BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT
3147 284 2
-ocr page 5-e*^
. /-
¦'ijgt;
¦F~^
MEDISCH-PAEDAGOGISCH-SOCIALE
BESCHOUWINGEN
TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE GENEESKUNDE AAN DE RIJKS-UNIVERSITEITnbsp;TE UTRECHT, OP GEZAG VAN DEN WAARNEMENDENnbsp;RECTOR-MAGNIFICUS L. VAN VUUREN, HOOGLEERAARnbsp;IN DE FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE.
VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT DERnbsp;GENEESKUNDE TE VERDEDIGEN OP
DINSDAG 9 JUNI DES NAMIDDAGS TE 3 UUR
DOOR
GEBOREN TE ZALK EN VEECATEN
-ocr page 6-^an mijn orouio en kinderen.
-ocr page 7-Dit proefschrift verschijnt twee en twintig jaar na beëindiging van mijn studie aan de Universiteit te Leiden.
Nu dit werk volbracht is, denk ik met groote dankbaarheid in de allereerste plaats aan mijn ouders, die het mij mogelijk gemaaktnbsp;hebben mijn studie voor arts aan te vangen en te beëindigen.
Dan gaan mijn gedachten naar Leiden, waar het een groot genoegen was te werken.
Met zeer groote waardeering denk ik aan hen, die reeds van ons gingen: aan de Professoren Einthoven, Nolen, v. Leersum ennbsp;Zaaijer.
Met weemoed en dankbaarheid denk ik aan hen, voor al wat zij in het leven aan wetenschap, kennis en critische zin mij meegegeven hebben.
Met groote dankbaarheid denk ik nog steeds aan de hoog-leeraren v. Calcar, v. d. Hoeve, v. d. Hoeven en Jelgersma.
Indien wij als studenten beter inzicht hadden in wat voor ons verder leven nuttig en noodig was, we zouden meer efficiëntnbsp;gewerkt hebben.
Het is vanzelfsprekend dat ik U, hooggeleerde Remijnse, als mijn promotor, hartelijk dank zeg voor alles, waarmee U mij behulpzaam hebt willen zijn. Mijn groote erkentelijkheid wil iknbsp;uitspreken voor de vriendelijkheid, waarmede U mij heeft willennbsp;ontvangen, toen U nog op ,,de Coolsingel” Chirurg was; niet hetnbsp;minst ook voor de wijze, waarop Uw krachtige persoonlijkheid mijnbsp;over de geestelijke moeilijkheden heeft willen heenhelpen, die doornbsp;de oorlogstoestand in Rotterdam waren ontstaan.
Gij zijt het geweest, die de stoot hebt gegeven tot doorwerken. Het is een groote eer voor mij, dat ik de eerste Rotterdammer magnbsp;zijn, die onder Uw leiding, verzekerd van Uw steun, overtuigd vannbsp;Uw medeleven, een proefschrift mocht bewerken.
Ook ben ik U dankbaar, dat Gij mij vrij liet in de keuze van onderwerp en mij groote vrijheid schonk in de bewerking daarvan.
U, zeergeleerde Van Voorthuijsen, ben ik zeer veel dank verschuldigd. Dat gij, met Uw veelomvattende kennis van het onderwerp, met Uw critisch inzicht mij met raad en daad hebt willen bijstaan, heeft mij meer verheugd, dan ik U zeggen kan.
Dankbaar ben ik, dat ik het hoofd der Ds. O. G. Heldring-school, den Heer G. J. van der Ploeg, heb leeren kennen. Met hem mocht ik ruim 12 jaar, hij als Hoofd der School en ik als Voorzitternbsp;van het Bestuur der school, samenwerken om iets tot stand te
-ocr page 8-brengen voor het geestelijk misdeelde kind in de omgeving waar wij wonen.
Zoowel voor hem als voor mij is de zorg voor zwakzinnigen een stuk van ons leven geworden. Hij was het, die mijn eerstenbsp;schreden op het pad der zwakzinnigenzorg richtte, die mij inzichtnbsp;gaf, hoe dit pad moest worden bewandeld, stimuleerde litteratuurnbsp;hierover te bestudeeren, om op de hoogte te komen van de problemen, die de zwakzinnigenzorg als medisch, paedagogisch,nbsp;sociaal verschijnsel geeft.
Dat mijn zuster. Mevr. L. S. J. Notenboom-Oudkerk, veel van haar tijd heeft willen beschikbaar stellen om met mij het schoolmateriaal te bewerken, stemt mij tot groote dankbaarheid.
Niet minder geldt dit voor Mej. J. S. C. de Zeeuw, onderwijzeres aan de Ds. O. G. Heldringschool, die met veel toewijding de oud-leerlingen dier school naging.
Met veel waardeering gedenk ik ook aan de instructieve gesprekken, die ik met de Heeren Dr. I. C. v. Houte, inspecteur van het B. L. O. en A. J. Schreuder mocht hebben.
Ten slotte dank ik allen, die op wat voor manier ook, behulpzaam hebben willen zijn bij de bewerking van dit proefschrift.
-ocr page 9-Biz.
Hoofdstuk I. nbsp;nbsp;nbsp;DE GESCHIEDENIS DER ZWAKZINNIGENZORG .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;9
II. HET BEGRIP ZWAKZINNIGHEID......18
„ nbsp;nbsp;nbsp;III.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;OORZAKEN DER ZWAKZINNIGHEID.....27
„ nbsp;nbsp;nbsp;IV.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;BETEEKENIS VAN DE ZWAKZINNIGHEIDnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;VOOR
„ nbsp;nbsp;nbsp;V.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;PROPHYLAXE...... 44
„ nbsp;nbsp;nbsp;VII.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;NAZORG................76
„ nbsp;nbsp;nbsp;VIII.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ONDERZOEK NAAR DE SCHOOLBEVOLKING
VAN DE Ds. O. G. HELDRINGSCHOOL EN DE A. J. SCHREUDERSCHOOL.........84
„ nbsp;nbsp;nbsp;IX.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;SLOTBESCHOUWINGEN..........92
-ocr page 10-INLEIDING.
De zorg voor de Volksgezondheid in Nederland kan bogen op een wijd vertakte organisatie, die praktisch alle takken van ditnbsp;omvangrijke gebied omvat.
Als voorbeelden kunnen worden genoemd de bestrijding der tuberculose en de zuigelingenzorg.
Wat deze organisatie beteekent kunnen slechts zij ten volle beoordeelen, die de toestanden meegemaakt hebben, toen op ditnbsp;gebied niets of slechts een klein begin aanwezig was.
Eén tak van de Volksgezondheid in Nederland ontving, zeer tot schade van een gezonde ontwikkeling van ons Volksleven,nbsp;langen tijd niet de belangstelling, die zij verdiende. Ik heb het oognbsp;op de geestelijke Volksgezondheid.
Dank zij echter de oprichting van een zes-tal vereenigingeii kan worden gezegd, dat ook op dit terrein krachtig wordt gewerkt,nbsp;arbeid die zich o.m. uit door verscheidene zeer lezenswaardige,nbsp;richting gevende publicaties.
Ik denk b.v. aan het in 1933 verschenen jaarverslag van de Vereeniging voor Geestelijke Volksgezondheid, dat gewijd wasnbsp;aan „Het onmaatschappelijke kind” (referenten; Dr. T. Grewei,nbsp;Dr. H. C. Rümke, A. H. Gerhard, Prof. Mr. J. M. v. Bemmelen).
Zoo publiceerde de Nederlandsch Hervormde Vereeniging voor Geestelijke Volksgezondheid in 1936 een zeer belangrijkenbsp;brochure over gezinsverpleging voor geestes-zieken, sterilisatie-problemen enz.
Door de vroegere onvoldoende voorlichting is ook het Nederlandsche volk als geheel onvoldoende doordrongen van denbsp;noodzakelijkheid van de geestelijke Volksgezondheid.
Bij de behartiging der belangen van de geestelijke Volksgezondheid komt men telkens op sociaal terrein. Als voorbeeld is te noemen het zoo moeilijke gebied van de psychopathenzorg.
Een vraagstuk, dat tegenwoordig wel zeer in het middelpunt der belangstelling staat, is de zwakzinnigheid met de daaraannbsp;verbonden zwakzinnigenzorg.
6
-ocr page 11-Sinds 1930 heb ik als Voorzitter de leiding van een dat jaar opgerichte Vereeniging, die thans beheert de Ds. O. G. Heldring-school, een school speciaal voor debiele leerlingen, en de A. J.nbsp;Schreuderschool, wier taak de verzorging van imbecillen is.nbsp;Bovendien mocht ik van de oprichting (in 1933) als 2e Voorzitternbsp;optreden van de Vereeniging Zorg en Nazorg voor Zwakzinnigen.
Daardoor ben ik met het vraagstuk der zwakzinnigenzorg en alles, wat daarmee verband houdt, in directe aanraking gekomen,nbsp;wat mij genoopt heeft dit uitgebreide terrein zoowel medisch alsnbsp;sociaal te bestudeeren en te behartigen.
Het is een gebied dat voor vele medici nagenoeg onbekend is. Zooals uit het volgende hoofdstuk nader zal blijken, is de belangstelling in ons land voor allerlei vraagstukken van zwakzinnigenzorg in de laatste decenniën grooter geworden, ook onder medicinbsp;(getuige o.a. de proefschriften van Mej. Bouvé, Van Dongen, Mej.nbsp;Heyster, Van Houte, Koenen, Vedder).
Het is een jonge tak van sociale zorg, die zeer uitgebreid is, zoodat terecht gezegd kan worden, dat wie eenmaal met zwakzinnigenzorg begint, wel weet, waar hij begint, maar niet waarnbsp;hij eindigt.
leder kent in zijn omgeving gevallen van zwakzinnigheid, doch weinigen is het bekend, wat voor hen moet, maar vooral ooknbsp;hetgeen kan worden gedaan.
Geheel vereenigen kan ik mij met hetgeen de Inspecteur van het Buitengewoon Lager Onderwijs, Dr. 1. C. van Houte, in zijnnbsp;jaarverslag over 1938 schrijft:
,,Het geven van voorlichting acht ik een van de belangrijkste ,,dingen, die inzake de zich ontwikkelende zwakzinnigenzorgnbsp;„behooren te worden gedaan.”
Het zij ons medici ter overweging gegeven, wat P. G. Schreuder in een buitengewoon lezenswaard referaat op het innbsp;1930 te Den Haag gehouden 2e Nederlandsche Paedagogischnbsp;Congres ,,Over de verhooging der maatschappelijke bruikbaarheidnbsp;als doel der School” zegt:
,,Er is geen sprake van eenige vaknaijver, als we zeggen, dat ,,tengevolge van zijn opleiding de arts tegenover het vraag-„stuk der geestelijke achterlijkheid als regel zóó staat, datnbsp;„hij gewoonlijk alleen de lichamelijke verschijnselen en oor-,,zaken weet te waardeeren, de beteekenis der geestelijkenbsp;„verschijnselen hem geheel ontgaat, terwijl ook de medischenbsp;„opvoeding door hem in den regel niet op de juiste waardenbsp;„wordt geschat. Gelukkig wijst er veel op, dat althans bijnbsp;„enkelen voor dit alles meer waardeering ontstaat.”
-ocr page 12-Het is op grond van het directe contact, dat ik reeds jaren lang met de zwakzinnigenzorg had, dat ik dit onderwerp als studienbsp;koos om het medisch, paedagogisch, sociaal te bezien.
Door mij wordt de hoop uitgesproken, dat deze verhandeling een prikkel moge zijn tot het wekken van de belangstelling vannbsp;artsen, van sociale werkers, van den Wetgever ook, opdat hetnbsp;aantal vergroot worde van hen, die naar vermogen, ieder op eigennbsp;terrein, willen helpen om het moeilijke en ingrijpende vraagstuknbsp;der zwakzinnigenzorg tot verdere oplossing te brengen.
8
-ocr page 13-HOOFDSTUK I.
Geschiedenis der Zwakzinnigenzorg.
De oprichting door Henri Daniël Guyot in 1790 te Groningen van een school voor doofstommen, was de eerste openlijke uitingnbsp;van de veranderde houding in Nederland tegenover menschen, dienbsp;door bepaalde stoornissen niet mee konden in en met het maatschappelijke leven.
Algemeen wordt aangenomen, dat aan F. Y. Kingma te Amersfoort de eer toe komt in 1838 de eerste school te hebben gesticht voor ,,min-vatbare kinderen”.
De bestaansduur van deze school is niet bekend. Wel weten we, dat hij in 1855 te Utrecht een school stichtte, die in 1861 naarnbsp;Amsterdam werd verplaatst, waar niet alleen achterlijken, maarnbsp;ook doofstommen en spraakgebrekkigen werden toegelaten.
Hoewel dit de algemeen geldende opvatting is, meen ik, dat deze weergave der historie niet juist is.
Kingma was een begaafde persoonlijkheid, die zijn tijd vèr vooruit was. Daarom is het zeer te betreuren, dat zelfs familieledennbsp;van hem mededeelingen doen over zijn Amersfoortschen tijd, dienbsp;niet met de werkelijkheid overeenkomen.
In het Tijdschrift voor B. L. O. (8e jaargang, blz. 165 e.v.) wijdt L. W. V. Loon een uitvoerig artikel aan Fokke Yntjes Kingmanbsp;en eindigt; ,,Mijn onderzoekingen in de archieven — meest eigenhandig geschreven documenten van Kingma — wijzen er naarnbsp;mijn meening zeer duidelijk op, dat de school-Kingma te Amersfoort een echte bewaarschool was. Dat de leerlingen er langernbsp;bleven dan zes jaar ondanks de uitdrukkelijke verbodsbepalingen,nbsp;is naar mijn meening alleen verklaarbaar uit den goeden naam vannbsp;de bewaarschool, die de ouders er toe dreef hun kinderen langernbsp;dan de voorschriften toelieten, toe te vertrouwen aan een zoonbsp;kundig en bekwaam paedagoog als Kingma was.”
In een artikel in het Tijdschrift voor B. L. O. (jaargang 14, blz. 246 e.v., vooral blz. 249) bevestigt A. J. Schreuder de opvatting van Van Loon. Hij zegt, dat Van Loon de algemeene opvattingnbsp;omtrent Kingma op afdoende wijze heeft weerlegd.
Kingma’s werkzaamheid voor zwakzinnigen zal naar alle waarschijnlijkheid niet vroeger mogen worden gesteld dan Novembernbsp;1857, het tijdstip, waarop hij als hoofdonderwijzer aan het Haag-sche idiotengesticht optrad.
-ocr page 14-Als Dr. E. C. van Koetsveld in 1855 in Den Haag een school voor idioten opent, komt hèm dus de eer toe, de eerste school tenbsp;hebben geopend, waar onderwijs aan zwakzinnigen werd gegeven.
Deze school stond onder bescherming van H.M. de Koningin.
Dr. Van Koetsveld, een man met sterk socialen inslag, had als predikant in zijn pastoralen arbeid regelmatig waargenomen,nbsp;dat in verschillende families idioten voorkwamen, voor wie nietsnbsp;werd gedaan.
Hij opent een school en schrijft zijn boek: ,,Het idiotisme en de idiotenschool” (een eerste proeve op een nieuw veld van geneeskundige opvoeding en Christelijke philantropie). Dit boeknbsp;draagt hij in een zeer suggestief geschreven opdracht aan denbsp;Beschermvrouwe van zijn inrichting, op.
Dit boek, waaruit een groot sociaal gevoel en een groote mate van Christelijke barmhartigheid spreekt, is ook voor dezennbsp;tijd nog zeer lezenswaard.
Hier treft ons een heftige aanval, als hij schrijft:
„.......dat ik niet geroepen ben om voor onderwijzers, nog
minder voor geneeskundigen te schrijven, al staat het mij vrij, hun aandacht te vestigen op een donker en somber grensdistrictnbsp;tusschen beider gebied gelegen, en dat tot nu toe veel te weinignbsp;werd opgemerkt, of door den een aan den ander werd overgelaten.”
Dr. Van Koetsveld verstaat onder idiotisme ,,eén aangeboren of in den eersten leeftijd ontstaande stompheid van geest, verbonden met ontbreken van actieve waarneming; een onbewustheid,nbsp;die zich in wilde bewegingen of den levenloozen blik verraadt,nbsp;zooals ook in gemis van heerschappij over de spierbewegingen,nbsp;waardoor zich deze dikwerf bepaalt tot eenvoudige aanhoudendenbsp;slingeringen van het een of andere lichaamsdeel”.
Het is interessant waar te nemen, dat deze theoloog heel zuivere medische inzichten heeft, maar bovenal een uitstekendnbsp;zuiver werkend sociaal gevoel; voorts, ondanks zijn bovenaangehaalde aanklacht tegen onderwijzers en geneesheeren, deze nochnbsp;door zijn boek, noch door zijn werk op de school te bewegennbsp;waren, hun aandacht te wijden aan deze tak van medisch-paeda-gogisch-sociale arbeid.
Zijn beschrijving van een idioot is zoo nauwkeurig, dat er geen twijfel bestaat of de diagnose mongoloïde idiotie past opnbsp;deze beschrijving.
Hij stelt de volgende trilogie op:
„Is de krankzinnige iemand, die zich bedriegt, de wezenlooze en kindsche mensch iemand, die vergeet, de idioot is iemand, dienbsp;nooit geweten heeft.”
Als oorzaken van idiotie noemt Van Koetsveld drankzucht en
lues.
10
-ocr page 15-De school heeft bestaan tot 1920. Van Koetsveld zag zeer juist in, dat voor verschillende zijner idioten het verblijf in hetnbsp;huisgezin naast de verzorging op de school onvoldoende was,nbsp;waardoor hij tot de conclusie kwam, een inrichting te moetennbsp;openen, wat hem gelukte.
Hij opende zijn idiotengesticht, dat langen tijd het eenige van dien aard in Nederland is geweest.
In den tijd, waarin Van Koetsveld werkte, was de lichamelijke oefening nog niet in aanzien. Toch heeft hij reeds het inzicht, datnbsp;gymnastiek voor zijn verpleegden noodzakelijk is ter verbeteringnbsp;van hun motoriek. Een buitengewoon helder inzicht, waarmee hijnbsp;blijk gaf zijn tijd zeer ver vooruit te zijn.
De derde poging tot hulp aan zwakzinnigen moet worden toegeschreven aan Mr. Dr. Willem van den Bergh, predikant tenbsp;Voorthuizen.
Zijn streven en arbeid heeft geleid tot stichting van een inrichting voor idioten op het landgoed ’s Heerenloo bij Ermelo.
Van den Bergh heeft de opening van ’s Heerenloo niet mogen beleven. Toch moet hij beschouwd worden als de grondvester vannbsp;de Christelijke Vereeniging tot opvoeding en verpleging van idiotennbsp;en achterlijke kinderen te Ermelo, die door de stichting aldaar vannbsp;'s Heerenloo, Lozenoord en Groot Emaus, de Mr. Dr. Willem vannbsp;den Bergh-stichting te Noordwijk, en de oprichting van het Paedo-logisch Instituut (waarover aanstonds meer) baanbrekend werknbsp;heeft verricht op het terrein der zwakzinnigenzorg.
De eigenlijke ontwikkeling begint dari ook in 1892, het jaar, waarin de school op ’s Heerenloo werd geopend. Deze school, dienbsp;behoort bij de Stichting ’s Heerenloo te Ermelo, was uitsluitendnbsp;bestemd voor kinderen, die in de inrichtingen ’s Heerenloo ennbsp;Lozenoord waren opgenomen.
De vroegere Inspecteur van het buitengewoon lager onderwijs, Dr. A. van Voorthuijsen, zegt hiervan, dat men gedreven doornbsp;medelijden, dat door de kinderen werd opgewekt, geen genoegennbsp;nam, deze stumpers, die uit de maatschappij gebannen waren, tenbsp;verzorgen en te verplegen; men wilde ze ook een zoo goed mogelijke opvoeding geven en hun zoo arme leven zooveel mogelijknbsp;verrijken.
Hij reikt hiermee een eerepalm aan het werk der Christelijke barmhartigheid in ons land.
t Kortlang, die vanaf de oprichting vele jaren aan het hoofd der Ermelosche inrichting stond, dient met eere genoemd, omdatnbsp;hij met zijn geheele persoonlijkheid het onderwijs en de verplegingnbsp;van zwakzinnigen verdedigde.
In 1896 begint Kohier in Rotterdam, dat de eerste stad wordt, waar onderwijs aan zwakzinnigen wordt gegeven, niet in een
II
-ocr page 16-afzonderlijke school, maar in afzonderlijke klassen behoorend bij de gewone lagere school. Voor Rotterdam mag hij de pioniernbsp;genoemd worden, die met groote energie, dit voor de meestennbsp;nieuwe terrein met al zijn groote moeilijkheden en hindernissennbsp;heeft betreden met groot succes. Hij was daarenboven een dernbsp;oprichters van de Vereeniging van Onderwijzers en Artsen, welkenbsp;zulk uitmuntend werk verricht op het gebied der zwakzinnigenzorg. Kohier heeft zeer juist ingezien, dat de combinatie onderwijzers en artsen noodzakelijk was, omdat hier een grensgebiednbsp;is, waar paedagoog en medicus elkaar regelmatig ontmoeten; ennbsp;de noodzakelijkheid bestaat, dat de medicus paedagogisch, denbsp;paedagoog medisch leert denken.
Wat Kohier was voor Rotterdam, was Klootsema voor Amsterdam. Hier werd de eerste zelfstandige school geopend, waar alleen zwakzinnigen werden onderwezen.
Wat Koetsveld, Kortlang, Kohier, Klootsema (de bekende vier K’s) met Van den Bérgh als vijfde voor de zwakzinnigenzorgnbsp;hebben verricht is bewonderenswaardig, dwingt groot respect af,nbsp;als men bedenkt, dat het terrein nog ontgonnen moest worden,nbsp;vele tegenwerking viel te overwinnen en de moeilijkheden somsnbsp;niet te overzien waren.
Volledigheidshalve moet nog genoemd worden de oprichting in 1903 van ,,Aprica” te De Bilt. Hoewel dit internaat in de eerstenbsp;plaats bedoeld was als medisch-paedagogisch instituut, paedagogisch sanatorium, waarin allerlei gevallen werden opgenoinennbsp;waarin men langs den weg van opvoeding, genezing wist te bereiken, was er ook een kleine afdeeling voor zwakzinnige kinderennbsp;aan verbonden. Later werd dit internaat overgeplaatst naarnbsp;Arnhem. Het stond onder leiding van den Heer A. J. Schreuder.nbsp;Ook deze is een van hen, die in de geschiedenis van de zwakzinnigenzorg moeten worden genoemd, omdat hij op een gedeeltenbsp;van dit onderwijs zijn persoonlijk stempel heeft gedrukt.
Hij is niet ten onrechte genoemd de onbezoldigde Inspecteur van het Christelijk buitengewoon lager onderwijs.
De verdiensten van Schreuder kunnen niet hoog genoeg aangeslagen en niet genoeg gewaardeerd worden. Zijn talrijke publicaties, zijn onderzoekingen, zijn observeeren van het zwakzinnige kind in zijn internaat, het gaan van Regeeringswege naar verschillende binnen- en buitenlandsche Congressen, zijn inzicht innbsp;de verschillende verhoudingen deden hem al spoedig zijn de vraagbaak voor velen. Daarenboven maakte hij school. Verschillendenbsp;onderwijzers, die op het door hem gestichte en geleide internaatnbsp;werkzaam waren en zoo het zwakzinnigenonderwijs leerden kennen,nbsp;werden later benoemd als hoofd van een school voor Christelijknbsp;buitengewoon lager onderwijs.
12
-ocr page 17-Voor alles wat de Heer A. J. Schreuder in volle toewijding voor het zwakzinnige kind heeft gedaan, werd als waardeeringnbsp;een der scholen in Rotterdam naar hem genoemd.
De zwakzinnigenzorg kent veel van dergelijke toegewijde krachten, die niet alleen met inzet van heel hun persoonlijkheidnbsp;alles in het werk stellen om de arbeid voor het misdeelde kindnbsp;zoo efficiënt mogelijk te doen zijn, maar tevens alles doen omnbsp;dezen arbeid weer opnieuw in de publieke belangstelling te brengen,nbsp;waaraan zoo dringende behoefte bestaat.
Een bijzonder belangrijk moment in de zorg voor zwakzinnigen is de opening van het Paedologisch Instituut te Amsterdam. Dezenbsp;opening is tevens de kroon op het werk van de vereeniging, dienbsp;het stichtte, n.1. de Vereeniging tot opvoeding en verpleging vannbsp;idioten en achterlijke kinderen, een vereeniging, die zooals bovennbsp;is beschreven, al zooveel arbeid verrichtte voor het misdeelde kind.
Het Paedologisch Instituut stelt zich tot doel op wetenschappelijke wijze de gedragingen van het abnormale kind te bestu-deeren. nbsp;nbsp;nbsp;—
We willen en mogen niets afdingen van het vele werk, dat verricht is in de verschillende psychiatrische inrichtingen om beternbsp;inzicht te verkrijgen in de geestelijke structuur van het zwakzinnige kind, maar een internaat, waar alleen kinderen wordennbsp;opgenomen, die moeilijkheden bij de opvoeding geven, om daarnbsp;medisch en paedagogisch te worden geobserveerd, zoo noodignbsp;behandeld; een inrichting die daarenboven modern is geoutilleerd,nbsp;is boven alles te verkiezen. Aan het hoofd van dergelijke institutennbsp;behoort te staan een medicus-psycholoog.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦ ¦ ^
Terwijl de Protestant-Christelijke school der Ermelosche inrichtingen beschouwd kan worden als de eerste gestichtsschool in den lande, kwam in de grootere steden omstreeks 1900 hetnbsp;dagonderwijs in afzonderlijke scholen voor zwakzinnigen van hetnbsp;Openbaar onderwijs tot eenige ontwikkeling. Aanvankelijk zijn denbsp;R.-K. scholen achteraan gekomen. Wel was er een inrichting, maarnbsp;het officieele onderwijs dateert pas van 1 September 1912, toennbsp;de eerste school voor B. L. O. in Maastricht werd opgericht. Dezenbsp;school kwam onder leiding van broeder Jan Baptist, die te beschouwen is als de pionier van dezen arbeid, den baanbreker ennbsp;leidinggever.
In de annalen dezer school staat te lezen:
„Naar aanleiding van het feit, dat in de groote steden van ons land, Rotterdam en Amsterdam, scholen voor buitengewoonnbsp;lager onderwijs werden opgericht, kwam men ook in Maastrichtnbsp;op het denkbeeld hetzelfde te doen”.
Broeder Baptist wendt zich dan tot anderen om inlichtingen, die hij vooral ontvangt in Rotterdam bij Kohier, die hem zijn collectie leermiddelen laat zien; hij kwam onder den indruk van het
13
-ocr page 18-heerlijke sociale werk, dat door een onderwijzer te verrichten viel. Hij zelf schrijft daarvan bij de herdenking van het 25-jarig bestaannbsp;zijner school in het tijdschrift voor R.-K. B. L. O., dat het bezoeknbsp;aan Kohier in Rotterdam een onuitwischbaren indruk bij hemnbsp;achtergelaten heeft, dat deze hem met een enthousiasme wist tenbsp;bezielen voor de moeilijke taak, die hij ging aanvaarden, een geestdrift, die in de loop der jaren niet verminderde.
De naam van zijn school „School voor bijzonder Onderwijs”, bleek door het volk niet te worden begrepen. Hij stelde er prijsnbsp;op zijn school te noemen naar den beschermheilige van Maastricht:nbsp;,,St. Servatius-School”. Tot 1922 was de St. Servatius-School innbsp;den lande de eenige R.-K. school voor zwakzinnigen.
Tien jaar na dien nam het Roomsch-Katholieke onderwijs een groote vlucht. Allerwege werden er scholen opgericht en we mogennbsp;wel zeggen, dat de achterstand thans grootendeels is ingehaald;nbsp;dat ook overal menschen in het werk werden betrokken, die zichnbsp;met vreugde lieten inschakelen in deze mooie tak van dienst.nbsp;Het R.-K. onderwijs neemt in ons land een groote, zeer invloedrijke plaats in, mede door de opening van het R.-K. Paedologischnbsp;Instituut te Nijmegen.
Sterk stond van meet af het Roomsch-Katholieke onderwijs onder invloed van de Broeders van Liefde te Gent. Ook nu nognbsp;moet die invloed niet worden onderschat. Laat ik ten bewijzenbsp;daarvan slechts een klein stukje aanhalen uit het R.-K. Tijdschriftnbsp;voor B. L. O.:
„Gent, dat is broeder Ebergiste, vader Theodose, broeders der liefde, c’est l’éducation sensorielle, dat is de roem van hetnbsp;Roomsch-Katholieke buitengewoon lager onderwijs, dat is hetnbsp;model, waarnaar we bewonderend op staren, immer meer, naarmate we dieper doordringen in hun levenswijze, hun ervaring, hunnbsp;opvoeding, hun vakonderricht, hun werken en streven, dat zijn zij,nbsp;wier devies luidt: ,,Deus Charitas est”.
Meer enthousiast en meer bewonderend te schrijven dan Christ, de hoofdredacteur van het Tijdschrift deed, is welhaastnbsp;niet mogelijk.
Trouwens de inrichtingen — ik noem slechts „St. Vincen-tius” te Udenhout, Huize „Assisie” te Udenhout en Huize ,,La Salie” te Boxtel, kunnen de kritiek in elk opzicht doorstaan. Wienbsp;kennis wil nemen van de ontwikkeling van het Roomsch-Katho-liek buitengewoon lager onderwijs, moet deze inrichtingen bezoeken om een goed inzicht te verkrijgen in hetgeen in dezenbsp;plaatsen op het terrein aan onderwijs en barmhartigheid wordtnbsp;gepraesteerd.
Na alles wat in Protestants-Christelijke kring voor misdeelden rond 1900 was verricht, zou men verwachten, dat in hetzelfdenbsp;tempo en met dezelfde energie zou worden voortgewerkt.
14
-ocr page 19-Er is in de eerste jaren der twintigste eeuw een zekere verslapping ingetreden, waardoor een groote achterstand ontstond in de Prot.-Christelijke zwakzinnigenverzorging.
Als in 1905 te Rotterdam, 1907 te Amsterdam de eerste Prot.-Chr. dagscholen geopend zijn, duurt het tot 1922 voor in Den Haag de derde Prot.-Christelijke dagschool wordt opgericht.
Terwijl met groote energie de internaten met de daaraan verbonden scholen waren opgericht; hier en daar in de grootenbsp;steden een zelfstandige school was ontstaan, maakte het den indruk, alsof verder geen behoefte aan onderwijs bestond.
In het bijzonder bij de Protestant-Christelijke volksgroep scheen het, of de moeilijkheden, die natuurlijk verbonden zijn aannbsp;schoolstichting bij het bijzonder onderwijs, niet overwonnen kondennbsp;worden; of de vroegere energie was ingezakt.
In de grootere steden b.v. had Amsterdam maar één school, die voor deze stad als kleine school moest worden aangemerkt;nbsp;ook Rotterdam had slechts een matig bezette school. In deze stadnbsp;wordt dan in 1930 een tweede school voor buitengewoon lagernbsp;onderwijs geopend onder leiding van den heer G. J. van der Ploeg,nbsp;die het groote terrein voor Rotterdam-Zuid met succes bewerkt.
Het is mede door de stimuleerende werking van Van der Ploeg, dat de Vereeniging voor Christelijk buitengewoon onderwijsnbsp;de zaken krachtiger ging aanpakken en scholen werden geopendnbsp;op plaatsen, waar reeds lang behoefte aan bestond (b.v. Amersfoort, Aalten, Sneek).
Zoo werd de achterstand weer ingehaald.
Wat in de kringen van het Prot.-Christelijk onderwijs als een zeer verheugend feit mag worden genoemd, is dat hier niet gescheiden maar vereenigd wordt opgetreden. Niet zooals bij hetnbsp;lager onderwijs, waar Hervormde en Gereformeerde scholen bestaan. Hier op het terrein van de zwakzinnigenverzorging zijn denbsp;handen in elkaar geslagen; wordt vereend gewerkt aan het grootenbsp;mooie sociaal-paedagogische doel.
Het jaar 1920 zal als zeer gelukkig jaar in de annalen van het B. L. O. worden beschreven. In dit jaar werd het buitengewoonnbsp;lager onderwijs uit zijn veel te langdurig isolement verlost.
Bij de Lager Onderwijswet van Minister De Visser werd dat onderwijs als een afzonderlijke tak officieel geregeld. De positienbsp;van dit onderwijs werd een geheel andere; voor de toekomst opentnbsp;deze wet oneindig veel meer perspectief.
De eerste belangrijke verandering bestond in de benoeming van een Inspecteur (en een Schoolopziener) voor deze tak vannbsp;onderwijs.
De eerste Inspecteur is Dr. A. van Voorthuijsen, die dit ambt uitoefent van I Januari 1921 tot 1 Maart 1937.
15
-ocr page 20-Nadat hij eerst als huisarts in Franeker had gewerkt, daarna benoemd werd tot schoolarts te Groningen, is zijn eigenlijke levenstaak pas aangevangen 1 Januari 1921.
Wie denkt, spreekt, schrijft over het Buitengewoon Onderwijs, moét den naam van onzen collega Van Voorthuijsen telkens weernbsp;noemen.
Wat hij in zijn zestien-jarige ambtsperiode heeft gedaan is niet gemakkelijk te beschrijven.
Bij zijn ambtsaanvaarding werd den nieuwen Inspecteur door den Minister, Dr. de Visser, medegedeeld, dat hij het mooiste gedeelte van het onderwijs ging dienen.
En het is juist de wijze, waarop Van Voorthuijsen gediend heeft, die het zoo moeilijk maakt de juiste woorden te vinden omnbsp;zijn veel omvattend werk te beschrijven.
In zestien jaar is er geweldig veel veranderd en verbeterd. Tal van mee door hem voorbereide Kon. Besluiten (het eerste vannbsp;22 October 1923, Staatsblad 489) leggen getuigenis af van zijnnbsp;stimuleerend en organiseerend talent.
Wat hij gedaan heeft, is eerst recht duidelijk voor de outsiders aan het licht getreden bij zijn afscheid als Inspecteur.
Indien een ambtenaar met pensioen gaat, moge, indien hij een verdienstelijk werker is geweest, de courant in een enkelnbsp;woord melding maken van zijn vertrek; toen Van Voorthuijsen heennbsp;ging, is dit gepaard gegaan met een grootsche huldiging, waaraannbsp;gelijkelijk werd deelgenomen door voorstanders van bijzonder ennbsp;openbaar onderwijs, uit allerlei kringen van de bevolking.
Op tweeërlei manier had die huldiging plaats. Op alle plaatsen, waar een school voor B. L. O. was gevestigd, werd een bijeenkomst georganiseerd, waar de scheidende Inspecteur door alle werkers werd herdacht; en echt Van Voorthuijsen, die druk gedoenbsp;niet beminde, stemde daarin toe, niet zoozeer voor eigen huldiging,nbsp;maar vooral dat op dien dag in woord en geschrift weer eens eennbsp;belangrijke propaganda kon worden gemaakt ten behoeve van hetnbsp;misdeelde kind, waar hij zoo geweldig veel voor had gedaan.
Tevens is bij zijn afscheid een gedenkboek samengesteld dooiden uitgebreid Comité, waarin d( Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen en de Minister van Sociale Zaken als eere-comitéleden zitting hadden.
Dit gedenkboek is hem in een officieele bijeenkomst, eenig in den lande, aangeboden.
In dit gedenkboek, dat door velen is gebezigd om in warme bewoordingen uiting te geven aan de groote waardeering, die mennbsp;voor den scheidenden Inspecteur had, werd pas recht duidelijk watnbsp;hij eerst tastend en zoekend, later doelbewust, zich voor oogen hadnbsp;gesteld.
16
-ocr page 21-Het voortdurend streven van Van Voorthuijsen als Inspecteur is geweest, duidelijk te maken, dat zwakzinnigenzorg de drie grootenbsp;begrippen inhoudt:
Behandeling, opvoeding en opleiding en dan zeer speciaal opvoeden door arbeid.
Hij heeft gewezen op het groote belang van de arbeids-therapie, waardoor zwakzinnigen zich niet meer behoeven te gevoelen als minderwaardigen. Hij heeft zich zeer bewust afgevraagd, in welk levensmilieu de leerlingen later terecht komen en aan welkenbsp;levenselschen kan worden voldaan.
In dit gedenkboek, te zijner eere uitgegeven, wordt zijn arbeid door allen in het juiste licht gesteld en zeer hoog gewaardeerd.
Hij was een lichtend voorbeeld, altijd waardeerend, steeds stimuleerend in woord en geschrift, propaganda makend voor hetnbsp;mooie werk, dat hem zoo na aan het hart lag.
A. J. Schreuder geeft in het Gedenkboek een bibliografie van alle boeken, artikelen en referaten enz., die Van Voorthuijsen heeftnbsp;gepubliceerd. Het is een zeer lange reeks, die onze bewonderingnbsp;moet afdwingen; bovendien was, wat hij schreef, altijd prettig tenbsp;lezen, steeds instrueerend.
Ik wil in het bijzonder gewag maken van zijn laatste zeer omvangrijke arbeid als Secretaris van de Staatscommissie inzakenbsp;onvolwaardige arbeidskrachten, ingesteld in 1929. Haar bevindingen verschenen in 1938 in een lijvig boekdeel, dat langen tijdnbsp;het standaardwerk zal blijven als discriptief en stimuleerend opnbsp;het terrein der onvolwaardige arbeidskrachten.
Ook bij het klimmen zijner jaren, ondanks het emeritaat, kan de oud-lnspecteur niet nalaten te blijven werken.
Zoo is in 1941 nog uitgekomen een rapport over een onderzoek naar het milieu der leerlingen van de Haagsche Scholen voornbsp;Buitengewoon Onderwijs.
Al het voorgaande saamvattend, meenen we te mogen zeggen, dat hij door zijn arbeid in deze tak van sociaal werk als geennbsp;ander, anderen steeds een voorbeeld is geweest.
Met de figuur van Van Voorthuijsen kunnen we gevoeglijk de geschiedenis tot op dit oogenblik als afgesloten beschouwen.
De „nieuwe” Inspecteur, Dr. 1. C. van Houte, zal die geschiedenis verder moeten schrijven en het blijkt, dat dit niet geschiedt, door het werk van Van Voorthuijsen alleen te consolideeren, maarnbsp;door het uitwerken van nieuwe plannen en nieuwe denkbeeldennbsp;(streekscholen, verdere ontwikkeling van het onderwijs in de lichamelijke oefening, opleiding tot arbeidsgeschiktheid).
17
-ocr page 22-HOOFDSTUK II.
Het begrip Zwakzinnigheid.
Het begrip zwakzinnigheid kunnen we zoowel medisch als sociaal benaderen.
Moeilijk is het om van het begrip zwakzinnigheid een scherp omlijnde medische definitie te geven.
Ik meen het best te slagen door een definitie te construeeren uit de opvattingen van Dr. D. Wiersma en Dr. L. Szondi:
Zwakzinnigen zijn-zij, die een ontwikkelingsstoornis vertoonen van het intellect, waaraan gepaard gaat een ontoereikendheid vannbsp;de geheele persoonlijkheid.
Het is dus niet zoo, dat een zwakzinnige een normaal persoon is met alleen een verminderd intellect, maar de zwakzinnigheid uitnbsp;zich in zijn doen en laten, in zijn denken en zijn gevoelsuitingen,nbsp;kortom het omspant de geheele persoonlijkheid.
Het begrip zwakzinnigheid, daarvan moeten we ons welbewust zijn, geeft niet weer een tijdelijke toestand, maar is een gedurendenbsp;het geheele leven — nu eens meer dan weer minder duidelijk —nbsp;blijvende afwijking.
Met stelligheid kunnen we zeggen, dat indien zwakzinnigheid met juistheid is gediagnosticeerd, deze diagnose voor het geheelenbsp;leven gelden blijft.
Een andere definitie van het begrip zwakzinnigheid is zeer wel omschreven en is afkomstig van Dr. D. Herderschêe, den bekenden schoolarts voor het B. L. O. te Amsterdam:
„We noemen iemand zwakzinnig, wanneer hij op grond van zijn onvoldoende verstandelijke vermogens niet of slechts ondernbsp;gunstige omstandigheden in staat is zich in een eenvoudige positienbsp;in de maatschappij zelfstandig staande te houden.”
Het is duidelijk, dat deze omschrijving van het begrip vooral sociaal is georiënteerd.
Toch wordt ook hier, hoe kan het anders, als het meest op den voorgrond tredende symptoom gewezen op een onvoldoendheidnbsp;der verstandelijke vermogens.
Dit tekort komt tot uiting in een ongeschiktheid ten opzichte van het handelen, waarbij het zelfstandig denken voortdurendnbsp;leiding en richting moet geven.
18
-ocr page 23-Hierdoor ondervinden de zwakzinnigen voortdurend moeilijkheden in het leven, waardoor velen van hen op de helpende hand van den normalen mensch zijn aangewezen.
Het zijn echter niet alleen de afwijkingen van het intellect, die iemand tot een zwakzinnige stempelen; ook andere geestelijkenbsp;functies zijn gestoord.
Het gevoels- en wilsleven toonen vaak groote afwijkingen. Begrijpelijk is, dat iemand met beperkt intellect zwak zal staannbsp;tegenover allerlei soort verleiding, daar waar een normaal begaafdenbsp;geremd zal worden door verstandelijke overwegingen.
Een gebrek aan verstand is een handicap om zich staande te houden.
Er bestaat een duidelijk verband tusschen het intellect en het gevoels- en wilsleven.
Het verstand kan het gevoels- en wilsleven corrigeeren. Waar deze correctie ontbreekt, zooals bij vele oligophrenen voorkomt, kannbsp;het gevoels- en wilsleven zich in zijn ongeremdheid openbaren.
Zij vertoonen afwijkingen in temperament en karakter en niet het minst ook in het driftleven.
Het meest bekend is de onderscheiding in erotische en apathische zwakzinnigen. Deze twee groepen zijn niet scherp van elkaar te scheiden. De zwakzinnigen vertoonen vaak afwisselendnbsp;beide vormen. Ongehoorzaamheid, koppigheid en halsstarrigheidnbsp;zijn meestal geen karakterafwijkingen, maar zijn terug te voerennbsp;tot opvoedingsfouten in het huisgezin.
Onbetrouwbaarheid, in woord en daad, wordt zeer dikwijls gezien, die soms ontaardt in een ongebreidelde fantasie; tevens denbsp;groote suggestibiliteit en gevoeligheid, het ontbreken van de zinnbsp;voor regelmaat, de impulsiviteit, de voorkomende zwerfneiging;nbsp;al deze afwijkingen gaan gepaard met een intelligentie-defect.
Ook de lichamelijke structuur van velen is anders dan bij normale kinderen. Zij zijn in het algemeen tengerder, slapper vannbsp;lichaamshouding, hebben spraakstoornissen, ook is de motorieknbsp;vaak gestoord, enuresis nocturna et diurna behoort niet tot denbsp;uitzonderingen. Laat loopen, laat tanden krijgen, laat spreken zijnnbsp;dikwijls, voorkomende verschijnselen. (Zie hoofdstuk VI kolonie-verpleging, hoofdstuk Vlll eigen onderzoek). Afwijkingen in denbsp;vorm van de schedel komen meermalen voor.
Het intellect toetsen we door middel van tests.
Nu zegt Prof. Ph. A. Kohnstamm terecht, dat het verstand een intensiteit is,-die zich niet zoo eenvoudig meten laat als een exten-siteit; men er wel iets van vaststellen kan, zooals van temperatuurnbsp;en hardheid, maar echt meten is dit toch niet.
Toch geeft de test ons een bepaald houvast; ten opzichte van het intellect kunnen we er wel degelijk onze conclusies uit trekken.
19
-ocr page 24-Het is de blijvende verdienste van Binet, de eerste methode van intellect-onderzoek te hebben ontworpen, waardoor het mogelijk is geworden een bij benadering juiste schifting te makennbsp;tusschen normalen en zwakzinnigen.
Hij moet geacht worden de grondlegger van het begaafdheids-onderzoek te zijn. Zijn eerste testserie, later in samenwerking met Simon gewijzigd — de serie is algemeen bekend als die van Binet-Simon — werd in ons land geïntroduceerd door Dr. J. Wijsman ennbsp;P. H. Schreuder.
Op grond van verschillende onderzoekingen zijn tal van revisies aangebracht (o.a. Bobertag, Stanford-revisie, in ons land;nbsp;Herderschee), maar de beschrijving daarvan ligt buiten de aardnbsp;van het onderwerp.
Binet meende, dat een kind, waarvan met zijn methode het „niveau intellectuel” was bepaald, beneden den leeftijd van negennbsp;jaar minstens twee jaar bij zijn leeftijd moest ten achter zijn omnbsp;de diagnose zwakzinnigheid te stellen, een kind boven de negen jaarnbsp;minstens drie jaar.
Door Stern is daarna ingevoerd het begrip intelligentiequotiënt (I. Q.). Dit is het getal, dat men verkrijgt door het getal, dat hetnbsp;niveau intellectuel aangeeft, te deelen door het getal, dat den wer-kelijken leeftijd aangeeft.
Door het testen van kinderen, die op de school niet mee kunnen, zullen allereerst geïdentificeerd worden de z.g. zwak-begaafden, dat zijn bij wien het I. Q. tusschen 0,85 en 0,95 ligt.
Intusschen is uit het begaafdheidsonderzoek van Nederland-sche recruten gebleken, dat het gemiddelde I. Q. in verschillende streken van ons land zeer uiteenloopt.
In een schoolklasse, met een gemiddeld I. Q. van 1,10, wordt een leerling met een 1. Q. van 1,00 als zwakbegaafd gezien. Dezelfdenbsp;leerling in een klas met een gemiddeld I.Q. van 0,90 zal daar totnbsp;de beste leerlingen worden gerekend.
Zwakbegaafden hooren niet bij de zwakzinnigen en mogen ook nooit geplaatst worden op een school voor zwakzinnigen. Hunnbsp;plaats is op de gewone lagere school'.
Scherp te trekken is deze grenslijn intusschen niet; in grensgevallen zal niet het I. Q. het voornaamste criterium zijn, maar het bezien van de geheele persoonlijkheid van den te onderzoekennbsp;persoon.
Alle onderzoekers vestigen er de aandacht op, dat niet alleen het behaalde resultaat beslist, maar veel meer de wijze, waaropnbsp;het wordt behaald.
Een strijd, die bij het onderwijs is ontstaan, vindt zijn oorsprong in het onderscheid, dat Koenen gemaakt heeft tusschen leer- en levensdebielen.
20
-ocr page 25-Er zijn n.1. onderzoekers, die meenen, dat kinderen, die een 1. Q. hebben van meer dan 0,75, niet hooren gerekend te wordennbsp;tot de zwakzinnigen.
Nu hebben menschen als A. J. Schreuder, die jaren lang het werk aan geestelijk-misdeelden heeft gediend, een 1. Q. van 0,85nbsp;aangenomen als grens.
Anderen, waaronder Koenen, bepleiten een andere regeling. Hij verdedigt in zijn proefschrift (en werkt dit nog verder uit innbsp;het Tijdschrift voor Geneeskunde van 6 October 1934) de meening,nbsp;om onderscheid te maken tusschen leer- en levensdebielen.
We hebben reeds uiteen gezet dat iemands geestelijk niveau niet uitsluitend wordt bepaald door het 1. Q. Niet alleen in diennbsp;zin n.1., dat naast een bepaald verstand, kwaliteiten als handigheid,nbsp;aanpakken, durf, ijver, volharding, vlotheid in den omgang,nbsp;iemands welslagen in de maatschappij bepalen, doch ook in diennbsp;zin, dat deze een ruime compensatie kunnen zijn voor een tekortnbsp;aan intellect, dat zich uit in gebrekkige vorderingen op school,nbsp;gepaard aan een 1. Q. van 0,70 of minder.
De eigenschappen door Koenen beschreven, heb ik in die mate, als door hem voorgesteld, en stellig niet in combinatie metnbsp;elkaar, ooit bij een zwakzinnige met een I. Q. van 0,70 of mindernbsp;aangetroffen.
Hij noemt deze wel debiel, maar spreekt van leerdebielen tegenover levensdebielen. Met de eerste bedoelt hij dan de debielennbsp;met een onvoldoende leerverstand, maar in het bezit van de anderenbsp;door hem beschreven eigenschappen, om in de maatschappij zelfstandig in eigen onderhoud te voorzien, wanneer de omstandigheden gunstig zijn. Het moge waar zijn, dat dit eigen onderhoudnbsp;somtijds aan slechts bescheiden eischen behoeft te voldoen, dochnbsp;stellig is dit lang niet altijd zoo. Wel is waar bestaat een deel dernbsp;maatschappelijk-onvolwaardigen uit deze categorie, doch evennbsp;stellig, beweert Koenen, staat het vast, dat anderen uit deze groepnbsp;slagen, ten spijt van de slechte voorbereiding, welke de schoolnbsp;hen voor het leven biedt.
De leerlingen, door Koenen beschreven, behooren in het voor zwakzinnigen geëigende milieu, omdat ze daar de beste voorbereiding ontvangen om zich zoo op een bescheiden plaats in het levennbsp;te kunnen handhaven. Den weg, die door Koenen ons wordt voorgehouden, om het aantal leerlingen naar de zwakzinnigenschoolnbsp;te beperken, is noch in het belang der debielen, noch in dat dernbsp;maatschappij.
Prof. Dr. J. Waterink meent, dat de onderscheiding in leerverstand en levensverstand moeten worden los gelaten. Hij schrijft:
„Bij het slechte leerverstand en het goede levensverstand dient men de oorzaak te zoeken in een bepaalde uitval, in een bepaaldenbsp;neurotische of psychische structuuraanleg. Gevolg van deze be-
21
-ocr page 26-schouwing is, dat wij, indien wij te doen hebben met werkelijke debielen, die over de geheele linie bij het intelligentie-onderzoeknbsp;een belangrijke achterstand vertoonen, tevens een ongunstigenbsp;prognose moeten stellen voor de praktische geschiktheid om in hetnbsp;leven op te treden. De vraag, hoe de bepaling van het 1. Q. totnbsp;stand komt, is hier van overwegend belang. Daarom is het I. Q.nbsp;zonder meer ook niets.”
Hij besluit zijn artikel met als zijn overtuiging uit te spreken, dat we met de ontwikkeling onzer onderzoekingsmethoden nognbsp;slechts aan het begin staan.
De zwakzinnigen moeten verdeeld worden in drie groepen.
De debielen, die onderwijs ontvangen in één of meer vakken van het lager onderwijs. Zij zijn als volwassenen in den regel innbsp;staat tot eenvoudig werk en kunnen zich zelfstandig of met eenigenbsp;hulp in de maatschappij staande houden.
De imbecielen zijn zij, die kunnen worden opgevoed tot een zich behoorlijk gedragen en tot het verrichten van eenvoudigenbsp;productieve werkzaamheden onder toezicht.
De idioten staan het laagst. Ze zijn niet opvoedbaar tot productieve arbeid. Bij hen kunnen we niet meer spreken van onderwijs in de eigenlijke beteekenis, maar wel van verpleging, verzorging en ten hoogste ook van bezig houden gedurende het geheele leven.
Volgens het algemeen inzicht, dat o.a. door E. O. Lewis in zijn Mental deficiency report is bevestigd, omvat de eerste groep,nbsp;de groep der debielen, 75 % van het aantal zwakzinnigen, denbsp;tweede groep, die der imbecielen, 20 % en de derde groep, denbsp;idioten, 5 ,%. We verwijzen hier ook naar de cijfers van het eigennbsp;onderzoek (hoofdstuk Vlll).
Hoe groot is het aantal zwakzinnigen? Is het mogelijk, dit in een percentage uit te drukken?
Ook de Staatscommissie doet die vraag in haar rapport, dat in 1938 verscheen, ais ze zegt:
„Juist nu meer en meer blijkt dat er zekere samenhang bestaat tusschen de groote sociale nooden eenerzijds en het voorkomen van zwakzinnigheid bij verscheidene groepen van a-sociale en anti-sociale personen anderzijds, acht de Staatscommissie hetnbsp;van het grootste belang, dat wordt nagegaan, op welke wijze ennbsp;in hoedanige mate de geestelijke onvolwaardigheid wordt aangetroffen.”
Daarvoor zou noodig zijn een zeer uitgebreid onderzoek. Voor zoover mij bekend, is dit alleen in Engeland geschied doornbsp;E. O. Lewis, die met een uitgebreide staf medewerkers dit werlénbsp;verrichtte, dat twee en een half jaar duurde, terwijl daarna nog eennbsp;jaar werd besteed ter bewerking en groepeering van de zoo uitermate talrijke gegevens.
22
-ocr page 27-Het aantal onderzoekingen in Nederland is zeer beperkt en strekt zich ook slechts uit tot bepaalde, meerendeels kleine, hoewelnbsp;afgeronde gebieden.
Toch zijn ze van groot belang om een indruk te krijgen van de frequentie, waarin de olygophrenie voorkomt.
In de eerste plaats noemen we het werk van Dr. Ernst de Vries en J, J. L. de Neve, die in 1918 in Leiden een onderzoeknbsp;instelden naar het voorkomen van zwakzinnigheid bij personen'nbsp;onder de 21 jaar.
Ze konden in Leiden het aantal personen onder de een en twintig jaar schatten op ongeveer 30.000.
Het onderzoek wees uit, dat er 60 idioten werden gediagnos-tiseerd (0,2%), 68 imbecielen (pl.m. 0,22 %) en 258 debielen (0,86 %). Het komt mij voor, dat deze cijfers onmogelijk juistnbsp;kunnen zijn.
Immers men neemt algemeen aan dat onder 100 zwakzinnigen voorkomen 75 debielen, 20 imbecielen en 5 idioten.
De oorzaak, waardoor zij tot een zoo laag aantal debielen kwamen, was direct aanwijsbaar. Zij kwamen tot de conclusie, datnbsp;de hoofden der openbare scholen hun zwakzinnige kinderen veelnbsp;beter opgaven dan de hoofden der bijzondere scholen.
De cijfers spreken voor zich zelf;
Van 5071 leerlingen op de openbare school in 5 jaar 93 zwakzinnigen;
van 3622 leerlingen op de bijzondere school in 5 jaar 17 zwakzinnigen. In Leiden kon ten tijde van het onderzoek mogelijk nog als verklaring, o.i. niet als verontschuldiging gelden, dat er geennbsp;bijzondere scholen voor B. L. O. waren.
Stellig mogen we hieruit niet de conclusie trekken, dat zwakzinnigheid in het milieu der voorstanders van bijzonder onderwijs minder voorkomt dan in het milieu van hen, die hun kinderen naarnbsp;de openbare school zenden. Deze cijfers treffen daarom zoo, omdat,nbsp;zooals bij de geschiedenis der zwakzinnigenzorg is beschreven, juistnbsp;de prot.-christelijke groepen zulke groote verdiensten hadden bijnbsp;de verzorging van geestelijk misdeelden.
In 1923—1929 werd door A. J. Schreuder een onderzoek ingesteld in eenige plattelandsgemeenten naar het voorkomen van zwakzinnigheid. Na een zeer minitieus onderzoek komt hij tot eennbsp;percentage van 2,63 %.
In 1929 werd door M. J. Geudeke een onderzoek ingesteld in de provincie Drenthe. Terwijl kenners der provincie (o.a. denbsp;sociale werksters in het blokhuissysteem) meenden, dat de zwakzinnigheid daar relatief hoog zou zijn, kwam de onderzoeker totnbsp;een percentage van 1,25 %, wat ook volgens Dr. J. H. M. Koenennbsp;te laag moet zijn.
A. J. Schreuder en Bunt vinden in 1931 in Gorinchem en omgeving een percentage van 2,73.
Koenen onderzocht in 1933 een groot aantal kinderen in eenige dorpen in Noord-Brabant en vindt op een totaal van 2944 kinderennbsp;een percentage van 2,20.
In de kringen van het onderwijs aan zwakzinnigen wordt algemeen een percentage van 1,50 tot 2 als niet te hoog aangenomen, wat voor de berekening van het aantal zwakzinnigen zekernbsp;aan de voorzichtige kant mag worden genoemd.
Het is niet onmogelijk, dat in sommige streken en plaatsen van ons land 1,50 % de werkelijkheid dicht benadert, maar opnbsp;andere plaatsen is dit percentage zeker te laag.
Zoo lang in Nederland geen uitgebreid onderzoek, als in Engeland door Lewis, is ingesteld, is het verstandig om 1,50 %nbsp;als veilige maatstaf te bezigen, waarmee gerekend kan worden omnbsp;te zien, hoe het in Nederland gesteld is.
Uit het jaarverslag over 1937 van den Inspecteur van het buitengewoon onderwijs, Dr. I. C. van Houte, blijkt, dat ernbsp;1.362.262 kinderen zijn van 7 tot 14 jaar.
Met het verrekingscijfer van 1,50 % komen we tot een totaal van 20.434 zwakzinnigen.
Op 31 December 1937 gingen op de school voor B. L. O. 12.432 leerlingen, zoodat 8000 kinderen elders onderwijs moeten ontvangen. Op vele plaatsen in de provincies, waar geen school isnbsp;voor buitengewoon onderwijs, zullen de zwakzinnigen (zeker denbsp;debielen) op de lagere school onderwijs ontvangen i).
Idioten, imbecillen en laagstaande debielen zullen in vele gevallen de school niet bezoeken, terwijl in beter gesitueerde kringen de tot deze groep behoorende kinderen huisonderricht kunnen ontvangen.
De zwakzinnigheid als ziektebeeld heeft, gezien het laatste gedeelte van de medische definitie — een ontoereikendheid van denbsp;persoonlijkheid ¦— iets vaags.
Trouwens, overal waar het begrip persoonlijkheid wordt ingevoerd, begint ondanks de omschrijving van het begrip, de vaagheid.
Die vaagheid heeft de oligophrenie gemeen met het ziektebeeld der psychopathie.
De psychopaath wordt dikwijls verward met den zwakzinnige. Daarom is het zeer gewenscht om beide ziektebeelden van elkaarnbsp;te onderkennen, te meer daar er sommige onderzoekers zijn, dienbsp;zoo ver gaan de oligophrenie onder te brengen bij de psychopathie.
Tevens is het ook hierom gewenscht het begrip psychopathie tegenover dat der oligophrenie te begrenzen om bij psychopathische zwakzinnigen of bij zwakzinnige psychopathen beide ziekte-
1) Op 31 December 1941 bedroeg het aantal leerlingen der scholen voor zwakzinnigen 15.266, een vooruitgang van bijna 23 %.
24
-ocr page 29-beelden zoo niogelijk te scheiden en zoo uit te maken, wat zwakzinnigheid en wat psychopathie is.
Vooreerst willen we trachten te komen tot een bruikbare definitie van de psychopathie.
Wildermuth maakt in zijn monografie „Seele und Seelen-krankheit” de opmerking; „Das wort hat so viel Bedeutungen als er Psychiater gibt”. ¦
Kraepelin laat de psychopathische persoonlijkheden een breed gebied beslaan van geestelijke stoornissen, die gevolg zijn vannbsp;een degeneratieve aanleg, een gebied dat ligt tusschen de duidelijknbsp;ziekelijke toestanden en die persoonlijke eigenaardigheden, die wenbsp;binnen het bereik van gezonden kunnen achten.
Kurt Schneider plaatst zich, als hij zoekt naar een definitie, op een praktisch standpunt; hij wil uit de groote hoeveelheden vannbsp;abnormale persoonlijkheden diè als psychopathische aanmerken,nbsp;die onder hun abnormaliteit lijden, of door hun abnormaliteit denbsp;gemeenschap laten lijden. Ook is natuurlijk een combinatie vannbsp;beide mogelijk: zelf lijden en anderen storen.
P. Schröder is het o.a., die in een artikel „Psychopathen und abnorme Charaktere” klaagt over de vaagheid van het begripnbsp;,,Psychopathie”, waar allehande ziektebeelden onder vallen, dikwijls ook de zwakzinnigheid.
Carp verstaat onder een psychopathische persoonlijkheid een persoonlijkheid, welke uit hoofde van afwijkingen in temperamentnbsp;en karakter'^) een belangrijk aanpassingsdefect vertoont aan denbsp;maatschappelijke orde, dan wel zelf blijvend leed ondervindt alsnbsp;gevolg van de disharmonische ontwikkeling der persoonlijkheidsstructuur.
Deze definitie komt gedeeltelijk overeen met de opvatting van Kurt Schneider — het zelf lijden en anderen storen — maar bovendien bevat ze een heenwijzing naar het wezen en ontstaan: afwijkingen in temperament en karakter, disharmonische ontwikkelingnbsp;der persoonlijkheidsstructuur.
Het komt mij voor, dat de definitie van Carp de werkelijkheid het meest benadert en tevens gelegenheid geeft psychopathen vannbsp;oligophrenen te onderkennen.
Bij de psychopathen zullen lichamelijke afwijkingen, zooals die bij de oligophrenen worden gezien, meestal geheel ontbreken.nbsp;Lichamelijke afwijkingen bij psychopathen zullen zich in den regelnbsp;in dezelfde frequentie voordoen als bij geestelijk normalen; bovendien nooit zoo met het geestelijk ziektebeeld verweven als bij denbsp;oligophrenen.
Bij de oligophrenen zullen lichamelijke afwijkingen in houding, loopen, spraak, hoewel niet altijd aanwezig, toch herhaaldelijknbsp;voorkomen.
1) Cursiveering van mij.
25
-ocr page 30-Op het gebied van het geestesleven is nog grooter onderscheid. Terwijl bij de psychopathen de geestelijke afwijkingen, hoe dienbsp;zich ook mogen openbaren, meestal voorkomen bij een normaalnbsp;intellect, moeten deze afwijkingen bij de zwakzinnigen in directnbsp;oorzakelijk verband worden gezien met het tekort aan intellect.
De reacties van de oligophrenen zullen voor het meerendeel worden bepaald door het verminderde verstand, waardoor anderenbsp;geestelijke functies worden beïnfluenceerd (hetzij geremd ofnbsp;ongeremd).
Ik meen, dat de oligophrenie als een zelfstandig ziektebeeld moet blijven gehandhaafd.
. Bij de combinatie van psychopathie en oligophrenie — de z.g. dubbelgebrekkigen — komen de lijders steeds onder de hoedenbsp;der verzorgers voor zwakzinnigen, omdat ze een storend elementnbsp;zijn bij de verstandelijk normale psychopathen.
Dit is onjuist. De beste oplossing is, hen te plaatsen op een school voor psychopathische zwakzinnigen en, zoolang deze nietnbsp;aanwezig is, hen te plaatsen op een dagschool voor zwakzinnigen,nbsp;maar hen ’s nachts te doen vertoeven in een internaat.
26
-ocr page 31-HOOFDSTUK III.
Oorzaken van zwakzinnigheid.
Uit wat hiervóór gezegd werd blijkt voldoende, dat pogingen tot bestrijding van een zoo groot maatschappelijk euvel allernbsp;instemming moeten hebben.
Vooreerst moet dan voldoende aandacht worden besteed aan de oorzaken der geestelijke onvolwaardigheid.
Bij de zwakzinnigheid kan men spreken van een vrij groote invloed van erfelijke factoren, echter eveneens van een vrij grootenbsp;invloed van exogene factoren in andere gevallen.
Bovendien zullen in vele gevallen beide factoren samengaan.
Dr. G. W. Kastein meent, dat de lichtere vormen van zwakzinnigheid in sterke mate erfelijk bepaald zijn, terwijl de zwaardere vormen voor een groot deel exogeen veroorzaakt worden.
Kastein verwijst naar het groote onderzoek van Penrose in 1938 over 1280 gevallen van Mental deficiency en hun families ennbsp;citeert als zijn saamgevatte meening; „The aetiologie of Mentalnbsp;defect is multiple and a faciei classification of patients in the seriesnbsp;into primary and secondary, endogenous or exogenous cases wouldnbsp;only have led to a fictions simplification of the real problemsnbsp;inherent in the date”.
Ook Van Voorthuijsen geeft als zijn meening te kennen, dat debilitas voor het grootste gedeelte een gevolg is van endogenenbsp;factoren.
Naar aanleiding van de erfelijkheid der zwakzinnigheid zal het duidelijk zijn, dat bloedverwantschap der ouders de kans opnbsp;het te voorschijn komen van een geestelijk defect verhoogt. Bijnbsp;ouderparen, waar de ongunstige factor recessief is, zal het defectnbsp;meestal dominant worden in de progenituur; zeker in die gevallen,nbsp;waar de ongunstige factor eigen is aan beide ouders.
Vrij algemeen wordt aangenomen, dat alcohol een schadelijke invloed kan uitoefenen, zoowel op de kiemcel als op het zich ontwikkelend embryo.
Het mag echter betwijfeld worden, of de schadelijke invloed zoo groot is als in het begin dezer eeuw gedacht werd. Op statistische wijze heeft een aantal onderzoekers getracht aan tenbsp;toonen de schadelijke gevolgen van de alcohol op de progenituur.nbsp;Andere onderzoekers hebben daarentegen beweerd, dat bij nadere
27
-ocr page 32-beschouwing van deze statistieken, zij zich niet konden onttrekken aan den indruk, dat men uitging van de juistheid van hetgeennbsp;men uit de statistiek wilde aantoonen.
Men moet, zoo zeiden zij, zich afvragen of een algemeen degeneratieve aanleg der ouders, waarvan hun alcoholisme eennbsp;der symptomen is, niet als de oorzaak van de zwakzinnigheid dernbsp;kinderen dient te worden aangenomen.
De congenitale lues moet mede genoemd worden als een der oorzaken voor het ontstaan der zwakzinnigheid.
Deze ontstaat doordat de spirochaeta pallida waarschijnlijk de placenta indringt en zoo het kinderlijk organisme overvalt.
De lues is niet erfelijk in dien zin, dat de ziekte wordt overgebracht door het kiemplasma, maar wordt verkregen in de uterus van een luetische moeder.
C. Goedhart beschrijft in „De bestrijding der aangeboren syphilis” op duidelijke wijze, dat de syphilisinfectie bij de vrouwnbsp;dikwijls zeer latent verloopt, waarbij de kiemen zich meestalnbsp;nestelen in het uitgebreide lymphvatenstelsel der genitalia. Hij haaltnbsp;Bessemans aan, die aantoonde, dat de lymphklier-treponemen ,,innbsp;vivo” niet alleen een grooteren weerstand bieden, zoowel aan denbsp;natuurlijke afweerkrachten, als aan de chemische en physischenbsp;behandeling, maar bovendien deze virulenter zijn dan de kiemennbsp;uit de floride syphilomen.
Goedhart toont aan, dat bij het vrijkomen dezer virulente kiemen tijdens de zwangerschap de vrucht gemakkelijk wordtnbsp;geïnfecteerd.
Er ontstaan door de spirochaeta pallida verschillende vormen van meningitis, endarteritis, hydrocephalus, en parenchymateusenbsp;processen, zoodat het ons niet bevreemden moet, dat ook hetnbsp;intellect wordt aangetast.
In de meerderheid der gevallen treedt de degeneratie van het zenuwstelsel eerst na de geboorte op. Deze degeneratie ontstaatnbsp;door meningo-vasculaire processen, gevolgd door een aandoeningnbsp;van de daaronder gelegen schors. Dit voert tot plaatselijke, somsnbsp;uitgebreide corticale degeneraties, waarbij zoowel psychische alsnbsp;motorische defecten of beide kunnen optreden.
Verder dient de microcephalie te worden genoemd als een der oorzaken voor het ontstaan van oligophrenie.
De microcephalie is een defect in de foetale ontwikkeling, gekarakteriseerd door een zeer klein hoofd van ongewone vorm,nbsp;gepaard gaande met een geestelijk tekort en andere karakteristiekenbsp;eigenschappen.
Pathologisch-anatomisch zijn de hersenen kleiner dan normaal en wegen dikwijls minder dan 1000 gram, wanneer de groei geëindigd is.
28
-ocr page 33-Als regel bedekken de occipitaalkwabben het cerebellum niet, zoodat de algeheele vorm van het zenuwstelsel gelijkt op dat vannbsp;lagere zoogdieren. De zenuwcellen zijn dikwijls onvoldoende ontwikkeld en verminderd in aantal. Als regel kan geen ontsteking ofnbsp;degeneratie als oorzaak worden aangetoond.
Aetiologisch neemt men dan ook algemeen aan, dat de micro-cephalie ontstaat door een onvoldoende foetale ontwikkeling: de hersenen gelijken veel op de hersenen van een foetus in de derdenbsp;of vierde maand der graviditeit.
Geen voldoende verklaring is hiervoor te geven, ofschoon verschillende onderzoekers aannemen, dat een beschadiging vannbsp;het kiemplasma in het spel is.
Het voorkomen van de microcephalie in bepaalde families schijnt dat inzicht te wettigen en te steunen.
Gewoonlijk zijn de ouders gezond en is in hun voorgeschiedenis niets bekend van microcephalie. Zeer dikwijls zijn er echter verschillende kinderen, die bij de geboorte een aanduiding van denbsp;ziekte hebben.
Het kinderhoofd is in den regel abnormaal klein bij de geboorte en de fontanellen zijn min of meer gesloten. De abnormaliteit is echter bij de geboorte niet zoo opvallend als in latere jaren van het kinderleven, omdat de groei van de schedel vrij langzaamnbsp;gaat.
In latere jaren zijn de verschijnselen duidelijk waarneembaar. Het loopen vertoont defecten, de spraak is gestoord; velen van denbsp;microcephalen leeren nooit spreken. Er is een duidelijke neigingnbsp;tot convulsies, zeker in een derde der gevallen. (Ford.)
Dikwijls is een duidelijke hypertonie van de spieren in de vroege kinderjaren waarneembaar; maar werkelijke spasmen zijnnbsp;zeldzaam. Als regel wordt de hypertonie later minder.
Het meerendeel van de gevallen van microcephalie zijn zwakzinnig. Toch staat men nog verbaasd, hoeveel verstand er nog is overgebleven bij zoo kleine hersenen.
Een andere ontstaansvorm van oligophrenic is de macro-cephalie.
De ziekte, die een vorm van cerebrale misvorming is, is gekarakteriseerd door een hypertrophie der hersenen.
Daar bekend is, dat twee gevallen in een gezin kunnen voorkomen, moet de mogelijkheid van een erfelijke factor in sommige gevallen worden aangenomen.
Campbell neemt aan, dat in het voorgeslacht van lijders aan macrocephalie hereditaire belasting voorkomt zooals neuropathienbsp;of epilepsie.
De hersenen zijn bij pathologisch onderzoek zeer groot en ook zeer zwaar. In bepaalde (uitzonderlijke) gevallen wordt eennbsp;gewicht van 2850. gram bereikt.
29
-ocr page 34-De fissuren en de belangrijke sulci zijn in de meeste gevallen gemakkelijk te identificeeren; de cortex is zeer dik.
Het cerebellum en de basale gangliën zijn niet gehypertrofi-eerd. Microscopisch onderzoek toont geen degeneratie aan.
Macrocephalie komt meer bij mannen voor dan bij vrouwen.
Het hoofd is bij de geboorte wat grooter dan normaal, toch niet zoo, dat het bijzondere aandacht trekt. Toch zijn dan al denbsp;fontanellen wijder open dan bij normale kinderschedels. Spoedignbsp;na de geboorte gaat het hoofd zeer snel groeien en dit leidt tennbsp;onrechte tot de diagnose hydrocephalie. De fontanellen blijvennbsp;langer open dan normaal; de geheele ontwikkeling van het kindnbsp;is wat achter; de gestalte is tenger en smal, de spieren zijn slapnbsp;en week; bewegingen zijn minder krachtig dan bij een normaalnbsp;kind. Binnen enkele maanden is het ook duidelijk, dat alle geestelijke uitingen vertraagd of gestoord zijn. Het kind neemt geen notitienbsp;van de omgeving, herkent o.a. de ouders niet. De meeste van dezenbsp;kinderen moeten dan ook gerangschikt worden onder de groepennbsp;der imbecielen en idioten. In 50 % van de gevallen komen ooknbsp;convulsies voor.
Campbell geeft toe dat de vorm van het hoofd van een macro-cephaal veel gelijkt op een hydrocephalus; het is inderdaad waar, dat een macrocephalus en een hydrocephalus vrij veel gelijkenisnbsp;vertoonen. Het hoofd van de macrocephalus vertoont echter nietnbsp;de laterale ronding, ook niet de indeuking boven de oogkassen,nbsp;zoo kenmerkend voor de hydrocephalus.
Bij de macrocephalus is de vorm van de schedel normaal. De abnormaliteit ligt geheel aan de buitengewone omvang. Ook nooitnbsp;is er verhooging van de intercranieele druk geconstateerd.
Een andere vorm van zwakzinnigheid is de mongoloïde idiotie. Dit is een vorm van zwakzinnigheid, waarvan de naam voor zichnbsp;zelf spreekt; het uiterlijk van de patiënt gelijkt op dat van hetnbsp;mongoolsche ras; in den regel is het intellect zeer laag ontwikkeld.
Pathologisch-anatomisch blijken de hersenen in gewicht beneden de norm te zijn, doch niet zooals bij de microcephalie. De cortex blijft dun, de zenuwcellen zijn weinig in aantal en dikwijlsnbsp;van jong type.
De oorzaken van mongoloïde idiotie zijn onbekend.
Er zijn verschillende theorieën, maar niet één bevredigt geheel. Lues en alcoholisme zijn wel dikwijls als oorzaken genoemd, maarnbsp;zijn lang niet altijd aantoonbaar.
Volgens Ford is er reden aan te nemen, dat het kiemplasma is aangedaan. In de meeste gevallen komt de mongoloïde idiotienbsp;voor bij het laatste kind uit een kinderreeks waarvan de ouders,nbsp;althans de moeder, meestal relatief oud zijn, terwijl de vorigenbsp;kinderen gezond en normaal zijn; de ziekte treedt in zeldzame
30
-ocr page 35-gevallen op bij het eerste kind van een zeer jeugdige moeder en de daarna komende kinderen zijn normaal.
De diagnose kan meestal bij de geboorte reeds gemaakt worden. De kinderen hebben dan reeds het karakteristieke uiterlijk, dat gemakkelijker te herkennen is dan te beschrijven. Denbsp;schedel is klein en brachycephaal; epicanthus is een gewoon voorkomend verschijnsel; de neus is klein, kort en breed; de tong isnbsp;heel groot en vertoont fissuren, wat zich bij het ouder worden nognbsp;beter openbaart. Myopie en nystagmus komen dikwijls voor evenals de scheeve oogstand. De tanden komen laat en zijn onregelmatig gevormd. De extremiteiten zijn wat kleiner dan bij gewonenbsp;kinderen ten opzichte van de romp. Vooral de handen zijn klein ennbsp;dik; ook de vingers.
De diagnose van dit ziektebeeld tegenover het cretinisme kan moeilijk zijn.
Een zeldzaam voorkomend ziektebeeld is de tubereuze sclerose, voor het eerst in 1880 beschreven.
Leo Kanner beschrijft het in het handboek ,,Practice of Pediatrics” van Joseph Brennemann kort en zakelijk.
Hij beschrijft hoe het ziektebeeld is gekarakteriseerd door multiple kleine haarden in de cortex, adenomata van de huid ennbsp;congenitale tumoren in verschillende inwendige organen. Convulsiesnbsp;en progressieve geestelijke minderwaardigheid zijn kenmerkend.
De anatomische veranderingen beginnen in het intra-uterine leven. De eerste aanvallen komen in de eerste weken of maandennbsp;na de geboorte, zeiden later dan aan het eind van het eerste levensjaar. De patiënten overlijden meestal op jeugdige leeftijd door denbsp;groei der tumoren.
Daardoor is waarschijnlijk te verklaren, dat in mijn materiaal op 565 kinderen geen enkel geval van tub. sclerose is voorgekomen.
Hersenbloedingen zijn mede een oorzaak voor het ontstaan van zwakzinnigheid. Op tweeërlei wijze kunnen deze tot standnbsp;komen: Ie traumatisch; 2e. spontaan.
Traumatisch zullen ze ontstaan daar, waar een wanverhouding bestaat tusschen het bekken van de moeder en de schedel van hetnbsp;kind. Dan zullen door het sterk mouleeren der schedelbeenderennbsp;de hersenen in de knel kunnen komen en bloedingen kunnennbsp;optreden, met als begrijpelijk gevolg in het verdere leven denbsp;mogelijkheid van zwakzinnigheid.
Dit trauma kan des te grooter zijn, daar waar een forceps moest worden aangelegd om de geboorte van het kind te beëindigen. Dit, niet sierlijke, hoewel nuttige instrument, is zeker aansprakelijk voor vele hersenbloedingen, die zwakzinnigheid tot gevolg kunnen hebben.
31
-ocr page 36-De tang zal bij juiste indicatie alleen daar gebruikt worden, waar beëindiging der partus anders niet mogelijk is.
Ook daar waar de partus normaal verloopt, maar wat lang duurt en een indicatie voor een forceps niet bestaat, kunnen anderenbsp;middelen worden gebruikt (thymophisine, piton) om de verlossingnbsp;te bespoedigen, te termineeren.
Hoewel deze middelen physiologisch de weeën zouden versterken, zijn deze van zoo geweldige kracht, dat de vraag opkomt, die wel niet beantwoord zal worden, in hoeverre het gebruik dezernbsp;geneesmiddelen oorzaak kan zijn van hersenbloedingen en zoonbsp;indirect van het ontstaan van zwakzinnigheid.
Ook spontaan kunnen na de geboorte in de eerste levensdagen van het kind bloedingen in de hersenen optreden.
Vele onderzoekers zijn van oordeel, dat de oorzaak moet worden gevonden in een tekort aan vitamine K. Het is n.1. gebleken door onderzoekingen van Warner, Brinkhaus en Smith, datnbsp;het prothrombine-gehalte van het bloed bij pasgeborenen verlaagd was.
Ook vóór vitamine K bekend was, wist men reeds lang, dat het bloed van pasgeborenen de eerste dagen slecht stolde. Mennbsp;bracht dit ook in verband met de talrijke bloedingen, die mennbsp;bij secties, speciaal van te vroeg geboren kinderen, vindt, ook daar,nbsp;waar de bevalling zonder moeilijkheden was verloopen. Zoo geeftnbsp;het Handboek van Brennemann aan, dat 30 tot 45 % van de sterfgevallen bij te vroeg geborenen zijn terug te brengen op bloedingen.
Het is van groot belang na te gaan, in hoeverre deze bloedingen een gevolg zijn van een verlaging van het prothrombine-gehalte en voorts, of toediening van vitamine K dit prothrombine-gehalte doet stijgen. 'Het aantal onderzoekingen is nog te gering om hierover een oordeel te vellen. Wel hebben de onderzoekingennbsp;van Wadell en Guerri aangetoond, dat bij de meeste pasgeborenennbsp;het prothrombine-gehalte wat aan de lage kant is, terwijl er bijnbsp;sommigen aanzienlijke afwijkingen bestaan.
Bij toediening van vitamine K gaan deze afwijkingen prompt terug.
Zwakzinnigheid kan ook ontstaan door cretinisme.
Het cretinisme is een ontwikkelingsstoornis van de schildklier, waardoor een tekort is óf een geheel afwezig zijn van de secretienbsp;van de glandula thyreoidea.
Het endemisch cretinisme komt in bepaalde bergachtige streken voor; de Alpen, de Karpathen, de Pyreneën en de Hyme-laya. De oorzaak is niet geheel duidelijk, maar men noemt aan, datnbsp;er in die streken een tekort is aan jodium in het drinkwater.
De differentieel diagnose kan wel eens moeilijk zijn ten opzichte van de mongoloïde idiotie.
32
-ocr page 37-De cretin heeft een droge huid, die geschubd en geplooid is in een graad, die we niet waarnemen bij de mongoloïde idiotie.nbsp;De tong is grooter en heeft geen fissuren. Verder is er duidelijknbsp;een vertraging waarneembaar in de ossificatie van de epiphysen.
is de behandeling van de mongoloïde idiotie hopeloos, bij de vroegtijdige toediening van thyreoid tabletten zijn de resultatennbsp;bij het cretinisme verrassend: de verschijnselen verdwijnen bijnanbsp;geheel en de geestelijke ontwikkeling nadert de normale.
Ook ontstekingsprocessen in de hersenen kunnen zwakzinnigheid tengevolge hebben.
Zal de meningitis cerebro spinalis slechts een zeer klein percentage innemen, anders is het gesteld met het zoo ingrijpende ziektebeeld: de encephalitis.
De beschrijving van het klinische beeld ligt door de uitgebreidheid daarvan buiten het onderwerp, niet echter de gevolgen, die deze ziekte met zich brengt. Deze zijn juist van de grootstenbsp;beteekenis, omdat ze herhaaldelijk noodlottig zijn.
Ford, zoowel als T. C. Hempelmann (in Brennemann’s handboek) geven op, dat encephalitis zeer ernstige psychische veranderingen geeft in tal van gevallen. Ford onderscheidt voor de gevolgen naar de leeftijd, waarop de ziekte uitbreekt en stelt denbsp;leeftijdsgrens op 10 jaar. Boven het tiende levensjaar zien wenbsp;dikwijls een duidelijke verlangzaming van de geestelijke processen,nbsp;een matige vermindering van het intellect, sterke storingen in hetnbsp;emotioneele leven en in de concentratie. Hempelmann onderstreeptnbsp;ook de vele gevallen van karakterveranderingen, in degeneratievenbsp;zin, zooals liegen, stelen, ethische onaandoenlijkheid enz.; dusnbsp;psychopathische karaktertrekken.
Bij kinderen onder de tien jaar is de geestelijke ontwikkeling soms geheel gestoord met idiotie of imbecillitas als gevolg.
Een even veelvuldig voorkomend ziektebeeld als de encephalitis voor het ontstaan der zwakzinnigheid, is de epilepsie.
Het is van algemeene bekendheid, dat bij lijders aan epilepsie het intellect sterk geschaad kan worden.
Dawson b.v. meent, dat de intelligentie van kinderen met epilepsie over het algemeen afgenomen is en meent, dat er samenhang bestaat tusschen de verstandsvermindering en de frequentienbsp;der aanvallen.
Ledeboer heeft in zijn proefschrift „Epilepsie bij kinderen” een uitgebreid onderzoek gedaan naar de intelligentie bij het materiaal, dat hem ten dienste stond (120 gevallen).
Hij maakt terecht onderscheid tusschen die kinderen, waarvan het 1. Q. oorspronkelijk normaal was en die later epilepsie kregen,nbsp;waardoor het I. Q. daalde en ze tot de zwakzinnigen gerekendnbsp;moesten worden en zulke, van welke het I. Q. vóór dat ze epilepsienbsp;kregen, reeds zoo laag was, dat ze zwakzinnig waren.
33
-ocr page 38-Hij maakte daarop het onderscheid tusschen primaire en secundaire zwakzinnigheid (bij epilepsie).
Ledeboer wenscht hier zeer bewust te spreken van zwakzinnigheid en niet van dementie, zooals altijd gebruikelijk was.
Hij doet dat om de navolgende reden.
Aan het begrip dementie is, zegt Ledeboer, verbonden het idee der irreversibiliteit. Deze irreversibiliteit in nu juist niet kenmerkend voor de zwakzinnigheid ontstaan door epileptische processen.nbsp;We kennen bij epilepsie wel een echte dementie, die als irreversibelnbsp;is te beschouwen, maar deze treffen we meer aan bij volwassenen,nbsp;die epilepsie hebben dan bij kinderen met epilepsie.
Hij acht het van het grootste belang, hier scherp te onderscheiden, omdat juist door de hooge mate van irreversibiliteit van de z.g. dementie (door hem zwakzinnigheid genoemd) der kinder-epilepsieën de prognose dezer afwijking veel gunstiger is te waar-deeren dan die der echte dementie.
Hij heeft regelmatig waargenomen, dat bij kinderen een verbetering der intelligentie optreedt, wanneer het gelukt de aanvallen tot staan te brengen.
Ledeboer acht het uit prognostisch, zoowel als therapeutisch oogpunt noodzakelijk de volgende onderscheidingen te maken:
Ie. Er kan bestaan primaire zwakzinnigheid, gecombineerd met epilepsie;
2e. Er kan bestaan secundaire zwakzinnigheid, tengevolge van epilepsie;
3e. Er kan bestaan epilepsie plus primaire zwakzinnigheid plus secundaire reversibele zwakzinnigheid;
4e. Er kan bestaan epilepsie plus secundaire reversibele zwakzinnigheid plus dementie;
5e. Er kan bestaan epilepsie plus primaire zwakzinnigheid plus secundaire reversibele zwakzinnigheid plus dementie.
De secundaire zwakzinnigheid, door sommigen dementie genoemd, is in hooge mate reversibel.
Ledeboer, die op grond van zijn gevallen en gesteund door zijn groote ervaring deze onderscheidingen geeft, maakt het den diag-nost niet gemakkelijker. Toch lijkt het mij gewenscht, dat schemanbsp;te volgen in alle gevallen van zwakzinnigheid gepaard met epilepsienbsp;of omgekeerd, omdat zoo de mogelijkheid bestaat de vermeerdering van het aantal zwakzinnigen tegen te gaan.
Ten slotte wil ik nog kort vermelden de invloed van het milieu. Querido beschrijft in een studie „Het Zeeburgerdorp”, denbsp;bevolking van een huizencomplex, waarin te Amsterdam gezinnennbsp;worden onder gebracht, die niet geschikt waren voor een behoorlijke woning.
34
-ocr page 39-Tegenover de opvatting, dat er generaties van families zijn, die als paupers moeten leven en zich asociaal gedragen, omdatnbsp;de erfelijke belasting geen andere mogelijkheden toelaat, staat denbsp;andere opvatting, dat de oorzaken van het ellendige bestaan vannbsp;vele gezinnen gelegen zijn in de levensvoorwaarden en het milieu.
Querido verdedigt de stelling, dat lichte geestelijke afwijkingen kunnen optreden door een bestaand pauperisme. De juistheid daarvan wordt niet door iedereen toegegeven. (De conclusies van hetnbsp;reeds meermalen aangehaalde Rapport over het milieu onderzoeknbsp;van Van Voorthuijsen zijn in dit opzicht heel wat voorzichtiger).
Hij ziet dit niet als een eugenetisch, maar als een sociaal probleem.
35
-ocr page 40-HOOFDSTUK IV.
De beteekenis van de zwakzinnigheid voor de Maatschappij.
Het hoofdsymptoom van de zwakzinnigheid is een onvoldoende ontwikkeling van het intellect. Hierdoor ondervinden de zwakzinnigen voortdurend moeilijkheden. Ze zijn ongeschikt voor werk,nbsp;waarbij het aankomt op zich telkens aanpassen aan nieuwe situaties en waarvoor een juist inzicht in de verhoudingen wordtnbsp;vereischt.
Uit de medische definitie van zwakzinnigheid — een ontwikkelingsstoornis van het intellect, gepaard gaande met een ontoereikendheid der geheele persoonlijkheid — volgt vanzelf een maatschappelijke onvoldoendheid, waarmee dan bedoeld wordtnbsp;het zich niet op onafhankelijke wijze staande kunnen houden innbsp;de maatschappij en zich moeilijk kunnen aanpassen aan de bestaande regels van fatsoen en orde, zooals die algemeen wordennbsp;gehuldigd.
De ontoereikendheid van de geheele persoonlijkheid wijst reeds op een onvolwaardigheid, welke bij vele oligophrenen voorkomt, ten opzichte van een behoorlijk gedrag.
Het zijn niet alleen de psychopathische karaktertrekken, die bij de zwakzinnigen in de samenleving bezwaren geven, maarnbsp;ook hun sterk vertraagd arbeidstempo, snelle vermoeidheid, e.t.q.
Er is aanleiding om de zwakzinnigheid te bezien in verband met enkele euvelen der samenleving, zooals pauperisme, criminaliteit, prostitutie.
De verstandelijke minderwaardigheid en de zedelijke minderwaardigheid kunnen we samenvatten in het beeld der geestelijke misdeeldheid, waaruit veel maatschappelijke ellende kan wordennbsp;verklaard.
Het zal ieder, die een school voor zwakzinnigen bezocht, getroffen hebben, dat het meerendeel der kinderen komt uit een armelijk milieu.
De invloed van het milieu kan niet worden onderschat.
Querido heeft er in zijn reeds genoemde studie „Zeeburger-dorp” op gewezen, dat onder de bewoners van het complex huizen, die hij onderzocht, een relatief groot aantal zwakzinnigen, krankzinnigen, psychopathen, toevallijders en alcoholisten voorkwamen.
36
-ocr page 41-De kinderen, die in dit milieu groot worden, zullen, indien ze zelf volwassen zijn, op dezelfde wijze leven.
We weten dat kinderen met geringe geestelijke aanleg in hun opvoeding dikwijls worden verwaarloosd, terwijl de verwaarloo-zing op haar beurt weer bijdraagt tot een onvoldoende ontwikkelingnbsp;der verstandelijke en zedelijke krachten.
Uit de litteratuur blijkt, dat vele onderzoekers een verband zoeken tusschen defecten van het intellect en déraillementen in hetnbsp;maatschappelijk leven.
Ook het bezit van een normaal intellect vrijwaart niet voor misstappen, maar het in aanleg gegeven verstand is voor een grootnbsp;deel de basis voor andere geestelijke functies, waardoor zij, dienbsp;een normaal intellect hebben, altijd in het voordeel zijn.
Mr. W. Schenk komt in zijn „Wangedrag bij kinderen” tot de conclusie, dat in zooverre het wangedrag bij zwakzinnigen grooternbsp;is dan bij normalen, dit moet worden gezien als een zich niet aanpassen, zich niet schikken, naar de eischen die het gezin, de school,nbsp;de maatschappij stelt.
De oordeelszwakte, welke hij ook bij zijn onderzoek betrok, maakt, dat zwakzinnigen voor de verleiding bezwijken, spoedignbsp;onder de slechte Invloed van anderen komen, situaties, die watnbsp;ingewikkelder waren, niet meester zijn. Hij concludeert, dat eennbsp;gebrek aan intellect een moeilijkheid geeft om zich staande tenbsp;houden.
Theoretisch is dat natuurlijk begrijpelijk, doch door het onderzoek in Rotterdam heeft Mr. Schenk dit ook aangetoond.
Tot een zelfde conclusie komt ook J. Klootsema. Ook Dr. H. Postma komt reeds in 1916 tot een zelfde resultaat, als hij vermeldt, dat van de 377 tuchtschoolmeisjes er ruim honderd debielnbsp;of imbeciel waren.
Fortanler beziet ook de zwakzinnigheid als een moeilijk maatschappelijk probleem en komt tot de gevolgtrekking, dat men bij de zwakzinnigen een soort hypermoraliteit heeft, die men tennbsp;onrechte als gevolg van hoogere differentatie van de gewetens-functie zou kunnen beschouwen. Deze houding blijkt het best tenbsp;typeeren als een angst voor het kwaad, zonder dat daarnaast eennbsp;duidelijke drang is te ontdekken, die heen wijst naar het goede; zenbsp;draagt derhalve meer een negatief dan een positief karakter.
De mogelijkheid van ontsporing is ook gelegen in de stoornissen, die de zwakzinnige vertoont in zijn gewetensfuncties.
De verhoogde suggestibiliteit bij de oligophrenen leidt tot storing of buiten werkingstelling van gewetensfuncties.
Verscheidene schrijvers komen tot de conclusie, dat bij de zwakzinnigen de criminaliteit verhoogd zou zijn.
Cyril Burt beschrijft in „The Young delinquent” dat onder de jeugdige misdadigers zich 10 % zwakzinnigen bevinden.
37
-ocr page 42-Goddard beweert, dat de geboren misdadiger slechts een bepaald type van zwakzinnigheid vertegenwoordigt. Een type, dat naar de meening van Goddard, wordt misverstaan en wordt gedreven naar de misdaad.
Amerikaansche onderzoekers beweren zelfs, dat 75 % en meer van de misdadigers tot de zwakzinnigen moet worden gerekend.
Het verband, dat inderdaad tusschen geestelijke misdeeldheid en criminaliteit bestaat, wordt echter sterk, zeer sterk overdreven.
Bij een recent onderzoek, door Fr. Visser ingesteld in de gemeente Utrecht, kwam hij tot de voor velen nieuwe conclusie, dat van een verhoogde criminaliteit bij zwakzinnigen geen sprake is.
Al geeft deze onderzoeker toe, dat over een betrekkelijk klein aantal gevallen kon worden beschikt, we mogen dezen onderzoekernbsp;wel dankbaar zijn, dat na een nauwkeurig onderzoek, waaraannbsp;blijkens zijn geschrift veel werk besteed is, hij tot de gevolgtrekkingnbsp;komt, dat we niét al te lichtvaardig mogen spreken van verhoogdenbsp;criminaliteit. Hij uit de wensch, dat dit onderwerp ook in anderenbsp;steden zal plaats vinden, om dan gezamenlijk een oordeel tenbsp;vormen, waaraan dan, door het talrijker materiaal, grooter waardenbsp;mag worden gehecht.
Trouwens ook Dr. Van Voorthuijsen in zijn ,,Rapport over een onderzoek naar het milieu der leerlingen van de Haagsche Scholennbsp;voor buitengewoon lager onderwijs” zegt, dat ten opzichte van denbsp;crimineelen op dit gebied veel is overdreven.
Toch komt er bij de oligophrenen criminaliteit voor, alleen al, omdat ze groote moeilijkheden hebben om zich in de maatschappij te handhaven. Om nu gemakkelijker in hun levensonderhoud te voorzien, loopen zij gevaar te vervallen in grootere ennbsp;meestal kleinere misdrijven en vergrijpen. Daarbij komt nog, datnbsp;het inzicht in wat geoorloofd en ongeoorloofd is, dikwijls is verminderd, soms geheel ontbreekt.
Men heeft dan ook onder de oud-leerlingen van de scholen voor buitengewoon lager onderwijs een groot aantal gevonden, dienbsp;verkeerde handelingen deden.
In 1931 is door een gemeentelijke commissie in Den Haag een onderzoek verricht naar de toestand van de oud-leerlingen dernbsp;scholen voor buitengewoon onderwijs, waaruit bleek, dat van 727nbsp;jongens er 196 en van 400 meisjes er 69 bekend waren bij denbsp;politie. De vergrijpen, die gepleegd waren, waren bij de jongensnbsp;in de meeste gevallen oneerlijkheid en diefstal; bij de meisjes innbsp;het grootste gedeelte der gevallen, n.1. 51 van de 69, onzedelijkheid. Toch zijn deze cijfers te hoog. Het zijn kinderen, die bij denbsp;politie bekend zijn, dus niet alle misdadigers. Velen van hen zijnnbsp;wegens kleine vergrijpen bij de politie bekend, zooals fietsennbsp;zonder licht, matjes kloppen, enz.
38
-ocr page 43-Kurt Schneider heeft in 1925 te Keulen de levensomstandigheden nagegaan van 70 prostituées en ook hun intellect gemeten. Hij kwam bij dit onderzoek tot het resultaat, dat 38 van dezenbsp;prostituées tot de zwakzinnigen konden worden gerekend.
Dat Schneider deze getallen vermeldt, moet ons niet verwonderen. Het is bekend, dat zwakzinnige meisjes zich gemakkelijk overgeven aan prostitutie. Dit is het terrein waar dit meisje nietnbsp;minderwaardig is, waar ze even in trek is als een ander, ja wellichtnbsp;door de verhoogde suggestibiliteit en gemakkelijker verleidbaarheid, meer in trek, want minder weerstanden zijn te overwinnen.nbsp;Het is zelfs de vraag, of de verstandhouding tot den souteneur, dienbsp;vaak tot op het slaafsche is, niet juist bij voorkeur gevonden wordtnbsp;bij geestelijk minderwaardigen.
In opdracht van den Gemeentelijken Geneeskundigen en Gezondheidsdienst te Rotterdam heeft de toenmalige schoolarts P. Verniet een onderzoek ingesteld naar den invloed van de werkloosheid der vaders op het gezin. De werkloosheid was in de jarennbsp;1934—’39 zeer groot. Verniet heeft zijn uitkomsten gepubliceerdnbsp;in 1938. Hij toonde aan, dat dié kinderen het beste leerden, waarvan de vader regelmatig werk had en dat het leervermogen mindernbsp;goed was, indien de vader geruinien tijd werkloos was.
Het beeld, dat dergelijke gezinnen vertoonden, is zeer troosteloos. Als arts van den Gem. Geneeskundigen en Gezondheidsdienst in Rotterdam heb ik als wijkarts dat van zeer nabij geconstateerd. Er ontstaat in de gezinnen, waar jaren werkloosheid heerscht, door materieele nood een toestand van hulpeloosheid,nbsp;die de zedelijke krachten van het gezin ondermijnen. De sfeer vannbsp;voortdurende geprikkeldheid die er heerscht, is beter aan te voelennbsp;dan te beschrijven. Groeien kinderen in zulk een milieu op, dannbsp;is het begrijpelijk, dat zij, slecht gekleed, dikwijls slecht gevoednbsp;als ze zijn, weinig interesse hebben voor de school, voor het leeren.
Zijn in deze gezinnen zwakzinnigen, waaraan in het geheel geen leiding kon worden gegeven, dan is het begrijpelijk, dat zenbsp;zich schuldig maken aan allerlei vergrijpen als vagebondeeren,nbsp;liegen, stelen enz.
Prof. Carp noemt als kenmerkende eigenschap van zwakzinnigen de onbedachtzaamheid. Hij zegt: de zwakzinnige is onbedachtzaam ten opzichte van zijn vijanden uit de buitenwereld: zijn verleiders; onbedachtzaam ten opzichte van zijn vijanden uitnbsp;de binnenwereld: zijn driften en begeerten.
Dan kan het niet anders, of opgroeiend in een milieu, als boven beschreven werd, zullen zij tot wandaden moeten komen.
Temeer klemt dit, omdat bekend is, dat veel oligophrenen psychopathische karaktertrekken vertoonen. Bij deze zwakzinnigennbsp;zal door het ontbreken der remmingen, de primitieve drift veelnbsp;sterker naar voren komen dan bij normale menschen. De gevoelens
39
-ocr page 44-van honger
en dorst, sexueele begeerten en agressieve neiging worden in veel minder mate beheerscht. Voor terechtwijzingen ofnbsp;bespreking der bestaande moeilijkheden zijn deze zwakzinnigennbsp;zeer weinig vatbaar.
Het leven van deze gezinnen moet als symptoom worden beschouwd. Meestal wonen ze in bepaalde stadsgedeelten. In Tuindorp ,,Vreewijk” te Rotterdam, bekend als een der beste tuindorpen van Europa, waar de miOgelijkheid bestaat zelfstandig te wonennbsp;met eigen tuin, zullen deze gezinnen nooit lang wonen. Ze vindennbsp;er het te stil, te ongezellig en worden door een onzichtbare krachtnbsp;gedreven naar de groote stadskazernes; daar heerscht wèl de gezelligheid en het vertier; daar vinden ze hun gelijken, die opnbsp;dezelfde manier ontvloden zijn uit een ander stadsdeel om dezelfdenbsp;redenen, ’t Is of soort soort zoekt.
Ze willen niet anders en ’t schijnt ook, dat ze niet anders kunnen. Leerzaam is in dit opzicht het proefschrift van Dr. La. F.nbsp;Jens: „Criminaliteit te Utrecht in verband met familie en wijk”.
Algemeen verbreid was de meening, dat zwakzinnigen eerder trouwden dan normalen en meer kinderen verwekten. Dit is eennbsp;zeer belangrijke maatschappelijke kant van het zwakzinnigenvraagstuk. Fr. Visser heeft dit nagegaan voor Utrecht.
Hij deed een onderzoek naar:
Ie. het aantal gehuwde zwakzinnigen;
2e. het aantal kinderen uit die huwelijken;
3e. het aantal zwakzinnigen onder die kinderen;
4e. het aantal gevallen, waarin een zwakzinnige huwde met een
zwakzinnige;
5e. de gezinnen van zwakzinnigen als opvoedings-milieu;
6e. de economische omstandigheden dier gezinnen;
7e. het voorkomen van ongehuwde moeders onder de zwakzinnigen.
Al deze punten gaat hij nauwkeurig na en komt tot de volgende conclusies:
Bij punt 1: Op grond van de uitkomsten zou men de bewering, dat zwakzinnigen zoo lichtvaardig tot het sluiten van een huwelijknbsp;over gaan, in twijfel trekken.
Ad 2: In de door hem onderzochte gevallen is geen sprake van een beduidend grooter kinderaantal in gezinnen met zwakzinnigen vader of zwakzinnige moeder.
Ad 3: Op buitengewone scholen worden slechts bij uitzondering kinderen van zwakzinnigen geplaatst.
Ad 4: Visser vond onder zijn materiaal slechts één geval van huwelijk van zwakzinnigen onderling.
40
-ocr page 45-Ad 5: In zeven gezinnen vond hij het opvoedings-milieu ongeschikt, terwijl in de meeste gezinnen de geest uitstekend was.
Ad 6: Ook de economische omstandigheden lieten niet veel te wenschen over.
Ad 7: Onder zijn materiaal bevond zich slechts één geval met een onwettig kind.
Visser kan het op grond van deze conclusies naar aanleiding van zijn onderzoek niet eens zijn met de meening van Herderschêe,nbsp;die zich ongerust maakt over de snelle toename van het aantalnbsp;achterlijke kinderen.
Volgens Visser kan de toename van het aantal zwakzinnige kinderen niet worden geweten aan de gehuwde zwakzinnigen, daarnbsp;in Utrecht van de 300 zwakzinnige kinderen er 6 waren, waarvannbsp;de vader of de moeder zwakzinnig waren.
Te Haarlem werd ook een onderzoek ingesteld, in Mei 1941, naar de kinderrijkdom in de gezinnen, waaruit de geestelijk misdeelden voorkomen.
Om na te gaan, of het aantal kinderen per gezin waar zwakzinnigen in voorkomen, grooter is dan in de gezinnen met uitsluitend normale kinderen, werden de leerlingen der scholen voor buitengewoon onderwijs door de afd. Onderwijs op ontworpennbsp;kaarten verzameld, terwijl voor de juiste samenstelling dezer gezinnen de afd. Bevolking de gegevens verstrekte.
Te Haarlem heeft het buitengewoon onderwijs reeds 32 jaar gewerkt en is er voor het opsporen van zwakzinnigen een uitstekende samenwerking met den schoolartsendienst, waardoor denbsp;scheiding tusschen „normale” gezinnen en gezinnen, waarin zwakzinnigen voorkomen, scherp te trekken is.
Om juist vergelijkbaar materiaal te verkrijgen, werd een en ander ook gedaan voor een drietal scholen voor het gewoon lagernbsp;onderwijs, die kinderen uit hetzelfde milieu hadden, terwijl alsnbsp;7e school een opleidingsschool werd genomen, waarop kinderennbsp;gingen uit beter gesitueerde gezinnen.
Nadat de gegevens waren verwerkt, bleek, dat het aantal kinderen per gezin voor de scholen voor buitengewoon onderwijsnbsp;belangrijk hooger is dan voor de scholen voor gewoon lager onderwijs; de R.K. school zoowel voor gewoon als voor buitengewoonnbsp;lager onderwijs gaan hier weer sterk boven uit, terwijl de opleidingsschool er beduidend onder ligt (gegevens uit publicatienbsp;Nederlandsche Vereeniging „Nazorg Buitengewoon Onderwijs”).
Deze conclusie stemt niet overeen met het onderzoek van Visser te Utrecht, die bij beantwoording van zijn tweede punt meedeelt, dat het aantal kinderen niet beduidend grooter is.
Hoe dit verschil in meening verklaard moet worden, heb ik niet kunnen ontdekken.
41
-ocr page 46-Ai is op bepaalde punten geen overeenstemming, de meeste onderzoekers zijn het er wel over eens, dat zwakzinnigheid eennbsp;ernstig maatschappelijk vraagstuk is. Ik kan me geheel aansluitennbsp;bij een gedeelte van de slotbeschouwingen van Van Voorthuijsen,nbsp;als hij in het reeds aangehaalde „Rapport over een onderzoeknbsp;naar het milieu der Haagsche leerlingen voor Buitengewoon Onderwijs” zegt:
„De maatschappij staat voor het probleem , dat aan haar onderste grens zich bevindt een groep personen met een lage intelligentie en een laag moreel besef. Ongetwijfeld oefenen de alge-meene omstandigheden er invloed op uit, in hoeverre op eennbsp;bepaald oogenblik een grooter of kleiner deel der bevolking totnbsp;deze groep moet worden gerekend.
De groep der chronische steuntrekkers, van arbeidsschuwen, van prostituées en souteneurs, van luiaards en van zwervers, metnbsp;haar groot percentage van zwakzinnigen, zal ook onder gunstigenbsp;economische omstandigheden slechts ten deele verdwijnen, daarnbsp;de bijzonderheden, welke vele van deze menschen vertoonen, berusten op de in aanleg aanwezige eigenschappen.”
,,Wanneer men alles overziet, komt men tot het besluit, dat het probleem van het vóórkomen van geestelijke misdeeldheid innbsp;de maatschappij van groote beteekenis is. Het probleem kan nietnbsp;alleen als een onderwijsvraagstuk worden beschouwd. De verstandelijke achterstand en het geringe moreele besef zijn beide verschijnselen, die bij een bepaald deel der bevolking in grooterenbsp;veelvuldigheid worden aangetroffen dan bij het overige deel dernbsp;samenleving. Het is nuttig en noodig, dat allerlei maatregelennbsp;worden genomen om de nadeelen voor de getroffen individuennbsp;zooveel mogelijk af te wenden en tevens om de maatschappij innbsp;haar geheel te vrijwaren voor de schade, welke door de aanwezigheid van de groep der misdeelden wordt veroorzaakt. Juiste maatregelen ter bestrijding kunnen eerst worden getroffen, wanneernbsp;juiste begrippen omtrent de invloed der geestelijke misdeeldheidnbsp;zijn verkregen.”
Overzien we de mededeelingen der verschillende auteurs, dan valt direct een groot verschil in het oog. Dit verschil in beoordee-ling lijkt mij niet onverklaarbaar.
Zijn de publicaties over de toekomst der zwakzinnigen uit vroegere jaren zeer somber gestemd, de mededeelingen uit dennbsp;laatsten tijd laten een veel optimistischer geluid hooren.
Het is niet gezocht om hierin de invloed der B.L.O.-school te zien. In den tijd dat de B.L.O.-scholen nog grootendeels ontbraken, moesten er Inderdaad sombere dingen worden meegedeeld.nbsp;Maar zoodra de school als opvoedingsinstituut een groote invloednbsp;op de oligophrenen krijgt, maken de sombere voorspellingen plaatsnbsp;voor optimistischer meeningen. Zoo zelfs, dat De Boer, iemand
42
-ocr page 47-met zeer groote ervaring op het terrein der nazorg, in „Het sociologische aspect van zwakzinnigheid” zijn artikel besluit;
,,Op grond van mijn ervaring meen ik te mogen besluiten met de uitspraak, dat als de zwakzinnige niet wordt verwaarloosd, hijnbsp;dus in zijn jeugd de school voor B. L. O. bezoekt en na het vannbsp;school gaan de nazorg voor deze gevallen is geregeld, het gedragnbsp;dezer groep niet in sterke mate zal afsteken bij het gedrag dernbsp;normalen.”
43
-ocr page 48-HOOFDSTUK V.
Prophylaxe.
Daar de oligophrenie zooveel bezwaren en moeilijkheden voor de maatschappij met zich brengt, heeft men zich afgevraagd, of ernbsp;geen maatregelen te nemen waren om de zwakzinnigheid te voorkomen, althans te verminderen.
Men zocht hulp bij de eugenese, die het oog op de toekomst gericht had. ’t Is de wetenschap, die voor de komende geslachtennbsp;betere levensvoorwaarden wil scheppen door het wegdringen vannbsp;geestelijke stoornissen en door versterking van het weerstandsvermogen tegen omstandigheden, die ongunstig zijn.
Ook in de natuur wordt het ras gezond en sterk gehouden, door het te gronde gaan of doen gaan van niet sterke elementen.nbsp;Zoo wenscht men ook in het menschenleven het nageslacht tenbsp;beschermen tegen achteruitgang, door minderwaardige elementennbsp;van de voortplanting uit te sluiten.
Men maakte zich ongerust over de achteruitgang der geboorten, niet alleen kwantitatief, maar vooral kwalitatief. Immers, terwijl de erfelijk gezonde families grootendeels geen óf één,nbsp;hoogstens twee kinderen bezaten, plantten de erfelijk-belasten, dienbsp;ten deze geen verantwoordelijkheid zagen, zich rustig voort, zoodatnbsp;op den duur een ernstige verschuiving zou komen in de samenstelling der bevolking ten nadeele van hen, die, erfelijk-gezond als zenbsp;waren, de leiding van het volksleven hadden. We zouden zoonbsp;krijgen de overwoekering der erfelijk-belaste families. Vooral tochnbsp;op het gebied der geestelijke eigenschappen is het noodzakelijk,nbsp;dat de beschaafde menschheid haar niveau behoudt en niet afzaktnbsp;tot het peil, waarop het grootste deel der paupers zich thans bevindt.
Men moge van verschillende zijden uiteenzetten, dat door natuurlijke selectie het sterke en krachtige steeds staande blijftnbsp;en de overhand houdt, maar de zorg voor de geestelijk-minder-waardigen is zoo geregeld, dat het zwakke niet meer gedoemd isnbsp;onherroepelijk te gronde te gaan.
Maatregelen als bestrijding der zuigelingensterfte, de verbetering der volkshuisvesting, zoo argumenteerde men, zouden vooral bij de paupers een vermindering der sterfte teweeg brengen, met
44
-ocr page 49-als gevolg een nog grootere wanverhouding tusschen de beide uiterste groepen wat het kinderaantal betreft.
Hoe meer steun men verleent, hoe grooter ook het aantal is, dat gesteund moet worden.
Daarenboven werd de vrees geuit, dat het in de toekomst niet mogelijk was, de enorme lasten en onkosten verbonden aan hetnbsp;onderhoud van het leger van geestelijk invaliden, minderwaardigenbsp;en asociale personen, te dragen.
Tegenover deze sombere meeningen kan op gronden aan de eugenese ontleend wel een en ander worden aangevoerd.
Zoowel door positieve maatregelen, waardoor de geboorte van voiwaardige, geestelijk gezonde menschen wordt bevorderd, ais doornbsp;negatieve maatregelen, waardoor de voortplanting van minderwaardigen, dragers van ongunstige erffactoren, wordt tegen gegaan,nbsp;kan op het terrein der eugenese succes worden verwacht.
Oogenblikkelijk moet worden erkend, dat deze problemen van zeer groot gewicht zijn. In de kringen der verzorgers van zwakzinnigen wordt dit een beklemmend probleem geacht, dat deelnbsp;uitmaakt van ernstig onderzoek en gesprek.
De meeningen over de vraag, welke maatregelen als geoorloofd mogen worden toegepast en die, welke als onbruikbaar en zelfs ongeoorloofd moeten worden nagelaten, loopen zeer uiteen.
Beide soorten van maatregelen — de positieve en de negatieve eugenese — wil ik trachten zoo objectief mogelijk te bezien.
Als we de positief-eugenetische maatregelen bespreken, dan is het noodig uit te gaan van wat Carp eens kort en bondig zóónbsp;heeft uitgedrukt: ,,een gezonde geest in een gezond gezin”.
Alles moet in het werk worden gesteld om hulp te verleenen aan families, die dragers van gunstige erffactoren zijn. Erfelijk-gezonde, kinderrijke gezinnen moeten we beschouwen als dennbsp;grootsten rijkdom, die een volk bezit. Het huisgezin moet wordennbsp;gezien als de voornaamste en de gewichtigste cel, waaruit denbsp;maatschappij is opgebouwd. Het huisgezin moet zijn ingelicht overnbsp;alle moeilijkheden, die zich kunnen voor doen.
Het huisgezin moet worden gevormd door huwelijkspartners, die in eugenetischen zin voor het huwelijk geschikt zijn.
Sterk moet dus worden gepropageerd als eerste maatregel van positief-eugenetischen aard: onderzoek vóór het huwelijk.
Dit onderzoek vindt nog altijd te weinig toepassing. Het is een terrein, waar de huisarts onschatbare diensten kan bewijzen,nbsp;door'met de huwelijkscandidaten, die zich aanmelden, uitvoerig tenbsp;spreken over doel en nuttigheid van een normaal en gezond huwelijk. Hij moet hen doen zien, dat „het gezin krachtens zijn structuurnbsp;van meer beteekenis voor de geestelijke volksgezondheid is, dannbsp;de geneeskunde, psychologie of welke andere wetenschap of prac-tische bemoeiing ook”. (Prof. F. J. Ruften.)
45
-ocr page 50-Hoe hoog we de waarde aanslaan van de beteekenis van bureaux voor huwelijks- en gezinsmoeilijkheden, zooals we die innbsp;tal van groote steden in ons land kennen, voorkomen is beter dannbsp;genezen. Een op goede gronden berustend advies vóór het huwelijknbsp;kan veel ellende voorkomen.
Het is juist het gezin, dat in dezen modernen tijd er niet op vooruit is gegaan. Zelftucht bij de ouders, tucht bij de opgroeiendenbsp;jeugd zijn begrippen, die aan inhoud inboeten, zeer tot schade vannbsp;het gezin. Hoeveel ouders zijn er niet, die de opbouw van hun gezinnbsp;als een rekensom beschouwen. De verdiensten bedragen zooveel,nbsp;ik kan mij zooveel, of liever zoo weinig kinderen permitteeren,nbsp;want „men” moet niet vergeten, dat mijn kinderen een goedenbsp;opvoeding moeten hebben. Eigen belangen, zooals vacantie, bioscoop, schouwburg, kan men ook niet opgeven. De eindconclusie is,nbsp;dat in het leven alleen dat als schoon en mooi genoemd en geziennbsp;kan worden, wat een maximum geeft van ,,genieten”. Het levennbsp;dus bezien uit de zuiver materialistische gezichtshoek.
We mogen ons overtuigd houden, dat een advies omtrent het te sluiten huwelijk, gegeven in een vertrouwelijk gesprek, doornbsp;iemand die vertrouwd wordt, meermalen in ernstige overwegingnbsp;zal worden genomen.
Hoewel niet ieder huwelijk gelukkig is, zoo zullen weldenkende menschen, die deze stap deden en kinderen kregen, inzien, datnbsp;het niet onverschillig is in welk milieu de kinderen, die verwachtnbsp;worden, opgroeien. In de sfeer waar liefde, harmonie, geestelijkenbsp;eensgezindheid heerscht, zal een kind geestelijk gezonder opgroeiennbsp;dan in een gezinsmilieu, waar vader en moeder steeds oneenigheidnbsp;hebben, waar geestelijke onrust heerscht. Lichtvaardig tot eennbsp;huwelijk besluiten is al even onverantwoord als een eenmaal bestaand huwelijk op onjuisten grond te ontbinden. Het is zeer ge-wenscht, dat de huisartsen tijd mogen vinden om hun taak en verantwoordelijkheid in te zien om de ontstellende oppervlakkigheidnbsp;op dit terrein tegen te gaan.
Na de voorlichting voor het huwelijk dient als tweede maatregel te komen: een goed georganiseerde zwangerenzorg. Het regelmatige zwangerenonderzoek is een dringende noodzakelijkheid, vooreerst om te ontdekken, of geen bekkenvernauwing bestaatnbsp;en tevens om mogelijke intoxicaties te voorkomen.
Cursussen voor aanstaande moeders om hun een goed inzicht te geven omtrent de hygiëne van de zwangerschap en hoe hetnbsp;eenmaal geboren kind moet worden verzorgd, kunnen niet gemistnbsp;worden.
Zeer goed en nuttig werk verrichten ook de zuigelingen-bureaux. Algemeen bekend is, dat door de werking dezer instellingen de lichamelijke toestand van de zuigeling de laatste jaren steeds meer verbeterd is en de zuigelingensterfte afgenomen.
46
-ocr page 51-Ook door de rachitis-prophylaxe (vitamine D-stoot) doen deze bureaux prachtig werk. Daardoor zal de rachitis sterk afnenien,nbsp;waardoor, indien het meisjes betreft, de ontwikkeling van hetnbsp;beenige bekken normaal kan verloopen, met als gevolg, in denbsp;toekomst, minder moeilijke verlossingen; zoodat de tijd misschiennbsp;kan aanbreken dat de tang als instrument alleen nog in het museumnbsp;te bezichtigen is.
Wat de geestelijke verzorging van de zuigelingen en het opgroeiende kind betreft, is er nog een ontstellend tekort. Grootenbsp;fouten worden bij de opvoeding gemaakt, zoodat het een wondernbsp;is, hoe alles nog terecht komt; waaruit we de conclusie moetennbsp;trekken, dat er een groote risico-marge is, zoowel op lichamelijknbsp;als op geestelijk gebied.
Naast toepassing van deze maatregelen moeten ook bestreden worden gevaren, die het volksleven en dus ook de progenituurnbsp;bedreigen.
Allereerst noemen we het alcoholisme: Al heeft men de invloed van het alcoholmisbruik op het ontstaan van zwakzinnigheid in denbsp;eerste decenniën dezer eeuw sterk overschat, dat er een oorzakelijk verband bestaat kan niet worden ontkend.
De beste bestrijding van het alcoholisme lijkt een verbod om in restaurants van welke klasse ook (’t zij eerste rang óf de orde-nairste kroeg) het gebruik van alcoholische dranken te verbieden.
Indien we patiënten, die aan lager wal zijn gekomen door te veel alcoholgebruik, vragen, hoe zij daartoe gekomen zijn, dannbsp;blijkt het meestal ontstaan te zijn door drinken van rondjes in denbsp;café’s. Een van de vrienden geeft een rondje, de tweede vriend eennbsp;volgend, enz. Dat verhoogt zoo de gezelligheid, maar tevens verlaagt het de moreele weerstand.
’t Is toch niet denkbaar, dat in het huisgezin, waar dan wèl alcoholica kunnen gebruikt worden, een huisvader of een der grootenbsp;zoons met zijn vrienden zooveel alcohol gebruikt, dat dronkenschap optreedt. Dit zal tot de zeldzaamheden behooren.
Daar, waar het regelmatig toch gebeurt, heeft men het recht te spreken van potator.
De bestrijding der lues is een volgende noodzakelijke maatregel. Algemeen is echter de opvatting, dat congenitale lues in ons land heel weinig voorkomt. Toch is het gewenscht op onze hoedenbsp;te zijn.
De prophylaxis van de aangeboren syphilis bestaat in een zoo vroeg mogelijke ingestelde antiluetische behandeling van iedere,nbsp;eens geïnfecteerde zwangere vrouw.
C. Goedhart bepleit een serologisch onderzoek in de vroege zwangerschapsmaanden. Indien deze serologische reacties negatief zijn, heeft de ervaring geleerd, dat een luetische zwangerenbsp;vrouw in elk stadium der infectie, ook als zij vroeger behandeld is.
47
-ocr page 52-óók als zij eerst laat in de zwangerschap geïnfecteerd is, de infectie op de vrucht kan overbrengen.
Uit deze overweging bepleit Goedhart in alle gevallen behandeling. Voor de opsporing dezer gevallen moet de medicuspracticus worden ingeschakeld.
Goedhart haalt in „De Bestrijding der aangeboren syphilis” Prof. Wagner, hoofd der ,,Charité-Frauenkliniek” in Berlijn aan.nbsp;Deze gaf de volgende gegevens uit zijn kliniek;
,,ln de jaren 1930 tot half 1933 werden van de 3778 in de kliniek verloste vrouwen er 173 naar de ,,Sociale Krankenhausnbsp;Fürsorge” verwezen voor behandeling, èf omdat zij positieve bloed-reacties óf omdat zij een positieve anamnese hadden. Bij deze 73nbsp;vrouwen kon slechts 7 maal manifeste lues worden vastgesteld.nbsp;Tot in 1933 werd bij de meeste syphilitische vrouwen de infectienbsp;eerst tijdens de geboorte ontdekt, zoodat zij geen prophylactischenbsp;behandeling konden ondergaan. Daarna heeft hij een apartnbsp;zwangerenspreekuur ingesteld om de infectie vroeger te kunnennbsp;ontdekken. Op deze wijze konden véél meer geïnfecteerde vrouwennbsp;reeds in de vroege zwangerschapsmaanden behandeld worden.nbsp;Zoo konden in 1935 van de 31 geïnfecteerde zwangeren 21 al in denbsp;eerste zes maanden in behandeling worden genomen.
Prof. Wagner zegt met nadruk, dat de goede resultaten der laatste jaren in den strijd tegen de aangeboren syphilis in Duitsch-land voor een groot deel te danken zijn aan de krachtige medewerking van de medici-practici.”
Bij de bestrijding der syphilis is niet alleen de medicuspracticus een schakel. Er zijn velen, die een aandeel kunnen hebben in de bestrijding van deze volksziekte. Niet alleen de medicus,nbsp;maar ook de drankbestrijder, de jeugdleider, de paedagoog, denbsp;politieman dragen allen het hunne bij om deze mogelijk te maken.
Velen hebben gemeend een lans te moeten breken voor de verplichte aangifte. Maar L. Muller in zijn proefschrift „Over bestrijding der geslachtsziekten” meent, dat verplichte aangifte slechtsnbsp;voor één ding goed is: voor de statistiek. Hij vindt het wel ge-wenscht, dat er een goede statistiek der geslachtsziekten in onsnbsp;land bestaat, maar meent, dat verplichte aangifte daartoe niet hetnbsp;juiste middel is. Gevreesd moet worden, dat er dan menschennbsp;zullen zijn, die daarin een inbreuk zien op hun intieme levensgeheimen en zich daarom aan iedere behandeling zullen onttrekken.
Muller concludeert, dat voor het opsporen van geslachtsziekten op groote schaal onderzoekingen moeten worden gedaan, niet alleen bij zwangeren, maar ook bij gevangenen, bewoners vannbsp;kindertehuizen, recruten enz. en dat gedaan moeten worden intensieve pogingen om bronnen van infectie te achterhalen.
Een positief-eugenetische maatregel is ook de verbetering van de woningtoestand. Alle krotten dienen te verdwijnen. In betere
48
-ocr page 53-huizen, waarin ook rekening is gehouden met waschgelegenheid, (douche of bad) zullen bij behoorlijk toezicht ook de meest onhygiënische menschen te verbeteren zijn. ’t Zal wat woningbouw ennbsp;-toezicht betreft een lange weg zijn, die afgelegd moet worden eernbsp;verbetering optreedt, maar het moet geprobeerd worden.
Als laatste maatregel wil ik noemen een verbetering van ons belastingstelsel, waardoor de kinderrijke gezinnen van de belastingdruk naar evenredigheid worden ontlast. Een belastingstelsel,nbsp;alleen direct, in den geest van de loonbelasting zooals die in 1941nbsp;is ingevoerd, lijkt me de beste oplossing. Alleen directe belastingen,nbsp;omdat de indirecte op de meest gebruikte producten het sterkstnbsp;drukken op kinderrijke gezinnen, die van deze artikelen de grootstenbsp;verbruikers zijn.
Nu dienen te worden besproken de negatief-eagenetische maatregelen. Tot deze moeten worden gerekend: het huwelijksverbod, de segregatie en de sterilisatie.
De castratie kan buiten bespreking blijveiij daar deze bijna uitsluitend wordt toegepast in gevallen van sexueele misdaad.
Het huwelijksverbod, de segregatie, de sterilisatie zijn niet alleen van beteekenis voor het komende geslacht, maar tevensnbsp;voor den onvolwaardige zelf. Daar deze maatregelen neerkomennbsp;op het ontnemen van de vrijheid, of op het ingrijpen zelfs in hetnbsp;lichaam van den geestelijk misdeelde, ontmoeten ze grooten weerstand, zelfs sterk verzet.
Het huwelijksverbod ziet men als een noodzakelijke consequentie van de positief-eugenetische maatregel: het onderzoek voor het huwelijk. Het onderzoek voor het huwelijk moeten wenbsp;zien als het bespreken met degenen, die onderzocht worden, vannbsp;de moeilijkheden en de mogelijkheden. Verder dient niet te wordennbsp;gegaan. Na de raadgeving moet het aan de verantwoordelijkheidnbsp;der onderzochten worden overgelaten, hoe hun verder besluit zalnbsp;zijn. Afkeuring voor het huwelijk gevolgd door een huwelijksverbod,nbsp;zal ons niet leiden op den goeden weg. Het aantal mannen ennbsp;vrouwen, die in concubinaat zullen gaan leven, zal stijgen, terwijlnbsp;door het verbod het aantal huwelijken zal verminderen.
Of het aantal kinderen zal verminderen, en daar gaat tenslotte dé maatregel om, is aan gegronden twijfel onderhevig. De immoraliteit wordt er door in de hand gewerkt en het gevaar is nietnbsp;denkbeeldig, dat we met het nemen van deze maatregel juist hetnbsp;tegendeel zouden bereiken van wat we wenschen.
De segregatie, zooals deze vooral in Denemarken wordt toegepast, beoogt het onderbrengen van oligophrenen in inrichtingen of hun plaatsing in gezinsverpleging onder toezicht van die inrichtingen, teneinde te voorkomen, dat deze menschen aan de voortplanting deelnemen. Deze Deensche wet is in werking getredennbsp;op 16 Mei 1934.
49
-ocr page 54-Deze wet bevat voorts vier paragrafen (par. 5 t/m 8), die bepalingen bevatten over de sterilisatie van zwakzinnigen, opgenomen in inrichtingen of in gezinsverpleging, voor welke de directie dernbsp;inrichtingen sterilisatie noodzakelijk acht.
Voor tot deze operatie wordt overgegaan, wordt het oordeel ingewonnen van een speciaal daartoe ingestelde commissie, dienbsp;bestaat uit een rechter, een psychiater, die van de oligophrenienbsp;speciale studie heeft gemaakt en iemand uit het maatschappelijknbsp;werk. Het voorstel tot sterilisatie gaat uit van den directeur dernbsp;inrichting, die hiertoe adviseert, indien een zwakzinnige wenschtnbsp;te worden ontslagen en hij niet in staat wordt geacht kinderen opnbsp;te voeden, of door arbeid een gezin te onderhouden.
De operatie wordt dus blijkbaar alleen uitgevoerd op sociale indicaties.
De Duitsche wet — zur Verhütung erbkranken Nachwuchses — is op 1 Januari 1934 in werking getreden.
Voorschriften geeft deze wet omtrent de sterilisatie van lijders aan: aangeboren zwakzinnigheid; schizophrenie; manisch-depres-sieve psychosen; erfelijke epilepsie; erfelijke chorea; erfelijke blindheid; erfelijke doofheid; zware erfelijke misvorming.
In het leven is geroepen een „Erbgesundheidsgericht”, dat toestemming tot het verrichten van de operatie geven moet.
Onderscheid wordt gemaakt tusschen meerderjarigen en minderjarigen. Meerderjarigen kunnen zelf een verzoek indienen tot het verrichten der operatie, voor minderjarigen en voor hen, die ondernbsp;curateele zijn gesteld, gaat het verzoek uit van de ouders of denbsp;voogden. De wet gaat van de meening uit, dat de noodzakelijkheidnbsp;der sterilisatie door de lijders zelf zal worden ingezien, omdat zenbsp;overtuigd zijn, dat verwekken van kinderen voor hen niet ge-wenscht is.
Toch kan ook zonder dit inzicht der patiënten de operatie verricht worden, als ze worden opgegeven door directeuren vannbsp;inrichtingen, waar lijders aan bovengenoemde ziekten worden verpleegd, of door geneeskundige ambtenaren.
Indien het ,,Erbgesundheidsgericht” zijn beslissing heeft genomen, staat beroep open op een hoogere instantie, n.1. het „Ober-erbgesundheidsgericht”. Indien deze instantie het besluit van het „Erbgesundheidsgericht” bevestigt, staat geen beroep meer opennbsp;en moet de operatie binnen veertien dagen verricht zijn.
Nadrukkelijk wordt verklaard, dat de wet in de eerste plaats de bedoeling heeft, de hoedanigheid van het Duitsche volk tenbsp;verbeteren. Naast deze zuiver eugenetische overwegingen, die totnbsp;de wet deden besluiten, waren er ook sociale overwegingen, (zienbsp;(blz. 44). De groote sommen gelds, die besteed werden aan denbsp;verzorging van minderwaardige en asociale menschen, werden
50
-ocr page 55-onthouden aan die gezinnen, die in het bezit waren van gezonde kinderen, die de kracht van het volk uitmaken.
De wet bevat geen bepalingen, die ook tot de sterilisatie kunnen besluiten van gezonden, die vermoedelijke dragers vannbsp;schadelijke erffactoren zijn, welke tot het optreden van een dernbsp;acht bovengenoemde ziekten aanleiding zouden kunnen geven.nbsp;Men wenschte niet verder te gaan, dan tot de operatie der sterilisatie te besluiten, uitsluitend bij hen, die lijders waren aan dezenbsp;ziekten, of die verschijnselen ervan hadden vertoond De wetenschap der erfelijkheid achtte men nog niet genoeg gevorderd omnbsp;verder gaande maatregelen te nemen, daar dan de consequentiesnbsp;niet te overzien zouden zijn.
Van verschillende zijden zijn bezwaren tegen de sterilisatie ingebracht, die op medisch en religieus terrein liggen, maar iknbsp;heb gemeend te mogen volstaan met de verschillende maatregelennbsp;mee te deelen die genomen zijn, zonder verdere critische beschouwing.
51
-ocr page 56-HOOFDSTUK VI.
Zorg voor jeugdige zwakzinnigen,
De zwakzinnigenzorg heeft haar eerste aangrijpingspunt bij de jeugd en begint bij de school. De middelen, waarmee ze haarnbsp;doel tracht te bereiken, zijn van opvoedkundigen aard.
Het kan wel niet anders, of op dit terrein zullen medicus en paedagoog elkaar herhaaldelijk ontmoeten.
Aan de zorg voor zwakzinnigen zit onnoemelijk veel vast, maar dat alles, wat er aan geld en moeite aan ten koste wordtnbsp;gelegd, mag gerechtvaardigd heeten, als we bedenken, dat dezenbsp;vaak ingrijpende maatregelen van groote beteekenis zijn voor hetnbsp;levensgeluk van hen, die onze hulp zoo zeer van noode hebben.
De zwakzinnigenzorg, uit de beschrijving der geschiedenis zal dit duidelijk geworden zijn, heeft zich aanvankelijk vooral bezignbsp;gehouden met de laagstaande zwakzinnigen, als sociaal barm-hartigheidswerk en ook door dit motief gedreven.
Naar de indeeling van debielen, imbecillen en idioten zullen in dit hoofdstuk in deze volgorde de maatregelen besprokennbsp;worden, die voor deze groepen noodzakelijk zijn.
De Debielen.
Het is de lagere school geweest, die de eigenlijke stoot gegeven heeft tot het onderbrengen van zwakzinnige leerlingen, eerst in afzonderlijke klassen, daarna in afzonderlijke scholen.nbsp;Het motief daarvoor was tweeërlei. Vooreerst, omdat deze kinderennbsp;het gewone onderwijs remden. Hierbij kwam de sociale overweging,nbsp;dat het eisch was, indien het mogelijk was veel te doen voor hen,nbsp;die op de lagere school niet mee konden.
Op de lagere school kwam men namelijk tot de ontdekking, dat tot het volgen van het gewone onderwijs het verstand vannbsp;verschillende kinderen onvoldoende, ontoereikend was.
Hoe is de gang van zaken? Als het kind de schoolleeftijd bereikt heeft, wordt aan moeders hand de eerste reis naar de voornbsp;velen vreemde omgeving gemaakt. En voor de meeste ouders isnbsp;dan de groote vraag: hoe zal het met mijn kind op school gaan?
Als de kinderen, eenmaal op school, zich aan het voor hen nieuwe milieu hebben aangepast en eenmaal over het snelle vermoeid worden, ontstaan door het regelmatig opletten, heen zijn,
52
-ocr page 57-gaat het, met den een wat beter dan met den ander, maar met de meesten gaat het.
Bij sommigen gaat het echter niet. Wat de onderwijzeres ook doet om de kinderen bij het werk te houden, om hun eenvoudigenbsp;begrippen bij te brengen, het gaat niet, alle inspanning en moeitenbsp;ten spijt. Het is bekend, dat door vele onderwijzeressen heel veelnbsp;wordt gepresteerd, om ook voor de kinderen, die zooveel moeitenbsp;hebben, wat te zijn.
Bij enkele leerlingen gaat het in de klas niet, omdat ze nog niet schoolrijp zijn en kan met zekerheid gezegd worden, dat hetnbsp;over een jaar wel terecht komt. Maar bij de meeste leerlingen zitnbsp;de fout in een ontoereikendheid van het intellect. Wat de onderwijzeres ook doet om hen mee te krijgen, het leerplan van haarnbsp;klas eischt onherroepelijk niet te veel tijd te verspillen, maar doornbsp;te werken, ongeacht de kinderen, die niet mee kunnen met de klas.
Ongetwijfeld met de beste bedoelingen wordt dan nog wel eens gepoogd na schooltijd deze kinderen bij te werken, maarnbsp;nadat ze een geheelen dag op school gezeten hebben, lukt hetnbsp;dan natuurlijk in het geheel niet.
Aan het eind van het eerste schooljaar komt dan de over-gang naar de tweede klas. Onder de zittenblijvers in klasse één zullen er ongetwijfeld zijn, waarmee het nu beter gaat, maar metnbsp;hen, die men nu onderkent als debielen, gaat het weer niet.
Het onderwijs interesseert deze kinderen in het geheel niet, hun aandacht kan niet bij de besproken, uitgelegde stof wordennbsp;bepaald. Het valt ook niet mee om altijd op de teenen te staannbsp;bij de geestelijke voederbak en dan nog maar zoo nu en dan, alsnbsp;bij uitzondering, er iets u'.c te kunnen halen. Deze handeling isnbsp;doodvermoeiend en de poging wordt spoedig, en zeer begrijpelijk,nbsp;opgegeven.
Voor deze kinderen deugt de gewone school niet. Ze moeten door het hoofd der school worden opgegeven voor een onderzoek.nbsp;Bij deze kinderen moet worden ingesteld het medisch-paedago-gisch onderzoek, om na te gaan, of de te onderzoeken candidaatnbsp;inderdaad debiel — zwakzinnig — is. Dit onderzoek dient nietnbsp;uitsluitend om na te gaan of de pupil op de gewone school nietnbsp;mee kan. Dit alleen stempelt een kind niet tot zwakzinnig. Ernbsp;moet een bepaalde mate van waarschijnlijkheid zijn, dat het kindnbsp;in de geheele geestelijke structuur een onvolledigheid, een ontoereikendheid vertoont, welke het geheele leven door moeilijkhedennbsp;kan opleveren. De achterstand bij de gewone school is gemakkelijker aan te geven, dan de verdere ontoereikendheid van de geestelijke structuur, die soms heel moeilijk te ontdekken is.
Vandaar de noodzakelijkheid van het medisch-paedagogisch onderzoek. Het onderzoek van medicus en paedagoog, die zich
53
-ocr page 58-beiden moeite willen getroosten, zich in te denken in de methode van onderzoek, welke noodig is en die voor elk geval nauwkeurignbsp;en conscentieus willen nagaan, of plaatsing op een school voornbsp;B. L. O. geïndiceerd en verantwoord is.
Allereerst wordt het kind getest. In vele plaatsen wordt dooiden paedagoog dit onderzoek verricht. Toch lijkt het me gewenscht, dat bij het testonderzoek ook de medicus aanwezig is.
Is het kind paedagogisch onderzocht, dan zal het ook medisch moeten worden nagezien. De geneesheer zal bij dit onderzoek nietnbsp;alleen hebben te letten op lichamelijke afwijkingen. Hij moet pro-beeren naar aanleiding van een uitgebreide status (anamnese ennbsp;status presens) door hem gemaakt, een indruk te verkrijgen vannbsp;de lichamelijke en de geestelijke gesteldheid van den onderzochte.
Indien het intelligentiequotiënt daartoe aanleiding geeft (l.Q. 85 of daaronder), zal in een conferentie tusschen medicus en paedagoog over het advies van al of niet toelating beslist worden,nbsp;nadat alle voor- en nadeelen van dit bepaalde geval zeer nauwkeurig tegen elkaar zijn afgewogen. Het moet ten eenenmalenbsp;worden voorkomen, dat een kind ten onrechte wordt geplaatst opnbsp;een school voor B. L. O. Hoe heilzaam de plaatsing moge zijnnbsp;voor wie er hooren — de echte zwakzinnigen — een onverantwoorde plaatsing is niet alleen foutief ten opzichte van de publiekenbsp;kassen, maar veel meer nog is het funest voor het slachtoffer.nbsp;Het verblijf op een dergelijke school drukt gedurende het geheelenbsp;leven een onverdiend stempel op den persoon, die de school bezocht.
Met nadruk moet gezegd, dat de medicus bij dit onderzoek een groote mate van zelfstandigheid in zijn oordeel moet hebben.nbsp;Hij is het, die in overleg met den paedagoog, moet beoordeelen,nbsp;of de onderzochte candidaat behoort tot die kinderen, die als volwassenen tot de zwakzinnigen zullen behooren; die, op grond vannbsp;een door de heriditeit gegeven of door ziekte in de vroege jeugdnbsp;verkregen verstandelijk defect, onder geen omstandigheden hetnbsp;gewone lager onderwijs kunnen volgen.
Als vanzelf sprekend moet verondersteld, dat de onderzoekers de testmethode door en door kennen, geen dilettanten zijn, haarnbsp;tactvol op de candidaten toepassen, niet alleen rekening houdendnbsp;met de antwoorden en reacties, die de candidaat op de vragennbsp;en opdrachten geeft, maar evenzeer met de wijze, waarop hij ditnbsp;doet.
Voor de interpretatie is psychologisch inzicht absoluut noodzakelijk en het behoeft geen betoog, dat het K. B. van 22 October 1923, dat o.m. deze materie regelt, aan een keurenden arts denbsp;eisch stelt, dat hij met het psychiatrisch onderzoek van zwakzinnigen op de hoogte is.
54
-ocr page 59-Als het besluit genomen is, den ouders te adviseeren hun kind toe te vertrouwen aan de school voor buitengewoon lagernbsp;onderwijs, dan beginnen in vele gevallen eerst recht de moeilijkheden.
Geen wonder; voor de ouders is een dergelijke mededeeling een ernstige teleurstelling. Het wordt dan ook een geweldig moeilijke beslissing, die de ouders moeten nemen. Bij de onderlingenbsp;besprekingen hierover kan men dan ook hooren, hoe tlink het kindnbsp;thuis toch is, dat het kind zoo goed met broertjes en zusjes kannbsp;omgaan en spelen, dat het zoo goed kan onthouden. (In dit verbandnbsp;herinneren we aan de bekende uitspraak van Binet; „ia rnémoirenbsp;est la grande simulatrice de l’intelligence.”)
De ouders hebben zelden een goed inzicht in de ontwikkelingsmogelijkheden en -moeilijkheden van hun kind, terwijl tevens hun kijk op de school voor B. L. O. onjuist is, door onbekendheidnbsp;of door onjuiste voorlichting. Geheel ten onrechte meenen ze, datnbsp;deze school een „gekkenschool” is, of een school voor idioten.
Het zijn vooral de grensgevallen, die de groote moeilijkheden geven. Niet de grens naar beneden, maar de grens naar boven isnbsp;soms uitermate moeilijk te trekken.
Om met zekerheid uit te maken, of een onderzochte candidaat gerekend moet worden tot de zwakbegaafden (die natuurlijk nietnbsp;op de B. L. O.-school hooren) of tot de goede debielen, is zondernbsp;proeftijd, met langduriger observatie dan een betrekkelijk kortnbsp;onderzoek, niet uit te maken.
Vandaar, dat den laatsten tijd en terecht nog eens gewezen is, door niemand minder dan Van Voorthuijsen, op de noodzakelijkheid, dat medicus en paedagoog het onderzoek samen verrichten.nbsp;Hij zegt, dat beide onderzoekers zich wel bewust moeten zijn vannbsp;hun groote verantwoordelijkheid juist ten opzichte van de grensgevallen. Hij wijst met klem op de noodzakelijkheid van verscherping van het onderzoek en drukt den onderzoekers vooral op hetnbsp;hart, hun onderzoek niet afzonderlijk maar gecombineerd te verrichten, wat lang niet altijd gebeurt, maar desondanks noodzakelijk is.
Tot de B. L. O.-school worden natuurlijk niet toegelaten zij, die door een of andere lichamelijke afwijking getroffen zijn, om nanbsp;genezing wel op een gewone school mee te kunnen.
Verder blijkt uit een door Fr. Visser ingestelde enquête, dat nu en dan de klassegang zoo is, dat op grond daarvan tot debiliteitnbsp;moet worden geconcludeerd.
Het schijnt in enkele zeldzame gevallen te zijn voorgekomen dat een kind, na driemaal de eerste klasse te hebben doorloopen,nbsp;zonder doubleeren de overige klassen passeerde. We zijn geneigdnbsp;in twijfel te trekken, of alle volgende verhoogingen wel paedago-gisch verantwoord zijn geweest.
55
-ocr page 60-Indien de ouders hun toestemming geven, dan begint voor het kind een veel prettiger leven. Geëindigd is dan het leven in denbsp;sfeer van vergelijking met andere kinderen, voorbij is de periodenbsp;van niets te kennen, niets te kunnen, niets te presteeren. Op denbsp;B. L. O.-school wordt hun niet meer toegevoegd, dat ze niet alleennbsp;dom, maar ook lui zijn.
Het begrip, dat vele ouders en ook anderen van de B. L. O.-school hebben, is meestal foutief. Het onderwijs op de B. L. O.-school is geen vertraagde film van het onderwijs op de gewone school. Het levens- en werktempo is dermate vertraagd, dat hetnbsp;tempo individueel wordt vastgesteld voor ieders intellectueelenbsp;kracht.
Mej. Wa. J. Boevé komt in haar proefschrift over „De motoriek als persoonskenmerk van het kind” tot de conclusie, dat de psychenbsp;van de oligophrenen niet bestand is tegen een tempo, dat is opgevoerd boven zijn persoonlijk rythme en individueele arbeids-snelheid.
De buitengewone school geeft individueel onderwijs. Dit is mogelijk, omdat volgens de wettelijke bepalingen voor iedere 18nbsp;leerlingen of gedeelte er van een leerkracht wordt toegestaan.
Men heeft gemeend, dat voor het B. L. O. de Montessori-methode bij uitstek geschikt moest zijn, daar bekend is, dat Mon-tessori haar onderwijsmethode juist heeft samengesteld op de school voor debielen. Deze methode, die sterk doet denken aan denbsp;zintuigoefeningen van Itard en Séguin, werd critisch bij het B. L. O.nbsp;ontvangen.
Op een school in Dordrecht is zij zelfs als proef ingevoerd, maar na verloop van tijd moest men er vanaf stappen, als zijndenbsp;ondeugdelijk voor het B. L. O. De oorzaak moet worden gezochtnbsp;in de omstandigheid, dat deze methode is gebaseerd op de spontaneïteit der zelfwerkzaamheid der leerlingen, welke echter in denbsp;meeste gevallen bij debielen zal ontbreken.
Het B. L. O. heeft zijn eigen wegen moeten vinden en banen. Daarin is het uitnemend geslaagd.
De B.L.O.-school moet in de allereerste plaats worden gezien als opvoedings-instituut. Ze is echter ook als onderwijsinstellingnbsp;van groote beteekenis.
Het kind is er niet één uit velen, maar het is het kind, waar zoeveel mogelijk zorg aan moet worden besteed, waar de leerkracht moeite voor heeft te doen om het kind te leeren kennen, tenbsp;doorgronden, om het door en door kennend te kunnen helpen.
Terwijl op de gewone school de onderwijzer zich heeft te richten naar de middelmaat, gaat dit op de B. L. O.-school totaalnbsp;anders. Hier zijn achttien leerlingen in één afdeeling bij elkaarnbsp;gebracht, die, wat ontwikkeling en ontwikkelingsmogelijkheid be-
56
-ocr page 61-treft, zoo ver uit elkaar kunnen liggen, dat er van eenige gelijkvormigheid geen sprake is. Elke leerling is een geval op zich zelf. De intellecten verschillen, de gedragingen zijn zeer different, nietnbsp;één geval lijkt op een ander. Vandaar dat met een zoo groote verscheidenheid in een klas het wenschelijker is, niet meer van eennbsp;klas, maar van een afdeeling te spreken.
In een klas met een zoo gevarieerde samenstelling kan er dan ook geen sprake zijn van eenige gelijkvormigheid in het onderwijs geven.
Elke leerkracht zal zich af moeten vragen, wat hij doen moet met een bepaald kind, op een bepaald oogenblik, in een bepaaldenbsp;situatie.
Terwijl de leerkrachten van het lager onderwijs moeten klaar komen met een bepaalde hoeveelheid leerstof, overeenkomend metnbsp;het program, dat in een bepaald jaar zal moeten worden afgewerkt,nbsp;is dit op de B. L. O.-school in het geheel niet in het geding.
Hier mist men de dwingende macht van het leerplan, dat afgewerkt moet zijn. Hier is een vrijheid, die door de verantwoordelijkheid, zoover mogelijk met iederen leerling te komen, gebonden is.
Er is wel eens gedacht, dat op de buitengewone school niet zoo hard zou gewerkt worden. Niets is minder waar. Er wordt hardnbsp;aangepakt, maar gereguleerd naar ieders werktempo, dat vertraagdnbsp;is. Minder werken is hier maar schijn. In deze zoo gedifferenteerdenbsp;omgeving worden de kinderen ook niet met elkaar vergeleken. Hiernbsp;zijn geen domme kinderen. Elk kind wordt zoo noodig op tijdnbsp;geprezen, zoo noodig ook terecht gewezen en vermaand. In ditnbsp;milieu komt het wel zeer duidelijk uit, dat het individueele onderwijs verre te verkiezen is boven het klassikale systeem. Wantnbsp;overal, waar kinderen arbeid verrichten, die aangepast is aan hunnbsp;geestelijke vermogens, zal de vreugde van den arbeid grooter zijnnbsp;en de arbeidslust stijgen. '
De opgewektheid van deze eens zoo traag reageerende kinderen, bij wie alle levensvreugde verdwenen scheen, komt bij de meesten in dit voor hen passende milieu, met voor hen passendenbsp;arbeid, meestal vrij snel terug.
Intusschen gaat niet bij allen de assimilatie even gemakkelijk. Er zijn er, die gedurende geruimen tijd schuw en onwennig blijven,nbsp;meestal afhankelijk van den tijd, dien zij hebben moeten verkeerennbsp;in de voor hen ongewenschte omgeving van de lagere school. Ernbsp;is bij verschillende kinderen een minderwaardigheidscomplex ontstaan, wat niet kan bevreemden. Want kinderen, die dagelijksnbsp;werden gedwongen te verkeeren in een omgeving, die niet voornbsp;hen past, zullen onherroepelijk daarvan de kwade gevolgen ondervinden. Het steeds weer vertoeven in een milieu, waar het kind zichnbsp;niet thuis gevoelt, waar het zich bij iedere opgelegde taak naast
57
-ocr page 62-de schoolgemeenschap voelt geplaatst, doet het kind reageeren met onverschilligheid, (die vaak voorgewend is), onwennigheid,nbsp;koppigheid; het heeft de allerbedenkelijkste gevolgen voor de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. Wie zulke kinderen in een voornbsp;hen niet passende omgeving, tegen beter weten in vasthoudt,nbsp;handelt misdadig.
Wie, om het voorbeeld van Van der Ploeg aan te halen, een ondermaatsche trekhond voor een karretje, of een sleeperspaardnbsp;voor een te zware vracht spant, kan er van verzekerd zijn, eennbsp;inspecteur van de Dierenbescherming te zien verschijnen, om voornbsp;het stomme dier in de bres te springen. Maar als ondermaatschenbsp;leerlingen in het gareel worden gezet, is er geen wettelijke instantie,nbsp;die dwingend kan voorschrijven, dat ze worden uitgespannen.
Er moeten maatregelen genomen worden om dergelijke onsociale daden onmogelijk te maken.
Zijn de kinderen eenmaal ingeburgerd, dan is, ook volgens de meening der ouders, het kind anders geworden en veel ten goedenbsp;veranderd; het is vroolijker, heeft geen angst meer naar school tenbsp;moeten gaan, gaat er beter uitzien, insufficiëntiegevoel verdwijnt,nbsp;enuresis verbetert.
Het is een genot een afdeeling te zien werken. Deze leerling is met dit bezig, een andere heeft weer een andere taak. Maar zenbsp;zijn bezig en vooral nuttig bezig. We moeten echter wel onderscheiden. De school is hier in de allereerste plaats opvoedingsinstituut; pas op het tweede plan komt de school als leerinstituut.nbsp;De kinderen moeten zooveel mogelijk worden klaargemaakt voornbsp;het dagelijksche leven. Op school moet hun geleerd worden hunnbsp;instinctieve leven, dat juist bij zwakzinnigen zoo groot is, te leerennbsp;beheerschen. Hun moet in woord en daad getoond worden, dat hetnbsp;mogelijk is, ook voor hen, de remmen op het goede oogenblik aannbsp;te zetten.
Wat de opvoeding op school voor deze kinderen beteekent, om ze zoo mogelijk voor déraillement te bewaren, is niet in cijfersnbsp;en statistiek uit te drukken.
Als einddoel van die opvoeding moet worden gezien het aanmoedigen tot den arbeid, het kweeken van verantwoordelijkheidsgevoel en het prikkelen tot zelfvertrouwen.
Dit alles geschiedt door de zelfwerkzaamheid der leerlingen en door de grootere vrijheid, die in de afdeelingen heerscht, zondernbsp;dat er echter sprake is van onordelijkheid.
Op de gewone school, we weten het uit ervaring en de een leende zich er meer voor dan de ander, moeten de kinderen netjesnbsp;in de bank zitten, in keurige houding, luisterend naar wat de onderwijzeres vertelt; uit de bank loopen is een vergrijp, dat streng gestraft wordt, want dan zou de geheele klas wanordelijk kunnennbsp;worden.
58
-ocr page 63-Op de buitengewone school zal de leérling zijn eigen werk halen; is de taak afgemaakt, zonder verlof vragen naar de onderwijzeres gaan om zijn afgewerkte taak te toonen, om daarna zelfnbsp;weer nieuw werk te gaan halen. Dit alles gaat echter rustig ennbsp;ordelijk.
Aan de onderwijskrachten kost dit geweldig veel inspanning; het is een steeds rustig geconcentreerd zijn op de kinderen.
Tot de taak van de school als opvoedingsinstituut behoort het verder om den kinderen arbeid, orde, zin voor netheid en reinheid te leeren. De leerkrachten zullen al hun krachten hebben innbsp;te spannen om den misdeelden, die in hun klas zitten, een zoo grootnbsp;mogelijke zedelijke vorming te geven.
Nu rijst de vraag, of dit de taak van de school is. Wordt hier niet getreden in de rechten en de plichten van het huisgezin, innbsp;de taak, die de ouders ook voor hun zwakzinnig kind hebben?nbsp;Is deze richting, die het buitengewoon onderwijs heeft ingeslagen,nbsp;de juiste?
Op de buitengewone school moeten de kinderen ontvangen, wat de ouders hun in geen geval kunnen geven. Het is namelijknbsp;zoo, dat de ouders dezen kinderen dikwijls veel onthouden. Denbsp;ervaring leert, dat ouders, wier kinderen een gebrek hebben (hetzijnbsp;lichamelijk of geestelijk), deze vaak verwennen. Voor geestelijk-misdeelden is dit zeker onjuist.
Verstandige ouders aanvaarden echter graag advies van den onderwijzer, stellen de hulp van de school op hoogen prijs, waardoor zij met grooter resultaat ook thuis aan de opvoeding van hunnbsp;kind kunnen meewerken. Het is Dr. Van Houte geweest, die weernbsp;eens opnieuw op de samenwerking tusschen huis en school heeftnbsp;gewezen. Veel huisbezoek is dan noodig, waardoor tevens opbouwend op het milieu kan worden ingewerkt.
De school moet dus de taak van het gezin steunen. In de school moet zooveel mogelijk heerschen de sfeer van het gezin.nbsp;Zoo moeten de leerkrachten een groot deel overnemen van de taaknbsp;der ouders, uitgaande van de gedachte, dat vreemde oogennbsp;dwingen. Wat in het gezin niet gelukt, gaat onder invloed dernbsp;onderwijskrachten op school herhaaldelijk van zelf, zondernbsp;moeite.
De school moet dan ook zóó zijn ingericht, dat het begrip school zooveel mogelijk verdwijnt en het idee gezin zooveel mogelijknbsp;daarvoor in de plaats treedt.
Een symptoom daarvan is, dat alle ouderwetsche banken worden verwijderd, daar deze in wezen ongeschikt voor hetnbsp;onderwijs aan geestelijk misdeelden zijn. In plaats daarvan moetennbsp;komen stoeltjes en tafeltjes, waaraan gewerkt wordt, waardoornbsp;direct een veel huiselijker sfeer ontstaat.
59
-ocr page 64-De arbeid, in deze huiselijke omgeving gepresteerd, moet zooveel mogelijk worden aangepast aan de eischen, die later innbsp;het leven aan deze kinderen worden gesteld. De kinderen moetennbsp;zooveel van rekenen weten, dat ze later goed met geld kunnennbsp;omgaan; zooveel lezen en schrijven leeren, dat zij een adresnbsp;kunnen lezen of noteeren, eenvoudige opschriften en aanwijzingennbsp;kunnen lezen. Verscheidenen komen verder. Dit moeten we alsnbsp;minimum-eisch stellen. Elke leerling wordt zoo ver gebracht, alsnbsp;overeenkomt met zijn geestelijke capaciteiten.
Niet doenlijk is in het kader van deze beschouwingen in bijzonderheden te treden omtrent methode, leermiddelen enz. i).
Toch moet nog worden vermeld, dat aan de ontwikkeling van de handvaardigheid veel aandacht wordt besteed, omdat dezenbsp;kinderen later in eenvoudige, zelfs zeer eenvoudige beroepen, hunnbsp;brood moeten verdienen. De timmerzaal voor de jongens, de huis-houdklasse voor de meisjes, zijn voor de pupillen van de allergrootste beteekenis.
In de timmerzaal maken de jongens hun werkstukken onder leiding der onderwijzers. In de huishoudklasse wordt den meisjesnbsp;onderricht gegeven in allerlei eenvoudige huiselijke bezighedennbsp;(stof afnemen, kopjes wasschen, bed opmaken, wasschen, strijken,nbsp;stoppen, enz.). Alle huishoudelijke taken passeeren zooveel mogelijk de revue.
Een prettige dag in het schoolleven der meisjes is de kookdag. Het spreekt vanzelf, dat de kinderen eerst de ingrediënten zelf gaannbsp;koopen. Dan moeten ze behalve koken, ook tafeldekken. Hierbijnbsp;leeren ze de waarde van schoonheid, netheid en al dergelijke eigenschappen waardeeren.
De lichamelijke oefening is ook een zeer belangrijk vak op de buitengewone school. In tal van scholen beoefent men deze alsnbsp;rhythmische gymnastiek met pianobegeleiding. Hierdoor wordt denbsp;motoriek, die bij oligophrenen slecht is, veel verbeterd. Doornbsp;regelmatige oefeningen zijn er zeer gunstige resultaten te behalen,nbsp;zoo zelfs, dat bezoekers moeite hebben om te gelooven, dat eennbsp;groep zwakzinnigen aan het werk is.
Voor ik deze beschrijving over het onderwijs aan de debielen eindig, moet noodzakelijk iets gezegd worden over het spreek-onderwijs. Bij imbecillen, maar ook bij debielen valt herhaaldelijknbsp;op het slechte spreken, speciaal het slechte articuleeren. Ook hiernbsp;ligt dus een taak voor de school.
Op sommige scholen is de regeling om dit euvel te bestrijden, zoo getroffen, dat elke week een spraakleeraar één of tweemaalnbsp;de school bezoekt om de slecht sprekende kinderen les te geven.
,,De school voor het afwij-
Ik moge verwijzen naar Van Liefland: kende kind”.
60
-ocr page 65-Dit lijkt me niet gelukkig gevonden. Een korten tijd per week lijkt onvoldoende om dit belangrijke euvel op te heffen. Op anderenbsp;scholen is dit probleem meer efficiënt opgelost. De meeste leerkrachten hebben een getuigschrift om spraakonderwijs te mogennbsp;geven op schooli).
Eiken dag, onder schooltijd, krijgen nu de leerlingen, die dit noodig hebben, een beurt. Bij de leesles o.a. zal op een articulatie-fout direct worden gewezen en tevens de verbetering wordennbsp;aangebracht. Deze methode kost veel inspanning, maar werktnbsp;nuttig en heilzaam.
Voor de zwaardere gevallen van spraakgebreken is natuurlijk de hulp van den logopaedist noodzakelijk.
Het is duidelijk, dat van de leerkrachten der B.L.O.-school gedurende de schooltijden veel wordt gevergd. Niet alleen, datnbsp;ze gedurende den geheelen dag ingespannen bezig zijn, maar opnbsp;tal van scholen hebben ze ook de zorg voor de kinderen tusschennbsp;de morgen- en middagschooltijd. Een groot deel der leerlingennbsp;blijft over. Hetzij ze de meegebrachte middagboterham, dan welnbsp;de gratis verstrekte warme maaltijd nuttigen, in beide gevallennbsp;wordt den kinderen geleerd behoorlijk te eten. De wacht wordtnbsp;daarbij betrokken door de leerkrachten.
Maar ook als de schooltijd voorbij is, is de taak der onderwijzers (essen) niet ten einde. Wel bestaan er eenige goede, geschikte boekjes voor het zwakzinnigenonderwijs, maar hetnbsp;meerendeel der leermiddelen moet door de leerkrachten na schooltijd zelf vervaardigd worden. Veel werk, veel energie, veel denkkracht en handenarbeid is noodig om een goede collectie leermiddelen te krijgen.
De leerkrachten moeten tevens, willen ze op school goed onderwijs geven aan hun pupillen, op de hoogte zijn van hunnbsp;huiselijk milieu. Dit is alleen te bereiken door regelmatig huisbezoek, waardoor tevens het zoo noodige contact ontstaat tusschennbsp;huis en school.
Voor elke onderwijsinrichting is dit wenschelijk, maar hier is het onontbeerlijk. Het huisbezoek toont den bezoeker hetnbsp;milieu, waar de leerling na schooltijd in verkeert; aan de ouders
De Vereeniging voor Logopaedie en Phoniatrie verstrekt dit getuigschrift. Het getuigschrift wordt gegeven aan hen, die geëxamineerd door bevoegde docenten, minstens één jaar een cursus hebben gevolgd.
De eischen voor dit examen zijn:
Ie. Beschaafde en hygiënische uitspraak.
2e. Eenige kennis van de phonetiek.
3e. Eenige kennis van de spraakontwikkeling van het jonge kind en de manier om die te beïnvloeden.
4e. Eenige kennis van de theorie en praktijk van de behandeling van spraak-gebrekkige kinderen en van onderwijsleer.
Het eerste examen werd in 1928 afgenomen.
61
-ocr page 66-kunnen aanwijzingen worden gegeven, hoe in moeilijke situaties thuis door de ouders gehandeld moet worden, hoe conflicten tenbsp;vermijden zijn.
Alles, wat van de leerkrachten hier is meegedeeld, is saam te vatten in: een leerkracht aan een school voor B. L. O. moetnbsp;zijn een sociaal werker; niet alleen een sociaal werker op school,nbsp;maar ook sociaal werker in de maatschappij moet hij zijn. Zoonbsp;kiezen Voogdijraden uit deze sociale werkers gaarne hun gezinsvoogden en gezinsvoogdessen. Zij zijn het, die door hun kennisnbsp;van het zwakzinnige kind en hun sterk sociale inslag bij uitsteknbsp;voor het gezinsvoogdijschap geschikt zijn.
Vanwaar worden deze leerkrachten gerequireerd? Oorspronkelijk kwamen ze allen voort uit de kringen van het gewoon lager onderwijs. Aangetrokken tot het individueele onderwijs, melddennbsp;ze zich bij het B. L. O.
Eenmaal daar aangesteld, werden ze ook gegrepen door de liefde tot het misdeelde kind. Gezien ook hun niet op dit specialenbsp;onderwijs ingestelde opleiding, is het duidelijk, dat studie voor hetnbsp;personeel van de B.L.O.-school onmisbaar was. Door velen werdnbsp;allerpijnlijkst gevoeld de leemte, die hun gebrekkige opleiding hadnbsp;in de practische vorming voor het werk, dat door hen verrichtnbsp;moest worden.
In de beginperiode van het B. L. O. waren de leerkrachten autodidacten, die zich in moeizame, weinig geleide studie, eennbsp;schat van kennis vergaderden en voortreffelijk werk hebben verricht voor de zwakzinnige jeugd.
Voor hen was het noodzakelijk om in hun omgang met geestelijk misdeelden, inzicht te hebben in het verschijnsel der zwakzinnigheid uit psychologisch, paedagogisch, sociologisch, biologisch en criminologisch oogpunt.
Om den leerkrachten leiding te geven bij hun zelfstudie, is ingesteld de cursus voor voortgezette vakstudie, die uitnemendnbsp;dienst doet voor de verdere scholing en vorming van hen, dienbsp;werken aan een school voor B. L. O.
Deze vakstudie is georganiseerd door de „Stichting voor B.O.”, waarvan de heer P. H. Schreuder jarenlang de stimuleerendenbsp;organisator was. Op deze cursus ontvangen de cursisten — uitsluitend leerkrachten bij het B. O. — op Zaterdagmiddag hunnbsp;tweejarige opleiding. Bereids zijn de elfde en twaalfde leergangnbsp;loopende.
Nog niet tevreden met dit resultaat, waagde de ,,Stichting voor Buitengewoon Onderwijs” de stap tot het instellen van eennbsp;seminariumopleiding, bedoeld voor hen, die zich voor het B. O.nbsp;willen voorbereiden en er nog weinig van weten. De studie duurtnbsp;twee jaar. Dat dit bereikt is, moet worden toegeschreven aan hetnbsp;krachtig doorzetten van P. H. Schreuder. Door hem is met behulp
62
-ocr page 67-van de hoogleeraren Carp, Van Bemmelen, Casimir en Waterink een opleiding samengesteld, die we mogen beschouwen als aannbsp;redelijke eischen te voldoen. De leergang van de cursus omvat denbsp;Protestantsch-Christelijke en Neutrale groep.
De Roomsch-Katholieken hebben een eigen goed geoutilleerde opleiding. Zoodoende kunnen ze speciaal ook studie maken vannbsp;het godsdienstonderwijs op de zwakzinnigenschool, als van ethisch-religieuse waarde.
Lous C. P. Visser heeft duidelijk uiteen gezet in haar werkje „De godsdienstige opvoeding van het zwakzinnige kind”, dat hiernbsp;inderdaad veel mogelijkheden open staan. Haar arbeid moge wenbsp;als een eerste proeve beschouwen. De hooge waarde, die de godsdienst voor het zwakzinnige kind heeft, waardoor het ook overnbsp;verschillende moeilijkheden heen weet te komen, wordt algemeennbsp;erkend. Treffend is de wijze, waarop Roel Houwink in een gedicht,nbsp;getiteld; ,,De Idioot”, dat uitdrukt;
„Zijn mond is hongerend en zacht,
,,Hij bouwt met bonte blokken als een kind,
,,Maar waar het leven van de ziel begint,
„Spiegelen zijn oogen eenzaamheid en nacht.
„Hij kan niet denken en niet spreken,
,,En toch verstaat hij, God, Uw teeken,
,,Wanneer Gij in de kille holte van zijn hand ,,Het vlammend zegel van Uw liefde brandt.
„Want zie, hij heft zijn oogen op en lacht „Naar ’t plotse fonklen van die Zonnepracht.”
Het instellen van de seminariumopleiding moet van harte worden toegejuicht, in zoo verre, dat alles wat op vermeerderingnbsp;van kennis en inzicht in het belang van het misdeelde kind gerichtnbsp;is, moet worden gestimuleerd. Zeker is, dat het B. L. O. zeer gebaatnbsp;is, met ook theoretisch goed onderlegde leerkrachten.
Van nog meer beteekenis achten wij het, dat liefde de drijfveer zij bij de opvoeding van het zwakzinnige kind.
Hoe hoog wij overigens de waarde van een goede theoretische opleiding aanslaan, het lijkt ons een ernstig bezwaar, althans voornbsp;de mannelijke seminaristen, dat het meerendeel van hen niet in denbsp;gelegenheid is geweest eenige jaren practische ervaring op tenbsp;doen bij het gewoon lager onderwijs.
Imbecillen.
Imbecillen zijn zij, die kunnen worden opgevoed tot een zich goed gedragen en tot het verrichten van eenvoudige productievenbsp;werkzaamheden onder toezicht.
In den regel zal hun 1. Q. niet hooger dan 0,55 komen. Tot in de twintiger jaren dezer eeuw was er een sterke strooming, die
63
-ocr page 68-uitgesproken gevallen van imbecilliteit niet op de B.O.-school wilde toelaten.
Itard pleitte reeds een eeuw geleden voor de noodzakelijkheid van opvoeding ook voor imbecillen en idioten. Hij is bekendnbsp;geworden door de opvoeding van den „Wilde van Aveyron”, eennbsp;idiote knaap, die naakt en verwilderd in de bosschen was gevonden, dien hij zoo ver heeft kunnen brengen, dat hij eenvoudigenbsp;bezigheden kon verrichten.
Langzamerhand is echter het inzicht gerijpt, dat de school voor B. L. O. ook een , taak te vervullen heeft tegenover de imbecillen. Het is Van Voorthuijsen geweest, die zich persoonlijk veelnbsp;moeite getroost heeft om dit inzicht te doen baanbreken.
Op verschillende scholen zijn eenige lokalen afgezonderd om afdeelingen te vormen, waar de laagstaande zwakzinnigen onderricht worden. Dit noemt men dan de bezinkingsklasse. In denbsp;grootere steden zijn afzonderlijke scholen voor imbecillen geopend.nbsp;Al is de laatste wijze om imbecillen te helpen niet overal mogelijk,nbsp;toch verdient deze de voorkeur. Zoowel voor de imbecillen alsnbsp;voor de debielen is dit de juiste weg, die moet worden gevolgd.
Voor de imbecillen is het een voordeel, dat door een behoorlijk aantal kinderen groepen kunnen worden gevormd, die bij elkaarnbsp;hooren. Voor de debielen is deze scheiding van nog grooter belang. Bij de debielen is hun geestelijke minderwaardigheid langnbsp;niet altijd zoo direct te zien; bij de imbecillen meestal wel.
Gaan deze beide soorten van geestelijk misdeelden nu op dezelfde school, dan zijn de ouders der debielen moeilijk te bewegen hun kinderen naar de school te sturen, waar de laagstaandenbsp;zwakzinnigen ook gaan (in de volksmond: ,,die erge”). Bij afzonderlijke scholen wordt de debiel door den veel lager staandennbsp;imbecil niet meer gedeclasseerd.
Het verschil tusschen debielen en imbecillen wordt door de ouders goed opgemerkt. De debielen zien er tamelijk gewoon uit.nbsp;Het verschil is, oppervlakkig beschouwd, niet zoo heel groot vergeleken met leerlingen, die de lagere school bezoeken.
De meeste imbecillen daarentegen toonen in hun houding, hun gang, hun gebaren, hun spraak, duidelijk de teekenen van hunnbsp;abnormaliteit. Door afwijkingen, die zoo duidelijk opvallen, ver-toonen ze direct hun geestelijk tekort.
• Wanneer het aantal leerlingen groot genoeg is, kan de imbecillenschool het beste ingericht worden door een afdeeling tenbsp;maken van kinderen, die pas de school bezoeken, zoodat hetnbsp;mogelijk is deze pupillen zeer nauwkeurig te observeeren en zijnbsp;zich langzamerhand kunnen aanpassen aan de gewoonten, die opnbsp;school gangbaar zijn. Dan volge een afdeeling, de voorklas ge-heeten, waar ook dagelijks eenige tijd moet worden besteed, zijnbsp;het ook uiterst primitief, aan de vakken van het gewone onderwijs.
64
-ocr page 69-In deze groepen wordt aan de meest eenvoudige elementaire ver-standsoefeningen veel tijd besteed.
De laatste twee groepen zijn de werkklassen, een jongensei! een meisjes-werkklas, waar de kinderen zoo spoedig mogelijk practische arbeid moeten verrichten. Het leeren van practischenbsp;arbeid is noodig om de handvaardigheid zoo hoog mogelijk op tenbsp;voeren en een voor eiken leerling zoo hoog mogelijk punt tenbsp;bereiken.
(Te Haarlem werd in 1916 de eerste klas voor imbecillen geopend. Het onderwijs, daar gegeven, was aanvankelijk gebaseerdnbsp;op het Montessoriprincipe. Duidelijk bleek, dat hier niet mee konnbsp;worden volstaan, omdat schakels ontbraken, waardoor omgeziennbsp;moest worden naar andere oefeningen.
De heer Van Riet, die de leiding had, meende dat zintuig-oefeningen niet voldoende waren. Hij moest een verbinding tot stand brengen tusschen deze zintuigoefeningen en het verstand dernbsp;kinderen. De heer Van Riet heeft met den heer Schuyt een reeksnbsp;leermiddelen ontworpen, die uitgegeven zijn onder de naamnbsp;„Elementaire verstandsoefeningen”. Hierin wordt duidelijk aannbsp;nieuwe denkbeelden vorm gegeven, zooals de oefeningen voor denbsp;localisatie, voor ontwikkeling der ruimtezin. Decroly had hieromtrent andere opvattingen. Hoewel ook hij het noodig oordeeltnbsp;bij het zwakzinnige kind de zintuigfunctie min of meer stelselmatignbsp;te oefenen, is zijn methode een geheel andere dan die van Schuytnbsp;en Van Riet.
Komen de zintuigfuncties bij het normale kind vrijwel vanzelf tot stand, spelenderwijs tot ontwikkeling; bij het abnormale kindnbsp;zijn er vele hiaten, die door opvoeding en onderwijs dienen tenbsp;worden aangevuld.
Decroly maakt dan ook in plaats van blokken, staven enz. (die alle dienst doen op de imbecillenschool) gebruik van natuurlijk materiaal, dat in de omgeving van het kind genoegzaam voorkomt. Zoo wordt het kind geplaatst voor oefeningen met bekendnbsp;materiaal, in gevallen waar het ook in het dagelijksche leven voornbsp;wordt geplaatst. Deze methode lijkt ons juister en wordt ook opnbsp;meerdere scholen voor imbecillen toegepast.
De kinderen van de imbecillenschool zullen bijna allen, zonder uitzondering, den geheelen dag op school moeten blijven.nbsp;Het beste is dus het zoo te regelen, dat de schooldag duurt vannbsp;9 tot 3 uur; in de middagpauze eten de kinderen dan op schoolnbsp;onder leiding van de onderwijzeressen.
De schooltuin.
Wat voor elke school voor zwakzinnigen als een levensbehoefte moet worden genoemd is de schooltuin.
65
-ocr page 70-Is voor normalen een schooltuin geen overbodige luxe, nog in grootere mate geldt dat voor zwakzinnigen. Decroly ging reedsnbsp;met kinderen naar buiten, naar den tuin of het strand, om hen daarnbsp;te laten zien, wat de natuur in bloemen en schelpen hen bood.
Als eisch moet worden gesteld, dat onder leiding de schooltuin door de leerlingen zelf wordt aangelegd. Daardoor wordt hun physieke gesteldheid verbeterd. Ze volgen de wisselingen dernbsp;jaargetijden, leeren spitten, harken, zaaien, wieden, pooten enz.; zenbsp;volgen het groeiproces in de natuur van zaadje tot plant. Vol trotsnbsp;gaan ze met de gekweeekte bloemen en groenten naar huis.
Indien zwakzinnige leerlingen met teere plantjes omgaan, zal hun ruwheid en baldadigheid daardoor verminderen. De schooltuin,nbsp;mits onder goede leiding, is karaktervormend.
Het vervoer.
De school voor zwakzinnigen krijgt zijn leerlingen uit wijden omtrek, wat zijn vervoersmoeilijkheden met zich brengt. De leerlingen komen zoowel per tram als per eigen autobus naar school.
De dorpen in de omgeving der groote stad hebben de laatste jaren ook ingezien, dat het nuttig en noodzakelijk is de zwakzinnigenbsp;leerlingen het voor hen geëigende onderwijs in de stad te doennbsp;volgen. Was vroeger het vervoer een probleem, waarop dit konnbsp;afstuiten, nu de autobus de meeste dorpen uit hun isolement heeftnbsp;verlost, mag deze moeilijkheid als opgelost worden beschouwd.
Zoo is een nieuw soort leerlingen ontstaan, de z.g. „buitenleerlingen”, dat zijn dus die leerlingen, die een school voor B. L. O. bezoeken in een naburige grootere gemeente.
Reeds de wet van 1920 hield met deze mogelijkheid rekening door de bepaling, dat, wanneer een buitengewone school bezochtnbsp;wordt door kinderen uit een naburige gemeente, het bestuur dernbsp;gemeente, waar de school gevestigd is, recht heeft op een bijdragenbsp;van de gemeente, die kinderen zendt, van ƒ20,— per jaar pernbsp;leerling. Thans is dit bedrag tot ƒ 15,— terug gebracht.
De kosten van het vervoer worden geregeld door het plaatselijke gemeentebestuur met medewerking van de sociaal nuttige ,,Kruis”-vereenigingen.
De plaatselijke afdeelingen dier vereenigingen gaan zich op de dorpen meer en meer het lot van zwakzinnigen aantrekken.
In de meeste provincies hebben zij daarbij de hulp en de voorlichting van sociaal-paedagogen. De eerste, die in ons landnbsp;zich op dit terrein verdienstelijk maakte, was wijlen de heer Leef-lang, die na jarenlang zijn beste krachten gegeven te hebben alsnbsp;hoofd van een B. L. O.-school, zich na den pensioengerechtigdennbsp;leeftijd zeer beijverd heeft voor het misdeelde kind, door de Zuid-Hollandsche vereeniging „Het Groene Kruis” van voorlichting tenbsp;dienen in deze voor haar moeilijke, voor hem bekende materie.
Zoo is er ook op de dorpen voor geestelijk misdeelden veel te bereiken. Het vervoer is een zeer belangrijke zaak om de schoolorganisatie vlot en ordelijk te doen functioneeren.
Streekscholen.
De Wet op het L. O. kent alleen de onderscheiding in plaatselijke en centrale scholen, al naar gelang de leerlingen in hoofdzaak uit één bepaalde plaats, dan wel uit het geheele land komen. In denbsp;laatste tien jaren heeft zich daarnaast de z.g. streekschool ontwikkeld.
Bij zoo’n school komen de leerlingen, behalve uit de centrumgemeente, ook voor een belangrijk deel uit de omliggende gemeenten.
Zal een streekschool kans van slagen hebben, dan moet voor een goede financieele basis worden gezorgd. Gebeurt dit niet, dannbsp;komen onherroepelijk in de toekomst de zorgen en de moeiten.nbsp;Zooals verschillende gemeenten gemeenschappelijk gas, electrici-teit en waterleiding hebben, zöö moet er ook een gemeenschappelijke school voor B. L. O. onderhouden worden. Het Instituut voornbsp;bestuurswetenschappen der Vereeniging van Nederlandsche gemeenten heeft in een publicatie „Het Buitengewoon Lager Onderwijs” daarin een voorbeeld vastgelegd.
De bijdragen der schillende gemeenten worden berekend op
waarin
basis van de formule k X — = B,
de netto exploitatiekosten der school en de instandhoudings-kosten van het gebouw over het betrokken jaar; het aantal inwoners uit de betreffende gemeente per 31nbsp;December aan het exploitatiejaar voorafgaande;nbsp;het aantal inwoners uit de deelnemende gemeenten per 31nbsp;December aan het exploitatiejaar voorafgaande;nbsp;het bedrag der bijdrage voor elke gemeente.
Om een school voor zwakzinnigen op te richten moet als plaats voor een streekschool worden gekozen een centraal punt, waarheennbsp;van alle dorpen in de omgeving goed vervoer mogelijk is.
In sommige plaatsen van ons land heeft men voor de buitenleerlingen nog een andere regeling getroffen, die het midden houdt tusschen internaat en gezinsopvoeding. Daar komt de leerling vannbsp;Maandagmorgen tot Vrijdagavond naar de gemeente, waar denbsp;school gevestigd is, waar ze in een internaat of bij geschikte pleegouders zijn ondergebracht.
Van Vrijdag tot Maandag kunnen deze kinderen dan in het huiselijk milieu doorbrengen. Deze regeling heeft veel voordeelen,nbsp;De kinderen vervreemden niet van het gezinsmilieu en ze ontvangennbsp;toch onderwijs, zooals het voor hen geëigend is; terwijl hetnbsp;gedeeltelijk onttrokken zijn uit het huisgezin soms heilzaam is.
67
-ocr page 72-Tot doorwerking van deze regeling zullen nog wel eenige hindernissen moeten worden overwonnen.
Kolonieverpleging.
De kolonieverpleging is een onderdeel van de zorg voor jeugdige zwakzinnigen.
Eerder is reeds uiteen gezet, dat zwakzinnigheid niet alleen moet worden opgevat als een intelligentiedefect, maar als eennbsp;aantasting van de geheele persoonlijkheid. Zal een leek misschiennbsp;weinig verschil met normalen zien, een medicus die een zwakzinnigenschool bezoekt, moet getroffen worden door de vele afwijkingen in de lichamelijke structuur.
De zwakzinnigen zijn in ’t algemeen tenger, slapper van lichaamshouding, zoodat de lichamelijke verzorging ook een taaknbsp;is voor allen, die behandeling van zwakzinnigen als sociaal werknbsp;ter hand nemen.
Querido publiceerde in de Geneeskundige Bladen een artikel onder den titel „De lichamelijke ontwikkeling van normale ennbsp;zwakzinnige kinderen”, waarin hij cijfers geeft, die voor zich zelfnbsp;spreken:
JONGENS |
Lengte in djo |
Gewicht in o/o |
Bovenmaats |
8 |
8,3 |
Normaal |
46 |
43 J |
Ondermaats |
46 |
48 |
MEISJES | ||
Bovenmaats |
10,4 |
12,1 |
Normaal |
45.2 |
44,7 |
Ondermaats |
44,4 |
43,2 |
Algemeen wordt bij normale kinderen aangenomen 15'®/o naar boven en 15 ®/o naar beneden, zoodat zijn conclusie, na onderzoeknbsp;van verpleegden uit de Inrichting ,,Voorgeest”, alleszins wijst opnbsp;een sterke afwijking in de verkeerde richting.
Deze publicatie is echter eenzijdig, daar „Voorgeest” alleen herbergt idioten en lage imbecillen.
Van Voorthuijsen heeft in het „Rapport over een onderzoek naar het milieu der leerlingen” ook de uitslag van zijn onderzoeknbsp;meegedeeld, dat inderdaad de zwakzinnigen omvat.
Hij deed een onderzoek naar het gewicht der kinderen, die in de Koloniehuizen van het Centraal Genootschap voor Vacantie-
68
-ocr page 73-kolonies in 1939 verzorgd waren (dus geestelijk normalen) en naar het gewicht der kinderen, die in datzelfde jaar in het Kolonie-huis voor zwakzinnigen waren opgenomen.
In de volgende tabel geeft hij de cijfers weer:
MEISJES: | ||||||||
Vóór de verpleging |
Na de verpleging | |||||||
Leeftijd |
C.G |
Zonneoord *) |
C. G. |
Zonneoord ') | ||||
Aantal |
Ge- |
Aantal |
Ge- |
Aantal |
Ge- |
Aantal |
Ge- | |
wicht |
wicht |
wicht |
wicht | |||||
6 Jaar |
19,76 |
21,62 | ||||||
7 , nbsp;nbsp;nbsp;... |
— |
22,03 |
5 |
21,30 |
_ |
24,12 |
5 |
24,20 |
8 „ ... |
— |
23,80 |
17 |
21,88 |
_ |
26,— |
15 |
26,73 |
9 „ nbsp;nbsp;nbsp;... |
_ |
25,79 |
30 |
24,43 |
_ |
28,33 |
22 |
28,98 |
10 „ . . . |
_ |
28,72 |
20 |
25,80 |
_ |
31,42 |
20 |
30,15 |
11 . . . . |
_ |
30,94 |
46 |
27,74 |
— |
33,94 |
41 |
32,22 |
12 „ . . . |
_ |
34,58 |
31 |
33,- |
_ |
37,76 |
26 |
37,54 |
13 „ nbsp;nbsp;nbsp;. . . |
— |
38,25 |
22 |
32,50 |
_ |
42,15 |
19 |
37,92 |
14 . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. |
_ |
_ |
22 |
38,14 |
_ |
— |
21 |
43,05 |
15 „ nbsp;nbsp;nbsp;. . . |
_ |
_ |
11 |
43,73 |
_ |
_ |
10 |
48,55 |
16 „ . . „ |
— |
— |
6 |
43,83 |
— |
— |
6 |
49,67 |
JONGENS: | ||||||||
6 Jaar |
20,47 |
22,23 | ||||||
7 „ nbsp;nbsp;nbsp;... |
— |
22,53 |
15 |
21,47 |
_ |
24,30 |
10 |
24,15 |
8 „ ... |
— |
25,28 |
44 |
22,09 |
— |
27,32 |
36 |
26,44 |
9 . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. |
27,17 |
63 |
24,50 |
_ |
29,47 |
55 |
28,24 | |
10 „ . . . |
_ |
30,26 |
67 |
26,87 |
_ |
32,92 |
54 |
30,56 |
11 „ . . . |
_ |
31,76 |
62 |
29,03 |
— |
34,38 |
56 |
32,76 |
12 , . . . |
— |
33,90 |
62 |
30,36 |
_ |
37,60 |
56 |
34,66 |
13 „ nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. |
— |
37,80 |
49 |
35,26 |
_ |
40,87 |
42 |
39,18 |
14 „ nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. |
— |
35 |
37,07 |
_ |
_ |
31 |
41,32 | |
ló „ nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. |
_ |
_ |
12 |
37,09 |
_ |
_ |
11 |
42,09 |
16 „ . . . |
— |
— |
3 |
37,67 |
— |
— |
3 |
41,87 |
1) „Zonneoord” is het koloniehuis voor zwakzinnige kinderen.
Maar ook bij het onderzoek naar de toename der gewichten blijkt een duidelijk verschil.
Ook dit heeft Van Voorthuijsen in een tabel weergegeven (zie volgende bladzijde).
69
-ocr page 74-
Vergelijking van de toename in gewicht van de kinderen, opgenomen in het Koloniehuis voor zwakzinnigen en van de kinderen, verpleegd door het Centraal Genootschap. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Uit deze tabel blijkt ten duidelijkste het verband, dat er bestaat tusschen geestelijke ontoereikendheid en maatschappelijke onvoldoendheid.
Het verschil in de toename der gewichten moet allereerst verklaard worden uit het lichamelijk in minder conditie zijn dernbsp;geestelijk misdeelden, maar tevens uit de omstandigheid, dat denbsp;zwakzinnigen komen uit gezinnen, die maatschappelijk lager staannbsp;dan de gezinnen, die hun kinderen zenden naar de koloniehuizennbsp;voor normalen. Uit tal van onderzoekingen is gebleken, dat hetnbsp;gemiddelde gewicht der schoolkinderen afneemt, naarmate de welstand op een lager niveau staat.
Hef is dus begrijpelijk, dat ook voor zwakzinnigen is uitgezien naar een gezondheidsoord om hen daarheen uit te zenden. Bij denbsp;uitzending naar een gezondheidskolonie verdient het aanbeveling,nbsp;dat alleen zwakzinnigen onderling worden uitgezonden, om ondernbsp;deskundige leiding eenigen tijd extra lichamelijke verzorging tenbsp;ontvangen. De gezondheidskolonie is niet alleen een medischnbsp;instituut, maar ook een paedagogische instelling.
In zijn zeer lezenswaard geschrift over ,,Vacantiekolonies”, zegt Koopal, dat in de gezondheidskolonies het effect tweeërleinbsp;dient te zijn, lichamelijk zoowel als geestelijk. Dit geldt stellig voornbsp;zwakzinnigen.
Voor de zwakzinnigen in Nederland is te Ede opgericht het vacantiehuis ,,Zonneoord”, de gezondheidskolonie voor zwakzinnigen, in het leven geroepen door sociaal voelende menschen, opnbsp;initiatief van P. H. Schreuder.
Vóór de oprichting werden de zwakzinnigen of niet uitgezonden èf uitgezonden met normale kinderen; wat onjuist was.
De gemiddelde verpleegduur van de zwakzinnigen, die in ,,Zonneoord” worden verpleegd, is zes weken. Algemeen wordt
70
-ocr page 75-aangenomen, dat een zesweeksche verpleegduur de beste resultaten oplevert.
Uit achterstaand overzicht moge blijken, dat na het zeer bescheiden begin in 1912, na eenige jaren een regelmatige, zeer snelle stijging te zien is, waaruit blijkt, hoe juist het inzicht vannbsp;de initiatiefnemers is geweest.
In de beginperiode van de gezondheidskolonies waren er steeds bezwaren tegen de opname gedurende het winterseizoen.nbsp;Deze zijn onjuist gebleken en het gezondheidsoord wordt zoowelnbsp;des zomers als ’s winters geëxploiteerd. De resultaten zijn zeernbsp;bevredigend.
Directrice te zijn van ,,Zonneoord” is een bijzonder zware taak. Het lijkt ons een eerste vereischte om zoowel in als buitennbsp;het huis een rustige, ordelijke sfeer te scheppen. Bij het bezoeknbsp;valt deze rust en orde op. Vooral bij de maaltijden treft dit, waarnbsp;gezelligheid aan tafel heerscht, waar ordelijk wordt gegeten, waarnbsp;aan opvoeding en manieren zooveel wordt gedaan en bereikt, alsnbsp;in korten tijd mogelijk is.
Van „Zonneoord” wordt zoowel gebruik gemaakt door neutrale scholen als door scholen van Prot.-Christelijke zijde.
De Roomsch-Katholieken hebben een eigen gezondheids-kolonie in Eersel (N.-B.), die ook goed geoutilleerd is en waar op dezelfde manier medisch-paedagogisch wordt gearbeid tot heil vannbsp;het geestelijkmisdeelde kind.
Gestichtsverpleging.
De gestichtsverpleging is ook een onderdeel van de zorg voor jeugdige zwakzinnigen. Onder de laagstaande zwakzinnigen,nbsp;imbecillen en idioten, zijn er, die niet in de gezinskring kunnennbsp;gehandhaafd blijven. Ook zijn er, die ernstige psychopathischenbsp;afwijkingen vertoonen. Ook worden kinderen gezonden, die geennbsp;dagschool voor zwakzinnigen kunnen bezoeken, omdat zij er te vernbsp;vandaan wonen.
Behalve in het gezin geven deze in den regel ook groote moeite op school, zoodat handhaving op school soms tot de onmogelijkheden behoort.
Indien het intellect heel laag is, de bewegingsdrang zeer groot en daardoor hinderlijk is, dan is overplaatsing naar een andernbsp;milieu dikwijls onafwendbaar.
Het is te begrijpen, dat niet dan na nauwkeurig onderzoek overgegaan wordt, om kinderen op te nemen in gestichten. Wantnbsp;altijd is het gezin nog het beste opvoedingsmilieu.
W. A. van Liefland Jr. zegt terecht in zijn ,,School voor het afwijkende kind”, dat een zwakzinnig kind, dat geruimen tijd innbsp;een inrichting heeft doorgebracht en zich heeft ingesteld op deze
71
-ocr page 76-Schematisch overzicht van de toename van het aantal verpleegdagen sinds 1913. (Overgenomen uit het jaarverslag van de Centrale Vereeniging voor gezond-heidskolonies voor zwakzinnigen.)
72
-ocr page 77-kunstmatige gemeenschap, in vele gevallen verloren zal zijn, zoowel voor het leven in het gezin, als voor dat in de vrije maatschappij. Behalve aan dat belangrijke bezwaar, moet ook aan de financieele zijde van de opneming in een gesticht worden gedacht.nbsp;De opname en daardoor de opvoeding in een gesticht is veelnbsp;kostbaarder dan de opvoeding in het gezin, vooreerst, omdat denbsp;directe uitgaven grooter zijn, maar ook omdat de maatschappelijkenbsp;bruikbaarheid der patiënten door opname in het gesticht wordtnbsp;verminderd en ze dus veel langeren tijd geheel afhankelijk blijven.nbsp;Vandaar, dat overal gestreefd wordt de gestichtsopname te beperken en liefst te verminderen.
Is het besluit, om een kind in een gesticht op te nemen, op goede indicaties genomen, dan is het ook wenschelijk, dat besluitnbsp;zoo spoedig mogelijk in een daad om te zetten.
Er zijn verschillende inrichtingen, waarvan de meeste goed ingericht zijn.
We noemen in het bijzonder de bekende inrichtingen: de Mr. Dr. Willem van den Berghstichting te Noordwijk onder leiding vannbsp;den Heer J. Juch. In deze inrichting worden pl.m. 700 verpleegdennbsp;verzorgd en opgevoed. Het voornaamste punt, dat in het oognbsp;gehouden wordt, is de beïnvloeding van het gedrag, omdat datnbsp;bepaalt, hoe de sfeer in de inrichting zal zijn. Hèt probleem wasnbsp;dus: hoe het gedrag te beïnvloeden.
De patiënten reageerden dikwijls op een kleine onaangename prikkel met de heftigste explosies. Ze geleken op krankzinnigen.nbsp;De behandeling werd vroeger dan ook ingesteld als bij krankzinnigen: toepassen van dwangbuizen en inwikkelingen. Dezenbsp;methode bleek foutief. Wanneer bij idioten de vitale energie geprikkeld wordt, hetzij van binnenuit of van buitenaf, is onrust hetnbsp;gevolg. Deze vitale kracht, die aanwezig was en zich in flinkenbsp;krachtsinspanning wilde uiten, werd door dwangbuis en inwikke-ling met geweld bedwongen. De vitale kracht werd langzamerhandnbsp;minder en de patiënten stierven vroeg.
De hoeveelheid energie, die bij imbecillen en idioten aanwezig was, moest dus niet bedwongen, maar afgereageerd worden en indien mogelijk op productieve wijze.
Juch nam een proef met een groote draaimolen, waarvan de vloer ongeveer een meter van den grond verwijderd was. In dienbsp;vloer waren een tiental gaten, groot genoeg om er iemand in tenbsp;plaatsen. Na veel moeite gelukte het om een aantai mannelijkenbsp;patiënten in deze draaimolen te plaatsen. Om vallen te voorkomennbsp;werden ze vastgebonden, ze stonden in de gaten met de voetennbsp;op den grond. De reactie op deze handelingen was een hevignbsp;tumult. Tót de molen in beweging werd gebracht. De jongensnbsp;móésten loopen en het resultaat was schitterend. Binnen enkelenbsp;minuten was alles stil en de patiënten liepen allen rustig mee.
73
-ocr page 78-De opgehoopte energie werd door het loopen afgereageerd. De jongens waren rustig en ook op de zaal terug waren ze veelnbsp;kalmer. Door dit experiment verbeterden ook andere verschijnselen.nbsp;De meeste jongens, dag en nacht incontent, werden als op slagnbsp;zindelijk, wanneer ze ’s avonds vermoeid naar bed gingen.
In het leven van deze jongens was rhythme gekomen. Het aantal ziektedagen verminderde sterk, ook werden ze toegankelijknbsp;voor muziek, die oorspronkelijk zonder invloed was. Als de muzieknbsp;een vlugger tempo aangaf, draalde de molen harder, de jongensnbsp;liepen dus vlugger zonder protest. Zoo werd de draaimolen voornbsp;hen een weldaad.
Naast het afreageeren van overtollige energie bleek ook milieuverandering van groote waarde. Er werd voor de kleintjesnbsp;een groote kas gebouwd met centrale verwarming, waarin veelnbsp;planten, een vijvertje met een fontein, vogels, visschen aanwezignbsp;waren en dan vooral veel licht. Het wangedrag van de kinderennbsp;veranderde spoedig ten goede.
Toen ’s winters de centrale verwarming defect was, moesten de kinderen naar de zaal terug, met als gevolg, dat het wangedragnbsp;direct terug kwam. In de kas waren de kinderen wel rustiger, maarnbsp;bleven onzindelijk. Het veranderde milieu maakte rustiger, maarnbsp;voedde niet op.
Juch maakte nu een wagen. De kinderen moesten allen de stang van den wagen vasthouden. Dit wekte wrevel, er kwamnbsp;spanning, maar de energiespanning werd afgereageerd door hetnbsp;loopen, toen de wagen zich in beweging zette. De vitale krachtnbsp;werd geleid.
Na maanden zoo geoefend te hebben, bleken de kinderen geschikt voor de fröbelklas en bleven rustig. Een gedwongen beweging was noodzakelijk gebleken. De volgorde van dit alles wasnbsp;dus: wintertuin—gt;-gedwongen handeling—gt; school.
De kinderen in de Van den Berghstichting zijn veel moeilijker dan die op de imbecillenschool. Aanvankelijk was op het terreinnbsp;een schoolgebouw voor alle kinderen; nu heeft elke klas een apartnbsp;gebouw, waar de onderwijzeres moeder is over de twintignbsp;patiënten. De kinderen blijven zoo onder dezelfde leiding en innbsp;hetzelfde groepsverband.
Hierdoor wordt een betere observatie der kinderen mogelijk, ook zal de rust veel grooter zijn; ze wennen aan elkaar. De isoleercellen, die vroeger noodig waren, zijn overbodig geworden.
Eén van de meest bekende uitspraken van Juch is, dat wanneer de maatschappij een voor den imbecil onbereikbaar of bijna onbereikbaar iets is, het onjuist is te trachten de imbecillen totnbsp;dit voor hen onbereikbare standpunt op te voeren.
Er moet dus voor den imbecil een samenleving worden gecreëerd, die zoo eenvoudig is, dat hij wèl daar in past Alles,
74
-ocr page 79-waarin hij leeft, moet passend voor hem gemaakt worden, onverschillig of dit nu zijn arbeid, woning, school of speelplaats is. De arbeid, die hij probeert te verrichten, is geen werk, dat ons normalen ligt, maar hem, den abnormale, past.
Voor oudere zwakzinnigen ontwierp hij het arbeidsdorp (zie blz. 80).
Propaganda.
Als laatste taak van de zorg voor het zwakzinnige kind noemen we het voeren van propaganda.
Zeer terecht wijst Dr. v. Houte telkens weer met nadruk op de noodzakelijkheid van voorlichting over de beste vorm van zorgnbsp;(en nazorg) voor zwakzinnigen.
Die voorlichting moet staan in het teeken der propaganda. In dit verband wijzen we op de hooge waarde van het organiseerennbsp;van ouderavonden, avonden voor belangstellenden en tentoonstellingen van het werk, dat door zwakzinnigen op school is gemaakt.
De plaats van samenkomst van dezen avond moet altijd zijn: de school. In die school moet een behoorlijke zaal aanwezig zijn,nbsp;b.v. het gymnastieklokaal, dat voor dergelijke doeleinden kannbsp;worden benut.
Allereerst is het goed de ouders voldoende inzicht bij te brengen, want als deze iets begrijpen van doel en waarde vannbsp;het onderwijs aan hun kinderen, dan zijn zij de beste propagandisten voor de zaak van het geestelijkmisdeelde kind.
In Rotterdam-Zuid vallen deze ouderavonden zeer in den smaak. De zaal is geheel gevuld met belangstellende ouders, dienbsp;een korte, duidelijke uiteenzetting te verwerken krijgen van eennbsp;onderwerp, de zwakzinnigenverzorging betreffend, waarop een geanimeerde bespreking volgt. Aan het eind van den avond krijgen denbsp;ouders nog gelegenheid met de leerkrachten te spreken over hetnbsp;wel en wee van hun kinderen.
Aan den ouderavond kan verbonden worden een tentoonstelling van het werk, dat de kinderen zelf gemaakt hebben, waar gelegenheid gegeven wordt de werkstukken te koopen, wat denbsp;ouders graag doen.
Maar ook een avond voor belangstellenden in het sociale werk der zwakzinnigenzorg is van beteekenis. Dit is bedoeld voor hen,nbsp;die zelf geen kinderen op de B.L.O.-school hebben.
Met het vertoonen van een film, die een beeld geeft van het onderwijs aan zwakzinnigen, die daarenboven nog uitgelegd wordt,nbsp;komen er vele menschen onder de bekoring van het mooie socialenbsp;werk voor zwakzinnigen. Die propaganda en voorlichting zijn voornbsp;de zwakzinnigenzorg onmisbaar.
75
-ocr page 80-HOOFDSTUK VII.
Nazorg voor zwakzinnigen.
Het is onjuist te meenen dat, indien een school voor geestelijkmisdeelden is opgericht, er voldoende gedaan is voornbsp;de leerlingen.
Daar echte zwakzinnigheid een gesteldheid is voor het geheele leven, is te begrijpen, dat na den schoolleeftijd denbsp;zwakzinnigheid niet plotseling verdwenen is en plaats gemaaktnbsp;heeft voor een normale geest in een normaal mensch.
We weten, dat zwakzinnigen ook bij het ouder worden, moeilijkheden ondervinden en moeilijkheden veroorzaken.
Er moet dus gezocht worden naar middelen om de oudere zwakzinnigen doelmatig te verzorgen.
Zwakzinnigenzorg strekt zich uit over het geheele leven der oligophrenen. Wanneer de schoolperiode geëindigd is, de taaknbsp;der school dus is afgeloopen, dan dient de nazorg die taak overnbsp;te nemen.
Dit moet niet zoo absoluut worden gezien, dat de school dan ook uit het leven der leerlingen verdwijnt. Op de school zal ernbsp;herhaaldelijk zulk een sterke band zijn gelegd tusschen de leerkrachten en de leerlingen, dat die band ook in het verdere levennbsp;blijft bestaan. Vele oud-leerlingen willen hun vroegere onderwijzeres of onderwijzer op de hoogte houden van wat hun in hunnbsp;verder leven wedervaart. Zoo ontstaat ook de mogelijkheid, datnbsp;ze met raad en daad kunnen worden bijgestaan. De nazorg zalnbsp;dezen incidenteelen steun den oud-leerlingen niet mogen ontzeggen,nbsp;maar dankbaar de eens gelegde band moeten aanvaarden.
Dat de nazorg alle zwakzinnigen gedurende het geheele leven moet omvatten, is een stelling, die niet door alle werkers aan denbsp;zwakzinnigenzorg wordt aanvaard. Integendeel, meerderen hebbennbsp;bezwaren en meenen, dat de debielen met een redelijk I.Q., dienbsp;met goed succes de school hebben bezocht, ongesteund het levennbsp;door moeten gaan, dat geen instantie zich met hen moet bemoeien.
Goed te begrijpen is dit niet. Immers, alle bezwaren voortvloeiende uit de debilitas, blijven het geheele leven in mindere of meerdere mate bestaan en maken leiding, steun en hulp gewenscht.
Prof. Dr. K. Herman Bouman heeft dit in een rede, uitgesproken bij het 25-jarig bestaan der Vereeniging van Onderwijzers en Artsen, zoo uitgedrukt:
76
-ocr page 81-„Wil men het succes der schoolopvoeding niet geheel en al in de waagschaal stellen en de kans loopen, dat de resultaten vannbsp;de meest zorgvuldige schoolverzorging weer grootendeels ofnbsp;geheel te loor gaan, dan zal men wel moeten zorg dragen, datnbsp;er een „Nazorg” aan de scholen verbonden blijft, die zich overnbsp;het geheele leven van den zwakzinnige uitstrekt”.
Deze meening van Bouman is geen theorie, maar is gegrond op de werkelijkheid.
Nu blijkt uit de nazorg-rapporten uit verschillende plaatsen, dat de oud-leerlingen in drie groepen te verdeelen zijn;
Ie. de groep, die blijken geeft volledig bruikbaar te zijn in de maatschappij (goede debielen);
2e. de groep, die wel bruikbaar is voor eenvoudig werk, maar weinig verdient, ontevreden wordt en daardoor spoedig wordtnbsp;ontslagen (matige debielen);
3e. de groep die onbruikbaar voor arbeid in de vrije maatschappij is (imbecillen).
P. de Boer, ambtenaar voor de nazorg te Amsterdam, neemt aan, dat de eerste groep, die slaagt in het leven, op 40 % magnbsp;geschat worden van het geheele aantal oudleerlingen, dat denbsp;tweede groep ook 40 % bedraagt en dat de maatschappelijknbsp;onbruikbare groep 20 % inneemt.
Nu lijkt de meening van Prof. K. H. Bouman in strijd met de meening neergelegd in de nazorgrapporten wat groep 1 betreft.nbsp;Toch is dit verschil maar schijn.
Ook de eerste groep, waarvan diegenen, die ertoe behooren, slagen in de maatschappij, omvat verschillende zwakzinnigen wiernbsp;leven gelukkiger zou zijn, indien een nazorginstantie hen metnbsp;raad en daad bijstond. Het slagen berust niet alleen op het verdienen van een voldoend loon, maar is afhankelijk van meerderenbsp;factoren, van welke we met zekerheid weten, dat zwakzinnigennbsp;hieraan niet zullen voldoen, omdat ze er niet toe in staat zijn.
Daarenboven staat het niet met zekerheid vast of zij, die tot de eerste groep worden gerekend, wel allen zwakzinnigen waren,nbsp;maar of ook niet verschillende zwakbegaafden ten onrechte totnbsp;deze groep werden bijgevoegd.
De sociale definitie van Herderschêe: „We noemen iemand zwakzinnig, wanneer hij op grond van zijn onvoldoende verstandelijke vermogens niet of slechts onder gunstige omstandighedennbsp;in staat is zich in een eenvoudige positie in de maatschappijnbsp;zelfstandig staande te houden”, zal inzonderheid slaan op denbsp;debielen.
Van de imbecillen, als laagstaande zwakznnigen, weten we, dat ze niet in staat zijn zich ooit zelfstandig in de maatschappij
77
-ocr page 82-staande te houden, al zouden ze ook uit arbeid eenige inkomsten hebben.
De nazorg zal zich dus het lot hebben aan te trekken van de imbecillen, die nooit tot productieven arbeid in staat zijn, dannbsp;onder directe leiding.
Vroeger kon deze leiding alleen worden gegeven in de gestichten, zoodat het noodig was de imbecillen daarin onder te brengen, waar ze buiten het gezinsverband aan den arbeid werdennbsp;gezet.
Sinds echter in ons land zijn opgericht werkplaatsen voor zwakzinnige jongens en mannen, bovendien hier en daar weefkamers voor zwakzinnige meisjes en vrouwen, is het mogelijknbsp;geworden, vele van de patiënten in deze inrichtingen, die als dagverblijven zijn bedoeld, op te nemen en alzoo te voorkomen, datnbsp;ze worden opgenomen in gestichten, waardoor ze gedurende hetnbsp;geheele leven uit de maatschappij gebannen zijn.
Uit meer dan één oogpunt is dit van groot belang:
Vooreerst blijven de zwakzinnigen, die anders naar de gestichten worden gezonden, in gezinsverband.
Deze philantropische maatregel is niet alleen paedagogisch en moreel toe te juichen, maar — zeldzame combinatie — is bovendien sociaal-economisch en financieel voor de publieke kassennbsp;voordeeliger dan gestichtsverzorging.
Het denkbeeld, om laagstaande zwakzinnigen in afzonderlijke werkplaatsen het grootste gedeelte van den dag eenvoudige arbeidnbsp;te laten verrichten, is het eerst in 1920 geopperd en verwezenlijktnbsp;door A. H. D. Wepster, hoofd der school voor zwakzinnigen innbsp;Dordrecht.
Wepster is tot deze oplossing gekomen, omdat hij geen rust had bij de idee, dat onder de oudleerlingen van zijn school meisjesnbsp;en jongens waren, die, wat voor moeite er ook aan werd besteed,nbsp;geen plaats konden bemachtigen in het bedrijfsleven.
In hetzelfde jaar werd op het tweede Nationaal Christelijk Schoolcongres, te Utrecht gehouden, de stelling verdedigd datnbsp;,,tot een goede en voldoende nazorg voor zwakzinnigen uitbreiding van het aantal gestichten noodig was”.
Twee denkbeelden, die lijnrecht tegenover elkander stonden. De ervaring met de werkinrichtingen heeft Wepsters meeningnbsp;volkomen bevestigd.
Allereerst is noodig uitbreiding van de idee, zooals Wepster die in 1920 heeft gelanceerd.
Een laagstaande zwakzinnige, de imbecil, is in een gezin niet te handhaven, indien hij het grootste gedeelte van den dag innbsp;ledigheid doorbrengt. Indien ooit, dan is hier ledigheid des duivelsnbsp;oorkussen. De overlast dan aan het gezin bezorgd, is groot, dubbelnbsp;groot, indien de ouders den pupil niet of nauwelijks begrijpen.
78
-ocr page 83-Het kind wordt dan een lastige jongen, een lastig meisje, waar^ tegen altijd gemopperd wordt, wat echter niets helpt, alleen denbsp;moeite nog vergroot.
De bedoeling van de werkplaatsen is deze menschen een dagverzorging te geven, door hen nuttig bezig te houden, wat innbsp;de praktijk neerkomt op het verrichten van productieven arbeid,nbsp;waarvoor ze ook een geringe toelage krijgen.
De waarde van dezen arbeid moet niet speciaal worden gezien in het werk als zoodanig, maar moet worden gezien als arbeids-therapie. Indien zij voldoenden tijd op de werkinrichting geweestnbsp;zijn, dan mag bij velen ook het werk als werk worden beoordeeldnbsp;en moet over hun prestaties in eenvoudig werk niet te licht wordennbsp;gedacht.
Slechts heel zelden zal naar onze ondervinding een imbecil in het vrije bedrijfsleven worden gehandhaafd, ook al is er op zijnnbsp;arbeid in de werkinrichting niets aan te merken.
De sfeer in de werkinrichting is een totaal andere dan die in het vrije bedrijf en goede prestaties daar geven geen voldoendenbsp;waarborgen voor geschiktheid elders.
Immers het arbeidstempo van een imbecil is zoo vertraagd en zoo onregelmatig, dat plaatsing in de vrije maatschappij op eennbsp;mislukking moet uitloopen.
Het is van groot belang dat zij, die later naar werkinrichting of weefkamer worden verwezen, reeds op de school voor imbe-cillen of in de bezinkingsklasse de vooroefening krijgen voor dennbsp;arbeid, welke in die inrichtingen wordt gedaan. Zoo krijgen ze denbsp;zoo noodige handvaardigheid en raken ze vertrouwd met het principe van dien arbeid.
De groep der oudleerlingen, die wèl bruikbaar is voor eenvoudig werk, geeft allerlei moeilijkheden in de samenleving. Bij deze groep bestaan groote schommelingen in de arbeidsprestatiesnbsp;naast een vertraagd arbeidstempo.
De altijd voorkomende bezwaren bij eiken arbeid worden door hen niet of met de grootste moeite overwonnen. Daarenboven isnbsp;er een gering aanpassingsvermogen, vooral in de omgang metnbsp;medearbeiders en werkgevers. Vandaar dat herhaaldelijk vannbsp;werkgever wordt verwisseld.
Bij deze groep oudleerlingen wordt wel heel sterk gevoeld de behoefte aan persoonlijke hulp. De persoonlijke hulp zal op denbsp;kleine plaatsen worden gegeven door den „bovenmeester”, op denbsp;groote plaatsen zal dit door den reeds zeer bezetten tijd van hetnbsp;hoofd der school niet mogelijk zijn, omdat het aantal der oudleerlingen te groot is geworden. Voor dezen arbeid is een functio--naris aangesteld, die ambténaar van de nazorg wordt genoemd.
Deze kan zijn hulp verleenen bij het zoeken naar werk, om dan tevens den werkgever in te lichten over de moeilijkheden, die
79
-ocr page 84-de werknemer zelf kan hebben en kan geven. Onaangenaamheden kunnen door den ambtenaar worden bijgelegd. De ambtenaar voornbsp;de nazorg moet iemand zijn met sociaal inzicht, die zijn werk alsnbsp;een volledige dagtaak vervult.
De groep der goede debielen zal de minste last veroorzaken. Voor de oudleerlingen heeft men zich de vraag gesteld, of denbsp;nazorg in de allereerste plaats moest zorgen voor een goede vakopleiding.
Kohier heeft in 1909 te Rotterdam aan zijn school vakcursussen ingericht voor schoenmakers en boekbinders. Deze cursussennbsp;hebben niet aan de verwachtingen beantwoord, zoodat ze werdennbsp;opgeheven (1934).
In Gent, onder leiding van broeder Ebergiste, de directeur van het Instituut ,,St. Jozeph” te Zwijnsaerde (bij Gent) wordt ondernbsp;bepaalde voorwaarden wel een vak geleerd. De bepaalde voorwaarden, waaraan in Gent moet worden voldaan, zijn wel sterknbsp;ingrijpend, als men bedenkt, dat er grondige selectie moet plaatsnbsp;vinden en de opleiding voldoende is aangepast aan de behoeftenbsp;der zwakzinnigen. Zoo kan men in Gent dan een opleiding genietennbsp;tot schoenmaker, boekbinder enz.
Het slagen van de vakcursussen in Gent en het mislukken hier, moet wellicht worden gezocht in de scherpe selectie, waardoor denbsp;vraag gerechtvaardigd is, of het wel zwakzinnigen zijn, die daarnbsp;onderricht ontvangen.
In ons land zijn de pogingen mislukt. Meerdere proeven dan in Rotterdam heeft men niet genomen. Men staat er afwijzendnbsp;tegenover. De Boer meent zelfs te mogen schrijven: ,,Indien onzenbsp;beste debielen in vakopleiding worden gedaan, wordt hun denbsp;groote kans als ongeschoolde arbeider te slagen ontnomen. Zenbsp;krijgen daarvoor in de plaats de zekerheid later op de arbeidsmarkt hun brood te moeten verdienen in een vak, dat ze niet verstaan en waarin ze minder zijn toegerust dan hun vakgenooten.”
Het arbeidsdorp.
Het arbeidsdorp, dat we reeds op blz. 75 noemden, is een milieu, waarin beproefd wordt de oudere imbecillen verantwoordelijkheid bij te brengen. Juch is hiertoe gekomen, omdat denbsp;oudere imbecillen, nadat de arbeidstijd was afgeloopen, feitelijknbsp;zonder emplooi waren. Ze werkten als hulp bij den tuinman, dennbsp;bakker enz. Terug in de maatschappij konden ze niet, want hiervoor waren ze, hoe goed hun gedrag op de stichting ook was,nbsp;niet geschikt.
De maatschappij was te gecompliceerd voor hen, ook omdat ze te veel verantwoordelijkheid vroeg. De stichting vroeg dit ook,nbsp;maar nooit in die mate als de maatschappij.
80
-ocr page 85-Voor velen was het maatschappijniveau te hoog, het stichtings-hiveau te laag; men moest dus een tusschenniveau vormen. Er moest een maatschappij geschapen worden, waarin evenwichtnbsp;heerschte tusschen geest, omstandigheden en milieu. Zoo ontstondnbsp;het arbeidsdorp in Noordwijk.
In het arbeidsdorp geeft men aan een groep van vijf oudere imbecillen een huisje, bevattende een woonkamer, gescheiden doornbsp;een gang van de vijf afzonderlijke slaapkamertjes. Hier geen ge-stichtszaal met zusters, die toezicht houden en hun gezag latennbsp;gelden. Het eenmaal aangekweekte verantwoordelijkheidsgevoelnbsp;mag niet verslappen. Ze worden nu voor hun daden zelf verantwoordelijk gesteld. Hun huisje moet worden schoon gehouden,nbsp;moedwillig aangerichte schade moet worden vergoed, er is radio.nbsp;Een zuster controleert, of ze op tijd thuis komen.
Doordat in het arbeidsdorp voor de patiënten veel personeel overbodig is geworden, zijn ook de verpleegkosten niet hoog. Eennbsp;wat uitvoerige beschrijving der Mr. Dr. Willem van den Bergstichting, meende ik te moeten inlasschen om het groote belang vannbsp;het werk van Juch te doen uitkomen.
Avondverzorging.
Avondverzorging is een onderdeel van de nazorg. Deze avondverzorging is voor de debielen, als de school verlaten is, een onmisbaar element voor hun verdere leven.
Jarenlang is dit vraagstuk onder de oogen gezien. Op sommige plaatsen is het definitief geregeld.
De jongens en meisjes met normaal intejlect, uit alle kringen der maatschappij, hebben na het verlaten der school, hetzij zij eennbsp;ambacht leeren, of verder studeeren, alle hun jeugdvereenigingen.nbsp;Het is zeer verschillend, wat bij die organisaties op den voorgrondnbsp;staat. Bij deze is het spel en sport, bij gene staat meer in hetnbsp;middelpunt de verdieping van den geest, door het, onder leiding,nbsp;aansnijden van allerlei problemen en moeilijkheden, maar hoe hetnbsp;ook zij: deze jonge mtinschen hebben hun ontspanning.
In deze jeugdvereenigingen met de daaraan verbonden ontspanning is geen plaats voor den debiel.
Men is op verschillende plaatsen, ziende den nood, die door dit gemis was ontstaan, gekomen tot een avondverzorging, ingesteld door het hoofd der school, geholpen door de verschillendenbsp;leerkrachten.
Des avonds werd dezen jongen menschen nog eenige schoolkennis bijgebracht of de reeds op school verkregen kennis wat op-gefrischt, het overige van den tijd werd gevuld door ontspanning.
Het onderwijs zal ook nu weer gericht moeten zijn op het vastleggen van praktische kennis.
81
-ocr page 86-De geschikste avonduren moeten daarvoor uitgekozen worden. Deze moeten zoo gekozen worden, dat de jonge menschen na hunnbsp;dagtaak eerst de gelegenheid hebben om zich thuis wat op tenbsp;knappen en te eten en zich naar school te begeven, om die te verlaten als de verleiding om op straat te blijven zwerven door hetnbsp;reeds aan de gang zijn van vermakelijkheden, geringer is.
De nazorg voor de imbecillen is in ons land redelijk goed georganiseerd.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•
Er zijn thans 25 werkinrichtingen voor zwakzinnigen. Het laat zich aanzien, dat dit aantal in de komende jaren nog zal wordennbsp;uitgebreid; de verzorging der onmaatschappelijke oudleerlingennbsp;van de verschillende scholen, die de laatste jaren zijn opgericht,nbsp;moet noodzakelijk hiertoe leiden.
Voor de debielen is er een groote achterstand. Reeds in het Verslag van de Staatscommissie inzake onvolwaardige arbeidskrachten komt dit duidelijk uit.
De Staatscommissie gaat terecht uit van het beginsel, dat ook onvolwaardigen aanspraken kunnen doen gelden op deelname aannbsp;het productieproces.
Ook aan debielen moet werk worden verschaft. Zooals reeds vermeld werd, kan de ambtenaar voor de nazorg hier prachtignbsp;werk verrichten. Maar zeer wenschelijk is hier het inschakelen vannbsp;een landelijke organisatie.
De Staatscommissie werkt in haar rapport een volledig plan daar voor uit.
Zij ziet de landelijke organisatie, onderverdeeld in districten en districtsbureaux. Districten moeten dan gevormd worden innbsp;bepaalde gebieden, die gelegen zijn rondom een officieel centrum,nbsp;dat allerlei invloed uitoefent.
De leiding van een districtsbureau zal moeten berusten bij een geneesheer-directeur, geholpen door meerdere maatschappelijkenbsp;werkers. De taak van deze bureaux zal zijn de bevordering van allenbsp;mogelijke zorg, die onvolwaardigen noodig hebben.
De Staatscommissie meent zeer juist, dat de districtsbureaux samenwerking moeten zoeken met de bevolking en stelt voor eennbsp;districtscommissie in het leven te roepen, bestaande uit vooraanstaande personen, die in het district wonen en belangstellingnbsp;hebben voor de vragen der zwakzinnigenzorg.
Bij de verdere organisatie der districtsdiensten moeten in de afzonderlijke plaatsen ingeschakeld worden reeds bestaande ver-eenigingen, zooals nazorgvereeniging, het Groene en het Wit-Gelenbsp;Kruis. Door de vorming van kleine commissies in deze vereeni-gingen voor dit bepaalde werk zal voldoende in de behoefte aannbsp;ptaatselijke hulp voorzien worden.
Op deze manier georganiseerd zal de nazorg voor geestelijk-misdeelden zeer goed kunnen functioneeren.
82
-ocr page 87-Zoo kan er ook gezorgd worden voor het contact met werkgevers; ontstane moeilijkheden tot oplossing worden gebracht, kortom alles wat onder de nazorg ressorteert, kan daar wordennbsp;behandeld en behartigd.
De onkosten door dit alles ontstaan, moeten niet alleen op den Staat worden verhaald. Bij de zwakzinnigenzorg moet wordennbsp;vastgehouden aan de hulp van het particulier initiatief. Wil mennbsp;deze geestelijkmisdeelden laten meewerken in het productieproces,nbsp;dan is daar de belangstelling en de steun der geheele samenlevingnbsp;voor noodig. Natuurlijk zal de overheid moeten meehelpen, maarnbsp;niet voordat het particulier initiatief alles in het werk heeft gesteldnbsp;om dit werk zoo goed mogelijk te doen slagen.
83
-ocr page 88-HOOFDSTUK VIII.
Onderzoek naar de schoolbevolking van
de Ds. O. G. Heldringschool en
de A. J. Schreuderschool.
Bij de opening van een school voor zwakzinnigen zal altijd met een relatief klein aantal leerlingen worden begonnen. Zoo ooknbsp;bij de oprichting van de Ds. O. G. Heldringschool. Er werden drienbsp;afdeelingen door kinderen bevolkt en het aantal leerkrachten wasnbsp;ook drie.
De behoefte, om tot opening van een school voor zwakzinnigen te besluiten, wordt bepaald door het aantal debielen, dat opnbsp;opname wacht. Bij kleine scholen zal het aantal imbecillen, doornbsp;het verhoudingscijfer, dat tusschen beide groepen bestaat, altijdnbsp;klein zijn.
Hoewel van meetaf bij de oprichting van de Heldringschool het doel was, om zoowel debielen als imbecillen van het onderwijsnbsp;te laten profiteeren, was als vanzelf het aantal imbecillen te geringnbsp;om een klasse te vormen.
Bij het groeien en grooter worden der school kon overgegaan worden tot het vormen van een bezinkingsklasse om imbecillen opnbsp;te nemen.
Toen de school nog grooter werd, kon na verloop van eenige jaren een meer juiste organisatievorm worden gekozen, om zoowelnbsp;voor debielen als voor imbecillen een afzonderlijke school tenbsp;openen, op grond van de opvattingen zooals die op biz. 64 nadernbsp;zijn uiteengezet.
Zoo werd in Rotterdam-Zuid in 1930 de Ds. O. G. Heldringschool opgericht met aanvankelijk 35 leerlingen, welk aantal al spoedig uitgroeide tot 74 leerlingen (op het einde van den laatstennbsp;dag der tweede maand na de opening). In den loop van 1931 wasnbsp;het aantal imbecillen dermate toegenomen, dat twee bezinkings-klassen konden gevormd worden. Toen het totaal aantal leerlingennbsp;inmiddels tot ongeveer 200 was gestegen, werd in 1938 denbsp;A. J. Schreuderschool opgericht, die uitsluitend voor imbecillennbsp;bestemd werd.
De toelating tot beide scholen berust in één hand. Het hoofd der debielenschool beslist in overleg met den medicus, of en naar
84
-ocr page 89-welke school een kind moet verwezen worden, op grond van het I.Q. en de verdere verschijnselen.
Ongeveer 500 kinderen werden zoowel door den paedagoog als door den medicus onderzocht.
De status, bij dit onderzoek gemaakt, zijn alle door mij bewerkt. Verscheidene moesten uitvallen. Kinderen, die te kort op school waren, zijn niet in het onderzoek betrokken.
Ook moesten vervallen die status, die onvoldoende waren ingevuld, waardoor geen conclusies mogelijk waren. Dat onvoldoende invulling mogelijk was, had verschillende oorzaken. Denbsp;hoofdoorzaak was geen of onvoldoende inlichtingen over hetnbsp;onderzochte kind door ouders, die zich weinig herinnerden, of vannbsp;pleegouders, die totaal niets wisten mee te deelen.
Voor onderzoek bleven zoodoende 390 gevallen over, betreffende kinderen, die op school gaan of hebben gegaan. Deze 390 gevallen zijn te splitsen in 300 debielen en 90 imbecillen.nbsp;In tabelvorm weergegeven:
TABEL I.
390 kinderen.
300 |
pim. 77 o/o |
90 |
pim. 240/0 |
Debielen Imbecillen .
Statistisch wordt steeds opgegeven, dat het aantal debielen pl.m. 75 % is van het totaal aantal zwakzinnigen en dat pl.m. 20 %nbsp;tot de imbecillen wordt gerekend.
Uit bovenstaande cijfers zouden we de gevolgtrekking kunnen maken, dat het percentage der imbecillen wat aan de hooge kant is.nbsp;Toch is dit slechts schijn.
Immers, de imbecillen mogen een jaar eerder op de school worden toegelaten, terwijl de debielen herhaaldelijk eerst nog éénnbsp;of twee jaar op de gewone lagere school doorbrengen. Daarenbovennbsp;is de leeftijd, waarop de imbecil de school verlaat, hooger dannbsp;die, waarop de debiel van de school wordt ontslagen. Van denbsp;leerlingen, die van de oprichting af de school na het 14e jaar verlieten, heb ik nagegaan, op welken leeftijd ze gemiddeld vertrokken.
Dit moge blijken uit de volgende tabel. (Zie blz. 86.)
De gemiddelde leeftijd van den debiel, wanneer hij de school verlaat, is 14 jaar en 7 maanden; die van den imbecil is 17 jaarnbsp;en 1 maand.
Er is een duidelijke heenwijzing, dat de leeftijd, waarop de debielen ontslagen worden, iets terugloopt. Dit is te verklaren uitnbsp;het feit, dat in Rotterdam-Zuid op diverse fabrieken behoefte bestaat aan jongens voor ongeschoold werk. •
85
-ocr page 90-
TABEL II. Gemiddelde leeftijd, waarop de leerlingen werden ontslagen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Betreft totaal 20 kinderen; toch zijn er slechts geringe verschillen. |
Het interesseerde ons verder, waar de 390 leerlingen, vóór zij op de B.O.-school werden toegelaten, geweest waren.
Voor een beter overzicht meenden we goed te doen de 300 debielen te splitsen in twee helften van 150 lichte debielen en 150nbsp;zware gevallen. Daartoe namen we als criterium het I.Q.; de grensnbsp;kwam zoodoende te liggen op 0,74.
TABEL III. | ||||||||||||||||||||
|
Uit de tabel treft ons direct, dat het aantal imbecillen, die direct uit het huiselijk milieu naar de B.L.O.-school komen, zeernbsp;groot' is. Ze hebben gelukkig het tusschenstadium van de gewonenbsp;lagere school niet geprobeerd.
Ook het aantal zware debielen, dat direct van huis naar de B.L.O.-school komt, is relatief groot, hoewel de verwachting was,nbsp;dat het aantal grooter moest zijn, omdat ook zij in het huiselijknbsp;milieu direct al de bezwaren en moeilijkheden hebben doen gelden,nbsp;waardoor zij gekenmerkt waren niet te behooren tot de gewonenbsp;leerlingen.
86
-ocr page 91-Dat van de lichte debielen het grootste aantal van de lagere school afkomstig is, moet ons niet bevreemden. Immers, zij gevennbsp;oogenschijnlijk de geringste moeite; zijn ook lichamelijk het minstnbsp;gekenmerkt. Toch is uit de klassegang van velen duidelijk, dat opnbsp;de lagere school veel kinderleed is doorgemaakt.
Algemeen wordt aangenomen, dat de partus invloed kan uitoefenen op het ontstaan van zwakzinnigheid.
Dit moge blijken uit de volgende tabel:
TABEL IV. | ||||||||||||
|
Ik moge, als vergelijking meedeelen, dat onder de laatste 300 verlossingen, die ik persoonlijk leidde, niet één forcipale extractienbsp;of versie en extractie was, dan spreken deze cijfers nognbsp;duidelijker.
Als we daarenboven bedenken, dat de oorzaak der moeilijkheid van den partus meestal was een doorgestane rachitis, dan kan niet genoeg worden aangedrongen op een streng doorgevoerdenbsp;anti-rachitistherapie.
We hebben beschreven, dat zwakzinnigheid niet alleen is een tekort aan intellect, maar ook de geheele persoonlijkheid omvat.
Reeds in de prille jeugd komt dit tot uiting.
De kinderen zijn Iaat met tanden krijgen, loopen laat, spreken laat en slecht, worden later dan gewoonlijk zindelijk. Ook is denbsp;slaap onrustig als uiting van een onrustige, psychische gesteldheid.
Vóór ik de tabel geef om het geheel duidelijk in cijfers weer te geven, meen ik de opmerking te moeten maken, dat het laatnbsp;zindelijk worden slaat zoowel op jongens als op meisjes en denbsp;gegevens, zijn van vóór den oorlog.
Immers het valt den huismedicus telkens weer op, dat meisjes eerder zindelijk zijn dan jongens. Daarenboven is de enuresis innbsp;dezen oorlogstijd in Rotterdam een ware plaag geworden. Kinderennbsp;zindelijk te krijgen (ook normalen) behoort tot de moeilijkstenbsp;opgaven in Rotterdam en zij, die oorspronkelijk zindelijk waren,nbsp;worden weer onzindelijk. Blijkbaar maakt de oorlog de kinderen innbsp;Rotterdam neurasthenisch.
87
-ocr page 92-
TABEL V, | ||||||||||||||||||||||||
|
In deze tabel treft ons, dat naarmate het I.Q. daalt of anders gezegd het intellect minder wordt, ook de somatische ontwikkelingnbsp;vertraagd is. Bij de lichte debielen is het percentage het minstnbsp;groot, om op te loopen bij de zware debielen en zijn top te bereikennbsp;bij de imbeciilen.
Ook is door ons nagegaan de invloed van het milieu.
Nu is de bepaling daarvan zeer subjectief. Wat de een ais een goed milieu bestempelt, wordt door den ander als matig gezien; wat de een als matig wil betitelen, noemt de ander slecht.nbsp;Een algemeen geldende objectieve maatstaf is hiervoor niet tenbsp;geven. Zelfs zal het ingebrachte loon in de families niet als grondslag voor een onderzoek mogen gelden. Immers, als practiseerendnbsp;medicus valt het mij telkens weer op, dat in gezinnen, waar hetnbsp;inkomen gering is, het milieu toch prettig en goed kan zijn.nbsp;(Gelukkig geen uitzondering.) Daarentegen in andere gezinnen,nbsp;met veel hoogere inkomsten, kan het slordig en ruw toegaan ennbsp;het milieu matig tot slecht zijn.
Ook in gezinnen, waar jaren lang werkloosheid heerscht, behoeft het milieu niet slecht te zijn. Hoe dit zal zijn, is alleennbsp;afhankelijk van de netheid, doortastendheid en ordelijkheid van denbsp;vrouw.
Naar onze weliswaar subjectieve indrukken hebben we een onderscheiding gemaakt tusschen goed, middelmatig en slechtnbsp;milieu. (Zie blz. 89.)
Dat één persoon besliste over de indeeling (goed, middelmatig of slecht), lijkt ons een voordeel.
Niet ontkend kan worden, dat in de gevallen, waar het milieu slecht moest worden genoemd, veel werkloosheid voorkwam. Vannbsp;de kinderen, die op onze scholen gaan, kwamen er, althans vóórnbsp;Mei 1940, veel uit gezinnen, die gesteund werden. De steun, die
88
-ocr page 93-dan ontvangen werd, kon slechts voorzien in het allernoodzakelijkste levensonderhoud.
TABEL VI. | ||||||||||||||||||||
|
Daar de werkloosheid sinds Mei 1940 door bepaalde oorzaken aanmerkelijk is afgenomen, ben ik niet in staat hierover een tabelnbsp;te geven, maar heb ik alleen een bepaalden indruk. Van Voort-huijsen heeft in zijn bekend Milieu-rapport over de jaren 1939 ennbsp;1940 toen een tabel kunnen geven over de steunverleening aan denbsp;gezinnen van twee scholen, die mijn indruk bevestigt.
Steunverleening aan de gezinnen van twee scholen over 1939 cn 1940. | ||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Ter vergelijking heeft Van Voorthuijsen twee B.L.O.-scholen en twee scholen voor G. L. O. uit hetzelfde milieu genomen. A.-scholen zijn uit eennbsp;minder, B.-scholen uit een beter milieu. |
Een zeer sprekende tabel. In de gezinnen met kinderen, die geestelijk minder zijn, komt ook herhaaldelijk voor een maatschappelijk minder zijn.
Uit tabel VI blijkt recht duidelijk, dat de lichte debielen voor het grootste gedeelte gerecruteerd worden uit gezinnen, die doornbsp;mij gerekend worden tot het slechte milieu (51 %). Niet te verwonderen is het dan ook, dat in dit milieu het grootste percentagenbsp;voor komt van andere abnormalen in de familie (31 %).
89
-ocr page 94-Het kan niet toevallig zijn, dat het aantal imbecillen.uit het slechte milieu zoo gering is (12 %), in verhouding tot de lichtenbsp;debielen. Van de imbecillen komt het grootste gedeelte uit hetnbsp;middelmatige milieu (72 %). Dit zou een bevestiging kunnen zijnnbsp;voor de meening, dat de imbecillitas voor een groot deel dus hetnbsp;gevolg is van exogene oorzaken en dat bij de debielen endogenenbsp;oorzaken een belangrijke rol spelen.
Ook Van Voorthuijsen wijst hierop. In een artikel in het Tijdschrift voor B. L. O. (23e jaarg.) over „Debielen en Imbecillen” geeft hij in zijn samenvatting de meening, dat de groep der debielennbsp;en die der imbecillen zich van elkaar onderscheiden door eennbsp;grootere invloed der erfelijkheid als oorzaak der debilitas, dienbsp;tevens vooral voorkomt in de alleronderste lagen der maatschappij.
Ook Van Voorthuijsen komt bij zijn onderzoek tot eenzelfde conclusie als boven beschreven: bij de debielen meer abnormalennbsp;in de familie en komend uit slechter milieu, in tegenstelling tot denbsp;imbecillen, die meer op zich zelf staande gevallen zijn, komend uitnbsp;beter milieu.
De mongoloïde idiotie is te midden der zwakzinnigen zoo iets aparts, dat ik deze afzonderlijk heb bezien.
Hoe is de verhouding van het aantal mongoloïde idioten tot de overige imbecillen?
De volgende tabel doet dit zien:
TABEL VII. | ||||||
|
Het valt op, dat dit een vrij hoog percentage is, waarvoor ik geen verklaring kan vinden.
Ook heb ik nagegaan, of het juist is wat op blz. 30 beschreven werd, dat in de meeste gevallen de mongoloïde idiotie voorkomtnbsp;bij het laatste kind uit een kinderreeks, waarvan de ouders,nbsp;althans de moeder, meestal relatief oud zijn, terwijl de overigenbsp;kinderen gezond en normaal zijn. In meerdere gevallen is dit nietnbsp;het laatste kind; in mijn materiaal werden in één gezin na denbsp;mongool (no. 10) nog twee, in een ander gezin na de mongoolnbsp;(no. 8) nog één normaal kind geboren.
Verder heb ik nagegaan het geboorterangnummer en de gemiddelde leeftijd der moeders van mongoloïde kinderen.
90
-ocr page 95-
TABEL VIII. Gemiddelde leeftijd van de moeders bij de geboorte van debielen en imbecillen. | ||||||||||||||||||||
|
Uit deze tabel blijkt, dat het leeftijdsverschil van de moeders bij de geboorte van debielen en imbecillen 4,8 jaar bedraagt.nbsp;Splitsen we de groep der imbecillen in die der gewone imbecillennbsp;en mongoloïde idioten, dan bedraagt het leeftijdsverschil tusschennbsp;die beide 4,7 jaar. Het leeftijdsverschil tusschen de moeders vannbsp;de debielen en die der mongoloïde idioten is echter zeer groot, n.1.nbsp;6,5 jaar.
Uit het gemiddelde geboorterangnummer blijkt, dat inderdaad de mongoloïde idioot dikwijls aan het eind van een reeks kinderennbsp;voorkomt.
91
-ocr page 96-SLOTBESCHOUWINGEN.
Aan het slot wil ik uiting geven aan eenige wenschen, die in den loop der jaren zijn opgekomen.
Vooreerst lijkt mij noodzakelijk, om doelbewust, gestimuleerd door den Inspecteur voor het Buitengewoon Lager Onderwijs, tenbsp;komen tot invoering van de leerplicht voor zwakzinnigen, oök voornbsp;imbecillen. Door het beperkt aantal scholen, was in jaren dezenbsp;wensch niet uitvoerbaar. De tijd lijkt mij nu gekomen om dezenbsp;gedachte tot uitvoering te brengen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;
Het aantal scholen heeft een belangrijke uitbreiding ondergaan. Hoewel op verscheidene plaatsen het aantal zwakzinnigen grootnbsp;genoeg zal zijn om een school voor hen te openen, is door bepaalde omstandigheden (o.a. laksheid) hieraan geen gevolg gegeven.
Zoolang de leerplicht niet is ingevoerd, kan volstaan worden met schoolplicht, d.w.z. de verplichting om de school te bezoeken op diénbsp;plaatsen, waar er een aanwezig is.
Is de leerplicht ingevoerd, dan zijn daar alleen voordeelen van te verwachten.
Dan is een werk als Lewis in Engeland verrichtte, niet noodig, omdat dan vanzelf het aantal oligophrenen bekend zalnbsp;worden, indien de leerplicht niet wordt ontdoken. Deze ontduikingnbsp;is te ontgaan, door van ieder kind, waarvoor het buitengewoonnbsp;onderwijs is aangewezen, doch dat om welke reden dan ook, eennbsp;dergelijke school niet bezoekt, een verklaring te eischen van dennbsp;huisarts en een psychiater, die speciale studie heeft gemaakt vannbsp;het begrip der oligophrenie.
Bij liet hoofdstuk: de beteekenis van de zwakzinnigheid voor de maatschappij, heb ik trachten aan te toonen, dat de school eennbsp;groote invloed ten goede doet gelden. Het kan bijna niet anders,nbsp;dan dat deze goede invloed zich meer zal laten gelden, als allenbsp;zwakzinnigen haar ondergaan.
Het aantal scholen zal belangrijk moeten worden uitgebreid, maar de bezwaren en moeilijkheden, hieraan verbonden, zullennbsp;niet opwegen tegen de groote voordeelen, die ontstaan door allenbsp;zwakzinnigen onderwijs te geven.
Dit geldt speciaal voor de imbecillen. Het overgroote deel der debielen zal wel onderwijs ontvangen, maar het is met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid, dat vele imbecillen niet naar
92
-ocr page 97-school worden gezonden. Ook juist voor deze laagstaande zwakzinnigen is het onderwijs van groote beteekenis.
Natuurlijk zullen vele weerstanden in ons land moeten worden overwonnen. Het woord leerplicht is al voldoende oni vele land-genooten op te schrikken. We moeten ons daar echter niet doornbsp;laten weerhouden; maar doorzetten, omdat de oligophrenen overnbsp;de geheele linie daardoor gebaat zijn.
Een tweede, zeer gerechtvaardigde wensch is om zwakzinnigen niet toe te laten op de gewone lagere school. De toelating zal nognbsp;steeds gebeuren op een plaats waar geen B.O.-school is, maar hetnbsp;gebeurt ook, en ten onrechte, daar waar deze wèl aanwezig is.
Dat de kinderen, die niet mee kunnen op de gewone school daar blijven, kan liggen aan het hoofd der school, die de kinderennbsp;niet voor een onderzoek opgeeft.
Door de overheid kan worden bepaald, dat een kind met een slechte klassegang door het hoofd der school moet worden opgegeven voor een medisch-paedagogisch onderzoek. Het hoofd dernbsp;lagere school zal niet altijd bereid zijn zelf deze kinderen op tenbsp;geven voor een onderzoek, vaak uit angst, dat het aantal kinderennbsp;van zijn school daalt.
Het gewoon lager onderwijs is n.1. zoo ingericht, dat het aantal leerkrachten voor een bepaald jaar afhankelijk is van hetnbsp;aantal leerlingen. Om het aantal kinderen, dat de school bezoekt,nbsp;behoorlijk overzichtelijk te maken, moeten de hoofden op van tenbsp;voren vastgestelde data (z.g. teldata) het aantal opgeven.
Is op die data het aantal kinderen, dat de wet vereischt, niet aanwezig, dan zal aan het eind van het loopende jaar een leerkracht op wachtgeld moeten worden gesteld.
Het zijn deze overwegingen, die de hoofden der lagere scholen kunnen doen besluiten, kinderen voor een onderzoek nietnbsp;op te geven.
Met groote voldoening kan geconstateerd worden, dat het aantal der hoofden, dat zoo handelt, afneemt; maar het moetnbsp;onmogelijk worden gemaakt door het voorschrift; kinderen metnbsp;een slechte klassegang moeten opgegeven worden voor een onderzoek.
De opname op een B.O.-school kan ook worden geweigerd door de ouders. Ook dit moet onmogelijk worden gemaakt. Is bijnbsp;onderzoek gebleken, dat een kind naar de B.O.-school moetnbsp;worden verwezen, dan behoeft thans dit advies door de oudersnbsp;niet te worden opgevolgd. Het hoofd der gewone lagere schoolnbsp;kan dan het kind den toegang tot zijn school ontzeggen. Doornbsp;de tegenwoordige wettelijke bepalingen is het onmogelijk gemaaktnbsp;het kind naar een andere lagere school te brengen. Dit moet innbsp;het belang van het kind en in het belang van het onderwijs wordennbsp;toegejuicht.
93
-ocr page 98-Een derde wensch is, dat op de kweekscholen de a.s. onderwijzers (essen) voldoende worden ingelicht over het begrip zwakzinnigheid. Bij de vakken psychologie en paedagogiek moet aan dit begrip voldoende aandacht worden besteed. De ervaring leert,nbsp;dat dit lang niet overal gebeurt en de jonge onderwijzers(essen)nbsp;een ontstellende onkunde demonstreeren in deze materie, waardoor ze ook niet in staat zijn, zelf voor de klas, vermoedelijkenbsp;gevallen van zwakzinnigheid te onderkennen. Zeer instructief achtennbsp;we excursies van kweekschoolleerlingen naar b.o.-scholen.
Als vierde wensch vestigen we de aandacht op de noodzake-' lijkheid van een goede voorlichting der ouders. Het pretentieloos,nbsp;eenvoudig, zeer suggestief en uit een gevoelvol hart geschrevennbsp;boekje van v. d. Ploeg „Zorgenkinderen” slaat bij de ouders innbsp;en geeft hun een juister inzicht in de moeilijkheden van hunnbsp;zwakzinnige kinderen. (Dit boekje is dan ook door de Vereenigingnbsp;van Onderwijzers en Artsen in grooten getale verspreid.)
Het lijkt me verder gewenscht om de B.O.-scholen niet te betitelen als scholen voor zwakzinnigen, ’t Is zoo hard om eigennbsp;kinderen naar een B.O.-school te moeten sturen. Het wordt zoonbsp;spoedig de ,,gekken”-school. Het is meer dan camouflage, afsnbsp;we deze denigreerende naam weglaten en de scholen noemennbsp;naar hen, die pioniers en voorvechters waren voor het zwakzinnigenbsp;kind.
De laatste wensch, die ik als sluitsteen van deze arbeid wil zien, is een ondersteuning van een door Van Voorthuijsen geuitenbsp;opmerking. Deze heeft uiteengezet de wenschelijkheid om tenbsp;komen tot de benoeming van een inspecteur, die uitsluitendnbsp;toezicht houdt op de toelating tot de B.O.-schoIen. Van den innbsp;dienst zijnden inspecteur met zijn veel omvattenden arbeid magnbsp;niet gevergd worden daar speciale aandacht aan te besteden. Tochnbsp;is de toelating van de leerlingen tot de B.O.-scholen zoo belangrijk, dat de benoeming van een inspecteur voor dat onderdeel dernbsp;zwakzinnigenverzorging als urgent moet worden beschouwd.
Aan het eind van dit werk wil ik uiting geven aan mijn dankbaarheid, dat ik uit hoofde van mijn functie met de zwakzinnigenzorg in aanraking kwam.
Zwakzinnigenzorg is, zooals beschreven werd, een zorg waarin veel moet worden gedaan voor en gegeven worden aan dennbsp;geestelijkmisdeelde.
Maar ook de normale mensch kan in het verkeer met den zwakzinnige leeren en ontvangen.
Ik kan dit niet beter weergeven dan Herman de Man dit gedaan heeft in „Heilig Pietje de Booy”, — waarin hij zoo wondermooi en welbegrepen een zwakzinnige beschrijft — als hij zijn
94
-ocr page 99-roman eindigt door den pastoor te laten zeggen: „Er zijn dingen, Pietje, daar zijn dingen, m’n jongen, die ik van jou nog zou kunnennbsp;leeren. En ik dank je, ik dank je met heel mijn hart voor alles,nbsp;wat jij mij geleerd hebt tot heden, heilig Pietje de Booy.”
95
-ocr page 100-.; •■nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;‘..:bnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;b 's-'-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.' .:';l
. ,â– â– â– â– â– nbsp;nbsp;nbsp;:V.:'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'^.rnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;â– â– quot;â– â– bnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.b
-ocr page 101-1. nbsp;nbsp;nbsp;Bierens de Haan, Dr. P. Misdadige kinderen. Een psychologisch-paeda-gogische studie. 1932.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Binet, A. et Th. Simon. Méthodes nouvelles pour Ie diagnostic du niveaunbsp;intellectuel des anormaux. 1905.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Binet, A. et Th. Simon. Le développement de l’intelligence chez lesnbsp;ènfants. 1908.
4. nbsp;nbsp;nbsp;Binet, A. et Th. Simon. La mesure du développement chez les jeunesnbsp;enfants. 1911.
5. nbsp;nbsp;nbsp;Bobertag, O. Ueber Intelligenzprüfungen. (Z. schr. f. angewandtenbsp;Psychol. 1911, Bnd 5.)
6. nbsp;nbsp;nbsp;Bodaan, L. Veertig jaren B. L. O. te Rotterdam. 1936.
7. nbsp;nbsp;nbsp;de Boer, P. en R. Hoogland. Het zwakzinnigenonderwijs en de nazorg.
8. nbsp;nbsp;nbsp;Bouman, Prof. Dr. K. Herman, Dr. ]. Gewin en Dr. D. Herderschee.nbsp;Rapport „After care”. 1917.
9. nbsp;nbsp;nbsp;Bouvé, Wa. J. de De motoriek als persoonlijkheidskenmerk van hetnbsp;kind. Acad. proefschrift. 1940.
10. nbsp;nbsp;nbsp;Brennemann, ]. Practise of pediatrics.
11. nbsp;nbsp;nbsp;Bühler, Charlotte und Hildegard Hetzer. Kleinkindertests. 1932.
12. nbsp;nbsp;nbsp;Burdet, R. Sterilisatieproblemen. Ned. Herv. Vereeniging voor geestelijke Volksgezondheid. 1936.
13. nbsp;nbsp;nbsp;Burt, Cyril Geestelijke onvolwaardigheid. 1936.
14. nbsp;nbsp;nbsp;Carp, Prof. Dr. E. D. A. E. Het misdadige kind in psychologischnbsp;opzicht. 1932.
15. nbsp;nbsp;nbsp;Carp, Prof. Dr. E. D. A. E. Over het medisch standpunt ten opzichtenbsp;van het sterilisatievraagstuk bij geestelijk minderwaardigen. R.K, Artsenblad. 1930.
16. nbsp;nbsp;nbsp;Chorus, A. M. ]. Het tempo van ongedurige kinderen. Acad. proefschrift.nbsp;1940.
17. nbsp;nbsp;nbsp;Dawson. The intelligence of epileptic children.
18. nbsp;nbsp;nbsp;Decroly, Dr. O. Le traitement et l’éducation des enfants irréguliers.nbsp;1925.
19. nbsp;nbsp;nbsp;Decroly, Dr. O. Etudes de Psychogénèse. 1932.
20. nbsp;nbsp;nbsp;Ford, Frank Diseases of the nervous system in infancy, childhood andnbsp;adolescence.
21. nbsp;nbsp;nbsp;Frets, Dr. G. P. Alcohol en Eugenetiek. Feestbundel Dr. H. Klinkert.nbsp;1927.
22. nbsp;nbsp;nbsp;Goddard, H. H. Feeble-mindednes.
23. nbsp;nbsp;nbsp;Goedhart, C. De bestrijding der aangeboren syphilis. 1941.
24. nbsp;nbsp;nbsp;Graaf, Mr. A. de Castratie en sterilisatie. Predikant en Dokter. 1938.
25. nbsp;nbsp;nbsp;Hanselmann, Heinrich Einführung in die Heilpadagogik. 1930.
26. nbsp;nbsp;nbsp;Hanselmann, Heinrich und Therese Simon Bericht über den I internationalen Kongresz für Heilpadagogik. 1939.
27. nbsp;nbsp;nbsp;Herderschee, Dr. D. Domme kinderen. Tijdschrift voor sociale geneeskunde. 1924.
28. nbsp;nbsp;nbsp;Herderschee, Dr. D. De sociale beteekenis van zwakzinnigheid. Tijdschrift voor sociale geneeskunde. 1929
97
-ocr page 102-29. nbsp;nbsp;nbsp;Herderschee, Dr. D. Achterlijke kinderen.
30. nbsp;nbsp;nbsp;Heyster, Mej. F. C. Rechts- en linkshandigheid en verstandelijke begaafdheid. Acad. proefschrift. 1942
31. nbsp;nbsp;nbsp;Houte, I. C. van Leeren doen. Acad. proefschrift. 1936.
32. nbsp;nbsp;nbsp;Hudig, Mr. ]oha. C. De criminaliteit der vrouw. Acad. proefschrift.nbsp;Utrecht. 1939.
33. nbsp;nbsp;nbsp;Hutter, Dr. A. Degeneratie en Cultuur. Predikant en Dokter. 1935.
34. nbsp;nbsp;nbsp;Hutter, Dr. A. Erfelijkheid en opvoeding. Predikant en Dokter. 1936.
35. nbsp;nbsp;nbsp;Jelgersma, Prof. Dr. G. Het gevoelsleven van het achterlijke kind.nbsp;(Leiden, z. j.)
36. nbsp;nbsp;nbsp;jens, Mej. La. F. Criminaliteit te Utrecht in verband met familie ennbsp;wijk. Acad. proefschrift. 1941.
37. nbsp;nbsp;nbsp;Klootsema, ]. Misdeelde kinderen. 1904.
38. nbsp;nbsp;nbsp;Koenen, j. H. M. Zwakzinnigheid bij kinderen. Haar beteekenis in pae-dagogisch-sociaal opzicht op grond van een onderzoek in eenige gemeenten in Noord-Brabant. Acad. proefschrift. 1933.
39. nbsp;nbsp;nbsp;Koetsveld, Dr. E. C. van Het idiotisme en de idiotenschool; een eerstenbsp;proeve op een nieuw veld van geneeskundige opvoeding en Christelijkenbsp;philantropie. 1856.
40. nbsp;nbsp;nbsp;Koopal, A. A. Het gezondheidskoloniewezen voor kinderen in Nederland.nbsp;Acad. proefschrift. 1934.
41. nbsp;nbsp;nbsp;Ledeboer, B. C. H. Epilepsie bij kinderen. Acad. proefschrift. 1941.
42. nbsp;nbsp;nbsp;Lewis, E. O. Report of the Mental Defiency Committee. Part. 11. Thenbsp;Mentally Defective Child. Part. IV. Report on an Investigation into thenbsp;incidence of Mental Defiency in six aeras. 1929.
43. nbsp;nbsp;nbsp;Liefland Jr., W. A. van De school voor het afwijkende kind. 1940.
44. nbsp;nbsp;nbsp;Muller, L. Over bestrijding van geslachtsziekten. Acad, proefschrift.nbsp;1939.
45. nbsp;nbsp;nbsp;Nolen, Dr. W. Klinische voordrachten. Leiden. 1903
46. nbsp;nbsp;nbsp;Nootenboom, Mr. j. W. Eugenetiek. Predikant en Dokter. 1934.
47. nbsp;nbsp;nbsp;Pippel, H. J. Sterilisatie. 1933.
48. nbsp;nbsp;nbsp;Ploeg, G. J. V. d. De noodzakelijkheid, mogelijkheid en methode inzakenbsp;het oprichten van nieuwe christelijke scholen voor B. L. O. 4e Nat. Chr.nbsp;Schoolcongres. 1936.
49. nbsp;nbsp;nbsp;Ploeg, G. /. V. d. Zorgenkinderen. 1934.
50. nbsp;nbsp;nbsp;Postma, Dr. H. Zwakzinnigheid en anti-sociaal gedrag bij meisjes innbsp;de puberteitsjaren. Psych, en neurol. bladen. 1918. Feestbundel Prof.nbsp;Winckler.
51. nbsp;nbsp;nbsp;Querido, Dr. A. Het Zeeburgerdorp. Een sociaal-psychiatrische studie.nbsp;1933.
52. nbsp;nbsp;nbsp;Querido, Dr. A. De lichamelijke ontwikkeling van normale en zwakzinnige kinderen. Geneeskundige bladen. 1932.
53. nbsp;nbsp;nbsp;Sanders, ]., L. v. d. Horst, C. J. Kortenhorst en M. Westerterp. Hetnbsp;castratievraagstuk. 1935.
54. nbsp;nbsp;nbsp;Schenk, Mr. IV. Wangedrag bij kinderen. Acad. proefschrift. 1935.
55. nbsp;nbsp;nbsp;Schreuder, A. ]. Artikel achterlijke kinderen in Paedagogisch Woordenboek van Zernike.
56. nbsp;nbsp;nbsp;Schreuder, A. J. Het onderwijs aan achterlijke kinderen te Rotterdam,nbsp;Brussel en Antwerpen. Vaktijdschr. v. Onderw., 6e jg., Groningen. 1903.
57. nbsp;nbsp;nbsp;Schreuder, A. J. Zorg voor achterlijke kinderen in de eerste drie levensjaren. Tijdschr. v. Armenzorg en Kinderbesch., 9e jg., Haarlem. 1908.
.58. Schreuder, A. j. Eenige ervaringen en uitkomsten bij een viertal onderzoekingen naar het voorkomen van zwakzinnigheid in plattelandsgemeenten. Gunningnummer Paed. Studiën, 10e jg., 1929.
59. Schreuder, A. ƒ. Wettelijke regeling van het B. L. O. 1918.
98
-ocr page 103-60. nbsp;nbsp;nbsp;Sirks, Prof. Dr. M. J. en Dr. G. W. Kastijn. Geneeskunde en erfelijkheid. 1941.
61. nbsp;nbsp;nbsp;Stern, W. Die Intelligenz der Kinder und Jugendlichen. 1928.
62. nbsp;nbsp;nbsp;Strohmeyer, Dr. Wilhelm Vorlesungen iiber die Psychopathologie desnbsp;Kindesalters. 1923.
63. nbsp;nbsp;nbsp;Tijdschrift voor B. L. O.
64. nbsp;nbsp;nbsp;Tijdschrift voor Chr. B. L. O.
65. nbsp;nbsp;nbsp;Tijdschrift voor R.K. B. L. O.
66. nbsp;nbsp;nbsp;Vedder, R. Over het copiëeren van eenvoudige geometrische figurennbsp;door oligophrenen. Acad. proefschrift. 1939.
67. nbsp;nbsp;nbsp;Voorthuijsen, Dr. A. van De keuze van de leerlingen der scholen voornbsp;zwakzinnigen. 1939.
68. nbsp;nbsp;nbsp;Voorthuijsen, Dr. A. van Rapport overheen onderzoek naar het milieunbsp;der leerlingen van de Haagsche scholen voor buitengewoon onderwijs.nbsp;1941.
69. nbsp;nbsp;nbsp;Vries, Dr. Ernst de und de Neve. Das Vorkommen van Schwachsinn innbsp;einer hollandische Universitatsstadt. Zeitschrift f. d. Erf. und Behandlungnbsp;des jügendlichen Schwachsinns. 1922.
70. nbsp;nbsp;nbsp;Waardenburg, Dr. P. J. De biologische achtergrond van aanleg, milieunbsp;en opvoeding. 1927.
71. nbsp;nbsp;nbsp;Waardenburg, Dr. P. ]. Christendom en Eugenetiek. 1934.
72. nbsp;nbsp;nbsp;Waterink, Prof. Dr. ]. De opvoedbaarheid van de kinderlijke intelligentie.
73. nbsp;nbsp;nbsp;Wijsman, Dr. ]. H. W. Het schoolachterlijke kind. Ned. Tijdschr. v.nbsp;Gen. 1908, no. 8.
74. nbsp;nbsp;nbsp;Het Buitengewoon Onderwijs in Nederland. Gedenkboek aangebodennbsp;aan Dr. A. v. Voorthuijsen bij zijn aftreden als inspecteur bij het B.L.O.
1937.
75. nbsp;nbsp;nbsp;Gedenkboek omtrent zorg en onderwijs aan zwakzinnigen, uitgegevennbsp;door de Vereeniging van Onderwijzers en Artsen bij haar 25-jarig bestaan. 1929.
76. nbsp;nbsp;nbsp;Misdadigheid en wangedrag in verband met het verschijnsel zwakzinnigheid. (Dr. D. Wiersma e.a.) Strafrechterlijke en criminologische onderzoekingen. 1939.
77. nbsp;nbsp;nbsp;Verslag van de Staatscommissie inzake onvolwaardige arbeidskrachten.
1938.
78. nbsp;nbsp;nbsp;Ned. Vereeniging voor geestelijke Volksgezondheid. Verslag van denbsp;jaarvergadering van 1933, gewijd aan het onmaatschappelijke kind.nbsp;(Inleiders Dr. T. Grewel; Dr. H. C. Rümke; A. H. Gerhard; Prof. Mr.nbsp;van Bemmelen; Dr. J. Sanders.)
80. Rapport van de Commissie ingesteld door het H.B. van den Bond van Ned. Onderwijzers (1933): Hoe komt het zwakzinnige kind op de Schoolnbsp;voor B. L. O.?
99
N.V. DRUKKERIJ DE EENDRACHT - SCHIEDAM
-ocr page 104-.. .^ .•aAvv'-v;:^ .rr
*. ¦: .Wti-
STELLINGEN.
L Een goede regeling van de nazorg voor zwakzinnigen is een maatschappelijk belang.
II. Pensionneering op 55-jarigen leeftijd voor de leerkrachtennbsp;bij het buitengewoon lager onderwijs verdient aanbeveling.
111. Ter toelating tot de Middelbare School dient, behalve eennbsp;toelatings-examen, ook een testonderzoek te worden ingesteld.
IV. Particuliere kraaminrichtingen, rusthuizen e.d. dienen te staannbsp;onder een van overheidswege ingestelde controle.
V. Wil het beginsel van vrije artsenkeuze in Nederland tot zijnnbsp;recht komen, dan moet de gratis behandeling van overheidswege van crisis-werkloozen komen te vervallen.
Vl. De leiding van Consultatiebureaux voor zuigelingen dient tenbsp;worden opgedragen aan artsen, vol-ambtenaren, die zich innbsp;het bijzonder voor deze functie hebben bekwaamd.
VIL Het is onjuist, om zich op het standpunt te stellen de acute osteomyelitis niet te trepaneeren.
VUL Voor het vaststellen van de diagnose en prognose der hyper-tensie (ziekten) is het oogonderzoek van groot belang.
IX. Ook atypische afwijkingen van de beenstructuur kunnen veroorzaakt worden door hypertrofie van de bijschildklier.
X. Men diene iedere pasgeborene Vitamine K toe.
XL De electro-shockbehandeling verdient de voorkeur boven de shóckbehandeling met cardiazol.
-ocr page 106-XII. nbsp;nbsp;nbsp;Men stelle zich niet tevreden voor de diagnose lupus vulgarisnbsp;met het klinisch dermatologisch onderzoek alleen.
XIII. nbsp;nbsp;nbsp;Bij de operatie voor uterus myomatosus bij vrouwen ondernbsp;de 50 jaar verrichte men, als enucleatie niet mogelijk is,nbsp;principieel supravaginale amputatie met transplantatie vannbsp;endrometriumweefsel met behoud van het best uitziendenbsp;ovarium.
XIV. nbsp;nbsp;nbsp;Waar het verloskundige patiënten betreft, worden aan hetnbsp;directe contact van de vroedvrouw met den specialist in denbsp;verloskunde geen enkele hinderpaal in den weg gelegd.
-ocr page 107-WANDER
Een causale behandeling van griepinfecties,
vele vormen van catarrhale en andere aandoeningen van de ademhalingswegen
is zelfs nu nog vrijwel onmogelijk
Behandeling van de vele - vaak werkelijk onaangename en hinderlijke • symptomennbsp;vormt nog steeds de enige methode omnbsp;de patiënt de gewenste verlichting te verschaffen.
-ocr page 110-Bij slijmvliesontsteking hyperemienbsp;zwellingnbsp;hypersecretie
hoofdpijn
koorts
gewrichts- en spierpijnen algemeen onwelzijn
waarom voor elk verschijnsel een ander middel?
TRIATUSSIC WANDER zorgt voor
opheffing van de zwelling van het neusslijmvlies langs orale weg;nbsp;spoedig herstel van een onbelemmerde ademhaling via de neus; hetnbsp;bevorderen van de afvloed vannbsp;secreet uit de fossa nasalis, waardoor het gevaar voor sinusitis wordtnbsp;verminderd; en opheffing van denbsp;zwelling in gebieden, die ontoegankelijk zijn voor neusdruppels ennbsp;sprays. Er treedt geen reactievenbsp;hyperemie of door het middel teweeggebrachte beschadiging vannbsp;het slijmvlies op, terwijl de irriterende, overmatige afscheiding uit hetnbsp;neusslijmvlies eveneens tot staannbsp;wordt gebracht.
De combinatie van een sympathicomimetische amine (fenylpropanolamine) met twee histami-nolytische aminen (mepyraminemaleaat en feni-raminemaleaat) is bij toediening per os bijzonder werkzaam gebleken ter coupering van verkoudheden en voor de snelle opheffing vannbsp;zwellingen van het neusslijmvlies.
TRIATUSSIC WANDER maakt het de arts mogelijk om alle klachten tegelijkertijd te bestrijden.
TRIATUSSIC WANDER geeft terstond verlichting van alle onaangename verschijnselen die met griep en verkoudheden gepaard gaan, terwijl denbsp;werking urenlang aanhoudt.
. . . een niet-verdovende en selectieve vermindering van de hoest-prikkel door noscapine in dezelfde mate als die, welke door codeïnenbsp;wordt bewerkstelligd, maar zondernbsp;de nadelen van laatstgenoemd middel. Hoesten ter verwijdering vannbsp;losgeraakte secreetkorsten blijftnbsp;steeds mogelijk. Noscapine is een benzoylisochinolinealkaloïd uit opium en is verwant aan papaverine. Denbsp;hoestbedarende werking werd in 1954 voor hetnbsp;eerst ontdekt en daarna verder onderzocht, hoewel het middel zelf reeds lang bekend was. Niettegenstaande het feit, dat het uit opium-houdende planten wordt verkregen, leidt noscapine zeker niet tot gewenning en is het geennbsp;analgeticum. Het is om deze reden, dat denbsp;vroegere benaming ,,narcotinequot; thans is afgeschaft. Dierproeven en een uitgebreid klinisch onderzoek hebben aangetoond, dat noscapine even werkzaam is als codeïne of dit zelfs overtreft.nbsp;Het heeft verschillende voordelen bovennbsp;codeïne: het leidt niet tot gewenning, veroorzaakt geen slaperigheid of. zoals codeïne innbsp;sommige gevallen, euforie, geeft geen aanleiding tot misselijkheid of duizeligheid ennbsp;leidt niet tot constipatie, bronchopasmus ofnbsp;een verminderde afscheiding uit de bronchi. |
. . . een zeer krachtig en onschade-lijk expectorans voor het vloeibaar maken van opgedroogde en irritatienbsp;veroorzakende afscheidingsproduk-ten, waardoor het ophoesten innbsp;losgemaakte toestand wordt vergemakkelijkt: terpine (terpini hydras). De etherische oliën van dezenbsp;stof oefenen een rechtstreeks stimulerende werking uit op de af-scheidingsactiviteit van de slijmvliescellen der luchtwegen. |
. . . een antipyreticum en analgeticum zonder bijwerkingen, dat goed wordt verdragen, ter verlichting vannbsp;de hoofdpijn, spierpijn en gewrichtspijn, die vaak in aansluiting aan ca-tarrhale aandoeningen ontstaan, ennbsp;ter vermindering van de koorts:nbsp;N-acetyl-p-aminofenol (APAP). N-acetyl-p-aminofenol is een afbraakprodukt van fenacetine en aceetanilide. Men neemt thansnbsp;aan, dat fenacetine in het lichaam tot APAPnbsp;wordt afgebroken en in laatstgenoemde vormnbsp;zijn werking uitoefent; gedurende dit afbraakproces ontstaan echter tevens een aantal bij-produkten, die aanleiding kunnen geven totnbsp;methemoglobinevorming en tot andere schadelijke stoornissen. Een voor de hand liggendenbsp;manier om aan deze moeilijkheid te ontkomennbsp;is om rechtstreeks APAP aan het lichaam toenbsp;te voeren. Zolang APAP in therapeutischenbsp;doses wordt gegeven, bestaat er, zelfs bijnbsp;tamelijk langdurige toediening, practisch geennbsp;gevaar voor toxische bijwerkingen of beschadiging van het maagslijmvlies. |
TRIATUSSIC is verkrijgbaar in de vorm van bitabs (dit zijn dubbelenbsp;tabletten met een geruime tijd aanhoudende werking, bestaande uitnbsp;een gemakkelijk oplosbaar omhulselnbsp;en een langzaam oplossende kern).
Hoest, zwelling van het neusslijmvlies, lopende neus, koorts, hoofdpijn, spierpijn, gewrichtspijn en algemeen onwelzijn ten gevolge van verkoudheden, griep, rhinitis, sinusitis, bronchitis en andere aandoeningen van denbsp;luchtwegen.
De bitabs na de maaltijd (of althans niet op een lege maag) in hun geheel doorslikken.
Volwassenen en kinderen ouder dan 12 jaar; Kinderen van 6 tot 12 jaar:
Per bitab:
Fenylpropanolamine hydrochloride . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12,5 mg
Feniraminemaleaat.......6,25 mg
Mepyraminemaleaat.......6,25 mg
Noscapine..........20 nbsp;nbsp;nbsp;mg
Terpine (terpini hydras)......90 nbsp;nbsp;nbsp;mg
3 maal daags 2 bitabs
2 a 4 bitabs over de gehele dag verdeeld,nbsp;al naar de ernst vannbsp;de aandoening.
De bij antihistaminica en sympathicomimetica gebruikelijke voorzorgen dienen in acht te worden genomen.
19. nbsp;nbsp;nbsp;BICKERMAN, H. A. et al.: Jhe Coughnbsp;Response of Healthy Human Subjects Stimulatednbsp;by Citric Acid. II. Evaluation of Antitussivenbsp;Agents. Amer. J. med. Sci. 234, 191 (1957). 20. nbsp;nbsp;nbsp;EDDY, N.: Noscapine Approved for Coughs.nbsp;Drug and Cosm. Ind. 81, 31 (1957). 21. nbsp;nbsp;nbsp;SEGAL, M.: The Use of Noscapine (= Narcotine) as an Antitussive Agent. Dis. Chest. 23, 305 (1957). 22. nbsp;nbsp;nbsp;BERGMANN, M.: Klinische Erfahrungen mitnbsp;Narcotin als hustenstillendes Mittel. Wien. med. Wschr. 106, 232 (1956). 23. nbsp;nbsp;nbsp;BROWN, C. L.: Use of Expectorants. JAMA. 109, 268 (1937). 24. nbsp;nbsp;nbsp;PERRY, W. F. en BOYD, E. M.: A Methodnbsp;for Studying Expectorant Action in Animals bynbsp;Direct Measurement of the Output of Respiratory Tract Fluids. J. Pharmacol, exp. Therap. 73, 65 (1941). 25. nbsp;nbsp;nbsp;SEEL, H.: Expektoration und Expektorantien.nbsp;Ther. Umschau; 14, 299 (1957). |
26. nbsp;nbsp;nbsp;VAN DONGEN, K.: The Action of Opium-Alkaloids and Expectorants on the Ciliary Movements in the Air Passages. Arch. int. pharmacodyn. 93, 261 (1953). 27. nbsp;nbsp;nbsp;FROMMEL, E. et al.: Le N-acétyl-p-amino-phénol. Praxis: 42, 968 (1953). 28. nbsp;nbsp;nbsp;RENAULT. H., ROHRBACH, P. en DUG-NiOLLE, J.; Propriétés pharmacodynamiques dunbsp;N-acétyl-p-aminophénol, métabolite de la phe-nacétine et de l'acetanilide. Thérapie; 11, 300 (1956). 29. nbsp;nbsp;nbsp;HINSBERG, O. en TREUPEL, G. Ueber dienbsp;physiologische Wirkung des p-Aminophenolsnbsp;und einiger Derivate desselben. Arch exp. Path. Pharmakol. 33, 216 (1894). 30. nbsp;nbsp;nbsp;CLARK, B. B.; A. N-acetyl-p-aminophenolnbsp;Pharmacological Studies; B. Cardiovascular andnbsp;Metabolic Studies in Laboratory Animals andnbsp;Man. Symposium on N-acetyl-p-aminophenol, Institute for the Study of Analgesic and Sedative Drugs,nbsp;Elkhart, Ind., 1952. |
31. nbsp;nbsp;nbsp;BATTERMAN, R. C. en GROSSMAN, A. J.:nbsp;Analgesic Effectiveness and Safety of N-acetyl-p-aminophenol. Fed. Proc. 14, 316 (1955). 32. nbsp;nbsp;nbsp;ROVENSTINE, E. A.: Clinical Experiencesnbsp;with N-acetyl-p-aminophenol. Institute for the Study of Analgesic and Sedative Drugs, Elkhart, Ind., 1952, p. 38. 33. nbsp;nbsp;nbsp;NEWTON, D. R. L., en TANNER, J. M.:nbsp;N-acetyl-p-aminophenol (Panadol) as an Analgesic. A controlled clinical trial using thenbsp;method of sequential analysis. Brit. med. J. 1956. II, 1096. 34. nbsp;nbsp;nbsp;FLINN, F. B., en BRODIE, B. B.: The Effectnbsp;on the Pain Threshold of N-acetyl-p-aminophenol, a Product Derived in the Body from Acetanilide. j. Pharmacol, ecp. Therap. 94, 76 (1948). 35. nbsp;nbsp;nbsp;WALLENSTEIN. S. L.. en HOUDE, R. W.:nbsp;Clinical Comparison of Analgetic Effectivenessnbsp;of N-Acetyl-p-aminophenol, Salicylamide, Aspirin, (abstracted). Fed. Proc. 13. 414 (1954). |
Voor Nederland;
Du. 2570
Nassaukade 373 - Amsterdam
-ocr page 115-Kerkhoff amp; Co.,
Nassaukade 373
AMSTERDAM-W.
Frankeren met 4 cents postzegel
Afzender:
Adres:
Woonplaats:
Wanneer U deze kaart aan ons terugzendt, ontvangt U een monster
(wander)
-ocr page 117-op dinsdag 29 oktober a.s. om 8 uur in de lokalen achter de Oosterkerk,nbsp;W oudenbergseweg.
AGENDA:
1. nbsp;nbsp;nbsp;Opening.
2. nbsp;nbsp;nbsp;Ingekomen stukken.
3. nbsp;nbsp;nbsp;Mededelingen o.a. over de a.s. contributieverhoging.
zal spreken over;
DE SECRETAKIS
-ocr page 118-Frankering bij abonnementnbsp;Zeist
Afz. LYCEUM LAAN 28 ZEIST
-ocr page 119- -ocr page 120-is zowel in de kliniek als in de algemene praktijk
als krachtig neurolepticum en anxlolyticum geïndiceerd bij:
• nbsp;nbsp;nbsp;ernstige depressies: o.a. melancholieën
• nbsp;nbsp;nbsp;opwind ingstoestanden
• nbsp;nbsp;nbsp;verwardheidstoestanden o.a. door alcoholmisbruik
• nbsp;nbsp;nbsp;chronische psychosen met hallucinaties en wanen
• nbsp;nbsp;nbsp;neurotische reactievormen
dosering: strikt individueel vast te stellen
een machtig anaigeticum o.a. bij:
• nbsp;nbsp;nbsp;kanker
• nbsp;nbsp;nbsp;herpes zoster
• nbsp;nbsp;nbsp;trigeminus neuralgie
• nbsp;nbsp;nbsp;tabes dorsalis
• nbsp;nbsp;nbsp;phantoom pijnen
• nbsp;nbsp;nbsp;intercostaal neuralgieën
dosering: bij ambulante patiënten:
de eerste dag 2 tot 4 halve tabletten a 25 mg met een uur rust na iedere dosis; daarna langzaam stijgen tot de pijnnbsp;onderdrukt is.
dosering: bij patiënten die volledig het bed houden:
bij zeer heftige pijnen beginne men met injecties; 2 tot (desnoods) 8 per dag;
bij minder heftige pijnen 2 tot 8 tabletten a 25 mg per dag; wanneer toediening per os niet mogelijk is kunnen de sup-positoria gebruikt worden.
handelsvormen:
tabletten a 25 en 100 mg zetpillen a 10 en 50 mgnbsp;ampullen van 1 ml/25 mg
De Weledelgeleerde Heer A.Mijnhardt,artsnbsp;Verlengde Slotlaan 4nbsp;ZEIST
Frankering bij abonnementnbsp;'s-Gravenhage
12 A
WETENSCHAPPELIJKE AFDELING SPECIA p/a Hofwijckplein 47nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;- Den Haag
Rijkaasyis Voor Psychoparimr te Avereest,