-ocr page 1-
1*1«
Ml»
-ocr page 2-
INNEWIT.
. Jsejlaands in een verzameling dsr
tnoyfle en aangenaam/te
MINNE-ZANGEN
En
VOYSE N.'
EERSTE DEEL-
t'A M S T E R D A M,'
ï-
By JOANNES KANEWET,
Boekverkooper in de Nes , 'in de
GekroondeJugteBybel, 1752.
-ocr page 3-
lefhebbers, die de -vreugd beminnen,
•*—' Gy , die het Jeugdig Bloed nog ftreeld,
"Hier is vermaak voor uwe zinnen,
Biervindgy vjerk, dat niet verveeld;
Jnmy , het merg der Liede-boeken,
In my is Oud, Nieuw, moy enjlegt;
Men heeft zo lang by- een gaan zoeken ,
Tot dat men my heeft opgeregt,
'Alsgy my hebt ter deeg doorkroopen ;
Vindgy wel iets dat« behaagt,
J)aar moet wat van St. Ann' door looien,
Want anders wat het te bedaagt.
Zo Momus wil, hy mag wel wroeten
:
My en mijn Maker fcheeld het niet;
% bengeReldop vrye voeten,
En zeek niet minder als verdriet.
t
-ocr page 4-
3
-REGISTER.
AL wat men doet men kan geen Juffers,
Aurora brengt den klaaren Dag.
Alsik mijn Philis kuffen mag.
Anke von Trare, isdiemer.
Als 't Böksvoetje fpeeld op ïijn Pijpje.
Ach wat is het ^oet daar twee beminnen.
B.
T2 Efnedene V eldcn doorlugtige Boomen.
9
7°<
109
III
124
IÓQ
12
/^ Larindes Hert is altijd koud.
,s-7 Carileen, ey wild u niet verfchuylen.
' Clarinde mijn leven.
D.
■p) E Winter is voorby geftreeken.
*~* Dorothea hoord mijn zugten,
Dat alle Bergen Goude waaren.
Doen laaft Climene dwalen ging.
E.
~C En Uyl van hooge Jaaren.
-*-1 Een Jonkman die 't Minnen.
Een Meysje exellent.
Een Juffrouw fchoone.
E7 lieve Jan loop met een zet,
A i
3$
128
15*
»3
112
136
151
63
15
110
133
Goe-
-ocr page 5-
REG1STE
G.
■ /goedenavond mijn troosje.
**-* Geen pijn is vooteen Maagd.
Gunmy mijn Engelin.
H.
TLTEt gefchie^den op een tijd.
■*--*• Hoord Kees mijn Vryer,
Het Windje dat uyt den Ooften waayd.
Hoe wonder zijn de werken.
Hier zitten wy in Gloria.
Hoe kan de Liefde,
Hoord toegy Meysjes al.
Hou Voerman van der Hel.
Het beft op Aard is een geruft gemoed.
Het Wijntje dat is 'er zo zoet van fmaak.
Het is nu ruym vijfjaar geleden.
I.
TS liefde zoetlyden, waarom baartze dan.
•■*■ Ik weeter geen fchoonder Maagd.
In de Eeuw van Adams teyden.
Ik ging leftmaal de Willige Boompjes tellc.
't Is wie wilhooren zingen.
Ik heb twee Bruyn-oogjes in mijn zin.
Ik ging left wandelen door een Hof.
Is dan de Liefde fchande.
Ik Min de vrye Vryer-ftaat.'
In de Min vind ik genugten.
Indien oyt Maagd haar droeve klagteni
Ik wil van dezen AvqrcL
-ocr page 6-
EGISTE R.
fk hoorde dees Dagen.                             I4t
In'truyflchenderBöomenl                      145
Ik wil 'erna mijnen vollen zwier.               15$
L.
Icfïïe Lief wanneer zal 't wezen.            17
'.-*-' Lief-hebbers blijft een weynigftaan.     34
Lieflijk Bosje, en gy Zilv're Vlieten.          96
Lcftmaalin 't!ryzen van een koele.             116
M.
MArgrietje mijn Voogdesje.                  40.
Mijn Lief fchijnd my teha
N.
Aboths Wijnberg v/as gelegen.            46
Neen Kloris neen opzulken wijs te &c. 88
I-JaOoft-land wil ik vaaren.                      102
O,
(~\ Wreedc ftuurze Maagd;                      7
^^ OHolIandfchoongy.                        19
O Flora ydel is uw roem.                           22
Och Clarind'mijn uytverkooren.                44.
O Zoetite Vrindin!                                  50
O Doelwit van de Min.                             $7
Ontfluyt, ontfluyt, uwVenftertje.           60
O Zoet vermaakelijk Vrouw-geüagt,         14$
P.
1 Philidaatjè hoe lang is't geleden.                 93
R.
"D Yke Buür-Jaapj e die zeyde,                 15a
4 3 §>  Sjchoon
-ocr page 7-
REGIS'TE
SChoon Katrijn, 6 Beeld der Beelden. 30
■Schoon Lief aanhoord mijn klagten,
T.
TRuytje mijn zoete Engelin.                 67.
Troosje mijn uy tverkooren.              118'
VRyerswelwathebjekhigjes,                31
Verlaat gy mijn verheven Ziel,          . 90
Vrienden zou men niet vrolijk.                 121
W.
WAnneer ik peynze aan deesEgtj
Wel wat let de Jeugd.
Wel ben ik dan zo mismaakt»
Wy willen nog niet fclit, .en.
WelMiekenftout.
Wat iffergrooter vreugd op Aard.
Wel Joosje bent gy de weelde moe.'
Wie heeft het oyt gehoord.
Wanneer de Zon in het Morgen-rood.
Wanneer de Zon zijn Paarden mer>d.
Wie zal dog die gelukkige eens zijn.
Wanneer ik mijn Engel maar eens.
Waar heenen drijft gy Galathée.
Z.
>7Y is zo niet, als ik gezind.
E Y N D E.
-ocr page 8-
RSIS MINNEWIl
Beftaar.de in een verzameling der moyjle
aangenaamfle Minne-zangen en
Voyzen.
V R Y E R S-K L A G T.
Wreede ftuurze Maagd!
Hoe zijn verkeerd u zinnen»
Dat gy geen liefde draagt,
Aan die u plagt te Minnen,
Dat gy nu van my vlugt,
Als ik u liefde toon;
Omuisdatikzugt:
Is dat voor mijnen loon.
ó Wreede mijn Godin!
Om u zo moet ik fterven,
Want gy veragt mijn Min,
Zal u een ander erven
Philis en doet dat niet;
Want ik lijd zulken pija
Gelijk gy nu wel ziet, ._
Dat 'k noyt gezond kan zijn.'
Waar is helaas! dieteyd,
Dat gy my plag te fcheriken
Uw trouw gencgentheyd,
Wild daar maar eens om denkóh J
Hoe g'hebt mijn Ziel doorwond
In t midden van mijn Hert,
Dat een kusjen aan u Mond
My nu geweygerd werd.
-ocr page 9-
ff
THIRSIJ1
khaddatnoytgedagt,
Wanneer ik na u vryde,
B Als gymijfï liefde zag,
My brengen 7.ou in Jijde,
Gy zijt wel ftraf van zin,
Dat gy my niet bemind
Dat ik tot u Godin,
Van herten ben gezind.
'k Heb u noyt afgegaan,
Of unoyt afgeweken,
Maar mijne Min blijft jhan,'
Duy zendmaal meer ontfteeken 1
"Waarom my zo veragt,
Waarom my zo verfmaad
Dat gy mijn Min belagt,
En elders liefde draagt.
Vaard wel 6 fchoonfte Beeld!
Vaard v/el ftuurze Vriendinne,
Gy hebt mijn Ziel geftreeld
Door uw geveynsde zinne j
Gy brengt mijn Ziel vol fmerti'
Rukt my het leven af,
Blijft nu ook in mijn Hert
Tot dat ik daal in't Graf,
ïea
-ocr page 10-
AL wat men doet men kan geen Juffers wiriS
nen,
't Scheynddat de Liefdeheel verbannen is,
En 't zoetfte zoet beftaat nogtans in 't Minnen j
Zeg zoetfte Juffer wat de reden is,
V/aarom van binnen, In uwe zinnen,
I GeenIuft tot Minnen, Als in ons enisJ
Ven Egten-ftaat kan my geen voordeel ge-ven,
\ *• Ik hou van Minnen nog van Trouw-verbond ,
Want Maagd te blyven is het befte leven,
'k Lag met Cupido en al die hy wond,'
tVant al hetfmeeken, Bat Jonkmam fpreekm
Zijnfnogebreeken, Uyt eenvalfche grond.
Dat gy de Min en haare zoete kragten
Maar eens geproeft bad op bet minfte deel;'
; IkwcetdatgydeMinzeerzoetzoudagten:
Dog gy ontvlied baar kragten al te veel ,
Als gy-hoord zugten, Noemt gy 't maar klugten
En gy gaat vlugten, Voor het minft geftreej,
'pt wil in eenzaamheid mijn teyd ver/lijten ,
E» geen verdriet aan Man of Kinder s zjen l
%o hoor ik geen krakeelen nog verwijten;
Dat by dejsiieuw-getrouwdekangefchieni
- Keen, 'k meen mijn Jaaren, Niet te bezwaarin
Met 't jok yanfjaartn > Maar den Trouw te vlitn.
£5               Had
-ocr page 11-
THIRSIS1
Had uw Mamaatje, als zy wierd gevreden
Aan uwPapaatjen nimmer gunitgetoond /
Maai altijd Neen gezegt opzijn gebeden,
Zeg zoete Juffrouw waar had gy gewoond?'
Volg dan de reden, Hoord mijn gebed t' i,
Doet zo zy deden: My met Min beloond.
Gy vraagt my uaar'kgeweejt ivaar zo Mamaatje
Had aanPapaatjennimmer gunfi getoond:
Maar datgeffrek is maar een y del praatje,
Onwaard met wederz-ydze reen beloond:
Schoon of haar zinne, De kragt der Minne
Zo veel kon wlnne, Hy by my niet en weond.
Dus gaat vry heen, gy z.ult geen troojl genieten ,
Vergeeft my dat ik uw klagt zo versmaad,
Want die de Min veragt, agtgeen -verdrieten ;
Dus mijn verzoek is Jonkman dat gy gaat,
Uw beleeftheden, Al uw gebeden,
Enyoor'ige reden
, Komen veel te laat.
<OS $&+$&& *©?3<* «OtJS^ ^S$©►««£ $«►
Een Ander.
T S liefde zoet lyden.waarom baartze dan pijn
"*■ Iffe bitter, hoe kanze dan aangenaam zijn 2
WijliklydemetJufte: Waarom zoudikdari [
Gaan klagen, wijl ik het niet yeranderen kan,
Want is de pijn zo zoet, zo beklaaglik is de FmerS
Datze op een tijd kweft en doorkitteld mijn;
Hert.
Als liefde is plagen, laat ik de Minne-pijn, ,
Liever wil ikze bannen uy t de ziJUies van mijn,'
-ocr page 12-
ziet
Enflyten mijn dagen in eenzaamheyd,
)p dat ik al mijn leven de zorgraak kwijt.
Die .ik laaft had verkooren, die mijn Zieltje
                 gebiet
Die wil my niet hooren, maar ftaag van my vliet
Al offer ik mijn zinnen op 't Altaar van de Min»
'/.y
wil my niet Minnennog verand'ren van zin:
Daarom doet uw zin en ziet iviegy liefde biet,
Op dat gy door 'tMinne niet raakt in 't verdriet.
Die ik laaft had verkooren en getoond ge-
trouw e Min,
Die mijn Hert plag tefteelen tegen eenig tegen-
zin
Die mijn Oor kwam flreelen door haar lieve
gezank,
, I s van m y verd v/een en voor haar leven lank;
Is van my verdweenen en door haar genoeg-j
jijkheyd,
o Liefde! ö liefde waarom hebt gy my verleydl
Abdifle van 't Kloofter geef my mijn Liefje
weet
i Penitehtie penitentie roep ik na u begeer:
| Ofgundmy te woonenby mijn lieve Bagija;
Mijn leven zalder veel te gerufter om ziju,
Jóchera zal ik bidden dat hymy tot haar wend }
, En mija feitje wil behoede voor alle, torment;
i                           A 6                  l*2é
-ocr page 13-
THIRSIS
'k Zal my wel fchikken na de Wette van 't .
Convent,
"kZal dagèliks leeren een Lesje wel bekend,
En off ren mijn zinne op 't Altaar van de Min,
Op" dat ik mag berninne mijn fchoone Vrindin ,'
Op dat ik mag berninne mijn fchoone Vrindin,
Ach Pater! ach Pater laat my het Kloofter in.
Een Ander.
T? Efnedene Velden doorlugtige Boomen,.
"^ Aanhoord mijn klagt'en die ik hier doe,
ftuyzendeBeekjesenvlietende Stroomen ,
Neemt agt op 't geen dut mijn klagen doet,
'Ach Hemels-blaaitw u tintelde lonken,
Ach zilvere-Maan verduyflerd u glans.,
Cy die in Liefde febier legt 'verdronken,
Ach Cupidootje hoe kwtflgy de Mans.
&et iffer geleden een weynig dagen
,
Mijn oog vul of een Venus-beeli,
Zederd dien tijd heb ik'er gedragen ,
Eenfmert die mijn der géjladigjlreeld,
Want al mijn zinnen en mijn gedagten
, Zijn aeh ! hoe zal het met my nog vergaan, ?
Jk zal van Liefde haajl heel verfmagten,
Eer dat de Vloed op droogt door rni'm getraan..
'Als Phxbus met zijn Vergttlde-ftraalen
Gedoeken lag in den Oceaan,
Xw<s my daar in mijn zinnetje malen,
Als ik lag op het Dons der Zwaan, ,
Jfttfffi» komt my gefla.dig ontraden,
-ocr page 14-
Als ik my in eenzaamheydvind o^t Bei.
o Groote Godt wat heb ik misdreven !
Dat ik moet zitten hier alleyn ,
Ik -verjlyt helaas in droefheyd myn levert^
Eningefiadige kwellingenpijn,
Ihfiort vergeefs mijn droevige klagten,
Ach wat leef ik in een een zwaare noodi
Heb ik nog meerder droefheyd te zvagten
>
Ik was veel liever gejlurveh den Dooit.
Genade genade ach Vmus-Zoontje !
Aanhoord mtin klakten die ik hier doe,
Ik zal voor mijn LteJ gaan vlegteh een Kroontje ,
En haar gewillig gaar, vallen te -voet,
Tereeren van onx.i mededogen,
Om dat gy mijn verloft hebt van pij» ,
lx zal voortaan na mijn vermogen ,
U altijd fchulaig en dètnkbaar zijn.
^§^3» **§h& **§%o> <o%&*i%&'
Zomer-Lied.
Stem: Lejlmaalgwgik&t,
F\E Winter is voorby geftreeken ,■.
x"^ De Zomer die ftaat voor de deur»
Die ons zo liefFelijk komt kweeken,
Met Bloempjes alzo zoet van geur,
De warme Dagen
Liedje komen aan-,
h. 2            . Komt
I
-ocr page 15-
De Mey die toond zijn befte Dagen ~,
Van Bloemen Kruyden en van Gras *
Hy doet uytloopen de groene Bladen,
Van al 't lieffelijk Boom-gewas,
Waar op het Diertje,
Met zijn zoete Taal,
Zingt tiereliertje,
MaardeNagtegaal,
Verclerd het altemaaU
In 't Veld hoord men de Leen wrik zingen
Al kweelende vliegt hy na de Lugt,
In 't Duyn daar ziet men de Konyntjeslpringen
Zy. leven daar in zoet genugt,
Het Moflerprijtje
Roept ftaag dief, dief, dief,
HetHonig-bijtje
Heeft deBloempjes lief,
Zy ftaan tot zijn gerief.
't Zwaluwtje met zijn fnelle Wielcen *
Vliegt als een Schim ftraks hier en daar,
Zo dra den Dag begind te krieken,
Komt den gebekte Ojevaar,
>Ta buyten vliegen
Om te zoeken aas,
Hy gaat bedriegen
Den kikvors, die den baas J
SpeeM m<et een groot geraas»
Twe*
I
-ocr page 16-
Daar diend patientie by te zijn,
Al zijn verlangen
Is na Snoek of Baars,
Kan hy die vangen
Hy houdze voor wat raars,
Maar vangt zomtijds wat aars.
's Morgens krayd den Boer zijn Haantje:
Maar komt eens aan de Water-kant,
Daar ziet men't wit gevederde Zwaantje,
Langens de Willige aboadanj:;
De Vogeltj es zingen
Bovenin'tGeboömt;
De Visjesfpringen
Daar het Water ftroomt ,1
'tlsluftonder't Geboomt.
't Is luft om te gaan vermeyden,'
Wanneer den Dag komt krieken aan»
Ziet men de Koetjes in de Weyde,
Met Zoete-melkje zwaar belaarj».
Waar op het Boertje
Met zijn Huy s-vrouw paft,
Hy neemt een (hoertje
Bind haar Beentjes vaft
Ontflaat haar van delaft.
Nu wil ik eens gaan beduy ten l
Van al het geen ik heb gezien ,
Die meer wil key ken die gaat na buytea,
Tree*
-ocr page 17-
Komt laat ons loven
Godes Majefteyd,
Tot in der Eeuwigheyd.
; «©§§<► mm «*%<*■ mm *&§o>*m
Minne-Lied.
"Tk weetergeenfchoonder Maagd,
-*• Als die mijn Jonk hert behaagd,
Magt ik eens by haar wezen,
Genezen zo-j.ns 'ermijn wond,
Zoete-liefmaak yer mijn Hert gezond.
Haar wit albaflerde Borji
Daar mijn Jonk-hert na dorjl,
Haar oogen vol lonken enjlraalen,
Van taaie zo vriendelijk
En van deugde maar dl zo rijk.
Haar Wangen fchoon gebloojï ,
Veeljchoonder als een Roos,
Geen Schilder en kan alTmaalen,
Te "childeren zalhen Beeld,
Eie mijn Jonk-hert en zinnen fireeli»
's Avonds maar ui zo laat,
Dan wande/ik ovtr Straat
,
Xy wïldlr my niet in laattn,
En f raat en metmy een r'ys,
Zoitt'Uffêtnkf tem hej dat ikftySé
-ocr page 18-
MINNEWIT.
Lief zeg my de oorzaak,
Waarom gy my verlaat,
Ben Ik,te les.van levsn,
Van leden te plomp of grof,
\ Ztet'-hef 'k ben nog Edel vanjlof.
Of is het om 't Waereldsgoed,
J)at ik u ierven moet;
\ gewild''er my niet brengen
Jnzulk een zwaar verdrift',
Rijk ofte arm en ben ik ook niet.
| JH'liefdegekogt om Goud,
pit is zo haafi verflout,
Men ziet de Minnaars gedagten,
Celijk een Riet dat draayd,
J)it'i»et alle de Winden waayd.
(Adieu mijn Prinffes eerbaar >
Wlfcheyden nu van malkaar,'
j)ef>kt eens wie dat het zal rouwen,
jonkvrouw nu voor het bejluyt,
Jk mens u de Vrtede en de Bruyd.
Een Ander.1
LIcffte Lief wanneer ,zal 't weien t
^atgy myeenszukgenezen,
Vaa die fmert, Van die fmert,
Pi en ik voel in mijn Jonk-hert,
Zullen noy t mijn droeve klagten r*
U wraakgierig Hert versaeten ,*
Zak
-ocr page 19-
T H I R S I S
Zultgydan, Zultgydan,
Noyt van mijn maaken uw Man.
Jonkman flaakt uw droevig Minne»,
Gy zult geen troofi "verwinnen,
Want ik zei, Want ik zei;
Keg wel bly ven gelooft 't wel,
Zouik in mijn Jonge Jaare»,
JÜree denkenom fpaaren
Jonkman ziet, Jonkman ziet,
Ik hou mijn uythet verdriet.
Geen verdriet zal u gefchieden
Lief en wild van mijn niet vlieden,
Ik zal jou, Ik zal jou,
Bly ven als een Man getrouw:
Alle druk en zwaare plagen
Zullen wy te zamen dragen,
Lieffte zoet, Lieffte zoet:
Staak dog eens uw gram gemoed.
U en baat geen prezentatie ,
Jk en vind in ugeen gratie
Om te zijn, Om te zijn',
Uw Vrouw in dit Werelds flijn
'Al u zoet en aardig vlyen
7s maar om mijn te verlyen
Van mijn eer, Van mijn eer,
En my dan verlaat en weer.
Och! ik zweer mijn lief Clsrindc,'
Zo gy my ontrouw zult vinde,
Dat de Dood, Dat de Dood,
My rukt weg in Ciiarons fchoot:
-ocr page 20-
MINNEWIT.
En dat al de Helfche Zielen
Mrterftond komen vernielen,
Dat ik mag, Dat ik mag,
Noy t weer komen voor den dag.
Voor u Eed en trouwigheden,
Viegy aan my komt befiedett,
Zal ik dan, Zalikdan,
Zijn uw' Vrouw en gy mijn Man:
TVild daar op mijn Trouw ontfangen,
Vaar na is al uw verlangen,
Laatonsgaan, Laat ons gaan,
In den Egt vanftonden aan.
Ik ontfang uw Trouw mijn Schoone,
k Zal u weder-min betoone,
Met een Pan J, Met een Pand,
En een Ring van Diamant:
Nu is al mijn droevig klagen
Heel verkeerd in blyde dagen;
KomtmijnBruyd, Komt mijn Bruyd,
Laat onslot verbreyden uyt.
Lof van Holland.
Stem: ó Rotterdam verheven,
f~\ Hollandfchoongyleeftin vree!
^-^ Met Een- en-dertig Steden,
Omringt vanr, Maas en Noord-zee,
In u zijngoedt zeden,
Veqrwaaref heden met beleyd
-ocr page 21-
T H I R S I S
Zal ik uyt goegenegentheyd,
Mijn /c huidige pligt bevjyzen ,
' Wie kan het Land volpryzen.
Voor eerft uyt Texel: 't Vlie en Maas
Ziet men veel Scheepen vaaren,
Voorzien met menig nobel Baas
En veelde/ handt Waar en:
Zonder bezvjaaren zeer verblijd
Voor de bekende ffaereld wijd
Ziet men de Haven open,
Om Hollands -waar te koopen.
, Zeylen Vrank rijk en Portugaal aan,
Ook 't wijd beroemd hrittanjen,
En by den zwarten Moriaan ,
Italien en Spanjen,
Brengen Oranjen Apflegoed
Suyker, Rozijnen, Vygenzoet,
Geen Land en kan ik noemen
Daar geen Hollanders komen.
Ziet Am fier dam dat is een pront-,
Schier van de heele Waereld:
Hoe wel 't is van eenfiegten tronk :
Kuis het al bepaereld,
't Gezigt my dwereld daar voor-ly,
Zo loopt de Stroom genaamd hit Xt
'jimfterdamhoogverheven,
>
Wie heeft u Lofbefchrevtn.
Haarlem zeerfcheon en Leyden vry i
'jian Meer en Rhtjn gelegen
,
Dt Stapel vap de Wtviry,
-ocr page 22-
MINNEWI T.
Hebtgj door Godes zegen
Alhier verkregen, dies ik dwing}
Mijn tongen zeg den Vreemdeling,
jb Ma% vree/iig by u woonen,
1 i Holland ff and de kroonen.
Delft, Schiedam, Rotterdam en Dort»
Daar woonen veel Koopluyden ,
Van haar aldaar gehandeld word,
in Weft
, Noord, Ooft en Zuyden,
Brengen veel Kruyden , goed van fmaak ,
Ook Wijn en Bier tot ons vermaak ,
De Scheepen gaan en keeren,
Uyt en in d'Maas braveeren.
Den Briel diend niet vergeet en hier;
jiet is eenfchoon Landsdouvjen ,
Goeree, Heusden en Gorcumfier,
Schoonhoven en Tergouwen,
Daar ziet men bouwen menig Kaas,
Of regt en goed voor Menfchen-aas,
/lis, Hennip ziet menjleepen,
Op Wagens en in Scheepen.
Gcertruydcnberg, Afperenziet,
jjttikelotnen Vianen,
ïjfeljkyn, en Leerdam 't werd beiiet,'
Oitwater, 'kmoetvermaanen,
Brouwt men van Graanen lekker Bier,
We/op hadtk vergeetenfchier,
JVoerde, Naarden en May den
W\t zou het al bedttyden._
-ocr page 23-
T H I R S I S
Hoorn, Medenblik en Alkmaar,
Mttnnikendam, Enkhuyzen,
Daar niet menfiaag van Jaar tot Jaar,
Vaaren veel Haring-buyzen,
'Al door het bruyzen van de Vloed,
Krijgt menig Zeeman kleyne moed,
AlsThetismtt veel hompelen,
Haar in de Grond komt dompelm,
Edam voor 't lefi en Pttrmercnt, d
Hier kan y der bemerken,
Een-en-dertig Steden bekend,
Jrf 't Graaf]chap, wildverfierken
i Heer! uiv Kerken met u Woord,
Laatze opwajfen voord en voord
:
De Prinjfe en Heeren Staat en,
Als ook ons Magiftraaten.
En wy als Onderdanen vroom , ■
J}y haar in ftilhsydieven,
Geruft onder ons Vygeboom,
Door haat nog nijd gedreven,
Elkaar aankleven zeer getrouw ,
Af-Jlaanvan't kwaad met groot berouw ,
Tv'rig m den Gebeden,
Wens ik lang om de Vreden.
Lof van 't Honing-bytje.
/~Y Flora ydel is uw roem,
^*^ MetY/aarheydfcondgynietgetuygen,
$)at de Bytjes zuygen,               ,
Ho»
-ocr page 24-
Waar op als zy laaft lag in ruft,'
Een Honing-bytje kwam aldaar gevlogefl',
Heeft haar Mond gezogen,
Enmeteengekuft
Doen kwam ik e ven op het flag;
Dat ik het Bytje aan haar Lipjes zag,"
En dat op en neder vloog,
Den Honing-douwuyt zoog..
6 Pagt ik zoeten Honing-dicf,
ïlu ial ti Flora heel verdoemen,
Metgyzuygt de Bloemen,
Lipjes van mijn Lief
Die met meer zoetheyd zijn gemengt,
Als wel de Roosjes zijn met Douw befprengt;
óPagtikopdatpas,
Dat 'k ook een Bytje was.
Dat ik een Honing-bytje waar,
Ik jou het Strooyen-lmys verzaaken,
En mijn Nesjemaaken
10't gekrulde Haar,
'tGeenzwierd om haar gekloofde Kin;
£i! ftorten daar den zoeten Honing in,
En hoe kon der Vrindin mijn,
jgenUeverNesjezijn,
Hes<Jei;s*
É
-ocr page 25-
THIRSIS
«J
Herders-zang.
Stem: Ik Louis magwelzugten, cc,
(")Ch Garind' mijn uytverkooren,
^^ Wild dogeensmijnklagtaanhooren,
SchooneMeyd, SchooneMeyd,
Uyt een regte zuy verheyd,
Want de ftralen van uw oogen,
Hebben my altijd bewoogen,
Tot de Min, Tot de Min,
Och mijn overfchoon Godin.
jonkman vertrekt met u lamenteeren,
ant u Perzoon Jiaatmy niet aan, . ,
Gaat na een ander Maagt careffeeren,
Die u 'vnlbeterten antvjoordfiaan,
Ik heb geen tuft om te trouwen,
Laat mijn geruft, Laat mijn geruft,
't Mogtmijri berouwen
-,
Ca/it daargy u vonken bluft.
Lief verhoord dog eens mijn fmeeken,,
Of van rouw mijn Herc moet breeken,
Engel zoet. Engel zoet,
Gy bent die mijn treuren doet,
Altijd ben ik vol elenden ,
Moet ik zo mijn leven enden,
Dag en Nagt, Dag en Nagt,
Stort ik voor u uyt mijn klagt.
Alt»'
-ocr page 26-
M IN
►BW
Minnaar
ulyen
t ltatent
't Is al verhoren wat gy iygtna,
Gy zwier d by Nagt altijd ovirflraaten
Met 't een of ander Yenus-kind,
;
Gy zoud mijn mee, Brongen infchaade,
In druk en wee, Ik zou mijn brande,
Daarom gaat heen laatmy in vree.
O gy wreede Tygcrinne,
Laat gy my geen trooft v«wianc}
! Blijftgyftraf, Blijft gy ftraf,
'Zo moet ik dalen in het Graf.
Al de Goden zullen tuyge,
Hoe ik voor u neder buyge,
Schoone Vrouw, 'Schoone Vrouw*
(Gy doet myftervea van rouw.
Jonkman uw Min doet mij» ontfonken^
Daarom wildftaaken al uw verdriet,
p ufidoos Pylen en Minnelijk lonken,
Die myfiaag in mijn Boezemfebiet.
Daar is mijn Trouw, ff'iidlaate» vamp]
Al uwen rouw, Wy zullenpaaren,
I ;> iid my ontfangen voor uwen Vrouw,
Zang-godinnen wild vergieren,
          v
Mijn ClarindmetLauwerieren-r
Vantzygaat, Wantzygaat,
\tX my in den Egten-ftaat.
Nu ben ik uvt het bezwaren^
I SpceldopFluytcnenopSnareii,
ijtaaktgeluyd, Maakt geluyd
Tot lof van mija lieve Bruyd
um
d.
-ocr page 27-
/LlEDvandentJEREMYT. J
Stem: 'er Ging een Meysje aan de» C«»
HEt gefchieden op een tijd,
, Een Man in zij n oude J aaren,
Is geworden Heremyt,
En liet alle weelde varen
Heeft de Wereld met haar pragt,
Maar voor flaverny geagt.
Twee Zoons liet hy in de Stad,
*t Derde heeft hy mee genomen
En hy zey d' hy zoude dat,
Noyt by Vrouwen laten komen:
Hem dogt't geen men noyt en ziet
Pat bekoord het Herte niet.
't Kind dat bleef zo by lijn Vaar,
En kwam nimmer by de Luyden,
En at met hem menig Jaar,
Niet dan Wortels ende Kruyden:
Vafte drie-maal in de Week,
En dronk Water uyt de Beek.
Maar alzo 't eens kwam te pas,
Dat daarin een van de Dorpen,
By de BoerenKermis was,
En men na de Gans zoud worpen,"
Zo dat al de zoete Jeugd,
Dat kwam zien met volle vreugd.
En een Priefter wel bekend,
Eea Man van zeer goede zeden,
Woon-
i
-ocr page 28-
M 1 N N E W I T.
I Woonde aldaar ook omtrent,
J Heeft dees Heremyt gebeden,
En door zijnen Bpod' belaft,
( Dat hy zoude zijn, zijnGaft,
Deze Gaftaldusgebeen,
Ging die zaake over-leggen,
En liet zig (alzo het fcheen)
Van den goeden Borft gezeggea,
En naar een zo diep gepeys
Trok hy met zijn Zoon op reyt.
Hansken zag vaft hier en daar,
Zo zy overwcge gingen,
En al wat hy wierd gewaar
Agte hy voor wonder dingen,"
En zijn Vader leyd hem uyt,
Wat dat dit en dat beduyt.
Op 't left zag hy by geval,
Een hoop Steedfche Vrijftersfpélen j
Die daarin het Groene dal,
Geeftig gingen zitten kwelen;
Ende maakten zoet geluyd,
By de Lovers onder 't KruyxL
Hansken zag haar fchoon Cieraad,
't Kwantje bleef'er op ftaan merken,
En hy prees haar zoet gelaad,
Hy voeld ziin gewrigten werken,
Woud zo *t fcheen niet verdeegaan ,
Maar is ftilleblyven ftaar..
Vader zeyd' den Jongen held,
Hoe mag't zoete Schepzel hietea,
B £
-ocr page 29-
T HlR S ï S
Ik en hebbe noyt in 't Veld,
Zulken Vogeltjes konnen fchieten $
En naar ik 't Gedicrt bezien.
Zo behoord men 't gonftte bicn.
De Man zeyd, 't geen dat gy ziet,
En zo in 't Veld hoordfchreeuwcn,
Dat zijn Ganzen aadersnict:
Erger dan de ftoute Spreeuwen,
Een fnood en een olijk goed,
Daar afgy u wagten moet.
> Vader zeyd denJong-gezel,
Laat my by die Ganzen blyveo,
Ik wil met die Dieren wel,
Mijnen Jongen tijd yeriryven,
Ik en vreezen geen verdriet,
Zy en zijn zo grouwzaam niet.
De Man voelde zijnen grond,
Dogte.wat zal dit beduyden,
'k Meende zeyd' hy binnens-monds, '
't Kind kon niet dan Groene-kruy den,
Maar die Lekker als hy is,
Ken meer als het groene-Lis.
Dog zijn Vader ftiét hem voord,
En ging van de Wege treden,
't Kind in zijn gemoed geftoord,
Volgt hem na met trage fchreden,"
En zeyd Vader, mag het zijn,
Koopt dog eens een Gans yoor mijn.' ,
Mijn dunkt 't waar mijn een pleyzier,"
Batik mogt een Gans geniete»,
-ocr page 30-
MINNEWIT.            22'
AI waar 't al mijn leven fchier,
Het en zoud' mijn niet verdrieten, ,
Vader zey d'onnofle Hans,
Lieve koopt my dog een Gans.
De Manftondgeheel verftomt,
En zeyd' wat baat het naare Kluyzen,
Al dat dog van Katten komt ,>'
Is zo 't fcceynd geneygt tot Muyzen■,'• ■
En hoe nauw men d'Jeugd befluy t,
't Scheyndzy wilder egter uyt.
Na dat Hansken met zijn Vaar
Van de Feefte was gekomen,
En een yder van malkaar, ■
Zijn affcheyd had genomen,
Was de Guyt het Kiuysjen mee,
En liep na de Gansjes toe.
Agtien Jaar was Han»ken oud,
Als hy van zijn Vaar ging loopen,
Hansken had den br.is van 't Woud,
Hansken woud een Gansken koopen ,
Hansken hadde geenen deeg,
Voor dat hy een Gansken kreeg.
LI E D van K E E S de Eyer-boer.
T_T Oord Kees mijn Vryer,
. ■*•■*■ Wat hebt gy daar te koop?
Boter of Eyer,
Laat my eens zien den hoop,
Wat geeft e v het Dozijn ?
B 3                        Gi
-ocr page 31-
THIRSIS
Of hebt gy linin mijn,
Komt gceftze my op Trouwe >
En flaap een Nagt by mijn,
't Zal u niet rouwe.
Juffrouw u Bruyn-ooge»,'
Lonken my tot de Min,
Gy zijt bedrogen,
h Hou meer -van een 'Boerin
Ik zoek geen Juffrouws Beid,
Zy zijn te ligt voor 't Geld,
Ik trouw met een Boerinnt
>
Die werken Dag en Nagt,
Naayin en Sfmnei
"Waar zijn uzinne?
-Agt gy geen Juffrouw meer
AlscenBoerinne
Dan zoud gy zijn een Heer
Gy zijt een botten Boer,
Een Kinkel of een Loer
U Fortuyn is gebooren,
Grijpt het geluk by 't hayr ,
'k Zegt u te vooren.
'k Ben niet hovaardig,
Jk agtgetn Hoojtze zwier r
Een Meysje aardig
,
Met Geld dat ispleyzier ,
Alwaar 't een Soere-meyt,
Met Duy zend gulden rijk .
Ik zouzi refpetleeren,
Meer als een baal JuffrqföVi
%f,ZydeKherm,
-ocr page 32-
M INNEWi T.
Mijn blanke leden,
Die yder een behaagt,
't Is tegen reden,
Dat daar een Boer van klaagt,'
Mijn Kleeren fchoon in 't oog,
'k Draag een Fontangie hoog,
Daar een Boerin gaat flonze,
Met de Kap in de Nek,
OphouteKlonze.
                       ,.
Wildtntjn txcuzeere» y
Juffrouw ik ben te grof ,
Blijfby de Heeren,
Ik hou van geen gefiof,
Ik agt Zeyd' efCits ,
Van eenfiuyver vi'/zes
,
Die vodden kogt gy hedtn
Of de Luyze-meikt,
Daar pronkt gy mede.
Het zalu rouwe,
Dat gy my zo vetfmaad,
Trou >vt een (uffrouwe,
(• y eet nietals Gebraad
Hu gy drinkt Wijn en Mee»
: EnScccolaadenTne
Verlaat dié vuyie floore,
Die na d« K i>e-ftront ftinkt,
Wild na mijnhoore.
, . Upresentatie,.
F.n agt ik niet eenjfélë,
't Umaarfiattade,
Ik hou al meer van''t Held,           B 4
-ocr page 33-
T H I R S I S-.
W"j koeken Werft en Ham,
Sn somtijds een vet Lat» ,
Jk hou 't met mijn Burinnen
,"
Die manket Heter en Kaas,
Om Geld te winnen.
Gaat Boerc-lonjpert,,
Ik blijf in mijn Zalet, , '
Gy zijt een plompert,
Gyagtgeenfchoonofnet, .
Ik zeg het in 't gemeyn ,
Strooyt Roozcn voor een Zwijn,.
Geen Kraye paard met Uylen,,
Blijft dan by u Boerin,
                          ..._ -. *
Morzigen vuylen.
Wel Juffer x.ober,
Trouwt gy een ligte vink ,
,
Of Jonker pover,
't is al geen Goud dat blinkt,
't IsJuffroHvj opdsfiraat,
Wie weethos'tinHuys gaat
?
Ik treuw met mijns gehjke,
Met Truytje mijn Boerin,
X>Je 's Scheen in Rijk».
Amoureus Liedeken.
TJEt Windje dat uyt den Ooften waayd,
X-J- Dat waayd tot allen tyen,
Al die daar in zijn Liefs armen leyd, ,
Die mag hem wel verblyen,
Üef Mondelijn-rood
Djc,ho.eft'ernietnieer.tetrycn.             Hy;
-ocr page 34-
MINNEWIT.        i f [
Hy ging'ervoor zijn Lieft Venftert je ftawi 's
Met een zo droevezinne,
Slaapt gy der of waakt gy mijn zoete Lief,
Staat op en laat mijn inrre,
LiefMondelijn.rood, .
En my dunkt ik-hoor jou ftemme.
't Meysjeri uy t haar flaap ontfprong,
Wie klopt hier alzo laate,
Gy meugt wel weder na Huys toegaaöj •
Gaat t'huys wat leggeilape,
Lief Mendelijn-rood
Ik zal der u niet in laate.
Staat daar een ander in u Hert geprent ^
Van de Min word ik gefmeeten.
Mogt ik weeten wie dat't my doet >
't Word mijn dikmaais verweeten, ■
Lief Mondelijn-rood,
Wat hebben wy een tij'1 verfleeten. Y
Zy
zey jonkmanhoudgoedemoed,
Kieft een ander Jonk van Jaaren,
Als de Liefde van een kant komen moet »''
Zo vald het zwaar te dragen,
Lief Mondelijn rood,
Mogt ik vangen dat ik jagen,.
Dat gy jaagt en dat vangt gy wel,
Lief en wild daarom niettreuren,"
Al w«arenwy Duyzend Mijlen van cenj
Dat Godt voegt zal gebeuren,
Lief Mondelijn rood,
Laatenwy daarom niet treurerü *
P 5J ' .         BRUT*'"
-ocr page 35-
»6              T H I R S I S
«oC5o» *»<>&► «®t)Se» <««'<!o> «®SS©» ^Jg»
BRU Y L OFÏS-GEZ AN G-
Stel» i. De Uagte&a/ilmet Koeten Teen.
TST Anneer ik peynze aan dees Egt,
™ Die heden is vaftgehegt,
20 dunkt my dat ik hoor dat y der een hier zegt,
Godt geeft zijn Zegen aan dit Paar,
Voor al een Paauwtje binnen 't Jaar r
En voorts zo beginnenze alle te gaar.
Te zingen vrolik uyt's Heiten-grond,
Nu zet dat Gkasjen aan u Mond,
©an. fpeeld men nog v/el eens goed Zeeuws
goed rond;.
Zijt vrolijk Vrienden met fatzoen,
En geeft'de Meysjes eens een zoen ,
Eiyzij t niet onwillig maar kat 't u doen.
Ay zie, ay zie hoe prijkt de Bruyd,
Ay zie, hoe rraagjes kleed zy haar uy t,
Zy weet nog zo weynig wat dat het beduyt.
Ik wed cm een Roemer Wijn,
'tZal Morgen Avond wel beter zijn,
Indien haar de Pauw krijgt agter 't Gordijn.
Daar laaft hy haar ligt met een veer,
1
oor dien de Bruyd, ligt vald wat teer:
ces-Dogter.is.al een wonder compeer. '
Ruym baan, ruy m baan weg dit geftoet,
Wat weetje wat de Paauw niet broet.
Dat kat ik aas hem wat dat hy haar doet.
Avocs
-ocr page 36-
MINNEWIT.          2.7
Avoes Gebuur dat 's oip een zom;
En breng 't zo hy uBuurtjen om,
Pat 's op een kusje hoe ftaaje dus dorm
Zijt vrolik Vrienden met vermaak,
Mijn dunkt mijn oogen krijgen vaak,
Mijn zingen dat heeft nu gans geen meer fmaak..
BR ü Y L cfFTS^G EZ A N G>
Stemme:. Cecilia..
TJf Oe wonder zijn de werken
■*•-* Hierin des Werelds rond,
't Is raar om aan te merken,
Hoe dat het draayr in 't rond,
Hoe dat de J onge Luy den
Haarvoegen by malkaar, ,
Men weet wat 't zal beduyden ,'
De twee dat maakt een Paar;
Het mag met regt gefchieden,
Men kan 't haar niet verbieden *
Als zy te zamen treede
' In 't Wettig Trouw-verbond,
Ik gun haar lietd' en vreede;
Dat Godthaarfpaard gezond»
Nu wijl ons Metgezellen,
Ook treden in die ftaat,
Ik moet het u vertellen,
Hoe 't onze Vriend al gaaf,
Hy zal terftond gaan Trouwen,'
Men maakt daar groote Feeft,.
Straks zal men Bruy!ofthouwen>
En vrolijk zijn van Geeft'r
B 6                     TM-
-ocr page 37-
rif,          THIRSIS-
Ziet daar gaat hy heene:
HoemagdatMeysjeweene, ,
Dat zy met zo een Kwantje,
Zal Trouwe voor de Stoel;
ê Neen mijn lieve Mantje,
Zy is niet eens zo koel.
Kundgy zijn Huys niet vinde: :
Hy heeft my.ftraks genood,
Dat ik met al de Vrinae,
Zou nuttige van zijn Broodv,
En ook een Roemer drinke,
Van de alderbefte Wijn,
Ik weet daar zullen Vinke, ,•
En andere Vogels zijn;
Met veel gezette kappe,
Die a ardig kunne klappe, ,
Mijn dunkt ik hoorze zinge
Met een zo zoet geluy d,
't Zijn even zulke dinge, .
' Gelijk als onze Bruyd.
Zie daar met ons Couzijntje
Komt treden op de Zaal,
Zijt welkom mijn Nigt Trijntje ,'
Zijt welkom altcmaal,
Komt fchenkt mijn mi een Roeaier,
Van d'alderbefte Wijn,
Hoe ftaat hier deze droomer:
Men moet hier vrolijk zijn,
Ziet daar dat fmeerd het Keeltje,"
Dan zing ik als een Veeltje,
ÊLjqss ik brengt uw reysje.,'
-ocr page 38-
M I N N E \fl T;         29 ■)
Men moet hier vrolik zijn,
Kom drink eens met u Meysje , •
En zingt dan eens met mijn. .
Komt hier nu gy Speelnootjes,
Speeld hier een vrolik fpel,
De Meysjes op ufchootjes,
Dat gaat te wonder wel,
Dan nog een Glas gedronken, ,
Tereerevan de3ruyd,
Daar word het vol gefchonken,
Kom drinkt het nog eens uyt» ,
Hóe ftaat gy dus te gaapen,
De Jongeluy dieflaapen,
Wy willen nog nietfcheyde, ,
Het is nog teyds genoeg,
Wy willen nog wat bey de,
Tot aan den Morgen rroeg.
Mijn dunkt het is dog 't befte >
Dat yder gaat na Huys,
IK zeg adieu voor 't lefte,
Elk brengt zijn Liefje t'huys,
Ikdanku al tezamen
Voor de eer die roijngefchied,' ,
Het is mijn aangename,
De vreugd die ik geniet.
Wy wille hier wat borge,
Tot aan den Dag van Morget' ■
Endaar mee hebje't lefte,
Vergeeft mijn ftoutigheyd, .
En houd het my ten befte,
Alwatikhcbgezeyd.
B ? 7 '           gJa«S«
%.
-ocr page 39-
T H I R S I S
Twee Ver f e, Twee Wijze:
II* En Uyl van hooge J*aren,
J Gëprikke' d door de Min, Kreeg in zijn zin.
Meteen piep-jong fchoon Swaluwtje te paren,
HetPluym-gediert genood,
Te zingen op zijn Feeft,
Sloeg nauwüjks zijn oog,
Op dit zo lieflij k Beeft,,
Ot't is weg gevlogen,
Daar bleef alleen op dit bezoek,
Het Vogeltje dat riep, Koek-koek koek.
Ouden Gryzen waar zijn n zinnen,
Dar gy gaat een Swaluw Minnen,
in uwé Gryze Ouderdom ,
Arme Pluym-graaf denkt hier om»
Wild gy dit zo gaan bezoeken,
Volgen uw een rey Koe-koeken.
«0$&» *»SJ*. «*$$«* •*§Sfr *>$$& «»55^
DRIN K.LIED.
TJ Ier zitte wy in Gloria,
A "*• En drinken van Vinaria,
Zo laat ons drinken, Zo laat ons klinken,
Rondi Rond2 in Cellufo;
Ik breng het u w Gregorius ,'
Ik dank het uw Confloribus,
                 (ling,
Nu. zet het Mondeling, En drinkt het gronde-
RöudiRonda, inCellula.
/
-ocr page 40-
•M1NNEWI T.             }i
wP Is 't niet Claarouws infpecite,
óSociiadvertite,.
Wild indicere, Niet favorifere,
Rondi Ronda, In Celluln.
xJa 't is Claarouws gratulamini,
óSociileramini,
Sic nos oportet, Sic nos convortet,
PvondiRonda, inCellula.
ó Neen, mijn Heer *t mag zo niet zijn,
Aanbied mijn eerft uw Handelijn,
Amoris fignmn, Favore dignum,
Rondi Ronda, inCellula,
Venus Minne-Lied.
"\7"Ryers wel wat hebje klugjes
* Met de Meysjes in den riaag, Alle daag,.
Want zy betoonen met haar zugjès,.
Dat zy zijn tot Trouwen graag.
De bloote Borsjesziet men fpee'en,
Onder 't dunne Floers of Satyn, Zuyver fijn.:
Dat is te zegge komt mijnftreelen,
Want ik zoek geftreeld te zijn.
Deze Haagze Herdcrinne,
Hebben methaarz,oetereen,. Aangebeend
Venus Moeder van liet Minne,._
Om haar Jongfte Zoontje kleem
Venus nam hetCupidootje,,
Liet hem-uyt deaHemeüioogjMaajIiét vloog
Naaj»
-ocr page 41-
sr           THIRSIS
Naar deze rey, maar't kleyne Gootje ^
Kreegzijn Boel haaft in het oog.
Zy maakte daar de vreugd met danflc,
EnfprongehiftigindeWind, MethctKÜjd,
Zy kroonde hem met Minne-kranffe,
't Boefje was daar zeer bemind.
Men ging het op de fchoot döudeyne,
Met kuffen en mét zoet geftreel, En ge&wceï
Men zong daar, ó Jonge Borijékjeyne,
Heer wat is uw Vleysjcn eel.
Zy eerden hem gelijk een Engeltje,
En tegen methem op de Jagt, Maar het lagt
Want dit verbruyde olyk Bengeltje,
Toonde haar zijn Boefjes kragt.
Tien vergulde fchoone Schigjes,
Trokhy uytzijn Koker rood, Enhy fchood
Onder d'hoop van deze zoete Nigjes,
• ï)at een yderlaggend vlood.
i'Een die lonkten met zijn Minnetje,
Dooi de liefdcns zoete brand, Diezevand, '
Pronkte haar op als een Godinnetje,
Geeftig met een Haags verftand.
tl'Anderging van haar Ouders vlieden,
Nad'een of ander plaats vry, Enzeerb'y,
Ging daar ha^r alderlieffte Lief, Ontbieden,
Om de zoete fnakery.
Een die doolde langès de Stranden,
Schreef daar met zijn eygenBlocd.Ach zo zoet
Dit haar de Min het Hert, zouw afbranden,
Zo zy niet haar lusjes boet,
Vet)
-ocr page 42-
M I N N E W 1 T. -33
Veel die kreege fchoohc bloosjes,
Op haarkaakjens net, Geblanket,.
Maar deze kleur als roode Roosjes,
Vlogen haar wel haaft op 't Bed.
Duszo komt dat menig Meysjen,
. Door het fpcclen met hetKind, Werd verblind
Rieden haar blank en poezelVleysje,
Aan die geen die hsar niet mind.
JcBkmans wiljegaan uyt vryen,
ww UW uyt dc KaP van de Zot> van Marot,.
Want gy en zouter niet bedyen,
En dan waarje yders fpot,..
«Bi» «»§§<* «^^§0 m §»«§§<».•-■
HELDERS-ZANG.
C L^ari,ndcs H'rt is aItiJd koud,
„T ^clijkdc Winter-dagen
Wanneerze zijn met Sneeuw of Vorft belaan.:
Het mijn Brand als een jïtnas-vuur,
Oeheel vol Minne-vlagen,
Al wat ik doe helaas, 't Ts om niet gedaan,
hoc menigmaal dat ik met vuur,
Haar Ys ga attaqueren,
„°?vlk-zwecrudatdoormiJngeweld, ;
HaarYs met eens en fmelt.
Clarind hoord ey lieve hoord,
Jiy hoord dog eens Chrinde,
l en paft uw fchoonheyd niet zo wreed te zijn,'
Want
-ocr page 43-
34              T H I R S I S
Want ik bemin uw alzo zeer,
Als ymand zijn beminde,
Daaromzietopenverligtmijnpijn j
Maar neen zy fpot alleen met mijn,
Vol van haar trotzigheden,
En is te vreedc als zy haar Minnaar
Magftellen in gevaar.
Al wie mijn hoord behalven haar,
Hebben met mijn meedogen,
Als ik in eenzaamheyd zit of fchrey^
Den Echo met zijn droef gel uya
Die antwoord heel bewogen,
De Nimphjes van het Woud beklagen my,
Het Pluym gediert dat om my zwierd,
Dat iclieynd met mijn te treuren ,
De wreede Dieren ftaan op mijn geween,
Veel harder als een Steen.
Van de Zardammer Meysjes.
Stemme: O Holland fchoon.
T Ief-hebbers blijft een weynig ftaan,
■*—' Ik moet uw wat vereeren ,
Van de Zardammer teaagts hoord aan,.
En van haar Dragt en Kleeren
Hoe dat zy daag'üss pronken gaan,
- Over de Straat fraay opgedaan,
In 't cierc van haarleden,
Haar meefte tijd belleden.
Een Ondermurs hebbenz' op 't Hoofd,
Met alderhande Dieren,
Een
!
-ocr page 44-
MINNEWIT.
" Een ftrooyen Hoed heel fijn geklooft,
Al na de nieuwfte zwieren,
Een Kamerdoekze Muts met Kant,
Die wel geblaauwt na haar verftand,
Een Oor-yzer met Spelde,
Wie zou daar niet van melde.
Een Doek heel fijn al om haar Hals i
Bepereld en befteeken,
Ook wel een Net ge vou wen als
Gefteven en geftreken,
Twee zwarte Pleyfters hupsen fijn ^
Die moeten ook aan 't Voorhoofd zijn f
Daar aan kan men befchouwen,
Die gaaren wille trouwen.
DeKroplap had ik vergeeten fchier,
En die met Zilvere Haaken,
Met reode Koorden na dé zwier,
En Paflement zyze maken,
Roo Bloed-kraalen met een Slot,
jj Schikken zy haar cierlik op„
Met Geblankette Wange ,
. Om d'Jonkmans te vange..
De Borftrok fijn en die van Brat,
En nog meer mooj e Kleuren,
M et een Schorteldoek aan't gat,.
|. Dat veel niet mag gebeuren,
Van bove-lijfzijn zy heel fijn y
't Moet met een Veter geregen ziin,.
Ook onder de Borftrok.wild weeten,
't Hembddiend niet vergeeten..
-ocr page 45-
3*                 THIRSIS
ÏJogiijnze van bove-lijfhéel fijn,
Een Zeyde Schort metplooyen ,
En een roode Rok moet daar zijn,
Om de Jonkmans te nooyen,
Twee zwarte Kouze fijn en net,
Daar mee zijn zy braaf opgezet,
Kleurde of iwarte Ha'ndfchoene >
Zy aan haar Handedoene.
Al in haar rood&Rok hoord,aan,
Hebben zy een Zak wild weete, -
Als gy u Hand daar in laat gaan,
Daar vind gy wat te eete,
Havere-gort daar Zuyker door,
Zy houden dat als haar Threzoor,
6 Die verdwaalde todden,
Ora daar blank van te worden.
Des Zondags dan zijn zy heel net,
Als Vrouwen van de Lande,
Een Boek met Zilverwerk bezet, •
Goawe Ringen aan de Handc,
Daar mede gaan ze na de Kerk,
Daar zy af maaken weynig werk,
Maar raet een Jonkman fpanlTecre,
Dat is na haar begeere.
Elk hebbe zy een Tuyg heel kant
VahZilverwerk zwaare,
Het is de Mode van dat Land, •
't Staat wel ter deege raare,
Een Spelde kuflen met een Schee,
Aan de Schaar'een Zilver Ketting mee,
Muyle en ook dunne Schoene,
Zy aan haar Voeten doene,
-ocr page 46-
-MINNE WIT.         3?
Als zy dan wederkomefhuys,
En dan tot haai der baate,
Zo leeft men wat in 't Boek kwanzu ys ]
Maar ftraks weer op de Straate;
j Zo na dc Molenbuurt of den Dam,
Met Joris Piet of Abraham,
Zymen, Gerretof Douwe.,
Daarzy me Kermis hoaw.e.
Daar gaanze dan zeer net en fijn,
' Met een Jonkman fpanfleere,
De Speelman moet daar ook by zija
, OmdatzyDanfleleere,
Men Zingt en Speeld daar lullig op i
i. De Wijn loopt haar als in dc kop,
Als het gaat op een fcheyden,
f.loct menze t'huys geleyden.
De Getrouwde beklaagd zig.
Stemme: K»tficteteKtek.
VU El wat let de Jeugd,
't Zijn maar flegte dinge,
| Die om korte vreugd,
           '
Zui zus moeten zinge,
)AandeWieg-band,
,- Ofmet'tKindjenopd'a^m,,
; AandeWieg-band,
Wie of daar vermaak in rand.
Ik heb een Gebuur',
Digjei bv mijn Huyze,
-ocr page 47-
p*             T H I R S I S
Die fchier alle uur
Door het Huy s gaat druyze,
DanomPyp-kan,
Pappot of drooge Luure,
DanomPyp-kan,
Zoete Jeugd houd u daar van.
Is dat fchreeuwen wel,
Ik kan zo niet meer leve,
Kleyne Fielt ik zei,
Jou wat rug op geve,
Voord zwijgt men ftU,
Wat die ftoute Bengel
Voord zwygt men ftil,
Daar komt weer een ander gril.
Dats een Hane-veer,
Zy moet in de Kleere,
ilabberten nog meer,
Ik wijd ook doen met eere l
Kouzen en Schoen,
Ook Borft-rok en Mouwc,
Kouzen en Schoen,
Daaris nog al meer van doen.
Zo dat niet ophoud,
Hoe zal ik 't nog maake ï
Waar ik ongetiouwd,
Moer zit weer te kraake,
6 Tijd-verdrijf,
Datverbruydc Trouwe,
6 Tijd- verdrijf:
Dat heeft niemendal om 't Lijf.
-ocr page 48-
t * m
, MINNEWIT.
Een yder roept met laft,
Drinken en om eeten,
Zuyker-potftavaft,
Eyren Boter-fpeete:
Nu al weer geluk ,
Met eenz oon of DogtcrJ
Nualweergeluk;
Hey wat heeft de Baker 't druk.
Vrienden ofjedogt,
Dat ikje wou bedriege,
Vraag die 't heeft bezogt,
Ofje niet moet Wiege,
Zoekt zoete Jeugd,
In de vryheyd onbeladen/
Zoek zoete Jeugd,
Vryheyd is 't dien 't Hert verheugd»
Jonkmans wel onthoud,
Meysjes Jonk en teere,
                              J
Zij tgy half getrouwd,
Wild dog weder-keere;
Keerd zoete Jeugd,
In de vryheyd onbeladen
Keerd zoete Jeugd,
Vryheyd is die 't Hert verheugd.
MINNE-LIED.
C Choon Katrijn, ö Beeld der Beelden,
0 Gy hebt mijn jonk-hert doorwond,
Uw's gelijk die vind men zelden,
Indeheele Waereldrond,
>
-ocr page 49-
TH IR SI S
Gy zijt vol bevalligheden,
En u oogjcns al Kriftal,
En ufriflche Jonge leden ,
Die vergieren't altcmaal.
Jonkman 't zijn maar bagatellen,,
Diegy altijd aan my doet,
ik ben een Dogter kleyn van Gilden,
Groot va» Staat maar weynig Goed.,
Ik en hebbe niet te noemen,
Als op mijn Rotsjen zoet van geur,
Jonkman daar of mag ik roemen,
Want dat /laat 'er nog in zijnfltu*.
Hy mag wel fpreeken van gelukkeft,'
Schoon Katrina onbefmet,
Die u Ecrtje eens zal plukken,
En dat op het Egte-bed,
Mogt ik eens tot mijn vcrmaaketï,
Geven u een Kusjcn zoet,
Öp het Bloos van uwe Kaaken,
/ Heel geruft vmr mijn gemoed.
Jonkman ik benbereydteTrouwen,
Maar van mij» Eer verzekerd weeft.,
Te buytengaan zal ikjuielfchomvtx
,
Aldiewellufl van hetVleefch,
lAU men Eertje isgefteolen
,
Moet ik u vallen te voet,
Het is veer genoeg gekomen,
Als men de Jonkmans bidden moet.
Lief gyihatin mijn behagen,
Ik zal u kiezen voor mijn Vrouw s
-ocr page 50-
' MINNEWIT.
Ik bcb u nog een vraag te vragen,
Om niet te kwetzen onze Trouw,'
'k zeg u Lief zonder malitie,
Maakt daarin geen ongenugt,
Het is een Maagd van kleyne conditie,'
Die van my is met Kind bevrugt.
Wel ik zou uw niet hegeeren,
Jonkman het is u mislukt,
Die met een ander gaat ff anceeren,
En die een eerbaar Maagd verdrukt,
iCaat by u een Dogter zwanger ,
6 Vervloekte ligt en aard,
Caat daar heen en v/agt niet langer,
Eer dat zy het Kindje Baard.
Lieften wild u dog niet ftooren,
Weeft goederüerig en verduid,'
Wi'd eens na mijn reden hooren ,
Want het was haar eygen fchuld *
Zy was zeer hgtelijk te vreeden y
En 't was ook met naaren zin,
Haare friiTche Jonge leden,
Te belleden tot de Min.
Jonkman 't zijn tnaar valfche ftreeken,
.'iet zal n'niet verfchoonen Vrind ,
Cy weet zo Minnelijk te ff reeken,
Dat gy de Jonge Dogtersgratie wind»
Voor beloften om te Trouwen,
Uragtgy hatirin'het geween,
Maar 't zal u hier namaals rouwen i '
Wte! diileyd de» eerftenjleen,
Q
I.d.
-ocr page 51-
THIRSIS
Lief ik zal haar conzentöeren,
Vragen aan de Maget teer,
Wat zy wel zou pretendeeren,
Voor 't verliezen van haar Een
Jonkman zwijgt dog zonder falen,
Gy en kunt dog ongetrouwd,
Men Maagd haar Eere niet betalen
,
Met geen Honderd Tonnen Goud,
Boere Vryagie.
Op een aangename Voys.
\fi Arregrietje mijn Voogdesje,
•*'''-*- Hoe verflijt gy dus uw Jeugd,
Dat gy altijd by uw Besje,
Zo blijft woonen zonder vreugd,
Marregriet, Eyniet,
Laat dit oude Wijf:
Dus niet zijn uw tijd-verdrij f.
Ik zou gaaren om een Roompje,
Metjoueens nabuyten gaan,
Ruften onder het Linde-boompje
Datje 't maar eens dorftbeftaan,
Marregriet, Maar ziet,
Besje is zo kwaat,
Als men eensjes met u praat»
Het is nouw Besje al vergëeten %
Hoe zy in haar Jonge tijd,,
Heele Nagtjes heeft verfleeten,
Want zy vrierd zo fterk ge vrey d:
ganaiie»
Ma
-ocr page 52-
MINNEWIT.
Marregriet, Jan Piet,
En Kees Louwes Zeun,
Haddenmethaar zulke deun.
Ik weet gy waard ook gaare Vrouwtj'e i
Maar wie durft 'er doen verzoek;
Ik zie wel dat gy draagt een Touwtje,
Onder u Zatyne Doek,
Marregriet, Is het niet,
Ofgyzeydeloop,
En komt bindfne dezeknoop<
Is't niet jammer zoete Maisje,"
Datjou groentezo verdort,
Geeftmy 't Ja-woorddog een raisjej
Agt het niet of 3esje knort,
Marregriet, 't-Verdriet,
Dat ik om u ley,
Is de meefte flaverney.
Na ik denk wy zullen wagten,'
Besje word dog over oud ,
En miilchien eer weynig Nagten l
IszyDood, jaftijfenkoud,
Marregriet, 't Gebied,
Van haar Huy s en Hof,
Dan bent gy daar Vrouwtje o£
C s,                 Maag-
-ocr page 53-
44-                T H I R S I S
<Oi§C*«B$3S» «©g§C» «£&§§«»■ «»§§«►
Maagde-klagt.
Stem : Lieve Moeder ik weet, £?c.        k
"VU"E] ben ik dan zo mismaakt,
*v Dat daar niemand na mijn haakt,
Die daar komt zijn Trouwtjebien ,
Ach mijn Hartjenbarft aan twien,
Door de pijn,
Want niemand en zietna mijn,
En mijne brand word niet gebluft,
Niemand heeft luft,
In mijn zoet wezen,
Moet ik dan, Zonder Man,
Zo mijn jeugd,
Gaan volenden, En gaan wenden,
Zonder blij dfchap ofte vreugd.
Ik weet voorwaar niet waar 't aan fchort,
Datiknietgevreydenword, -
Ben ik niet volmaakt van Leen,
En zeer Minnelijk Yan reen,
Zoet van praat,
En zeer lieffelijk van gelaat,
Zeer aangenaam ben ik in gank,
Van Lighaam blank,
Gelijk een Lely
Hnps en fchoon, Staan ik ten toon,
lnmijnDesr,
HeeleDage Metveelklage,
JÊn ik verwagt een. Serviteur»
-ocr page 54-
M I N N E \V I T.
* Ik heb twee oogen als een get,
Wel wat mag 't zijn dat mijn let,"
Datter niemand komt by mijn,
Daar ik leefinzulken pijn,
'•'Datikfchier,
Geheel verbrand door't Minne-vier,"
1 k heb Goud-geel gekruld Haar,
Een ftemme klaar,
Gelijk 't Nagtcgaaltjezoet,
Borsjesblood, Lipjes rood,
Als Koraal,
i Witte Tanden, Blanke Handen,
Die verderen 't altemaal.
En een Hals gelijk een Zwaan,
Ziet mijn Hoofd eens zwierig ftaan,'
. Met veel ftrikke gepalleerd,
Twee Pandanten draag ik weerd,'
Fijn van Goud,
Acli! ach! waar ik maar getrouwd l
Want mijn Jaaren gaan vaft heen,
Ik en.worde nietgevreen,.
Waar door ik fchier defperaad'
Word verande -jd mijn gelaad
Wijfthetuyt,
Jonge Gallen, Wild toe taften
, Want ik graag zou zijn de 3ruy&
Wat ik vry of wat ik ftreel,
Mijne Maagdom die blijft heel,
En ik blijf in zwaar getreür,
Ik breng heek Nagten deur,
'C3
-ocr page 55-
46              THIRSIS
Inveelklagt,
Want mijn pijn word niet verzagt:
Daarom kleyn Cupidootje zoet,
Komt metteripoet,
En wild my helpen
                                          *
Aan een Man, Want ik kan,
Langer niet,
Meer verdrage, Deze plage,
Daarom help my uyt verdriet.
Wat ik zugt of wat ik klaag,
't Is voor mijn gelijk een plaag;
Kiemand ziet na mijn eens om,
Want mijn fiereMagetdom
Valdmy zwaar,
Want ik ben al agtien Jaar,
Daarom zo kom't is meer dan tijd ,
Of ik moet door Min,
Dooreene mik, Vandefchrik,
Jonkman met vlijd,
Sterven de dood,
Zonder t'ontfangen, Met verlangen,
Een Jonkman in mijn fchoot.
Van Naboths Wijnberg.
Stem: Een vreemden Broom der Broome »»
NAboths Wijn bergwasgelegen
Te liraël,
In Achabs Paleys ter degen ,
Zeer bekwaam en wel,
On eenen Kool-hof te maaken,
             -           J
Voor Achab onvroede                         Dus,
-ocr page 56-
MINNEWIT.
Dus Achab met vuurige haaken,
Sprak tot Naboth zoet.
Geeft mijn uw Wijnberg geprezen,
Heeft A chab verteld,
Voor een beter uytgelezen,
Of wild gy voor Geld :
Maar Naboth ten zelven keeren,'
Sprak tot Achab fijn ,
Dat laat den Heer der Heeren
Verre van mijn zijn.
j Zoud'iku mijn Vaders Erven
■ Geven, fprak Naboth,
Ende mijnen "Wijnberg derven,
I DatenlaateGodt
My dogniettoe, deesantwoorde
Zo van Naboth Kwam ,
Hierom hem Achab verftoorde
• Toornig endegram.
En hy ging na Huys al treuren,
In zijn Geeft bedroeft,
Ende'heeft t'eeniger uuren
Ook geen Brood geproefr ?
.Want droeiheyd heeft hem bevangen
En benouwt zeer fel,
Ziet, toe kwam tot hem gegangen
Zijn Wijf Jezabd.
En fprak wat is u heden
Voor droeiheydgefchied,
Achab fprak, ik heb gebeden
< Aai Naboth met vlied, q .
-ocr page 57-
48            T H I R S IS
Om zfjnen Wijngaard verheven,
Ikfprakmetbefche-yd,
Maar hy wilze my niet geven,
Hyismyontzeyd.
Jezabeltenzelvenftonden, -
Sprak 't en is geen nood,'
Daarom weeft goedsmoeds bevonden ,'
Komt wild eeten Brood;
Ik zal u den Wijn-bergfchoone,
Hebben doen zeerfnel,
Wat waar u Koninklijke Kroone,
Dog in Ifraël.
Dus heeft zy Brieven gefchreven
Aan d'Oudften der Stad,
Gy zult Naboth nemen 't leven,
Ik beveel u dat,
Dusftellet twee looze Boeven,
Boosenobftinaat,
Die tuygen na het behoeven,
Van Naboths misdaad.
Die Oudlkn hebben gemeenen,
- MetCommifliegroot,
Naboth aldaar doen Steenen,
£n brengen ter Dood,
En zy zeyden onverhoolen,
Aan Izabel zaan;
Alzo gy ons hebt bevoolen,
Hebben wy gedaan.
Als nu Izabel dat hoorde,
Dat Naboth dood was,
Na
-ocr page 58-
MINNEWIT.
Ka Achab was 't dat zy fpoordc »
En zeyde hem ras,
Staat nu op wild droetheydflyten i
Neemt den Wijnberg Heer,
Naboths des Ifraëlyten,
Hy en leefd niet meer. /
Achab ftond op met verbIydeH> x
En gingmet'erfpoed,
In den Wijnberg zonder myden,'
Van Naboth zeer zoet,
Daar ging hy zonder cefleeren 1
Maar op 't zei ve pas,
Doen kwam daar het Woord des Heeren^
En riep; Elias.
Maakt u op zonder vertzagen;
Zegt Achab dien zin ,
Gy hebt Naboth dood geflagen »"
En genomen in:
Gy die plaats zonder vertrekken 't
Daar Naboths Bloed zwaar
Lag, zullen de Honden lekken,
Achabs Bloed voorwaar.
Te Ifraël aan de Mmircn f
Spreekt de Heere vry,
Zullen de Honden verfcheurea
Jezabel, dogxy
Werd van de Honden gegeeten*
Tot een eeuwige fchand,
Want zy dooden de Propheetca>
fin, Nab«tk valland,
9$
-ocr page 59-
50              THIRSIS
Minne-Lied.
Stemme: Aimable Vincxur.
C\
ZoetfteVrindin,
^-, ö Zeyl-fteen der Min,
En trootler der Herten;
Verjaagt mijne fmerteu,
En pijn uyt mijn zin,
Keerduwezinne,
Tot het weder-minne,
Dan doen ik gewin,
Stild mij.n droeve pijn,
Wild niet ituurs meer wezen,
Maar mijn wond genezen,
Eer dat ik verdwjjn,
Gy zijt mijn' vreugd,
Den trooft van mijn Jeugd,
U Sclioonbeyd bekoord my ,
-U Liefde doorboord my,
Maakt my eens verheugd,
Zijr niet meer zo ftraf,
Anders gy vermoord my,
En ftoot my in 't Graf.
ïkhebnuzolank
Gevoeld de liefde dwank,
Bekoord door u zeden,
En u nette leden,
Ende zoete zank;
Ik heb u gebeden,
Altijd haar getreden
Uwe
-ocr page 60-
MINNEWIT.
Uwelugtegank,
En wat dat ik vraag i
Ten heeft geen vermogen i
Gy word niet bewogen,
Wat ik zugt of klaag,
Gy zijt van ftaal,
Dat geen zoete taal,
Geen zugten of traanen i
Een weg konnen baanen,
Tothulp van mijn kwaal,
Dat al mijn gekreyd,
Unietkanopmaanen,
Tot meedogendheyd.'
Lankduurigetijd,
Die alles verflijt,
Die bittere zaken J
Kan zoet doen fmakenj
Die't Yzerdoorbijt;
Wien niet (laat tegen,'
Kannognietbewegen >
Uhertnekkigheyd,
Het Nat door den val,
Doorboord harde Steenen 1
En mijn ftadig weenen,
Helpt my niet met al,
Leeuwin hoe kan 'tïijn,
Dat gy al mijn pijn
Geruft kond beoogen i
En zonder meedogen',
Ziet dat ik verdwijn,
Ach hoe kan u Hert,
Cd
-ocr page 61-
Nog niet zijn bewogen,
Doorzogrootejmert.
Cupido wreed Wigt,.
Waar blij tt uwe Schigt,
't Scheyndgy op my booszijt,'
Waar is uwe looshey d,
IJie my heeft verphgt,
Die my doorgriefde,
Gy hebt d'brand der liefde,
In mijn Hert geftigt,
Maar het is om niet,
Enikgaverlooren,
Wild gy niet bekooren 9
Daar mijn Min op ziet,
Kond gy geene Maagt,
Die yder behaagd,
Tot liefde verwinne *
Zo blijf ik van binne,
En altijd geplaagd:
Hoord mijn droeve klagt»
En bekoord haar zinns,
Die mijn Min veragt.
"Vrienden is 'tdaugek, ,
Dat gy my den nek
Tot nog toe blijft keere »
Wild gy iets leere,
Door zo valzen trek»
Zijnugedagten,
Datikmijnklagten,
MetvalsbeydWedek;
-ocr page 62-
MINNEWIT.          5s
Het is nulank tijd.
Van die af te weeren,
Ik kan niet meer zwecren »
Ikbenaluytgezeyd:
Gy kend mijn Hert
Gy weet mijne fmert,
Gy zend mijn de plagen*
Die ik moet verdragen,
In uw Min verwerd,
Keerd dan uwe zin f
Laat my niet meer klagen>
Die de Trouw bemin.                     >
mmuumMmkUB
Een Ander.
Stemme: Foelie d'Efpanje*.
HOebm de liefde '
Ymands Hert ontruften,
Hoe v/oeld een Minnaar die getrouw bemind ?
Eer h.y bekomt zijn lang gewenfte luften,
Heeft hy dezelve duyzendmaal verzind ,
Daar zijn geen peynen, Die pijnlijk fcheynen
Vermits deLieföe alles overwind;
Wantal onsleyden, Verkeerd in verblyden r
Wanneer de Liefde weder-liefde vind.
C 7                    Lof
-ocr page 63-
54.             THIRSIS
Lof der Wijngaard.
Op een aangename Voys.
TN de Eeuw van Adams-teyden,
**■ Was den Wijngaard onbekend,
Niemand kon de Ranke fneyden,
Wijngaard-werk wasriierjbekend,
Nu weet men de Konft te vinden
Van het fneyden en het binde n -,
Wijn, Wijn, Wijn, isMedicjjn,
Wijn doet onsnu vrolik zijn.
Men zag haaft aan alle kanten,
Van des Verelds Druy ven zoet,
Yder een die ging hem planten,
Aan de/,oete Water vloed,
Om te mogen hun verheugen,
Om te drinke groote teugen,
Wijn, Wijn, Wijn, is Medegijn,
VVijn doet ons nu vrolik zijn.
Wijn is goed voor vieze Grieken,
Die in 't /oorhoofd zijn gewond:
Wijn is dienfHg voor vee! Zieken
En ook voor die zijn gezond,
Wijn doet zingen, Wijn doet fpringen]
Wijn doet al te Bedde bringen,
Wijn, Wijn, Wijn, isMedicjjn,
Wijn doet ons nu vrolik zija.
Wijn
-ocr page 64-
MINNEWIT.         55
Wijn is goed voor veel gebreken,
't Is den Stok van d'Ouderdom,
Wijn die doet de ftomme fpreeken,
Groote Klappers maakt hy ftom,
De Wijn doet veelderhande dingen ,
Wijn doet Danflen, Wijn doet Springen,
Wijn, Wijn, Wijn, isMedicjjn,.
Wijn doet ons nu vrolik zijn.
Wijn fteld nu veel Inftrumenten ,
Wijn doet Pypen-fnaaren liaan,
Speelmans, Meffieurtjes, Studenten,
Zangers, Kofters, Kappelaan ,
Laatenhoorei) hunne femme,
Als hun Tong in Wijn kan zwemme,
Wijn, Wijn, Wijn, is Medicijn,
Wijn doet ons nu vrolik zijn.
Wijn is goed voor de Soldaten,
Om te fcheppen verffe moed,
Wijn is goed voor Advokaten,
Want zy de Herffens open doet,
Wijn doet al de Waereld danflen,'
Duytze,"Waale, Geuze, Franflen,
Paap, Non, Quezel, en Begijn,
Wijn doet ons nu vi olik zijn.
Wild gy eenen Vriend tracleeren,
Aan den Tafel of den Dis,
Gy zult voor een Vrek paffeeren ,
Zo daargeenen Wijn en is,
Wild gy een ^ezondheyd drinken,
Zonder Wijn en zal 't niet klinken,
Wija
-ocr page 65-
■ ■* 'f
56              TH IR SI»
Wijn, Wijn, Wijn, is Medicijn:.
Wijn doet on» mi vrolik zij».
Oorlof wagt u wel van 't Drinken,"
Schenkt de Roemer niet te vol,
't Zop mogt in u Voeten zinken,
En dan maakt het Herlïens dol,
En doet roepen als de Knoeten,
Ach mijn Handen, och mijn Voeten ',
Matig Wijn is Medicijn,.
Maarte veel datisFenijn.
Amoreus Lied.
' Op een aangename Vóyu
TU"Y v/illen nog niet fchcyden,
" Het is nog een paar Uurtjes te vroeg j
Den teyd willen wy verbeyden,
Van nu tot Morgen vroeg :
Waar heeft 'er mijn Liefje zo lange geweeft *
Ik heb om haarent wille,
Zo zeer verflagen geweeft.
Hebt gy om haarent wille
Zo zeer verflagen geweeft,
Gaat maar na.Huys f oe ftillc,
En toond u onbevreeft,
Want het rouwt mijn, en't is mijn leed,
Dat u dat moye Meysje
Zo leer bedrogen heeft.
ik
-ocr page 66-
MINNEWIT.          5?
Ik ging nog gifter Avond,
7.0 hèymelik aan den dans:
Al voor mijn loete-liefs Deurtje,
Die ik'er gefloten vand;
Ik roerde en klopte aan de Ring,
. Staat op mijn Alderlieffte >
Staatopenlaatmyin.
Ik doe voor u niet open,
En ik Iaat u ook niet in ,
Mijn Deurtje is gefloten,
En daar mag niemand in,
Daarleyd'er een ander veel lieveralsgy,
Gaat t'Huys wat leggen flapen,
. En peynft 'er niet meer om mijn.
Is daar een ander Lief inne,
Die ik niet fprecken mag,
Blijft by malkander.in Minne,
En flaapt te zaam tot den Dag,
Ik zal ras weder na Huys toe gaan,'
Mijn Koeyen zijn ongemolken,
Én mijn werk leyd ongedaan.
Minnaars-kligt.
Stem: Wat baat't onsJuft'rww Grht,
{"") Doelwit van de Min !
^^ o Oorzaak van mijn klagen,!
Schoonik met hert en zin,
Uw /iel graag zou behagen,
, 'kVerflijt vergeefs mijn dagea,
Es
-ocr page 67-
58              THIRSIS
En ik zie niet dat ik win,
Schoon ik u mijn Hert wou fchenken,
Engelin 'k en durft niet denken,
Datikóyt, Datikoyt,
Eenig trooft verwerf
In u voor dat ik fterf.
Maar als ik dan verkwijn,
Ligt zullen uw gedagten,
Steeds fpeelen om mijn pijn,
Die gy niet wild verzagten,
Ligtftortje ook eensklagten,
Dat ik weer mogt levend' zijn,
Want niet een van die u Minnen,
Toond u zo getrouwe zinnen,
Maar dan zal, Maar dan zal,
De Minne-fmert
U gaan te laat aan 't Hert.
Waar heb ik dog verdiend,
. MijnLiefomutefterven,
Wild gy mytotgeen Vriend,,
Zo laat ik dit verwerven,
Wat baat u mijn verderven,
Dat ik maar mag met u zijn,
En u dienen al mijn leven,
'k Zal my willig.daar toe geven
Tot der Dood, Tot der Dood,
Ja tot het Graf,
Neemt maar mijn droefheydaf.
Vergun dog dit aan m y,
Dat ik de Naanj mag dragen ,
-ocr page 68-
MINNEWIT.          59
Dat ik u Dienaar zy,
By Nagten en by Dagen,
Ik zal nimmermeer vertragen,
Maar u toonen dat ik blijf,
Die geftaag met hert en zinnen,
Is genegen u te Minnen,
En gevoed, En gevoed,
Word door het ligt,
Van u fchoon aangezigt.
Kom dan mijn fchoone kom,
Waar toe dit weder- ftreve,
Geeft my u Lente-blom,
'k Zal u de mijne geve,
Gebruykenwy dit leve,
En bemind my wederom,
Laat de tijd dog niet verlaopen,
Of met wenfchen of met hoopen,
Keerddetijd, Keerddetijd,
Dog nimmermeer
Keerd noyt mijn Jonkheyd wcêr*
Mijn Oog zal als een Ster
Op 't ligt der Zonne wagten,
Wanneer door hoop , van ver,
Gy zult mijn pijn verzagten,
Ik ftaak dan al mijn klagten,,
En ik geef my u geheel,
't Zy tot leven, ofte fterven 1
• t Zy tot vreugde, of bederven,
In uw Hand, In uw Hand,
Stel ik het al,
Mijn ruft of ongeval.                            Een
-ocr page 69-
71
-6o              THIRSIS
Een Ander.
Stem : Van doen, doen , doen.
/"*)Ntfluyt, ontfluyt, uw Venftertje,
^-^ Och ! overfchoon Godin,
ê Opend my u Deurtje,
Zo ik 'er mag komen in,
Aanhoord mijn zoet geklag, klag, klagi
Aanhoord mijn zoet geklag,
Laat Minne, Verwinne, U Herte Godinne,
Indien het wezen mag.
Mijn allerlieffte f ankertje ,
Moe komtgy bier zo laat
,
Enjlaat hier in het donkert je ,
En voerier z,o aoetenpraat
,
Ik hebber tol Trouwen geen lufi, lufi, lufi,
Ik hebber tot Trouwen geen lu/l,
Gaat z.oekert, 'In hoeken, Na andere Hoeken,
Voor my ik Min er de rufi.
Mijn uytverkooren Engeltje,
Ik zal u Nagt en Dag,
Met lieffelikke woordekensv
Begroeten zo veel ik mag ,
En wat gy maar commandeerd, deerd.deerd,
En wat gy maar commandeerd,
'tZal wezen, Geprezen, Gefchiedet na dezen
Dus bidd'ik ureioheerd.
J*>
-ocr page 70-
MINNEWIT.         61
/, ja dat zijn de praatertjes ;
bennen wy wel gewend ;
3aat heen by al de Satertjes,
en klaagter ugroot torment:
De Meysjes die werden geleerd, leerd, leerÉ^
De Meysjes die werden geleerd
,
En /moeken, Enfireeken , Kan7 Herte niet breeken
. Dus bidd' ik u retireerd.
Ach,! ach! indien mijn Hertje lag,
Geopend al nu terftond, -
Ik weetgy 't accordeeren zag,
Opregtelik met mijn Mond,
Maarlatie'tenkannietzijn, zijn, zijni
Maarlatie 't en kan niet zijn,
Ikkrake, Enblake, Hoezalikhetmake,
Ach Liefje geneefl: mijn pijn.
Zoud'ik beneden komen da»,
Daar gy bent zo vel "vlam,
Neen, neen , gy tn ogt myfleèken an ï
Dat hc-i my kwalijk bekwam,
Gaat koelen u in de Kreeg , Kreeg , Kroeg ",
Gaat koelen u in de Kroeg,
Enjlempter; Enhempter, Ofrookterenfmookter',
Het is voor my te vroeg.
Ach! ach! geen Bachus kan mijn pija
Genezen al zonder juu,
Nog geen Vulcaniis Medicijn,           .
Maar Venus de fchoone Vrouw,
Dat bent gy mijn Engeltje zoet, zoet, aoet
Dat bent gyjorijnEsgeltje zoet,
Laat
-ocr page 71-
62             THIRSIS
Laatraaken, GenakenMyuRooder-kakon1
Tot demping van mijn gloed.
't Is heft dat ik mijn Venftertjejluyt,
En zcgger u goeden Nagt,
Gy zult 'er hier dog niet rcgten uyt,
Daarom zoftaakt 'er uw klagt,
ik lag'er met Jonkmanspr^at, praat, praat,
Ik lag 'er met Jonkmans praat,
Haar reden, En Eeden, Die duur en op heden ,
Zo lang als men by haarjlaat.           s
Mijn Engeltje, ey nog een woord,
Ik zweerder by '/on en Maan,
Ach! ach! mijn Liefden mijn verhoord,
Ik zal 'er u noyt afgaan,
Maar toonen te zijn uw Slaaf, Slaaf, Slaaf,
Maar toonen te zij n uw Slaaf:
In zaken, Dieraken, Tot uwen vermaken,
By Nagten en ookby Daag.
Hoe zoetjes fluyt den Vogelaar,
Ey had hy, den Vogel ■uafl,
Exempels zijn van Duy zend Jaar,
ik houder my uyt den laft;
Als t Meysjeisin de Schuyt, Schuyt, Schuyt,
■Als 't Meysje is in de Schuyt,
o Maatje, Dan praatje, Weiaars Cammaraatje,
Vaar wel, ik mijn Venftertjejluyt.
Wat dunkt uvan dit aardig Dier»
Hier ftaan ik gelijk een Kraay,
Ach Lief mijn levens-vreugd playiicr
Mijn Zonnetje daar ik na draay;
Ir
-ocr page 72-
MINNEWIT.           6%
zeg u goeden Nagt, Nagt, Nagt,
i. zegger u goeden Nagt,
.fentie, Silentie, DatisPsenitentie,
Verlooren is hier mijn klagt.
Ach Deurtje van mijn Liefjens tuft,
Ach Venjlertje toe gemaakt!
Ach Beddetje daar defchoonfte ruft ,
Ath Kamertje heel volmaakt,
Gelukter mijn trouwe Min, Min, Min ,:
Gelukter mijn trouwe Min :
Ruftfchoone, Perfoone, Mijn Lieffen ydone,
Den Hemel verkeerd u zin,
«&6§cm»§§CM&§§c»-«>§§«* «ego
Minne-Zang.
Stem : Ik hoorde dees Dagen.
E En Jonkman die 't Minnen,
Eérft komt te beginnen,
Hoekweld, Hoekweld, Hy zijn zinnen ,
By Dagen en Nagten,
Zoekt hy nrnr te tragtea,'
Na Minne, Na Minne Gedagten»
Wat doet hy al zugten
Zijn Hertje ontvlugten,
Menagthet, Menagthet, Maarklugtcn:
Hy doet heele Dagen,
Niet anders als klagen,
Hy moet het, Hy moet het, Verdragen.
-ocr page 73-
64             THIRSIS
Hy zoekt, doorGedigten,
Van 't Minnen, te ftigten,
Zijn Hertje, Zijn Hertje, Tcligte»*
Indien hy een Brief jen,
Belcbikt aan zijn Licfjer ,
Hetfchijndeen , Hetfchijndeen , Geriefjen.
En heeft zy 't ontfangen,
Hy fterft van verlangen,
Hce'talis, Hoe'talis, Vergangen.
En Schrijft zy dan weder,
'Dat zet hem ter neder,
Dus word hy , Dus word hy Gereder.
Hy wil ondcrtuffen,
De Ler'teren kuffe»,
Datkanhem, Datkanhem Niet bluffen;
Hy dunkt ofzijn Woorden,
. Haar beter bekoorden,
Hy wenft dat, Hy wenft dat/z'Hem hoorde»,
En komt dan den ftry er,
Na wcnfchen eens byer,
Hy noemt zig, Hy noemt zig, Haar Vryer:
H y w end haar zij n Ie \ren ,
Uyt liefde te geven;
Zijn Hertje, Zijn Hertje, Daarneveft,
Najaaren teloopen,
Begind hy te hoopen,
Cm 't Bantjen, üm 't Bantjen, Te knoopen:
Dan wil hy van Vaaren,
Zijn Hert openbaaren,
Hy zal't haar, Hy zal't haar Verklaaren.
Hy
-ocr page 74-
MINNEWIT.         6$
Hy zoekt onder Deken,
Nog meerder te fpreeken,
Ligt word het, Ligt word het Bekcekea-
Hy doet daar het Diertjen,
Een vrolik plaiziertjen,
En bluft zo , En "bluft zo, Zijn Viertjea. ,
Men geeft zig tot Trouwen ,
En moet malkaar houwen,
Alzoud'het, Alzoud'het, Ook rouwen i
Dan zoekt zy na 't Trouwtjen,
Zo menigen douwtjen
Zyisnu, Zyisnu , Het Vrouwtjen.
Dan wil zy regeeren ,
Den Bloed commandeeren,
V.'ie kan haar, Wiekanhaar, Datkeereni
Hy is wel te vreden ,
Mag hy aan haar Leden,
ZiJDDeavik, Zjjni)euvik Befteden.'
Vil hy dan niet Nayen,
Om't Diertje te payen,
Zy zal hem, Zy zal hem, Ontdrayeni
Zy zoekt tot haar J uilen,
Een anderdie'tblulien,
Eer zal zy,- Eer zal zy, Nietruften.
bus word hy wat trager,
Zo krijgt hy een Zwager,
Dietoondzig, Dietoondzig, Wat grager,"
JJie
leend zy haar Buykjen,
£n hy haar zijn Struykjen,
Dus zijn zy, Duszijnzy, In'tFuykjen.
D ""                 Dit
% d.
-ocr page 75-
1
66             THIRS1S
DitluftigcPaaitjen,
Maakt levende Waartjen,                                \
Haar Man die, Haar Man die ,Hert Vaartje
I
Hy ifferhetBoertjen,
Datleerdhaar, HaarMoertjen,
Zyfpeelen, Zyfpeelen, HetHoertjen.
Ziet dat komt van 't Minnen,
Wat zal hy beginnen ,
Almifthy, Almifthy, Zijn zinnen,
Hy moet het verdragen,
Want geeft hy te Hagen,
Menzalder, Mcnzalder, Van wagen.
Dus die voor leedwezen,
vVan zin is te vrezen,
Die laat hem, Die laat hem» Belezen;
6 Arme zotten!
Ik laatje bedotten,
Menzalje: Menzalje, Befpotten.
Ik raadje voor 't lefte,
Nog eenmaal ten beften,
De Vrouwen, De Vrouwen, Zijn pelten!
Men kan doorhaar liegen,
U deftig bedriegen,
Duslaatu, Duslaatu Niet wiegen;
Utii
-ocr page 76-
MI-NNEWI T.          67
*>$$& ^SOo ««SS©» "OffSt> «OS3o> •OffSÓ*
Lied van Truytje.
f ^TfRuj'tje mijn zoete Engelin,
-*■ Gyzijtdegeenedieikbemin,
Och laat mijn maar een kusgenieten,
En dataldoordeMinne-fmert,
Laat Cupidootjein uw Hert
Zijn Minne-peyltjes fchieten,
Truytje mijn Lief.
Wie hoor ik klagen voor mijn Deur,
Mijn dunkt het is mijn Serviteur,
hy zoekt een lonkje van mijn te ontfangen
,
Jonkman ey x.egt my voor het minfi,
uil watt er is tot utven dierifi,
Waarna is uw verlangen,
Friffê Gezel.
Princeffe van het Aards Toneel,
Ach had ik u maar tot mijn deel,
■Vooruis al mijn klagen, zugten, kermen,'
Helpt dog uw Minnaar uy 1 den nood,
Hy zal u trouw zijn tot der dood,'
Ey wild u dog ontfermen,
Truytje mijn Lief.
M de Jonkmans getrouwigheyd,
f En duurd niet langer als men vreyd,
I Maar alsz.'getrouvjt is en komt uyt de Kerken,
Dan is 't jou Helfche Duyvelin
,
Jou magere "Teef, en jou Vuyl'm ,
[JouPekel-hoerjottVerken,
Stinkendt Hond,
Di .              Eer
-ocr page 77-
68             THlRsrS
Eer zal verduy fleren de Maan,
En ook de woefte Zee di oog.ftaan ,
Eer ik op Trouw mijn Lief u zal vcragten ,
ö Neen ! mijnalderliefite mijn,
Helpt maar uw Minnaar uy t de pijn,
Stel dat uyt uw gedagten,
Truytje mijn Li.f.
■Jonkman het is nu al gedaan ,
' Komt laat ons namen heenen gaan,
Daar is of Trouw mijn Lief en Welbeminden,
Voor mijn Minnaars getrouwigheyd,
Heb ik mijn zelve nu bereyd;.
Om mijn te gaan verbinden.^
Wellekom Vriend.
, Ach lieffte Lief tot onderpand
Kom geeft mijn masr u Ilegter-hand,
Op dat ik u een kus daar op mag geven,
Jonkman als het is in fatzoen,
Als liruyd en Bruydegom zamen doen ,
Laat ons in vreugde leven.
WellekonrVriend.
Amoreus Lied,
Stemme: Ikginglaaftwandelen'.
"TK gingleftmaal de Willige Boompjes telle, 1
•*■ Alwaar ontmoete mijn een brave Jzs:
Ik fpeculeerde op dees Jong-gezelle;
t D;ederiofraytj«indeNoppewas. -
-ocr page 78-
MINNEWIT.         69
t Was een Dienft-meysje zo ik kon befpeure,
Maar als een Juffrouw was zy opgedaan :
Zy droeg veel Sleutels van haar Meefiers deure •
Alleenig bleef zy voor het Tuynhuys ftaan,
Ikheb' mijn Hoedje zo fray af-genomen,
Ik bood dat zoete Kind daar goeden Dag ,•
Ik zey fchoon Kind wie wagt u hier te komen:
Waar op zy my gaf zo een een blyde lag.
Zy zey Jonkman'k heb hier niemand te wagten,
'k HebGaften genood;maar zy zijn al gegaan:
Dat heeft geduurd drie Dagen en drie Nagten 3
Luftu een Glaasje: Hijttnietbuytenftaan,
Poen ik dat hoorde trad ik daadlik binne,
Ik zey fchoon Kind een Glaasje lultmy wel,
"k Heb een Juweel datgy ook wel zoud Minne,
Maank beding datgy 't niet houwen zei.
H'.'bt gy een Juweeltje Vriend laat het my kijke,
Ikheb'er mogelik een Doosje toen,
Dat zou mijn zekerlijk zeer wel gelijke,'
En heel welpafien zo ik kan vermoen.
Zo ras zy dit Juweeltje kreeg in handen,'
7.0 wierd zy heel veranderd van koleur,"'
Haar Hertjefcheen van binnen als te brande^.
En noemde ftrak mijii haareiï Serviteur.
Ik zey fchoon Kind ik wil u Dienaar wezen, j
En helpen u waar dat ik kan of mag,
o Ja! zeydezy Jonkman hooggeprezen,'
Geen liever ding ik van mijn leven zag.
D 3                   Als
-ocr page 79-
n
70                THIRSIS
Als Cupido zijn Minne-pijl had gefchooten
Doen ben ik weder van naar op-geftaan,
Doen fprak het zoete K ind zeer onverdrooten,
Ochlieffte Lief wild dog noyt van my gaan.
Ik zey fchoon Kind het is nu tijd vanicheyde,
Want ziet de Klok die heeft al over Drien,
Morgen zullen wy weder gaan vermeyde,
Maar zint die teyd heb ik haar niet gezien.
Een Ander.
Stemme: Adieu na Vriende, ©T.
Urora brengt den klaaren Dag,
Rijft op mijn Lief wild wekken,
"Want ik moet vertrekken,
Hier baat geen geklag,
De Ligtcneyd wild hooren,'
Aan den Boom niet vleyd,
Komt brengt mijn aan den Tooren J
't Isnumooytjesteyd,
Weend niet maar weeft verbleyd,
Hoe Z.OH ik kennen zijn verblijd,
Daar gy gaat he enen zwerven,
Codt weet hoe menig werven,
Naaft de Doedgy z,ijt,
Men zal tl moeten fnifjèn,
Mogelik komt de Dood,
En/mijt u voer de Vijjen,
Dan leef ik in nood,
In QtigfL en drocjheyd groot.
De
-ocr page 80-
wm
r
M1NNEWI T.          71
De Dood die volgt ons over-al,
Niemand is hier gereten,
Die van te vooreri kan weeten l
Waar hyfterven zal,
't Is altijd droevigfcheyden,
Litfguiid mijn maar een bee
,
Vat ik u mag geleydsn,
Door de Woefte Zee,
Lief laat'tk vaaren >nee.
Schoon Kind dat voor u niet en paft,'
Dat gy door de woefte Baaren
Zoud' na Ooft-Indie Vaaren,
Daar de Peper waft;
Mijn Lief houd op van klagen,
Droogt u Traren-vloed,
Gy zult in korte Dagen
Door een Brief vol moed,
Van mijn werden gegroet.
Schoon Kind als 't anders niet tvezeftka» »
Zo wil u Godt behoeden
Of Nefthunis Vloeden
,
Draagt u ah een Man >
TSoreas laat zijn Winde»,
, Blazen nauw zin,
Dat gy Havens meugd vinden ,
Daar gy tot gewin
Haaft hooft te komen in.
Ik hoop wy vinden wel een Reé l
Maar eerft moeten wy Zeylen
Wel Drie-duy zend Meylen
En Zes-honderd meê,
D 4                   Dan
-ocr page 81-
^—^^^^^^^
74                 T' H I R S I S
Dan vaaren wy met luften,                         
Al na Batavia,
Na d'een of (fander Kuften',
Met ons Scheepen dra,
Na 't Goud rijk Afift,
Zoete Lief als gy komt in 't Warmt-land,
'Zo wild u niet -vermengen
Met die zwarte Krengen,
Ofgy raakt van kand,
Haar oogen vol van lonken ,
Die zoeken een blank Gezel.
Metxzijn maargeylt Vonken,
Met haar bruyne'Vel,
Zy gelijken de Drommel-wel-
Jlcb Lief leeft dog na mijn bevels.
: Laat Dcbbelentn Spellen,
■ Yegten.en krakt elen.,
Leeft dog niet rebel.,
Begeeft u met tot Zuypen,
               _
Gelijk een Dronkaard doet ^
Die als een Zwijn gaat kruypen
In den Drek hy vroet,
Verteerd zo al zijn Goedt
Ik zal mijn dragen hups en koea            . N
Wild u betraande oogen,
Zoete lief af-droogen,
Endoor't laaft een zoen," >.1
Zoete lief wild zorg dragen,'
Voor u Maagdom fris;
Een Dief zal 't noyt mishagen
D.athy.fteelddeVis, ,
Die. noyt vergald en is,                  Trotnv-
-ocr page 82-
MINNE W I t.         7S
Trouw-Idagt.
Op een aangename Voyt.
HOord toe gy -Meysjes al,
Ik moet u mijn nood eens klagen j
Mijn droevig ongeval:
Het zijn verdiende plagen ,
Ik ben dergetrouwt met eenen Loft l
Ik krijger meer Hagen als goede Koft,
Och waar ik'er van verloft.
Wat helpt mijn fpy tigheyd,
En alle mijn Hoofze trecken,.
Ik bender eylaas verleyd,
Ik heb 'er geen eer van fpreeken }
Ikfpouwde van een Ambagts-kaegt^
Die was mijn te pover en te flegt,
Maar had ik hem n u opregt.
Het moeft een Jonker zijn ,
Of een Kadet wild weeten,'
Dat ik 'er zou Trouwen rijn,
Ik ben der fraay mee bezeeten:
Want als hy my vryden 't fcheen een Heat,
Maar 't waaren eylatie geleende Kleer:
Want dunkt u van die Sinjeur.
Ik had'er genoeg vergaard,
Als ik by Mevrouw dienden,
• EnuytmijnBuykgefpaard,
En DrinK-geld van goe Vrienden,"
Dne-honderdljulden hetisfchoon Geld'?
P $
                      Dit
-ocr page 83-
n            THIRSI.S             V
Dat heeft hy verzopen en verfpeld,
't Is met mijn nu flegt gefteld.
Nu zit ik heele Dagen t'Huy s,
Een yder mag het wel weetend
'k Heb Geld nog Brood in Huy s,
Mijn Kinderkens zonder eeten,
Stro-jonker die zuypter den koelen Wijn ]
Met Water zo moet ik vrolik zijn,
Droog Brood is nu Marzcpijn.
Dan komt hy nog vol en zat,1
En Maat het nog alles aan (hikken ;
Mijn Arm en Beenen plat:
Het zal der met ons niet lukken,
Dat duurd zo alle Nagten fchier i
Dat optrekken voor zijn playzier,
Eu ik zit in't getier.
,Wat zal ik gaan maaken ó Heer!
                        . |
Den Fielt heeft het al verzoopen,'
Mijn Tabbert en befte Kleer,
Met een Rokjen moet ik loopen',
Eylatie als 't is een bittere kouw,
Mijn Goude Ring die ik op Trouw
Kreeg, doen ik eerft: wierd zijn Vrouw,
Nu denk ik eerft op den tey d,
Waar iffe eylaas gevaaren,
Doen ik diende voor Keuken-meyd,
Ik wift doea van geen fpaaren,
Mijn dogt 't zou duuren nog menig Jaar i
Dat Jüffrouws Keuken zou volgen naar,
Maar 'tis 'er uu verre van dsfr.
Och
-ocr page 84-
•w*
MINNEWIT. -75
Och had ikhet Vlees terftond,
Gezoden, Gebraden wild weeten
Dat ik 'er gaf aan den Hond,
Ilczou het met honger wel eeten,
Ik lekte daar Duym en Vingeren aan
Dat ik heb laten bederven ftaan,
Wat baat mijn dit nu te zaain.
Ach had ik het Bier en Wijn ;'
Dat ik 'er wel liet verfchalen, t
Ik zou'et mee vrolijk zijn,
En luftig mijn Hert op halen,
Wat helpt mijn wenfchen en gefchrey J
Had ik maar een Korsje van een Paftey,
Ik dronk 'er eens Water by.
Oorlof gy MeysjesaI,
Komt fpiegeld u aan my in 't ronde J
Zo komt gy noyt ten val,
En daald als ik te gronde,
Ik v/ilde gaan Trouwen boven mijn ftaat J
Ik ben der bedrogen, maar het is te laat 1
Maar wagt u van de J onkers praat.
Amoreus Lied.
Stem: Ah'tbegind.
T7 En Mey sje excëlent,
-^ Zeer cierlijk boven maatea J
Staat in mijn Hert geprent,
Met Goud en Zilvere Plaaten,'
Zy is 'er die nvijaièliaaet-,
                        _-.
D 6                    pie
-ocr page 85-
76             TH IR SIS
Die ovcrfchoone Maagd,
Ik hoep dat zy liefde tot my draagt.
HaarRorsies^ezijnrond,
Als Appeltjes van Granaten,
Haar Adem uyt haar Mond,.
Ruykt'als Note-muskaten,
Haar O ogen die zijn klaar,
Als een Chriftal eerbaar,
Och! och! hoeichoonisalhaarHaar»
Haar Tanden in haar Mond,
Zijn witter als Yvoren,
Van alles is ,zy 'ergezond,
En daartoe fcherp van Ooren ,.
Van alles is 't Mëysjèn wel,
Om te vermaaken een Jonk-gezel ,
,Och! och 1 hoe fchoon is al haat Vel.
Haar Kleederen als een glans,
Ziet menom haar Lijf zwieren,
Zy ziet zo gaarn Jonkmans,,
En ik die Venus-dieren,
Alz,oudenwy zijn een Paar;
O ch had ik he t Mey sj en m aar,
Zy ziet my zo geern en ik haar.,
DaartoezoiszyRijk,
Van Landeri menigvuldig,
Van Deugd en Eerbaarheyd,; '
Niemand en^lijft zy fchuldig»■
Van eerlijk Geflagt,
Zoiszy opgebragt,
Men doet van haar Perzoon geen klagt..
De
-ocr page 86-
MINNEWIT.
Dé Luyden vf agen fijn,
Wat 't voor een Dier mag weien J.
Dat dcor den Mond van mijn,
Zo sierlijk word geprezen ,
. Danzegikdie'tkanraan,
Die aan dees Tafel flaan,
Den eerften dronkzalhy ontfaan;.
AchlieffteEngclin,
Mogt ik u eens genaken,,
Met een opregte Min,
Tot aan uw lippen raken ,\
Dan zou dees mijne luft,
Aan u al zijn gebluft,
Ach lieffte Lief nog eens gekunY.
Adieu, adieu mijn Lief,
Adieu en ik ga vaaren,
- 't Moet eens gefchey den zijn J. .. '
Een Reysjen voor drie Jaaren ,
Als ik'er dan leg op Reè,
Zo menigen Mijl in Zee,
Zo denkt op Godten mijn ookmee,
Adieu, adieumijn'Lief,
Adieu, en ik ga dolen;
Gy zijt'er mijn zoete Lief,
Al in mijn Hartje verholen,
Schrijft miinder een Minne-brief',
Aan mijn uw zoete Lief,
Daar ik 'er uyt lezen kan mijn gerief.
9 1;
-ocr page 87-
r7S              T H.I R S I S
Een Ander.
Op een bekende Voys.                  T
't TS wie wil hooren zingen,
-*■ Van vreugde een Nieuw Lied f
En wat dat hier isgefchied,
Luy fterd toe men zal 't u zingen
Van een Minnaar met zijn Lief.
Als ik ga over de Straaten,
Al de Luy wyzen mijn aan :
En ik plagt met mijn Lief te gaan,"
Maar nu heef tze my verlaaten,
Ziet ik ben derzo kwalijk aan.
• Jonkman wat al fchoone woorden:
Minnaar wat al zoetgevly,
Gy brengt mijn Jong-hert in ly,
Door alle uwe Minne-luiten,
En met al u zoet ge vly.
6 Mijn overfchoon Godinne,
Ach mijn zoetfteHerderin, '
Alderlieffte die ik Min,
Zultgy mijn dan gaan verlaaten i
Daar ik u opregt bemin.
Minnaar houd op met klagen i
Ik zie uw getrouwfgheyd,
En roeptdan geheel verblijd,
Wy zullen te zamen leven,
Tot de Dood ons weder fcheyi'
Wel
-ocr page 88-
MINNEWIT.          79
Wel hoe zoetjes is dat Vryen,
Als een Minnaar vald te voet,
En dan is het Liefje goet,
- Hy gaf mijn zo menig kusje,
Al onder de Boompjes zoet.
Wel adieu dan mijnen Engel 1
Wel adieu roep ik bverluyd,
En ik blijf u waarde Bruyd,
En ik blijf u Dienareffe,
Tot de Dood ons bey befluyt;
Adieu dan mijnen Engel,
Wel adieu mijn waarde Païïd,
Lief geefdan aan uHand,
En wild van mijn ontfangen,
Een Ring van Diamant
Lied van Mieken.
0/> een aangename Veys.
VJEl Mieken ftout,
** Gy hebt u tijd verfleeten,
En door de Min vergeeten:
Hetwelkuwelroud,
Dat gy van dezen poft,
Niet en kond zijn verloft,
Dat heeft u van zijn leven,'
Zo menigen traan gekoft.
Wat droevig kruys,
Elendsn en wat plagen,
Moet
-ocr page 89-
8o              THTRSIS
Moet gy nu al verdragen,
Hier in dit Spinhuys:
Wat Water en droog Brood,'.
Dat krijgt gy in den nood,
Om uwen dorft te laven,
Voor den honger groot..
Nu zit gy daar,
In een zo groot verlangen },
Mettraanen op de Wangen,.
r i "En maak groot misbaar,
En gy elendig Dier,
Zit daar zonder playzier,
Gy plagt te dommineren,
£n naamt uwen zwier»
Den zoeten tijd,
Die menig Menfch doet branden»
Die hebt gy nu voor handen
Denkt eens wat een fpijt,
En uw Jonge Jeugd vergaat:
In dezen droeven ftaat,
Zo dat nog lang moet duuren,
Gy word defperaat.
Gy plagt te zijn,
Heeïe Dag op Venus-fchoolen:
, Met Baifen en Fiolen ,
Is het niet een pijn,
En gy elendig Dier,
. Zit hier nou zonder phyzier ,
Gy plagt te dommtneren,
En naamt u playzier,
-ocr page 90-
MINNEWIT.            81
GyMeysjewijs,
't Is voor u kwade plagen»
Dat gy waard alle dagen,
Dronken zat en ftijf,
En alle uwen zin ,
Die trekt u tot de Min:
Die gy nu al moet derven,
Met een droeven zin.
Is 't niet een pijn,.
Datgy moet zitten hiere,
Daar gy zo plagt te zwiere,
Met de jonkmans fijn;
En al uwen zin,
Die trekt utotde Min,
Die gy nu al moet derven ,
Met een droeve zin.
Wel fchoone Maagd,
Ik bid houd op van klagen l
'k Zal in korte dagen,
Helpen van de plaag
Want uw liei taligheyd,
Heeft mijn nu haaft verleyd", ;
Uc zal u Dienaar wezen,
Tot de Dood ons fcheyd.
Ach Jonkman fijn,
Woud gy mijn verloffer wezen,
Ik wou una dezen
Altijd dankbaar zijn,
         v
Als gy mijn hier uyt Trouwt,
Wildgy niet zijn benouwe,
Het
-ocr page 91-
*^
§a            T H I R S I 3
Het zal u waardig wezen,
Duyzend Guldens Goud.
Mieke fchoonetfom,
Kom mijne Welbeminde,
Ik zal mijn aan u verbinde,
En zijn u Bruydegoin,
Komt geeft mijn maar u hand,
U Trouw tot onderpand,
Mijn Engel mijn Beminde
Schoonfte van het Land.
Oorlofnuziec,
Gy blijft hierin elenden:
Voor u en zijn geen vrinden,
Het is al om niet,
Het is met u gedaan,
Gy moet u vuyl Lighaam,
In droefheyd en elenden,
Zoverflytengaan,
Een Amoieus Lied.
TK heb twee Bruyn-oogjes in mijn zin,
-*■ Zy fpeelen in mijn gedagten,
Die mijn Jonk-hert zeer bemind ,
Moet ik hier nog langer ftaan
In deze kou en geen trooil ontfaan, faan, faan.
Och latie wat zal ik doen,
Moetik'erdanfterven,
Zo geeft dan mijn maareen zoen.
Schoon
-ocr page 92-
MINNEWIT.           83
Schoon tiefjen al/laat gy hier voor mij» Deur ,
Het zal der voorwaar niet lukken,
Met alu tieren engetreur,
'k Heb een ander Lief in mijnen zin,
Hy brengt mijn uyt en wederom in, in, in,
En och latie wat zal ik doen,
Most ik der nu dan fierven,
Zo geeft' ermijnmaar eenzoen.
Des Nagts als ik der leg in mijn ruft,
Speeldzy derinmijngedagten,
In het midden al van mijn luit,
En dan keer ik mijn om en torn,
En ik zeg der mijn Engeltje kom, kom, korB^
£n zy hoord der mijn niet,
Eylaajzy brengter mijn Hartje,
In een zwaar verdriet.
jfonkman vertrekt maar wei 'van h'leT »
Het en zal der voorwaar niet luiken,
En met alle jou vals getier ,
En alsgy der mijn hadin het N:t,
En dan wajjèr mijn Eer bevlekt, vlekt, vlekt,
Want het is 'er maar om de Blom,
Diegy zoud willtn nemen,
Van mijn Magetdom.
Ey mijn Liefeer dat iku verlaten zou.
Ik wou dat mijn de Dood kwam plagen;
Mijn overfchoonfte Vrouw;
En hou v/aar daar ifler mijn Hand,
Een Ring tot uw onderpand, pand, pand,'
En
kom, komt mijn Liefjekoen,
Wild het van hem ontfangen,
Geeft 'er u Minnaar daar op een zoen.          ty
-ocr page 93-
84             T'H I R S I S
Ey Jonkman z.eg mijn dog metter fpoed,
Wat datter u gaat bewegen ■
Tegen mijn met liefde zoet,
ik ben een Maaget zonder Goed,
Die ugeen Eer nog troofl aan doet, doet, doet,
Engy Rijk en ook weeld'rig ziet
,
Daarom zo vertrekt van hier ,
Engaatter naar uw gebied:
Adieu mijn Liefje mijn waarde blom,
Moet ik dan zo gaan fcheyde,
Die do^t tezijn u Bruydegom,
Nu is al mijn hoop tot niet, niet, met,
En ikleef'er in groot verdriet,
Nu moet ik flerven de dood:
Ey wild rnijn dog ontfangen,
Om u Lief: en om u lieve fchoot.
f»ssfr**es©« **tho <*ih& *o§s©> «*?$«•■
Eea Ander.             «
TK gingleft wandelen door een Hof,
**• En.dat al door 't bedouwde Lof,.
Onder de groene Bladen ,
Daar zag ik de Beesjes aan,
Hoelicflijk dat zy paarden.
Ik zag leftmaal ook op een Hek,
Geeltigfpeclen bek aan bek,
Al van twee witte Duyfjes,
't Haantje op het Hennetje fpronk,.
En vatten hem in zijn Kuyfje.
Ik zag ook in een Landje mee,
Wat de Bok en het Geytje dee,
En de Bok fprong op het Geytje,         ^t Koct>
-ocr page 94-
M IN N E t I T,         
't Koetje loeyden na de Stier,
Al in het Klaver-weydje.
'k Zag ook in een Vy ver klaar,
Eendjes zwemmen by malkaar,
'Met een zo kwam de Quartel,
Met een alzo bly gelaat
En met een bly gefchartel.
't Woertje metzo looze vond,
Schoot het Ëendjein degrond ,
Dan eens onderen dan weer boven,
Met haar Kuyfje in de bek,
En zijn Hoofje op-getogen.
'k Sloeg mijn oo? en voor mijn neer,
Op der Aarden zag.ik weer,
Al van de kleyne Mieren,
Hoe zy paaren paar en Paar,
'k Lagte om die Dieren.
Gy bent evenwel een Mier,
Een van 't alderkleynffe Dier,
Zoekt gy ook mee te paaren ?
, Als een Maget werdgevreyd, •
Haar eer moet zy bewaaren;
Als zy dan haar eer is kwijt,
'k Weet da; het haar dan wel fpijt,
En wie zal haar eer betalen.,
De Jonkmans laghen methaarpraat
En laaten haar dan dwalen.
Die dit Liedje heeft gedigt,
't Was een Kwantje alzo ligt,                '-.'■>.
Tot Amfterdam ging hy zweven ,'
Doe kwam hy te Sparendaro»
■ Daar is hy mi gebleven.
                           Li«d
-ocr page 95-
Z6            T H I R S I S
*»*»§ §***&§§<» «&§§«► «f§s»«&§f#*
Lied van de Voerman.
Op een aangename Voys.
TJJ Ou Voerman van der Hel wild mijn dog
■*■■** overzetten,
Na Plutoos heerfchappy by 't onder-aards ge-
fpuys,
Ik bid u wild mijn Reys en yver niet beletten,
Want langer uytftel ftrektmy toteenlaften
Kruys. '
Wie komt hier onbefchroomt mijn Gryze Hay
ren kwellen,
Zeg my wie dat gy zijt eer ik u wil ontfaan,
Want niemand voer ik in het Koninkrijk der
Hellen,                        (aangedaan.
Voor dat ik weet wie hem de Dood heeft
Een al te wreeden eyfchdieiknumoetverkla-
ren,                          (van de Dood.
't Was liefde die my droeg voor prikkelen
Ik ben de Geeft varwl'Aldertrouwfte der Min-
" naren ,                                 (Boot.
Dies Caron neemt my meé in uwe Leerc
Sta af wie dat gy zijt, gy zult geen trooft ver-
werven ,
Want onveranderlijk blijf ik in mijn befluytj
Al wie door Vryery of reyne liefde fterven,
Drijft Plutoos ltreng gebied ter HelzePoor-
te uy t.
Ga
-ocr page 96-
^^ MINNE W I T.         87
Ga dan al is 'tuleedikzalmyderwaardsfpoe-
yen,                                     (fpijt,
En maaken van mijn Lijf een Boot tot uwer
^Mijn zügjes zullen zijn , Riemen om mee te
roeyen,                                   (tijd.
Mijn Traanen ftorten wel een Beek in korten
! Den Grijzen Caron zal my nimmer overzetten,
In zijne Leere Boot na 't Elizeefche Veld,
I Nog Cerbrus d'Helfchen-hond zal mijn noyt
meer beletten,
                      , kweld.
t Tot ftaking van de rouw die my geduurig
* Ik zal aan iEtna's gloed mijn zelven vergapen,
Want de vergetel-beek veranderd noyt mijn
druk,
                                 (flapen,
Maar weet de Dood wanneer ik zalig ben ont-
Die eyndigt maar alleen mijn r?.mp en onge-
luk.
Een kleyn vermaak, alis'thetgrootftevander
Aarden,
                          (gevoerd,
Werd door een dikke miftvandonluftweg
I Weg Wereld met u lult die my tot nog be-
zwaarden,
                      (gevoerd,
Mijn Ziel inwendig word van hooger magt
I Het tijdelijk leven kan my geen genoeging ge-
ven,
                          ( zijn verdi iet,
Want d'eene Dag brengt voort aan d'ander
Wie zou dan wenfchen om 't bekommerlijke
leven,
                                ( of ziet.
En na een rook vol damp daar men geen vlam
Den
-ocr page 97-
88               THIRSIS
Den Alvermogende zal mijn alleenlijk helpen J
En voeren in het Dal van 't zalig Engels-hof,
Daar zal mijn ramp nog druk nqg onhcyl over-
ttelpen,                              (reu-lof.
Daar zal mijn poogen zijn te zingen's Hee-
Kloris Minne-Lied.
Stemme: Sarabande.
NEen Kloris neen op zulken wijs te Minnen
Zou mijn de grootte fmert ter Wereld zijnj
Geef ik.mijn Hert ik moeder weer een winnen,
Op dat ik noyt door wanhoop zugt of kwijn.
Neen trots uw oogen,
Hoe vol vermogen .
Neen trots uw oogen ,
'k Wil u flaaf niet zijn.
Heb ik mijn Hert gewillig opgedragen ï
Genaak ik u vol liefde, en heete Min,
^Wat fcheeld 'er dat ikook na mijn behagen,
U Hert niet eens kan nemen in,
Dat ik met Kusjes,
EnMinne-lusies,
Dat ik met Kusjes,
Blaak mijn Vyandin.
,Wat win ik, fchoon onder Het lief omermen,
Uw al een Kusje of wat meer ontfteel,
Als gy u voor mijn driften gaat befchermen ;
vTerwijl ik met geweld u kus en ftreel.
'tMoft
-ocr page 98-
MINNEWIT.          89
't Moft u behagen,
Ook Min te dragen-,
'tMoftu.behagei,
*-
          Datikmetufpeel.
Buyg hert Edikje buyg dan eens uw zinnen;
Wat Leeuw, wat Tyger is zo fel verwoed,'
Die zig door Liefde noyd laat overwinnen,
't Leeft alles hier in zoete Minne-gloed,
Ook Min ik teder,
Dies Mind mijn weder,
Ook Min ik teder,
Als ik Minnen moet.
Heb gy mijn Hert als Meefters in hande»;
't 1 sbiliik dat gy 't handeld als Vriendin,
En wilje niet ontflaat het uy t de banden,
En drukt mijn Liefde met geen tegen-zin,"'
Alsikgeboogen, ,
Voor uw fchoon oogcn,'
Alsikgeboogen,
Smeek om weder-min.
Liefde-ZaDg.
IS dan de Liefde fchande,
Ic 't fchande dat men Vriir
Is 't fchande dat men Vrijd }
Zo is 'er in den Lande,
N
iemand van fchand bevrijd,
De Nij d noemt Liefde fchande,"         "i
De Nijd noemt Liefde fchande,
°m dat zy 'er tegen ftrijd.
-ocr page 99-
90             THIRSIS
Of is de Liefde zonden,
'kBid om vergiffenis.
Daar word geen Menfch gevonde»,
Die zonder Liefde is,
't Is een onnozele Zonde,
*t Is een onnozele Zonde,
•ie ligt te vergeven is.
Een Ander.
VErlaat gy mijn verheve Ziel,
Kieft gy voor Min de woefte Baaren,'
Vertrouwt u op geen zwakke Kiel,
Den doel van Duyzende gevaaren,
Eylaas wat droeve fmert,
Als ik u milten moet,
Cefoel ik aan mijn Hert,
Eylaas wat droeve fmert l
Nu ik u mifler. moet,
ïk fterf in Liefdc-gloed.
°i Is -wtar 'k verlaat het Vaderland,'
En u mijn Lief mijn tweede leven,
Maar oordeeld niet mijn vjaarde Pand ,
Vat uw Minnaar H zal begeven >
'£l trekt mijn Lijf op Zee,
't Ismaar de helft van tnyt
Mijn Ziel in reyjl niet mee
,
Al trekt mijn Lijf op Zee ,
't Is maar de helft van my,
Mijn Liefde ijfjftuky.
Maaf
-ocr page 100-
MINNE WIT.
9i
Maarlaas mijn zugjenszijn om niet,
De Wind vervoerd u uyt mijn oogen,
Ik mis u Lief, ö Ziels-verdriet!
Ach! ach! hoe vindik mijn bedrogen,'
Of dunkt u mijn gelaat
Zo fchoon niet was als eer,
Verkeerd u Min in haat,
Of dunkt u mijn gelaat,
Zo fchoon niet was als eer,
't Gefchiede nimmermeer,'
Mijnwaarde, fchoon deWinden my,
Uyt ugezigte wegdoen vliegen,
Zoftrajfen my dl Goden vry
,
Indien ik u zoek te bedriegen ,
Gelooft dan daar niet an,
Dat oyttnijn trouwe Mi»,
In haat veranderen kan,
Gelooft dan daar niet an,
Dat oyt uw trouwe Min,
Zal wyken uyt mijn zin.
Ik 7.al aan uwe zyde ftaan,
In tijd van Storm en Gorlogs-vlage» i
En met u door den Vyand flaan,
Om de onderdrukte te onderfcaragen:
Mijn Hert dat kermt en zugt,
't Zweeft met u door de Zee,
Als Vogelen door de Lugt >
Mijn Hert dat kermt en zugt,'
't Zweeft met u door de Zee,
Ach keerd en neemt my mee»
E »                    rAtk
-ocr page 101-
92              THIRSI S
Ach Engelftaakt dog uwen rouw ,
' En -wild uwtraanen maar af-droogen ,
Ik zalu eeuwig zijngetrouw,
En zo ras als ik heb vertnoogn
Zal ik zveer by uzijn,
Geeft my dan voor af-fcheyd,
Een Kus nog Lieffte mijn,
Ik zalhaafi by u zijn ,
Ik bid
» niet meerfchreyd ,
Of al mijn moed die leyd,
Eylaas daar is een droeve kus,
Wel haaflig voor het left gegeven,
En vrees dat ik u die aldus
Nu ook zal geven voor uw leven;
Och Lief mijn v/aarde pand,
Mijn Hart dat breekt aanftuk,
Ik zal raaken van kand,
Zo ras gy zijt van Land,
Mijn Hart dat breekt aan ftuk,'
Laatgy mi)n in den druk.
$ etart en droevigfcheyden dan,'
Dat ik u zal moeten verlaaten >
'Ach trooft maar z.0 veelgy kan,
En neemt den Hemel tot u baattn,
•Unfchoon dat door den nood
,
Als ik nu' van u vlied,
Mijn overviel de Dood,
Zo denkt die harde floot
Hoor Godes wilgefchied,
En namaak wtder zitt,
-ocr page 102-
Wel gaat dan in des Heeren naam,
Ik hoop die zal u Ieydsman wezen,
En draagt u overal bekwaam ,
Ik zal mijn toonen als voor dezen,
Altijd de liefde trouw,
Zo langgy van mijn zijt,
Adieu mijn Engel nou,
Ik zal u zijn getrouw,
Tot dat de Dood ons fcheyd,
Adieu in eeuwigheyd.
Va .1 r wel mijn Lief ik zal midden in
Het Oorlogs-vuur hier op betrouwen »
Dat my de gun fi van mijn Godin,
           j
In 't grootfl' gevaar wei kan behouwen >
Mijn Engel iveend niet meer,
yichjlaaktu droef'gezugt,
Uw Minnaar keerd haafl weer
,
Mijn Engel wee,ld niet meer,
jlchftaakt u droef gezugt,
Ier rny de Ziel ontvlugt.
Lied vaii Philida.
Óp een aangename Voys. <
"O Hilidaatje hoe lang is 't geleden,
-*■ Dat de Zon kwam na beneden , .
Metzolieffelijkcn reuk,
Als de groene Blad'ren doen, »
Als den Avond kwam op handen
Dalen op de groene Stranden,
E 3                    Doen
-ocr page 103-
94               T H I-R S I S
Doen kwam de Bloem defchoone Diaan
Neder aan den Hemel, Hemel, Hemcl.aan der~
Hemel ftaan,
Doen kwam de Bloem de fchoone Diaaa
Neder aan den Hemel ftaan.
Al't Gevogelte en al't Geboomte, •
Al de Beekjes en al 't Geftroomte,
Al de Vogels Jonk en Oud,
Zongen daar zo menig-foud,
Daar deftilte haar Azem fchepre,
Niet een Blaadje dat daar repte,
't Bosje was vol zoete luft,
't Pluym-gediert in ftille, ftille, ftille, ja in ftille
ruft;
't Bosje was vol zoeteluft,
"t Pluym-gediert in ftille ruft.
Ziet haar tintdelde oogjesftraalen ,
En de brakke Water-daalen,
Kwam onlangs zo hoog getreen,
Datze 't Noorder-bofch befcheen,
Door het zingen van een Liedje,
Zo nam Plnlida een Rietje,
Zo dat zy methaar Regter-hand,
Drukte in het natte, natte,natte, ja in 't natte ,-
Zand
Zo dat zy met haar Regter-hand,
Drukte in dat natte Zand.
Klotis riepze ach komt bey me,
Kloris riepze ach ik zweyme;
Kloris riepze ach wat raad ,
Voeld
-ocr page 104-
MINNEWIT.
n
Voeld eens hoe mijn Hertje flaat;
Voeld eens hoe mijn Leedjesdrille,
Wat zal dit bedüyden wille,
Kloris ach mijn Herders-kind,
' Gyzijtdegeendieik, die ik, die ik, die ik heb
/
           bemind,
Kloris ach mijn Herders-kind,
Cy zijt de geen die ikheb bemind
Philidaatje riepik 'er watzegje'
Zoete bekje ach waar legje, '
Ze zey 'k leg aan de Sloot,
1 EnpIukBlaauw-bloempjesinroijnfchootV
Doen ging zy wat verder dwalen ,
Om haar Vee by een te halen, ,
Veele Schaapjes in 't getal,
Dreef zy na baar Herder, Herder , Herder,*
na haar Herders-ftal,
Veele Schaapjes in 't getal,
Dreef zy na haar Herders-ftaJ.
Door haar krey ten en haar kermen,,
Vatten ik haar in mijn ermen,
Kloris riep zy, ach wat raad,
Voeld eens hoe mijn Hertje flaat,
Voeld eens hoe mijn Leedjes drillen i
Wat of dit beduyde wille,
Kloris ach ik fterf van pijn,
Wild dog mijne Dienaar, Dienaar, Dienaar*
mijne Dienaar zijn:
Kloris ach ik fterf van pijn,
Wild dog mijne Dienaar zijn.
E 4              HAR.
-ocr page 105-
tj6             THIRS1S
HARDERS-GEZANG.
Op een aangename Voys.
Ieffelijk Bosje, engyZilv'reVlieten,
■*-"' Die onder de Telgen al ruyfchende fchie-
ten,
è Plaatsje daar ik nog onlangs vond,
Mijn laghende ,■ blozende Rozemond:
Stroy uwe Bladeren, gy Jeugdige Boomen,
En ftaakt uw loop, gy vlietende Stroomen,
Neem deel in mijn doodelijk verdriet;
Want Roosje, dk fchooae, vind ik hier niet.
• Minne-Zang.
Stem : Courante la Bare.
TK min de vrye Vry er-ftaat»
**- En zal 20 langik leefde Trouw verbannen,
Cupido mag zijn Boog vry fpannen,
En nemen Juno met haar Broértebaat,
Ik lag om Hymens felle toorts,
En ftigt nog brand, nog heetc Minne-koorts,
't Is zotheydzo zijn vryheyd te verpanden,
*k Haat zulken Trouw, En zulke Banden,
Baarenu niet als rouw.
Ik roem de Jagt-godit) Diaan,
En laak" Vrouw-venus met haar ftoute Jongen,
Die vry leeft, die leeft onbedwongen,
Dies zal ik haaken na den Vryen-ftaat,
Eu
É
-ocr page 106-
MINNEWIT.          p?
En Venusfchandelijken gloed,
Uytlaggen, als Diana altijd doet,
En zoeken altijd meer en meer t'ontvlugtcn,
" De naam van Vrouw, Baard niet als zugten»
En daar na berouw.
'k Hou dan mijn Bed, ea Dis alleen,
Zo zal geen Kind, nog hongerige Spruyten,
Tot fclirapeas roe mijn Brypot uyten,\
6 Neen, ik hang zo zwaar geen blok aan 't been:
Ikbüjfvan'tlaftigzukkel-pad,
              (Mat,
En kwelling van Vrouw , Kind, van Wieg ea
't Is my een laft, te moeyelijk in mijn ooren,
Laat andere vry, Dit Deuntjea hooren,
Aan haar Lrefïtenszy.
De Trouw fchijnd wel een Luft-priëel,
En Aardzen-hemer, voor veele ongepaarden,
Die haar een ligt van groote v/aarde
Beloven, ach! maar wel in tegendeel;
» Slegt Koper fchey nd ons Klater-goud,
Hoe menig heeft den Dag en Uur beroud»
Waar op hy zig met onverbreekb re banden-,
Aan d'Egt verknogt, ö Slsgte panden !
Al te dierverkogt.
Weg dan Cupido met u ftoet, >
Weg dan met Venus, Juno en met Hymen,'
Ik laat men zo niet t'zamenlymen,
Al kwaamt gy meer dan met eeniEthnaas-gloei
Mijn Herrdat zal gelijk een Zee,
In koelte zijn, ikalseenRhee,
Uw Minne-pijlen vlieden en ontvlugten,
Heel ongekweft, Zingen voor diepe zugten,"
Pnsebofldjnbeft,
             $ 5                £«?
-ocr page 107-
THIRSIS
93
Een Ander.
VtF Atiffer grootcr vreugd op Aard,
**
                            Als gepaard,
Met malkaar in vreugd te weien,
©aar twee zamen eens van zin,
Vloeyen uyt een zuyvre Min :
Dan hoeft men nergens voor te vreze».
Min ontfteekt eeaHeit vol gloed,
En geeft moed
Aan de bloodfte van de Menl'dien,
Ïonk en Oud gevoeld de vlam ,
>ie eerft van de Goden kwam;
Wie zou dan de Min verwenfebea.
tVenusdie ontfonkte Mars,
Zelfs hoe bras»
Hy moeit voor de Liefde buygen,
Zonder 't zoete Venus-kind,
Die de koelfte Herten bind,
Viel de Waereld gantfeh in duygeè.
JVaar is nu mijn Engelin,
DieikMin?
Waarmag't poczele Meysje wezen ?•
Die op Venus Ledikant
Bluffen zal mijn Minne-brand,
Als de fchoonfte plag voor dezen.
A.ch daar komt dat Troetel-dier,
't Oog vol Vyer,".
'k Voel mijn koude Boezem blaakeB,
Gy zult dezen Nagt geruft
Smaken zoete Minne-luit,
A Is wy aan het ftieelen raak.sn
               Dar-
-ocr page 108-
MINNEWIT.          99
ïartel-boeltje gaat te ruft,
Want mijn Kift,
Weid geperft door groot verlangen:
Gy zult my als een piloot
Haaft zien vaaren in u fchoot,
En daar volle vreugd ontfangen.
Een Ander.
0} een Nieuwe Voys.
SChoon Lief aanhoord mijn klagten £
Vol vanzugtenen getreur,
Die ik zo menig Nagten,
Hebgeftaan al voor u Deur,
Door Hagel, Sneeuw en Wind,.
Om U mijn lieffte Kind ,
Ley ik zo veel verdriet,
Maar gy en agt mijn niet,'
Denkt vry dat Gupidootje, i
Al u groote wreeJhcyd ziet.
Den Hemel zal 't getuygen,
Ja de Sterren Zon en Maan »
Hoe ik mijn neer zalbuygen,
Als ik voor uw Deurtje ftaan l
En zomtijds heb ik geweend,
Maar uw Heit dat blijft verftecndjj.
Of is dan mijn elend,
En ramp u onbekead,
Ikzal Cupido bidden ,
Dat by u ecu teeken zend.
-ocr page 109-
ioo              THIRSIS
Daar zijn meer andere Goden,
En Godinne in het Veld,
Die ik al heb ontboden ,
hn zy ftaan hier in verfteld,
O m dat u zoet gelaad,
'Haarvei te boven gaat,
En dat kleyn Venus-wigt,
Voor niemand j iet en zwigt,
Zal ik uw fmert doen voelen,
Al met mijn Vergulde-fchigt.
Farnaffen-berg geprezen,
Vol van Zang-godinne fchoon 9
Agt ik maar wind te wezen,
By u Edele perzoon,
Venus en Diaan,
Die my tot Minne raan,
Dieftelikaance.iUdi.d-
Om u mijn waarde pand:
LWant daar is niet te vinden,
Haars gelijk in 't gantfche Land",
•Als ik maar over dinken,
Smelt ik door Minnebrand,
U Oogjes die zo blinken ,
Klaarder als een Diamant,
En u Lipjes als Koraal,
En vriendelijke Taal,
En uwen ftiiTengank,
Daar toe u zoeten Zank,
"Die zullen mijn doen dolen,
AJmijnlevendagenlanL
Een
-ocr page 110-
MINNEWIT. ïö*
Een Ander.
Op een aangename Voys^
HEt beft op Aard is een geruft gemoed,
Dat fteeds de pligt van alle deugden voed ,
En noyt ontruft werd door geen Lafter-monde
Maar aïs een Rotz onwrikbaar wordgevonde,
In weerwil van,, De Wereld fchoon die-woed,
Het beft op Aard „ Is een geruft gemoed.
Ik laat de Kroon en Scepter dieze draagt,
En laat het Goud voor die het Goud behaagd,
. En laat die 't luft zigin de welluft baden :,
Een Aardzc-zielkan zig dog met verzaden ,.
Schoon dat hy daar,, Gelijk een Mol imvroei
Het beft op Aard,, Is een geruft gemoed.
öGoon, wiehadhetoyt van haar gelooft >
ba^zo de liefde by haar was verdooft,
Te» eenemaal geheel en al verdurven,
Ey. zegt my dog, waar meê neb ik 't verkurven,
Mijn waarde Lief,, En opperft mijn vermaak
Gy JHJt.die geen,, Die 't binnenfte van ïrnjn.
raakt.
De vake Torjge geeft dog geen gehoor,
Ik zweer u dat gy zijt die ik verkoor,
Om hier op Aard met u in vreugd te leven,
Geef mijn u Hert ik zal u 't mijne geven,
Want ik verga,, Gelijk de Sneeuw op 't Veld ,
Ten zy datgy,, Mijn door de Miniierfteld.
E 7                     Ma»
-ocr page 111-
ï©2                THIRSIJ
Maar zeg my dog wat zal het wezen dan ?
Als gy regeerd gelijk een wreed Tyran,
En-lagt met al mijn Traanen en Gebeden,
Heb ik ten vollen dan nog niet geleden ,
Zo bid ik u,, Dat gy mijn Vonnis maak,
Waar door dat ik,, Uyt al mij n dtoefhey d raafö
Bekoorlijk Beeld, bebeerfter van mijn Ziel
Die ik het eerft in mijnen boezem hiel,
Door 't vriendelijk op-flag van uwe oogen,
Doe riep ik uyt, ó Oogen'. vol vermogen,
Die mijne Ziel,, Zo deerlijk heeft gewond,
Zijt gy niet wreed,, Zo maakt mijn weerge*
zond.
ïk laat de Wijn voor die God^-bachus mïnd j.
En in zijn zap een fmaakehjk voedzel vind,
Ik laat die wil zig in de Wijn haar baden,
De zoete Min die kan my meer verzaden,
Eh voerd ons Ziel,, Vol vreugd f en Hemel in J,
ÏJiets is op Aard,, Of't leeft door Liefd enMin.
fff fff f ff»fff fffffff fff
Amoreus Licdekea.
"KJA Ooft-land wil ik vaaren,
•*-\ Daar woond 'er mijn zo«teLid»
OverUergen over Dalen,
Schier o ver der Heyden,
Daar w oond '«r mjjn zoete Lief.
Al
-ocr page 112-
MINNEWIT.         i®3
Al voor mijn zoete Liefs Deurtjen,'
Baar ftaan twee Boompjes fijn,
Den eenen draagt Noten van Mufcaten,
Schier over der Heyden ,
Den ander draagt Nagelen fijn.
De Nooten zijn zo ronde,
Kruyd-nagelen ruyken zo zoet;
Ik meende dat my vryde een Ruyter»
Schier over der Heyden,
Nou is het een arme bloed.
Hy namze by derhandeai
By haar Sneeu-witte hand,
Hy leydc ze zo verre;
Schier over der Heyden, ,
Daar zy een Beddetje van»!.'
Daar lagen zy twee verborgen
Den heven langen Nagc,
Van den Avond tot den Morgerj,
Schier over der Heyden,
Tot fcheen 'er den ligten Dag,
De Zonis onder gegangen,
De Sterren blinken zo klaar,
'k Wou dat ik met mijn Lietftc
Schier over der Heyden,
In eenen Boorngaardje waas,
Pe Boomgaard is gefloten,
En daar mag niemand in,
Dan de fiere Nagtegaale,
Schier over der Heyden,
DiavliegtërYa^boyeaiB.
                       W/
-ocr page 113-
iö4           THIRSrS
Wy zullen den Nagtègaal binden
Dat Hoofje al aan zijn Voet,
Dat hy geen meer zal klappen »
Schie; over der Heyden,
Wat twee zoete Liefjes doet.
Al hebt gy ray dan gebonden
Mijn Hertjen is mijnder nog gtocn,
J[k kan nog evenwel klippen,
Schier over der Heyden,
Wattwee zoete Liefjes doen.
WD«» *$$» ««Sö©» <K?S<J» «OSS©» fOffS©*
Lied van Joosje.
TT7"E1 Joosje bent gy de weelde moe ?
" Wel Joosje bent gy de weelde moe?
Ik hoorgy zult gaan Trouwen:
Wel mijn lieve Maat ziet toe:
lïet Hey leken heeft wat in ,-
Daar is zo veelaan vaft,
Doet wel en laat uraden,
En houd u uyt den laft,
DevryheydkannietfchadeH*
Want die by de Jonkheyd paft.
Ten eerflen komt daar een Kind of twee, 8ör.
Van alles moet daar wezen,
Ofdaarisin Huysgeenvreê:
Men heeft zo veel van doen;
Stoel, Wieg en Bakermat,
Luyermand,, en ookdeLuuren^.
Wel hoe, ik weet niet wat,
't Is wel om ie betreuren,
Altijd fchort'er dit of dat. __
                    Jp
-ocr page 114-
MINNEWIT.        iof
f
In 't Baaren zo roept men Man en Maagd ,&(:•
Ey Buurwijf komt v/at haaftig,
Want mijn Vrouw krijgt vlaag op vlaag:
Dan gaat het ftormen aan,
De Man moet üy\tepoft,
Den Do&oor moet men haaien,'
Al eer de'Vróuw verloft,
Zint-feltea mag het betaalen,
Wat het Kinder-maaken koft.
De Wy ven vlammen op 't Kinder-maal, &c*
Haar braflen en haar/meeren .
Dat maakt een Kalis kaal:
De Kraam-bewaarfterforeekt, <>'
Om Geld,, om Zout, om Zeep,
De Zuygfter moet men lopnen,
■ Vroed-vrouw, en al't gefleep;
Ik had liever Duyzend Kr oonen ,-•
Dan ik had zulken neep.
Ten beften als't Kind te fterven raakt, &c.
Dan wederom aan 't loopen,
Datter word een-Grafgemaakt:
De Brouwer en d'Accys,
Dood-graver in den nood,
Kannen en Glas-verhuurder,
Houd u den Buydel blood ,
Dan valt 't nog veel zuurder ,
't Kinds Begraaffeais ter Dood.
Noujoosjedoetevenweluzin, Sec.
Jk raad u maar ten befteu,
Om dat ik uzeer bemin,
Wast
-ocr page 115-
J06                T H I R S I S
Want als gystijt getrouwd,
Uw vryheyd is gedaan,
Gy diend uw Vrouw te vragen l
Als gy eens uyt wild gaan,
Haarftuurs gekijf verdragen,
Ja te Vuur en te Zwaard ftaan.
Aangenaam Minne-Lied.
A LsikmijnPhiliskuflenmag,
-**• Lag ik met goede lekkemyen i
De Zon op 't fchoonfte van den Dag,
Kan my niet als haar Oog verbiyen.
Laat Phsebus in het Morgen-rood,
Zig met Aurora vry vermaaken ,
Ik leg liever in mijn Pfrilis-fchoot,
En pluk de Roosje van haar kaaken.
'k Misgun Jupyn zijn fpijtig Wijf,
Nog Mars zijn Boeltje uytgelezen t
Dat Bachus by zijn Ceres felijf,
'k Wil liever by mijn PMis wezen.
Haar aanichijn mijn een Hemel ftrekt»
Haar oogjes zijn mijn Zonne-llraalen,
Ach alze mijn dat ligt ontrekt,
Verdwijn ik in een Nagt van kwaakt*.
Het Rood-koraal is zonder glans,
By 't geurig blos van haare Wangen t
Mijn Zielblijftin de Goude-krans
, Vaahiargekrulde Lokjeshangen.
Zy
-ocr page 116-
V
MINNEWIT. 107
Zy is altijd tot Min bereyd,
Noytheeft dehaare mijn verdrootenj
Wat heb ik vaak al zoetigheyd r
In haar omhelzinge genooten.
Die vreugd gaat noytuyt mijn gemoed,
. Nog nimmermeer uyt mijn gedagten ,
Mijn Philis ach! hoe zoet, hoe zoet,
Js 't in u Armen te vemagten.
Van 't W aardinnetjc.
HEt Wijntje dat is *ér zo zoet van fmaalc,
Het heeft 'er ons aan den drank gemaakt,
Den een zal men houden, den ander zal men
flaan,
Wy villen alle drie met het Gelag door gaan,,
't Waardinnetje in de Kamer kwam,
Eenen blank Zwaard al in haar hand nam ,
Met een blank Zwaardetje en eenen Roer,
Zo fprong dat Waardinnetje over de Vloer.
Zy zeyde za Gaften 't en mag 'er zo niet zijn »
Voor u en is 'er geen Biertje of geen Wijn,
Voor u en is'er geen Biertje of geen Wijn ,
Of daar moeft eerft een Goud-guldentje zijn, v
DeJongfteinzijnBinne-beursjefcuoot,
Hy haalden daar uyt drie Kroonen waaren rood;
Hy haalden daar uyt drie Kroonen waaren rood;
. Die worp hy 't Waardinnetje in haar fehoot.
Hy
-ocr page 117-
'/ioS             THIRSIS
Hy zeyde Waardinnetje daaris 'er jou Geld >
't Iffer niet te veel, maar 't iffer wel geteld,
't Iffer niet te veel, maar 't iffer wel genoeg,
Kom laat 'er ons drinken tot Morgen vroeg.
Tot Morgen vroeg en mag 'er niet 7.ijn,
Ik moeter van Avond nog over denllijn,
Ik moeter van Avond nog over den Rijn,
Ik moet by de Koning zijn Dogter zijn.
• De Koning zijn Dogter en is geen Reyne-
maagd,
Zy zeggen dat zy een Kindeken draagt,
Een Kindeken te dragen is eerbaarheyd „
Reyne-magetteitervenismaliigheyd.
Lie.1 van den Koopman,
Op een aangename Veys.
YT7 Ie heelt het oyt gehoord,
" Van zo een aardig kiugje.,
Als ik zal brengen voord ?
't Is van een Juffrouw hier ter Stee, '
Als haare Man gingreyzen j
Waffeweltevree.
Sinieur ging uyt het Land,
Om Koopmanfchap te dry ven,
Terwijl komt een Galand,
By Juffrouw die te zamen wel,
Malkander kareffeerden,
D oor het Minne-fpel.
-ocr page 118-
MINNEWIT.
Zy dronken Wijn en Zek ,
Zy aten daar Patrey zen,
Een Snipj e met zijn Drek,
I Het was een Mars en Venus-wigt,
Die daar den Standaard zwayden,
Met zo menig Schigt
Juffrouw zat in 't Zalet,
Met haar Galant tejoelen,
iZy gingen zaam te Bed1,
Maar toen zo kwam kloppen Sinjeur,
Juffrouw die fprong uyt Bedde,
Vraagde v/ieifferveur.
Hy fprak doet op met haait,
Mijn Lief ik kom van 't reyzen,
juftreuw die ftond verbaaft,
Zy fprak tot haar Galant metfpoet.
Wild baffenende tieren.,
Als een Hondje doet.
Als ik<ie Deurontiluyt,"
Wild dan maar Mig keffen,
En loopen der zo uyt,
Ik zal 't dan alles maaken wel,'
Datvan ons converfatie,
Niemand vveeten zei.
Hy keften baf, baf, baf,
Terwijl zy open deeden,
Sinjeur fchriktcn daar af,
Hy dogt hoe komt dat Hondje hierj
Of zou mijn Vrouw datfieesjc ,
Houwevoorpleyzier.
-ocr page 119-
Ho           THIRSIS
Sinjeur was pas in Huys,
Of vraagde na het Hondje,
Dat daar met groot gedruys,
Zo keften in den Avond laat,
Juffrouw die fprak zeer droevig,
Och het is op Straat.
ZyriepPetiet, Petiet,
En zogt in alle hoeken,
Het Hondje v/as 'er niet,
Dat Beesje was tot mijn vermaak,'
Als gy bent uyt den Landen,
Het ens Huys bewaard.
Het flaapt 's Nagts in mijn Schoot,
'Het kuft en likt mijn Mondje,
't Leyd by mijn Borsjes bloot,
Het kan op-zoeken als een Hart,
't Iszo een vinnigReutje,
Als gy 't maar eens zart.
't Is maar twee Vuyften groot,
Met wit en zwarte plekken,
Voor aan zijn Neus wat rood,
Sinjeur die fprak toen overluyt,
Wild na de Roeper loopen, -
Laat het roepen uyt.
Men liet het roepen om,
Al die het brengt te regten,
Zes Guldeh tot een Som ,
Eu zo wierd Sinjeur ftil gekroond,
Met Hoorens van het Hondje,
Juffrouw bleef verfchoond., -
-ocr page 120-
MINNEWIT.           in
Van Anke von Trare.
Nke von Trare is die mir gefeld;
Zy is mien ieben mien Goed und mirGeld.1
t.
Anke von Trare, mien Rijkdom, mien Goed,
JsniieueZecle, mien Vleis und mien Bloed.
3«-
•* Anke von Trare heeft wedder 'er Hert,
Op mier gerichtet in liebe ond in fmert.
4.
Komt'crdats ongeluk om on s te fchaen,
Wie zind gezind biein ander to ftaen.
5-
Gelych wie eia Palrrboom her uber zikhricht,'
Je meer hem Hagel und Regen anficht.
6.
Krankheyd, vervolging,bedroefnis undpain^
Schal unzer betzer vergnuginge zain.
7.
Ich wol dig folgen durch Wafler, durch MeirJ
DurcliEis, DurchEizer, durchichandig H'eir;
8.
Wat wurd de liebd in uns machtig und groot,
Purch kruys, durch lyden, durch allerley nood.
9.
Anke von Trare, mien rijkdom, mien zin,
Mien Icbe fhiy t to dienen hen in.
ioi W^Pf
-ocr page 121-
iii             THIRSIS
io.
Wat heeft de liebde voor einen beftand,
Wo nicht ein hart is, ein mond, und ein Ha« d.-
m
Wo Man zich het zagen, krabbelt und fleegt,
Und gleicht wie Honden und Katten bej eegt.
12. ,
Anke von Trare dat wol wie nicht doen;
Du bift mien deufke, mienfcheske mien Hoen.
13-
Wat icb gebede, wart van zi geda en:
Wat, ich verbede , dat laet zi mi itaeri. |
Wat ich gebede, begereit die ook,'
'k Laat dy den Rok, und dulaft mi den Brook*
15-
Du bift mien Anker mien zoetefte roe,
Und Lïef tind Zeele word ik nu, tind doe^
Dat maak een leben des Himmelfchen Rych,
Durch zamen weerd dats der Hellen gelych.
«^«••«SS©» "«Sa*» OtfSo» «o$3«» *©$£©►
Lied van Dorothea,
~T~\ Orothea hoord mijn zugten,
-*-/ Wild niet voor u Minnaar vlugten,'
Laat mijne Min, In uwe lieve Boezem in >
Ach ziet. Verdriet,
Dat ik in mijn Hert moet dragea,
SchooneZon, Ach hoe kon,
Meer
-ocr page 122-
MINNEWIT.         isj
Meer dan gy mijn Ziel behagen;
Ik verpand, Hert en Hand;
Nu ik in u liefde brand.
^jpnus-wigje Cupidootje,
Die iriijn kwetfte met een fchootje,
Wie gunt gy 't Lot, Van zulk een zoet genot.
Vanhaar, Die daar,
Schijndgeteeldtezijn voorGoden,
Diejupyn, In den fchijn,
Wel zou van den Hemel noden, t
.
Want zy is, Voor gewis,
Meer dan Daphne en Philis.
Hoe gelukkig zou hy wezen
Die maar eens het zoet mogt leze» ï
Van 't geen hy vond,
l Omtrent haar rooder-mond,
En dan , Die an,
] Haar teere Rorft mogt voelen ^
Hoe de Min, Middenin,
Haar verholen Ziel komt doelen,'
Ach hoe zoet Zou die gloed,
' Toonen waar men wezen moet.
Lief ik volg u fiere fchreedeu-,
Om het zoet van u weieeden,
En om het wit, Dat in uwe Boezen» zit,'
Mijn Hert, Dat werd,
j Aan het uwe vaft geflrengeld,
; Ik verwagt, Dag en Nagt;
Dat gy eens tezamen mengeld,'
Want de Min, Mijn Godin,
Zal noy t wijken uyt mijn zin.
F                    Öoit-
-ocr page 123-
114               THIRSIS
Ooft-lndies Lied.
Op een aangename Voys.
T-J Et is nurayra vijfjaar geleden,
•*-■*• Toen ik naar Ooftinje zoet.
Van mijn Silvia geprezen,
Nam een affcheyd met ootmoed,
Ik koos doe de woefte Zee,
Voor al het gewolde Vee.
Ik heb Japan ook wel bekeeken,
En Ambon ook van 's gelijk,
Langs de klaare Water-beeken ,
Vol van Water en Vogelen rijk,
Daar dat zwarte geyle goet,
Haare graage luften boet.
Van Japan al na Malakken,
Hietenzy onswellekoom,
Suratte laaten wy plakken ,
Daar de Matroosjes'hebben de root» 1
Drinken de Wijn van 't overfchot,
Lïtftig uyt de Terri-pot.
Hetis mijn nognietvergectên,
Toen ikmetde Akkerman,
Op lijn Akker-kar gezeeten,
En wy dronken luftig an,
Van Malakken al na G o eree,
Lammere en Duyljes mee.
Nu ben ik veranderd van zinne»,
Ik wil trekken na mij» Lief,
t
-ocr page 124-
'MINNEWIT.
" Eu verlaaten de Zwarttenen,
Want ik heb 'er een Minne-brief,
Van mijn zoeteSiivia,
Daafik grondig uy t verfta.
Als dat haar Oom is uyt 'tieren.
En den Inboel van vermoog,
Zy is in 't bezit gebleven,
Van Huys, Hof en Bogaard hoog,
En van alderhande Fruyt,
Ook van Petercely-kruyd.
' • Ik wil dat Land weer gaan bezayen,'
Als ik van te vooren dee,
| • Om de Vrugt daar van te mayen,
Laat de Scheepjes vaaren in Zee;
Ikkies voor deBaarenftraf;
Eenen groenen Herders-rtaf.
Hoe ?.al mijn Silvia ftaankijken;
Als zy Coridon aanziet,
Komen uyt Ooftind'ieii Rijken,
En 7.y hem dan.wellekom hiet,
Met een Kleed op 't Nieuw fatzoen 1
Als de Ooft • Indiesvaarders doen.
Ik zal mijn Lieffte met een Wagen 1
Zoetjes reyden aan de Strand,
En mijn Paardjes laaten draven,
Dat zy ftuy ven door het Zand,
Drinicet de Wijn maar eens rondom»
Want ik ben de Bruydegom,
F^
é
-ocr page 125-
ii*              THIRSIS
Amoreus Liedeken.
Eftmaal in 'tryzen van een koele Morgen
-*—' Zo heb ik mijn begeven op de Jagt,
Al op een Wegetje onbedagt:
Vond ik een Maagetje zitten verborgen,
Onder de Boomen daar 't zo "groene was.
De Vogelen die zongen met genugten;
't Gedierte maakte daar een zoet geluyd,
Philander (peelden op zijn Fluyt;
Zo datter niet en waar als groot gerugten ,
Ja met geen Tongen waar te fpreeken uyt.
Doen zag ik haare twee faeeu-witte Pram*
men
2o zoetjes op en dan weer neder gaan,
Doen begoft mijn Jong-hert te liaan,
Zo dat ik niet langer kon de vlammen, -
Ja kon verbeyden om by haar te gaan.
Ik ben zo zoetjes doen by haar gekomen,
Om eens te zien wie dat de Maget was,
Philander mijn goedgunftig was,
Zodat i' datelijk wei heb vernomen,
Aan haar fchoonheyd dat zy mijn Liefde was.
Ik nam dat zoete Kind in bey mijn Ermen:
Voor haare rooder-mond heb ik haar gekuft,
Ik zey mijn Engel weeft geruft:
Ik blijf u Dienaar, ik zal u ontfermen,
Ik zal tt laven na mijn eyge luft.
Maar
-ocr page 126-
M1NN E W I T.          ri7
*** . Maar haare Vrienden hebben het vernomen,
. De valze Tongen die daar kwamen by,
Dat brengt mijn Hertjenin dely,
Maar nu zo is zy van mijn weg genomen j
Om dat ik 'er niet meer zou komen by.
Ik doe mijn klagten aan de groene Boomen>
Ikzugf, ik klaag, wie helpt myuyt de pijn,
■ Mijn Lieffte was mijn Medicijn:
Maar nu zo kan ik by haar niet weer komen:
Dat doet mijn Zielin groote droefheyd zijn.
Wat kan een Minnaars-hart ook meer be-
zwaaren,
Als hem de Lieffte alzo werd ontrukt ?
Dat bragt mijn Zieltje in den druk,
Maar ik en zal eylatje niet bedaaren,
Of de Godin , zaltoonen weder luk.
Maar ofikklage of kerm, oftefmeeke^
i Eylaas de Lieffte die agt niet mijn pijn,
Dies zy geen droefheyd ziet aan mijn,
Konde de Aarde of de Boomen fpreeken,'
Die zonde, mijn getuyge konnen zijn.
Wat helpt latie al dat lammenteeren,
Nu ik 'er miffen moet mijnlieve Bruyd,
En of ik fchrey mijn oogen uyt,
Van droefheyd groot, ik moetze dog ontbeèrcn
j Mag het niet zijn} zofterfiktotbefluyt.
L                                ' ".....~ ■" ' . .
E 3                  Eea
-ocr page 127-
ïi8              TH1RSIS
JEen Ander.
Of cm aangename Voyi'.
* | 'Roosje "mijnuytverkooren,
-*- Hoe komt dat gy zo wreed zijt^
Trooft mijn of ik ga verlooren,
Al door de Minne-fpijt,
In't Graf fchoon Lief in 't Graf.
Ach! ach! in't Graf, Mijn leven iheyd af.
s f onkman fchep nu der genugten,
En laat vaaren al uwe fmert,
Want alle u Minne zugten,
JDieleggenin mijn Jonk-hert,
En ik zal fchoon Lief en ik zal»
Ach! ach! en ik zal, ü Minnen voor al.
Wel nu mag ik gelukkig wezen,
Al door dat Minne-vier-,
Dat ik'er u Bloempje mag lezen,
Eer dat ik zal fchey den van hier,
En u Blom fchoon Lief en u Blom,
Ach! ach! en u Blom, Daar ik 'er om kom.
Die zal ik u laaten plukken,
Schoon ze is van groote v/aard,
Dies zal ik 't laaten gelukken,
Al met eenen Minnend-zwaard,
Ach zoetjes mijn Heer, 6 mijn Eer ~,
Och! och! mijn Heer, Je doet mijn zo zeer.
Lief
-ocr page 128-
F
MINNEWIT.         n?
V Lief als men de weg gaat maakeu,'
Zo moetje wat pijn door ftaan,
't 1 s om wat vreugde te raapen,
Depijn is zeer haaft gedaan,
't (som Minfchoon Lief, 'tisom Min,'
Ach! ach! 't is om Min, Het gaat naar mijn zin.'
Nuhebje mijn Eerdje geftoolen,
En gy bluft uwen brand,
Waar door wy t'zamen nu dolen ,"
Al in den Egten-verband,
Met verblijd fchoon Lief met verblijd
Ach! ach! met verblijd, Spijt die 't benijde
Minne-Zang.
TN de Min vind ik genugten,
-*- En ik in de koele Wijn,
Die verdrijft alle ongenugten,
By mijn Lief is 't zoet te zijn.
Zegt mijn wat pleyzier kan 't wesen ?
Alle Dagen vol en zat,
De Wijn kan ons van fmert genezen i
Ik loop geen Meysjes agter 't gat.
Ik leef geruft en zonder zorgen,
De Wijn verfterkt mijn Hert en zin i
Heb ik geen Geld de Waard zal borgen,
En dan lag ik met de Min.
Dat zijn al maar zotte reden,
En een regte Dronkaards praat,
Maar een Meysje fraay van leden ,
Dat is daar mijn Hert na ftaat.
F 4             Dreek-
-ocr page 129-
«o           TH IR SIS
Dronkaards zijn gelijk de Beeften,
Wel wat zijn de Minnaars dog ?
>Jiêt a!s ongeruften Geeften,
Vol van liften en bedrog.
Laat ons niet meei difputeren ,"
Van de Liefde of van de Wijn,
Laat oris zamen accorderen,
En dan kghende vrolijkzijn,
En dan La ha ha ha haghende,.
En dan laghende vrolijk zijn.
Een Ander.
E En Juffrouw fchoone,
Zy fpand de kroone,
Want haar Schoonheyd behaagt mijn boven al
Zy is rey n v.m leden, Zeer wel befneden.,
7,y fpreekt met reden, Als een Advocaat,
'Als een Godin zo gaat zy over Straat.
Zeeradmirabel, Zeerprezentabel:
Geen fchoonderkan in de Wereld zijn;
Een Engels wezen, Moet zijn geprezen ,
Mijn uytgelezen, Klaarder dan de Maan,
,1 Is noyt volprezen, om haar te fpreeken aan.
Haar Goud-geel Hayr,
Tweebruyne Oogjes klaar
Haar roode Wangen zijn mijn principaal,
Yvore Tanden, Sneeu-witte Handen,
Kloek van Verftande; Lipjes als Koraal ?
Haarftem verdooft de fiere NagtegaaL
-ocr page 130-
MINNEWIT.         Ï2t
Een Ander.
"VTRienden zou men niet vrolijk wezen J
* Eninzijntijdgelukkigzijn;
Men zal na roem of liefden ftreven,
Ik hou 't met Veld of Juffrouw Katrijn,'
Men zal na roem, of liefden ftre he he he ven,'
Ik hou't met Veld of Juffrouw Katrijn.
's Winters zal men van liefde fpreeken,
Terwijl een ander zit en treurd,
Als ik mijn Vyand heb doorfteeken »
Min ik mijn Kloris op haar beurt:
Als ik mijn Vyandheb doorfte he he he ken l
Min ik mijn Kloris op haar beurt.
Ach Kloris lief mijn wei-beminde,
Want uw zoet wezen heeft mijn behaagt,
' By u plagt ik wel trooft te vinden,
Maar't is veranderd wreede Maagd,
Ik kies de Wijn voor al mijn vrihehehe hinden
Dat is het beft 't geen mijn behaagt.
Ik wilmetP,achusmijnvermaaken,
En gaan vetlaaten Vrouw-venus gefpuys»
Van Wijukan men de Vreugde maaken,
Daar men hoord 't zwaare Speel-gedruys,
J- *t Zijn beter als Yrouw-venus za ha ha haken
Daar men zit by de Wijn in Huys.
In deze Vies mijn waarde Vrinden,
Zal ik mijn verdriet verdwijnen doen>
F 5                    Want
-ocr page 131-
T'HIRSIS
124
Want na een Dronk zal ra en bevinden,
Dat ja de Wijn ons Min kan voen,
Want na een Dronk zal men bc ve ve vinden
Pat ja de Wijn ons Min kan voen,
Adieu Vrouw-venus metal uw lonken,
En ook mijne Kloris Appelbloos,
Want ziet ik was in Min verdronken,
Dat ik u voor mijn Bruy d verkoos,
Daarom een Glaasje Wijn gêfc ho ho honken
Dat maakt het Herfverheugd altoos.
Een Ander.
Stem: Als'tbegznd.
TU" Arm eer de Zon in het Morgenrood,
*" In 't Ooiten kwam ontmoeten,
LagPhocbusin Auroraas fchoot,
Om Zee en Duyn te groeten ,
Om Roos, en Blom, omPhiolet,
Met Elft en Linde digt bezet, -
Door Zuyer-kpelt te buygen,
Om druppels die alsChriMijn,
Op Roos en Blom gedropen zijn,'
Vol Nedlar in te zuygen.
De vers ontloken Dageraad,
Eegraet van Zuyer-winden,
Haar Morgen-zugjes vallen laat,1
Op d je beladen Linden,
De
-ocr page 132-
MINNEWIT.          i-aj
De Zon in 't Ooften opgeftaan,
Speeld met zijn glans cp groene Bkan J
Vanhoog-getopte Boomen,
Van waar mijn Philis dreef haar Vee,
Tot op den Oever van de Ree,
En brakke Water-ftroomen.
HaarSchaapjes aan de Waterkand,
Verkwikte door 't verkoelen,
Mijn Philis gaat terwijl op Strand,
Haar blanke Voetjes fpoelen,
En flabbert in het ruyzend Nat,
Dat haar tot aan de Middel fpat:
Door drifjes op-gevlogen,
Noy t zoeter vreugd noyt blyder Dag
Als doen ik weer mijn Philis zag,
Baarnatte leden drogen.
Haar open Boezem heel ontbloot,
ft Albaftert wit verdoofde,
Haar blanke Kaakjes bloozendrood,
Auroor haar glans verdoofde,
Hoe graagde mijn verliefde Zin,
Na dit genot door zoete Min,
Dog dorft het niet betragten,
Dies was de vreugde voor my een fmert,
En vreugd voor 't Oog, en pijn voor 't Hert,
En fluyt vooit mijn gedagten,
; f^f/
W
F i                  VaB
-ocr page 133-
i2+               T H I R S I S
Van 't Boksvoetje.
ALs 't Boksvoetje.fpeeld op zijn Pypjein't
Dal,
Zo zingen en fpringen de Satertjes al,
DeBoompjesin't Wild,
't Gantfch Bosjen dat drilt,
En fchaterd van 'tlieffelijk na-gefchal.
Het Riet daar wel eertijds Cyringe in zat,"
Staat levend', eabevend.' en fchut als een blad,.
Ja zwierd heen en weer,
Gelijken een Veer,
Daar 't ruyzende Windje maar even om vat.
Dit wilden d'Arcadifche Nimphjes eenszien j
Wat wonder, dat onder dit fpeelen gcfcbien,
Dat langsiiet Geboomt
En Beekjes geftroomt,
Haar bruyzendè Golfjens heenen vlien.
Dus zijn zy het Bosje ten' eynde gegaan,
Enliepen, en riepen de Satertjes aan,
Maar 't looze gebroed, ,
Ligt haaftig de voet,
En hebben de Harderinne gevaam
Daar waaren doen latie de Nimphjcs in nood,
Zy lilden en trilden en zagen als dood,
En riepen och! och!
Maar 't looze gedrog,
Die kebben haar poezele Leden ontbloot.'
TTet
-ocr page 134-
MINNEWIT.           I2J
Terwijle dat Pan fcbaterd en lagt j
20 zongen en fprongen dit Geyte-geflagt,
Ja deeden in 't Veld,
Daar't meefte geweld,
En hebben d'onnozele Nimphjes verkragti
Dit hebben de Harders door d'Echo ge-
hoord ,
Wiens harten, vol fmarten zo waaren geftoord,
Dat yder een Eed,
Aan Jupiter deed,
Te wreeken, of alle te worden verm oord.
Dus vielen zy op de Rovertjes aan
Begonden, in 't ronden, met Knuppels te flaan l
Met Schoppen en Spa,
En riepen za, za,
Hcy Saters wat hebge ons Nimphjes gedaan.
DeSplitte-koorsnamen wel haaftig de vlügt J
Maar lagten, en dagten om zujlken klugt,
De Harders verbaaft,
Die vonden wel haaft,
Haar Nimphjes, maar waaren in groot gezugt2
Daar was het doen latie een droevige tijd,
Zy knarften, en parften, haar Traanen van fpijt,
En hebben uytluft,
, Haar Nimphjes gekuft,
Maar veele die waaien haar Maagdom kwijt,
F ?                    Mia-i
-ocr page 135-
125              THIRSIS
Minnaars-Lied.
Stemme: C'eftuu amant, otivrelaPorti,
TNdien oyt Maagd haar droeve klagten,
•*• Vermogt te brengen aan den dag,
Ik ben het die geheele Nagten,
- Ik ben een Maagd die klagen mag.
Ik was een Bloempje vers ontlooken,
Ik was een Roosje noyt geplukt,
Van Vry en was my noyt gefprooken,
Door liefden was ik noyt verrukt.
Ik ging met Dogters van de Lande,
Ik ging bezien een vreemde Stad,
Ey ! liet daar bleef mijn eer te pande l
Eer'tymandwift, was ik gevat.
De Jonge Prins in Min ontfteeken,
Die kwam aan mijn zijn gunfte bien,
Ik onbewuftin Hoofzetreeken,
Ging met hem, omhetHoftezieu,
De Maagden, die omtrent my waaren
Die gaf men vaft een zoete praat,
Ach, zy nog in haar domme jaaren,
En zien niet watter omme gaat.
Ik werd in ftilheyd weg genomen,
En ik weet niét, waar heen gerukt,"
En eer ik weder mogte komen,
Zo was mijn Bloempje eylaas geplukt.
Ik
-ocr page 136-
MINNEWIT.            127
Ik was bedroefd in al mijn zinnen, -
Maar hy bood my zijn Regter-hand,
En zwoer, hy zou my eeuwig Minnen,
Hy zou mijn eeuwig zijn verpand.
Dies om mijn droefheyd af te weeren,
Zondftrakszijn Vader uytde Stad,
En liet in Egte mij n begeeren,
En bood ons Eer, en groote Schat.
o Broeders vol onwijze kuuren,'
Die niet a!s Bloed en wraaken dorft,
Gy doet de Stad den dood bezuuren,
En in de Stad den Jongen Vorft,
Daar leyd de Vader dood geflagen,
Daar leyd de Zoone nevens hem,
Daar hoord men Duy zend Vrouwen klagen,'
Maar boven al mijn droeve item.
Wat ging u aan, ö Rouwe-gaflen,
Te komen tot zo wreeden vond,
En zo geweldig aan te taften,
Die my alleen vereeren kond..
Ik waare nualsKoninginne,
Gekroond in Sichems hooge Zaal,
Ik leefde nu in Egte-mïrne,
Maar gy verbrod het altemaal.
Nu moet ik al mijn leven treuren,
Gelijk een Tortel-duyfje plag •
Geen Prins, geen Man, zal my gebeuren;
Och 1 waar dit nu mijn leften Dag.
6 Bloedig Zwaard van wreede Menfchen,
Waarom dog hebje my gefpaard i
Ach'f
-ocr page 137-
ii8            THIRSIS
Ach! nu en heb ik niet te wenfchen';
Als in de Dood te zijn gepaard.
Nu Vrijfters wild dees les onthouwen>
En weeft geleerd door mijne pijn,
Kwa Beenen, ende goede Vrouwen
En moeten niet uythuyzig zijn.
Lied van Carileeo.
/^Arileen, Ey wild u niet verfchuylen i
^-^ Inhetdiepile van het Woud,
Maat hoord mijn Nimphje noord,
Ey, maar een woord,
Van Kloris, waar op dat gyu vaft vertroud*
Zeg waar heen,
En vreeft gy niet de kuylen,
Waar deNimphje-fchakerszijn»
Dat Saterlijk-gebroed,
Datgeylegoed,
Dat fchend zo menig zoete Nimphelijn>
DusHerdereffe
Keerd terwyl'ge meugt ,,
Zijtgcen Moorderefle ,
Van u eygen Jeugd,
Maar ziet,' 't Verdriet, 't Geen u genaakt i
En keerd,. Eergy leerd,
Hoe Saters-fchaking fmaakt.
Nu 't geviel, Gy mogt eens loos ontkomen
Deze Splitte^kootjes Uft .
Door
-ocr page 138-
MINNEWIT.          i2>
Door loop of fnelle vlugt,
Ofnaargezugt,
En datjehet Bosjes naare Wegen wift^
Ach mijn Ziel,
De Takken van de Boomen
Met haar zwaar neerbuygend' Lof,'           ,
Die raakten dan mijn Hert
U Haar verwerd,
Wie zou daar, mijn Lief, en Engel helpen of,
Tygers nog Leeuwen,
Die lonkende Oud,
Door al haar fchreeuwen,
Dreunen door het Woud,
Pat'tlild, Endrild, Van groote bangigheen,
Wie zag, Het geklag,
Van die lieve Carileeh.
Kom, ey kom, En wild u wreeclheyd buygen»
Al mijn Schaapjes fchenk iku,
Mijn Huyzing en mijn Stal,
Mijnalena!,                               (fchuw,
Hoe moogt gy nog langer Nimphje wezen
Keerd v/ederom,
Mijn Staf die zal getuygen,
Hoe u Kloris trouw bemind,
Wanneer uw lieve woord,
Zal komen voort,
En dat men ons Zieltjes t'zaam in den Egrc
bind,
Als hy zal drukken,
Lipjes ende Mond i
Het zal wel lukken,
Het
-ocr page 139-
Ï30               THIRSIS
D?.t zweer ik u terftond,
Ifcweet, Metleet, Gy zeggen zoudj
Wat mogt, Onbedogt,
Ik vlugten dus in 't Woud.
Ach, zykeerd. Nu is mijn Staf bepereld,
Kloris loop u Liefje te g'moet:
Mijn Hertje werd verheugd,
En fpringt van vreugd,
Mijn Zieltje gevoeld het alderzoetfte zoet;
Nu braveerd
Mijn Min de gantfche Wereld,
En den Hemel laat het toe,
Mijn zoete Carileen,
Mijn eenigfte een,
Ik weet naau wat ik door groote blijdfehap doe,
Laat ik u Lipjes,
Aangename Maagd,
Drukken haar Tipjes,
Nu 't de Goön behaagd:
Engy, Doetvry, Alwatuluft,
Gymoet, Nu zo zoet,
Van u Kloris zijn gek uil.
Zuyde Wind Komt met u zoele waaffem >
Aurora, ey komt met Ü koelt,
Want uyt mijn Liefjens ligt,
En uw aangezigt,
Een Beekje van zweet, en heete tranen fpoeld,
Herders-kind,
U Hertje fnakt naar aaffem;
Ruft hier onder 't geurig blos,
Hoc
-ocr page 140-
MINNEWIT.'           13»
Hoezwoegt nw lieve Borft;
Ach, datikdorft,
'Jk Ontreeg u mijn Lief, tot aan den Middel los,
Ruft op de Kruydjes,
Of'inKloris-fchoot,
Strengeld u Tuytjes,
Nu met Roosje rood,
Op dat, Geen Blad , U Kranffelijn,
Omvlegt, Voorind'Egt,
GyKloris-bruyd zal zijn.
Minne-Lied.
Stem: Als'tbtginA.
W
Anneer de Zon zijn Paarden mcnd,
Uyt't Ooften Weltwaard op,
En ak zijn Jagt in 't Zuy den rend,
Dan zweetet Ydas top,
Dan ftild den loop der Rivieren,
Dan waaydgeen Lover der of,
Dan gaan de Nimphjes pleyzieren,
In 't fchaduw van 't Lommer-lof.
Zo beurden 't op een Midden-dag,
Op 't heetfte vainde Zon,
Dat ik mijn dorft teleflen zag, ~
tlyt Beek ol koele Bron,
Zo hoor ik in lomm're der Boomen,
Het ruy fien-van een Fonteyn,
-ocr page 141-
ï32               THIRSIS
Ik fpoeyde my na de Stroomen,
Daar vond ik een Nimphje alleylö'.
Die zat met haare Leden naakt,
Om t'fpoelen in de Vloed,
Het fcheen zy was in flaap geraakt i
Dat deed' mijn nog zo goed,
Want geen Diana geleekze,
        ,
Nogikgeen Ac~teon,
,'kBleef ftil ftaan , en ik b-skeekze J
Veel vreugden dat ik bevon.
Daar zag ik aan haar Goud-geel Haar »
Dat krinkelden krullende waft,
Haar Voorhoofd als een Pronk-altaar ,
Zo wit als een Albaft,
Haar Neusje zo net befneden,
Haar Mondje korale-r ood,
Haar Kaakjes en andere leden,
Die maakten my levende dood.
Nog zag ik dit Godinnetje,
Van Lit tot Lit in als,
Haar wei-gekloofde Kinnetje,
Haar poezele blanke Hals,
Doen zag ik nog wat lager,
Ik was 'er tot keyken gezind,
Mijn lusjes die wierden veel grager,
Ik wierder door 't keyken fchier blinde
Ik die voor op haar Boezem zag,
Twee Mammetjes wit en bol,
Doorftraald met blaauwe Aders ach!
Van Melk ea Honing vol,
Haar
-ocr page 142-
r
MINNEWIT.         ï3?
Haar Tepeltjes rood-koralig,
Daat druyptereen Neétaruyt:
ó Goden wie is 'er zo zalig,
Die genieten mag zulk een Bruyd.
Mijn oog dat miin tot Minne dreef,
DatzagbaarBuykje aan,
En ftraalden na de Middel-fchreef,
Daar vond ik nog wat ftaan;
Dat was ik en derft niet zeggen ,
Het zingen is te gemeen,
Ik ging 'er wat by haar leggen,
Doen ontwaakteze zo het fcheeflï
Maar ik omhelsden haar terftond, ,
Ik greep haar in mijn Arm ,
Ikkuftehaarliev^rooder mond,
Cupido blies allarm,
Haar twee Bruyn-oogjes die lonkten 1
Zy zagen mijn vriendelijk aan,
Mijn Bloed in de Aders ontfonkte, |
Een zugjen heeftzy der gedaan.
De Zieke Bruyd.
Op een aangename Veys.
EY liere Jan loop met een zet,
En haald den Doctor hier,
Ik weet niet wat ons Neeltjelet,
Mijn deert dat Jonge Dier
't Word een zo fraayea Vryftertje J
Sa-
-ocr page 143-
134            T H I R S I S
En zy is alzo krank,
Zy zugt zy fteend, zy maakt geween,
Haar hifi nog Spijs /iog Drank.
Wel goeden-dag mijn Dodtoor,
Mijn Dógtergaar zo droevig af,
Én weetje daar geen raade voor,
Zo raakt zy ligt in 't Graf,
En zoud ik dan mijn JongfteKind,
Mijn Dogtér in mijn hert,
Die ik altij d zo heb bemind ,
Dieleyd ingrootefmert.
Waar is u Dogter befte Man ?
Ach zy leyd in 't Zalet,
Kom wil ik haar bezoeken dan
En treden voor haar Bed,
Ik heb zo menig zoete Maagd,
Genezen van haarpijn,
Och Do&or my dit wel behaagt,
Wild ook haar Dodtoor zijn.
Goeden dag Neeltjen, höe is 't al,
IJ Ziekten is mijn leed, .
U Pols die flaat zo dapper mei,
En't heele Lijfis heet,
Maar na dat ik bemerken kan,
Patroon houd goede moet,
• Een Vryer haar genezen kan ,
't Is Liefde die 't haar doet.
Zus, zus en wat gezeg is dat,
Is't Liefde? 't mogt de droes,
Ik fchop de Kleuter een voet va or 't gat,
De
-ocr page 144-
MINNEWIT.           !3f
De Kop word mijn zo kroes;
Ja, 't is haar eerft en zy is Jong,
't Is Kalver-liefd' opregt,
Die komt zo op een ftel en fprong,
Hl En neemt de Jeugd hee] weg.
Sta op jou Kleuter, dit 's een deun,
Hoe field gy dus den dief,
Och Vader, 't is een hdelmanszeunf
En ik heb hem zo lief,
Hy heeft my niet zijn praat verleyd,
Ik ben op hem zo groen,
Een Vent die niemendal en beyd ,
Wat zoud ik daar meê doen.
Daar 's Jaques die u wel begeerd,
Die ftaatgy niet re woord,
Hy is van alles geftoffeerd,
Wat tot de Winkelhoord ,
Wat dunkt u dog van zulkcn zaak,'
Daar 's Kiaartje mijn Speel-meyd,
Zijn zuykeris niet zoet vanfmaak.
Heelt zy mijn wel gezeyd.
Eyhoor, enwatgezegisdat,
Hoe komt de Jeugd zo dom ,
Hebt gy al zulken praat gehad,"
Wel Vader, wel waarom,
Als Meysjes by malkanderzijn ;
Gy weet niet wat een praat,
Datter van zulke zaaken zijn,
Enwatteralomgaat.
Heer Uoöoorgeeftwat goeden raad,'
Te
haaien in d'Aptheek,
                         Op
-ocr page 145-
t;<             THIRSIS                 ^
Op dat de Ziekte over-gaat,
Wat Pimpernel met Eek,
En Maagde-palm en Liefde-kruyd,
Geftooten onder een,
ó Dat is voor een zieke Bruyd,
Probatum ongemeen.
Dank heb Heer voor het goed befcheyd!,
Komt zit een weynig neer:
Neen, ik word al lang verbeyd j
Maar weeft geruft, ik zweer,
, Dees Ziekten ifler veel aan vaft,
Dus dunkt my met verlof,
De Liefde is een grootelaft, *
Slaat dog geen Huwlijk of.
Een Ander.
Op een aangename Voys.
T^ At alle Bergen Goude waaren,
-1-7 En alle Waters Wijn;
In alle Wateren Wijn ,
Zo had ik jou veel liever,
Moy Meysjewaarjemijn.
Moy Meysje wanrj e mijn.
Madgy mijn dan veel liever,
'jilsgymy doetinfchijn, Alsgy&c.
Ze gaat eens voor mijn Vader ft aan,
En bid, en bid om mijn, Enbid&c.
Ik heb al voor uw Vader geweeft,
EnhyontzeydhetmiJB, Enhy&c.
xNeem
-ocr page 146-
MINNEWIT.             137
Neem oorlof aan uw zelven,
Schoon-lief en gaat met mijn, Schoon-lief &c,
Oorlof dan aan mijn zelven,
De Knaapjes zijn zo loos, De Knaapjes &c.
Ofgy my dan verliet fcboon Lief,
Zo was ik vriendeloos, Zo was ik O'c.
Ik en tal u niet verlaaten
Van nu tot in der Dood, Van nu &c.
Gy bent een Konings Dogterken,
Een Roosjen alzo rood, Een Roosjen &c.
Ben 'keen Konings Dogterken,
En gy een Graven-kind, En gy een &).
Zy namen malkander by de Hand,
Engingen onder de Lind
, En gingen tycl
Zy namen malkander by de Hand,
En gongen onder de Lind, Pin gongen &c«L
Daar fpeelde zy beyd' het Minne-fpel, .
Defclioone werd met het Kind.De fchoone 8dc,-
Uu zit ik hier gebonden,
'Met mijnen kleyneKind , Met mijnen &c.
Zo bid ik de zuyvere Maria,
Dat zy my weer ontbind, Dat zy my &c.
Ik wou dat gy eens ontbonden waard,
, Van uwe kleyneKind, Van uwe &c.
En dat ik jou begraven zou,
Onder dees groene Lind, Onder dees &c.
Wouigy dat ik begraven lag,
Al onder deze Lind, Al onder cc.
G                           
I.i.
-ocr page 147-
r58             THIRSIS
Zo vjeud ik liever Stsut-ruyter
Datgy by de Keel op hmgt, Datgy %?c.
DeRuyter hiefopzijn Linker-hand,
En gaf haar eenenflag. En gaf haar &c.
Zo dat zy neder ter Aarden viel,
Zy hoorden nog zy zag, Zy hoorden &c.
Al heb je mijn nugeflagcn,
Schoon Lief 't en is geen nood, Schoon Lief WC
Al eer de zeven Jaaren om zijn,
Zo zelje komen om Brood , Zo zelje wc.
Al eer de zeven Jaaren waaren
Den Ruyter kwam om Brood, pen &c.
Met een Lazarus- klep in zijn Hand,
Hy haddet zeer veel nood, Hy haddet 8cc.
o Kind, zey zy , van zeven Jaar,
Nou zet jou Va der een Stoel, Non zet wc.
Ik hebier den Dag wel eer gezien,
Jiy ivajjer een Ridder koen, Hy wajjer wc.
êKind, zeyzy, wel kleyne Kind,
ïlou geeft jou Vader Brood, Nou geeft &d
Ik heb den Dag wel eer gezien
Hy haddet niet van nood, Hy haddet 8cc.
iKind, zeyzy, wel kleyne Kind,
Noujchenkt jou Vader Bier
, Nou fchenkt &t'
Ik heb den Dag weleer geleefd
Dat hy was de lief (ie fier, Dat hy was wc.
6 Kind, zeyzy', wel kleyne Kind
Nou fchenkt jou Vader Wijn, Nou fchenkt 8cc
-ocr page 148-
MINNE W I T.           i}9
Ik heb den Dag wel eer beleefd,
Hy was de Lieffte mijn, Hy v/as &c.
Haar Vader agter de Deureftond,
Hy hoorden 't hooge Woord, Hy hoorden
0«.
Hy, trok zijn blanke Zweerd uyt de Schee, ,
En hieuw hem afzijn Hoofd, En hieuw qtc,
Hy nam dat Hoofje by hetHayr,
En wierp het in haarfchoot, En wierp &c.
Hou daar mijn Jongfte Dogterken,
Beweend den Appel rood, Beweend 5cc.
Zottd ik he t dl bevjeenen
Bat hier te beweenen waar, Dat hier &c.
Zo had ik wel al de Dagen werk
Diedaar komen in't Jaar, Die Daar &'c.
Minne-Lied.
O/ een aangename Voys.
TK wil van dezen Avond
•*• Nogeensuyt Vryengaani
Om mijn zoete Lief te fpreeken,
Of mijn Jonger-hert zal breeken;
Moet ik voor haar Venfter ftaan.
Slaapt gy of waakt gy
Mijn Lief mijn toeverlaat,
Of legt gy in een Droorrle»
7,o pey nft dog aan een Perfoone
• Die hier voor u Venfter ftaat.
G i
%
-ocr page 149-
i*o               THIRSIS
Ik flaapcr en waaieer,
Maar alzo vafte niet,
Iklioor wel aan utreuren ,
Gy en meugt myniet gebeuren
Ik en ben de Lieffte niet.
/Klappers en klappyeit,
Die zayen haaren Zaad,
Ik zal u wel verwinnen,
Zoete Lief verkeerd u zinnen,
Want ik zoek eenigen raad,
Klappers en klappyen,
Hebben 't u niet gedaan ,
Gaat by u Lief verheven,
En die zal u wel trooft geven,'
Blij ft dog hier niet langer ftaan»
Lief doet u Deurtjen open,
Al zonder kwaad vermoen,
'tlsalzokleynezaake
Ey Lief ftaat my te fpraake;
Want gy zult my vriendfchap doerf
II; en wil mijn Deurtjen
Voor u niet open doen:
Nog mijn Venfterniet ontfluyten,
Stouten Ruyter ftaat'er buy ten,
Kieft een ander die't gaarn doen.
Zo mag ik dan wel wandelen
Zo mag ik dan wel gaan
En dolen op der Straaten,
Lief gy woud my nietinlaaten
En wat heb ik u misdaan.
-ocr page 150-
MINNEWIT,           ï+i
Wild gy dan zo gaan wandelen,
En wild gy dan zo gaan ?
Keerd nog eens herwaards omme ï
Lief ik zal u wel b'y komrae,
Blijft dog een weynig ftaan.
Prinffe dusmoetikfckeyden/
Van d'A]derlieffte;mijn,
Adieu mijn uytverkooren ,\
Die lang vreyd 't is al verlooren l ■
Als het moet gefcheyden zijn.
Een Ander.
IK hoorde dees Dagen,
Een Maagetj e klagen:
Wat moet ik, Wat moet ik Verdragen?
Die mijn plagt te beminnen,
Is veranderd van zinnen:
Dat Minnen, Dat Minnen Van binnen.'
Wat kander mijn baaten,
Zijn vriendelijk praaten, . '
Nu ben ik, Nu ben ik Verlaaten;
Door fpreeken en fmeeken,;
Is de Liefde ontfteeken,                    (ken.1
Ochikbenfchier, OckikbenfCfeier Bezwee.
Hy was *er verheven,
Hy wou der my geven;
G3                 . Zijn
-ocr page 151-
T H I R S I S
Ï4-2
Zijn Trouwtje, Zijn Trouwtje Verheven,
Door kweelen en fpeelen j
En Fluyten en Veelen,
Hy mijn Hertjen, Hy mijnHertjen Kwam
fteelen.
Ik plagt er om telaghen,
Nu vind ik mijn Nagten,
Intraanen, Intraanen Enklagten:
Mijn vreugd engenugten,
Gaat van mijn vlugten;
Veranderd, Veranderd Inzugten.
Wat kan der mijn baten,
Honderd-duyzend Ducaten:
Als ik der, Als ik der Moet laten,
Alle mijn klugten,
Zijn veranderd in zugten,
Waar zal ik, Waar zal ik Na vlugten.
Gy was'er bedrogen,
Hy kwam vooruw oogen >
Utraanen, Utraanea Af-droogen,
Alle u klagen.,
Zijn droevige dagen;
Laatftaan, Laatftaan Liefuklagen. :
Houd op dwaze zinnen,
Van u droevige Minnen,
Als gy niet, Als gy niet Kund winnen:
Wild (laaken u klagen,
Dat Nagten en Dagen,
U Zieltje, U Zieltje Kwam plagen, '
-ocr page 152-
MINNEWIT.          H3
Ach hy doet mijn ftérven.
Wat wenft gy te er ven,
Dieuzal, Dieuzal Bedervenl
Hy wenft naar ulij den,
A Wild hem dan ookmyden,
Die gy eerft, Die gy eerft Zo yryden.
Daar zijn der meer ander
Verliefd op elkander,
Maar Goden, Maar Goden Hoefchrandcr
Zou Minnen en haaten,
Dathemfchijndtebaaten,
Wie kan dat, "Wie kan dat Verlaatene
Neen waarde Clarinde,
Die ik v/el eerfl diende,
Enjonger Enjonger Beminde ,,
'k En zal in mijn leven
U nimmer begeven:
ê Herder, öHerder Verhevene
Een Ander.
f~l Oedcn-avond mijn troosje,
**-* Mijn Zuyker-doosje,
Nog eens geluift, wy zijn alleen;
IkmaguSchoonheydheelwellyeni
Want al mijn Vryen,
Dat is om u en anders geen:
I Mijn Liefje, mijn Diefje, mijn Hondje, mijn
Schat,
Ik zweerje by 't Bond van Lubberd-ooms
Kat,
                G 4               Maar
-ocr page 153-
144               THIRSIS
Maar ach! ach! en ach! datikureyshad,
Wél wat praac die Vryer aardig
Wel gy bent waardig
EenMeysje, die het maar wil doen,
Ik loof, gy zoud my wel ligt bekooren,"
Na dat ik kan ho oren,
Gy lijkt my zo geweldig groen:
Gy zegt het zo geeftig, zo aardig, zo raar,
Ik wens u de Bruyd'gom al binnen het Jaar,
Maar ach! ach! ën ach! mijn zuykerde-vaar.
Wel mijn alderzoetfte Liefje,
Mijn Honig-diefje,
Daar is mijn hand, ontfang mijn Trouw,
Dan zo zweer ik zulje wezen,
Mijn Uytgelezen/,
Mijn eygen zelven; ja mijh Vrouw,
Maar zeg het wat haaflig , en maakt my niet
bang,
7.0 zing ik van vreugde een vrolijke Zang,
Maar ach! ach! en ach! gywagtmy zolang.
't Is v/el: ik zalhet mijn Besje vragen,
't Is ligt te wagen,
En kom dan Morgen om befcheyd,
Danzalik 't U alverhaalen,
En gaan vertaaien,
Wat dat mijn Besje heeft gezeyd:
Maar ik vrees, zy ifler niet to&gezind,
Praat ik van Trouwen zo zeydzymijnKind,
Maar ach! ach! en ach! ziet wat gybegind.
Wel
-ocr page 154-
MINNEWIT.         Ï4J
Wel mijn alderliefueBruydje ,
Mijn lieve Guytjej
Gaat by uwBesje met fatzoen,
Dan zult gy haar oude zinnen,
Wel haaft verwinnen,
En zeggen wat dat u ftaat te doen,"
Dan ben ik de Bruyd'gom.en gy bent de Bruyd,'
Haal een Notaris, die 't Huwelijk fluyt,
Maar ach', ach,! en ach! mijn Vryen is uyt.
Een Ander.
TN 't ruyflchen der Boomen,'
-*■ Daar't yogeltjenfluyt,
In'tzoetfte gewoel
Van Bladertjes koel,
Raakt menig de Bruyd,'
Plaatzen verholen, ftil en bekwaam,
Zijn voorde Minnaar? z.eer aangenaam,'
Zo by geval daariets geïchied,
Boomen nog Haagen, verhaalen het niet.
Sil vander uw woorden,
Behagen my niet,
Ik w-eet door de fchijn',
Verbergt gy 't Fenijn
» Dat ons baard verdriet i
Slangen gedoken, onder het groen ?
Dooden nog eer men het zoude vermoêö J
Al melden het Beekje nog dorre Boom,
Het Hertje blijft dwojji, egteryplfchroom.'
G 5                   \V««t
-ocr page 155-
ï4<5               TH'IRSIS
Waar moogje voor vreeze»
Mijn Klorisje zoet,
Wijl ik u bemin,
Met ziel en met zin ,
Met eenzuyver gemoed, i
Engel wild beyden, koord nog een woord,
Eer gy Silvander door't vlieden vermoord,
Ik zweer u mijn trouw , dies weeft dog geruft,
En laat mijne vlam dan eens zijn gebluft.
Een ander Minne-Zang.
Toon: TranquilleCoeur.
f*\ ZoetvermaakelijkVrouw-gefiagt!
^-~' Voorzien met duyzend Minne-lonken >
Natuur die u heeft voort gebragt,
Doet uyt u fchitteren zo veel vonken
Dat dopr de Gal, dieu naakt ontfteekt,
En voelen doet wat vlam
Hy door uw' oog bekwam
Dat door de Gal, die u naakt ontfteekt jj
En voelen doet wat vlam
Hy door uw' oog bekwam.
Uw oog, waar uyt een Godlijk ligt
Tot binnen in hun ziel komtftraalen;
Waar door gy zulk een vlamme ftigt,
Dat m'er een /Etna af zou maaien:
Als de brand, waar door hun Boezem blaakt
Geftadig vol van vuur,
't Geen groeyd van u»r tot uur, Als de &c
Ash!
-ocr page 156-
MINNEWIT.           147
Ach! wat verkoeling zoekt men niet
Om deze Boezem-gloed te bluffen ?
Men klaagt geftadig zijn verdriet
Ineenzaamheyd: dog ondertuffen
Kwijnd het Hert van droefheid, en verdwijnt
Door een geftage elend,
't Geen u tot oorzaak kend, Kwijnd liet &c*
't Kan u tot oorziak van zijn druk,
Dog fchroomt zijn fmert te openbaaren,
't Beklaagt vergeefs zijn ongeluk,
Wijl 't vreeft hem flimmer mogt weérvaaïen,1.
En datgy hem tot eenliefdens-loon
Schenkt voor een Minne-fchigt,
Een donker ftrafgezigt, Endatgy&c.
Een ftrafgezigt het Minne-hert
Wel haaft kan doen zijn leven enden:
't Geenhy vol doodelijke fmert
Beklaagt, dog zweerd in zijn elenden,
Dat hem 't leven is een ftaage Dood ,
Ja, dat hy liever fterft,
Dan hy uw gunfte derft, Dathem 't Sec.
Een Ander.
Voys: EetleftipAar.i.
W
Ie zal dog die gelukkige eens zijn l
Die gy ö Schoone» voor zijn Minnerpijni.
En voor zijn dienft zult in u Hert ontfangen i
6 <f                     Aeh*:
-ocr page 157-
i48               T H I R S I S
Ach! ach! Clarinde! dat ik dorft verlangen
Naaf dat geluk,
En op die waardigheên,
Geen eer nog ftaat:
Die hier niet voor verdween?
Maar al mijn hoop die is voord optie vlugt,
Zo haaft ik denk hoe menig Minnaar zugt,
jOm u volmaaktheyd en bekoorlijk wezen,
Ach! zo veranderd al mijn hoop in vrezen,
Door dien ik weet:
Dat fchier geen Menfch op Aard
Te vinden is,
Die dat geluk is waard.
Een Ander.
Wyzc: Foelie d'Efpagne.
£1 Een pijn is voor een Maagd zo zwaar te dra»
^
          gen,
Als dat zy van een Minnaar werd gewond,,
En zy aan hem niet derft om weer-min vragen»
Schoon zy hem gunft betoond, met Hert en
Mond.
Zy derft aan hem haar liefde niet vertellen:
't I's w el haar wil.maar ftrydend met haar Eer,
De kuysheyd, die haar altijd blijft verzeilen;
Verbied het haar, de Maagdom is te teer.
Zo even ftaat de Minnaar ook verlegen,
Waaneer hy heeft gevonden na zijja Hert,
. Eeo
t
-ocr page 158-
minnewit: 149
Een Maagd , waar toe zijn driften zijn genegen,
En.egter haar niet klagen derft zijn fmert.
Al blijkt hem klaar aan 't lonke van haar oogen ,'
En aan de gunft die zy hem toond, zo groot
Haar Weder-min, die moed is hem ontvlogen ,
Hy blijft van vrees voor weygering, fchier
dood.
Dus lijden hier twee Zielen b'ittre fmerte,
De juffer brand van Min en ongeduld:
6 Minnaar! denkt gy't niet, uw bloode Herte
Heeft van haar' pijn.ende uwe alleen de fchuld.
Een Ander.
WAnneer ik mijn Engel maar eens mag ziea
En na mijn vermogen mijn dienftaan bicn,;
Zo werd ik, gelijkje wel denken meugt,
Door Nieren, En Spieren,
Geli eel verheugd.
Mijn zugten; en dugten,
Enklagten, Gedagten
Geftaagopuzijn,
En om ulijdikzolijd'lozepijn.
Ach! mijn Lief,
* Mijn Engel, Ik hengel,
By Dagen en Nagten,
Om'tlieffelijkzoet,
Dat mijn pijn kan verzagten i
Die mijn nu haaftftervcn doet.
£ 7               Kkgt
-ocr page 159-
ifê              T H 1 R S I S
Klagt van Ryke Buur-Jaapje.
RYke Buur-Jaapje die zeyde Ieft op en
En klaagde zijn nood en zijn droefhey d
an Piet,
Hoe hy haait hadde een blaautjegcloopen,
Aan Annetje Jan Klaaflen zijn mooye Griet.
Ja wel de Lanft die was zo verlegen ,
Het fpeet hem te zeer van zulk een begin,
Om zulk een fpy tig antwoord te kregen,
Zey d hy, hy had de bruts voord van de Min.
Wie , wie , zey Kees, 't is zotheyd mijn
makker,
Steurje niet iens aan 't eerfte ontzeg:
Vïaitg weer op nieuws, en vry iens zo wakker,
Gewiffelijk je hebt het Meysje weg.
Kijk hier, Cupido verdubbeld zijn flagen-,.
En hakt weer op nieuw zo hart als hy mag:
Hy weet wel dat van allezijn dagen
Niet ligt een Boom viel met den eerften flag.
Dies zulje uw wit, zoje aanhoud, bekomen
Ja Cupido zal uw helper zelf s zijn,
En voeren u over de breedfte Stroomen, >
By u Beminde, die verligtea zal u pijn.
V
Min^
I
-ocr page 160-
MINNEWIT.           151
Minne-Klagt.
DOen laaft Climeene dwalen ging,
Door 't ruyzend Lommer heen,
Koos zy de diepite Dalen, •
En begaf zig daar alleen;
. Om haar bedroefde Hert
t'Ontlaften van een fmert,
Die een verborgen Min ■
Gevat op Ziel en Zin,
Daar teder had ontftoke,
En nog vloog ter Boezem in.
Haar oog ontfprong door traanen »
En zy loften zugt op zugt,
Om dus haar Hert te baanen.
Eenveiyeriiïïg", doordelugt.
Ach zeyze! ó Minne en Deugd!
Wat baard gy leed en vreugd,
Als gy een Hert regeerd,
En gantfch volftrekt verheerd ?
De Min belooft meer vreugde,
Maar de deugd ons meerder eerd»
i Mijn Kunne ismeergenegen
"^ Tot der deugden ftrengigheên:
J^laar zugt tot vreugden en zegen l
Tboen ons tot het Minnen treên,
Terwijlrneuytwendigfchijnd
Heel fier, men zelfs verkwijnd
Van
-ocr page 161-
'ifi           THIRSIS
Van Liefde, door de krast
Des Lief, die 't oog veragt,
Ja zelve port de Minne'
Totonsfcha, eengrooterMagt.
Nu ftaan ik in twee kwaden,
Wijl iny Mind een waarde Ziel *
De deugd wilme ook verraden,
En zy dreygtVnet ftorm mijn kiel.
Zy werpt het Hert te grond,
Dat zy eerzugtig vond;
En zegt my, ftelduw'eer
In 't Minnen van dien Heer i
Gyzult geen deugd verzaken ,"
Maar beveftigen die meer.
Hier ben ik toe gekomen,
Na mijn Lief, een wijl geleén ,'
Heeft alles ondernomen,
En met Min en Deugd beftreen 5
Ik fmeet de reden neer,
Als kragteloos geweer,
Met welk mijn Zieleftreed^
Als Min in 't Herte treed,
Is 't fchaad'lijk zig te weeren l
Hy verwekt een eeuwig leed.
Nu ik begon te Minnen,
Heeft die Godt mijn fmert vermeerd l
Hy keerd om wil en zinnen,
't Wapen dat my heeft verweerd,
En leerd my nu te laat
Dat wijsheyd niet en baat,
-ocr page 162-
MINNEWIT.           153
Maar eeuwiglijk verwerd,
De ruft van een Hert:
"Want 't zwygen van de Liefde
Baard ons d'allergrootfte fmert.
óGoon! doetzegen-praalen,
VanmijnHert, mijiïLief, mijn vreugd i
Doet my te'zaam behaalen,
't Zoet der Liefde, glans der deugd;
Op dat de kra'gt der Min,
Vervuld mijn Hert en zin:
Terwijl het fchoon der deugd,
Mijn Jonge Ziel verheugd,
En mijn op Aard doet leven:
In een ondankb're vreugd.
Lied van Clarinde.
Wijze: Ach Liefde zoet leyden.
CLarinde mijn leven, Die ik'er bemin,
En noyt zal begeven, Maar eeuwig bezin:
Gy gaat voor" my vlugten, En lagt met mijn
fmart,
En laat mijn zugten, Nog fmooren in 't Hart,
Dus tegen de reden, Ontfonkt gy mijnHart,
En blijft nog op heden, In ftrikken verwart.
Door liefde gedreven; Klaag ik u mijn pijn,
Wil dan liever leven, Medogendezijn;
Maar zo gy mijn klagten, lin zugten verdooft
En Cupidoos kragtcn, Niet.agt of gelooft,
Zal hy eens ontfteeken, In u eene vlam,
Dog zig van u wreeken, Die zijn eer ontnam.'
-ocr page 163-
154               T H I R S I S
Hy ziet zelfs op Goden, Nog Menfehen-magt >
Apollo mogt dooden, Draak Python met kragt;
Maar moeft ook gevoelen,Ee!i pij 1 van ditWigti
En mogt zig niet koelen, In Daphnees gezigt >
Verander uw zinnen, Mijn Lief, neemt dit aan >
Op dat uhet Minnen,Niet duur koom te ftaan.
Eer hy u leerd lonken,Door wraake daar,van»
Op een die u vonken, Noyt uytbluflen kan,
Dan moet.gydefmarten, Zogyhemniefeerd
Der leydende Harten, Zien op u gekeerd,
En zult het beklagen, En voelen te laat,
Hoe zwaar't is te dragen, Te lijden die fmaad-
Minne-Zang.
TjF Y is zo niet, als ik gezin .1,
^ Zy zal niet ligt van liefde ftervcn,
Zy is geftadig als de Wind,
. Nogtans kan ik haar kwalijk derven:
Want haar by wezen is mijn zo zoet,
Dat zy rny dikmaals vreugd aan doet.
Als ik haar om een kusjekwel,
Zy zeydfchoon Kind laat ons wat praaten ,
Het weygeren dat ftaat haar zeer wel,
Nogtanskanikhaarkwalijklaaten,
Want haar by wezen is my zo zoet,
Dat zy mijn dikmaals vreugd aan doet^
Het zy dat ik eet, of dat ik drink,
Hetzyikzieoffmaakofhoore: >
Haar Wezen is mijn Hert eu zin,
Haat
-ocr page 164-
MINNEWIT.           iyj
Haar ftem klinkt ftadig in mijn oore:
i Haar Oogen als twee Sterren fchoon;
I Haar Hoofd verdiend een Goude-kroon.
Haar Hals gelijk als een Pilaar,
Zy is volmaakt in al haarleden,
Haar Voorhoofd als een Pronk-altaar;
Zy is modeft in al haar reden,
Zy is volmaakt in al haar zwier,
De Jeugd axnfpiegeldhaar manier.
Eer zal het Water ftaan in brand,
Eer zal de Aarde, Sterren dragen,
] DeLugtmetBoomenftaanbeplant:
Eer zal de Zon zijn gang vertragen,
Eer zal de Hemel zijn de Hel,
Eer ik haar uyt mijn zinnen ftel.
Adieu dan Philis. waarde Maagd!
i Ik zal altijdliefde tot u dragen,
IEn toonen dat ik blijf uw flaaf,
. Zo wel by Nagten als by Dagen:
Zo lang mijn Lief mijn Phiüs leeft:
Zo lang mijn Ziel maar Aazem heeft.
«oSS«» **$$<> «»SSe» «»SS©» «*?S«»^öo»
Een Ander.
MYn Lief fchijnd my tehaaten:
Al klaag ik haar mijn fmart,
't Mag al den bras niet baat en.
Een ander heeft haar Hart,
Zy leyd een anders vryen,
En wil mijn Min nietlyen,
Dat maaktm' drommels defperaat,
             Ea
I
-ocr page 165-
156               T H I R S I S
En wanhoop maakt gemeenlijk
Een Munnik of Soldaat.
Wat is-nu beft begonnen ?
Hoe raak ik aan mijn end ?
In'tKloofterby de Nonnen,1
Of by de Heer van Gent,
Daar ben ik voor eerft.te Geus toei
En ook te genereus toe;
Wat raad in deze droeve ftaat ?
De wanhoop maakt gemeenlijk,.
Een Munnik of Soldaat.
Ik weetme te beregten,
Te helpen uyt de nood;
Ik wilme doodgaan vegten:
Dat gaatje na de Vloot,
Gelijk een eerlijk Landsman:
Wie weet hoe menig Fransman
Met my zal fneuvelen voor den Staat;
Want wanhoop maakt gemeenlijk,
Een courageus Soldaat.
Eefj Ander.
Toon: Trwytje mijn zoete Engelin.
WAar heenen drijft gy Galathée
Zo vroeg uw wit gewolde Vee;
Men ziet de Morgen-zon pas ftraaltjesfchieten,"
't Gebloemt bedauwt in 't weelig Dal,
De Zwaantjes aan de Water-val,
Nog zoete ruit genieten, Waar wilje heen?
Vreeft
-ocr page 166-
MINNEWIT.           IJ7
Vreeftgy geen vinnig Ongediert,
Dat door de Boffen loopt en zwierd,
Om het onnozele Schaapje te belagen,
En te verfcheuren met geweld,
Verkieft veel liever 't open Veld,
En ruft by deze Hagen.          Mijn Veld-godin.
Philander al u zoete praat
T> enkel vlyen metier daad:
Men heeft noyt Ongediert in 't Bofch vernomen t
Maar wel een aangenaam geluyt
Van 't Nagtegaaltje dat daarfluyt,
In Bladeryke Boomen,
          'k Lag met uw taal.
Mijn fchoone ik laat u niet alleen,
Wy zullen zamen Bofchwaard treen ,
En onderwijl van zoete liefde fpreeken,
Terwijl ons Schaapjes in het Groen
Aan 't weelig Kruyd haar luft voldoen;
En drinken uyt de Beeken. Mijn Hard erin.
W'lt weg, Philander laat my gaan,
Want ik u niet te woord wiljiuan,
Om datgy hebt de trouw aan my gex/wooren
Gebrooken,^ door'u dartelheyd,
£n z.0 mijn zuyvcre Min misleyd,
En Dianier ■verWoren.
           Trottwlooze Knaaf.
Mijn overfchoone Veld-godin,
Ach waarom ftraf en ftuurs van zin,
Eer zal de wreede Dood met felle fchigten
My rukken in hét duyfter Graf,
En fnyden 't lieve leven af,
Eer ik my zal verpligten.          Aan Dianier.
Mogi
-ocr page 167-
ij8            THIRSIS I____
Mogt ik geloven uwe Taal,
Ik deed u minnelijk onthaal,
Maar Jonkmans zijn vol lijl enlooze (Ireeken ,
H'in Woorden zijn wel Honing-x.oet
Terwijlz,y dragen in'tgemoed
Een angel om tejleeken. Baar die hsm Mind,
Eer zullen Phoebus of Diaan,
Noyt -aan den Hemel ttaan,
De Beekjes en de zilvere Water-vlieten,
Geftremt in haare fnelle val
Terwijl zy vloeyen door het Dal,
Haar ftroompjes opwaards.fcbieten.
Eer ik u verlaat.
Ik aalnugy my trouw belooft
Een Kransje vlegten om u hoofd
VanLcly , Roos, Narcis, en Violieren,
En my als uw beminde Bruyd.
Terwijl het Nagtegaaltje fluyt,
De blonde Hairlok eieren, Mijn Harders-kind.
Wy zullen na te zaam vol luft
Eens leven in volmaakte ruft,
En onzelieve Schaapjes zamen mengelen,
Terwijl.de zagt'e Miane-god
Ons gund het onwaardeerbaar lot
Van ons te mogen ftrengelen Mijn lieve Bruyd.
Een
-ocr page 168-
MINNEWIT.         159
Een Ander.
1 Va my mijn Engeün Uw Mondje zoet te drukken
Tot fioeling van mijn Min : Laat ik die vrugcen
plukken,
              .
Baarilc zolang een tijd, Mctzugtenengeklag,
Óm fmeekend heb gevrijd, En nog vry al den Dag,
Of zo dit brand ontftcekt, In plaats van die te 'bluffen,
En meer begeerte kweekt, Laat ik u dan vry kuilen,
Tot gy eens me gevoeld, Hoe veel ik lyden moet
En hoe mijn Hart inidoeld, Op'tallerzoetftezoct:
Of meend gy datdievlam, Die my zo kan ontfonkeu,
En die zijn voedzel nam, Door uwe lieve lonken
Nu veei tehoogmogt gaan , Of dathy aan ons hart,
En zinnen cyt zou'fchaan, En wekken pijn en imart j
Wy konden deze pijn, Indien gy woud, ligtheelen,
Mceft gy haar oorfptong zijn, Laat ons die fmart dan
deelen,
Zo zullen wy ia't kort, Genezen zijn, zo zoet,
Als Min om tvelkens port, Dat men die wedervoed.
Lied van den Snuyf-tabak.
TK wil'erna mijnen vollen zwier
■*• ó Neuzen, lullige Neuzen, hier
Nu nemen een Snuyfjen op mijn gemak
Opregte Sievilifche Snuyf-tabak,
En die met ons niet fnuy ven kan,
Hou ik niet voor een Edelman,
Maar een lompen loer, EneenplompenBoer,
En die noyt de naam van Adel voer,
Maargy, Enwy,
Die kennen de kragt van de Snuyf-tabak,
Wy nemea eea Snuyfjen op ons gemak,
Op-
-ocr page 169-
160               THIRSIS
Opregte Sievilifche Snuyf- tabak,                     j
Ik draag 'er provifi van in mijn zak J
Gy weet niet wat vreugde dat zy ons doet,
Zy kitteld de Neus, en maakt vlugtig Bloed,
En zy is zo zoet, En zy is zo zoet,
                   ' /
Za Snuyf.za fnuyf.za fnuyf.za fnuyf.za fnuyf,
Want het is de manier van 't Land,
Zy reynigt d'Oogen en ook 't verftand,
Zy reynigt d'Oogen en ook 't veritand,
Wil ook fnuyven tot fpijt >
Van hem die 't benijd,
En toond dat gy daar van een Minnaar zijt. i
AIR.
A Ch wat is het zoet cJaar twee beminnen,
-*■*■ 'k Zou het haaft wel mee beginnen,
Als ikzie de Liefjens zaam vergaaren,
En hoeze in hun fchik zijn en verheugd,
En even bly, Aan wederzy:
Hoe zoet is't paaien
Als men Mind in eer en deugd.
Wel ik wil 'er my dan ïia gaan (lellen,
Om een Schoone te verzeilen,
En dezoetigheen meê te genieten
Van het zuy ver Maagdelij k geflagt, *
Dat aan geen Menfch, Krijgt hyiija wenfch,
Oyt kan verdrieten.
Daar men anders met ons lagt
E Y N D E.
1
-ocr page 170-
Hip
f        THïRSïS
iMINNEWIT-
Begaande in een verzameling der
moy(leenaangenaamRe
MINNE-ZANGEN
En
V O Y S E N.
Tweede Deex.
t'A MS TE R TB A M,
ByJOANNESKANNEWET-,
Boekverkooper in de Nes, in de
Gekroonde JugteBybel. 1750.
-ocr page 171-
-ocr page 172-
\
V
Pag. %
\            THIfSIS
MINNEWIT,
fieftaandein uytgezogteMin en Drink-
Liederen.
HARDERS-KLAGT.
Of een itieuwe Vojs.
IK ging "er left wandelen aan een Fonteyrï
Daar ontmoete mijn een moy Meysje fey»
En daar ontmoete mijn een Schoon-godin
Zy fpeeld der geftadig in mijnen zin.
a. Zy fpeelde zeer lieflij k op haar Fluy t,
En zeyde wel Herder ik hen de Bruyd:
Ik mag 'er geen Jonkmans meer fpreken aan
Want 't Vryen dat is met mijn gedaan.
3. Weetje watje gifteren A-vond deed,
Hebjfi ni«t gezworen doe eenen Eed;
Hebje niet gezworen by uw Trouw,
D« ik « wea Dienaar wezen zou.
Ai                  4. Ey
-ocr page 173-
+              THIRSIS
4.  Ey Harder dat en weet ik 'er zo wél.,
Trouwen dat is'ergeenKindere-fpel,
En of gy my Mind, en *k Min jou niet j
Daarom vertrekt vcy na een ander ziet.
5.  Wel adieu €an gy fpy tige Harderin..,
' "Wel adieu dan mijn o vcrfchoon Godin;
Als ik dan niet met uw Trouwen mag
Zo kuft my voor't laaft eens goeden Dag.
«re's cÉ ch £% <% c% c5 ei ö5e£ ïfé o c5 «5 «5j % <*) 0? es e5 e5 c£
ff f f f f f f ff f f f f f f f f f f f f f,
Een vermaakelijk Minne-Lied.
Of ten aangename Voys.
LEftmaal kwam Cupido my opwekken,.
Daar ik zeer zoet lag in my ruft;
Phebus die kwam mijn optrekken,
Want ik was heel onthuft,
Dat ik mijn moeft ontdekken,
Door brand van Minne-luft.
Ik voelde mijn Hertje heel ontfteeken.i
Dat ik moeft uytmijn Bed op ftaan:
Hetwas om mijn.Lief tefpreeken,
Och hoord mijn klagten aan!
Lief wild u Hoofd uytfteeken.,
Ay hoord mijn kermen aan.
Stil»
-ocr page 174-
»             MINNEWIT.           ?
Stillerjes gaat Vrbuw-venus Jonker,
Mijn dunkt ik hoordaarmijn Mompecr,
Ik wensjegeruft mijn Jonker,
Stild u gelammenteer,
Gaat naar u Huys "t is donker,
Want ziet het word Onweer.
Lief] e hoe kan 'k naar Huys toe treden,
Ik zweerje zo waarlijk als gy leeft,
Dat ik hier fta beneden',
Gelijk een Riet dat beeft,
Liefje komt dog beneden,
^ Dat ikje een zoentje geeft.
Jonkman 'k houder mijn contenantie,
Gaat naar u Huys ik zeg u dat,
En maakt dog geen famblantie,
Te kuffen van dit of dat,
Want ik heb noyt alliantie ,.-
Met u pèrzoon gehad.
Liefje wat ifler aan gelegen
Datik hier voor u Deurtje ftaanv
Want 'k ontzie Hagel of Regen ,-
Donder of Blikzem aan,
Als ik maar hier beneven ■
Mag in j ou gratie ftaan ^
Hou>daar Jonkman en leeft dat Briefja,
Dat ik daar voor u leg op Straat,
Zeg eens mijn zoete Liefje,
Al watter gefchreven ftaat ?
Hoe komt dat zo mijn Diefje,
Datje mijn zo verlaat i
A 3                    Adieu
-ocr page 175-
*             T H I R S I S
Adieu dan mijn-Liefje verheven,
Adieu dan mijn fchoone Godin,
BatBriefje dat gy hebt'gcfchreven,
Daar ftaat 'er mijn vonnis in.
Kom Dood beneemt mijn 't leven;
Adieu danfchoon Godin.
•o^êc» «&§§<*«&§§«*• *>§§<*•«»€&<!*
MIN N A AR S-K L AGT.
Stem: De Winter zeNaptn t o1?,
£\-Ch mijn Engel vol waarde:
^-^ Mijn trooftop der Aarde s
Gundmy het Ja-woord,
Mijnfmeeken verhoord,
Geeft mijn dog u Trouw,
Of ik fterve van rouw:
Och helpt mijn, Och helpt mijn,
©verfchoon Jonkvrouw.
Heele Winterze-nagten,
Heb ik u ftaan wagten,
1-n Hagel en Wind,
Mijn oogen verblind,
Mijn kaken zijn blouw.
Begriezeld van de kpuw,
En dat om uwentwille-,
Overichoon Jonkvrouw.
De Venfters en de Deuren,
-ocr page 176-
MINNEWIT,
' Die fcheynen te fcheuren»
Zy tieren en razen,
De Venfters en Glazen .
Och Maagd zonder genaad!
Uw Dienaar vergaat,
Die hier zo alle Nagten:
VooruDeurtjeftaat.
Aanfchouwt eens mijn oogeni
Hoe kond gy 't gedogen,
Die voor u leken ,
Als twee Water-beken;
' , Mijn Jeugd die verdord, * /
' Door Tranen dieikftort;
Maar gy wreede Vrouwe l
Niet beweegt en word.
Al wou gy mijn geven,"
Een Konings leven,
Om u te derven,
Veel liever wil 'k fterven;
Als van u t' zijn ontbloot,
Mijn liefde is te groot,
Ochtrooft mijn, Ochtrooft mijn ~,
.EerikfterfdeDood.
Mijn Voeten en Handen,
Vanliefd' ftaag branden:
, EnmijnHertisontfteld,
OvetfchooneBeld:
ü oogjens als Chriftal,
U ftem vercierd 't al:
Een Mondje volprezen,
Met een xoet getal,
A4
-ocr page 177-
B             THIRSIS
Liefgy doet my fterven,
Als ik niet be-erve
Uw blanke Borsj es rond",
Met uwe zoete Mond,
Uw kaken Lely-wit,
En uwe Tanden boven dit j,
'Een Lighaam netvolpreien
Dat een Ziel bezit.
Junozal getuygeni
Godinnen diebuygen,
Van uw volmaaktheydfchoon 1-
Tot fpijt van al de Goón-j-
Ey lieve hoord mijn klagt,
Mijn Liefik word verkragt,
De geeft die moet ik geven,
Cupido met mijn lagt.
Met fmeken en vly en,
Kan ik dan niet bedyen,
Ik fterve door imart;
Van liefden in mijn hart >
Mijn leven is gedaan ,
Na 't Graf zomoet ik gaan,
Adieu mijn Lief geprezen,
Die als een Rots moet ftaan.
Tot eer van mijn Beminde.,
Zo zal zy bevinden,,
Hoe dat ik uyt een Steen,
Heb doen houwen alleen,
Haar volmaakt' leden net r
En by mijn Graf gezet,
Daar mijne leden ruften,               ^^^^^^
AlsmijnLiefdiaropkt.                          Za-
-ocr page 178-
MINNEWIT.          9
Zamenfpraak ,.. tuflchen Tryntje
en jan Dirkz;
Op een aardige Vcyt', ■
Jan Dirkz.
TTlyntje wilje mee geen-;
J- iryntje. Weer Jan Dirkte ?
rfan. Alweer de geelwe Roosjes fteen, ■
Tryntje Ariens Dogtertje,
Alweer de geelewe Roosjes fteen.
Mijn alderlieffteKeind.
Tryntje. En wat zouje me deer doen"?
OJanDirkze!
ƒ4». Wel kittelen zonder zeer doen ,
Tryntje Arièns Dogtertje,
Wel kittelen zonder zeer doen,.
Mijn alderlieffteKeind.
Tryntje.
Als 'er kwam een Wou-woutje kleen ?
OJanDirkze!
?an. Dat zullenwe op het Land befteen,
'ryntje Ariens Dogtertje.
Dat zullenwe ophetLandbeftëen,
Mijn alderlieffte Keind.
Tryntje. En weer zou ik dan Kreem e ?
OJaBDirkzc!
A 5                     Jm
-ocr page 179-
!0                T H IR SIS
Jan. AlindePoldervanNeeme,,
"Trynt je Ariens Dogtertje,
Al in de Polder van Neeme,
Mijn alderlieffte Keind.
Tryntje. En weer krijg men de Leuren.
O Jan Dirkze!
'Jan. Begtt leendze by de Beuren;
Tryntje Ariens Dogtertje,
Beget leendze by de Bueren ,
Mijn alderlieffte Keind.
Tryntje. Zelle me dan wel trouwen ?
O Jan Dirkze!
Jan. Wel neen! ik heb een Vrouwe,
Tryntje Ariens Dogtertje,
Wel neen! ik heb een Vrouwe,
Mrn alderlieffte Keind.
Tryntje. Hebtgy 'er rriy zo bedrogen ? *.
O Jan Dirkze!
Jan. Gy moet ter geen Boer geloven,
Tryntje Ariens Dogtertje,
Gy moettér geen Boer geloven.
Mijn alderlieffte Keind.
Tryntje^ Weer zal ik dan nu heen geen.'?
O Jan Dirkze?"
Mijn Moertje die zal my zo Heen;,
Tryntje AriensDogterje,
Om dat ik my zo liet verreen
't Zalkoften menigen treen.
Amout
-ocr page 180-
MINNEWIT.          u
Amoureuze Minne-klagt.
Óp een aangename Voys*
v
VTT Aar fchuyl ik voor de lonken
*» Van u zoet gezigt,
Die mijn vol Vonken,
Van de Liefde ftigt;
Mijn Boezem al fel geraakt,
Gevoel ik dat van binnen ,
Als een Etna blaakt.
Hoe vrolijk zou ik lyen,
Als gy Schoone waard,
Gelijk de Byen,
Wreed en zoet van aard;
Zy kwetzen ons wel onverwagt,
Maar geven ook de Honing
Die de Wond verzagt.
De Pylen van uw Oogen,
Die verwonden my,
Toond my medogen;
Als den Honing-by;
Genees, genees mijn Harten-wond, ■
Met Honing-douw en Tranen
Vaa uw lieve Mond.
A 6
KOF-'
-ocr page 181-
m          'T Hl R S IS
K O F F Y-L I E D.
Voys: Houd 't Lolkpotje wel in waarden.
VRienden laat ons-nu eens vrolijk wezen
By de zoete Koffy uytgelezen ,
Waarom zou men nu zo zitten pronken,
Nu de Kopjes al ftaan in-gefchonken.
Juffrouw ik drinkze zonder vrezen„
Het zal u Galands gezondheyd wezen,
Zoete Juffrouw laat hetu behagen:
Want zo moet men nu al veel verdragen.
Laat onsnu de Kopjes wat om fpoelen,
Dan zo zal de Koffy wel wat verkoelen,
Want ik voel datelijk aan mijn Tanden,
Dat de-heete Koffy wel kan branden.
Vrienden gy en moet het niet vergeeten,
Daar een Klontje Zuyker by te eeten,
Want de Zuvker doet de Koffy fmaken*
Anders kanze u dog niet vermaken.
Juffrouw het zal a gezondheyd wezen,
Benjeziek de Koffy zal 't genezen,
Want de Koffy is Medicyne;
Zy geneeft ook veelderhande pyne.
Wie heeft lult rot deze zoete dingen ?
Hier zijn Koekjes ende Krakelingen,
Za Monfieur wild u Matres bezorgen,
Anders kend gy 't ligt met haax verkorven
'■'"                                De J
-ocr page 182-
MINNEW I T.         »a
De Kopjes die dienen weer vol gefchonkea *
En te zamen weer in 't rond gedronken,
Wanthet is nog geen tijd om tefcheyden,
Daarom laat ons hier nog wat verbeyden.
Lieve Juffers die hier zijtrgezeten,
Wild dog ook het Na-banketje eeten,
Want de Maag kan 't Nat niet al verllindcn J,
Hier 's ook nog wat dat breekt de Winden.
Want wy moeten zamen nog wat praten }
Wie zou dog dit lekker dropje laten!
't Isgoed van Hansje uyt de Kelder -,
7'ptisrt Glaasje wan-t 't is heel helder.
Juffertjes 't is om u te bedanken,
Dit is goed voor de Zieken en Kranken,'
Of die zijn Maag geen Koffy kan verdragen £, 1
Het drijft de Winden af met heelt vlagen.
Wel Tuffrouv gy zijtheel vol Gallantie,
Ik ben dankbaar voor uComplifantie,
Ik bid u wild mijn dog verexcuzeren ,
Dat ik zo ftout ben by u traöeren ,,
'k Verzoek laat heru niet verdrieten ,
Geeft my morgen ook de Vefiete,
■ Ik blijf u Dienarefle dan tot Morgen,
Want de Juffertjes willen niet borgen.
Eyjuffrouw 'k verzoek neemt dog een dropja
Drinkt dit Glaasje uyt tot aan het Knopje,
Het zijn van Do&orQuibus Medijyne,
DatProbatumis voor allepyne.
K-J
Sebey<£;
-ocr page 183-
14             T H I R S I S.
6f\k* <T4* «w **** <^> CV» t»' C\w <Ti* (tiA> O^ 4TW
Scheyd-lied eens Minnaars van
zijn Lief.
Stem: Ais 't Bégind.
HOe kan ik vrolijk wezen,
Alsikfcheydenmoet,
Want Duyzend vreezen,
Die de Liefde doet,
Wanneer de hoop ten Hemel vaard;
Met vrezen ftaat te beven,
Hier te ziin op Aard.
'k Vrees Cupido u Schigten,
Komt mijn veel te na,
Elkfcheyndtezwigten-
Voorawongena;
De blinde Oorlog die gy voerd,
Die kan veel kwaads verrigten r
Alshy 't Hert vervoerd.
Ik wil ni et meer bewogen
Wezen door de Min,
'k Zal haar vermogen
Stellen uyt mijn zin,
Op dat geen meerder pijn of fmerï>
De ftraalen van haar oogen
Schieten my door 't Hert.
Adieu;
-ocr page 184-
M I N NEWIT.
Adieu, adieu dan Schoone,
Wreede Min-godin,
URoozeKioone,-
H ebben Doornen in,
U lieve lonkjes zijn te dier,
Om hopeloos te leven
In het Minne-vier.
Drink- en Kus-Licdje.
Stem: Hoe draayt'tForfuynzofin,
~C En Kusje is wel zoet.
■*-i Maar zeker 't zet geen bloed,
Wanneer ons Hert niet met een Roemer Wijn
Gekaft werd, en bedwingt de Minne-pijn,,
Te fmooreazonder vogt,
Van Franze dropj esluftig omgebrogt,
Paar d'heldere geur van Juffrouws lipjes t',
Aan het Glaasjen kleeft,
En ons zijn voedzel geeft.
NuluftigJuffrouw, za,
U Nabuur wagt 'erna,
Lepuyt, lepuyt, enlaatuzoete.Mond,\
Het laatfte dropje florpen van de grond,
My dunkt ik fmaak het al,
Nu eens gezond , de Wijn heeft aars geen vaï» -
Dat 's een, dat 's twee, ha broek hoe fmaakt me'
dat
'k Wou voor zulke Wijhv
Nkt by de Goden ziju.
Het<
-ocr page 185-
16              THIRSIS
Het Glas is weer gevuld,
Me-Juffrouw heb geduld,
Uy t op zijn Fries, waaromme dat ik kus i
Aan uwe Lipiesmijnévlamme blus,
Za, za, waarwagtjena,
Kuft Duyzend Kusjes, 't Kuffenkan geen fcha,
'k Hebb' voor gegaan, die luft, die volgtwy;,
ZaMonfieurs val aan,
En laat hem omme gaan.
Gp de Voys: Ze Main,
\X Üskadellë,
■^^ Droppe ,
Coppe,
Roemers en Bokalc,
Strale,
Schoohderals de Zon,
Wanneer.dïe flraan en pronken 'j «
Volgefchonken,
Uyt de befte Ton:
Gy die bent de Ziel van mijn vermaak:
Wanneer ik maar een Pintje van u kraak,..
Met imaak *
Wijn, ed'le-Wijn-
Diealdepijn,
En zorg uyt mijn jonk Hert verdwijnen doet,:. (
Wat geeft gy my een Hert vqI moet;
Een Stoop twee drie,
Maak dat ik geen gevaar,.
Hoe zwaar,
Onder u;
' Nogvlie,                               MINNE-
-ocr page 186-
MINNEWIT. &y
MIN N E-L 1 E D.
Voys: ZonMillitommn,
i \MYhAutaarmijn-waarde,
iVA Ach! Schatkift op d'Aarde J,
óSchoone! öSchoone,.
Godinne tJ
Alsikuweoogen,
Aanzie vol vermogen,
Zo voel ik, Zo vöelïlr
Van binnen,
2  Op'thoogftederMinne
Offer ik mijn zinne'.
Wat helpt mijn, Wat helpt mijn
Ditfchryen,
Waar toe dus te zugten,
Want 'k geniet geen vrugten»
Van die ik, Van die jk,.
Kwam vlyen.
3  Zy vlugt uyt mijn oogen,
Ea heeft geen méedoogen:
Schoon ik haar', Schoon ik haar s
Met zugteu ,
Kwam uytten mijn klagten,.
By D agen en Nagten,
Maar gy gaat, Maar gy gaat,
Nu vlugten,
Mm-
-ocr page 187-
i8           THIRSIS                *j
j
<0§ So» ^ *» ^>C S*» «C S^ «*ff Sfr *ff Sft»
Min-Gezang, en Tegen-Zang,
Voys, O doelwit van de Min,
ZOete Zieltje, daar de Min, '
Zig zo volmaakt laat vinden,
U oogjes lijn 't waar in
De Ziele zig verblinde,
Het fchoonft dat men kan vinden »
Zijt gy ó Engelin!
Deen ik eens u Lipjens drukte,
Ach! wat loetheyd my verrukte;
ÏQoyt vermaak, Noytvermaak, v
Scheen oyt zo groot,
Als't geen dat ik genoot.' .
Een Kusjenengeen meer,
Wil ik u zomtijds vergen:
j . Mijn lusjens zijn zo teer,
1$*ikkanze met verbergen,
De lusjens die my tergen,
Engelin, die komen weer:
'k Wou wel eens een Kusie ftelen,
Maar het moeft u niet vervelen,
AchPhilis! Ach-Philis!
Ey! ftamytoe,
Dat ik mijn luit voldoe.                                    I
-ocr page 188-
f             M I K N E W l T. i»
Tegen-Zang,
i CChoondatgymijnalprijft,
■^ Daar is niet mee te winnea,,
Ikbidudogverrijft,
En wild een ander Minnen.
Gy fcheynd bedroeft van zinnen £i
Wijlmenudit Vonnis wijft,
Want gy kund mijn niet behagen,'
Schoon gyVryde alle Dagen,
Doorom keerd, Daarom keerd,
EnftelddéesMin,
Maar vryelijk uyt uzin.
i Gy krijgt geen Kusjens-meer>
Wild mijn niet langer tergen,
Mijn Min die is te teer,
Zy zou zig gaan verbergen,
Wild ook u lusiens vergen..
Dat zy komen nimmer weer:
Want dat gy een Kus zoud fteele,.
' Zal nog kan mijn Hert niet veele:
I Gy en zult, Gy en zult,
Oyt deze keer,
I G enieten nimmermeer.
* Min-
-ocr page 189-
ao            THtRSIS
Minnaars-Lied.                  i
Öpeenfchoone Voys.
I.
/^.Y iiet vrolijk de Herten in pijn,
*•-* Wild niet Minnend' maar vriendelijk zijl»,
En wanneerje de tanden doet wateren,
Door eenkleyn teekendje van uwe gunft,
Merkt als gymy doet laggen en fchateren;
Dat onverfchülentheydis de grootfte kunft.
■L 'tlsujonkheyderibravegeftalt,
't Is u Schöortheyd daar gyzo op bralt,'
Gy woud datze ude zinnen betoveren,
Dat u bekoorlij'kheyd ons wetten fteld,
Maar wat baathet een Ziel te veroveren J
Die gy niet houden wil in u geweld.
3.  Denkt, óSilviaJ denkt op den tijd»
Denkt dat alles op Aarden verilijt,
Denkt dat de Lente geeft Bloemen en Bladere»
Denkt dat men Zomers lekkere Vrugten plukt,
Maar alsHerfft en Winter komt naderen ,'
Dat alles is verrot en af-geplukt.
4.  Merkt u Lenten dan wijfielijk aan,
Alsgy de Zomer voor handen hebt flaan,
Wagt u voor ongevoeglijk te dartelen,
Ais gy een Minnaar om u lijden ziet •,
Want al meend gy de Min te ontfpartelcn ,
't Is voor een tijd, maar't duurd Eeuwig niet.
5. Merkt
-ocr page 190-
[MINNEWIT. xi
5. Merkt dan dat gy den Minnaars bezind,
Eer dat u Herfft of Winter begind,
Want als dan van Liefde te handelen,
'k Stel 't aan u oordeel of !t.wel voegen zoai
'k Meen gy zoud 'er u Minnaar zien Wandelen;
1 En bly ven zitten Vrijfter,Weeuw,nog Yrouw.
M I N N E-L 1' È D.
Yoys; Courante la Reyne Nouvelle.
1.
A Ls het Hert door getrouwe liefde fter-ft.»
^*" Watzal'tuMoordereÜe dan baten.
Als de Ziel 't Lighuam moet verlaten,
Indien ik geenen trooft verwerf,
Als het Hert van trouwe liefde fterft.,
Wat zal 't u Moorderefle dan baten
2.  Gy weet dat u toe komt mijn Hert,
En gy kend mijn getrouwe lief de,
Ach'. dat ik u wederliefde,
Maarzo en loond gy my met fmert,
En gy weet data toekomt mijnHert,
I En gykend mijn getrouwe liefde.
3.  Ljever wil ik fterven van u hand
Als dat ik zonder uzou leven,
. Ach! moet ik u begeven.
Gy ftaat dog in mijn Hert geplant.,
Liever wil ik fteryen van u Hand,
Als dat ik zonder uz,oulevea.
Min-
I
-ocr page 191-
»            T HIRSIS
«*»v tm «*tf s«p 06' 3^ «*6 <*«*« <«t) S-te *»t) 3^
Minnende Zamen-fpraak.
Stem: VandeWaJfpri
T
                        Jonkman.
AArdfche Godinne ,
Aangename brave Maagt«
Doel van mjn verliefde zinnen,
'Die mijn teere Ziel behaagt.
Zeg eens wie bekoord gy niet,
Die u Schoonheyd maar aan ziet:
Zeker, 'k moet n eeuwig minnen»
Schoon 't uftraiheyd mijn verbied,
■Dognr,
Ey.ey, loopheenen,
fkJHebin'tminftegeen vermaak
Inuwoorden, tondermeenen,
En u praatjes voor de vaak;
Vryers, Vryers inderdaad,
Want het uytterlijk gelaat,
Zugten, fteenen, klagen, weenea:
Haar niet eens ten Henen gaat.
jétiki
-ocr page 192-
MINNEWIT.
Jaakman.
Zoudgygelöoven,
Dat ik door ontrouwe Min,
Zoek u teere riert te rooven.
Neen mijnfchoonfte Engelin,
Proef ach Lief, ach proef rny maar^
Schoon dat liep mijn Lijf gevaar;
Nimmer zal dat Vyer verdoven ,
AI was ly den nog zo zwaar.
' T>ogttr.
Tuffchen 't doen en zeggen *
Is een groot onderfcheyd,
Even als de Bergen leggen,
Tuflchen't Zuyd en Noord verfpreyd.
Als
den Vogel-vanger zet
Het argliftig Garen-net,
Schuyld hy agter de Hegfubijfc
Tot het Eeesjen is in't Net.
Jonkman.
Eer zal den Hemel,
Plett'ren Zaad, Land, en Volk,
Eer zal't ^ierlijk Pluym-gewemel*
Neftelen in,een dorre Kolk.,
Eer een logge W*lvis*vloog„
Eer ik u mijn Lief bedroog,
Zal den aldergrootften Kemel,
£aan door 't kleyae Naalden-oog.
-ocr page 193-
&4              T H I R S IS
Dogter.
Hoe zwaarder Eeden,
Hoe veel ligter van waardy..
Zet die leuren en gebeden.
Met dit zweercn aan een zy,
"Vryers mét u Eeden loop;
Eeden die zijn heel goed koop; j
Wild die aan geen Maagt befteden-J
puyzendhebjer op eenhoop.
Jonkman.
Moet ik dan dragen,,
Smaatheyd, ftraf, ofand'refchuld,,
•Of hebt gy alleen behagen,
In den toets van mijn geduld,
Wel ik zariangmoedig zijn,
'k Hoop dat nog u Zonne-fchijn,,
Eyndclijk eens op mijn zal dagen;
Hoop van gunft, en voeld geen pijn.
Dogter.
Gydraagtgeerilydtn,
Smaatheyd, fchuld, ofand'reftraf,
Ben ik Vy er, zowildmymyden,
Brand ik u, gaat van my af;
Want of ik u fcheen getrouw,
Ikueynd'lijk daivnogzou,
Als een gladden draad af fnyden,
SKant ikheb geen zin injou.
-ocr page 194-
MINNEWTT.         gg
Jonkman.
'k Kan 't niet verkroppen,
't Hert en Zier leyd tty en beeft,
Voeld eenjs hoe mijn Ad'ren kloppen»
Ach mijn Adem m-y begeeft!
Ach! ach! ach! dat fijn geen reen,
Datgy altijd roept van neen,
Zelfs een Key beweegt door 't droppen,'
Zijtgy harder dan een Steen.
HEDENDAAGZÈ LIEFDE,
Stem: 's Winters wil ik v«n Liefdtfyreektn.
/"} Upido Venus dartel Wigje,
v-' Berooft van Schepter en van Kroon „
Leg af uw Boogje met uw Schigje,
De Munt-godin zit op zijn Throon,
Leg af uw Boogje met uw Schigje,
De Munt-godin zit op zïjn Throon,
Laat Vrouw-natuur van u vry pronken»
■Met een volmaakt gefchapen Beeld,
Het kan geen Herte meerontfonken,'
Het Geld alleen de Liefde teeld,
Het kan geen Herte meer ontfonken»
Het Geld alleen de Li efde teeld.
De deugd wel waardig om telovat»
Verzelfter van'opregte Min,
Ziet men nu t'éenemaal verfcho'ven,
De Geld-zugt keerd nu yders zin,
'giet men nut'eenemaal verfchoven;
t>e Geld-zugt kecxd nu ydcrs ii».
'■'■-* ■-                                 y«w'
-ocr page 195-
xG              THI R S 1 S.
Verfland efi dertig redeneeren,
Wel eer by y der een ge- eerd,
7iet men ey laas de rug toe k eeren ,
Het Geld maakt yder een geleerd,
Zietmeneylaasde rug toekeéren.,
iiet Geldmaakt yder een geleerd.
Weg dan met zinnelijke leden,
Met deugd en fchranderheyd van Geeft,
Die Geld heeft word hier aangebeden,
Al was hy plomper als een Beeft,
Die Geldheeft.wordhierfaangebeden,
'Al waslvy plomper als eenBèeft,
""min M^iTTXcTTr"
{Tl Elijker de Beekjens vloeyen,
'^-* Met een ftandvaftige Vloed,
Zo zal de Min fteeds graeyen,
Binnen in mijn gemoed,
Ach! ach! ach! hoe zoet dé boéyea,
Die mijn de liefde doet.
Wel waarom zo zond ik dan, vlugtea.
Voor de geen die ik bemin ?
Dat zoud mijn Jonk-hert doen zugten,
Daar ik geen troeft en verwin:
Ach! ach! wat zijn datgenugten,
Niets is zo zoet als de Min.
Philis in 'truyzèh' der Bladéren,
Daar een kleyn Beekje door vlocyi.
Laat ons te zamen vergaderen,
Paar het Kruy d weeldrig groed:
Ach! ach! komt laat ons paderen,
Paai; het Gras weeldrig gröeyd.
             HAR-
-ocr page 196-
H A R Dl R S-G E Z A N G.
O/ el» atmgenamt Veyti
W Aar mag mijn fchoone Laura vlien f
Dat ik haar niet en zien,
IkgadoorBosenHagen, ziennawien,'
Ik wil my fpoen, Al door het Groen,
Al om mijn fchoone Engelin haar wil te doea
Ea voegen my, Al aan haar zy,
Zy zingt en is zeer bly;
Haar helder Keeltje klinkt,
Dat het doorhet Bos heen drinkt,'
't Gediert dat zwierd, En tierelierd
En maakt een zoet.geluyd ,
Het is om te eere mijn fchoone Laura BruycL
Vindikuhier ■ óLaurafchoon!
Onder dees groene Boom ?
Mijn Hert en Ziel, die is byugewooa:
JaDagenNagt, Zeer onverwagt,
Speeld gy è fchoon Godin ! §eftaag in mijn g&-
aagt:                      .... -
Mogt ik voortaan, Eens troóft ófltfiwa;
Al mijn kwellingwas gedaaii/
Mogt ik op a Lipjetfzoet, .
.yscteaffjikjasjegoet,
s 2                 :$Vér;
-ocr page 197-
«&             THIRS-rS
Jk Verdwijn van pijn, Godi» van mijn,
XJy eenzuyveieiVlin,
In dat om uwcnt wil mijn fchoonfte Engelia.
Ty ter ik hoor u Minne-klagt,
Dat gy doet Dag en'Nagt;
't Scliijnd dat gy in de liefde heel verfmagt^
Ënhoordgy-niet Mijn klagen, ziet,
En brengt de Maagden door 't vlyen in geen
'verdriet;
"Toond dat gy een trouwe Minnaar zijt.,
Ik zal u maken verblijd.,
Gund my n egte Trouw,,
'k Zal u zijn een waarde Viouw i
Daar is mijn Hand, Tot een Pand,
Waarde Bruyd tot befluyt,
Uier mee is al mijn klagen en mijn droefheyd
uyt.
ENGELS AIR.
XJEt kus]e, dat ik laaft van uwe Lipjes
-*--*- Ontftal, die vreugd was Nectar aan mijs
Mond,
Het Ambrozijn van die Corale tipjes, '
Ach mijnPhileraecn! is balzem voormiin wond
:$Ioe joeg mijn' Hert, wanneer ik fteelswijs
.plukten?
Pk
-ocr page 198-
M ï- N N E W' I T. agf
Die Honing-douwmoyt was ik meer verheugt,
Doen ik mijn Mond aan uwe Lipjes drukte,
Geftrengeld om u Hals, fmolt ijs van zoete
vreugd.
Gy zogt t'ontworöëlen mijn zoeten Engel,
Gy waard te zwak de Min te weder-liaan,
Ik wierd geholpen van die kleyne Bengel,
Maar 't Boefje loeg wanneer ik had gedaan;
Hy fcheen vergramt, maar 't fchijnddat Ve-"
nus-wigje,
Zal maaken dat ik u omherzenmag.,
En u treffen'met zijn vergulde Schigie ,.
En gy dan vlugten zult voor mijn ontzag.
Nieuwe MinnaarsrKlagt.
A Ch mijn fchoone!"' mijn beminde,"
•^*" Trooft mijn in decs droeven ftjfat-,.
Want by u is trooft te vinden;
Die 't Verftand te boven gaat;
Gy alleen kund mijn genezen,
En verheugen mijn gemoet,
Hoe zoud gy dan bitter wezen-,
Daargy zijt het zoetfte zoet.
Hoc zoud ey mijn kunnen ftaaten?'
Daar ik u zo trouw bemin,
Ik en zal u noy t verlaaten,
En noyt Hellen uyt mijn zin ,\
Voor dat m ij n deD ood zal fchey deii,'
B 3 '                   Èèrf'
-ocr page 199-
So            TH'IRSl S,
Eer en verlaat ik u dog niet;
Aanhoord mijn klagten,
Aanziet mtjnlyden
Bat om uw ent wil gefchied.
. 'Min die doet ons Hert verteeren,
Door het weygeren van het zoet»
Mm die doet ons vlyen leeren,
En baard ons veel tegenfpoed ,
Dt>or haaruytgefpanne wctteni
Vangt zy ons in veel verdriet:
Zy is wreed en fteld ons wetten,
Maakt ons fiaaf als zy 't gebied.
Laten wy de Liefde haaten,
Vlieden wy dat groot gevaar,
Min die fpeeld by alle Staaten,
Menig grol zo droef en naar,
En in wreedheyd uytgekten,'
Krengt veel Minnaars in gevaar',
Laaten wy de Liefdehaaten,
^lieden wy dat groot gevaar.
Klagende Minnaar.
VLied fnelle Winden haaft voorheen,
Na Carileen,
Éruyft, fchommeld zoetjes blakke Stroom,'
Met Zuyder vlaagjes,
Dan hoog, dan laagjes
Tuygtdatikkoom:
Ozos-
-ocr page 200-
MINNEWIT. si
O zoete Golfjes van de Meer!
Spoek op en neer,
Ey-blauweTyé drij tt u Vloed •.'•
End'EykeBoomen-,
En fnelle ftroomën,
E*ns myffen doet.
Spoeld zagjes tegen het zwakke Riet',
Tot dat zy ziet
Mijn uy tgefpannen Zeyltjes ftaan,
Door gunit der ftroomën,
Voor wind af komen
Met Min bèlaan.
Wanneer ik kom ter plaatze daar zy zijn,
Zal zien na mijn,
Zo (tierf mijn tong, óGodJupyn,
Dat hy met reden-,
Mag aangebeden
Werden van mijn.
Eerbiedig valikhaar te voet,
Met heuffe groet,
En klagen van mijnzwaaie pijn,
Op dat met lusjes,
                                 ,
Driezoete Kusjes,
Mijn wellekom zijn.
, - ■ f-f?
3.4
E'ft*
-ocr page 201-
3z            THIRSJS
Een ander.
A Chhoewreedis'talsmenMind's.
-*■•"- En geen medogen vind,
Gy kund Bloemen Bos en Hagen
Van mijn leed getuygenis dragen s.
Gy ziet dageliks mijn verdriet,
En hoe Darjion voor mijn vlied,
En hoe Damon voor mijn,
En hoe Damon voor mijn vlied.
Die tot lijden is geteeld,
Word noy t van geluk geftreeld,
Dan komt ons de Min-Godplagen»,
Elk is flaaf na zijn behagen,
Hy lagt zelfs mét ons verdriet 4 _
En-agt al ors klagen niet.,
En agt al ons klagen
En agt al ons klagen niet,
«OtJ $«► «o§?»«»eSei!*$S«p*>«$<►«©«£»•■
D R I N K-L I E D
VRienden neemt het Glas in uw hand>
Ende drinkt aan alle kant,
Vrienden neemt hc t Glas in uw hand t
En houd geftadig ftand.;..
Drinkt uyt dees Fluyt
Roept overluyd,.
EneerdBacchus
Maar denkt niet om, VenGi
-ocr page 202-
MI N N.E W ff.
En laat, en laat, het Glas niet ftaan tot flus
En laat, en laat, het Glas niet ftaan tot flus:
Die geen die drinkt van deze Wijn ,.
Die voeld geen Minne-pijn.
Maar voeld gy dan dat uwen zin-,-
Zo blijft verward in de Min,
Ey fteldze dan tog uyt uw zin >
Zy geeft uw geen gewin;
Laat Bacchus voor uyt,
Trede met zijn Fluyt;.
't Zal uw gezond zijn,
Tehouden met d'Wijn ^
Want liefde, liefde, is voor ons te Ideyn >\
Want liefde, liefde is voor ons te kleyn; .
Die ge n die drinkt van deze Wijn,
Die voeld geen Minne-pijn.
Dus Vader van het Bacchus-nat,
Door uwe vogt maakt gy ons zat,
Dus Vader van het Bacchus-nat,
Door uwe vogt maakt gy ons.ia.ti>.
Watzouddit2ijn
Zonder uw Wijn;.
Houd aan dit Glas
En gelooft dog ras
Aan deze Goon,gy word geëerd met eoiKroóaM
Aan dezeGoon,gy word geëerd met eenKrooiv,
Houd uw dan aan deze Drank,
Al duurde 't jou leven Iank.:
'\
Vfr*-
-ocr page 203-
T HlRSIS
Hffiteft»
Vcrmaakelijk Drink-Lied.
•7 Iet Tewis-met zijn Vrijfter,
*-* Spanfleeren doorlietGroen,„
Jonkman gy bend te bijfter,.
Verflingerd in u doen:
Ik hou het met Jaap en Piet,.,
Die zitten in de Kroeg,
En hebbengeen verdriet,.
Van 's Nagt s tot 's Morgen? vroeg
Van 's Nagtstot 's Morgens vroeg8,
. Za laat ons dan maar drinken
Een friiTe Roemer Wijn,
Laat Kannen en Glafen-klinken,
't Zal dan wei beter zijn:
Want Vader Noach heeft ook dat,,
Wel eerder ook beleeft,
Dat hy was vol en zat,
Van 't edele Bachus-nat, ,
Van't edele Bachus-nat.' ,
w%
f
-ocr page 204-
MINNE W I T.
■. 35
Lied aan Kloris.
A/Ch! hoe zoet is Kloris nu te minne,
•*■*• HoezoetistezijnuVriendinne.;
Want als op u fpeeld mijn oog gewemel,
Dunkt my dat"mijn Ziel isin de»Hemel.
Minnaar laat dees reden dog wat vaaren, !
Want gy mijn jeugdig Hert bezwaaren ,
Want de Minnaars woorden die zo vlyen,
Zijn maa'r om een Meysjen te verlyen.
Vermoed van mijn niet fchoon-lief geprezen
Dit ik u zou een bedrieger wezen;
Neen, mijn Kloris, ilmlubefchermen',
En behoeden in beyde mijn Ermen.
Jonkman ey! dat zijn niet ug'edagten,
Daarom ik dees woorden niet wil agten;'
Want als gy mijn Eertje maar kond fteelen,
Dan zo liet gy mijn voor eeuwig kwcelen.
Liefde lief ik zweer u by al de Boom^n,
Die hier ftaan by al de Water-ftroomen,
Zon en Maan die zijn getuygen meden,
Dat ik u Min in eerbaarheden.
Valfchen Minnaar ftaakt dit droevig klagen ,"
Hoe zoud gy mijn liefde konnen dragen">
Daargy hebt een ander Lief verkooren ,
Die gy lang gevrijd hebt vin te voorerj,
7" '*"■-;
           B ó                         Wel
-ocr page 205-
3$            THIRSIS          IV
Daten zal den Hemel niet gedogen £.
Dat u zal een ander liefde togen;
Noy t geen Harderinfprak ik voor dezen l,
Alsgy, Kloris die mijn Bruyd zal wezen.
Zo dit waar is, ö! mijn lieven Herder:
Wil ik vlugten van u: dan niet verder:
'k Zal u groote trouwheyd gaan betoonen,"
En uwliefdmet wederliefdekroonen.
Liefile lief gy komt mijn heit verkwikken,
Dat daar fcheen intraanen te v erftikken,
Als den Morgen-zon gaat ligt on haaien,.
Hebt gy my verligt met uwe ftraalen.
Minnaar door ww getrouwe Miniven-
Hebt gy ook mijn Hert ontfteldvan binnen,".
Als deri Zeyl-fteen trekt gy mijn gedagten,
Die naar uwe gunft en liefde tragten.
Komt dan Kloris, Maget uytverkooren J.
JKomtïdan tweede Ziel van mijngebooren,
Komt dan lieffle Lief, mija waarde Vrouwe^ '
Neemt dees Ring met Diamant op Trouwe.
Ach! mijn Harder, mijnen Beminden ,
^k Zal my door de Trouw nu aan u binden;
Ziet daaris mijn hand Minnaar geprezen,
§y,rnijii Trooft, en ik u Vieu&d zal wezen*.
www
s
-ocr page 206-
M'INNEWIT. jjjt
Gefprek tufichen Moeder , Dogtcr
en een Schilder.
Óp een bekende Voys;
TJ Elaas wat droefheyd en wat fmerfcjj,
-*--*- Voel ik in mijn Jonk-hert,),
Gupidoos fchigten,,
Diebragtenmyingekwd,.,
Mijn Hertje ftigten,
Een fray fris jong Gezel.
Wel Dogter bentgy dol of zot,'.
Of houd gy met mijn de fpot::
V
Jonger Jaaren?
Die lijn der nog veel te vroeg,
Wagt u van paaren,
J Gy hebt'er nog tijds genoeg.
Moeder, drie Maanden gepaffeerd,'^
Heb ik 'er op t Schip-geleerd,,.
Van eenen Schilder,
Diefchonk'ermy zijnPortret,
Ja Moeder ik wilder
Nu wezen op 't Egte-bed.
Wel Dogter fchort 11 dan de Trouw, „
Of wild gy w ezen een Vrouw,,
Ik hoor dat Steven,
On s aldernaafte Buurman,
Zijn Trouwtje wil geven,,
AaaujnijaDogtcr dan.
:."r • |-7'                     Wefe
-ocr page 207-
§8             T H l R S I S
WelDogter werd dog niet zo kwaad,
Maarhoord na wijzen raad,
Ste ven heeft Schy ven,
En alles wat daar by hoord,
Gy zult 'er blyven ,
En woonen in zijn Poort.
Ik woon veel liever in een Huys,
Al was het maar een Kluys,
,Alsby ons Steven,
Te woonen op een Kafteel,
Mijn Hertje moet leven,
By eeti Schilders Penccel-
WelDogter bentgy danBevrugt,
Dat gy om hem zozugt,
Moeder ik fterve,
Hy heeft 'er geley d de grond,
Zijn eerfte Verwe.,
Heeft mijn Jonk-hert doorwond.
Dogter hoe lang is het geleen,
Dat gy met den Schilder gonlv heen,
Moeder di ie Maanden,
Als ik was inne de Schou,
Hy deed der ftaanden
Al wat ik maar hebben wou.
Dogter bent gy dan Bevrugt,
Dat gy om hem zo zugt.
Moeder, ik zorgen,
Mijn Rokken worden zo nauw,
©at 's alle Morgen
^ord mijn Jonk-hert zo flauw,
-ocr page 208-
M INN.EW I T.         S?
Wel Dogt er m aakt doggeeri getier >
Haald mijn den Schil der hier,
DatgeeftigeKwantje ,
f Dat Schilderen kan zo net ;
Hy voelde met zijn Handje,
En boorde met zijrtLanzet,
Moeder geeft my dan u Kind,
Dat tot mijn is gezind,
Schilder verheven,
Mijn Dogter is u gegund,
hchilderd nu na't leven c
Zo dikmaals als gy kund.
B RU YLOFS-GEZANG.
Stem: Als 't Begind.
VU" At is het een heerlijkleven,
" DeBruydegomenBruydlezijn,
En te drinken de koele Wijn,
En te drinken de koele Wijn,
Mijn dunkt men zouder expres om Trouwen,
Om ook een rey sje Bruyloft t'houwen,
Speelnootjes volgt de Bruyd,
Wilje wel doen zo fcheyd 'er niet uyt„.
De eerfte Mens en Eva»
Dk Trouwden met malkaar,
Wilj e wel doen zo volgt haar naaf;
Wilje we]Aoea 10 volgt haar.naar»
■Wast
-ocr page 209-
4P             THIRSrS-
Want hadden 't ons Ouders niet gedaan;
Wy hadden niet eens te Bruyloft gegaan ,~
Speelnootjes volgt de Bruyd,
Wilje wel doen zo fcheyd 'er niet uyt,
Ik ben daar in verwonderd.,»
Datgy u groene tijd verilijt,.
Zo in ecnzaamheyxl verilijt,
Zo in eenzaamhey d verilijt,
U Moeder heeft u ter Wereld gebragt J.
Jt Is billijk datje daar ook na tragt,
Speelnootjes volgt de Bruyd,
Wilje wel doen zo fcheyd 'er niet uyt,
Dat zoenen dat kliffen en ftrelen,,
Het omarmen in het Bed,
Dat 's Winters de kou belet'.
Dat 's Winters de kou belet,
Daarom is' 't treffelijk wel gezeyd,"
't En deugd niet dat j e alleenig ley d:
Speelnootjes volgt de Bruyd,.
Wilje weldoen zo fcheyd 'er niet uyt.
Nu wenfeh ik de Bruyd enBruydegom::
Een Poppetje binnen het Jaar,
Kan het zijn, ikwêhs'ereenPaar:
Kan het zijn, ik wens'er een Paar:
Want het 's zeker, dat door het by-ilapen,.
Den Menfch zijn zelfs zoekt na te apen:
Speelnootjes volgt de Bruyd,
Wilje wel doen zo fcheyd er niet uyt»
Avoes op die conditie,
Een Glaasje frifle Wijn,
Dat 'er haaft weer een Bruydje mag iljis *
Dati
-ocr page 210-
MINNEWIT.          44
v Dat'erhaaft weer een Bruydje magzijn ^._
En als dat Glaasje is uyt gedronken
Dan eens gekuft en weer in geichönkcn:'.
Speelnootjes-volgt de.Bruyd,
Wilje wel doen zo fcheyd 'er niet uyt.
HARDERS GEZANG.
Stem : 't Schijnd dat mijnZieltje z.ijf>&(,
T Eftmaal in 't krieken al van den Dagen,
-*~J Alsdcr de Zon zijn rijzen kwam doen;
Gink ik 'er mijn Schapen te Yeldewaards jagcn,^
Om in het bedouwdc Gras te voen,
Ik leydeze zoetjes aan een Water-kant,
Daar ik mijn zoete Harderinnc vant,.
Dien ik met eeaaangeiiamenlag,
Doen heb geboden een en goeden dag £..
Ikzeyde wel zoete Harderinnc,
Waar wilje alzo vroeg na toe ?
Ruft dog een weynig mijn zoete Vriendinnen
Neen zeyd'ze, Harder ik ben nog niet moe;
Den Dag genaakt 'er, ik rufte nog niet}
Maar op het left zy haar gezeggen liet:
Daar vanden zy eenen bekwame ftee,.
Daar zy gingen ftil ruften met haar twee..
Daar gingen zy bey de zitten en ruften,
Aan eenen klaaren Water-kant,
Daar hy zijn Liefje wel Duyzend-maal kullen;»
Daar hy zijn jget vermaak invand
-ocr page 211-
4*               THIRSIS
Hy ley zijn Hoofd in zijn zoete Liefs ichoot,
En met zijn Handen op ViaarBorsjes bloot,
Daar lagen de. twee tot aanne den Dag,
Dat men de Zonne uyt het Zuyden zag.
Doen wouder mijn Harderinne fcheyden %
En met haar Schaapjes heenen gaan,
Ik ?xy Harderinne, wild nogwatbeyden j
En laat het vry op Philander ftaan,
Ik zalze dry ven over Berg en Dal,
Alwaar het mijïi Prinffes believen za!;
Ik zal'er ze ley den en brengen in ruft,
Aldaar het mijn Harderinneluft.
Zy zey wel Harder wild gyze dry ven j
Drijfze vry aan mijn Vaders-hof,
Ik zal hier zo lang wagten en blyren j
En daar medezo nam hy oorelof,
Daar mede zo nam hy zijn af-khey d,
En met een Kusje haar adieu gezeyd,
Hy zeyde wel Liefite, na de Zonne-fehijn l
Zo zal ik weder by mijn Engel zijn.
Van'tVRYEN.
Stem: Ah'tbtgmd.
'fc "LÏEb den bras van 't luyzige Vry en,
-*- -^Meysjen ik pakker mijn fpillen o'p,
Truytjé is wel een geeftige Pop,
En ik hebze wel meugen /yen;
Maar de Kermis is gedaan,
°k Heb den bras van 't Vryengaan.
-ocr page 212-
MINNEWIT. 4$
'k Zetten 't mijn Truy tje opper confcientie,
En ik 7ey gy moetter aan;
Maarzyzey, gymeugt wel gaan,
- Trouwen dat is 'er maar penetentie,
Als de Bruy'd is in de Schuyt,
Is 't vlyen en beloven uyt.
'k Zey mijn Lief, mijn blaasje met Bootten
Mijn gezuykerde Rijften-bry,
Datje wift wat dat ikly,
Om u fchoone karnate Koonen,
Ikzugt, ik ween, ikklaagenfnik,
Schier al mijn Ingewand aan ftik.
Maar de Meyd en wou me niet hooien ,"
En zy zette haar Mond zo fcheef,
Of 'er een Vis- teef op haar keef,
En doe gaf ik de moed verlooren,'
En ik dagte'tis al temal,
Die niet en wil; die niet en zal.
'k Zette mijn Herte op een goe groade ^
j Ik zetten 't Heylikken uy t mijn zin,
En ik denk 'er zo veel om deMin,
Even alsom een gedroogd' Koc-ftronde,
Ik zetten het Minne en Vryery,
Met al dat resje aan een zy
Vry ers die 'er gaan zugten en treuren,
Datz'er uyt zien als een magere Sprot,
Of een befchimmelde Rommel-pot;
Denkt niet om de leuren en feheuren,
Die de Meysjes u brengen in 't hoofd,
Datze jezinnetjes niet en beroofd.
'k Zag 'er gifteren een die der zijn leden1,
Hau-
-ocr page 213-
44                T H I R S I 9
Handen en Voeten, en Hoofd en Staart s"
Heele Jaartjes hadde gefpaard;
Óbi met eenmoy Meysje., diehy met Eden,'
Vieriglijk vryden en hadden bemind,
Schoon hy klaagde, ach! troosje mijn Kind.
En hy^reeg de zak door zijn loopen,,
In hy ftorten een Traanen-bron;.
En klaagde zo veel als hy kon,
Storte Traanen met heele ftoopen:
't Was met deernis aan te zien,
Al was een Mens zo hart als een ftien:
Amoureuze Gezang.
Stem: Als'tbegwd.
/"^Galafhee, mijn fchoone Veld godin ~,
^"^ Hoe fpeeld gy Dag en Nagt in mijnen zin \
Wat zijn 't voor Vusjes, Wat zijn't'vocr lusjes,
Die my zo z.oetjes vallen in mijn zin..
Gy zijt de Maagd die mijn. Jonk-hert behaagt,
Wy moeten fch'eyden,'t werd'van ons beklaagt,
Wy moetenichcyden; Zonder veibeyden,
Adieu (choon Liefie tot het weer flaagt.
Haar Goud-geel Hayr'dat krulden om haar
Hoofd,
Haarroode Wangen , methaarKin gekloofd,
Haar blanke Handen, En witte Tanden ,
Die hebben mijn Jonk herte zeer beroofd.
Och
-ocr page 214-
MINNEWIT.           4f
Och Herderin blijft dog een wey nig ftaan,
En hoord het klagen, van u Minnaar asn»
Gy zijt Godinne, Dieikbeminne,
f Gy zijt de geen die 't al te boven gaat.
Ik hoor dat Grendeltje van de Deur,
HoUa, hoUa, mijn Lief die klopt daar veur:
De leedjes kraken, 'kZalder in raken , '
Rijftuy t den flaap, 't is uwe Serviteur.
Adieu fchoon liefje wy moeten nu gaan ,*
Wantuwen Vader is een korzel Man :
Laat ons vertrekken, 'Eer hy zal wekken,'
Adieu, adieu fchoon lief, tot Morgen dan?
O Golathee! ó zoete Galathee!
'Waarikbyu, zo waar mijn Hert in vree:
Moet ik u derven, Zo moet ik fterven :
Moet ik u derven, 'k fchem mijn Hert aan twee.
Kom uyt. komt uyt, ó overfchoone Bruyd!'
■Opend de Deur, ikkomebyuuyt:
Want u zoet wezen, Kan mijn genezen;
, Want u zoet wezen rukt mijn uyt de pijn. ■
VVV
y*
-ocr page 215-
46            THIRSIS-
Van Neeltje.
t)p ten aardige Voys,
\U"EI wat of Neeltje meend,
™ Om datzezoverdweend.,'
Gaat gekleed op de wijs,
Van Steedze manier,
En beeld haar zelven in,
Te wezen een Godin,
Want zy treed als eenPaa*,
Dit hovaardig dier,
Zy heeft de Stam, Daar zy af kwam.»
Haar Ouders gants vergeeten,
Maar men weet > dieNeeltjekend
Datzevoormaals was gewend.;
De Melk in Stee te meeten.
Zy droeg een blaauwe Rok,
Twee Emmers aan haar Jok,
's Ogtens vroeg als zy ging
In het Veld door den Dou,
Een TrypeHoed op't hoofd;
Wiehaddet oyt gelooft,
Dat ons Neel een Boerin,
Dus wijs worden zou,
Ia deze tijd, Wierdzy gevrijd.
■SjbJmP» JajjLo.uwer§ns2euntj«
Maw
-ocr page 216-
M IKNEWI T.
Maar die gafze ras defchop,
Nou zo trekt zy wakker op, _ ,
Met een rijk Koopmans-zeuntje.
Wat was die Neel een Mey d;,
Dikwils héb ik gezeyd ,
Als zy was daar ik kwam,
Jou fpijtige ding,
Hoe zelje voor jou Geld,
Nog worden eensbefteldj
Haar gelaat wees het uyt.
| En haar gang als zy ging,
En heeft zy niet, Van Klaas Jan Pietl
Een Slemel-raaksgekregen,
En met onze Symen-buur,
Op het Hoy in onze Schuur,
Wel honderd-maal gelegen.
Maar Neeltje was nietflegt*
Ze wou geen Boeren-knegt,
Maarzy was wel zo loos,
I j pat zy wift watze dee:
Hierom ging Neeltje ftrak s
Mits datzekreegHezak,
En zy zogthier en daar,
» NaeenpFaatsindeStee,
Zy ^ zo veer, Datzynietmeeri
De Melk behoeft te dragen ,
Maar waarze aan 't Goedje komt
Daar Neeltje zo zeer op bromt,
Moet men de Stee4uy vragen,
-ocr page 217-
48               THIRS1S
Harders enHarderins Gezang
Cf> een anngenamVoys.
TK kwam 'er laaft" wandelen by een Fonteyn,,
■*• 's Avonds al in de klaare Maane-fchijn,
Daar ontmoeten mijn een fchooneHerderin,
Zy dreef haaf Schaapjes te Velden in.
Zy fpeelden zeer lieflijk op haar Fluyt,
7.y zey, wel Harder ik ben de Bruyd,
Van nu voortaan het is met mijn gedaan,'
;Want ik mag niet fpreeken meer Jonkmans aan
Weetje watje gifteren Avond deed,
Hcbje niet gezwooren eenen Eed.,
Hebjeniet gezwooren by u Trou,
Dat ik jou Dienaar wezen zou.
Harder en dat weet ikzweer wel,
Trouwen dat is 'er geen Kinderen-fpel,
IVleendeje mijn, en ik meende jou niet,
Daarom vry na een anderziet.
Adieu dangy fpytige Herderin,
Gy zijt de oorzaak van mijn Min,
Verlaat gy mijn en ik verlaat u weer,'
Daarom neem ik., tot een ander mijn keer.
Siïvk
-ocr page 218-
m             thirsis. 4^
.Harders en Harderins Gezang.
Stem; VanCoridon,
QyV m ijn Fluytj e wil ik fpelen '•'         >•
j             Vrolijk van mijn Harderin,
Ik moet eens een Deuntie kwelen,
I Want ik haar op trouw bemin;>
Echo boftmijnftem dog voord            . ..
f>at mijn Silviahethoord. ,
Si!via aanhoord mrjnkeeltjc^                ..
Want het tot u lof nu zingt,
Dat zo klaar gelijk een Veeltje,'
                  . ~
Door het groene Bosje klinkt,
Komt dog aan óp het geluyd,
Van mijn zoete Harders-fluyH
Ik helaas! bedroefden Herder;                  j
Moet alleen mijn Schaapjes hoen,
En mijn Silvia gaat verder
Weyden in het Bosjen groen;
                       .
Of ik haar drijf agter an,
Ik haardogniet krijgenkan.
Herderin neygt dog uw ooren ;
Ik bid u blijft een weynig ftaan,
En wild mijnen Jdagt aan hooren»"
Ey ziet dog mijn lijden aan:
Ziet hoe dat ik in mijn Hert
Lijd' onlijdelijke fineit.
11, (k                     ■'                         uo^'
-ocr page 219-
50 MINNEWIT.
Mogt ik eens mijn Liefie fpreeken,
Daarzy weyd al aan de kant,
VandeklaareWater-beeken, .
Daar veel Bloempjes ftaan geplant,
Dat ik haar daar vinden zou,
„Verdreven was al mijn rou.
Dat ik haar maar wift te vinden,'
Daadelijk zou ik my fpoen,
Door de digt beblade Linden,
Om te komen in het Groen:
Ras mijn Schaapjes treed wat voord»
,Want haar ftem heb ik gehoord.
Sil via hoor ik daar zingen;
Hemel wat een zoeten toon,
Al mijn Aderen die fpringen,
Daar is geen Snare-fpel zo fchoon i
Want de klaare Beke fpringt
Wanneer dat mijn Lieffte zingt.
Hoe zal ik u dan met kusjes,
O mijn zoeten Silvia !
En met lieffelijke lusjes,
In rryjn armen nemen dra;
Waiit u zoete Rooder-rnond ',
Kan mijn Hart maaken gezond.
Prinfles, Harderinikhaake
Na de uure, datikjou,
Zal in d'Egten-tfaatgenaake,
Dan zult gy zijn mijne Vrouw,'
En ons Schaapjes zullen mee,
Zijn verecnigt op die ftêe.
/
-ocr page 220-
M I N N E..W I T, 5E
KLAGENDE KLORIS.
OpeeHaaugemmeVoyi.
A G3i Kloris waar heen!
Aanhoord mijn geween 1
En wild niet fteeds vlugten,
Maar ftil eens mijn zugten,
Enftelmytevrêén.
Ay wild niet veragtenj,' 1
Mijn zugten en klagten ;
Vlie niet meer, 6 Neen ï
Hoe is 't dat gy meugt,
De Liefde verzaaken,
Gy hoord eens te haaketi,
Naar de zoetfte vreugd ;
Maar ik zie uwe zin,
Buygt mee voor de Min ,N
Uw kaakjes die bloozen.
Veel friffer dan Roozen 9
Hydaaldtotuin,
Ik zie dat mijn druk,
Tot fpijt van mijn haaters;
jC S
£mt*'
-ocr page 221-
gs            THIRSIS
ffffffffffffffffffffff
Zamcnfpraak tuflchen een Soldaat
en zijn Capiteyn.
OftwaangenameVoyi.          ,
TJEt is een. y der wel bekend,
*■■*• Wat den Soldaat heeft traéteaentj
Die niet veel kan verdragen,
Wanneer zijn Leenig is verteerd,
Hoord menhem zomtijds klagen.
■ Het beurde left een braaf Soldaat,'
Dat hy zijn Geld verzopen had;
Hy had 'er geen zin tot ftroopen:
Zijn Rok en Broek die was heel kaal,'
Geen Schoenen om te loopen.
Hy had geen Goed of eenig Geld,'
En heeft hem op de gang gefteld,
Is na zijn Capiteyn geloopen,
Mijn Heer, ey lieve befchaft my Geld,
Want ik moet Kleeren koopen.'
Want ziet mijnRok die is vergaan,"
Geen Kous of Schoenen heb ik aan,
Befchaft mijn Geld of Laken,
Ey mag ik na den Sny der gaan:
En hem een Rok doen maken.
■ -.......                Ter-
-ocr page 222-
MINNEWIT. $$
' Teiftond zo fprak den Officier}
Wat kweld my dezen Kalert hier;
Weg, hier vandaan te fmeelen,
En als gy dan geen Geld en hebt,
Dan moet gy wat gaan fteelen.
Den Soldaat dagt na zijnen zin,:
Dat blaaft mijn Heer geen doove in," •
En ging doe weg vol klagen:
Mijn Heer die heeft my zulks gezeyd,:
Ik zal een kansje wagen.
Mijn Heer die heeft een Mantel koen »
Die had ik zeker weLvan doen;
Ik zal hem dan genaken, -
Daar van zal ik een fchoone Rok ,'-
Voorzeker laten maken.
Hy kreeg hem door zijnloos bedrog s
Heeft hem tot denSnyder gebrogt ,
Maakt mijn een Rok van Laken;
En al wat daar van-pverfchiet,
Houd gy dat vooru maken.
Hetleed een Dag vijf zes daar aan,"
De Capiteyn kwam hem tegen gaan,
Wel hoe dus moy in de kleeren ?
Ik heb mijn Capiteyns raad gedaan,
Doen hy my zo ging leeren.
Den Capiteyn keek de Rok valt aan ,"           J
En is met hem wat voort gegaan,
Zey, de Dieven onverholen,
Die nebben over een Dag vijf zes,
         / ,
Mijn.MantelVeg geftolen.
Dat lij kt het Laken wel gewis,
C 3                           Of
-ocr page 223-
\J            THIRS.IS
Of't van mijn eygen Mantel is,
Den Soldaat die fprak by trouwen;
Dees Rok die is'er van gemaakt •
Dat 's wis, met wyde Mouwen.
Den Capiteyn wierd heel obftinaat,
En bood den Soldaat voor Krijgs-raad;
Hy klaagde van zijn ftroopen,
Moeft aan de Galg of op de Poort',
_Oi door de Spits-roe loopen.
Den Soldaat fprak mijn Heeren ziet J
ïk vraagd' om Geld hy gaf my niet,
En ik wou niet garen hangen;
Ik heb mijn Capiteyns raad gedaan J
Doen hy my niet wou langen.
De Heeren wezen 't Vonnis uyt,'
Den Capiteyn keek op zijn Snuyt,
En zy waaren vol van trouwen,
Den Soldaat had een Rok van doen,'
En zal hem ook wel houwen.
m®^ .
Van een Jonkmanen een Dogter.
Op een aardige Voys.
HOord toe nu al te zamen,
Al na dit klugtig Lied,
Hoe dat een Dienft-maagd langs de ftraat i
Des avonds om een Boodfchap gaat,
Hoe
Ü
-ocr page 224-
MINNEWIT.            $g
Hoe dat haar een Jonkman,
Stilletjes heeft gefproken an.
Hy zeyde wel aardig Meysje,'
Schoon-kind waar wilj e na toe:
Ik ga om te haaien mijn Meefter en Vrouw J
Die ik zeer haaft t'Huys brengen zou:
Daar hebje nu mijn beicheyd,
Heeft die Jonge Dogter gezeyd.
' Zo bent gy een Dienft-maagd fchoone;
Zegt wat verdiend gy wel:
Ik win der maar twaalf Guldens in 't Jaar;
En geeft my de Juffer dan nog wat Vaar,
Een Kantje, dit of dat,
Altoos krijg ik nog al wat.
Den Jonkman die fprak gants felten>
Ik weet voor uw beter raad,
Hoe dat gy op eene avond bloot J
Zoud konnen verdienen wel agt F ond-groot l
Metgrootegenugtenbly, ■
Daar op wild u bedenken vry.
Dat Meysje dogt gants vinken,
Had ik'er dat Geld in tas,
Zy zeyde Jonkman dat zou aardig zijn,
Doen brogt hy haar op zijn Kamer alleyn,
Waar dat 'er de Jonge Maagt,
Met hem een kansje heefr gewaagt.
Maar doen hy haar zou betalen ,
Doen was hy niet wel by Geld,
Maar fchreef een Briefen zijn fchuld bekend,'
Om aan haar te betalen pertinent,,
Haar korte verdiende Huur,
Op zeker Dag en Uur.           C 3             Die
-ocr page 225-
56            T H I R S I S
Die Maagd die ging haar vaarden,
Zy haaldehaar Volkjet'Huys,
Den tijd verfcheen, hy kwam by haar niet,
Dus zy hem verders te fpreeken ontbiet,
Maar hy kwam niet eens veur,
Schoon zy klopt' al aan de Deur.
Doen heeft zy hem laaten komen
Voor het Geregt, hy compareerd,
De Heeren die vraagden wat is u Kind,
a'Antwoord' mijn Heeren, 'k heb dezen Vrind ,'
Verhuurd mijn Kelder bloot,
Voor de waardy van agt Pond-groot,
Nuwilhy mijn niet betalen
Daar, ik heb zijn eygen Hand,
Hoe dat hy zijn Schuld bekend rondom;
Om aan my te betalen, deze Zom -,
Waar voorhy mijn Kelder beleeft,
Na zijnen wilgebezigt heeft.
Hy zeyde 't is waai mijn Heeren ,
Maar de Kelder die was lek ,-
Daarom zo heb ik gepretendeerd,
En in het betalen gemankeerd r
Daar hebt gy mijn befcheyd,
Heeft hy tot haar, op 't laatft gezeyd.
Mijn Heeren hy heeft het geweeten,
A.ls dat de Muur was gefcheurd,
Enhy beloofde my op zijn trouw,
Dat hy mijn de Scheur wel floppen zou,
Doen kreeg zy haar Kelder-huur,
W,el wat dunkt u van deze kuur.
z*.
-ocr page 226-
MINNEWIT. gf
*>{§&*>%<» ■«>§§«* *i%c*i&i §o»
Zamenfpraak, tuflchen eea Moeder
en twee Dogtets, met de Knegt.
- Op emfchoone Voy;>
Dogter.
"hJl Oeder ik moet zijn getrouwt y
* Rozemie Popouske.
Al met een Man eer't mijn berouwt^ .
Rozemie Popouske,
't Vogeltje vliegt in 'tKouske,
Rompompomp ter Deuren uyt,
Blaas in de Maars en de Kaars gaat uy t i
Couragie, couragie.
Moeder.             
Dogter gy bent veel te kleyn, Roze. &c„'
Gy flaapt nog wel een Jaar alleya,
Rozemie Popouske. 't Vogeltje &c.
Dogter.
Moeder ik ben al verknogt, Roze. &e.'-
Ikheb het met onze Knegt bezogt,
Rozemie Popouske, 't Vogeltje 8cc.
Moeder.
Hebje 't met onze Knegt bezogt, Roze. &c,
Dan zijt gy een Hoer als ik wel dogt,
PvOzeaue Popowske, 't Vogeltje &c,
G 5                        K®6
-ocr page 227-
58             THIRSIS
Hoc zijn de dingen toegegaan, Roze. &c.
Heeft Jan je alles wel voldaan ?
Rozemie Popouske, 'tVogeltje&c.
Oudfie Dogter.
Moeder hy heeft een knappe. Roze. &c
Hy gafze leitmaal in mijn hand,
Rozemie Popouske, 't Vogeltje &c.
Moeder. )
Ik wild ook eens probeerën gaan, Roze. Sec.
Dan magjemet hem Trouwen gaan,
Rozemie Popouske, 't Vogeltje &c.
De Moeder tegen de Knegt.
Ik geef irmijn Dogter tot u loon, Roze. &c.
Gebruykt haar vry voor u Perzoon,
Rozemie Popouske, 't Vogeltje &c.
De Knegt*
Nu heb ik het ver-genoeg geteogt, Roze &c.
Nu ik u alle drie heb bezogt,
Rozemie Popouske, 't Vogeltje &c.
Die dit Liedje heeft bedogt, Roze. &c.
Die had d' Moer met twee Dogters bezogt:,
Rozemie Popouske, 't Vogeltje 8cc.
w
MIN-
-ocr page 228-
M I N N E W I T.
MINNE» LIED.
Nigje ach ! waar heen dus vaardig,
Mag 'er dan niet ten zoentje of?
fa mijn Neejgy zijt het wel waardig ,
Maar en maakt het niet te grof:
Nigje ach ! mijn zoete Nigje,
Gaan wy in den Lommer-lof.
Ach ! hoe zoetjes ruy'kt dat Kruydje l
'in 't Bedoude Gras en Veld,
Waar is nu jou befte Fluytje,
Daargy mijn hebt van verteld;
Nigje ach.' mijn zoete Nigje
>
't Fluytjet is voor jou befleld.
' Op wat wijs wild gy't beginnen
i
Op zijn oud ofnieuwfatzoen,
Maar zo gy't regt kund verzinnen,
Zo wild het op zijn Steemans doen.
Nigje ach ! mijn zoetje Nigje ,
Geefmy daar op eens een zoen.
Nu wel aanfpeeldopjou Fluytje j
[k Heb het liever ah ik eet,
Maar wild dog ttrdeeg dat Spuytje
,:
Grypm, opdat gy't gaatje vjeet.
Nigje a ch ! mijn zoete Nigje,
'tFluytje dat is aan jou hefteed.
Ach hoe zoetj es gaat dat Vluytje f
Ey mijn Neef' k verlies mijn kragt
,.
Ik gebied» gaat uyt mijn Schuytje,
Want gy bederft anders mijn vragt
,'
Nigje ach ! mijn zoete Nigje,
't Schijnd dat ge om 't Fluytje lag*.
-ocr page 229-
Co              T H I R S I S
Ongelijk Houwelijk.
Op een fihtomVoys..
V/f Oederikbennugetrouwt,.
"*■"-*■ En in mijn veertien Jaaren ,,
En dat met een oude koude Man»,
Van vij f-en- ze v entig daaren,.
Eymy, zeyzy,
Met een ander v/il ik paaren.
Veel liever had ik aan mijn zy,".          •*
Een bondeltje met Biezen,
Als-by een ouden kouden Man,
Men zouder by bevriezen, Eymy, zeyzy»,
Een ander wil ik kiezen.
Veellieverhad ik aan mijn zy».
Een bondeltje met Hooyen.
Als by zo een oud' kouden Man ,
Vol Luyzen en volVloyen, Eymy, zeyzy,,
By hem flaap ik zo noyen.
's Avonds als ik 'er na Bed zal gaan,
Wou mijn Jonk-hert zig wel verluften,
Dan leyd hy zijn oude Gat in mijn fchoot,
En zeyd laat ons wat ruiten, Eymy, zey^y,»
Ik leg vol Minne-luften.
's Nagts omtrent de Midder-nagt,
Dan klaagt hy over zijn ouden Lenden:,
"Bte^s zijn Jan-Dirkzenalzo flap, .
-ocr page 230-
MINNEWIT.           61
Hy tan hem keeren ende wenden; Ey 8cc
Ik ieg in zwaar elenden.
's Morgens als ik op zal ftaan l
Doen ik na mijn krank vermogen;
Zijn Brandewijns zoopje dat ftaatal klaar J,
OmzijnJan-Dirkzenteftovenf Ey&c.
Dan loopen hem zijn oogen.
Ik raad alle mooy Meysjes jong,
En alle de fchoon Jonk-vrouwen,
Die der zo gaaren eens hadden een fprong",
Dat zy 'er geen Oude Man trouwen,. Ey &«v
Dan raakt gy in geen rouwen..
Klugt van een Heer en een Jonk
g
                            Meysje.
Voys: Van Jantje
T7 En aardig Mjysje,
-*--i Zo poezel blank van Vleysje^
I . Zeer netjes van perzoon: '
En gelijk een Beeld zo fchoon ; "'
Een Linne-nayfter na de zwier,
Haar oogjeslonkten als een Vier 8.
Hierterftee, Is zy woonagtig*...
WiW aanhooren wat zy dee.
C-7 '                    Zet».
-ocr page 231-
62              T H I R S I S
Zeer fraay van leden,'
Van Neusje net befneden,
En daar toe blond van Haar,"
En niet boven twintig Jaar,
Hy was verlooft aan een Minnaar,'
Om haaft teTrouwen met malkaar,
Dit fchoon kind, Ging uyt Naayen,
Daar zy daags haar Koft mee wind.
Een Heer wild letten,
Dieging zijn zinnen zetten:
Als hy dees Maaget zag,
't Scheen voor hem een flonker-dag j
Hy dagt hoe zal ik dat beftaan,
Om haar eens te fpreeken aan,
Door de poen, Zal ik zoeken,
Om mijn luften te voldoen.
Dien geylen Jager,
Zijn luften wierden grager,
Wanneer dees Maaget klaar,
In zijn Huys uyt Naayen waar;
Hy fprakze op een Avond aan,
Zo als zy na haar Huys zou gaan,
Dogterhoord, Staeenweynig,
'k Moet u fpreeken een woord.
Komt in mijn Kamer,
Daar is het veel bekwamer,"
Te fpreeken als op Straat,
't Meysje haar gezeggen laat,'
Hy fprak tot haar wel fchoon Godin j1
Ik ben ontfteeken door de Min,
Ey laat ik, U eens ftreelen,
Voor een GoudeK?ttii)g dik.
                Voor
-ocr page 232-
MINNEWIT.         63
Vooreenekeeren,
Zo zal ik u vereeren,
Een Ketting van waardy ,
Honderd-dertig gulden vry:
Zy fprak verexcuzeerd mijn Heer;
Houd vry u Geld en ik mijn Eer,
Welbedogt, Stilduzinnen,
Want het Vleysisalverkogt,
Hy dan ondertuffen,
SpVak laat ik u eens kuffen,
Daar is de Ketting groot,
Agterin de Hals een Boot»
               
Komt morgen op mijn Hof-ftee,
Het Meysje nam de Ketting mee,
Sprak mijn Heer, Ik zal komen,
En voldoen dan u begeer.
Maar al haar reden,
Waaren gehoord beneden,
,. . Onder 't Huysieer ras,
Een Wijn-verkoopers Kelder was,'
De Wïjn-verkoopers Knegt verftaaj;
Die had verftaan al haare praat,
Op die tijd. IndeKelder,
't Was de Vryer van de Meyd.
Hydagtdiekeeren,
Dat onheylzal'ik weeren J
Hy paften op kwanzuys,
I Tot zijn lief kwam uyt den Huy s 3
Hy vroeg hebt gy de Ketting nou,
Die gy nog verdienen zou;
ToendeMeyd, HemhoorélfpreekenJ
Heeftzy'taltothemgeieyd,
                Toea
-ocr page 233-
*4.            T H I R SIS •
Toenfchold de Vryer,
Den Heer voor een verlyer,
En fprakjou ouden Guyt,
'k Zalu bruyen op jou huyd,
'Zoekt gy mijn ■Brüyd haai Maagdc-blora.
Tefteelen, door u Gouden zom ,
<Dud en krom , Gy zult krygen
Uwen Ketting noyt weerom»
Hy zag voor oogen,                                i
Als dat hy was bedrogen ,"-
Zijn Ketting was hy kwijt,
Zonder zoenen vandeMeyd,.
Gy Dogters deze Klugt onthoud,
Bewaard u Eer en neemt het Goud,.
Dan hebt gy, Eer van fpreeken.,
En gy blijft van fchanden vry.
9 9 999999999 9 ? 9 9 9 9
Zsmen-fpraak tuflehen Harder en
Harderin.
Stem: Als 't begindé
fl Odt groet u mijn waarde
^* Silvia, mijnHerderin,
          i
Geen fchoonder op Aarde s
Kwam oyt in mijn sin,
-.■'.■—•■; -                                              föy.
-ocr page 234-
MINNEWIT.
'Als gy Uy tgelezen J
Mijn Troosjen, mijn Hert,1
ó Lief mag het weten!
Verligt dog mijnfmert;
Ik zal u geleyden,
Dus kleed'er uftrak,
En vlytig bevtyden,
Voor alk ongemak.
De Zon aan 't klimmen ?
Diedaaldoponslpoor,
Uytzijn Gulde Kimmen,'
Mijn Engeltjen hoor,
HoehetNagtegaaltjen -,1
Met een vrolijkgemoed,'
Zingt dat al de Vogeltjes,
Mee kwelen doet,
En zy teelen ftaag verder?                i *
En ik fmelt hier van Min ,
i Dustrooftuwen Herder,
Mijn lieve Herderin.
Herter'm. Wie doetmijn ontwakes?
Door zijn Minne-klag,
Wat komt gy hier maken i
Ik zie nog geen Dag,
| En ik hoor nog niet fluyten i
DeVogeltjensal,
Waarom zou ik ontfluy ten r
Zo vroeg mijnen Stal,
En my luft nog geen Minnen.
Wel Herder zo gou,
Dus ftel&'eru zinnen,
                  !
Op een ander Jonkvrouw.
-ocr page 235-
n
66             THIRSIS
Herder. Geen ander geprezen,
Als gy mijn Silvia,
Die mijn Bruyd zal wezen,
Lief fpoyd u dan dra,
Opr nd u Gordijnen,
Gy zult zien den Dag,
Verloft mijn van kwijnen ^
Wild my verkwikken ag!
En wild u aankleeden,
Mijn Ëngel't word tijd,
                \'.
Om met mijn te treden,
Alnahet Veld-tapyt.
Herderi». Wel Harder u rederij
Dieftaanmy wel aan,
*k Zal mijn fpoedig kleeden,
Om met u te gaan,
Na dé groene Wey den i
Met mijn Schaapjes al,
Zalikugeleyden,
Ontfluyt mijnen Stal,
Ikzalbyublyven»
Leander't word laat,
En helpen dry ven,
Tot de Zon onder gaat.
i' Herder. Mijn Engel wat vreugden,"
Gevoeld mijn Jonk-hert,
Dat gy Lief vol deugden,
Verligt al mijn fmert,
Laatenwy in de Wey den,
Gaan maken een Dans,
En vlegten ons bey den,
Daar
-ocr page 236-
MINNEWIT.          6?
Daar elk een Krans,
Daai zal ik u geven,
Mijn Lighaam optrouw^
! En ftaag met u leven,,
» Als een Man met zijn Vrouw»
Herderin. Wel aan dan Leandcr l
Laat ons beyde met vreugd,
Trouwen met malkander,
In eer en in deugd,
Herder. Lief ik ben te vreden *
Al was het terftond,                                   *
Ommetutetreden,
In een vaft Verbond,
Herderin. Ja de Zon is aan't dalen
Lieven Harder hoord aan,
Komt morgen my halen,
Ik zal met ugaan.
BEDROGEN - JUFFROUW.
Stem: Als 't begini.
WEI ik moetu wat verklaaren,
Hoe een Tuffi ouw is gevaaren >
Hier de fchoonffce al van de Stad,
Die 't verzoek van veel Heeren had,
! En om dat zy was zeer Rijke,
Want zy had veel Haaf en Goed.
Niemand was pok haar gelijke,
Dagtzy fteeds in haar gemoed.
Doe»
-ocr page 237-
68          'THIRSIS
Doen zy haar nie konden bekoo ren »
Hebben zy een raad befchooren;
En veel Heeren al onder een,
Om haar t'brengen in 't geween•:•
Zy hebben daar toe ontboden,
Een Schoorfteen-veger blank,
En gekleed al na de Mode,
Als de befte Heer van 't Land.
Als gy aan het t deze Kleeren j
Spraken al de Edele Heeren,
Met drie Knegts agter u gaan,'
Spreekt dan deze Juffrouw aan,"
En zo gy haar dan kund krijgen t
Uyt liefde tot de Trouw,
Wy zullen w el ftille zwijgen ?
Daar is Geld genoeg voor jou.
Wel, goeden dag mijn Jonkvrjouw^eJ
Ey mijn Edele fchoon Karfouwe,
Blijft hier een weynigftaan,
Ik moet u wat vrage gaan:
Wel mijn Heer u zoet e woorden»
En u Oogjens als Kriftaal,
Die zouden my wel bekooren ,
En ufchoonheyd altemaal.
Zegt mijn Heer hoe zijtg' gekomen,
Ik heb u hier noyt vernomen:
Juffrouw met permiffie dan ,
Ziet ik kom van Rotterdam ,
               ,
Daar ben ik zo Rijk en Magtig,'
En ik heb veel Geld en Goed,
En een Hogen Staat zeer pragtig;,
Jk bemin.u Trouwtje.zoet,
-ocr page 238-
I,             MINNEWIT. 69
' Wel mijn Heer a zoete woorden,
Die fchynen mijnté bekooren,
.. En daar toe uhooge Staat,
Die de mijn te hoven gaat:
f, Ey wo udgy die woorden houwen:
|f Die gy daar tegen my fpreekt,
* Om dan zo met mijn te Trouwen,
Mijn dunkt gy de ipot maarfteekt.
Wel ovcrfchoon Jonkvrouwe,
Ik fchenk u terftond mijn Trouwe 1
Neemt dezen Ring te pand,
En fteekt hem vry aan u Hand,'
Zo willen wy t'zamenpairen,
i'Door de liefde tot de Trouw,                 .....,;?
En wy zullen met malkaaren,
Leven zo als Man en Vrouw.
d' Schoorfteen-veger ging Trouwen 1
En men zag de Bruyloft houwen>
** Ja hy pronkte als een Kat,
Als hy aan de Tafel zat,
Hy bekeek zijn moye Kleeren;
En zijn overfchoon Jonkvrouw,'
Die hy door andere Heeren,
               3
Had verkregen tot zijn Vrouw,
's Avonds als hy zou gaan flapen 1
1 Om met Juffrouw vreugd te r.apen,
\ Hy des Morgens vrceg op ftond,
I Al met een laghende mond,
Toen ging hy ook na de Heeren i
; En hy trok daar aan zeer gou,
-ocr page 239-
70                T H I R S I S                 f
Ziine Schoorftecn-veegers Kleerea,'
En trad weer jia zijn Juffrouw,
De Schoorfteen-veger ging roepen }
Tot voor d' Deur al op de Stoepen,
En hy belden aan de Deur,
             ,
Daar de Dienares kwam veur,
Die zy w at wild gy hier doene,
Maar de Schoorfteen-veger ftout,"
Zeyï'k moet mijn Vrouw eens zoene i
Die ik gifteren heb Getrouwt.
De Juffrouw ftond zeer verflage,
'Als zy hem zag, en dogt wat plage ',
Laat ik maarflcgtszwygen bot,
Want ik zie ik ben bedot,
Laat ik hem maar koopen Kleeren,,1
Ik ben der dog mee Getrouwt,
En laat hem by.andere Heeren,
Mee flegts gaan in Rooder-goud.
Van een Koopmans-Vrouw die een
Kind overwon, terwijl hy na Spanjen
was.
Stem; Ik z,«ldtr ad Spanje» gum'.
TLT Oordhier gy Luyden al,
■*■■*■ Wat ik u hier gaan zingen za!»
Gefchicd al in het Hollands-dal /
tVan eenen Koopman,
-ocr page 240-
, MINNEWIT.         ?r
Hy ging reyzen dan ,
NaSpanjennou,
't Was met verlof al van zijn Vrouw.
Hy zoendeze nog een keer,
Voor dan adieu, hyzcy, och Heer!
Lieffte bewaard dog wel mijn Eer,
Binnen drie vier Jaar,
Of kort daar naar,
| Zult gy der weer zijn,
Tuffen bey de armen van mijn?'
fHy was vier Jaaren net,
Binnen Mallega hier op let,
Doen kwam hy na Huys met een zetj
Al waar hy vernam,
Doehy der t'Huys kwam»'
, Een Zoontje zeer rad,
Die der zijn Vrouwtje gewonnen ha«U
De Koopman dagt gants blind,
■ Hoe hier, wat is dit voor een Kind,
Die der mijn Vrouwtje zo zeer bemini j
Ochliefftewelhoe!
Wie hoord dit Kind toe,'
Och zegthetmijn gou!
- WantikhetgaarenwectenzoH? '
p, Dog dezen Juffrouw ras!
Antwoorden hem op 't zelfde pa» ;
Ik ging left op het groene Gras,
Alwaar dat ik zag ftaan,
Schoon Kruyden hoord aan l
Ik kreeg der van luft,
TkMofthwecten eer ik was geruft,'
-ocr page 241-
$v ■          T H I R S I S
Ontrent drie Maand' daar naar 5
6 Lieffte Man ik wierd gewaar!
Als dat ik was met Kinde zwaar!
Dit Kruydje gaf kragt,
't Was in de Mey-nagt ,"
DatikhetKruydnam,
's Morgens eer de Zon op kwam?
Als hy dat nu had verftaan,
Zo.fprak hy Vrouwtjehoord dit aan,
ïk m oet haaft weer na Spanjen gaan,
Zo my die Winddiend , , :
Ik zal ons kleyn Kind,
Nemen mej vlijt,
Zo gy Lieffte te vreeden zijt.
Dees juffrouw was te vree,"
De Koopman namhet Kindje mee,'
Tot binnen Mallega de Stee;
Hy ging't Kindje zoet,
Beneden met fpoet,
Binnen Mallega,
Doen kwam hy weer na Holland dra.
Als hy in Holland kwam,
Juffrouw haar Kind niet en vernam,
Sprak Man waar is mijn zoete Lam,
Och Vrouw weeft te vree!
Ikzaluterftee,
Vernaaien hpord aan i
Hoe 't met ons Kindjeis vergaan.
Och Vrouwtje 't is my leed!
1 En geeft my dog geen kwaad befcheed»
ïb Spgnj en 't is jarnigtig heet,
-ocr page 242-
w
MINNEWIT,           73
Ons Kindje dat was,
Gekomen van't Gras,
Och Liefjen hoord aan!
't Is door de droogte heel vergaan,
Dees Juffrouw kreeg een Bril,
Van haaren Man ende zy zweeg ftil,
't En gong daar niet naar haaren wil,
Zy fpraken niet meer;
Van haar Kindje teer,
Zy was 'er gepayt,
Zy en heeft 'er niet meer na geltrayt,
Oorlof gy Vrouwtjes gou,
En luyfterd naar mijn reden nou,
Neemt een exempel aan dces Juffrouw^
Ik zeg op dit pas,
Ey eèt dog geen Gras,
En de Mey-nagt fchort,
Eer gy der ook van Bevrugt word.
Tefïament van St. Crifpyn.
Stem: Ikkwamleflhyem Weduwe, &c.
TT Omt hier in 't rond Schocnmaakersai;
-*- Uw lof moet ik vermeeren,
Die in het -HoHandfch-dal
Haar zelven geneeren >.
Neemt 't miin niet kwalijk af,
't ücfchied t'uwer ■ecren.
D .               $&&'
-ocr page 243-
74               THIRSIS
Sinte Crifpyn heeit tot pleyzicr,
Ons een Maandag gegeven,
Om dat wy zouden Wijn en Bier
Drinken, en daar beneven,
Dien Dag vry van Werken zijn,
Zo lange als wy leven.
Daar is geen Vreugde-rykerdag,
"Vooï ons op dezer Aarden,
Die men te regt wel vieren mag,
En houden hem in waarden,
Dus ziet men op dezen Dag,
Ons vrolijkheyd aanvaarden.
Voor eerft al na de Boter-markt,
Ziet men met heele hoopen,
Ons zamen loopen als een Hart,
Om *t een en 't aar te koopen,
Ondertnfichen word 'er ook,
Dan luflig eens gezoopen.
Dan daar van daan na die Plantie ï
Of na het Ovcrtoompje,
In de Prut-gang al by Marrie,
Of by Gornelis-oompje,
Daar men fchaft het geen men luft,'
Zoete-melk en Roompje.
Dan voort na de Dubbeltjes-kroeg,
ïs 't niet een vreugdig leven,
Dit duurd zo van 's Morgens vroeg,
Tot 's Avonds zonder fneven:
{Waarom niet ? Crifpyn heeft
Ons dien Maandag gegeven.
Dan sa de Stad in d! ■Koper-berg',
-ocr page 244-
M I N N E W I T,        ri
Daar gaat men heenen ftrijken,
Of na de Dijk-ftraat in den Burg;
Die moet men ook bekijken,
Zo lang als het Geldje duurd,
Wilder dan niemand wijken.
Had ons Crifpyn dien Ouden-bloed «'
Yder vijftig Ducaten
Gemaakt, al van zijn Erf-goed,
Had hy dat nagelaaten,
Dan dronken wy zonder zorg,
By Stoopen ende Vaten.
Die Els die fpand voorwaarde -krooa.g
En diend wel waard geprezen,
Hy. helpt ons aan koft en loon,
Schoenmakertjes mits dezen,
Zo de gantfche Waereld door,'
Daar wy dan willen wezen.
Oorlof Schoenmaakers wild in ruft
En vree u Werk hantceren,
Op dat gy 's Maandags eens met luit s
Helder de borfl: mogt (meeren,
Ik wenfch dat gy t'zamen mcugt l
vreugde lang vermeercUj
D *
-ocr page 245-
^             THIRSIS
Amoureus Gezang.
Stem: Ah 't begind.
TK vo«r al oyer Zee, Wilje mee,'
-*- Ik voer al over, ,■ .,
           Zee>
Al met een houte Lepeltje,
Lepeltje , Lepeltje , Lepeltje,
Al met een houte Lepeltje,
Het iteeltje brak aan, , ,          Twee.'
Doen ik daar over kwam, Ja kwam, Doea
Boe krayden alle de Haanen,
Van fnel, rebel, en rompompom, Doe.
Pen Dageraad ik verr , , , nam.
'k Klopte voor mijnLiefjesDeurJaDeur, Ik
Het Deurtje was geiloten,
Van fnel, rebel, en.rompompom , Het
De Wervel was 'er , , , veur.
Ik zey fchoon lief laat in , Ja in, Ik.
En laat het u erbarmen,
Van fnel, rebel, en rompompom, En
Dat ik hier buyten , , ,
         bin.
DaarwaarenSufters.dry, Ja dry, Daar.
En 't alderjongfte Sufterken,
Van fnel, rebel, en rompompom, En.
Dntfing den L<indsk/iegt, , , vry. ^
-ocr page 246-
MINNEWIT.           77
Zy nam hem in haar Arm, Ja Arm-, Zy.
Het fcheen zijn Hert ten Hemel voer,
Van foei, rebel, en rompompom, Het
Wy maakten geen al, , , arm,
Zy dekten hem met Stroo, JaStroo, Zy.
En hy zwoer daar eenen Eed,
Van foei, rebel, en rompompom, En.
Noyt fliep hy meer al, , ,
         zo.
'k Vond my by haar alleen, Ja leen, 'k
De fnoode Hoeren alle drie,
Van foei, rebel.cn rompompom, De.
Van de drie en deugd 'er , ',■, ' geen'.
MenleydemyopeenBank, Ja Bank, Men.
En ik en kon niet ruften ,
Van fnel, rebel, en rompompom , En
Ben tijd viel my te , ., ,
         lank.
Daar zat een Hoeren Span, Ja Span, Daar.
Met eenen Zilvere Spelletjen ,
Van foei, rebel, en rompompom, Met
Daar was geen Wervel , , , an.
Hoe ziet de Hoer op my, Jamy, Hoe.
Zy meend dat ik geen Geld en heb,
Van foei, rebel, en rompompom, Zy.
Ik heb 't zo wel als , , ,
             zy.
De Meyd die veegden 't Huys, Ja Huys, De.
Raad wat zy onder haar Bezem vond,
Van foei, rebel, en rompompom, Raad.
Een Penning met een, , ,
         Kruys.
Doen ik mijn Geld was kwijt,Ja kwijt, Doen.
Maakten zy den verloren Zoon , Van 8cc.
Tot Schimp en groote , , , fpyt.
D 3                         Zy
-ocr page 247-
I
78               THIRSIS
Zyfmeetenmy'tVenfteruyt, Jauyt, Zy.
Had ik 'er doe niet wel geweeft,
Van fnel, rebel, en rompompom, Had,
Om Drie-groot en een , , , Duyt.
Prinsofgy meezo voer, Ja voer, Prins.
Eft datje ook zo raakten pal,
Van fnel, rebel, en rompompom, En
Xlaaget dan niet jou , , ,
            Moer.
;«QS&* *C ?Ö» *>S S*» **$ £©» «©S So» •*<? S<*
' Nieuwe Minnaars-klagt.
Stem : 't Scbijnd dat mijn Zieltje zijn <&c.
A Ch Alderzoetftehart mijn Ziel en leven,
■^ Ik bid neemt dog eens op mijn klagen agt
Tn wild mijn het lieve Ja-woordje geven,
Daar ik zo langen-tijdheb na getragt,
Mijn ujtverkooren,
Ey ftild u tooren,
En wild dog hooren,
Na mijn droeve klagt.
Wel lieve Beuling wat zou het wezen,
Als ik jou Trouwtje kwam tl nemen an,
Dan boejden ik "voor geen hartzeer te vrezen,
ZVantgy zou het mijn dan genoeg doen an,
Loopt heen jou Zot je, •.
V Karmelks-fotje,
Zou zijn mijn lotje
,
Dat [laat mijn niet an.
Steld
-ocr page 248-
MINNEWIT,           7y
Steld dog u Hert geruft ik kan wel winnen,
Tien ftuyvers Daags dat 's Geld in overvloed,
Ach Hartje-lief wild u dog wel verzinnen,
Daar is geen zwarigheyd weeft welgemoed.
Verhoord mijn kermen,
Wild u ontfermen,
En mijn om-ermen,
Ach ! mijn Engel zoet.
J3atkleyn gewin dathebik wel van node,
Cr» by de Koffie en- de Thee te zijn,
Ik hou veel van Gebraden en Gezoden,
En ook wel van een lekker Glaasje Wijn r
Van lang te jlaapen
,
En vreugd te raapen r
"Wild niet vergaapen,
V Jonkman aan mijn.
Ikzal mijn beft doen ftaag voor u tewerken^-
By Dag en Nagt ik bid weeft maar geruft,
Dat gy u lieve Hartje wel zult fterken,
Eeten en drinken 't geen dat gy maar luft,
Wild dog ontfangen,
Op uwe Wangen,
Met groot verlangen,
Uyt liefde eene Kus.
Heen Monjieurpover dat en z.o;s niet lukken,
Wy rnoeflen wis en zeker op den Beer,
Het terftejaar de Poort uyt emflukken;
Loop Gek ikgooy het liever in 't rumoer,
Ey ftaak jou weenen, ,
Verbind jou Scheenen
,
JoU rotte Boenen,
En loopt na jou Moer.
D 4
                       Wel
-ocr page 249-
lo             THIRSIS
"WelfpijtigMeysje.'tkonie wel berouwen,
Dat gy mijn trouwe Min nu zo veragt,
Gy kond in korten-tijd u Hoofd.wel klouwen r
Wanneer de zaak zal zijn te laat bedagt»
Wreede Godinne,
Ik ftel mijn zinne,
Voort van het Minne,
En zeg goeden Nagt.
Ja, gaat vry heen gy zult my niet bekooren,
Daarom by tijds dog ni eenander ziet,
Dat Gaatje lieve Vriend zult gy niet booren 5.
Jou haring lieve bloed.die braad hier niet.;
Weg drooge Sander,-
*t Moet zijn een ander,
Want gy en kander
Mijn dog helpen niet.
Amoureuze Minne-Lied.
Of een aardige Voys..
TK zey goeden avond lieve Joosje,
■*■ Mijn Suj'ker-doosje,
Nu eens gekuft ,.wy zijn allc-en;
Ik mag u Schoonheyd heel wel lyen,.
En al mijn vryen ,
Dat is om u en anders geeu;
lk2egje mijn Hertje, mijn Troosje, mijn Schat,
-ocr page 250-
T'
MINNEWIT.           Sr
Ik zweerje by 't Bont van Lubbert-ooms Kat,
En och! och! dat ik jou had.
Heer wat praat die Vryer aardig y
En hy is waardig,
Een Meysje die het maar wil doen , -
My dunkt je zou ligt bekobre,
Na ik 't aanhoore,
Zo loerd Broer Corridis byfter groen.
'He je zegt het Geeftigzo aerdg zo raer,
Ik weiisjedeBruygom binnen 't Jaer,
En och ! och! mijn lieve Vaer.
Hey mijnBruydjemijn malleGekje,
Mijn Trekkebekje,
Daar is'er mijn Hand en daar is'er mijn Trouw
Wilje'tdoen? zo magjewezen,
Mijn uytgelezem,
Mijn Koningin mijn waarde Vrouw,
En zegt eensja en maaktme niet bang,
Zo zing ik van vreugde een vrolijken Zang,-
En och! och ! je wagtzolang.
Wel ik zal 't mijn Besje vragen, ■
't Is ligt te wagen,.
Zo komt dan Morgen om befcheyd,
Dan zal ik 't jou al verhalen, •
En vertalen; •
Wat dat mijn "BeVje heeft gezeyd,
Maar ik zorg zy is 'er niet wel bezind,
Praat ik van Trouwen , zo zeydze mijn-Kind,.
En och! och! ziet watje begind.
Mijn alderliefik liefje,
Mijn Honing-diefje,
D 5                                 r&)a»
I
M
-ocr page 251-
'• »*
Sa                THIRS1S
Hou bid jou Besje met fatzoen,
Dan zalje haar oude zinnen,
Wel haaft verwinnen,
Tot datze zeyd je zult het doen;
Hey dan ben ik de Bruydegom en gy de Brijyd,
Haal ons de Notaris die 't Huwelijk fluyt,
Courazy, Courazy, mijn Vryenisuyt.
Beproefde Mar.gde-klagt.
Stem : Ockmijn Engel vol waarde.
C\Ch mijn Liefje mijn leven ,
^-"^ Gaat gy my nu begeven ,
Ontrouwe Minnaar,
Nu ga ik van u z.waar,
Ik klaag u mijn verdriet,
Maar gy in agt mijn niet
,
Enffeeld met mijne reden,
Gelijk een Wind met Riet.
Wel zoete Annaatje,
"Wat is, dat voor een praatje,.
Jou malle geklag:
JDat is;daar ik om lag;
Wel lieffte, gaat gy zwaar,'
Loopt; heen en zoekt de Vaar,"
"f n laat mijn in mijn w^zen t
* Dit komt zeker raar,
"" "                          'Atht
*
-ocr page 252-
MINNEWIT.
'Ach ! mijn waarde geprezen:
En zwoer
gy niet voor dezen,
.Als dat gy mijn zou.
Noyt laat en in rott,
Het Schrifje dat moet,
Gefchreven met u Bloed,
V zelver overtuygen
,
Ziet dog wat gy doet.
Het Schrifje zoete Meysje ,'
Schreef ik maar om een reysje,'■
Te nemen mijn pleyzier,
Met u zoet aardig dier,
De Eeden Vriendin,
Voor 't Altaar van de Min,
Zijn met de Wind vervlogen,
Stcld dat maar uyt u zin.
Aanfihoud eens mijn oogen,
En hebt dog medogen,
Met mijn onteerde Maagt,
Eer
« Hertje nog knaagt,
JX over deze daad,
Als het zal zijn u laat l
jleh ! komt my te baaien,
In mijne droeve (laat.
Wel wat helpt dit klagen,1.
Gy zult my noyt behagen,
Dat weet gy liefite zoet, j
Dat mijn luft is geboet,
En fteld u dog te vreen,
Gy zijthet niet.alleen,
Die zo een. Kindje dragen?
Dat is bh gemeen, O 6
-ocr page 253-
84            THIRS.IS
O gy ureede ontrouwe f '
Ha fchender der Vrouwe
,
Hee vjaar ik helaas,
Zo zot en zo dwaas,
Och ! och ! hoe zit ik nou
,'.
Geen Maget nog geen Vrouw,
Dogters wild hier uyt leeren ,
.
Spiegeld u aan mijn rouw*
*0(J J)<^ *>V ,<5{v «5!?' f^ 4X$ <><h *»-; f©, *»f ft^j.
VENUS WIE'GE-LIED.
Of een-aangename Voys..
T~*}Ogtcrs.die der wel.drinken klaar,
-*-^ Die der wel oud zijn agtien jaar;
En die men nog met de Mam moet payen:
't Vald "er de:Voedftertjes veel te zwaar,
En geven dat Kind zijn Wieg en zijn Mam;
En geven dal.Bekje zijn Mammetje.
's Avonds als ik 'er zal flapen gaan,
\ Leyd met zijn Armpjes wijd ontdaan,
Dan moet ik dat Kind zijn Mammetje geven,
Wil ik 'er gcruftig flapen gaan,
En geven dat Kind zijn Wieg en zijn Mam,
En geven dat Bekje zijn Mammetje.
'sNagfs
-ocr page 254-
^r M I N N E W I T.          %
's Nagts als ik 'er dan wakker word ,
Leyd het mijn wederom en port,
Dan moet ik dat Kindje zijn Mammetje geven;,",
En wil ik niet hebben dat het knort}
En geven dat Kind zijn Wieg en zijn Mam-,
En geven dat Bekje zijn Mammetje.
's Morgens als ik op zal ftaan,
't Hondje-lief lagt mijn wederom aan ,
Dan moet ik dat Kind zijn Mammetje geven?.
Wil ik geruft zijn aangedaan, ••
En geven dat Kind zijn Wieg^ en zijn Mam ,,
En geven dat Bekje zijn Mammetje.
Zomtijds als ik 'er weder kom,
Lagt 'er al weer die fchoone Blom,
Papaatje wild mijnder een Mammetje geven ,
Ik heb 'er zoo'ngrooten do rit rondom ,
En geven dat Kind zijn Wieg en zijn Mam ,
En geven dat Bekje zijn Mammetje.
's Middags als ik 'er van Tafel op ftaan ,
't Hondje-lief lagt mijn wederom aan ,
Dan moet ik dat Kind zijn Mammetjegeveri',
Wil ik geruft uyt wandelen gaan,
En geven dat Kind zijn Wieg en zijn Mam,
En geven dat Bekje lijn Mammetje.
Zomtijds als ik 'er kom dronken t'Huys-,
Dat is voor mijn het grootfte kruys,
\ Dat ik oyt hebben kan in mijn Jong leven ^
Als ik dan ben geh eel verbuyft,
Dan zeyd'"er dat Kind geeft mijnder een Mam,",
Ja geeft der mijn tog eer. Mammetje.
Oorlof gyBraedertjes al te gaare,
P 7 -                 gier
-ocr page 255-
V
86             THIRSI5
Die der 't Kindje fpeenen voorwaare ;
Houd jou tuygje altijd gereed,
Dan zijtgy ook altijd klaare,
En geven dat Kind zijn Wieg en zijn Mam,'
En geven dat Kind zijn Mammetje..
En geven dat Kind zijn Wieg en zijn Mam,
En geven dat Khid zijn Mammetje.
-»tt 9t» *öt' <^ #>§ So. ^-j $&. «as <>^ «©<j ^©r
Vaneen Jonkman en een Dogter.
0/> etn aangename Veys-,
T-lEt was een Jonger-held,
■*- "*■ Zijn Hert was hem gefteld
Na een Jonk-vrouwe fchoone;
Godt groet u Jonk-vrouwe fijn ,■
Gy fiaat in 't Hert van mijn,
In 't Hert fpand gy de kroone.
Jonger-held laat 't Vryen ftaan 1-
Het is voor u gedaan,
Gy kond my niet verheugen *■
Een ander moet dat zijn,
Dat zig vervrouwct mijn ,
Gj moet wat Jager beugen.
Jouk;
-ocr page 256-
MINNEWIT.
Jonk-vrouw fpreekt niet Zo ftout J
't Gebeurd we! menig-fout,
Dat hooge Bergen dalen,
Al ftaan u Rooskens fier:
De tijd kan komen fchier:
Dat gy het moet betalen.
Mijn Roosken zag ik ftaan y
Die zijn zeer wel geraan,
Zy ftaan op groene Struyken ,
Al kwam de Rijp, op een Nagt»
En benamze haar kragt,
Nogtans zult gy 't niet pluyken.
Een weynig tijds na dien,
Heeft men haar treuren zien,
Zy heeft conzent gegeven,
In haar liefs Armkens blank,
Lag zy een tijd niet lank,
Dies mogtze treurig leven.
Nu zegt mijn Jonk-vrouw fijn,.
Waar nu u Rooskens zijn :
Die ik niet moefte pluyken,
Te niet zijnze gebragt,
Vergaan is al haar kragt,'
Zy ftaan op dorre Struyken.
Mijn ongeluk en d'Eer,
Heeft my bedroevet zeer,
Lief wild my niet verlaatend
Een woord had ik gedagt,
Dat gy my in fchande bragt J
Lief
vvat mogt u dat baatcji4
-ocr page 257-
§8                THIRSrS
Jonk-vrouw gy fprak zo ftout ,
In hoogmoed rnenig-fout,
't Word namaals wel gewroken j
Ik bood u Trouw en Eer,
Doe dogt het u Oneer!
Nu is Vu opgebroken.
Het is wel mijne fchuld,
Nu hebt met mijn geduld,
Verfchoond mijn nu ter eere,'
Ik was Jonk en flegt,
Ik verftond d'raak niet regt,
Des roud mijn liefde zeere.
Had gy verftaan in 't goed;
Doe ik u Trouwe bood:
Zo had gy eer gekregen:
Nu is het niet gefchiet,
Dus leeft gy in verdriet;
Nu komt 't my niet gelegen.
Vryagie tuffchen Fop en Xzabcl.
Stem: Ah "t beomd..
CChoon Izabeï, ik kom uyt Vryen, -
*■* Gy kond mijn Hert en Ziel verblyen f
Gy ïijt een Meysje als een pronk,
Ah eea Godin tan Jaaren Jonk.
----------------------------                                               <?y;
-ocr page 258-
MINNEWIT.
Gy zijt de fchoonfte Amazoonci
Boven de Nimphen fpand gy de kroone,.
Gy fchijnd een Hemel in mijn zin;
Was ik een Engel, ik vloog 'er in.
Izaiel.
Ik heb gewagt met groot verlangen,
Om een En«el daar in t'ontfangen,
Gy zijt den regten Jofeph niet;
Daarom vry na een ander ziet.
Fop.
Ik kan mijn zelf niet meer bedwingen *
Enfchinfchieruyt mijn vel te fpringen;
Want Liefde-nagten zijn zo bang,
Alleen te flapen vald zo lang,
Izabel.
Zijt gy bang om alleen te flapen-,.
Of is't om wat vreugd te rapen;
En mijn te brengen in 't verdriet,
Zulk een Engel behaagt my niet.
Fop.
Ach Izabcl u Oogen blinken
Krijg ik geen trooft, 'k zal my verdrinken ;
En.doen tekort mijn Ziel en Lijf,
Oma, ö! fchoane Jonge Wijf.
Izabel.
Weg malle Fop wild gaan vertrekken ,
In 't Lazarus-huys by al de Gekken;
Zoel.t een Zottin daar gy mee fpeeld,
Want al u praat en my verveeld..
-ocr page 259-
50            T H I R S I S
Top.
Adieu, ik ga u nu begeven ,
Om als Soldaat in't Veld te leven;
En dan kund gy ö trotze Maagd!
Wagten tot u een andervraagd.
Kom ik u by geval dan tegen,
Dan zult gy fchrikken voor mijn Degen:
En ik zal u met mijn Rapier,
Geven in 't minfte geen quartier.
lzabel.
/ Het Geweer zal u zo paffen,'
Als onze Poes Zatyne Da/Ten,
Steekt met u Degen in den dreR:
Ik blijf alleen, gy zijteen Gek.
ONTEERDE MAAGT.
Op een Nieuwe Voys.
ACh ik onteerd e Maagd ik mag wel klagen ,
Dat my mijn eer mijn alderbefte pand;
Hier in het bloeyen van mijn jonge dagen ,
.Zo is ontrooft, ó! grouwelijkefchand.
De trouwfte Minnaar van al de Minnaren ','
Die mijn helaas! zo droevig heeft misleyd,
Die is nu na Ooff-Indien toe gaan vaaren,
Dat van mijn mi zo dikwils word befchreyd.
O
-ocr page 260-
MINNEW LT.         
O droeve Waereïd vol van ongenugten!
Wat zit ik in een dezolaten ftaat,
Dat mijn menigmaal te laat doet zugten i
Spiegeld u Dogters dog aan deze daad.
Hy nam mijn dikwils in ziju lieve Armen",
Tm
bragt my menigmaal zijn Mondje by,
Maar nu zit ik och latie en och armen!
Alleenig met mijn Schaapje in dely.
Hy zwoer by Hemel, Sterre , Maan en
Winden,
Dat hy mijn nimmermeer verlaten zou,
Nu is hy weg, de Heer za! hem wel vinden,"
En ik en ben nu Vrijfter, Maagd nog Vrouw.
Zo dra hy 't Maagde-roosje had genoten,
Zoging hy weg en hy liet mijn alleen,
En heeft mijn aanftonds met de voet gefloten,
En nu zit ik in d -oefheyd en geween.
Wreede Minnaar, hoe zal u Hert nog knagen?
Dat gy mijn deze tormente aan doet,
Hoe zult gy u in 't Iaatfte nog beklagen ?
Dat gy verlaat.u eygen Vlees en Bloed.
Daarom wild op geen Jonkmans reden bou-
wen,
Zy zijn veranderlijk gelijk de Wind,
Wild haar in 't meeft of minfte niet betrouwen y
Zo zitgy niet en zugt als ik met 't Kind.
Gy Jonge Dogters die dit kom te hooren,
Spiegeld u aan mijnzwaare droeve val,
Want ziet het kan u ook komen te vooren,
Daarom z.0 wagt uxoete Meysjes al.
Har-
-ocr page 261-
I
TBIR.S I S
f2,
mkkMUMMkkkkkkkkk
Harders erxHarderins-Gezang.
Op een aangename Voyh
WEeft 'er'gegroet Herderinne,
De liefde dringt my zo fterk aan,
Tk voel my berooft geheel van zinne,
Kon ik geen trooft van u verwinne,.
Datgy my wild ten antwoord itaan.
Want ik kg fladig heele Nagten,
Dat ik peyus om u mijn zoete Kind,
Daarom en laat m y niet lang ftaan wagten;
Gy kund mijn pijn heel gauw verzagten ,,
Als gy my maar eens weder mihd.
fonkman houd op al van uw klagen:,
Want ïk.en kan mijn dat niet verbaan,
Dat gy u nood zo aan my komt klagen
,.
Om my zo veel toe te dragen,
Wel waar komt dit zogan van daan.
Daar ik nog noyt ingeenoccajie,
Of conversatie hebben gehad,
Als lefi in de nieu j>e Spruyt-plantagie
»
Met onze Schaapjes vol couragie ,
Daargy metmy te^raten zat.
Schoon-
-ocr page 262-
MINNEW I T.          93
Schoon lief ik moet het u openbaaran *
Zederd die tijd dat ik u daar zag,
En ome Lammeren te zamen waaren,
Wat is my droefheyd wedervaren,
Om uzo treur ik Nagt en Dag. >
Jonkman u klagen is verhoren,
Ik ben tot Trouwen nog niet gezind,
Geen Minnaar kan mijn Jonk-hert behoorep
J
Daarom en wildu niet -verftooren,
Maar ziet dat gy een ander mimd.
Niemand kan ik ter waereld minne ~,
Nog ook niet klagen mijn droetheyd groot,
Als u mijn over-zpete Herderinne,
Die ik geheel met Hert en zinne,
Steeds zal beminnen tot in der dood.
Jonktnaniit geloof' t zijn geyleluflen,
Daar ujonk htrt mee bevangen zal zijn,
Datgy een Maagt op 't Bed zag rullen
,
Die uwe Minne-brand eens blujlen>
Dan waar genezen ufmert en fijn.
Schoon-lief wild ftaaken al die gedagten J
Want ik bemin u in eer en deugd,
En ftort voor u uyt mijn droeve klagten,
Zoud gy daar door niet weder tragtcn,
Met zoete woorden mijn Hert verheugd.
Jofiki
-ocr page 263-
94              T H I R S I S
Jonkman hond of van al u klagen,
Wantal m^n f raatenis-veynzery ,
Een Maagd moet altijd liftig vragen,
En tot refpe-k haar eerbaar dragen,
Wanneer een Jonkman komt daar by.
Wel is mijn droefheyd dan ten enden,
Zijtgy bewogen och Hcrderin!
Mijn te verloffen uy t veel elenden,
Zal ik met vlijt mijn dan gaan wenden,'
Dry ven mijn Schaapjes de Stal-waard in.
Ja Herder gaat maar na de tVeyden,
Zy zijn verzadigt heel gants met groen,
En laten wy zamen ons wat vermeyden
,
En met genugten dit gaan verbreyden,
Komt Herder geeft mijn daar of een zoen.
Schoon-lief ik neem u in mijn armen ;
Ik zal u beminnen en wezen getrouw,
En u voor angft en druk befchermen,
Gy hebt verhoordmijn droevig kermen J
Engyzult wezen mijnlieve Vrouw,
Komt Herders wild nu vreugde aanfchouwen
EnmaaktnuKranze vanLauwerier,
Om op 't hoofd van mijn lief te houwen,
Wat groote vreugd! nu zal ik Trouw en;
Mijn aoetc lieve Kaat komt maar hier,
Ver- '
-ocr page 264-
/ MINNEWIT. 95
Vermaakelijfc Jagers-Lied.
Stem: DlWinterzeKagte», &cl         \
Eft ging ik fpanceeren;
-*-' 'tVVasnamijnbegeeren,"
BuyteninhetVeld,
Vond ik eens Venus-beld,
Ik die een Jager was;
Kruyd, Lood en Wey-tas:
Had ik aan mijn zeyde,
En mijn Snaphaan ras.
Alle mijn verlangen,
           ;T
Was om Wild te vangen,
Op reuk, en gezwind
Met Brak, Hazewind:
Ik jaagde zeer ras,
Op het zelve pas,
Een Wild^met twee Beenen
Vond ik in het Gras.
Ikdagt, öpleyziertje!.
Dat lijkt wel een Diertje
Uyt Vrouw-venus Throon;
Want zy is wonder ichoon:
Maar of ik al liep,
En ïniju Krakken riep,
Zy bleef'er al leggen,
't Scheen zy lag en Hiep
Maar
-ocr page 265-
& .           T H I R S I S.
Tk heb 'er mijn Honden,
Terftondv aft gebonden,
Aan een Boom hoord aan,
Ik ben by haar gegaan;
Ik ley mey pp 't Veld,
By dat lchoone Beid, ,
Op 't Wild met twee Beenen,"
kWas mijn zin gefield.
Ik gaf daar een kusje,
Aan dat lieve Susje,
t Scheen dat zy ontwaakt,'
Als ik haar had geraakt;
Zyfprakmetbly gemoed/
Ik weet een Warande,
Daar is 't Jagen goed.
Ik Ging by haar leggen i
Zy liet haar gezeggen,
Ik kwam aan haar Knien ,*
Zy liet het al gefchien;
Alsikwathoogerkwam,'
             ,
Hoord wat ik vernam:
*k Schoot in de Warande,
Zy worden niet gram
Doen worden den Jager,
Op 't Mey sje nog grager.,■
Terwijl hy in 't Groen,
                 $
Haar gaf een Minne-zoen ,
En ley nog eens aan,
Met zijn'Snaphaan:
Het Meysje zy Jager
Gy hebt wel gecUan, i
          ,
-ocr page 266-
MINNEWIT.
Tic fchoot daar het Duyfje,
Zoregtinhaarkuyfje,
Dat het was gewond,
En lag voor dood tegrond.;
Ikzeyde Schoon-licf,
't Is tot ugerief,
Entotuwereerc,
Zoete Honing-dief.
Doen woude ik fcheyden
Van haar zonder beyden;
'k Wou na Huys toegaan,
.Maar'k moertdaarnogeensa«n;
Ik fchoot nog een keer,
Ik raakten hem weer;
Het Meysje zey Jager,
Gy hebt lof en eer.
Zy gaf my tot ?oone ,"
Wel drie GoudeKrqone;
En zeydernijn Vriend,              . i
Dat hebt gy wel verdiend:
Jk nam mijn affcheyd,              "**
*k Heb adieu gezeyd.
En zey zoete Liefje:
Tot op een ander tijd.
Ik ging zonder minken,
Voor't Geld eens braaf drinken«
Een frifTe volle fluyt,
Op haar gezondheyd uyt.
Jagers dit verftaat,
Die in den Dageraad,
Atfaakt als gy gaat Jagen,
Dat't u ook zo gast.
E ■
11. 4,
Het
-ocr page 267-
9S            THIRSIS
Het Zwierig Trantje.
Voys : Van Marritje Plank.
TK ging laaftmaal eens om een trant,
Met een mooy Meysje hups en kant,
En namen een zoetzwiertje,
Was een mooy Venus-diertje,
En waare vrolijk ende bly,
Hie hy die de rondey.
Voor eerft zwierden wy met ons twee,
De Slijk-ftraat door, allon allee,
Daar wy ons Buykjen vulden;
'En daar wy braafjes fmulden,
Wafeltjes, Wijn en Bier daar by,"
Hie hey die de rondy.
De Slijk-ftraat uy t voort als een hart;
Draafde wy na de Boter-markt,
Voort na dat Hoere- fteegje,
Snapten wy met een veegje,
Op't Duyve-plat daar kwamen wy,
Hie hey die de rondy.
Van daar voort na Marritje Plank,
Daar dronk me een Soopje om een Blank,
AlopKarfouze-fchillen,
Wie zou 'er Hiet zoeiie wille,
Het
-ocr page 268-
i
) MINNEWIT. .. 5«
Het was van vooren of op zy,
Hie hey die de rondey,
Doe zwierden wy voort na fcheele Galt,
Daar hebben wy 't resj en Geld vermald,
I ken mijn lieve Trijntje,
Dronke braafBier en Wijntje,
En lubbert die liep in de Wey,
Hie hey die de rondey.
Als nu ons zwiertje was gedaan,
Zijn v/y zamen naar Huys gegaan,
L Ik zoende dit zoet Meysje,
Voor 't laaft nog braaf een reysje:
Heel wel vernoegt zo fcheyden wy:
Hie hey die de rondey.
Maar ziet een korten tijd hier naar l
Doen wierd ik viy wat vreems gewaar,
Dat kan ik niet vergeten,
Hoe datik was befcheten,
Al van die Hoer die mode prey,
: Hie hy die de rondey,
't Was wel ter deeg met mijn verbruyd ,
Ik wasgefchoten zonder kruyd,
ó Jeetje en och armen!
Ik en dee niet als karmen,
En was wel drommels in de Iey,
Hie hey die de rondey.
Voor Vyf-en-twintig Gulden geld,
«en ik doer grootepijn herfteld,
E 2                     Zy
-ocr page 269-
loo             TH1RS1S
Zy zullen mijn niet pieren,
Ikfchey 'eruyt met zwieren ,
En houhet met mijn lief Marry,
Hie hey die de ïondey.
Oorlof gy Jonkmans voor'tleit,
Schouwt dog de Hoertjes als de Peft,
Laat dat gebroed maar loopen,
Zy flaan kvva Munt met hoopen,
En Iaggen u nog uyt daar by,
Hie hey die de tondey.
fft $tfffffl^fffff
MINNE.LIED.
Op ectt bekrndt Veyt.
A/f Yn Lief is niet als ik gezind,,
■*-*■*■
Zy zal niet ligt van liefde fterven,
Zy is contrarie als de wind,
Nogtans kan ik haar zo kwalijk derven,
Want haar by wezen is mijn zo zoet,
Dat zy my dikwils treuren doet.
Als ikhaar om een Kusje kwel,
Diii. zeyd zy Lief laat ons wat praaten;
Het
-ocr page 270-
MINNEWIT.
Het weygerenftaat haar wonder wel,
Nogtans kan ik geen kuffen laaten :
Want haar by-wezen is mijn zo zoet,'
Dat zy my dikwils kuffen doet.
Ik heb haar nu zolang gevreyd,
Indien ik dorft ik fprak van Trouwen l
Alsik denk om die liefde Meyd,
Kan ik mijn van geen Kus onthouwen;
Want haar by-wezen is mijn zo zoet,
Dat zy my dikwils treuren doet.
Ik wil ik zal ik raag ik moet,
t In eeuwigheyd niet van haar fcheyden *
Ahzy maar zeyd gaat heenen doet,
Dan gaan ik datelik my b-ereyden,
Contrarie is het mogelik,
Als ik om fcheyden denk ik fchrik.
Ik zeg dan PbiJis waarde Maagd»
Ik zal altijd liefde tot u-dragen ,
En toonen datgy mijn behaagd,
Zo wel by Nagten als by Dagen *
Wam u afwezen is my niet goed-,
Want gy my dikwils treuren doet.
Eer zal het Water ftaan in brand,
Eer zal het Vuur van kou bevriezen,
De Lugt met'üoompjes zrjn beplant,
;
F.er ik mijn liefde ?al verliezen,
Eer zal de Hemel zijn de Hd,,
Eer ik haar uyt mijn zinnen ftel.
Tyter u woorden zijn conftsnt,'
. Daarom kom ik u nu te baten,-
Toond mijn u Trouw tot onderpand
E3
-ocr page 271-
ioa          THIRSIS
Zo behoeft gy geen meer te praten,
Als gy mijn dan altijd blijft by,
Hebtgy uPhilisaanjouzy.
Mijn Lief ik tweer jou by de Goon,
Dat ik jou nimmermeer tal derven,
Ik blij f dankbaar voor u Pertoon,
Wyhoopentaliglijktefterven ,
PJaaft met Bazuynen over luyd ,
Dat Philis is mijn waarde Bruyd.
6 Heer! wy danken u te taam;
En bidden dat gy uwen tegen,
Wild geven orer ons bekwaam,
®p dat wy talig mogen leven :
BlaafT: met Batuynen overluyd,
Zy is mijn Vrouw maar niet mijn Bruyd.
t?f9ffffffft?f?f?
KLORIS en ROOSJE.
Stera: Ik fiort »u mijn klagten.
YÏ7 Aar bent gy mijn Roosje ?
" Mijn zoete Honing-dief,
Ik heb jou zo lief ,
Ziet eens wie hier voor is,
fir» ontfiuyt jon deur,
Hartje
-ocr page 272-
M I N N E W IX.          103
Hartje 't is uwen Kloris,
AchuServiteur.
Bentgy 't zoete bekje,
Tïel Kloris mijn Maat,
Ey MJ at doet gy G eitje,
Zo laat op de Straat,                                               ',
Jou, Moer zal verlegen
Zijn, wat begindgy,
Terwijl dat de wegen,
Nu zijn heel on-vry.
't Is om u mijn zoetje.,
MijnSchaapjemijn Lam V
Zo veer kruypt het bloedje,
D aar 't niet gaan en kan,
Doet m Deut tjen open.
Laat mijn hier niet liaan,"-•                           
O&k ga weer lopen,
Daar ik kom van daan.
Wel Kloris hoepraatje,
Mijn Liefk om maar in ,
Mijn zoete Maatje ',
't Is wel mijne zin,
IVeefi wellekom binnen,
En zetje wat neer
,
li y zullen beginnen,
IVat is uhegeer.
Watzouikbégeeren?
Wel ik begeer jou,
In deugd en eeren,
Tot mijn Egt e Vrouw,
Bent gy niet genegen ,
E 4                       Te
-ocr page 273-
104                T H I R S I S
Te wezen mijn Bruyd,
Zo gaan ik mijn wegen;
l.nikfcheyeruyt,
Wel Kloris hoe praatje,
Je haaftig is kwaad,
Meendgy zoetje Maatje y.
Datgy zult te laat
Xomen, om te Trouwen r
Met kan u mijn Vrind,
J» 't kort haaft berouwen ,
V dog wel verzind.
Mijn Broek die moet wyer r
Indien ik zo blijf,
'k Moet na de Snyer,
Raak ik aan geen Wijf,'
'k Kan niet langer wagten l
Nuiijtgytevreen,
'k Wil uniet verkragten,
Zeg maar Ja ot Neen.
Gy lijkt het te meenen,
Jk hoor 't aan jou reen K
Gaan wy maar heenen,.
Jk ben wel te vreen
,
Doet zo Jongt' Maagjes ,
Dan bent gy uytdenood,
Elk Trouwt al eens graagjes ,
En dat voor zijn Deed.
-ocr page 274-
M 1NNEWIT,         i©5
ItrfmïïfïffïfS
Een Meysje in 't Groen.
Voys: Van Kaatjes Kooien,
TK ging left wandelen langs de Bomen,
-*- Ommy watteverluften,
Daarzagik een mooy Meysje komeii,
D oe ging ik wat ruften ■,
Hoog is de Zolder, laag is de Vloer,
Schoon is de Dogter, lelijk is de Moer',
't Zijn van Kaatjes koole Camr»eraatje',
'tZiJH van Kaatjes koole.
Ik nam het Meysje by der hand,
Ik ging met haar fpanceeren;
Zy zy Jonkman doet my geen fchaiïd,'
Lief wild my excüzeeren:
Hoog is de Zolder , &c,
Gyzijtmijn Engel mijn Beminde,-
)k zal van liefde flerven;
Het Minne-vuur zal my verflinde
Lief laat my trooft verwerven ;
Hoog is de Zolder, &c,
Wy gingen wat zitten ruften,
Ik greep haar in mijn armen;
Och lief voldoet mijn Minne-Men }<
Wild my u lief ontfarmen:
Hoog is de Zolder, Sec,
Eji                     Doqh-
-ocr page 275-
tó6             T H I R S I S
Door Minne-luften en zoet fpreeken J
Zo Hetze haar bekooren;
Cupido had haar Hert doorfteeken ,
7.y heeft mijn Trouw gezwooren;
Hoog is de Zolder 8cc.
Zy gaf miin haar Maagdom te panden,
Geen meerder vreugd van mijn leven;
Ons Hert en Ziel van liefde branden ,
Door Venus-min gedreven;
Hoog is de Zolder, &c.
Geen meerder vreugd een Minnaar vind,
Van zijn lieffte Leander-,
Als zy hem wederom bemind,
Uyt liefde tot malkander;
Hoog is de Zolder, &c.
Wy hadden zaam ons Minne-livfr»
"?olbrogt na ons behagen;
Doen was het Meysje wel geruft,
'k Wenfte haar goede dagen;
Hoog is de Zolder, êcc.
Adieu Liej neemt gy affchsyd,
Qaat gy my nu verlaaten
,
Komt gy weer op een ander tijd,
Daar is Geld nog tien Ducaten;
iloog is de Zolder, eyc.
Ik was verblijd met hert en zin,
Wie zou dit luk verwagten;
Za Jonkmans zoekt zo u gewin,
By Dagen en by Nagten;
Hoog is de Zolder, &c
SE
-ocr page 276-
M I N N E W I T, lor
BEKLAAGDE TROUW,
Stem : Dorothea hoord mijn VAgtcn.
TOnkmans hoord mijn droevig zujjtcn:
• Want ik leef in ongenugten,
Zeer dezolaat,
In mijn bedroefdenftaat,
Ik mag, Den dag.
Met reden wel beklagen,
Doen ik eerft, Onbevreeft,
Mijn Lief kwam om *t Ja-woord vragen >
Achdatwaft, Armen Gaft! /!
Om mijn lieve Hals een baft.
Ik onnozele Heerc-knegjen,
Vryden na ons lieveBregjen,
Mijn Sinjeurs Meyd,
Maar hoe ben ik verleyd;
Die Pry, Heeft my,
Zo fchandelijk bedrogen,
Deze Sloor, Die gaf voor,
Maar het was al vals gelogen, I
Datzyhad, Gelden Schat;. ,
Maar wat gropter kool was dat., .rii
Ik Trouwde dan metdit zoetMeysjenj
Poeiel, blank en glad van Vleysjcn'j.':--
ï.4                . Ea
-ocr page 277-
ioS           TH IR SIS
En ik en zag,
Voor mijn geen liever dag;
Ik was, Nog pas,
Getrouwt een vijfzes Dagen >
Dat ik haar, 't Was heel raar,
Na haar Geld begon te vragen,
Zy zey Guyt, Ik heb geen duyt,'
Als mijn Moeders goed voor uy t.
Daar viel voor my niet ten beften••»
't Wasal nihil oprequeften,
Mijn Vrouw zey vrind,,
Ziet dat gy maar wat wind
Gymoet, Gantsbloed,.
Jou lieve lijfje ftellen,
Indieftaat, Zoete-maat,
Wild u zinnetjes niet kwellen,
OmbyDag, EnbyNagt,
Te werken met aljou kragt.
Ach dagt ik lieve Monkeurtjc!
Was ik als voordces Sinjeurtje,
Een Hèeren-knegt,
Gy loerde my nietBregt,.
Maar nou, óRou!
Moet ik mijn leven enden
Met mijnBregt, Armenknegt,.
Ach! wat leef ik in ekndén,
NagtenDag, Metgeklag.
Tragt ik na mijn Sterrif-dag.
Mijn Beminde lieve Vrouwtje j
Holp my op een Modder- fchOuwtjc,
Daar ik ó bloed!
Schier Kagt CH Dag op yrosd,
-ocr page 278-
MINNEWIT, io$;-
""F.nzy, öMy!
Zit heele gantfche Dagen
EndrinktThee, Coffiebee,
Chocolaat na haar behagen; f
Kon» ik t'Huys, Zat en buys
Vind ik haar, ö droevig kruys.
            «^
Al ons Goed heeft zy verzopen,
Ik heb geen Schoenen om te lopen,
Geen Geld of Pand,
IWa'ar ik weer in mijn Land';
Ons Bed, Verzet,
Dekens, Lakens en Slopen;
'k Leg hy Nagt, Heel onzagt,
M,et haar in het Stroo gekropen;
't Is een Dier, Dat ik fchier
Dol word van dat flegt pleyzier.
Ach bedroeft en gruwel Trouwen,»
Had ik mijn alleen gehouwen,
Ach was ik weer.'
In dienft al van mijn Heer,
Ik zou , Geen Vrouw,
Mijn rryigheyd verkopen;
Jonge Maats, Wild zo dwaas
Niet, na u verderf lopen:
Spiegeld jou, Aan mijn rouw,
Neemt zo ligt als ik geen Vrouw.
|
E 7              B'ACHUS
-ocr page 279-
--------------■—rn
ïio         .THIRSIS             \4 i
BACHUS VRIEND.
Op een nieuwe Veys.
TN 't groey en van mijn teere Jeugd,
•*■' vVierd ik beftreede van-de deugd,
MaarBachus voegdehem daarby,
Met een zeer zoet gevly,
De Deugd die kielt een Munnike-kap,
Maar Bachus zijtgy bent te Hap,
Voegt u liever met mijn aan denfnel,
Want gy hebt geen KJoofter vd.
DitKloofterisna mijn zin,
Daar ik mijn Offitie haalt begin,
Voor eiken Patemofter-bol,
Drink ik heel mijn Buykje vol,
En voor bet bidden van mijn Sel,
Speel ik liever op het Tiktak-fpel,
Ot wel een Kaartje om geleyd j
Het welk mijn Hart verbleyd.
Bachus die behieizaden ftrijd,
ï n heeft mijn naar zijn Tent -geleyd,
Veel Smokkel-broertjes die ik vond ,
Met een Pypje in de mond,
En zy zongen daar met pley zier ,
Elk met een Pintje by het Vier,
En dat ftond mijn aan, en ziet de Deugd,
En biel mijn aan de vreugd.
'sMor-
É
-ocr page 280-
M INNEWIT. m
's Morgens zeer vroeg voor mijn begin,
Neem ik een Brandewijntje in,
En een pakje Snuyf daar ty gekogt,
't Is zeer goed voor een kwade logt,
En daar op fmook ik een Pijp Toebak,
t n ik giet daar op een fpelin 'tgat,
En des Middags gaan wy in de Wijn,
Met de kneutjes vrolijk zijn.
En vorder dan tot op de Noen,
Gaanik mijn mede Taffy doen,
Want continuweerlijkin de Pint,
's Nagts my opgetoyd vmd.
Ben ik' s Morgens dan niet wel te pas,
Dan haal ik van 't zelfde zeer ras,
En mijn dunkt dat alle deze pijn,
Zal een Mortefekafi zijn.
's Nagts flaat het mijn zeer dikwils aatt,
Moet ik naar Bachus met haar gaan,
Want yder roept Bachus leeft,
Die dat ed'le Nat ons geeft,
En tot zijne lof yder klinkt,
En ook een volle Fluyt uy t drinkt:
Viva de Paapkens met geweld,
Die die Ordre heeft in gefteld.
De Priefter zy wild u bekeeren,
Geloof aan Chriftus oiizen Heeren,
Eb treedmet onshetKloofterin,
Datgy u zaligheyd verwin,
Gy zult met ons gaan Triumpheerc,
In 't Hemelrijk met onzen Heere,
Den Vader in der Eeuwigheyd,
Daar gy zult zij n altijd verbleyd,,
             Mm
-ocr page 281-
M2               T Hl R S IS
Maar dazen Jood dat niet en agten»
Hy riep zeer lüyd met groote kragten »' -
En bleef volftand in zijn Geloof, '
d'Godt Abrahams, en zag om hoog »
Die zal mijn wel genadig wezen,
In dezen tijd en ook na dezen,
® e Godt Jacobs, daar ftel ik klaar *
Mijn vertrouwen in 't openbaar.
Men liet hem doen ter plaats bêzorge >
Daar men hem eenigzins zag worge,
En zo hem Helde in het -Vuur,
Hy riep tot aan het laatfte uur,..
Erbermt u over de-Mart'laaren,.
Ik ben nu in een groot bezwaaren ,'
Godt Jacobs wild mijn Ziel ontfangen,
Qp uw hoop ik met groot verlangen.
Tot Afïen zag men hem verbranden,
Een yder denkt na zijn verftanden ,
Sterft hy yolftandin't Joods Geloof,
Zijn Lighaam was daat tot een roof,
Och wild dit toggedagtig wezen,
Wild het vry zamen overlezen,
En merkervwel al op dit Lied,.
Het js waarlijk alzo gefchied.
m
-ocr page 282-
MINNEWIT, 113
Matroozcn Lied.
'Op een aangenaame Voys.
A L die 'er zijn Kosje aan Land niet kan
•**■ winnen,.
Die moet 'er gaan vaaren al by der Zee;
Daar zal merize leeren na boven toe klimmen,
Haaien de Zeylrjes vlak voor de Ree.
Haal Kabel,, haal"Kabel.» wil 't Anker op
winden',
Zo roept de Stuurman alle zo fttjf,
Dan ziet menze loopen gelijke de Blinden ,.
Den eenen die loopter den ander op 't lijf.
Zo dra het Anker dan is gewonden,
Dan moeten wy weder na boven toe,
Danroepterde Bootsman tot aller ftonden,
Hier vald niet te ruften benjey 'er al moe.
Dan gaanz' ons van agtcr na voren toe ftuuren,,
Waar dat wy loopen wy zijn in de knip;:
DeDuyrel die zpuhet niet half begluuren,
Wat dat 'er te doen is op een Oorlogs-fchip.
't Is Masje te fchrapen, Wand aan te zetten,
Of'tScheepjeteTeeren.of'tSehuytje te boord,
Hoe dattet 'er gaat, gy mengt 'er op letten,
Jan Hagel word uytzijn Kooytjegeftoord.
Zo dat wy geen ruft en kunnen geniete»,
Tan Hagel die doet 'er malkander haar klag,
Zy zeggen, het zou de Duy vel verdrieten,
Dat men der met ruft niet vreeten en mag.
Den
-ocr page 283-
114             THIRSIS
DenUytkijk van boven.je mengt het geloven»
Dieroepterikzie'ereen Zeyltjein Zee;
OnsStuurman dit horend, loop haftig na voren ,
RoeptMannen.za maakter jouZeyltjes vaft ree.
Wild Blinde by zetten , Bram-zcyltjes los
maaken,
Hey op'erjouStag-zeyl, dan hebj e gedaan;
. Dan is het jou Buyk-gording en wilder niet
fchaken,
Dan moet 'er een Jantje na boven toe gaan.
OnsCapiteyn waardig, roept Mannen,' za
vaardig
En w^ld 'erjouSloepje vaft maaken klaar,
Wy willen gaan roeyen tot wat befchaardig,'
Van Water of Bier, val in altegaar. .
Zo dra en zijnder wy niet gezeten ,
Dan roept de Provooft met ftemme niet kleyn;
Za Mannen, en hebj e nog niet gevreten,
Ons Sloepje dat moet 'er ontladen zijn.
Gy jonge Gezellen houd mijnder ten beften
Wat mijnder den heele Dag word belaft,
't Is Schoot aan te halen of Boelyn te veften,
Of braflet jou Zeylen weer voor de Maft.
Gy Jonge Gezelle, wild dit vry vertellen,
Maar laat u nier kwellen in zulken fjchijn, (len ,
Of fchoon ook het Schip zomtijds wat maghel-
* Denk't zalder geen Reysje van zeven Jaar zijn:
Die ons 'er dit NieuweLied eerftmaalDigten,
1 , Het was'er een Knaapje uytZoetendal; (rigten,
Hy heeft het op't Scheepje Schiedam gaan op-
En heeft het gezongen, hy liegt het niet al.
De
É
-ocr page 284-
MINNEWIT. 115
f?t»ï??fï?-ft»? ff f f f f ff;
De Muys met twee Beenen.
Stem : Ach Moeier ik en kan &C
"P Y lagter niet te flij f,
■*-*' Die hoord dit vreemd bedrijf,
Al van een aardig Meysje, -
Diehaarpoezel Vleysje,
BeftedetotdeMin,
Al na haar zoete zin.
Zy was een eenig Kind,
Van d'Ouders wel bemind, .,
Zy had een Serviteure,
Die haar ftaag hield veure,
En bad met woorden bly,
Om eens te flapen by.
De Dogter was bereyd,
Maar geen gelegenthcyd,
Dus gaat zy pra&izeeren,
EnzeydóMoedergeeren!
Sliep ik in 't Agter-huys,
't Is boven zo vol Muys.
Zo dat ik Nagt nog Dag,.
Daar nimmer flapen mag,
De Moeder is te vreede,
Zy maakt' haar Slaap-fteede,
-ocr page 285-
itó          T H IR S IS
In het Tuyn-huy s met fpoed,
Doen was den aanflag goed.
' Zyzeyd haar Lierftetrouw,
Dat zy daar flapen zouw,
Zy wees hem d'Agter deure,
Klopt daar t'Avond veure,
Ik zal u laaten in,
Voldoen wy dan de'Min.
Den jonkman paften op,
Hy deed een v^ry ers-klop,
Zy heeft hem in gelaaten,
Zonder lang te praaten,.
Voldoende haar begeer,
Wie weet hoe menig keer.
De Vader hoorde wat,
Iets kraken dit of dat,
Hy is van 't Bed geloöpen ,'
Heeft haar beyd' bekroopen,"
Zy lagen in de ruft,
Door'rKufT.nafgekuft.
Hy giat al na zijn Vrouw,
Enzeydpots douzenduou,
Heb ik de Muys gevange,
Die mijn Dogter bange,
Zo dikmaal heeft gemaakt,
Hy 's in de Val geraakt.
Zijn Knegt al met getier,
En nog een Buur drie vier,
Die riep hy daar te zamen,
Die hem helpen kwamen,,
Om in het Agterhuys,,
-ocr page 286-
M IN/N E W 1 T.
r Te vangen deze Muys.
d'Een met een Hellebaard,
Den ander met een Zwaard,
I Sla dood met fteeken houwen,
f Of mijn Dogier trouwen.
Wel Muysjeinde Val, ,
Denkt hoe dit lukken zal.
De Jonkman ftond ontfteld,
En riep zo met geweld,
Ik wil veel liever kiezen
t' Trouwen, als verliezen,"
Mijn Jong en Jeugdig Lijf,
Ik hoüze voor mijn Wijf.
De Dogter Boor dees twift,
Die heeft het Bed bepift,
Zy riep al ftaag met beven i
I Vader wild het vergeven,
Het Muysje heeft my ziet,
Voorwaar gebeeten niet.
Men liet van ftonden aan
Haar Trouw-geboden gaan,
Dus kreeg de Muys zijn Huysjc,
In dit zoete kl uysje :
Des Vaders Hellebaard,
Heeft 's Dogters Eer be,waard.
Oorlof gy Dogters goed:
(Die dikwils wenft het zoet,
Wild het zo ligt niet wagen,
Het koft anders (lagen;
Al is de Muys in d' knel,
Somtijds ontfpringt hy 't weL
-ocr page 287-
ii8             THIRSIS
•«5 $» «°tf S©> «»S Se» ■**$ Sc» **>s S©» *»« »©»
Kees de Ey'er-Bóer metdeHaagzc
Juffrouw.
Voys: Ik hengizeten ai in hst Gras,
OCh! och! watbenikbenouwt!
En om dat ik ben getrouwt,
Met een Juffrouw uyt den Haag,
Het is een bedroefde plaag,
Ey, ey, ey, ey, ey, ey,
Met een Juffrouw uyt den Haag,
Het is een bedroefde plaag.
Ik kwam in den Haag gegaan,
Met Boter en Ey ers belaan,
En een Tuffrouw Jonk en Schoon,
Verliefde op mijn Perzoon,
Ey, ey, ey,ey, ey, ey,
En een Juffrouw Jonk en Schoon,
Verliefde op mijn Perzoon.
Boer wat hebt gy daar te koop,
Hoor hier, ik koop den hoele hoop,
Hoeveel geeft gy het Dozijn ?
Of hebt gy ook zin in mijn ?
Ey, ey, ey, ey, ey, ey,
Hoe veel geeft gy het Dozijn,
pf hebt gy ook zili in mijn.
Ik
-ocr page 288-
MINNEWIT.
Ik iey dat'k beter zin
Had, in een brave Boerin,
Daar ik by at Spek of Ham,
Of een ftuk van een vet Lam.
Ey, ey, ey, ey, ey, ey,
Daar ik mee at Spek of Ham,
Of een ftuk van een vet Lam.
Verfmaad gy mijn fchoone Leen,
Zey zy Kinkel gaat vry heen,
En vertrekt terftond van mijn,
Ik ftrooy Roozen voor een Zwijn,
Ey, ey, ef, ey, èy, ey,
En vertrek terftond van mijn,
Ik ftrooy Roozen voor een Zwija.
Ik lagten om dees Juffrouw:
Maar ik had wel haaft berouw;
En ik keerden met der fpoed ,
Weer na dir Juffertje zoet.
Ey, ey, ey, ey, ey, ey,
En ikkeerden met der fpoed,
Weer na dit Juffertje zoet.
En ik zey wel fchoon Godin,
Ik ben veranderd van zin,
Wild gy nu u fchoone Leen ,
Lieffte lief aan mijn befteen,
Ey, ey, ey, ey, ey, ey,
i Wild gy nu u fchoone Leen,
Lieffte lief aau mijn befteen.
■Zy fprak nu gy komt om mija,
Zo zal ik u Huysvrouw zijn,
Want gy ftaat mijn heel wel go,
ftots de befte Edelman j
-ocr page 289-
lao           TH I R S I S
Ey, ey, ey, ey, ey, ey,
Want gy ftaat mijn heel wel an,
Trots de befte Edelman.
Ik Trouwden met dees Madam,
Bloed wat was ik doen een Man,
Ik kreegcenKleedjenade zwier,
Met eenPruyk en een Rapier,
Ey, ey, ey, ey , ey, ey.
Ik kreeg een Kleedjena de zwier.
Meteen Piuykeneen Rapier.
Maar ten leed met lang daar naar,
Of ik wierd wat vrcemts gewaar,
Élk kwam by mijn om Geld,
Wat vond ik het flegt gefteld,
Ey, ey, ey, ey, ey, ey,
Elk kwam by mijn om Geld,
Wat vond ik het flegt gefteld.
Ik vroeg Juffrouw na haar Schat,
Hoe veel Geld zy wel beaat,
Zy zey Gek ik heb geen Duyt;
Als mijn Moeders Goed voor uyt),
Ey , ey, cy, ey, ey, cy,
Zy zey Gek ik heb geen Duyt,
AJs mijn Moeders Goed voor uy t.
Ook vernam ik tot mijn leed,
Dat mijn en mijn Juffrouws-kleed,
Bey op Week-geld was gehaald,
En geen Duyt daar optetaald.
Ey, ey, ey, ey, ey, ey,
Bey op Week-geld was gehaald,
En geen Duyt daar op betaald
-ocr page 290-
MINNEWIT,
Elk kwam by mijn om Geld,
Wat vond ik het flegt gefteld,
Ey, ey, ey, ey, ey, ey,
Elk kwam by mijn om Geld,
Wat vond ik het flegt gefteld.
Ik vroeg Juffrouw na haar Schat ,
Hoe veel Geld zy wel bezat,
ZyzeyGuyt ik heb geen Duyt;
Als mijn Moeders goed voor uyt,
Ey, ey, ey, ey, ey, ey. '
Zy zey Guyt ik heb geen Duyt,
Als mijn Moeders goed voor uyt,'
Ook vernam ik tot mijn leed,
Dat mijn en miin Juffiouws-kleed,
Bey op Week-geld was gehaald,
En geen Duyt daar op betaald;
Ey, ey, ey, ey, ey, ey;
Bey op Week-geld wasgehaald,
En geen Duyt daar op betaald.
Ja binnen twee Maanden tijd,
Was ik al mijn Geldje kwijt,
En mijn koftelijke Daam;
Kwam in dietijdin de Kraam: .
Ey, ey, ey, ey, ey, ey,
Eii mijn koftelijke Daam;
Kwam in dietijdin de Kraam.
Zy zuypt Dag en Nagt haar vol,
Maakt mijn difperaat en dol,
En ik zit hier als een Gek,
En ky honger en gebrek.
.....
           F
:.
-ocr page 291-
jj»a               THIRSIS
■Ey, eyi ey, ey, ey, ey,
En ik zit hier als een Gek,
En ley honger en gebrek.
Oorlot Boertjes Jonken Oud,
. Gy die nogiijt ongctrouwt,
Neemt geen Juffrouw uytden Haag j
Zo word gy zo niet geplaagt,
Ey, ey, ey, ey, ey , ey,
Neemt 'een Juffrouw uyt den Haag i
; Zo w ord gy zo niet geplaagt.
               ^^^
Vermaakelijk Lied.
Op te» Nieuwe Veys.
Tl/T Ooy Saartje isjou Moeder niet t'huyt," I
*VA
                  Tuffen den Haag, '
Och neen \ Fransman komt vry in Huys;
Tuffen den Haag en Leye, Leve, Leye,
Tuffen dea Haag en Leydzcn-dam.
Zy zetten den Fransman eenen Stoel,
Tuffen den Haag,
£n zy wierp hem daar een Kuffen toe,
Tuffen den Haag en Leye, Leye, Leyc*
Tuffen den Haag en Lcydzen-dam.
Het Kuffentje was van buyten Zy,
Tuffen den Haag;
En van binnen was het fel fenijn:
Tuffen Jen Haag en Leye, Leye, Leyc,
^Xuflen.den Haag en Lcydien-dam.
-ocr page 292-
MIN NEWIT,           irj
Hynam mooySaartjeby der hand,
Tuffen den Haag,
En hy irneet haar op het Ledikant,
Tuffen den Haag en Leye, Leye, Leye£"
Tuflen den Haag en Lcydzen-dam.
De Moeder uyt de Kerke kwam,
Tuffen den Haag,
De Fransman daar van 't Bed affpran ,
Tuffen den Haag en Leye, Leye, Ley«8
Tuffen den Haag en Leydzen^dam.
De Moeder die nam een dikke Stok j
Tuflen den Haag;
En floeg de Fransman op zijn Kop:
Tuffen den Haag en Leye, Leye, Lc/e*
Tuffen den Haag en Leydzen-dam,
Ochlieflte Moeder houd op van flaan \
Tuffen den Haag,
O/ik wil met de Fraasman gaan:
Tuffen den Haag en Leye, Leye, Leye?
Tuffen den Haag en Ley dzen-dam;
Hy »am mooy Saartjeby der hand,
Tuffen den Haag,
En hy gink 'er mee na 't Fran-ze-hnd,
Tuffen den Haag en Ley e, Leye, Leye4 }
Tuffen den Haag en Leydzen-dam.
O lieve Fransman ik ben zo ziek,
Tuflen den Haag,
Sterven moetje, beterjemet:
Tuffen den Haag en Leye, Leye, Leye j"
JuiTea den Haag ca Leydzen-dam*
W a                    Nè-
-ocr page 293-
ii4            T « I R S I S
Negen Maande na dezen Dag,
Tuffen den Haag,
Mooy Saartje inhetKraam-bed lag,,
Tuffen den Haag en Leye, Leye, Lcye,
Tuffen den Haag en Le ydzen-dam.
Maar toen dat Kind ter Waereld kwam,
Tuffen den Haag,
Men deed 't een Spanjaards Rroekjen an,
Tuffen den Haag en Leye, Leye, Leye ,"
Tuffen den Haag en Leydzen-dam.
Een Spanjaaids Broekje en geel kruid Haar,'
Tuilen den Haag,
Puur of het dezelfde Fransman waar,
Tuffen den Haag en Leye, Leye, Leye;
Tuffen den Haag en Leydzen-dam.
Zal dat Kind zijn gelijk de Vaar,
Tuffen den Haag,
Dan zalhet zijn een Sneukelaar,
-Tuffen den Haag en Leye, Leye, Leye;
Tuffen den Haag en Leydzen-dam.
Zal dat Kind zijn gelij k de Moer,
Tuffen den Haag,'
Dan zal het zijn gen mooye Hoer,
Tuffen den Haag en Leye, Leye, Leyei'
Tuffen den Haag en Leydzen-dam.
. iWcvej!
-ocr page 294-
MINNEWIT. 125
«0$ £©■ •»: $©• «»<J S-O' *°ff So- *f So» «»<>' fl©«-
' ff if y$f ff fff ff f ff
Wevers Deuntje.
Stem: Ah 't begini.'
T K kwam 'er left by een Wednw-vrouw",.
-*■ Mijn reden wild aanmerken,
't Was om te Weven op 't Getouw,
Want ik had zin in 't werken,
Voor mijn enkel tijd-verdrijf,
Zonder mijn Borft te fterken.
Hoord hoe ik met 't Bazinneke voer>
"Zo netjes en zo kantjes,
1, Terwijl dat ik mijn Kettingefchoer,
Speeld deze met haar Handjes -r
j, Algeduurigtoerlorijntje,
I Met de twee Krawantjes.
Doen ik mijn Werk ftak in 't Rietï
i Zy heeft het wel bekeeken,
I Zy zey mijn Knegt en mirt dog niet,
V Want gy zouDraatjesbreeken:
En daar zou dan komen van,
, Alledeloffefleektn.
ik antwoorden mijn Bazinnekenrat;
I Het Werke zal mijn rouwen,
I                          F .3                   Zf
-ocr page 295-
THiasis
sa6
Zy nam de La gy weet wel wat,
En zy ging rel ver touwen;
Mijn Bazinneke fpand de kroon,
Boven alle de Vrouwen.
' Bazinnekehielmyinderiemp
In ftee van loon te geven ,
7iy gaf my een flappe priem;
Pe drommel mogr zo Weven,
En ik kom op dat Getouw,
Niet meer van mijn leven.
Het Bazinneke hiel my alzo ftraf.
7,y meende my zo te kweüe,
Ik zey Bazin mijn ft uk is at,
Wat dunkt u van diegrèile,
Ja zey zy mijn lieve Knegt,
Ik zal u een ander ftellc.
Klugtige Vriendfcliap.
Stem: Jmkm4nr.trckt uytttr M»"$tn.
HOord toe men 7 al u ïingetr, ,
Zeer wonderlijke dingen,
Hoord Dogters, M, n of Vrou ,
.Vryers'k heb wat nieuws voor jou,
Een heel raar ftuknoytm eer gehoord,
B^tt zal ik u brengen voor*,
VrieH
-ocr page 296-
MINNEWIT,        is*
■ Vrienden lagt u niet ftijf,
Omdit wonderlijk bedrijf.'
't Geen ik zal verhalen,
Js binnen onze palen,
Tot Amfterdam gefchied;
Luyfterd na dit aardig Lied :
Ah an twee Liefjes zoet en zagt',r,
Die in't midden van de Nagt,
Zamen zogtcn wat vrengt,
Maar ik wed het haar wel heugt.
Dees Liefjes Z( et van zinnen, .
Genegen tot het Minnen;
Kwamen wei overeen,
Dat zy zouden met haar tween i
Speelen het zoete Spel der Min:' -
Daar hadden zy behagen in
Als 'er maar op dit pas,
Voor haar gelcgem hevd was
7 v doorzogten veei WCgen',
' Veel Straaten en veel Stegen;
Tot dat zy kwamen klaar,
Op de Heylige-weg voorwaar/
Zy zagen rond maar niemand niet:
Waar door zy konden zijn verfpied,'
tninapten met een veeg,
Tegen over in de Steeg.
Daar hadden zy 't na wenfcherT'
EnwaarenuytdeMenfchcn; ' '
t Was h'er jou Malie-gek,
Zoenen was daar geen gebrek,
f egen een Hek dat was/'er ftut;
^4             *- Ag-'
-ocr page 297-
isS             THIRSIS
Agterhet zelve was eenPut
Daar zy niet op verdagt
Waaren, in de naare Nagt.
Door het langduurig mallen l
Zijn zy daar in gevallen,:'
Pardous van boven neer,
In de Put met groot gebeer,
En riepen zo lang Brand en Moord,
Tot de Buuren kwamen voord;
Maar niemand van haar al,
Dogt op dit wonder voorval.
Zy zogten als de Blinden,
Maar konden haar niet vinden J
Enhootden wel 'tgeluyd,
Maar men wift niet wat 't beduyd:
Op/t left vonden zy dit zoet paar,
In de Put, was dat niet raar,
't Was help Vrouw, help Man,
Hellep die v/at helpen kan.
Met Stokken en met Haaken,
Men wift niet hoe men 't maaken
Zou, om dees Liefjes zoet
Te helpen metter fpoet, ]
-Den eenen haakten .hem in de Broek,
Het Meysje in haar Schorteldoek;.
't Was hou vaft hellep jou,
Ofje moet verdrinken nou,
Zyhollepen malkander,
Deneeneholp den ander,
Tot dat zy op het laaft,
Vyt de Put geheel verbaaA
........                                            Kwa
-ocr page 298-
MINNEWIT. 169
Kwamen uyt kruypen ah een Kat,
Van 't Hoofd tot de Voeten nat:
Zijn Zilver-knoopen t'zoek,
Op zijn Hiekn hong zijn Broek.'
Daar ftondenzy te drillen,
Key met haar natte Billen ,
De Dogter wierd geVraagt,
Hoe haar 't Spulletje behaagt ;
Zy wierden luftig uytgelagt,
Maar zy zeyde goede nagt,
En hy iloop met zijn Lief,
Weg gelijk een Hoender-dief.
Wie drommel zou dat raden ,'■
Dat men zo kon vêrzaden,
Zijn geyle Minne-iuft,
Ik hou veel liever mijn rufi:
Daarom Dogters en Jonkmans al ,•
, Spiegeld u aan deze val; ■
Zoraakjenietomveer,
I In de Put van boven neer:
Zamenfpraak tüflen Harder eri'
Harderin.
Stem: Hoe dmayd 'tFeriuyn x,o rafï'
TK groet uHerderin,
1 ■*■ Godt geefu goeden Morgen •
Mijn lieve Engelin;
Jioe^omt gy zo vctbolgea;
-ocr page 299-
*Sqv         THIRSÏS
ïegt mijn dog op dit pas,
Onder de grdtene Linde t.
In het bedouwde Gras,
"Mijn Engel mijn Beminde.
Harderin, 'k Ben in mijn eenighey'3 ,
IV neemhier mijn b 'hagen,
JSfet dezen zoeten tijd,
F.n lieffelijke Dagen;
J k hoor het zoet geluyd 5
Van alderhande Dieren;
F)aar byhet jeugdig Kniyd» >
Komt onze Veld verderen,
Harder. Laatikmijn Engeün>,
'fBloempjenuytgelezen,
AIsuyteenzuyv'réMin,,
              <
In u gezelfchap wezen:
*k Zal u behoeden gaan; .
!Als een trouwen Herder,
Komt dan miin Engel aan,
En vlugt van mijn niet verder.
Harder'w 'k Zal mijnen Harder ach ï
ï^iet weygeragtig wezen,
Laat ons den heelen Dag,
Treden gaan als voor deze» j,
Met onze Schaapjes al,
iZahier niet lank te beyden,
i\l in dit Groene-dal,
Moéten wy ons vermsyideik
Hardir. Ach edel Masget teer!
Alijn överfchoon Clarii)4&».
Lsjifops zitten neerr
Mï'n
-ocr page 300-
M I NNi WIT/' ï?ï
Wijn Engel mijn beminde,
En nemen onspleyzier,
Hier zoetjes met malkander,'
f Al methet Pluym-gedier:
Za voegt u by Leander.
Harderin. CouragieHar4erziet, .
Ter eeren van Clarinde,
%■*. fpeeld eens op u Riet,
Onder degroeneLinde; ,
En ik xal tuffchen bey,
Gaan zingen met behagen,
. %er eeren van de Mey,
Al langs de groene hagen.
DèHarderinne zingt cenVeersjetuflfenbeyde t
Op de Voys: bliefde zoet lijjtn, &(,
De liefde moet ik f ry zen,
Indeze zoete tij i,
: • fcnoek eer e beivyztn,
Jn 't Jmgdig Veld-tapijt,
De Vogeltjes alle,
Zeere ons minzaam zijn r
Jn dit groene Dalle,
Jich Herder van mijn!, '
Hoe zoet is't Minne?
Hoc zoet Is tgevryi
Van eenHarderinne,
.
Jn de koele Mey.
Harder. Mijt Hart is vo] yafl ?re»j<jy ,
Üijniie.Y€Ji8ldexi»ne, .
K
                                F é '                      W}$
-ocr page 301-
iS2             THIRSIS
[Mijn Engel vol van deugd,
!Ach hoe brand van binne!
Laat ik van ftonden aan,
Mijn overfchoon Clarinde^
ïen zoentje fmaaken gaan,
iMijn Engel mijn Beminde.
Hardmn.
Ik zal verwagten gaan,
.Uw gunft dan op heden,
"Wild u niet lang beraan,,
Harder van nu ter ftsd.en ,
"k Ben tot u dienft bereyd,'
3k zal van u verwagten,
ï.enzoentjen in deestijd,^
JWild mijn Minjiiet veragterr.
Harder.
A'clrirrijnen Engel ach i
, ïkzeguhier beneven;,
By Dagen en by Nagt,
Zal ik wagen mijn leven,
Voor u mijn Herderin,
' Ey wildgeen zorgedrageny
'k Zaluyt zuyvere Min,
By.uzijn alle dagen..
ff1
1
-ocr page 302-
MINNEW l T.         i3,a
?9?9f999999f99999
Amoureuze Minne-Lied»
Op een aangenaam Voys*
M<
n is zoet én vol genugten,"
■ Daar op ftel ik al mijn zin,,
Daar in raap ik zoete vrugten,,
'r Is een Nimphje die ik min.
Blank varr Vel en net befneden,"
Vriend'lijk is haar Rooder- mond ,..
Zoet van ftem en rad van leden,
Zy maakt mijn Jonk-hert gezond.
Goon kan ik wel beter wenfchen,",
Van de Mini's al rhijn zang,
' Daar na haaken Jonge Menfchenf,
Altijd met een groot verlang.
Wel wie zou de Min veragten,.
Daar de. Mens .werd door geteeld:.
, Liefde is vol wonder kragten,
Want zy al mijn fmerten heeld.'
Zelfs hoe groot of kley ne Dieren J,
| Beer, of Leeuw, o'f'Oliphant;
' Oden, Schapen, kleyneMieren;.
H et is al vol Minns-Brand.
f r                      vöc
-ocr page 303-
n
13+            TH1RSIS
Vogels VKegend' of die gaanen,
Arend, Pauw, ofNagtegaal;
Moffe, Duyven, Hoenders, Zwanen,
ft Leeft door liefde altemaal
Al het Xruyd en Fruy t en Bloemen,
Dat des Zomers lieff'lijk ftaat,
Wat gewas men ook mag noemen,
Het fchiet de Min zijn Zaad.
In dè ftille Water-ftroomen,
't Zy hoe groot of kleyne Vis,
Of wat Monfters daar uyt komen,
ft Leeft door Min al watter is,
In de Min zeer hoog geprezen,
Zal ik dan volherden want,
Hetmoet wel een Droogaardwczcft^ ,
Die niet voeld de Minne-brand.
AA «ie &
¥?, C& (T4 (Ti d <3i
BACHUS-VRIEND.
Als 't voorgaande: J» fc Mi» vmè
ik gtmgten.
13 Adius offer ik mijn Herte,
JJ Want zijn Zap dat edel Nat}
Dat verligt altijd mijn fmerte, .
Zietik ben de Min al iat2
Wat
-ocr page 304-
1                M 1 N N E W 11\ *s5 t
Wat is het een fmerjjg leven,
Als m en Mind eeatrotze Maagd,
Die dog geen gehoor wil geven,
Schoon men tot haar lieide draagt.
En haar Minnaar ftaag veragten, .
Schoon dat hy haar nederig vleyd;
Weg ik ruk al nvjn gedagten ,
Van diéftuurze trotzeMeyd.
En ik wil met mijn Gezangen,"
Staag omhelzen 't edele Nat,
En alzo met vreugd ontfangen,
't Zap dat uyt de Druyye (pat:
Kom dan zoet en lekker Wijntje,
Dat daar komt uyt Vrankrijk,
Of dat Waffend is aan 't Rijntje,
Gy maakt mijn altijd vrolijk.
Ik kan altijd mijn fmert verzagteny
Daar de Min niet baard als pijn,
Rachus blijft in mijngedagten;
Met zijn zap wild vrolijk zijn.
Ik wil volle Glaze drinken,
Schenken in de koele Wijn,
Vrolijk zingen, vrolijk klinken,
Bachus Nat is Medicijn. ,
Ik zal hem een Autaar bouwen J
Die omheynd met een Wijn-rank;
Staag zal werden vaftgehonwen;
Ik hou het met Bachus drank.
Wieuw^;
-ocr page 305-
Ï3.Ö            THIRSIS
Nieuwe-modefche Haagfchc
Lotery.
Stem: Jonkman trekt uytter tnuytenl
K
Omt hier Heeren er> Damen,
Liefhebbers al te zamen;
Komt en voegt u hier by.
Hier is een Nieuwe Lotery;
Geinventeerd tot groot faveur,
Voor Dogters zonder Serviteur;
En daarom niet wel an
Konnen raaken aan een Man.
Voor Vryers die graag wouwen-
Een rijke Vrijfter Trouwen; .
Loopt an en weeft niet traag,
d'Inleg is in" den Haag;
Eyhaaftjewat, neeirfïkortrefpijt,'.
Want zy zal binne korten tijd,
Getrokken worden klaar,
Loof gy 't niet zo viaagt 'er naar.
Maar niemand heeft pretentie J,
Nog krijgt 'er audiëntie,
En word ook niet vergund
In teteggen Kruy s of Munt,»
-ocr page 306-
MINNEWI T.          137
Hy moet verklaren als een Man ,
Dathy een Vrouw mainteneeren,kan :j
Het zy ook wie hét is;
Houd dit zeker en gewis.
Niemand mag zig vermeeten,
Dit moetje zeker weeten,
In te leggen dat is klaar.,
Veer boven de Veertig Jaar:
Ook moeten zy zeer hups en fijn ',
Niet onder de twintig zijn;
Dit is een ftaale Wet, .
Die u hier word voor gezet.
De Juffertjes mitsdezen r
Moeten niet ouder wezen
Als in de Twintig Jaar,
Reguleerd u'vry hier naar:
Nog ook niet fcheel, nog mank of krom,
Of men zend u terftond weerom y
En dan word gy als veragt,
Nog wel helder uy t gelagt,
d'Inleg is Duyzend Gulden»
Daar moet gy u in dulden;
Gy krijgt daar van.tot loon,
Een fchoone Juffrouw of Mans-perzoo» ;
Daar gy zo menig Dag en Nagt,
Hebt om gezugt en na getragt:
Krijgt gy tot u vermaak,
Is dat niet een fchoonder zaak.
De Vryers die met eenen,
Zo menig blaauwe Scheenen,
Liepen, die kunnen nou
Mak-
-ocr page 307-
i38            THIRSIS^
Maklijk komen aan een Vrouw:
En hoeven nu de fpijtigheyd
Niet te verdragen van een Mey«1; .
Noch ook denServiteur
Niet te maaken voor haar Deur.
Venus en Paüas dezen,
Zullen Ontfengers weien,
Cupido d'kleyne Godt
Die zal trekken yders Lot;
Altijd wat, en nimmer mis,'
Dat is een zaak die zeker is,
Wat is 't een fchoonder kans
Voor u Dogters en Jonkmans,
De groote Commiffaris,
Boekhouder, Inventaris,
En ptetendeeren niet
Voor haar moeyte zo men wet,'
Als dat zy zullen met malkaar
Te^ruylojftgainmetyderPaar: :
En zitten t'zamen dan
Metfchoone Zervettenan.
Dees Conditie alommen,
Kund gy al t'zaim bekommen:
Zy hangen tot taveur,.
Voor de Bockverkoopers Deur:
Menzalze trekken pBblijk,
Op het I 'orp van Rijswijk:
En dat in het aanzien
Van veel Duyzenden van Lien.
Kleyn-Jan die zal mits dezen,
üentra Boek-houder wezen;
-ocr page 308-
MINNEWIT,. 139
En zal u zonder fout
Helpen, 't werd hem toe vempuwt;.
Aan de Lijften die alle Daag,
Worden getrokken in den Haag,.
Diehye'kte geval,
In zijn Marsje houden zal.:
Hier binnen en hierbuyten,
Op Schepen, Wagens, Sehuyten,,
Hoord men yderzeer bly,
Praaten van dees Lotery,
De Schippers hebben zoveel Vragt;
Datze Vaaren Dag en Nagt",
Jawel, dat gaat jou yeur,
Adieu, 'k wil mee, vótreServiteur,
?? ?? 9? f.?9-H 1*9f tl
MEY-LÏED.
Vpys' Lfiurafchson-) &e-
"FNE Mey den zoeten tiid,'
Baard vreugd en vrolijkheyd,1
Waar door een yder Hert-verblijd, .
DeBpomen, GrasenKruyd,
En yeelderhande Fruyt,
Zeer lieffelijk uyt der Aarden fpfuyk
-ocr page 309-
i4o            THIRSIS
De Mey brengt alles voord,
Dat oog en hert bekoord,
Al wat tot 's Menfchen voedzel hoord ,
Het Veld met dauw befproeyd,
Daar Gras en Kruyd af groeyd,
Waar door dat Melk en Honing vloeyd..
Al dat men Flora noem, .
Van menig fchoone Bloem ,
Krijgt in de Mey zijn geur en roem ,
Het Fluym-gedierce kweeld,
Het Wollig Vee dat fpeeld,
Yder met vreugd zijn Vrugten teeld.
Daar ziet men Zilvia,
Al met haar Schaapjes dra,
Philander volgt haar agter na;
Güis ziet men Coridon;
Aan Beek of koele Bron, -
Al met zijn zoete Philemon.
Leander ziet men mee,
Al met zijn Galathee j
Hoe dat zy t'zaam haar Wollig Vee»
Gaan dry ven uyt de Stal.
Door Wey en jeugdig Dal,
Tot aan de frifiche Water-val.
Zo menig fchoonder Dant,
Ziet men met haar Galant,
Gaan wandelen door het bedoude Land;
Om in dit Mey-zayzoen ,
Te plukken 't Jeugdig Groen,
's Morgens vroeg al voor den Noen.
Al wat 'er leefd op Aard,
Hem in de Mey vergaard,
-ocr page 310-
MINNEWIT.
Een yder zoekt te zijn gepaard; <
De Viflen in de vloed.
Gevoelen mee die gloed,
Hetgeen haar zaad vermeeren doet,'
Zo dra den Nagt verdwijnd,
Apollos glans verfchijnd,
Ziet men het Veld met Dauw omheynd;
Het Nagtegaaltje tierd,
Het Vinkje tierelierd,
Al't Ge vogelt vliegt en zwierd;
Den Leeuwerik vliegt om hoog ;
Zo ver tot uyt het oog,
Looft daar zijn Schepper na vermoog,"
De Wey en 't VrugtbaarLof,
Kruyd, Bloemen veel van ftof,'
Diegeven haaren Schepperlof.
De Boer zijn Haantje kraayd; {
Het Zomerlugfe waayd,
't Is vol vreugden waar men draayd i
Laat ons met zoetigheyd,
In deze Lenten-teyd,
Loven den Opper Majefteyd.'
-ocr page 311-
Ü<ï            THIR SIS
Harders en Harderins-gezaag.
Gp ctn nituwt Voys.
Harder.
TK groetu fchooneSilviageprezen j
■*■ Ach Liefde toet laat ik u Dienaar weien!
Gy komt my in 't gernoet,
Ach mijnen Engel zoet!'
Als iku Maagctzieveraaderdmijn gemoed j
Mogt ik vereenigt zijn,
Met u Lief, en gy met mijn,
Dan was mijn tiert uyt al de pijn.
Zoete Herdean gy zijt mijn Welbeminden,
Geen fchoonder is 'er op de Waereld te vindea,
Want uwe Rooder- mond,
En u twee Borsjes rond,
Die hebben my 'tdiepfte van mijn. Hert tósr-
wond,
En uwe Rooder-mond,
U Lipjes als Coraal,
JU Oogen ftaan zo helder als een Criftaal.
SHvia.
Zoet Herder zoet houd op van zo te klagen»
Ik wil mijn Vee te Velde in gaan jagen:
Of meend gy dat een Maagd,
UUmmenteerenagt;
-ocr page 312-
MINNEWIT: 143
Om dat den H«rder dioet, zo zijn Mkne-klagt;
Herder en ik wil gaan,
Mijn Schaapjes blyyen daan",
-Want al u klagen is om niet gedaan.'
. Jlerder.
Laat my u Veeu Schaapjes helpen weyden» .
Want voor de Wolf zal ikze wel bevryden,
En wenden van uw-af,
Met mijnen Hardersrffaf,
Zal ikze van de Koy wel helpen dry ven af;
Ik zal u in't Groen,
Op mijn Fkyt veel eer aan doen ;
Enfpeeleneen nieuw Lied, gelijk de Herdcfs
doen.
Sitvót.
ó Schalk! ó Vos! hockund gy Herder/peeÏMia
Met uwen Mond zoekt gy mijn hert te iteelea»
Al doorliet zoet gevley:
Raakt menig in 't gefchrey,
Een Maagd moet voor haar zier*,1
Dat zy niet komt in 't lien,
Gelijk men nu welziet,
Raakt 'er menig in 't verdriet.
Herder.
Ach Herderin mijn Sil via geprezen!
Ach lieffte zoet laat ik u Dienaar wezen;
Hou daar is mijnhand,
Mijn Trouw tot onderpand,
Mijn Engei mijn beminde fchoonite van het
Land,
Mijn Schaapjes weeft verheugd
Jf
-ocr page 313-
i+4             THIRS1S
. Ik zal in eer en deugd
Een Kransje nu gaan vlegten met de Jonge
• Jeugd.
Silvia.
Zoet Herder zoet: houd op van zo te leven ',
ïkbenvanzintsomumijnTrouwtegeven,
En ik fchenk u mijn Hert,
En dat vooralle fmert,
Om dat gy my getoond hebt een zo'n trouty^l
Hert,
Plukt Bloempjes ende Kruyd,
Viegt Kranflen voor de Bruy d,
jDaar mée is al mijn klagen uyt.
Sejluyt.
VetlaatEachusdani en bemind de Veld-go--
dihnen,
Speeld nu het fpel, laat het Muzyk beginnen,
Vernis die plukt zijn Vrugten abondant,
En Bachus die ftaat meteen Glaasjen in de hand,
Nu laat ons vrolijk zijn,
Drinkennuluftig Wijn,
^erfceugen, onze geeft op deze 3 rayloft fija \
0*f-
-ocr page 314-
MINNEWIT, ï4|
Onteerde Maagde-kiagt.
Of een bekende Vvjs.
f~\ Minne-luft! ó korte vreugd B'
^-^ Om u zo moet ik zugten,
'Och waarïs nu mijn Jonge Jeugd 2
Ik leef in ongenugten:
Mijn eer mijn alderbcfte pand,          <
Leyd nu ge worpen in het zand, .
Ten heele-maal bederven:
Die nu mijn bloempje heeft geplukt»
En van zijn fteeltjè heeft gerukt \
Laat mijn alleenig zwerven.
Hy houd dg of hymy niet kend,'
Nu hy my heeft bedrogen;
En daar toe fchan del ik heeft gefcheudi
Nu vlugt hy uyt mijn oogen;
1 Nu hy bezit mijn heldre glans,
Een fpiegel voor de ƒonge-mans,
Die lonkten na mijn vrezen,
Maar het is door zijn groote Goed,'
Daar hy op draagt zo hogen moed,
èGoon! hy mag wel vrezen.
Heb ik u tot een val gebragt,
Dogt gy dat niet te vooren;
. Och! ocb! dathadiknietgedagti'
i 'tlsalmoeytenverloorén,
Heb ik een Roosje van u ontfaari,
De Rooze-boom is bly ven Haan;
G                       ïhSBw
tl. ik
-ocr page 315-
i46              THIRS1S
Daarom en wild niet klagen,
Daar zijnder nog wel meer als gy,
Ach zoete lief voegt u daar by;
Die mee dat Kruysje dragen,
't Is waar, den Boom is bly ven Haan
IMaar gy had ubegeeren;
MijnMaagde-blorn hebt gy ontfaan.,
Dat en kon ik niet keeren;
Dat was mijn eer mijn befte*ood:
<5eftolen uyt mijn Maagde-fchoot
Die gy kwamt af te rukken:
Ik vleyden u wel Duyzend-maal,
Met traantjes en met zoete taal,
Als gy't Bloempje gingt plukken.
Waarom liet g v mijn zo begaan, •
Had gy daar in behagen,
Mijn lief had gy 't niet toe-geftaan ,
Gy hoefde niette klagen;
i HetfpreekwoordzeydmijnlieveKind
Vetiind e^n taakeer gy begind,
Ik ging het u eerft vragen,
I"Want ziet, ik heb u niet verkragt,
Door liefde bent gy zo gebragt:
Dies vald'erhiette klagen.
Mijn liefeer gy zo verre kwam,
Datgy mijn Maagden-roosje,
Zo 'k meynd' uyt puere liefde nam,
Deed gy 't maar voor een poosje;
Ik was door liefde zo verblind,
Dat ik mijn eer niet heb veïzifld,
Maar ik op u berrouwe:;
-ocr page 316-
MINNE W I T:
Mijn eer en glans die is gants weg,
i Hoord Minnaars vals, wat dat ik zeg,
Dat zal u eeuwig rouwe.
Mijn lief en flaat geen woorden agt
!Die op 't Bed zijn gefproken,
Al was 't in 't midden van de Nagt t
Als den Dag is geloken
Of voor den Altaar van de Min,
Gy gaat verkeerde wegen in;
Ey wild daar aan gedenken:
Mijn Ouders zouden't met toe Maans'
Dat ikmet u zou trouwen gaan,
Het zou mijn eere krenken.
Dat weet u Vader metter daat0
Een Man een groote Heere j
En ik ben in een ilcgten ftaat,
Ik heb niet als mijntere,
Dat wiftgy vati te vqorea wel ,'
Eer dat gy door het Minne-fpel
Mijn Jonge hert bekoorde:
Eer dat gy my tot u luft kreeg,
Van droefheydgy ter Aarden zeeg
Met traanën in u oogen.
Maar laas! gy neemt van my de vlugtp
En ik vinde my bedroogen,
Dat is de zaak daa ik öm zugt,
| Gaat daadlijkuyt mijn oogen,
By u Vader en Moeder weer,
Gaat vals Minnaar pronkt met mijn eeï
1 ByuSteedze Juffrouwen,
, Gaat onbefturve Brisydegom a
G 2
»
-ocr page 317-
ï48           TH IR.SI'S
Gy gaat verkeerde wegen om, >
Dat zal u eeuwig rouwen.^
Adieu mijn lief mijn waarde blom s
Ik ga verkeerde wegen'.
Want ik heb uwe Maagedom
Uy t liefde zo verkregen,
Die op de Menfche vaft betrouwt,
En ook op loffe gronden bouwt,
JVind hem altijd verlegen:
Ach! Dogters weeft dog niet zo zot,
Een Jonkman houd met u dé ipot,
En dan gaan zy haar wegen.
Vertrek van Kees de Eyer-Boer
raetde Haagzejuffrouw.
Voys'. Den Mof i ienMof,
HUysluy wild mijn klagt aanhoorei,
Die ik u hier ftel ten toon,
Hoe dat ik nu ben gefchooren,
Met mijn Haagze Juffrouw/tckOQS;
ê Jee! ó Jee!
Ik dogt7eer klaar,
Een Heer te zijn by haar;
Maar 't ismislukj voorwaarï
öWee' ówee.
Ik trouwden met een Madame,"
Maar 't en leed geen Maaad daar a«n l
Pf Madame die cjoefi; Kraamc,
Vi
*
-ocr page 318-
MINNEWIT,         i49r
Ik moeft voor de Vader gaan,
o Wee! ówee!
Ikwierdgehoond,
Met Hoorens braaf gekroond,
Is dat niet wel getoond,
ó Wee! ó wee.
ïkluseg in 't eerft wel mooye Kleeren ,
Met een Degen op mijn Gat,
Daar ik zo mee gingfpanceeren,
Met mijn Juffrouw door de Stad ,
ó Wee! ó wee.
Maar ziet dat zwijn,
Hadze geleend voor mijn ,'
Van eenen Gapiteyn,
©Wee! ówee.
Alle Dagen met manieren,
Kreeg mijn Juffrouw veel bezoek,
Om met haar eenste pleyzieren ,
Tuffen Broes en Schoitél&oek».
óWee! 6wee!
Capiteyn Luytenant,
VaendrigenSarjant,
En ik moeft aan een kant,
êWee! ówee,
Ik en wift niet te beginnen,
Al mijn Goed dat was verkogt,
Daar ik mijn koft mee plag te winnen j
't Geld was op den bies gebrogt,
óWee! ówee!
Ik wift geen raad,
Eh toen wierd ik Soldaat;
G 3;                      ïa
-ocr page 319-
lSo             THiRSI S
In 't Leger van den Staat,
óWee! 6wee!
Toen moeft i'' den Snaphaan dragen ,
Juffrouw die trok mee na 't Veld ,
En ik moeft mijn leven wagen,
Voorten Daalder't was kleyn Geld,,
6 Wee! ó wee!
                  .
En Juffrouw fier,
Laathaar vand'OfBcier
Gebruyken tot pleyzier,
óWee! 6 wee.
Die haar dagelijks omarmen,
Ik moet zwy gen als een blok,.
Of zy gaan mijn Huyd verwarmen,
Met een Rotting of een Stok;
ê Wee! ö wee !
En Kees is Vaar,
Schoon ik om hetheele Jaar,
Isüeteens mag'/.oenenhaar,
êWee! ówee!
Wei wie drommel zon zo leven,,
't Is voor mijn een groote fpijt,
Had ik maar een Boer gebleven,
Nu ben ik mijn Geldje kwijt,
6Wee! ówee!
GyHuysluyziet,
Spiegeld u aan 't verdriet,,
Dat menfteeds gefchiet-,.
ÓWee! ówee.
-ocr page 320-
M I N N E W I T. 151
' <ö§§€* «$<3%€> O§ê0» ss^é- ^34?»
Ktagte van een J*ön>e Vrouw.
Voys: Al wat men doet o'c.
A Ch! ach! ey laas! wat heb ik gaan beginnen*
■**■ Dat ik om het bedroefde Waerelds-goed».
Al in het blo^yen van mijn Jeugd mijn zinnen,
Zo hebgefteld op eenen ouden bloed;
Die niet als ween en,
Klagen en fteenen»
Zugten met eenen,
- Dag en Nagten doet
'k Verfoey mijn Moeders raad die myging
porren,
Tot deze daad, óoudekoudeMan!
Die niet en doet als eeuwig altij d knorren,
Ach wat ben ik 'er ongelukkig an.
Zijn dit goe Dagen,
6 Neen't zijn plagen!
Die 'k niet verdragen ,
Nog niet lyden kan.
Wat baat helaas mijn al zijn Goude Schyvcn *
Nu ik veriteeken ben van 't zoerfte zoet,
Daar deze bloed mijn niet in kan gery ven, '
Wat kan mijn helpen het Waerelds-goed,.
HetweeligVleysje,
Van mijn Jonk Meysje,
Word na zijn eysje,
Niet eens deur gevoed.
Hoe kan ik yreugd oib'ijdfcliap by hem rapai'
Want hy is Dag en Nagt altijd vol pijn ,
G. 4                       Van
-ocr page 321-
Tg*             T H I R S I S
Van Jigt en Podegra kan hyriiet flapen 1
Och! is dat niet een groote vreugd voor mijn,
Stadig te zuffen, ■
Hyzittemuffeir,
Altijd te duffen-,
Hoe kan 't flimmcrzijn.
Zijn ingevalle Kin en mag'rekaken,
Zijn D-ruy p-neus en '/.ijn Heenties als een Stok r
Konnen mijn Jonge-blom tog niet vermaken,
Zijn Aazem Itinkt hem als een vuyle hok,.
Dien droge Sander,
"t Moet zijn een ander»
Want hy enkander,.
Niet dat oude blok,
Hy roept al fpaarzaamheyd dat kan veel win-
nen ,,
En zet mijngantiche Dagen aan het Wiel,
'Je Moet alle Dagen twee Pond Vlas affpinnen,
En nog zo word mijn van dees raare Ziel,
Het lieve ceten,
Nog toe gemeeten,
En ltaag ver weeten,
Van dees ouwe Fiel.
Het zijn mijn. Schyvenzeydhy die hier klin-
ken ,
En zit geduurig.altijd by den Haard,
Water en Scharre-bier dat moet ik drinken,.
Ik fchrik en gruwel van zijn gryze Baard,
't Vald my zo bange,
Duurd dit nog lange,
'k Zal mijnverhange,,
Ik word difperaad.
                                   €y
-ocr page 322-
M f N N E' W T T, , f^.
Gy Jonge Dogters fteld dog niet u zinnen ,
Op eenen ouden kouden bloed als ik,
Wild het in 't minft niet denken of beginnen £
Zo raakt gy niet als ik in zoeen ftrik,
'k Wou dat dien ouwe ,.
                          \.
Dienibjvekouwe,-
Ter goeder trouwe ,.>
Al hong aan de Mik.
-*ffS«r «>$&«» *»ff5©» ^5&o •*$*& «<*es©^
SLAPPEN JAGER.
Stem: Ey, ey , ey, ey, ey.-
Tp Nach mijnlieffte Jonkman,' >
-*-i En hoe komt gy Jagen an,
En al doore dat groene pïeyn,
En och Jagertje zegthet mijn ,■
Eyi ey, ey, ey; ey, ey,
En al doore dat groene p]eyh ;
En och Jagertje zegt het mijn.
En v/el mijnlieifte Juffrouw,'
En ik diender mijn Heer getrouw ,">
Daarom Jaag ik in het groen,
En 't is om zijn wil te doen, ■
                q ,
Ey, ey, ey, ey, ey, ey,
Daarom Jaag ik in het groen,.
En 't is om zijn wil te^doea.
Wel bent gy der een Jager ftout 9
Zo Jaagd ook eens in mijn Wout,
En fchict mijn der een-Haasje fchoon,»
ik zal u geven tot loon 9
Eyrey, ey, ey, ey, ef8 ...
»5               ■ A         Eb1
-ocr page 323-
!^4            T H I R S I S
En fchiet mijnder een Haasje fchoon,
En dan mijn voor uwen loon.
Mau den Jager nam lijn Roer,
En hoord eens hoe dat hy voer,
En hy fchoot haar in der bos,
En zijn Roer en wou niet los,
Ey, ey, ey, ey, ey, ey,
En hy fchoot haar in der bos,
En zijn Roer en wou niet los.
En xy nam daar in haar hand,
En zijn Snaphaan met verftand,
En zy letten met pleyzïer,
En op haar Bolwerk fier ,
Ey, ey, ey , ey, ey, ey ,
En zy zette met pleyzier,
En op haar Bolwerk fier.
Ach den J^ger dien flegten bloed,,,
Hy viel toen onder de voet,
Want zijn Kruyd en Loot was weg,,
Hy was doen zoflap dien Knegt,
Ey, ey, ey, ey, ey, ey,
En zijn Kruyd en Loot was weg;
Hy was toen zo flap dien Knegt.
Deze Jonkman metter fpoed,.
En hy nam een frifle moet,
En hy zeyder wel Juffrouw ziet,
Ik wii.weldoen, maar ik kan niet,,
Ey-, eyï.ey* ey» ey., ey,
En hy zeyder wel Juffrouw ziet,
Ik wil wel doen maar ik kan 't niet.
En het Mcysjeïnder daad,
J>ie was op de Jager kwaad,
-ocr page 324-
MINNEWIT. 15$
En zeyder we! lompen hond,
Gaat vry na u Huy s terftond,
Ey, ey, ey, ey, ey, ey,,
En nu krijgt gy niet een duyt,,
Verzietubetermet Kruyd.
Wel ik moet dan zijn te veer,,
En dat voor deze keer,
En mijn Kruyd is alle-gaar weg».
Daar toe was ik flap van Knegt,
Ey, ey, ey, ey, ey, ey,
En mijn Kruyd is alle-gaar weg,.
Daar toe was ik flap van KnegU
Oorlof nu in 'tgemeyn-,
Al de Jagers die der zijn,
AlsgyJ^igen gaat in't groen j
Want gy hebt veel Kruyd van doen-,-
Ey, ey, ey, ey, ey, ey,
Want den Jager kont niet doen,.
Daar voor Kreeg hy niet een zoea^
Van eer JonJcm in en een Dogter..
Stem.: GaljaardeDorethii.
Jonkman.
leffte lief van mijn geprezen,.
•*--/ Zegt dog eens hoe lang zal 't wezen,
Datgy de Min, bannen zult uyt uwen ain»
Mijn hert, Volfmejt,
Gaat van liefde kweynen %,
Zoete lief, Harte-dief,
Laat mijn eens ugunft verfcheynflïf
G 6                     Door
-ocr page 325-
156          v T HIRSr &
Door de Min, Schoon Godin,
Is op il gefteld mijn zin.
Dogter. Jonkman uwe Müine-klagten-»
Kom ik ftadig te veragten,
Gybentvryftout;
.Want gy v/eet het wel vanoud,
Datgy, Vanmy,
Niet en heeft te denken,
Dat ik nu, Zal aan u,
Gaan mijn weder-liefde fchenken,
Gybentflegt, ZoeteKnegt,
'k Heb u dat wel eer gezegt.
Jonkman Ach mijn zoete Engclinne.-,,
'ï: Kan niet laten u te Minne ,.
Schoon gy met fmaat,
Mijne Mindikwils af flaat,
Ik kom, Weerom,-
By mijnoverfchoone,,
En bid xi> Weer op nu,
Wild mijn weder-liefde toonen a.
En laat mijn, Schoon Catrijn,
ü beminde Man dog zijn.
Dogten. Als ik nu mijn Jonge leden „
Kwam door Min aan u belleden,
Zou gymy niet.,
Brengen in een zwaar verdriet,.
Want gy, Dan bly,,
Zou gaan dommineeren,
'sMorgens vroeg, In-deKroeg,.
's Avonds laat ukeelgaan fmeeren,
Met de Wijn, Laaten mijn,
tlHuys alleen in groote pijn.
                   Jonfe
-ocr page 326-
MINNEWIT. rgr
Jonkman. Eer zal Phebus zijneffralen,
Noyt weer op het Aardrijk dalen.,
Met Helle fchijn,
En de Aard onvrugtbaar zijjï
De Zee, Zal mee;,
Eer zijn Vloed opdrogen,
En de Maan, Noyt op gaan/
Om teligten onze oogen,
Met zijn fchijn, Lieffte mijn,
Eer ik u ontrouw zal zijn; •
Dogter. Wijl gy dan met zo veel Eedes;3\
Komt aanmy u-trouw befteeden ,
En hebt gevryd,
Met zo veel ftandvaftigheyd,.
Wild dan, Ook van,
My mijn trouw ontfangen,.
Nauftaat, Metterdaat,
Al mijn hert en Ziels-verlangen,
En daarom, Zeg ik kom,
Liefje weeft mijn Bruydegom.
Jonkman. Nu zullen wy zamen parend
Speeld op Fluyten en op Snaren,
Fiool en Bas,
Hier komt gy wel regt te pas,,
Wantwy, Nubly,
"Vrolijk zullen zingen,
Vol van vreugd, En geneugt,
Zamen Danflen ende Springen,
OponsFeeft, Bly van Geeft,
KÜnken, Drinken, pnbevreeft..
G 7                   Vél*'-
-ocr page 327-
igS             T HI'R'S ï S
V'ermaakelijk Lied.
Op een fchoene Voysi.
XTOord Vrinden wat dat'er voorwaar is ge«
■*- ■*■ fchied,
Dat zal ik vcordbringen en zingen in 't Lied,
Hoe dat een Madaam , Van Naam ende Faam t
Van een onegtKindje moeit zy in de Kraam.
Zy heeft van de Zomer wat veel geplcyzierd,
By Dag en by Nagten met Jonkmans gezwierd,..
Zy ging op den. t ril, Met al di e maar wil,
Tot zy heeft gekregen het loot in haar bil.
Als zy 'er moeft baare het Kindetje gou,
Dat was in de Winter in 't f elft van de kou,
Zo menig Sinjoor, Die met haar te voor,
Wel hadden gewandeld die mijden haar nou;
Toen moeft zy befcharen haarKinder-goed,,
Va>n Luyfers en Sluyers en Zwagtels met fpoed;
Van Zuyker en Kruyd, Voor Pap en Befchuyt,
Tot alles te koopenhad zy 'er geen Duyt.
Toen heeft deze Haagze Juffrouw met kragt,
Haar goed in de Bank van Leening gebragt,
Haar Rok en Zamaar, Haar Kuyf en Slabaar,
Kreegjan-oomtot panden het Geld gaf hy haar.
In 't kouft van de Winter kwam zy in deKraam
Zy baarden een Kindje zeer net en bekwaam >
Na veertien-Dage tijd; Zo gaat zy i'ubijt t
En maakten haar weder het Kindetje kwijt.
Zy wilt'er geen raad om te voeden het Kind,
Hoord wat deze Kraamvrouw toen heeft ver-
zin
                                             Zy
-ocr page 328-
M I N N EWIT; 159
Zy wwid het klijn Bloed, Van 't hootd tot de-
voet
Gelijk men een Bondeltje Kleeren wel doet.
Is voord na de Rank van Leening'gaan fpoen.
Een Pandje telofien met alk fatzoen,
Jan-oom gaf haar goed,Maar hetBondeltje zoet
Dat liet zy daar bly ven en liep met 'er fpoed.
Zy dagt nu heb ik een Pandje geloft,
En 't Kindje dat gaat 'erby<Jan-oom tekoft,
Nu ben ik certeyn, Weer zuyver Maagd reyn,,,
Ik bender ontflagen van 't Kindetje kleyn.
Als Jan-oomzag leggen dit Bondeltje kleyn,
Hy dagt dat 's een Pandje dit hoord 'er aan mijn.
Als hy't ontwind, Doenzaghy gezwind,
En vond 'er van binnen een levendig Kind.
Gy Juffertjes die der een Pandje vergaard,
7.0 brengt het by Jan-oom dat die het bewaard:
G y blijft ongekweld, Als gy 't zo befteld,
H et krijgt 'er de Koft en verftaat 'er geen Geld.
Kl'jgtigc Viïendiehap.
Voys; t'Amfterdam of de thee.
f- A Mfterdam daar ik lag en fliep ,
, -*•*■ Opd'Appel-marktalineenKaage ,
Des Morgens ik orn hooge liep,
En mijndogt 't begoft.te dagen.
De Waker riep van half drien,
Ik h eb e 'ns gins en wee r gezien,
Ik zag twee Jonge lieB,
-ocr page 329-
i6o]         THTKSr S'
Zy kwamen beyden hand aan hand r
E.egt al voor het Pagters-huysje,
Daar hy maakten abondaiit,
Voor haar Schorteldoek een Kruysje >
Of hy te vooi en meer had gedaan,
Daar voor zou ik niet willen ftaan
Daarleydmy ook niet aan.
Doen gingen zy wat zoetjes heeg,
En zy v/iften van geen feh'eyden,
Het ciaget uy t den Ooften fcheen;
En doen gingen zy met haar beyden a
Heel ftil met een Appel-ton ,
Die men op een Stoep daar von,
De Maagd en fcheen geen Non.
Zy meenden dat het niemand zags
Doen zy bey daar agter fchoole,
Maar ik uyt het Voor-onder lag,
Dog ik liet de zaak bevoole,
Aan haar beyde, want ik dogt,-
Ze hebbent mo?(elik meer bezogt y
Ik bender niet aan bekogt.
Zy had een witte Borftrok an,
Het fcheen zo wel een Appel-m&ysje3
En hy ook wel een Varens-man,
Die al te mets-ook doet een rey sje,
Ik hoorden haar Namen pertinent,
Maar wilze niet maaken bekend,
't Zal wel uyt komen op 't end.
Doen zy haar luft hadden geboet 9
Begonnen zy wat te bedaare',
En 't Meysje fprak met wooiden zoet,'
-ocr page 330-
MINNEWIT, Igl
Of ik hiervan nu eens raak z waare,
En Vaderen Moeder dat vernam,
Ik mogt wel gaan uyt Amfterdam,,
Zy zouden wezen zo gram.
Hyzeyeyliefzorgtd2ar niet voor,,
Bent gy zwaar, ik zal jou trouwen::
Zyzey wel mijn Liefje hoor,
Dat gy wild belofte houwen:
Och ja zey hy ik blijf conftant,
Trouw te belooven en geven geen Pand',
Dat was een eeuwige fchand.
Wel Amfterdamze Meysjes dan,
Gy meugt dit Liedje wel onthouwe,.
Maar flaat zo ligt geen Jonkman an>
't Beurt zelden dat zy u Trouwe *
Als zy haar wille hebbe gehad j.
Zolaten, zy dikwjls u in de mat,:
En kiezen het Haze-pad.
, -»i'S©» *&ti.^ ">€3t*> «XTSfl» «OCScO^Se^
MINNENDE Z A MEN-SPRAAK.
Opeenaangenaamt Voys.
T Eft ging ons jantje,
■*—' 's Avonds om een trantje,-
In de Uyle-vlugt,
lik moetlaggen om dees klugt,
Daar ontmoetenm'een Meysjenjent
Grietje Snaps ons wel bekend,
Die hy aan'fprak uyt minnen,
Vraagt waar dat zy heen wou gaan;
. Wel heede Jantje ,
Wat fonjt een aardig kwant je, -
                   Zt-
-ocr page 331-
162             T H I R S I S
Janje lykent wel een Heer,
Je Hoedje diejiaat op een zy ,
Een Vrij/iermag wezen bly
,
In de Stad, Hoorje Jantje,
Die zoon nobelen Vryer had.
Hebt gy behagen,
Grie'je ik moet vragen,
Hooid de reden mijn,
Of gy wild mijn Hüysvrouw zijn,
Gy bent een Meysje na de zwier,
In ii praat heb ik pley zier,
Wild in't kort, Lieve Grietje,
U bedenken waar't aanfchortj,
Ik zie geenfouten.,
Jan hoe kunje kouten,
't Is alles even net
,
Aan u Lijf heel toet af et,
Gy bent nietfcheef* niet munk ofjcheel^
Ik wou datgy waard mijn deel,
Kom wild gaan
, Lieve Jantje »
Spreekt mijn Vader daar op aan,
Uzo'te reden,
Grietje doen mijn heden,
Verblyden lief kom aan ,
Wild mee by u Vader gaan.
Ik zal hem vragen Liefite mijn ,
Ot gy meugt mijn Huysvrouw zijn,
Zeer'beleeft, Zalikfpreeken,
'% Wed dat hy mijn u wel geeft.
Doen zy tezamen,
By haaren Vader kwamen,
-ocr page 332-
MINNEWIT.
Sprak Tan Trijntjes Wy,
Vader hoor d de reden my ,
Geeft mijn u Dogter Grietje nouw,,
Datze ipoedig word mijn Vrouw,.
Ziet de Vaar, Was te vrede,
Daar mee was het Heylik klaar..
Jan zonder falen,
Gaat zijn Morne halen,
Die kwam haaftig voord,
Gm te iluyten het accoord,
Men dronk een Glaasje Wijn daar by,
Jan en Griet die waaren bly,
Moer en Vaar, Maakten zanten*
Alles tot de Bruyloft klaar.
Toen dezePaaren,
Zamen getrouwt waaren,
Men hielhet Bruylofts-feeft;
En men at en dronk om 't meeft,-
Huspot met Pruymen oiibefchout,
Met een nugteren Kallefs-botrt „
Totplayzier, Over de Tafel».
Speelden Tiiije op zijn Lier.
Daar mee aan 't zingen,
DaniTen ende Springen,
Doen 't eeten was gedaan,
Zijn zy zamen op-geftaan,
Zy riepenTijsjefpeeld nu ras,
Eens een brave Barkemas,
Keesje-klomp, Met zijn Klaartje
Danften, maar zy maakten 't plomp.
7,o deftig in deKlttr-,.
-ocr page 333-
i64            TH IR SIS
Grietje met haar Jantje,
Danften een Courantje,
Dezen Bruyd en Bruydgom reyn,
Waaren meefters van den treyn,.
Het worde laat hier wel on let,
Bruyd en Bruydegom trok na Eed,.
Hoord dit aan, Ik wil zwijgen,
Hoe liet voorder isgegaan.
M I N N E-Z A N G.
Stemme: VatiBarctlona.
W' At baat dog het Minnen,
Op een onv/inbaar Hart,
Die u droeve klagt,
Niemendal agt:
Maar lagt om al u fmart \
Weg verdwaalde zinne,
Wild dat ïioyt beginne,
Maar bant uyt u Hart en zitf,
Gedagten al van de Min.
Tegen-zang.
Wat praat gy van Minne,
Gy hertelooze Hert ,■
Klaagt u droeve klagt,
Als g' een Dag of agt,
Hebt verteerd in droeve fraertj
Ach verdwaalde zinne,
Wild dan v/at beginne r
En trekt nooyt u Hart en lin *
Af van. die zoete Min,
-ocr page 334-
A Ardfche Godinne,                             
***■ Ach mijn fchoone, mijn beminde.      af
Ach hoe wreed is t als Jmenmind.                32
Ach! hoe zoet is Kloris nu te minnen.         35
Ach Kloris waar heen.                               51
Ach alderzoetfte Hart mijn Ziel en leven.      78
Ach ik onteerde Maagd ik mag wel klagen.   yo
Ach' ach! eylaas! wathebik&c.           1.51
Aldie'erzijnKosjeaanLaqdniet&c.         113
Als het Hert door'getrouweliefde fterft.       si
t'Anifterdamdaariklageniliep. '   15©
b.
ïachusofferikmijaHerte.                       »34
C.
Cupido Venus dartel Wigjc.                       «5
D.
De Mey den zoeten tijd.                          $$$
Dogters-die der wel drinken kaïu                  84
•E.
Een kusje is wel zoet.                                15
Een aardig Meysje.                                   6t
EnachmiinlieffteJonkaitB.'                    *S3
Eyk£tera4eïteflijf. " ,    ïïxg
-ocr page 335-
REGISTER.
G.
Gelijker de Beekjens vloeyen.                    £ö
Godt groet u mijn waarde.                         64
Gy liet vrolijk de Herten in pijn.                 20
H.
"kHebdenbrasvanluyzigeVryen.          42
Helaas wat droerheyd en wat fmcrt.             37
Het kusje, dat ik laaft van uwe Lipjes.         18
Hctiseen yderwcl bekende                       52
Het wasten Jongcr-held.                          86
Hoe kan ik vrolijk weien.                          14
'Hoord toe nu al te zamen.                          54
Hoord hier gy luyden al.                           70
Hoord toe men lal mingen.'                     126
Hoord Vrinden wat dat'er &c,                 158
Huysluy wild mijn klagt aanhoorea.          148
I.
Ik ging 'er left wandelen aan een &c.              3
Ik ging laaftmaal eens om een trant.             08
Ik ging left wandelen langs de Bomen.         105
Ik groet u Herderin.                                 129
Ik groet u fchoone Silvia geprezen.             142
Ik kwam'er laaft wandelen by een &c.      , 48
Ik kwam 'er left by een Weduw- vrouw,.     125
Ik zey goeden avond lieve Joosjc.               80
Ik voer al over Zee, Wiljemee.                 76
In't groeycö van mijn teere Jeugd.            iio
J.
I onkmans hoord mijn droevig zugten.        1°7
K.  Kom
-ocr page 336-
REGISTER
, K.
Xomthier Heeren en Damen.                    Ï3S
Komt hierin 't rond Schoenmaakers al.        73
L.
Leftgingikfpanceren.                               95
Leftging ons jantje.                               l6i
Leftmaal in 't krieken al van den Dagen,        41
Leftmaal kwam Cupido my op wekkent      , 4
Lieffte lief van mijn geprezen.                     155
M.
Miniszoetenvolgenugten.                         133
Mijn Autaar mijn waarde.                          /7
Mijn Lief is niet als ik gezind.                   100
Moederik moet zijngetrouwt.                   57
Moeder ik ben nu getrouwt.                       60
Mooy Saartje is jou Moedtr &c.               122
Muskadelle, Droppe.                               %$
V.
Nigjeach! waarheen dus vaardig.                59
O.
Och mijn Engel vol waarde.                        6
Och mijn Liefje mijn leven.                       82
Och! och! watbenikbenouwt.              Il8
O Galathee! mijn fchoone Veld-godin.      44
O Minne-luit.' ö korte vreugd.                 145
OpmijnHuytjewilikfpelen.                    49
S.
Schoon fzabel, ik kom uyt Vrytfi.             88
Schoon datgy mijn al prijft.                        rp
T. Trijn-
-ocr page 337-
REGISTER.
T.
Trijntje wilje mee geen.                             9
V,
Vlied'fnelle Windenhaafl: voor heen,           30
Vrienden laat ons nu eens &c.                     la
Vriend neemt het Glas in uw hand.             .32
W.
Waarfchuyl ik voorde lonkend                  11
Waar mag mijh fchoone Laura vlieni           27
Waar bent gy mijn Roosje. * ioa
Wat is het een heerlijk leven.                     39
Wat baat dog het Minnen.                        164"
Weeft'er gegroet Herderinne.                   93
Wel ik moet u wat verklaaren.                   67
WelwatofNeeltjemeend.                        46
Zoete Zieltje, daar de Min.                      18
aetTewismetzijnVrijfter..                     34
E Y N D E,