-ocr page 1-
1
i?
t^Jr'
té^ift
N IE U WLIE
Stemme: Treurt Edel-Huys Nafïau, &c.
Hy gaat van d'Oudften of
Dat's oock het befte ftof,           ^
Onder al de Uyterfche Kijnder»
Tot in de Ketel toe ,
Dat ick weet, en fijnder
Geen daar ick op vermoe.
8.
Van de Romeynen al,
Vind men onder dat getal,
Noch al goede geeften,
Maar geen beter dat is wis,
Als onder de van Bceften ,
        —-
Die nu Aarts-Priefter is.
9'
Wil men noch verder gaan,
Komt het op't Neefjen aan,
Of wil men wat gaan Ploegen 1
Spithoof gaat oock al wel,
En weet hem oock te voegen,
't Was na fijn Neefs bevel.
IQ.
Gelijck oock Juftus deed,
In ftüheyd heel fècrcet,
Van Utrecht ging verhuyfen
En naa een ander Land t
Nu loopt als de Muyfen,
Daar geen Quartier en vand.
ii.
Siet wat een onderfcheyd,
En wat oen flcbht bclcyü ,
't Is niet te compareeren
Dat men nu dagelijcks fiet,
By de Oude Heeren,
Is het noyt foo gefchiet.
12.
Sebaften ick Prijs en Eer , ^
' Al uw Directie en Leer,
En al uw doen en laten,
Al wat-ge hebt gedaan,
En kan niemand haten
Al die 't maar wel verftaan.'
WAt hoort men nu al veel
Van dit Romijns verfcheel
Tuffchen de Wijfte Heeren,
Het is voorwaar een werek,
Daar men niet uyt kan leeren.
Als een verwerde Kerck.
z.
Veel s' Janfeniftery
$tel ick maar aan een fy,
Ick laat het difputeeren,
Aan die het beft verftaan,
En die ons moeten leeren,
Den rechten wcch te gaan.
Ift niet een groot verdriet,
Datmen nu dagelijcks fiet
Die tweedracht in de menfehen,.
Die voor defen geen verfcheel
Wilde fien, of wenfehen,
yindmen nu al te veel.
.4-
A Ismen nu dit wel mfiet,
Soo fpruyt het anders niet,
Als uyt de jaloufien,
tKomt uyt de Paters voort,
Die foo gaaren gebiên,
En hebben 't groote Woord.
Het gaat nu naa haar fin,
En echter oock niet min»
. Met de Romijnfche Heeren»
"""Die fpeelen nu den baas,
             »
En willen niemand eeren,
En maacken groot geraas.
6.
i. Haar wijsheyd en verftand,
Loopt nu door 'tgantfche Land,
* Om dat-fe fijn verheven
"Al door een Utrechts Kind
Die haar kan Titels geven,
En dic-fe al bemind.
Af-/weeringe van de Leer der &c.
T/An nu aan gaa ick af der tMolinifien Leere
* Heer Coddens Biffchops-Staf houd' ick in groote Eere
Jck verfoey in mijn, gemoed dien Stijl van't Roomfihe Hof
xyil die met Codde doed verdient by my den Lof
lek verlaat voor altijd al die Heer Koek beminnen '
>-
'Der Janfeniflen feyd draag ick in mijne finnen
Ick meye doch fonder haad dusdanige 'Priefters all'
Den Janfentften raad ick vrindje hap toonen fal.
Af-/wecringc van
Tfdn nu aan gaa ick af          \
" Heer Coddens BiffchopsStaf
Ick verfoey in mijn gemoed
%j4l die met Codde doed
Ick verlaat vóór altijd
'Der Janfeniflen feyd
lek meye doch fonder haad
Den janfeniflen raad
de Leer der &c.
Der t-Moliniflen Leere
Houd' ick in groote Eere
Dien Stjjl van 't Roomfihe Hof
Verdient by my den Lof
tyil die Heer Koek beminnen
Draag ick in mijw finnen
Dusdanige Priefiers all*
Ick vrindfehap toonen fal.
\