-ocr page 1-

DE NEDERLANDSCHE GROOTE TRAWLVISSCHERI]

:ht

A. SCHOUTEN

-ocr page 2-

X


-ocr page 3-

DE NEDERLANDSCHE GROOTE TRAWLVISSCHERIJ

-ocr page 4-






RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT


0558 0539

1........


-ocr page 5-

DE NEDERLANDSCHE GROOTE TRAWLVISSCHERI)

R O E F S C H R I F T

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE LETTEREN EN WIJSBEGEERTEnbsp;AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT,nbsp;OP GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUSnbsp;L. VAN VUUREN, HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE,nbsp;VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DERnbsp;UNIVERSITEIT TEGEN DE BEDENKINGEN VANnbsp;DE FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE EN VAN DE faculteit DER WIS- ENnbsp;NATUURKUNDE TE VERDEDIGEN OP VRIJDAGnbsp;2 OCTOBER 1942, DES NAMIDDAGS TE 4 UUR,

DOOR

ANTON SCHOUTEN

GEBOREN TE ZEGVELD

biBLiOTHEER DER RIJKSUNIVERSITEIT

UTRECHT

KEMINK EX ZOOX


DOMPLEIN 2


UTRECHT


-ocr page 6- -ocr page 7-

AAN MIJN OUDERS

-ocr page 8- -ocr page 9-

Nu mij het voorrecht geschonken wordt, mijn academische studie aan de Utrechtsche universiteit te voltooien, is het mijnbsp;een behoefte, een woord van dank te richten tot allen, die leiding hebben gegeven bij mijn wetenschappelijke vorming.

Hooggeleerde Van Vuuren, hooggeachte Promotor^ U betuig ik in de eerste plaats mijn groote erkentelijkheid voor het onderricht, dat ik van U mocht ontvangen en bovenal voor denbsp;welwillende hulpvaardigheid, die Gij, niettegenstaande Uwnbsp;zware taak in deze bijzondere tijden, bij voortduur hebt willennbsp;toonen voor het totstandkomen van dit geschrift.

Grooten dank ben ik ook verschuldigd aan U, Oud-Hoog-leeraren, Hoogleeraren en Docenten in de Vereenigde Faculteiten der Wis- en Natuurkunde en der Letteren en Wijsbegeerte: Hooggeleerde Van Everdingen, Fischer, Geyl, Kernkamp, Oestreich, Rutten, Vening Meinesz en Verrijn Stuart, Zeergeleerde Van Dillen, Heere en Hol, voor het vele, dat iedernbsp;op zijn eigen terrein mij geschonken heeft.

Met dankbaarheid gedenk ik evenzeer het onderwijs van mijn thans ontslapen Leermeesters Bolkestein en Kohlbrugge.

Voorts betuig ik mijn waardeering aan hen, die behulpzaam zijn geweest bij het bewerken van de statistische en cartogra-phische gegevens, alsmede aan allen, die mij op zoo belange-looze wijze talrijke waardevolle inlichtingen voor deze verhandeling hebben verschaft. Speciaal moge ik in dit verbandnbsp;vermelden den Heer W. G. Meyboom, secretaris der Vereeni-ging van Reeders van Visschersvaartuigen te IJmuiden, dennbsp;Heer Dr. J. Olie Jr., directeur van het Nederlandsche Vis-scherij-Proefstation en Laboratorium voor Materialen-Onder-zoek, en den Heer J. de Veen, assistent bij het Rijksinstituutnbsp;voor Biologisch Visscherij-Onderzoek (afdeeling Zeevisscherij)nbsp;te 's-Gravenhage.

Tenslotte voel ik mij gedrongen, mijn Vriend en Collega M. B. A. Osinga hartelijk dank te zeggen voor zijn zeer gewaardeerde adviezen ten aanzien van stilistische en orthogra-phische moeilijkheden.

-ocr page 10- -ocr page 11-

INHOUD.

pag-

INHOUD..................IX

lijst van tabellen.............XII

LIJST VAN GRAFIEKEN............XV

LIJST VAN KAARTEN............XVI

INLEIDING................. 1

HOOFDSTUK l.Algemeene nbsp;nbsp;nbsp;Beschouwingen...... 4

HOOFDSTUK 11, De natuurlijke voorwaarden voor de trawlvisscherij............... 15

1. Algemeen .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; 15

LI. Ter zee..... 15

A. nbsp;nbsp;nbsp;De Noordzee............. 16

1. nbsp;nbsp;nbsp;Algemeen karakter......... 16

2. nbsp;nbsp;nbsp;Hydrografische gesteldheid....... 18

3. nbsp;nbsp;nbsp;Biologische gesteldheid........28

4. nbsp;nbsp;nbsp;Klimatologische gesteldheid......41

B. nbsp;nbsp;nbsp;De IJslandsche wateren.........42

1. nbsp;nbsp;nbsp;Algemeen karakter..........42

2. nbsp;nbsp;nbsp;Hydrografische gesteldheid.......43

3. nbsp;nbsp;nbsp;Biologische gesteldheid........47

4. nbsp;nbsp;nbsp;Klimatologische gesteldheid......49

IIL Te land................50

HOOFDSTUK lil. De nbsp;nbsp;nbsp;ligging dernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;trawl-vischgronden .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;53

1. De bepalende factoren voor de ligging der trawl-vischgronden ..............53

A. nbsp;nbsp;nbsp;De natuurlijke factoren ........53

B. nbsp;nbsp;nbsp;De visscherij-technische factoren......56

-ocr page 12-

pag.

II. nbsp;nbsp;nbsp;De trawl-vischgronden..........64

HOOFDSTUK IV. De Nederlandsche trawl-visscherijgroep nbsp;nbsp;nbsp;71

I. nbsp;nbsp;nbsp;Denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;demografische structuur.........71

II. nbsp;nbsp;nbsp;Denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;geestelijke structuur..........82

HOOFDSTUK V. De sociaal-economische structuur ... nbsp;nbsp;nbsp;94

I. nbsp;nbsp;nbsp;Denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;schrob-netvisscherij..........94

II. nbsp;nbsp;nbsp;Het voorspel van den nieuwen tijd.......97

III. nbsp;nbsp;nbsp;Denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;groote trawlvisscherij..........102

A. nbsp;nbsp;nbsp;Ontwikkelingsgang van het bedrijf.....102

1. nbsp;nbsp;nbsp;Algemeen.............102

2. nbsp;nbsp;nbsp;De vloot..............104

3. nbsp;nbsp;nbsp;Bedrijfsresultaten op de nabije en middel-

verre vischgronden....... 110

4. nbsp;nbsp;nbsp;Bedrijfsresultaten opnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;de verrenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vischgronden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;130

5. nbsp;nbsp;nbsp;De haringtrawlvisscherijnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;135

6. nbsp;nbsp;nbsp;Onze positie in de Westeuropeesche trawlvisscherij ......... 136

B. nbsp;nbsp;nbsp;Bedrijfsbeheer............138

1. nbsp;nbsp;nbsp;Ondernemingsvorm......... 138

2. nbsp;nbsp;nbsp;Financieel beheer..........139

3. nbsp;nbsp;nbsp;Kostenfactoren...........142

4. nbsp;nbsp;nbsp;Coöperatie.............147

C. nbsp;nbsp;nbsp;Arbeidsaangelegenheden.........148

1. nbsp;nbsp;nbsp;Arbeidsvoorwaarden........ . nbsp;nbsp;nbsp;148

2. nbsp;nbsp;nbsp;Gages..............152

3. nbsp;nbsp;nbsp;Sociale verzekering.........159

4. nbsp;nbsp;nbsp;Werkloosheid...... 160

5. nbsp;nbsp;nbsp;Geschiktheid van het personeel.....164

HOOFDSTUK VI. Analyse van de crisis.......167

I. Bedrijfstoestanden............168

A. Het productie-apparaat .........168

-ocr page 13-

XI

pag.

B. nbsp;nbsp;nbsp;Het productieproces..........171

II. nbsp;nbsp;nbsp;Crisisverschijnselen............173

A. nbsp;nbsp;nbsp;Algemeen..............173

B. nbsp;nbsp;nbsp;De afzet...............187

1. nbsp;nbsp;nbsp;Problemen van den afzet........187

2. nbsp;nbsp;nbsp;Export..............190

3. nbsp;nbsp;nbsp;Binnenlandsch verbruik........197

4. nbsp;nbsp;nbsp;Conclusie.............201

C. nbsp;nbsp;nbsp;Het probleem der overbevissching .....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;201

1. nbsp;nbsp;nbsp;Algemeen.............201

2. nbsp;nbsp;nbsp;De vischstand in onze vanggebieden .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;205

3. nbsp;nbsp;nbsp;Verbeteringsmogelijkheden ......213

4. nbsp;nbsp;nbsp;Conclusie............ . nbsp;nbsp;nbsp;217

III. nbsp;nbsp;nbsp;Crisismaatregelen............218

HOOFDSTUK VII. Richtlijnen voor de toekomst .... 221

literatuur................228

-ocr page 14-

IJST VAN TABELLEN.

pag-

1. nbsp;nbsp;nbsp;Resultaten der beroepstellingen in Nederland ...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;72

2. nbsp;nbsp;nbsp;Bemanning der groote-trawlervloot te IJmuiden^ i'nge-

deeld naar de woonplaatsen..........79

3. nbsp;nbsp;nbsp;Aantal stoomvaartuigen, ingeschreven te IJmuiden .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;105

4. nbsp;nbsp;nbsp;Gemiddelde bruto-inhoud van de stoomvaartuigen van

IJmuiden, uit gedrukt in m^...........110

5. nbsp;nbsp;nbsp;Procentueel aandeel van de stoomtrawlers in de totale

trawlvisscherij..............117

6. nbsp;nbsp;nbsp;Verdeeling van den aanvoer van alle trawlvaartuigen

over de verschillende Nederlandsche havens, uitgedrukt in procenten.............118

7. nbsp;nbsp;nbsp;Overzicht van het verloop der trawl-vischprijzen .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;119

8. nbsp;nbsp;nbsp;Overzicht van den gemiddelden reisduur en van de

gemiddelde besommingen per reisdag......128

9. nbsp;nbsp;nbsp;Aanvoer van Nederlandsche stoomtrawlers (haring-

trawl inbegrepen) van Noordzee, lersche zee en Engelsch Kanaal, met procentueel aandeel van de belangrijkste vischsoorten...........129

10. nbsp;nbsp;nbsp;Maandelijksche aanvoer van Noordzeevisch door Nederlandsche vaartuigen...........130

11. nbsp;nbsp;nbsp;Procentueel aandeel van de IJslandsche gronden in de

opbrengst van de Noordzee..........133

12. nbsp;nbsp;nbsp;Overzicht van de trawlvisscherij in de IJslandsche

wateren.................133

13. nbsp;nbsp;nbsp;De vischaanvoer uit de Noordzee........137

14. nbsp;nbsp;nbsp;De aanvoer van de demersale vischsoorten in 1937 .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;137

-ocr page 15-

XIII

pag-

15. nbsp;nbsp;nbsp;Procentueele verdeeling van den aanvoer van versche

zeevisch.................138

16. nbsp;nbsp;nbsp;Samenstelling der exploitatiekosten van stoomtrawlers in 1930, uitgedrukt in procenten.......143

17- Specificatie van den loonfactor bij de stoom-trawl-visscherij in 1930, uitgedrukt in procenten van de totale exploitatiekosten...........152

18. nbsp;nbsp;nbsp;Verdiensten op stoom- en motortrawlers, kleiner dan

200 B. R. T............... . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;155

19. nbsp;nbsp;nbsp;Verdiensten op stoom- en motortrawlers, grooter dan

200 B. R. T.................156

20. nbsp;nbsp;nbsp;Verdiensten op de stoom- ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;motortrawlers in 1938.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;157

21. nbsp;nbsp;nbsp;Weekgages der opvarenden van de koopvaardijvlootnbsp;op schepen van ten hoogste 1000 B. R. T., uitgedrukt

in guldens................158

22. nbsp;nbsp;nbsp;Aantal der opvarenden van de groote-trawlervloot te

IJmuiden................162

23. nbsp;nbsp;nbsp;Aantal der opvarenden van de groote-trawlervloot te

IJmuiden, verdeeld over de maanden van het kalenderjaar .................162

24. nbsp;nbsp;nbsp;Overzicht van de werkloosheid onder de opvarenden

der groote-trawlervloot te IJmuiden, woonachtig in de gemeente Velsen........... . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;163

25. nbsp;nbsp;nbsp;Ouderdom der schepen van de Nederlandsche groote-

trawlervloot ...............169

26. nbsp;nbsp;nbsp;Ouderdom der schepen van de buitenlandsche groote-

trawlervloot ...............170

27. nbsp;nbsp;nbsp;Indexcijfers van de resultaten der groote trawlvis-

scherij op de Noordzee...........174

28. nbsp;nbsp;nbsp;Verloop van de gemiddelde vangst per reisdag in k.g.

door stoomtrawlers nbsp;nbsp;nbsp;opnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;de Noordzee.......175

-ocr page 16-

XIV

pag-

29. nbsp;nbsp;nbsp;Samenstelling van de vangst per reisdag door stoomtrawlers op de Noordzee, uitgedrukt in procenten van

de vangst................177

30. nbsp;nbsp;nbsp;Overzicht van de gemiddelde prijzen van alle trawl-

visch, uitgedrukt in ent. per k.g.........178

31. nbsp;nbsp;nbsp;Indexcijfers van de gemiddelde prijzen van alle trawl-

visch, uitgedrukt in ent. per k.g.........179

32. nbsp;nbsp;nbsp;Gemiddelde bruto-besommingen in gld. per reisdag

van de verschillende categorieën vaartuigen der groote trawlvisscherij............186

33. nbsp;nbsp;nbsp;Trawl-vischvervoer per spoor, onderscheiden naar de

afzetgebieden en uitgedrukt in procenten.....195

34. nbsp;nbsp;nbsp;Indexcijfers van den export, uitgedrukt in k.g. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;197

35. nbsp;nbsp;nbsp;Aanvoer in Nederland, Engeland en Duitschland vannbsp;kleine marktsorteeringen Noordzeevisch, uitgedrukt

in procenten van het totale gewicht.......206

-ocr page 17-

LUST VAN GRAFIEKEN.

pag-

I. Leeftijdsopbouw in 1933 en 1939 der bemanning van de stoom-trawlervloot........... . nbsp;nbsp;nbsp;77

IL nbsp;nbsp;nbsp;Aanvoer door stoomtrawlers,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;motortrawlers en

motorloggers van de Noordzee, de lersche zee en het Engelsch Kanaal en door stoomtrawlers van de IJs-landsche wateren.............113

IIL Aanvoer en besomming der totale Nederlandsche

trawlvisscherij..............116

IV. Aanvoer in Nederland door Duitsche, Engelsche en

andere buitenlandsche vaartuigen.......121

V. nbsp;nbsp;nbsp;Invoer van versche zeevisch.........123

VI. Gemiddelde vangst per reisdag op de Noordzee door

Nederlandsche stoomtrawlers........126

VIL nbsp;nbsp;nbsp;Uitvoer van versche zeevisch.........192

-ocr page 18-

LIJST VAN KAARTEN.

pag.

I. nbsp;nbsp;nbsp;De hydrografische gesteldheid van de Noordzee in

Februari................22

II. nbsp;nbsp;nbsp;De hydrografische gesteldheid van de Noordzee in

Augustus................25

III. nbsp;nbsp;nbsp;De hydrografische gesteldheid en de vischgronden

bij Ijsland................44

IV. nbsp;nbsp;nbsp;De vischgronden dernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kleinenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;trawlvisscherij.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;66

V. De vischgronden dernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;grootenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;trawlvisscherij.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;241

VI. Verspreiding over de gemeenten van de Nederland-

sche visscherijgroep............241

-ocr page 19-

INLEIDING.

De eeuwen door hebben de dichters getuigd van de grootheid der zee. De matelooze ruimte, de grommende branding, de zwellende wolkenstoeten, heel deze oneindigheid van water, windnbsp;en wolken heeft steeds weer inspireerende kracht getoond.nbsp;Vaak is echter te weinig beseft, dat in deze eindeloosheid denbsp;mensch zijn bitter bestaan te verdedigen had. In plaats van dennbsp;droom en de vervoering van dichters en schrijvers wil ik innbsp;deze studie de realiteit trachten te grijpen-, in plaats van hetnbsp;pathos der poëzie het andere pathos der werkelijkheid. Denbsp;nuchtere, zakelijke gegevens van statistieken en tabellennbsp;zullen spreken van een taaien, hardnekkigen strijd, dien eennbsp;sociale groep in onze volksgemeenschap heeft te voeren.nbsp;Slechts de directe deelnemers aan dezen strijd en zij, die opnbsp;indirecte wijze erbij betrokken waren, konden de beteekenisnbsp;ervan in haar vollen omvang beseffen. Ons volk was zoo zeernbsp;in beslag genomen door de intense spanningen in het agrarischenbsp;en industrieele productieproces, dat het weinig belangstellingnbsp;meer kon toonen voor de groote ontwrichting van het Neder-landsche visscherijbedrijf in den ruimsten zin.

Gedurende den mobilisatietijd, dien ik in de omgeving van het visscherijcentrum IJmuiden doorbracht, was ik in de gelegenheid, met de zoo ingewikkelde structuur van het trawl-vissche-rijbedrijf kennis te maken. Bij nader inzicht bleek, dat de grootenbsp;spanningen in genoemd bedrijf niet in eerste instantie eennbsp;gevolg zijn van de heerschende algemeene economische crisis,nbsp;maar vooral van misstanden in structuur, organisatie en be-drijfsmethoden, die in latenten vorm reeds eerder aanwezignbsp;quot;Waren en die de crisisverschijnselen van na 1929 slechts krachtiger en feller accentueerden. Diep getroffen door den zoo ontstellenden omvang der werkloosheid en door het hiermee gepaard gaande onzegbare leed voor de visscherij gemeenschap,

-ocr page 20-

was het mij een behoefte, de functioneele beteekenis van het Nederlandsche trawl-visscherijbedrijf tot object voor dezenbsp;studie te kiezen.

Van Regeeringswege werden reeds tweemaal commissies benoemd (de Commissie-Rijkens in 1931 en de Commissie-Welter in 1934) ter onderzoeking van de oorzaken van den ongunstigennbsp;toestand in het trawl-visscherijbedrijf, teneinde zoo mogelijknbsp;de middelen aan te geven, welke men zou kunnen aanwendennbsp;tot saneering van genoemd bedrijf. In beide rapporten, doornbsp;die Commissies uitgebracht, wordt de groote depressie enkelnbsp;en alleen als een zuiver economisch probleem gezien, een probleem, dat betrekking heeft op de rentabiliteit van de economische productiefactoren kapitaal en arbeid, terwijl de zoo belangrijke elementen van de physische voorwaarden en denbsp;sociale groep als subject van het productieproces, ten eenen-male buiten beschouwing blijven. Maar eenzijdige belichtingnbsp;van het vraagstuk moet noodwendig leiden tot onvolledige gevolgtrekkingen.

Niet, dat deze studie de pretentie heeft, een oplossing aan de hand te doen voor de verwrongen economische en socialenbsp;toestanden der trawlvisscherij. Zij wil slechts een bijdragenbsp;leveren tot een meer concrete kennis van die problemen, welkenbsp;samenhangen met de structuur van het trawl-visscherijbedrijf,nbsp;voorzoover het de productie zelve betreft. In hoofdzaak zal dusnbsp;beschouwd worden het eigenlijke bedrijf tot de aflevering aannbsp;de veiling, terwijl de evenzeer belangrijke momenten van afzet,nbsp;distributie, consumptie en visch-conservenindustrie alleen zullen worden behandeld voorzoover ze van beslissende beteekenis zijn voor het aangeven van richtlijnen tot verbetering vannbsp;genoemde toestanden.

Hoewel het moeilijk is, scherpe grenzen te trekken tusschen de beide belangrijkste productietakken van onze zeevisscherij,nbsp;de drijfnet- en de trawlvisscherij, is het — ter verkrijging vannbsp;een zuivere analyse — niettemin noodzakelijk deze functioneele indeeling zoo scherp mogelijk toe te passen. A. W. Schippers Jzn. komt in zijn dissertatie terecht tot de conclusie; ,,Wijnbsp;constateeren dus een vrijwel volledige scheiding tusschen

-ocr page 21-

de beroepsmatig uitgeoefende haring- en treilvisscherijen.quot; (16531) ^).

Ter beperking van de zoo uitvoerige stof zal voornamelijk aandacht geschonken worden aan de groote trawlvisscherij alsnbsp;continu bedrijf, overwegend met stoomtrawlers uitgeoefendnbsp;en geconcentreerd in IJmuiden. Slechts van terzijde en voor-zoover noodig ter verklaring van de behandelde verschijnselen, zal de kleine trawlvisscherij: het nevenbedrijf van denbsp;drijf-netvisscherij, vooral met motorloggers uitgeoefend, en denbsp;kustvisscherij, overwegend in de territoriale wateren uitgeoefend met motorkotters en motorbotters, in de bespreking betrokken worden.

1) Zie de literatuurlijst.

-ocr page 22-

HOOFDSTUK I.

ALGEMEENE BESCHOUWINGEN.

„La pêche maritime.... elle est devenue Ie cadre, non seulement de catégories sociales et professionnelles dis-tinctes, mais, sur bien des points, de groupes humainsnbsp;autonomes que leur genre de vie différenciait vigoureu-sement de leurs voisins.”

C. Vallaux.Géographie générale des Mers, pag. 7551756.

Alvorens onze aandacht te richten op het eigenlijke trawl-visscherijbedrijf, zullen wij nagaan, welke inzichten door de sociale geografie verkregen kunnen worden in de problemen,nbsp;welke samenhangen met de visscherij in het algemeen.

In verschillende publicaties heeft Van Vuuren zijn ideeën ontwikkeld omtrent het wezen en de methoden van de socialenbsp;geografie. De menschelijke, de sociale groep in haar strevennbsp;naar welvaart, in haar ,,genre de viequot;, is het object van denbsp;wetenschap der sociale geografie, ,,die de verschijnselen wilnbsp;kennen, welke voortvloeien uit de relaties, welke er bestaannbsp;tusschen de menschelijke groep en het woongebied, waarin dienbsp;groep zich georganiseerd heeft.” (215—1).

Zoo zijn in deze relaties dus twee elementen te onderkennen, die onafscheidelijk verbonden zijn; aan de eene zijde de phy-sische mogelijkheden, aan de andere zijde de kenmerken vannbsp;de geestelijke structuur der gemeenschap. In den beginne vrijwel geheel gericht op haar instandhouding, kiest de groep innbsp;haar streven naar welvaart doelbewust een productieproces,nbsp;dat volkomen aangepast is aan de beide genoemde elementen.nbsp;De zintuiglijk waarneembare uitingen van het gekozen productieproces, de occupatievormen, zijn dus tevens manifestatiesnbsp;van de relaties tusschen de menschelijke groep en de natuur.nbsp;,,Die occupatievormen verleenen een eigen karakter aan dat

-ocr page 23-

woongebied, daarin weerspiegelt zich derhalve niet alleen de gang van het welvaartsstreven van een volk, maar evenzeernbsp;zijn geestelijke kracht of zwakheid, zijn levenshouding, zijnnbsp;organisatievormen, voorzoover bepaald door het welvaartsstreven, kortom, het bereikte beschavingsniveau.” (215—1).

Een sociaal-geografische analyse van de visscherij zal dus moeten uitgaan van een beschouwing van de natuurlijke mogelijkheden, zooals deze te zee en te land geboden worden. Vervolgens zullen onderzocht moeten worden die sociale verschijnselen van de visscherij-gemeenschap, die richtinggevend zijnnbsp;voor het gekozen productieproces ten aanzien van de levenshouding en van de sociale structuur. Zoo zullen wij tenslottenbsp;een inzicht kunnen verkrijgen in de functie en de structuur vannbsp;het visscherijbedrijf, en daarmede in de groote spanningen,nbsp;welke daarin tot uiting komen. Eerst dan zal het mogelijk zijnnbsp;de wegen aan te geven, waarlangs verbeteringen in de toekomst te verwachten zijn.

Op drie leidende principes, welke voor de practische toepassing van de sociaal-geografische beginselen van het grootste belang zijn, wordt door Van Vuuren telkens weer de nadruknbsp;gelegd:

1. nbsp;nbsp;nbsp;Er moet een fundamenteel onderscheid gemaakt wordennbsp;tusschen de primaire en de secundaire productiegroepen. Denbsp;eerste treden in hun streven naar welvaart in een directe relatienbsp;met de natuur en produceeren de grondstoffen, die door denbsp;tweede groepen getransformeerd, getransporteerd, gedistribueerd en geruild worden. De sociale groepen van de secundairenbsp;productie staan dus in veel losser verband met de physischenbsp;factoren dan die van de primaire productie. Natuurlijk bestaannbsp;er, al naar den graad van afhankelijkheid van de natuur, verschillende overgangsvormen.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Het streven naar welvaart van de menschelijke samenleving in het algemeen, en dat van de primaire productiegroepen in het bijzonder, moet een functioneel en dynamisch karakter dragen. Functioneel, door de verschillende kenmerken dernbsp;gebieden, waarin de sociale groepen zich georganiseerdnbsp;hebben; dynamisch, door de voortdurende verandering van

-ocr page 24-

het productieproces, eenerzijds tengevolge van de spanningen, die haar oorsprong vinden in de vermeerdering van het aantalnbsp;individuen der groep, anderzijds ten gevolge van het ontstaannbsp;van nieuwe behoeften door het stijgen van het welvaartsniveau.nbsp;Hoogst belangrijke consequenties kunnen hieruit getrokkennbsp;worden voor het visscherijbedrijf in zijn meest ruimen zin.nbsp;Immers, deze beide kenmerken moeten een krachtige stimulans zijn tot samenwerking tusschen de volken onderling, tus-schen de productievormen binnen de volken of groepen, ennbsp;tevens trrsschen hen, die actief aan de productie deelnemen ennbsp;hen, die nog niet of niet meer daarin werkzaam zijn,

3. De aanwezigheid van een surplus, dat de primaire productiegroepen als producenten van voedsel en grondstoffen leveren, is een noodzakelijke voorwaarde voor het ontstaannbsp;en voor de verdere ontwikkeling van de secundaire productie.nbsp;Het surplus van den voedsel- en grondstoffenproducent, vannbsp;den visscher en tot op zekere hoogte ook van den mijnbouwernbsp;— in natura geleverd of omgezet in belangrijke producten voornbsp;de wereldmarkt — is dus bepalend voor het welvaartsniveaunbsp;van een volk. Hierin wortelt de belangrijke sociaal-economi-sche functie van de primaire productie.

Wanneer wij nu met behulp van deze leidende principes het zee-visscherijbedrijf te land en ter zee nader analyseeren, dannbsp;blijken daarin van de beide productievormen de karakteristiekenbsp;eigenschappen vertegenwoordigd te zijn, zij het ook in geheelnbsp;verschillende mate. In zeer scherpen vorm komt in het visscherijbedrijf het beginsel naar voren, dat de activiteit van denbsp;menschelijke groep gebonden is aan de door de natuur gesteldenbsp;grenzen. Niettegenstaande de voortdurende ontwikkeling vannbsp;het bedrijf in dö richting van een steeds verder schrijdendenbsp;mechanisatie en rationalisatie en van steeds toenemende in-vestaties van bedrijfskapitaal, bleef het bedrijf door de natuurlijke fluctuaties in de productie een labiel en dynamischnbsp;karakter dragen, vol onzekerheden en veranderlijkheden. Zoowel quantiteit als kwaliteit van het product bleven volkomennbsp;afhankelijk van de physische factoren. ,,A fishing voyage hasnbsp;always been, and will probably always be, an adventure in

-ocr page 25-

which the risk of failure is great, for the seas which cover the fishing grounds are vast (though not ,,trackless”) areas — innbsp;which it is always easy to miss the prey.quot; (69—202). ,,In denbsp;visscherij speelt de geluksfactor een niet te miskennen rol; ernbsp;zijn visschers, die steeds ,,geluk” hebben, ook al steken hunnbsp;kwaliteiten als visscherman niet zoo uit. Buiten zijn persoonlijke invloed om kan men echter ook zeer ongelukkig zijnnbsp;door nettenverlies, slechte vangst, plotseling optredende reparaties aan schip of motor, een ongunstige marktsituatie op eennbsp;bepaalde dag, e.d..” (115—41).

Hoewel de voortbrenging in het agrarische productieproces in zeer veel opzichten gebonden is aan de natuurlijke factoren,nbsp;de activiteit van den menschelijken geest is dikwijls in staatnbsp;om den grond tot productie te dwingen en zelfs daarbij regelendnbsp;op te treden. De productie van de zeevisscherij daarentegennbsp;ontgaat zoo goed als geheel aan alle menschelijke activiteit,nbsp;terwijl het ten eenenmale onmogelijk is, de veranderlijke phy-sische omstandigheden ook maar eenigszins te beïnvloeden.nbsp;Alleen door het concrete feit, dat er nauwe relaties bestaan tus-schen de hydrografische voorwaarden en de biologische verschijnselen, worden mogelijkheden geschapen, die van hetnbsp;allergrootste belang zijn voor het gekozen productieproces.nbsp;,,Wenn sie intensiv betrieben und dauernd ertragreich sein soil,nbsp;muss sich die Fischerei nach den Leitsatzen biologischer Was-serbewirtschaftung richten. Wie der Landwirt seinen Boden, sonbsp;muss der Wasserwirt das Wasser kennen, seinen Nahrreich-tum und damit die Vorbedingungen des Wachstums der Fische.”nbsp;(167—169). Maar de grillige natuur brengt in haar machtigenbsp;dynamiek de woongebieden der visschen in een voortdurendenbsp;verandering en verleent aan de visscherij een zeer bijzondernbsp;karakter. ,,Unstable equilibrium, a condition of crisis; let usnbsp;repeat these two terms, which characterise the physical naturenbsp;of the fishing grounds.” (58—^185). Zeker, het oogsten op zeenbsp;kan zonder zaaien of ploegen geschieden, niet eenmaal pernbsp;jaar, maar zoo noodig eenmaal per week, en het geweld dernbsp;natuurkrachten kan den oogst nimmer vernielen of vernietigen.nbsp;Toch is de strijd om den oogst der zee binnen te halen moei-

-ocr page 26-

zaam en gevaarvol. „C'est la lutte apre et incessante contre l'océan rebelle et sournois, gardien farouche de ses richesses.nbsp;C’est la lutte contre les forces aveugles et brutales des élé-ments déchainés, lutte contre l’abime et Ie mystère, Ie grandnbsp;jeu tragique du vent et des courants, la brume, Ie gel, la neige,nbsp;la bourrasque et la tempête! C'est la lutte contre l'accident, lanbsp;maladie, la mort...., spectres invisibles et toujours présents.”nbsp;(199—315).

Een der belangrijkste tendenzen van het agrarische productieproces, de beperktheid van het aantal werkkrachten, dat daarin een inkomen kan vinden, tengevolge van de gebondenheid van het landbouwbedrijf aan den bodem, komt — zij hetnbsp;in anderen vorm — tevens naar voren in het visscherijbedrijf.nbsp;De beperkte opname-capaciteit in dit bedrijf hangt ten nauwste samen met het wezen van de visscherij. ,,Das vernünftigenbsp;Höchstmass jeder Fischerei ist in der natürlichen Produktionnbsp;der Meere gegeben, die keine unbegrenzte sein kann.” (223—

442) . Een treffend inzicht in het wezen der visscherij verkrijgennbsp;wij bij een nadere beschouwing van de classificatie der ,,faitsnbsp;essentiels de la géographie humaine”, zooals deze door Jeannbsp;Brunhes gegeven wordt. De visscherij wordt hier niet behandeld in de beide groepen: faits d'occupation improductive dunbsp;sol (maisons et chemins) en faits de conquête végétale et animale (cultures et élevages), doch in de faits d'occupation destructive (dévastations végétales et animales; exploitations mi-nérales), waaronder bij verstaat: ,,toute exploitation de la terrenbsp;qui tend a prélever des matières premières minérales, végétales OU animales, sans esprit et sans mode de restitution.quot; (23—

443) . De vormen van deze occupatie nader aanduidend, zegt hij;nbsp;,,les unes ont évidemment un caractère normal, logique et mé-thodique; les autres, au contraire, ont une intensité immodéréenbsp;qui leur fait mériter la désignation allemande de Raubwirt-schaft, c'est-a-dire de rapine économique, ou, si l'on veut, plusnbsp;simplement, de dévastation. L'économie destructive, Raubwirt-schaft, est, en un sens, une forme particulière de la cueillettenbsp;Sammelwirtschaft, mais elle s'attaque a la nature avec beau-coup plus de violence.” (23—444).

-ocr page 27-

Inderdaad kunnen wij de bijzonder intensieve bevissching van de belangrijkste vanggronden vergelijken met een nietsnbsp;ontziende verzamelnijverheid, nog beter met roofbouw, waarbijnbsp;de onherroepelijke uitputting van de aanwezige voorradennbsp;stelselmatig verder gaat. De geleidelijke quantitatieve en kwalitatieve daling der opbrengsten van verschillende variëteitennbsp;verraadt reeds duidelijk het verregaande stadium van uitputting, waarin onze voornaamste vischgebieden verkeeren. Tennbsp;aanzien van de problemen, welke hieruit voortvloeien, tredennbsp;principieele verschilpunten met den landbouw en den mijnbouw naar voren.

Bij den landbouw is er een voortdurende aanvulling mogelijk van de voedingsstoffen, die door iederen oogst aan den bodemnbsp;onttrokken zijn, krachtens de recreatieve eigenschappen vannbsp;den grond. De menschelijke geest is hier in staat, binnen denbsp;grenzen van de door den bodem geboden mogelijkheden, positief regelend op te treden en den grond door de eeuwen heennbsp;tot een ononderbroken productie te dwingen.

Bij den mijnbouw is het den mensch ten eenenmale onthouden, de aan den grond onttrokken delfstoffelijke producten aan te vullen. Ook de natuur vult zich zelve niet aan, althans nietnbsp;in het tempo, waarin de exploitatie der voorraden door dennbsp;mensch geschiedt. Zoo draagt de provisie der aarde aan delfstoffen een min of meer statisch karakter. In dit verband heeftnbsp;Van Vuuren gewezen op het belangrijke feit, dat er als gevolg van deze uitputbaarheid bepaalde sociale tendenzen optreden ten aanzien van het beheer van de delfstofvoorraden. Bijnbsp;intensief gebruik van de mijnbouwproducten door den menschnbsp;ontstaan spanningen, die uiteindelijk haar oplossing vinden innbsp;de controle op de aanwezige voorraden, door nationalisatienbsp;van de mijnen. Het spreekt vanzelf, dat de consequentie hiervan in laatste instantie zal moeten leiden tot een internationalenbsp;wereldcontróle op de uitputbare voorraden van den mijnbouw.nbsp;(215—14).

Bij de visscherij is het den mensch eveneens onmogelijk, om de aan de zee onttrokken organische stoffen te vervangen. Hetnbsp;gaat echter bij de voorraden der zee niet om doode, anorgani-

-ocr page 28-

10

sche producten, maar om levende wezens, die zich, krachtens de wetten van het organische leven tot instandhouding dernbsp;soort, voortdurend aanvullen. Zoo draagt de dierlijke provisienbsp;der zee een sterk dynamisch karakter. De levensverschijnselennbsp;der planten- en dierenassociaties hangen ten nauwste samennbsp;met de in hun woongebieden heerschende hydrografische toestanden. „Die Lebensvorgange im Meere beeinflussen also dienbsp;Grundlagen der Seefischerei und der Mensch greift mit seinernbsp;Technik des Fischfanges in die Lebensgesetze ein.'-’ (52—108).nbsp;Door de volkomen machteloosheid der menschelijke groep omnbsp;die levenswetten ook maar eenigszins te beïnvloeden, laatnbsp;staan te beheerschen, ontstaat echter een hoogst gevaarlijkenbsp;tendenz, namelijk, om verder te gaan in het onttrekken van denbsp;dierlijke voorraden aan de zee dan met de beginselen van eennbsp;rationeele exploitatie overeen is te brengen. Dan ontstaat roofbouw in den meest schrillen vorm. ,,Das Meer können wir nichtnbsp;bewirtschaften, wir können es allenfalls wirtschaftlich nutzen.nbsp;Bisher hat der Mensch dies nicht getan, sondern er hat die Er-zeugungskraft des Meeres nur ausgenutzt.” (169—^191).

Deze uitputbaarheid der maritieme organische voorraden — nog versterkt door de scherpe concurrentie der verschillendenbsp;volken op de vrije zee — had tot gevolg een streven naar eennbsp;rationeele controle op den aanwezigen vischstand, die, wegensnbsp;de woongebieden der visschen, noodwendig internationaalnbsp;moest zijn. De drang naar een economisch beheer van de uitputbare voorraden der zee heeft, op voorstel van de Zweedschenbsp;regeering, in 1902, geleid tot internationale samenwerking. Ernbsp;werd toen opgericht een ,,Conseil Permanent pour 1'Explora-tion de la Merquot;, die te Kopenhagen gevestigd is en waarinnbsp;vertegenwoordigers van alle deelnemende landen zitting hebben: van België, Denemarken, Duitschland, Groot-Brittannië,nbsp;Nederland, Noorwegen, Rusland, de Vereenigde Staten vannbsp;Noord-Amerika en Zweden. Behalve in de oorlogsjaren is dezenbsp;samenwerking blijven bestaan en zijn er in vele opzichten zeernbsp;belangrijke werkzaamheden verricht, met als uiteindelijk doel:nbsp;„to procure the necessary data for international agreements asnbsp;to protection of the fisheries from overfishing, and the institu-

-ocr page 29-

11

tion of measures for the improvement of same.quot; (31—8). In hoeverre deze werkzaamheden tot practische resultaten geleid hebben, zullen wij in een volgend hoofdstuk nader onderzoeken.

Komen dus op het wijde arbeidsveld der visscherij door de intense natuur-verbondenheid de typische kenmerken van denbsp;primaire productie in sterke mate naar voren, op de concentratiepunten der visscherij op het vasteland zijn enkele karakteristieke verschijnselen van de secundaire productie te onderscheiden. De zichtbare uitingen van het productieproces in de kustplaatsen, de visscherijhavens met haar uitgestrekte kaden, denbsp;haveninstallaties in al haar vormen, de grootsche vischhallen, denbsp;tallooze nevenbedrijven en vooral ook de krachtige dynamieknbsp;van het verkeersapparaat vertoonen zeer duidelijk de trekkennbsp;van de secundaire productie. Ook heeft de sterke concentratienbsp;der groote zeevisscherij in slechts enkele havenplaatsen en denbsp;daarmee gepaard gaande migratie van een belangrijk deel dernbsp;visscherij-groep naar deze centra, een agglomeratie in hetnbsp;leven geroepen, die bij uitstek het beeld vertoont van een huisvesting der secundaire productiegroep. Bovendien heeft de „industrial revolutionquot;, door de toepassing van nieuwe bedrijfs-methoden en door de invoering van diverse technische uitvindingen en verbeteringen, het oude visschersbedrijf op een zoodanige wijze getransformeerd, dat het meer en meer het uiterlijk aanzieh kreeg van een zuiver industrieele onderneming;nbsp;,,a cleavage arose between an old industry and a new one withnbsp;different fields of operations, which meant different workingnbsp;conditions for the fishermen.quot; (64—531). Een noodzakelijk gevolg van dezen ontwikkelingsgang was een functioneele differentiatie, waarmee in maatschappelijken zin gepaard ging eennbsp;sociale splitsing, een klasse-vorming. Er was weinig plaatsnbsp;meer voor den zelfstandigen visscher, patriarchale vereenigingnbsp;van arbeider, leider, ondernemer en handelaar. (196—270).

In aanmerking genomen deze elementen der secundaire productie, is het gevaar niet denkbeeldig, het visscherijbedrijf eenzijdig te beschouwen. Vooral zij, die het bedrijf in zijn industrieele uitingen alleen ,,van den wal afquot; willen bestudeeren.

-ocr page 30-

12

doch die nooit kennis genomen hebben van de eigenlijke uitoefening van het arbeidsproces op de wijde, grillige zee en die nooit ten volle gevoeld hebben de machtige elementen der majestueuze natuur, zullen een volkomen scheeve voorstellingnbsp;verkrijgen van het wezen der visscherij. Zoo vat de Rijkscommissie voor Werkverruiming in het rapport betreffende denbsp;reorganisatie van het visscherijbedrijf, welk rapport in 1934nbsp;werd uitgebracht, het bedrijf in zijn vollen omvang op als eennbsp;op moderne leest geschoeide industrie. ,,Het zal dus moetennbsp;worden geleid volgens dezelfde commercieele en bedrijfstech-nische principes, die voor alle moderne bedrijven gelden.”nbsp;(123—79). In deze praemisse ligt dan ook reeds noodwendignbsp;opgesloten, dat de uiteindelijke conclusies, waartoe de Commissie komt ten aanzien van de verbetering van den toestandnbsp;in het bedrijf, een zeer eenzijdig karakter moeten dragen en alsnbsp;gevolg daarvan niet in alle opzichten te aanvaarden zijn.nbsp;Immers, niettegenstaande de sterk doorgevoerde modernisee-ring van het bedrijf tengevolge van mechanisatie en rationalisatie, is het nimmer los te maken van de physische grondslagen. Nooit zal een zoodanige vermindering der fluctuatiesnbsp;in de productie en een stabilisatie van de bedrijfsomstandigheden mogelijk zijn en nooit zal een zoodanige regularisatienbsp;van de aanvoeren en de prijzen tot stand kunnen komen, als ditnbsp;in de zuiver industrieele productie het geval is. Hier komt dusnbsp;op treffende wijze tot uiting de begrenzende eigensdhap van denbsp;natuur. Zoo is de menschelijke geest binnen de gekozen woonruimte wel de scheppende, de modificeerende, maar de woonruimte zelve blijft in haar eigenschappen de grenzen stellennbsp;aan de activiteit van dien menschelijken geest. (215—1). Er isnbsp;nauwelijks een bedrijf te noemen, waarin dit beginsel in zoonbsp;frappanten vorm naar voren komt als in het visscherijbedrijf.nbsp;Iedere verhandeling, die inzicht wil geven in de structuur vannbsp;het visschersbedrijf, en die zoodoende zou kunnen dienen alsnbsp;richtlijn bij het opheffen van de evenwichtsstoringen daarin, zalnbsp;dit fundamenteele beginsel in zijn uiterste consequenties moeten aanvaarden. Loochening van dit grond-principe van hetnbsp;bedrijf zal noodwendig leiden tot onjuiste gevolgtrekkingen en

-ocr page 31-

13

de aan te geven richtlijnen zullen onherroepelijk in verkeerde banen verloopen.

Trouwens, ook de visschershavens, speciaal die van de groote zeevisscherij, zijn in haar ontstaan en in haar ontwikkeling innbsp;sterke mate gebonden aan de natuurlijke omstandigheden.nbsp;„Will man die im Hafenplatz durch Zusammentreten von Naturnbsp;und Menschenwerk entstehenden Raumgebilde analytisch erkennen, in ihrer Entstehung und ihrem Sinn begründen undnbsp;synoptisch als Raumkomplex oder Hafenlandschaft erfassen,nbsp;so kommen dafür morphologische, hydrologische, ozeanolo-gische und meteorologische Grundlagen in Betracht, wobei dienbsp;eine oder andere dieser Grappen jeweils im Vordergrundenbsp;stehen kann.quot; (93—331). De ligging van een visschershaven tennbsp;opzichte van het afzetgebied, en vooral ook de ligging ten opzichte van de belangrijkste vanggronden, zijn als bepalendenbsp;standplaatsfactoren van doorslaggevende beteekenis. Een goednbsp;inzicht in de fundamenteele waarde van een visschershavennbsp;geeft Green, wanneer hij zegt: ,,The fishing port is the channelnbsp;between the source of supply and the ultimate consumer of thenbsp;produce; it is the depot where the huge heterogeneous massnbsp;of sea produce is sorted out for our different cities.quot; (50—74).nbsp;Het speciale karakter van den aanvoer of uitvoer drukt altijdnbsp;een bepaalden stempel op een haven, wat zich duidelijk manifesteert in de haveninrichting, in het geheele havenbeeld. Ditnbsp;geldt ook in sterke mate voor een visschershaven. ,,Dabei kannnbsp;sich durchaus ein buntes wirtschaftliches Bild durch die ver-schiedenen mit der Fischerei verknüpften Industrien ergeben,nbsp;durch das Ganze aber geht als roter Faden die Fischerei.quot;nbsp;(93—341).

Tenslotte zij nog een enkel woord gewijd aan de beteekenis van de visscherij voor een volk in het algemeen^ en voor hetnbsp;Nederlandsche volk in het bijzonder.

Zij is van eminent belang voor de economische structuur van een volk, daar zij een uitnemende werkgelegenheid biedt,nbsp;niet alleen in het eigenlijke visscherijbedrijf, maar ook in denbsp;distributiebedrijven en in de tallooze nevenbedrijven, en welnbsp;op een zoodanige wijze, dat door haar in geen enkelen vorm

-ocr page 32-

14

stoffen onttrokken worden aan den vaderlandschen bodem.

Ook is zij van het grootste belang voor de sociale structuur van een volk, daar zij de belangrijke functie vervult van eennbsp;aandeel te leveren in het overschot van de primaire productie.nbsp;Dit overschot is immers de noodzakelijke voorwaarde voor hetnbsp;ontstaan en voor de ontwikkeling van de geweldige industrieelenbsp;ondernemingen en van de gigantische agglomeraties van onzenbsp;moderne wereldgemeenschap.

Geprojecteerd tegen den achtergrond van den indrukwekken-den ontwikkelingsgang der menschheid, verkrijgt zoo de vis-scherij, ofschoon op zichzelf beschouwd weinig belangrijk, een fundamenteele beteekenis. Zoo gezien, wordt zij opgenomen innbsp;een grooter verband en biedt als zoodanig grootsche perspectieven. Deze komen op een bijzondere wijze tot uiting in denbsp;historische ontwikkeling van ons vaderland. ,,The vast colonialnbsp;possessions of the Netherlands to day can be considered annbsp;indirect heritage from the North Sea fisheries.quot; (10—677). Ennbsp;Jan Romein schrijft zoo treffend in zijn in 1940 verschenen brochure ,,Oorsprong, voortgang en toekomst van de Nederlandsenbsp;geestquot;: ,,Werd niet alles wat Nederland tot op dit ogenblik aannbsp;de wereld gegeven heeft in laatste instantie geboren uit denbsp;nood van zijn waterrijk land, dat zelf niet voldoende voedselnbsp;opleverde, zodat de bevolking gedwongen was uit vissen ennbsp;uit varen te gaan?quot; (160—23). Een positief antwoord op dezenbsp;vraag behoeft nauwelijks gegeven te worden.

-ocr page 33-

HOOFDSTUK II.

DE NATUURLIJKE. VOORWAARDEN VOOR DE TRAWLVISSCHERIJ.

„Ces eaux boréales, celles de la mer du Nord en particulier, se caractérisent par leur étonnante richesse de vie; certaines espèces ont une prodigieuse fécondité.’'

A. Demangeon - Les Hes Britanniques, pag. 46.

I. nbsp;nbsp;nbsp;Algemeen.

Het visscherijbedrijf heeft twee aspecten, scherp te onderscheiden, doch ook onafscheidelijk verbonden. Het eene aspect, het operatieterrein, ligt op de wijde zee, is onbepaald en steedsnbsp;wisselend en vertoont derhalve een sterk dynamisch karakter.nbsp;Het andere aspect, de operatiebasis, ligt op het land, is bepaald en vast en is daardoor statisch van karakter.

Operatiebasis en operatieterrein, visschershaven en visch-grond, beide in het visscherijbedrijf tot een synthese gebracht, hebben ieder hun eigen werkingssfeer en stellen ieder hun eigennbsp;voorwaarden. Een onderzoek naar de physische grondslagennbsp;der visscherij zal dus die twee-eenheid moeten analyseeren ennbsp;de mogelijkheden, door de natuur aan de menschelijke groepnbsp;geboden, te land en ter zee, afzonderlijk behandelen.

II. nbsp;nbsp;nbsp;Tei zee.

Het operatieterrein der Nederlandsche trawlvisscherij is zoa goed als geheel beperkt tot het Noordzeegebied. Een uiterst gering percentage der stoomtrawlers bezoekt andere vischgron-den: in de IJslandsche wateren, de Barentsz Zee, de lersche Zee,nbsp;Het Kanaal en de omgeving van de Lofoten. In 1938 was 96,25 ®/onbsp;der vangst van de stoomtrawlers afkomstig uit Noordzee, lersche Zee en Engelsch Kanaal^). Daar elk vischgebied vrijwel

1) Afzonderlijke gegevens dezer gebieden zijn niet te verkrijgen.

-ocr page 34-

16

een afgesloten geheel vormt, waarin de hydrografische, biologische en klimatologische toestanden in zeer vele opzichten van andere wateren verschillen, zullen wij bij de besprekingnbsp;der natuurlijke voorwaarden uitsluitend onze aandacht richtennbsp;op de beide belangrijkste gebieden, in casu het Noordzeegebiednbsp;en dat van de IJslandsche wateren.

De physische voorwaarden der trawlvisscherij op de pela-gisch levende haring zullen, wegens haar bijzonder karakter, niet behandeld worden. Deze tak van visscherij, die nog slechtsnbsp;in den laatsten tijd zijn beoefening vindt, is trouwens voor onsnbsp;land nog weinig belangrijk.

A. De Noordzee.

1. Algemeen karakter.

Gelegen aan den noord-westrand van het Europeesche vasteland, door Groot-Brittannië gedeeltelijk afgesloten van den Atlantischen Oceaan, draagt de Noordzee het uitgesprokennbsp;karakter van een continentale randzee. Als vastelandsstoep isnbsp;de zeebodem een machtige voortzetting van het continent totnbsp;de isobathe van 200 m., om dan vrij steil tot een grooterenbsp;diepte weg te zinken. Daar de Noordzee naar twee zijden innbsp;open verbinding met den oceaan staat, is het moeilijk, eennbsp;scherpe begrenzing vast te stellen. In verband met een goedenbsp;uitoefening van het visscherijbedrijf werden bij. de internationale overeenkomst van 6 Mei 1882 te 's-Gravenhage, betreffende de regeling van het politietoezicht der visscherij buitennbsp;de territoriale wateren van de aangrenzende landen, de volgende grenzen bepaald: In het noorden de parallel van 61°nbsp;noorderbreedte, vandaar de Noorsche kust tot den vuurtorennbsp;van Lindesnaes, en vervolgens een rechte lijn naar den Deen-schen vuurtoren van Hanstholm. In de Straat van Dover denbsp;verbindingslijn tusschen den vuurtoren van Kaap Gris Nez naarnbsp;den oostelijken vuurtoren van South Foreland. In het westennbsp;de lijn van de noordpunt van Schotland, Duncansby Head, naar

1) Volgens artikel 4 van de Noordzee-Conventie.

-ocr page 35-

17

de zuidpunt van South Ronaldsha, dan de oostkust van de Or-kaden tot den vuurtoren van North Ronaldsha, vervolgens een rechte lijn naar de zuidpunt van de Shetland eilanden, dennbsp;vuurtoren van Sumburgh Head, en zoo langs de oostkust vannbsp;de Shetland eilanden tot den vuurtoren van North Unst, langsnbsp;welks meridiaan de parallel van 61° noorderbreedte weernbsp;wordt bereikt. Aldus begrensd, heeft de Noordzee een oppervlakte van rond 571.900 km^, dat is ten naaste bij vijftien maalnbsp;de oppervlakte van Nederland. (143—4).

Vanzelfsprekend is de 61ste parallelcirkel als scheiding van Noordzee en Noorsche Zee een volkomen willekeurige afbakening, welke in geen enkele mate rekening houdt met denbsp;hydrografische, biologische en technische factoren, die vannbsp;belang zijn voor de uitoefening van het visscherijbedrijf. Innbsp;verband hiermede is het dan ook beter, de gebieden ten noorden van 61° N.B. tot aan den rand van de shelf, dus tot aan denbsp;dieptelijn van 200 m., als behoorende tot de Noordzee te beschouwen. Terecht spreekt ook de Nota aangaande de Noord-zee-Conventie, als bijlage opgenomen in het Rapport der Commissie voor de Haringvisscherij (ingesteld bij beschikking vannbsp;den Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw vannbsp;1 September 1926, No. 1406, Afd. Visscherijen), van een verouderd karakter der daarin voorkomende bepalingen, in casunbsp;van een niet meer nauw omsluiten van het terrein, waarbinnennbsp;de internationale visscherij zich afspeelt. (122—200)

Volgens Schott is de Noordzee een onderdeel van het Noord-atlantische overgangsgebied, een west-oost gerichten gordel, bestaande uit koude en warme watermassa's, die zich in denbsp;noordelijke gematigde zone van den Atlantischen Oceaan uitstrekt. In het uiterste westen, langs de Noordamerikaanschenbsp;kust, bestaat dit overgangsgebied slechts uit een smalle strook,nbsp;tengevolge van het dicht bijelkaar komen van den warmennbsp;Golfstroom en den kouden Labradorstroom. In het oosten, aannbsp;de noord-westkust van Europa, vormt het overgangsgebiednbsp;echter een breeden band ten gevolge van de grootsche ontwikkeling der ondiepe vlakzee, die in sterke mate beïnvloed wordtnbsp;door de warme wateren van den Golfstroom. (172—286)

2

-ocr page 36-

18

2. Hydrografische gesteldheid.

a. Diepte en hodemreliei. (zie Kaart V).

Als onderzeesche zoom van het Noord-westeuropeesche vasteland, bestaat de Noordzeebodem, globaal gezien, uit een vrij geleidelijke, van het zuiden naar het noorden afhellende vlaktenbsp;tot aan den stellen rand der Noorsche zee. Alleen de smallenbsp;inzinking langs de west- en zuidkust van Noorwegen, die zichnbsp;met steeds grooter wordende diepte tot in het Skager Rak voortzet, is te beschouwen als een zuidelijk verlengstuk van denbsp;Noorsche Zee. Behalve in deze Noorsche Geul, waarin dieptennbsp;voorkomen van 300 tot 700 m., is de Noordzee nergens meernbsp;dan 200 m. diep. Zij draagt dus, vergeleken met den Atlanti-schen Oceaan, waar diepten gepeild worden van meer dannbsp;2000 m., het karakter van een zeer ondiepe vlakzee. Afgeziennbsp;van enkele onregelmatigheden in het bodemrelief, is de over-gang naar grootere diepten betrekkelijk regelmatig, zoodat hetnbsp;op grond van de morphologische gesteldheid van den zeebodemnbsp;zelfs mogelijk is, de Noordzee in drie zónes te verdeelen:

1. nbsp;nbsp;nbsp;Het zuidelijk gedeelte, bezuiden de parallel van 54°nbsp;noorderbreedte, welke lijn globaal genomen overeenkomt metnbsp;de isobathe van 40 m., omvat de trechtervormige vernauwingnbsp;van de Noordzee tot in den mond van Het Kanaal. Slechts hetnbsp;uit het Nauw van Calais komende Diep-waterkanaal, een naarnbsp;het noorden steeds breeder wordende geul, die zich langs denbsp;oostkust van Engeland tot bijna 53° N.B. uitstrekt, heeft eennbsp;diepte van 40 tot 60 m. Zooals wij zullen zien, vormt dit zuidelijk gedeelte der Noordzee in vele opzichten een min of meernbsp;afgesloten, zelfstandig gebied, wat voor de visscherij van eminente beteekenis is.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Het noordelijk gedeelte, ten noorden van de 58ste breedtegraad, breidt zich uit tot aan den rand van de ,,continentalnbsp;shelf', even benoorden 61° N.B.. In grove trekken valt de parallel van 58° N.B. samen met de isobathe van 100 m.; deze diepte-lijn loopt bewesten den meridiaan van 1°30' O.L. eenigszinsnbsp;ten zuiden, beoosten genoemden middagcirkel eenigszins tennbsp;noorden van den 58sten breedtegraad. Afgezien van de diepenbsp;inzinking der Noorsche Geul in het oostelijk deel, worden in

-ocr page 37-

19

deze noordelijke zóne van de Noordzee overwegend diepten van 100 tot 200 m. gepeild.

3. Het middengedeelte, dat zich tusschen de parallelen van 54° en 58° noorderbreedte als de breedste zóne uitstrekt, kenmerkt zich, in tegenstelling met de beide andere zónes, doornbsp;vrij onregelmatige diepteverhoudingen. Globaal genomen verdeelt de isobathe van 60 m. het middengedeelte in twee gebieden. Als een vrijwel rechte diagonaal loopt deze dieptelijn vannbsp;het zuidwesten aan de oostkust van Engeland (in de omgevingnbsp;van Whitby) naar het noordoosten, tot benoorden Jutland. Behalve de tot 40 m. diepe zóne langs de kust van de Duitschenbsp;Bocht en van Denemarken, en de ondiepe Doggersbank, bestaat het gebied ten zuiden van genoemde diagonaal overwegend uit diepten van 40 tot 60 m. Ten noorden van de 60 m.-dieptelijn vinden we voornamelijk diepten van 60 tot 80 m., metnbsp;uitzondering van de Noorsche Geul in het noordoosten en hetnbsp;zeer onregelmatig gevormde, 80 tot 100 m. diepe, noord-zuidnbsp;gerichte bekken in het westen.

Hoewel het bodemrelief der Noordzee, behoudens de langgerekte, diepe omranding van Noorwegen, weinig scherpe diepteverschillen te zien geeft, moeten wij ons den bodem tochnbsp;niet voorstellen als een monotone, vlakke uitgestrektheid. Ondiepe banken en diepere bekkens, waarbij de boderh overnbsp;groote afstanden weinig verscheidenheid vertoont, wisselen afnbsp;met langgerekte ruggen, smalle inzinkingen en breede geulen.nbsp;De oude beddingen der prae-glaciale rivierensystemen zijn duidelijk als diepere deelen te onderkennen. De isobathe van 60 m.nbsp;dringt met twee inhammen het ondiepe zuidelijke gedeelte dernbsp;middenzóne binnen; ten westen en ten noordoosten van denbsp;Doggersbank.

De westelijke inham is de prae-glaciale monding van het systeem van Maas en Rijn, die via Suffolk en Norfolk in eennbsp;machtige bedding naar het noorden stroomden. Aan den zuidrand der Doggersbank heeft de plistocene Rijn de Silverpit geërodeerd. Verder zuidwaarts vinden wij het reeds genoemdenbsp;Diep-waterkanaal met een westelijken zijtak als prae-glaciale

-ocr page 38-

20

bedding van de Theems, die in den plistocenen tijd een linker zijrivier van den Rijn was.

De diepe inzinking ten noordoosten van de Doggersbank, met de Noordelijke en Zuidelijke Slikbank, wijst zuid-oost-waarts in de richting van het tweede prae-glaciale rivierensysteem in het zuidelijke en middelste gedeelte van de Noordzee, dat van Eems, Weser en Elbe. (173—271).

Tusschen de beide systemen bevindt zich in het middengedeelte der Noordzee de grootste van alle banken, de uitgestrekte Doggersbank, als een opgestuwde prae-glaciale heuvel. Aan den zuid-westrand ligt de beruchte ,,Patchquot;, waarbovennbsp;slechts 13 m. water staat, zoodat daar bij stormachtig weer eennbsp;gevaarlijke branding kan ontstaan.

b. Bodemgesteldheid, (zie de Kaarten IV en V).

Over zeer groote uitgestrektheden bestaat de Noordzeebo-dem uit fijn zand of uit een mengsel van zand en slik. In enkele gebieden vinden wij een uit slik en modder bestaandennbsp;ondergrond, dikwijls met zand, steenen, oester- of mosselschelpen vermengd. Door den sterken invloed der getij stroomennbsp;is het glaciale materiaal voor het grootste deel reeds in dennbsp;zeebodem verdwenen, zoodat er betrekkelijk weinig ruwe,nbsp;zuiver steenachtige gronden te vinden zijn. (222—32). Slechtsnbsp;op enkele plaatsen, vooral op de ondiepe banken in de zuidelijke zóne, vinden wij talrijke fragmenten van Noorsch materiaal en groote blokken van Noorsche gesteenten. (173—271).nbsp;Zeer sporadisch komt de kale rotsgrond aan de bodemopper-vlakte: hier en daar aan de oostkust van Engeland en Schotland,nbsp;op de Vlaamsche Banken en bij Helgoland. (143—11).

c. Stroomingen. (zie de Kaarten I en II).

De belangrijkste waterbewegingen in de Noordzee danken haar ontstaan aan de getijden, die door de beide toegangspoorten uit den Atlantischen Oceaan naar binnen dringen. Door denbsp;verschillende breedte van deze verbindingen met den Oceaannbsp;vertoonen de stroomingen een ingewikkeld beeld. Daar de zuidelijke poort^ het Nauw van Calais, te smal en te ondiep is

-ocr page 39-

21

om behoorlijk ontwikkelde getijgolven door te laten, treden deze vooral de noordelijke poort, om Schotland heen, binnen.

De noordelijke, uit eb- en vloedstroom resulteerende beweging, de ,,reststroom”, loopt, onder invloed van de aardrotatie, langs de Schotsche en Engelsche kusten naar het zuiden, ennbsp;dan, ter hoogte van de Doggersbank, in de omgeving van dennbsp;54sten breedtegraad, naar het oosten in de richting van denbsp;Duitsche Bocht. Met een zijtak, komende van het stroomsy-steem, dat de zuidelijke Noordzee beheerscht, vervolgt zij haarnbsp;weg langs de Friesche waddeneilanden naar het oosten, wordtnbsp;door de Deensche kust in noordelijke richting gedwongen ennbsp;is tot in het Skager Rak te volgen. Van hier uit voert de aannbsp;de oppervlakte ontwikkelde Baltische stroom veel Oostzee-water naar westelijke regionen.

Door de steeds grooter wordende wrijving, ontstaan door het langzamerhand afnemen der diepte, worden van de getijgolven, kort na binnenkomst door de noordelijke poort, secundaire golven afgesplitst, die — min of meer dwars over denbsp;Noordzee loopende — met de omgebogen hoofdgolf interferee-ren. Dit interferentieverschijnsel wordt nog geaccentueerd ennbsp;tot de nog niet omgebogen hoofdgolf uitgebreid, doordat denbsp;kusten de dwars overloopende golven terugkaatsen. (173—nbsp;275/276). ,,Neben diesen hauptsachlichsten Wasserbewegungennbsp;treten an den Küsten, besonders an der schottischen Ostküstenbsp;und in der deutschen Bucht, noch eine Reihe von lokalen Wir-beln und Strömungen auf, die durch die Gezeitenströme, dasnbsp;Bodenrelief oder Mischungsvorgange des Wassers bedingtnbsp;sind.quot; (222—34/35). Vooral ook in de omgeving der aestuariën,nbsp;waar het water als door een onzichtbare, gigantische krachtnbsp;door de nauwe openingen gestuwd wordt, stroomt het waternbsp;tweemaal per dag met groote snelheid heen en weer.

De uit de zuidelijke poort, het Nauw van Calais, komende ,,reststroom” baant zich een weg in noordoostelijke richtingnbsp;langs de Belgische en Nederlandsche kusten en splitst zich tennbsp;noorden van de Noordhollandsche eilanden in twee takken. Denbsp;eene tak laat zich volgen, vereenigd met de geweldige watermassa van het noordelijke stroomsysteem, tot in het Skager

-ocr page 40-

22



-ocr page 41-

23

Rak. De andere tak doorkruist de Noordzee ten zuiden van de Doggersbank, in de omgeving van den 54sten breedtegraad, innbsp;westelijke richting en buigt ter hoogte van de kust van Norfolknbsp;om in zuidelijke richting. (222—34). ,,Met deze stroomverdee-ling hangen bijzonderheden in de verdeeling van temperatuurnbsp;en zoutgehalte van het zeewater en eigenaardigheden in hetnbsp;bodemrelief samen, die het zuidelijke deel tot een min of meernbsp;op zichzelf staand woongebied voor levende wezens stempelen.quot; (129—217).

Zoo kunnen wij dus, aan den eenen kant in het zuidelijk gedeelte, aan den anderen kant in het middelste en noordelijke gedeelte der Noordzee, twee min of meer gesloten stroomsy-stemen onderscheiden, die in groote trekken tegengesteld aannbsp;de wijzers van een uurwerk loopen. Vooral vormt het zuidelijknbsp;gedeelte een min of meer zelfstandig gebied, wat van uitermatenbsp;groote beteekenis is. ,,Hoewel er in het noorden geen zichtbarenbsp;grenzen bestaan, heeft dit gebied toch zijn eigen vischwereld,nbsp;zijn eigen bodemfauna, zijn eigen plankton, kortom zijn eigennbsp;levende natuur, waarin slechts zelden zwervelingen uit hetnbsp;noorden indringen. Het is een vreemd en moeilijk te vattennbsp;denkbeeld, dat daar ergens ter hoogte van de 54-ste breedtegraad een onzichtbare barrière gevonden wordt. En toch is zijnbsp;er.quot; (129—217).

Behalve deze horizontale waterverplaatsingen, al of niet geaccentueerd door de windverhoudingen, kunnen wij in deze sterk dynamische randzee nog tal van verticale waterbewegingen vaststellen, ontstaan door de werking der getijden, door denbsp;afkoeling der oppervlakte-lagen in het koude jaargetijde, doornbsp;de ongelijke verwarming tengevolge van diepteverschillen,nbsp;door het onderscheid in zoutgehalte tengevolge van het plaatselijk aanwezig zijn van groote zoet-watermassa's en door totnbsp;opstijging gedwongen dieptestroomen tengevolge van verheffingen in het bodemrelief.

d. Temperatuur, (zie de Kaarten I en II).

Een der belangrijkste eigenschappen van water is zijn groote soortelijke warmte: er is voor water, in vergelijking met andere

-ocr page 42-

24

stoffen, zeer veel warmte noodig om het slechts 1 ° C. in temperatuur te doen stijgen, terwijl er omgekeerd relatief veel koude voor noodig is om het 1 ° C. te doen dalen. Het gevolg is, dat hetnbsp;zeewater in het voorjaar en in den zomer veel langzamer warmer en in de herfst en den winter veel langzamer kouder wordtnbsp;dan de lucht. De amplitude van de temperatuur gedurende dennbsp;loop van het jaar is dan ook voor water veel geringer dan voornbsp;lucht. Door de grootere amplitude van de vastelandstempera-tuur is ook de amplitude van het zeewater in de kustzone groo-ter dan in de volle zee, zoodat de kuststrook op onze breedtenbsp;in den winter enkele graden kouder en in den zomer enkelenbsp;graden warmer is dan in de open zee. Zoo is de gemiddeldenbsp;oppervlakte-temperatuur in de warmste maand (Augustus) aannbsp;de kust 17,5° C. en in de open Noordzee 16,5° C.; in de koudstenbsp;maand (Februari) zijn deze cijfers resp. 4° en 6° C.. (143—8)

De getijstroomen, die uit den Atlantischen Oceaan door de noordelijke en zuidelijke poort de Noordzee binnendringen,nbsp;oefenen een grooten invloed uit op de hydrografische toestanden, zij het ook, dat de hoeveelheden der verschillende watermassa's sterk aan schommelingen onderhevig zijn. Böhnecke,nbsp;die het maandelijksche, procentueele aandeel van de verschillende soorten water aan de oppervlakte van de Noordzee berekende, onderscheidde vier categorieën water, namelijk Noordelijk Atlantisch water, Atlantisch Kanaalwater, Noordzeewaternbsp;en tenslotte Baltisch en kust-water. In de koudste maand zijnnbsp;de getallen daarvan onderscheidenlijk; 22,2 ®/o, 1,1 quot;/o, 60,0 ®/onbsp;en 16,2 “/o, in de warmste maand: 4,1 “/o, 0,0 ®/o, 62,7 */o ennbsp;33,0 quot;/o, terwijl het jaargemiddelde resp. bedraagt: 12,6 quot;/o, 0,5 quot;/o,nbsp;62,5 »/a en 24,3 “/o. (222—34quot;)).

Het relatief warme Atlantische water in den winter en het relatief koude oceanische water in den zomer, dat door de noordelijke en zuidelijke poort de randzee binnengolft, doet op duidelijke wijze — zooals te zien is op de kaart — tot ver in denbsp;Noordzee zijn invloed gelden. Vooral vormt de noordelijke

1); G. Böhnecke—Salzgehalt und Strömungen der Nordsee, pag. 16.

-ocr page 43-

25



-ocr page 44-

26

stroom van het Atlantische water in den winter een goede compensatie voor het relatief koude water van den Baltischennbsp;stroom, die dan aan de oppervlakte in de richting van de Dog-gersbank sterker ontwikkeld is. (222—36).

In de smalle, zuidelijke Noordzee heerscht zoowel in horizontalen als in verticalen zin een vrij gelijkmatige watertemperatuur, in den winter van ongeveer 4° tot 5° C., in den zomer van 10° tot 16° C.. Tengevolge van de geringe diepte wordennbsp;de wateringen door de krachtige eb- en vloedbewegingen zoodanig gemengd, dat het water van den bodem tot aan de oppervlakte, vooral in het voorjaar en in den herfst, vrijwel homo-therm is. (222—35). In het diepere middengedeelte van denbsp;Noordzee kunnen wij de oppervlaktelagen tot op 50 m. dieptenbsp;als een voortzetting beschouwen van het zuidelijke gedeelte,nbsp;met vrijwel dezelfde temperatuur, terwijl de waterlagen beneden de 50 m. een specifiek noordelijk karakter dragen. Zelfsnbsp;in den zomer heerscht er in deze diepe lagen een wintertoe-stand met een temperatuur van beneden 7° C.. Zoo vinden wijnbsp;dus in het middengedeelte twee geheel verschillende waterlagen: een bovenlaag met jaarlijks vrij groote temperatuurschommelingen, en een benedenlaag met een betrekkelijk constante temperatuur gedurende alle seizoenen. (178—41).

e. Zoutgehalte, (zie de kaarten I en II).

Het is niet te verwonderen, dat ook deze eigenschap van het zeewater in hooge mate bepaald wordt door het voortdurendenbsp;hinnenstroomen van het oceanische water tengevolge van denbsp;getijden. Door de noordelijke poort dringt het Atlantische waternbsp;met een zoutgehalte van 35,2 tot 35,3 “/oo binnen en wordt vooralnbsp;langs den zeebodem naar het zuidoosten en oosten in de richting van Jutland getransporteerd. (173—267). De diepe Noor-sche Geul brengt dit sterk zouthoudende water als benedenstroom naar het zuiden tot in het Skager Rak.

De Baltische stroom daarentegen brengt vooral in het voorjaar veel Oostzeewater, dat zich gaandeweg reeds gemengd heeft met de wateren uit Kattegat en Skager Rak, met eennbsp;zoutgehalte van 32 tot 34 promille als bovenstroom naar het

-ocr page 45-

27

middengedeelte der Noordzee. (222—33). In groote uitgestrektheden breidt zich dan dit relatief zoete Oostzeewater over de zoute en dus zwaardere onderlagen uit.

Zoo wordt dus het isohalinenbeeld over een groote oppervlakte van het noordelijke en middelste gedeelte der Noordzee, met uitzondering van een smalle strook langs de Schotschenbsp;Oostkust en de waaiervormige invloedszóne van den Balti-schen stroom, in sterke mate beïnvloed door het machtige bin-nenstroomen van het zoutrijke Atlantische water door denbsp;breede, noordelijke poort.

Ook door de nauwe, zuidelijke poort dringt een smalle langgerekte tong van Atlantisch water met een zoutgehalte van 35 °/oo de zuidelijke Noordzee binnen, die bij een gunstige windrichting somtijds te volgen is tot in de Duitsche Bocht. (143—7).

De ondiepe, uitgestrekte kustgebieden van het zuidelijk gedeelte en van het zuidoostelijk middengedeelte van de Noordzee, die niet onder invloed staan van het sterk zouthoudende oceaanwater, vertonnen een volkomen ander beeld. Groote uitgestrektheden, aan de oppervlakte nog sterker geprononceerdnbsp;dan op den bodem, bestaan uit water met een zoutgehalte vannbsp;ongeveer 34 “/oo. Tengevolge van het toestroomen van geweldige zoet-waterhoeveelheden der continentale rivieren daalt hetnbsp;zoutgehalte in de ondiepe gebieden voor de Duitsche kust desnbsp;zomers tot zelfs 31 “/oo; door de zeer geringe diepte kunnen denbsp;meer zoutrijke en dus zware watermassa’s onmogelijk uit hetnbsp;noorden of uit het westen hierin binnendringen. (222—33). Overigens worden in de ondiepe gebieden door de krachtige werking der getijden en de beroering door storm het zoutere ennbsp;zoetere water zoo sterk dooreengemengd, dat het water in denbsp;zuidelijke Noordzee — afgezien van de lange, zoutrijke Atlantische tong, die in meer of minder sterken vorm altijd aanwezignbsp;is — van den bodem tot aan de oppervlakte, vrijwel homo-halien is.

In grove trekken het Noordzeewater naar het zoutgehalte analyseerend, komen Pettersson en Ekman tot de volgendenbsp;onderscheiding: Oceaanwater van 35 “/oo en meer, Noordzeewater van 34 tot 35 “/«o en Bankwater (d.i. water, dat in de

-ocr page 46-

28

ondiepe deelen ontstaat door menging van het getijwater en het zoetere water van het vasteland) van 32 tot 34 “/oo.nbsp;(173—269).

3. Biologische gesteldheid.

Een der meest eigenaardige kenmerken van de dieren-asso-ciatie in het Noordzeegebied is haar bijzonder groote rijkdom aan individuen; dit in tegenstelling met haar betrekkelijk ge-ringen rijkdom aan soorten. Een zoodanige massale ontwikkeling van het dierlijke leven is slechts mogelijk, wanneer denbsp;noodige voedingsstoffen in ruime mate aanwezig zijn. Denbsp;voedselvoorraden der zee vertonnen dan ook een overvloedigenbsp;verscheidenheid. Dit is van groote beteekenis, daar het voedsel, dat de visschen noodig hebben, niet alleen verschilt naarnbsp;de diverse soorten, maar ook naar de leeftijden en naar denbsp;woongebieden. Jonge individuen gebruiken ander voedsel dannbsp;hun oudere soortgenooten. Pelagische visschen, zooals haring,nbsp;sprot, sardine en ansjovis, die gedurende het grootste deel vannbsp;hun leven in de hoogere wateringen vertoeven en onafhankelijknbsp;van den zeebodem zijn, behoeven ander voedsel dan de demer-sale visschen, die voornamelijk in de nabijheid van den bodemnbsp;leven. ,,Die Nahrung dieser Fischmengen entstammt gröszten-teils dem Grunde, nur zum geringeren Teile dem Plankton.”nbsp;(172—287). Zoo nemen de platvisschen voornamelijk allerleinbsp;schelpdieren en wormen tot zich, terwijl kabeljauw en schel-visch zich te goed doen aan garnalen, krabben en verschillendenbsp;soorten van zeesterren. (143—30). Het spreekt vanzelf, dat denbsp;demersale visschen, welke van overwegend belang zijn voornbsp;de trawlvisscherij, relatief meer voedingsstoffen van den bodemnbsp;ontvangen dan de pelagisch levende dieren.

De zeebodem is overdekt met de uit de strandzone afkomstige en uit de oppervlaktelagen gezonken dierlijke en plantaardigenbsp;organismen en afvalstoffen, die als voedsel dienen voor denbsp;overvloedige bodemfauna. In een ondiepe randzee als denbsp;Noordzee keeren genoemde producten op deze wijze weer innbsp;den organischen kringloop terug. Daar de Noordzeebodemnbsp;weinig plantenvegetatie te zien geeft, zijn de aan rotskusten

-ocr page 47-

29

en klippen vastzittende algen van groote beteekenis voor den voedselvoorraad. De afgestorven of door storm losgeruktenbsp;deelen van de algenvegetatie aan de oostkust van Schotland,nbsp;aan de kusten van de Orkaden, de Shetland eilanden en vannbsp;Helgoland, in de branding tegen den rotsbodem stukgeslagen,nbsp;worden door de getij stroomen en andere waterbewegingen overnbsp;de geheele Noordzee verspreid. (222—37). Daardoor is er nognbsp;dierlijk leven in de nabijheid van den bodem mogelijk op diepten van meer dan 40 m., waarop vastzittende, levende plantennbsp;niet meer in noemenswaardige hoeveelheden voorkomen.nbsp;(222—25). Zelfs op de helling van de ,,shelfquot; naar den bodemnbsp;van de diepzee, waar de dalende, voedselrijke substanties alsnbsp;fijn slib afgezet worden, is er nog een uitbundig leven van lagenbsp;bodemorganismen. (172—287). Een afzetting van organischnbsp;materiaal in diepe geulen of bekkens, waardoor de zuurstof innbsp;de omgeving door de ontstane ontbindingsprocessen aan hetnbsp;water onttrokken wordt, is in de Noordzee geheel onbekend.

Ook het plankton is van groote beteekenis voor de voeding der demersale visschen, die alle in hun jeugd en vele ook opnbsp;lateren leeftijd direct of indirect van plankton leven. Hensennbsp;noemt het plankton dan ook terecht het oervoedsel der zee ennbsp;hij verstaat eronder: ,,Alles, was im Wasser treibt, einerlei obnbsp;hoch Oder tief, ob todt oder lebendig.” (140—6). Een belangrijknbsp;deel van dit in het water zwevende vischvoedsel bestaat uit hetnbsp;microscopisch kleine, meest eencellige, chlorophyl bevattendenbsp;phyto-plankton, dat in staat is, met behulp van de energie vannbsp;het licht, zijn cellichaam uit de anorganische, in het zeewaternbsp;opgeloste stoffen, op te bouwen. Het dient weer als voedselnbsp;voor het zoö-plankton, dat op zijn beurt weer na een zekernbsp;aantal tusschenvormen de voedingsstoffen voor de visschennbsp;levert, zoodat de grootte van den vischstand in laatste instantienbsp;ten nauwste samenhangt met de hoeveelheid planten-plankton.nbsp;Terecht schrijft G. Wichmann in zijn dissertatie „Die geogra-phischen Grondlagen der deutschen Hochseefischerei und ihrenbsp;Entwicklung nach dem Weltkrieg”: ,,Will man daher versteken,nbsp;auf welchen Grondlagen sich der Fischreichtum der heute be-fischten Fanggründe aufbaut, so ist ein Eingehen auf die Lebens-

-ocr page 48-

30

bedingungen des Planktons unerlaszlich.quot; (222—18). Uitvoerig behandelt hij daarom de factoren, die de massale ontwikkelingnbsp;van het phyto-plankton voor een belangrijk deel kunnen verklaren, zij het dan niet volkomen, daar de kennis omtrent denbsp;grondslagen der levens- en groeiprocessen van het planktonnbsp;nog niet volledig is. (222—17/26).

Daar het planten-plankton slechts bij een voldoende lichtintensiteit kan assimileeren, komt het hoofdzakelijk in de oppervlakte-lagen voor en neemt in sterke mate met de diepte af. Zoo is dus de geografische breedte van groote beteekenis voor de verti-kale verbreiding. Als gevolg van den betrekkelijk lagen zonnestand in de gematigde en koude zónes dringt het licht hiernbsp;minder diep in de wateringen door dan in de tropische zóne,nbsp;zoodat het planten-plankton er voornamelijk in de oppervlak-te-waterlagen gevonden wordt. De in deze lagen aanwezigenbsp;anorganische voedingsstoffen worden onder invloed van denbsp;grooter wordende lichtsterkte in het voorjaar getransformeerdnbsp;en vastgelegd in Diatomeeën-plankton, zoodat er een verarmingnbsp;van het water aan anorganische stoffen ontstaat, Zoo eindigtnbsp;het voorjaarsmaxirnum van deze organische substantie, wantnbsp;een toevoerproces van nieuwe voedingsstoffen komt vooreerstnbsp;niet tot stand.

Het verbreidingsgebied van het plankton wordt ook sterk beïnvloed door de watertemperatuur, die bepalend is voornbsp;de massale ontwikkeling van de specifieke vertegenwoordigers van het phyto-plankton in de verschillende klimaat-zónes. In het ,,Noordatlantische overgangsgebiedquot; van Schottnbsp;overwegen de Diatomeeën of kiezelwieren en de Peridineeën,nbsp;terwijl andere plankton-elementen, zooals de Chlorophyceeënnbsp;en de Flagellaten, slechts weinig hierin voorkomen. Elk jaar innbsp;het begin van de lente, nadat het water zijn minimale temperatuur bereikt heeft, komen de Diatomeeën tot een overvloedigenbsp;vermenigvuldiging. Als een breede golf plant dit proces zichnbsp;van het zuiden naar het noorden door het oostelijk gedeeltenbsp;van den Noordatlantischen Oceaan voort met een duur vannbsp;ten hoogste twee maanden, en herhaalt zich dan in den herfst,nbsp;maar nu in omgekeerde richting, van het noorden naar het

-ocr page 49-

31

zuiden. De Peridineeën, die ook een belangrijk element vormen in het phyto-plankton van het Noordatlantisch overgangsgebied, zijn van meer zuidelijken oorsprong en vereischen deswege een hoogere temperatuur dan de Diatomeeën. Daardoornbsp;ontstaat hun maximale vegetatie eerst bij de hoogste temperatuur en bij de grootste lichtintensiteit, dus tegen het eindenbsp;van den zomer.

Als derden factor voor het ontstaan van een massale vegetatie van de plankton-algen noemt Wichmann de wet der minimumstoffen van Liebig, zooals deze gegeven is voor dennbsp;groei der planten op het land. Volgens Brandt hebben ook denbsp;zeeplanten, waartoe het phyto-plankton behoort, voor hunnbsp;groei geringe hoeveelheden van minerale zouten noodig, voornamelijk phosphor-, kalium- en stikstofverbindingen; de Diato-nieeën voor den bouw van hun kiezelskeletten ook kiezelzuur-verbindingen. Deze anorganische voedingsstoffen zijn bepalend voor de hoeveelheid der in zee levende organismen. Daarnbsp;de kaliumzouten in groote voorraden aanwezig zijn, is de dichtheid van de zeebevolking afhankelijk van de schommelingen innbsp;het phosphaat- en nitraatgehalte. Op grond van talrijke onderzoekingen is gebleken, dat de phosphaathoeveelheden in hetnbsp;zeewater in kustgebieden, waar de groote rivieren hun voedingsstoffen (vooral in voorjaar en zomer) in zee storten,nbsp;grooter zijn dan in de volle zee, op hoogere breedte relatiefnbsp;grooter dan op lagere breedte, en in diepere wateringen grooternbsp;dan nabij de oppervlakte. (180—223). Zoodoende vinden wijnbsp;een overweldigende planktonproductie in de kustgebieden vannbsp;de gematigde zóne en in de regionen van de open zee, waar hetnbsp;dieptewater door stroomingen of mengingsprocessen, tengevolge van verschillen in dichtheid van het zeewater, tot opstijgen gedwongen wordt. ,,Diese Mischungsvorgange spielennbsp;auf der Nordhalbkugel die Hauptrolle für die Zufuhr von Nahr-stoffe und damit auch für das Zustandekommen ergiebiger Fang-gebiete.quot; (169—193).

Zoo doet de verticale watercirculatie, door de afkoeling van de oppervlakte-lagen in den herfst, haar invloed in een grootnbsp;gedeelte van de Noordzee tot op den bodem gelden, zoodat de

-ocr page 50-

32

gedurende den zomer op den bodem gevormde anorganische producten als „compensatie” naar boven komen. Tegen hetnbsp;einde van den winter heeft deze stijging van het dieptewaternbsp;zijn maximale uitbreiding bereikt, wat tevens het hoogtepuntnbsp;beteekent van het phosphaat- en nitraatgehalte van het oppervlaktewater. Tengevolge van den uitbundigen groei van denbsp;Diatomeeën daalt het dan echter in zeer korten tijd weer totnbsp;een minimum, om in den komenden herfst door den sterkennbsp;toevoer uit de diepte opnieuw te stijgen, wat weer aanleidingnbsp;is voor een volgende massale Diatomeeën-vegetatie. Bij hetnbsp;intreden van de lente verschuift dit proces zich zoo over eennbsp;breed front van het zuiden naar het noorden, en door de afkoeling in den herfst verloopt het weer in omgekeerden zin.

Op grond van de omstandigheid, dat het tot opstijgen gedwongen dieptewater een zoo overvloedige ontwikkeling van de plankton-algen te zien geeft, moeten wij volgens Wichmannnbsp;aannemen, dat de uit de hoogere waterlagen op den bodemnbsp;zinkende organische producten onder bacteriologische inwerking, welke zonder energie van het licht kan geschieden, weernbsp;in anorganische en als zoodanig assimileerbare verbindingennbsp;getransformeerd worden. (222—20). In de diepere waterlagennbsp;vinden wij dus een concentratie van voedingsstoffen, die hiernbsp;echter niet verder geëxploiteerd worden, aangezien het hiervoor noodzakelijke zonlicht ontbreekt. Door opstijgende waterbewegingen, hetzij door strooming, hetzij door menging, wordennbsp;deze stoffen weer in den organischen kringloop ingeschakeld.

Het phyto-plankton komt ook in sterken vorm tot ontwikkeling in de mengzones van warme en koude, zoutrijke en zoutarme watermassa's. Een grootsche plankton-vegetatie ontstaat er tegen het einde van den winter en in het begin van het voorjaar, tengevolge van de menging van het sterk afgekoeldenbsp;Noordzeewater met het relatief warme Atlantische water, datnbsp;door de beide poorten het Noordzeegebied binnenstroomt. Verschillende ondiepe gedeelten kenmerken zich dan door eennbsp;grooten rijkdom aan nanno-plankton. (222—36/37).

Het phyto-plankton^ speciaal de kleinste vorm ervan, het z.g. nanno-plankton, dient in hoofdzaak als voedsel voor het zoö-

-ocr page 51-

33

plankton, dat voornamelijk bestaat uit kleine, kreeftachtige dieren, die tot de Copepoden en Schizopoden behooren, en uitnbsp;larven van wormen, zeesterren en talrijke andere bodemorga-nismen. Ook behooren ertoe de glasheldere, kogelronde eierennbsp;van de Pleuronectidae, Gadidae en vele andere vischsoorten;nbsp;eieren, die ongeveer hetzelfde soortelijk gewicht bezitten alsnbsp;het zeewater, waarin zij gelegd worden, zoodat zij daarin blijvennbsp;zweven en met de zeestroomingen meegevoerd worden. Ooknbsp;haar vischlarven gedurende de periode, dat deze nog niet innbsp;staat zijn zich op actieve wijze voort te bewegen, maken deelnbsp;nit van de plankton-fauna. (140—16).

Een massale vegetatie van de plankton-algen schept goede levenscondities voor een overvloedige ontwikkeling van hetnbsp;zoö-plankton, en, omgekeerd, met het eindigen van het voor-jaarsmaximum der Diatomeeën treedt tevens een verarming vannbsp;de voedselvoorwaarden der dierlijke planktonorganismen in.

Met het zoö-plankton, waarin de copepodensoort Calanus finmarchicus in het Noordatlantische overgangsgebied verreweg het meest vertegenwoordigd is, voeden zich op hun beurtnbsp;de meeste pelagische visschen, die weer het belangrijkste voedsel vormen voor de groote roofvisschen, zooals den kabeljauw.nbsp;De demersale visschen, zooals de platvisschen (de Pleuronectidae) en de belangrijkste rondvisschen (de Gadidae) doen zichnbsp;vooral te goed aan de in de omgeving van den zeebodem vertoevende dieren: schelpdieren, kleine kreeftachtige dieren.nbsp;Wormen, garnalen, krabben en verschillende soorten zeesterren. (143—30). Deze verkrijgen op hun beurt, hetzij direct,nbsp;Eetzij indirect, hun voedingsstoffen van de planktonische micro-organismen.

Een der belangrijkste functies van alle organismen, zoowel dierlijke als plantaardige, is de voeding: zij dient tot instandhouding van het individu. Daar nu de voedingsmogelijkhedennbsp;voor de visschen naar tijd en ruimte in sterke mate gedifferentieerd zijn, zoeken de verschillende vischsoorten in hun woongebieden de meest gunstige voedselvoorwaarden op, zoodatnbsp;talrijke individuen daar op bepaalde tijden geconcentreerd zijn.

3

-ocr page 52-

34

Deze massale samenscholingen vinden, al naar de voedselom-standigheden wisselen, uiteraard telkens op andere terreinen plaats.

Een andere zeer belangrijke functie van alle planten- en dierenassociaties is de voortplanting: zij dient tot instandhouding van de soort. Bij het bereiken van den geslachtsrijpennbsp;leeftijd — voor de meeste visschen hun derde of vierde levens-jaar_ voor de hommers gewoonlijk een jaar eerder dan voor denbsp;kuiters — scholen de visschen in bepaalde seizoenen terwillenbsp;van de voortplanting samen en trekken naar plaatsen, die daarvoor gunstige voorwaarden bieden. In overeenstemming metnbsp;hun uiteenloopende levenswijze, zijn zoo tallooze exemplarennbsp;van de verschillende soorten in een bepaald jaargetijde te vinden in hun eigen, min of meer permanente paaigebieden. Denbsp;jeugdvormen hebben dus over het algemeen andere woongebieden dan de oudere individuen van dezelfde soort. Daar denbsp;eieren en gedeeltelijk ook de larven van de meeste visschen pe-lagisch zijn, is de ligging van de paaiplaatsen ten opzichte vannbsp;de stroomsystemen in de Noordzee van doorslaggevende betee-kenis voor de woongebieden der oudere exemplaren. ,,Mannbsp;kann es als eine allgemeine Regel bezeichnen, dasz die Lagenbsp;der Laichplatze einer Fischart zu den Strömungsverhaltnissennbsp;bestimmend für die Verbreitung der betreffenden Art ist.quot;nbsp;(170—158).

Doordat de, overigens weinig scherp begrensde, paaigebieden op geheel andere natuurlijke voorwaarden gebaseerd zijn dan de voedselrijke gronden, moeten de visschen in hun drangnbsp;tot instandhouding van de soort menigmaal groote afstandennbsp;afleggen. Slechts enkele vischsoorten hebben geen bepaaldenbsp;paaigebieden, zoodat de eieren en larven over de geheelenbsp;Noordzee verspreid worden aangetroffen. (143—33).

Uit de resultaten van grondige onderzoekingen blijkt, dat de levenscyclus van de onderzochte visschen zich met een jaar-lijksche periodiciteit binnen een bepaald gebied sluit: voortplanting, voeding, groei en bewegingen vinden in verschillende deelen van een zeker gebied plaats, en ieder jaar wordtnbsp;in dit meer of minder scherp begrensde woongebied een nieuwe

-ocr page 53-

35

generatie geboren, die geleidelijk de plaats van de voorgaande gaat innemen. (138—3).

Ter verkrijging van inzicht in den nauwen samenhang tus-schen de voornaamsite levensverrichtingen der dierenassociaties en de hydrografische factoren zullen wij genoemden periodieken levensgang van enkele specifieke vertegenwoordigers van de bodemvisschen, die voor de trawlvisscherij het meestnbsp;belangrijk zijn — schol, schelvisch en kabeljauw —, nader beschouwen.

1. De schol. (Pleuronectes platessa L.) Gevolg gevende aan den drang tot instandhouding van de soort, zoeken de geslachtsrijpe schollen — de mannetjes na verloop van 3 a 4, denbsp;wijfjes na 4 a 5 levensjaren — tegen het einde van het najaarnbsp;de gebieden op, die voor de voortplanting het meest geschiktnbsp;zijn. Een paar weinig belangrijke paaigebieden liggen er in hetnbsp;middengedeelte van de Noordzee ter hoogte van de Deenschenbsp;en de Engelsche kust, een tweetal in de kustzone van Schotlandnbsp;en een bevindt zich op de Groote Visschersbank. Verreweg denbsp;belangrijkste schol-paaigrond ligt echter in het zuidelijk gedeelte der Noordzee, voor den ingang van het Nauw van Galais,nbsp;ongeveer tusschen de Theems en de Schelde, in het Diep-water-kanaal. (143—52).

Er bestaat een innige relatie tusschen de concentratie van de tallooze scholeieren en de hydrografische gesteldheid van hetnbsp;zeewater. Door de zuidelijke poort dringt in de wintermaandennbsp;een golf van relatief warm (7—8° C.) en relatief zout (meer dannbsp;35 “/oo) Atlantisch water de Noordzee binnen, welke ondernbsp;invloed van het land een betrekkelijk lage temperatuur bezit.nbsp;In deze warme zout-watertong nu paait de schol in de maandennbsp;Januari tot Maart, vooral op den bodem van de 30 tot 40 m.nbsp;diepe geulen. (131—4).

De in het zeewater bevruchte eieren en de uit deze na ongeveer 14 dagen geboren, ± 7 m.m. lange larven, die beide in pelagischen toestand verkeeren, worden langzamerhand doornbsp;den ,,reststroomquot; langs de kust in noord-oostelijke richting naarnbsp;ondieper water meegevoerd. Wanneer de planktonische, sym-

-ocr page 54-

36

metrische larven hun metamorphose ondergaan hebben, en de jonge platvischjes een afmeting van ongeveer 15 m.m. verkregen hebben, zinken zij naar den bodem. Zoo zijn de asymmetrische schelletjes tegen het voorjaar in de strandzone voornbsp;de Nederlandsche, Duitsche en Deensche kust aangeland, waarnbsp;zij al zwemmende de ondiepste gebieden opzoeken en zich daarnbsp;in ruime mate te goed doen aan de wormlarven, die dan in geweldige massa’s in het plankton voorkomen. (140—19).

Op de ondiepe zandvlakten groeien de kleine schollen op tot het einde van hun eerste levensjaar, en in den herfst, alsnbsp;de temperatuur van het kustwater langzaam daalt, trekken zijnbsp;zich, geleidelijk aan, naar eenigszins diepere en warmere gebieden terug. Hier genieten zij, meestal in het zand verborgen,nbsp;gedurende de koude maanden een winterslaap. Zoo is denbsp;strandzone dus in het volgend voorjaar weer bereid een nieuwenbsp;schollengeneratie te ontvangen.

Hiermede is de migratie echter niet ten einde. Naarmate de schollen ouder worden, trekken zij verder zeewaarts naar meernbsp;voedselrijke, diepere gronden, tot ze bij het bereiken van dennbsp;geslachtsrijpen leeftijd tegen het naderen van den winter hunnbsp;paaigebieden opzoeken om op hun beurt te zorgen voor denbsp;instandhouding van de soort. De generaties volgen elkaar aldusnbsp;in jaarlijksche wisseling op, zoodat wij de grootste en oudstenbsp;exemplaren in het algemeen het verst verwijderd van de kustnbsp;aantreffen. ,,The distribution thus appears to be a function of thenbsp;size and is so uniform, that one can almost say the plaice on ournbsp;coast are so many centimeters long when the depth in whichnbsp;they are taken is the same number of meters.quot; (131—9). Heinckenbsp;spreekt zelfs over een ,,Verbreitungsgesetz der Schollenquot;, alsnbsp;volgt geformuleerd: ,,Die Grosse und das Alter der Schollennbsp;eines bestimmten Teiles der Nordsee sind indirekt proportionalnbsp;der Dichtigkeit ihres Vorkommens, dagegen direkt proportional der Entfernung des Gebietes vor der Küste und seinernbsp;Tiefe.quot; (54—9). Toch moeten wij ons ervoor wachten, dezenbsp;,,wetquot; in haar volle consequentie te aanvaarden, als zou hetnbsp;jaarlijksche rhythme van de levensverschijnselen naar vastenbsp;wetten samen te vatten zijn. De regelmatige zomertrek naar

-ocr page 55-

37

diepere gronden wordt namelijk dikwijls door landwaarts gerichte bewegingen onderbroken, soms in de voorjaarsmaanden om betere voedselvoorwaarden te verkrijgen, soms in hetnbsp;herfstseizoen om de meer landwaarts gelegen paaigebieden opnbsp;te zoeken. (54—9).

De algemeen periodieke, zeewaarts gerichte beweging, welke voornamelijk gedurende de zomermaanden plaatsvindt, heeftnbsp;verschillende oorzaken. In het eerste levensjaar is het waarschijnlijk de voedselschaarschte in de ondiepe strandzone, daarnbsp;de overweldigende massa’s jonge schollen de beschikbarenbsp;voedselhoeveelheid voor elk individu in sterke mate beperken.nbsp;In de daaropvolgende jaren zijn het de temperatuurschommelingen der jaargetijden, die de migratie in etappes veroorzaken.nbsp;Zoodra de temperatuur van het kustwater onder invloed van denbsp;vastelandswarmte tijdens de zomermaanden begint te stijgennbsp;boven de 15° C., zoeken de schollen van het tweede en derdenbsp;jaar hun toevlucht in dieper en koeler wateren. (131—10).

2. De schelvisch. (Gadus aeglefinus L.) In tegenstelling met de in hoofdzaak zuidelijk gelegen levensruimte van de schol,nbsp;liggen de voornaamste woongebieden van de schelvisch innbsp;het middelste en noordelijke gedeelte der Noordzee. De jaar-lijksche migratie blijft tengevolge van het noordelijke stroom-systeem ook overwegend binnen de grenzen van deze dieperenbsp;gebieden. Tegen den winter en in het prille voorjaarsseizoennbsp;trekken de geslachtsrijpe schelvisschen in dichte drommennbsp;naar de tusschen den 58sten en 60sten breedtegraad liggendenbsp;paaigronden, waar zij zich in de periode van Januari tot Mei,nbsp;speciaal in de maanden Maart en April_ in relatief zoutrijknbsp;water (meer dan 35 V®»), bij voorkeur op diepten van 80 totnbsp;100 m., vermenigvuldigen. (132—127| 178—73). De voornaamstenbsp;voortplantingsplaatsen zijn de week-modderige vlakten vannbsp;de Lingbank en de Groote Visschersbank, en de noordelijkenbsp;glooiing van de Jutlandsche bank naar de Skager-Rakdiepte.nbsp;(69—78; 178—55).

Niet alleen de pelagische eieren en larven, ook de jonge individuen, die na de metamorphose in het planktonisch stadium

-ocr page 56-

38

ontstaan, vertoeven gedurende een groot gedeelte van hun eerste levensjaar in de bovenste waterlagèn van de open zee,nbsp;alwaar zij zich met zoö-plankton voeden. Dan gaan zij tot hetnbsp;demersale stadium over en verspreiden zich gedurende hunnbsp;jeugdjaren, in tegenstelling met de schollen en de kabeljauwen,nbsp;over de meer diepe regionen, zonder evenwel grootsch opgezette bewegingen uit te voeren: ,,during the period of immaturity the adolescent haddock are comparatively stationary, onlynbsp;undertaking excursions of small extent.quot; (21—4). Zij voedennbsp;zich in dezen tijd vooral met wormen en kleine zee-egels, slang-sterretjes en schelpdieren. (143—43). De jaarlijksche opvolgingnbsp;der generaties van de jonge, demersale schelvischbevolkingnbsp;kenmerkt zich door sterke fluctuaties; goede en slechte jarennbsp;wisselen elkaar in meer of minder groote perioden af. (21—4).

Wanneer de schelvisschen eenmaal aan de voortplanting kunnen deelnemen — de geslachtsrijpheid treedt meestal opnbsp;het einde van hun derde levensjaar in — trekken ze voor ennbsp;na de concentratie op de paaigronden in groote scholen rond,nbsp;tot dicht onder de kust, om de noodige voedingsstoffen te bemachtigen. Zoo komt het, dat in de maanden November, December, April en Mei een groot gedeelte van het middelste ennbsp;noordelijke gedeelte der Noordzee met rondtrekkende, hongerige schelvischzwermen gevuld is, die zich echter nooit lang opnbsp;dezelfde plaatsen ophouden. In de wintermaanden en in hetnbsp;vroege voorjaar verdwijnen zij weer, teneinde te kunnennbsp;zorgen voor de instandhouding van de soort. ,,The older fishnbsp;move about in shoals of haddock more or less of the same agenbsp;and size.quot; (69—79). Hoe grooter de schelvisschen zijn, des tenbsp;verder strekken zij hun zwerftochten van de plaats, waar zijnbsp;geboren werden, uit. De grootste individuen worden dikwijlsnbsp;het dichtst bij de kust aangetroffen. (132—129). In het eigenlijke zomerseizoen, wanneer het kustwater onder invloed vannbsp;de landtemperatuur relatief het warmst is, mijden de grooterenbsp;exemplaren echter de ondiepe strandzone en zoeken tijdelijknbsp;de diepere gronden op. (222—47).

Gedurende de maanden September en October, den paai-tijd van de ,,Doggersbankharingquot;, trekken de voedselzoekende

-ocr page 57-

39

scholen jaar in jaar uit naar de Doggersbank, om zich daar op een zoodanige wijze te verzadigen met de ter plaatse in talloozenbsp;massa's aanwezige versche haringeieren, dat zij een ware verwoesting onder het broed aanrichten. (143—37).

Slechts zeer sporadisch treffen wij schelvisch aan in het zuidelijke gedeelte van de Noordzee; alleen op zoek naar voedsel dringen zij wel eens in de ondiepe zuidelijke regionen door.nbsp;(170—158). De onzichtbare barrière in de omgeving van dennbsp;54sten breedtegraad blijkt dus ook voor de schelvisch te bestaan.

3. De kabeljauw. (Gadus morrhua L.) Deze vertoont in zekere mate overeenkomst met den schelvisch, vooral wat dennbsp;lichaamsvorm betreft, zoodat zij beide tot de Gadidae gerekendnbsp;worden; in andere opzichten zijn er toch vele verschilpuntennbsp;aan te wijzen. Is de schelvisch voor alles een migratie-visch,nbsp;den kabeljauw kunnen wij meer een standvisch noemen, daarnbsp;eieren en larven, jonge en oude individuen, nagenoeg in de ge-geheele Noordzee voorkomen. (132—128). Dit hangt waarschijnlijk samen met het feit, dat de kabeljauwenbevolking dernbsp;Noordzee te onderscheiden is in verschillende plaatselijk beperkte vormen, die ieder voor zich slechts beperkte localenbsp;bewegingen uitvoeren. Zoo zijn de vormen in het zuidelijk gedeelte over het algemeen kleiner dan die in de beide anderenbsp;deelen der Noordzee (170—158), terwijl ook de paaitijd in dezenbsp;laatste gebieden aanmerkelijk later invalt dan in de zuidelijkenbsp;regionen. (135—15).

De paaigronden liggen in het geheele zuidelijke en middelste gedeelte der Noordzee verspreid, op diepten van ongeveer 20 tot 100 m. (143—42). Ten noorden van de 100 m.-isobathenbsp;worden slechts zeer spaarzaam eieren aangetroffen. In het zuidelijke gebied concentreeren de volwassen kabeljauwen (innbsp;hun 4e a 5e levensjaar geslachtsrijp) zich tijdens de maandennbsp;December tot Maart in een langgerekte zóne, van de Vlaam-sche banken tot op de Haaksgronden bij Den Helder, aan dennbsp;oostrand van het Diep-waterkanaal, teneinde aan hun voort-plantingsdrift gevolg te geven. Ontelbare massa's eieren

-ocr page 58-

40

zweven dan in deze smalle strook, vooral op de grens van het uit de zuidelijke poort stroomende, zoute Atlantische water ennbsp;het minder zoutrijke water langs de Vlaamsche en Hollandschenbsp;kust. Zoo paait de kabeljauw hier in diepten van 20 tot 40 m.,nbsp;in water van 34 tot 35 promille zoutgehalte en bij een temperatuur van 5 tot 8° C., dus in water van geringer zoutgehaltenbsp;en lager temperatuur dan de schelvisch daarvoor opzoekt.nbsp;(134—77).

In het middengedeelte der Noordzee geschiedt de voortplanting over het algemeen in diepere regionen, tijdens de maanden Maart tot Mei, over bijkans het geheele gebied verspreid, doch vooral in de diepere randzónes van de Doggersbank ennbsp;op de langzaam glooiende hellingen van de diepere zuid-ooste-lijke Doggersbankgeul, naar de 20 m.-isobathe in de richtingnbsp;van de Deensche, Duitsche en Nederlandsche kust. (178—49).

De eieren en larven behooren eenigen tijd tot het plankton, zoodat hun verspreiding door de stroomingen bepaald wordt,nbsp;maar reeds na korten tijd gaan de pelagische larven tot hetnbsp;bodemstadium over, waarin ook de metamorphose plaats heeft.nbsp;Door de waterbeweging meegevoerd, komen de jeugdvormen,nbsp;,,gullenquot; genoemd, in de ondiepe kustgebieden, waar zij bijnbsp;voorkeur op met wieren begroeiden, zandigen en steenachti-gen bodem leven, en zich voornamelijk met wormen, garnalen en andere, kleine kreeftachtige dieren voeden.

Op lateren leeftijd komt de rooversnatuur in sterke mate naar voren: andere visschen, vooral haringen, schaaldieren ennbsp;weekdieren zijn er dan het slachtoffer van. (134—87).

De seizoenbewegingen van de verschillende soorten dragen, zooals gezegd, een locaal karakter. De volwassen individuennbsp;ontvluchten des zomers de relatief warme kustregionen ennbsp;trekken naar diepere gronden terug, maar tegen het voorjaar,nbsp;als er een zekere afkoeling gekomen is, zoeken zij nog eensnbsp;de kustgebieden en tevens de ondiepe banken, zooals de Doggersbank en de beide Visschersbanken, op. (222—47). Denbsp;levenscyclus wordt dan tenslotte gesloten met den grootennbsp;trek naar de voortplantingsgebieden.

-ocr page 59-

41

4. Klimatologische gesteldheid.

Hoewel een klimatologische behandeling van het Noordzeegebied ten eenenmale buiten het bestek van deze studie valt, is het niettemin noodzakelijk enkele meteorologische elementen, die hun invloed doen gelden op de visscherij, uit het gecompliceerde klimaatbeeld naar voren te brengen.

Volgens de klimatenclassificatie van Koppen, die gebaseerd is op de temperatuur, den neerslag en op den jaarlijkschennbsp;gang van die beide factoren, behoort het Noordzeegebied totnbsp;het Westeuropeesche klimaat. Vergeleken met andere regionen,nbsp;op dezelfde geografische breedte gelegen, vertoont dit gebiednbsp;de volgende kenmerken: zachte winters, koele zomers, vrijnbsp;groote vochtigheid, regen in alle jaargetijden, betrekkelijk veelnbsp;nevel en mist, gemiddeld half tot zwaar bewolkten hemel,nbsp;groote luchtstroomen, vooral in den winter. (173—152).

De meteorologische toestand van het Noordzeegebied wordt in sterke mate beïnvloed door twee vrijwel constante karaktertrekken van lucht-drukverdeeling op den Atlantischen Oceaan,nbsp;namelijk het subtropische Azoren-maximum en de telkens innbsp;de nabijheid van Ijsland voorbijtrekkende minima. Deze diepenbsp;depressies, welke zich ten noorden van het Noordzeegebiednbsp;voortbewegen, doen de veelvuldige, krachtige zuidwestennbsp;winden ontstaan, die zoo typeerend zijn voor het Westeuropeesche klimaat. De intensiteitsverschillen en de voortdurendenbsp;verplaatsing van de lage-drukgebieden brengen groote afwisselingen in den weerstoestand teweeg. (173—166/167).

Van groote beteekenis voor den klimaatstoestand van het Noordzeegebied zijn ook de secundaire depressies, die bovennbsp;den Golfstroom ontstaan en zich voornamelijk in oostelijkenbsp;richting voortbewegen, waardoor het water dikwijls in hevigenbsp;beroering wordt gebracht; de golfhoogte gaat tot 5 a 6 m., terwijlnbsp;de golflengte maximaal 45 m. bedraagt. (173—268).

Dat de meteorologische factoren, en speciaal die van den wind, van groote beteekenis zijn voor de regionale verspreidingnbsp;van den vischstand, blijkt duidelijk uit het door Jensen gegevennbsp;voorbeeld ten aanzien van de scholbevolking in het zuidelijkenbsp;en middelste gedeelte der Noordzee. Tijdens het pelagische

-ocr page 60-

42

stadium der eieren en larven van de schol, dat ongeveer 3 a 4 maanden duurt, voert de ,,reststroomquot; dit zwevende planktonnbsp;onder normale omstandigheden 90 tot 180 mijl in noord-ooste-lijke richting langs de Nederlandsche, Duitsche en Deenschenbsp;kust. Deze waterverplaatsing is echter in sterke mate afhankelijk van de overheerschende windrichting en windsterkte:nbsp;krachtige noordelijke en noord-oostelijke winden kunnen eennbsp;volkomen ommekeer in de waterbeweging doen ontstaan, terwijl daarentegen winden uit zuid-westelijke richting een acti-veering van den „reststroomquot; teweeg brengen. Zoo bestaat ernbsp;dus een directe samenhang tusschen de meteorologische toestanden gedurende de paaiperiode en den onmiddellijk daaropnbsp;volgenden tijd en de grootte van de drift der scholeieren ennbsp;-larven, wat duidelijk tot uiting komt in de fluctuaties van dennbsp;jaarlijkschen scholaanwas in de groeigebieden voor de Jut—nbsp;landsche kust. (76—22).

B. D e IJ s 1 a n d s c h e w a t e r e n.

1. Algemeen karakter.

Gelegen in de overgangszone van den Atlantischen Oceaan naar de Noordelijke IJszee, vertoonen de wateren rondom Ijsland duidelijk de boreale en de arctische karaktertrekken, innbsp;morphologisch^ hydrografisch en biologisch opzicht geheelnbsp;onderscheiden van het continentale randzeegebied, zooals wijnbsp;de Noordzee typeerden.

De shelf, die het geheele eiland omzoomt, vormt een plaatselijke verbreeding van den van Noord-Schotland naar Groenland loopenden onderzeeschen Wyville-Thomsonrug, welke een markante scheiding vormt van twee verschillende gebieden. Het karakter van grenszone wordt nog geaccentueerd^nbsp;doordat twee totaal verschillende zeestroomen hun watermassa’s langs Ijsland doen voorbijgaan. In het zuidelijkenbsp;Noordatlantische gedeelte komen aan de zuid- en westkust vannbsp;Ijsland het geheele jaar door op den bodem der vanggron-den (200 tot 300 m.) temperaturen voor van 5° tot 6° C., terwijlnbsp;in het noordelijke gedeelte, aan de noord- en oostkust, het

-ocr page 61-

43

arctische water van de Noordelijke IJszee op genoemde diepten zich kenmerkt door de relatief lage temperatuur van 0° tot 2° C.

Wanneer wij de dieptelijn van 200 m. als begrenzing van het shelf-gebied beschouwen, heeft dit een oppervlakte van ongeveer 100.000 km^ (222—78).

2. Hydrografische gesteldheid.

a. Diepte en bodemrelief. (zie kaart lil).

De oppervlakte van de shelf, die zich als onderzeesche voortzetting van het eiland tot aan de 200 m.-isobathe uitstrekt, om dan betrekkelijk steil naar diepten van meer dan 1000 m. tenbsp;dalen, komt in ruwe trekken overeen met de fjorden-kust-lijn, welke vooral in het noorden en oosten sterk geleed is.nbsp;Aan de zuidzijde van het eiland heeft het plateau over grootenbsp;afstanden slechts een breedte van ongeveer 5 km, terwijl denbsp;omranding aan de zuid-west- en westkust uitgestrekthedennbsp;van meer dan 100 km te zien geeft. Het bodemrelief van denbsp;shelf vertoont een zeer geaccidenteerd beeld: uitgestrekte, ondiepe banken, die vooral in het zuidwesten en westep (in denbsp;Faxa-fjord o.a.) voorkomen, wisselen af met gevaarlijke klippen en diepe geulen, die op enkele plaatsen zelfs de territorialenbsp;¦'vateren binnendringen. (164—4).

b. Bodemgesteldheid.

Evenals het relief vertoont ook de gesteldheid van den grond oon rijke verscheidenheid. Gebieden met blootliggenden rotsgrond, talrijke klippen en gronden, die bezaaid zijn met blokken van zeer uiteenloopende afmetingen, vinden wij naast uitgestrekte zandvlakten, hier en daar met fijn steenmateriaal ver-Diengd. Tallooze zandbanken treffen wij aan in de smalle, zuidelijke strook van het plateau tusschen Ingolfshöfdi en de Vest-manns-eilanden en in de westelijk gelegen Faxa-fjord, terwijlnbsp;de noordelijke en oostelijke deelen der shelf overwegend ruwenbsp;gronden te zien geven, vooral in de onmiddellijke nabijheidnbsp;van de kust. (222—78).

-ocr page 62-



V\ V „* / y‘jy

* )i nbsp;nbsp;nbsp;ilt;\V \


Kaart III.

De hydrografische gesteldheid en de vischgronden bij Ijsland.

(De gewone pijltjes geven de relatief warme stroomen, de geknopte de relatief koude stroomen aan.) Verklaring van de namen; All = kanaal; Banki = Bank; Djüp = Diep; Fjördur = Fjord; Flói = Baai; Grunn = Grond.

-ocr page 63-

45

c. StToomingen. (zie Kaart III).

Deze oefenen een alleszins domineerenden invloed uit op de hydrografische en biologische structuur van de IJslandschenbsp;wateren.

Gigantische watermassa's — komende uit z.z.o.-richting van den krachtigen tak van den Golfstroom, die zich ten westennbsp;van de Far öer van den hoofdstroom afsplitst — worden dagelijks tegen de zuidkust van IJsland gestuwd en zoo gedwongennbsp;in westelijke richting om te buigen. Onder den naam „Irmin-gerstroom” draaien zij, na Kaap Reykjanes gepasseerd te zijn,nbsp;in noordelijke richting om, stroomen langs de westkust, buigennbsp;om het noordwestelijke schiereiland heen, en zetten vervolgensnbsp;haar koers naar het oosten voort, als oppervlaktestroom metnbsp;nog een gemiddelde snelheid van 4 tot 6 zeemijl per etmaal.nbsp;Gedeeltelijk onder den Oostijslandschen stroom doorloopende,nbsp;vervolgen zij haar route naar het oosten, buigen bij Kaapnbsp;Langanes naar het zuiden om en golven langs de oostkust vannbsp;IJsland, steeds in kracht afnemend, om zich eindelijk aan denbsp;zuid-oostkust weer als een smalle tak met den Golfstroom tenbsp;vereenigen en zoo de anticyclonale beweging om het eiland tenbsp;voltooien.

De andere machtige waterbeweging, de koude Oostijsland-sche stroom, die zich als een zijtak ter hoogte van Jan-Mayen-eiland van den uit de Noordelijke Ijszee komenden Oostgroen-landschen stroom afsplitst, stuwt zijn watermassa’s uit het noordoosten tegen de rotsen van het oostelijk deel van IJslandsnbsp;noordkust. Als oppervlaktestroom wordt hij gedwongen zijnnbsp;route, gezamenlijk met de rest van den Irmingerstroom, omnbsp;Kaap Langanes langs de oostkust zuidwaarts te vervolgen. Doornbsp;den tegenstand van den breeden Golfstroom wordt hij genoodzaakt zijn koers langs de noordzijde van den Wyville-Thom-sonrug in oostelijke richting te vervolgen en de IJslandschenbsp;periferie te verlaten.

De beide stroomen zijn in den loop van het jaar niet altijd in even sterke mate ontwikkeld: de Irmingerstroom is krachtigernbsp;ontwikkeld gedurende het warme, de Oostijslandsche stroomnbsp;gedurende het koude jaargetijde. (222—79; 164—53).

-ocr page 64-

46

Behalve de genoemde stroomen ontstaan er, tengevolge van het verschil tusschen eb en vloed — aan de westkust, tot 5 m.—,nbsp;door plaatselijke omstandigheden van kustvormen en diepten,nbsp;dikwijls onberekenbare getijstroomen, zoodat het stroombeeldnbsp;vaak een ingewikkeld karakter draagt. (222—87).

d. Temperatuur en zoutgehalte.

Deze elementen worden geheel en al bepaald door de zee-stroomingen. De warme Irmingerstroom, waarvan het water een zoutgehalte bezit van meer dan 35 is zoo krachtig ontwikkeld, dat zelfs de zeebodem aan de zuid- en westkust vannbsp;Ijsland in zomer en winter gelijkmatig den invloed ervan ondervindt, daar het arctische dieptewater door den Wyville-Thom-sonrug er niet kan binnendringen. De weldadige invloed vannbsp;dezen warmen, zoutrijken stroom is zelfs nog tot dicht bij kaapnbsp;Langanes merkbaar. (222—78/79).

Het oostelijk gedeelte van de noordkust en de oostkust van Ijsland worden daarentegen bespoeld door de koude, relatiefnbsp;zoutarme wateren (minder dan 35 V»») van den Oostijslandschennbsp;stroom, die zijn onguren invloed in menig opzicht laat gelden:nbsp;maandenlang worden de genoemde kusten door het met dezennbsp;stroom meegevoerde pool- of drijfijs geblokkeerd.

De zoo geheel verschillende geaardheid van beide stroomen komt ook frappant tot uiting in de oppervlakte-temperatuur vannbsp;het zeewater: in het zuiden en westen en nabij het westelijknbsp;gedeelte van de noordkust wisselt deze van 8°—12° C. in denbsp;warmste maanden (Juli en Augustus) tot 1°—4° C. in denbsp;koudste (Januari—Maart), terwijl zij aan de overige kusten gedurende genoemde maanden resp. schommelt tusschen ongeveer 5°—7°C. en -1°—0°C. (164—5).

Ten zuidoosten van het eiland, op ongeveer 64° N.B., waar de warme en koude stroomen op een betrekkelijk smalle strooknbsp;bij elkander komen, bevindt zich een scherpe overgang tusschen het atlantische en het arctische water: het temperatuursverschil bedraagt hier over een kleine zóne ongeveer 5° totnbsp;6° C., wat in verschillende opzichten van eminente beteeke-nis is. (222—79).

-ocr page 65-

47

3, Biologische gesteldheid.

Er bestaat een nauwe relatie tusschen de levensvérschijnse' len van de planten- en dierenassociaties der zee en de hydrografische factoren. Op bijzonder fraaie wijze komt dit tot uitingnbsp;in de IJslandsche wateren.

De grenszones van de koude, relatief zoutarme, arctische en de warme, relatief zoutrijke, atlantische watermassa's kenmerken zich door een voortdurende, uitbundige productie vannbsp;planktonische micro-organismen. De arctische watermassa’snbsp;zijn afkomstig uit de Noordelijke Ijszee, waarin de anorganische voedingsstoffen, die tengevolge van de sterke afkoelingnbsp;in den winter door de verticale waterverplaatsing tot op grootenbsp;diepten aanwezig zijn, wegens gebrek aan voldoende licht ennbsp;warmte slechts in geringe mate door het phyto-plankton gebruikt worden. Zoo worden door den Oostijslandschen stroomnbsp;gedurende het geheele jaar overvloedige hoeveelheden voedingsstoffen uit de noordelijke wateren in aanraking gebrachtnbsp;met de warme watermassa’s van den Golfstroom, waardoor denbsp;micro-organismen een optimum van levensvoorwaarden verkrijgen. ,,Erst hier in den Schelfgebieten, wo zu dem ozeani-schen Plankton noch die Masse des neritischen Plantons hinzu-kommt, können de Nahrstoffe in starkerem Masze in organischenbsp;Substanz umgewandelt werden. Durch Mischung mit dem atlan-tischen Wasser tritt hier eine Erhöhung der vorher sehr niedri-gen Wassertemperatur ein, die auch bei den arktischen Plank-tonformen eine starkere Vermehrung hervorruft. Aber auch dienbsp;Pflanzenplanktonten des atlantischen Wassers — Diatomeennbsp;und Peridineen — erhalten durch den Nahrstoffreichtum der vonnbsp;Norden kommenden Strömung die Möglichkeit einer sehr star-ken Vermehrung. Dazu kommen noch zahlreiche Arten, dienbsp;gerade für derartige Mischgebiete charakteristisch sind. Selbstnbsp;durch diese Massenentwicklung tritt hier keine Verarmung desnbsp;Wassers an Nahrstoffen ein, da standig eine Erganzung dernbsp;verbrauchten Stoffe durch den Ostislandstrom erfolgt.” (222—nbsp;79/80).

Deze onafgebroken productie van planten-plankton biedt Weer uitstekende voorwaarden voor een grootsche ontwikke-

-ocr page 66-

48

ling van het zoö-plankton — in hoofdzaak kleine, kreeftachtige dieren, behoorende tot de Copepoden en Schizopoden —, datnbsp;zijn woongebied voornamelijk vindt in de warme, zoutrijke,nbsp;atlantische wateren. Deze massale ontwikkeling der plankton-dieren, gevoegd bij de groote hoeveelheden organische ennbsp;anorganische producten, die met het zoete water door de rivieren en gletscherbeken van het eiland, zoo rijk aan neerslag,nbsp;naar zee getransporteerd en door de getijbewegingen en zee-stroomen over de shelf verspreid worden, schept eminentenbsp;levenscondities vooi de hoogere dierlijke organismen. Dezenbsp;maken dan ook gretig gebruik van de geboden mogelijkheden:nbsp;de relatief warme, zoutrijke wateren aan IJsland's zuidkustnbsp;worden in het voorjaar vooral als paaigebied gebruikt; als denbsp;voedselbehoefte na den paaitijd sterk gestegen is, wordennbsp;voornamelijk de westelijke en noordelijke gronden opgezocht;nbsp;als de levensvoorwaarden in de noord-oostelijke en oostelijkenbsp;wateren tijdens zomer en herfst tengevolge van sterker verwarming en krachtiger ontplooiing van den Irmingerstroom, verbeteren, vormen deze uitermate goede groeigebieden. (222—80).

Als een karakteristiek voorbeeld van de wijze, waarop de voor den mensch belangrijke visschen van de physische omstandigheden gebruik maken, willen wij de levenswijze vannbsp;verreweg den voornaamsten visch uit IJsland’s wateren, dennbsp;kabeljauw, aan een nadere analyse onderwerpen.

Gevolg gevende aan hun drang tot instandhouding van de soort, trekken de geslachtsrijpe kabeljauwen in de maandennbsp;Januari tot Mei, vooral in Maart en April, naar de warme, zoutrijke paaigronden, gelegen aan de zuid- en westkust van hetnbsp;eiland. In dichte massa's dringen zij dan samen in de betrekkelijk smalle shelf-zóne, die meestal in het noordwesten bijnbsp;Cap Nord vrij duidelijk, maar vooral in het zuidoosten bij Hor-nene, door den plotselingen overgang van het atlantische naarnbsp;het arctische water, zeer scherp begrensd wordt. (178—51). Denbsp;pelagische eieren en larven der kabeljauwen worden door dennbsp;Irmingerstroom naar de noordelijke en oostelijke regionen vannbsp;het onderzeesche plateau meegevoerd, alwaar de jonge kabel-

-ocr page 67-

49

jauwen na de metamorphose in de voedselrijke fjorden onder gunstige levensvoorwaarden opgroeien. Ook de oude individuen, die voor het eerst op 5 a 8 jarigen leeftijd aan de voortplanting hebben deelgenomen, trekken na de paaiperiode voornbsp;het meerendeel naar deze voedselrijke gronden, op jacht naarnbsp;de talrijke haringscholen, die na haar paaien ook naar de noordelijke gebieden verhuizen, die immers zoo rijk zijn aan plankton. Verschillende individuen blijven echter in de omgevingnbsp;van de zuidelijke en westelijke paaigronden, volgen hun soort-genooten niet op hun langen tocht om het eiland heen, dochnbsp;voeren slechts voedselbewegingen van beperkten omvangnbsp;uit. In den laten herfst keeren de eerstgenoemde, treklustige,nbsp;oude kabeljauwen en de jonge, voor het eerst geslachtsrijp geworden exemplaren, weer naar hun geboortegronden, de paai-gebieden, terug. De migratie rondom het eiland is dan voltooid. (164—19; 222—81).

4. Klimatologische gesteldheid.

Ook hier kunnen slechts enkele elementen worden vermeld, welke voor de visscherij van beteekenis zijn. De klimatologische gesteldheid wordt in sterke mate bepaald door de nabijheid van de baan, waarlangs de Noordatlantische minima voorbijtrekken. Vandaar het onbestendige, zeer snel wisselendenbsp;Weer, dat zoo karakteristiek is voor de IJslandsche regionen.nbsp;In de korte, sombere dagen der wintermaanden overheerschen,nbsp;vooral aan de zuidkust van het eiland, zuidelijke en zuid-ooste-lijke winden, met bewolkte luchten, heftige slagregens en killenbsp;sneeuwstormen. Boven de overgangszone van den warmennbsp;Irmingerstroom en den kouden Oostijslandschen stroom ontstaan, vooral in het zuid-oostelijk gedeelte van de shelf, veelalnbsp;dichte nevels.

Deze voor de scheepvaart zoo ongunstige meteorologische elementen, gevoegd bij de naar ligging en intensiteit sterknbsp;wisselende magnetische storingen, maken de navigatie aannbsp;IJsland's kusten uitermate gevaarlijk. (222—86/87).

-ocr page 68-

50

III. Te land.

,,Een gewest, in alle richtingen van wateren doorsneden, met groote binnenzeeën, breede riviermonden of zeegaten, metnbsp;meren en plassen, met lage kusten, waar men de zee kon naderen, en met duinen, waarop men zich kon vestigen aan de kust,nbsp;in dergelijk land, waar overal betrekking was tusschen waternbsp;en land, kon het niet uitblijven, of de visscherij moest een bronnbsp;van bestaan worden voor de bewoners.” (13—367). Deze woorden van Blink getuigen van een innige verbondenheid der natuurlijke factoren met de activiteit der menschelijke groep, dienbsp;in haar streven naar welvaart de physische omstandighedennbsp;exploiteert. Déze relatie impliceert evenwel geen geografischnbsp;determinisme.

Wij zullen'thans nagaan, in hoeverre de natuurlijke voorwaarden te land hun invloed deden gelden op het ontstaan en de ontwikkeling der groote trawlvisscherij. Drie factoren zijnnbsp;te dien aanzien van beteekenis:

1. De gesteldheid der kustzone. Voor 1865, het jaar, dat een begin gemaakt werd met den aanleg van het Noordzeekanaal,nbsp;waren de havens in het langgerekte, jonge duinlandschap, datnbsp;vrijwel zonder onderbreking onze lage landen omzoomt, haastnbsp;overal ontoereikend om de zich uitbreidende visschersvloot tenbsp;herbergen. De platboomde bomschuiten der kustvisschers werden na elke reis, bij hoog water, op het vlakke strand getrokken, wat vele moeilijkheden en snelle slijtage der schepen veroorzaakte. In de lange kuststrook was er — afgezien van denbsp;monding onzer groote rivieren en de aestuariën tusschen denbsp;Zeeuwsche, Hollandsche en Friesche eilanden — tusschennbsp;Hoek van Holland en Den Helder geen vluchthaven, welke bijnbsp;slechte weersomstandigheden opgezocht kon worden. De vis-schersschepen konden, indien de Maasmond niet te bereikennbsp;was, slechts bij vloed de tijhaven van Nieuwediep binnenloo-pen, waarbij men echter, vooral bij ongunstig weer, door denbsp;talrijke zandbanken voor de kust en door gevaarvollen ijsgangnbsp;in het koude jaargetijde, met vele bezwaren te kampen had.

Op één punt in de zóne tusschen Hoek van Holland en Den

-ocr page 69-

51

Helder, bij „Holland op zijn smalst”, schonk de natuur, behalve de zoo uiterst belangrijke mogelijkheid tot doorbraak der landengte, in ruime mate mogelijkheden tot aanleg van een bijnbsp;iederen waterstand gemakkelijk en veilig binnen te vallen vis-schershaven (30—18):

a. nbsp;nbsp;nbsp;de zandbodem maakte kostbare fundeeringswerken on-noodig;

b. nbsp;nbsp;nbsp;een overvloed van zoet water was in de onmiddellijkenbsp;nabijheid, te winnen, wat voor een versche-vischhaven vannbsp;groote beteekenis is-,

c. nbsp;nbsp;nbsp;uitgestrekte terreinen waren voor de vestiging van eennbsp;visscherijbedrijf en van bedrijven, welke met de visscherij verband houden, beschikbaar;

d. nbsp;nbsp;nbsp;de mogelijkheid van havenaanleg direct bij de zee voorkwam het onnoodig heen en weer varen van de schepen;

e. nbsp;nbsp;nbsp;de overwegend westelijke winden zouden in meer of mindere mate op den havenmond staan en het uitvaren, ook metnbsp;hevige branding, niet verhinderen;

f. nbsp;nbsp;nbsp;de schepen zouden door het geringe getijverschil (gemiddelde vloed- en ebstand resp. 0,70 A.P. en 0,90 — A.P.) zonder veel ongemak aan de kade kunnen liggen en sluiswerkennbsp;aan den haveningang overbodig maken;

g. nbsp;nbsp;nbsp;sterke stroomingen, die ernstige verzanding veroorzaken,nbsp;waren niet aanwezig.

Zoo was ,.Holland op zijn smalstquot; vóór 1865 geladen met sterk potentieele krachten, die eerst tot ontplooiing zoudennbsp;komen, toen de menschelijke geest haar dienstbaar maakte,nbsp;aan de opvoering van het welvaartsniveau.

2. De ligging van de visschershaven ten opzichte van de vischgionden. De geografische positie van de visscherijhavensnbsp;wordt in sterke mate bepaald door den afstand tot de belangrijkste vischgronden. ,.Fishing ports have become specialised;nbsp;and their positions are determined by the immediate neigh-bourhoud of the continental plateau, where fishing is easiestnbsp;and most fruitful.quot; (58—199). Korte afstanden van de havensnbsp;tot de vischgebieden zullen, zooals wij in een volgend hoofd-

-ocr page 70-

52

stuk zullen zien, op de exploitatiekosten van het bedrijf sterker geprononceerd tot uiting komen dan lange afstanden, daar dezenbsp;de verschillen in positie der vischhavens eenigszins elimi-neeren.

3. De ligging van de visschershaven ten opzichte van de afzetgebieden. Daar de trawlvisscherij een snel bederfelijkenbsp;waar tot object heeft, en de visch in zoo versch mogelijken toestand aan den consument moet worden afgeleverd, is de afstandnbsp;van de haven tot de groote bevolkings-agglomeraties van de allergrootste beteekenis. De meer of mindere elasticiteit van hetnbsp;verkeersapparaat kan evenwel deze belangrijke factor in krachtnbsp;doen afnemen. ,,Die Verkehrsverbindungen sind jetzt derartignbsp;gut ausgebaut, dass ein Unterschied von 50, ja 100 k.m. fürnbsp;die Entwicklung des einzelnen Fischereihafens nur noch vonnbsp;untergeordneter Bedeutung ist. Heute sind es andere Forderun-gen, die an erster Stelle an einen guten Fischereihafen gestelltnbsp;werden. Es ist vor allem die Lage des Hafens zu den Fang-platzen, die für die weitere Entwicklung entscheidend ist.”nbsp;(222—113/119).

In een volgend hoofdstuk zullen wij nagaan, in hoeverre de beide laatstgenoemde factoren van invloed waren op het ontstaan en de ontwikkeling van het trawl-visscherijcentrumnbsp;IJmuiden.

-ocr page 71-

HOOFDSTUK III.

DE LIGGING DER TRAWL-VISCHGRONDEN.

........fishing grounds are regions in unstable equilibrium, when there is an encounter of two critical conditions, one biological and one oceanic.quot;

M. A. Hérubel — Sea Fisheries, their treasures and toilers, pag. 188.

In verband met de groote beteekenis der ligging van de vischgebieden der kleine trawivisscherij voor het in een volgend hoofdstuk te behandelen probleem der overbevissching,nbsp;zullen niet alleen de vischgronden der groote, maar ook dienbsp;van de kleine trawivisscherij besproken worden.

I. De bepalende factoren voor de ligging der trawl-visch-gronden.

A. De natuurlijke factoren.

Deze zijn identiek aan de verschillende voorwaarden, welke de geografische verspreiding der visschen beheerschen. Opnbsp;fraaie wijze komt hierbij de nauwe relatie tusschen de hydrografische en de biologische verschijnselen tot uiting.

Het is een eigenaardige eigenschap, die alle consumptievis-schen gemeen hebben, dat zij in hun verspreiding vrijwel geheel beperkt zijn tot gebieden met een geringe diepte en zelden innbsp;de eigenlijke diep-zeegebieden voorkomen. Zij hebben vooralnbsp;de vlakke randzeeën tot hun woonruimte uitgekozen, tengevolge van de op de shelf en zijn randgebieden aanwezige factoren, die de massale ontwikkeling van het plankton beïnvloeden. In bijzondere mate geldt dit voor de demersale visch-soorten, die voor de trawivisscherij van belang zijn; zelfs alsnbsp;deze zich verplaatsen naar andere gebieden, geschiedt dit nognbsp;zooveel mogelijk langs ruggen en banken. De vischterreinen

-ocr page 72-

54

zullen zich dus voornamelijk bevinden op de hooger gelegen vlakten, althans gedurende de zomermaanden, daar de temperatuur er dan tengevolge van de sterke inwerking der zonnestralen hooger is dan in de diepere gebieden, zoodat er ooknbsp;een grootere ontwikkeling van de bodemfauna tot stand komt.nbsp;In de wintermaanden is het wisselend bodemreUef daarentegennbsp;in zooverre van beteekenis, dat tengevolge van de verticalenbsp;afkoeling van het water, tot op vrij groote diepte door denbsp;stormen omgewoeld, de visschen zich in de meer diepe inzinkingen terugtrekken. (222—32).

De bodemgesteldheid is ook een bepalend element voor de regionale verspreiding der voor den mensch direct belangrijkenbsp;zeefauna. Een kale rotsbodem of een grond, die overdekt is metnbsp;gesteenten of zuiver kwartszand, is steeds een sporadisch bevolkt gebied, daar de meeste demersale visschen er niet denbsp;noodige levensvoorwaarden vinden. De meest gunstige grondsoort is een mengsel van fijn zand en slik^ met hier en daarnbsp;steenen ertusschen; er bestaat dan de mogelijkheid tot ingraven in den bodem, zonder dat de zware visschen er te ver innbsp;kunnen wegzinken, terwijl de gesteenten aan de dieren, die nietnbsp;in staat zijn zich in te graven, geschikte schuilhoeken bieden.nbsp;(222—25).

Het is ook een merkwaardig verschijnsel, dat vele visschen de voorkeur geven aan een bepaalde bodemsoort, omdat zijnbsp;daar speciaal de voor haar gunstigste voedselvoorwaardennbsp;vinden, zoodat over het algemeen de vischsoorten verschillennbsp;al naar gelang zij op zandige, modderige of steenachtige gronden voorkomen. (143—11).

De zeestroomen verrichten tweeërlei functie. De zónes, waar warme en koude, zoutrijke en zoutarme watermassa's samennbsp;komen, kenmerken zich door een uitbundige planktonontwik-keling, die weer aanleiding is tot een dichte vischbevolking,nbsp;vooral wanneer die zónes in ondiepe gebieden liggen. Naastnbsp;dezen indirecten invloed oefenen de waterbewegingen nognbsp;een directen uit, daar zij zorgen voor het transport van denbsp;pelagische vischeieren en larven, wat in laatste instantie denbsp;verspreiding der visschen bepaalt.

-ocr page 73-

55

Andere voorwaarden voor de regionale verspreiding der visschen zijn de temperatuur en het zoutgehalte van het zeewater. Wij zagen reeds, dat een te groote koude tijdens hetnbsp;winterseizoen de meeste consumptievisschen naar relatief warmere, diepere regionen doet verhuizen, hetzij omdat zij zelfnbsp;de koudere streken willen ontvluchten, hetzij omdat hun organische voedingsstoffen naar diepere deelen der zee gemigreerd zijn.

Voor de meeste vischsoorten bestaan er ook grenzen van de woonruimte, welke door het maximum en minimum van temperatuur en zoutgehalte bepaald worden. Daar, waar de tegenstellingen van deze beide elementen groot zijn, in zónes vannbsp;verschillende zeestroomingen, zijn de grenzen der verbreidingsgebieden scherp. Overigens zijn ze betrekkelijk ruim: zuidelijkenbsp;regionen bezitten een andere vischfauna dan noordelijke: denbsp;soorten met een uitgesproken zuidelijk verspreidingsgebiednbsp;worden, naarmate men noordelijker komt, langzamerhand zeldzamer en verdwijnen tenslotte geheel; en omgekeerd geldtnbsp;hetzelfde. (143—10).

Voor de geografische verspreiding der visschen zijn voorts van belang hun voornaamste levensverrichtingen, het gevolgnbsp;geven aan den oerdrang tot instandhouding van het individunbsp;en van de soort. Groote agglomeraties van individuen trekkennbsp;in een bepaald jaargetijde naar gebieden, waar de voedselvoor-waarden het gunstigst voor hen zijn, hetzij om zich daar tenbsp;goed te doen aan planktonische of aan bodemorganismen, hetzijnbsp;om op de paaigronden van andere soorten verwoesting aannbsp;te richten onder het kuit of onder de kuitschietende dieren zelf.nbsp;De meeste rondvisschen, de Gadidae, hebben een vrij grootnbsp;trekbereik, de meeste platvisschen, de Pleuronectidae, hebbennbsp;daarentegen een relatief beperkte levensruimte.

Behalve de bewegingen der visschen, welke door het zoeken naar voedsel veroorzaakt worden, doen zich eenmaal 's jaars,nbsp;wanneer de voortplantingsdrift vaardig over hen wordt, nog denbsp;bewegingen naar de paaigebieden voor. Tallooze individuennbsp;concentreeren zich dan op gronden, welke de meest gunstigenbsp;ontwikkelingsmogelijkheden voor eieren en larven bieden.

-ocr page 74-

56

Vooral deze samenscholingen der visschen zijn van uitermate groote beteekenis.

Naast de beide genoemde oorzaken van voeding en voortplanting, die bepalend zijn voor de bewegingen en de massa-samenkomsten der verschillende vischsoorten, zijn er nog aan te wijzen „schwer übersehbare, ja grösztenteils noch ganznbsp;dunkle Umstande, die die Unterschiede der Fischverteilungnbsp;bedingen, Unterschiede die sich auf Tage und Wochen, abernbsp;auch auf Jahre und Jahrzehnte erstrecken können.” (172—287).

B. De visscher ij-t echnische factoren.

Andere factoren, die hun invloed doen gelden op de ligging der trawl-vischgronden, ontleenen hun karakter aan de wijze,nbsp;waarop de visscherij-gemeenschap, in aanmerking genomennbsp;haar geestelijke structuur, gereageerd heeft en nog reageert opnbsp;de physische omstandigheden. Alvorens de afzonderlijke factoren, die dus van visscherij-technischen aard zijn, nader te beschouwen, is het noodzakelijk, allereerst een indeeling te gevennbsp;van de bij de trawlvisscherij aangewende schepen. Deze zijnnbsp;als volgt te onderscheiden:

1. De kleine irawlvaartuigen. Hiertoe behooren in de eerste plaats de beide scheepstypen der kust-visschersvloot, de mo-torbotters en motorkotters.

De kleinste schepen, de motorbotters, waarvan het meeren-deel is uitgerust met een motor van ongeveer 50 P.K., terwijl hun lengte ongeveer 15 m. bedraagt, zijn ontstaan uit de zeil-bottertypen, welke voorheen op de Zuiderzee gebruikt werden.nbsp;Zij kunnen in twee groepen gesplitst worden. De eerste groepnbsp;bestaat uit vrij doelmatige trawlschepen met een behoorlijkenbsp;machinecapaciteit, relatief groote afmetingen en ijzeren bouw;nbsp;de tweede groep vaartuigen, waartoe men ook de trawlzeil-schepen en de open booten kan rekenen, zijn kleine, houtennbsp;vaartuigen, van zwakke hulpmotoren voorzien en moeten alsnbsp;zoodanig als ondoelmatige schepen worden gekenschetst.nbsp;(194—20). Hun steven is lomp en biedt bij het visschen op zeenbsp;veel tegenstand, terwijl ze zoo weinig diepgang hebben, dat

-ocr page 75-

57

van een goed en rustig trekken geen sprake kan zijn. Trouwens, alle vaartuigtypen, welke in de kleine trawlvisscherij worden gebruikt, lijden aan ditzelfde euvel, zij het in verschillende mate; zoowel scheepsvorm als motorcapaciteit zijn overnbsp;het algemeen onvoldoende, zoodat zij slechts over een geringenbsp;zeewaardigheid beschikken.

De motorkotters, die in veel opzichten gelijken op de kleine stoomtrawlers, zijn over het algemeen als meer geschikte trawl-schepen te beschouwen. Hun motorcapaciteit varieert van 45nbsp;tot 150 P.K.: bij de kleinere, oudere scheepstypen bedraagt dezenbsp;45 tot 100 P.K., bij de grootere, nieuwere typen 100 tot 150 P.K.,

Voorts kunnen in de rubriek ,,kleine trawlvaartuigenquot; ondergebracht worden de motoiloggeis, die, wanneer het motorvermogen daarvoor geschikt is, gedurende de maanden Januari tot Juni trawlen als nevenbedrijf van de drijf-netvisscherij op haring, terwijl enkele tot deze categorie behoorende schepen gedurende het geheele jaar de trawlvisscherij beoefenen. Gebouwdnbsp;voor de uitoefening van de drijf-netvisscherij, is de structuurnbsp;van deze schepen, ook na de aangebrachte veranderingen voornbsp;het hulpbedrijf, voor een rationeele trawlvisscherij ondoelmatignbsp;te noemen. De motorcapaciteit bedraagt slechts 70 tot 160 P.K..nbsp;Een voor het trawlen zoo noodige, krachtige voortstuwing isnbsp;dan ook van dit scheepstype niet te verwachten, terwijl ooknbsp;de zeewaardigheid in vele opzichten te wenschen overlaat. Afgezien van de stoomloggers uit Vlaardingen — die overigensnbsp;degens te geringe capaciteit der machines weinig aan de trawlvisscherij deelnemen — en de enkele, modern ingerichte mo-torloggers zijn deze schepen, hetzij oorspronkelijke zeilvaartui-gen met een later ingebouwden motor, hetzij direct als motor-logger geconstrueerde vaartuigen van hetzelfde model als denbsp;oude zeilschepen. (192).

2. De groote trawlvaartuigen. Hiertoe kunnen allereerst gerekend worden de kleine stoom- en motortrawlers, die ook wel scholbooten, kusttrawlers of kustbooten genoemd worden, nietnbsp;te verwarren met de schepen, welke zich met de kustvisscherijnbsp;bezig houden. Zij zijn ongeveer 25 tot 35 m. lang, hebben eennbsp;mhoud van ongeveer 175 B.R.T., terwijl de machinecapaciteit

-ocr page 76-

58

ongeveer 200 P.K. bedraagt. Het vaarbereik dezer schepen is maximaal 200 mijl en de duur van uit- en thuisreis, samen metnbsp;het verblijf op de vischgronden, kan 10 tot 12 dagen bedragen.nbsp;{182—52).

Verder behooren hiertoe de middelgroote stoom- en motoi-trawlers, die ook wel schelvischbooten of Noordzeetrawlers genoemd worden. Zij hebben een lengte van 30 tot 40 m. en eennbsp;inhoud van ongeveer 250 B.R.T., terwijl zij uitgerust zijn metnbsp;machines of motoren, welke een vermogen bezitten van 400 totnbsp;600 P.K.. Het spreekt vanzelf, dat zoowel zeewaardigheid alsnbsp;snelheid en actieradius van deze schepen grooter zijn dan dienbsp;van de kusttrawlers; de laatste grootheid bedraagt maximaalnbsp;800 mijl. Als gevolg hiervan is de reisduur (uit- en thuisreis ennbsp;het verblijf in de vischgebieden) ook grooter en bedraagt 12nbsp;tot 14 dagen. (182—52).

Tenslotte vermelden wij nog de gioote stoom- en motoi-trawlers, ook wel IJslandbooten genoemd. In tegenstelling met den opbouw der trawlervloot in het buitenland, met name innbsp;Engeland en Duitschland, waar een groot percentage der schepen tot deze categorie gerekend kan worden, bezit de Neder-landsche groote-trawlvloot slechts zeer weinig van deze vaartuigen. Zij hebben een lengte van 40 tot 45 m., een inhoud vannbsp;meei{ dan 300 B.R.T. en een machine- of motorcapaciteit vannbsp;600 tot 800 P.K., terwijl de actieradius 1000 tot 2000 mijl bedraagt. In verband hiermede zou de reisduur dezer vaartuigennbsp;wel 3 a 4 weken kunnen zijn, ware het niet, dat de geringenbsp;houdbaarheid van versche visch deze periode inperkt tot 12 a 14nbsp;dagen. (192).

Wanneer wij thans tegen den achtergrond van deze indee-ling der trawlvaartuigen de visscherij-technische factoren nader analyseeren, moeten wij in de eerste plaats noemen den afstand van de vischgronden tot de standplaats van den producent. Het spreekt vanzelf, dat de mensch bij het opzoeken vannbsp;de door de natuur bepaalde vischterreinen gebonden is aan denbsp;technische mogelijkheden van het schip, zoodat de kleinere,nbsp;minder zeewaardige vaartuigen dichter bij hun operatiebasisnbsp;moeten blijven dan de grootere typen schepen.

-ocr page 77-

59

In de tweede plaats is van belang de diepte van het visch-gebied, ten opzichte waarvan de verschillende categorieën vaartuigen anders reageeren. De grootere schepen kunnen hunnbsp;vischtuig op diepere gronden aanwenden dan de kleinere; denbsp;netten der grootste vaartuigen kunnen trekken over gronden,nbsp;waarvan de diepte maximaal 300 m. bedraagt. Bij het visschennbsp;in nog diepere gebieden worden de trawllijnen te lang om denbsp;vangsten met voldoende rendement binnen te halen.

Voorts is de bodemgesteldheid van primaire beteekenis voor de uitoefening der trawlvisscherij, daar het vischtuig, behalvenbsp;dan bij de in den laatsten tijd toegepaste vangst van pelagischnbsp;levende haring, voortdurend over den grond gesleept wordtnbsp;ter bemachtiging van de demersale visschen.

Een voor de trawlvisscherij meest geschikte bodem is een vlakke, harde grond, welke uit zand of uit een mengsel vannbsp;zand en klei bestaat, waarbij het net behoorlijk uitgespreidnbsp;zonder hinderlijke schokken getrokken kan worden. Daarnbsp;zulke gunstige terreinen echter het meest bevischt worden,nbsp;gaat de vischvoorraad er op een dusdanige wijze achteruit, datnbsp;nien genoodzaakt is, op minder geschikte gronden te gaan trekken, wat echter verschillende moeilijkheden met zich meebrengt.

Bestaat de bodem uit zachte, slappe klei of uit modder, dan zakken borden en pees weg, met het gevolg, dat het net muurvast blijft zitten. In terreinen met een rotsachtigen ondergrondnbsp;of op gronden met veel klippen en groote blokken is de visscherij volkomen onmogelijk, terwijl gebieden met hiér en daarnbsp;steenen, oesters of mosselen, z.g. rifgronden, kortweg ,,scherpte” genoemd, een groote belemmering vormen voor de uitoefening van het bedrijf. De rifgronden stellen dan ook anderenbsp;technische eischen aan de vischwijze dan de meer gunstigenbsp;terreinen, daar de averij en de slijtage van het netmateriaalnbsp;zeer groot is: bijna na eiken trek valt er een gat of een scheurnbsp;te boeten. Zijn de averijen groot, dan vischt men z.g. „om ennbsp;omquot;, d.w.z. den eenen trek met het bakboordsnet, den anderennbsp;trek met het net, dat zich aan stuurboord bevindt, zoodat reparatie telkens mogelijk is. Wordt het net over de effen zandgron-

-ocr page 78-

60

den met de dunne onderpees voortgesleept, in minder gemakkelijke gebieden geschiedt het trekken met behulp van de verzwaarde pees, om de mogelijkheid, dat het vischgerei door vast-hechting gescheurd zou bovenkomen, te verkleinen. Op de eigenlijke rifgronden, waar men veelal in grooten getale kostbare vischsoorten aantreft, wordt gewoonlijk gesleept met eennbsp;net, waarvan de gewone grondpees door een z.g. ,,klossenpees’'nbsp;is vervangen. Deze bestaat uit een stuk staaldraad, dat voorziennbsp;is van houten schijven, die moeten voorkomen, dat de onderpeesnbsp;achter allerlei oneffenheden zou haken, waardoor de kans opnbsp;averij verminderd wordt. Het nadeel van de klossenpees isnbsp;echter, dat zij veel tegenstand veroorzaakt, zoodat het voornetnbsp;te weinig spreiding krijgt. In de ,,scherpte” rijgt men ook aan denbsp;buikzijde en het kuileinde van het vischgerei oude strookennbsp;net, z.g. ,,sleeplappenquot;, die moeten verhinderen, dat het onderwant snel wegslijt.

Maar niettegenstaande al deze voorzieningen, die de men-schelijke geest door een positieve instelling op al deze moeilijkheden heeft aangebracht, komt het net toch vaak met zooveel slijtage boven, dat het niet meer gebruikt kan worden. Hoewel er niet een scherpe grens voor het aanwenden van hetnbsp;trawlnet is aan te geven, stelt de natuur toch uiteindelijk haarnbsp;grenzen aan de menschelijke activiteit.

Niet alle vaartuigen reageeren gelijk op de gesteldheid van den zeebodem. Terwijl de schelvischbooten en de grootenbsp;trawlers door hun behoorlijke trekkracht met succes kunnennbsp;visschen in gebieden, waar de zeebodem ,,scherp” is, kunnennbsp;de scholbooten en de motorloggers hun netten eigenlijk alleennbsp;op betrekkelijk vlakke terreinen uitwerpen. De schippers dezernbsp;vaartuigen zoeken dan ook steeds naar open plekjes in het rifgebied of in de oestergronden, waar met de dunne pees ge-vischt kan worden. (193—2). De scheepstypen der kust-vis-schersvloot, de motorkotters en de motorbotters, visschen wegens te geringe motorkracht niet op de rifgronden, doch verkiezen de vlakke, harde, niet met heften bezaaide gebieden.nbsp;(194—13).

Als visscherij-technische factor ter bepaling van de ligging

-ocr page 79-

61

der trawl-vischgronden zijn de getijdenstroomen van het grootste belang, vooral voor de kleine, zwakke trawlvaartuigen, welke overwegend platvisch vangen. Ter verduidelijking vannbsp;dit feit is het noodzakelijk, het verband na te gaan, dat er bestaan moet tusschen de trekkracht van een schip en de groottenbsp;van het hierbij te gebruiken vischtuig, anders gezegd, tusschennbsp;de machinecapaciteit en de boven-peeslengte van het trawlnet.nbsp;De groote schepen en ,,goede trekkers” worden in het algemeen uitgerust met de grootste netten, de kleine schepennbsp;en ,,slechte trekkers” met het kleinere vischwant. In vele gevallen wordt evenwel geen rekening gehouden met de zoonbsp;belangrijke verhouding tusschen de kracht der machine en denbsp;grootte van het vischtuig. Volgens den visscherij-deskundigenbsp;De Veen moet er bij een gemiddelde vaarsnelheid van 2,5 mijlnbsp;per uur minstens een capaciteit van 3 P.K. per voet bovenpeesnbsp;aanwezig zijn, om door een voldoende scheerwerkihg van hetnbsp;net een rationeel functionneeren van het bedrijf te verzekeren.

De meeste door hem onderzochte groote trawlvaartuigen hadden een verhouding tusschen machinecapaciteit en groottenbsp;van het vischtuig van 2,5 tot 4,5 P.K. per voet bovenpees, zoo-dat deze categorieën schepen als ,,goede trekkers” beschouwdnbsp;kunnen worden en als zoodanig geen getijstroomen als extra-krachtbron behoeven. (192).

De motorloggers visschen over het algemeen met netten van dezelfde grootte als die, welke door de middelgroote stoomtrawlers gebruikt worden, schepen met een machinecapaciteitnbsp;van 400 tot 600 P.K.. Wanneer wij de voortbewegingskracht dernbsp;zeilen bij die van de mechanische voortstuwing optellen, verkrijgen wij bij deze schepen een verhouding van 0,7 totnbsp;1|4P.K. per voet bovenpees, een krachtsontwikkeling, welkenbsp;ongeveer de helft is van die der kleine stoomtrawlers. Hebbennbsp;deze laatste, op vlakken bodem visschende, snelheden van 2,2nbsp;tot 2,8 mijl per uur, de motorloggers met machines van ongeveer 150 P.K. bereiken hoogstens snelheden van 0,7 tot 0,9 mijlnbsp;per uur. Het spreekt dan ook vanzelf, dat deze vaartuigen nietnbsp;anders kunnen trekken dan in vlakke, heftenlooze gebieden,nbsp;waar sterke stroomen staan. (194—4).

-ocr page 80-

62

Ook de motorkotters moeten ,,van 't tijquot; visschen, d.w.z. met de watermassa’s, die tengevolge van eb en vloed langs de kustnbsp;door de nauwe zeegaten geperst worden, meevaren om hetnbsp;vischtuig gemakkelijker over den bodem te laten trekken. Is denbsp;verhouding tusschen machinecapaciteit en grootte van het netnbsp;bij de oudere typen 0,8 tot 1,8 P.K. per voet bovenpees, bij denbsp;nieuwere typen zijn deze getallen 1,8 tot 2,0 P.K.; een correlatie, die weliswaar nog niet voldoende is, maar toch gunstig afsteekt bij die van de motorloggers.

De netten der motorbotters zijn eveneens te groot in verhouding tot het vermogen van den motor en de grootte van het schip. De krachtseenheid bedraagt hier 0,5 tot 1,1 P.K. per voetnbsp;bovenpees, zoodat de vischmethode van deze vaartuigen volkomen overeenkomt met de aloude vischwijze. der zeiltrawl-schepen, waarbij de getij stroomen ter vergrooting van de snelheid behulpzaam zijn.

Zoo zijn de motorloggers, motorkotters. en motorbotters tengevolge van de ongunstige verhouding tusschen voortstuwings-installatie en vischtuig, wat duidelijk tot uiting komt in de geforceerde scheerwerking der relatief te groote trawlborden, in de uitoefening van hun bedrijf aangewezen op gebieden, waarnbsp;zij bij het trekken de hulp vam de krachtige getij stroomen ontvangen. (192).

Tenslotte zij nog de weersgesteldheid vermeld. Een te zware bries veroorzaakt spoedig een lastigen, hoogen zeegang ennbsp;vormt een groote belemmering voor de goede scheerwerkingnbsp;der beide trawlborden, vooral als de mechanische kracht dernbsp;schepen gering is; bij een visscherij „in de steenenquot; zal de zwarenbsp;klossenpees dan wel zooveel tegenhouden, dat de vlerken vannbsp;het net bijkans niet meer uitstaan. Ook zal het vaartuig bijnbsp;een stijve bries niet meer regelmatig trekken, zoodat het vischtuig met rustpoozen over den grond sleept; bij opkomende deining liggen de vischlijnen gewoonlijk slap en bij afloopendenbsp;deining staan deze zoo strak, dat zij ieder oogenblik dreigennbsp;te breken. De kleine trawlvaartuigen, die zwakke voortbewe-gingsmiddelen bezitten, trekken onder deze omstandighedennbsp;zeer slecht, met als gevolg hiervan meestal een tijdelijke onderbreking van de visscherij.

-ocr page 81-

63

Volgens waarnemingen der visscherij-instituten moeten de kustbooten ten zuiden van 56° N.B. de visscherij beëindigennbsp;bij een windsterkte 5, volgens de schaal van Beaufort, ten noorden van dezen breedtegraad bij een windsterkte 4. (192). Denbsp;schelvischbooten en de groote trawlers kunnen met deze briesnbsp;en dezen zeegang zonder den minsten hinder doorvisschenj zijnbsp;moeten het bedrijf eerst staken, wanneer het gaat stormen ennbsp;de zee zoo hoog gaat loopen, dat het scheephalen van het netnbsp;gevaarlijk begint te worden. De grenzen, waarop voor de Noord-zeetrawlers de visscherij moet worden opgegeven in de zuidelijke Noordzee en de noordelijke Noordzee met de Noordelijkenbsp;IJszee zijn resp. gelegen bij een windsterkte van 7,5 en 4; voornbsp;de grootere typen der IJslandbooten, de 50 m.-trawlers, zijnnbsp;deze getallen voor de laatste twee gebieden resp. 8 en 6. (192).

Absolute windstilte daarentegen, en een daarmee gepaard gaande spiegelgladde zee, zijn ook als een ongunstigen factornbsp;te beschouwen, daar deze elementen moeilijkheden veroorzaken bij het uitwerpen en scheepzetten van het vischtuig. Eennbsp;zacht briesje en een matige zeegang vormen het meest idealenbsp;weer voor een goede uitoefening van het bedrijf.

Het is dus niet te verwonderen, dat het jaargetijde zijn invloed doet gelden op de ligging der vischgronden, waarbij denbsp;technische factoren, zooals bouw, grootte en machinecapaciteitnbsp;der schepen, een groote rol spelen. Gedurende de onstuimigenbsp;herfst- en wintermaanden, waarin de veelvuldig voorkomendenbsp;stormen hun majestueuze kracht ten toon spreiden, bewegennbsp;de trawlvaartuigen zich minder ver van hun operatiebasis dannbsp;tijdens het gunstige jaargetijde. De vischsoortén, welke alleennbsp;in de wintermaanden van veraf te bekomen zijn of gedurendenbsp;het geheele jaar behooren tot de bevolking der noordelijk gelegen banken, komen dan ook alleen ten goede aan de Noord-zeetrawlers en aan de IJslandbooten. (193—5). De motorlog-gers, motorkotters en motorbotters zijn te zwak om onder allenbsp;Weersomstandigheden te visschen: door hun geringe zeewaardigheid kunnen ze geen storm afrijden en zijn daarom aangewezen op visscherij onder de kust. Bij een bries van eenige be-teekenis moet men met deze schepen, voor de zee gaat loopen.

-ocr page 82-

64

vluchten, zoodat het aantal ligdagen gedurende het ongunstige jaargetijde over het algemeen grooter is dan het aantal drijf-dagen. (194—21/22).

II. De trawl-vischgronden.

Bij het verkregen inzicht in de bepalende elementen van de ligging der trawl-vischgronden is het wel evident, dat de begrenzing dezer gebieden niet scherp te trekken is, daar de genoemde elementen aan sterke seizoen- en jaarlijksche fluctuaties zijn onderworpen. Kleine schokken of onregelmatighedennbsp;in de natuur kunnen er de oorzaak van zijn, dat het ganschenbsp;raderwerk in de war is. Bij een beschouwing over de voornaamste vanggebieden moet dan ook ter dege rekening gehouden worden met het feit, dat deze in een machtige dynamieknbsp;2ijn opgenomen en aan voortdurende schommelingen onderhevig zijn. ,,Die ertragreichsten und hauptsachlich befischtennbsp;Gründe sind in ihrer Lage nicht bestandig, sondern Verande-rungen unterworfen. Ueberhaupt ist es heute bei der starkennbsp;Befischung der Nordsee unmöglich bestimmte Fanggründenbsp;abzugrenzen, was noch um die Jahrhundertwende seine Berech-tigung hatte. Heute werden alle Geblete befischt, soweit es ihrenbsp;Bodenbeschaffenheit erlaubt. Eine Ausnahme bilden nur dienbsp;Trawlheringsfanggründe.'' (222—33).

Hoewel er geen officieele opgaven bestaan betreffende de vanggebieden der Nederlandsche trawlvisscherij, was het mijnbsp;nochtans mogelijk, eenige gegevens hieromtrent te verkrijgennbsp;van den Heer J. de Veen, assistent aan het Rijksinstituut voornbsp;Biologisch Visscherij-Onderzoek (afdeeling Zeevisscherij), dienbsp;in enkele publicaties reeds zijn aandacht hieraan wijdde.nbsp;(193; 194).

Als resultaat van de werking der physische en visscherij-technische factoren kunnen de trawl-vischgronden naar hun diepte, hun afstand tot de havenplaats IJmuiden, hun vischrijk-dom, hun voornaamste vischsoorten en tevens naar de heer-

-ocr page 83-

65

schende meteorologische gesteldheid in twee hoofdgroepen verdeeld worden, te weten:

1. nbsp;nbsp;nbsp;De vischgronden der kleine trawlvisscherij, door de kleinenbsp;trawlvaartuigen (motorbotters, motorkotters en motorloggers)nbsp;bezocht;

2. nbsp;nbsp;nbsp;De vischgronden der groote trawlvisscherij, door de grootenbsp;trawlvaartuigen bezocht en te onderscheiden in:

a. nbsp;nbsp;nbsp;de nabije vischgronden, door de scholbooten en, vooral innbsp;het koude winterseizoen, tevens door de schelvischbootennbsp;bezocht;

b. nbsp;nbsp;nbsp;de middelverre vischgronden, door de schelvischbootennbsp;en, in de barre wintermaanden, tevens door de groote trawlersnbsp;bezocht, en

c. nbsp;nbsp;nbsp;de verre vischgronden, uitsluitend door de groote trawlersnbsp;(IJslandbooten) bezocht.

Bij het toenemen van diepte en afstand neemt de vischrijk-dom over het algemeen toe, terwijl op de diepere, op grooter afstand gelegen gronden relatief meer rondvisch (schelvisch,nbsp;kabeljauw, wijting, koolvisch, hake, makreel, leng, sprot, rog,nbsp;vleet, e.a.) aangetroffen wordt dan platvisch (schol, schar,nbsp;tong, tarbot, griet, e.a.). De meteorologische factoren, welke bijnbsp;genoemde indenting hun invloed doen gelden, hebben vooralnbsp;betrekking op het nautisch karakter der zeevisscherij: naarmate de vischterreinen verder van de thuishaven verwijderdnbsp;liggen, worden de weersomstandigheden steeds ongunstiger.

Aan de hand van enkele kaarten zullen wij nu de trawl-visch-gronden afzonderlijk nagaan.

1. De vischgronden der kleine trawlvisscherij. (zie kaart IV). Deze omvatten hoofdzakelijk het zuidelijk gedeelte der Noordzee, strekken zich dus vooral uit bezuiden de parallel van 54°nbsp;noorderbreedte. Zij hebben een diepte van 20 tot 40 m. en hunnbsp;afstand tot IJmuiden bedraagt maximaal 100 tot 150 mijl. Denbsp;vangst van deze gebieden bestaat overwegend uit schol, schar,nbsp;tarbot, griet, tong, pieterman, poon, wijting en rog, terwijlnbsp;kabeljauw en schelvisch slechts in relatief geringe hoeveelheden in de netten aanwezig zijn.

5

-ocr page 84-

66


st«ntn


modder


oesterjrondcn


zand


Kaart IV.

De vischgronden der kleine trawlvisscherij.

-ocr page 85-

67

Motorbotters. Deze vaartuigen oefenen hun bedrijf uit in de stroomgebieden der Nederlandsche kuststrook, van Zeeuwsch-Vlaanderen tot aan Borkum (IJmuider grond, Egmondschenbsp;grond, Texelsche grond, Terschellinger grond, Amelandschenbsp;grond, e.a.), meestal buiten de dieptelijn van 10 vadem, hoogstens 10 mijl uit den wal. Visschen de kleinere schepen meestentijds binnen de territoriale zóne, de grootere vaartuigen begeven zich in de zomermaanden een enkele maal voorbij denbsp;Breeveertien.

Motorkotteis. De vischgronden dezer schepen liggen in de zóne langs de Nederlandsche, Duitsche en Deensche kust, waarnbsp;de jonge platvisch in enorme hoeveelheden voorkomt. Innbsp;hoofdzaak bezoeken zij den westrand der Oestergronden en denbsp;strook langs de Nederlandsche kust, terwijl zij in het gunstigenbsp;jaargetijde zelfs de verderaf gelegen terreinen, het Roode Klifnbsp;en het Lister-diep, bereiken. De Texelsche kotters visschen hetnbsp;grootste deel van het jaar bij Black bank, Tea-Kettle-Hole ennbsp;den Nieuwzeelandschen grond.

Motoiloggers. De terreinen, welke door deze schepen bezocht worden, zijn in hoofdzaak gelijk aan de in de stroomgebieden der kuststrook gelegen vischgronden van de motor-kotters. De voornaamste hiervan zijn: de IJmuider grond, de Breeveertien, de Egmondsche gronden, Texel hole, de Texelsche gronden, de Texelsche rug, de Vlielandsche rug, de Terschellinger grond, de Amelandsche gronden (tot aan de westelijke Oestergronden of de dieptelijn van 20 vadem), de vlaktenbsp;van Schiermonnikoog (buiten het Huibertsgat), de Borkumernbsp;rif gronden (buiten de steenen), de Borkumer binnengronden, denbsp;gronden van Norderney (buiten de territoriale zóne), de Eider-gronden en de Amrumer grond (ten oosten van de steenen).nbsp;Verder worden nog bezocht; de Bruine Bank, Tea-Kettle-Holenbsp;en de Nieuwzeelandsche gronden.

2. De vischgronden der gioote trawlvisscherij.

a. Nabije vischgronden. (zie de kaarten IV en V).

N.B.

Deze strekken zich voornamelijk uit ten zuiden van 56'^

-ocr page 86-

68

en omvatten zoodoende het geheele zuidelijke gedeelte, benevens de zuidelijke helft van het middengedeelte der Noordzee, zoodat zij dus gedeeltelijk samenvallen met de vischgebiedennbsp;der kleine trawlvisscherij. Er worden diepten gepeild van 20nbsp;tot 60 m. en de maximale afstand tot IJmuiden bedraagt er 150nbsp;tot 200 mijl. De vangst van deze gronden is vrijwel gelijk aannbsp;die van de vischgebieden der kleine trawlvaartuigen.

Scbolbooten. Het belangrijkste vischgebied dezer vaartuigen is de zóne in de Duitsche Bocht langs den zuid- en oostrandnbsp;van het groote rifgebied der Oesterbanken: Nieuwzeelandschenbsp;grond — Terschellinger en Amelandsche vlakte — Borkumernbsp;rifgrond (hiervan de geschikte terreinen; bij vast weer soms totnbsp;dicht onder de kust), — vlakte van Norderney — Helgoland-sche gronden — Amrumer bank.

Gedurende de zomermaanden worden eenige verder gelegen gronden bezocht (vangst hoofdzakelijk schol, schar en tarbot),nbsp;vooral langs den west- en noordrand der groote Oesterbanken,nbsp;namelijk de Klaverbank, Upper scruff, het Kleidiep_ Lowernbsp;scruff, de Witte bank, Hornrif bank (in Juni en Juli vooralnbsp;vangst van hake, vleet, tarbot en schol), het Roode Zand en denbsp;bevischbare terreinen der gronden van Sylt en van het Roodenbsp;Klif, soms ook de Westelijke Oestergronden (tong, schol ennbsp;rog).

Verder vischt men in het gunstige jaargetijde ook op de Terschellinger gronden, soms tot op 8 vadem onder de kust, van Terschelling tot voorbij Ameland, of langs de kust van Vlieland tot aan de Texelsche scherpte.

Zeer sporadisch worden door de kusttrawlers nog bezocht de Bruine bank, de Texelsche gronden (in hoofdzaak vangst vannbsp;schol, schar, rog en tong), Tea-Kettle-Hole en de Hospitaal-gronden.

Schelvischbooten. Deze vaartuigen bezoeken de nabije visch-gronden, voornamelijk in de ruwe wintermaanden. Als hun belangrijkste vischgebieden moeten worden genoemd de westelijke Oestergronden (tong, schol en rog), de Klaverbank (schol.

-ocr page 87-

69

schar en tarbot), Upper scruff (schelvisch, gul en kabeljauw), het Kleidiep, Lower scruff, de Witte Bank (schol, schar, kabeljauwnbsp;en schelvisch), Hornrif bank (kabeljauw), het Roode Zandnbsp;(schelvisch, kabeljauw, koolvisch en leng), de gronden van Syltnbsp;en de Amrumer bank.

Somtijds worden ook de Engelsche kustgronden opgezocht (voor de vangst van schol, schar, pieterman, tong en poon),nbsp;zooals het Diep-waterkanaal, Smiths Knoll en Leman bank.

Ook bezoeken de Noordzeetrawlers wel de regionen van Dog-gersbank en omgeving: de Spleet, de Silverpit, het Modder-kanaal (vooral het zuidelijk gedeelte) en Tail-end, waar de schol, tarbot, schelvisch en makreel een belangrijk aandeel innbsp;de vangsten vormen.

b. De middelverre vischgronden, (zie kaart V).

Deze door de Noordzeetrawlers en groote vaartuigen (tijdens het ongunstige jaargetijde) bezochte vischgebieden omvattennbsp;het overige gedeelte der Noordzee, dat zich uitstrekt ten noorden van den 56sten breedtegraad tot ongeveer 61° N.B., waarnbsp;de continentale shelf geleidelijk naar grootere diepten afhelt,nbsp;benevens het gebied van de Engelsche Westkust, de lerschenbsp;Zee en Het Kanaal. Er worden op deze gronden diepten gepeildnbsp;van 60 tot 300 m., terwijl de afstand tot IJmuiden er maximaalnbsp;600 mijl bedraagt. De vangst bestaat hoofdzakelijk uit rond-visch (schelvisch, kabeljauw, koolvisch, hake, leng, vleet,nbsp;roodbaars e.a.) en slechts in geringe mate uit platvisch (heilbot,nbsp;tongschar, e.a.).

De belangrijkste vanggebieden dezer schelvischbooten (eventueel IJslandbooten) zijn: Coffee soil (schelvisch en schol), de Zuidscherpte (schelvisch, rog, hake en kabeljauw), de Tarbot-bank. Monkey bank (hake en schelvisch), de Jutlandsche bankennbsp;(schelvisch en gullen), de Kleine Visschersbank (hake), denbsp;Groote Visschersbank (heilbot, tongschar, schelvisch, koolvischnbsp;en leng). Ling bank, Fladen ground, Bressay shoal, Bressaynbsp;grounds en de Viking bank.

Langs de Schotsche kust worden vooral de Moray Firth (kabeljauw) en de Long Forties bezocht.

-ocr page 88-

70

c. De verre vischgronden. (zie kaart III).

Deze gebieden, welke slechts zeer sporadisch, uitsluitend door de groote trawlers (IJslandbooten), bezocht worden ternbsp;bemachtiging van de z.g. ,,Noordvisch” (kabeljauw, schelvisch,nbsp;leng, koolvisch, zeewolf en roodbaars) zijn tot ongeveer 300 m.nbsp;diep en liggen op een maximalen afstand van 1500 tot 2000 mijlnbsp;van IJmuiden.

Allereerst moeten hier worden genoemd de IJslandsche wateren (vooral ten zuiden en zuidwesten van het eiland), waarnaar de groote trawlers vooral in de lente- en zomermaandennbsp;hun koers richten. Ook wordt de visscherij „om de Noordquot; innbsp;het gunstige jaargetijde nog wel beoefend in de omgeving vannbsp;de Lofoten, van de Far öer, in de Barentsz Zee, benevens in denbsp;zóne tusschen de Moerman-Kust en de Noordkaap, buiten denbsp;territoriale wateren (door de trawlvisschers ten onrechte aangeduid als de ,,Witte Zeequot;, welke zelf niet door vreemdenbsp;trawlers mag worden bevischt).

-ocr page 89-

HOOFDSTUK IV.

DE NEDERLANDSCHE TRAWL-VISSCHERIJGROEP.

„Der Kampf mit dem Meer ist mit einer weit starkeren Naturgewalt auszufechten als mit dem Boden. Das Meernbsp;kann in seinem Verhaltnis zum Menschen gar nicht mitnbsp;dem Lande verglichen werden; es ist überhaupt die reinste Natur, mit der der Mensch in Berührung kommt.quot;

Fr. RatzelDie Erde und das Leben, dl. II, pag. 38.

I. De demografische structuur.

Bij een onderzoek naar het beschikbare statistische materiaal, dat ons ten dienste staat bij het analyseeren van de socialenbsp;groep, welke zich bezig houdt met de trawlvisscherij, komt opnbsp;schrijnende wijze het gebrek aan de hiervoor noodzakelijke gegevens naar voren. Wel werden in de resultaten der beroepstellingen, die de algemeene structuur van het economisch levennbsp;in ons land, gedeeltelijk ook gedifferentieerd naar de gemeenten, tot uitdrukking brengen, de cijfers betreffende de vissche-rij-groep in het algemeen te kennen gegeven. Gespecificeerdenbsp;opgaven over de groep, welke de trawlvisscherij beoefent,nbsp;werden hierin echter niet verstrekt.

Alleen werd in 1930 door het Centraal Bureau voor de Statistiek een bedrijfstelling gepubliceerd, welke een goed inzicht geeft in de structuur van het eigenlijke zee-visscherijbedrijf. Denbsp;gegevens hiervan hebben uitsluitend betrekking op het hoofdbedrijf van de ondernemingen, terwijl geen aandacht geschonken is aan de personen^ die niet behooren tot het eigenlijkenbsp;bedrijf en aan op den wal uitgeoefende hulpbedrijven dernbsp;ondernemingen, zooals vischlossen, vischhandel, ijsfabricagenbsp;en nettenfabricage. Helaas wordt in deze telling geen onderscheid gemaakt tusschen de groote trawlvisscherij, uitgeoefendnbsp;met stoom- en motortrawlers en de kleine trawlvisscherij.

-ocr page 90-

TABEL 1.

Resultaten der beroepstellingen in Nederland.

Bedrijfs-

klassen

Aantal

personen,

die een beroep uitoefenen

Verhoudingscijfers in procenten

1889

1899

1909

1920

1930

1889

1899

1909

1920

1930

Nijverheid

531.021

650.574

796.790

1.028.155

1.235.912

32,1

33,8

35,2

37,8

38,8

Landbouw

525.182

570.278

618.066

622.514

639.026

31,8

29,6

27,3

22,9

20,1

Visscherij

15.963

21.642

22.643

19.365

15.816

1,0

1,2

1,1

0,7

0,5

Jacht

687

854

1.212

232

348

0,04

0,04

0,05

0,01

0,01

Handel en

Verkeer 266.534

322.288

416.620

533.295

695.455

16,1

16,8

18,4

19,6

21,8

Overige

313.207

357.998

406.304

518.846

599.259

19,0

18,6

18,0

19,1

18,8

Totaal

1.652.594

1.923.634

2.261.635

2.722.407

3.185.816

100,—

100,—

100,—

100,—

100,--

N4

to

-ocr page 91-

73

voornamelijk uitgeoefend met motorloggers (seizoenbedrijf van de drijf-netvischerij), motorkotters en motorbotters.

Ook op het bevolkingsbureau der gemeente Velsen waren geen gespecificeerde gegevens te verkrijgen voor haar onder-deelen IJmuiden en IJmuiden-Oost, de beide wooncentra vannbsp;een groot deel der trawl-visscherijgroep, betreffende de leeftijden, gezinsgrootte, geboorte, sterfte, immigratie en emigratie.nbsp;Slechts door de welwillende medewerking van den Heer W. G.nbsp;Meyboom, secretaris der Vereeniging van Reeders van Vis-schersvaartuigen te IJmuiden, was het mogelijk, eenige gedetailleerde opgaven te bekomen van het Centraal Administratie-Bureau van het Visscherijbedrijf en Aanverwante Vakken tenbsp;IJmuiden. Hoewel het totale beeld van de demografische structuur der trawl-visscherij groep door gemis aan de noodige gegevens zeer poover is, konden door het verstrekken van dezenbsp;opgaven na berekening toch nog enkele waardevolle cijfersnbsp;verkregen worden.

Alvorens de specifieke gegevens voor de trawl-visscherij-groep aan een analyse te onderwerpen, zullen wij de positie nagaan, die de visscherij-groep in het algemeen inneemt in de economische structuur van ons volk.

Bezien wij tabel 1, waarvan de cijfers verkregen zijn uit de beroepstellingen, die op 31 December van de betreffende jarennbsp;gehouden zijn, dan valt ons de scherpe daling der absolutenbsp;cijfers na 1909 duidelijk in het oog.

In aanmerking genomen het feit, dat de opgaven voor 1889 slechts betrekking hebben op de beroepen, onafhankelijk vannbsp;het bedrijf, waarin zij worden uitgeoefend, zoodat de personen,nbsp;welke niet tot het eigenlijke bedrijf behooren (administratief,nbsp;technisch en magazijn-personeel e.a,), hierin niet zijn opgenomen, dan blijkt bij vergelijking met de andere gegevens, datnbsp;het jaar 1930 verreweg het laagste cijfer te zien geeft. De ver-houdingscijfers toonen ons, dat de beteekenis der visscherij-groep na 1899 ook in relatieven zin geleidelijk is achteruitnbsp;gegaan.

Beschouwen wij nu Kaart VI, welke de regionale verspreiding van de vier bedrijfsgroepen der Nederlandsche visscherij-

-ocr page 92-

74

gemeenschap (zee- en kustvisscherij, zoet-watervisscherij, oester- en mosselteelt en overige vischteelt) over de woonge-meenten te kennen geeft, volgens de gegevens, die verzameldnbsp;werden uit de resultaten der Beroepstelling van 31 December 1930.

De woongemeenten der groep, welke de zee- en kustvisscherij beoefent, zijn uiteraard voornamelijk gelegen langs de kusten van Noordzee, IJselmeer en Waddenzee, waarbij duidelijk de concentratie der visschers-groep in de gemeenten Eg-mond, Velsen (IJmuiden), Noordwijk, Katwijk, 's-Gravenhagenbsp;(Scheveningen) en Vlaardingen tot uiting komt. De verhoudingnbsp;tusschen het aantal bedrijfsleiders en visschers geeft ons eennbsp;inzicht in de grootte van het bedrijf; bij het kleine bedrijf is hetnbsp;aantal bedrijfshoofden relatief het grootst. Zoo blijkt, dat denbsp;kleine visscherijbedrijven vooral te vinden zijn langs de kusten van het IJselmeer en de Waddenzee, benevens op denbsp;Noord- en Zuidhollandsche en de Zeeuwsche eilanden. Hetnbsp;aantal personen, dat niet behoort bij het eigenlijke bedrijf (administratief, technisch en magazijn-personeel e.a.) woont vanzelfsprekend slechts in of in de omgeving van de groote vis-scherijcentra, hetwelk zeer goed op de kaart valt waar tenbsp;nemen.

De woonplaatsen van de bedrijfsgroep, welke zich met de zoet-watervisscherij bezig houdt, worden zeer verspreid overnbsp;het kaartbeeld aangetroffen. Een duidelijke concentratie diernbsp;groep valt er waar te nemen in de gemeenten langs de grootenbsp;rivieren, voornamelijk langs de Waal en Maas in de zuidelijke Betuwe en het noordelijke gedeelte van Noord-Brabantnbsp;en langs de Lek beneden Vianen. Opmerkelijk weinig is genoemde groep vertegenwoordigd langs de Maas in Limburg ennbsp;oostelijk Noord-Brabant, langs de Lek (en den Rijn) bovennbsp;Vianen en langs den Gelderschen IJsel, terwijl wij haar daarentegen in de waterrijke provincies Noord- en Zuid-Hollandnbsp;en in de noord-westhoek van Overijsel veelvuldig aantreffen.

De visscherij-groep, die de oester- en mosselteelt beoefent, vindt haar woonplaatsen vrijwel uitsluitend in de gemeentennbsp;der Zeeuwsche eilanden, terwijl de bedrijfsgroep, welke zich

-ocr page 93-

75

bezighoudt met de ,,overige vischteeltquot;, slechts zeer sporadisch, over enkele gemeenten in ons land verspreid, voorkomt. Bij deze beide groepen, evenals bij die der zoet-watervisscherij,nbsp;laat de verhouding tusschen het aantal bedrijfshoofden ennbsp;visschers op duidelijke wijze zien, dat deze in het kleine bedrijf werkzaam zijn.

Geeft Kaart VI een regionale verspreiding der zee-visscherij-groep over de verschillende gemeenten als wooncentra te zien, een sterke concentratie valt er te constateeren uit de cijfersnbsp;der reeds genoemde bedrijfstelling, die in verband met hetnbsp;seizoen-karakter der zeevisscherij plaats vond op 15 Augustusnbsp;1930. Van de op dat tijdstip in ons land aanwezige 142 ondernemingen^), waarin totaal werkzaam 6026 bedrijfshoofden ennbsp;schepelingen, waren 115 ondernemingen met 5730 personennbsp;geconcentreerd in de gemeenten 's-Gravenhage (Schevenin-gen). Katwijk aan Zee, Velsen (IJmuiden), en Vlaardingen,nbsp;d.w.z. 95®/o der zee-visscherijgroep oefende haar bedrijf uit innbsp;slechts 4 gemeenten, waar de directies der ondernemingen zichnbsp;gevestigd hadden. Het aantal ondernemingen bedroeg in 's-Gravenhage 38, in Katwijk aan Zee 25, in Velsen 40 en in Vlaardingen 12, waarin resp. 1726, 1165, 1705 en 1134 personennbsp;werkzaam waren, d.i. 28,6 ®/o, 19,3 ®/o, 28,3 ®/o en 18,8 ®/o vannbsp;het totaal aantal zeevisschers in ons land. Rekening houdendenbsp;met het feit, dat de vaartuigen van de te Katwijk gevestigdenbsp;ondernemingen voor het meerendeel van IJmuiden uitvaren,nbsp;komt wel heel frappant de alleszins domineerende positie vannbsp;deze haven tot uiting, waarin ook het grootste deel van denbsp;Nederlandsche zee-visschersbevolking zijn werkkring vindt.

Duidelijk komt ook het karakter van IJmuiden als bedrijfscen-trum naar voren, wanneer wij het aantal opvarenden van de meest belangrijke schepen der groote trawlvisscherij, de stoom-

1) Teneinde de wettelijke aansprakelijkheid te verdeelen, komt het in het zee-visscherijbedrijf dikwijls voor, dat voor elk tot een ondernemingnbsp;behoorend schip een afzonderlijke vennootschap gevormd is, of dat denbsp;exploitatie van twee of meer ondernemingen geschiedt als ware er slechtsnbsp;één onderneming. In deze gevallen werd aangenomen, dat er slechts éénnbsp;onderneming was.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

-ocr page 94-

76

trawlers, van deze plaats vergelijken met die van het geheele land. Van de 144 op 15 Augustus 1930 in de vaart zijnde stoomtrawlers, met een bemanning van 1462 personen, hadden 132nbsp;schepen, bemand met 1371 koppen_ hun basis te IJmuiden. Zoonbsp;vond dus 93,77 “/o van de bemanning der groote-trawlervlootnbsp;zijn werk te IJmuiden. De 38 in dit visscherij-centrum gestation-neerde ondernemingen met uitsluitend bedrijfshoofden-niet-schepelingen hadden 64 reeders als bedrijfshoofd, van wie 37nbsp;(onder meer 1 vrouw) (58 ®/o) uit de leeftijdsgroep van 21 totnbsp;en met 49 jaar en 27 (42 ®/o) uit de leeftijdsgroep van 50 jaar ennbsp;ouder. De overige daar gevestigde ondernemingen hadden 2nbsp;bedrijfshoofden-schepelingen, die beide ouder waren dan 50nbsp;jaar. De totale bemanning van de trawlervloot te IJmuiden bedroeg 1639, als volgt verdeeld over de verschillende leeftijdsgroepen; 57 (3,47 ®/o) beneden de 18 jaar, 94 (5,74 ®/o) van 18nbsp;tot en met 20 jaar, 1240 (75,66 ®/o) van 21 tot en met 49 jaar ennbsp;248 (15,13 ®/o) ouder dan 50 jaar.

De cijfers van het Centraal Administratie-Bureau van het Visscherijbedrijf en Aanverwante Vakken te IJmuiden gevennbsp;ons een inzicht in den leeftijdsopbouw der bemanning van denbsp;stoom-trawlervloot. Vergelijken wij in grafiek I dezen leeftijdsopbouw in 1933 met dien van 1939, dan valt er in het laatstgenoemde jaar een markante verschuiving naar de hoogere leeftijdsgroepen waar te nemen. Vooral het aandeel van de leeftijdsgroepen van 37 tot en met 49 jaar in 1939 vertoont eennbsp;sterke vermeerdering, terwijl de groepen van 19 tot en met 31nbsp;jaar een duidelijken achteruitgang te zien geven. Een algemee-ne tendenz tot verschuiving in de richting van de oudere leeftijdsgroepen constateeren wij ook bij een vergelijking van dennbsp;gemiddelden leeftijd der bemanning in beide jaren. Van de 1439nbsp;opvarenden in 1933 bedroeg deze 35,13 jaar, terwijl de 1255nbsp;schepelingen in 1939 een gemiddelden leeftijd hadden vannbsp;37,88 jaar.

De oorzaak van deze verschijnselen behoeft men niet ver te zoeken. In de periode tusschen de genoemde jaren vond eennbsp;belangrijke inkrimping van de vloot plaats, zoodat nieuwe,nbsp;d.w.z. jongere, opvarenden niet meer werden aangenomen.

-ocr page 95-

•J


1 an u a v* I j


jf\Pin

-7^-\



SJ


-ocr page 96-

78

waardoor er derhalve relatief meer oudere overbleven. Bovendien werden de jongere schepelingen gemakkelijker te werk gesteld in andere industrieën dan de oudere arbeidskrachten.

Zagen wij dus een verandering in de structuur van den leeftijdsopbouw der bemanning, een markante wijziging is er tevens te bespeuren, wanneer wij de verspreiding over de wooncentranbsp;der opvarenden aan een nadere analyse onderwerpen. Tabel 2,nbsp;waarvan de gegevens eveneens ontleend zijn aan de opgavennbsp;van het Centraal Administratie-Bureau, geeft ons daarvan eennbsp;karakteristiek beeld.

Naast een vrijwel over de geheele linie dalende tendenz van de absolute cijfers, die hier en daar zelfs een abrupten vormnbsp;aanneemt, hetgeen een duidelijk sprekend symptoom is vannbsp;de destructie der trawl-visscherijgroep, komt op frappantenbsp;wijze de steeds verder gaande concentratie in de richting vannbsp;het bedrijfscentrum IJmuiden naar voren. De geweldige stijgingnbsp;van het percentage der bemanning, dat te IJmuiden woonachtignbsp;is, binnen den tijd van twee decennia, bewijst de steeds grooternbsp;wordende beteekenis van deze plaats als wooncentrum. Terwijl de visschersdorpen Egmond aan Zee en Noordwijk hun positie als woonplaats der trawlerbemanning konden handhaven,nbsp;zelfs nog eenigszins wisten te verbeteren, blijken de dorpennbsp;Katwijk aan Zee en vooral ook Scheveningen aan beteekenis tenbsp;hebben ingeboet.

Teneinde deze merkwaardige verspreiding der schepelingen over de verschillende woonplaatsen te kunnen verklaren, moeten wij teruggaan tot het beginstadium in den ontwikkelingsgang van het economisch centrum IJmuiden.

Bij den o ver gang van de oude schrob-netvisscherij, uitge-oefend met de kiellooze bomschepen — die telkens op het strand werden getrokken, zoodat er geen havens noodig warennbsp;— naar de moderne trawlvisscherij met stoomschepen, werd denbsp;bemanning hiervoor langzamerhand gerecruteerd uit de oudenbsp;kustdorpen, zonder dat deze evenwel naar het nieuwe havencentrum migreerde. Gedurende langen tijd is deze merkwaardige scheiding van woon- en bedrijfscentrum blijven bestaannbsp;en eerst zeer geleidelijk gingen de opvarenden der trawler-

-ocr page 97-

TABEL 2.

Bemanning der groote-trawlervloot te IJmuiden, ingedeeld naar de woonplaatsen.

Woonplaatsen

in aantallen

gemiddeld

in procenten

gemiddeld

1921

1926/'30

1931/'35

1936/'38

1921

1926/’30

1931/'35

1936/'38

Amsterdam

157

89,2

30,4

7,6

4,33

3,08

1,96

0,65

Egmond aan Zee

482

336,—

272,2

238,3

13,31

11,64

17,67

20,52

's-Gravenhage

539

415,2

120,—

25,3

14,88

14,45

7,78

2,17

{met Scheveningen)

Haarlem

125

80,—

30,8

13,—

3,45

2,77

1,89

1,11

Katwijk aan Zee

402

253,6

136,2

103,6

11,10

8,78

8,83

9,01

Marken

73

34,6

17,2

7,—

2,01

1,19

1,11

0,60

Noordwijk

188

127,8

69,—

67,—

5,21

4,42

4,47

5,76

Urk

7

8,—

0,19

0,27

Velsen (met Velsen-Noord)

58

17,4

5,6

5,3

1,60

0,60

0,36

0,45

Vlaardingen

83

57,4

14,6

8,6

2,29

1,98

0,94

0,74

IJmuiden

899

1131,4

743,2

633,6

24,82

39,19

48,18

54,66

(met IJmuiden-Oost)

Zandvoort

98

45,4

14,6

3,3

2,70

1,57

0,94

0,28

Overige

510

290,8

88,6

48,3

14,08

10,07

5,74

3,29

Totaal

3621

2886,8

1542,4

1160,9

99,97

101,01

100,87

100,24

NJ

co

-ocr page 98-

80

vloot, vooral als dekpersoneel, uit de oude visschersdorpen (Nieuwediep, Egmond, Noordwijk, Zandvoort, Katwijk en Sche-veningen) zich metterwoon te IJmuiden vestigen. Ook anderenbsp;zeeplaatsen, zooals Volendam, Urk, Marken, Texel, Maassluisnbsp;en Vlaardingen gingen het dekpersoneel leveren voor de schepen der groote trawlvisscherij, terwijl daarentegen het ma-chinepersoneel voor een groot deel afkomstig was van denbsp;groote vaart en voornamelijk gerecruteerd werd uit de grootenbsp;steden. Dit geleidelijke centralisatieproces duurde voort tot aannbsp;het uitbreken van den jongsten oorlog. Het heterogene karakternbsp;der bevolking met alle gevolgen daarvan voor het jonge centrum IJmuiden hangt dus ten nauwste samen met zijn wordingsgeschiedenis.

Door Dorjee worden verschillende redenen aangewezen, waarom de visschersbevolking der oude kustplaatsen eerst innbsp;de laatste jaren ertoe overging naar IJmuiden te migreeren.nbsp;Als een der belangrijkste motieven noemt hij de gebondenheidnbsp;der bevolking aan het oude milieu, zoodat een definitieve breuknbsp;met die vertrouwde omgeving slechts na veel innerlijken strijdnbsp;tot stand kon komen. In het algemeen zijn het dan ook denbsp;jongeren, die zich in den loop der jaren te IJmuiden gingen vestigen. Ook wijst Dorjee op verschillende economische oorzaken, zooals het duurdere leven te IJmuiden en de geringe bestaanszekerheid tengevolge van de talrijke fluctuaties, die in-haerent zijn aan het trawl-visscherijbedrijf. Terecht merkt hijnbsp;op, dat deze beide factoren practisch niet meer werken. Verdernbsp;zijn er nog enkele andere redenen te noemen, waarom steedsnbsp;meer visschers, ondanks de toegenomen perfectie van het ver-keers-apparaat, te IJmuiden kwamen wonen: verbeterde wo-ningvoorziening, de steeds korter wordende rustpauze der trawlers aan den wal, hooge reiskosten, dure verblijfkosten, wanneer het schip later dan op den vastgestelden dag uitvaart, en,nbsp;tenslotte, gemakkelijke monstering op een schip, als men dichtbij woont. (30—24).

Gedurende de crisisjaren, waarop bovengenoemde tabel betrekking heeft, doet echter nog een andere belangrijke oorzaak haar invloed gelden op de verschuiving in de woongemeenten.

-ocr page 99-

81

In verband met de groote werkloosheid heeft de burgemeester van Velsen met nadruk verzocht, om vooral werklooze IJmui-der visschers op de toch reeds zoo sterk ingekrompen trawler-vloot te plaatsen. Weliswaar werd dit verzoek door de betreffende reeders afgewezen, daar men voelde, evenzeer zijn verplichting te hebben tegenover getrouwe opvarenden uit anderenbsp;plaatsen, doch dit verzoek zal toch wel eenigen invloed hebbennbsp;gehad. IJmuiden kon echter niet van alle soorten opvarendennbsp;voldoende aanbod opleveren: vooral matrozen waren er nietnbsp;in voldoende aantal aanwezig. Daarom kwamen vooral Egmondnbsp;en Noordwijk, welke plaatsen geen eigen visschersvloot hebben, in aanmerking; temeer, daar zij steeds veel dekpersoneelnbsp;voor de trawlers hadden geleverd. Zoo konden Egmond ennbsp;Noordwijk hun positie te IJmuiden handhaven en zelfs verbeteren. Scheveningen en Katwijk daarentegen hebben beidenbsp;een belangrijke visschersvloot, waarvan de motorloggers tengevolge van de steeds nijpender wordende crisis, buiten hetnbsp;haringseizoen, in meerdere mate als voorheen, voor de uitoefening van de trawlvisscherij werden aangewend. De innbsp;IJmuiden werkloos geworden visschers uit die plaatsen konden daardoor meer en meer te werk worden gesteld op hunnbsp;eigen visschersvloot, zoodat hun positie te IJmuiden steedsnbsp;meer in beteekenis achteruitging.

Tenslotte was het mogelijk, vanwege het Centraal Admini-stratie-Bureau nog enkele demografische gegevens te destillee-ren uit de lijsten, die op 10 Mei 1940 uit administratief oogpunt werden aangelegd naar aanleiding van de omstandigheid, datnbsp;toen 26 stoomtrawlers, met 276 opvarenden aan boord, van zeenbsp;uit naar Engeland werden gedirigeerd. Deze opgaven gevennbsp;weliswaar geen volledig beeld van de bemanning der totalenbsp;trawlervloot, doch als een volkomen willekeurig genomen momentopname zijn zij toch wel te gebruiken. Bij de beoordeelingnbsp;der cijfers moet echter rekening gehouden worden met het feit,nbsp;dat de lagere leeftijdsgroepen door de mobilisatie minder vertegenwoordigd zijn dan in normale tijdsomstandigheden. Van denbsp;276 schepelingen waren er 210 gehuwd (76,08 Vo), 51 ongehuwdnbsp;(18,47 “/o), 4 weduwnaar (1,44 ®/o), 4 gescheiden (1,44 ®/o), terwijl

6

-ocr page 100-

82

7 personen (2,53 */o) behoorden tot de categorie ,,onbekend”.

Bij een onderzoek naar het gemiddeld aantal kinderen per gezin kwamen duidelijke verschillen ten aanzien van de woonplaatsen aan den dag. In het heterogene, cosmopolitische,nbsp;,,stadsch'' aandoende IJmuiden was dit cijfer het laagst en bedroeg 1,92; in de oude visschersplaatsen Vlaardingen, Maassluis en Katwijk waren deze cijfers hooger en bedroegen resp.nbsp;2,37, 3,14 en 2,28.

II. De geestelijke structuur.

De intensiteit, waarmee de sociale groep de door het physi-sche milieu geboden mogelijkheden weet te benutten, hangt ten nauwste samen met de gedstelijke structuur dier groep,nbsp;anders gezegd, is afhankelijk van het door die groep bereiktenbsp;beschavingsniveau. De uitdrukkingsvorm van de geestelijkenbsp;structuur der menschelijke groep, het beschavingspeil, wordt,nbsp;zooals Van Vuuren zoo kernachtig opmerkt, bepaald door hetnbsp;vermogen van den menschelijken geest om de samenleving tenbsp;bevrijden van del hinderpalen door de beperktheid der mogelijkheden in de natuur aan hare ontwikkeling gesteld. (218—17).nbsp;Daar de mensch begiftigd is met geestelijke eigenschappen,nbsp;kan hij in de voortdurende worsteling, die hij te voeren heeftnbsp;met die begrensde mogelijkheden, scheppend en hèrvormendnbsp;optreden. De ontvangen geestelijke eigenschappen maken hetnbsp;den mensch mogelijk, hulpmiddelen uit te vinden, die hem innbsp;dien strijd, ja, zelfs door dien strijd, steeds krachtiger doen zijn,nbsp;zoodat zijn beschavingspeil steeds hooger komt te liggen. Vidalnbsp;de la, Blache wijst reeds op de groote beteekenis van de uitvindingen. Zoo gezien, kan men deze beschouwen als barometer voor de geestelijke structuur, in casu voor het beschavingspeil, door een bepaalde menschelijke groep bereikt. Wanneer echter een zekere sociale groep de door een andere groepnbsp;gedane uitvindingen niet in toepassing brengt, zijn deze voornbsp;de eerste groep ten eenenmale waardeloos en wordt het beschavingspeil er in geen enkele mate door verhoogd. De uitvindingen zijn dus in algemeenen zin niet alleen van groot

-ocr page 101-

83

belang als waardemeter voor het door een bepaalde groep bereikte beschavingspeil, van cardinale beteekenis is tevens de vraag, of de elders gedane uitvindingen door die groep in toepassing worden gebracht.

Wanneer wij nu de geestelijke structuur der Nederlandsche trawl-visscherij groep nader analyseeren, vragen een viertalnbsp;elementen onze aandacht: het vischgerei, de vaartuigen, denbsp;uitrusting der vaartuigen en de behandeling van de visch, welke elementen wij achtereenvolgens zullen beschouwen.

1. Het vischgerei. Tijdens de regeering van Eduard 111 wordt et voor het eerst melding gemaakt van een vischtuig, dat alsnbsp;een primitief trawlnet kan worden opgevat, waarmee in denbsp;baaien en zeehavens van Engeland gevischt werd. In 1376nbsp;kwam te Colchester een commissie bijeen om de klachten, dienbsp;geuit waren over dit net, „wondyrchounquot; genaamd, nader tenbsp;onderzoeken. Het net was drie vadem lang en zeven voetnbsp;breed met een boom van tien voet lengte, welke op de eindennbsp;ijzeren klauwen had. Het grondtouw was met steenen bezwaardnbsp;en het boventouw met nagels aan den boom bevestigd. Denbsp;mazen hadden een wijdte van 2 duim. (156—611).

Eerst in de 16de eeuw wordt in ons land een vischtuig genoemd, dat geheel overeenkomt met de ,,wondyrchoun” van de Engelschen. Een plakkaat van 19 April 1583 deelt mee, datnbsp;dagelijks verschillende visschers in den mond van de Maas ennbsp;op de Maas zelf ,,met eenige Fuyken achter haer Schuyten oftenbsp;Schepen” vischten, „die deselve visschers koorden noemen”.nbsp;Deze koorden worden beschreven als ,,Netten met Hout open-ghestelt en van de Wijtte van omtrent drie vademen, hebbendenbsp;onder aen hangen wel sestien ofte seventien ponden Loots metnbsp;groote steenen daer beneffens, daermede deselve visschers deurnbsp;den gront gaen strijcken, ende voorts achter een kuyl aennbsp;hangen, daer die Visch inne schiet, van seer kleyne masschen,nbsp;daermede sy den kleynen Schol ende Bot vangen.” (156—nbsp;611/612). Langzamerhand werd aan dit vischtuig de functioneelenbsp;naam van ,,schrobnet” gegeven, welke naam is blijven bestaan,nbsp;niettegenstaande de talrijke uitvindingen en verbeteringen.

-ocr page 102-

84

door den mensch in later tijd tot stand gebracht. Het door onze kustvisschers gebruikte schrobnet voor de garnalenvangst, denbsp;vroegere ,,sayinghquot; of ,,cordequot;, thans ,,garnalenkorquot; genoemd,nbsp;vertoont nog vrijwel den ouden vorm.

Het schrobnet, ook wel ,,boomtrawr' genoemd, bleef zonder veel veranderingen tot ver in de 19e eeuw het vischtuig voornbsp;de kleine trawlvisscherij, tot de uitvinding van de scheer-bor-dentrawl een volkomen ommekeer in de versche-vischvangstnbsp;teweeg bracht. Tn de 70-er jaren reeds door Engelsche sport-visschers toegepast, en in 1893 door beroepsvisschers in denbsp;Engelsche wateren gebruikt, werd deze belangrijke uitvindingnbsp;in 1895 door de Duitsche visschers overgenomen, terwijl zijnbsp;eerst in 1908 haar intrede deed in de Nederlandsche trawlvisscherij. (156-615/616). Was de boom-trawlmethode der inmiddelsnbsp;aangewende stoomtrawlers gelijk gebleven aan die der zeilschepen, met het nieuwe vischtuig vischte men in alle richtingen, zoowel tegen den stroom op als voor den stroom af. Wegens de uitermate groote beteekenis volgt hier een korte beschrijving van de scheer-bordentrawl, zooals deze op bijzondernbsp;duidelijke wijze door Van Renesse is gegeven.

,,De boom, die van oudsher de bovenzijde der bekopening van het treilnet had gevormd, en onmisbaar was geweest voornbsp;het openhouden van de bek, was vooral voor de visscherij metnbsp;groote netten, waarvan men zich op de stoomtreilers moest bedienen, om een winstgevende uitoefening van het bedrijf mogelijk te maken, zeer bezwaarlijk en moeilijk te hanteeren. Doornbsp;scheerborden in plaats van zulk een boom te gebruiken, konnbsp;men op veel grootere diepten en met veel grootere netten vis-schen en nam dus het vangvermogen van de stoomtreilers ergnbsp;toe. De scheerborden zijn zware rechthoekige borden, van houtnbsp;vervaardigd en aan een der lange zijden met ijzer beslagennbsp;met het oog op het scheeren over de zeebodem. In de regelnbsp;is elk net van 2 zulke borden voorzien. Ieder bord wordtnbsp;aan een der korte zijden bevestigd aan het uiteinde van eennbsp;der beide netvleugels, waarin de netopening zich zijdelingsnbsp;verlengt. Aan deze borden sleept het vaartuig het net door hetnbsp;water. De lijn, waarmede dit geschiedt, is echter zoodanig aan

-ocr page 103-

85

het bord bevestigd, dat, wanneer het schip zich voortbeweegt, de resultante van de kracht, welke dit op het bord uitoefent, ennbsp;van de weerstand van het water het bord zijdelings doet wegscheren. Daar dit aan beide netvleugels, doch in tegengesteldenbsp;richting geschiedt, wordt dan de bek van het net zijdelingsnbsp;opengetrokken. De zware borden rijden zoo schuinsweg opnbsp;de met ijzer beslagen kant over de zeebodem, de bezwaardenbsp;onderpees, welke de onderzijde der bekopening vormt, strijktnbsp;over de grond, of ploegt erdoor, wanneer deze week is, en jaagtnbsp;de visch, die zich daarop of half daarin bevindt, op. Naar bovennbsp;kan deze niet ontkomen, omdat de vooruitspringende bovenwand van de netzak dit verhindert; zij schiet tegen de stroomnbsp;in weg, en dus, daar het net zich in de richting van de stroomnbsp;beweegt, in het net.quot; (156—615/616).

Daar de vangcapaciteit door de genoemde uitvinding in zoo belangrijke mate toenam, kreeg de bordentrawl ook wel dennbsp;naam van ,,ottertrawl”; naar men zegt, noemden de Ieren ditnbsp;doeltreffende vischtuig naar den otter, den grootsten vijandnbsp;van den zalm. (84—46). ,,The most important device, the universal weapon, which may be adapted to the rnost variousnbsp;ends, is the ottertrawl. Perhaps the secret of its efficiency liesnbsp;in the fact that of all fishing-gear its form and mechanism arenbsp;most like the form and physiology of the great fish-eating fishnbsp;and mammals. Is it not like an enormous fish with a gapingnbsp;gullet? The last step to progress is often a return to nature.quot;nbsp;(58—243).

Na de invoering van den ottertrawl heeft men herhaaldelijk gepoogd, verbeteringen in het net aan te brengen, zooals verkleining van den weerstand van het vischtuig^ verhooging dernbsp;,,vischnamigheidquot; door effectieve netopening en verschillendenbsp;constructies, die het geopend blijven der mazen stimuleeren,nbsp;teneinde ondermaatsche visch gelegenheid te geven om tenbsp;ontsnappen.

Zoo kan in dit verband vermeld worden de vinding van Oertz, die aan de hand van de bij de vliegtechniek opgedanenbsp;ondervinding, gekromde en geknikte borden construeerde,nbsp;waardoor met dezelfde krachtsinspanning een wijdere open-

-ocr page 104-

86

sperring en daardoor grootere vangmogelijkheid zou worden verkregen. (200—14).

Ook zij hier vermeld de toepassing van de z.g. Fransche vinding van het „Vigneron-Dahlnetquot;, dat in Nederland sinds 1926 en in andere landen reeds langer bij de groote trawlers wordtnbsp;aangewend. Deze uitvinding berust op het inlasschen van langenbsp;kabels (in plaats van 45—70 m. ongeveer 180 m. lengte) tus-schen het einde van de vlerken en de borden. Deze zouden nietnbsp;alleen door het sleepen over den grond de visch in het netnbsp;jagen, maar ook zou er hierdoor een ruimer bekopening ontstaan, zoodat men uitermate scherp kan visschen. (159—272).^

Tenslotte moet nog genoemd worden de uitvinding van het trawlharingnet, hetwelk de seizoenvangst van de pelagischnbsp;levende haring mogelijk maakt. De eerste pogingen tot haring-trawlen, omstreeks 1900 te Grimsby gedaan, en voordien reedsnbsp;in Frankrijk en Zweden, leverden niet de gewenschte resultatennbsp;op, tot in Duitschland de belangrijke vinding van het derdenbsp;scheerbord werd geconstrueerd (1921), waardoor deze visscherijnbsp;in West-Europa, vooral in Duitschland, enorm in beteekenisnbsp;toenam. Ter vergelijking met het gewone trawlnet, geeft Vannbsp;Renesse van dit nieuwe vischtuig de volgende beschrijving:nbsp;,,de mazen van de kuil zijn kleiner, het net wordt met Stock-holmteer in plaats van met koolteer getaand, ten einde hetnbsp;lichter en buigzamer te doen zijn; het koptouw, dat de bovenzijde van de bekopening vormt, is lichter gemaakt, door er eennbsp;aantal holle kegels aan te bevestigen; de scheerborden zijn opnbsp;eenige afstand vóór de netvleugels aangespannen en het koptouw wordt in het midden door een derde scheerbord, dat horizontaal is geplaatst, omhoog gelicht. Dit derde scheerbordnbsp;was een Duitsche vinding, die een gunstige invloed op denbsp;vangsten had; daardoor werd namelijk niet alleen het net vertikaal meer geopend, maar werd het ook in zijn geheel omhoognbsp;geheven, waardoor men de haring, die zich in hoogere wateringen pleegt op te houden dan de met het gewone treilnet gevangen visch, beter kon bemachtigen.quot; (156—621).

Wanneer wij nu nagaan, in hoeverre de in West-Europa gedane uitvindingen betreffende de actieve vischwijze door de

-ocr page 105-

87

Nederlandsche trawl-visscherijgroep in toepassing zijn gebracht, dan moeten wij een onvoldoende kennis van elders bestaande bedrijfssituaties en visscherijmethoden en een slechts langzame, in sommige gevallen zelfs onjuiste, toepassing dernbsp;middelen ter perfectionneering van het bedrijf constateeren.nbsp;(123—70).

2. De vaartuigen. De ontwikkelingsgang der scheepstypen, welke door den mensch aangewend werden voor de versche-vischvangst, is uitermate gecompliceerd, vooral in het beginstadium. Slechts algemeene lijnen zullen er dan ook aangegeven worden.

Eerste eisch voor alle trawlvaartuigen is, dat de zeewaardigheid en dwarsstabiliteit groot zijn, terwijl de schepen tevens gemakkelijk moeten kunnen manoeuvreeren. Als prototypen dernbsp;latere trawlvaartuigen kunnen beschouwd worden de blazers,nbsp;botters, schokkers en talrijke andere soorten kustschepen, zoo-als de Scheveningsche ,,schuyt”, de Egmonder ,,pinkquot;, de „garnalenschuit” en de ,,dogh-boot”, die alle bij de visscherij metnbsp;het schrobnet hebben dienst gedaan. Deze platboomde vaartuigen, die zonder bezwaar met hoog water konden strandennbsp;om later bij hoog water weer af te varen, werden aan het eindenbsp;der 17de eeuw, misschien eerst in de 18de eeuw, voor eennbsp;groot deel vervangen door de meer zeewaardige, echter ooknbsp;nog kiellooze, bommen. Deze werden niet alleen voor de schrob-netvisscherij gebruikt, doch ook voor de hoekwant (= beug)-visscherij op de Doggersbank en, gedurende het haringseizoen,nbsp;ook wel voor de drijf-netvisscherij. Langzamerhand in groottenbsp;toenemend, kregen de bommen steeds meer diepgang en eindelijk, eerst omstreeks den overgang van de 19de naar de 20stenbsp;eeuw, werden zij vervangen door de grootere kielvaartuigen,nbsp;die eveneens een dubbele functie hadden en zoowel voor denbsp;drijfnet- als voor de trawlvisscherij werden gebezigd.nbsp;(182—38/39).

Inmiddels had de toepassing van de stoomkracht ten dienste van de visschersschepen reeds een groote verandering in diennbsp;tot dan toe vrij geleidelijken ontwikkelingsgang tot stand ge-

-ocr page 106-

88

bracht. De invoering der mechanisch voortbewogen vaartuigen kan men gevoeglijk beschouwen als de „industrial revolution”nbsp;der schrob-netvisscherij, waardoor men, krachtens de eigenschappen dezer meer zeewaardige schepen, de grenzen dernbsp;mogelijkheden voor de zeevisscherij in sterke mate kon verruimen.

In Frankrijk werd in 1865 het eerste stoomschip voor de trawlvisscherij uitgerust, in Engeland in 1881, in Duitschland innbsp;1885, terwijl in Nederland in 1884 voor het eerst een soortnbsp;stoomtrawler, de ,,Satoequot;, te Pernis in de vaart werd gebracht,nbsp;te IJmuiden in 1885 gevolgd door den ,,Albatros”. Deze beidenbsp;pogingen in ons land kunnen echter slechts als proefnemingennbsp;worden opgevat; eerst het jaar 1898 kan men als het begin dernbsp;Nederlandsche groote trawlvisscherij beschouwen.

Doch niet alleen door het invoeren van de stoomkracht kwam de mechanisatie der visschersvloot tot stand, ook de geleidelijke transformatie der kleinere zeilschepen tot motorvaartuigen (motorbotters, motorkotters en motorloggers), waardoornbsp;men minder afhankelijk van de weersomstandigheden werd ennbsp;ook een grootere voortstuwingskracht ter beschikking kreeg,nbsp;is van groote beteekenis geweest voor de ontwikkeling dernbsp;kleine trawlvisscherij.

Als wij nu den algemeenen toestand der bestaande groote trawlvloot betreffende haar zeewaardigheid en visscherij-tech-nisch vermogen in ons land vergelijken met dien in het buitenland, dan moeten wij vaststellen, dat de moderne opvattingennbsp;over scheepsvorm en voortstuwingsinstallatie, in tegenstellingnbsp;met wat vooral in Engeland, Frankrijk en Duitschland in dezennbsp;is gedaan, op zeer onvoldoende wijze zijn toegepast.

3. De uitrusting der vaartuigen. Een zeer goed criterium voor de toepassing der nieuwste uitvindingen^ ter verbeteringnbsp;van de economische uitoefening van het bedrijf aan boord vannbsp;de groote trawlschepen, vormt de uitrusting der vaartuigen.

Allereerst moet te dien aanzien genoemd worden de aanwezigheid van een radio-ontvangtoestel, waardoor de schipper de voor hem zoo belangrijke weerberichten, alsmede de

-ocr page 107-

89

marktberichten van zijn reederij kan beluisteren. Nog effectiever wordt een vaartuig, wanneer tevens een radio-zendin-stallatie aanwezig is, waardoor de schippers met hun reeders kunnen confereeren over den meest geschikten tijd van binnen-loopen, in verband met de verwachte prijzen, die tengevolgenbsp;van de vangstfluctuaties aan sterke schommelingen onderhevig zijn.

Een andere belangrijke vinding is het echolood, met behulp waarvan de schipper, vooral op sterk geaccidenteerde vang-gronden, het vischtuig op een juiste wijze kan laten trekken.nbsp;In tegenstelling met het gewone lood, dat in diepere gebiedennbsp;alleen op stilliggende schepen gebruikt kan worden, kan hetnbsp;echolood, terwijl men vaart, onafgebroken gebruikt worden,nbsp;wat een groot voordeel voor de navigatie oplevert.

Ook kan hier genoemd worden het aanwezig zijn van een richtingzoeker, met behulp waarvan de schipper zonder eenignbsp;tijdverlies peiling kan nemen op reeds visschende trawlers,nbsp;die met hun radio-zendtoestel rijke vanggronden gemeldnbsp;hebben.

Tenslotte zij in dit verband nog vermeld het voorhanden zijn van een visch-stripmachine, electrische (stoom-)winchen, op denbsp;beide groote vaartuigtypen^) tevens een traankokerij en eennbsp;traantank, en bovendien de inrichting der schepen ten dienstenbsp;van de bemanning, overeenkomstig de eischen van den modernen tijd. Zoo kan men bijvoorbeeld aan boord de beschikkingnbsp;hebben over een rustig logies in het achterschip*), een douche-gelegenheid, een bergruimte voor oliegoed en andere eigendommen der opvarenden en vooral ook over een geschiktenbsp;droogruimte voor hun kleedingsstukken.

Wanneer wij nu deze factoren toetsen aan de toestanden, zooals die aan boord van de Nederlandsche stoomtrawlers be-

1) nbsp;nbsp;nbsp;De Noordzeetrawlers en de IJsIandbooten vangen veel leverhoudendenbsp;visch, waarvan het opslaan der lever in vaten uit practisch en hygiënischnbsp;oogpunt bezwaarlijk is.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Tot nu toe bevindt het logies zich meestentijds in het voorschip, hetgeen, in verband met de voortdurende werkzaamheden aldaar, niet bevorderlijk is voor een rustig verblijf.

-ocr page 108-

90

staan, dan blijkt, dat in 1938 (dus na de groote inkrimping der vloot, waarbij de meest rendabele, grootere, vaartuigen overbleven) ongeveer 59 ®/o der schepen was uitgerust met eennbsp;radiozend- en ontvanginstallatie (sinds 1930), ongeveer 35 ®/onbsp;voorzien was van een echolood (sinds 1934) en ongeveer 28 */onbsp;van een richtingzoeker (sinds 1935). Van een volledige technische outillage der schepen en van het vereischte comfortnbsp;voor de bemanning was zeer weinig sprake.

4. De behandeling van de visch. Zooals reeds herhaalde malen werd opgemerkt, houdt de trawlvisscherij zich bezig met de vangst van versche zeevisch, waaronder men in de practijk verstaat alle zeevisch, ,,die niet door drogen, rooken of behandeling met bederfwerende middelen, als zout, olie, enz., een bereiding heeft ondergaan, die het product voor opslag geschiktnbsp;maakt.quot; (78—411). Na het vangen is de visch in dooden toestand, tengevolge van de aantasting van het vischvleeschnbsp;door bacteriën, in sterke mate aan bederf onderhevig. Ook innbsp;dit opzicht heeft de mensch weer naar middelen gezocht omnbsp;den ring der beperktheid, die krachtens de natuurlijke eigenschappen tot uiting komt, te doorbreken, teneinde de vischnbsp;door een rationeele behandeling in zoo versch mogelijken toestand aan te voeren.

Tijdens de periode der schrob-netvisscherij werd de gevangen visch zoo mogelijk levend bewaard in de bun, een met water gevuld ruim, waarin de visch direct na de vangst werdnbsp;losgelaten. Naarmate de vaartuigen echter in grootte toenamen,nbsp;kon deze bewaringsmethode niet blijven bestaan, omdat de innbsp;de netten vergaarde vangst door het snelle trekken te veelnbsp;leed en voor meer dan de helft dood aan boord kwam.

Ter opheffing van deze bezwaren kwam de natuur zelve in den vorm van ijs den mensch te hulp. Tusschen 1855 en 1860nbsp;werd in Engeland het natuurijs, oorspronkelijk uit Noorwegennbsp;aangevoerd, later — na ontwikkeling der koeltechniek — doornbsp;kunstijs verdrongen, voor het conserveeren der doode vischnbsp;aan boord gebruikt. (156—617). De gevangen visch werd op denbsp;stoomtrawlers van de meest aan bederf onderhevige organen.

-ocr page 109-

91

de ingewanden, ontdaan (,,gestriptquot;), daarna zorgvuldig met zeewater gespoeld om alle resten van ingewanden en bloed tenbsp;verwijderen en onder toevoeging van ijs in de vakken (keeën)nbsp;der geïsoleerde vischruimen bewaard, waardoor zij eenigennbsp;tijd in voor gebruik geschikten staat gehouden kon worden.nbsp;(78—411). Deze bewaringsmethode voor visch kwam langzamerhand na 1880 algemeen in gebruik.

Hierbij is het echter niet gebleven. Het opzoeken van de ver-afgelegen, rijke vischgronden en de daarmee gepaardnbsp;gaande langere reizen deden naar middelen uitzien om denbsp;houdbaarheid der vangst nog meer te vergrooten. Deze vondnbsp;men in het bevriezen van de visch, hetgeen aan den wal, of, watnbsp;nog effectiever is, onmiddellijk na de vangst aan boord van denbsp;trawlers dient te geschieden. Een der belangrijkste vindingennbsp;op dit gebied is de pekel-vriesmethode van den Deenschennbsp;vischexporteur Ottesen, waarbij de visch gedompeld wordt innbsp;een zoutoplossing, die tot onder het vriespunt is afgekoeld, ennbsp;wel op zoodanige wijze, dat zich daarbij geen zout, doch ijsnbsp;afscheidt. De op die manier bevroren visch wordt vervolgensnbsp;in water afgespoeld, waardoor zij geglaceerd, d.i. met eennbsp;laagje ijs overtrokken, wordt en, aldus geconserveerd, geschiktnbsp;is voor verzending in een ruimte, waarin de lucht tot een temperatuur van -6° tot -8° C. is afgekoeld. (147—27).

Nog meer blijft de kwaliteit van het product behouden bij het toepassen van het snel-vriesprocédé, dat gedurende de laatste 10 jaren, vooral in de Vereenigde Staten, grooten opgangnbsp;heeft gemaakt. Deze methode berust op het empirisch vastgestelde feit, dat de normale structuur van de spierweefsels volkomen bewaard blijft, wanneer de visch direct na het lossen,nbsp;zoo mogelijk direct na de vangst, wordt gefileerd (van kop,nbsp;staart, huid, vinnen, ingewanden en graten ontdaan), ingepaktnbsp;en vervolgens bij zeer lage temperaturen (-15° tot -20° C. ennbsp;nog lager) snel wordt ingevroren, waarna zij, in ,,overdoozenquot;nbsp;gepakt, kan worden af geleverd. (108—305).

Bij vergelijking nu met het buitenland betreffende de behandeling van de visch, blijkt, dat de technische vindingen in ons land wel in vele opzichten in toepassing zijn gebracht, doch

-ocr page 110-

92

dat de verzorging bij het schoonmaken en opbergen, speciaal in de vischruimen, teneinde het infecteeren met bacteriën tenbsp;voorkomen, nog veel te wenschen overlaat, zoodat er nog verschillende verbeteringen in de hygiënische behandeling vannbsp;de vangst kunnen worden aangebracht.

Vatten wij thans de conclusies ten aanzien van het door de Nederlandsche trawl-visscherij groep in toepassing brengennbsp;van de op visscherijgebied in den loop der tijden gedane uitvindingen samen, dan moeten wij een sterk conservatievenbsp;houding dier groep, en daarenboven een onvoldoende kennisnbsp;van elders heerschende visscherij-technische toestanden vaststellen. Dientengevolge zullen de in andere landen reeds langnbsp;bestaande bedrijfssituaties, die gebaseerd zijn op de jongstenbsp;vindingen, slechts zeer langzaam ingang vinden in het productieproces der Nederlandsche trawlvisscherij. De uitvindingen,nbsp;die hier wel zijn toegepast, getuigen dikwijls van een onvolledig overnemen, zoodat de beoogde technische voordeelennbsp;zich in vele gevallen slechts ten deele doen gelden. Zeer terecht merkt De Veen dan ook in dit verband op: ,,Wij zijn nunbsp;eenmaal zeer ten achter bij de visscherij van de buitenlanders.nbsp;Van verbetering aanbrengen in visscherijmethoden, van economisch werken enz. is bij onze huidige visschersbevolking aannbsp;de Noordzee, al moet toegegeven worden, dat er velen ondernbsp;zijn die wel anders willen, voorloopig geen sprake. Ondernbsp;deze visschers en andere belanghebbenden steunt alles nog tenbsp;veel op primitieve denkwijzen. Van een goede samenwerkingnbsp;en hulpvaardigheid bij technische kwesties is vaak geen sprake.nbsp;Ook hapert er veel aan de ontwikkeling van onze zeevisschers.nbsp;Hun dit als een verwijt aanrekenen, mag ik niet, omdat ik uitnbsp;de practijk weet, waar de schoen wringt. Onze visscherijscho-len zijn permanent leeg, omdat er geen voldoende medewerking is van de zijde der reeders.” (194—34).

En elders zegt genoemde schrijver: ,,Poogden de Fransche, Engelsche en Duitsche visschers, toen het nieuwe bedrijf nognbsp;in de kinderschoenen stond, een en ander met betrekking totnbsp;het schip, de machines en netten, naarmate de ervaring hierinnbsp;voorging en den beteren weg wees, te verbeteren, in ons land.

-ocr page 111-

93

hield men zich krampachtig vast aan de eenmaal overgenomen copieën. De wijzigingen, die in ons land in den loop der jarennbsp;ontstonden, waren in hoofdzaak geïmporteerd uit het buitenland, want nog altijd ging men er toe over om de schepen,nbsp;die de buitenlanders graag kwijt wilden zijn, met netten en alnbsp;op te koopen .Toen men in Frankrijk, Engeland en Duitschlandnbsp;reeds lang betere schépen had, gebruikte men hier nog denbsp;oude booten.” (192).

Bij een vergélijken van de geestelijke structuur der trawl-vis-scherijgroep in Nederland met die van de overige Westeuro-peesche landen, in het bijzonder van Engeland en Duitschland, moeten wij dan ook tot de conclusie komen, dat het beschavingsniveau dezer groep in vele opzichten ten achter staat bijnbsp;dat van de overeenkomstige groepen in de andere landen. Innbsp;deze omstandigheid — het zij thans reeds vermeld — schuiltnbsp;o.i. een der belangrijke oorzaken van de intense spanningen,nbsp;die er in het Nederlandsche trawl-visscherijbedrijf heerschennbsp;en welke reeds aanwezig waren voor het intreden der alge-meene economische crisis van 1929.

-ocr page 112-

HOOFDSTUK V.

DE SOCIAAL-ECONOMISCHE STRUCTUUR.

„Für die Einzelstaaten differenziert sich die Bedeutung der Fischerei nach ihren geographisch bedingten Lebens-verhallnissen.quot;

K. Ganzei — Zur Geopolitik der Fischerei. Zeitschrilt iüi Geopolitik, 1929, pag. 605.

Het in dit en het volgend hoofdstuk in graiieken en tabellen gebruikte statistische materiaal is voor het grootste gedeelte aikomstig uit de volgende bronnen: betrel-lende de eerste periode der groote trawlvisscherij, tot ennbsp;met 1910, uit de Verslagen van den Staat der Nederland-sche zeevisscherijen (203), voor het tijdvak van 1911 totnbsp;en met 1920 uit de Mededeelingen en Verslagen van denbsp;Visscherij-inspectie (94) en aangaande den jongsten tijdnbsp;uit de Verslagen en Mededeelingen van de Aideelingnbsp;Visscherijen van het betrokken Departement. (207).

Voorzoover er geen nadere aanduiding gegeven wordt omtrent de herkomst der gegevens, welke in den tekstnbsp;verwerkt zijn, werden deze uit genoemde verslagen samengesteld. Elders verkregen cijiermateriaal is aizonderlijk vermeld.

I. De schiob-netvisscheiij.

Teneinde den ontwikkelingsgang van de groote trawlvisscherij in het juiste licht te plaatsen, is het noodzakelijk, een beeld te geven van de periode der schrob-netvisscherij, welkenbsp;als haar beginstadium beschouwd kan worden. Daar verscheidene belangrijke elementen uit deze periode, die eindigt innbsp;1876, het jaar der voltooiing van de doorbraak van ,,Hollandnbsp;op zijn smalstquot;, reeds ter sprake kwamen, kunnen wij hiernbsp;met enkele korte trekken volstaan.

De oorsprong van het kleine bedrijf der schrob-netvisscherij, door de kustvisschers „van den versche” beoefend, hoofdza-

-ocr page 113-

95

kelijk voor de vangst van garnalen en platvisch, behoort tot de geheimenissen der historie. Wij zagen reeds, dat de oudstenbsp;mededeelingen over het bestaan van dezen tak van visscherijnbsp;teruggaan tot 1376, in welk jaar een uitvoerige beschrijvingnbsp;gegeven werd van het daarvoor in Engeland aangewendenbsp;vischtuig. In ons land wordt de verschvaart met behulp vannbsp;het schrobnet, destijds „sayinghquot; of ,,corde” en later ,,kor”,nbsp;,,boomkorquot; of „boomtrawlquot; genoemd, eerst in 1583 vermeld.nbsp;Door het weinige onderlinge contact der Noordzeevisschersnbsp;bracht ieder voor zich wijzigingen en verbeteringen in hetnbsp;vischtuig aan, zoodat er een groote verscheidenheid van net-modellen ontstond, hoewel toch het belangrijkste principe bestaan bleef. De grootste veranderingen zijn er aangebracht, toennbsp;men garens van katoen en manilla-hennep ging gebruiken. Denbsp;katoenen netten, de soepele, dunne vischtuigen, werdennbsp;voortaan voor de garnalenvangst bestemd en het vischwantnbsp;van manilla-hennep, dat een stootje kon verdragen, voor denbsp;visscherij op platvisch. (192).

De visscherij der Noordzeedorpen^ die voor het meerendeel niet over havens beschikten, maakte gebruik van kleine platboomde vaartuigen, eerst de kleinste scheepstypen, zooalsnbsp;,,pinken” en ,,schuyten” en later de meer zeewaardige „bommenquot;, welke met hoog water vrij gemakkelijk konden strandennbsp;en afvaren. Het waren vlot op het water liggende, breedenbsp;scheepjes, waarmee men dwars weg kon varen en die, wanneer zij zeilden, de zwaarden moesten gebruiken. Men voernbsp;met zooveel zeilen als de windkracht toeliet en men vischtenbsp;met den stroom mee, liefst zuiver voor den stroom af, waaromnbsp;de zeilen zoodanig gezet werden, dat het schip ongeveer dienbsp;richting uit moest. Was de trek gedaan, dan werd er, nadat mennbsp;gehaald had, „opgezeild”, d.w.z., men trachtte de plaats te bereiken, waar men met visschen begonnen was. Ook vischtenbsp;men, als de gelegenheid daartoe gunstig was, het geheele tijnbsp;af, om, als het kenterde, met den nieuwen stroom over dennbsp;anderen boeg te visschen. Teneinde deze vischmethode tenbsp;kunnen toepassen, werd het bedrijf uitgeoefend langs denbsp;boorden der Noordzee, dicht onder de kust. (192).

-ocr page 114-

96

De vangst werd zoo mogelijk levend bewaard in de vischbun, In verband met het spoedig bederf van het product was nietnbsp;alleen de afstand tot de vischgronden, doch ook de afstandnbsp;tot de afzetgebieden beperkt. Toch was er, niettegenstaandenbsp;de slechte verkeersmiddelen gedurende een groot gedeeltenbsp;van de zeventiende en het eerste kwartaal van de achttiendenbsp;eeuw, een niet onbelangrijke export naar de Zuidelijke Nederlanden, welke een overwegend Roomsch-Katholieke bevolkingnbsp;hadden. Toen hier echter in 1725 een sterk protectionistischnbsp;tarief werd ingesteld, ging de exporthandel volkomen tenbsp;gronde, wat een funeste uitwerking op het bedrijf tengevolgenbsp;had.

Deze omstandigheden in aanmerking genomen, is het wel evident, dat de noodzakelijke voorwaarden voor een verderenbsp;ontwikkeling van de ,,neeringhe van den versche” niet aanwezig waren. Te meer kwam dit tot uiting, daar de overheidnbsp;tijdens de Republiek en de eerste 40 jaren van het Koninkrijknbsp;op verschillende wijze de mogelijkheid tot uitbreiding ontnam:nbsp;door allerlei beperkende bepalingen betreffende de maaswijdtenbsp;van het vischwant en het verbod van uitoefening van het bedrijf gedurende een bepaalde periode van het jaar, door uitsluiting van het premiesysteem, sinds 1775 voor de anderenbsp;takken van de zeevisscherij (drijfnet- en hoekwantvisscherij)nbsp;toegepast, en tenslotte door het deelnemen van kustschepennbsp;aan de groote vis.scherij, d.w.z. de haringvisscherij, te verbieden. Het spreekt daarom wel vanzelf, dat de kustvisschersnbsp;over het algemeen een moeizamen strijd om het bestaan haddennbsp;te voeren. In hun groote armoede werden zij minachtend aangeduid als ,,de schamele visschers van de Zijdequot; {= kust).nbsp;,,Much more than the other branches, the trawl-fishery innbsp;Holland always has been a small industry in which no capitalnbsp;was invested, of which no bookkeeping took place, about whichnbsp;no statistics were collected. It has been of some importance innbsp;the 17th and 18th century, but it suffered even more than thenbsp;other branches from the wars and the political difficulties occasioned by them. There is hardly any talk on the Dutch trawling-industry in the Dutch fishery-literature. It always has been an

-ocr page 115-

97

industry not cared for by the government and despised by the ship-owners and fishermen of the other branches.quot; (65—62).

Eerst met de doorwerking van de liberale beginselen kwam de wet van 13 Juni 1857 op de zeevisscherijen tot stand, waarinnbsp;het recht van gelijkheid en vrijheid voor alle bedrijfstakkennbsp;der zeevisscherij tot uitdrukking kwam en waarmee de basisnbsp;tot verdere ontwikkeling der schrob-netvisscherij gelegd werdnbsp;en de mogelijkheid tot verlossing der kustvisschers uit denbsp;,,zwarte armoeiquot; geschapen was.

II. Het voorspel van den nieuwen tijd.

In de korte spanne tijds van 1876 tot 1898 voltrekt zich het overgangsproces van het kleine bedrijf der schrob-netvisscherij,nbsp;dat de eeuwen door in de oude kustdorpen vrijwel op een zelfdenbsp;niveau was blijven staan, naar het bedrijf der groote trawlvis-scherij, voornamelijk geconcentreerd in de jonge havenplaatsnbsp;IJmuiden. In deze snelle ontwikkeling komt op duidelijke wijzenbsp;de juistheid van het sociaal-geografische beginsel betreffendenbsp;de relatie mensch-natuur naar voren, dat het in laatstenbsp;instantie den mensch als subject van het productieproces gegeven is de natuurlijke mogelijkheden te benutten. Immers,nbsp;zonder de menschelijke activiteit, die gericht is op het strevennbsp;naar welvaart, blijven de latente krachten, die dikwijls in zoonbsp;ruime mate in het physische milieu aanwezig zijn, volkomennbsp;ongebruikt. Terecht merkt Wichmann dan ook op: ,,Ganz all-gemein laszt sich sagen, dasz an einem fischreichen Meer jedenbsp;Küstenfischerei sich dann zur leistungsfahigeren Hochseefi-scherei entwickeln wird, wenn das Land in nicht allzu grossernbsp;Entfernung von der Kriste eine grössere Bevölkerungsdichtenbsp;bekommt. 1st die Küste für eine derartige Weiterentwicklungnbsp;der Seefischerei nicht geeignet, so kann diese Umstellung umnbsp;Jahrzehnte verzögert werden. Aufzuhalten ist sie aber nicht.nbsp;Sobald von Staats wegen oder durch groszkapitalistische Un-ternehmungen Hafenanlagen und gute Verkehrswege geschaf-fen sind, wird die Entwicklung in beschleunigtem Tempo erfol-gen.quot; (222—6).

7

-ocr page 116-

98

Onderzoeken wij thans, op welke wijze de mensch de ontwikkeling van schrobnet- naar groote trawlvisscherij in ons land heeft tot stand gebracht.

De overgangsperiode wordt ingeluid met de opening van het Noordzeekanaal op 1 November 1876 door koning Willem III,nbsp;die op deze wijze de gedachte van zijn Grootvader^ den ,,Kana-len-koning”, in 1816 reeds uitgesproken, realiseerde. Tengevolge van dit doorbreken van de landengte, waarmee in 1865nbsp;een begin was gemaakt, konden de potentieele krachten vannbsp;,,Holland op zijn smalstquot;, in hoofdstuk II reeds genoemd, totnbsp;ontplooiing komen. Ofschoon ten bate van de groote scheepvaart aangelegd, als voorhaven van Amsterdam, werd hetnbsp;buitenkanaal te IJmuiden al spoedig door alle mogelijke vis-schersvaartuigen opgezocht, vooral bij ongunstige weersgesteldheid; temeer, daar tot dusverre tusschen Den Helder ennbsp;Hoek van Holland geen enkele veilige toevluchtshaven aanwezig was geweest.

Oorspronkelijk kwamen er overwegend buitenlandsche vis-schersschepen, vooral Engelsche ,,smacksquot; en Belgische ,,potten”, die, tengevolge van de omstandigheid, dat er toen overvloedige hoeveelheden platvisch op de zandige banken te vinden waren, veelvuldig onze kustregionen bezochten.nbsp;(47—284). Spoedig volgden ook de Nederlandsche kust-vis-schersvaartuigen, welke afkomstig waren uit de Maashavensnbsp;en de verschillende Noordzeedorpen, niet alleen loggers, maarnbsp;ook bommen, die geleidelijk aan te groot geworden waren omnbsp;op het strand gezet te worden. Zelfs vielen de Zuiderzeevis-schers van Volendam, Urk, Enkhuizen en andere plaatsen, voor-zoover zij de Noordzee als operatieterrein voor hun bedrijf gebruikten, de nieuwe buitenhaven meer en meer binnen watnbsp;immers tevens het voordeel opleverde, dat er gemakkelijk innbsp;Amsterdam gelost kon worden. Het was dan ook niet meernbsp;noodig, bij Den Helder of door een van de nog noordelijkernbsp;gelegen zeegaten in en uit te varen, wat bij slecht weer ernstige bezwaren opleverde en het in vele gevallen onmogelijknbsp;maakte, 's Zondags in de thuishaven terug te keeren. Hetnbsp;spreekt wel vanzelf, dat Den Helder steeds meer verlaten werd.

-ocr page 117-

99

niet alleen als vluchthaven, doch ook als afzetplaats. (205—9).

Want deze laatste functie werd eveneens door IJmuiden overgenomen. De visschers der vaartuigen, welke deze nieuwenbsp;haven binnenliepen, trachtten er namelijk hun vangsten tevensnbsp;te lossen en te verknopen. Vooral de omstandigheid, dat denbsp;schepen in het buitenkanaal konden lossen en de koopers denbsp;visch in het zoute water eenige dagen levend konden houdennbsp;door deze in vischkaren te bewaren, maakte IJmuiden tot denbsp;aangewezen plaats voor de verschvaart. (68—251/252).

De drijf-netvisschers op haring bleven hun koers steeds richten naar hun oude, welbekende havenplaatsen en liepennbsp;het nieuwe toevluchtsoord slechts uit nood binnen. Zoo stondnbsp;IJmuiden reeds in den aanvang in het teeken van de „versch-visscherij”, wat van doorslaggevende beteekenis geweest isnbsp;voor het karakter van de verdere ontwikkeling.

Van lieverlede ontstond er een kleine vischhandel, die werd uitgebreid in evenredigheid met den toegenomen aanvoer. Hetnbsp;waren aanvankelijk vischventers en kleine vischkoopers, afkomstig van nabijgelegen kustdorpen, die de versche visch opkochten om deze elders weer van de hand te doen. Later, bijnbsp;meer gelijkmatigen aanvoer, gingen zij zich metterwoon innbsp;IJmuiden vestigen. Naarmate hun omzet en werkingssfeer toenamen, gingen de visschers steeds meer van de gelegenheidnbsp;gebruik maken om hun vangsten in IJmuiden af te zetten. Denbsp;handel stimuleerde dit nog, door visschers uit andere havensnbsp;en uit het buitenland te bewegen, hun product in de nieuwenbsp;haven te markten. (205—10). De aangevoerde visch werd doornbsp;particuliere afslagers, die voor hun bemoeiingen een vast percentage van de koopsom ontvingen, op plaatsen in de opennbsp;lucht of in gebouwen aan den kanaalkant verkocht. In 1890nbsp;waren er op deze wijze reeds vrij belangrijke vischafslagennbsp;ontstaan.

Bovendien vestigden zich talrijke kleine reederijen te IJmuiden, welke de versche-vischvangst gingen beoefenen met in Engeland opgekochte, oude zeilschepen, die daar werden afgedankt, omdat zij door stoomtrawlers waren vervangen.

De drukke vaart van de visschersvaartuigen op de open

-ocr page 118-

100

buitenhaven werd langzamerhand een groote belemmering voor de zee-scheepvaart, te welker behoeve het Noordzee-kanaal in de eerste plaats was aangelegd. Daar de scheepjes aannbsp;de steigers in het buitenkanaal meerden en veelal naast elkaarnbsp;moesten liggen, versperden zij een groot gedeelte van het toe-leidingskanaal naar de sluizen. (205—11). En omdat de toegangnbsp;tot het kanaal niet verboden kon worden, wanneer de visschers-vaartuigen er binnenvielen, besloot de Regeering aan den zuidelijken oever een afzonderlijke haven voor de visschersvloot innbsp;te richten, welke na verloop van 6 jaren in 1896 werd voltooid.nbsp;De totstandkoming van deze visschershaven, wederom in eerstenbsp;instantie ten bate van de groote vaart aangelegd, is nietteminnbsp;van veel beteekenis geweest voor de ontwikkeling van het vis-scherijbedrijf.

Intusschen had de mechanisatie van de visschersvloot door het benutten van de stoomkracht een uiterst belangrijke verandering in de versche-vischvangst teweeg gebracht. Door denbsp;grootere voortstuwingskracht van het stoomvaartuig werdnbsp;men niet alleen minder afhankelijk van de weersgesteldheid,nbsp;maar ook verkreeg men een grooter actieradius, zoodat denbsp;verder gelegen, rijker vischgronden bezocht konden worden.

Zagen wij reeds, dat het stadium der proefnemingen te dien aanzien in ons land in 1884 reeds begonnen was, het duurde nognbsp;verscheidene jaren, voor men werkelijk kon spreken van hetnbsp;begin der stoom-trawlvisscherij. Het beschikbare statistischenbsp;materiaal over dezen tijd is verre van betrouwbaar, zoodat hetnbsp;moeilijk is, het juiste geboortejaar der groote trawlvisscherijnbsp;aan te geven. Naar alle waarschijnlijkheid kwamen er in 1892nbsp;twee kleine stoomtrawlers in de vaart, één van Amsterdamnbsp;èn één van Den Helder, die echter beide tot de IJmuider vlootnbsp;moeten worden gerekerid, daar zij IJmuiden als basis gingennbsp;gebruiken. (192; 182—44).

Doch ook deze stoomschepen kunnen gevoeglijk beschouwd worden nog te behooren in het stadium der proefnemingen, hetnbsp;preludium van den nieuwen tijd. Immers, in 1898 wordt in denbsp;officieele statistiek slechts één vaartuig genoemd, dat te Dennbsp;Helder was gedomicilieerd, doch van IJmuiden uit werd ge-

-ocr page 119-

101

exploiteerd. (205—12). Eerst dan neemt de ontwikkeling van de stoom-trawlvisscherij, in casu van de groote trawlvisscherij,nbsp;in ons land een aanvang.

Een ander belangrijk element in het overgangsproces van schrobnet- naar groote trawlvisscherij is het gebruik van ijsnbsp;ter verhooging van de houdbaarheid der vangst, zoowel aannbsp;boord als tijdens het transport naar de afzetgebieden. Het behoeft geen verwondering te wekken, dat deze bewarings-methode van aan bederf onderhevige visch, na 1880 van lieverlede algemeen toegepast, de werkingssfeer van het bedrijf tenbsp;land en te zee uitermate heeft verruimd. Zij heeft, ofschoon ernbsp;in den beginne van de zijde der consumenten en van dennbsp;vischhandel nogal bezwaren tegen rezen, een stimuleerendennbsp;invloed gehad op de vlucht, welke de versche-vischvangst innbsp;de 20ste eeuw genomen heeft.

Daar de vischhandel zich in den loop der jaren snel aan deze behandelingswijze aanpaste, kon de consument een goedkoopernbsp;product verkrijgen dan tijdens het bedrijf der schrob-netvis-scherij, dat soms levende, maar dan dure visch aanbracht. Denbsp;oude ,,neringhe van den verschequot; kreeg dan ook spoedig eennbsp;kwijnend bestaan.

Ook de verbetering der verkeersmiddelen is van grooten invloed geweest op de ontwikkeling van het jonge havencentrum IJmuiden. ,,Gerade Eisenbahngesellschaften geben auchnbsp;das Beispiel einzelner Willensimpulse, die einschneidend fürnbsp;Hafengründung und -entwicklung wurden.” (93—329). In bijzondere mate geldt dit voor een haven, die gespecialiseerd isnbsp;voor de ,,verschvisscherijquot;. Immers, de beperkte duurzaamheidnbsp;van het consumptie-artikel stelt als eersten eisch een behoorlijke elasticiteit van het verkeersapparaat, een snel vervoernbsp;over groote afstanden tegen betrekkelijk lage vrachttarieven,nbsp;teneinde ook de veraf gelegen bevolkingsagglomeraties tegennbsp;niet al te hooge prijzen van visch te kunnen voorzien.

Reeds vroeg kwam deze behoefte in IJmuiden tot uiting, wat tengevolge had een overeenkomst tusschen het Rijk en denbsp;H.IJ.S.M., bekrachtigd bij de wet van 19 December 1882, betreffende den aanleg van een spoorweg Velsen-lJmuiden. In

-ocr page 120-

102

1897 werd het eindpunt van die spoorlijn uit het centrum der nederzetting naar het zuiden verlegd, mede met het oog op denbsp;totstandkoming van een Rijksvischafslag. (79—312).

III. De groote trawlvisscherij.

A. Ontwikkelingsgang van het bedrijf.

1. Algemeen.

Wij zagen reeds, hoe in het jonge IJmuiden de fundamenten gelegd werden voor de uitbreiding der groote trawlvisscherij:nbsp;de invoering van de stoomkracht, het ontstaan van het reederij-bedrijf en van den vischhandel, het gebruik van ijs en de aanlegnbsp;van een speciale visschershaven en van een spoorwegverbinding met het achterland. Beschouwen wij thans de ontwikkelingnbsp;van enkele dezer elementen wat nader.

Allereerst de vischhandel. De verkoop van visch kreeg na verloop van tijd een steeds grooter omvang. Het systeem dernbsp;particuliere vischafslagen leidde echter dikwijls tot onge-wenschte toestanden, zoodat er van verschillende zijden opnbsp;werd aangédrongen, dat de Staat zou ingrijpen. Dit was dannbsp;ook de reden, waarom het Rijk op 1 Juli 1899 zelf een visch-afslag openstelde, aanvankelijk nog in de oude, houten loods,nbsp;die in 1896 was gebouwd, en sinds 1900 in de eerste steenennbsp;vischhal, aan den noord-oostkant van de haven, die in laternbsp;tijd werd uitgebreid. Tevens werden er nog twee vischhallennbsp;aan dezelfde zijde bijgebouwd, door een zeer smalle kade vannbsp;de haven gescheiden, zoodat het mogelijk was, de visch uit denbsp;schepen rechtstreeks in de hallen te lossen. De particuliere handelaars werden ongemoeid gelaten, doch moesten de vischnbsp;buiten het gebied van de visschershaven afslaan. Nadat zij nognbsp;drie jaren hun zaken onder moeilijke omstandigheden haddennbsp;voortgezet, kwam er tusschen den Staat en hen een overeenkomst tot stand, waarbij zij hun zaken liquideerden, zoodatnbsp;alleen de Rijksafslag overbleef. (47—284).

De oorspronkelijke visschershaven, die reeds tweemaal moest worden verlengd, wordt uitsluitend gebruikt voor vaar-

-ocr page 121-

103

tuigen, welke in bedrijf zijn, terwijl een tweede haven, aanvankelijk voor haringloggers bestemd, thans als ligplaats fungeert voor opgelegde schepen en voor een kraanbedrijf der N.V. Vereenigde Steenkolenhandel voor het bunkeren dernbsp;stoomtrawlers,

De exploitatie van het geheel geschiedt door het Staatsvis-schershavenbedrijf, dat de volgende veelomvattende taak heeft: het verleenen van tusschenkomst bij het verknopen van vischnbsp;door het houden van een vischafslag en in verband daarmeenbsp;het exploiteeren van twee havens (de visschershaven en denbsp;haringhaven), alsmede van de vischhallen, bijbedrijven (eennbsp;waterleiding, een electriciteits-bedrijf, twee drijvende droogdokken, een electrische kraan, een koelinrichting en een gasfabriek) en de tot het havengebied behoorende terreinen ennbsp;duingronden. (204—14).

Het karakter der ,,verschvisscherij’' drukt duidelijk een stempel op het havenbeeld, waarbij de economische functie van de haven — levering van snelbedervende waar aan een uitgestrektnbsp;achterland — op markante wijze tot uiting komt. De scheidingnbsp;van loskade en uitrustingskade biedt het groote voordeel, datnbsp;de vischhandel en de reederij met haar bijbedrijven bij de uitoefening van haar werkzaamheden geen hinder van elkaarnbsp;ondervinden.

De noordzijde van de bedrijfshaven met de loskade is geheel bestemd voor den verkoop en de uitoefening van den vischhandel: daar liggen de vischhallen, de pakhuizen en de kantoren der handelaren. Direct achter de hallen ligt het spoorwegemplacement, waarvan het vischstation een belangrijk deelnbsp;uitmaakt, een kopstation met drie lange perrons, uitsluitend bestemd voor de expeditie. Voor een vlugge verzending per vaartuig en per auto bestaan eveneens gunstige condities: de voornbsp;het vervoer bestemde schepen c.q. auto’s kunnen in de onmiddellijke nabijheid der hallen gestationneerd worden.

De zuidzijdei van de visschershaven is daarentegen gespecialiseerd voor de uitoefening van het reederijbedrijf en de hulpbedrijven. Een lange kade, waarop een spoorlijn ligt totnbsp;aanvoer van de benoodigde materialen, biedt een gunstige ge-

-ocr page 122-

104

legenheid om de vaartuigen gemakkelijk en snel uit te rusten, terwijl talrijke inrichtingen, welke met de visscherij verbandnbsp;houden, in de nabijheid liggen: machinefabrieken en werkplaatsen, ijsfabrieken, nettendroogerijen en -taanderijen, pakhuizen, magazijnen voor scheepsbehoeften e.a.. (171—338/339).

Het is niet te verwonderen, dat deze goede outillage van het Staatsvisschershavenbedrijf een stimuleerenden invloed gehadnbsp;heeft op de snelle onwikkeling van IJmuiden als centrum dernbsp;groote trawl visscherij. Terecht merkt Levainville in dit verbandnbsp;op; ,,Le succès d’lJmuiden a été singulièrement favorisé parnbsp;l'écoulement rapide de la pêche.quot; (88—182).

2. De vloot.

Vergelijken wij het aantal te IJmuiden ingeschreven stoomtrawlers met dat van het geheele land, dan komt de belangrijke positie van dit havencentrum duidelijk naar voren; in de jarennbsp;1910, 1920, 1930 en 1939 waren resp. 100 ®/o, 77,3 */o (gedurendenbsp;den Wereldoorlog waren in verschillende kustplaatsen sleep-booten tot visschersschepen omgebouwd, die in 1920 voor eennbsp;deel nog hun bedrijf uitoefenden), 93,8 ®/o en 95,4 ®/o van denbsp;vaartuigen der groote trawlvloot gestationneerd in IJmuiden.

Bezien wij nu den groei van het aantal stoomtrawlers, die van IJmuiden uit geëxploiteerd werden, aan de hand van tabel 3,nbsp;dan kunnen wij hierin zeven min of meer duidelijk begrensdenbsp;perioden onderscheiden:

a. De periode van 1898 tot en met 1906 kenmerkt zich door een uitermate snelle uitbreiding van het aantal stoomvaartui-gen; gedurende 8 jaren een vermeerdering met 75 schepen.nbsp;Voor verreweg het grootste deel zijn deze aangekocht in Engeland, alwaar men het gebruikte, minder geschikt gebleken materiaal gaarne van de hand deed ter vervanging door nieuwere,nbsp;meer doeltreffende vaartuigen. (192; 171—338). Dit verschijnselnbsp;hangt ten nauwste samen met de financieele positie der belanghebbenden, welke zich met de groote trawlvisscherij gingen bezighouden. Het waren vooral kleine middenstanders (kruideniers, barbiers, kasteleins en slagers) — zij waren reeds eenigennbsp;tijd in IJmuiden gevestigd teneinde de verzorgingsfunctie in

-ocr page 123-

105

het jonge centrum uit te oefenen—, die het kleine reederijbe-drijf ter hand namen om op deze wijze hun inkomsten te ver-grooten. Het spreekt vanzelf, dat deze weinig kapitaalkrachtige elementen niet tot aankoop van nieuw materiaal konden overgaan, doch zich tevreden moesten stellen met tweedehand-sche schepen uit andere landen, voornamelijk uit Engeland.nbsp;Daar het nieuwe bedrijf ook hier nog in de kinderschoenennbsp;stond, wenschte men gaarne een en ander met betrekking totnbsp;het schip, de machines en de netten, naarmate de ervaringnbsp;hierin voorging en den beteren weg wees, te verbeteren ennbsp;daarom de ongeschikte schepen met netten en al te verknopen. Toen de buitenlanders reeds lang betere vaartuigennbsp;hadden, die geschikt waren om de visscherij op grooteren af-

TABEL 3.

Aantal stoomvaartuigen, ingeschreven te IJmuiden.

1898,

1

1912

138

1926

160

1899

10

1913

155

1927

162

1900

20

1914

155

1928

171

1901

23

1915

151

1929

197

1902

28

1916

156

1930

196

1903

28

1917

152

1931

194

1904

34

1918

155

1932

194

1905

43

1919

148

1933

192

1906

76

1920

140

1934

191

1907

79

1921

146

1935

185

1908

79

1922

160

1936

112

1909

77

1923

149

1937

107

1910

90

1924

157

1938

93

1911

108

1925

157

1939

84

stand te beoefenen, gebruikte men in ons land nog hun oude, afgedankte booten. Deze werden al spoedig duur in onderhoud, omdat visschersschepen, en vooral die, welke zijn inge-lijfd bij de trawlvisscherij — een bedrijf, waar het altijd ruwnbsp;toegaat — nu eenmaal spoedig slijten.

Waren de machines voor het meerendeel al niet zuinig in gebruik, de ruwe, onverschillige en vaak onvakkundige wijze,nbsp;waarop zij behandeld werden, deed de rest. De onkunde innbsp;sommige reederijbedrijven, zoowel aan den wal bij de leiding

-ocr page 124-

106

(winkeliers!) als aan boord op de brug en in de machinekamer, is er dikwijls oorzaak van geweest, dat ook de goede machinesnbsp;totaal bedorven werden.

De personeelsbezetting der vloot stond in den aanvang in sterke mate onder invloed van het oude materiaal. De ervarennbsp;schippers der oude kustvisscherij waren in het begin te trotschnbsp;om zich op een zoodanige stoom-trawlervloot te laten monsteren^ zoodat vrijwel alleen lieden met een reputatie, waarvannbsp;hun collega-visschers niets moesten hebben, als dekpersoneelnbsp;op de trawlers voeren, terwijl het personeel voor de machinekamer vooral van de groote vaart afkomstig was. Uit den aardnbsp;der zaak was de bemanning verre van geschikt om de jongenbsp;trawlvisscherij op rationeele wijze uit te oefenen. Een duidelijknbsp;voorbeeld van de onkundigheid van het personeel is wel hetnbsp;feit, dat er slechts enkelen netten konden boeten, zoodat velenbsp;Zuiderzeevisschers, vooral diegenen, die men graag kwijt wildenbsp;zijn, als boeters naar IJmuiden trokken. De gevestigde Zuiderzeevisschers wilden onder geen voorwaarde naar de ,,trolders'',nbsp;evenmin als de ,,Zuienaars'', de beugvisschers van Vlaardin-gen, Zwartewaal en Pernis. De kundige visschers, de liedennbsp;met inzicht inzake de behandeling van schip en netten, kwamennbsp;eerst, toen de stoom-trawlervloot hun een zoodanige concurrentie begon aan te doen, dat zij zich genoodzaakt zagen omnbsp;zich aan boord van de stoomtrawlers te laten aanmonsteren.

Zooals wij reeds zagen, bleven vele Noordzeevisschers van de kustvloot en de opvarenden der vroegere beugschepen nognbsp;langen tijd gedomicilieerd in hun oude woonplaatsen en verhuisden eerst langzamerhand naar IJmuiden.

Bezochten de kleine stoomtrawlers in den aanvang de nabije vischgronden, waar de visschers met de boomkor voorheen hunnbsp;bedrijf uitoefenden, omdat de trawlerschippers, uit de bemanningen der zeilschepen gerecruteerd, deze gebieden kenden,nbsp;later, toen de beugers wegens den snellen achteruitgang vannbsp;hun visscherij op de trawlers kwamen^ werden met de grooterenbsp;vaartuigen de hun goed bekende gebieden bezocht, in casu denbsp;middelverxe vischgronden. (192).

b. De jaren 1907, 1908 en 1909 staan onder invloed, van het

-ocr page 125-

107

faillissement van verschillende tot één reederij behoorende vis-scherij-maatschappijen: het aantal stoomtrawlers blijft vrijwel stationnair en bedraagt in het laatstgenoemde jaar 77.

c. nbsp;nbsp;nbsp;De tijd van 1910 tot en met 1913 vormt de tweede expan-sieperiode der trawlervloot: het aantal schepen stijgt van 77 opnbsp;31 December 1909 tot 155 in 1913. In 4 jaar tijds valt er dus eennbsp;vergrooting van 100 ®/o te constateeren. Deze berustte vrijwelnbsp;geheel op den aankoop van tweedehandsche vaartuigen uitnbsp;Engeland, waarvan de meeste scholbooten waren, terwijl slechtsnbsp;een kleine minderheid uit schelvischbooten bestond.

d. nbsp;nbsp;nbsp;De periode van 1914 tot en met 1927 wordt gekenmerktnbsp;door zeer geringe schommelingen in het aantal der stoomtrawlers: deze 14 jaren geven een absolute toeneming vannbsp;slechts 7 schepen te zien. De jaren 1914 tot en met 1918 vormennbsp;een afzonderlijk geheel. Tengevolge van den oorlogstoestandnbsp;gingen talrijke vaartuigen verloren, wat niet te verwonderennbsp;is, daar er een groote kans bestond, dat er mijnen ongemerktnbsp;in het trawlnet of in de trawllijnen vastraakten, waarna zij bijnbsp;het aan boord halen tege;n het schip ontploften. Dit feit, gevoegd bij de omstandigheid, dat velen wegens de gunstige bedrijfsresultaten hun vloot wenschten uit te breiden of aan hetnbsp;bedrijf wilden deelnemen, maakte de vraag naar schepen uitermate levendig. (205—15), Een groot aantal stoomtrawlers gingnbsp;daarom in andere handen over, mede in verband met de hoogenbsp;bedragen, welke verschillende particulieren met het oog op denbsp;groote winsten voor de vaartuigen boden. De aan- en verkoopnbsp;van schepen tegen prijzen, ver boven de normale waarde, wasnbsp;dikwijls van zuiver speculatieyen aard. Intusschen maaktennbsp;verschillende reeders gaarne gebruik van de gelegenheid omnbsp;op voordeelige wijze hun verouderd materiaal op te ruimen.

De groote vraagnaar schepen leidde ook tot het ingebruik-nemen van sleepbooten, die voor het trawlen werden verbouwd en waarmee dan de z.g. ,,smees-bootvisscherij ' werd beoefend. Na den oorlog werden deze ondoelmatige,, weinig zeewaardige schepen steeds minder voor de trawlvisscherij aangewend, zoodat thans nog. slechts enkele exemplaren ervan innbsp;bedrijf zijn.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;v j/

-ocr page 126-

108

Ook werd de vloot uitgebreid met nieuwe vaartuigen, die in verband met de oorlogsomstandigheden natuurlijk niet innbsp;het buitenland, doch in ons eigen land wérden aa:ngekocht.

Al deze vaartuigen vormden vrijwel een compensatie voor de schepen, die tengevolge van de oorlogsrampen verlorennbsp;gingen, zoodat de vloot nagenoeg stationnair bleef.

De jaren van na den oorlog, tot en met 1927, staan in het teeken van de ongunstige conjunctuur in het bedrijf, zoodatnbsp;het aantal schepen vrijwel gelijk blijft; de aan de vloot toegevoegde vaartuigen zijn dan niet meer alleen booten van Neder-landsche werven, maar ook uit Engeland en Duitschland opgekocht, reeds gebruikt, materiaal.

e. nbsp;nbsp;nbsp;De jaren 1928 en 1929 vertoonen weer een sterke expansie van de groote trawlervloot: in twee jaar tijds werden ernbsp;35 schepen aangeschaft, waarmee tevens het hoogtepunt metnbsp;197 vaartuigen bereikt werd.

Deze groote vermeerdering geschiedde vrijwel uitsluitend door aankoop van tweedehandsche schepen uit het buitenland,nbsp;hoofdzakelijk uit Engeland en Duitschland. De in Engeland dikwijls toegepaste methode om vaartuigen van zekeren ouderdom door nieuw materiaal te vervangen, alsmede de aldaarnbsp;heerschende gewoonte om kleine typen voor grootere te verwisselen, was een krachtige stimulans tot het aankoopen vannbsp;de beschikbare schepen door Nederlandsche belanghebbenden.nbsp;(205—19). In tegenstelling met de jaren vóór 1914 waren hetnbsp;nu niet overwegend kusttrawlers, doch Noordzeebooten ennbsp;zelfs IJslandbooten, die over het algemeen nog niet als verouderd beschouwd konden worden.

f. nbsp;nbsp;nbsp;De periode van 1930 tot en met 1935 staat reeds in hetnbsp;teeken van de economische depressie, welke het trawl-vissche-rijbedrijf in zoo bijzondere mate teistert. Het aantal stoomtrawlers neemt gelijkmatig af van 197 tot 185; een achteruitgangnbsp;dus van 12 schepen in 6 jaren. Er werden enkele vaartuigen,nbsp;voornamelijk Noordzeetrawlers en IJslandbooten, aangekochtnbsp;— gedeeltelijk nieuw gebouwd, gedeeltelijk tweedehandschnbsp;materiaal —, doch verscheidene werden er afgevoerd, hetzijnbsp;om verkocht, hetzij om gesloopt te worden.

-ocr page 127-

109

In genoemd tijdsbestek doet een nieuw vaartuigtype in de groote trawlervloot zijn intrede, namelijk de motortrawler, Innbsp;1931 werden twee van deze schepen voor de trawlvisscherijnbsp;uitgerust en in 1935 was dit aantal vermeerderd tot zes, uitsluitend door aankoop van nieuw materiaal.

g. Den tijd na 1935 kunnen wij beschouwen als een continuatie der voorgaande periode van ongunstige hedrijfsconjunctuur. De teruggang van het aantal stoomtrawlers gaat echter nu nietnbsp;voort in een geleidelijk proces, doch in zeer versneld tempo:nbsp;de jaren 1936 t./m. 1939 geven een abrupte daling te zien vannbsp;185 tot 84; dat wil dus zeggen, dat er in deze korte periodenbsp;meer dan de helft der vaartuigen werd afgevoerd!

Deze groote achteruitgang hangt samen met de reorganisatie van het productie-apparaat volgens de beschikking van 28 Februari 1936, No. 4658, waarbij uit het Landbouw-Crisisfondsnbsp;een bedrag van f 20.000, later (bij beschikking van 24 Octobernbsp;1936, No. 27458) verhoogd tot f 100.000_ beschikbaar werd gesteld, teneinde het sloopen van zee- en kustvisschersvaartui-gen te bevorderen. Als gevolg hiervan waren op 31 Decembernbsp;1936 in totaal voor het sloopen van 71 schepen reeds premiesnbsp;toegewezen, tot een gezamenlijk bedrag van f 58.230. (86—nbsp;425/426). Ook in de volgende jaren, tot 1 Mei 1938, toen hetnbsp;verleenen van slooppremies werd gestaakt bij intrekking vannbsp;de desbetreffende Crisis-Steunbeschikking, werden talrijkenbsp;stoomtrawlers wegens slooping van het centrale register voornbsp;visschersvaartuigen afgeschreven.

Verder verminderde de vloot door den verkoop van enkele schepen, terwijl er slechts enkele groote stoomtrawlers in Engeland werden aangekocht en er slechts 5 schépen van hetnbsp;grootste type in 1938 nieuw werden aangeschaft.

Het aantal motortrawlers blijft in genoemde periode vrijwel stationnair.

De gemiddelde tonnage der stoomtrawlers blijft na 1910 vrijwel gelijk. Slechts na 1935 valt er, tengevolge van de reorganisatie van het productie-apparaat, waarbij vooral de kleinste vaartuigtypen ter slooping worden af gevoerd, alsmede tenge-

-ocr page 128-

110

volge van den bouw van enkele groote stoomtrawlers, een duidelijke stijging te constateeren;

TABEL 4.

Gemiddelde bruto-inhoud van de stoomvaartuigen van IJmuiden^ uitgedrukt in m®.

1905

142,3

1910

500,—

1915

506,5

1920

514,—

1925

516,2

1930

515,7

1935

526,5

1939

612,1

Ter vergelijking zij nog medegedeeld, dat in 1935 de gemiddelde tonnage der Engelsche en Duitsche stoomtrawlers resp. 727,3 m®. en 770 m®. bedroeg.

3. Bediijisiesultaten op de nabije en middelveiie visch-gionden.

Beschouwen wij eerst grafiek II, welke ons een indruk geeft van de aangebrachte hoeveelheden en opbrengsten der stoomtrawlers (waarin de resultaten der haringtrawlvisscherij zijnnbsp;inbegrepen), van den aanvoer der motortrawlers en, ter vergelijking hiermee, van den aanvoer der grootste vaartuigennbsp;van de kleine trawlvisscherij, de motorloggers, een en andernbsp;in betrekking tot de vanggebieden van Noordzee, lersche Zee,nbsp;en Engelsch Kanaal, van welke regionen geen gespecificeerdenbsp;gegevens te verkrijgen zijn.

De daling in 1913 is veroorzaakt door de onderbreking van het bedrijf tengevolge van de werkstaking op de IJmuidernbsp;stoomtrawlers.

De sterke stijging in de jaren 1914 tot en met 1916 is te danken aan de regelmatig toenemende gemiddelde dagvangsten (zooals grafiek VI aangeeft), vermoedelijk tengevolge van denbsp;omstandigheid, dat de belligerenten in zeer geringe mate aannbsp;de trawlvisscherij deelnamen. De stilstand van het bedrijf direct

-ocr page 129-

Ill

na het uitbreken van den oorlog is slechts van korten duur. In den aanvang bleek niemand bereid om het groote risico op zichnbsp;te nemen: vele schepen waren namelijk met hypothecairenbsp;schulden bezwaard en de banken en instellingen, die vorderingen op deze vaartuigen hadden, wilden niet, dat zij onverzekerd of onvoldoende verzekerd hun bedrijf te midden van denbsp;werkzame oorlogsvloten gingen uitoefenen. Toen het vertrouwen terugkeerde en de kans bleek te bestaan op een loonendenbsp;visscherij, slaagden de IJmuider reeders, gesteund door hetnbsp;gemeentebestuur van Velsen en belanghebbende particulieren,nbsp;in de oprichting van twee instituten ter verzekering tegen oor-logsmolest (de Onderlinge Oorlogsrisico-Maatschappij en denbsp;Onderlinge Volksverzekering-Maatschappij), zoodat in dennbsp;loop van September het bedrijf weer kon worden hervat. (201—nbsp;375). De opbrengsten waren in deze jaren zeer hoog.

Hoewel de gemiddelde vangst per reisdag in 1917 blijft groeien, geven de cijfers van aanvoer en opbrengst dan eennbsp;scherpe daling te zien, aan den eenen kant door de onderbreking van het bedrijf tengevolge van een werkstaking en van denbsp;dikwijls voorkomende scheepsrampen, aan den anderen kantnbsp;tengevolge van het op 15 November uitgevaardigde uitvaar-verbod voor stoomvisschersvaartuigen (met uitzondering vannbsp;de smeesbooten), waardoor de uitoefening van de groote trawl-visscherij vrijwel geheel wordt stilgelegd. De besommingennbsp;der stoomtrawlers zijn overigens gunstig te noemen.

In 1918 komt de druk van den oorlog in nog sterker mate dan in 1917 tot uiting. Slechts de sleepboottrawlers en de vaartuigen der kleine trawlvisscherij oefenen hun werkzaamhedennbsp;uit. Door de sterk gestegen gemiddelde dagvangsten zijn denbsp;aanvoeren belangrijk grooter dan in normalen tijd. Ook denbsp;haringloggers nemen aan de ,,verschvisscherijquot; deel, zooals denbsp;grafiek te zien geeft. Eerst na het sluiten van den wapenstilstand in November 1918 kunnen de stoomtrawlers, voorzoovernbsp;er kolen beschikbaar zijn, hun bedrijf hervatten. Door de hoogenbsp;vischprijzen, mede tengevolge van den vleeschnood, zijn denbsp;opbrengsten van het bedrijf uitstekend.

In 1919 hebben de stoomtrawlers het geheele jaar met

-ocr page 130-

112

schaarschte aan steenkolen te kampen, terwijl na April de handelsmoeilijkheden in verband met de daling der buiten-landsche valuta zich doen gelden. Tegen het einde van hetnbsp;jaar wordt de invoer van versche visch in Duitschland geheelnbsp;verboden, zoodat ons belangrijkste afzetgebied verloren gaat.nbsp;Het bedrijf wordt dan ook slechts op beperkte schaal uitgeoefend. Tengevolge van de nog groote gemiddelde vangstennbsp;per reisdag neemt niettemin de aanvoer der stoomtrawlersnbsp;weer sterk toe, terwijl daarentegen de motorloggers de drijf-netvisscherij op haring weer op normale wijze gaan beoefenen.nbsp;De besommingen zijn over het algemeen nog goed te noemen.

Drie factoren doen in de periode van 1920 tot en met 1923 hun invloed gelden: 1. de hooge productiekosten (scheepsbe-noodigdheden, steenkolen, motorolie, arbeidsloonen, zwaarderenbsp;lasten door de sociale wetgeving); 2. de lage vischprijzen tengevolge van de sterke daling der valuta in de aangrenzendenbsp;landep, vooral in Duitschland, waar onze versche visch vroegernbsp;een belangrijken afzet vond; 3, de verminderde koopkracht dernbsp;voornaamste buitenlandsche afnemers, waardoor de exportnbsp;een groote belemmering ondervindt. Door deze factoren is hetnbsp;niet mogelijk, de geheele vloot in de vaart te brengen, dochnbsp;moet een groot aantal trawlers worden opgelegd, mede in verband met de sterke concurrentie van de Duitsche schepen, dienbsp;groote hoeveelheden visch op de IJmuider markt aanvoeren.nbsp;Sommige reederijen failleeren, andere liquideeren of gaan overnbsp;aan de bank, die haar financiert. Een gedeelte der vloot zoektnbsp;een gunstige markt in het buitenland, vooral in Engeland, ennbsp;wel op een zoodanige wijze, dat de motorloggers ervan pro-fiteeren. Nog in aanmerking genomen het feit, dat de gemiddelde dagvangsten sterk gedaald zijn, spreekt het wel vanzelf,nbsp;dat zoowel de aanvoeren als de opbrengsten der stoomtrawlers een belangrijke vermindering te zien geven.

In de jaren 1924 tot en met 1929 is er duidelijk een verbetering der conjunctuur te bespeuren. Tengevolge van het tot stand komen in 1924 van een stabielen markenkoers en denbsp;langzaam stijgende koopkracht van het Duitsche volk ontstaatnbsp;er een aanmerkelijke verbetering in den afzet naar Duitschland,

-ocr page 131-

113



-ocr page 132-

114

hoewel de export naar dit land nog steeds niet het niveau van voor den oorlog bereikt. De stoomtrawlers, die na 1925nbsp;langzaam en sinds 1927 snel in aantal toenemen, oefenen, medenbsp;door de dalende exploitatiekosten, gaandeweg intensiever hetnbsp;bedrijf uit. Zij vinden in ons land een steeds beteren afzet, temeer, daar zij hier betrekkelijk weinig concurrentie van de Duit-sche vaartuigen ondervinden. De aanvoeren vertonnen dan ooknbsp;een steeds grooter stijging, mede door de sinds 1926 vrijwel al-gemeene toepassing van het Vigneron-Dahlnet, een technischenbsp;verbetering van den scheer-bordentreil, die in ons land voornbsp;het eerst in 1908 was aangewend. De besommingen wordennbsp;geleidelijk aan meer bevredigend, wat ook duidelijk tot uitingnbsp;komt in het veelvuldiger uitrusten van motorloggers voor denbsp;trawlvisscherij, vooral sinds 1928.

Afgezien van den nog gestegen aanvoer in 1930 tengevolge van de overvloedige vangst van kleine schelvisch en kabeljauw, geeft de curve van den aanvoer in de jaren 1930 tot ennbsp;met 1933 een scherpe daling te zien, welke aanhoudt tot innbsp;1933, ofschoon de gemiddelde vangst per reisdag gaandewegnbsp;toeneemt en het aantal stoomtrawlers slechts een gering© mindering vertoont. Daar er ongunstige marktverhoudingen tengevolge van velerlei handelsbelemmeringen bestaan en denbsp;invoer uit het buitenland geleidelijk stijgt, terwijl de productiekosten zich vrijwel op een zelfde peil handhaven, zijn de visch-prijzen, mede door den ongunstigen algemeenen economischennbsp;toestand, laag en de besommingen onbevredigend. De dalingnbsp;der opbrengsten zet reeds in 1930 in. Bijna geregeld is dan ooknbsp;een belangrijk gedeelte der stoomtrawlers uit de vaart, niet alleen de kustbooten, maar gaandeweg ook de schelvischbooten.nbsp;De ongunstige bedrijfsresultaten worden in 1933 nog slechternbsp;door de ernstige staking, die van begin Januari tot midden Julinbsp;duurt.

Tengevolge van de depressie in het bedrijf der drijf-netvis-scherij nemen steeds meer motorloggers buiten het haringsei-zoen gedurende korteren of langeren tijd aan de trawlvisscherij deel.

Een verdere ontwikkeling van de crisisverschijnselen komt

-ocr page 133-

115

in de periode van 1934 tot en met 1938 helder aan den dag, zij het dan ook niet in die mate als in 1933. De steeds toenemende gemiddelde dagvangsten veroorzaken een stijging vannbsp;den aanvoer, die zich, niettegenstaande de inkrimping der vlootnbsp;na 1935, duidelijk afteekent. De aanvoer wordt nog vergrootnbsp;door de vangsten der motorloggers, die de trawlvisscherij alsnbsp;continu en aanvullend bedrijf blijven uitoefenen, alsmede doornbsp;de werkzaamheid der motortrawlers, in 1931 in de haven vannbsp;IJmuiden verschenen.

Tengevolge van de scherpe buitenlandsche concurrentie en door velerlei belemmeringen, zoowel van handelspolitieken alsnbsp;van monetairen aard, beweegt de uitvoer zich in steeds dalendenbsp;lijn, terwijl de invoer vrijwel op hetzelfde niveau blijft als innbsp;de voorgaande jaren. Tengevolge van de stijgende exploitatiekosten, vooral na de depreciatie van ons betaalmiddelen 1936,nbsp;en de lage vischprijzen, extra gedrukt door de afnemendenbsp;koopkracht en door de lage prijzen van overeenkomstige levensmiddelen (vleesch, eieren), zijn de besommingen uitermate onbevredigend, zoodat een groot gedeelte van de vlootnbsp;tot opleggen gedoemd is. Slechts in de eerste helft van 1937nbsp;valt er een kleine opleving te bespeuren, vermoedelijk tengevolge van een tijdelijke verruiming van het afzetgebied.

In 1939 wordt het beoefenen der trawlvisscherij niet alleen verminderd door de verder voortschrijdende vlootinkrimping,nbsp;doch ook tengevolge van den opnieuw ingetreden oorlogstoestand. De sterk gedaalde uitvoer en de toegenomen invoernbsp;geven de resultaten van het bedijf een nog somberder aanzien.

Vergelijken wij thans den aan voer en de opbrengsten der stoomtrawlers van de nabije en middelverre vischgronden metnbsp;de totale cijfers der groote en kleine trawlvisscherij, zooalsnbsp;deze in grafiek III tot uiting komen, dan valt de alleszinsnbsp;domineerende positie der stoomtrawlers duidelijk in het oog.nbsp;De fluctuaties in vangsthoeveelheid en besomming van denbsp;stoomtrawlers zijn vrijwel geheel congruent met die van allenbsp;vaartuigen, welke de kleine en de groote trawlvisscherij beoefenen. Slechts de oorlogsjaren vormen, zoowel voor den

-ocr page 134- -ocr page 135-

117

aanvoer als voor de opbrengsten, een uitzondering op dezen regel, hetgeen, gezien de opmerkingen betreffende de oorlogsperiode in het voorgaande, geen verdere verklaring behoeft.

Het aandeel van de stoomtrawlers in aanvoer en waarde der totale trawlvisscherij komt in de volgende tabel naar voren:

TABEL 5.

Procentueel aandeel van de stoomtrawlers in de totale trawlvisscherij.

Jaar

Percentage van dennbsp;aanvoer

Percentage van denbsp;opbrengst

1912

82,24

85,21

1920

64,30

63,17

1925

78,24

82,30

1930

79,98

78,27

1935

67,36

59,36

1939

65,87

58,64

Hieruit blijkt duidelijk,- dat de relatieve beteekenis der stoomtrawlers, vooral na 1930, is achteruitgegaan. Dit is innbsp;overeenstemming met het reeds geconstateerde verschijnsel,nbsp;dat de vaartuigen der kleine trawlvisscherij, speciaal de motor-loggers, gedurende de crisisjaren in meerdere mate aan hetnbsp;bedrijf gingen deelnemen, terwijl ook de werkzaamheden dernbsp;motortrawlers, sinds 1931 in de vaart, haar invloed dedennbsp;gevoelen.

De volgende tabel, die den aanvoer der totale Nederland-sche trawlvisscherij over de belangrijkste havens weergeeft, toont ons de cardinale positie van IJmuiden als centrum vannbsp;aanvoer van versche zeevisch. De overige centra zijn over hetnbsp;algemeen slechts van locale heteekenis.

Wij laten dan een overzicht volgen van den gemiddelden prijs per k.g. van alle door Nederlandsche vaartuigen aangevoerde trawlvisch, gespecificeerd naar de belangrijkste visch-gronden. (Tabel 7). Evenals de vangsthoeveelheden, overeen-

-ocr page 136-

118

TABEL 6.

Verdeeling van den aanvoer van alle trawlvaartuigen over de verschillende Nederlandsche havens, uitgedrukt in procenten.

Aan voerplaatsen

1915

1920

1925

1930

1935

1939

Amsterdam

0,03

2,38

1,76

0,91

1,16

0,69

Dordrecht

0,05

0,01

Harlingen

0,19

0,04

0,02

Den Helder

0,01

2,89

1,36

0,60

1,16

1,29

Katwijk

0,02

0,10

0,02

Rotterdam

0,04

1,83

1,68

1,22

2,31

1,29

Scheveningen

0,14

1,63

3,81

3,38

4,84

4,59

IJmuiden

99,76

89,19

89,75

90,28

89,45

91,88

Zoutkamp

0,04

1,51

1,12

3,43

0,72

0,16

Overige

0,21

0,30

0,08

0,06

0,04

komstig het wezen van het bedrijf, aan talrijke fluctuaties zijn onderworpen, vertoont ook het prijsverloop weinig stabiliteit.nbsp;Het is moeilijk een gedetailleerde analyse te geven van denbsp;oorzaken, welke hebben bijgedragen tot de veelvuldige prijs-schommelingen van den totalen aan voer en tot de prijsverschillen van de diverse vischgebieden onderling. De factoren namelijk, die in meerdere of mindere mate hun invloed doennbsp;gelden op den gemiddelden prijs per k.g., dragen een zeer uit-eenloopend karakter.Zoo zijn in dit verband o.m. te noemennbsp;de verschuivingen in de relatieve beteekenis van de verschillende vischsoorten, de wijzigingen in afmeting van een zelfdenbsp;vischsoort, de prijsfluctuaties der substitutie-goederen en denbsp;exportmoeilijkheden. In een volgend hoofdstuk komen wij hierop nog nader terug.

Grafiek IV geeft ons een overzicht van de hoeveelheden in ons land door buitenlandsche vaartuigen aangevoerde trawl-visch. Op markante wijze komt hierin tot uiting, welk een belangrijke plaats Duitschland daarbij inneemt.

Gedurende de jaien 1912 tot 1914 wordt slechts weinig versche visch in ons land aangevoerd. De Duitsche schepennbsp;brengen alleen in 1912 een geringe hoeveelheid aan de markt.

In de oorlogsperiode en in de eerste twee jaren daarna (1914

-ocr page 137-

119

TABEL 7.

Overzicht van het verloop der trawl-vischprijzen.

Gemiddelde prijs in ent. per k.g. Gemiddelde prijs in ent. per k.g.

Stoomtrawlers Noordzee,nbsp;lersehenbsp;Zee ennbsp;Engelsehnbsp;Kanaal


Stoomtrawlers

Noordzee,

lersehe

Alle Zee en Stoomvaar- Engelseh trawlers tuigen Kanaal Ijsland


Stoom

trawlers

Ijsland


Alle

vaar

tuigen


Jaar

Jaar

1908

17,5

12,3

1924

31,9

37,3

19,1

1909

15,4

10,2

1925

30,0

31,5

19,4

1910

16,4

11,2

1926

29,2

31,7

18,6

1911

16,6

12,3

1927

28,2

32,1

17,8

1912

18,1

18,7

15,2

1928

31,2

34,3

19,4

1913

18,9

19,0

16,5

1929

33,6

34,3

19,9

1914

16,1

18,8

21,7

1930

27,4

26,8

15,1

1915

24,3

24,4

26,5

1931

24,8

23,8

8,4

1916

47,9

50,8

21,6

1932

22,8

21,9

6,9

1917

46,4

56,1

1933

19,7

16,8

1918

62,0

62,7

1934

19,4

17,0

7,8

1919

40,6

36,9

1935

17,5

15,6

1920

37,6

36,6

37,6

1936

16,1

14,1

1921

33,3

31,8

24,7

1937

16,0

13,8

1922

29,1

28,9

19,1

1938

15,8

12,6

7,6

1923

33,9

37,0

24,7

1939

15,9

14,7

tot en met 1920) zijn er zoo goed als geen buitenlandsche vaartuigen op de Nederlandsche reede te bekennen.

Gedurende de periode van 1921 tot en met 1924 maken de Duitsche en Engelsche schepen der stoom-trawlervloot, welkenbsp;zich na den oorlog op verrassend snelle wijze herstelde, eennbsp;druk gebruik van de IJmuider markt, waar zij hun waar innbsp;groote hoeveelheden tegen lage prijzen aanbieden. Tengevolgenbsp;van de werkstaking in de Engelsche steenkolenmijnen gedurende de maanden April, Mei en Juni van 1921 trachtten denbsp;Britsche schepen in buitenlandsche havens, als IJmuiden, tenbsp;bunkeren, wat echter slechts op beperkte schaal mogelijk was.nbsp;De verminderde vangsten oefenden een stimuleerenden invloednbsp;uit op de prijzen van de demersale vischsoorten, zoodat talrijkenbsp;Nederlandsche stoomtrawlers in de Engelsche havens gingen

-ocr page 138-

120

markten. Tegen de komst van Duitsche vaartuigen werd in Engeland nog bezwaar gemaakt. De dalende vischaanvoer innbsp;ons eigen land deed de prijzen stijgen, wat aanleiding was voornbsp;een invasie van Duitsche stoomtrawlers, die, eenmaal aannbsp;IJmuiden als marktcentrum gewend, niet zoo snel weer te verdrijven waren, zoodat er een geduchte concurrentie voor denbsp;Nederlandsche vaartuigen ontstond. Eerst na diverse beperkende bepalingen, door de Duitsche regeering haar reederijen opgelegd ten aanzien van den aanvoer naar vreemde havens,nbsp;trokken de Duitsche stoomtrawlers zich gaandeweg van denbsp;IJmuider markt terug, waardoor het Nederlandsche bedrijfnbsp;weer ruimer kon ademhalen.

De jaren 1925 tot en met 1923 staan ook onder invloed van de staking in de Britsche kolenmijnen, die van Mei tot in December 1926 duurde. Om dezelfde reden als bij de vorige staking frequenteerden Duitsche vaartuigen de IJmuider markt.

De periode van 1929 tot en met 1932 kenmerkt zich door een toeneming van den aanvoer. Speciaal de Duitsche vaartuigennbsp;brengen grootel hoeveelheden aan: de aanvoer stijgt van 2,6nbsp;millioen k.g. tot 4,8 millioen k.g.. Ter verklaring van dit verschijnsel dienen wij de onderdeelen van dezen aanvoer nadernbsp;onder oogen te zien. De Duitsche aanvoer van Noordzeevischnbsp;stijgt van 1.276.200 k.g. tot 1.743.175 k.g., van IJsland- en Witte-Zeevisch van 43.400 k.g. tot 381.840 k.g. en van trawlharing vannbsp;1.047.475 k.g. tot 2.723.825 k.g.. Hieruit blijkt, dat de grootstenbsp;toeneming bij de trawlharing ligt, wat verband houdt met dennbsp;invloed van minder gunstige resultaten van de drijf-netvissche-rij op haring en met de verhoudingen der marktprijzen innbsp;Duitschland en Nederland. Wat de vergrooting van den aanvoer der overige onderdeelen betreft, deze is een kwestie vannbsp;prijsverhouding tusschen de Duitsche en Nederlandsche marktnbsp;in verband met de inmiddels ingetreden malaise en de binnen-landsche Duitsche toestanden.

In het jaar 1933 valt er een scherpe daling van den aanvoer te constateeren. Deze is te wijten aan de algeheele staking,nbsp;zoowel van de visschers als van de havenarbeiders, die hetnbsp;visscherijbedrijf te IJmuiden gedurende bijna 7 maanden teis-

-ocr page 139- -ocr page 140-

122

terde. In dezen tijd mijden de Duitsche trawlers dan ook de IJmuider reede. De Duitsche invoer vertoont evenwel, zooalsnbsp;wij later zien zullen, een sterke stijging.

De jaien 1934 tot en met 1936 laten een langzame daling der curve van den Duitschen aanvoer zien, hetgeen veroorzaaktnbsp;wordt door de binnenlandsche maatregelen in Duitschland, deviezenregeling, prijsregeling voor visch, etc..

Na 1936 heeft de buitenlandsche aanvoer van trawlvisch geen noemenswaardige beteekenis meer.

Gaan wij nu den import in ons land van de demersale visch-variëteiten na aan de hand van grafiek V, dan behoeft deze, na de toelichting van de grafiek betreffende de door buitenlandsche vloten aangevoerde hoeveelheden trawl visch, weinig verklaring.

Teneinde de criteria van aanvoer en invoer vast te stellen, diene het volgende. Aanvoer door schepen van vreemde nationaliteit is het in Nederland aanvoeren en in Nederland lossen van visch door vreemde visschersschepen; invoer doornbsp;vreemde vaartuigen is het in het buitenland aanvoeren en innbsp;het buitenland lossen en vandaar per spoor, auto of vrachtbootnbsp;in Nederland invoeren van visch, afkomstig van buitenlandschenbsp;vaartuigen.

De invoer is^ vergeleken met den aanvoer, slechts van geringe beteekenis. Slechts de jaren 1932 en 1933 vormen hierop een uitzondering. Volledigheidshalve laten wij hier een kortnbsp;overzicht volgen.

In de periode van 1905 tot en met 1914 is de invoer betrekkelijk stationnair. Engeland neemt hierbij een domineerende positie in.

De jaren 1915 tot en met 1920 staan op markante wijze in het teeken van de oorlogsomstandigheden.

De daaropvolgende periode van 1921 tot en met 1931 vertoont wederom een vrij stationnair beeld. Slechts de tijd van 1921 tot en met 1924 geeft, speciaal voor Duitschland, een belangrijke stijging te zien, die dezelfde oorzaak heeft als die vannbsp;den aan voer. De daling van de curve voor Engeland in 1926

-ocr page 141-

123

7^00000

\/e,Raci-ie. ac.B.viacH in ka. bruto

1

¦ vl

f

BC.UBiC.-uuxe:.i-iau^B CROOT- BPLlTTRNNie.

/

quot;S

¦\

t nnnr^r.

V

l

r

1

i:

3

j.

jf

r.

L

ï

t

T

i

;r

.1

3

1

ftoooooo .

1

s

V

t

1

I

t

7

V

\

7

1

\

t

f__

i

/'

1

i

t

\

•gt;*

V

1

i

V

V

r '

¦¦v

X

\

/

l

t

/

\ l

1

f

r

4

t

»gt;¦

£

i^5

t

J

•*

quot;S

y

tl *

••

'i

‘3

oe

1

•9

«O

t

13a

0

‘3

Rt

‘3

ao

¦3

vt

‘3

Grafiek V.

-ocr page 142-

124

staat vermoedelijk in verband met de werkstaking in de daar aanwezige kolenmijnen.

De sterke stijging van den import in de jaren 1932 en 1933 is een opmerkelijk verschijnsel. De verklaring van de enorme vermeerdering in het eerstgenoemde jaar is dezelfde als die voornbsp;den aanvoer^ terwijl de top in het stakingsjaar 1933 te wijten isnbsp;aan de omstandigheid, dat de vraag naar visch in Nederlandnbsp;blijft bestaan en, bij gebrek aan aanvoer door eigen en buiten-landsche trawlervloot, door den invoer wordt bevredigd, in hetnbsp;bijzonder uit de Scandinavische landen. Teneinde nu het Neder-landsche bedrijf te beschermen tegen de nadeelige gevolgennbsp;van den overmatigen import, werd de invoer en de aanvoernbsp;van ,,vreemdequot; visch met ingang van 1 December 1933 gecon-tingenteerd, waarbij IJmuiden als de eenige aanvoerplaats voornbsp;deze visch werd aangewezen. (207).

Het jaar 1934 geeft zoodoende ook weer een daling te zien tot het vroegere niveau, hetwelk tot het jaar 1939 vrijwel gecontinueerd blijft. Dit laatste jaar evenwel vertoont weer eennbsp;matige stijging.

Beschouwen wij nu grafiek VI, welke ons een beeld geeft van de gemiddelde vangsten der stoomtrawlers, die hun werkzaamheid op de Noordzee verrichten. De factoren, die hun invloed doen gelden op de gemiddelde vangsten per reisdag, zijnnbsp;van natuurlijken en van technischen aard: de talrijke fluctuatiesnbsp;der curven zijn aan den eenen kant een gevolg van de jaar-lijksche schommelingen in den rijkdom der bezochte visch-gronden, aan den anderen kant een gevolg van de intensiteitnbsp;der bevissching, die afhankelijk is van het gebruikte vischtuignbsp;en de toegepaste vischmethode. In dit verband denke men aannbsp;de invoering van den scheer-bordentrawl en van het Vigneron-Dahlsysteem.

Bij de beoordeeling van de grafiek moet rekening gehouden worden met het feit, dat de aanduiding van de gemiddeldenbsp;vangsten slechts betrekking heeft op de totale hoeveelhedennbsp;der diverse vischsoorten, waarbij de verschillende sorteeringen

-ocr page 143-

125

in geen enkele mate tot uiting komen. Zoo kan het voorkomen, dat een toegenomen gemiddelde vangst per reisdag enkel ennbsp;alleen gebaseerd is op de kleinere sorteeringen van nauwelijksnbsp;marktwaardige visch, hetwelk, niettegenstaande de stijging dernbsp;curve, een symptoom is van achteruitgang van den vischstand.

Globaal genomen, kunnen wij in de betreffende grafiek drie perioden onderscheiden;

a. nbsp;nbsp;nbsp;19031913. Tengevolge van de gaandeweg scherpere be-vissching van de Noordzee door de snel uitbreidende trawler-vloot van alle landen rondom dit vischgebied, kan men in denbsp;gemiddelde vangsten een dalende tendenz bespeuren.

b. nbsp;nbsp;nbsp;19141924. Deze periode wordt beheerscht door dennbsp;oorlogstoestand en moet derhalve als een afzonderlijk geheelnbsp;opgevat worden. De buitengewone vangsten van de verschillende vischsoorten, voornamelijk van schelvisch, moeten zeernbsp;waarschijnlijk verklaard worden door den invloed van den oorlog op den vischstand. Niet alleen gingen talrijke stoomtrawlersnbsp;der belligerenten door oorlogsmolest verloren of werden opge-eischt voor militaire doeleinden, maar ook waren belangrijkenbsp;vischgronden ontoegankelijk of uitermate gevaarlijk. Het behoeft daarom ook geen verwondering te wekken, dat de bevis-schingsintensiteit in sterke mate afnam, wat een stimuleeren-den invloed had op de gemiddelde vangsten per reisdag-, hetnbsp;laatste oorlogsjaar geeft dan ook het hoogste cijfer te zien.nbsp;(2508 k.g. per reisdag).

Ten aanzien van de drie vischsoorten, waaruit de Noordzee-vangst voor het grootste deel pleegt te bestaan, treden nog merkwaardige verschillen aan den dag: voor de schelvischnbsp;komt genoemde periode veel geprononceerder tot uiting dannbsp;voor den kabeljauw en de schol. Dit hangt vermoedelijk samennbsp;met de omstandigheid, dat de voornaamste woongebieden vannbsp;de schelvisch zich op de middelverre vischgronden bevinden,nbsp;zoodat haar vischstand, in verband met de uiterst geringe be-vissching tengevolge van de maritieme maatregelen, weinignbsp;uitgedund werd. De beide overige vischsoorten daarentegennbsp;bewonen meer de nabije vischgronden, welke uiteraard gemakkelijker bezocht konden worden, zoodat de daar aanwezige

-ocr page 144-

126



-ocr page 145-

127

vischvoorraad minder gespaard bleef dan die in de verderaf gelegen gebieden.

c. 1925—1938. Ofschoon er gedurende enkele jaren een achteruitgang in de gemiddelde vangsten per reisdag te constatee-ren valt, vertoont de curve over het algemeen, vooral sinds 1929, een duidelijke stijging. Deze is geen gevolg van een minder intensieve bevissching van de nabije en middelverre vang-gronden. Immers, de door de verschillende landen (uitgezonderd Frankrijk) aangevoerde trawlvisch uit de Noordzee bedroeg in de jaren 1926 en 1937 resp. rond 304 en 430 millioennbsp;k.g., met een gemiddelde, in de periode van 1926 tot en metnbsp;1936, van 358 millioen k.g. (27, vol. XXVII—XVII). De vooruitgang der gemiddelde vangsten is eerder een gevolg van de buitengewoon scherpe bevissching van de vischgebieden door toepassing van meer efficiënte bedrijfsmethodes, waarbij mennbsp;vooral denke aan de diverse verbeteringen van den scheer-bordentrawl ter vergrooting van de vang van het net.

Kregen wij zoo een inzicht in de gemiddelde vangst per reisdag de volgende tabel toont ons den gemiddelden reisduur der stoomtrawlers op de Noordzee, de lersche Zee en het En-gelsch Kanaal en tevens hun gemiddelde besomming per reisdag op de Noordzee.

De geleidelijke toeneming van den gemiddelden reisduur is vermoedelijk te verklaren uit de omstandigheid, dat men steedsnbsp;verder van de operatiebasis moest gaan om een loonende besomming te maken en derhalve allengs de middelverre visch-gronden ging opzoeken.

De cijfers betreffende de gemiddelde opbrengsten per reisdag, als resultante van de gemiddelde vangsten per dag (grafiek VI) en van de jaarlijksche vischprijzen (tabel 7), behoeven geen verder commentaar. Het bijzondere karakter der oorlogsperiode komt hierin ook zeer duidelijk uit.

Tabel 9 geeft ons een overzicht van den aan voer der stoomtrawlers van de nabije en middelverre vischgronden, met het aandeel der voornaamste vischsoorten daarin.

Afgezien van de jaren 1915 en 1920, die beide, zooals wij

-ocr page 146-

128

TABEL 8.

Overzicht van den gemiddelden reisduur en van de gemiddelde besommingen per reisdag.

Gemiddelde

Gemiddelde

Gemiddelde

Jaar

Reis

duur

Besomming

per

reisdag in gld.

Jaar

Reis

duur

Besomming

per

reisdag in gld.

Jaar

Reis

duur

Besomming

per

reisdag in gld.

1903

_

166

1915

7,1

403

1927

8,7

282

1904

155

1916

7,5

928

1928

8,6

294

1905

159

1917

7,3

972

1929

8,7

285

1906

144

1918

6,1

1575

1930

9,0

259

1907

153

1919

8,2

820

1931

9,5

252

1908

144

1920

7,4

680

1932

10,0

233

1909

131

1921

7,3

394

1933

9,3

210

1910

148

1922

8,3

280

1934

10,8

205

1911

139

1923

8,7

268

1935

11,1

192

1912

163

1924

8,8

276

1936

10,7

204

1913

152

1925

8,8

263

1937

10,0

236

1914

181

1926

8,7

273

1938

10,2

242

1) nbsp;nbsp;nbsp;Stoomtrawlers Noordzee, lersche Zee en Engelsch Kanaal.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Stoomtrawlers Noordzee, na 1935 inclusief haringtrawlers.

reeds zagen, onder invloed van den oorlogstoestand staan, valt er een tendenz te bespeuren in de richting van een achteruitgang van het aandeel van schol, schelvisch en kabeljauw in denbsp;totale vangsten. Speciaal voor de schol komt deze sterk geprononceerd tot uiting. Zoo blijkt dus, dat genoemde vischsoortennbsp;in den loop der jaren aan beteekenis hebben ingeboet. Zooalsnbsp;uit de gegevens der visscherij-statistieken blijkt (zie tabel 29),nbsp;hebben zij haar plaats moeten ruimen voor andere demersalenbsp;vischsoorten (hake, heilbot, tongschar, koolvisch, roodbaarsnbsp;e.a.), waarvan de woongebieden verder van het havencentrumnbsp;IJmuiden verwijderd liggen. Ook dit verschijnsel wijst weer opnbsp;een veelvuldiger bezoek der stoomtrawlers aan verder gelegennbsp;vischgronden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

De vangst van de verschillende vischsoorten is niet op gelijkmatige wijze over het geheele jaar verdeeld. Integendeel,

-ocr page 147-

129

TABEL 9.

Aanvoer van Nederlandsche stoomtrawlers (haringtrawl inbegrepen) van Noordzee, lersche Zee en Engelsch Kanaal, met procentueel aandeel van de belangrijkste vischsoorten.

Jaar

Totale vangst in k.g.

Schol

Daarvan in procenten;

Schelvisch Kabeljauw Tezamen

1912

28.960.301

23,64

29,45

18,92

72,01

1915

55.176.110

9,50

55,59

19,90

84,99

1920

17.926.400

11,35

56,07

13,62

81,04

1925

29.316.550

28,00

30,31

13,14

71,45

1930

40.640.650

16,10

33,92

18,66

69,18

1935

22.974.907

6,74

22,99

14,67

44,40

1939

24.191.211

4,86

22,51

12,58

39,87

er zijn duidelijke fluctuaties in de vangst tijdens de jaargetijden te onderkennen. Een treffend beeld hiervan geeft tabel 10,nbsp;waarin de maandelijksche Nederlandsche aanvoer van de voornaamste vischsoorten, afkomstig van de nabije en middelverrenbsp;vischgebieden, tot uitdrukking komt. (27, Vol. XV—XVI; 27,nbsp;Vol. XXVll—XXIll).

De vangstschommelingen tijdens de seizoenen houden verband met den periodieken levensgang der visschen en de ligging der vischgronden, door de Nederlandsche stoomtrawlers bezocht. Zoo constateeren wij ten aanzien van de schol eennbsp;maximum in de vangst tijdens de phase, dat de schollen zichnbsp;naar meer voedselrijke, diepere gronden terugtrekken, gedurende de maanden April en Mei. Een minimum valt daarentegennbsp;waar te nemen in de migratieperiode van de geslachtsrijpenbsp;individuen naar hun paaigebieden, tijdens de wintermaandennbsp;December en Januari.

Het hoogtepunt van de schelvischvangst valt in de maanden September en October, waaruit wij kunnen concludeeren, datnbsp;de door Nederlandsche vaartuigen opgezochte vischgrondennbsp;in de herfstmaanden bevolkt zijn met schelvischscholen, die,nbsp;uit andere regionen der Noordzee stammend, naar de ondiepere, zuidelijke gebieden migreeren, een beweging, die in geennbsp;enkel opzicht verband houdt met den trek naar de paaiplaat-

9

-ocr page 148-

130

TABEL 10.

Maandelijksche aanvoer van Noordzeevisch door Nederlandsche vaartuigen.

Gemiddeld percentage van de jaarlijksche vangst

Schelvisch

Kabeljauw

Schol

Maand

1907—1925

1907—1925

1907—1925 nbsp;nbsp;nbsp;1929—1937

Januari

9,5

9,8

2,5

5,0

Februari

9,9

12,6

6,3

7,2

Maart

9,6

11,3

10,9

9,9

April

5,4

8,4

16,9

9,2

Mei

4,2

6,9

13,8

11,1

Juni

3,3

5,5

9,5

10,4

Juli

6,7

5,8

8,7

8,6

Augustus

7,6

6,3

8,3

9,7

September

11,0

9,1

8,3

9,2

October

14,7

7,9

8,2

8,5

November

9,6

7,0

6,4

6,8

December

8,1

9,3

3,4

4,2

sen. Het sterk uitgesproken minimum in de maanden Mei en Juni bewijst het weinig voorkomen van rondtrekkende, hongerige schelvischzwermen op de vischgronden der Nederlandsche trawlervloot.

De concentratie der geslachtsrijpe kabeljauwen op de voort-plantingsgebieden in het zuidelijke gedeelte der Noordzee gedurende de maanden Februari en Maart vormt een duidelijk maximum in de vangst van deze vischsoort, terwijl de lagenbsp;cijfers voor de maanden Juni en Juli waarschijnlijk in verbandnbsp;staan met de omstandigheid, dat de volwassen individuennbsp;tijdens het warme seizoen de kustregionen ontvluchten teneinde de diepere gronden op te zoeken.

4. Bedrijfsresultafen op de verre vischgronden.

In tegenstelling met de groote trawlvisscherij in het buitenland, met name in Engeland, Duitschland en Frankrijk, heeft de verre visscherij altijd een bescheiden plaats ingenomen in hetnbsp;overeenkomstige Nederlandsche bedrijf; zooals wij reeds zagen,nbsp;was 96,25 ®/o der vangst van de stoomtrawlers in 1938 afkomstig

-ocr page 149-

131

uit de Noordzee, de lersche Zee en Het Kanaal. Twee belangrijke redenen zijn er aan te wijzen, waarom de verder gelegen gebieden, waarvan de vischstand uitermate rijk te noemen is,nbsp;door onze schepen toch zoo sporadisch bezocht worden.

In de eerste plaats zijn verreweg de meeste groote trawl-vaartuigen technisch onvoldoende geoutilleerd om reizen van 3 a 4 weken te ondernemen, terwijl zij tengevolge van een tenbsp;geringe zeewaardigheid bij ruwe weersomstandigheden zeernbsp;spoedig de uitoefening van hun werkzaamheden moetennbsp;staken.

In de tweede plaats wordt dikwijls als reden opgegeven, dat de ,,Noordvisch’' een minderwaardig product is, waarvoor innbsp;ons land geen debiet gevonden kan worden, daar de Neder-landsche consumenten in dit opzicht te veel verwend zijn, terwijl het buitenland door zijn eigen visscherij reeds in voldoende mate wordt verzorgd.

Dat deze meening wel eenigen bestaansgrond heeft, is duidelijk, wanneer wij bedenken, dat de uit noordelijke regionen aangevoerde visch tengevolge van het langdurige transport innbsp;minder goede conditie den consument bereikt. De vermindering in kwaliteit van het product, aangevoerd door de Neder-landsche IJslandbooten, is volkomen te begrijpen, daar de behandeling van de visch aan boord in vele opzichten te wen-schen overlaat.

Bij het toepassen van een rationeele verzorging van de visch, zooals dit aan boord van de buitenlandsche lange-afstandtraw-lers geschiedt (moderne conserveermethoden teneinde denbsp;infectie met bacteriën tot een minimum te beperken; goedenbsp;isoleering van doelmatig ingerichte vischruimen e.a.), kannbsp;echter een prodrmt verkregen worden, dat aan hooge eischennbsp;Voldoet. (192; 210—880). Trouwens, de kwaliteit ¦ van visch,nbsp;op de vetrre vischgronden gevangen, verschilt in geen enkelnbsp;opzicht van die van haar soortgenooten in de Noordzee, zooalsnbsp;Dr. J. J. Tesch, Hoofd van het Rijksinstituut voor Biologischnbsp;Visscherij-Ohderzoek (Afd. Zeevisscherij), biologisch en empirisch kon vaststellen. (192).

Wanneer wij thans de resultaten van het bedrijf op de verre

-ocr page 150-

132

vanggronden nader beschouwen, staan wij eerst stil bij de vis-scherij in de IJslandsche wateren.

Grafiek II geeft een overzicht van den vischaanvoer der Ne-derlandsche stoomtrawlers uit de gebieden rondom Ijsland. Zij toont ons, dat het quantum van de vangst in den loop der jarennbsp;slechts weinig fluctueerde. Reeds omsteeks 1900 werden enkelenbsp;van de grootste vaartuigen in het gunstige seizoen voor dezenbsp;visscherij uitgerust. Ter vergrooting van de houdbaarheid werdnbsp;van het gevangen product door zouten een stapelartikel gemaakt, terwijl aan het einde der reis een gedeelte der vangstnbsp;in verschen toestand in de keeën tusschen ijs eenigefmate werdnbsp;geconserveerd. Daar er voor deze visch in ons land over hetnbsp;algemeen geen afzet werd gevonden, brachten de trawlers denbsp;lading meestentijds in Engelsche havens. (210—879).

Tengevolge van den oorlogstoestand werd er na 1916 niet meer in genoemde wateren gevischt en eerst in 1920 werd hetnbsp;bedrijf weer hervat, waarna het voortduurde tot in 1932, toennbsp;de IJslandsche regeering, buiten de sinds 1920 bestaande bepaling betreffende het trawlverbod voor buitenlandsche vaartuigen binnen de territoriale zóne, door heffingen het binnenvallen van IJslandsche havens voor vreemde schepen vrijwelnbsp;onmogelijk maakte. Sindsdien richtten de vaartuigen der grootenbsp;trawlervloot slechts een enkele maal (in 1934 en 1938) hunnbsp;steven naar de vischgebieden rondom IJsland.

Vergeleken met de aangevoerde hoeveelheden en de opbrengsten der groote trawlvisscherij in Noordzee, lersche Zee en Engelsch Kanaal, zijn de overeenkomstige cijfers voor denbsp;IJslandsche visscherij slechts zeer gering, zooals de volgendenbsp;tabel te zien geeft.

Behalve voor het oorlogsjaar 1915 zijn de verhoudingscijfers betreffende de opbrengsten kleiner dan die van de aanvoeren,nbsp;hetwelk een duidelijke aanwijzing is voor het feit, dat de IJslandsche visch lager gewaardeerd wordt dan de Noordzeevisch.nbsp;(zie ook tabel 7).

Tenslotte geven wij in tabel 12 nog een overzicht van het gemiddelde cijfer van reisduur en van vangsthoeveelheid en besomming per reisdag in de wateren rondom IJsland.

-ocr page 151-

133

TABEL 11.

Procentueel aandeel van de IJslandsche gronden in de opbrengst van de Noordzee.

Jaar

Hoeveelheid

Besomming

1912

3,67

2,98

1915

3,73

4,04

1920

2,31

2,04

1925

2,80

1,72

1930

4,48

2,51

1934

0,36

0,16

1938

0,22

0,13

In tegenstelling met den toenemenden gemiddelden reisduur naar de nabije en middelverre gronden, is er in het laatstenbsp;decennium een zekere verkorting te bespeuren in de tochtennbsp;naar de IJslandsche wateren. Deze is vermoedelijk een gevolgnbsp;van het gedurende deze periode in de vaart brengen van enkelenbsp;grootere typen trawlvaartuigen, uitgerust met een krachtignbsp;machinevermogen.

TABEL 12.

Overzicht van de trawlvisscherij in de IJslandsche wateren.

Gemiddelde

Gemiddelde

Jaar

Reis

duur

Vangst Besomming ¦ in k.g.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;in gld.

per reisdag

Jaar

Reis

duur

Vangst Besomming in k.g.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;in gld.

per reisdag

1915

29,6

1547

410

1927

26,6

2004

358

1916

22,4

2672

1360

1928

29,1

1801

350

1920

26,5

1562

507

1929

26,8

1696

338

1921

28,5

1346

274

1930

23,9

2535

383

1922

34,0

848

320

1931

21,5

2809

237

1923

27,9

1614

399

1932

20,4

3840

267

1924

24,1

1686

322

1934

23,0

1736

136

1925

29,9

1373

267

1938

18,0

4155

318

1926

29,9

1552

256

De gemiddelde dagvangsten vertonnen, niettegenstaande talrijke schommelingen, over het algemeen en speciaal in de jaren

-ocr page 152-

134

1922 tot 1932, een stijgende tendenz. Zij zijn voor het meeren-deel belangrijk hooger dan die in de Noordzee: in de jaren 1925, 1930 en 1938 waren de vangsthoeveelheden per reisdagnbsp;resp. rond 1,7, 2,7 en 2,2 maal zoo groot. Ook de gemiddeldenbsp;besommingen liggen over het algemeen op een hooger niveaunbsp;dan die van de nabije en middelverre vischgebieden, hoewelnbsp;de lagere prijzen der ,,Noordvisch'' deze cijfers drukken.

De grootere typen stoom- en motortrawlers bezochten evenwel niet alleen de wateren rondom IJsland, enkele malen koersten zij ook naar andere vischgebieden.

Zoo zijn er bij wijze van experiment in het daarvoor gunstige jaargetijde van IJmuiden uit enkele reizen ,,om de Noordquot; gedaan, soms, in verband met het groote risico, met steun van denbsp;Regeering. In de jaren 1926, 1928 en 1932 richtten eenige IJs-landbooten hun steven naar de wateren bij de Far Öer, in de jaren 1935 en 1938 naar de omgeving van de Lofodden, terwijl innbsp;1937 en 1938 enkele tochten georganiseerd werden naar denbsp;Barentsz Zee en naar de omgeving van de Moerman-Kust.

Behalve deze Verre-Noordvisscherij zijn er in de jaren 1925, 1926 en 1927, tijdens het zomerseizoen, bij wijze van proefneming, nog enkele reizen gemaakt naar zuidelijk gelegennbsp;verre vischgronden, gelegen voor de Spaansche, Portugeeschenbsp;en Marokkaansche kust voor de vangst van tong, kreeft, hake,nbsp;tarbot, sprot en sardine.

De resultaten van deze reizen naar de noordelijke en zuidelijke vanggebieden zijn in den regel onbevredigend geweest, niet alleen door beide reeds genoemde oorzaken betreffendenbsp;de IJslandsche visscherij, maar ook door het ontbreken van denbsp;zoo noodige ervaring, zoowel op visch-technisch als op nautisch gebied. Bovendien, bij het incidenteele bezoeken van onbekende vischgronden speelt de geluksfactor altijd een grootenbsp;rol. Een regelmatige bevissching is een noodwendige voorwaarde voor het vormen van een oordeel over de rentabiliteit der uitoefening van het bedrijf in een bepaald gebied.

-ocr page 153-

135

5. De haringtiawivisscherij.

Hoewel deze in ons land nog van weinig beteekenis is, zij nog een enkel woord gewijd aan den jongsten tak der trawl-visscherij^ die zich het bemachtigen van de pelagisch levendenbsp;haring ten doel stelt.

In het eerste decennium dezer eeuw werd dit bedrijf voor het eerst door Fransche, Zweedsche en Engelsche, later ooknbsp;door Duitsche trawlvisschers toegepast, aanvankelijk in hetnbsp;Kanaal, het Skager Rak, Kattegat en het Klondyke-gebied, tenslotte ook op de Noordzee (Fladen ground, Ling bank. Vikingnbsp;bank, de beide Visschersbanken en Bruceys'' Garden^)).nbsp;(16—36/37). Van 1913, na de invoering van het speciaal voornbsp;dat doel geschikte net met nauwe mazen, dateert de systematische exploitatie van deze nieuwe trawlmethode, die zichnbsp;volkomen heeft aangepast aan de levensverschijnselen van hetnbsp;te vangen product. ,,Der ,,Treibnetzhering'' ist der kurz vor dernbsp;Laichablage stehende und in groszen Scharen in höheren Was-serschichten zum Laichen küstenwarts ziehende Hering. Defnbsp;„Trawlheringquot; ist im allgemeinen weniger reif; er wird gefan-gen, wenn er von den Laichplatzen noch weiter entfernt ist undnbsp;tiefer steht.quot; (168—194).

Het haringtrawlen nam echter eerst een groote vlucht na de uitvinding in 1921 door den Duitschen trawlschipper Joh. vonnbsp;Eitzen van het in hoofdstuk IV reeds genoemde ,,derde scheer-bordquot;, door middel waarvan de bovenpees tijdens het visschennbsp;Wordt opgetild, zoodat het net door de hoogere wateringen kannbsp;trekken. (192). Terwijl nu deze nieuwe vorm van het bedrijf gedurende de laatste jaren vooral in Duitschland (Altona, Cux-haven) een uitermate groote beteekenis kreeg en zich ook innbsp;Engeland en Frankrijk langzaam uitbreidde, nam hij in ons landnbsp;eerst in 1924 een aanvang en ontwikkelde zich sindsdien slechtsnbsp;zeer weinig, misschien tengevolge van het feit, dat de kwaliteitnbsp;van trawlharing ten achter staat bij die van vleetharing. In denbsp;jaren 1924, 1929 en 1934 bedroeg het aandeel der trawlharing-

1) Zie Kaart V.

-ocr page 154-

136

vangsten in den totalen aanvoer der stoomtrawlers van de Noordzee, de lersche Zee en het Engelsch Kanaal resp. slechtsnbsp;0,8 o/o, 4,5 «/o en 3,6 «/o.

Het bedrijf wordt overwegend uitgeoefend in de westelijke regionen der Noordzee gedurende het haringseizoen, tijdens denbsp;maanden Juli tot en met October. In tegenstelling met de behandeling der Duitschers, die een belangrijk gedeelte vannbsp;de vangst aan boord zouten en in vaten verpakken, leveren denbsp;stoomtrawlers in ons land, evenals in Engeland, het product innbsp;verschen toestand, in ijs verpakt, aan de veiling af.

Het is ons helaas niet mogelijk, een overzicht te geven van de resultaten der Nederlandsche trawlharingvisscherij, daar denbsp;cijfers betreffende dezen tak van het bedrijf in de officieelenbsp;visscherij-statistiek gedurende de jaren 1924 tot en met 1934nbsp;zeer onvolledig gepubliceerd werden, terwijl er na het laatstgenoemde jaar geen gespecificeerde gegevens meer werdennbsp;verstrekt.

6. Onze positie in de Westeuropeesche trawlvisscherij.

Maakten wij reeds een opmerking over de waarde der gebruikte statistieken betreffende de Nederlandsche trawlvisscherij, bij het gebruik van de internationale visscherij-stati-stiek, zooals deze gepubliceerd is in het ,,Bulletin statistique des Pêches Maritimes des pays du nord et de l'ouest de l'Eu-rope”, uitgegeven door den ,,Conseil permanent internationalnbsp;pour l'exploration de la merquot;, moet nog weer eens den nadruknbsp;gelegd worden op het feit, dat de verstrekte cijfers geennbsp;aanspraak mogen maken op absolute betrouwbaarheid. Slechtsnbsp;met de noodige reserve zijn zij te aanvaarden.

De volgende tabel toont ons de beteekenis van de trawlvisscherij ten opzichte van de totale visscherij in de Noordzee. (27, Vol. XXVII—XVII). Hierin treedt duidelijk aan den dag,nbsp;dat de trawlvisscherij zich, zoowel in absoluten als in relatievennbsp;zin, vooral na 1913, op vrijwel een zelfde niveau kon handhaven.

Tabel 14 verschaft ons voor het jaar 1937 een inzicht in het aandeel der demersale, dus hoofdzakelijk met het trawlnet ge-

-ocr page 155-

137

TABEL 13.

De vischaanvoer uit de Noordzee.

Trawlvangst

Jaar

Totale vangst in

'000.000 k.g.

in

'000.000 k.g.

in procenten van denbsp;totale vangst

1904

915

345

37,7

1913 b

1043

326

31,2

1926 b

959

304

31,7

1937 b

1354

430

31,8

1) nbsp;nbsp;nbsp;Noorwegen en Zweden niet meegerekend.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Frankrijk niet meegerekend.

vangen vischsoorten van de verschillende landen in de totale trawlvisscherij en gespecificeerd naar de voor Nederlandnbsp;belangrijkste vischgebieden. (27, Vol. XXVII—5). Hierbij komtnbsp;nogmaals de alleszins domineerende positie van. de nabije ennbsp;middelverre vischgronden voor de Nederlandsche trawlvisscherij tot uiting.

TABEL 14.

De aanvoer van de demersale vischsoorten in 1937.

Vangsthoeveelheid in

'000 k.g.

Procenten van de totale vangst

Landen

Totaal

IJslandsche Noordzee wateren

Totaal

Noordzee

IJslandsche

wateren

België

27.775

11.443

4.051

1,2

3,1

0,9

Denemarken

63.050

24.708

1.263

2,8

6,8

0,3

Duitschland

345.815

39.192

103.865

15,3

10,8

22,3

Engeland

677.344

83.238

179.235

29,9

22,9

38,5

Frankrijk

184.118

10.128

11.798 b

8,1

2,8

2,5

Nederland

61.025

60.807

2,7

16,7

Noorwegen

485.947

30.771

1.180 .

21,4

8,5

0,3

Schotland

126.072

92.585

3.950

5,6

25,5

0,9

Ijsland

139.754

139.754

6,2

30,1

Alle landen

2.265.927

363.323

465.017

100,—

99,9

100,1

1) nbsp;nbsp;nbsp;Engelsch Kanaal en lersche Zee inbegrepen.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Beren Eiland inbegrepen.

-ocr page 156-

138

Tenslotte laten wij nog een overzicht volgen van de relatieve heteekenis der voor de trawlvisscherij belangrijkste Westeuro-peesche havens, waarin de positie van IJmuiden ten opzichtenbsp;van de andere centra aanstonds blijkt.

TABEL 15.

Procentueele verdeeling van den aanvoer van versche

zeevisch ^).

Trawl-visscherijcentrum

1905

1910

1915

1920

1925

1930

1935

IJmuiden

7,16

9,17

69,35

11,51

8,92

7,56

4,65

Grimsby

47,88

43,82

--

40,57

33,38

25,81

17,81

Fleetwood

5,50

10,45

10,76

9,94

8,06

7,20

Hull

26,37

22,18

22,01

22,48

28,24

30,74

Wesermünde

9,18

9,45

20,95

4,29

13,78

16,78

20,43

Cuxhaven

1,44

1,37

4,40

6,44

8,15

8,88

Altona

3,48

3,49

8,32

6,42

5,02

5,63

10,36

1) Opgave vanwege het Rijksinstituut voor Biologisch Visscherij-Onder-zoek.

B. Bedrijfsbeheer.

1. Ondernemingsvorm.

In het bedrijf der groote trawlvisscherij, waar vaartuig en vischgerei in belangrijke mate kapitaal vorderen, ontstond innbsp;den aanvang reeds de naamlooze vennootschap. Niet alleen aannbsp;de beperking der persoonlijké aansprakelijkheid, maar ook aannbsp;het groote risico, dat inhaerent is aan elk zee-visscherijbedrijf,nbsp;ontleende deze ondernemingsvorm zijn recht van bestaan. Innbsp;dit verband zij gewezen op de vroegere aansprakelijkheid innbsp;betrekking tot het beperkte recht van abandon vóór de wijziging van het Wetboek van Koophandel, die in 1927 van krachtnbsp;geworden is. (205—19).

Aan de keuze van de naamlooze vennootschap bevindt zich echter ook een schaduwzijde, „waarvan de gevolgen zich bijnbsp;dit bedrijf, meer nog dan bij andere bedrijven, hebben geopenbaard tengevolge van het meer of minder speculatief karakter,nbsp;dat aan dit bedrijf verbonden is.quot; (205—19/20).

-ocr page 157-

139

Zooals wij elders reeds opmerkten, kreeg de bedrijfsvorm een uitermate gecompliceerde structuur, doordat vrijwel voornbsp;iederen in de vaart gebrachten stoomtrawler een afzonderlijkenbsp;naamlooze vennootschap gesticht werd. Deze vennootschappen maken meestentijds groepsgewijze deel uit van een zelfdenbsp;combinatie, in dien zin, dat zij door één maatschappij, die allenbsp;aandeelen van de andere maatschappijen bezit, worden beheerd. De moedermaatschappij is zoodanig ingericht, dat zijnbsp;zelfstandig geoutilleerd is voor de verschillende werkzaamheden, welke ten behoeve van het bedrijf aan den wal moetennbsp;worden verricht. (200—26).

Wanneer wij nu de dochtermaatschappijen, die geëxploiteerd worden door één naamlooze vennootschap, buiten beschouwingnbsp;laten, kunnen wij in 1936 te IJmuiden 31 ondernemingen onderscheiden. Hiervan traden er 26 (d.i. 83,9 ®/o) als reeders op vannbsp;38,2 ®/o der stoomtrawlers, 3 (d.i. 9,7 ®/o) als reeders van 19 ®/onbsp;van het aantal schepen en 2 (d.i. 6,5 ®/o) als reeders van 42,7 ®/onbsp;der vaartuigen. Het aantal één-scheepsreederijen (niet te verwarren met de exploitatie door bedrijfshoofden-schepeling, dienbsp;zelf als schipper de visscherij beoefenen) bedroeg 17, d.i. 54,9 ®/onbsp;van het totaal aantal ondernemingen.

Het behoeft wel geen nader betoog, dat het bestaan van die tallooze kleine ondernemingen, die elk een of twee vaartuigennbsp;exploiteeren en derhalve individueel relatief een groot risiconbsp;loopen, uit den gezichtshoek van de rentabiliteit ongunstignbsp;genoemd moet worden. Bovendien vormt de groote versnippering van het aantal naamlooze vennootschappen een belemmering voor de totstandkoming van maatregelen, welke de alge-nieene belangen van het visscherijbedrijf beoogen,

Grootere combinaties met meerdere vaartuigen zijn daarentegen economisch meer te rechtvaardigen, omdat de hulpbe-drijven dan regelmatiger met werk zijn belast, terwijl ook het risico in belangrijke mate beperkt wordt, daar kwade en goedenbsp;kansen meer tegen elkander opwegen.

2. Financieel beheer.

Het in 1933 uitgebrachte rapport der Commissie-Rijkens in-

-ocr page 158-

140

zake de opsporing van de oorzaken van den ongunstigen toestand in het trawl-visscherijbedrijf, geeft ons een heldere uiteenzetting betreffende de financiering van genoemd bedrijf. Hiervan laten wij enkele punten volgen, (205—20/21).

Blijkens de resultaten der gehouden enquête omtrent het beheer der reederijen, welke haar medewerking te dien aanzien wilden verleenen — vrijwel alle kleine reederijen onthieldennbsp;zich van het verstrekken der gevraagde inlichtingen — wasnbsp;het geïnvesteerde kapitaal van verscheidene één-scheepsreede-rijen (dochtermaatschappijen) zeer gering. Talrijke vaartuigennbsp;waren bezwaard met relatief hooge hypothecaire lasten en ernbsp;drukten, onder vigueur van de tot 1 April 1927 geldende bepalingen van het Wetboek van Koophandel, Boek II, dikwijlsnbsp;vele preferente schulden op het schip.

Zooals wij elders reeds opmerkten, werden de expansie-pe-rioden van het bedrijf in sterke mate beïnvloed door buitenstaanders (winkeliers e.a.), die hun kleine kapitaal bij wijze van speculatie in het reedersbedrijf trachtten te beleggen. Voornbsp;gezamenlijke rekening werd dan in het buitenland door enkelenbsp;personen een tweedehandsch vaartuig aangekocht, dat als zoodanig niet aan de eischen van stoom- en schepenwetten voldeed, zoodat er al dadelijk veranderingen moesten wordennbsp;aangebracht, terwijl er bovendien nog dikwijls herstellingennbsp;noodig waren. De kosten daarvan vielen vaak tegen en in sommige gevallen ontbraken reeds daarvoor de contanten. Het behoeft geen verwondering te wekken, dat een dergelijke activiteit van dilettant-reeders gemakkelijk kon leiden tot een hoogstnbsp;ondeugdelijke financiering. De opgerichte naamlooze vennootschap moest dan ook dikwijls tevens een scheepsverband vestigen. ,,Het kwam zelfs voor, daf, ondanks de vestiging van eennbsp;scheepsverband, de scheepmaker, de machinehersteller en denbsp;leveranciers van visscherijgoederen zich voorloopig moestennbsp;tevreden stellen met gedeeltelijke betaling en moesten afwachten, of het lot het nieuwe bedrijfje gunstig zou zijn. Vele leveranciers van de voor dadelijk verbruik bestemde artikelen, alsnbsp;kolen, proviand en ijs, leverden dan op hoop van zegen ennbsp;vischten derhalve indirect mee en het is begrijpelijk, dat onder

-ocr page 159-

141

die omstandigheden lang niet altijd met de noodige economie gewerkt kon worden. Immers zagen de leveranciers zich aldus,nbsp;verplicht een grootere marge tusschen inkoop- en verkoopprijsnbsp;aan te houden, met het oog op dit groote bedrijfsrisico, en opnbsp;die wijze moest de visscherij belast worden met te hooge exploitatiekosten. Bij zulke bedrijven werd ook niet of niet behoorlijk gedacht aan reserveering, want gaven de goede jarennbsp;een overschot op de exploitatie, dan waren het juist die bedrijven, die er het eerst bij waren om de winst uit te keeren of dezenbsp;aan te wenden tot een niet te verantwoorden uitbreiding vannbsp;de vloot.” (205—20/21). De schuldenlast is dan ook dikwijlsnbsp;onhoudbaar, zelfs zoodanig, dat niet alleen credietgevendenbsp;leveranciers, maar ook banken belangrijke bedragen in de ree-derijen lieten zitten; zij waren dan ook uitermate gereserveerdnbsp;om nog verdere financieele risico's op zich te nemen. (195—67).

Zoo werden er in de derde expansieperiode der trawlervloot, gedurende de jaren 1928 en 1929, 34 oude buitenlandsche vaartuigen door nieuw gestichte reederijtjes aangekocht, terwijlnbsp;vele schepen in deze jaren meermalen van eigenaar veranderden, tengevolge van faillissement der combinaties, die ze exploiteerden. (123—67). Jn de twee daaropvolgende jaren, 1930nbsp;en 1931, waren er in de faillissementen van visscherij-maatschappijen 29 schepen begrepen, waarbij de ongezonde financiering, gevoegd bij een ondeskundig en soms ook onverantwoordelijk beheer, mede geleid heeft tot de instorting.nbsp;(205—21). Door het systeem van uitvaarcertificaten en het ingevolge de Crisis-Steunbeschikking uitgevoerde sloopplan ternbsp;reorganisatie van het productie-apparaat zullen de meeste vannbsp;deze vaartuigen wel niet meer in de vaart zijn gebracht.

De genoemde enquête spreekt evenwel niet uitsluitend van een onoordeelkundig financieel beheer. Ook wordt er welnbsp;gewag gemaakt van een gezonde financiering bij verschillende ondernemingen, waarvan de beheerders in perioden vannbsp;opgaande conjunctuur — in aanmerking genomen de fluctuaties, welke inhaerent zijn aan het wezen van het bedrijf — rekening hielden met komende tijden van depressie. Onder denbsp;oudere maatschappijen waren er dan ook, die in jaren van

-ocr page 160-

142

voorspoed belangrijke bedragen niet als winst uitkeerden, maar in reserve hielden, zoodat zij in jaren van tegenspoed het hoofdnbsp;boven water konden houden en zelfs, uit de reserves nog eennbsp;belangrijke uitkeering aan aandeelhouders konden doen.

3. Kostenfactoren.

Hebben wij in het voorgaande reeds inzicht gekregen in de opbrengsten van het bedrijf, thans zullen wij enkele kostenfactoren nader onder de oogen zien. Daar de exploitatierekeningen der ondernemingen niet ter beschikking werden gesteld ennbsp;zelfs de bedrijfsresultaten van enkele representatieve vertegenwoordigers der reederijen niet te mijnen dienste stonden, wasnbsp;het helaas niet mogelijk, de kostenstructuur in haar geheel aannbsp;een analyse te onderwerpen. Zelfs de Regeeringscommissie-Rijkens kon destijds geen voldoende inzicht verkrijgen in denbsp;rentabiliteit van het bedrijf, omdat slechts enkele groote, goednbsp;bekende reederijen op bereidwillige wijze aan het verzoek voldeden om de noodige inlichtingen, waarvan slechts een vertrouwelijk gebruik zou worden gemaakt, te verstrekken.

Op verzoek van deze commissie, ter nadere oriënteering inzake de verschillende kostenelementen, liet de Minister van Economische Zaken door het Centraal Bureau voor de Statistieknbsp;een onderzoek instellen naar de beteekenis van den factor loon,nbsp;drukkende op de exploitatie van de stoomtrawlers te IJmuiden.nbsp;Dit onderzoek, dat betrekking had op het jaar 1930, beperktenbsp;zich echter niet tot den post gages, doch strekte zich uitnbsp;over alle elementen, welke de exploitatie-rekening beïnfluen-ceerden.

Van de 26 ondernemingen, die 164 vaartuigen exploiteerden, en welker medewerking in dezen gevraagd werd, hleken er 17nbsp;(d.i. 65,4 ®/o) met 124 stoomtrawlers bereid, aan het verzoeknbsp;gevolg te geven. Van deze schepen moesten er 16 uitvallennbsp;wegens het te gering aantal ondernomen reizen, zoodat de opgaven van 108 vaartuigen in het overzicht verwerkt werden.nbsp;De resultaten van het onderzoek vinden wij in de volgende

-ocr page 161-

143

tabel, welke den opbouw van de exploitatiekosten der stoomtrawlers voor het jaar 1930 weergeeft.

TABEL 16.

Samenstelling der exploitatiekosten van stoomtrawlers in 1930, uitgedrukt in procenten.

Loonen, salarissen en

sociale nbsp;nbsp;nbsp;lastennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;35,1

Vischtuig nbsp;nbsp;nbsp;7,6

IJs nbsp;nbsp;nbsp;3,8

Dek- en machine-kamermateriaal nbsp;nbsp;nbsp;2,6

Steenkolen (franco nbsp;nbsp;nbsp;innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bunker)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;27,6

Afschrijving nbsp;nbsp;nbsp;4,6

Rente nbsp;nbsp;nbsp;3,4

Onderhoud h nbsp;nbsp;nbsp;10,0

Assurantie nbsp;nbsp;nbsp;3,6

Overige onkosten nbsp;nbsp;nbsp;1,7

1) Met betrekking tot dezen post zij opgemerkt, dat, aangezien de onderhoudsbedragen van jaar tot jaar als regel vrij groote fluctuaties vertoonen, hiervoor het gemiddelde van de jaren 1928, 1929 en 1930 is genomen. Denbsp;bedragen hiervoor zijn verminderd met wegens averij ontvangen vergoedingen.

Behalve deze cijfers zijn er g'een verdere opgaven bekend omtrent de samenstelling der exploitatierekeningen. Ook de Rijkscommissie van advies voor werkverruiming, welker verslag in 1934 werd uitgebracht, beschikte niet over een gedetailleerdenbsp;kosten- en opbrengstbegrooting voor het samenstellen van haarnbsp;rapport inzake de reorganisatie van het visschersbedrijf tenbsp;IJmuiden. Zou de geringe belangstelling van de zijde der readers misschien samenhangen met een sceptische houding tennbsp;aanzien van het practische nut van een duidelijk gespecificeerde exploitatierekening in het algemeen?

Naar mij van verschillende zijde verzekerd werd, wordt er in de reederskringen over het algemeen de opvatting gehuldigd, dat de vangst, overeenkomstig den aard van het bedrijf,nbsp;vrijwel geheel op geluk berust, terwijl er aan de kostenfactorennbsp;Weinig te veranderen is. De zelfgenoegzame veronderstelling,nbsp;dat het beheer der ondernemingen in alle opzichten aan denbsp;eischen van een doeltreffende bedrijfsvoering voldoet en het

-ocr page 162-

144

bedrijf als zoodanig in technischen en economischen zin op rationeele wijze wordt uitgeoefend, kwam herhaaldelijk bij hetnbsp;voeren van gesprekken met reeders tot uiting. In de ,.Jaarverslagen van de Vereeniging van Reeders van Visschersvaar-tuigen te IJmuidenquot; komt deze opvatting ook telkens naarnbsp;voren. Zoo geeft bijvoorbeeld het verslag voor 1935 ter gelegenheid van het aanschaffen van enkele nieuwe apparatennbsp;(radio-installatie en echolood) het volgende commentaar: ,,Denbsp;outillage van onze vloot kan dientengevolge de vergelijkingnbsp;met die van de andere landen goed doorstaan en steekt bij dienbsp;van sommige andere landen gunstig af.quot; (71). Het is echter zinloos, met een zekeren trots de aanwezigheid van dergelijkenbsp;apparaten te vermelden^ wanneer de trawler, die ze voert, allenbsp;voordeelen daarvan weer te niet doet, door verouderde constructie of onverantwoordelijke exploitatie.

Wanneer wij dan nu over gaan tot een bespreking van eenige belangrijke kostenelementen aan de hand van het in het bovengenoemde rapport der Commissie-Rijkens gepubliceerde materiaal, moeten wij bij de beoordeeling ervan rekening houdennbsp;met het feit, dat het geringe aantal concrete gegevens in verband staat met het vertrouwelijk karakter der verkregen inlichtingen. (205—22/28).

Achtereenvolgens zullen wij ingaan op de volgende kostenfactoren: brandstof, ijs, reparatie en scheepsverzekering. Den post gages hopen wij in ander verband elders in de besprekingnbsp;te betrekken.

Brandstol. Daar bij de visscherij met behulp van het trawlnet de trekkracht van het vaartuig of wel de aanwezige machine-installatie, een uiterst belangrijke rol speelt, behoeft het geennbsp;verwondering te wekken, dat het kostenelement ,,kolenquot; eennbsp;der cardinale factoren is, welke de bedrijfsresultaten beïnvloeden. Het brandstofverbruik vormt dan ook een belangrijk deelnbsp;in het totaal der exploitatiekosten: het bedraagt ongeveer 25nbsp;a 30 ®/o van de bruto-opbrengst der vangst. Het spreekt dus welnbsp;vanzelf, dat de reederij vooral op besparing op dezen post be^nbsp;dacht moet zijn.

Daar de kolenleveranciers niet verplicht zijn om de kolen

-ocr page 163-

145

op analyse te leveren en de reeders in verband met de kosten het artikel slechts sporadisch aan controle onderwerpen, laatnbsp;de kwaliteit der kolen nogal eens te wenschen over.

Het transport van de brandstof geschiedt ook niet altijd op de meest rationeele wijze. De Limburgsche kolen, voor denbsp;trawlers bestemd, gaan eerst naar Amsterdam, worden daarnbsp;overgeladen voor IJmuiden, en in IJmuiden nog eens, nu in denbsp;visschersvaartuigen. Rechtstreeksche verzending van de brandstof van de mijnen naar IJmuiden en vervolgens lossen met eennbsp;kolentip in de trawlers ware economischer.

Tenslotte vermeldt het verslag, dat groote steenkolenleveranciers financieel betrokken zijn bij de stoom-trawlvisscherij, hetzij als aandeelhouders, hetzij als crediteuren.

IJs. Een ander element op de exploitatie-rekening van het reederijbedrijf vormt het ijsverbruik der trawlervloot. Naarnbsp;schatting bedraagt deze post 4 a 5 ®/o van het totaal der exploitatiekosten. (192). Behalve Noorwegen, dat de voorzieningnbsp;met natuurijs verzorgt, een middel, waarvan de aanvoer blijkbaar loonend is, getuige het feit, dat dit product zelfs in 1939nbsp;nog werd geïmporteerd, leveren fabrieken te IJmuiden het con-serveeringsmiddel der ,,versch-visscherij”.

Hoewel twee reederijen zelf een ijsfabriek exploiteeren en de aandeelen van een der beide fabrieken zich gedurende eeni-gen tijd hoofdzakelijk in handen van de afnemers bevonden,nbsp;werd er vanwege het visscherijbedrijf constant geklaagd overnbsp;te hooge prijzen en tevens over de minder goede kwaliteitnbsp;van het ijs.

Inderdaad kwam de Commissie tot de conclusie, dat na den oorlog de IJmuider ijsprijzen, vergeleken met die in anderenbsp;visschershavens, relatief hoog waren, hetwelk volgens de fabrikanten geweten moet worden aan de oneconomische ijs-voorziening in genoemd centrum: tengevolge van het onregelmatige verbruik moet er steeds over een groote reserve in capaciteit en distributie-organisatie worden beschikt, terwijl denbsp;talrijke, door wanbetaling ontstane, oninbare posten in dennbsp;ijsprijs moeten worden verdisconteerd.

Wat de minder goede kwaliteit betreft — men klaagde daar-

10

-ocr page 164-

146

over voornamelijk vóór de totstandkoming van de overeenkomst tusschen de gemeente Velsen en het Staatsvisschersha-venbedrijf inzake waterlevering door de gemeente —, deze moet volgens den directeur van een der ijsfabrieken gewetennbsp;worden aan het destijds gebruikte water, waarin stoffen voorkwamen, welke minder geschikt waren voor de ijsfabricage.

Reparatie. Het spreekt vanzelf, dat de reparatiekosten van een verouderde vloot, welke voor een groot deel door aankoop van tweedehandsche vaartuigen is samengesteld, relatiefnbsp;hoog zijn. Deze kosten worden nog vermeerderd met die, veroorzaakt door de toch al vrij groote slijtage van het productieapparaat, dat dient om het betrekkelijk ruwe bedrijf, waarbijnbsp;de schepen gedurende het geheele jaar als vaartuig èn alsnbsp;werkplaats fungeeren, uit te oefenen.

Het is een opmerkelijk verschijnsel, dat vele bedrijfshoofden, teneinde zooveel mogelijk rendement van hun vaartuigen tenbsp;trekken, deze dermate intensief aan de visscherij doen deelnemen, dat de noodzakelijke onderhoudswerkzaamheden en herstellingen op de lange baan geschoven worden. De weinig kapitaalkrachtige ondernemingen voeren meestal slechts de allerdringendste reparaties aan haar materiaal uit.

Het onoordeelkundig gebruik van de vaartuigen door lieden, die als buitenstaanders uiteraard weinig technische kennis aangaande het visschersbedrijf bezaten en niettemin krachtens hunnbsp;functie daarin leiding moesten geven, zal wel niet altijd vreemdnbsp;geweest zijn aan de hooge reparatiekosten. In de kringen dernbsp;reeders te IJmuiden wordt blijkbaar te weinig beseft, dat eennbsp;goede staat van onderhoud van het productie-apparaat de rentabiliteit van het bedrijf in sterke mate verhoogt.

Scheepsverzekering. Deze vormt, vooral in verband met het risico der uitoefening van het bedrijf, ook een belangrijk element op de exploitatierekening. De hoogte der premie bedraagtnbsp;5 a 9 ®/o en loopt dus sterk uiteen, hetgeen verband houdt metnbsp;den ouderdom en de waarde (onderhoud) van het vaartuig, alsmede met de assurantievoorwaarden, in casu met het aanvaarden van meer of minder risico door de verzekerden zelf.

Ten aanzien van de schade-uitkeering schijnen zich herhaal-

-ocr page 165-

147

de malen misstanden te hebben voorgedaan. In verschillende gevallen trachtten de reeders de schadeloosstelling zoo hoognbsp;mogelijk op te voeren door de schade niet al te nauwgezetnbsp;te reclameeren en zelfs reparaties op de verzekeringsmaatschappijen te verhalen. Het behoeft geen betoog, dat dezenbsp;handelwijze een ongunstigen invloed op de hoogte der assurantiepremie had.

Volgens de Commissie zou een aanmerkelijke verlaging der premie kunnen ontstaan door oprichting van een onderlingenbsp;scheeps-verzekeringsmaatschappij op voorbeeld van Vlaardin-gen en Scheveningen, eventueel met financieelen steun vannbsp;de Regeering. Hiervan zouden de polisvoorwaarden belangrijknbsp;gewijzigd moeten worden, ,,op den weg van versobering, hetgeen niet alleen de schadebedragen zou beperken, maar eennbsp;veiligere navigatie in de hand zou werken.” (205—24).

4. Coöperatie.

In aanmerking genomen hetgeen wij omtrent het bedrijfsbeheer opmerkten^ zal het wel duidelijk zijn, dat de groote versplintering van het reedersbedrijf te IJmuiden niet anders dan ongunstig kan werken. De wanbetalingen en de risico's vannbsp;de onsolide bedrijven zijn er oorzaak van, dat de leveranciersnbsp;hun prijsniveau, ook voor de beter gefundeerde ondernemingen,nbsp;hoog houden, teneinde daarin een aequivalent te vinden voornbsp;eventueele kwade posten. Bovendien staan sommige reederijen,nbsp;die groote schulden aan haar leveranciers hebben, in een afhankelijke positie tegenover deze personen, wanneer de aflevering niet naar genoegen is.

Het valt niet te verwonderen, dat deze omstandigheden op het bedrijf een druk uitoefenen, die zou kunnen worden afgewenteld door de stichting van coöperatieve vereenigingen voornbsp;alle financieel goed gefundeerde reederijen. Hiervoor zoudennbsp;in de termen vallen een coöperatieve inkoopvereeniging voornbsp;scheepsbenoodigdheden, onderlinge scheeps- en machineher-stelinrichtingen en ijsfabrieken, waarvan de stichting van hetnbsp;allergrootste belang voor het trawl-visscherijbedrijf moet worden geacht.

-ocr page 166-

148

Ten aanzien van den voornaamsten post van de bedrijfson-kosten, de steenkool, moet ten zeerste in twijfel worden getrokken, of coöperatieve inkoop de rentabiliteit van het bedrijf zou verhoogen, in aanmerking genomen de min of meer monopolistische positie der syndicaten en ondernemingen in denbsp;steenkolenbranche. Een besparing zou er volgens de Commissie echter al worden verkregen, wanneer de aanvoer van steenkool en andere brandstof meer systematisch coöperatief zounbsp;worden georganiseerd.

C. Arbeidsaangelegenheden.

1. Arbeidsvoorwaarden.

Gedurende de eerste groeiperiode der groote trawlvisscherij was er van een collectieve arbeidsovereenkomst tusschennbsp;werkgevers en werknemers geen sprake. De arbeidsvoorwaarden waren toen volkomen willekeurig geregeld. Hieraan kwamnbsp;een einde in 1909, in welk jaar een uniforme loonregeling, geldend voor het geheele bedrijf, werd vastgesteld.

Eerst in 1919 leidden de onderhandelingen tusschen reeders en opvarenden (in 1938 aan den eenen kant de Vereeniging vannbsp;Reeders van Visschersvaartuigen te IJmuiden, aan den anderen kant de verschillende vakorganisaties in het visscherijbe-drijf te IJmuiden, te weten: de Centrale Bond van Transportarbeiders, de Nederlandsche Bond van Christelijke Fabrieks-en Transportarbeiders, de Bond van Oud-Katholieke Fabrieks-en Transportarbeiders, de Nederlandsche Roomsch-Katholiekenbsp;Bond van Transportarbeiders ,,Sint Bonifaciusquot; e.a.) tot eennbsp;overeenkomst in den vorm van een collectief contract, dat metnbsp;de jaren werd gewijzigd en aangevuld. Bij het in dienst nemennbsp;van visschers vindt nu geen lange bespreking over loon- ennbsp;arbeidsvoorwaarden plaats. Men kent de regeling van de vastenbsp;gage, afhankelijk van het aantal zeedagen, eventueel vermeerderd met contractueel door te betalen ligdagen, samen met hetnbsp;deel in de opbrengst der vischvangst; beide deelen onderscheiden naar de functie, die ieder opvarende aan boord vervult. Het

-ocr page 167-

149

teekenen van een bewijs of van het scheepsregister doet het dienstverband ingaan. (116—313).

Ten aanzien van deze loonregeling vraagt de Commissie-Rij-kens zich af, of de omstandigheid, dat de eigenlijke uitoefening van het bedrijf steeds zonder directe controle van de leidingnbsp;aan den wal geschiedt, niet eischt, dat het loon voor een groo-ter percentage dan in genoemde contracten werd vastgelegd,nbsp;wordt uitgedrukt in een deel van de gemaakte besomming. Ditnbsp;zou den drang tot een intensieve uitoefening van het bedrijfnbsp;en een goede verzorging van de gevangen visch in hooge matenbsp;stimuleeren en een waardevolle compensatie zijn voor de bezwaren, uit bovenstaande omstandigheid voortvloeiende. Hieraan zou volgens de meening der Commissie nog moeten worden toegevoegd een garantie-bepaling, die een levensbestaannbsp;eenigermate waarborgt. (205—29).

Door de handhaving van de vastgelegde arbeidsvoorwaarden worden vele geschillen vermeden en mogen deze voorkomen,nbsp;dan bestaat er voor beide partijen gelegenheid, die in der minnenbsp;te schikken door de Permanente Arbitrage Commissie, in hetnbsp;leven geroepen door en bestaande uit werkgevers en werknemers. (113—11). Deze instelling vermocht evenwel niet te verhinderen, dat er arbeidsconflicten voorkwamen. Integendeel!nbsp;Daar de arbeidsovereenkomsten meestentijds voor één jaarnbsp;worden vastgesteld, geeft de totstandkoming van het nieuwenbsp;contract dikwijls aanleiding tot ernstige moeilijkheden, dienbsp;soms eerst via een staking tot oplossing werden gebracht. Zounbsp;de oorzaak hiervan misschien schuilen in het feit, dat de loon-factor door de bedrijfsleiders als de eenige sluitpost der exploitatierekening wordt beschouwd? ,,De onverantwoordelijkenbsp;wijze, waarop de reeder met het personeel omsprong, was oorzaak, dat de interesse voor het vak bij de visschers afnam.nbsp;Onder de schippers, de bedrijfsleiders op zee, werd de stemming zeer slecht. En deze lieden, die. aan den wal, in een eigennbsp;visscherij of ter koopvaardij wat konden verdienen, verlietennbsp;dan ook de bedrijven. Trouwens, dit verschijnsel zag men ooknbsp;bij het machine-kamerpersoneel. De vakkundige machinisten

-ocr page 168-

150

zochten ook andere betrekkingen. Wat men overhield, was niet veel bijzonders.quot; {195—67).

Over het algemeen is de duur van het dienstverband der opvarenden ter trawlvisscherij beperkt tot één reis. De reederijnbsp;heeft het recht, een schipper na iedere reis te ontslaan. Op hunnbsp;beurt laten de reeders de aanstelling of het ontslag van hetnbsp;dekpersoneel, onder voorbehoud van goedkeuring, meestentijdsnbsp;aan hun schippers over, terwijl dezen het machine-kamerperso-neel in den regel in overleg met hun eersten machinist aanstellen of ontslaan.

Gezien het korte dienstverband — de gemiddelde reisduur bedraagt immers ongeveer 8 a 14 dagen — is de positie van denbsp;bemanning in hooge mate onzeker. In zekeren zin afhankelijknbsp;van de willekeur van den reeder, kan de schipper tengevolgenbsp;van een of twee ongelukkige reizen door een ander vervangen worden, welke wisseling op haar beurt dikwijls weer aanleiding is tot een verandering in de geheele scheepsbezetting.nbsp;En hoe gemakkelijk zijn er twee achtereenvolgende mindernbsp;gunstige vischreizen te maken, in aanmerking genomen de dynamiek der hydrografische en biologische factoren! Het behoeft geen nader betoog, dat een grootere stabiliteit inzake hetnbsp;dienstverband, waardoor de opvarenden meer aan elkander gewend raken, ten zeerste bevorderlijk zou zijn voor een efficiënte uitoefening van het bedrijf.

Inzake de regeling van den aanmonsteringstermijn merkt de Commissie-Rijkens op; ,,Naarmate het bedrijf beter georganiseerd is en naarmate het bedrijf zich voorziet van bekwaamnbsp;personeel, naar diezelfde mate — en op andere wijze schijntnbsp;dit niet mogelijk — zal de stabiliteit van het personeel kunnennbsp;worden vergroot en zal het als vanzelf minder bezwaar ondervinden, ook monsteringen op langeren termijn te doen plaatsnbsp;vinden. Zonder voorafgaande goede bedrijfsorganisatie énnbsp;goede opleiding zal een langere monsteringsduur slechts totnbsp;moeilijkheden en schade voor het bedrijf leiden.quot; (205—31).

Tenslotte nog enkele woorden over den arbeidsduur. Het vis-scherijbedrijf als zoodanig valt in ons land, evenmin als in verreweg de meeste landen, waar de zeevisscherij uitgeoefend

-ocr page 169-

151

wordt, op geenerlei wijze onder de bepalingen der Arbeidswet. Alleen bestaat er een zekere usance omtrent de tijden, die ver-loopen tusschen aankomst en vertrek. Soms wordt een en andernbsp;in het collectieve contract vastgelegd; zoo luidt artikel 20 vannbsp;de overeenkomst der loon- en arbeidsvoorwaarden voor 1938:nbsp;,,De bemanning zal na een normale; reis recht hebben op tenminste 24 vrije uren, te rekenen vanaf binnenkomst, met diennbsp;verstande, dat de booten als regel vóór des nachts 12 uur binnen zullen komen.quot; (113).

In aanmerking genomen den vrijwel onbeperkten arbeidsduur, heeft de toepassing van mechanische kracht en de groo-tere vang van het vischtuig, den arbeid der opvarenden zeer zwaar gemaakt. Sprekende over den bijna machinalen arbeidnbsp;der schepelingen, zegt Adema zoo treffend: „Hun leven bestond niet uit dagen en nachten, werk- en Zondagen, zomer ennbsp;winter, hun leven was niets anders dan een aaneenschakelingnbsp;van drie-en-een-halve uren, en elk drie-en-een-half uur bestondnbsp;uit halen, net-uitbrengen en strippen.quot; (3—83).

De Nederlandsche Bond van Christelijke Fabrieks- en Transportarbeiders berekende den gemiddelden arbeidstijd aan boord van stoomtrawlers en hield op grond van sociale en godsdienstige overwegingen een pleidooi voor de afschaffing vannbsp;alle niet-noodzakelijken Zondagsarbeid, in casu van die werkzaamheden, welke geen verband houden met de navigatie.nbsp;Allen arbeid aan boord inbegrepen, doch niet meegeteld hetnbsp;binnenliggen tusschen de reizen en het uit- en thuisstoomen,nbsp;kwam de Bond, bij een bemanning van 10 koppen, tot een 80-urige werkweek. (226—2). Dit komt overeen met een werkdagnbsp;van bijna IIV2 uur!

Het behoeft nauwelijks verbazing te wekken, dat er reeds menigmaal gestreefd werd naar verbetering van de socialenbsp;voorwaarden, speciaal in den vorm van vaste wacht- en rusttijden voor het machine-kamerpersoneel en uitbreiding van hetnbsp;aantal overige opvarenden, ter bevordering van een roulee-Tend werk- en wachtsysteem. (122—161).

-ocr page 170-

152

2. Gages.

Zagen wij in het voorgaande reeds, welk aandeel de loonen en salarissen in het totaal der exploitatiekosten hadden, volgens de loonberekening voor 1930 door het Centraal Bureaunbsp;voor de Statistiek, thans zullen wij trachten den loonfactor aannbsp;een meer gedetailleerd onderzoek te onderwerpen.

Tabel 17 geeft ons een nadere specificatie betreffende den in tabel 16 vermelden post ,,loonen, salarissen en sociale lasten”,nbsp;gedifferentieerd naar de drie categorieën vaartuigen. (106—5).

TABEL 17.

Specificatie van den loonfactor bij de stoom-trawlvisscherij in 1930, uitgedrukt in procenten van de totale exploitatiekosten.

Onderdeelen der

Schol-

booten

Schelvisch-

booten

Noord-

booten

Totaal

exploitatiekosten

53 schepen

24 schepen

31 schepen

108 schepen

Salarissen van directie

en kantoorpersoneel

2,7

2,0

1,6

2,1

Gages en procenten:

1. vaste gage

13,8

11,4

10,6

12,0

2. procenten

10,8

11,7

14,3

12,3

Losloonen

3,0

2,9

3,5

3,2

Andere loonen; o.a. voor vast en los werkvolk,nbsp;wacht- en vletloonnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2,6

3,0

2,9

2,8

Sociale lasten

3,0

2,7

2,3

2,7

Totaal

35,9

33,7

35,2

35,1

1) Hieronder is ook begrepen het gedeelte van de salarissen van directie en kantoorpersoneel der moedermaatschappij, dat ten laste van het betreffende schip komt.

De hierboven genoemde loonfactor omvat uitsluitend het loon, dat door de reederijen rechtstreeks is betaald. Wanneernbsp;echter de andere te IJmuiden verrichte loonbetalingen, dienbsp;ten behoeve van de exploitatie geschiedden (voor het bunkerennbsp;van steenkolen, voor de fabricage van ijs en het vervoernbsp;ervan naar de vaartuigen en voor het onderhoud der schepen)nbsp;ook in rekening worden gebracht, dan stijgt het percentage van

-ocr page 171-

153

den loonfactor zelfs tot 44 quot;/o van de totale exploitatiekosten. (199—2).

Volgens de collectieve arbeidsovereenkomsten ontvangen de opvarenden, behalve de schipper, een vast bedrag per maandnbsp;en verder een percentage van de besomming. De schippers hebben geen vaste maandgage, doch ontvangen een grooter percentage van de besomming, met een zeker garantieloon pernbsp;jaar. Voorts heeft de bemanning, zooals wij later zullen zien,nbsp;recht op bepaalde emolumenten. In tegenstelling met de gewoonte te Katwijk en Scheveningen, waar de kosten van denbsp;voeding aan boord door den reeder gedragen worden, moetennbsp;de schepelingen te IJmuiden voor eigen rekening in hun voeding aan boord voorzien. Wel mogen zij van de gevangen vischnbsp;nuttigen.

In aanmerking genomen de elementen, die het loonniveau der opvarenden bepalen, is het sterk fluctueerende karakternbsp;der gages gemakkelijk te begrijpen, daar de gemaakte besommingen, tot stand gekomen door de wisselwerking van vraagnbsp;en aanbod, aan groote schommelingen onderhevig zijn. Denbsp;grootte van de vangst hangt af van biologische factoren (visch-rijkdom) en technische factoren (uitrusting van het schip, bekwaamheid van schipper en bemanning); de vraag schommeltnbsp;in normale tijden met de seizoenen op en neer (in najaar ennbsp;winter treft men gewoonlijk grooter vraag aan dan in voorjaarnbsp;en zomer). (107—2).

Tengevolge van deze omstandigheden ligt het voor de hand, dat de schepelingen op de verschillende typen van stoomtrawlers een sterk uiteenloopend loon ontvangen, hetwelk tevens,nbsp;in verband met de groote gevoeligheid van het bedrijf voornbsp;conjunctuur, aan hevige schommelingen onderworpen is. Haus-se-perioden en tijden van depressie teekenen zich derhalve opnbsp;schrille wijze in het sociale leven af.

De berekening van de verdiensten in het visscherijbedrijf stuit op een groote moeilijkheid. Daar onder het opvarend personeelnbsp;telkens sterke mutaties plaats vinden, wat ten zeerste bevorderd wordt door het voortdurend in en uit de vaart nemen vannbsp;schepen — in dier voege, dat een schepeling in het betreffende

-ocr page 172-

154

jaar nu eens op een kusttrawler, dan weer op een schelvisch-boot vaart, en dat hij zich in den loop van het jaar in verschillende functies laat aanmonsteren —is het wel evident, dat men niet de individueele verdiensten kan weergeven van de personen, die op de visschersschepen hebben dienst gedaan. Teneinde deze storende invloeden te elimineeren, paste het Departement van Sociale Zaken een andere methode van loonbereke-ning toe, gebaseerd op het gemiddelde aantal reizen, dat eennbsp;vaartuig per jaar maakt, het gemiddelde aantal zee- en ligdagennbsp;en de gemiddelde besomming per reis, teneinde hieruit voornbsp;de verschillende categorieën van opvarenden aan de hand vannbsp;de bepalingen der dan vigeerende collectieve arbeidsovereenkomst te komen tot de gemiddelde jaar- en weekverdiensten.nbsp;Daar deze de grondslag vormen van de uitkeeringen ingevolgenbsp;de Zee-ongevallenwet, werd er onderscheid gemaakt tusschennbsp;vaartuigen met minder dan 200 registerton bruto-inhoud ennbsp;vaartuigen met meer dan 200 B.R.T.. Er zijn dan ook afzonderlijke loontabellen voor deze beide scheepstypen vastgesteld,nbsp;jzie de tabellen 18 en 19).

Voor de jaren 1928, 1933, 1935 en 1936 werden de cijfers verkregen vanwege de afdeeling „Loononderzoekquot; van hetnbsp;Departement van Sociale Zaken (107) en voor 1937, na omrekening, van de opgaven, gepubliceerd in het Maandschrift vannbsp;het Centraal Bureau voor de Statistiek. (92). Deze laatste gegevens zijn niet geheel te vergelijken met die van de eerstenbsp;groep, daar de emolumenten er niet in begrepen zijn.

Deze zijn overigens van geringe beteekenis: in het topjaar 1929 werd het totale bedrag der emolumenten op alle vaartuigen geschat op f 2.— per reis en per man. Zij bestaan ondernbsp;meer uit (107—12/15):

a. nbsp;nbsp;nbsp;Het zootje visch, samengesteld uit bepaalde vischsoorten,nbsp;voor alle opvarenden gelijk, ongeacht de grootte der besomming van het vaartuig.

b. nbsp;nbsp;nbsp;Het lever- en kuitgeld, hetwelk voor de scholbootennbsp;vrijwel nihil is, doch voor de schelvischbooten en speciaal voornbsp;de vaartuigen ter IJslandvisscherij, een aanmerkelijk bedrag. Denbsp;inkomsten uit dezen hoofde worden echter gecompenseerd door

-ocr page 173-

155

de extra-kosten aan schoeisel en oliegoed, die onvermijdelijk aan het bedrijf verbonden zijn en voor rekening der bemanningnbsp;blijven.

c. nbsp;nbsp;nbsp;De extra-verdiensten voor de hulpverleening op zee, dienbsp;echter zeer sporadisch voorkomt.

d. nbsp;nbsp;nbsp;De opbrengsten van den pufaanvoer, waarvan de schepelingen een zeker percentage ontvangen.

Beschouwen wij thans de verdiensten van de opvarenden aan de hand van de tabellen 18, 19 en 20. In deze laatste tabel,nbsp;waarvan de cijfers na berekening verkregen werden uit de opgaven van het Centraal Bureau voor de Statistiek (92), is eennbsp;differentiatie aangebracht naar 3 categorieën stoom- en motor-trawlers, zoodat wij derhalve een duidelijk beeld verkrijgennbsp;van de verdiensten der schepelingen van het grootste vaar-tuigtype.

TABEL 18.

Verdiensten op stoom- en motortrawlers, kleiner dan 200 B.R.T.

Gemiddeld loon per week, uitgedrukt in guldens

Functie

1928

1933

1935

1936

1937

Schipper

47,14

13,58

17,43

20,02

28,18

Stuurman

33,51

12,23

17,09

18,39

21,76

Ie Machinist

42,07

15,10

20,06

21,73

26,17 2)

2e Machinist

31,62

11,80

16,70

17,86

Stoker

26,85

10,15

14,54

15,49

19,17

Matroos

26,85

10,15

14,54

15,49

17,97

Kok

24,96

9,35

13,05

13,95

16,06

1) nbsp;nbsp;nbsp;Exclusief emolumenten.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Niet gespecificeerd.

In dit verband zij tevens naar voren gebracht de functioneele samenstelling der bemanning van de groote-trawlervloot. Denbsp;kusttrawlers zijn in den regel met 9 a 10 koppen bemand: iederenbsp;functie, genoemd in tabel 18, wordt door één persoon uitgeoefend, behalve die van matroos. Matrozen zijn er meestal drienbsp;of vier. Behalve deze schepelingen hebben de Noordzeetraw-lers dikwijls nog een matroos extra aan boord, terwijl op de

-ocr page 174-

156

IJslandbooten bovendien soms nog een tremmer aanwezig is. Daar de verre vischgronden dikwijls zulke overvloedige vangsten opleveren, dat deze door het aanwezige personeel nietnbsp;met de noodige zorg gestript, gewasschen en gestouwd kunnennbsp;worden, zou een vergrooting van de getalsterkte der bemanning op de groote vaartuigen in hooge mate wenschelijk zijn.

De schipper, die belast is met de algemeene leiding aan boord, zoodat hij niet alleen over een behoorlijke nautischenbsp;kennis moet beschikken, maar ook op voldoende wijze op denbsp;hoogte dient te zijn van de natuurlijke en technische factoren,nbsp;heeft uiteraard de grootste inkomsten.

Dan volgt de eerste machinist, die zich bezig houdt met de voortstuwings-installatie van het vaartuig en daarbij de belangen der visscherij in geenen deele uit het oog moet verliezen. De tweede machinist en de stoker zijn hem daarbij behulpzaam.

TABEL 19.

Verdiensten op stoom- en motortrawlers, grooter dan 200 B.R.T.

Gemiddeld loon per week, uitgedrukt in

guldens

Functie

1928

1933

1935

1936

1937 b

Schipper

67,70

24,99

41,64

41,85

55,36

Stuurman

40,73

17,61

28,55

2840

31,95

Ie Machinist

52,02

22,14

34,82

34,67

40,31 2)

2e Machinist

37,57

16,56

26,90

26,67

Stoker

31,43

14,04

22,83

22,68

27,15

Matroos

31,43

14,04

22,83

22,68

24,95

Kok

29,45

13,08

20,90

20,79

22,71

Lichtmatroos I

25,30

8,43

14,96

14,80

Lichtmatroos II

6,42

11,50

11,34

1) nbsp;nbsp;nbsp;Exclusief emolumenten.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Niet gespecificeerd.

De stuurman, tevens plaatsvervanger van den schipper, vervult een belangrijke functie aan dek en is verantwoordelijk voor het onderhoud van het vischgerei en voor de behandelingnbsp;van de vangst aan boord. Zijn verdiensten volgen in groottenbsp;op die van den eersten machinist.

-ocr page 175-

157

De matrozen, die meestentijds evenveel loon ontvangen als de stoker, verrichten de eigenlijke werkzaamheden van halen,nbsp;net-uitzetten en strippen, en van het opbergen van de vangst innbsp;de vischkeeën, terwijl zij tevens dienst doen als roerganger ennbsp;uitkijk.

De geringste verdiensten hebben de kok en, indien aanwezig, de beide lichtmatrozen.

Bezien wij nu de gemiddelde weekloonen voor de verschillende categorieën van opvarenden in de genoemde tabellen, dan vormt het verkregen beeld een duidelijke illustratie vannbsp;hetgeen wij reeds opmerkten ten aanzien van de talrijke schommelingen, voortvloeiende uit het karakter van de loonstruc-tuur. Het jaar 1928 vertoont de markante trekken van eennbsp;gunstige conjunctuur; tengevolge van de hooge besommingennbsp;zijn ook de gages hoog. De lage besommingen van het diepe-depressiejaar 1933 beïnfluenceeren daarentegen het looncijfernbsp;op een schrijnende wijze. De geringe verdiensten der schepelingen op de vaartuigen beneden 200 B.R.T., in een hausse-jaar toch al duidelijk merkbaar, worden door de crisisomstandigheden tot op een uitermate laag niveau neergedrukt, watnbsp;natuurlijk funeste gevolgen voor de visscherij-gemeenschapnbsp;met zich brengt.

TABEL 20.

Verdiensten op de stoom- en motortrawlers in 1938.

Gemiddeld loon

per week, uitgedrukt in guldens

h

Op schepen

Op schepen

Op schepen

tot

van

boven

Functie

200 B.R.T.

200—350 B.R.T.

350 B.R.T.

Totaal

Schipper

24,95

55,07

84,88

43,00

Stuurman

20,19

32,05

38,95

26,99

Machinist

23,81

39,56

49,02

32,87

Ie Stoker

18,40

29,44

35,13

24,73

2e Stoker

15,95

25,06

29,15

21,14

Matroos

17,19

25,27

30,00

22,40

Kok

14,86

22,97

27,18

19,48

1) Exclusief emolumenten.

-ocr page 176-

158

Tabel 20 laat ons zien, dat de gages der bemanning op de grootste vaartuigtypen in 1938 ver boven het peil van de beidenbsp;andere categorieën uitsteken.

Vergelijken wij tenslotte nog de weekloonen der opvarenden van de groote-trawlervloot met de gages van scheepsofficieren en scheepsgezellen bij de kleine en groote vaart, zooalsnbsp;deze in onderstaande tabel tot uitdrukking komen. De cijfers,nbsp;welke verkregen werden door de maandelijksche standaardgages der schepelingen ter koopvaardij door 4 te deelen, zijnnbsp;ontleend aan de collectieve arbeidsovereenkomsten voor denbsp;genoemde groepen van werknemers.

TABEL 21.

Weekgages der opvarenden van de koopvaardijvloot op schepen van ten hoogste 1000 B.R.T., uitgedrukt in guldens.

Functie

1928

1933 2)

1938

Ie Stuurman, gedipl.

53,75

48,75

47,50

2e Stuurman, gedipl., 2e rang of hooger

37,50

33,75

33,—

2e Stuurman, gedipl., 3e rang

32,50

28,75

28,—

Ie Machinist met dipl. C

68,75

61,25 3)

59,75

Ie Machinist met dipl. B of hooger

63,75

56,50

56,—

2e Machinist met dipl. B of hooger

43,75

46,25

45,-3)

2e Machinist met dipl. A of hooger

47,50

43,75

42,75

Stoker

26,25

23,75

23,25

Matroos

25,—

22,75

22,25

Scheepskok, dipl. B. v. W. i/d K.

33,—

32,25

Scheepskok zonder diploma

29,63

29,—

1) nbsp;nbsp;nbsp;Dei^e getallen gelden uitsluitend voor officieren, dienstdoende in denbsp;geregelde kolenvaart en voor machinisten op de Batavierlijn.

2) nbsp;nbsp;nbsp;De bedragen van het jaar 1933 moeten verminderd worden met 5 pet.nbsp;voor het tijdvak 28 Juni—27 December 1933, en met 10 pet. na 27 December* 1933.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Deze getallen gelden uitsluitend voor machinisten, in dienst bij denbsp;Batavierlijn.

Wanneer wij in aanmerking nemen, dat de cijfers betreffende de trawl-visscherijgroep voor een vergelijking met die van de opvarenden ter koopvaardij verminderd moeten worden

1) Ten aanzien van scheepskapiteins waren geen gegevens te krijgen.

-ocr page 177-

159

met ongeveer ƒ 4,— per week— zulks in verband met het feit, dat de bemanning der trawlschepen in haar eigen voeding moetnbsp;voorzien (± ƒ 6,—1, doch daartegenover het lever- en kuitgeldnbsp;en het zootje visch als emolumenten (± ƒ 2,—) extra geniet —,nbsp;dan komen de mindere verdiensten der eerste groep duidelijknbsp;naar voren. Is het dan verwonderlijk, dat er gedurende denbsp;laatste jaren een trek van deze groep naar de koopvaardijvlootnbsp;valt waar te nemen?

3. Sociale verzekering.

Als specificatie van den loonfactor zagen wij reeds in tabel 17, dat 2,7 Vo der totale exploitatiekosten op rekening kwamennbsp;van de sociale lasten. Onder deze rubriek werden niet alleennbsp;de wettelijke verplichtingen, zooals die tot een ongevallen- ennbsp;invaliditeitsverzekering^), opgenomen, doch tevens de lastennbsp;der vrijwillig aangegane ziekteverzekering en de bijdragen innbsp;het ,,Fonds voor sociale voorzieningen”. Daar de groote trawl-visscherij door de Regeering als seizoenbedrijf werd opgevat,nbsp;en de zeelieden, die in het zomerseizoen werkloos waren geworden, derhalve geen wettig recht op uitkeering hadden,nbsp;financierden sinds 1927 de reeders te IJmuiden zelf het genoemde fonds, dat in geval van langdurige ziekte en van werkloosheid tijdens de zomermaanden en mogelijk nog bij overlijden en in geval van behoeftige omstandigheden aan de vis-schers ondersteuning verleende. Nu de Regeering dit standpuntnbsp;sedert 1931 heeft prijsgegeven, is de bestaansgrond voor dezenbsp;bijdrage vervallen en sinds de staking van 1933 vindt deze storting niet meer plaats. (205—29/30).

In dit verband zij nog vermeld^ dat de uitvoering van de Invaliditeitswet geschiedt door het Centraal Administratie-Bureau van het Visscherijbedrijf en Aanverwante Vakken tenbsp;IJmuiden, kortweg C.A.B. genoemd. Dit bureau was oorspronkelijk alleen belast met het plakken van rentezegels ten behoeve van opvarenden en vischlossers voor de leden-reedersnbsp;en ten behoeve van vischknechts voor de leden-vischhandela-

1) Een speciale ouderdomsverzekering voor visschers bestaat er niet.

-ocr page 178-

160

ren, doch verkreeg al spoedig een veelzijdige functie, o.m. het verschaffen van inlichtingen aan den Belastingdienst, aan denbsp;Gemeentelijke Diensten voor Werkloozensteun en aan de Ver-eeniging Zeerisico. En sinds 1 Januari 1942 werd het C. A. B.nbsp;krachtens besluit van het Departement van Sociale Zaken voornbsp;de uitvoering van de Ziektewet, Ongevallenwet, Kinder-bijslag-wet en Ziekenfondsverordening als werkgever beschouwd vannbsp;die arbeiders, wier loonen door genoemd orgaan worden uitbetaald.

4. Werkloosheid.

Wanneer wij trachten, den omvang der werkloosheid in het bedrijf der groote trawlvisscherij aan de hand van eenig statistisch materiaal te belichten, stuit het onderzoek hiertoe opnbsp;enkele moeilijkheden, welke het onmogelijk maken een volledig beeld daarvan te verkrijgen.

Allereerst, de opvarenden wonen over een groot aantal gemeenten verspreid, waarvan de plaatselijke arbeidsbeurzen (c.q. arbeidsbureau’s) geen gespecificeerde opgaven omtrentnbsp;de visscherijgroep bezitten. In de 'verslagen dezer instantiesnbsp;is van een functioneele indeeling ten aanzien van de verschillende takken van visscherij geen sprake,- alle opvarenden,nbsp;welken rang zij ook aan boord bekleeden, worden steeds ondernbsp;de rubriek „visscherquot; samengevat. Deze gegevens zijn dan ooknbsp;voor ons doel ten eenenmale waardeloos. Slechts de verslagennbsp;van de Arbeidsbeurs in de gemeente Velsen vormen hierop eennbsp;gunstige uitzondering.

Bovendien, de veelvuldige mutaties, die te allen tijde onder de zeelieden plaats vinden — de wisselende tewerkstelling bijnbsp;de koopvaardij, de trawlvisscherij in binnen- en buitenland, denbsp;drijf-netvisscherij en de industrieele ondernemingen —, staannbsp;het verkrijgen van een inzicht in den stand der werkloosheidnbsp;onder de schepelingen der groote-trawlervloot in hooge matenbsp;in den weg.

Het in 1913 uitgebrachte rapport over de werkloosheid in de visscherij vanwege de Staatscommissie voor de Werkloosheid

-ocr page 179-

161

(ingesteld bij K. B. 30 Juli, 1909, No. 42) maakt ten opzichte van IJmuiden slechts de korte opmerking, dat er geen locale werkloosheid heerscht, noch in de visscherij, noch bij het personeelnbsp;van de aanverwante fabrieken. (121—56). Inderdaad goed tenbsp;begrijpen, wanneer wij ons de bedrijfsresultaten van genoemdnbsp;jaar voor oogen stellen!

De Sub-commissie uit de commissie voor de economische politiek, welke in het hausse-jaar 1928 een onderzoek naar dennbsp;stand der werkloosheid instelde, maakt in haar analyse denbsp;hoogst ondoelmatige onderscheiding: zeevisscherij, kustvis-scherij en binnenvisscherij, die is gebaseerd op de wijze vannbsp;indeeling der Visscherijwet van den 6den October 1908, S.nbsp;311 (later gewijzigd bij Besluit van 5 October 1931, S. 410). Metnbsp;betrekking tot de trawlvisscherij te IJmuiden vermeldt hetnbsp;rapport, dat het aantal vaste en losse „arbeiders” naar schatting resp. 2500 en 400 bedraagt. (105—69). Zooals wij zullennbsp;zien, zijn deze cijfers aan den hoogen kant.

Verder merkt de genoemde Commissie op, dat, ofschoon de stoom-trawlvisscherij, in tegenstelling met de drijf-netvisscherijnbsp;niet als een seizoenbedrijf op te vatten is, de werkgelegenheidnbsp;er in den loop van het jaar in sterke mate fluctueert. Teneindenbsp;de vaartuigen de noodige herstellingen en de gebruikelijkenbsp;schoonmaak (waaraan overigens niet al te zeer de hand wordtnbsp;gehouden!) te doen ondergaan, hetgeen in verband met de geringere vangsten in den voorzomer meestentijds in dat seizoennbsp;geschiedt, wordt het bedrijf in dien tijd ingekrompen, wat eennbsp;tijdelijke werkloosheid onder de bemanningen tengevolgenbsp;heeft. Het destijds bestaande ,,Fonds voor sociale voorzieningenquot; zorgde in dit geval, zooals wij reeds zagen, voor steunnbsp;voor de opvarenden. (105—70).

Vanwege het Centraal Administratie-Bureau van het Vis-scherijbedrijf en Aanverwante Vakken te IJmuiden werden door den Heer W. G. Meyboom enkele gegevens verschaft overnbsp;het aantal opvarenden, die gedurende korteren of langeren tijdnbsp;van het betreffende jaar op de groote-trawlervloot van IJmuiden werkzaam waren, (zie tabel 22).

11

-ocr page 180-

162

TABEL 22.

Aantal der opvarenden van de groote-trawlervloot te IJmuiden.

1921

3621

1933

1443

1926

3217

1934

1316

1927

3004

1935

1117

1928

2359

1936

1112

1929

2897

1937

1193

1930

2957

1938

1189

1931

1932

2279

1557

1939

1241

Weliswaar geven deze cijfers geen indicatie van den omvang der werkloosheid, in aanmerking genomen de verplaatsing dernbsp;schepelingen naar de vrachtvaart, drijf-netvisscherij en industrie, niettemin vormen zij een duidelijk bewijs van de destructie der Nederlandsche trawl-visscherijgroep, welke vooral nanbsp;1930 in vollen gang is: van 1930 tot 1939 toch valt er een achteruitgang te bespeuren van 58 ®/o! Wanneer wij nu bedenken,nbsp;dat de na 1929 algemeen heerschende crisis slechts een uiterstnbsp;beperkte mogelijkheid van opneming in andere bedrijfstakkennbsp;tengevolge heeft, kunnen wij de ontstellende diepte van hetnbsp;werkloosheidsprobleem eenigermate bevroeden.

De cijfers in bovenstaande tabel vertoonen echter nog een geflatteerd beeld van den werkelijken toestand, aangezien zijnbsp;het aantal werkzame schepelingen over een geheel jaar weergeven. Het volgende overzicht, tabel 23, verkregen uit de Verslagen van de Arbeidsbeurs in de gemeente Velsen, geeft eennbsp;zuiver beeld van het aantal opvarenden op den laatste dernbsp;maand in het betreffende jaar. (206).

TABEL 23.

Aantal der opvarenden van de groote-trawlervloot te IJmuiden, verdeeld over de maanden van het kalenderjaar.

Maanden

1937

1939

Maanden

1937

1939

Januari

755

734

Juli

610

409

Februari

807

744

Augustus

780

385

Maart

747

710

September

842

— ^)

April

443

553

October

832

238

Mei

349

409

November

824

254

Juni

358

314

December

667

72

1) Bij het

intreden

van den

oorlogstoestand bleven de

trawlers

voorloo-

pig binnen.

-ocr page 181-

163

Vergeleken met de personeelsbezetting der vloot in de voorspoedige jaren 1927 en 1929, waarin wij gevoeglijk mogen veronderstellen, dat vrijwel alle arbeidskrachten (resp. 3004 en 2897) aan de uitoefening van het bedrijf deelnamen, vormen denbsp;cijfers voor 1937 en 1939 hiermee een schrille tegenstelling.

Een illustratie van de werkloosheid onder de opvarenden der IJmuider groote-trawlvloot, in de gemeente Velsen woonachtig, geeft tabel 24, waarvan de cijfers verstrekt zijn doornbsp;de plaatselijke Arbeidsbeurs.

TABEL 24.

Overzicht van de werkloosheid onder de opvarenden der groote-trawlervloot te IJmuiden, woonachtig in de gemeente

Velsen.

Maanden

1934

1935

1936

1937

1938

1939

Januari

302

282

261

207

194

185

Februari

315

280

278

198

211

198

Maart

306

291

396

200

246

185

April

483

368

426

375

285

228

Mei

430

416

484

360

353

262

Juni

388

407

485

380

311

260

Juli

416

425

409

257

241

203

Augustus

281

311

278

171

166

126

September

238

267

240

159

160

381

October

221

262

228

142

133

278

November

251

260

221

150

174

212

December

275

259

223

174

180

282

1) Bij het intreden van den oorlogstoestand bleven de trawlers voorloo-pig binnen.

Bij de beoordeeling van de cijfers voor de jaren 1938 en 1939 moet er rekening worden gehouden met het feit, dat er eennbsp;vrij aanzienlijk aantal schepelingen op Duitsche trawlersnbsp;tewerkgesteld was, voornamelijk in dienst van de Deutschenbsp;Hochseefischerei A. G. ,,Nordseequot;. Het aantal IJmuidenaren,nbsp;dat in 1939 door bemiddeling van de Arbeidsbeurs te Velsennbsp;naar Duitschland monsterde, bedroeg 82. Het uitbreken van dennbsp;jongsten oorlog was er oorzaak van, dat deze visschers, op eennbsp;enkele uitzondering na, repatrieerden. (206).

-ocr page 182-

164

5. Geschiktheid van het personeel.

Trachtten wij in hoofdstuk IV een analyse te geven van de geestelijke structuur der trawl-visscherijgroep, waarbij reedsnbsp;een en ander over de geschiktheid der opvarenden ter sprakenbsp;kwam, thans zullen zij hierop nog nader ingaan.

De omstandigheid, dat de bemanning van de visschersvaar-tuigen niet alleen voldoende op de hoogte moet zijn van nautische aangelegenheden teneinde de navigatie te kunnen voeren, maar ook over visschers-kundigheden moet beschikken, steltnbsp;aan de betreffende schepelingen haar bijzondere eischen. ,,Hetnbsp;verschijnsel, dat in visscherijkringen soms meer aandacht aannbsp;de visscherijmogelijkheden dan aan de navigatie wordt besteed, is niet alleen bij de Nederlandsche visschers te vinden.nbsp;Het is internationaal en wellicht het gevolg van de eigenaardigheden van het bedrijf.quot; (205—27). Het spreekt wel vanzelf,nbsp;dat alleen een evenwichtige verdeeling van de bekwaamheden,nbsp;die voor beide eischen noodig zijn, zoowel bij schippers, stuurlieden en machinisten, als ook bij het overige dek- en machine-personeel, een efficiënte uitoefening van het bedrijf waarborgt.nbsp;Slechts zij, die over een grondige practische en theoretischenbsp;kennis beschikken, zullen vaartuig en voortstuwingsinstallatienbsp;met de noodige zorg kunnen behandelen en de zoo belangrijkenbsp;maatregelen ter hygiënische verzorging van de visch aan boordnbsp;naar de eischen van den modernen tijd kunnen toepassen.

De gegevens, welke mij van verschillende zijden verschaft werden ter bepaling van de zeevaartkundige ontwikkeling dernbsp;trawlvisschers en van hun geschiktheid voor de visscherij,nbsp;wezen vrijwel alle op een onbevredigenden toestand.

De opvarenden, welke afkomstig zijn van de oude kustplaatsen en vrijwel geheel in de practijk werden gevormd, zijn op de regelmatig door hen bezochte vischgronden goed thuis.nbsp;Zooals wij echter reeds zagen, ging een groot gedeelte van ditnbsp;personeel, dat als een min of meer vaste kern van ouder opnbsp;ouder ter visscherij getogen was, in den loop der jaren naar denbsp;koopvaardijvloot over.

Het gebrek aan een systematische vakopleiding kwam op duidelijke wijze tot uiting tijdens de periode van hoogconjunc-

-ocr page 183-

165

tuur^ toen er vaak onervaren schippers en stuurlieden werden aangesteld. Teneinde de bemanning voltallig te maken, werdennbsp;er in dezen tijd ook dikwijls personen aangemonsterd, die aannbsp;de visscherij geheel vreemd waren, een omstandigheid, dienbsp;uiteraard haar invloed op de onderhoudsrekening, op de vangsten en besommingen deed gelden. (205—27; 123—69).

Door de inkrimping van de vloot tijdens het jongste decennium zijn weliswaar talrijke ongeschoolde werkkrachten weer verdwenen, doch het resteerende gedeelte der opvarendennbsp;heeft ook vrijwel geen enkele vakopleiding genoten. En dat,nbsp;terwijl er in IJmuiden een uitstekend ingerichte visscherijschoolnbsp;aanwezig is, die voor de verschillende visschersdiploma’s opleidt. Onvoldoende medewerking van de zijde der bedrijfsleiders is echter oorzaak, dat er weinig gebruik gemaakt wordtnbsp;van deze mogelijkheid tot ontwikkeling, zoodat er thans hoofdzakelijk jonge krachten voor de kleine koopvaardij opgeleidnbsp;worden.

,,Van de gediplomeerde schippers of stuurlieden krijgen slechts weinigen een plaats op de stoomtrawlervloot. ,,Van geletterde luiquot;, zoo zeiden verschillende reeders, ,,willen wij nietsnbsp;weten, want die gebruiken hun kennis toch maar om onsnbsp;eischen te stellen en eischen laten wij ons niet stellen!quot; Alleennbsp;het dekpersoneel moet sedert eenige jaren in het bezit zijn vannbsp;het z.g. ,.certificaat van uitwijkenquot;, een getuigschrift van voldoende kennis der internationale regelen ter voorkoming vannbsp;aanvaringen op zee, van lichten en van vuren.quot; (192).

Een belangrijke stap in de goede richting was de totstandkoming van de ,,Wet op de Zeevischvaartdiploma'squot; van 2 Augustus 1935 (Staatsblad No. 455). Hierin wordt voor schipper en stuurman het ,,diploma als stuurman voor de zeevisch-vaartquot; verplicht gesteld, terwijl voor reizen buiten de Noordzee,nbsp;de lersche Zee en het Engelsch Kanaal voor één van beidennbsp;het ,,aanvullingsdiploma als stuurman voor de zeevischvaartquot;nbsp;vereischt wordt, wat o.m. inhoudt het kunnen opmaken vannbsp;een astronomisch bestek.

De Ie en 2e machinist van een stoomvaartuig moeten onderscheidenlijk in het bezit zijn van het diploma van machinist en

-ocr page 184-

166

van machinist-stoker voor de zeevischvaart. Op een motorvaartuig met een capaciteit tot 225 p.k. wordt voor den machinist het diploma van motordrijver vereischt, terwijl de beide machinisten op een motorvaartuig met een motor van 225 p.k. ofnbsp;meer, in het bezit moeten zijn van het diploma van motordrijver, waarbij hij, die hoofd van de machinekamer is, daarenboven nog moet voldoen aan nader vast te stellen eischen vannbsp;diensttijd.

Wat de matrozen betreft, van minstens drie wordt er ge-eischt, dat zij het bewijs bezitten van bekendheid met de bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee, het „certificaat van uitwijkenquot;. (225).

Tot nu toe is deze wet helaas nog niet in werking getreden.

-ocr page 185-

HOOFDSTUK VI.

ANALYSE VAN DE CRISIS.

„L'état sain de l'entreprise et son activité sont précisé-ment les facteurs principaiix de sa puissance économique intrinsèque.quot;

M. Vanheeckhoet—La pêche maritime, 1927, pag. 72.

De bedoeling van dit hoofdstuk is, een beeld te geven van de evenwichtsstoringen, welke haar funeste kracht in het trawl-visscherijbedrijf deden en doen gevoelen, vooral na het intredennbsp;van de algemeene economische crisis. Teneinde de diepte ennbsp;het karakter der depressie in genoemd bedrijf te kunnen verklaren en doorgronden, is het van belang, allereerst een onderzoek in te stellen naar de spanningen, welke er vóór 1929 innbsp;latenten vorm reeds aanwezig waren.

De reeds genoemde Commissies-Rijkens en -Welter, van Re-geeringswege ingesteld tot het speuren naar de oorzaken van den ongunstigen toestand in het trawl-visscherijbedrijf, gingennbsp;echter op andere wijze te werk. Vooral de eerste Commissienbsp;maakte in haar rapport ten aanzien van de analyse van de crisisnbsp;vrijwel uitsluitend gewag van zuiver uiterlijke factoren, die hunnbsp;oorsprong vinden in de verandering der conjunctuur. En eennbsp;diagnose, welke gebaseerd is op onvolledige of oppervlakkigenbsp;gegevens, zal noodwendig een scheeve voorstelling van hetnbsp;ziekte-beeld tengevolge hebben.

Wij zullen ons onderzoek daarom aanvangen met een beschouwing over de interne oorzaken van de spanningen, welke er in het trawl-visscherijbedrijf heerschen, gezien tegen dennbsp;achtergrond van het beschavingsniveau, door de sociale groepnbsp;als subject van het productieproces bereikt. Eerst daarna zullennbsp;wij de crisisverschijnselen, zooals deze na 1929 tengevolge vannbsp;de wantoestanden in de bedrijfsstructuur fel geaccentueerdnbsp;werden, tezamen met de daarmee samenhangende problemen.

-ocr page 186-

168

in de bespreking betrekken, om dan tenslotte nog een enkel woord te wijden aan de maatregelen, door de Regeering genomen, teneinde aan de moeilijke omstandigheden het hoofd tenbsp;kunnen bieden.

I. Bedrijlstoestanden.

A. Het producti e-a p p a r a a t.

Handelende over den omvang en de capaciteit onzer traw-lervloot, zagen wij, dat de uitbreiding voor verreweg het grootste gedeelte tot stand kwam door aanschaffing van tweede-handsche vaartuigen uit het buitenland, met name uit Engeland. De Commissie-Welter deelt in dit verband mede, dat het materiaal bij aankoop reeds 10 tot 12 en in vele gevallen nognbsp;meer jaren oud was. (123—67). Alleen in de oorlogsjaren werdnbsp;men in IJmuiden noodgedwongen herinnerd aan de aanwezigheid van scheepswerven in Nederland en de groote vraag naarnbsp;vaartuigen in deze periode was, naast het uitrusten van sleep-booten voor de „smees-bootvisscherijquot;, een krachtige stimulansnbsp;tot het aankoopen van nieuwe vaartuigen. Overigens bekommerden de reeders zich weinig om het bestaan van den al-ouden, roemruchten Nederlandschen scheepsbouw. De expan-sie-perioden van het bedrijf kenmerkten zich steeds door hetnbsp;aanschaffen van afgedankt, oud materiaal van de buitenlanders.

Het bovenstaande in aanmerking genomen, behoeft het geen verwondering te wekken, dat de ouderdomsschaal van het pro-ductie-apparaat, zooals deze in tabel 25 tot uiting komt, eennbsp;groote bezetting van de hoogere ouderdomsklassen te ziennbsp;geeft.

Volgens den visscherij-deskundige De Veen moet een stoomtrawler van een ouderdom van 30 jaren, als zijnde versleten, aan het bedrijf onttrokken worden, daar de exploitatie dan nietnbsp;meer op rendabele wijze kan geschieden: de reparatiekosten

1) De cijfers van 1930 werden verkregen van de Uitkomsten der Bedrijfs-telling 1930 (189), de cijfers van 1937 verwerkt naar gegevens, verstrekt door het Rijksinstituut voor Biologisch Visscherij-Onderzoek.

-ocr page 187-

169

TABEL 25.

Ouderdom der schepen van de Nederlandsche groote-trawlervloot.

15 Aug.

1930

1

Januari 193?

Ouderdom

Werkzame

Werkzame

Opgelegde

Gesloopte

in jaren

vloot

vloot

vloot

vloot “)

Aantal

»/o

Aantal

»/o

Aantal

«/o

Aantal

«/o

0—5

6

3,3

4

4,3

5—15

20

11,0

9

9,6

1

5,3

15—25

43

23,6

25

27,0

11

57,9

10

14,3

Ouder dan 25

113

62,1

55

59,1

7

36,8

60

85,7

Totaal

182 100,0

93

100,0

19

100,0

70

100,0

1) nbsp;nbsp;nbsp;Vaartuigen zonder uitvaarcertificaat.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Gesloopt volgens het sloopplan van 28 Februari 1936.

zullen aanmerkelijk stijgen en het aantal drijfdagen zal door de veelvuldigheid der herstellingen in hooge mate gereduceerdnbsp;worden, zoodat ook de vangcapaciteit belangrijk achteruit gaat.nbsp;Ofschoon de klasse van 30 jaar en ouder in bovenstaandenbsp;tabel niet gespecificeerd is, mogen wij toch gevoeglijk aannemen, dat ongeveer de helft van onze trawlervloot het aftand-sche stadium bereikt heeft en ongeschikt is voor een efficiëntenbsp;uitoefening van het bedrijf. (51—23).

Bovendien, de verzorging van de vloot laat in vele opzichten te wenschen over: ,,Aan het onderhoud werd slechts de hoogstnbsp;noodige zorg besteed, zoodat iemand, die deze schepen in denbsp;haven van IJmuiden zag, daarvan geen grootschen indruknbsp;kreeg.” (86—417). Herinneren wij ons voorts nog, hetgeen innbsp;het voorgaande vermeld werd over de versplintering van hetnbsp;bedrijf, het financieele beheer, het ontbreken van coöperatievenbsp;vereenigingen en van een onderlinge verzekeringsmaatschappij, de moeilijkheden in de arbeidsverhoudingen en de bekwaamheid en de opleiding van het personeel, dan vertoontnbsp;het geheel voorwaar geen verkwikkelijk beeld!

Vergelijken wij nu bovengenoemde cijfers met de overeenkomstige gegevens betreffende de Engelsche en de Duitsche trawlervloot, welke in tabel 26 tot uitdrukking komen (27), dan

-ocr page 188-

170

TABEL 26.

Ouderdom der schepen van de buitenlandsche groote-trawlervloot.

Ouderdom

Engelsche

Duitsche

in

vaartuigen

vaartuigen

jdr6n

Aantal

quot;/o

Aantal “/o

0—5

5—15

344 h

21

45 nbsp;nbsp;nbsp;12

96 nbsp;nbsp;nbsp;26

15—25

785

48

204 nbsp;nbsp;nbsp;56

Ouder dan 25

519

31

18 6

Totaal

1648

100

363 nbsp;nbsp;nbsp;100

1) Niet gespecificeerd.

komt de uitzonderlijke, weinig benijdenswaardige positie van het Nederlandsche productie-apparaat op frappante wijze naarnbsp;voren. Commentaar is hier overbodig!

Bedenken wij voorts, dat op 1 Januari 1937 de gemiddelde ouderdom van de werkzame vloot 26,6 jaar, van de opgelegdenbsp;vloot 24,4 jaar en van de gesloopte vloot 33,8 jaar bedroeg,nbsp;terv/ijl de Duitsche trawlers op genoemden datum gemiddeldnbsp;slechts 15,2 jaren telden, dan blijkt wel duidelijk, hoezeer denbsp;IJmuider vloot in ontwikkeling bij de buitenlandsche is achtergebleven. Deze omstandigheid vormt, tezamen met de factoren, genoemd in verband met het beschavingsniveau der Nederlandsche trawl-visscherij groep (het vischgerei, de vaartuigen, de uitrusting van de vloot, de behandeling van de vischnbsp;en de conclusies daaruit voortvloeiende), weer een krachtigenbsp;schakel in de keten, door welke het IJmuider bedrijf zoozeernbsp;aan handen en voeten gebonden is,

De gevolgen blijven dan ook niet uit. Zoo is het met behulp van dit productie-apparaat — in tegenstelling met wat de buitenlandsche trawlervloten te dien aanzien kunnen presteerennbsp;— volkomen onmogelijk om in voldoende mate te reageerennbsp;op de in den laatsten tijd merkbare neiging, de verder gelegen,nbsp;vischrijke vanggronden te bezoeken. De actieradius van denbsp;verouderde, weinig zeewaardige vaartuigen is zoodanig be-

-ocr page 189-

171

perkt, dat het bedrijf zich noodwendig te eenzijdig moest oriën-teeren op de nabije en middelverre vischgronden, in casu op het Noordzeegebied. (182—50). Een ontwikkeling in de richtingnbsp;van de ,,verre visscherijquot;, zooals in het buitenland, lag tennbsp;eenenmale buiten de mogelijkheden van het aanwezige materiaal.

B. Het productieproces.

De voortbrenging van het trawl-visscherijbedrijf ligt, zooals wij in ander verband reeds opmerkten, verankerd in de natuurlijke gegevenheden, die een labiel en dynamisch karakternbsp;dragen. In zekeren zin kan men de visscherij beschouwennbsp;als een extractie! bedrijf, waarvan de resultaten door denbsp;menschelijke groep slechts in beperkte mate te beïnvloedennbsp;zijn. De talrijke fluctuaties in de vangst van het organischenbsp;object, zoowel in totaal als per vischsoort, alsmede de onregelmatige vraag, beïnfluenceerd door weersomstandigheden ennbsp;prijsverloop der substitutiegoederen, verleenen aan de visscherij een uitermate onrustig conjunctuurbeeld. De schommelingen, veroorzaakt door deze interne constellatie, zijn evenwelnbsp;niet de eenige, die de wilde bewegingen in de bedrijvigheidnbsp;doen ontstaan. Ook de internationale economische depressiesnbsp;strekken haar werking uit tot in het bedrijf bij de zee. Zoo staatnbsp;IJmuiden bij voortduur in de branding der conjunctuurgolven.

Het is nu van belang, na te gaan, hoe de sociale groep op deze gevoeligheid voor conjunctuur van het trawl-visscherijbedrijf reageerde.

Wij constateerden reeds een inkrimping van het productieapparaat in baisse-perioden, en wel op een zoodanige wijze, dat er dan een groot percentage van de vloot tot opleggen gedoemd was. Wanneer zich dan echter een schijn van voorspoednbsp;aan den horizon afteekende, kwam deze latente productiecapaciteit door den expansiedrang van de zijde der reedersnbsp;weer in actie. In zulke hausse-perioden verviel men dan evenwel weer in excessen van te sterke activiteit, wat nog gestimuleerd werd door speculatieve elementen, die door den aan- en

-ocr page 190-

172

verkoop van schepen een groote bedrijvigheid aan den dag^ legden. Het aanschaffen van tweedehandsche vaartuigen werdnbsp;in belangrijke mate vergemakkelijkt door financieele hulp vannbsp;banken, fabrikanten en leveranciers van de scheepsuitrusting,nbsp;tegen voorwaarden, welke, tengevolge van het hooge risico,nbsp;voor de aspirant-reeders vanzelfsprekend niet al te gunstignbsp;waren.

Behalve de latente concurrentie van het meest oneconomische gedeelte van het productie-apparaat — in de periode van laag-conjunctuur werden uiteraard de minst rendabele vaartuigen opgelegd —, vormt het meerdere deelnemen aan denbsp;trawlvisscherij van andere schepen een bemoeilijking voor hetnbsp;IJmuider bedrijf. (51—23). Vooral denke men in dit verbandnbsp;aan de motorloggers der reeders van de door de crisis getroffen drijf-netvisscherij_ die na afloop van de haringcampagnenbsp;hun schepen steeds meer laten trawlen, teneinde hun rendement op een hooger niveau te brengen.

Een en ander wordt op duidelijke wijze door de Commissie-Rijkens geschetst. Volgens haar — en in dit geval ziet zij over de algemeene depressie-verschijnselen heen en legt zij dennbsp;vinger op een wonde plek in de bedrijfstoestanden van vóórnbsp;1929 -— staat het vast, ,,dat in het ongebreideld oprichten vannbsp;ondernemingen, om zich met de vischvangst bezig te houden,nbsp;een grondfout gezocht moet worden, waaronder het IJmuidernbsp;visscherijbedrijf gebukt gaat.

Zelfs de meest solide ondernemingen hebben een harden strijd om het bij deze chaotische productie-methode vol te houden. Telkenmale, wanneer zij zouden kunnen profiteeren vannbsp;een gunstige conjunctuur, werpen zich outsiders op dit bedrijf,nbsp;rusten één of meer trawlers uit en wagen hun kans.

Gelukt de speculatie, dan werken de ondernemers door, totdat de kansen weder keeren; gelukt zij niet, dan worden deze reederijen meestal ingeschreven in het lange register van denbsp;al dan niet door faillissement geliquideerde visscherij-onder-nemingen.

Deze wantoestand is een bron van voortdurende onzekerheid voor de te IJmuiden gevestigde goed gefundeerde reederijen.”nbsp;(205—64).

-ocr page 191-

173

II. CiisisveTschijnselen.

Schonk het voorgaande ons een beeld van de misstanden in 'de interne organisatie van het trawl-visscherijbedrijf, geziennbsp;in het licht van de geestelijke structuur der betrokken socialenbsp;groep, thans willen wij de periode nagaan, waarin de stormvlagen der algemeene depressie boven IJmuiden komen opzetten en de wankele ondernemingen aldaar beginnen te teisteren. Werden de jaren van tegenspoed naar aanleiding vannbsp;de bedrijfsresultaten in de verschillende vischgebieden reedsnbsp;in de algemeene beschouwing betrokken, nu zullen wij trachten, de crisis zelve aan een meer gedetailleerde analyse tenbsp;onderwerpen.

Teneinde een vergelijkend overzicht van de onderscheiden economische elementen mogelijk te maken, zullen wij het betrekkelijk gunstige jaar 1927 als basis voor de beschouwingnbsp;van de depressieverschijnselen aanvaarden. Gingen wij uit vannbsp;de beide hausse-jaren 1928 en 1929, dan zou het daaropvolgendenbsp;decennium van laag-conjunctuur in te scherpen vorm tot uitingnbsp;komen.

Van de crisisperiode zullen, bij wijze van momentopnamen, hoofdzakelijk 1933, een jaar van diepe depressie, en 1938, hetnbsp;jaar, waarop onze jongste volledige gegevens betrekking hebben, met het basisjaar 1927 vergeleken worden.

A. Algemeen.

Beschouwen wij allereerst de algemeene resultaten van het trawlbedrijf op de Noordzee, zooals deze tot uitdrukking komennbsp;in de indexcijfers van tabel 27. Ofschoon deze gegevens voornbsp;zichzelf een duidelijke taal spreken, diene ter nadere verklaringnbsp;het volgende:

Niettegenstaande de vermindering der gemiddelde vangsten per dag, staan de jaren 1928 en 1929 beide in het teeken vannbsp;een gunstige conjunctuur: tengevolge van de stijging dernbsp;prijzen vertonnen de besommingen een vooruitgang, zij hetnbsp;gt;ook in beperkte mate. De reactie op deze bevredigende be-

-ocr page 192-

174

drijfsresultaten was — wij constateerden het reeds — een snelle expansie van het productie-apparaat (een toeneming met 35nbsp;schepen), voornamelijk door aankoop van tweedehandschenbsp;vaartuigen.

TABEL 27.

Indexcijfers van de resultaten der groote trawlvisscherij op de Noordzee.') (1927 = 100).

Gemiddelde

Jaar

Vangst per reisdagnbsp;(in k.g.)

Trawl-visch-

prijzen

Besomming per reisdagnbsp;(in gld.)

1927

100

100

100

1923

97

111

104

1929

' nbsp;nbsp;nbsp;92

119

101

1930

106

97

92

1931

120

88

89

1932

119

81

83

1933

142

70

74

1934

135

68

73

1935

140

62

68

1936

164

57

72

1937

195

57

84

1938

218

56

86

1) nbsp;nbsp;nbsp;Exclusief haringtiawleis.

2) nbsp;nbsp;nbsp;In verband met de vergelijking met de tabellen 30 en 31 hebben dezenbsp;cijfers betrekking op alle trawlvaartuigen.

Dan volgt echter in korten tijd de conjunctuur-ommekeer. Ofschoon de gemiddelde vangsten toenemen — een verschijnsel, waarvan de vermoedelijke oorzaak bij de bespreking vannbsp;grafiek V reeds genoemd werd —, geven de opbrengsten tengevolge van de abrupte daling van het prijsniveau een belangrijken achteruitgang te zien. Terwijl de vangst ten opzichte vannbsp;1927 in de jaren 1933 en 1938 een stijging vertoont van 42 quot;/onbsp;en 118®/fl, dalen de prijzen in deze jaren met 30 “/o en 44 ®/o,nbsp;zoodat de besommingen dan terugloopen met 26*/o en 14®/o.

Het aantal der vaartuigen^ dat in 1933 en 1938 eens of meerdere malen aan de uitoefening van het bedrijf deelnam, be-

-ocr page 193-

175

droeg resp. 97 en 92, d.i. 50 ®/o en 96,8 “/o van het totaal aantal stoomtrawlers in genoemde jaren. Het hooge cijfer voor 1938nbsp;staat in verband met de inkrimping van de trawlervloot volgens de Crisis-Steunbeschikking 1936 (sleeping zee- en kust-visschersvaartuigen). Ten opzichte van 1927, toen 161 trawlers

TABEL 28.

Verloop van de gemiddelde vangst per reisdag in k.g. door stoomtrawlers op de Noordzee.^) (1927 = 100).

Vischsoorten

1905

1920

1927

1929

1931

1933

1935

1937

1938

Tarbot

101

154

100

109

79

121

113

157

121

Griet

53

97

100

79

63

77

56

56

42

Groote tong

57

95

100

93

43

40

40

58

32

Middel-tong

73

82

100

128

42

101

119

121

63

Kleine tong

S

12

100

52

21

55

34

23

11

Groote schol

102

185

100

69

42

27

42

47

35

Middel-schol

137

234

100

88

81

76

92

107

90

Kleine middel-schol

502

293

100

81

58

57

48

54

55

Kleine schol

105

74

100

79

50

39

32

45

42

Schar

455

217

100

81

45

45

52

63

47

Bot

82

23

100

57

55

0

3

18

3

Rog

221

272

100

89

51

50

53

55

53

Groote schelvisch

189 .

1621

100

47

41

39

41

27

28

Gi. middel-schelvisch

178

906

100

48

48

52

43

22

27

KI. middel-schelvisch

157

767

100

68

90

103

65

40

56

Kleine schelvisch

55

238

100

114

244

264

180

263

260

Kabeljauw

106

292

100

170

253

226

271

250

327

Kleine kabeljauw (Gul) 20

99

100

60

121

151

60

66

94

Leng

34

206

100

123

231

337

557

33

437

Wijting

187

180

100

120

108

77

128

131

141

Koolvisch

3

67

100

109

367

191

602

724

677

Makreel

7

134

100

191

371

502

838

975

1617

Horsmakreel

214

900

100

157

29

0

0

0

0

Heilbot

29

30

100

71

114

57

328

400

400

Vleet

20

180

100

75

108

86

78

90

118

Tongschar

27

69

100

96

196

312

477

415

550

Haring (versche)

60

100

160

340

26014.920

64.160

91.400

Roodbaars

100

200

200

1.650

700

550

Stokvisch (hake)

321

100

103

147

205

310

383

204

Zeewolf

425

100

125

450

475

731

550

888

Diversen

67

100

100

113

180

173

727

1047

1093

1) nbsp;nbsp;nbsp;Cijfers bewerkt naar gegevens uit de Verslagen van het Staatsvisschers-havenbedrijf.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Naar de benamingen uit „Verslagen en Mededeelingen van de afdee-ling Visscherijenquot;.

3) nbsp;nbsp;nbsp;In 1937 en 1938 hieronder tevens begrepen kuit en lever.

-ocr page 194-

176

eens of meermalen in de vaart waren, vertoonen de cijfers voor 1933 en 1938 een teruggang van 39,7 ®/o en 42,9 ®/o!

De gemiddelden, weergegeven in tabel 27, geven ons echter geen inzicht in de diepere oorzaken, welke de wijzigingen innbsp;de betrokken economische elementen hebben tot stand gebracht. Daartoe is noodzakelijk de analyse van een gespecificeerde opgave van de indexcijfers, betrekking hebbende op denbsp;gemiddelde vangst per reisdag van de verschillende demersalenbsp;vischsoorten.

Wij zullen dan ook trachten, aan de hand van tabel 28 den ontwikkelingsgang van genoemde grootheid na te gaan, daarbijnbsp;wederom 1927 als basisjaar aannemende.

Er valt thans gemakkelijk waar te nemen_ op hoedanige wijze de afzonderlijke variëteiten tot de vermeerdering van denbsp;totale vangsthoeveelheid hebben bijgedragen.

Voor het jaar 1933 zijn dit de volgende categorieën: middel-tong (1 ®/o), kleine middel-schelvisch (3®/o), tarbot (21 ®/o), gul (51 ®/o), koolvisch (91 ®/o), roodbaars (100 ®/o), hake (105 ®/o), kabeljauw (126 ®/o), versche haring (160 ®/o), kleine schelvischnbsp;(164 ®/o), tongschar (212 ®/o), leng (237 ®/o), zeewolf (375 ®/o) ennbsp;makreel (402 ®/o).

Zooals wij reeds zagen, bedroeg de totale stijging der gemiddelde vangsten voor alle vischsoorten in genoemd jaar 42 ®/o.

Voor het jaar 1938 komt het toenemen der gemiddelde vangst per reisdag op rekening van de volgende soorten: vleet (18 ®/o),nbsp;tarbot (21 ®/o), wijting (41 ®/o), hake (104 ®/o), kleine schelvischnbsp;(160 ®/o), kabeljauw (227 ®/o), heilbot (300 ®/o), leng (337 «/o),nbsp;tongschar (450 ®/o), roodbaars (450 ®/o), koolvisch (577 ®/o), zeewolf (788 ®/o), makreel (1517 ®/o) en versche haring (91.300 ®/o).

De vermeerdering van de gezamenlijke variëteiten voor 1938 bedroeg, naar wij reeds opmerkten, 118®/».

De ruime vangsten van de genoemde vischsoorten zijn echter niet alle van gelijke beteekenis. Sommige categorieën zijn innbsp;relatieven zin zoo weinig belangrijk, dat zij op de totale vangsthoeveelheid slechts een uiterst geringen invloed uitoefenen.nbsp;Vandaar, dat wij de relatieve waarde der vischsoorten, welkenbsp;tot de stijging der hoeveelheid hebben bijgedragen, ten opzichte

-ocr page 195-

177

van de totale vangst per reisdag moeten bepalen. Tabel 29 stelt ons hiertoe in de gelegenheid.

TABEL 29.

Samenstelling van de vangst per reisdag door stoomtrawlers op de Noordzee, uitgedrukt in procenten van de vangst,

Vischsoorten

1905

1920

1927

1929

1931

1933

1935

1937

1938

Tarbot

2,65

1,93

2,66

3,15

1,66

2,44

2,14

2,20

1,41

Griet

0,38

0,32

0,71

0,61

0,35

0,41

0,28

0,21

0,13

Groote tong

0,38

0,30

0,68

0,69

0,23

0,21

0,19

0,21

0,09

Middel-tong

1,14

0,62

1,59

2,21

0,53

1,22

1,35

1,01

0,43

Kleine tong

0,34

0,22

4,07

2,31

0,68

1,69

0,98

0,49

0,19

Groote schol

0,71

0,62

0,71

0,53

0,23

0,15

0,21

0,17

0,11

Middel-schol

0,91

0,74

0,67

0,64

0,43

0,38

0,44

0,36

0,26

KI. middel-schol

6,92

1,93

1,40

1,24

0,64

0,60

0,48

0,40

0,33

Kleine schol nbsp;nbsp;nbsp;26,49

8,91

25,59

21,94

10,17

7,60

5,90

6,02

4,66

Schar

7,66

1,74

1,71

1,51

0,61

0,58

0,63

0,57

0,35

Bot

0,86

0,12

1,07

0,67

0,47

0,02

0,10

0,01

Rog

2,62

1,54

1,21

1,16

0,49

0,45

0,45

0,35

0,28

Groote schelvisch

1,59

6,51

0,85

0,43

0,28

0,25

0,25

0,12

0,11

Gr. midd.-schelv.

3,30

8,05

1,89

0,98

0,71

0,74

0,58

0,22

0,22

KI. midd.-schelv.

9,43

22,05

6,12

4,50

4,36

4,74

2,82

1,28

1,51

Kleine schelvisch

8,79

17,60

16,23

20,06

31,34

32,29

20,78

22,55

18,45

Kabeljauw

5,61

7,56

5,40

9,96

10,83

9,20

10,41

7,10

7,70

KI. kabelj. (Gul)

2,33

5,47

11,77

6,42

11,23

13,42

5,03

4,09

4,85

Leng

0,13

0,39

0,40

0,53

0,73

1,01

1,58

0,70

0,76

Wijting nbsp;nbsp;nbsp;1

[0,56

4,85

5,75

7,47

4,93

3,34

5,25

3,98

3,54

Koolvisch

0,06

0,54

1,87

2,20

5,43

2,68

8,01

7,12

5,47

Makreel

0,20

1,95

3,09

6,41

9,08

11,67

18,42

15,83

21,80

Horsmakreel

0,17

0,34

0,08

0,14

0,02

Heilbot

0,02

0,11

0,08

0,06

0,07

0,03

0,19

0,17

0,14

Vleet

0,11

0,49

0,58

0,47

0,50

0,38

0,32

0,28

0,30

Tongschar

0,08

0,10

0,30

0,31

0,46

0,69

1,01

0,65

0,71

Haring (versche)

0,02

0,06

0,10

0,15

0,11

6,05

19,23

22,73

Roodbaars

0,02

--

0,04

0,03

0,25

0,08

0,05

Stokvisch (hake)

1,58

1,05

1,17

1,22

1,62

2,31

2,14

0,94

Zeewolf

0,36

0,18

0,25

0,65

0,65

0,95

0,52

0,71

Diversen ®)

6,56

3,04

5,21

1,88

1,48

1,42

2,72

1,85

1,76

Totaal nbsp;nbsp;nbsp;100.—

100.—

100.—

100.—

100.—

100.—

100.—

100.—

100.—

1) nbsp;nbsp;nbsp;Cijfers bewerkt naar gegevens uit de Verslagen van het Staatsvis-schershavenbedrijf.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Naar de benamingen uit „Verslagen en Mededeelingen van de afdee-ling Visscherijenquot;.

3) nbsp;nbsp;nbsp;In 1937 en 1938 hieronder tevens begrepen kuit en lever.

Wanneer wij nu veronderstellen, dat een aandeel van meer

12

-ocr page 196-

178

dan 5 ®/o van een zekere variëteit in de gezamenlijke vangst eenigermate zijn invloed doet gelden, dan blijkt, dat speciaalnbsp;de kabeljauw, de gul (alleen in 1933), de koolvisch, de kleinenbsp;schelvisch^ de makreel en de versche haring hebben bijgedragen tot de zoo belangrijke toeneming der vangsthoeveelheid.nbsp;Vooral de relatieve beteekenis der laatste drie soorten vertoontnbsp;een uitermate sterken vooruitgang: in 1938 maken zij tezamennbsp;62,98 ®/o van de totale vangst uit, tegen 19,38 ®/o in 1927!

TABEL 30.

Overzicht van de gemiddelde prijzen van alle trawlvisch, uitgedrukt in ent. per k.g.

Vischsoorten

1927

1929

1931

1933

1935

1937

1938

Tarbot

106

112

105

58

46

50

57

Griet

74

91

82

45

33

42

44

Groote tong

218

166

179

117

75

91

99

Middel-tong

183

167

200

86

72

89

97

Kleine tong

127

173

144

59

64

85

75

Groote schol en middel-schol

58

56

55

41

31

36

35

Kleine middel-schol en kleine schol

20

24

24

13

12

15

15

Schar

14

16

16

11

10

9

9

Bot

13

13

10

11

12

15

15

Rog

25

30

34

16

17

19

20

Groote schelvisch

68

84

75

49

30

38

15

Gr. middel-schelvisch

36

44

35

42

34

37

19

KI, middel-schelvisch

32

39

31

25

27

27

20

Kleine schelvisch

16

18

14

10

13

11

13

Kabeljauw

27

32

29

26

18

23

19

Kleine kabeljauw (Gul)

16

23

17

9

14

14

12

Leng

19

24

19

11

12

18

16

Wijting

9

12

11

8

8

8

7

Koolvisch

8

14

8

9

6

6

7

Makreel

17

14

16

13

9

8

7

Horsmakreel

3

5

4

1

3

2

Heilbot

126

136

135

75

64

70

79

Vleet

16

24

21

12

11

14

12

Tongschar

83

86

75

54

43

50

47

Haring (versche)

12

11

9

9

8

6

5

Roodbaars

12

10

11

9

8

8

7

Stokvisch (hake)

40

72

56

35

39

25

21

Zeewolf

23

26

24

27

15

19

16

Diversen

7

7

6

4

10

18

23

1) Naar de benamingen uit „Verslagen en Mededeelingen van de afdee-ling Visscherijenquot;.

-ocr page 197-

179

Beschouwen wij nu van de genoemde londvisch-vaiiëteiten, die de vangstvermeerdering hebben veroorzaakt, de gemiddelde prijzen en de indexcijfers daarvan, zooals de tabellen 30 ennbsp;31 ons deze te zien geven, dan bemerken wij, dat zij zich alle,

TABEL 31.

Indexcijfers van de gemiddelde prijzen van alle trawlvisch, uitgedrukt in ent. per k.g. (1927=100).

Vischsoorten

1927

1929

1931

1933

1935

1937

1938

Tarbot

100

106

99

55

43

47

54

Griet

100

123

111

61

45

57

59

Groote tong

100

76

82

54

34

42

45

Middel-tong

100

91

109

47

39

49

53

Kleine tong

Groote schol en

100

136

113

46

50

67

59

middel-schol

Kleine middel-schol

100

97

95

71

53

62

60

en kleine schol

100

120

120

65

60

75

75

Schar

100

114

114

77

71

64

64

Bot

100

100

77

85

92

115

115

Rog

100

120

136

64

68

76

80

Groote schelvisch

100

124

110

72

44

58

22

Gr. middel-schelvisch

100

122

97

117

94

103

53

KL middel-schelvisch

100

122

97

78

84

84

Ö3

Kleine schelvisch

100

113

83

63

81

69

81

Kabeljauw

100

119

107

96

67

85

73

KL kabeljauw (Gul)

100

144

106

56

88

88

75

Leng

100

126

100

58

63

95

84

Wijting

100

133

122

89

89

89

78

Koolvisch

100

175

100

113

75

. 75

88

Makreel

100

82

94

76

53

47

41

Horsmakreel

100

167

133

33

100

67

Heilbot

100

108

107

60

51

56

63

Vleet

100

150

131

75

69

84

75

Tongschar

100

104

90

65

52

60

57

Haring (versche)

100

92

75

75

67

50

42

Roodbaars

100

83

92

75

67

67

58

Stokvisch (hake)

100

180

140

88

98

63

53

Zeewolf

100

113

104

117

65

83

70

Diversen

100

100

86

57

143

257

329

1) Naar de benamingen uit „Verslagen en Mededeelingen van de afdee-ling Visscherijenquot;.

met uitzondering alleen van de kleine schelvisch en de gul, boven het gemiddelde niveau bevinden. Terwijl wij voor 1933

-ocr page 198-

180

een gemiddelde prijsdaling voor alle soorten van 30 ®/o constateerden, bedroeg deze in genoemd jaar voor kabeljauw, makreel, versche haring, kleine schelvisch en gul resp. 4 ®/a, 24 ®/o, 25 ®/o, 37 ®/o en 44 ®/o, terwijl de gemiddelde prijs van koolvischnbsp;zelfs een stijging van 13®/o vertoonde.

Ook ten opzichte van 1938 valt er een analoog beeld waar te nemen. Terwijl de teruggang van den totalen gemiddeldennbsp;prijs in dit jaar 44 quot;l» bedraagt, zien wij voor koolvisch, kleinenbsp;schelvisch, gul, kabeljauw, versche haring en makreel een prijsdaling van resp. 12®/o, 19®/o, 25®/o, 27 ®/o, 58 ®/o en 59®/o.

Wij komen zoo dus tot de conclusie, dat de gemiddelde prijsvermindering der variëteiten, op welker rekening de enorme stijging in de vangsten sinds 1927 moet worden geplaatst, voornbsp;het meerendeel in relatieven zin geringer is dan de daling vannbsp;het algemeene gemiddelde prijsniveau. In 1933 waren hetnbsp;slechts de kleine schelvisch en de gul, en in 1938 de verschenbsp;haring en de makreel, waarvan de teruggang van den gemiddelden prijs grooter was dan die van alle vischsoorten gezamenlijk.

Richten wij thans onze aandacht op de economische elementen betreffende de schol, den karakteristieken vertegenwoordiger der platvischfauna in de zuidelijke regionen der Noordzee.

De relatieve beteekenis van deze soort ten opzichte van de totale vangst per reisdag vertoont een scherpe daling: in denbsp;jaren 1927, 1933 en 1938 bestaat resp. 28,37 ®/o, 8,73 ®/o en 5,36 ®/onbsp;van den aanvoer uit schol. Deze teruggang is vooral te wijtennbsp;aan de vermindering der kleinste sorteering. (zie tabel 29).

Ten opzichte van 1927 is de gemiddelde vangst per reisdag voor groote en middel-schol in 1933 gedaald met resp. 73 ®/o ennbsp;24 ®/o, in 1938 met resp. 65 ®/o en 10®/o, terwijl de gemiddeldenbsp;prijzen dezer sorteeringen in genoemde jaren terugliepen metnbsp;resp. 29 ®/o en 40 ®/o. In 1933 bedroeg de vermindering der gemiddelde dagvangst voor kleine middel-schol en kleine scholnbsp;resp. 43®/o en 61 ®/o, in 1938 resp. 45®/o en 58 ®/o, terwijl de gemiddelde prijs van deze sorteeringen daalde met resp. 35®/onbsp;en 25®/o. (zie de tabellen 28 en 31).

In aanmerking genomen den achteruitgang van den gemid-

-ocr page 199-

181

delden prijs van alle vischsoorten tezamen, komen wij ten aanzien van de schol tot de gevolgtrekking, dat, hoewel het gemiddelde prijspeil niet in evenredige mate is gedaald met dat van het geheel, de ongunstige uitkomsten speciaal gewetennbsp;moeten worden aan het sterke afnemen der vangsten, met namenbsp;van de grootste en de kleinste sorteering.

Bezien wij tenslotte nog de economische elementen betreffende enkele variëteiten van het platvischtype, die gerekend worden tot de z.g. ,,fijne vischsoortenquot;: de tong, de tarbot, denbsp;griet en de heilbot.

Het gezamenlijk aandeel van deze soorten in de totale vangst per reisdag vertoonde een achteruitgang: het bedroeg in denbsp;jaren 1927, 1933 en 1938 resp. 9,79 ®/o, 6,00 */o en 2,39 ®/o. (zienbsp;tabel 29).

Ten opzichte van het jaar 1927 valt er voor groote tong in 1933 en in 1938 een daling in gemiddelde vangst per reisdagnbsp;te bespeuren van resp. 60 ®/o en 68 ®/o, terwijl de gemiddeldenbsp;prijzen terugliepen met resp. 46 ®/o en 55 ®/o. Voor middel-tongnbsp;was er in de gemiddelde dagvangst in 1933 een geringe stijgingnbsp;te onderkennen van 1 ®/o, terwijl 1938 een afneming van 37 ®/onbsp;te zien gaf. De gemiddelde prijzen liepen in genoemde jarennbsp;terug met resp. 53 ®/o en 47 ®/o. Voor kleine tong bedroegen denbsp;overeenkomstige cijfers resp. 45 ®/o en 89 ®/o voor wat betreftnbsp;de vangsthoeveelheid, en 54 ®/o en 41 ®/o voor wat betreft dennbsp;prijs.

Ten aanzien van de tarbot constateeren wij in de beide jaren 1933 en 1938 een vermeerdering van de gemiddelde vangst pernbsp;reisdag van 21 ®/o, terwijl de gemiddelde prijs in deze jaren daaltnbsp;met resp. 45 ®/o en 46 ®/o.

De griet vertoont daarentegen een daling van de gemiddelde vangst, en wel resp. van 23 ®/o en 58 ®/», terwijl de prijs een vermindering te zien geeft van 39 ®/o en 41 ®/o.

De cijfers betreffende de heilbot vertoonen weer een ander beeld: in 1933 neemt de hoeveelheid af met 43 ®/o, terwijl dezenbsp;juist in 1938 stijgt met 300 ®/o. De gemiddelde prijzen voor dezenbsp;variëteit dalen evenwel beide met resp. 40 ®/o en 37 ®/o.

De cijfers samenvattende, die betrekking hebben op de ,,fijne

-ocr page 200-

182

vischsoorten”, komen wij tot de hoogst belangrijke conclusie, dat de scherpe daling van den gemiddelden prijs per reisdag,nbsp;in tabel 27 zoo duidelijk tot uiting gekomen, hoofdzakelijk verklaard moet worden door de relatief mindere opbrengsten vannbsp;waardevolle variëteiten. De ongunstige resultaten ten aanziennbsp;van deze soorten worden bovendien nog geaccentueerd doornbsp;een achteruitgang der vangsten van tong en griet.

Wanneer wij nu bovengenoemde vischsoorten groepeeren, voorzoover dit althans ruwweg mogelijk is_ in de diverse vanggebieden, elders geclassificeerd, kunnen wij enkele gevolgtrekkingen maken omtrent de bedrijfsresultaten van de verschillende categorieën vaartuigen.

Bedenken wij, dat de vangsten der kusttrawlers (scholboo-ten), die de nabije vischgronden bezoeken, overwegend uit platvisch bestaan (schol, tarbot, griet, tong e.a.), terwijl ook welnbsp;kleine rondvisch — zij het in relatief geringe hoeveelheden —nbsp;in de netten vergaard wordt, dan is het gemakkelijk, in te zien,nbsp;dat deze vaartuigen in den meest emstigen vorm te lijdennbsp;hebben gehad van de depressie. Immers, de scherpe prijsdalingnbsp;van verreweg de meeste dezer variëteiten, gepaard gaande metnbsp;de vermindering van de vangst, uitgezonderd dan voor denbsp;kleine schelvisch, maakte de positie der reederijen, waarvannbsp;de vaartuigen gespecialiseerd waren op de nabije vischgronden, uitermate wankel. Uit den gezichtshoek van de rentabiliteit gezien, bleken deze bedrijven derhalve in bijzondere matenbsp;gevoelig voor de omwenteling der conjunctuur.

In deze eenzijdig georiënteerde bedrijven waren dan ook het eerst de crisisverschijnselen te onderkennen. De Commissie-Rijkens merkt in dit verband op: ,,De eerste teekenen van eennbsp;keer in den voorspoed van de trawlvisscherij vielen reeds innbsp;de tweede helft van 1929 op te merken. In het bijzonder goldnbsp;dit voor de booten van het kleine type, welke booten, in verband o.m. met beperkte bunkerruimte, aangewezen zijn op denbsp;uitoefening van de visscherij langs de Nederlandsche, Duitschenbsp;en Deensche kust.quot; (205—4849). En, even verder: „Op het eindnbsp;van 1929 kwam er vrij plotseling een keer in de tongvisscherij;

-ocr page 201-

183

de vangsten begonnen n.1. aanzienlijk te verminderen en na eenige maanden reeds werden zij bijzonder schaarsch, vermoedelijk tengevolge van den strengen winter. In het voorjaar vannbsp;1930 werd de toestand voor de kleine booten reeds dermate ongunstig, dat de opbrengst der vangsten de exploitatiekostennbsp;niet meer kon dekken en daarom een groot deel dier bootennbsp;moest worden opgelegd. Hiermede begon zich een crisis in hetnbsp;stoomtrawlvisscherijbedrijf te vertonnen. Aanvankelijk hieldnbsp;die crisis dus geen verband met den toentertijd reeds ongun-stigen economischen toestand in de landen met de afzetgebieden voor trawlvisch, doch was zij uitsluitend het gevolg vannbsp;algemeene wanvangst^) bij de kustvisscherij.” (205—50).

De bedrijfssituatie der Noordzeetrawlers (schelvischbooten), die vooral koers zetten naar de middelverre vanggebieden, vertoont een geheel ander karakter.

Hun vangst bestaat — wij merkten het elders reeds op — voornamelijk uit rondvisch (schelvisch, kabeljauw, koolvisch,nbsp;hake, leng, haring m-akreel e.a.) en slechts in zeer geringe matenbsp;uit platvisch (heilbot, tongschar).

Gaan wij nul aan de hand van de gegeven analyse het gedrag der economische elementen na betreffende deze variëteiten^ dan constateeren wij, dat verreweg de meeste der genoemde soorten aandeel hadden aan de geweldige vangstver-meerdering gedurende het jongste decennium. Alleen de kleine kabeljauw en de drie grootste sorteeringen van denbsp;schelvisch vormden hierop een uitzondering. De prijsverlagingnbsp;van de rondvischsoorten hield over het algemeen geen gelijkennbsp;tred met de daling van het algemeene prijsniveau; alleen denbsp;platvischvariëteit heilbot week ook van dezen algemeenennbsp;regel af.

Met deze gegevens voor oogen is het gemakkelijk, te beseffen, dat de reederijen, die Noordzeetrawlers uitrustten voor de vangst op de middelverre vischgronden, relatief minder vannbsp;de depressie te lijden hadden dan de ondernemingen met de

1) Volgens de Commissie verband houdende met de onrustbarende verarming van de vischgronden. (pag. 54).

-ocr page 202-

184

kusttrawlers. In tegenstelling met deze laatste reederijen zijn de eerstgenoemde bedrijven dan ook belangrijk minder gevoelig voor een ongunstige conjunctuurverandering. Tengevolge van hun ander karakter zijn zij derhalve in staat, krachtiger het hoofd te bieden aan de aanvallen, door de algemeennbsp;heerschende crisis op hun bedrijf gelanceerd.

De Commissie-Rijkens merkt bij de behandeling van de crisisverschijnselen dan ook op, dat, niettegenstaande de belangrijke vermindering in den loop der jaren van de grootere sor-teeringen der diverse vischsoorten, speciaal der schelvisch — volgens haar vermoedelijk te wijten aan den achteruitgang vannbsp;den vischstand, als gevolg van de intensieve bevissching vannbsp;de Noordzee —, de bedrijfsresultaten voor de Noordzeetraw-lers vóór 1930 nog zeer bevredigend waren, hetgeen vooral tenbsp;danken was aan de overvloedige vangsten van minderwaardigenbsp;visch en aan de omstandigheid, dat het prijsniveau, bij gebreknbsp;aan de vroeger meer gevraagde en duurdere categorieën vannbsp;grootere afmetingen, voor de kleinere sorteeringen belangrijknbsp;gestegen was. (205—50/51). ,,De ruime vangsten gaven, niettegenstaande de zeer lage vischprijzen, in vele gevallen nognbsp;een opbrengst, welke de reeders in staat stelde het bedrijf, zijnbsp;het dan dikwijls met moeite, aan den gang te houden.” (205—nbsp;53/54).

Vergelijken wij dus het weerstandsvermogen van de kusttrawlers ten aanzien van de ongunstige conjunctuurinvloeden met dat van de Noordzeetrawlers, dan blijkt ons, dat de eerstenbsp;een zwakkere positie innemen.

Dit verschijnsel is gemakkelijk te verklaren, wanneer wij bedenken, dat het vangobject der scholbooten overwegend uit de ,,fijne vischsoorten” bestaat. En daar een afnemen van denbsp;koopkracht tengevolge van een depressie allereerst merkbaarnbsp;is in de groepen met een hooger inkomen, die vooral de consumenten van de kostbare vischvariëteiten zijn, zal de prijsvermindering, ontstaan door de scherpe daling van de vraagnbsp;en nog geaccentueerd door de exportbelemmeringen, derhalvenbsp;een funesten invloed op de bedrijfsresultaten der kusttrawlersnbsp;uitoefenen.

-ocr page 203-

185

Daarentegen bevredigen de grove vischsoorten over het algemeen meer de behoeften van de groepen met lagere inkomens, waarvan de koopkracht tengevolge van een ingetreden crisis weliswaar daalt, doch niet in die mate, dat daardoor denbsp;vermindering van vraag naar het goedkoopere consumptie-ar-tikel groote afmetingen aanneemt.

Gezien tegen den achtergrond van de opbrengsten leidt dit alles tot de conclusie, dat een reederij met kusttrawlers in eennbsp;hausse-periode meer rendement maakt, terwijl in een baisse-periode de uitoefening van een bedrijf met Noordzeetrawlersnbsp;minder nadeelen biedt. Op grond van economische overwegingen zal een reederij haar vloot daarom zoowel uit scholbootennbsp;als uit schelvischbooten moeten samenstellen.

De verschillende reactie der diverse categorieën vaartuigen op ongunstige conjunctuurinvloeden komt heel goed tot uitingnbsp;in de resultaten van het onderzoek vanwege het Centraal Bureau voor de Statistiek naar den loonfactor in de exploitatiekosten van stoomtrawlers te IJmuiden.

Bij vergelijking van de besommingen met de exploitatiekosten bleek, dat over 1930 met verlies gevaren is: voor de drie verschillende typen (scholbooten, schelvischbooten en IJsland-booten) bedroegen de besommingen resp. 77,4 ®/o, 84,0 ®/o ennbsp;95,5 ®/o van de exploitatiekosten. Deze cijfers beteekenen, datnbsp;de kusttrawlers in 1930 geen afschrijving, rente, onderhoud ennbsp;assurantie (samen 22,8 ®/o) verdiend hebben, dat de Noordzeetrawlers geen afschrijving en rente verdienden en het onderhoud slechts gedeeltelijk konden dekken, terwijl de grootenbsp;trawlers de gunstigste resultaten opleverden en alleen de afschrijving (4,5 ®/o) niet maakten. Gemiddeld voor alle categorieën schepen was het verlies 14,4 ®/o van de exploitatiekosten,nbsp;zoodat niet gedekt werden: de afschrijvingen (4,6 ®/o) en denbsp;rente (3,4 ®/o), terwijl dan van de onderhoudskosten (10®/o) nognbsp;6,4 ®/o ongedekt bleef. (106—3).

Een helder inzicht in de bedrijfsresultaten van de verschillende vaartuigtypen verschaft ons ook tabel 32, welke het verloop van de gemiddelde bruto-besommingen per reisdag na 1934, in ronde getallen weergeeft.

-ocr page 204-

186

TABEL 32.

Gemiddelde bruto-besommingen in gld. per reisdag van de verschillende categorieën vaartuigen der groote trawlvisscherij ^).

1934

1935

1936

1937

1938

1939

IJslandbooten (boven 300 B.R.T.)

261

279

273

348

386

471

Croote Noordzeetrawlers (250-300 B.R.T.)

290

268

284

305

288

324

Kleine Noordzeetrawlers (200-250 B.R.T.)

212

204

209

242

242

249

Motortrawlers (± 200 B.R.T.)

176

168

185

212

218

242

Groote kusttrawlers (175-200 B.R.T.)

160

150

162

179

175

205

Kleine kusttrawlers (beneden 175 B.R.T.)

128

117

122

142

135

145

1) Cijfers van het Jaarverslag van de Vereeniging van Reeders van Vis-schersvaartuigen te IJmuiden, 1939.

Hoewel deze cijfers helaas niet teruggaan tot 1927, en het mij onmogelijk was, overeenkomstige gegevens over dit jaarnbsp;te verkrijgen, demonstreeren zij niettemin duidelijk, dat denbsp;grootste categorieën zich het beste gedurende de crisis wistennbsp;te handhaven, althans wat haar opbrengst betreft.

Het is te betreuren, dat er geen opgaven ter beschikking stonden betreffende het verloop der kosten voor de diversenbsp;vaartuigtypen, teneinde uit de analyse der kosten en hun onderlinge afwijkingen conclusies te trekken ten aanzien van hunnbsp;rentabiliteit. Immers, eerst dan zou de meer of minder gunstigenbsp;positie der onderscheiden categorieën trawlers tijdens de jongste depressie op klare wijze aan den dag treden.

Wanneer wij ons nu het verloop der crisisverschijnselen, zooals deze hierboven geschetst zijn, nader voor oogen stellen,nbsp;dringt zich als vanzelf de vraag aan ons op: ,,Welke zijn nunbsp;eigenlijk de diepere oorzaken van de prijsdalingen en van denbsp;verschuivingen in de samenstelling der vangsten?quot;

Teneinde hierop een verklarend antwoord te kunnen geven, zullen wij onze aandacht richten op twee cardinale elementen,nbsp;die in dit verband besproken dienen te worden, namelijk datnbsp;van den afzet en dat van de overbevissching. Wegens hetnbsp;groote belang van deze beide elementen, zullen wij de problemen, welke hiermede verband houden, afzonderlijk behandelen.

-ocr page 205-

187

B. De a f z e t.

1. Problemen van den afzet.

Wanneer wij de moeilijkheden onder oogen willen zien, waarmee de bedrijfstakken te kampen hebben, die zich bezignbsp;houden met een zeer bederfelijk product, dan behoeft het geennbsp;verwondering te wekken, dat de beperkte duurzaamheid aannbsp;het geheel een bijzonder karakter verleent.

Wij zagen reeds, in hoeverre en op welke wijze de mensche-lijke geest erin geslaagd is, de grenzen van de houdbaarheid van de aangevoerde hoeveelheden te verruimen. Dit neemtnbsp;evenwel niet weg, dat het product na verloop van tijd — afhankelijk van de weersomstandigheden, van het meer of minder rationeel toepassen van de conserveeringsmethode aannbsp;boord, in de veiling en bij den handel, alsmede van de outillage der gebruikte vervoermiddelen — snel in kwaliteit achteruitgaat en tenslotte volkomen waardeloos wordt. Deze omstandigheid brengt met zich mee, dat het artikel direct na denbsp;vangst met de grootste accuratesse behandeld dient te wordennbsp;en na aflevering aan de veiling via een goed functionneerendnbsp;distributiesysteem zoo spoedig mogelijk de consumenten moetnbsp;bereiken. Onhygiënische verzorging van het product in de verschillende stadia tusschen het net en den consument en eennbsp;vertraging in den aanvoer, met als gevolg een kwaliteitsvermindering, leiden noodwendig tot een lagere waardeering, innbsp;casu tot een daling van den prijs. (192).

Ondanks de ernstige waarschuwingen van De Veen, wiens groote verdienste het is, de bestaande toestanden telkenmalenbsp;aan een opbouwende critiek te onderwerpen tot voordeel vannbsp;alle betrokkenen, zoowel reeders als visschers, handelaren alsnbsp;consumenten, laat het productie-, distributie- en afzetsysteemnbsp;te dien aanzien in ons land nog in vele opzichten te wenschennbsp;over.

Een ander probleem, verbonden aan den afzet, is de groote onregelmatigheid van omvang en samenstelling der vangsten,nbsp;krachtens het wezen van het productieproces, en de daarmeenbsp;gepaard gaande fluctuaties van den prijs, zoowel van de ver-

-ocr page 206-

188

schillende vischsoorten afzonderlijk als van alle variëteiten tezamen. Niet alleen de jaarlijksche en de maandelijksche, maar ook de dagelijksche aanvoeren vertonnen een bijzondere wisselvalligheid.

Naar het schijnt, is de eenige regelmaat in het overigens grillige beeld de vermeerdering van het aanvoerquantum opnbsp;de Maandagen, hetgeen vermoedelijk verband houdt met denbsp;omstandigheid, dat de bemanningen der kleine trawlvaartuigen,nbsp;teneinde het week-end thuis te kunnen doorbrengen, vooral dennbsp;Zaterdag als dag van thuiskomst reserveeren, zoodat de vangstnbsp;dan op Maandag in den afslag komt, alsmede met het feit, datnbsp;de consumenten speciaal op Maandagen meer voorkeur hebbennbsp;voor visch. Tengevolge van de meerdere vraag naar verschenbsp;zeevisch op Vrijdag (vastendag) schijnt er gewoonlijk ook opnbsp;de Woensdagen een grootere aanvoer in de afslaghallen tenbsp;komen. (192).

Wanneer wij voorts nog bedenken, dat de vraag naar en de waardeering van de diverse variëteiten door de verschillendenbsp;consumenten in belangrijke mate uiteenloopen, terwijl ook denbsp;heterogene samenstelling van den aanvoer, naar soort, afmeting, kwaliteit en herkomst (vischgronden), de verscheidenheidnbsp;nog accentueert, dan komen de moeilijkheden van het distributie- en afzetsysteem wel op duidelijke wijze naar voren.

Twee middelen zijn er aan te wijzen, geschikt om aan de na-deelige gevolgen, voortvloeiende uit de onregelmatigheid van den aanvoer, eenigermate het hoofd te bieden.

In de eerste plaats moet hier genoemd worden de totstandkoming van een regeling tusschen reeders en handelaren, waarbij de eersten, voorzoover zulks in hun vermogen is — en hiervoor is noodzakelijk een voortdurend draadloos contact tusschen reeder en schipper, in casu het aanwezig zijn aan boord van de schepen van een radio-zend- en ontvanginstallatie — inlichtingen verstrekken omtrent het aantal vaartuigen, dat dagelijks zal binnenloopen en omtrent de samenstelling der vangstnbsp;van deze schepen, terwijl de laatsten bij benadering een opgave doen van de te verwachten vraag. De aanvoer van denbsp;kleine trawlvaartuigen kan dan gereguleerd worden door het

-ocr page 207-

189

uitvaren op gelijkmatige wijze over de verschillende dagen te verdeelen. Weliswaar zal door deze overeenkomst geen af-doende regeling van het aanvoerquantum te realiseeren zijn,nbsp;maar toch zal een effectieve samenwerking tusschen de genoemde groepen — noodzakelijke voorwaarde voor het aanwenden van het boven aangegeven middel — de nadeelige gevolgen van de hevige marktfluctuaties eenigermate verzachten.

In de tweede plaats kan in dit verband vermeld worden de vooral in het buitenland (Duitschland!) toegepaste methode,nbsp;namelijk die van den afzet van de bederfelijke waar naar denbsp;visch-conservenindustrieën, waaronder men verstaat ,,solchenbsp;Betriebe, die sich mit der Weiterverarbeitung der frischen See-fische zu Fischfilets, Raucherwaren, Marinaden, Konservennbsp;Oder Klippfisch befassen, in weiterem Sinn dann aber auch dienbsp;Verarbeitung von Fischabfallen zu Fischmehl oder anderennbsp;Produkten,” (222—127).

Door het opnemen van de productie-overschotten zijn deze bedrijven van groote beteekenis, daar zij niet alleen een regu-leerende functie uitoefenen, doch tevens een stimulans zijn totnbsp;vergrooting van de vischconsumptie ten gevolge van het feit,nbsp;dat zij allerhande smakelijke artikelen ten gunste van de voedselvoorziening op de markt brengen. ,,Pour l'avenir, il fautnbsp;tenir compte que 1'industrie de la pêche a, dans la conserverie,nbsp;un régulateur du débouché comme aucune autre industrie n'ennbsp;possède.quot; (191—25).

Een derde moeilijkheid, waarmee de betrokken productie-takken te kampen hebben, is de wisselvalligheid van de vraag.

In ander verband merkten wij reeds op, dat deze in het zomerseizoen (de ,,maanden zonder rquot;!) aanmerkelijk geringernbsp;is dan in het winterseizoen, op koude dagen grooter dan opnbsp;warme dagen, terwijl zij bovendien op Maandagen en vooralnbsp;op Vrijdagen een belangrijke vermeerdering te zien geeft. Dezenbsp;feiten, gevoegd bij de omstandigheid, dat de behoefte aannbsp;visch in sterke mate beïnvloed wordt door het prijsniveau vannbsp;de substitutie-goederen (vleesch, eieren), verleenen aan denbsp;vraag een bijzonder onregelmatig karakter.

-ocr page 208-

190

2. Export.

Teneinde de crisisjaren ten aanzien van den export in de juiste proporties te beschouwen, gaan wij aan de hand vannbsp;grafiek VII na, in welke richtingen de uitvoer van verschenbsp;zeevisch, het vangobject der trawlvisscherij, zich in den loopnbsp;der jaren bewogen heeft. De in deze grafiek weergegevennbsp;waarden hebben betrekking op den totalen export van de versche zee-vischsoorten gezamenlijk. Gespecificeerde uitvoercij-fers naar de diverse variëteiten zijn helaas niet bekend.

De jaren van 1902 tot en met 1914 kenmerken zich, zij het ook met eenige fluctuaties, door een belangrijk toenemen vannbsp;den export, die zich voornamelijk op Duitschland en Belgiënbsp;oriënteerde. Voor dit laatste land valt er echter na 1912 eennbsp;achteruitgang te bespeuren. De sterke stijging van de curvenbsp;voor Duitschland is frappant. De relatief gunstige ligging vannbsp;het jonge centrum IJmuiden ten opzichte van de Duitschenbsp;haven Wesermünde met betrekking tot de vischvoorzieningnbsp;van de bevolkingsagglomeraties in het industriegebied vannbsp;Rijnland en Westphalen en de uitstekende elasticiteit van hetnbsp;verkeersapparaat — het vervoer van het bederfelijke product is hoofdzakelijk op spoorwegverbindingen aangewezen —,nbsp;gevoegd bij de omstandigheid, dat aan den handel, welke voornbsp;een groot deel uit consignatie bestaat, vrijwel geen beperkendenbsp;bepalingen vanwege het buitenland in den weg werden gelegd, geven hiervoor een gemakkelijke verklaring. ,,Im Rhein-und Ruhrgebiet war die hollandische Konkurrenz teilweise sonbsp;stark, dasz der deutsche Seefischabsatz fast unterbunden war.”nbsp;(7—69).

De trawlervloot stelde zich in genoemde periode dan ook in op deze gezonde buitenlandsche vraag. De vangsten, toegenomen door de gestadige expansie van de vloot, konden op vlottenbsp;wijze van de hand worden gedaan.

De periode van 1915 tot en met 1920, die in sterke mate be-influenceerd werd door de oorlogsomstandigheden, vertoont een geheel bijzonder karakter, zooals de grafiek duidelijk tenbsp;zien geeft.

De jaren 1915 en 1916 kenmerken zich door een uitermate

-ocr page 209-

191

snelle vermeerdering van den uitvoer; in het laatste jaar bereikte deze zelfs het fabelachtig hooge bedrag van rond 67,9 millioen k.g.! Niettegenstaande de Engelsche regeering telkensnbsp;op verschillende wijze den vischhandel in moeilijkheden bracht,nbsp;wat dikwijls heftige protesten van Duitsche zijde tengevolgenbsp;had, richtte de export zich voor het grootste gedeelte naarnbsp;Duitschland, waar de zendingen bij gebrek aan eigen recht-streekschen aanvoer met graagte ontvangen werden.

De curve van den uitvoer naar België vertoont, ofschoon er nog wel enkele kleine perioden van bloeienden handel voorkwamen, daarentegen een continuatie van de sinds 1912 ingezette daling, tengevolge van het feit, dat vrijwel alle marktennbsp;door stremming of storing van het verkeer onbereikbaar waren.

Hoewel het risico groot was, leverde de consignatiehandel met Engeland in 1915 somwijlen goede resultaten op; in 1916nbsp;werd deze evenwel tot een minimum gereduceerd.

De cijfers betreffende de jaren 1917 en 1918 weerspiegelen den oorlogstoestand in optima forma; de export daalt van 67,9nbsp;millioen k.g. in 1916 tot 2 millioen k.g. in 1918. De contractennbsp;aangaande den uitvoer van de vangst, met de Engelsche ennbsp;Duitsche regeeringen gesloten, kwamen door de tegenstrijdigenbsp;belangen uitermate moeilijk tot stand en waren bovendiennbsp;slechts van korten duur, daar de beide mogendheden elkandernbsp;geen extra voordeelen gunden. De bepaling van de Nederland-sche regeering, in den loop van 1917 uitgevaardigd^ dat geennbsp;visch voor export beschikbaar mocht worden gesteld dan nadat de binnenlandsche handel door den inkoop van visch tegennbsp;Z-g. ,,grensprijzen'’ in zijn behoefte had voorzien, alsmede hetnbsp;op 15 November 1917 afgekondigde uitvaarverbod voor stoom-visschersvaartuigen, hadden uiteraard een groote inkrimpingnbsp;van den export tengevolge. Het verbod van allen vischuitvoer,nbsp;uitgevaardigd in 1918 ter leniging van den stijgenden voedsel-nood in ons land, gaf aan den export tenslotte den genadeslag.

In 1919, het eerste jaar na den oorlog, is het Nederlandsche productie-apparaat geheel gereed om het bedrijf weer te hervatten, terwijl de behoefte aan versche zeevisch in de overigens verarmde, vroegere consumptiegebieden nog groot is. Wij

-ocr page 210-

192



-ocr page 211-

193

constateeren dan ook, niettegenstaande de vele handelsmoeilijkheden in verband met de daling der buitenlandsche valuta, vooral van den markenkoers, een belangrijke vermeerderingnbsp;van den uitvoer, zoowel naar Duitschland als naar België. Vannbsp;een geregelden exporthandel op Engeland is echter nog geennbsp;sprake.

Het jaar 1920 vertoont weer een ander beeld. Tengevolge van den lagen koers der buitenlandsche valuta en de sterknbsp;verminderde koopkracht in de voornaamste afzetlanden aannbsp;den eenen kant, en tengevolge van de felle concurrentie doornbsp;de toegenomen vangsten van het vergroote Duitsche productieapparaat, nog gestimuleerd door tariefbegunstiging bij vervoernbsp;van de door Duitsche trawlers aangebrachte, goedkoopenbsp;,,Noordvisch'' op de spoorwegen, aan den anderen kant, konden er slechts beperkte hoeveelheden trawlvisch worden geëxporteerd. Speciaal door de beide eerstgenoemde oorzakennbsp;liep ook de uitvoer naar België terug.

Behoudens enkele fluctuaties, valt er gedurende de periode van 1921 tot en met 1930 in de curve, welke den totalen exportnbsp;weergeeft, een duidelijke stijging te onderkennen.

De hoeveelheid van onze visscherijproducten, waarvoor in Duitschland debiet gevonden kon worden, blijft als gevolg vannbsp;de voor 1920 genoemde oorzaken tijdens de eerstvolgendenbsp;jaren, tot 1924, nog zeer gering, terwijl daarentegen de Duitschenbsp;aan- en invoer in IJmuiden belangrijk vermeerdert, hetgeennbsp;vanzelfsprekend een krachtige concurrentie in het leven roept.nbsp;Eerst na het tot stand komen van een stabielen markenkoersnbsp;in 1924 en tengevolge van de stijgende koopkracht van hetnbsp;Duitsche volk, valt er een aanmerkelijke verbetering in dennbsp;afzet naar Duitschland te constateeren, hoewel het peil vannbsp;voor den oorlog niet meer bereikt wordt. Dit is eensdeels eennbsp;gevolg van de machtige expansie van het Duitsche productieapparaat, dat enorme quanta relatief goedkoope visch, in denbsp;noordelijke wateren bemachtigd, zoowel voor de consumptienbsp;als voor de conserveeringsindustrie aflevert, anderdeels eennbsp;gevolg van de speciale spoorwegtarieven van de Duitschenbsp;havencentra naar de afzetgebieden.

13

-ocr page 212-

194

Ging dus een groot gedeelte van het Duitsche debiet, vergeleken met den voor-oorlogschen tijd, voor den exporthandel verloren, de Belgische markt bleef, niettegenstaande verschillende beperkende bepalingen en afzetmoeilijkheden, veroorzaakt door den lagen stand der valuta, volkomen intact, alnbsp;vertoont de curve van dien uitvoer dan ook een eenigszins onrustig beeld. De faciliteiten voor het vervoer op de Nederland-sche spoorwegen in den vorm van speciale tarieven, in 1922,nbsp;was mede een stimulans tot export naar onze zuidelijke nabuur-staten België en Frankrijk.

Ook de export naar Engeland was in genoemde periode van beteekenis als vergoeding voor het verlies van het Duitschenbsp;afzetgebied. De handel beperkte zich vooral tot de ,,fijne visch-soorten”, op bestelling van groothandelaren in Londen geleverd. Na 1928 vertoont de curve van dezen uitvoer evenwelnbsp;een scherpe daling. „Reeds in den loop van 1929, nog vóór hetnbsp;intreden van de economische crisis, kwamen de exporteurs opnbsp;Londen voor groote moeilijkheden te staan, omdat de vangstnbsp;van de door Engeland in het bijzonder gevraagde vischsoorten,nbsp;voornamelijk tong en schol, dermate was achteruitgegaan, datnbsp;de aanvoer ten eenenmale onvoldoende werd om de behoeftenbsp;van den export te kunnen dekken.” (205—42).

Wat den uitvoer naar Frankrijk betreft, deze heeft zich tengevolge van allerlei belemmeringen (hooge invoerrechten, lagen koers der valuta) tot 1927 slechts matig kunnen uitbreiden, maar na dit jaar, vermoedelijk dank zij den beteren koersnbsp;van den franc, die een vaste basis voor den handel schiep, namnbsp;hij in belangrijke mate toe. Vooral de export van tong naarnbsp;genoemd land, speciaal naar Parijs, werd van groote beteekenis. ,,In 1928—1930 bedroeg de uit IJmuiden per spoor verzonden hoeveelheid visch naar Frankrijk reeds 11,8 en 12,3 ennbsp;13,4 pet. van het totale vischvervoer per spoor uit deze plaats,nbsp;terwijl dit percentage in de jaren vóór 1928 hoogstens slechtsnbsp;op 5 kwam en meestal nog ver daaronder bleef. Daarbij valt nognbsp;op te merken, dat het percentage van de waarde van den visch-export naar Frankrijk belangrijk hooger was dan de genoemdenbsp;cijfers, aangezien dit land het grootste deel der fijne, dus duur-

-ocr page 213-

195

ste visch afnam. De sterk toegenomen export naar Frankrijk van deze vischsoort had uiteraard ook een zeer gunstigennbsp;invloed op den prijs van de tong uitgeoefend.quot; (205—49).

Wanneer wij nu de geschetste periode van stijgenden export vergelijken met die van 1902 tot en met 1914, dan blijk-t ons, datnbsp;de laatstgenoemde vooral gebaseerd was op den alleszins domi-neerenden uitvoer naar Duitschland en België, terwijl de afzetnbsp;zich in de periode van 1921 tot en met 1930 in meer of minderenbsp;mate verspreidde over België, Duitschland, Engeland en Frankrijk, waarbij dan ook nog Zwitserland genoemd kan worden.nbsp;Een treffend beeld hiervan verschaft ons tabel 33, welke dennbsp;ontwikkelingsgang van den vischexport per spoor van IJmui-den weergeeft — en het overgroote gedeelte van den uitvoernbsp;geschiedt met gebruikmaking van dat transportmiddel.

TABEL 33.

Trawl-vischvervoer per spoor, onderscheiden naar de afzetgebieden en uitgedrukt in procenten^).

Jaar

Nederland

Duitschland

België

Frankrijk

Engeland

Zwitserland

1900

54,0

21,0

25,0

_

_

1905

45,5

31,5

21,5

1,5

0,02

1910

37,6

35,0

26,7

0,6

0,07

1915

32,8

58,7

6,7

0,9

1920

59,8

5,5

32,0

0,9

1,7

1925

49,4

13,3

24,7

4,7

7,6

0,3

1930

30,3

13,4

34,9

13,4

6,9

1,1

1935

54,7

5,6

13,6

19,0

3,8

3,3

1938

56,4

6,7

11,4

14,4

8,7

2,4

1) Cijfers van de Jaarverslagen van het Staatsvisschershavenbedrijf te IJmuiden.

Beschouwen wij tenslotte nog de crisisperiode van 1931 tot en met 1939, die duidelijk de trekken vertoont van een inkrim-penden export, speciaal gedurende de eerste drie jaren.

Op de Belgische en Luxemburgsche markten wordt de import van trawlvisch belemmerd door invoerrechten en contingen-teeringsmaatregelen, terwijl onze export naar het eerstgenoemde land sinds 1934 bovendien nog ongunstig wordt beïn-

-ocr page 214-

196

fluenceerd door vastgestelde maten, die het product moet hebben om te kunnen worden ingevoerd. Deze feiten, gevoegdnbsp;bij de omstandigheid, dat in het Belgische afzetgebied een fellenbsp;concurrentie van de Scandinavische landen gevoeld wordt,nbsp;maken het wel evident, dat de betrokken curve van den exportnbsp;een belangrijke daling te zien geeft.

De teruggang van den uitvoer naar Duitschland, in 1930 reeds ingezet, vertoont sindsdien een continuatie, tengevolge vannbsp;tariefbegunstiging voor het spoorvervoer van de visscherij-centra naar het achterland, contingenteeringen en belemmeringen van het deviezen ver keer.

De toestand met betrekking tot Engeland is evenmin rooskleurig, daar ook hier de sinds 1928 ingetreden daling van den export wordt voortgezet, veroorzaakt door de hooge invoerrechten en geaccentueerd door den lagen koers van het pondnbsp;sterling.

Ook de Fransche grenzen zijn grootendeels voor onze trawl-visch gesloten: hooge tariefmuren en contingenteeringsmaat-regelen belemmeren in sterke mate den export naar dit land en brengen vooral schade toe aan den uitvoer van de fijne visch-soorten.

Recapituleerend kunnen wij dus vaststellen, dat de visch-export naar onze buren, die zich meer en meer gingen toeleggen op de voorziening in de binnenlandsche behoefte door een eigen trawlervloot, vrijwel geheel werd afgesneden door invoerverboden, contingenteeringen, verhoogingen van invoerrechten, differentieele vrachttarieven, betalingsmoeilijkhedennbsp;en door depreciatie van valuta in de afzetgebieden en in de con-curreerende productielanden. Hoezeer het inkrimpingsprocesnbsp;voortgeschreden is, geeft onderstaande tabel op schrijnendenbsp;wijze weer.

Toont het jaar 1939 ten opzichte van 1927 een gemiddelde uit-voervermindering van 82 ®/o, de export naar den eertijds zoo belangrijken afnemer Duitschland daalt met 89®/o, terwijl dienbsp;naar Frankrijk, met een teruggang van 66 ®/o, nog het minstnbsp;ongunstige cijfer te zien geeft.

Een ontstellende achteruitgang dus! De gevolgen zouden dan

-ocr page 215-

197

TABEL 34.

Indexcijfers van den export^ uitgedrukt in k.g. (1927=100).

Jaar

Duitschland

België-

Luxemburg

Groot-

Brittannië

Frankrijk

Totaal

1927

100

100

100

100

100

1928

73

102

103

122

98

1929

98

102

85

142

104

1930

85

138

47

149

109

1931

66

130

31

129

95

1932

36

90

14

123

67

1933

17

29

10

58

30

1934

15

36

11

87

37

1935

11

24

17

77

29

1936

8

19

18

81

27

1937

13

20

31

78

31

1938

14

22

29

52

27

1939

11

15

25

34

18

ook niet uitblijven. Immers, hoewel de vroegere afzetlanden tot een vrijwel hermetische sluiting van hun grenzen overgingen, bleef het Nederlandsche productie-apparaat doorgaan metnbsp;het brengen van groote hoeveelheden demersale visch aan denbsp;markt te IJmuiden. De groote vraag zal dus zijn: zullen dezenbsp;enorme quanta, hetzij voor consumptie, hetzij voor conservee-ringsindustrieën, een gereeden afzet vinden op de binnenland-sche markt? De beantwoording van deze vraag zullen wij innbsp;het volgende trachten te geven.

3. Binnenlandsch verbiuik.

Het is moeilijk, een analyse te geven van het verbruik van versche zeevisch in ons land, aangezien er hieromtrent geennbsp;nauwkeurige cijfers beschikbaar zijn.

De meest doeltreffende methode om enkele bruikbare gegevens te dien aanzien te bekomen, wordt gevolgd in de berekeningswijze van de Jaarverslagen van de Vereeniging van Reeders van Visschersvaartuigen te IJmuiden, waarin sindsnbsp;enkele jaren een opgave betreffende het binnenlandsch verbruik gepubliceerd wordt. Hierbij wordt de totale aanvoer vannbsp;Nederlandsche en buitenlandsche vaartuigen vermeerderd met

-ocr page 216-

198

Tiet ingevoerde quantum, van welke som daarna afgetrokken wordt de hoeveelheid, die in totaal naar alle landen tezamennbsp;is geëxporteerd. Het restant geeft dan bij benadering aan hetnbsp;binnenlandsch verbruik, niet alleen voor de consumptie, maarnbsp;ook_ zij het in geringe mate, voor de verdere bewerkings-industrie. Het ligt voor de hand, dat de aldus verkregen cijfersnbsp;slechts met de noodige reserve geïnterpreteerd kunnen worden.

Volgens genoemde opgave vertoont het verloop van den binnenlandschen afzet van trawlvisch slechts matige veranderingen en bedraagt in de jaren 1925, 1930, 1935 en 1939 resp.nbsp;rond 19,7 millioen k.g., 23 millioen k.g., 29 millioen k.g. en 29,8nbsp;millioen k.g..

Een duidelijk inzicht in de consumptie van trawlvisch in ons land gedurende de periode van 1921 tot en met 1938, en denbsp;problemen, welke daarmede samenhangen, geeft ons Hilde-brandt in zijn artikel: ,,Analyse van het vischverbruik in Nederlandquot;, gepubliceerd in 1941. (59—42/45). Enkele punten uitnbsp;dit belangwekkend betoog laten wij hier volgen.

Na enkele fluctuaties vertoont het verbruik in de eerste tien jaren tot 1931 een geleidelijke stijging tot 4 k.g. per hoofd,nbsp;daarna een snellen achteruitgang tot 3 k.g. per hoofd in hetnbsp;stakingsjaar 1933, terwijl sinds 1934 weer een toeneming totnbsp;4,15 k.g. per hoofd in 1938 te constateeren valt, waarschijnlijknbsp;verband houdende met de stijging van het gemiddelde inkomennbsp;der bevolking en met de voortgezette daling van de visch-prijzen.

Als de belangrijkste factoren, die het binnenlandsch verbruik beïnfluenceerd hebben, worden genoemd: de kosten van levensonderhoud, het prijsverloop van versche zeevisch, het verloopnbsp;van het nationale inkomen, het prijsverloop van vleesch en hetnbsp;prijsverloop van boterolie (visch wordt hier te lande veelal innbsp;gebakken vorm genuttigd).

De groote afhankelijkheid bij het verbruik van trawlvisch van het verloop der inkomens is niet alleen van belang als indi-

1) Alleen het gebruik van versche haring wordt niet in de beschouwing betrokken.

-ocr page 217-

199

catie voor de gevoeligheid voor conjunctuur van het trawl-visscherijbedrijf — en wij vermeldden reeds de reactie van de sociale groep op conjunctuurveranderingen —, doch heeftnbsp;tevens beteekenis voor den afzet. Immers, in jaren van stijgende economische activiteit zal de consumptie min of meernbsp;vanzelf toenemen, zoodat propaganda ter vergrooting van hetnbsp;vischverbruik dan een dankbare taak is, terwijl die in baisse-perioden juist weinig succes kan boeken.

Tenslotte komt genoemd schrijver tot de conclusie, dat de visch in Nederland nog steeds niet als een onmisbaar bestanddeel van een goede volksvoeding wordt beschouwd en derhalvenbsp;veel te weinig geconsumeerd wordt. Deze gevolgtrekking isnbsp;volkomen gewettigd, als wij bedenken, dat het verbruik vannbsp;versche zeevisch per hoofd der bevolking in de ons omringendenbsp;landen veel grooter is: in 1938 bedroeg de hoeveelheid hiervan in Engeland ± 25 k.g.. in Duitschland ± 12 k.g. en innbsp;Frankrijk ± 8 k.g.. (35—1244).

De klacht, door Hildebrandt in 1941 geuit, is echter niet nieuw. Wie de literatuur over dit onderwerp aandachtig naleest,nbsp;verneemt telkens weer hetzelfde refrein.

Zoo schrijft Bottemanne in 1911: i,Het feit moet worden geconstateerd, dat de visch nog volstrekt niet als volksvoedsel kan worden beschouwd, hoe vreemd zulks wellicht ook mogenbsp;schijnen, gegeven de omstandigheid, dat Nederland van oudsnbsp;een belangrijk vischproduceerend land is geweest.quot; (17—547).

Het besef, dat een sterke nationale markt van groote beteekenis moet worden geacht, zoowel gezien uit het oogpunt van de volksgezondheid als ter verkrijging van een vaste basis voornbsp;het visscherijbedrijf — specialisatie van den afzet in het buitenland heeft in verband met de eventualiteit van een wijziging in de handelspolitiek immers een gevaarlijke zijde —,nbsp;komt in klaren vorm tot uiting in het in 1914 verschenen ,,Rapport omtrent de bevordering van het vischgebruik in Nederlandquot;, door de Visscherij-inspectie in opdracht van den Ministernbsp;van Landbouw, Nijverheid en Handel ingesteld. (18; 19). Denbsp;richtlijnen ter stimuleering van het vischgebruik hierin aangegeven, de oprichting in de oorlogsdagen van het ,,Centraal

-ocr page 218-

200

Bureau voor den af zet van visscherijproducten” en in 1923 van het „Nationaal Comité voor Vischpropagandaquot;, alsook de instelling in 1936 van de „Commissie tot bevordering van hetnbsp;vischgebruik in Nederland”, met financieele hulp van het Land-bouw-Crisisfonds, hebben weinig bijgedragen tot verruimingnbsp;van de vischconsumptie, getuige; de bovengenoemde opgavenbsp;omtrent het vischverbruik.

In nummer 33 van de Verslagen en Mededeelingen van de Afdeeling Visscherijen voor het jaar 1938, heet het dan ook:nbsp;,,Alhoewel naar globale berekening de consumptie van vischnbsp;hier te lande geleidelijk toeneemt, is deze door middel van doelmatige propaganda nog voor belangrijke uitbreiding vatbaar.”nbsp;(207).

Ofschoon een onderzoek naar de oorzaken van de geschetste situatie buiten het kader van deze verhandeling valt — het uitgebreide terrein van afzet, distributie, consumptie en visch-conservenindustrie zou een afzonderlijke studie vereischen —,nbsp;willen wij niettemin volledigheidshalve de belangrijkste hiervan kort naar voren brengen.

Terecht merkt Van Renesse op, dat de diepere oorzaak van het geringe vischgebruik wortelt in den ontwikkelingsgang vannbsp;onze trawlvisscherij. Vond de oude schrob-netvisscherij overwegend haar afzet in de kuststreken, bij de verandering vannbsp;het bedrijf in dat Van de groote trawlvisscherij konden dezenbsp;gebieden de zich steeds uitbreidende quanta demersale vischnbsp;te eenenmale niet meer opnemen, zoodat de bevolkingsagglo-meraties der Duitsche industriecentra, ten opzichte van IJmui-den gunstig gelegen, de aangewezen afzetgebieden werden.nbsp;Het uitbreidingsproces van de groote trawlvisscherij hield gelijken tred met dat van den exporthandel, en daar de ontwikkeling zich snel voltrok, werd er geen behoefte gevoeld aannbsp;een verruiming van het debiet in eigen land, met als gevolg,nbsp;dat in het te dien aanzien verwaarloosde binnenland de detailhandel over het algemeen in een uiterst primitieven toestandnbsp;bleef verkeeren. De tijden van vrijen export namen echter eennbsp;keer en de gevolgen bleven niet uit! (145—1133).

Als verdere oorzaken van de geringe vischconsumptie zijn

-ocr page 219-

201

nog aan te wijzen: de zeldzame toepassing van de visch-con-servenindustrie, de hooge detailprijzen, de nog voor verbetering vatbare kwaliteit van het product, de onregelmatige distributienbsp;en tenslotte het niet op efficiënte wijze toepassen van de propagandamethoden. (145—1133; 205—44; 123—77).

In hoeverre deze oorzaken nu haar invloed hebben doen gelden, doet hier niet ter zake. Het meest belangrijke, dat wij uit het bovenstaande kunnen opmaken, is wel, dat de binnenland-sche markt voor versche zeevisch tot op heden uitermate beperkte afzetmogelijkheden biedt en in geen enkel opzicht innbsp;staat is, ruim aangeboden hoeveelheden op te nemen.

4. Conclusie.

Na het voorafgaande is het gemakkelijk, een gevolgtrekking te maken. De groote quanta demersale visch, door het Neder-landsche productie-apparaat aan de veiling gebracht, kondennbsp;noch in het buitenland, noch in het binnenland — en hier roerennbsp;wij dan tenslotte de diepere oorzaak van de elders geconstateerde prijsdalingen aan — een gereeden afzet vinden, met alsnbsp;hoodlottig gevolg den diepen val van het prijsniveau der trawl-visch, nog verergerd door de algemeene prijsvermindering opnbsp;de levensmiddelenmarkt.

Ziehier een der groote problemen, waarmee het trawl-vis-scherijbedrijf in de jongste depressieperiode zoo moeizaam te kampen had. Het productie-apparaat was voor de bedieningnbsp;van een zoo sterk ingekrompen afzetgebied te groot geworden.

C. Het probleem der overbevissching.

1. Algemeen.

,,Hoe staat het eigenlijk met den vischrijkdom der vanggebieden? Zijn deze dermate intensief geëxploiteerd, dat zij het stadium van uitputting bereikt hebben? Zoo ja, welke zijn dannbsp;de praegnante kenmerken van die uitputting van de organischenbsp;provisie der zee?quot; Ziehier de vragen, die telkenmale, dikwijlsnbsp;uit den nood der omstandigheden, opkwamen bij de sociale

-ocr page 220-

202

groep, welker bedrijf in laatste instantie berust op een ,,occupation destructivequot;.

Het stellen van deze vragen behoeft geen verwondering te wekken, wanneer wij bedenken, dat het productievermogennbsp;der vischgronden in zekeren zin een barometer is voor de rentabiliteit van het visscherijbedrijf. Immers, „no operation isnbsp;more hopelessly wasteful than towing a trawl over groundsnbsp;which do not hold fish.” (69—203).

Daarom willen wij ons thans een oogenblik verdiepen in het veel omstreden vraagstuk der overbevissching. Niet, om denbsp;zeer omvangrijke literatuur^ van verschillende zijde aan dit feitelijk biologische probleem gewijd, nog met één werk uit tenbsp;breiden, doch uitsluitend, om via een analyse van het daartoenbsp;beschikbare statistische materiaal inzicht te verkrijgen in dennbsp;toestand van den vischrijkdom der Nederlandsche trawl-visch-gronden, teneinde de beteekenis hiervan voor het bedrijf tenbsp;kunnen belichten.

De niet te miskennen relatie tusschen de dierlijke voorraden der vanggebieden van de kleine en die van de groote trawl-visscherij, in aanmerking genomen de ligging dezer grondennbsp;en den elders besproken samenhang der hydrografische ennbsp;biologische factoren, maakt het noodzakelijk, de cijfers vannbsp;beide bedrijfstakken in grooter verband te beschouwen.

Alvorens na te gaan, in hoeverre de vanggronden van onze trawlvisscherij reeds de sporen van uitputting vertonnen, isnbsp;het gewenscht te onderzoeken, welken inhoud wij nu eigenlijknbsp;aan het begrip ,,overbevisschingquot; moeten toekennen, — ternbsp;vermijding van begripsverwarring, die toch al in zoo sterkenbsp;mate optreedt in het labyrint der betrokken literatuur. Bijnbsp;nadere beschouwing toch blijkt hierover allerminst eenstemmigheid te bestaan, evenmin als over de vraag, of het stadiumnbsp;van overbevissching reeds is ingetreden. Wij zullen trachten,nbsp;in korte trekken enkele der meest voorkomende meeningennbsp;tegenover elkander te plaatsen.

Allereerst verdient dan vermelding de definitie van Heincke, die onder „overbevisschingquot; het volgende verstaat: „dauerndenbsp;Abnahme der gesamten jahrlichen Fangmengen einer Fischart

-ocr page 221-

203

bei gleichbleibender oder gesteigerter Intensitat der Befi-schung; dauemde Abnahme der absoluten Menge der grossen alten Individuen einer Fischart; dauernde Zunahme der relati-ven Menge der kleinen jüngeren Individuen einer Art im Ver-haltnis zur Zahl der grosseren und alteren.quot; (55—1).

In tegenstelling met deze begripsbepaling, die in ons land o.m. door Tesch (184), De Veen (192), Redeke (143) en Vannbsp;Renesse (148) aangenomen wordt, geeft Russell in 1939, als inleiding tot een bewijs, langs empirisch-statistischen weg geleverd, dat de schelvischstand van de Noordzee geleidelijk aannbsp;in het stadium van ovërbevissching geraakt is, de volgendenbsp;omschrijving: ,,If we start with an unfished or virgin stock,nbsp;and gradually increase the amount of fishing, we get for somenbsp;time a continuously increasing yield, accompanied shortly by anbsp;decreasing catch per unit of fishing effort. But the yield doesnbsp;not go up in direct proportion to the amount of fishing; thenbsp;ascending curve of yield begins to flatten out, and there comesnbsp;a time when a maximum yield is obtained. Thereafter, if fishingnbsp;is still further increased, the total yield falls off. That is whatnbsp;we mean nowadays by overfishing — the state in which thenbsp;more you fish the less you catch.quot; (163—7).

Tot diezelfde formuleering van het begrip komt ook Bück-mann, die onder ,,overbevisschingquot; verstaat: ,,Den Zustand eines genutzten Fischbestandes in dem der Gesamtertrag beinbsp;jeder weiteren Steigerung der Befischungsintensitat zuriick-geht.quot; (26—23).

Tegenover de bovenstaande opvattingen, die uiteindelijk alle de mogelijkheid tot overbevissching ten aanzien van eennbsp;bepaalde vischsoort in een bepaald vanggebied inhouden —nbsp;zij het dan ook, dat de definities overigens uiteenloopen — staatnbsp;de theorie van Kyle, die in talrijke verhandelingen met scherpenbsp;critiek op zijn tegenstanders het belangwekkende vraagstuknbsp;onder de oogen ziet.

Sprekende over het waargenomen verschijnsel, dat de Engel-sche stoomtrawlers op de Noordzee langzamerhand hun steven gaan richten naar nieuwe, rijkere vischgebieden, merkt hij op:nbsp;,,but this in no wise means, that the old grounds are deprived

-ocr page 222-

204

of their usual quantum of fish. It has to be remembered also, that theories with regard to the decrease of fish are of verynbsp;ancient standing, and though these theories and the groundsnbsp;on which they are based have changed their form and characternbsp;in different generations and centuries, they have one and allnbsp;been belied by the persistence and even increase of the fisheries.quot; (82—43/44). En later deelt Kyle mee, dat een verschuiving in de samenstelling der vangsten in de richting van denbsp;kleinere sorteeringen en een daling van de gemiddelde vangstnbsp;per reisdag in geen enkel opzicht indicaties zijn voor het bestaan van ,,overbevisschingquot; — een benaming, die overigensnbsp;niet meer als wetenschappelijk aanvaard kan worden en derhalve vervangen dient te worden door ,,intensieve bevis-sching” — getuige het feit, dat de visscherij bij voortduur winstgevend blijft en nog altijd op dezelfde hoogte staat als voorheen. (83—29).

Vragen wij onszelf nu af, welke gevolgtrekkingen er te maken zijn naar aanleiding van bovengenoemde opvattingennbsp;omtrent het probleem der overbevissching, dan moet allereerstnbsp;met klem de nadruk gelegd worden op het feit, dat het voornbsp;ons ten eenenmale onbelangrijk is, welke benaming gegevennbsp;wordt aan den toestand van uitputting der vischgronden. Ofnbsp;er gesproken wordt van ,,overbevisschingquot; of van ,,intensievenbsp;bevisschingquot;, doet hier niet ter zake. Het is voor ons onderzoeknbsp;slechts van belang, de realiteit der cijfers onder de oogen tenbsp;zien en op grond daarvan conclusies te trekken omtrent dennbsp;vischvoorraad der tiawlgebieden.

Gezien tegen den achtergrond der concrete feiten, wekt het geen verwondering, dat zelfs Kyle moet toegeven, dat de internationale visscherij-statistieken ten aanzien van de voorraden schol, tong en schelvisch ,,an unmistakeable decrease innbsp;the total quantities of each landed from the North Seaquot; aan-geven, met andere woorden, dat de stand dezer variëteiten innbsp;een critieken toestand verkeert, waaronder hij verstaat; ,,notnbsp;the possible exhaustion of the fisheries, but simply, that thenbsp;fisheries are coming more and more to depend upon the smaller classes and inferior kinds of fish.quot; (82—57/58).

-ocr page 223-

205

Welnu, dit onloochenbare feit, dat o.i. wel degelijk een symptoom is van uitputting van de vanggebieden voor wat denbsp;betrokken vischsoorten aangaat, is, zooals wij in het volgendenbsp;zullen zien, van verstrekkende beteekenis voor de resultatennbsp;van het bedrijf.

2. De vischstand in onze vanggebieden.

In verband met de omstandigheid, dat de Nederlandsche trawlervloot de verre vischgebieden slechts zeer sporadischnbsp;bezoekt, zullen wij in het onderstaande uitsluitend onze aandacht richten op den vischrijkdom van de nabije en de middel-verre vanggronden, in casu van het Noordzeegebied. Achtereenvolgens zullen wij weer de grove vischvariëteiten, de scholnbsp;en de edele vischsoorten in onze beschouwing betrekken. Tenslotte zullen wij dan nog een enkel woord wijden aan de z.g.nbsp;,,pufvisscherijquot;, speciaal met het oog op haar beteekenis voornbsp;het productievermogen van de trawl-vischgronden.

Beschouwen wij allereerst aan de hand van de tabellen 28 en 29 de rondvischvariëteiten.

Vergelijken wij de jaren 1938 en 1905 — tengevolge van de vermindering van de bevisschings-intensiteit gedurende denbsp;oorlogsperiode neemt het jaar 1920 een uitzonderlijke positienbsp;in —, dan blijkt, dat het gewichtsaandeel der genoemde soortennbsp;in de vangsten in sterke mate is toegenomen. Voor de variëteiten, die meer dan 5 */o van de vangsten uitmaken, zijn dezenbsp;bedragen voor de jaren 1905 en 1938 resp. 34,39 */o (op rekening van de beide kleine sorteeringen schelvisch, van de kabeljauw en van de wijting) en 76,15 ®/o (op rekening van denbsp;kleine schelvisch, de kabeljauw, de koolvisch, den makreel ennbsp;de versche haring). Een duidelijke verschuiving dus naar denbsp;meer noordelijk gevangen soorten!

Bij de schelvisch nemen de kleinste sorteeringen relatief in aantal toe ten koste van de grootste, en bij de kabeljauw zietnbsp;men een gestadige stijging in de vangst van groote variëteiten,nbsp;terwijl daarentegen de aanvoer van de kleinere soorten (gul)nbsp;sterke schommelingen vertoont.

Wij komen zoodoende tot de conclusie, dat de stand van de

-ocr page 224-

206

voornamelijk in de middelverre vanggebieden bemachtigde, relatief goedkoope rondvischvariëteiten nog behoorlijk te noemen is, uitgezonderd echter die der schelvisch, die duidelijknbsp;de sporen te zien geeft van een toenemende aantasting van denbsp;aanwezige provisie.

Een en ander komt geheel overeen met de betreffende cijfers in tabel 35, waarvoor de gegevens ontleend zijn aan de internationale visscherij-statistiek.

TABEL 35.

Aanvoer in Nederland, Engeland en Duitschland van kleine marktsorteeringen Noordzeevisch, uitgedrukt in procenten vannbsp;het totale gewicht^).

Periode

Schelvisch

Kabeljauw

Schol

Tong Tarbot

N

E

D

N

E

D

N

E

D

N

E

D

D

Gemidd.

1907—1916

48

53

39

51

37

36

88

45

53

21

24

31

42

Gemidd.

1917—1926

53

62

47

50

34

39

90

45

75

18

20

11

21

Gemidd.

1927—1936

81

84

89

49

41

35

92

74

89

53

43

28

22

1) Gegevens uit het Bulletin Statistique des Pêches Maritimes, Vol. XXVII (1937), pag. XXIX.

Behalve Russell, hierboven genoemd, komt ook Bowman ten aanzien van de schelvisch tot de conclusie, ,,that de presentnbsp;method of exploiting the haddock population of the North Seanbsp;plateau is a wasteful one, squandering the riches of years ofnbsp;good brood survival and unnecessarily accentuating the depressing effects following years of scanty brood production.quot;nbsp;(21-7).

Gaan wij nu na, wat de cijfers van de tabellen 28 en 29 ons te zeggen hebben ten aanzien van de schol, den typischen representant van de platvischfauna op de nabije vischgronden,nbsp;dan springt allereerst de scherpe daling van haar aandeel innbsp;de dagvangsten in het oog. In de jaren 1905 en 1938 bestondnbsp;resp. 35,03 ®/o en 5,36 ®/o van de vangst uit schol.

Echter niet alleen de relatieve beteekenis van deze visch-

-ocr page 225-

207

soort vertoont een groote vermindering, ook in absoluten zin geven de cijfers over de geheele linie een abrupte daling tenbsp;zien, met name voor de extreme afmetingen.

In de wijziging der vangsten constateeren wij hier dus niet alleen een terugloopen van de grootere afmetingen, doch tevensnbsp;een achteruitgang van de quanta der kleinste sorteeringen. Vannbsp;de jongere generaties blijft dus een steeds kleiner aantal individuen over, die nog gelegenheid vinden, om tot een ouderenbsp;generatie op te groeien, zoodat de schoivangst hoe langer hoenbsp;kleiner wordt en voor een steeds grooter deel gaat bestaan uitnbsp;visch, waaraan minder waarde wordt gehecht. (148—481).

De gevolgtrekking is nu gemakkelijk te maken: het productievermogen van de nabije vischgronden voor wat betreft de schol verkeert in een precairen toestand en vertoont reeds duidelijk de kenteekenen van uitputting, hetgeen een bevestigingnbsp;vindt in de betreffende cijfers der internationale visscherij-statistiek (tabel 35). Het lage percentage „kleine” exemplarennbsp;in de Engelsche schoivangst houdt vermoedelijk verband metnbsp;de ligging der woongebieden van de oudere generaties, speciaal onder de Britsche kust.

Sprekende over den invloed van de bevissching op den scholstand in de Noordzee, wijst Thursby-Pelham in 1939 opnbsp;het bestaan van een toestand van ,,overbevisschingquot;, waarvannbsp;hij zegt; ,,the conclusion is to be drawn, that the stock is overfished to so great an extent, that a further decline under thenbsp;present intensity of fishing is inevitable.” (187—62).

Bezien wij tenslotte de situatie van den rijkdom aan enkele karakteristieke vertegenwoordigers van de ,,fijne vischsoor-tenquot;: de tong, tarbot, griet en heilbot, die alle tot het plat-vischtype behooren.

Tabel 29 toont ons, dat de relatieve beteekenis dezer soorten ten opzichte van de totale vangst per reisdag daalt van 4,91 »/o in 1905 tot 2,39 «/o' in 1938.

Beschouwen wij nu tabel 28, dan blijkt, dat de absolute grootte van de tarbotvangst, niettegenstaande verschillendenbsp;fluctuaties, grootendeels afhankelijk van de productie in denbsp;broedjaren, eenigszins is toegenomen, dat de grietvangst is

-ocr page 226-

208

achteruitgegaan, terwijl de aanvoer van heilbot — één van de weinige platvischvariëteiten, waarvan het woongebied speciaalnbsp;op de middelverre vanggronden gelegen is — behoudens enkele schommelingen een markante stijging te zien geeft. Denbsp;daling van het percentage „kleinquot; in de marktsorteering dernbsp;Duitsche tarbotvangst (tabel 35) wijst ook op een alleszins gezonden vischstand.

Een ander beeld vertoont evenwel de tong, de belangrijke vischsoort van de nabije vischgronden.. Niettegenstaande talrijke fluctuaties loopen de gemiddelde vangsten per reisdag,nbsp;voornamelijk na 1927, over de geheele linie, d.w.z. voor allenbsp;afmetingen, terug, hetgeen een duidelijke aanwijzing is voornbsp;het feit, dat de tongstand in een gevaarlijk stadium van destructie is gekomen. De cijfers van tabel 35, die voor de tongnbsp;een sterke stijging van de sorteering ,,kleinquot; te zien geven,nbsp;spreken eveneens een duidelijke taal.

De resultaten van het onderzoek betreffende de relatief dure, edele vischvariëteiten resumeerende, komen wij zoo tot denbsp;conclusie, dat de vischrijkdom voor enkele soorten behoorlijknbsp;te noemen, is, terwijl voor andere categorieën reeds duidelijknbsp;de symptomen van uitputting te onderkennen zijn.

Verkregen wij van den vischrijkdom der trawl-vischgronden een niet bijzonder opwekkend beeld ten aanzien van verschillende variëteiten, de werkelijke toestand is in den grond dernbsp;zaak nog ongunstiger, en wel om de volgende reden. Enormenbsp;hoeveelheden ondermaatsche, voor menschelijke consumptienbsp;nog ongeschikte visch, in de trawlnetten vergaard, komen nietnbsp;aan de veiling, en worden derhalve niet in de officieele markt-statistiek opgenomen, met als gevolg, dat de conclusies, gebaseerd op de tabellen 28 en 29, een geflatteerde weergave zijnnbsp;van de werkelijkheid, die in laatste instantie voor enkele visch-soorten een nog somberder aanzien heeft.

In dit verband komen wij thans te spreken over de visscherij cp ,,pufquot;, waaronder in het algemeen wordt verstaan de jonge,nbsp;niet geslachtsrijpe visch, welke nog niet tot marktwaardigenbsp;grootte is opgegroeid en overwegend behoorende tot de plat-

-ocr page 227-

209

vischfauna, met als belangrijkste vertegenwoordigers de schol en de schar.

Groote ladingen van de jongste generaties dezer variëteiten zijn, ten deele opzettelijk, in den loop der jaren aan den walnbsp;gebracht, in ons land ten behoeve van de eendenhouderijennbsp;(Volendam, Oostzaan, Landsmeer, Ilpendam en Harderwijk) ennbsp;van de vischmeelfabrieken (IJmuiden, Beverwijk, Zoutkampnbsp;en Breskens), of zijn voor bemestingsdoeleinden in de agrarische bedrijven gebruikt. (119—16).

Wanneer wij de woonruimte van de schol in haar jongste levensstadia — de ondiepe strandzone voor de Nederlandsche,nbsp;Duitsche en Deensche kust — in onze herinnering terugroepennbsp;en ons tevens de ligging der diverse vischgronden voor oogennbsp;houden, dan is het gemakkelijk in te zien, welke trawlvaartui-gen zich hoofdzakelijk met pufvisscherij bezighouden.

Krachtens hun beperkten actieradius tengevolge van hun geringe machine (motor)-capaciteit, zijn het, naast de kusttraw-lers, overwegend de vaartuigen der kleine trawlvisscherij (de motorloggers, motorkotters en motorbotters), die met hun netten bij voortduur over den bodem van ondiepe zandvlaktennbsp;trekken en op deze wijze een groote verwoesting aanrichtennbsp;onder de aldaar geconcentreerde jonge platvischgeneraties.

In zekeren zin is deze uitdunning van de ,,stock” in de dichtbevolkte levensruimte van de platvischfauna voordeelig te noemen, omdat de daardoor ontstane gunstiger voedselpositienbsp;het tempo van den groei verhoogt, doch wanneer wij bedenken,nbsp;dat reeds bij een matig ontwikkelden jaargang er ongeveernbsp;80 “/o nutteloos vernietigd wordt, nog voor het tot marktwaardige visch is opgegroeid, dan is het gemakkelijk in te zien, datnbsp;genoemde aantasting van den vischvoorraad haar mogelijknbsp;nuttig effect volkomen verliest, en derhalve als een economischnbsp;nadeel moet worden opgevat. (184—36).

Hoewel het uitermate moeilijk is, om juiste statistische gegevens omtrent den pufaanvoer te verkrijgen, komt Tesch, na een uitvoerige, gedeeltelijk op schatting gebaseerde berekening, in het ,,Rapport aangaande de Pufvisscherijquot; tot de veelzeggende conclusie, dat de geheele aanvoer van ondermaatsche

14

-ocr page 228-

210

visch in 1924, op een waarde van f. 41.744 geschat, in 1925, wanneer deze puf niet vernietigd was, aan marktwaardige visch ruim f. 252.000, dus zesmaal zooveel, zou hebben opgebracht.nbsp;(181—24). En in 1933 komt de genoemde Nederlandsche vis-scherij-bioloog tot de gevolgtrekking, ,,that in 1932 an enormous destruction of young plaice has been brought about innbsp;this country^), amounting to 345 million^) by the most harmfulnbsp;fishery for ,,puf'' and to 17 million (included in the categorynbsp;,,small IIIquot;) by the regular fishery, a total quantity of 362 million plaice under market value and nearly all of them less thannbsp;25 c.m. in length.quot; (183—37).

Ook uit het in 1938 door De Veen samengestelde ,,Rapport aangaande pufaanvoeren, pufvangsten en aanvoer van marktwaardige zeevisch, door visschersvaartuigen van Nederlandsche nationaliteit, over het tijdvak van Juli 1937—Juni 1938quot;,nbsp;blijkt duidelijk, dat de omvang der hoeveelheden puf een schrikbarenden vorm heeft aangenomen. (194).

Op grond van een gedetailleerd onderzoek, gespecificeerd naar de verschillende categorieën trawlvaartuigen, vermeldtnbsp;het rapport, dat de kleine-trawlervloot (motorloggers, motor-kotters, sleepboottrawlers en motorbotters) in genoemde periode rond 16,7 millioen k.g. puf tegen een waarde van ruimnbsp;f 236.000 aan den wal bracht. Daar echter de motorloggers ennbsp;motorkotters genoodzaakt zijn om de puf, die tijdens de eerstenbsp;vischdagen van hun meestal 5- a 6-daagsche reis bemachtigdnbsp;wordt, over boord te zetten teneinde hun lading nog in voldoende verschen toestand te kunnen verknopen, moet de puf-vangst van deze schepen nog met 1/3 verhoogd worden, zoodatnbsp;de totale vangst van de kleine-trawlervloot in genoemde periode het bedrag van ongeveer 20,7 millioen k.g. bereikte!

Wanneer wij ons realiseeren, dat 62,5 »/o van den totalen aanvoer, door de kleine trawlvaartuigen aangebracht, uit puf bestond, dan is het wel evident, dat er hier geen sprake meer kan zijn van een bij het ,,trekkenquot; onvermijdelijke bijvangst, dochnbsp;dat wij in den meest ernstigen vorm te maken hebben met een

1) nbsp;nbsp;nbsp;Nederland.

2) nbsp;nbsp;nbsp;t.w. exemplaren.

-ocr page 229-

211

opzettelijke visscherij op ondermaatsche visch. Dit speciaal ter pufvisscherij gaan wordt gestimuleerd, aan den eenen kantnbsp;door de gemakkelijke afzetmogelijkheid in de laatste jaren tennbsp;behoeve van de vischmeelfabricage en van de eendenhoude-rijen, en aan den anderen kant door de omstandigheid, dat denbsp;pufopbrengst van de loggers — evenals dit het geval is bij denbsp;stoomtrawlers — geheel of gedeeltelijk buiten de besommingnbsp;wordt gehouden en als emolument aan de bemanning ten goedenbsp;komt.

Dat er inderdaad van een moedwillige vernieling van jonge platvischgeneraties door de kleine-trawlervloot gesproken kannbsp;worden, blijkt wel uit het onderzoek van De Veen, die tot denbsp;slotsom kwam, dat sommige Katwijksche visschers, in strijdnbsp;met de bepalingen betreffende de maaswijdte der netten, dubbele kuilen of nauwmazige binnenkuilen bezigden en bovendien in hun loggers speciale pufkeeën hadden ingericht, terwijlnbsp;zij tevens gebruik maakten van ,,wekkersquot;. ,,Deze wekkers, da-teerende uit den tijd, toen de scholbooten zeer intensief ondernbsp;de kust op schol vischten — dit begon reeds enkele jaren nanbsp;den wereldoorlog — hebben ten doel om de platvisch, die halfnbsp;in den grond ligt, op te schrikken. Doorgaans zijn deze wekkers dunne staaldraadlijnen, die tusschen de borden bevestigdnbsp;worden en even voor de grondpees over den bodem wordennbsp;getrokken. Zij woelen den grond om, beschadigen de visch ennbsp;vernietigen alles, wat op den bodem groeit, ook de kleinenbsp;schaaldieren en wormen, die tot voedsel dienen van de platvis-schen. De Texelsche visschers, die ook wekkers gebruiken,nbsp;deelden mij mede, dat de gevangen schol soms zeer beschadigdnbsp;boven komt en spoedig aan de opgeloopen verwondingennbsp;sterft.” (194—12/13).

Het bovenstaande in aanmerking genomen, behoeft het ons niet te verwonderen, dat het aantasten van de grondslagen vannbsp;den vischvoorraad op de nabije vischgronden door de kleinenbsp;trawlvaartuigen niet zal nalaten een funesten invloed uit tenbsp;oefenen op de bedrijfsresultaten van de groote-trawlervloot.nbsp;Wij leerden de manifestaties van dezen invloed maar al tenbsp;duidelijk kennen!

-ocr page 230-

212

Omtrent de puf, die als onvermijdelijke bijvangst bemachtigd wordt door de stoomtrawlers, maakt het genoemde rapport gewag van het feit, dat de kleine trawlers (de scholbooten), dienbsp;eveneens de nabije vischgronden bezoeken, gedurende de betrokken periode een hoeveelheid van rond 11,8 millioen k.g, pufnbsp;(overwegend platvisch) vingen, terwijl de middelgroote trawlers (de schelvischbooten), die vooral de noordelijke regionennbsp;van de Noordzee als operatieterrein gebruiken, in dit tijdvaknbsp;ongeveer 24,8 millioen k.g. puf (hoofdzakelijk rondvisch, vooralnbsp;kleine schelvisch en wijting) in hun netten vergaarden, zoodatnbsp;door de groote-trawlervloot totaal ruim 36,7 millioen k.g. zoonbsp;goed als vernietigd werd. Immers, de stoomtrawlers blijven tenbsp;lang op zee om de jonge, onmarktwaardige visch in goedennbsp;staat te kunnen houden, zoodat weliswaar de gevangen puf,nbsp;zoowel platvisch als rondvisch, grootendeels weer overboordnbsp;geworpen wordt, maar dat in een dusdanigen toestand, dat haarnbsp;levenskansen tengevolge van den ruwen trek uitermate geringnbsp;geacht moeten worden.

Ziende op den zoo ontstellenden omvang der pufvisscherij in ons land, komt De Veen aan het einde van zijn rapport totnbsp;de bekentenis, die tevens een aanklacht inhoudt: ,,Het trawl-bedrijf, dat steunt op goede bedrijfskennis, schijnt in ons landnbsp;al meer en meer plaats te moeten maken voor een visscherij,nbsp;gegrond op roofbouw. Dat dan ook de buitenlandsche visschersnbsp;die de praktijken van onze zeevisschers van nabij konden bekijken, onze bedrijfsgewoonten zoo langzamerhand gingen ziennbsp;als het werk van zeeschuimers, is beschamend. Hij, die hierovernbsp;meer wil weten, sla de Engelsche en Duitsche vakbladen ernbsp;maar eens op na. Er is dan ook geen land aan de Noordzee,nbsp;waar door de visschers in den tegenwoordigen tijd zoo onbeholpen en misdadig gevischt wordt als het onze.quot; (194—34/35).

Wanneer wij ons nu echter afvragen, welke de diepere oorzaak is van de verschuivingen, die wij in de samenstelling der vangsten van de stoomtrawlers konden vaststellen, dan blijktnbsp;deze niet te bestaan in het visschen op onmarktwaardige visch.nbsp;Immers, de zoo belangrijke edele vischsoorten tong en griet.

-ocr page 231-

213

waarvan de cijfers ook op een verarming van den vischstand wezen, zijn slechts in relatief geringe mate in de pufvangstennbsp;betrokken.

De werkelijke oorzaak is veeleer te zoeken in de scherpere bevisschingsmethoden tengevolge van de vergroote vangca-paciteit van het vischtuig, waarbij men speciaal denke aan denbsp;toepassing van den ottertrawl en van het Vigneron-Dahlprin-cipe^). Deze intensieve exploitatie, nog gestimuleerd door denbsp;zware concurrentie der buitenlandsche, moderne trawlervloten,nbsp;die de producten van de verre vischgronden goedkoop aan denbsp;markt brachten, moest zich krachtens het verouderde productieapparaat noodwendig richten op het Noordzeegebied, waarvannbsp;de vischgronden door het geraffineerde vanggerei als het warenbsp;telkens werden omgeploegd. En in dien gang van het productieproces werd aan de uitputbaarheid van de organische voorraden der zee weinig aandacht geschonken!

3. V eibeteiingsmogelijkheden.

Er zijn twee middelen aan te wijzen, die kunnen dienen om den gevolgen, voortvloeiende uit de destructieve bevisschingsmethoden, het hoofd te bieden, namelijk: maatregelen ter bescherming van den vischstand en exploitatie van de verre vischgronden. Achtereenvolgens willen wij beide mogelijkheden aannbsp;een korte beschouwing onderwerpen.

a. Maatregelen ter bescherming van den vischstand.

Werden er in de periode der schrob-netvisscherij reeds vele klachten vernomen over de schadelijkheid van het aangewendenbsp;vischwant, het ontstaan van de groote trawlvisscherij, gepaardnbsp;gaande met scherpere exploitatiemiddelen, deed sterker nognbsp;behoefte gevoelen aan een rationeele controle over de organische voorraden der zee, met als gevolg — wij zagen het reedsnbsp;— de oprichting in 1902 van den ,,Internationale(n) Raad voor

1) Volgens Russell is de productiviteit van het Vigneron-Dahlsysteem 25 Vo grooter dan die van den gewonen trawl. (163—9).

-ocr page 232-

214

het Onderzoek der Zeequot;, die het zoo urgente probleem ter hand nam en op grond van gedetailleerde onderzoekingen, door bekwame visscherij-biologen geleid, in den loop der jaren aannbsp;de regeeringen der betrokken landen uiterst belangrijke adviezen verstrekte.

De weg naar een economisch beheer van den aanwezigen vischstand is echter uitermate moeizaam, ,,not only because thenbsp;only possible solution would have to be based upon international co-operation, but more so because the different nationsnbsp;taking part in the fishery are interested therein to differentnbsp;degrees and employ methods not always and everywhere thenbsp;same.” (67—14).

Met klem is telkenmale de groote beteekenis van bescherming van den vischvoorraad aan de belanghebbenden voorgehouden. Zoo schrijft Heincke in het inleidend woord van Schna-kenbecks werk ,,Die Nordseefischerei” in 1926^), toen na de gesloten oorlogsperiode, waarin de vanggebieden veel rijkernbsp;geworden waren — een duidelijk bewijs, hoe zwaar de vis-scherij op den vischstand gedrukt had! — opnieuw de sporennbsp;van uitputting te onderkennen waren: ,,Wir müssen jetzt ernst-lich den Weg suchen und finden, der von einem schonungslosennbsp;und meist nur auf Massenfange gerichteten Betriebe zu einernbsp;maszvoll schonenden Fischerei und einer pfleglichen Behand-lung der Fischbestande führt, d.h. den allmahlichen Uebergangnbsp;von einer bloszen Ausbeutung des Meeres zu seiner vernünf-tigen Bewirtschaftung.quot; (168).

Deze roepstem heeft echter, evenals zoo vele andere, niet mogen baten. Tot op den huldigen dag is er geen algemeenenbsp;internationale overeenkomst tot stand gekomen: het eigenbelang der verschillende staten bleek ook in dit opzicht altijd nognbsp;sterker te zijn dan het algemeene belang!

De maatregelen ter rationeele exploitatie van de vischrijk-dommen, door den Internationalen Raad voorgesteld, zijn o.m.: een verbod van aanvoer van enkele der meest bedreigde de-mersale vischsoorten door het vaststellen van een minimum-

1) Het boek is eerst in 1928 verschenen.

-ocr page 233-

215

maat; voorschriften omtrent de maaswijdte van het gebruikte vischwant; sluiting van een strook langs de Nederlandsche,nbsp;Duitsche en Deensche kust gedurende het geheele jaar of bepaalde tijden ervan voor de visscherij met stoomtrawlers ennbsp;motorvaartuigen van meer dan 50 P.K.; overplanting van jongenbsp;schol uit de Duitsche bocht naar de Doggersbank; en gebruiknbsp;van z.g. „saving-trawls” (waarmee de experimenten ondernbsp;auspiciën van den Raad overigens tot nu toe geen succes hebben geboekt), zoodanig ingericht, dat zij de jonge visch gelegenheid geven door de mazen te ontsnappen.

Wegens de talrijke bedenkingen^ van verschillende zijde tegen deze onderscheidene voorstellen geopperd — het nietnbsp;willen prijsgeven van een deel der vanggelegenheid, de moeilijke uitvoerbaarheid in de practijk, de financieele bezwarennbsp;van een uitgebreid politietoezicht e.a. — hebben deze helaasnbsp;geen algemeenen ingang gevonden.

Wel zijn diverse landen, in afwachting van een internationale regeling, er afzonderlijk reeds toe overgegaan om beschermende maatregelen te nemen.

Bestonden er in Denemarken, Noorwegen, Ijsland, Duitsch-land en België gedurende korteren of langeren tijd reeds aan-voerverboden voor bepaalde soorten ondermaatsche visch, in Juli 1933 luidde Groot-Brittannië te dien aanzien een nieuwenbsp;periode in, door in de ,,Sea Fishing Industry Actquot; niet alleennbsp;minimum-maten voor zekere platvisch- en rondvischvariëtei-ten vast te stellen of die vaststelling voor te bereiden, doch ooknbsp;voor den kuil van het trawlnet — buiten de territoriale wateren gebruikt voor de vangst van alle soorten visch, met uitzondering van haring en garnaal^) — een minimum-maaswijdtenbsp;voor te schrijven. Duitschland volgde, door met ingang vannbsp;1 Mei 1934 zonder verderen omhaal een grootere minimum-maat voor schol vast te stellen. De toekomst scheen weernbsp;hoopvol.

Op de jaarvergadering van den Internationalen Raad, in Juni 1934 te Kopenhagen gehouden, werd met algemeene instem-

1) In de visscherijwetgeving worden garnalen tot de „visschen ‘ gerekend.

-ocr page 234-

216

ming besloten, om te trachten, ook in de andere landen dergelijke maatregelen te treffen op de basis van de ,,Sea Fishing Industry Actquot; van 1933, hetgeen nogmaals in 1937 op de conferentie, onder leiding van den Internationalen Raad te Londennbsp;belegd met het doel, besluiten te nemen tot inperking van denbsp;pufvisscherij, met nadruk werd herhaald. (54—2-, 184—41/42-,nbsp;143—92/93). Helaas echter met weinig resultaat.

Vragen wij ons nu af, welk aandeel Nederland heeft gehad in de uitwerking van de plannen betreffende de controle opnbsp;den vischstand in de Noordzee, dan moeten wij vaststellen, datnbsp;er, niettegenstaande er herhaaldelijk werd aangedrongen opnbsp;het uitvaardigen van een aanvoerverbod voor ondermaatschenbsp;visch, en er ook telkens richtlijnen werden aangegeven totnbsp;realiseering der voorgestelde plannen, zoowel van biologischenbsp;(Tesch, Redeke) als van economische zijde (Rapport-Rijkens,nbsp;Rapport der Commissie voor de haringvisscherij), eerst ingevolge een wijziging van het Crisis-Zeevischbesluit bij K. B. vannbsp;8 Juli 1936 maatregelen werden genomen: Nederland steldenbsp;toen een minimum-maaswijdte voor de trawlnetten vast.nbsp;(181—25; 136—58; 205—59; 122—24).

Het lange uitblijven van deze voor de groote trawlvisscherij zoo uiterst belangrijke maatregelen moet, behalve aan het ful-mineeren van de ,,Nederlandsche Vereeniging van belanghebbenden bij de schar- en scholvisscherijquot; (o.m. de vischmeelfabri-kanten!)^ waarschijnlijk toegeschreven worden aan het feit, datnbsp;de kleine trawlvisscherij er uiteraard door moest worden gedupeerd, in aanmerking genomen de ligging van haar vanggebieden en de levensruimte der jonge schol- en schargeneraties.

b. De exploitatie van de verre vischgronden.

Beschouwen wij met behulp van de tabellen 28 en 30 voor de vischsoorten, die in 1938 relatief het grootste deel van denbsp;vangst vormden: de kleine schelvisch, de kabeljauw, de kool-visch, den makreel en de versche haring — tezamen maaktennbsp;zij 76,15 ®/o van de vangst uit —, het verloop van den gemiddelden prijs in betrekking tot de gemiddelde aangevoerde quantanbsp;per reisdag, dan komen wij tot de opmerkelijke waarneming.

-ocr page 235-

217

dat de stijgingen en dalingen van de hoeveelheden een betrekkelijk geringen, omgekeerd evenredigen invloed op den prijs uitoefenen.

Het feit nu, dat het prijsniveau slechts in beperkte mate be-influenceerd wordt door de fluctuaties van de door de stoomtrawlers aangebrachte quanta der betreffende variëteiten, biedt hoogst belangrijke perspectieven. Immers, dat wil zeggen,nbsp;dat de bedrijfsresultaten op gunstige wijze beïnvloed kunnennbsp;worden door de vangsten per tijdseenheid te stimuleeren — opnbsp;voorwaarde natuurlijk, dat het bemachtigde product in goedenbsp;conditie aan de veiling gebracht wordt.

Dit is mogelijk, door op voorbeeld van Engeland en Duitsch-land met behulp van een aan alle eischen beantwoordend pro-ductie-apparaat tot exploitatie over te gaan van de verre visch-gronden, die wegens hun rijken vischstand overvloedige vangsten per reisdag opleveren. Als zoodanig zijn te noemen:nbsp;die in de wateren rondom Ijsland, de Far öer en Groenland, innbsp;de Noordelijke IJszee in de omgeving van Beren eiland, in denbsp;zóne tusschen de Moerman-Kust en de Noordkaap, in de Ba-rentsz Zee en bij de Spaansche en Marokkaansche kust.

4. Conclusie.

Na het voorafgaande is het eenvoudig, een conclusie te trekken. De nadeelige gevolgen van de destructieve bevisschings-methoden konden door geen van beide middelen worden weggenomen. De zoo noodzakelijke, internationale, op efficiënte wijze gevoerde controle op den vischstand in de Noordzeenbsp;kwam niet tot stand en het Nederlandsche productie-apparaat,nbsp;gespecialiseerd als het was op de nabije en middelverre vang-gronden, was ten eenenmale onmachtig zijn netten uit tenbsp;werpen in den overvloedigen vischrijkdom van de verderaf gelegen gebieden.

Ziehier de impasse, waarin het bedrijf der groote trawlvis-scherij geraakt is.

-ocr page 236-

218

III. Crisismaatregelen.

Een enkel woord zij nog gewijd aan de maatregelen^ door de Regeering genomen, teneinde den noodtoestand in het bedrijf eenigermate te lenigen. Op duidelijke wijze zijn deze maatregelen in een samenvattende verhandeling geschetst in deel IIInbsp;van het ,.Beknopt Overzicht van de totstandkoming en werking van de Landbouw-Crisiswetgeving in Nederland vanafnbsp;1929” (1940), samengesteld in opdracht van het Departementnbsp;van Economische Zaken. (86—415/431). Enkele belangrijke punten uit dit summiere betoog laten wij volgen.

Met het doel, een saneering van het bedrijf tot stand te brengen en de latente concurrentie van het meest oneconomische gedeelte van het productie-apparaat gedurende de depressiejaren tegen te gaan, werd op 13 November 1934 (Staatsblad No. 578) het Crisis-Zeevischbesluit I uitgevaardigd —nbsp;later, na opgenomen wijzigingen, bij K.B. van 1 October 1936nbsp;(Staatsblad No. 776) getransformeerd in het Crisis-Zeevischbesluit 1936 —, volgens hetwelk uitvaarcertificaten voor eennbsp;bepaalden termijn werden verstrekt aan personen, die warennbsp;aangesloten bij de later (bij de Crisis-Zeevischbeschikkingnbsp;1935 I van 4 Februari 1935, No. 696) ingestelde Nederlandschenbsp;Visscherij-Centrale en als zoodanig behoorden tot de groepnbsp;,,eigenaars en/of gebruikers van zee- en kustvisschersvaartui-gen”, welke Nederlandsche vaartuigen in bedrijf had, tegennbsp;betaling van een zeker, nader vast te stellen bedrag ten behoeve van het Landbouw-Crisisfonds ^).

Bij afzonderlijk Koninklijk Besluit werd aan deze bepaling nog toegevoegd, dat aan het in bezit hebben van de genoemdenbsp;uitvaarvergunning door de Kroon voorwaarden konden wordennbsp;verbonden. Hiervan werd tweemaal gebruik gemaakt.

In de eerste plaats bij het Koninklijk Besluit van 17 Juli 1935, dat niet alleen beoogde, de veelvuldig voorkomende specula-

1) Teneinde de concurrentie met de door vreemde schepen aangevoerde zeevisch het hoofd te kunnen bieden, werd, ingevolge het K.B. van 12 September 1935 (Staatsblad No. 537), de aanvoer van deze vaartuigen metnbsp;een gelijke heffing belast.

-ocr page 237-

219

ties met aan- en verknopen van schepen tegen te gaan en een uitbreiding van het productie-apparaat te voorkomen door denbsp;werkzaamheden van de reeds geruimen tijd opgelegde vaartuigen onmogelijk te maken en, zoo noodig, de aanschaffing vannbsp;schepen te verbieden^ doch tevens ten doel had, het gehalte dernbsp;trawlervloot te verbeteren. Volgens genoemd Besluit moestnbsp;de aanvrager van het uitvaarcertificaat voor een bepaald vaartuig de Nederlandsche Visscherij-Centrale kunnen aantoonen,nbsp;dat het betrokken schip in de periode tusschen 1 Januari 1934nbsp;en den dag der aanvrage voor dezelfde Nederlandsche onderneming zijn bedrijf had uitgeoefend, terwijl in de beschikkingnbsp;bovendien nog werd vermeld, dat de mogelijkheid zou wordennbsp;geboden, een uitvaarvergunning te verstrekken voor vaartuigen, welke in het bedoelde tijdvak geen werkzaamheden hadden verricht.

In de tweede plaats bij het Koninklijk Besluit van 8 Juli 1936, dat door beperking in den aanvoer van jonge, ondermaatschenbsp;visch beoogde, den vischstand in de vanggebieden te beschermen. Als voorwaarde voor het verkrijgen van een uitvaarcertificaat was men verplicht, met de Nederlandsche Visscherij-Centrale de verbintenis aan te gaan, dat het betrokken vaartuig, behalve ten behoeve van de visscherij op sprot en makreel, met ingang van 1 Januari 1937 slechts netten met eennbsp;minimum-maaswijdte van 7,5 c.m. zou meevoeren ^). Bij K.B.nbsp;van 2 Januari 1937 werd deze maaswijdte, in verband met denbsp;te Londen gehouden internationale besprekingen, tot 7 c.m.nbsp;teruggebracht.

In het teeken van de reorganisatie van het productie-apparaat stond ook de Crisis-Steunbeschikking 1936 (slooping zee-en kustvisschersvaartuigen), een besluit, over de werking waarvan in ander verband reeds gesproken is.

Een andere, ten gunste van het reederijbedrijf uitgevoerde steunmaatregel werd vervat in het Koninklijk Besluit van 8 Juninbsp;1935 (Staatsblad No, 337), bekend als het Crisis-Tongbesluit

1) Aangezien deze maatregel voor de kleine trawlvisscherij zeer bezwarend was, werd aan de betrokken visschers steun verleend.

-ocr page 238-

220

1935 I. Dit beoogde, een einde te maken aan de vrijwel monopolistische positie der exporteurs van tong, die in het bezit waren van de uitvoerconsenten (in verschillende landen wasnbsp;de invoer van fijne visch gecontingenteerd) en krachtens dezenbsp;positie door het verschil tusschen in- en verkoopprijs grootenbsp;winsten maakten.

Volgens genoemd besluit, dat van kracht was tot 1 Juli 1937, werd een tong-monopolie ingesteld, waardoor de uitvoer vannbsp;tong slechts werd toegestaan (ingevolge de Crisis-Tongbeschik-king 1935 I, vastgesteld op 29 Juni 1935) aan de Nederlandschenbsp;Visscherij-Centrale, die het product via een afslag uitsluitendnbsp;aannam van de groep ,,exporteurs van tongquot;. Uit de monopolie-heffingen werd een fonds gevormd, waaruit periodiek een bedrag ter beschikking van de reeders kon worden gesteld.

De droevige bedrijfsresultaten waren voorts aanleiding tot het uitvaardigen van de Crisis-Steunbeschikking, op 1 December 1936, No. 28792, op grond waarvan aan de groote trawl-visscherij steun verleend werd uit het Landbouw-Crisisfondsnbsp;in den vorm van toeslagen op de besommingen, in dier voege,nbsp;dat bij de uitkeeringen rekening werd gehouden met de verschillende categorieën vaartuigen.

In aansluiting aan de getroffen maatregelen met betrekking tot het productie-apparaat, kunnen tenslotte nog genoemdnbsp;worden de in 1936, met financieelen steun van het Landbouw-Crisisfonds, aangewende middelen ter verbetering van de wijzenbsp;van afzet en van de distributie van het gevangen product: denbsp;instelling van de ,,Commissie tot bevordering van het vischge-bruik in Nederland”, die volgens velerlei methoden werkzaamnbsp;was (verspreiden van reclamemateriaal, vertoonen van films,nbsp;houden van tentoonstellingen met daaraan verbonden demonstraties) en, teneinde de vakbekwaamheid van de vischknech-ten op te voeren ten gunste van den afzet van goedkoope rond-vischvanëteiten, de instelling van een cursus voor vischfilee-ring te IJmuiden.

-ocr page 239-

HOOFDSTUK VII.

RICHTLIJNEN VOOR DE TOEKOMST.

„Uit de eendrachtige samenwerking van Regeering en bedrijf kan ook voor het visscherijbedrijf in deze tijdennbsp;veel goeds geboren worden-, allereerst is daartoe noodignbsp;een nauwere samenwerking in het bedrijf zelf.quot;

A. A. van RhijnVisscherij-nummer van „De Standaardquot;, 19 Juli, 1938.

Verkregen wij in het voorgaande langs den weg van steeds dieper gaande analyse een beeld van lunctie en structuur vannbsp;het bedrijf der groote trawlvisscherij, met de jongste depressieperiode als sombere omlijsting, op grond van de verkregennbsp;uitkomsten willen wij nu trachten de vooruitzichten voor denbsp;toekomst te belichten. Gezien tegen den achtergrond van dennbsp;huidigen tijd kan dit slechts een zeer schuchter pogen zijn.nbsp;Immers, houdt het aangeven van middelen ter verbetering vannbsp;verwrongen economische en sociale toestanden in tijden vannbsp;gelijkmatige ontwikkeling reeds speculatieve elementen in,nbsp;nog sterker geldt dit temidden van de felle dynamiek dernbsp;tijden, die wij thans beleven. Bij de beoordeeling van het volgende diene men hier dan ook terdege rekening mee te houden.

Ter nadere preciseering van de richtlijnen voor de toekomst is het van fundamenteele beteekenis, het geheele proces in alnbsp;zijn stadia tusschen net en consument in grooter verband alsnbsp;een eenheid te zien: een gereorganiseerd productie-apparaatnbsp;heeft geen bestaansmogelijkheid bij een slecht functionneerendnbsp;distributie- en afzetsysteem; terwijl omgekeerd een behoorlijke elasticiteit van het verkeersapparaat en een gezond, veerkrachtig afzetsysteem de rentabiliteit van een bedrijf, dat metnbsp;een verouderde trawlervloot wordt uitgeoefend, slechts in beperkte mate zullen verhoogen. De maatregelen, die er genomennbsp;dienen te worden, zullen derhalve gecoördineerd ten uitvoernbsp;moeten worden gebracht.

-ocr page 240-

222

Richtlijnen ten aanzien van de productie.

1. nbsp;nbsp;nbsp;Na afloop van den oorlog zal ten spoedigste een aanvangnbsp;moeten worden gemaakt met den wederopbouw van het pro-ductie-apparaat, zoo noodig met financieeien steun van denbsp;Overheid.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Ten gunste van de eigen scheepswerven en machinefabrieken dienen de eventueel te verstrekken subsidies niet uitgekeerd te worden voor vaartuigen, welke in het buitenlandnbsp;zijn aangekocht.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Het in de crisisperiode ingestelde systeem van uitvaar-certificaten zal onder leiding van een centraal bedrijfsorgaannbsp;gecontinueerd moeten worden, teneinde het in de vaart brengennbsp;van verouderd, niet-rendabel materiaal, hetzij in eigen land,nbsp;hetzij in het buitenland opgekocht, te kunnen verhinderen ennbsp;op deze wijze ook de chaotische productie-methode — het ongebreideld oprichten van op speculatieve basis gefundeerdenbsp;ondernemingen in tijden van opgaande conjunctuur — aannbsp;banden te leggen.

4. nbsp;nbsp;nbsp;Teneinde de markt regelmatig van een ruimen aanvoer,nbsp;zoowel van dure platvischsoorten als van goedkoope rond-vischvariëteiten, te kunnen voorzien, dient de vernieuwingnbsp;van de groote-trawlervloot gericht te zijn op de rationeelenbsp;exploitatie van de nabije, middelverre en verre vischgrondennbsp;en zal het productie-apparaat derhalve moeten bestaan uitnbsp;kleine, middelgroote en groote trawlschepen.

5. nbsp;nbsp;nbsp;In het bijzonder moet aandacht geschonken worden aannbsp;het bevisschen van die wateren, welke groote dagvangstennbsp;opleveren, in casu de verre vanggebieden, waarbij de technische bedrijfsuitoefening uiteraard op moderne leest geschoeidnbsp;dient te zijn. Het verdient aanbeveling, in dit opzicht de werkwijze en de bedrijfsresultaten van de buitenlandsche ondernemingen aan een nauwlettend onderzoek te onderwerpen.

6. nbsp;nbsp;nbsp;Op grond van economische overwegingen verdient hetnbsp;aanbeveling, dat een reederij zich niet specialiseert op éénnbsp;vaartuigtype, maar haar vloot uit alle der genoemde categorieën samenstelt, doch daarbij dan de voornaamste plaats inruimt voor de groote stoom- en motortrawlers.

-ocr page 241-

223

7. nbsp;nbsp;nbsp;Er dient na een gedetailleerd onderzoek, waarbij eennbsp;uitvoerige bestudeering van de moderne buitenlandsche traw-lervloten niet achterwege mag blijven, te worden vastgesteld,nbsp;aan welke eischen de verschillende vaartuigtypen, zoowel innbsp;technisch als in economisch opzicht, moeten voldoen, waarbijnbsp;men speciaal aandacht bestede aan hun zeewaardigheid ennbsp;voortstuwingsinstallatie in verband met den actieradius, diennbsp;zij behoeven.

8. nbsp;nbsp;nbsp;De trawlers behooren uitgerust te worden met doelmatignbsp;geïsoleerde vischruimen, electrische (stoom-)winchen, eennbsp;visch-stripmachine, benevens met de moderne nautische apparaten: een radio-zend- en ontvanginstallatie, een echolood ennbsp;een richtingzoeker, terwijl zij bovendien over een goede acco-modatie ten dienste van de bemanning moeten beschikken: eennbsp;rustig logies in het achterschip, een douche-gelegenheid, eennbsp;bergruimte voor oliegoed en andere eigendommen en eennbsp;droogruimte voor kleedingstukken. De groote vaartuigtypennbsp;dienen daarenboven een traankokerij en een traantank aannbsp;boord te hebben.

9. nbsp;nbsp;nbsp;Teneinde de houdbaarheid van de vangst te verhoogennbsp;en de aantasting van het vischvleesch door bacteriën tot eennbsp;minimum te beperken, moet het product bij het schoonmakennbsp;en opbergen in de vischruimen met de grootste accuratessenbsp;behandeld worden en dienen de moderne conserveeringsme-thoden op rationeele wijze toegepast te worden. Het verdientnbsp;aanbeveling om de vangst van de vaartuigen, die de verrenbsp;vischgronden bezoeken en derhalve langdurige reizen ondernemen, reeds aan boord door invriezen te conserveeren.

10. nbsp;nbsp;nbsp;Daar de versplintering van het bedrijf in een groot aantal naamlooze vennootschappen uit het oogpunt van rentabiliteit ongunstig blijkt te zijn en tevens een belemmering vormtnbsp;voor het totstandkomen van maatregelen, welke de algemeenenbsp;belangen van het bedrijf beoogen, dient de wederopbouw vannbsp;het productie-apparaat na den oorlog in handen genomen tenbsp;worden door grootere combinaties met meerdere vaartuigen.

11. nbsp;nbsp;nbsp;In aanmerking genomen het labiel en dynamisch karakter van het bedrijf tengevolge van de onvermijdelijke natuur-

-ocr page 242-

224

lijke fluctuaties, zullen de leiders der ondernemingen in hun financieel beheer tijdens hausse-perioden reserves moetennbsp;kweeken voor de komende tijden van laag-conjunctuur.

12. nbsp;nbsp;nbsp;Ter verkrijging van een inzicht in de rentabiliteit vannbsp;het bedrijf zal de reederij een duidelijk gespecificeerde boekhouding van de exploitatie moeten opzetten; slechts bij eennbsp;doeltreffende bedrijfsvoering zal er een besparing op de diverse kosten kunnen worden tot stand gebracht.

13. nbsp;nbsp;nbsp;De leiders der ondernemingen zullen doordrongen moeten zijn van het feit, dat de rentabiliteit van het bedrijf in sterkenbsp;mate verhoogd wordt door een goeden staat van onderhoudnbsp;van het productie-apparaat.

14. nbsp;nbsp;nbsp;De stichting van een onderlinge scheepsverzekering, alsmede de oprichting van een coöperatieve inkoopvereenigingnbsp;voor scheepsbenoodigdheden, van onderlinge scheeps- en ma-chine-herstelinrichtingen en ijsfabrieken, moeten van het allergrootste belang worden geacht.

15. nbsp;nbsp;nbsp;Grootere stabiliteit inzake het dienstverband met denbsp;daarmee gepaard gaande vermindering van arbeidsconflictennbsp;is voor een efficiënte uitoefening van het bedrijf ten zeerstenbsp;bevorderlijk. Deze is te bereiken door het loon voor eennbsp;grooter percentage dan in de thans bestaande collectieve arbeidsovereenkomsten is vastgelegd, uit te drukken in een deelnbsp;van de gemaakte besomming, natuurlijk ongeacht een minimum- gar antiebep aling.

16. nbsp;nbsp;nbsp;Daar de arbeidsduur aan boord van trawlers bezwaarlijk aan banden te leggen is, moet er gestreefd worden naarnbsp;verbetering van de sociale voorwaarden, in den vorm van vastenbsp;wacht- en rusttijden voor het personeel, zoowel op het dek alsnbsp;in de machinekamer, wat uiteraard uitbreiding van het aantalnbsp;opvarenden noodzakelijk maakt, speciaal op de groote vaartuigen, ter bevordering van een rouleerend werk- en wachtsysteem.

17. nbsp;nbsp;nbsp;De reeders moeten de groote beteekenis beseffen vannbsp;een systematische vakopleiding van de bemanning, zoowel innbsp;nautischen zin als in visscherij-technisch opzicht, daar slechtsnbsp;die opvarenden, welke over een grondige, zij het ook eenvou-

-ocr page 243-

225

dige, theoretische en practische kennis beschikken, de vaartuigen en de daarin aanwezige voortstuwingsinstallaties van de vernieuwde vloot met de noodige zorg kunnen behandelennbsp;en de zoo belangrijke middelen ter hygiënische verzorging vannbsp;de vangst naar de eischen van den modernen tijd kunnen toepassen. Zeer gewenscht zou het zijn, dat althans aan boord vannbsp;de groote trawlers een navigatie-schipper is, belast met het bijhouden van de journalen en de bediening van de technischenbsp;apparaten, alsmede een machinist-bankwerker, in staat omnbsp;kleine herstellingen aan de voortstuwingsinstallatie te verrichten.

18. nbsp;nbsp;nbsp;De ,,Wet op de Zeevischvaartdiploma’squot; van 2 Augustusnbsp;1935 (Staatsblad No. 455) dient zoo spoedig mogelijk in werking te treden.

19. nbsp;nbsp;nbsp;Ter bescherming van den vischstand in de diverse vanggebieden zal, naast de reeds bestaande bepaling betreffende denbsp;minimum-maaswijdte van de netten, een verbod van aanvoernbsp;van ondermaatsche visch ten aanzien van de meest bedreigdenbsp;variëteiten moeten worden uitgevaardigd.

Richtlijnen ten aanzien van de distributie en den aizet.

1. nbsp;nbsp;nbsp;Verruiming van den af zet, zoowel in de richting van hetnbsp;buitenland als in die van het binnenland, is een noodzakelijkenbsp;voorwaaide voor het herstel van de groote trawlvisscherij nanbsp;den oorlog.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Langs welke lijnen de toekomstige handelspolitiek zichnbsp;ook moge bewegen, met alle ten dienste staande middelen zalnbsp;er getracht moeten worden, het verloren gegane exportgebiednbsp;terug te winnen en wel op een zoodanige wijze, dat niet alleennbsp;de dure edele vischsoorten, maar vooral ook de goedkoopenbsp;grove variëteiten van goede kwaliteit, het object van den export zullen zijn.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Zoowel gezien uit het oogpunt van de volksgezondheidnbsp;als ter verkrijging van een vaste basis voor het visscherijbe-drijf, moet in bijzondere mate aandacht besteed worden aannbsp;de formatie van een sterke nationale markt door vergrootingnbsp;en meerdere stabiliteit van het vischverbruik.

15

-ocr page 244-

226

Om hiertoe te geraken, dienen de volgende punten in acht genomen te worden:

4. nbsp;nbsp;nbsp;Men streve naar verlaging van den detailprijs, hetgeen,nbsp;behalve door den geregelden aankoop van ruime quanta de-mersale visch, afkomstig uit de verre vischgebieden en bemachtigd door toepassing van efficiënte bedrijfsmethoden, gerealiseerd kan worden door het product, na aankomst in dennbsp;publieken afslag, met een elastisch verkeersapparaat via eennbsp;goed en regelmatig functionneerend distributiesysteem, zoonbsp;spoedig mogelijk aan de consumenten af te leveren.

5. nbsp;nbsp;nbsp;Tevens zij de aandacht erop gericht, meerdere stabiliteitnbsp;inzake de marktverhoudingen te verkrijgen. Teneinde den talrijken fluctuaties van den prijs — ontstaan door de groote onregelmatigheid van omvang en samenstelling der vangsten,nbsp;krachtens het wezen van het productieproces — eenigermatenbsp;het hoofd te kunnen bieden, dient er aan den eenen kant eennbsp;op onderling vertrouwen gebaseerde regeling tusschen handelaren en reeders betreffende vraag en aanbod tot stand tenbsp;komen, terwijl er aan den anderen kant gestreefd moet wordennbsp;naar het oprichten, zoo noodig met tijdelijken steun van overheidswege, van visch-conservenindustrieën, die door het opnemen van de productie-overschotten een reguleerende werking kunnen uitoefenen.

6. nbsp;nbsp;nbsp;Een verbetering in de kwaliteit van het bederfelijke product moet tot stand worden gebracht door een hygiënische behandeling en door een zorgvuldige toepassing van de modernenbsp;conserveeringsmethoden op de veiling en in den handel, waarbij men speciaal denke aan een behoorlijke outillage der gebruikte vervoermiddelen.

7. nbsp;nbsp;nbsp;Door een voortdurende controle op het artikel, in dennbsp;vorm van een strenge keuring, dient aan den consument denbsp;zekerheid gegeven te worden, dat de kwaliteit van de vischnbsp;aan hooge eischen voldoet.

8. nbsp;nbsp;nbsp;Als laatste maatregel dient nog genoemd te worden hetnbsp;stimuleeren van de binnenlandsche vischconsumptie over hetnbsp;geheele land door middel van een goed opgezette, permanentenbsp;propaganda, onder leiding van een centrale instantie, die bij

-ocr page 245-

227

voortduur den nadruk moet leggen op de groote beteekenis van het vischgebruik voor de volksgezondheid. De reclame-cam-pagne, die vooral gericht zij op den afzet van visch in gefileer-den en in gebakken vorm^), zal o.m. op de volgende wijzen tenbsp;voeren zijn: het verspreiden van suggestief reclamemateriaalnbsp;(o.a. folders met recepten voor het bereiden van visch, meernbsp;speciaal voor de burgerhuishouding), het houden van voordrachten (radio!), het oprichten van cursussen ter bereidingnbsp;van vischgerechten (huishoudscholen!) en het vertoonen vannbsp;visscherijfilms. (18—12).

In aanmerking genomen de groote beteekenis van de uitwerking en de uitvoering van de aangegeven richtlijnen volgens een vastgesteld, harmonisch plan, zou het ten zeerste aanbeveling verdienen, deze te doen geschieden onder de auspiciën van een centraal bedrijfsorgaan, samengesteld uit de representanten van de verschillende bedrijfsgroepen zelve, zoo noodignbsp;tijdelijk met medewerking van de Overheid. Deze coördinee-rende instantie, welke voor permanent dient ingesteld te worden, zou de veelomvattende taak moeten vervullen, in gezamenlijk overleg, zoowel in economisch als in technisch opzicht, allenbsp;bedrijfstakken naar de eischen van den modernen tijd voor tenbsp;lichten — o.m. door een algemeen visscherij-tijdschrift uit tenbsp;geven — en het toezicht op zich te nemen bij de uitvoering vannbsp;de maatregelen, ten gunste van het algemeen belang genomen.

Voorwaar, een moeilijk te realiseeren plan, dat slechts verwezenlijkt zal kunnen worden, wanneer alle bedrijfsgroepen, met vervaging van de vroegere tegenstellingen, de harde noodzaak erkennen van een eendrachtige samenwerking. Den ernstnbsp;der omstandigheden inziende, dienen zij te beseffen, dat alleennbsp;deze samenwerking de verheffing van het welvaartsniveau totnbsp;stand kan brengen.

Het gaat om het behoud van de Nederlandsche groote trawl-visscherij!

1) De ,,fried-fish shopsquot; en de „Fischbratküchenquot; hebben de consumptie van versche zeevisch in Engeland en Duitschland in hooge mate doennbsp;toenemen. (20—403; 174—106).

-ocr page 246-

LITERATUUR.

(T.E.G. = Tijdschrift voor Economische Geographie; T.A.G. = Tijdschrift van het Aardrijkskundig Genootschap; E.S.B. = Economisch-Statistische Berichten; R.P.V. = Rapports et Procès-Verbaux.)

In den tekst wordt naar deze literatuurlijst verwezen met telkens twee getallen, waarvan het eerste het rangnummer ennbsp;het tweede de bladzijde van het bedoelde werk aangeeft.

1. nbsp;nbsp;nbsp;Abraham, E. A.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Ackermann, H.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Adema, Tj.

4. nbsp;nbsp;nbsp;Andresen, H.

5. nbsp;nbsp;nbsp;Anson, P. F.

en Booy de, H.

6. nbsp;nbsp;nbsp;Anton, G. K.

Die Organisation der deutschen Hochseefischerei in der Nordsee. Diss, Leipzig 1930.

Der deutsche Hochseefischer und sein Arbeits-recht. Diss. Greifsrvald 1938.

Om de zilveren schatten der zee. Baarn 1926.

Der Hochseefischereibetrieb im Elbe- und Weser-gebiet. Diss. Mannheim 1934.

De visscherman en zijn werk. 1934.

Der Einflusz des Weltkrieges auf die Seefischerei der Niederlande und seine Folgen für Deutschland.nbsp;Weltwirtschaftliches Archiv, Erganzungsheft 3,nbsp;1918.

7. nbsp;nbsp;nbsp;Arens, W.

8. nbsp;nbsp;nbsp;Baron van

Haersolte, J. W. J.

9. nbsp;nbsp;nbsp;Beaujon, A.

10. nbsp;nbsp;nbsp;Bengtson, N. A.

en Royen van, W.

11. nbsp;nbsp;nbsp;Bergh van Eysinga

van den, L. M.

12. nbsp;nbsp;nbsp;Bergh van Eysinga

van den, L. M.

13. nbsp;nbsp;nbsp;Blink, H.

14. nbsp;nbsp;nbsp;Blij, F.

15. nbsp;nbsp;nbsp;Boom van der, C.

16. nbsp;nbsp;nbsp;Boom van der, C.

17. nbsp;nbsp;nbsp;Bottemanne, J. M.

18. nbsp;nbsp;nbsp;Bottemanne, J. M.

Die Absatzorganisationen der deutschen Seefisch-wirtschaft der Nordsee. Diss. Würzburg 1927.

Onze visscherij op Noord- en Zuiderzee. 1924. Overzicht der Geschiedenis van de Nederlandschenbsp;Zeevisscherijen. 1885.

Fundamentals of economic geography. New York 1935.

Santpoort. (Gemeente Velsen) T.E.G. 1930, pg, 373. Bijdrage tot de sociaal-geographische kennis dernbsp;gemeente Velsen. Diss. Utrecht 1933.

Opkomst van Nederland als economisch-geogra-phisch gebied van de oudste tijden tot heden. 1925. Verklarende vakwoordenlijst van de zeevisscherij.nbsp;Leuven 1931.

De snurrevaad-visscherij. De Visscherij. 1922, pg. 103.

De haring-trawlvisscherij, De Visscherij. 1923, pg. 36.

Over visch als volksvoedsel. Handelsberichten. 1911, pg. 547.

Voorloopig Rapport van den Hoofdinspecteur der Visscherijen omtrent de bevordering van het visch-gebruik in Nederland. 7 Febr, 1914.

-ocr page 247-

19. nbsp;nbsp;nbsp;Bottemanne, J. M,

20. nbsp;nbsp;nbsp;Bottemanne, J. M.

21. nbsp;nbsp;nbsp;Bowman, A.

22. nbsp;nbsp;nbsp;Brouwer, D. A.

23. nbsp;nbsp;nbsp;Brunhes, J.

24. nbsp;nbsp;nbsp;Bückmann, A.

25. nbsp;nbsp;nbsp;Bückmann, A.

26. nbsp;nbsp;nbsp;Bückmann, A.

27. nbsp;nbsp;nbsp;Bulletin Statistique

28. nbsp;nbsp;nbsp;Danois Ie, Ed. e.a.

29. nbsp;nbsp;nbsp;Demangeon, A.

30. nbsp;nbsp;nbsp;Dorjee, J. Gz.

31. nbsp;nbsp;nbsp;Drechsel, C. F.

32. nbsp;nbsp;nbsp;Drechsel, C. F. en

Johansen, A. C,

33. nbsp;nbsp;nbsp;Duitsche,

34. nbsp;nbsp;nbsp;Duitsche,

35. nbsp;nbsp;nbsp;Duitsche,

36. nbsp;nbsp;nbsp;Dijk van, D. J.

37. nbsp;nbsp;nbsp;Ehrenbaum, E.

38. nbsp;nbsp;nbsp;Ehrenbaum, E.

39. nbsp;nbsp;nbsp;Engeiand,

40. nbsp;nbsp;nbsp;Evers, F. C.

229

Rapport omtrent de bevordering van het visch-gebruik in Nederland. Mededeelingen en Verslagen van de Visscherij-inspectie No. 5, 1914.nbsp;Bevordering van het vischverbruik. Handelsberich-ten. 1924, pg. 403.

The effect on the stock of the capture of undersized fish. The haddock population of the North Sea plateau. R.P.V. Vol. LXXX, III. 1932.nbsp;Ameland, een sociaal-geografische studie van eennbsp;waddeneiland. Diss. Utrecht 1936.

La Géographie Humaine. 1934.

Die Hauptlinien der internationalen Schollenunter-suchungen der letzten Jahre. Journal du Conseil. Vol. IX, p. 309. 1934.

Die Frage nach der Zweckmassigkeit des Schutzes untermassiger Fische und die Voraussetzungen fürnbsp;ihre Beantwortung. R.P.V. Vol. LXXX, VII. 1932.nbsp;Einige methodologische Folgerungen aus dennbsp;deutschen Schollenuntersuchungen in der Nord-see. R.P.V. Vol. CV, III, pg. 21. 1939.nbsp;des Pêches Maritimes des pays du Nord de 1'Euro-pe. Vol. I t./m. Vol. XXVII (1903 t./m. 1937). Conseil Permanent International pour I'Exploration denbsp;la mer.

Die französische Seefischerei. Handbuch der See-fischerei Nordeuropas. Band VII, Heft 1, 1937.

Les lies Britanniques. Géographie Universelle. Tome I. 1927.

De economische beteekenis van IJmuiden als vis-scherij-centrum. T.E.G. 1932, pg. 15.

Mémoire sur les travaux du Conseil Permanent International pour I'Exploration de la mer pendantnbsp;les années 1902—1912. R.P.V. Vol. XVI, I, pg. 1.nbsp;1913.

Regarding an international sizelimit for the plaice in the North Sea, the Skagerak and the Kattegat.nbsp;R.P.V. Vol. XXVI, G, App. VIII, 1920.

De ...... stoomtreilers te IJmuiden. E.S.B. 1923,

pg. 304 en 327.

De ...... zeevischvangst en zeevischconsumptie.

Economische Voorlichting. 1937, pg. 1114.

De ...... Zeevischvangst. Economische Voorlich

ting. 1939, pg. 1242.

De jongste ontwikkeling van het Nederlandsche Zeevisscherijbedrijf. T.E.G. 1934, pg. 99.

Der Trawlheringsfang, seine Entwicklung, seine Bedeutung und die Erforschung seiner Grundlagen.nbsp;Journal du Conseil. Vol. II, pg. 113. 1927.nbsp;Naturgeschichte und wirtschaftliche Bedeutung dernbsp;Seefische Nordeuropas. Handbuch der Seefischereinbsp;Nordeuropas. Bd. II. 1936.

Visscherij in......T.E.G. 1916, pg. 171. Naar aan

leiding van: Bosworth, G. F. — Ships, Shipping and Fishing.

Een nieuwe onderneming op visscherijgebied. Mededeelingen over Visscherij. 1899, pg. 58.

-ocr page 248-

41. nbsp;nbsp;nbsp;Eykel, R, N. M. e.a.

42. nbsp;nbsp;nbsp;Exportvischmarkt,

43. nbsp;nbsp;nbsp;Fischer, E.

44. nbsp;nbsp;nbsp;Flament, R. G. P.

45. nbsp;nbsp;nbsp;Frankrijk,

46. nbsp;nbsp;nbsp;Ganzer, K.

47. nbsp;nbsp;nbsp;Gargas, S.

48. nbsp;nbsp;nbsp;Geiser, W.

49. nbsp;nbsp;nbsp;Graham, M.

50. nbsp;nbsp;nbsp;Green, N.

51. nbsp;nbsp;nbsp;Haccou, A. F.

52. nbsp;nbsp;nbsp;Hagmeier, A.

53. nbsp;nbsp;nbsp;Hauschild, H.

54. nbsp;nbsp;nbsp;Heincke, Fr.

55. nbsp;nbsp;nbsp;Heincke, Fr.

56. nbsp;nbsp;nbsp;Helland-Hansen, B.

57. nbsp;nbsp;nbsp;Henking, H.

58. nbsp;nbsp;nbsp;Hérubel, M. A.

59. nbsp;nbsp;nbsp;Hildebrandt, A. G. U,

60. nbsp;nbsp;nbsp;Hildebrandt, A. G. U,

61. nbsp;nbsp;nbsp;Hildebrandt, A. G. U

62. nbsp;nbsp;nbsp;Hildebrandt, A. G. U,

63. nbsp;nbsp;nbsp;Hinte van, E.

64. nbsp;nbsp;nbsp;Hjort, J.

65. nbsp;nbsp;nbsp;Hoek, P. P. C. en

Kyle, H. M.

66. nbsp;nbsp;nbsp;Hoek, P. P. C.

230

Nederlands wil en werk. 1941.

Een......aan den Waterweg? E.S.B. 1918, pg. 913.

Die Wirkung des Fanges untermassiger Fische auf den Bestand. R.P.V. Vol. LXXX, II. 1932.nbsp;Contribution a l'étude de l'industrie des pêchesnbsp;maritimes et des industries dérivées. Diss. Parisnbsp;1929.

Steun aan het visscherijbedrijf in ...... Handels-

berichten. 1935, pg. 226.

Zur Geopolitik der Fischerei. Zeitschrift für Geo-politik. 1929, pg. 603.

Rijksvisschershaven te IJmuiden. T.E.G. 1931, pg. 283.

Die Islandfischerei und ihre wirtschaftsgeographi-sche Bedeutung. Diss. Münster i.W. 1918.

The sigmoid curve and the overfishing problem. R.P.V. Vol. CX, 2, pg. 15. 1939.

Fisheries of the North Sea. London 1918. Productieverhoudingen in de trawlvisscherij. E.S.B.nbsp;1936, pg. 23.

Die Bedeutung des ,,Ökologischen Jahresberichtes” für die Arbeiten der Internationalen Meeresfor-schung. R.P.V. Vol. CX, 10, pg. 107. 1939.

Die soziale Lage der Besatzung der deutschen Hochseefischereifahrzeuge. Diss. Münster i.W. 1913.nbsp;Untersuchungen über die Scholle, Schollenfische-rei und Schonmassregeln. R. P. V. Vol. XVI, IV.nbsp;1913.

Untersuchungen über die Scholle, Schollenfische-rei und Schonmassregeln. R. P. V. Vol. XVII, A. 1913.

Statistical Research into the Biology of the Haddock and Cod in the North Sea. R.P.V. Vol. X, B, pg. 1. 1909.

Das Meer als Nahrungsquelle. Meereskunde, 7e Jahrgang, Heft 9. 1913.

Sea Fisheries, their treasures and toilers. London 1912.

Analyse van het vischverbruik in Nederland. E.S.B. 1941, pg. 42.

De economische beteekenis van de Nederlandsche zeevisscherij. E.S.B. 1941 pg. 580.

De vischvoorziening van West- en Midden Europa. E.S.B. 1942, pg. 90.

Problemen der West-Europeesche zeevisscherij. E.S.B. 1942, pg. 104.

Snurrevaad-visscherij. T.E.G. 1933, pg. 144.

Human activities and the study of life in the sea. The Geographical Review. Vol. XXV, 1935, pg, 529.nbsp;Statistics of the North Sea Fisheries. Part I. Thenbsp;Fisheries of the various Countries. R.P.V. Vol. Ill,nbsp;App. J, 1905.

Laichgeschaeft und Fang-Verhaeltnisse der Gadi-den-Arten in der Nordsee. Publications de Circon-stance. No. 57. 1911.

-ocr page 249-

67. Hoek, P. P. C.


231


The fishery and statistical work of the International Investigation of the Sea in the years 1902— 1912. R.P.V. Vol. XVI, II, A, pg. 12. 1913.

De Grootvisscherij op de Noordzee. 1893.

Ocean research and the great fisheries. 1921.

70. nbsp;nbsp;nbsp;Huizinga, G. B. W, Medemblik, proeve eener sociografie. Diss. A'dam.

1940.

71. nbsp;nbsp;nbsp;Jaarverslagen van de Vereeniging van Reeders van Visschersvaartui-

gen te IJmuiden. 1921 t./m. 1939.

72. nbsp;nbsp;nbsp;Jaarverslagen betreffende het Staatsvisschershavenbedrijf te IJmuiden.

1913 t./m. 1938.

De sociale gevolgen van de afsluiting der Zuiderzee voor het eiland Marken. Mensch en Maatschappij. 1937, pg. 40.

The sea fisheries. London 1920.

The effect of the plaice fishery on the stock of the undersized plaice and its influence on the yieldnbsp;of the plaice fishery in the North Sea. R.P.V. Vol.nbsp;LXXX, IV, 1932.

Periodic fluctuations in the size of various stocks of fish and their causes. Diss. Kopenhagen 1933.nbsp;La Pêche maritime, son évolution en France et anbsp;1'étranger. Paris 1917.

De ...... en de visscherij. In- en uitvoer. 1916,

pg. 411.

De historische ontwikkeling van IJmuiden. Het Nederlandsche Zeewezen. 1927, pg. 308.

De onkerkelikheid in Nederland, haar verbreiding en oorzaken. Diss. A’dam 1933.

Het eiland Marken. 1932.

Statistics of the North Sea Fisheries. Part II. Summary of the available Fisheries Statistics and their Value for the Solution of the Problems of Overfishing. R.P.V. Vol. Ill, App. K, 1905.

Die Statistik der Seefischerei Nord-Europas; die Ueberfischungsfrage. Handbuch der Seefischereinbsp;Nordeuropas. Band X, Heft 4. 1928.

Die Seefischerei von Groszbritannien und Irland. Handbuch der Seefischerei Nordeuropas. Bd. VI,nbsp;Heft 1 t./m. 4. 1929.

Wandlungen in der Schollenfischerei der Nordsee und ihre Folgen. Der Fischerbote. 1930, pg. 18.

De ...... Beknopt overzicht van de totstandko

ming en werking van de Landbouw-Crisiswetge-ving in Nederland vanaf 1929, samengesteld in opdracht van het Departement van Economische Zaken. Deel III. 1940.

Een......bij onze vischvoorziening. E. S. B. 1916,

pg. 838.

Le port de pêche d'IJmuiden. Annales de Géogra-phie. 1922, pg. 182.

Die Seefischereien, ihre Gebiete, Betrieb und Er-trage in den Jahren 1869—1878. „Petermann's Mit-theilungenquot;, Erganzungsheft No. 60.


68. nbsp;nbsp;nbsp;Hoogendijk, A.Jz.

69. nbsp;nbsp;nbsp;Howell, G. C. L.


73. Jansen, L.


74. nbsp;nbsp;nbsp;Jenkins, J. T.

75. nbsp;nbsp;nbsp;Jensen, A. J,


76. nbsp;nbsp;nbsp;Jensen, A. J. C.

77. nbsp;nbsp;nbsp;Kerzoncuf, J.

78. nbsp;nbsp;nbsp;Koeltechniek,

79. nbsp;nbsp;nbsp;Kostelijk, J.

80. nbsp;nbsp;nbsp;Kruyt, J. P.

81. nbsp;nbsp;nbsp;Kuin, P. Jr.

82. nbsp;nbsp;nbsp;Kyle, H. M.

83. nbsp;nbsp;nbsp;Kyle, H. M.

84. nbsp;nbsp;nbsp;Kyle, H. M.


85. nbsp;nbsp;nbsp;Kyle, H. M. en

Ehrenbaum, E.

86. nbsp;nbsp;nbsp;Landbouw-Crisis-wetgeving.


87. nbsp;nbsp;nbsp;Leemte,

88. nbsp;nbsp;nbsp;Levainville, J.

89. nbsp;nbsp;nbsp;Lindeman, M.


-ocr page 250-

232

90. nbsp;nbsp;nbsp;Loir, A. en

Legangneux, H. Les produits de la Mer. Paris 1917.

91. nbsp;nbsp;nbsp;Loonberekening van de opvarenden ter stoomtrawivisscherij te IJmui-

den, volgens becijfering van de vakorganisaties ten behoeve van de Steunregeling. 1936. Vereeni-ging van Reeeders van Visschersvaaruigen IJmui-den.

92. nbsp;nbsp;nbsp;Maandschrift van het Centraal Bureau voor de Statistiek. 1937—1938.

93. nbsp;nbsp;nbsp;Mecking, L.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Die Seehafen in der geographischen Forschung.

Petermann's Mitteilungen, Erganzungsband XLV Heft 209, pg. 326.

94. nbsp;nbsp;nbsp;Mededeelingen en Verslagen van de Visscherij-inspectie. No. 1 t./m.

32. (1911 t./m. 1920).

95. nbsp;nbsp;nbsp;Merz, A.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Meereskunde, Wirtschaft und Staat. Meereskunde.

Bd. XIV, Heft 1. 1925.

96 Metzelaar, J. nbsp;nbsp;nbsp;Vischgronden der Hollanders in de Noordzee. 1923.

97. nbsp;nbsp;nbsp;Mollerus, J. C. Visscherij en Vischhandel. De Nederlandsche Mer-

cuur. 1940, pg. 631.

98. nbsp;nbsp;nbsp;Mortensen, F. V. Die danische Seefischerei. Handbuch des Seefische-en Strubberg, A. C. rei Nordeuropas. Bd. VIII, Heft 2. 1931.

99. nbsp;nbsp;nbsp;Mulder Bosgoed, D, Bibliotheca Ichthyologica et Piscatoria, Haarlem

1874.

100. nbsp;nbsp;nbsp;Munnik van der, Het Noordzeekanaal. 1876—1926. Handelsberich-

H. J. ten. 1926, pg, 1531.

101. nbsp;nbsp;nbsp;Nederlandsche,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;De ...... Zeevisscherij in 1930. In- en Uitvoer.

1931, pg. 790.

102. nbsp;nbsp;nbsp;Nederlandsche, Het......Zeevisscherijbedrijf. In- en Uitvoer. 1934,

pg. 186.

103. nbsp;nbsp;nbsp;Nederlandsche,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Onze ...... Visscherij. Speciaal nummer van „De

Standaard” van 19 Juli 1938.

104. nbsp;nbsp;nbsp;Nieuwenhuisen, Het college voor de kleine Visscherij te Maas-

A. M. sluis. Tijdschrift voor Geschiedenis. 1931, pg. 262.

105. nbsp;nbsp;nbsp;Onderzoek naar den stand der werkloosheid. 1928. Sub-commissie uit

de Commissie voor de economische politiek. Verslagen en Mededeelingen van de Afd. Handel en Nijverheid van het Departement van Arbeid, Handel en Nijverheid. 1928. No. 5.

106. nbsp;nbsp;nbsp;Onderzoek naar den factor loon in de exploitatiekosten van stoom

trawlers te IJmuiden. Centraal Bureau voor de Statistiek. 1930.

107. nbsp;nbsp;nbsp;Onderzoek naar de loonen in de Trawlvisscherij. 1934, 1936 en 1937.

Departement van Sociale Zaken, Afd. W. amp; S. Loonondeizoek.

108. nbsp;nbsp;nbsp;Onnes, H. J.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;De snelvriesconservenindustrie in de Vereenigde

Staten. E.S.B. 1941, pg. 304.

109. nbsp;nbsp;nbsp;Ontwikkeling,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;De ......van het bedrijfsleven in het gebied van

de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor 's-Gravenhage, 1932,

110. nbsp;nbsp;nbsp;Oorlog,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;De ...... en de visscherij. In en Uitvoer. 1917,

pg. 401.

111. nbsp;nbsp;nbsp;Oplossing,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;De ...... der Visscherijkwestie. E.S.B. 1916,

pg. 553.

112. nbsp;nbsp;nbsp;Overdiep, G. S. De volkstaal van Katwijk aan Zee. 1940.

113. nbsp;nbsp;nbsp;Overeenkomst der Loon- en Arbeidsvoorwaarden der Schepelingen

ter Trawlvisscherij, met uitzondering van die der Verre Noord- en IJslandvisscherij, te IJmuiden,nbsp;Febr. 1938.

-ocr page 251-

233

115. nbsp;nbsp;nbsp;Plomp, Chr.

116. nbsp;nbsp;nbsp;Polderman, Joh.

114. Petersen, C. G. J. Summary Report on the present State of our Know-e.a. ledge with regard to the Plaice and Plaice-Fisheries. R.P.V. Vol. VII, B, App. C, 1907.

Urk, sociografie van een eilandbevolking. Diss. A'dam 1940.

Het arbeidsvraagstuk in het visscherijbedrijf te IJmuiden. Het Nederlandsche Zeewezen. 1927,nbsp;pg. 313,

117. Prins, J.

Aanteekeningen op de brochure „Het dreigende gevaar van een pufverbod en de Conventie vannbsp;Londen van 23 Maart 1937quot;. 1938.

118. nbsp;nbsp;nbsp;Proceedings at the Special Biological Meeting. R.P.V. Vol. XC. 1S34.

119. nbsp;nbsp;nbsp;Pufverbod,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Waarom geen ......? Uitgave van De Nederland

sche Vereeniging van Belanghebbenden bij de Schar- en Scholvisscherij, 1931.

120. nbsp;nbsp;nbsp;Raitt, D. S.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Stock Replenishment and Fishing intensity in the

haddock of the North Sea. Journal du Conseil. Vol. X, pg. 211. 1936.

121. nbsp;nbsp;nbsp;Rapport over de Werkloosheid in de Visscherij. Staatscommissie over

de Werkloosheid (ingesteld bij K.B. 30 Juli 1909, No. 42), Deel V, Verslag van de vierde sub-com-missie 1913, No. V.

122. nbsp;nbsp;nbsp;Rapport der Commissie voor de Haringvisscherij, ingesteld bij be

schikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw van 1 September 1926, No.nbsp;1406, Afd. Visscherijen. 1929.

123. nbsp;nbsp;nbsp;Rapport inzake de reorganisatie van het visscherij-bedrijf te IJmui

den. Verslag van de Rijkscommissie van advies voor werkverruiming over het tijdvak van 1 Julinbsp;1930 tot 1 November 1934. Derde Verslag, Bijlagenbsp;V, 1934.

124. nbsp;nbsp;nbsp;Rapport inzake de ioonen, die worden verdiend door de opvarenden

ter stoomtrawlvisscherij te IJmuiden. 1934, 1936 en 1938. Vereeniging van Reeders van Visschers-vaartuigen IJmuiden.

125. nbsp;nbsp;nbsp;Ratzel, Fr.

126. nbsp;nbsp;nbsp;Ratzel, Fr.

127. nbsp;nbsp;nbsp;Raulin de, G.

128. nbsp;nbsp;nbsp;Redeke, H. C.

Die Erde und das Leben. 2 dln. Leipzig 1902. Anthropogeographie. 2 dln. Stuttgart, 1921/22.nbsp;L'Industrie de la pêche. Paris. 1925.

129. nbsp;nbsp;nbsp;Redeke, H. C.

130. nbsp;nbsp;nbsp;Redeke, H. C.

i

131. nbsp;nbsp;nbsp;Redeke, H. C.

132. nbsp;nbsp;nbsp;Redeke, H. C.

133. nbsp;nbsp;nbsp;Redeke, H. C.

Over de Schol aan onze kust. Jaarboek van het Rijksinstituut voor het Onderzoek der Zee. 1904,nbsp;pg. 38.

Vangstatistieken van Hollandsche stoomtrawlers

1903— 1904. Mededeelingen over Visscherij. 1904,nbsp;pg. 209.

Vangstatistieken van Hollandsche stoomtrawlers

1904— 1905. Publicatiën van het Rijksinstituut voornbsp;het Onderzoek der Zee. No. 3.

The distribution of the Plaice on the Dutch Coast. R.P.V. Vol. III, App. H, 1905.

Kabeljauw en schelvisch. Mededeelingen over Visscherij. 1906, pg. 126.

Statistiek der Nederlandsche zee- en kustvisscherij. 1906 t./m. 1910. Jaarboek van het Rijksinstituutnbsp;voor het Onderzoek der Zee.

-ocr page 252-

134. Redeke, H. C.


135. Redeke, H. C. en Breemen, P.


136. Redeke, H. C.


137. Redeke, H. C.


138. Redeke, H. C.


139. Redeke, H. C.


140. nbsp;nbsp;nbsp;Redeke, H. C.

141. nbsp;nbsp;nbsp;Redeke, H. C.


142. nbsp;nbsp;nbsp;Redeke, H. C.

143. nbsp;nbsp;nbsp;Redeke, H. C.

144. nbsp;nbsp;nbsp;Renesse van, P.

145. nbsp;nbsp;nbsp;Renesse van, P.

146. nbsp;nbsp;nbsp;Renesse van, P.

147. nbsp;nbsp;nbsp;Renesse van, P.

148. nbsp;nbsp;nbsp;Renesse van, P.

149. nbsp;nbsp;nbsp;Renesse van, P.

150. nbsp;nbsp;nbsp;Renesse van, P.

151. nbsp;nbsp;nbsp;Renesse van, P.

152. nbsp;nbsp;nbsp;Renesse van, P.

153. nbsp;nbsp;nbsp;Renesse van, P.

154. nbsp;nbsp;nbsp;Renesse van, P.

155. nbsp;nbsp;nbsp;Renesse van, P.

156. nbsp;nbsp;nbsp;Renesse van, P.

157. nbsp;nbsp;nbsp;Renesse van, P.


234


Onderzoekingen omtrent de voortplanting en den groei van den kabeljauw en eenige zijner verwanten in de zuidelijke Noordzee. Mededeelingen overnbsp;Visscherij. 1907, pg. 73 en 85.

Die Verbreitung der planktonischen Eier und Lar-J. ven einiger Nutzfische in der südlichen Nordsee mit einem Anhang über die Jungfische der Gadi-den. Verhandelingen uit het Rijksinstituut voor hetnbsp;Onderzoek der Zee, Deel II, 2. 1909.

Bericht über die hollandische Schollenfischerei und über die Naturgeschichte der Scholle der südlichen Nordsee. Verhandelingen uit het Rijksinstituut voor het Onderzoek der Zee. Deel II, 5.nbsp;1909.

Bericht über die hollandischen Arbeiten zur Naturgeschichte der Gadiden in den Jahren 1902 bis 1906. R.P.V. Vol. X, B, 6. 1909.

Ueber den gegenwartigen Stand unserer Kenntnis von den Rassen der wichtigsten Nutzfische. R.P.V.nbsp;Vol. XIV, C, 6. 1912.

Over den tegenwoordigen stand van het schollenvraagstuk in de Noordzee. Mededeelingen over Visscherij. 1913, pg. 169.

Plankton en visscherij. 1916.

Overzicht van de geschiedenis der Nederlandsche visscherijen in de laatste kwart-eeuw. Gedenkboeknbsp;W. G. de Bas. 1923, pg. 838.

Die Scholle und das Plankton. R.P.V. Vol. XLVII, III, pg. 212. 1928.

De Noordzeevisscherij. 1935.

E. De invloed van den oorlog op de trawlvischvang-sten in de Noordzee. T.E.G. 1916, pg. 416.

E. Het vischverbruik in Nederland en de nood der visscherij. E.S.B. 1920, pg, 1131.

E. Hoe kan de visscherij geholpen worden? De Visscherij. 1920, pg. 3, 17, 37 en 53.

E. Bevroren visch. De Visscherij, 1921, pg. 26.

E. De overbevissching der Noordzee. Haagsch Maandblad 1924, pg. 477.

E. Visscherij en Vischhandel. De Economist. 1925, pg. 27.

E. De wenschelijkheid van een internationale regeling van het treilvisscherijbedrijf in de Noordzee. E.S.B.nbsp;1929, pg. 372.

E. Een visscherijhaven te Hoek van Holland. Han-delsberichten. 1927, pg. 1245.

E. Onze treilvisscherij in 1926. E.S.B. 1927, pg. 176. E. Zuiderzeevisschers naar de Noordzee? Handelsbe-richten. 1929, pg. 1283.

E. De stoomtreilvisscherij in 1929, E.S.B. 1930, pg. 243. E. De crisis in het treilvisscherijbedrijf. Handelsbe-richten. 1930, pg. 963.

E. De treilvisscherij, haar geschiedenis en problemen.

Haagsch Maandblad. 1930, pg. 611.

E. Het bijbedrijf der haringschepen. E.S.B. 1930, pg. 81.


-ocr page 253-

235


158. nbsp;nbsp;nbsp;Renesse van, P. E. De nood van onze treilvisscherij. T.E.G. 1931, pg.

269.

159. nbsp;nbsp;nbsp;Renesse van, P. E. De nood van onze stoomtreilvisscherij. Handelsbe-richten. 1932, pg. 1043.

Oorsprong, voortgang en toekomst van de Neder-landsche geest. 1940. nbsp;nbsp;nbsp;‘

Krise und Konjunktur. 1932.

Size limits and mesh regulations for sea fish. App. A. Summary of existing regulations (1933) regarding size limits and mesh restrictions for fish takennbsp;in the sea or in brackish water, (revised to Maynbsp;1934). R.P.V. Vol. XC, pg. 6. 1934.

An elementary treatment of the Overfishing problem. R.P.V. Vol. CX, 1, pg. 5. 1939.

Die Islandische Seefischerei. Handbuch der See-fischerei Nordeuropas. Band VIl, Heft 4. 1930.

165. Schippers, nbsp;nbsp;nbsp;De standplaatsfactoren der groote haringvisscherij.


160. nbsp;nbsp;nbsp;Romein, J.

161. nbsp;nbsp;nbsp;Röpke, W.

162. nbsp;nbsp;nbsp;Russell, E. S.


163. nbsp;nbsp;nbsp;Russell, E. S.

164. nbsp;nbsp;nbsp;Saemundsson, B.


A. W. Jzn. Diss. Rotterdam 1927.


Ferdinand von Richthofen's Vorlesungen über Ali-gemeine Siedlungs- und Verkehrsgeographie. Berlin 1908.

Einführung in die allgemeine Geographie der Wirt' schaft. Jena 1932.

Die Nordseefischerei. Handbuch der Seefischerei Nordeuropas. Bd. V, Heft 1. 1928.

Die Nahrungsstoffe des Meeres und die Haupt-fischereigebiete. Der Fischmarkt. 1936, pg. 190. Die Nordsee als Fischereigebiet. Der Fischmarkt.nbsp;1938, pg. 156.

171. Schneiders, F. J, H. Een en ander over het Staatsvisschershavenbedrijf.

Het Nederlandsche Zeewezen. 1927, pg. 338. Geographie des Atlantischen Ozeans. 1926.nbsp;Nederland. 2 dln. 1934.

Der Fischhandel Deutschlands mit besondere Be-rücksichtigung der Hochseefischerei speziell der hamburgischen. Diss. Frankfurt a.M. 1931.

De vischhandel te IJmuiden. Het Nederlandsche Zeewezen. 1927, pg. 326.

Fischhandel und Fischindustrie. Stuttgart 1913. Das Plankton des Meeres. 1913.

178. Summary of the Results of the Investigations (1902—1907). R.P.V. Vol. X, A (General Part), 1909.

Die norwegische Seefischerei. Handbuch der Seefischerei Nordeuropas. Band VIII, Heft la. 1938. Het leven der zee. 1919.

Rapport aangaande de Pufvisscherij. Verslagen en Mededeelingen van de Afdeeling Visscherijen,nbsp;No. 9. 1925.

Die Niederlandische Seefischerei. Handbuch der


166. Schlüter, O.


167. nbsp;nbsp;nbsp;Schmidt, P. H.

168. nbsp;nbsp;nbsp;Schnakenbeck, W.


169. Schnakenbeck, W.


170. Schnakenbeck, W.


172. nbsp;nbsp;nbsp;Schott, G.

173. nbsp;nbsp;nbsp;Schuiling, R.

174. nbsp;nbsp;nbsp;Schümann, Fr.


175. nbsp;nbsp;nbsp;Slis, J. C.

176. nbsp;nbsp;nbsp;Stahmer, M.

177. nbsp;nbsp;nbsp;Stiasny, G.


179. nbsp;nbsp;nbsp;Sund, O.

180. nbsp;nbsp;nbsp;Tesch, J. J.

181. nbsp;nbsp;nbsp;Tesch, J. J.


182. Tesch, J. J. en


183. Tesch, J. J.


Veen de, J. Seefischerei Nordeuropas. Band VII, Heft 2, 1933.


184. Tesch, J. J.


Estimation of the destruction of ,,undersizedquot; plaice by Dutch motor vessels during 1932. R.P.V.nbsp;Vol. LXXXV, III, pg. 36. 1933.

De overbevissching der Noordzee en haar bestrijding. Haagsch Maandblad, 1935, deel II, pg. 34.


-ocr page 254-

185, Thompson, H.


236


General features in the biology of the haddock in Icelandic waters in the period 1903—1926. R.P.V,nbsp;Vol. LVII, I, 1929.

Haddock Biology. (North Sea). R.P.V. Vol. LIV, App. 2, 1929.

The effect of fishing on the stock of plaice in the North Sea, R.P.V, Vol. CX, 5, pg. 39. 1939.

Een en ander over den afzet van visch in Nederland. E.S.B. 1942, pg. 232.

189. Uitkomsten der bedrijfstelling 1930 — Zeevisscherij. Uitgave Centraal Bureau voor de Statistiek. 1931.

Géographie générale des Mers. 1933.

La Pêche Maritime. Production et Débouché. Diss. Lille 1927.

Manuscript: Geschiedenis van de Nederlandsche Visscherijen.

De vischgronden der scholbooten. Algemeen Vis-scherijblad. 1926, No. 15 en 17.

Rapport aangaande pufaanvoeren, pufvangsten en aanvoer van marktwaardige zeevisch, door vis-schersvaartuigen van Nederlandsche nationaliteit,nbsp;over het tijdvak Juli 1937 tot Juni 1938. 1938.

De Zeevisscherij in het Noord-Westelijk deel van Europa. Referaat 1941.

Brielle. Mensch en Maatschappij. 1926, pg. 270. 197. Veldhuisen, A. B. De omvang der werkloosheid. Tijdschrift van dennbsp;Nederlandschen Werkloosheidraad. 1936, pg. 241.nbsp;Die belgische Seefischerei. Handbuch der See-fischerei Nordeuropas, Band VII, Heft 3, 1932.nbsp;Enquête sur la pêche maritime en Belgique. L'étudenbsp;Zuttere de, Ch. économique de la pêche maritime. Vol. I. 1909;nbsp;Vol. II. 1914.

De geïndustrialiseerde zeevisscherij. Referaat, gehouden op het Eerste Baskische Visscherij-congres, Sept, 1925.

IJmuiden vóór, tijdens en na den oorlog. Het Nederlandsche Zeewezen. 1927, pg. 367.

202. nbsp;nbsp;nbsp;Verrijn Stuart, G. M. De conjunctuur in het economisch leven. 1936.

203. nbsp;nbsp;nbsp;Verslag van den Staat der Nederlandsche zeevisscherijen, 1857 t./m.

1910, uitgebracht door het College voor de Zeevisscherijen.

204. nbsp;nbsp;nbsp;Verslag van de Commissie van Onderzoek van het Staatsvisschers-

havenbedrijf te IJmuiden, ingesteld bij gemeenschappelijke beschikking van de Ministers van Waterstaat en van Financiën van 11/22 Maart 1927.nbsp;1929.

205. nbsp;nbsp;nbsp;Verslag van de Commissie van Onderzoek naar de oorzaken van den

ongunstigen toestand, waarin het trawlvisscherij-bedrijf te IJmuiden verkeert, ingesteld bij beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken en Landbouw van 16 Juli 1931, No. 1573, Afdee-ling Visscherijen. 1933.

206. nbsp;nbsp;nbsp;Verslag van de Arbeidsbeurs in de gemeente Velsen. 1936 t./m. 1939.

207. nbsp;nbsp;nbsp;Verslagen en Mededeelingen van de Afdeeling Visscherijen, No. 1

t./m. 34 (1921 t./m. 1939). Departement van Economische Zaken.


186. nbsp;nbsp;nbsp;Thompson, H.

187. nbsp;nbsp;nbsp;Thursby —

Pelham, D

188. nbsp;nbsp;nbsp;Tobi, E. J.


190. nbsp;nbsp;nbsp;Vallaux, C.

191. nbsp;nbsp;nbsp;Vanheeckhoet, M.

192. nbsp;nbsp;nbsp;Veen de, J.

193. nbsp;nbsp;nbsp;Veen de, J.

194 Veen de, J.


195. nbsp;nbsp;nbsp;Veen de, J.

196. nbsp;nbsp;nbsp;Veen ter, H. N.


198. nbsp;nbsp;nbsp;Verbrugghe, L.

199. nbsp;nbsp;nbsp;Vermant, R. et


200. Vermeulen, F. P,


201. Vermeulen, F. P.


-ocr page 255-

237


208. Viehweg, W.


209. nbsp;nbsp;nbsp;Vidal de la

Blache,

210. nbsp;nbsp;nbsp;Visscherij,


Die deutsche Hochseefischerei. Geographische Wo-chenschrift. 1935, pg. 596.


Principes de Géographie Humaine. 1922.

De verre ...... Economische Voorlichting. 1938.

pg. 879.

De economisch-geographische positie der Neder-landsche .... T.E.G. 1921, pg. 243. Naar aanleiding van artikel N.R.C. 21 April 1921, van H. Smalhout.nbsp;Het conflict tusschen de haringvisscherij en de industrialisatie aan de Beneden Maas. T.E.G. 1925,nbsp;pg. 142.

Bijdrage tot de sociale geographie van het eiland Urk. Overdruk T.K.N.A.G. 2e serie, dl. 48, 1931,nbsp;afl. 6.

Die Niederlande und ihre Kolonialreich. 1932.

De mensch als subject in de wereldeconomie. 1934. De geschiktheid van den sociaal-geograaf voor beroepen in het practische leven. Tijdschrift voor hetnbsp;Onderwijs in de Aardrijkskunde. September 1935.nbsp;De Aardrijkskunde in de Faculteit der Letteren ennbsp;Wijsbegeerte. Overdruk: Nederlandsch Studienbsp;Weekblad. 1939.

De relatie mensch-natuur. Gedenkboek Dr. J. B. L. Hol, 1941.

IJmuiden, Hollands gröszter Fischmarkt in der Krise. Deutsche Fischerei-Rundschau. 1932, pg. 633nbsp;en 1933, pg. 8.

220. Werkloosheid en Loonnormen. 1936. Vereeniging van Reeders van Visschersvaartuigen IJmuiden.

De vischgronden in de Noordzee. 1917.

Die geographischen Grundlagen der deutschen Hochseefischerei und ihre Entwicklung nach demnbsp;Weltkrieg. Diss. Jena 1935.

Die moderne Entwicklung des Fischereiwesens in einigen der hauptsachlichsten Fischereilander. Internationale Revue der gesamten Hydrobiologienbsp;und Hydrographie, Band 33, 1936, pg. 440.

North sea fishers and fighters. London. 1911. Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden.nbsp;No. 455. Wet van den 2den Augustus 1935, houdende bepalingen, betrekking hebbende op de ....nbsp;226. Zondagsarbeid aan boord van visschersschepen. Uitgave van de Ne-derlandsche Bond van Christelijke Fabrieks- ennbsp;Transportarbeiders. 1932.


211. Visscherijhavens,


212. Visser, C.


213. Vooys de, A, C.


214. nbsp;nbsp;nbsp;Vuuren, van, L.

215. nbsp;nbsp;nbsp;Vuuren van, L.

216. nbsp;nbsp;nbsp;Vuuren van, L.


217. Vuuren van, L.


218. Vuuren van, L.


219. Weinbeck, C.


221. nbsp;nbsp;nbsp;West van, P.

222. nbsp;nbsp;nbsp;Wichmann, Gerd.


223. Woltereck, R.


224. nbsp;nbsp;nbsp;Wood, W.

225. nbsp;nbsp;nbsp;Zeevischvaart-

diploma's


-ocr page 256-

. .si'Ki nbsp;nbsp;nbsp;''k•

-ocr page 257- -ocr page 258- -ocr page 259-

STELLINGEN.

I.

Teneinde het practisch nut van bedrijfstellingen bij onze zee-visscherijgroep te vergrooten, verdient het aanbeveling, de bedrijfsgroep „Zee- en kustvisscherij” op een vasten datum in het haring-seizoen te registreeren en wel gespecificeerd in groote trawlvisscherij, kleine trawlvisscherij, drijf-netvisscherij en beugvisscherij.

IL

Voor de toekomstige ontwikkeling van het Nederlandsche zee-visschersbedrijf moet toepassing van de snurrevaadvisscherij van groot belang worden geacht.

HL

Hoewel er verwacht mag worden, dat de vischstand in het Noordzeegebied na den huldigen oorlog wederom in belangrijke mate hersteld zal zijn, dienen de betrokken landen, na de totstandkoming van den vrede, ten spoedigste over te gaan tot een internationale controlenbsp;op de aldaar aanwezige, voor den mensch direct belangrijke, uitputbare organische voorraden.

IV.

De geul, die zich uitstrekt langs den zuidelijken rand der Doggers-bank en waarvan het midden gelegen is op 54° j' N.B. en 2° 10' O.L., op de visscherijkaart van O. T. Olsen aangegeven als „Greatnbsp;Silverpit”, wordt door Schuiling aangeduid als „Groot Zilverdiep”,nbsp;hetwelk niet in overeenstemming is met de terminologie van denbsp;Nederlandsche visschers, die van „Silverpit” spreken.

(R. Schuiling — Nederland, deel I, 1934, pag, 271).

-ocr page 260-

V.

In de Nederlandsche regionale monographieën wordt over het algemeen te weinig aandacht geschonken aan het physische milieu.

VI.

Daar de 20 m.-isohypse, als omranding voor het gebied der Hooge Veluwe, in geenen deele samenvalt met het grensverloop der gemeenten — de kleinste in ons land aanwezige statistische eenheden —,nbsp;draagt het proefschrift van L. Th. D. A. Venema een uitermatenbsp;verwrongen karakter, speciaal ten aanzien van de beschouwingen ennbsp;conclusies, welke gebaseerd zijn op het daarin gebruikte cijfermateriaal.

(L. Th. D. A. Venema — De Hooge Veluwe, Amsterdam 1933).

vn.

Als gevolg van den zich voortdurend wijzigenden leeftijdsopbouw der bevolking mogen absolute bevolkingscijfers slechts met de noo-dige reserve gebruikt worden.

VIII.

Ten onrechte beweert Jan Romein, dat aan Willem van Oranje, blijkens diens geheele loopbaan, een „echt-religieuze overtuiging”nbsp;vreemd was.

(Jan Romein — De lage landen bij de zee, 1934, pag. 262).

IX.

Het is gewenscht, dat de studenten in de sociale geografie, na hun candidaatsexamen, een filosofische propaedeuse met betrekking totnbsp;de grondslagen van de sociale wetenschappen volgen.

-ocr page 261- -ocr page 262-

0“

Gemeentenkaart

Nederland

Schaal 1 :öooooo

.......Gemeentegrens. ....Provinciegrens____Rijksgrens


VAN


J\


?DB


¦(?


.-A


-/a.


'V^psppelding o^^ep de gemeenten wande

Nedenlancl5e]oe Visscheplj -qpoep

volgens de uitkomsten den beroepstelling van 3I Dee. 1930


. ......,


gogo


¦'L..


'V‘



009


0000 lt;v

•••• //

//


OD


0

8

X

?

¦

B

IL

A

?

A

XL

0

?

0

XL


Zee - en Kust visscViepy


‘öD »•/

.gt;*v nbsp;nbsp;nbsp;—• n / f


/?¦

. ;lt;r.v;;'CiOO‘tp\d


W. '¦ o .'tl quot;••- •'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;--gt; v^


¦V-d!


lSIV


/CM gt;


vSSSSa.


* * aa


r£\ 'gt;


-000 ;v O \


/:


0000


Aantal iverl^zame personen.


gss

QOO


booX


•05quot;


“%jy


2 ‘eB

•D «o ,5 6;

||igt;^SL


5 = een beeken 10 = bwee teekens


I -

5-

10- nbsp;nbsp;nbsp;50 = drie

50- 200 = vier 200-1000 = vyfnbsp;ioooenmeer= zes


L»i—P»


/O;


'boa.^


?B


/Q: Q •


‘..oo:


i 0000

' ••••

ÜB ?


DOB

i DO 'i


. oa

•lp.,


lt;gt;?0


Q ZQ


oaa


?O'


OB

040


000


i.ö. /a I

köiii..


lt;v


...?.V f' Q


-k-


ro»Bi»s7a


¦Mö: . ooi


¦' naa.


/DD;


-/•


•8?S)


iPP*


.'¦O


•¦QB'-


quot;’tia 1


OB


tM


xpy


(•Pr


/V.


3quot;V

/

' ÜB ,


i; aB\


vc.


.••DDO


'oYr


'•BB'-.


oO


'VQl


\g»--


ri®quot;


r'öoa


%-


u^-


w'

i-'T^


•V'


'/


1


2.»


-ocr page 263-

KAART V


. • ■' ■'» V' y'-'V ■

'.,S

..r.V ;•



-M

â– â– â–  â– 





//

rgt; * nbsp;nbsp;nbsp;/



t






r' •■






■■ /’s

■ri»;



â– Squot;quot;





_-i • 1.' nbsp;nbsp;nbsp;-JJh. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• ''


-ocr page 264-

steenen


• modder


zand


DE VISCHGRONDEN DER GROOTE TRAWLVISSCHERIJ.

-ocr page 265- -ocr page 266-