-ocr page 1-

1/ i • nbsp;nbsp;nbsp;^ ^ ^ ^

E. J. POTGIETER’S FLORENCE

INGELEID EN TOEGELICHT

DOOR

GEERTRUIDA M. J. DUYFHUIZEN

-ocr page 2- -ocr page 3-

'M


quot;Y


.gt; '53’V


-ocr page 4-



1' â– 


V'i! ■ ‘1^

,w


'â–  I


V’.^' /. '■■•H -■


^ . .•';■ ■gt;'' -

;â– 

- . â– '


' V •

■ • ■•gt;:




; -(


r

/• nbsp;nbsp;nbsp;• .'• v.;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;V*- . --.y. f,

C-1' A V ;a;:,.

.i;v. ' ' nbsp;nbsp;nbsp;‘nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•- '


•t;

is-’.






ft-


,,a: nbsp;nbsp;nbsp;/.


A-.v; ;,;f


â– r


'A.-


i‘'u f ■ i



ya--


A^,


,-... r '-â– 


,; y

-tt-a




J''' -f -


f.:: .. .

/w '■■ ’


â– V'


v; ».v



V,^T -



â– â– â– aa,;a.



s •-«.••


-ocr page 5-

E. J. POTGIETER’S FLORENCE

INGELEID EN TOEGELICHT

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DE GRAAD VAN DOCTOR IN DE LETTEREN EN WIJSBEGEERTE AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TEnbsp;UTRECHT OP GEZAG VAN DE RECTORnbsp;MAGNIFICUS L. VAN VUUREN, HOOGLERAAR IN DE FACULTEIT DER LETTERENnbsp;EN WIJSBEGEERTE, VOLGENS BESLUIT VANnbsp;DE SENAAT DER UNIVERSITEIT TEGENnbsp;DE BEDENKINGEN DER FACULTEIT VANnbsp;LETTEREN EN WIJSBEGEERTE TE VERDEDIGEN OP VRIJDAG 13 NOVEMBER 1942,

DES NAMIDDAGS TE 4 UUR, DOOR

GEERTRUIDA MAARTJE JOHANNA DUYFHUIZEN

GEBOREN TE ROTTERDAM

MCMXLII
N.V. UITGEVERIJ V/H C. A. MEES - SANTPOORT

RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT nbsp;nbsp;nbsp;''GN

LIT

03

84 3962
-ocr page 6-

GEDRUKT TE WORMERVEER BIJ MEIJBR^S BOEK- EN HANDELSDRUKKERIJ

-ocr page 7- -ocr page 8- -ocr page 9-

EVERHARDUS JOHANNES POTGIETER KARAKTERVORMINGnbsp;EN LEVENSLOOP TOT 1865

Tot goed begrip van het gedicht „Florence” is het nodig Potgieter’s leven te kennen. Daarom worden in dit eerstenbsp;hoofdstuk zijn levensloop en karakterontwikkeling beschreven,nbsp;waarbij getracht is deze uit en door elkaar te verklaren.

A. Jeugd en jongelingsjaren

Zwolle — Zien wij eerst naar die, voor het latere leven zo uiterst belangrijke periode: de jeugd. Daar hij in 1808 is geboren — in hetzelfde jaar dat Maurits Lijnslager het lichtnbsp;zag — moet Potgieter’s jeugd zwaar overschaduwd zijn geweest door de Franse overheersing. Stellig niet minder vatbaarnbsp;voor indrukken dan de kleine Truitje Toussaint, die later vertelt dat gebeurtenissen, die tijdens haar eerste levensjarennbsp;plaats vonden, haar zijn bijgebleven alsof zij ze bewust had bijgewoond, hoewel ze haar slechts bekend konden zijn uit denbsp;verhalen van haar omgeving^, zal de jonge Everhardus de gesprekken om zich heen hebben gehoord, en geluisterd hebbennbsp;naar wat men, ook nog jaren na 1813 met dezelfde strekking,nbsp;over de Fransen en de Franse tijd, vertelde. De financiëlenbsp;moeilijkheden van zijn vader — wiens lakenhandel geheel verliep, zodat hij in 1826 tenslotte failliet ging, naar Verweynbsp;vermoedt een gevolg van de tiërcering^, grotendeels doornbsp;eigen schuld, zoals onlangs is aangetoond®, hebben ongetwij-

Johs. Dyserinck. Het Leven van A. L. G. Bosboom-Toussaint.

^ Albert Verwey. Het Leven van Potgieter, blz. 5.

® A. J. Stakenburg. Potgieter’s Familie. (Ts. v.Ned. Taal-enLetterk.

1941).

I

-ocr page 10-

feld er toe bijgedragen een sombere tint aan Everhardus’jeugd te geven. De verarming, die hem niet verborgen kan zijn gebleven, is in zijn geest terecht of ten onrechte geassocieerdnbsp;met de rampspoedige tijd der overheersing. Ziehier de grondslag voor vrijheidszin gelegd.

Het,,weggewischt worden uit de rij der volkeren”, het verlies der nationale onafhankelijkheid, in i8io officieel bevestigd, sinds lang een feit, had een grote opleving van nationaal beseften gevolge, en het machteloze, en door jarenlange financiële en economische uitputting krachteloze heden ging zichnbsp;troosten met de heerlijkheid van een roemrijk verleden.

Loosjes’ roman ,,Het Leven van Maurits Lijnslager” is hiervan een duidelijk teken. In zijn Voorberigt zegt de schrijver: ,,. . . ik heb mij ter opbeuring^ van mijnen geest over denbsp;zware rampspoeden, die mijn geteisterd Vaderland blijvennbsp;treffen, verplaatst in deszelfs blinkendst, zoo niet gelukkigst,nbsp;tijdperk”. „Mogelijk zullen die herinneringen u tenminstenbsp;voor eenige oogenblikken den last van het tegenwoordige doennbsp;vergeten. Meer nog zijn mijne oogmerken bij het zamenstellennbsp;van die geschiedenis; het doelwit mijner pogingen heeft zichnbsp;uitgestrekt, om het echt karakter van den ouden Hollander innbsp;een zoo eerbiedwaardig, in een zoo bevallig daglicht te stellen,nbsp;dat het dezen of genen zou opwekken^ tot eenen edelen naijver,nbsp;om de voetstappen der vaderlijke zeden te drukken en denbsp;moederlijke deugden na te volgen.”

Toen de jonge Potgieter na een opvallend opstel, waaruit bleek „hoe hij meer door zijn hoofd had gehaald dan van zijnnbsp;leeftijd (lo jaar) te verwachten viel”^, van de inspecteur, dienbsp;wilde trachten ’s jongskes boekenkeuze in betere richting tenbsp;leiden, bovengenoemde roman te leen ontving, viel het zaadnbsp;in vruchtbare aarde. Tevergeefs riepen zijn speelmakkers hemnbsp;naar buiten, dagen lang bleven de kleine schop en hark onaangeroerd liggen. In 1856 herinnert hij zich nog ,,dat hem een

^ Cursivering van mij.

^ Gids 1856 I blz. 295—299.

4 nbsp;nbsp;nbsp;I

-ocr page 11-

schoonere, dat hem zijne Hollandsche wereld openging”. Ziehier de grondslag voor de bewondering voor de 17e eeuw gelegd. Amsterdam — Op zijn 13e jaar werd Potgieter de wereldnbsp;ingestuurd om voor zichzelf te gaan zorgen, of moeten wenbsp;zeggen; behoedde zijn tante, mejuffrouw van Ulsen te Amsterdam, hem er voor met zijn familie onder te gaan, door hem bijnbsp;zich in huis te nemen en hem voor de handel te laten opleiden.

Naar Amsterdam, koopman worden! Dat moet voor een dweepziek kind — als hij naar eigen getuigenis was — betekend hebben: leven in een stad die eens ,,de kroon droegnbsp;van Europe”, dagelijks ontmoeten van herinneringen uit dienbsp;tijd, en: een schoon beroep leren, een nuttig en groot mannbsp;worden; immers de koopmansstand was zeer geacht in dienbsp;dagen. Moge het bovenstaande hypothetisch zijn, zeker is datnbsp;er nog iets anders in de leerling-koopman omging: hij wasnbsp;ook dichter.

In de Amsterdamse universiteitsbibliotheek worden vier brieven van hem bewaard, op zijn veertiende jaar in het Fransnbsp;geschreven aan Zwolse vrienden, waarin gedichten voorkomen.nbsp;„De verdienstelijkste bezigheid nevens den handel (was) denbsp;bespiegeling van die Nederlandsche deugden: godsdienstigheid, vaderlandslievendheid, huiselijkheid. En dit alles metnbsp;mate; wijsgeerig en niet zonder natuurgenot”^. Jaren laternbsp;ergerde Potgieter zich nog aan de gezwollen en onnatuurlijkenbsp;uitdrukking van zijn eerste gelegenheidsversjes^.

Behalve voor de dichtkunst — ook dit is vermeldenswaard — werd de ,,vrije” tijd gebruikt voor Engelse en Duitse lessen,nbsp;teken- en godsdienstonderwijs. Hieruit blijkt, dat Potgieternbsp;van zijn vroegste jeugd af zijn tijd heeft besteed aan dicht ènnbsp;studie naast de handel. Een goede leerschool voor de poëzie,nbsp;d.w.z. deskundige raadslieden, die zelf een goed voorbeeldnbsp;waren en hem op goede voorbeelden wezen, heeft Potgieternbsp;niet gehad. De dichters die hij persoonlijk leerde kennen en

^ Verwey, Het leven van Potgieter, blz. 41.

® Verwey, Het leven van Potgieter, blz. 36.

I nbsp;nbsp;nbsp;c

-ocr page 12-

tegen wie hij hoog opzag, waren kooplieden, de gebroeders Klijn. Zij zijn nu volkomen vergeten. De populaire en invloedrijke groten waren klein, van hen kon Potgieter niet leren; denbsp;werkelijk groten kende hij niet of kon hij niet kennen. Vannbsp;het jonge geslacht hadden Van Lennep en Van der Hoop, zesnbsp;jaar zijn ouderen, nog niets geleverd dat hem kon aanmoedigen.nbsp;Pas op het eind van 1827 richtten zij hun weekblad ,,Apollo,nbsp;tijdschrift voor den beschaafden stand” op.

Aernout Drost (1810—1834), Reinier Bakhuizen van den Brink (1810—1865) en Jan Pieter Heye (1809—1876), zijnnbsp;leeftijd- en later zijn bondgenoten, zaten nog op de bankennbsp;van het gymnasium, toen onze Everhardus al werkte in denbsp;lederhandel van mej. Van Hengel.

Antwerpen — De verhuizing van zijn tante naar Antwerpen in de hoop daar gelukkiger te zijn in de handeP, misschien ooknbsp;wegens de naderende komst van de Zwolse familie Potgieternbsp;naar Amsterdam®, had voor de 19-jarige Potgieter belangrijkenbsp;gevolgen.

le. Het belangrijkste deel der werkzaamheden werd aan hem opgedragen. Dit bewijs van vertrouwen doet nu reeds de ernstige en nauwgezette werker vermoeden. Ernst en nauwgezetheid, deze eigenschappen zullen zich in de zoon des te sterkernbsp;hebben ontwikkeld door het zien van de vreselijke gevolgen®nbsp;die de slordigheid van de vader had. Het gewicht van dezenbsp;taak zal er toe hebben bijgedragen hem voor het leven totnbsp;koopman te stempelen.

2e. De kennismaking en, zoals bekend, de daaruit gegroeide vriendschap met Jan Frans Willems (1793—1846), ,,de vadernbsp;der Vlaamsche beweging”^, toen belangrijk geacht als dichter.nbsp;Zijn verdienste als letterkundige was echter groter. Daardoornbsp;Zie Groenewegen, Everhardus Johannus Potgieter, blz. 10.

^ A. J. Stakenburg, Potgieter’s Familie.

® Na het faillissement werd tot onderhoud van het gezin door de stad ƒ 12.— per week uitbetaald.

^ Groenewegen, blz. 15. Ook uit Potgieter’s brieven aan Willems klinkt een hartelijke toon.

-ocr page 13-

is hij voor Potgieter van grote betekenis geweest. Van deze oudere is de eerste belangrijke litteraire invloed op hem uitgegaan. Door de omgang met Willems en diens nuttige wenkennbsp;ontplooiden zich Potgieter’s dichterlijke gaven en nam zijnnbsp;zelfvertrouwen toe. Eén van zijn eerste gedichten: „Hulde ennbsp;Geloof”, aan het nieuwe tijdschrift,,Apollo” gezonden, werdnbsp;geplaatst. Voortaan werkte hij geregeld aan dit en andere tijdschriften mee.

3e. Bracht Antwerpen hem als belangrijkste: de liefde, die hem weldra ook weer ontnomen werd.

In ’t diepste van ons harte Daar ligt de wel van wee en smartenbsp;Naast die der roersels onzer daên.

Maar in dien doolhof in te dringen Heeft God geen vreemde toegestaan.

Zo luidt het motto boven een onuitgegeven gedicht^ van Potgieter, in 1830 geschreven. In een brief van enige jarennbsp;later aan de uitgever Yntema schreef hij: ,,Wat mijn lotgevallen aangaat wachte men zich die in mijne stukjes te zoekennbsp;— ik heb misschien veel Phantasie, zeker is er meer objectiefsnbsp;dan subjectiefs in mijne verzen.”^

Met deze beide uitlatingen in gedachte Potgieter’s jeugdpoëzie bestuderend, moeten we evenwel met Dr. K. H. de Raaf, die in de Nieuwe Gids van 1910 een uitvoerig artikelnbsp;aan Potgieter’s Jongelingsjaren wijdde, tot de conclusie komen,nbsp;dat de liefde in Antwerpen werkelijkheid en geen fantasie isnbsp;geweest. Verder dan dit aannemelijk te maken ging de schrijver echter niet: hij wees niet op het m.i. belangrijke verschilnbsp;in houding ten opzichte van de geliefde, dat uit verschillendenbsp;gedichten spreekt: er is de bedrogen minnaar en de terughoudende.® Evenmin zocht hij naar een mogelijke verklaring voornbsp;^ Drie Nachten te Antwerpen. A.U.B. XI A i. 14.

Zie de aanhaling bij Groenewegen, blz. 97.

® De bedrogene zien we in: Wilhelms Reize; Verloren Schreden;

Minnenijd; de terughoudende in: Wilhelms Reize; aan Adeline;

Kalmte; Vroeg Sterven; De Twintigjarige.

7

-ocr page 14-

de verwijdering der gelieven. Deze sehijnt van het meisje, of haar ouders, uitgegaan te zijn. Tweemaal blijkt dit uit gedichten, die sterk autobiografisch aandoen. In ,,Maria”^ lezennbsp;we: ,,Hebt gij, den band die mijn hart aan het uwe verbond,nbsp;in dartelen moedwil vertreden” (str. 3), en even verder: ,,Dannbsp;vloek ik der oud’ren mij dwingende gril” (str. 4); in ,,Eerstenbsp;Liefde”^: ,,Ligt dacht Gij toen de bloemenketen, die eens onsnbsp;beider hart omwond, werd door uw hand vaneengereten” enz.nbsp;(str. 4) en in str. 3: ,,En Gij kondt mee het vonnis schrijven,nbsp;en uit getrouwheid aan den pligt, den dolk in mijnen boezemnbsp;drijven” enz.®

Was de ,,schand zónder schuld” hem naar Antwerpen gevolgd ? Onder de crediteuren van H. Potgieter waren ook Belgen geweest. Hebben de ouders van het meisje misschiennbsp;de omgang met een jonge man ,,wiens naam van luister beroofd was” verboden ? En kwam hij, ,,Voor meêlij te trotsch,nbsp;voor verklaring te fier”, hierdoor tot de overtuiging dat voornbsp;hem door het verleden zijner familie geen vervulling der liefdenbsp;mogelijk zou zijn ? Herhaaldelijk vinden we in Potgieter’snbsp;werk verzen als dit: ,,De roos van de liefde eischt een helderennbsp;trans”. Uit een der door Dr. de Raaf gepubliceerde dagboekfragmenten leren we dat Potgieter in Antwerpen een winternbsp;heeft paard gereden, ,,pour regagner une santé perdue a forcenbsp;de vie trop simple et de coeur trop agité”.

Indien de datering van ,,De Twintigjarige”, waaruit ik hierboven enige verzen citeerde, door Potgieter zelf later op 1828 gesteld, en de plaats van ,,Ode aan een jong Meisje”, ,,Denbsp;droeve Zanger”, en ,,Fragment” (alle van 1830) in de Verspreide en Nagelaten Werken juist zijn, bevestigen deze gedichten het vermoeden dat de teleurstelling in de liefde reedsnbsp;ondervonden was eer de Belgische opstand (1830) uitbrak.

4e. Woonde Potgieter te Antwerpen de Belgische Omwente-

^ Almanak aan luim en ernst gewijd. 1831. le jaargang.

2 Onuitgegeven. A.U.B. A i. 28a.

® Onuitgegeven. A.U.B. A i. 14.

8 nbsp;nbsp;nbsp;I

-ocr page 15-

ling bij, die een einde maakte aan zijn zaken, zodat hij, ten tweeden male, opnieuw zou moeten beginnen.

De Hollander reisde, toen hij de zaken had afgewikkeld, terug naar Holland; teleurgesteld in de liefde, teleurgesteldnbsp;in zijn zakenverwachtingen en diepgeschokt door de opstandnbsp;der Belgen.

In een moment van diepste depressie dichtte hij te Aken — over deze stad reisde hij naar Amsterdam — een afscheidnbsp;aan de geliefde^, waarin hij haar smeekt hem te vergeten: hiernbsp;zien we voor het eerst de terughoudende minnaar. ,,Aan Adeline” is een deel van een gedicht, getiteld ,,Wilhelm’s Reize”.nbsp;Te Amsterdam, dus later, schreef hij nog een gedicht van dienbsp;naam, eveneens met de vermelding ,,fragment” onder hetnbsp;opschrift. Dit is, zoals Groenewegen opmerkte^, de eerstenbsp;landjonkermanifestatie, maar ook dient er op gelet te wordennbsp;dat, waar het eerste fragment eindigt met een afscheidlied,nbsp;het tweede wordt besloten met een hymne: ,,Aan de Vrijheid”.nbsp;Diep terneergeslagen volbracht hij de reis, ,,maar was in Amsterdam en minde ’t leven weêr”®. De overgang is snel, maarnbsp;niet onbegrijpelijk. Uit het ,,muitende” België kwam hij innbsp;het vaderland terug, waarover de jongste gebeurtenissen eennbsp;springvloed van orde- en vaderlandslievendheid deden gaan.nbsp;Hier voelde hij zich thuis; ook hij beminde de orde en hetnbsp;vaderland, en de ervaringen te Antwerpen hebben deze liefdenbsp;versterkt. Voorgoed is hij hierna de vrijheidslievende vaderlander geworden. M.i. een uiting daarvan, die door geen vannbsp;beide biografen werd vermeld, is het feit dat Potgieter deelnbsp;uitmaakte van de Amsterdamse burgerwacht van 1833^—1843-Een tussen de nagelaten papieren gevonden zakboekje en lid-maatschapspapieren^ bewijzen dit.

In 1830 was het vaderland zelfs een ogenblik in de plaats van

^ Aan Adeline. Verspreide en Nagelaten Werken. Poezij I, blz. 83.

2 nbsp;nbsp;nbsp;Groenewegen, E. J. Potgieter, blz. 46.

3 nbsp;nbsp;nbsp;Wilhelm s Reize, 19e strofe in ,,De Atlas” 4 Sept. 1831.

^A.U.B.

-ocr page 16-

de geliefde getreden, maar dit zou niet zo blijven: blijkens de zo even aangehaalde versregel vond hij troost in nieuwe levensmoed en in het geloof. Een jaar later, aan deze tijd terugdenkend, schreef hij:

Hoe ik voor de toekomst grouwde En geen spoor van licht of bronnbsp;In ’t verschiet ontdekken konnbsp;En de handen zamen vouwdenbsp;Maar vergeefs ’t gebed begon!

Met vertrouwen en gelooven Zijn wij verder voortgegaan

God zag op ons neer van boven Laat ons d’oogen tot hem slaan

En in een onuitgegeven, ongedateerd fragment, getiteld ,,Opzien”^, prijst hij hem gelukkig, die vroeg de broosheid dernbsp;vriendschap beseft:

En, lijdt hij, ’t hoofd naar boven wendt.

Daar is een Oor voor alle klagten.

Dat nooit zich sluit

Dat nimmer naar gehoor doet smachten En door verwijt noch wrevel stoot.

Ik leerde ’t vroeg en lang vertrouwen Sints ’t hart mij brak.

Het geloof is de grondslag van Potgieter’s ethiek, van zijn naastenliefde en zijn levensblijheid. Dit is een juiste opmerking aan het begin van een overigens weinig diepgaand ar-tikeP. Her is een eenvoudig, practisch, en vooral verdraagzaam Christendom, Potgieter’s geloof. Zo zien we het in zijnnbsp;eerste gepubliceerde gedicht en zo bleef het, al gaf het laternbsp;nooit meer aanleiding tot bespiegeling op de manier van de

^ Aan mijne beminde Tantes 30 Oct. 1831. A.U.B. in A j. 24.

^ Opzien. A.U.B. A 28b.

® Ph. A. Lansberg. De religieuze gedachte in Potgieter’s Poezie. Stemmen des Tijds, 1923 I, blz. 374 vgg.

10 nbsp;nbsp;nbsp;I

-ocr page 17-

eerste gedichten. Wars van uiterlijk vertoon en leegheid, heeft hij zich aan veel dominees geërgerd — dit pleit meer vóórnbsp;dan tegen zijn vroomheid — en misschien heeft hij met dienbsp;ergernis wel eens gecoquetteerd. Uit de briefwisseling met eennbsp;vriend, die spoedig predikant zou zijn, haal ik het volgendenbsp;aan. Potgieter had namelijk gevraagd om een exemplaar vannbsp;het stukje ,,De vestiging van het Christendom in ons vaderland”^. ,,Hoe weinig ik met het Christendom moge ophebben.nbsp;(Gij mijn waarde, drukte U letterlijk zoo uit)” (15 Nov.nbsp;1833). De vriend antwoordde hierop: ,,Gij weinig met hetnbsp;Christendom ophebben” lieve vriend ? Ik zou zulks letterlijknbsp;gezegd hebben ? Nooit trok ik uw strenge waarheidsliefde innbsp;twijfel, nooit gevoelde ik er minder lust toe, dan thans. Waarlijknbsp;het is mij onbegrijpelijk dat ik mij zoo onjuist en onberadennbsp;uitgedrukt zou hebben. Goede hemel, alsof ik mij niet maar alnbsp;te veel onjuist en onberaden uitdrukte. De blos der schaamtenbsp;verwt mijn kaken. Gij niet met het Christendom ophebben.nbsp;Gij gebruikt het immers in uw verzen. Laat ons ernstig zijn.nbsp;Ik heb een hoog denkbeeld van uw godsdienstig gevoel. Hoenbsp;dieper gij in den geest van het Christendom doordringt hoenbsp;meer gij u met de vormen zult verzoenen” (16 Nov. 1833)^.

Dit getuigenis van niemand minder dan Drost zegt ons genoeg®.

Zweden — Het komt mij voor, dat in Zweden, waarheen Potgieter in 1831 met een zakelijke opdracht was gezonden*,nbsp;onder de indruk der financiële omstandigheden en de weinignbsp;rooskleurige vooruitzichten, de bedrogen minnaar zich heeftnbsp;ontwikkeld tot de terughoudende, de geresigneerde.

* nbsp;nbsp;nbsp;Door A. Drost in de Vriend des Vaderlands 1833.

^ Dr. J. M. de Waal, De briefwisseling van Aernout Drost met Potgieter en Heye. Tijdschrift voor Taal en Letterkunde. 1918, blz. 81 vgg.

® Potgieter heeft enkele kerkelijke gezangen vertaald (die nog heden in de Hervormde Kerk worden gezongen). Ook uit Florencenbsp;spreekt een diep godsdienstig gevoel.

* nbsp;nbsp;nbsp;Zie Groenewegen, blz. 54.

II

-ocr page 18-

In een brief van 13 Juli 1832, door Ds. P. Marcus, een vriend uit Antwerpen, geschreven — de brief, waarop deze het antwoord is, is helaas ver loren gegaan—lezen we:,, Tu dis que lor snbsp;même que tu saurais faire a une belle une position convenantenbsp;OU digne d’envie, tu voudrais tester célibataire, par respectnbsp;pour Ie repos du sexe, et par esprit de révolte, qui te feraitnbsp;fuire une chaine, et te ferait jeter la plume, dont on te charge-rait en disant: C’est ton devoir; plus tard tu me débites unnbsp;tableau ravissant du malheur oü l’on peut réduire une bellenbsp;quand on lui dit je t’aime, pour la laisser la, victime de sanbsp;crédulité. Tout cela, mon cher Edouard est fort beau, fortnbsp;poétique, fort vertueux même, mais s’il m’est permis, monnbsp;ami. Je te dirai une chose. Selon moi tu te trompes sur toinbsp;même et plus encore sur les femmes. Tu apprecies commenbsp;moi un bonheur domestique, tu Ie desires pour toi commenbsp;pour moi; mais puisque ta position, comme la mienne, tenbsp;defend encore de songer au mariage; tu prends au présent unenbsp;trop mauvaise augure pour 1’avenir; tu ne crois plus a la possi-bilité de voir se réaliser quelques-uns de tes rêves de bonheur, puisque jusqu’ ici tu vois beaucoup de difficultés quinbsp;t’en eloignent; tu têches de te faire a cette croyance, qui aunbsp;milieu de tes désirs te rend malheureux et pour t’y fairenbsp;bonne grace a tes propres yeux et aux yeux de ton ami tunbsp;refuses de jeter tout Ie tort sur les circonstances et tu vasnbsp;chercher des obstacles dans la tournure même de ton espritnbsp;et de ton coeur. C’est la que tu te trompes sur toi-même; cesnbsp;obstacles intérieurs ne subsistent pas; et j’ai la ferme conviction que si un jour les circonstances pour toi comme pour moinbsp;prennent une tournure plus favorable, tu prendras galam-ment ton parti, et tu mettras ton nom, en dépit de philosophic,nbsp;de poésie, de révolte et de respect pour les dames”^.

Ds. Marcus heeft de brief van zijn vriend, evenals Dr. de Raaf, die misleid werd door het antwoord, onderschat. Geennbsp;van beiden heeft de zware strijd begrepen die het Potgieternbsp;1 Gepubliceerd door Dr. K. H. de Raaf. N. Gids 1910, blz. 773.

12 nbsp;nbsp;nbsp;I

-ocr page 19-

moet gekost hebben om tot zijn besluit te komen. Het gedicht ,,De Jonge Priester”, inderdaad niet met ,,de rechte offergeest”^ geschreven, getuigt ervan. Het is het beeld van eennbsp;smartelijke innerlijke strijd, en van de uiteindelijke berusting:nbsp;de jonge priester onderwerpt zich aan God, de dichter aan denbsp;Schoonheid. Dat Potgieter heeft gewanhoopt aan de mogelijkheid van zijn dichterschap, dus dat de strijd pijnlijk is geweest, toont een merkwaardige ,,Balance”^, opgemaakt aan hetnbsp;eind van 1831, waar onder: Smart, als belangrijke post geboektnbsp;staat:,,Verdriet geen dichter t.k.w.” (te kunnen worden.)

Maar nu is de keus gedaan. Om de schoonheid te dienen zal hij niet langer naar bevrediging van het liefdeverlangennbsp;streven. Dat getuigt een niet lang hierna geschreven gedichtnbsp;,,De Zangeres”. Ook in proza sprak Potgieter het uit in zijnnbsp;studie over Loots, in „De Muzen” (1834): de kunstenaar zij ongehuwd. Bij de punten voor een brief van October 1832 vindtnbsp;men: ,,Vivre en soi pour 1’homme ni sèc ni froid ni égoiste sinbsp;vivez Ie fonds!” De telegramstijl Iaat veel te raden over, maarnbsp;hetzij dat ze verdediging of devies waren, volgens deze woorden heeft Potgieter geleefd: zijn leven was eenzaam maar nietnbsp;dor, niet koud, niet egoïstisch, en daardoor volkomen.

Heeft dus tijdens de Zweedse jaren een uiterst belangrijk proces in Potgieter’s gemoedsleven plaats gehad — sindsdiennbsp;hoort men uit vele zijner werken de stem van de geresigneerde — ook zijn litteraire ontwikkeling is hier sterk bevorderd. ,,De tijd dat Potgieter in Zweden vertoefde, was voornbsp;de Zweedse litteratuur een periode van bloei; er leefden verschillende auteurs, die tot de belangrijkste uit de Zweedsenbsp;letterkunde behoren.”® Er bestond grote belangstelling voor

^ Prof. G. Brom, Romantiek en Katholicisme in Nederland. I, blz.174. Zie ook: M. Verwey, Potgieter’s gedicht ,,De jonge Priester” in N.nbsp;Taalgids 1918, blz. 238.

^ N. Gids 1910, blz. 575.

3 Dr. S. A. Krijn, N. Taalgids 1939. Aan dit artikel en Verwey’s Potgieter en Hilda Wijk, Proza V, blz. 156 vgg., zijn de verderenbsp;opmerkingen over de Zweedse litteratuur ontleend.

13

-ocr page 20-

Zweden’s grote verleden, vrijheids- en vaderlandsliefde werden bezongen, het volkslied bloeide op. Gretig nam Potgieter kennis van dit alles; hij tracht door te dringen in de Zweedsenbsp;gesehiedenis. Veel werd door hem vertaald, o.a. in de bundelnbsp;,,Het Noorden in tafereelen en omtrekken geschetst” (1836,nbsp;1840). Zijn keuze bepaalde zich vooral tot gedichten dienbsp;spreken van eenzaamheid en teleurgestelde liefde, verhalendenbsp;gedichten en oude volksliederen. Het is, zegt Dr. Krijn, alsofnbsp;hij zich oefent in het vertalen en eerst langzaam de stijl vannbsp;de (Zweedse) volksliederen machtig wordt. Hier komt Potgieter voor het eerst los van de letterkundige sfeer van zijnnbsp;vaderland. Toch zou hij pas na zijn terugkomst te Amsterdamnbsp;de vriendschappen vinden, die hem stimuleerden tot de vollenbsp;ontplooiing zijner kraehten.

Amsterdam — Hier begint spoedig een nieuw tijdperk in zijn leven. Het zakelijke baart hem, nadat hij enige tijd is gevestigd, weinig zorgen meer, het letterkundige, dat nu pasnbsp;werkelijk begon, des te meer.

Als afsluiting en kristallisatie van Potgieter’s jeugd beschouw ik die kleine cyclus gedichten: ,,De Nalatenschap van den Landjonker”. Als afsluiting, betrekkelijk, want over dezenbsp;verzen en hun inleiding werd met de nieuwe vriend van gedachten gewisseld, betrekkelijk ook omdat de figuur van denbsp;landjonker hem zijn gehele leven bleef vergezellen, meestalnbsp;onzichtbaar, soms zich vertonend, om zich ten slotte geheelnbsp;uit te spreken in het grootse, laatste gedicht: ,,Gedroomdnbsp;Paardrijden”.

Het zijn ’s mensen reacties op ondervonden leed — meer dan die op geluk — die zijn waarde bepalen. Recapitulerendenbsp;kunnen we vaststellen hoe al Potgieter’s reaeties positiefnbsp;waren, d.w.z. dat vrijheidszin en vaderlandsliefde, plichtsgetrouwheid en ernst, vroomheid en eerbied voor de liefde zijnnbsp;antwoorden waren op moeilijkheden en teleurstellingen. Dit isnbsp;Potgieter’s houding als mens. Maar wij moeten over de houding van de dichter spreken. Ook die noem ik positief, want de

14 nbsp;nbsp;nbsp;I

-ocr page 21-

dichter heeft een droom voortgebracht, een gestalte geschapen: de landjonker, opgroeiend op het voorvaderlijke slot, die lief heeft en wordt bedrogen, en berust. Potgieter heeft hetnbsp;„sterk centrale gevoel”, ,,de ontstaansgrond voor het in essentiële zin romantische, het lijden aan een onbevredigendnbsp;heden”, zoals P. N. van Eyck het heeft geformuleerd^, gehad.nbsp;Zijn persoonlijke leven was onbevredigend: hij vluchtte naarnbsp;een andere, zelf geschapen omgeving en herschiep zichzelf.nbsp;Dat hij hierbij de adelstand verkoos, lijkt mij minder het gevolg van een onzinnig. Potgieter meermalen toegedicht lijdennbsp;aan burgerlijkheidsbesef — immers hij had daarvoor geennbsp;reden, stammend uit een verarmde, maar eertijds geziene familie — dan wel van een hevig benijden van een positie,nbsp;waarin naam en maatschappelijke welvaart niet meer veroverd behoeven Ie worden en waarin men zich geheel aannbsp;studie en poëzie kan wijden.

Dit is wat ik Potgieter’s persoonlijke romantiek zou willen noemen. Wij zullen zien dat hij, in het volgende deel van zijnnbsp;leven, onbevredigd door de eigen tijd, zich wendt naar denbsp;Nederlandse Gouden Eeuw, en hoe zijn romantiek dan eennbsp;nationaal didactisch karakter krijgt, zonder echter de eerstenbsp;schakering geheel te verliezen.

B. Redacteur

a. 1833 — rh 1845. Een ogenblik uit de dommel opgeschrikt door de Belgische Opstand, sluimerde het Nederlandse Huisgezin weer rustig voort. Er gebeurde niets; op geen enkel gebied was beweging, laat staan grootheid te bespeuren. Het isnbsp;te begrijpen, dat deze sfeer een jonge man als Potgieter, wiensnbsp;blik bovendien in het buitenland zo zeer was verruimd, benauwde, en dat hij gretig een bondgenootschap met Drost,nbsp;Bakhuizen van den Brink en Heye aanging om tegen die zelf-

1 Prof. Mr. P. N. van Eyck, Hermingard van de Eikenterpen door A. Drost, Amsterdam 1939. Inleiding blz. I.

IS

-ocr page 22-

genoegzaamheid te velde te trekken. Begrijpelijk ook dat hun eerste poging, een degelijk en ruim letterkundig tijdschrift tenbsp;stichten —¦ oorspronkelijk zou het de veelzeggende titel,,Europa” dragen^ — behalve door het overlijden van de begaafdenbsp;Drost, door gebrek aan belangstelling bij het publiek mislukte.^ ,,De Muzen”, tijdschrift voor de beschaafde, letterkundige wereld, beleefde slechts vijf afleveringen. Ook hier, aannbsp;het begin van het letterkundige leven, d.w.z. van het levennbsp;als letterkundig leider, een teleurstelling; hier evenmin alsnbsp;elders blijvende ontmoediging. Enige jaren later is immers denbsp;tweede poging wel gelukt, en zeer goed.

Drost’s invloed op Potgieter — wij moeten van invloed spreken, blijkens de door Dr. J. M. de Waal gepubliceerdenbsp;briefwisseling der beide vrienden® — is tweeledig geweest.nbsp;Ten eerste de invloed van Drost als criticus; hij is de eerste,nbsp;die van de kritiek een vak heeft gemaakt. Men mag alleen afbreken om weer op te bouwen, is zijn beginsel; men dient tenbsp;v/ijzen op grote voorbeelden, en zelf voor te gaan. „Alles watnbsp;goed en schoon is, moet worden nagestreefd met alle macht.”nbsp;Zijn kritieken, gemotiveerd en scherp, waren meer bedoeldnbsp;voor de schrijvers dan voor de lezers. Al deze principes vindtnbsp;men in Potgieter’s kritisch werk terug. Drost is degene geweest, die hem tot het schrijven van recensies aanzette.

Ten tweede onderging Potgieter, feitelijk door misverstaan, en zonder Drost’s bewuste toedoen, want het was pas na diensnbsp;dood, de invloed van Drost als romanticus. Potgieter en Bakhuizen van den Brink bezorgden de nagelaten papieren vannbsp;hun vriend. Ter voltooiing van enige hoofdstukken van eennbsp;ontworpen roman Pestzegen, ten opzichte waarvan ,,de gedachte gerechtvaardigd is dat het bedoeld was een rijpere ennbsp;rijkere uitdrukking van het in de Hermingard reeds uitge-

^ Dr. J. M. de Waal, Aernout Drost. Utrecht 1918. blz. 21, op aanraden van Potgieter werd de titel: De Muzen.

^ Dr. J. M. de Waal, Aernout Drost. Utrecht 1918. Hoofdstuk I.

® Tijdschrift XXXVII, blz. 81 vgg.

16 nbsp;nbsp;nbsp;I

-ocr page 23-

drukte geloofsgevoel te worden”^, schreven zij, dit geloofsgevoel geheel verwaarlozend, geboeid door tijd en plaats der handeling, de Hollandse 17e eeuw, een romantisch verhaal van nationaal-didactische strekking; De Pestilencie te Katwijk. Zozeer had het kleurige, druk bewogen lye-eeuwse leven en hetnbsp;verschil tussen dat en het heden hen beiden gegrepen, datnbsp;Potgieter’s oude liefde vóór de Gouden Eeuw voorgoed ernbsp;door op de voorgrond trad, en Bakhuizen erdoor tot historie-studie kwam.

Het verschil met de roemrijke 17e eeuw was groot. Dit was voor Potgieter een waarborgvoor de kracht van het Nederlandsenbsp;volk; daarom geloofde hij in de mogelijkheid, door het die tijdnbsp;voor te houden, te leren kennen en dus te bewonderen, het tenbsp;prikkelen tot navolgingen dientengevolge opnieuw tot grootheid.

Wilde hij hierdoor, zoals hem, nadat hij jarenlang op dit thema had gehamerd, is verweten, een terugkeer naar de 17enbsp;eeuw ? Stellig niet. Men lette op een zinsnede als deze in eennbsp;antwoord van Hasebroek aan Potgieter van 24-7-’40^: ,,Hetnbsp;is niet lief van u van zoo voor elke omwenteling, hoe dannbsp;ook, en tegen elke restauratie, van wat aard ze zij, te wezen.”nbsp;Elke maatschappelijke terugkeer is onmogelijk, dit besefte Potgieter zeer goed, maar het waren de eigenschappen die Holland eens hadden groot gemaakt: ondernemingsgeest, energie,nbsp;volharding — was het wonder dat deze na een tijd als denbsp;Napoleontische voorgoed schenen uitgedoofd? — die hijnbsp;terugwenste, en er leek hem geen beter middel om dit te bereiken dan voortdurend op het grote voorbeeld te wijzen.nbsp;Hier gold de romantische vlucht het vaderlands verleden,nbsp;echter niet alleen om eigen onbevredigd-zijn te voldoen, hetnbsp;gehele volk hoopte hij op deze wijze te bezielen. Zijn romantiek is overheersend nationaal-didactisch geworden, van denbsp;persoonlijke romantiek zijn er slechts enkele uitingen. Oud-

1 nbsp;nbsp;nbsp;Prof. Mr. P. N. van Eyck, Inleiding Hermingard van de Eikenterpen, blz. LX.

2 nbsp;nbsp;nbsp;Dr. J. H. J. Willems, J. P. Hasebroek, 1939, blz. CIX.

I nbsp;nbsp;nbsp;17

Florence 3

-ocr page 24-

Holland aan Jong-Holland voorhouden was een van de programpunten van De Gids.

Het andere middel om Jan Salie uit te bannen was de kritiek, want onafscheidelijk met slapheid en slaperigheid verbonden zijn zelfgenoegzaamheid, prat gaan op deugden en heldendaden waar men part noch deel aan heeft, en het prijzennbsp;der middelmatigheid. Potgieter’s onverbiddelijk optredennbsp;hiertegen is bekend.,,Bescheidenheid, die zo zeldzame en juistnbsp;bij grote mannen nooit bestaande en onbestaanbare deugd”^,nbsp;was het inderdaad niet waarmee hij De Gids — ook al geennbsp;bescheiden naam — leidde. Zich van zijn waarde bewust —nbsp;dit is veeleer de karakteristieke eigenschap van grote mannen,nbsp;die hun deels eigendunkelijk, maar deels ook bescheiden optreden^ bepaalt — stelde Potgieter zich aan het hoofd dernbsp;letterkundige beweging; hij zag de weg voor zich, hij kón denbsp;gids zijn. In de novelle Albert schrijft hij: ,,de kunst moetnbsp;mede hefboom worden tot onze ontwikkeling als zelfstandignbsp;volk”. Meer en meer openbaart zich in Potgieter’s werknbsp;(Bakhuizen merkte het in 1840 op) een zedelijke strekking.nbsp;Zoals Prof. De Vooys in zijn diepgaande studie over „Potgieter en het Liberalisme”® zegt: ,.Potgieter ziet alles innbsp;het licht van zijn zedelijk dichter-ideaal.” Hieruit komt ooknbsp;zijn politieke overtuiging voort. Men spreekt weliswaar vannbsp;het liberalisme van 1848, omdat het in dat jaar zijn hoogtepunt bereikte, een beginpunt was het allerminst, en Potgieter’s politieke denkbeelden waren lang vóór die tijd gevormd. ,,Een poëet mag niet alleen maar moet in de politieknbsp;utopist zijn”^, heeft hij zelf gezegd. In genoemd artikel is zeer

^ Dr. J. Romein, Erflaters IV, blz. 13.

° Beoordeel, bid ik u, mijne beoordeeling. Tot u heb ik niet te zeggen; ,,raadpleeg niet met uwe eigenliefde” maar: raadpleeg met uw verstand, niet met uwe groote bescheidenheid. — Uit een briefnbsp;van Geel aan Potgieter, 4 Sept. 1840, gepubliceerd door Marthanbsp;Hamaker, Gids 1906, blz. 204.

^ Letterkundige Studiën. Groningen 1910, blz. 82 vgg.

* Zie de aanhaling bij De Vooys, blz. 82.

18 nbsp;nbsp;nbsp;I

-ocr page 25-

duidelijk opkomst, bloei en spoedig verlopen van het liberalisme en daarmee van Potgieter’s verwachtingen, en zijn teleurstelling behandeld. Het liberalisme is in wezen optimistisch. Het laten van vrijheid aan anderen naast het eisen van vrijheid voor zichzelf, veronderstelt dat ook van anderen ietsnbsp;goeds is te verwachten. Dit optimisme is geheel in Potgieter’snbsp;geest. Hij maakte bovendien de fout, zo men het een fout wilnbsp;noemen, de mensen naar zichzelf te beoordelen. Vandaar zijnnbsp;,,moeilijke” stijl: hij meende, dat ieder beschaafd lezer zijnnbsp;toespelingen zou begrijpen; vandaar zijn verwachting, datnbsp;door individuele vrijheid de talenten van zelf zich zoudennbsp;ontplooien; vandaar het vertrouwen dat de liberale leidersnbsp;op de eenmaal ingeslagen weg verder zouden gaan, hunnbsp;zedelijke roeping volgen en niet alleen een klasse-belang verdedigen. Zoals Thorbecke de staatsman is van het vroege,nbsp;democratische liberalisme — getuige zijn opstel ,,Heden-daagsch Staatsburgerschap”, dat er de zuiverste uitdrukkingnbsp;van is — zo is Potgieter er de dichter van. ,,Democraat tot innbsp;mijn nieren” noemt hij zichzelf (23 Maart 1869). Uit: Aannbsp;Twenthe, op Twickel b.v. spreekt dan ook een sterk sociaalnbsp;gevoel; eveneens uit zijn vertalingen van Thomas Hood, opgenomen onder de Zangen des Tijds. ,,Wie mildst de lichaams-noden lenigt / Wekt vlugst den geest in ’t wakker lijf”. Dezenbsp;uitspraak van Potgieter getuigt van een heel veel beter inzichtnbsp;dan Beets toonde, die de verhongerende arme opgewekt laatnbsp;zingen: ,,Maar beter lijfs- dan zielenood!”

Vol moed en toekomstvertrouwen was Potgieter zijn taak als gids begonnen. Hoe hard hij werkte, blijkt uit het feit datnbsp;de eerste jaargang van het tijdschrift niet minder dan 47 bijdragen van zijn hand bevatte. Als kunstenaar en als kritikusnbsp;ging hij inderdaad voor. Jan, Jannetje en hun jongste Kind, ennbsp;Het Rijksmuseum te Amsterdam zijn de hoogtepunten in zijnnbsp;nationaal-didactisch, romantisch proza.

Jan Jannetje eindigt ,,in de juichtoon”^:,,morgen besteed ik 1 De Vooys, t. a. p.

19

-ocr page 26-

hem (Jan Salie) op een hofje”, zegt vader Jan, en Jan Kritiek uit een dreigement voor het geval dat Jan Salie zieh van zijnnbsp;hofje waagt.

Het Rijksmuseum is een krachtige en rijke belijdenis van Potgieter’s geloof in de Gouden Eeuw. Het is een aanval opnbsp;de eigen tijd, waarin de kunstschatten werden verwaarloosd;nbsp;de toon is hier fors en opgewekt. Heel anders klinkt de verzuchting in het volgend jaar aan het slot van De Stilstaandersnbsp;geslaakt; „En ach! waar’ dit het laatst bericht / Dat iemandnbsp;zenden kon in ’t licht/Van praatjes van Jan Salie.” Helaasnbsp;het kon niet het laatste zijn. Van hetzelfde jaar is nog: Eennbsp;wonder is de nieuwe beurs] daarna is het alsof Potgieter hetnbsp;vermanen en opwekken moe is geworden.

b. ± 1845—1860. Vrij plotseling is Potgieter’s medewerking aan De Gids verminderd. ,,De Gids wordt vervelend”, schrijft juffrouw Toussaint, ,,nu zelfs Potgieter zijn voedsterkind zonder brood laat.” Het totale aantal bijdragen uit dezenbsp;periode overtreft nauwelijks dat van het eerste jaar alleen.

Volgens de in 1841 van de redactie uitgegane circulaire was het hoofddoel van De Gids — die zich op het gehele gebiednbsp;van wetenschap en kunst bewoog — door kritiek de letterkunde uit haar verval op te heffen. Uit die van ’45 blijkt echternbsp;een verandering; dan is het doel, alle actualiteiten op het gebied van godsdienst, staatkunde, wetenschap of kunst grondignbsp;en onvooringenomen te toetsen. Ook de keus van de nieuwenbsp;mede-redacteur, de welhaast revolutionair-liberale Gerrit denbsp;Clercq, ligt in deze lijn. Of Potgieter het echter met de in dezenbsp;richting voortgaande reorganisatie van het tijdschrift in ’47nbsp;— waardoor het ophield in de eerste plaats litterair-kritischnbsp;te zijn — eens was, valt te betwijfelen. Uit de brieven vannbsp;juffrouw Toussaint blijkt, dat hij in deze tijd heeft overwogennbsp;zich geheel terug te trekken uit de redactie. Evenwel, dit deednbsp;hij niet, maar actief naar buiten was hij evenmin. Dit was eennbsp;tijd van inkeer, van verdieping, èn moeten we zeggen van verbreding van letterkundige studie. Dat bewijzen aan het eindenbsp;20

-ocr page 27-

van deze periode de opstellen over Béranger en Crabbe^, voorbeelden van kundige en kunstige behandeling van Europese letterkunde.

De romanticus, die, onbevredigd door eigen tijd, was gevlucht naar de Hollandse 17e eeuw, heeft nu — teleurgesteld in zijn verwachting van de bezieling door het grote voorbeeldnbsp;— de blik gewend naar andere landen en andere tijden. Nietnbsp;dat Potgieter voor dezen geen aandacht had voor wat buitennbsp;de grenzen werd gedacht en geuit: zijn vele vertalingen zijnnbsp;er het sprekend bewijs van. Maar nu is het anders, nu lééft hijnbsp;in die andere wereld, is hij als het ware daarheen gevlucht,nbsp;mits men ,,vluchten” niet opvat als een laffe afsluiting van,nbsp;een blind- en doof-zijn voor eigen omgeving. De Tijdzangennbsp;als Het Jagertje (1852), Het Uurwerk van ’t metalen Kruisnbsp;(1855), Haesje Claesdochter (1855) en Het Nieuwe Tolhuisnbsp;van de Stad Amsterdam (1859) getuigen, dat hij niet onverschillig toezag; ze zijn niet te begrijpen zonder een grondigenbsp;kennis van de toenmalige gebeurtenissen, want ze zijn reactiesnbsp;daarop.

Zeer eenzaam was Potgieter in deze periode 1845—1860. Drost en Bakhuizen van den Brink waren zijn gelijken vannbsp;geest geweest. Sinds de eerste was gestorven en de laatstenbsp;naar het buitenland vertrokken, had hij met niemand een contact als met hen kunnen hebben. Zijn strenge eisen voor zichzelf en anderen maakten hem niet gemakkelijk in de omgang.nbsp;In 1837 sprak Bakhuizen reeds van ,,onze difïiciele vriend”,nbsp;toen hij Hasebroek zijn compliment maakte, dat deze zo spoedig Potgieter’s hart had gewonnen^. Men schijnt, hoewel Potgieter altijd zeer hoffelijk was, enigszins bang voor hemte zijnnbsp;geweest®. Quack noemt hem „de exelusieve Potgieter”. De

1 Gids 1858 I P. J. de Béranger. Gids 1858 II. Een blik naar Crabbe.

Gids 1859 I George Crabbe.

“ Dr. J. H. J. Willems, J. P. Hasebroek, blz. 77.

® Zie H. P. G. Quack, Herinneringen, 1913, en S. Muller Fzn. in zijn inleiding op Briefwisseling van Bakhuizen van den Brink, 1906.

I nbsp;nbsp;nbsp;21

-ocr page 28-

vriendschap met Alberdingk Thijm^, de vurige apostel van een naderende katholieke emancipatie, ook op litterair gebied, berustend op wederzijdse waardering, is — hoewel zenbsp;na jarenlange omgang beseften ,,dat ze in werkelijkheid nietnbsp;zo ver van elkaar afstonden als ze aanvankelijk meenden” —nbsp;nooit innig geweest.

Het persoonlijk verkeer met Van Vloten, de strijdlustige en strijdvaardige, dateert pas van na ’68, toen de afwezigheid vannbsp;een gemeenschappelijk vriend een band tussen hen vormde.

Juffrouw Toussaint was een geestverwante, maar zij had al haar krachten nodig voor eigen scheppend werk. Hierdoornbsp;stond zij wel achter Potgieter, kan men zeggen, maar nietnbsp;ndast hem als medestrijdster. Uit haar brieven spreekt eennbsp;eerbiedige bewondering.

c. i860—1865. De vriendschap met Cd. Busken Huet maakte tenslotte in i860 een eind aan deze toestand van eenzaamheid. ,,Wat Potgieter in Bakhuizen van den Brink verloren had, meende hij voor De Gids in mij terug te vinden,”nbsp;schrijft Huet later in het mooie boekje: Persoonlijke Herinneringen. Een vriendschap, die tegelijk de kiemen in zich droegnbsp;voor een latere nog volstrekter isolement, eerst doordat zenbsp;aanleiding werd tot de breuk met De Gids, vervolgens doornbsp;het vertrek van de vriend naar Indië en Huet’s gewijzigdenbsp;inzichten^.

Sedert Huet’s toetreden tot de redactie schijnen Potgieter’s hoop en kracht teruggekeerd; zijn eigen medewerking neemtnbsp;weer toe. Het tijdschrift leeft op, d.w.z. de geest van denbsp;,,blauwe beul” keert terug; weldra is de hekeling der middelmatigheid weer in volle gang. „Nu ik U tot bondgenoot heb,nbsp;transigeer ik niet meer,” schrijft hij 13 Sept. 1864. De inten-

^ Dr. H. L. M. van Can, J. A. Alberdingk Thijm, Zijn dichterlijke periode, Rotterdam, 1936. Zie ook brief van Potgieter aan Huetnbsp;28-1-61.

’ Zie over beide kwesties de uitvoerige studie van J. Saks, Potgieter en Busken Huet, 1927.

22

-ocr page 29-

sieve samenwerking tussen Potgieter en Huet — zij stuurden elkaar hun eigen werk en dat der medewerkers, schrapten ennbsp;werkten om — werd, wat het laatste betreft, door de overigenbsp;redactieleden gaandeweg minder gewaardeerd. Potgieter’snbsp;verhouding tot de mede-redacteuren moet anders zijn geweestnbsp;dan in zijn eerste actieve periode. Zijn jeugdig enthousiasme,nbsp;dat vroeger de anderen bezielde, had plaats gemaakt voor eennbsp;hardnekkig, wellicht tot verzet prikkelend strijden. Eén vannbsp;zijn jonge bewonderaars heeft een treffende karakteristiek vannbsp;hem gegeven, toen hij hem ,,een drijver ten goede”^ noemde,nbsp;ten goede, zeer zeker, maar toch: een drijver.

Huet was niet bemind, en nu was hij ook nog de gunsteling van de ,,koning van De Gids”. Bovendien streefden zij beidennbsp;naar algemeenheid, daar volgens hen De Gids het tijdschriftnbsp;van alle richtingen moest zijn en letterkundig tijdschrift innbsp;de eerste plaats, een beginsel dat de andere redacteuren langzamerhand hadden losgelaten. Zo was, zonder dat Potgieternbsp;en Huet zelf het in het minst vermoedden, de breuk met Denbsp;Gids voorbereid. Nadat Potgieter bijna 30 jaar zijn bestenbsp;krachten aan het tijdschrift had gewijd, ontviel het hem, voornbsp;zijn gevoel plotseling, bij het conflict van Januari 1865. Hoenbsp;hard die slag aankwam blijkt uit enige briefcitaten: ,,Maisnbsp;patience et courage! de maat is nu vol (Huet had de betrekking van redacteur van de Nieuwe Rotterdammer, waarnaarnbsp;hij in deze dagen solliciteerde, niet gekregen), ik weet nietnbsp;van waar nieuwe teleurstellingen zouden komen. De hoofdzaak wordt nu de ondervondene waardig te dragen” (24 Jan.nbsp;1865).

En uit het antwoord aan de redactieleden, die hem het tijdschrift hadden aangeboden: „Ik kan voor het aanbod niet in ernst dank zeggen, ik kan de twijfelzinnen zelfs niet zondernbsp;glimlach lezen.

Ervarende dat na zoo veel jaren verkeers de Amsterdamsche meerderheid mij toeroept:

Joh. C. Zimmermann, Gids 1886 blz. 486 vgg.

23

-ocr page 30-

Was dich mit der Welt entzweyt Nicht will sie Gemüth, will Höflichkeit,*

ervarende, dat de Leydsche van gevoelen is:

Kritiek mag alles onderzoeken Alleen maar het kritiekste niet,^

zou ik dwaas genoeg zijn een eigendom te aanvaarden, dien men niet eens geven kan, om proeven te nemen met een nieuwnbsp;geslacht ? Ik vrees, dat Gij mij dan spoedig in uwe kwaliteitnbsp;van Inspecteur® bezoeken zoudt. Ge ziet het mijn indignatienbsp;lost zich in ironie op — over de vijftig. Amice! is dat de gelukkigste stemming!” (25 Jan. 1865).

Drie jaar later schreef Huet, terugdenkend aan deze tijd: „wij hadden toen werkelijk verdriet gehad en werden krachtignbsp;getroost”^ (door de reis naar Italië nl.). Tijdens het conflictnbsp;had Potgieter aan Huet geschreven: ,,Men acht mij monomaan, zonder de Gids kan ik niet leven, beweert men. Nousnbsp;verronsV’ (23 Jan. 1865). Hieruit, en uit het eerste citaatnbsp;spreekt een duidelijk verzet. Uit het tweede blijkt hoe hij zichnbsp;heeft gerealiseerd, dat men hem niet langer als gelijkgezindenbsp;beschouwde, dat men vond dat hij niet meer in hun middennbsp;paste. Niet vrijwillig is hij afgetreden: hij voelde zich verbannen.

Dit was het einde van Potgieter’s loopbaan als redacteur: hij was verbannen uit zijn eigen tijdschrift; zijn pogingen totnbsp;herstel van de vaderlandse letteren en de Oud-Hollandse geestnbsp;schenen gefaald te hebben.

1 Toespeling op de houding tegenover Huet’s artikel: ,,Een Avond aan het Hof”.

® Toespeling op de houding tegenover Huet’s artikel; „De tweede Kamer” enz.

® De brief was geadresseerd aan het redactielid Schneevoogt, die inspecteur der krankzinnigen was.

* Brief van 8 April i868.

24

-ocr page 31-

II

WORDINGSGESCHIEDENIS VAN FLORENCE 1865—1868

Met enige verzen van Alfred de Musset wijst Potgieter in 1868 in de Toelichtingen bij Florence zelf op de aanleidingnbsp;tot dit gedicht:

Quand on perd par triste occurrence Son espérancenbsp;Et sa gaieté,

Le remède au mélancholique C’est la musiquenbsp;Et Ia beauté!

Even verder zegt hij: ,,Een letterkundig leven heeft, als ieder ander, zijne tristes occurrences door welke men zich aannbsp;allerlei bekrompenheid ergert, als men eenige zijner diêrstenbsp;verwachtingen verijdeld ziet.” Welke die ,,diêrste verwachtingen” en die ,,tristes occurrences” waren, hebben we in hetnbsp;vorige hoofdstuk gezien.

Potgieter was weliswaar „niet zenuwachtig, en zag niet geel”^; Huet werkte even hard als vroeger, maar zou na ,,denbsp;stormachtige dagen”^ enige afleiding niet welkom zijn ? Innbsp;Mei zouden er te Florence Dante-feesten gevierd worden:nbsp;een uitstapje daarheen lag voor de hand.

Potgieter zelf schreef drie jaar later in de Toelichtingen, blz. 338®: „ . . . lang reeds voor wij aan den voet der om-sluijerde statue stonden, was het smartelijke onzer, naar ge

^ Zoals hij Huet verzocht aan Mevrouw Bosboom te zeggen, 25 Jan. 1865.

® Den Heere E. J. Potgieter, tot eene rustige gedachtenis aan stormachtige dagen van zijn erkentelijken vriend Cd. Busken Huet, Haarlem 10 Februarij 1865, luidde de opdracht, die HuetinPot-gieter’s exemplaar van de Brief aan Mevrouw Bosboom schreef.

’ Poezy I 6e druk.

II

25

-ocr page 32-

wilt, vermeende of gegronde grieven verzacht, — waren zij, om der wille van een groot leed levenslang grootsch gedragen,nbsp;vergeten. Wij kleenen uit onze goêlijke negentiende eeuw,nbsp;zouden wij ons niet schamen over miskenning te klagen, dennbsp;blik opheffende naar dien Kolos uit de wreede dertiende dienbsp;meer dan de geneugten van huis en haard, die alles wat wijnbsp;geluk heeten voor zijne overtuiging veil had . .

Een tiental haastig beschreven, bijna onleesbare blaadjes dagboek van deze reis is bewaard gebleven. Iets over de reisroute, tot Bazel per trein, door Zwitserland per rijtuig ennbsp;vanaf Milaan weer per trein^, en iets over de manier vannbsp;reizen, op Amerikaans snelle wijze sight-seeing^, leren wenbsp;uit dit dagboek, b.v.:

,,In Flüelen werd dadelijk voor ons ingespannen. Wij reden naar Altorff naar ’t standbeeld van Teil op de markt. Verwonderlijk fraaie weg naar boven naar de Duivelsbrug, waarnbsp;ik eenige bloemen plukte en de Kutscher mij bij de arm greepnbsp;en die kunstjes verbood”, (blz. 4.)nbsp;en verder:

,,Aankomst aan het groote station. Wij hebben een paar uren tijd, vliegen de trappen af naar het plein. Wij hebben eennbsp;rijtuig aangenomen. De dom bij nacht! Wij trachten nognbsp;binnen te komen, custela is gesloten. Wij keeren uit het grootenbsp;Milaan terug en soupeeren onder de colonnen.” (blz. 8.)

Maar over Potgieter’s gemoedsstemming vinden we hierin niets; het zijn slechts losse en vluchtige, zakelijke opmerkingen.nbsp;Het slot luidt:

„’s Middags ontdekten wij den restaurateur Doney®, Via dei

* nbsp;nbsp;nbsp;Het laatste gedeelte van de spoorlijn, nl. van Bologna naar Florencenbsp;was juist in 1864 klaar gekomen, dit verklaart Potgieter’s enthousiaste uitweiding over ,,’t spoorgevaart” in de eerste zang.

^ ,,Nooit heb ik in mijn leven met meer stoom en haast, en toch met meer vrucht gereisd” getuigt Joh. C. Zimmermann, die in 1863nbsp;met Potgieter een uitstapje naar Engeland en Schotland heeft gemaakt. Gids 1886 IV, blz. 407.

* nbsp;nbsp;nbsp;Een café van die naam bestaat nog in Florence.

ir

26

-ocr page 33-

Tornabuoni, en hidden ons voortaan aan dien Franschen kok — bij wien wij belandden door het koopen van aardbeziën. Innbsp;die voorkamer was uitstalling van taartjes enz. . . .” (blz. 9).

Hiermee eindigt het dagboek; niets over wat er in hem omging, niets over de feesten zelfs heeft hij opgetekend. Het lag niet in Potgieter’s aard maar vluchtig even op te schrijvennbsp;wat hem ernstig ter harte ging, evenmin als er over te spreken.nbsp;Huet, die toch voortdurend met hem samen was, heeft nietsnbsp;kunnen bemerken van wat zijn werkelijke stemming was. Hijnbsp;schreef aan zijn vrouw:

„Ons reisje is eene aaneenschakeling van genoegens; vreemde landen, vreemde menschen, prachtige natuurtooneelen, een schat van oude kunstwerken.” . . . ,,Potgieter is de opgewektheid, de voorkomendheid, de royaliteit in persoon. ,,I1 dépensenbsp;de l’argent comme un prince.” Met Duitschers, met Franschen, met Engelschen, met Italianen, met de gansche wereldnbsp;knoopt hij gesprekken aan.”. . .

Voor het tot uitdrukking brengen van zijn gevoelens heeft Potgieter bijna drie jaar nodig gehad. Mei 1868 staat ondernbsp;de uitgave van het gedicht ,,Florence”.

Hoe zag het er Mei 1865 in Florence uit ? Pas als wij dat weten, kunnen wij gemakkelijker volgen wat Potgieter’snbsp;geestesoog er zag. Betere bronnen dan het dagboek vindennbsp;we in enkele grote dagbladen van dat jaar; de Times van i8ennbsp;19 Mei geeft een verslag van de plechtigheden, de Nieuwenbsp;Rotterdamsche Courant van 18 en 21 Mei enkele ,,berigtennbsp;per telegraaf”. Wel een bewijs hoe de Dante-feesten de aandacht der wereld trokken. Dit kwam voornamelijk doordat zenbsp;een politieke strekking hadden.

,,Het oprigten van een standbeeld voor Dante, geschiedde niet maar ten gevolge van den wensch eeniger letterkundigen,nbsp;in hem den eersten dichter huns volks te huldigen. De aanleiding was eene meer politieke . . .” zegt Potgieter in de Toelichtingen, blz. 396.

II

27

-ocr page 34-

,,Het feest was . . . niet alleen een hulde aan Dante, maar ] diende ook om allen die toegestroomd waren, te tonen watnbsp;' de Italianen bereikt hadden, de bevestiging van hun eenheid”^.

Enige dagen voor het feest, de I2e Mei, was Florence de i hoofdstad van het jonge koninkrijk Italië geworden. Maarnbsp;I voor wij overgaan tot de beschrijving van het feest, willen wij,nbsp;om Potgieter’s zinspelingen in het juiste verband te zien, eennbsp;beknopt overzicht geven van de geschiedenis van dat koninkrijk.

Sedert de Mi,^deleeuwen had Italië uit kleine staatjes bestaan, die door Spaanse, Franse en Oostenrijkse vorsten of vorstelijke familieleden werden geregeerd en onderdrukt. Denbsp;Franse overheersing na de Revolutie had echter Italië veelnbsp;goeds gebracht. Vele wantoestanden waren, met de kleinenbsp;vorsten, opgeruimd. Weliswaar gaf Oostenrijk bij de vredenbsp;van Campoformeo (1797) Lombardije aan Frankrijk in ruilnbsp;voor de republiek Venetië — tot grote verontwaardiging dernbsp;Venetianen, onder wie de dichter Ugo Foscolo Napoleon heftige verwijten deed — en stonden nog enige delen onder Fransnbsp;bewind, maar een groot deel van het land was verenigd: hetnbsp;Koninkrijk Italië was in wording.

Na de val van Napoleon evenwel haastten de vorsten zich hun tronen weer in bezit te nemen; de geestelijken kregen hetnbsp;gehele bestuur van de Kerkelijke Staat in handen; Victornbsp;Emanuel van Savoye keerde terug in Sardinië, Savoye en Pié-mont; Oostenrijk hernam het bewind over het Lombardo-Venetiaanse gebied en in verschillende midden-Italiaansenbsp;staatjes werden leden van het Oostenrijkse Huis geïnstalleerd.nbsp;De Reactie begon.

De geest van verzet hiertegen, aangewakkerd door de Carbonari, groeide steeds en kwam tot uitbarsting in een aantal revoluties (tussen 1820 en i860), die aanvankelijk — metnbsp;grote wreedheid — konden worden bedwongen. Onafhankelijkheid scheen onbereikbaar, en eenheid was er zelfs niet ondernbsp;1 N.R.C. ZI Mei 1865.

II

28

-ocr page 35-

wie er voor wilden strijden. Sommigen wilden een republiek, anderen een federatie van staten met de Paus, Pio Nono, dienbsp;zijn regering liberaal was begonnen, aan het hoofd. Aanvankelijk was deze hiertoe bereid, maar oorlog achtte hij geennbsp;geoorloofd middel om het doel te bereiken. Dit stelde velennbsp;teleur, en in 1848 werd hij uit Rome, waar men de Romeinsenbsp;Republiek uitriep, verdreven. Hij vroeg daarom aan Frankrijk hulp tegen zijn eigen volk. Ook na zijn terugkeer in 1850,nbsp;toen de revolutie bedwongen was, bleven Franse troepen tenbsp;zijner bescherming de stad bezet houden.

Weer anderen hoopten op een verenigd koninkrijk onder het Sardinische vorstenhuis. Prins Karei Albert van Savoyenbsp;stelde belang in de zaak der vrijheid en verkeerde onder denbsp;Carbonari. Hij was echter een zeer wankelmoedig mens, ennbsp;toen hij aan de regering kwam (1831) was hij geen republikeinnbsp;meer, ja zelfs nog meer reactionair dan zijn voorganger. II Renbsp;Tentenna (de wankelmoedige koning) was zijn bijnaam: hijnbsp;eindigde zijn regering met het verliezen van twee veldslagennbsp;tegen Oostenrijk voor Italië’s vrijheid (bij Custoza en Novara); daarna deed hij afstand ten behoeve van zijn zoon Vittore Emanuele.

Vittore Emanuele’s regering stak gunstig af bij die in de andere streken van Italië; de volksontwikkeling werd bevorderdnbsp;en de grote maeht der geestelijken op wereldlijk gebied beperkt.nbsp;Elders was stilstand (dus achteruitgang), willekeur en reactie.

Twee der leiders die bij de Italiaanse opstanden optraden, waren: Daniello Manin en Giuseppe Garibaldi. De eerste,nbsp;afstammeling uit een oud Dogengeslacht, een zeer bekwaamnbsp;staatsman, diplomaat en volksleider, werd, toen in 1848 innbsp;Venetië de Republiek van San Marco was uitgeroepen, totnbsp;Doge = eerste burger en bestuurder gekozen, een functie dienbsp;sinds 1797 meer was uitgeoefend. De laatste, in 1807 tenbsp;Nice geboren, droomde er van Italië vrij te maken met Romenbsp;tot hoofdstad. Als aanvoerder van troepen vrijwilligers heeftnbsp;hij de zaak der vrijheid vele diensten bewezen.

II

29

-ocr page 36-

In 1852 verscheen graaf Camillo Benso di, Cavour op het toneel, die als eerste minister van Sardinië — om welk landnbsp;de patriotten, ook de republikeinen, zich meer en meer gingennbsp;seharen — een belangrijke rol in de vrijheidsbeweging zounbsp;spelen. Hij zag het doel: Italië één onder Vittore Emanuele,nbsp;duidelijk voor zich en deed alles om het te bereiken. Hij wistnbsp;de belangstelling van Engeland en Frankrijk te wekken. Metnbsp;hulp van Frankrijk werd toen in 1859 Lombardije veroverd.nbsp;Midden-Italiaanse staatjes hadden zich reeds bij Sardinië aangesloten; zo kon in het volgende jaar, nadat door ,,de tochtnbsp;der duizend” onder aanvoering van Garibaldi, Sicilië en Napels waren gewonnen, Vittore Emanuele, koning van Italië,nbsp;te Turijn het eerste Italiaanse parlement openen.

Enige maanden later stierf Cavour; zijn werk was nog niet voltooid, maar hij wist, dat het schip van staat in de goedenbsp;richting voer en weldra de veilige haven zou binnenlopen.

Zijn veel minder doortastende opvolger spoorde Garibaldi eerst tot aanslagen op verschillende punten aan en gaf daarnanbsp;tegenbevelen. Tengevolge hiervan werd Garibaldi gewond.nbsp;Heel Italië was heftig verontwaardigd, zo zelfs, dat het ministerie moest aftreden. En ook buiten Italië was de ontroeringnbsp;groot.^ Hierna trad een nog gematigder bewind op, dat Romenbsp;als hoofdstad scheen op te geven. Ten minste, 12 Mei 1865,nbsp;werd Florence de hoofdstad van het jonge koninkrijk Italië.

Wanneer men de Italiaanse geschiedenis, deze lange worsteling om vrijheid, in gedachten houdt, kan men beter de aard van de feestvreugde bij de herdenking van Dante’s geboortedag begrijpen.

Aan het Giornale del Centinario di Dante (Mei 1865) ontleen ik het volgende verslag van het feest:

,,In de dagen, die aan de viering van het feest van onze grootste Dichter voorafgingen, begon Florence een geheelnbsp;nieuw en eigenaardig voorkomen te vertonen. Dit kwam niet

^ Vgl. de heftigheid, waarmee Potgieter spreekt in de eerste zang VS. 59—63.

30

II

-ocr page 37-

zozeer door de versieringen der straten; tapijten, gobelins, dennegroen, vaandels en banieren, guirlandes van laurier,nbsp;kortom door de voorbereidingen, als wel door de ongewonenbsp;drukte en levendigheid waarvan de stad vervuld was. Het wasnbsp;merkwaardig om te zien hoe op straat, in de cafe’s, in denbsp;schouwburgen het Toscaanse element langzamerhand verdween om plaats te maken voor een waarlijk Italiaans; mennbsp;hoorde de dialecten van al onze provincies spreken, hetgeennbsp;een aangename en duidelijke manifestatie (van de eenheid)nbsp;was. Het scheen, dat het gehele grote Vaderland, nu het juk ••nbsp;van monsterlijke dienstbaarheid eenmaal was afgeschud, toe- |nbsp;snelde om de grote Dichter te eren. Ook Rome en Venetië 'nbsp;waren op het feest vertegenwoordigd.”

De onthulling van het standbeeld zou plaats hebben op Zondag 14 Mei. Reeds om 7 uur ’s morgens stroomden denbsp;toeschouwers naar het plein van Santa Croce om zich op denbsp;tribune die daar was opgericht, een plaats te verzekeren.nbsp;Onder hen waren ook Potgieter en Huet. Had Potgieter alleennbsp;reeds een wandeling langs de Arno gemaakt ? Op blz. 343 vannbsp;de Toelichtingen lezen we: ,,Het was een eigenaardig genotnbsp;in den vroegen morgen van het feest op de plaats zelve waarnbsp;zij geschreven werden, twee en een halve eeuw later die verzennbsp;over te lezen — hoe klein de reiskoffer zijn mogt de eerste aflevering^ had er ruimte in gevonden — het was een eigenaardig genot van harte in te stemmen met den lof Italië in denbsp;versehijning (ener schone Vrouwe, Italia) bedeeld.”

Dat Potgieter de opzettelijk meegenomen Rijmbrief van de jonge Hooft ter plaatse wenste te lezen is uiterst merkwaar dig,omdat het met één trekje de associatie verduidelijkt, dienbsp;voortdurend in Potgieter’s geest aanwezig zou blijven,zolang hijnbsp;aanzijn gedicht werkte,de associatie tussen Italië en Nederland.

Het plein van Santa Croce was prachtig versierd.^ Boven

1 P. C. Hooft, Gedichten. le Afl. 1864, uitgeg. door Leendertz.

^ Vgl. ook de beschrijving, die Potgieter zelf in de Toelichtingen geeft, blz. 411, 412.

II

-ocr page 38-

de hoofdtoegang waren de woorden: „Onorate l’altissimo Poeta, 1’Ombra sua torna” aangebracht. Op de hoeken stondennbsp;geweldige masten met de banieren van de steden Venetië,nbsp;Rome, Ravenna en Florence. Aan de kanten van het pleinnbsp;waren doeken gespannen, waarop in 37 tafrelen Dante’snbsp;leven was weergegeven, aan de ene, en 40 portretten van commentatoren en dichters, op wie hij bizonder veel invloed heeftnbsp;gehad, aan de andere kant.

1. nbsp;nbsp;nbsp;Dante door zijn vader naar Portinari’s huis gebracht, ontmoet Beatrice. 1274.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Dante ontmoet Beatrice op straat en wordt door haar gegroet. 1283.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Brunetto Latini geeft Dante zijn grote werk: 11 Tesoro.

4. nbsp;nbsp;nbsp;Carlo Martello, zoon van Carlo Novello en Maria vannbsp;Hongarije, sluit vriendschap met Dante. 1289.

5. nbsp;nbsp;nbsp;Terugkeer van de slag bij Campaldino. 1289.

6. nbsp;nbsp;nbsp;Dante bij de overgave van Caprona, als soldaat te paard.nbsp;1289.

7. nbsp;nbsp;nbsp;De verjaring van Beatrice’s sterfdag. Dante door twee personen bezocht.

8. nbsp;nbsp;nbsp;Dante temidden van vrienden, geleerden en dichters.

9. nbsp;nbsp;nbsp;Dante in het atelier van Cimabue met Oderigi da Gubbio,nbsp;Arnolfo en de jonge Giotto.

10. nbsp;nbsp;nbsp;Dante door het gilde der Medici verkozen tot lid van denbsp;Capitudine. 1295.

11. nbsp;nbsp;nbsp;Dante als gezant naar San Gemignano. 1299.

12. nbsp;nbsp;nbsp;Dante als prior spreekt in de Raad van Honderd. 1300.

13. nbsp;nbsp;nbsp;Dante met de andere priores naar San Giovanni.

14. nbsp;nbsp;nbsp;Dante als gezant naar de paus om de komst van Valois tenbsp;verhinderen. 1301.

15. nbsp;nbsp;nbsp;Huizen van Dante, die reeds verbannen is, bestormd ennbsp;verbrand. 1302.

16. nbsp;nbsp;nbsp;Dante te Bologna met zijn vriend Giovanni di Virgilio,

1305-

17. nbsp;nbsp;nbsp;Dante in een bijeenkomst van Ghibellijnen. 1306.

32 nbsp;nbsp;nbsp;II

-ocr page 39-

18. nbsp;nbsp;nbsp;Dante door de Malaspina ontvangen. 1306.

19. nbsp;nbsp;nbsp;Dante, ambassadeur voor de Malaspina, bewerkt voor hemnbsp;vrede met de bisschop van Luni. 1306.

20. nbsp;nbsp;nbsp;Dante te Arezzo bij de Ghibellijnen als lid van hun Raadnbsp;van Twaalf. 1307.

21. nbsp;nbsp;nbsp;Dante geeft het handschrift van de Inferno aan Fratenbsp;Ilario. 1309.

32. Dante in een groot theologisch en philosofisch dispuut. 1310.

23. nbsp;nbsp;nbsp;Dante te Milaan, trouw belovend aan Hendrik VII. 1311.

24. nbsp;nbsp;nbsp;Dante bij de kroning van Hendrik VII te Rome in S. Giovanni Laterano, 16 Juni 1312.

25. nbsp;nbsp;nbsp;Dante door da Gubbio ontvangen. 1313.

26. nbsp;nbsp;nbsp;Dante vertoeft in het klooster Santa Croce di Fonte Avel-lana. 1313— 14.

27. nbsp;nbsp;nbsp;Dante in Lucca, bij Uguccione della Faggiola. 1311.

28. nbsp;nbsp;nbsp;Vanaf een hoogte slaat Dante de slag bij Montecattininbsp;gade. 1315.

39

Dante reist met Uguccione en diens zoon naar Lunigiana. 1316.

30

Dante bij Can Grande della Scala te Verona, biedt hem het begin van II Paradiso met opdracht aan.

31. nbsp;nbsp;nbsp;Giotto ontvangt zijn vriend Dante in zijn huis te Padova.

1317-

32. nbsp;nbsp;nbsp;Dante verdedigt een philosofische stelling in de kapel vannbsp;Santa Elena, waarbij de geestelijken van Verona tegenwoordig zijn. 1330.

33. nbsp;nbsp;nbsp;Guido da Polenta, heer van Ravenna, ontvangt Dante innbsp;zijn paleis. 1320.

34. nbsp;nbsp;nbsp;Dante stelt Guido zijn vriend Giotto voor, die voor hemnbsp;te Ravenna enig schilderwerk zal doen.

35- Dante in de senaat van Venetië als gezant voor Guido da Polenta. 1321.

36. nbsp;nbsp;nbsp;De dood van Dante te Ravenna, ii September 1331.

37. nbsp;nbsp;nbsp;De begrafenisstoet waarmee Guido da Polenta Dante naarnbsp;het graf in de kerk van de Minderbroeders begeleidt.

11

Florence 3

33

-ocr page 40-

Het komt mij niet onwaarschijnlijk voor, dat deze tekeningen, die Potgieter grondig heeft kunnen bekijken, de keus der onderwerpen en tafrelen uit Dante’s leven, zoals we dienbsp;in ,,Florence” vinden, mede hebben bepaald.

,,De deelnemers aan de optocht verzamelden zich op het plein van S. Spirito (in de wijk Santa Felicita), terwijl eennbsp;stralend blauwe hemel zich over de feestvreugde welfde. Eennbsp;groot aantal banieren ontvouwden hun „vrije kleuren” in denbsp;wind, en de muziekcorpsen speelden om beurten de uitge-lezenste melodieën. Iets over achten zette de stoet zich in beweging. De vertegenwoordigers van de periodieke liberalenbsp;pers openden hem, achter hen kwamen de toneelspelers.nbsp;Daarna volgden in een lange optocht de vertegenwoordigersnbsp;van de gemeentebesturen (uit alle provincies), van verenigingen van allerlei aard, van instellingen, van scholen, vannbsp;universiteitsverenigingen; elke klasse der burgerij nam er aannbsp;deel; een schitterende stoet van officieren van elk wapen ennbsp;elke rang, en die van de Nationale Garde volgde de optocht,nbsp;die gesloten werd door de gemeentebesturen van Ravenna ennbsp;Florence.”

Met bewondering voor de mentaliteit der Italiaanse feestvierders, vertelt Potgieter zelf:

,,Er mogt onderscheid van plaats zijn voor den aanzienlijken en den geringeren stand, de milde natuur wist van meerderen noch minderen in schoonheid van gestalte of bezieling van gelaat en de eerbiedige, aandoenlijke stilte, waarmede denbsp;afgevaardigden van Ravenna werden ontvangen,... heerschtenbsp;niet enkel bij de grooten van den dag, zij huiverde ook bij watnbsp;elders, zoo vaak ten onregte, het graauw wordt geheeten.”^

,,Om een juiste indruk te geven van het imposante van een dergelijke demonstratie is het voldoende te zeggen dat de optocht ongeveer drie uur nodig had om zich op het plein vannbsp;Santa Croce op te stellen. Wie daarna het plein van bovennbsp;van de tribune af overzag, kon zich niet verzadigen aan hetnbsp;Toelichtingen blz. 412.

II

34

-ocr page 41-

weergaloze schouwspel. Ongeveer drieduizend vaandels, verschillend van vorm, kleur en grootte, schitterend van vergulde versieringen, stonden daar onbeweeglijk verenigd. Buizende in het zwart geklede burgers schaarden er zich omheen.

Het slaan van de trommels, de koninklijke marsch en het geestdriftig gejuich van de omstanders kondigden de naderingnbsp;van Victor Emanuel aan. Toen deze op het plein was aangekomen en in de erezetel had plaats genomen, begon de plechtige inwijding. Enige korte toespraken werden gehouden,nbsp;daarna gaf men het teken en de doeken, die het standbeeldnbsp;hadden bedekt, vielen. Een lang en luid applaus beloonde denbsp;arbeid van de beeldhouwer.

Ten slotte werd na enige toespraken het monument officieel aan de stad overgedragen en de optocht vertrok onder begeleiding van muziek in volmaakte orde,” aldus het Giornale.

De lezer oordele zelf naar de foto van het beeld of hij het met de Italiaanse publieke opinie eens is. André Jolles noemde hetnbsp;35 jaar later „een miserabele steenpop, een marmeren misge-boorte”^. Het platte volksgezegde omtrent de twee Dante-beelden, die Florence tegenwoordig rijk is, één onder denbsp;Uffizi en één voor Santa Croce, bewijst dat men ook daar vannbsp;smaak is veranderd.

Merkwaardig is het slot van het verslag: hoe een dichter werd geëerd:

,,Florence heeft Italië en Europa voor een feest uitgenodigd. Wij zijn er van overtuigd, dat wij niet meer konden doen om ons de benijdenswaardige eer, hen te ontvangen, waard tenbsp;betonen. Wij twijfelen er niet aan, of Italië zal de verdienstennbsp;weten te erkennen, en Europa zal zien, dat een volk, dat zónbsp;zijn grootste Burger eert, waardig is, geheel verenigd zich tenbsp;scharen onder de heilige standaard der nationale vrijheid.”

Merkwaardig voor ons, die door de afstand objectiever geworden, nu zo duidelijk zien, dat het in de eerste plaats om de politiek en niet om Dante ging.

1 De Kroniek igoo, blz. 393,

II

35

-ocr page 42-

Weliswaar ontgingen aan Potgieter’s scherpe blik de minder verheven kanten van het feest, die aan al dergelijke feestennbsp;inhaerent zijn, zeker niet: de jacht op bevrediging van persoonlijke ijdelheid van enkelen, de afwisseling van het alledaagse, die het voor de grote menigte betekende, maar voornbsp;de bezoekers van Florence was het toen, zoals hij zegt^: „denbsp;stad leefde op dat feest Dante’s leven, misschien tot overdrij-vens toe”. ,,On nous dantifie un peu trop, messieurs, nousnbsp;devenons tous de petits Dantes,” merkte de ,,schalke” Lenbsp;Monnier zelfs tegen Huet en Potgieter op.

’s Middags woonden zij de roeiwedstrijden op de Arno bij en ’s avonds het drama van Silvio Pellico, naar een onderwerpnbsp;uit de Divina Commedia: Francesca da Rimini. Na enkelenbsp;dagen temidden van dit politiek-poëtisch feestgewoel tenbsp;hebben verkeerd, reisde Potgieter met Huet naar Hollandnbsp;terug, getroost: Le remèdeaumélancholique/C’estlamusiquenbsp;Et la beauté. De stemming nam hij mee.

Wanneer hij aan het gedicht begonnen is, is niet vast te stellen: in de correspondentie met Huet treffen we pas opmerkingen aan, slechts van zuiver technische aard^, tegen denbsp;tijd dat het zijn voltooiing nadert. Waarschijnlijk lijkt het inij,nbsp;dat het plan om Florence te schrijven is ontstaan, toen Potgieter zijn vroegere poëzie ordende en schiftte voor een bundel. In aansluiting bij de grote gedichten over Schiller,nbsp;Washington, Shakespeare en Napoleon IH zou een groot gedicht over Dante een waardige bekroning der Tijdzangen

vormen.

^ Toelichtingen, blz. 402. ^ Zie hoofdstuk VI.

ri

36

-ocr page 43-

Ill

POTGIETER’S VOORSTUDIE: DE BRONNEN

Dat Potgieter, thuisgekomen, onder de bekoring van de Italiaanse reis, zich ernstig in studiën over Dante en over denbsp;Italiaanse letterkundige, staatkundige en kunstgeschiedenisnbsp;heeft verdiept, is begrijpelijk. Behalve het gedicht zelf, getuigen daarvan de omvangrijke Toelichtingen. Bedoeld alsnbsp;hulpmiddel voor de lezer, om zich omtrent de behandeldenbsp;onderwerpen te oriënteren, geven deze Toelichtingen tegelijkertijd, door de vermelding van en de uitvoerige aanhalingen uit Potgieter’s bronnen, een blik in zijn werkwijze. Denbsp;beste en laatst verschenen werken wist hij op te sporen en innbsp;handen te krijgen, hetgeen voor die tijd, toen het bibliotheekwezen nog niet de faciliteiten van thans bood, geen geringenbsp;prestatie is. We vinden hier boeken genoemd, die nu weliswaar verouderd zijn, maar die nog steeds een wetenschappelijk goede naam hebben. Voorts zullen wij met behulp vannbsp;de Toelichtingen zien welke stof Potgieter in zijn gedichtnbsp;heeft opgenomen, wat hij verwierp en waar hij van zijn bronnen afweek.

Allereerst was nodig de bestudering van Dante en zijn tijd.

Over de oudste tijd van Florence raadpleegde Potgieter een Florentijns geschiedschrijver uit de dertiende eeuw, Ricordanonbsp;Malaspina, maar meer nog werd hij geïnspireerd door de bekende passage uit de Divina Commedia, waarin Dante doornbsp;zijn bet-overgrootvader „de goede oude tijd” laat beschrijven.nbsp;Voor Dante’s eigen tijd raadpleegde hij: de Sismondi ,,His-toire des Républiques italiennes au Moyen-Age” en Attonbsp;Vannucci ,,I primi tempi della Liberta fiorentina”. In Potgieter’s schets van beide tijdperken. Zang II, vertoont de stadnbsp;nochtans hier en daar een 17de eeuws-Nederlands karakter.

Over het leven van Dante stonden Potgieter slechts weinige

37

III

-ocr page 44-

werken ten dienste. Als belangrijkste moet het eerst worden genoemd: La Vita di Dante, door Cesare Balbo, staatsman-geschiedschrijver, die in 1843 grote bekendheid had verworven door zijn geschrift: Delle Speranze d’Italia, een strijdschrift voor de vrijheid en onafhankelijkheid van Italië. Ruimnbsp;van zijn Dante-biografie is aan de cittadino gewijd. Hetnbsp;behoeft dus geen verwondering te wekken dat Potgieter, dienbsp;hiervoor gepraedisponeerd was, van Balbo invloed heeftnbsp;ondergaan waar het betreft de opvatting van Dante’s burgerschap. — Verder kon hij raadplegen: een uitvoerig hoofdstuk: Vie de Dante, in „Dante et les Origines de la Littératurenbsp;italienne”, door Fauriel, en het hoofdstuk: Dante, zijn werkennbsp;en zijn tijd, door A. S. Kok toegevoegd aan zijn vertaling vannbsp;de Divina Commedia. — Behalve uit wat Potgieter dan nognbsp;in de handboeken van P. E. Giudici ,,Storia della Letteraturanbsp;Italiana” en P. L. Ginguené „Histoire littéraire d’Italie” overnbsp;het leven van Dante vond, putte hij uit de meer gespecialiseerde boeken van J. J. Ampère ,,La Grèce, Rome et Dante”,nbsp;het reeds genoemde boek van Fauriel en F. Ozanam „Dantenbsp;et la Philosophie catholique”. Uit een zijner brieven weten wij,nbsp;dat Potgieter laatstgenoemde schrijver zeer hoog schattenbsp;(brief van 19 Febr. 1874).

Daar bet leven van Dante een belangrijke plaats in het gedicht Florence inneemt, is het nodig hier samen te vatten wat Potgieter in zijn bronnen daarover vond. Hoe en waar hij vannbsp;de bronnen is afgeweken, vinde in het volgende hoofdstuk eennbsp;bespreking.

In de dertiende eeuw woedden in Italië heftige partijtwisten. Tegenover elkaar stonden de Guelfen, voorstanders van autonomie der steden en staatjes, en de Ghibellijnen, die streefdennbsp;naar centralisatie en de Duitse keizer als hoogste gezag wildennbsp;beschouwen. Telkens botsten zij en beurtelings hadden de opkomende burgerij, die tot de eerste, en de adel, die tot denbsp;laatste partij behoorde, de overhand. Een jaar na Dante’s geboorte kregen de Guelfen in zijn geboortestad de macht in

III

38

-ocr page 45-

handen. Voor lange tijd was de kracht der Ghibellijnen gebroken. Florence werd volgens democratische beginselen bestuurd (II secondo popolo). Met een vertegenwoordiger van het volk en één van de adel vormden de raad der 12 Oudstennbsp;(twee uit elke wijk) en de raad der 100 Waardigsten het hoogste bestuur der stad. Later, in 1282, werd de raad der Oudstennbsp;vervangen door een college van zes gildemeesters (prioresnbsp;artium). Gedurende de twee maanden dat deze deel van hetnbsp;stadsbestuur uitmaakten, moesten zij afgezonderd in het Bar-gello wonen, zodat zij door niemand beïnvloed zouden kunnennbsp;worden. II secondo popolo was een tijdperk van betrekkelijkenbsp;rust en grote welvaart; handel en nijverheid bloeiden, hetnbsp;leven in Florence was vrolijk en opgewekt, maar voortdurendnbsp;hielden de beide partijen elkaar scherp in het oog. Potgieternbsp;beschrijft deze tijd in het eerste gedeelte van de tweede zang.

Van Dante’s jeugd is slechts bekend, dat hij als Guelf opgroeide. Veel is hij verplicht aan zijn vaderlijke vriend, de secretaris van het stadsbestuur. Brunette Latini, en zijn werk.nbsp;De oude biografen stellen hem voor als Dante’s leermeesternbsp;en Potgieter heeft die voorstelling (die echter als onjuist beschouwd moet worde^overgenomen”^).

Hèt belangrijke feit in Dante’s jeugd is de ontmoeting met Beatrice, toen hij negen jaar oud was. Het was Mei; er werden,nbsp;zoals elk jaar. Meifeesten gevierd. Op zo’n feest zag hij eennbsp;meisje in een vlammend rood jurkje, dat een onvergetelijkenbsp;indruk op hem maakte. Beatrice, noemt hij haar. Waarschijnlijk was dit „Bice”, de dochter van Folco Portinari. In zangnbsp;III VS. 32 beschrijft Potgieter deze ontmoeting.

Negen jaar later zag Dante haar, de „Vrouwe zijner gedachte” weer, en daar hij reeds toen zichzelf de kunst had geleerd „in rijmen te spreken”^, maakte hij een sonnet opnbsp;haar. Zoals de gewoonte was, werd het door enige dichtersnbsp;beantwoord. Onder hen was Guido Cavalcanti, die zijn groot-^ Zang IV VS. 5—10.

* Het Nieuwe Leven blz. 4. Vertaling door Nico van Suchtelen.

39

III

-ocr page 46-

ste vriend werd, volgens Dante’s eigen woorden in de Vita Nuova, het boekje, dat in gedichten, verbonden door stukjesnbsp;verklarend proza, de geschiedenis van zijn liefde weergeeft.

Naar het voorbeeld der troubadours vereerden de jonge dichters elk een donna, wier schoonheid en deugden zij innbsp;verzen bezongen.^

Beatrice huwde een Florentijns bankier, Simone dei Bardi, en stierf kort daarna. Dante was ontroostbaar over haar doodnbsp;en ziek van verdriet, zo schrijft hij in de Vita Nuova.

De droeve stemming duurde ook voort toen hij hersteld was. Hij begon zich in philosophic te verdiepen, las Ciceronbsp;en Boethius, die hem veel goed deden.

Maar hij begon ook andere dan geestelijke troost te verlangen. Eens merkte hij, dat een schone, jonge vrouw, aan een venster gezeten, vol medelijden naar hem keek. Dit ontroerde hem zo, dat hij schreide van medelijden met zichzelf.nbsp;Dikwijls nu als hij zich neerslachtig voelde, maar niet schreiennbsp;kon, ging hij langs het venster van de schone jonge vrouw,nbsp;wier deernisvolle blik de weldadige tranen deed komen. Ernbsp;ontstond een band tussen hen. Maar toen Dante dit besefte,nbsp;schaamde hij zich diep. Zijn geest keerde terug tot Beatrice,nbsp;en hij eindigt de Vita Nuova met het besluit, nü over haar tenbsp;zwijgen, maar, indien hem nog enige levensjaren wachten,nbsp;alles te zullen doen ,,om eens waardiger over haar te kunnennbsp;handelen en van haar te zeggen wat nooit nog van enigenbsp;Vrouwe gezegd werd”. De hier beschreven ontrouw schijntnbsp;van onschuldige aard. Uit oude levensbeschrijvingen hebbennbsp;wij echter reden aan te nemen, dat deze ernstiger, en zijn gedrag minder waardig is geweest:

,„Tot schaamrood hij zoo bitter zich verweet Wanneer zijn voet naar de’ aardschen afgod schreed”

VI 44, 46.

^ Hoe de verhouding tot deze donne in het dagelijks leven was, hiervan is weinig bekend. Sommige gedichten doen een nadere bekendheid veronderstellen.

40

iri

-ocr page 47-

Sommigen menen dat Dante in deze tijd, om zich te verbeteren, toetrad tot de zgn. Derde Orde der Franciscanen.

Reeds enige jaren eerder (1289) had de slag bij Campaldino plaats gehad, waar de Florentijnen een overwinning op denbsp;agressief geworden Ghibellijnen van Arezzo behaalden. Volgens de overlevering heeft Dante, die een uitstekend ruiternbsp;moet zijn geweest, aan deze veldtocht deel genomen (Eennbsp;der tafrelen stelde Dante als soldaat te paard voor). Potgieternbsp;nam deze voorstelling over in IV vss. 17—23; aan de slag bijnbsp;Campaldino wijdde hij een gehele zang, nl. de vijfde.

Dante is lid geweest van het gilde der dokters, waartoe ook de boekverkopers, schilders, musici en dichters behoorden.

Omstreeks 1295 begon hij aan het politieke leven deel te nemen. Volgens een Florentijns geschiedschrijver, Filelfo,nbsp;maakte Dante tussen 1294 en 1299 niet minder dan 14 gezantschapsreizen voor het stadsbestuur. Cesare Balbo vindtnbsp;dit zeer aannemelijk en Potgieter heeft dit .gegeven aangegrepen om Dante als ideaal staatsman te tekenen. (VII i—12nbsp;en 49—60.)

In 1297 trouwde Dante met Gemma Donati. Uit dit huwelijk werden drie of vier kinderen geboren, meer is er niet van bekend. Dante heeft geen gedicht, geen versregel, geen woordnbsp;aan zijn vrouw gewijd. Des te weliger konden de gissingennbsp;over dit huwelijk bloeien: het moest wel ongelukkig geweestnbsp;zijn. Het feit, dat Gemina later haar man in de ballingschapnbsp;niet is gevolgd, hoewel dit met drie kinderen en zonder geld innbsp;die woelige dagen wel bijna onmogelijk zal zijn geweest, versterkte die mening. Woelig waren de dagen omstreeks 1300nbsp;weer geworden. Onder de Guelfen was onenigheid ontstaan,nbsp;zodat ten slotte twee Guelfische partijen tegenover elkaar stonden: de Bianchi, de vrijheidslievende, democratische partij —nbsp;popolani noemden zij zich aanvankelijk — onder aanvoeringnbsp;van Vieri de’ Cerchi, en de Neri, de partij der aristocraten,nbsp;der grandi, onder Corso Donati. Dante behoorde tot denbsp;eersten. Het stadsbestuur waakte scherp dat geen twisten

41

III

-ocr page 48-

zouden uitbreken, en toen dit in 1300 toch dreigde te gebeuren — bij de Meifeesten overviel een gewapende troep Zwartennbsp;de feestvierende Witten, het volk vluchtte in de kerk Santanbsp;Trinita en een samenzwering werd ontdekt — verbande men^nbsp;van heide partijen enige belangrijke leden, van de Witten o.a.nbsp;Guido Cavalcanti — Dante’s vriend — en van de Zwartennbsp;Corso Donati. Guido Cavalcanti werd ernstig ziek en stierf.nbsp;Corso Donati vluchtte naar Rome. De Zwarten maakten denbsp;Witten verdacht van ghibellinisme en riepen de hulp van pausnbsp;Bonifacius VIII in voor de zaak der Guelfen.

De Paus, die gaarne macht in het rijke Toscane wilde verwerven, verzocht daarom Karei van Valois, kapitein-generaal van de Kerkelijke Staat, de rebellen in Florence tot de ordenbsp;te roepen. Valois gaf gehoor aan dit verzoek. Hij kwam metnbsp;een leger en trok Florence binnen, plechtig zwerend, dat hijnbsp;slechts kwam om de vrede te herstellen. Zonder verzet lietnbsp;de Signoria hem binnen. Hij herstelde de Zwarten in hunnbsp;macht en liet Corso met zijn partij naar hartelust plunderen;nbsp;de Witten vluchtten, zij werden verbannen, hun goederen verbeurd verklaard (1302). Valois had „vrede gesticht”, zoalsnbsp;zijn opdracht luidde, ,,met de lans van Judas”, zegt Dante.®

Dante was op dat ogenblik met nog enige gezanten, ook uit andere Toscaanse steden, op reis naar Rome om te trachten,nbsp;de Paus tot andere gedachten te brengen en de tussenkomstnbsp;van Karei van Valois te voorkomen. Volgens Boccaccio, eennbsp;der oudste biografen, moet Dante, toen het bestuur hem aanwees als gezant, zeer zelfbewust gezegd hebben; „als ik ga,nbsp;wie blijft er dan hier achter, en als ik blijf, wie moet dannbsp;gaan ?” waaruit blijkt, dat hij zijn mede-bestuurders niet hoognbsp;aansloeg. De gezanten kwamen echter te laat, het onheil wasnbsp;reeds geschied. Potgieter heeft dit voorval in zijn gedicht opgenomen. (VH 73—96.)

Dante werd dus tijdens zijn afwezigheid veroordeeld en

^ Dante maakte toen juist deel uit van de regering.

® Purgatorio XX 70—78.

42

III

-ocr page 49-

verbannen. Hij had voor het welzijn van Florence gewerkt; nu werd hij er voor altijd buiten gesloten, beschuldigd vannbsp;omkoopbaarheid en bedriegelijke handelingen. Zonder geldnbsp;moest hij rondzwerven als een bedelaar, oppassend de Zwartennbsp;niet in handen te vallen. Hij voegde zich bij een aantal fuorus-citi (ballingen), die plannen smeedden om met geweld in Florence terug te keren. Zij kozen hem zelfs in hun raad vannbsp;aanvoerders. De pogingen mislukten. Hij voelde zich in ditnbsp;bonte gezelschap ook niet thuis^ (VHI 6i—72) en verlietnbsp;hen. Waar hij zich de volgende jaren (1302—1306) heeft opgehouden is niet zeker, misschien in Bologna, en nadat dezenbsp;stad met de Zwarten een verdrag gesloten en alle Florentijnennbsp;verdreven had, misschien te Padua, bij Giotto, de grote grondlegger der Italiaanse schilderkunst. Eind 1306 was hij de gastnbsp;van de hertog van Malaspina, daarna is in vijf jaar zijn spoornbsp;niet te vinden. Zijn oudste levensbeschrijvers, en ook Cesarenbsp;Balbo nog, beweren, dat hij zijn omzwervingen uitstrekte totnbsp;Parijs, het centrum der theologische wetenschap en scholastische wijsbegeerte, en zelfs tot Oxford en Vlaanderen. De bewijsplaatsen hiervoor zijn niet voldoende.^ Waar hij dan ooknbsp;vertoefd moge hebben, eind 1310 keerde Dante naar Italiënbsp;terug. Hendrik VH van Luxemburg was intussen tot Duitsnbsp;keizer gekozen en in tegenstelling met zijn voorgangers, dienbsp;Italië aan haar lot hadden overgelaten, begaf hij zich met waarnbsp;idealisme op weg naar het Zuiden om eerst in Rome gekroondnbsp;te worden en dan zijn rechten en plichten van opperste gezagvoerder over Italië uit te oefenen. Enthousiast zag Dantenbsp;dit gebeuren. Eindelijk zou dan het getwist van partijen,nbsp;staatjes en steden ophouden! Hij die het wereldlijk gezag behóórde uit te oefenen, de keizer, en niet de Paus, zou eindelijknbsp;de teugels in handen nemen.® Er zou eenheid zijn, en Dantenbsp;zou in zijn geliefd Florence kunnen terugkeren . . . Hij richtte

1 Vgl. Paradiso XVII 61—66.

* E. G. Gardner, Dante, blz. 37, 38.

® Zie voor Dante’s ideeën over politiek: De Monarchia. 1313.

43

III

-ocr page 50-

een welkomstbrieF aan de keizer en een brief aan de vorsten van Italië^, waarin hij hen aanspoorde, Hendrik VII als keizernbsp;te erkennen. Dante was Ghibellijn geworden, zeiden denbsp;Guelfen vol afkeuring® en dit verwijt werd herhaald tot in denbsp;negentiende eeuw toe. Voor de Guelfen ging de vrijheid bovennbsp;alles; zij voorzagen afhankelijkheid, indien zij Hendrik VIInbsp;binnenhaalden. De tocht van de keizer werd niet, zoals Dantenbsp;en velen hadden gehoopt, een zegetocht. Milaan opende weliswaar de poorten voor hem en hij werd er met de ijzerennbsp;kroon der Longobarden gekroond, maar de poorten der overigenbsp;steden bleven gesloten. Hij moest de steden belegeren en totnbsp;overgave dwingen, voor hij ze kon binnengaan.

Moeizaam vorderde hij. Florence verdedigde zich zo krachtig, dat hij het opgaf en verder trok. De Paus intrigeerde tegen hem en was uit Rome verdwenen, toen Hendriknbsp;VII daar aankwam om te worden gekroond (1312). Vandaar dat Potgieter spreekt van het ,,eenzaam Latheraan”,nbsp;(XI 115.)

De stad werd doorkruist door Napolitaanse en Florentijnse soldaten; het was er niet veilig. Een hoge geestelijke kroondenbsp;hem en hij trok terug om weer Florence te gaan belegeren.nbsp;Onderweg werd hij in de ongezonde moerasstreek, de Ma-remmen, ziek en stierf (Augustus 1313).

Florence’s nationale vrijheid was verzekerd, de opvolgers van Hendrik VII bemoeiden zich niet meer met de binnenlandse politiek van Italië en Dante gaf alle hoop, om ooit terugnbsp;te keren, op. Hij had voor Hendrik’s dood nog een waarschuwende, ja zelfs dreigende brief* aan de Florentijnennbsp;gericht, opdat zij de keizer zouden binnenlaten. Op grondnbsp;hiervan was hij. September 1311, opnieuw veroordeeld. In

^ Dante, Espistolae, VII. Edited by Paget Toynbee. London 1930. ^ Epistolae V.

® Deze beschuldiging heeft Potgieter niet van Balbo overgenomen, maar wel betreurt hij Dante’s houding in die tijd, XI 103 vgg.nbsp;* Epistolae, VI.

44

III

-ocr page 51-

1315 verleende Florence aan een aantal ballingen amnestie. Zij mochten, indien zij aan zekere voorwaarden (geldboete ennbsp;publieke boetedoening) voldeden, in de stad terugkeren. Ooknbsp;Dante ontving zulk een bericht. Met verontwaardiging verwierp hij het aanbod: met het zwaard had hij in zijn jeugdnbsp;voor zijn stad gestreden; met het woord later als bestuurdernbsp;en gezant; onrechtvaardig was hij verbannen, en nu zou hijnbsp;aan deze smadelijke voorwaarden moeten voldoen om terug tenbsp;keren? Zijn trots antwoord^ inspireerde Potgieter tot Zangnbsp;XII I—90. Liever dan die schande te verdragen, bleef hijnbsp;buiten Florence. ,,Ik kan immers overal de zon en de sterrennbsp;zien”, schreef hij, met een variatie op Brunetto Latini’s sto-ische en zeer betrachtenswaardige uitspraak in zijn ballingschap.^ Hierop antwoordde Florence met een nieuw doodvonnis in geval hij de stad betrad.

Het volgende jaar (1316) was Dante de gast van Can Grande della Scala, keizerlijk vicarius en kampioen voor de Ghibel-lijnen, te Verona. Het is mogelijk dat het hof te Verona, waarnbsp;ghibellijnse ballingen, onder wie veel krijgslieden, een wijkplaats vonden, de dichter en denker te onrustig was. De traditie wil dat hij er met Can Grande zelf onaangenaamhedennbsp;heeft beleefd. (Eén der tafrelen stelde Dante te Verona voor.)nbsp;Lang is hij er niet gebleven, een jaar later zien wij hem tenbsp;Ravenna op uitnodiging van Guido Novello da Polenta, eennbsp;neef van Francesca da Rimini, wier ongelukkig lot Dante innbsp;het eerste deel van de Divina Commedia had beschreven. Daarnbsp;is hij tot zijn dood, in 1321, gebleven. Die laatste jaren zijn eennbsp;betrekkelijk gelukkige tijd geweest: zijn twee zoons waren bijnbsp;hem. Verondersteld wordt dat hij in zijn laatste levensperiodenbsp;professor was aan de plaatselijke universiteit: geleerden ennbsp;leerlingen schaarden zieh om hem. Misschien werkte Giotto,nbsp;zijn vriend, in deze tijd in Ravenna. De zeer oude stad, dienbsp;herinneringen bewaart aan de door Dante vereerde Byzan-

1 Epistolae, IX.

* Zie de aant. bij vs. 77—81 van XII.

45

III

-ocr page 52-

tijnse keizers, en de prachtige Pineta (pijnenbos) bij de stad, zullen een aangename omgeving voor Dante geweest zijn.nbsp;Potgieter stelt het voor alsof Dante in de Pineta ,,I1 Paradiso”nbsp;dichtte. Een kwestie met de kerk ontstond door de uitgavenbsp;van een geschrift^, waarin men aanleiding vond tot een beschuldiging van ketterij, maar dit geschil werd bijgelegd. (Aannbsp;deze twist was eveneens één der tafrelen gewijd.) Maar ook tenbsp;Ravenna was zijn rust niet verzekerd. In de zomer vair 1321nbsp;dreigde een oorlog met Venetië. Guido zond een gezantschapnbsp;naar Venetië om langs diplomatieke weg de strijd te voorkomen. Dante maakte deel van dit gezantschap uit. Hij keerdenbsp;over land terug, waarschijnlijk om zo spoedig mogelijk met denbsp;aangeboden voorwaarden in Ravenna aan te komen. Onderweg kreeg hij hevige koorts; hij stierf in de nacht van 13 opnbsp;14 September te Ravenna. (Aan zijn sterfbed was ook weernbsp;een tafreel op het plein gewijd.)

In Nederland was Dante omstreeks i860 nog zeer weinig bekend. Bilderdijk had een fragment uit de Inferno tot onderwerp voor een gedicht in alexandrijnen gekozen (1820); Potgieter zelf had in ’39 een kleine passage uit zang V van denbsp;Inferno vertaald, in terzinen en met alleen slepende rijmen;nbsp;juist in 1864 was de volledige vertaling van A. S. Kok verschenen, een rijmloze, metrische vertaling in terzinen; Dr.nbsp;J. C. Hacke van Mijnden’s overzetting uit diezelfde tijd, innbsp;terzinen met alleen vrouwelijke rijmen, in een pracht-uitgavenbsp;met platen van Doré, was niet in de handel (echter wel innbsp;Potgieter’s bezit). Potgieter spreekt geen oordeel over dezenbsp;beide vertalingen uit. Dat dit gunstig moet zijn geweest blijktnbsp;uit een passage in de bovengenoemde brief, waarin hij zegtnbsp;dat aan een derde vertolking waarlijk geen behoefte bestaat.nbsp;Behalve de Hollandse vertalingen kende Potgieter ook nognbsp;een Engelse, die van Longfellow (1867). De vijf sonnetten,nbsp;die deze aan zijn vertaling vooraf doet gaan, plaatste Pot-^ Quaestio de Aqua et Terra.

46 nbsp;nbsp;nbsp;III

-ocr page 53-

gieter aan het hoofd van de Toelichtingen bij de zangen over de Divina Commedia.^

Karakteristieken van de Vita Nuova en van enkele van Dante’s brieven alsmede vertalingen eruit zijn in „Florence” jnbsp;opgenomen; drie zangen zijn aan de drie delen van het grotenbsp;werk gewijd nl. VIII, X en XIII. Wat Potgieter heeft opgenomen heeft hij geheel zelfstandig gekozen en bewerkt.

Ik moet hier volstaan met in grote trekken de Divina Commedia te beschrijven; de door Potgieter gevolgde passages zijn in de aantekeningen bij de tekst aangegeven.

De Goddelijke Komedie is een allegorie van het menselijk leven, gebouwd op het visioen van de ervaringen der ziel nanbsp;de dood. Dante zelf heeft in de brief waarin bij het laatstenbsp;deel van zijn werk aan Gan Grande della Scala opdroeg, gezegd dat de Commedia, zo genoemd omdat deze ,,blij-eindig”nbsp;is, die allegorische betekenis heeft. Het doel van het werk is,nbsp;de mensen te brengen uit een staat van ellende in een staatnbsp;van geluk.^ Gardner zegt m.i. zeer terecht: ,,in Dante zijn denbsp;dichter en de practische mens — de leraar, profeet, politicus,nbsp;philosoof en hervormer — onafscheidelijk verbonden”.® Hetnbsp;zijn al deze personen verenigd in één, die er in geslaagd is,nbsp;de mensen die de Divina Commedia lezen, te brengen in eennbsp;staat van geluk.

De Divina Commedia bestaat uit drie delen: de Hel, de Louteringsberg en de Hemel, de beschrijvingen van de zondige, van de boetende en van de gelukzalige zielen, maar tege-

^ Bij het vertalen van deze sonnetten is hij m.i. minder gelukkig geweest. Wij wisten reeds dat Potgieter een zeer zelfstandig man was. Een vluchtige blik op de genoemde vertalingen en de zijne, versterkt dit weten nog eens, zo geheel anders zijn zijn rythme, zijnnbsp;woorden. Een interessante studie over die overzettingen en naderenbsp;vergelijking ervan vindt men in het proefschrift van Mej. Dr.nbsp;J. L. Cohen: Dante in de Nederlandsche Letterkunde 1939.

^ Epistolae, X.

® E. G. Gardner, Dante, blz. 108.

iir

47

-ocr page 54-

lijkertijd stellen deze drie delen ook de toestanden voor, waarin de levende mens kan verkeren: de morele en geestelijke hel dernbsp;in zonde levende mensen, de toestand van hen, die zieh hebbennbsp;bekeerd en boeten onderworpen aan wereldlijk en geestelijknbsp;gezag; en het ideale, inwendig schouwende leven. Door drienbsp;gebieden gaat dus Dante’s reis. Hij stelt het voor, of hij dienbsp;maakte in de week van 25 Maart — i April 1300, de Paasweeknbsp;van dat jaar.

Op het midden van de levensweg gekomen (in 1300 was hij 35 jaar en hij stelde de duur van het menselijk leven op 70nbsp;jaar) bevond hij zich in een donker bos. Hij was verdwaaldnbsp;en werd belaagd door wilde dieren. Toen verscheen hem denbsp;schim van zijn geliefde dichter Virgilius, die aanbood hemnbsp;langs een andere weg dan de gewone, door eeuwige plaatsen,nbsp;uit dit bos te leiden. De weg, die door de wilde dieren onveilig wordt gemaakt, zal eerst dan begaanbaar zijn als denbsp;Veltro (hazewindhond) ze verjaagd heeft. Wie Dante met denbsp;Veltro bedoelde is nog altijd een punt van onzekerheid voor denbsp;commentatoren. Deze profetie komt voort uit de hoop, datnbsp;eens een machtig vorst een eind aan de wantoestanden zounbsp;maken. Dante schrikt en aarzelt om de tocht onder zulk geleide te aanvaarden: een eer als vóór hem slechts Paulus^ ennbsp;Aeneas is te beurt gevallen. Is hij hiervoor heilig genoeg?nbsp;Virgilius stelt hem gerust: een vrouwe uit de hemel is tot hemnbsp;gekomen en heeft hem gevraagd. Dante op deze manier tenbsp;willen redden. Zij beginnen hun tocht door de negen „gruwbrenbsp;kringen”. De hel heeft volgens Dante’» voorstelling de vormnbsp;van een put, een trechter, eindigend in het middelpunt dernbsp;aarde. Virgilius kent de weg door de onderwereld: hij is hiernbsp;met Aeneas geweest. Langs terrassen dalen zij spiraalsgewijsnbsp;naar beneden. Op die terrassen zijn de schimmen der zondaren geplaatst; hoe erger hun misdrijven, hoe dieper zij terecht komen en hoe zwaarder zij gestraft worden. Om tenbsp;tonen dat het goddelijk oordeel anders richt dan het mense-^ Toespeling op het Middeleeuwse Vizioen van St. Paulus.

48

III

-ocr page 55-

lijk, plaatst Dante in de hel twee heilig verklaarde pausen^, op de Louteringsberg verschillende boetelingen, wie de kerk geennbsp;absolutie heeft verleend,® en in de hemel twee ketters®.

Nadat Dante en Virgilius de voorhof van de hel zijn doorgegaan, komen zij aan de poort, die tot de werkelijke hel toegang geeft. Boven deze poort staat geschreven:

Door mij gaat ge in tot de stad van ellenden,

Door mij tot smart om ’t eeuwiglijk berouwde,

Door mij waar de verdoemden doelloos wenden.

Gerechtigheid bewoog Hem die mij bouwde,

Godlijke Mogendheid en Liefde schreden Tezaam met Wijsheid die het werk beschouwde.

Voor mij bestonden geen geschapenheden Dan de eeuwge en eeuwig is ook mijn geduren:

Laat varen alle hoop, wie binnentreden.

Dieper dalen zij, door duisternis, vuur, rook, stank en gejammer van gekwelden, tussen slangen en duivelen door, langs de schimmen van scheurmakers, huichelaars en dieven, tot zijnbsp;komen bij de verraders, in het ijs, in het onderste deel van denbsp;hel, het verst verwijderd van de bron van alle licht.

Hier ziet Dante de grootste zondaars: Judas en Satan. Dan is het eerste deel van de tocht volbracht. Zij stijgen nu, vanuitnbsp;het middelpunt in dezelfde richting als waarin zij zijn gedaald, en komen op het zuidelijk halfrond weer aan de oppervlakte van de aarde. Ze bevinden zich op het enige land in denbsp;zee, die het gehele zuidelijk halfrond bedekt, aan de voet vannbsp;een steile berg. Dit is de Louteringsberg. De ligging en de inrichting van het oord, waar de zielen in de open lucht, overdag in de zon boete doen, schijnt geheel Dante’s eigen vindingnbsp;te zijn. Het is even vóór zonsopgang van de eerste Paasdagnbsp;als zij aankomen. Na de duisternis en de ellende doen de licht

^ Inferno III, en XIX 31 vgg.

2 nbsp;nbsp;nbsp;Purgatorio III 112—145, V 94—130.

3 nbsp;nbsp;nbsp;Paradiso X 136 vgg., XII 139—141.

Hl

Florence 4

49

-ocr page 56-

wordende lucht met de heldere sterren en de rust op het verlaten strand Dante weldadig aan.

Het nu volgende gedicht klinkt helderder, want het rijk waarin zij nu komen, is helderder; de schimmen weten, dat denbsp;hemelse zaligheid hun wacht, wanneer zij hun zielen gereinigdnbsp;hebben. Allegorisch stelt dit Cantica het leven van de mensnbsp;voor, die tot inkeer is gekomen en door berouw en goede werken zich vrijmaakt van de tyrannic der zonden, zich zo geestelijke en zedelijke vrijheid veroverend. Wanneer men zich gezuiverd heeft en een laatste, louterende vlammenzee, die de topnbsp;van de berg omgeeft, is doorgegaan, heeft men de staat van onschuld, waarin Adam verkeerde vóór de val, bereikt en magnbsp;men het aardse paradijs, dat boven op de berg is gelegen, betreden. Virgilius kent de weg over de Purgatorio, de weg dernbsp;christelijke boete, niet, want hij was een heiden. Toch kannbsp;hij Dante begeleiden en tot steun zijn door zijn grote zedelijke kracht.

Nadat zij zich van de modder van de hel gereinigd hebben, zoeken de beide dichters naar een weg die de berg op leidt.nbsp;Een eerbiedwaardige grijsaard treedt hun tegemoet, Cato vannbsp;Utica, die de vrijheid meer liefhad dan het leven, en zelfmoord pleegde, opdat de tyran Caesar geen macht over hemnbsp;zou kunnen krijgen. Als Cato Dante’s geschiedenis hoort,nbsp;staat hij, de wachter van de Louteringsberg, hun toe verdernbsp;te gaan.

Na een tocht door de Antipurgatorio, de plaats waar uitstel van boete de straf is, bereiken de dichters de poort van het werkelijke louteringsgebied. Voordat de zware bronzennbsp;deuren die toegang geven tot de Louteringsberg open gaan,nbsp;worden Dante met de punt van het zwaard van de heiligenbsp;wachter zeven p’s in het voorhoofd gegrift (de beginletter vannbsp;het Latijnse peccatum = zonde), ten teken van de hoofdzonden.nbsp;Deze p’s moeten in de zeven ommegangen om de Purgatorionbsp;één voor één worden uitgewist. Ook hier, evenals in de hel,nbsp;wordt het systeem der zeven hoofdzonden gevolgd.

50

III

-ocr page 57-

Op de eerste drie terrassen boeten wie geestelijk zondigden: de trotsen moeten hier met gebogen hoofden, onder zwarenbsp;lasten gebukt gaan; de ogen der afgunstigen, die steeds naarnbsp;het bezit van anderen keken, zijn dichtgenaaid; de toornigennbsp;in dichte rook- en stofwolken gehuld: immers toorn belet denbsp;mens helder te zien. Op alle ommegangen krijgen de zielennbsp;treffende voorbeelden van het tegengestelde van hun zondennbsp;te aanschouwen, vele uit het leven van Maria, uit het Oudenbsp;Testament en uit de klassieke oudheid of rnythologie. Na denbsp;boetedoening der bovengenoemde zonden volgt die van luiheid, gierigheid, gulzigheid, wellust.

’s Nachts, wanneer de zon onder is, kan men geen stap doen op de weg der boete. Dante en Virgilius rusten dan. Aan hetnbsp;eind van elke nacht heeft Dante een droom, die grote allegorische betekenis heeft. In de laatste der drie nachten die hijnbsp;op de berg doorbrengt, ziet hij Lea, symbool van het actievenbsp;leven, die zich met bloemen tooit en die spreekt over haarnbsp;zuster Rachel, symbool van het contemplatieve (schouwende)nbsp;leven. Dit is een zeer belangrijk ogenblik in de reis, want hiernbsp;wordt een verandering aangekondigd. Het actieve leven isnbsp;bijna voorbij, spoedig zal onder Beatrice’s leiding het schouwende beginnen.

Wanneer de berg bestegen is, heeft Dante de tegenwoordigheid van Virgilius niet meer nodig. Deze behoeft de dichter, wiens ziel gereinigd is, niet verder te steunen; daarom zegt hij tot hem: ik zet u een eigen kroon en mijter op^ (symbolen van wereldlijk en kerkelijk gezag, dat de ideale mensnbsp;dus zelf in handen heeft). Er zich niet van bewust, dat hijnbsp;alleen verder gaat, betreedt Dante nu het aardse paradijs.

Daar heerst een sfeer zoals de klassieke dichters zich die van de gouden eeuw droomden.

Dante ziet in een groots allegorisch tafreel de betekenis van keizerrijk en kerk, en hun onderlinge verhouding. Als allegorische figuur (Theologie of Wijsheid), maar tegelijk ook zeernbsp;^ Purgatorio XXVII vs. 143.

51

III

-ocr page 58-

reëel, treedt Beatrice nu Dante tegemoet. Als hij zich omwendt om Virgilius deelgenoot van zijn blijdschap te maken, merkt hij, dat deze is verdwenen. Hij schreit hierom, hetgeennbsp;hem een strenge berisping van Beatrice bezorgt; hij moet nietnbsp;wenen om dit verlies, om een andere pijn zal hij het moetennbsp;doen. Vol schaamte denkt hij aan zijn ontrouw na Beatrice’snbsp;dood. Hij is zich van het kwaad bewust en bekent zijn schuld.nbsp;,,Zozeer heeft wroeging hem in het hart gebeten”^, dat hij hetnbsp;bewustzijn verliest. Nu heeft hij voldoende berouw getoond;nbsp;hij wordt in de Lethe ondergedompeld en kan met Beatricenbsp;opstijgen naar de hemel.

Overeenkomstig de Middeleeuwse voorstelling bestaat het heelal uit tien concentrische sferen, waarvan de aarde hetnbsp;middelpunt is. De eerste zeven zijn die van de planeten: Maan,nbsp;Mercurius, Venus, Zon, Mars, Jupiter en Saturnus; de achtstenbsp;is de hemel der vaste sterren, de negende is het Primum Mobile, die alles wat hij omvat in beweging brengt. Daarbuitennbsp;is ruimteloos en bewegingloos het Empyreum. Daar zijn denbsp;engelen en zaligen gelukkig in het aanschouwen van God. Denbsp;zaligheid is echter voor de zielen verschillend, naar mate vannbsp;hun bevatting; daardoor is ieder tevreden en volkomen gelukkig. Om deze verschillen aan Dante duidelijk te maken,nbsp;dalen de zielen af in de acht bovengenoemde sferen. Degenennbsp;die hij in de laagste sferen ontmoet, zijn de eenvoudigstenbsp;zaligen. De hemel is het rijk van licht en muziek, in elke sfeernbsp;anders. Dante ziet de zielen als glanzende lichten: hoe groternbsp;hun zaligheid is, des te meer licht stralen zij uit. Ook wordtnbsp;Beatrice schoner naar mate zij en Dante stijgen.

Voor bizonderheden over Italiaanse kunst raadpleegde Potgieter, natuurlijk, Vasari; voorts over Michel Angelo het toen juist verschenen, onlangs herdrukte werk van Hermannnbsp;Grimm; voor een bepaalde episode ook nog Guerrazzi ,,L’As-sedia di Firenze”; over Rafael het boek van F. A. Gruyèrenbsp;^ Purgatorio XXXI 88.

52

III

-ocr page 59-

„Raphael et L’Antiquité.” — Over St. Franciscus las hij een, nu wel zeer verouderd boekje door Dr. Karl Hase; over Savonarola het omvangrijke werk van Pasquale Villari „La stork di Girolamo Savonarola e dei suoi Tempi” dat nog hedennbsp;van betekenis is. — Van de contemporaine Italiaanse letterkunde, en van het onmiddellijk daaraan voorafgegane tijdperknbsp;was Potgieter goed op de hoogte; aparte studie daarover zalnbsp;onnodig zijn geweest, maar hij zal nog eens Alfieri’s autobiografie ter hand hebben genomen, nog eens Foscolo’s proza ennbsp;poëzie, Silvio Pellico’s aangrijpend relaas over zijn gevangenissen hebben herlezen. — Ariosto en Tasso werden, waarschijnlijk niet voor de eerste keer, bestudeerd en vergeleken;nbsp;een gehele zang is aan deze grote dichters gewijd. — Dan, voornbsp;verschillende onderwerpen tastte Potgieter in zijn rijke belezenheid rond: wilde hij een gezegde staven met groter gezag dan het zijne, Goethe kwam hem te hulp met een toepasselijk woord, Byron, Macaulay, von Humboldt steunden hemnbsp;of brachten hem op een denkbeeld.

Ill

53

-ocr page 60-

IV

DE BOUW VAN HET GEDICHT

Onder de titel van het gedicht staat: den i4den Mei, 1265— 1865. Dit is de kortst denkbare aanduiding van de inhoud.nbsp;Tussen die twee data, die van Dante’s geboortedag en die vannbsp;de onthulling van zijn standbeeld te Florence, liggen de ge-; beurtenissen die in het gedicht worden herdacht. De stof isnbsp;‘ echter zo behandeld, alsof op één dag, de 14de Mei 1865, denbsp;gebeurtenissen uit al die jaren aan ons oog voorbij trekken.nbsp;j Potgieter laat ons met hem in de verbeelding reizen. W^enbsp;weten hoe hij zelf reisde, hoe hij door zijn grote kennis reliefnbsp;aan zijn uitstapjes wist te geven, meer zag en meer beleefdenbsp;dan wel haast ieder ander^. Flcyrence is van zulk een reis zekernbsp;het stoutste resultaat: op ééa dag worden zes eeuwen beleefd.nbsp;Die stof is over twintig zangen verdeeld, een verdeling, die,nbsp;later aangebracht en bedoeld als hulpmiddel voor de lezer,nbsp;niet van structureel belang is. Sommige zangen gaan in elkaarnbsp;over; soms begint een nieuwe periode even voor het einde vannbsp;een zang.^ De indeling van de stof is nu als volgt.

Uit het verslag van een reisgenoot (naar Engeland en Schotland) een staaltje:

,,’s Anderen daags werd reeds vroegtijdig de reis hervat. Laat mij zeggen, dat wij tegen negen of tien uur te Edinburgh aankwamen.nbsp;Wij reden door deze schildeiachtigste der steden, wij bezochtennbsp;de merkwaardigste punten en monumenten, natuurlijk allereerstnbsp;Holyrood. Hoe stonden wij daar verbaasd over Potgieter’s belezenheid en lokale kennis. Zelfs werd de lakei, . . ., die ons rond leidde,nbsp;terechtgewezen, wanneer hij zich in zijne uitleggingen vergiste ennbsp;hetgeen in het eene vertrek gebeurd was in een ander vertrek verplaatste. Door studie kende Potgieter alle kamers van Holyrood-Castle beter dan de officiëele cicerone.” Gids 1886 IV, blz. 407.nbsp;E. J. Potgieter, door Joh. C. Zimmermann.

2 I, II; XV, XVI; XIV vs. loi.

54

IV

-ocr page 61-

Zang I beschrijft de aankomst te Florenee, zang XV en XVI de optocht en de onthulling van Dante’s beeld, zang XX geeftnbsp;het hoofdmoment van het feest: Dante’s zegen. Deze viernbsp;zangen gaan dus van het heden, 14 Mei 1865, uit. De anderenbsp;spelen zich in het verleden af, waarbij Potgieter echter nog eennbsp;enkele maal naar het heden teruggrijpt. Als in een lange tussenzin tussen I en XV worden ons visioensgewijs tafrelen uitnbsp;Dante’s leven voor ogen gebracht. Na XVI, die eindigt met denbsp;onthulling van het beeld, zou XX, Dante’s zegen, hebbennbsp;kunnen volgen. We hadden dan het leven en het werk van denbsp;grote dichter gehad, gevat tussen enerzijds één, anderzijds drienbsp;zangen over het feest. Maar Potgieter had nog veel meer tenbsp;zeggen, want onmiddellijk na de onthulling rijzen ,,als vannbsp;zelf” in Potgieter’s verbeelding een aantal schimmen achternbsp;het beeld op; allen die invloed van Dante hebben ondervonden, komen daar dankbaar van getuigen. Chronologisch sluiten deze drie zangen, XVII, XVIII en XIX, dus bij de eerstenbsp;tussenzin aan: na Dante’s leven, zijn invloed. Het karakternbsp;van dit laatste gedeelte is enigszins anders: waren de eerstenbsp;visioenen bepaald door de geschiedenis van Dante’s leven,nbsp;deze latere, als vanzelf opdoemende, zijn veel meer Potgieter’snbsp;eigen, grillige, door het ogenblik geïnspireerde overpeinzingen. Toch meen ik, dat ook deze zangen, eveneens herinneringen aan het verleden, tot het tussenstuk gerekend moetennbsp;worden. Wij zijn met Potgieter naar Florence gereisd: zodranbsp;wij er zijn aangekomen (I) verplaatst hij ons naar het verleden; we ontmoeten Dante en volgen hem tot aan zijn dood;nbsp;we horen de smartelijke kreet aan zijn sterfbed: ,,’t Stiefmoederlijk Florence stiet mij uit!”, die ons doet opschrikkennbsp;en om ons heen zien. Zie, hoe glansrijk hier Dante’s woorden worden weerlegd. Met een schok zijn wij terug in hetnbsp;heden. Maar slechts voor een ogenblik: het onthulde beeldnbsp;roept herinneringen op, en weer gaan we terug naar hetnbsp;verleden, of liever: het verleden komt opdagen naar hetnbsp;heden. Wanneer allen die eertijds invloed van Dante hebben

55

IV

-ocr page 62-

ondervonden, om zijn beeld zijn verzameld, dan eindelijk is het weer Mei 1865, en over dit heden spreekt Dante zijnnbsp;zegen uit.

Willen we van bouw spreken, dan kunnen wij dus zeggen, dat tussen de eerste en de laatste zang (het heden), die het alsnbsp;een ring omsluiten, in 18 zangen, van ongelijke lengte, eennbsp;stuk verleden is gevat. Dat verleden is gegeven als visioenen,nbsp;als tafrelen die opdoemen en weer vervagen. De term „dissolving views” — toverlantaarnplaten — waarmee Huet^ het innbsp;dezelfde tijd als Florence geschreven Leven van Bakhuizennbsp;van den Brink karakteriseerde, kan ook uitstekend op dit gedicht worden toegepast. Dit tussenstuk, deze reeks visioenennbsp;is zelf in twee gedeelten te verdelen, nl. in die vóór en die nanbsp;de onthulling, die niet het enige, maar wel het belangrijkstenbsp;moment is, dat naar het heden terug verplaatst. Die vóór denbsp;onthulling, Dante’s leven betreffende, hebben een meer verzonken, verdiept karakter dan die er na, Dante’s invloed betreffende, die door een grotere losheid, sneller verschuiven vannbsp;visioenen, worden gekenmerkt.

Thans volge een overzicht van de afzonderlijke zangen.

I. nbsp;nbsp;nbsp;Aankomst is de titel, die slechts een deel van de inhoudnbsp;dekt. Nauwelijks is Potgieter aangekomen, of de stad herinnert hem aan de dichter Hooft en diens bezoek in 1600;nbsp;diens waardering van de Medici’s dientengevolge. Dit brengtnbsp;hem tot de vraag, waarom Hooft niet begreep dat ons ,,ge-meenebest” evengoed tot hoge kunstbloei zou kunnen komennbsp;als Florence onder autocratisch bestuur en door vorstengunst.nbsp;Maar dit is een afdwaling, en met een verontschuldigingnbsp;wendt Potgieter zich weer naar Florence, dat heden feest viertnbsp;voor haar grootste zoon.

II. nbsp;nbsp;nbsp;Eene Gouden Eeuw is een inleiding tot het leven vannbsp;Dante, een beeld van Florence onmiddellijk vóór en tijdensnbsp;zijn jeugd, met al de idealisering waarmee men een goudennbsp;eeuw pleegt te beschouwen: de karakterloutering door de bal-^ Busken Huet: Litt. Fant. en Krit. III, blz. 184.

IV

56

-ocr page 63-

lingschap, de energie-ontplooiing in de handel, de eenvoud van zeden, de vroomheid en de kunstbloei.

In III, Kinderlijke Liefde, nadert Potgieter zijn eigenlijke onderwerp en begint de visioensgewijze opdoemende levensgeschiedenis. Bij het lopen door de stad daagt het visioen vannbsp;een Mei-feest op; onder de kinderen zijn Dante en Beatrice.nbsp;Het is het eerste hoofdstuk van La Vita Nuova, dat Potgieternbsp;mee beleeft; hij ziet hoe de liefde van deze kinderen ontwaakt.nbsp;Aan deze eerste ontmoeting was één der tafrelen op de doekennbsp;op het plein voor S. Croce gewijd. Vgl. blz. 32 nr. i.

In de volgende zangen raakt Potgieter steeds meer verdiept in Dante’s leven. Zijn jongelingsjaren in het rijke, bloeiende Florence, de lessen van Brunetto Latini (aan hem was één der tafrelen gewijd, vgl. blz. 32 nr. 3), een feest uit dienbsp;tijd, het Hof der Minne genaamd, IV; zijn deelnemen aan denbsp;strijd voor zijn stad tegen de Ghibellijnen te Arezzo in de slagnbsp;bij Campaldino, V (één der tafrelen, vgl. blz. 32 nr. 5 en 6);nbsp;dan het grote verdriet over Beatrice's dood, en de invloed dienbsp;dit verlies op zijn dichterleven uitoefent, VI; zijn burgerdeugd,nbsp;blijkend uit zijn diplomatieke diensten aan de stad bewezennbsp;(tafreel ii stelt hem als ambassadeur voor), uit zijn rechtvaardig optreden bij het uitbreken der partijtwisten (vgl. tafreel 12), en tenslotte de miskenning die hij ondervond, VII.nbsp;(Aan Dante’s reis naar Rome om het Florence dreigende gevaar af te wenden, was eveneens een tafreel gewijd, nr. 14.)

VIII. Deze zang is één van de drie hoogtepunten, gevormd door de drie zangen over Dante’s grote werk, de Divina Commedia. Dichterlijke roeping geeft de voorstelling hoe het eerstenbsp;deel ontstond uit miskenning en vereenzaming, uit heilige verontwaardiging over wat was, en diep geloof in wat wordennbsp;moest en worden kon. Dante wist zich geroepen en wist dat hijnbsp;aan die stem gehoor moest geven; „Geen rust voor hem, eer hijnbsp;zijn taak voltooide.” Daarom en ook om hun minderwaardigheid, verlaat hij al spoedig zijn medeballingen. Zij hadden zichnbsp;verenigd om gezamenlijk te trachten in Florence terug te

57

IV

-ocr page 64-

keren, en Dante in hun Raad van Leiders gekozen (tafreel 17 en 20). In het eenzame hooggebergte laat Potgieter dan Dantenbsp;tijdens een vreselijk noodweer het toneel voor de Infernonbsp;vinden. „Hem jammert door die buijen ander klagen . .

IX. nbsp;nbsp;nbsp;jNa de hevige spanningen en emoties van VIII volgt nunbsp;een ogenblik van ontspanning in Het klooster Del Corvo, waarnbsp;Dante het eerste deel van zijn werk aan de zorg van de priornbsp;toevertrouwt (tafreel 21). Deze zang is, met gedeelten vannbsp;XIII, wel het meest verdiepte en verstilde deel van Florence.nbsp;Dante wordt getroffen door de schoonheid van de natuur, denbsp;vredigheid van het klooster, doch slechts één nacht kan hijnbsp;blijven. Tot in zijn droom blijft hij zich van zijn taak bewust,nbsp;maar er is studie nodig voor zijn gedicht; daarvoor moet hijnbsp;naar Parijs.

X. nbsp;nbsp;nbsp;Parijs, als centrum der scholastische wijsbegeerte, trektnbsp;hem aan. Pas als de mens weet wat er te weten valt, verdientnbsp;hij, dat het hogere zich hem openbaart. Dante studeert, theologie en philosofie, maar hij weet zich van de stoffigheid diernbsp;kennis vrij te houden, getuige het tweede deel: De Louteringsberg. Deze zang, geheel deel uitmakend van de visioenenreeks, onderscheidt zich echter in zoverre van de andere, datnbsp;hierin de meeste vertalingen uit de Divina Commedia zijnnbsp;opgenomen. Buitengewoon mooi heeft Potgieter ze metnbsp;Dante’s leven vervlochten, en ook zeer terecht: immers Dantenbsp;nam indrukken en gewaarwordingen uit zijn leven in zijn gedicht op. In deze zang X beleven we, fragmentsgewijs, denbsp;gehele reis over de Purgatorio, tot aan de komst van Beatrice.nbsp;Hier breekt Potgieter plotseling af.

XI. nbsp;nbsp;nbsp;Deze zang geeft, geheel onverwacht, een beeld van hetnbsp;leven van Hendrik VH van Luxemburg, schipbreukeling op denbsp;levenszee, wiens poging, het keizerschap over Italië te herstellen, jammerlijk is mislukt. Hij trekt over de Alpen, met grootnbsp;idealisme bezield. Dante ziet in hem de ideale keizer, dienbsp;Italië zal redden van de verdeeldheid (vgl. tafreel 23). Al zijnnbsp;politieke hartstocht en activiteit laait weer op: hij schrijft een

IV

58

-ocr page 65-

welkomstbrief aan Hendrik VII, en een brief aan de vorsten en het volk van Italië om Hendrik VH niet te weerstaan.nbsp;Tevergeefs. Florence — dubbele teleurstelling voor Dante —nbsp;hoort tot de steden die het krachtigst en met succes tegenstandnbsp;bieden. Hendrik sterft in de Maremmen zonder zijn doel bereikt te hebben. Het thema: de mislukking heeft Potgieter aangegrepen; hij heeft het aan het begin en het eind van deze zangnbsp;uitvoerig behandeld.

XH. Florence’s vrijheid is nu verzekerd. Zal de stad zich ook grootmoedig betonen ? Een aantal ballingen wordt toegestaan terug te keren, onder bepaalde voorwaarden. Ook Dantenbsp;behoort tot de begunstigden. Aan de verontwaardiging dienbsp;dit aanbod in hem opwekt, en aan zijn fiere weigering heeftnbsp;Potgieter natuurlijk veel aandacht besteed. Gehandhaafd Eergevoel. Nu is alle hoop om ooit terug te keren voor Dante verloren. Voor goed trekt hij zich uit de grote politiek terug. Opnbsp;zijn omzwervingen verblijft hij enige tijd aan het hof te Veronanbsp;bij Can Grande della Scala. Hij voelt zich echter onder de velenbsp;krijgslieden die hier eveneens een wijkplaats hebben gevonden,nbsp;niet thuis, en de aanvankelijke vriendschap voor zijn gastheer (vgl. tafreel 30) verkoelt en eindigt door een onaangename botsing.

XHI. Deze zang opent met een passage uit II Paradiso. Aan de zorg voor het aardse onttrokken, te Ravenna, onder bescherming van Guido da Polenta (vgl. tafreel 34), kan Dantenbsp;zich geheel aan de voltooiing van zijn werk geven. In denbsp;prachtige Pineta ontstaat het laatste deel van de Commedia;nbsp;zijn dichterlijke triomf. Ravenna’s woud is er door tot een kerknbsp;gewijd. Daarbij verdiept Potgieter zich in een beschouwingnbsp;over de kraeht van het geloof, de schone vruchten er van innbsp;bouw- en beeldhouwkunst, en ook in daden: de kruistochten,nbsp;het jubeljaar 1300, de reis van Columbus, die echter alle nognbsp;worden overtroffen door Dante’s meesterwerk.

XIV. Het sterven van St. Franciscus, te Portiuncula, waar hij zijn orde had gesticht, te midden van zijn ordebroeders,

IV nbsp;nbsp;nbsp;59

-ocr page 66-

was als een blij ontwaken, vergeleken bij Dante's verscheiden in een vreemde stad. Zijn kinderen en zijn vrienden waren bijnbsp;hem, maar zo zwaar weegt de smart die Florence hem heeftnbsp;aangedaan, dat zijn laatste woorden een klacht, voortkomendnbsp;uit verlangen, tegen haar zijn; „’t Stiefmoederlijk Florencenbsp;stiet mij uit!” Hoe anders is thans de houding van Florence!nbsp;Niet als een stiefmoeder, doch als een blijde jonge bruid verwacht zij Dante terug, al is het slechts in de gedaante van eennbsp;beeld. Aan het eind van XIV is het visioen dus plotselingnbsp;verdwenen.

XV. nbsp;nbsp;nbsp;We staan op het plein voor Santa Croce te midden dernbsp;Italianen en wachten op de optocht. Ook deze lieden zijnnbsp;rijk aan fantasie: de graven in de kerk geven aanleiding totnbsp;beschouwingen over de wijze waarop Macchiavelli, Michelnbsp;Angelo, Alfieri en Galilei aan Dante hun hulde zouden betuigen. En dan — Potgieter zou Potgieter niet geweest zijnnbsp;als hij het bij deze beschouwingen gelaten had — brengtnbsp;deze kerk met haar grote doden hem als van zelf naar Engeland, naar Westminster Abbey en tot een vergelijking vannbsp;Italiaanse en Engelse heldenverering, waarbij de Nederlandsenbsp;schandelijk afsteekt, terwijl de Nederlanders toch zo veel redennbsp;tot dankbaarheid aan het voorgeslacht hebben. Het graf vannbsp;De Ruyter is nauwelijks vindbaar; er zijn geen heugenissennbsp;meer van wat de Hollanders eens zijn geweest en wat zij nimmer meer zullen worden . . .

XVI. nbsp;nbsp;nbsp;Maar een stoet van andere herinneringen dan die aannbsp;eigen vaderlandse tekortkomingen omzweeft De Optocht: allenbsp;punten in de stad met historische betekenis zijn duidelijk aangegeven door versieringen, zodat het de deelnemers toeschijntnbsp;of het verleden herleeft. Muziek kondigt de nadering van denbsp;stoet aan. Potgieter verlustigt zich in de oprechte enthousiastenbsp;feestvreugde der Italianen. Dan geven de verschillende delennbsp;van de stoet hem allerlei gedachten in: de steden van het vrijenbsp;Italië, Europese schrijvers en geleerden, de vrije pers, denbsp;actrice Ristori. Venetië en Rome, ten slotte Florence en Ra-

6o

IV

-ocr page 67-

venna. Eindelijk komt, door allen toegejuicht, Victor Emanuel, en geeft het teken dat de doeken die het standbeeld bedekken,nbsp;neergehaald mogen worden.

XVII sluit onmiddellijk hierbij aan. Het begint met de indruk die het beeld op de toeschouwers maakt: schrik eerst en dan bezieling, die zich uit in een, men zou kunnen zeggennbsp;devoot gezang der schare. Dante trouw belovend, bereid zichnbsp;zijner waardig te tonen. Dan rijzen — voor Potgieter’s oog —nbsp;ter linker zijde van het beeld een lange reeks van figuren. Hetnbsp;zijn de schimmen van figuren op wie Dante invloed heeft gehad, kunstenaars en geleerden: Petrarca, Boccaccio, Michelnbsp;Angelo, Savonarola, Alfieri, Nicolini, Foscolo, Silvio Pellico;nbsp;maar ook de vele naamlozen, voor wie Dante een lichtendnbsp;voorbeeld was in hun leven, aan wie hij kracht had gegeven omnbsp;het slavenlot moedig te dragen of af te werpen. We zijn in dezenbsp;zang (’j Dichters Invloed) weer in het visioen geraakt. Al dezenbsp;schimmen verschijnen ons naar eigen trant, sprekend op voornbsp;hen karakteristieke wijze over voor hun leven karakteristiekenbsp;episoden.

XVIII. Twee diehters: Ariosto en Tasso worden uitgebrei-der behandeld. Nog steeds als in droomgezicht worden passages uit hun beider grote heldendichten: Orlando Furioso en Gerusalemme Liberata — gebracht in het raam van hunnbsp;leven — opgenomen en aangehaald, hun populariteit gewogennbsp;en verklaard.

In XIX onderbreekt Potgieter het visioen een ogenblik voor een wending naar het Holland van het heden, parallel met denbsp;plaats in zang I, waar aan Florence vergeving wordt gevraagdnbsp;omdat hij aan Nederland dacht. Thans vraagt hij Nederlandnbsp;verlof hier hulde te brengen aan de grote Italiaan. Hij voeltnbsp;zich als het ware afgezant van zijn volk. Immers Holland heeftnbsp;steeds een open oog voor buitenlandse kunst gehad! Met eennbsp;gerust hart kan Potgieter zich nogmaals verdiepen in zijnnbsp;droom. Nu ziet hij ze rechts verschijnen: Typen van liefdenbsp;uit Dante’s werk en uit Dante’s leven: Francesca da Rimini,

6i

IV

-ocr page 68-

Donna Bella en Donna Cilia e.a., een reeks die vanzelfsprekend wordt besloten door haar die zo’n ontzaglijke betekenis voor Dante heeft gehad: Beatrice. Ook in Potgieter’s droomnbsp;moesten zij weer worden verenigd, evenals in Dante’s eigennbsp;gedicht.

XX. Potgieter stelt zich nu voor hoe het Dante te moede moet zijn, als hij uit de hemel terugblikken zou op de aarde;nbsp;als hij zien zou hoe het door hem uitgestrooide zaad voor vrijheid en eenheid rijkelijk is opgekomen, en de menigte aan zijnnbsp;voeten hoorde juichen. Maar zoals de koning bij zijn komstnbsp;alle hulde voor zijn persoon afwees, en aller ogen op Dantenbsp;richtte, zo heft Dante nu de blik omhoog, „ten blijk dat hijnbsp;de kroone voor alle gave alleen den Gever biedt”. Dan zegentnbsp;hij ons allen vanaf zijn hoge plaats. {Dante's Zegen).

Waarom Potgieter opnam wat hij heeft opgenomen, behoeft het nog betoog? Hij had Dante tot onderwerp gekozen, denbsp;held van den dag, de Dichter, de Balling. Was er één trek innbsp;Dante’s karakter, één episode in zijn leven, die niet de moeitenbsp;waard was, die niet tot dichterlijk overdenken uitlokte ?nbsp;Potgieter heeft dan ook de gehele Dante gegeven, de jeugdnbsp;en de latere jaren, de dichter, de staatsman en de balling, omdat in elke periode, in elke persoon zoveel te bewonderen viel.nbsp;In de biografische tafrelen is vooral Potgieter’s eerbied ennbsp;liefde voor de burger en balling tot uitdrukking gebracht, innbsp;de zangen VIII, X en XIII, die ongetwijfeld de hoofdmomenten van het eerste deel vormen, die voor de dichter. Hoenbsp;kon het anders, waar een dichter zich in een dichter verplaatste, dan dat in het werk van de een de beste inspiratie voor denbsp;ander lag.

Een onderwerp als het bezoek aan het klooster Del Corvo moet Potgieter hebben aangetrokken om de vele poëtischenbsp;mogelijkheden die het bood: de natuur, de rust van het klooster en Dante’s zoeken naar rust voor lichaam en ziel in tegenstelling daarmee. Om het dramatische effect moet het geweest

62

IV

-ocr page 69-

zijn dat aan Dante’s meeleven met de expeditie van Hendrik VII zoveel plaats is gegeven. Bovendien heeft het element vannbsp;de teleurstelling en de mislukking in Potgieter weerklanknbsp;gewekt.

In zang XII, Dante’s weigering om op smadelijke voorwaarden in Florence terug te keren, zijn het de fierheid en karaktervastheid, die Potgieter als zeldzaam had leren beschouwen, die hem tot een bewonderende zang dwongen.nbsp;Dante’s sterven ten slotte, in een beminde, maar toch nietnbsp;zijn eigen omgeving,bood de gelegenheid tot de bitterste klachtnbsp;van de balling en tot een overgang naar het heden. Van datnbsp;heden zijn het de volheid, de warreling van kleuren en muzieknbsp;die hem boeiden, steeds door zijn eigen fantasie opgevangennbsp;en verwerkt. Zo ontstonden de laatste zangen, uit inspiratienbsp;van buiten af en van binnen uit. Bij een beschrijving van Pot-gieter’s beleven van de 14de Mei zouden deze zangen nietnbsp;achterwege hebben kunnen blijven. Hij zag de schimmen zichnbsp;scharen rondom het standbeeld, hij moest spreken over Pe-trarca, over Michel Angelo, over Ariosto en Tasso, en overnbsp;de Typen van liefde.

Potgieter heeft zijn bronnen trouw gevolgd, soms met eigen fantasie aangevuld. Zegt Balbo b.v. dat het niet zeker is wanneer Donna Bella stierf (blz. 27), Potgieter maakt haar tot eennbsp;ideale opvoedster. Hierin stemt hij trouwens overeen met A. S.nbsp;Kok, die ook Dante’s moeder alle eer voor haar opvoedingnbsp;geeft (blz. 382).

Op twee punten wijkt Potgieter niet alleen van de gangbare mening, maar ook van Dante’s eigen woorden af. Ten eerstenbsp;in de beschrijving van de eerste ontmoeting met Beatrice. Potgieter noemt haar: ,,’t kind in ’t wit” (Hl vs. 32), terwijlnbsp;Dante zelf heeft gezegd, dat zij een vlammend rood jurkjenbsp;droeg.,,Houdt men het mij ten goede dat ik voor de onschuldnbsp;wit de voorkeur gaf boven rood ?” vraagt Potgieter in de Toelichtingen. Had hij dit vergrijp tegen de historie niet zelf aan-

IV

63

-ocr page 70-

gegeven, en ware Beatrice niet het symbool der reine liefde geweest, men zou het minder vergefelijk moeten achten. Misschien ook is de conventionele opvatting niet de enige verklaring van de voorkeur voor het wit. Ik denk aan een van denbsp;vroege, niet herdrukte jeugdgedichten van Potgieter, waarinnbsp;hij een — de laatste en beslissende — ontmoeting met zijnnbsp;Beatrice beschrijft: „Hier als dan mijn ziel in ’t verleden ziehnbsp;baadt, — / Dan zie ik u nog in het witte gewaad / De lokkennbsp;in tressen gestrengeld”^. Indien wij aannemen, zoals ik reedsnbsp;eerder deed^, dat dit gedicht autobiografisch is, dan kunnennbsp;we in de herinnering aan dat belangrijke ogenblik een oorzaaknbsp;zien van de afwijking. Men neme dit echter voor niet meernbsp;dan het is: een gissing. Ten tweede ontkent Potgieter, dat denbsp;lezing van Cicero en Boëthius na het verlies van Beatricenbsp;Dante in zijn grote smart heeft getroost (IV vs. 55), een feit,nbsp;dat door Dante zelf is vermeld. Voor deze afwijking is hetnbsp;moeilijk een bevredigende verklaring te vinden. Wees Potgieter de vertroosting der wijsbegeerte voor Dante af, omdatnbsp;hij als dichter zich de terugkeer van een dichter tot het levennbsp;en het geluk, niet anders kon voorstellen dan door gemoedsaandoening} Door berouw hervond Dante volgens hem hetnbsp;geluk. Vgl. VI vss 59—64.

Wat betreft Dante’s toetreden tot de zgn. Derde Orde der Franciscanen, dat door Balbo wordt aangenomen, het lijktnbsp;even of Potgieter hem daarin volgt (VI vs. 32); later blijktnbsp;echter dat hij deze opvatting niet deelt (IX vs. 91, 92).

De overige in Florence voorkomende biografische bizonder-heden, zowel uit de jeugd als uit de latere jaren, zijn getrouw naar Balbo gevolgd. Opmerking verdient nog Potgieter’s behandeling van Dante’s huwelijk. Balbo trekt geen conclusies,nbsp;maar weerlegt de overleveringen, die ten nadele van Gemmanbsp;spreken. Potgieter gaat veel verder: ridderlijk neemt hij hetnbsp;voor haar op en verdedigt haar tegen lasteraars; hij is van me-

Maria, klagt, str. IV. Almanak aan luim en scherts gewijd. 1831. ^ Inleiding blz. 6.

IV

64

-ocr page 71-

ning dat het huwelijk gelukkig is geweest. De reden waarom hij dit schrijft, moet m.i. geheel in Potgieter’s karakter wordennbsp;gezocht: ridderlijkheid en geslotenheid zijn de grondtrekkennbsp;daarvan. Een geslotenheid, die hem Dante’s stilzwijgendheidnbsp;doet respecteren, en deze niet ten kwade, maar ten goede doetnbsp;uitleggen.

IV

Florence 5

65

-ocr page 72-

FLORENCE

A. De plaats van Florence in Potgieter’s werk

Onmiddellijk nadat Huet in 1864 het beste van het in de loop der jaren in De Gids verschenen proza van zijn vriendnbsp;had verzameld en uitgegeven, stelde hij voor hetzelfde met denbsp;poëzie te doen.^ Deels door gebrek aan belangstelling bij denbsp;uitgever en gebrek aan ijdelheid bij de dichter®, deels door denbsp;,,stormachtige dagen” van 1865, kreeg dit plan niet voor hetnbsp;einde van ’66 vaste vorm: het zouden twee bundels worden innbsp;vier rubrieken. Toen echter de bundels verschenen, resp. innbsp;’68 en ’75, bevatte elk slechts één der oorspronkelijk beplandenbsp;rubrieken: de eerste nl. Zangen des Tijds getiteld, met alsnbsp;laatste gedicht — waar het was begonnen om verzamelen vannbsp;vroeger werk dus onverwacht er aan toegevoegd — Florence;nbsp;de tweede: Gemoedsgetuigenissen genaamd De Nalatenschapnbsp;van den Landjonker, eveneens besloten met een groot nieuwnbsp;gedicht — Gedroomd Paardrijden. Door deze rubricering heeftnbsp;, Potgieter zelf dus reeds de plaats van Florence min of meernbsp;aangegeven: de laatste der Tijdzangen: „verzen door de ge-' beurtenissen van den dag ingegeven”®. Wij kunnen echternbsp;die plaats nog nader bepalen, wanneer wij bedenken hoe innbsp;Potgieter’s ontwikkeling drie lijnen zijn te volgen: de uitingennbsp;van het eigen gemoed, de gedachten naar aanleiding van vaderlandse gebeurtenissen en die naar aanleiding van buitenlandse; anders gezegd: de lijn der persoonlijke, der nationalenbsp;en der internationale romantiek; de laatste lopen vaak dichtnbsp;langs elkaar, raken elkaar soms, terwijl de eerste zich als

^ Zie zijn brief van 4 Juli 1864 aan Potgieter.

® Zie Potgieter’s brief van 7 Juli 1864.

® Potgieter aan Kruseman, 13 Januari 1867.

66 nbsp;nbsp;nbsp;V

-ocr page 73-

het ware om de beide andere heenslingert, want al Potgieter’s werk is, ook waar het schijnbaar een objectief karakter heeft,nbsp;in hoofdzaak subjectief.

Hoe is nu de verhouding dezer drie stromingen in Florence? De naam zegt het reeds: buitenlandse gebeurtenissen vormennbsp;hier het hoofdbestanddeel: te Florence werd het standbeeld/nbsp;onthuld voor Dante, de balling en strijder voor Italië’s eenheid, de dichter der liefde. Dit gaf aanleiding tot beschrijvingnbsp;van Italiaanse geschiedenis en kunst, maar ook tot vergelijkingnbsp;daarvan met Hollandse geschiedenis en kunst, en het gemoednbsp;zwijgt hier minder dan ooit. Met het buitenlandse tot hoofdmotief vinden we hier dus de verschillende elementen door-eengeweven. Daardoor verschilt Florence van de overige tijdzangen, die — behalve de eerste, het Afscheid van Zweden,nbsp;die m.i. beter in de tweede bundel geplaatst ware — buitenpersoonlijke onderwerpen gelden en een ontwikkeling vannbsp;nationaal tot internationaal vertonen. Het is derhalve Potgieter’s eerste gedicht van deze aard, het eerste op de weg der *nbsp;harmonische samensmelting zijner krachten, die in Gedroomdnbsp;Paardrijden tot volkomen eenheid zullen worden.

B. De Zangen des Tijds

Zien wij een ogenblik naar de Zangen die Florence voorafgaan. Mogelijk is de naam een reactie op de gelijkluidende ondertitel van een in ’41 verschenen bundel poëzie van Tennbsp;Kate^, die hij in een brief van 9 December 1866 aan Huetnbsp;bespreekt als: ,,kinderachtig geschreeuw tegen den tijd —nbsp;onophoudelijk wierook zwaaijen”^, daarmee aangevend, datnbsp;hij. Potgieter, dit niet wenst te doen. Het motto karakteriseertnbsp;deze tijdzangen — weer behalve het eerste gedicht — uitstekend; een kerniger samenvatting van hun strekking isnbsp;niet te geven:

^ Poëzij voor mijn vaderland.

“ Brieven I, blz. 183.

V nbsp;nbsp;nbsp;67

-ocr page 74-

Worst’ling kenschetst onzen tijd,

Heb er oog voor allerwege:

Slechts wie deel nam in den strijd Smaakt de vruchten van de zege!

Heb er oog voor allerwege, een aansporing, een opwekking, die geldt voor alle. Voor de lezer van heden mag de schoonheidsontroering die zij geven, gering zijn — al boeit hunnbsp;strenge en kunstige vorm ook ons — nog gaat er een stroomnbsp;bezielende kracht van uit, die nooit afneemt ondanks het wisselen van Potgieter’s stemmingen in de verschillende periodennbsp;van zijn leven.

Eerst heeft hij getracht, al schertsende zijn landgenoten op hun fouten te wijzen en tot verbetering aan te sporen, zoalsnbsp;in: Verschijning op Sinte Lucie-Nacht (1839) en Aanstaandenbsp;Verandering van Amsterdam's Wapen (1841). Over het eerste,nbsp;waarin zeer ondeugend met het Koninklijk Nederlandsch Instituut de draak wordt gestoken, schreef Hasebroek aan Potgieter: „Ik heb er gister wel een uur met Beets om zittennbsp;lachen.”^ In het andere laat hij de stad beloven het zelfs innbsp;haar wapen tot uitdrukking te zullen brengen, door de drienbsp;kruisen in waterputten of -leidingen te zullen veranderen,nbsp;als men haar eindelijk, na eeuwen van versmachting, eennbsp;waterleidingstelsel zou willen geven.

Het tot de Amerikanen gerichte Aan New York (1841) valt enigszins buiten deze sfeer, maar toch mogen de Amsterdammers ook dit ter harte nemen. De Amerikanen wordt hunnbsp;ondankbaarheid aan de Nederlanders verweten, en aan denbsp;stad voorgehouden dat handelsbloei niet blijvend is; zij mogenbsp;zich spiegelen aan Venetië en: Amsterdam.

JMaar de scherts verscherpt tot ironie in: De Chineesche Mandarijn (1842), een hekeling van de, al naar van hen verlangd wordt, ja-knikkende en neen-schuddende lieden, van denbsp;onzelfstandigheid en meningloosheid van hen die juist leiding

^ Dr. J. H. J. Willems: Joh. Petrus Hasebroek, Eindhoven 1939. Brief van 6 Jan. 1840.

68

-ocr page 75-

zouden moeten geven; evenals het daaropvolgende: De Omstandigheden, een Blik in de Geestenwereld (1843), het gemis aan verantwoordelijkheid, het eeuwig de schuld schuiven opnbsp;de ,,omstandigheden” bespot.

Eerlijke Armoede (1845), twee vertalingen naar Thomas Hood, en Zandvoortsche Wedrennen (1844), getuigen van verontwaardiging, resp. over sociale toestanden en minderwaardige vermaken.

Verzuchtingen vol bittere ironie zijn de welbekende vol- j gende gedichten: De Stilstaanders (1845); Een wonder is denbsp;nieuwe Beurs (1845); Een halve Eeuws wake (1851) en Hetnbsp;Jagertje (1852). Stilstand op politiek gebied, in de bouwkunst,nbsp;in de letterkunde, waar was die niet ?

Van wanhoop tenslotte spreken, na de teleurstelling die het j jaar 1853 gebracht had, o.a. Haesje Claesdochter op H Prinsenhof (1855) — de verbannen en vergeten stedemaagd — ennbsp;Het Nieuwe Tolhuis der Stad Amsterdam (1859). Zo somber isnbsp;het laatste, dat Potgieter er zich een vermaning van mevrouwnbsp;Bosboom door berokkende: ,,Gij moet niet altijd knorren ennbsp;over alles,” schreef zij hem 31 Juli 1859.^ De middelste strofenbsp;van dit gedicht: „Oud Amsterdam was ’t kijkjen waard” isnbsp;beroemd geworden: een gloedvolle beschrijving van de 17e-eeuwse glorie, waartegen het Jan-Salie-heden des te schrillernbsp;afsteekt. Als Vondel’s schim eens terugkeerde, hoe zouden wijnbsp;ons moeten schamen! Maar stil, wek hem niet. Dergelijkenbsp;voorstellingen van terugkerende schimmen zal men later innbsp;Florence weer-vinden.

Tot zover zou ik de Tijdzangen negatief willen noemen, d.w.z. ze zijn afkeurend, al blijven ze steeds opbouwend —nbsp;voortdurend wordt op het goede voorbeeld gewezen — maarnbsp;afkeuring was telkens de drijfveer.

Er is echter ook een andere groep van tijdzangen, waaruit blijkt dat nieuwe hoop in het leven van de dichter herhaalde-

^ Brieven van A. L. G. Bosboom-Toussaint, door J. Bosboom Nzn., bewerkt en toegelicht, blz. 104.

69

-ocr page 76-

lijk wisselt met zijn teleurstelling. Deze zangen krijgen een positiever inhoud: bewondering is thans de motor. Daarin isnbsp;ook vaak een versehuiving van zijn belangstelling van hetnbsp;binnen- naar het buitenland waar te nemen. De bekroning vannbsp;deze reeks zal het slotgedicht Florence vormen.

, De nieuwe stemming was reeds voelbaar in Aan Twenthe op Twickel (i86i) en Een Ander Visioen (1863). Zal er op maatschappelijk gebied eindelijk weer beweging komen? Nognbsp;wordt een enkele maal teleurstelling uitgesproken, zoals innbsp;Heugenis van Wolf hezen (1863), waarin met bittere woorden het onbevredigende van het toenmalige Nederlandsenbsp;geloofsleven wordt getekend, maar dan wendt Potgieter zichnbsp;van het kleine eigene af om zich in grote buitenlanders tenbsp;verdiepen. Zijn kunst verbreedt zich en komt nu tot vollenbsp;rijpheid.^

Het eerste is: Voor 't Eeuwfeest van Friedrich Schiller’s geboorte (1859). Nederlander herdenkt Potgieter de Duitse dichter dankbaar om zijn ,,Geschichte des Abfalls der Ver-einigten Niederlande von der spanischen Regierung”, onzenbsp;vrijheidsgeschiedenis. Verder huldigt hij in Schiller de strijdernbsp;( voor die diêrste zegen; vrijheid, godsdienst, vaderland. Innbsp;Florence zal men straks zien dat de dichter Dante ook als zulknbsp;een strijder wordt geëerd.

Hierop volgt in i860 het statige, breed opgezette Isaac da Costa, dat van warme bewondering getuigt voor de mens ennbsp;de dichter, die in de politiek zijn grootste tegenstander was.

Het tweede van de gedichten over buitenlanders. Mount Vernon (1861), is gewijd aan George Washington, en werd geschreven naar aanleiding van de Secessie-oorlog. Het eerstenbsp;deel, dat uit 12 strofen bestaat, draagt het jaartal 1799,nbsp;Washington’s sterfjaar, en geeft een terugblik op diens leven.nbsp;Potgieter is vol bewondering voor de man die, zoals het Congres verklaarde, was ,,first in war, first in peace, and first innbsp;the hearts of his countrymen”. (Een roos, geplukt op het grafnbsp;^ Vgl. Verwey: Luide Toernooien, blz. 207—232.

70

-ocr page 77-

van Washington, hing achter glas in zijn kamer.i) Het tweede deel, eveneens uit 12 strofen bestaande, speelt in 1861; thansnbsp;is dit ,,goed en groot, het waar gemeenebest” inwendig verdeeld en tot burgeroorlog gekomen. Bij het graf van Washington klaagt Vrouwe Amerika dat het éne, onbevlekte schildnbsp;harer beide zonen nu met bloed bevlekt zal worden. Doch denbsp;Tijdgeest wijst er haar ernstig op dat dit schild niet onbevlektnbsp;was: de negerslaven en de Indianen zijn er om het te getuigen.nbsp;Deze strijd moet worden uitgevochten en zij moet hier partijnbsp;kiezen. Potgieter ziet alleen het morele doel van deze oorlog,nbsp;waardoor hij hem idealiseert. Van ganser harte schaart hij zichnbsp;aan de zijde der slaven-bevrijdende Noord-Amerikanen. Stellig is het, vele jaren later, zijn bedoeling geweest, in het gedicht Abraham Lincoln {Verspreide en Nagelaten Poezij II, blz.nbsp;378 e.v.) het verloop en de afloop van deze oorlog te beschrijven. Helaas bleef het onvoltooid.

Ter Gedachtenisse 1813—1863 is een gelegenheidsgedicht, maar het is het niet in de gewone zin des woords. De toon isnbsp;hier zeer ernstig. Voor men feest ga vieren, past het de geschiedenis eens goed te overdenken. Dankbaar stemt onsnbsp;1813, maar . . . Nederland is sindsdien niet vooruitgegaan.nbsp;Hoe verlangt Po’tgieter, dat er een waar en waardig volksfeestnbsp;gevierd kon worden. Deze wens zou drie jaar later te Florencenbsp;worden vervuld. Hoewel dit gedicht nationaal is en niet aannbsp;één bepaald persoon gewijd, moet ik toch ook dit als voorlopernbsp;van Florence noemen, n.1. als on-traditioneel herdenkingsgedicht èn om de historische behandeling èn om de strenge kritieknbsp;op het heden.

De volgende grote buitenlander die wordt bezongen is William Shakespeare (1864). Het eerste deel beschrijft Shakespeare’s moeder, bij de wieg van de kleine Billy dromend over zijn toekomst, een kleine idylle. Het tweede is een beschouwing over het dichterschap en over Shakespeare’s werk. Het

^ Cd. Busken Huet. Persoonlijke Herinneringen. Litt. Fant. en Krit. XIII, blz. 70.

71

V

-ocr page 78-

derde — alle drie de delen zijn precies even lang — geeft Shakespeare „in hoger sfeer”, glimlachend om de kleinmoedigen, die het einde der poëzie gekomen achten. Hij verwachtnbsp;een nieuwe poëzie. Daarna wijst Potgieter uit zijn naam denbsp;hulde in de vorm van een standbeeld af. Wie een dichter wilnbsp;eren, bestudere zijn werk. Maar bestuderen alleen is niet genoeg; de drama’s moeten worden opgevoerd', dan pas kannbsp;Shakespeare recht geschieden.

j De laatste aan Florence voorafgaande Tijdzang is: Eene Revue in het Bois de Boulogne (1864). In het prachtige land-schap, dat uitvoerig wordt beschreven, woont de dichter eennbsp;wapenschouw bij. Het aesthetische aspect er van, waarvoornbsp;hij wel oog heeft, verblindt hem geen ogenblik, en hij laat zichnbsp;ook niet door de opgewonden menigte beïnvloeden. Zeer objectief ziet hij de keizer en het volk, en in deze vertoning openbaart zich hem de tyrannic waaronder Frankrijk gebukt gaat.nbsp;Maar ook ziet hij met profetische blik de machteloosheid vannbsp;i haar dwang. Potgieter bewondert Napoleon III om vele eigen-j schappen, maar zijn tyrannic kan hij hem niet vergeven.

Wat is het bindende element dat al dez’e zangen tezamen houdt.? Ik zou het met Potgieter’s eigen woorden willennbsp;.zeggen: ’t is vrijheidszucht... ’t Is vrijheidszucht die dezenbsp;¦ I krachtige dichtefl^et het warme hart doet spreken, telkensnbsp;I opnieuw doet spreken over het verkeerde, maar ook over watnbsp;groot en goed en schoon is.

Ondanks alle tegenslagen zijn geloof en hoop in hem steeds levend gebleven. In een brief van 23 September 1868 spreektnbsp;hij het nog eens uit: ,,Onderzoek, twijfel, breek af”, zegt hijnbsp;tot Huet, ,,maar zie toe, dat gij niet wegwerpt wat moed ennbsp;lust geeft voort te gaan en verder brengt het geloof aan onzenbsp;toekomst. Verijdelde verwachtingen, teleurstellingen,grievennbsp;van welken aard ook, het Christelijk geloof maakt er zichnbsp;vleugelen van, — Goethe’s resignatie komt ze te boven en onsnbsp;kleinen en zwakken is immers de zaligheid weggelegd in hetnbsp;bewustzijn dat wij streefden naar iets edelers dan ons om-72

-ocr page 79-

ringde, waarvoor wij geschikt waren dewijl wij er behoefte aan hadden.”

De Vooys heeft Potgieter min of meer verweten^, dat deze ten slotte zelf een stilstaander was geworden. M.i. ten onrechte: immers er zijn enkele punten in het leven waarop mennbsp;— als men ze eenmaal veroverd heeft — wel moet blijvennbsp;staan, waarvan men niet kan afwijken zonder zieh zelf te verloochenen. Zo was het met Potgieter; hij kon een betere toekomst niet anders zien komen dan door een eensgezinde inspanning aller krachten voor — men vatte dit niet rhetorischnbsp;op — het goede, het sehone, het ware, en die alleen in volledigenbsp;vrijheid. In de 17e eeuw zag hij zijn ideaal (zo goed als) verwezenlijkt. Kon hij anders doen dan op dat voorbeeld wijzennbsp;en blijven wijzen ? Want aan de mogelijkheid van een beterenbsp;toekomst bleef hij geloven. Dit toekomstvertrouwen, wortelend in vrijheidsdrang, is het centrale gevoel van waar uit denbsp;tijdzangen zijn geschreven.

C. Florence

Florence sluit hierbij aan, maar heeft, behalve de aanleiding in de „gebeurtenis van den dag”, een diepere ontstaansgrond,nbsp;die het tegelijkertijd ook tot een meer persoonlijke gemoeds-uiting maakt: het gevoel van overeenkomst met Dante,^ hetnbsp;ballingschaps- en het martelaarsgevoel, dit laatste tot uitingnbsp;gebracht zonder sentimentaliteit of theatraal vertoon, wantnbsp;niets was Potgieter zo verre. Een nadere beschouwing vannbsp;enige karakteristieke plaatsen uit het gedicht diene ter verduidelijking.

Ballingschap is elke dag nieuw, zegt Potgieter in de achtste zang, VS. 37: men went nooit aan dit leed, ’s nachts verdubbeltnbsp;het in gewicht.

Letterk. Studiën, blz. 218.

Te Winkel wees hier reeds op.

73

-ocr page 80-

Als hij over de vroege dood van Hendrik VII heeft gesproken, laat hij bijna afgunstig volgen^:

Hij ging van ’t leed eens langen levens vrij,

Ons foltrend, bij den bouwval neêrgezeten

Van ons geluk: de wezenlooze blik Die zelfs niet poogt het wreed verlies te meten,

De korte slaap gestoord door killen schrik,

Zich de ijdelheid bewust der zoete droomen,

De weerzin die, schoon ’t al wat aêmt verkwikk’

Ons aangrijpt als wij ’t wreede licht zien komen,

De lange dag, die eindeloos zich rekt Of taak bij taak ook werd ter hand genomennbsp;Daar geene in ons weêr nieuwe krachten wekt,

De langer nacht, waarin wij luide klagen.

Een fierheid wars, die ’s daags de wond bedekt Schoon ze onverpoosd in ’t binnenste blijft knagen!

Wanneer Potgieter de dichter Tasso oproept, vraagt hij hem of deze nu begrijpt, dat hij miskenning en leed moestnbsp;verduren omdat de schare, het publiek, log en traag was ? Achnbsp;ja, voegt Potgieter er aan toe:

De schoonheidsdienst eischt martelaars omlaag. ^

Maar, hoe somber dit alles ook klinkt, het doet er ten slotte niet toe, het wordt opgelost in die ene triomfantelijke regelnbsp;aan het slot:

In schoonheid zal het heilige overwinnen!

Hiermee is de spanning gebroken; de ene regel die nog volgt, is geheel ontspannen, en klinkt als een zucht.

In de tiende zang. Dante op de weg der loutering beschrijvend, zegt Potgieter — en dit neemt hij niet uit de Commedia over — dat alle slechte aardse eigenschappen verdwijnen:

1XI 19-32.

2 XVIII VS. 108.

74

-ocr page 81-

U blijft de trits die ons ten hemel leidt:

’t Is vrijheidszucht, elk schepsel aangeboren,

’t Is trouwe aan ’t land, die mensen onderscheidt,

’t Is liefde, als zelfs geen englen werd beschoren!^

Uit deze regels, met de herinnering aan Vondel’s „de liefde tot zijn land is ieder aangeboren”^, blijkt duidelijk hoe goed,nbsp;groot en primair Potgieter deze eigenschappen acht, die hijnbsp;de mens ten hemel laat leiden. Vrijlieidszucht, het gehele gedicht is er van doortrokken. Is niet Dante de hoofdpersoon.nbsp;Dante, die hij de strijder voor der menschheid hoogste regtennbsp;noemt, die zich tot taak had gesteld: een bitter bloedig strijden}nbsp;Voor huis en hof, der vrijheid heiige zaak! Waar Potgieter dienbsp;zucht vindt, prijst hij die, waar deze ontbreekt treedt hijnbsp;streng op. Zo spreekt hij in de eerste zang, met de hem eigennbsp;verontwaardiging, over Hooft’s vergrijp, nl. onduldbre sympathie voor de Medici’s, — onduldbaar — onverdragelijk, hetnbsp;laatste was ,,eene uitdrukking, die hij op veel en velen toepaste”® — waarmee hij Hooft’s goed praten van hun tyrannicnbsp;bedoelt. Slechts de bewondering voor hun maecenaat doetnbsp;het Potgieter vergefelijk vinden, maar ook niet meer. Hooftnbsp;had toch moeten voorzien, dat het anders kon zijn, nl. zoalsnbsp;in Holland in de 17e eeuw. Daarmee is Potgieter op zijn geliefde thema gekomen. Maar slechts kort kan hier zijn lof zijn:nbsp;het gaat hier om Florence. Slechts éénmaal, als H loflied voornbsp;(haar) glansrijk heden bijna voltooid is, komt hij er op terug.nbsp;Dan, in een 12-tal terzinen, getuigt hij nog eens kort en bondig van zijn bewondering voor die tijd. Maar er is ook innbsp;Italië een tijd geweest, die er veel overeenkomst mee vertoont en daardoor de onbevredigde i9e-eeuwse Nederlandernbsp;aantrekt: de tijd van het secondo popolo in Florence, waarin hij eveneens vrijheidszucht, ondernemingsgeest, energie

1 nbsp;nbsp;nbsp;X 234—237.

2 nbsp;nbsp;nbsp;Gijsbrecht vs. 1894.

® N. Beets, Everhardus Johannes Potgieter. Persoonlijke Herinneringen. Haarlem Bohn 1892. blz. 17.

75

-ocr page 82-

kan vinden en bewonderen. In die tijd van Dante’s jeugd vindt hij dan ook zijn ideaal terug. Vrijheid, voorspoed en geluk, ze vormen een onverbrekelijke eenheid. „Hoe H leven Unbsp;genot was, rijk en vrij”, zegt hij tot Florence. Vrijheidszuchtnbsp;is het die Dante scheiding tussen kerk en staat doet bepleiten,nbsp;waarmee Potgieter het geheel eens is:

Den. Keizer ’t rijk, den Paus der zielen hoê,

Toch schittert in zijn ideaal van beide,

De hoogste wensch eens vrijen volks ons toe P

Maar het is ook uit diezelfde zucht, dat hij Dante’s middeleeuwse opvatting van het keizerschap — een opperheerschappij zonder drukkend gezag, zoals de Romeinse keizers dat uitgeoefend hadden — en diens gedrag tijdens de tocht van Hendrik van Luxemburg naar en door Italië, afkeurj;. Hij laat Dante’s genius, die om den dichter weent, vragen bij het belegnbsp;van Florence:

Wat zijt ge dus met de eenheid ingenomen ... .dat ge ’t beet’re vijand meenfnbsp;Van ’t goede ? en waant de vrijheid te zien komennbsp;Uit ’s keizers tent

Hoe kweekt men het best vrijheidszucht bij het volk aan ? Ten eerste in de beeldende kunst door de openbare vereringnbsp;der nationale helden, zoals Engeland dat doet in Westminster Abbey:

Sints vlecht Brittanje er haar doorluchtste namen,

Om ’t zeerst vermaard in ’t veld en op den vloed, Verwinnaars uit welk strijdperk dat zij kwamen.

Gelauwerd om hun gaven of hun deugd.

Ter glorie niet van hare lokken samen.

Ten prikkel; maak deez’ plaatse u waard, o jeugd

en zoals ook, onder veel moeilijker omstandigheden, het fiere

^ XIII 226—228.

^ XI 102—105.

3 XV 79—84.

76

-ocr page 83-

hoofd gebogen in den kluister, Italië deed in de kerk van Santa Croce. Hierbij moet het Potgieter nog eens even van ’t hart,nbsp;— hij had er al eerder over geschreven ook^ — hoe Nederlandnbsp;in dit opzicht te kort schiet. Niet de ondankbaarheid tegenover het verleden is het die hij hier laakt, maar het ontbrekennbsp;van een les voor de toekomst.

De Ruyters graf, voor ’t oog des volks verborgen,

Leert niemand meer dat liefde voor zijn land Ook d’armsten knaap onsterflijke eer blijft borgen.

Het leege koor noch ’t leeg kapellental Draagt heugnisblijk van Hollands vrijheidsmorgen.

Wiens wederga geene eeuw aanschouwen zal P

In dit licht ziet Potgieter ook het zo juist onthulde standbeeld voor Dante. Over de aesthetische waarde er van heeft hij zich niet uitgelaten, maar als hij zo sterk de nadruk legtnbsp;op de didaktische waarde, doet dit vermoeden dat hij het alsnbsp;kunstwerk niet zo belangrijk vond.

Het beeld vertoont Dante, niet blijde als een eindelijk'teruggekeerde balling, maar toornig, ontevreden met de toestand van zijn land. (Italië was nog geen eenheid.) Eén ogenbliknbsp;zijn de toeschouwers verstomd van schrik bij het zien van dézenbsp;Dante, maar dan:

Bezielt hij hun in ’t eigen oogenblik Ten duren eed zich zijner waard te toonen, enz.

Deze voorstelling van de reactie bij de onthulling van Dante’s beeld getuigt behalve van zijn opvatting over de opvoedende waarde van het beeld, ook van Potgieter’s dichterlijk vernuft: hij heeft inhoud gegeven aan het ogenblik, dat eennbsp;ander slechts enkele seconden van stilte zal hebben geschenen.

In de tweede plaats kan ook de litteraire kunst, hoewel dit ’ meestal in beperkter kring geschiedt, het volk tot vaderlands-

^ Krit. Stud. Ill, biz. 229 vgg. (i86i).

2 XV 109—114.

77

-ocr page 84-

liefde bezielen. Als Alfieri, één der schimmen, die zich om Dante’s beeld scharen, zich beklaagt, in zijn gedichten nietnbsp;genoeg tot de goede kern der burgerij te hebben gesproken —nbsp;hij had een grote minachting voor het volk, dat, naar hijnbsp;meende, zich schikte in de slavernij — wordt hij aldus getroost:

Hoe luttel zal een klacht uw lippen passen Wanneer ge u straks door ’t schouwspel ziet verrassen

Wat zielen gij voor glorie hebt ontgloeid:

Uw lauwren zijn op ’t oorlogsveld gewassen,

Uit stroomen bloeds heeft u de krans gebloeid.^

In dit verband moet ook even Silvio Pellico’s invloed worden genoemd. Wiens sterkte deed als zijne zwakheid goed? vraagt Potgieter, doelend op de verontwaardiging en de revolutiegeest, die Le mie Prigioni verwekten. Als men denkt aannbsp;de bedoeling die Pellico met dit boekje heeft gehad: aansporennbsp;tot lijdzaamheid en verdraagzaamheid, dan mag men veronderstellen, dat hij zelf het met deze goede uitwerking nietnbsp;eens zou zijn geweest. Ook de wens voor Pellico’s ouderdom,nbsp;die eenzaam was, omdat hij zieh prineipieel van de revolutionaire partij had afgewend:

Och hebb’ voor ’t minst ’t bewustzijn welk een menigt’

Hij, lijdzame! ons ten heil’gen oorlog wierf ’t Verlaatne van een ouderdom gelenigd.

Door velerlei miskeimens vaak bedroefd!. . . .

doet zien dat Potgieter hem niet heeft begrepen. Kon hij een dergelijke evangelische gedachtengang, waarin alle geweldnbsp;wordt afgewezen, niet volgen ? Op een andere plaats lijkt hetnbsp;of hij het wel kon. Daar geldt het een beoordeling van de houding van Paus Pius IX, die de oorlog geen geoorloofd middelnbsp;achtte om het doel. Eenheid en Onafhankelijkheid, te bereiken.

1 XVII z38—z43.

78 nbsp;nbsp;nbsp;V

-ocr page 85-

Regt heeft het, regt op elks eerbiedenis,

’t Vertrouwen dat aan ’t louter zeedlijk pogen Alleen de zege in ’t eind gewaarborgd is!^

Maar of die eerbied bij hemzelf wel zo heel diep zat, vraagt men zich af bij het zien van de geestdriftige eed, die hij denbsp;Italianen bij Dante’s beeld laat zweren, waarin deze regelsnbsp;voorkomen:

Er klinke een kreet van uit de wereldstad,

En ’t jonge heir zal ’t op haar heuvlen staven.

Dat zijn gemoed den Heiland niet vergat, enz.^

Over de liefde als zelfs geen englen werd beschoren, dat is dus: de liefde van mens tot mens, de eelste bloem, die in hetnbsp;stof ontluikt, zijn Potgieter’s opvattingen zeer gezond; zenbsp;hebben niet onder negentiende-eeuwse preutsheid geleden.nbsp;Bij de beschrijving van een jeugdidylle zegt hij:

Beklaagbaar wie in zulke erinneringen

Iets dartels, dat de zinnen streelt, misduidt.

Vermoedt zijn ernst wat prikkel we in ’t gevoel.

Wat wiekenpaar wij in de liefde ontvingen, enz.

Als Potgieter zeggen wil, dat Dante op Beatrice is verliefd geworden, drukt hij dit aldus uit:

Wat drift, wat schroom is in zijn hart ontwaakt ?

,,Drift en schroom”: ik zou dit een Potgieteriaanse definitie van de liefde willen noemen. Bedwongen hartstocht, met dienbsp;woorden karakteriseert Verwey in het artikel in Luide Toernooien Potgieter’s vers. We mogen het dus ook als een kenmerk van Potgieter’s wezen beschouwen: het vers drukt immers het wezen van de dichter uit.

De verhouding tussen Dante en Beatrice is uiterst sober be-

1 nbsp;nbsp;nbsp;XVI ii8—120.

2 nbsp;nbsp;nbsp;XVII 25, a8, 29.

79

-ocr page 86-

schreven; nergens vindt men lange uitweidingen over hun liefde. Waar Beatrice verschijnt breekt Potgieter af, of beschrijft haar met een enkele trek. In het aardse paradijs b.v.nbsp;verschijnt Beatrice Dante en berispt hem streng om zijn ontrouw. Hun verzoening wordt slechts vermeld. Zij doen hetnbsp;ach! in een stijl, voor wien slechts hij de veder wist te vinden.nbsp;Hiermee is de zang uit. Eveneens aan het slot van een zangnbsp;(de negentiende) beschrijft Potgieter Beatrice als laatste, volmaaktste type van liefde. Aan alle vorige vrouwen wijddenbsp;hij twee of meer terzinen. Aan haar slechts de regels:

Verheft zich, langs dien luchten wolkenboog, —

Een reine roos op ongebogen stengel, —

Beatrix niet, verrukkend voor ons oog ?

De eerste aanhaling klinkt enigszins als een zucht: „ik kan het zo niet”. Toch geloof ik, dat deze terughoudendheid eerder opzet, een kunstgreep is, dan onmacht. Ik denk hierbijnbsp;aan het slot van Gedroomd Paardrijden, dat een gelijksoortignbsp;afbreken vertoont, en vooral ook aan die verzen in Florence,nbsp;waarin Potgieter als het ware de theorie van deze wijze vannbsp;handelen geeft. Hij spreekt dan van: 't Geheim der kunst. . .,nbsp;Die beurtelings half verberge en half vertoornd

Over Potgieter’s beschouwing van Dante’s huwelijk met Gemma Donati heb ik reeds gesproken. Het kan ook uit ridderlijkheid zijn, dat hij Dante’s stilzwijgendheid ten goede vannbsp;haar uitlegt. Diezelfde trek is het ook, die hem La Pia, eennbsp;in de Divina Commedia voorkomende jonge vrouw, zo krachtig doet verdedigen. Er zijn er, zegt hij die menen dat zijnbsp;op de Louteringsberg nog zich schaamt over een of andere,nbsp;uit ontrouw voortgekomen wens. Haar ongelukkig huwelijknbsp;zou daartoe stellig aanleiding hebben kunnen geven, en innbsp;ieder geval, voor mij is ze een heilige, door die gewetensstrijd.

Dante’s afdwalingen na zijn diepe droefheid over Beatrice’s

^ I 20, 21.

^ XIX 91, vgg.

8o

-ocr page 87-

dood worden door Potgieter bij hun ware naam genoemd: zijn voet schreed naar „d’aardschen afgod”. Ach! zege van hetnbsp;zinlijke in den mensch! zo beklaagt hij hem, maar langer heeftnbsp;hij er niet bij stil gestaan. Deze zege heeft hij zodoende innbsp;de juiste verhouding tot de andere gebeurtenissen in Dante’snbsp;leven gelaten.

Duidelijk kunnen wij Potgieter’s gevoelens onderscheiden in de passages^ over Nella, de weduwe van een van Dante’snbsp;vrienden, die in de Purgatorio voorkomt en Piccarda,^ eennbsp;zeer vroom jong meisje, door haar broer (Corso Donati) metnbsp;geweld uit het klooster gehaald, waar zij tot non gewijd zounbsp;worden, en tot een huwelijk gedwongen. Het huwelijk vannbsp;Nella was niet gelukkig door de leefwijze van haar echtgenoot.nbsp;Toch was zij zeer bedroefd toen hij stierf, bleef langer rouwnbsp;dragen dan vereist was en hertrouwde niet, hoewel zij nognbsp;jong was. Beide bewondert Potgieter als typen van liefdenbsp;maar het meest voelt hij zich aangetrokken tot en ook verwant aan de zedig zwijgende Nella, zij, die haar hart eens,nbsp;en toen voor eeuwig, gaf. Zij is voor hem het ideaal dernbsp;echte huwlijkstrouwe. Potgieter is nooit getrouwd geweest.nbsp;In zijn verhouding tot het meisje, op wie hij in zijn jeugdnbsp;in Antwerpen verliefd is geweest, zou alleen van trouwe gesproken moeten worden. Maar dan zouden we kunnen zeggen,nbsp;dat, met verwisseling van rollen, Potgieter hier zichzelf heeftnbsp;getekend. De liefde is een band, zegt hij, die deze (Nella ennbsp;haar man) samenstrengel’. Dat heeft voor hem niet zo mogennbsp;zijn, maar wel heeft zijn liefde, evenals die van Nella, de schoknbsp;van ’t scheidingsuur weerstaan.

Het is aardig hier ook even te letten op Potgieter’s beschouwing van de moederlijke liefde en opvoeding, waarvan hij, zoals blijkt, een zeer juiste opvatting heeft. Want hij vraagt,nbsp;in de negentiende zang:

^XIX isi vgg.

^ Paradiso III vs. 43 vgg.

V

Florence 6

81

-ocr page 88-

Of waant ge dat de moederlijke trouw Geen zwaarder taak dan doorgewaakte nachten,

Geen zorg dan die des welzijns vergen zou ?

Als voorbeelden haalt hij de moeders van Dante en Beatrice aan, waardoor we, omdat de beschrijving fantasie is, zijnnbsp;ideaal op dit gebied leren kennen: Bella, die al vroeg de driftennbsp;temde van haar wilde jongen door bij elk berouw hogerenbsp;eisen aan hem te stellen; en Cilia, die zich voortdurend wijddenbsp;aan de ontwikkeling van het gemoed harer dochter. Leren zichnbsp;te beheersen en het ontwikkelen van het gevoelsleven — nietnbsp;het kweken van sentimentaliteit wel te verstaan — moet ditnbsp;niet de eerste zorg van alle opvoeders zijn ?

Uit de opmerkingen in de brieven aan Huet over diens zoontje Gideon weten we, dat Potgieter ook in het dagelijksenbsp;leven een goede kijk op de opvoeding had.

O eêlste bloem, die in het stof ontluikt, schreef Potgieter, daarmee het aan de aarde gebondene van de menselijke liefdenbsp;uitdrukkend. Daarnaast beschrijft hij de Kunst, als de eêlstenbsp;gaaf, die wij van God ontvingen. Elders spreekt hij van hetnbsp;van omhoogbedeelde licht, dat kunstenaars zich onsterfelijknbsp;doet voelen.

Kunst voort te kunnen brengen is dus een onsterfelijk makende, goddelijke gave. Dat dit, wat de litteratuur betreft, niet begrepen moet worden in de zin van: dichters zijn zangersnbsp;zoals vogels, behoeft nauwelijks meer betoogd te worden.nbsp;Reeds in zijn jeugd heeft Potgieter gezegd: dichten is arbeiden.nbsp;En bovendien moet de kunstenaar, eer hij in de wereld roemnbsp;verw^ft, geleden hebben:

A iTïtfcc, nbsp;nbsp;nbsp;Adc», A'uéL4.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-

Haar (= der wereld) lauwer wast in schaauw van harteleed

Typisch voor Potgieter als dichter zijn in Florence nog de volgende passages: VIII 52—57 en VIII 169 vlg.

In de eerste voelt men zijn bewondering voor Dante’s be-

1 IX 90.

82 nbsp;nbsp;nbsp;V

-ocr page 89-

heersende, ordenende geest. Als deze bezig is de Inferno te dichten, heet het:

Zijn stille cel verkeert in glansrijk hof,

Dat wemelt van wat groot was in ’t verleden,

Eens anders blik zou ’t schimgewoel vervaren,

Eens anders hoofd zou duizlen van die stof,

Hij ordent haar, hij vonnist haar in ’t staren.

In deze tijd van dichterarbeid, deez' om 't zeerst zijn bangsten (wegens de ballingschap), blijdsten tijd, geniet Dante

Een zaligheid, die slechts genieën smaken

Als stout en schoon tot heel de wereld spreekt Wat levenslang hen in den droom deed blaken: enz.

Van het laatste vers zou ik die twee woorden willen onderstrepen: levenslang en droom. Ik wil geenszins beweren, dat Potgieter zichzelf in deze regels tot genie uitroept — daarvoor is hij veel te bescheiden — maar men moet ze m.i. aldusnbsp;lezen: ,,zó zal het genieën vergaan. Ik kan me dat als dichter zonbsp;voorstellen: lang, zeer lang dromen zij van iets, en eindelijknbsp;uiten zij het in moedige, schone taal; dan gevoelen zij zichnbsp;onsterfelijk gelukkig.” Levenslang dromen en dan stout ennbsp;schoon uiten — moet het nog worden gezegd, dat Potgieter zonbsp;arbeidde, hij wiens laatste werk, De Nalatenschap van dennbsp;Landjonker, in 1874 voltooid, een uitwerking is van een reeksnbsp;jeugdgedichten van 1834.

In het gedicht Florence heeft Potgieter ook enige opmerkingen over het wezen en de taak van de kunst gemaakt. Wanneer hij Savonarola, die de schoonheid-om-haar-zelfs-wil uit zijn leven had gebannen, de kunst, zowel de beeldende als denbsp;litteraire, als „verleidster” laat aanvallen, legt hij Michel Angelo het volgende antwoord in de mond:

Opregte kunst viert onzen zin voor vreugd Alleen wanneer het lage wij verzaken,

Ons prikklend tot vereedling door geneugt;

V nbsp;nbsp;nbsp;83

-ocr page 90-

Volkomen eerst waar zij aan ’t goede en ’t ware Haar luister leent, verstaalt tot elke deugdnbsp;Zij ’t weeke was der harten van de schare

Dat kunst eerst dan volkomen is wanneer zij ’t goede en ’t ware in ethische zin tot onderwerp kiest, is een uitspraaknbsp;welke wij, die naturalisme, impressionisme, realisme en vitalisme nog zo dicht achter ons hebben, niet kunnen onderschrijven. En wat de tweede helft van de stelling betreft, datnbsp;deze kunst de harten der mensen tot deugd verstaalt, dit isnbsp;evenmin geheel juist, of beter, het is onvolledig gezegd: ooknbsp;het negatieve voorbeeld kan gunstig werken.

Dat volgens Potgieter de kunst een opvoedende waarde kan hebben, blijkt uit de laatste geciteerde regels. Ik wees er ooknbsp;reeds op bij de bespreking der vrijheidszucht. Dat volgensnbsp;hem de kunst een dergelijke taak behóórt te vervullen, en datnbsp;zij, zo zij dit niet doet, nooit onsterfelijk kan worden, blijktnbsp;uit zijn behandeling van de dichters Ariosto en Tasso. Ariosto,nbsp;één der grootste Italiaanse dichters, die met zijn ridderverhalen, geschreven voor het hof van Ferrara, Tart pour l’artnbsp;diende, wiens verzen om hun schoonheid beroemd zijn,nbsp;noemt hij een arm misbruikt genie.

Wel zwaaide hij verbeeldings tooverroe’.

Wel deed zijn wenk een wereld ’t niet ontvaren,

Maar blonk die ooit zijn tijd bezielend toe

Ariosto’s gedicht, Orlando Furioso, biedt noch hoofd noch harte bevrediging. Heel anders is het met het werk van Tasso;nbsp;Gerusalemme Liberata. Ook dit bevat ridderverhalen, maarnbsp;deze ridders zijn kruisridders; zij hebben één gemeenschappelijk, groot doel: Jeruzalem te bevrijden. Daarom hebbennbsp;Tasso’s gedichten blijvende waarde:

Eeuw uit, eeuw in, bezielt uw poëzij! roept hij hem toe. Hiermee heeft Potgieter duidelijk zijn voorkeur voor de laatste dichter te kennen gegeven. Die voorkeurnbsp;1 XVII 133—138.

“ XVIII40—42.

84

-ocr page 91-

is karakteristiek voor hem: hij wil voedsel voor hoofd èn harte, voor geest èn gemoed, hij wenst inhoud, stevigheid.

Over de I9e-eeuwse Hollandse kunst heeft Potgieter geen oordeel willen vellen. Na een korte, m.i. zeer mooie beschrijving van de schilder- en dichtkunst in de gouden eeuw, zangnbsp;XIX 19—30, zegt hij, zijn diêr Holland toesprekend:

Wat gij behieldt van d’eigenaardigheden,

Wat nog in ’t rijk van ’t schoone u onderscheidt.

Die weegschaal hou’ de wedstrijd van het heden.

Het komt mij voor, dat Potgieter, indien zijn mening gunstig was geweest, dit niet zo gezegd zou hebben.

Schoonheidszin openbaarde zich bij Potgieter ook in het dagelijkse leven. De inrichting van zijn huis, door Huet beschreven^, getuigt ervan. Hij had de gave voor zichzelf en voornbsp;anderen iets feestelijks van het leven te maken.^ De Gidsdinersnbsp;waren beroemd; de vele afspraken met Huet en zijn gezin voornbsp;wandelingen, uitstapjes en logeerpartijtjes getuigen van eennbsp;opgewekt leven. Het is een vrij zeldzame trek in een Noord-Nederlander, waardoor hij zich tot de Italianen aangetrokkennbsp;gevoeld moet hebben.

Op het plein voor de Santa Croce, wachtend op de stoet der afgevaardigden, ziet Potgieter aan de gezichten der toeschouwers dat hij nadert:

Muzijk van veer! — der schare blikken tolken

Het welkom nieuws dat de optogt ’t plein genaakt Met de open zin der zuidelijke volken,

Een geestdrift, die hun feest meer feestlijks geeft Dan ’t gulden blaauw waarlangs geen zweem van wolken,nbsp;Dan ’t wimplental dat van deez’ masten zweeft; —

Ook in de Toelichtingen spreekt hij zijn bewondering uit voor de wijze van feestvieren, die uitbundig is en, steedsnbsp;waardig. Eigenlijk is de hele reis naar Italië een uiting vannbsp;Potgieter’s levenskunst. Men herinnere zich wat Huet uit

^ Huet: Persoonlijke Herinneringen; Joh. C. Zimmermann, Gids 1886 IV; Albert Verwey, Droom en Tucht, blz. 3.

8S

-ocr page 92-

Florence over hem aan zijn vrouw schreef (zie biz. 27).

En dit is nog maar het uiterlijke van het veertiendaagse uitstapje. In zijn geest bleef hij bijna drie jaar op reis in een land en een tijd, waar hij vrijheidszucht, liefde en kunst kon vindennbsp;en bewonderen. Wie zó troost zoekt en vindt, heeft werkelijknbsp;„savoir vivre”. En hij vond troost.

In schoonheid zal het heilige overwinnen

zo luidt Dante’s zegen aan het slot. Met deze woorden heeft Potgieter eindelijk zijn hoofdgedachte uitgesproken. Dit moetnbsp;hem een troost geweest zijn voor de ontgoocheling in de Gids-krisis, voor wat hij misschien als een mislukking van zijnnbsp;streven had gevoeld. Hij heeft op benijdenswaardige wijzenbsp;zijn verdriet „verwerkt” en er zichzelf overheen geholpen.

In zijn bespreking van Potgieter’s Poezy I maakt Huet de opmerking, dat z.i. de schoonheid van het gedicht geledennbsp;heeft onder het geloof van de dichter aan de „alleen zaligmakende Italiaanse eenheid”, en doordat Dante te veel uitsluitend als Burger is gezien. Wij kunnen het met Huet nietnbsp;eens zijn, dat Potgieter in de burger de dichter Dante heeftnbsp;laten ondergaan: de momenten van de conceptie van de drienbsp;delen der Divina Commedia, vormen de hoogtepunten vannbsp;het gedicht.

Potgieter had Florence niet anders kunnen schrijven; speculaties hierover zijn m.i. onvruchtbaar. Inderdaad bewonderde hij Dante in de eerste plaats als ,,poet. . . unacknowledged legislator”, maar dit neemt niet weg dat hij hem door de keuzenbsp;der geciteerde passages uit de Divina Commedia zeer zekernbsp;als dichter heeft gehuldigd. Ook moet worden opgemerkt datnbsp;Potgieter, hoe onafhankelijk hij ook was, toch onder invloednbsp;moet zijn gekomen — ware hij er voor niet gepraedisponeerdnbsp;geweest, hij zou er niet door beïnvloed zijn — van Dante’snbsp;biograaf Cesare Balbo en onder invloed van de stemming dienbsp;in Mei 1865 te Florence heerste, die hem gedurende de meernbsp;dan twee jaar dat hij aan het gedicht werkte, bleef omgeven.

86

-ocr page 93-

VI

OPMERKINGEN OVER TAAL EN STIJL

I. Het rijmschema

In navolging van Dante schreef Potgieter zijn gedicht in terzinen. Aanvankelijk had hij ze niet als terzinen laten drukken. Zoals uit de volgende uitlatingen blijkt, ging hij hiertoenbsp;over op aanraden van Huet.,,Dezer dagen een lief vriend overnbsp;een passage in ... . raadplegend, werd mij de opmerking gemaakt, waarom ik terzinen schrijvende, die niet als terzinennbsp;drukken liet ? . . . Hij voegde er bij, dat het geheel er doornbsp;winnen zou aan duidelijkheid. Daarop was mijn antwoord:nbsp;Lucht zal het zeker geven, maar licht ? Ik heb er eenige dagennbsp;over nagedacht, ik heb, de bijgaande proeven bewijzen het,nbsp;gestreept dat het mij schemerde en kom U nu kwellen met hetnbsp;berigt, dat het mij aangenaam zoude zijn.”^

Ruim een maand later schrijft Huet aan Potgieter over ,,de strofen, die eerst nu, na het aangebragte wit, mij toeschijnennbsp;vierkant op hare voeten te staan, en naar verdienste uitkomen”.

Er is echter een groot verschil tussen Dante’s en Potgieter’s strofen. Dat is nl. dit: Terwijl Dante’s rijmen altijd tweelettergrepig zijn en de eerste en derde versregel van iederenbsp;strofe rijmen op de middelste van de voorafgaande, waardoornbsp;dus de strofen aaneengeschakeld worden, zijn de rijmen bijnbsp;Potgieter afwisselend mannelijk en vrouwelijk en beginnen denbsp;strofen telkens met een nieuwe rijmklank.

Bij Dante is het rijmschema: aba/bcb/cdc / ded/ enz.; bij Potgieter: aba / cac/dcd / ede / enz.

Het is dus, zoals Verwey in een artikel over Potgieter in Luide Toernooien,^ uitvoerig over Florence sprekend, zegt

^ Uit een onuitgegeven brief van Potgieter aan zijn uitgever, A. C.

Kruseman, 6 Jan. 1868.

* Luide Toernooien. W. Versluijs, A’dam 1903, blz. 202 en 205.

.VI

87

-ocr page 94-

zo; „Bij Dante afgeronde strofen en dadelijk blijkbare aaneenschakeling.” En enige bladzijden verder over het afwisselend gebruik van mannelijk en vrouwelijk rijm: „En ter natuurlijke voltooiing van deze regelvaste ongeregeldheid isnbsp;het gevolg van dit rijmverschil, toegepast op drieregeligenbsp;strofen, dat de eene berust op een mannelijk, de volgende opnbsp;een vrouwelijk stroferijm, en dat er dus tusschen iedere tweenbsp;strofen een wezenlijk onderscheid bestaat.”

Zo berust de eerste terzine op het rijm -on (voorjaarszon), de tweede op -agen (voortgedragen), de derde weer opeen éénlettergrepig rijm: lier.

Potgieter laat het gedicht met één versregel, niet met een terzine, beginnen. (Hierover schrijft hij uitdrukkelijk in denbsp;bovengenoemde brief aan Kruseman.) Het laatste woord ernbsp;van is: tinnen. Door het antidanteske rijmschema kan dezenbsp;klank slechts éénmaal herhaald worden; (a/bab/cbc/nbsp;d c d / enz.). Met groot overleg heeft hij echter gezorgd, datnbsp;deze klank toch zijn tweede echo kreeg. Hij laat het gedichtnbsp;eindigen met twee regels, waarvan de eerste rijmt op de eerstenbsp;en derde regel van de eerste zang. Dus zo; x ij x / z x z / a z.

De rijmschikking van het hele gedicht is nu als volgt: a/bab/cbc/dcd/xdx/ijxij/zijz/az.

Bij Potgieter is er dus aan het begin van elke strofe iets nieuws. En dit is als het ware een karakteristiek van het helenbsp;gedicht, telkens komt er iets nieuws. ,,Dit is een stijl, dienbsp;dwingt alert te zijn” (Verwey). Inderdaad, voortdurend moetnbsp;men de aandacht gespannen houden: overgangen geeft Potgieter zelden aan, de visioenen gaan plotseling in elkaar over.^nbsp;Alleen het ,,eenig wit”^ is soms een waarschuwing.

Ook als hulp bij de lezing zijn de opschriften der zangen, en vooral de Toelichtingen bedoeld. Deze zijn ontstaan in over-

* B.v. Florence IV 4, 5; VII 12, 13; 30, 31; 48. 49: X 30, 31; XIII 174, 175.

^ Zo duidt Potgieter in het handschrift scheidingen aan, zoals men vindt II 36, 37.

88

VI

-ocr page 95-

leg met Huet. De titel van de eerste zang b.v. is van hem af-komstigd

Oorspronkelijk had Potgieter een ander soort titels gegeven en waarschijnlijk aan Huet gevraagd of deze vond, dat aantekeningen nodig waren. Huet had hierop ontkennend geantwoord^, maar later schreef hij hem het volgende:

„Onder het herlezen van Uw gedicht ben ik, op het stuk der aanteekeningen, allengs van meening veranderd. En ziehier waarom. Uw stel opschriften, bestemd om de plaats dernbsp;aanteekeningen te vervangen, of althans de leemte van haarnbsp;ontbreken eenigszins aan te vullen, vertoont een heterogeennbsp;karakter. Die opschriften zijn, op twee na (IV en V), in tegenspraak met den verheven en gevoelvollen toon van het gedicht. Het zijn kronijkachtige titels, die blijkbaar alleen dienennbsp;moeten om den lezer teregt te helpen. Dit schaadt, dunkt mij,nbsp;aan den indruk. Beweer vrij dat onder de door mij gesuppedi-teerde plaatsvervangers er zich niet één beviiidt, die getrouwnbsp;een denkbeeld uitdrukt; beweer dat zij altegader ongeschiktnbsp;zijn om den lezer te oriënteren, — ik zal het niet ontkennen.nbsp;Doch al deugen zij niet, elk op zich zelf beschouwd, eene geheime stem zegt mij, dat er iets deugdelijks is in hunne soort.nbsp;Daar nu eenmaal met het adopteren van die soort de door Unbsp;den lezer toegedachte reeks van inlichtingen vervalt, behoortnbsp;aan dat bezwaar tegemoet gekomen te worden. En dit kannbsp;geschieden door een stel aanteekeningen, voor eiken zang één.”

In geen geval heeft Potgieter de zangen scherp willen scheiden; dit bewijzen de rijmen, die ongestoord over de scheidingen heen lopen.

Het gebruiken van zijn variant op Dante’s terzine — waarvan Potgieter in de kritiek vaak een verwijt is gemaakt® — moet m.i. niet worden toegeschreven aan eigenzinnigheid,nbsp;een poneren van onafhankelijkheid. Veel eer moet het wordennbsp;^ Brief van Huet aan Potgieter 26 Nov. 1867.nbsp;^ Huet aan Potgieter z6 Nov. 1867.

® Vgl. blz. III ev.

89

VI

-ocr page 96-

beschouwd als een uiting van bewondering en afhankelijkheid, alsof Potgieter, Dante’s vorm kiezende, aangepast aan zijnnbsp;eigen aard en landstaal — enkel slepende rijmen is voor hetnbsp;Nederlands een haast te zware eis — elke gedachte van eennbsp;zich-als-dichter-met-Dante-willen-meten bij voorbaat afwijst.

z. Terzinengroepen

In zijn voorrede voor de vertaling van de Divina Commedia noemt Verwey Dante een bouwmeester.^ Dante heeft zijnnbsp;grote gedicht opgebouwd in loo zangen; na de éne inleidendenbsp;zang, bestaan Inferno, Purgatorio en Paradiso elk uit 33nbsp;zangen van ongeveer gelijke lengte. Elk deel eindigt met hetzelfde woord: stelle. Wanneer het om herhalingen of gelijksoortige onderwerpen gaat, is er een zekere regelmaat betracht. Ik bedoel dit; de drie dromen op de Purgatorio beginnen alle drie met de woorden: Nell’ ora.® Francesca danbsp;Rimini besluit haar verhaal aan Dante met drie terzinen, elknbsp;beginnend met: Amor.® De lichten, die in de Paradiso tezamen het beeld van de adelaar vormen, worden elk in tweenbsp;terzinen beschreven, waarvan de tweede telkens begint metnbsp;de woorden: Ora conosce.^

Dit bouwmeesterschap moet Potgieter zeer bewonderd hebben; ook hij had het in vroegere gedichten beoefend: mennbsp;denke aan zijn kunstige strofevormen. Ook in het ,,bouwen”nbsp;heeft hij Dante nagevolgd, maar, evenals in de rijmen, opnbsp;eigen wijze.

Zijn zangen zijn zeer ongelijk van lengte (behalve de eerste en de laatste), maar daarbinnen heeft hij soms vaste systemennbsp;van terzinengroepen gemaakt. Enige voorbeelden mogen hiernbsp;volgen.

^ De Goddelijke Komedie. Tjeenk Willink. Haarlem 1923. Inleiding blz. VII.

^ Purgatorio IX 13; XIX i; XXVII 94.

® Inferno V 100, 103, 106.

* Paradiso XX 40, 46, 52, 58, 64, 70.

90

VI

-ocr page 97-

In de eerste zang worden twee vragen gesteld, vs. 53—58 en VS. 59—64, elke vraag beslaat dus twee terzinen; de antwoorden hierop beslaan eveneens tweemaal twee terzinen,nbsp;VS. 65—70 en VS. 71—y6.

De tweede zang begint met een lange zin van twee maal zes terzinen. Daarna volgt een toegevende bijzin van twee maalnbsp;zes terzinen, beginnend met Schoon, waarop een hoofdzin,nbsp;beginnend met Toch, in twaalf terzinen volgt.

Met de-vierde zang is het als volgt: Na een aanhef van vier regels geeft Potgieter in zes maal twee terzinen zes tafreeltjesnbsp;uit Dante’s jongelingsjaren, de eerste drie beginnen met: Ennbsp;'k staar, vs. 5, En 'k zie, vs. ii, En ’t is mij, vs. 17, de anderenbsp;drie met: Hier droome ik hem, vs. 23, Hier waar, vs. 29, Hiernbsp;waar, vs. 35. De in 41—58 volgende drie vragen, die hetnbsp;heden weer naar het verleden overbrengen, zijn elk in tweenbsp;terzinen vervat, en ook de beschrijving van het feest in het verleden buiten de stad, vs. 59—99, bestaat uit zinnen, die allenbsp;twee terzinen lang zijn.

In zang VII prijzen vier terzinen Dante als staatsman, zes geven de opkomende strijd der partijen weer, en zes het uitbreken er van; daarna zijn het weer vier terzinen, die Dantenbsp;te zien geven als onpartijdig, ideaal staatsman, terwijl in eennbsp;groep van twaalf de afloop van de strijd wordt verhaald.

Ook de achtste zang biedt een voorbeeld van regelmatige bouw. In acht maal vier terzinen behandelt Potgieter achtnbsp;kleine onderwerpen, dan in een groep van twaalf een uitvoeriger tafreel, om te eindigen met groepen van twee en van viernbsp;terzinen, nl. 157—168 en 181—192.

Aan het eind van zang XVII staat een geschiedkundige inleiding van vier terzinen, die besluit, dat het vreselijk zou zijn als de trouw der martelaren voor de vrijheid vergeefs zou zijnnbsp;geweest. Drie volgende groepen, ook van vier, elk beginnendnbsp;met Vergeefs} tonen aan, dat de offers dit niet geweest zijn.

In de achttiende zang, in het deel over Tasso, zijn de passages uit en over diens werk gevat in een systeem van groepen van

91

VI

-ocr page 98-

vier, elk beginnend met het woord: Hoe, vs. 121, 133, 145.

De aanhef van XIX is een zin van drie maal twee terzinen, waarvan de eerste woorden steeds dezelfde zijn: „Diêr Holland'” van de eerste en „Gij” van de tweede. Deze zin looptnbsp;eigenaardig parallel met een zin uit de eerste zang, vs. 47—50.nbsp;Daar spreekt Potgieter Florence toe, na een kleine uitweidingnbsp;over Holland, in het vertrouwen dat Florence deze blik naarnbsp;het Nederlandse verleden niet zal afkeuren. Hier is de toespraak tot Diêr Holland gericht, in de hoop dat de hulde aannbsp;Dante, die hier gebracht is, niet als een vergrijp aan de Nederlandse historie zal worden beschouwd. De bouw is hier innbsp;XIX wel zeer strak. Het is alsof Potgieter zijn stem verheft, nunbsp;hij het einde van zijn gedicht nadert.

De laatste zang is even lang als de eerste, heb ik zo even gezegd. Dit is niet geheel juist. De eerste bestaat uit één versregel plus 25 terzinen, de laatste uit 25 terzinen min één versregel. De reden waarom Potgieter het gedicht met twee regels laat eindigen en niet met drie, hebben we bij de bespreking vannbsp;het rijmschema gezien. Deze laatste zang is — streepjes gevennbsp;het aan — opgebouwd uit vier groepen van zes. De eerste isnbsp;een terugblik der zaligen in de hemel naar de aarde; de tweedenbsp;een beschouwing over de liefde; de derde en vierde werken denbsp;gedachte van de terugblik voor Dante uit. Hoe gelukkig zounbsp;hij zijn als hij Florence’s hulde kon zien. Maar hij ziet dienbsp;immers! Daar staat zijn beeld; hij is in Florence teruggekeerd.nbsp;Allen begroeten hem, blijder en hartelijker dan men het ooitnbsp;enig vorst heeft gedaan. Hij leeft door zijn werk want:

Onsterflijk is op aarde slechts het schoone.

Aan het eind van de vierde en laatste groep spreekt Dante zijn zegen uit. We zien dus dat Florence niet volgens éénnbsp;vast systeem is opgebouwd zoals Potgieter’s andere, grote gedicht Gedroomd Paardrijden,^ maar dat het onverwacht en on-

^ Zie: Albert Verwey, Het Testament van Potgieter.

92 nbsp;nbsp;nbsp;VI

-ocr page 99-

regelmatig soms enige regelmaat van bouw vertoont. In de bouw komt, evenals in het rijmschema, Potgieter’s grilligheidnbsp;tot uitdrukking.

3. De Taal

De taal, d,w,z» woordenvoorraad en -schikking van het gedicht. ,,Wij moeten dit bedenken: het is de taal van een andere tijd, sierlijk en omslachtig, te vergelijken met de meubels uitnbsp;die dagen”.^ Toch is het m.i. niet zozeer de ouderdom vannbsp;de taal als wel het feit dat deze taal de uitdrukking van Potgieter’s geest is, die hem moeilijk te benaderen maakt. Ooknbsp;in zijn eigen tijd was hij niet populair en werd hij moeilijknbsp;gevonden; toen gold het motief van de temporele afstandnbsp;nog niet.

Huet zegt hierover: ,,Een zegswijze als de zijne grenst aan het ongeoorloofde.”^ En De Vooys: ,,Sterke individuen alsnbsp;Potgieter. . . vormden een eigen individuele stijl, die geinspi-reerd was op de Renaissance-verfijning van onze 17e eeuw.”®

Dit neemt niet weg dat hij vertrouwdheid toont met de conventionele „dichterlijke taal” van de negentiende eeuw, ennbsp;dus „ongemene” woorden als beemd, stulp, echtkoets, doods-wade e.d. gaarne gebruikt.

Dr. Jac. Smit heeft in zijn proefschrift* Potgieter’s stijl uitvoerig gekarakteriseerd en met Potgieter’s aard in nauw verband gebracht. Zijn voorbeelden uit Potgieter’s poëzie zijn grotendeels ontleend aan Gedroomd Paardrijden en slechtsnbsp;sporadisch aan Florence. Ter aanvulling van zijn gegevens ennbsp;ter versterking van zijn gevolgtrekkingen dienen de volgendenbsp;opmerkingen.

* nbsp;nbsp;nbsp;Dictaat van Prof. Verwey. 1930/31.

^ Huet, Litterarische Fantasien en Kritieken III, blz. 43.

* nbsp;nbsp;nbsp;Geschiedenis van de Nederlandse Taal in hoofdtrekken geschetst:

Wolters. 1936, blz. 162.

* nbsp;nbsp;nbsp;Bijdrage tot de kennis van Potgieter’s stijl. J. B. Wolters. 1937.

VI

93

-ocr page 100-

Toespraak

Het is bekend hoe in al Potgieter’s werk zijn persoon op de voorgrond treedt. Men herinnere zich slechts Geel’s overbekende uitroep.^ Daarbij is het hem een behoefte in contact tenbsp;komen, en te blijven, met zijn lezers. De gesprekvorm is hiervan het gevolg. We vinden dan ook in de poëzie zowel als innbsp;het proza voortdurend toespraken, vragen, uitroepen. Zo dusnbsp;ook in Florence. Het gedicht is vol toespraken: tot Florence,nbsp;tot Dante, tot Holland en tot de lezer, of liever, de toehoorder.nbsp;Telkens richt Potgieter zich tot hem en betrekt hem in hetnbsp;gebeuren. Deze schrijftrant draagt bij tot de levendigheid vannbsp;het gedicht; de lezer wordt gedwongen aandachtig te zijn.nbsp;Men lette eens op de aanhef der zangen. De eerste twee zijnnbsp;een toespraak tot Florence; de derde begint met een uitroep,nbsp;die even goed een vraag is: Ziet ge die boeiende groepen in ’tnbsp;verschiet ? Ook de vierde en vijfde beginnen met een vraag,nbsp;de zesde met een uitroep; de zevende met een toespraak totnbsp;de lezer; de achtste met een toespraak tot Dante; enz. In dezenbsp;toespraken wordt natuurlijk dikwijls de imperatief gebruikt,nbsp;die ook de levendigheid verhoogt, daar de gang van het gedicht er plotseling door wordt onderbroken. B.v. tot de lezer:nbsp;Zie ’t Dante doen... (IX, 7;) hoort toe hoe droef hij schreide!nbsp;(X 165;) tot Dante: Zie Dante, zie de stede (XIV 102.) De gesprekvorm is een element van de oratorische stijl. Eveneensnbsp;een element daarvan — dat om het herhaalde gebruik onzenbsp;aandacht verdient — is de verbinding toegeving-these.

Toegeving-these

Dr. Smit beschouwt deze verbinding als de kern van al Potgieter’s betogen.^ Voorbeelden hiervan zijn:nbsp;^ ,,Ga even opzij, ik kan niet zien.’nbsp;^ Bijdrage enz. blz. 55.

VI

94

-ocr page 101-

Florence, zoet Florence! wie’t raisprijze Dat zich mijn blik naar ons verleden rigt

Gij wraakt het niet enz. (I 47, 48, 50).

Wü 't müprijze wil zeggen: toegegeven dat iemand het zou kunnen misprijzen. In de hoofdzin: Gij wraakt het niet volgtnbsp;dan de these.

Schoon ’t slecht en regt dier tijden was geweken,

Schoon ’t volk maar half der zege zoetheid smaakte

Toch overstraalde uw wassend licht dat duister enz.

(II 37. SS, 73)-

En moog voor hem de roos der min niet bloeijen.

Het volk bedeelt zijn schedel de’ eikenkrans. (VII 5, 6)

Het zeer veelvuldige gebruik van deze verbinding toegeving-these heeft het optreden van de aanvoegende wijs en van het woord mogen zeer bevorderd. Zozeer zelfs, dat we soms conjunctieven en vormen van mogen vinden waar ze niet op hunnbsp;plaats zijn. B.v.: Een stemming als mogt heersen in deez’nbsp;wallen (V 8); Schoon ’t fakkellicht mogt flikkren op de murennbsp;(V72).

Om het „overdadig” veel voorkomen van deze vorm, ziet Dr. Smit er de uiting in van een „gefixeerde, innerlijke strijd-houding”.^ Later een enkel woord meer hierover.

Herhaling

Een ander uitvloeisel van Potgieter’s behoefte om te betogen en te overtuigen is de zucht om te herhalen. „Herhaling is in beginsel niet anders dan intensifiëren”, zegt Dr. Smit.^nbsp;Soms toch niet. Ik bedoel die gevallen — en die komen zeernbsp;veel voor — waar herhaling nodig is voor de gang van het be-

^ Bijdrage blz. 55 onderaan.

® Bijdrage blz. 60.

95

VI

-ocr page 102-

toog, na een uitweiding, of zoals Potgieter het noemt: een zijsprong. Hij maakte die graag: nbsp;nbsp;nbsp;. lijnregte wegen zijn mij

onver dragelijk, voor mijn genoegen rijd ik nooit van Haarlem naar Amsterdam”.^ Voorbeelden van zulke herhaling zijn o.a.nbsp;VS. 47 in zang I, waar Florence uit vs. 23 wordt herhaald nanbsp;de uitweiding over Hooft’s bewondering voor de Medici’s,nbsp;en VS. 67 in de zevende zang, die Gij, vs. 61 herhaalt. Overigens ben ik het met Dr. Smit eens dat de herhalingen zeernbsp;intensifiërend kunnen werken. B.v.:

Gij dreigt hem ’t hart, het teeder hart te breken. (VII 67).

Ik zou naar haar ook in deez’ tooverbeemd,

Ik zou naar haar zelfs in den hemel haken (IX 136, 137).

Men denke hierbij ook aan de combinaties — die in het jambisch rythme zo uitstekend passen — door Dr. Smit „plu-ratief-iteratieve geminatie” genoemd,^ zoals blijk bij blijk (Inbsp;26); gast bij gast (II 33); bron bij bron (II 84); kunst bijnbsp;kunst (II 99); muur bij muur (IV 12); vonk bij vonk (IVnbsp;18); taak bij taak (XI 28); dal bij dal (XI 37); lam bij lamnbsp;(XVIH 128); eeuw bij eeuw (XX 50). Deze vorm komt,nbsp;zoals uit deze voorbeelden blijkt, herhaaldelijk voor.

Allitteratie

Ook een herhalingsvorm is de allitteratie.® Als herhaling van een klank hebben allitteraties melodische waarde, maarnbsp;bovendien geven, ze aan de poëzie een nadrukkelijk karakter.

Wanneer men Potgieter’s poëzie leest, bewondert men zijn macht over de taal in dit opzicht. De bewondering wordt weldra verbazing, als men ziet hoe hij altijd weer allittererendenbsp;woorden weet te vinden. Begin bij zang I:

Florence, die me opeens uw tal van tinnen,

Fan TCrre beurt in «uider ooorjaars^ron, enz.

^ De Muzen blz. 63.

^ Bijdrage blz. 71.

® Bijdrage blz. 73.

VI

96

-ocr page 103-

Het woord zuider heeft hij stellig om de allitteratie verkozen, boven het gulden, dat Huet had voorgesteld, blijkens de briefnbsp;van 22 Dec. 1867.^

Gij biedt wzij mild wat vroeg mijn hart al roon.

Op uleuglen der r^erbeelding uoortgedragen enz.

Ach roeerkeer tot de roerklijkheid des levens

Ach zege van het zinlijke in den mensch (VI 39, 30).

Waar Magt en feeet in gilt uit Move en Mocht (VIII 94).

In het laatste voorbeeld vinden we ook een uiting van Pot-gieter’s neiging tot parallelisme. Als hij het ene zo gezegd heeft, moet het andere ook die vorm hebben. In zijn methodenbsp;van bouwen is zoeken naar evenwicht en vastheid één dernbsp;eerste grondbeginselen. Hierdoor vindt men in zijn poëzie zonbsp;geweldig veel allittererende dubbeltallen. Dubbeltallen vannbsp;woorden die elkaar aanvullen of herhalen, cn van woordennbsp;die tegenstellingen uitdrukken. „Men zou zelfs kunnen spreken van een ,,techniek van het tweetal”.^ Inderdaad! Omnbsp;slechts enkele voorbeelden te noemen — ik telde er in Florence ongeveer 70, alleen van zelfstandige naamwoorden '—nbsp;aanvullende of versterkende subst.: ban en boeijen, blad ennbsp;bloem (twee maal), bloesempracht — blaên, bloem en bes,nbsp;boei noch bijl, huis en hof (twee maal), oog en oor (drie maal),nbsp;veld en vloed (drie maal), wrok — wroeging.

Tegenstellend: het bleek — de blos (drie maal), geest — gemoed (twee maal), gemoed — gedachte, hoofd of hartenbsp;(drie maal), kunst — kennis (twee maal), lief — leed, leednbsp;— lof.

Bijvoeglijke nw.: dof — diep, hoofsch — heusch, koel — klaar, kort — kernig, laaghartig — lichtvaardig; tegenstellend:nbsp;laauw — laai, reinst — ruwst, schalk — statig.

^ In de Brieven I blz. 213 is deze brief verkort opgenomen. Het

weggelaten gedeelte, dat opmerkingen over verbeteringen van Flo-2 bevat, is uitgegeven door Verwey in De Beweging 1908.

Bijdrage, blz. 8o.

VI

Florence 7

97

-ocr page 104-

Werkwoorden; beproefd — bezweken, bewonderde — benijdde, dulden — dragen, verrassen—verbazen; tegenstellend: beschouwen — bedrijven, verrukken — verscheuren.

Men ziet wel wat een grote plaats deze vormen innemen. Het is dus te begrijpen, dat ze belangrijk bijdragen tot hetnbsp;vaste en evenwichtige karakter van Potgieter’s taal. Toch behoeft men niet te vrezen voor overcompactheid of saaiheid;nbsp;daarvoor behoeden de plotselinge wendingen en overgangennbsp;hem voldoende.

Kortheid

Schijnbaar geheel — in waarheid gedeeltelijk — in tegenspraak met het oratorische karakter van Potgieter’s stijl is zijn streven naar kortheid. Immers; „het gaat niet om de hoeveelheid gebruikte woorden, maar om een maximum aan mededeling bij een minimum aan gebruikte taalmiddelen”. Ennbsp;ook kunnen lange zinnen en veelsyllabige woorden een kenmerk van bondigheid zijn. Het is echter de herhaling „die alsnbsp;verbreding, verzwaring van de taalvorm, recht tegen het bon-digheidsprincipe ingaat”.^

Zien wij nu hoe Potgieter kortheid en bondigheid bereikt.

Een middel tot kortheid is het gebruik van verkorte woorden, zoals; spellen = voorspellen, verzeilen = vergezellen, willig = gewillig, temoet = tegemoet, gulzaard = gulzigaardnbsp;(het laatste is waarschijnlijk door Potgieter zelf gemaakt).nbsp;Daarom vindt men zoveel dergelijke woorden bij hem. Daarom ook treft men zo vele afkappingen aan als; lent’, dankb’re,nbsp;ving’ren. In vormen als; dankb’re, dierb’re, schrikb’re is invloed van Bilderdijk en zijn school aan te wijzen. Het is hiernbsp;weer zo; de vorm bestaat reeds, en Potgieter maakt er dankbaar gebruik van. Daarnaast komen ook voor; aanbiddren,nbsp;burgren, rechtren, riddren, verspiedren, zustren. Verdere afkorting vindt men vooral in de rijmklanken;

werkw. biê, hoê, misdeê, ontgleê, (ontspoe) spoê, voê;

^ Bijdrage, blz. 85 en 86.

VI

98

-ocr page 105-

zelfst. nw. beê, boó, te moê, schee, steê, vreê, ( = wade), aêm, doón, geboón, leên, sieraên, trofeên.

bijv. nw. eêl; tevens archaistisch — vergelijk voor de archaismen blz. 96 — zijn de verkortingen: gebloemt, lent,nbsp;menigt; en bijv. nw. op e in plaats van -ige, b.v.: luchte, roemruchte, vochte.

Verkorting wordt ook bereikt door het veelvuldig voorkomen van:

1. nbsp;nbsp;nbsp;ten tn ter (vgl. de moderne poëzie Van de Woestijne ennbsp;Geerten Gossaert), b.v.:

Waarin de maagd niet steeds ten spiegel zag (II 38).

Als troont Virgiel hem meê ten schrikgewesten (VIII 93).

(Terwijl) de vrijheidszucht den weg wees ter victorie (XIX 3)

(Deze eigenaardigheid is door Dr. Smit niet vermeld.)

2. nbsp;nbsp;nbsp;Door herhaaldelijk gebruik van genitieven, voor- en achtergeplaatst.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Door samensmelting van het lidwoord de met de volgendenbsp;klinker, wat slechts nu en dan in het schrift wordt aangeduid, b.v. van d’aard, meestal wordt de voluit geschreven.nbsp;Hierbij wees Prof. de Vooys mij op iets merkwaardigs, nl.nbsp;hierop, dat Potgieter zeer va^k die samensmelting toepastnbsp;door de naamvals-n bij mannelijke woorden weg te laten,nbsp;hij schrijft b.v. voor d’ingang. Men zou kunnen menen datnbsp;dit streed met Potgieter’s eerbied voor de traditionele buiging, die hij zo streng in acht neemt, maar volgens denbsp;poëtiek van die tijd was deze weglating als „dichterlijkenbsp;vrijheid” nadrukkelijk geoorloofd, een bewijs dat men toennbsp;reeds deze n-loze vorm eigenlijk niet als on-Nederlands,nbsp;of als minder beschaafd voelde.

Personificatie’s

„Het treft”, aldus Dr. Smit,^ ,,bij het lezen van proza en poëzie beide, hoe talrijk de woorden zijn die psychische toe-^ Bijdrage blz. 123.

VI nbsp;nbsp;nbsp;99

-ocr page 106-

standen,functies,of drijfveren aanduiden.” Naar hij meent komt het gebruik van dergelijke abstracta voort uiteen „overheersendnbsp;beschouwende, redenerende, ook wel moraliserende geest”.^

Dikwijls komen deze abstracta voor als personificaties, ,,Personificatie’s zijn gepoëtiseerde abstractie’s, generalisaties.nbsp;De klassieke personificatie beperkt zich niet tot het gebiednbsp;van het morele (Geloof, Deugd, Min, enz.); er zijn ook politieke — deels collectieve — (De Nederlandsche Maagd, Oorlog, enz.), verder de jaargetijden (Lente, Zomer, enz.) en denbsp;maanden (Mei). Voor de kunsten dienen de Muzen; de wetenschappen kunnen ook gepersonifieerd worden (Historie).”^

,,In de zeventiende eeuw bezitten de personificaties nog een barokke levendigheid, in de negentiende eeuw worden ze nognbsp;wel als waardige symbolen gebruikt, maar dikwijls ook zijn zenbsp;verbleekt en tot begrip geworden.”® En verder: „er is eennbsp;breuk tussen werkelijkheid en bovenwerkelijkheid; de vermenging van beide lost zich niet op in één schoon beleven,nbsp;maar blijft een troebel geheel, waarin de zgn. ,,oneigenlijkenbsp;zegswijzen” inderdaad oneigenlijk zijn en als zodanig hinderen.nbsp;Bij Potgieter is de personificatie gewoonlijk tot begrip geworden.”^

Naar het mij voorkomt hebben de personificaties van landen en steden bij Potgieter nog de waarde van ,,waardige symbolen”. Hij gebruikt ze veel en werkt de beelden uit.nbsp;Wanneer hij b.v. zeggen wil dat de Engelsen hun heldennbsp;vooral eren om de jeugd tot navolging aan te sporen, zegtnbsp;hij dat in deze vorm:

Sints vlecht Brittanje er haar doorluchtste namen

Ter glorie niet van hare lokken zamen,

Ten prikkel: maak deez’plaatsen waard o, jeugd! (XV 79, 83, 84.)

en dat Italië de helden eerde:

^ Ibid.

^ Bijdrage blz. 137.

quot; Ibid.

* Bijdrage blz. 128, 129.

100

VI

-ocr page 107-

Het fiere hoofd gebogen in den kluister (XV 89.)

De stad Florence is het sterkst gepersonifieerd in deze regels:

Zie de stede / Waar zij zoo blijd ’t aeloud tehuis ontsluit,

Alom gelijkt ze een zedig zoete bruid,

Gelukkigst met haar bruigoms gaaf te prijken!

Een zweem van vocht omhuift dat oogenpaar enz. (XIV 100

vgg.)-

In de tweede plaats vinden we personificatie’s van eigenschappen. Een goed voorbeeld hiervan zijn de volgende regels:

Hem zweefden orde en heur gespelen voor;

De vlijt in de’arm een schoof van volle halmen,

De vreugde omstraald van frisschen bloemengloor, (XI39—41).

Hier zijn orde en haar gespelen, vlijt en vreugde nog werkelijke figuren, zoals men ze op oude prenten wel ziet afgebeeld. Zo wordt ook de vrijheid gepersonifieerd, en het beeld vaaknbsp;uitgewerkt. Zij is een stralende, gevleugelde vrouw, haar wiekennbsp;beschutten Hooft’s wieg voor de valse schittering der vorstengunst (I 31, 32). Hoe kunt gij menen dat de Vrijheid zalnbsp;komen uit de veldheerstent van de keizer ?” vraagt Dante’snbsp;genius hem bij de strijd van Hendrik VII tegen de Italiaansenbsp;steden (XI 104). Geloof, kunst en verbeelding worden eveneens als levende wezens beschreven:

En kunst bij kunst verhief de smachtende oogen (H 99). en:

De(n) herdersknaap der schilderkunst zoo lief Sints zij in ’t veld, waar hij zijn lammren weidde.

Bespiedde hoe zijn staf op steen die bragt enz. (IV 30—33)

’t Gelove zal de ,,onbedriegbre gids” der verbeelding zijn, als zij in het ruim haar schachten ontplooit (X 30). En ’t Geloof Zal Dante in de hemel van star tot star rigten (XIII 51).nbsp;Hier moet men in het geloof de figuur van Beatrice zien.nbsp;Anders is het in de volgende gevallen:

het vroom geloof straalde de rusting af (XHI 163). Dit betekent: de kruisridders straalden van vroomheid.

VI

-ocr page 108-

't Geloof zag zijn wonden blinken (XIV 21), d.w.z. de gelovige broeders zagen zijn wonden. Op deze soort beeldspraak, metonymia’s, kom ik straks terug.

Geheel verbleekt zijn de personificaties van: godgeleerdheid (X 20, 21), geschiedenis (XVII 358 vgg), handel (II 21 en 91) en nijverheid (II 83), en de faam (VII 15, IX 42 ennbsp;X 268).

Ze moeten als reeds conventioneel worden beschouwd. Als niet gezien, schaden ze de plastiek.

Veel talrijker, ja talloos, zijn de plaatsen waar alleen in de vorm een personificatie aanwezig is. Het beeld is dan verdwenen, maar het begrip ontleent er een eigenaardige versterking aan. B.v. Eerlijkheid sloeg de gulden wigtig (II 19, 20),nbsp;d.i. de burgers waren zó eerlijk, dat ze enz. Gastvrijheid tastenbsp;al wat ze rijk was saam (IX 44) = de gastvrije broeders hadden enz. Niet: de ernstige gastheer en de schone gastvrouwnbsp;verwelkomen de gasten, maar ernst en schoon zelf (III 3).nbsp;Niet: een vernuftig man legde de spoorweg door de Appenijnennbsp;aan, maar: een vernuft (I 65).

Men noemt deze beeldspraak: metonymia; het beeld berust niet op vergelijking maar op een betrekking. Vergelijk ook de voorbeelden hierboven. Men ziet dat door deze methode van ineens en alleen het belangrijkste te noemen, nl.nbsp;dat de man vernuftig, de gastheer ernstig, de burgers eerlijknbsp;en de broeders gastvrij zijn, een grote kernigheid ontstaat.nbsp;DeZe zegswijze spaart steeds woorden uit. Zeer sterk ziet mennbsp;deze kortheid in: nog waakt des meesters klagt (IX 80) = denbsp;meester is nog wakker en klaagt; zijn zelfverwijt gedenkt metnbsp;blozen (IX 85) = hij verwijt zich zelf zijn ontrouw en bloostnbsp;van schaamte daarover; Wend om den boeg, beveelt der manschap beê (XIII 192) = zij smeken zó dringend dat hunnbsp;smeken een bevel wordt; wat mijn vlijt zich won (X 305) =nbsp;wat ik won doordat ik vlijtig was.

Grote directheid wordt bereikt — maar dit is geen kwestie meer van beeldspraak — met uitdrukkingen als: de leuzen

102 nbsp;nbsp;nbsp;VI

-ocr page 109-

riepen (H 6o, 6i); en: kreten gaan gillende op (VII 43, 44). Ook een zegswijze als de volgende geeft iets levendigs, ietsnbsp;actiefs, en is tegelijk zeer beeldend: 't kleurig glas heft taferelen omhoog (XIII 140); naast de kerk beurt zich een torennbsp;(XIII 103), groen beurt zich langs de baan (XVI 4). Tafre-len waren gebrand en geschilderd op de kerkramen, mennbsp;kan ze niet van dichtbij zien, het glas heft ze omhoog, mennbsp;moet er naar op kijken; die toren staat daar niet, zie, hij rijstnbsp;omhoog, hij verheft, beurt zich; de straten zijn maar nietnbsp;eenvoudigweg versierd, neen, het groen zelf schijnt deel tenbsp;hebben aan de feestvreugde, het slingert zich langs de huizen,nbsp;het beurt zich langs de baan.

Een gevolg van het gebruik van dergelijke gecomprimeerde uitdrukkingen is soms een vermenging van gehoor- en gezichtsbeeld. B.V.: als dringt me hengstgebriesch in de ooren, En hoefgedruisch van vonk bij vonk doorspeeld (IX, 17, 18); hetnbsp;golfgeruisch, een zee van vloeijend vuur (IX 128); en: eennbsp;scheemring die al toemelende zingt (X 316).

Ik geloof dus dat men in Potgieter’s personificaties en metonymia’s, behalve een voorliefde voor abstracta, een middel tot kortheid moet zien.

Archaïsmen

Een stijlelement dat de oppervlakkige tijdgenoot en dezelfde soort lezer van heden misschien afschrikte en afschrikt, is hetnbsp;archaisme. Archaiseren is het weer opnemen van verouderdenbsp;woorden en woordvormen. Waarom deed Potgieter dit ? Drostnbsp;en Bakhuizen waren er in voorgegaan, hij volgde hen. Dr.nbsp;Smit heeft kort de reden geformuleerd. ,,Het is mogelijk datnbsp;schrijvers verouderde woorden en uitdrukkingen in hun taalnbsp;opnemen om hun schoonheid, kracht, tekenachtigheid, ofnbsp;omdat de gevoelswaarde van de bewonderde tijd ze als eennbsp;schone sfeer omgeeft.”^ Zowel het een als het ander isnbsp;^ Bijdrage biz. 157

103

VI

-ocr page 110-

I.

2.

bij Potgieter het geval. Voorbeelden van archaïsmen zijn: Zelfstandige naamwoorden op -e zoals: sterre (I 55), bur-gerije (II 12), wolle (II 16), ruste (II 66). Deze verlengingnbsp;kan echter ook voorkomen om der wille van het rythme,nbsp;hetgeen in de laatste twee voorbeelden het geval kan zijn.nbsp;Werkwoordvormen in de le pers. enk. op -e. B.v. hiernbsp;droome ik hem (IV 23), ’t herleven voele ik (hoewel dezenbsp;e’s door samensmelting vervallen, schreef Potgieter zenbsp;toch), zonder dat mijn glorie prijs ik geve, de smaad isnbsp;’t niet waarvoor ik beve (XII 82 en 84).

Bij I en 2 moet echter worden opgemerkt dat Potgieter reeds vóór zijn kennismaking met Drost en Bakhuizen,nbsp;zulke vormen schreef. Men vindt er vele wanneer men vannbsp;de Verspreide en Nagelaten Werken de bundel Poezy I opslaat. Wellicht begon hij ze te gebruiken onder Vlaamsenbsp;invloed. Men herinnere zich het verblijf te Antwerpen vannbsp;1827—’30. In het Vlaams komen dergelijke vormen tot opnbsp;de huidige dag voor.

De woorden: des (XII 51) en dies (XX 21) = daarom, echter, in de verbinding en echter; geen derde bode kwam.nbsp;En echter hoe de blikken zich verduistren (V 50); en:nbsp;vast = voortdurend. Hij waarschuwt vast (VII 82); Zijnbsp;naadren vast (X 151).

Verder de zelfst. nw.: dorperheid, flonkerbag, genet, ge-nucht, kling, mare, schaauw, stonde, trits, veede, wraak-fiool. Pseudo-archaistisch is gleuve (XX 11) en missehien ook heupe (XVIII 78), al bestaat dit in het Middelnederlands wel.

Bijv. nw.: aeloud, laaie, pril, veer, vremd.

Werkwoorden: marren, prachen, prangen, verzwinden. Een pseudo-archaisme, maar feitelijk een germanisme is:nbsp;tuyschen, dat in oude taal dobbelen betekent, maar bij Potgieter: ruilen (XI 44).

Analogieën naar archaismen, door Potgieter zelf gevormd, zijn constructies als deze: de overtreffende trap zonder lid-

VI

104

-ocr page 111-

woord. B.v. de hand blijft langst op 't hoofd der dochter dralen (XIV 89); de witte lelie straal’ vrij reinst en hoogst, wij zustersteden enz. (XVI 32, 33); en de vorm met op ’t B.v.: Hier waarnbsp;op 't hoogst Casella’s zang hem streelde (IV 35); bij zulkernbsp;starrenschijn j op ’t mildst bestraald (X 50, 51). Op ’t innigstnbsp;sprak ’t haar louterend berouw (XVI 16).

Pseudo-archaistisch zijn de — door Potgieter zeer geliefde — samenstellingen met -ziek: ’t woelziek graauw (II 116,nbsp;XVII 216); de wisselzieke faam (X 268); een spotziek lachjenbsp;(XI 79).

Tot de archaismen rekent Dr. Smit ook de vele 2e en 3e naamvals-vormen enkelvoud en meervoud, hoewel hij er denbsp;woorden van Van den Bosch aan toevoegt: ,,Ze waren bij hetnbsp;geslacht, dat opgevoed werd met de grammatica van Weilandnbsp;of de copieën daarvan, niet ongewoon.”^ Ons doen dergelijkenbsp;vormen als de volgende zeker ouderwets aan: ’t strenge schoonnbsp;dier statige gebouwen (I 25), Toen Uw volk zijn lot dennbsp;\T'oedsten toevertrouwde (II, i, 3), ’t bed des strooms (II 9),nbsp;vleuglen die der nijverheid hij gaf (II 22), gij hield den bliknbsp;der vrijheid toegewend (II 74).

Op grond van de toenmalige grammatica gebruikte Potgieter ook een vrouwelijke derde naamval in ’t meervoud: der.

Bij de vele verbuigingen komen ook onjuiste naamvalsvormen voor: B.v. naar Gode.

Potgieter maakt ook zelf nieuwe grammatische verbindingen. B.v. wier aller hart, en: velerlei miskennen^ (XVII 349).

Voorts moet nog worden genoemd de vóórgeplaatste genitief, die eveneens archaistisch is en meermalen bij Potgieter voorkomt. B.v. desjongskens vingergreep (VIII106), dier armennbsp;harte (XII 10), dat omziens kille schrik (XVII 13).

Zeker hield Potgieter de naamvalsvormen behalve om hun eerbiedwaardigheid, ook om hun kortheid in ere.

Ue neiging tot substantivering — door Dr. Smit terecht opgemerkt in zijn 5e hoofdstuk — die bij de personificatiesnbsp;1 Bijdrage blz. 164.

105

VI

-ocr page 112-

al ter sprake kwam, leidt nog tot een eigenaardigheid waarop moet worden gewezen, nl. tot het invoegen van een object,nbsp;zoals: dat kloosterrust benijden (IX 97) in tegenstelling met:nbsp;ondanks ’t maar wisselen van hoeijen (XIV 117). Ongewoon isnbsp;ook het gebruik van een relatief hetgeen in: Als ’t ruimste huisnbsp;'t geen ’t christelijk Rome stichtte (XIII 179).

Neologismen

Neologismen, in de periode na ’80 zo talrijk, zal men bij Potgieter niet veel verwachten. Toch ontbreken ze niet. Innbsp;tegenstelling tot Beets, die altijd het geijkte woord kiest, zoektnbsp;Potgieter steeds naar ongewone of nieuwe woorden. Hij droegnbsp;daardoor bij tot de vernieuwing der taal. Hij vormt naar analogie nieuwe afleidingen met her-, b.v. herdagen (X 180), ennbsp;elders: hervonkten; met ont-: ontsnorren, met tegen: tegen-hijgen (VHI 88). Nieuw is zijn zelfst. nw. dwarel (XIX 59)nbsp;= dwarreling, dat in de woordenboeken ontbreekt; verdernbsp;een vrouwelijke gidse (XVH 179) en het eigenaardige omziens.nbsp;Ik ben het met Dr Smit eens dat deze vorm liever opgevatnbsp;moet worden als een genitief, dan als een nominatief, zoalsnbsp;Prof. Muller heeft voorgesteld.^

Een aardige nieuwe samenstelling is het woord: keerklank = antwoord (XVH ii).

Syntaktische eigenaardigheden

Wij hebben niet de bedoeling Potgieter’s syntaxis hier te behandelen, maar willen alleen wijzen op enige Potgieteri-aanse, telkens terugkerende constructies, die de tegenwoordigenbsp;lezer óf vreemd aandoen, óf onduidelijk voorkomen:

I. De voorkeur voor een splitsing als deze: dus onedel een gemoed, te rap een rit.

z. Het woord wie, dat een bijzin inleidt kan zijn óf alwie óf ^ Vgl. Bijdrage blz. 92.

106 nbsp;nbsp;nbsp;VI

-ocr page 113-

hij die, ,,Voor eeuwig leeft wie Gode in waarheid kent” (XIII 234) of hem: Ter slinke zien wij uit des voortijdsnbsp;kimmen / Wie Dante’s dicht weleer een jongrenstoet / Hiernbsp;duiden mogt, langs ’t goud dier transen klimmen (XVIInbsp;46—48).

3. nbsp;nbsp;nbsp;Zinnen met als: zeelucht als elders vroeg die steef (II 92);nbsp;een lachje als eens ons dat der englen blijk’ (III 35); eennbsp;hartstogt als nog nooit hem heeft geblaakt (III 39).

4. nbsp;nbsp;nbsp;Eigenaardige woordorde in bijzinnen door het persoonlijknbsp;vnw. als onderwerp naar achter in de zin te brengen, nanbsp;voorwerp of bepaling. B.v.: sints tolken ze vond; eer ’tnbsp;hoofd gij boogt; als d’afgezant hij zoekt; zelfs in: datnbsp;na zij oogt.

Ook in vraagzinnen vindt men deze verschuiving: Wat weelde mag in ruil mijns roems ik willen ? Prof. de Vooysnbsp;verzekerde mij, zich deze woordorde — ten bate van hetnbsp;alternerende rythme bevoorrecht — bij geen andere dichters uit die tijd te herinneren.

Het is met al deze stijlmiddelen zo: ze zijn niet nieuw of ongebruikelijk — uitgezonderd de laatstgenoemde eigenaardigheid — maar Potgieter hanteert ze met zoveel ernst en overtuiging dat een nieuwe stijl ontstaat: de Potgieteriaanse: welsprekend, sierlijk, bondig en evenwichtig. ,,Hij gaf een renaissance van de Renaissance.”^

Florence ontstond uit ,,impuls en overleg”, zei Verwey. Uit het voorgaande is wel gebleken met hoeveel overleg Potgieter is te werk gegaan. Dit blijkt ook nog als men het handschrift beschouwt. Handschrift is eigenlijk een te groot woord.nbsp;Toen ik enige jaren geleden in de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek, waar Potgieter’s boekerij en papieren worden bewaard, er naar vroeg, was daar juist, tussen het handschriftnbsp;van Het Leven van Bakhuizen in, een aantal blaadjes Florence

^ Verwey Proza VII, blz. ii.

107

VI

-ocr page 114-

gevondenHet formaat is 20,5 bij 20,2 cm. Op de achterzijde der bladen staan allerlei aantekeningen. Of moeten we misschien zeggen dat de verzen op de achterkant van kladpapiernbsp;werden geschreven? Potgieter was zuinig met papier; wenbsp;vinden aantekeningen op vele soorten papiertjes, zelfs op denbsp;achterkant van een rouwkaart. De bladen zijn genummerd:nbsp;5,13—21, 39—54, 62—81, 92—100; watblz. loi is, heeft geennbsp;nummer; anders, maar ogenschijnlijk met dezelfde hand genummerd zijn er dan nog: 7, 9, 58—60, 81. Deze bladen bewaren dus fragmenten van de oorspronkelijke tekst. Het isnbsp;niet met zekerheid te zeggen, of dit klad- of net-handschriftnbsp;is. De gedrukte tekst wijkt op vele plaatsen enigszins af, maarnbsp;het is mogelijk dat Potgieter die veranderingen op de drukproef heeft aangebracht; het was zijn gewoonte daarop nog tenbsp;veranderen. De vele verbeteringen in het handschrift en denbsp;afwijkingen van de eerste druk geven, hoewel het meest omnbsp;kleinigheden gaat, blijk van grote zorgvuldigheid. Elk woordnbsp;is gewogen voor het is gekozen. Als voorbeeld diene het facsimile, waarop men kan zien dat de laatste regels zijn verbeterd, en ten slotte in de druk nog weer veranderd werden.^

1 A.U.B.nr.Ajsa I-III.

^ Het is niet overbodig dit slot van Florence, zoals het in Potgieter’s handschrift bewaard is gebleven, en door ons gereproduceerd, innbsp;druk toe te voegen:

Maar als weleer bezielt zijn vrome gloed!

Werd ooit een vorst zoo blijd door aller oogen Met zulk gejuich door aller hart begroet ?

Onsterflijk is op aarde slechts het schoone,

Vermaagschapt zijn alle eeuwen in ’t gemoed.

En toch, wat dank ons handen beuren toone,

Wat paarlend vocht langs bleeke wangen schiet.

Hij heft den blik, ten blijk dat hij de kroone Voor alle gave alleen den Gever biedt!

,,Wordt reiner door in ’t Schoon Hem meer te minnen”

Zijn BCgGH io ’t, (wat) nijn BOgel op zijn lied I

Wie buigt zich bij den afscheidszegen niet.

108


VI


-ocr page 115-

„Impuls en overleg”, het karakteriseert evenals het latere ,,droom en tucht”, prachtig de innerlijke strijd die Potgieternbsp;streed, die ook, zoals we zagen, in zijn stijl tot uiting kwam.

Hierin ligt het geheim van zijn — en eigenlijk van alle kunst — de dromen te laten leven, maar onder tucht, aannbsp;de impulsen gehoor te geven, maar met overleg. Wie de opmerking maakt: maar al die tucht, al dat overleg, dat kan tochnbsp;niet echt dichterlijk zijn, daar komt maakwerk van, die zounbsp;ik ten eerste willen wijzen op de oorspronkelijke betekenis vannbsp;het Griekse Ttoirjtrjg die makeris, en ten tweede op een woordnbsp;van de dichter Albert Verwey: ,,dichters zijn geen vogeltjes,nbsp;die maar gaan zitten zingen”. Wie dit niet geloven wil, zalnbsp;noch Dante noch Potgieter kunnen waarderen.

109

VI

-ocr page 116-

VII

WAARDERING DOOR TIJDGENOTEN EN LATERE BEOORDELAARS

Waardering heeft Potgieter’s gedicht bij zijn verschijning nauwelijks gevonden, nog minder een grondige beoordeling.nbsp;Een uitzondering vormt, begrijpelijkerwijze, die van zijnnbsp;vriend Busken Huet. Op de vijfde November 1868 zond Potgieter hem zijn zo juist voltooide bundel Poëzy I. Ruim eennbsp;half jaar later (32 Augustus 1869) na de ontvangst van hetnbsp;nummer van de Javabode, dat de recensie van zijn bundel bevatte, schreef Potgieter:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. Nederland^ en De Spectator^

mogen van mijn Poëzy hebben gewaagd. Gij zijt de eerste de eenige, die Florence heeft beoordeeld.” Potgieter was namelijknbsp;met lof, hoe oprecht ook bedoeld, niet tevreden. Kort te vorennbsp;had immers de Gids-redakteur P. A. S. van Limburg Brouwer,nbsp;onder het pseudoniem Mr Abraham van Luik, in het tijdschrift Nederland Poëzy I uitbundig geprezen: ,,Een ster gelijk er nog maar eene zeer enkele, zóó al eene, aan onzen dicht-hemel gloort, en die een glans geeft niet voor den dag vannbsp;heden alleen maar bestemd om ook in later tijden nog, zoonbsp;lang de Dietsche tale leeft, te blijven lichten nevens dien vannbsp;een Huygens en een Hooft, van een Bilderdijk en een Danbsp;Costa.” Vervolgens geeft deze recensent een aantal citaten uitnbsp;de bundel. Genaderd tot het grootste gedicht zegt hij: „Dan,nbsp;het wordt meer dan tijd onze strooptocht te staken. Gaarnenbsp;namen we nog ’t een en ander over uit het schoone, in doorgaans even vloeyende als voor den dichter zelven door rijmnbsp;en maat moeilijk geschreven verzen, ,,Florence”, dat eennbsp;groot gedeelte van den bundel beslaat en waarin ons op

^ Nederland 1869 I, blz. na—120. Vgl. de inleiding van P. N. van Eyck bij de uitgave van Akbar. Inleiding blz. 7.

^ De Nederlandsche Spectator 16 Jan. 1869, blz. 20.

IIO

VII

-ocr page 117-

meesterlijke wijze den bakermat der Zuid-Europeesche Kunst, met haar Dante, haar Ariosto en haar Torquato Tasso wordtnbsp;voorgetooverd ...”

Vosmaer schreef in de Spectator^ in een bespreking van Doré’s illustraties bij Dante: „De vlugheid van den illustrator dreigt soms in vluchtigheid over te gaan”, en verder: ,,Zoonbsp;ooit dan waren bij eene illustratie van Dante, strengheid,nbsp;nauwgezetheid van geweten, doorwrochtheid de eerste plichten. Merk de piëteit op waarmee een denker — een dichter-gemoed als dat van onzen Potgieter in zijn nieuw poeem Florence tot Dante nadert, hem bepeinst en in eigen taal en dichtnbsp;hem weergeeft en illustreert. Zijn terzinen zijn niet vlug ennbsp;spiritueel geboetseerd, maar als schoone cameën gesneden ennbsp;doorwrocht.”

Lange tijd zou Huet de enige blijven; alleen deed Mr. J. BohP in de Rekenschap achter zijn vertaling van de verschillendenbsp;delen van de Divina Commedia een grove uitval tegen Potgieter. Hij sprak van „verminking van Dante’s zinrijken bouw”,nbsp;„dergelijk vandalisme in Nederland en elders” gepleegd, enz.,®nbsp;waarmee hij o.a. Potgieter’s fragmenten bedoelde.

Merkwaardig is het, dat het een van de Tachtigers is geweest, een van die dichtergeneratie, die bijna alles afbrak wat onmiddellijk vooraf was gegaan, die het eerst uitvoerig overnbsp;Florence heeft geschreven. Onder de schuilnaam Homunculus wijdde Albert Verwey er in 1883 drie artikelen aan.nbsp;Later (1901) werden deze artikelen, omgewerkt en uitgebreid, opgenomen in het Tweemaandelijksch Tijdschrift, ennbsp;in 1903 herdrukt in de bundel: Luide Toernooien.

In 1896, dus na een stilte van 13 jaar, besprak J. H. Groene-wegen in zijn Potgieter-biografie ook het gedicht Florence.

^ De Nederlandsche Spectator 16 Jan. 1869, blz. 20.

® Potgieter heeft deze Mr. Bohl gekend; hij schatte hem niet bizonder hoog, zie zijn brief van 19 Febr. 1874 aan Huet, III, blz. 339.

^ Mr. Joan Bohl. De Goddelijke Komedie; in Nederl. Terzinen vertaald. Amsterdam 1876—1880.

vn

-ocr page 118-

Enige jaren daarna (1901) gaf J. B. Meerkerk het gedicht afzonderlijk uit; sindsdien bleef het stil, op de besprekingennbsp;in de handboeken van Kalff (1912) en Te Winkel (1918) na.

Hoe is het mogelijk, vragen wij ons af, dat een zo groot kunstw'erk zo onopgemerkt kon blijven. De verklaring moetnbsp;allereerst gezocht worden in de tijd van verschijning, het jaarnbsp;1868. Sedert drie jaar was Potgieter uit het openbare letterkundige leven verdwenen, sedert drie jaar had men niets vannbsp;hem gehoord. Voor de ouderen was het de tijd van Beets,nbsp;Hasebroek, De Génestet, voor sommigen nog van Bilderdijk;nbsp;voor de jongeren was het de tijd van Multatuli en Vosmaer.nbsp;Het valt niet te ontkennen: Potgieter was op de achtergrondnbsp;geraakt, en zelf heeft hij niet de minste poging gedaan omnbsp;weer naar voren te komen; nooit heeft hij het spreekgestoeltenbsp;beklommen om te lezen of te verhandelen, nooit meer heeftnbsp;hij werk in Nederlandse tijdschriften gepubliceerd.

Maar behalve in de tijd en Potgieter’s houding lag de oorzaak, en dat niet het minst, in de aard van het gedicht — en misschien komt ook de plaats waar het verscheen in aanmerking: onopvallend achter in een bundel reeds bekende gedichten. Want hoewel het slechts een betrekkelijke waarheidnbsp;is, dat Potgieter het publiek zijn onverschilligheid met woekernbsp;teruggaf^ — het heeft hem wel degelijk gegriefd dat het Nederlandse volk hem zo weinig apprecieerde — voor dit werknbsp;geldt het absoluut. Ook hier is Potgieter niet tot het publieknbsp;afgedaald. Al deze omstandigheden moeten wij dus als denbsp;verklaring van het aanvankelijk weinig roemruchte bestaannbsp;van Florence beschouwen.

Thans volge een overzicht van de besprekingen.

,,Uit het oogpunt der doorwrochtheid laten mijne beschouwingen, geloof ik, alles te wenschen over,” schreef Huet aan Potgieter (18 Juli 1869). Inderdaad zijn het slechts losse opmerkingen, maar ze zijn zeer indringend en juist. Potgieternbsp;was er dan ook buitengewoon verheugd over.

^ Busken Huet, Litt. Fant. en Krit. III, blz. 43.

II2

VII

-ocr page 119-

„Scherpzinniger ontleder dan Gij zijt heb ik nog niet aan-getrofFen” . . . „Iemand zoo juist definieeren: „dichterlijk waarnemer”, zoo volkomen apprecieeren, wie kan het dannbsp;Gij?”i

„Dichterlijk waarnemer” noemde Huet hem dus, naar aanleiding van Florence, ,,dat al de voorgaande zangen (in de bundel) in breedte van opvatting en hoogte van vlugt overtreft”,^ tot Potgieter’s tevredenheid, en ook tot de onze.

Zien wij hoe zijn verdere waardering luidt. Huet vindt in deze bundel verzen,® „die met één trek een geheelen dichterlijken toestand dichterlijk schilderen in ongemeen welluidendenbsp;dichterlijke taal”. Verder spreekt hij van: ,,schilderijen metnbsp;woorden”. „Alles is Potgieter aan de stijl, koloriet, konceptienbsp;gelegen”. Uit deze en andere uitspraken blijkt Huet’s karakterisering van Potgieter’s kunst als visueel.^

De kracht en de verdienste dezer kunst liggen volgens hem in haar objektiviteit. Maar hiermee is zij niet volledig gekenschetst: „Naast dat objektieve en als evenwijdig daar-

^ Potgieter aan Huet, 22 Aug. 1869.

* nbsp;nbsp;nbsp;Litt. Fant. en Krit. III 34.

® Dit wordt gezegd van de voorgaande zangen. Gezien de vorige aanhaling geldt dit dus ook voor Florence.

* nbsp;nbsp;nbsp;Is het profanatie te zeggen, dat Florence een cultuurhistorische-biografische film van de eerste rang zou kunnen opleveren ? Huetnbsp;sprak reeds van een reeks ,,dissolving views”, daar het begrip ennbsp;Woord ,,moving pictures” hem nog niet bekend waren. Hoe zounbsp;Potgieter, met zijn visuele instelling, genoten hebben van goedenbsp;historische films, al zou hij de kleuren gemist hebben. Ook totnbsp;voordracht leent het gedicht zich: Royaards had het in zijnnbsp;jonge jaren ingestudeerd, en ook nu nog zou een goed voordrager

triomfen mee kunnen behalen. Door zijn levendigheid en zijn\ ingewikkelde zinsbouw kan het dichtstuk makkelijker horende dannbsp;azende opgenomen worden. In de tijd die achter ons ligt, was het.nbsp;3 s het Ware testmateriaal geworden voor hoofdacte-candidaten.nbsp;hnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Nederland nooit gunstig voor een dichtstuk, wanneer

e ondMwijs er zich van meester maakt. Zo ging het met Staring, TO met Potgieter. Ook Staring herleeft en zal bij een uitgebreidenbsp;mg van Nederlanders gehoor vinden. Hoeveel te meer Potgieter.

..3

Florence 8

-ocr page 120-

mede, loopt een duidelijk herkenbare subjektieve stroom’’.^ Ten derde zegt Huet, over de vorm, dat: „rijm en maat nietnbsp;alleen geen hinderpalen, maar hulpmiddelen zijn”.® Potgieter kan hierover dus naar willekeur beschikken, maar tegelijkertijd is hij een schrijver, „die, uit eerbied voor zijn onderwerp ... de huismiddelen der kunst versmaadt”.® En verdernbsp;nog: „Potgieter’s verzen zullen nimmer populair worden.nbsp;Steeds zal de groote menigte der half beschaafden met grondnbsp;tegen hem kunnen aanvoeren, dat een zegswijze gelijk de zijnenbsp;aan het ongeoorloofde grenst.”

Huet’s enige bezwaar tegen het gedicht komt aan den dag als hij de inhoud bespreekt. Dit betreft de opvatting vannbsp;Dante, en komt voort uit zijn van Potgieter verschillend inzicht in de politiek. Het is dus niet van artistieke aard. „Mijnsnbsp;inziens is de schoonheid van dit gedicht voor een gedeeltenbsp;ondergegaan in ’s dichters geloof aan de alleen zaligmakendenbsp;Italiaansche Eenheid, en zou zijn Dante nog veel sprekendernbsp;op den voorgrond getreden zijn, indien hij den onsterfelijkennbsp;Florentijn niet bovenal met de burgerkroon versierd had.”^nbsp;Potgieter heeft hierop geantwoord: ,,. . . slechts waar denbsp;politiek in het spel komt, is Uw anders zoo heldere blik bevangen”. En even later: „Dante’s burgerkroon, — de eenheidnbsp;van Italië, Gij moogt er niet meê spotten, — als er van Europanbsp;iets over zal blijven, vis a vis de Nieuwe Wereld tegenover hetnbsp;Anglosaxische menschenras, dan moeten de volken zich ontwikkelen en hunne vorsten boven het hoofd wassen.”® Potgieter’s beschouwing van Dante is steeds diezelfde gebleven.nbsp;Nog in ’74 schreef hij aan Huet: „Gijlieden studeert Dante,nbsp;— en wordt de Florentijn U allengs zoo niet een type van,nbsp;dan toch een strijder voor burgerlijke vrijheid, voor de eenheidnbsp;zijns volks ?”® Men ziet het: burger, zoals Potgieter het woordnbsp;^ Litt. Fant. en Krit. III, biz. 44.

® Blz. 39. nbsp;nbsp;nbsp;® BIz. 38.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;* Blz. 45.

® Brieven II, blz. 220, 221.

* Brieven, III, blz. 339.

VII

114

-ocr page 121-

gebruikt, is: strijder voor vrijheid en eenheid, voor het Recht.

Wanneer wij voorlopig een bespreking van Verwey’s artikelen in De Amsterdammer (1883) terzijde laten, volgt dan nu^ de vrij nauwkeurige ontleding, die Groene wegen heeftnbsp;gegeven (1894). Zijn appreciatie ligt geheel opgesloten in dienbsp;ene volzin aan het slot: „Potgieter heeft in zijn isolement eennbsp;grootsche schepping voltooid; de waarde van dit kunstwerknbsp;overtreft zijn gebreken”.^ Het is trouwens meer een constatering dan een conclusie. Groenewegen heeft meer aandachtnbsp;besteed aan de gebreken dan aan de verdiensten, en waér hijnbsp;Waardeert is zijn toon min of meer verontschuldigend. B.v.nbsp;,,. . . men zal moeten erkennen dat slechts frissche en krachtige verbeelding dit inderdaad grootsche plan heeft kunnennbsp;ontwerpen en dat eene veelzijdige historische en letterkundigenbsp;kennis gepaard aan fijnen smaak dit heeft kunnen ten uitvoernbsp;brengen op de wijs als is geschied.”® ,,Er spreekt een zin voornbsp;het schoone uit, waarvoor men slechts hulde kan brengen.”*nbsp;Met verwijzing naar het artikel in De Amsterdammer,nbsp;noemt ook hij, evenals Huet, de tekening de hoofdzaak, ennbsp;deze is wel geslaagd: „het beeldrijke en het schilderachtigenbsp;dingen om den voorrang”.^

Onoverkomelijke bezwaren heeft Groenewegen tegen het rijmschema, d.w.z. tegen de verandering van Dante’s rijmschema, die Potgieter „zich veroorloofde”. „Hij bouwt innbsp;andere orde, en laat mij dit er bij voegen, niet in zijn voordeel.”® Deze bezwaren zijn in vier punten samen te vatten:

Ten eerste mist Potgieter’s couplet-bouw het bedachtzame en kunstvolle dat Dante heeft. De eerste versregels hebbennbsp;de meeste kracht, waardoor de tweede alle kracht missen en

^ In jrg. XI van ,,Noord en Zuid” (1888) staat een lange, bewonderende,^ maar aan de oppervlakte blijvende bespreking van ,,Florence” door Willy. (In de afzonderlijk gepagineerde Bibliotheek, hK 3^. Wij kunnen met de vermelding hiervan volstaan,nbsp;q 3’’°®newegen, Het Leven van E. J. Potgieter, blz. 348.nbsp;q V, ¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;“ Ifiid, blz. 344.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^ Ibid, blz. 336.

8 Ibid, blz. 335.

VII nbsp;nbsp;nbsp;„5

-ocr page 122-

de derde middelmatig worden. Hierdoor is er geen voldoende afsluiting.

Ten tweede. Bij Dante heeft ieder vers betekenis, bij Potgieter niet. Daardoor ontstaat matheid die het nadeel van de bouw verseherpt.

Ten derde: Bij Dante staat iedere zang op zichzelf, bij Potgieter niet. Doordat hij zijn zangen nu eens met de eerste, dan weer met de tweede of derde rijmklank laat beginnen,nbsp;ontstaat ongelijkheid van toon. Dante is in dit opzicht vrij,nbsp;Potgieter is afhankelijk.

Ten vierde. Hetzelfde bezwaar geldt voor het einde der zangen. Potgieter is daarin evenmin vrij, daar de zangen onderling afhankelijk zijn, derhalve moet de slotregel „zwak, zelfsnbsp;overbodig zijn”. De ontstane verscheidenheid van toonnbsp;schaadt de eenheid van het gedicht, „de grilligheid verdrijftnbsp;den classieken eenvoud, die voor dit onderwerp wordt ver-eischt”.^

Behalve tegen de vorm oppert Groenewegen vragenderwijs nog enige andere bezwaren: zou een bespiegelende opvattingnbsp;niet meer met het onderwerp gestrookt hebben dan een schilderende; zou het niet wenselijk geweest zijn de toon zuiverdernbsp;te bewaren dan op veel plaatsen is geschied, en is er niet tenbsp;veel licht geworpen op Dante’s liefde voor Beatrice en tenbsp;weinig op andere kanten van zijn leven ?

In tegenstelling tot Busken Huet vindt Groenewegen niet dat Dante te veel als politieke held is getekend. „Dante wasnbsp;vóór alles een politiek martelaar en Potgieter heeft daaromnbsp;juist en scherp geoordeeld om dit op den voorgrond te stellen.” Hij had wat meer licht op andere zijden van Dante’snbsp;bestaan gewenst, „wat minder romantische denkbeelden”.^

Vrij nauwkeurig noemde ik Groenewegen’s bespreking. Uitvoerig maar toch vaag blijft evenwel zijn beschouwing vannbsp;het gedicht. Bij geen enkel van de bezwaren en aanmerkingennbsp;^ Groenewegen, blz. 347.nbsp;^ Ibid, blz. 348.

VII

I16

-ocr page 123-

IS een bewijsplaats aangevoerd, waardoor het betoog enerzijds krachteloos, anderzijds onweerlegbaar wordt. Men heeft voortdurend het gevoel, dat Groenewegen zich verplicht voelt het gedicht te bewonderen, maar dat deze bewondering niet diep gaat.

Bij de opeenvolgende waardering moet nu worden genoemd J. B. Meerkerk’s uitgave van Florence, „toegelicht en verduidelijkt” (1901). Immers deze uitgave ontstond op grond vannbsp;een onverdeeld gunstige appreciatie. Over het gedicht zelfnbsp;heeft Meerkerk echter niet meer geschreven dan enkele opmerkingen in de inleiding, die verder bestaat uit een kortnbsp;overzicht van het leven van Dante.

J. Winkler Prins schreef in een opstel „De droom in de Litteratuur”^ naar aanleiding van Florence: ,,het is éen van denbsp;weinige meesterstukken waarop onze 19de eeuw kan bogen”,nbsp;en over de geringe waardering, die het ondervond; „Maar ernbsp;zijn lieden, die het zelfs den almachtigen Schepper kwalijknbsp;nemen, het goud niet aan de oppervlakte gestrooid te hebben:nbsp;die voor de duisternis van een diepe mijnschacht terugdeinzennbsp;hoewel wetende dat op geen andere voorwaarden de juwelennbsp;te vinden zijn, waarmede zij zoo gaarne zichzelven en geestverwanten vercieren!”

Men herinnere zich ook de uitspraak van Jacques Perk, in antwoord op een brief van Vosmaer, waarin deze schrijft:nbsp;,,Uw cyclus is vol schoonheden. Er zijn eenige duisterhedennbsp;in, een beetje a la Potgieter, maar er is veel in dat mij aannbsp;Dante doet denken!” ,,Duisterheid a la Potgieter? Dus nanbsp;eenig peinzen geen duisterheid meerl”^ Er zijn in Perk’snbsp;sonnetten verschillende plaatsen aan te wijzen, die regelrechtnbsp;door Florence geïnspireerd schijnen te zijn.®

j L Winkler Prins, De Droom in de Litteratuur, Gids 1886 p. 244. H daarvan staan aangetekend in het exemplaar van Florence,nbsp;at Albert Verwey op zijn 17de verjaardag van Frank van dernbsp;geschenke kreeg.

^ o nbsp;nbsp;nbsp;Vosmaer-Perk, uitgeg. door Dr. G. Stuiveling

193I5 (brief van 6 Aug. ’8i)

VII nbsp;nbsp;nbsp;„7

-ocr page 124-

Eveneens moeten hier de tussen 1891 en 1896 verschenen Studiën en Kritieken van P. F. Th. van Hoogstraten wordennbsp;genoemd. Met een enkel woord, want deze heeft het onderwerp: Potgieter’s Florence meer gekozen om over Dante tenbsp;schrijven dan over het gedicht. Van Hoogstraten’s waarderingnbsp;is in de volgende woorden ongeveer geheel samengevat: „Florence is vóór alles een schoon gedicht omdat er zoo vaak vuur-spranken in gloeien uit de ziel van Dante” (blz. 38). Hijnbsp;roemt Potgieter’s ,,diktie”; wijst plaatsen aan met ,.meesterlijke versificatie, keurige taal en krachtige denkbeelden”. Potgieter is niet duister, zegt hij. „Een duistere stijl is een verwarde stijl, iets onordelijks, ’t zij in de denkbeelden of in denbsp;voorstelling daarvan. Potgieter heeft als kunstenaar een heldernbsp;hoofd en hij is de vorm volkomen meester.” Indien wij Potgieter niet begrijpen, ligt dit aan ons. Over de inhoud is hijnbsp;echter minder tevreden. Verwonderd vraagt hij zich af, of denbsp;dichter niet begreep dat hij „een anachronisme (Dante’snbsp;ideaal) poogde om te scheppen tot dichterlijk denkbeeld”. Innbsp;geloofszaken schiet de protestantse dichter volgens deze katholiek — hoe zou het anders kunnen — hopeloos tekort. Hijnbsp;betreurt het dan ook, ,,dat een dichter als Potgieter Dante’snbsp;adelaarsvaart in het Paradijs niet heeft kunnen nastaren.”

In zijn eerste artikelen (in De Amsterdammer) had de nauwelijks achttienjarige Verwey zijn grote bewondering voornbsp;Florence reeds uitgesproken. Hij prijst Potgieter’s beeldenen klank-rijkdom en geeft vele citaten ter illustratie. Het isnbsp;duidelijk, zegt hij, ,,dat de dichter der Florence staat en valtnbsp;met een zinnelijke liefde voor de schoonheid van uiterlijkenbsp;vormen, verschillend getint in verschillenden stand en verschillende groepeering.”^ Drie jaar later^ zou hij ook nog Potgieter prijzen ,,omdat hij voor het schrijven van stemmingen,nbsp;die vroeger de grootste hoeveelheid dichterlijke ongezienheid

^ De Amsterdammer 3, 10, 17 Juni 1883.

^ Onder de schuilnaam A. de Mare in: De Salon i886, uitg. Slotboom te Beverwijk, in de verzameling Verwey.

118 nbsp;nbsp;nbsp;VII

-ocr page 125-

noodig hadden om vers te worden, zooveel werkelijk geziens had gebruikt.”

Maar evenmin heeft de jonge kritikus zijn aanmerkingen verzwegen. Er wordt een plaats’^ aangewezen, die volgens hem ,,een masker van poëterigheid op een gezicht van slecht proza”nbsp;is. Dan gaat hij na hoe Potgieter hiertoe is gekomen. Florencenbsp;is niet alleen een schilderijengalerij, een reeks van uiterlijknbsp;schone beelden, ook gedachten heeft Potgieter in poëzie willennbsp;uitdrukken. „De groote gedachte waarvoor Dante geleefdnbsp;had; scheiding van kerk en staat, eenheid van Italië, was doornbsp;zijn verstand erkend en opgenomen, zijn gevoel had zich denbsp;zaak aangetrokken . . ., maar dat gevoel bezat geen leven genoeg om de beelden te scheppen, die alleen in staat waren denbsp;gedachtete verzinnelijken. En Potgieter . . . was bij uitnemendheid de man die de beelden liefhad, die in beelden zich uitte:nbsp;was het wonder dat hij, daar deze hem ontbraken, bij valschenbsp;,,beeldspraak”, voor poëzie van „dichterlijke taal” vergoeding zocht ?”^

Eén der uit de Divina Commedia vertaalde passages® vergelijkt Verwey nauwkeurig met het origineel, waardoor blijkt dat, terwijl Dante het innerlijk zowel als het uiterlijk tekent.nbsp;Potgieter, bij bijna letterlijke vertaling, de nadruk legt op denbsp;uiterlijke stemming. Later — in een college over Florence — tnbsp;heeft Verwey nog gezegd: Dante is psychologisch, Potgieterjnbsp;visueel.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*

In het opstel van 1901 wordt na een karakteristiek: visioens-gewijze tafrelen, het rijmschema, „herinnerend maar tegengesteld aan Dante”, behandeld. Verwey kenschetst de beide vormen hier met de volgende beelden: ,,Dante’s gedicht isnbsp;een gebouw waarbij ieder deel en de verbinding van allenbsp;deelen zuiver is waar te nemen. Potgieter’s gedicht is eennbsp;vlechtwerk, waarbij iedere lijn wordt onderbroken door een t

^ Florence XIII 314-228.

De Amsterdammer.

^ Florence X 145 ygg.

vn nbsp;nbsp;nbsp;„9

-ocr page 126-

andere en iedere knoop zich verbergt of verrast.”^ Van het rijmschema zegt hij: „Het onderhoudt een voortdurend gaannbsp;en teruggaan, een aansnellen en weerhouden worden, eennbsp;vieren en intoomen, dat misschien het kenmerk is van Florence, het kenmerk van Potgieter.”^ De aard van het rijmnbsp;bepaalt het gehele gedicht. Verwey komt nu tot deze conclusie: „dat de eenheid van dit dichtstuk alleen ligt in een aaneenschakeling van verzen naar de wet van het strijdende evenwicht”? Als deugd van het werk noemt hij: de lengte. Wantnbsp;om goed te zijn, is voor een dergelijk gedicht adem en toonhoogte nodig. Hierover beschikt Potgieter volkomen, oppermachtig. En deze, ,,zóó gevierd en getemd, met zulke onverbiddelijkheid en over zoo groote ruimte, wat zeggen zenbsp;anders dan de tot kunst geworden hartstocht van een krachtige persoonlijkheid ?”® Naar het mij voorkomt, heeft Verweynbsp;zich hier niet duidelijk uitgedrukt. Niet de lengte zelf is eennbsp;deugd, maar de beheersing van adem en toonhoogte over dezenbsp;lengte. Dit is m.i. wat hij bedoelt.

Met tal van bewijsplaatsen* laat Verwey dan zien „in welke toon, met welk een rijkdom van beelden en vooral met welknbsp;een nooit verflauwende zeggingskracht deze aaneenschakelingnbsp;van verzen geschreven is”. Die zeggingskracht „vast zondernbsp;hardheid, bevallig zonder slapheid” is ,,het waarlijk levendenbsp;element van dit gewrocht, dat zwaar zou zijn, als het niet zóónbsp;doorzield was”.®

Evenals Huet en Groenewegen sprekend over de „moeilijkheid” van Florence, geeft Verwey toe, dat er plaatsen voorkomen, die studie vereisen, andere „die tot studie aan-zetten naar wat er buiten ligt en wat geweten moet wordennbsp;voor men begrijpen kan”. Wie echter de stem kan verstaan

* nbsp;nbsp;nbsp;Luide Toernooien, blz. 202.

* nbsp;nbsp;nbsp;Ibid, blz. 205.

* nbsp;nbsp;nbsp;Ibid, blz. 206.

« Florence III 1—48; IV 41—99; VI 1—7; VII 48; VIII 1—96;

XIII 1—162.

® Luide Toernooien, blz, 224.

120

vir

-ocr page 127-

die er uit spreekt, „dien ontsluieren zich de kronkels van de gedachte, dien stroomt licht op de beelden, die in schaduwnbsp;staan .. .”1 Inderdaad! Uit eigen ervaring kan ik dit bevestigen: met studie en met goed lezen, i.e. het geschrevenenbsp;zien en horen, beleven, worden nagenoeg alle duistere plaatsennbsp;opgehelderd.

Het enige waarom het mij in dit artikel te doen is, zegt Ver-wey, is het aantonen van de eenheid in het gedicht: afzonderlijke plaatsen van schoonheid wijst hij niet aan, en ook niet „het barokke, dat den stijl — dien nieuweren Renaissance-stijP — soms eigen is.”

Hij besluit zijn beschouwing over Florence met het een Monument te noemen, het enige dichterlijke in Nederlandnbsp;in Potgieter’s tijd. Het beste gedicht, niet alleen van de negentiende eeuw, maar van een veel langere periode, heeft hij laternbsp;nog er van gezegd.®

Kalff* karakteriseert Florence als een laag-relief, waarin Dante’s leven en werk wordt uitgebeeld. Daarna geeft hij eennbsp;overzicht van de inhoud en een korte bespreking van de vorm,nbsp;zonder commentaar. Verder noemt hij het „een kleinoodnbsp;onzer letterkunde”. De „duisterheid” er van acht hij ontstaan, ,,doordat hier en daar de stof den auteur blijkbaar tenbsp;machtig is geweest”, door „gemis aan heerschappij over denbsp;stof en de taal, en ook door de moeilijkheid van den zelfgekozen vorm”.

De vertalingen uit de Divina Commedia noemt hij „voortreffelijk”. De bespreking eindigt met een aardig — hoewel m.i. niet geheel toepasselijk — beeld. Hij vergelijkt het gedicht met een historische optocht „stout ontworpen, schoon

2 nbsp;nbsp;nbsp;Toernooien, blz. 234.

heeft Verwey ook elders opgemerkt: ,,Potgieter gaf een renais-srace van de Renaissance”. De Poëzie voor en na 1880, Proza VII, blz. ni,

3 nbsp;nbsp;nbsp;College-dictaat.

* Kalfï, Geschiedenis der Nederl. Letterkunde VII, blz. 468—470. Groningen 1912.

VH nbsp;nbsp;nbsp;J2I

-ocr page 128-

gegroepeerd, afwisselend van vormen en verscheiden van kleuren, statig trekkend langs de buigende lijnen eener Am-sterdamsche gracht met haar pittoresk-schoone verschietennbsp;van huizen wit en rood en grijs, half verborgen achter weme-lend boomengroen”.

Aardig is dit beeld, omdat het de nauwe verbinding tussen het Italiaanse en het vaderlandse in Florence zo plastisch uitdrukt, niet toereikend, omdat het gedicht meer is dan een reeksnbsp;historische tafrelen.

Evenals Groenewegen staat Kalff er eerbiedig — maar niet voluit bewonderend — tegenover.

Het artikel ,,Aantekeningen bij Florence” van De Vooys in De Nieuwe Taalgids van 1915 is van philologische aard ennbsp;valt dus buiten deze beschouwingen.

Te WinkeF houdt niet van Florence, zoals duidelijk uit zijn bespreking blijkt. Na een korte inhoudsopgave gaat hij overnbsp;tot de aanmerkingen, die hoofdzakelijk de vorm gelden.

„Dat Potgieter voor zijn dichtwerk Dante’s versmaat, de terzine, koos is begrijpelijk niet alleen, maar zou ook zeer gepast mogen heeten, indien zij niet meer dan eenige andere, innbsp;den dichter hoedanigheden vereischte, die juist aan Potgieternbsp;ontbraken, zoodat zijne gebreken in deze versmaat des te hin-derlijker uitkwamen.”

Over het veranderde rijmschema: „Daardoor heeft Potgieter zijn lezers belet op adem te komen en de teugelloosheid zijner gedachten bevorderd.” Dat de 1034 terzinen onafhankelijk van de versmaat in zangen van ongelijke grootte verdeeld zijn, is af te keuren. „Maakt dit gemis aan harmonischenbsp;rangschikking der onderdeelen de lezing van dit kunstwerknbsp;reeds tot een pijnlijke inspanning, het begrijpen er van wordtnbsp;nog bemoeielijkt door het gebruik van ongewone woorden,nbsp;van tegen het spraakgebruik indruischende zinswendingen,nbsp;van slechts half uitgewerkte beelden en onverwachte ge-

^ Geschiedenis der Ned. Letterk. in de eerste eeuw der Europeesche Staatsomwentelingen. II, blz. 199—202.

122 nbsp;nbsp;nbsp;vrr

-ocr page 129-

dachtenovergangen.” Daarbij komt de grote hoeveelheid toespelingen op allerlei personen en toestanden die Potgieter zelf uit vooraf bestudeerde, minder bekende werken heeft moetennbsp;putten. Een ,,geleerdheidsvertoon, dat het gedicht voor nagenoeg iedereen onbegrijpelijk zou hebben gemaakt”, als denbsp;Toelichtingen, die het in omvang nog overtreffen, er niet aannbsp;waren toegevoegd.

,,Dat deze inspannende arbeid onbeloond blijft”, zo eindigt hij ,,wil ik niet beweren, maar uit te maken of er behoorlijkenbsp;evenredigheid bestaat tusschen loon en arbeid, laat ik gaarnenbsp;over aan geduldiger rekenmeester dan ik ben.”

Dat Te Winkel ook wijst op Potgieter’s begrip van Dante’s leed door eigen ballingschapsgevoel, heb ik reeds eerder besproken.

Samenvatting

Huet en Verwey hebben, door inzicht tot werkelijke bewondering geleid, het dichtst het wezen van Florence benaderd. Groenewegen, Kalff en Te Winkel, ik merkte het reeds op, staan er meer enkel eerbiedig tegenover; ook zijnbsp;noemen het „grootsch”, maar diep getroffen heeft het hennbsp;niet. Hun beschouwingen moesten daardoor oppervlakkigernbsp;blijven dan die der beide eersten.

Mogen zij verschillen in hun appreciaties, over één punt zijn alle beoordelaars het zonder voorbehoud eens: nl. overnbsp;het beeldend karakter van het gedicht.

Zij zijq het ook eens, wat de inhoud betreft, over het veelkleurige, over het grillige en plotselinge verschijnen en verdwijnen der beelden. Het is alleen de beschouwing van Dante, die bij Huet en Groenewegen — en bij elk weer anders! —nbsp;protest uitlokte. Maar het is vooral de vorm, die tot overdenkingen en diepgaand meningsverschil heeft geleid. Kalff veronderstelt, dat de zelf gekozen moeilijke vorm oorzaak van denbsp;duisterheid is, Groenewegen vindt dat Dante’s vorm door de

VII nbsp;nbsp;nbsp;123

-ocr page 130-

verandering bedorven is, terwijl Verwey hierin juist het wezen, het te bewonderen wezen van het gedicht ziet, datnbsp;leeft uit de wet van het strijdende evenwicht.

Nagenoeg alle beoordelaars hebben om Florence te typeren termen gebruikt, aan de beeldende kunsten ontleend. Ook ik wil dat doen — al is het beeld misschien minder poëtisch dan de vorige — in de eerste plaats voor de verzen. Alsnbsp;ik de verzen van Florrence lees, dan moet ik altijd denkennbsp;aan de muren van het Bargello en het Palazzo Vecchio te Florence. Zoals daar steenblok op steenblok is gemetseld totnbsp;sterke, onwankelbare muren, die door hun onderling harmonische verhoudingen, door raamverdeling en torens toch nietnbsp;plomp zijn, tot „het strenge schoon dier statige gebouwen”,nbsp;zo heeft Potgieter de woorden gemetseld tot verzen. Onver-wrikbaar vormen die woorden, die verzen, streng, statig,nbsp;schoon. De muren en de verzen, zij zijn beide de uitdrukking van beheerste kracht, dat is m.i. wat ze zo mooi maakt.nbsp;Van beheersing getuigt ook de inhoud: op de harmonischenbsp;verbinding van tweeërlei bestanddelen is, voor zo-ver mij bekend, nog niet de aandacht gevestigd, nl. deze: naast hetnbsp;bonte, veelkleurige, het „wisselzieke”, dat wat de lezer dwingtnbsp;actief te zijn, vindt men in Florence ook passages, — denbsp;negende zang is daarvan het mooiste voorbeeld — die beschouwend zijn, zo ingekeerd, zo bezonken, dat de lezer ernbsp;zich in verliezen kan. — Gedroomd Paardrijden is ,,intiemernbsp;en rustiger”,^ Florence, het feestgedicht, kent zowel het gewoel en het gedruis van het feest, als de rust van de eenzame,nbsp;die er zich van heeft teruggetrokken.

Verwey heeft Florence een Monument genoemd. Ik wil eindigen met deze studie een krans te noemen, die ik eerbiedig aan de voet van dat Monument neerleg.

Rotterdam, Februari 1942.

^ College-dictaat.

124

vri

-ocr page 131-

FLORENCE

DEN XIVDEN MEI

1265-1865

AAN Cd. BUSKEN-HUET

-ocr page 132-



-ocr page 133-

INHOUD

Biz.

I. Aankomst...............129

II. Eene gouden eeuw............134

III. nbsp;nbsp;nbsp;Kinderlijke liefde............142

IV. nbsp;nbsp;nbsp;’t Hof der minne.............145

V. De slag bij Campaldino..........152

VI. Beatrice’s uitvaart............159

VII. Burgerdeugd..............163

VIII. Dichterlijke roeping; de hel........169

IX. Het klooster del Corvo..........181

X. Dichterlijke studie: de Louteringsberg .... /189

XI. Hendrik van Ln^burg..........211

XII. Gehandhaafd eergevoel..........219

XHI. Dichterlijke triomf: ’t Paradijs.......227

XIV. Dante’s verscheiden...........241

XV. Santa Croce..............249

XVI. De optogt...............257

XVII. ’s Dichters invloed............267

XVIII. Ariosto en Tasso.............291

XIX. Typen van liefde.............301

XX. Dante’s zegen..............310

-ocr page 134-

„duisterheid . . . een beetje ^ la Potgieter — dus na een weinig peinzen geen duisterheid meer.”

-ocr page 135- -ocr page 136- -ocr page 137-

Onorate 1’altissimo Poeta: L’ombra sua torna,

I.

Inferno; Canto IV. 8o, 8i.

Florence! die me op eens uw tal van tinnen

2.

Van verre beurt in zuider voorjaarszon,

Gij brengt me geen mij vreemde wereld binnen, Ge biedt mij mild wat vroeg mijn hart al won.

Op vleug’len der verbeelding voortgedragen.

Van waar in ’t Noord de lange togt begon. Heb ik met Hooft toch vaak u gageslagen;

8.

Yerbaasd hoe hij, op nog zoo ruwe lier,

Den eersten greep tot uwen lof dorst wagen, — Verrast toen straks, met schilderigen zwier.

II. Zijn stugge spraak in zachten vorm zich plooide, — Verrukt zoodra, geblaakt door minneviernbsp;Dat gij ontstaakt, hij vonken om zich strooide,

I. AANKOMST.

Deze zang bestaat uit i regel 25 terzinen.

Onorate enz. Eere de meester van ’t verheven dichten Zijn schim keert weer.

Met deze woorden begroeten de schimmen der klassieke dichters Virgilius, als hij met Dante bij hen terugkeert. Dit motto hing in 1865nbsp;boven de toegang naar het plein waar Dante’s beeld onthuld werd.

ï. Florence, die - Personificatie — zie Inl. blz. gg. De hele zang is een toespraak tot Florence, op eens - Als de trein uit de bergen komt, zietnbsp;Potgieter opeens Florence in het dal liggen. 6. Vanuit Amsterdam,nbsp;Potgieter’s en Hooft’s woonplaats. 7. met Hooft - lezend in hetnbsp;dagboek, dat Hooft gedurende zijn reis naar en door Italië (1598-töoi) schreef, toch - immers. 8, 9. Hooft’s Rijmbrief aan de Camernbsp;in Liefd’ Bloeyende (1600), waarin de lof van Italië gezongen wordt,nbsp;is één van zijn eerste gedichten. Vandaar dat Potgieter spreekt van:nbsp;ruwe lier vs. 8 en: eersten greep vs. 9. Zie hierover verder Potgieter’snbsp;Toelichting. 8, Verbaasd - 10. Verrast - 12. Verrukt - Hiermeenbsp;beschrijft Potgieter drie fazen van Hooft’s lyriek.

I nbsp;nbsp;nbsp;129

Florence 9

-ocr page 138-

14. Het hart der jeugd nog prikkelend tot vlam; — Een vorming die uw tooverstaf voltooide,

Toen hij uw dochter voor Itaalje nam •

17. En in zijn schets der ongelijkbre schoone,

Zoo als zij langs den Arno tot hem kwam,

Een myrth ter hand, een lauwerkrans tot kroone,

* •

20. ’t Geheim der kunst hem eensklaps bleek bewust. Die beurtlings half verberge en half vertoone.

Een kennis die gij wakker hebt gekust! —

23. Florence ’¦ die me bij ’t gewenscht aanschouwen,

— Vervulde droom van lang gevoeden lust — , Door ’t strenge schoon dier statige gebouwen, # V

26. Door blijk bij blijk van hier gevierd genie,

’t Vergrijp van Hooft vergefelijk leert hoüen.

Zijn ’t hollandsch hart onduldbre sympathie

29. Voor burgers die de hand naar schepters strekten.

Uw roemrijke, uw rampzaalge Medici!____

Ach, hij wiens wieg der vrijheid wieken dekten

14. nog - nu nog. vlam - liefde. Onderwerp vamp;nprikkelen is; vonken VS. 13.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;15. een vorming — een ontwikkeling. 16. Potgieter stelt

het voor alsof de vrouw, personificatie van Italië, die Hooft aan, de oever van de Arno ontmoette, een Florentijnse schone was.nbsp;17. ongelijkbre - die met niemand gelijk gesteld kan worden.

19. myrth — symbool der liefde, lauwer van de roem. 20. Vervolg van 16 en 17. nbsp;nbsp;nbsp;27. ’t vergrijp v. H. is zijn sympathie vs.

28, uitgewerkt in 29. nbsp;nbsp;nbsp;28. 't hollandsch hart - derde naamval.

30. Medici, voorname familie, die sinds 1434 in Florence heerste, eerst als ,,eerste burgers” der stad, sedert 1531 als hertogen vannbsp;Toscane. Potgieter beschouwt hen als tyrannen. Rampzaalge -Toespeling op de titel van Hooft’s werk: Rampsaligheden der Ver-heffinge van den Huize van Medicis. 31, 32. Dekten voor — beschutten tegen.

130 nbsp;nbsp;nbsp;I

-ocr page 139-

32. Voor iedren schijn daar vorstengunst meê vleit, Wiens volk en huis geen wenschen in hem wektennbsp;Dan ’s vaders roem: „de deege deeglijckheyd,’,’

35- Hem toondet gij de striemen uwer boeijen En zonder dat hij met u heeft geschreid!

Dorst dichtrenaard dan heerschzucht niet verfoeijen

38. Wijl ze elk vernuft hare offers heeft geboón En hier, al deed het schendigst vuur haar gloeijen.

Onsterflijk werd door de eeredienst van ’t schoon ?

* *

41. Voorzag zelfs hij geen glorie als ons daagde

Sints ’t visschersvolk de vrijheid hief ten troon,

’t In Oost en West voor haar zijn leven waagde

44- En vrede en voorspoed trouw en vlijt verpligt Een Vondel vond zoo vaak het juichte of klaagde.

Een Rembrandt die mogt zeggen; daar-zij licht! —

47- Florence, zoet Florence I wie ’t misprijze

Dat zich mijn blik naar ons verleden rigt Eer ’t loflied voor uw glansrijk heden rijze,

34- nbsp;nbsp;nbsp;deege deeglijckheyd - citaat uit Vondel’s Roskam, vs. zo, waarinnbsp;Hooft’s vader, burgemeester van Amsterdam, wordt geprezen.

35- nbsp;nbsp;nbsp;striemen uwer boeien - gevolgen der tyrannic. 37, 38. Potgieternbsp;vraagt of het de dichter in Hooft is, die de Medici hun tyrannicnbsp;vergeeft, omdat zij de kunstenaars steunden. 38. ze - heerszucht.nbsp;offers bieden - door opdrachten steunen. 41. Nadruk op hij ennbsp;ons. ^2. Sinds de 8o-jarige oorlog. Visschersvolk-de Nederlanders.nbsp;¦M. t -’t visschersvolk, vs. 42. Hiervoor: sinds herhalen. 44. Lees:nbsp;An sinds het enz. 44-46. Zijn een opsomming: het yissersvolknbsp;vond: vrede en voorspoed (die te danken zijn aan trouw en vlijt),nbsp;kunstbloei: een Vondel en een Rembrandt. 45. Vondel leefdenbsp;hartstochtelijk mee met zijn tijd. 47-5°. Men onthoude dezenbsp;regels en vergelijke ze later met vs. 1-18 van XIX. 48. ons (= Nederlands) heeft nadruk.

131

I

-ocr page 140-

50. ^ Gij wraakt het niet! Uw hart dat heug’nis voedt jVerkondt deez dag op weêrgalooze wijze:

Wat ook verjaar’, geen regten van ’t gemoed!


53. Of geldt het feest, waarom, van heinde en verre,

In hoogtijdsdos de schaar zich uwaart spoedt.

Een nieuwe aan kunst of kennis dierbre sterre,

56. In wier triomf de volkstrots waarborg vindt.

Dat, welk gezag nog beider weg versperre,

’t Weldra, gelijk voor haar de wolk, verzwindt ?

59. Of bleek de held van honderd stoute togten,

Op nieuw te rap voor half versuft bewind ?

Heeft weer de zege een lauwer hem gevlochten

63. Die de’ aard eens lams aan moed paart van een leeuw. Wiens deugden dank noch ondank,pyermogten ?

Uw jubel rijst geen grootheid onzer eeuw!

50. nbsp;nbsp;nbsp;Uw hart enz. - Florence is zich steeds van haar verleden bewust.

51. nbsp;nbsp;nbsp;deez dag - 14 Mei 1865. De dag van de onthulling van Dante’s

standbeeld. 53. Of geldthetfeestmeer dan uw verleden, uw heden? Zie ook VS. 59.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;54. hoogtijdsdos - feestdos. 55. sterre. Archais-

tische vorm, zie Inl. blz. 104. Beeld voor genie. 57. beider - van kunst of kennis. In 1865 stond Venetië nog onder Oostenrijks gezag,nbsp;Rome onder dat van de Paus. 58. ’t - 't gezag, vs. 57. Zoals eennbsp;wolk langs een ster schuift en verdwijnt, zo zal ook ’t vreemde gezagnbsp;verdwijnen, dat nu nog het volle stralen van kunsten en wetenschappen belemmert. 59. de held - Garibaldi. 1807-1882. Italiaansenbsp;vrijheidsheld. 60. half versuft bewind - zie Inl. blz. 30. 63. Wiensnbsp;deugden door dank noch ondank overwonnen konden worden.

64. Antwoord op de 2 in de 2 X 2 voorgaande terzinen gestelde vragen: Geldt het feest een volksbevrijder door de geest: geleerde ofnbsp;kunstenaar ? (vs. 53-58) of een volksbevrijder door de daad: een held.nbsp;Garibaldi? (vs. 59-64). Neen, niet een 19e eeuwer wordt hier gehuldigd ; noch de man die de spoorweg Bologna-Florence aanlegdenbsp;(vs. 65-70), noch het vorstenhuis van Savoye, symbool der nieuwenbsp;eenheid, viert Florence op dit feest (vs. 71-75), doch haar grootstenbsp;zoon, die de eenheid van Italië voorvoelde: Dante (vs. 76).

132 nbsp;nbsp;nbsp;I

-ocr page 141-

65. Zoo min ’t vernuft dat op uwe Apennijnen,

In de eenzaamheid die schrikt bij' ’s arends schreeuw, Het spoorgevaarte aandond’rend deed verschijnen,

68. ’t Een heirweg over de” afgrond heen dorst slaan.

Om huiv’rende in die rotsen te verdwijnen.

Om juichende in dit eden ze uit te gaan, —

71- Als ’t vorstenhuis, dat grootscher taak zich stelde,

De vrijheidsleus verbindende aan zijn vaan Itaalje wekte, Itaalje riep te velde,

74' Tot nergens haar des vreemdlings juk meer hoon’. Tot de eenheid koom, die aller trouw vergelde:

Haar voorgevoel viert ge in uw grootsten zoon!

65. Zoomin - 71. AWt vorstenhuis, ’t vernuft, dat enz. - de ingenieur, die de spoorwegBologna-Florence (zie Inl. blz. 26) aanlegde. 68. ’tnbsp;- Derde naamval. Voor het spoorgevaarte zijn bruggen over afgrondennbsp;geslagen. 70. ze - rotsen, vs. 69.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;71. ’t vorstenhuis — ’t Huis van

Savoye. 76. het voorgevoel - van de eenheid van Itali^Jys. 75). uw grootsten zoon - Dante. Potgieter Karakteriseert hier zeer scherpnbsp;het feest: het voorvoelen van de eenheid werd in Dante geëerd. Hetnbsp;ging om Dante de politicus, de schrijver van De Monarchia. Hierinnbsp;heeft hij zijn ideeën over staatkunde uiteengezet. Zijn idealen waren:nbsp;eenheid van Italië en scheiding van wereldlijk en kerkelijk gezag.

Ï33

-ocr page 142-

11.

I. Gij bloeidet fier toen hij uw licht aanschouwde,

De vrijheid zich ’t Bargello koos ter woon,

Uw volk zijn lot den vroedsten toevertrouwde,

4. En door ’t bestuur, ’t geen de’ arbeid heilig prees. Uw leven zoo veelvuldig zich ontvouwdenbsp;Dat ge ied’re grens, waar muur of vloed die wees,

7. Steeds verder drongt: — gehuchten aan u trekkend Tot wederzijds een nieuwe wijk verrees,

Of over ’t bed des strooms uwe armen strekkend

10. Dat langs dien zoom ook zaad werd uitgestrooid; — Benijde 1 — en toch der buren eerbied wekkendnbsp;Als ’t vaandel, door uw burgerije ontplooid,

13. Den glans der zonne op ’t zegeloof weerkaatste Waarmeê de trots der jonkheid ’t had getooid;

Zij, de eerste in ’t veld, zij, nooit aan ’t werk de laatste.

II. EENE GOUDEN EEUW.

I. De toespraak tot Florence wordt voortgezet, nu op het verleden der stad gericht. Deze zang is sterk geïnspireerd door een hoofdstuknbsp;van Atto Vannucci’s: I primi tempi della Libertk Fiorentina. 1-36.nbsp;Een groep van 12 terzinen. Dante werd geboren in 1265. Een jaarnbsp;later, na de slag bij Benevento, gewonnen door de Guelfen, begonnbsp;een tijdperk van rust en bloei voor Florence. 2, 3. hiervoor toennbsp;(vs. 1) herhalen. 2. vrijheid - vrijheidlievende burgers. Mennbsp;had bepaald, dat de Priores Artium (Hoofdmannen der Gilden) gedurende de 2 maanden, dat zij deel uitmaakten van het stadsbestuur, in ’t Bargello, een groot paleis in Florence, moesten wonen.nbsp;6. Stadsmuur of Arno. 7. gehuchten - omliggende plaatsjes, dienbsp;Florence in zich opnam. 10. dat - zodat. ii. Benijde! 19. Vertrouwde! 25. Gij rijke! leiden driemaal karakteriserend de toespraaknbsp;tot Florence opnieuw in. 13. zegeloof - het loof ten teken der overwinning. 14. Waarmee de trots der jonkheid enz. - Waarmee denbsp;jeugd in hun trots op de overwinning enz. 15,16. Zt}',-de jonkheid.

11

134

-ocr page 143-

Zij ijvrig waar de wolle toezigt vroeg,

Die flink en forsch aan ’t weefgetouw zich plaatste Voor lakens als de halve wereld droeg; —

19- Vertrouwde! — wijl ge op eerlijkheid mogt bogen, Die onvervalscht haar gulden wigtig sloeg,nbsp;Verhonderdvoudde uw handel zijn vermogen,

23. Door vleug’len die der nijverheid hij gaf In wissels, die naar eiken windstreek vlogen.

Door banken, haar in bangen tijd ten staf; —

25. En mogt gij, rijke! uw wensch naar lust genieten, Op ’t land dë^eek, de groene heuvlen af,

Van steen tot steen als zang te hooren vlieten;

28. Of uit de koelte aan hoogen vensterboog Te staren in zoo zonnige verschieten

Dat zelfs de olijf geen blaadjen meer bewoog;

31. Of onder ’t luw van hooge lommerdaken

Op mos, waar ’t licht den geur niet aan onttoog. Met gast bij gast het dischgeneugt te smaken;

34- Of waar de maan op ’t stille water lag

Al koutend, kozend, kussend voort te waken Tot min en jok bezweemen voor den dag! —

17. Die - de jonkheid, vs. 14. 18. Lakens - laken stoffen. i9- Wijl omdat. 20. de gulden - de florijn, voor het eerst geslagen ± I2SS-Met recht waren de Florentijnen trots op hun waardevaste goudennbsp;munt, de standaardmunt in de toenmalige handelswereld. Dat statennbsp;hun munt verzwakten kwam herhaaldelijk voor. 22. dernijverheid-derde naamval. 22, 23. Doordat men, dank zij de Florentijnse betrouwbaarheid, wissels gebruiken kon: een Italiaanse uitvinding uitnbsp;de 12e eeuw. 32. mos bleef geurig en fris, omdat de zon ernbsp;niet op kon schijnen, zie 31.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;36. bezweemen - bezwijmden.

135

II

-ocr page 144-

37- Schoon ft „slecht en regt” dier tijden was geweken, Waarin de maagd niet steeds ten spiegel zag,

Noch siersels van haar rijkdom moesten spreken,

40. Daar voor een echt die harten zamen bond

Haar schoon en deugd voldoende bruidschat bleken; Schoon langer niet de vrouw haar wereld vond

t

43. In ’t huisvertrek, zoo wars van hoofsche weelde Dat ’t eigen licht waarin haar bankje stondnbsp;Op schomm’lend wiegje en gonzend spinrad speelde:

46. Een dubble zorg die nooit te zwaar toen viel. Hetzij ze ’t vlas in dunner vlokjes deelde,

’t Zij kreet of klagt haar afriep van het wiel,

49. En de oude deun den jammer ijlings suste

En ’t zoet gezigt de traantjes fluks weerhiel;

De dagen, toen de moeder zich verlustte

52. Als rein en mild de melk haar borst ontvloot.

Of zij het beeld des trouwen echtvriends kuste In ’t kindje dat zijn mollige armpjes bood! —

55. Schoof’t volk maar half der zege zoetheid smaakte Eri ’t nieuw bewind zijn opkomst niet genootnbsp;Wijl de adel nog naar vroegren voorrang haakte.

37-108. Vier groepen van zes terzinen. 37-54- Zijn ontleend aan Dante, Paradiso XV 97-129; maar 42-45 zijn evenzeer een Oud-Hollands schilderij, merkte Homunculus = Albert Verwey in 1883nbsp;in een artikel in* De Amsterdammer op. 37, 42, 55. Schoonnbsp;(= ofschoon) — bijzinnen bij de in 73 {Toch ¦—) beginnende hoofdzin. ,,’f slecht en regt” - de eenvoud. 40. echt - huwelijk. 44. 'tnbsp;eigen - ’t zelfde, ,,in dit gebruik in de algemene taal vrijwel verouderd” Ndl. Woordenboek. 49. oude deun -wiegelied. 50. zoetnbsp;gezicht - het zien van de moeder. 52. ontvloot - ontvloeide. 53. Ofnbsp;toen zij etc. 55-72. Groep van 6. Twee partijen bleven tegenovernbsp;elkaar staan. 55. zege - de overwinning in de slag bij Beneventonbsp;1266, waardoor de Guelfen aan het bewind kwamen. 56. ’t nieuw

II

136

-ocr page 145-

58. Wijl de eerzucht, zich vergapende aan den schijn,

Ten leste zelfs de leegste hoofden blaakte En de oude leuzen; Guelf of Ghibellijn,

?

61. Weêr riepen tot de vaadren der gemeente:

,,Gebiedt gij thans, dra zult ge balling zijn!” —

Ach! balling, die, bij ieder grafgesteente

64. Op vreemden grond, versmelten mogt van rouw.

Zich vragend of wel ooit zijn kil gebeente Daar ruste beidt, waar liefde ’t zeegnen zou!

67. Ach, balling! die in wie zijn zorg behoeven,

’t Verweesde kroost, de weeuw gelaten vrouw.

Steeds bittrer teug des langen leeds zal proeven,

70. Als keer op keer ’t gezucht in mijmren endt.

Het wreedste dat ooit harte mogt bedroeven:

, nbsp;nbsp;nbsp;Verloren heil erinnerd in de ellend!____

73. To^^overstraalde uw wassend licht dat duister,

~Gij hieldt den blik der vrijheid toegewend.

En voeldet ge ook, na ’t slaken van uw kluister,

bezvind-de democratische Guelfenregering kon niet van zijn opkomst genieten, omdat vs. 57 enz. 57-59. Ontleend aan Dante’s boetpredikatie tegen Italië en Florence, Purg. VI 79-151.

60. oude leuzen - de twee partijen bestonden al sinds ± 1150. 63. balling. Hier voor het eerst aangeroerd wat het belangrijkste isnbsp;in het gedicht. 64. versmelten van rouw - Herinnering aan Vondel’snbsp;Gijsbrecht,vs. 1276.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;65. zijn kil gebeente - lijdend voorwerp. Of hij

in zijn vaderland begraven zal worden. 67-69. Hij lijdt, daar zijn vrouw en kinderen lijden, nu zij achtergeblever*zijn als weduwe ennbsp;¦wezen en zijnsteun, die zij nodig hebben, moeten missen. 6g. bittrernbsp;-bitterder. 71. wreedste soort mijmeren nl. 72. Vertaling vannbsp;Inferno V vs. 121-123, woorden van Francesca da Rimini. De geschiedenis van Francesca (vgl. XIX 55-63), al in 1837 door Potgieternbsp;vertaald, Poezij I, (Verspreide en Nagelaten 'Werken) blz. 227-230,nbsp;schijnt grote indruk op hem gemaakt te hebben. De hier aangehaaldenbsp;woord^ laat hij ook zeggen door de schilder in Salmagundi. Schetsennbsp;en erhalen II en IH. 73-90. Groep van 6. Florence’s roem steeg.

137

-ocr page 146-

yó. Al de ijverzucht waarmeê zij houdt de wacht,

Tot zelfs die vloek werd dienstbaar aan uw luister: Partijzucht bleek voor u ontwikklingskracht!

79. Uit welke lucht de zxrcrver tot u keerde,

Voor u de bate in wat hij mede bragt,

In gaven, die het lijden oefnen leerde,

82. In vrienden, die hij onder vreemden won,

In kennis, die uw nijverheid waardeerde.

Der welvaart borg, door nieuwe bron bij bron;

85. Hij had uw roem de wereld rondgedragen, —

Ten hove, — in ’t veld, — waar oor hij winnen kon, — Voor ’s Pausen stoel, dien de aarde troost kwam vragen, —

88. nbsp;nbsp;nbsp;Voor’sKeizers troon,wienszwaarddewethaarschreef,—

Waar ’t ernstig Noord zoo bleek een zon zag dagen, — Waar ’t weeldrig Zuid in gouden vuurvloed dreef!

91. Uw handel sloeg de eerst half beproefde wieken.

Lang zeelucht vremd, als elders vroeg die steef. Veerkrachtig uit, tot ook zijn zeil mogt rieken

73. Toch - begin van de hoofdzin van de in 37 begonnen volzin, uw dus - Florence’s, dat duister — verdwijnen der eenvoud en de strijdnbsp;der partijen met de daaruit voortvloeiende verbanningen. 74. dernbsp;vrijheid - derde naamval. 75. kluister - heerschappij v. d. adel.

76. zij-de vrijheid - de vrijheidlievende burgers. Ze waakten naijverig over Florence, steeds bang, dat de andere partij te veel macht zounbsp;krijgen. 77. tot zelfs die vloek - tot de partijzucht toe. 79. lucht -streek; zwerver-hedling-, beerde-terugkeerde. 80. Vooru, Florence,nbsp;was de bate etc. 81. gaven - geestelijke; eigenschappen ontwikkeldnbsp;door het lijden. Bisogno fa prod’uomo - nood maakt flink, zegt eennbsp;oud Italiaans spreekwoord. 83. nijverheid-Onderwerp. 83,84.7»nbsp;kennis enz. - In kennis, die doordat hij telkens nieuwe bronnen aanboorde, een borg was voor welvaart. 87. 's Pausen stoel - de Paus.nbsp;88. ’s Keizers troon - de Keizer. Op te vatten als; in geestelijke en innbsp;wereldlijke kringen, haar - We aarde. 89. Zowel in Noord- als innbsp;Zuid-Europa. 91-108. Groep van 6. Rijkdom en geestesgesteldheid.nbsp;91-93. Lang hadden de Florentijnen alleen in Italië handel gedreven,

138 nbsp;nbsp;nbsp;11

-ocr page 147-

94- Naar ’t geurig Oost, — ’t in Westeroceaan Ook stormen tartte, — u loeg uit uehtendkriekennbsp;En avondschaduw om strijd de schatting aan!

97. Er rezen tal van nieuwe tempelbogen.

Uw voorspoed wist met vroomheid zaam te gaan. En kunst bij kunst verhief de smachtende oogen

100. Naar ’t op ’t altaar verheerelijkte kruis.

Of ’s Heilands geest haar stelden mogt in ’t pogen. Ten hemel op te voeden in Gods huis!

103.

,,Omhoog!” zoo sprak de schepping van haar kleuren, ,,Omhoog!” ZOG klonk haar plegtig toongeruisch,

,,Omhoog!” zoo beurde elk gouden vat zijn geuren,

io6.

,,Omhoog is ’t heil, het aardsche gaat voorbij!”

En echter, hoe gij weigerdet te treuren,

Hoe ’t leven u genot was, rijk en vrij!

zij hadden dus geen handelsvloot zoals Venetië, maar nu begonnen 'zij ook druk handel te drijven met landen overzee. 92. Bijstellingnbsp;bij wieken. 91. = zeilen, elders - b.v. in Venetië, die = hij = zeelucht,nbsp;stee/- stijven = krachtig maken. 93. zijn xeiZ - des handels (91)nbsp;zeil - Florentijnse handelsvloot.

94- ’t in Westeroceaan - tot het zeil in enz. 95. u loeg - tot u lachte, regelmatige vorm van het vroeger sterke werkwoord. 95-96. uch-tendkrieken en avondschaauw - morgen- en avondland - Oosten ennbsp;Westen. 96. schatting - Hier niet afgedwongen luffing of belastingnbsp;maar: de in vreemde landen gekochte waren (scffitten), zie vs. 91.nbsp;tempelbogen — kerken. 1278 werd aan S. Maria Novella begonnen,nbsp;1294 aan S. Maria del Fiore en S. Croce. 99. Alle kunsten diendennbsp;het geloof. 103-106. Omhoog - Herinnering aan: sursum corda (denbsp;harten omhoog), woorden van de priester bij de inlejding tot de mis.nbsp;103. schepping harer kleuren - schilderijen of kerkramen. 105. gou-Mn vat - wierookvat. De goudsmeedkunst bloeide van oudsher innbsp;h lorence. 107. £•„ echter - Maar toch....

139

II

-ocr page 148-

109. Gij voeldet kracht in al uwe aad’ren zieden En schreeft in steen uwe eerste poezy:

Niet langer kwelde u ’t juk der edellieden,

*

1X2. Uw moker had hun burgtental geslecht,

Een nieuwe bouw moest zekerheid u bieden Als staatsgeschil ontaardde in straatgevecht.

II5. Daar schiept ge u voor deez’ vorstlijke verblijven.

Om ’t binnenhof, aan ’t woelziek graauw ontzegd,

In muren, waar zijn zee op aan mogt drijven

118. Maar magteloos moest blijken aan hun voet,

Den stijl, die ons van huivering verstijven,

Den stijl, die van bewondring gloeijen doet,

121. Zoodra de blik in dat ge vaart’ van blokken De zegepraal der regte lijn begroet!

Een bouw van zucht voor ’t schoon zoo zeer doortrokken

124. Dat hooge poort noch trap in schaduw gehuld Ons meer ’t gemoed bij ’t binnentreden schokken.

Daar zich alom, op eens, het woord vervult,

127. Er buiten stout verkond door zware ringen.

Het eenig sier dat zoo veel strafheid duldt,

’t Geheelde brons waarin de fafflenTiingen;

109. vgg. Groep van acht een slotvers aan de architectuur gewijd. Ito. In de architectuur der oude Florentijnse gebouwen is de vrijheidsliefde dichterlijk tot uiting gebracht. Potgieter denktnbsp;hier aan; II Bar^Hlo of Palazzo del Podestk. iii. Zie vs. 75.

115. nbsp;nbsp;nbsp;Daar - Toot Lijdend voorwerp bij schiept is: den stijl 119.

116. nbsp;nbsp;nbsp;’t binnenhof, aan ’t woelziek graauw ontzegd - omdat de muren,

die om het geheel lagen zo dicht en sterk waren, dat elke bestorming er van tevergeefs was. 117. In muren etc. schiept Gij U dien stijl.nbsp;zijn-\a.nhamp;t graauw (116).nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;123-125. De uitwendige architectuur

is zo overweldigend, dat wanneer men die gezien heeft, de schoonheid van het inwendige geen schok van bewondering meer geeft. 126. het woord - n.1. in vs. 130-133. 127-129. De zware bronzen

II

140

-ocr page 149-

Ï30- ),Gij vriend of vreemd! zoo gij geloovig gloeit „Voor d’eelste gaaf die wij van God ontvingen,

„Getuig dat vroeg bij mij ze heeft gebloeid

133' )gt;En wijs me een school wier meesters grooter waren!”

ringen, de fakkelhouders, die aan de buitenmuren der paleizen bevestigd zijn, het enige sieraad dat past bij de strenge schoonheid er van, schijnen te verkondigen: vs. 130-133. geheelde brons - De ringennbsp;waren vaak met leeuwekoppen en dergelijke ornamenten versierd.

131. êelste gaaf - de Kunst te danken aan Prof. de Vooys, N. Taalgids IX).

141

II

-ocr page 150-

III.

Hoe in ’t verschiet hier groep bij groep me boeit; Een gastendrom, in vollen bloei der jaren,

3. Door ernst en schoon verwelkoomd gul en blij; Harmonisch in gewaad als in gebaren

Met de eeuw wier kunst deez’ diepe gaanderij

6. Aan ’t hoog gewelf opluisterde met bloemen,

Des beitels werk: mag niet de zware zij’,

Die om ons ruischt, op keur van knoopjens roemen

9. Gedreven uit rood goud ? En zweemt de schacht, — Zoo ’t levenlooz’ bij ’t levende is te noemen, —nbsp;Dier slanke zuil, door ’t loof waarmeê zij pragcht

12. Geslingerd of ’t nog groende, in zwier van lijnen Niet naar ’t gewuif dier lokken glad en zacht ?nbsp;Een mannenschaar als deze mag verschijnen

III. KINDERLIJKE LIEFDE

Beschrijving van een Meifeest, waar Dante en Beatrice elkaar voor het eerst ontmoeten. Zie voor deze zang eerst Potgieter’s Toelichting.nbsp;Het visioen van Florence’s verleden in het algemeen wijkt nu voornbsp;dat van een bepaald feest. Potgieter stelt zich voor, dat hij het feestnbsp;meemaakt.

1-19. Deze regels citeerde Verwey in De Amsterdammer 1883 en zei ervan:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. .zeker geloof ik, dat het aangehaalde, beter dan eenig

ander fragment uit Florence, duidelijk maakt naar welke maatstaf die poëzie beoordeeld wil worden.”

I. In huis en hof van Folco Portinari, vader van Beatrice. 3. ernst en schoon - de ernstige gastheer en de schone gastvrouw.

9. Schacht - opgaand deel van de zuil tussen voet en kapiteel. 9-13. En lijkt niet die zuil, door het loofwerk, waarmee zij prijkt,nbsp;op die zachte, wuivende lokken? li. prachen - prijken, pralen.nbsp;12. Geslingerd of ’t nog groende - Bijstelling bij 't loof, vs. 11.

III

142

-ocr page 151-

15- Aan zulk een disch, voor gulzaards niet belaên,

Noch ’t helder hoofd bedreigend door zijn wijnen;

In elk van hen zit kunst, zit kennis aan.

i8. De vreugde strijk’ dier tronies plooijen effen,

Hunne achtbaarheid is schuil, niet zoek gegaan, — Maar zou van ver die zang uw oor niet treffen,

21. Ginds, waar de zon, langs ’t wapenschild gegleên Dat naar zijn kruis den blik u op deed heffen.

Haar stralen op dien minnegod van steen

24. Verzamelt, tot uit dier fonteine waat’ren

’t Van paarlen ruischt ? mij trekt het hart er heen.

Al ras verzaad, vermeldt zich in dat klaat’ren

27. De jeugd van ’t feest, — zij danst het bloemperk rond. Ze zingt, ze speelt! — Doch ’t woelen en het schaat’rennbsp;Heeft eensklaps uit! Bedacht hij nieuwen vond,

30- De knaap die straks aan ’t hoofd der rei zich stelde ?

Hij hloost — hij slaat zijn blikken naar den grond.

En ’t kind in ’t wit, dat blij hem tegen snelde,

*S - gulzaard- gevormd van het in het Middel-Nederlands veel voorkomende adj. guls = gulzig en enig voorbeeld, dat het Woordenboek Van dit woord geeft. 17. kunst- kennis. Alle gasten zijn kunstenaarsnbsp;geleerden. i8. tronie - hier niet in ongunstige zin, dus: gelaat.nbsp;5 9- schuil gegaan - achter de vrolijkheid. 20. die zang - van denbsp;jeugd, VS. 27.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;21 _ Ginds - in de tuin. 22. Wapen van Portinari.

Stenen fontein met Amorbeeld. Een dergelijke fontein (van erocchio) ziet men nu nog op de binnenplaats van het Palazzonbsp;Vnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Florence. 26. verzaad - verzadigd. 29. vond -

^n st, vinding. Heeft hij een nieuw spel bedacht ? nbsp;nbsp;nbsp;30. De knaap -

blz'^6^' nbsp;nbsp;nbsp;oud. 32. ’t Kind in ’t zvit - Beatrice. Zie Inleiding

tese ^'^^^^^'vaardig staaltje van Potgieter’s ,,eigenwilligheid”, hem S n Aanvankelijk had Potgieter: temoet hem snelde - geschreven.nbsp;van^2^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Huet veranderde hij die woorden. Zie brieffragment

T^T nbsp;nbsp;nbsp;gepubliceerd door A. Verwey, in De Beweging

1900 11, p. 2gz.

III

143

-ocr page 152-

33- Zij ziet zoo bleek hem worden als een lijk! Geen vrage of ooit die krankte meer hem kwelde,nbsp;Een lachje, als eens ons dat der eng’len blijk’,

36. Verkondt hem haar verrukkend mededoogen. Verplaatst hem in een lieflijk tooverrijk!

Zie, beurtlings spreekt er uit zijn donkere oogen

39. Een hartstogt, als nog nooit hem heeft geblaakt,

. ^ Een eerbied, of ter kerk hij lag gebogen; li*’'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Wat drift, wat schroom is in zijn harte ontwaakt ?

42. Hij moog tot haar met open armen treden.

Niet eens de zoom haars kleeds wordt aangeraakt;

Al luistert zij, hij heeft geen kus gebeden,

45. Naauw antwoordt ze en voert toch den hemel in____

Gij, eerste Mei! die de aarde maakt ten eden.

Gij, ’t paradijs bezielende eerste Min!

48. Hoe zal weldra de zang van Dante u loven.

Tot Beatrice er aller hart door winn’!

34. Zij vraagt niet, of hij door die ziekte wel eens meer gekweld wordt. 35.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;moge blijken, 48. de zang tian Dante - Dante’s

eerste verzen waren alle liefdegedichten, m - de eerste Min van vs. 47.

144

III

-ocr page 153-

IV

Vermag geen tijd bezielingsvonk te dooven,

2. Waar eens haar vlam ten hemel heeft gestierd ?

’t Was mij te moede in Portinari’s hoven Als werd er ’t feest der lente nog gevierd;

5. En ’k staar, gekeerd in ’t woelen van de schare,

Langs markt en straat, met blad en bloem versierd, Of ’k ergens met Brunetto hem ontware.

IV. ’T HOF DER MINNE

Na een vraag aan de lezer sluit deze zang direct aan bij de vorige. D.w.z. Potgieter ziet na vs. 5 het verleden herleven in het heden.nbsp;Onder de mensen op straat zoekt hij Dante. Na 6 kleine tafrelen uitnbsp;diens jongelingsjaren volgt dan (41-99 = 10 X 2 terzinen) de beschrijving van het Hof der Minne.

I, 2. Eens heeft de vlam der bezieling hier hoog gelaaid. Nu zijn er nog slechts vonken over, maar die zijn niet te doven. Klemmendenbsp;bevestiging in vragende vorm. 2. haar - van de bezieling vs. i.nbsp;3, 4. Door de woorden: „’t Was mij te moede” geeft P. te kennen, dat

III nbsp;nbsp;nbsp;een visioen was. Hij kreeg dat bij zijn bezoek aan de tuin vannbsp;Folco Portinari. S-40. Bevatten in 6 X 2 terzinen (elke 2 terzinennbsp;vormen een volzin) de 6 tafrelen uit Dante’s jongelingsjaren. le ta-freel: Dantemet Brunetto Latini. 5. gekeerd - Na het verlaten vannbsp;Portinari’s huis, weer in de straten terug. 6. versierd - wegens denbsp;Dante-feesten was in 1865 de hele stad versierd. Descrizione Dellenbsp;Feste Dantesche in Giornale del Centinario di Dante Allighieri 20nbsp;Maggio 1865 (Biblioteca Nazionale Firenze). Zie Inl. blz. 32.nbsp;7- Brunetto Latini 1210-1294; Florentijns Guelf, één der leidendenbsp;figuren van het politieke leven. Als schrijver is hij beroemd om zijnnbsp;Livre du Tresor, een Franse Proza-Encyclopaedie, en II Tesoretto,nbsp;^n uittreksel daaruit in het Italiaans. II Tesoretto was zeer populair.

de vorm van een allegorische reis. Dante had er veel aan te danken.Brunetto Latini heeft ook grote persoonlijke invloed op Dante’snbsp;vorming gehad. Men mag hem echter niet als diens leeraar beschouwen. Dante vindt B.L. later in de hel. Zie Inferno XV vooral 79-87.nbsp;7. em - Dante, hierop geen nadruk.

IV

HS

Florence 10

-ocr page 154-

8. Die trouw den weg der Vrije Kunsten wijst,

Die ’t zevental hem zustrenstoet verklare Wier één altaar in aller tempel rijst; —

II. En ’k zie geen groep van blijde feestelingen,

Voor muur bij muur door kalklaag overgrijsd Zich om een beeld der Moedermaagd verdringen

14. Door Cimabue er treff’lijk gepenseeld.

Of ’k groet hem in den wakkerste uit hun kringen Wiens teeder hart zijn liefste er Haar beveelt; —

17. En ’t is mij, dringt me hengstgebriesch in de ooren En hoefgedruisch, van vonk bij vonk doorspeeld.nbsp;Als blijkt hem reeds de vaste hand beschoren.

8.Z)je-Brunetto.Vrije Kunsten-Artes Liberales, de wetenschappen ingedeeld in: trivium, waartoe horen Grammatica, Dialectica, Rheto-1nbsp;rica, en quadrivium: Arithmetica, Geometria, Musica, Astronomia.nbsp;Dit aan de klassieke Oudheid ontleende systeem is nog lang in stand gebleven. 9,10. B. verklaart aan Dante dat de 7 Vrije Kunsten als zustersnbsp;aan elkaar verwant zijn, zodat slechts één altaar in elk hunner afzonderlijke tempels staat. ii. ze tafreel. Dante voor Madonnanbsp;Fresco (muurschildering van de heilige maagd). En ’k zie geen groep

- nbsp;nbsp;nbsp;Of’kgroet hem, vs. 15.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;12, 13. Bijstelling bij feestelingen, vs. ii.

14. Bijstelling bij beeld enz., vs. 13. nbsp;nbsp;nbsp;12. door kalklaag overgrijsd

- nbsp;nbsp;nbsp;Bijstelling bij muur.'Rï] het maken van fresco’s (muurschilderingen)nbsp;wordt eerst de muur met een kalklaag bedekt, daarop komt dan denbsp;schildering. ii. De eerste druk heeft een komma achter deze regel.nbsp;Het vergemakkelijkt het begrip die weg te laten. 14. Cimabue.nbsp;1240-1302. Italiaans schilder. Dante vermeldt hem Purg. XI, 94.nbsp;Potgieter woont in droom het Hof der Minne bij en bevindt zichnbsp;eveneens in droom onder de M. E. menigte op straat, waar eennbsp;groep zich voor een Cimabue verdringt, in welker midden hijnbsp;Dante opmerkt. 11-14. Naar aanleiding van deze regels merktnbsp;Verwey op (De Amsterdammer 1883): ,,Nergens is hij meer dichter dan waar het geldt het teekenachtigste kenmerk zijner beelden te zien en weer te geven.” iS- hem - Dante. 16. zijn liefste - Beatrice, beveelt - in de hoede van Maria aanbeveelt. 17.nbsp;3e Tafreel. Dante te paard. 18. Treffende vermenging van gehoor-en gezichtsbeeld.

IV

146

-ocr page 155-

20. De kloeke geest door geen gevaar verschrikt,

Die, welk een drift der manen pracht doe gloren,

’t Ontembre temt en van zijn kracht beschikt! —

23. Hier droome ik hem, zoo als hij herwaarts keerde Om ’t jeugdig hoofd een frisschen krans gestrikt.nbsp;Het sieraad dat Bologna, de geleerde,

26. Om ’s Pausen bul en ’s Keizers zegelbrief Van ouds vermaard, den voedsterling vereerdenbsp;Wanneer haar school tot wijsgeer hem verhief; —

29. Hier, waar al vroeg hij Giotto onderscheidde,

Den herdersknaap der schilderkunst zoo lief Sints zij in ’t veld, waar hij zijn lamm’ren weidde,

32. Bespiedde hoe zijn staf op steen die bragt En niet vergeefs zich met een meester vleidenbsp;Verrassend door oorspronkelijke kracht; —

35. Hier, waar op ’t hoogst Casella’s stem hem streelde. Nog lang in ’t oor naklinkend zoet en zacht.

Als vaak die vriend de minneliederen kweelde

Zi. drift - hier heftige uiting van ongeduld, gloren - glanzen. 2Z. beschikken van - beschikken over - gebruikmaken van. zijn - vannbsp;het ontembare. 23.4e Tafreel. Dante terugkerend van deUniveisi-teit te Bologna. 26. Om ’s Pausen bul - vermaard (vs. 27). Bijstelling bij Bologna, de geleerde,Ws. 25.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;28. Hetis nietzekerof Dante

te Bologna tot ,,dottore” promoveerde. 29. se Tafreel. Dante en Giotto (1276-1336) leerling van Cimabue, volgens het verhaal doornbsp;deze ontdekt toen hij de dieren, die hij moest hoeden, tekende op eennbsp;steen. Zie ook Purg. XI 95. Hier - zie vs. 23.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;30. der schilderkunst -

derde naamval. 31. zij - de schilderkunst, in de persoon van Gimabue. 33. rta/- herdersstaf. Bij Vasari staat: met een enigszinsnbsp;steen. 33. Onderwerp van vleide — zij, vs. 31, nl. denbsp;schilderkunst van VIÏI30. 34. meester - kunstenaar = Giotto, grond-egger der nieuwe Italiaanse schilderkunst. 35-40. 6e Tafreel.

ante en Casella, zie voor hem Purg. II, vs. 76 vgg. 35. Hier - zie VS. 23 en 29. op 't hoogst - ten zeerste.

.47

-ocr page 156-

38. Door heel zijn hart der schoone toegewijd

Wier lieven naam zijn dicht zoo kiesch verheelde, Wier eng’lenaard ’t verkondde wijd en zijd!

41. Wat vendelpracht die wappert in den hoogen!

Waar ’t oog zich rigt hangt weidsch gebloemd tapijt De muren langs en ruischen eerebogen;

44. Zag andermaal Santa Feliciti

Zijn Hof der Minne, in feestdos uitgetogen. Weerspiegeld door den Arno juichend na ?

47. Sloeg oud en jong, door ’t steken der trompetten Om strijd gelokt, hier ’t lieflijk schouwspel gê.

Dier schoonen, op haar vurige genetten

50. Voortzwevende in der jonge ridd’ren drom.

Te dartel fluks het steigren te beletten

Stoof regts en links een bloesemregen om ?

38. zijn - Dante’s, der schome - aan Beatrice. 39. zijn dicht - La Vita Nuova. Volgens troubadourswet mocht de naam van de geliefdenbsp;niet genoemd worden.

41. Door een optocht wordt Potgieter’s blik nu tot het heden, 14 Mei 1865, getrokken. Maar wat hij ziet doet hem aan een feest innbsp;1283 denken. In 3 X 2 terzinen vergelijkt hij het er vragend mee,nbsp;daarna verdiept hij zich in 7 X 2 terzinen in het visioen van het feestnbsp;in het verleden. Hij volgt Villani. Zie Toelichting. 41-43. Wat eennbsp;prachtige vaandels wapperen hier! En waar het oog zich richt, daarnbsp;ziet men met schitterende gebloemde tapijten behangen huizen ennbsp;prachtige erebogen. Ook hier weer vermenging van gezicht en gehoor: daar zich’toog rigt {^2) en: ruischen eerebogen (43).nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Santa

Felicita - wijk in Florence op de linker Arno-oever. Daar verenigden zich de feestvierenden in 1283. Daar ook begorjfci 1865 de optocht.nbsp;45. Hof der Minne - de deelnemers aan het feest ’t Hof der Minne.nbsp;49. genetten - Spaanse rijpaarden. 51. Bijstelling bij schoonen, vs.nbsp;49. te dartel - te dartel om. 52. Indien etc.

IV

148

-ocr page 157-

53- Was de Amor straks, aan ’t hoofd dier edellieden,

Den schalken stoet van deernen wellekom.

Tot hij haar koos die hem een kus moest bieden,

56. En, marde zij, de pijl vloog van de pees.

En ’t bruine kind, zijn hofnar onder ’t vlieden Toch niet ontgaan, geen vrede vond door vrees ?

59. Wat keer des wegs ons uit dien kring moog sluiten Sints zoet gekweel voor luid geschetter rees.

Die pracht, die vreugd, die cymbels en die fluiten,

62. Die dubble lust betoovrende oog en oor

Troonde eer zij ’t wist de menigt mee naar buiten Waar ’t hof zich thans vermeidt in schemergloor! —

65. Hoe ’t wemelt in deez’ weeldrige bosschaadjes,

De gangen dier kastanjedreven door.

Wier wuivend groen, of ’t scherm waar der vrijaadjes,

68. Een looverzee van iedren heuvel stuwt,

De bonte stoet van juffers en van paadjes.

Het liefste plekje er zoekend in de luwt’.

S3- deAmor-de Signore delloAmore, die aan het hoofd der edellieden reed. Zie Toelichting.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;54. deer«e«-meisjes. Dit woord had toen een

andere betekeniswaarde dan nu. nbsp;nbsp;nbsp;55. Nadruk op/ïaar. ^(i.Enmarde

- En als zij draalde, de pijl van de pees vloog. 57. ’t bruine kind - de brunette, zijn - van de Signore dello Amore. hs. narren.nbsp;57gt; 58. Vrees dreef het meisje op de vlucht, maar die gaf haar denbsp;rust niet: aan Amor’s hofnar was geen ontkomen. 59. keer desnbsp;wegs - bocht, dien kring - ridders en jonkvrouwen, het Hof. onsnbsp;~ Hiermede bewijst Potgieter zijn tegenwoordigheid bij het gedroomdenbsp;feest. Op ons en menigt’, vs. 63 valt de nadruk. 60. zoet gekweelnbsp;{van fluiten, vs. 61) aan het eind van de stoet. Luid geschetter (vannbsp;cymbels) had aan het begin geklonken, voor - in plaats van.nbsp;61-63. Hoofdzin. ^2-~ de menigt’. 64.’t Ao/-de deelnemersnbsp;aan t hof der Minne, schemergloor - het was schemerig onder hetnbsp;dichte gebladerte. 65. ’t wemelt - NI. 69, 70; De bonte stoet -zoekend enz.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;oy scherm waar - alsof het (nl. wuivend groen)

de vrijende paartjes beschermde tegen nieuwsgierige blikken.

IV nbsp;nbsp;nbsp;149

-ocr page 158-

7i. Een blijde kreet gaat op, als klonk ’t: gevonden!

Waar frissche beuk aan forschen pijn zich huwt, De klingen ’t mos tot zachte zetels ronden

74. En in die groep bevallig neêrgevlijd

Een schooner krans van bloemen blijkt gewonden Dan ooit u in een landschap heeft verblijd.

77. Aanvallig moog dat jeugdig loof der wingren Dien ruwen tronk, den zijworm toegewijd,

In rank en lot steeds klemmender omsling’ren,

80. Het paartje er voor trekt meer de harten aan:

De jonker die zijn schuchter-schalke ving’ren Zoo gaarne om ’t glad dier lage keurs zou slaan!

83. Laat zefir zacht door dit citroenloof fluistren

Zich badende in den geur dier bloesemblaên,

’t Waar zóeter nog de bede te beluistren

86. Des ridders, die bij zijner jonkvrouw lied , Een zweem van vocht zijne oogen voelt verduistren.nbsp;Die dubbel diep nu in de hare ziet!

89. Schoon ’t om ons heen van oleanders prijke.

Schoon de iris ginds van verwe niet verschiet,

De lelie zwicht’, de roem der rozen wijke

71. gevondenl - nl. het liefste plekje (vs. 70). nbsp;nbsp;nbsp;73. klingen - heuvels.

74. die groep - de ridders en de jonkvrouwen, de bonte stoet van vs. 69. 77-94. Let op de bouw: 3X2 terzinen, waarin telkens een beeld uitnbsp;de natuur gesteld wordt tegenover de jeugd. 78. tronk etc. - eennbsp;moerbeiboom. Tronk eigenlijk afgeknotte boomstam, den zijwormnbsp;- datief. 79. lot — twijg. 80. de Signore*dello Amore en denbsp;Venus van het feest, zie vs. 94.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;83. zefir - zachte zuidwes

ten wind. 89. oleander - laurierroos, sierlijke, altijd groene heester (2-5 m hoog) met lancetvormige blaren en witte of rozerode bloemen.

IV

150

-ocr page 159-

92- Voor haar die zich den troon ziet toegereed:

In schoonheid is geen enkle haar gelijke,

Toch vraagt zij nog: waarom zij Venus heet ?

95- Och dat, eer zij den lauwer, dien ze plukte

En wond ten krans, aan mindre gaaf besteedt.

Hij hier verscheen, hij ’t weidsch gehoor verrukte,

98. Tot dat ook zij, een blosje op ’t blank gezigt.

Het lokkig hoofd voor Beatrice bukte!____

9S~99. Och mocht, eer zij (de Venus van het feest) de lauwerkrans Wegschonk aan iemand, die hem minder verdiende dan Dante, dezenbsp;zelf hier verschijnen en ieder met zijn liederen aan en over Beatricenbsp;verrukken, tot ook Venus Beatrice’s grotere schoonheid erkennennbsp;Zou en blozend het hoofd voor haar buigen. 96. mindre gaaf -Gaaf heeft hier de betekenis van begaafdheid.

151

IV

-ocr page 160-

Of droomde van te wuft een feest mijn dicht ?

2. Of mengt zich in de blijdschap van die menigt’

Iets ernstigs dat haar blikken opwaarts rigt ?

Er is een vreugd, als lijden werd gelenigd,

5. Die tolken vindt in beide lach en traan.

Daar ze al het licht van ons verschiet vereenigt Met al de schaduw die we in ’t verleên ontgaan;

8. Een stemming als mogt heerschen in deez’ wallen. Toen ’t volk den nacht vol angsten had doorstaan.nbsp;Die maren bragt der dappre duizendtallen

II. Afwisslend naar des krijgskans vluggen keer! Gejuich ging op, als de avond was gevallen;

,,De morgen” klonk het, ,,had des vijands heer

14. „Ontdekt bij Campaldino.” Zonder tsagen

Was ’t hunne voortgerukt, ,,tot heinde en veer ,,De standaard op Florences oorlogswagen

V. DE SLAG Biy CAMPALDINO.

Zie Toelichting en Inleiding.

I. wuft ~ vrolijk, feest - het Hof der Minne. 2. die menigt' - dit zijn niet meer de ridders en de jonkvrouwen van het Hof der Minne,nbsp;het zijn de Florentijnse burgers, die in spanning verkeren over de afloop van de strijd bij Campaldino. 2-19- Stemming in Florencenbsp;na de le bode. 6. ze - vreugd, vs. 4.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;8. als = zoals. Een derge

lijke stemming heerste er. 10. die = de nacht, maren = berichten. duizendtallen - nl. Florentijnen. ii. Bijstelling bij maren, vs. 10.nbsp;12. als - toen. 13. Zo klonk het uit de mond van de eerste bode;nbsp;Vanmorgen hebben we (de Florentijnen) ’t vijandelijke leger ontdekt.nbsp;15. 't hunne - het Florentijnse leger, heinde en veer hoort bij Arezzonbsp;tartend, vs. 18.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;16. oorlogswagen - zie Toelichting.

152

-ocr page 161-

17- „Haar vaandel; „Vrijheid” op lazuren veld,

,,Arezzo tartend, fier had uitgeslagen

,,En ’t voetvolk er ter wacht bij was gesteld.”

20. Al bleek de schaar, die later nieuws verbeidde.

Op ’t ruim der markt in engen band gekneld,

’t Was of de roede eens wigchelaars haar scheidde

23. Toen: ,,Weer een boó!” weergalmde uit straat bij straat En de open baan zoo ros als ruiter leidde

Waar de overheid aan ’t hooge puiraam staat.

26. Hun oudste heft zijn stemme op: „Florentijnen!

,,Een blijde maar is welkom nog zoo laat!

„Onz’ veldheer koos tot aanvals-paladijnen,

29. nbsp;nbsp;nbsp;,,Trots ’t kreupel been, zich zelvih ’t eerst van al,

,,Hij koos zijn zoon, zijn neef,” — de toortsen schijnen Met dubblen glans, bij ’t rijzend lofgeschal

32. Hartstogtlijk heen en weêr gezwierd; ten hoogen

Stijgt: ,,Vieri leef’ 1” door ’t sluimrend Arno-dal.

De prior wenkt: ,,Die keuze te gedoogen

35. ,,Viel wis den moed der jongre ridd’ren zwaar,

,,En de eêlsten zijn der trits op zij gevlogen „Een breede reeks 1” Hoe luistert heel de schaar,

17. lazuren - blauw. 18. Arezzo tartend, (komma van mij). 19. t voetvolk enz. - Deze wachters, onder bevel van Corso Donati,nbsp;mochten niet aan het gevecht deelnemen. 20-37. De 2e bode.nbsp;20-23. Al stond er a.h.w. een compacte mensenmassa op het plein opnbsp;verder nieuws te wachten, het was of een bovennatuurlijke machtnbsp;ruim baan deed maken, toen er klonk; ,,Weer een bode”. 22.nbsp;quot;Wichelroede - toverstaf. 24. .Zoowel ros als ruiter. 25. Waar -Tot Waar. 26. Hun oudste - de prior (zie vs. 34) herhaalt hetnbsp;bericht van de 2e bode. 28. veldheer — hij heette Vieri de’ Cerchi.nbsp;lt;tlt;mvals-paladijnen - 12 ruiters, die het gevecht moeten openen.nbsp;20-38. Zie Toelichting. 31. lofgeschal - prijzende kreten, zie vs.nbsp;33-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;34- Maant met een gebaar tot stilte. 36. der trits - derde

naamval. Trits - drietal. Een breede reeks - van eêlsten, vs. 36.

.53

-ocr page 162-

38. Tot zelfs die vrouw, wier breede weduwslippen Aandoénlijk staan bij ’t vroeg verzilverd haar:nbsp;,,Ook Dante!” klinkt het van des oudsten lippen;

41. En in de vreugd haars harten merkt ze niet,

Dat zij den staf haar vingers liet ontglippen.

Dat elk in haar der moeder hulde biedt 1

44. ,,Ter kerke!” zegt ze, en gaat met vlugge schreden Als zag zij hem verwinnaar in ’t verschiet;

Voor ’t hoogaltaar nu knielende in gebeden

47. Die God verhoor’ 1

® ’t Is of, in dubblen zin,

48. Zich over ons de schaduwen verbreeden 1 Geen derde boö reed een der poorten in,

50. En echter hoe de blikken zich verduistreri 1

,,Als de uitslag had beantwoord aan ’t begin____”

Vermeent de vrees, en vaart fluks voort te fluistren

53. ,,De zegekreet drong lang reeds tot ons door!” De menigt schijnt de stilte te beluistren;

Angstvallig leent ze aan hiobsmaren ’t oor

38-46. Geheel fantasie van Potgieter. 38. dievrouw - Bella, Dante’s ’ moeder, toen al weduwe. Zie over Dante’s moeder Inleiding blz. 63.nbsp;Zij stief kort na zijn geboorte. 40. Ook Dante is der trits opzij gevlogen. des oudsten - des priors, vs. 26 en 34.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;47. Potgieter is zo in

zijn visioen verdiept, dat hij, hoewel hij de afloop weet, mee bidt. in dubblen zin - de avond valt en de stemming wordt gedrukt. 50. Ennbsp;echter - archaisme, sterke tegenstellende kracht. Geen 3e bode wasnbsp;er gekomen, zij wisten dus niets en tóch verduisterden zich hunnbsp;blikken. Ze waren bevreesd, zie vs. 53-82. 52. de mees - gepersonifieerd - de bange burgers. 53. drong - zou de zegekreet al lang totnbsp;ons doorgedrongen zijn. 55. ze - de menigt’, vs. 54. hiobsmaren -Jobsmaren - ongelukstijdingen.

154

-ocr page 163-

56. Op vleuglen van de nachtkoelte om ons zuchtend;

Stoof inderdaad der rossen vaart zij voor ?

,,Wee !”speltzij, „wee Idenschokdesweêrstandsduchtend,

59. „Deedt ge afstand van alle aanvalskans en vielt „In ’s vijands hand, — uw ruitren wijken vlugtend,nbsp;,,Wie boog of schild er beurde ligt ontzield!”

62. Zij jammert voort: ,,0 laatsten onzer zonen!

,,Of sneuvlend de Aretijners gij weerhieldt!

,,Eer ze ons tot op den heil’gen wagen honen!

65. ,,Als schendig zij de hand aan ’t vierspan slaan, „Welks hoornenpracht op honderd zegekroonen,

„Mogt bogen door der vaadren heldendaên,

68. ,,Wordt Florentijn het schimpwoord van zijn buren! ,,Och vuurde u nog de moed der wanhoop aan!” —nbsp;De bange nacht schijnt eindeloos te duren!

71.

,,Ten wallen!” rept het ongeduld zich voort;

Schoon ’t fakkellicht moog’ flikkren op de muren Geen boó, geen kreet die ’s landschaps ruste stoort!

74-

Omhoog, omlaag heerscht liefelijke vrede Daar de effen vloed van starrenschittring gloort;nbsp;Maar de. indruk deelt der vreeze zich niet mede,

56. Bijstelling bij hiobsmaren, vs. 55. nbsp;nbsp;nbsp;57. Was inderdaad vrees

aanvoerster in de strij d geweest ? nbsp;nbsp;nbsp;58. zij - de vrees. Onderwerp van

kort

spoeden zich naar de muren. V

duchtend is ge, vs. 59 = Florentijnse soldaten, in gedachten toegesproken door de bange burgers. 62. Zij - de vrees als in 52. 63. Of - och mocht ge, sneuvelend, de Aretijners weerhouden hebben zodat ze ons niet de smaad konden aandoen de Caroccio te nemen.nbsp;°4- heiligen wagen - de strijdwagen, il Caroccio, met 4 ossen bespan-nen. 5^ Voorwaardelijke bijzin. 66, 67. Bijstelling bij vierspan.nbsp;6o. Hoofdzin. 71-86. Geciteerd door Verwey in De Amsterdam-*883 als voorbeeld van „een breeder schilderij”. 71. Zeernbsp;gezegd: „Ten wallen” roepen de ongeduldige burgers ennbsp;75. Daar - Terwijl. 76. der vreeze

IS5

-ocr page 164-

77- Om: „Wapens!” vraagt het krijschen van de schaar Als dreigde reeds des vijands spot de stede,

Als was alreeds de wreede Bisschop daar 1

8o. ,,Verloren!” spreekt de spijt uit aller oogen,

,,Verloren!” tuigt het radeloos gebaar,

,,Verloren ons Caroccio!” — ,,Gelogen!”

83. Is ’t wederwoord. Wie mag hij zijn die ’t zegt En ’t ,,Lof den Heil’gen!” rijzen doet ten hoogen ?

Die tot den dood gewonde wapenknecht,

86. Op gindsche baar, daar, langzaam voortgedragen ?

,,De zege is ons!” zoo juicht hij, ,,schoon ’t gevecht ,,Nog aanhield toen ik mij op ’t ros ging wagen; —

89. ,,De pijlen vlogen wederzijds zoo digt

,,Dat de een noch de ^er meer zweem van zonne zagen; — ,,Voor d’eersten schok zijn de onzen, ja! gezwicht,

92. ,,Tot de achterhoede op eens ter hulp kwam rennen ,,En aller moed herleefde bij ’t gezigt:

,,’t Was Corso die door dus de tucht te schennen

95. ,,Ons de overwinning gaf; — in zulk een nood ,,Bekreun de zich de dappre aan geen miskennen:

,,„Verliezen wij, dan treffe mij de dood

- Derde naamval. De bange burgerij ziet niets van de liefelijke vredigheid van het landschap. Zij vrezen, dat de slag verloren is, en willen zich gereed maken voor de verdediging van de stad.

79. de wreede Bisschop - Guglielmino di Ubertino de’ Pazzi, aartsbisschop van Arezzo, die zelf de troepen aanvoerde. 82.,,Gelogen!” zo begint de 3e bode. 89,90. De pijlen verduisterden de zon-eennbsp;klassiek beeld. Zie beschrijving van de slag bij Thermopilae. Herodotusnbsp;boek VII § 226.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;90. de een noch de aêr (ander) - Florentijnen noch

Aretijnen. Daarom zagew meervoud. 94. Corso Donati verliet de hem aangewezen plaats en nam op eigen gezag deel aan de strijd, zienbsp;VS. 19. schennen - schenden. 96. Corso Donati liet zich niet weerhouden door de. gedachte aan de mogelijkheid miskend te worden, denbsp;dappre - Corso Donati. miskennen - de mogelijkheid miskend te worden.

156

-ocr page 165-

98. „„Naast de onzen,” sprak hij; ,,als wij zegevieren,

,„,Haal me uit mijn huis wie tot mijn straf besloot!” ,,Hij kwam, — de kans verkeerde I — Wilde dieren

ïoi. ,,Zijn minder wreed dan ’t Aretijnsch gemeen ,,Dat onder ’t lijf der rossen ’t mes deed zwierennbsp;,,Dat ook mijn paard____”

Maar ’t nachtgezigt vlood heen,

104. Al blijven nog die blikken vochtig glansen,

— Een welkom blijk van de innigheid der beên 1 — Hoe snel verkeert dat lauwerloof in kransen,

107. Voor ’t heir bestemd dat plechtig intogt houdt.

Dat blij ze vangt op zwaarden en op lansen 1 Daar nadert vast ’t verhemelt, stijf van goud,

110. Waaronder zich, bij ’t feestelijk ontmoeten,

De dapp’re, dien het vaandel werd vertrouwd.

Door ’t prioraat met lof en dank zag groeten.

Ï13. Het overwelft in prachtige trofee

Den buit waarmeê de Ghibellijn ’t moest boeten.

Der Guelfen kling te lokken uit de scheê:

97—99. Corso’s woorden. 103. De uitgeputte soldaat kan niet verder spreken, ’t nachtgezigt - visioen van het nachtelijke schouwspel. Het visioen van de morgen na het gevecht toen de overwinnaarsnbsp;terugkeerden volgt er onmiddellijk op. 104-106. Al schreiden zijnbsp;van dankbaarheid, toch vlochten zij snel zegekransen. Achter 104nbsp;lever een komma en 105 tussen streepjes. 105. beên - dank-Se eden. Tussenzin. 106. dat lauwerloof — dat daar groeide.nbsp;109. verhemelt - baldakijn - draaghemel. iii. de dapp’re - Corsonbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;~ verhemelt, trofee - zegeteken. 114. de

t ^ ujn - de Ghibellijnse Aretijners. 115. Der Guelfen kling -waard der Guelfische Florentijnen.

^ nbsp;nbsp;nbsp;157

-ocr page 166-

ii6. Den helm die ’t hoofd van Guglielmino sierde,

Het sehild dat hem ten dood gewond ontglee’,

De waapnen daar die kerkvoogd mis meê vierde!

119. Wees niet ’t gejuich bij ’t statig ommegaan,

Toen daar de pracht diens hemels langs ons zwierde, In wie zijn pijlers beurden Dante ons aan ?

122. Hij hoorde ’t naauw, — het was hem in zijn droomen Als zag hij nog, een wolk met wee belaên.

Uit dwarlend stof des vijands flikkring komen;

125. Het werd op nieuw hem zonderling te moê;

Weêr schaamt hij zich ’t onwillekeurig schromen. Toch drijft hij ’t ros op wie hem tarten toe!

128. Hoe huivert hij, in de’ ochtend van het leven.

Dat eens de min hem Eden worden doe.

Begaafd, beroemd, een wreeden dood te sneven 1

131. Een oogwenk slechts, — het geldt zijn Vaderstad. Als door zijn schuld er schande op haar mogt kleven.nbsp;Rees moeders klagt dat zulk een zoon zij had I

134. En ook de zijne is een der eerste klingen.

En geene blijkt in koener hand gevat 1

116. Guglielmino - de wreede Bisschap, vs. 79. nbsp;nbsp;nbsp;116-117. Helm en

schild horen tot de buit, VS. II4. 118. Sarcastisch. iig-iai.Door het opgaan van een gejuich ontdekt Potgieter, die zich onder de burgers bevindt, plotseling Dante, mee de hemel dragend. 122-135. Berust op een brief van Dante. Zie Toelichting. 123. een wolk etc.nbsp;bijstelling bij: des vijands flikkring, vs. 124. Deze beelden zijn waarschijnlijk een herinnering aan Tasso’s Gerusalemme Liberata 3; 9nbsp;(3-6).nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;128-130. Potgieter werkt het gevoel van schrik, dat Dante

volgens zijn brief had, uit. 128. Lees: Hoe huivert hij (130) een wreeden dood te sneven\ 129. Bijv. bijzin bij leven, vs. 128, datnbsp;de liefde eens tot een paradijs voor hem moge maken. 131. Eennbsp;ogenblik slechts huivert hij, dan bedenkt hij enz. 132. haar -vaderstad. 133. rees - dan zou zijn moeder klagen -.

-ocr page 167-

2.


8.


II.


H-


17-


20.


VI


Een lang vaartwel aan zoete erinneringen!

Als bliksemstraal uit wolkenlooze lucht Blijft de eeuwen door de schrikbre mare dringen,nbsp;De stervensmaar van al zijn aardsch genucht;

Daar de englen die tot Beatrice kwamen,

Hosannah zingend bij hun hemelvlugt,

In stroomen lichts de dierbre met zich namen:

,,Hoe is die stad zoo eenzaam, eens vol volk!” Hem krimpt de borst als Jeremias zamen

En ’t klaaglied wordt van zelf zijn wee ten tolk;

,,Hoe zit zij, of ze weduw waar, te treuren!”

Voor hem zal nooit uit dezer droefheid wolk De zon zijns heils het aangezigt weêr beuren!

,,In tranen is haar nachtwake omgegaan!”

Hij voelt de smart hem ’t ingewand verscheuren. Hij roept den dood, de doón benijdende aan!

Wat schaamde troost! in eenzaamheid te schreien. Zijne oogen naar den hemel op te slaan.

Zich met de hoop dat zij hem hoort te vleijen!

En toch, haar naam te fluist’ren wordt hem zoet. Te vragen hoe zij van hem kon verscheiën.

Te wanen dat zij hem van veer nog groet!


Tf. BEATRICE’S UITVAART.

Bouw. I regel zeven terzinen zeven maal twee terzinen.

q nbsp;nbsp;nbsp;om Beatrice’s dood. 4. Bijstelling bij mare, vs. 3.

^ causaal, 5, 7 = Daar Beatrice stierf. Verklaring van 4. mil T.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Nuova. 8, II, 14. Klaagliederen van Jere-

•1,3. nbsp;nbsp;nbsp;15-32. Vita Nuova.


VI

159

-ocr page 168-

33- Eens priesters droom van dichter-idealen

In ’t slechts dier ster zich wijdende gemoed,

Tot daad en lied weêrschittren van haar stralen!

26. Een zucht der ziel, die door geen aardsche grens Den kring waarin zij opzweeft laat bepalen,

Of haar de vlugt geborgd werd door den wensch!

29. Ach! weêrkeer tot de werklijkheid des levens!

Ach! zege van het zinlijke in den mensch!

Hoe schaamt hij zich, hoe smarten zij hem tevens,

32. Als hij, die San Francesco in zijn rouw

Ten voorbeeld koos des bovenaardschen strevens,

Weêr oogen heeft voor ’t schoone van een vrouw!

23-64. Zeven groepen van twee terzinen. 23-28. Twee onvoltooide uitroepen: SeMi nbsp;nbsp;nbsp;droom van dichteridealen en 26. Een

zucht der ziel. Karakteristieken van de Vita Nuova. 23, 24. De dichterlijke ideaal-droom, die Dante in het nog enkel aan Beatrice,nbsp;nu hemelster, toegewijd gemoed droeg, vergelijkt Potgieter hier zeernbsp;beknopt met de dienst van de priester aan Maria, Stella Maris, sternbsp;der zee, van de R.K. hymne. 23. Aanvankelijk luidde dit vers:nbsp;,,Eens dichters droom in dienst der idealen”. Op aandrang.van Huetnbsp;werd het veranderd. Zie brieffragment 22 Dec. 1867 in De Beweging 1908II, blz. 293.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;24. dier ster - Derde naamval. Vgl. Lorenzo

de Medici, Canzoniere, 1ste gedicht: O chiara Stella che co’raggi tuoi, waarin ook de gestorven geliefde als een ster aan de hemelnbsp;wordt voorgesteld. 26-28. Vgl. Vita Nuova § XL. 28. Of - alsof.nbsp;Alsof de wens borg stond voor het geschieden van die vlucht.nbsp;29-55. Zoeken naar troost. 31. zij - weerkeer tot etc., vs. 29 ennbsp;zege van etc., vs. 30. 32. San Francesco - Franciscus van Assisinbsp;1182-1226. Stichter van de Ordo Fratrura Minorum (Minderbroeders). Hij hield zich zeer streng aan de geloften van Armoede,nbsp;Kuisheid en Gehoorzaamheid. 32-33. Als hij - Als Dante, die innbsp;zijn rouw Franciscus tot voorbeeld koos. Het lijkt alsof Potgieternbsp;hier aanneemt, zoals in zijn tijd algemeen, maar tegenwoordig nietnbsp;meer, gedaan wordt, dat Dante lid is geweest van de Derde Ordenbsp;der Franciscaners. Dat hij die mening echter niet deelt blijkt uitnbsp;zang IX VS. 91.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;34-47. Naar de Vita Nuova § XXXVI-XL.

Daar vertelt Dante hoe hij verliefd werd op een schone jonge vrouw, die vol medelijden naar hem keek als hij langs haar venster liep.

160 VI

-ocr page 169-

35- Weêr oogen.... Maar zij schoten hem vol tranen l^en hij , of ’t graf ooit uitgang gunnen zou, _ jnbsp;Toeiriuj”zijn bruid in haar gekeerd dorst wanen!

38. Haar wie zijn leed dus ziel en zin bewoog Dat meêgevoel der liefde ’t spoor mogt banennbsp;En ’t bleek der min haar blosjen overtoog!

41- Zoo vaak zijn blik zich naar dat venster rigtte,

Zoo vaak zij staarde uit dien bekenden boog,

Het was of hem dezelfde deernis lichtte!

44- Tot schaamrood hij zoo bitter zich verweet Dat van den trans het englen-aanschijn zwichtte.nbsp;Wanneer zijn voet naar d’ aardschen afgod schreed!

47- Een woord, een wenk die hem zijn beê weêr houden. Die andren troost des jammers zoeken deed;

En boodt gij dien, gij, wijsbegeert’ der Ouden,

50- In vriendschapslof, verkondigd bij de baar,

In lessen, die ’t geluk der deugd ontvouwden ? Welsprekend-stout bleekt ge overtuigend-waar ?

Soms als hij wilde maar niet kon schreien, ging hij naar haar kijken, omdat haar meegevoel zijn tranen opwekte.

36. Of’t graf ~ alsof ooit een dode uit het graf zou kunnen opstaan. 37- haar - die vrouw vs. 34. gebeerd- teruggekeerd op aarde. 39. dernbsp;lef de - derde naamval. Dat medelijden het pad voor de liefde kon banen.nbsp;42. boog - vensterboog. 43. Altijd was het of hetzelfde medelijdennbsp;naar hem uitstraalde. 45. englenaqnschijn - van Beatrice.nbsp;^ ¦ ^'guurlijk. Wanneer hij zinnelijke liefde in zich voelde opkomen,nbsp;s h iiioord, een wenk - Eigenlijk alleen het laatste: Beatrice ver--zi^^*^ ^®na, zie Vita Nuova XL, maar sprak niet tot hem. zijn beênbsp;„ii*'^'^y.’^^82an de Vrouwe aan het venster om liefde. 49-52. Boodtnbsp;die'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;der Ouden, dien andren troost in vriendschapslof,

De Ani’^^-'^ lessen, die.. .. nbsp;nbsp;nbsp;49. De komma is van mij. 50. In

Consol (Over de Vriendschap) van Cicero vs. 51 en in De van BoV°*^^ Philosophiae (Over de Vertroosting der Wijsbegeerte)nbsp;bij het onderw^^^ troost. 52. Welsprekend - stout: bijstelling

161

Florence n

-ocr page 170-

53- Schoon Cicero zich dosse in woordenluister,

0 Schoon boei noch bijl Boëtius vervaar,

Geen straal van licht verspreiden ze in zijn duister!

56. Een visioen verkeerde zijn woestijn Zoodra ’t berouw de stoffelijke kluisternbsp;Hem langer niet ten looden last deed zijn!

59. Wat weelde, als fluks gebeden en gedachten,

De scheemring uit van de’ aardschen zonneschijn, Weêr in ’t bereik dier zoete stem hem bragten!

62. Wat weelde, als hem in ’t smettelooze licht Voor ’t offren van zijn gaven en zijn krachtennbsp;De glimlach blonk van haar verklaard gezigt!

53. nbsp;nbsp;nbsp;Cicero M. T. 106-43 v. Chr. Romeins staatsman, redenaar,nbsp;wijsgeer, schrijver. Zijn stijl geldt als voorbeeld van klassiek Latijn.

54. nbsp;nbsp;nbsp;Boëtius 480-525 na Chr. Romeins wijsgeer, gimsteling van Theo-derik de Grote. In ongenade gevallen, gevangen genomen en ternbsp;dood gebracht. In de gevangenis schreef hij De Consolationenbsp;Philosophiae. Ondanks hun taalschoonheid en hun wijsgerige houding kunnen noch Cicero noch Boëtius Dante troosten (volgensnbsp;Potgieter). Let op de evenwijdigheid van 50 en 53; 51 en 54; 52 en 55.nbsp;56-58. Zodra berouw het geestelijke het deed winnen van het zinnelijke in hem en zijn lichaam hem dus niet meer tot loden last was, brachtnbsp;een visioen verandering in zijn ellendige toestand. Toespeling opnbsp;het visioen in Vita Nuova § XLIII, waardoor Dante besluit alles tenbsp;doen wat in zijn vermogen is om eens waardig over Beatrice te kunnen schrijven. 60. is een bijvoegelijke bijzin bij: gebeden en gedachten, VS. 59, uit heeft dan de betekenis van: uitstijgende boven. Men kan vs. 60 ook zo lezen: uit de schemering; aardsenbsp;zonneschijn is maar schemering vergeleken bij dehemelse. 61.Hiervoor: En denken. 64. verklaard - ,,De laatste regel, ach! dienbsp;caesuur, die eischt en regt heeft te eischen, dat de klemtoon op dennbsp;tweeden en den vierden lettergreep valle - ik had anders ,,verheerlijkt” aangezigt verre boven „verklaard” verkozen!” schrijftnbsp;Potgieter aan Huet, 22 Dec. 1867. De Beweging 1908 II, p. 293.

VI

162

-ocr page 171-

VII

I. Geene ijd’le vrees dat zijn geestdriftig gloeijen

Hem de ooren sluit’ voor ’t roepen van den pligt! Liet ’s jonglings blik door ’t schoon der kunst zich boeijen,

4- Der kennis schat is ’t wit des rijpen mans,

En moog voor hem de roos der min niet bloeijen,

Het volk bedeelt zijn schedel de’ eikenkrans:

7- Waar ook ’t bestuur hem met zijn last bekleede,

’t Ontleent zijn deugd bij vreemden nieuwen glans, — Hij waardig, schoon hij buigen moet tot bede —

10. Hij hoofsch en heusch, ook waar hij eischen mag, — Bij eiken twist de voorspraak van den vrede, —

In iedren nood de pijler van ’t gezag.

13. Helaas! hoe diep is ’t heidenpaar gezonken.

Welks namen om hun wedstrijd in den slag De wolken door der faam in de ooren klonken:

16. Of zoo veel deugd door zoo veel lofs verbreid In nieuwen gloed mogt nieuwe jeugd ontvonkennbsp;Voor zulker trouw beloofde onsterflijkheid 1

Vn. BURGERDEUGD.

Dante’s leven ± 1395-1301.

1-12. Dante als staatsman. i. Maar vrees niet, dat Dante door zijn hartstocht voor Beatrice en voor de dichtkunst zijn plicht vergeet!nbsp;Die vrees zou ijdel zijn! 4. Der kennis schat - de wetenschap, wit -doel. 6. eikenkrans - symbool van burgerdeugd. 7, 8. Waar hijnbsp;ook als Florentijns gezant optreedt, verleent hij door zijn deugdnbsp;nieuwe glans aan het bestuur, dat hem zond. 8. 't - het Bestuur.nbsp;ï3. pijler - steunpilaar. 13-30. Zij die aansturen op de partijtwisten. 13. ’t heidenpaar - Vieri de’ Cerchi en Corso Donati,nbsp;die in de slag bij Campaldino (V) in moed wedijverden, de moedigenbsp;strijders voor de vrijheid, zijn eerzuchtige partijleiders geworden.nbsp;15- der faam - Derde naamval. 16-18. Och, mocht deze wijd-

X63

-ocr page 172-

ig. De star der eer is beider pad ontweken;

Om strijd door zucht naar heerschappij verleid Schaamt geen der twee zich meer een twist te ontsteken

22. Die bij hun bent dra alle blussching tart

En heel de stad van schrik mag doen verbleeken:

,,Voor Vieri!” of „voor Corso!” wit of zwart!

25. „Voor Vieri!” die door ’t vorstelijk vermogen,

De vrucht der vlijt die dag aan dag volhardt,

„Een paddestoel” gelijkt in ’s adels oogen, —

28. ,,Voor Corso!” die der fiere burgerij

Op nieuw den nek in ’t juk wil zien gebogen,

Hij haar ,,baroen” en slechts de zijnen vrij!

vermaarde deugd van Vieri en Corso toch hetjonge geslacht opnieuw van geestdrift doen gloeien voor de onsterfelijke naam, die men metnbsp;zulke trouw (als zij eens betoonden) zeker verwerft. 18. zulkernbsp;trouw - Derde naamval.

19. beider - van Vieri en van Corso. Zij bekommeren zich niet meer om de eer. 23, 23. Bijstelling bij twist, vs. 31. Een twistnbsp;zo hevig, dat als de partijen eenmaal openlijk tegenover elkaar staan, ernbsp;geen blussen meer mogelijk is enz. 23. tart - trotseert. 24. Zienbsp;Inl. blz. 41. De Guelfen waren verdeeld in Witten (de democratennbsp;onder Vieri) en Zwarten (aristocraten onder Corso). 36. Bijstelling bij vermogen, vs. 25.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;27. Paddestoel - Parvenu scheldt de

adel hem. Potgieter gebruikt dit woord als scheldnaam ook in De Zusters (Proza blz. 58) voor de fam. Ovens en in Salmagundi voornbsp;de Bleekhorsten. Schetsen en Verhalen II, blz. 319. Daar een Fransnbsp;citaat. 28. der fiere burgerij - Derde naamval. 29. Opnieuw - Zoals in 1260 na de slag bij Montaperti, gewonnen door de Ghibellijnen,nbsp;waarna alle Guelfen (democraten) waren verjaagd. 30. baroen -barone, geen titel zoals graaf of hertog, die een verhouding tot denbsp;leenheer aangeven. Een ,,barone” is een groot machtig heer. Dantenbsp;noemt ook Petrus en Jacobus zo. Parad. XXIV 115 en Parad. XXV.nbsp;17. de zijnen - de adel. 25-27. Worden de beide partijhoofden doornbsp;hun tegenstanders gekarakteriseerd. 28-30. Potgieter maakt zonbsp;de vijandige stemming duidelijk voelbaar.

VII

164

-ocr page 173-

31- Daar roept de lent de jonkheid tot haar spelen;

Daar nooden, vreemd aan ied’re staatspartij Op ’t ruim der markt, de zangerige veêlen

34' Tot dansen uit, — daar zwiert de bonte drom.

En weet een schalk zijn schoone een kus te ontstelen Het lieve kind geeft hem dien gul weer om.

37- Hoe ’t „brava!” klinkt uit gindschen groep van Witten Die zich, te paard, ten halven cirkel kromm’

Voor de’ ingang van die hoofdstraat, — maar zij zitten

40- In ’t blinkend zaal niet rustig! Zie, een paar Stuift, of de krijg hun rossen mogt verhitten,

De reien in dier werelooze schaar.

43- „Genaê!”—„Verraad 1”—„de Zwarten 1” honderd kreten Gaan gillende op. In hoede van ’t altaarnbsp;Der kerke ontvlugt wat vreemd bleef aan de veeten;

46. ,,Verweeren we ons!” krijscht de overvallen stoet En tweedragt heeft haar boei van één geretennbsp;En ’t plein der Trinita drinkt burgerbloed!....

31-48. Uitbreken van de twisten. Groep van zes. 31. Potgieter roept nu een nieuw tafreel op: het is lente (i Mei 1300), weernbsp;Worden er Meifeesten gevierd. 33. veêlen - violen. 37. brava -accent op eerste lettergreep, vr. van het bijv. nw. bravo = flink zo!nbsp;Zo Wordt het lieve kind toegejuicht. Gindsche groep van Witten ennbsp;vgg. Een troep Witten reed, gewapend, op hun hoede voor de tegenpartij, door de stad. Uit een hoofdstraat. Via Tornabuoni, komend,nbsp;hieven zij in een halve cirkel op de Piazza S. Trinitk staan om naarnbsp;het dansen te kijken. Een troep Zwarten kwam hen achterop en hennbsp;niet herkennend of juist omdat ze hen herkenden, vielen ze de Wittennbsp;d'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;enkelen, hierop niet bedacht, naar voren stoven,

c dansende menigte in. „Genade”, ,,Verraad” roepen de weerloze

eestvierders en ,,De Zwarten” en „Laten we ons verdedigen” roep^ de aangevallen Witten. 44, 45. De burgers, die niet in denbsp;vijandschappen waren betrokken, vluchtten in de kerk S. Trinitk.

strijd beschrijft Dante in Inferno. VI 64-66. 49 Dante als rechter. Groep van vier. 48. Op dit plein staat

,6;

-ocr page 174-

49- Beklagenswaard wie in zoo bange dagen,

Geregtigheid! uw weegschaal houden moet Tot de evenaar gelijken last ziet dragen;

52. Geen deernis toch die ge in zijn boezem duldt,

Geen vriendschap, die vergoelijking durft wagen.

Het wederwigt verlangt ge in straf en schuld!

55. Hoe welbetrouwd is zij aan Dante’s ving’ren

Die streng den last van ’t hagchlijk ambt vervult.

Als hij niet slechts de woeste stededwing’ren

58. In Corso en zijn zaamgezwoornen doemt.

Maar de’ eigen ban op Guido’s hoofd laat sling’ren. Schoon Witte als hij, van kindsbeen vriend genoemd!

61. Gij, heugenis der blijde jong’lingsjaren.

Toen ’t juichend volk oorspronklijk dichtgebloemt’ Ontluiken zag in beider frissche blaêren, —

een zuil, afkomstig uit de thermen van Caracalla te Rome. Er boven op is een Justitiabeeld, weegschaal in de hand, geplaatst. Waarschijnlijk heeft dit beeld Potgieter tot deze passage geïnspireerd.nbsp;51. evenaar — naald of tongetje der balans. 53 en 54. ge - Gerechtigheid. zijn boezem - in het hart van wie moet recht spreken.nbsp;54. Straf en schuld moeten even zwaar zijn. 55-60. Van 15 Juni-14 Augustus 1300 was Dante prior. Hij moest toen ook recht spreken. De verbanning van belangrijke leden van beide partijen, misschien op Dante’s voorstel, was niet zoals hier is voorgesteld hetnbsp;gevolg van de straatgevechten op i Mei, maar van een latere aanslagnbsp;van enkele Zwarten. Zie Gardner I § 4.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;55. a:zy - de weegschaal,

VS. 50. nbsp;nbsp;nbsp;57, 58. Als hij niet alleen de Zwarten straft door Corso

en zijn handlangers te verbannen enz. 59. eigen - zelfde. Guido - Guido Cavalcanti ± 1355-1300. Dapte en Guido Cavalcanti zijnnbsp;de voornaamste dichters van ,,il dolce stil nuovo” (de zoete nieuwenbsp;stijl = nieuwe lyrische poëzie), zooals Dante hun ,,school” zelfnbsp;noemt (Purg. XXIV 57). Hun vriendschap was zeer groot. Echter toennbsp;de partijtwisten bestreden moesten worden, heeft Dante ook hem,nbsp;als leider der Witten, verbannen. 61-78. Dante’s onpartijdigheid.nbsp;Groep van zes. 61-69. Hiervan is 67 de hoofdzin; 61 is het voorlopig onderwerp van die hoofdzin. 63-63 • Worden Dante en Guidonbsp;Cavalcanti vergeleken bij bomen, hun gedichten zijn de bloesems.

166

VH

-ocr page 175-

^4- Zij scheppers van „den zoeten nieuwen stijl”

Om wien de faam hen broeders zal verklaren,

Naar welken hoek der wereld dat zij ijl’! —

67- Gij dreigt hem ’t hart, het teeder hart te breken Als Guido’s blik zoo stil een lange wijl.

Zoo droef hem van ’t verleden schijnt te spreken!____

70- Vergeefs bragt hij dat offer aan zijn pligt;

Hij is vergeefs van geen partij gebleken Als Corso’s geest niet uit Florence zwicht!

73' De balling zet zijn aanslag voort uit Rome,

In boó bij boó die hij naar de Alpen rigt:

„Wat mart Valois? hij die ter hulp ons kome!”

76- Dat vrij de schare in Bonifacius

Van teedre zorg eens trouwen vaders droome.

Wiens herdersstaf den oorlogsfakkel blusch’;

79- Schoon Dante zich der kerk verknocht moog’ voelen. Verblindt hem geen driedubble kroone dus.

Ook onder haar ziet hij de staatszucht woelen 1 ¦70-73, Dante’s offer is tevergeefs geweest, het heeft geen waarde nunbsp;de geest van de andere partij in Florence is gebleven. 70. dat offernbsp;~ de verbanning van een vriend. 71. van geen partij gebleken -Onpartijdig geweest. 72. zidcht - wijkt. 73. de balling - Corsonbsp;Donati. 75. marren - dralen. Deze boodschap zendt Corso aannbsp;Charles de Valois, de broeder van Philips IV van Frankrijk. Pausnbsp;Bonifacius VIII, die belang had bij een Zwarten-regering in Florence, had aan Valois gevraagd met een leger naar Florence te gaan,nbsp;om daar als Paciero (vredestichter) op te treden, d.w.z. de Wittennbsp;^ onderdrukken en de Zwarten aan het bewind te brengen. Corsonbsp;Donati spoorde Valois aan hieraan spoedig gevolg te geven.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;76. Het

Volk mag in Bonifacius een trouwe herder zien, die een eind wil ^aken aan de twisten in Florence, Dkiite, hoewel hij een goed zoonnbsp;or erk is, doorziet zijn bedoelingen. Hij ziet, dat Bonifacius volnbsp;is. 7Q_g^ Dante’s vertrek. Groep van zes. 80. drie-^ f ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;~ pauselijke tiara; symbool van de strijdende, lijdende

en riomferende kerk. Ook beeld der drievoudige pauselijke waardig-01 ^ ® priester, leraar en koning. 81./taftr - Heeft de nadruk. VIInbsp;nbsp;nbsp;nbsp;X67

-ocr page 176-

8a. Hij waarschuwt vast wie nog met vree zich vleit:

„Als niet Valois hier Corso’s wrok zal koelen,

,,Voor ’s Pausen stoel Florences regt bepleit’

85. ,,Een afgezant!” Al aarzelt men, toch drijft er

De mare toe, die ’s vreemdlings komst verbreidt. ,,Wien kiest gij ? Wien ?” Des ballings sluwheid stijft er

88.

Den eisch van ’t heir dat vlamt op rijken buit; dij kiest ge ? mij ? Maar als ik ga wie blijft er,nbsp;,,En blijve ik, wie zal gaan ?” dus barst hij uit;

91.

Hun zwijgen staaft zijn vonnis over allen 1 Wie vraagt of tot het zwaarste hij besluit ?

Hij gaat, — doeh ’t is, bij ’t omzien naar de wallen.

94. Als hoorde hij nog nooit zijn afseheidsgroet Zoo somber door de schoone streek weerschallen:nbsp;Verzuchting die geen weerziens hope voedt!

82. vast - voortdurend. Dante waarschuwt diegenen, die nog hopen, dat Valois werkelijk vrede zal komen stichten. 83,84,85. Indien wij nietnbsp;willen, dat Valois hier de verbanning der Zwarten zal komen wreken,nbsp;laat dan een afgezant bij de Paus voor onze stad pleiten. In het hs. staatnbsp;achter bepleit een komma. Dit is een vergissing, want bepleit is een conjunctief, een verkorting van bepleite. Er moet dus een apostrophe achternbsp;staan. 85, 86. De andere bestuursleden aarzelen dit voorstel aan tenbsp;nemen, maar het bericht, datValoisinaantochtis, brengt hen er toch toe.nbsp;87. Wien kiest gijl - nl. tot gezant. Vraag van Dante. stijft- krachtignbsp;maken. De sluwheid van de balling, Corso, bestaat hierin, dat hij, omnbsp;schrik aan te jagen, het gerucht verspreidt in Florence, dat van zwarenbsp;eisen van het leger doet gewagen. 89, 90. Dante’s woorden, volgensnbsp;Boccaccio. Ook al heeft Dante dit gezegd (wat natuurlijk niet zeker is),nbsp;daarom mag men hem geen ijdelheid verwijten. Grote mannen zijnnbsp;zich hun waarde en verantwoordelijkheid bewust. 91. Zij zwijgennbsp;allen en bevestigen daardoor Dante’s oordeel, dat in de vorige regels lagnbsp;opgesloten. Geen van U is groot genoeg, hetzij om als gezant naar Romenbsp;te gaan, hetzij om hier de stad te blijven besturen. 92. Niemandnbsp;vraagt Dante of hij het zwaarste, nl. het gaan naar Rome, gekozen heeft.nbsp;Dat is heel natuurlijk. 93. Dante voorvoelde de politieke veranderingen, die in zijn afwezigheid zouden plaats grijpen en het voornbsp;hem noodlottige gevolg daarvan: zijn verbanning 27 Jan. 1302.

168

VII

-ocr page 177-

VIII

I. o Dante! toen uw gramschap was geweken,

Wier vlagen in ’t hartstogtelijk gemoed De schichten van ’t weldadig onweêr bleken,

4. Toen ge onverhoord toch vogelvrij verklaard De tranen langs uw wangen voeldet leken.

Vol liefde als nog gij voor de ondankbre waart;

7. Toen uit een zee van bange twijfelingen

Aan ’t lot, ons zondaars toebeschikt op aard.

Geloof en hope u onder de armen vingen

10. En gij de vreugd van ’t jubeljaar gedacht.

Waarin ge van verlossing hoordet zingen,

Hoe klonk de kreet der geestdrift uit uw klagt!

13. Het pelgrimsheir geknield ter heiige stede.

Gekromd door schuld wier vloek het met zich bragt, De handen heffende om verloren vrede;

16. Scharlakenrood als ’t van zijn zonden zwol.

Zich badende in ’t geheim van boete en bede Tot vlekkeloos het werd als witte wol!

VIII. DICHTERLIJKE ROEPING: DE HEL.

Danté tussen i302-± 1318; zwervend, eerst met andere ballingen, later alleen. In die jaren begon hij waarschijnlijk zijn grote gedicht.nbsp;ï-iz. Geloof en Hoop redden Dante uit de wanhoop. 1, 4, 7.nbsp;10. toen - bijzinnen van tijd bij 12 hoofdzin. 5- leken - druppelen.nbsp;6. ondankbre - Florence. 7. Dante’s eigen beeld voor die tijd was;nbsp;verdwaald in een donker bos. Inferno I 2, 3.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10. Jubeljaar 1300.

Gedurende dat jaar kon iedereen door pelgrimage naar Rome en kort verblijf daar aflaat van zonden verkrijgen. Zeer velen reisden daaromnbsp;naar Rome. Dit gedenkt Dante, in vs. 13-18.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;13-24- Inspiratie

door het Jubeljaar. 16, 18. Scharlakenrood, vlekkeloos als witte wol - Herinnering aan Jesaïa i ; 18 en Psalm 51 = 10.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I7- geheim -

boete en gebed verlossen de mens van zonde.

169

VIII

-ocr page 178-

19- Gij voeldet u door die genaê verruldsen,

Uw harte schoot van vrome vreugde vol,

In beeldend dicht de blijmare uit te drukken,

32. Voor dagen, jaren, eeuwen, voor altoos

De wereld aan haar foltrend wee te ontrukken.

Volzalig daar ze in ’t eind Gods weg zich koos! —

25. Ach! stoute vlugt zelfs van de breedste schachten.

Waarom toch draagt ge ook de eêlsten maar een poos. Tot schroom of schrik hen dalen doet in klagten ?

38. ,,Een heiligheid als zulk een hymne vergt,”

Zoo vraagt hij zich, ,,durf ik mijn deel haar achten, ,,Dien laauwe togt tot laai ontvlammen tergt ?”

31. Het antwoord geeft den mijm’raar ’t boek der boeken Waarin geen wolk de wraakfiool verbergtnbsp;Als koop’ren keel de boosheid heeft te vloeken;

19-24. In zijn lode brief § 15 zegt Dante wat het doel is van zijn gedicht: nl. de mensen uit een staat van ellende te brengen in eennbsp;staat van geluk. 19. Gij - Dante. die genaê’ - die vergiffenis vannbsp;zonden. 20-21. - schoot van vrome vreugde vol om in beeldennbsp;dicht etc. 22. Hiervoor:£« denken. 23.wee - de zonde,nbsp;en dientengevolge het ver zijn van God. 24. Bijstelling bij wereld,nbsp;VS. 23.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2$. schachten - vleugels, vlugt - het vliegen. 25, 36. Ach,

waarom dragen zelfs de wijdst gespreide, de breedste vleugels ook de grootste genieën slechts kort ? - Waarom duurt de bezielende geestdrift slechts kort ?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;27. in klagten — klagend. 25—27. Deze vraag

stelt Potgieter omdat Dante bij het begin van het werk aarzelde. 28-30. Ben ik, die zo gemakkelijk tot laakbare hartstocht kan wordennbsp;bewogen, voor die taak heilig genoeg ? Zo laat Potgieter het Dantenbsp;zich afvragen. Dante zelf vraagt het aan Virgilius, zie Inferno IInbsp;10, 12; 31-33; 37-42-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;31. den mijmraar - Derde naamval. Dante.

het antwoord - Lijdend voorwerp, ’t boek der boeken - de Bijbel. 32,33. Wanneer het in de Bijbel de zonde geldt, dan wordt die openlijk en luid gevloekt. Dante besluit dit in zijn gedicht ook te doen.nbsp;Toespeling op Openbaringen, hoofdstuk 14 vs. 14 de wolk; 5 vs. 8 ennbsp;15 VS. 7 de fiolen — schalen; koop’ren keel - bazuinen, passim.

170

VIII

-ocr page 179-

34- Profetisch tuigt dier oogen schittrend licht:

,,Het geldt alleen den Heere trouw te zoeken,

,,Dan spiegelt zich Zijn aanschijn in mijn dicht!” —

37. Eens ballings leed moog nieuw zijn alle dagen En ballingschap verdubble ’s nachts in wigt,

Hem faalt geen kracht tot dulden of tot dragen;

40- Hij voelt hoe wreed den eersten pijl zij schoot,

In ’t vroeg verlies van vrienden en van magen,

In ’t bang gemis van wat hij zoetst genoot 1

43- Hij hoort er meer in haren koker klappen:

Den zouten smaak verknocht aan andrer brood.

Het steenend op- en afgaan van hun trappen I

46. Maar noch ’t verzuim, waar eens hij hulde ontving. Noch, zwaarst van al I der schaar meêlijdend snappennbsp;Vervoert hem meer tot verontwaardiging 1

49- Kruip’ de ochtend om in zorgen voor het heden.

Zie ’t middaguur hem in geen blijden kring.

Als de avond daalt blijkt alle strijd gestreden:

34~36. De wanhoop aan. eigen kracht is overwonnen. 34. dier oogen ~ van Dante’s ogen. Potgieter stelt zich Dante voor op het ogenblik,nbsp;dat bij besloten heeft zijn roeping te volgen = het gedicht te schrijven.nbsp;37-48. Berusting ondanks moeilijkheden. 40. zij — ballingschap,nbsp;38.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;44. Hoe slecht gebedeld brood smaakt - hoe hard het is af-

^nkelijk te zijn. 40—45. Vertaling van de profetie van Cacciaguida, ^te’s bet-overgrootvader, zie Paradiso XVII 55-60.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;41 • nmgen

eedverwanten. 43. jweer-pijlen, zie vs. 44,45, waarin de bitter-eid van het bedelen wordt beschreven. Misschien herinnering aan het Stokske van Johan van Oldenbarnevelt, vs. 13-19.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;46. ver

zuim - veronachtzaming. 49-60. Dante ordenend aan het werk. 49- ^^gen voor de dag van heden. 50. Al is hij ’s middags niet innbsp;vro ij gezelschap, maar droevig alleen, -.

VIII

-ocr page 180-

52. Zijn stille cel verkeert in glansrijk hof,

Dat wemelt van wat groot was in ’t verleden,

Der wereld laster en der wereld lof!

55. Eens anders blik zou ’t schimgewoel vervaren,

Eens anders hoofd zou duizlen van die stof.

Hij ordent haar, hij vonnist hen in ’t staren;

58. En als het oost van purpren luister gloeit.

Houdt nog het schrift dier geel geworden blaren Door ’t lamplicht flaauw beschenen hem geboeid.

61. Een wreede hand storte alsem in zijn beker Die reeds zoo lang van tranen overvloeit;nbsp;van de trouw geens lotgenoots meer zeker,

64. Daar ballingschap in bont gezelschap voert En maar te vaak den schender en den wrekernbsp;Van regt en plicht ten weêrkeer zamensnoert:

52. In zijn verbeelding. 54. Bijstelling bij groot 53. Wat de wereld tot lof en tot laster strekte. 55. vervaren ~ schrik aanjagen.nbsp;57. haar - die stof vs. 56. hen ~ de schimmen - schimgewoel,nbsp;VS. 55.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;55-57. De hier uitgedrukte bewondering is zeer karakte

ristiek voor Potgieter. Evenals Dante streefde hij steeds naar een strenge bouw in zijn werk. 59. blaren - van zijn studieboeken.nbsp;61-72. Dante en andere ballingen. 70. Is de hoofdzin van de innbsp;61 begonnen volzin. Na het banvonnis voegde Dante zich bij anderenbsp;verbannen Witten. Zij kozen hem in hun raad van 12 en smeeddennbsp;plannen om naar Florence terug te keren. Hij kon het in dit gezelschap echter niet uithouden en verliet hen. Potgieter geeft gedeeltelijk Paradiso XVII 61-66 weer. Zie ook Inleiding, blz. 43.nbsp;63. Hij - Onderwerp van vs. 70, hoofdzin van de volzin 63-72.nbsp;65, 66. schender en de wreker van regt en pligt - hij die het rechtnbsp;geschonden en zijn plicht verzaakt heeft, komt als hij daarvoor verbannen is samen met hem, die, onschuldig, werd verbannen en dienbsp;strijdt voor recht en plicht. 66. ten weerkeer - om te proberen innbsp;hun vaderstad terug te keren.

172

VIII

-ocr page 181-

67- Een kroes die ziedt van goddelooze twisten,

Waar dag en nacht zoo luim als lust in roert,

Tot, gruw’len zwaar, ze ontvlammen onder ’t gisten;

70' H,ij tart hun vloek door ’t scheiden uit hun raad;

Niet hem, maar hen, als zij hun toeleg misten Vlieg’ ’t rood der schaamte op ’t schaamteloos gelaat!

73' ’t Wordt dubble weelde in de eenzaamheid te vlugten. Waar voor zijn geest de schim des dichters staatnbsp;Dien burgerkrijg eens hem gelijk deed zuchten:

76. ,,Mijn rieten dak! zal ’k nooit u wederzien ?

„Mijn vadererf! zult gij uw zoete vruchten

,,Uw wuivende’ oogst een ruwen voetknecht biên ?”

79- Wiens lofgeschal die weeklagt mogt vervangen Als dra een god het monster dwong te vliên 1nbsp;Der wereld vreê vereeuwigende in zangen,

82. nbsp;nbsp;nbsp;— Een hooger licht weerspiegelende vloed, —

Of ’t heidenhart in reinigend verlangen Des Heeren dag hadde aan de kim vermoed I

^quot;7-Een Aroes-Beeld voor de groep ballingen met wie Dante verkeert. 69. ze - twisten vs. 67. gruw'len zwaar - zwaar van gruwelen, bijstelling bij: twisten vs. 67.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;71. toeleg - om in Florence terug te

keren. 73-84. Dante trekt zich in eenzaamheid terug en begint gedicht. 74. des dichters - van Virgilius. 75. Virgilius’

D;

ante.

•^erderij (bij Manjua) werd, toen na de slag bij Philippi, 4Z v. Chr., legers in Noord-Italië werden gedemobiliseerd, evenals vele an-ter besehikking van soldaten geconfiskeerd. hem gelijk - gelijk

Vir 'r' nbsp;nbsp;nbsp;76-78. Virgilius’ Bucolica I vs. 67-71.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;79.

ggjj j 4e Ecloga VS. 82-84. In de Middeleeuwen werd dit gedicht, op het verwachte kleinkind van Augustus, algemeen ge-

lofgeschal -

oen nbsp;nbsp;nbsp;voorspelling van de komst van Christus. 80. Als

- T,

oorlo^^ ''’as er vrede in het Romeinse Rijk. het monster - de burger-

eew God - keizer Augustus 63 v.-i4 n. Chr. Tijdens zijn

Heer^ nbsp;nbsp;nbsp;Bijstelling bij zangen, vs. 81.

^ ~ Het licht van het Christendom.

monster - de burger-84. Of - Alsof. Des

173

-ocr page 182-

85. Spelt Dante zich, bij’t opzien naar dien vrome, Door hem of deez’ zijn meester waar begroet.nbsp;Een mare die op arendswieken kome,

88. De mare die de menschheid tegenhijgt Dat andermaal Augustus binnen Rome,

De olijf voor staf, ten keizerszetel stijgt ?

91. Of huivert hij, bij ’t strakker de oogen vesten Op hem wiens vloed van melody nu zwijgt,

Als troont Virgiel hem mee ten schrikgewesten,

94. Waar klagt en kreet in gilt uit klove en krocht. Waar walm en stank de onaêmbre lucht verpesten.nbsp;Waarin door God de zonde wordt bezocht ?

97. Hoe licht en schaauw daar als twee legers strijden Om verre rots, het doel van ’s dichters togt;

De wolken drift wordt donkrer van weêrszijden; —

85-96. Dante luisterend naar Virgilius. Potgieter vraagt zich in tweemaal twee terzinen af wat Dante hierbij dacht of voelde. 85 Spelt hij zich dat er voor de tweede keer een keizer zal komen die vredenbsp;zal weten te scheppen en te handhaven, 91 of huivert hij enz.nbsp;85. vrome - Virgilius. spelt - voorspelt. 86. hem - Dante. deez’ -Virgilius. Zie Inferno I 85-87.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;87. andermaal,- voor een tweede

maal. arendswieken - Toespeling op Duitse keizer, zie ook Paradiso XVIII, 19, waar de arend, symbool van het keizerrijk, symbool vannbsp;de goddelijke gerechtigheid is. 90. olijf - symbool van de vrede.nbsp;85-90. Toespeling op de Veltroprofetie. Inferno I, 100 vgg. Zienbsp;Inl. blz. 48.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;92. hem - Virgilius, die nu niet meer zingt. 93. Als

- Alsof, ten schrikgewesten - naar de hel. 97-132. Dante op een ezel, met alleen een ezeldrijvertje bij zich, in een onweer door denbsp;bergen trekkend. Hier laat Potgieter hem de vorm voor het eerstenbsp;deel van zijn gedicht (de Hel) vinden. 98. hs. Dante’s in plaatsnbsp;van ’s dichters. 99. wolkendrift - kudde wolken.

174

VIII

-ocr page 183-

100. ’t Geduldig dier voelt op het steile pad

Den teugel langs zijn ruige schouders glijden,

Al blijkt het gruis van de’ uchtenddauw nog glad;

103. De hemel blaakt bij ’t kruissen van die schichten,

’t Gebergte schudt of ’t uit zijn naven spat,

,,De slinken zijn ’t die dondren onder ’t zwichten!”

106. Wat stoort zijn droom ? Des jongskens vingergreep Die de’ ezel dwingt zich naar een grot te rigtennbsp;Eer hen de storm ter diepte medesleep.

109. Toch schuilt hij niet, als streelden hem die vlagen! Wat dwarrelwind de liggende eiken zweep’,

Hij houdt den arm om hunnen tronk geslagen, —

112. Het knaapje roep’ — wat waant gij, dat hij ’t hoort ? Hem jammert door die buijen ander klagennbsp;Dan hagel steent in ’t onherbergzaam oord;

115. Hij rigt zich op, maar spreke er uit zijn blikken.

Nu dubbel schoon de middagluister gloort.

Een deernis die verslaagnen zou verkwikken.

100. Dante, in gedachten verdiept, Iaat de teugel slap hangen, hoewel mj hem op dit van dauw nog gladde pad juist strak zou moetennbsp;uouden. ’t Geduldig dier ~ de ezel. 103. schichten - bliksemschichten. 104. naaf - middelste gedeelte van een wiel. Hier: hetnbsp;gebergte trilt alsof het dreigt uiteen te scheuren. 105. slinken -zy die links staan, de verdoemden, zwichten - hier: neerstorten.

Jdj ~ Dante. als — alsof. Accent op streelden. iio. dwarrel-m - Wervelwind, liggende eiken - In de bergen zijn ze zo scheef ^un stam bijna horizontaal is. rii. Denk hiervoor:nbsp;jjinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;en -. iiz. Komma achter: waant gij, van mij.

hoort^ D nbsp;nbsp;nbsp;huilen van de wind en het steunen van de hagel

geste nbsp;nbsp;nbsp;anders dan natudrgeluiden: het gejammer en

schimmen in de hel. 114. Punctuatie van mij. Kiuf* -^'spreekt er groot medelijden (117) uit zijn blikken, tochnbsp;bhjft het ezeldrijvertje bang voor hem (i 18).

VHI

175

-ocr page 184-

ii8. Het jongske blijft hem schuw ter zijde gaan,

En weder doet dier oogen glans het schrikken,

Hij staart zoo wild dat vreeslijk landschap aan:

I2I. De stroomen, die ter rotskloof daavrend rollen;

De gieren, die naar buit de wieken slaan;

De dalen, die der eeuwen ijs mogt vollen;

124. Den grond, zoo bar als ware hij vervloekt;

De kruinen, waar alle adem op zou stollen.

Wier sneeuw vergeefs het hemelvuur verzoekt!

127. Hoe wenscht het dat ze aan ’t eind der reize al waren! Als zich zijn hart een oogenblik verkloekt;

Verstijft van angst hem ’t lokkig bruin der haren!

130. Die vreemde klaagt daar over de’ afgrond heen: „Wie binnentreedt late alle hope varen!”

En stort nu met het siddrend kind zijn been!

133. Vergrijze vroeg wie eigen haard moest derven, ^

Op vreemden grond steeds met zijn smarte alleen, ^ Hij schold het wreed als thans hem ’t wee deed sterven;

121-126. Beschrijving van', dat vreeslijk landschap, 120. nbsp;nbsp;nbsp;122. Rond

vliegende gterew, die op zoek zijn naar buit. 123. eeuwig ijs, dat de dalen vult - gletschers. 125. De toppen, die zo hoog zijn, dat mensnbsp;noch dier er zou kunnen ademhalen, hs. zijn adem. 126. sneeuw -Onderwerp, hemelvuur - de zon. verzoekt - tart. 127. het ~ hetnbsp;jongske, VS. 118.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;129- hs. schrik in plaats van angst. 130. Die

vreemde - Dante. 131. Vertaling van de laatste regel van het opschrift boven de poort van de hel. 132. gebeden - dankgebeden, dat het onweer voorbij is en omdat hij de vorm voor zijn werk gevondennbsp;heeft. 133-192. Zijn weer groepen van 4 terzinen. Elke groep behandelt één apart onderwerp of twee 133-144. Ondanks zijn moeilijknbsp;leven hoopt Dante, niet te sterven voor hij zijn taak volbracht heeft.nbsp;135- tiij - Dante. Hierop de nadruk.

VIII

176

-ocr page 185-

136- Al valt de vlugt van stad tot stad hem bang,

Al groet hij vaak, voor ’t zoetst verschiet in ’t zwerven, De donk’re schaluw van een cypressengang!

139- Geen rust voor hem eer hij zijn taak voltooide.

Eer zich zijne eeuw, bij ’t luistren naar zijn zang In ’t stof gebukt, het hoofd met asch bestrooide;

Ï42- En ’t straffe lied der zonde een spiegel biê

De mommen wars waarmeê zij praalde en plooide. Waarin zij naakt zich in de helle zie!

^45- ’t Vervult zijn geest, als naar de luwt’ der dalen Van ’s heuvels top de vale scheemring vlie’.

Daar ’t woud zijn hulde al ruischt aan de eerste stralen;

148- ’t Beheerscht hem nog het diep geschokt gemoed.

Als ’t landvolk van zijn arbeid aêm mag halen.

Door vrouw en kind van uit de stulp begroet!

Ï37, 138. Al is de schaduw van een cypressenlaan dikwijls de beste rustplaats, die hij op zijn zwerftochten in het vooruitzicht heeftnbsp;(d.w.z. al is er dikwijls geen onderdak voor zijn vermoeienis).nbsp;137- voor - als. 138. cypres — symbool van rouw. cypressengang -kerkhof. 141. zich het hoofd met as bestrooien - Joods gebruik,nbsp;ten teken van berouw, vgl. in zak en as zitten. 142. straf - streng.nbsp;^ zonde - Derde naamval. 143. mommen ~ maskers, wars - af-erig van. zij - de zonde, vs. 142 - zondige mensheid. Bijstelling bij:nbsp;straffe lied, vs. 142.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;144. zij - de zonde. Een spiegel waarin zij, de

zonde, zidj ^iet enz. nbsp;nbsp;nbsp;145-156. Tweede groep. Dante is geheel in

14? verdiept. Dit is een moeilijke, doch gelukkige tijd voor hem. ig ' * ^^vult zijn geest - Het straffe lied, vs. 142 vervult hem vannbsp;veltcm^^*^* vroeg tot ’s avonds laat (145-150).nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;145, 146. De heu-

dalen i nbsp;nbsp;nbsp;bet eerst door de opkomende zon verlicht, in de

150. D.w.z. i

ïu de avond.


trekt na quot;^^d schaduw. Het lijkt dus of de schemering zich terug-... be dalen. 147. Daar - waar, op de toppen der heuvels.

VIII

Florence iz

177

-ocr page 186-

151. Geen dagenreeks in hoog gezag gesleten,

Geene uren hem aan vriendendisch ontspoed Vergunt hij meer in weelde zich te meten

154. Met deez’ om ’t zeerst zijn bangsten, blijdsten tijd, Waarin hij zich, door al wat leeft vergeten.

Voor al wat leeft, zoo hoog een roeping wijdt!

157. Een fiere blik, als ’t wapen is verkoren

Waarmeê hij zal verwinnen in den strijd:

Ging ook ’t Latijn,sch met Latium verloren,

160. Versplitste zich de volksspraak twintigvoud,

Zoodra zijn staf haar ertshoop doet ontgloren, tm.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Stroomt nieuwe taal dien uit in ’t snijdigst goud I

163. Hoe tintelt zij van schitterende spranken.

Of elke vorm maar noó’ de vlam weer houdt,

Vol melody tot in haar ruwste klanken;

151-154. Hij vindt niet langer, dat in geluk met elkaar te vergelijken zijn: enerzijds de dagen toen hij een hoge positie in Florence bekleedde (vs. 151) en de vrolijke uren, vroeger met zijn vriendennbsp;doorgebracht (vs. 153), anderzijds dees’ om ’t zeerst zijn bangsten,nbsp;blijdsten tijd (vs. 154). Zijn bangsten tijd - om zijn ballingschap; zijnnbsp;blijdsten tijd - om zijn dichterschap. 156. Nadruk op: Voor - tennbsp;behoeve van. 155,156. Zie aant. bij vs. 19-33.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;157-168. Dante’s

keus, de volkstaal en zijn macht er over. 157. ’t wapen - de taal, nl. de volkstaal en niet het Latijn. Dante droeg hierdoor bij tot denbsp;hegemonie van het Toscaans. 159, 160. ± 1300 bestond er geennbsp;Algemeen Beschaafd Italiaans; uit het vulgair Latijn hadden zich innbsp;verschillende streken verschillende dialecten ontwikkeld. Wetenschappelijke werken werden in het Latijn geschreven, alleen minneliederen e.d. in de volkstaal. Omdat Dante zijn grote werk voornbsp;iedereen bedoelde schreef hij het in de volkstaal. 161-168. Beeldennbsp;voor Dante’s macht over de taal. 163. Stroomt het smijdigst goudnbsp;uit de ertshoop, d.w.z. vormt hij een nieuwe, rijke, welluidendenbsp;taal uit de oude, stijve, harde taalvoorraad. smijdig - kneedbaar.nbsp;164. Zij, de taal, is zó vol van vuur, dat haar vormen de gloed maarnbsp;nauwelijks bedwingen kunnen.

178

VIII

-ocr page 187-

166. Een storm nu hij de boetbazuine steekt,

En echter zoo verteedrend zacht in ’t danken Dat de englenharp ons langer niet ontbreekt.

169. Een zaligheid, die slechts genieën smaken

Als stout en schoon tot heel de wereld spreekt Wat levenslang hen in den droom deed blaken:

172- Of ’t van omhoog hun toebedeelde licht

De banden van hun sterflijkheid mocht slaken

En de eeuwen door de menschheid loutrend sticht!

175- Hoe grijpt ons zijn verhevene gedachte

Ontzettende aan in dat angstwekkend dicht.

Een wedergalm der onverpoosde klagte'.

178. Gods magt, Gods wijsheid en Gods liefde gloort Van uit het wee, waar zich elks ziel voor wachte,nbsp;Geregtigheid alleen zweept derwaarts voort!

181. Schoon hij zoo min van liefde als haat zich scheidde Bij ’t binnengaan der duistre hellepoort.

Daar de eene er om Florence toornde en schreide.

169-180. Dichtergeluk. 169. Een zaligheid is het als etc., vs. 170. 172. Of - Alsof. 173. Slaken - ontbinden. 172, 173. Alsof denbsp;goddelijke inspiratie hen tot bovenaardse wezens maakte. 174. Onderwerp van sticht is licht, vs. 172.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;175. Die gedachte volgt in

178-180. nbsp;nbsp;nbsp;176. dicht - De Hel. 177. onverpoosde - onafgebroken.

klagte - het klagen der schimmen in de hel. 178-180. Gedeeltelijke vertaling van het opschrift op de hellepoort: Inferno III 4-6. 1 i~i92. Hoewel hij zijn persoonlijke liefde en haat laat sprekennbsp;en ^el gruwelen beschrijft, is De Hel toch een loflied op God,nbsp;vanbsp;nbsp;nbsp;nbsp;waardig. 181. In 187 begint met Toch de hoofdzin

Br^ t nbsp;nbsp;nbsp;Schoon begiimende volzin. 183. Bij monde van

XV 6^ *^78^^**™ toornde en schreide Dante om Florence. Inferno

Vin

179

-ocr page 188-

184. Daar de andre, door geen bittren spot verzaad,

Vol ongeduld er ’s Pausen schim verbeidde Wiens leeuwenklaauw naar alle landen slaat,

187. Toch was die togt door negen gruwbre kringen,

In ijs en vuur, om strijd met schrik doorwaad. Voor ’t grootsch gemoed een huiv’rend hallel zingen;

190. En vraagt hem eens Beatrix: ,,Waart ge daar ?” Wat stralend licht haar schedel moge omringen.

Ook deze krans voegt op het gulden haar!

184. de andere - de schim van Nicolaas III, Paus van 1277-80, verwacht er Paus Bonifacius VIII. Inferno XIX 52 vgg. 187. Denbsp;hel is in 9 telkens lager gelegen terrassen verdeeld. 188. Sommigenbsp;zondaars worden in vuur, andere in ijs gestraft. 189. hallel zingennbsp;- hallelujah = loof den Heer zingen; als zelfst. n.w. gebruikte onbepaalde wijs. 190-192. Ook de Inferno is als een krans voor Beatrice.

180

VIII

-ocr page 189-

IX

!• Aan ’t heimwee is het avonduur beschoren!

Wie wordt op zee de star van ’t west gewaar En waant niet weer het droef vaarwel te hooren ?

4- Wie staat niet stil, die in den vreemde zwerft,

Als over ’t veld de klagt hem klinkt in de ooren Dat ook deez’ dag met al zijn luister sterft ?

7- Zie ’t Dante doen, waar ’t schemert in de dalen.

Maar nog ’t gebergt het rozig waas niet derft Dat uit den schoot der golven na blijft stralen;

10. De zonne zonk in ’t middellandsche meer,

Hij ziet omlaag der Magra flikkring falen.

Hij hoort omhoog de kloosterklok van veer’.

13- O dankbre groet! die der Gebenedijde,

O diepe zucht! die aan ’t betreurd weleer,

De balling met gebogen hoofde wijdde,

IX. HET KLOOSTER DEL CORVO.

Een bezoek van Dante aan een klooster. De enige bron hiervoor is ®en brief die tegenwoordig vrij algemeen als een verzinsel wordtnbsp;beschouwd. Zie E. Gardner, p. 43.

Ï-13. Herinnering aan Purg. VIII 1-6. nbsp;nbsp;nbsp;2. de star van ’t west -

ue avondster, die zichtbaar wordt zodra de zon is ondergegaan. 5- de klagt - klagend klinkt het luiden voor de avondmis. Potgieter be-oelt hier het Angelus (zie vs. 13) maar dit werd pas aan het eindenbsp;^er Middeleeuwen ingesteld. 7, Zie Dante stil staan. 8,9. Bovennbsp;li^b het het langst licht en het wateroppervlak weerkaatst hetnbsp;en knbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bergen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11. Magra - een rivier. Deze ligt in het dal

klo]^ geen licht meer op vangen en terugkaatsen. iz.Klooster-

VIII nbsp;nbsp;nbsp;Corvo. Deze klok is nog een herinnering aan Purg.

Dante^b H nbsp;nbsp;nbsp;Gebenedijde - Derde naamval bij wijdde, vs. 14.

lieribus _ ^®*^*^haar een Ave Maria, gratia plena, benedicta tu in mu-vrouwen gegroet Maria, vol van genade, gezegende onder de

I8I

IX

-ocr page 190-

16. Hoe roept gij hem zijn jonkheid voor den geest Die zoo gerust ter sluimring neêr zich vlijdenbsp;Daar ’t waken slechts genoegen was geweest!

19. Tot hij op eens dé heugenis dier jaren

Verhleeken ziet voor ’t licht van ’t lentefeest Dat hem de magt der minne deed ervaren,

22. Hij, weêr haar prooi, schier aêmloos nederzijgt Om toch geen zweem van ’t paradijs te ontwarennbsp;Als op den berg del Corvo’s klepel zwijgt!

25. De steilte is 't niet die hem zoo bang doet zuchten. Daar opgestaan hij telkens hooger stijgt,

De erinnering is ’t dier streelende genuchten!

28. Helaas! elk heil dat hij zich heeft gedroomd.

Hij zag ’t zijn greep gelijk die wolk ontvlugten,

Niet langer thans door avondgoud omzoomd;

31. Maar ’t schijnt dat van dier trappen laagste trede

De kloostervoogd bezorgd te moet hem koomt: — De zwerver deelt zijn zielsgeheim hem mede,

34. Als de oogen naar ’t gewijd gebouw gerigt

Hij op de vraag: ,,wat zoekt gij ?” antwoordt: ,,vrede!” En met dat woord het hart wint dat hij sticht.

16. gij - O dankbre groet, vs. 13, en O diepe zucht, vs. 14. nbsp;nbsp;nbsp;17. Die -

dejonkheid, VS. 16. 17, i8. Herinnering aan prilste jeugd. 18.Daar - Omdat. 19-21. Herinnering aan de eerste ontmoeting metnbsp;Beatrice. 22-23. Tot hij, weer ten prooi aan de liefde, overweldigd door zijn aandoeningen neerzinkt bijna ademloos. Maar ooknbsp;nu vermag hij van het Paradijs geen zweem te ontwaren, evenminnbsp;als hij het in werkelijkheid heeft bereikt. 26. hs. Als opgestaan.nbsp;Daar - Wanneer. 30. Bijstelling bij die wolk vs. 29.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;31. De

trappen van Del Corvo. 32. Kloostervoogd - de prior, frate Ilario. 33- De zwerver - Dante. 34. hs. op verbeterd in; naar. 36. Hetnbsp;hart - van de kloostervoogd, sticht - verheft.

IX

182

-ocr page 191-

37- Op hooger prijs stelt hij de stille hulde,

Den wenk waarvoor de drom van broed’ren zwicht Die bij zijn komst den hof nieuwsgierig vulde,

40- Dan de’ uitroep fluks bij ’t noemen van zijn naam Zoo luid een blijk dat wat hij dichtte en dulddenbsp;Vast in dit oord verkond werd door de faam;

43- Toch streelt het hem, aan de’ avonddisch gezeten,

— Gastvrijheid taste al wat ze rijk was zaam, —

Zich om zijn zang tot hier bemind te weten.

46- „Het goede hart brengt goede vruchten voort,”

Zoo klinkt zijn lof, ,,maar mag ik ’t mij vermeten,

,,’k Had liever ’t lied toch in ’t Latijn gehoord.”

49- „’k Heb eerst beproefd ’t in de oude taal te zingen”

— Wat zedigheid in ’t heusche wederwoord! — ,,Doch oordeel zelf” en van zijn lippen gingen

52. De klanken uit, maar echoos van ’t verleên. Weeklagend dat in ’s werelds wisselingennbsp;Oud-Rome meê den weg gaat van Atheen!

55- „Wat vorm die steeds zijn frischheid mogt bewaren ? „Provence zong haar hoofsche minnebeên,”

Vaart Dante voort, ,,al haast tweehonderd jaren

37- hooger - 40 Dan. 38. De wenk, die de broeders verbiedt de zwerver lastig te vallen, is een stille hulde aan de mens, de prior weetnbsp;nog niet wie hij is. 40. de uitroep - van de kloostervoogd.nbsp;42. vast - reeds. 44. taste - van tassen - opstapelen, hs. heeft:nbsp;tastte. 46. Herinnering aan Mattheus 7:16 vgg. Zie Ilario’s briefnbsp;.quot;toelichting. 47. zijn - van Ilario. 48. Zie Toelichting.

Dit geloofde Potgieter op gezag van Dante’s levensbeschrijver. Tegenwoordig wordt het niet meer aangenomen.

s van poëzie uit hetverieden, nbsp;nbsp;nbsp;55. Dante

We,.e nbsp;nbsp;nbsp;wedt.

taal, is steeds fris gebleven?

Bescheidenheid. 52. Deze Latijnse verzen zijn slechts

IX

-ocr page 192-

58. „Op nieuwe lier, — Sicieljes ridderstoet

„Prees lust en moed slechts op inheemsche snaren, — „Gun mij voor ’t volk denzelfden klankenvloed

61. ,,Waar liefde ’t meê verwelkomd heeft in ’t leven,

,,Waar liefde ’t zelfs den doodstrijd door verzoet!” De monnik knikt, — zijn grage blikken zweven

64. De zangen in, hem door zijn gast geboón; —

Een opdragt blijkt voor ’t eerste blad geschreven: „Aan Uguccione onkreukbre trouw ten loon 1”

67. Doch deze lokt geen vrage uit. Luide klinken j De verzen door der geestdrift diepen toonnbsp;^ Gehuldigd, tot des lamplichts flaauwer blinken

70.

73-

Ilario de duisternisse onthult Waarin de booggewelven hun ontzinken:

„Eens gastheers pligt werd kwalijk hief vervuld,”

Verwijt hij zich, ,,wis zult gij moede wezen,

,,A1 paart ge aan tal van gaven ook geduld!”

Een glimlach is op ’t straf gelaat gerezen

76.

Des dichters die, bij ’t hartlijk: ,,goeden nacht!” In „’k werd nog nooit welsprekender geprezen”nbsp;Opregten dank aan zoo veel eenvouds bragt.

58. nieuwe lier - in de volkstaal. 66. Uguccione della Faggiola, leider der gematigde Ghibellijnen (zij naderden de Witte Guelfen),nbsp;beschermer van Dante Aan Uguccione tot loon voor onkreukbarenbsp;trouw. 67. deze - de opdracht vs. 65.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;67, 68. Ilario leest zelf

voor, zie vs. 63 en vs. 74 geduld, der geestdrift, vs. 68 - tweede naamval. De geestdrift van de lezer is hoorbaar door de diepte vannbsp;de toon, waarop hij leest. Deze geestdriftige toon is een huldenbsp;voor Dante. 71. ontzinken - onzichtbaar worden. 72. Door hetnbsp;lezen heeft Ilario zijn gastheersplichten vergeten. 75. stra/-streng.

IX

184

-ocr page 193-

79- De sluimring moog haar vleuglen neder strijken

In ’s monniks cel, nog waakt des meesters klagt Daar beider lot hem noopt tot vergelijken:

^3. In ’s levens bloei miskend, verjaagd, gekrenkt.

Weet op zijn pad de haat nog van geen wijken,

Is ’t bitterheid die dag aan dag hem drenkt!

85• Gij, Heiige van Assisi! dien met blozen

Zijn zelfverwijt in eenzaamheid gedenkt.

Wat hebt gij vroeg het beste deel gekozen,

88. Toen willig van al ’t aardsche ge afstand deedt,

De doren wondt aan dezer wereld rozen.

Haar lauwer wast in schaduw van harteleed!

9ï- Hadde u gelijk hij in zijn droefste dagen

Der armoê zich verloofd, in ’t bruine kleed Van ’s Heeren woord de stulpen doen gewagen,

94- De ziele die verloren ging gezocht.

Geen ijdelheid die meer zijn pols deed jagen.

Geen drift die meer zijn vroomheid overmogt!

80. s monniks - Ilario’s. Dante is wakker en beklaagt zich, zijn leven vergelijkend met dat van Ilario. 83-84. Dante’s leven na zijn verbanning. 85. Gij - St. Franciscus. vgl. VI vs. 33 aant. blozen -van schaamte. 86. zelfverwijt - Dante verwijt zich nu, dat hij geennbsp;uionmk is geworden, daarover schaamt hij zich. 87. Hoofdzinnbsp;^n de volzin: 85, 90. Toespeling op Lukas X 43. Jezus’ woorden totnbsp;Mana. Vergelijking van het actieve en het contemplatieve leven.

ante s leven is actief, dat van Ilario contemplatief. 88. Dubbele tnij. 8g. Wondt - van wonden. De rozen dezer wereld

on en. go Haar — der wereld. Wereldse roem wordt slechts ^^Worven ten koste van harteleed. 91. Indienhij (Dante) Minoriet

en ____ Dan 95, 96. u gelijk - gelijk Franciscus.

een nbsp;nbsp;nbsp;~ Derde naamval. „Zich der armoede verloven” is

hutt^ j'^ikking van Franciscus. 93. Het evangelie gepreekt in de overheer^*'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;“ hartstocht, overmogt - zou kunnen

i8s

IX

-ocr page 194-

97' En toch, — hoe wordt dat kloosterrust benijden Gelogenstraft, als na zoo zwaren togtnbsp;Hij eindlijk inslaapt; — droomgezigten glijden

100. Zijn leger langs ten teeken van zijn taak, —

’t Geldt kamp bij kamp, een bitter, bloedig strijden Voor huis en haard, der vrijheid heiige zaak!

103. Een heerschappij die al wat aêmt bevredig’.

Die voorportaal des hemels de aarde maak, — Wie marren moog’, dat hij haar regt verdedig’,

106. Haar toekomst aan de menschheid openbaar’!

107. De legersteê des meesters is weer ledig.

Dat ook zijn vriend de kribbe ontweken waar’!

109. Een handdruk brengt aan de’ uitgang van hun cellen Een handdruk brengt hen zaam voor ’t hoogaltaar.nbsp;Als nog de nacht heerscht in de zijkapellen;

II2. En eer de scheemring voor den morgen vliedt.

En deez’ de zee al trillende doet zwellen.

Hoort de oever hen weêr spreken van zijn lied.

97-100. Dante heeft de rust van de kloosterbroeders benijd, maar in het diepst van zijn hart meent hij dat toch niet; sterk voelt hij zijn roeping;nbsp;dit bewijzen zijn dromen. 101-106. Dante’s taak. loi, loa. Hijzalnbsp;nog zeerveel moeten strijden voor de heilige zaak der vrijheid. 105,nbsp;106. Accent op: wie en fey (Dante). Komma achter moog van mij. marrennbsp;-dralen. 106. iïaar - der heerschappij (103) een regeringsvorm.nbsp;108. Wens van Dante die vervuld wordt. 113. deez’ - de morgen. Ennbsp;voor het morgenlicht en de morgenbries de zee doen schitteren en rimpelen 114. oever - kust van de Middellandsche Zee.

IX

186

-ocr page 195-

5.

ii8.

I2I.

124.

) .Vergun mij dat ik ’t handschrift in uw hoede „Hier late tot gij ’t Uguccione biedt,

..Wiens weldaên God eens waardiger vergoede!”

Des priors hand ontvangt de onschatbre blaên Waarin hij vast een hooger licht vermoeddenbsp;Dan de oostertrans in vlammen uit doet slaan!

Ze zwijgen ziende. ,,Och, dat gij u wat ruste Hier gunnen mogt,” vangt weêr de monnik aan,nbsp;.,Waar daagt de dag zoo schoon als op deez’ kuste ?”

Of Dantes ziel zich in ’t ontwakensuur In zulk een weêrgeboorte niet verlustte.

Niet meêstemde in dien lofzang der natuur!

J27. Het zwerk op eens van goudglans overtogen.

Het golfgeruisch een zee van vloeijend vuur Tot op de rots het breekt in regenbogen;

^30- En van het strand de dubbel zoete geur

Des wouds, de kruin neêrbuigende in den hoogen.

Der bloemen, ’t bad ontijld met frisscher kleur.

^33- ..Ach!” weeklaagt hij, ,,waar mij de rust zou smaken „Daar vlei ’k mij niet dat me ooit haar heil gebeur’ 1nbsp;..Florence blijft van wilde togten blaken;

'^5-117. Woorden van Dante. 115. ’t handschrift - van de Hel, de vorige avond had laten lezen. 117. waardiger dan iknbsp;jnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;het nu kan. 119. vast - reeds. Hij vermoedt, dat er god-

(132).

®hjk licht uit zal stralen. 121. ziende - kijkende naar de zonsopgang. J24_ Qj _ Alsof. 125. weergeboorte — van het licht. 127-132. Beschrijving van de zonsopgang. 128. Het golfgeruischnbsp;~ de ruisende golven. Hier weer gehoor- en gezichtsbeeld vermengd.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dubbel zoet ^ van het bos (131) en van de bloemen

132. ’t bad - van de dauw. 133-138. Antwoord op Ila-

rio's woorden 131” 122 nbsp;nbsp;nbsp;13 3-13- Ik vlei me niet, dat mij daar (in

Florence) waar ik er van zou kunnen genieten, ooit het heil der rust te beurt zal vallen. 135. togten — hartstochten.

IX nbsp;nbsp;nbsp;187

-ocr page 196-

136. ,,Ik zou naar haar ook in deez’ tooverbeemd,

„Ik zou naar haar zelfs in den hemel haken!

„Hoe zal ’t mij zijn in gindschen verren vreemd ?” —

139. „Des Heeren hand reikt tot het eind der aarde!”

Is ’t wederwoord, en of hij afscheid neemt Buigt Dante zich ten zegen van de’ eerwaarde,

142. Wiens blik hem naoogt op het slingrend pad En die, toen lang in ’t leeg verschiet hij staarde.

Om uitkomst voor den lieven broeder bad!

136, 137. haar - Florence. 138. gindschen verren vreemd - Frankrijk. Potgieter kondigt hier dus Dante’s reis naar Parijs aan. 139. Troost van Ilario. 140. of - alsof. 141. Dante buigt zichnbsp;om de zegen van de priester te ontvangen.

IX

188

-ocr page 197-

X

Hoe Dantes hart die teed’re trouw zal prijzen Als in ’t verschiet de aloude Seine-stadnbsp;He dubble tin der Lieve Vrouw doet rijzen;

4- Waar studie, door Sint-Thomas voorgelicht,

De wegen naar verborgenheên zal wijzen Die hij der aarde ontsluijer in zijn dicht!

?• Ten minnezang vernoeg’ dat kunstig kweelen

t Geen lach en traan op ’t luistrend aangezigt.

Als licht en schaduw, wedijverend leert spelen;

lo. Wie heer wil zijn van geest als van gemoed Verstaal’ zijn luit om beiden te bevelennbsp;Ten schepter zich, in ied’rer kennis vloed.

V. dichterlijke STUDIE: DE LOUTERINGSBERG.

n PuTgatorio, De Louteringsberg, is het tweede deel van de Divina '-ornmedia. De plaats, waar de zonden geboet worden, is bij Dantenbsp;«en berg, op het zuidelijk halfrond, midden in zee.nbsp;ï~43. Dante in Parijs studerend. Vervolgens 43-379 vertaalt Potgieternbsp;verschillende passages uit II Purgatorio, daarbij zeer goed de indruknbsp;Weergevend, die men uit Dante’s werk zelf ook krijgt, nl. dat ditnbsp;Werkelijk episodes uit diens leven zijn. Het is niet zeker of Dante innbsp;i^anjs is geweest. Vgl. E. Gardner p. 38.

ï. ate teed’re trouw — van broeder Ilario. 3. tin - hier: torenspits. teve vrouw - Notre Dame. 4. Sint Thomas van Aquino 1325-uit oud adellijk geslacht; Dominicaner monnik;nbsp;unieerde scherp de geloofswaarheden en vatte ze samen in eennbsp;Thomistische wijsbegeerte. 5. verborgen-die 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;godsdienstige vraagstukken (b.v. van de vrije wil)

en * nbsp;nbsp;nbsp;, door enkelen, zoals Thomas van Aquino, zijn behandeld

de rneiS°*^'' nbsp;nbsp;nbsp;~ Dante. der aarde - Derde naamval. Aan

voldoend”^ ” nbsp;nbsp;nbsp;- aanvoegende wijs. 7. vernoeg - moge

zijn luit d nbsp;nbsp;nbsp;10-12. Wie heersen wil over verstand en hart moet

een scent nbsp;nbsp;nbsp;in de vloed der kennis, verstalen tot

water te nbsp;nbsp;nbsp;*^ot staal wordt gemaakt door het gloeiend in

ompelen. u. Men denke een komma achter luit.

X

189

-ocr page 198-

13- Geen hand beschikt als Dante’s van de accoorden, Wiens melody gelijk de zijne zoet ?

Maar voor deez’ stof volstaat geen sier van woorden;

i6. Gedachte geef den toon aan dier muzijk:

Ten Loutrings-Berg verheft hij wie hem hoorden Mits hij vertrouwd met elk geheimnis blijk’!

19. Al durft zijn blik den afstand naauwlijks meten

Die nog hem scheidt van Godgeleerdheids wijk, Den trans waarop zij stralende is gezeten, —

22. Parijs verrees, — de taak met moed aanvaard! Alleen de geest die weet wat valt te weten.

Verdient dat zich hem ’t hoogere openbaart.

25. De steilten op, betreên door voorgeslachten, —

De helling langs, die nog hun spoor bewaart, — De wolken in, al verder dan zij ’t bragten ! —

28. Eerst als de grens bereikt werd in de spits

Ontplooije er zijn verbeelding stout de schachten.

’t Geloove in ’t ruim haar onbedriegb’re gids 1

13. beschikken van-heamp;chi^en over. Meer door Potgieter gebruikt, vgl. IV 20. als Dante’s - zoals Dante’s hand. 14. Hier ontbreektnbsp;het gezegde, lees: wiens melodie is zoet gelijk de zijne ?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;16. Van

dit gedeelte van Dante’s gedicht moet beschouwing de grondtoon zijn. geef - aanvoegende wijs. muzijk - het gedicht (II Purgatorio).nbsp;17. verheft - heeft de betekenis van de toekomende tijd. 18. Mitsnbsp;- op voorwaarde dat, alleen dan wanneer, elk geheimnis - zie de aantekening bij verborgenheên, vs. 5.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;19, 20, 22. Letterlijk opvatten.

Al duurt zijn reis ook lang, eindelijk ziet hij Parijs liggen. 21. Bijstelling bij vdjk, VS. 20. Figuurlijk opvatten, zij - Godgeleerdheid, VS. 20.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;25-30. Alles figuurlijk. De steilten, vs. 25 - moeilijkheden

der wetenschap. 25. hs. betreên - geschreven hoven: bereikt. 28. spits - top van de berg der wetenschap. 30. Terwijl het Geloofnbsp;haar tot gids zal zijn. haar - der verbeelding, vs. 29.

190

-ocr page 199-

31. O diepten der verlossende genade!

Verborgenheên der goddelijke trits,

Waarin hij zich, deemoedig juichend, baadde,

34. Waarbij hem schrik tot in ’t gebeente drong,

Hoe kwaamt ge om strijd hem sterkende te stade Toen andermaal, toen, dankb’rer, weêr hij zong!

37. Sorbonnes school bewees: er stond geschreven Dat liefde ’t pleit al biddende voldong,

Dat wie verzucht der zonde wordt ontheven;

40. Maar van het stof, waarin die kennis lag.

Was zelfs geen zweem zijn muze bijgebleven,

Wier aanschijn blonk gelijk de jonge dag 1

43. Wat vreugdekreet, toen weêr zij licht ontmoette,

De helle ontgaan, van ’t strand weêr opwaarts zag En grootsch den gloed van ’t Zuiderkruis begroette

32. goddelijke trits - Drieëenheid. 33, 34. Bijstellingen bij trits, 33.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;34. Waarbij - Bij het zien waarvan als drie concentrische

cirkels, vgl. Paradiso XXXIII 115-117. hs. Er heeft eerst gestaanr eerbiedshuivering in plaats van schrik. 35. hs. Hoe kwam uw sterkende invloed hem te stade. 36. andermaal - voor de tweedenbsp;keer, nl. II Purgatorio. 37. Sorbonne - universiteit van Parijs.nbsp;38, 39. Dat een gebed, opgezonden uit een hart vol liefde ennbsp;berouw, de zonde wegneemt. 39. verzucht - berouw heeft, dernbsp;zonde - Derde naamval. 40, 41. Dante heeft de droge wetenschap (die zich o.a. met de kracht van gebed en berouw bezighield) tot prachtige, frisse poëzie gemaakt. 42. hs. Er heeftnbsp;eerst gestaan; schitterde als de jonge dag! 43. Zonder over-gang begint Potgieter nu uit II Purgatorio te vertalen, zij — zijnnbsp;muze VS. 41. vreugdekreet - uit de eerste zang van II Purgatorionbsp;spreekt grote blijdschap. Deze regel en de volgende zijn vertalingen van Purg. I 16-18.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;44. Toen zij etc. 45. Vertaling van

Purg. I 23.

I9I

X

-ocr page 200-

46. Waar Noordsche trans, verweduwd, weg bij kwijn’. Tot eensklaps hij, die ’t rijk bewaakt der Boete,

Den dicht’ren vraagt: wie zij, vermeet’len, zijn ?

49. —Een grijsaard was ’t, wiens hoofd wist van geen krommen. Schoon kruin en baard, bij zulker starrenschijnnbsp;Op ’t mildst bestraald, als vloeijend zilver glommen, —

52. Virgilius, die blikt in Dante’s ziel,

— Ontroerend tot de schrik haar doet verstommen, — Geeft hem den wenk dat hij eerbiedig kniel;

55. En schetst den wachter fluks den togt van beide ’t Gevaar dat Dante in ’t mijmren overviel,

De hellevaart, waarop hij hem geleidde:

58. nbsp;nbsp;nbsp;,,’t Is hooger wil dat ik hem herwaarts breng’,

,,Schoon nog zijn geest van de aarde niet verscheidde; „Dat thans uw gunst ons de’ ommegang geheng’!”

61. Der gramschap wolk moog slechts onwillig wijken.

Het voorhoofd fronst zijn hoogte minder streng.

Wat woord vermag die vouwen glad te strijken ?

46. Bijstelling bij Zuiderkruis. Op het Noordelijk halfrond kan men het Zuiderkruis niet zien. Vertaling van Purg. I 26, 27.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;47. hij -

M.P. Cato de Jongere 95-46 v. Chr. pleegde in Utica zelfmoord om de tyran Caesar niet in handen te vallen. Hij had de vrijheid bovennbsp;alles lief. Daarom geeft Dante hem deze plaats, hoewel hij, de heidennbsp;en de zelfmoordenaar, in de hel had behoren te zijn. 48. Dennbsp;dicht’ren - Virgilius en Dante. 49. krommen - buigen, vgl. Purg. Inbsp;31.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;52. Zie over de verhouding Virgilius - Dante Inl. blz. 00.

53. Ontroerend - Onovergankelijk: door allerlei aandoeningen in beweging komend. Hiertegenover staat: verstommen. Potgieter gebruikt hier een motorisch en een accoustisch beeld tegenover elkaar.nbsp;SS-74 Vgl. Purg. I 58-75.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;55- den wachter - Cato. 56. Het verdwalen in het donkere woud, vgl. Inf. I 10-12.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;59. Hoewel hij

nog niet gestorven is. 60. geheugen - toestaan. 63. Dit denkt Virgilius, hij zoekt naar een woord, dat Cato zal vleien en zachternbsp;stemmen. Zie vs. 68—73, hs. eerst: zijn vouwen.

192

-ocr page 201-

^4- nbsp;nbsp;nbsp;,,Greep schrik hem aan bij ’t onuitbluschbre vier

)gt;De goedheid moog hem onuitputlijk blijken

,,Waar ’t loutren werd vertrouwd aan uw bestier!

67* ,,A1 wat hij zoekt te winnen door zijn zwerven ,,Is vrijheid, elk regtschapen hart zoo diêrnbsp;,,Als wel hij weet, die liever ’t licht woü derven!

70- ,,Gij weet het, die, om u van ’t juk te ontslaan, gt;,In Utica niets bitters vondt in ’t sterven,

,,Waar ’t kleed gij liet, dat vlekkeloos zal staan

73• .)Als ge op den Dag der Dagen zult verschijnen!” De hymne vangt dus Cato lovende aan.

75- ’t Gemijmer doe ’t gesprek der dichtren kwijnen

76. Als ’t wandlen hun vergund is langs de zee En zij Aurore in goudglans zien verdwijnen,

De vraag wordt vast op Dantes lippen reê:

79- ))Wat licht, zoo ros als Mars bij ’t eerste dagen

„Daar over ’t vlak der waat’ren vliegend glee’ ?” Toch keert zijn blik, ten Meester heen geslagen,

64. ’t onuitbluschbre vier - de hel. Joeg de hel hem schrik aan, hier op de Louteringsberg moge Gods goedheid hem onuitputtelijk blijken,nbsp;als hij ziet, hoe grote zondaars nog tot de loutering worden toegelaten.nbsp;66. vertrouwd - toevertrouwd. 68. hs. aan i.p.v. elk.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;69. Nadruk

op hij. Die liever wou sterven dan de vrijheid verliezen, nl. Cato. 72. kleed - lichaam, vlekkeloos - bijv. nw. Toespeling op Joh. Openbaringen III 4, VII 9. hs. eerst: schitterend i.p.v. vlekkeloos.nbsp;73 • Dag der Dagen - Dag des Oordeels.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;74. hymne - De Louterings-

Toegevende bijzin. 76, 77 bijzinnen van tijd bij 78, oofdzin. Gepeins moge het gesprek van Virgilius en Dante doennbsp;auwen. 77. Aurore - de dageraad, goudglans - het helderenbsp;orgenlicht. Vgl. Purg. II 7-9.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;78 De vraag, vs. 79, 81. vast -

En ~ nbsp;nbsp;nbsp;79-99. Vgl. Purg. II 13-51- Dante ziet een

T S® komen, die door zijn wiekslag een boot met zielen, die op de zonden moeten boeten, voortbeweegt. 79. rosnbsp;örr enz. - de ster is roodachtig in de ochtendnevel.

X

Florence 13

193

-ocr page 202-

82. nbsp;nbsp;nbsp;Zich weêr naar ’t meir: de glans wast aan en gloeit,nbsp;Ter wederzij wit wordende bij vlagen;

Wat derde gloor er uit zijn midden vloeit ?

85. ,,Een Engel Gods! de handen fluks gevouwen,”

Gebiedt Virgiel, ,,die stuurman zeilt noch roeit;

,,Hij mag zijn boot der wieken kracht vertrouwen,

88. ,,Niet als ons haar blinkt maar hun pracht een wijl 1 — ,,Wat brengt hij, om hun zonden te berouwen,

,,A1 zielen herwaarts!” Rapper dan een pijl

91. Ontsnorren mag aan strak gespannen koorde,

De duif voorbij, hoe snel naar ’t nest zij ijl.

Stoof ’t vaartuig aan; welks loods zoo blinkend gloorde

94. Dat Dante de oogen neêrsloeg voor die vlam En eerst als hij van boord den lofpsalm hoorde:

,,Toen Isrel uit Egyptes diensthuis kwam”

97. ’t Weer waagde naar den zalige op te staren.

Die, over ’t koor een kruis slaande, afscheid nam Zoo snel als hij verscheen ook weggevaren! —

100. ’t Was op dat strand dien schimmen vreemd te moe! Sints kort, sints lang verscheidnen als zij waren:

,,Och dat,” zoo spreekt er een onz’ pelgrims toe,

83. nbsp;nbsp;nbsp;De glanzen ter wederzij zijn de vleugels van de Engel. 84. Vraagt

Dante zich af. derde gloor enz. - dit is het lichaam van de Engel tussen de twee lichtende vleugels van vs. 83.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;88. ons - der mensen.

Ons heeft de nadruk. 88. haar - hoofdhaar, hun - der wieken. De Engel is onsterfelijk. 96. Psalm CXIV. Symbool van de uittocht van de ziel naar het hemelse vaderland. 97. den zalige - denbsp;Engel. 98. 't koor — de zingende zielen. 99. En die even snel alsnbsp;hij gekomen was, was weggevaren. 100. dat strand - aan de voetnbsp;van de Louteringsberg, dien schimmen - die door de Engel gebrachtnbsp;zijn. loi. Sints kort enz. - korte of lange tijd geleden gestorven.nbsp;Aan de mond van de Tiber moeten de niet verdoemden zich verzamelen en wachten op de Engel, die hen naar de Louteringsberg zalnbsp;194

-ocr page 203-

),Uit uwen mond we ’t blijd berigt ontvingen ,,Hoe best van hier ten Loutrings-Berg men spoe’ —”nbsp;»Gij acht ons dus te huis, doch vreemdelingen”

io6.

Is ’t wederwoord des Meesters, ,,zijn we als gij,

gt;,Die slechts naar ’t oord langs andre wegen gingen, „Waarbij, hoe steil die donk’re hoogte ook zij,

109

„’t Bestijgen spel mag schijnen!” Daar verbleeken Die zielen van verbazing. ,,Ademt hij ?

„Dies leeft hij nog!” zoo hoort hen Dante spreken.

112.

Terwijl zij zich verdringen als de liên Het doen om hem die ’t heug’lijk vredeteeken,

De blonde olijf al wuivende laat zien 1

^^5' Een hunner strekt ten Dichter de open armen.

En deze ziet ze naauw dus hart’lijk biên Of voelt met zoo veel innigheid erbarmen!

En breidt de zijne uit, maar omvaêmt slechts lucht! Geen levensvonk mag ’t ijle lijf verwarmen.

Een schijnsel zijn ze dat bij ’t grijpen vlugt;

brengen. De ene schim moet dus langer wachten dan de andere. 102-138. Purg. II 59-117.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;102. mzepelgrims-Virgilms en Dante.

s. Uch dat van u we een heusche wenk ontvingen. Uit Uwen mond t blijd berigt ontvingen.

105. Virgilius, de heiden, kent de weg (der christelijke boete) niet. ^07. langs andre wegen - die alleen maar langs een andere weg dannbsp;Sy, nl. door de hel, hier gekomen zijn. 108. die donk’re hoogte -outeringsberg. 108, 109. Het bestijgen van de Louterings-'’Moeilijk ook, is spel vergeleken bij de tocht door de hel.nbsp;zielen verbleken van verbazing als ze merken, datnbsp;113 Anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;~ derhalve - archaïsme. 112. als - zoals,

van de nbsp;nbsp;nbsp;~ *1® vredeboodschapper. 114. olijf - symbool

musicus'^quot;'^'^^ nbsp;nbsp;nbsp;hunner - Casella, Florentijns of Pistoiees

gedicht ’ nbsp;nbsp;nbsp;Dante. Hij schreef muziek bij enkele van diens

II8. Dante breidt zijn 120. ze - de schimmen.

lijks dus^ ¦ K^3b.£*fc^tcr-Dante. iió.hs. En deze ziet ze nauwe-armen uit^o„ bien, heeft er eerst gestaan, de schim te omhelzen.

195

-ocr page 204-

lai. Toch was hij niet ter kwader uur bewogen!

„Ontzegt dit strand ons harte ook dat genueht,

„Ik zegen ’t wijl we elkaar ontmoeten mogen;”

124. De glimlach tuigt het waar de schim meê wijkt,

Die, of een floers ontviel aan ’s Dichters oogen,

Zoo lief een vriend, die zijn Casella blijkt!

127. Zoet wederzien! — zoet kouten 1 — zoet erkennen,

Hoe goed Hij is die aller vonnis strijkt En d’ engel zendt wie zich Zijn dienst wil wennen 1

130. Tot Dante zegt: ,,Als gij geen nieuw gebod ,,Door heugenis of oefening zult schennennbsp;„Van ’t mij op aard zoo vaak gegund genot,

133. ,,Behage ’t u nog eens een lied te zingen,

,,’t Vertrooste me in den jammer van mijn lot!”

En zich de schim geen ommezien laat dringen:

136. „O liefde! die me in ’t hart zoo luide spreekt!”

Die minnezang verrukt de boetelingen:

Een straal van hoop, die door hun wolkfloers breekt!

I3I. fej'-Dante. 132, 133. Woorden van Casella. Deze heeft Dante reeds herkend, zie vs. 115. Dante herkent hem pas in vs. 134-136.nbsp;124. Casella’s glimlach getuigt van zijn blijdschap om deze ontmoeting. 135. Die en 136 die (antecedent hiervan is: de schim) -onderwerp van blijkt, hs. Dante’s. 129. En de Engel zendt om denbsp;zielen van diegenen naar de Louteringsberg te brengen, die door toenemende loutering steeds bekwamer worden, om God te dienen.nbsp;130-133. Totdat Dante zegt: indien gij, door nog eens voor mij tenbsp;zingen, .... niet een wet van de Louteringsberg zult schenden.nbsp;131. Door heugenis of oef ening - door het u te herinneren, of te doennbsp;waardoor gij mij genot gaaft. 136. Vertaling van: Amor, che nellanbsp;mente mi ragiona (Liefde, die met mij spreekt in mijn geest), denbsp;eerste regel van een gedicht van Dante, Canzoniere III, waarbijnbsp;Casella muziek componeerde. (Zie ook Convito III, i). Potgieter’snbsp;vertaling is niet geheel juist.

196

-ocr page 205-

139-


142.


HS-


148.


151.


'54-


Bestegen is de helling die de tragen,

Op wie ’t verzuim zich niet door folt’ren wreekt, In uitstel van hun loutring straf leert dragen, —

Al rasser spoên de beêvaartgangers voort;

Maar schoon zij ’t ook aan tal van schimmen vragen. Geen harer kent den weg naar de ingangspoort!

Van verre zien ze er eene, alleen gezeten.

En Dante die den Meester zeggen hoort:

,,Welligt dat deez’ het kortste pad zal weten,”

Aanschouwt verrast dat ernstig oogenpaar ’t Geen naauwlijks zich verwaardigt hen te metennbsp;Of beider blik ook vorschende op hem staar’;

Zij naadren vast, daar zijn ze hem op zijde.

Hij laat ze gaan, al wordt hij hen gewaar.

Een leeuw gelijk die zich ter ruste vlijde.

Hun harte juicht der schaarsche fierheid toe.

Al wenscht Virgiel dat hun zijn wenk verblijde.

Wat voetspoor hen het veiligst klimmen doe!


139. Hoofdzin. 139-141. Bestegen is de helling waar zij, die hun tot het laatste ogenblik hebben uitgesteld, 30 maal zo langnbsp;tonbsp;nbsp;nbsp;nbsp;afgewend hebben geleefd, moeten wachten voor zij

o de louterende folteringen worden toegelaten. Daar de zielen vol ai^en zijn om zich te reinigen, is dit uitstel een zware strafnbsp;^oor hen. 139-205. Vertaling en weergave van Purg. VI 64-105;nbsp;, ^~^t4. De schim, die zij zien zitten (vs. 145) is Sordello 1200-Geboren bij Mantua. Bekend troubadour. 142. rasser-w^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;schreden op öe weg der boete zijn het moeilijkst, daarna

dert^ steeds gemakkelijker, vgl. ook vs. 289. Nadat zij de helling *'®gen hebben bestegen, gaat de tocht al sneller, beêvaartgangers -^ Virgilius. 144. harer - het woord schim is vrouwelijk.nbsp;Dant°^ ^45: eene. 150. Of - ofschoon, beider - van Virgilius ennbsp;valnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^ ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;~ voortdurend. 154. der fierheid - derde naam-

trotse nbsp;nbsp;nbsp;bewonderen Virgilius en Dante zijn

'SS- hs. wenscht verbeterd voor: vraagt.

de weg nbsp;nbsp;nbsp;(fierheid is hier schaars), al vraagt Virgilius hem naar

197

-ocr page 206-

157- Geen heusch bescheid moog hem de ziele geven,

De Meester blijkt de hoflijkheid niet moê Als ze eerst hem vraagt: ,,Wat land gaf u het leven ?”

i6o. ,,Mij Mantua” — maar ’t woord is niet zijn mond Ontgaan, of uit haar mijmring opgehevennbsp;Snelt hem de schim te moet: ,,Van uwen grond

163. ,,Ben, Mantuaan! ook ik, Sordello”. En die beide Omarmen fluks elkander. Dante stondnbsp;Hen aan te zien, hoort toe hoe droef hij schreide:

166. ,,Ach, dienstbre Itaalje! Ach, somber huis der smart, ,,Schip zonder loods, die ’t in het noodweêr leidde!

,,Vorstin der volken, die boeleerster werd!

169. ,,Geen aarzling wou deez’ eedle ziel gehengen

,,’s Lands zoeten naam maar hoorend, heel haar hart „Den stadgenoot in ’t welkom toe te brengen;

172. nbsp;nbsp;nbsp;,,Terwijl in u thans krijg voert al wat aêmt,

„En burgers ’t bloed van medeburgers plengen,

,,Schoon de eigen vest hun aller have omvaêmt!

157-160. Al beantwoordt de schim de vraag met een vraag, Virgilius blijft beleefd en noemt zijn geboorteplaats. 159. ze - de schim.nbsp;165. hoort toe - Gebiedende wijs, tot de lezer gericht, hij - Dante.nbsp;hs. schreidde. Dante schreide toen hij zag hoe hartelijk die twee stadgenoten elkaar begroetten en hij dacht aan de toestanden in Italië innbsp;zijn eigen tijd. 166. dienstbre - Bijv. nw. Itaalje is nl. gepersonifieerd. 168. Uit de vertaling van deze regel, Purg. VI, 78,nbsp;blijkt weer Potgieter’s eigenzinnigheid. Hij vond blijkbaar Dante’snbsp;beelden: donna di province en: bordello, heerseres over provinciesnbsp;en: bordeel, niet gelijksoortig en vertaalde zo, dat twee vergelijkbarenbsp;beelden ontstonden en tegelijk het woord bordeel vermeden konnbsp;worden. 169. gehengen - gedogen, toestaan. 169, 171. Toennbsp;Sordello hoorde, dat Virgilius een stadgenoot was, aarzelde hij geennbsp;ogenblik hem met heel zijn hart welkom te heten. 173. u - Italië.nbsp;Nadruk op thans. 174. Schoon - ofschoon, eigen - dezelfde.

198 nbsp;nbsp;nbsp;X

-ocr page 207-

175-


ijS.


i8i.


184.


187.


190.


»Rampzalige! zie rond langs iedre reede

,,Tot waar uw zuid driedubble zee verzaêmt,

)gt;Zie in uw binnenst, waar toch, waar heerscht vrede ?”

Hij zwijgt een wijl, — en ’t is hem in zijn klagt Of ’t grootsch verleen ook op deez’ droeve stedenbsp;Herdaagt uit meer dan zeveneeuwsche nacht;

Hij ziet nog eens des kleppers wilde sprongen.

Het treffend beeld voor ’s volks misbruikte kracht, Door ’t breidlen van een kloeke hand bedwongen;

Justiniaan zwaait andermaal den staf.

Het loflied aller talen, aller tongen Verbreidt den roem der wetten die hij gaf! —

Een glorie die in duurzaamheid ’t gesteente Beschamen mogt van eenig Memnon’s graf, —

Nog heerschen zij; — wat woedt dan die gemeente ?

Wat kiest ze als waar van zinnen zij beroofd.

Door bitsen nijd verteerd tot in ’t gebeente.

Thans iedren kinkel die haar vleit tot hoofd ?


I7S- Rampzalige! - nl. Italië, reede - hier kust. 176. driedubble see - Adriatische, Middellandse en Tyrrheense zee. verzaêmtnbsp;^ Verzamelt, tezamen brengt. 179. grootsch verleen - van Italië,nbsp;6 tijd van Justinianus (482-565), keizer van het Byzantijnse Rijk.

slaagde er in, het oude Romeinse Rijk te herstellen; verbeterde 6 rechtswezen door de codificatie van het Romeinse Recht, deez'nbsp;denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;~ de Louteringsberg. 180. zeveneeuwsche nacht - van

o ® ®®tiw tot de 13e, Dante’s tijd, toe,is er duisternis-wanbestuur. 18^ %nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;~ rijpaard. Purg. VI, 88, 89.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;183. breidlen - intomen.

4- justiniaan - zie aant. bij vs. 179. nbsp;nbsp;nbsp;i88. Beschamen mogt - zou

^unnen overtreffen. Memnon’s graf - zeer oude zuilen bij Thebe in It rnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;189. zij - de wetten van Justinianus. gemeente - het

190. ze - die gemeente, vs. 189. nbsp;nbsp;nbsp;191. hs. in 't

verbeterd voor: in haar.

199

-ocr page 208-

193- Helaas! de toom ligg’ ’t ros nog op de tanden,

Geen keizers meer wier hart ’t hun pligt gelooft Dien vast te voeren in onwrikbre handen;

196. Het zaal is leêg, wat wonder dat het dier,

Als togt bij togt zijn ingewand doet branden.

Tot schuddens toe van ’t aardrijk bot die vier’ ? ^

199. Hoe Rome schreit! en schoon ’t haar niet mag baten

Verweêuwd, des nachts, roept: ,,waaromverr’van hier ? ,,Mijn Caesar! waarom dus me alleen gelaten

202. Wat toeft de straf? dat zoo veel schulds zij treff’

Die gruwlen dus laat woek’ren in haar staten!

,,Wie ook na hem den wereldschepter heff’,

205. ,,Geen hand zal dien meer voeren zonder vreezen!” — Voorspelt de zang; waar blaakt een hoog besefnbsp;Des vaderlands zoo heilig als in dezen ?

208. Al geeft die poort, gehouwen in de rots.

Der schimmenschaar geen woord des schriks te lezen. Haar indruk fnuikt toch allen aardschen trots.

193. De toom moge het ros nog op de tanden liggen, de toom — beeld voor de wetten. 194. Sinds het midden der 13e eeuw bemoeidennbsp;de keizers zich niet meer met Italië. Zie voor Dante’s politiekenbsp;idealen de Inleiding. 195. Dien - de toom vs. 193.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;197. togt -

hartstocht. 198. bot die vier’ - die hartstochten botviert, aan hen toegeeft. 199, 200. Hoe schreit en roept Rome, de verweduwde,nbsp;door de keizer in de steek gelatene, ofschoon het haar niet mag baten, innbsp;de nacht:. .. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;201. Caesar-keizer. 202. zooveel schulds - een zó

schuldig mens, nl. Albrecht van Habsburg, 1298-1308 keizer van het Heilige Roomse Rijk, die zich niet om Italië bekommerde en dus, volgens Dante, zijn plicht verzaakte. 203. Die - slaat op schuld, haarnbsp;staten - de staten van de schuldige. Schuld is vrouwelijk. 204. hem -Albrecht van Habsburg. 204, 205. Wie hem ook zal opvolgen, hijnbsp;zal voortaan vrezen voor straf. 206. de zang - II Purgatorio (VI).

200

-ocr page 209-

211. Schoon de opgang blinkt door wond’re pracht van verwen, Schoon noch ’t gelaat noch ’t zwaard van de engel Godsnbsp;Hier wakende, ooit hun zonneluister derven,

^^4- De kleur zijns kleeds verkondigt stof en asch En ’t stijgen leert in hooger zin te sterven.

Dan dat het vleesch maar keert tot wat het was!

217.

Belijdnis eischt die eerste marm’ren trede Wier glanzig wit weerspiegelt als een glas, —

Berouw verlangt het purpren zwart der tweede.

220.

Vanéén gescheurd, vergruisd door feilen gloed, —

En boete vraagt ’t porfijr ter derde schrede Zoo rood als uit onze aad’ren springend bloed. —

223.

),Wie ommeziet na ’t ingaan keert naar buiten,”

Dus waarschuwt ons de heilbod, die zich spoedt Ten drempel, waar zijn stralen naauw op stuiten

207. dezen - nl. zang vs. zo6. 308. Nu komen Virgilius en Dante bij ue ingang van de eigenlijke Louteringsberg. Weergave van Purg. IX 76nbsp;'^gg-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;309. Der schimmenschaar - Derde naamval. Deze poort draagt

geen opschrift zoals die der Hel. 310. Waarom zie vgg. regels. 213, Deze Engel heeft de functie van de biechtvader op aarde: denbsp;zielen toegang geven tot de boete. 313, 313. Zijn gelaat en zijnnbsp;zwaard schitteren als de zon, zodat men ze niet goed kan zien (symboolnbsp;de ondoorgrondelijke rechtvaardigheid Gods). 314. Het kleednbsp;van de Engel is grauw, symbool van de nederigheid waarmee hijnbsp;2ijn taak moet vervullen, en: stof en asch-teken van boete en berouw.

gl. Purg. IX 115, 116. nbsp;nbsp;nbsp;316. Die hogere zin is: de ziel blijft leven

^n mag zich reinigen. Herinnering aan: Stof zijt gij en tot stof zult giJ Wederkeren. 317-333. Vgl. Purg. IX 94-103.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;318. glanzig

wit - S5mibool voor de oprechtheid waarmee de belijdenis moet Worden gedaan. 319, 330. purpren zwart, vaneen gescheurd ennbsp;^er^uiïd zijn symbolische aanduidingen van berouw. 333. rood -e boete moet worden gedaan in brandende liefde. 333-338. Ver-aling van Purg. IX 130-135, maar334-336 van 104,105.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;333. Om-

zien is een stap terug op de weg der boete. 234. ons - Potgieter egeleidt in gedachten Virgilius en Dante. de heilbod - de Engel,

• 213. nbsp;nbsp;nbsp;225. naauw - nauwelijks.

X

201

-ocr page 210-

220. Of’t diamant herkaatst ze duizend maal.

Daar dreunt de deur, bij ’t statelijk ontsluiten Zich wringende op haar hengsels van metaal;

229. Wat aarzelt gij onz’ pelgrims te verzeilen ?

Gewijde galm, — het liefelijkst onthaal Ten voorspel — doet den luchtstroom juichend zwellen;

232. Wat ge achterlaat blijkt wereldsche ijdelheid Die einde neemt door hoofd en hart te kwellen!

U blijft de trits die ons ten hemel leidt:

235. ’t Is vrijheidszucht, elk schepsel aangeboren,

’t Is trouwe aan ’t land, die menschen onderscheidt,

’t Is liefde, als zelfs geen englen werd beschoren!

238. nbsp;nbsp;nbsp;,,U loven wij, o God!” ruischt ons van veer.

Waar ziele die ’t niet medezingt bij ’t hooren,

Als zweefde ze op tot haar bestemde sfeer ?

226. nbsp;nbsp;nbsp;’t diamant - daarvan is de drempel gemaakt. Symbool van denbsp;standvastigheid, die de biechtvader moet bezitten (Scartazzini).

227. nbsp;nbsp;nbsp;De komma achter deur is van mij. statelijk - plechtig. 229. Tot

de lezer. 230. Gewijde galm - nl. Te Deum laudamus, zie vs. 238. het liefelijkst onthaal - Derde naamval. Onthaal - ontvangst.nbsp;230-231. het liefelijkst onthaal ten voorspel - bijstelling bij Gewijde galm,nbsp;VS. 230. Deze muziek is een voorspel van de hemelse. 232 ennbsp;vgg. Tot de lezer. Nadruk op: achterlaat, hs. blijkt verbeterd voor:nbsp;is. 233. Die tenslotte altijd een kwelling voor hoofd en hart wordt.nbsp;234. Nadruk op: blijft, trits - drietal. Vrijheidsdrift, trouw en liefde,nbsp;maar nu in hun op het hemelse gerichte vorm. Zie vs. 235-237.nbsp;Zie daarover ook Inl. blz. 75.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;236. onderscheidt - kenmerkt.

335-237. Climax. Vgl. Edgar Allan Poe: Annabel Lee; in de 2de strofe staat: With a love that the winged seraphs of heaven/Covetednbsp;her and me (vs. 5 en 6); en in de 4de str.: The angels, not halfnbsp;so happy in heaven, / Went envying her and me (vs. i en 2).nbsp;In de Ned. letterk. is het motief door Vondel uitgewerkt in ,,Adamnbsp;in Ballingschap” en ,,Lucifer”. 339- Waar-ziele - Waar vindt mennbsp;een ziel.... 240. tot haar bestemde sfeer - in de hemel. Zie Inleiding blz. 52. Aaar - bezittelijk voornaamwoord; of, typisch Pot-gieteriaans, derde naamval van het persoonlijk vnw.

202

-ocr page 211-

^41 • O Loutrings-Berg! schoon op uwe ommegangen De blos der schaamte ons aangezigt verteer’nbsp;gij onthult hoe de aardsche boeijen prangen,

^44- Toch suist zoo mild een adem door uw lucht In blijden troost, dat ’t steigerend verlangennbsp;Schier voorsmaak wordt van paradijsgenucht!

247' Het rupsjen hebbe in schaduw rondgekropen,

De vlinder neemt in ’t volle licht zijn vlugt;

Waar de aarde deinst gaan ons de heemlen open,

^SO- Als ’t zevental van donk’re vlekken week En ons gemoed in trachten, wenschen, hopennbsp;Slechts wederschijn van ’s Hoogsten wille bleek.

253- Verdwaasden, dat we ons hart der zonde gaven.

Die bitters mengt in welken lust zij kweek’

En schatert om ’t verwenschen van haar slaven:

^Sb. De luijaard hongert in zijn wijf en wicht, —

De nijd vergalt den dronk zich, die mogt laven, —

De gramschap draagt haar vloek op ’t aangezigt, —

243- prangen - knellen. 345. steigerend - beginnend te stijgen Vgl. XVII 39. arch. 247, 248. Vgl. Purg. X 124-126. rupsjen ~ beeld voor de mens op aarde, vlinder - voor de opstijgende ziel.nbsp;349. deinst - terugwijkt. Deze regel moet figuurlijk opgevat worden.nbsp;^50- Als - Indien. ’t zevental van donk’re vlekken - de zeven P.’snbsp;meginletter van peccato = zonde) door de Engel de boetelingen innbsp;net voorhoofd gegrift voor hij hen tot de Louteringsberg toelaat, tennbsp;eken van de 7 hoofdzonden. Aan het eind van elke ommegang, als ernbsp;eikens één zonde geboet is, wist een Engel een P. uit. Wanneer allenbsp;.'^^fdwenen zijn, is de ziel dus gereinigd. 252. Willen wat Godnbsp;de hoogste, hemelse zaligheid, hs. wederschijn verbeterd voor:nbsp;Wedergalm. 353. der zonde - derde naamval. 255. De zonde lachtnbsp;er orn, dat haar slaven haar verwensen. 256-264. In deze regels.nbsp;Waarin de zeven hoofdzonden één voor één genoemd worden, wordtnbsp;nitgedrukt dat zonde de mens nooit kan bevredigen. 256. Vrouwnbsp;en kind van de luiaard lijden honger door zijn schuld. 257. mogt ~nbsp;zou kunnen.

203

X

-ocr page 212-

259- Geen gulzigaard die buik of blik verzaadde, —

De wellust blaakt schoon magteloos zij ligt, — Ging gierigheid ooit met genoeg te rade ?

262. En zij die laag op deez’ haar zystren ziet Als stilde zelfs de kroon in ’t rijk van ’t kwadenbsp;Den boozen geest het brein haar foltrend niet,

265i^Die ’t stralen vast durft spellen van uw glorie.

Uw lauwer al hoort ruischen in ’t verschiet.

Een bladzijde u belooft in ’s lands historie,

268. Hoe houdt zij woord ? De wisselzieke faam Viert eiken dag eene andere victorie

En wijdt haar lof het liefst een nieuwen naam!

271. Al mogt ge niet teleurgesteld u vinden.

Al vlocht uw tijd den schoonsten krans u zaam. Der wereld roem is wufter dan de winden

274. Wier adem zich in elke rigting wendt;

Tot telkenmaal ’t verheffen in ’t verzwinden,

In doodsche stilte een buldrend stormen endt!

261. Meent ooit één gierigaard dat hij al genoeg heeft ? nbsp;nbsp;nbsp;262. Hoofd

zin van de hier met En zij beginnende volzin is: Hoe houdt zij woord? VS. 268. zij - de hoogmoed, de grootste van alle zonden.nbsp;die laag etc. - bijzin bij zij. 262-267. Hoe houdt de hoogmoednbsp;woord ? Zij, die als grootste der zonden laag op haar zusters neerziet,nbsp;alsof de kroon in het rijk der zonden haar nog niet genoeg is, zij dienbsp;u roem durft voorspellen, uw lauweren al hoort ruisen en u uw naamnbsp;reeds in de geschiedboeken geschreven doet zien. 268-285. Vgl.nbsp;Purg.XI 100-108 en II5-II7- 271-276. Bedenk toch: ook al wordtnbsp;ge beroemd, wereldse roem is zeer snel vervlogen. 271. hs. Alnbsp;mocht die valsche u de oogen niet verblinden. 275, 276. Tot telkens het opsteken van de wind eindigt in windstilte, en windstiltenbsp;het eind is van bulderende stormen. 280. Na duizend jaar - hoortnbsp;bij: Verscheelt het iets in vs. 277. hs. poos verbetering van vleug; ditnbsp;was verbetering van: duur.

204

-ocr page 213-

277.

Verscheelt het iets, of ge op uw staf gebogen De verste grens bereikt die ’t leven kent,

Of afscheid neemt eer ’t speeluur is vervlogen.

28o.

Na duizend jaar ? Nog korter poos van tijd Bij de eeuwigheid, dan de opslag duurt der oogennbsp;Bij ’t wentlen van de star die ’t langzaamst glijdt!

2^3- Gedenk het gras zoudt gij van roem gewagen,

Het komt, het gaat, zoo groen eerst wijd en zijd. Straks geel gezengd, door de eigen zonnevlagen, —

2^6. Och, bragt ge, in ’t eind ’t vergankelijke moê.

Aan ’t Lam dat al wat zonde is weg mogt dragen. Door reinheid van uw harte hulde toe!

Al stijgend valt het stijgen telkens ligter!

Wat hope nog verzoeking van ons voê’.

Geen zege viert zij meer, geen zwakheid zwicht er;

^92. Een ommezien grijp’ bange schrik ons aan,

We naadren ’t vuur, het Loutrings-Vuur al digter. Gereinigd zijn wij ’t ongedeerd ontgaan!

280—282, Vergeleken bij de eeuwigheid duurt duizend jaar korter dan een oogopslag vergeleken bij 28000 jaar (tijd van schijnbarenbsp;wenteling van de poolster). 283. Gedenk het gras indien gij vannbsp;roem spreekt. Gedenk het gras enz. - Toespeling op Psalm XC : snbsp;en cm : 15. Gelijk het gras, dat verandert....; De dagen desnbsp;naenschen zijn als het gras. 285. Dezelfde zonnestralen, die hetnbsp;gras doen opkomen en groeien, verschroeien het ook. 286. ge —nbsp;nog steeds; de verdwaasde mensheid van vs. 253-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;287. t Lam -

Christus. 290. verzoeking — Onderwerp. Wat de verleiding ook hoopt, ze heeft hier geen macht meer over ons. Vgl. Purg. XI 22, 23.nbsp;292. Vgl. Purg. XXVII 10-13.

X nbsp;nbsp;nbsp;205

-ocr page 214-

295- Wie mag ze zijn die Dante, in dichtend droomen ’t Geen ’t leven ons tweezijdig doe verstaan,

Op ’t bloeijend veld daar meijende ziet komen ?

298. ,,Gij vraagt mijn naam ?” hoor hoe zij ’t zingend zegt: „Ik dacht gij hadt van Lea wel vernomennbsp;,,Wier schoone hand zoo gaarne een krans zich vlecht.

301. ,,Ik dos mij uit om dankbaar te behagen;

„Die vreugde is niet voor Rachel weggelegd,

,,De spiegel boeit mijn zuster al haar dagen:

304. ,,Te staren is haar hemelsche oogen lust!

,,Mij streelt het wat mijn vlijt zich won te dragen,

,,Beschouwt zij liefst, mij geeft bedrijven rust,”

307. De allegorie is ’t christenharte waardig

Zich priesterregt en koningsrang bewust ' Sints hem Virgiel, innemende edelaardig

310. De hulde bragt: ,,Gij streefdet mij voorbij,

,,Tot al wat regt, wat goed, wat rein is vaardig,

,,Leide u voortaan uw vrije wille vrij 1”

295-306. Nadat Dante door het vuur gegaan is, ziet hij in een dichterlijke droom (Purg. XXVII 97-108) Lea, die het symbool is van het actieve leven. Vgl. het Oude Testament, Genesis 29.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;296. Bij

stelling bij: dichtend droomen, vs. 295. Droom en dicht mogen ons van twee kanten het leven leren begrijpen. Herinnering aan Byron: Thenbsp;Dream. Zie ook: Gedroomd Paardrijden, strofe 237.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;302. Rachel

- zuster van Lea en symbool van het contemplatieve of beschouwende leven. 304. oogen is derde naamval. 307. allegorie — de voorstelling van Lea en Rachel, ’t christenharte - Dante’s hart.nbsp;307-312. Vgl. Purg. XXVII 139-142.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;308. Priesterregt en konings

rang - Geestelijke en wereldlijke macht ingesteld om de zondige mensheid te regeren heeft Dante, wiens ziel nu gereinigd is, niet meernbsp;nodig, hij is als het ware zelf priester en keizer. 310-312. Dit zijnnbsp;Virgilius’ laatste woorden. Hij kan Dante nu niet verder leiden.

206

-ocr page 215-

313- Hoè ’t statig woud dat opgaat voor zijne oogen Hem ’t hart verrukt door zoete harmonijnbsp;’t dubbel koor zich huwende in den hoogen!

316. nbsp;nbsp;nbsp;scheemring die al wemelende zingt:

He blaadren zacht door ’t windgezucht bewogen,

De vooglen die de dag tot kweelen dringt.

319- Er rijst gegeur, zoo als nog nooit op aarde,

Wat lieflijk pad ge ook in den lommer gingt,

Het bijtje voor haar honig naast u gaêrde;

323. Maar zachtkens wordt het donkrer om hem heen. Waar ’t weêrzijdsch loof tot digte tente paardenbsp;Daar stuit op eens een held’re beek zijn schreên.

325. Geen zonneglans die immer haar verguldde.

Geen maneschijn waardoor ze ooit zilver scheen. Toch was zij klaar of vloeijend licht haar vulde!

328. Hij slaat den blik naar de overzij des vliets

Waar ’t gras zich boog, zoo vaak zich ’t golfje krulde, O weelde des verrassenden verschiets!

331- ’t Is louter lente op bloemen neergezegen,

Het koeltje draagt de klanken voort eens lieds,

Hoe zedig zweeft die schoone vrouw hem tegen!

313-329. Vgl. Pufg. XXVIII 1-2S. nbsp;nbsp;nbsp;313- ’t statig wovd het

Aardse Paradijs, dat boven op de Louteringsbeig ligt. 3iS-«oo»-- zie 3iy en 318. nbsp;nbsp;nbsp;321. gaêrde - verzamelde. 323. poar^

samenkwam. 325-330. Vgl. Purg. XXVIII 31-36. nbsp;nbsp;nbsp;329- Waar

het gras zich boog zo dikwijls als omkrullende golfjes er langs spoelden. 333. ^ie schoone vrouw - In vs. 349 t^rdt haar naam:nbsp;Mathilde, genoemd. Men neemt algemeen aan, dat Dante hierbij aannbsp;Mathilde van Toscane, 1046-11 iS, gedacht heeft. Zij heeft veel voornbsp;de kerk gedaan. 333-336. Vgl. Purg. XXVIII 37-42 en 57-

X nbsp;nbsp;nbsp;207

-ocr page 216-

334- De wimpers niet verheffende als zij naakt,

Op rozen uit, die schittren allerwegen.

Op lelies, die de schaauw nog blanker maakt;

337. Daar glimlacht zij hem toe van d’ and’re zijde En antwoordt op de bede die hij slaaktnbsp;Dat ze in ’t geheim dier wondre plaats hem wijde:

340. ,,Dit water” zingt ze, „is wat der ziele geeft „’t Geen zij omlaag vergeefs ’t gediert benijdde,

,,’t Geen nog omhoog voor zaalgen waarde heeft:

343. ,,’t Verleent zoowel vergetelheid van zonde

,,Als heugnis van wat vrooms werd nagestreefd! ,,Verzel me, opdat mijn zang u meer verkonde,”

346. En nieuwe Lea heft ze een lofpsalm aan En Dante ziet in de onvergeetbre stondenbsp;De Heiige Kerk den weg der zege gaan 1

349. Triomf die hem geduid werd door Mathilde, Waarbij Virgiel verbaasd van ver mogt staannbsp;Maar vuurge vreugd des christens borst doortrilde.

334. naken - naderen. 338. bede - nl. vs. 339, dat ze hem het geheim van het Aardse Paradijs zal openbaren. 340-345. Vgl.nbsp;Purg. XXVIII 127-133.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;340. Dit water - de beek van vs. 334.

341. Correspondeert met 343, 343 met 344. nbsp;nbsp;nbsp;343, 344. Dante’s be

schrijving van de beek is enigszins anders en fijner. Door de onderdompeling vergeet men zijn zonden niet, maar het pijnlijke van de herinnering er aan verdwijnt. 346. nieuwe Lea - Mathilde vannbsp;Toscane heeft een zeer actief leven geleid; zij steunde Gregorius VIInbsp;in zijn strijd tegen Hendrik IV. Daarom wordt ze hier Lea genoemd.nbsp;lofpsalm - nl. psalm XXXII, vs. i. Beati quorum tecta sunt peccata.nbsp;Wel gelukzalig is hij wiens overtreding vergeven, wiens zonde bedektnbsp;is. 347, 348. Dante ziet in een groot allegorisch tafreel de triomfnbsp;der Kerk, vgl. Purg. XXIX en XXX. 350. Virgilius, de niét-Christen, is hierover verbaasd. 351. des christens - Dante’s.

208

-ocr page 217-

353.

De vleuglen reppende op profeten wijz’!

Vergeef het hem, zoo ze iedren wensch niet stilde Zoo nog hij bad: ,,dat de and’re Rachel rijz’!” —

355-

gt;gt;Gezegend zij die komt in naam des Heeren!”

Al zweeft hij om in ’t aardsche paradijs,

Eerst bij dien zang is ’t lieflijkste der sfeeren!

358.

Er ruischt, er riekt een regen van gebloemt; —

),Laat handenvol van lelies haar vereeren,

,,Strooit uit al wat op purpren verwen roemt!” —

36i

Ons oog kan lang den gloed der zon verdragen Als ze uit den dauw in ’t Oost omsluijerd doemtnbsp;En ’t Westen slechts weerschittert van het dagen:

364.

Zoo durft ook hij, door bloesemwolk gedekt,

Den blijden blik aan deez’ verschijning wagen Die eensklaps heel zijn harte tot zich trekt!

367. Een sneeuwwit floers omslingerd van olijven

Verheelt een vrouw die ’t zoet verleden wekt.

Wat ziet hij om waar toch Virgiel mogt blijven ?

Onderwerp hiervan is: vuurge vreugd, vs. 351. nbsp;nbsp;nbsp;353-

athüde, vs. 349. nbsp;nbsp;nbsp;354. de and’re Rachel - Beatrice, zij is voor

B nbsp;nbsp;nbsp;d® geliefde uit zijn jeugd, ook de gepersonifieerde

chouwing. 355. nbsp;nbsp;nbsp;- Persoonlijk voornaamwoord. Deze regel

360 Beatrice. Aanhaling uit Mattheus XXI, vs. 9. nbsp;nbsp;nbsp;355, 359,

hoort Dante zingen bij de komst van Beatrice. Vgl. Purg. treftnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;357'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;“ Bet Aardse Paradijs, lief lijkste - over-

trap zonder bep. lidwoord. 358-375. Vgl. Purg. XXX 359, 360. Aanhaling uit Virgilius’ Aeneis: VI 883, 884.nbsp;- Danr*^”** ~ voorschijn komt; vgl. doom = nevel. 364. hijnbsp;floers ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. 365. deear’rjericfej’w’ng - Beatrice.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. Een sneeuwwit

Botgiet”*^^*^^^ olijven - vgl. Purg. XXX, 31-34. Ook hier liet van^z '^'^kr^''nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3^9- Oante wil Virgilius deelgenoot

ggjjj blijdschap maken, zie vs. 370, maar Virgilius was achter-te sclne?én^^^ nbsp;nbsp;nbsp;‘^“titekening. Als Dante dat merkt, begint hij

Florence 14

-ocr page 218-

370. nbsp;nbsp;nbsp;,,’t Herleven voele ik van de’ alouden gloed!”

Zoo juicht hij tot zijne oogen vochtig drijven Van smarte dat die trouwe is weggespoed 1

373- ,,Ween, Dante! niet, dewijl hij blijkt verzwonden,

,,Weerhoud nog nu, weerhoud dien tranenvloed;

,,’t Wordt schreijenstijd weldra om andre wonden.”

376. Haar stemme is ’t, die hem grieft gelijk een pijl Door heugnis hoe zijn trouw hij heeft geschonden!

En toch verzoenen zij! — ach! in een stijl

379. Voor wien slechts hij de veder wist te vinden!

370.Virgilius, Aeneis IV, 33. y/z.cLie trouwe-Virgilms.

- Virgilius. 376. Haar - Beatrice’s. Vgl. Purg. XXXI 2, 3. 379. Voor wien - Waarvoor, hij - Dante. Sterke nadruk hierop.nbsp;378, 379. Zij verzoenen zich met elkaar op een manier, die alleennbsp;Dante kan beschrijven. Mijn pen schiet te kort voor de vertaling,nbsp;zegt Potgieter. Zie Inl. blz. 80.

210

-ocr page 219-

XI

Schipbreukeling weêrsta de veege een wijl,

Op ’t zwalpend hout, ’t ontboeid geraas der winden,

3- Hij worstelt maar tot zee op zee zich stort.

Als gieren die elkaêr om buit verslinden.

En ’t sehuim hem mist daar ’t ziedende effen wordt!

Op eens den schoot der golven ingegleden Streed hij den strijd, den bangen doodstrijd, kort,nbsp;Hoe bitter in dat opzien zij geleden;

9- Gedachten toch zijn vlugger dan het licht En onze ziel stort wenschen, klagten, beden

In de eigen vlaag waarvoor het ligchaam zwicht!

^2. Hij zag zijn ga zoo als ze op ’t strand hem beidde.

Hij droomde zich den glimlach van zijn wicht Niet meer zoo pril als toen ’t onnoozel schreide;

HENDRIK VAN LUXEMBURG.

2i

e Voor de geschiedenis de Inleiding blz. 43. Potgieter keert nu terug tot Dante’s leven op aarde en zijn politieke idealen,nbsp;t 32 zijn een inleiding tot de komst van Hendrik VII in Italië. Hijnbsp;vanbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bij een schipbreukeling. De ongelukkige afloop

*1 zijn leven wordt in deze regels vooi speld. Uit deze verzen klinkt persoonlijke toon.

dood nabij moge de schipbreukeling, zich klampend aan een de ®®®“tigerd stuk wrakhout, een ogenblik weerstand bieden aannbsp;en 31°”^’ Worsteling duurt slechts kort; stortzeeën bedekken hemnbsp;dient* kokende, schuimende water weer glad wordt, is hij in denbsp;die denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i. Schipbreukeling - Bijstelling bij veege, hij,

golven stabij is. Onderwerp. 2. ’t zwalpend hout - het op de op jjgj ’’“^dgeslingerde wrakhout, ’t ontboeid geraas - Toespelingnbsp;ontboeiT^- '’erhaal. De winden zitten in een grot gevangen. Als zijnbsp;t^ee, Vsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;het. 3. maar - slechts. 4. Bijstelling bij

hij in dat o k nbsp;nbsp;nbsp;schuim, daar - wanneer. 8. Hoe bitter

11 • eigen - z nbsp;nbsp;nbsp;ook leed (de strij d was kort vs. 7). g. toch- immers.

® de. zwicht - bezwijkt. 12. Hij - de schipbreukeling, vs. i.

XI

2II

-ocr page 220-

15. Visioensgewijs ging ’t leven hem voorbij,

Elk luchtkasteel waarmeê zijn hoop zich vleide, — Hoe bloedde ’t hart! — Hoe rustig sluimert hij

18. Schoon de oceaan niet weet wat rust mag heeten! Hij ging van ’t leed eens langen levens vrij.

Ons foltrend, bij den bouwval neêrgezeten

31. Van ons geluk: de wezenlooze blik

Die zelfs niet poogt het wreed verlies te meten, — De korte slaap gestoord door killen schrik,

34. Zich de ijdelheid bewust der zoete droomen, —

De weêrzin die, schoon ’t al wat aêmt verkwikk’ Ons aangrijpt als wij ’t wreede licht zien komen, —

37. De lange dag, die eindeloos zich rekt Of taak bij taak ook werd ter hand genomennbsp;Daar geene in ons weêr nieuwe krachten wekt, —

30. De langer nacht, waarin wij luide klagen.

Een fierheid wars, die ’s daags de wond bedekt Schoon ze onverpoosd in ’t binnenste blijft knagen!

33. Hoe blijde wuifde Itaaljes huldegroet.

Als zij den Leeuw van Luxemburg zag dagen.

Dien Caesar op der Alpen kruin te moet!

16. — na de komma van mij. 17. Met deze snelle overgang geeft Potgieter de snelle overgang van leven naar dood van de schipbreukeling weer. 19. Hij ging heen, vrij van de smart, de teleurstellingen, dienbsp;deouderdombrengt.Zievs.21-33. 25.’t-’tlicht,VS. 26. zj. eindeloos - Daar, vs. 29.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;31. Een fierheid wars - wars van een fierheid,

die ons overdag onze smart doet verbergen. 21-32. Let op de evenwichtige bouw: de blik (21), de slaap (23), de dag (27), de nacht (30). 33-65. De komst van Hendrik VII van Luxemburg in Italië.nbsp;33-47. Groep van vijf terzinen: de komst. 34. Als - Toen. Leeuwnbsp;van Luxemburg - Toespeling op het wapen van Hendrik VIL

312

XI

-ocr page 221-

3 • Hoe stortte zij de schatting aller palmen

Door dal bij dal aan strijdbren Hendriks voet,

Een gulden eeuw voorspellende in haar galmen!

39' Hem zweefden orde en beur gespelen voor;

De vlijt in de’ arm een schoof van volle halmen,

De vreugde omstraald van frisschen bloemengloor;

42. Geen keizer dien ooit zulk een welkom ruischte

Als ’s volks heraut hem wijdde op ’t gloriespoor.

Als Dante bragt toen eigen luit hij tuischte

45- Voor stouter vlugt dan die der Roomsche lier.

Wiens hymne langs Hebreeuwsche harpe bruischte Op nieuw geblaakt door Godgeheiligd vier:

48. „Gij die zoo lang uw tranen ’t leed liet tolken,

,,Itaalje! omkrans al jublend zijn banier,

„De vredezon verdrijft des oorlogs wolken!

5^- gt;,Leg af den rouw, om naar het feest te spoên,

))Uw Caesar komt, gij vorsten en gij volken, gt;,Geregtigheid maakt weêr ’t verdorde groen!

36. palmen - handpalmen, de gevende, open handen. nbsp;nbsp;nbsp;39-41. Dante

zou^^ nbsp;nbsp;nbsp;der Italianen geloofden dat Hendrik VII de rust in hun land

int nbsp;nbsp;nbsp;herstellen en dat met orde ook welvaart en vreugde hun

Zouden doen. In deze verzen vindt men verschillende voor-eia nbsp;nbsp;nbsp;personificatie. 43. ’s volks heraut - Dante.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;44,45. toen

eeiT* nbsp;nbsp;nbsp;tuischte ~ toen hij zijn Italiaanse gedicht (De Commedia)

rusten om Hendrik VH met een Latijnse brief 45nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^^St) welkom te heten. Vgl. Epistola VII. tuischen - ruilen.

¦ Roomsche lier etc. - Toespeling op de 7 Boetpsalmen, de niet ^‘^hten in Hebreeuwse psalmvorm, die tegenwoordig echternbsp;47-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;46. TViewr - van Dante.

delijke nbsp;nbsp;nbsp;gloed gezet door heilige geestdrift voor het god-

eengedeelt ^ï'oep van vijf terzinen; het welkom. Vertaling van vijfde brief. _ 49. zijn - Hendrik’s.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;s i • het

bruidee-nmquot;^ nbsp;nbsp;nbsp;§ 3 van de brief wordt Hendrik VII als Italië’s

^om voorgesteld

XI nbsp;nbsp;nbsp;•

213

-ocr page 222-

54- „Uit Rome zal zijn schepter rust bededen,

,,Uit Rome daar zich alle haat verzoen’,

,,Uit Rome dat de wereldbreuk ziet heden

57. ,,Als zwaard en staf zich kwijten van hun taak ,,Door goeden wil der menschheid te bevelen,

„Die de aarde reeds des hemels voorhof maak’!

60. ,,0 Dag des heils! wiens ochtend ons mag lichten,

,,Straal uit langs ’t zwerk, tot al wat leeft u smaak’!” En open gaan voor dat profetisch dichten

63. De poorten van Milaan; en de ijz’ren kroon

Wat staat ze, als hij er trouw zweert aan zijn pligten. Het blonde hoofd des fleren konings sehoon!

66. Hoe dwingt zijn wenk partijschap tot verdwijnen Of aadling in wedijvrend trouwbetoon:

Geen Guelfen meer, maar ook geen Ghibellijnen,

69. Zij beide ’t kroost van ’t eigen vaderland.

Die enkel niet dezelfde zon zien schijnen.

Wier aller hart van ééne liefde brandt!

54. Rome - dat weef de hoofdstad van het Rijk zal zijn. 56. wereldbreuk - ontstaan door het verbreken van de harmonie tussen wereldlijke en geestelijke macht, waarvoora'waar^fewsta/, vs.sydesymbolen zijn. 58. Door de mensheid aan te bevelen, te raden van goedennbsp;wille te zijn. der menschheid-derde naamval. 5g. Die-slaat op goedennbsp;wil, VS. 58. 62. Potgieter stelt het voor, of Milaan door Dante gedreven werd, zijn poorten voor Hendrik VII te openen. 62-77. Groepnbsp;van vijf terzinen: Hendrik’s optreden in Italië. 63-65. In Januarinbsp;1311 werd Hendrik VH te Milaan gekroond met de oude, ijzeren kroonnbsp;der Longobarden. Deze kroon wordt zo genoemd naar een ijzeren bandnbsp;binnen in, die volgens een legende is gemaakt van een der nagels vannbsp;het kruis. 66-74. Hendrik VH’s optreden in Italië. 66, 67. Opnbsp;Hendrik’s wenken verzoenen de partijen zich met elkaar of wedijveren in het betonen van hun trouw. 67. Of tot aadling - veredeling. 66-68. Hendrik VH riep de ballingen der steden, die hijnbsp;overwoimen had, terug en trachtte oude vijandschappen uit de wegnbsp;te ruimen. 69. eigen - zelfde. 70. Die enkel niet - Die niet alleen.

XI

214

-ocr page 223-

72.


75-


78.


8i.


84.


87.


Te zaam gesneld van wederzijdsche reede Reikt Oost en West elkaêr de broederhand,nbsp;t Verzoeningsfeest dooft iedren vonk van veede!

Toch zwerven in dier gasten weidsche drom Als de’ afgezant hij zoekt der schoonste stede,

Helaas! vergeefs des konings blikken om:

),Florence mart haar hulde mij te brengen I ),Wat ducht ze toch?” Een spotziek lachje glom:nbsp;„De vrijheid vreest haar vleugelpracht te zengen

,,In ’t hooge licht van uwen adelaar;” —

„O dorperheid!” zegt Hendrik, ,,of ’t gehengen „Van burgerkrijg het wit der vrijheid waarl

»Wie maakt zich op dat haar begoochling wijke ?”

Met éénen kreet rijst heel die bonte schaar.

))Dat Zwarte en Witte om ’t zeerste trouw mij blijke,

,,Dat weder in de keizerlijke kroon ,Ze als flonkerbag van ’t helderst water prijke ?

„U, dappren! strekk’ haar later dank ten loon!”


SD r ~ vete, vijandschap, wrok. 76. der schoonste stede - Toe-op: Firenze la bella, zoals de Italianen Florence noemen, door^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van vier terzinen; Hendrik’s toespraak. Hij is omgeven

gezanten uit allerlei Italiaanse steden, maar er is er geen uit Wenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;78. mart - draalt. 79. lachje - op het gezicht der aan-

j. nbsp;nbsp;nbsp;80, 81. Antwoord op Hendrik’s vraag, vs. 79. De Flo-

erk *^*'®*' vrezen hun vrijheid te zullen verliezen als zij de keizer 82nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;“ symbool der keizerlijke waardigheid,

etc nbsp;nbsp;nbsp;- O domme dwazen! 82, 83. of ’t gehengen

beürtï h nbsp;nbsp;nbsp;toelaten van burgeroorlog (wat nu in Florence gericht nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vrijheid is. 84, 86-89. Tot de aanwezigen ge-

_ pj^’ herhaald in 86 en 87 - opdat, haar - Florence’s. 88. Ze lands^K^*^^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;flonkerende steen (diamant). Middel-neder-

zal Fl nbsp;nbsp;nbsp;via het Frans uit het Latijnse baca ontstaan.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;89. Later

voorste^l”^* u’ “^^PPoten, er dankbaar voor zijn dat gij haar waan-ing hebt doen wijken; die dank in de toekomst zij uw loon!

Xl

215

-ocr page 224-

90. Ach! waren hem hun uitgetogen klingen

Ter kwader uur geestdriftig niet gehoon,

Florence had door ’t hart zich laten dringen!

.93. Bedreigd grijpt zij met mannenmoed het zwaard,

Te fier voor dwang van woeste vreemdelingen Die ruw van tong zij scheldt en ros van baard:

96. Af wijst ze wie tot onderwerping rieden.

Af slaat zij wat ten storm zich heeft vergaêrd! Profetisch moog de toorn van Dante zieden

99. Geen burger die het oor den balling leent Wiens genius ’t heldhaftig weêrstand biedennbsp;Be won dr end smaakt en om den diehter weent:

102. ,,Wat zijt ge dus met de eenheid ingenomen,”

Dus vraagt hij, ,,dat ge ’t beet’re vijand meent ,,Van ’t goede ? en waant de vrijheid te zien komen,

105. ,,Uit ’s keizers tent ? doet de onafhanklijkheid

,,U voor den brand van inheemsche eerzucht schromen ,,Ik ducht geen vlam die smetstof loutrend scheidt!”—

90-101. Groep van vier terzinen: Florence’s houding. go.uitgetogen klingen - getrokken zwaarden. 93. Florence zou de drang van haarnbsp;hart gevolgd hebben, indien men op haar hart een beroep had gedaan, maar bedreigd, vs. 93 enz. 94. vreemdelingen - soldatennbsp;van Hendrik VII, onder wie veel Duitsers. 97. Van 19 Sep-tember-31 October 1312 belegerde Hendrik VH Florence tevergeefs. 98. Toespeling op Dante’s brief aan de Florentijnen (31nbsp;Maart 13ii, Epistola VI) waarin hij hun vreselijke straf voorspelt,nbsp;indien zij in hun verzet volharden. 100, loi. Dante’s beschermgeest bewondert de houding van Florence en schreit om Dante’snbsp;dwaling. 103-114. Groep van vier terzinen: Dante’s gemoedstoestand. 103-107. Woorden van de genius, vs. 100 tot Dante gericht. 103. ’t beet’re — vrijheid, onafhankelijkheid. 104. ‘t goede -eenheid. 105-107. Zijt ge bevreesd, dat, indien de stad onafhankelijk blijft, de partijtwisten nooit geblust zullen worden ? Maar dienbsp;strijd zal de partijen juist louteren!

XI

216

-ocr page 225-

io8. „Verzoeker, wijk!” moog Dantes antwoord wezen, Zijn kling vlamt niet ter slechting van het pleit.nbsp;Waar moeders schim, het stille graf ontrezen.

Op iedren muur zijn aanval af zou slaan;

Hij tart den dood in ’t lijdelijke vreezen:

Zal Hendriks ster zoo vroeg reeds ondergaan ?

^ ^4- Ontvoere deze op ruischende aadlaarsschachten De wereldkroon aan ’t eenzaam Lateraan,

De weerstand wint, dien tooi ten spot, in krachten;

^ Itaalje wordt een prooi gelijk verscheurd.

Elke uchtend brengt verijdling van verwachten. Elke avond eindt in schaduw die sombrer treurt!

Zoo heeft zich dan na half een eeuwkrings duister, Des Caesars zon in ’t Zuiden maar gebeurdnbsp;Voor slechts een uur van smetteloozen luister!

En zwijmt haar glans gestuit op vrijheids rots schiep Florence uit de afschuw van den kluisternbsp;Zich grooter kracht dan die des aardschen gods 1


108, 109. Dante mag dan zijn beschermgeest

zijn politieke overtuiging kan hem echter me

werkzaam deel te nemen aan het beleg, is


IS

die


Dante

vrees.


112. Bij het lijdelijk toezien tot de dood bevreesd over de afloop, maar hij trotseert


* 14- deze 114,


114-125. Groep Hendrik VII.


van vier terzinen: aadlaarsschachten


Hendrik verliest, adelaars wieken.


^14, 115. Terwijl Paus Clemens V afwezig was, werd Hendrik VII 29 Juni 1313 te Rome in de Lateraankerk gekroond. Zie Inleidingnbsp;44-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;116. De kracht van de partij, die Italië onafhankelijk wil

zien, neemt toe. 120. half een eeuwkringsduister - Sinds ongeveer een halve eeuw hadden de Duitse keizers zich niet om Italië bekommerd. Dat was een duistere tijd geweest. lai. ’t Zuiden Italië.nbsp;IZ3 • zvnjmt - wordt machteloos, haar glans - van Caesar s zon, vs .121.nbsp;134- kluister - boei, waarin een Caesar haar zal slaan.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;135 • aardsche

god ~ de Caesar - Hendrik VII.

126-14S. Klacht van Hendrik VII’s schim. In de Maremmen, ongezonde, moerassige kuststreek in West-Italië, werd hij ziek en stierf.

XI nbsp;nbsp;nbsp;217


-ocr page 226-

120. ,,Ach! hadde ik nooit,” dus suiz’len de Maremmen De weeklagt voort des streng gestraften trots,

Waarin ’t gezucht des zeewinds schijnt te stemmen,

129. ,,Ach! hadde ik nooit op dezer volken beên,

,,Om ’t moedig brein in dubble kroon te klemmen,

„Het eeuwig ijs dier Alpen overschreên!

132. ,,Vermetele, die me in den draaikolk waagde,

,,Schoon Habsburgs held te hagchelijk hij scheen, ,,Wat bate zou ’t geweest zijn zoo ik slaagde ?

135. ,,Was ik wel ooit gelukkiger te moê,

,,Dan toen het licht door ’t eikenloof mij daagde:

,„,Op, Hendrik! op, eer de ever ons ontspoe!”

138. nbsp;nbsp;nbsp;,,Wat jagtveld haalt, Ardennen! bij uw bergen,

,,Wat stroom loeg mij zoo frisch als de uwe toe, ,,Waar hert of wolf te rap een rid mogt vergen ?

141. ,,Wat durfde ik in mijn dolle gloriedorst ,,De lotgodesse op deze tinnen tergen ?

,,’t Verpest moeras smoort de’ adem in mijn borst.

144. ,,Hoor ik daar ginds mijn gemalinne schreijen ?

,,Doe in mijn groet den laatsten dienst uw vorst. . .” Hoe snikt het heir als zij de doodswa’ spreien.

Zijn dood is als het ware een strenge straf voor zijn hoogmoedige onderneming. 128. Waar het gezucht van de zeewind mee schijnt in te stemmen. 130. iiu6WeA;rooM-Longobarden-en keizerskroon. i^Z-Habs-burgs held - Albrecht van Habsburg. Vgl. X 196. nbsp;nbsp;nbsp;135-140. In ge

dachten beleeft hij een jacht in de Ardennen. 136. Dan toen ik het licht zag spelen door de eikeblaren. 137. de ever - het wilde zwijn.

139. nbsp;nbsp;nbsp;Zoeg-lachte, oude, regelmatige, sterke vorm. 140. te rap een ridnbsp;-zeredenopdejachtsomssnellerdangoed was. 142. op deze tinnennbsp;- in Italië. 145. Stervend draagt hij zijn soldaten op zijn vrouwnbsp;te groeten. Dit is de laatste dienst die ze hem kunnen bewijzen. Zijnnbsp;gemalinne, Margaretha van Brabant, was echter reeds in 1311 gestorven.

XI

218

-ocr page 227-

XII

!¦ Zoo wreed beschaamd in zijnen stoutsten droom Laat Dante zich door geene hoop meer vleijennbsp;Uit welk een licht ze ook hartverrassend koom’,

4' Florence viert van bange vrees ontslagen

Op weidsche wijz’ der vreugd des volks den toom, Durft zij gerust zich ook grootmoedig dragen ?

7- Gij mare, die der ballingschap het meldt Dat enklen ’t licht uit deez’ hun nacht zal dagen.

Dat huis en hof zij hun weêr open stelt,

10- Wat straffe toets strekt gij dier armen harte.

Als elk zich vraagt of hem dat welkom geldt.

En ’t antwoord zulk een vreugd wekt, zulk een smarte!

^3- Eén oudre slechts denkt aan zich zelven niet.

Wie zoo als hij den waan der menigt tartte

Hij wenscht noch ducht dat zij de hand hem biedt.

gehandhaafd eergevoel.

In deze zang beschrijft Potgieter drie periodes uit Dante’s leven tussen 1313 en 1317.

* nbsp;nbsp;nbsp;stemming na het mislukken van de tocht van Hendrik VII

het verwerpen van de amnestie, waardoor hij in 1315 op oneervolle j in Florence had kunnen terugkeren.

•^Vnen stoutsten droom-herste] der keizerlijke macht. nbsp;nbsp;nbsp;2. hoop-ïn

st nbsp;nbsp;nbsp;terug te keren.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3. Welk een lichtpunt (in de politieke toe-

and) Dante ook soms plotseling weer hoop zou kunnen geven, hij laat ^ niet meer door hoop vleien. 5. der vreugd — Derde naamval.

S^ust - nu zij niet meer bevreesd is. zich dragen - zich gedragen, eiik ? enz. - In 1315 besloot het Florentijnse stadsbestuur, aannbsp;D H* °®^^*ugen amnestie te verlenen, der ballingschap - der ballingen.nbsp;- m ^ naamval. 8. deez’ hun nacht - hun ballingschap. 9. zijnbsp;bs. hen - in plaats van hun. 10. toets - beproeving, hs.nbsp;Zoalnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;in Welke vorm het woord de ballingen aanduidde; arme,

op ^ ^ oerste druk heeft, slaat op: de ballingschap, vs. 7. nbsp;nbsp;nbsp;11. Nadruk

13- Eén oudre - Dante. 15. Punt hierachter van mij.

xil

219

-ocr page 228-

16. Toch toornt zijn blik, toch sidderen zijn ving’ren; Of in dien brief een slang hij van zich stiet,

Zien we eensklaps hem dat blad ter zijde sling’ren:

19. ,,Voor hulde hoon!” geeft zijn gevoel zich lucht, ,,Van alle schaamt’ vervreemde stededwingren 1nbsp;,,Wat droomt gij u van Dante dat genucht ?

22. ,,Als hadde ik, toen de galm der zegezangen

,,’t Gewelf verrukte, in rouw nog om ’t gezucht, ,,Mijn wapens meê in ’t ruim niet opgehangen 1

25-

,,Als ware ik in uw kerker boef geweest,

,, Ver langt ge dat ik bij uwe ommegangen,

,,Ik boete doe op ’t Sint Joannes feest!”

28. Wat dooft op eens dien feilen gloed in de oogen ? Wat buigt zoo diep die hooge, slanke leest ?nbsp;Afwisslend wordt eens dichters hart bewogen,

31

— Het zuchtje zelf is ’t spieglend vocht te sterk, Verteederd wil ’t geen gramschap meer gedoogen!nbsp;Hij zag als knaap zich weder in die kerk!

34

Och, gun hem dat hij in gedachte er kniele.

En ’t stil gebed in hem het wonder werk’.

Als wiesch nog eens het sacrament zijn ziele.

16. Punt-komma hierachter van mij. 17. Bijzin bij 18. Of - alsof. 18. dat blad - de brief, waarin de voorwaarden tot terugkeer genoemd worden. Vgl. vs. 27.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;19. Foor - in plaats van. zi. dat ge

nucht - het genoegen mij vernederd te zien. 22. toen enz. - na de overwinning bij Campaldino. Zie Zang V. 23. ’t Gewelf — van hetnbsp;Battistero (San Giovanni), in rouw nog - Kort vóór de overwinningnbsp;waren daar bange zuchten geslaakt, het was of men die nóg hoorde.nbsp;23-24. Alsof ik niet als goed burger voor Florence gestreden heb!nbsp;30. Nu eens wordt het hart van een dichter heftig bewogen, dan weernbsp;licht. 31. ’t spieglend vocht - een wateroppervlak. Hiermee wordtnbsp;eens dichters hart, vs. 30 vergeleken. Zelfs een zuchtje beweegt het.nbsp;Dat zuchtje is de zachte aandoening, de vertedering als hij denkt

220 nbsp;nbsp;nbsp;XH

-ocr page 229-

37' Den nieuwen smaad te dragen zijner waard;

Schoon traan bij traan op ’t mozaiek er viele,

Toch zoude daar ten hemel zijn gestaard!

40.

Hij rijst, en wie dat schandschrift heeft geschreven,

Wie ligt dien last maar blozend heeft aanvaard Den priester was alreeds ’t vergrijp vergeven:

43

Wat wist hij in zijn celle van de’ orkaan.

Die ’t hulkjen op de klippen had gedreven.

Waar’ hij alleen aan ’t roer niet blijven staan ?

46. Wel stokt zijn stift, als zij zoo zachtkens klinken,

— Met heuschen dank ving hij zijn antwoord aan, — De reeglen die hem vochtig tegenblinken;

49- nbsp;nbsp;nbsp;,,Voort”, zegt hij,,,voort!” en weigert ’t moede hoofd

De weelde een wijl in de open palm te zinken,

,,Beschaamd wordt dra, wie des mij zwak gelooft.”

52. Zijn veder vliegt, — de fiere zinnen heffen

Zich met een glans die door geen tijd verdooft, t Zijn schichten die heur wit ontzielend treffen,

®an zijn jeugd, zie VS. 33. nbsp;nbsp;nbsp;35. het wonder - nl. vs. 37. werk' - hier

^g®*^®^*ikelijk: te weeg brengen. 36. Tussenzin.

gt; 39- Hoewel hij er bitter zou wenen. Toch zoude daar óók ten hs ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;~ plaats van: er. 41. ligt - misschien.

verbetering van slechts, dat al verbetering is van: niet. (mquot; ^ Priester - de schrijver van de brief. Wegens het: Pater minbsp;ijn vader) in het antwoord, zie vs. 70, neemt men aan, dat hijnbsp;s er was. 43. hij - de priester vs. 42. de’ orkaan - Beeld voornbsp;toestanden in Florence; de twisten der Witten en Zwar-jT ¦. 44- t hulkjen - het schip van staat van Florence. 45. hij -is o^ Hnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Dante. Vgl. VII vs. 55 vgg. Deze voorstelling

y fureven. 46. zij - de reeglen van, vs. 48, n.1. de eerste regels sch btief (Epist. IX). 48. De inkt is nog nat. 49. Door-- da*^'^^^ ^^tite tot zichzelf. ^o.palm - handpalm. si.desnbsp;die zachte aanhef. 54. schichten - Pijlen zijn het dienbsp;quot;«tnen, dre dodelijk treffen, wit - doel.

XII

221

-ocr page 230-

55- Slechts heidenhand beurt zoo de boog van staal; En echter blijft dat hooge voorhoofd effen,

Al ligt het heil zijns levens in de schaal!

58. ,,Die welkomst biedt dus na drie lustrums lijden,

,,Florence aan Dante ? een dergelijk onthaal, ,,Voor de overmaat van studie en van strijden ?

61. ,,Te keeren of hij begenadigd werd,

,,Door ’t snoodst gespuis omringd aan beide zijden ? ,,Verblijve ver die laagheid van een hart,

64. ,,Dat met het merg der wijsbegeert’ zich voedde, ,,Dat voor het regt een wereld heeft getart,

,,Volhardend schoon ’t in ballingschap verbloedde!

67. ,,Te keeren met een boetesom ter hand ,,Of ook die cijns den gruwel kwam ten goedenbsp;,,Mij aangedaan in onverdiende schand ?

70. „Op dezen weg, mijn vader! doe ’k geen trede! ,,Hoe ’k hijgen moog naar ’t lieve vaderland,nbsp;,,Mijn faam, mijne eer kome ongeschonden mede!

73. „Ziet gij een zulke ? Och, wijs uw zoon dien aan, ,,En Dante komt met vogelvlugge schrede;

,,Maar toeft Florence mij langs kronkelpaên.

55. de hoog van staal - Beeld voor de pen als wapen. 56. En echter - maar toch. 58-90. Vgl. Dante’s IXe brief § 3 en 4. Die brief isnbsp;het stramien, waarop Potgieter geborduurd heeft. 58. lustrum -periode van vijf jaar. 61. of - alsof. 62. Vgl. vs. 25-27.nbsp;64. merg der wijsbegeert’ - het beste, de kern der wijsbegeerte.nbsp;66. Volhardend - Onderwerp is: een hart van vs. 63 nl. 68. Ofnbsp;ook - Alsof. 68, 69. Bitter hekelend. 72. Zie de aantekening bijnbsp;vs. 42.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;73. eew zulke - een zodanige weg, dat ik erlangs kan terug

keren zonder eer en faam te verliezen. 75. toeft - verwacht. Vgl. XIII 224, daar ook toeven in de betekenis verwachten gebruikt. Ooknbsp;Drost gebruikt het zo. hs. mij verbeterd voor hem.

222 nbsp;nbsp;nbsp;XII

-ocr page 231-

7^- „’k Ga nimmermeer Florence weder binnen!

gt;)Wat nood ? alom valt immers zon en maan,

»En ’t starrenheir zich reijend langs de tinnen,

79- ,,Te aanschouwen ? Waar op aard kan zich ’t gemoed, gt;,Bespieglend wat voor eeuwig valt te minnen,

,,In waarheid niet verlusten zacht en zoet,

^2. „Ook zonder dat mijn glorie prijs ik geve,

„En ’s lasters prooi te dwaas mijn liefde boet!

»De smaad des volks is ’t niet waarvoor ik beve,

^S- „Maar ’k zou dien waard zijn ging ik smeekling om, „Langs straten die mijn schimme eens grootsch doorzweve 1nbsp;),Nog buigt geen last van leed mijn schouders krom,

88. „Nog vinde ik brood om ’s hongers kreet te stillen; „Doch dreigden me ook gebrek en ouderdom,

»Wat weelde mag in ruil mijns roems ik willen ?”

91.

Verona’s jeugd vermaakt zich groot en klein. Als de avondwind ’t platanenloof doet trillen,nbsp;In ’t spelen van de waatren der fontein;

Veelt-' ®*^netto Latini. Tesoro, lib. VIII, waarin deze aanbe-cielo èquot; nbsp;nbsp;nbsp;curare di esilii perchè ogni luogo che è sotto il

tutte nbsp;nbsp;nbsp;proprio, e ovungue si trovano borghi e cittk, e Ie terre

- is paese al prode umo, siccome il mare al pesce”. 77. valt dans ^9nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;- dansend; de beweging der sterren is als een

g., tV nbsp;nbsp;nbsp;zacht en zoet - in zachte en zoete waarheid. 83,

rence°'^**' nbsp;nbsp;nbsp;vorige regels. 83. En mijn liefde voor Flo-

zou w°^^^ dwaze wijze bevredig, waardoor ik een prooi van de laster onrginenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;smaad, vs. 84. Indien ik als smeekling

Toelicht’ ^*~t07. Een anecdote, overgenomen van Boccaccio, zie

mg. 93. Hoort hij 01.

XII

223

-ocr page 232-

94- Een ommezien blijft Dante wandlend pozen,

De kijkers van die kleene staan zoo rein,

Wat luchterpaar in leliën en rozen!

97. Maar ’t wichtje neemt de wijk aan moeders knie. Die ’t zacht bestraft, om wat haar zelv’ doet blozen.nbsp;Toch voelt de schaar zoo kiesch niet. „Zie, ei! zie,

100. ,,’t Is Dante, die den weg weet naar de helle,”

Zegt de eene vrouw, ,,naar lust bezoekt hij die ,,Opdat hij ons wie ’t lest er kwam vertelle.”

103. Hij vangt het op, bij ’t in de schaduw staan

Zich vleijend dat het kind weêr tot hem snelle, — ,,Als zag men,” fluistert de andre, „hem niet aan

105. ,,Hoe daar de rook ’t gezigt zoo donker kleurde;

„Aan ’t kroesen is zijn baard in ’t vuur gegaan 1” Vermaardheid, daar hij lagchend ’t hoofd bij beurde,

109. Voor wat al leeds gij schaadloos stellen moest.

Als straks hij ’t aan Can Grandes disch betreurde. Dat niet zijn arm hem voedde rap en noest 1

96. In het blanke en rose gezichtje zijn de ogen als twee luchters. (Een luchter is een kandelaar; hier is het licht, dat de kandelaarnbsp;draagt, bedoeld). 98. wat haar zelf doet blozen - vrees voor Dante.nbsp;99. Het was kies het kind om zijn vrees voor de vreemde man tenbsp;berispen, maar het is niet kies over hem te praten, zodat hij hetnbsp;horen kan, zoals de vrouwen nu doen, 100-102 en 105-107.

107. nbsp;nbsp;nbsp;Zijn baard is in het vuur aan het kroezen gegaan. 108-135. Dante aan het hof van Can Grande della Scala te Verona. Can Grandenbsp;was sinds 13 ii keizerlijk vicarius en hoofd der Ghibellijnen innbsp;Noord-Italië. Vele ballingen vonden een schuilplaats bij hem. Denbsp;voorstelling, die Potgieter hier van Dante’s verblijf geeft (geïnspireerd op Cesare Balbo) moet als historisch onjuist beschouwdnbsp;worden, zie Gardner I § 7. Vgl. ook Paradiso XVlI en Epist. X.

108. nbsp;nbsp;nbsp;beurde - ophief. iio. straks - een ogenblik later.

224

XII

-ocr page 233-

II2.


IIS-


118.


121.


124.


127.


Een schuilplaats moog die weidsche woning bieden, Aan elk wiens haard partijschap heeft verwoest,

En op zijn beurt van zucht naar wrake aan ’t zieden

Haar zege ’t liefst in vlammen zag weerkaatst,

Hoe is bij die ontembare oorlogslieden,

Hoe is hij vriend des vredes daar misplaatst!

He wijn gaat rond, der vleijers zangen rijzen;

Verschoont hij zich, wat geeft hem regt op ’t laatst Te weigren om den eerpalm toe te wijzen ?

Hij luistren naar die bedelaars om gunst!

Hij ’t rijmlen van die tafelschuimers prijzen.

Een wierookwolk die hem zoo walglijk vunst!

Verzuchting als de vroede vrome er slaakte. Harmonisch in karakter en in kunst.

Toen grove scherts niet slechts den drom vermaakte.

Toen della Scala de ontucht meê genoot.

Wat zegt het dat voorzigtigheid u laakte ?

Alle eedle moed is voor haar maat te groot!


Dat hij niet, zoals de andere gasten, met een sterke arm het roep van krijgsman kan uitoefenen.

14-- En die. 114,115. En die op zijn beurt ziedend van wraak-K ^ tegenpartij als teken van overwinning het liefst zou brand-

1 nbsp;nbsp;nbsp;trS'-ffaarsrege - deoverwinningdertürafte (vs. 114).nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;116,

ont ?°°fdzin van de in 112 begonnen volzin. 119. Aanvankelijk ver-rpaar nbsp;nbsp;nbsp;Dante zich dat hij niet meedoet aan het vleien in dicht,

2 nbsp;nbsp;nbsp;onttrekt hij zich aan de opdracht zijn oordeel overde ,,vlei-nit te spreken. 133. vunst - Werkwoord, gevormd van

j R-- vuns = vies, slecht riekend. 124. als - zoals. Vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bij vroede vrome, vs. 124.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;128. m - de verzuchting

t24, waarmee Dante zijn afkeuring van het gedrag van gast-heid nbsp;nbsp;nbsp;kennen gaf. 129. haar maat - die der voorzigtig-

XII

Florence

225 IS

-ocr page 234-

130. Uit had de waan, de leste die hem vleide,

Dat hier geen vorst ’t genie maar hulpe bood.

Dat heilger band zich strenglen zoude om beide!

133. De wenk hoe hij den meester had mishaagd. Onthulde hem wat kloof hun zielen scheiddenbsp;Wier sympathie de ware vriendschap vraagt.

130. Uit was het met de waan enz. 131. maar - slechts, alleen maar. 132. heilgerband- nl. die der vriendschap. 134,135. Deednbsp;hem zien hoe verschillend zij waren, terwijl toch ware vriendschapnbsp;overeenstemming van zielen eist. 135. Wier - der zielen, vs. 134.nbsp;Wier sympathienbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ware vriendschap - Onderwerp.

226

XII

-ocr page 235-

XIII

ï' ,,o Zorg voor ’t Aardsche! o valsche syllogismen!

„Om wie de ziel te vaak haar vlugt verlaagt:

„De een wijdt zich ’t regt, en de ander d’aphorismen;

4- „De vrome dingt naar priesterlijken staf;

„’t Geweld verstrikt het volk in zijn sophismen;

„Aan weêuw en wees neemt roofzucht ’t erfdeel af;

7- „Deez’ gaat om winste op zee zijn leven wagen;

„Die zoekt een ambt, schoon ’t nooit dan ondank gaf; ,,De luiheid rekt door niets te doen haar dagen;

10. ,,De lust verkort die, mits hij zwelgend leef;

,,Terwijl ik thans van al dat wee ontslagen ,,Met Beatrice in hoogen hemel zweef!”

^3- Het pijnenwoud waardoor die woorden klonken,

— Waarvan zoo flaauw een wedergalm ik geef, — Scheen Dante’s blik in ’t mijmeren ontzonken;

XIII. DICHTERLIJKE TRIOMF; 'T PARADIJS.

Potgieter stelt het hier voor, of Dante II Paradiso dichtte in de rineta (het pijnenwoud) van Ravenna. De eerste groep van viernbsp;terzinen is een vertaling van enkele regels uit II Paradiso (XI i-iz).

I. valsche syllogismen -met een syllogisme - een sluitrede - kan men iets bewijzen dat onjuist is, vandaar: valsche. Bv. i. Alle Fransen zijnnbsp;ichtzinnig. 2. Jan is een Fransman. 3. Dus: Jan is lichtzinnig,nbsp;ris**^^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;aan de aphorismen - medicijnen studeren. De Apho-

krate ^ de titel van een bekend werk van de Griekse arts Hippo-jjg nbsp;nbsp;nbsp;V. Chr. 5. sophismen - drogredenen. 10. die -

mits IV^'h nbsp;nbsp;nbsp;~ neemt met een korter leven genoegen,

ISO.


die met nbsp;nbsp;nbsp;begint een tweede groep van vier terzinen

afgaande * de beschrijving van het bos, waarin Dante de voor-waarDanieufki^herh^p®’ nbsp;nbsp;nbsp;~ waardoor (13),

in II Pa nbsp;nbsp;nbsp;zwelgen kan. 12. Met Beatrice - Zij is zijn leidster

XIII

227

-ocr page 236-

16. Het kreupelhout, waaruit hij ’t binnenging,

Dat heinde en veer met bloem en bes mogt pronken. Toen de ochtendmist nog om deez’ kruinen hing,

19. De stilte, die hij onder ’t oud geboomte

Gezeteld dacht, daar hem ’t gewelf ontving En fluks den tred verzachten deed van schroomte, —

22. Een geur, zoo frisch als slechts de hars er slaakt. Door veerkracht ons bevrijdende van loomte.

Die ’t glijden over naalden weelde maakt, —

25. Het zoet geluid, dat wijkt om weêr te keeren,

. ’t Gekir der duive op ’t nest te vroeg ontwaakt.

Als ’t gaaiken nog den kop houdt in de veeren, —

28. Een koelte, die zijn voorhoofd stralend kust,

Wat lommerscherm de suiz’ling zocht te weren,

Sints ze op de zee gewekt werd uit haar rust, —

31. Der hagedis verschijnen en verdwijnen,

Hervonklende als de stoornis is gesust Die de appel stichtte ontvallen aan de pijnen, —

34. Al wat op ’t mos de schemering hem bood Was weggebleekt tot wisschens toe der lijnen,

Hoe zoet hij ze in heur zachtheid straks genoot.

30. daar - toen. ’t gewelf - de zich naar elkaar toebuigende takken der bomen vormen als het ware gewelven. 24. Die - veerkracht,nbsp;VS. 23.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;25. dat wijkt om weêr te keeren - dat wegsterft om dan

weer opnieuw duidelijk te klinken. 37. ’t gaaiken - de vrouwelijke duif. 28. zijn - Dante’s. 39. Wat lommerscherm enz. - Hoenbsp;dicht het bos ook was, de koele zeewind drong er in door. 30. denbsp;zee - de Adriatische Zee. 31. Der hagedis - Tweede naamval.nbsp;33. Hervonklende - De fonkelend gekleurde hagedis, die verschriktnbsp;gevlucht was toen een denneappel afviel, komt weer te voorschijnnbsp;als enz. 35. Hij merkt het alles niet meer op, omdat hij in mijmering weer voor zich ziet, hoe het in het verleden is geweest.nbsp;36. straks - zo even, toen hij het bos inging.

228

XHI

-ocr page 237-

37- Een and’re nu dan toen, voor tal van jaren,

Hij vaak het feest van ’t weidsche hof ontvlood, Om eenzaam naar den melkweg op te staren,

40- Of, langs den zoom der middellandsche zee Te droomen dat het murmlen van die barennbsp;Melodisch smolt in zijn verliefde beèl

43- Een and’re nu dan die geloovig treurde

Tot lieflijk licht allengs den trans ontgleê.

En straks de verw der hoop het landschap kleurde,

4^- Waaruit een vooglenzwerm, een vlindervlugt. Een vesperklank zich zoo aandoénlijk beurde.

Als won de kunst haar lauwer in een zucht;

49- Geheel zijn ziel vervuld van hooger dichten,

Door sfeeren voor wier omvang hij niet ducht. Daar hem ’t geloof van star tot star zal rigten!

52. Wat voorgevoel dier weelde schonk hem hier,

’t Op eens het woud herscheppend morgenlichten. Die vista schittrend van veelkleurig vier!

37- Begin der vierde groep. Dante is veel veranderd sinds zijn jeugd. voor tal üan jaren-toenhijdeVita Nuova schreef. 4i.Kom-door mij weggelaten. 43. die geloovig treurde - Potgieternbsp;®nkt hier waarschijnlijk aan de tijd na het verlaten van de Infernonbsp;''^oor de weg der redding door loutering Dante duidelijk is geworden.

Tot enz. - de tijd van II Purgatorio. 46, 47. vooglenzwerm, ^ ^ndervlugt, vesperklank - Toespelingen op Purg. II 124 vgg, X 124,nbsp;ho^'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;~ Alsof. Alsof de kunst van het gevoelde

in nbsp;nbsp;nbsp;49- Begin der vijfde groep. Dante is geheel verdiept

V 'hchten van II Paradiso. hooger dichten - het bezingen van ®vener onderwerp. 52. Onderwerp van schonk is morgenlich-S3; en: Die vista, vs. 54. (Zie nl. de komma achter vs. 52).nbsp;onde^ ¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;weelde, het geluk, dat hij in het Paradijs zou

gebruik?! nbsp;nbsp;nbsp;“ uitzicht; Italiaans (in de 19e eeuw veel

)• Ook onderwerp van schonk, vs. 52.

XIII

229

-ocr page 238-

55- Waar ginds het groen, door ’t sterker overleenen Van wederzijds hoog zwatelenden zwier,

Ten tempelpoort de twijgen mag vereenen,

58. Daar was ’t een wijl zijn phantasie te moê.

Als zag een drom druïden hij verschenen.

Als rustten zij ter offerand zich toe.

61. Een weêrschijn vangt de dubble reeks van stammen Des fakkelgloors die naar de houtmijt spoe’

En ’t blanke span van stieren biede in vlammen!...

64. Of thans nog spraak van gruwb’re slagting waar. Of langer ’t bloed van geiten, vaarzen, rammen,

De treden mogt bezoedlen van ’t altaar!

67. Zoo menschenziel zich heffen wil ten hoogen.

Dat ze opwaarts dan met de eigen wieken vaar’ Die de ochtend beurt uit de ongekorven bogen:

70. Het licht vloeit voort met onweerstaanbren drang En ’t lommer, van den goudglans overtogen.nbsp;Wedijvert in gegeur als in gezang!

SS. overleenen - overleunen. In de eerste druk staat een komma achter deze regel; het is beter die weg te laten. s6. hoog zwatelenden zwier - der ritselende sierlijke bomen. S9- druïden - Keltischenbsp;priesters. Het leek Dante, of hij een drom druïden zag, die zich bij fakkellicht opmaakten om te ga an offeren. bi.dedubblereeks van stammen - in het pijnenwoud van Ravenna. 64-69. Dante’s gedachten.nbsp;thans - in zijn tijd. 65. vaarzen - jonge koeien. 66. Denk hierachter; zoals dat in de heidense tijd gebruikelijk was. Neen! Nu isnbsp;het heel anders! Zie vgg. regels. 68, 69. Dat ze dan met dezelfdenbsp;wieken opvare, als waarmee de dageraad zich verheft uit het bos,nbsp;waarvan de bomen op natuurlijke wijze een tempel vormen (zie vs.nbsp;SS-S7). ongekorven - onbewerkt. 69. ongekorven bogen - natuurlijkenbsp;gewelven. Vgl. Hooft Baeto, vs. 4s8. Dit dichterlijke beeld van Hooft,nbsp;opgeroepen door de woorden van Tacitus: Germ. IX, XLIII; Ann.

230

XIII

-ocr page 239-

73' Ravennaas wond! dat hij tot kerk dorst wijden,

Bij ’t wandlen door uw hoogen zuilengang,

Altaren ziende in bloesems van weêrszijden.

76.

Als rozenboschje of kamperfoeliedreef Langs duizend blaên de paarlen neêr liet glijden.nbsp;Waarin het licht zoo gaarne vonklen bleef;

79-

Gij lommer! die de smeltendste der koren,

Hoe zacht de rei door heil’ge halle zweef.

Beschamen mogt, daar uit uw blanken doren.

82.

Of ’t wieglen langs van uwe acacia,

De nachtegaal zich niet bij wijl deed hooren.

Zijn dank en lof er beurt hield vroeg en spa;

85.

Ravennaas woud I laat fier uw toppen rijzen.

Al deinst, al droogt het meir van Adria,

Uw groene kruin mag nimmermeer vergrijzen;

88.

Ruischt, kroonen I ruischtdoorwentlende eeuwenheen. Het wereldrond heeft nog geen dom te wijzen.

Waar als in u geloofd is en gebeên!

91-

Sints, als haar Heer, van uit den nacht der graven Onsterfelijk de Christenheid verscheen.

Om straks in basiliken hooger gaven,

ï 6i, II 12, is door veel ige eeuwse dichters overgenoraen en uitge-Wèrkt (Prof. J. W. Muller, Ts. voor Ned. Taal en Lett., XLIX, p. 187). Ook VS. 64 en 66 zijn herinneriitgen aan Baeto, vs. 495 vgg.nbsp;73-162. Het middenstuk van deze zang. Het bestaat uit vijf groepennbsp;Van 6 terzinen. 73-90. Groep van zes. Eén volzin; vs. 85 is denbsp;hoofdzin. 73. hij - Dante. 77. paarlen - dauw n.1.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;80. Hoe

Zacht het gezang ook door een kerk ruise. 81. doren - meidoorn, hagedoorn of sleedoorn. Deze hebben alle witte bloemen (vandaarnbsp;blanken). 83. niet bij wijl - niet maar zo nu en dan; het is eennbsp;tegenstelling tot vroeg en spa in de volgende regel: voortdurend,nbsp;r'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hiervoor: Maar. 86. deinst - doordat het land is aange-

shbd, lijkt het alsof de Adriatische Zee zich heeft teruggetrokken. ‘nimmermeer-nooit. 89. tewty^ew-aantewijzen. 90.u-heeftnbsp;e nadruk. geloofd en geheên - door Dante.

331

-ocr page 240-

94- Dan ’s handels god daar spreiden mogt ten toon,

Dan ’t regt er ooit bewaakte met zijn staven,

’t Gemoed te biên, der trouwe waardig loon,

97. En vroomheid fluks den breeden grondslag delfde Voor bogenbouw, niet Hem bestemd ter woon.

Die ’t hemelrond zich tot een voetbank welfde,

100. Voor trans, waaruit, onzigtbaar ons nabij.

Hij heden, morgen, eindeloos dezelfde

Elk nieuw geslacht door Zijnen heildoop wij’, —

103. En naast die vont zich vaak een toren beurde Wier klok weleer de koene burgerijnbsp;In ’t wapen riep als twist de stad verscheurde,

gi.Sints----.gjEn..., 103 En----, bijzinnen van tijd bij de in 109

beginnende hoofdzin. als - evenals. Heer - Christus. 91. den nacht der graven - de Catacomben, onderaardse, overwelfde grafkamersnbsp;der eerste Christenen in Rome. Ze dienden ook als schuilplaats bijnbsp;vervolgingen. Evenals Christus uit het graf, verrezen de Christenennbsp;uit de Catacomben. Later konden zij openlijk in de basilieken hunnbsp;godsdienst uitoefenen (zie vgg.). 93. basïliken- langwerpig-vier-kante gebouwen met zuilenrijen in oud Rome voor handel of rechtspraak, later, toen het Christendom openlijk mocht worden beleden,nbsp;4e eeuw na Chr., voor christelijke kerken gebruikt.

95. nbsp;nbsp;nbsp;staven - tekenen van waardigheid der hoge Romeinse magistraten.

96. nbsp;nbsp;nbsp;Een waardig loon voor de trouw zijn de hogere gaven (vs.

93), die het gemoed worden geboden, der trouwe - tweede naamval. Zie de aant. bij vs. 91. nbsp;nbsp;nbsp;98. Voor bogenbouw en: Voor trans,

VS. too - van Romaanse baptisteriums, doopkerken, niet. . . ter woon - Hierop valt de nadruk. Deze kerken waren niet bedoeld alsnbsp;woning der godheid, zoals de heidense tempels. 99. Die immersnbsp;het hele hemelrond tot een schemel voor zijn voeten maakte. Toespeling op Jesaja 66 : i of Handelingen 7 149. Dfe is het onderwerpnbsp;van welfde. 103. Zie de aant. bij vs. 91. En naast etc. - Denbsp;klokketoren werd los van de kerk gebouwd, vont - doopvont, zichnbsp;beurde - zich verhief. 104. weleer tegenover voortaan, vs. 106.nbsp;Vroeger betekende klokgelui: te wapen! Nu: ,,er is vergeving voornbsp;uw zonden” (zie vs. 108). Deze tegenstelling is niet geheel juist. Totnbsp;laat in de Middeleeuwen was klokgelui een alarmsignaal, men luiddenbsp;bij oproer, brand, enz.

232

XHI

-ocr page 241-

io6.

Maar voortaan boó des vredes dag en nacht, Aan ied’re ziel die hare ellend betreurdenbsp;De blijde mare: „er is vergeving!” bragt, —

109

Sints groet de zon, zij ’t wester- of zij ’t ooster-Geen landschap meer dat niet tot tinnewacht Het teeken heft in ’t lijden ons ten trooster;

112. Waar ook haar vloed van stralen blinkt in ’t zwerk. Daar beemd aan bosch zich schakelt rijst een klooster,nbsp;Uit ied’re groep van stulpen stijgt een kerk!

Wat offrental de verre tocht durf’ vragen

Noch alp noch zee stelt langer ’t Noorden perk,

In wedstrijd zich met Zuiderbouw te wagen;

De rijkdom biedt zijn schatten ongevergd,

’t Is de armoê lust haar penning bij te dragen,

’t Geloof verzet in marmer weer ’t gebergt!

Geen siersel moog die logge steen gedoogen Daar ’t grove grein des kunst’naars beitel tergt,

Hoe willig welft hij in de lucht zijn bogen,

107. Aan ieder, die berouw over zijn zonden had, enz. 109. Zie de aant. bij vs. 91.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;109-111. Sinds groet de zón, hetzij in het

ttosten, hetzij in het Westen, geen landschap meer, of op een toren staat als wachter het kruis, het teken, dat ons in ons lijden tot troost is.nbsp;tio. De eerste druk heeft een komma achter deze regel. Het vergemakkelijkt het begrip deze weg te laten. 113. Daar - Waar.nbsp;^^4' Tot zelfs de kleinste dorpen hebben een kerk. 115. Hoenbsp;dioeilijk en kostbaar de tocht van Noord naar Zuid, en terug, waar-op de bouwkunst bestudeerd werd en materiaal vervoerd, ook mogenbsp;Zijn etc. 119. pewKing - Toespeling op: Het penningske der we-uwe. Markus 12 : 42.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;120. Toespeling op: I Corinthe 13 : 2.

122. t grove grein - De grein van de bouwsteen, aan de onderkant '^an de kerk, is te grof voor een beeldhouwersbeitel. Daar - Daar,nbsp;Waar. tergt - uitdaagt. 123. hij - die logge steen, vs. 121. Wel laatnbsp;di^ogge steen zich gewillig welven tot bogen in de lucht, in de luchtnbsp;egenstelling tot vs. 122. Daar enz.

233

XIII

-ocr page 242-

124. Waarom de lent haar kransen schijnt te slaan;

De vrome zin geeft beeldend alvermogen;

Een heilgenschaar bidt uit de nissen aan!

127. En echter, schoon die templen zijn verrezen,

Wijl ’t menschenkroost ze eerst zuchtende ingegaan Zich straks zoo blijd den heilweg zag gewezen, —

130. Schoon vaak de dank in tranen overvloot.

Als ’t was of Hij wiens trouw de lippen prezen,

De toekomst voor der boete blik ontsloot, —

133. En de eêlsten van geslachte tot geslachte

Wier harte Hem zijn zoetste bloesems bood De vleuglen des gemoeds en der gedachte

124. Die bogen worden met blad- en bloemmotieven versierd (van een andere steensoort, bedoelt Potgieter waarschijnlijk) zo sierlijk ennbsp;natuurgetrouw, dat het is alsof de lente zelf de versieringen aanbrengt. 125. De vroomheid der kunstenaars geeft hun het vermogen alles uit te beelden. 126. hs. die nissen in plaats van: de nissen.nbsp;127-144. Vierde groep van zes; hier begint de tegenstelling, die indenbsp;vijfde groep pas wordt uitgewerkt. 127. En echter, schoon....nbsp;130. Schóón, 133. En....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;139. En... ., bijzinnen bij de hoofd

zin, beginnend in 145: Toch... . 137. En echter, schoon.... Maar toch, ofschoon.... 128. Wijl - Daar. izg. den heilweg - de viregnbsp;tot het heil, door de kerk gewezen. 130-162. In ,,De Salon” vannbsp;1886, 2e jaargang, ge afl., schreef A. de Mare, ps. van Albert Ver-wey: ,, Het is een van de verdiensten van Potgieter, dat hij voornbsp;het schrijven van stemmingen, die vroeger de grootste hoeveelheidnbsp;dichterlijke ongezienheid noodig hadden om vers te worden, zooveelnbsp;werkelijk geziens heeft gebruikt. Hooge, hartstochtelijke stemmingen, die de dichters van de Bilderdijksche school sinds lang nietnbsp;anders wisten weer te geven dan door de hooggolvende opgewondenheid van rhetorische hyperbolen, heeft hij uitgedrukt door concrete,nbsp;zaakrijke, dingen benoemende taal.” en verder:,,... .dat deze kunstnbsp;wel het tegenovergestelde van realistisch mag genoemd worden. Denbsp;dichter bedoelt alles behalve iets te vertellen van de werkelijkheid.nbsp;Hij wil uitdrukken wat hij voelt voor Dante’s mystieke adoratie van denbsp;Godheid. Irreëeler kan het niet, dunkt me.” 130. Ofschoon mennbsp;dikwijls schreide van dankbaarheid. .. 131,132. Als het was of Christus tot het inzicht bracht, dat men door boete zijn schuld kon delgen.

234

XHI

-ocr page 243-

^36. Verhieven in allengs meer stoute vlugt,

Tot hunne ziel niet maar getroost verwachtte,

Tot zij zich vast mogt baden in genucht,

^39' En enklen reeds, als hen de bloemfestoenen Die ’t kleurig glas er ophief in de luchtnbsp;Bij ’t avondrood verlokten tot visioenen,

^42. Een weêrgalm vingen van der englen wijz’,

Een hooger beemd dan d’aardschen zagen groenen.

Er zweefden tot in ’t hemelsch paradijs, —

^45' Toch is geen heilige in zijn mystisch droomen.

Geen dichter, schoon met Milton’s vaart die rijz’. Ooit zoo als Dante in waarheid opgenomen

148. Waar alles licht in laaijen luister drinkt.

Waar door dien glans slechts hemelhallels stroomen En wat zich ook bewege stralend blinkt!

^5t- Of houdt gij niet, door gulden wolk gedragen, Waarlangs ’t muzijk der heldre sfeeren klinkt.

Op Beatrice als hij den blik geslagen ?

^54- Er hoorend wat geen oor ooit heeft gehoord.

Er ziende wat geen oogen immer zagen,

Daar ’t eeuwig heil in haar hem ’t zoetste gloort ?

^33- En ofschoon er dus al lang een omhoog stijgend geloof was.. .. vHs) toch is al die eeuwen niemand’s geest zo hoog opgestegen alsnbsp;uievanDante. 134.sijnhoortbij harte. 137. Twaar-slechts, alleennbsp;*naar.t)erwac/itte-dehemelsezaligheidnl. 138. tiast-reeds. 139.Ênnbsp;°nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;enz. 140. Die ’t kleurig glas er ophief - op de gebrand

schilderde ramen. 142. van der englen wijz’ - van het gezang der spelen. 145-162. Vijfde groep van zes. 146. Milton - 1608-i 74- Engels dichter. Hij schreef: Paradise Lost en Paradisenbsp;cgained. 148. Waar - Daar, waar, in het hemelse Paradijs nl.nbsp;140-150. Zijn een uitstekende karakteristiek van Dante’s hemel.

de lezer van de Divina Commedia. 152. ’t muzijk der are s/eren-Elke sfeer heeft een eigen toon. 153.^7-Dante. 154,nbsp;^SS-Er-in de hemel opgenomen. 156. Daar enz. - Bijzin bij 153.

235

-ocr page 244-

157- Ge drijft op de aêm dier onnavolgbre zangen,

Eerst de armoe, straks den ijver, prijzend, voort, Tot kiezend hoe den Heer gij aan zoudt hangen,

160. Den palm ge boodt wie biddend heeft geleên. Vloog niet uw ziel, in harer waard verlangen.

Van ’t dwaalgestarnt naar ’t empyreum heen!

163. Het vroom geloof der middeleeuwen straalde,

De rusting af, waar ’t leger in verscheen,

Toen ’t rijzend West des kluiznaars kreet herhaalde,

166. nbsp;nbsp;nbsp;,,’t Is God die ’t wil!” tot in het Oosten klonknbsp;En hooger vier Bouillon het hart verstaalde,

Als aardschen moed de kruisbanier ontzonk.

169. Wat innigheid, zoodra de stad des Heeren,

Der schare, die hem restte, tegenblonk.

En ’t woud zich boog, de helmen als de speeren!

157. Ge - de lezer der Commedia, zangen onderwerp van prijzend, VS. 158.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;158. Eerst de armoe, straks den ijver - In zang XI van

II Paradise wordt Franciscus van Assisi, die de Armoede tot bruid nam, geprezen, in de zangen XIV-XVIII zij, die vol ijvernbsp;streden voor God. 159. hoe den Heer gij aan zoudt hangen - op

welke manier gij God zou dienen in armoede, of met ijver strijdend____

160. den palm bieden - de overwinning toekennen, zoie - aan wie. 161.in harer waard verlangen - in een verlangen der ziel (derde naamval)nbsp;waardig. 162. Zie Inleiding blz. 52. empyreum-buitenste der hemel-sferen, verblijf der zaligen. 163-234. Zijn weer zes groepen van viernbsp;terzinen. Eerste groep; de kruistochten als geloofsuiting. 164. rustingnbsp;-wapenrusting, ’tfeger-der kruisvaarders. ib^.Toen’trijzend West...nbsp;-Toen de bewoners uit het westen zich opmakend om naar het Heiligenbsp;Land te gaan...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-van Peter van Amiens ± 1050-1115.

Hij organiseerde de eerste kruistocht. De komma achter deze regel is van mij. 166. Herhaal hiervoor: Toen, vs. 165. „’t Is God enz.” -God wil, dat wij de heidenen van het Heilige Graf verdrijven.

167. nbsp;nbsp;nbsp;Bouillon - Godfried van-. De aanvoerder der kruisvaarders.

168. nbsp;nbsp;nbsp;rils -Toen. aardschen moed- Derde naamval. Nadruk op aardschen.nbsp;i6g.de stad des Heeren—Jeruzalem. 170. Der schare - Derde naamval.

236

XHI

-ocr page 245-

^72- „Jeruzalem!” — het heir lag op de kniên, —

Al zouden nooit naar gade en kroost zij keeren,

Des Heilands graf zal hen verwinnaars zien I —

^75- De middag was ’t der zonne die haar lichtte;

Sint Pieter mogt zij de’avondluister biên,

Toen ’t jubeljaar de schreden derwaarts rigtte;

178. Nooit viel de kooi der kudde zoo te kleen,

Als ’t ruimste huis ’t geen ’t christelijk Rome stichtte, Der wereld die er wegsmolt in gebeên 1

ï8i. Hoe vorst bij vorst zijn nietigheid betreurde,

Als over heel die zee van hoofden heen,

Gods stedevoogd er ’t allerheiligst beurde,

184. En of die glans de menigte herschiep Een blijder blos de bleeke wangen kleurde.

Dan aardsche weelde op eenig aanschijn riep! —

187. Haar weerschijn bleef in ’t Westen lang nog gloren, Columbus’ kiel door ’t onbetrouwbre diepnbsp;Geleidende om een wereld op te sporen;

hem - Bouillon. 171. 't woud - n.1. van helmen en speren, zichhoog ~ alle kruisvaarders knielden, zie de volgende regel. 175. Beginnbsp;der tweede groep: het Jubeljaar 1300. Zie aantekening bij VIII, 10,nbsp;der zonne - van de zon des geloofs. haar - Jeruzalem, vs. 169. Hieropnbsp;Valt de nadruk, in tegenstelling tot Sint Pieter (176). De tijd vannbsp;de kruistochten was de tijd van de grootste vroomheid.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;175-177. Het

vroom geloof der middeleeuwen, vs. 163 was, zoals de zon in middaghoogte, het krachtigst tijdens de kruistochten, minder krachtig, als de avondzon, was het in 1300 toen (in de St. Pieter, de grootstenbsp;kerk van Rome) het jubeljaar gevierd werd. 176. Sint Pieter - denbsp;grootste kerk in Rome, waarheen de bedevaart gericht was. zij - denbsp;zon, zie vorige regel. In 1300 was de grootste algemene vroomheidnbsp;voorbij. 177, rfeic/jredew-der gelovigennl. 178. dernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Derde

naarnval. jyg ruimste huis - de Sint Pieter, zie 176. nbsp;nbsp;nbsp;180. Der

VTTTt ~ naamval. nbsp;nbsp;nbsp;183. Gods stedevoogd - de Paus (Bonifacius

ta/Zer/zeiYzgsf-het heilige sacrament. 184. o/-alsof, i8s.de o/eewttiaw^g'en - der pelgrims nl.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;187. Begin der derde groep. Columbus ontdekkingstocht. Haar - der zon, vs. 175.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;187-189. Het

xm nbsp;nbsp;nbsp;,3^

-ocr page 246-

202. De grenzen uit gewezen aan den tijd,

Werd al wat groots er schitterde in die schimmen Door poëzij d’onsterflijkheid gewijd!

190. Een blinkend graf gelijkt die stille zee,

Het moedigst hart geeft alle hoop verloren,

„Wend om den boeg!” beveelt der manschap beê;

193. Daar zweeft — daar scheert een vogel ’t vlak der waatren. Daar brengt de golf het bloeijend zeewier meê,

De korf roept: „land!” en alle keelen schaatren;

196. Laat Ferdinand en Isabelle zaam.

Op Spanje’s vlag door ’t maagdlijk luchtruim klaatren, San Salvador wordt ’s eilands zoete naam!

199. Verdoofd bezweem de flikkring zelfs der kimmen.

Om eensklaps toch bij ’t galmen van de faam In schooner rijk tot hooger trans te klimmen;

was een restje van vroom geloof, dat Columbus geleidde op zijn tocht. 192. TVend om den boeg - Laten we teiugkeien.beveelt...nbsp;beê — kort gezegd voor: het smeken der manschap wordt tennbsp;slotte bevelen. 193, 194. Vogels en bloeiend zeewier ziet mennbsp;alleen onder de kust. 195. De korf - de uitkijk, de man, die in eennbsp;korf boven in de raast stond. 196-198. De namen van Ferdinand vannbsp;Aragon en Isabelle van Castilië mogen op de Spaanse vlag prijken,nbsp;toch wordt het pas ontdekte eiland niet naar hen genoemd: San Salvador, dat betekent: heilige Verlosser zal het heten. igy. klaatren- Hetnbsp;woord, dat op het gehóórbetrekkingheeft,wordt hierzeerkarakteristieknbsp;voor iets zichtbaars gebruikt. Iets dergelijks deed Potgieter ook in zangnbsp;IV VS. 17, 18. Let op de tegenstelling: klaatren - zoete naam, vs. 198.nbsp;199. Begin van de vierde groep. Deze vormt een geheel met de vijfde.nbsp;Het voortleven van de Middeleeuwse vroomheid in het lezen der Commedia en (205-213) een beschouwing over de waarde dervoorgaandenbsp;geloofsuitingen, beztveem-bezwijmde, de flikkring der kimmen-de naglans van de 0on van vs. 175.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;200. bij-onder. De eerste druk heeft een

komma achter deze regel. 201. schooner rijk - door de roem van Dante bleven de Middeleeuwen in het schooner rijk der poëzie innbsp;volle glans doorleven(zie VS.200 enzis).hooger trans -de dichthemel.nbsp;202-204. Door Dante’s poëzie overschreden alle in de Divina Commedia voorkomende grote figuren de grenzen van de tijd, d.w.z. werden

238 nbsp;nbsp;nbsp;XIII

-ocr page 247-

205. Geschiednis weeg’ de kruistogt in haar schalen,

En de evenaar blijk’ met zich zelv’ in strijd Of regts of links het zwaartepunt zal dalen;

208. De wijsbegeert’ schudde om de beêvaart ’t hoofd,

Als zij den gloed, dien blik bij blik doet stralen.

Van de aard’ maar aardsch een stopplenvuur gelooft;

211. De menschheid ween’ waar op de ontdekkingstogten, De zucht naar goud de stem van ’t regt verdooft.

En de onschuld zich door lust ziet aangevochten;

214. De middeleeuw heeft voor ’t haar schildrend dicht Om Dante’s kruin een lauwerkrans gevlochten.

Zoo blinkend schoon, dat zelfs het oordeel zwicht!

217. Wat donk’re walm ’t verschiet omlaag versperre.

Schoon ’t loutringsoord het floers maar aarzlend ligt’. Wat zee van glans verblinde op vaste sterre.

zij onsterfelijk. zoz. gewezen aan den tijd- Bijstelling bij: grenzen. 209. zij - de wijsbegeerte. 210. maar aardsch een stopplenvuur-slechts een aards stoppelvuur (spoedig uitgebrand). Toespeling opnbsp;Jesaja 47 : 14.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;211. menschheid - de humane mensen. Dit woord

heeft hier een dubbele betekenis, waar - omdat. 212, 213. De inheemse bevolking werd door de ontdekkingsreizigers dikwijls schandelijk behandeld. Potgieter denkt waarschijnlijk speciaal aan Pizarro in Peru. 214-228. Bij deze passage, waarin behalve vs. 217, 219, 222,nbsp;223 en 226 alle regels schuin gedrukt waren, merkte Homunculus innbsp;De Amsterdammer van 1883 op: ,,In dit stuk zijn al de gecursiveerde regels onjuistuitgedrukt en bevatten verkeerd gebruikte beeldspraak. Het is een masker van poëterigheid op een gezicht vannbsp;slecht proza.” Een echte opmerking van de zeer jeugdige Verwey.nbsp;214-216. Eind van de in 205 begonnen gedachtengang. Al die ge-loofsüftingen der Middeleeuwen hebben tegenwoordig geen waardenbsp;meer. Toch staat die tijd stralend schoon voor ons doordat Dantenbsp;hem geschilderd heeft. Wel mogen de Middeleeuwen daarom eennbsp;krans voor hem vlechten, lauwerkrans - teken van dichterlijke roem.nbsp;2i7.ow/aa^-indehel. 218. Hoewel het op de Louteringsberg nognbsp;met helder licht is. zig.opvastesterre-indehemel.

^39

-ocr page 248-

220. In geen gebied dat vinding hem ontsloot,

Is ooit Itaalje, is ooit Florence verre:

Van ’t vaderland vervreemdt ons zelfs geen dood!

223. Een ijdle droom zij ’t uitzigt dat hem vleide,

Als toefde maar der vrede morgenrood ’t Gezegend uur dat d’aardsche magten scheidde:

226. Den Keizer ’t rijk, den Paus der zielen hoê,

Toch schittert in zijn ideaal van beide,

De hoogste wensch eens vrijen volks ons toe!

229. Vernieuwing zoo des hemels als der aarde,

Vernieuwing die op d’aêm der zangen spoe’.

Was ’t wit waarvoor zijn togten hij aanvaardde:

232. Geen zegekreet als hij die roemrijk endt.

Een weêrgalm slechts van wat de Heer verklaarde: ,,Voor eeuwig leeft wie Gode in waarheid kent!”

220.ümd/n^-verbeelding. Aew-Dante. 221.Telkens denkt Danteop zijn tocht aan Italië en aan Florence. 222. Niets kan ons ons vaderlandnbsp;doen vergeten. Dante was nog wel niet gestorven, maar hij maakte toehnbsp;de reis die men na de dood maakt. 223. Begin van de laatste groep vannbsp;vier. De Divina Commedia. 224-226. Nadere omschrijving van ’t uitzigt,vs. 223.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;224,225. Als behoefden de aardse machten maar geschei

den te worden, om de eeuwige vrede te doen aanbreken. 224. toefde -verwachtte, wachtte op. der vrede morgenrood - het aanbreken van de vrede (onderwerp). 225. ’t Gezegend uur - Lijdend voorwerp. Nanbsp;dit uur zou de vrede aanbreken, dacht Dante. aardsche magten - Zienbsp;volgende regel. 228. Kerk en staat gescheiden was ook een 19e eeuwsnbsp;(liberaal) ideaal. 229. Vernieuwing van hemel- en wereldbeschouwing.nbsp;Herinnering aan: Johannes Openbaring 21 : i: En ik zag eenennbsp;nieuwen hemel en eene nieuwe aarde enz. 230. spoe’ - aansnelle,nbsp;komen moge. 231. wit - doel. togten - allegorische reizen doornbsp;Hel, Louteringsberg en Hemel. 232. die - zijn togten, vs. 231.

240

XIII

-ocr page 249-

XIV

I- Francesco van Assisi mogt zijn blikken,

Uit Siena naar Portiuncula gewend,

In ’t uiterst uur aan Gods genaê verkwikken;

4. Het veêge lijf opbeurend van de baar.

Bedwong zijn wenk ’t hartstogtelijke snikken.

Der om hem heen gegroepte jongrenschaar; lt;r' -

7- Ter zegening hief hij de ontvleeschde handen. Doornageld of hij meê gekruisigd waar.

Naar ’t oord waar hij zijn liefde voelde ontbranden:

10. Het klooster dat hij de orde had gesticht.

Die stulp en kluis, tot in de verste landen,

Weêrstralen deed van evangelie-licht!

13. ,,Vaartwel!” riep hij die hem zoo dierbre bogen.

Er rolde een traan langs ’t uitgeteerd gezigt.

En zachtkens klonk ’t: ,,In stede van vermogen

XIV. DANTE'S VERSCHEIDEN.

1-34. De eerste groep: de dood van Franciscus van Assisi (1226). 2. Bijvoegelijke bijzin bij Francesco, vs. i. Francesco is kort voor zijnnbsp;dood van Siena naar de Portiuncula (zijn oude kapel bij Assisi) gebracht waar hij (waarschijnlijk 24 Febr. 1209) een visioen had gehad,nbsp;dat beslissend was voor zijn verdere leven. Hij had zich in de Portiuncula als kluizenaar willen terugtrekken, maar nu verscheen Jezusnbsp;hem en beval hem de wereld in te trekken, zoals hij de apostelen bevolen had. Mattheus 10 vs. 7-10. Hierbij ontstond het eerste Franciscaner klooster.

4- veêge - de dood nabij, de baar - Op zijn verzoek hadden de broeders Franciscus op een baar buiten gelegd. 8. Doornageld - Volgens een legende kreeg Franciscus, kort voor zijn dood, de stigmata, bloedige tekens aan handen en voeten, alsof hij evenals Christusnbsp;gekruisigd was. 9. zijn liefde - voor God. 10. de orde - Derdenbsp;naamval. u. Die - nl. de orde, vs. 10. De Franciscaner monnikennbsp;trokken predikend het land door. i^. die . . . hogen - van het klooster. Derde naamval. i5-i8./Mrteöfeetc.-NaarParadisoXI 112-115.

Florence 16

24.

-ocr page 250-

i6. „Vermake ik u de zorge voor mijn ga’,

„Hebbe elk haar lief als de appel van zijn oogen, ,,In de armoê late ik Christi weêuw u na!”

19. Toen liet het hoofd op ’t schamel kleed hij zinken, Dier deemoed nog te kostelijk een wa’

Al zag ’t geloof zijn heiige wonden blinken;

22. Was ’t wonder dat in d’avondzonneschijn

De leeuwrik rees, en ’t lied zoo blij mogt klinken, Of ’t ochtend den verscheidende moest zijn ?

25. En bleek een weelde als deze ook U beschoren.

Gij, waar ge zwierft, in ’t harte Florentijn ?

Wiens blikken soms de zoete hoop deed gloren,

28. Dat wreedheid eens wegsmeltende in berouw,

De legef^eê waar ’t knaapje op werd geboren.

Ten stervensspond den grijsaard gunnen zou I

31. ,,Zoo ooit ’t gedicht, waar aarde en hemel beide,

,,De hand toe bood, voor mijn miskende trouw „Een zegebaan ter wederkomst bereidde;

16. mijn ga’ - de Armoede. 18. Christi weêuw - de Kerk. 20, Bijstelling bij kleed, vs. 19. Dier deemoed - Derde naamval. Franciscus was zo deemoedig, dat hij het schamele kleed een te kostelijke wadenbsp;voor zichzelf vond. Maar de gelovigen, die om hem heen stonden,nbsp;zagen wel hoe groot zijn vroomheid was, hij had immers de stigmata gekregen. 23,24. Het lied van de leeuwerik klonk zo blij,nbsp;dat het de stervende Franciscus moest schijnen alsof het ochtendnbsp;was. Symbolisch: de dageraad van het hemelse leven brak voornbsp;hem aarr. 25-48.Tweede groep. Dante’s sterven (1321 te Ravenna,nbsp;waar hij ook begraven werd) vergeleken bij de dood van St. Franciscus. 25. een weelde als deze — nl. te sterven waar hij wilde. U -Dante. 26. Nadruk op: waar. z”]. zoete hoop - Onderwerp.nbsp;31-39. Vertaling van Paradiso XXV 1-9.

242

XIV

-ocr page 251-

34- ,,Zoo uit die kooi, waarin als lam ik sliep,

,,Geen wolfsgehuil als toen mij wakker schreide, ,,Geen haat’rental me op nieuw te wapen riep;

37. ,,Hoe zou ’k in schaduw van Sint Joannes transen, ,,De vont nabij, die zuivrend mij herschiep,

,,’t Verzilverd hoofd met lauwerloof me omkransen!”

40. Dus zongt ge, als bleef u uit eens ballings mist,

In blaauwe lucht, van veer die koepel glansen.

Tot ge in den vreemde uw dood aanstaande wist!

43. Verzoend met God gaf u de kerk haar zegen.

Al bloosdet ge om wat bitters ge in den twist.

Wat wreeds gij in ’t verwenschen hadt gelegen, —

46. Een drift uw zaak, de heiige zaak onwaard, —

En zaagt om u slechts blikken u genegen,

Bedroefd, verrukt door zulk een hemelvaart!

49. Ravenna, trotsch zijn byzantijnsche muren.

Om ’t licht dat van u uitging, aangest...i,‘d.

Benijd te zien door d’eêlsten van zijn buren.

34. die kooi - de schaapskooi van St. Joannes (S. Giovanni), het Battistero te Florence, de oudste christelijke kerk aldaar. Zie ook denbsp;Toelichting bij XVI. 36. opnieuw etc. - om opnieuw voor rechtvaardigheid te strijden. 38. De vont etc. - doopvont. De doojl*nbsp;reinigt de ziel van zonden. 40. Lees: Dus zongt ge etc. - 48. alsnbsp;één zin. 40,41. Alsof ge, hoewel door de mist van de ballingschapnbsp;omringd, toch, in uw verbeelding, het dak van de S. Giovanni bleefnbsp;zien. Ten onrechte schrijft Potgieter deze Doopkerk een koepel toe.nbsp;4Z. in den vreemde-Op Qamp;n gezantschapsreis naar Venetië werd Dantenbsp;ernstig ziek, kort daarop stierf hij bij zijn beschermer te Ravenna.nbsp;43- Waarschijnlijk bedoelt Potgieter hier de bijgelegde twist over eennbsp;Voordracht, die Dante in 1330 in Verona in de kerk S. Elena hield;nbsp;Questio de Aqua et Terra. Dante is misschien naar aanleiding daarvan van ketterij beschuldigd. Zie Gardner I, §7blz. 47. gelegennbsp;“ gelegd. (,,Naar Hollands Taalgebruik” Prof. De Vooys N. Taalgids IX). 49. Begin der derde groep van acht, die direct bij de

243

XIV

-ocr page 252-

52. Ravenna bragt u in een vriendendrom Een hulde toe, welks heugenis zal duren,

Al stortte in puin dier hofzaal welfsel om;

55. En toch, wat jeugd daar van bewondring gloeide.

En toch, wat smart daar beefde in ouderdom.

Schoon Guido zich de traan die hem ontvloeide,

58. Niet schaamde toen de heerschersknie hij boog,

’t Was of die dank van vorst noch volk u boeide; Vernaamt ge al vast een welkom van omhoog ?

61. Een broedrenpaar trad met hun zuster nader.

Wier lief gelaat het doodsbleek overtoog.

En hieven aan uw hoofdeneind te gader, —

64. Zij ’t eerst der drie, — de handen naar u heen,

En snikten ’t uit: ,,uw jongsten zegen, vader!”

Daar trilden u van deerenis de leen 1

67. Aan Gemma dacht ge en ’t kroost door haar geschonken, De bruid, die schoon uw ring benijdbaar scheen.nbsp;Voor ’t leven er aan ’t leed door werd geklonken;

volgende aansluit. Dante’s sterfbed, zijn kinderen, zijn vrouw. 49. zijn byzantijnsche muren - Muren om de stad gelegd toen ditnbsp;eebied een exarchaat (buitenprovincie) van het Oost-Romeinsenbsp;^ijk (hoofdstad Byzantium) was. 50. De komma achter uitging isnbsp;van mij.u - Dante. $1. Aangestaard en Benijd te zien - Hangen afnbsp;van trotsch, vs. 49.

52. Dat deze mannen zijn vrienden waren was een hulde voor Dante. De eerste druk heeft achter deze regel een komma, die overbodignbsp;is en daarom hier wordt weggelaten. 60. van omhoog - uit denbsp;hemel. Was dat de reden dat ge niet geboeid waart door de danknbsp;van vorst en volk? 61. Een broedrenpaar - Pietro en Jacopo.nbsp;hun zuster - Beatrice. Dante’s kinderen. 65. jongsten - laatste.nbsp;66. Daar - Toen. 67. Gemma - Dante’s vrouw. Zie Inleidingnbsp;blz. 41.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;68. uw ring - Dante’s ring, d.w.z. een huwelijk met

Dante.

244

XIV

-ocr page 253-

70' De vrouwe, wie, verweduwd door uw ban.

Bij ’t weezental de moed niet was ontzonken.

Die iedren zoon mogt vormen tot een man!

73' Gij hadt haar trouw niet in uw dicht gehuldigd;

Uw zangster zweeg in ’t Paradijs er van;

Wat plaats der eere een gade schijnt verschuldigd,

76- Die offer van haar moederliefde stierf.

En ’t loon voor zorg, zoo zwaar vermenigvuldigd.

Op aarde niet, die ’t slechts omhoog verwierf!

79- Gij hadt — maar schoon we ons onbevredigd toonen. Dat ze allen lof om d’eerste liefde dierf.

Laaghartig wie des haar gedachtnis hoonen,

82. Ligtvaardig wie ’t als koelheid u verwijt.

Verscheiden als voor dichterlijke kroonen,

’t Gebloemte wast naar de’ aard van volk en tijd:

85. Het uwe bloeide in sfeer van idealen.

Het onze kweekt uit werklijkheid de vlijt.

En bleeker zien we allengs zijn kleuren stralen....

70, wie - Derde naamval. 71. De eerste druk heeft bij vergissing: den moed. 74. zangster - Muze. 75, 76. Terwijl toch die ereplaats eigenlijk verschuldigd schijnt aan een echtgenote, die zich totnbsp;aan haar dood toe voor haar kinderen opofferde. 79. De zin, dienbsp;met Gij hadt begint, wordt niet afgemaakt. 80. om d’eerste liefdenbsp;~ door de liefde voor Beatrice. 81. des - daarom. Zie vs. 73, 74-Aaar ~ Gemma’s. 8z.’t - het zwijgen over Gemma. 82-83. Wantnbsp;het gebloemt waarvan de dichters hun krans vlechten (de krans vannbsp;lof) Verandert naar gelang van het volk waartoe ze behoren en denbsp;tijd Waarin zij leven. Misschien was juist het niet noemen de hoogstenbsp;lof Voor Gemma. Zie voor deze gedachte Inl. blz. 64.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;85. Het

uwe — ’t Gebloemte, vs. 84. nbsp;nbsp;nbsp;86. Het onze — ’t Gebloemte, vs. 84,

lijdend voorwerp, de vlijt - Onderwerp. 87. Verzuchting over de achteruitgang der poëzie. Zie Prof. de Vooys: Nieuwe Taalgids 1915nbsp;^j^^heningen bij Potgieter’s Florence, zijn kleuren - van het ge-

” nbsp;nbsp;nbsp;.45

-ocr page 254-

88. Aan Gemma dacht ge, en zegendet uw kroost,

De hand blijft langst op ’t hoofd der dochter dralen Die, Beatrice, om haren naam niet bloost!

91. Volzoete klank! waarbij ’t u is te moede.

Of reeds uw ga daarboven werd vertroost.

Of gij haar zaagt in uwer Heil’ge hoede!

94. nbsp;nbsp;nbsp;Helaas! waarom trekt weder de aarde u aan.

Volkomen nog van dichterlijken bloede.

Elke’ indruk prijs als de’ eerste lenteblaên!

97. ,,Gedenk, mijn kind! gedenk me in den gebede,” Zoo kust gij haar, en, stervende onvoldaan.

Deelt de afscheidskreet uw zielsgeheim ons mede:

100. nbsp;nbsp;nbsp;,,’t Stiefmoederlijk Florence stiet mij uit!”

,,’t Stiefmoederlijk!” — Zie, Dante! zie de stede. Waar zij zoo blijd ’t aeloud te huis ontsluit,

103. Waar zij zoo fier verrast door nieuwe wijken, Alom gelijkt ze een zedig-zoete bruid.nbsp;Gelukkigst met haar bruigoms gaaf te prijken!

89. langst - Overtreffende trap zonder het. 90. Die zich niet voor haar naam (Beatrice) schaamt. 91. Volzoete klank — nl. van dienbsp;naam. 93. daarboven —in het hemelse paradijs, ij^-inuwerHeirgenbsp;hoede-in de hoede van Beatrice, uw Heilige. 95. Bij voegelijke bijzin bij M, VS. 94. Dante is nog geheel dichter. 96. Elke’ indruknbsp;prijs - Ten prooi aan elke indruk. als - evenals. 98. en, stervendenbsp;onvoldaan ... - en terwijl ge onvoldaan sterft. . .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;100. Dit is de

afscheidskreet. Toespeling op Dante’s grafschrift:,,hier rust ik. Dante - dien Florence, Stiefmoederlijke stad, het leven gaf.” loi. ,,’tnbsp;Stiefmoederlijk”. Ja toén in 1303, maar nul (1865). Zie Dante etc.nbsp;103. Nu zij zich zo blij voor u openstelt. Waar - Nu. ’t aeloud tenbsp;huis - de oude stad, was zijn tehuis. Tegenstelling totvs. 102 .nieuwe.nbsp;103-126. Laatste groep. Dante en Florence in 1865.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;105. bruigoms

XIV

246

-ocr page 255-

Eejj nbsp;nbsp;nbsp;van vocht omhuift dat oogenpaar,

t Geen aller blik een tweelingsstar zou blijken,

Als ’t scheemren van dien dank niet schooner waar’,

^09- Het,.welkom!” wil zij brengen diep bewogen,

Maar ’t opzien wordt den langen wimpers zwaar,

’t Zijn tranen, — wie dan gij die ze af moogt droogen ? —

112. nbsp;nbsp;nbsp;„’t Stiefmoederlijk!” — Hoor, Dante! hoor dien zang,

De reeglen dichts, waar die trofeên op bogen,

De stilte fluks gebiedende in ’t gedrang,

115- Melodisch van der schare lippen vloeijen;

Hij was hun troost zeshonderd jaren lang.

Hun hope, ondanks ’t maar wisselen van boeijen:

li8. Een schat der jeugd van elk geslacht vermaakt.

Of onder de asch de vonk mogt blijven gloeijen Van ’t edelst vuur dat menschenharten blaakt, —

121. Een wondrer kracht dan school in ’t diêr gebeente Door geene krankte ooit vruchtloos aangeraakt.nbsp;Geknield voor San Francesco’s grafgesteente, —

gaaf - de gave voor haar bruigom, hier; het feest voor Dante. Gelukkigst etc. - het gelukkigst, wanneer ze kan prijken etc.nbsp;ro6. dat oogenpaar — Van de bruid nl. io8. nl. haar tranen.nbsp;III. - Dante. 113. Op doek en borden in de straten opgehangen waren verzen uit de Commedia e.a. gedichten, geschilderdnbsp;ter verheerlijking van Dante. Vgl. ook: XVI ig-2z. De menigtenbsp;Zong die gedichten. 113, 114. Bijvoegelijke bijzin bij dien zang,nbsp;¦zs. UZ. n6. Hij - Dante. 116, 117. Uit Dante’s werk puttenbsp;men 600 jaren lang troost en hoop op vrijheid, hoewel Italië vannbsp;de ene slavernij in de andere viel. 118. der jeugd van elk geslachtnbsp;- Derde naamval. 119. Of - Alsof. 120. ’t edelst vuur - Vrijheidsliefde. izi. Er school in Dante’s werk een nog grotere.nbsp;'Wonderkracht dan in het dierbare gebeente van St. Franciscus.nbsp;Herhaal hiervoor: Hiy teas vs. 116.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;123. Assisi is een bedevaart

plaats geworden.

247

XIV

-ocr page 256-

124. Eene op dit feest vervulde profecy:

„De vrijheid daagt uit de éénheid der gemeente!” — En wie toch zong die blijmaar, wie dan gij ?

124. Herhaal hiervóór: iïy vs. 116. nbsp;nbsp;nbsp;125. Vgl. Dante’s: De

Monarchia, waarin hij zijn gedachten over staatkunde heeft uiteengezet; in boek I § 14 spreekt hij over de vrijheid en de eenheid.

248

XIV

-ocr page 257-

XV

Op ’t ruime plein voor ’t feest de reien schikkend, Verrast de schare ons door een phantazy,

Niet louter zich aan ’t schoon verschiet verkwikkend;

4-

Neen, stout genoeg zelv’ vleuglen uit te slaan: — Een grijskop, strak naar Santa Croce blikkend.

Geeft mijmrend naauw den toon der stemming aan:

7- .,Florence vroeg in de ochtendschemeringen

,,Dien grooten doón hun zegen voor haar vaan! Of, even als een vonk de mijn doet springen,

10. Staat bij dat woord wat hem omringt in gloed; ,,Zoo op haar beê de zerken opengingen,”nbsp;Vernemen wij, in forschen klankenvloed, —

-VF. SANTA CROCE.

Santa Croce is het Florentijnse Panthéon, ere-rustplaats voor beroemde mannen van het land. Oorspronkelijk tempel in Rome ter verheerlijking van alle góden. Voor Dante is er een cenotaph. Zie denbsp;Toelichting. Op het plein voor deze kerk werd in 1865 Dante’snbsp;standbeeld geplaatst. Potgieter was onder hen die de onthullingnbsp;Van dat standbeeld bijwoonden.

1-12. Potgieter bevindt zich op het plein en hoort het volk om zich heen fantaseren. 1. de reien - zingende menigten. 3. ’t schoonnbsp;versc/iief-Eigenlijk: vergezicht, horizon, hier is bedoeld; de omtreknbsp;Van het plein. Rondom hingen doeken, waarop tafrelen uit Dante’snbsp;leven geschilderd waren. 3,4. Niet alleen daarvan genoot de schare,nbsp;zij hadden zoveel fantasie, dat ze zelf ook tafrelen konden oproepen,nbsp;nl. 13-24 Macchiavelli; 25-36. Michel-Angelo; 37-48. Alfieri ennbsp;49-60. Galilei. Elk tafreel beslaat juist vier terzinen. 5. grijskop -grijsaard. 6. naauw — nauwelijks, vervolgd in vs. 9. J.in de ochtendschemeringen - De eerste druk heeft na deze regel een komma, dienbsp;echter niet nodig is. 8. Dien grooten doón - Derde naamval, meervoud. De grote doden, begraven in Santa Croce. 10. dat woordnbsp;- die woorden, vs. 7 en 8. ii. Zoo - Indien. haar - Florence’s.nbsp;12. in forschen klankenvloed ~ De woorden van een tweede.

XV nbsp;nbsp;nbsp;249

-ocr page 258-

13. „Heeft Machiavelli wis het warmst van allen,

,,Het kwijten dier aeloude schuld begroet;

,,Ook hem zijn lot en laster hard gevallen,

16. ,,Ondankbren, als wij immer zijn geweest!” — Het voegt geen gast het: bravo! te doen schallen.

Als bij den vreemd zich ’t volk de les dus leest,

19. Maar mag hij ’t niet bewondren, niet benijden ? — ,,En zeker vroeg,” — dus tuigt een blijder geest.nbsp;Die ’t lokkig haar, dat hem ter wederzijden

23. Om ’t voorhoofd golft, doet stuiven van ’t gelaat. Of ’t laaije licht eens bliks ons toe moest glijden.nbsp;Wiens donk’re gloed de kunstnaarsziel verraadt; -

25. ,,En zeker vroeg, zijn marmren tombe ontstegen,

,,Waarop in rouw de trits van kunsten staat, — ,,Wie meest der drie onze’ Angiolo genegen ? —

13. nbsp;nbsp;nbsp;Macchiavelli - 1469-1527. Florentijns staatsman en geschiedschrijver. 14 jaar was hij secretaris van de Signoria (ongeveernbsp;wat raadpensionaris in Nederland was), maar na de terugkomstnbsp;van de Medici in 1512 verloor hij deze gewichtige betrekking ennbsp;moest sindsdien ambteloos en in bekrompen omstandigheden leven.

14. nbsp;nbsp;nbsp;schuld - Aan Dante nl. 17, 18, 19. Een terzijde tot de lezer.nbsp;17. bravo - Accent op de eerste lettergreep. 20. En zeker . . . -indien de zerken opengingen (vs. ii). tuigt - getuigt, blijder geest -iemand uit de menigte, blijder van geest dan de grijskop van vs. 5.nbsp;23. Of - Alsof. 24. Wiens - Van de blik, vs. 23. 25. vroeg -zou . . . vragen. Onderwerp hiervan is de grijsaard, vs. 28.

27. Het zou niet te zeggen zijn wie van hen drieën hem het meest genegen was: hij had allen evenzeer gediend. Op Michel-Angelo’snbsp;graf staan de treurende Beeldhouw-, Schilder- en Dichtkunst, onze’nbsp;Angiolo - Derde naamval. Wegens het rythme is de n weggelaten.nbsp;Michel-Angelo 1474-1564. Groot Italiaans beeldhouwer, bouwmeester en schilder. Hij beoefende ook de dichtkunst. Zie voor hemnbsp;verder de Toelichting bij XVII.

XV

250

-ocr page 259-

28.

31-

34-

,,De grijsaard waar ’t ver^wakte nageslacht ,,Zijn hamer en zijn beitel heeft gelegen ?

,,0m ijlings ons, met de oude wonderkracht,

,,Den held des dags verwinnaar uit te houwen,

,,Naast David die des reuzen komst verwacht.” Daar dag aan dag zij ’t meesterstuk aanschouwen.

Vraagt ieder zich wie van ’t geniënpaar,

’t Welsprekendst wordt gevierd door dat vertrouwen ? Een dichteres verrast de mannenschaar :

37- „Hoe zangrig ook Florence hem mogt wekken,

„’t Verrijzen viel Alfieri,” zegt zij, ,,zwaar,

„Hij die voor goed ter rust zich dacht te strekken.

28.’t versvidkte wageslac/if-Vergelekenbij Michel-Angelo is het nageslacht zwak. De eerste druk heeft achter deze regel een overbodige komma. ag. Zijn hamer en zijn beitel - Van Michel-Angelo nl.nbsp;gelegen ~ gelegd. ,,Naar Hollands Taalgebruik”, Vgl. XIVnbsp;45- 31. held des dags ~ Dante. verwinnaar - als overwinnaar.nbsp;33. David die ... - David in afwachtende houding, slinger in denbsp;hand. Prachtig marmeren beeld, 1501-1504, door M. A. gemaakt.nbsp;Tot 1873 stond het voor het Palazzo Vecchio, nu bevindt het zichnbsp;in de Galleria dell’Accademia, en staan voor het PalazzoVecchio en opnbsp;de Piazza Michel-Angelo copieën ervan, des reuzen komst - de komstnbsp;van Goliath. 33. zij — de Florentijnen. ’t meesterstuk—het David-beeld. 34,’tgenieën/janr - Dante en Michel-Angelo. 35. dat r)er-trouwen - dat M. A. een standbeeld voor Dante zoumaken, indien hij uitnbsp;zijn graf kon opstaan. 36. Een dichteres - Straks sprak een beeldendenbsp;kunstenaar onder het publiek, nu een dichteres. 3 7-42 -Woorden vannbsp;de dichteres; zij zet de gedachtengang van vs. 7, vgg. voort. 37. Opnbsp;Hoe valt sterke nadruk. ^8. viel - zou . . . vallen. Alfieri — Italiaansnbsp;dichter 1749—1803. Woordvoerder voor devrijheidslievenden, ,,het isnbsp;niet het minst de patriot, die de Italianen in hem eren.” (Salverda denbsp;Grave; Italië’s Letterkunde). Hij stierf zeer teleurgesteld, menend,nbsp;dat zijn idealen nooit werkelijkheid zouden worden.

XV

-ocr page 260-

40. „De wereld en zijn eigen driften moê!

„Toch schijnt de wolk te wijken van zijn trekken,

,,En ’t is me als klinkt zijn schorre stemme ons toe:

43. ,„,Itaalje, dat in ’t juk der tirannije,

,,,,Het geeslen zich getroostte van de roe’,

,,,,Verhief zich, zingt ge, en werd ’t vereende en vrije!

46. ,„,Itaalje wenscht mijn zegen voor haar feest!

,,,,Het wordt me of ik de levenden benije,

„,,Hoe looden last me ’t leven zij geweest!””

49. Een omziens pauze, ofschoon de blikken stralen;

Wat mompelt daar de grijskop schier bedeesd ?

Wat vrage durft slechts haaprend hij herhalen:

52. ,,En Galilei ?” klinkt ze, — ook deze vond De laatste ruste in Santa Croce. — Dralennbsp;Alle and’ren, hoort! het baardelooze blond

55. Geeft antwoord: ,,Schrik deed hem de tong verstijven, ,,Zoodra: ,,Toch draait ze!” op ban en boeijen stond,nbsp;,,Geen zegen als de zijne zou beklijven!” —

41. rfe wolk, 42. zijn ic/iorreite?nme-Toespelingen op het karakter van Alfieri. 43-48. Alfieri’s woorden. 4S.0ïK^f^e-TotdeFloren-tijnen gericht. 49. Een omziens pauze - Een pauze van een ogenblik,nbsp;dus: een korte pauze. Zie voor een dergelijke tweede naamvalXVII vs.nbsp;13 en Smit,blz.9i. so.degrijskop-DezehadalgesprokenjZievs.s.nbsp;52. Galilei - 1564-1642. Italiaans natuur-, wis- en sterrekundige.nbsp;In 1633 moest hij beloven de leer van de draaiing van de aarde nietnbsp;te verspreiden of te verdedigen. Nadat hij dit onder dwang beloofdnbsp;had, zei hij volgens het verhaal zachtjes: E pur si muove - En tochnbsp;draait hij. ze-devrage,'vs.S^- 52, S3- ~ ook deze . . . in Santa Croce -Terzijde tot de lezer, ter verduidelijking van het noemen van Galilei.nbsp;54. hoort - Tot de lezer gericht, het baardelooze blond - een blondenbsp;jongen. 56. opban en boeijen stond-metverbanning en gevangenisstraf bedreigd werd. 57. De zegen van een man, die zijn wetenschap verlochende uit angst voor ban en boeien zou niet duurzaam zijn.

252

XV

-ocr page 261-

S8' „Spreek, jongen!” roept onze oude, „niet zoo stout!” — ),Of gij” lacht deze, ,,of gij te huis zoudt blijven,

,,Als ’t land ons riep, al werden we er om koud!” —

6i.

Verbaast het u dat schoon me aan de Arnoboorden De schaduw streelt in ’t geurge oranjewoud.

Gij me over brengt naar ’t neevlenrijk van ’t Noorden,

64

Gij, Santa Croce 1 in pantheon verkeerd,

Sints deez’ trofeên uw strenge lijnen stoorden,

Sints gij het volk ’t genie waarderen leert ?

67. Westminster zag, als gij, zijn kloostergangen.

Waarin een rust vergeefs in ’t stof begeerd Der kwijning blos tintte op de bleeke wangen,

70. Niet slechts versierd, — het zag de lage kluis,

Vroome Edwards wijk, zoo dikwerf hij van ’t prangen Der kroon vermoeid, blootshoofds er bad bij ’t kruis

58.on2eoMde-Degrijskop,vs.5oenvs.5. 59.0/-Alsof gij. (D.w.z. de grijsaard zou zelf niet als Galilei doen). 60. alwerdeniueeromnbsp;koud] - al stierven wij er door! 61. Hier beginnen groepen van zesnbsp;terzinen. Waarschijnlijk hebben de regels 151, 152 „Aegregie cose ilnbsp;forte animo accendono, L’urne dei’forti. ...” van Ugo Foscolo’s: Inbsp;Sepolcri (De Graven) Potgieter tot de gedachten in het volgendenbsp;geïnspireerd. 61-78 en 79-96. Westminster Abbey en zijn betekenis. 61. u - Santa Croce. 62. oranjewoud - oranjebomen,nbsp;struiken met welriekende witte bloemen. 65, 66. Sints - Sedert.nbsp;65* deez’ trofeên - Hier: de praalgraven voor de grote mannen.

7°. 73. Hoofdzin, Westminster zag niet alleen zijn kloostergangen versierd, niet alleen de lage kluis in weidscher bouw herscheppen, ontwikkeling durfde enz., vs. 74,75- nbsp;nbsp;nbsp;67. Westminster-West

minster Ahhey in Londen, Engeland’s pantheon, kloostergangen -Hierop de nadruk. 68. vergeefs enz. - Bijstelling bij rust. 68, 69. Volkomen zielerust, zoals die door de monniken begeerdwordt, is opnbsp;aarde niet te vinden, maar de rust in de kloosters en de somber-l^id doen hen wegkwijnen. 70. het -Westminster nl. de lage kluis -Hierop de nadruk.

XV

253

-ocr page 262-

73quot; Niet enkel door een weidscher bouw herscheppen; — Ontwikkling dorst van uit het bedehuis,

Ook and’re d n gewijde schachten reppen:

76. Doen vaderland en vrijheid elks gemoed,

Zoo klonk haar kreet, de wieken ’t vierigst kleppen Tot voor ’t altaar beziel’ de dubble gloed!

79. Sints vlecht Brittanje er haar doorluchtste namen. Om ’t zeerst vermaard in ’t veld en op den vloed,nbsp;Verwinnaars uit welk strijdperk dat zij kwamen,

82. Gelauwerd om hun gaven of hun deugd.

Ter glorie niet van hare lokken zamen.

Ten prikkel; maak deez’ plaatse u waard, o jeugd!

85, Maar blonk zij zelve in vrijheids vollen luister.

Alom weerkaatst door weeldes zoet geneugt.

Toen ze elk talent dus opbeurde uit den duister.

70-73- De lage cel, de wijkplaats, waar Eduard de Belijder (1002-1066), wanneer hij vermoeid was door staatszorgen, blootshoofds bad bij hetnbsp;kruis. 7 i./)n2«gcn-knellen. 74-78. De geest der ontwikkeling durfde ook andere dan alleen gewijde waarden binnen de kerk te trekken;nbsp;grote mannen, die zich voor het vaderland verdienstelijk gemaaktnbsp;hadden, werden, afgezien van wereldlijk of geestelijk ambt, in Westminster Abbey begraven, opdat hunjvaderlandsliefde en hun vrijheidszin tot in de kerk het volk zouden bezielen. 75. scAacAten-vleugels.nbsp;76. Als vaderland en vrijheid ieders gemoed de vleugels het vurigstnbsp;doen kleppen, dan moge, dan moet die dubbele gloed de mensennbsp;óók vanuit de kerk, nl. door de graven en grafmonumentennbsp;der helden, bezielen. 77. haar - van de ontwikkeling, vs. 74.nbsp;79, 83. Hoofdzin. 80. Namen van veldheren en admiraals.

83. hare - van Brittanje, vs. 79. Personificatie. 84. De tegenstelling tot 83. Niet tot eigen glorie, maar tot prikkel, enz. 85-90. Maar blonk zij, toen ze zo elk talent ophief uit het duister, zelf in de volle luister der vrijheid, gij arm Italië wist ook, terwijl de ketenen der dienstbaarheid u drukten, uw doden tenbsp;eren. 85. De hoofdzin van de hier begonnen volzin is vs. 88.nbsp;sij zelve - Brittanje.

XV

254

-ocr page 263-

88. Gij, arm Itaalje! deedt uw dooden regt,

Het fiere hoofd gebogen in den kluister,

Door buur bij buur u beurtlings aangelegd;

91' Te grooter uw verdienste in die verdrukking!

Schoon ’t martlaarschap wie opstond was voorzegd. Ter worstling reest ge, in heilige verrukking;

94. Wat hooger lof dan dat eeuw uit eeuw in.

Ge wiest in moed, met iedere mislukking,

Den dood getroost op ’t einde als bij ’t begin 1

97. Te vierger dus ons bidden voor uw slagen.

Waar op uw erf de toren of de tin Nog vreemde vlag onwillig heeft te dragen,

100. Waar broedren, eens aan de eigen borst gezoogd,

In ’t zoete si zoo bitter zich beklagen.

Dat staatszucht hun vereening niet gedoogt 1

103. Ach, waar van ons de drietand niet geweken,

Hoe zou de Leeuw, wiens klaauw op ’t Zwaard nog boogt, Den Leeuw met ’t Boek dezelfde zijn gebleken.

90. buur bij buur - Spanje, Frankrijk, Oostenrijk. 92. wie - aan wie. opstond - tot opstand kwam. 97-99. Daarom (om hetnbsp;voorgaande) bid ik des te vuriger, dat weldra ook Venetië (datnbsp;nog Oostenrijks was) en de Kerkelijke Staat (waarover de Pausnbsp;regeerde) met het vrije, onafhankelijke Italië verenigd zullennbsp;Worden. 96. Den dood getroost - Bereid te sterven. 98. Denbsp;eerste druk heeft achter deze regel een overbodige komma. 100.nbsp;eigen dezelfde. loi. In ’t zoete si - In het Italiaans. Si be-teekent: ja. Herinnering aan Inf. XXXIII 79, 80: delle genti delnbsp;bel paese Ik dove il ,,si” suona. 102. staatszucht - politiekenbsp;heerszucht. 103-109. Indien de Nederlanders nog even machtignbsp;ter zee waren als in de 17e eeuw dan zouden ze zeker ook nu Venetië te hulp zijn gekomen, zoals tijdens het Twaalfjarig Bestand.nbsp;Zie ook de Toelichting. 103. ons - Nederlanders, de drietandnbsp;~ Symbool van de macht ter zee. De drietand is het attribuutnbsp;van Neptunus, God van de zee. 104. de Leeuw - de Neder-

255

XV

-ocr page 264-

io6. Die, hem ter hulp gedaagd op ’t verre strand,

De wereld van ’t Gemeenebest deed spreken.

Dat glorie koos voor ruste van ’t Bestand!

109. De Ruyters graf, voor ’t oog des volks verborgen. Leert niemand meer dat liefde voor zijn landnbsp;Ook d’armsten knaap'onsterflijke eer blijft borgen;

112. Het leege koor noch ’t leeg kapellental

Draagt heugnisblijk van Hollands vrijheidsmorgen. Wiens wederga geene eeuw aanschouwen zal!...

landse. wiens klaauw op 't Zwaard nog boogt - Toespeling op het Nederlandse wapen. Hooft: Op ’t Verbondt van Holland ennbsp;Venetië (1620).nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;105. Den Leeuw met 't Boek - Venetië (derde

naamval).

106. Die - de Nederlandse leeuw nl. hem - de Leeuw met ’t Boek. (Venetië). 107. ’t Gemeenebest - het Nederlandse volk uit de 17enbsp;eeuw. 109. De Ruyters graf - in de Nieuwe Kerk in Amsterdam.nbsp;Vergelijk hierover ook: Kritische Studiën III, blz. 229 vgg. (1861).nbsp;III. iorge» - waarborgen. ii2. Ook in die kerk. 112. vrijheidsmorgen - 17e eeuw. 114. Zeer sterk de bewondering voor de 17enbsp;eeuw en pessimisme voor de toekomst uitgedrukt.

XV

256

-ocr page 265-

XVI

Er zweefde een stoet van and’re erinneringen,

Den optogt voor, in ’t jubelend toongeschal; t Was groep bij groep, terwijl zij ommegingen,

4- Langs ’t wederzijds zich beurend groen der baan.

Of d’eêlsten uit den voortijd hen ontvingen:

Al wat den storm der eeuwen mogt weêrstaan,

7- Het huis, ’t paleis, de kerk uit Dante’s tijden,

’t Bood schrift of schets zijn deugd vermeldende aan! Het plein, dat hem vergeefs zich ’t volk zag wijden,

10- De plek, met smarte in ’t eeuwig dicht genoemd.

Het grijs gesteent, getuige van zijn lijden,

’t Streefde alles naar verzoening door gebloemt! —

ï3- Als werd de stad een halle der historie,

In wie alleen de waarheid prijst en doemt.

Verkondde zij haar gruwel en zijn glorie;

Op ’t innigst sprak ’t haar louterend berouw.

Waar hij den krans, beloofd aan zijn victorie.

Zich nimmer om den schedel winden zou:

-VF/. DE OPTOCHT.

1- and’re erinneringen - Andere dan die van de vorige zang. 2. Den optogt - Derde naamval. Bedoeld is de optocht der vertegenwoor-'^an allerlei officiële lichamen. In het verloop van de zangnbsp;iJKt Welke. 3. groep bij groep — der deelnemers aan de op-jnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4- Langs de aan weerszijden versierde straten van Florence.

~ Later blijkt wie zijn bedoeld, den voortijd - het verwante’ nbsp;nbsp;nbsp;genoemde plaatsen waren getuigen van

en b ^ H nbsp;nbsp;nbsp;die in vs. 9-11 van zijn smart. 8. De op doeken

9 Val 7^ ^®®'^hilderde tafrelen en gedichten. Uitroepteken van mij. rence'v 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vs. 82 en vgg. 10. de plek - II Battistero in Flo-

_ de nbsp;nbsp;nbsp;XXV, VS. i-io. 14. wie - Dante. 15. zij

’ nbsp;nbsp;nbsp;t8. Florence. Nadruk op haar en op zijn - Dante’s.

XVI

Florence 17

-ocr page 266-

19- Haar vroegren trots verloochnend voor de deuren, Die ’t Sint Joannes toegewijd gebouwnbsp;Ter hoogte van der wereld wondren beuren,

.23. Las daar de drom, in kort en kernig schrift.

Een hulde die tot juichen riep uit treuren.

En schier verdiende op ’t brons te zijn gegrift!

25. Als of, wanneer Ghiberti werd herboren,

— Wat mindre hand dorst grijpen naar zijn stift ? ¦ Geen nieuwe poort waar voor deez’ stof verkoren,

28. Haar taaflen niet het weêrgaloos verhaal Des leeds, des lofs van Dante deden gloren.

Twee eeuwen zich weêrspieglende in metaal! —

ly. Waar - nl. bij het Battistero di San Giovanni. Dante had gehoopt, daar als dichter gekroond te worden. Paradiso XXV 7-9. Hoe ’t louterend berouw daar sprak ziet men in vs. 19-24.

19. nbsp;nbsp;nbsp;Begin van de ae groep van 6. De deuren van het Battistero.

20. nbsp;nbsp;nbsp;De eerste druk heeft achter deze regel een overbodige komma.nbsp;19-23. Florence was altijd zeer trots geweest op de bronzen deurennbsp;van het Battistero, gemaakt door Lorenzo Ghiberti (1378-1455),nbsp;Florentijns beeldhouwer en schilder. Deze deuren maakten de kerknbsp;tot één der wereldwonderen. De stad verloochende nu echter haarnbsp;trots op die deuren door er borden voor te zetten, waarop in kort ennbsp;kernig schrift Dante werd gehuldigd. 25-30. Alsof er, wanneernbsp;Ghiberti werd herboren - irnmers geen minder talent zou zijnnbsp;graveerstift mogen hanteren — niet een nieuwe poort zou zijn gekozen, waarvan de taaflen (zie aant. bij vs. 28) het verhaal vannbsp;Dante’s leed en roem dan in volle glans zouden weergeven. 27. deez’nbsp;stof -het weêrgaloos verhaal des leeds, des lofs, vs. 28 en 29. waar verkoren -zou zijn gekozen. 28. Hiervoor: Alsof, vs. 25, herhalen.nbsp;Haar taaflen - De vakken, waaruit de deuren bestaan. In elk vak isnbsp;een tafreel afgebeeld. 29. deden gloren - zouden doen glanzen,nbsp;lett. 30. Twee eeuwen - Het tijdverloop, waarin Dante geledennbsp;heeft en waarin zijn roem is opgekomen en verspreid.

32. de schaar - de optogt (vs. a) der stadsbesturen uit geheel Italië (zie volgende regel: wij zustersteden) en andere officiële vertegen-

XVI

258

-ocr page 267-

31

„Florence mogt alleen zijn krans niet vlechten,” Dus zong de schaar, ,,de witte lelie straal’nbsp;,,Vrij reinst en hoogst, wij zustersteden hechten

34-

„Meê blad en bloem in de italiaansche kroon, „Den strijder voor der menschheid hoogste regten,nbsp;,,Den dichter der beschaving aangeboón!” —

37- Was ’t louter wijl zijn lied haar hart vervulde.

Dat blijk bij blijk van sints geschapen schoon Een nieuw bewijs zijns invloeds haar onthulde ?

40- Vraag ’t iedre kunst en elke tuigt om ’t zeerst: De balling dien de wereld nergens duldde.

Hij heeft zijn tijd, hij ’t nageslacht beheerscht!

43- „’t Verheevne bragt hij binnen ons vermogen,” Riep Giotto’s Campanile luidst en veerst;

En Brunelleschi bleek hem nagevlogen

46. In ’t blaauwe ruim, toen hij de zuilenrij Des hoogen doms beschaamde in koepelbogennbsp;Als ’t luchtgewelf van alle steunsel vrij! —

Woordigers. de witte lelie - Toespeling op het wapen van Florence. 32-reinst en hoogst - Overtreffende trappen zonder het. 35,36. Dennbsp;f^ijder, Den dichter - Dante, derde naamval. 35. der menschheid -¦iWeede naamval. 37. Begin der 3e groep van 6: Dante’s invloed.nbsp;37. wijl - omdat, zijn - Dante’s, haar en ook vs. 39 - der schare,nbsp;y®' 32.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;38. De eerste druk heeft achter deze regel een overbodige

otnma. 40. ’t - Of Dante invloed er op heeft gehad, tuigt -ëetuigt nbsp;nbsp;nbsp;Hier doet Potgieter Dante’s beschermers te kort.

pi nbsp;nbsp;nbsp;txappcii z.uiiu.cinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;24.5. o-»/

orentijns architect, bouwer van de koepel van de Dom in Florence. - Hor,,-»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;_ Brunelleschi.

bJadruk op: Hij. 43. hij — Dante. 44. Giotto - Florentijns cnilder en architect. Zie zang IV vs. 39. Campanile - Klokkentorennbsp;Jjaast de Dom Santa Maria del Fiore in Florence, luidst en veerst -vertreffende trappen zonder het. 45. Brunelleschi - 1377-1446.

d nbsp;nbsp;nbsp;46.^7-Brunelleschi.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;47. èeic/zantwrfe-beschaamd

staan, door ze in hoogte te overtreffen. 48. Als - Evenals.

xvi

259

-ocr page 268-

49- Daar ging de stoet der Medici gebouwen,

Het scholental van smaak en stijl voorbij,

Die Raphaël den schepter toe vertrouwen;

5a. En geen die vroeg wat hem dien waardig maakt: Herleefde in zijn gezegendste aller vrouwen.

Niet ’t Ideaal dat Dante heeft geblaakt ?

55. Muzijk van veer’! — der schare blikken tolken

Het welkom nieuws dat de optogt ’t plein genaakt Met de open zin der zuidelijke volken,

58. Een geestdrift die hun feest meer feestlijks geeft

Dan ’t gulden blaauw waar langs geen zweem van wolken. Dan ’t wimplental dat van deez’ masten zweeft; —

61. Al nader komt het wappren der banieren,

Waarop het dicht der middeleeuwen leeft.

Ironisch ons beschamend door de dieren, —

64. Al nader komt de breede mannenschaar.

Een achtbaarheid bewarende in manieren.

Of de open markt eens vorsten halle waar’! —

49. der Medici gebouwen - Derde naamval. Der gebouwen v. d. Medici voorbij. 50. scholental - Medici verzamelden veel kunstenaarsnbsp;om zich heen; hun paleizen waren daardoor als het ware scholen voornbsp;smaak en stijl. Komma achter; stijl. 51. Die - Smaak, en stijl, vs. 50.nbsp;Raphaël - 1483-1530. Italiaans architect en schilder. Van 1514 afnbsp;had hij het oppertoezicht op het bouwen van de St. Pieter in Rome.nbsp;53. gezegendste aller vrouwen - Madonna. 53, 54. Uit Raphael’snbsp;Madonna’s spreekt hetzelfde ideaal, dat Dante had, samen te vattennbsp;in de woorden: schoonheid en vroomheid. Dit maakt Raphaël waardig de schepter te voeren. 55. Potgieter bevindt zich als toeschouwer op het plein voor Santa Croce. Eerste vier: het aankomennbsp;van de optocht. 57.Hoortbijto/Iï«w,vs.s5. 58. Herhaal hiervoor:nbsp;Met, VS. 57.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;59. Lees hierachter: zweeft, het ww. uit de volgende

regel. 62, 63. het dicht der middeleeuwen enz. - o.a. dierfabelen.

260

XVI

-ocr page 269-

^7' Wiens aêm volstaat dat hij de rij van steden,

Wie ’t vreemde juk hier vroeger dubbel zwaar De schoudren drukte om ’t glorierijk verleden,

70. Dat iedre ster van dezen trans hij noem ?

Geene enkle faalt! in ’t onafhanklijk heden, Wedijvrende uit naar nieuwen eendragtsroem! —

73- Itaalje dreigt hare armoê zich te schamen:

Europa bragt der schoone lettren bloem In gindsche groep ten sier des dags hier zamen,

76. En zedig slechts stelt zij haar priest’ren voor.

Maar gast bij gast zijn ’t welbekende namen.

Vast toegejuicht in aller kennis koor! —

79- Der pers een plaatse! Als had zij die te vragen.

Als won Cavour door haar niet ’s werelds oor,

Het woord dat licht uit iedren nacht doet dagen,

82. De magt wel vaak maar steeds vergeefs misbruikt. Daar ’t morgen, mogt de logen heden slagen.

Daar ’t morgen dien, weêr stralen schietend, fnuikt! —

^7- Een groep van zes begint. Beschrijving van de optocht, de van steden - Alle Italiaanse steden waren vertegenwoordigd.nbsp;^7, ^o. Hoofdzin. 68, 69. Bijv. bijzin bij: rij, vs. 67.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;69. om-

^egens. 70. ster en trans zijn beeldsprakig gebruikt. 72. Wed-i-jvrende uit naar enz. - in onderlinge wedijver er op uit om nieuwe roem te behalen. 73. armoê - armoede aan grote mannen.nbsp;74- Hier volgen dus de afgevaardigden uit andere landen. De eerstenbsp;druk heeft achter deze regel een overbodige komma. 76. zedig -bescheiden. Nadruk op; haar. priest’ren - dienaren der kimst ennbsp;Wetenschap. 78. Elk reeds op zijn gebied van wetenschap bekend. Aller distributief op te vatten. 79. Der pers — Derde naam-''al- Aan het begin van de stoet liepen de vertegenwoordigers van denbsp;80. Cavour - Camillo 1810-1861. Italiaans staatsman, hielpnbsp;Italië’s eenheid en onafhankelijkheid tot stand brengen. Hij was eennbsp;groot voorstander van drukpersvrijheid. 81—84. Karakteristieknbsp;'^an de pers (81) en vrijheid van drukpers. 84. dien - de logen.

XVI nbsp;nbsp;nbsp;,6:

-ocr page 270-

85- Ristori komt! Sprei ’t geurigste der loovren,

Reik d’eêlste roos die in uw gaarde ontluikt,

Der kunstnares, wier blikken ons betoovren,

88. Wier stem zoo ’t reinste als ruwste hart gebiedt, Die mogt ze alreeds ons halfrond zich veroovren.nbsp;Ook ’t nieuwe dra aan hare voeten ziet I

91. Toch zou haar hier elk eereblijk doen blozen;

Staat daar omhuld het beeld des meesters niet ? Voor zulk een lier gaan mom en dolk en broozen

94. Eerbiedig schuil! Te regt heeft aan zijn voet Haar luistrend oor al vroeg een plaats gekozen.nbsp;Verbaast u nog haar heerschen op ’t gemoed ? —

97. Een sombre stilte als rouwdraagt heel de schare, Een handgeklap dat de aarde daav’ren doet!nbsp;,,Venetie naakt!” En door dat woord verklare

85. Nieuwe groep van 4. Ristori 1821-1885 een zeer bekende actrice; zij trad ook op tijdens de Dantefeesten. Toen Potgieter zijn gedichtnbsp;schreef, zal men zich haar in Nederland nog wel herinnerd hebben;nbsp;in 1857 was zij in Amsterdam geweest, (zie hierover Herinneringennbsp;uit de Levensjaren van Mr. H. P. G. Quack, blz. 42, 43). Potgieternbsp;schijnt een groot bewonderaar van haar te zijn geweest. Mevrouwnbsp;Bosboom schrijft hem 31 Juli 1859: ,,Wat hebt Gij veel genoten,nbsp;dat Gij haar dikwijls hebt gezien.” In de Catalogus van de Pot-gieterbibliotheek vindt men op blz. 171 vermeld; Repertoire de Mmenbsp;A. Ristori. Inhoudsopgave; gedicht van W. Hofdijk, affiches.nbsp;85, 86. Sprei enz. - Gebiedende wijs tot een denkbeeldig publiek.nbsp;87. Der kunstnares - Derde naamval. 90. 't nieuwe - Amerika.nbsp;In 1866 maakte zij daar met veel succes een tournee. 92. desnbsp;meesters - van Dante, die ook haar meester is geweest. 93. zulk eennbsp;lier — als van Dante nl. mom en dolk en broozen - Attributen van hetnbsp;toneel. Broozen - toneellaarzen. 94, 95. Terecht heeft ze toen zenbsp;jong was al naar Dante geluisterd. 97. Nieuwe groep van vier.nbsp;De vertegenwoordigers van Venetië, dat nog niet tot het vrije Italiënbsp;behoort, komen op het plein aan met omfloerst banier. De Veneti-aanse vlag wordt gehesen (103-105).

262

XVI

-ocr page 271-

Zich d’ommekeer: gij ziet het, floers omhuift Der uitgeweeknen standert. Maar nu starenbsp;Uw blik als aller op ten trans. Er wuift

Een bonte rij van vlaggen; doch daar boven,

Van hoogen mast de wieken beurend, stuift Sanct Marei Leeuw ter zege!.... Wij gelooven

Zoo willig wat wij wenschen! Is het vremd.

Dat zich de hoop der jonkheid niet laat dooven ?

Dat zelfs het hart der grijsheid er in stemt ? —

Ï09- .)Heil, Rome! heil.” Naar ’t wapen, een wolvinne. Waar zuigend zich het tweelingpaar aan klemt,nbsp;Wijst hand bij hand. Toch daagt van gindsche tinne

^^2. Geen Mars ter hulp, — en bij de braafsten geldt. Niet de aanspraak slechts dat d’eenheid overwinne.nbsp;Ook d’afkeer die te danken aan ’t geweld 1

Verdient misschien een zwakheid mededoogen.

Die zoo veel prijs op aardschen luister stelt.

Of deez’ den glans des hemels kon verhoogen.

loo. ommekeer - van sombere stilte in daverend handge-.ilap. ÏOS- Sanct Marei Leeuw - Het wapen van Venetië, oudtijds denbsp;Republiek van San Marco, is een leeuw met een boek. io8. er innbsp;stemt - mee instemt met de hoop der jeugd. Dus: dat de ouderen innbsp;tin hart ook hoop koesteren. 109-114. De vertegenwoordigersnbsp;van Rome in rouwgewaad, maar een banier met de Italiaanse kleurennbsp;Voerend, komen aan. Rome behoorde nog niet tot het Koninkrijk Italië.nbsp;net tweelingpaar - Romulus en Remus, stichters van Rome.nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;®en legende door een wolvin grootgebracht. iii. van

tvilde *i«ne-uit Rome. Daar wilde men wel de Eenheid, maar men Verwerven zonder geweld: Zie VS. 113-114.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;112,. Mars-

spraak’^ tie oorlog, staat hier voor gewapende macht. 113. de aan-Paus ~ nbsp;nbsp;nbsp;109-144. Nieuwe groep. Rome geregeerd door de

Paus P' Toegevende bijzin bij 118, hoofdzin. zwakheid - Y3x1 ins lx. Zie de aantekening bij vs. 127.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;116. Bijvoeglijke

263

XVI

-ocr page 272-

Ii8. Regt heeft het, regt op elks eerbiedenis,

’t Vertrouwen dat aan ’t louter zeedlijk pogen Alleen de zege in ’t eind gewaarborgd is!

I2I. Wat juichtet gij, wijl haast zeshonderd jaren Vervlogen, sints van ’t vroomste hart gewis,nbsp;Hier Dante’s geest u de’ oorlog dorst verklaren,

134. Arm Rome! dat in tweeërlei gezag.

Zoolang vergeefs het strijdige woudt paren ?

Al zwaarder valt u ’t worstlen dag aan dag!

127. O achtbaar hoofd! besneeuwd met dunne vlokken, ’t Geen wel de last der driekroon buigen mag.nbsp;Gedurig als ge uw zetel voeldet schokken;

bijzin bij: zwakheid, vs. 115. nbsp;nbsp;nbsp;117. Of - alsof, deez’ ~ aardschen

luister, vs. 116. den glans des hemels - de glans van de geestelijke macht, door God verleend.

118. het - Voorlopig onderwerp, ’t Vertrouwen, dat enz., vs. 119. 121. gij-arm Rome. wijl - omdat. iza. van ’t vroomste hart gewis

- nbsp;nbsp;nbsp;zeker van het vroomste hart. Onderwerp hiervan is: Dante’s geest,

VS. 133. nbsp;nbsp;nbsp;123. Hier - In Florence. 124. tweeërlei gezag - wereld

lijk en geestelijk. 121-126. Hoe zoudt gij kunnen juichen arm Rome, daar het nu al 600 jaar geleden is, dat Dante de verenigingnbsp;van wereldlijk en geestelijk gezag de strijd aanzegde, en al valt denbsp;strijd voor uw verkeerd beginsel u dagelijks zwaarder, gij nog nietnbsp;inziet, dat geestelijk en wereldlijk niet gepaard kunnen worden.nbsp;137. Nieuwe groep van vier; Paus Pius ÏX. In 1846 werd hij Paus.nbsp;Aanvankelijk steunde hij de nationale beweging, maar in 1848nbsp;kwam het tot een breuk met de revolutionnaire partij, die de Romeinse Republiek stichtte. De Paus vluchtte uit Rome en kwam pasnbsp;terug toen Franse troepen de Rom. Republiek bezet hadden (1850).nbsp;128. ’tgeen - dat (lijdend voorwerp), de last - onderwerp, driekroon

- nbsp;nbsp;nbsp;Pauselijke tiara. Symbool van de lijdende, strijdende, en trium-ferende kerk; en van de drievoudige waardigheid van de Paus; alsnbsp;priester, leraar en koning, 129. Voortdurend als de pauselijkenbsp;troon werd bedreigd.

XVI

264

-ocr page 273-

*30. Hoe week van u de vaderlandsche geest,

Daar vreemde wacht op’t Vaticaan getrokken,

Voor eigen volk ten schild u is geweest!

*33- O kloek vernuft! dat in der menschen harten.

Als legden ze u hun roersels open, leest.

En toch den toorn der heerschzucht niet dorst tarten

*36. Die vergde dat ge een staatsgreep zeegnen zoudt; Wat hebt gij, prooi der foltrendste onzer smarten.

Uw stille cel al zelfverwijt vertrouwd!

*39- O Pius! dien we om tal van deugden eeren.

Op Petri stoel schaars dus vereend aanschouwd,

Den stugste zou uw zielvol oog bekeeren,

142. Wanneer gij, met den herdersstaf vernoegd.

Niet ’s werelds glans, maar slechts den wensch des Heeren, Geloof en hope en meer nog liefde vroegt!.... —

*45- ’t Gejuich houdt op: Florence kwam! — En leste.

Maar liefste zoo ge om Dante rouwe droegt. Ontwaart gij haar, die al wat d’aarde restte

*48. Van zijn gedaante in marmren graf besloot En zelfs voor ’t feest die asch niet gaf ten beste.nbsp;Ravenna, trouw in leven en in dood! —

131. vreemde wacht - Franse troepen. 135. der heerschzucht -Lodewijk Napoleon, later Napoleon III. 136. staatsgreep - De staatsgreep van 2 Dec. 1851, waarbij de Franse President Lodewijknbsp;Napoleon, gekozen voor vier jaar, zich voor 10 jaar met monarchalenbsp;macht liet bekleden. Daar de Paus van hem afhankelijk was, achttenbsp;hij het het beste de staatsgreep goed te keuren. i37. foltrendstenbsp;onzer smarten - zelfverwijt, vs. 138.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I37gt; 138. Veronderstelling

van Potgieter. 139-144. De vertegenwoordigers van Florence en Ravenna en het moment van de onthulling. 145. leste - als laatste.nbsp;^47. d* aar de — derde naamval. 150. Komma achter: Ravenna.

XVl nbsp;nbsp;nbsp;265

-ocr page 274-

151. De trommen slaan, de krijgsklaroenen spelen,

’s Lands vaandel rolt Savoijes kruis ons bloot.

Het „leve!” klinkt uit honderd duizend kelen

154. Het luchtruim door, — Itaalje’s koning kwijt.

Niet enkel door in ’t lief en leed te deelen

Des volks zich trouw van d’eischen van zijn tijd,

157. Hij wijst terug wie voor zijn komst hem vleide:

,,’t Is Dante die mijn gulden degen wijdt!”

En geeft het sein dat liefde smachtend beidde!

151. krijgsklaroenen - krijgstrompetten. 152. Savoijes kruis - Het kruis uit het wapen van Savoye is in de Italiaanse vlag opgenomen.nbsp;1^4. Itaalje’s koning-Whtore Emanuele I.Hij regeerde van 1849-1878.nbsp;157. Hij wijst terug wie hèm toejuicht. 158. Het gemeentebestuurnbsp;van Florence had de koning bij deze gelegenheid een gulden degennbsp;aangeboden, waarin gegraveerd was: ,,Dante de eerste koning vannbsp;Italië” en: Purg. VI 112-114. Kom! Zie uw Rome in klacht hetnbsp;hoofd ontblooten, Verweduwd, eenzaam, nacht en dag u vragen:nbsp;Waarom, mijn Keizer, hebt ge mij verstoeten? 159. het sein -tot onthullen.

266

XVI

-ocr page 275-

XVII

I- ,,Ach, dienstbre Itaalje! ach, somber huis der smart! „Schip zonder loods, die ’t in het noodweêr leidde!

,,Vorstin der volken, die boeleerster werd!”

4- Dus sprekend heeft hem Pazzi uitgehouwen.

En niemand vall’ des kunstnaars keuze hard Dien laaijen toorn het volk te doen aanschouwen:

7- Of ’t stof hij schudt van weêr gebeurden voet.

Of ’t kleed ter reis hij schort in breede vouwen.

Of de adelaar het opvaartsein vermoedt,

lo. Herschiep hij hem — en huivrend hooren allen.

Ten keerklank op hun blijden welkomstgroet,

Den donder van zijne invective schallen;

13- Doch heilzaam is dat omziens kille schrik!

Weêr schild en speer der hem zoo dierbre wallen. Bezielt hij hun in ’t eigen oogenblik

XVII. ’S DICHTERS INVLOED.

Deze zang sluit onmiddellijk aan bij de vorige. Het doek is van het standbeeld afgenomen. Potgieter geeft de indruk weer, die hetnbsp;’^''^aakt. Daarna roept hij de schimmen op van een aantal grote mannen,nbsp;die allen invloed van Dante ondergaan hebben.nbsp;i~36. Twee groepen van 6 terzinen: Dante’s beeld en de indruk, dienbsp;het maakt.

^~3- Vertaling van Purg. VI 76-78. Vergelijk ook Florence X 166-*h8. sprekend - Het onderwerp hiervan is: Dante. Pazzi - De maker van Dante’s standbeeld. Zie de Toelichting bij zang XV.nbsp;«ew - Dante. t-q. Dit iamp;: des kunstnaars keuze, vs-S- 7,8,9. Ofnbsp;“ Alsof, hij - Dante. 9. de adelaar - Zie de afbeelding. 10. hij -Pazzi. 11. Ten keerklank-Tot Sintwooxó.. iz. invective — srcmdiA-Woord(en). 13. dat omziens kille schrik - de schrik van een ogenblik. Zie voor deze tweede naamval Smit, blz. 91.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14. schild en

speer - verdediger, in afwerende en aanvallende betekenis, der . . .

~ Florence. 15. Amm-lijdend voorwerp. Volgens de grammatica Zou het dus hen moeten zijn. ’t eigen - hetzelfde.

267

XVII

-ocr page 276-

16. Ten duren eed zich zijner waard te toonen,

Wat over hen de toekomst ook beschikk’

In de ijverzucht der keizerlijke kroonen!

19. Er stijge een sein langs ’t vlak der leege zee,

Die blonk van pracht, als weeldrigste der schoonen. Zoo vaak de ring des Dogen hand ontgleê;

22. En ’t Lido zal de nieuwe vloot zien rijzen.

Getroost, voert ze ook geene overwinning meê. Het gloriespoor in d’ eersten slag te wijzen; —

25. Er klinke een kreet van uit de wereldstad,

In wie weleer ’t verstijvend hart des grijzen De laatste vonk voor vrijheid over had;

28. En ’t jonge heir zal ’t op haar heuvlen staven.

Dat zijn gemoed den Heiland niet vergat.

Schoon ’t weigren dorst in priesterjuk te draven; —

17. heschïkk' - In de eerste en alle volgende drukken staat: beschikt. Blijkens het rijm en overeenkomstig Potgieter’s taaleigen moet dit denbsp;conjunctief zijn: ,,moge beschikken”. 18. de ijverzucht der keizerlijke kroonen-Ae naijver van Frankrijk (Keizer Napoleon III) en vannbsp;Oostenrijk (Keizer Franz Josef). Beiden streefden er naar hun invloednbsp;in Italië te behouden of te versterken. 19-36. Tweede groep vannbsp;zes: De stemming, waarin de toeschouwers zijn gekomen. Er is slechtsnbsp;weinig voor nodig, om hen Venetië en Rome te hulp te doen komen.nbsp;19. ’t vlak der leege zee-van de Adriatische Zee (in 20 gepersonifieerd); het oppervlak is leeg, want er is geen scheepvaart meer.nbsp;21. Tot 1799 voer jaarlijks de Doge (hoofdbestuurder van Venetië)nbsp;uit en wierp een ring in het water, ten teken van het huwelijk vannbsp;Venetië en de Zee. 22. ’t Lido — strand van Venetië, bedoeld is:nbsp;Venetië. 23, 24. Tevreden er mee, ook al behaalt ze niet dadelijknbsp;een overwinning, de weg ter glorie met de eerste slag aan te wijzen.nbsp;23. De komma achter Getroost is van mij. 25. de wereldstad-'Rorae..nbsp;26. des grijzen. - Waarschijnlijk bedoelt Potgieter hiermee Pius IX.nbsp;Zie vorige zang 127. weleer- v66x 1848.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;28. haar-Rome, gebouwd

op 7 heuvelen. 30 Toespeling op de breuk met de Paus in 1849.

268

XVII

-ocr page 277-

31- „Een kans!” weêrgalmt het om ons, „bloemgestrooi, ,,Noch handgeklap, wat wij hem heden gaven,

„Die eff’nen op ’t gefronsd gelaat geen plooi:

34- „Onze eenheid was zijn liefste, laatste bede,

„Een kans, dat strijd of schikking die voltooi I ,,Eerst dan schenkt hij zijn zegen aan de stede,

37- „Een kans!”

37- nbsp;nbsp;nbsp;Als vond die vaderlandsche zucht

Den borg voor haar bevrediging alreede.

Verheffen zich, tot steigerende vlugt,

40- De wieken van de hymne. Porsche klanken Ontvoeren haar den druk der lagre lucht;

Ter sfeer, waarin het bidden wijkt voor danken,

43- Is ze opgezweefd; meestresse van ’t gemoed. Verrassen haar geen dichterlijke spranken.

Of ijlings zet ze ’t gansche harte in gloed*

46. Ter slinke zien wij uit des voortijds kimmen.

Wie Dante’s dicht weleer een jongrenstoet Hier duiden mogt, langs ’t goud dier transen klimmen, ¦

3i. „Een kans!” - Moge zich een kans voordoen! 32. heden -1865. Bij de onthulling van zijn standbeeld. 33. gelaat-van Dante. 37-40. Zij zingen alsof zij er al zeker van zijn, dat hun vaderlandsenbsp;verlangens vervuld zullen worden. 41. haar, 43. ze, 44. haar, 45. zenbsp;- vaderlandsche zucht, vs. 37.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;41. den druk - Derde naamval.

42. sfeer - de hemel. Daar wordt niet meer gebeden. 43-45- De Vaderlandsche zucht, die geheel en al meesteresse van het gemoednbsp;(der schare) is, wordt nauwelijks door vurige dichtregels verrast,nbsp;of zij zet het hele hart in gloed. 45. Door het gezang is Potgieter in een verheven, dichterlijke stemming gekomen, zodat hijnbsp;allerlei visioenen krijgt. 46-75. Over Boccaccio en over Petrarca.nbsp;46-48. Ter linkerzijde van Dante’s beeld zien wij nu hem, Boccaccio,

^VII nbsp;nbsp;nbsp;269

-ocr page 278-

49- Verwondert ge u dat ge in Boccaccio

Den leidsman groet der eerbiedwaarde schimmen ? Al duldt uw ernst zijn schalke scherts maar noo’,

52. Al prees zijn luit de minne ’t zoet van ’t leven,

Geen vrees dat hem de zeed’lijkheid ontvloo’, Schoon hij zijn tijd den spiegel durfde geven; —

55. Uit stad bij stad verschenen wast de schaar,

Die de ooren naar den zanger hield geheven.

Haar genius van haardstede en altaar!

58. Hoe zedig zweeft Petrarca daar ten hoogen.

Haast wenschend dat hij ongelauwerd waar’

Wijl ’s meesters kruin op ’t siersel niet mogt bogen;

61. En zeker was ’t zijn zangster eers genoeg

Dat vaak de jeugd met de eigen geestdrift de oogen Op Laura als op Beatrice sloeg! —

de leidsman der schimmen, die als eerste hier in Florence zijn werken aan jongeren verklaarde, zich boogsgewijs' (vgl. XVIII vs. 5) in denbsp;door de zon vergulde lucht scharen. Men onthoude dit: Ter slinkenbsp;goed. Pas XIX vs. 45 begint de beschrijving van wie ons regts verschijnen. 48. Komma achter: ?nogt van mij.

Boccaccio 1313-1375. Italiaans dichter en geleerde, zijn bekendste werk is de Decamerone, een bundel samenhangende, zeer vrolijkenbsp;verhalen. Hij was de eerste professor in de Dante-studie. De eerstenbsp;druk heeft achter deze regel een overbodige komma. 53. 't zoet -als het zoet. 53. Geen vrees-M.en behoeft niet te vreezen, dat enz.nbsp;oMtw/oo’- Verkorting van: ontvlode, aanvoegende wijs. 54. Hoewelnbsp;hij zijn onzedelijke tijd zeer realistisch durfde te schilderen, tijd -Derde naamval.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;- lijdend voorwerp. 57.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-bescherm

geest. 58-75. Groep van6:PetrarcaendeRenaissance. 58.Petrarca 1304-1374. Italiaans dichter en geleerde. Om zijn grote poëtische verdiensten werd hij in 1340 op het Capitool te Rome gelauwerd.nbsp;zedig - bescheiden. 60. Wijl - Daar. 's meesters - Dante’s, 't sierselnbsp;— de lauwerkrans nl. 61. zangster - Muze. 63. eigen - dezelfde.nbsp;63. Laura, de geliefde in Petrarca’s poëzie.

270

XVII

-ocr page 279-

64- Hem volgt de roem dier ongelijkbre dagen,

Toen geene kunst vergeefs hier meesters vroeg, Wier stoute vlugt den wedstrijd durfde wagen

67. Met al wat schoons uit d’ oudheid overbleef.

En ’t stift, ’t penseel, de beitel mogten slagen.

Of ’s menschen geest een hooger baan beschreef!

Op elk gebied vlocht weêr een trits saizoenen. Gelijk weleer in paradijsche dreef.

Terzelfder stond haar gaven tot festoenen:

73- Niet enkel heerschte alom de zomergloor,

De rijpe vrucht blonk tevens ’t lentegroenen,

De bloesemsneeuw het donker herfstloof door;

76. Er ruischt een lied bij ’t rijzen van dien luister I Maar beide gaan voor gindsche schim te loor, ¦nbsp;Zoo droef te moê verneemt zij ’t niet, al suist er

^4- de roem - de schimmen der kunstenaars, die de roem van Italië in de Renaissance uitmaken, o.a. MichelAngeloBuonarotti.Zie vs. 81.nbsp;67- d’oudheid - de Griekse en Romeinse oudheid nl. 69. O/-Alsof.nbsp;7°. trits - drietal, nl. lente, zomer, herfst, zie vs. 73,74,75. 71. Herinnering aan Vondel’s Lucifer I 31-34. Uitgave Verwey 1937.

Het rijzen en het dalen

Der zonne weet zijn maat en matigt zo haar stralen Naar eis van elke plant, dat allerhande groennbsp;En vrucht gevonden wordt in enerlei saizoen.

73. festoenen - slingers van blaren, bloemen en/of vruchten. 76-162. De schimmen van Savonarola en Michel Angelo geven eennbsp;karakteristiek van eikaars leven. Zie voor de laatste zang XV vs. 25.nbsp;76. ’t rijzen van dien luister - glans - het opdagen van al die beroemdenbsp;mannen uit het verleden, in Potgieter’s fantasie. 77. beide - lied ennbsp;gister, VS. 76. gindsche schim - De schim van Savonarola 1452-1498.nbsp;Prior van het klooster San Marco te Florence, zeer ernstig monnik.

271

-ocr page 280-

79- Een diep gezucht om wat zij heeft geleên, —

Schoon hart bij hart: „Savonarola!” fluister,

Stil spoedt zij, stil naar Buonarroti heen.

82. Hoe somber zegt ze: ,,Ik liet u jongling achter,

„’k Vind grijze u weêr, met staf en kroon te vreên, ,,In ’t rijk der kunst u toebedeeld 1 Gedacht er

85. ,,Uw ziele ooit bij, hoe vaak het schoon verzocht ?” — Daar zwijgt ze een wijl, — daar weeklaagt zij, maar zachternbsp;Of haar een vloed van tranen overmogt:

88. ,,Florence! die mij liever waart dan ’t leven,

„Wat hebt ge duur den ijdlen glans gekocht ,,Voor ’t heilig licht, waarin ik u zag zweven!

91. nbsp;nbsp;nbsp;,,Vroom wenschte ik u en door die vroomheid vrij,

„Waartoe uw hart der wereld weêr gegeven ?

,,Een speelbal dra van dubble slavernij!”

Met boetpredikaties en voorspellingen van onheil heeft hij getracht de geestelijke stand te zuiveren en de zedelijke en politieke toestandnbsp;van Florence te verbeteren. Zijn macht over het volk was zeer groot.nbsp;Paus Alexander VI zag echter een gevaarlijke vijand in hem en lietnbsp;hem na een lang proces in 1498 in Florence als ketter verbranden.nbsp;78, 79. Savonarola is zo bedroefd, dat hij zelfs het medelijdend zuchten om wat hij heeft geleden niet hoort.

80. Schoon - Ofschoon, hangt af van vs. 81. nbsp;nbsp;nbsp;82. u jongling - u als

jongeling (van 24 jaar). 84. Gedacht — Betekent hier: dacht. 85. verzocht - in verzoeking bracht. Hermann Grimm schrijft overnbsp;Savonarola in zijn Das Leben Michel-Angelos: ,,Ein heiliger Eifernbsp;für das Gute, Wahre, Sittliche, Grosse, entflamrate sein Herz, abernbsp;dasz ohne die Schönheit das Gute nicht gut, das Wahre nicht wahr,nbsp;das Heilige selbst nicht heilig sei das entging ihm.” 89. glans-Aeinbsp;wereldse ijdelheden. 90. Voor - in plaats van. 't heilig licht - vannbsp;eenvoud en vrijheid, waarin ik u (Florence) in de toekomst zag.nbsp;92. der wereld - Derde naamval. 93. Een speelbal - Florence nl.nbsp;dubble slavernij - De Florentijnen waren weldra weer de slaven vannbsp;hun hartstochten en van de teruggekeerde Medici, die in Savonarola’s tijd waren verjaagd. .

272

XVII

-ocr page 281-

94' ’t Gebogen hoofd op nieuw ten meester rigtend, Herneemt de schimme in onheils-profecy:nbsp;„Beklaagbre! die al schildrend, bootsend, dichtend,

97. ,,In eiken vorm altijd van d’aard maar aardsch,

,,En ’t streelend staag verkiezend boven ’t stichtend, ,,De zielen dacht te voeren hemelwaarts,

100. ,,Hoe ziet ge u op den grooten Dag bedrogen!”

Er schudt geen lok des zilverwitten baards.

Er trilt geen haar der breede wenkbraauwbogen,

103. Er vliegt geen vonk van drift de blikken uit,

Des grijsaards die ’t verwijten bleef gedongen.

Die zelfs ’t gemor van vriend en volgling stuit 1

106. Herrijzen hem nog eens zijn lentejaren.

Toen ’t ruim des Doms vaak te eng was voor’t geluid. Dat harten schokte als ’t stormgeloei de baren,

109. Tot straks de schaar, die op de knieën gleed.

Het spieglend vlak der zee mogt evenaren.

Wanneer die stem haar „Pace!” troosten deed ?

94- weester — Michel Angelo. 9^- V®- i® hoofdzin van de hier begonnen volzin, bootsend — boetserend, vormend. 97- Hetnbsp;onderwerp en de geest van al uw kunstuitingen was slechts aards,nbsp;too. den grooten Dag — de Dag des Oordeels. 104. Des grijsaardsnbsp;~ van Michel Angelo, ’t verwijten - door Savonarola. 105. Denbsp;verontwaardigde uitroepen van vrienden en volgelingen onder denbsp;toeschouwers worden door een wenk van Michel Angelo onderdruktnbsp;(in Potgieter’s verbeelding). 106. Begin van nieuwe groepen. Denbsp;dichter vraagt (in 2 X 3 terzinen) of Michel Angelo zich Savonarola weer voor den geest roept, predikend in de Dom, en laternbsp;np de brandstapel. Dan begint Michel Angelo hem toe te sprekennbsp;(15 terzinen). 107. ’i geluid enz. - Savonarola schijnt een zeernbsp;grote stem te hebben gehad. In de ook door Potgieter gelezen biografie van Savonarola door Pasquale Villari wordt dit herhaaldelijknbsp;gezegd. UI haar - bezittelijk voornaamwoord. Pace — Italiaans,nbsp;^tekent; vrede, lijdend voorwerp.

XVU

Florence tg

-ocr page 282-

112. Of breekt op nieuw van meêgevoel zijn harte,

Aanschouwt hij weêr die vlammen hoog en breed, Waar uit de blik des martelaars niet tartte,

115. Waarin geen bleek der vrees, geen rood der schaamt’. Waarin de lach der zielsrust ’t won van smarte ?

,,Wie was ik,” zegt hij, ,,dat tot mij ge kwaamt,

118. ,,Gij, heiige! die voor zwakke stervelingen

,,Den maatstaf van der englen deugden naamt,

„Als viel omlaag reeds ’t hallel rein te zingen!

121. nbsp;nbsp;nbsp;,,Vergeef mij God wat zondigs ik bestond;

,,Doch dat ik niet slechts in verloocheningen,

,,In bede en boete alleen het middel vond,

124. ,,Voor ’s levens gaaf den Gever dank te toonen,

,,Dat, vader! doen alom mijn werken kond,

,,Dat, vader! pleit vergeven noch verschoonen!

127. „Waarom toch bleef in ons gemoed en geest,

,,Trots val en straf, de telg des hemels wonen,

,,Verkondigend Wiens beeld we zijn geweest.

116. Denk hiervoor: Maar 117. hij - Michel Angelo. Nadruk op mij. 120. Alsof de mens op aarde reeds volmaakt zou kunnennbsp;zijn. 121-126. Michel Angelo verdedigt het leven van de kunstenaar. ' 121. Vergeef - Aanvoegende wijs. bestond - ondernam.

125. nbsp;nbsp;nbsp;vader - Savonarola was monnik en werd met ,,frate” = broedernbsp;aangesproken. Het hier gebruikte vader is dus innerlijk bedoeld.

126. nbsp;nbsp;nbsp;pleit - vraagt om, eist. 127. Lees: 127, 128 en 131, 132 achternbsp;elkaar. Waarom zouden wij ons ,,telgen des hemels” zijn blijvennbsp;gevoelen als de kunst niet tot taak had: scheppen en volmaken ?nbsp;128. Trots - Ondanks, val en straf-de zondeval en de verdrijvingnbsp;uit het Paradijs. Genesis I 26, 27. de telg des hemels - Hiermeenbsp;bedoelt Potgieter: de mens heeft iets goddelijks in zich (en is zichnbsp;hiervan ook bewust), dus datgene waardoor de mens telg desnbsp;hemels is.

274

XVII

-ocr page 283-

130. nbsp;nbsp;nbsp;„Waarom zou nog de scheppingszucht ons blaken

„Als zij, voor wier verleidingskracht gij vreest,

,,Haar taak niet vond in vormen en volmaken ?

133. ,,Opregte kunst viert onzen zin voor vreugd ,,Alleen wanneer het lage wij verzaken,

„Ons prikklend tot vereedling door geneugt;

136. ,,Volkomen eerst waar zij aan ’t goede en ’t ware „Haar luister leent, verstaalt tot elke deugdnbsp;,,Zij ’t weeke was der harten van de schare!

139. ,,Zoo ge in mijn werk niet vlekkeloos haar ziet,

,,Wacht tot zij zich in meesters openbare,

,,Wier tijd een heil den onzen vreemd geniet;

142. ,,0 Dageraad! wiens vonkling aan mag breken,

,,Wiens rozen mij verrassen in ’t verschiet,

,,0 Vrijheidseeuw 1 die fierder kunstnaars kweeken,

145. ,,Die vorstengunst ontbeerlijk maken zult,

,,Laat u mijn Nacht van al het lijden spreken, ,,Waarmeê ten boord mijn beker werd gevuld!

148. ,,Verzuchtte zij, bij ’t flaauwe waslichtgloren,

,,In ’t heiligdom, welks schemer haar omhult,

„Als zich van veer de schred eens voets liet hooren:

131. nbsp;nbsp;nbsp;zij - de Kunst. 133. viert - geeft toe aan. Vergelijk voor het

gebruik van vieren ook zang XVIII vs. 27. nbsp;nbsp;nbsp;135. Onderwerp van

prikklend is: Opregte kunst, vs. 133. nbsp;nbsp;nbsp;136. Volkomennaamw.;

bijstelling bij zij, vs. 138 = opregte kunst, vs. 133. nbsp;nbsp;nbsp;139. ge - Savo

narola. 141. een heil den onzen vreemd - een heil, dat aan onze tijd vreemd is, dat onze tijd niet kent. Michel Angelo’s tijd kende nietnbsp;de vrijheid en onafhankelijkheid der kunstenaars. 146. Nacht -Eén van de liggende beelden van Michel Angelo in de Medici kapelnbsp;te Florence. Zie de Toelichting. 144, 145. O Vrijheidseeuw, dienbsp;fierder kunstnaars dan in mijn tijd konden leven zult kweken,nbsp;doordat ge de vorstengunst ontbeerlijk zult maken. 146. u - Vrijheidseeuw, VS. 144.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;148. Verzuchtte zij - (de Nacht) toen . . . (154).

Hoe zal ze nu... 149. ’theiligdom-de grafkapel der Medici.

275

XVII

-ocr page 284-

151. nbsp;nbsp;nbsp;,gt;,,Wel is de slaap, wel is ’t van steen zijn zoet,

,,„Zoo lang ons smaad en schande blijft beschoren, ,,,,Geen deernis heeft die mij ontwaken doet!”

154. ,,Hoe zal ze als haar uw zegekreet mag wekken,

,,Op eens verrast door vollen stralen vloed,

„Hare armen in verrukking tot u strekken,

157. ,,En tuigend van mijn liefde voor mijn land,

,,De wanhoop en de wroeging u ontdekken,

,,Mijn deel toen ’k weêr ons leggen zag aan band!”

160. Als mogt hij nog van de aardsche kracht beschikken. Zoo hartlijk zoekt de priester’ s meesters hand,

,,Ik dank u,” straalt uit Buonarroti’s blikken .... —

163. Wat schimmendrom heft daar een lofzang aan ?

’t Zijn toonen die de gansche schaar verkwikken, Schoon enklen maar dier vreemden taal verstaan!

166. Italië uit, dat van deez’ gulden bogen

Om ’t strand de zee zoo blij ten rei ziet gaan,

In straffer lucht is de aadlaar voortgevlogen,

151-153. Ten dele vertaling, ten dele parafrase van Michel Angelo’s kwatrijn over zijn Nacht aan Giovanbattista Strozzi. Zie de Toelichting. I5Z. ons - ons Italianen, smaad en schande - Toespeling op denbsp;inneming van Florence door Karei V en herstel der Medici in 1530.nbsp;153. die - wie. 154. uw zegekreet van de vrijheidseeuw. Als hetnbsp;volle dag is geworden (vs. 155).nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;157. tuigend - getuigend, mijn -

van Michel Angelo. 158. m - Derde naamval. Voor u. ontdekken -blootleggen. 159. Die mijn deel waren, die ik gevoelde, toen ik zag hoe Florence weer in handen van tyrannen viel, zie de aant. bijnbsp;vs. 153.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;160. beschikken van - beschikken over. Vgl. ook Zang IV,

VS. 22. nbsp;nbsp;nbsp;163. Een nieuw visioen begint. De schimmen van niet-

Italianen, die invloed van Dante hebben ondervonden. 166. Pot-

276 nbsp;nbsp;nbsp;XVII

-ocr page 285-

169. Door sneeuw en ijs weêrklonk de koopren keel, En boeide ook door zijn vaart ter zonne de oogen,nbsp;Ook ’t verste volk neemt aan zijn krooning deel!

172. Europe viert die staatsliên, wijsgeers, dichters — In Dante smolt de trits ten grootsch geheel! —nbsp;Op elk gebied der vrijheid tempelstichters;

175. Wat hulde waar de stoet meê herwaarts kwam, Dat louter d’aêm des zuider-volksverlichtersnbsp;Hun flauwe vonk verkeerde in held’re vlam!

178. Een flonkerstarre op ’t pad des fiersten strevens. Die ’t heidenharte alom tot gidse nam.nbsp;Vertroostte zij de stiller zielen tevens:

181. Wie telt het tal dat starende op haar licht Met meer geduld de lasten droeg des levens.

Met meer geloofs zich toewijdde aan zijn pligt ?

gieter heeft hier, hetgeen de voorstelling onduidelijk maakt, tegelijkertijd Italië gepersonifieerd en als land voorgesteld. Van deez’ gulden bogen, vanuit de door de zon vergulde zuidelijke hemel ziet zij haarnbsp;land blij door de zee omspoeld worden (166, 167) en: de aadlaar isnbsp;uit Italië weggevlogen (166, 168). bogen - hemelbogen nl. 168. Innbsp;straffer lucht - In koudere streken, de aadlaar - Dante. Ook in noordelijke landen heeft Dante door zijn gedicht invloed uitgeoefend.nbsp;171. Van heinde en verre is men toegestroomd om Dante te kronen.nbsp;173. Dante was zowel staatsman als wijsgeer en dichter. 172-174. Hetnbsp;zijn de staatslieden, de wijsgeren en de dichters, die de tempels voornbsp;de vrijheid oprichten. Deze mensen worden nu door Europa gevierd.nbsp;175-177. Is het niet een grote hulde, dat alleen de adem van Dantenbsp;de meestal kalme bewondering der vreemdelingen in vurige geestdrift veranderde? 175. Komma achter kwam is van mij. stoet -Wat schimmendrom, vs. 163.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;176. des zuider-volksverlichters - van

Dante. 178. Een flonkerstarre - Bijstelling bij zij, vs. 180. Dit was Dante geweest voor hen die streefden naar vrijheid enz., maar ooknbsp;voor de stiller zielen, vs. 180.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;179. Die - Vierde naamval. De

flonkerstarre vs. 178. nbsp;nbsp;nbsp;181. haar - van de flonkerstarre vs. 178.

184-195. Algemene beschrijving van de stiller zielen, bizonderheden

277

XVII

-ocr page 286-

184. Daar zweven ze aan van uit de donk’re tijden

Toen ’t volk zijn val hier boette in wederwigt Van schuld en straf, van laagheid en van lijden,

187. Tot dwinglandije, aan alle deernis vremd.

Slechts wapens droeg om slaven te kastijden Van kindsbeen af in ijz’ren boei geklemd;

190. Daar rijzen zij, die ’t heilig vuur bewaarden,

Sints kerk en kunst, voor de’ outerdienst bestemd, In vleisters van het weeldrig hof ontaardden,

193. De heerschzucht door den beitel werd vergood, De ontuchtigheên van alle wanden staarden,

De poëzij het woordenspel ontvlood!

196. Een moeder is ’t, die levend voor haar kleenen Het evenbeeld der wakk’re vrouwen boodnbsp;Beschamende in ’t aeloude dicht verschenen; —

199. Een vader, vaak den geest des tijds te straf.

Verscheidend zelfs niet stemmende in het weenen. Van ’t weerzien wis aan de and’re zij van ’t graf!

volgen in vs. 196-319. nbsp;nbsp;nbsp;184. de donk’re tijden - toen Italië door

vreemden werd overheerst. 185, 186. wederwigt van schuld en straf - Schuld en straf waren met elkaar in evenwicht, zo ook laagheid ennbsp;lijden. Naarmate het hun eigen schuld was, dat ze overheerst werden, werden ze gestraft enz. 186. laagheid - kleinmoedigheid.nbsp;188. slaven - meer waren de Italianen niet. 190. De eerste druknbsp;heeft een kommapunt achter bewaarden. Interpunctie van mij.nbsp;’t heilig vuur - liefde voor de vrijheid, eergevoel enz. 191. outerdienst - ook de kerkelijke kunst werd uiterlijk, frivool. De kommanbsp;achter deze regel is van mij. 193, 194, 193. Herhaal hiervóór:nbsp;Sints, vs. 191.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;194. De ontuchtigheên - De ontuchtige voorstellin

gen der schilderijen. 195. Sinds ware poëzie ontvluchtte uit het lege woordenspel, dat dichtkunst was gaan heten; sinds de poëzienbsp;tot woordenspel vervallen was. 198. ’t aeloude dicht - De Divinanbsp;Commedia. Hier een toespeling op ParadisoXV,vs. 97-129. Vergelijknbsp;Florence II 37-54.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;199. Een vader - Iemand, die leefde met

278

XVII

-ocr page 287-

202. Een jongling, die der driften lust betoomde En onbevlekt zijn hart der liefste gafnbsp;Wijl hij zich vroeg een Beatrice droomde; —

205. Een nonne, wie de wereldvreugd deed vliên,

Maar die zoo min voor krankte als kerker schroomde Mogt hulpe en troost zij aan verlaat’nen biên! —

208. Een burgrengroep, die de oude landsgebouwen Waar ’t wapen van weleer op viel te ziennbsp;Nooit zonder wrok of wroeging aan kon schouwen, —

211. Een vriendenkring, dien Dante’s meesterdicht In ’t: ,,Vader ons!” de handen leerde vouwen

In ’t: ,,wijden we ons Uw wille!” heeft gesticht! —

214. Slechts enk’len die hun vrijheidsliefde boetten En toch op weg naar ’t leste strafgerigtnbsp;Steeds minder smaads bij ’t woelziek graauw ontmoetten.

Dante’s idealen voor ogen, die dus een veel strengere levensopvatting had dan zijn meeste slaafse, slappe tijdgenoten. 200. Verscheidendnbsp;enz. - stervend, weende hij zelfs niet met vrouw en kinderen mee, zonbsp;zeker geloofde hij hen te zullen weerzien na de dood. Komma achternbsp;deze regel van mij.

203. der liefste - derde naamval. 202-204. Een jongling, die, als hij Dante’s gedichten had gelezen, vroeg van een ideale geliefde droomde, daaraan trouw bleef en zo zijn hart rein hield, enz. 205. wereldvreugd - onderwerp. 207. Mogt - Als zij maar hulp mocht bieden.nbsp;208. landsgebouwen - regeringsgebouwen. 209. van weleer - uit denbsp;tijd der onafhankelijkheid. 211, 212. In deze regels wijst Potgieternbsp;op de geloof- en godvruchtvormende betekenis van de Divinanbsp;Commedia. 213. gesticht - gesterkt, in goede of godsdienstigenbsp;stemming gebracht. 214. boetten - straf moesten ondergaan voor.nbsp;216-218. Eerst bespotte het volk de martelaren voor de vrijheidnbsp;als ze ter dood gebracht werden. Daarna toonde het hun somsnbsp;medelijden en later zelfs eerbied. Steeds minder smaads, soms meêlij,nbsp;fluks meereerbieds tekenen drie verschillende stadia van de vrijheidsliefde van het volk.

279

XVII

-ocr page 288-

217- Wie soms een traan van meêlij tegenblonk En fluks zich met meer eerbieds zagen groetennbsp;Dan voor den vorst in ’t veile: „leve!” klonk! —

220. Alfieri, die zijn volk gestorven waande

Sints hem ’t geloof aan ons geslacht ontzonk, Verbaast zich dat deez’ stoet den weg hem baande:

223. De dichter zag die kern der burgerij,

Hij zag den ploeg zijn weg zoo rustig gaande.

Hij zag het zaad zoo stil gestrooid voorbij!

226. „Ach, eenvoud! die van schaamte leert te blozen „Wie laag op u dorst neêrzien,” vonnist hijnbsp;Zichzelv’, ,,hadde ik tot u den weg gekozen!

229. „Mijn vers doorvlijmt de tirannije als staal,

„Maar smeedde nooit een schild voor weereloozen,

,,In ’t stoute trilt niets teeders door mijn taal! —

232. ,,Wie schetst mij dies of, gramme, ik niet gevoelde ?

,,Schoon ’t zangers vaak aan zelfdoorschouwing faal’, „Ik wist te wel wat toornend ik bedoelde!

219. nbsp;nbsp;nbsp;’t veile: ,,Ieve!” - de toejuichingen voor de vorst, die gekócht waren (met hun levensbehoud) en niet spontaan opkwamen. 220-351. Over Alfieri, Nicolini, Foscolo en Silvio Pellico.

220. nbsp;nbsp;nbsp;Alfieri - Zie voor hem Zang XV 37.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;221. ons geslacht - het

menselijk geslacht. 222. deez' stoet - van eenvoudige burgers. Nadruk op deez’, beschreven in vs. 184-219. den weg - hierheen, naar zijn plaats tussen de schimmen rondom Dante’s beeld (in Potgieter’snbsp;visioen). 224, 225. Beeldspraak. 226, 227. ,,Ach eenvoudigenbsp;zielen, gij maakt dat ik die op u neerzag bloos van schaamte daarover.” 228. Alfieri heeft niet voor de eenvoudigen geschreven, zienbsp;de volgende terzine. Hierover heeft hij spijt. 232. Wie schildertnbsp;mij, toornige, daarom als ongevoelig af? 333. Het ontbrak Alfierinbsp;inderdaad niet aan zelfkennis, dat getuigt zijn autobiografie.

280

XVII

-ocr page 289-

235- ))De menigt’, met haar slavenlot tevreên,

„Het wormenheir dat aan mijn voeten woelde,

,.Verdiende dat in ’t stof het werd vertreên!” —

238. ,,Hoe luttel zal een klagt uw lippen passen”,

Zoo spreekt een schim die aan zijn zij’ verscheen, „Wanneer ge u straks door ’t schouwspel ziet verrassen

241. ,,Wat zielen gij voor glorie hebt ontgloeid:

„Uw lauwren zijn op ’t oorlogsveld gewassen,

,,Uit stroomen bloeds heeft u de krans gebloeid!

244. „Aanschouw, daar ginds verrijst een heir van helden „Door d’eigen glans van geestdrift nog omvloeidnbsp;„Als schitt’ren mogt toen zij te wapen snelden;

247. ,,Een vrijheidskans loeg hen verlokkende aan 1 ,,Onsterflijk bleef uw dicht de deugd vermeldennbsp;,,Van wie weleer er fler naar heeft gestaan!” —

250. Wat dank, wat trots, bij beurte Alfleri’s oogen Bezielende! Ach! om ijlings schuil te gaannbsp;Als op zijn vraag: ,,En de uitslag van hun pogen

253. ,,Mogt zege zijn ?” de grijze schim verzucht:

,,Itaalje werd door Frankrijk wreed bedrogen,

,,Ons rijpte uit heel die bloesemzee geen vrucht!

238. Hier begint een andere schim te spreken, nl. die van Niccolini 1785-1861. Italiaans strijder voor de Onafhankelijkheid en Eenheid,nbsp;geschiedkundige en toneelschrijver (drama over Arnoldo da Brescianbsp;,,questomartiro ch’ebbe la Libertk,” waarin de titelheld als martelaarnbsp;voor de Italiaanse vrijheid wordt voorgesteld). 241. Wat zielen-nl. de generaties, die gevochten hebben in de vele revoluties tussennbsp;1820 en 1865.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;242. Gij hebt lauweren verdiend, door het volk

tot zoveel strijd voor de vrijheid op te wekken. 244. Aanschouw -Zie! 24s, 246. d’eigen ... als schitt’ren mogt - dezelfde . . . die schitteren mocht. 247./oeg-lachte. Oude sterke vorm. 250. Hoenbsp;dankbaar en trots is Alfieri. 254. Toespeling op de vrede vannbsp;Campoformeo 1797, waarbij Venetië door toedoen van Frankrijk aannbsp;Oostenrijk kv^am.

281

XVII

-ocr page 290-

256. „Een ziener voert in Foscolo deez’ scharen;

„Zijn blik heeft vast Napoleon geducht „Toen wij nog trotsch op Bonaparte waren!

259. nbsp;nbsp;nbsp;„Mijn leidsman die, al boog Euroop gedwee,

,,Zijn cither voor den Keizer niet wou snaren,

,,Die balling toog naar Englands vrije reê!” —

262. „Wie moogt ge zijn wiens hoofd niet weet van bukken, „Wat jaren last u op de schoudren gleê,

„Wiens woorden mij verteedren en verrukken ?”

265. nbsp;nbsp;nbsp;Dus klinkt der schimme Alfieri’s stemme toe;

„Als ik de hand van Foscolo zal drukken

,,Vertrouw ik dat hij ’t best mij kennen doe,”

268. Is ’t wederwoord — de derde zweeft ze op zijde: —

„o Tweetal! daar een eerbied ik voor voe’

,,Als zelfs mijn jeugd geen geest der oudheid wijdde,

271. ,,Gij meester! en gij, leerling! die ’k om ’t zeerst,” Zoo jubelt hij, ,,bewonderde en benijdde-,

„Die zamen, niet een wijl maar, deze ’t eerst

256. deez’ scharen - Zie vs. 244: een heir van helden, Niccolini ziet ze in de verte aankomen. Foscolo - Ugo Foscolo 1778-1827. Italiaansnbsp;dichter, groot bewonderaar en navolger van de klassieke oudheid ennbsp;van Dante. Niccolini noemt hem een ziener, omdat hij reeds {vast)nbsp;in 1798 een tyran in Bonaparte voorzag, zie zijn boek: L’ultimenbsp;Lettere di Jacopo Ortis. 257. Nadruk op: Zijn. 258. Nadruknbsp;op: wij. 259. Mijn leidsman - Bijstelling bij Foscolo in vs. 256.

260. nbsp;nbsp;nbsp;de keizer niet wilde vleien in zijn gedichten. 262. Vraagnbsp;van Alfieri aan Niccolini. 263. Wat jaren last - Niccolini wasnbsp;76 jaar toen hij stierf. 265. der schimme-Tgt;etd^ naamval. Niccolini.

266. nbsp;nbsp;nbsp;Niccolini’s antwoord: Wanneer Foscolo hier aangekomen is ennbsp;hij mij de hand toesteekt zal hij mij het best kunnen voorstellen aan u.nbsp;268. de derde - Foscolo. 269. Tweetal - Alfieri en Niccolini, denbsp;eerste is veel ouder, de tweede veel jonger dan Foscolo, daar . . .nbsp;voor — voor wie. 270. Als ik zelfs in mijn jeugd voor geen klassiek dichter gevoelde. 271. meester - Alfieri. leerling - Niccolini.nbsp;273. Lees: niet een wijl maar (slechts).

282

XVII

-ocr page 291-

274' gt;)En gene ’t lest, die tot het eind der dagen

,,0p ons tooneel zult heerschen, als gij heerscht! ,,Wier muzenpaar der vrijheid ster mag dragen

277. „Die, vier’ge vlam, de dwinglandij verschrikt;

„Die, loutrend licht, de priesterschap doet tsagen;

,,Die, scheppingssein, ’t gemoed des volks verkwikt;

280. ,,Wat gunstig lot heeft bij dit zamentreffen

,,Zoo hoog een plaats mij tusschen u beschikt ?”

Het voorhoofd van Alfieri wordt oneffen,

283. Doch ’s grijsaards schim verzoent zijne ijdelheid: „Hadde ik voorzien dat dus gij me op zoudt heffen,nbsp;,,Mijn Foscolo! ’k had zelf mij ingeleid

286. ,,Bij hem wiens staf in ’t rijk van schrik en smarte ,,Den weg voor Niccolini heeft bereid!

,,Ontvang den dank, o meester! van een harte

289. ,,Als ’t uwe aan Dante op ’t innigste verknocht,

„Wijl even koen zijn kruin de bliksems tartte

,,’t Zij plebs of paus vergramd die sling’ren mogt!” —

292. ,,Voorzeker hebt,” getuigt Alfieri’s hulde,

,,Gij nooit vergeefs zijn zegen hem verzocht,

„Zoo vaak uw zang den heilgen last vervulde,

274. die tot het eind der dagen. 275. ah gij heerscht - zoals gij thans heerst. 277, 278, 279. Bijstellingen bij: der vrijheid ster.nbsp;280.dit s:amentreffen-hier bij Dante’s beeld. 281. Hier eindigt pasnbsp;de in 279 begonnen volzin. 282. Alfieri is beledigd omdat iemandnbsp;anders in één adem met hèm genoemd wordt. 283. ’s grijsaards -Niccolini’s. zijne - Alfieri’s. 286. hem - Alfieri. ’t rijk van schriknbsp;en smarte ~ het rijk der tragedie. 287. Niccolini-mij. zSg. Als-Evenals. 290. Omdat Dante even moedig de woede van het volknbsp;en van de Paus trotseerde als Alfieri. Dit is weer een omgekeerdenbsp;vergelijking, zoals Potgieter er meer heeft. Men zegt gewoonlijk:nbsp;de jongste lijkt op de oudste, hier zou het dus moeten zijn Alfieri opnbsp;Dante en niet Dante op Alfieri. 292-297. Woorden van Alfieri totnbsp;Niccolini. 293. hem - Dante. 294. last - taak. Vgl. vs. 276.

XVII nbsp;nbsp;nbsp;283

-ocr page 292-

295' ))Gij, dien voortaan ik groete als evenknie!

„Maar zeg mij wat die drom van schimmen duldde „Aan wie ik nog der boeijen teeknen zie

298. „Ach! — even als de storm de teêrste blaêren

„Het eerste schendt, heeft Habsburgs tyrannie „Op d’ eêlste jeugd in tal van schrikbre jaren

301. ,,Hier ’t strafst gewoed, — het volk verdroeg en zweeg; „De jonkheid slechts had heugnis wie wij waren,

,,Hoe vrijheidszon soms de oproerwolk ontsteeg!

304. „Wat droeve nacht waarin zij zamenzwoeren! —

,,De morgen vond hun legerstede leeg;

„De scheemring had ze in kluisters weg zien voeren! —

307. ,,Wie hunner dacht dat in den eed van trouw,

,,De lis wier knoop deez’ pijlen moest omsnoeren,

,,’t Verspiedren rot een strik hen spreiden zou!

310. ,,Helaas! waarom gevoelden we ons nog slaven ?

„Het oudren hart voorzag maar ramp en rouw ,,Zoo ’t werd verrast door geestdrifts hooge gaven;

295. evenknie - gelijke. 298-349. Niccolini’s antwoord op Alfieri’s vraag. 299. Lees: zoo heeft ook. Habsburgs tyrannie - de tirannienbsp;van de Oostenrijkse keizers: Franz I 1792-1835; Ferdinand I 1835-1848; Franz Josef 1848-1916. De laatste had tot 1866 macht in Italië.nbsp;300. Op - Meer gebruikelijk is: woeden onder. 302, 303. Alleennbsp;de jeugd wist nog van welk groot volk wij de afstammelingen warennbsp;en dat uit een opstand soms vrijheid voortkomt. 304-306. Potgieter stelt het voor alsof de vrijheidsmannen in dezelfde nacht, datnbsp;zij tot het geheim genootschap der Carbonari toetraden (embleem:nbsp;de fasces, pijlenbundel met koord bijeengehouden, doel: de vrijmaking van Italië) werden opgelicht en gevangen gezet. 308. lis -lus. deez’ pijlen - Toespeling op het embleem der Carbonari.nbsp;309. Verspiedren rot - Bende spionnen, strik - valstrik. 307-309. Wienbsp;hunner dacht, dat de eed van trouw, die hen zou verbinden, eennbsp;valstrik zou zijn, die spionnen hun spanden. 311, 312. De oudersnbsp;voorzagen slechts ellende als ze plotseling in hun kinderen geestdrift voor de vrijheid ontdekten, want... zie vs. 313.

284 nbsp;nbsp;nbsp;XVH

-ocr page 293-

313- ,,Voor kerkerstraf volstond een woord, een zucht!

,,In verren vreemd ontstegen zij hun graven

,,Wie ’t ,,welkom”! ginds doet trillen van genucht!

316. „Ontwaart gij hem, die met gevouwen handen ,,Het kruis daar beurt in statelijke vlugt ?

,,A1 legde hij zijn vrijheidszin aan banden

319. ,,Uit eerbied voor te teeder een gemoed;

,,Mijn harte voelt nog de oude liefde branden!

„Wiens sterkte deed als zijne zwakheid goed ?

322. „Een dierb’re vriend me in de’ opgang van het leven

,,Ontvlamde ’t schoon der kunst zijn ziele in gloed; — ,,Was Foscolo ons niet ten gids gegeven ? —

,314. Enige nadruk op: zij. 314, 315. Zo is het ook hun vergaan, wier schimmen we ginds zien aankomen. Ze werden in een vreemdnbsp;land, Oostenrijk, gevangen gezeten stierven daar.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;316. Izem-Silvio

Pelhco 1789-1854. Italiaans schrijver van tragedies, o.a. Francesca da Rimini (dit onderwerp is door Dante in de Divina Commedia behandeld). De Oostenrijkse regering verdacht hem van verstandhoudingnbsp;met de Carbonari. Hij werd daarom opgelicht en 10 jaar gevangennbsp;gehouden, eerst in Venetië, later op de Spielberg bij Brünn. Daarnanbsp;liet men hem vrij (1830). Hij heeft zich niet meer met de politiek bemoeid. Op een eenvoudige, maar zeer aangrijpende wijze, heeft hijnbsp;deze tijd beschreven: Le mie prigioni (Mijn gevangenissen). Ditnbsp;boek werd een krachtig wapen voor de vrijheidsbeweging. Zowel innbsp;Italië als in het buitenland maakte het diepe indruk. 317. kruis -Silvio Pellico was zeer vroom. Misschien heeft Pellico’s grafschrift:nbsp;,,Onder het gewicht van het kruisnbsp;Leerde hij de weg des hemels en wees die aan andren”nbsp;deze regels geïnspireerd. 318, 319. Silvio Pellico had gewetensbezwaren gekregen tegen elk geweld als in strijd met het evangelie.nbsp;Dit christelijk pacifisme legde dus zijn vrijheidszin aan banden. Zienbsp;hoofdstuk IV van de Capitoli Aggiunti achter Le mie Prigioni,nbsp;waarin hij zijn ,,piena adesione ai principii dell’ Evangelio” uitspreekt ,,il quale non permette . . . imprese della violenza”. (zijnnbsp;volle onderwerping aan het Evangelie, dat geweldadige ondernemingennbsp;niet toestaat). 331. zwakheid - passiviteit, lijdzaamheid. Het verhaal van zijn lijden heeft meer goed gedaan dan vele heldendaden.

285

XVII

-ocr page 294-

325. „Wat blos, zoo vaak hij zich de weelde dacht ,,Den meester eens op zij te mogen streven,

,,Die Hellas in Ausonië overbragt!

328. ,,Hoe heeft hij haar ter kwader uur genoten,

„Toen heel zijn hart hij stortte in liefdes klagt ,,En tranen langs der schare wangen vloten!

331. ,,Er ging een aêm van Dante door zijn dicht, — „Hij werd verdacht, — hij was in boei gesloten —nbsp;,,Hij zeven jaar beroofd van lucht en licht!

334. ,,De laatste stond des gruwels had geslagen;

„Al knarsend week de grendel van ’t gesticht, „,,Och! leven nog mijne ouders ?” mogt hij vragen,

337. nbsp;nbsp;nbsp;,,’t Was alles wat hij schreijende uiten kon;

,,Tot door zijn schets hoe ’t leed hij had gedragen ,,Der wereld hart hij voor Itaalje won!

340. ,,Geen kreet van wraak om onverdiende kluister,

,,Geen vrijheidsvloek waar meê ’t geschrift begon, „Allengs werd om en in u alles duister,

343. „Alleen de hope op ’t namaals die niet stierf:

„Een weemoed, daar des Keizers kroon haar luister ,,In de oogen van de menschlijkheid door dierf!

334. nbsp;nbsp;nbsp;,,Hadden wij niet beiden Foscolo tot leider ?”

335. nbsp;nbsp;nbsp;- Silvio Pellico. 336. öera/tzeester - Foscolo.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hellas

- Griekenland. Ausonië - Italië. Zie de aantekening bij vs. 356. 338. haar - de weelde, vs. 335. ter kwader uur - zie vs. 333.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;329. in

liefdes klagt - in zijn ,,Francesca da Rimini”. 333. zeven jaar -de officiële gevangenschap in de Spielberg heeft 7^4 jaar geduurd. 334. des gruwels - van de gruwelijke opsluiting. 338. zijn schetsnbsp;etc. - Le Mie Prigioni. 340, 341. Dit zegt Pellico zelf in denbsp;Capitoli Aggiunti achter zijn verhaal. Zijn bedoeling was een christelijk boek te schrijven en te tonen, welk een troost het geloof kannbsp;geven. 343. u - Silvio Pellico. 344. daar - waar. des Keizers -

286

XVH

-ocr page 295-

346. „Och, hebb’ voor ’t minst ’t bewustzijn welk een menigt’ ,,Hij, lijdzame! ons ten heil’gen oorlog wierfnbsp;,,’t Verlaatne van een ouderdom gelenigd,

349. ,,Door velerlei miskennens vaak bedroefd!”....

Een blijde kreet! — „wat dag die ons hereenigt!”

Juicht Pellico, — ,,waar toch Manzoni toeft ?” —

353. Deez’ stilte spreekt van fierder martelaren!

Al werd geen moed zoo gruwzaam ooit beproefd, Misleidende als de vroegste zegemaren,

355. Gehuicheld als der vorsten ommekeer, Wanhopige als de leste kansen waren.

Hun neêrlaag blonk van onbezoedelde eer!

Franz I 1793-1835: Keizer van Oostenrijk, die het lijden op de Spielberg regelde. 345. wensctóyMetJ - personificatie. Bedoeld is: van hen, die menselijk, humaan waren. 348. ’t Verlaatne - de. eenzaamheid. 336-349. Moge hij in zijn eenzame ouderdom, toen hij zonbsp;dikwijls miskend en teleurgesteld werd, het troostrijke besef gehadnbsp;hebben, dat hij, de lijdzame, velen tot de heilige strijd voor de vrijheid heeft opgewekt. 351.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1785-1873. Italiaans dichter,

toneel- en romanschrijver. Natuurlijk kon hij geen plaats tussen de schimmen innemen, hij leefde nog. 352. Nu volgen nog vier groepen van vier terzinen. 353. Zie aantekening bij vs. 360. Alnbsp;waren de vroegste zegemaren misleidend, al was der vorsten ommekeer gehuicheld, al waren de laatste kansen wanhopig, toch . . .nbsp;354-356. In 1848 scheen het alsof de revolutionairen in Italië hetnbsp;zouden winnen. Sicilië en Toscane kregen een grondwet; de Republiek van San Marco (Venetië) en de Romeinse Republiek werden gesticht. Maar bijna al deze vrijheidspogingen werden doornbsp;Oostenrijk en Frankrijk weer onderdrukt. Potgieter doelt hier voornamelijk op de onderdrukking van Noord-Italië. 357. Hun - Dernbsp;martelaren vs. 352. Hoofdzin van de in 353 begonnen volzin.

287

XVII

-ocr page 296-

358. Geschiedenis beurt haar stift voor krijgsbedrijven Van burg’ren op hun wallen in ’t geweer,

Toch laat bij: Hulde aan Brescia! zij ’t blijven:

361. Haar geessel schiet voor Haynau niet te kort;

Maar afschuw mag haar vingren doen verstijven,

Als zulk een trouw vergeefs het offer wordt 1

364. Vergeefs ? — Sla op die overwolkte blikken,

Waarmeê ge in ’t heetst des slags u hebt gestort Schoon ’t vuur het ros tot steigrens toe deed schrikken.

367. Gij, koning! die een kogel tegenjoegt.

Of in den dood een ruste u mogt verkwikken Die, vruchteloos, gij van het leven vroegt I

370. De kroon, wier wigt te zwaar viel voor uw slapen. Waarin zoo scherp een doornenkrans gij droegt,

Is door de liefde eens vrijen volks herschapen

373. Tot sterre, die ter zege heeft geleid!

En thans haar glans op ’t omgesmeede wapen,

Dien heinde en veer op ’t glimpend kouter spreidt! —

359. in ’tgeweer-in de wapenen om zich te verdedigen. 360. Brescia - Stad in Noord-Italië, op bevel van Haynau gruwelijk uitgemoord tot herstel van de orde (1849).nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;363. afschuw - voor

Haynau. 364. De volgende drie groepen worden elk ingeleid met: Vergeefs} en bewijzen de onjuistheid van vs. 363. Een dichterlijkenbsp;vertroosting, gericht tot Karei Albert van Sardinië. Hij regeerdenbsp;van 1831-1849. Zijn bijnaam was il Re Tentenna, de Wankelmoedige.nbsp;Hij wordt ook wel de Italiaanse Hamlet genoemd. Zie Inl. blz. 39.nbsp;overwolkte - sombere. 370“37S- De kroon, die U zo zwaarnbsp;woog, is nu een ster geworden, die ter overwinning heeft geleid ennbsp;die nu haar glans spreidt over de kouters, symbool der welvaart.nbsp;372, 373. Nu Italië eenmaal vrij is, waardeert het ook Karei Albert’snbsp;pogingen om die vrijheid te bereiken. Zij zien hem thans als voorvechter. 374. omgesmeede wapen - nl. 't kouter - ploegschaar, vs.nbsp;375. Herinnering aan Jesaja 3 :4. Dien - haar glans, vs. 374.

288

XVH

-ocr page 297-

376. Vergeefs ? — maar hebt gij trots driedubble rouwe In ballingschap nooit hopeloos geschreid,

Geen oogenblik vertwijflende aan Gods trouwe,

379. Hoe smaakt ge ’t heil des weêrziens eerst volmaakt Thans juichend tot uw lievlinge en uw vrouwe:

,,De kluisters van Venetië zijn geslaakt!”

382. o Burger 1 in den doopnaam u gegeven

Van kindsbeen af door vrome zucht geblaakt Op ’t gloriespoor den ziener na te streven,

385. Die ’t vlammend schrift verstrekken dorst ten tolk Toen ’t Belzazar op Babels troon zag beven,

In slavernij de redder van zijn volk I —

388. Vergeefs ? — de lucht mogt wee voorspellend drukken Tot straks de zee, verkeerd in dwarelkolknbsp;’s Lands kiel bij beurt naar ’t gapend graf deed bukken.

376-387. Derde viertal; tot Daniello Manin 1804-1857. Leider van de opstand in 1848 in Venetië. Doge van de Republiek van Sannbsp;Marco. Na Oostenrijks herstel gevlucht naar Frankrijk. 376. Bijzinnbsp;bij VS. 379 hoofdzin. hebt gij - ook al hebt ge. driedubble rouwe - omnbsp;de mislukking van de opstand en om de dood van zijn vrouw en zijnnbsp;dochter. 381. De kluisters van Venetië waren in 1865 nog niet geslaakt, maar Potgieter laat de schim van. Manin profetisch het eindenbsp;der overheersing voorzien. 382. o Burger! die, Daniël als ge heet,nbsp;van kindsbeen af gloeit van vrome zucht om den ziener Daniël na tenbsp;volgen. 382-387.Bijstelling bij: ge, VS. 379. 384.2;fewer-Daniël.nbsp;385. ’t vlammend schrift - derde naamval. Mene, mene, enz., dat innbsp;vurige letters op de wand van de feestzaal werd geschreven, gij zijtnbsp;gewogen en te licht bevonden, werd door Daniël voor Belzazar, denbsp;koning van Babel, vertaald. Daniël V. verstrekken - Onovergankelijk,nbsp;streklien. 386. ’t- ’t vlammend schrift vs. 385. Onderwerp. Belzazarnbsp;~ Lijdend voorwerp. 388-399. Laatste vier terzinen. In de eerstenbsp;twee worden afwisselend de lotgevallen van het Italiaanse schip vannbsp;staat, die in de vorige drie groepen beschreven zijn, samengevat,nbsp;dan komt de wending; al dat lijden is niet vergeefs geweest. Een

XVII

Florence 19

289

-ocr page 298-

391. nbsp;nbsp;nbsp;Bij beurt ’s lands kiel tot in de wolken bragt,

Daar ’t vlottend roer den loods had weg zien rukken,

Haar leste hope in starrenlooze nacht;

394. Gij, staatsman! die de haven niet mogt winnen In wie alleen de hulk gij veilig dacht,

Zie, echter ging ze, u zeeg’nend, haar toch binnen;

397. Der manschap, die des kruisses teeken slaat.

Straalt louter licht van Rome’s tempeltinnen;

De vrije kerk verrees in vrijen staat!

goede loods heeft met vaste hand het slingerend schip in de goede richting gestuurd. Dat bewijst het heden; de vrijheid is bereiktnbsp;(vs. 399).

392. nbsp;nbsp;nbsp;’t vlottend - door geen krachtige hand gehouden. De kommanbsp;achter deze regel is van mij. 394. staatsman-Ca.vo\it. Zie voor hemnbsp;de aantekening bij zang XVI 79. Hij stierf in 1861, heeft de eenheidnbsp;van geheel Italië niet beleefd. 396-399. Eerst in 1870 is de eenheidnbsp;van Italië volledig geworden. Het gedicht Florence was echter innbsp;1868 reeds voltooid. Potgieter moet dus bedoelen, dat althans hetnbsp;allergrootste deel van Italië sinds i860 de scheiding tussen wereldlijknbsp;en kerkelijk gezag praktisch al kende en (398) naar Rome nog uitsluitend om geestelijk, godsdienstig gezag uitkeek. 396. ze - de hulk,nbsp;vs. 395. haar - de haven, vs. 394. 397. Der manschap - Derde naamval.nbsp;399. De vrije kerk in vrijen staat. Toespeling op leus van Cavour.

290

XVII

-ocr page 299-

XVIII

I. o Eenheidsdag! die uit het rijk der toonen Verrassende ons in uwen luister baadt,

Hoe stemt gij tot verzoenen en verschoonen:

4. Of mag, terwijl zoo grootsch een schimmenstoet We uit eeuw bij eeuw ginds boogsgewijz’ zien troonen.nbsp;Een wufter schaar niet zweven aan haar voet ?

7. ’t Is heel een hof: deez’ drom van edellieden

Die daar om ’t zeerste een prins der kerk begroet Wiens gulle lach de staatlijkheid doet vlieden:

10. Ferrara viert den feestdag van haar Heer,

Al wat zij schoonst en schittrends heeft te bieden Vereenigt in dien zuilengang zich weêr!

13. Wat schalke scherts, die uit deez’ donkre bogen

Haar pijlen schiet, weêrkaatsend heinde en veer, — Wat zoete lach! — wat hemelscheppende oogen! —

XVIII. ARIOSTO EN TASSO.

Nadat Potgieter een ogenblik tot het heden is teruggekeerd, verschijnen hem onmiddellijk weer visioenen van het verleden betreffende de twee grote Italiaanse dichters Ariosto (i474--iS33) en Tassonbsp;(1544-1595).

I. uit het rijk der toonen ^ uit muziek opstijgend. i, 2. o Eenheidsdag, die met muziek, op verrukkelijke wijze, ons in luister baadt.

4. nbsp;nbsp;nbsp;zoo grootsch een schimmenstoet - beschreven in de vorige zang.

5. nbsp;nbsp;nbsp;boogsgewijz’ - in een halve boog in de lucht, links van Dante’s

beeld. (Vgl. XVII, 46). nbsp;nbsp;nbsp;6. wufter schaar - zie vs. 7. wufter - min

der ernstig. 8. een prins der kerk - Kardinaal Ippolito d’Este (t 1520), aartsbisschop van Ferrara, aan wiens hof Ariosto lange tijdnbsp;verbonden is geweest. 10. Heer - Alfonso d’Este, hertog van Ferrara, aan wiens hof Ariosto eveneens verbonden is geweest. 11. zijnbsp;- Ferrara, vs. 10.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i2. weêr - nu, in het visioen nl. 13. deez’

donkre \bogen - dien zuilengang (vs. 12) van het Ferrarese hof, waar de schone jonkvrouwen uit komen. 13, 14» iS- Uitroepen.nbsp;15. hemelscheppende oogen - vgl. Verklaring Poezij I blz. 155 (uitg.nbsp;Zimmermann) strofe 3: ,,Uw oog stelt mij den hemel open”.

291

XVIII

-ocr page 300-

16. nbsp;nbsp;nbsp;En toch, loeg hier geen hoogre zege ons aan,

Zou d’ernst van ’t uur deze ijdelheid gedoogen.

Al blijft beschroomd in schemerschaauw zij staan ?

19. Omgeven door de bloem der hofjonkvrouwen.

Die nederduikt schoon ceder noch plataan Heur tint ten scherm de twijgen meer ontvouwen;

22. Wier elpenhand speelt met een pluimenbos

Waar ’t hartsgeheim ze aan pleegden te vertrouwen Eer ’t onvoorziens verraên werd door een blos, —

25. In ruimer kreits omringd van haar aanbidd’ren.

Op wier gelaat ook in deez’ staatsiedos De strijdzueht blaakt gevierd door ’s hertogs ridd’ren,

28. Verrijst een man in vollen levensbloei:

Wat mag de blaên, die hij ontrolt doen sidd’ren Of door deez’ stilte een vlaag des winters woei ?

31. Hij hoort hun beê, die hem zoo dikwerf streelde.

Dat hij op nieuw voor oorlogsroem ontgloei’.

Dat hij nog eens hen bade in minneweelde!

16. Komma achter 16 is van mij. 16, 17. En toch, indien hier geen hogere zege ons toelachte, al blijft ze bescheiden in de schaduw, zouden wij dan in dit ernstige uur van de onthulling van Dante’s beeld,nbsp;deze ijdele schimmen van het hof van Ferrara met Ariosto in hunnbsp;midden tot ons visioen toelaten ? De hoogre zege is Ariosto’snbsp;overwinning op zichzelf, zijn besluit, niet meer zijn gaven te verkwisten aan speelziek dicht, zie vs. 31-39.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;19. Omgeven door

de edelvrouwen (zs), die weer omringd worden door de ridders (28) verrijst Ariosto. 20, 21. De edelvrouwen gaan zitten, hoewel hiernbsp;in de open lucht (in het visioen) geen bomen zijn, om hun teint tenbsp;beschermen. 21. Heur tint - Derde naamval. 22. Wier - zienbsp;VS. 19. elpenhand - ivoorblanke hand. pluimenbos - veren waaier.nbsp;25. kreits - kring, omringd van - omringd door. 27. gevierd doornbsp;enz. - waaraan door des Hertogs ridd’ren toegegeven wordt. Vergelijk voor het gebruik van vieren ook zang XVII 133.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;28. een man -

Ariosto. 29. de blaen - de bladen, waarop zijn gedicht geschreven is. 31. De komma hierachter is van mij. beê - Zie vs. 32 en 33.

292

XVIII

-ocr page 301-

34- Hij wees die af! — wijl in dit hooge lieht Hij langer niet den jammer zich verheeldenbsp;Wat gaven hij verkwistte aan speelziek dicht!

37. Geen fierheid meer, die spreekt uit zijn gebaren,

Hij buigt het hoofd straks moedig opgerigt.

Der blikken glans verdoofd in ’t somber staren:

40. Wel zwaaide hij verbeeldings tooverroe’.

Wel deed zijn wenk een wereld ’t niet ontvaren. Maar blonk die ooit zijn tijd bezielend toe ?

43. Al werd deez’ schaar, als ’t west den hof verguldde, Hoe vaak hij zong, het luist’ren nimmer moê,nbsp;Den halven nacht hem wijdende in haar hulde; —

46. Al vonkelde ook geen dichterlijker vier Dan hem ’t zoo ligt ontvlambre hart vervuldenbsp;De schepping uit der stoutste héldenlier; —

49. Al wist slechts hij, op ruischende aadlaarspennen, In alle lucht met onnavolgbren zwiernbsp;De verste prooi te grijpen onder ’t rennen, —

53. Al klonk er uit zijn zangen een muzijk

Die meesters zich zijn mind’ren doet bekennen.

Die niemand heeft te groeten haars gelijk;

34. die - hun beê,vs. 31. wijl - omdat, dit hooge licht - van deze dag rondom Dante. 36.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;het heldendicht waarvan oorlogsroem en

minneweelde (32en33) de hoofdmotieven zijn. 37. De komma hierachter is van mij. 39. hs. verdooftinplaats vannerdoo/d. 40-42.Wat in deze terzine kort gezegd is, wordt in de volgende zes uitgewerkt.nbsp;41. Weldeed zijn wenk een wereld ontvaren aan het niet. 43. deez’nbsp;scAaar-van jonkvrouwen en ridders van Ferrara. 46-48. Al gaf geennbsp;heldendichter hoe stoutmoedig ook, blijk van zulk dichterlijk vuur alsnbsp;Ariosto, enz. 49-51. Toespeling op de vele reizen (zelfs naar de maan),nbsp;die in de Orlando Furioso (Razende Roland) gemaakt worden.nbsp;52-54. Al klonk eruit Ariosto’szangeneenmuziek zo schoon, dat grotenbsp;dichters er door bekennen zijn mindere te zijn, zo schoon, dat geen

293

XVIII

-ocr page 302-

55- Wat won of hoofd of harte bij zijn togten

Der dappre twaalve uit grooten Kareis rijk,

Der reuzen die in ’t reuzig strijdperk vochten ?

58. Ach! ij die droom van onverwelkbren krans In ’t schildren van ’t bedreigd Parijs gevlochten,

Hoe spoedig dierf dat blinkend loof zijn glans 1

61. Geen zegezon hebbe ooit zoo grootsch geschenen Als ’t starrenlicht waarin hij zwaard en lansnbsp;Zich beuren liet uit ’t bloed der Saracenen,

64. Verschrikt gevlugt; al vocht een moed hen voor Als d’oudheid naauw haar halven goón dorst leenen;nbsp;Wat, vraagt hij zich, wat bleef er van dien gloor ?

67. Een weefsel van verrassen en verbazen.

Waarop geen traan zou vloeijen zoo Medoor Het hart niet boeide aan die roemruchte dwazen 1

70. Te schaars een blijk van innig zielsgevoel.

Dat straks zich wreekt! Hoe laat Orlando’s razen Trots al de pracht dier poëzij ons koel!

53, 54- Die ~ Onderwerp

enkele andere muziek haar evenaart. de muzijk van vs. 52.

56. Der dappre twaalve enz. - van de 12 dappere pairs (hoge vazallen) van Karei de Grote. 57. Bijvoegelijke bijzin bij: twaalve, vs. 56.nbsp;De ridders van Karei de Grote waren sterk als reuzen. 58, 59. Volgensnbsp;Potgieter was Ariosto’s hoop op onsterfelijke dichterroem, uitgesproken in de beschrijving van het door de Saracenen belegerde Parijs,nbsp;episode uit de Orlando Furioso, ijdel. 62. hij - Ariosto. Zwaarden ennbsp;lansen liet hij de ridders van Karei de Grote dopen in het bloed dernbsp;Saracenen; de overlevende Saracenen vluchtten na verwoede strijdnbsp;(zie VS. 64). 66. bleef - is overgebleven. 67-69. Alleen de figuurnbsp;van Medoor, jong, schoon, ondergeschikt Moors krijgsman, maaktnbsp;dat wij door de wonderlijke geschiedenis van die roemruchte dwazennbsp;nog aangedaan kunnen worden. 70, 71. Er spreekt verder tenbsp;weinig gevoel uit de Orlando Furioso, en dat wreekt zich later.nbsp;70-7 2 .Wat hier gezegd wordt is in de volgende twee terzinen uitgewerkt.

294

XVIII

-ocr page 303-

73- Wat jongling die des Mooren teedre trouwe, —

Den wreedsten dood braveerend voor haar doel, — De gunst niet wenscht der oostersche jonkvrouwe ?

76. Wat man die niet des Graven minnenijd.

Eer deez’ zich zelf vergete in dolle rouwe,

De heupe wijst, wier staal van ’t leed bevrijdt ? —

79. Ach, zanger van Ruggier en Bradamante! —

Het dappre paar wedijvrende in den strijd Wier hand het eerst de vaan der zege plantte —

82. Al hebt gij hen geen huwlijksheil gegond Eer elke magt die tegen hen zich kantte.

Verwonnen bleek als trotsche Rodomont;

85. Al gaf een fee haar tooverstaf ten beste

Voor d’echtkoets die een eeuwigen bloei verkondt, -Gedaald is toch de zon van ’t vorstlijk Este!....

88. Dat uwe smart dier kunst den spiegel biê Wier blik zich slechts op haren tijdkring vestte.

Arme Ariosto! droef misbruikt genie!

73.lt;feiMboren-vanMedoor. jonkvrouwe-hngeWcdi. 76. Denk hiervoor: Maar. des Graven - Orlando’s. 78. Niet wijst op hetnbsp;Zwaard aan zijn heup, welks staal enz. Welke man maant de doornbsp;minnenijd ontzinden niet aan, zich van het leed te bevrijden doornbsp;te strijden. 79. zanger - Ariosto. Ruggier en Bradamante - Figuren uit de Orlando Furioso. 81. plantte - zou planten. 83. gijnbsp;~ Ariosto, hen - Er zou moeten staan: hun, derde naamval. Ruggier en Bradamante, bekeerd Saraceen en christelijke, strijdbarenbsp;Vrouw. Ariosto beschrijft hun lotgevallen tot aan hun huwelijk,nbsp;dat de Orlando Furioso afsluit. 84. Verwonnen - Overwonnen.nbsp;Rodomont - Aanvoerder der Saracenen. als - evenals. 86, 87. Ariosto zegt, dat Ruggier en Bradamante de stichters van de familienbsp;d’Este zijn en voorspelt dit huis een eeuwig durende voorspoed.

295

XVIII

-ocr page 304-

91. Aandoenlijkst beeld des dichterlijken lijdens! Verzachtte in ’t eind zich tot melancholienbsp;In uw gemoed de bitterheid eens strijdens

94. Met wat zoo driest de wereld wijsheid heet;

Die luttel van de zaligheid des wijdens

Aan hooger doel dan haar geneugten weet ?

97. Gij, tot in ’t uur van ’t sterven toe beproefde!

Of ’t laatste blad der Ilias van leed Ten afscheidsklagt dat snerpend wee behoefde;

100. o Tasso! dien bij ’t luistren naar den boo’

Wat lauwerkrans op ’t Kapitool u toefde De doodsklok luidde in San Onofrio!

103. Is ’t langer geen geheimnis u gebleven

Waarom des hofs bewondering maar noo’

De wieken beurde om met u op te zweven ?

106. Onthulde zich die schare u, log en traag ? Grootmoedig hebt gij ’t foltren haar vergeven:

De schoonheidsdienst eischt martelaars omlaag 1

Maar die voorspelling is niet uitgekomen. 88, 89. dier kunst - Derde naamval. Moge de kunst, die slechts op haar eigen tijd gericht is, zich spiegelen, een waarschuwend voorbeeld nemen, aan uwnbsp;smart.

91. Nu ziet Potgieter de schim van Tasso verschijnen. Ook hij heeft lange tijd aan het hof van Ferrara vertoefd. De laatste jaren van zijnnbsp;leven heeft hij rusteloos gezworven, gefolterd door visioenen en waandenkbeelden. Hij stierf in het klooster San Onofrio te Rome. 95. Die

- nbsp;nbsp;nbsp;de wereld, vs. 94. des loijdens - van het zich wijden. 96. haar -de

wereld, vs. 94. nbsp;nbsp;nbsp;97. Tasso stierf juist op het ogenblik, toen men

hem op het Capitool wilde lauweren. 98. Of — Alsof. Ilias van leed - Aaneenschakeling van droefenissen als Homerus’ verhaal vannbsp;hetbelegvanTroje. gg.datsnerpendwee ~ lie loo-ioz. 100. dien

- nbsp;nbsp;nbsp;Derde naamval. Voor wie. 106. log en traag - bijstelling bij:nbsp;schare. Denk hierachter: Nu, na uw dood.

296 nbsp;nbsp;nbsp;XVIII

-ocr page 305-

109- Te boven zijn uw hoofd en hart het schrikken Voor dag aan dag nieuw uitgevonden plaag;nbsp;Weemoedig spreekt verteedring uit uw blikken;

II2. Toorn, afgunst, haat, al ’t aardsche ging voorbij. Onsterflijk blijft het hemelsche ons verkwikken.

Eeuw uit, eeuw in, bezielt uw poëzy!

115. Gij kweeldet haar slechts voor kunstkeurige ooren.

Ge zocht vergeefs die bij uw regtrenrij.

Gij vondt ze alleen bij teedre Leonoren;

n8. Maar toen ge uw dicht hadt met uw dood geboet Zag ’t overal de zege zich beschoren,

Weêrgalmden van uw zangen veld en vloed!

121. Hoe lieflijk mogt uw lof des eenvouds klinken.

Als ’t landvolk school voor middagzonnegloed Waar ’t weeldrig ooft door glanzig groen zag blinken:

124. ,,Ik ruil mijn lot voor dat eens konings niet!

,,Wat lescht den dorst als uit de bron te drinken ,,Die, koel en klaar, van gindsche bergen schiet ?

127. „Mijn honger stilt de warmoes dien ik teelde,

,,En lam bij lam, als mij de kudde biedt,

„’k Haalde onrust in, wanneer ik wenschte om weelde 1

114. Vergelijk deze regel met vss. 42 en 60; duidelijk blijkt hieruit Potgieter’s oordeel over de beide dichters. 116. regtrenrij - letterkundige beoordelaars. 117. Leonoren - De zuster en denbsp;nicht van Alfonso II d’Este. iig. ’t - uw dicht, vs. n8.nbsp;121-156. In drie groepen van vier terzinen geeft Potgieter gedeelten weer uit Tasso’s beroemde gedicht: Gerusalemme Libera-ta (Jeruzalem Verlost), de kruistocht naar en verovering van Jeruzalem onder leiding van Godfried van Bouillon. Zie ook XIIInbsp;167. Elke groep begint met Hoe, vs. 121, i33) i45-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;123. Waar -

Daar waar. 't - ’t landvolk, vs. 122. nbsp;nbsp;nbsp;127. warmoes - groente.

297

XVIII

-ocr page 306-

130. „Waar ’t knaapje zag naar ’t vischjen in den stroom, ,,Waar mij als kind in ’t woud de wildzang streelde,nbsp;„Daar weet mijn slaap nog van geen bangen droom!” —

133. Hoe statig rees, als ’t oor der visscherlieden Het: ,,Ave!” ving van verren oeverzoomnbsp;Om fluks hun groet der Moedermaagd te bieden,

136. In beurtgezang uw kruisvaartbede op ’t meer:

,,Geen krijgsmuzijk, die ’t hart van drift deed zieden, ,,Eene oflïerand der vroomheid aan den Heer!”

139. Op ’t spieglend vlak in zoeten slaap gezonken.

Ontwaakte ’t koeltje en droeg haar heinde en veer Tot bosch en beemd van ’t zielsgenucht weêrklonken,

142. Tot de onschuld, waar ze op ’t harde leger lag,

,,Voor Christi trouw den boezem voelde ontvonken; ,,Of smeekend naar Marijes beeldtnis zag!” —

130. ’f knaapje - ik als knaapje. 131. de wildzang-hamp;t gezang der in het wild levende vogels. 133. nog - nu nog, nu ik volwassen ben.nbsp;133. rees - het onderwerp hiervan is: uw kruisvaartbede, vs. 136.nbsp;ving - opving. 134. ,,Ave!” - Ave Maria, wees gegroet Maria,nbsp;begin van het gebed, dat ’s morgens, ’s middags en ’s avonds wordtnbsp;gebeden. 135. der Moedermaagd - derde naamval. 136. kruisvaartbede - In Gerusalemme Liberata XI 7, 8, 9 roept het leger dernbsp;kruisvaarders, vóór de bestorming van Jeruzalem,Gods hulp in. Zie ooknbsp;Potgieter’s Toelichting blz. 431 vgg. 133-136. Hoe statigsteeg Tasso’s kruisvaartbede uit de mond der vissers omhoog, wanneer zij ’snbsp;avonds, in antwoord op het Angelusklokje op hetland,eenAve Marianbsp;hadden gebeden. 137, 138. Deze regels zijn niet de inhoud van denbsp;kruisvaartbede, maar een karakteristiek ervan, ook door Tasso gegeven. 139. Bijstelling bij koeltje, vs. 140.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;140. Ontwaakte ’t

koeltje — ’s Avonds steekt de zeewind op. haar - de kruisvaartbede, VS. 136.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;142. de onschuld - de kinderen. 144. Marijes - Maria’s.

145. C/on’wde-Strijdbare heidense vrouw, die door de christelijke ridder, die zij heimelijk beminde, dodelijk wordt gewond. Op haar verzoek doopt hij haar en ze sterft dankbaar als christin. 145-149,153,154.Hoenbsp;innig trof Clorinde’s droeve dood daar haar hartbrekende klachten ’snbsp;nachts in beurtzang gezongen werden door op het strand van Venetië

298

XVIH

-ocr page 307-

145- Hoe innig trof Clorinde’s droef verscheiden Sints tolken voor ’t hartbrekende geklagnbsp;Ze in vrouwen vond, die ’s nachts de gondels beidden

148. Op Lido’s strand; — al stiller werd de zee

Daar uit het diepst van haar gemoed zij schreiden:

,,Vriend! gij verwont! —wat mij uw zwaard misdeê

151. ,,Vergeve ik u, om grooter gunst te vragen:

,,Och, doop mij! — gun mijne arme ziele vreêl”

Tot golf bij golf vertroosting aan kwam dragen,

154. In ’t antwoord haar gezongen uit de boot:

„Eens hemels, dien haar blikken open zagen,

„Eens adems, die, in dank, haar borst ontvlood!” —

157. Vergeeft gij ons deez’ heugnis van uw zangen ?

Te zwak een hulde om zelfs het vlugtigst rood Van ’t zoet weleer te roepen op uw wangen,

ï6o. o Dichter! in wiens helder oogenpaar

We toch een licht het mijmren zien vervangen.

Of ’t andermaal dit zwerk ten spiegel waar!

163. Gij heft die, — grootsch in eenzaamheid gezeten.

Zoo verre van der hovelingen schaar.

Als bleef hun dunk en dwaasheid onvergeten, —

op de gondels wachtende vissersvrouwen en de vissers, die in de gondels waren uitgevaren. 147. Ze - Clorinde 145. beidden - wachtten. 148. Lido’s strand - Op het strand van Venetië. 149. Daar - Toen,nbsp;terwijl. 150-152. Watde vrouwenen ISS, 156 wat de vissers zingennbsp;zijn vertalingen van Gerusalemme Liberata XII 66, 67 en 68.nbsp;150. verwont - verleden tijd van: verwinnen. 155, 156. Eens hemelsnbsp;en Eens adems - Deze 2e naamvallen hangen af van: ’t antwoord, vs.nbsp;154./(aar-Clorinde’s. 157. gij . . . 160. o Dichter] - gij . . . Tasso.nbsp;158. rood-blos. 158, 159. Een te zwakke hulde dan dat hij zoalsnbsp;vroeger bloosde van vreugde. 160, 161. Het is toch, naar zijn ogennbsp;te oordelen of zijn zwaarmoedig gepeins wegtrekt. 162. Alsof gijnbsp;weer leefde, ’t - het oogenpaar, vs. 160.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;163. die - die spiegel voor

299

XVIII

-ocr page 308-

166. Naar’t schouwspel op dat rees ter regterzij’

En door zijn ernst de muze waard mag heeten,

Wier vlugt zich beurde alle aardsche grens voorbij!

169. Wat ijverzucht, die ’t u heeft nagegeven Dat gij alleen voor eigen poëzynbsp;Het luistrend oor met aandacht hieldt geheven:

172. Nooit smaakte dus onedel een gemoed Den wellust van bewondering te beven

Gelijk ge thans bij ’s meesters schepping doet!

de hemel (162) - ogen. 165. dunk - mening over zijn werk. In dit geval; geen hoge dunk. 166. Tasso is aan de linkerkant verschenen (Zie zang XVII vs. 46). Hier wordt een verheven schouwspel rechts aangekondigd, het begint Zang XIX vs. 55.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;167. En

dat door zijn verhevenheid de muze van Dante waardig mag worden genoemd.

169-174. Wat een dwaze jaloezie, die U heeft verweten, dat gij alleen voor Uw eigen poëzie aandacht had! Een zo kleingeestig man kendenbsp;nooit het genot op die manier van bewondering te beven als gijnbsp;thans voor Dante doet.

300

XVIII

-ocr page 309-

XIX

I. Dier Holland! dat ik liefhebbe om de glorie,

Uws harten beê, terwijl op veld en vloed De vrijheidszucht den weg wees ter victorie:

4. Gij, met den roem der waap’nen onvoldaan. Gelauwerd uit de halle der historie.

Het steile pad der kunsten opgegaan; —

7. Diêr Holland I dat een lente neêr zaagt zijgen

Wier bloesempracht geen plaatse liet voor blaên.

Daar geur en gloed ontvloeide aan alle twijgen:

10. Gij even frisch, hetzij uw doek of dicht Op nieuwe wijz’ de hymne leerde stijgen.

Op eigen trant de groepen riep aan ’t licht; —

13. Diêr Holland dat, trots overwolkte transen,

’t Oorspronklijk schoon een tempel hebt gesticht Dien ’s vreemdlings oog benijdend nog ziet glansen,

16. • - Gij acht het geen vergrijp aan uw genie Zoo ’k heden, bij der dankbre wereld kransen,

Den uwen ook deez’ groote schimme biê 1

XIX. TYPEN VAN LIEFDE.

Vergelijk vs. 1-45 met vs. 1-45 van zang I. In beide passages spreekt Potgieter over de Hollandse kunst; in I vraagt hij Florence vergevingnbsp;voor dit zich afwenden van haar, vs. 47-50, in XIX vraagt hij Holland vergeving voor zijn bewondering voor Florence, vs. i-i8.

1-18. Groep van 3X3 terzinen, één volzin, waarvan vs. 16 de hoofdzin is. 1-3. glorie was Holland’s hartewens toen vrijheidszucht de weg ter overwinning wees (in de 17e eeuw nl.).nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;9- Daar

- Terwijl. II. Heeft betrekking op doek, vs. 10, i3 op dicht, vs. 10, beide worden later elk in 3 terzinen uitvoeriger beschreven, vs.nbsp;19-34 en VS. 35-30. II, 13. De Hollandse kunst had eigen, oorspronkelijke vormen. 13. overwolkte transen - figuurlijk: oorlog.nbsp;14. Figuurlijk: Zeer veel oorspronkelijke schoonheid hebt voortgebracht. 15. nog — nog heden. 18. deez’ groote schimme — aannbsp;Dante’s schim, biê - verkorting van biede.

301

XIX

-ocr page 310-

19- ’t Paneel dat gij voor ’s kenners blik dorst beuren Trok zelden aan door vlugt van fantasie;

Het streefde naar verrukken noch verscheuren;

22. ’t Gaf ’t lief te huis of schalk of statig weêr;

Slechts weêrgaloos door ’t wonder spel van kleuren, Bespied, gesmaakt in glinstrend vochte sfeer!

25. De poëzy, waaraan gij ’t hart mogt laven:

Een Sions harp, maar dankbrer dan weleer.

Een Dietsche luit, vol zin voor ’s levens gaven,

28. Verraste door een woordenweeldrigheid.

Of ook die kunst den overvloed moest staven Uit Oost en West om ’t zeerst u toebereid 1

31. Wat gij behieldt van d’eigenaardigheden,

Wat nog in ’t rijk van ’t schoone u onderscheidt. Die weegschaal hou’ de wedstrijd van het heden,

34. Doch dat ge nooit van ons de zwakheid vroegt Maar oog en oor te zijn voor Uw verleden.

Ziedaar een lof die hier mijn lippen voegt!

37. Wie ware ik, zoo ’k niet blijde er van gewaagde Dat gij den blik naar alle zijden sloegt.

Tot iedere eeuw in eigen licht herdaagde ?

19-36. Groep van 3 X 2 terzinen, over de Hollandse kunst. 22. Men schilderde vrolijke, of statige binnenhuistafrelen. 24. gesmaakt -genoten. 26. Sions harp - Stichtelijke poëzie. Toespeling op harpzang - psalm, dankbrer dan weleer - De Nederlandse stichtelijke poëzienbsp;ademt vooral dankbaarheid, de Oudtestamentische psalmen vooralnbsp;vreze des Heren. zj. Dietsche luit - Lyriek. 26, 27. Bijstellingennbsp;bij poezy,vs. 25, het onderwerp van: Verraste, vs. 28.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;29.0/-Alsof.

31, 32. Wat gij aan oorspronkelijkheid overhield^^at u heden in het rijk der kunst van andere landen onderscheidt. 23-Die weêgschaalnbsp;hou’ - Dat beslisse. de wedstrijd - der verschillende landen.nbsp;35. Maar - Slechts, alleen maar. Nadruk op: Uw - Hollands.

302

XIX

-ocr page 311-

40. Een studie waar ’k de weelde door geniet Des beitels die voor Paus en Keizer slaagde,

Der frissche jeugd van ’t overoude lied!

43. Geen verwen die voor d’aêm des tijds verdwijnen, Geen luister toch, die ’t gloren moê verschiet,nbsp;Waardeert dit feest in wie ons regts verschijnen;

46. De geest die grootsch uit deez’ gestalten straalt Hij vroeg den prijs voor louter strenge lijnennbsp;En schitt’rend heeft het sobre dien behaald:

49. Een galerij van mannen en van vrouwen

Wier dos ’t zoo zeer aan weidsche sieraên faalt. Als werd de schare in marmer uitgehouwen, —

53. Der eenvoud zege in iedre bede en klagt.

Waar diepten des gemoeds zich door ontvouwen Die woordenpraal geen peillood waardig acht!

55. ,,Wat zoet genot van zuchten, wenschen, droomen, ,,Heeft, lacy! deez’ ten droeven val gebragt!”

De weêrgalm is ’t uit aller hart vernomen.

38-43. Holland bestudeerde de kunst van alle landen en alle tijden, de smaak van de Hollanders werd daardoor gevormd.

41. Des beitels enz. - van het beeldhouwwerk der grote meesters. 43. ’t overoude lied - Niet alleen als een toespeling op Dante, maarnbsp;algemeen op te vatten. 43. Geen verwen, 44. Geen luister - Lijdendnbsp;voorwerp. 44. De komma achter deze regel is van mij. 45.Tweedenbsp;aankondiging van de schimmen aan de andere kant van Dante’s beeld.nbsp;46-54. Dante beeldde zijn gestalten uiterst sober uit; de portrettennbsp;in de Divina Commedia zijn als in marmer gehouwen, zo weinig opgesmukt; elke bede en elke klacht, die de schimmen uiten, is eenvoudig,nbsp;waardoor grote gemoedsdiepten worden geopenbaard, diepten waarvoor woordenpraal geen peillood over heeft, die geen onderwerp zijnnbsp;voor mooie holle woorden. 54. Die - Lijdend voorwerp, slaat op:

303

XIX

-ocr page 312-

58. Verteederd daar we op ’t innigst deernis voên Met wie, nog eens, uit ’s afgronds dwarel komen,

,,Als duiven die naar ’t zachte nest zich spoên!”

61. Geen stemme tracht van schuld hen vrij te spreken, Voor hun vergrijp was zelfs hun eind’ geen zoen;

En echter, ziet! hoe onze tranen leken!

64. Francesca’s klagt ontroert des stugsten zin!

Wiens onschuld is beproefd en niet bezweken ?

Wie werd, wie wordt geen speelbal van de min ?

67. ,,Hoe voerde u, uit de vaag der zoete zuchten,

,,De liefde ’t perk van ’t bang bewustzijn in ?

,,Hoe week voor u het floers van haar genuchten ?”

70. o Hartstogt! die ons met een weelde vleit

Voor wie noch vloek, noch graf, noch hel wij duchten Mits geen der drie ons van de liefste scheidt;

73. Wie gaf als Dante uwe almagt weêr in woorden. Waaruit zoo dof, zoo diep een jammer schreitnbsp;Dat eeuw bij eeuw die slechts al huivrend hoorden;

76. Gij, eêlste bloem! die in het stof ontluikt.

Wier verwen zelfs de onsterflijken bekoorden Eer ’t hoofd ge boogt, door giftige aêm gefnuikt;

diepten des gemoeds, vs. 53. 55-174. Verschijnen ons rechts typen van liefde. Vele dezer vrouwen zijn door Dante in de Divina Commedianbsp;beschreven. Zie Potgieter’s Toelichting blz. 436, waar de aangehaaldenbsp;plaatsen zijn aangegeven. Allereerst komt Francesca da Rimini, dienbsp;om haar liefde voor haar zwager Paolo, samen met hem in de helnbsp;gestraft wordt. Door een onafgebroken wervelwind worden hunnbsp;schimmen in de afgrond voortgejaagd.

59. wie - Francesca en Paolo. 60. Vertaling van Inferno V 82, 83. 62. hun eind’ - Zij werden door Francesca’s echtgenoot doorstoken.nbsp;zoen - boete. 65-69. Tot de lezer. Nadruk op u in vs. 67 en 69.nbsp;67-69. Vertaling van Inferno V 118-120.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;67. waag-tijd. ^it.Gij,

eêlste bloem] - Aardse liefde. De hoofdzin van de hier begonnen volzin is vs. 79.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;77. onsterflijken - de engelen. 78. Herinnering

304

XIX

-ocr page 313-

¦ 79- Sla vrij met schrik voor ’t misbruik aller gaven, — Welks ofFrental in gindsche schaduw duikt,

Een weemlend heir, der laagste driften slaven, —

82. Toch wekt gij hoop, gij, nog in ’t slijk zoo schoon. Dat ge ook omlaag uw oorsprong zult zien staven,nbsp;Eens onbevlekt den Gever blijkt geboón! —

85. Hoe spannen vast, uit hooger groep, de vrouwen In ’t scheemren van den loutringsberg de kroon!nbsp;Door ijverzucht de lieflijke landouwen

88. Der vaderstad voor ’t pestziek oord ontrukt.

Zoo vroeg haar graf, doet ons deez’ Pia rouwen Om wee nooit meer welsprekend uitgedrukt!

91. Er zijn die trots ’t bewolkte van haar trekken Als ’t minlijk hoofd zij na die aanklagt bukt.

Op ’t bleek gelaat een zweem van blos ontdekken

94. Of de ontrouw van een wensch zij zich verwijt

Dien ’t foltren van haar huwlijksjuk mogt wekken, — Een heilige ons door dien gewetensstrijd!

aan Vondel’s Adam in Ballingschap II, Gabriël tot Adam en Eva als bruidegom en bruid en Lucifer I. Zie ook Milton: Paradise Lost,nbsp;eind van boek VIII, gesprek Adam met Raphaël over de liefde.

80, 81. Dante sprak in dit deel van de hel alleen Francesca. De vele andere schimmen bleven in het duister. 82-84. Toch doet gij hopeiwnbsp;gij die in de hel nog zo schoon zijt, dat ge eens op aarde uw (goddelijk^^nbsp;oorsprong bevestigd zult zien, en rein aan God zult worden opgedragen. 85-96. Groep van vier terzinen. 85. hooger groep -Zij die in Dante’s gedicht een hogere plaats hebben, in dit geval opnbsp;de Louteringsberg, waar de zon weer doordringt, vast - reeds.nbsp;87-96. Naar Purgatorio V, 130-136.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;87. ijverzucht - jaloezie.

88. vaderstad - Sienna, ’t pestziek oord - de Maremmen bij Sienna, ongezonde moerasstreek. 89. Zoo vroeg haar graf - Bijstelling bijnbsp;’t . . . oord, VS. 88.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;90. Nadruk op: meer, hoort bij welsprekend.

91. Er zijn die trots ’t bewolkte van haar trekken - Er zijn er die ondanks haar diep bedroefd gelaat. 93-95- Wos enz. - Een bewijs

XIX

Florence 20

305

-ocr page 314-

97- Daar rijzen zij die in de lent’ van ’t leven Op ’t bruiloftsfeest bewonderd en benijdnbsp;Niet maar beur hand, ook ’t harte mogten geven,

loo. En ’t heil, daar ’t oud Florence roem op droeg, In huis en hof heur schreden deên omzweven.

Van weelde wars, gelukkig met genoeg!

103. Wat offers die zij niet gewillig bragten,

Hoe vele en vake een minlijk kroost er vroeg Als wies sen met die kleenen ook heur krachten!

106. Of waant ge dat de moederlijke trouw

Geen zwaarder taak dan doorgewaakte nachten. Geen zorg dan die des welzijns vergen zou ?

109. Zie Bella, die al vroeg de driften temde

Des wilden knaaps, daar zij bij elk berouw Hare eischen van zijn harte hooger stemde,

112. Tot dat ze, als ’t jongske aan hare voeten lag En ze eensklaps hem zoo blijde in d’armen klemdenbsp;Den zanger in ’t gevoelig kind voorzag 1

I15. Zie Cilia, voor wie geen perk van rozen,

Hoe weeldrig ’t knopje uit mos zich beuren mag. Een weêrga bood van harer dochter blozen.

schaamte over een wens, voortkomend uit ontrouw, waartoe haar ongelukkig huwelijk zeker aanleiding had kunnen geven. 96. Doornbsp;die gewetensstrijd is zij voor ons (mij. Potgieter) een heilige.nbsp;97-136. Schimmen van vrouwen uit het oude eenvoudige Florence.nbsp;Zie Zang II 37-54.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;99- Niet slechts hun hand, maar ook enz.

100. ’t heil - Lijdend voorwerp. loi. De komma hierachter isvan mij. 103. De komma hierachter is van mij. 104. minlijk - lief.nbsp;109-126. In driemaal twee terzinen Dante’s moeder, Beatrice’s moeder en Dante’s vrouw beschreven. Elk tweetal begint met: Zie.nbsp;109. Bella - Dante’s moeder. Zie de aantekening bij V, 38.nbsp;III. eischen van - meer gebruikelijk is: eisen aan. 118. 't gemoed -

XIX

306

-ocr page 315-

ii8.


I2I.


124.


127.


130.


133'


Zich wijdende aan de ontwikkling van ’t gemoed Dat de englenschaar een wijle in ’t stof doet pozen,nbsp;Dat na zij oogt, in bittren tranenvloed!

Zie Gemma, die, eer de uchtend blinkt verrezen, De wond verheelt waardoor haar harte bloedt,nbsp;Den langen dag slechts levend voor haar weezen;

Haar weezen ? maar, als eindlijk de avond daalt En zij door ’t kroost haar liefde hoort geprezen.nbsp;Heeft zelfs een zucht verraden wat haar faalt ? —

O Zust’ren! die wij blinkende aan zien lichten. Waar ’t paradijs van tal van zielen straalt.

Wie zou den blik op u niet beurtlings rigten ?

Zoo tusschen u van eerpalm spraak mogt zijn. Wie niet zijn moed ten oordeel voelen zwichten.nbsp;Om strijd verrukt door dubb’len glorieschijn ?

Geen reiner zucht dan u, Piccarda! blaakte.

Wie aller hulde ontving op ’t weidsch festijn.

Eer ’t jeugdig hart der wereld vreugd verzaakte.


van Beatrice. 119. Toen Beatrice gestorven was, daalde een schaar engelen naar de aarde af om haar ziel naar de hemel te geleiden.nbsp;Vergelijk VI 5 vgg.

121. nbsp;nbsp;nbsp;De komma achter deze regel is van mij. Gemma - Zie XIV 6quot;^

122. nbsp;nbsp;nbsp;De wond - Het verdriet om Dante’s afwezigheid. 124. Haarnbsp;weezen ? - Neen, wezen waren Dante’s kinderen niet, dank zij de zorgennbsp;hunner moeder. 126. Heeft zij zelfs maar met een zucht laten blijkennbsp;hoezeer zij Dante mist ? 127-150. Zijn gewijd aan Piccarda, en 151-174 aan haar schoonzuster Nella, dus twee groepen van acht. Zie Pot-gieter’s Toelichting blz. 436. Let op de allittererende beginwoordennbsp;van deze terzinen, VS. izj Zust’ren',YS. i3oZoo;vs. i33eni36Geen;vs.nbsp;139 Eens-, VS. Een-,\s. 145 Gi/en vs. 148 Gods. vs. 127 O, is een uitroep. De regel begint pas werkelijk bij Zust’ren. 131. BTe-Herhaalnbsp;hierna zou, vs. 129. De komma achter deze regel is van mij. 134. Wienbsp;- vierde naamval. a/Zcr Au We-onderwerp. 136. Ontvlamde-ont-

XIX 307

-ocr page 316-

136. Geea hooger liefde ontvlamde ooit vroom gemoed Dan ’t uwe, dat alleen naar Gode haakte

Toen ’t kleed gij droegt van Clara’s zustrenstoet:

139. Eens broeders hand, — gij spaart hem uw verwijten Als hoordet gij nog d’inspraak van het bloed, —nbsp;Mogt van uw hoofd den heilgen sluijer rijten;

142. Een woestaard, u door opgedrongen ring Tot ga bestemd, die dagen reeks doen slijten

Van wie ,,de Heer slechts weet hoe ’t u verging!”

145. Gij zaagt deez’ plaatse in ’t paradijs u geven.

Gij vraagt noch hoopt er eene in hooger kring, Gods wille uw wensch, Gods wil uw vreê gebleven,

148. „Gods wil de zee waar elke ziel naar hijgt,

,,Waar alles wat Hij adem heeft gegeven ,,Zich in verzaêmt en lout’rer aan ontstijgt!”

151. Toch voelen wij ons teedrer aangetrokken.

Ons meer met u verwant, die zedig zwijgt.

Gij, Nella! wie een vlaag van witte vlokken

vlamde aan, vlamde op uit. oroomirewoeiieen 137. ’twroe-beide derde naamval. 136, 137. Nooit steeg uit een vroom gemoed hoger liefdenbsp;op dan uit het uwe. 138 Clara’s zustrenstoet - de Clarissen, ordenbsp;l^sticht (1212) door de H. Clara van Assisi, de eerste vrouwelijkenbsp;volgeling van St. Franciscus.

139. De hoofdzin van de hier begonnen volzin is vs. 145. nbsp;nbsp;nbsp;142. u -

Derde naamval. 143. Versta: mocht die dagen reeks doen slijten enz. 144. Vertaling van Paradiso III 108. Van me - waarvan. 145. deez’nbsp;plaatse - in de laagste hemelsfeer. 145-150. Weergave van Pic-carda’s woorden Paradiso III 79~87. De laatste regel is niet letterlijknbsp;vertaald. 146. God heeft de zielen hun plaats gegeven, en willennbsp;wat God wil is hun hoogste zaligheid, daarom verlangen zij nietnbsp;naar een hogere plaats. 150. verzaêmt -\erzdxneh.. 151. Nieuwenbsp;groep van terzinen. 151-168. Eén volzin. 151. Hoofdzin.nbsp;152. «fidig - bescheiden. 153. Ze werd spoedig grijs van verdriet

308

XIX

-ocr page 317-

154- Op ’t gouden haar niet smartlijk heeft verrast,

Toen naauwlijks nog de weelde van die lokken In schaauw der wijl’ was schreijend zaamgetast;

157. Ontroostbre! die den zwaren sleep van rouwe

Niet enkel droegt zoo lang het weêuwen past,

Die nimmer weêr u doste als schoone vrouwe,

160. Die eens uw harte en toen voor eeuwig gaaft.

Het ideaal der echte huwlijkstrouwe.

Door woord en daad tot in den dood gestaafd;

163. nbsp;nbsp;nbsp;Wier zoete naam zoo min wij zouden weten

Als zij die gij gespijsd hebt en gelaafd.

Wier heugnis vast de wereld had vergeten

166. Waart ge uit het diepst zijns jammers door uw ga De slaakster van zijn boeijen niet geheeten.nbsp;Verzuchtende om zijn ziele vroeg en spa!....

169. De liefde een band die deze zamenstrengel’.

Die zelfs den schok van ’t scheidingsuur weêrsta’.

Die hier ons zaal’ge en ginder ons verengel’!

172. nbsp;nbsp;nbsp;Verheft zich, langs dien luchten wolkenboog, —

Een reine roos op ongebogen stengel, —

Beatrix niet verrukkend voor ons oog ?

om het verlies van haar man. nbsp;nbsp;nbsp;^

156. viijl' - (weduw)sluier. Herinnering aan Purg. XXIII vs. 85-96.

164. nbsp;nbsp;nbsp;Zij deed goed in stilte. 165. Wier heugnis - De herinneringnbsp;aan wie (Nella). 166-168. Indien ge in het diepst van zijn jammernbsp;door uw echtgenoot, die door uw voortdurende gebeden uit het dalnbsp;waar men moet wachten (zie X 139 aant.) werd verlost en in de Pur-gatorio gesterkt, niet de slaakster van zijn boeien genoemd waart.nbsp;169. deze - al deze schimmen. 170. weêrsta’ - weerstaan moge.nbsp;171. Die ons op aarde gelukkig en in de hemel tot engelen maakt.

173. nbsp;nbsp;nbsp;Bijstelling bij Beatrix, vs. 174.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;174. Beatrice, zij sluit als

waardigste de rij der typen van liefde.

309

XIX

-ocr page 318-

XX

I. Wie durft zich vreemd aan allen wensch verklaren Verheerlijkt eens afzwevend van omhoog,

Den dampkring om den aardbol in te staren ?

4. Gewis van heil als hier geen grijsheid kent Het land, de streek, de lieve plek te ontwarennbsp;Waar ons gemoed ontlook voor de eerste lent ?

7. Een droom gelijk zij ’t vensterke verzwonden.

Dat naar zijn boog van verre ons zag gewend. Waaruit een lachje ons ’t welkom plag te konden;

10. * Geen klimop dat zijn loten langs den muur * Om iedre gleuve ooit hechter heeft gewondennbsp;Dan de’ indruk wij bewaren der natuur!

13. Al schelden wij den tijd een schendig roover.

Met de’ avond keert het lieflijk schemeruur.

Te snel verleên in ’t fluistren onder ’t loover;

XX. DANTE’S ZEGEN.

Deze zang bestaat uit 35 terzinen (op één regel na), terwijl de eerste zang uit 25 terzinen één regel bestaat. Men kan hier een verdelingnbsp;zien van vier groepen van zes terzinen.

1-18. Eerste groep van zes. Terugblik naar de jeugd. 1-3. Wie zou niet graag als hij eenmaal gelukkig in de hemel is, nog eens, afzwevend van omhoog, door de dampkring heen een blik werpen op denbsp;aarde en het leven ?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4. Zeker van een geluk, zoals op aarde in de

ouderdom niet gekend wordt. 6. eerste lent - eerste liefde. Zie vs. 7-18, een herinnering daaraan. 7-12. Eén volzin, 10 en ii vormennbsp;de hoofdzin. Hetzelfde beeld vindt men uitgewerkt in Potgieter’snbsp;gedicht Veldbloemen. Poezy II blz. 155-169.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7. 't vensterke -

van de geliefde. 12. Zeer diep zijn de natuurindrukken in ons hart gegrift. 15. Dat fluisterend onder het lover doorgebracht, te snelnbsp;voorbij is.

310

XX

-ocr page 319-

16. De maan stort weer haar zilvren horen uit,

De stilte draagt den wildzang ’t stroomvlak over,

Hoe zalig maakt ons ’t blosjen van de bruid!.... —

19. Beklaagbaar wie in zulke erinneringen

Iets dartels, dat de zinnen streelt misduidt En dies haar weert uit bovenaardsche kringen!

22. Vermoedt zijn ernst wat prikkel in ’t gevoel.

Wat wiekenpaar wij in de liefde ontvingen.

Wat oiïrental zij veil heeft voor haar doel ?

25. Aan ’t goede, aan ’t schoone, aan ’t heiige zich te wijden Der baatzucht vremd die wedloopt in ’t gewoelnbsp;Van hoog en laag, — het levenslange strijden

28. Getroost, voor de idealen elke smart,

Den wreedsten hoon, verguizing zelfs te lijden.

Vermag alleen ’t ontvanklijk, teeder hart!

31. Zoo ’t nimmermeer bezwijmde in minneweelde.

Zoo nooit, waar grootsch ’t gemeene werd getart Een schicht van trots door gramschapswolken speelde.

14-18. Misschien herinnering aan Staring’s Herdenking:

Wij schuilden onder druipend loover,

Gedoken aan den plas;

De zwaluw glipte ’t weivlak over,

En speelde om ’t zilvren gras;

Een koeltje hlies, met geur belaan,

Het leven door de wilgeblaan.

19-36. Tweede groep van zes. Beschouwing over de liefde, die in de eerste groep is beschreven. zz. zijn ernst - de ernstige, dienbsp;in zulke herinneringen enz. z6. Der baatzucht - Derde naamval.nbsp;Z5-Z9. Voorwerpszin bij 30.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;z8. Getroost - Berustend in, nl. inhet

levenslange strijden van vs. 27. nbsp;nbsp;nbsp;31. Zoo - Indien. Voorwaardelijke

bijzin, evenals 32 en 34 bij de hoofdzin 36. ’t - het hart, vs. 30. nimmermeer - nooit. 32. trots - hoogmoed.

3II

XX

-ocr page 320-

34' Zoo nergens aan de vlamme die het blaakt De smetstof der omgeving mee zich deelde,nbsp;Verworven bleek alreede waar ’t naar haakt! —

37. Wie stijgt zoo hoog ook in zijn stoutste droomen Dat hij ons schetst wat heil de ziele smaakt,

Als niet maar schraal het zaad blijkt opgekomen,

40. Dat met haar zucht in steenige’ akker gleê.

Als heinde en veer het ruischen wordt vernomen Der van haar lof vervulde halmenzee!

43. Hoe dankbaarheid meer licht haar doet omvloeijen. Als zij de vaan der vrijheid uit de steênbsp;’t Verbrijzlen ziet verkonden van ’s lands boeijen.

36. Dan zou het hart reeds verworven hebben waar het naar verlangt, nl. ’t goede, ’t schoone, ’t heiige, zie vs. 25 vgg. 37. Nieuwe groep van zes. Hier komt Potgieter terug op het denkbeeld, in denbsp;eerste terzine uitgesproken en in de volgende algemeen uitgewerkt: eennbsp;terugblik op de aarde. Nu wordt deze gedachte voor Dante uitgewerkt.nbsp;38. Denk hierachter: als hij terugkijkt naar de aarde en vs. 39 enz.nbsp;de ziele - terugblikkende. 39-42. Als het blijkt, dat het zaad, datnbsp;op stenige grond werd gezaaid, niet schraal, maar zeer rijkelijk isnbsp;opgekomen en dat de halmenzee ruisend de lof van de zaaier verkondigt. Mogelijk zijn deze verzen geïnspireerd op Garibaldi’snbsp;woorden, in een toespraak van 1862: ,,Indien Italië vrij wordt ennbsp;gelukkig onder één opperhoofd, wij hebben het te danken aan dennbsp;grooten Alighieri, wiens denkbeelden het zaad zijn, dat vóór vijfnbsp;eeuwen in de harten van het volk gestrooid, nu eindelijk gekiemd ennbsp;wortels gekregen heeft en vruchten draagt.” Aangehaald door Hackenbsp;van Mijnden in de voorrede voor zijn Dantevertaling. 40. steenigenbsp;- Voor het rythme is de vierde naamvals n weggelaten. 43. haarnbsp;lof - de lof voor de ziele, vs. 38.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;43. Hangt nog af van: Dat hij ons

schetst, VS. 38. nbsp;nbsp;nbsp;43-45. Hoe zij van dankbaarheid straalt, als zij

de in haar stad wapperende vrijheidsvlag ziet verkondigen, dat de boeien van het land verbroken worden, meer licht - Voorstelling ontleend aan Dante’s Paradiso, waar de schimmen meer licht uitstralennbsp;naarmate zij gelukkiger zijn. Zie b.v. V 107, IX 70. haar - de ziele,nbsp;VS. 38.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;44. zij - de ziele, de steê - Florence. 45. ’s lands - Italië.

312

XX

-ocr page 321- -ocr page 322- -ocr page 323- -ocr page 324-






-ocr page 325-

46. Daar leuze en lied, waar zij ten strijd meê riep,

Van schaamteblos de schare deden gloeijen,

Tot laai zich hief, wat laauw in d’assche sliep!

49. Hoe andermaal zij mensch zou willen wezen.

Als eeuw bij eeuw in wat zij beeldend schiep Den adeldom van ons geslacht blijft lezen,

52. Om verder meê te voeren in haar vlugt.

Of hooger zon van schoonheid haar gerezen

Door ’t schemergraauw mogt dringen onzer lucht 1 —

55. Florence biedt deez’ weelde Dante’s blikken,

Italië aan zijn dichter een genucht Als zelfs den geest van zaal’gen mag verkwikken:

58. Z’is roemrijk uit de dooden opgestaan.

Al faalde zijn staatkundig voorbeschikken.

Al bleek de helft zijns wetens louter waan 1

61. De menschheid, op haar beêvaart voortgetogen.

Bidt niet alleen in zijnen vorm meer aan,

Ook ongezien gaat d’offerand ten hoogen;

46. Daar - Omdat. De boeien worden verbroken omdat enz.

48. wat. . . sliep - de vrijheidszucht. 49. Herhaal hiervoor: Dathij ons schetst, vs. 38, 43. zij - de ziele. 50, 51. Indien men door denbsp;eeuwen heen in haar werk de ziel van de mens blijft zien. 50. eeuwnbsp;bij eeuw - onderwerp; men, door de eeuwen heen. wat zij beeldendnbsp;schiep - haar werk. 51. Den adeldom van ons geslacht - De grootheid van het menselijk geslacht, lezen - zien. 52-54. Om de mensheid weer verder mee te voeren in haar vlucht, opdat de hogere zonnbsp;van schoonheid, die voor haar is opgegaan, door de grauwe schemernbsp;van onze lucht heen ook tot ons mocht doordringen. 53. Opnbsp;hooger en schoonheid valt de nadruk. Het schoonheidsideaal staat hoger dan het politieke. Tegenstelling tot vs. 46. Zie ook vs. 73.nbsp;55. Begin van de vierde groep van zes. 56. Verbredende herhalingnbsp;van 55.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;57 mag ~ kan. 59, 60. Deze uitspraak werd gedaan in

de 19e eeuw. Nu in de 20e lijkt hij mij te kras. 63, 64. Niet in zijn (Dante’s) katholieke vorm alleen enz. 63. Vanuit het hart van denbsp;enkeling.

313

XX

-ocr page 326-

64. Maar als weleer bezielt zijn vrome gloed!

Werd ooit een vorst zoo blijd door aller oogen,

Zoo innig ooit door aller hart begroet ?

67. Onsterflijk is op aarde slechts het schoone,

Vermaagschapt zijn alle eeuwen in gemoed!

En toch, wat dank ons handen-beuren toone,

70. Wat paarlend vocht langs donzen wangen vliet’,

Hij heft den blik, ten blijk dat hij de kroone Voor alle gave alleen den Gever biedt!

73. ,,In schoonheid zal het heilige overwinnen 1”

Dus zegent hij ons uit het hoog verschiet.

71, 73. Hij heft den blik ten teken, dat hij de eer, hem voor zijn gave gebracht, overdraagt op God, die hem de gave heeft geschonken. 73. overwinnen - het derde rijmwoord bij: tinnen, vs. i ennbsp;binnen, vs. 3. Dit beroemde vers heeft zijn ontstaan te danken aan dezenbsp;dichterlijke . . . bedachtzaamheid, die tevens speelschheid is. Verwey:nbsp;De Beweging 1908 II, p. 395. Zie ook het facsimile van Potgieter’snbsp;handschrift.

314

XX

-ocr page 327-

TOELICHTINGEN

-ocr page 328- -ocr page 329-

TOELICHTINGEN

Potgieter zegt aan het begin van een zijner verklarende aantekeningen (bij V) het volgende:

„Het ietwat bonte mijner toelichtingen vinde zijne vergoelijking in den wensch deze der bronnen te ontleenen, welke gelegenheid gevennbsp;de hoofdzaak zoo kort mogelijk mede te deelen. Wilde ik in bijzonderheden treden, zij zouden den lezer, dien de stoffe schier vreemd is,nbsp;slechts vervelen; en voor hem die het onderwerp, zoo als het verdient, bestudeerd heeft, grootendeels maar herhalingen zijn, van watnbsp;hij lang reeds wist.”

Daar deze Toelichtingen nu hoofdzakelijk uit citaten bestaan, die niet zelden in zeer ver verwijderd verband met de tekst van het gedicht staan, terwijl mijn aantekeningen hun verklaringen reeds voorkomen hebben, heb ik gemeend hier te mogen volstaan met een opgave van Potgieter’s bronnen, en op enkele plaatsen van zijn eigennbsp;woorden, waar die voor het verband niet konden worden gemist,nbsp;of die karakteristiek voor hun schrijver zijn^).

I. AANKOMST.

Over de aanleiding tot het schrijven van Florence. Deze bladzijden (337) 338’) zijn in mijn Inleiding aangehaald en verwerkt.

Over Hooft en zijn Italiaanse reis. Aanhaling uit Hooft's dagboek, 10 Maart 1600. (Zie P. C. Hooft’s Brieven, ed. Van Vloten, II,nbsp;blz. 434).

De rest van deze Toelichting is gewijd aan een beschouwing van de twee redacties van Hooft’s Rijmbrief: ,,Aen de Camer in Liefd'nbsp;Bloeyende, wt Florenza 1600” (blz. 339-347), met brede aanhalingen.

Over de pas aangelegde spoorweg in Italië geeft hij een aanhaling en vertaling van een Engels tijdschrift: The Athenaeum, Febr. 1866.

H. EENE GOUDEN EEUW.

Schets van Florence in de 12e eeuw, aangehaald en vertaald uit de Kronijk van Ricordano Malaspina.

Uit Dante’s Divina Commedia, Het Paradijs, Haarlem 1864, vertaling van A. S. Kok, zang XV vss. g7-ios en 109-126.

Voor de belangstellende lezer is de uitgave van Potgieter’s Poëzy I met de volledige Toelichtingen gemakkelijk bereikbaar.nbsp;De aangehaalde werken, meest alle Potgieter’s eigendom, bevindennbsp;zich in de Amsterdamse Universiteits-Bibliotheek.

“) Deze en de volgende cijfers verwijzen naar de zesde druk.

317

-ocr page 330-

Over het zich ontwikkelende Florence een citaat uit: de Sismondi-, Histoire des Répuhliques Italiennes du Moyen Age. Tome III, pag.nbsp;35 et 36. Paris 1840.

Toespeling op Giorgio Vasari: Le Vite de' piü eccéllenti Pittori, Scultori e Architetti. Volume I pag. 249. Firenze 1846.

Verwijzing naar: Atto Vannucci -.Iprimi tempi della Liberth Fioren-tina. Hoofdstuk V.

III. KINDERLIJKE LIEFDE.

Aanhaling en vertaling uit Cesare Balbo: La Vita di Dante, p. 29-32. Firenze 1853. Daarin was een passage uit La Vita Nuovanbsp;opgenomen, n.1. hoofdstuk I.

IV. ’T HOF DER MINNE.

Over Dante’s jeugd: Paolo Emiliani-Giudici: Storia della Let-teratura Italiana. Vol. I p. 120, 121, Firenze 1851, vertaald geciteerd.

Over het Hof der Minne, vs. 41 vgg. blz. 357, 358.

Vertaling uit Giovanni Villani, Rer. It. XIII p. 297, overgenomen uït Balbo pp. 54. SS-

,,In het jaar Christi 1283, in de maand Junij, ter viering van het feest van Sint-Jan, toen het de stad Florence in vrede wel ging, doornbsp;het rustig bedrijf barer handelaars en handwerkslieden, en vooralnbsp;door het bestuiur der Guelfen die baas waren, vereenigden zich in denbsp;buurt Santa Felicitk, aan de overzijde van den Arno, waar de Rossinbsp;de aanzienlijksten waren, een uitgelezen drom edelen en rijken, allennbsp;in witte kleederen gedost, onder een aanvoerder signore dello Amorenbsp;geheeten. Louter op spelen en vermakelijkheden uit, noodigde dienbsp;weidsche drom dames en heeren waar hij die aantrof ten dans, wasnbsp;hem iedre ordentelijke gast uit de schare welkom, en toog hij de stadnbsp;door onder het geschal van trompetten en het kweelen van anderenbsp;speeltuigen, zich verlustigend en zich verheugend, des middags, ennbsp;des avonds evenzeer, groote maaltijden gevende. Dit hof stond nagenoeg twee maanden, en was het aanzienlijkste en vermaardste ooitnbsp;in Firenze en in heel Toscana gezien. Van heinde en verre, tot uitnbsp;den vreemde toe, lokte het zoowel edellieden als allerlei kunstenaarsnbsp;en goochelaars aan, voor welke om het zeerst nachtverblijf werd in-gerigt en aan den disch plaats gemaakt. Daarbij bedenke men dat denbsp;stad Firenze en hare burgers in dien tijd bloeiden zoo als zij het nimmer hadden gedaan, eene welvaart die voortduurde tot in het jaarnbsp;Christi 1289, toen de verdeeldheid opkwam tusschen het volk en de

318

-ocr page 331-

grooten, die latef tot den twist van Witten en Zwarten leidde. Florence telde in die dagen niet minder dan drie honderd ridders, en vele gezelschappen van heeren en vrouwen,welke dagelijks ’s ochtends ennbsp;’s avonds open tafel hielden; (even als de aanzienlijke burger het plagnbsp;te doen wanneer hij in de ridderschap werd opgenomen), en wasnbsp;bovendien eene schare welgeborenen rijk, die op Paschen den armennbsp;gevoerde kleederen uitdeelden. Uit de Lombardij, uit geheel Italiënbsp;kwamen grappenmakers naar Firenze, en met de hovelingen der naburige vorsten verschenen de hofnarren en allen werden metnbsp;blijdschap ontvangen; en geen vreemdeling van naam, geen mannbsp;die waard was dat men hem eere bewees, toog door Firenze, dienbsp;om strijd door dat Hof niet werd uitgenoodigd en onthaald, en tenbsp;voet en te paard vergezeld, zoo in de stad als in de omstreken naarnbsp;het pas gaf.”

V. DE SLAG BIJ CAMPALDINO.

Beschrijving van de slag, aangehaald uit: Fauriel: Dante et les Origines de la Littérature Italienne. Bij vs. i6 behoort de volgendenbsp;passage daaruit:

,,On nommait carroccio un char de guerre, pesant, solide, riche-ment décoré et drapé, et trainé par des boeufs, auquel était fixé 1’étendard de la cornmune, dans les marches et les batailles. Ce charnbsp;était, pour chaque république, son vrai palladium; c’était 1’objetnbsp;sacré pour la défense duquel il fallait combattre jusqu’k la mort; dontnbsp;la perte était pour chaque citoyen un deuil et un opprobre personnel.”nbsp;Troisième Lef on p. 95.

Bij VS. 38-37:

gt;.... .1’usage oü êtaient les armées des républiques italiennes de designer, au moment du combat, douze cavaliers d’élite nommésnbsp;paladins, pour fondre, comme des enfants perdus, sur 1’ennemi, ennbsp;avant de la cavalerie qu’ils devaient enflammer et entrainer par leurnbsp;exemple. Cet usage fut suivi è Campaldino. La cavalerie florentinenbsp;etait commandée par Vieri de’ Cerchi, personnage déja fameux anbsp;Florence, mais sur Ie point de Ie devenir bien davantage, comme chefnbsp;de parti. C’était k lui k désigner les douze paladins qui devaientnbsp;engager Ie combat. II fit quelque chose d’inattendu; il se désignanbsp;d abordlui-même,bien que souffrant d’une jambe; il nomma ensuitenbsp;son fils, et, pour troisième, son neveu. Après quoi il ne voulut plusnbsp;choisir personne „chacun devant, dit-il, rester libre de manifesternbsp;son amour pour son pays”. Une conduite si noble ne manqua pas sonnbsp;effet: cent cinquante guerriers k cheval, au lieu de douze, se présen-tèrent, demandant k être faits paladins, et le furent. Dante était

319

-ocr page 332-

peut-être l’iin de ces cent cinquante cavaliers; il est sür au moins qu’il combattit prés d’eux, aux premiers rangs de I’armée.”

Cinquième Le9on pag. 150-153.

Bij VS. 94 geeft Potgieter een kleine aanhaling uit Villani.

Bij VS. 133-135 hoort nog de passage uit Fauriel:

„C’est ce que nous apprend Leonardo d’Arezzo, d’après une lettre de Dante aujourd’hui perdue, mais que Ie biographe avait sous lesnbsp;yeux, et dans laquelle notre poète avait minutieusement décrit lanbsp;bataille de Certomondo” - ou Campaldino: - ,,il y parlait naïvementnbsp;des émotions diverses, des craintes, des inquiétudes, qu’il avaitnbsp;éprouvées dans Ie cours de cette bataille, et qui lui avaient fait goüternbsp;plus vivement l’ivresse et la joie de la victoire.”

VI. BEATRICE’S UITVAART.

Aanhaling en vertaling uit Giudici over Dante’s smart bij de dood van Beatrice; Potgieter zegt hiervan:

,,De schets is hooggekleurd maar daarin schuilt hare verdienste niet zoo zeer; wat ik er in waardere is de studie die Dante’s smartnbsp;zocht te schetsen met Dante’s woorden, die voor de beeldtenis eensnbsp;letterkundigen de verwen koos, welke dien letterkundige zelf denbsp;liefste waren. Als Vondel onze jonkheid dus geschilderd werd, zoudenbsp;zij zich den burger zoo vreemd blijven gevoelen, die in elke gebeurtenis zijns tijds belang stelde ? die ieder vorst, ieder volk zijner dagennbsp;voor zijne vierschaar daagde ?

Vervolgens daarover ook Cesare Balbop. 84, waarin is opgenomen: Vita Nuova, hoofdstuk XXIII (blz. 35 in de vertaling van N. vannbsp;Suchtelen, W. B. 1933).

Potgieter besluit dan:

„Mijn lezer zal zich deze uitweiding over eenige fragmenten dier Vita Nuova niet beklagen, als zij de getrouwheid voldingt mijnernbsp;voorstelling van Dante’s smarte, toen Beatrice inderdaad verscheidde,nbsp;aan hetzelfde boekske ontleend; ’t geen het grootste bewijs zijnernbsp;innerlijke waarheid meêbrengt in de vermelding der latere voorbijgaande genegenheid, die de dichter zich zoo bitter verweet, - en besluit met de vermelding van een visioen, dat volgens sommigen denbsp;Divina Commedia voorspelt, volgens anderen de voltooijing van ditnbsp;vroeger reeds aangevangen dichtstuk toezegt.”

VII. BURGERDEUGD.

Over Dante als burger (staatsman) Fauriel: Vie de Dante in het reeds genoemde werk p. 154-159.

320

-ocr page 333-

Voor een schets van het uitbreken van de burgeroorlog wordt verwezen naar Cesare Balbo, pag. 134, 135.

Voor Guido Cavalcanti (vs. 59) naar Giudici pag. 90, 91.

VIII. DICHTERLIJKE ROEPING: DE HEL.

Potgieter vertaalt twee sonnetten waarmede Longfellow „zijn zoo getrouwe vertaling der Divina Commedia opent.” Wij laten ze hiernbsp;volgen:

’k Zag dikwerf in den voorhof van een dom Een werkman zich van ’t lastig pak ontslaan,

Om fluks, blootshoofds, eerbiedig in te gaan;

Daar tastte hij in ’t wijdend water om.

Hij sloeg een kruis, hij knielde er in den drom.

En naauwlijks ving zijns bidsnoers tikken aan Of ’t was als werd de wereldoceaannbsp;Die ruischte door de drukke stad hem stom:

Aldus deinst ook voor mij, die keer op keer In dit portaal mijn jammer nedervlij

En ’t niet mij schaam dat hier ik bidden leer.

Ons troosteloos, ons droef vandaag ter zij.

En wakend, wachtende even als weleer Begroet mij des verledens eeuwen rij.

Het beitelwerk, waarmeê deez’ hoofdkerk prijkt.

Verbaast mij en trekt me aan: dat ijl geblaêrt Welft zich ten trans; in nis bij nis vergaêrtnbsp;Een heiligenstoet waarop de zwaluw strijkt;

Hoe ’t grootsch gesticht een bloemenkruis gelijkt!

Schoon van omhoog zoo draak als duivel staart Naar Christi lijk, dat ’t boevenpaar vervaart,

Naar ’t vlammend vuur waar Judas in bezwijkt!

Wie schetst den strijd van twijfel en geloof,^

De zaligheid toen hope ’t won van vrees:

Des onregts haat, voor elk verschoonen doof,

De teederheid, die schreijend vonnis wees.

Waarin, uit middeneeuwsche hellekloof.

Dit wonderlied ten hoogen hemel rees!

Florence zi

321

-ocr page 334-

Tekst van het origineel;

Oft have I seen at some cathedral door A labourer, pausing in the dust and heat.

Lay down his burden, and with reverent feet Enter, and cross himself, and on the floornbsp;Kneel to repeat his paternoster o’er;

Far off the noises of the world retreat;

The loud vociferations of the street Become an undistinguishable roar.

So, as I enter here from day to day.

And leave my burden at this minster gate. Kneeling in prayer, and not ashamed to pray.

The tumult of the time disconsolate To inarticulate murmurs dies away.

While the eternal ages watch and wait.

How strange the sculptures that adorn these towers! This crowd of statues, in whose folded sleevesnbsp;Birds build their nests; while canopied with leavesnbsp;Parvis and portal bloom like trellised bowers.

And the vast minster seems a cross of flowers!

But fiends and dragons on the gargoyled eaves Watch the dead Christ between the living thieves.nbsp;And, underneath, the traitor Judas lowers!

Ah! from what agonies of heart and brain.

What exultations trampling on despair.

What tenderness, what tears, what hate of wrong What passionate outcry of a soul in pain.

Uprose this poem of the earth and air.

This mediaeval miracle of song I

Potgieter’s waardering van de Divina Commedia uit zich in de volgende passage:

,,... .voor zooverre de gansche voorstelling getuigt van de wijze op welke de wetenschap zich toen aarde en hemel droomde, het geloof zich toen de verlossing des menschdoms belooven dorst, is hijnbsp;van zijne eeuw. Maar zijn dichtstuk zou ons langer boeijen noch bezielen als het niet tevens van alle eeuwen was door de beproefdenbsp;beantwoording der vraag; wat toch het doel mag zijn van de omzwerving der menschheid hier beneden ? - als het niet gloeide vannbsp;eene liefde voor vaderland en vrijheid, om strijd door de grootstenbsp;volken ter wereld, hoe verscheiden zij over een volgend leven dachten,

322

-ocr page 335-

als de waarboig voor alle grootheid, alle geluk in het tegenwoordige geprezen, - als het niet in ieders gemoed weêrklank vond door denbsp;hulde welke het den hoogsten en heiligsten aller menschelijke harts-togten brengt, als het eindelijk dat alles niet deed in vormen zoo voortreffelijk schoon dat men zeshonderd jaren later, trots al den vooruitgang der beschaving,vruchteloos beproeft in eenige taal des nieuwerennbsp;tijds, die diepte, dien eenvoud, dat volkomene weder te geven.”

IX. nbsp;nbsp;nbsp;HET KLOOSTER DEL CORVO.

Deze gehele Toelichting is een vertaling van pag. 388-299 uit La Vita di Dante door Cesare Balbo.

X. nbsp;nbsp;nbsp;DICHTERLIJKE STUDIE: DE LOUTERINGSBERG.

Potgieter vertaalt opnieuw een sonnet van Longfellow, waarin hij „ter karakteristiek van den Louteringsberg minder gelukkig geweestnbsp;is, dan in de beide met welke hij ons der Hel invoert: het geheelenbsp;tweede gedeelte van Dante’s dichtstuk slaat niet langer met schrik,nbsp;het maakt weemoedig.”

’k Trede in en zie: zoo somber als de schaauw

Dier gangen schrijdt ge, o Dichter! langs mij heen;

Hoe zwaar valt mij het volgen uwer schreên,

Hoe is deez’ lucht van wond’ren wierook laauw.

De schare der verscheid’nen ziet u naauw

Of maakt u plaatse, in ’t licht ’t altaar ontgleên;

Van graf tot graf weêrgalmt een schor gesteen.

Als krijschte door het pijnenwoud de kaauw.

Uit biecht- bij biechtstoel dringen in mijn oor De zuchten om vergeten gruwlen door.

Terwijl de crypt een jammerklagte slaakt.

Tot van omhoog de troost zich hooren doet Die aanvangt met: ,,Van zonden rood als bloed”

En eindigt met: ,,Zoo wit als sneeuw gemaakt.”

Tekst van het origineel:

I enter, and I see thee in the gloom Of the long aisles, O poet satmnine!

And strive to make my steps keep pace with thine!

The air is filled with some unknown perfume The congregation of the dead make roomnbsp;For thee to pass; the votive tapers shine;

323

-ocr page 336-

Like rooks that haunt Ravenna’s groves of pine The hovering echoes fly from tomb to tomb.

From the confessionals I hear arise Rehearsals of forgotten tragedies,

And lamentations from the crypts below;

And then a voice celestial that begins

With the pathetic words,,, Although your sins As scarlet be”, and ends with ,,as the snow”.

Uit de ,,uitvoerige analyse van II Purgatorio” door P. L. Ginguené: Histoire littéraire d’ltalie, Paris 1911, II, citeert Potgieter pag. 137-139. Dan vervolgt hij:

,,... .ofschoon de loutering geen lust zij, wie durft zich uit Longfellows schets met een lied der liefde vleijen als het dichtstuk inderdaad heeten mag ? Grooter dan de studie, welke de dichter er toe ver-eischt achtte, blijkt het genie dat er hem bij bezielen bleef; wij leeren in de eerste belangstellen om het gebruik dat het laatste er van maakte.nbsp;Ten bewijze durf ik mij op de engelen beroepen: de stoffe bragt hunne verschijning mede; maar de verscheidenheid, waarmede zij geschetst of geschilderd zijn, maar iets eigenaardig-hemelsch, dat vannbsp;het verhevene van Dantes verbeelding getuigt, zie daar verrassingen,nbsp;dubbel te waarderen waar van straf sprake is, waar de schaduw slechtsnbsp;ten leste wijkt. Deze zijn zoomin de eenige, als de drie ontmoetingennbsp;welke ik trachtte weêr te geven, - die met Cato, die met Casella, dienbsp;met Sordello - eene volledige bloemlezing uitmaken der merkwaardige mannen, die wij in dat oord leeren kennen, boven die verschijningen toch verkieze ik èn den weemoed, aan welken de dichter bijnbsp;herhaling botviert, èn de visioenen, in een van welke het liefelijkstenbsp;aardsche landschap voor een gedroomd hemelsch schuil gaat, alsnbsp;eene verheerlijkte schoonheid hem zingende te gemoet zweeft. Allenbsp;eerbied voor den tekst waarop de Amerikaansche Zanger aan zijn slotnbsp;zinspeelt; maar Dantes besluit: zijne verzoening met Beatrice, -hare beschamende bestraffing zijner ontrouw, die haar betooverendenbsp;bekoorlijkheid te schooner doet uitkomen, - is gelukkiger greep;nbsp;die er niet minder om verrukt, dewijl de troost zelf in het ganschenbsp;dichtstuk in beeld is gebragt.”

XL HENDRIK VAN LUXEMBURG.

Geschiedkundige toelichting over de komst van Hendrik van Luxemburg aangehaald uit Fauriel: Dante et les Origines etc. pag.nbsp;309-313.

Over Dante’s houding in die tijd vertaalt Potgieter enige bladzijden

324

-ocr page 337-

uit Balbo Vita di Dante, pag. 327, 328, en uit Giudici: Storia della Lett. It. pag. 165.

XII. nbsp;nbsp;nbsp;GEHANDHAAFD EERGEVOEL.

Over de amnestie: aanhaling uit Fauriel: Dante et les Origines etc. Daarin is Dante’s brief, in het Frans vertaald, opgenomen.

Dante aan het hof te Verona, vertaling van een anecdote overgeleverd door Boccaccio {Vita di Dante, pag. 54, 56), waarschijnlijk overgenomen uit Balbo, blz. 383, 384:

,,Onze dichter dan was van middelbare lengte; sedert hij den rijperen leeftijd had bereikt (50 jaren) ging hij ietwat gebogen; in houding en gebaren deftig en bedaard; altijd stemmig gekleed, zoo als het aannbsp;zijnen leeftijd voegde. Hij had een lang gezigt, een arendsneus, eernbsp;groote dan kleine oogen, sterk sprekende jukbeenderen, en zijnnbsp;bovenlip drong over de benedenlip heen. Zijne gelaatskleur wasnbsp;donker, zijn haar zwart en zwaar, zijn baard gekroesd; de uitdrukkingnbsp;van zijn gezigt altijd zwaarmoedig en nadenkend. Daarom geviel hetnbsp;eens in Verona (waar, als overal, de faam reeds van zijne werkennbsp;had gewaagd, vooral van dat gedeelte zijner Commedia dat hij de Helnbsp;betitelde, en ’t geen bij vele mannen en vrouwen bekend was) dat hijnbsp;eenedeur voorbijgaande, voor welke verscheiden vrouwen zaten, eenenbsp;van deze zachtkens, maar toch niet zoo of hij en zij die met hem warennbsp;konden het verstaan, tot de andere hoorde zeggen; ,,,,Ziet gij hem, dienbsp;de hel in en uitgaat naar het hem lust, en berigt brengt van wie er innbsp;zijn ?”” Waarop eene van deze, in eenvoud antwoordde; ,,,,Wel zegt genbsp;daar een waar woord! Hebt gij niet gezien hoe kroes zijn baard is,nbsp;en hoe verbrand zijn gezigt van de hitte en de rook daar beneden ?””

XIII. nbsp;nbsp;nbsp;DICHTERLIJKE TRIOMF; ’T PARADIJS.

’k Hef de oogen op en ieder venster straalt Van martelaars en heil’gen: heel een stoetnbsp;Verheerlijkt voor het storten van hun bloed;

En ’k sla die, waar de Paradijsroos praalt En d’englenrei den Kruis-Triomf verhaaltnbsp;Eerbiedig neêr; te schittrende is de gloed;

En Beatrices aanschijn lacht zoo zoet Dat woord en beeld er voor zelfs Dante faalt;

En ’t orgel dreunt, ’t latijnsche kerklied zwelt Als zong van vrede en liefde ’t geestenkoor.

Als bad ’t nog eens: daal, Heil’ge Geest! daal neêr;

En ’t klokgelui uit alle torens meldt Der gansche stad en ’t ruim der heemlen doornbsp;’t Verheffen van ’t Hoogwaardig’ tot den Heer!

335

-ocr page 338-

o blijde bo6 van vrijheids uchtendstond!

O starre! voor wier ongelijkbaar licht De duisternis van d’Apennijnen zwicht,

Die ’t wijken van verdrukkingsnacht verkondt! Hoe hooren land en zee door aller mond,

Hoe berg en woud door allerhart uw dicht Herhalen, tot Itaaljes schreden ’t rigtnbsp;Of er haar hoofd en hart hun gids in vond!

De hoogten af, geschakeld om deez’ beemd. Draagt fluks de faam ’t naar alle volken voortnbsp;Aan Rome vremd of Romes schoot ontgaan:

Tot heel de schaar ’t in eigen taal verneemt. Tot nieuw-bekeerde en anders-vrome ’t hoort;nbsp;En deez’ verbaast zich, dien grijpt twijfel aan.

Tekst van het origineel:


I lift mine eyes and all the windows blaze

With forms of Saints and holy men who died. Here martyred and hereafter glorified;

And the great Rose upon its leaves displays Christ’s Triumph, and the angelic roundelays.nbsp;With splendor upon splendor multiplied;

And Beatrice again at Dante’s side No more rebukes, but smiles her words of praise.nbsp;And then the organ sounds, and unseen choirsnbsp;Sing the old Latin hymns of peace and lovenbsp;And benedictions of the Holy Ghost,

And the melodious bells among the spires

O’er all the house-tops and through heaven above Proclaim the elevation of the Host!

O Star of morning and of liberty!

O bringer of the light, whose splendor shines Above the darkness of the Apennines,nbsp;Forerunner of the day that is to be!

The voices of the city and the sea.

The voices of the mountains and the pines. Repeat thy song, till the familiar linesnbsp;Are footpaths for the thought of Italy!

Thy fame is blown abroad from all the heights. Through all the nations, and a sound is heard,

326

-ocr page 339-

As of a mighty wind, and men devout,

Strangers of Rome, and the new proselytes,

In their own language hear thy wondrous word.

And many are amazed and many doubt.

,,In deze beide sonnetten heeft Longfellow eene gansche reeks van indrukken weêrgegeven, èn door II Paradiso in het bijzonder, ènnbsp;door La Divina Commedia in het algemeen op eene rij van eeuwennbsp;gemaakt; is het wonder, dat het eerste, - ’t welk zich slechts aan eenenbsp;mystisch-geloovige voorstelling waagde, - beter geslaagd mag heeten,nbsp;dan het tweede - waarin eene hulde aan de vrijheidsliefde die hetnbsp;gedicht in alle tijden wakker hield om den voorrang dingt, met denbsp;schildering van den invloed door ’s dichters innige piëteit op onsnbsp;ongeloovigen uitgeoefend ? Zoo er eenige verdienste schuilt, in denbsp;voorstelling Dante zijn Paradijs in het pijnenwoud van Ravenna tenbsp;doen zingen, dan komt daarvoor de lof aan Al. von Humboldt toe;nbsp;die in zijn Kosmos, Her Band, Seite 53 u. 53, ’s Dichters groote gaven voor natuurschildering prijst.”

Beschouwing over en kritiek op II Paradiso door Ginguené: Histoire littéraire d'Italie, Tome II p. 197.

Vervolgens nog over Dante’s werk: A. F. Ozanam; Dante et la Philosophie Catholique au Treizième Siècle, Partie II p. 250-353.nbsp;Paris 1859.

XIV. nbsp;nbsp;nbsp;DANTE’S VERSCHEIDEN.

Over de dood van Franciscus van Assisi, een aanhaling en vertaling uit Dr. Karl Hase: Franz von Assisi, Ein Heiligenleben. Leipzig 1856.

s. 134-137-

Over Dante’s graf, verwijzing naar; J. J. Ampere: La Grèce, Rome et Dante, p. 343. Paris 1865.

Over Dante’s dood: Boccaccio: Vita di Dante p. 41, waarschijnlijk overgenomen uit Balbo p. 422.

Daarna, blz. 393, neemt Potgieter het voor Dante’s vrouw. Gemma Donati, op tegen Boccaccio en tegen Byron, die haar belastert in zijnnbsp;Prophecy of Dante (1819) Eerste Zang en de aantekening daarbij.nbsp;Met instemming vertaalt Potgieter over Dante’s huwelijk een passagenbsp;uit Balbo, p. 412, 413.

XV. nbsp;nbsp;nbsp;SANTA CROCE.

Van de geschiedenis van Dante’s beeld en van de voorbereiding der feesten vertelt Potgieter hier het volgende;

327

-ocr page 340-

,,In het jaar 1856 toen het niemand in Italië kon invallen aan dergelijke openbare vereering te denken, modelleerde de beeldhouwer Enrico Pazzi te Ravenna:,,Dante, aan zijne landgenooten hunnen on-zaligen tweespalt verwijtende;” voor het gemeentebestuur dier stad.nbsp;Deinsde deze later voor de stoutheid van haren greep terug, of deednbsp;zich de jaloezij tegen den jeugdigen meester gelden ? Het eene als hetnbsp;andere schijnt het geval te zijn geweest; Pazzi’s Dante dreigde leemnbsp;te blijven. Ondanks het achterdochtig Oostenrijkseh bewind diernbsp;dagen, dorst echter de pers het publiek op de verdiensten van hetnbsp;kunstwerk opmerkzaam maken, en eenige Toscaansche burgers besloten zich tot een genootschap te vereenigen, om het geld bijeen tenbsp;brengen vereischt ter uitvoering dier gedachte in marmer. Viel er geennbsp;plaats voor het standbeeld te verwerven waar de dichter was geborennbsp;of waar de dichter was gestorven, men zou haar dan Turijn aanbieden; uit Piemont mogt de kreet weêrgalmen die den beeldhouwernbsp;had bezield. Hoezeer hunne pogingen geheimhouding eischten, tochnbsp;zagen zij die slagen; maar de staatkundige toestand des schier-eilands verkeerde; en hadden zij tot nog toe slechts binnen Toscanenbsp;hulp gezocht, er was weldra geen reden meer zich niet tot geheelnbsp;Italië te wenden. De vereeniging deed dit in het begin van het jaarnbsp;1862, tegelijk in Florence de plaats, waarop zij het monument wensch-te te doen verrijzen, en den dag, die haar ter feestviering de passend-ste scheen, bepalende. Als bij alle gelegenheden van dien aard loktennbsp;verzoek en voorslag des genootschaps bedenkingen uit, zonder tal;nbsp;doch in menigte droegen lieden van allerlei stand daarentegen tot hetnbsp;ontwerp bij, - en stad bij stad, uit de verscheiden gewesten des rijks,nbsp;gaf blijken van belangstelling. Toch achtte de vereeniging, ook daarinnbsp;menige andere commissie van dien aard niet gelijk, de betoonde sympathie geen genoegzamen waarborg, om het feest, ’t geen Florencenbsp;vieren zou, dat des ganschen volks te doen worden. Zooverre hetnbsp;zoete si klonk, zoo verre volstond louter het noemen van ’s dichtersnbsp;naam, om met de gedachtenis eener onvergelijkelijke glorie die eenernbsp;nog niet geboete schuld te verlevendigen; bij de schare echter, trotschnbsp;op Dante zonder zich ooit den tijd te hebben gegund dien te leerennbsp;waarderen, viel meer te beproeven. Het was het zwaarste gedeeltenbsp;der taak, waartoe zij zich geroepen achtte; zij aanvaardde die zoodranbsp;de Raad van Florence, den i4den Nov. 1863, de bijzondere zaaknbsp;eene algemeene had doen worden. De wijze hoe dat bestuur dit deed,nbsp;valt het best te kenschetsen, door de mededeeling der anders zoonbsp;dikwijls kleurlooze overwegingen:

,,,,Daar Dante Allighieri, de grootste dichter des christelijken tijds en der nieuwere beschaving, florentijn geboren werd:

Aangezien het eerste bewijs der beschaving bestaat in het vereeren

328

-ocr page 341-

der gedachtenis dier mannen, welke hun genie en hun leven aan de verbreiding der waarheid en de dienst des vaderlands hebben gewijd;

Aangezien de nieuwe tijden door den grooten dichter voorspeld zijn aangelicht; en deze, terwijl zij het italiaansche volk vertrouwennbsp;inboezemen op eene gelukkige toekomst, het nog meer prikkelennbsp;blijk te geven die waard te willen zijn;

Aangezien de stad Florence, ook in den tijd van den bittersten wederspoed des vaderlands lederen adel rijk, op geen betere wijzenbsp;dan door eene grootsche hulde aan den eersten Zanger bewijzen kan,nbsp;dat zij, onverbasterd, hare hooge taak in het Italiaansche gezin aanvaardt; noch voegzamer der wereld kan overtuigen dat Dante innbsp;haar al de zaden der hedendaagsche beschaving ontkiemen deed;

Daar dus de stem des ganschen volks verlangt, daar zoo pligt als eer vergen, daar de doorluchtige schim del Divino eischt, dat haarnbsp;herstel van eer weêrvare;

Besluit de Florentijnsche Raad met eenparigheid van stemmen:

Dat in de maand Mei 1865 binnen Florence het weder honderd-malig verjaren van Dante plegtig zal worden gevierd.””

Toen de zaak dus van eene bijzondere eene algemeene was geworden, verscheen den roden Febr. 1864 het eerste nummer van het ,,Giornale del Centinario di Dante Allighieri,” een weekschrift, datnbsp;met de mededeeling van bovenstaand besluit opende, en, eenigszins,nbsp;uit zijne rubrieken te schetsen valt. Gesplitst in officiéél en nietnbsp;officiéél gedeelte, bevatte het eerste al de handelingen der Florentijnsche Commissie, die van den Provincialen Raad, des Bestuursnbsp;van Florence, der Italiaansche regeering tot de feestviering betrekkelijk; benevens het verslag der eerbewijzen door de zustersteden innbsp;geheel het schiereiland Dante toegedacht. Het tweede, het nietnbsp;officiëele, doet voorzeker in belangrijkheid voor het eerste niet onder:nbsp;buiten velerlei voorstellen hoe den luister van den hoogtijdsdag tenbsp;vermeerderen, studiën over den dichter, zijn leven en zijne werkennbsp;behelzende, die hare waarde blijven behouden, ook na het voorbijgaan der aanleiding welke de opstellen schrijven deed. Er was aldusnbsp;Voor de middelklasse, ook voor de hoogere, gezorgd; voor de scharenbsp;gaf de vereeniging een zondagsblaadje uit: ,,la Festa di Dante”.nbsp;gt;gt;),Dit blaadje is voor het volk bestemd en heeft ten doel het voor tenbsp;bereiden tot het groote feest ter gedachtenis van Dante; wij beginnennbsp;de uitgave in deze maand (Mei) omdat de Goddelijke Dichter innbsp;haar geboren werd, omdat hij in haar, zoo als Boccaccio ons verhaalt,nbsp;op zijne Beatrice verliefde; de genegenheid van een edel en zuivernbsp;gemoed, die, al mogt zij dan ook op aarde tot geen gelukkigen echtnbsp;leiden, hem toch tot de grootste dingen prildselde, ooit door eenignbsp;man niet alleen gedacht, maar ook uitgevoerd.”” De aanhef van het

329

-ocr page 342-

inleidend woord doet den geest kennen; was het wonder dat zijn slot de harten won ? „„Allighieri was de profeet der Italiaansche wedergeboorte, en die profeet, Florentijnen! is uw medeburger! Vereertnbsp;hem dan in liefde, en gelooft dat die hulde een nieuwe en afdoendenbsp;veldslag is tegen al wat het kwade wil!”” Het leven van Dante werdnbsp;er aan de menigte in verhaald, - een Catechismo Dantesco leerde haarnbsp;zijne Goddelijke Komedie in de hoofdtrekken kennen, het verledennbsp;bleek aanschouwelijk gemaakt, de toekomst in het feest voorbereid; -en toen de hoogtijdsdag was aangebroken en op tallooze plekken dernbsp;stad opschriften, teekeningen, versieringen, hier een beroemdennbsp;naam, ginds een belangrijk feit, in het geheugen herriepen, was hetnbsp;treffend te zien hoe het volk in den uitgebreidsten zin des woords,nbsp;meê gevoelde, meê begreep, meê genoot! - de poëet en zijne poëzijnbsp;bleken populair!” (blz. 396-398).

Over Santa Croce en andere Florentijnse gebouwen vertaalt Potgieter een passage uit Atto Vanucci: I Primi Tempi enz.

Over de Dante-steen (een grote steen waarop Dante volgens de overlevering ’s avonds placht buiten te zitten) die in het gedichtnbsp;Florence niet voorkomt, vertaalt Potgieter enige versregels uitnbsp;Elizabeth Barret Browning: Casa Guidi Windows:

Het is niet koud. - Hartstogtelijke zanger,

O Dante, o wreed verbannen Florentijn!

Hoe viel u dag aan dag de heug’nis banger Als ge in den vreemde op ’t vorstelijk festijnnbsp;Deez’ plek gedacht, er weêr zoo menig gangernbsp;Zaag3: wijlen in den gulden schemerschijn.

Vertrouwlijk; ,,goeden nacht!” u wenschend.

en uit y. y. Ampère: La Grèce, Rome et Dante.

Voorts vertaalt Potgieter de ode van Leopardi over de - ver beneden de bescheidenste verwachtingen gebleven - cenotaaf, in Santa Croce voor Dante opgericht: ,,Sopra il Monumento di Dantenbsp;che si preparava in Firenze”:

Een drom van vreemden komt van heinde en veer En zoekt de plek, waar, in toscaanschen grond,

Hij ruste vond

Wiens zangster zich mogt beuren tot de sfeer Door haar niet enkel nu meöonsche meer!

En hoort, Firenze! hoort het tot uw schand’.

Dat gij zijn diêr gebeent In ballingschap nog liet op ’t verre strand,

’t Geen gastvrij dak den zwerver heeft verleend!

330

-ocr page 343-

Ondankbre, dat in u noch steen noch schrift getuigt Wat deugd in hem de wereld zag vereend,

Die des voor u nog buigt!

Gij, vromen! die zoo gruwelijk een smet Van ’t wapenschild des lands verdwijnen doet.

Wat eischt uw grootsche taak een grootschen moed!

Die vast van dank elks harte in vlammen zet Dat voor Itaalje nog d’aêloude liefde voedt!

en een bladzijde uit Ampère eveneens hierover.

Bij VS. 104, tos citeert Potgieter twee verzen van Hooft uit: Op ’t Verbondt van Hollandt en Venetië'.

,,Waar is paar van vernuft en van kraften zoo kloek

Als de Leeuw met het zwaardt en de Leeuw met het boek ?”.

Over dit verbond haalt hij verder aan Mr. J. C. de Jonge: Geschiedenis van het Nederlandsche Zeewezen.

Daarna vervolgt hij:

,,Wie ons verleden lief heeft, hem deert het, dat aan den bloeitijd van ons gemeenebest in het begrip van eenheid het vermogen faalde,nbsp;alle stralen zijner glorie in één brandpunt te verzamelen, en dus dernbsp;schittering van deze duurzaamheid te waarborgen. Hij behoeft geennbsp;ruwen omtrek van mijne hand welk eene galerij van groote mannennbsp;dat koor in de Nieuwe Kerk zou zijn geworden; hij heeft de schetsnbsp;vast in gedachte voltooid, door de vraag welke geniën, op ander gebied, de gelijken van de Ruijter op het zijne zouden zijn gebleken ?nbsp;Al vond hij het, bij het antwoord dat hij zichzelven gaf, eigenaardignbsp;dat ons volkskarakter zich in dien tijd volkomenst op zee ontwikkelde, ook het leger won lauweren genoeg om waardig vertegenwoordigdnbsp;te worden; de beurs vroeg plaatse voor vorsten van alle overige ternbsp;wereld verscheiden, daar de hare om het zeerst den vrede liefhebbennbsp;en slechts in dezen de bron van voorspoed zien; de burgerij verlangdenbsp;de vaderen te vereeren aan welke zij orde, welvaart, ontwikkelingnbsp;dank wist; was er dan geen einde van den drom van hen die op hetnbsp;gebied der kennis hadden geworsteld en gezegevierd ? was dit kleinenbsp;land, in dien onvergelijkelijken tijd, louter een tempel der kunst ?nbsp;Inniger dan het mij zou gegeven zijn dien te schilderen, stelt hij zelfnbsp;zich den weemoed voor, waaraan we ter prooi zijn, als wij die heindenbsp;en verre verspreide stralen allengs zien wegbleeken, wegschemerennbsp;wegsterven, daar de moker nergens van rusten weet, daar de zerknbsp;met eiken dag meer afslijt, daar de heugenis steeds zwakker wordt! -Waartoe echter, waartoe zou ik der schare, der onverschilligheid van

331

-ocr page 344-

hoog en , aag gemeen, die in de zeventiende eeuw Vondel vergeten liggen liet en in de negentiende da Costa geen gedenkteeken gunde,nbsp;waartoe zou ik haar het leed vermelden waaraan dergelijke liefdenbsp;blootstelt ? Om de sluimerende vonk te wekken, om die aan te blazennbsp;en uit te doen slaan? maar, als zij nog tintelde onder de asch, dannbsp;zouden wij immers het laatste blijk van vroegeren luister, ons vannbsp;zoo velerlei erfenis overgebleven, in het licht stellen; dan zoudennbsp;immers onze schilderijen vriend en vreemde bewijzen wat wij geweestnbsp;zijn, wat wij bestemd schenen te blijvenV’

XVI. DE OPTOGT.

Bij VS. 19 geeft Potgieter de volgende toelichting:

,,Om hare bronzen deuren is die kerk de wereld door bekend; inderdaad deze alleen zijn eene reize derwaarts waardig. De oudstenbsp;der drie, voor welke, zegt Vasari, de beeldhouwer Andrea Pisano denbsp;teekening van Giotto volgde, zouden zeer schoon mogen heeten, werdnbsp;zij niet door de beide latere van Lorenzo Ghiberti in de schaduw gesteld. Aan Andrea blijft de lof toekomen de eerste te zijn geweest,nbsp;die het spoor baande; al verklaarde Michel-Angelo slechts van denbsp;laatste, ,,,,dat se”” om de woorden van Hooft te bezigen, ,,,,dat senbsp;overwaerdich waeren om aens paradijs poorten geset te sijn.””nbsp;Vooral die welke tegenover den tegenwoordigen Dom van Florencenbsp;werd geplaatst en tien voorstellingen, laat mij mogen zeggen, tiennbsp;schilderijen in metaal uit het Oude Testament aanbiedt, is onvergelijkelijk. ,,,,Een werk op zich zelf”” getuigt Herman Grimm er van,nbsp;in zijn Leben Michelangelo’s, ,,,,is latere navolging nimmer in staatnbsp;geweest het te evenaren, - is het de eerste belangrijke schepping dernbsp;Florentijnsche Kunst, wier invloed op Michelangelo valt aan tenbsp;wijzen.”” Dante zag die deuren niet, Lorenzo Ghiberti werd eerstnbsp;in 1381 geboren, en volkomen juist moge het niet zijn wat Vasari beweert, dat deze meester bruine haren had toen hij die begon, en kaalnbsp;was geworden eer hij ze voltooide, volgens geloofwaardige documenten werkte hij aan de schoonste langer dan twintig jaren.”

Over Giotto’s Campanile (vs. 44), een aanhaling en vertaling uit: Hermann Grimm; Das Leben Michelangelo’s, ze Aufl. Hannover 1864.

Verder nog over de Campanile:

,,Hooft beschrijft dien, in zijne Reis-Heuchenis, ,,,,als van sulcke schoonheit, dat men seyt,”” - zonderlinge bevoegdheid kunst tenbsp;schatten een keizer toegeschreven - ,,,,dat Carlo Quinto, daer passerende, seyde, dat hem niet gebrack dan een koker om te bewaeren.””

Over Brunelleschi (vs. 45) een passage, vertaling uit Vasari: Le Vite enz. en uit Grimm: Das Leben Michelangelo’s.

332

-ocr page 345-

Over Dante en zijn gebruik van mythologische en historische figuren uit de oudheid citeert Potgieter: F. A. Gruyère: Raphael et l’Antiquité, I pag. iio, 114, 371, 372, Paris 1864. Aanbevolen wordtnbsp;de bestudering van het hoofdstuk des Planètes uit dat werk.

Potgieter besluit zijn „te lange uitweiding over Raphael’s Liefde voor Dante” met een citaat uit Gruyère’s Conclusion van het aangehaalde werk, II pag. 413, 415. Op blz. 410-412 geeft Potgieter eennbsp;beschouwing over de wijze van feestvieren der Italianen, overnbsp;klederdracht van vroeger en nu, van het feest in Florence.

XVII. ’S DICHTER’S INVLOED.

Over Dante’s Naroem een vertaald citaat uit ƒ. R. Lowell: American Cyclopaedia.

Daarna zegt Potgieter het volgende van Boccaccio en Petrarca:

,,Er is iets aandoénlijks in de liefde van Boccaccio voor Dante; geen volle zestien jaren oud toen de dichter verscheidde, is hij der gedachtenis van dezen getrouw, als had hij hem persoonlijk gekend. In 1350nbsp;beweegt hij het Bestuur van Florence der dochter van Dante, de Beatrice die hem de oogen sloot, en in het klooster van Santa Chiara tenbsp;Ravenna non was geworden, een toelage van tien goudguldens te ver-eeren; - als hij na de lezing van Petrarca’s verzen het grootste gedeelte zijner eigene ten vure heeft gedoemd, weet hij den man, diennbsp;hij zoo zeer bewondert geen kostbaarder geschenk aan te bieden dannbsp;een door hem zelven afgeschreven Divina Commedia. Ben ik, versnbsp;58-63, onbillijk jegens Petrarca geweest ? Niet enkel de zoo verscheiden lotsbedeeling der beide groote dichters verleidt er toe. Ondanksnbsp;al zijne strengheid trekt Dante aan; trots al zijne zachtheid stootnbsp;Petrarca af. Waarom? ten deele beantwoordde Guidici die vraag.”

Volgt een aanhaling uit Storia della Lett. It., besloten met een vergelijking tussen Dante en Petrarca door Ugo Foscolo.

Verder over Petrarca nog een citaat uit Hooft’s Rijmbrief (in de omgewerkte redaktie, vs. 167-178), aanhalingen uit brieven vannbsp;Huygens aan Hooft over de schending van Petrarca’s graf, en eennbsp;vertaling van enige versregels uit Byron: The Prophecy of Dante:

Toch zullen in den drom, dien ik voorzie.

Er enklen zijn gelauwerd voor ’t Sonnet En hij, hun vorst, wordt schier mijn evenlmie;

Hem zal de minne foltren, tot, begaan,

De onsterflijkheid ze voor zijn tranen bie’.

En hem Itaalje aan ’t hoofd der rei doet staan Van dichtren-minnaars, en ze een eikenkrans .

Voor ’t vrijheidslied zal om zijn schedel slaan!

333

-ocr page 346-

Over Lorenzo de Medici een bladzijde vertaald uit Giudici, over Lorenzo en Savonarola een passage uit: Pasquale Villarv.nbsp;La Storia di Girolama Savonarola e de’ suoi tempi I p. 137, 138.nbsp;Firenze 1859.

Over de kennismaking van Lorenzo de Medici en Michel-Angelo een aanhaling en vertaling uit Vasari ¦. Le Vite enz.

Bij VS. 76-162 merkt Potgieter op dat hij zich voor die verzen beroept op H. Grimm-. Das Lehen Michelangelo’s, waaruit hij een uitvoerige aanhaling geeft. Hij vertaalt ook Michelangelo’s gedichtje over zijn beeld: de Nacht:

Wel is mij ’t sluimren zoet bij ’t klemmen van de kluister ’t Van steen zijn zoeter nog bij ’t stijgen van den smaad:

Niet hooren en niet zien! Ai, wat daar boven gaat Zoo lang d’ellende duurt ? Dies wek mij niet, maar fluister.

Het ,,klemmen der kluisters” en ,,de smaad” hebben betrekking op de verovering van Florence door Karei V. Voor een beschrijvingnbsp;van het beleg verwijst Potgieter naar Guerrazzi: L’Assedio di Firenze,nbsp;Cap. XXX. Parigi 1836.

Over de invloed van Cosimo I op de Italiaanse letterkunde een vertaling uit Giudici.

Over de verspreiding van Dante’s roem: Edgar Quinet: Révolutions d’Italie.

Vervolgens geeft Potgieter korte biografische bizonderheden over in deze zang voorkomende dichters en schrijvers, blz. 424-426.

Tenslotte voor het laatste deel nog deze toelichting:

,,Voor de vertegenwoordigers dergenen die in 1849 op den bouwval van Brescia de eer van Italië hebben gehandhaafd, vers 352-363, zweven drie schimmen, in welke het niet te veel zal gevergd zijnnbsp;Carlo Alberto, vers 364-375, - Daniele Manin, vers 376-387, ennbsp;Camillo Benso di Cavour, vers 388-399, te herkennen. Een koningnbsp;die de vergrijpen van zijn verleden uitwischte, door zichzelven ternbsp;redding des lands op te offeren -, ,,,,de laatste Doge van Venetië ennbsp;een der eerste burgers van Italië”” wiens gebeente in den grafkelder van Ary Scheffer te Parijs den onlangs aangebroken dag verbeidde, waarop een dankbaar volk het in de basilica van San Marconbsp;de plaats der eere gaf, - een staatsman door den dood verrast op hetnbsp;oogenblik dat hij zich vleijen mogt in staat te zullen zijn de stout-gedachte schepping te voltooijen: - welk volk onzer dagen heeft drienbsp;tragische figuren aan te wijzen, wie het zoo veel, als Italië aan dezenbsp;is verpligt ?”

334

-ocr page 347-

XVIII. ARIOSTO EN TASSO.

Verwijzing naar J. J. L. ten Kate: Jeruzalem Verlost, vertaling van Torquato Tasso’s grote dichtwerk.

Over Tasso wordt verder aangehaald Hooft’s Rijmbrief (in de omgewerkte redaktie vs. 99-110) en een citaat uit J. J. Ampère: Mélanges d’Histoire Littéraire et de Littérature, I pag. 34 et 25. Parisnbsp;1867.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

Uit hetzelfde werk geeft hij een aanhaling over Ariosto, I pag. 88, 89. Over Ariosto en Tasso, beide, vertaling van een passage uit denbsp;derde zang van Byron’s Prophecy of Dante.

Helaas! al spreidt een tweetal grootscher glans Langs d’oevers van den Po, in later tijd.

Toch gimt hen ’t lot op zijn geluk geen kans;

Gelijk voor mij eindt eerst de dood hun strijd.

Een eigen eeuw schept zich des eersten lier,

Der riddren faam verbreidend wijd en zijd;

Begaafd met een verbeelding die in vier Den bliksem tart, in pracht den regenboog,

Eens arends vlugt beschamende in haar zwier;

Om ’t even welk een stof hij kiezen moog’

Genot zal trillen uit wat snaar hij stemm’.

Tot de eigen kunst het oog als ’t oor bedroog En ’t wonderbaarst natuurlijk wordt bij hem. -De tweede, meer aandoénlijk van gemoed.

Hij wijdt zijn ziele u toe, Jeruzalem!

’t Krijgshaftig lied gedenkt het Christenbloed Gestort waar voor de zonde Christus stierf:

’t Is ’t wilgenloover langs den heilgen vloed Of Sion nog haar koningsharp niet dierf!

De lange togt, - het fel en wreed gevecht, -De zege, die de vrome moed verwierf, -In spijt der lagen door de hel gelegd, -De roode Kruisvaan die ten leste blonk Waar thans ’t geloof haar krans om ’t vloekhout vlechtnbsp;Dat tot ons heil des Heeren bloedstroom dronk.

Zal zijn gewijde stof zijn; - en zijn loon ?

Beroofd van al wat gunst of glorie schonk,

Den kerker in krankzinnigheid ontvloón.

Toeft hem, die zingend voor zijn Heiland streed.

Noch dank noch deernis, maar voor hulde hoon En toont zich ’t lot tot in zijn sterven wreed! -

335

-ocr page 348-

Florence gunt voor ’t minst mij dood of ban,

En beter blijkt die keuze aan mij besteed Dan wat Ferrara’s hof zoo week een mannbsp;Dorst bieden in een aalmoes en een cel: -Hoe weinig ik al worstelend gewannbsp;Mijn vloek bekomt mijn haat’ren niet te wèlnbsp;Maa: hij, die met eens minnaars teedre zielnbsp;Gedwee zich voegde in ieder lotsbestelnbsp;En zelfs den geur zijns wierooks niet onthielnbsp;Aan ’t laagste schepsel dat ooit schepter droeg.

Wat deed hij dat zijn vorst zoo hard hem viel ?

Ligt had hij lief; maar is ’t niet strafs genoeg Vergeefs te minnen ?

Over de invloed van de Gerusalemme Liberata op het volk, een aanhaling en vertaling uit Ugo Foscolo: Sui Poemi Narrativi enbsp;Romanzeschi Italiani.

Dan volgen enige passages uit Ten Kate’s vertaling van Gerusalemme Liberata, n.1.: zang VII str. lo en ii, XI 6, III 6, XI ii, XI 7, XII 66, 67, 68.

XIX. nbsp;nbsp;nbsp;TYPEN VAN LIEFDE.

Over Dante’s kunst enige regels van Goethe, van Macaulay en van Rivarol vertalend aangehaald, blz. 434, 435.

Het overige deel van deze Toelichting bestaat uit korte opmerkingen over de ,,typen van liefde”. Over La Pia haalt Potgieter nog een passage aan van Ampère: La Grèce, Rome et Dante, en eennbsp;van Ugo Foscolo, blz. 437, 438.

XX. nbsp;nbsp;nbsp;DANTE’S ZEGEN.

Potgieter begint deze toelichting met de hoop uit te spreken dat de lezer het onderwerp thans geen addio, maar a riverderci zal toeroepen.

Over Dante’s werk: A. F. Ozanam: Dante et la Philosophie Catho-lique, p. 42 et 43.

Potgieter eindigt met de woorden dat eerst dan zijn doel volkomen bereikt zal zijn, indien de lezer, met de studie van Ozanam instemmende, ,,er ter eere der kunst, die in deze treffelijke hulde wel watnbsp;veel op den achtergrond week, uit benijdenswaardige ervaring aannbsp;toevoegen mogt:

336

-ocr page 349-

Zöo vaak door d’aardsche schemeringen De stralen dringen

Waar ’t schoone uit blaakt,

Is ’t ons te moede, in ’t bad van luister. Als werd de kluisternbsp;Van ’t stof geslaakt:

Gemoed en geest versmaên de weelde Die kort maar streelde,

Ontbloeid aan ’t slijk.

En beuren fluks verbreedde wieken Naar ’t uchtendkriekennbsp;Van hooger rijk!”

Mei 1865 - Mei i868.


Florence 23


337

-ocr page 350-

NAAMREGISTER OP HET GEDICHT

Aankomst I.

Adria (meir van) XIII 86. Alfieri XV 39, 1749-1803; XVIInbsp;320, 250, 265, 282, 293.nbsp;Angiolo XV 28.

Apennijnen I 64.

Ardennen XI 138, 1448. Aretijnen V 63, loi.

Arezzo V 48.

Ariosto XVIII 90; Ariosto en Tasso XVIII.

Arno I 18; IV 46.

Augustus VIII 89.

B

Babel XVII 386.

Bargello II 2.

Beatrice III 32; Uitvaart VI; X 358; 1297; XIII 12, 153;nbsp;Dante Alighieri XIV 90;nbsp;XVII 304, Beatrix XIX 174.nbsp;Bella V noot 38; V noot 133;nbsp;XIX 109.

Belzazar XVII 386.

Bisschop, wrede V noot 79. Boccaccio XVII 75, 491, 1313.nbsp;Boetius VI 54.

Bologna IV 25.

Bonaparte XVII 258.

Bonifacius VII 76.

Bouillon XIII 167.

Brescia XVII 360.

Brittanje XV 80.

Brunelleschi XVI.

Brunette IV 7.

Buonaroti XVII 81, 163. Burgerdeugd VII.

Caesar’s zon XI 121, 1431. Campaldino V 14; De slag bijnbsp;Campaldino V.

Can Grande XII no, 127, 1566, 1583.

Caroccio V 82.

Casella IV 35; X 126, 1057. Cato V. Utica X 47 noot.

Cavour XVI 80, 1810-1861. Cicero VI 53.

Cilia XIX 115.

Cimabue IV 14.

Clara XIX 138.

Clorinde XVIII 145.

Columbus XIII i88.

Corso VII 24, 28, 58, 72, 83;

Donati V.

Corvo, del IX 24.

D

Dante III 29; V 40; VII 55, 79; VIII I, 8s; IX 7, 57, 134,nbsp;141; XII 14, 73, 94. 1477.nbsp;1530, 1550, 1556; XIII IS,nbsp;2i5;XIV loi, n3;XVI 7, 29,nbsp;S4, 123, 146, 158; XVII 47,nbsp;173, 311, 389, 331; XIX 73;nbsp;XX 55;

David XV 33.

Dichterlijke Roeping. De Hel VIII.

Dietsche (luit) XIX 37.

Doge XVII 21.

Edward, vrome XV 72. Este XVIII 87.

Euroop XVII 259.


338

-ocr page 351-

Europa XVI 74. Europe XVII 172.

Ferdinand en Isabella XIII 196.

Ferrara XVIII 10.

Florence I i, 23; II Tekst; VII 72, 84; VIII 183; IX 13s: XInbsp;124, 1434; XII 59, 75, 76,nbsp;ISIS, 1531, IS33; XIII 221;nbsp;XIV 100; XV 4, 7, 1460; XVInbsp;31, 145; Register, tekst XVII;nbsp;XVII 88; XIX 100; XX 55.

Florentijn = Dante XIV 26.

Florentine V 26, 68.

Folco Portinari III noot.

Foscolo XVII 256, 266, 285, 324, 1776-1826.

Francesco v. Assisi XIV, i.

Frankrijk XVII 254 en Itaalje (It. 339).

G

Galilei XV 52, 1564-1642.

Gemma XIV 67, 88; XIX 121.

Ghibellijn V 114.

Ghiberti XVI 25.

Giotto IV 29; Campanile XVI 44.

Gouden Eeuw, Eene, II.

Guelf of Ghibellijn II 60.

Guelfe V 115.

Guglielmino V 116.

Guido XIV 57; Guido Cavalcanti VII 59, 68.

H

HabsburgXVII 299;Habsburg’s held XI 133, 1443.

HaynauXVII 361.

Heiland XVII 29.

Heilige v. Assisi IX 85.

Hellas in Ausonië XVH 326.

Hendrik VH v. Luxemburg XI 34, 1344; Hendrik XI 82, 137,nbsp;1392.

’t Hof der Minne IV.

Holland XV 115; XIX i, 7, 13. Hooft I 7, 27, 47.

Ilario IX 70.

Ilias XVIH 98.

Itaalje I 16, 73; XHI 221; Itaalje, arm XV 89; XVI 73;nbsp;XX 56.

J

Jeremias VI 9.

Jeruzalem XHI 172.

St. Joannes XIV 37; XVI 20;

St. Joannesfeest XH 27, 1483. Justinianus X 184, 1115.

K

Kapitool XVIH loi.

Karel (de Groote) XVIII 56. Kinderlijke Liefde HI.

Het Klooster Del Corvo IX.

Latium VHI 159.

Laura, Beatrice XVH 63.

Lea X 289, 1228 en Rachel 292, 1231, actieve en contempl.nbsp;leven.

Leonore(n) XVIH n6.

Lido XVII 22; XVIH 148.

M

Macchiavelli XV 14, 1469-1527. Magra IX ii.

Manzoni XVH 351, 1784-1873. Maremmen, De, XI 126, 1436.nbsp;Mars XVI H2.


339

-ocr page 352-

Mathilde v. Toscane X 285, 323, 1224.

Medici I 30; XVI 49.

Medoor XVIII 68.

Milton XIII 146.

N

Nacht XVII 145-Napoleon XVII 257. NellaXIXi53.

Niceolini XVII 287.

O

Orlando XVIII 71.

Oud Rome IX 54.

Parijs XVIII 59.

Pa2zi XVII 4.

Pellico XVII 351.

Petrarca XVII.

Piccarda XIX 133.

Pieter, St., XIII 176.

Pius XVI 139.

Portinari IV 3.

Provence IX 56.

R

Raphael XVI 51.

Ravenna XIV 49, 52; XVI 150;

Ravennaas woud XIII 73, 85. Rembrandt I 46.

Ristori XVI 85.

Rodomont XVIII 84.

Rome VII 73; VIII 89; Rome (Christelijk) XIII 179; XVInbsp;109, 124; XVII 398.

Ruggier en Bradaraante XVIII 79-

Ruyter, De, XV iio.

San Francesco VI 32; XIV 123. San Onofrio XVIII 102.

San Salvador XIII 198.

Sanct Marei (Leeuw) XVI 105. Santa Croce XV 54, 65.

Santa Felicitk IV 44.

Saracenen XVIII 63.

Savonarola XVII 80, 96, 145. Savoije XVI 152.

Sicilië IX 58.

Siena naar Portiuncula XIV 2. Sions (harp) XIX 26.

Sordello X 163, 1094.

Spanje’s vlag XIII 197.

Tasso XVlII 100.

St. Thomas. Thom. van Aquino

X4.

Trinita VII 46.

U

Uguccione IX 66, 116.

V

Valois VII 75, 83.

Vaticaan XVI 131.

Venetië XVII 381.

Verona XII 91, 1547.

Vieri V noot 29, 33; VII 24, 25. Virgilius VIII noot 74, 93;

X 359.

Vondel I 45.

W

Westminster XV 68.

Witten VII 37.

Zwarten VII 43.


340

-ocr page 353-

NAAMREGISTER OP DE INLEIDING

Aan Adeline 9.

Aan New York 68.

Aanstaande Verandering van Amsterdam’s Wapen 68.nbsp;Aeneas 48.

Afscheid van Zweden 67. Alberdingk Thijm 22.

Albert 18.

Alfieri 53, 60, 61, 78.

Ampère, J. J. 38.

Antipurgatorio 50.

Apollo, tijdschrift v. d. beschaafden stand 6, 7. Archaïsmen 103, 104, 105.nbsp;Arezzo 33, 41, 57.

Ariosto S3, 61, 64, 84, iii. Arnolfo 32.

L’Assedia di Firenze 52.

B

Bakhuizen v. d. Brink, Reinier 6, 15, 16, 17, 18, 21, 22, 103,nbsp;104.

Balbo, Cesare 38, 41, 43, 63, 64,

86.

Bardi, Simone dei 40.

Bargello 39, 124.

Beatrice 32, 39, 40, 51, 52, 57, 58, 62, 63, 64, 79, 80, 82, lOI,nbsp;117.

Beets 19, 68, 106, 112.

Bella, Donna 62, 63, 82. Béranger 21.

Bianchi 41.

Bilderdijk 46, 98, 110, 112. Boccaccio 42, 61.

Boëthius 40, 64.

Bohl, Mr. J. III.

Bologna 32, 42.

Bonifacius VIII 42.

Bosboom, Mevrouw 69.

Bosch, V. d. 105.

Byron 53.

C

Caesar 50.

Campaldino 32, 41, S7-Campoformeo 28.

Can Grande della Scala 33, 45, 47, 59-Cantica 50.

Capitudine 32.

Caprona 32.

Carbonari 28, 29.

Cato van Utica 50.

Cavalcanti, Guido 39, 42. Cavour, Graaf Camillo Benso dinbsp;30-

Cerchi, Vieri de’ 41.

Cicero 40, 64.

Cilia, Donna 62, 82.

Cimabue 32.

Cittadino 38.

Clercq, Gerrit de 20. Commedia, Divina 36, 37, 38,nbsp;45, 47, 57, 58, 59, 74, 80, 86,nbsp;90, III, 119, 121.nbsp;Commentatoren 44.

Corvo, Klooster Del 58, 62. Costa, Isaac da 70, no.

Crabbe 21.

Custoza 29.

D

Dante in de Ned. Letterkunde 43-

Dante et les Origines de la Lité-rature italienne 38.

Dante et la Philosophie catho-lique 38.


341

-ocr page 354-

Dante, Zijn Werken en Zijn Tijd

38.

Derde Orde der Franciscanen 41, 64.

Donati, Corso 41, 42.

Donati, Gemma 41, 64, 80.

Doré 46, III.

Droom in de Litteratuur, De II5-

Drost, Aernout 6, ii, 15, 16, 21, 103, 104.

Eerlijke Armoede 69.

Eerste Liefde 8.

Eeuwfeest van Friedrich Schiller’s Geboorte, Voor ’t 70. Empyreum 52.

Europa 16.

Eyck, Mr. P. N. van 15.

Fauriel 38.

Ferrara 84.

Filelfo 41.

Foscolo, Ugo 28, S3, 61. Fragment 8.

Franciscus, St. 53, 59. Frate Ilario 33.nbsp;Fuorusciti 42.

Galileï 60.

Gardner 47.

Garibaldi, Giuseppe 29, 30. Gedachtenisse, Ter 71.nbsp;Gedroomd Paardrijden 14, 66,nbsp;67, 80, 92, 93, 124.

Geel 94.

Gemoedsgetuigenissen 66. Génestet, De 112.

Gerusalemme Liberata 61, 84. Geschichte des Abfalls der Ver-

einigten Niederlande von der spanischen Regierung 70.nbsp;Ghibellijnen 32, 33, 38, 39, 41,nbsp;44, 4S, 57-

Gids, De 18, 20, 22, 23, 24, 66,

86.

Ginguené, P. L. 38.

Giornale del Centinario di Dante 30-

Giotto 32, 33, 43, 45-Giudici, P. E. 38.

Goddelijke Komedie 47.

Goethe 53, 72.

Gossaert, Geerten 99.

Grandi 38.

Grèce, Rome et Dante, La 38. Grimm, Hermann 52.nbsp;Groenewegen 9, iii, 116, 117,nbsp;118, 120, 122, 123.

Gruyère, F. A. 52.

Gubbio, Oderigi da 32, 33. Guelfen 38, 39, 41, 42, 44.nbsp;Guerrazzi 52.

H

Hacke van Mijnden, Dr. J. C. 46. Haesje Claesdochter 21, 69.nbsp;Hase, Dr. Karl 53.

Hasebroek 17, 21, 68, 112. Hedendaagsch Staatsburgerschap 19.

Hel 47.

Hemel 47.

Hendrik VII 33, 43, 44, 58, 59,

63, 74, 76, loi.

.Hengel, Mej. van 6.

Hermingard 16.

Heugenis van Wolfheezen 70. Heye, Jan Pieter 6, 15.

Histoire Littéraire d’Italië 38. Histoire des Républiques italien-nes au Moyen-Age 37.


342

-ocr page 355-

Hof der Minne 57.

Homunculus iii.

Hood, Thomas 19, 69.

Hooft 31, 56, 75, 96, loi, iio. Hoogstraten, P. F. Th. van 118.nbsp;Hoop, Van der 6.

Huet, Cd. Busken 22, 23, 24, 25, 27, 31. 36, 56, 66, 67, 72, 82,

85, 86, 87, 89, 93, 97, iio, III, 112, 113, 114. 116, 117, 120,nbsp;123.

Huet, Gideon 82.

Hulde en Geloof 7.

Humboldt, von 53.

Huygens no.

I

II Paradiso 33, 46, 59, 90.

II secondo Popolo 39, 75. Inferno 33, 46, 58, 83, 90.

I primi tempi della Libertk fiorentina 37.

J

Jagertje, Het 21, 69.

Jan, Jannetje en hun jongste Kind 19.

Jolles, André 32, 35.

Judas 49.

K

Kalff 112, 121, 122, 123.

Karei Albert van Savoye, Prins 29.

Kate, ten 67.

Klijn, Gebroeders 6.

Kok, A. S. 38, 46, 63.

Kruseman 88.

Krijn, Dr. 14.

Latheraan, eenzaam 44.

Latini, Brunetto 32, 39, 45, 57. Lea 51.

Lennep, Van 6.

Lethe 52.

Leven van Bakhuizen v. d. Brink, Het 56, 107.

Limburg Brouwer, P. van iio. Lincoln, Abraham 71.nbsp;Longfellow 46.

Longobarden 44.

Loosjes 4.

Loots 13.

Louteringsberg 47,49,50,58, 80. Lucca 33.

Luide Toernooien 79, 87, 111. Luik, Mr. Abraham van iio.nbsp;Lunigiana 33.

Lijnslager, Maurits 3. Lijnslager, Het Leven vannbsp;Maurits 4.

M

Macaulay 53.

Macchiavelli 60.

Malaspina 33.

Malaspina, Hertog v. 43. Malaspina Ricordano 37.nbsp;Mandarijn, De Chineesche 68.nbsp;Manin, Daniello 29.

Marcus, Ds. P. 12.

Maremmen 44, 59.

Maria 8.

Maria v. Hongarije 32.

Martello, Carlo 32.

Medici 32, 56, 75, 96. Meerkerk, J. B. 112, 118.nbsp;Metonymia 102, 103.

Michel Angelo 52, 60, 61, 63, 83. Monnier, Le 36.

Montecattini 33.

Mount Vernon 70.

Muller, Prof. 106.

Multatuli 112.

Musset, Alfred de 25.

Muzen, De 13, 16.


343

-ocr page 356-

N -

Nalatenschap v. d. Landjonker, De 14, 66, 83.

Napoleon III 36, 72.

Nederland iio.

Nella 81.

Neologismen 99.

Neri 41.

Nicolini 61.

Nieuwe Gids v. 1910 7. Noorden in tafereelen en omtrekken geschetst. Het 14.nbsp;Novara 29.

Novello, Carlo 32.

O

Ode aan een jong Meisje 8. Omstandigheden, een Blik in denbsp;Geestenwereld, De 69.

Opzien 10.

Orlando Furioso 61, 84. Ozanam, F. 38.

Padova 33.

Padua 43.

Palazzo Vecchio 124.

Paulus 48.

Peccatum 50.

Pellieo, Silvio 36, 53, 61, 78. Perk, Jacques 115.

Persoonlijke Herinneringen 22. Pestilencie te Katwijk, De 17.nbsp;Pestzegen 16.

Petrarca 61, 63.

Pia, La 80.

Piccarda 81.

Pineta 45, 46, 59.

Pio Nono 29.

Pius IX 78.

Poezij I 86, 104, iio.

Polenta, Guido da 33, 45, 59. Popolani 41.

Portinari, Folco 32, 39. Portiuncula 59.

Potgieter en het Liberalisme 18. Priester, De jonge 13.

Prigioni, Le mie 78.

Priores artium 39.

Purgatorio 50, 58, 81, 90.

Quack 21.

Raaf, Dr. K. H. de 7, 8, 12. Rachel 51.

Rafael 52.

Raphael et 1’Antiquité 53. Ravenna 32, 33. 34. 45, 46, 59.

60.

Revue in het Bois de Boulogne, Een 72.

Rimini, Francesca da 36, 45,

61, nbsp;nbsp;nbsp;90.

Ristori 60.

Ruyter, De 60.

Rijksmuseum te Amsterdam,

Het 19, 20.

Rijmbrief 31.

San Gemignano 32.

San Giovanni 32.

San Giovanni Laterano 33. Santa Croce 31, 34, 35, 57, 60,nbsp;77. 85.

Santa Croce di Fonte Avellana 33-

Santa Elena 33.

Santa Trinita 42.

Satan 49.

Savonarola 53, 61, 83.

Schiller 36, 70.

Secessie-oorlog 70.

Shakespeare 36, 71, 72.


344

-ocr page 357-

IJ

Signoria 42.

Sismondi 37.

Smit, Dr. Jac. 93, 94, 95. 96, 99.

103. 105. 106.

Spectator iio, m.

Speranze d’Italia, Delle 38. Stilstaanders, De 20, 69nbsp;Storia di Girolamo Savonarola enbsp;dei suoi Tempi, La 53.

Storia della Letteratura Italians

3^:

Studiën en Kritieken 118. Stuiveling, Dr. G. 115.

Taalgids, De Nieuwe van 1915 122.

Tasso 53, 61, 63, 74, 84, 91, III.

Thorbecke 19.

Tolhuis V. d. Stad Amsterdam, Het Nieuwe 21, 69.

Toussaint, Truitje 3, 20, 22.

Twenthe op Twickel, Aan 19,7°-

Twintigjarige, De 8.

Tijdzangen 36, 66, 69.

• U

Uguccione della Faggiola 33.

Ulsen, Mej. van 5.

Uurwerk van ’t metalen Kruis, Het 21.

V

Valois, Karei van 32, 42.

Vannucci, Atto 37.

Vasari 52.

Veltro 48.

Verona 33, 45, 59.

Verschijning op Sinte Lucie-Nacht 68.

Verspreide en Nagelaten Poezij 71-

Verspreide en Nagelaten Werken 8. 104.

Verwey, Albert 3, 79, 87, 88, 90, 107, 109, III, 116, 118, 119,nbsp;120, 121, 123, 124.

Vestiging v. h. Christendom in ons Vaderland, De 9.

Victor Emanuel van Savoye 28, 29. 30. 35. 61.

Vie de Dante 38.

Villari, Pasquale 53.

Virgilio, Giovanni di 32. Virgilius 48, 49, so, 51, 52.nbsp;Visioen, Een Ander 70.

Vita di Dante, La 38.

Vita Nuova 40, 47, 57.

Vloten, Van 22.

Vondel 69, 75.

Vooys, Dr. C. G. N. de 18, 73, 93, 99, 107, 122.

Vosmaer in, 112, 115.. Vrijheid, Aan de 9.

W

Waal, Dr. J. M. de 16.

Wake, Een halve Eeuws 69. Washington 36, 70, 71.nbsp;Westminster Abbey 60, 76.nbsp;Wilhelm’s Reize 9.

Willems, Jan Frans 6, 7. Winkel, Te 112, 122, 123.nbsp;Winkler Prins, J. 115.nbsp;Woestijne, Van de 99.

Wonder is de Nieuwe Beurs, Een 20, 69.

IJntema 7.

Zandvoortsche Wedrennen 69. Zangen des Tijds 19, 66, 67.nbsp;Zanger, De Droeve 8.nbsp;Zangeres, De 13.


345

-ocr page 358-

GERAADPLEEGDE BOEKEN EN ARTIKELEN

Alfieri, Vittorio, La Vita scritta da esso, in: Opere Scelte. Parigi 1847.

Ampère, J. J., Voyage dantesque, in: La Grèce, Rome et Dante. Paris 1865.

Bakhuizen van den Brink, R. C., Briefwisseling van. Uitg. S. Muller Fzn., Haarlem igo6.

Balbo, Cesare, La Vita di Dante. Firenze 1855.

Beaufort,W. H. DE, Potgieter en BuskenHuet. Onze Eeuw 1902 I 62.

Beets, N., E. J. Potgieter, Persoonlijke Herinneringen, Haarlem 1892.

Berg, Dr. J., Over de invloed van de Italiaanse letterkunde op de Nederlandse gedurende de 19e eeuw. Amsterdam 1919.

Bohl, Mr. J., Rekenschap en Verantwoording na Hel en Vagevuur. Amsterdam 1876.

Bosboom-Toussaint, A. L. G., Brieven aan E. J. Potgieter. Bewerkt en toegelicht door J. Bosboom Nzn. Rotterdam, 1913.

Brom, Dr. G., De Gidskring in: Romantiek en Katholicisme in Nederland. Groningen 1926

Can, H. L. M. van, J. A. Alberdingk Thijm, zijn dichterlijke periode. Rotterdam 1936.

Chantepie de la Saussay, P. D., Potgieter’s Brieven, Onze Eeuw 1902 I 277.

CoHEN, Dr. J. L., Dante in de Nederlandsche Letterkunde. Haarlem 1929.

Dante Alighieri, La Divina Commedia. Temple Classics. London 1932.

-, Epistolae. Oxford 1930.

-, La Vita Nuova. Temple Classics. London 1930.

Dyserinck, Johs, Anna Louisa Geertruida Bosboom-Toussaint. Den Haag 1911.

EyCK, Mr. P. N. VAN, Hermingard van de Eikenterpen, inleiding. Amsterdam 1939.

-, Droststudies. Ts. 1940.

Fauriel, Vie de Dante in: Dante et les Origines de !a Langue et de la Littérature italienne.

Foscolo, Ugo, L’ultime lettere di Jacopo Ortis. 1799.

-, Dei Sepolchri, in: Poesie. Sec. ed. riveduta 1926.

Gardner, E. G., Dante. London 1923.

Geel, Jacob, Brieven, aan Potgieter en de Gidsredactie. Uitgeg. door Martha J. Hamaker, Gids 1906, p. 177 en 418.

346

-ocr page 359-

Giudici, P. E., Storia della Letteratura Italiana. Firenze 1851. Grimm, H., Das Leben Michel Angelos. Phaidon Verlag. Wien-Leipzig.

Groenewegen, J. H., Johannes Everhardus Potgieter. Haarlem 1894. Gruyère, F. A. la, Raphael et l’Antiquité. Paris 1864.

Hase, Dr. Karl, Franz von Assisi. Ein Heiligenleben. Leipzig 1856.

Hoogstraten, P. F. Th. van. Studiën en Kritieken. H en Hl. 1891—1896.

Huet, Cd. Busken, Brieven aan E. J. Potgieter, uitgeg. door A. Ver-vrey. Haarlem 1925.

--, Litt. Fant. en Krit. Hl 28 over Poezij 1832—1868.

-, Litt. Fant. en Krit. Hl 158 over Het Leven van Bakhuizen

V. d. Brink.

-, Litt. Fant. en Krit. XV i over Proza.

-, Litt. Fant. en Krit. XVI 152. Poezij. 1827—1874.

-, Litt. Fant. en Krit. XXII 21. Potgieter’s Kritiek.

--, Persoonlijke Herinneringen aan E. J. Potgieter. A’dam 1877.

Huet, G. Busken, Twee inedita van Potgieter. De Gids 1908. Jolles, André, De Kroniek 1900. 393.

Kalff, Dr. G., Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde.

Kok, A. S., Dante Alighieri, zijn tijd en zijn werken. Naschrift bij De Goddelijke Komedie. Haarlem 1867.

Krijn, Dr. S. A., Potgieter’s bewerkingen van het Zweeds. Ts. 1939 blz. 69.

Lansberg, Ph. A., De religieuze gedachte in Potgieter’s poëzie.

Stemmen des Tijds 1923. I, 374.

Longfellow, H. W., Divine Comedy. 1867.

Molkenboer, o. P., Dr. B. H. Dante. Roermond 1921.

Naber, S. A., Twee trouwe vrienden. De Brieven van Potgieter. De Gids 1903.

Nippold, Friedrich von, E. J. Potgieter 1808—1875, in Mannen van Beteekenis. Haarlem 1875.

OzANAM, F., Dante et la philosophie catholique.

Pellico, Silvio, Le mie Prigioni. Torino settembre 1832.

Polak, H. D., Tweeërlei Kritiek. De Gids 1891 H.

PoPMA, Tj., Byron en het Byronisme in Nederland. Amsterdam 1928. Potgieter, E. J., Brieven aan R. C. Bakhuizen Jr. en Mevr. Bosboom. Uitgeg. door Mr. J. N. van Hall. De Gids 1908.

-, Brieven aan Cd. Busken Huet. Uitgeg. door G. Busken Huet.

Haarlem 1902.

-, Brieven aan A. C. Kruseman. Onuitgeg. Verzameling Huet in

de Leidse Universiteitsbibliotheek.

347

-ocr page 360-

Potgieter, E. J., Brieven aan J. F. Willems, in; Brieven aan..................

Uitgegeven door Jan Bols, Gent 1909.

-, Catalogus van de bibliotheek van E. J. P. Amsterdam 1879.

-, De Werken. Uitg. Zimmermann.

-, Werkgroep v. d. Leidse Universiteit 1937.

Quack, Mr. H. P. G., Herinn. uit de levensjaren van. 2e dr. 1915. Saks, J., Busken Huet en Potgieter. Rotterdam 1927.

ScHENDEL, Arthur van. Potgieter en de Romantiek. De Gids 1908. Smit, Dr. Jac., Bijdrage tot de kennis van Potgieter’s Stijl. Groningen 1937.

Stakenburg, A. J., Potgieter’s Familie. Ts. 1941.

Tasso, T., Gerusalemme Liberata. A. Salani, Firenze.

Trevelyan, Janet Penrose, A short history of theltalian people. 1920. Vannucci, Atto, I primi Tempi della Liberta Fiorentina. cap. V.nbsp;3e dr. 1871.

Vasari, Giorgio, Le Vite dei piu celebri Pittori, Scultori e Ar-chitetti.

Verwey, Albert, Dictaat, college 19.......

-, Droom en Tucht. Amsterdam 1908.

-, Het Leven van Potgieter. Haarlem 1903.

-, E. J. Potgieter in Luide Toernooien.

-, Potgieter en Hilda Wijk. Proza V.

-, Potgieteriana. De Beweging 1908.

Verwey, Mea, De jonge Priester. N. Taalgids XII 238.

Verwey, M. Mees-, De betekenis van Johannes van Vloten. Een bibliografie met inleiding. Santpoort 1928.

VooYS, Dr. C. G. N. de. Potgieter en het Liberalisme in Letterkundige Studiën. Groningen 1910.

-, Aantekeningen bij Potgieter’s Florence. N. Taalgids IX 98.

-, Geschiedenis der Nederlandse Taal in omtrekken geschetst.

Groningen 1936.

-, Potgieter en Huet als critici, id.

Waal, Dr. J. M. de, Aernout Drost. Utrecht 1918.

-, De briefwisseling van Aernout Drost, Potgieter en Heye.

Uitgeg. in Ts. 1918 blz. 81 vgg.

Willems, Dr. J. H. J., J. P. Hasebroek. Bijdrage tot de kennis van het letterkundig leven, voornamelijk in de jaren ± 1830—1840.nbsp;Met een uitgave van de brieven van Hasebroek aan de Gidsredactie en aan Potgieter. Eindhoven 1939.

Yperlaan, Johanna Chr., Les traductions hollandaises des poésies lyriques de Victor Hugo jusqu’en 1885. Bussum 1925.nbsp;Zimmermann, Joh. C., E. J. Potgieter, in: De Gids 1875 I 457;nbsp;1886 IV 309.

\W

348

-ocr page 361-

INHOUD

Inleiding:

I. E. J. Potgieter, karaktervorming en levensloop tot

1865................. 3

II. Wordingsgeschiedenis van Florence 1865—1868 .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;25

III. nbsp;nbsp;nbsp;Potgieter’s voorstudie: de bronnen......37

IV. nbsp;nbsp;nbsp;De bouw van het gedicht..........54

V. Florence.................66

VI. Opmerkingen over stijl en taal........87

VII. nbsp;nbsp;nbsp;Waardering door tijdgenoten enlaterebeoordelaars iio

Florence:

I. De Aankomst...............129

II. Eene gouden eeuw.............134

III. nbsp;nbsp;nbsp;Een kinderlijke Liefde...........142

IV. nbsp;nbsp;nbsp;’t Hof der Minne.............145

V. De slag bij Campaldino....... 152

VI. Beatrice’s Uitvaart.............159

VII. Burgerdeugd...............163

VIII. nbsp;nbsp;nbsp;Dichterlijke roeping: De Hel........169

IX. Het Klooster Del Corvo...........181

X. nbsp;nbsp;nbsp;Dichterlijke Studie: De Louteringsberg .... 189

XI. nbsp;nbsp;nbsp;Hendrik van Luxemburg..........211

XII. nbsp;nbsp;nbsp;Gehandhaafd Eergevoel..........219

XIII. nbsp;nbsp;nbsp;Dichterlijke Triomf: ’t Paradijs.......227

XIV. nbsp;nbsp;nbsp;Dante’s Verscheiden............241

XV. nbsp;nbsp;nbsp;Santa Croce...............249

XVI. nbsp;nbsp;nbsp;De Optocht...............257

XVII. ’s Dichters Invloed............267

349

-ocr page 362-

XVIII. Ariosto en Tasso.............291

XIX. Typen van Liefde.............301

XX. Dante’s Zegen..............310

Toelichtingen................317

Naamregister op het gedicht..........338

Naamregister op de inleiding..........341

Geraadpleegde boeken en artikelen.......346

Inhoud....................349

35°

-ocr page 363-




1 ff


-ocr page 364-



â–  'Cfk



-ocr page 365-

STELLINGEN

Het gebruiken van een variant op Dante’s terzine moet worden beschouwd als een uiting van Potgieter’s bescheidenheid.

II

Het is niet alleen uit conventionalisme dat Potgieter in zang Hl van Florence vs. 32 van Beatrice als „’t kind innbsp;’t wit” spreekt.

III

In de gedichten van Jacques Perk is invloed merkbaar van Potgieter’s Florence.

IV

De verklaring die C. H. den Hertog geeft van Onder de Linde 13, laatste regels (Aanleiding tot Studie van Literatuur,nbsp;no. 2, Potgieter’s Poezy H, blz. 99) is onjuist.

V

De vormen op -e bij Potgieter zijn eer als brabantismen dan als archaïsmen te beschouwen.

VI

Kalf! (Gesch. der Ned. Lett. IV, blz. 282). plaatst Kees de Windbuyl, een i8e eeuws pamflet, verkeerd. Het is anti-prinsgezind.

VII

Het artikel Patriot in het Ndl. Wdb. (XII, 806, 807) moet worden aangevuld.

-ocr page 366-

vrii

Moderne bewerkers (Bontens en Teirlinck) hebben te veel nadruk gelegd op het dienende karakter van Beatrijs. Dit isnbsp;een gevolg van verkeerde interpretatie van vs. 213-214 van denbsp;middelnederlandse tekst:

Minne werpt mi onder voet,

Dat ie der werelt dienen moet.

IX

De verzen

.... ick voel mijn’ voorspoed bet Als yemands tegenspoed daer nevens werdt gesettnbsp;(Hofwijck 279, 280) mogen niet ten nadele van Huygens’nbsp;karakter worden uitgelegd.

X

Hedendaagsch Fetischisme van Carry van Brugge is ten onrechte te weinig gewaardeerd.

XI

De traditie die aan Poot een boter- en kaaswinkel toeschrijft, berust op een verkeerd begrepen uitspraak van Huet.

XII

Het is gewenst dat de middelbare school algemeen beschikt over een psycholoog-psychotechnicus om advies te geven bijnbsp;de keuze van richting in de school en later voor het beroep.

XHI

De leerstof voor de lagere klassen van de middelbare school is niet voldoende aangepast aan de ontwikkeling der leerlingen.

-ocr page 367-

ÃV'-- I- â– 


^ , v'-H . -:;. â– :-. nbsp;nbsp;nbsp;}..




-ocr page 368-




,/ i'.’''

;•“. Tj..


quot; il . lt;; r ' jwjifcfi'' â– 

*.lt; •


} â– â– â–  â– lt; â– 



■«i/ V ■'■■''' '^iic


â– â–  V

• nbsp;nbsp;nbsp;•••.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;C,-i'

'W' „ '■'• nbsp;nbsp;nbsp;■'''nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' ' - ’ '


. â–  '. '\' â– 



'i.'k\:S ^kkkk



■:xKf£^ ,



r f . '

i •'■ i

^ nbsp;nbsp;nbsp;X.,. -nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;â–  ,


^ rr- /




X',

-ocr page 369-

.1-quot;^ •

r.' nbsp;nbsp;nbsp;:‘ - '

¦ Jlt • • nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

5Gü)


-ocr page 370-