OVER DE GROOTE EPIDURALE ANAESTHESIEnbsp;BIJ HET RUND
DOOS
S. R. N U M A N S
-ocr page 2-■•( / '{
-ocr page 4-\ â–
-ocr page 5-OVER DE GROOTE
EPIDURALE ANAESTHESIE BIJ HET RUND
-ocr page 6-¦
-:'r- nbsp;nbsp;nbsp;.
t -.- ¦^.'
' y%Mé»
TER VERKRIJGING VAN DE GRAAD VAN DOCTOR IN DE VEEARTSENIJKUNDE AANnbsp;DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT, OPnbsp;GEZAG VAN DEN WAARNEMENDEN RECTOR-MAGNIFIOUS L. VAN VUUREN, HOOGLEE-RAAR IN DE FACULTEIT DER LETTEREN ENnbsp;WIJSBEGEERTE, VOLGENS BESLUIT VAN DENnbsp;SENAAT DER UNIVERSITEIT TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT DER VEEARTSENIJKUNDE TE VERDEDIGEN OP VRIJDAG 19 JUNI 1942, DES NAMIDDAGS 3 UUR
DOOR
GEBOREN TE COEVORDEN
G. NIESSEN
UITGEVER
EDE
UNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK UTRECHT
3874 5810
-ocr page 8-PROMOTOR:
PROF. Dr. J. H. HARTOG
-ocr page 9-AAN MIJN OUDERS AAN GERRY
-ocr page 10- -ocr page 11-AAN ALLEN, DIE MIJ BIJ MIJN ONDERZOEKINGEN STEUN EN VOORLICHTING HEBBEN GEGEVEN,nbsp;BETUIG EK MIJN OPRECHTEN DANK.
-ocr page 12-•' •
-/ nbsp;nbsp;nbsp;-'• '' -^'fev'' ‘-' ^
-'-K:
â– -â– ^
,- •'f 'i quot;■•■■■''- -■■'-
‘t'quot; -- nbsp;nbsp;nbsp;;•■'■• .--c-.-:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■,■.
'/ • - -J ■.. • r-:'-''.
^1- •
;
â– ;.â– ;â– V-;
. nbsp;nbsp;nbsp;•• 'O, ■■^,
;'.'V;
â– .;M •â–
\ â–
Biz.
HOOFDSTUK I:
HOOFDSTUK II:
Het wervelkanaal en zijn inhoud...... 6
Foramina nbsp;nbsp;nbsp;intervertebralia........ 8
Eigen nbsp;nbsp;nbsp;onderzoekingen ..... 10
Materiaal nbsp;nbsp;nbsp;en techniek..........10
• Foramen intervertebrale van 10de en 11de borst-
Foramen intervertebrale van 3de en 4de lendenwervel ................ 12
Foramina sacralia........... 15
HOOFDSTUK III:
Physiologic . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; 18
Negatieve druk in de epidurale
Literatuuroverzicht...........22
Eigen waarnemingen en onderzoekingen. Inleiding nbsp;nbsp;nbsp;26
Metingen met de U-vormige manometer .... nbsp;nbsp;nbsp;27
Proeven, waarbij de druk werd geregistreerd met
behulp van een kymographion.......28
Invloed van de negatieve thoraxdruk op de druk in de epidurale ruimte.........32
-ocr page 14-Invloed van de druk in de buikholte op de druk
in de epidurale ruimte.......... 33
Samenvatting en conclusies........35
HOOFDSTUK IV:
Injecties van gekleurde vloeistoffen in de epidurale ruimte..............37
Experimenten bij volwassen runderen .... nbsp;nbsp;nbsp;42
Microscopisch onderzoek........45
Experimenten bij kalveren........48
HOOFDSTUK V;
Doorleiatbaarheid van de dura mtater spinalis voor epiduraed ingespoten novocaine-oplossingen .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;50
Literatuur overzicht . nbsp;nbsp;nbsp;......... . nbsp;nbsp;nbsp;50
Het aantonnen van novocaine in de liquor cere-
Inrichtingen en werking van de Pulfrich-photo-
meter . ............ . nbsp;nbsp;nbsp;62
Experimenten bij kalveren........65
Experimenten bij volwassen runderen .... nbsp;nbsp;nbsp;68
Is de met behulp van de diazoreactie aangetoonde stof in de liquor cerebrospinalis novocaine of eennbsp;afbraak- eventueel ontledingsproduct van dezenbsp;stof? ....'......... 74
Is van de aangetoonde hoeveelheden novocaine in de liquor cerebrospinalis eenige werking op denbsp;zenuwvezelen of het ruggemerg te verwachten? .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;77
-ocr page 15-Biz.
HOOFDSTUK VI:
Practische toepassing der epidurale anaesthesie
speciaal bij het rund..........86
Literatuuroverzicht...........86
Ervaringen over de toepassing der groote epidurale anaesthesie bij het rund aan de heel-
k u n d i g e k 1 i n i e k.........105
Technische bijzonderheden, dosis en bereiding der
novocaine-oplossing...........105
Tabel van de ervaringen aan de Heelkundige kliniek...............110
HOOFDSTUK VII:
Over het wezen en het tot stand komen der epidurale anaesthesie...........115
Algeheele samenvatting.........123
Geraadpleegde literatuur.........125
-ocr page 16- -ocr page 17-HOOFDSTUK I.
De mogelijkheid, om door middel van een injectie van een anaestheticum in de epidurale ruimte een anaesthesie van eennbsp;grooter of kleiner gedeelte van de achterste lichaamshelftnbsp;te verkrijgen, is het eerst door Cathelin aangegeven.nbsp;Dat was in 1901.
Cathelin verrichtte zijn eerste experimenten bij de hond, maar op grond van een bestudeering van de anatomienbsp;van het kruisgedeelte der wervelkolom bij andere huisdieren, achtte hij ook deze dieren voor de toepassing van denbsp;,,epidurale anaesthesie” zooals hij dit noemde, geschikt.
Stoeckel (1909) voerde bij de mensch de benaming ,,sacrale anaesthesie” in, terwijl L a w e n (1910) de naamnbsp;,,extradurale anaesthesie” gebruikte.
Om de uitbreiding der anaesthesie te kunnen aangeven wordt bij de mensch een hooge en een lage epidurale anaesthesie onderscheiden. Het verschil tusschen beide is gelegennbsp;in de hoogte van het gebied, dat gevoelloos wordt gemaakt,nbsp;hetgeen afhankelijk is van de hoeveelheid ingébracht anaestheticum en van de ligging van de patiënt.
In vele gevallen is in de veterinaire literatuur deze nomenclatuur overgenomen, en met „hoog” en ,,laag” wordtnbsp;dan niet alleen bedoeld het aangeven van de uitbreiding dernbsp;anaesthesie, maar ook de plaats waar de injectie in de epidurale ruimte wordt verricht.
Bij onze groote huisdieren in normale stand is de richting der wervelkolom in lenden en kruisgedeelte practisch horizontaal : er kan dus, wanneer men de uitbreiding der anaesthesie bedoelt, van ,,hoog” en „laag” meestal geen sprakenbsp;zijn. Wel echter kunnen deze uitdrukkingen worden gebruikt, wanneer men daarmede de plaats van injectie wil
-ocr page 18-aangeven, namelijk ,,hoog” tusschen sacrum en eerste staart-wervel, en ,,laag” tusschen eerste en tweede staartwervel.
Ook de bij de mensch gebruikte benaming ,,sacrale anaes-thesie” is voor onze huisdieren niet juist.
Anders dan bij de mensch, waar de injectie door de hiatus sacralis van het os sacrum plaats vindt, wordt bij de dierennbsp;een achter het sacrum gelegen gebied als toegangsweg totnbsp;de epidurale ruimte gebruikt. Dat is de grens van kruisbeennbsp;en eerste staartwervel, of de ruimte tusschen eerste en tweedenbsp;staartwervel.
Het is derhalve beter om bij onze huisdieren uitsluitend de namen epidurale of extradurale anaesthesie té gebruiken.nbsp;En daarmede wordt die vorm van anaesthesie bedoeld, welkenbsp;verkregen wordt door het inspuiten van een anaestheticumnbsp;in oplossing in de epidurale (extradurale) ruimte.
Wat betreft de plaats van injectie en de uitbreiding der anaesthesie zijn hierin verschillende onderscheidingen te maken, die ook reeds door Hartog (1936) in zijn voordracht ,,de sacraalanaesthesie bij het rundquot; zijn genoemd :
I. Onderscheiding naar de plaats van injectie ;
a, lage epidurale anaesthesie : injectie tusschen eerste en tweede staartwervel.
b.
hooge epidurale anaesthesie : injectie tusschen sacrum en eerste staartwervel.
c.
Hieraan kunnen worden toegevoegd : lumbale epidurale anaesthesie : injectie door het foramen lumbosacrale.
d.
segmentaire epidurale anaesthesie : injectie tusschen de doornvormige uitsteeksels van twee wervels overeenkomend met het te anaestheseeren gebied.
Dit is echter een vorm van epidurale anaesthesie, die tot nu toe bij onze huisdieren geen toepassing heeftnbsp;gevonden.
II. Onderscheiding naar de uitbreiding der anaesthesie :
a.
kleine epidurale anaesthesie. Hierbij bepaalt zich de
-ocr page 19-anaesthesie tot een klein gebied ; zij betreft in hoofdzaak staart, anus, vulva, rectum, vagina en het perineum. Behalve die van de staart is de motiliteit niet of niet merkbaar gestoord ; het dier kan zich nognbsp;staande houden. De injectie kan zoowel hoog als laag,nbsp;maar niet lumbaal of segmentair geschieden.
b. groote epidurale anaesthesie. Het gebied der anaesthesie is omvangrijk ; de achterste extremiteiten zijn er in betrokken, terwijl de anaesthesie, afhankelijknbsp;van de hoeveelheid ingespoten oplossing, meer of minder ver naar voren is uitgebreid. Voor het verkrijgennbsp;van deze anaesthesie kan de injectie hoog of laag,nbsp;maar ook lumbaal plaats vinden.
Sedert 1925 en 1926, in welke jaren voor het eerst de epidurale anaesthesie bij groote huisdieren werd toegepast,nbsp;namelijk door P a p e en P i t z s c h k bij het paard {1925)nbsp;en door B e n e s c h bij het rund (1926), zijn talrijke publicaties over de epidurale anaesthesie bij de huisdieren verschenen en in het bijzonder wat betreft de beteekenis ervannbsp;voor de praktijk.
Ook in de heelkundige kliniek aan de veterinaire Faculteit wordt sinds 1930 van de epidurale anaesthesie en vooral van de groote, veelvuldig gebruik gemaakt. En daaromtrent zullen de ervaringen in een afzonderlijk hoofdstuk worden behandeld.
Bij de toepassing daarvan kwamen herhaalde malen verschillende vragen naar voren. En daarin meende ik aanleiding te hebben om enkele onderwerpen systematisch en experimenteel te onderzoeken.
De onderzoekingen zijn in de volgende hoofdstukken vastgelegd :
Hoofdstuk II. Anatomie. ^Hierbij is in het bijzonder aandacht besteed aan het al of niet afgesloten zijn der foramina intervertebralia. In een aantal seriecoupes van denbsp;wervelkolom van een pasgeboren kalf is de anatomischenbsp;gesteldheid van deze openingen onderzocht.
-ocr page 20-Hoofdstuk III. Physiologic. In een theoretische verhandeling is de werking van epiduraal ingespoten anaes-thetica op het sympathische en parasympathische zenuwstelsel besproken. En overigens is de negatieve druk in de epidu-rale ruimte experimenteel onderzocht.
Hoofdstuk IV. Kleurstofinjecties in de epidurale ruimte. In dit hoofdstuk worden enkelenbsp;experimenten beschreven, waarbij aan de hand van kleurstofinjecties in de epidurale ruimte getracht is een indruk tenbsp;verkrijgen van het gedrag van epiduraal ingespoten vloeistoffen.
Hoofdstuk V. Doorlaatbaarheid van de dura mater spinalis voor epiduraalnbsp;in gespoten novocaine-oplossingen. Innbsp;een serie proeven is nagegaan of in het verloop van een epidurale anaesthesie het gebruikte anaestheticum (novocaine)nbsp;in de liquor cerebrospinalis terecht komt. Tevens is getrachtnbsp;een antwoord te geven op de vragen langs welke weg hetnbsp;anaestheticum in de liquor cerebrospinalis kan doordringen,nbsp;en of van de aangetoonde hoeveelheid anaestheticum nog eennbsp;werking op de zenuwvezelbundels in de subarachnoidealenbsp;ruimte is te verwachten.
H oofdstuk VI. Practische toepassing der groote epidurale anaesthesie bijnbsp;het rund. Hierin wordt een overzicht gegeven vannbsp;de ervaringen met de groote (hooge) epidurale anaesthesie bij het rund aan de Heelkundige Kliniek, voorafgegaan door een uitgebreid literatuuroverzicht betreffendenbsp;de practische toepassing der epidurale anaesthesie bij onzenbsp;huisdieren.
Hoofdstuk VII. O ver het wezen der epidurale anaesthesie. Aan de hand van de in vorige hoofdstukken beschreven onderzoekingen en practische ervaring wordt hier quot;de vraag besproken, op welke wijze en waarnbsp;een epiduraal ingespoten anaestheticum zijn werking kannbsp;ontplooien.
-ocr page 21-m. trans-abd, m. obliq-abd. int. en ext., m. rectus abd., praeputium, scrotum uier, huid v. d. zijdelingsche buikwand en lat. schenkelvlakte
n. iliohypogastr.
1. obliqus-abd. int. transv., m. rectus abd., praeputium, scrotum, uie
n. ilioinguinalis
m. obliqus abd. int, scrotum, praeputium, uier, m. cremaster, tunica vag. comm.
n. spermaticus ext.
huid bovenschenkel en kniestreek, m. psoas major
n. cutaneus fem. lat.
mediale vlakte boven- en onderschenkel, metatarsus tot kogelgericht laterale vlakte onderschenkel, spieren achterband, m. quadriceps femoris
en m. sartorius
m. peet. en gracilis, adductoren, heupgewrichtskapsel
n. femoralis.
n. obturatorius.
kniegewrichtskapsel, huid laterale schenkelvlakte, huid dorsolaterale vlakte van schenkel tarsus en middenvoet,nbsp;kootgewricht, binnen- en buitenklauv/, tusschenkl. spleet, spierennbsp;achterband, buigers tarsaalgewricht, strekkers teengewrichtennbsp;huid lat. schenkelvlakte en middenvoet, binnenklauw, buitenklauw
n. peroneus —
— n. ischiadicus.
n. tibialis
en tusschen klauwspleet, strekker tarsaalgewricht, buigers teengewrichten
glans penis, praeputium, penis, urethra, huid binnenvlakte schenkel,
m. levator ani
rectum perineum
einde rectum, m. sphincter ani huid anus en vulva
n. pudendus.
n. haemorrhoidales
medius.
n. haemorrhoidales
caudalis.
L II
L III
L IV
L V
L VI
S I
S II
S III S IVnbsp;S V
staart
n.i coccygei.
Schema van het innervatiegebied van de bij de groote epidurale anaesthesie betrokken ruggemergs zenuwen.
C I C IInbsp;C III
S:^-,
Sgt; .
'• nbsp;nbsp;nbsp;\4' lt;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. ■’
-ocr page 29-TOELICHTING BIJ AFBEELDINGEN II en III.
II nbsp;nbsp;nbsp;geeft iien overzicht van een dwarsdoorsnede door de wervelkolom ter
hoogte van het foramen intervertebrale van lOde en llde borst-wervel.
III nbsp;nbsp;nbsp;geeft een overzicht van het rechter foramen intervertebrale van af
beelding II.
w.b. |
= |
wervelboog. | |
w.I. |
= |
wervellichaam. | |
a |
= |
arterie. | |
d |
dura. | ||
V |
vene. | ||
s.g. |
en sp.g. = spinaalganglion met |
zenuwvezelbundel, | |
r.m. |
= |
ruggemerg. | |
s.a.r. |
'Subaracbnoideale ruimte. | ||
e.r. |
epidurale ruimte. | ||
f.i. |
= |
foramen intervertebrale. | |
f.i.i. |
ingang van het foramen intervertebrale. | ||
f.i.u. |
uitgang van het foramen intervertebrale. | ||
m |
= |
musc. multifides eventueel |
musc. spinalis. |
z.h. |
zenuwvezelbundels van de |
spinale zenuwen. |
TOELICHTING BIJ DE AFBEELDINGEN IV t/m IX.
IV en VIII geven een overzicht van de dwarsdoorsnede van de wervelkolom ter hoogte van het foramen intervertebrale van 3de ennbsp;4de lendenwervel. In afb. IV zijn de foramina intervertebralianbsp;„open”, terwijl ze in afb. VIII door een bindweefselplaat zijnnbsp;afgesloten.
V. VI en VII geven een overzicht van enkele doorsneden door de twee foramina intervertebralia van de genoemde lendenwervels.
IV geeft het uittreden te zien van een zenuwvezelbundel uit de subarach-noideale ruimte : duidelijk is de bindweefselschede te zien, die de zenuwvezelbundel van de dura mater meekrijgt. Het foramennbsp;intervertebrale is aan de uitgang vrijwel geheel afgesloten doornbsp;een complex vanae en door een arteria.
Voor de verklaring der teekens kan voor een groot gedeelte verwezen worden naar de vorige toelichting ; de volgende teekens worden hieraan toegevoegd :
afsluitende fascie tusschen wervelboog en wervellichaam (afb. VIII).
Fr =
bekleedende fascie van de wervelboog zich voortzettende langs de psoasspieren (afb. V), waarbij deze soms overgaat in enkelenbsp;bindweefselschotten (afb. VI en VII) en verder een bindweefselplaat afgeeft die de uittredende spinale zenuw vergezeltnbsp;(afb. VI).
F2 =
sp.z. = dw.u. =
fascieplaat, die op het wervellichaam is gelegen en bindweefselschotten afgeeft die de spinale zenuw vergezellen (afb. VI). spinale zenuw,nbsp;dwarsuitsteeksel.nbsp;arachnoidea.
-ocr page 30-TOELICHTING BIJ DE AFBEELDINGEN X en XI.
X nbsp;nbsp;nbsp;geeft een overzicht van een dwarsdoorsnede door het os sacrum ter
hoogte van het foramen intervertebrale van S 2 en S 3. Hierin is duidelijk de verdeeling van het foramen te zien in het foramennbsp;sacrale dorsale en ventrale.nbsp;f.s.d. = foramen sacrale dorsale,nbsp;fjs.v. = foramen sacrale ventrale.
XI nbsp;nbsp;nbsp;geeft fraai te zien hoe een -bindweefselplaat uitgaande van de
wervelboog en één idie evenwijdig loopt aan het wervellichaam de spinale zenuw bij zijn uittreden uit het foramen interver-tebralo vergezellen.
TOELICHTING BIJ AFBEELDING XII.
Deze afbeelding geeft een overzicht van een foramen intervertebrale op de overgang van sacrum in eerste staartwervel. Het maakt de indruk dat het foramen intervertebrale aan de ingang wordt afgesloten door een groote vene en enkele bind-weefselschotten. In andere preparaten is de open verbindingnbsp;echter wel duidelijker. Deze afbeelding is gegeven om nog eensnbsp;duidelijk de fasciale bekleeding van uittredende zenuwvezel-bundels (eventueel spinaalganglion) te toonen.
Voor de verklaring der teekens kan naar vorige toelichtingen worden verwezen.
-ocr page 31-Voor zoover dit met betrekking tot de epidurale anaes-thesie van belang is volgt hier in kort bestek een overzicht van de anatomische gesteldheid van de wervelkolom en meernbsp;in het bijzonder van het wervelkanaal en zijn inhoud.
De beschrijvingen daaromtrent in de anatomische handboeken en in de literatuur over epidurale anaesthesie werden aan de bevindingen van eigen onderzoekingen getoetst. Wervelkolom. De staart bij het rund bestaat uit 18—20nbsp;wervels waarvan alléén de eerste 3 tot 5 ongeveer de volledige bouw van een wervel toonen. Het wervelkanaal eindigt als regel ter hoogte van de 5de staartwervel: de eerstenbsp;5 staartwervels bezitten nog een gesloten wervelboog. Denbsp;eerste wervel is met het sacrum verbonden en overigens zijnnbsp;de bogen onderling door de ligamenta interarcualia verbonden, welke de afsluiting vormen van de tusschen de bogennbsp;aanwezige ruimten.
Van deze ruimten is die tusschen sacrum en eerste staartwervel het duidelijkst aanwezig en deze wordt aangeduid als foramen sacrococcygeale. Tusschen de staartwervels onderling is deze ruimte echter ook nog voldoende ruim om eennbsp;gemakkelijke passage van de injectiecanule mogelijk te maken. Ventrolateraal bevinden zich tusschen de eerste 5 staartwervels de foramina intervertebralia, waardoor de staart-zenuwen naar buiten treden.
Het os sacrum ligt bij onze inheemsche runderen in den regel vrijwel horizontaal en het is opgebouwd uit 5 kruiswervels.
De foramina intervertebralia loopen in de zeer wijde io-ramina sacralia ventralia en de veel nauwere foramina sacra-lia dorsalia uit.
-ocr page 32-Tusschen kruisbeen en laatste lendenwervel bevindt zich dorsaal een vrij groote opening, het foramen lumbosacrale ;nbsp;dit is door een ligamentum interarcuale en interspinale afgesloten.
Het wervelkanaal en zijn inhoud. De begrenzing van het wervelkanaal bestaat ventraal uit de dorsale vlakten vannbsp;de wervellichamen en tusschenwervelschijven en het ligamentum longitudinale internum ; dorsaal en lateraal bestaatnbsp;het uit de wervelbogen met de tusschengelegen ligamentanbsp;interarcualia.
In dit canalis vertebralis vinden we van buiten naar binnen: de epidurale ruimte, de dura mater, de subdurale ruimte, de arachnoidea, de subarachnoideale ruimte, de pia mater ennbsp;het ruggemerg.
In het sacrale en staartgedeelte bevinden zich in de epidurale ruimte het filum terminale en de zenuwen van de cauda equina. De epidurale ruimte strekt zich uit van hetnbsp;occiput tot in de staartwervels, meestal reikt ze tot in denbsp;5de staartwervel.
In de epidurale ruimte vinden we :
a. nbsp;nbsp;nbsp;vetweefsel, dat tijdens het leven in half vloeibarenbsp;toestand verkeert (smeltpunt 41°) ;
b. nbsp;nbsp;nbsp;de dorsale en ventrale wortels der spinale zenuwen,nbsp;die door een duraschede omgeven zijn.
De dorsale en ventrale wortels vereenigen zich volgens de meeste schrijvers direct vóór de foramina intervertebralianbsp;tot de spinale zenuw. Volgens Sisson (1910) zouden bijnbsp;onze huisdieren de dorsale en ventrale wortels, van de eerstenbsp;lumbale zenuw af, zich reeds binnen de dura tot één vereenigen.
c. nbsp;nbsp;nbsp;spinale ganglia in de dorsale wortels.
d. nbsp;nbsp;nbsp;bloedvaten.
De arteriën zijn vertakkingen van de arteria spinalis ven-tralis (verloopende in de fissura mediana ventralis van het ruggemerg) en vertakkingen der door de foramina inter-
-ocr page 33-vertebralia biimendringende intervertebrale arteriën, die met de eerstgenoemde anastomoseeren.
Venen en venensinus. Bij de mensch vormen deze tesamen de plexus venosus internus, welke weer bestaat uit een plexusnbsp;venosus longitudinalis anterior en -posterior.
De vaten van de voorste plexus liggen op de dorsale zijde van de wervellichamen, ter weerszijden van het ligamentumnbsp;longitudinale internum. De vaten van de achterste plexusnbsp;liggen op de voorvlakte van de wervelbogen ter weerszijdennbsp;van de mediaanlijn. De plexus anterior en -posterior zijnnbsp;onderling verbonden door langs de wervelbogen verloopen-de venen. Het bloed wordt afgevoerd via de venae inter-vertebrales. Zooals later uit de beschrijving van de sérienbsp;coupes van het wervelkanaal van een kalf zal blijken, zijnnbsp;de verhoudingen hierbij in groote trekken dezelfde. Mennbsp;doet echter beter bij de dieren van een plexus venosus dorsalis en -ventralis te spreken.
De dura omgeeft het geheele ruggemerg en zet zich als een bindweefselschede voort op de uittredende zenuwen totnbsp;aan de uitgang der foramina intervertebralia. De duraalzaknbsp;eindigt ter hoogte van de tweede of derde kruiswervel metnbsp;een het filum terminale omgevende schede. Dit filum terminale zet zich voort tot in het einde van het wervelkanaal.
Volgens Cuillé en Chelle( 1932) wordt het conische uiteinde van het ruggemerg en zijn vliezen op zijn plaatsnbsp;gehouden door het zoogenaamde ligamentum coccygeale, datnbsp;van het ventrale deel van de conus naar de bodem van hetnbsp;wervelkanaal verloopt en tot in het staartgedeelte reikt. Ditnbsp;ligamentum coccygeale verdeelt ventraal het achterste gedeelte van het wervelkanaal in twee symmetrische helften,nbsp;die echter naar boven en naar voren (rondom het einde vannbsp;het ruggemerg) met elkaar in verbinding staan. In de doornbsp;mij vervaardigde preparaten (zie hoofdstuk IV) is nimmernbsp;een ligamentum coccygeale gevonden. Van de dura uit gaannbsp;bindweefselvezelen naar het periost der wervels ; deze dienennbsp;ter fixatie van het ruggemerg in het wervelkanaal.
-ocr page 34-De arachnoidea bestaat uit een bindweefsellaag, welke met mesotheelcellen is bekleed. Aan de ééne kant ligt ditnbsp;als een vlies tegen de dura mater aan, waarbij de bindweefsellaag vrijwel direct tegen het bindweefsel van de dura ligt ;nbsp;de subdurale ruimte is dan ook een nauwelijks waarneembare spleet. Aan de andere kant ligt de arachnoidea alsnbsp;een vlies tegen de pia, waarbij de bindweefsellaag van denbsp;pia met die van de arachnoidea is verbonden.
De bindweefseltrabekels, die de beide vliezen van de arachnoidea verbinden, zijn ook met mesotheel bekleed, evenals de wortels van de spinale zenuwen, die door de subarachnoidealenbsp;ruimte verloopen,
De tusschen de twee vliezen van de archnoidea gelegen subarachnoideale ruimte wordt door de spinale zenuwen ennbsp;trabekels tot een grillig complex van holten, dat geheel metnbsp;mesotheel is bekleed. In de subarachnoideale ruimte bevindtnbsp;zich de liquor cerebrospinalis.
Het ruggemerg zelf eindigt ter hoogte van de eerste kruiswervel om daar over te gaan in het filum terminale.
Conus medullaris en filum terminale zijn omgeven door een groot aantal zenuwbundels, die tezamen de cauda equinanbsp;vormen.'
Wat betreft het innervatiegebied van de bij de groote epidurale anaesthesie betrokken spinale zenuwen, wordt verwezen naar het bijgevoegde schema, (afb. I).
Foramina intervertebralia. Voor een goed begrip van de epidurale anaesthesie is de vraag van belang : hoe is hetnbsp;gesteld met de afsluiting der epidurale ruimte in de foramina intervertebralia ? Van Duitsche zijde is hieraan slechtsnbsp;weinig aandacht besteed. De meeste schrijvers gaan, in navolging van P a p e en P i t z s c h k, van de veronderstelling uit, dat de epidurale ruimte ter plaatse van de foraminanbsp;inter-vertebralia afgesloten is. Slechts Herbert en Son-nenschein hebben bij hun experimenten waargenomen,nbsp;dat epiduraal ingespoten kleurstoffen via de foramina intervertebralia buiten het wervelkanaal terecht kwamen.
-ocr page 35-In de Engelsche, Fransche en Amerikaansche literatuur is men het er over eens, dat de epidurale ruimte naar buitennbsp;toe niet volledig is afgesloten, zoodat een uittreden van vloeistoffen door de foramina interverte'bralia mogelijk is.
Omtrent de anatomische gesteldheid van deze openingen bij onze huisdieren is echter weinig bekend.
H e i 1 i g t a g zegt dat bij de hond de durascheden der spinale zenuwen in het halsgedeelte een hechte verbindingnbsp;vormen met het periost van de wervels, ter plaatse van denbsp;foramina intervertebralia, zoodat een totale afsluiting bestaat. Verder caudaalwaarts verloopen bindweefselvezelennbsp;van de durascheden naar het periost der openingen ; een volkomen afsluiting zou hier dus niet aanwezig zijn.
Bij de mensch is aan de anatomie van de foramina intervertebralia en hun inhoud meer aandacht besteed en één van de voornaamste onderzoekers op dit gebied is Fore s-t i e r geweest.
Volgens deze zijn de spinale zenuwen omgeven door een stevige duramanchet, welke als regel nog een spinalenbsp;arterie mede insluit. Deze duramanchet zou nog uit tweenbsp;lagen bestaan. Van de buitenste laag uit, die tevens de dunste is, loopen aan de ingang van het foramen intervertebrale bindweefselvezelen, die de duraschede met het periostnbsp;der opening verbinden (vezelen van Richet Charpy).
Aan de uitgang van het foramen intervertebrale ontmoet de spinale zenuw een duidelijk te onderkennen bindweef-selplaat, die de uitgang als een deksel afsluit. Heeft denbsp;spinale zenuw deze deksel doorboord, dan is zij door eennbsp;veel dunnere bindweefselschede omgeven; men krijgt denbsp;indruk, dat de bindweefselvezelen van de duraschede zichnbsp;met die van het deksel hebben vereenigd.
Röntgenologische onderzoekingen na voorafgaande epidurale lipijodolinjectie hebben echter bewezen, dat in het sacrale gedeelte de afsluiting der foramina intervertebralianbsp;niet volkomen is.
Tot nu toe zijn in de veterinaire literatuur geen onder-
-ocr page 36-10
zoekingen bekend, die een goed inzicht in de anatomische gesteldheid van de foramina intervertebralia en hun inhoudnbsp;geven. Door eigen onderzoek heb ik daarom getracht ditnbsp;inzicht te verkrijgen.
Aan een groot aantal coupes van de wervelkolom van een kalf is de anatomie der foramina intervertebralia bestudeerd en in het bijzonder van die, welke geacht worden bijnbsp;de epidurale anaesthesic betrokken te zijn.
De ruim uitgenomen wervelkolom van een pasgeboren kalf werd in zijn geheel gefixeerd en daarna werden opnbsp;voorzichtige wijze die gedeelten uitgenomen, die voor eennbsp;onderzoek in aanmerking kwamen. Van het borstgedeeltenbsp;een stuk van de tiende en elfde wervel zoodat het foramennbsp;intervertebrale erin is begrepen ; van het lendengebied denbsp;derde en vierde wervel met het tusschengelegen foramennbsp;intervertebrale en van het kruisbeen een stuk, waarin hetnbsp;3de en 4de foramen intervertebrale gelegen zijn.
Van een kalf van ongeveer één week oud werd de over-gang van kruisbeen in eerste staartwervel met foramina intervertebralia voor het onderzoek bestemd.
Dit materiaal heeft achtereenvolgens de volgende bewerkingen ondergaan ;
1. nbsp;nbsp;nbsp;Ontkalking in een mengsel van gelijke deelen tri-chloorazijnzuur 10% en formaline 20% (kort voornbsp;het gebruik samengevoegd).
Voor een goede ontkalking, die ongeveer 4 a 6 weken duurt, is het noodzakelijk, dat de oplossing herhaaldelijk wordt ververscht (ongeveer 20 keer) en enkelenbsp;malen per dag wordt omgeschud.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Insluiten in celloidine.
-ocr page 37-3. Snijden met een hersenmicrotoom. De coupes werden gekleurd met haematoxyline van G i e s o n volgensnbsp;W e i g e r t.
OVERZICHT DER BEVINDINGEN IN DE PREPARATEN.
Allereerst dient te worden opgemerkt dat de foramina intervertebralia eigenlijk geen openingen zijn, maar meernbsp;kanalen vormen, waardoor de spinale zenuwen en de bloedvaten het wervelkanaal verlaten of erdoor binnentreden.
In navolging van Forestier zal dan ook in de hieronder volgende beschrijving van de ingang en uitgang van het foramen intervertebrale worden gesproken, en daarondernbsp;wordt resp. de naar het wervelkanaal toegekeerde en afgekeerde opening verstaan. Overigens wordt ook van de in-houd der foramina intervertebralia gesproken.
Foramen intervertebrale van 10de en 11de borstwervel.
Van dit gedeelte der wervelkolom zijn 44 coupes onderzocht.
De doorsnede van het wervelkanaal is ellipsvormig ; de foramina intervertebralia zijn aan de polen van de ellips gelegen. (zie afb. II). In een gedeelte der preparaten is denbsp;uitgang van het foramen intervertebrale naar dorsaal afgesloten door een spier. (M. multifides M. spinalis). Verdernbsp;vinden we in de uitgang een groote vene en een kleinenbsp;arterie (afb. III).
In de foramina intervertebralia vinden we een spinaalgang-lion, zenuwbundels van de spinale zenuw, een tweetal groote en enkele kleinere venae en één of twee arteriën. Rondomnbsp;deze vaten en zenuwen ligt los bind- en vetweefsel,nbsp;dat een samenhang tot stand brengt tusschen het epiduralenbsp;weefsel en het losse bindweefsel, dat buiten de uitgang vannbsp;het foramen is gelegen (zie afb. Hl).
In de epidurale ruimte vinden we op de bodem, ter weerszijden van de mediaanlijn, een groote vena en een
-ocr page 38-kleine arterie, terwijl naast het ruggemerg met zijn vliezen, zenuwvezelbundels van de spinale zenuwen gelegen zijnnbsp;(afb. II).
Iedere zenuwvezelbundel is omgeven door een duidelijke bindweefselschede (duraschede). Bij enkele daarvan is innbsp;de preparaten een ruimte te zien, ontstaan doordat de dura-schede van de zenuwvezelbundel is afgedrongen. Het isnbsp;mogelijk dat dit een schrompelingsproduct is.
In het dorsale gedeelte der epidurale ruimte bevindt zich ter weerszijden van de mediaanlijn een zeer kleine vena metnbsp;arterie.
De dura mater spinalis is ongeveer twee a drie keer zoo dik als de bindweefselscheden om de zenuwvezelbundels, dienbsp;in de epidurale ruimte en foramina intervertebralia gelegennbsp;zijn.
De preparaten toonen duidelijk, dat er geen afsluiting bestaat van het foramen intervertebrale door een plaat van gevormd bindweefsel, doch dat het losse bind- en vetweef-sel van de epidurale ruimte zich ononderbroken door hetnbsp;foramen intervertebrale naar buiten voortzet.
Foramen intervertebrale van 3de en 4de lendenwervel.
In een serie van 84 coupes is de anatomische gesteldheid van dit deel van de wervelkolom bestudeerd (afb. IV, V,nbsp;VI. VII, VIII en IX).
De doorsnede van het wervelkanaal is hier nog ellipsvormig, maar de foramina intervertebralia zijn min of meer ventraal van de polen der ellips gelegen (afb. IV). Aan denbsp;uitgang van het foramen intervertebrale zien we in het gedeelte, dat nog door het dwarsuitsteeksel wordt overvleugeld, van de plaats af, waar dit uitsteeksel van denbsp;wervel afgaat, een bindweefselplaat naar beneden loopennbsp;(afb. V). Het is de bekleedende fascie van de psoasspieren.
Ter hoogte van het wervellichaam gaat deze fascie met de oppervlakte van het wervellichaam evenwijdig
-ocr page 39-loopen, ervan gescheiden door een laag los bind- en vetv/eefsel, waarin de bloedvaten en de spinale zenuwen gelegen zijn (afb. V). Tegen de fascie is in het foramennbsp;intervertebrale een groote vena gelegen, terwijl in een gedeelte van het foramen de uitgang grootendeels wordt opgevuld door een tweede vene, welke ventraal van de eerstenbsp;is gelegen (afb. V). Op die plaatsen, waar de foraminanbsp;intervertebralia niet meer door een dwarsuitsteeksel wordennbsp;overvleugeld, dus meer naar het midden van het foramen,nbsp;zien we dat bovenbeschreven fascie ontspringt aan de wer-velboog en overgaat in een aantal dunne bindv/eefselschot-ten, waartusschen vetweefsel en bloedvaten gelegen zijnnbsp;(afb. VI en VII). De dwarsuitsteeksels der lendenwervelsnbsp;toonen in het gedeelte dat aan de wervels grenst eennbsp;incisura ; in de coupes komt dit tot uiting, doordat men innbsp;een deel der preparaten een ruimte aantreft tusschen denbsp;doorsnede van de wervelboog en van het dwarsuitsteeksel.nbsp;Deze ruimte wordt naar dorsaal afgesloten door spieren ennbsp;vetweefsel, waartusschen door de dorsale takken der spinalenbsp;zenuwen zich een weg banen (afb. VI en IV).
Buiten de foramina intervertebralia worden de zenuwvezel-bundels van de spinale zenuwen omgeven door een perineurium, de voortzetting van de bindweefselschede, waardoor zij reeds in de epidurale ruimte werden omgeven. De zenuw-vezelbundels vormen tezamen een spinale zenuw en zijn alsnbsp;zoodanig omgeven door een epineurium (in de afbeeldingennbsp;is deze bouw niet duidelijk te onderkennen). Dit epineuriumnbsp;wordt nog in zijn oppervlakkige laag versterkt door bind-weefselplaten, die zich losmaken van het periost van hetnbsp;wervellichaam en de bekl^edende fascie der psoasspierennbsp;(afb. VI en VII).
Deze bindweefselplaten vereenigen zich echter niet direct met het epineurium, doch zijn er aanvankelijk nog van gescheiden door wat vetweefsel, waarin enkele kleinere bloedvaten gelegen zijn (afb. VI en VII). Craniale en caudalenbsp;deel van het foramen intervertebrale worden gedeeltelijk door
-ocr page 40-een bindweefselplaat afgesloten, welke wervelboog met wer-vellichaam verbindt (afb. VIII).
Ongeveer in het midden der foramina intervertebralia is een spinaalganglion gelegen ; rondom dit ganglion ligt vet-weefsel en los bindweefsel, dat zonder eenige afscheiding innbsp;het weefsel der epidurale ruimte en het buiten de wervelkolom gelegen bindweefsel overgaat (afb. en VI).nbsp;Dit spinale ganglion en ook de zenuwvezelbundels in denbsp;epidurale ruimte en in het foramen intervertebrale zijn doornbsp;vrij dunne (in vergelijking met de dura) bindweefselschedennbsp;omgeven.
Aan de ingang der foramina intervertebralia ligt een groote vena, die zich plaatselijk sinusachtig heeft verwijd. In eennbsp;gedeelte der preparaten ligt vlak naast deze vena eennbsp;arteria ; zij verwijderen zich echter van elkaar totdat tenslotte de arterie in het foramen intervertebrale komt te liggen.
Het is uit de preparaten niet gebleken dat de beschreven vena door het foramen intervertebrale naar buiten treedt ;nbsp;zij kan worden opgevat als een deel van de plexus venosusnbsp;ventralis. Overigens is de epidurale ruimte opgevuld metnbsp;vetweefsel, waardoor heen dunne bindweefselstrengetjes ver-loopen (ligamenta suspensoria durae matrix).
Als bijzonderheid dient te worden vermeld, dat in een gedeelte der preparaten zeer fraai het uittreden van een spinale zenuw door de dura mater is waar te nemen (afb.nbsp;IX). Het blijkt dat deze zenuwvezelbundel direct na zijn uittreden, waarbij hij een schede van de dura meekrijgt, omgeven is door een ruimte, die met de subarachnoideale ruimtenbsp;in verbinding staat.
Reeds werd opgemerkt, dat vele zenuwvezelbundels in de epidurale ruimte omgeven waren door een ruimte, welkenbsp;gelegen is tusschen schede en bundel. De coupes zijn echternbsp;te dik en de histologische techniek is waarschijnlijk te grofnbsp;geweest om uit deze waarnemingen conclusies te mogennbsp;trekken 'betreffende een eventueele voortzetting van de sub-
-ocr page 41-15
arachnoideale ruimte langs de uittredende zenuwvezelbun-dels.
Foramina sacralia.
Van het os sacrum zijn twee foramina sacralia onderzocht en wel het foramen tusschen 2de en 3de en dat tusschennbsp;3de en 4de sacraalwervel. De bevindingen in beide gedeelten komen practisch overeen, zoodat zal worden volstaannbsp;met een algemeene beschrijving.
De vorm van de canalis vertebralis is driehoekig ; de foramina intervertebralia zijn in de basishoeken gelegen en loopen in ventrolaterale richting in de foramina sacralia ventralianbsp;uit en in laterale richting in de foramina sacralia dorsalianbsp;(afb. X). Evenals in het lendengedeelte zien we van denbsp;wervelboog een duidelijke bindweefselplaat afgaan, die opnbsp;eenige afstand van de wervelboog hiermee evenwijdig gaatnbsp;loopen.
Aan de ingangen der foramina intervertebralia vinden we wederom een groote vene en een kleinere arterie,nbsp;In de foramina sacralia ventralia is een spinaalganglion gelegen en zenuwvezelbundels van de betreffende spinalenbsp;zenuw. De overblijvende ruimte is opgevuld met vetweefselnbsp;en los bindweefsel, dat zonder eenige afscheiding overgaatnbsp;in het soortgelijke weefsel van de epidurale ruimte en aannbsp;de andere kant in het bindweefsel van de omgeving van hetnbsp;os sacrum (afb. X en XI).
De overgang van het epidurale weefsel in het buiten het wervelkanaal gelegen weefsel is hier nog duidelijker dannbsp;in het lendengedeelte. In enkele preparaten is een spinalenbsp;zenuw getroffen, daar waar zij door het foramen sacralenbsp;ventrale naar buiten treedt (afb. XI). Hierbij is fraai te ziennbsp;hoe de zenuw door een bindweefselschede wordt omgeven,nbsp;die uitgaat van het periost en de beschreven fascie; het is eennbsp;schede, die zich echter eerst op eenige afstand buiten hetnbsp;foramen met de oppervlakkige laag van het epineurium dernbsp;spinale zenuw vereenigt. Zoowel ter hoogte van het tweede
-ocr page 42-als het derde foramen sacrale is de conus medullaris nog terug te vinden, omgeven door de vliezen met een duidelijkenbsp;subarachnoideale ruimte. Ook hier vinden we in de epiduralenbsp;ruimte talrijke zenuwvezelbundels, waarbij een ruimte tus-schen de bindweefselschede en de zenuwvezelbundel aanwezig is.
Opvallend is het zeer groote aantal bloedvaten dat zich tusschen de zenuwbundels ter weerszijden van de conusnbsp;medullaris bevindt.
In het dorsale gedeelte der epidurale ruimte vinden we ter weerszijden van de mediaanlijn enkele kleine venen ennbsp;arteriën.
De bevindingen in de coupes van de twee foramina inter-vertebralia op de overgang van sacrum in eerste staartwer-vel komen in groote trekken overeen met die in de andere deelen van de wervelkolom.
Ook hier zien we duidelijk (afb. XII), dat een even buiten het foramen intervertebrale gelegen spinaalganglionnbsp;met zenuwvezelbundels omgeven wordt door bindweefsel-platen ; deze zijn afkomstig resp. van de periostale beklee-ding van het pars lateralis van het dwarsuitsteeksel vannbsp;de laatste sacraalwervel en van een fascie, die op eenigenbsp;afstand evenwijdig aan het wervellichaam loopt, dochnbsp;hiermee nog met bindweefselstrengen is verbonden. Denbsp;foramina intervertebralia staan ook hier in open verbindingnbsp;met de omgeving der wervelkolom.
SAMENVATTING.
De voornaamste bevindingen bij dit onderzoek zijn de volgende :
a. nbsp;nbsp;nbsp;De epidurale ruimte staat door de foramina intervertebralia in open verbinding met de omgeving vannbsp;de wervelkolom.
b. nbsp;nbsp;nbsp;De door de foramina intervertebralia uittredendenbsp;spinale zenuwen worden in hun loop omgeven door
-ocr page 43-een epineurium, dat gevormd wordt door bindweef-selplaten. En deze zijn afkomstig van fascies, die een voortzetting vormen van de periostale bekleeding vannbsp;wervelboog en wervellichaam.
c. nbsp;nbsp;nbsp;Op de bodem van de epidurale ruimte en in denbsp;foramina intervertebralia is een sterk ontwikkeldnbsp;venen-complex aanwezig, dat als plexus venosus ven-tralis kan worden aangeduid. In het dorsale gedeelte der epidurale ruimte vinden we slechts ter weerszijden van de mediaanlijn een kleine vene en arterie ;nbsp;van een plexus venosus dorsalis is dus geen sprake.
d. nbsp;nbsp;nbsp;De durascheden om de zenuwvezelbundels in denbsp;epidurale ruimte zijn veel dunner dan de dura zelf.
e. nbsp;nbsp;nbsp;In de epidurale ruimte en foramina intervertebralianbsp;komt los bind- en vetweefsel voor, dat de daarinnbsp;gelegen bloedvaten en zenuwvezelbundels geheel omhult en dat zich in het losse bind- en vetweefsel vannbsp;de omgeving der wervelkolom voortzet.
-ocr page 44-HOOFDSTUK III.
DE WERKING VAN EPIDURAAL INGESPOTEN ANAESTHETICA OP HET SYMPATHISCHE ENnbsp;PARASYMPATHISCHE SYSTEEM.
Het doel van de epidurale anaesthesie is het verkrijgen van een gevoelloosheid van een grooter of kleiner gedeeltenbsp;van de achterste lichaamshclft. Het gaat dus om een beïnvloeding van de sensibele vezelen der spinale zenuwen. Evenwel zullen ook andere vezelen daarvan aan de inwerkingnbsp;van het anaestheticum onderhevig zijn ; de motorische, zoowel als die welke behooren tot het sympathische en para-sympathische systeem. Ook is de mogelijkheid niet uitgesloten, dat de grensstreng met zijn ganglia door uit de foraminanbsp;intervertebralia uitgetreden vloeistof wordt bereikt.
Voor een goed begrip van de verschijnselen, die bij een epidurale anaesthesie optreden, of zouden kunnen optreden,nbsp;is dus eenige kennis omtrent de physiologie en anatomienbsp;van het sympathische-parasympathische systeem in het gebied, dat bij de anaesthesie betrokken is, noodzakelijk.
Hier zal worden volstaan met een korte theoretische verhandeling daaromtrent, met een bespreking van de verschijnselen, die men door beinvloeding van dit systeem bij een epidurale anaesthesie kan verwachten.
De inwerking van het anaestheticum op de rami commu-nicantes, op de sympathische draden in de ventrale wortels en op de Ni erigentes en grensstreng, zal een groote rdlnbsp;spelen. De rami cummunicantes vormen een verbinding tus-schen de ventrale wortels der spinale zenuwen en de ganglianbsp;van de grensstreng. Zij worden niet alle in de ganglianbsp;van het bijbehoorende segment onderbroken, doch kunnen
-ocr page 45-19
doorloopen naar die van andere segmenten of praevertebrale ganglia.
De praeganglionaire vezelen (witte vezelen) zijn merg-houdende en dienen voor geleiding van prikkels van het rug-gemerg naar de sympathische ganglion cellen.
De postganglionaire vezelen (grijzen vezelen) zijn mergloos : zij loopen b.v. van een ganglion in de grensstreng naar een correspondeerende spinale zenuw en met deze naarnbsp;het desbetreffende innervatiegebied, terwijl een gedeelte vannbsp;deze vezelen (o.a. de Ni splanchinici) zelfstandig zijn wegnbsp;vindt naar de ingewanden.
De sympathische vezelen van het ruggemerg ontspringen vanuit het gedeelte van Th. I tot L. 3 of 4 : dit zijn dus denbsp;praeganglionaire vezelen en vormen de witte rami commu-nicantes.
De bij de andere segmenten behoorende rami communi-ca.ntes bevatten geen vezelen, die in de betrokken segmenten uit het ruggemerg komen, doch uitsluitend postganglionairenbsp;vezelen. Ook uit S. 2 en 3 ontspringen autonome vezelen,nbsp;die tezamen de N. pelvicovisceralis (Ni erigentes) vormen,nbsp;maar deze behooren tot het parasympathische systeem.
Van het ganglion stellatum uit, d.i. de vereeniging van de 3 eerste ganglia van de thoracaal segmenten, gaan sympathische vezelen naar hart en longen. In verband met de versnellende functie, die de tak naar het hart daarop uitoefent,nbsp;wordt deze ook wel N. accelerans genoemd,
De N. splanchnicus major stamt uit het 6de of 7de tot 13de borstsegment en loopt met de N. splanchnicus minor, dienbsp;van het eerste lumbaalsegment afkomstig is, naar het ganglion solare. Van hier en van het ganglion mesentericumnbsp;craniale en caudale uit worden maag, dunne darm en dikkenbsp;darm (proximale gedeelte), alsmede de groote spijsverterings-klieren en de nieren van sympathische vezelen voorzien.
Verder vinden we o.a. nog de plexus spermaticus internus en de plexus hypogastricus ; deze laatste vormt de voortzetting van de plexus mesentericus caudalis.
-ocr page 46-Bij de toepassing van een epidurale anaesthesie zal in het bijzonder de sympathische en parasympathische inner-vatie van de organen uit de bekhenholte worden beinvloed.nbsp;Deze geschiedt sympathisch in hoofdzaak via de nervus hy-pogastricus en parasympathisch via N. pelvico-visceralis.
Prikkeling van de nervus hypogastricus geeft contractie der bloedvaten in de bekkenorganen, en heeft een remmende invloed op de contracties van distale colon en rectum,nbsp;contractie van de tubae, uterus en ductus deferens (bij dennbsp;man) en tenslotte contractie van de blaas in de buurt vannbsp;het trigonum en van de sphineter van de blaas.
Prikkeling van de N. pelvicoviceralis geeft contractie van distale colon en rectum, verslapping van de sphineter aninbsp;internum, contractie van de detrusor urinae, vaatverwijding,nbsp;erectie van penis en clitoris en verslapping van de retractornbsp;penis.
Uit dit korte overzicht zijn de verschijnselen af te leiden, die men bij een epidurale anaesthesie kan verwachten :
a.
c.
d.
Vasodilatatie in verband met de remming van de vaso-constrictoren. Het gevolg hiervan zal een verlaging van de bloeddruk zijn, die in het bijzonder tot uitdrukkingnbsp;komt, wanneer ook een grooter of kleiner gedeelte vannbsp;het splanchnicusgebied in de anaesthesie wordt betrokken, en een sterkere doorbloeding van het gebied dernbsp;anaesthesie.
Bereikt het anaestheticum de eerste drie thoracale segmenten, dan wordt tevens de sympathische beïnvloeding van het hart en de longen uitgeschakeld : onder meernbsp;leidt dit tot bradycardie.
De ademhaling zal vooral dan gevaarlijk worden beinvloed wanneer de N. phrenicus (behoorend tot het cere-brospinale systeem) in het gebied van 5de—7de halswervel, wordt bereikt.
De invloed van de epidurale anaesthesie op de diges-tietractus en geslachtsorganen is afhankelijk van de in-
-ocr page 47-werking van het anaestheticum op de N. pelvicoviscera-lis, N. hypogastricus en het achterste gedeelte van de grensstreng.
Verspreidt de injectievloeistof zich ver naar voren tot in het borstgedeelte, dan bestaat de mogelijkheid, dat ook hetnbsp;splanchnicus-gebied wordt beinvloed.
We zien steeds een verlamming van de anale en vulva sphincter optreden. Volgens de meeste onderzoekers zoudennbsp;rectum en achterste gedeelte van het colon en vagina zichnbsp;daarbij ballonvormig verwijden : men stelt zich namelijk voor,nbsp;dat de parasympathische prikkels (die de contractie opwekken) door de anaesthesie worden uitgeschakeld, zoodat denbsp;genoemde organen alleen aan de verslappende invloed dernbsp;sympathicus onderhevig zijn.
Of deze ballonvormige uitzetting het gevolg is van het feit, dat het sympathische systeem niet wordt beinvloed, isnbsp;de vraag. Ook bij dieren, waarop geen epidurale anaesthesienbsp;is toegepast, kan een ballonvormige verwijding na rectalenbsp;en vaginale exploratie optreden, terwijl bij de groote epidurale anaesthesie, de grensstreng wel door het, uit de foraminanbsp;intervertebralia stroomende anaestheticum, wordt bereikt.
Ik ben er mij van bewust, in dit hoofdstuk onvolledig te zijn geweest. Het lijkt gewenscht, dat de invloed van denbsp;epidurale anaesthesie op het sympathische en parasympathische systeem bij onze huisdieren nog eens aan een uitgebreidnbsp;experimenteel onderzoek wordt onderworpen.
-ocr page 48-LITERATUUROVERZICHT.
In zijn proefschrift over epidurale anaesthesie wijdt B o 1-1 e n een hoofdstuk aan de negatieve druk in de epidurale ruimte. Eigen onderzoekingen of waarnemingen liggen hieraan echter niet ten grondslag. Het is mij niet gelukt, allenbsp;door Bollen aangehaalde literatuur ter lezing te verkrijgen, zoodat ik mij gedeeltelijk heb moeten verlaten op watnbsp;hij refereert.
De grootte van de negatieve druk is volgens Bollen bij de mensch afhankelijk van de volgende factoren :nbsp;a. Plaats van punctie ; bij een zittende patiënt is bij metingnbsp;door de hiatus sacralis geen negatieve druk aanwezig.nbsp;Naarmate men hooger puncteert, wordt het verschil tus-schen de atmospherische druk en de druk in de epiduralenbsp;ruimte grooter en bedraagt b.v. ter hoogte van de 6denbsp;borstwervel 2—3 cm. water.
b.
Stand van de wervelkolonw het drukverschil wordt grooter naarmate de wervelkolom sterker gebogennbsp;wordt.
c.
d.
Ligging van de patiënt: meet men bij een zittende patient ter hoogte van de onderste lendenwervel geen drukverschil, dan kan in buikligging een drukverschilnbsp;van 0,5 cm water ontstaan en in zijligging van 1 cm.nbsp;Het drukverschil blijft slechts korten tijd bestaan. Nanbsp;eenige minuten is het als regel geheel verdwenen.
e.
Het drukverschil is afhankelijk van de diepte, waarop men met de naald in de epidurale ruimte doordringt.
Heldt en Manoley zijn volgens Bollen de eersten geweest, die de negatieve druk in de epidurale ruimtenbsp;bij de mensch hébben beschreven. Zij stelden de hypothesenbsp;op, dat de negatieve druk zou ontstaan onder invloed van
-ocr page 49-23
de voortdurende tractie der ingewanden, terwijl de wisselingen in deze druk veroorzaakt zouden worden door het aanzuigen van bloed uit de plexus venosus vertebralis tijdensnbsp;de ademhaling.
B o n n i o t maakte gebruik van de negatieve druk om na te gaan of de punctienaald in de epidurale ruimte wasnbsp;terecht gekomen. Hiertoe werd op de canule een kleinenbsp;watermanometer aangesloten. De drukverschillen bedroegennbsp;6—16 cm water. Betreffende de oorzaak der negatieve druknbsp;kent B o n n i o t aan de werking der zwaartekracht op denbsp;liquor cerebrospinalis een groote rol toe. Het ruggemerg metnbsp;zijn vliezen vormt namelijk een elastische buis in een kanaalnbsp;met stijve wanden (wervelkanaal). Bij een verticale standnbsp;zal de liquor zich op het laagste punt trachten te verzamelen, terwijl zij op het hoogste punt zal verdwijnen, hetgeennbsp;vergrooting van de epidurale ruimte, dus verlaging van druknbsp;met zich zal brengen.
Wordt de naald dieper in de epidurale ruimte gebracht, dan wordt met de canule een druk op de dura uitgeoefend,nbsp;hetgeen een negatieve druk kan doen ontstaan of een bestaande negatieve druk kan vergrooten.
Houdart Judet en Mathey maakten gebruik van de negatieve druk om na te gaan of de canule in denbsp;epidurale ruimte was terecht gekomen. Zij namen drukverschillen waar, die varieerden van 1—5 cm water. Schrijversnbsp;geloven niet in een werkelijke negatieve druk ten opzichte vannbsp;de atmospheer, maar het lijkt hun zeer verklaarbaar, datnbsp;in het goed afgesloten wervelkanaal, gevuld met een vloeistof bevattende uitrekbare en inkrimpbare duraalzak, variaties in de druk kunnen voorkomen, wanneer het volume vannbsp;de duraalzak toe- of afneemt.
Het duidelijke drukverschil, dat men waarneemt op plaatsen waar de epidurale ruimte nauw is, of de canule snel wordt ingebracht, is te wijten aan het wegduwen van denbsp;dura, waardoor op de plaats van punctie een ,,doode ruimte”nbsp;ontstaat.
-ocr page 50-Ook D o g 1 o 11 i verklaart de negatieve druk uit een druk van de punctienaald op de dura mater, terwijl hij tevensnbsp;een theorie heeft opgesteld over de invloed van buiging dernbsp;wervelkolom : het volume van het wervelkanaal wordt bijnbsp;buiging grooter, daar de voorwand door de onsamendruk-baarheid van de wervels niet van lengte kan veranderen,nbsp;terwijl de achterwand dit wel kan door de elasticiteit van denbsp;ligamenta flava en de aanwezigheid van de articulationesnbsp;vertebralis. De toename van volume wordt slechts gedeeltelijk gecompenseerd door volume-toename van de duraalzaknbsp;en het toestroomen van bloed naar de plexus venosus epidu-ralis.
Langs experimenteelen weg heeft Giordanengo de juistheid der opvattingen van D o g 1 i o 11 i, betreffende denbsp;invloed van de druk op de dura als volgt bewezen ;
Bij een gedecapiteerd lijk vulde hij de duraalzak met water en sloot hierop een manometer aan.
Tusschen twee processi spinosi verichtte hij een epidurale punctie met een naald, waarop een watermanometer wasnbsp;aangesloten. Bij dieper invoeren der injectienaald in de epidurale ruimte zag hij een niveauverschil optreden in de manometer van de punctienaald,__ terwijl de op de duraalzaknbsp;aangesloten manometer een stijging vertoonde overeenkomend met het eerstgenoemde niveauverschil.
Volgens Bollen komt Lejeune aan de hand van bovenbeschreven opvattingen tot de volgende conclusies ;
a. nbsp;nbsp;nbsp;Theoretisch is het onaannemelijk van een negatieve druknbsp;in een weefsel te spreken. Een kortstondig bestaan vannbsp;een negatieve druk in een gesloten ruimte, bekleed metnbsp;endothecl, zooals de pleuraholte, zou mogelijk kunnennbsp;zijn, maar is onmogelijk in een weefsel, en zeker in eennbsp;weefsel, zooals dat van de epidurale ruimte, dat rijknbsp;is aan vaten en waarin het optreden van een drukver-mindering onmiddellijk door transsudatie of door vaat-dilatatie kan worden gecompenseerd.
b. nbsp;nbsp;nbsp;Het optreden van het niveauverschil in de manometer
-ocr page 51-moet verklaard worden door de druk van de naald op de dura mater, tengevolge waarvan deze zich van denbsp;beenige wand van het wervelkanaal verwijdert. Evenredig met deze uitwijking is het drukverschil.
c. nbsp;nbsp;nbsp;Dat de zwaartekracht op de liquor cerebrospinalis werkt,nbsp;is niet te ontkennen en dit verklaart de drukvariaties,nbsp;die gevonden worden op verschillende hoogten en bijnbsp;horizontale en verticale houding van de patiënt. De gespannen dura biedt meer weerstand en heeft mindernbsp;elasticiteit.
d. nbsp;nbsp;nbsp;Het snelle verdwijnen van het drukverschil moet worden toegeschreven aan transsudatie of vaatdilatatie.
In de veterinaire literatuur is over de negatieve druk in de epidurale ruimte bij onze huisdieren zeer weinig te vinden. Enkele schrijvers, waaronder P a p e en P i t z c h k,nbsp;vermelden het toestroomen van lucht bij het verrichten dernbsp;epidurale punctie. Dit toestroomen van lucht wordt dan aangemerkt als criterium voor het goed zitten der canule. Ooknbsp;aan de Kliniek voor Heelkunde is reeds jarenlang het toestroomen van lucht bij het verrichten van een epiduralenbsp;punctie tusschen kruisbeen en eerste staartwervel als aanwijzing voor het goed zitten der canule gebruikt.
Gaat men nu na of de bij de mensch geldende opvattingen over het ontstaan der negatieve druk ook bij het rund vannbsp;toepassing zijn, dan blijkt reeds direct dat de theorie overnbsp;het ,,wegduwen’’ der dura door de punctienaald moet vervallen. Immers op de plaats, waar de epidurale punctie wordtnbsp;verricht, bevindt zich geen duraalzak meer, zoodat de vorming van een „doode ruimte” door druk op de dura is uitgesloten. Ook de werking van de zwaartekracht op de liquornbsp;kan bij het rund niet de oorzaak van de negatieve druk zijn.nbsp;De puncties worden namelijk steeds verricht bij een normalenbsp;stand van de patiënt. Weliswaar vertoont bij het rund, speciaal het borstgedeelte van de wervelkolom in ventrocranialenbsp;richting een afhelling, maar het hoogste punt van het hals-
-ocr page 52-gedeelte bereikt vrijwel steeds dezelfde hoogte als het lendengedeelte. Wel kan men zich voorstellen dat het hoog of laag houden van de kop eenige schommelingen in de negatieve druk kan veroorzaken.
Wat betreft de buiging der wervelkolom als oorzaak van de negatieve druk, kan worden opgemerkt, dat weliswaarnbsp;iedere koe bij het verrichten van een epidurale punctie innbsp;het staartgedeelte, de wervelkolom opbuigt, maar bij de daarop volgende strekking blijft de negatieve druk bestaan.
Blijft dus nog de theorie van Heldt en Man öl e y, volgens wie de voortdurende tractie der ingewanden de negatieve druk zou veroorzaken. Het is mij niet gelukt het ori-gineele artikel van deze schrijvers ter lezing te verkrijgennbsp;zoodat het mij niet geheel duidelijk is, hoe zij zich die hebben gedacht.
EIGEN WAARNEMINGEN EN ONDERZOEKINGEN.
Inleiding.
Teneinde een inzicht te verkrijgen in het wezen van de negatieve druk in de epidurale ruimte bij het rund, zijn doornbsp;mij een aantal metingen verricht bij volwassen en jonge runderen met behulp van een U-vormige watermanometer metnbsp;beenen van 50 cm lengte.
Met medewerking van Dr. S. Koopman s, conservator aan het Laboratorium voor Veterinaire Physiologie, zijn eennbsp;aantal proeven genomen, waarbij de negatieve druk werdnbsp;geregistreerd met behulp van een kymographion.
-ocr page 53-De punctie heeft plaats gevonden met een dikke canule V. Bier, die met behulp van een gummislang met de watermanometer was verbonden. Als plaats van punctie is steedsnbsp;het foramen sacrococcygeale gekozen. De waargenomen verschijnselen zijn in onderstaande tabel weergegeven.
Proelrund No. |
Neg. druk in cm H2O |
BIJZONDERHEDEN |
1 |
21 cm |
Geene |
II |
15 cm |
Br worden kleine schommelingen waargenomen waarschijnlijk overeenkomend met de ademhaling. |
III |
9 cm |
In de eerste minuut na de punctie eenige schommelingen; daarna constant. (Canule verstopt?). |
IV |
13—20 cm |
Direct na de punctie is er een negatieve druk van 20 cm water. Twee minutennbsp;later is deze met grootere en kleinerenbsp;schommelingen tot 15 cm gedaald. Nanbsp;5 minuten zien we een afname tot 5 cmnbsp;en direct daarna weer toenemend totnbsp;10 cm. Vooral bij het loeien wordt hetnbsp;drukverschil belangrijk kleiner. Voortdurend worden grootere en kl^nere schommelingen waargenomen, die sterk de indruk maken, met de adembewegingennbsp;overéén te stemmen. Na 10 minutennbsp;wordt de manometer losgekoppeld bij eennbsp;negatieve druk van 13 cm. |
V |
23 cm |
Kleine schommelingen. Nadat het dier is neergekgd neemt de negatieve druknbsp;af tot lO cm. Er blijkt een bloeding tenbsp;zijn opgetreden, zoodat verdere waarnemingen niet mogelijk zijn. |
VI |
26 cm |
Kleine schommelingen, maar de negatieve druk blijft gedurende 5 minuten vrijwelnbsp;constant. |
VII |
11 cm |
Vrijwel geen schommelingen, (canule iets verstopt ?) |
De punctie geschiedde hier met een dikke injectie-canule, aangesloten op de watermanometer, terwijl bij de kalverennbsp;van één dag tot één week oud, tevens getracht is een negatieve druk te registreeren met behulp van een gevoeligenbsp;tambour v. M a r e y.
Proefrund No. |
Neg. druk in cm H2O |
BIJZONDERHEDEN |
I t/m V Leeftijd 1 dag—1 -week |
0 |
Noch met een watermanometer, noch met een gevoelige tambour is het bij dezenbsp;dieren gelukt een negatieve druk aannbsp;te toonen (Zie ook :• Drukmetitigen bijnbsp;kalveren enz.). |
VU l-Yl maand |
0 |
Er wordt geen negatieve druk aangetoond. Een zeer gemakkelijk verlooipen-de epidurale injectie en een daaropvolgende goede anaesthesie van de geheele achterband, mogen als voldoende bewijsnbsp;gelden dat de canule niet verstopt isnbsp;geweest en de punctie goed is verricht. |
Vin 4 maanden |
11—14 cm |
Er worden onregelmatige grootere en kleinere schommelingen waargenomen. |
IX 6—8 maanden |
6—9 cm |
Het proefdier verkeert in een zeer slechte voedingstoestand. Grootere en kleinerenbsp;schommelingen worden waargenomen. |
X dl 1 jaar |
8 cm |
Piractisch geen schommelingen. |
De epidurale punctie geschiedde met een dikke canule V. Bier, welke door middel van een gummislang metnbsp;T-stuk, met één been van een U-vormige kwikmanometernbsp;werd verbonden. In het andere been van de kwikmanometernbsp;werd een drijvertje aangebracht, waarmee de niveauschom-
-ocr page 55-29
melingen op het kymographion werden overgebracht. De adembewegingen werden geregistreerd met behulp van eennbsp;manchet, die om de thorax was aangebracht en door middelnbsp;van een slang met een tamibour v. M a r e y was verbonden.
Rund I (14 Febr.). Na epidurale punctie wordt een drukverschil van 26 mm Hg geregistreerd. Het blijkt, datnbsp;de schommelingen in de negatieve druk overéénkomen metnbsp;de adembewegingen. Dit komt zeer duidelijk tot uitdrukking,nbsp;wanneer de ademhaling wordt geforceerd door vasthoudennbsp;in de neus of neus dichthouden. Bij exspiratie neemt de negatieve druk in de epidurale ruimte af, bij inspiratie neemtnbsp;ze toe. De afbeelding van een gedeelte der curve geeft vannbsp;één en ander een duidelijk beeld.
TOELICHTING: Dc afbeelding geeft een gedeelte van de curve van Rund I weer.
P = pneumogram geschreven met een manchet, i en e geven respectievelijk een inspiratie en eca expiratie aan.
E = druk in de epidurale ruimte (de waarde der negatieve druk direct na de punctie is hier niet te zien).
T = 1 sec.
Bij H heeft de koe gehoest en bij L geloeid.
Wc zien hier dus dat alle ademschommelingen in de drukkromme zijn terug te vinden.
-ocr page 56-30
Na ongeveer 20 minuten wordt de slang van de canule Ics-gemaakt bij een negatieve druk van 18 mm Hg. ; er stroomt nu lucht toe. De druk wordt niet weer gemeten, zoodat nietnbsp;bekend is, of door dit toestroomen van lucht de negatievenbsp;druk is opgeheven. Op 17 Februari, dus 3 dagen later, wordtnbsp;bij dezelfde koe wederom de negatieve druk geregistreerd ;nbsp;deze bedraagt nu 12 mm Hg. Schommelingen worden slechtsnbsp;enkele oogenblikken (na de eerste keer neus dichthouden)nbsp;waargenomen.
De canule wordt opnieuw ingestoken, waarbij lucht toestroomt. Er is nu geen negatieve druk meer te registreeren ; ook drukschommelingen worden niet waargenomen.
Ook op 21 Februari is bij deze koe, na punctie via het foramen sacrococcygeale, geen negatieve druk te registreeren, terwijl er evenmin drukschommelingen worden waargenomen.
Met behulp van een canule met mandrijn wordt een punctie via het foramen lumbosacrale verricht. Na verwijdering vannbsp;de mandrijn stroomt geen lucht toe ; evenmin wordt uittreden van liquor cerebrospinalis waargenomen.
Bij aansluiting op een kwikmanometer zijn er drukschommelingen, die met de adembewegingen overeenkomen.
Vervolgens wordt nog epn punctie verricht tusschen de 4de en 5de lendenwervel, terwijl de canule wordt aangesloten op een gevoelige tambour v. M a r e y.
Ook nu wordt geen negatieve druk waargenomen, wel zien we duidelijke drukschommelingen, overeenkomend metnbsp;de adembewegingen. Bij neus dichthouden wordt een duidelijke drukstijging geregistreerd ; ditzelfde zien wc na hooghouden van de kop ; de stijging bedraagt in beide gevallennbsp;tot 26 mm H2O.
Rund II (28 Febr.). Bij deze koe is een negatieve druk te registreeren van 17 mm Hg. Schommelingen zijn hierin nietnbsp;waar te nemen, ook niet na neus dichthouden en hoesten.nbsp;Bij een tweede punctie wordt een geringe negatieve druknbsp;van 9 mm kwik waargenomen ; e'^n zijn er ademschömme-
-ocr page 57-31
lingen in te zien, daarna 'blijft de druk constant. De buis wordt van de canule losgekoppeld en, na eenig manipuleerennbsp;met de canule, stroomt lucht toe.
Wederom wordt de manometer aangesloten, doch er zijn geen drukschommelingen te registreeren.
Het blijkt, dat zeer gemakkelijk lucht door de canule in de epidurale ruimte kan worden gespoten ; van een verstopping der canule door weefseldeeltjes kan dus geen sprakenbsp;zijn. Er schijnt echter een soort ventielwerking op de canulenbsp;te bestaan, waardoor het niet mogelijk is, dat eventueelenbsp;drukschommelingen in de epidurale ruimte op de manometernbsp;worden overgebracht.
Na een punctie tusschen eerste en tweede staartwervel zijn evenmin drukschommelingen te registreeren.
Tot slot wordt nog 100 cm^ lucht in de epidurale ruimte gespoten. In de veronderstelling, hiermede definitief de negatieve druk te hebben opgeheven, worden geen metingennbsp;meer gedaan. Dat deze veronderstelling onjuist geweest kannbsp;zijn, is op 5 Maart gebleken :
Na sacrococcygeale punctie is een negatieve druk van 21 mm Hg te registreeren.
Na inspuiten van 30 cm^ lucht is er nog een negatieve druk van 12 mm Hg., en deze blijft zelfs aanwezig, nadat 3 1. luchtnbsp;in de epidurale ruimte is ingespoten. Een enkele maal worden de adembewegingen erin teruggevonden. Gedurendenbsp;eenige tijd worden zeer kleine schommelingen geregistreerd,nbsp;die niet met de adembewegingen overeenkomen. De frequentie is echter te klein, om ze aan de hartslag te kunnjen toeschrijven. Wanneer de canule verwijderd is, blijft nog voortdurend lucht toestroomen. Een uur later is nog steeds eennbsp;duidelijke negatieve druk vast te stellen, die na enkele manipulaties met de canule wel iets vermindert, maar toch aanwezig blijft op een waarde van ongeveer 4 mm Hg.
Op 11 Maart is de koe niet meer in staat naar de kliniek te loopen, zoodat de negatieve druk op stal wordt gemetennbsp;met de watermanometer. De negatieve druk blijkt in 6 dagen
-ocr page 58-32
te zijn toegenomen tot 12,5 mm Hg (17 cm H2O). Enkele groote schommelingen worden waargenomen, namelijk eennbsp;daling tot 10 en daarna weer een stijging tot 17 cm H2O.
Op 6 Maart is bij een klinisch onderzoek een onderhuidsch emphyseem vastgesteld, op rug en lendenen. En bij rectalenbsp;exploratie blijkt ventraal van de wervelkolom eveneens eennbsp;luchtkussen aanwezig te zijn, vooral in het gebied van de ,nbsp;nieren. Ditzelfde wordt, zij het dan in mindere mate, op 11nbsp;Maart nog waargenomen.
Drukmetingen by kalveren (leeftijd ± 1 week).
Een drietal kalveren is voor deze experimenten gebruikt. In verband met de te verwachten geringe druk werd de canule aangesloten op een watermanometer. Het is niet gelukt,nbsp;bij deze dieren een negatieve druk in de epidurale ruimtenbsp;aan te toonen. Wel werd na perforatie van de dura maternbsp;spinalis een positieve druk van de liquor cerebrospinalis geregistreerd. Door druk op de thorax kon hierin een duidelijke stijging worden waargenomen ; ditzelfde werd geziennbsp;bij het dichthouden van de neus. Overigens leverden dezenbsp;proeven geen belangrijke gegevens op.
Invloed van de negatieve thoraxdruk op de druk in de epidurale ruimte.
De vraag is nu, hoe de negatieve druk in de epidurale ruimte ontstaat. Om dit te bestudeeren, werd eerst nagegaan of er verband bestaat tusschen de negatieve druk innbsp;de epidurale ruimte en die in de thorax. Door de daaraannbsp;verbonden kosten was het slechts mogelijk voor een desbetreffend experiment één proefkoe op te offeren.
Experiment: De koe wordt in Linker zijligging gelegd. Na een epidurale punctie tusschen sacrum en eerste staart-wervel, wijst een op de canule aangesloten watermanometer,nbsp;een negatieve druk aan van 11 cm. In het begin wordennbsp;eenige kleine schommelingen waargenomen ; later blijft denbsp;druk constant. Vervolgens worden 450 cm^ 10% chloralhy-draat-oplossing intraveneus ingespoten. Dit geeft geen ver-
-ocr page 59-33
andering in de negatieve druk. Met behulp van een tracheo-tubus wordt nu achtereenvolgens aan de rechter- en linkerzijde een pneumothorax tot stand gebracht. Het dier vertoont zeer geforceerde adembewegingen; veranderingen in de negatieve druk worden echter niet gezien. Deze blijft ongeveer 11 cm H2O. De manometer wordt losgekoppeld en denbsp;canule doorstoken met een mandrijn ; daarna blijkt de negatieve druk 3—4 cm H2O te bedragen. Terwijl het diernbsp;stervende is, wordt de manometer nog eens losgekoppeldnbsp;en ter controle op een eventueel verstopt zijn der canulenbsp;wordt 10 cm3 lucht ingespoten. Dit gelukt zonder dat eenigenbsp;weerstand wordt ondervonden. Na aansluiting van de manometer blijkt nog een negatieve druk van 2 cm H2O tenbsp;bestaan, die na de dood geleidelijk tot 0 daalt.
Het feit, dat na de pneumothorax de negatieve druk in de epidurale ruimte blijft bestaan, zou er op kunnen, wijzennbsp;dat de negatieve thoraxdruk geen invloed heeft op de druknbsp;in de epidurale ruimte.
Helaas kon echter niet met zekerheid worden vastgesteld of de canule steeds in voldoende open verbinding met denbsp;epidurale ruimte heeft gestaan. Bovendien is het experimentnbsp;bij één dier niet voldoende om hieruit met zekerheid conclusies te kunnen trekken.
Invloed van de druk in de buikholte op de druk in de epidurale ruimte.
Bij het verrichten van een laparotomie bij het rund valt het steeds op, dat na openen van het peritoneum parietalis,nbsp;lucht in de buikholte stroomt. Dit zou kunnen wijzen op eennbsp;negatieve druk in de buikholte of althans op een neigingnbsp;daartoe.
In zijn werk ,,Psysiologie und Pathologie der Vormagen beim Rinde” bepaalde W ester in de buikholte bij runderen een negatieve druk van 4—9 mm Hg. en bij de geitnbsp;8—30 mm H2O.
Het leek mij van belang, na te gaan of het openen van
-ocr page 60-de buikholte invloed kan uitoefenen op de druk in de epi-durale ruimte. Daartoe is het volgende experiment genomen :
Bij een volwassen rund wordt op 16 April een negatieve druk in de epidurale ruimte gemeten van 23 mm Hg. Vervolgens wordt het dier gedurende 48 uur alle voedsel onthouden ; water wordt wel verstrekt. Op 18 April wordt wederom de negatieve druk gemeten ; deze bedraagt 20 mmnbsp;Hg. Schommelingen worden hierin niet waargenomen. Omnbsp;zekerheid te verkrijgen omtrent het al of niet verstopt zijnnbsp;der canule, wordt deze verwijderd om door te 'blazen ennbsp;opnieuw ingestoken. De negatieve druk bedraagt nu 12 mmnbsp;Hg.
In de linker flank wordt onder locale anaesthesie een laparotomie verricht, na openen van het peritoneum stroomtnbsp;een groote hoeveelheid lucht in de buikholte. De negatievenbsp;druk in de epidurale ruimte verandert echter niet. Nadatnbsp;de slang van de canule is verwijderd, wordt lucht ingespoten, hetgeen zonder eenige weerstand kan geschieden ;nbsp;de canule was dus niet verstopt.
In totaal worden 500 cm^ lucht ingespoten. Door de lapa-rotomie-wond is duidelijk vast te stellen, dat ook lucht in het retroperitoneale weefsel onder de wervelkolom terechtnbsp;komt. Negatieve druk is na de luchtinsufflatie niet meer tenbsp;registreeren] De laparotomie-wond wordt met een hechtingnbsp;gesloten.
Op 22 April is wederom een negatieve druk en wel van 10 mm Hg, te meten. Er wordt opgeveer 1 1 lucht ingespoten,nbsp;waarna de negatieve druk verdwenen is.
Op 30 April is een negatieve druk van 12 mm Hg. te registreeren. Tegen dit experiment zijn dezelfde bezwaren aannbsp;te voeren als tegen dat van de thoraxdruk.
De zekerheid dat de canule niet verstopt geweest is, lijkt hier echter grooter.
Dit experiment zou er dus op kunnen wijzen, dat de druk in de buikholte geen invloed van beteekenis op de druk innbsp;de epidurale ruimte uitoefent.
-ocr page 61-SAMENVATTING EN CONCLUSIES.
De in dit hoofdstuk beschreven waarnemingen en experimenten vormen een duidelijk bewijs, dat er na een epidurale punctie in het wervelkanaal een druk aanwezig is. lager dannbsp;de atmospherische druk. Deze zoogenaamde negatieve druknbsp;schijnt in de loop van de ontwikkeling van het individu tenbsp;ontstaan, althans bij kalveren tot één week oud en bij eennbsp;kalf van maand kon nimmer een negatieve druk wordennbsp;aangetoond.
De negatieve druk is niet blijvend op te heffen ; steeds werd, eenige tijd na het spontaan aanzuigen van lucht ofnbsp;het kunstmatig inbrengen daarvan, wederom een negatievenbsp;druk in de epidurale ruimte vastgesteld.
Omtrent het ontstaan van deze negatieve druk in de epidurale ruimte is nog niets met zekerheid bekend.
V/el geven de hierboven beschreven waarnemingen en experimenten aanleiding tot het opstellen van hypothesen.nbsp;Allereerst zou m-en kunnen denken aan een oorzaak, dienbsp;gelegen is in de groeisnelheid van de verschillende deelennbsp;van het wervelkanaal en zijn inhoud. Tijdens de ontwikkeling van pasgeboren tot volwassen individu zou de beenigenbsp;en ligamenteuze wand van het wervelkanaal een snellerenbsp;groei kunnen vertoonen dan het ruggemerg met zijn vliezennbsp;en het epidurale weefsel. Deze theorie is echter in strijd metnbsp;anatomische waarnemingen. Er zou dan namelijk een hollenbsp;ruimte rondom het epidurale vetweefsel aanwezig moetennbsp;zijn, waarin een negatieve druk zou heerschen. Een dergelijke holte is echter nooit beschreven, en bij mijn eigen anatomische onderzoekingen is hiervan ook nooit iets gebleken.
De hypothese dat er in de epidurale ruimte een neiging tot negatieve druk bestaat, lijkt mij meer aannemelijk.
Deze neiging tot negatieve druk vindt volgens mijn mee-ning zijn oorzaak in een zekere contractiliteit van het epidurale weefsel in ’t bijzonder van de bloedvaten en is verder toe te schrijven aan een buiten het wervelkanaal gelegennbsp;oorzaak : de voortdurende tractie door het gewicht der inge-
-ocr page 62-wanden aan het ophangapparaat, het mesenterium. Het ;s zeer wel mogelijk, dat deze tractie retroperitoneaal een neiging tot negatieve druk doet ontstaan, die zich via de foramina intervertebralia aan de epidurale ruimte mededeelt.
Wordt nu de epidurale ruimte door middel van een punc-tiecanule met de atmospheer in verbinding gebracht, dan zaj de neiging tot negatieve druk tot uiting komen in denbsp;vorm van het aanzuigen van lucht. Uit de experimentennbsp;blijkt, dat de negatieve druk als regel tijdelijk is op te heffen. Dit zou kunnen berusten op het feit, dat tijdens hetnbsp;aanzuigen of inspuiten van lucht de foramina intervertebralianbsp;door het epidurale vet worden afgesloten. Hierdoor wordtnbsp;dus de epidurale ruimte aan de invloed van de tractie dernbsp;ingewanden onttrokken. Eventueel kan zich een evenwichtstoestand ontwikkelen. Dat bij rund 11 na een epidurale injectie van een groote hoeveelheid lucht de negatieve druknbsp;aanwezig bleef, zou kunnen worden toegeschreven aan hetnbsp;doen ontstaan van een permanente luchtverbinding tusschennbsp;epidurale ruimte en retroperitoneale weefsel, waardoor hetnbsp;epidurale vet zijn ventielwerking niet kon ontplooien.
In dit geval bleef de epidurale ruimte dus steeds onderhevig aan de ,,neiging tot negatieve druk” in het retroperitoneale weefsel.
Ongetwijfeld zal ook deze ,,neiging tot negatieve druk” op een bepaald moment verdwijnen, bij het beschreven experiment kon dit echter niet worden afgewacht.
Is deze hypothese juist, dan zijn de waarnemingen, dat noch de druk in de pleuraholte noch de druk in de buikholtenbsp;oorzaak van de negatieve druk kan zijn, hiermede in overeenstemming, Dat verschillende andere factoren zooals ademhaling en hoog of laag houden van de kop, drukvariatiesnbsp;in de epidurale ruimte kunnen veroorzaken is zeer begrijpelijk. Dit heeft ook met de neiging tot negatieve druk niets uitstaande en berust in hoofdzaak op een meer of mindere vulling van het epidurale adercomplex, respectievelijk op eennbsp;hoogere of lagere druk van de liquor cerebrospinalis.
-ocr page 63-HOOFDSTUK IV.
Teneinde eenig inzicht te verkrijgen in het gedrag van epiduraal ingespoten oplossingen van anaesthetica hebbennbsp;vele onderzoekers experimenten verricht, waarbij gekleurdenbsp;vloeistoffen in de epidurale ruimte werden gespoten. Dezenbsp;methode van onderzoek is in het bijzonder geschikt om denbsp;verspreiding daarvan in het wervelkanaal en een eventueelnbsp;uittreden door de foramina intervertebralia na te gaan.
Ik heb gemeend hieromtrent ook eenige experimenten te moeten verrichten. Tevens deed zich hierbij de gelegenheidnbsp;voor, om door eigen waarneming een indruk van de anatomische gesteldheid van het wervelkanaal en zijn inhoudnbsp;te verkrijgen (zie hoofdstuk II.).
Bij een drietal volwassen runderen zijn injecties verricht met het z.g. Pruisisch blauwreagens : deze dieren werdennbsp;ten behoeve van het verdere onderzoek gedood. Overigensnbsp;is bij drie kalveren tijdens het leven nagegaan, of epiduraalnbsp;ingespoten Pruisisch blauwreagens in de liquor cerebrospi-nalis was terug te vinden.
LITERATUUROVERZICHT.
Reeds Cathelin (1902) maakte gebruik van een gekleurde vloeistof om de juistheid van een epidurale injectie bij de hond te controleeren en de verspreiding der vloeistofnbsp;na te gaan. Na een epidurale cocaine-injectie bij een proef-hond spoot hij door dezelfde canule 4 cm^ O.I. inkt in. Tiennbsp;minuten later werd sectie verricht, waarbij bleek, dat denbsp;geheele epidurale ruimte zwart gekleurd was en sterk afstekend tegen de witte subdurale ruimte.
Cathelin wijst nog op proeven van C h a r p y, die
-ocr page 64-38
door middel van kleurstofinjecties zon hebben aangetoond, dat de epidurale ruimte in de foramina intervertebralia nietnbsp;geheel is afgesloten.
Klarenbeek (1915) heeft bij zijn experimenten over de intralumbale toediening van alypin bij de hond ook eennbsp;der proefdieren ingespoten met 1 cm^ methyleenblauw-oplos-sing. Bij sectie bleek, dat de vloeistof zich rondom de rugge-mergvliezen. dus epiduraal had verspreid, terwijl de liquornbsp;cerebrospinalis geen blauwkleuring vertoonde.
In zijn proefschrift, getiteld : ..L’anaesthésie epidurale par la voie du canal sacré”, beschrijft B e r n a r d b e i g (1923)nbsp;eenige proeven, die hij bij honden heeft genomen met epidurale injecties van een waterige oplossing van ferrocyaan-kalium en ijzerammoniumcitraat. Eén hond werd ingespotennbsp;met 20 cm3 yan genoemde oplossing en deze werd nanbsp;5 minuten gedood. Twee volgende honden werden resp. metnbsp;10 en 12 cm3 ingespoten en daarvan volgde sectie na 1 ennbsp;uur, terwijl een vierde hond werd ingespoten met 10nbsp;cm3, die 10 minuten later werd gedood. Na fixatie dernbsp;cadavers in zoutzure formaline werd bij sectie alleen bij denbsp;eerste en vierde hond blauwkleuring waargenomen en welnbsp;onregelmatig over de geheele uitgestrektheid der epiduralenbsp;ruimte. De dura mater bleek een ondoordringbare barrièrenbsp;en deze was alleen maar in de epidurale laag blauw gekleurd. In het lumen der epidurale venen werd geen kleurstof gevonden ; de vaatwanden daarentegen waren duidelijk blauw gekleurd. Verder bleek, dat een deel der vloeistofnbsp;buiten de wervelkolom was getreden op de plaatsen dernbsp;foramina intervertebralia lateralia. Een ganglion uit denbsp;epidurale ruimte werd nog microscopisch onderzocht. Hetnbsp;bleek, dat de Pruisisch blauwkorrels speciaal in het intercellulaire bindweefsel van het centrum van het ganglionnbsp;waren opgehoopt. Een en ander heeft Bernardbeig ernbsp;toe gebracht een theorie op te stellen over het tot stand komen van de epidurale anaesthesie. Hierop zal in het desbetreffende hoofdstuk nader worden ingegaan.
-ocr page 65-39
Pape en Pitzschk (1926) spoten een tweetal paarden in met 10-15 cm^ waterige methyleenblauw-oplossing en een derde met 2 cm^ O.I. inkt. Vijftien tot dertig minuten nanbsp;de injectie werden de dieren gedood. Als gevolg van de aanwezigheid van vet- en bindweefsel bleek de vloeistof nietnbsp;gelijkmatig over de epidurale ruimte verdeeld te zijn. Denbsp;door de epidurale ruimte verloopende zenuwen waren innbsp;hun buitenste lagen blauw, resp. zwart gekleurd. Het rugge-merg, de subarachnoideale ruimte en de inwendige laag vannbsp;de dura bleken geen kleurstof te bevatten.
Balaud (1927) toonde, door middel van O.I. inkt-in-jecties bij de kat aan, dat het via het foramen lumbosacrale niet steeds met zekerheid mogelijk is een subdurale injectienbsp;te verrichten ; slechts in 3 van de 13 gevallen bleek een epidurale injectie te hebben plaatsgehad.
Teneinde na te gaan hoeveel vloeistof de epidurale ruimte bij het rund kan bevatten, heeft Veers (1928) bij hetnbsp;cadaver van een 13^-jarig rund, waarvan de kop in hetnbsp;atlanto-occipitaalgewricht was verwijderd, via het foramennbsp;sacrococcygeale een 2% methyleenblauw-oplossing epiduraalnbsp;ingespoten. Het bleek nu, dat 645-650 cm^ kon worden ingespoten alvorens de vloeistof aan het craniale einde dernbsp;wervelkolom te voorschijn trad.
Nadat het ruggemerg was vrijgelegd, kon worden waargenomen, dat de zenuwstammen met hun scheden alsmede de buitenkant van de dura mater en het periost der wervelsnbsp;met kleurstof waren doordrenkt. Noch het ruggemerg, nochnbsp;de pia mater bevatten kleurstof. Een 8 weken oud kalf werdnbsp;met 5 cm3 methyleenblauw-oplossing ingespoten en 5minutennbsp;na de injectie gedood. Bij openleggen van het wervelkanaalnbsp;bleek het cavum epidurale tot de eerste lendenwervel duidelijk blauw gekleurd te zijn, met daarop aansluitend eennbsp;lichtblauw gekleurd gedeelte, dat tot aan de voorlaatste borst-wervel reikte. De verdere bevindingen kwamen overeen metnbsp;die van het cadaver van het 13/2quot;'j3^i9 rund.
Aims (1928) spoot bij een rund 100 cm3 methyleenblauw-
-ocr page 66-40
oplossing via het foramen lumbosacrale in de epidurale ruimte. Na de slachting bleek de geheele epidurale ruimtenbsp;met de blauwe kleurstof doortrokken, in ’t bijzonder hetnbsp;periost der wervels en de plaatsen, waar de spinale zenuwennbsp;het wervelkanaal verlaten. De dura mater met de daarondernbsp;liggende vliezen en zelfs enkele plaatsen in het ruggemergnbsp;waren blauw gekleurd.
Leod en Frank (1927) hebben een proefdier tus-schen eerste en tweede staartwervel met een gekleurde agar-oplossing ingespoten. Na openen van het wervelkanaal vonden zij in de agar in het staartgedeelte van de wervelkolom en in het sacrum terug en naar voren tot in de derde lendenwervel. Bij welke diersoort de proeven zijn genomen,nbsp;wordt niet vermeld.
C u i 11 é en C h e 11 e (1932) toonden door middel van O.I. inkt-injecties aan, dat de openingen, waardoor de spinalenbsp;zenuwen het wervelkanaal verlaten, niet volmaakt zijn afgesloten.
Lorenz (1931) heeft bij een tweetal runderen 10 minuten voor de slachting 5 cm^ van een 1-2% neocaine-oplos-sing, waaraan methyleenblauw was toegevoegd, epiduraal ingespoten in de ruimte tusschen eerste en tweede staartwervel. Na de slachting bleek de kleurstof caudaal tot hetnbsp;einde der epidurale ruimte te zijn doorgedrongen; naarnbsp;craniaal was de kleurstof met afnemende duidelijkheid tenbsp;vervolgen tot de derde kruiswervel. De anaesthesie betrofnbsp;in beide .gevallen anus en vulva met naaste omgeving.
Berlureau (1933) vond bij de hond epiduraal ingespoten O.I. inkt in de plexus lumbalis terug.
Herbert (1935) verrichtte bij een aantal paarden-cadavers epidurale injecties met gentiaanviolet-oplossing tusschen eerste en tweede staartwervel. Hij nam waar, datnbsp;20 cm3 doordrong tot de laatste lendenwervel, 40-60 cm^ totnbsp;de eerste lendenwervel en 80 cm® bij een middelgroot paardnbsp;tot in het borstgedeelte.
Verder constateerde hij dat de buitenvlakte van de dura
-ocr page 67-41
mater, de zenuwscheden, het periost der wervels en het epi-durale vet sterk met kleurstof waren doortrokken, terwijl in een aantal gevallen ook de buiten het wervelkanaal gelegennbsp;zenuwstammen via de foramina intervertebralia met de kleurstof waren omspoeld,
Sonnenschein (1937) heeft experimenten genomen met geiten. Bij een drietal dieren werd een gentiaanviolet-op-lossing in de epidurale ruimte gespoten. Hij stelde na denbsp;slachting vast, dat ook de zenuwbundels buiten het wervelkanaal met kleurstof waren doordrenkt.
Uit dit literatuuroverzicht blijkt, dat vrijwel alle schrijvers het er over eens zijn, dat epiduraal injgespoten kleurstof-oplossingen niet door de dura mater spinalis heendringen,nbsp;De waarnemingen van Aims maken hierop een uitzondering, doch het is waarschijnlijk, dat tijdens de injectie denbsp;dura mater is geperforeerd, zoodat een gedeelte der kleurstof in de liquor cerebrospinalis is gespoten.
Van de veterinaire onderzoekers wijzen C u i 11 é en C h e 1 1 e, alsmede Berlureau, Herbert en Sonnenschein op het uittreden van kleurstof-oplossingennbsp;uit de foramina intervertebralia, De onderzoekingen werdennbsp;bij paard, kat 'en geit verricht,
De meeste onderzoekers zijn er niet toe overgegaan' om op grond van de waarnemingen na kleurstofinjecties, eennbsp;theorie over het wezen der epidurale anaesthesie op te stellen, Zij bepalen zich in hoofdzaak tot een vermelding vannbsp;de plaatsen waar de kleurstof na de sectie werd teruggevonden.
-ocr page 68-EIGEN ONDERZOEKINGEN.
Experimenten bij volwassen runderen.
Als injectievloeistof werd het z.g. Pruisisch blauwreagens gekozen, dat is een lichtblauwe tot blauwgroene colloidalenbsp;oplossinig van de volgende samenstelling : 0,5 ferrocyaan-kalium, 0,5 gr. ferroammoniumcitraat en 100 cm^ gedestilleerd water. Dit reagens werd reeds door W eed gebruiktnbsp;voor subarachnoideale injecties, omdat het volgens hem eennbsp;isotonische oplossing is van niet toxische zouten, die tennbsp;behoeve van een eventueel volgend histologisch onderzoeknbsp;gemakkelijk kan worden neergeslagen en de weefsels nietnbsp;diffuus kleurt, doch er als korrels in terug te vinden is.
De epidurale injectie geschiedde op de gewone wijze tus-schen kruisbeen en eerste staartwervel. Twintig tot dertig minuten later werden de dieren door verbloeding in chloral-hydraatnarcose gedood en daarna werd het cadaver doornbsp;inspuiting in de bloedbaan met zoutzure formaline (10%nbsp;formaline, 2% zoutzuur) behandeld.
De sectie vond als regel eerst plaats, nadat het preparaat'verscheidene dagen ter verdere 'fixatie in formaline was bewaard.
Proefkoe I : 6ij dit vermagerde rund wordt 20 cm^ Pruisisch blauwreagens epiduraal ingespoten. Twintig minutennbsp;na de injectie wordt het dier gedood en gefixeerdnbsp;met zoutzure formaline. Na het wegprepareeren vannbsp;eenig hydropisch vet- en bindweefsel krijgen we aannbsp;de ventrale zijde van de wervelkolom het volgendenbsp;te zien : ter hoogte van het laatste foramen sacralenbsp;ventrale is een geringe blauwkleuring waar te nemen.
-ocr page 69-43
die over een afstand van ongeveer 4 cm langs de n. haemorrhoidalis caudalis is te vervolgen. Zeer sterknbsp;is deze blauwkleuring bij de plaats waar de n. haemorrhoidalis medius uittreedt; de zenuw zelf is overnbsp;een afstand van 7-8 cm. duidelijk gekleurd. Het maaktnbsp;de indruk, dat de kleurstof hoofdzakelijk perineuraalnbsp;is gelocaliseerd. Ook de n. pudendus toont nog eennbsp;geringe blauwkleuring over een afstand van cm.nbsp;De tweede sacrale zenuw toont geen blauwkleuring,nbsp;de eerste daarentegen wel. In het lendengedeelte isnbsp;ventraal geen kleurstof waar te nemen.
Dorsaal is er, behalve op de plaats der injectie eenige blauwkleuring te zien ter hoogte van de foramina intervertebralia dorsalia van het kruisgedeelte.
In het dorsaal opengekapte wervelkanaal blijkt, dat de kleurstof zich met afnemende duidelijkheidnbsp;naar voren toe tot de derde lendenwcrvel heeft verspreid en naar achteren tot aan het einde van denbsp;epidurale ruimte in de vijfde staartwervel Overigensnbsp;is er blauwkleuring van het periost der wervels, duranbsp;en scheden om de ruggemergszenuwen waar te nemen. Het epidurale vet is onregelmatig gekleurd. Sub-duraal is macroscopisch geen kleurstof te bemerken.
Het eigenlijke ruggemerg eindigt ter hoogte van de derde sacraalwervel. De duraschede om het filumnbsp;terminale is nog duidelijk te vervolgen tot de vijfdenbsp;sacraalwervel.
Proefkoe II ; Een tweejarig mager dier wordt met 75 cm^ Pruisisch blauwreagens epiduraal ingespoten en nanbsp;20 minuten gedood. Na de fixatie zijn de bevindingennbsp;bij het seceeren de volgende ; Ventraal is in het bijzonder de geheele plexus sacralis met het omgevendenbsp;weefsel blauw gekleurd. In het lendengedeelte heeftnbsp;de kleuring zich slechts enkele cm van de foraminanbsp;intervertebralia in het verloop der zenuwen voortge-
-ocr page 70-44
zet. Na wqgprepareeren der spieren is ook dorsaal ter hoogte van de foramina intervertebralia blauw-kleuring waar te nemen, het meest intensief in hetnbsp;kruisgedeelte.
Bij het onderzoek van de inhoud van het wervel-kanaal blijkt de epidurale ruimte geheel gevuld te zijn met een stevig gestold vetweefsel, hetgeen zich opnbsp;de plaatsen der tusschenwervelschijven tot kussentjesnbsp;heeft opgehoopt.
De blauwkleuring der epidurale ruimte heeft zich naar voren uitgebreid tot het achterste gedeelte vannbsp;de derde lendenwervel ; naar achteren toe is de kleurstof tot aan het einde van het wervelkanaal in denbsp;vijfde staartwervel terug te vinden. De kleuring isnbsp;onregelmatig' en het meest intensief aan de ingangennbsp;der foramina intervertebralia. Ook de buitenkant vannbsp;de dura mater, de scheden om de ruggemergszenuwennbsp;en het periost der wervels zijn duidelijk blauw.nbsp;Buiten het wervelkanaal is van de foramina intervertebralia uit de blauwkleuring meer of minder ver innbsp;het verloop der spinale zenuwen te vervolgen.
Proefkoe III : Tweejarig mager dier. De epidurale injectie geschiedt met 90 cm^ Pruisisch blauwreagens. Twintig minuten daarna wordt het dier gedood en gefixeerdnbsp;met zoutzure formaline. Bij dit praeparaat valt op tenbsp;merken, dat speciaal door de foramina sacralia ven-tralia veel kléurstof naar buiten is getreden en zichnbsp;over een afstand van 10-15 cm langs de uittredendenbsp;zenuwen heeft verspreid, terwijl dit in het lendengedeelte veel minder duidelijk is. Hier is alleen eennbsp;blauwkleuring ter hoogte van de foramina intervertebralia te bemerken, maar niet in het verloop dernbsp;zenuwen.
Na openleggen van het wervelkanaal zien we, dat in het sacrale gedeelte van de epidurale ruimte de
-ocr page 71-blauwkleuring weinig intensief is. In het lendengedeelte is het epidurale vet duidelijk blauw, speciaal in het bereik der foramina intervertebralia, terwijl buiten die openingen slechts weinig valt waarnbsp;te nemen. Dus juist het tegengestelde van de bevindingen in het sacrale gedeelte. Door het ontbrekennbsp;van het borstgedeelte kon de verspreidinig der kleurstof hierin niet worden nagegaan.
Als bijzonderheid dient te worden opgemerkt, dat in vergelijking met de overige openingen door het foramen intervertebrale van tweede en derde sacraalwer-vel slechts zeer weinig kleurstof naar buiten is getreden.
Het ruggemerg zelf eindigt op de grens van tweede en derde sacraalwervel, om daar in het filum terminalenbsp;over te igaan, nog omgeven door een duidelijk te onderscheiden duraalzak. Deze duraalzak is van de grensnbsp;van vierde en vijfde sacraalwervel af als een stop-naald-dun strengetje tot in de vijfde staartwervel tenbsp;volgen.
Van een bindweefselschot van het filum terminale af naar de bodem van het wervelkanaal, zooals ditnbsp;door C u i 11 é en C h e 11 e werd beschreven, isnbsp;niets gevonden.
Microscopisch onderzoek.
Van de eerste proef koe werden een spinaalganglion uit de epidurale ruimte, een stukje van de dura, de conus medul-laris, een zenuwbundel uit de epidurale en subarach-noideale ruimte en een zenuwbundel uit de plexus sacralisnbsp;histologisch onderzocht. Eveneens een stukje zenuw uit denbsp;plexus sacralis van koe II.
In alle praeparaten viel de eigenaardige localisatie van de Pruisisch blauwkorrels op. Steeds werden de duidelijkstenbsp;ophoopingen daarvan rondom grootere en kleinere bloedvaten waargenomen.
-ocr page 72-Daarnaast was een meer diffuse verdeeling van de blauwe korrels te zien, speciaal in de bindweefselscheden rondomnbsp;het spinaalganglion en in die van de zenuwbundel uit denbsp;epidurale ruimte. De dura bleek alleen in zijn buitenste laagnbsp;Pruisisch blauw te bevatten.
In de coupes van het materiaal uit de subarachnoideale ruimte (zenuwbundel en conus medullaris) werd geen kleurstof gevonden.
De coupes van de zenuwbundels uit de plexus sacralis van koe I en II gaven dezelfde rangschikking der Pruisischnbsp;blauwkorrels rondom bloed- en lymphvaten te zien, meer innbsp;het bijzonder in de oppervlakkige laag van het perineum.nbsp;Een sterke blauwkleuring werd onder de oppervlakkige laagnbsp;van het epineurium waargenomen.
Het lag in de bedoeling deze proevenreeks voort te zetten en achtereenvolgens nog een rund met 120 cm^ en één metnbsp;HO-150 cm3 Pruisisch blauwreagens in te spuiten.
De omstandigheden hebben het echter niet mogelijk gemaakt nog proefdieren voor dit doel op te offeren.
Samenvatting:
Deze proeven hebben zonder uitzondering het bewijs geleverd, dat een epiduraal ingespoten vloeistof door denbsp;foramina intervertebralia naar buiten kan treden en zich innbsp;het verloop van de spinale zenuwen, voornamelijk onder denbsp;oppervlakkige laag van het epineurium, kan verspreiden.
Dit uittreden bepaalt zich bij een injectie van 20 cm^ vloeistof in hoofdzaak tot de 3 laatste foramina sacralianbsp;ventralia, terwijl in de epidurale ruimte blauwkleuring isnbsp;waar te nemen tot de 3de lendenwervel; de intensiteit isnbsp;daar echter gering.
Het blijkt dus niet uitgesloten dat bij een injectie van 20 cm3 eener anaestheseerende vloeistof de takken van denbsp;n. ischiadicus worden bereikt en dat een ataxie in meer of
-ocr page 73-47
mindere mate daarvan het gevolg is.
Merkwaardig is. dat bij een injectie van 75 cm3 vloeistof de blauwkleuring eveneens tot de 3de lendenwervel is tenbsp;volgen ; het gebied, dat perivertebraal met kleurstof isnbsp;doortrokken, is echter veel uitgebreider. De geheele plexusnbsp;sacralis is hier intensief blauw gekleurd. In de epiduralenbsp;ruimte is de kleurstof speciaal aan de ingangen der foraminanbsp;intervertebralia opgehoopt.
Ook bij proefkoe III (90 cm3 reagens) is in het bijzonder de plexus sacralis blauw gekleurd, terwijl in het lendengedeelte alleen de uitgangen der foramina intervertebralianbsp;gekleurd zijn. In de epidurale ruimte valt het daarentegennbsp;op, dat het sacrale gedeelte minder blauwkleuring vertoontnbsp;dan het lendengedeelte.
Bij alle proefdieren zijn in het gebied, dat door de kleurstof wordt bestreken, de buitenkant van de dura, de scheden om de ruggemergszenuwen en het periost der wervels, blauwnbsp;gekleurd.
Overigens geven deze proeven nog een duidelijk beeld van de onregelmatige verspreiding der vloeistof, hetgeen eennbsp;verklaring kan geven voor de wisselende resultaten, die metnbsp;de epidurale anaesthesie worden verkregen.
Het microscopisch onderzoek van de zenuwen in de plexus sacralis vormt een bevestiging van de waarnemingen in denbsp;coupes van het kalf.
Deze coupes toonen onder meer aan, dat van de randen der foramina intervertebralia af de spinale zenuwen bij wijzenbsp;van epineurium door bindweefselschotten zijn omgeven.
Het was te verwachten, dat door de foramina intervertebralia uittredende vloeistof zich in hoofdzaak onder deze bindweefselschotten zou verspreiden. De coupes vannbsp;de zenuwen uit de plexus sacralis hebben de juistheid vannbsp;deze verwachting bevestigd.
Overigens leert het microscopisch onderzoek, dat sub-arachnoideaal geen Pruisisch blauwkorrels worden gevonden.
-ocr page 74-48
Dc eigenaardige localisatie van de Pruisisch blauwkorrels rondom bloed- en lymphvaten mag geen aanleiding zijnnbsp;hieruit conclusies te trekken betreffende het gedrag vannbsp;anaesthetica in oplossing.
In hoofdstuk VII zal op de resultaten van deze experimenten nog eens worden teruggekomen.
Experimenten bij kalveren.
De proeven bij deze dieren hebben ten doel gehad na te gaan of epiduraal ingespoten Pruisisch blauwreagens innbsp;de liquor cerebrospinalis is terug te vinden. Tevoren werdnbsp;onderzocht bij welke verdunning dit reagens nog eennbsp;zichtbare kleuring vertoonde. Een verdunning van 1 : 1000nbsp;bleek de grens te zijn, waarbij nog juist een zichtbare blauw-kleuring der vloeistof viel waar te nemen.
De epidurale injectie tusschen sacrum en eerste staart-wervel vond plaats bij het liggende dier. De subarachniodeale punctie werd verricht door het foramen lumbosacrale.
Teneinde zekerheid te verkrijgen omtrent de juistheid der epidurale injectie, werd na beëindiging van het experimentnbsp;sectie verricht.
Kalf I : Bij dit dier is eerst subarachnoideale punctie verricht en daarna een epidurale injectie van 15 cm^ Pruisisch blauwreagens. In de liquor, opgevangennbsp;direct na de injectie, valt na toevoeging van zoutzuur,nbsp;een zeer geringe blauwkleuring waar te nemen. Vijfnbsp;en tien minuten na de injectie is echter geen Pruisischnbsp;blauw meer in de liquor aan te toonen. Twintig minuten na de eerste injectie met Pruisisch blauwreagens wordt nog eens 10 cm^ van deze kleurstofnbsp;epiduraal ingespoten. Wederom vertoont de liquor,nbsp;opgevangen direct na de injectie, een geringe blauwkleuring. In de liquor, die 5 en 10 minuten na dezenbsp;laatste injectie wordt opgevangen, is geen Pruisischnbsp;blauw aanwezig.
-ocr page 75-49
Kalf II en III : Bij deze dieren is eerst de epidurale injectie met 15 cm3 Pruisisch blauwreagens verricht. Nadat denbsp;subarachnoideale punctie heeft plaats gehad, wordtnbsp;liquor cerebrospinalis afgetapt na Yinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1 min., 5
min., 10 min., 20 min. en 30 min. Aan elk der buisjes worden twee druppels 10% H Cl toegevoegd. In geennbsp;der monsters liquor wordt blauwkleuring waargenomen. De 'buisjes blijven gedurende één week in d-enbsp;ijskast staan, teneinde te kunnen nagaan of een eventueel gevormd neerslag van Pruisisch blauw op denbsp;bodem is uitgezakt. Dit blijkt niet het geval te zijn ;nbsp;de liquor is volmaakt kleurloos en helder gebleven.
Samenvatting:
Deze proeven mogen niet als bewijs worden beschouwd voor de veronderstelling, dat de ruggemergsvliezen (duranbsp;arachnoidea) een totaal ondoordringbare barrière vormennbsp;voor het Pruisisch blauwreagens.
Wel is de doorlaatbaarheid uiterst gering, want een zichtbare blauwkleuring der liquor cerebrospinalis werd bij een juiste techniek nimmer gevonden. De verdunning waarin denbsp;kleurstof in de liquor kan zijn voorgekomen is dus in iedernbsp;geval grooter geweest dan 1 : 1000.
Kalf I laat duidelijk zien, dat het foutief is, eerst een subarachnoideale punctie te verrichten en daarna de epiduralenbsp;injectie.
Overigens hebben deze proeven voor een beter inzicht in de epidurale anaesthesie geen belangrijke gegevens opgeleverd.
-ocr page 76-HOOFDSTUK V.
Bij een onderzoek naar het gedrag van epiduraal ingespoten oplossingen van anaesthetica komt de vraag naar voren : is de dura mater doorlaiatibaar voor deze oplossingen,nbsp;zoodat het anaestheticum in de liquor cereibrospinalis kannbsp;komen ? Van veterinaire zijde is aan dit vraagstulk weinignbsp;aandacht besteed. Op grond van waarnemingen, gedaannbsp;na epidurale injecties van gekleurde vloeistoifEen (zie hoofdstuk IV), staan de meeste onderzoekers op het standpunt,nbsp;dat de dura ondoordringbaar is voor in de epidurale ruimtenbsp;aanwezige stoffen. De gebruikte vloeistoffen waren voornamelijk O.I.-inkt, methyleenblauw, gentiaanviolet en hetnbsp;z.g. Pruisisch blauwreagens (kaliumiferrocyanide en fer-riammoniumcitraat). Dus meestal vloeistoffen, waarvan denbsp;gedragingen in weefsels niet overeen zullen stemmen metnbsp;die van gewone oplossingen. Het is dus onjuist om denbsp;resultaten, vehkregen met kleurstof-injecties zonder meer opnbsp;injecties met oplossingen van anaesthetica van toepassing tenbsp;verklaren.
LITERATUUR OVERZICHT.
Bollen {1936) vermeldt in zijn proefschrift dat S e 11-heim*) de eerste is geweest, die getracht heeft na epidurale novocaine-injecties, deze stof in de liquor cerebro-spinalis aan te toonen. Hij stelde zich op het standpunt, dat
Het ori^ineele artikel van S e 11 h e i m heb ik niet ter lezing kunnen verkrijgen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ i»iii
-ocr page 77-51
in de dura een lymiphspletensysteem aanwezig is, dat zoowel naar de epidurale, als naar de subarachnoideale ruimte opennbsp;is. Het is hem echter niet gelukt, novocaine in de liquor aannbsp;te toonen. Henniger (1936) vond, 'bij toepassing vannbsp;de segmentaire epidurale anaesthesie volgens D o g 1 i o 11 i,nbsp;dat op het hoogtepunt der anaesthesie (1 uur na de injectie) 0,005% novocaine in de liquor aanwezig was. Denbsp;methode van onderzoek vermeldt hij niet.
Wel zijn enkele onderzoekingen bekend, waaribij, gebruik makend van kleurreacties op novocaine en andere anaesthe-tica, het gedrag dezer stoffen na subarachnoideale applicatie,nbsp;werd nagegaan.
Küstner en Eissner (1930) hebiben kwantitatieve onderzoekingen verricht, teneinde het gedrag van novocainenbsp;in de liquor cerebrospinalis bij lumbale anaesthesie te kunnennbsp;volgen. Zij maakten hierbij gebruik van de eigenschap vannbsp;novocaine, om na toevoeging van zuur en nitriet en daarnanbsp;alkalische naphtoloplossing een rood neerslag te geven ofnbsp;een roode verkleuring der oplossing te doen ontstaan. Dezenbsp;Zjg. diazo-reactie is ook reeds door Cheramy (1924)nbsp;toegepast; in plaats van j3-naphtol gebruikte hij echternbsp;thiocol, hetgeen een gele verkleuring van de oplossing doetnbsp;ontstaan. Ook Lauffs (1927) maakte gebruik van denbsp;koppeling aan (J-naphtol voor het aantoonen van novocaine.nbsp;Küstner en Eissner zijn echter de eersten geweest,nbsp;die deze reactie hebben gdbruikt bij het aantoonen vannbsp;novocaine in de liquor cerebrospinalis.
Bij de methode van Küstner en Eissner gaat men als volgt te werk : 0,1 of 0,05 cm'* liquor ¦wordt afgepipetteerd en hieraan wordennbsp;achtereenvolgens 0,1 cm'* 2 norm. H2SO4 en 0,5 cc 1% NaNOa apl.nbsp;toegeveegd. Het geheel wordt tot 0° afgekoeld, daarna worden oognbsp;1 cm'* 2 norm. NaOH en 0,2 cm® p-naphtol oplossing toegevoegd. Vervolgens laat men de vloeistof één uur in ijswater staan en één uur bijnbsp;kamertemperatuur. Alvorens men de colorimetrische bepaling verricht,nbsp;wordt het geheel tot 5 cm® met water aangevuld. Ontstaat na toevoegingnbsp;van P'Oaphtol een rood neerslag, dan moet dit door even opkoken weernbsp;in oplossing gebracht worden. Na eenige oefening kan men de novocaine-
-ocr page 78-52
concentratie met een nauwkeurigheid van ± 1% bepalen.
Enkele orienteerende onderzoekingen bewezen, dat in normale liquor cerebrospinalis geen stoffen voorkomen, die storend bij de reactie werkennbsp;b.v. door vorming van kleurstoffen of neerslagen. Ook toegevoegdenbsp;suprarenine stoort niet.
K'üstner en Eissner verrichtten ibij hun patiënten de subarachnoideale punctie tusschen 3de en 4de lumbaal-wervel, waarna een 5% novocaine-oplossing werd ingespoten.
Bij de eerste serie proeven bij 23 patiënten, w'erd direct en vervolgens één minuut na de injectie liquor, opgevangen; de eerste drie druppels werden niet voor onderzoeknbsp;gebruikt. Uit de gedane novocaine-Jbepalingen bleek, datnbsp;de concentraties direct na de injectie isterk uiteen liepennbsp;(2,7 - 0,7%); daarentegen vertoonden de gevonden waardennbsp;na 1 minuut veel minder schommelingen ; zij varieerden vannbsp;0,2 - 0,8%. Gemiddeld daalde de concentratie direct na denbsp;injectie tot 1,33%, terwijl in de loop van één minuut dezenbsp;concentratie afnam tot gemiddeld 0,53%.
Bij een tweede serie proeven bij 28 patiënten werd liquor opgevangen na 1,2 en 3 minuten. Uit deze proeven bleek,nbsp;dat gedurende de tweede minuut na de injectie, nog eennbsp;aanzienlijke daling der novocaine-concentratie plaats vond.nbsp;Na één minuut varieerden de concentraties tusschen 0,2 ennbsp;0,9%, na de tweede minuut tusschen 0,1 en 0,7% en nanbsp;de derde minuut tusschen 0,0 en 0,6%. In geen enkel gevalnbsp;werd na drie minuten een concentratie gevonden hooger dannbsp;0,6%. Uit deze proeven treikken K'üstner en Eissnernbsp;de volgende conclusies :
a. nbsp;nbsp;nbsp;Bij lumbale anaesthesie met novocaine wordt in éénnbsp;minuut ± 1/2 tot i/s van de ingespoten hoeveelheidnbsp;novocaine door de zenuwen opgenomen.
b. nbsp;nbsp;nbsp;Na 2, hoogstens 3 minuten zijn de zenuwen verzadigd.
c. nbsp;nbsp;nbsp;In de liquor blijft nog een reserve van V4 — \/6 vannbsp;de oorspronkelijke hoeveelheid.
Voor een goede anaesthesie van redelijke tijdsduur
-ocr page 79-53
achten schrijvers het noodzakelijk, dat gedurende eenige tijd een 'bepaalde concentratie van novocaine in de liquornbsp;blijft bestaan, zoodat de eventueel in de zenuwen afgebrokennbsp;novocaine weer kan worden aangevuld.
Bungenber g de Jong (1930) kent aan een bepaling van novocaine in direct na de injectie opgevangen liquor weinig waarde toe, daar de menging met de liquornbsp;nog niet volkomen is. Verder meent hij, dat het laten weg-loopen van drie druppels liquor onvoldoende is om denbsp;canule van de oorspronkelijke 5% novocaine-oplossing tenbsp;ontdoen. Met een nieuwe serie proeven hebben K ü s t n e rnbsp;en E i s s n e r echter bewezen, dat het doorspoelen dernbsp;canule met 3 druppels voldoende is om fouten van eenigenbsp;beteekenis te vermijden.
Toch lijken hun conclusies mij weinig gefundeerd.
Kenneth Bullock en Macdonald (1936) hebben naar een onderzoekingsmethode gezocht om redelijk betrouwbare vergelijkingen te (kunnen maken tusschennbsp;de verschillende middelen, die bij lumbale anaesthesie wordennbsp;toegepast. Dit zijn de middelen van de procaine groep :nbsp;procaine, (= ethocaine = novocaine), lacrocaine en tuto-caine. Zij' deden waarnemingen betreffende de duur vannbsp;de anaesthesie, de verspreiding van de anaesthetica in denbsp;liquor cerebrospinalis en de aldaar optredende verdunning,nbsp;de absorptie in de bloedbaan, de afbraak in de weefsels ennbsp;de uitscheiding in de urine. De proeven zijn genomen bijnbsp;een aantal katten, waarbij in t bijzonder aandacht is besteed aan de veranderingen in concentratie van het middelnbsp;in de liquor cerebrospinalis in de buurt der injectieplaafls.nbsp;Daar men bij' de kat slechts zeer kleine hoeveelheden liquornbsp;cerebrospinalis (hoogstens 0,2 cm^) mag afnemen, moet mennbsp;gebruik maken van imicromethoden. De colorimetrischenbsp;methoden hebben in dit opzicht volgens de schrijvers hetnbsp;beste voldaan.
Aanvankelijk gelbruikten Bullock en Macdonald bij hun reacties (l-naphtol (b/Sj-disulfonzuur als ,,phenol-
-ocr page 80-reagens Dit reagens gal echter in „negatievequot; monsters een groenachtige verkleuring. Zelfs het chemisch meestnbsp;zuivere reagens vertoonde fluorescentie, hetgeen moeilijkheden gaf ibij de colorimetrische bepaling.
Derhalve werd aan guaiacol 3-sulphonzuur de voorkeur gegeven. De hiermee verkregen kleuring in ,,positievequot;nbsp;liquor is wel is waar minder intensief, maar er treedt geennbsp;fluorescentie op, terwijl men bij' liquor van niet ingespotennbsp;dieren slechts een spoor van kleuring waarneemt.
De novocainebepaling volgens Kenneth Bullock en Macdonald geschiedt als volgt:
Bij 0,1 of 0,2 cm® liquor, aangevuld met aqua- dest. tot 2 cm®, worden 0,2 cm® HCl 9% en 0,2 cm® NaN02 1% toegevoegd. Schudden ennbsp;gedurende 5 minuten laten staan. Daarna wordt 0,2 cm® phenolreagensnbsp;(guaiacol 3-sulphonzuur in soda-oplossing) toegevoegd, na 15 secondennbsp;nog eens. Schudden en na 5 minuten met een standaardoplossing vergelijken in een colorimeter volgens Heilige.
Ooik de uitvoering der reactie bij bepalingen van anaes-thetica in bloed en urine is beschreven.
Wordt een' anaestheticum in de liquor cerébrospinalis ingespoten, dan kan hiermee volgens Bullock en Macdonald het volgende gebeuren :
a. nbsp;nbsp;nbsp;verdunning met de liquor cerebrospinalis.
b. nbsp;nbsp;nbsp;verspreiding door de liquor cerebrospinalis naar anderenbsp;deelen van het centrale zenuwstelsel.
c. nbsp;nbsp;nbsp;iaibsorptie en fixatie aan zenuwweefsel.
d.
absorptie in de bloedstroom, gevolgd door afbraak en uitscheiding.
e.
vorming van afbraakproducten binnen de dura.
Zijl geven een beschrijving van een experiment bij een kat, waarbij op verschillende tijdstippen na de toepassingnbsp;der lumbale anaesthesie de concentratie van de procaine innbsp;de liquor werd bepaald ; de uitkomsten zijn in onderstaandenbsp;tabel samengebracht.
-ocr page 81-
55 | ||||||||||||
|
Teneinde na te igaan, of-zij bij de colorimetrische methode het anaestheticum zelf, dan wel één of ander afbraa'kproductnbsp;(b.v. para-aminobenzoëz'uur) bepaalden, hebben Kennethnbsp;Bullock en Macdonald door intradermale injectienbsp;de anaestheseerende werking van de liquor cerebrospinalisnbsp;vergeleken met de anaestheseerende werking van novo-caineoplossingen van bekende sterkte.
Op deze wijze was het hun mogelijk om vrij nauwkeurig het novocainegehalte in de liquor te 'bepalen,. De uitkomstennbsp;kwamen vrijwel overéén met de colorimetrisch bepaaldenbsp;waarden.
Bij een aantal katten werd na lumbale anaesthesie liquor opgevangen uit de, cysterna magna. Bij, de meeste dierennbsp;bedroeg de concentratie van het anaestheticum nooit meernbsp;dan 0,001%. De uitscheiding van het anaestheticum met denbsp;urine bleek gering te zijn. Ook de absorptie in de bloedbaannbsp;was van weinig beteekenis.
Uit hun onderzoekingen werden de volgende conclusies getrokken :
a. Er is maar een geringe verspreiding van het anaestihe-ticum naar boven.
b.
Er is nooit een belangrijke, laat staan gevaarlijke concentratie van het anaestheticum in de bloedbaan.
c.
Het anaestheticum wordt in de liquor niet afgebroken.
W i 11 s t a e d t (1934) heeft de bruikbaarheid der prae-cipitatiereacties op novocaine met Reinecke-zout en Flavian-zuur onderzocht. Beide geven karakteristieke neerslagen, welke echter niet specifiek zijn voor novocaine. Wanneernbsp;het echter gaat om bepalingen in zuivere novocaine-opnbsp;lossingen of vergelijkingen tusschen met novocaine behan-
-ocr page 82-56
deld en niet ibehandeld materiaal, zijn deze reacties zeer goed te gebruiken.
Verder beschrijft Willstaedt een colorimetrische methode voor de bepalingen van novocaine in biologischnbsp;materiaal (spieren). Als ..phenolreagens” wordt hierbij gebruikt 1 aimido — 8 naphtol — 3,6 disulfonzuur natrium.
'Koster Shapiro en, Posen (1936) beschrijven een nieuwe colorimetrische methode voor de bepaling vannbsp;procaine. Deze methode berust op het feit, dat procaine ennbsp;vanilline met verdund H2SO4 een gekleurde verbinding doennbsp;ontstaan. Dit complex kan quantitatief worden neergeslagennbsp;met kalium-mercurijodide. Het praecipitaat wordt gecentrifugeerd, waarna het na eenige keeren uitwasschen metnbsp;gedestilleerd water en drogen in een exsiccator, wordt opgelost in 0,1 n. Na3P04. Aan deze oplossing wordtnbsp;H3PO4 0,5 n. toegevoegd. Hierna vindt de colorimetrischenbsp;bepaling plaats door vergelijking met een oplossing vannbsp;0,08% K2Cr04.
De schrijvers achten deze methode bijzonder geschikt voor bepalingen in de liquor cereibrospinalis. Andere be-standdeelen van de liquor werken niet storend, terwijl ooknbsp;het eventueel gevormde para-amino'benzoëzuur niet ge-praecipiteerd wordt.
Voor onderzoekingen naar de doorlaatbaarheid van de dura mater spinalis voor epiduraal ingespoten oplossingennbsp;van novocaine, stonden mij een aantal kalveren ter beschikking van 1-5 dagen oud en met een gewicht van 30-35nbsp;kg. Tevens was ik in de gelegenheid een drietal volwassennbsp;runderen in het onderzoek te betrekken. Enkele orienteeren-de onderzoekingen waren noodzakelijk, alvorens een goedenbsp;en betrouwbare techniek werd verkregen. Bij de eerstenbsp;proefkalveren werd een lumbale punctie gedaan met eennbsp;dunne canule v. Bier, terwijl de liquor met een record-
-ocr page 83-spuit werd afgezogen. Deze methode voldeed niet; bij verzet der proefdieren raakte de canule in trilling, hetgeennbsp;een verplaatsing tengevolge had, zoodat herhaaldelijk denbsp;canule opnieuw in de subarachnoideale ruimte moest wordennbsp;gestoken.
Ook het afzuigen van de liquor met een recordspuit had zijn bezwaren. Verscheidene malen is het vóórgekomen, datnbsp;een vrij sterke zuigkracht moest worden uitgeoefend, omnbsp;voldoende liquor te verkrijgen. Dit geeft aanleiding totnbsp;abnormale drukverhoudingen, zoodat de mogelijkheid bestaat,nbsp;dat vloeistof uit de epidurale ruimte wordt aangezogen,nbsp;De ervaring leerde mij, dat aan de experimenten de volgende eischen moeten worden gesteld :
a.
Men moet zeker zijn, dat de novocaine-oplossing in de epidurale ruimte is ingespoten. Deze zekerheid is tenbsp;verkrijgen door het verloop en uitbreiding der anaesthe-sie te controleeren door b.v. speldeprikken. Ook hetnbsp;gomakkelijk wegspuiten der novocaine-oplossing is eennbsp;aanwijzing, dat de injectie in de epidurale ruimte heeftnbsp;plaats gevonden.
b.
Bij de lumbale punctie moet de canule direct in de subarachnoideale ruimte belanden. Moet men meerdere keeren prikken, alvorens liquor wordt verkregen, dannbsp;bestaat de mogelijkheid, dat epiduraal aanwezige vloeistof door de steekopeningen, die niet door een canulenbsp;zijn afgesloten, in de liquor terecht komt.
c.
De eerste druppels liquor cerebrospinalis moeten niet voor onderzoek worden gebruikt, daar het niet uitgesloten is, dat bij het passeeren van de epidurale ruimtenbsp;een weinig novocaine^^oplossing in de canule wordtnbsp;meegenomen.
TECHNIEK,
Bij de volgende techniek heb ik gemeend, dat de genomen experimenten bij het kalf aan redelijke eischen van betrouwbaarheid voldeden. De epidurale injectie in de
-ocr page 84-58
ruimte tusschen ikruisbeen en eerste staartwervel, kan zoowel 'bij het staande als het liggende dier plaats vinden. Voor of na de epidurale injectie wordt het kalf met denbsp;vier beenen samen geibonden, op de tafel gefixeerd doornbsp;middel van een touw over het voorstel en één over hetnbsp;achterstel.
De subarachnoideale punctie geschiedt dus steeds bij het liggende dier. Het foramen lumbosacrale leent zich hetnbsp;best voor deze punctie, doch het is ook mogelijk om tusschennbsp;de spinaaluitsteeksels van lenden- en borstwervels eennbsp;subarachnoideale punctie te verrichten.
Heeft men door palpatie het (foramen lumbosacrale vastgesteld, dan wordt een dunne injectie-canule met mandrijn (5 cm lang, doorsnede 1 mm) precies in de mediaanlijnnbsp;iets schuin naar voren ingestoken. Voelt men geen weerstand meer, dan is de canule in de epidurale ruimte beland,nbsp;de mandrijn wordt nu teruggetrokken.
Vervolgens wordt de canule doorgeschoven, totdat de liquor cerebrospinalis afvloeit. Vindt de punctie binnen 2-3nbsp;minuten na de epidurale injectie plaats, of bij een diernbsp;waarop geen epidurale anaesthesie is toegepast, dan vertoont het, op het moment dat de dura wordt geperforeerd,nbsp;een vrij heftige pijnreactie.
Direct daarna ziet men liquor afloopen. Op de canule wordt een stukje gummibuis aangébracht, dat met eennbsp;klemmetje wordt afgesloten.
Door verwijdering van het klemmetje is het nu mogelijk op ieder gewenscht moment liquor op te vangen. Bij enkelenbsp;kalveren is tevens liquor opgevangen door middel van denbsp;suboccipitaalpunctie ; de kop wordt sterk bijgebogen, waarna ongeveer drie vingerbreedten achter de nekkam eennbsp;lange dunne injectiecanule of canule v. Bier met mandrijnnbsp;loodrecht in de diepte wordt gestoken. Ook hier vertoontnbsp;het dier bij perforatie van de dura een heftige reactie.
Vrij veelvuldig traden bij sulboccipitaalpunctie hinderlijke bloedingen op.
-ocr page 85-59
Voor het rund is ook de lumbaalpunctie zeer geschikt gebleken om liquor te verkrijgen en de techniek is dezelfde als die bij het kalf.
HET AANTOONEN VAN NOVOCAINE IN DE LIQUOR CEREBROSPINALIS.
De op bovenbeschreven wijze verkregen monsters liquor zijn op de aanwezigheid van novocaine onderzocht volgensnbsp;de door Dr. E. H a v i n g a, conservator aan het Laboratorium voor Med. Vet. Chemie, uitgewerkte methode.
Deze methode berust op het vermogen van aromatische aminen (dat wil zeggen.: stoffen, waarbij een NH2 groepnbsp;aan een aromatische kern is verbonden) om gediazoteerd tenbsp;kunnen worden. Voegt men namelijk aan een oplossing vannbsp;een aromatisch amine salpeterigzuur toe, dan wordt denbsp;NH2 groep onder bepaalde omstandigheden omgezet in hetnbsp;— N = N complex, dat met één C-atoom van de aro-
I
matische kern is verbonden. Voor het tot stand komen van deze reactie is het noodzakelijk, dat de oplossing van hetnbsp;aminezout vrij mineraalzuur bevat en dat de temperatuurnbsp;laag (in vele gevallen ongeveer 0° C) wordt gehouden.
De aanwezigheid van het — N = N - complex is ken-
1
I
merkend voor de diazoniumverbindingen. Maakt men de oplossing van een diazoniumzout alkalisch en voegt daaraan een phenol of naphtol toe, dan ontstaan gekleurde verbindingen (,,,koppelingsproducten”).
Novocaine is het monochloothydraat van de paraamino-benzoëzure ester van diaethylamino (2)—aethanol (1)
HCI
o
-ocr page 86-De aanwezigheid van de NH2 groep, gebonden aan de benzeenkern, geeft dus de mogelijkheid deze verbinding tenbsp;diazoteercn.
dia2on!umchhnde
Voegt men hieraan in alkalisch milieu p-naphtol toe, dan ontstaat een gekleurde verbinding
Direct na de toevoeging van p-naphtol zien we een (licht) gele verkleuring der te onderzoeken, vloeistof optreden. Dit wordt veroorzaakt door de ikleurstof, die innbsp;colloidale toestand aanwezig is. Laat men de vloeistofnbsp;eenige tijd staan, dan vlokt vaak de kleurstof uit en isnbsp;als een oranje-roode massa te centrifugeeren.
De colorimetrische bepaling zou dus direct na het tot stand (komen van de binding met ji-naphtol moeten wordennbsp;uitgevoerd. Men werkt dan echter nog met een colloidalenbsp;oplossing, hetgeen tot minder juiste uitkomsten kan leiden.nbsp;In sterke loog is de oplosbaarheid beter, maar gaat de koppeling langzaam en is de kleur niet stabiel.
Het bleek nu bij het onderzoek, dat de kleurstof oplosbaar is in amylalcohol. Na het tot stand komen van de diazotee-ring en van de binding aan p-naphtol, wordt, gebruiknbsp;makend van deze oplosbaarheid, de vloeistof uitgeschud
0
Hcr
61
met amylalcohol. De ikleurstof wordt hierin opgenomen, waarbij tevens een intensiveering der kleur optreedt,'hetgeennbsp;een colorimetrische bepaling vergemakkelijkt. De kleurstof-oplossing in amylalcohol is practisch onbeperkt houdbaar.nbsp;Het verband tusschen extinctie (zie hieronder) en concentratie bleek voor een zeer groot concentratie-gebied lineairnbsp;te zijn.
De novocainebepaling in de liquor cerebrospinalis volgens H a V i n g a gaat als volgt in zijn werk.
Van de te onderzoeken liquor wordt 1/4 of t/2 cm^ afge-pipetteerd, bij voorkeur in een verdeelde 10 cm^ reageeribuis. Hierbij worden 0,2 cm3 Q.l n zoutzuur gevoegd, terwijl hetnbsp;geheel met gedestilleerd water tot 2 cm3 wordt aangevuld.nbsp;Dit toevoegen van gedestilleerd water dient in hoofdzaak,nbsp;om de wand der buis af te spoelen, zoodat alle te onderzoeken liquor in de 2 cm3 wordt verzameld. Nadat dezenbsp;vloeistof tot 0° is afgekoeld, wordt één zeer klein druppeltjenbsp;van een 5% natriumnitriet-oplossing toegevoegd. Vervolgens wordt de buis gedurende 30 tot 60 minuten in denbsp;ijskast geplaatst. In deze tijdsduur heeft zich het diazotee-ringsproces voltrokken. Daarna wordt de inhoud van denbsp;buis overgegoten in een scheitrechter ; de buis wordt enkelenbsp;keeren met gedestilleerd water nagespoeld, totdat de zichnbsp;in de scheitrechter bevindende vloeistof een volume vannbsp;=!= 10 cm3 heeft bereikt. Om de oplossing alkalisch te maken,nbsp;wordt een 1/0 cm3 o,l n Na OH toegevoegd. Direct daarna voegt men 0,1 cm3 p-naphtoloplossing toe. Bevindt zichnbsp;novocaine in de te onderzoeken liquor, dan ziet men nanbsp;omschudden een gele verkleuring ontstaan. Het geheel wordtnbsp;nu met een afgepipetteerde hoeveelheid (b.v. 5-12 cm3)nbsp;amylalcohol omgeschud. Laat men de scheitrechter daarnanbsp;eenige tijd staan, dan zien we een verdeeling in een kleur-looze, eenigszins troebele onderste laag en daarboven de laagnbsp;van de amylalcohol, waarin de kleurstof is opgenomen.
Deze bovenste laag vertoont als regel nog een verdeeling in een heldere bovenlaag en een onderlaag met het aspect
-ocr page 88-van een emulsie, soms van een grove suspensie. In enkele gevallen bestaat de laag van de amylalcohol vrijwel geiheelnbsp;uit een emulsie. Door toevoeging van meer amylalcohol ennbsp;herhaald omschudden is echter, ook in het laatste geval,nbsp;als regel nog een heldere oplossing van de kleurstof innbsp;amylalcohol te verkrijgen.
De kleurlooze onderlaag laat men uit de scheitrechter weg-vloeien, terwijl het heldere gedeelte van de bovenlaag in een reageerbuis wordt overgegoten.
Met behulp van de Pulfrich-Photometer kan van deze kleurstofoplossing de extinctie voor een bepaald golflengte-gebied worden bepaald, en daaruit, door vergelijking met denbsp;extinctie van een novocaine-kleurstolfoplossing van bekendenbsp;sterkte, de (hoeveelheid novocaine per cm^ liquor wordennbsp;berekend.
INRICHTING EN WERKING VAN DE PULFRICH-PHOTOMETER.
Het optische gedeelte van het instrument (zie ook afb. XIV) is zoodanig ingericht, dat het door twee photometeropenin-gen uittredende licht in het gezichtsveld van één oculairnbsp;wordt samengebracht. Dit gezichtsveld wordt door eennbsp;loodrechte scheidingslijn in twee halfcirkelvormige gedeelten verdeeld. Elk dezer gedeelten wordt slechts door hetnbsp;licht van één pihotometeropening belicht. Het oculair gedeelte is zoodanig geconstrueerd, dat een reeks van kleur-filters in de gemeenschappelijke lichtbundel kunnen wordennbsp;ingeschakeld. De intensiteit van de belichting van het gezichtsveld, kan met behulp van twee meettrommels (voornbsp;elke helft één) worden geregeld. Op deze meettrommels zijnnbsp;twee schaalverdeelingen aangebracht, een zwarte en eennbsp;roode. De z\varte geeft direct de intensiteit aan van het doornbsp;de te onderzoeken vloeistof doorgelaten licht, uitgedrukt innbsp;procenten van de intensiteit van het invallende licht. Op
-ocr page 89-de roode schaalverdeeling ikan direct de extinctie E1) van de te onderzoeken vloeistof worden afgelezen.
Tusscihen de photometeropeningen en lichtbron zijn trommelvormige cuvettenhouders aangebracht, waarin de cuvet-ten met de te onderzoeken kleurstof-oplossing en compen-satievloeistof kunnen worden geplaatst. Als lichtbron doet een photoimeterlamp van speciale constructie dienst.
Afb. XIV.
Scheinatiscfae voorstelling van de inrichting van de Pulfrich-Photometer overgenomen uit: „Klinische Kolorimetric mit dem Pulfrich-Photomcter”nbsp;(uitgave Carl Zeiss, Jena).
Alvorens met een meting te (beginnen, dient men zich te overtuigen, dat bij geheel geopende meettrommels (standnbsp;100) de verlichting der beide helften van het gezichtsveldnbsp;dezelfde is. Tijdens de meting wordt eerst de scheidingslijnnbsp;tusschen de twee helften van het gezichtsveld zoo scherp
Onder de extinctie (= E) verstaat men de dekadische logarithme van de verhouding der intensiteiten van het invallende en uittredendenbsp;licht; dus E = log lo, waarbij lo en I de intensiteit van
I
de oorspronkelijke lichtbundel en van de na de absorptie verzwakte lichtbundel voorstellen. Voor oplossingen van gekleurde stoffen (innbsp;een kleurloos oplosmiddel), welke de zoogenaamde wet van LAM-BEJïT-BEBR volgen, is deze extinctie evenredig met de dikte vannbsp;de absorbeerende laag en de concentratie van de oplossing. Dezenbsp;eigenschap maakt het mogelijk, op eenvoudige wijze uit een gemetennbsp;extinctie de hoeveelheid gekleurde stof in een onbekende oplossingnbsp;uit te rekenen.
-ocr page 90-64
mogelijk ingesteld. De meettrommel aan de kant van de te onderzoeken vloeistof wordt op 100 gesteld, dat is dus geheel geopend. Vervolgens wordt de meettrommel aan denbsp;kant van de compensatievloeistof zoo lang gedraaid, tot mennbsp;een gelijke helichting der beide gezichtsvelden heeft verkregen. De stand wordt nauwkeurig afgelezen, waarna denbsp;meting nog enkele keeren wordt herhaald. Het gemiddeldenbsp;der gedane metingen geldt als juist.
Bij de metingen ten behoeve van de quantitatieve bepaling van novocaine in de liquor cerebrospinalis, is steeds gelbruiknbsp;gemaakt van een één-cm cuvet met voorschakeling vannbsp;filter. S 50 (het optisch zwaartepunt van de doorgelatennbsp;straling ligt voor dit filter bij Y~ ^-96 mp). dit filter isnbsp;daarom uitgekozen voor de bepaling van deze kleurstof, omdat : Ie de absorbtie in dit golflengtegelbied maximaal (bleeknbsp;te zijn en 2de de absonbtiecurve er een vlak verloop heeft.nbsp;Is dit laatste niet het geval, dan zijn de twee helften vannbsp;het gezichtsveld verschillend van kleur en is een objectievenbsp;instelling op gelijke helderheid visueel niet mogelijk. Voornbsp;het toestel staande, plaatst men de te onderzoeken vloeistofnbsp;rechts en de compensatievloeistof (amylalcohol) links. Opnbsp;de linker meettrommel kan dus direct de extinctie-coefficientnbsp;worden afgelezen.
Met behulp van de extinctiecoefficient van een gediazo-teerde en gekoppelde novocaineoplossing van bekende sterkte, is de hoeveelheid novocaine per cm3 bquor te berekenen.
Vooribeeld :
Vastgesteld is, dat de extinctie van 100 y novocaine na diazoteeren, koppelen en uitschudden met 12 om3 amylalcohol 0,713 bedraagt* (gemeten in 1 cm cuvet). Voor denbsp;extinctie van de kleurstof, afkomstig van 0,25 cm3 Jjquornbsp;van kalf no. 1 (groep 1) wordt, na uitschudden met 5 cm®nbsp;amylalcohol, gevonden: 1,79 (1 cm cuvet).
-ocr page 91-65
De concentratie was dus
4H Y per cm^.
- X - X — X 100
EXPERIMENTEN BIJ KALVEREN.
In totaal zijn twintig experimenten genomen met epidurale injecties van 1,5% novocaine-oplossing en opvolgend aftappen van liquor cerebrospinalis voor de bepaling van hierinnbsp;aanwezige novocaine.
Alleen die proeven, welke aan de reeds genoemde eischen van betrouwbaarheid voldeden, zullen hier worden vermeld.
GROEP I.
Epidurale injectie van 15 cm^ 1,5% novocaine-oplossing bij het liggende dier. Plaats van injectie : foramen sacro-coccygeale. De subarachnoideale punctie is verricht via hetnbsp;foramen lumbosacrale ; in alle gevallen werd volkomen heldere liquor verkregen.
Hoeveelheid novocaine per cm^ liquor na ; | ||||||||||||||||||||||||||||
|
Bijzonderheden betreffende het verloop der anaesthesie.
Kalf I. Na 10 minuten bestaat een gevoelloosheid van de achterband voor speldeprikken ; dorsaal tot de 3de lendenwervel en ventraal tot even vóór het scrotum. Na 25 minuten is de gevoeligheid grootendeels teruggekeerd. Na 45nbsp;minuten loopt het kalf normaal.
Kalf II. Bij dit kalf is de anaesthesie asymmetrisch. Alleen de onderliggende kruishelft en extremiteit vertoonen
-ocr page 92-gevoelloosheid voor speldepri'kken. Na 30 minuten bestaat alleen nog anaesthesie voor speldeprikken aan staart, anus,nbsp;perineum en onderliggende kruishelft. Na 45 minuten looptnbsp;het dier normaal.
Kalf III. Ook bij dit dier is de anaesthesie asymmetrisch. Aan de onderliggende zijde vinden we namelijk een gevoelloosheid voor speldeprikken tot de laatste borstwervel ; aannbsp;de bovenliggende tot de 5e lendenwervel. Het scrotumnbsp;is geheel gevoelloos, de navel alleen aan de onderliggendenbsp;zijde. Na 35 minuten keert de gevoeligheid in het lendengedeelte terug. Na 45 minuten kan het dier staan, maar isnbsp;nog iets atactisch. Bij dit kalf is na 13 en na 33 minutennbsp;een suboccipitale punctie verricht, In de opgevangen liquornbsp;kon novocaine niet worden aangetoond.
GROEP II.
Epidurale injectie van 12-15 cm3 van een lj/2% novo-caine-oplossing via het foramen sacrococcygeale bij het staande dier. Bij deze kalveren is met de subarachnoidealenbsp;punctie via het foramen lumbosacrale gewacht, tot de dierennbsp;zich niet meer staande konden houden.
Hoeveelheid novocaine per cm3 liquor na : | ||||||||||||||||||||||||
|
Bijzonderheden betreffende ihet verloop der anaesthesie.
Kalf I. Na 3 minuten is het kalf niet meer in staat zich staande te houden. Na 8 minuten reikt de gevoelloosheidnbsp;voor speldeprikken dorsaal tot de eerste lendenwervel ennbsp;ventraal tot even achter de navel. Tien minuten na denbsp;injectie blijkt de anaesthesie asymmetrisch te zijn. De gevoelloosheid reikt aan de bovenliggende zijde tot de elfde
-ocr page 93-67
rib en aan de onderliggende zijde tot naast de tweede lendenwervel. Na 30 minuten is de gevoelloosheid voornbsp;speldeprikken beperkt tot kruis en extremiteiten. Na 50 minuten kan het dier normaal staan en loopen.
Kalf II. Na 5 minuten kan het kalf zich niet meer staande houden. Na 8 minuten is de geheele achterhand gevoelloos,nbsp;dorsaal tot de laatste borstwervel en ventraal tot hetnbsp;xyphoid. Na 50 minuten loopt het dier geheel normaal.
Kalf III. Drie minuten na de injectie vertoont het kalf ataxie, na vijf minuten kan het niet meer staan, Denbsp;gevoelloosheid voor speldeprikken is symmetrisch en reiktnbsp;dorsaal tot de 3de lendenwervel en ventraal tot de achterkant van de navel. Na 50 minuten kan het dier weer staan,nbsp;maar is nog erg atactisch.
Om een antwoord te kunnen geven op de vraag, of ook andere anaesthetica na epidurale applicatie in de liquor cere-brospinalis zijn aan te toonen, is bij één kalf een epiduralenbsp;injectie verricht met een 1,5% anaesthesineoplossing *).
'Beschrijving van het experiment;
Bij het staande dier worden 10 cm^ 1,5% anaesthesineoplossing epiduraal ingespoten. Twee minuten na de injectie kan het dier zich niet meer staande houden. Na 6 minutennbsp;bestaat er een gevoelloosheid van de achterhand voornbsp;speldeprikken tot de vierde lendenwervel.
Deze toestand blijft bestaan tot 40 minuten na de injectie, het lendengedeelte is dan weer gevoelig voor speldeprikken.nbsp;Eerst 55 minuten na de injectie kan het dier staan, maarnbsp;vertoont nog ataxie.
Na 60 minuten is het dier weer in staat normaal te loopen en is de gevoeligheid voor speldeprikken over denbsp;geheele achterhand teruggekeerd. Gedurende het experimentnbsp;is het dier erg onrustig, hetgeen een verschuiven der canule
Het anaesthesine werd in een aequivalente hoeveelheid 0,1 n HCI opgelost. Deze oplossing bleek op de tong, hoewel behoorlijk zuur.nbsp;niet sterk te prikkelen.
-ocr page 94-en een su'barachnoideale bloeding tengevolge heeft. Na 20 minuten is het dan ook niet meer mogelijk liquor op tenbsp;vangen.
Epiduraal ingespoten 10 cm^, 1,5% anaesthesine. Hoeveelheid anaesthesine per cm^ liquor na ;
4-5 min. |
10 min. |
20 min. |
172 Y |
118 Y |
161 Y |
Uit dit experiment blijkt dus, dat ook een epiduraal ingespoten anaesthesine in het verloop van de epidurale anaestihesie in de liquor cerelbrospinalis doordringt.
Tot slot zij hier nog vermeld, dat bij een tiental kalveren, waarop epidurale anaesthesie was toegepast, op verschillende tijdstippen na de epidurale injectie, via het foramen at-lanto-occipitale liquor werd afgenomen. In deze monstersnbsp;werd nimmer novocaine aangetoond.
EXPERIMENTEN BIJ VOLWASSEN RUNDEREN.
Bij het-eerste experiment is de fout gemaakt, dat bij het liggende dier eerst de subarachnoideale punctie is verrichtnbsp;en daarna de epidurale injectie van 100 cm^ 1,5% novo-caine-oplossing. Deze injectie heeft echter zeer langzaamnbsp;en onder zeer geringe druk plaats gehad. De hoeveelheidnbsp;novocaine in de liquor, direct na de injectie, wijst er op, datnbsp;het ,,lekken” langs de canule slechts zeer gering is geweest.nbsp;Mede in verband met het gebrek aan gesdhikte proefdierennbsp;heb ik derhalve gemeend, dit experiment wel te mogen vermelden met de restrictie, dat de uitkomsten gedurende denbsp;eerste 10 minuten na de injectie iets aan de hooge kant zijn.nbsp;Bij dit rund is reeds na 3 minuten de achterband gevoelloosnbsp;voor speldeprikken. In de buurt van de vierde lendenwervelnbsp;is de gevoeligheid nog aanwezig. Speldeprikken veroorzaakten daar een dusdanig heftige reactie van het proefdier,
-ocr page 95-69
dat in verband met het gevaar van verschuiven der canule van verdere .gevoeligheidsproeven is afgezien. Eerst na 21/2nbsp;uur kon het dier weer staan en liep toen nog iets atactisch.
Hoeveelheid novocaine per cm^ liquor na :
Rund I |
‘ I4 m. |
4 min. |
10 m. |
20 m. |
35 m. |
60 m. |
75 m. |
Injectie bij liggende dier |
122 y |
77 Y |
116 Y |
183 Y |
224 Y |
275 Y |
166 Y |
Bij de volgende twee proefrunderen geschiedde de epidurale injectie bij 'het staande dier. Eerst nadat de dierennbsp;ataxie in de achterband vertoonden, werden ze neerge-trokken. De subarachnoideale punctie vond plaats bij hetnbsp;liggende dier via het foramen lumbosacrale.
Hoeveelheid novocaine per cm^ liquor na ;
Rund 11 |
10 m. |
15 m. |
30 m. |
45 m. |
60 m. |
75 m. |
115 m. |
487 Y |
264 Y |
217 Y |
272 Y |
416 Y |
312 Y |
192 Y | |
Rund III |
7 min. |
20 m. |
30 m. |
45 m. |
60 m. |
90 m. | |
65 Y |
434 Y |
245 Y |
278 Y |
195 Y |
106 Y |
Rund II. Na de epidurale injectie van 140 cm^ 1,5% no-vocaine-oplossing blijft het dier nog gedurende 7 minuten staan. De staart is reeds na 5 minuten slap en gevoelloos.nbsp;Tien minuten na de epidurale injectie wordt de subarachnoideale punctie verricht. Na de eerste keer liquor opgevangen wordt het dier erg onrustig, verzet zich heftig ennbsp;probeert op te staan. Mogelijk is hierdoor beweging in denbsp;liquor ontstaan, hetgeen een menging van liquor met hoognbsp;novocaine-ge'halte met liquor met zeer geringe of geen novo-cainegehalte tengevolge gehad kan hebben. Hierin zou eennbsp;verklaring te vinden zijn voor het ifeit, dat na 15 minutennbsp;het novocaine-gehalte van de liquor sterk is gedaald. In denbsp;loop van het experiment is het proefdier rustiger geworden.
-ocr page 96-70
hetgeen de toename van het novocaine-gehalte na 60 minuten kan verklaren. De goheele achterband tot de 3de lendenwervel is gevoelloos voor speldeprikken. Eerst na 3 uur isnbsp;het dier in staat zich zelfstandig op te richten.
Rund III. Het betreft hier een 2-jarig rund in slechte voedingstoestand. In verband hiermede wordt slechts eennbsp;hoeveelheid van 120 cm^ 1,5% novocaine-oplossing ingespoten. Twee minuten na de injectie wordt het dier neergetrokken. Na 7 minuten wordt de subarachnoideale punctienbsp;verricht. Twintig minuten na de epidurale injectie wordt eennbsp;klauwamputatie verricht; de anaesthesie is volkomen. Gedurende het experiment ligt het dier rustig. Na 2 uur looptnbsp;de koe normaal.
Bij gebrek aan geschikte proefdieren heb ik mij tot deze drie experimenten ibij volwassen runderen moeten beperken.
De uitkomst der bovenbeschreven proeven zijn in een drietal graphische voorstellingen samengebracht.
-ocr page 97-Toelichting:
In deze graphische voorstelling zijn de uitkomsten samengebracfat van de experimenten uit Groep I (liggende kalveren). De afbeelding toontnbsp;duidelijk dat het novocaine gehalte in de liquor cerehrospinalis bij kalfnbsp;n en in na 10 minuten zijn maximum bereikt om daarna zeer langzaamnbsp;te dalen.
Op ’t nunnent dat et geen klinische waarneembare verschijnselen van de weddng van het anaesthedcum zijn op te merken is bij alle kalverennbsp;nog novocaine in de liquor aan te toonen.
Voor de top bij kalf I is geen verklaring te geven.
*) In V.
-ocr page 98-AFBEELDING XVI.
ToeUchdng j
In deze graphische voorstelling zijn de uitkomsten samengebracht van Groep II (staande kalveren). Hier valt direct het regelmatige verloopnbsp;der curven op. De meiximum waarde van het novocaine gehalte wordtnbsp;na 10 minuten bereikt, om evenals bij Groep I daarna langzaam te dalen.
-ocr page 99-AFBEELDING XVIL
Toelichting t
In deze graphische voorstelling zijn de uitkomsten samengebracht van de groep volwassen runderen. Het zeer onregelmatige verloop in ’t bij-zonder van de runderen II en III valt hier direct op. Zooals in hetnbsp;verslag der experimenten is opgemerkt, is de oorzaak waarschijnlijk innbsp;de onrust der proefdieren te zoeken.
-ocr page 100-74
Bij de beschrijving der experimenten is steeds van de gedachte uitgegaan, dat het novocaine als zoodanig in de liquor cerebrospinalis aanwezig zou zijn. De genomennbsp;proeven vormen hiervoor echter geen bewijs, daar ook andere aromatische aminen gediazoteerd en daarna metnbsp;P-naphtol gekoppeld kunnen worden.
De volgende drie vragen dienen dan ook 'beantwoord te worden, wil men een goed inzicht hebben in de beteekenisnbsp;van de waargenomen feiten.
a. nbsp;nbsp;nbsp;Is de met behulp van de diazoreactie aangetoonde stofnbsp;in de liquor cerelbrospinalis novocaine of een afbraak-product, eventueel ontledingsproduct van deze stof ?
b. nbsp;nbsp;nbsp;Wanneer de aangetoonde stof inderdaad novocaine is,nbsp;kan dan van de .gevonden hoeveelheden in de liquornbsp;een werking op de spinale zenuwen worden verwacht ?
c. nbsp;nbsp;nbsp;Langs welke weg komt de epiduraal ingespoten novo-caine-oplossing in de liquor cerebrospinalis ?
a. Is dc met behulp van de diazoreactie aangetoondei stof in de liquor cerebrospinalis novocaine of eennbsp;afbrziak- eventueel ontledingsproduct van deze stof ?
Door hun geringe specificiteit zijn kleurreacties hiervoor niet bewijzend. Er moet met de mogelijkheid rekening gehouden worden, dat het novocaine bij het passeeren vannbsp;de dura onder opneming van water gesplitst (gehydroly-seerd) zou worden of dat andere veranderingen in hetnbsp;molecule zouden plaats vinden. Om dit na te gaan werdnbsp;besloten het novocaine weer uit de liquor te isoleeren.
Bij een proefkalf wordt bij het staande dier 15 cm^ 1,5% novocaine-oplossing epiduraal ingespoten. Na 5 minuten kannbsp;het dier zich niet meer staande houden en wordt derhalvenbsp;op dc bekende manier op een tafel gefixeerd. Na 10 minutennbsp;wordt de subarachnoideale punctie verricht. Er wordt nunbsp;getracht, gedurende de 20 volgende minuten zooveel mogelijk liquor te verzamelen en wel door telkens gedurendenbsp;5 minuten liquor op te vangen met onderbrekingen van 2-3
-ocr page 101-75
minuten. In totaal wordt op deze manier 15 cm^ liquor verkregen.
Is o leering van het epiduraal dn gespoten novocaine uit de liquor cerebrospinalis.
De 15 cm3 liquor werden gecentrifugeerd (er was een spoortje bloed meegekomen). Hiervan werd 0,25 cm® gebruikt om colorimetrisch het novocaine (?)-gehalte te bepalen ; dit bedroeg 190 y per cm®. De rest werd in vacuonbsp;drooggedampt en in vacuo gedroogd boven Ca O.
Als ,.blanco” werden op dezelfde manier behandeld 14 cm® liquor van een normaal kalf, waarbij een epiduralenbsp;injectie van novocaineoplossing niet had plaats gevonden,nbsp;De droogresten werden bedeeld met 10 cm® alcohol en gedurende 30 minuten onder schudden verwarmd op 70°. Nanbsp;een dag staan werden de extracten bij lage temperatuurnbsp;drooggedampt. De droogresten werden daarna opgenomennbsp;in 3 cm® 0,1 n HCL en deze oplossingen werden vervolgensnbsp;drie maal uitgeschud met 2 cm® peroxyde-vrije aether (alleen na de eerste keer uitschudden bleek de aether bij verdampen eenig residu te geven: A). Daarna werden denbsp;vloeistoffen alcalisch gemaakt met 0,4 cm® 10% Na OH ennbsp;drie maal uitgeschud met 2 cm® peroxyde-vrije aether (nanbsp;een vierde keer uitschudden gaf de aether ibij verdampennbsp;geen rest meer te zien).
Deze laatste aetherlagen werden bij elkaar gedaan en verdampt : Het extract afkomstig van de ,Jblanco” liquornbsp;leverde geen zichtbaar residu (woog minder dan 0,1 mg.).
Het extract van de liquor van het ingespoten kalf leverde als residu een weinig lichtgele olie (IB). Dit woog na drogennbsp;in vacuo boven P2O5 en KOH : 0,0022 g. Op grond vannbsp;het colorimetrisch bepaalde novocaine-gehalte was theore-
236
tisch te verwachten : 15 x 190 x-x 10 — 6 = 0,00245
273
g, De verkregen goede opbrengst wees er al op, dat het novocaine niet gehydrolyseerd was. Dit werd nog bevestigd
-ocr page 102-76
door zoowel de indampsels van de eerste extractie met aether (A), dus uit zuur milieu, als de tenslotte overblijvende al-calische waterlaag C, waarin zich eventueel het doornbsp;hydrolyse gevormde p-amino^benzoëzuur zou moeten bevinden, te diazoteeren en op de gewone manier na koppelennbsp;met (3-naphtól, op het gehalte aan novocaine te onderzoeken.nbsp;Alleen C gaf nog een zeer zwakke kleuring te zien, overeenkomende met een totaal gehalte van ongeveer 20 y ,,novocaine”. Wij mogen dus concludeeren, dat hydrolyse vannbsp;•het novocaine niet is opgetreden.
Om te ibewijzen dat ook andere veranderingen niet hadden plaats gevonden werd B bedeeld met 0,15 cm^ HCl 1 n,nbsp;goed omgeroerd en geschud, in vacuumexsiccator bovennbsp;KOH ingedampt en daarna opgenomen in 2 cm^ aq. dest. :nbsp;D. 0,1 cm3 van deze oplossing D werd afgepipetteerd voornbsp;extinctiometrische bepaling. Deze leverde als resultaat E =nbsp;2,12 (uitgeschud met 12 cm^ amylalcohol, gemeten in 3 cmnbsp;cuvet), overeenkomende met 100 y novocaine. In de tweenbsp;cm3 oplossing D. zat dus in totaal ± 20 x 100 y = 2 mgnbsp;novocaine. Dit stemt wat orde van grootte betreft, overeennbsp;met hetgeen door weging vastgesteld was en vormt hiervannbsp;dus een (bevestiging 1).
Verder werd aan 1 cm^ van oplossing D 2 cm^ verzadigde pikrinezuur opl, toegevoegd ; zacht verwarmd : kristallisatienbsp;was ook na een dag staan niet opgetreden, (slechts eennbsp;geringe troebeling was te zien).
Evenzoo ging het met een op dezelfde manier behandelde oplossing van novocaine. In beide gevallen trad kristallisatienbsp;op na enten met een spoortje vroeger gemaakte novocaine-pikraat. Het pikraat kristalliseerde in mooie gele naalden.
De extinctiometrisch gevonden hoeveelheid novocaine is iets kleiner dan het .gewicht van de indamprest (2,2 mg vrije base). Dit is begrijpelijk, daar de rest vettig was en door water slecht bevochtigdnbsp;werd. Hierdoor was een volkomen quantitatief oplossen zonder drastische maatregelen moeilijk ten uitvoer te brengen.
-ocr page 103-77
Het werd gecentrifugeerd en 2 keer grondig met aqua dest. gewasschen.
Het overblijvende pikraat werd gedroogd in vacuo boven KOH en P2O5. Het gewicht bedroeg 741 y; smeltpunt:nbsp;150° C. Smeltpunt van zuiver novocaine pikraat: 152° C.nbsp;Mengsmeltpunt 151° C.
Hi ermede was dus direct bewezen, dat novocaine onveranderd in de liquornbsp;cerebrospinalis is terecht gekomen.
De smeltpunten werden bepaald met behulp van een ,,smeltpuntmicroscoop” (,,Reichert”).
b. Is van de aangetoonde hoeveelheden novocaine in de liquor cerebrospinalis eenige werking op de zenuw-vezeien of het ruggemerg te verwachten ?
Om een antwoord op deze vraag te geven, is getracht door injectie van een novocaine-oplossing direct in de liquornbsp;cerebrospinalis, hierin een novocaine-concentratie te verkrijgen, overeenkomende met de waarden, gevonden nanbsp;toepassing van epidurale anaesthesia. Nu is het echter denbsp;vraag of men de met deze experimenten verkregen gegevensnbsp;zonder meer van toepassing mag verklaren op de epiduralenbsp;anaesthesia.
Bij de injecties direct in de liquor wordt een novocaine-oplossing van een vrij sterke concentratie ingespoten, die door menging met de liquor een zekere verdunning ondergaat, terwijl daarnaast de binding aan spinale zenuwen ennbsp;zenuwweefsel van het ruggemerg en de resorbtie in denbsp;bloedbaan na een bepaald tijdsverloop leiden tot hoeveelheden novocanie in de liquor, die overeenstemmen met dienbsp;na toepassing van epidurale anaesthesia. Hier beginnen wenbsp;dus met betrekkelijk hooge concentratie, die daalt tot nul,nbsp;terwijl we bij' de epidurale anaesthesie een langzame stijgingnbsp;zien van nul tot een bepaalde waarde, die veel lager ligtnbsp;dan de begin-concentratic bij de injecties direct in de liquornbsp;De verhoudingen zijn dus eenigszins verschillend. Stelt men
-ocr page 104-zich echter op het standpunt dat er een zeker evenwicht bestaat tusschen de in de liquor aanwezige novocaine en denbsp;aan het zenuwweefsel (ruggemerg en spinale zenuwen) gebonden novocaine, dan mag men aannemen, dat bij een bepaald novocainc-gehalte in de liquor steeds dezelfde hoeveelheid novocaine aan het zenuwweefsel is gebonden.
Dit zuiver theoretische standpunt zou langs experimenteele weg bewezen moeten worden. In verband met de daaraannbsp;verbonden vrijwel onoverkomelijke technische bezwaren,nbsp;heb ik hiervan moeten afzien.
Wordt dus na een subarachnoideale novocaine^injectie, bij een hoeveelheid novocaine per cm^ liquor, overeenkomendnbsp;met de waarden na epidurale anaesthesie, een w^erking opnbsp;het zenuwweefsel waargenomen, dan mag men, uitgaandenbsp;van het bovengenoemde theoretische standpunt, verwachten,nbsp;dat ook na epidurale anaesthesie een dergelijke werking zalnbsp;optreden.
De werking op het zenuwweefsel na subarachnoideale injectie zal tot uiting kunnen komen in de vorm van een verminderde gevoeligheid voor pijnprikkels en storingen in de motiliteit van de achterste extremiteiten.
-ocr page 105-79
Beschrijving der experimenten :
Kalf I. Bij dit dier wordt na subarachnoideale punctie ±10 cm3 liquor cerebrospinalis opgevangen. Door dezelfdenbsp;canule wordt 10 cm^ van een 0,3% novocaine-oplossing ingespoten.
Liquor opgevangen na: |
Hoeveelheid novocaine in ynbsp;per cm® liquor. |
Waargenomen verschijnselen. |
5 min. |
1360 y |
Tot de ribwanden reageert het dier vrijwel niet op speldeprik-ken. Kan wel staan, maar vertoont een duidelijke ataxie innbsp;de achterband. |
10 min. |
600 Y |
De ataxie is veel minder. De reactie op speldeprikken aannbsp;achterste extremiteiten is zeernbsp;gering. In het lendengedeeltenbsp;duidelijke gevoeligheid. |
15-20 min. |
261 Y |
Het dier reageert nu overal op speldeprikken, al krijgtnbsp;men de indruk, dat de reactienbsp;aan de achterband geringernbsp;is dan die aan de ribwanden.nbsp;Ataxie wordt niet meer waargenomen. |
30 min. |
115 Y |
Overal duidelijke reactie op speldeprikken, de bewegingennbsp;zijn volkomen normaal. |
80
Kalf II. 'Bij het liggende dier wordt 3 cm^ 0,5% novo-caine-oplossing subarachnoideaal ingespoten, vervolgens wordt de achterband -gedurende een halve minuut hooggehouden. Een minuut na de injectie wordt Yinbsp;liquor ongevangen en daarna wordt het kalf op de beenennbsp;gezet.
Liquor opgevangen na: |
Hoeveelheid novocaine in 7nbsp;per cm^ liquor. |
Waargenomen verschijnselen. |
1 min. |
1650 Y |
Tusschen één en twee minuten na de injectie blijkt een duidelijke ataxie en een verminderde gevoeligheid voor spel-deprikken te bestaan. |
3 min. |
477 Y |
De ataxie is iets minder, maar de verminderde gevoeligheidnbsp;voor speldeprikken is nognbsp;even duidelijk aanwezig. |
5 min. |
91 Y |
De ataxie is -geheel verdwenen, wel bestaat nog een verminderde gevoeligheid voor speldeprikken. |
10 min. |
30 Y |
Het dier is weer geheel normaal. |
81
K a l f III. De subarachnoideale punctie wordt verricht bij het liggende dier, daarna wordt bij het staande dier 3 cm^nbsp;van een 0,5% novocaine-oplossing in de liquor gespoten.nbsp;Reeds na één minuut is een duidelijke ataxie waar te nemennbsp;en een gevoelloosheid van het kruis en de extremiteiten.
Liquor opgevangen na: |
Hoeveelheid novocaine in ynbsp;per cm* liquor. |
Waargenomen verschijnselen. |
2 min. |
655 y |
Duidelijke ataxie en gevoelloosheid voor speldeprikken op kruis, staart en extremiteiten. |
5-7 min. |
126 y |
De ataxie is verdwenen, er bestaat nog een gevoelloosheid voor speldeprikken opnbsp;het kruis en achtervlakte dernbsp;extremiteiten. Staart beweegtnbsp;en reageert op speldeprikken. |
10 min. |
75 y |
Geen ataxie, geringe reactie op speldeprikken. |
15 min. |
56 y |
Duidelijke reactie op speldeprikken, geen ataxie. |
Bij gebrek aan geschikt proefmateriaal heb ik soortgelijke experimenten ibij volwassen runderen niet kunnen nemen.
Uit de experimenten, waaribij epidurale anacsthesie op kalveren is toegepast, blijkt, dat de maximumwaarden vannbsp;het novocaine in de liquor cerebrospinalis schommelennbsp;tusschen 200 en 250 y ‘per cm^ liquor, terwijl één kalf denbsp;waarde van 414 y per cm^ bereikte.
Uit de hierboven beschreven experimenten zullen we dus tot een conclusie moeten komen, of er bij deze novocaine-
-ocr page 108-82
gehalten nog eenige werking van het anaestheticum valt waar te nemen.
Kalf I geeft bij 261 y per cm^ liquor een iets verminderde reactie op speldeprikken te zien. Bij 115 y is het dier volkomen normaal.
Kalf II. (Hierbij blijkt tusschen 3 en 5 minuten na de injectie een sterke daling te hebben plaats gevonden. Bijnbsp;477 y per cm^ bestaat een geringe ataxie en een duidelijknbsp;verminderde gevoeligheid voor speldeprikken, dit laatste isnbsp;bij 91 y per cm^ nog in geringe mate aanwezig.
Kalf III vertoont bij 126 y per cm^ liquor nog een duidelijk verminderde gevoeligheid voor speldeprikken, welke bijnbsp;75 y per cm^ nog gedeeltelijk bestaat.
Een grooter aantal proeven zou zeker een duidelijker inzicht in de materie gegeven hebben ; het was mij echternbsp;niet mogelijk deze onderzoekingen voort te zetten. Tochnbsp;meen ik dat de uitkomsten van deze experimenten reeds eennbsp;beantwoording van de gestelde vraag mogelijk maken. Ditnbsp;antwoord moet dan als volgt luiden :
Bij een toepassing van epidurale anaesthesie is van in de liquor cerehrospinalis doorgedrongen novocaine eenige werkingnbsp;op het zenuwweefsel te verwachten, met dien verstande, datnbsp;er een geringe stoornis in de sensibiliteit optreedt en bij denbsp;hooge waarden (boven 400—500 y per cm^) tevens een werking op de motorische zenuwen.
Zonder bezwaar kan het antwoord voor volwassen runderen hetzelfde luiden. Immers de zenuwen in de subarach-noideale ruimte bezitten geen epi-, peri- of endoneurium. Verschillen in deze bekleeding kunnen dus niet een aanleiding zijn tot een meer of minder goede inwerking vannbsp;het novocaine op het zenuwweefsel.
c. Lcings welke weg komt de epiduraal ingespoten no-vocaine-oplossing in de liquor cerehrospinalis ?
Theoretisch zijn hiervoor de volgende mogelijkheden aan te geven :
a. via de bloedbaan ;
-ocr page 109-83
via de lymphbanen ; door diffusie.
b.
c.
a. nbsp;nbsp;nbsp;Dit zou men zich als volgt kunnen voorstellen : hetnbsp;novocaine wordt door de veneuze plexus in de epiduralenbsp;ruimte geresorbeerd en via de bloedbaan getransporteerdnbsp;naar de organen, die geacht worden de liquor cerebro-spinalis af te scheiden. De eenvoudigste methode om denbsp;juistheid van deze opvatting na te gaan, is een novocaine-oplossing intraveneus in te spuiten en daarna de liquor cere-brospinalis op de aanwezigheid van novocaine te onderzoeken.
Bij een viertal kalveren is in de vena jugularis een D/o% novocaine oplossing (5-15 cm^) ingespoten, terwijl daarnanbsp;op verschillende tijdstippen, als regel na 5, 10, 15, 20, 30 ennbsp;35 minuten, liquor cerebrospinalis op de bekende manier isnbsp;opgevangen.
In deze monsters liquor is volgens de methode H a v i n g a nimmer een spoor novocaine aangetoond. Ook werden bij denbsp;proefdieren geen storingen in sensibiliteit of motiliteit waargenomen.
De bloedbaan kan dus niet als transportbaan van het novocaine naar de liquor cerebrospinalis worden beschouwd.
b. nbsp;nbsp;nbsp;Voor de beantwoording van deze vraag zou een zeernbsp;uitgebreid histologisch onderzoek van ruggemergsvliezen ennbsp;spinale zenuwen moeten worden verricht, hetgeen buitennbsp;het bereik van dit proefschrift valt. Literatuurstudie (Flex-ner 1933. Cowdry: Special Cytology III) leert, dat denbsp;meeste onderzoekers op het standpunt staan, dat in de ruggemergsvliezen geen lymphbanen voorkomen. Als deze opvatting juist is, kan er via de lymphbanen geen transportnbsp;van novocaine van de epidurale naar de subarachnoidealenbsp;ruimte plaats vinden. We kennen echter ook nog hetnbsp;vraagstuk van de ,,lymphstroom” in de zenuw.
De opvattingen hierover loopen sterk uiteen. Mulder (1934) zegt hierover in zijn proefschrift het volgende:
-ocr page 110-84
1. nbsp;nbsp;nbsp;Er bestaat binnen het perineurium der zenuwvezelbun-dels een samenhangend systeem van capillaire spleten,nbsp;dat zich eenerzijds tot in de spinale wortels, anderzijdsnbsp;tot in de fijnste yertakkingen van de zenuw uitstrekt.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Dit systeem hangt niet met ruimten buiten de zenuwnbsp;samen, met name niet met het lymphvaatstelsel en nietnbsp;met de subarachnoideale ruimte.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Voor zoover zich in dit systeem van spleten normaliternbsp;eenige vrij beweeglijke vloeistof bevindt, vertoont dezenbsp;geen strooming, die in staat zou zijn vreemde stoffen,nbsp;welke men in die spleten brengt, met zich mede tenbsp;voeren.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Wat men als een experimenteel bewijs voor het bestaan van een dergelijke strooming heeft aangevoerdnbsp;n.1. het feit, dat bij levende dieren in een zenuw ingespoten kleurstoffen en reagentia na eenige uren in denbsp;spinale wortels worden aangetroffen, berust op eennbsp;reeds tijdens de injectie onopgemerkt tot stand gekomennbsp;vulling van de spleten in de wortels.
Ook Elman (1923) is, op grond van goede onderzoekingen, van meening, dat de subarachnoideale ruimte absoluut is afgesloten van eventueel aanwezige perineurale ruimten.
Weed (1922) meent, dat er een functioneel verband tusschen beide zou bestaan ; een afdoend bewijs is hiervoor echter niet geleverd.
De onderzoekers, die het standpunt huldigen, dat er wel een verbinding tusschen perineurale ruimte en subarachnoideale ruimte zou bestaan, hebben bij hun experimentennbsp;met injecties van kleurstoffen of reagentia in de liquor cere-brospinalis of in de zenuwen, onder niet physiologische druk-verhoudingen gewerkt, waarbij het optreden van ,,art denbsp;facts” niet is te vermijden.
De meest gangbare en naar mijn meening de meest juiste opvatting is dan ook, dat de subarachnoideale ruimtenbsp;een afgesloten geheel vormt en zich niet langs de zenuwen
-ocr page 111-voortzet.
Een transport van novocaine uit de epiduraal gelegen spinale zenuwen naar de liquor cerebrospinalis lijkt mij dannbsp;ook uitgesloten.
c. „Per exclusionem” komen we dus tot de derde mogelijkheid ; diffusie door de dura mater, sübdurale ruimte en arachnoidea.
Het is van novocaine en ook van andere locale anaes-thetica bekend, dat zij zeer goed en snel in weefsels diffundeeren. De toepassing der geleidings-anaesthesie berust op deze eigenschap.
Weliswaar vormt de combinatie dura, subdurale ruimte arachnoidea een hechtere barrière dan het epineurium dernbsp;perifere zenuwen.
Toch schijnt een diffusie mogelijk te zijn.
De in dit hoofdstuk beschreven experimenten bij kalf en rund vormen hiervoor een bewijs.
CONCLUSIES:
a. nbsp;nbsp;nbsp;In het verloop van een epidurale anaesthesie dringt hetnbsp;ingespoten anaestheticum door tot in de liquor cerebrospinalis.
b. nbsp;nbsp;nbsp;De hoeveelheid novocaine in de liquor cerebrospinalisnbsp;bereikt als regel een zoodanige waarde, dat eenigenbsp;werking op de sensibile zenuwen in de subarachnoidealenbsp;ruimte is te verwachten. In enkele gevallen is de hoeveelheid van dien aard, dat ook beïnvloeding van motorische zenuwen kan plaats vinden.
c. nbsp;nbsp;nbsp;De aanwezigheid van novocaine in de liquor cerebrospinalis zal zich als regel beperken tot het gedeelte, datnbsp;tijdens een epidurale anaesthesie met de injectie vloeistof wordt omspoeld.
d. nbsp;nbsp;nbsp;Diffusie door de dura mater spinalis, subdurale ruimtenbsp;en arachnoidea moet als oorzaak voor de aanwezigheidnbsp;van novocaine in de liquor cerebrospinalis worden aangemerkt.
-ocr page 112-HOOFDSTUK VI.
PRACTISCHE TOEPASSING DER EPIDURALE ANAESTHESIE SPECIAAL BIJ HET RUND.
LITERATUUROVERZICHT.
Cathelin geeft in 1902 in zijn proefschrift „Les injections épidurales par ponction du canal sacré et leurs applications dans les maladies des voies urinaires” een beschrijving van zijn eerste epidurale anaesthesie bij de hond.
Op 26 Januari 1901 injicieerde hij bij een hond van 7 kg. via „l’ouverture posterio inferieure’’ '(waarschijnlijk wordtnbsp;hiermee het foramen sacrococcygeale bedoeld) 3 cm^ 1%nbsp;cocaine-oplossing, nadat hij zich tevoren bij enkele cadaversnbsp;omtrent de anatomische gesteldheid der epidurale ruimte hadnbsp;georiënteerd. De hond vertoonde een gevoelloosheid van hetnbsp;geheele lichaam.
Eenige dagen later werd eenzelfde injectie toegepast bij een hond van 14 kg. en hierdoor ontstond een duidelijkenbsp;anaesthesie van de achterband en een verminderde gevoeligheid van de voorhand. Teneinde te bewijzen dat de injectienbsp;werkelijk epiduraal had plaats gevonden, werd de proef bijnbsp;dezelfde hond herhaald, met deze wijziging, dat bovendiennbsp;nog 4 cm3 Q.I. inkt werd ingespoten.
Tien dagen later werd sectie gedaan en daarbij bleek, dat de epidurale ruimte tot in de halsstreek zwart gekleurdnbsp;was en sterk afstak tegen de witte subarachnoideale ruimte.nbsp;Ook gebruikte Cathelin de epidurale anaesthesie bij denbsp;operatie van een viertal mannen, die lijdende waren aannbsp;een hernia inguinalis. Er werd echter geen voldoendenbsp;anaesthesie verkregen om de operatie te kunnen verrichten.
Na bestudeering van de anatomische gesteldheid van het achterste gedeelte der wervelkolom bij verschillende huis-
-ocr page 113-87
dieren, komt C a t h e 1 i n tot de conclusie, dat paard, rund en hond voor de epidurale anaesthesie geschikte objecten zijn.
Eerst ongeveer 24 jaar later is het tot practische toepassing der epidurale anaesthesie bij de groote huisdieren gekomen.
Pape en Pitzschk namen in 1925 proeven met de epidurale (extradurale) anaesthesie bij het paard. Zij wijzen op de gevaren, die aan de lumbaalanaesthesie volgensnbsp;Bier verbonden zijn en daarom geven zij aan de epiduralenbsp;anaesthesie de voorkeur. Het anaestheticum komt hierbijnbsp;niet in direct contact met het ruggemerg en daarmede wordtnbsp;het gevaar van het bereiken der voor het leven belangrijkenbsp;centra in het verlengde merg voorkomen. De injectieplaatsnbsp;tusschen eerste en tweede staartwervel wordt gevonden doornbsp;de staart op en neer te bewegen, terwijl men met een vingernbsp;het kruisstaartgedeelte palpeert. De canule wordt iets cra-niaalwaarts 3-7 cm diep ingestoken; het toevloeien vannbsp;lucht na verwijdering van de mandrijn bewijst, dat op denbsp;juiste plaats is gepuncteerd.
Zij gebruikten voor hun proeven 3-6% novocaine-oplos-singen (soms met adrenaline-toevoeging) in hoeveelheden van 1 tot 100 cm®.
De sensibiliteit verdween voordat afwijkingen in de mo-tiliteit werden waargenomen, terwijl de motiliteit voor de sensibiliteit terugkeerde.
De schrijvers concludeerden uit hun proeven :
1. nbsp;nbsp;nbsp;De extradurale anaesthesie is bij het paard, met uitzondering van vette dieren, gemakkelijk uitvoerbaar.
2. nbsp;nbsp;nbsp;De uitbreiding en de duur der anaesthesie zijn afhankelijk van hoeveelheid en concentratie der ingespotennbsp;novocaine-oplossing.
3. nbsp;nbsp;nbsp;De extradurale anaesthesie schijnt, volgens de tot dusver verrichte onderzoekingen, ongevaarlijk te zijn.
Deze publicatie van Pape en Pitzschk heeft de stoot gegeven tot talrijke experimenteele en practische on-
-ocr page 114-derzoekingen over epidurale anaesthesie, in het bijzonder bij het rund.
B e n e s c h (1926) is de eerste geweest, die de epidurale anaesthesie bij het rund heeft toegepast en wel als hulpmiddel bij de steriliteits-behandeling volgens Albrecht-s e n. Hij gebruikte tutocaine in de concentraties 0,5% ennbsp;1 % in wisselende hoeveelheden. Zijn doel was om een voldoende anaesthesie te verkrijgen en daarnaast de motorischenbsp;kracht in de achterbeenen te behouden, althans in een zoodanige mate, dat de behandeling bij het staande dier kannbsp;geschieden. Als injectieplaats werd de ruimte tusschen eerste en tweede staartwervel gekozen ; het bleek, dat eennbsp;hoeveelheid van 25-30 cm^ de maximale dosis was, waarbijnbsp;de dieren zich nog staande konden houden.
Schotsman (1926) heeft volgens de methode van Pape en Pitzschk de extradurale anaesthesie bij 13nbsp;proefpaarden toegepast. Bij 5 paarden is het hem niet geluktnbsp;een goede anaesthesie te verkrijgen. Hij gebruikte I gr. no-vocaine op 30-40 cm^ water; 10-20 minuten post inijec-tionem konden de dieren zich niet meer staande houden.nbsp;Na 25-40 minuten was de anaesthesie zoover voortgeschreden, dat vele operaties, zooals amputatio-penis, lapa-rotomie, neurectomie, enz. zonder reactie konden wordennbsp;verricht.
In 1927 publiceerde Götze zijn ervaringen met wat hij noemt de ,,Sakralanasthesie” bij het rund. Hij houdt zichnbsp;geheel aan de nomenclatuur, zooals die bij de mensch wordtnbsp;gebruikt, met dien verstande, dat hij met „hoog” en ,,laag’’nbsp;tevens de plaats van injectie wil aangeven. Hij onderscheidt:
hooge sacrale anaesthesie ; injectieplaats tusschen kruisbeen en eerste staartwervel met gebruikmaking van een groote hoeveelheid anaestheticum (80-150 cm^ 1% novo-caine- of tutocaine-oplossing) bij hooggeplaatst bekken.nbsp;Indicaties voor toepassing zijn: penisoperaties, keizersnede, uieramputaties.
-ocr page 115-b. lage sacrale anaesthesie; injectieplaats tusschen eerste en tweede staartwervel; kleine dosis van het anaesthe-ticum (10-20 cm3 0,5% tutocaine of novocaine) bijnbsp;normale bekkenhouding, terwijl als eisch wordt gesteldnbsp;dat het dier staande blijft.
Indicaties hiervoor zijn: verlossingen, torsio uteri, prolapsus uteri, persen op de secundinae, hechten van perineum-scheuren, onderzoek en behandeling van steriliteit. Tevens wordt de mogelijkheid aangegeven om ook via het foramennbsp;lumbosacrale een epidurale injectie tot stand te brengen.
G ö t z e heeft nog een aantal keizersneden bij het rund verricht onder epidurale anaesthesie. De dosis hiervoor bedroeg 30-40 cm3 \]/2% novocaine, terwijl het achterstelnbsp;hooggelegd werd. De resultaten waren zeer bevredigend.
Aan de kliniek van Götze heeft Veers in 1928 de sacrale anaesthesie bij het rund aan een nader onderzoeknbsp;onderworpen. Sinds 1925 was de lage sacrale anaesthesienbsp;aan deze kliniek in 200 gevallen toegepast en daarbij bleek,nbsp;dat 10 cm3 yan eennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tutocaine-oplossing de beste
resultaten gaf.
De anaesthesie was binnen 4 a 12 minuten post in-jectionem verkregen en deze beperkte zich hoofdzakelijk tot vulva, vagina, anus, rectum en naaste omgeving; innbsp;8% der gevallen was de anaesthesie onvoldoende. Bij hetnbsp;liggende dier was een hoogere dosis noodzakelijk, hetgeennbsp;Veers toeschrijft aan het feit, dat de vloeistof zich innbsp;deze gevallen voornamelijk in het onderliggende deel vannbsp;het cavum epidurale verzamelt.
Alvorens de hooge sacrale anaesthesie in toepassing te brengen, heeft Veers nagegaan hoeveel vloeistof hetnbsp;cavum epidurale kan bevatten en hoeveel vloeistof ingespoten kan worden, voordat het craniale deel van het hals-merg wordt bereikt. En tenslotte of het injicieeren vannbsp;vloeistoffen zonder meer reeds invloed op het proefdiernbsp;uitoefent.
Nadat hem gebleken was, dat zonder gevaar 150 cm®
-ocr page 116-90
van een anaestheticum in oplossing in de epidurale ruimte kon worden gespoten, werd de hooge sacrale anaesthesienbsp;bij 17 dieren toegepast. Hij gebruikte tutocaine-oplossingennbsp;in concentraties vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;en hoeveelheden van 50-120
cm3. De beste resultaten werden verkregen met 100-120 cm3 eener 1 %-oplossing.
De toepassing der hooge sacrale anaesthesie heeft volgens Veers beteekenis bij uieroperaties, sectio caesaria ennbsp;penisoperaties.
In hetzelfde jaar heeft Aims de mogelijkheid, om met een injectie door het foramen lumbosacrale een epiduralenbsp;anaesthesie tot stand te brengen nader onderzocht. Op grondnbsp;van de bevindingen van zijn onderzoek, dat het ruggemergnbsp;daar ter plaatse direct door zijn vliezen is omgeven, zounbsp;het mogelijk zijn een canule 5-9 cm in het foramen lumbosacrale in de diepte te steken, zonder dat het ruggemergnbsp;wordt beschadigd. Bij het gebruik van een canule met eennbsp;eenigszins afgeronde punt is het bij een voorzichtige ennbsp;juiste punctie steeds mogelijk in de epidurale ruimte tenbsp;komen zonder de ruggemergvliezen te perforeeren. Hetnbsp;toestroomen van lucht na verwijdering van de mandrijn geeftnbsp;zekerheid omtrent het goed zitten der canule.
Wat betreft de anaesthesie, is uit de proeven gebleken, dat 20-30 cm3 eener 3% tutocaine-oplossing moest wordennbsp;ingespoten, om een gevoelloosheid van voldoende uitbreidingnbsp;en tijdsduur te verkrijgen en dat het hoogtepunt dernbsp;anaesthesie na 8 a 30 minuten werd bereikt. Overigens werdnbsp;waargenomen, dat de tusschenklauwspleet het langst gevoelig bleef en dat in vele gevallen de gevoeligheid vrijnbsp;plotseling terugkeerde. Bij gebruik van groote hoeveelhedennbsp;tutocaine-oplossing in lage concentratie was de anaesthesienbsp;niet steeds symmetrisch terwijl enkele vermagerde dierennbsp;sterke onrust met steunen en speekselen vertoonden en eennbsp;bonzende hartslag hadden. In dergelijke gevallen is dan ooknbsp;een lagere doseering aan te bevelen.
Aims acht de lumbale epidurale anaesthesie een zeer
-ocr page 117-91
geschikte methode bij operaties aan extremiteiten, uier en penis.
Christallon en Tomaschek (1928) hebben de epidurale anaesthesie toegepast bij prolapsus uteri. Christallon spoot 40 cm3 1 %-tutocaine-oplossing in tusschennbsp;kruisbeen en eerste staartwervel bij 4 runderen ; Tomaschek 30 cm3 0,75--1% tusschen eerste en tweede staart
wervel. Beiden verkregen een goede anaesthesie, zoodat de repositie zeer gemakkelijk kon geschieden.
Ook Linde en Sellnick berichten over practische toepassing van epidurale anaesthesie ; de eerste bij prolapsus uteri (30 cm3 0,5%-l% tutocaine) en Sellnick bijnbsp;enkele verlossingen en een laparotomie in de flank (20-30nbsp;cm3 chemokaine-oplossing h%).
Nadat Benesch in 1927 in Amerika de sacrale anaesthesie bij het rund had gedemonstreerd, hebben L e o d en Frank (1927) deze methode nader onderzocht. Dulcinenbsp;en procaine in 1%-oplossing gaven zoowel bij paard als rundnbsp;de beste resultaten. Voor een anaesthesie van staart, anusnbsp;en vulva bedroeg de dosis 10-15 cm3^ terwijl voor anaesthesie van de bekkeninhoud 30-40 cm3 moest worden ingespoten ; daarbij konden de dieren zich dan nog staandenbsp;houden. Bij hond, kat en varken heeft Frank de epidurale anaesthesie toegepast via het foramen lumbosacrale.nbsp;Afhankelijk van de grootte van de hond werd 5-20 cm3nbsp;van een 2% procaine-oplossing ingespoten, bij de kat 3 cm3nbsp;en bij het varken 1 cm3 per 5 kg. lichaamsgewicht. Alsnbsp;indicaties worden genoemd: castraties, staartcoupeeren,nbsp;amputaties en reposities bij luxaties en fracturen,
Fitzregald (1928) bericht dat de ,.Benesch anaesthesia” door hem reeds in verschillende gevallen met succes is toegepast.
Richter (1929) heeft de epidurale anaesthesie bij 80 dieren gebruikt, voornamelijk bij het rund met als indicaties :nbsp;verlossingen, ovariotomie, prolapsus vaginae en prolapsusnbsp;uteri. De injectie vond plaats tusschen eerste en tweede
-ocr page 118-92
staartwervel, terwijl als anaestheticum chemocaine werd gekozen in de concentratie van 1 of 2%, in hoeveelheden van resp. 10 en 5 cm^. Bij de geit voldeed hem de epidurale anaes-thesie minder goed, terwijl ze bij de hond voor het verrichten van laparotomie niet de geschikte vorm van anaes-thesie bleek te zijn.
Ook Becker heeft de ,,lage sacraalanaesthesie” bij enkele verlossingen en bij de repositie van prolapsus uteri met succes gebruikt, zoowel bij rund als paard. De dosis bedroegnbsp;10 cm3 van een ]/2% novocaine- of tutocaine-oplossing.
Door Graszl en Meyer (1929) wordt de epidurale anaesthesie aanbevolen als hulpmiddel bij de diagnostiek ennbsp;therapie van koliek bij het paard. Het rectale onderzoek kannbsp;beter worden verricht, terwijl ook de clysmatherapie metnbsp;de darmtamponator gemakkelijker ten uitvoer kan wordennbsp;gebracht. Als dosis en concentratie wordt 40-60 cm^ 3^%nbsp;tutocaine-oplossing aangegeven.
De jaren 1930 tot 1933 geven een groot aantal publicaties van Fransche en Engelsche zijde te zien.
Uguen (1930) onderscheidt in zijn proefschrift ,,La rachianaesthesie epidurale en oibstétrique vétérinaire” bijnbsp;het rund een „anaesthésie sacrée’’ en een „anaesthésie in-tercoccygienne”. Bij de eerste is het de bedoeling, eennbsp;anaesthesie van de achterste lichaamshelft te verkrijgen ennbsp;hierbij wordt de injectie verricht in de ruimte tusschennbsp;sacrum en eerste staartwervel. Novocaine werd als anaestheticum gebruikt in 1% oplossing, met als dosis voornbsp;magere dieren 80-100 cm3 gn voor de zwaardere en grooterenbsp;120-150 cm3.
De ,.anaesthésie intercoccygienne” betreft een kleine anaesthesie en ten behoeve hiervan vindt de injectie plaatsnbsp;tusschen de eerste en de tweede staartwervel met 10 cm3nbsp;novocaine-oplossing 1-1*^% bij het staande dier en 30-40nbsp;cm3 bij het liggende.
Uguen vermeldt een aantal gevallen van practische
-ocr page 119-93
toepassing bij verlossingen en bij het hechten van inscheuringen na de partus.
Aanvankelijk werd het paard niet als een geschikt object voor epidurale anaesthesie beschouwd. Een jaar laternbsp;echter, toen hij de techniek meester was geworden, moestnbsp;U g u e n ook bij deze diersoort de toepassing aanbevelen.nbsp;Het beste voldeed een 6% novocaine-oplossing in een hoeveelheid van 5-10 cm^ met als injectieplaats de ruimte tus-schen eerste en tweede staartwervel.
Goffinet en Duhaut (1930) gebruiken bij het rund voor wat zij noemen ,,anaesthesie caudale” tutocainenbsp;en novocaine in 1 % oplossing, waaraan adrenaline wasnbsp;toegevoegd. Zij maken ook de onderscheiding hoog en laagnbsp;en daarmee willen zij naast de aanduiding der injectieplaats,nbsp;ook de uitbreiding der anaesthesie aangeven. Zij achten hetnbsp;van belang, dat na de injectie de staart gedurende 5 minutennbsp;horizontaal wordt gehouden. Bij een aantal verlossingen ennbsp;operaties aan vulva, vagina en perineum alsmede bij enkelenbsp;ovariotomiën is de lage anaesthesie toegepast met 10 cm^nbsp;1% novocaine- of tutocaine-oplossing. De resultaten warennbsp;zeer bevredigend.
Cornec en Renier (1930) namen enkele experimenten met 20 cm3 1 % stovaine, dat ingespoten werd tusschen eerste en tweede staartwervel : de anaesthesie was goed,nbsp;terwijl de dieren zich nog staande konden houden.
In Engeland was Brook (1930) een der eersten, die een meer uitgebreid onderzoek over de epidurale anaesthesienbsp;heeft ingesteld. Hij acht een juiste bepaling der hoeveelheidnbsp;in te spuiten anaestheticum noodzakelijk, wanneer het denbsp;bedoeling is het dier staande te houden. Brook neemtnbsp;de lengte der wervelkolom, gemeten van occiput tot foramen lumbosacrale, tot maatstaf; daarnaast moet de gezondheid en de voedingstoestand in aanmerking wordennbsp;genomen. In een tabel geeft hij een overzicht van zijnnbsp;experimenten en hij merkt op, dat de ervaring bij de bepalingnbsp;der doses de grootste rol moet spelen. Hij gebruikte 7-20
-ocr page 120-94
cm3 percaine 2%. Invloed van de anaesthesie op de cervix werd niet waargenomen.
Stinson (1930) vermeldt, met 18 cm3 2% percaine epiduraal ingespoten, een kramptoestand van de uterus bijnbsp;een abnormale verlossing te hebben opgeheven.
Mintscheff (1930) bericht, dat de epidurale anaesthesie aan de veterinaire faculteit te Sofia reeds twee jaar met succes wordt toegepast bij operaties aan de achterstenbsp;lichaamshelft.
Bij de hond en de kat heeft Powashenko (1930) onder extradurale anaesthesie operaties kunnen verrichtennbsp;aan het geheele lichaam, met uitzondering van die aan kopnbsp;en hals. Volgens hem is het mogelijk om tusschen alle lendenwervels epiduraal te injicieeren.
In Zwitserland heeft W ij s s m a n (1930) de epidurale anaesthesie bij het rund toegepast. Ook hij maakt de onderscheiding ,,hoog” en ,,laag”, met dezelfde beteekenis, dienbsp;G ö t z e eraan toekent. De lage epidurale anaesthesie werdnbsp;in zijn kliniek in 40 gevallen gebruikt met 10 cm3 ofnbsp;1% tutocaine, voornamelijk bij verlossingen en gynaecologische operatics.
Cuillé en Chelle hebben hun tweejarige ervaring met de epidurale anaesthesie in 1931 vastgelegd in een serienbsp;artikelen, getiteld ,,ranaesthésie épidurale chez les animauxnbsp;domestiques”, waarin naast de practische toepassing ook denbsp;anatomie en de physiologic worden behandeld. Novocainenbsp;verdient volgens hen als anaestheticum de voorkeur, waaraan, om de resorbtie te verminderen, bicarb, natricus ofnbsp;adrenaline kan worden toegevoegd.
Evenals verschillende anderen onderscheiden ook zij een hooge en een lage epidurale anaesthesie. En daarmedenbsp;wordt zoowel de injectieplaats als de uitbreiding der anaesthesie aangeduid.
De doseering van de lage anaesthesie wordt bepaald naar de lengte van de wervelkolom, gerekend van occiput totnbsp;sacrococcygeaal gewricht. Bedraagt deze tot 1.80 m dan
-ocr page 121-95
wordt 8-10 cm3 gebruikt, terwijl bij een lengte van 1.80 a 2 m en bij die van 2 m en meer resp. 10-15 en 15-20 cm^ wordtnbsp;ingespoten.
In ieder geval moet, wil men het dier staande houden, 20 cm3 als maximale hoeveelheid worden genomen. Denbsp;anaesthesie betreft de staartzenuwen en de drie laatstenbsp;sacrale zenuwen met de sympathische en parasympathischenbsp;banen ; de uterus wordt niet beïnvloed. De indicaties voornbsp;de lage anaesthesie liggen voornamelijk op gynaecologischnbsp;en verloskundig terrein, terwijl zij ook bij enkele operatiesnbsp;aan staart, anus en rectum, alsmede bij de castratie vannbsp;stieren kan worden toegepast.
Voor de hooge anaesthesie via het foramen sacrococcy-geale geven Cuillé en C helle als dosis aan 80-100 cm3 van een 1% novocaine-oplossing.
Bij het paard wijzen zij op de moeilijke! techniek. Als indicaties worden naast verlossingen speciaal ovariotomiënnbsp;genoemd. De doseering komt overeen met die van het rund.nbsp;Bij de hond is het volgens Cuillé en C h e 11 e nietnbsp;mogelijk een epidurale anaesthesie zonder verlammingsverschijnselen te verkrijgen. Injecties kunnen zoowel via hetnbsp;foramen sacrococcygeale als het foramen lumbosacrale plaatsnbsp;vinden.
Antoine en Liegois (1931) pasten de epidurale anaesthesie toe bij de hond met 1-2 cm3 2% novocaine-oplossing.
Dauvois heeft in 1931 voor een aantal Fransche dierenartsen een demonstratie gegeven van de lage epiduralenbsp;anaesthesie bij het rund. Hij gebruikte hierbij 10-25 cm3nbsp;2% novocaine. Later vermeldt hij de toepassing der epidurale anaesthesie in de verloskundige practijk en daarvoornbsp;wordt het gebruik van 10 cm3 eener 1% neurocaine-op-lossing aanbevolen.
Lorenz {1931) heeft de e-pidurale anaesthesie nog eens van ,,Geburtshilflich-gynakologischen Standpunkt” bezien.nbsp;Het grootste deel van zijn proefschrift wordt echter besteed
-ocr page 122-96
aan het toetsen van de bevindingen bij epidurale anaes-thesie aan hetgeen Braun in 1914 in zijn werk over locale anaesthesie heeft geschreven.
Het zou, indien men een grooter gebied wil anaesthe-seeren, geen noemenswaard voordeel geven of men hoog, dan wel laag inspuit. Hij gebruikte tutocaine en neocainenbsp;als anaestheticum en het bleek hem dat een 0,5% tutocaine-oplossing in anaestheseerende werking overeen kwam metnbsp;een 2% neocaine. 5 cm^ zou de minimale dosis zijn en 15nbsp;cm3 de maximale, indien men bij het staande dier ondernbsp;goede anaesthesie wil werken.
S c h ij n s (1931) geeft aan het foramen sacrococcygeale als injectieplaats de voorkeur ; hij meent hier een betere ennbsp;vluggere werking te hebben verkregen dan bij de lagenbsp;applicatie. Bij 50 runderen heeft hij de epidurale anaesthesienbsp;toegepast met 10 cm3 i% tutocaine-oplossing, hoofdzakelijk bij verloskundige en gynaecologische gevallen.
Benesch heeft in 1931, zoowel klinisch als experimenteel nagegaan of de lage epidurale anaesthesie (doses tot 25 cm3 0,5% tutocaine) direct na de partus invloed heeftnbsp;op de uteruscontracties. Dit bleek niet het geval te zijn,nbsp;zoodat Benesch zonder voorbehoud de toepassing dernbsp;lage epidurale anaesthesie in de verloskundige practijknbsp;meent te kunnen aanbevelen. Bij de hond werd een zeernbsp;goede epidurale anaesthesie verkregen bij injectie via hetnbsp;foramen lumbosacrale. De dosis bedroeg, afhankelijk van denbsp;grootte van de hond, 2-12 cm3 0,5-1% tutocaine.
Renier (1932) gebruikte 1% tutocaine- of cocaine-oplossing (10-15 cm3) met goed resultaat bij verloskundige en gynaecologische ingrepen. Volgens hem zou het zoowel tusschen kruisbeen en eerste staartwervel als tus-schen eerste en tweede staartwervel mogelijk zijn de conusnbsp;duralis aan te prikken en difs subduraal te injiceeren. Dezenbsp;mogelijkheid echter is tot nu toe door niemand bevestigd.
Bij het schaap hebben Clarck en Sholl (1932) de epidurale anaesthesie toegepast via het foramen sacrococ-
-ocr page 123-97
cygeale met een 2% dulcine-oplossing tot een hoeveelheid van 5 cm3.
Libera (1932) wijst op de mogelijkheid om bij het varken een epidurale anaesthesie te verkrijgen met eennbsp;injectie door het foramen lumbosacrale met een 3-5% novo-caine- of tutocaine-oplossing. Als dosis voor varkens vannbsp;76-126 kg. wordt 4-5 cm^ aanbevolen, bij zwaardere dierennbsp;8-10 cm3. Hij acht de methode een bruikbare vorm vannbsp;anaesthesie voor een operatie in een caudaal van de ribbennbsp;gelegen gebied.
Brook (1933) is voorstander van een meer algemeen gebruik der epidurale anaesthesie in de runderpraktijk,nbsp;speciaal bij verlossingen, mits men een zoodanige hoeveelheid anaestheticum inspuit, dat het dier niet van de beennbsp;raakt en de uteruscontracties niet worden beïnvloed. Denbsp;nadeelen zijn echter, dat cervix en vaginawand gemakkelijkernbsp;inscheuren en dat de hulp van het moedcrdier, n.1. door denbsp;buikpers, is uitgeschakeld. Bij onderzoek en behandeling vannbsp;de penis dient men er rekening mee te houden, dat eennbsp;zóó groote hoeveelheid anaestheseerende vloeistof moetnbsp;worden ingespoten, dat het dier zich niet meer kan staandenbsp;houden.
Caldwell (1933) vermeldt van de toepassing der epidurale anaesthesie goede resultaten bij de behandeling van prolapsus recti en -vaginae bij het rund ; ook bij het hechten van wonden in het perineum en bij een aantal verlossingen.
Dehecq (1933) is een der eersten, die een waarschuwend woord laat hooren tegen een algemeene toepassing der epidurale anaesthesie, zonder dat men zich eerst eennbsp;indruk heeft verschaft over de algemeene gezondheidstoestand van het dier. Verschil in individueele gevoeligheidnbsp;voor het anaestheticum heeft hij bij een tweetal, uiterlijk zeernbsp;weinig uiteenloopende runderen waargenomen. Eén daarvannbsp;vertoonde ernstige bezwaren van de kant van hart en
-ocr page 124-98
ademhaling, terwijl bij het andere met dezelfde dosis niets bijzonders viel op te merken.
Hij wijst er verder op, dat het anaestheticum in de epidu-rale ruimte een reactie zou kunnen opwekken, die het mogelijk maakt, dat zich in het bloed bevindende pathogene kiemen het ruggemerg binnendringen. In de praktijk meentnbsp;hij hiervoor een bewijs te hebben waargenomen.
De aanwezigheid van een hernia incarcerata vormt een contraindicatie voor de toepassing van epidurale anaesthesie.nbsp;Door uitschakeling van de sympathicus kan de vagus denbsp;darmen tot heftige contracties prikkelen, met een ruptuur vannbsp;het beklemde darmgedeelte als gevolg.
Bij de hond heeft S tan ge (1933) epidurale anaesthesie toegepast met als injectieplaatsen de ruimte tusschen eerstenbsp;en tweede en tusschen tweede en derde staartwervel zoowel als die tusschen sacrum en eerste staartwervel Metnbsp;tutocaine-oplossing (1%) in hoeveelheden van 3-10 cm^nbsp;verkreeg hij goede resultaten.
Ook Berlureau (1933) paste epidurale' anaesthesie bij de hond met 1-2% novocaine-oplossing met succes toe.nbsp;Hij gebruikte hoeveelheden van 2-15 cm^.
Ullrich en Uher (1933) bevelen de toepassing der epidurale anaesthesie aan bij de toediening van clysmatanbsp;met de darmtamponator volgens Meyer, terwijl ooknbsp;Dor ia (1934) deze hierbij met succes heeft gebruikt.
Kopf (1934) heeft nog eenige onderzoekingen omtrent de epidurale anaesthesie in de verloskundige praktijk en bijnbsp;de steriliteitsbehandeling van het rund in een proefschriftnbsp;vastgelegd. Hij gebruikte een 0,5% tutocaine-oplossing innbsp;hoeveelheden van 20-30 cm^, waarbij een dosis van 2-2,5nbsp;cm^ per kg. lichaamsgewicht niet moet worden overschreden.
Behalve een gevoelloosheid van de genitaaltractus constateerde Kopf een anaesthesie van de huid der achter-beenen, staart, bekken, uier en zelfs van de romp tot aan de laatste rib. Neerstorten der dieren kwam niet voor.
Kranefoed en Becker (1934) hebben goede re-
-ocr page 125-99
sultaten verkregen met de epidurale anaesthesie in de verloskundige praktijk.
Hartog (1936 en 1938) wijst er op. dat de epidurale anaesthesie bij het rund gedurende de jaren 1930-1938 innbsp;zijn kliniek veelvuldig in toepassing werd gebracht en datnbsp;deze anaestheseeringsmethode in het bijzonder van belangnbsp;blijkt te zijn bij de exarticulatie van de achterklauw. Ernbsp;wordt hierbij met zeer bevredigende resultaten gebruik gemaakt van de hooge epidurale injectie met een 13^% no-vocaine-oplossing, in een hoeveelheid van 100 tot 140 cm®.
Pfeiffer en W e s t h u e s wijden in hun „Opera-tionskursus für Tierarzte und Studierende’’ een speciaal hoofdstuk aan de toepassing der epidurale anaesthesie bijnbsp;paard en rund. De injectie kan geschieden met een 6 cmnbsp;lange dunne canule zonder mandrijn. Bij het paard is denbsp;injectieplaats tusschen eerste en tweede staartwervel en bijnbsp;het rund tusschen kruisbeen en eerste staartwervel. Tuto-caine-oplossingen 0,3-1% of novocaine-oplossingen 1-2%nbsp;worden aanbevolen ; voor de lage anaesthesie 10 cm®, voornbsp;de hooge 80-100-150 cm®.
Eveneens geven Roder en Berge in hun ,,Chirurgische Operationstechnik” een beschrijving van de extra-durale anaesthesie bij paard en rund. En daaruit blijkt, dat zij gebruik maken van een 2% novocaine- of 1 % tutocaine-oplossing ; voor de lage anaesthesie, naargelang de groottenbsp;van het dier, 10-20 cm® en voor de hooge 25-120 cm®.
In een serie artikelen, getiteld „Spinal (epidural) anaesthesia in the domestical animals ; review of our knowledge at the present time”, geeft Brook in 1935 een theoretischenbsp;verhandeling over de verschijnselen, die door de epiduralenbsp;anaesthesie kunnen worden opgewekt, terwijl tevens denbsp;practische toepassing bij de verschillende diersoorten wordtnbsp;besproken. De verschijnselen, welke de epidurale anaesthesienbsp;vergezellen, berusten vólgens Brook hoofdzakelijk op denbsp;inwerking van het anaestheticum op de sympathische ennbsp;parasympathische ruggemergszenuwen.
-ocr page 126-Collapsverschijnselen kunnen het best bestreden worden door een intraveneuse of intramusculaire toediening vannbsp;een adrenaline-oplossing 1 : 1000. Als dosis bij de verschillende diersoorten wordt aangegeven : voor het paardnbsp;en het rund 10 cm^, voor het schaap 1 cm^, voor de hondnbsp;0,2-0,5 cm3 en voor de kat 0,1-0,3 cm^.
Bij het rund onderscheidt Brook drie vormen van epidurale anaesthesie : a. lage (injectie tusschen eerste ennbsp;tweede staartwervel); b. hooge (injectie tusschen kruisbeennbsp;en eerste staartwervel; c. lumbosacrale (injectie in hetnbsp;foramen lumbosacrale). Als anaestheticum gebruikte hijnbsp;parcaine in een 2% oplossing, welke onder de naamnbsp;,,parsetic” in de handel is. Ook tutocaine werd innbsp;toepassing gebracht. De doseering werd gekozen naar denbsp;lengte der wervelkolom, berekend van occiput tot foramennbsp;lumbosacrale. Voor de lage anaesthesie varieert de dosisnbsp;,,parsetic” van 12-17 cm3. Indicaties : embryotomiën, prolapsus uteri, ovariotomiën, operaties aan cervix, vagina,nbsp;rectum, anus en vulva met naaste omgeving, behandelingnbsp;vólgens Albrechtsen, enz.
Als gevaren en complicaties worden vermeld ; a. neerstorten der dieren, wanneer de anaesthesie zich te ver uit-breidt; b. een gemakkelijk inscheuren van cervix en vagina; c. verlamming of scheefdragen van de staart. Hij zelf namnbsp;een geval waar, waarbij het dier de staart niet meer konnbsp;opheffen.
De hooge epidurale anaesthesie heeft volgens Brook ten doel een volledige gevoelloosheid van de geheele achterband te verkrijgen. Hiervoor wordt als dosis 80-150 cm3nbsp;parsetic aangegeven, terwijl als indicaties worden genoemd : penisoperaties, klauwamputaties, operatieve behandeling van scrotale en ventrale breuken, sectio caesaria.
De lumbosacrale epidurale anaesthesie met een dosis van 5-12 cm3 parsetic wordt vooral bij het kalf aanbevolen,nbsp;omdat hier de andere openingen nog klein zijn. Bij grooterenbsp;koeien kan men op deze plaats zonder bezwaar 2/3 van de
-ocr page 127-dosis van die der hooge anaesthesie inspuiten. Als complicaties worden genoemd ; het te voorschijn treden van liquor cerebrospinalds en het laedeeren der zenuwen van de caudanbsp;equina.
Bij het paard berust volgens Brook de indeeling in hooge en lage anaesthesie geheel op de uitbreiding der gevoelloosheid, daar men meestal wegens een vergroeiing vannbsp;kruisbeen en eerste staartwervel, de injectie laag moet verrichten.
Omtrent het schaap, varken en geit beschikt Brook slechts over geringe ervaring. Bij de twee eerste diersoortennbsp;is het foramen lumbosacrale de aangewezen injectieplaats,nbsp;terwijl het bij de geit ook mogelijk is om sacrococcygeaal tenbsp;injicieeren. De dosis bedraagt 34 van die bij het rund.
Bij de hond kan de injectie zoowel via het foramen sacro-coccygeale als door het foramen lumbosacrale plaats vinden. De dosis parcetic is hiervoor 2-11 cm^. Bij de kat heeft denbsp;epidurale anaesthesie geen practische beteekenis.
Op een congres van Nat. Vet. Med. Association of Great Britain and Ireland in Belfast (1935) heeft Prof. Brownenbsp;uit Dublin een demonstratie gegeven van de toepassing dernbsp;epidurale anaesthesie bij het rund ten behoeve van eennbsp;steriliteitsbehandeling. Het betrof hier een lage anaesthesie.
Herbert (1935) zag zich tot taak gesteld een betere injectietechniek bij het paard te ontwerpen. Veel nieuwsnbsp;brengt hij echter niet. Terwijl de staart op en neer wordtnbsp;bewogen, zoekt men, al tastende over kruisbeen en staart,nbsp;naar de ruimte tusschen eerste en tweede staartwervel, eventueel tusschen kruisbeen en eerste staartwervel. De naaldnbsp;wordt onder een hoek van 45°-30° in cranioventrale richting ingestoken, tot men op een beenige weerstand stuit. Hetnbsp;verdient aanbeveling een canule van ongeveer 10 cm lengtenbsp;en een doorsnede van 1,7 mm met een eenigszins stompenbsp;punt te gebruiken. Bij acht paarden werden proeven genomen met 1% tutocaine-oplossing en hier bleek 10 cm^nbsp;voldoende om een anaesthesie van staart, anus en perineum
-ocr page 128-te verkrijgen: met 20 cm^ was ook de penis motorisch verlamd en vertoonden de dieren ataxie ; 30 cm^ gaf volkomen verlamming en gevoelloosheid der achterband.
Tie man (1935) heeft getracht bij het varken een methode te ontwerpen voor de practische toepassing der epi-durale anaesthesie, waarbij de injectie tusschen eerste ennbsp;tweede staartwervel zou kunnen plaats vinden. Hij is hierinnbsp;echter niet geslaagd.
Sonnenschein (1937) heeft bij een geit de mogelijkheid van toepassing der epidurale anaesthesie nagegaan. Het foramen sacrococcygeale bleek de meest geschiktenbsp;injectieplaats te zijn. Men steekt de canule verticaal door denbsp;huid en vervolgens onder een hoek van 20° tot in hetnbsp;wervelkanaal.
Tutocaine in een 1% oplossing werd als anaestheticum gebruikt in hoeveelheden van 3-8 cm^. Met 8 cm^ werdnbsp;een totale verlamming en gevoelloosheid der achterbandnbsp;verkregen.
Bij de hond heeft Bolz (1937) met zeer goede resultaten de epidurale anaesthesie in toepassing gebracht.
Na een tienjarige ervaring met de epidurale anaesthesie bij het rund schrijft Hoffman in 1937 een artikel ,,Uebernbsp;die Schaden der Epidural-anaesthesie beim Rind”. Hierinnbsp;vermeldt hij negen gevallen, waarbij nadeelige gevolgen vannbsp;de anaesthesie werden gezien. Bij drie koeien trad eennbsp;blijvende verlamming van de staart op, hetgeen hij aan eennbsp;infectie in het wervelkanaal toeschrijft; trauma lijkt hemnbsp;minder waarschijnlijk. In drie gevallen ontwikkelde zich opnbsp;de injectieplaats een abces en bij een stier was een tweedenbsp;inspuiting na 3 weken onmogelijk wegens vergroeiingen, dienbsp;in het wervelkanaal waren ontstaan. Een enkele keer kwamnbsp;het voor, daar de dieren na een injectie van 10 cm^ neerstortten, terwijl een stier, die met 80 cm^ 1 % tutocainenbsp;was ingespoten, direct na de injectie ernstige symptomennbsp;vertoonde, zooals versnelling der ademhaling, nystagmus ennbsp;openen van de bek ; het maakte de indruk, dat het dier
-ocr page 129-103
zou sterven. Door omdraaien en hooger leggen van het voorstel verdwenen de symptomen na 5 minuten. Hoffman veronderstelt, dat de vloeistof hier te ver naar voren wasnbsp;doorgedrongen.
In deel II (1937) van „Stang und Wirth” heeft B e n e s c h een hoofdstuk geschreven over de toepassingnbsp;der epidurale anaesthesie bij rund, paard, schaap, geit,nbsp;varken, hond en kat.
Bij het rund wordt de lage of caudale sacrale anaesthesie en de hooge of craniale sacrale anaesthesie onderscheiden.nbsp;Voor de caudale geschiedt de injectie tusschen eerste ennbsp;tweede staartwervel; in enkele gevallen ook tusschen kruisbeen en eerste staartwervel. Men kan gebruik maken vannbsp;1-2% oplossingen van tutocaine, novocaine, percaine, par-setic, enz. in hoeveelheden van 8-12 cm^ bij het staande diernbsp;en van 30-50 cm^ bij het liggende djer.
Indicaties zijn ; verlossingen, behandeling van torsio uteri, ovariotomie, operatieve ingrepen aan staart, anus, vulva,nbsp;perineum, cervix, enz. Gevaren zijn er bij een juiste toepassing niet aan verbonden.
Bij de craniale extradurale anaesthesie vindt de injectie plaats tusschen kruisbeen en eerste staartwervel of tusschennbsp;eerste en tweede staartwervel. De hoeveelheden der 1-2%nbsp;oplossingen van een der genoemde anaesthetica bedragennbsp;voor operaties aan uier en penis 60-80 cm^, voor die aannbsp;de extremiteiten 80-100 cm^ en voor buikoperaties 100-150nbsp;cm3. Optredende complicaties zooals daling van de bloeddruk of adembezwaren zijn met intramusculaire toedieningnbsp;van 10 cm3 10|pQ adrenaline te bestrijden.
De lumbale epidurale anaesthesie acht B e n e s c h minder geschikt, daar men het verloop niet zoo goed in de handnbsp;heeft; de kans bestaat, dat men subarachnoideaal inspuitnbsp;met alle daaraan verbonden gevaren.
Ook Byrne (1938) heeft een overzicht gegeven van de toepassing der epidurale anaesthesie bij de verschillendenbsp;huisdieren.
-ocr page 130-104
H amid (1939) heeft gedurende twee jaar de epidurale anaesthesie toegepast ibij Indische runderen en buffels. Hoewel het staart-kruisgedeelte bij deze dieren een sterke hellingnbsp;naar achteren vertoont, bleek dit op het tot stand komen dernbsp;anaesthesie niet van invloed te zijn.
-ocr page 131-Hieronder volgt de ervaring, die aan de veterinaire chirurgische kliniek met de toepassing der groote epidurale anaesthesie (met novocaine) bij een groot aantal operatiesnbsp;gedurende de laatste 12 jaren werd verkregen.
Wegens het feit dat aantal en keiuze van andere operatieve indicaties zoo beperkt is, werd van deze anaesthesie vrijwel uitsluitend gebruik gemaakt ten behoeve van de ex-articulatie van één der achterklauwen. Slechts in 4 gevallennbsp;werd ze benut bij andere operaties, nl. tweemaal bij denbsp;exstirpatie van een _ groepbeen, éénmaal bij een uierampu-tatie en éénmaal bij een radicale navelbreukoperatie.
In een beknopt gehouden tabel zullen de resultaten van de bedoelde gevallen, in totaal 282, worden gegeven.
TECHNISCHE BIJZONDERHEDEN, DOSIS EN BEREIDING DER NOVOCAINE-OPLOSSING.
Voor de injectie wordt aan de heelkundige kliniek gebruik gemaakt van een 8 a 10 cm lange en 1*/^ a 2 mm dikke canulenbsp;V. Bier, die van een mandrijn is voorzien. Iedere anderenbsp;injectienaald kan echter voor dit doel ook gebruikt wordennbsp;indien ze stevig en voldoende lang is.
De aanwezigheid van een mandrijn is van belang omdat o.a. daarmede het verstopt raken der canule tijdens het insteken wordt voorkomen. Een injectiespuit van 150—200 cm.^nbsp;met gummislang, die van een op de canule passende conusnbsp;is voorzien, beantwoordt aan het gestelde doel. Uit de aard
-ocr page 132-106
der zaak is dit instrumentarium steriel. Overigens wordt de plaats der injectie op de gebruikelijke wijze voorbereid : dezenbsp;kan bestaan in een wegknippen der haren, gevolgd door eennbsp;flink afwrijven van het gebied met b.v. jodiumbenzine.
De injectie geschiedt bij het staande rund. Tevoren wordt het dier ingekluisterd en met de te opereeren zijde naast denbsp;matras geplaatst. Men stelt zich links van het dier op vlaknbsp;naast het achterbeen, terwijl een helper aan de kop de koenbsp;stevig in de neus vasthoudt: eventueel wordt een praamnbsp;opgezet. Met de wijs- of middelvinger van de linkerhandnbsp;tast men over het sacrum in caudale richting, terwijl eennbsp;tweede helper de staart eenige keeren op en neer beweegt.nbsp;De ruimte tusschen sacrum en eerste staartwervel (en ooknbsp;die tusschen eerste en tweede staartwervel), is dan meer oifnbsp;minder duidelijk met de top van de vinger te voelen. In hetnbsp;achterste gedeelte van de voelbare ruimte wordt de canulenbsp;onder een hoek van ongeveer 45° in cranioventrale richting ingestoken en doorgeschoven, tot geen weerstand meernbsp;wordt ondervonden : dat is tot op een diepte van ongeveernbsp;4 a 5 cm. Stroomt bij het terugtrekken van de mandrijn luchtnbsp;toe, hetgeen zich door een zacht sissend geluid kenbaarnbsp;maakt, dan geldt dit als een zeker bewijs voor het goed zitten der canule. Ook om deze reden is dus het gebruik vannbsp;een canule met mandrijn aan te bevelen. Hoort men geennbsp;lucht toestroomen, dan steekt men de canule dieper in, ofnbsp;wel, men trekt haar iets terug ; eventueel schuift men zenbsp;door tot op de bodem van het wervelkanaal, om haar vervolgens enkele mm terug te trekken.
Als laatste controle voor het goed zitten der canule kan nog dienen het feit, dat de injectievloeistof zonder merkbarenbsp;weerstand kan worden ingespoten.
Om hinderlijke prikkelingsverschijnselen en excitatie bij de patiënt te voorkomen, zooals b.v. het tijdens de injectie neer-storten en het vertoonen van klonische krampen en nystagmus, verdient het aanbeveling de oplossing in lauwwarmenbsp;toestand en ook langzaam in te spuiten.
-ocr page 133-107
Vooral aan dit laatste moet aandacht worden geschonken. Op grond van de reeds beschreven anatomische gesteldheidnbsp;van het wervelkanaal en zijn inhoud kan men bij een tenbsp;snelle of stootsgewijze injectie abnormale drukverhoudingennbsp;verwachten, hetgeen als regel een te vroeg neerstorten vannbsp;de patiënt en het optreden van de genoemde krampen tengevolge heeft. En overigens zal bij een zoodanige injectienbsp;het epidurale vet kunnen worden weggeduwd en op eennbsp;andere plaats worden opgehoopt, hetgeen tot een onregelmatige verdeeling van het anaestheticum leidt. Innbsp;een deel der foramina intervertebralia namelijk zou veelnbsp;injectievloeistof kunnen afvloeien, terwijl in een ander deelnbsp;dezer openingen weinig of misschien niets daarvan terechtnbsp;komt.
Het is derhalve mogelijk, dat het ontstaan van een onvoldoende en asymmetrische anaesthesie het gevolg is van een te snel injicieeren.
Bij een langzame injectie krijgt het anaestheticum gelegenheid zich meer gelijkelijk in de epidurale ruimte en foramina intervertebralia te verdeelen, terwijl de patiënt, dikwijls tot 5 minuten na de injectie, rustig blijft staan.
Zonder dat dit met getallen is te bewijzen heb ik uit de ervaring met talrijke groote epidurale anaesthesiën bij hetnbsp;rund de indruk gekregen, dat een onvoldoende of onregelmatige gevoelloosheid aan een te snelle injectie moet wordennbsp;geweten.
Na de injectie wordt de patiënt neergesnoerd met de te opereeren zijde onderliggend om zoo gedurende 20 minutennbsp;te blijven liggen. Deze maatregel wordt genomen op grondnbsp;van de verwachting, dat de anaesthesie aan de onderliggende zijde in het algemeen beter is dan die aan de bovenliggende. Als regel is na 20 minuten de anaesthesie voldoende om b.v. een klauwexarticulatie te verrichten ; slechts innbsp;enkele gevallen duurt het tot 30 minuten, alvorens de verlangde gevoelloosheid is ingetreden. Stelt men prijs op eennbsp;symmetrische anaesthesie, b.v. ten behoeve van een radicale
-ocr page 134-108
navelbreukoperatie, laparotomie in de mediaanlijn of uier-amputatie, dan verdient het aanbeveling de patiënt zoo lang mogelijk staande te houden ; men voorkomt hiermede, datnbsp;het anaestheticum te veel naar één zijde van de epiduralenbsp;ruimte afloopt, hetgeen een asymmetrische anaesthesie tengevolge zou kunnen hebben.
Om een betere verspreiding van het anaestheticum naar voren te bevorderen, kan het dier met het achterstel hoog-gelegd worden.
Sedert vele jaren wordt aan de heelkundige kliniek hoofdzakelijk novocaine als plaatselijk anaestheticum gebruikt, voor infiltratie- zoowel als voor geleidingsanaesthesie. En denbsp;ervaring daarmede was steeds gunstig. Voor de epiduralenbsp;anaesthesiën werd dan ook vrijwel uitsluitend van novocaine-oplossingen in de concentratie van 1 en 1*^% gebruik ge-,nbsp;maakt; gedurende de laatste 5 a 6 jaren in het meerendeelnbsp;der gevallen een concentratie van 13^%.
De oplossingen worden met physiologische keukenzout-solutie bereid. Deze geschiedt door gedestilleerd water tot het kookpunt te verhitten en daarna wordt het keukenzoutnbsp;en de novocaine toegevoegd. Na filtreeren dezer oplossingnbsp;wordt ze vervolgens in met 2% HCl voorbehandelde fles-schen gesteriliseerd, tesamen met kurken, trechter en filter.nbsp;De oplossing wordt in de flesschen gegoten, waarna dezenbsp;nog gedurende één uur bij 100° worden gesteriliseerd.
Bij de bepaling der hoeveelheid in te spuiten oplossing werd rekening gehouden met de grootte (leeftijd) en voe-dingstoestand van de betreffende patiënt.
In de onderstaande tabel zijn de ervaringen aan de chirurgische kliniek gedurende de laatste 12 jaren samengevat : de onderverdeeling ervan heeft betrekking op de concentratie en op de hoeveelheid der novocaine-oplossing. Denbsp;resultaten zijn gegeven op grond van de bevindingen bij denbsp;operaties.
Er wordt gesproken van ,.volkomen anaesthesie”, van ,.onvolkomen anaesthesie en motorische verlammingquot; en van
-ocr page 135-109
,,onvoldoende anaesthesie, uitsluitend van de tusschenklauw-huid”.
Overigens zijn in de rubriek „opmerkingen” eventueele bijzonderheden tijdens of na de toepassing der epiduralenbsp;anaesthesie vermeld.
Met de aanduiding „volkomen anaesthesie” worden de gevallen bedoeld, waarbij de operatie zonder reactie kon worden voltooid ; een uiting van pijn door eenige uitwijkende beweging in het lidmaat werd hierbij niet gezien. Toch werdennbsp;wel bij verscheidene patiënten bewegingen van de achterstenbsp;ledematen waargenomen, die niet als pijnuiting konden worden aangemerkt. Het lijkt dan ook waarschijnlijk, dat in eennbsp;aantal gevallen van ,.volkomen anaesthesie” de motorischenbsp;verlamming niet volkomen was.
De gevallen, die met ,.onvolkomen anaesthesie en motorische verlamming” zijn aangegeven, betreffen de operaties, waarbij nog reactie werd gezien ; veelal was deze geringnbsp;en beperkt tot eenige uiting van pijn bij het aanbrengen vannbsp;de zaagsnede door de klauwlederhüid en bij het doorsnijdennbsp;van de tusschenklauwhuid. De mogelijkheid van bewegingnbsp;in het betrokken lidmaat wees er op, dat de motiliteit nietnbsp;geheel was opgeheven.
Met een bepaalde bedoeling wordt gesproken van ,.onvoldoende anaesthesie, uitsluitend van de tusschenklauwhuid *. Het was nl. merkwaardig, dat in tal van gevallen reactienbsp;volgde uitsluitend bij het doorsnijden van de tusschenklauwhuid, terwijl de overige operatieve bewerking — ook die aannbsp;de klauwlederhuid -— in volmaakte anaesthesie kon wordennbsp;verricht. En ook hier was dan blijkens een uitwijkende beweging in het lidmaat, geen algeheele opheffing van de motiliteitnbsp;aanwezig.
Van de 123 klauwexarticulaties, die met gebruikmaking van de 1% oplossing werden verricht, was in 89 gevallennbsp;de anaesthesie volkomen. De operatieve bewerking kon derhalve op eenvoudige wijze ongestoord verloopen.
In 9 gevallen was de anaesthesie en eveneens de moto-
-ocr page 136-
Hoeveel heid |
|
NOVOCAINE-OPLOSSING 1%.
Klauw- |
Klauw- |
Klauw- | ||
exarticu- |
exarticu- |
exarticu- | ||
laties |
laties |
laties | ||
150 cm® |
2 |
1 |
1 |
— |
160 cm® |
H |
11 |
1 |
2 |
170 cm® |
2 |
1 |
— |
1 |
180 cm® |
100 |
72 |
6 |
22 |
200 cm® |
5 |
4 |
1 |
— |
123 |
89 |
9*) |
25 |
NOVOCAINE-OPLOSSING 1*^%. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
*) In twee dezeo-gevallen werd de operatie voltooidnbsp;na geleidings-anaesthesie vannbsp;het onderbeen.
1 ademnood.
1 gestorven.
1 ademnood.
*) In vier dezer gevallen werd denbsp;operatie voltooidnbsp;na geleidings-anaesthesie vannbsp;het onderbeen.
Anaesthesie in het navelgebiednbsp;is asymmetrisch
-ocr page 137-Ill
rische paralyse onvolkomen. Bij twee daarvan was deze in een zoodanige mate onvolledig, dat van een geleidingsanaes-thesie aan het onderbeen moest worden gebruik gemaakt.nbsp;Bij de overige was de reactie zóó gering, dat ze de operatienbsp;niet stoorde en een aanvulling der anaesthesie onnoodig was.
Opmerkelijk is, dat in een groot aantal der gevallen, n.1. 25, slechts een gevoeligheid van de tusschenklauwhuid wasnbsp;blijven voortbestaan, terwijl voor het overige de operatienbsp;in volledige anaesthesie kon worden verricht. Een uiting vannbsp;pijn was hier alleen maar merkbaar bij het beëindigen vannbsp;de zaagsnede en zij duurde daarom slechts eenige seconden.nbsp;Het been werd door buiging der gewrichten eenigszins opgetrokken, hetgeen er ook op wees, dat de motiliteit in hetnbsp;lidmaat niet geheel was opgeheven.
Wanneer de resultaten der epidurale anaesthesie, die met gebruikmaking der 1% novocaine-oplossing werden verkregen in procenten worden samengevat, blijkt het volgende :nbsp;volkomen anaesthesie in . . . . ± 72% der gevallen;nbsp;onvoldoende anaesthesie in . . . . ± 7% der gevallen;nbsp;onvoldoende anaesthesie, uitsluitend
van de tusschenklauwhuid in . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;± 20% der gevallen.
Slechts weinig afwijkend van deze bevindingen zijn die, welke verkregen werden bij de anaesthesiën metnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;no
vocaine-oplossing. Er werden 159 operaties verricht en bij deze bleek de anaesthesie volkomen in 123 gevallen en voornbsp;zoover dit valt te beoordeelen, was hier ook in de meestenbsp;gevallen een volledige motorische paralyse van bet achterbeen aanwezig.
Bij 12 operaties was de anaesthesie onvolkomen, in het meerendeel der gevallen echter in geringe mate en slechtsnbsp;beperkt tot eenige reactie bij de bewerking aan de klauw-lederhuid. In 4 gevallen bleek de anaesthesie zóó onvoldoende, dat een geleidingsanaesthesie van het onderbeennbsp;noodzakelijk was.
In totaal was het aantal gevallen, waarbij uitsluitend een
-ocr page 138-onvoldoende anaesthesie van de tusschenklauwhuid werd opgemerkt, 24. Deze was echter voor de operatie niet vannbsp;storende invloed.
In procenten weergegeven zien we van deze groep de volgende resultaten :
volkomen anaesthesie in . . . . ±77% der gevallen: onvolkomen anaesthesie in ... ± 8% der gevallen ;nbsp;onvoldoende anaesthesie, uitsluitend
van de tusschenkauwhuid in . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;± 14% der gevallen.
De resultaten der anaesthesie bij gebruikmaking van de concentratie 13^% zijn in zeker opzicht iets gunstiger dannbsp;die, welke met de 1 % oplossing werden verkregen. Het verschil is echter gering. Het ligt in het feit, dat het aantalnbsp;,.volkomen anaesthesiën”, in procenten uitgedrukt eenigszinsnbsp;grooter is én het aantal der gevallen waarbij nog eenigenbsp;gevoeligheid van de tusschenklauwhuid was blijven voortbestaan, kleiner. Het aantal onvolkomen anaesthesieën daarentegen was iets grooter.
Evenwel was de anaesthesie in het algemeen bevredigend, bij het gebruik van de 1%, zoowel als bij die der 13^% oplossing. Wellicht echter verdient het gebruik van de 13^% oplossing de voorkeur, aangezien deze het voordeel geeft, datnbsp;met minder vloeistof kan worden volstaan en men in verband daarmede kan verwachten, dat het anaestheticum innbsp;de richting naar voren zich minder ver zal verspreiden.
De doseering der 13^% novocaine-oplossing werd bepaald naar de grootte van het object, hoewel ook rekening met denbsp;voedingstoestand werd gehouden ; in het bijzonder hield iknbsp;de dosis bij een sterk vermagerd dier aan de lage kant.
op grond van mijn waarnemingen geef ik als maatstaf voor de doseering :
voor 1- a 2-j. runderen; 60-100cm^ 13/2% novocaine-opl. voor 2- a 3-j. runderen: 110-130 cm^ 13/^% novocaine-opl.nbsp;voor 3-j. en oudere rund. : 120-140 cm^ 13^% novocaine opl.
De beantwoording van de vraag waaraan in een betref-
-ocr page 139-113
ifend geval de mislukte anaesthesie moet worden geweten, is moeilijk en vaak slechts te gissen.
In een deel der gevallen zal de oorzaak in de techniek der injectie zijn gelegen, in zooverre, dat aan de beschreven technische eischen niet is voldaan. Wellicht werd het toestroo-men van lucht door de canule niet waargenomen of werd ernbsp;ibij de injectie te veel weerstand ondervonden. En overigensnbsp;is op de bezwaren, die aan een te snelle injectie verbondennbsp;zijn reeds elders in dit hoofdstuk gewezen. Toch blijven ernbsp;een aantal gevallen, waarbij het niet zoo gemakkelijk is eennbsp;verklaring voor het ontstaan van een onvoldoende anaesthesie te geven. Het zijn in het bijzonder die patiënten, waarbij een gevoeligheid van de tusschenklauwhuid is blijvennbsp;voortbestaan. In hoofdstuk VII zal hier nog eens op wordennbsp;teruggekomen.
De onaangename ervaring bij de 2 patiënten, die ongeveer 20 a 30 minuten na de injectie een hevige mate van ademnood vertoonden, moet waarschijnlijk worden toegeschreven aan een intoxicatie. Het betrof in beide gevallen dieren, die tengevolge van mond- en klauwzeer en denbsp;daarna optredende arthritis van het klauwgewricht sterknbsp;waren verzwakt. Waarschijnlijk hebben zij door hun lichamelijke toestand de gebruikelijke doses niet kunnen verdragen.
Voor het plotseling sterven van één der patiënten binnen 20 minuten na de toepassing der anaesthesie zonder dat ernbsp;bijzondere verschijnselen werden waargenomen, is geen verklaring te geven. Het betrof een klinisch gezonde koe innbsp;goede voedingstoestand. De sectie heeft geen gegevens opgeleverd.
Ernstige complicaties anders dan deze zijn nimmer waargenomen : ook geen nadeelige gevolgen, zooals een blijvende staartverlamming of eenig door infectie veroorzaakt procesnbsp;op de inspuitingsplaats, van welke zaken enkele schrijversnbsp;melding maken.
Omtrent de duur der anaesthesie en motorische paralyse
-ocr page 140-114
hebben mijn waarnemingen aan de geslaagde gevallen geleerd, dat deze voor het verrichten der operatie voldoende was. Bn hieruit maak ik de gevolgtrekking, dat de duur dernbsp;gevoelloosheid, gerekend van het intreden daarvan, in hetnbsp;algemeen op minstens 30 minuten kan worden gesteld.
Het verloop der motorische paralyse is bij het meerendeel der patiënten vervolgd gedurende 2 uren na de injectie. Dikwijls werd gezien, dat de dieren reeds na 1 a Ij/^ ^^tir, zijnbsp;het dan ook met nog een meer of minder duidelijke motorische zwakte, op de been waren gekomen. Echter hebbennbsp;mijn bevindingen geleerd, dat voor een volledige opheffingnbsp;der motorische paralyse in het algemeen op è 3 uurnbsp;moet worden gerekend, onafhankelijk van het feit of voornbsp;de groote anaesthesie van een 1- af van een l}/2% novo-caine-oplossing werd gebruik gemaakt.
-ocr page 141-HOOFDSTUK VII.
C a t h e 1 i n (1902) meent op grond van zijn ervaringen bij patiënten de epidurale anaesthesie te moeten beschouwen als : „shoe”, ,,une traumatisme vertibral”, ,,un ébranle-ment des racines”. Hij gelooft niet aan een directe werkingnbsp;van de cocaine op de ruggemergszenuwen. Bij zijn patiëntennbsp;merkte hij namelijk op, dat seruminjecties in de epiduralenbsp;ruimte even duidelijk een verminderde gevoeligheid veroorzaakten als de cocaine-oplossing.
Het komt er dan ook volgens C a t h e 1 i n weinig op aan wat men inspuit; hoofdzaak is de ,,shoc’’, de traumatischenbsp;inwerking op de zenuwen in de epidurale ruimte. Daaëbijnbsp;vindt echter resorbtie van de ingespoten vloeistof plaats,nbsp;waardoor een meer algemeene of meer plaatselijke invloednbsp;(van b.v. de cocaine) kan worden verwacht.
Bernardbeig (1923) trekt uit zijn experimenten de conclusie dat de epidurale anaesthesie niet door een eenvoudige imbibitie tot stand komt, maar dat de zenuwelemen-ten via het veneuze en lymphatische systeem worden bereikt. Tevens beschouwt hij het feit, dat toevoeging vannbsp;adrenaline aan het anaestheticum of het gebruik van hyper-tonische oplossingen het ontstaan der anaesthesie vertragennbsp;als een bewijs voor de juistheid van zijn theorie.
Pape en Pitzehk (1925) beschouwen de epidurale anaesthesie als een echte geleidingsanaesthesie. Het anaestheticum werkt in op de zenuwbundels in de epidurale ruimte,nbsp;hetgeen volgens deze schrijvers begunstigd wordt doordatnbsp;deze bundels hier met een zeer dunne duraschede zijn omgeven.
-ocr page 142-116
Cuillé en Chelle (1931) meenen dat de anaesthesie tot stand komt door een eenvoudige imbibitie van het anaes-theticum in de spinale zenuwen, vandaar dat de gevoelloosheid eerst 7—10 minuten na de injectie tot stand komt, Denbsp;variaties in tijd voeren zij terug op een wisselende dikte dernbsp;perineurale bindweefselscheden.
Ook Renier (1932) geeft als zijn meening te kennen, dat de anaesthesie tot stand komt door imbibitie van hetnbsp;anaestheticum in de door de epidurale ruimte verloopendenbsp;zenuwen.
H c n n i g e r (1936) spreekt de meening uit, dat de werking van het anaestheticum op de spinale zenuwen buiten de foramina intervertebralia plaats vindt en dus niet in denbsp;epidurale ruimte. Hij geeft hiervoor enkele bewijzen aan,nbsp;terwijl anatomische onderzoekingen zouden worden verrichtnbsp;om het definitieve bewijs voor de juistheid van zijn opvatting te leveren. Deze onderzoekingen zijn mij echter niet bekend.
Hij zegt o.a. dat is aangetoond, dat bij de toepassing van de sacrale anaesthesie bij de mensch het anaestheticum kannbsp;opstijgen tot in de borstwervels, terwijl de anaesthesie beperkt blijft tot het door de ni sacrales verzorgde gebied ;nbsp;dit zou dan moeten worden toegeschreven aan de omstandigheid, dat de druk van de injectievloeistof in het borstgedeel-te te gering is om in de foramina intervertebralia door tenbsp;dringen.
Om een goed doordringen van de injectievloeistof in de foramina intervertebralia mogelijk te maken is een langzamenbsp;injectie noodzakelijk, daar anders ,,ventiel” werking kannbsp;optreden.
Bollen (1938) onderscheiidt 4 mogelijkheden waarop de werking van het anaestheticum in de epidurale ruimte kannbsp;plaats vinden :
1. Direct op de zenuwwortels in de epidurale ruimte ; het anaestheticum zou door de omhullende durasche-den diffundeeren.
-ocr page 143-117
2. nbsp;nbsp;nbsp;Op de zenuwen, nadat deze het wervelkanaal doornbsp;de foramina sacralia en intervertebralia hebben verlaten ; deze zenuwen hebben geen duraschede.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Op de zenuwwortels in de subarachnoideale ruimte ;nbsp;deze zenuwwortels zijn niet met durascheden bekleed.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Door de opname in het bloed, ten deele narcotisch,nbsp;ten deele perifeer verlammend.
De eerste mogelijkheid komt Bollen het meest waarschijnlijk voor, terwijl ook een inwerking van het anaesthe-ticum op de zenuwwortels buiten het wervelkanaal iou kunnen geschieden.
Aan de hand Van de gedane onderzoekingen en practi-sche ervaringen zal worden nagegaan, of het mogelijk is een inzicht te verkrijgen in de wijze waarop een ingespotennbsp;anaestheticum zijn werking ontplooit. Achtereenvolgens zullen de hieronder genoemde mogelijkheden worden- besproken.
a. nbsp;nbsp;nbsp;Door opname in de bloedbaan.
b. nbsp;nbsp;nbsp;Door diffusie door de durascheden van de in de epi-durale ruimte gelegen zenuwvezelbundels, eventueelnbsp;door het epi- en perineurium van de reeds gevormdenbsp;spinale zenuwen in de foramina intervertebralia ofnbsp;daarbuiten ; met andere woorden de epidurale anaes-thesic is een geleidingsanaesthesie.
c. nbsp;nbsp;nbsp;Door opname in de liquor cerebrospinalis en inwerking op het ruggemerg en op de in de subarachnoideale ruimte gelegen zenuwvezelbundels van dorsalenbsp;en ventrale wortels.
ad a. Men kan zich voorstellen dat het ingespoten anaestheticum door het epidurale bloedvatensysteem wordt gere-sorbeerd, om daarna via de bloedbaan een werking op de zenuwen uit te oefenen. Wanneer men echter nagaat, dat nanbsp;een epidurale injectie een algemeene werking (verminderdenbsp;gevoeligheid van het geheele lichaam (?)) niet merkbaar totnbsp;uiting komt en een regionaire anaesthesie zoo duidelijk aan-
-ocr page 144-118
wezig is, is de mogelijkheid, dat de novocaine door opname in de bloedbaan werkt, niet aan te nemen. Ook werd bijnbsp;mijn proeven met kalveren na intraveneuze toediening vannbsp;novocaine nimmer eenige anaestheseerende werking waargenomen.
ad b. Verschillende waarnemingen pleiten voor deze opvatting.
1. nbsp;nbsp;nbsp;Het ontstaan van een regionaire anaesthesie in hetnbsp;gebied, dat geinnerveerd wordt door die zenuwen,nbsp;welke door het anaestheticum worden omspoeld.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Het vrij constante tijdsverloop waarin een epiduralenbsp;anaesthesie tot stand komt. Deze duur van ongeveernbsp;20 minuten komt vrijwel overeen met de tijd waarinnbsp;een geleidingsanaesthesie elders, b.v. na een perineu-rale novocaine-injectie van de ni volares, het maximumnbsp;bereikt.
Nemen we dus aan, dat de epidurale anaesthesie een geleidingsanaesthesie is, dan komt de vraag naar voren, waar het anaestheticum zijn werking ontplooit. Dit kan op denbsp;zenuwvezelbundels in de epidurale ruimte zijn, zoowel als opnbsp;de zich vormende spinale zenuwen, nadat deze het wervelka-naal hebben verlaten.
Uit de beschrijving der experimenten met kleurstofinjec-ties in de epidurale ruimte is gebleken, dat de verspreiding der injectievloestof zeer onregelmatig kan zijn, maar tochnbsp;werd vrijwel steeds de meeste kleurstof teruggevonden innbsp;de foramina intervertebralia en in het verloop der uittredende spinale zenuwen.
Na een injectie van 20 cm^ kleurstofoplossing verspreidde ¦de vloeistof zich even ver naar voren als bij een injectie vannbsp;75 cm3, maar in het laatste geval was de geheele plexusnbsp;sacralis intensief blauw gekleurd, terwijl in het eerste gevalnbsp;een sterke blauwklcuring slechts beperkt was tot de laatstenbsp;sacraalzenuwen.
Na een injectie van 90 cm3 kleurstofoplossing werd opgemerkt dat wederom de plexus sacralis blauw gekleurd was.
-ocr page 145-terwijl in het lendengedeelte alleen de uitgangen der foramina intervertebralia blauwkleuring vertoonden. In de epidu-rale ruimte werd bij dit experiment in het lendengedeelte een meer intensieve kleuring waargenomen dan in het sacrale gedeelte.
Het microscopisch onderzoek toonde aan, dat onder de oppervlakkige laag van het epineurium der spinale zenuwennbsp;in de plexus sacralis een sterke ophooping van kleurstof hadnbsp;plaats gevonden ; ook in de zenuwbundels uit de epiduralenbsp;ruimte werd kleurstof teruggevonden, maar in veel minderenbsp;mate.
Getoetst aan de resultaten na kleurstofinjecties mogen we dus aannemen dat het anaestheticum zijn grootste werkingnbsp;zal ontplooien in en buiten het foramen intervertebrale ; hiernbsp;immers is het beste contact van de zenuwen met de injectie-vloeistof te verwachten. Weliswaar zal ook in de epiduralenbsp;ruimte eenige werking op de zenuwvezelbundels plaats vinden, maar het contact met de injectievloeistof zal geringernbsp;zijn.
Reeds werd bij de verhandeling over de practische toepassing op het merkwaardige feit gewezen, dat in vele gevallen een gevoeligheid van de tusschenklauwhuid aanwezig bleef. Deze tusschenklauwhuid wordt verzorgd door zenuwen, welke hun oorsprong vinden in de n. ischiadicus (n.nbsp;peroneus en n. tibialis). De meest aannemelijke verklaringnbsp;voor deze onvoldoende anaesthesie is, dat de n. ischiadicusnbsp;als een der zwaarste zenuwen van de plexus sacralis moeilijknbsp;door de injectievloeistof wordt geimbibeerd. In deze veronderstelling spreekt men tevens de gedachte uit, dat de voornaamste werking van het epiduraal ingespoten anaestheticumnbsp;in of direct buiten het foramen intervertebrale plaats vindt.nbsp;Immers de n. ischiadicus bereikt zijn groote omvang eerst nanbsp;vereeniging van de zenuwbundels uit de epidurale ruimte totnbsp;een spinale zenuw en dit vindt plaats in en direct buitennbsp;het foramen intervertebrale.
Gaat men van de veronderstelling uit, dat het anaesthe-
-ocr page 146-ticum reeds in de epidurale ruimte zijn volle werking ontplooit, dan bestaat er niet de minste reden voor het veel-duldig optreden van een onvoldoende anaesthesie alleen van de tusschenklauwspleet, daar alle zenuwvezelbundels evenveel kans hebben meer of minder goed met het anaestheticumnbsp;te worden geimbibeerd.
Is eenmaal een zenuw gevormd, dan kan de ligging van bepaalde zenuwvezelen (in dit geval de vezelen, die de tus-schenklauwhuid verzorgen) van dien aard zijn, dat zij moeilijknbsp;door het anaestheticum worden beinvloed.
Het veelvuldig uitblijven van volledige gevoelloosheid der tusschenklauwhuid bij de toepassing der epidurale anaesthesie zou ik willen aanvoeren als een bewijs voor het feit,nbsp;dat de anaesthesie voornamelijk in en buiten het foramennbsp;intervertebrale tot stand komt.
Uit de onderzoekingen van hoofdstuk II is gebleken dat de anatomische gesteldheid der foramina intervertebralia vannbsp;dien aard is, dat een epiduraal ingespoten vloeistof door dezenbsp;openingen naar buiten kan dringen. In die gedeelten dernbsp;openingen waar de spinale zenuwen naar buiten treden zijnnbsp;de verhoudingen zoodanig, dat de ingespoten vloeistofnbsp;in zeer nauw contact met de zenuwen wordt gebracht.nbsp;Ook hierin kan een bewijs worden gezien voor de opvatting dat de voornaamste werking van het anaestheticumnbsp;niet in de epidurale ruimte maar in de foramina intervertebralia en daarbuiten tot stand komt.
In verband hiermede wordt nog eens de nadruk gelegd op de noodzakelijkheid de injectie van de verdoovingsvloeistofnbsp;langzaam en regelmatig te doen plaats vinden ; het anaestheticum krijgt dan gelegenheid zijn weg te zoeken in de epidurale ruimte en foramina intervertebralia, waarbij de aanwezigheid van de neiging tot negatieve druk een factor vannbsp;beteekenis is.
Ook het voorkomen van onvoldoende of onregelmatige anaesthesie in die gevallen, waarbij men zeker is dat de injectie öp de juiste wijze in de epidurale ruimte heeft plaats
-ocr page 147-gevonden, is aan de hand van boven beschreven opvatting beter te verklaren.
Men kan zich voorstellen, dat door een samenloop van omstandigheden de ingespoten vloeistof te veel door enkelenbsp;foramina intervertebralia afvloeit, zoodat andere, b.v. meernbsp;naar voren gelegen openingen, te weinig anaestheticumnbsp;ontvangen. Ook is het mogelijk, dat men bij een te snellenbsp;injectie een opstuwing van het epidurale vetweefsel (z.g.nbsp;ventielwerking) in bepaalde foramina te weeg brengt, tengevolge waarvan de aldaar uittredende spinale zenuwennbsp;niet of in geringe mate door het anaestheticum worden bein-vloed. Zelfs is het niet uit te sluiten, dat de verhoudingennbsp;in de epidurale ruimte tijdens de injectie van dien aard worden, dat vrijwel alle ingespoten vloeistof door één of tweenbsp;foramina, die direct bij de injectieplaats zijn gelegen afvloeit:nbsp;in deze gevallen zullen we dus de verlangde anaesthesie nietnbsp;verkrijgen.
Tenslotte is het nog mogelijk dat de injectievloeistof zich in de epidurale ruimte verdeelt zonder in voldoende matenbsp;in en door de foramina intervertebralia af te vloeien. Innbsp;een dergelijk geval zal men een onvoldoende anaesthesienbsp;over een groote uitgebreidheid kunnen waarnemen.
ad c. De vraag of door opname in de liquor cerebros-pinalis het anaestheticum op het ruggemerg en op de zenuw-vezelbundels in de subarachnoideale ruimte zal inwerken kan op grond van mijn onderzoekingen (hoofdstuk V) bevestigend worden beantwoord. Het is echter gebleken, datnbsp;deze invloed als een te verwaarloozen factor kan wordennbsp;gezien. Immers na een epidurale injectie van de gebruikelijkenbsp;dosis novocaine-oplossing is de hoeveelheid novocaine innbsp;de liquor uiterst klein en in een zóó geringe concentratie aanwezig, dat hiervan nauwelijks een inwerking is te verwachten.
In dit verband zou tevens de vraag kunnen worden gesteld, of het via de liquor cerebrospinalis mogelijk is, dat de voor het leven belangrijke centra in het verlengde merg wor-
-ocr page 148-den bereikt en daarmede worden bedreigd. Het antwoord op deze vraag is bepaald door het resultaat van mijn onderzoekingen. In de liquor cerebrospinalis uit het bereik vannbsp;het verlengde merg, welke liquor door een occipitale punctienbsp;werd verkregen, is het mij nimmer gelukt novocaine aan tenbsp;toonen en volgens mijn meening is deze mogelijkheid in hetnbsp;algemeen dan ook uitgesloten.
De epidurale anaesthesie, waartoe de injectie in het gebied achter het sacrum is verricht, moet worden opgevat als eennbsp;g e 1 e i d i n g s anaesthesie met dien verstande,nbsp;dat de inwerking van het anaestheticum voornamelijk op denbsp;spinale zenuwen tot stand komt in en buiten de foramina intervertebralia ; de inwerking ervan op het zennuw-weefsel binnen de epidurale ruimte komt eerst op de tweedenbsp;plaats.
-ocr page 149-1. nbsp;nbsp;nbsp;In een groot aantal seriecoupes van de wervelkolom vannbsp;een pasgeboren kalf werd de anatomische gesteldheidnbsp;van het wervelkanaal en de foramina intervertebralianbsp;met hun inhoud bestudeerd.
Bij dit onderzoek bleek, dat de epidurale ruimte niet in de foramina intervertebralia is afgesloten, maar datnbsp;het in de epidurale ruimte en foramina intervertebralianbsp;aanwezig vet- en bindweefsel zich zonder onderbrekingnbsp;in het soortgelijke weefsel van de omgeving der wervelkolom voortzet.
De spinale zenuwen worden bij hun uittreden omgeven door bindweefselplaten, die afkomstig zijn van fas-cies, welke hun oorsprong vinden in het periost van wervelboog en wervellichaam.
Op de bodem der epidurale ruimte en in de foramina intervertebralia is een sterk ontwikkeld complex venaenbsp;aanwezig.
2. nbsp;nbsp;nbsp;In een theoretische verhandeling werd nagegaan welkenbsp;verschijnselen zich kunnen voordoen bij de inwerkingnbsp;van een epiduraal ingespoten anaestheticum op het sympathische en parasympathische zenuwstelsel.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Een experimenteel onderzoek is ingesteld naar de zoogenaamde negatieve druk in de epidurale ruimte. Denbsp;resultaten van dit onderzoek hebben geen verklaringnbsp;voor de aanwezigheid van deze negatieve druk opgeleverd. Er is wel een aanleiding in gezien een hypothesenbsp;daaromtrent op te stellen.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Met behulp van kleurstofinjecties in de epidurale ruimtenbsp;kon een beter inzicht omtrent het gedrag van epiduraalnbsp;ingespoten vloeistoffen worden verkregen. Het bleek,nbsp;dat de meeste kleurstof in de foramina intervertebralianbsp;in in het verloop der uittredende spinale zenuwen werdnbsp;teruggevonden.
5. nbsp;nbsp;nbsp;Een uitgebreid onderzoek werd ingesteld naar de door-
-ocr page 150-laatbaarheid van de dura mater spinalis voor epiduraal ingespoten novocaine-oplossingen.
Met behulp van een speciale chemische methode werd een groot aantal novocaine-bepalingen verricht van denbsp;liquor cerebrospinalis van kalveren, waarop tevoren eennbsp;epidurale anaesthesie met 13^% novocaine-oplossingnbsp;was toegepast. Ook bij drie volwassen runderen werden deze bepalingen gedaan.
Het bleek dat na een epidurale anaesthesie het novo-caine als zoodanig in de liquor cerebrospinalis is aan te toonen. Deze hoeveelheden echter zijn uiterst geringnbsp;en door enkele experimenten is bewezen, dat daarvannbsp;slechts zeer weinig en dikwijls zelfs geen werking op denbsp;zenuwelementen is te verwachten.
Uit eigen onderzoekingen en uit de literatuurstudie kon de gevolgtrekking worden gemaakt, dat het novo-caine als gevolg van diffusie door de dura, subduralenbsp;ruimte en arachnoidea in de liquor cerebrospinalis terecht komt.
6.-
De practische toepassing der epidurale anaesthesie, in het bijzonder bij het rund, is in een uitgebreid literatuuroverzicht behandeld.
De ervaringen met de groote (hooge) epidurale anaesthesie bij het rund aan de Heelkundige Kliniek zijnnbsp;in een tabel samengebracht en aan een bespreking onderworpen.
De anaestheseerings-methode bleek van groote practische beteekenis voor de chirurgie van het rund, vooral ten behoeve van operaties aan de extremiteiten (klauw-exarticulaties).
Aan de hand van de beschreven onderzoekingen en practische ervaring is een verhandeling gegeven overnbsp;het wezen der epidurale anaesthesie. Zij is een gelei-dingsanaesthesie met dien verstande, dat het anaesthe-ticum in hoofdzaak in en buiten de foramina in-tervertebralia op de spinale zenuwen inwerkt.
7.
-ocr page 151-1)
2)
3)
4)
5)
6)
7)
8)
9)
10)
11)
12)
13)
BALAUD BECKER:
14) nbsp;nbsp;nbsp;BROOK:
15) nbsp;nbsp;nbsp;BROOK:
16) nbsp;nbsp;nbsp;BROOK:
17)
18)
ALMS, K. : Beitrag zur Lumbalanaesthesie beim Rinde.
Dissertatie Hannover 1928. ANTOINE ET HHYNEN: La racbianesthésie chez Ie chien.
Annales de medicines vet. 1922. ANTOINE ET LléGOIS : L’anesthésie épidurale, ses applicationsnbsp;en clinique canine.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ann. de Méd. Vét. 1931, blz. 337.
ALBRECHT: Ueber die verschiedenen Methoden der örtlichen Betaubung.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Tierarztl. R.schau 1934.
BALDONI : Anaesthesie mit Hilfe von Cocaïn injektionen in den Wirbelkanal bei Tieren.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ref. Ellenbeirger Schütz 1901.
BRAUN: Die lokalanaesthesie, ihre wissenschaftlichen Grundla-gen und praktische Anwendung. nbsp;nbsp;nbsp;Leipzig 1914.
BERNARDBEIG: L'anesthésie épidurale par la voie du canal sacré.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Dissertatie Toulouse 1923 (med. fac.)
BON: De l’anesthésie locale et regionale chez les animaux domestiques.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Dissertatie Lyon 1925.
BENESCH ; Eine anaesthesierungsmethode am stehenden Rind für dasz Albrechtsen Verfahren der Sterilitatsbehandlung.
Wiener Tierarztliche Monatschr. 1926, blz. 130. BENESCH : Klinisch experimentelle Untersuchungen über die normale und medikamentell beeinfluszte Uterusbewegung am lebendennbsp;Rind im Puerpernium.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' Wiener Tierarztl. M.schr. 1931.
BENESCH: Die Lumbal-(Extradural)anaesthe.sie beim Hund mit Tutokaïn in der Geburtshilfe.
Münch. Tierarztl. W.sahr. 1932. : La rachianesthésie chez Ie chat. Dissertatie Parijs 1927.nbsp;Geburtshilfe und Sakralanaesthesie.
Deutsche Tierarztl. R.schau 1929, blz. 240.
Deutsche Tierarztl. W.schr. 1929. Spinal (Epidural) anaesthesia in cattle.
Vet. Record 1930, blz. 30. The uses of epidural anaesthesia in bovine practice.
Vet. Journal 1933, blz. 189. Spinal (epidural) anaesthesia in the domestic animals.nbsp;A review of our knowledge at the present time.
Vet. Record 1935, blz. 549. BERLUREAU: L’anesthésie épidurale chez le chien.
Proefschrift Toulouse 1933.
BECKER : Zur Epiduralanaesthesie in der Geburtshilfe.
Tierarztl. R.schau 1934, blz. 273. BROWNE : Demonstration on spinal (epidural) anaesthesia innbsp;a cow.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Vet. Record 1935, blz. 997.
19)
-ocr page 152-20) nbsp;nbsp;nbsp;BOLZ : Extradurale uad Subdurale anaesthcsie beim Hund.
Berl. Tierarztl. W.schr. 1937, blz.427.
21) nbsp;nbsp;nbsp;BYRNE: Anaesthesia in Veterinary Practice.
' nbsp;nbsp;nbsp;Vet. Record Nov. 1938.
22) nbsp;nbsp;nbsp;BOLLEN: Over epiduraal anaesthesie.
Dissertatie Amsterdam 1938.
23) nbsp;nbsp;nbsp;BUNGENBBRG DE JONG:
Miinch. Med. W.schr., 77, 1061. (1930
24) nbsp;nbsp;nbsp;BONNIOT: Note sur la pression épidurale negative.
Bull et mém de la Soc. de Ghir. 1934 IX. p. 134
25) nbsp;nbsp;nbsp;CORNING : Spinal anaesthesia and local medication of the spinal
cord. nbsp;nbsp;nbsp;New York Medical Journal 1885.
The Medical Record 1888.
26) nbsp;nbsp;nbsp;GUILLé ET SENDRAIL: Analgesic cocainique par voie rachi-
dicnne. nbsp;nbsp;nbsp;Reveu vétérinaire de Toulouse 1901.
27) nbsp;nbsp;nbsp;CATHELIN: La ponction du canal sacré et la méthode épidurale.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;La presse médicale. Juni 1901.
28) nbsp;nbsp;nbsp;CATnELIN: Les injections épidurales. Dissertatie Parijs 1902.
29) nbsp;nbsp;nbsp;CADéAC : Rachianesthésie du chien et du chat.
Journal de Lyon 1914, blz. 153 e.v.
30) nbsp;nbsp;nbsp;CADIOT: Précis de Chirurgie Vétérinaire, 5e dr. 1926.
31) nbsp;nbsp;nbsp;CHRISTALLON: Reposition des vorgefallenen Uterus unter An-wendung des epiduralen Leitungsanaesthesie mit Tutocain.
Wiener Tierarztl M.schr. 1928, blz. 541.
32) nbsp;nbsp;nbsp;CORNEC ET RéNIER : Anaesthésie épidurale chez les bovidés.
Ree. de méd. vet. 1930, blz. 269.
33) nbsp;nbsp;nbsp;GUILLé ET CHELLE : L’anaesthésie épidurale chez les animaux
domestiques. nbsp;nbsp;nbsp;Réveu gén. méd. vét. 1931.
34) nbsp;nbsp;nbsp;CLARK AND SHOLL :
Journal of the Am. Vet. Med. Ass. Juli 1932.
35) nbsp;nbsp;nbsp;CALDWELL : The adventages of epidural anaesthesia in various
bovine cases. nbsp;nbsp;nbsp;Vet. Record 1933.
36) nbsp;nbsp;nbsp;COWDRY: Special Cytologie III, blz. 1485 e.v.
37) nbsp;nbsp;nbsp;DAUVOIS : Anesthesie sacrococcygienne et torsion utérine.
Reveu générale de Méd. vét. 1931.
38) nbsp;nbsp;nbsp;DAUVOIS : Anesthésie épidurale en obstétrique bovine.
Ree. méd. vét. 1931, blz. 787.
39) nbsp;nbsp;nbsp;DEHECQ: Réflexions sur l’anesthésie épidurale.
Ree. méd. vét. 109 1933, blz. 208.
40) nbsp;nbsp;nbsp;EXDGLIOTTI: Eine neue Methode der regionaren Anasthesie, dienbsp;peridurale segmentare Anasthesie.
Zentr. BI. f. Chir. 1931, blz. 3141.
-ocr page 153-41) nbsp;nbsp;nbsp;EDEN: Tierversuche über Rückenmarkanaesthesie.
Deutsche Zeitschrift für Chirurgie 1902, Brid. 67.
42) nbsp;nbsp;nbsp;ERHARDT: Versuche über der Lumbalanaesthesie an Kalbemnbsp;bed Verwcndung von Tropacocain mit Zusatz von Gummiarabicum.
Wochenschrdft für Tierheilkunde und Vdehzucht 1908, blz. 199.
43) nbsp;nbsp;nbsp;EIBL : Die Lumbalanaestehsie in der tagldchen Praxis bei Jung-
bullcn und Scheinen. nbsp;nbsp;nbsp;M. Tierarztl. W.schr. 1935.
44) nbsp;nbsp;nbsp;EISSNER: Die quantitative kolorimetrische Bestimmung des Novocains und Anasthesins mit p-naphtol.
Arch. d. Pharm. u. Berichte d. deut. pharm. Gesellschaft
40 (1930) Bd. 268, blz. 322.
45) nbsp;nbsp;nbsp;ELLENBERGER LEND BAIIM: Handbuch der vergleichendennbsp;Anatomie der Haustiere, 16de druk.
46) nbsp;nbsp;nbsp;FITZREGALD : Epidural Block, Benesch Anaesthesia.
The Vet. Record 1928, blz. 67.
47) nbsp;nbsp;nbsp;FLEXNBR: Some problems of the origin, circulation andnbsp;absorption of the cerebrospinal fliud.
Quaterly Review of Biology, Dec. 1933.
48) nbsp;nbsp;nbsp;FOREISTIER : Le trou de conjugaison vertebral et I’espace epidural,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Dissertatie Parijs 1922.
49) nbsp;nbsp;nbsp;FRAUCHIGER LIND HOFMANN: Liquor Untersuchungen helm
Rind. nbsp;nbsp;nbsp;Schweizer Arch. f. T. h. kunde 29 48 (1939).
50) nbsp;nbsp;nbsp;GöTZE; Erfahrungen mit der Sakral und Lumbalnarkose beim
Rind. nbsp;nbsp;nbsp;Deutsche Tierarztl. W.schr. 1928, blz. 833.
51) nbsp;nbsp;nbsp;GöTZE: Aktuelles aus der Kliniek für Geburtshilfe und Rinder-
krankheiten. nbsp;nbsp;nbsp;Deutsche Tierarztl. W.schr. 1934.
52) nbsp;nbsp;nbsp;GRASZL: Die Verwendung der epiduralen Anaesthesie in dernbsp;Diagnostiek und Therapie der sogenannten Koliken des Pferdes.
Wiener Tierarztl. Monatschr. 1929, Heft. 8 en 9.
53) nbsp;nbsp;nbsp;GOFFINET ET DUHAiUT: L’anesthésie sacrée ou épidurale sesnbsp;applications en clinique bovine.
Annales de méd. vét. 1930, blz. 198.
54) nbsp;nbsp;nbsp;GASKELL: The involuntary nervous system.
55) nbsp;nbsp;nbsp;GIORDIANENGO : Bull et mém. de le Soc. de Ohir. de Paris
6 Nov. 1931 (ref.).
56) nbsp;nbsp;nbsp;HARTOG : De sacraal-anaesthesie bij het rund.
Tijdschr. v. Diergeneeskunde 1936, blz. 1088.
57) nbsp;nbsp;nbsp;HARTOG :nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Wiener Tierarztl. Monatschr. Jhrg. 25, 1938,
58) nbsp;nbsp;nbsp;HERBERT: Beitrag zur Sakralanaesthesie beim Pferd.
59) HOPKINS:
in domestic animals.
Dissertatie Hannover 1935. The correlation of anatomy and epidural anaesthesia
Cornell Veterinarian 1935, blz. 263.
-ocr page 154-60) nbsp;nbsp;nbsp;HOFMANN : Ueber Schaden der Epiduralanaesfchesie beim Rind.
Schweiz. Arch. f. Tierheilkunde 1937.
61) nbsp;nbsp;nbsp;HAMID: Epidural anaesthesia in Indian cattle and buffaloes.
Veterinary Journal Jan. 1939.
62) nbsp;nbsp;nbsp;HEILIGTAG: Ueber die Hiillen des Rückenmarkes und derennbsp;Zwischenraume beim Hunde.
63) nbsp;nbsp;nbsp;HENNIGER : Die peridurale segmentare Anaesthesie 'hei urolo-
gischen Operationen. nbsp;nbsp;nbsp;Wiener Klin. W.schr. 1936, biz. 1148.
64) nbsp;nbsp;nbsp;HOOD ART, JUDET ET MATHEY: Sur l’anesthésie éipiduralenbsp;des racines dorsales, lombaires et sacrées.
Bull et mém. de la Soc. Nat. de Chir. 1934, LX. p. 510.
65) nbsp;nbsp;nbsp;KLARENBEEK: Vergleichende Versuche mit verschiedenen Do-sierungen bei subkutaner und lumbaler Application von Alypianbsp;beim Hunde, gleichzeitig ein Beitrag zur Anatomie des Lenden-marks.
Arch. f. wissenschtl. und prakt. Tierheilkunde 1915, biz. 426-448.
66) nbsp;nbsp;nbsp;KRANEFOED : Epiduralanaesthesie bei Torsio uteri.
Tierarztl. R.schau 1934, biz. 456.
67) nbsp;nbsp;nbsp;KOPF: Epiduralanaesthesie in der Geburtshilfe und Sterilitats-
behandlung beim Rind. nbsp;nbsp;nbsp;Dissertatie München 1934.
68) nbsp;nbsp;nbsp;KENNETH BULLOCK AND MACDONALD: The fate ofnbsp;drugs used in spinal anaesthesia.
J. Pharmacology and Experimenral Therapeutics 62 39 (1938).
69) nbsp;nbsp;nbsp;KOSTER, SHAPIRO AND POSEN: A method for the determination of procaine in cerebrospinal fluid.
The Journal of Labatory Clinical Medicine 21 1096 (1936).
70) nbsp;nbsp;nbsp;KüSTNER UND EISSNBR : Quantitative Untersuchungen uebernbsp;das Verhalten des Novocains in Liquor.
Münch. Med. W.schr. 1930, biz. 622.
71) nbsp;nbsp;nbsp;LICHTENSTERN: Die Lumbalpunktion beim Pferd und Rind.
Dissertatie Hannover 1910. Die Lumbalpunktion und Injektion und ihr Anwendungsgebiet beimnbsp;Rind.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;M. Tierarztl. Wochenschrift Bd. 54, biz. 369.
72) nbsp;nbsp;nbsp;LEPINAY : Technique et indications de la ponction lombaire chez
le chien. nbsp;nbsp;nbsp;Annales de Méd. vet. 1912, biz, 156.
73) nbsp;nbsp;nbsp;LIMOUSIN: De la rachianesthésie en médicine vétérinaire.
Dissertatie Toulouse 1926.
74) nbsp;nbsp;nbsp;LEOD AND FRANK: A preliminary report regarding epiduralnbsp;anaesthesia in equines and bovines.
Journal of the americ. vet. med. ass. bnd. 72, biz. 327.
75) nbsp;nbsp;nbsp;LINDE: Ein Fall von Reposition des prolabierten Uterus beinbsp;der Kuh mit Hilfe der Extraduralanaesthesie.
Tierarztl. Rundschau 1928, biz. 271.
-ocr page 155-76) nbsp;nbsp;nbsp;LORENZ: Beitrag zur epiduralen anaesthesie beim Rind vonnbsp;geburtshilflichgyna'hologischen Standpunkt.
Dissertatie Leipzig 1931.
77) nbsp;nbsp;nbsp;OBER A : Ein Bedtrag zur Lumbalanaesthesie beim Schweine.
Dissertatie Berlijn 1932.
78) nbsp;nbsp;nbsp;MAASS : Ueber Lumbalanaesthesie beim Hunde.
Dissertatie Gieszen 1904.
79) nbsp;nbsp;nbsp;MEYER : Sakralanaesthesie und Kolikbehandlung.
Berl. Tierarztl. W.schr. 1929, biz. 441.
80) nbsp;nbsp;nbsp;MINTSCHEFF: Epidural- Sakralanaesthesie in der Veterinair-
medizin (Bulgaarsch). nbsp;nbsp;nbsp;Ref.. Ell. Sch. 1930, biz. 412.
81) nbsp;nbsp;nbsp;MAYR: Epiduralanaesthesie beim Rind.
Miinch. Tierarztl. W.schr. 1930, biz. 658.
82) nbsp;nbsp;nbsp;MENNERAT: Rachianesthésie du chien cn du chat.
Rec. méd. vet. 1931, biz. 787.
83) nbsp;nbsp;nbsp;MARTIN : Lehrbuch der Anatomie der Haustiere.
84) nbsp;nbsp;nbsp;POLOMSKY: Zur Frage der Cocaïnisierung des Rückenmarks
bei Haustieren. nbsp;nbsp;nbsp;Ref. Ellenberger Schütz 1903.
85) nbsp;nbsp;nbsp;PAPE UND PITZSCHK : Versuche über extradurale Anaesthesienbsp;beim Pferde.
Arch. f. wiss. und prakt. Tierheilkunde 1925, blz. 558.
86) nbsp;nbsp;nbsp;PITZSCHK ; Versuche über extradurale Anaesthesie beim Pferde.
Dissertatie Berlijn 1925.
87) nbsp;nbsp;nbsp;POWASHENKO : Ueber die Anwendung der Extra-duralanaes-thesie bei Hunden und Katzen.
Arch. f. Wiss. und prakt. Tierheilkunde 1930.
88) nbsp;nbsp;nbsp;PFEIFFER WESTHUES : Operations cursus für Tierarzte und
Studierende. nbsp;nbsp;nbsp;13e Auflage, 1940
89) nbsp;nbsp;nbsp;RETZGEN: Beitrag zur Fragen der örtliche Betaubung desnbsp;Schwanzes von Pferd und Hund durch Leitungsanaesthesie.
Dissertatie Berlijn 1925.
90) nbsp;nbsp;nbsp;RICHTER : Erfahrungen mit der Epiduralanaesthesie vom ge-burtshilflich gynakologischen Standpunkt.
Berliner Tierarztl. W.schr. 1929.
91) nbsp;nbsp;nbsp;RENIER : L’anesthésie rachidienne épidurale chez les bovidés.
Dissertatie Alfort 1932.
92) nbsp;nbsp;nbsp;RENIER : Des injections rachidiennes épidurales chez les bovidés.
Rec. méd. vét. 1933, blz. 137.
93) nbsp;nbsp;nbsp;REHM: Die Cerebrospinalflüssigkeit der Tiere.
Arch. f. wiss. und prakt. Tierheilkunde 1940.
94) nbsp;nbsp;nbsp;RöDER EN BERGE: Chirurgische Operationstechnik.
4e Auflage 1939.
-ocr page 156-95)
96)
97)
98)
99) 100)nbsp;101)nbsp;102)
103)
104)
105)
SCHOTSMAN: De ruggemergs anaesthesie bij bet paard.
Dissertatie Utrecht 1926. SELLNICK: Beitrag zur Extraduralanaesthesie i.d. Praxis dernbsp;Tierarzte.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Tierarztl. iR.schau 1928, biz. 819.
STINSON : The effect of bovine spinalanaestbesia on tonic con-traction of the uterus in dystokia.
Vet. Record 1930, biz. 332. Spinalanaestbesia and surgery of the bovine penis.
Vet. Record 1931, biz. 1039. Anesthésie épldurale chez la béte bovine.
Atm. méd. vet. 1931, biz. 302. Versuche mit der Sakralanaesthesie bei Hunden.
Dissertatie Hannover 1933. SONE7NSCHEIN: Versuche ueber Extraduralanaesthesie beinbsp;der Ziege.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Dissertatie Berlijn 1937.
SPIEGEL : Handbuch der Normale und Pathologische Physiologic. (Bethe, Bergmann, Embden, Elbinger).
TOIMASCHEK: Die extra duralanaesthesie bei Prolapsis Uteri der Rinder in der Praxis.
Wiener Tierarztl. W.schr. 1928, biz. 701, TIEMAN: Versuche zur Ausfilhrung der Sakralanaesthesie beimnbsp;Schwein.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Dissertatie Hannover 1935.
UGUEÏ'I: La rachianesthésie épidurale en obstétrique vétérinaire.
Dissertatie Parijs 1930.
La rachianesthésie épidurale chez les équidés.
Ree. méd. vét. 1931.
Moderne therapeutische Eingriffe beim Pferd.
Prager Archiv f. Tiermedizin 1933. UHBR ; Die Epidural anasthesie beim Pferde und ihre praktischenbsp;Verwendung bei inneren Krankheiten.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ref. Eli. Soh. 1936.
VEERS ; Beitrag zur Sakralanaesthesie beim Rinde.
Dissertatie Hannoiver 1928.
WINTERER; Rüokenmarkanaesthesie.
Dissertatie Gieszen 1907. Die Narkose bei Haustieren.
M. Tierarztl, W.schr. 1929, blz. 169. Ueber epidurale Anaesthesierungsmethoden beimnbsp;Schweiz. Arch, f. Tierheilkunde 1930, blz. 82.nbsp;WEED : The cerebrospinal fluid.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Phys. Rev, April 1922,
WILLSTAEDT: Zur qualitativen und quantitativen Bestimmung des Novocains.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Bioch. Ztschr. 269, 189 (1934).
ZEMAITIS : Beitrag zur extra durale Anaesthesie des Hundes.
Dissertatie Weenen 1927.
STINSON ;
SCHIjNS :
STANCE:
106) nbsp;nbsp;nbsp;UGUEN :
107) nbsp;nbsp;nbsp;ULLRICH:
108)
109)
110)
111)
112)
WESTHUES:
WIJSMANN: Rind.
113)
114)
115)
1. nbsp;nbsp;nbsp;Bij een etterig necrotiseerende arthritis van het klauw-gewricht bij het rund dient in vele gevallen aan denbsp;drainage van het gewricht de voorkeur te worden gegeven boven de exarticulatie.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Indien bij cryptorchismus abdominalis completa ('in-completa) bij de groote huisdieren een behandeling ge-wenscht wordt, verdient een castratie de voorkeur boven de hormoon-therapie.
3. nbsp;nbsp;nbsp;De bestrijding van morbus pullorum behoeft verbetering.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Het is gewenscht, dat op de voor de diergeneeskundigenbsp;praktijk in de handel gebrachte sera, entstoffen ennbsp;diagnostica een controle wordt uitgeoefend, wat betreftnbsp;hun werkzaamheid.
5. nbsp;nbsp;nbsp;De opvatting, dat de bloedplaatjes als dragers dernbsp;thrombokinase bij de bloedstolling een belangrijke rolnbsp;spelen, is niet juist.
6. nbsp;nbsp;nbsp;Bij de diagnostiek van hartaandoeningen bij paardennbsp;dient meer aandacht te worden besteed aan het voorkomen van boezemfibrilatie.
7. nbsp;nbsp;nbsp;Aan de gunstige werking van vele in de handel gebrachte z.g. specifieke geneesmiddelen tegen verschillende vormen van koliek bij paarden dient te wordennbsp;getwijfeld, zoolang deze waarde niet langs experimen-teele weg is bewezen.
8. nbsp;nbsp;nbsp;De impotentia coeundi bij den stier, tengevolge van hetnbsp;niet verstrijken van de S-vormige bocht, berust op eennbsp;erfelijke, waarschijnlijk enkelvoudige recessieve eigenschap.
9. nbsp;nbsp;nbsp;Het is noodzakelijk de contróle op alle levensmiddelennbsp;van dierlijke oorsprong met uitzondering van het scheikundig onderzoek in engere zin, op te dragen aannbsp;diensten, welke staan onder diergeneeskundige leiding.
-ocr page 158-JS’': IM T'..-^3§)! jtl£r^A
•^H-
¦¦U-^ 1 •' : nbsp;nbsp;nbsp;. r. .r-'-¦-'i' ’•
. .... nbsp;nbsp;nbsp;4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;- •» .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
j'.-.Y^4?; nbsp;nbsp;nbsp;-lis:;!’'¦-'*gt; '*f'y7'*gt;t) tjo'51'!;' *! j,.''!'' .' ;
t^-'-^h‘i rrirlihfetfi'. nbsp;nbsp;nbsp;boiv -'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;',nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'
’^b .'.fcï'HRSïtj
%
i, ij.ijk,;..,?.3i. nbsp;nbsp;nbsp;'¦
!i V ¦:' ' '
¦' r-u4jgt;y^ji
¦¦;¦¦ Qï. , -'T’a^A:
:¦/ .quot;
r - -.1 .• nbsp;nbsp;nbsp;‘nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-Aquot;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.;.
'. 'ii; . ¦- nbsp;nbsp;nbsp;:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦ V'u
-ocr page 159-■• ' 'S - .,
/a
-ocr page 161-I \
? . “
c.-.:
â– i
f '•
V
- gt;S.-’ , * A
'i* N
¦
' n
V
A
-ocr page 164-