren.
Deel I. In het eerste deel behandelden wij de Messias-verwachting .. in Israël en in het latere Jodendom. Wij constateerden, dat ook in ^nbsp;de heils-verwachting de innige verbondenheid van religie en politieknbsp;tot uiting komt. Verscheidene ,,Messiaansche” teksten werden getoetstnbsp;op hun politiek gehalte. Vooral ook in de profetieën stuitten we op.,^nbsp;een krachtige politieke ader, ja, zelfs in de gestalte van den Ebed-Jahve bespeurden wij een politieken trek. Wij bevonden, dat Israël’snbsp;religie zich nergens blijvend aan het nationale en politieke gebeurennbsp;heeft kunnen ontworstelen. De centra van het eenmaal komende heil..nbsp;worden over het algemeen diesseitig gedacht: Palestina, Jeruzalem,nbsp;de Tempel.
Vervolgens kennis nemend van de apocalyptische en apocriefe literatuur bemerkten wij, dat de meeste dezer geschriften een levendignbsp;nationaal geluid doen hooren, terwijl de schrijvers er soms niet voornbsp;terugdeinzen hun sterk krijgszuchtige stemming tot uiting te brengen.
Jezus trad dus op in een tijdperk, waarin de nationale verwachtingen hevig gespannen waren. Dat bleek ons ook uit een sondeering van denbsp;verschillende religieuze partijen en volksgroepen. Al waren uit dennbsp;aard der zaak de Zeloten politiek levendiger geïnteresseerd dan b.v.nbsp;de Anawim en de Essenen, toch waren ook deze laatste groepennbsp;niet van alle politieke belangstelling ontbloot. Bij Philo van Alexandriënbsp;troffen wij, merkwaardigerwijze, een krachtige nationale Messias-verwachting aan, terwijl we eveneens in de Joodsche gebeden nationalistische klanken beluisterden.
Deel II. Het in vijf hoofdstukken ondergebrachte tweede deel vormde de kern van ons onderzoek. Daar Jezus als mensch onder de^.—nbsp;menschen heeft geleefd, diende te worden nagegaan, in hoeverre zijnnbsp;milieu hem een zeker politiek kapitaal zou hebben kunnen meegeven.nbsp;Wij kwamen tot de slotsom, dat dit niet het geval was. De figuur van--Johannes den Dooper aan een onderzoek onderwerpend, bemerktennbsp;wij, dat de Dooper zelf zich in zijn optreden van politieke activiteit
254
-ocr page 261-onthield, maar dat hij van Jezus een krachtige, wellicht ook nationaal— politieke, manifestatie van het Messiasschap verwachtte. Wij verwierpen Eisler’s beschouwing over Johannes.
In hoofdstuk II gingen wij het oordeel der tijdgenooten over Jezus na. Een onderzoek naar de directe en indirecte titulatuur voor Jezusnbsp;leverde als resultaat op, dat slechts een enkele benaming voor een _nbsp;interpretatie in politieken zin in aanmerking komt. Door zijn familie -is Jezus niet begrepen. De groote massa begreep hem eveneens niet.’nbsp;De discipelen, getroffen door Jezus’ optreden, hebben, hoewel zijnbsp;in persoonlijk contact met Jezus leefden, het geheim van zijn Messiasschap niet kunnen ontdekken. Zij bleven tot het einde gevangen in ^nbsp;hun nationaal-politieke Messias-conceptie. Het beeld van den lijdendennbsp;en stervenden Messias was en bleef hun vreemd. Wij wezen de constructie van Wrede af.
In het derde hoofdstuk stelden wij het probleem van Jezus’ Messiasschap aan de orde. In laatste instantie kan de vraag, of Jezus waarlijk de Messias was, niet objectief-wetenschappelijk beantwoord worden.nbsp;Vele geleerden betwijfelen of ontkennen, dat Jezus zichzelf voor dennbsp;Messias heeft gehouden. Elke poging om Jezus te ,,verklaren” is •-dan echter gedoemd te verzanden in de een of andere psychologischenbsp;beschouwing. Jezus heeft zich den Messias geweten. De absurdenbsp;verklaring van Eisler — n.1. dat Jezus’ Messiasbewustzijn opgevatnbsp;kan worden als een soort compensatie voor zijn minderwaardigheidscomplex, hetwelk dan weer in verband zou staan met zijn lichamelijkenbsp;misvormdheid — wezen we als onhoudbaar en stuitend van de hand.nbsp;Ons refereerend aan een vraag van Volz, stelden we een onderzoeknbsp;in naar het karakter van Jezus’ Messiasschap. Wij meenen, dat—nbsp;Jezus zoowel in zijn optreden als rabbi als van profeet een Messiaanschenbsp;functie heeft vervuld. Hij bezat exousia. Het beslissende kenmerk'nbsp;van zijn Messiasschap kwam echter tot uiting in zijn zelfbenaming;nbsp;Zoon des menschen. Na deze benaming aan een uitgebreid onderzoeknbsp;onderworpen te hebben, kwamen wij tot de conclusie, dat Jezus innbsp;het gebruik van dezen titel, dien hij aan Daniël 7 heeft ontleend ennbsp;waarin waarschijnlijk sporen van uitheemsche invloeden aanwezignbsp;zijn, alle functies van zijn Messiasschap heeft aangeduid; universeelnbsp;koningschap, vernedering en reddend lijden, verheerlijking ennbsp;gericht.
Bij ons speuren naar den inhoud van Jezus’ prediking over het Koninkrijk Gods ontmoetten wij talrijke moeilijkheden. Wij hebbennbsp;het raadzaam en in het belang onzer studie geacht, het bronnenmateriaal, i.c. het door de Evangeliën overgeleverde, zoo volledig
255
-ocr page 262-mogelijk te vermelden en te systematiseeren. Juist door dit breede uiteenzetten der feitelijke gegevens kwamen wij tot de gevolgtrekking,nbsp;dat het begrip Koninkrijk Gods onmogelijk in een nauwsluitende
definitie is onder te brengen; het is een bont en rijk begrip, een_
complex: Goddelijke dunamis, eschatologische grootheid, religieus Summum Bonum, ethisch normatief. Het is en het is komende, hetnbsp;is een wonder, maar het wordt reeds hier reëel in den Christen en hetnbsp;is hem een kracht en een richtsnoer voor zijn gansche leven op aarde.nbsp;Nergens heeft Jezus aan zijn prediking van het Koninkrijk Godsnbsp;nationaal-politieke gedachten verbonden. Het is een geestelijk,nbsp;universeel Rijk, dat voor geen grenzen van volk of ras stilhoudt.nbsp;Uit onze conceptie van de Basileia moest wel volgen, dat wij ons verzetten tegen de zuiver eschatologische opvatting van het Koninkrijknbsp;Gods, zooals wij die aantroffen bij Joh. Weiss, Schweitzer,nbsp;Pfleiderer, Wissing, e.a. Een dergelijke eenzijdige interpretatienbsp;vindt stellig geen grond in de Evangeliën, zooals wij via een nauwgezette exegese meenden te hebben kunnen vaststellen.
Hoe was Jezus’ houding ten opzichte van maatschappij en staat? -Aan deze vraag wijdden wij ons vierde, hoofdstuk. Jezus heeft het begrip: ,,naaste” losgepeld uit zijn beperkte beteekenis: de naaste -is ieder, van welk volk of ras ook, dien God ons op den levenswegnbsp;doet ontmoeten. Wat het bezit aangaat: Jezus erkende en eerbiedigde .nbsp;het privaatbezit. Jezus is niet als sociaal reformator opgetreden,nbsp;doch zijn eischen en beginselen zijn normatief voor alle volken ennbsp;eeuwen. Evenmin als hij sociaal hervormer heeft willen zijn, zoo min ^nbsp;was het ook zijn bedoeling als politiek reformator op te treden. Jezusnbsp;was geen anarchist of revolutionair; hij verzette zich noch tegennbsp;het Joodsche noch tegen het Romeinsche gezag, gelijk wij na zorgvuldige toetsing der beschikbare gegevens meenden te mogen vaststellen. Volkomen weerloosheid heeft Jezus niet gepredikt. Daartoe 'vnbsp;gestimuleerd door Eisler, hebben wij getracht over Lk. 22 : 36—39nbsp;— het woord over de twee zwaarden — nieuw licht te werpen, doornbsp;deze uitspraak te bezien onder het aspect der profetie. Een sociaal-^nbsp;economisch stelsel of een bepaald politiek systeem heeft Jezus dusnbsp;niet willen brengen, doch wel heeft hij zuiver religieus-ethischenbsp;beginselen willen aangeven voor alle tijden en volken, beginselen,nbsp;die een normatief karakter bezitten voor de verschillende politiekenbsp;en sociale structuren.
Wij besloten dit deel met een vijfde hoofdstuk, waarin wij het-proces van Jezus behandelden. Evenals elk rechtsgeding zijn ,.voorgeschiedenis” heeft, was het ook bij dit proces het geval. Na den
256
-ocr page 263-intocht en de tempelreiniging steeg de spanning tusschen Jezus en zijn opposanten met den dag. Wij weerlegden de opvatting van ^nbsp;Eisler, die den intocht beziet als een bewust-politieke, aggressievenbsp;daad van Jezus. Het Avondmaal bewijst ons wel, hoe mijlenver het -Koningschap van dezen Messias verwijderd is van alle politieke actie.
In het verraad van Judas was misschien ook teleurstelling verborgen over het uitblijven van politiek succes. Na op religieuze gronden door -het Sanhedrin te zijn veroordeeld, werd Jezus aan Pilatus overgeleverd tot het vellen van het doodvonnis, daar het Sanhedrin denbsp;potestas gladii miste. Met Lietzmann’s hypothese — Lietzmannnbsp;meent te hebben kunnen aantonnen, dat het Sanhedrin de potestasnbsp;gladii wel heeft bezeten — konden wij niet meegaan. Voor den Pro- --curator werd Jezus volgens Lk. 23 ; 2, 5 zoowel op politieke als opnbsp;religieuze gronden beschuldigd. Op verschillende punten bestredennbsp;wij Eisler en Klausner. De Xporpo Barabbas, de politieke heros z.nbsp;kwam vrij, waardoor opnieuw het niet-politieke karakter van Jezus’nbsp;Messiaansch Koningschap aan den dag trad. Tenslotte werd Jezusnbsp;wegens crimen majestatis veroordeeld en gekruisigd. Er zal destijdsnbsp;wel een proces-protocol van dit gebeuren zijn opgemaakt, doch geennbsp;enkel officieel bewijsstuk is ons bewaard gebleven. Jezus’ kruisdood xnbsp;heeft door het politiek Messianisme radicaal een streep gehaald.nbsp;Niet Israël als natie, maar Jezus als Zoon Gods en Messias-Koningnbsp;is het Heils-centrum voor alle volken.
DeelWl. In het derde deel beluisterden wij het oordeel der Joodsche x, en profane bronnen over Jezus. Het trof ons in bijzondere mate, datnbsp;de Talmoed Jezus nergens beschuldigt van politieke bedoelingen.nbsp;Wij moeten er evenwel rekening mee houden, dat een scherpe censuurnbsp;den Talmoed in den loop der eeuwen niet ongeschonden heeft gelaten.
In het Testimonium van Flavius Josephus wordt nergens gezinspeeld op politieke activiteit van Jezus. Wij citeerden de ,,Wiederherstellungnbsp;des echten Wortlauts” van Eisler, welk ,,herstel” er echter bedenkelijknbsp;uitziet, wat eveneens het geval is met Eisler’s reconstructie van hetnbsp;bericht uit den ,,Slavischen Josephus”. Dit Testimonium, doornbsp;Alexander Berendts in 1906 gepubliceerd, is door Eisler metnbsp;behulp van allerlei gegevens gecorrigeerd en aangevuld. Eislernbsp;heeft dezen tekst, dien hij dus grondig heeft ,,herzien”, geproclameerdnbsp;tot ongeveer het eenig ware bericht, dat wij over Jezus bezitten.
Een onderzoek naar de Romeinsche bronnen leverde een merkwaardig resultaat op. We hooren zoowel Suetonius als Tacitus en Plinius spreken over een ,,superstitie”, een zuiver religieus begripnbsp;dus, welke de oorzaak was van de vervolgingen. Wij meenen, dat in
LS 17
257
-ocr page 264-Hd. 5 ; 29—32 de wortel dezer „superstitio” moet worden gezocht.
Deel IV. In het laatste deel onzer studie hebben wij, uit den aard der zaak in vrij beknopten vorm, het politieke leven der eerste Christenheid besproken. In tegenstelling vooral met Spencer Kennardnbsp;bevonden wij, dat de oudste Christenen niet staatsvijandig of politiek-aggressief optraden. Dat bleek ons reeds dadelijk uit de Handelingennbsp;der Apostelen. Ook Paulus stond positief tegenover het Romeinschnbsp;imperium, getuige zijn beschouwing in Rom. 13. De nieuwe exegese,-die beweert: Overheden = Engelmachten, achtten wij onjuist. Metnbsp;groote beslistheid keerden de oude Christenen zich tegen den Keizercultus. In groote trekken gaven wij de politieke houding der Christenennbsp;in de eerste drie eeuwen weer, waarbij wij dankbaar gebruik maaktennbsp;van het uitnemende werk van Cadoux. Wij ontwaarden alom eennbsp;sterk verzet tegen de Keizervereering. Men voldeed aan zijn staatsburgerlijke verplichtingen, doch leefde verder min of meer politiek-af zij dig. Omstreeks het jaar 170 nam het conflict ernstige vormennbsp;aan tengevolge van de weigering van militairen dienst.
Tot slot stelden wij de vraag, of de eerste Christenen misschien een soort ,,eigen staat” begeerden te vormen. Verschillende onderzoekers zijn de meening toegedaan, dat dit zeer zeker het geval was.nbsp;Wij kunnen deze zienswijze evenwel niet deelen. Wel wordt er overnbsp;een ,,staatsregeling” gesproken, maar dan moet er, evenals bij denbsp;militaire terminologie, gedacht worden aan transpositie, aan parallelie.
De eerste Christenen hebben nimmer de bedoeling gehad een soort eigen ,,staat” te vormen, waarin zich een politiek agens jegens dennbsp;bestaanden staat zou openbaren. In den beginne leefden zij geheelnbsp;en al in de verwachting van Jezus’ spoedige wederkomst; later verflauwde de eschatologische spanning, doch altijd hebben zij denbsp;werkelijke ,,positie” van hun leven niet in deze wereld, maar ,,in denbsp;hemelen” gezocht.
Slotbeschouwing.
Ons onderzoek heeft zich over een breede periode uitgestrekt. Wij meenden, dat zulks wenschelijk, ja noodig was, opdat wij zoonbsp;scherp mogelijk zouden zien, wat Jezus’ Messiaansch Koningschapnbsp;inderdaad beteekent, en dat juist het niet-politieke karakter vannbsp;zijn Koningschap de geweldigste verandering in de oude wereldnbsp;heeft teweeggebracht.
Voor de gansche antieke cultuur waren religie en politiek onverbrekelijk met elkaar verbonden. Dat gold eveneens voor Israël. Eenmaal zou Jahve zijn Messias zenden. Dan zou Israël verhoogd en
258
-ocr page 265-verheerlijkt worden en diesseitig zou de nieuwe paradijstoestand intreden. Wij wezen op de transcendente motieven, welke ongetwijfeld--, in de Israëlietische en laat-Joodsche eschatologie en apocalyptieknbsp;aanwezig zijn, maar het nationale, politieke element heeft zeer beslistnbsp;de overhand.
In Jezus is evenwel de groote kentering gekomen: hij heeft religie \ en politiek essentieel eens en voor altijd gescheiden. Deze scheidingnbsp;heeft zich nader voltrokken en bestendigd in de vorming van eennbsp;nieuwen gemeenschapskring, n.1. de Kerk.
Jezus heeft zich niet onthouden van allerlei voorschriften voor het politieke, sociale en economische leven, omdat hij het eindenbsp;zeer spoedig verwachtte, dus uit hoofde van een zekere onverschilligheid voor al het aardsche, maar omdat zijn Rijk boven-nationaal is,nbsp;een eeuwig Rijk, dat dwars door alle menschelijke rijken heen zichnbsp;openbaart en zich eenmaal in volle glorie zal manifesteeren in Genadenbsp;en Gericht.
Jezus heeft nimmer politieke bedoelingen gehad in den zin van: het scheppen van een staat, die den bestaanden staat of staten zounbsp;moeten verdringen of vervangen, evenmin als hij verwachtte: ,,dasz \nbsp;einmal die Herrschaft im rein politischen Sinne des Wortes zu Israelnbsp;zurückkehren werde”, gelijk Klausner het voorstelt ^). Zien wijnbsp;het goed, dan is het hefstigste verwijt, dat Klausner tot Jezusnbsp;richt, juist gelegen in het feit, dat Jezus het Jodendom met zijnnbsp;nationale religie en zijn nationale leven heeft gebroken en — volgensnbsp;Klausner — slechts een religieus-ethisch systeem heeft gebracht.nbsp;Daardoor heeft Jezus het volk zelf, het Jodendom, opgeheven, zegtnbsp;Klausner. Het Jodendom beschrijvend als een nationale wereldbeschouwing op religieus-ethischen basis, een grootheid dus, dienbsp;méér is dan religie of ethiek, ziet Klausner in Jezus den ,,extremennbsp;Ethicus”, den man, die behalve een buitennissige ethiek niets aan zijnnbsp;volk heeft geschonken. De gansche cultuur: politiek, rechtsleven,nbsp;wetenschap, kunst, kortom al het aardsch-belangrijke lag buiten zijnnbsp;gezichtskring. Klausner kan, als Jood, Jezus’ hooge zedelijkheid-^nbsp;waardeeren, maar zij is: ,,keine Ethik für die Völker und Ordnungennbsp;dieser Welt” ^).
De scheiding tusschen Jodendom en Christendom vindt haar-diepste oorzaak evenwel niet in een verschil van waardeering van Jezus’ ethiek, maar in de waardeering van zijn Persoon. Het gaat er
1) Klausner, Jesus, S. 58.
Klausner, Jesus, S. 574; vgl. voor het geheel: S. 52t)ff.: Jesu Ethik.
259
-ocr page 266-om, of men in hem den Messias gekomen acht, den Verlosser der wereld, den Koning van het Eeuwige Rijk, waarin liefde en dienennbsp;het hoogste zijn. Doch hier komt het geloof, wil men, het dogma,nbsp;aan het woord en wordt het terrein der historische exegese verlaten.
Jezus heeft de waarachtige verlossing des menschen uit haar poli-'' tieke, nationale windselen bevrijd, juist omdat hij geen politiekenbsp;Messias was. Indien Jezus zich daadwerkelijk met de binnen- ennbsp;buitenlandsche politiek zou hebben bemoeid, zou het Christendomnbsp;aldra tot een technisch regelaar van het staatsburgerlijk leven zijnnbsp;vernederd en — wij spreken naar den mensch — als gebonden aannbsp;en gericht op een bepaald stelsel in een bepaalden tijd, zijn ondergegaan.
Waar Sevenster het heeft over een negatieve houding van Jezus en die wil verklaren uit de eschatologische situatie en de toenmaligenbsp;verhoudingen in Palestina, daar willen wij juist, van een geheel anderennbsp;gezichtshoek uit, spreken over een positieve houding van Jezus,nbsp;welke het gevolg is van het zeer bijzondere karakter van zijn Koningschap, dat grenzen voorbijziet en eeuwen verduurt i).
De door Jezus voltrokken scheiding tusschen religie en politiek heeft voor het Evangelie den toegang voor alle volken mogelijk gemaakt,nbsp;de menschen aller tijden en aller landen noodigend tot het ingaan in ennbsp;deelhebben aan het Eeuwig Koninkrijk, dat in Jezus den Messias-Koning gekomen is en eenmaal in volle openbaring zal aanlichten;nbsp;het Koninkrijk, welks grondwet, wet van liefde en gerechtigheid, zichnbsp;aandient als religieus-ethisch normatief voor het menschelijk levennbsp;in zijn vollen omvang.
Het Evangelie van het Koninkrijk Gods predikt niet de vorming\^ van een soort ,,staat” in den staat, zoodat ook de Kerk nimmernbsp;een staat in den staat mag zijn, doch een gemeenschapsleven van eennbsp;zeer bijzonder karakter, sui generis.
Het Evangelie stelt normen, die de Kerk als ,,beginselen” van absolute waarde heeft te verkondigen. Deze beginselen worden evenwelnbsp;niet onder dwang opgelegd, ze kunnen slechts ,,vrijwillig” wordennbsp;aanvaard. Zij bezitten slechts dan absolute geldigheid, wanneer de doornbsp;Gods Woord bewogen mensch zich bewust is zóó en niet anders tenbsp;mogen, kunnen en moeten handelen. Door den Christelijken levenswandel van het individu heen beïnvloeden de beginselen practischnbsp;het collectivum. Naar mate de gemeenschap der geloovigen groeitnbsp;en de absoluutheid der Goddelijke geboden sterker wordt beseft.
b Sevenster, Eth. en Esch. bl. 37.
naar die mate zal ook de dunamis van het Koninkrijk Gods openbaar worden in de menschelijke samenleving in al haar geledingen.
De spanningen, welke sinds de wording van de Christelijke Kerk. tusschen Kerk en Staat hebben geheerscht, vonden en vinden hunnbsp;aanleiding dikwijls in verschil van inzicht over de uitgebreidheidnbsp;der invloedssferen over en weer, in de concrete politieke en nationalenbsp;situaties. De wezenlijke oorzaak ligt oneindig dieper.
Ongemerkt begeven we ons echter in het ,,verlengde” van ons onderzoek, n.1. de verhouding van Kerk en Staat, hetgeen buiten hetnbsp;kader van onze studie valt.
261
-ocr page 268-LITERATUURLIJST.
Dc gebezigde afkortingen worden na do volledige titels tusschen haakjes aangeduid.
Aalders, G. J . D. , Het Romeinsche Imperium en het Nieuwe Testament; Kampen, 1938. (Rom. Imp.).
Abrahams, I., Studies in Pharisaism and the Gospels; Cambridge, 1917. (Studies).
Alfaric, P., Paul-Louis Couchoud, Albert Bayet, Le Problème de Jésus et les Origines du Christianisme; Paris, 1932. (Problème).
Aufhauser, Johannes B., Antike Jesus-Zeugnisse; Bonn, 1925. (Jesuszeugn.).
Bahler, L. A., De Messiaansche Heilsverwachting en het Israëlietisch Koningschap; Groningen, 1893. (Heilsverw.).
Bakel, H. A. van, De carne Christi, NTT, 1914.
Barth, Karl, Rechtfertigung und Recht, Theol. Stud. Heft 1, Zürich, 1938. (Rechtfert.).
Bauer, Walter, Das Leben Jesu im Zeitalter der neutestanientlichen Apokryphen; Tübingen, 1909. (Leb. Jesu).
— nbsp;nbsp;nbsp;Griechisch-Deutsches Wörterbuch; Berlin 1937. (Wörterbuch).
Beek, M. A., Nationale en transcendente motieven in de Joodse Apocalyptiek van de laatste eeuwen voor Christus; Assen, 1941.
Bengel, Joh. Albertus, Gnomon Novi Testamenti, I en II; Tübingen, 1835.
Bentzen, Aage, Daniel (HZAT); Tübingen, 1937.
Berendts, Alexander en Grass, Konrad, Flavius Josephus’ Vom jiidischen Kriege Buch I—IV nach der slavischen Uebersetzung Deutsch herausgegebennbsp;und mit dem Griechischen Text verglichen von Alexander Berendts undnbsp;Konrad Grass, in de ,,Acta et Commentationes Universitatis Dorpatensisnbsp;(Tartuensis)”, B. V, 1924; B. IX, 1926.
Berkelbach van der Sprenkel, S. F. H. J., Het Evangelie van Markus; Amsterdam, 1937. (Markus).
Bertholet, Alfred, Altes Testament und Kriegsfrömmigkeit, Tübingen, 1917. (Kriegsfrömmigkeit).
Bergh van Eysinga, G. A. van den. Boekbespreking in NTT, 1914.
Bischoff, Erich, Jesus und die Rabbinen; Leipzig, 1905.
Bleeker, L. H. K., Over inhoud en oorsprong van Israels Heilsverwachting; Groningen-Den Haag, 1921.
Boer, P. A. H. de, Het Koningschap in oud-Israel, Amsterdam, 1938. (Koningschap) .
Boehmer, Julius, Zu Psalm 72; ZATW, 1906.
Böhlig, Hans, Die Geisteskultur von Tarsos; Gottingen, 1913. (Geisteskultur).
Bousset, Wilhelm, Kyrios Christos; Gottingen, 1913.
— nbsp;nbsp;nbsp;Was wissen wir von Jesus? Halle a.S. 1904. (Was wissen wir).
— nbsp;nbsp;nbsp;Boekbespreking in TR, 1902.
262
-ocr page 269-Brouwer, A. M,, Het Nieuwe Testament, vertaald en van aanteekeiiingen voorzien; Leiden, 1938.
— nbsp;nbsp;nbsp;Jezus en de sociale vragen; Zutphen, 1933. (Soc. Vr.).
— nbsp;nbsp;nbsp;Wereldeinde en Wereldgericht in het licht van den Bijbel; Amsterdam,nbsp;1928. (Wereldeinde).
— nbsp;nbsp;nbsp;De Bergrede; Zeist, 1930.
— nbsp;nbsp;nbsp;Christen en Overheid volgens Romeinen 13 : 1—10; NTS., bl. 150—163; 1940.
Bruins Sr., J. A., Hoe ontstond de overtuiging dat Jezus de Christus is? Leeuwarden, z.J. (Hoe ontstond, enz.).
Brunner, Emil, Das Gebot und die Ordnungen; Tubingen, 1933 (Gebot).
Buber, Martin, Das Kommende, Königtum Gottes I; Berlin, 1936.
Büchsel, Friedrich, Die Biutgerichtsbarkeit des Synedrions, ZNTW, 1931.
— nbsp;nbsp;nbsp;Noch einmal: Zur Biutgerichtsbarkeit des Synedrions; ZNTW, 1934. (Biutgerichtsbarkeit) .
— nbsp;nbsp;nbsp;Die Hauptfragen der Synoptikerkritik; Eine Auseinandersetzung mit R.nbsp;Bultmann, M. Dibelius und ihren Vorgangern; Gütersloh, 1939.
Bultmann, Rud., Jesus; Berlin, 1929.
— nbsp;nbsp;nbsp;Die Frage nach dem messiaiiischen Bewusztsein Jesu und das Petrus-Bekenntnis; ZNTW, 1919/1920.
Böhl, F. M. Th., Genesis I, TU, Groningen-Den Haag, 1930; Genesis H, TU, Groningen-Den Haag, 1925.
CAiroux, Cecil John, The early Church and the World; a History of the Christian attitude to pagan society and the state down to the time of Constantinus,nbsp;Edinburgh, 1925. (Early Church).
Causse, a., L’Évolution de l’Espérance Messianique dans le Christianisme primitif; Paris, 1908. (Ev. esp. mess.).
Cerfaux, Lucien, Le titre ,,Kyrios'’ et la dignité royale de Jésus; twee artikelen in ,,Revue des sciences philos. et théolog.”; Paris, 1922 en 1923.
Charles, R. H., A critical History of the Doctrine of a Future Life in Israel, in Judaism, and in Christianity; London, 1899. (Crit. Hist.).
Colani, T., Jésus-Christ et les Croyances Messianiques de son temps; Strasbourg, 1864. (Croyanc. mess.).
Corssen, P., Die Zeugnisse des Tacitus und Pseudo-Josephus über Christus; ZNTW, 1914.
— nbsp;nbsp;nbsp;EnaBiGEV ètci prjjiaToo; ZNTW,‘l9l4.
Cullmann, Oscar, Königsherrschaft Christi und Kirche im Neuen Testament, Theol. Stud. Heft 10; Zürich, 1941. (Königsherrschaft).
Dalman, Gustav, Die Worte Jesu I; Leipzig 1930. (WJ I).
Deissmann, Adolf, Licht vom Osten; Tübingen, 1923. (L. v, O.).
Dobschütz, E. von, Der Process Jesu nach den Acta Pilati; ZNTW, 1902. (Proc. Jesu).
Reeling, H. J., Zur Frage nach der Kompetenz des Synedrion; ZNTW, 1936. (Kompetenz).
Edelkoort, a. H., De Christusverwachting in het Oude Testament; Wageningen, 1941. (Christusverw.).
— nbsp;nbsp;nbsp;De Openbaring van Johannes; Wageningen, z.j. (1941).
Edersheim, Alfred, The Life and Times of Jesus the Messiah, 2 voL; New York-London, 1931. (Life a. Times).
Eisler, Robert, lesous Basileus ou basileusas, 2 Bde.; Heidelberg, 1929. (IB).
263
-ocr page 270-Eusebius, Kerkgeschiedenis; uitgegeven in ,,Oud-Christelijke Geschriften”, bewerkt door H. U. Meyboom; Leiden, 1908.
Feine, Paul,—Behm, Johannes, Einleitung in das Neue Testament; Leipzig, 1936 (EinL).
Fiedler, Eberhard, Kirche und Staat, Ein Beitrag zur grundsatzlichen Klarung; München, 1935.
Foerster, Werner, Herr ist Jesus, Herkunft und Bedeutung des urchristlichcn Kyrios-Bekenntnisses; Gütersloh, 1924.
Galling, Kurt, Biblisches Reallepiikon, HZAT; Tübingen, 1937.
Geesink, W. Gereformeerde Ethiek; Kampen, 1931/1932.
Godet, F., Commentaar op het Evangelie van Lukas; Utrecht, z.j.
Goethals, Augustin, Mélanges d’Histoire du Christianisme, Première partie: Josèphe témoin de Jésus, Bruxelles-Paris, z.j. (Jos. témoiii).
Deuxième partie: Jean précurseur de Jésus; 1911.
Troisième partie: Jésus a Jérusalem; 1912.
Quatrième partie: Le Pseudo-Josèphe; 1914.
Goguel, Maurice, A propos du proces de Jésus, ZNTW, 1932. (Proc. de Jesus). Gore, Charles e.a., A new commentary on Holy Scripture; London, 1929. (Comm.).nbsp;Greszmann, Hugo, Der Messias; Gottingen, 1929.
Gresham Machen, J., The origin of Paul’s religion; New York, 1921. Greydanus, S., De Openbaring des Heeren aan Johannes, KVHS; Kampen,nbsp;1930. (Openb.).
Grosheide, F. W., Het heilig Evangelie volgens Mattheüs (Komm. o. h. N. Test. 1) Amsterdam, 1922.
Hansen, Marius, Het Ascetisme en Paulus’ Verkondiging van het Nieuwe Leven; Zutphen, 1938.
Harnack, Adolf, Militia Christi, Die Christliche Religion und der Soldatenstand in den ersten drei Jahrhunderten; Tübingen, 1905. (Mil. Chr.).
Headlam, Arthur C., The life and teaching of Jesus the Christ; London, 1923. (Life a. Teach.).
Heering, G. J., De zondeval van het Christendom, Een studie over Christendom, Staat en Oorlog; Arnhem, 1933. (Zondeval).
Heinnegcius, Io., Gottl., Corpus luris Civilis Romani; Leipzig, 1735. Hennecke, Edgar, Neutestamentliche Apokryphen; Tübingen, 1924.
Heuver, G. D., Jezus’ onderricht over privaatbezit; Nijkerk, 1913. (Privaatbezit). Holk, L. J. van. Judas Iskarioth, Een overdenking over den verrader en hetnbsp;verraad; Leiden, 1941.
Holtzmann, H. J., Das Messianische Bewusztsein Jesu; Tübingen, 1907. (Mess. Bew.).
Hommes, N. J., God en Keizer in het Nieuwe Testament; Franeker, z.j. (1941). Hühn, Eugen, Die Messianischen Weissagungen des israelitisch-jüdischen Volkesnbsp;bis zu den Targumim; Freiburg i.B. 1899. (Weiss.).
Hoskyns, Sir Edwyn, Bart en Noel Davey, Het Raadsel van het Nieuwe Testament; vertaling van J. P. Enklaar. Leiden, 1932. (Raadsel N.T.).nbsp;Husband, Richard Wellington, The Prosecution of Jesus, Its Date, Historynbsp;and Legality; London, 1916. (Prosecution).
Jeremias, Joachim, Jerusalem zur Zeit Jesu, Kulturgeschichtliche Untersuchung zur neutestamentlichen Zeitgeschichte. I. Leipzig, 1923; II. Leipzig, 1929;nbsp;III. Gottingen, 1937. (Jerusalem).
264
-ocr page 271-Jong, K. H. E. de, Dienstweigering bij de oude Christenen; Leiden, 1905. (Dienstweigering) .
Josephus, Flavius, Opera omnia, ed. Samuel Adrianus Naber; Leipzig, 1888 —1896.
JüCHEN, Aurelvon, Jesus undPilatus;Theol. Exist.heute. Heft76; München, 1941. JusTiNus, Apologie, in ,,Oud-ChristeIijke Geschriften” no. V; Leiden, 1908.
— nbsp;nbsp;nbsp;Samenspraak met Trypho, in ,,Oud-Christel. Geschr.” no. XXV;nbsp;Leiden, 1917.
Kalthoff, Albert, Die Entstehung des Christentums; Leipzig^ 1904. (Entst.). Kattenbusch, F., Das Messiastum Jesu; ZNTW, 1925.
Kautsky, Karl, Der Ursprung des Christentums; Stuttgart, 1908. (Urspr.). Kautzsch, E., Die Apokryphen und Pseudepigrapheii des Alten Testaments;
Tübingen, 1921. (Apokr. A.T.).
Kittel, Rudolf, Die Psalmen; Leipzig-Erlangen, 1922.
Kittel, Gerhard, Christus und Imperator. Das Urteil der ersten Christeiiheit über den Staat; Stuttgart-Berlin, 1939. (Chr. u. Imp.).
Klausner, Joseph, Jesus von Nazareth. Seine Zeit, sein Leben und seine Lehre; Berlin, 1930. (Jesus).
— nbsp;nbsp;nbsp;Die Messianischen Vorstellungen des jüdischeii Volkes im Zeitalter dernbsp;Tannaiten; Berlin, 1904. (Mess. Vorst.).
Klostermann, Erich, Das Mattheus-Evangelium; HZNT; Tübingen, 1938.
— nbsp;nbsp;nbsp;Das Markus-Evangelium, HZNT; Tubingen, 1936.
— nbsp;nbsp;nbsp;Das Lukasevangelium, HZNT; Tübingen, 1929.
König, Eduard, Die Messianischen Weissagungen des Alten. Testaments; Stuttgart, 1923. (Weiss.).
Kümmel, Werner Georg, Jesus und der jüdische Traditionsgedankc, ZNTW, 1934. (Jüd. Trad. ged.).
L.^grange, M. J., Le Messianisme chez les Juifs; Paris, 1909. (Mess.).
Leeuw, G. van der, Phaeiiomenologie der Religion; Tübingen, 1933. (Phacii.). Leeuwen, J. A. C. van, Het heilig Evangelie naar de beschrijving van Markusnbsp;(Komm. o.h. N.T.), Amsterdam, 1928. (Mark.).
— nbsp;nbsp;nbsp;Het Evangelie van Mattheus, TU; Groningen-Den Haag, 1918.
— nbsp;nbsp;nbsp;Het Nieuwe Testament; Utrecht, 1917,
Leeuwen, Willem Silvester van, Eirene in het Nieuwe Testament. Een semasiologische, exegetische bijdrage op grond van de Septuaginta van denbsp;Joodsche literatuur; Wageningen, 1940.
Lietzmann, Hans, Der Weltheiland; Bonn,, 1909.
— nbsp;nbsp;nbsp;Geschichte der Alten Kirche I, Die Anfange; Berlin und Leipzig, 1932.nbsp;(Gesch. I).
— nbsp;nbsp;nbsp;Der Procesz Jesu (Sitzungsberichte der Preussischen Akademie der Wissen-schafte, Jahrg. 1931); Berlin, 1931 (Procesz).
— nbsp;nbsp;nbsp;Bemerkungen zum Procesz Jesu I en II, ZNTW, 1931 en 1932. (Bemerk.).
— nbsp;nbsp;nbsp;Römerbrief, HZNT; Tübingen, 1919.
— nbsp;nbsp;nbsp;Messe und Herrcnmahl, Eine Studie zur Geschichte der Liturgie; Bonn, 1926.nbsp;Lodder, W., Verrijkt de zoogenaamde Slavische Josephus onze kennis van
Jezus’ persoon? OEV, 1932. (Slav. Jos.).
Lohmeyer, Ernst, Soziale Frage im Urchristentum; Leipzig, 1921. (Soz. Fr.).
— nbsp;nbsp;nbsp;Die Offenbarung des Johannes, HZNT; Tübingen, 1926. (üffenb.).
— nbsp;nbsp;nbsp;Galilaa und Jerusalem, Göttingen, 1936.
265
-ocr page 272-Merwe, N. J. van der, Die sosialc Prediking van Jezus Christus; Amsterdam, 1921. (Sos. Pred.).
Meyenberg, A., Leben Jesu-Werk. Luzern. Bd. 1 1922; Bd. 11 1926; Bd. Ill, I Teil, 1928; Bd. III, II. Teil, 1932.
Meyer, Eduard, Ursprung mid Anfange des Christeiitums; 1—3 Aufl. Stuttgart-Berlin, 1923. (Urspr. u. Anf.).
Mirbt, Carl, Die Grundformen des Verhaltnisscs von Staat und Kirche; Gottingen 1921. (Grundformen).
Mommsen, Th., -Die Pilatus-Acten, ZNTW, 1902.
Montefiore, C. G., Rabbinic Litterature and Gospel Teachings; London, 1930. (Rabb. Litt.).
Mundle, Wilhelm, Die Geschichtlichkcit des Messianischen Bewusztseins jesu, ZNTW, 1922. (Mess. Bew. Jesu).
Noordtzij, A., Gods Woord en der Eeuwen Getuigenis; Kampen, 1924.
— nbsp;nbsp;nbsp;Het Boek der Psalmen KVHS; Kampen, I, 1923; II, 1925.
Nestle, Eberhard, Novum Testamentum Graece; Stuttgart, 1930.
— nbsp;nbsp;nbsp;Novum Testamentum Graece et Latine; Stuttgart, 1923.
Obbink, H. Th. en Brouwer, A. M., Inleiding tot den Bijbel; Amsterdam, 1928 (Inleid.).
Obbink, H. Th., Godsdienstwetenschap; Groningen-Den Haag, 1920.
— nbsp;nbsp;nbsp;e.a. Kerk en Oorlog, vijf voordrachten; Utrecht, 1933.
Otto, Rudolf, Reich Gottes und Menschensohn, Ein religionsgeschichtlicher Versuch; München, 1934. (In 1940 verscheen een zweite, verbesserte Auflage).
P-ALACHE, J. L., The Ebed-Jahveh Enigma in Pseudo-Isaiah. A new point of view. Amsterdam, 1934.
Peabody, Francis Greenwood, Jesus Christ and the Social Question; New York, 1925. (Soc. Quest.).
Pfleiderer, Otto, Die Entstehung des Christeiitums; München, 1905. (Entst).
PiCKL, Josef, Messias-König Jesus in der Auffassung seiner Zeitgenossen; München, 1935. (Mess. Kön. Jesus).
Plooy, D., Novum Testamentum Regnum Aeternum; Amsterdam, 1932.
Poot Terlaak; Lourens Dirk, Het oud-Christelijk Avondmaal en zijn historische perspectieven; Wageningen, 1936.
Preuschen, E., Chresto Impulsore; ZNTW, 1914.
Preusz, Hans, Das Bild Christi im Wandel der Zeiten; Leipzig, 1932.
Radin, Max, The Trial of Jesus of Nazareth; Chicago, 1931. (Trial).
Reimarus, Hermann Samuel, Von dem Zwecke Jesu imd seiner Jünger; heraus-gegeben von Gotthold Ephraim Lessing in ,,Fragmente des Wolfenb'üttelschen Ungenannten”; Berlin, 1835.
Reitzenstein, R., Das iranische Erlösungsmysterium; Religionsgeschichtlichc Untersuchungen; Bonn a. Rh. 1921.
Ridderbos, H. N., De Strekking der Bergrede naar Mattheüs; Kampen, 1936. (Strekking Bergrede).
Ridderbos, J., De Profeet Jesaja; KVHS; Kampen, 1926.
Robinson, Theodore H. en Horst, Friedrich, Die zwölf kleinen Propheten, HZAT; Tubingen, 1938.
Rudberg, Gunnar, Die Verhöhnung Jesu vor dem Hohenpriester; ZNTW. 1925.
Rudolph, W., Der exilische Messias, Ein Beitrag zur Ebed-Jahwe-Frage, ZATW, 1925.
266
-ocr page 273-Rouffiac', Jean, La Personiie de Jésus chez les Pères Apostoliques; Aleiicoii, 1908. Schlager, G., Die Ungeschichtlichkeit des Verraters Judas, ZNTW, 1914.nbsp;Schlatter, A., Der Zweifel an der Messianitat Jesu; Gütersloh, 1907. {Zweif.nbsp;Mess.).
Schmidt, Hans, Die Psalmen, HZAT; Tubingen, 1934.
Schmidt, Karl Ludwig, Die Polis in Kirche und Welt. Line lexikographisehe und exegetische Studie; Basel, 1939.
ScHMiEDEL, Otto, Die Hauptprobleme der Leben-Jesu-Forschung; Tübingen, 1906.
Schulte, F. W. C. L., Bar-Abbas een bijnaam; NTS, 1920.
Schulthess, Friedrich, Das Problem der Sprache Jesu; Zürich, 1917.
— nbsp;nbsp;nbsp;Zur Sprache der Evangeliën, ZNTW, 1922.
ScHÜRER, Emil, Geschichte des jiidischen Volkes im Zeitalter Jesu Christi;
Leipzig. Bd. I 1902; Bd. II eii III, 1898.
Schweitzer, Albert, Geschichte der Leben Jesu Forschung; Tübingen, 1933. (LJ Forsch.).
— nbsp;nbsp;nbsp;Das Abendmahl im Zusammenhang mit dem Leben Jesu; 2e Heft: Dasnbsp;Messianitats- und Leidensgeheimnis; Tübingen-Leipzig, 1901. (Mess. Geh.).
Seidelin, Paul, Der Ebed Jahwe und die Messiasgestalt im Jesaja-targum, ZNTW, 1936. (Ebed-Jahwe).
Sellin, Ernst, Die israelitisch-Jüdische Heilandserwartung; Berlin, 1909. (Heilandserw.).
Sevenster, Gerhard, Ethiek en Eschatologie in de synoptische Evangeliën; Leiden, 1929. (Eth. en Esch.).
— nbsp;nbsp;nbsp;De Liefdesprediking in Evangelie en Humanisme; Assen, 1933.
Spencer Kennard Jr., J., Politique et religion chez les Juifs au temps de Jesus et dans l’Église primitive; Paris, 1927. (Pol. et rel.).
Staerck, W., Zum Ebed-Jahwe-Problem, ZATW, 1926.
Steinmann, Alphons, Jesus und die soziale Frage; Paderborn, 1920. (Soz. Fr.). Strack, Herrmann L., Jesus, die Haretiker und die Christen; Leipzig, 1910.nbsp;(Jesus).
Strack, Hermann L. en Billerbeck, Paul, Kommentar zum Neuen Testament aus Talmud und Midrasch; München, 1922 e.v. (Str.Bill.).
Suetonius, C. Tranquillus, De XII Caesaribus; ed. Joannes Georgius Graevius. 1691.
Travers, Herford R., Christianity in Talmud and Midrash; London, 1903. (Christianity).
Tacitus, P. Cornelius, Annales I, ed. Halm-Andresen; Leipzig, 1913.
Ubbink, J. Th., Jezus de Christus; Groningen-Den Haag, 1930.
— nbsp;nbsp;nbsp;Het Evangelie van Johannes, TU; Groningen-Den Haag, 1934.
Veldhoen, Nicolaas Gerrit, Het Proces van den Apostel Paulus; Alpheii
aan den Rijn, 1924. (Proc. Paulus).
Veldhuizen, A. van, Lukas de Medicijnmeester; Kampen, 1926.
Visser, J. Th. de. Kerk en Staat; Leiden, 1926.
VöLTER, Daniel, Die Herkunft Jahwes, ZATW, 1917/1918.
VoLZ, Paul, Die Eschatologie der jüdischen Gemeinde im neutestamentlichen Zeitalter; Tübingen, 1934. (Eschat.).
Weinel, H., Die Stellung des Urchristentums zum Staat; Tübingen, 1908. (Stellung).
267
-ocr page 274-Wkiss, Johannes, Die Predigt Jesu vom Reiche Gottes; 2e Auflage; Gottingen, 1900. (Pred. Jesu).
Wellhausbn, J., Einleitung in die drei ersten Evangeliën; Berlin, 1911, (Einl.). Wendland, Heinz-Dietrich, Die Eschatologie des Reiches Gottes bei Jesus;nbsp;Gütersloh, 1931. (Eschat.).
— nbsp;nbsp;nbsp;Die Briefe an die Korinther (in DasNeue Testament Deutsch 2); Gottingen, 1935.nbsp;WiNDiscH, Hans, Der Messianische Krieg und das Urchristentum; Tübingen,
1909, (Mess., Kr.).
— nbsp;nbsp;nbsp;Der geschichtliche Jesus, TR, 1910.
— nbsp;nbsp;nbsp;Jesus und der Krieg; 3 artt. in TR, 1915, 1916, 1917.
WissiNG, J. C., Het begrip van het Koninkrijk Gods vooral met betrekking tot de religieus-socialen in Zwitserland; Utrecht, 1927. (Begrip K.G.).
Wolff, Hans Walter, Herrschaft Jahwes und Messiasgestalt im Alten Testament ZATW; 1036.
Wood, H. G., e.a. Amicitiae Corolla, A Volume of Essays presented to James Rendel Harris, D. Litt. on the occasion of his eightieth birthday; London, 1933.nbsp;Wrede, W., Das Messiasgeheimnis in den Evangeliën; Gottingen, 1901.nbsp;(Messiasgeh.).
WüNSCH, Georg, Evangelische Ethik des Politischen; Tübingen, 1936. (Ev. Eth. Pol.).
Zahn, Theodor, Einleitung in das Neue Testament, 2 Bd.; Leipzig, 1924. Zwaan, J. de. Antieke Cultuur; Haarlem, 1916.
— nbsp;nbsp;nbsp;Imperialisme van den Oud-Christelijken Geest; Haarlem, 1919. (Imp.).
— nbsp;nbsp;nbsp;Jezus, Paulus en Rome; Amsterdam, 1927.
— nbsp;nbsp;nbsp;Het Christusgetuigenis van Paulus; Amsterdam, 1929.
— nbsp;nbsp;nbsp;De Openbaring van Johannes; Haarlem, 1925.
— nbsp;nbsp;nbsp;Inleiding tot het Nieuwe Testament, I en II; Haarlem 1941.
AFKORTINGEN.
DICT. OI*' CHRIST = A Dictionary of Christ and the Gospels.
ENCYCL. JUD. = Encyclopaedia Judaica.
HZAT = Handbuch zum Alten Testament.
HZNT = Handbuch zum Neuen Testament.
JEW. ENCYCL. = The Jewish Encyclopedia.
KVHS = Korte Verklaring der Heilige Schrift.
LThuK = Lexikon für Theologie und Kirche, 2e Aufl. 1933.
NTS = Nieuwe Theologische Studiën.
NTT = Nieuw Theologisch Tijdschrift.
OEV = Onder Eigen Vaandel.
RGG = Die Religion in Geschichtc und Gegcnwart, 2c Auflage.
TR = Theologische Rundschau.
TU = Tekst en Uitleg.
TWNT = Theologisches Wörterbuch zum Neuen Testament. Ed. G. Kittel. ZATW = Zeitschrift für die alttestamentliche Wissenschaft.
ZNTW = Zeitschrift für die neutestamentliche Wissenschaft.
Voor het citeeren van teksten is voor het Oude Testament gebruik gemaakt van de vertaling van Prof. Dr H. Th. Obbink; voor het Nieuwe Testament van denbsp;vertaling van Prof. Dr A. M. Brouwer.
268
-ocr page 275-
Aalders, G. J. D., 53, 56, 151, 155, 182, 189, 218 V., 247. Abrahams, I., 157. Agobard van Lyon, 205. Alfaric, P., 40, 198, 207, 218, 220. Aufhauser, J. B., 198, 202, 215, 222. Bahler, L. A., 26, 29, 34 v., 39 v., 110. Bakel, H. A. van, 121. Barth, K., 235. Bauer, W., 61 v„ 64, 81, 84, 87, 115, 118, 149, 155, 162, 169, 173, 181,nbsp;197 V., 211, 231. Baumgarten, O., 64. Beek, M. A., 46, Beer, G., 47. Behm, J., 177. Bengel, J. A., 130, 156, 228, 231 v. Bentzen, A., 117 v. Berendts, A., 211 v., 215 v., 257. Berendts-Grass, 74 v., 211 v., 216.nbsp;Bergh van Eysinga, G. A. van den, 220.nbsp;Berkelbach vanderSprenkel, S. F. H, J.,nbsp;66, 81, 89 v., 106, 122, 137, 140,nbsp;174, 179, 191, 194. Bertholet, A., 21, 25, 34-36, 251. Bertram, G., 92. Beyschlag, W., 78. Birt, Th., 158. Bischoff, E., 68, 144, 146. Bleeker, L. H. K., 24-26, 31, 40. Boehmer, J., 31. Boer, P. A. H. de, 30. Böhl, F. M. Th.. 16, 27 v. Böhlig, H., 84. Bornkamm, G., 127. Bousset, W., 53, 84-86, 94, 111, 207 v., 217. Brouwer, A. M., 14, 17 v., 24-26, 30, 46, 56, 62-64, 70, 80 v., 109, 111,nbsp;113 V., 121, 124, 126, 130-133,nbsp;137, 140, 145-147, 149, 150-152,nbsp;154 V.. 158-160, 163, 166, 185,nbsp;199, 225, 228 v., 231, 2.34-237. |
Bruins, J. A., 53, 67, 105, 193, 220. Brunner, E., 146, 156, 160, 232. Buber, M., 22, 29. Biichsel, F., 17, 101, 1.37, 155, 185. Bultmann, R., 17 v., 67, 73, 78, 105, 111 V., 114 V., 131, 150. Cadoux, C. J,, 66, 150, 155, 159, 162, 234, 241 V., 248-250, 258. Caiisse, A., 21, 26, 30, .33 v., 40, 43, 46, 49 V., 52 v., 10.3, 113, 141,nbsp;228, 242, 247. Cerfaux, L., 85 v., 172, 247. Charles, R. H., 21, 26. .3.3-.35, 37, 4.3, 46 V., 57, 137, 228. Cichorius, 221. Colani, T., 124, 137, 200. Corssen, P., 182, 192, 207 v., 218, 220 V. Couchoud, L., 208. Cullmann, O., 124, 235. Dalman, G., 61, 8.3 v., 88, 96, 104, 117, 121 V., 124, 128, 130 v., 172, 177,nbsp;183 V., 194. Dehn, G., 235. Deissmann, A., 190, 243. Delling, G., 139, 231. Dibelius, M., 17, 235. Dio Cassius, 217. Dobscbutz, E. von, 197. Ebeling, H. J., 185. Edelkoort, A. H., 24, 26 v., 29 v., 32-35, 40 V., 47, 139, 198-200, 243. Edersheim, A., 51, 54, 56, 68, 181 v., 185, 194, 204. Eisler, R., 12 v., 28, 61, 67, 74-77, 81, 90, 95 v.. Ill V., 114, 130,nbsp;149, 156 V., 161-163, 165, 171, |
269
-ocr page 276-
173-175, 182, 189 v., 193, 196 v., 203-205, 207-212, 214-218, 221,nbsp;223-225, 235, 255-257. Eissfeldt, O., 158. Eu.sebius, 189, 247, 250, 253. Feine-Behm, 17 v., Fiedler, E., 234 v., 248. Flavius Josephus, 53-55, 73, 97 v., 151, 182, 188 V., 207-210. Koerster, W., 83-86, 90, 114. Friedrich, G., 68. Gall, A. von, 118. Galling, K., 155, 162. Geesink, W., 160. Giffen, Hub. van, 208. Godet, F., 70, 97, 105 v., 130, 194. Goethals, A., 65, 78 v,, 117, 173, 178, 180, 182, 185, 188, 190, 197, 207 v. Goguel, M., 185. Gore, C., 106, 163. Greszmann, H., 24, 26-29, 31, 34 v., 37-40, 42, 44, 47, 104, 118, 123,nbsp;139, 171. Gresham Machen, J., 85, 225. Greydanus, S., 243. Grosheide, F. W., 70, 97, 177. Grundmann, W., 73, 122. Gunkel, H., 21. Gutbrod, W., 169. Gutmann, J., 97, 99. Haas, H., 145. Han.sen, M., 69. Harnack, A. von, 129, 160-163, 208, 246, 249-252. Hartmann, Ed. von, 64. Headlam, A. C., 48, 53, 56, 67, 79, 94, 122, 124, 126, 164. Heering, G. J., 22, 160, 163, 234, 250. Heinichen, Fr. Ad., 209. Hennecke, E., 77, 79, 81, 90, 95, 198, 204. Heuver, G. D., 115, 125, 148-150, 155, 159, 166. Hippolytus, 175, 249. Hoik, L. J. van, 181. Holtzmann, H. J., 109 v., 196, 211. |
Hommes, N. J., 56, 154, 156, 228 v., 231, 234, 237. Hoskyns-Davey, 14, 19, 149. Hrabanus Maurus, 205. Hiihn, E., 27, 35, 38, 47. Husband, R. W., 18, 53, 163, 172, 185, 187 V., 190, 195. Irenaeus, 236 v. Jeremias, Joach., 54, 56, 61 v., 104, 136, 147, 149, 151 v., 173, 178,nbsp;182, 203 V. Jong, K. H. E. de, 249 v. Jiichen, A. von, 194. Justinus, 197 v., 205, 253. Kalthoff, A., 35, 118, 165, 218. Kattenbusch, F., 44, 64, 122 v., 164. Kautsky, K., 88, 150, 165, 196, 218, 234 V., 240. Kautzsch, E., 46-49. Kittel, G., 95, 99, 107, 116, 157, 182, 233-235, 237-239, 241-244. Kittel, R., 31, 41. Klausner, J., 25, 53-58, 61-65, 78, 83, 94 V., 97, 99, 104, 107, 111-113,nbsp;117, 121 V., 124 V., 130, 137, 146,nbsp;152, 156 V., 162, 165, 170, 174,nbsp;178, 180, 183-185, 187-196, 202-205, 207 V., 217 v., 220, 257, 259. Klostermami, E., 70, 89, 98, 122, 137, 155 V., 186, 189-194. König, E., 26-28, 38, 51, 54 v., 58 v. Kiimmel, W. G., 114. Lactantius, 217. Lagrange, M. J., 26, 46, 53, 55, 57, 207 V. Laible, H., 203. Lambert, J. C., 68, 74. Leenhardt, F. J., 235. Leeuw, G. van der, 43 v,, 192, 251. Leeuwen, J. A. C. van, 18, 56, 137, 140, 190, 194, 241. Leeuwen, W. S. van, 32 v., 179. Leisegang, H., 118. Lentulus, 215. Lessing, G. E., 12. |
270
-ocr page 277-
Liempt, van, 210. Lietzmann, H., 29, 50, 56, 61, 73, 85, 87. 102, 104, 149, 175-177, 185,nbsp;247, 257. Ligt, B. de, 160. Lodder, W., 210, 216. Lühmeyer, E., 63 v., 146, 149, 158 v., 165 V., 243, 247. Maier, F. W., 97, 181. Marcianus, 195 v. Merwe, N. J. van der, 43, 56,130,149 v., 159, 162 V., 166 v. Meyenberg, A., 67, 78 v., 94, 107, 109, 113, 118, 121 V., 124, 130,nbsp;137, 160, 164, 171, 189 v., 207 v.,nbsp;217, 251. Meyer, Ed., 12, 54, 78, 90, 105, 129, 137,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;162,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;164,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;170-172,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;175, 182-185, 189 V., 192, 194, 207 v., 211, 217, 221, 227, 233, 235, 248. Michaelis, W., 160, 162. Mirbt, C., 251. Mommsen, Th., 195, 197. Montefiore, C. G., 14,115,144-147, 157. Muirhead, L. A., 78. Mundle, W., 111. Nietzsche, F., 64. Noordtzij, A., 20, 31. Norden, Ed., 208, 220 v., Obbink, H. Th., 21 v., 24 v., 27, 118, 247. Obbink-Brouwer, 14, 19, 21, 24, 26 v., 29, 33-35, 37-40, 43, 53 v., 56,nbsp;61, 110, 113, 121, 124, 131, 185,nbsp;225, 240, 243 v. Oepke, A., 67. 77 v,, 83, 89, 106, 133, 147. Origenes, 250. Orosius, 217. Osiander, Luc., 208. Ott, E., 158. Otto, R., 19, 46, 62 v., 68, 91, 102, 110 V., 114, 119-124, 127, 129-131.nbsp;133 V., 136, 164, 170, 177, 179 v..nbsp;196. |
Palache, J. L., 40 v. Paulus, 196. Peabody, F. G., 147, 150, 166. Pfleiderer, O., 19, 46, 56, 62, 68, 107,nbsp;112, 135, 150-152, 158 v., 162,nbsp;165, 170, 234, 256. Philo v. Alexandrie, 57, 188 v., 254. Pickl, J., 53, 62, 81, 94 v., 102, 157,nbsp;162, 171 V., 180-184, 187-189,nbsp;191-193, 198, Plinius, 222, 257. Plooy, D., 11, 77-80, 140 v„ 178, Poot, L. D. Terlaak, 176-178.nbsp;Preuschen, E., 217 v. Preiisz, H., 112. Procksch, O., 24, 88, Quell, G., 84. Radin, M., 53. 67, 156, 166, 185, 188 v., 194. Ramsay, W., 227. Reimarus, H. S., 12 v.,,68, 94, 99, 125, 137, 162, 165, 172, 175, 185, 224.nbsp;Reitzenstein, R., 118-120, 231.nbsp;Rengstorf, K. H., 83, 107, 147 v,, 182.nbsp;Rhijn, M. van, 14. Ridderbos, H. N., 114, 128-130, 149. Ridderbos. J.., 39-41. Riggenbach, 106. Robinson-Horst, 35, 38, 42. Rouffiac, J., 248. Rudberg, G., 192. Rudolph, W., 40 V. Sasse, 241 v. Schlager, G., 180. Schlatter, A., 171. Schlier, H., 235. Schmidt, H., 30 v. Schmidt, K. L., 103, 127, 228, 235, 237 V, Schmiedel, O., 109. Schmitt, C., 145. Schnapp, F., 49. Schneider, J., 139. Schniewind, J., 116. Schrenk, G., 79, 115, 130, 183. Schulte, F, W. C. L„ 182. |
271
-ocr page 278-
Schulthess, F., 97 v. Schürer, E., 19, 46-48, 53-57, 59, 73 v., 115, 151, 185, 189 V., 207 v.,nbsp;217, 232, Schweitzer, A., 12, 101, 109, 121, 135, 137, 171, 181, 192, 202, 217, 220,nbsp;256. Seidelin, P„ 104, 115. Sellin, E., 24-26, 28, 31, 33, 37-40, 42, 50, 53, 57, 118. Serapion van Thmuïs, 175. Sevenster, G., 46,114-116,134,144-148, 151, 156, 158, 165, 234, 260. Spencer Kennard, J., 44, 46, 57, 165, 229-231, 238 v., 241 v., 248,nbsp;251 V., 258. Staerck, W., 41. Stauffer, E., 144, 146. Steinmann, A., 115, 125, 147, 149 v., 166. Strack, H. L., 144, 184, 196, 201-205. Strack-Billerbeck, 59, 61, 76, 83 v., 86 V., 94, 96 V., 104, 115, 121,nbsp;144 V., 149, 154, 157, 173, 177,nbsp;183-185, 194, 203. Stumpff, A., 130. Suetonius, 194, 217-219, 222, 257. Tacitus, 195, 218 v., 220-223, 257. Tertullianus, 198, 205, 217, 250. Tolstoi, L., 64. Torrentius, Laevinus, 217. Travers Herford, R., 114, 201-204. Troje, Luise, 118. Turner, C. H., 89. Ubhink, J. Th., 14 v., 18, 68, 94, 97, 106, 113, 169, 194. |
Ulpianus, 195. Veldhoen, N. G., 195. Veldhuizen, A. van, 149, 163, 228 v., 235. Visser, J. Th. de, 22. Völter, D., 21. Volz, P., 22, 26, 28, 34, 42, 44-59, 68, 87, 89, 104, 120, 124, 182, 187,nbsp;218, 255. Weinel, H., 46, 56, 156, 158, 186, 225 V., 228, 231 v., 240, 242, 244,nbsp;248, 251 V. Weiss, Joh., 94, 133-135, 171, 234, 256. Wellhausen, J., 12, 17, 34, 73, 97, 103, 105, 115, 121, 123, 162, 171 v.,nbsp;175, 196. Wendland, H. D., 128, 130, 132 v.. 136, 139, 150, 231. Windisch, H., 14, 32, 47 v., 50, 57, 65 V., 81. 91, 94, 112, 130, 157,nbsp;160, 162, 165, 172, 181, 228,nbsp;244 V., 256. Wissing, J. C., 91, 94, 114, 118, 125, 130, 135, 148, 151, 158, 160, 165,nbsp;171, 232, 234 v., 239, 242, 248 v.,nbsp;256. Wolff, H, W., 21, 26, 28, 30. 36, 245. Wrede, W., 17, 78. 91, 101, 103, 105, 110 V., 125, 127, 171, 255. Wünsch, G., 14, 145, 156, 159 v., 234, 242, 248. Zahn, Th., 18. Zwaan, J. de, 17 v., 85, 112, 124, 243, 252. |
272
-ocr page 279-Oude Testament.
Genesis 3 : 15nbsp;30 : 18nbsp;49 : 10
Exodus
14 nbsp;nbsp;nbsp;; 24 v.v.
15 nbsp;nbsp;nbsp;: 1, 3
15 : 18; 19 : 6
blz.
27, 121, 200 98nbsp;27
I Kronieken 3 : 19
Nehemia 9 : 2 vv., 6-37
blz.
40
76
44
21
22
Leviticus
Numeri
23 nbsp;nbsp;nbsp;; 19nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;184
24 nbsp;nbsp;nbsp;: 7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;28, 57
Deuteronomium
10 nbsp;nbsp;nbsp;: 19nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;144
17 nbsp;nbsp;nbsp;: 14 v.v.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;75
18 nbsp;nbsp;nbsp;; 15, 18nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;94
JOZUA
Richteren
I Samuel
9 ; 16; 25 : 28 nbsp;nbsp;nbsp;29
11 nbsp;nbsp;nbsp;Samuel
7 : 12-16 nbsp;nbsp;nbsp;66, 83
LS iS
Psalmen
2
7, nbsp;nbsp;nbsp;8
8, nbsp;nbsp;nbsp;9nbsp;5
35 7, 8nbsp;25
33, 79,
2 2nbsp;8
18 20nbsp;22
24
25 33nbsp;37nbsp;44
46
47 69nbsp;72nbsp;72
72
73
75
76 89
93; 95—100 110
1 3
25
8; 132
16
10, n
14
30; 70 : 6
2, 4 8, 11nbsp;24
4, nbsp;nbsp;nbsp;13; 77; 89
5, nbsp;nbsp;nbsp;27, 29, 37
110
110
118
130
11
135; 136 144
144 : 1; 149
Jesaja
2
80, 88 79, 80nbsp;30nbsp;124
30
31 149
31
149
31
149
31
33
30 149
31 149
20
43 33
31 66
30 31, 84
184
32 173
66
31
44 31
35
1 nbsp;nbsp;nbsp;v.v.
2
13 v.v. 3nbsp;6
2 4nbsp;7nbsp;9nbsp;9nbsp;11
11 : 1-5
11 ; 11nbsp;16 ;nbsp;17 :nbsp;19nbsp;29
29
30 nbsp;nbsp;nbsp;;nbsp;33 ;nbsp;35
1-10
4
5
13
23 v.v.
18
15; 31 : 3 v.; 10 v.,_21 v.v.nbsp;5
40—66
40 nbsp;nbsp;nbsp;: 5, 12 V.V.; 41
41 nbsp;nbsp;nbsp;: 8 v.v.
42 nbsp;nbsp;nbsp;; 1nbsp;42 : 1-4nbsp;42 : 1-5nbsp;42 : 2 V.
42 : 4 42 : 5-9nbsp;42 ; 7nbsp;42 ; 13
42 nbsp;nbsp;nbsp;: 19 v.v.
43 nbsp;nbsp;nbsp;: 1 V.V.; 44
44 nbsp;nbsp;nbsp;; 1 v.v.
44 : 4, 21 V.V., 24^5 : 8
44 nbsp;nbsp;nbsp;; 26
45 nbsp;nbsp;nbsp;: 1nbsp;45 : 6
45 : 14 V.V.; 47 49 : 1-6nbsp;49 ; 5-8
blz. 44, 199
34
35 34, 35nbsp;36, 66
36 124
33 50nbsp;36, 66nbsp;23nbsp;36, 44nbsp;36nbsp;72
36
72
39
39
39, nbsp;nbsp;nbsp;40nbsp;79, 80
40 80
41
41, 115 40
40, nbsp;nbsp;nbsp;72
39
40 39
39, 40
39
40 26, 39
40
39
40
41
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
23 nbsp;nbsp;nbsp;: 5 V.; 25 :nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;38 30 : nbsp;nbsp;nbsp;8, 21; 31nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;31-34nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;38 |
Ezechiel
1 : nbsp;nbsp;nbsp;26nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;120
5 : 12; 6 : 11 v.;
14 : 22 nbsp;nbsp;nbsp;38
25—32 34 : 23-31nbsp;34 : 38nbsp;37 : 23-28
Daniël
2 nbsp;nbsp;nbsp;: 44nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;68
7 nbsp;nbsp;nbsp;120, 124, 255
7 : 9-14 nbsp;nbsp;nbsp;46, 47
7 : 13 nbsp;nbsp;nbsp;117, 118, 120, 184
7 : 14 nbsp;nbsp;nbsp;46, 68, 104
7 : 14, 27 nbsp;nbsp;nbsp;V.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;66
7 nbsp;nbsp;nbsp;: 27nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;47, 57, 68
8 nbsp;nbsp;nbsp;: 15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;120
9 nbsp;nbsp;nbsp;: 4-19nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;76
10 nbsp;nbsp;nbsp;: 16,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;120
Hosea
1 : 4; 3 ; 5; 7 : 7;
8 ;4; 10 : 34; 13 :10;
14 : 6 nbsp;nbsp;nbsp;V.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;35
JOËL
3 nbsp;nbsp;nbsp;; 14-16,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;19-21nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;43
4 nbsp;nbsp;nbsp;:18nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;34
Amos
5 nbsp;nbsp;nbsp;; 18 V.V.; 9 : 11 v.v. 34
blz. 38 38 39 38 |
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
14 : 9 nbsp;nbsp;nbsp;43 |
Obadja : 17
38
Maleachi 1 : 5, 11, 14; 3—4;
4:5 nbsp;nbsp;nbsp;43
O. T.-ische Apocriefen en Pseudepigrafen.
40 51 57 51 51 1 nbsp;nbsp;nbsp;Makkabeënnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;blz. 2 nbsp;nbsp;nbsp;: 57; 4 : 46; 13 : 42; 14 : 6-15, 41 nbsp;nbsp;nbsp;51 II Makkabeën 6 : 18 v.v. 14 ; 15 Tobith 13 v.v. 13 : 10-18 Tudith 16 : 18 |
Baruch nbsp;nbsp;nbsp;blz. 4 : 22-25; 5 nbsp;nbsp;nbsp;51 Jezus Sir ach 10 : 4; 37 : 25; 44 : 13; 47 : 11 nbsp;nbsp;nbsp;51 Wijsheid v. Salomo 3:8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;51 JUBILE,ËN |
Psalmen v. Salomo blz. 11 nbsp;nbsp;nbsp;:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;17nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;57 17 : nbsp;nbsp;nbsp;18nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;87 17 : nbsp;nbsp;nbsp;23nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;83 17 : nbsp;nbsp;nbsp;24 v.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;47 17 : nbsp;nbsp;nbsp;24,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;35 v.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;50 17 : nbsp;nbsp;nbsp;43nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;115 SlBYLLIJNEN III, 652-656, 755 nbsp;nbsp;nbsp;48 V, 108-110, 414-427 nbsp;nbsp;nbsp;48 12 nbsp;nbsp;nbsp;: 3 V.V.; 14 : 4 v.v.; |
274
-ocr page 281-biz.
47 48, 57nbsp;42 47 42 48 90 90 : 18, 90 ; 37 94 v.v. 94 : 6 V.V.; 98 12 biz. Hemelvaart v. Mozes 10 : 1 V.V., 9 V.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;48 IV Kzka nbsp;nbsp;nbsp;117 Apocal. V. Baruch biz. 13 : 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;89 27 : 5 V.V.; 36—40; |
biz. Testamenten der XII Patriarchennbsp;Test.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;V.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Simeon, 7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4.9 „ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Levi, 8, 18nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;49 „ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Juda, 24. 25nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;49 „ nbsp;nbsp;nbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Issaschar.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;98 „ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Zebulon, 9nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;49 „ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Jozef, 19nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;49,120 „ nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Benjamin, 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;49 |
Nieuwe Testa ni e n t. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
275
-ocr page 282-
biz. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
3 :
3 nbsp;nbsp;nbsp;:
4 nbsp;nbsp;nbsp;:nbsp;4 :nbsp;4 :nbsp;4 :
6 nbsp;nbsp;nbsp;:nbsp;6 :nbsp;6 ;nbsp;6 :nbsp;6 ;nbsp;6 :nbsp;6 :nbsp;7 ;nbsp;7 :nbsp;7 :
7 nbsp;nbsp;nbsp;;
8 nbsp;nbsp;nbsp;;nbsp;8 ;nbsp;8 ;nbsp;8 ;nbsp;8 :nbsp;8 :nbsp;8 ;nbsp;9 ;nbsp;9 ;nbsp;9 :nbsp;9 :nbsp;9 :nbsp;9 :nbsp;9 :nbsp;9 ;nbsp;9 :nbsp;9 :
9 nbsp;nbsp;nbsp;:
10 10nbsp;10nbsp;10nbsp;10nbsp;10nbsp;10nbsp;11nbsp;11nbsp;11
19
31-34 11
13, 40 V 19
35 nbsp;nbsp;nbsp;v.v.
39
1 v.v.
20, 42
1 nbsp;nbsp;nbsp;v.v.
2 4nbsp;15
17-29 30 v.vnbsp;50-52nbsp;1 v.v.
18
24 v.v.
36
14 nbsp;nbsp;nbsp;V.V., 32
15
16-21
27
28
29, 30 31, 38nbsp;1
1, 47 5, 6, 19nbsp;7, 15nbsp;9
9, 12, 31 14 v.v.
17
32
35
47; 10 :
: 15, 25 : 17
: 24, 25 ; 32
: 33, 34 ; 35 v.vnbsp;: 42, 43nbsp;; 1
: 9, 10 : 11
biz. 96
89
127 101nbsp;231nbsp;100
83
90 92nbsp;90nbsp;92
90, 115 87nbsp;73nbsp;100nbsp;101nbsp;168
100, 101 90nbsp;92nbsp;100nbsp;169nbsp;101nbsp;82nbsp;87
109 116nbsp;135
128 101
92
110 116
90, 100 83nbsp;100nbsp;146nbsp;129nbsp;128nbsp;83
100, 101, 150 100nbsp;116nbsp;99nbsp;159
171
172 81. 178
52
14, 15
11 .- 16 11 : 18nbsp;12 : 2, 12, 37nbsp;12 ; 9
12 : 13 v.v.
12 : 17 12 ; 18 v.v.
12 : 29 v.v.
12 nbsp;nbsp;nbsp;; 34
13
13 : 1 v.v.
13 : 14, 24, 30,
13 nbsp;nbsp;nbsp;: 26, 27, 32
14 nbsp;nbsp;nbsp;; 1nbsp;14 : 2nbsp;14 : 10nbsp;14 : 11
14 : 21, 41, 62 14 ; 22nbsp;14 : 28nbsp;14 : 37-41nbsp;14 : 43
14 nbsp;nbsp;nbsp;: 58, 62
15 nbsp;nbsp;nbsp;: 2nbsp;15 : 4nbsp;15 : 7nbsp;15 : 15nbsp;15 : 19nbsp;15 : 26
15 nbsp;nbsp;nbsp;: 39
16 nbsp;nbsp;nbsp;: 7
Lukas
1
1 :
1 :
1 :
1 :
2 :
2 :
2
3 :
3
4 4nbsp;4nbsp;4
biz.
174 92, 169
93 131nbsp;56, 154,nbsp;169, 233nbsp;234, 235nbsp;169nbsp;144nbsp;129nbsp;137nbsp;83, 100nbsp;32nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;138
116 169nbsp;93nbsp;96nbsp;180nbsp;116
175 63
101
181
183
187
186
189
192 S3
193 88nbsp;63
32, 33, 52, 54
35
47
52 v., 68 v., 74 11
32, 38 42, 52nbsp;14
19, 20 22, 28, 36nbsp;24, 33 v.v.
32
35, 41
68
66
88
87
65
87 65nbsp;62nbsp;76nbsp;73nbsp;92nbsp;90
92, 93
88
blz. |
blz. |
blz. | ||||||||
4 ; |
43 |
126 |
11 |
29 |
116 |
21 |
; 25 |
138 | ||
5 ; |
5 |
83 |
11 |
37 v.v. |
168 |
21 |
: 27, 36 |
116 | ||
5 : |
14 |
151 |
11 |
45 |
83 |
21 |
; 31, 32 |
128, |
135 | |
5 ; |
21 |
169 |
11 |
53; 12 : 2 |
169 |
21 |
: 38 |
93 | ||
5 ; |
24 |
116 |
12 |
15 v.v. |
150 |
22 |
; 1 |
169 | ||
5 : |
25, 26 |
92, 93 |
12 |
31, 32 |
129 |
22 |
: 2 |
93 | ||
5 ; |
30 |
168 |
12 |
33 |
149 |
22 |
; 3 |
96 | ||
6 : |
5 |
116 |
12 |
40 |
116 |
22 |
: 5 |
180 | ||
6 ; |
7 |
169 |
12 |
51, 52 |
160, |
161 |
22 |
; 16-18 |
128, |
135 |
6 ; |
16 |
96 |
13 |
13 |
93 |
22 |
: 22, 69 |
116 | ||
6 ; |
19 |
92 |
13 |
17 |
92 |
22 |
: 25 |
159 | ||
6 : |
20, 24 v.v. |
149, 150 |
13 |
29 |
128 |
22 |
; 28-30 |
129, |
135 | |
6 ; |
22 |
117 |
13 |
31 |
153 |
22 |
; 29 |
140, |
178 | |
6 : |
27 v.v. |
146, 159 |
13 |
33 |
115 |
22 |
: 36-39 |
161, |
256 | |
7 ; |
16 |
87, 92. 93 |
14 |
1 v.v. |
168 |
22 |
: 37 |
164 | ||
7 ; |
18 V., 24 V. |
V. 70, 71 |
14 |
13, 14 |
149 |
22 |
: 38 |
11 | ||
7 : |
22 V.V. |
134 |
14 |
15 |
128 |
22 |
; 39 |
178 | ||
7 : |
25 |
159 |
14 |
33 |
150 |
22 |
: 48 |
117 | ||
7 : |
28 |
128 |
15 |
2 |
169 |
22 |
: 67 |
183 | ||
7 ; |
'39 |
87 |
16 |
9, 11, 14 V. |
V. |
22 |
: 70 |
88 | ||
7 ; |
40 |
83 |
149 |
150 |
23 |
: 2, 5 |
186, 187, |
257 | ||
7 ; |
47 |
170 |
16 |
16 |
71, |
126, |
23 |
: 19 |
189 | |
7 : |
49 |
93 |
129, |
130 |
23 |
: 22, 24 |
192 | |||
8 : |
1 |
126 |
16 |
19 V.V. |
150 |
23 |
; 37, 40 |
193 | ||
8 : |
3 |
150 |
16 |
31 |
151 |
23 |
: 47 |
88 | ||
8 : |
10 |
127 |
17 |
13 |
83 |
24 |
: 19 |
87 | ||
8 : |
19-21 |
89 |
17 |
14 |
151 |
24 |
: 50 |
178 | ||
8 ; |
24, 45 |
83 |
17 |
15 |
93 | |||||
8 : |
26 v.v. |
90 |
17 |
20, 21 |
129 |
130 |
Johannes | |||
8 : |
40 |
92 |
17 |
24, 25, 30 |
116 |
1 : |
14 |
17 |
, 18 | |
9 ; |
2, 11. 60 |
126 |
18 |
10 v.v. |
169 |
1 : |
19-24 |
67 | ||
9 : |
9 |
153 |
18 |
17 |
129 |
1 : |
21 |
87 | ||
9 : |
19 |
87 |
18 |
18 V.V. |
150 |
1 : |
31 |
68 | ||
9 : |
22, 26, 44 |
116 |
18 |
24, 25 |
128, |
150 |
1 : |
47 |
62 | |
9 : |
27 |
129, 135 |
18 |
29, 30 |
129 |
1 : |
49 |
88 | ||
9 : |
33, 38, 49 |
83 |
18 |
31 |
116 |
1 ; |
52. |
116 | ||
9 ; |
37 v.v. |
90 |
18 |
34 nbsp;nbsp;nbsp;100, 105 |
106 |
2 ; |
12 |
89 | ||
9 : |
43 |
92, 93 |
18 |
43 |
93 |
2 : |
22 |
100 | ||
9 : |
45 nbsp;nbsp;nbsp;100, 105, 106 |
19 |
1 V.V. |
150 |
2 ; |
23 |
92 | |||
9 : |
62 |
129 |
19 |
7 |
92 |
3 ; |
3, 5 |
128, |
129 | |
10 |
: 9 |
126, 128 |
19 |
10 |
116 |
3 : |
13, 14 |
117 | ||
10 |
: 25 |
83 |
19 |
39 v.v. |
168 |
4 : |
5 |
98 | ||
lü |
; 27 V.V. |
144 |
19 |
47 |
169 |
4 : |
19, 42 |
87 | ||
10 |
; 38-42 |
150 |
19 |
48 |
93 |
4 ; |
39 |
92 | ||
11 |
; 2, 20 |
128 |
20 |
19, 27 |
169 |
4 ; |
44 |
90, |
115 | |
11 |
: 14 V.V. |
90. 92 |
20 |
19. 26 |
93 |
5 : |
16 |
169 | ||
11 |
: 15 |
231 |
20 |
20-26 |
154 |
5 : |
27 |
117 | ||
11 |
: 20 |
91. 134 |
21 |
137 |
6 ; |
14 v.v. |
87 |
, 94 | ||
277 |
blz. 192 88 193 89nbsp;18 blz. 117 169 90 116 93 88 97, 180 169nbsp;93 92 87 62nbsp;83 93 117 92 131 169 117 136 92 100 88 92 169 184 96 180 171nbsp;169nbsp;117nbsp;200, 232nbsp;92nbsp;96nbsp;117nbsp;96nbsp;232nbsp;200, 232nbsp;101nbsp;242nbsp;181nbsp;165nbsp;186, 187 185 131, 165 187 189 83 6 : 13 v.v. 6 ; 27, 53 6 ; 41nbsp;6 : 42nbsp;6 : 62nbsp;6 ; 66nbsp;6 : 69 6 nbsp;nbsp;nbsp;: 71nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;96. 7 nbsp;nbsp;nbsp;: 1, 32 7 : 12, 30. 43 7 : 31nbsp;7 ; 40 7 nbsp;nbsp;nbsp;: 52 8 nbsp;nbsp;nbsp;; 4nbsp;8 ; 20nbsp;8 : 28 8 ; 30, 48 8 nbsp;nbsp;nbsp;: 31-47 10 nbsp;nbsp;nbsp;: 19, 20, 42 11 nbsp;nbsp;nbsp;: 8nbsp;11 ; 27nbsp;11 : 45 11 : 47 v.v. 11 nbsp;nbsp;nbsp;; 48 12 nbsp;nbsp;nbsp;: 4nbsp;12 : 6 12 ; 12 v.v. 12 ; 19 12 : 23, 34nbsp;12 : 31 12 nbsp;nbsp;nbsp;: 42 13 nbsp;nbsp;nbsp;: 2, 26 13 nbsp;nbsp;nbsp;: 31 14 nbsp;nbsp;nbsp;: 22nbsp;14 : 30nbsp;16 : 11 16 : 16 V.V., 29 v, 16 : 33nbsp;18 : 3nbsp;18 ; 11nbsp;18 : 28 V.V. 18 : 31 18 36 v.v. 128, 18 : 37 18 nbsp;nbsp;nbsp;: 40 19 nbsp;nbsp;nbsp;: 3 12 34, 35 36nbsp;10nbsp;13nbsp;26 29-32 229 233 238, 239 251nbsp;239 5 : 30 5 : 31nbsp;7 : 52nbsp;10 13 ; 12 13 : 27nbsp;16 : 37nbsp;18 22 ; 24 v.v. 66 239 199 31 240 231 231, 232nbsp;75 231 232 236 233 150, 240
19 : 4, 6, 12 V. 19 : 7nbsp;19 : 19nbsp;19 : 25nbsp;19 ; 35 Handelingen 178 224 31 107, 196, 223 196nbsp;99nbsp;75 222 V., 225, 228, 258nbsp;196nbsp;31nbsp;196nbsp;226nbsp;226nbsp;231nbsp;230nbsp;226 25 ; 11 nbsp;nbsp;nbsp;230 Romeinen 13 ; 1 V.V. 233-237, 258 13 : 12nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;251 I Korinthe 20 6-8 8 19 1-11 3 10, 20 V.V. |
blz. 251 Filippenzen 2 nbsp;nbsp;nbsp;: 5-11nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;86 3 nbsp;nbsp;nbsp;: 18, 19nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;229 3 : 20 nbsp;nbsp;nbsp;228, 229, 252 KdLOSSENZEN 3 : 1 v.v. 3 : 22 I Thessalonicenzen 5:8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;251 1 nbsp;nbsp;nbsp;Timotheus 2 nbsp;nbsp;nbsp;; 1-4nbsp;2 : 3nbsp;6 ; 12-16 Titus 2 nbsp;nbsp;nbsp;: 14 3 nbsp;nbsp;nbsp;: 1 v.v. Hebreen 1 : 1 I nbsp;nbsp;nbsp;: 13; 5 : 6, 10; 10 : 12 V. 10 : 25, 32-35 II nbsp;nbsp;nbsp;; 9, 13, 16; 12 ; 28 240 Jakobus 5 ; 1 v.v. I Petrus 1 nbsp;nbsp;nbsp;: 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;241, 252 2 nbsp;nbsp;nbsp;: 13 v.v. 234, 240, 241 5 : 8, 10, 13 nbsp;nbsp;nbsp;241 |
278
-ocr page 285-N. T. - ische Apocriefeil.
blz.
Thomas-acten, c. 2 nbsp;nbsp;nbsp;147
blz.
Petrus-evang., VS. 26 nbsp;nbsp;nbsp;183
Evang. V. Nikodemus (Pilatus-acten) 197
blz.
77
90
Ebionieten-evang.
Hebreër-evang.
Rabbijnsche Bronnen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
279
-ocr page 286- -ocr page 287-De berichten, die wij over Jezus bezitten, bieden overvloedige bewijzen voor de opvatting, dat hij zich onthouden heeft van allenbsp;nationaal-politieke activiteit, zoodat het door Robert Eisler geconstrueerde politieke Jezus-beeld als onjuist moet worden afgewezen.
II
De nationaal-politieke trekken in de Israëlietische heilsverwachting behooren niet tot den vorm, maar tot het wezen dier verwachting.
Elke poging om Jezus’ Messiasschap psychologisch te verklaren is a priori tot mislukking gedoemd.
IV
Wanneer het Koninkrijk Gods in het Nieuwe Testament als zuiver eschatologische grootheid wordt opgevat, komt het begrip eirenenbsp;ernstig in het gedrang.
V
De Keizercultus kan het beste gekenschetst worden als een politieke religie.
VI
De opvatting van Erich Fromm (Die Entwicklung des Christus-dogmas. Eine psychoanalytische Studie zur sozialpsychologischen Funktion der Religion, Wien 1931; S. 17), dat de religie de oudste isnbsp;der „collectieve fantasie-bevredigingen”, welke hun ontstaan vindennbsp;in datgene, wat de mensch zich in de realiteit moet ontzeggen, moetnbsp;als een miskenning van het wezen der religie worden afgewezen.
VII
De verklaring, die H. Schmidt (Die Psalmen, Tübingen 1934, S. 139) geeft van Psalm 73 : 13amp; — de dichter zou het misschiennbsp;hebben meegemaakt, dat een goddelooze plotseling in het heiligdomnbsp;stierf — is gewrongen.
-ocr page 288-/gt; â–
â– I ^
â– â– â– lt;
VIII
De wacht bij Jezus’ graf, waarover Matth. 27 : 62—66, 28 : 4, 11—15 verhaalt, bestond niet uit manschappen der Joodsche tempelpolitie,nbsp;doch uit een afdeeling Romeinsche soldaten.
IX
Luther heeft aan de middeleeuwsche mystiek niets wezenlijks ontleend.
X
C. Aalders oordeelt recht over het Methodisme, als hij zegt: „Nog altijd is het Methodisme een boetepredicatie tot de kerk, zooals ernbsp;maar weinigen worden gehouden.” (C. Aalders, Lot en Illusie,nbsp;Hedendaagsche bewegingen en stroomingen, Amsterdam 1939;nbsp;bl. 166).
XI
In de onderlinge voorbede is een belangrijke factor aanwezig voor de ontplooiing van het Christelijk-zedelijk leven.
XII
Terecht zegt W. Banning: „Uit het godsdienstig geloof vloeit voort een eigen type van zedelijk leven, eigen opvattingen van goed ennbsp;kwaad; zedelijk leven is vrucht van geloof.”
(Dr. W. Banning, Goed en Kwaad naar Christelijk besef, 3e druk. Assen 1942, bl. 115).
XIII
Tusschen dogmatiek en exegese is een gezonde, evenwichtige verhouding mogelijk, wanneer de dogmatiek zich in haar uitspraken laat leiden door de exegese. Als voorwaarde voor het karakter der exegesenbsp;gelde het woord van A. R. Hulst: „Exegese is alleen maar mogelijknbsp;in het geloof van Christus uit.” (Dr. A. R. Hulst, Hoe moeten wij hetnbsp;Oude Testament uitleggen?, Wageningen 1941; bl. 127).
XIV
De gedachte: „dat God zich kenbaar heeft gemaakt en nog maakt ook door niet-Christelijke godsdiensten”, zooals zij geuit en gepropageerd wordt door Dr. C. J. Bleeker (Het Christendom en denbsp;Godsdiensten der aarde. Wat de Wetenschap leert, wat het Geloofnbsp;getuigt. Assen 1940; bl. 28), leidt tot relativisme en moet, vooral metnbsp;het oog op de Christelijke zending, beslist worden bestreden.
-ocr page 290- -ocr page 291- -ocr page 292-'lt; nbsp;nbsp;nbsp;i'; '
' f ^â–
-i
i
;i,''gt;V,.,-Agt;.'f'f» ■'i:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■■•?
.â– f.
''.Ts»'