9
|
||||||||||||
ÉEN NIEUW LIED
Opgedragen
AEN DE EERW. PATERS
Van De
SOCIËTEIT,
Tot Een
NIEUW JAERS GIFT, Waer in haven Handel en Wandel klaer tert
toon weft geftek. Door
PETRUS VERBURG,
Doet aen den Nieuwen Mens die na Godgefcha*
f en is ende Rechtvaerdigheyt, ende de Hej-
ligheyt der Waerheyt. Eph. 4. v. 24.
|
||||||||||||
s\
|
||||||||||||
Tot Ceulen,
% Jacobus Gulde Leeuw. A°. 170?« |
||||||||||||
(3)
|
|||||
OPDRAGHT.
Seer Eeuw. Paters.
E T is een al out gebniyck dat op
defen dagh van Nieuwe Jaer, de Vrinde enMaegde aen malkander', de dien/i bode aen heter Heeren en Vrouwen, difcipels aen haer Meefiers, fijn wmfende een Saligh Nieuw Jaer, ja aen malkander fijn vereerende eenige gifjens-, ick die nu langen tijt UL. Difcipel ben ge- weeft, heb oock niet konne nalaten aenXJL. mijn Meefiers te wenfe een Saligh Nieuw Jaer. Maer mits hét gebrwykelijck is wan- neer men dit is doende aen de Grooten, en Machtigen van defe ïVerelt, dat men daer oock is bijvoegende eits tot éen Nieuw Jaers gif jen ; Jbo ben ick feer verlegen gewecfi, wat ick aen UL. die de Grooffie en Mach- tigfie van defe Werelt fijn fovde opofferen ■, ick heb dan goed gevonde UL. op te dra- gen dit volgende lied, in het welcke ick in 't kort fal verhale UL. handel engwandel, gelijk die my ende de gantfe Werllt bekent A 2 is.
|
|||||
(4)
is. Verders verhoope ick dat UL. naer H
exempel van de befnijdenü ons Snlighma- kers oock UL. hert fult befnijden van alle haet, nijt, en tweedraght, UL- ooge van dit onverfadige begeertens van tijdelijck gott, UL. tong van lafieren en fchelden, UL. voeten om niet te lopen tot de Grooten om twiji en tweedracht te faye, UL. hant in 't bedwinge van UL. pen door de welcke UL.veele onnoofele ver'dr'Uckt. Ver kop e dan feer Eerw. Paters dat aen UL. mijn gifje fal aengenaem fijn, al hoe wel het uwen handel en wandel niet gunfiig en verhaelt, het is nochtans volgens de waerheyt, die UE. aengenaem moet fijn. Verblijve onderwijle
Eerw. Patres |
||||||
UL. Ootmoedigen Diicipel, en Dienaar
# Petrus Verburg.
\
NIEUW
|
||||||
______---inMintrTï Ur. * ;^-l^ii^x_ - • ---; - ¥"ttm
|
||||||
(5)
|
||||||||||
NIEUW LIED',
Vois: Hoort 0 menfchm hoort dit won-
der* &c I.
ijke fteeden daar veel heeren
' Mit haar fait en knegts verkee» ren, „„..„..- Sijndees Paters haar Vermaak} Goede Wijn, en groote huyfen, Daar wat lekkers valt te pluyfen, Is by haar een groote faak; Want een Haas, een Snip, en Lijfter,
En al't wilt gebraat is bijfter Altijd by haar hoog geëert,
Hoenders, Paaitwen, en Capoenen, Wel gebakken Venefoenen, Worden feer van haar begeert.
III.
Altijd dient men haar te vreefen
Om haar grootsheyt, foo men weien Wil van haar een goede Vrmdt. |
||||||||||
A
|
5
3
|
Als
|
||||||||
(6)
Als fy haar Feeften Vieren, Maken fy feer goede eieren, 'k Soud' ook daer mee fijn gedient.
IV.
Altijd moetens 't al door gronden
Wat een yeder met den monde Spreekt, of wat een yeder doet,
Biegt-vaars die nieus-gierig loeren Prekers die veel woorde voeren, En Doctoren vol hoog moet.
V.
Seer bekommert voor haar eeren, Seer forgvuldig voor 't Vermeeren Van haar geit en tijdelijk goet.
Die altijd haar felven prijfen, Nimmer yemant eer bewijfen, Si. '1 letters wat een ander doet.
VI.
'T fijn uytnemers van perfoonen :
Want fy Vleyen, ftreelen, loonen Uyt de Jeugt, die haar behaagt ■,
Maar fy flaan den dees met roeden, Dat hy nat is van den bloeden, Soo word hy van haar geplaagt.
E die
|
|||||
.^-j»,,.-_.
|
|||||
(7)
vu.
|
||||||||||
Ed'le, rijke, wijfe, fchoonen,
Soekenfytothaartetroonen: Deefen zijn van haar begeert.
Soofyfoo veel gunft verwerven, Dat fy yemants goetjen erven,,
Word, die't nalaat, feer geeert. |
||||||||||
VIII-
|
||||||||||
Is yemant op 't poinÖ: van fterven,
Siet men rontsom 't bedde fwerven Engels, Duyvel, en dit volk j
D' eerfte twee feer ernftig loeren, Wie van hun de ziel fal voeren, kn fy 't geit in hare kolk.
IX.
Sy weten het foo te praten,
Dat de ftervend 't al moet laten, (Onder fchijn van heyligheyt)
Tot opbouwing van haar kerken, Of tot and're fulke werken, Aan haar, dus word hy verleyt,
X.
O; fchijnheylige, llimme praters, Loofe Voflen, fnoode Paters, . Op dees Itreken zeer geleert: A 4«
|
||||||||||
ï
|
||||||||||
(8)
Onverzaagde om te klagen, Seer bequaam om af te vragen 't Geene van haar word begeert. XI.
Sy weten foo foet te fingen, Dat fy trekken vreemde dingen, Die een ander erven moet :
Wilt u fonden ons belijden, Hebt mit ons dog medelijden, Soo gy wilt het eeuwig goet.
1 X fl.
Jefuiten fijn tog arrem , Hebben in of om den arm, Niet of weynig , als gy ziet:
Laat ons tog u goederen erven, Gy fult daar weer voor verwerven Hondert fout, en minder-niet.
XIII.
Deefe fnoode bedelaren Schijnen offe pover waren, Hebbend' ondertufTen all':
Munten-uyt uyt and're heeren,
Willen dat een leek haae eere
•Aandoen en bewijfen zal
't
|
||||
(9)
X l V. I 't Is voorwaar wel te beklagen,
Datfe weynig forge dragen,
Als alleen voor 't wereltlijk.
Tweedracht tuffen Potentaten,
I Vorften, Prinffen, ende Staten,
Maken fy feer konftiglijk.
[ XV.
In 't geheym fy veel verrigten,
'| Veel verfieren, en verdigten,' 't Geen den Paus felfs niet en kent.
Veel belagchelijke faken, ? Die fy tot mirakels maken ■> Aan die haar niet fijn gewent, XVI.
Oproer-makers, boofe wrekers, Pharifeén, trotfe Prekers, Sijn zy voor het grootft gedeelt,
Komen haar befoeken rijken, l Straks fy 't beentje vlijtig ftrijken: 'k Ben u dienaar, maar beveelt, XVII.
Soo gevangens haar yets vragen,
Die niets hebben aan haar klagen, beggen fy wy fijn belet: j\ A 5 Daarom |
||||
(io)
|
|||||
Daarom wilt van haar niets vragen,
Nog u noodt aan haar niet klagen,
Sy fijn doof voor fuik gebedt.
X V' I I r.
Met u naaften foo te leeven, Is dat na 't Gebodt gegeven, Van die geen, wiens naam gy draagt.
Liever foekt gy te behagen, Die 't gefag des werelds dragen, Als die geenen > dis u klaagt.
XIX.
Schoon zy alle aardfche faken, Van de Preekftoet lelijk maken, En te groore gierigheyt
Striktelijk een aar verbieden -, Sy die nogtans niet en vlieden, Want in 't geit haar herte leyt.
XX.
Huys en Hof, en vette Landen, Tonnen fchats , en rijke panden Hebben fy in overvloet;
Sy befitten Priorijen, 5y befitten rijk' Abdijen, En daar toe een rooden hoet. Wie
|
|||||
*--— c*2jg£aft*.>™*-------- -- -■• •->-.......--■
|
|||||
('O
XXI. Wie kan het recht bevatten ?
Hoe die geen die fulke fchatten
Hebben, dan nog arm zijn:
't Geen fy f weeren na te komen, Als fy worden aangenomen, O devote! maar in fchijn.
XXIT.
Sy willen gebeden wefen ,
En als grooten fijn geprefen; Als of alles haar wel ftaat,
Alles willen fy regeeren , Dan als Paters, dan als Heeren» Maar regeeren 't alles quaat.
XXIIÏ,
Daarom wilt dees Paters mijden s Wik ev eeuwigh u verblijden) En fijn in een goede ftaat:
Wilt u van haar ruyme leeren, Tot een beter leven keeren, Want haar ruyme leer is quaat.
F I N r S.
}
EEN
|
|||||
f ] 1)
EEN NIEUW LI E D, OPGEDRAGEN
aen alle de
TWIST EN TWEEDRACHT-
Makers, loopers van hare Wet^
telijcke Paftoren enz.
Voys: Bell'Iris. 0£ S. CUjs,ècc.
I TIs in Holland heel verkeert,
^ Vrome heden, goe Papiften , bchelt men uyt voor Janfeniften, _ Die men voörrijds"heeft geèerr- Die men voortijds na behooren, ' Mit een diep eerbiedigheyt,
Heeft gekent voor fijn Paftooren , Qiielt men nu met groote fpijt •
II. rj * Om dat fy de ruyme leer
Van de Kloofter-heeren bannen, tni veel■ ftrengcr vierfchaar fpannen , I ot Oods lof en meerder eer;
Ah» of 't quaad was ftreng te leven • Daar een yeder Monnik moet
Striktelijk belofte geven» Als
|
|||||
. ^..-
|
|||||
T~\ ""'.........
Als hy eerft fijn intree doet;
III. Dat hy fal gehoorfaam fijn, iSuyver en behoeftig leven,
En een yeder ftigting geven, Mitter daad en niet in fchijn : Vafte hoop doet hem vrrfterken, Dat hy des te feker fou, Dus fijn faligheyt bewerken , Als in rijkdom mit een Vrouw. IV. Sy doen 't nyt onnoofelheyt? Die na defe Paters raden Wandelen langs verkeerde paden, Of een domme, onvvetentheyt; Die haar eyge Kerk verfaken, En na defe Paters gaan,
Die niet anders doen als laken) Of haar medebroers verf maan. V. -Als of die het geeftelijk hooft, C 't fy hebben tot haar voordeel, ■ Ingenomen met voor-oordeel, \ En de waarheyt gans verdooft} Geen gehoorfaamheyt bewefen, Die men aan hem fchuldig isj Daar
|
||||
(H)
Daar s' hem eeren als voor defen, Mit een diep erkentenifs'.
VI. Om dat die dien vromen Heer Codde trachten te befchermen , Die men, t'geen is te erbermen, Schandeleas beneemt fijn eer:
Nimmer fal een Rechter wijfen Vonnis in het heymelijk,
Maar op dat een yeder 't prijfe, Geven van de mifdaat blijk.
VII. Maar of fchoon haar fonde bleek 3 En fy ongehoorfaam waren, Dat fal haar alleen befvvaren, En niet fchaden aan een leek:
Want men moet die ons Regerea Even wel als Overigheyt3
Mit eerbieding refpe£terë, Schoon hy een quaad leven leyt.
Vlil. 't Is ons pligt, en men behoort Te verleene fijne ooren, Om de Heylige Kerk te hooren, Naar 't getuygen van Godrs woord,
Maar fy laat fomwijl gehengen, E
|
||||
Of)
En heeft daar in groot gedult, Soo wy niet haar wil volbrengen,
Als 't is fonder onfe fchult.
IX.
Romen wil mit alle vlijt,
Dat men Cok als Biffchop agte:
Maar de Heere State trachten,
Als ons werels Overheyt,
Sulks is 't doenlijk te beletten,
Met bedreyging van haar ftraf:
Tegens haar wil wie fig fetten,
Hoe nemen't ons qualijk af.
X.
O verleyde met malkaar!
Wilt niet fonder reden looperi,
Of gy fult het duer bekoopen,
Is 't niet hier het is hier naar >
Als den Regter voor fal komen,
Met een groote Majefteyt,
Hoe fult gy dan alle fchromen,
Die dus hebt, en zijt, verleyt,
XI.
Ey bedrogen hebt berouw,
Wilt weer tot u Herders keeren,
En haar als voor defen eeren,
Die gy fijt geweeft ontrouw:
Laat
|
||||
(t6)
Laat tl niet van haar bepraten, Die om tijdelijk gewin,
U nu Herders leeren haten; Daar 's voor u maar fchade in.
|
||||||
Fine Coronato nobïlitatur Opus.
|
||||||
^ -
|
||||||