-ocr page 1- -ocr page 2- -ocr page 3- -ocr page 4-

-'“-«'-a.' , nbsp;nbsp;nbsp;• y.',i


-ocr page 5-

VARIATIEVERSCHIJNSELEN IN HET OUD-INDISCH

-ocr page 6- -ocr page 7-


VARIATIEVERSCHIJNSELEN IN HET OUDINDISCH

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE LETTEREN EN WIJSBEGEERTEnbsp;AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT,nbsp;OP GEZAG VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUSnbsp;L. VAN VUUREN, HOOGLEERAAR IN DEnbsp;FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE,nbsp;VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DERnbsp;UNIVERSITEIT TEGEN DE BEDENKINGEN VANnbsp;DE FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE TE VERDEDIGEN OP VRIJDAGnbsp;22 JANUARI 1943 OM DRIE UUR N.M.nbsp;DOOR

ALI BETH

GEBOREN TE ALMELO


H. VEENMAN amp; ZONEN — WAGENINGEN

-ocr page 8-

Promotor Prof. Dr. J. Gonda



-ocr page 9-

Aan mijn Ouders

-ocr page 10-

'\

-ocr page 11-

Bij de afsluiting van mijn academische studie is het mij een behoefte uiting te geven aan de gevoelens van dankbaarheid, die het gedenkennbsp;van de jaren, aan de Universiteit doorgebracht, bij mij wakker roept.

De nagedachtenis van Professor Bolkestein zal bij mij steeds in dankbare herinnering blijven.

Hooggeleerde Vollgraff, van den aan vang af hebben Uw colleges mij geboeid en mij enthousiasme ingeboezemd voor een studie, dienbsp;met enige schroom was begonnen. Al heeft mijn belangstelling mijnbsp;in latere jaren op nieuwe paden gevoerd, toch blijft de indruk vannbsp;Uw woorden voor mij onuitwisbaar.

Hooggeleerde Wagenvoort, Uw degelijk onderricht is voor mij dagelijks een steun bij eigen onderwijs.

Hooggeleerde Gerlach Roven, Uw colleges hebben er in hoge mate toe bijgedragen, na mijn candidaatsexamen mijn keuze vannbsp;studierichting te bepalen. .Hiervoor ben ik U oprecht dankbaar.

Aan Uw colleges. Zeergeleerde van Hoorn, denk ik met eerbied terug.

Wanneer ik mij thans tot U richt. Hooggeleerde Gonda, Hooggeschatte Promotor, dan denk ik in de eerste plaats aan Uw onderricht in de beginselen van het Sanskrit, dat onder Uw historische behandeling tot een onafgebroken-spannend betoog werd. Laternbsp;mocht ik onder Uw gehoor kennis maken met een wereld, die mijnbsp;geheel vreemd was. Aan Uw geduldige en inspirerende leiding hebnbsp;ik te danken, dat ik daarvan langzamerhand iets heb leren verstaan.

Zonder Uw nooit aflatende bemoediging, die in critieke ogenblikken steeds mijn steun is geweest, en bovenal zonder het vertrouwen, dat gij steeds in mij bleeft stellen, en de vriendschappelijke belangstelling, die gij bij voortduring voor mijn werk aan den dagnbsp;legdet, zou dit proefschrift niet tot stand zijn gekomen.

Uw voorbeeld van hoge plichtsbetrachting heeft mij steeds, niet alleen bij de bewerking van deze dissertatie, maar ook bij mijn dagelijkse taak, voor ogen gestaan.

Tenslotte wijd ik een woord van dank aan het personeel van de Universiteitsbibliotheek te Utrecht, dat mij steeds behulpzaam vannbsp;dienst is geweest.

-ocr page 12- -ocr page 13-

INHOUD

Biz.

Inleiding.............................................. i

Chiasme............................................... ii

Chiasme in de Atharvaveda .......................... i6

I. De termen bestaan uit dezelfde woorden............ i6

II. Twee termen bestaan uit hetzelfde woord of dezelfdenbsp;woorden........................................ 17

III. nbsp;nbsp;nbsp;Twee termen bestaan uit synoniemen .............. 22

IV. nbsp;nbsp;nbsp;Chiasme zonder synoniemen...................... 23

V. nbsp;nbsp;nbsp;Schijnchiasme................................... 25

Chiasme in de Brahmana’s ........................... 26

I. nbsp;nbsp;nbsp;Aitareya-Brahmana VII ......................... 26

II. nbsp;nbsp;nbsp;Jaiminïya-Brahmana............................ 26

Chiasme in de Upanisad’s............................. 27

I. nbsp;nbsp;nbsp;Brhad-Aranyaka-Upanisad ....................... 27

II. nbsp;nbsp;nbsp;Chandogya-Upanisad............................ 29

Chiasme in de sütra’s................................ 33

I. nbsp;nbsp;nbsp;Gobhilagrhyasütra............................... 33

II. nbsp;nbsp;nbsp;Vaikhanasagrhyasütra ........................... 34

Chiasme in het Mahabharata ......................... 36

Chiasme in het Pahcatantra........................... 37

Chiasme in het Visnupurana.......................^.. nbsp;nbsp;nbsp;41

Chiasme in het Dasakumaracarita ..................... 42

Chiasme in de Jatakamala............................ 44

Variatie in woordvolgorde .............. 45

Variatie door het gebruik van synoniemen................. 48

Overgangsvormen van het gebruik van synoniemen tot meer ingewikkelde vormen van variatie....................... 67

le Het gebruik van simplex en compositum van dezelfde

wortel in dezelfde betekenis....................... 67

2e Andere eenvoudige wijzen van variëren............. 68

-ocr page 14-

Biz.

Meer ingewikkelde vormen van variatie.................... 72

I. Dezelfde gedachte wordt gevariëerd uitgedrukt ..... 72

Ia. Enkele overblijvende gevallen van het variëren van

dezelfde gedachte................................ 78

II. Parallelle gedachten worden gevariëerd uitgedrukt ... nbsp;nbsp;nbsp;78

a. nbsp;nbsp;nbsp;Het gebruik van compositum voor de éne gedachte

en van twee woorden voor de andere............ 78

b. nbsp;nbsp;nbsp;Van twee of meer parallelle gedachten worden er

één of meer uitgedrukt door één woord, en één, meestal de laatste, door een bijzin............... 82

c. nbsp;nbsp;nbsp;Gebruik van verschillende naamvallen........... 84

d. nbsp;nbsp;nbsp;Verband tussen substantivum en verbum........ 86

e. nbsp;nbsp;nbsp;Verdere variatie van nominale en verbale vormen .......................................... 8g

1. nbsp;nbsp;nbsp;Absolutivum en adjectivum ................. 89

2. nbsp;nbsp;nbsp;Adj. en verbum finitum..................... 89

3. nbsp;nbsp;nbsp;Adverbium en absol. object............... 89

4. nbsp;nbsp;nbsp;Subst., partic. en adj........................ 90

5. nbsp;nbsp;nbsp;Participium gevariëerd met andere nominale

constructies ............................... 90

6. nbsp;nbsp;nbsp;Variatie van subst., absol., partic. en adj...... nbsp;nbsp;nbsp;90

7. nbsp;nbsp;nbsp;Variatie van subst. en infin.................. 91

/. nbsp;nbsp;nbsp;Loc. abs. gevariëerd met andere constructie...... nbsp;nbsp;nbsp;91

g. nbsp;nbsp;nbsp;Variatie in werkwoordsvormen ................. 91

1. nbsp;nbsp;nbsp;Afwisseling van Activum en Medium.......... 91

2. nbsp;nbsp;nbsp;Variatie in tijd in verhalende teksten ......... 92

3. nbsp;nbsp;nbsp;Overgang van het Act. in het Pass. en andersom 94

4. nbsp;nbsp;nbsp;Afwisseling van absolutivum en participium ...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;95

5. nbsp;nbsp;nbsp;Variatie van wijs. Gerundivum in afwisseling met

opt....................................... 96

6. nbsp;nbsp;nbsp;Verdere variatie in werkwoordsvormen ....... 99

h. nbsp;nbsp;nbsp;Variatie in numerus........................... 100

f. nbsp;nbsp;nbsp;Afwisseling gen. of dat. en adj. e.d............. loi

ƒ. Variatie bij de inleiding en aan het eind van een

nieuw verhaal, hoofdstuk, uitspraak ............ loi

k. nbsp;nbsp;nbsp;Variatie in stambomen en andere passage’s, waarnbsp;van huwelijk, afstamming en herkomst sprake is.. 105

l. nbsp;nbsp;nbsp;Variatie bij de motivering van een naam......... 107

-ocr page 15-

Biz.

m. nbsp;nbsp;nbsp;Variatie door negatieve herhaling van wat positiefnbsp;gezegd is en pos. herh. van wat neg. gezegd is.. .. 107

n. nbsp;nbsp;nbsp;Eén van de parallelle gedachten wordt uitgebreid

door een toevoeging........................... 108

o. nbsp;nbsp;nbsp;Het instrument gevarieerd uitgedrukt ........... 108

p. nbsp;nbsp;nbsp;Verschillende uitdrukkingen voor „met”......... 108

q. nbsp;nbsp;nbsp;Gevallen van „dïpaka”........................ 108

r. nbsp;nbsp;nbsp;Compositum naast gehele zin................... iio

s. nbsp;nbsp;nbsp;Hoofdzin naast bijzin.......................... iio

t. nbsp;nbsp;nbsp;Variatie in een langere opsomming.............. iii

u. nbsp;nbsp;nbsp;Verschillende soorten composita ............... 112

V. Wisseling van subst. en adj.................... 112

w. Afwisseling van -artham en dat. finalis .......... 112

IH. Enkele overblijvende gevallen van het variëren van

parallelle gedachten.............................. 112

Langere parallelle uitingsgehelen ............... I13

Tegengestelde gedachten worden gevariëerd uitgedrukt ....................................... 115

Slotwoord ............................................. 116

-ocr page 16- -ocr page 17-

INLEIDING

Om zich een voorstelling te vormen van de stijl van een bepaalden schrijver is het niet voldoende zijn werk grondig te lezen; het moetnbsp;ontleed worden tot op zijn kleinste eenheden; de gewone, alledaagsenbsp;woorden, uitdrukkingen, wendingen enz. moeten gescheiden wordennbsp;van de minder gebruikelijke, in het oog vallende; men moet trachtennbsp;de hand te leggen op datgene, dat zijn stijl het eigene geeft, dienbsp;elementen, die het eigen bekoring verlenen, die medewerken, omnbsp;de indruk te wekken, die het op den lezer maakt, die het geschiktnbsp;maken om juist de behandelde stof te onderrichten, te verhalen,nbsp;uit te leggen, op den lezer de gedachte of emotie over te brengen,nbsp;die in den schrijver om uitdrukking vraagt.

Opzettelijk spreek ik hier van elementen, niet van middelen; door het gebruik van deze laatste term zou ik reeds een stellingnbsp;innemen, die vermeden moet worden, zolang het wezen van dennbsp;schrijver niet duidelijk omlijnd voor ons staat. Immers een middelnbsp;veronderstelt een doel, en wel een bewust doel. R. Strümpell zegtnbsp;dan ook: „den ausdruck „stilmittel” möchte ich nur mit der ein-schrankung gebrauchen, daB durch ihn nicht zugleich die bewuBtenbsp;anwendung durch den dichter behauptet werden soil. Von vorn-herein haben wir mindestens ebensosehr mit unwillkürlichennbsp;auBerungsformen wie mit absichtsvoll gebrauchten ,,mitteln” zunbsp;rechnen.” ^

Naast die gevallen, waarin een auteur opzettelijk streeft naar het produceren van ,,woordkunst”, van schoonheid in taal, waarin hijnbsp;meer of minder kan slagen, kan men zich ook het geval indenken,nbsp;dat een schrijver schone taal produceert zonder een ander ,,doel”nbsp;te hebben dan een eenvoudige mededeling te doen. Het eigenaardignbsp;cachet van zijn woorden en wendingen kan het gevolg zijn van denbsp;keuze en rangschikking van de termen, die voor de mededeling onontbeerlijk zijn, maar ook van die elementen, die niet noodzakelijknbsp;zijn, maar het werk aanvullen en opluisteren.

* R. Strümpell: Der Parallelismus als stilistische Erscheinung in der frühmhd. Dichtung. P. u. Br. Beitr. 49, p. 165, noot 2.

-ocr page 18-

Eén van die elementen, die de aard van een werk bepalen, is die uitingsvorm, die ik ,,variatie” wil noemen. De term „variatie”nbsp;wordt in de vaklitteratuur in zeer verschillende zin gebruikt. Hetnbsp;volgende is dus bestemd om te komen tot een nadere definitie vannbsp;de betekenis, waarin ik het woord wil opvatten.

Reeds in de Oudheid werd de variatie opgemerkt en bewust toegepast, vooral in éen van haar belangrijkste verschijningsvormen, het gebruik van synoniemen. Hier beroep ik mij op een plaats bijnbsp;den Auctor ad Herennium, die tevens als een vroege poging kannbsp;gelden, om tot een nauwkeurige definitie van het begrip te komen:nbsp;,,interpretatie est, quae non iterans idem redintegravit verbum,nbsp;sed id commutat, quod positum est, alio verbo, quod idem valeat,nbsp;hoe modo; Rempublicam radicitus evertisti, civitatem funditusnbsp;deiecisti. Item: Patrem nefarie verberasti, parenti manus sceleratenbsp;adtulisti. Necesse est eius qui audit animum commoveri, cum gra-vitas prioris dicti renovatur interpretatione verborum.”^

Zoals uit zijn woorden blijkt, verstaat hij onder „interpretatie” niet alleen het gebruik van zuivere synoniemen, maar ook van uitdrukkingen, die ongeveer dezelfde betekenis hebben. Ook doet hijnbsp;een poging, aan het verschijnsel een zekere waarde toe te kennen.nbsp;Ed. Norden^ wijst erop, dat bij Cato veel „Haufung synonymernbsp;Wörter” voorkomt, die hij bewust toepast en haalt in dit verbandnbsp;aan Cic. de part. or. 20: ,,inlustris est oratio, si et verba gravitatenbsp;delecta ponuntur et tralata et ad nomen adiuncta et duplicata etnbsp;idem significantia”, waaruit blijkt, dat deze ,,Haufung” een ,,stijlmiddel” was.

Daar ik mij ertoe beperkt heb, het verschijnsel te onderzoeken in het Vedisch en Sanskrit, heb ik getracht na te gaan, in hoeverrenbsp;de variatie als zgn. stijlmiddel werd opgenomen onder de voorschriften van de Indische poëtica. Een soort variatie is te zien innbsp;het door Dandin® besproken voorbeeld van de dipaka-figuur:nbsp;haraty abhogam asanam grhnati jyotisam ganam | adatte cadya menbsp;pranan asau jaladharavali || ,,Die reeks wolken neemt de welvingnbsp;van de hemelstreken weg, rooft de schare der hemellichten en ont-

Auct. ad Her. IV, 28, 38.

Op deze plaats ben ik attent geworden door Fr. Marx, Zur Charakteris-tik des Verfassers der Rhetorica ad Herennium, Rhein. Mus. 46, p. 423. Antike Kunstprosa, pp. 166 en 167.

Kavyadarsa, ed. Böhtlingk 2, iii.

-ocr page 19-

neemt mij nu mijn leven.” Hij noemt dit een „ekarthadïpaka” (vers 112): anekasabdopadanat kriyaikaivatra dïpyate | yato jala-dhavalya tasmad ekarthadïpakam 11,, Weil hier durch die Anwendungnbsp;von mehreren Wort en die Wolkengruppe nur eine und dieselbenbsp;Thatigkeit anfacht, darum ist dieses ein Dïpaka mit einfachemnbsp;Inhalte” (vert. Böhtlingk).

Verderop (vers 116) noemt hij „arthavrttih” (door Böhtlingk vertaald met „ Wieder kehr eines gleichbedeutenden Wort es”) een „alamkara”, d.w.z. een middel om op te sieren, een stijlfiguur:nbsp;arthavrttih padavrttir ubhayavrttir eva ca | dïpakasthana evestamnbsp;alamkaratrayain yatha || „de herhaling van de zin (betekenis)nbsp;alleen, van het woord alleen of van beide in de plaats van een dïpakanbsp;wordt beschouwd als drie figuren”, waarop hij dan in vers 117 eennbsp;voorbeeld geeft, dat wij als variatie in onze zin beschouwen:nbsp;vikasanti kadambani sfhutanti kutajodgamah | unmïlanti ca kanda-lyo dalanti kakubhani ca || ,,de kadamba’s openen zich, de kutaja-spruiten barsten open, de kandali’s ontluiken en de kakubha’snbsp;komen in bloei.”

Vamana^ geeft het voorschrift: naikam fadam dvih prayojyam prdyena ,,in den regel mag één en hetzelfde woord niet tweemaalnbsp;gebruikt worden.” De commentaar zondert hierbij woordjes alsnbsp;„iva” uit.

Ook Mammata waarschuwt tegen onnodige woordherhaling, ^ maar voert een polemiek tegen de hierboven geciteerde opvattingnbsp;van Vamana; hij veroordeelt nl. de volgende variatie® (bhagnahnbsp;prakramah): nathe nisaya niyater niyogad | asiasagate hanta nisapinbsp;ydtd enz. („...gata nisapi iti tuyuktam” ,,gepast ware gata nisapi”).nbsp;Hij wijst op het verschil van een plaats zonder variatie: praptahnbsp;sriyah sakalakamadughas, tatah kim ? | dattam padain sirasi vidvi-satarn, tatah kim ? | sarntarpitah pranayino vibhavais, tatah kim ? |nbsp;kalparn sthitam tanubhrtarn tanubhis, tatah kimt ||, waar ,,tatahnbsp;kim” niet gevarieerd wordt, met: yadi dahaty anilo (1. anala) ’tranbsp;kim adbhutam yadi ca gauravam adrisu kim tatah lavanam ambunbsp;sadaiva mahodadheh prakrtir eva satam avisadita, waar wel variatie voorkomt.1

1

Kavyalamkara-sütra-vrtti 5, l, l. ^ Kavyaprakaéa 7, 223.

® ibidem 7, 243.

‘ ibidem 7, 271-272.

-ocr page 20-

Het Petersburger Woordenboek 5, 175 citeert uit het werk over poëtica Prataparudrïya 65, a, 7 (vgl. 62, b, 7) prakrantaniyamatydgenbsp;bhagnakramam ihesyate «men erkent (laat gelden) bhagnakramanbsp;(= bhagnah prakramah) in de betekenis van „het opgeven van eennbsp;eenmaal begonnen regelmaat” ». Het is dus duidelijk, dat de Indischenbsp;theoretici het verbreken van uniformiteit hebben opgemerkt ennbsp;daartegenover hun houding bepaald hebben; hetzelfde geldt voornbsp;de verbreking van woordvolgorde, zoals we bij de bespreking vannbsp;chiasme en gevarieerde volgorde zullen zien. Nu is het gebruiknbsp;van verschillende woorden met dezelfde betekenis in een samenhangende tekst éen van de eenvoudigste en meest-voorkomendenbsp;vormen van het verschijnsel, dat ik heb bestudeerd. Een uitbreidingnbsp;van deze vorm kan men zien in het gebruik van een aanwijzendnbsp;voornaamwoord of een soortnaam variërend met een eigennaamnbsp;om een persoon aan te duiden. Cf. Visnupurana IV, 6, 20: Urvasï.nbsp;22: tad-, 24: tam. 25: Urvasï. 29: tayd enz. Pancatantra p. 33, r. 17nbsp;in sloka: td yositah. r. 18 (sl.): etdh. 21 (sl.); strï- - tdh. 23 (sl.): yds tdh.nbsp;25 (sl.): pramaddsu. 26 (sl.): strïsu. 27 (sl.): tdh enz. Dasakumara-carita V, p. 196, r. 9: sa. 12: asau. 16; sa vanij.

Bij mijn bestudering van de Pancatantra-tekst werd mijn aandacht evenwel getrokken door de vele andere mogelijkheden, die de taal tot haar beschikking heeft om hetzelfde steeds weer opnbsp;andere wijze te zeggen en kwam het verlangen bij mij op de uitingnbsp;van dat vermogen der taal nader te onderzoeken en vast te leggen.nbsp;Het bleek mij toen, dat de variatie in andere talen reeds onderwerpnbsp;van menige studie is geweest; vooral op het gebied van het Latijnnbsp;zijn afzonderlijke onderzoekingen over verschillende schrijvers verricht, doch ook de Germanisten gebruiken de term variatie. In hetnbsp;artikel van Merker-Stammler over,,Variation” worden verschillendenbsp;omschrijvingen genoemd^; o.a. die van Paetzel, die als het kenmerkende van de variatie haar ,,begriffliche und syntaktische Ent-behrlichkeit” beschouwt. Ze is volgens hem uiting van affekt.

Regine StrümpelP beschouwt variatie in verband met parallelis-me: ,,Ein hauptunterschied liegt darin, da6 die variation sehr oft in der wiederaufnahme eines einzigen wortes durch ein synonymonnbsp;besteht, wahrend sich parallelismus, nach dem gewöhnlichen ge-brauch des wortes, nur zwischen Idngeren gebilden zeigen kann.”

' Reallexikon der deutschen Literaturgeschichte, dl. III, p. 425 ff.

^ O.C., p. 165.

-ocr page 21-

Evenals bij deze schrijfster zien we bij Ed. Norden^ de variatie in verband met het parallelisme: „Dem Gedanken nach kann dasnbsp;eine dieser parallelen Satzglieder das andere entweder variierennbsp;oder es erganzen oder es gegensatzlich erweitern. Besonders dienbsp;dritte dieser Möglichkeiten, die Antithese, wollen wir im Auge be-halten, um spaterhin unsere Folgerungen daraus zu ziehen.” Nordennbsp;ziet in de variatie een verdere ontwikkeling van de herhaling.^nbsp;Behaghel onderscheidt herhaling met ,,Weiterführung”® en variatie^. Dus ook hier „Entbehrlichkeit” kenmerk van variatie. Dezenbsp;Germanisten hebben dus speciaal het oog op de herhaling in denbsp;poëzie, waar een rhythmische eenheid met of zonder afwijking eensnbsp;of meerdere malen herhaald wordt.

Dezelfde variatie in parallelle delen, die we leren kennen in het Middel-Hoogduits, is ook aan het Vedisch niet onbekend. Vele gevallen tekent Gonda aan in zijn Stilistische Studie over de Athar-vaveda®. Dikwijls verschillen parallelle zinsdelen slechts in éennbsp;term; deze kan een synoniem bevatten (dit is dus variatie in de zinnbsp;van Norden), b.v. 6, 57, 3: visvam no astu bhesajam | sarvam n. a.nbsp;bh. (Gonda p. 36; verdere voorbeelden op p. 43) of in ieder gevalnbsp;één woord, dat, voorzover het nodig is de logische inhoud van denbsp;gedachte weer te geven, gemist kan worden, al heeft in deze tekstnbsp;ook de herhaling betekenis (b.v. 4, 37, 81-91: bhïma Indrasyanbsp;hetayah | satam rstir ayasmayïh, resp. bh. I. h. | s. r. hiranyayïh,nbsp;Gonda p. 37). Uitgaande van deze variatie in parallelle delen zietnbsp;Norden variatie in ruimer verband®: „1st doch die Variation^ wienbsp;vor allem die Musikgeschichte lehrt, aus dem uranfanglichen Struk-turprinzip bloBer Wiederholung erwachsen, auf dem die Gesangenbsp;vieler Primitiven verharren.” Sprekend over parataxis en hypotaxisnbsp;zegt Havers’: ,,Dieser Dissimilationstrieb ist eng verwandt mitnbsp;dem Abwechslungstrieb, der zur Variatio führt. Aus dem primitiven Strukturprinzip der einfachen rhythmischen Wiederholung

1 Logos und Rhythmus (Berlin 1928), p. 8.

^ ibidem p. 20.

® Behaghel, Zur Technik der Mhd. Dichtung. P. u. Br. Beitr. 30, p. 431 sqq. Behaghel (p. 434) spreekt alleen van ,,vrijwillige” herhaling vannbsp;dezelfde gedachte, dus wanneer de gedachte niet behoeft te wordennbsp;herhaald.

* ibidem, p. 447 sqq.

® J. Gonda, Stilistische Studie over Atharvaveda I-VII.

® L. u. Rh., p. 20.

’ Havers, Handbuch der erklarenden Syntax, p. 180.

-ocr page 22-

erwachsen, ist sie... ein Gesetz, das sich in allen Künsten geltend macht.” ^

Veelal wordt dus variatie in verband gezien met herhaling; ik wil echter het begrip uitbreiden en ook van variatie spreken, wanneer verschillende begrippen, gedachten enz., die ongeveer parallelnbsp;zijn, op verschillende manieren worden uitgedrukt. Hiervan uitgaande vat ik dus de variatie in haar ruimste zin op. Onder dezenbsp;term neem ik samen alle middelen, bewust of onbewust toegepast,nbsp;niet alleen om hetzelfde begrip, dezelfde gedachte, hetzelfde gebeuren, binnen een bepaalde omtrek, in verschillende termen uit tenbsp;drukken, maar ook om soortgelijke begrippen, gedachten, gebeurtenissen enz. in verschillende vorm tot uitdrukking te brengen, metnbsp;dien verstande, dat ik daaronder ook versta de afwisseling in woordvolgorde, vooral in de vorm van chiasme of zogenaamde inversie.

Deze band tussen variatie en woordvolgorde legt ook Havers, als hij zegt: ,,Variationsbedürfnis führt weiterhin zum Chiasmus,nbsp;Beide ziet hij als uitvloeisels van de Abwechslungstrieb. In overeenstemming hiermee beschouwt Oertel het feit, dat gen. en abl.nbsp;zonder onderscheid gebruikt kunnen worden in Brahmana-teksten,nbsp;als vallende buiten het kader der stilistische variatie, daar verschilnbsp;hier niet meer gevoeld wordt.® Elders drukt hij zich voorzichtiger uit:nbsp;,,Da sich aber eine scharfe Grenzlinie zwischen syntaktischen undnbsp;stilistischen Varianten nicht ziehenlaBt, ...”^ Wij doen dus voorlopignbsp;het best, ook syntaktische varianten in den regel op te nemen in hetnbsp;begrip variatie met terzijdestelling van de vraag, of variatie hier alnbsp;dan niet noodzakelijk is, en dus resp. geen of wel stilistische waardenbsp;heeft. In de Lateinische Grammatik van Stolz-Schmalz is het woordnbsp;variatie synoniem met inconcinniteit.® Men vindt hier een uitgebreide opsomming van variatiemiddelen, maar alleen in parallelle

cf. ook G. S. Overdiep, Stil. Gramm, v. h. mod. Ned. 1937, § 30: ,,De variatie is een herhaling in omschreven vorm.” Als voorbeeld geeft hij;nbsp;,,Nu gaat de glimvlieg heen en weder schieten | gelijk een star, gelijknbsp;een dansend vier” (Perk).

Havers, Handbuch, p. 180.

H. Oertel, Syntaktische Aequivalenz des Gen. u. Abl. bei Verben der Trennung in der ved. Prosa. Sitz. ber. d. Bayer. Ak. d. Wiss. Phil.-Hist. Abt. 1935, Heft 12, p. 36.

Zu den Kasusvariationen in der ved. Prosa. Sitz. ber. d. Bayer. Ak. d. Wiss. Phil.-Hist. Abt. 1937, Heft 8, p. 3.

Lat. Gramm., opnieuw bewerkt door Leumann en Hofmann (1928), p. 838 sqq.

-ocr page 23-

zinsdelen, dus niet in groter verband. Ook maakt het grote verschil in Syntaxis tussen Oud-Indisch en Latijn het onmogelijk zich voornbsp;het Sanskrit van deze opsomming te bedienen als basis voor eennbsp;indeling van soorten van variatie, al zijn er vele aanknopingspuntennbsp;te vinden (b.v. variatie in modus en tempus).^

Het spreekt vanzelf, dat het begrip variatie, als iedere stijleigenaardigheid, bij verschillende schrijvers en in verschillende perioden verschillend moet worden geïnterpreteerd. Zo waarschuwt Gondanbsp;nadrukkelijk tegen uitdrukkingen als „Schmuckmittel”, „ornementsnbsp;de style”, „fleurs de rhétorique” toegepast op rijm, alliteratie,nbsp;paronomasie enz. in bezweringsformules en toverspreuken van denbsp;Atharvaveda^. Bij andere schrijvers kunnen naar het uiterlijk gelijksoortige verschijnselen echter vaak niet anders dan als opzettelijknbsp;nagestreefde ,,verfraaiingen” worden opgevat, en bovendien nognbsp;menigmaal zonder inwendige noodzaak, doch alleen omdat hetnbsp;volgens de opvattingen van hun tijd en milieu zo hoorde.

Het door mij verzamelde materiaal is gekozen uit zeer verschillende perioden en gedachtensferen; de vormenrijkdom van de Jata-kamala zal men vergeefs zoeken in Mahabharata en Upanisad’s; toch treft men in alle door mij onderzochte werken, zelfs in de meestnbsp;sobere taal, hoe sporadisch ook soms, vormen van variatie aan,nbsp;ook variatie, die vermeden had kunnen worden.

Voordat ik mijn materiaal laat volgen, wil ik, ter illustratie van mijn definitie, enige door anderen of door mijzelf opgemerkte voorbeelden van variatie in andere talen dan het Vedisch en Sanskritnbsp;geven. Norden^ citeert o.a. als voorbeeld van antithese Heraclitus

Het gebruik van synoniemen wordt gerekend bij de variatie door H. Hagendahl, Studia Ammianea, Diss. Upsala 1921, c. IV (p. 99);nbsp;Quoniam autem duo sunt genera variationis, quorum alterum innbsp;electione verborum versatur, alterum ad iuncturam sive rationemnbsp;syntacticam pertinet, primum cum de copia synonymorum tum denbsp;verbis intra breve spatium commuiatis disputaturus sum, ...

J. Gonda, Alliteration und Reim im Satzbau des Atharvaveda (I-VII), Acta Orientalia XVIII, p. 50 sqq. Zie ook zijn Stil. Studie over A. V.nbsp;I-VII.

Antike Kunstprosa, p. 18-19. Hij zegt over Her.; „Dem gewaltigen Epbesier, der seinen Weg einsam und im Gegensatz zu aller Weltnbsp;verfolgte, haben sich zum ersten Mal die Antinomien des Seins und desnbsp;Scbeins geoffenbart, und ihm, der da lehrte, dafi aus dem verschiede-nen die vollendete Harmonie entstehe, haben sich die Gegensatze mitnbsp;einer gewissen logischen Konsequenz auch in der Sprache hyposta-siert...”

-ocr page 24-

fr. 44: nóXefioQ ndvrcov p.èv naxrjQ èaxi navxmv dè ^aaiXevg, xai xovg jiièv d'EOVQ ëöei^s xovg dè dvamp;QOiTiovg, xovg fièv dovXovg snoirjas xovg dènbsp;èè.evamp;éQovg (gebruik van synoniemen in parallelle zinsdelen).

Ook in ’t Latijn is de variatie oud: cf. Cato, De agricultura XXXVIII, 2: ignem caveto ne intermittas quin semper siet, nevenbsp;noctu neve ullo tempore intermittatur caveto^ (afwisseling vannbsp;pass. en act.; ook chiasme).

Een hoogtepunt bereikt de variatie bij een schrijver als Ammianus, waarvan Hagendahl het volgende treffende staaltje aanhaaltnbsp;Amm. 23, 6,17 (313, 6): in his pagis hiatus quoque conspicitur terrae,nbsp;unde halitus letalis exsurgens, quodcumgue animal proxime steterit,nbsp;odore gravi consumit, te vergelijken met 23, 6, 18 (313, 10): cuiusnbsp;simile foramen aput Hierapolim Frygiae antehac (ut adseruntnbsp;aliqui) videbatur. unde emergens (EBG mergens V) itidem noxiusnbsp;spiritus perseveranti odore, quidquid prope venerat, conrumpehat (nietnbsp;alleen variatie door gebruik van synoniemen, maar ook modusvariatie: steterit-venerat). Wel heel sterk is de lust tot variëren, alsnbsp;Pelagius in zijn vertaling synoniemen en zelfs gevarieerde woordorde gebruikt, waar in de tekst hetzelfde woord en dezelfde volgordenbsp;voorkomt.® Eenvoudige variatie bij Pindarus, Nem. 8, 2: nagêe-vrjtoig Tialdcov x' êq}iCoiaa yXsggt;dQoig* (adj. en gen.), die door Wacker-nagel® opzettelijke vermijding van gelijkvormigheid wordt genoemd.nbsp;Iets dergelijks Soph. Oed. Rex477-’8: dvd t’ dvxqa xat TtsxQalog, wanneer deze lezing althans de juiste is.®

Behaghel vermoedt, dat strophe en antistrophe van het Griekse koor oorspronkelijk variatie zijn van één en hetzelfde thema.’

geciteerd door Ernout: Recherches sur l’emploi du passif latin a l’époque républicaine. Mém. de la Soc. de Lingu. 15, p. 311.

O.C., p. 99.

J. B. Hofmann, Beitrage zur Kenntnis des Vulgarlateins, I. F. 43, p. 80 sqq.; over het bovenstaande pp. 89-92.

H. Oertel, Synt. Aequ. enz. p. 36.

Vorlesungen über Syntax II, p. 73, door Oertel op bovengenoemde plaats geciteerd.

Fraenkel en Groeneboom merken hierbij op in hun comm. op de Oed. Rex (3e druk 1935): ,,met dvdx' avXQa correspondeert nsxgalog (over denbsp;rotsen), vgl. Eur. Here. 1157: nol xaxmv èQrj/aiav \ edqoi nxeqmxèg rjnbsp;xaxd xamp;ovóg fio^cóv”

Behaghel, Zur Technik enz. p. 553; vgl. echter Norden, A.K. p.

waar hij o.a. zegt: ,,Es kam hinzu, daB den Griechen eine aus-gesprochene Neigung zu antithetischer Gegenüberstellung der Ge-danken angeboren war, die gewissermaBen ein sichtbarer Ausdruck

-ocr page 25-

Variatie in volgorde als overgang tussen twee opeenvolgende zinnen:^ 1st ez ir leit, doch dien ich ir iemer mere. lemer mere wilnbsp;ich ir dienen mit stsete...

Eenvoudige voorbeelden zijn: Verg. Buc. V, 5-6: ... sive sub ... umbras, sive antro ... Anacreontea (Bergk, Poet. Lyr. Gr. 1882,nbsp;Vol. III, 22. [20.]): drjv-yevoifirfv-êéko yevéaêai. Herod. Ill, 28:nbsp;èni dat. en gen. Plato, Politeia 357 C: xai avrd [lèv êavrcov ëvsxanbsp;ovx S.V ösiaifisamp;a ë.%eiv, rmv bs fiioamp;Syv re yóqiv . . .

Evenals van vele verschijnselen in de litteratuur, zo ligt ook van de variatie de oorsprong in de spreektaal. Aardig is in dit verbandnbsp;de opmerking van Hildebrand*: «,,Hoe is ’t Keesje! Gaan de zakennbsp;niet goed?” riep ik hem toe. Keesje borstelde altijd door. Hij wasnbsp;wat doof. Wanneer men den volzin herhalen moet, die (sic) mennbsp;op een eenigszins meewarigen toon heeft uitgesproken, is ’t gladnbsp;onmogelijk het met dezelfde woorden te doen. Ik stond op, kwamnbsp;een stapje nader, en zei wat luider: ,,Wat scheelt eraan, KeesP”»^nbsp;Ditzelfde geldt in den regel voor een gedachte, die men herhaalt;nbsp;de oorzaak kan ook wel hierin liggen, dat de eerste uitspraak nietnbsp;pakkend genoeg was, de aandacht van de hoorders niet voldoendenbsp;prikkelde; men zegt hetzelfde dan nog eens op een andere manier,nbsp;in de hoop, dat de tweede uitspraak meer effekt heeft. Voorbeeldennbsp;uit de spreektaal: „dat is alles, ja, meer is er niet.” Groentekoopman:nbsp;„’t is een hele zeldzame afpel, hij komt niet veel voor.” Man tegen hond:nbsp;,,dat mag-ie niet keesie, dat mag-ie niet jochie!” ,,Mooi{e) anemonenbsp;voor 15 cent, 3 stuiver e bos anemone” (in eindeloze herhaling)./-,,Hf;'nbsp;woog het gewoon, hij heeft het gewoon gewogen.”

Niet alleen precies dezelfde gedachte, ook een parallelle gedachte kan gevarieerd worden uitgedrukt: „Dinsdag goot het. Woensdag was

ihrer Freude an dycöres und avyxQiaeig, ein praziser und harmonischer Formulierung des Gedankens ist und uns am vollendetsten in dernbsp;Strophe und Antistrophe des Melos und des Dramas sowie in demnbsp;Formenparallelismus der alten Kunst entgegentritt.”

’ Behaghel, ibidem, p. 448.

^ Camera Obscura (1896), p. 41.

® Iets dergelijks bij Duhamel, Deux hommes (Le livre de demain 1933), p. 28, waar iemand een grap vertelt: «... II me dit: ,,Continuez!” Jenbsp;lui réponds: ,,C’est presque lini.”»... Le Flamand zézaie avec enthousiasme: «II me dit: ,,continUez done, mon petit ami.” Et je lui réponds:nbsp;,,Attendez seulement, c’est presque fini.”» Car V. raconte toujoursnbsp;deux fois chacune de ses histoires et, la seconde fois, il ajoute de menusnbsp;détails aux bons endroits,”

-ocr page 26-

10

het wel mooi; Donderdag, nou toen ging het nogal, Vrijdag-toen kon het er mee door, maar toen werd het helemaal mis.”

Ik laat hier een lijst volgen van de bestudeerde teksten:

I.

Gedeelten van de Atharvaveda. ed. Roth-Whitney-Lindenau (Berlijn 1924).

2.

Gedeelten uit Galand, Das Jaiminïya-brahmana in Auswahl, Verhand, der Kon. Ak. van Wet. te Amsterdam, Afd. Letterk.,nbsp;Deel I, nieuwe reeks (Deel 19, No. 4).

3-

4-

5-

Aitareya-brahmana 7, ed. Aufrecht (1879). Brhad-Aranyaka-Upanisad III en IV, Coil. Senart (Parijs 1934).nbsp;Chandogya-Upanisad geheel, Coll. Senart (Parijs 1930).

6. nbsp;nbsp;nbsp;Gobhila-grhyasütra, ed. Knauer (Leipzig 1884).

7. nbsp;nbsp;nbsp;Vaikhanasa-grhyasütra, ed. Galand (Calcutta 1927).

8. nbsp;nbsp;nbsp;Mahabharata, Calcutta (1834-'9), I. 3 J 94J 95 vanaf 3760; III,nbsp;192; 194; 195; 196; 197; 198; 199: XII, 339.

9-

10.

11.

12.

Pancatantra I, ed. Kielhorn (Bombay 1896).

Visnupurana, Calcutta (1882) IV, 2, i-IV, 24, 29.

Dandin, Dasakumaracarita V en VI, Bombay (1889). Jataka-Mala 14-22 ed. Kern (Harvard Oriental Series Vol. I).

-ocr page 27-

CHI ASME

Betrekt men in een onderzoek naar de variatie ook de variatie in woordvolgorde, dan komt hiervoor vooral in aanmerking het chias-me en de, daarvan dikwijls moeilijk te onderscheiden, inversie.nbsp;Het veelvuldig voorkomen van beide verschijnselen in diversenbsp;Indogermaanse talen is dikwijls geconstateerd en min of meer uitvoerig besproken, de eigenlijke betekenis van chiasme en inversie isnbsp;nog onduidelijk.

De waarheid, dat men bij een verklaring van taalverschijnselen uiterst voorzichtig moet zijn, geldt in hoge mate voor de verklaringnbsp;van de woordplaatsing. Ik sluit me in deze kwestie geheel aan bijnbsp;EHse Richter^: ,,Die Wortstellung ist das Ergebnis zweier Krafte:nbsp;seelischer und rhythmischer Vorgange... Die beiden Krafte sindnbsp;zu Zeiten gleich gerichtet, zu Zeiten im Gegensatz; ihre Wechsel-wirkung macht den Inhalt der Geschichte der Wortstellung aus.”nbsp;Waar we reeds in onze eigen taal ons slechts zelden bewust zijn,nbsp;waarom we een bepaalde volgorde boven een andere verkiezen,nbsp;hoeveel te minder kunnen wij dan de oorzaken van de woordordenbsp;peilen bij een taal, die we spreken noch horen spreken. Vgl. ooknbsp;Canedo^: ,,...denn von dem EinfluB des Wohllautes und Rhythmusnbsp;auf die Gesetze der Wortfolge wissen wir bis jetzt allzu wenig.”nbsp;Even moeilijk is het, de invloed van het affekt te begrenzen, al isnbsp;hier en daar deze invloed onmiskenbaar, cf. b.v. Plato, Phaedonbsp;114 C, waar een passage, waarin de zaligheid wordt beschreven, dienbsp;aan hen ten deel valt na de dood, die in hun leven door de philoso-phie gelouterd zijn, wordt afgesloten met de door chiasme afgerondenbsp;zin: xaXov yao rd S.'amp;Xov xal rj èhth; [xeydXrj. Leerrijk is ook, watnbsp;Behaghel, Deutsche Syntax IV, over de woordorde in het Duitsnbsp;zegt.

Chiasme en inversie zijn in elk geval taalverschijnselen, die, na zich eenmaal een plaats in deze of gene taal te hebben verworven,

^ Grundlinien der Wortstellungslehre, Zeitschr. f. Rom. Phil. 40, § 2.

* Zur Wort- und Satzstellung in der alt- und mittelindischen Prosa, §71-

-ocr page 28-

12

in de theorie gaarne gebruikte hulpmiddelen zijn geworden.^ We denken hierbij vooral aan het Latijn, waar het chiasme zo dikwijlsnbsp;als rhetorisch middel werd gebruikt. Steele b.v. beschouwt chiasmenbsp;bij Livius ,,as a conscious arrangement of the parts immediately innbsp;the writer’s view in the organization of the sentence as a stylisticnbsp;unit”.2 Ibidem p. 185: .while chiasmus, indicating emphasis bynbsp;variation from the normal arrangement, produces the most markednbsp;effects in the juxtaposition of strongly contrasted terms, and yetnbsp;to plain narrative imparts somewhat of a rhetorical tinge.”

Verbreking van de gebruikelijke woordvolgorde is het meest opvallend en het duidelijkst in taal van eenvoudige structuur en vaste verbindingen. Hier krijgt iedere onverwachte wending eennbsp;bijzondere betekenis. Deze eenvoudige structuur ontmoeten we innbsp;verschillende talen in het parallelisme, dat een bepaald schemanbsp;soms eens, soms meermalen herhaalt. In deze vaste regelmaat nunbsp;deed het chiasme zijn intrede;® zelfs ziet men in het parallelisme welnbsp;de oorspronkelijke voorwaarde voor het chiasme; als oorzaak vannbsp;chiasme beschouwt men soms de neiging tot antithetische uitdrukkingswijze, waarvoor het chiasme door zijn „Kreuzstellung” denbsp;aangewezen vorm zou zijn.*

Hierin staan chiasme en inversie niet alleen, cf. J. Gonda, Stil. Studie over A.V. I-VII, p. 27: ,,De individu kan zich deze eigenschappen vannbsp;bepaalde wijzen van uitdrukken bewust worden, ze bewust gebruiken;nbsp;taalkunstenaars brengen ze in ’n later stadium opzettelijk aan ennbsp;cultiveren ze; dan gaat de mens als kunstenaar de vorm beheersen.”nbsp;Anaphora and chiasmus in Livy, Transact. Am. Phil. Ass. 32, 1901,nbsp;p. 166.

R. Strümpell laat in haar werk over parallelisme, dat reeds eerder geciteerd is, ook vbb. van chiasme zien in aansluiting aan het parallelisme, b.v. Rol. 12, 15; hoch was daz gebirge, daz lant was veste, waar dus de chiastische woordvolgorde het parallelisme verbreekt. Cf. ooknbsp;Duhamel, Le jardin des bêtes sauvages (Le livre de demain 1938), p. 41:nbsp;,,I1 me donnait envie de muser au long des bassins, d’asseoir sur cha-que banc une philosophic paresseuse, de respirer dans chaque pelousenbsp;une savane, une forêi vier ge dans chaque bosquet,...” (slot-chiasme).nbsp;cf. R. M. Meyer, Deutsche Stilistik, 1913, § 142: ,,Der Chiasmus ... istnbsp;eine in Bewegung gesetzte Antithese enz.quot; Hij noemt echter chiasmenbsp;het type: ,,verbrenne, was du angebetet hast, bete an, was du ver-brennt hast.” Iets dergelijks is uit het Soendaas, Si Kabajan p. 16nbsp;(waarop Prof. Gonda mij attent maakte): ,,doenoengan ti koelonnbsp;njanghareup ka wetan, si Kabajan ti wetan njanghareup ka koelon”nbsp;,,de meester (heer) uit het Westen richtte het gezicht naar het Oosten,nbsp;Kabajan uit het O. r. h. g. n. het Westen.” Cf. ook A. M. Ghatage,nbsp;Repetition in Prakrit Syntax (New Indian Antiquary, dl. 2, p. 47 vlgg.

-ocr page 29-

13

Van de voorbeelden van „antithese” in parallelisme, die Norden noemt, vertonen er sommige chiasme of variatie in volgorde:nbsp;Heraclitus fragm. 22: nvgóg dvra/isi^erai ndvra xal nvQ ojidvrcov,nbsp;óiaTtEQ xQvaov xQruxara xac XQVf^drcov xqvaóg?- De eerste plaats vannbsp;nvQoQ... nvQ is hier natuurlijk, fragm. 25: t,fj jivq róv yfjg ‘amp;dvarov xalnbsp;drjQ Cfj T^dv TiVQÓg êdvaxov vöcoq Cfj déqog amp;dvarov, yfj róv vdarog.^nbsp;Cyprianus; de habitu virginum c. 24: „...hanc imaginem virginitasnbsp;portat, portat integritas, sanctitas portat et caritas etc.”^ Heel duidelijk wordt chiasme in verband gebracht met antithese bij Stolz-Schmalz: ,,Der ChiasmuS ist natürlich und volkstümlich dort, wo ernbsp;ganze Satze gegenüberstellt, indem er die Stelle parataktischernbsp;oder hypotaktischer Konjunktionen einnimmt, vgl. z. B. Enniusnbsp;ann. 269 spernitur orator bonus, horridus miles amatur enz.”* Inderdaad is de antithetische tendenz dikwijls voelbaar in het chiasme,nbsp;vgl. b.v. een zin als: „Ob dieser Akzent durch musikahschen Hoch-ton... bewirkt wird, ist für diese Untersuchung einerlei. Nicht einerleinbsp;hingegen ist die Frage, ...”® Norden® citeert van Herod. I, 5: xd yagnbsp;xó jidXai fieydXa ^v, | rd noXXd avxürv a[MXQd yéyove' || xd öè èrt’nbsp;èfisv •^v [leydXa, | nQÓxega a/Mxqd (spatiëring van mij), cf. Aug.nbsp;Confess. I, 6: quia illae intus erant, foris autem illi, ...

Gaan we bij een bespreking van het chiasme uit van het paral-lehsme, dan zullen we het eerst daar zoeken, waar de oorsprong ligt van het zich uitdrukken in parallelle uitingsgehelen, nl. de gesprokennbsp;taal.’ Nyrop zegt «...il (sc. herhaling met chiasme) s’emploie encore

April 1939, p. 55); ,,In the following case the idea is expressed with greater force by repeating the sentence and changing the order ofnbsp;words there: jam ajja duhiyae giyaih tarn vaiyarn padujaina jamnbsp;vaiyarn padujaina tain gaiyain ajja duhiyae (Vasudevahindi 132, 8):nbsp;What was sung by the daughter to-day the same was sounded by thenbsp;clever man, and what was sounded by him the same was sung by thenbsp;girl.” Men zou met evenveel recht van chiasme kunnen spreken bij denbsp;volgorde: ,,verbrenne was du angebetet hast, was du verbrannt hast,nbsp;bete an,” enz.

quot; A.K. p. 18.

° ibidem p. 19.

® ibidem p. 618.

^ Lat. Grammatik, p. 797‘b. Cf. 00k Biener, De. Wortstellung, Zs. f. deutsches Altertum 59 (1922), 138.

® E. Richter, o.c., § 43.

‘ A.K. p. 28.

’ Zie Gonda, A.V., p. 19 sqq., die talrijke voorbeelden van parallelisme uit verschillende talen geeft.

-ocr page 30-

14

dans Ie parler populaire; ainsi la sonnerie de clairon qui annonce Ie repas des officiers: ,,La sowpe aux choux se fait dans la marmitc.nbsp;Dans la marmite se fait la soupe aux choux.”Vgl. ook de volgendenbsp;nursery-rhymes; Old King Cole was a merry old soul | and a merrynbsp;old soul was he.^ T urn again Whittington', W. t. a. t. a. W. Lord Mayornbsp;of London.^ Duhamel, bij wien ik veel chiasme aantrof, geeft ooknbsp;een voorbeeld waar hij een gesprek weergeeft; ,,Ses cheveux sontnbsp;déja gris et grise aussi sa moustache.”^ Chiasme met variatie; ,,Jenbsp;n’ai d’énergie que pour me brosser les dents. Dame! pour me brossernbsp;les dents, je ne manque pas de courage.”® Cf. ook Ov. Met. VI, 299-300: „unam minimamque relinque! | de multis minimam posco”nbsp;clamavit ,,et unam”.

Alvorens over te gaan tot een bespreking van het chiasme in de Atharvaveda moet ik erop wijzen, dat ook deze vorm van variatienbsp;door de Indische theoretici is opgemerkt. Variatie van volgordenbsp;vertoont het volgende geval, dat Mammata geeft als voorbeeld vannbsp;akramata (ontstentenis van eenvormigheid)®; dvayain gatarnnbsp;samprati socanïyatam samagamaprarthanaya kapalinah | kald canbsp;sa kantimati kalavatah tvam asya lokasya ca netrakaumudï, waarbijnbsp;hij opmerkt; atra tvainsabdanantaram cakaro yuktah ,,hier zounbsp;het woordje ca onmiddellijk na ’t woord tvam gepast zijn”. Sommige commentatoren beijveren zich op prakramabhanga te wijzennbsp;en pogen de teksten te verbeteren. Zob.v, Raghavabhatta op Kalidasa, ^ak., b.v. bij 5, ii; abhyaktam iva snatah sucir aéucim ivanbsp;prabuddha iva suptam | baddham iva svairagatir janam iha su-khasahginam avaimi. Hier wil hij lezen snato ’bhyaktam iva sucirnbsp;asucim iva pr. s. iva | sv. samyatam iva (gewelddadig!) ,,leest mennbsp;dat, dan kan men prakramabhanga vermijden” (iti pathitva pra-kramabhahgadvayam pariharaniyam). Hier richt hij zich dus tegennbsp;chiasme. Ook bij 4, 13 een pr. bh. ten aanzien van de volgorde:

Kr. Nyrop, Grammaire historique. Tome V, p. 431. Zie ook Frei, La Grammaire des Fautes, p. 278; ,,Mais Ie chiasme n’appartient pasnbsp;exclusivement a la langue écrite. II apparait dans les chansons popu-laires...” Havers, Handb. p. 180; ,,Variationsbedürfnis führt weiter-hin zum Chiasmus, den auch die Alltagssprache kennt.”

Nelson, Favourite rhymes for the nursery, p. 96. ibidem p. 88.

Le Desert de Bièvres {Mercure de France, Paris 1937), p. 83. ibidem p. 281.

Kav. 7, 252.

-ocr page 31-

15

in de pada’s a, b en c zegt Kanva tot Sak.: „gij zijt aan een waardig echtgenoot gegeven. Zo ook heeft deze navamdlikd (struik) (eennbsp;waardig partner gevonden in) de mangoboom.” Dan ind: asydmnbsp;aham tvayi ca sainprati vïtacintah „om haar (de nav.) en U hebnbsp;ik nu geen zorg meer.” Dit is chiastisch uitgedrukt. Ragh. merktnbsp;op, dat hier in d opzettelijk de navam. het eerst genoemd wordt,nbsp;omdat de spreker wil laten zien hoe belangrijk hij Sak.’s lievelings-struik vindt. Daardoor wordt hem de prakr. bh. verklaarbaar. Ooknbsp;Vamana^ spreekt erover: kramahinartham apakramam || 22 || „hetnbsp;apakrama (d.i. afwijken van de (symmetrische) volgorde) is dat,nbsp;waarin de uitgedrukte gedachte (artha) niet in de juiste volgordenbsp;staat.” De commentaar zegt; «In de ,,Aussage” (opgesomde begrippen) in een zin als ook in de niet-opgesomde is een zekere volgordenbsp;en samenhang; de zin, waarin deze volgorde niet in acht genomen is,nbsp;wordt apakr. (niet symmetrisch) genoemd. B.v. in de versregel;nbsp;kïrtipratdpau bhavatah sürydcandramasoh samau | ,,Uw roem ennbsp;luister zijn gelijk aan zon en maan,” waar de roem (kïrti) gelijk isnbsp;aan de maan en de luister (p.) aan de zon. Doordat „de zon” onregelmatig voorop staat is er apakrama. ... De symmetrie (volgorde,nbsp;krama) kan ook daarin bestaan dat het belangrijkste eerst genoemdnbsp;wordt; als dat ontbreekt, kan daarin de niet-symmetrie (apakr.)nbsp;bestaan. B.v. in; turangamathdmdtangam-prayacchdsmaimaddlasamnbsp;„geef hem een paard of een olifant, die onder invloed van eennbsp;bronstroes is.” Hier zou men den olifant voorop verwachten.»

Tot zover de tekst en commentaar. In ’t laatste geval verzet ^eze auteur zich dus tegen een climax. Het is geen geval van variatienbsp;in volgorde.

Gonda^ laat zien, hoe in de taal spontaan ontstane rhythmische schema’s benut worden in de magische taal en zo een schakel vormennbsp;tussen de volkstaal en de meer conventionele, speciaal de sacralenbsp;taal. De Atharvaveda bleek talloze voorbeelden van parallelismenbsp;op te leveren; het lag voor de hand, hier ook naar chiasme te zoekennbsp;en het aantal gevallen, waar parallelisme samengaat met chiasmenbsp;is groot. De A.V. is dus bij uitstek geschikt om als uitgangspunt tenbsp;dienen voor de behandeUng van het chiasme in Vedisch en Sanskrit,nbsp;omdat de taal verwant is aan de volkstaal door het gebruik vannbsp;schema’s, die aan de volkstaal hun ontstaan danken en omdat in

^ Kav. 2, 2, 22.

“ A.V. p. 22.

-ocr page 32-

i6

het strakke parallelisme het chiasme door contrastwerking onmiddellijk opvalt en onmiskenbaar is, terwijl men bij taaluitingen van ingewikkelder structuur dikwijls in het onzekere verkeert, of hetnbsp;woord chiasme wel op zijn plaats is.

Chiasme in de Atharvaveda.

I. De termen bestaan uit dezelfde woorden.

Ik ga uit van drie gevallen, waar de termen van het chiasme uit dezelfde woorden bestaan en dus alleen verschillen in volgorde:nbsp;Y\,ï2'^,2'devah‘pitarahpitarodevah | yo asmi so asmi ||. IV, 17,6-7:nbsp;ksudhamdram trsndmdram agotam anapadyatam | apamarga tvayanbsp;vayam sarvarn tad apa mrjmahe || trsndmdram ksudhamdram athonbsp;aksaparaj ayam | apamarga tvaya vayain sarvarn tad apa mr j mahe 11.nbsp;In 17, 61 zijn dus 4 ongelukken genoemd, die afgewend moetennbsp;worden, waaraan in 71 een vijfde wordt toegevoegd, nadat ternbsp;inleiding de eerste 2 herhaald zijn in omgekeerde volgorde. Hetnbsp;herhalen van dezelfde woorden in omgekeerde volgorde troffen wenbsp;reeds op p. 14 aan; het is de eenvoudigste vorm van chiasme,nbsp;die we ook in de spreektaal veel ontmoeten; ik trof enige gevallennbsp;aan in de litteratuur, waar de schrijver in een gesprek gebruiknbsp;maakt van deze eigenaardigheid. Cam. Obscura p. 52: «...Maar iknbsp;zou niet drinken,” zei hij eensklaps van toon veranderende. En dennbsp;volzin omkeerende, voegde hij er... nog eens bij: „drinken zou iknbsp;niet.”» Bij Fr. Mauriac: «,,Les deux messieurs,quot; lui dis-je, ,,le grosnbsp;et Ie maigre, Ie maigre et Ie gros!”»''- Nyrop^ haalt aan uit MoUère’snbsp;Don Juan: ,,...je les ai Ie -premier avisés, avisés Ie premier je les ai.”nbsp;Uit een preek: ,,Een arm stel die twee en die tien, die tien en die twee.”nbsp;,,Zij huilde en lachte, lachte en huilde tegelijk.”® Vgl. ook Mozart,nbsp;Don Giovanni I, eind: gente ajuto, ajuto gente.

BehagheD betoogt, dat onder invloed van sterke emotie een zinsdeel naar voren dringt. Daardoor ontstaat bij herhaling variatie van volgorde: ,,du wirst ja staunen, staunen wirst du.” Vgl. ook Birtnbsp;ad Verg. Cat. XII, 1-4: (superbe Noctuine, putidum caput, Daturtibi

^ Le noeud de vipères, Grasset ’32, p. 227.

“ o.c. p. 4.

“ J. M. Acket: Stijlstudie en Stijloefening. Haarlem 1918, p. 112. * Deutsche Syntax IV, § 1619.

-ocr page 33-

17

puella quam petis, datur. Datur, suf. Noct., quam petis. Sed o sup. Noct., non vides...) ,,Die Lebhaftigkeit des Tons ist nirgends starkernbsp;als hier; ihr Ausdruck sind die starken und eindringlichen Itera-tionen, erstlich in der Anrede sup. Noct., die wir dreimal horen;nbsp;dazu das datur tibi quam petis mit Umkehrung;...”

Genesis I, 27 (vulgaat); Et creavit Deus hominem ad imaginem suam: ad im. Dei creavit ilium, masculum et feminam creavit eos.nbsp;Hier is de herhaling de inleiding voor een verdere uitwerking vannbsp;dezelfde gedachte. Bloomfield^ vermeldt voorbeelden van het voorkomen van hetzelfde versdeel in verschillende volgorde; R.V. i,nbsp;163 en 164: dhus te trïni divi bandhanani, - trïni ta dhur divi bandha-nani... ,,The first form, with opening verb, asserts with the emphasisnbsp;that belongs to a novel statement; the second, with verb in thenbsp;middle, repeats the same statement musingly or reflectively, as annbsp;introduction to a further development of the theme of the hymn...nbsp;In general we may be sure that change of order can have, tho (sic)nbsp;it must not have, rhetorical value. Thus VS. 38. ii, and MS. 4. 9. 9:nbsp;divi dha imam yajham imam yajnam divi dhah.” Dit laatste sluitnbsp;geheel aan bij A.V. VI, 123, 3. Vgl. nog Mhbh. XII, 267, 9534:nbsp;Cirakdrika bhadram te, bhadram te Cirakdrika |.

Schijnbaar hiermee op één lijn staat VI, 89, id-2: hdrdim te socaydmasi || socaydmasi te hdrdirn socayamasi te manah | vatamnbsp;dhüma iva sadhryan mam evanvetu te manah ||. Uit het accentnbsp;van het 2e en 3e soc. blijkt, dat 2a en 2b ondergeschikt zijn aannbsp;211 en hieruit is misschien de volgorde te verklaren; men kan 21nbsp;opvatten als bijzin, zodat het vooraan staan van het ww. natuurlijk is.

Bijna gelijkluidend zijn I, 13, 2a: namas te pravato napdt en 3a; pravato napdn nama evdstu tubhyam.

II. Twee termen bestaan uit hetzelfde woord of dezelfde woorden.

Het dichtst hierbij staan die gevallen, waar 2 termen van het chiasme uit hetzelfde woord of dezelfde woorden bestaan.^ Van

On the variable position of the finite verb in oldest Sanskrit. I.F. 31, p. 158.

Cf. Stolz-Schmalz 797, 4b, waar hij citeert Cic. fin. 5, 95: tarnen labor possit, possit molestia. cf. 00k Ov. Metam. V, 483: et modo solnimius,nbsp;nimius modo corripit imber. A.V. Par. 70'’, 23, 4; akdlajam phalamnbsp;puspam éitosnatvain akdlajam. Nala 13,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kecid dantaih karaih

kecit kecit padbhyam hata gajaih. Duhamel, Le Désert de Bièvres, p. 177; Un autre nous trompa trois fois et, trois fois, s’en fut exauce.

-ocr page 34-

i8

deze gevallen, waarvan ik er 64 vond, zijn er 56 met min of meer zuiver parallelisme, nl.: I, 6, 4; 12, 4; 19, ii; 23,31; 25,21; II, 7,21;nbsp;7, 411; 8, 2; 10, 6; 30, 51; 32, 41 (= V, 23,111); 111,3.3; 5,61; 5,71;

11, nbsp;nbsp;nbsp;71; 19, 4; 22, 51; 28, 3; IV, 5, 4; 10, 611; 12, 5; 13, i; 14,811; 20,6;nbsp;20, 9; 22, 3; 35, 41; 36, 21; V,4, 5;8,7i;i3.4I;i4. 2i;i4.13;i7.7Vnbsp;19, 141; 23, iii; 26, 1-2; 28, 311; 28, 71; 28, 9; 30, 41; VI, 3, iii;

12, nbsp;nbsp;nbsp;3; 13, 2-3; 19, 1-2; 24, 21; 37, 31; 40, i; 56, 2; 64, 2-3; 73, II;nbsp;78, 21; 108, 3; 130, 4; 142, 3; XIX, 2, 2 (bijna = I, 6, 4). Hiernbsp;brengt dus het chiasme variatie in volgorde in uitingsgehelen, dienbsp;overigens geheel of gedeeltelijk parallel zijn. Soms besluit het eennbsp;reeks parallelle uitingsgehelen, b.v. IV, 14, 711-8: pracyaxn disi sironbsp;ajasya dhehi daksinayam disi daksinam dhehi parsvam j| pratïcyainnbsp;disi... uttarasyam disi... | ürdhvdydm disi... disi dhruvdydm ... |.nbsp;Zo vormt het chiasme een passende afsluiting van een reeks parallelle uitingsgehelen (cf. p. 12, noot 3, het uit Duhamel, Le jardinnbsp;enz. geciteerde voorbeeld). Mooie voorbeelden van chiasme innbsp;parallelisme zijn de gevallen met namas-: VI, 13, 2-3; namas tenbsp;adhivdkdya fardvdkdya te namah | sumatyai mrtyo te namo dur-matyai ta idam namah || namas te Yatudhanebhyo namas tenbsp;bhesajebhyah | namas te mrtyo mülebhyo brdhmanebhya idamnbsp;namah ||. Behalve chiasme in de afzonderlijke versregels bestaat hiernbsp;chiasme tussen 2 en 3, daar 21 en 311 chiasme vertonen, 211 en 31 niet,nbsp;terwijl in 211 namas- aan het eind, in 31 aan het begin voorkomt.nbsp;Hier brengt het chiasme dus drievoudig variatie op de volgorde.nbsp;Een tweede vb. van chiasme met namas- is VI, 56, 2. Anaphoranbsp;wordt afgewisseld door chiasme in IV, 20, 6: darsaya ma Yatu-dhanan darsaya Ydtudhdnyah | Pisdcdnt sarvdn darsayeti tva rabhanbsp;osadhe ||.

Niet in alle gevallen is het parallelisme even streng. Een vereenvoudiging toont reeds III, 22, 5: ydvac catasrah -pradisas caksur ydvat samasnute |, waar het werkwoord slechts eenmaal voorkomt.nbsp;Cf. Hl, 28, 3. Ook IV, 12, 31, waar van het ww. alleen de praepositienbsp;sam herhaald is: sam te majjd majjhd bhavatu sam u te parusdnbsp;paruh'^.'^-

Opvallend zijn ook de plaatsen waar de buitenste termen van het chiasme vormen van het pronomen relativum zijn, b.v. Hl, 5, 71;nbsp;V, 30, 41. Bij IV, 8, 5 moet worden opgemerkt, dat de correspon-

I vgl. ook I, 12, 4: sam me... sam astü... me

-ocr page 35-

19

derende plaats in het Taitt. Brahm. chiasme heeft, nl.: ya divya apah payasa sambabhüvuh: ya antarikse uta parthivir yah (ooknbsp;variatie: loc. antarikse tegenover adj. parth., dus geen zuivernbsp;parallehsme. De A.V. heeft geen chiasme, maar: ya apo divyahnbsp;payasa madanty antariksa uta va prthivyam |. Ook de variatienbsp;ontbreekt). In IV, 13, i: uta deva avahitam deva unnayathanbsp;punah I utagas cakrusam deva deva jïvayatha punah || is geennbsp;sprake van gewoon chiasme, daar de vocativus devah buiten hetnbsp;zinsverband staat en slechts in de beide versregels op verschillende plaatsen is ingevoegd. Ook in II, 32, 41 (= V, 23, iii) zietnbsp;men, evenals in III, 22, 5, maar op een andere manier, een loskomennbsp;van de zuivere parallelle vorm door het gebruik van een pron. i.p.v.nbsp;de herhaling van het subst.: hato rdjd krimïndm utaisdm sthapatirnbsp;hatah |. In VI, 19, 1-2 is de overlevering onzeker: punantu manbsp;devajanah punantu Manavo dhiya | punantu visvd bhütdni pava-punatu ma || pavamanah punatu ma kratve... | (de laatstenbsp;maal is pav. pun. herhaald als inleiding voor een nadere uitwerkingnbsp;van de gedachte, cf. pp. 16 en 17). Ppp. heeft echter in 2a: pundtunbsp;md pavamdnah. Hierdoor ontstaat, behalve het chiasme in i, ooknbsp;nog chiasme tussen i en 2.

Tussen bijzinnen ontstaat soms chiasme, doordat in de 2e bijzin een woord vóór het pron. rel. of de conjunctie wordt getrokken,nbsp;b.v. I, 25, 21: yady arcir yadi vasi socih sakalyesi yadi va te jani-tram |. IV, 20, 91: yo antariksena patati divamyas catisarpati |.nbsp;V, 17, 71: ye garbha avapadyante jagad yac capalupyate |. Verdernbsp;ÏV, 35, 4 met yasmat; V, 19, 141 met yena^. Cf. V, 23, 31/“: datdmnbsp;yah... In 47 van de 56 bovengenoemde gevallen is in het paraUelismenbsp;niet veel anders dan een opsomming uitgedrukt^, waarvoor het innbsp;zijn wijdlopigheid de primitieve vorm is. In slechts 9 gevallen ligtnbsp;er tussen de delen van het chiasme een ander verband.®

Verschillende mogelijkheden worden naast elkaar gesteld in I, 25, 2i (zieboven). In de volgende 2 gevallen vormen de 2 delen van

, waar

^ cf. VI, 136, 3^: yas te keso 'vapadyate samülo yaé ca vj-écate eigenlijk geen chiasme bestaat,nbsp;cf. Nala 13, 12^1: kecid dantaih karaih kecit kecit padbhyarn hatanbsp;gajaih. Savitrï 5, 98: yadi me 'sti tapas taptam, yadi dattarn, hutamnbsp;yadi, |...

“ Natnurlijk is men bij een dergelijke indeling nooit geheel vrij van subjectiviteit. Misschien zijn in meer gevallen antithetische of andere tendenzen aan te wijzen, dan in de weinige, waarin ik ze noem.

-ocr page 36-

20

het chiasme, in symmetrie opgesteld, a.h.w. eikaars complement; alle mogelijkheden zijn uitgeput in 2 relatieve bijzinnen, die eikaarsnbsp;tegenovergestelde uitdrukken en daardoor elkaar aanvullen: IV,nbsp;36, 21: yo no dipsdd adipsato dipsato yas ca dipsati |^. VI, 37, 31:nbsp;yo nah sapdd asapatah sapato yas ca nah sapdt | (hier dus geen variatie van modus, zoals in IV, 36, 21). De teksten T. Br., T. A. Ap.nbsp;hebben echter in Ib: yas ca nah sapato sapdt, met een ander chiasme.

Een soort tweeëenheid vormt ook II, 30, 51: eyam agan patikdmd janikdmo 'ham dgamam (rijm in het midden).

Misschien ligt climax in de beide volgende vbb.: III, ii, 71: jarayai tvd pari daddmi jarayai ni dhuvdmi tvd | en III, ig, 4:nbsp;tïksniyarnsah parasor agnes tïksnatara uta | Indrasya vrajatnbsp;tïksnïyarnsah ... || (toeneming van de om vang der zinsdelen). Metnbsp;II, 30, 51 is weer meer te vergelijken V, 8, 71: ydn asav atisaramsnbsp;cakara krnavac ca ydn | „What over-runners he yonder has made,nbsp;and what he shall make” (vertaling Whitney-Lanman), waarmeenbsp;alle mogelijke ,,over-runners” zijn aangeduid.

Een soort antithese ligt in V, 14, 13: agnir ivaitu pratikülam anukülam ivodakam |®.

Weinig opvallend chiasme vindt men in de volgende dringende bede om bevrijd te zijn van vrees (VI, 40, i): abhayam dyavaprthivïnbsp;ihastu no ’bhayain Somah Savita nah krnotu | abhayain nonbsp;’stürv antariksarn saptarsïnaiii ca havisabhayarn no astu ||. Hiernbsp;is het parallelisme zozeer door variatie verbroken, dat ook hetnbsp;chiasme niet zuiver is; antariksarn en saptarsïnam (ca) ha visa zijnnbsp;grammaticaal zo verschillend, dat ze nauwelijks termen van chiasmenbsp;kunnen heten.

Er zijn nu nog 8 gevallen van chiasme met 2 termen bestaande uit hetzelfde woord of dezelfde woorden, die niet parallelistischnbsp;zijn (zie p. 18). Op de grens staan I, 23, in-21 en IV, 13, 2”. I, 23,

1 Voor de volgorde dipsato yah zie p. 19.

- Enigszins te vergelijken: ,,doch als jongens bij de meisjes, meisjes bij de jongens zijn” (Wouters-Moorman, Het straatlied, 38). Fr. Mauriac,nbsp;Le noeud de vipères, p. 269: Ciux que je devais aimer sont moris;nbsp;marts ceux qui auraient pu m’aimer.

® De grens tussen opsomming en antithese is moeilijk te trekken. In een geval als V, 26, 1-2: yajürnsi yajne samidhah svahagnih pravidvannbsp;iha vo yunaktu 11 yunaktu devah Savita prajanann asmin yajne mahisahnbsp;svaha || kan misschien evengoed van tegenstelling als van opsommingnbsp;gesproken worden: ,,Laat Agni..., maar laat god S....quot;

-ocr page 37-

21

111-21; idam rajani rajaya kildsam ¦palitam ca yat'^kildsam ca ¦palitamca nivito nasaya prsat |. Hier staat dus de bijzin kil. pal. canbsp;yat tegenover kil. ca pal. ca^. Evenzo IV, 13, 211; daksam te anyanbsp;a vatu vy anyo vatu yad rapah || ,,Laat de één voorspoed voor Unbsp;hierheen blazen; laat de ander wegblazen de klacht die (ge hebt).”

In III, 13, 51: dpo bhadrd ghrtam id dpa asan staan bhadrah en ghrtam niet op één lijn, daar bhadrah een adjectivum is en eennbsp;eigenschap van de wateren aangeeft, terwijl met het 2e deel van denbsp;versregel de wateren met ghrta- worden geïdentificeerd.

III, nbsp;nbsp;nbsp;19, 61; uddharsantdm maghavan vdjindny ud vïranarn jaya-tam etu ghosah | prthag ghosd ululayah ketumanta udïraidm | „Letnbsp;their energies be excited, o bounteous one; let the noise of thenbsp;conquering heroes arise; let the noises, the clear halloos, go upnbsp;severally” (vert. Wh.-L.). Hier zou men in zeer ruime zin van par-allelisme kunnen spreken; driemaal (imp. nom.), onderstreeptnbsp;door het driemaal gebruikte ut (anafora).

IV, nbsp;nbsp;nbsp;36, 7-8; na Pisacaih sain saknomi na stenair na vanargubhih jnbsp;Pisacas tasman nasyanti yam aham grdmam dvise || yam grdmamnbsp;dvisata idam ugram saho mama | Pisacas tasman naéyanti na papamnbsp;upa janate || ,,I cannot (bear) with Pisacas, nor with thieves, nornbsp;with savages (Pvanargu); the P. disappear from that village whichnbsp;I enter. Whatever village this formidable power of mine enters,nbsp;from that the P. disappear; (there) they devise not evil” (vert.nbsp;Wh.-L.). yarn gramam avisata ... knoopt logisch deze zin aan denbsp;voorafgaande (soort concatenatie); het chiasme is hier natuurlijknbsp;ontstaan.

Geen doorzichtig chiasme vormt V, ii, 511; kirn rajasa end paro anyad asty end kiin parenavaram amura || ,,is there anything elsenbsp;beyond the welkin? is there anything below what is beyond, onbsp;unerring one (? amura)?” (vert. Wh.-L.).^

VI, 63, II; yat te devi Nirrtir ababandha dama grivasv avimo-kyam yat |® ,,de band die de goddelijke N. om Uw nek bond (en) die niet los te maken was”. VI, 113, ii; Trte deva amrjataitad enas

cf. Kal. Kum. 8, 57: suddham avilam avasthitam calam vakram dvjavagundnviiam ca yat', dit chiasme is kunstig: vakram correspondeert met avilam (,,wat rein en troebel is, vast en zich bewegend, watnbsp;krom en recht is”).

Eigenhjk is ook dit vb. niet zonder parallelisme. Ook hier is het moeilijk de grens te trekken, cf. pp. 18-19.

-ocr page 38-

22

Trta enam manusyesu mamrje | „de góden besmeurden T. met die zonde; T. besmeurde mensen ermee.” Hier chiasme, doordat denbsp;naam Trta tweemaal vooropgesteld is.

Geen van deze 8 gevallen is een geval van zuivere opsomming.

III. Twee termen bestaan uit synoniemen.

Ik vond i8 gevallen, waar in de 2e helft van het chiasme een synoniem stond i.p.v. hetzelfde woord, nl.; I, i6, 2i; i6, 31; II, 3, 61; 4, 31; 29, 2i; 36, ic; III, 30, 21; IV, 9, 10; 12, 3-4; 19, 8i; V, 13,nbsp;81; 18, 4a; 23, 911; 29, 4b; 29, 51; VI, 50, II; 68, ii; 88, 31. Al dezenbsp;gevallen vertonen parallelisme, behalve VI, 68, ii, dat eigenlijknbsp;een geval van suppletie is; ayam agant Savita ksurenosnena vayanbsp;udakeneAf | en V, 23, 911, waar tegenover een subst. in de eerstenbsp;helft van het chiasme in de tweede helft de bijzin yac chirah staatnbsp;(zie p. 21).

In 13 gevallen is er sprake van opsomming; de overige 4 gevallen zijn: IV, 9, 10, waar beide helften van het chiasme met yadi beginnen, VI, 68, II, dat hierboven reeds geciteerd is, IV, 19, 81:nbsp;ssitem. md-pari-pahi sahasrenaamp;Af raksa md |, waarin climax ligt,nbsp;V, 13, 81: Urugülaya duhitd jdtd Dasyasiknyah |, waar hetzelfde opnbsp;2 manieren is uitgedrukt, en III, 30, 21: anuvratah pituh putronbsp;matra bhavatu sammandh | „be the son submissive to the father,nbsp;like-minded with the mother” (vert. Wh.-L.). Dit is te vergelijkennbsp;met de op p. 20 geciteerde plaatsen, waar een tweeëenheid is uitgedrukt. Van de overige 13 gevallen is I, 16, 31 bijna gelijkluidendnbsp;met II, 4, 31.

II, 29, 21; ayur asmai dhehi Jatavedah prajain Tvastar adhini-dhehy asmai | valt ook onder II door de herhaling van asmai, evenals het hierboven geciteerde IV, 19, 81 door ma.

Een mooi voorbeeld van chiasme met synoniemen is IV, 12, 31-41^; sam te majja majjna bhavatu sam u te parusa. paruh | (sain tenbsp;marnsasya visrastam sam asthy api rohatu ||) majja maj jna samnbsp;dhïyatdm carmana carma rohatu | (hier dus 3 synoniemen: sam...nbsp;bhavatu, sarn, dhïyatam en rohatu; vgl. ook IV, 12, 5: lornanbsp;lomna sam kalpayd tvaca sam kalfayd tvacam | asrk te asthinbsp;rohatu chinnam sain dhehy osadhe ||; in 31 zijn het evenwel geennbsp;synn., die het chiasme vormen, maar nom. en instr.; in 41 staat

I cf. p. 18.

-ocr page 39-

23

majja majjna chiastisch t.o. par. par. in 31 en t.o. carm. carm. in 41; sam dhiyatam staat enigszins chiastisch t.o. sam in 31, waaromnbsp;ik deze regels bij deze groep heb genomen).

Een bijzonder geval is nog V, 29, 4: aksyau ni vidhya hrdayarn ni vidhya jihvain ni trndhi -pra dato mrnïhi |, waar eerst tweemaalnbsp;hetzelfde ww. is gebruikt en daarna 2 synoniemen met chiasmenbsp;staan.

IV. Chiasme zonder synoniemen.

Van de overige 34 gevallen van chiasme zijn er 20 in parallelisme:

I, nbsp;nbsp;nbsp;18, 2; III, 10, 1311; 30, 31; IV, 2, 3; 5, 21; 14, III; 15,11; 34,111;nbsp;35, 3; V, 18, 81; 23, 3; 25, 5; 29, loii; 30, 611; VI, 21, 211; 60, in;

'86, 3; 91, 21; 99, 3c; 137, 31. Van deze 20 gevallen zijn er 15, die een opsomming bevatten. Mooie vbb. van opsomming in parallelisme met chiasme zijn b.v. III, 30, 31: ma hhrdta hhrdtaram dviksannbsp;ma svasdram uta svasd |, waarin de wederkerigheid is uitgedrukt,nbsp;en V, 18, 81; jihvd jyd bhavati kulmalam van nddïkd dantds (tapasa-bhidigdhah) | ,,His tongue becomes a bow-string, his voice annbsp;(arrow-) neck, his teeth (become) shafts...” (vert. Wh.-L.). IV, 2, 3nbsp;is chiasme met homoioteleuton: yarn krandasi avataé caskabhdnenbsp;bhiyasdne rodasi ahvayetam |. IV, 34, i: brahmasya sirsam brhadnbsp;asya prstham Vamadevyam udaram odanasya | chanddmsi paksaunbsp;mukham asya satyam vistdri jatas tapaso ’dhi yajhah ||i, waarinnbsp;verschillende delen van de odana geïdentificeerd worden metnbsp;brahma enz., eerst zonder, in n met chiasme. Een soort chiasmenbsp;vertoont IV, 15, ii; samutpatantu pradiéo nabhasvatïh saw abhraninbsp;vatajütani yantu |, hoewel sam in beide delen vooraan staat. Er zijnnbsp;dus 5 gevallen van parallelisme, die geen opsomming bevatten.nbsp;VI, 60, III; asya icchann agruvai patim uta jdydm ajanaye || „eennbsp;man zoekend voor deze ongehuwde vrouw en een vrouw voor dezennbsp;ongehuwden man” (,,tweeëenheid”, cf. de vbb. op p. 20, speciaal

II, nbsp;nbsp;nbsp;30, 51)-

Stilte en eenzaamheid zijn uitgedrukt in IV, 5, 21: na bhümiin vato ati vdti ndti pasyati kascana 1. In V, 30, ón; dütau Yamasya

vistarï jatas tapaso 'dhi yajnah ,,the vistarin (is) a sacrifice born out of fervor” (vert. Wh.-L.). Zo komt vaker na een reeks parallellenbsp;zinsdelen een meer uitvoerige wending; cf. ook V, 18, 81; tapasa-bhidigdhah.

-ocr page 40-

24

manu ga adhi jïvapura ihi || kan men tussen de twee helften van het chiasme „maar” denken. VI, 2i, 2ii: Somo bhaga iva ydmesunbsp;devesu Varuno yatha ||. VI, 99, 3^: deva Savitah Soma rdjan.

Er blijven dus 14 gevallen over zonder parallelisme: I, 17, 211; III, 8, i; 9, 51; IV, 10, 2ii; 15, II; V, 28, 31; 28, 5; 29, II; VI,nbsp;12, i; 29, ib; 37, 311; 68, 2; 92, in; 115, i. Hiervan zijn er 3nbsp;of 4 verdeeld over bij- en hoofdzin, nl. I, 17, 211; III, 9, 51 (?);nbsp;VI, 29, ib en 115, i.^ I, 17, 211; kanisthika ca tisthati tisthdd idnbsp;dhamanir mahï ||. Bij Whitney-Lanman wordt hierbij opgemerkt:nbsp;,,the accent of tisthati seems to show ca to be the equivalentnbsp;of cet here.III, 9, 51: dustyai hi tva hhartsydmi düsayisyaminbsp;kabavam | ,,Since I shall bind thee (on) for spoiling, I shall spoilnbsp;the kabava” (vert. Wh.-L.). IV, 15, ii is een geval van inversie.nbsp;Drie voorbeelden zijn gevallen van opsomming: V, 28, 5; VI, 68, 2;nbsp;VI, 92, iii. V, 28, 5: bhümis tva patu haritena visvabhrd Agnihnbsp;pipartv ayasd sajosdh | vïrudbhis te Arjunam samviddnam daksamnbsp;dadhatu sumanasyamanam ||. 51 bestaat uit 2 parallelle delennbsp;zonder chiasme; u vormt chiasme met i, voert een andere constructie in en is tevens uitvoeriger (cf. p. 23, noot i). Goed hiermee tenbsp;vergelijken is VI, 68, 2: aditih smasru vapatv apa undantu varcasa |nbsp;cikitsatu Prajapatir dïrghayutvaya caksase ||, daar ook hier innbsp;het tweede gedeelte chiasme komt en uitbreiding, hier door middelnbsp;van twee finale dativi. Eenvoudiger is VI, 92, in: 5mnjantu tvanbsp;Maruto viévavedasa a te Tvastd patsu javam dadhatu (|. In IV,nbsp;10, 2ii ontstaat chiasme, doordat het obj. van het absolutivumnbsp;achter het abs. staat, het obj. van het hoofdwerkwoord voor hetnbsp;hoofdwerkwoord: sahkhena hatva raksdmsy atrino vi sahamahe ||.nbsp;VI, 12, i: pari dyam iva süryo ’hïndm janim agamam | rdtrï jagadnbsp;ivanyad dhamsat... || „Ik ben het nest der slangen rondgegaan alsnbsp;de zon rond de hemel, als de nacht rond levende wezens behalve

cf. Stolz-Schmalz 797, 4b: ,,Der Chiasmus kann auch... auf Haupt-und Nebensatz verfeilt sein, zB. Veil. 2, 26, 2 in qua civitate semper virtutibus certaium erat, certabatuy sceleribus.” In het Skt. is dit soortnbsp;chiasme gewoon: Savitrï 5, 62: ...tatra, yaira... Nala 7, iH: ...tatra,nbsp;yatra... Ait. Brahm. I, 13, 26: ...tdvad ydvat...

Ook van nevengeschikte zinnen kan de éen in wezen ondergeschikt zijn aan de ander, waaruit chiasme te verklaren is; cf. Garratt, Legacynbsp;of India, p. 128: The word was holy, holy also should be the earthynbsp;repositories of such treasure ,,omdat het woord heilig was, moestennbsp;ook...”

-ocr page 41-

25

de zwaan.” VI, 37, 311: sum ¦pestram ivavaksamam tam pratyasyami mrtyave || ,,him, withered (?), I cast forth for death, as a bone (? ?)nbsp;for a dog” (vert. Wh.-L.). Het vergelekene staat hier chiastischnbsp;tegenover datgene, waarmee het vergeleken wordt. III, 8, i: anbsp;ydfu Mitra rtubhih kalfamanah samvesayan prthivïm usriyabhih |nbsp;athasmabhyam Varuno Vayur Agnir brhad rastrain samvesyamnbsp;dadhatu ||. Dus in i chiasme bij de participia; i en n chiastischnbsp;tegenover elkaar; in n wordt, misschien onder invloed van atha,nbsp;de volgorde van de zin omgekeerd. V, 28, 31: trayah posas trivrtinbsp;érayantam anaktu Püsa payasa ghrtena | (chiasme door inversie).nbsp;V, 29, II: purastad yukto vaha Jatavedo ’gne viddhi kriyamanainnbsp;yathedam | (soort chiasme door nevenplaatsing der vocativi, maarnbsp;cf. 21: tatha tad A gne krnu Jatavedo visvebhir devaih saha sam-vidanah |).

V. Schijnchiasme.

Schijnbaar komt chiasme voor in V, 28, 14c: bhindat sapatndn adhardms ca krnvat, waar adh. praedicatief staat en VI, 136, 31:nbsp;yas te keso ’vapadyate samülo yas ca vrscate | (cf. p. 19, noot i).nbsp;Samülah is praedicatief, staat dus niet op één lijn met kesah. II,nbsp;32, ii: udyann adityah krimïn hantu nimrocan hantu rasmihhih |.nbsp;Doordat udyan en nimrocan, hantu en hantu op één lijn staan,nbsp;zou de regel s5mimetrisch lijken, als ook krimïn en rasmibhihnbsp;overeenkomstige plaatsen hadden; maar deze woorden zijn grammaticaal te weinig aequivalent, om chiasme te kunnen veroorzaken.

Overzicht van het chiasme in de A.V.

Houdt men alleen rekening met de in II, III en IV genoemde gevallen van chiasme, dan blijkt, dat van de som van 116 gevallen er 92 (dus meer dan voorkomen gepaard met parallelisme, ennbsp;dat 78 (dus ongeveer 2/3) een opsomming bevatten. We hebbennbsp;gezien, dat ook bij gevallen, die wij niet onder parallehsme gerangschikt hebben, het parallehsme niet altijd geheel afwezig is en datnbsp;de term „opsomming” misschien niet altijd geheel het verbandnbsp;dekt tussen de delen van het chiasme. In ieder geval mag men welnbsp;de conclusie trekken, dat chiasme in de A.V. sterk aan parallelisme gebonden is en waarschijnlijk aan het parallelisme zijn ontstaan dankt.nbsp;Van antithetische strekking van het chiasme is zeer weinig gebleken.

-ocr page 42-

26

Chiasme in de Brahmana’s.

1. nbsp;nbsp;nbsp;Aitareya-Brdhmana VII.

Ook hier ga ik uit van de plaatsen, waar chiasme voorkomt gepaard met parallelisme: VII, 2, 8; 5, i; 15, 4 (metrisch); 15, 7; 15, 8; 20, 5; 34, 5.

2, nbsp;nbsp;nbsp;8: adhyardhasatam kaye, sakthini dvipancase ca vihse cornnbsp;dvipancavihse, sesam tu sirasy upari dadhyat (opsomming). 15, 4nbsp;(metr.): Kalih sayano bhavati samjihanas tu Dvaparah | uttisthansnbsp;TretdhhdLVamp;ti Krtam sampadyate car an ||. 20, 5: ...sriyam aénute,nbsp;’snute ha prajanam aisvaryam adhipatyarn, ya evam upasthaya...nbsp;dïksate ksatriyah san. Dit laatste type van inversie onder invloed vannbsp;een zin beginnende met: ya evam... zullen we nog meer ontmoeten. Gevallen, waar chiasme ontstaat, doordat de directe rede in het middennbsp;staat, zijn 15, 7 en 8 (geen van beiden zuiver parallelisme). 34, 5:nbsp;samana dtmandh pratyabhimarsah, samanam dpydyanam camasttsya.

Zonder parallelisme i, 2: yah svahsutyam praha tasyajinam, üd sarvesarn hotur va (door de lengte der genn. sarv. hot. ila naarnbsp;voren gehaald). Verdeeld over bij- en hoofdzin is chiasme in 17, 4nbsp;(metr.): yah sakrt papakam kurydt kurydd enat tato ’param |. Gevallen, waar 2 termen van het chiasme uit formules bestaan, zijnnbsp;17, i; 20, 3. De volgorde absolutivum x obj. : obj. x hoofdwerkwoord komt voor in 6, i. In zeer ruime zin mag men misschiennbsp;nog van chiasme spreken bij de variërende volgorde in 23, 2 en 24, 2.nbsp;23, 2; ...dhutim hutvahawavlyam upatistheta. 24, 2: ...hutvdhutimnbsp;ahavanïyam upatistheta. Aan het eind van 23 en 24 staat weer:nbsp;...etam dhutim Awfoahavaniyam upasthaya..., waar onder invloednbsp;van „etam” ahutim voor het abs. staat. Antithese ligt m.i. alleen

in 15, 4-

Door het geringe aantal chiasmen is het moeilijk, hier verband aan te tonen tussen chiasme en parallelisme.

II. Jaiminïya-Brdhmana.

Hier ga ik uit van een plaats, die op één lijn te stellen is met de eerstgenoemde voorbeelden uit de A. V., waar nl. dezelfde woordennbsp;in omgekeerde volgorde herhaald worden; 116 (p. 130): kdmdvakïrnonbsp;’smy avakïrno 'smi karna kamaya svaha, kdmdbhidrugdho ’smynbsp;abhidrugdho ’smi kdma kamaya svaheti.

-ocr page 43-

27

Chiasme in parallelisme komt voor 3 (p. 6): ...brahmanam eva sraddhayd pravisati, payasd pasün, instr. acc., instr. acc., instr.nbsp;acc., instr. acc.; 6 (p. g): abs. acc. acc. abs.; r. 10 van beneden:nbsp;agnim upadisann uvace-; ’dam yasa ity, ado yasa ity adityam (dusnbsp;formules in het midden, cf. p. 26). r. 2 v. ben.: agnim up. uv.-:nbsp;’dam satyam ity, adah s. ity ad. enz. ii (p. 17): tam atas tisrbhirnbsp;adadata, tisrbhir antariksat (2 x). 84 (p. 87): anto vai payasarnnbsp;ghrtam, antah svargo lokanam; anto vai rasanarn madhv, antahnbsp;svargo lokanam. 139 (p. 165): astau pratahsavane dadaty, getal loc.,nbsp;getal loc., loc. getal, loc. getal. Chiasme door de bijzin ya evam vedanbsp;^45 (P- 181): astako hasya prajayam abhisisice', gacchati rajyam yanbsp;evarn veda. - tato vai te prajd asmim lloke vidhaya svargam lokamnbsp;agacchan; prajam evasmirn Uoke vidhaya svargain lokam gacchatinbsp;ya evarn veda. 191 (p. 264): avannadyarn runddhe, vrhkte dvisaionbsp;bhratrvyasyannadyain ya evarn veda (cf. p. 26).

Niet parallelistisch zijn: 20 (p. 29): püta medhyah sritah sydma, gacchema svargam lokam. De eerste zin is misschien in wezen eennbsp;hypothetische bijzin; de 2e is dan de nazin, heeft daardoor het ww.nbsp;voorop, waardoor chiasme ontstaat. Maar cf. r. 6-7: tato vai tenbsp;püta medhyah srita abhavann, agacchan svargam lokam. Hier isnbsp;ook de le zin duidelijk hoofdzin, maar naar de betekenis ondergeschikt aan de 2e. 104 (p. 118): ye rathantara asan, rathantararnnbsp;te ’nv asrjyanta; ye bdrhatd, brhat te-, r. 5-6: yarathantarïvagasit,nbsp;barhatan sa (1. sa) pasün avisad; yd barhatï, rathantaran s^; p.nbsp;119, r. 5-7: te ye rathantarah pasavo, rathantarim asya te vacamnbsp;pa.syanta upatisthante; ye barhata, barhatïin te (alles bij- en hoofdzinnen).

Behalve de gevallen van chiasme, die verdeeld zijn over bij- en hoofdzin, zijn dus bijna alle vbb. parallelistisch; ook hier dus bestaat duidelijk verband tussen chiasme en parallelisme.

Chiasme in de Upanisad’s.

1. Brhad-Aranyaka-Upanisad.

In adhyaya III en IV vond ik ii vbb. van chiasme, waarvan er 8 voorkomen in parallelisme. III, 2, 13: yatrasya purusasya mrta-sydgnirn vdg apyeti, vdtarn prdnah, caksur ddityarn, manaé candrarn,nbsp;diéah érotrarn, prthivïrn sarïram... kvayain tada puruso bhavatïti.

-ocr page 44-

28

Delbrück^ merkt deze volgorde op en tracht ze te verklaren; «Man würde im Anfang erwarten; yatra asya pur. mrt. vag agnim apyeti.nbsp;Indessen da die Frage schhesslich lautet: „wo bleibt der Mensch”,nbsp;so liegt der Ton weniger auf den verschiedenen Bestandtheilen desnbsp;Menschen, als auf dem Ort, wohin diese kommen. Deshalb wirdnbsp;agnim vorgeschoben, und somit vak von seinem Gen. pur. getrennt.nbsp;In der weiteren Aufzahlung ist dann wieder ein Wechsel beliebt...»

Streven naar afwisseling neemt hij b.v. ook aan^ bij Sat. ii, 2, 3, i: tad devant srstvaisu lokesu vyarohayad, asminn eva loke ’gnim,nbsp;vayum antarikse, divy eva süryam.

Andere vbb. met parallelisme: III, 9, 281 (sL): Tasya lomdni parnani tvag asyotpdtikd hahih (natuurlijk chiasme, daar asya denbsp;2e plaats zoekt; tweemaal ,,tasya” zou te nadrukkelijk zijn).

III, nbsp;nbsp;nbsp;9,28™ (sl.): Mamsany asya éakardni, kindtam snava, tat sthiram.

IV, nbsp;nbsp;nbsp;I, 2: Hast3nsabharn sahasrarn dadami, iti hovdca Janakanbsp;Vaidehah. Sa hovdca Ydjnavalkyah\ pita me ’manyata enz. Cf. ook-IV, I, i: Tam hovaca: ...iti ...iti hovaca. IV, 2, 4: ...iti hovdca Y.nbsp;Sa hovdca J. V.: ...iti (cf. p. 26). IV, 3, 4-6: Astam ita dditye, Y.,nbsp;candramasy astam ite ... Astam ita dditye, Y., candramasy astamnbsp;ite, sdnte ’gnau... Astam ita dditye, Y., candramasy astam ite, sdntenbsp;’gnau, santayam vaci... Delbrück® wijst op deze volgorde en trachtnbsp;deze te verklaren; «...astamita aditye mit Voranstellung des Part.,nbsp;weil auf demselben der Ton liegt... astamita aditye, Y., candramasynbsp;astamite, mit Voransetzung von candramasi, weil es heisst: ,,wennnbsp;auch dieser untergegangen ist.” Man müsste also annehmen, dassnbsp;in diesem Falie die traditionelle Wortstellung* etwas Sensationellesnbsp;angenommen hat, weil sie im Gegensatz gegen die occasioneUenbsp;steht.» Als 2e mogelijkheid veronderstelt hij, dat er geen traditionele volgorde bestaat voor de loc. abs., maar dat ,,nach Bedürfniss”nbsp;het ,,starker betonte” woord vooraan komt.® In ieder geval is denbsp;verwisseling van volgorde in deze verschillende teksten zeer opval-

Die A. I. Wortfolge aus dem Satapathabrahm. dargestellt. Synt. Forsch. III, pp. 59-60.nbsp;ibidem p. 61.nbsp;ibidem p. 41-42.

d.w.2. de volgorde, waarbij het partic. achter het subst. staat, vgl. Chand. Up. I, 8, 4: Ka sdmno gatir iti, svara iti hovaca. Svarasyanbsp;ka gatir iti... II, 2, i: Lokesu pancavidham samopasita. Prthivi hih-karah(l.-ka-), agnih prastavah... ity ürdhvesu. 2. Aihdvrtiesu: Dyaurnbsp;hihkarah enz.

-ocr page 45-

29

lend en moet er een verschil in betekenis aan ten grondslag liggen; misschien worden zon en maan door het chiasme nauwer aan elkaarnbsp;gekoppeld. Cf. Lévi, Le Théatre Indien, p. 373-4: Le rideau est ennbsp;étoffe fine; sa couleur doit être en harmonie avec le sentiment principal de la pièce: blanche, pour un spectacle érotique; jaune, s’ilnbsp;est héroique; sombre, s’il est pathétique; bariolée, s’il est comique-,nbsp;s’il est tragique, noire; s’il est horrible, sombre; s’il est violent,nbsp;rouge] noire enfin, s’il est merveilleux, waar comique tragique a.h.w.nbsp;achter zich aan sleept (aan het eind slot-chiasme, veroorzaakt doornbsp;enfin).

IV, 3, 7: Yo ’yarn vijnanamayah franesu, hrdy antarjyotih purusah... IV, 5, i: Tayor ha Maitreyï hrahmavadinï babhüva,nbsp;strïprajnaiva tarhi Katyayanï. Hier ligt duidelijk antithese tussennbsp;de beide delen van de zin.

Van de 3 vbb. zonder parallelisme zijn er twee gevallen van bijen hoofdzin: III, 3, 2: agacchan vai te éatra, ytüiJrasvamedhayajino gacchantïti, maar verderop ... ^diragamayad y^Jfrasvamedhayajinonbsp;’bhavann iti. IV, 5, 3: Yan nu ma iyam, bhagoh, sarva prthivinbsp;vittena pürna syat, syam nv aham tenamrta, aho neti.

Chiasme in een vergelijking vindt men III, 9, 2811 (sl.): Tasmdt tad dtrnnat praiti, rüso vrksdd ivdhatdt (cf. p. 25).

II. Chdndogya-Upanisad.

Ook hier komt het chiasme overwegend in parallelle uitingsgehelen voor: I, 7, 5; 8, 3; II, 2, 1-2; III, ii, 4; 13, 6; 14, 2-4; 15, 2;nbsp;18, 3-6; IV, I, 8; 5, i; 5, 3; 6, 2; 6, 4; 7, 2; 7, 4; ir, 2; 16, 2;nbsp;16,3; 17,1-2; V, 2, I; II, 7-12, i; 24, 2-3; VII, i, i; 26, 2; VIII,nbsp;I. 3; I, 5: 6, 5; 10, 1-2.

I, 7, 5: Tasyaitasya tad eva rüpain yad amusya rüpam, ydv amusya gesnau tau gesnau, yan nama tan nama. III, ii, 4: Tadnbsp;dhaitad Brahma Prajdpataya uvaca, Prajapatir Manave, Manuhnbsp;prajdhhyah. Tad dhaitad Udddlakdydrunaye jyesthdya putrdya pitanbsp;brahma provaca. In de 2e zin wordt breder verteld hoe de vadernbsp;zijn zoon in het brahma onderwees, met nadrukkelijke vooropstelling van de naam van den zoon. Bij dit chiasme speelt het gevoelselement een rol. III, 13, 6: Sa ya etan evam panca brahmapurusannbsp;svargasya lokasya dvarapan veda, asya kule vïro jdyate, prati-padyate svargam lokam, ya etan evam panca brahmapurusan

-ocr page 46-

30

svargasya lokasya dvarapan veda. Vgl. I, 6, 7 (zonder parallelisme) ... sa esa sarvebhyah papmabhya uditah. ha vai sarvebhyahnbsp;papmabhyo ya evarn veda.^ In III, 13, 6 staan grotere eenhedennbsp;chiastisch tegenover elkaar. Nog sterker komt dit uit in III, 14, 2-4;nbsp;Manomayah pranasarïro bharüpah satyasahkalpa akasatma sar-vakarma sarvakamah sarvagandhah sarvarasah sarvam idam a-bhyatto ’vaky anadarah, esa ma dtmdntar hrdaye, aniyan vriher vanbsp;yavad va sarsapad va syamakad va syamakatandulad va. Esanbsp;ma dtmdntar hrdaye jyayan prthivyah, jyayan antariksat, jyayannbsp;divah, jyayan ebhyo lokebhyah. Sarvakarnia sarvakamah sarvagandhah ..., esa ma dtmdntar hrdaye, etad brahma. Vgl. ook III,nbsp;18, 3-6: Vag eva brahmanas caturthah padah: so ’gnina jyotisanbsp;bhdti ca tafati ca. Bhdti ca tapati ca kirtya yasasa brahmavarcasenanbsp;ya evam veda enz.; IV, 5, 3; 6, 4; 7, 4; ii, 2; V, 24, 2-3. Hiertoenbsp;kan men ook VII, 4, 3; 5, 3; 7, i en 2; 10, i rekenen. VII, 7, i:nbsp;Vijhdnena va rgvedain vijdndti, ... vijhdnenaiva vijdndti. Het moetnbsp;een soort epexegese zijn door de lengte der perioden, wat blijkt,nbsp;wanneer men b.v. VII, 5, 3: 5a yas cittam hrahmety updste, ... yasnbsp;cittam hrahmety updsta iti vergelijkt met VII, 6, 2: Sa yo dhydnamnbsp;hrahmety updste,..., waar geen herhaling plaats vindt, waarschijnlijknbsp;omdat de nazin na upaste hier veel korter is dan in 5, 3.^ Vgl.nbsp;evenwel IV, 5, 3.

Niet in al deze voorbeelden is het parallehsme zuiver, alleen hebben ze dit gemeen, dat twee termen gevormd worden door tweenbsp;geheel of bijna geheel gelijke zinnen. Deze perioden moeten, doornbsp;hun herhaald terugkeren, grote indruk op den hoorder maken, dienbsp;in het beheerste parallelisme van de stijl evenzeer de invloed vannbsp;de hartstochtelijke drang tot overtuigen ondergaat als bij de vergelijkingen, die zo schoon aan de strenge stijl ontbloeien.

In het Brh. Ar. Up. hebben we reeds kennis gemaakt met het soort chiasme, dat ontstaat wanneer de directe rede 2 termen uit-

Vgl. ook IV, 3, 8; TAyedatn sarvam drstam. sarvam asyedaw drstam bhavati, annado bhavati ya evam veda. Deze inversie kan het gevolgnbsp;zijn van asya, dat de 2e plaats zoekt, maar ook van ,,ya evarn vedaquot;.nbsp;Cf. p. 26.

Chiasme, veroorzaakt, doordat het 2e deel van de zin te lang was, bij J. Gonda, Achtergrond en Karakter der Oud-Indische ,,Wetboekenquot;,nbsp;De Indische Gids, Dec. 1941, p. 555: ,,A1 wat vrij is van magisch-religieus gevaar is rein, onrein is dat, wat behept is met iets dat denbsp;booze geesten aantrekt,...”

-ocr page 47-

31

maakt (zie p. 26). Ook in het Chand. Up. komt dit herhaaldelijk voor: I, 8, 3; IV, I, 8; 5, i; 6, 2; 7, 2; V, 2, i; II, 7-12, i. Buitenste termennbsp;van het chiasme vormt de dir. rede VII, i, i. Antithese ligt tussennbsp;de delen van het chiasme in IV, 16, 2: Tayor anyatardm manasanbsp;sainskaroti brahma, vdcd hotadhvaryur udgaidnyatardm (cf. 16, 3:nbsp;Anyatardm eva vartanim samskaroti, hïyate ’nyatardY- Sterkenbsp;antithese ligt ook in de sloka VII, 26, 2: Na pasyo mrt5min pasyati,nbsp;na rogain nota duhkhatam, sarvam ha pasyah pasyati, sarvamnbsp;apnoti sarvasah, iti. Hier staat sarvam tweemaal emphatisch vooraan. VIII, I, 5: Ndsya jarayaita.] jïryati, na vadhendsya hanyate.nbsp;Cf. 10, 1-2: Na evaiso ’sya dosena dusyati, na vadhendsya hanyate,nbsp;ndsya srdmyena sramah.

Bij de volgende voorbeelden is het chiasme verdeeld over bij- en hoofdzin: I, i, 6; i, 8; 2, i; 10, 6; II, 16, 2; 21, 4; III, 13, 7; 15, 5;nbsp;IV, II, 2; V, 2,3; VII, 6, i; 10, i; 10, 2; 15, i; 15, 4; VIII, 5, i; 10, i.

VII, 15, I is een vergelijking: Yatha va ardndhhau samarpitah, evam asmin -prdne sarvam samarpitam (cf. p. 25 en 29). Pranenbsp;is hier naar voren getrokken, omdat het in het centrum van denbsp;belangstelling staat. Door een soort prolepsis is chiasme ontstaannbsp;in I, 2, i: Devdsurd ha vai yatra samyetira ubhaye prajapatyah,nbsp;tad dha devd udgitham ajahruh. Het chiasme in II, 16, 2 is waarschijnlijk te verklaren door vergelijking met 15, 2: Sa ya evam etadnbsp;parjanye protarn veda, virüpdms ca surüpams ca pasünnbsp;avarunddhe, sarvam ayur eti enz. (dus zonder chiasme). 16, 2:nbsp;Sa ya... veda, virdjati prajaya pasubhir brahmavarcasena, sarvamnbsp;ayur eti enz. Cf. IV, ii, 2. In beide gevallen wordt het etymologischnbsp;verband tussen vairüpa- en virüpa- resp. virajati onderstreept doornbsp;de plaatsing van deze woorden aan het begin van de nazin. Ook innbsp;III, 13, 7 is de volgorde te verklaren: idam va va tad yad idamnbsp;asminn antah puruse jyotih. In de hoofdzin staat idam voorop alsnbsp;praedicaat^, in de bijzin staat yat, zoals gebruikelijk is, als eerstenbsp;woord. De directe rede staat in het midden van het chiasme innbsp;VII, 15, 4: Tarn eed brüyuh: ativddy asïti, ativddy asmïti brüyat,nbsp;napahnuvita.

Er blijven nu nog enige vbb. van chiasme over, die niet voorkomen .in parallelisme of verdeeld zijn over bij- en hoofdzin, nl.

^ Nog sterkere antithese in VIII, 6, 5: Etad vai khalu lokadvararn vi-dusam prapadanam, nirodho ’vidusam.

2 cf.’vill, 5, r.

-ocr page 48-

32

I, nbsp;nbsp;nbsp;2, 9; II, 24, 4; III, 12, 2; 17, 5; 17, 7; IV, 5, 1-2; V, 10,9; ir,3;

II, nbsp;nbsp;nbsp;5; VII, I, 3; 5. 2; 10, 2; VIII, 9, i; 10, i; ii, i; 15, i.

I, 2, 9: Etam u evantato ’wittvotkramanti. vyddaddty evantata iti. Dit chiasme ontstaat door het vooropstellen van het belangrijkstenbsp;woord in beide zinnen, dat versterkt wordt door eva; etam knooptnbsp;bovendien vast aan het voorafgaande. II, 24, 4 (saman): Loka-dvaram apdvrnu, paéyema tva vayam rajyaya... Hier vervangt denbsp;2e zin een finale bijzin (vertalingSenart:quenoustevoyions...”).

III, nbsp;nbsp;nbsp;12, 2; Yd vai sd gdyatrïyam vdva sd yeydm -prthivl (ïyam prthivïnbsp;is een vaste verbinding). III, 17,5: Tasmad ahuh: sosyati, asosteti,nbsp;punar utpddanam evdsya. Tanmaranam eiiavabhrthah. tanmaranamnbsp;eva staat op één lijn met punar utpadanam evasya, avabhrthahnbsp;met tasmat... asosteti. III, 17, 7 (een re, die geciteerd wordt): Adnbsp;it pratnasya retasah jyotih pasyanti vdsaram ... IV, 5, 1-2: Prdpayanbsp;na dedryakulam, brahmanas ca te padam hravdnïti. Bravïtu menbsp;bhagavan iti. Hier veroorzaakt de natuurlijke volgorde een soortnbsp;chiasme. V, 10, 9 (sL): Steno hiranyasya surdm pibams ca. V, ii, 5nbsp;(sl.): Na me steno janapade, na kadaryo na madyapah, nanahitagnirnbsp;navidvan, na svairï, svairinï kutah (svairï: svairini tweeëenheid).nbsp;VII, 5, 2: Tasmad yady api bahuvid acitto bhavati: nayam astïtynbsp;evainam ahuh, yad ayam veda) yad vd ayam vidydt, nettham acittahnbsp;syad iti,,Daarom, als iemand ondanks grote kennis onverstandig is,nbsp;zegt men van hem: hij is niet, al weet hij (veel); als hij werkelijknbsp;wist, zou hij niet zo onverstandig zijn.” Hier is de volgorde natuurlijk. VIII, 9, i; 10, I en ii, i hebben de volgorde: absolutivum xnbsp;obj.-. obj. X hoofdwerkwoord; 15, i: obj. x abs\ partic. (ahirnsan)nbsp;X obj. Een soort inversie heeft V, ii, 3: Sa ha sampadayam ca-kdra\ praksyanti mam ime mahasala mahasrotriyah. M.i. staatnbsp;praksyanti aan het begin als voornaamste. Cf. ook VII, i, 3: ...nbsp;...mantravid evasmi, natmavit. Srutam hy eva me... VII, 10, 2nbsp;heeft behalve chiasme in hoofd- en bijzin ook nog een ander soortnbsp;chiasme; Sa yo ’po brahmety updste, dpnoti sarvdn kdmdn, trptimdnnbsp;bhavati (ww. obj. adj. ww.).

-ocr page 49-

33

Chiasme in de sütra’s.

I. Gobhilagrhyasütra.

Te vergelijken met de gevallen in de A.V., waar dezelfde woorden in chiastische volgorde herhaald worden (ziep. i6 sq.) is IV, 3,21;nbsp;...namovahpitarah, pitaronamo va iti. Gevallen van chiasme in par-allelisme zijn: I, 3, 1-2; 3, 5; 3, 9-10; 4, 19; III, 2, 11-12; 2, 51;nbsp;5, 23: IV, 7, 22-24; 7. 41; 8, 3-4; 9. 13-15-

I, 3, 1-2: ...daksinendgnim formule acc. ww. form, pascal, form, uttaratah. 3, 5: obj. partic. partic. obj. 3,9-10: form, pürvam, tüsnïmnbsp;uttaram loc. sayam; atha pratah form, pürvain, tüsnim evottaram loc.nbsp;(chiasme onder invloed van atha). 4,19: strï ha sayam, pratah pumannbsp;iti (cf. vbb. op p. 20). Hiermee te vergelijken is III, 2, 11-12: nanu-sprsya bho j anain pratah, sayam upasprsyabhoj anam a samidadhanat.nbsp;III, 2, 51: Agneye ’ja, Aindre meso, gauh pavamane parvadaksinah.nbsp;III, 5, 23: tesam uttamah sresthas, tulyau pürvau. IV, 7, 22-24 (sl-) ^nbsp;varjayet pürvato ’svattharn, plaksarn daksinatas tatha, nyagrodhamnbsp;apardd desad uttardc capy udumbaram; enz. IV, 7,41: 8 x (form.nbsp; plaatsaanduiding), dan: form, adhastdd, ürdhvam form. (divi).nbsp;Hier wordt de volgorde dus pas verbroken bij de laatste combinatienbsp;van form, en plaatsaanduiding (cf. p. 18). IV, 9, 13-15: pasukamonbsp;vatsamithunayoh purïsahutisahasram juhuyat, avimithunayoh ksu-drapasukdmah. vrttyavicchittikdmah acc. ... juhuyat ... IV, 8,^-4:nbsp;prah utkramya ,,....” ity üvöhvdcmudïksamdno devajanebhyah, tir-yahh itarajanebhyo ’rvdn aveksamdnah. Gedeeltelijk parallelistischnbsp;zijn ook IV, 7, 27-28: ...krsnayd gavd yajeta, ajena va svetena ...;nbsp;I, 7, 3: formule ... sakrd, dvis tüsnïm. IH, i, 32-33 (chiasme metnbsp;na): ... ddityam ca wantardadhate ’nyatra viksasaranabhyam, ndponbsp;’bhyavayanti...

De andere vbb. van chiasme zijn: I, 4, i; 4, 5-6; 8, ii; II, 3, 9; 9, 22-24; III. 3. 26-27; 3. 34-36; 9. 4-5: IV, 2, 20-22; 8, 14.

1,4,1: atha vagyato balïnharet; bhdsetdnnasamsiddhim, atithibhih kdmam sambhdseta (tegenstelling tussen vagyatah en bhaseta).

I, nbsp;nbsp;nbsp;4, 5-6: atha acc. ww. ... acc. abs., ... acc. abs. ... acc. ww. I, 8, ii:nbsp;• avadyati ... sakrd eva bhüyistham, dvir abhigharayet (cf. I, 7, 3).

II, nbsp;nbsp;nbsp;3, 9: ...dhruva/fam patikule bhüyasam amusydsdv iti ... (form.:nbsp;fest moge ich im hause meines gatten N.N. sein, ich N.N.’’^).

' vert. Fr. Knauer. Hier is het begrip chiasme zeer ruim^genomen.

-ocr page 50-

34

II, 9gt; 22-24; etayaivavrta striyah, tüsnïm; mantrena tu homah (tegenstelling). Ill, 3, 26-27: triratram acarye, upasanne tv ahora-tram (tegenstelling). Ill, 3, 34-36: ... juhuypt ... japed va laghusunbsp;(inversie bij va). Ill, 9, 4-5; ... grhan anupanydt', utsrjet krtarthannbsp;sambharan. IV, 2, 20-22: sakrdacchinnarn darbhamustim strnoti,nbsp;karsUs ca pürvopakramah (cf. 16: ... karsüh khanayet pürvopa-kramah ...). Hier is bet chiasme niet zuiver, daar pürvopakramahnbsp;meer praedicatief gebruikt is. IV, 8, 14: ... acc. abs., abs. acc., acc...nbsp;abs... In 3 van de hierboven besproken gevallen moet men rekeningnbsp;houden met het feit, dat het chiasme in citaten of formules voorkomt, nl. I, 4, 19; II, 3, 9 en IV, 3, 21.

II. Vaikhdnasagrhyasütra.

Hier komt ongeveer de helft van de gevallen van chiasme in parallelisme voor, nl.: I, 2; 3; 10; ii; 12; 14 (2 x); II, 3 (2 gevallen); 6; 8 (2 gevallen); III, 7; 9; I5; 23; IV, 3 (2 gevallen); 14;nbsp;V, 4 (2 gevallen); 9; 12; 15; VII, 6; VIII, 10; ii; IX, ii; X, 8; 14.

I, 2 (Galand p. 2 onderaan): 3 x (instr. acc.) instr. acc. acc. instr. f slot chiasme). I, 10 (Cal. p. ii, r. 9-10): ... samidho mukta-bandhdh form. form, vedirn, sruvddïn barhisah form, (lezing B ennbsp;Prayoga; A en La hebben met ander chiasme: form, barhih sruvddïn

form.). 1,12 (Cal. p. 13, r. 9-11):... obj. form____abs. form. obj. abs. obj.

form. ... hoofdwerkwoord (niet geheel parallelistisch). 1,14 (Cal. p. 14, r. 13-15): ... daksinasyam adbhih pragantam form.; loc. ... -antamnbsp;form.; loc.... -antam form.; form. loc.... -antam... (slotchiasme). II, 3nbsp;(Cal. p. 22, r. 17-18): ... garbhadhanadivarse pancame brahmavar-casakdmam, dyuskdmam astame, navame érlkdmarn vasante brah-manam upanayitaikadase grisme rajanyarn, dvadase saradi vai-syam. II, 3 (Cal. p. 23, r. 2-4); dvau masau yavakenanbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ksïrend-

miksayardhamdsam astardtram ghrtendydcitarp} sadrdtram trirdtram udakenoTpavasamp;vn. ahoratram... In II, 6 (p. 26, r. 3-4) vormt de directenbsp;rede 2 termen van het chiasme, eigenlijk niet geheel paraUelis-tisch: „ ... ” iti tena prdrthito gurur athdha: ,, ... ” iti.^ II, 8nbsp;(p. 27, r. 6-8); bhavati bhiksam dehïti brdhmano brüyat, ksa-triyo bhiksam bhavati dehïti, vaisyo bhiksam dehi bhavatiti.nbsp;p. 27, r. 8: ... brahmanebhyo bhaiksam, awawi itarebhyo grhnïyat.

^ Alleen het Darpana-handschrift heeft -yacitena, welke lezing men moet volgen.

^ Deze plaats is enigszins onzeker.

-ocr page 51-

35

Cf. I, II (p. 12, r. 14): ...daksinena paninagraw itarad vamena grhïtva... Te vergelijken met de vbb. op p. 20 is III, 9 (p. 42, r. 13):nbsp;puman samdsu, visamdsu strï jayate en ook enigszins IV, 3 (p. 56,nbsp;r. 1-2): ...yugmdn dvyavardn visvedevarthe, tryavardn ayugmdnnbsp;pitrarthe...^ Iets ingewikkelder is het chiasme in r. 7-9: ... brah-manan pratyahmukhan visvedevan udagantain puspadyaih,nbsp;pitrn udahmukhan pragantam gandhadyaih püjayati. V, 4 (p. 75,nbsp;r. 9 sqq.): 9 x (form. acc. loc.), form, kapalani sirahsthdne laldtanbsp;ekakapalarn, 8 x (form. acc. loc.). Door deze chiastische plaatsingnbsp;zijn kapalani en ekakapalarn nauwer verbonden dan de anderenbsp;objecten. VIII, 10 (p. 119, r. 7-10); ... yoginas trividha bhavanti;nbsp;Sarahga Ekarsya Visaragas ceti. Opsomming iti caturvidhd Sd-rangdh. Opsomming Ekdrsydh pancadhd bhavanti. VIII, ii (p. 120,nbsp;r. 11-13): tatpratipadanagamam srotrena srnvanti; cctksusd acc.nbsp;WW.; instr. acc. ww.; instr. acc. ww. X, 8 (p. 138, r. 14-p. 139, r. i)nbsp;heeft de volgorde abc : abc : cab : cab.

Chiasme, waarbij absolutiva 2 termen vormen (een soort chiasme, dat we ook in de Brahmana’s ontmoetten; alleen een onderdeelnbsp;van de zin is hier parallelistisch): I, 3 (p. 4, r. 9-10): acc. ekdvaramnbsp;abs. astdvardm acc. abs. (abc : bac). I, 14 (p. 14, r. lo-ii): ... müla-grabhyam ghrtam s^tïrsayffeaamp;Ayarcyaksatajyacarubhih... III, 15nbsp;(p. 46, r. II). V, 15 (p. 86, r. 17). VIII, 9 is ingewikkelder; ik hebnbsp;dit geval daarom gerangschikt onder de gevallen zonder parallelisme.

Chiasme zonder parallelisme: I, i; 3; 14; II, 13; 15; 16; Ilf, i; 8; 14; 15; IV, 2; 3; ii; V, 2; 6; 8; 13; 15; VII, 8; VIII, 9; ii;nbsp;IX, 10; 13; X, 8.

I, I (p. I, r. 1-6): opsomming ity sistadsisa. samskdrdh sdrïrdh yajnds ca dvavirnéat opsomming (inversie met ca).11,13 (P-32.i-4-6):nbsp;form, dantadhavanam audumbarena kdsthena karoti. sitomdbhirnbsp;adbhih... rgbhis tisrbhih snapayitva... II, 15 (p. 33, r. 9-10):nbsp;(tbhydgatam uttamam kanyapradah sarnsravantv iti niriksya yasonbsp;’sïty dvasathe...', abhyagatam en avasathe staan waarschijnlijk opnbsp;één lijn; de beide formules vormen dus de binnenste termen. II,nbsp;(P- 33. r. 17): form. abs. ww. form. Ill, i (p. 36, r. 11-12):nbsp;• prathame catvdrah... sasta brahmanasya, netare jaghanyah, waarnbsp;prathame tegenover jaghanyah, catv. t.o. itare staat. III, 8 (p. 41,nbsp;r. 19-p. 42, r. i):... nava prayascittani juhuyat form. form... juhuyat.

* Cf. ook V, 9 (p. 81, r. 17-p. 82, r. i).

-ocr page 52-

36

III, nbsp;nbsp;nbsp;14 (p. 45, r. 11-13): acc...abs.i®!:e^.i:e'ze'.instr. acc. instr. acc.... ww.

IV, nbsp;nbsp;nbsp;2 (p. 55, r. 7-10): ...juhoti form. form, pitrbhyah... (zeer weinignbsp;chiastisch). IV, 3 (p. 56, r. 3): aparedyur aparahne dese sucavnbsp;didiamp;yaufdsanagnim vaisvadevagharam hutva... Misschien staatnbsp;aupasanagnim achter het abs., omdat het eerste deel van de zinnbsp;anders te lang zou worden. IV, ii (p. 64, r. 7-8): ...devam anïyanbsp;grhe vdyavydm devayatane ’gnisdlaydm vdrcdpïthe ratnam suvarnamnbsp;va samnyasya... (locc. middelste termen van chiasme). V, 2 (p.nbsp;71, r. 6-7): putrah... agnïn... grhnïyuh kumbham ca patnï (inversienbsp;door ca). V, 6 (p. 78, r. 13); ...formule sdntim ja-ptvopatistheta form,nbsp;ddityam (cf. II, 16). V, 8 is een vers, dat geciteerd wordt (p. 81,nbsp;r. ii): tat samskarakrto ye ca ye ca sraddhani kurvate (min of meernbsp;parallelistisch). V, 13 (p. 85, 3-4); ...udakpragaparam aratnimdtramnbsp;vitastyd daksinatah... (...which measures at the north, the east andnbsp;the west-side an aratni and at the south-side a vitasti... vert. Galand). VII, 8 (p. no, r. 8-9): sapindikarane hlne krtam subhakaryamnbsp;vinasyati (zwak chiasme, daar hine en krtam niet op één lijn staan).nbsp;VIII, 9 (p. 119, r. 2-4): ...acc. abs.... acc. abs. abs. acc. ... acc. abs. ...nbsp;VIII, II (p. 120, r. i): ...yesdm te ... (bij-/hoofdzin). IX, 10 (p. 128,nbsp;r. 12): ...guroh padam daksinam daksinena panina (vamam vamena)nbsp;... IX, 13 (p. 130, r. 17); ... devakhate sarasi tatdke va samanye...nbsp;X, 8 (p. 138, r. 12-13): ...yathd, tathd... (bij-/hoofdzin).

We zien, dat in de beide sütra’s, die overigens onderling zeer verschillend in stijl zijn (iets, waarop ik later terugkom), tamelijk veel chiasme voorkomt.

Chiasme in het Mahabharata.

De zinsbouw is zeer eenvoudig en vertoont weinig parallelisme. Er komt dan ook weinig ,,zuiver” chiasme voor. Opvallend is denbsp;inversie door ca, vermeld door Jacobi^: „In der alteren steifennbsp;Prosa werden alle Satze möglichst nach einem Schema gebaut,nbsp;und doch findet sich in prosaischen Stellen des Mahabharata haufignbsp;ein typischer FaU von Inversion: wahrend es immer sa tam uvaca u.nbsp;ahnl. heisst, wird bei ca meistens umgestellt, z.B.; provdca cainam...nbsp;dha cainam... uvdca cainam... dhatus cainam.” Als voorbeelden vannbsp;deze inversie heb ik opgemerkt: I, 3, 692-693; 700; 738; 752-’3;

' Die Inversion von Subjekt und Pradikat im Indischen, I.F. V, p. 337.

-ocr page 53-

37

774.' 776; III, 192, 13175; ...abravïc caindm', III, 195, 13260 {prü'ptavdms ca); III, 196,13327. Cf. 1,3,711: bhaiksyam ndsndsi nanbsp;vdnyac carasi payo na pihasi, waar de vaste volgorde na va een soortnbsp;chiasme veroorzaakt.

Andere vbb. voor chiasme:

I, 3, 679: yad enain kascid hrdhmanah kamcid artham abhiyacet tam tasmai dadyad ayaw (bij-/hoofdzin). 693: ... bhagavacchabdainnbsp;srutvaiva sahasa viddrya kedarakhandain bhavantam upasthitah.nbsp;698-699: ...gd raksasveii. Sa upadhyayavacanad ar aksad gdh... gdnbsp;raksifvd... 705: bhagavate nivedya pürvam aparam carami (abs. acc.nbsp;ace. hoofdww.). 709: naitan nyayyam paya upayokturn bhavatonbsp;mayd nabhyanujnatam. 735: avabhyam... apüpo datta upayuktahsanbsp;tena ... 735: tvam api tathaiva kurusva yatha krtam upddhydyenanbsp;(hoofd-/bijzm). 765: ... tam upetyasïnam apasyad Uttankah. Sanbsp;Uttankas tam upetya... Hier ontstaat een soort chiasme door denbsp;gewone aanknoping met sa. 784: bhütvd tvam andho na ciradnbsp;anandho bhavisyasi. 809 (tristubh): tantrarn cedarn visvarüpenbsp;yuvatyau vayatas tantün satatam vartayantyau | krsnan sitamsnbsp;caiva vivartayantyau bhütany ajasrarn bhuvanani caiva ||. 828:nbsp;ye te striyau Dhata Vidhata ca ye ca te krsnah sitas tantavas tenbsp;ratryahanï yad api tac cakram dvddasdram sad vai kumdrdh parivar-tayantiie’pi sadrtavah samvatsaras cakram. III, 192, 13182: ... tavnbsp;3i?,w2MpratigrhydnujndpyaT^\m-^x^y^i. 13186:... svayam evarajanamnbsp;abhigamyasvartham acodayan na cadadad rdjd. III, 194, 13249:nbsp;mahdbrdhrnanabhkg,yz.m-rdjanyamahd\)h.^gy3.m (maar andere edities hebhen: brdhrnanam,ahdhh.aLgyaLvd). III, 197, 13310: tasmainbsp;dattva ’évarn rathadhurarn grhnata ... 13310: tam abravïd: ,,atiyatonbsp;dasyami”, „tvaritam eva dïyatam” ity abravïd brahmanah (directenbsp;rede in het midden).

Chiasme in het Pancatantra.

De vele gevallen van chiasme komen bijna uitsluitend voor in de gedeelten in versvorm. De enige gevallen van chiasme in proza zijn:

p.6, r. 18-19:... anjanavrksadarumayahstambhahkhadirakïlakena niadhyanihitena tisthati (geen zuiver chiasme, daar de adjj. nietnbsp;precies op één lijn staan), p. 12, r. 3-5: na kiincid devapdddndmnbsp;o-smdbhih prayojanam... yata uüamamadhyamddhamaih sarvair apinbsp;^«/«amprayojanam (hoofd-/bijzin).p. I7,r. 14-15: ...absol. tvamtdvad

-ocr page 54-

38

atraiva pratipalaya ydvud aham... abs. agacchami (hoofd-/bijzin), p. 19, r. 16; asty evam mahatma sa, vayam krpanah (tegenstelling),nbsp;p. 20, r. 2: bhavan saiAwsamacaro vacana^a/Ms ca drsyate (soortnbsp;variatie), p. 25, r. 7-8: tad yathayarn vyatikaro ’sambhavyonbsp;mamdnena. vyahrtas tatha Dantilasydpïti niscayah (bij-/hoofdzin),nbsp;p. 32, 16-17: yad ... niskramanam na‘ka.iosi na ca.parusam V2.dsisinbsp;... (parallelisme, wö c« gewone verbinding), p. 37, r. 13: ...kriyatam.nbsp;ksamyatdm yad va... (inversie), p. 62, r. 5-6; bhavadbhaksanatnbsp;svaminas tdvat prdnaydtrd na bhavaty aparo dosas ca tdvat samut-padyate (chiasme door ca), p. 76, r. 17: ...ydvat tdvat... (bij-/hoofd-zin). p. 83, 4-5: naite vahnikana vahnikanasadrsani gunjaphalanynbsp;etdni (tegenstelling), p. 84, r. 13-14: ...ydvat tdvat... (bij-/hoofdzin).nbsp;p. 87, r. 4: asti tatpradese mahasamï. tasyam mahat kotaram asti (hetnbsp;WW. „asti” vooraan, zoals gewoonlijk aan het begin van een verhaal;nbsp;hier ook variatie: mahdsamï één woord, mahat kotaram twee woorden). p. 87, r. 5-6:... 3hs.myadd... toia tvaya... (bij-/hoofdzin).p. 87,nbsp;r. 15-16: ...rdjapurusdh... ydvad Dharmabuddheh... tdvad Dharma-buddhind... (bij-/hoofdzin, overgang van actief in passief), p. 88,nbsp;r. 5-6: mama... balakah... sarpena bhaksitdh, duhkhito ’hain tad-duhkhena (inversie), p. 88, r. 18-19: tan na cdsi tvam sajjanahnbsp;kevalam papabuddhir asi ... (tegenstelling).

Van de 107 plaatsen, waar chiasme voorkomt in verzen, zijn er 41, waar het met parallelisme gepaard gaat, nl.:

p. 2, r. 8; p. 3, r. 14-15; p. 3, r. 18-19; p. 5, r. 22-24; p. 9, r. 1-2; p. II, r. 1-2; p. 13, r. 7; p. 14, r. 11-13; p. 15, r. 14-15;nbsp;p. 18, r. 5-6; p. 23, r. 6-8; p. 24, r. 25; p. 26, r. 19-21; p. 28, r. 6-7;nbsp;p. 28, r. 28-p. 29, r. 2; p. 30, r. 21-22; r. 24; p. 32, r. 4-5; p. 33, r. 16 ;nbsp;r. 20; p. 34, r. 1-4; r. 5-7; r. lo-ii; p. 48, r. 13; p. 54, r. 6; r. 16;nbsp;p. 58,1. 6; p. 62,1.28; p. 64,1.2; p. 70,1.26; p.72,r. lo-ii; p.75,nbsp;r. 1-2; p. 76, r. 26; p. 86, r. 1-2; r. 14-15; p. 88, r. 10; p. 90, r. 25-26;nbsp;p. 91, r. 2-3; r. 6; r. 23-24; p. 93, r. 20-23.

Enige van deze gevallen laat ik hier volgen:

p. 2, r. 8: saram tato grdhyam apdsya phalgu... p. 3, r. 14-15: ...dhanindm paro ’pi svajanayate j svajano ’pi daridrdndm... (twee-eenheid). p. 3, r. 18-19: püjyate yad apüjyo 'pi, yad agamyo ’pinbsp;gamyate | vandyate yad avandyo ’pi... p. 5, r. 22-25: araksitainnbsp;tisthati daivaraksitam suraksitam daivahatarn vinasyati | jïvatynbsp;anatho ’pi vanevisarjitahkrtaprayatno ’-pi grh.e vinasyati j| = p. 68,nbsp;r. 15-18). p. II, r. 1-2: ekesdm vdci sukavad anyesdm hrdi

-ocr page 55-

39

mükavat | hrdi vaci id±h.dnyesam valgu valganti süktayah 11 (paral-lelisme met 3 x homoioteleuton in r. i). p. 13, r. y: na vina far-thivo bhrtyair na bhrtydh -parthivam vind | (vina instr. en acc.; tweeëenheid, cf. p. 3, r. 14-15). p. 15, r. 14-15: svsimim gundntarajnenbsp;gunavati bhrtye ’nuvartini kalatre | mitre canupacarye nivedyanbsp;duhkham sukhi bhavati || (cf. p. 72, r. lo-ii). p. 18, r. 5-6: nanbsp;vadhyante hy avisvastd balibhir durbald api j visvastds tv eva vadh-yante balino durbalair api 11 (tegenstelling). p. 24, r. 25: stokenonna-tim dydti stokendydty adhogatim | (vgl. vbb. uit A.V. op pag. i8sqq.).nbsp;Een dergelijk geval is; p. 33, r. 16; Sambarasya ca yd maya yd mayanbsp;Namucerapi j, Cf. ook p. 33, r. 20: Usandveds. yac chastram yac canbsp;veda Brhaspatih |. p. 28, r. 6-7; navidagdhah priyarn brüydt sphu-tavaktd na vancakah | nihsprho wadhikarï syan Makami mandana-priyah || (plaats na).

Niet geheel parallelistisch is p. 34, r. 1-4, vol tegenstellingen: sumukhena vadanti valgund praharanty eva sitena cetasd | madhunbsp;tisthati vaci yositam hrdaye hdlahalam mahad visam || ata evanbsp;nipïyate ’dharo hrdayam mustibhir eva tadyate | purusaih sukha-lesavancitair madhulubdhaih kamalam yathalibhih ||. Climax ligtnbsp;in p. 48, r. 13: na gajdndm sahasrena na ca laksena vdjindm |. Tegenstelling in p. 54, r. 6: ...sitalo vahnih sïtdmsur dahanatmakah |.nbsp;Niet geheel parallelistisch is p. 64, r. 2: karne parana sprsati hantinbsp;param samülam ||.

Sterke gelijkenis vertonen p. 76, r. 26; nistrimsam hrdayam krtva vdnïrn ceksurasopamdm | en p. 88, r. 10: navanïtasamdmnbsp;vdnïm krtva ciüam sunirdayam |. Homoioteleuton vertoont p. 86,nbsp;r. 14-15: mdtrvat paraddrdni paradravydni lostavat | dtmavat sarva-bhütdni... p. 93, r. 20-23; raja ghrnï brahmanah sarvabhaksi strinbsp;cdvasd dustamatih sahdyah | presyah pratlpo ’dhikrtah pramadinbsp;tyajya amï yas ca krtam na vetti || (laatste hd bijzin, cf. p. 21).

Verdeeld over hoofd- en bijzin is chiasme in de volgende gevallen: p. 3, r. 25; p. 4, r. 14; p. 8, r. 16-17; r. 22-23; P- 10. r- 4; r- 9-io;nbsp;p. 14, r. 4; r. 6; r. 8; r. 17-18; p. 18, r. 17-18; r. 25-26; p. 42, r. 4; r. 18;nbsp;p.45,r.2o; p. 48, r. 8-9; p. 51,r. 6; p. 53, r. 19-20; p.56,r.25;nbsp;p. 57, r. 9-10; p. 62, r. 14-15; p. 63, r. 6-7; p. 64, r. 23-26;nbsp;p. 65, r. 7-8; r. 21; p. 74, r. 11-12; p. 79, r. 25; p. 82, r. 17-18;nbsp;P- 86, r. 24-25; p. 88, r. ii; r. 26-27; P- r- 9; P- 92, r. 23-24.

In sommige van deze gevallen is het misschien juister van „inversie” te spreken, b.v. p. 8, r. 16-17: kopaprasadavastüni ye vicin-

-ocr page 56-

40

vanti sevakah | drohanti sanaih pascad dhunvantam api parthivam 11. Een opvallende indruk van symmetrie maken de verzen op p. i8,nbsp;r. 25-26 (api svalpam asatyam tegenover sumahan api, yah... vadatinbsp;t.o. vinasyeta sa; de indruk wordt verhoogd, doordat bhübhujamnbsp;devanam ca verdeeld is over twee regels; a-pi svalpam asatyam yahnbsp;puro vadati bhübhujarn | devanam ca vinasyeta sa drutainnbsp;sumahan api 11.

Chiasme, ontstaan door de gebruikelijke plaatsing van va... va vindt men in p. 28, r. 20; p. 50, r. 10; p. 93, r. 17.

De overige gevallen van chiasme in verzen zijn: p. i, r. 14; p. 7, r. 4; r. 6-7; p. 9, r. 8-10; p. 10, r. 11-12; r. 21; r. 25-26;nbsp;p. II, r. 16; p. 13, r. ii; p. 14, r. 1-2; p. 17, r. 19; p. 19, r. 4;nbsp;p. 23, r. 1-2; p. 26, r. 28; p. 27, r. 11-12; p. 33, r. 25; r. 27-28;nbsp;p. 34, r. 20-21; p. 41, r. 28-29; P- 42, r. 14-15; P- 46, r- 7; r. 9)nbsp;r. 20-21; p. 56, r. 19-20; r. 26; p. 63, r. 25; p. 64, r. 5; p. 72, r. 19;nbsp;p. 75, r. 13; p. 85, r. 11-12.

Ruim genomen is het begrip chiasme b.v. in p. 7, r. 4: yasmin jïvati jïvanti bahavah so ’tra jïvati |, waar de loc. abs. een bijzinnbsp;vertegenwoordigt, die zelf weer een bijzin inleidt. Dit is ook eennbsp;geval van chiasme in hoofd- en bijzin: bahavah sah.

Soms staan de delen van een vergelijking chiastisch tegenover elkaar (cf. p. 29), b.v. p. 10, r. 25-26: uttarad uttaram vdkyam vada-tam samprajayate | suvrstigunasampanndd bïjdd bïjam ivdparam ||.nbsp;Cf. p. 33, r. 27-28: atiprasaktaih purusaih... kdkairxvalünapaksaih ||.nbsp;Cf. ook p. 46, r. 7 en r. 9.

De volgorde abc : acb vindt men in p. 13, r. ii: araih samdhdryafe ndbhir ndbhau car ah pratisthitdh |. TegensteUing tussen de delennbsp;van het chiasme vindt men in p. 19, r. 4: subhasubhaphalam sadyonbsp;nrpad, devdd bhavantare ||. Cf. p. 41, r. 28-29, waar een vergelijking in de vorm van een tegenstelling is gehuld: ekain hanyan nanbsp;va hanyad isur mukto dhanusmatd | buddhir buddhimatotsrstd hanyadnbsp;rastrarn sarajakam |j. Cf. ook p. 72, r. 19: gatanugatiko loko nanbsp;lokah paramarthikah 11 en p. 56, r. 26.

Enigszins parallelistisch is ook p. 27, r. 11-12: madonmattasya bhüpasya kunjarasya ca gacchatah | unmargain vacyatarn yantinbsp;mahamatrah samïpagah ||. p. 33, r. 25: natiprasahgah pramadasunbsp;kdryo necched balarn strïsu vivardhamanam |. Hier kan men misschien beter van inversie spreken. Chiasme in een vergelijking p. 34,nbsp;r. 20-21: ... tam manmathapdsabaddham grastdmisam mïnam ivod-

-ocr page 57-

41

dharanti||. Drie verschillende constructies zijn gecombineerd in p. 42, r. 14-15: yasya ksetram nadltïre hhdryd ca parasamgatd |nbsp;sasarpe ca grhe vasah... p. 46, r. 20-21: yatha gaur duhyate kalenbsp;palyate ca tatha prajah | sicyate cïyate caiva latd... (chiasme doornbsp;caiva). Zeer zwak is het chiasme in p. 56, r. 19-20: tavaj janmd-tiduhkhaya tato durgatata sada | tatrapi sevaya vrttir aho duhkha-parampara [| „Firstly, birth causes very great pain; then there isnbsp;constant misery; and in that one has besides to support oneself bynbsp;service” (vert. Kielhorn). Om hier van chiasme te kunnen sprekennbsp;moet men jahma en sada op één lijn stellen.

Een soort parallelisme is te zien in p. 64, r. 5: karne lagati cdnyasya prdnair anyo viyujyate || (cf. r. 2, geciteerd op p. 39). p. 75, r. 13:nbsp;...tair nastair nastam eva tat |] (hier dus twee bijna gelijke woordennbsp;naast elkaar, vgl. in proza p. 83, r. 4-5, geciteerd op p. 38). Geennbsp;eigenlijk chiasme vormt de variërende positie van na in p. 85, r.nbsp;11-12: vidyam vittarn silpam tavan «apnoti manavah samyak |nbsp;yavad vrajati na bhümau desad deéantaram hrstah ||.

Chiasme in het Visnupurana.

In deze tekst, die overigens rijk is aan variatie, ontmoette ik slechts weinig voorbeelden van chiasme.

Chiasme met parallelisme:

IV, 2, 9: etat srutvd pranamya bhagavantain Visnum... 2, 38: ahs. obj. obj. abs.; evenzo 4, 45.

3, 10 (él.): Narmadayai namah pratar Narmadayai namo nisi | namo ’stu Narmade! tubhyam ... (cf. p. 99). 3, 15 in genealogie, ooknbsp;4, 47. 3, 21: yavanan munditasirasah, arddhamunddn sakan, pra-lambakesan pdraddn pahlavdms ca smaérudharan, nihsvadhyaya-vasatkaran etan anyarns ca ksatriyamé cakara. 4, 13-15: athainamnbsp;Bhagavdn dha: ...iti. athainsuman api... ity aha. tam cdha Bhagavdn:nbsp;...Het chiasme is hier niet geheel zuiver, daar Amsuman vóór denbsp;directe rede staat, aangetrokken door atha. 10, i: ...Usanasas canbsp;duhitararn Devaydnïm Sarmisthdm ca Varsaparvanïm... 10, 13nbsp;(metr.); jïryyanti jtryyatah kesd dantd jiryyanti jïryyatah | dhandédnbsp;jïvitdéd ca jïryyato ’pi na jïryyati ||. 13, 67: etac ca mama Balabha-drasya ca sdmdnyam, pitrdhanam caitat Satyabhamaya nanyasya.

-ocr page 58-

42

ig, 7 (si.): müdhe\ bhara dvajam imam bhara dhvajam Brhasfate! j. 20, II en 24,14 in genealogie. 24, 26: srautasmartadharme viplavamnbsp;atyantam upagate ksïnaprdye ca kalau...

Verdeeld over hoofd- en bijzin: 2, 8: .....jfiatam eva maya yus-mdbhir yad abhilasitam...” Verder 5, 4: ...yasmdt, tasmdt..., maar 5, 5; yasmdt..., tasmdt...) 10, lo (sL); 13, 4 (sL); 13, 46; 13, 54.

13, 4 (sl.): yathaiva srnumo dürad pasydmas tathantikat |.

De overige vbb. van chiasme zijn: 2, 29: abs. acc. ... acc. hoofdww. 2, 30 (metr.): mamaiva bharta vidhinaisa srstah srstóham asya...nbsp;2, 41: drstas te bhagavan sumahan esa siddhiprabhavo naivainvi-dham anyasya kasyacid asmabhir vibhütivilasitam upalaksitam,nbsp;waar de werkwoorden de buitenste termen vormen; evamvidhamnbsp;is als belangrijkste woord naar voren gedrongen. 2, 50 (metr.):nbsp;sutatmajais tattanayais ca hhüyo bhüyas ca tesam svaparigrahena |.nbsp;Men moet hier echter rekening houden met de mogelijkheid, datnbsp;bhüyo bhüyaé ca = ,,meer en meer” is, hoewel de caesuur hiertegennbsp;spreekt. 3,18: kva va tdtah ? tdto ’smakam kah ? 4, 3: ...putram asütanbsp;Kesinï. Vinatdtanaydyds tu Sumatydh sastih putrasahasrany abha-van (chiasme met variatie). 4, 6-7: ...devdh... ücuh: ... ity akarnyanbsp;Bhagavan: ...ity uktavdn (chiasme zeer ruim genomen). 10, 9 (sl.):nbsp;na jatu kdmah kdmdndm tipabhogena ssLinyati | liavisdkrsnavartmevanbsp;bhüya evabhivardhate j[. 13, 4 (sl.): Vabhruh srestho wawMsyaMamnbsp;devair Devavrdhah samah || (chiasme met variatie). 13, 12: nayamnbsp;ddityah, Satrdjito ’y^™ adityadattarn syamantakakhyam maha-manim bibhrad atropayati (tegenstelling). 15, 13: chiasme met ca.nbsp;15, 18-19: ...Fundankanayane jdyamdne. jdtena ca tena... (concate-natie). 15, 21 (sl.). 24, 19: ongeveer parallelistisch. 24, 25. Voorbeelden van inversie: 2, 9-10; 6, 33-34; 7, 13; 13, 20; 13, 41, 2 xnbsp;(éénmaal met üciis cainam) tweemaal met dha cainam, éénmaalnbsp;met dha cdsau, éénmaal met dha corvasï).

Chiasme in het Dasakumaracarita.

In dit werk, dat rijk is aan verschillende soorten van variatie, trof ik vrij veel voorbeelden van chiasme aan, voor een groot deel gepaard gaande met parallelisme. Vbb. van chiasme met parallelisme:nbsp;p. 140, r. lo-ii: pauravrddhas ca Pdhcdlikah Paritrdtas ca sartha-vahah (beroep eigennaam eigenn. beroep, met alliteratie), p. 164

-ocr page 59-

43

onderaan-165, r. I: adp subst. adj. subst. subsi. adj. p. 184, r. 2 sqq.: adj. subst. subsi. adj. adj. subst. enz. p. 186, r. 5 v.o. sqq.: adjj. subst.nbsp;adjj. subst. subst. adj. adjj. subst.... p. 195, r. 9-10: ...tvam apy uddraydnbsp;samrddhyd rüpendtimdnusena prathamena ï;lt;ïyasopapannam...

De andere gevallen van chiasme zijn: p. 171, r. 2-1 v.o.: tarunï-bhüta ceyam. sa ca vilambitah. p. 181, r. 3 v.o.: so 'yam api sincet sahasram drdksdnam ksanenaikena (hier is het begrip chiasme ruimnbsp;genomen, daar de leden niet op één lijn staan), p. 184, onderaan-p. 185: amum ca ropitavranam ingudïtailddibhir dmisena sdkendtma-nirvisesam puposa. Enigszins parallelistisch is p. 185, r. 5-4 v.o.:nbsp;...tasya sadhos tat sukrtam asatyds ca tasyds tathabhütam duscari-tam... (volgorde abcd : bacd). p. 189, r. 3-2 v.o.: imam ca dadhnanbsp;ca trijdtakdvacürnitena surabhisïtaldbhydm ca kalaseyakanjika-bhyam sesam annam abhojayat (eerste deel parallelistisch, maarnbsp;misschien is trij. meer praedicatief). p. 196, r. 5-7: acc. part. part. ivanbsp;acc. acc. ...abs. abs. acc... p. 197, r. 8-9: ... muhurmuhus caranayornbsp;nipatya, prayujya santvasatani...

Veelvuldiger komt inversie voor; ze is zo talrijk, dat ze karakteristiek voor de stijl van het werk kan worden genoemd. Cf. Jacobi^: ,,Besonders haufig dagegen können wir die Inversion bei ca in dernbsp;mustergültigen Prosa des Dasakumaracaritra beobachten,” waarnanbsp;hij een aantal voorbeelden laat volgen.

p. 163, r. 2; p. 165, r. 4; r. 7; p. 168, r. 2 v.o.; p. 169, r. 4,,v.o.; p. 175 onderaan; p. 177, r. 4; p. 179 onderaan-p. 180 bov.;nbsp;p. 181, r. 2 v.o.; p. 181 onderaan-p. 182 bov.; p. 185, r. 3-2 v.o.;nbsp;p. 187, r. 4 v.o.; p. 188, r. 5; p. 189 onderaan; p. 195, r. 2 v.o.;nbsp;p. 198, r. 14; r. 8-6 v.o.: ...suhmapatir... uparantum pratisthate.nbsp;saha tena martum icchati... pauravrddhalokah. Meestal is het ww.nbsp;dat inversie veroorzaakt door ca verbonden met het voorafgaande.

Opvallend is, dat gedekte inversie voorkomt op p. 138, r. 8-9: pra-sante ca sahasa dhümodgame tasminn aham avisam. nisantodyanam dgamac ca gajagaminï ,,Toen de rook plotseling was opgehouden,nbsp;trad ik binnen. En zij met haar olifantengang kwam de paleistuinnbsp;binnen.” Door deze gedekte inversie treedt de assonantie aan hetnbsp;begin op.

' O.C., p. 336-’7.

-ocr page 60-

44

Chiasme in de Jatakamala.

Ook in deze taal vol variatie komt vrij veel chiasme voor, dikwijls in parallelle uitingsgehelen. Chiasme met parallelisme: p. 92, r. 13-14:nbsp;partic. subst. subst. part. subsi. part.; r. 19 (vers): part. acc. acc. part.nbsp;p. 95, r. 17-18: gen. abl. ahl. gen. p. 97, r. 3-4 (vers): dhdrd nipetuhnbsp;prasasdma renuh \ gandhas cacdra... (rijm in 3). p. 104, r. ii (vers):nbsp;acc. WW. WW. acc. p. 108, r. 9-10 (vers): prdyah samrddhyd madamnbsp;eti gehe mdnam kulend^i balena darpam | duhkhena rosarn vyasanenanbsp;dainyam... p. 113, r. 22 (vers): nom. loc. loc. nom. p. 122, r. 3-4nbsp;(vers): 'kïrtiv vidvatsadassv evanbsp;nbsp;nbsp;nbsp;pravijrmbhate | ratnajnesv

iva ratndndrn sürdndm samaresv iva ||. p. 138, r. i (vers): tenasya vakyena supesalena svdmyarthadhïrena ca cestitena |. p. 141, r. 13nbsp;(vers): suradhipaérïr api vïksate gundn, gunoditdn eva paraitinbsp;sainnatih |. p. 142, r. 7-10: ...iti kalyanavacanaprasainsayam apynbsp;upaneyam. kalyanamitravarne 'pi vdcyam: ...iti loc. ca:... iti.

Verdeeld over hoofd-en bijzin: p. 117, 8 (vers): ...kim apnuyan na sa gehesu vane yad ipsati |[.

Een soort inversie is p. 121. r. 21: krodhavinayac chatrün upa-samayati, vardhayaty eva tv anyatha. Zo ook p. 131, r. 19: ...ava-ghusyate . ramante... In ruime zin genomen kan men spreken van chiasme in p. 123,8-9: ...dhyanavidhim anusthdya... vyutthdya sama-dheh ... p. 124, r. 16 (vers): vyaktam na mucyeta sa jïvato me dhara-ghanasyeva ghanasya renuh || (chiasme in vergelijking), p. 128,nbsp;r. 12-13: evarn tdbhydm tad anugrhyamanam hamsayütham jagadnbsp;iva dharmdrthavistardbhydm param vrddhim avapa (de plaatsing vannbsp;tabhyam voorop is natuurlijk; vgl. vorige geval), p. 132, r. 4-5nbsp;(vers); vasitarthasvahrdayah prayena mrgapaksinah | manusydhnbsp;punar ekïyas tadviparyayanaipunah || (tegenstelling; vertalingnbsp;Speyer^, .Quadrupeds and birds are wont to express their true feehngsnbsp;by the import of their cries. But men are the only animals skillednbsp;in producing sound meaning the contrary of their intentions’'),nbsp;p. 133, r. 21 (vers) en p. 134, r. 18 (vers), beide min of meer paralle-listisch. p. 135, r. 2-3: athaikarn baddham abaddhenetRiena. (00k hiernbsp;het begrip chiasme ruim genomen), p. 136, r. 10 (vers): mamnbsp;badhnatu bhavan pürvam pascdn munced dvijadhipam ||- P- 140,nbsp;r. 7-8 (vers): sambhasanenapi yatah kartum arhati no bhavan |nbsp;saphalyain, pranaydsdydh prïtes copacayarn hrdi 11.

^ Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde van N. Indië, 5e reeks, deel X (1894).

-ocr page 61-

VARIATIE IN WOORDVOLGORDE

Behalve het gewone chiasme heb ik nog gevallen opgemerkt, waarbij de woordvolgorde op andere wijze wordt gevarieerd.

Variërend (in 6 chiastisch) is de plaatsing van de imperativi in A.V. IV, 15, 611-81: tvaya srstarn bahulam mrsflw asaraisïnbsp;krsagur etv astam j] sara vo ’vantu sudanava utsa ajagara uta |nbsp;marudbhih pracyuta megha varsantu prthivïm anu || asdm asamnbsp;vi dyotatdm vdtd vdntu disodisah | ... Door deze plaatsing krijgtnbsp;hetzelfde rhythme aan het eind van de pada’s en rijm; 81 rijm ennbsp;assonantie. 12: ... svasantu gargara apam Varuna | ava nïcïr apahnbsp;srja vadantu prsnibahavo mandüka irinanu 11. 16: mahantarn kosamnbsp;udacflamp;Af sinca savidjmtain bhavatu vdtu vatah j tanvatam yajnainnbsp;bahudha visrsta anandinïr osadhayo bhavantu || (in i inversie).nbsp;X, 8, 38: veddham sütrarn vitatam yasminn otah praja imah |nbsp;sütrain sütrasyaAam ^;e^f^^thoyadbrahmanammahat ||. Emphatischnbsp;dringt sütram sütrasya, dat een chmax met sütrarn vormt, naarnbsp;voren.

Brh. Ar. Up. Ill, 4, i: ... yat sdksdd a-paroksdd brahmfi ya dtmd sarvdntarah ... Soort chiasme, doordat atma sarvantarah eennbsp;vaste verbinding vormt.

Chand. Up. 1,8,4: Kdsdmnogatir iti, svara itihovaca.Svarasya kd gatir iti, prana iti hovaca. Ka s.g. is een normale vraag met hetnbsp;vraagwoord voorop; in de tweede vraag wordt aangeknoopt aan hetnbsp;antwoord svara. IV, 17, 8-9; Bhesajakrto ha vd esa yajnah, yatrai-vamvid brahma bhavati. Esa ha vd udakpravano yajnah, yatrai-vamvid brahma bhavati. V, 19, i: Tad yad bhaktam prathamamnbsp;agacchet, tad dhomïyam. Sa yam prathamam dhutim juhuyat, taipnbsp;juhuyat: ... (prathamam is echter praedicatief, prathamam attributief gebruikt). V, 19, 2: ... dditye trpyati dyaus trpyati, divinbsp;trpyantyam yat kiin ca dyaus cddityas cadhitisthatah, tat trpyati.nbsp;20, 2: ... candramasi trpyati disas trpyanti, diksu trpyantïsu yatnbsp;kim ca disas ca candramds cadhitisthanti, tat trpyati. In V, 19, 2nbsp;dus de volgorde aditye ... divi ... dyaué cadityas ca, eveneens innbsp;20, 2: candr. ... diksu ... dis. ca candr. ca. Men zou hier kunnen

-ocr page 62-

46

denken aan de regel van de toenemende zinsdelen; maar hiermee is in tegenspraak 21,2: ... agnau trpyati prthivï trpyati, 'prthivydmnbsp;trpyantyam yat kim ca prthivï cagnis cadhitisthatah, tat trpyati,nbsp;waar de groep prthivï cagnis ca aflopend in woordlengte is (opmerkelijk is echter de alliteratie cagnis cadhit.). Frappant is wel, datnbsp;23, 2 deze variërende woordvolgorde niet vertoont: ... vdyaunbsp;trpyaty akasas trpyati, dkdse trpyati yat kim ca vdyus cdkdsasnbsp;cadhitisthatah, tat trpyati, waar de groep vayus cakaéas ca toenemend in woordlengte is. VI, 4, i: Yad agne rohitam rüpainnbsp;tejasas tad. rüpam, yac éuklam tad apdm, yat krsnarn tad annasya.nbsp;Hier is de plaatsing van tat variërend, waarschijnlijk, doordatnbsp;rüpam slechts éénmaal voorkomt; toch zou, m.i., ook de plaatsingnbsp;apam tat en annasya tat mogelijk zijn geweest. VI, 4, 2; 3 en 4nbsp;vertonen dezelfde volgorde; 2: Yad ddityasya rohitam rüparnnbsp;tejasas tad rüpam, yac suklarn tad apdm, enz. (Yad ad. ook chiastischnbsp;t.o. tej. tat). VII, 4, 2: Samakalpetdrn dyavaprthivï, samakal-petdm vayus cakasasca, samakalpantdpas catejas ca,tesdmsanklptydnbsp;varsarn sankalpate, ... Hier is de verandering van volgorde natuurlijknbsp;ontstaan door het vooropgaan van tesain sanklptya, dat aanknooptnbsp;aan het voorafgaande. VIII, 3, 2: Tad yathapi hiranyanidhim nihi-tam aksetrajnd upary upari sancaranto na vindeyuh, evam evemdhnbsp;sarvdh prajd aharahar gacchantya etam brahmalokam na vindanti,nbsp;anrtena hi pratyüdhah (obj. subj. partic. hoofdww.: subj. partic.nbsp;obj. hoofdww.). De volgorde hir. nih. aks. is natuurlijk; ,,zij, die denbsp;plaats niet kennen”, is nietszeggend, zolang hiranyanidhim nietnbsp;genoemd is.

Gobhilagrhyasütra. I, 2, 24-27: wa c« sopanatkah kvacit, ... caranau na prasarya ca. 6, 2-3: anïsvaro ha ksodhuko bhavati...nbsp;ïsvaro ha bhavaty, aksodhukah, ...

Vaikhanasagrhyasütra. VIII, 10 (p. 119, r. 13-15): ye tu Nirodhakas tesain pranayamapratyaharadharanadayah sodasa ka-lah santi. ye Margagas tesarn sad eva pranayamadayah. sad evanbsp;.,slechts 6” is naar voren gedrongen als tegenstelling van sodasa.nbsp;Variërend is de positie van na in X, 2 (p. 133, r. 17-18): agnaunbsp;padam na tapayen wainam mukhena dhamen na padena sprsednbsp;adhah padato na kuryat.

Mahabharata. I, 3, 661: Janamejayah Pdriksitah - 6yy. Pdr. Jan. - 675: Jan. Pdr. 676: ayam tava putrah - 677: putronbsp;’yam mama. 699: sa ... araksad gah - 703: sa ... punar araksad

-ocr page 63-

47

gah - 707: sa ... ga araksdt. 734: na tv aham etam afufam u-payoktum utsahe gurave ’nivedya — 735: anivedya gurave - 736:nbsp;notsahe ’ham anivedya gurave ’-püpam enam upayoktum?- 846: evamnbsp;pitus cdpacitim krtavams tvam bhavisyasi mama priyam canbsp;sumahat krtam ... bhavisyati (plaats ca). III, 197, 13309-10;nbsp;athanyo ’py asvdrthï brdhmana agacchat - punar api canyo 'py aévdrthïnbsp;hrdhmana agacchat — punar anya agacchad asvarthl hrahmanah.

Pane a tan tra. p. 24, r. 20-21: maya tada foam anucitasthane rajasana upavisto bhartsayitvapamanito na ragat foam nihsaritah.

Daéakumaracarita. p. 166 onderaan:... maya...paricchinno bhavdn ... - p. 167 bovenaan: ... maya tvam api svapann evdsinbsp;nïtah.

Visnupurana. IV, 4, 3: eka vamsadharame^am^«foam, apara sastim putrasahasrdni janayisyatiti ... Kesini putram ekam, Su-matih putrasahasrdni sastim vavre ... ékaikam ... putram ... Suma-tyah sastih putrasahasrdny abhavan.

Jatakamala. p. 126, r. 14-15 (vers): kasthad ya^Mgm’A pari-mathyamanad udeti tasyaiva parabhavaya j mithyavikalpaih sa-mudïryamanas tathd narasyatmavadhaya rosah ||. De vergelijking is uitgevoerd in twee enigszins parallelle zinsdelen, maar de plaatsnbsp;van yatha agnih is variërend ten opzichte van die van tatha -rosah. rosa- is een belangrijk woord in de passage; r. 16 eindigt metnbsp;rosam, 18 met rosam eva. De plaatsing van rosa- aan het eind innbsp;r. 15 is dus waarschijnlijk betekenisvol.

* Vgl. voor deze herhaling van dezelfde gedachte in gevarieerde volgorde Bhasa, Avimaraka 3, 18, 24: evam eva tvam api priyasatdni srnu ennbsp;3, 19, 16 (in dezelfde scène); tvam apy evam p. s. Ibidem 6, 20, 9 ennbsp;21, 2: bhagavdn yadi me prasannah, kim atah param aham icchdmi ennbsp;yadi me bh. pr., kim enz.

-ocr page 64-

VARIATIE DOOR HET GEBRUIK VAN SYNONIEMEN

Afgezien van de variatie in woordvolgorde is wel de meest voor komende manier om te variëren het gebruik van synoniemen, dienbsp;wij, bewust of onbewust, dagelijks toepassen bij al onze taaluitingen.nbsp;Het is bekend, dat niet overal het gebruik van hetzelfde woord innbsp;dezelfde contextus als onaesthetisch is gevoeld; de grote Latijnsenbsp;schrijvers achtten het niet noodzakelijk, zich van synoniemen tenbsp;bedienen, al hebben ook zij hun woordkeus gaarne gevarieerd.nbsp;Sörbom wijst op deze tendenz bij Tacitus^: ,,Non pauca enim suntnbsp;exempla, in quibus Tacitus repetitionem evitans pro verbo iamnbsp;usurpato synonynum posuit, et pro horum locorum numero nonnbsp;multa sunt illa, ubi verbum intra breve spatium repetitur.”

Bekend is b.v. ook de variatie in Cic. Cat. I, c. i: quo usque tandem ~ quam diu etiam - quem ad finem. non sentis - non vides,nbsp;interfecit — occidit.

Plato, Gorg. 506 D; ’Hdv lt;5e èari rovto, ov nagayevofaevov 'iqöó/j.eamp;a, dyaamp;óv öè oë nagovrog dyaamp;oi êajuev, Pol. 357 C: ...xalnbsp;avrd fièv êavrcöv êvsxa ovx av de^ai/aeamp;a eyeiv, rwv öè /auyamp;üyv rsnbsp;Xdgiv...

Atharvaveda. I, 34, 2: madhu - madhülakam. IH, 5, 6 ye dhïvdno rathakarah karmara ye manïsinah |. IH, 18, 5: aham asminbsp;sahamdndth.0 tvam asi sdsahih | ubhe sahasvati bhütva sapatnïin menbsp;sahavahai ||. In 6; sahamdndm en sahïyasïm. Cf. XIX, 32, 5; tvamnbsp;asi sahamdno ’ham asmi sahasvdn | ubhau sahasvantau bhütva sapat-nant sahisïvahi ||. Hl, 30, 21: anuvratah-sammdndh. 30, 61: samdnïnbsp;prapa saha vo ’nnabhagah samdne yoktre saha vo yunaj.mi | (dwangnbsp;van rhythmisch-metrisch schema; eigenlijk varieert hier een adv.nbsp;met een adj.). IV, 5, 2-3: striyah - ndrïh - striyah. IV, 5, 3 :nbsp;prosthesayas talpesaya narir ya hahyasïvarïh | (het langste woordnbsp;aan het eind). 10, óu; rathe tvam asi darsata isudhau rocanas

^ G. Sörbom, Variatio sermonis Tacitei aliaeque apud eundem quaestiones selectae, diss. Upsala 1935, p. 16.

-ocr page 65-

49

tvam ... 12, i: rohayet - 2: sam dadhat - 4: sam dhïyatdni - 5: sam kalpayd (2 x) - sam dhehi ~ 7: sam dadhat. 15, i: -prthivïm tarfayantu

- nbsp;nbsp;nbsp;2: mahayantu bhümim - 3: idem - 4: •prthivïm anu - 5: prthivïmnbsp;tarpayantu — 6: bhümim - 7: prthivïm anu. 2: varsasya sargah

- nbsp;nbsp;nbsp;3; apam vegdsah - 4:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;varsasya. 2-3 prthag jdyantdm -

prthag udvijantam. 2-3: osadhayah - vïrudhah. 5: udïrayata - ut-pdtaydtha. i: abhrdni vdtajütdni (assonantie met a) - 7: marudbhih pracyutd meghdh (alliteratie met m). Cf. 4: mdrutdh - 5: marutah —nbsp;8: vdtd vdntu (met alliteratie) - 9: abhram. 8; dsdm dsdm vi dyota-tarn vata vantu diso disah |. 9: sam ... avantu - prdvantu prthivïmnbsp;anu (alliteratie met p). 19, 81: pari pdhi - abhi raksa. V, 26, 1-3:nbsp;pravidvdn - prajdnan - pravidvdn. 28, 51: pdtii - pipartu. 29, 51: yat -yat - yatamat (bijna syn.). VI, 21, 211; Somo bhaga iva yamesunbsp;devesu Varuno yathd ||. 47,1: ^yvamp;mantah saAabhaksah. 136, 1-3:nbsp;osadhe — vïrudhd. 137, 3: ... agrarn ydccha vi madhyarn ydmaya ...nbsp;VII, 50, 811: gojid bhüyasam a.sva.jid dhanam/lt;*yo hiranya/eV ||.

Ait. Brahmapa. VII, 5,i:yadi-yadi-cet. 5,6:upsinivartayet~ dhareyuh. 5, 8: yadi ... yat ... yat. 7, i: yasyagnayo gramyenagninanbsp;samdahyeran,... - 4: yasyagnayaaranyenagninasamd'aliyeraw,... t.o.nbsp;6, 3; yasya sarva evagnayo mithah samsrjyeran, ... - 4: yasyagnayonbsp;anyair agnibhih samsrjyeran, ... - 7, 2: yasyagnayo divyenagninanbsp;samsrjyeran,... - 3: yasyagnayah savagnina samsrjyeran,... 19, 3-4:nbsp;anvait - anvdgacchat. 31, 4 en 5: pratisthdpayati - 32, i, 2 en 3:nbsp;dadhdti.

Brh. Ar. Up. Ill, i, 2: udajatdm - udaja — uddcakdra. IV, 3, 36: animanam nyeti - animanain nigacchati. pramucyate - sampramu-cya. 4, 23: ... vipapo virajo 'vicikitsah (vi-, vi-, a-), waarschijnlijknbsp;komt vivicikitsa- niet voor door neiging tot dissimilatie.

Chand. Up. I, 2, 2: surabhi ca durgandhi ca (-rabhi en -gandhi, terwijl sugandhi een bestaand woord is). 2, 10: Tarn hahgira udgï-tham updsdrn cakre. Etam u evahgirasam manyante, ... (ii en 12nbsp;met andere eigennamen op dezelfde wijze)i-i3: Tarn ha Bakonbsp;Dalbhyo viddrn cakdra (Senart tekent hierbij aan: „Viddra cakdranbsp;est done égal a updsdrn cakre”.). I, 3, 2: Tasmdd va etam imamnbsp;amuin codgïtham upasïta - 5: Etasya hetor vyanam evodgïtham

^ Senart tekent in zijn vertaling ad I, 2, 2: ,,Te ha nasikyarn pranam udgitham updsdrn cakrire” aan: «II semble difficile de trouver unnbsp;passage qui attes'te plus nettement que upds ne signifie pas ,,méditer”,nbsp;mais ,,croire, penser” ».

-ocr page 66-

50

upasïta. I, 6, 6: Atha ya eso ’ntaraditye hiranmayah puruso drsyate hirct^yasmasrur hirctnyaiiesa. a pranakhat sarva eva suvarnah, ...nbsp;II, 22, 2: dgdyet - stuvUa. IV, 4, 5: ... ta yada sahasram sampeduhnbsp;- 5, i: Prdptdh, saumya, sahasram smah. 15, 5: Atha yat... yadinbsp;ca na... V, 10, 2: panthd - 5: adhvdnam — 8: pathoh. ii, 7: prdtar—nbsp;pürvdhne. VI, 7, 3; parisistah - atisistd (in twee leden van een vergelijking). VII, 8, i: halavdn - half. Cf. VII, ii, 2: ... tejasw vai sanbsp;tejasvaio lokan hlaasvato ’pahatatamaskan... Vgl. hiermee 7, 2:nbsp;...vijnanawato vai sa lokaii ]nanavatah... en 9, 2: ... armavato vai sanbsp;lokan ^anavatah... VII, 2, i: Vag vdva namno bhüyasï - 3, i:nbsp;Mano vdva vaco bhüyah - 4, i: Sahkalpo vdva manaso bhüyan -5, I: Cittarn vdva sahkalpad bhüyah - 6, i: Dhyanam vdva cittadnbsp;bhüyah - 7, i: Vijnanarn vdva dhyanad bhüyah - 8, i: Balarn vdvanbsp;vijn. bh. - 9, I: Annam vdva balad bh. - 10, i: Apo vd annad bh. -II, i: Tejo vd adbhyo bh. - 12, i: Akaso vdva tejaso bh. - 13, i:nbsp;Smaro vd akasad bh. enz. Voor klinker wordt dus vai, voor medeklinker vava gebruikt. VII, ii, i; Tad ahuh - Tasmdd ahuh. VIII,nbsp;I, 5: apahatapapma vijaro wimrtyur wisoko wijighatso ’pipasahnbsp;(apahata-, vi-, vi-, vi-, vi-, a-). Evenzo VIII, 7, i en 7, 3. 7, 4: Yanbsp;eso ’ksani puruso drsyate, ... - Atha yo ’yam, bhagavah, apsunbsp;parikhydyate, yas cayam adarse, ... Esa u evaisu sarvesv antesunbsp;parikhydyate ... 8, 2: Sddhvalan^vïaVL swvasanau. 8, 3; 9, i en 9, 2nbsp;zelfde var. 12, 6: Tasmat tesarn sarve ca loka dttdh sarve ca kamah.nbsp;Sa sarvamé ca lokan dpnoti sarvarns ca kaman, ... (In beide zinnennbsp;neemt het verbum dezelfde positie in; tegenover deze homogeniteitnbsp;staat het gebruik van synoniemen). Cf. VIII, 7, 3: sa sarvarns canbsp;lokan dpnoti sarvarns ca kaman, ...

G o b h. gr h. sü t r a. 1,1,15: vaxiyakuldt -16: bahuyajina evdgdrdt. 2,9: (adbhih) samsprset-lo-ii: tatraitadahuh: nopasprsedvraian,...nbsp;(citaat). 3, 7-8: eet... atha yadi. 5, 26: hhunjïydtdm - 6, 1-3 (citaat):nbsp;asndti bhunkte — hhunjïydtdm. 6, 17-18: hhdseta yajnasarnsid-dhim. nayajniyarn vacarn vadet (vacarn vadet frequente verbinding). 8, 4: caivixgrhïtam... grhïtvd, panedvattam tu ... (cf. 8, 6nbsp;catuxavattï - pancavattï). 8, 6: ... eed bhavati ... eed hhavati — 12nbsp;yady u ... sydt... 9, 4: annam-5: bhaktena-7: annasya. 9, 13nbsp;sayaxxxpxölaxhomayoh - x^'. sayaxndhuteh pxataxdhutih. II, i, 7nbsp;kumdryai - 2, 2: vadhü-. i, 10: abhisincet - pldvayet. i, 13: kalaéam -sahodakumbhah. 6, 2: upavisati - xo: samvisati - y, 3: upavisati.nbsp;9, 26: anaduhe gomaye kesan krtvd, waar kr- synoniem is met nidhd-

-ocr page 67-

51

(9, 17 en 27). Ill, 3, 6: hhaksayanti -: frdsnanti. 3, 16; tasmin pratyupakarane ’bhranadhyaya a punarupdkarandc chandasah, ...nbsp;4, 2: gurave - 8: acarytjkulasya. 4, 29: sammrsan — 2^: abhimrset.nbsp;7, 13: udakam - 14: apdm. 8, 6: brahmanan hhojayitvd (vaste verbinding) - 7: gah prsatakam prdsayitvd. 8, 6: svastyayandrth.^m -8: svasti. IV, 2, 27: tatra. ... dharanti - 2^' upakalpayet. 2, 37:nbsp;tatha gandhdn - 2gt; 16: tatha surabhi. 3, 33-35: ... brahmanam vanbsp;bhojayet, gave va dadydt. ... yugman déayet (cf. III, 8, 6 en 7).nbsp;4, 28: juhuydt - 29: yajeta - 31; yajeta - 33: juhuydt. 6, 10:nbsp;¦püTvdhnamaöhyaiidindpardhnesu (pürvdhna-, madhyandina- ennbsp;apardhna- gewone samenstellingen). 7, 27: yajeta - 2'2'. juhuydt-37; balin har et (deze werkwoorden zijn onderling evenwel niet verwisselbaar, ze geven elk een verschillend soort ,,offeren” aan).

Vaikh. grh. sütra. Ter vergelijking heb ik dezelfde synoniemen, waar mogelijk op corresponderende plaatsen, gezocht bij Apastamba en Hiranyakesin, die, evenals Vaikh., tot de Taittirïya-sakha van de Yajur Veda behoren. Hoewel het Vaikh. grh. s. zichnbsp;op talrijke plaatsen bij Hiranyakesin aansluit en hem in grote onderdelen geheel volgt, verschilt zijn taal en stijl met die van de genoemde (en andere) sütrateksten zeer.^

I, 2 (p. 2, r. 12): dsyam parimdrsti - r. 14: mukham mdrsti. Dit laatste ook op p. 3, r. 7 (Hir. en Ap. geen parallelplaatsen). I, 2nbsp;(p. 3, r. 2): pdnau - r. 3: karau (bij Hir. komt kara- niet voor, bijnbsp;Ap. wel pani-, niet kara-). I, 3 (p. 3, r. 12): ... aponamaskrtydva^dhyanbsp;... adbhir mrdd ca ... r. 15-16: ... jalam pranamya samrdodakena ...nbsp;O-po vigdhya ... - r. 18: 'jalam - p. 4, r. 2: samrdodakena - p. 4, r. 4:nbsp;jalam abhimantrya - r. 5: nimajjya - r. 8-9: apo ’bhimantrya —nbsp;I, 4 (p. 5, r. i): jalam namaskrtya (Ap. en Hir. hebben nergens jala-,nbsp;meestal apah; Hir. H, 20, 4 udakena en 7 phalodakena, vrijnbsp;dicht bij 20, 14: adbhih ... tarpayanti. Hir. en Ap. hebben nochnbsp;pranam-, noch namaskr-; wel komt bij Hir. II, 12, 10: namaskdrairnbsp;upatisthate voor; bij beiden ontbreken samrdodakena en mrd-;nbsp;hij Ap. ontbreken zowel nimajj- als avagah- en vigah-, Hir. heeftnbsp;alleen avagah-). I, 3 (p. 4, r. 6): trir dvartayan - r. 10: astdvardmnbsp;sdvitrïm abhyasya (zowel avartayati als abhyas- ontbreken bij Hir.;nbsp;Ap. VIII, 21, 9 heeft: tryavardrdhyam dvartayitvd). I, 3 (p. 4, r. 6);nbsp;3-ghamarsanam karoti - r. 9: pradaksmarn karoti - r. ii: sandhyam

^ Zie ook Galand, over het Vaikh. s., Med. Ak. v. Wet. 61 A 8 (1926).

-ocr page 68-

52

upasUa (frequente verbinding) - r. 14: ufasya (aghamarsanarn karoti niet bij Ap.; Hir. II, 18, 9 heeft: aghctmarsanma trïn pra-ndyaman krtvd', Hir. I, 17, 3: gramarn pradaksinam krtvd; Ap. II,nbsp;5, i: pradaksinam agniin krtvd] geen van beide heeft dus prada-ksinain karoti zonder object). I, 3 (p. 4, r. 16): sdpasdvyam (Galandnbsp;merkt in zijn vertahng hierbij op: sapasavyam: apasavyain pra-cïnavitam tena saha vartata iti sapasavyarn yatha syat tatha,nbsp;Bhasya) - I, 4 (p. 6, r. 4): prdcïndvïtï (Ap. en Hir. hebben sapasavyam niet, wel pracïnavitï). I, 5 (p. 7, r. 6-7): daivena tïrthena ...nbsp;daivikam karyam. arsenarsam. paitrkena pitryam (bij Hir. komennbsp;daiva-, daivika-, paitrka- en pitrya- niet voor; bij Ap. zijn paitrka-en pitrya- synoniemen voor ,,ceremonie voor de voorvaderen”;nbsp;daivika- en daiva- komen bij hem niet voor). I, 7 (p. 8, r. 12-14):nbsp;siva rtavah santu sivani naksatrani bhavantu, sarvakarmasamrddhirnbsp;astu sarvadhanadhanyasampürnam astu (in mantra). I, 8 (p. 9,nbsp;r. 7): Av^iximsdidiangulydyatam - r. 9: sthandila^r^ïJMaMaA - r. ii:nbsp;h.asismdtram - dv3ida.sdngulamdtram - r. 12: tatpramandh - r. 15:nbsp;dY^ixivas,a.dangulydyatdm. Ook ahgula en ahguli zijn synoniem,nbsp;matra komt bij Hir. éénmaal voor. I, 8 (p. 9, r. 5): athdgnydya-tanam - r. 7-8: sthandilam agnydyatanam - r. q-.sthandila—nbsp;kunde (noot vertaling Galand: ,,The spot where the fire is laidnbsp;down seems to be called here also kunda...”) - r. 14: agni-sdldydm (noot vertahng Galand: ,,agnisala here equivalent withnbsp;agnyalaya or agnyayatana?...”)-r. 17: agnikimdam - r. 18-19:nbsp;kundam - I, 9 (p. 10, r. 2): agnydlayam. (noot vert. Gal.: „Acc. to thenbsp;Kumb. ed. agnyalayam is kundam sthandilam va, according to thenbsp;Prayoga: sthandilam)-!, ii (p. 12, r. 8): agnydlaye (Hir. heeftnbsp;alleen sala-, door Oldenberg vertaald door ,,haU”, ,,huis”. Ap.nbsp;heeft alleen sthandila-, door Old. vertaald door ,,raised surface”).nbsp;I, 10 (p. II, r. 12): proksayati - sarnsrdvya - r. 13: proksya - r. 14:nbsp;srdvayet. I, 10 (p. 12, r. i sqq.): ... daksinata iti ydmydm uttaratanbsp;ity udïcydm pascimata iti pratïcydm prdguttardgxaxxi... uttardgxzxo.nbsp;aisdnydm ... pascimasydm ... ydmydm ... udïcydm vedydm prdg-uttardgxsLXi ... Gf. I, ii (p. 12, r. 6-7): vdyavydm uttardgxwx ...nbsp;prdcydm uttardritscxa. „uparistdd” ity ürdhvam ,,adhastdt...” itynbsp;adhah ... -r. 8: agnïsayor disoh (Hir. en Ap. hebben niet yama-,nbsp;pascima-, aisana-, vayava-, agnïsayoh; Ap. heeft uparistat alleennbsp;in de betekenis: ,,na”; ürdhvam in de verbinding : ,,ata ürdhvam”,nbsp;behalve éénmaal: ürdhvam „naar boven”; adhastat en adhah ko-

-ocr page 69-

53

men bij Ap. niet voor; bij Hir. is uparistat „boven, na”; hij heeft ata ürdhvam en ürdhvam ,,naar boven”; adhah en adhastat komen éénmaal voor in mantra). I, II (p. 12, r. 9); aindrddyam M(fflgantam-r. 10:nbsp;daksinddi ... ^ragantam uttardntdjca ca - r. ii: dgneydAïsdnöntdirrinbsp;pradaksinam dgneydnis.va (Ap. en Hir. hebben aindra- en agneya-niet als adjectivum van windrichting). I, ii (p. 12, r. 7): parisicya

- nbsp;nbsp;nbsp;r. 9-10; ... apo dattvd ... tenaiva ... parisicya ... - r. 11-12: adbhihnbsp;parisincati - p. 13, r. 3; proksayet. I, ii (p. 13, r. 2): pranidhïnbsp;nidhdya - I, 12 (p. 13, r. 5): samidhau wwsya (cf. I, ii, p. 12, r. 8:nbsp;... samidhau ... nidadhdti, r. 15: nidadhdti) - p. 13, r. 6: nidadhydt

- nbsp;nbsp;nbsp;r. 8: ahgaram nyasya - r. 11-12; tayaiva carusthalïm adhisritya

- nbsp;nbsp;nbsp;r. 14; nidhdya - r. 15; samidagram ... sthdpayitvd. Misschien is

ook syn. daréayati in I, 13 (p. 14, r. 3): ... agnau homyam darsayit-va..., vertaald doorCaland: „Having put... the sacrificial substance., on the fire ...”; hij tekent hierbij aan: «The procedure is far fromnbsp;clear. The literal sense would be: ,,he shows the sacrificial substancenbsp;to (on?) the fire.” The Darpana periphrases: adhisritya; ...» - p. 14,nbsp;r. 6-7: ^iydJXi... sarndhdya (Ap. heeft welnidha-, niet nyas-; adhisri-éénmaal: I, i, 22: ajyam tesv adhisritya. Hir. wel nidha-, éénmaalnbsp;nyas- met ,,wol” als object; I, i, 27: ajyarn tesvnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1,21,6:

bijany adhisrayanti ,,zij gieten korrels (sc. op het hoofd van bruid en bruidegom)”). I, 12 (p. 13, r. 9): pavitrena ... utpüya - r. 10:nbsp;sodhayitvd - T. 12-13: pavitrena ... utpüyd (Hir. en Ap.: pavitra-bhyam utpüya-, sudh- komt bij hen niet voor). I, 12 (p. 13, r. 13):nbsp;uttarapascime - 15: vdyavye. I, 13 (p. 13, r. 17): Prajapati^wrogawnbsp;(in mantra) - r. 18: A.gnyddïn. 1,13 (p. 14, r. 7): pranïtdydm, eldersnbsp;pranidhi-, b.v. 1,13 (p. 13, r. 17) (Hir. I, i, 20: pranïtapranayanam).nbsp;I, 14 (p. 14, r. 13): /)rflgantam - r. 14: ^mgantam - r. 15: pürva-sydm. - r. 13-14: uttardnta.ra - r. 14: utfarasydm - r. 15: udagantamnbsp;(Hir. heeft pürva- niet voor een hemelstreek, bij Ap. betekent hetnbsp;,,Oostelijk”). 1,14 (p. 15, r. 5): candramasam - r. 5-6: asau nu rajanbsp;Somah (met nadruk, meer persoonlijk dan candramas-; bij Ap. isnbsp;candramas- het woord voor ,,maan”, Soma is de god in de mantra’s;nbsp;Hir. gebruikt candramas- in formules en elders; I, 22, 13: ,,...Somanbsp;rajan” iti candramasam. Soma in formules als god. H, 19, i: formule: candramase ... Somdya rajhe afzonderlijk genoemd). I, 14nbsp;(P- 15. r. 6): mülagdmï vapdyam (geen van beide bij Hir. en Ap.).nbsp;I. 15 (p. 15, r. ii): uttaradaksinayoh ... pascimddisaumydniava.-r. II: uttaradaksinayoh — r. xg,-. ydmyddivdrundxitava — r. ii: pas-

-ocr page 70-

54

cimadi- (Ap. en Hir. hebben saumya- en varuna- niet als hemelstreken). I, 19 (p. 18, r. 14): sruvam grhitvd ... ajyapatram sam-grhya-1, 20 (p. 18, r. 16); adhavam ddaya-v. 19; apo grhïtvd (Ap. I, 4, 5: darbharn samgrhya). I, 20 (p. 19, r. 10): ddhdvam-r. II: jalam - r. 12: adbhih (adhava- komt bij Ap. en Hir. niet voor),nbsp;cf. II, 18 (p. 35, r. 3-4): ddhdvam pitva ... apo grhïtva. II, i (p. 21,nbsp;r. 7-8); s«A/fl:balisr’eiasarsapadadhitandulam ity amananti catuh-suklam - II, 2 (p. 22, r. 10); svetam annam (x\p. en Hir. hebbennbsp;catuhsukla- niet; evenmin sukla-; Ap. sveta- éénmaal, Hir. tweemaal in mantra). H, 3 (p. 22, r. i8-p. 23, r. i); brahmanam - ra/a-nyam - vaisyam - brahmanam - ksatriyam - vaisyam (Hir.: raja-nyam). H, 6 (p. 25, r. 7): daksma.pdnim ... hastam (in mantra) -r. 12: daksina/^asie. H, 6 (p. 26, r. 4): sisyam anusdsti-r. 6-7:nbsp;savitrïm ... adhydpayet (anusasti komt bij Hir. niet voor). H, 8nbsp;(p. 27, r. 10): minddhutï ... a.ntahomah. H, 9 (p. 28, r. 8): sMimdanda-dïni... upavïtddini (cf. H, 5, p. 25, r. 3: upavïtam; H, 8, p. 28, r. i:nbsp;sütra-; Hir. heeft sütra- niet; hij gebruikt: yajhopavïta-). II, 14nbsp;(p. 32, r. 12): grhndti - ddadïta. H, 15 (p. 32, r. 17-p. 33, r. i):nbsp;... tabhyarn kundalabhyarn daksinadikarnayor alamkaroti ... ma-nina kantham dmucya ... II, 15 (p. 33, r. i): grhïtva-i. 3: dddya

- nbsp;nbsp;nbsp;r. 4: grhnïydt - r. 6: grhnïydt - r. 7; dharet - H, 16 (p. 33, r. 15):nbsp;ddadïta-r. 16: pratigrhya. II, 16 (p. 33, r. 13): praksdlayati -^f/^a^^ifapadah. Hl, i (p. 36, r. i): pdnigrahanam - astau vivdhdh. Hl, inbsp;(p. 36, r. 3): ddsyate - r. 5: pratipddayati - r. 6: dadydt (Hir. spreektnbsp;niet van het geven van de bruid door den vader; Ap. 1,3,3: dadyat;nbsp;II: dattam). III, 2 (p. 37, r. 7-8): vastradind^am^r^yö! ... abharanamnbsp;dropya (Hir. en Ap. hebben aruh- niet in deze betekenis). Hl, 2nbsp;(p. 37, r. 5): harate - r. 8: ddadïta (ity eke). Hl, 5 (p. 39, r. 5-6):nbsp;upavesya - r. 6: nisïdeta (caus. van nisad- is zeldzaam; Hir. heeftnbsp;vaak upavis-, slechts éénmaal nisad-) .111,5 (p. 39, r. 6-7): a jyotisdmnbsp;darsanat - udite naksatre (Hir. en Ap. hebben jyotis- niet). Hl, 6nbsp;(p. 40, r. 7): ... samidharn yavatkrsnarn tavat taptvd samdropya...

- nbsp;nbsp;nbsp;r. 8: prajvdlya (vert. Galand voor Hl, 6: „... he should ... heat anbsp;fuel-stick so long that it becomes black, then, make the fire ascendnbsp;this stick...”. Hir. I, 26, 7: prajvalayitvdhdyamp;ddL.ddi^ti. Hir. ennbsp;Ap. hebben tap- niet in deze betekenis). HI, 9 (p. 42, r. 14): annam

- nbsp;nbsp;nbsp;dhdrarcmdah. (Ap. en Hir. hebben ahara- niet). Ill, 12 (p. 44, r. 9):nbsp;pürvavat - r. 13: purastdd iva - r. 13: pürvavat ... ity eke (pürvavatnbsp;komt niet voor bij Hir.; Ap. heeft pürvavat en yatha purastat).

-ocr page 71-

55

III, 13 (p. 45, r. 3): payasam ^y^samyuktam - r. 4-5: ajyamisVam payasam (Hir. I, 15, 5: kanair ajyamisraih; I, 17, 4: tilair ajya-misraih; II, 16, 5: kimsukany djyena samyujya). Ill, 14 (p. 45, r.nbsp;15-16):... udakumbham... sthdpayitvd... türyantïm padato nidhdya...

- nbsp;nbsp;nbsp;p. 46, r. i; ... asmani parasum tasmin hiranyam sthapayitva ... -

r. 4: ... aksatam mürdhny ddhaya ... Ill, 15 (p. 46, r. 7): hastena -r. II: fdnim (Hir. heeft pani- = hand: II, 3, 8). Ill, 15 (p. 46, r. 12): ghrtam - sarpis - r. 13: hv^hmlghrtam (Ap. heeft welnbsp;ghrta-, niet sarpis-, wel sarpismat; Hir. evenzo). IH, 15 (p. 46,nbsp;r. 12): hiranyam -nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;r. 14: suvarnam (Hir. alleennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hiranya-;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ap.

éénmaal suvarna-, nbsp;nbsp;nbsp;éénmaal hiranya-) - IV,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(p. 66,r.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18):

hiranyam - p. 67, nbsp;nbsp;nbsp;r. i: suvarnam. III, 15nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;46, r. 15-16):

prdsayati - pdyayet nbsp;nbsp;nbsp;(Hir. en Ap. hebben nietnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;cans, vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;pa-,

wel van pras-). III, 19 (p. 49, r. 7): a catvarimsad nbsp;nbsp;nbsp;a pancasad

dindd va (Hir. gebruikt in den regel ahar\ Ap. heeft noch dina-noch divasa-). III, 19 (p. 49, r. 11-12): mrstaAsatrapadasvararn dviwamam Q.2XViXvarnarn va (Galand merkt op:,,varna is synonymousnbsp;with aksara according to the Bhasya”). HI, 21 (p. 51, r. 7): éukla-pakse suddhe ’hani - 22 (p. 51, r. 16): sukla-pakse dine suddhe. Ill, 22nbsp;(p. 51, r. 18): kumdram - p. 52, r. 3: hdlam (Hir. en Ap. hebbennbsp;nergens bala-, in den regel kumara-). IH, 22 (p. 52, r. 6-7): ... kanis-thady agnir ayusman ity ddikaih. ..111,22 (p. 52, r. 10): sms^fvacanamnbsp;waarschijnlijk synoniem met r. 4: sdntim, dat volgens Galand =nbsp;punydha- is (bij Ap. en Hir. komt svastivacana- niet voor). Ill, 23nbsp;(p. 52,r. 17-18): sirasi - r. 18: mastake (Ap. heeft siras-, niet masta-ka-; Hir. gebruikt éénmaal sir. en heeft mast, niet; in de corresponderende passage komt bij Hir. geen woord voor ,,hoofd” voor).nbsp;III, 23 (p. 52, r. 19): sthdpayet - nidhdya. IV, i (p. 54, r. 2): idhmdn

nbsp;nbsp;nbsp;r. 3-4: indhanair indhayet - r. 4-5: idhmddan (Hir. heeft alleennbsp;idhma-). IV, i (p. 54, r. 5-6): pranïtam dsddya pavitram nidhdya...nbsp;-r. 7: nidhdya . IV, i (p. 54, r. 7): ajyasthalïm grhïtvd-v. 8-9:nbsp;darvïm dddya - r. 9: idhman grhïtvd (bij Ap. en Hir. geen vergelijkingsmateriaal). IV, 3 (p. 56, r. i): dhüya - r. 2: nimantrayet (Ap.nbsp;en Hir. hebben geen van beide; het is vreemd, dat Vaikh. doornbsp;deze synn. tweemaal hetzelfde zegt: ... brahmanan dhüya ... yugman

ayugman ... nimantrayet] misschien zijn ze dus niet geheel synoniem). IV, 4 (p. 57, r. ii): carurn nirvapati-r. 15: nirvapati-r. 16-17: arpayet (niet geheel synoniem) - r. 17: nyaset - p. 58, r- 3: vikiret (Ap. en Hir. hebben vikr- niet; anna- waarschijn-

-ocr page 72-

56

lijk = caru-, dat ook op p. 58, r. i voorkomt; Hir. heeft caru-alleen I, 26, 3, terwijl 26 waarschijnlijk een latere toevoeging is; Ap. heeft earn- niet. Hir. gebruikt II, 14 en 15 bij zijn beschrijvingnbsp;van de astaka: anna- of odana-). IV, 4 (p. 58, r. 4): nivedya - r. 5:nbsp;daddti. IV, 5 (p. 59, r. 5): tan (sc. vrihïn) ... nirupya - r. 7: vrïhïnnbsp;praksifya (Hir. II, 14, 3; vrïhisaravaninbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hir. en Ap. heb

ben praksip- niet; Ap. heeft nirvap- niet met vrihi- als object). IV, 5 (p. 58, r. 17): daksindgneh - p. 59, r. 3: daksinagnim - r. 5:nbsp;anvahdryasya - T. 8: anvdhdrye-r. ii: daksindgnau (Ap. heeftnbsp;noch daksinagni-, noch anvaharya-, Hir. éénmaal daks., nergensnbsp;anv.). IV, 6 (p. 60, r. 5): dadydt - r. 7: arpayet - IV, 7 (p. 61, r. 4):nbsp;arpayati - nirvdpydh. IV, 7 (p. 61, r. i): bhojayitvd - r. 5: tarpayet -r. 6: bhojayet (niet geheel synoniem). IV, 12 (p. 65, r. i): dattvdnbsp;- r. 3: dattvd - daddti - r. 4: havir nivedayet — r. 5: dattvd - r. 6:nbsp;daddti (ook IV, ii, p. 64, r. 13: havir nivedayati; Ap. en Hir.nbsp;hebben niet nivedayati). IV, 13 (p. 65, r. 17): caturasVaw - tri-konam astasVaiJW (bij Hir. en Ap. komen deze woorden niet voor).

IV, nbsp;nbsp;nbsp;13 (p. 65, r. 17): inXYdkdram - X. 17-18; ardhacandraHraw-r. 18; vdiixdkdram AdJiddkrti dih.v2i]dkrti (bij Ap. en Hir. geen vannbsp;deze woorden). V, i (p. 68, r. 3): dtmïyam -r. 5: dtmanah (Ap. ennbsp;Hir. hebben atmïya- niet). V, 2 (p. 71, r. 4): savasya - r. 8: mrtakamnbsp;(bij Ap. en Hir. geen van beide). V, 2 (p. 71, r. 5); darbharajjusam-vïtd darbhambaracf/iaraA. V, 2 (p. 71, r. 13): nidhdya - r. 14; nyasya.

V, nbsp;nbsp;nbsp;2 (p. 72, r. i): abhyarcayati - r. 2: püjayet. V, 4 (p. 74, r. 4);

caXuvhotram - r. 6: Aa.ss.hotram - r. 9: sd^ddhotdram - r. 11-12: panca-hotdram - r. 13; idem (sommige handschr.: -panca-hotram) - r. 13; saptaAotórawj - r. 16: sa’^iadiotrafn (Hir. heeft dasahotr-= dasahotra-).nbsp;V, 4 (p. 76, r. il): arpayitvd - T. 13: ksipet-v. 1^: nirvaped (itynbsp;eke) - V, 5 (p. 77, r. i); ddadhïta. V, 5 (p. 77, r. 6); -kumbham -r. 8; ghatam - r. 14; kumbham (Hir. en Ap. hebben geen van beide).nbsp;V, 5 (p. 78, r. 9); ayydktdbhydm ~ X. 10: upalimpati (Ap. en Hir.nbsp;éénmaal anj-). V, 6 (p. 78, r. 16): darbharfl//MW - r. 17: tulydhnbsp;(Ap. en Hir. geen van beide). V, 6 (p. 79, r. i); dpah prapadya-manan - r. 2-3;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;... prapadyeran - r. 3-4: apsu ... ni-

™3.jjya (Ap. en Hir. hebben geen passage, die te vergelijken is). V, 6 (p. 79, r. 9): upalipya - r. 12; samanulipya (Ap. én Hir. geennbsp;van beide) . V, 6 (p. 79, r. ii): vikïrya - r. 12; avakïrya (Ap. ennbsp;Hir. geen van beide). V, 6 (p. 79, r. 7-8): éamp;xxxitdmbaravdsasd jalamnbsp;adaya - r. 14: vastratoyena. V, 6 (p. 79, r. 12): a.sxxLa.vahnihiranya-

-ocr page 73-

57

gomayodumbarapattra— r. 15: vahnim suvarnam gomayam ca.

V, nbsp;nbsp;nbsp;6 (p. 79, r. 14): dflutya - r. 18; fraksalya (Ap. en Hir. aplu-niet). V, 7 (p. 80, r. 5): udakdxi\z}dm. - r. 6: apah - r. 6: /a^antam -r. II: jalam - r. 12: udaUdydni^m.. V, 7 (p. 80, r. 6): balim daddtinbsp;-r.ii: ...halminivedyaidLldLmdadydt. V, i3(p.85,r. 9-10): vastrotta-riyaiitdadhyupadainsabadara/gt;ra6/}rfo'. V, 13 (p. 85, r. 16); vdya-sebhyah-x. 17: syena^a^adin. V, 14 (p. 86, r. 2): tddla.samjgt;arkahnbsp;- m.dcngadz.yogah. VI, 2 (p. 90, r. 16): anyam vivdham kurydt -r. 18: anyam upayacchet. VI, 4 (p. 92, r. 7); samidham dropya-r. 9: aranyam idhme va samdropya (Hir. I, 26, 17-18, waarschijnlijk later toevoegsel: atmann aranyor va samaropanain samidhinbsp;va samaropayet - 20: yasyam samarndhah. aruh- komt bij Ap.nbsp;en Hir. niet voor in deze betekenis; Ap. heeft samaruh-niet).

VI, nbsp;nbsp;nbsp;7 (p. 94, r. 5-6): ... anyain brahmanam ... bhajeta - r. 6: antya-jatau n5mne samdsrite (noot vertaling Galand: „Viz. if he hasnbsp;accepted food or drink from such a person. If my interpretation isnbsp;right, samasrite here governs not the accusative but the locative.”nbsp;Galand vertaalt samasrite hier door „resort to”). VI, 10 (p. 96,nbsp;r. 2): ... ghrtain prdsnïydd guror ucchistam va bhunjïta (Hir. II, 3, 9:nbsp;ghrtam prasayati; II, 5, 2: enam dadhi madhu ghrtam iti trivrtnbsp;prasayati; 3: athainam annain prasayati. bhuj- gebruikt hij veelnbsp;absoluut. Ap. VI, 15, 4; ajyam ... kumarain prasayitva; VI, 16, i:nbsp;brahmanan bhoj'ayitvd ... kumararn prasayet). VI, ii (p. 96, r. 13):nbsp;pdnigrahane - r. 15; ^vxaaxvivdhc. Tot VI, 15 w'ordt vivaha- gebruikt. VI, 15 (p. 98, r. 15): pdnigrahana-^xaihhiii. Bij de beschrijving van de prayascitta’s van het huwelijksritueel wordt vivaha-gebruikt; als aanduiding van een beslissend tijdstip in het levennbsp;panigrahana-. VI, 17 (p. 100, r. 16-17): pitrbhyo haliharanam...nbsp;bhütebhyo baliifüwum ... atithibhyo’bhyagatebhyo’nna^m(Iawa«z...nbsp;(B heeft hier axmaddnam) - p. loi, r. 3: hadiharanam (Ap. VII,nbsp;19, 2: bahrp, karet; baliharana-, balidana- en annapradana- komennbsp;bij Ap. niet voor; Hir. I, 7, 21: balirn karoti; II, 16, 6: balïn harati;nbsp;10: bahin harati] 13: balïn harati] de drie substantiva komen bij hemnbsp;niet voor). VI, 19 (p. 102, r. 5): carü paktvd - r. 8: caruin srapayitvdnbsp;~x. 13; carü paktvd - VI, 20 (p. 102, r. 17): carutn paktvd - p. 103,nbsp;r. 2: carum paktvd (Ap. en Hir. hebben pac- niet).

Ook de overige boeken vertonen veel synoniemen. Ik meen door het bovenstaande wel te hebben aangetoond, dat het Vaikh. grh. s.nbsp;over grote woordenrijkdom beschikt; vergelijking met Apastamba

-ocr page 74-

58

en Hiranyakesin doet zien, dat vele van deze synoniemen hier niet voorkomen. Al moet men in technische, in casu rituele teksten meernbsp;nog dan elders voorzichtig zijn met het gelijk verklaren van denbsp;betekenis van twee woorden, toch zijn er vele plaatsen, waar vergissing uitgesloten is.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•

Mahabharata. I, 3, óóz-’g: dgacchat - Sdiml^axn updgacchat. 665: praiyuvdca - 666: idem - 667: fundr uvdca. 677: mahata-pasKÏ (adj.) svadhyayasam^fliWMrfA. 691: sabdam - 6g2: -vdkyam -693: -sabdam - 696: -vacanam - 718; sabdam - 719: -vacanam. 693:nbsp;avdranïyam - samroddhum. 693: bhagavacchahóasa. - bhavantam --694: bhagavantam- — bhavdn - 695: bhavdn - bhavdn - 696: tvayd.nbsp;699: ahani - divasak.sz.ye. 699: upddhydyaguru- - upddhydyasya.nbsp;707: sa tathety uktvd - 710: sa tatheti fratijndya - 714: sa tathetinbsp;pratisrutya (ongeveer syn.). 7i3-’4: ifltianukampaya (1. tvad-)-kzrosi-bhavdn ... arhati. 715: pibati - upayunkte. asndti - abhaksayat. 717nbsp;avocat - ücuh - dha. yiy: andgacchati - ndydti - yiS:ndgacchati. 715nbsp;aranye - 717; vanam - 718: aranyam. 716: andho babhüva - 720nbsp;andhïbhüto’s mi. 733: asdna - 734: upayoktum. 734: gurave - 735nbsp;upddhydyena - gurave - upddhydyena - 736: gurave - yZT- guru—nbsp;upddhydyasya. 735: bhavatah - tvam - 737: tava - bhavatah ... bha-visyanti. 737: caksusmdn - 738: labdhacaksuh. 740: dsyatdm -741:nbsp;avasat. 740-’!: grhe - guxnkule. 747: niyojaydm dsa - 748: pratisarn-disya{c.i. 740: samddidesa) — 751: samdistah. 748: asmadgr/ie-749: gurukule - upddhydya-. 751: karanïyam - kdryam. 753: te-bhavatd.Ci. 754 en 757: kim te priyam ... (vaste uitdrukking).nbsp;756: icchamJs/am gurvartham (onder invloed van icchami), ooknbsp;758. 757; priyam... gurvartham. Cf. 754: priyam. 759: pinaddhe-760: abaddhdbhydm. 761: abhyabhdsata - 763: dha. 765: abhinan-dya - 766: abhivadya. 766: updgatah - 767: ahhydgatah. 769:nbsp;bhavatd - te. 772: wf^sabdabhir aphenabhir anusnabhih (asabdha-komt, voor zover ik kan nagaan, niet voor). 779: sïtam - 782:nbsp;anusnam — 783: sïtam. 781: pratyaksïkuru - drstvd - aparoksaydmnbsp;dsa - 787: dlaksya. 782; prasddaydm dsa - 783: ksdmaye -787: pratyanunïtah. 785: saparn pratydddtuni - 787: sapamnbsp;anyathdkartum. 787: bhavatd - te. 789: sddhaydmah - prdtisthatanbsp;(het eerste vaker in directe rede). 790: udakaziAaw -’i: krtoia-kakdryah.yf^x: anvaydt - ygy,: anvagdcchat. 796: anekavidhauccd-vaca-. 796: -samktdamavakïrnam. 797: ndgdn (proza) - 797:nbsp;sarpdh - 799: naga- — pannagdn - 800: sarpdndm - 802: naga

-ocr page 75-

59

8o6: nagan (proza). 797: astuvat (proza) -799: samstaumi - 801: akaravamnctmah - 802: astausam - 8o^\ karavdni... namah (metr.nbsp;vanaf 797 behalve de met „proza” aangegeven plaatsen) - 806;nbsp;evam stuvann api - 807: tustdva. 808-809: nityam - satatam - ajas-ram (metr.). 811: jagadïsvardya - lokatrayesdya (metr.). 812:nbsp;prdha - uvdca. 818 en 8ig: ufddhydyakulam - 820: upddhydyagrhe.nbsp;826: bhaksaya - hhaksitam ~ 827: upayuktam. 828: ye ca - yadnbsp;api - 830: yas ca - sa ca - yad api. 823; n^ga-lokam - 830: naga-bhavane. 836: pdrthivas^.tta.m3. - wf/gt;asattama - 839: nrpate - 840:nbsp;mahïndrendra - 841: rdjan - 844: rdjarsi- —nrpam - 846: rdjan - 847:nbsp;prthivïpdla - mahdrdja - 848: nrpatih - 849: rdjd - 850: rdjendrah.nbsp;837: viprena - dvijottamam - 839; dvijottamah punyakrtam vari-sthah. 840: durdtmane - 842: dustdntardtmand - 843: pdpah - 844:nbsp;pdpakrt - 845: pdpam - 847: durdtmand (metrisch vanaf 836).

I, 94, begin: nrpdn - 3692: narddhipah - ’93: rdjndm. ’92: sïla-hïnah — wVvïryah — prajawVatóafe. begin: vamsakardn—'lt;^Af\ vam-sadhardn - ’95: vamsakrt (alle gevallen in I, 94 metrisch).

I, 95, 3764: asvamedhan djahdra - visvajita ccsfea. 3790: prthak prthag vamsadhard nrpatayah. tatra vamsakarah Sambaranah.nbsp;3798: éantanus tu mahïpdlo babhüva - 3803: Vicitravïryas tu rdjd-sït. 3812: djaghdna - 3812; andsdditakdmarasam atrptam ca - 3813;nbsp;... yena tvaya ... aham anavdptakdmaraso nihatas tasmat tvam apynbsp;etam avastham ^skdydnavdptakdmdrasah pancatvam dpsyasi - ^817;nbsp;videhatvam prdptah - 3820: nidhanam. 3814: putrdn - apatyam.nbsp;3821: uddhartum - samuddhartum. 3825: adhigatdh - 3826: abhijag-muh. 3840: wmatsarah - 3841: amatsarah. 3840: \edapardh - 3841:nbsp;vedasampanndh.

III, 192, begin (sl.): brdhmandndm mdhdtmyam — 13143: brdh-manamahdhhdgyam - ’^4: brdhmandndmcaritam. ’56: abhydsasthah ~ abhydsacardh. ’61; kdnane] daarvóór vana- gebruikt. ’67; obhya-gacchad upetya ca (anaforisch-recapitulerend met een synoniem).nbsp;’71: ista]ana-- ’^2: priyd. ’78: atha kasyacitkdlasya — tatah ... samaye.nbsp;’80: dcaksva - dcakhyau - kathayasvd. ’82: te - bhavatd. ’82: imau ~nbsp;etau. ’82: nirydtyau - pratideyau - ’83: pratinirydtayati - ’84:nbsp;nirydtaya. ’83: pattram - ’85: vdhanam.

III, 194-198; 13249: tweemaal: parasparena - any o ’nyasya ~ paras parasya. begin 195: abravït - rdjovdca - bravïtu - rdjan -’57: pdrthiva - rdjan. begin: bhikseyam - ’59 (metr.): ydcyamdnah.nbsp;begin 196: kaihyatdm - acasta. ’64: bhiksitavdn - ’67: bhiksdsva.

-ocr page 76-

6o

'68: ayacata - '68: kasenatddayat - '72: hanyctte kasayd. ’69: abravït — '70: dha. ’79: hhavantam ~ tvdm. ’87 (metr.): nayantu

- nbsp;nbsp;nbsp;vahantu — ’89 (metr.); nayantu — frdpayantu. ’90 (metr.): dadydm

- nbsp;nbsp;nbsp;arpayisye. ’92: svapisitam - mdmsam. begin 197: prdgacchanta

~ 13302: prdydt. ’08: daddtu - dïyatdm. ’08: daksinarn nbsp;nbsp;nbsp;-

’09: vamsipdrsnim — vamarn dhüryam. 'lo: vydhrtam (pass. constructie met instr.) afwisselend met abravït. ’14: prdsamsam

- nbsp;nbsp;nbsp;’16: samabhdvayam (ongeveer gelijke betekenis). ’18 en ’26nbsp;dha; verder abravït algemeen. ’29 (metr.): andsevitah - ’30 (metr.)nbsp;adhydsitam. 13332: ksïna^myyah - kïrtih ... vyucchinnd. ’32nbsp;pratyabhijdndti - ’33: pratyabhijdndmi - ’34: jdnïydt - ’35nbsp;pratijdndti - ’36: abhijdndmi (ook in ’38 driemaal dit ww., innbsp;’39 éénmaal) - ’40: pratyabhijndsydmi. begin 198: kascid bhavatasnbsp;cirajdtatarah - ’34: anyas tvattas cirajdtah - mattas cirajdtah - ’37:nbsp;kascid bhavatah sakdsdc cirajdtah-asmattas cirajdtatarah-’ : kascidnbsp;bhavato ’nyas cirajatatarah - mattas cirajdtatarah. ’48: ücuh - abravït.nbsp;’48: prdpitah na pratipddayata.

XII, 340: wratdvdsa samvL^rddhivdsa yaéovdsa taponasa daydvdsa laksmyawflsfl vidyawasa kïrtyawas«j! érlvdsa sarvdvdsa. niyittarüpa -brahmanam^rf - visvamürte - mahamürte - ekantadarsandya.nbsp;Pancatantra (I, t/m katha 4): p. i, r. 8: paramadurmedhasah

- nbsp;nbsp;nbsp;r. 13 (sl.): -mürkhebhyah - r. 14 (sL): jatah - r. 18 (sl.): avidvdn.nbsp;r. 10: putrdh - r. 13 (sl.): sutau - r. 18 (sl.): tanayah . r. 24: érüyate-p. 2, r. 2: jndyante. p. i, r. 10: provdca - r. 24: provdca — p. 2, r. 3:nbsp;prdha - r. 12: provdca. p. 6, r. 18-19: ardhasphdtitah - madhyanihitena.nbsp;Het Pane, vertoont ook verder veel variatie in werkwoorden vannbsp;„zeggen”, p. i, r. 24: vydkaranam - p. 2, r. 4: sabdasdstrdni. p. 3, r. 5:nbsp;-bhürivibhavah — r. 6: prabhüte — vitte — artha-. p. 4, r. ii: mithyd-krayakathanam - r. 12: kütatnlamanam. p. 5, r. 2: -ndmdnau -r. 3: -abhidhdnah. r. 3: Yamamakaccham - r. 18: Yarmmatatam -r. 27: idem - p. 6, r. 7: Yamunakaccham. p. 6, r. 15: devatdyatanam

- nbsp;nbsp;nbsp;r. 19: -prdsdda-. p. 8, r. 2-p. 9, r. 2 (sl.): rdjhah - pdrthivam -nrpatih - bhümipatayah - pdrthivam (tweemaal) - narendrdn - ma-hïbhujah - rdjd - rdjdnam - bhüpatau. Het Pane, vertoont veel variatie van woorden voor ,,koning”. p. 9, r. 17: sCTMharmasya - r. 19:nbsp;awM/mdharmah. p. 9, r. 23 - p. 10, r. 2 (sl.): vidvdn - panditah -panditah. p. 9, r. 27 - p. 10, r. 2 (sl.): djïvanam — vrttim. p. 12, r. 10-21nbsp;(proza en sloka’s): bhrtya - p. 13, r. 4 - p. 14, r. 8 (sl.): bhrtya- ennbsp;sevaka-] éénmaal: svdmisevakayoh - p. 15, r. 14 (sl.): bhrtye. Aan-

-ocr page 77-

6i

spraaktitel van koning: p. 14, r. 23: deva - r. 27; devapdddh - p. 15, r. 5; svdminah - r. 6: deva - r. 16: svdmin - r. 20: svdmï - r. 24:nbsp;svdminah - p. 16, r. 12: svdmind. p. 16, r. 12: ^^/^fl^gt;yflvastambhahnbsp;karyah - p. 17, r. 10; (^/fiïiryavastambham karomi - r. 14: paurusd-vastambham krtva. p. 17, r. 17; sa^^bhrtyasya - r. 18 (sl.): su-bhrtyasya. p. 18, r. 15-16 (sl.): dpadgatah - sdpadam. p. 18, r. 14-18nbsp;(sl.): mantrindm (tweemaal) - mantrinah — sacivam. p. 18, r. 17-18nbsp;(sl.); icchati - abhivdnchati. p. 19, r. 14-15 (sl.); kopam na gacchati —nbsp;parikopam eti. p. 20, r. 6-7 (sl.); laksyate hhmniparyantah samudra-sya girer api | na kathamcin mahïpasya citidntah kenacit kvacit | j.nbsp;p. 21, r. 24-27 (sl.); loke - janapadanx'gtdd.ijanapaddndm. p. 22,nbsp;r. 20 (sl.): martyah - r. 23 (sl.); nrndm - p. 23, r. 7 (sl.); pumsdm

- nbsp;nbsp;nbsp;r. 8 (sl.); narah. p. 22, r. 25; stnndm - p. 22, r. 27-p. 23, r. 20 (sl.);nbsp;yositdm - vdmahhruvdm - vdmalocand - (Narada) ndrïndm (alliteratie) - kdminï — striyam — yositah - striyah - ndrïndm. p. 25, r. 20-21;nbsp;kathitah —niveditam. p. 25, r. 17: sddaram - r. 19: mdnapurahsaramnbsp;(ongeveer dezelfde zin komt ook voor p. 12, r. i-2)-r. 22: sddarataram.nbsp;p. 25, r. 22-24; madbhujapanjarapariraksitena yatheccham tva-yadhuna vartitavyam anyac ca nityain matsamïpavartina hhdvyam...nbsp;p. 25, r. 23-26; yatheccham - svecchayd. p. 26, r. 8-9 (sl.); ... nrpamnbsp;hhrtydh ... gacchanti ... - r. 12 (sl.); ... mahïpdlam ... ydnti susevakdh

- nbsp;nbsp;nbsp;r. 14-15 (sl.): bhüpatih - sevakdh - r. 18 (sl.); ksmdpdh. p. 26, r. 9nbsp;(sl.); sarntyajya - r. 12 (sl.); tyaktvd - r. 15 (sl.); muhcanti. p. 27,nbsp;r. 22: vittamdtrd - r. 23; mdtrdm - r. 25-26 (sl.); arthdndm - arthah -p. 28, r. i; -vitta- - arthamdtrdm - r. 2; arthamdtrd. p. 28, r. 2;nbsp;vyacintayat - r. 8: niscitya. p. 28, r. 10; -upamam - samam --sadrédh - r. ii: -sadrsah. p. 28, r. 12: sainsarasamM^frottaranam -r. 19; samsaLrasdgarotta.ra.na.-. p. 28, r. 4; chdtratdm — p. 29, r. 5;nbsp;éisyatdm. p. 29, r. 22: rudhiram - r. 25; raktd-. p. 29, r. 22; jambukah

- nbsp;nbsp;nbsp;r. 24; jambukah - r. 26; srgdlah (p. 27, r. 16, sl.; jambukah). p. 31,nbsp;r. II; drstapratyayah. - r. 20-21: samjdtapratyayah.. p. 32, r. ii;nbsp;unmocaydmi - r. 13: vimocya - r. 17: unmocaydmt. p. 32, r. 26-27:nbsp;tad dmtain mam mocaya ydvan nayam pasyati yena svagrhamnbsp;gacchamïti. p. 33, r. 8: manasd ~ r. 10: citte. p. 33, r. 9:nbsp;tddrgrüpdm - r. 11-12: tddrg eva - r. 12-13: tadrüpdin. p. 34, r.nbsp;13 (sl.): srstam - p. 35, r. 2 (sl.): nirmitdh. p. 35, r. 10: presaydmnbsp;dsa - r. ii: prdhinot. p. 35, r. 16: sabhydn - sabhdsadah (in toespraak) - r. 18: sabhydh - p. 36, r. 8; dharmadhikdrinah - sabhdsadah (het laatste in toespraak) - r. 10: sabhydh. p. 35, r. 18:

-ocr page 78-

62

kim artham -r. 19-20; kim ... uta svit ... kim vd ...

Enige malen komt het voor. dat naast elkaar een woord en een compositum, dat dat woord bevat, voorkomen: p. 44, r. 9: sildm

- nbsp;nbsp;nbsp;r. 21: sildydm - r. 28: éildtale. p. 46, r. 27 (sl.): samksaydt - ksayam.nbsp;p. 52, r. 19 (sl.): sanga— r. 20 (sl.); -prasangena - r. 21: -sangam.nbsp;P- 55. r. 7-8: vicestitam - r. 9 (sl.): cestitam. p. 61, r. 4-7 (sl.);nbsp;4 X praddnam - i x ddnam. p. 67, r. 18-19: prabhdte - r. 25;nbsp;prabhdtasamaye. p. 84, r. 22-23 (sl.); vindsam - -ndse.

Visnupurana (IV, 2-5). IV, 2, i; Kakudmï Raivato ndma -Punyajanasam/üaraksasah. 3; uttarapathara/festYara/i -daksinapathe bhüpdldh. 5: -mdmsam - 6: mdmsam - dmisena - mdmsam. ii:nbsp;yusmdkamyusmatbhavatdm. 9; etac chriitvd - ii; ity dkarnya.nbsp;12: Asuran nijaghdna - nisüditam Asurabalam. 13: mantrapüta-/flZapürnakalasam - 15: kalasa/u/aw ... mantrapütam - mantra-pütain vdri. 14: bhüpdlah - 15; rdjnah - rdjd - 16: avanïpateh -rdjd. Ook verder komt in het Visn. veel variatie voor in woordennbsp;voor ,,koning” (ziePane.). 20-21:... /)M/rapautradauhitrah ... tenaivanbsp;sshdharnisam atinirvrta remire. sa capi ... tair aiwa/apautradau-hitradibbih sdihdnudivasam ... reme ... anudinam ... dimajapautra.-dauhitradibhih saha ... fliwa/apautradibhih saha ... puirdddhYiihnbsp;saha ... Vaker komt in het Visn. variatie voor ,,zoon” voor. Verdere variatie in deze regels; wawadhipatih - matsyasya. 22-25nbsp;(metr.): kanydm - tanaydh — kanydh. 22-23 (metr.): 'Kakntsïlaagotre

- nbsp;nbsp;nbsp;kulam te. 13: munïndm — munibhihmunayah — 14; rsïn - 15:nbsp;rsayah - 17: munayah - 25: rsi- - rsim - rsih - 26: munih - 29: muni-

- nbsp;nbsp;nbsp;(bhagavan) - rsim - brahmarsih - rsim - 33: maharsih - 35: para-

marsind Saubharina - 37: maharseh. 29: yadi ... tadd ... (anyatha) eet, tat. mam ... aham ... asmdkam - asmdn ... mayd ... asmat- ...nbsp;aham. Ook in 40 deze afwisseling. 29: yadi kanyaiva kacin mamnbsp;abhilasati - yady asmatkanyakd kacid bhagavantarn varayati ...nbsp;(verderop: varaydm babhüvuh) - 30 (metr.); vrnomi ... vrto maya.nbsp;29: karenava iveamp;Zjayüthapatim. 33: Visvakarmdnam - '^4: Tvastd.nbsp;33: prasdddh - 35: grhesu. 37; duhitr— 38;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(parisvajya)

- nbsp;nbsp;nbsp;39: tattanayd - 40: svatanaydm (parisvajya) - tanaydm tanaydm

- nbsp;nbsp;nbsp;42: xayatanaydsu. Vaker komt in het Visn. variatie voornbsp;,,dochter” voor. 39: atisayaramanlyah - atimanojham-mano’nuküla-.nbsp;40: madbhaginïndm - mama sahodardh. 41: drstah ... -prabhdvah ...nbsp;vihhüti- ... upalaksitam. 44 (metr.): manorathanam na samdptirnbsp;asti - 47 (metr.); a mrtyuto naiva manorathanam anto ’sti - manora-

-ocr page 79-

63

thasaktiparasya cittam na jayate vai paramatmasAMgi. 49 (metr.): sutaih - 50 (metr.): sutdtmajais idAtanayais ca. 53 (metr.): parihma-dosah - 55 (metr.): apetaAos^m. IV, 3, i: asesam kriydkaldpam -ksayitasa^flZflpapah - 2: akhilam karmakaldpam. 6: naga— 7:nbsp;uragesvaraih - asesadevesa— 8: nagaldkaxa - pannagapatayah -9: sakalapannagapatayah - s^?r/)avisabhayam (v.1. sarva-) — 10 (si.):nbsp;visasarpatah - (proza): sarpaih ~ 12: uragapatayah (dus variatienbsp;voor ,,slang” en „heer”). 17: aneka yajna^ri^ aratipaksaksaya-karttd. tava - bhavatï (bhavatu). IV, 4, i: 'Kdamp;ya.^diduhita Sumatih -3: YinsAManaydyds tu Sumatyah. 3: janayisyati - asüta. 4: atita-bdlyah - tatrapi vayasy atite. 6: sa/^a/«vidyamayam asamsprstamnbsp;asesadosaih. 5: Asamanjasas caritam anucakruh (6: -anukaribhih)nbsp;-7: Asamanjasas caritam anugamyate... anusaradbhih. 10: dadrsuh —nbsp;apasyan. 15: ambhasdjalasya. 20: atavydm - 21: vanam. 23:nbsp;rdksasah — 25: mksah. 25: parinisthitayajne - yajndvasdne. 25:nbsp;Vasistharii^am dsthdya - 26: südawsam krtvd. 27: bhavdn - tava.nbsp;2y. dhydnaparo ’bhüt~2%: samddhautasthau. 28:... tenapi ,,bhagava-taxvdbhito ’smi” iti uktah, ,,kirn kirn ? ra.2.y2XvdbhïhitamV’ iti... (abhi-dha- h.1. misschien ,,bevelen”; cf. IV, 6, 16: uktd - 17: bahuso ’pynbsp;abhihitd). 26: nyavedayat - 27: niveditavdn ~ prayacchati — daddti.nbsp;30: udakanisAim —ambu (door ambuda- ervoor) - 31: ambhasd.nbsp;35: bahusah - bahuprakdram. 43: sai^^ï/flksatraksayakarinam asesa-haihayakulaketubhütarn ca (cf. 3, i). IV, 5, i: sahasras^m-vatsaram - 2: pahca5y^lrs^^satam. i: satram - 2: yaga- - 3: ydgam -^:ydgam - samdpte ... ydge ... karma karisyami - ^flmdkartrtvam -^armantaram - 8: yajnasamdptau. 9: akhilasakala-. 9: asti -bhavati. 9: jagati — sakalalokalocanesu vastum - asesabhütdndmnbsp;netresu asarn karitah (10: bhutdni).

Een typisch voorbeeld is nog IV, 20, 7-9: vedavddavirodha-vaktarah - vedavirodha- - vedavddavedavddavirodhiYxi]itidüsitam vedavacanadüsanoccaTandLt-vedavddavirodhivacanoccaranadüsite.

Dasakumaracarita (VenVIt/mp. 185). Cf. Gawronski^: ,,Man beachte, wie viele Synonyma das Das. aufzuweisen hat...”

V, p. 162, r. 6: aiksisi - r. 7: alaksayam - p. 163, r. 2: dlokayam. p. 162, r. 6: vamato calitadrstih - r. 7-8: daksinato dattacaksuh. r. 8:nbsp;dgalitastandmsukam - r. 9-10: amsflsras^adugdhasagaradukülot-tariyam. p. 163, r. 3-4: saMdhvajasikharasMZotsedham. r. 3: ma-

^ Sprachliche Untersuchungen iiber das Mrcch. und das Daé. Diss.

Leipzig 1907, p. 17 noot.

-ocr page 80-

64

\ïatavl - r. 4; amwyasthali-. r. 5: indugabhasti- - r. 6: sïtarasmikirana-- r. 8: saradasasawy^a- - r. g: indukiranaih. r. 7; apsarog-a^aA (gewone combinatie) - sundarïjanah. p. 162, r, 7: ativisrabdhafrasuptamnbsp;angandjanam — p. 163, r. 7: svdirasuptah sundarïjanah (r. 2\tarunïm),nbsp;ongeveer dezelfde betekenis. Cf. p. 164, r. 4; visrabdhama.dLh.mamnbsp;supyate. p. 163, r. ii: garidasthalam - p. 164, r. 4: kapolafafaw.nbsp;p. 164, r. 2: waffvisadaragah - r. 3: «Mafyapürnam. r. ii: -mantha-zaïigï - r. 12: a^tzsatantatarakena. p. 165, r. 2: katham katham apinbsp;-r. 5: kim api. p. 164, r. 12-13: caksusoh - yugalena. p. 165, r. 15-16:nbsp;dvitayam aksnoh - p. 166, r. 3: hhM]a\aiadvayena - r. 4: stana-yugalena. p. 166 (önderaan): bhavdn - p. 167 (bovenaan): tvam. p.nbsp;169, r. 12: upavestavyam - r. 13: nyasïdat. p. 170, r. 3-4: rajaian-kdydh - r. 7: ia\akanyd. p. 170, r. 9 v.o.: abravam - r. 5 v.o.: dlapam.nbsp;Ook verder in het Das. veel synoniemen voor „spreken”^, p. 170,nbsp;r. 7 v.o.: evambhütd - ïdrsasya. p. 173, r. 3 sqq.: adhïtï catursv am-nayesu, grhïtï satsv aiigesu, amrlhsiklvicaksanah, catuhsastikala-gama^rayogacaturah, visesena gajarathaturangatantrawfC isvasa-nastrakarmani gadayuddhe ca nirupamah, puranetihasa^MsafaA,nbsp;kartd kavyanatakakhyayikanam, vettd sopanisado 'rthasastrasyanbsp;... VI. p. 174, r. 3 v.o.: dlokayam - r. 2 v.o.: adrdksam. p. 174 (onderaan): bhadra - p. 175, r. 2: saumya. p. 175, r. 5-6: samutpatsyatenbsp;tavaikahputrah, janisyate caika duhita (cf. r. 10: ... ekam putramnbsp;asüta - r. lo-ii: samutpannd caika duhita). p. 175, r. 7-8: kanduka-nrtyena - r. 6 v.o.: kandukavihdrena - p. 176 onderaan: kanduka-krïditena. p. 176, r. 3-4: rajaputrena - xa\asünuh. r. 2: saisa menbsp;prdnasamd - r. 3: idarn ca me jïvitam. p. 176, r. 8 v.o.: desam -r. 7 v.o.: rdstresu - r. 5 v.o.: janapaddndm. p. 176, r. 7 v.o.: sani-pannasasyam sat^mmabhüyistham. p. 177, r. 7: asyas hi - r. 8:nbsp;asyah punar. r. 4 v.o.: ^ampallavena - Aasfaprstena - p. 178, r. 2:nbsp;kardbhydm. p. 177, r. 2 v.o.: praharanfï. p. 178, r. 2: abhighnati -p. 178, r. 6 v.o.: tddayantï - r. 3 v.o.: avaghattayantï. p. 179, r. i:nbsp;-éikhandahhaxam - r. 4: -kuntalam. p. 178, r. 2 v.o.: bhüsanawam-ranita- - p. 179, r. i: samaghattita^i)awftezafw«mekhalagunam. p. 179,nbsp;r. 2: -vilambita- (van een kleed gezegd) - r. 4: -vilagna- (van haar

gezegd), p. 179, r. 3: -bhuja---bdhu- (bijna synoniem), p. 180, r. 8-9:

-manobhavdkaram... SambaradVisa. p. 180, r. ii: manujendrdya -r. 11-12: pdrthivah. r. 3-2 v.o.: ... updgato ’smi. tatraiva copasrtya... p. 182, r. 3: sapatndn - r. 4: pratibhatdn (h.l. aequivalent). p. 182,nbsp;^ cf. Gawronski, o.c. p. 17 noot.

-ocr page 81-

65

r. 2 v.o.: mahasat7aA - parvata— p. 183, r. 3: -ksonïdhara— r. 9: parvata-, p. 182, r. 2 v.o.: ramanlyah - onderaan: kdntatara - p. 183,nbsp;r. i: ramyah. p. 183, onderaan: Trigarto nama janapadah - p. 184,nbsp;bovenaan: Dhanakadhanyakadhanyaka^/tyaA. p. 184,r. 10: gavala-ganam gavarn yütham. r. 13: attum (daarvóór: hhaksayati). p. 185,nbsp;r. 4: udakdbhyarthinam - r. 6: apah - r. 9: pdnïyarthi-, r. 4: patimnbsp;- r. 10: hhartdram - me patih. r. 5-4 v.o.: ... sadhos tat sukrtamnbsp;asatyas ca tasyas tathabhütarn duscaritam ...

Een reeks synn. gebruikt Dandin in de Pürvapïthika aan het eind van de eerste ucchvasa, waar hij de vaardigheden van de prinsen opsomt: ... sakalalipi/wawam nikhiladesïyabhasa^aw(^*7yam...nbsp;-kovidatvam... -naipunyam... -cdturyam... -kausalam...'-ddksyam...nbsp;-haritvam... -cancutvam (meer: „beroemdheid”?)... -pdtavam...nbsp;-canatvam („beroemdheid”?)... -praudhatvam f„vermetelheid”?) ...

Jatakamala. XIV, p. 88, r. 10: asTt - r. ii: babhüva. r. 17-18 (metr.): samhnyamdnaddiréa.ne-pratanükrtasTaxtamp;i\-avasannavïkxa.-me. p. 89, r. 16-17 (metr.); payoddh ~ ghanaih . r. 16-17 (metr.):nbsp;dditya- - süryah. p. 90, r. 4 (metr.): napat pratïkaravidhir visddas;nbsp;tasmad alarn «/alnyaparigrahena | (maar r. 6 metr.: visadadainyam).nbsp;r. 9: dhïrïkrtawlt;2wfls«A - küladarsanotsukamdiayfl^. r. 21: canda-vegawflAma salilanivahenaikanta/jflreM« ca ... vayuna. r. 24: samu-dram - p. 91, r. i (metr.): mahdrndvah - r. 4 (metr.): udadhih - r. 8:nbsp;samudram - r. 9: idem - r. 12 (metr.): mahdrnavah - r. 14 (metr.):nbsp;samudrah - r. 16: saritpateh - r. 17: samudram - r. 18-19: idem (cf.nbsp;8-9) - r. 20 (metr.): salilanidhih - r. 24 (metr.): samudrah - p. 92,nbsp;r. 2-3: samudram 2 x (cf. p. 91, r. 8-9 en 17-19) - r. 5 (metr.):nbsp;salilanidhih - r. 9 (metr.): sdgarah - r. 12: samudram - r. 12: salilani-dhim - r. 13: salilanidheh - r. 15: samudraddyvasiim - r. 20 (metr.):nbsp;saritpater dhvanih - r. 21 (metr.): arnavasya - r. 22 (metr.): udadhih -p. 93, r. 12 (metr.): arnavah - r. 14 (metr.): mahdsamudrah (samudra-overheerst dus in het proza), p. 91, r. 18: ^an^a^wakusavananikasa-varnam - r. 20 (metr.): /)flnwdtókusaparnavarna?oy^ï^ (r. 18: -sali-lam) sah7flnidhih. p. 92, r. 2: vamsardga- - r. 4 (metr.): marakata-,nbsp;P- 93gt; r. 5 enz. (metr.): kecit - anye - apare - anye - kecit. p. 94, r. 17:nbsp;vahanam - ydnapdtram - r. 21: vahanam - r. 22: nauh. XV, p. 95, r. 5:nbsp;-vibhüsita— r. 6: -upasobhite. p. 95, r. 13 (metr.): rfwyowyahirnsa-pranayain niyacchan paraspara^xemdi vivardhayarns ca j. r. 12:nbsp;mlndndm - r. 14 (metr.): wjafeyavrttam - r. 15 (metr.): mmakulam.nbsp;r. 20; patutara^?^^^^èA^A - r. 21: yVa/anugatena. r. 21: dinakara

-ocr page 82-

66

p. g6, T. I (metr.): vivasvan. p. 95, r. 22: marutena - p. 96, r. i (metr.): vayuh. p. 95, r. 21: dharanyd - p. 96, r. 2 (metr.): bhümih. p. 96, r. 10-12 (metr.): dvisah - éatruhhih. p. 97, r. 2-8 (metr.): ghanaugh^hnbsp;- jaladanilem. - -payoda-. XVI, p. 99, r. 3-5 (metr.): mdrutd^üvm-taviprakïrnaih - camp;nAdnila-. r. 6-8 (metr.): agnih - patuwdAmsab-dam - r. 9: vahnih - r. 13; agnim. r. 21 (metr.): nadïm iva prafyanbsp;vivrddhatoyam tadvacam asadya. XVII, p. 100, r. 19: dadarsa -r. 21: adosaiarsïfaw aveksya. p. 102, r. 3-4 (metr.): vikrayaArawaA -vidhih. p. 102, r. 4-7 (metr.); tvadvidhandm - tvddrsaih. p. 102, r. 9nbsp;(metr.); toyadavicyutasya fayasah - tlrthdmhhasah.

-ocr page 83-

OVERGANGSVORMEN

VAN HET GEBRUIK VAN SYNONIEMEN TOT MEER INGEWIKKELDE VORMEN VAN VARIATIE

ie. Het gebruik van simplex en compositum vctn dezelfde wortel in dezelfde betekenis.

Chand. Up. Ill, ii, 4: uvaca - provdca. IV, i, 7; anvisya -(anvesana) - iccha. VIII, 4, 3: anuvindanti -5,1: vindate - anuvin-date -5,2: vindate - anuvidya -5,3: anuvindate -5,4: anuvindanti. VIII, 13, I: vidhüya - dhütvd.

Vaikh. grh. s. I, 2 (p. 2, r. 12): dsyamparimdrsti-T. 14: mukham mdrsti (idem, p. 3, r. 7). 1,10 (p. ii, r. 12): proksayati — sarnsrdvya -r. 13: proksya - r. 14: srdvayet. I, 19 (p. 18, r. 14): sruvava grhltvd -ajyapatram samgrhya.

Mahabharata. I, 3, 721: stuhi - stotum - 733; abhistutau. 810 (metr.): hantd - nihantd. 816: grhndtu - pratijagrdha. I, 95,nbsp;3824: gatdh - 3825; adhigatdh (3826; abhijagmuh). III, 192,nbsp;13148: tac ca vivesa (aan het begin van een zin) - 13149: sam-vivesa (aan het eind van een lange zin). 192, 13183: cintaydmnbsp;dsa - 13184: vicintya (het compos, vicintayati komt niet veelnbsp;voor in deze perf. vorm, misschien omdat de vorm ook zondernbsp;praepos. reeds lang is). 196, 13273: prdddt - addt. 198, 13332: pra-tyabhijdndti ~ ’33: pratyabhijdndmi — ’34: jdnïydt - ’35: pratijdndtinbsp;- ’36: abhijdndmi (dit comp. in ’38 driemaal; ’39) - ’40: pra-tyabhijndsydmi.

Pancatantra. p. 26, r. 9 (sl.): samtyajya - r. 12 (sl.): tyaktvd. p. 38, r. 24-25: nisevya - sevamdnasya. p. 41, r. 16: nihitdh - hatdn.nbsp;p. 44, r. 14: cintitavdn -T. 15: vicintya. p. 47, r. 9: samdrstah - x. 10:nbsp;dadarsa. r. 13: vyacintayat - r. 14: cintayatah. p. 52, r. 14-15 (sl.):nbsp;samsthitasya - -sthitam. p. 57, r. 23: hanyate - hate - r. 24 (sl.): nihan-tavyah - r. 25 (sl.): hate - r. 27 (sl.): hatah. p. 59, r. 2-3 (sl.): dvesya-tam ydti - prïyate copaydti. p. 63, r. 27 (sl.): -padahato ’pi drdha-daxidasamdhato ’pi. p. 67, r. 1-2: grhïte - sarngrhya.

Jatakamala. p. 122, r. 15-16: yatxaxva ... prativasanti tatra...

-ocr page 84-

68

pratirupam vastum syat. Misschien veroorzaakt pratirüpam het vermijden van de herhaling van prativas-.

2e. Andere eenvoudige wijzen van variëren.

A. V. II, 3, 6i: sam no bhavantv apa osadhayah sivdh. III, 19, 4; tïksnïydmsah parasor agnes tïksnatard uta | Indrasya vajrat tïksnï.nbsp;ydmsah... (verschillende grammaticale uitdrukkingswijze voor denbsp;comparativus). III, 19, 61: uddharsantdm maghavan vajinany udnbsp;vïranam jayatam etu ghosah | prthag ghosa ululayah ketumantanbsp;udïratdm | (Ofschoon deze werkwoorden niet synoniem zijn, hebbennbsp;ze het begrip ,,omhoog” gemeen, dat aan dit vers het triomfantelijke geeft). V, 13, 81; Urugülaya duhitd jdtd Dasyasiknyah |. V, 18,nbsp;4a:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vai ksatrarnnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hanti varcah... (de werkwoorden, hoe

wel niet synoniem, drukken hetzelfde begrip uit). V, 29, ii: ...vaha Jdtavedo’gne viddhi... - 2a: ... tad AgMekrnu Jdtavedah... (Agnimetnbsp;verschillende namen toegesproken). V, 29, 41: aksyau ni vidhyanbsp;hrdayam ni vidhya jihvam ni trndhi pra dato mrnlhi j (cf. ad V,nbsp;18,4a). VI, 64,2i: samdno mantrah samitih samdni samdnam vratainnbsp;saha cittam esam | (adv. afwisselend met adj.). VI, 88, 31: ... pranbsp;mrnlhi ... adhardn pddayasva | (cf. ad V, 18, 4a).

Ait. Brahm. VII, 29, 2: ... sa hr^hradibandhavena jijyüsitah -3: ... sa vaisyatóya jij. - 4: ... sa südraifdya jij. (het abstractum v. brahman-, vaisya- en südra- verschillend uitgedrukt). 31, 2: pa-roksena ~ paroksam (verschillende naamvallen adverbiaal gebruikt).

Brh. Ar. Up. IV, 4, 10 (sl.): ye Vidyam updsate (vertaling Se-nart: ,,ceux qui croient a des doctrines d’ignorance”) ... yau vidya-yain ratdh (tegenstellingen gevarieerd uitgedrukt).

Chand. Up. II, 3, i: megho jdyate - 4, i: megho yat samplavate (ongeveer dezelfde gedachte).

Gobh. grh. s. I, 4, 25: yasya tv esam agratah sidhyed, niyuktam agnau 'kxtvdgram brahmanaya dattva bhunjïta. Cf. I, 7, 9: uüaratah

- nbsp;nbsp;nbsp;13: uttarena. II, 6, 2: prdcy upavisati - 10: prdksirdh sainvisati

- nbsp;nbsp;nbsp;7, 3: prdcy upavisati. III, 5, 9-10: na par3msitam anyatra éaka-mainsayavapistavikarebhyah - 15-16: nagandhain srajarn dha-rayet anydm hiranyasrajah (het begrip ,,behalve” gevarieerd uitgedrukt). IV, 7, 24 (sl.): Adityadevato ’évatthah... Yamadevatah ...nbsp;Vdrunah ... Prdjdpatyah (gen. van een comp., gevormd door godennaam -f- de va- gevarieerd met adj.). IV, 4, 24: anajnatesu tathd-

-ocr page 85-

6g

desam yathdstdïk.aya.i svaheti juhoti (vertaling Knauer: «In unbe-stimmten fallen opfert er nach dem muster: „der astaka heil”» -25: sthalipakflwtónyat. Dit laatste komt nog eens voor aan het einde van IV, 4 en is dus blijkbaar een vaste verbinding: ,,de restnbsp;op de wijze van de sthalïpaka.”

Vaikh. grh. s. II, 16 (p. 33, r. 14): swahastena taddhastarn parimrsya tenatmano hrdayam abhimrsati. III, 15 (p. 46, r. 12-14):nbsp;vasa enz. ... medhajananani hhavanti. brahmïghrtam payah enz. ...nbsp;dmananti. III, 17 (p. 48, r. 4); Varunadaivatydh - r. 5: Vaisvadevau

- nbsp;nbsp;nbsp;r. 6: Vaisnavdh - r. 7: Rudradaivatyau - r. 8: Brahmadaivatyau

- nbsp;nbsp;nbsp;r. 9: Kauberau — r. g-io: Agnïsomïydh - r. ii: Bdrhaspatydh -r. 14: Aindrdh - r. 15: Ydmyau - r. 16: Maitrdh (cf. hierboven Gobh.nbsp;IV, 7, 24). III, 19 (p. 49, r. 13): nama kurydt - r. 15: nama hhavetnbsp;(het geven van de naam is dus verschillend uitgedrukt). V, 15 (p.nbsp;87, r. 4-5): ... ye mrtas te pitara ity ucyante ... pare jnativarganbsp;hhavanti (cf. III, 15). VI, 8 (p. 94, r. 19): dinatraye - p. 95, r. i:nbsp;saptardtrau (VI, 9, p. 95, r. 3: saptardtram); hier zijn dus verschillendnbsp;soort composita gebruikt om een tijdsruimte uit te drukken. VIII, 5nbsp;(p. 114, r. 16): pakse pakse - r. 17: catursu catursu masesu - r. 17-18:nbsp;satsu satsu masesu - r. 18: /gt;raffsainvatsaram (het distributievenbsp;begrip uitgedrukt in herhaling en in ,,prati”-). X, 13 (p. 143, r. i):nbsp;viprac chüdrayam - r. 2: i'krotpannah - r. 3 rajany^^^^l^ südrayam

- nbsp;nbsp;nbsp;r. 3: jarai - r. 4: vaisy^^f^^/^ südrayam - r. 5: güdha^ - r. 6: anu-\ovadd anulomayarn jdtah - r. 10: jdrena mantrahïna/aA (cf.' r. 8:nbsp;mantrahïnopanïtah) enz. Hier is de afkomst uitgedrukt door eennbsp;casus (nog met verschillende uitgangen), door een casus partic.nbsp;of door een compos.

Mahabharata. I, 3. In dit hoofdstuk vindt men een aantal malen de eigennaam van een optredende persoon toegevoegd, anderenbsp;malen weer niet. 663: mdtuh, - 664: mdtd - 665: mdtaram — 666:nbsp;mdtd - 667: tdm - 668: tasya mdtd Saramd - 669: tayd - 670: sa

- nbsp;nbsp;nbsp;671: ... evam ukto devaéunya Saramayd (met emphase; het wasnbsp;niet de eerste de beste door wie hij toegesproken was). 671: Janu-mejaya evam uktah... . 672: sa - 673: sa kadacin mrgayain gatahnbsp;Pdrïksito Janamejayah ... (bij een nieuwe phase in het verhaal) -675: Jan. Pdr. (deze zin begint met tasya tarn putram, het onder-¦werp was dus nog niet uitgedrukt, zoals dikwijls, door het proclitische sa = en) - 677: Janamejayam (het onderwerp is sa-, dus eennbsp;andere persoon). Cf. ook 721: sa evam ukta upadhyayeno^amanyw^

-ocr page 86-

70

... stotum upacakrame devav asvinau vagbhir rgbhih; deze zin leidt de magische spreuken in; vandaar de plechtigheid ennbsp;volledigheid. 782: tam rsim Uttankam met emphase - 805: vifrarsirnbsp;Uttankah. III, i94-’8, begin: w^jAabrahmanabhagyam - rajanya-wa/ïabhagyam (de plaats van maha is echter niet in alle handschriftennbsp;gevarieerd). 13309: athanyo ’pi - punar api canyo ’pi - 13310: punarnbsp;anyah. 13329 (metr.): naivaham etad yasase dadani na cartha-hetor na ca hhogatrsnaya (-hetoh vervult dezelfde functie als de dat.nbsp;en de instr.). 13346: yathasfhdnam - ’47: yathocite sthdne - yatho-citasthdnam - ’48: svasthdne.

Pancatantra. p. 6, r. 16: maiAyahnavelayam ... naga.Ta.madhye (cf. Mhbh. I, 194, begin; hier is het begrip ,,midden” op verschillende plaats gezet in de compositie), p. 12, r. 3: cirdt - r. 28: cirdya.nbsp;p. 14, r. 6-8 (sL): niyogasamsthite yasmin - sthite yasmin. p. 14,nbsp;r. 15-16 (metr.): ^-^^Jidrinl - hita^z^ (tegenstellingen uitgedruktnbsp;door composita, waarvan de laatste delen synoniem zijn), p. 25,nbsp;r. i: tac chrutva raja... - r. 6: evam raja srutva... (ook de volgordenbsp;variërend), p. 33, r. 17-p. 35, r. 2 (él.): hier worden synoniemen voornbsp;,,vrouw” afgewisseld met pronomina, p. 35, r. 11-12: etasminnnbsp;antare - r. 14: alrdrytaxe. p. 42, r. ii: dvayoh - r. 12: idem - r. 16:nbsp;asmdkam-. p. 46, r. 2: ]^tikramena - (p. 47, r. 4: kramena) - p. 47,nbsp;r. 6: i^tikramdt - r. 21: ]ktikramena (variatie in naamval), p. 57,nbsp;r. 3 (sL): mrdunafcwvrttena sMmrstenafo'harina. p. 57, r. 23: na ...nbsp;dosah sydt - r. 25 (sl.): ... doso na vidyate - p. 61, r. 9: tad esanbsp;doso bhavati - r. 10: tan na dosah (zonder werkwoord), p. 58,nbsp;p. 21-23 (sl.): sa - narosau (l.-o ’s.). p. 64, r. 18 en 26 (sl.): ksanena -ksandt (naamval), p. 73, r. 3-4 (sl.): prayatnendhhiraksitah -suraksitah. p. 78, r. 20: nadïm gatva - r. 21: nadydm gatah.nbsp;p. 89-90: gildehoofd afwisselend vanij- en sresthin- genoemd.

Visnupurana. IV, 2, 27: evam astu, tathd karisydmi. 2, 33: asesasilpisilpapranetdram — 34: asesaéilpavisesdcdryah. 2, 41: rsim -rsivaryena. 43: krtaddran etdn - 45 (metr.) ddrais ca samyogamnbsp;itdh. 4, 3: icchayd grhyatdm ongeveer synoniem met vavre. 4, 6:nbsp;Sdgaraih — 7: Sagaratanayaih - 8: tatputraih — 9: tanaydn - tatta-naydh - 10: avanïpatinandandh - 12: tat putrabalam - 13: Sagara-tanaya- — 16: dtmaja- - {putratve). 4, 9: asvdnvesandya tanaydnnbsp;yuyoja - 12: Asamanjasah putram asvdnayandya todaydm dsa. 5, 2:nbsp;Indrena - 3; Amarapateh - 4: idem. 5, 5: avanïpatih - 7: Nimehnbsp;- 8: Nimih - 9: asau -10: bhübhujah. 6,1-2 (sl.): bhagavan - brahman.

-ocr page 87-

9: Rudrah — ii: Rudra— 13: Sankaram. 12: hrahmdnam — 13: bhaga-van (8: bhagavatd brahmana) - 18: bhagavdn pitdmahah. 6, 5: Somah

- nbsp;nbsp;nbsp;16: Indum - 16: Somasya - 18: tweemaal hetzelfde - 19: bhagavdnnbsp;Udupatih. 16: ...kathaya(asmakam) rffo'sMamp;Aag'elkasyayamatmajah?

- nbsp;nbsp;nbsp;18: ...kathaya vatse\ kasyayam atmajah? 6, 16: tdrdm - sd tdrd

- nbsp;nbsp;nbsp;17: a^au - 18: tdrdm. 20: Purüravdh - yam - 21: yasmin - tad- -tam - 22: so ’pi - 24: rdjd enz. 20: Urvasï - 22: tad- - 24: tam (l.tam)-25: Urvasï enz. 28: sayanasam^o - 30: sayanaèAyasa^ (synoniemen en variatie van naamval). 7, 6: Bhdrgava rcïkah - brdhmandya

- nbsp;nbsp;nbsp;7: tendpi rsind - 8: rcïkah - rcïkah — 13; rsih — 15: tasya — enam

- nbsp;nbsp;nbsp;munih.

Zo vindt men vaker afwisseling van substantivum en pronomen. 10, i: Usanasah — 2,’. Kdvya—4: -sukra-, 13, 10: syamantakandmdnbsp;manih — maniratnam —tat — ii: -maniratna— 13: syamantakdkhyarnnbsp;mahdmanim - 14: tan maniratnapravaram - 15: tat- - 16: tadnbsp;ratnam enz. 13, 58: èvdphalkih (patron5miicum in plaats van de naamnbsp;Akrüra). 66: Satyd- voor Satyabhdmd - Bala- voor Balabhadra-,nbsp;14, 12: sakalalokagurundsakalatrailokyesvara-.

Dasakumaracarita. p. 163, r. 3; kva gata sa mahatavï, kuta idam ... agatam, kva ca .... kutastyarn cedam ... p. 167, r. 6: iyamnbsp;suptd, parijanas ca gddhanidrah (partic. -f compos, met partic.nbsp;samengesteld), p. 167, r. 3-2 v.o.: api camp;yam asydm dsaktabhdvahnbsp;kanya cainam kdmayate yuvdnam. p. 173, r. 2: samatye - r. 7-6 v.o.:nbsp;mantribhih saha - r. 4-3 v.o.: samatyah. p. 173, r. 7 v.o.: atrabhavan-tam - r. 6 v.o.: tvam. p. 196, r. 9: sa - r. 12: asau - r. 16: sa vanij.nbsp;p. 196, r. II; vaniggrdmasya - r. 16: vanigjanasamdjam. p. 198, r. 8nbsp;v.o.: Suhmapatih - r. 5 v.o.: rdjne - r. 3 v.o.: Ddmaliptesvarena.

Jatakamala. p. 88, r. ii: tasya ... ity evandma babhüva - r. 12: pattanam ... ity evdkhydtam dsït. p. 92, r. 15: srutihrdayaviddranam

- nbsp;nbsp;nbsp;r. 19 (metr.): nirbhindann iva nah srutïh (hier komt het elementnbsp;„iva” bij, dat in r. 15 ontbreekt).

-ocr page 88-

MEER INGEWIKKELDE VORMEN VAN VARIATIE

Hierin wil ik twee groepen onderscheiden:

I. Dezelfde gedachte wordt gevarieerd uitgedrukt.

II. Parallelle gedachten worden gevariëerd uitgedrukt.

Wanneer de gedachte uit verschillende elementen bestaat, komen soms niet al deze elementen bij de gevarieerde herhaling voor. Ooknbsp;dit geval rangschik ik onder groep I.

I. Van deze groep komen weinig voorbeelden voor, zodat ik afzie van een onderverdehng in kleinere groepen.

A. V. III, 8, 6: aham grbhndmi manasd mandmsi mama cittam anu cittebhir eta | mama vasesu hrdaydni vah krnomi mama ydtam anu-vartmdna eta ||. IV, 15, i: abhrdnivdtajütdni-y.marudbhihpracyutdnbsp;meghdh.

Brh. Ar. Up. IV, 4, 12 (sl.): kim icchan, kasya kdmdya (tautologisch).

Gobh. Grh. s. I, 5, 26: yad enayoh kdmyatn sydt - 6, 4: yat kdmayetau. II, 8, 9: yas tat karisyan bhavati - 10: kartre - 9, 9; yasnbsp;tat kar. bhav. III, 2, 11-12; itanupasprsya bhojanam pratah, sayamnbsp;npaspisydbhojanam a samidadhanat (na ... bhojanam = abho-janam). III, 4, 28; dcdryam saparisatkam - dcdryaparisadam (meester 4- omgeving).

Vaikh. grh. s. I, 3 (p. 4, r. 5): abhimukham dditydrdham - r. 9: dditydbhimukham. V, 15 (p. 87, r. 4-5): tatpürvamrtdh - tesdm pür-vamrtah (Ma heeft beide malen: tatpürvam ye mrtah, dus zondernbsp;variatie) - tebhyah pare (pare hier aequivalent met pürvamrtah).nbsp;VI, 19 (p. 102, r. 9): pakvendjyamisrena - r. 13: djyapakvdbhydm.nbsp;VI, 20 (p. 102, r. 17): djyena carund - p. 103, r. 2: djyacarubhydmnbsp;(maar de mss. La Vi My hebben djyena carund).

Mahabharata. I, 3, 699; sa cdhani gd raksitvd divasaksaye gurugrham dgamyopddhydyasydgratah sthitvd namas cakre - 703:nbsp;ahani raksitvd nisdmukhe gurukulam dgamya guror agratah sthitvdnbsp;namas cakre - 707: raksitvd ca punar upddhydyagrham dgamyopddhy-

-ocr page 89-

73

dyasydgratah sthitvd namas cakre - 710: gd raksitvd punar upddhy-dyagrham etyct guror agratah sthitvd namas cakre. Deze variatie berust alleen op het gebruik van synoniemen, maar is hier opgenomen, omdat ze betrekking heeft op grotere uitingsgehelen. 700; tamnbsp;upddhydyah pïvdnam apasyad uvdca cainam - 704: tam upadhydyasnbsp;tathapi pivdnani eva drstvovdca (de tweede maal vereenvoudigd).nbsp;704: sarvam asesatas te bhaiksyam grhndmi - 708: aham te sarvamnbsp;hhaiksyarn grhndmi (emphatischer door ,,aham”). 706: naisdnydyydnbsp;guruvrttih — 709: naitan nydyyam ... 738: dcacakse ca sa cdsya prï-timdn habhüva dha cainam - 752-’3: sa tu tad vrttam tasydsesam upa-labhya prïtimdn abhüt. uvdca cainam (niet geheel aequivalent). 765:nbsp;tam upetydslm.va. apasyad Uttahkam (L-A) - saUttahkas tam upetya...nbsp;813: etam asvam apdne dhamasva - 814: asvasydpdnam adhamat.nbsp;III, 192, 13182: ayogyau brdhmandndm - 38185: anarhd brdhmandnbsp;ratndndm. 194, begin: rdjanyamahdbhdgyam — rdjanydndm mahd-bhdgyam.

Pancatantra. p. 17, r. 18 en 21 (él.): svdmyddesdt - svdmyddistah. p. 18, r. 23-24: kim svdmipdddndm agre ’satyam vijndpyate -r. 25 (sl.): api svalpam asatyam yah puro vadati bhübhujdm |nbsp;devanam ca ... p. 20, r. 3: abhayaddnendtmayasvdmisakdsdt pra-sddah kdrayitavyah - r. 19: svdminah sakdsdd abhayadaksindnbsp;ddpayitavyd. Vgl. r. 22: tad dattd maya tasydbhayadaksind -madarthe 'bhayadaksindm ydcayitvd - p. 21, r. 6-7: prarthito^’saunbsp;maya bhavadarthe svdmyabhayapraddnam. p. 21, r. 24-27 (sl.):nbsp;narapatihitakartd — janapada/iftó/^aria -nrpatijanapaddndm ... kdrya-kartd (afwisseling door synoniemen en door het gebruik van 2 woorden tegenover 1 woord), p. 22, r. 15-16: deva, rdtrijdgarena dyü-tdsaktasya me baldn nidrd samdydtd. tan na vedmi kim maydbhihitam.nbsp;p. 25, r. 3-5, waar hetzelfde wordt verteld in enigszins andere bewoordingen, iets uitvoeriger: deva, dyütdsaktyd rdtrijdgarUnena sam-marjanam kurvanasya mama baldn nidrd samdydtd. taydvistena kim-cij jalpitam. tan na vedmi. p. 22, r. 26-27 (sh): jalpanti sdrdhamnbsp;anyena pasyanty anyam savibhramdh | hrdgatam cintayanty anyamnbsp;priyah ko ndma yositdm j|. Dezelfde motieven: le. ,,zij praten metnbsp;den één”; 2e. ,,zij kijken naar den ander”; 3e. ,,zij denken aan eennbsp;derde”; 4e. ,,wien hebben zij werkelijk lief ?” worden breder uitgesponnen in p. 23, r. 1-4 (sl.): ekena smitapataladhararuco jalpantynbsp;analpaksararn | vïksante ’nyam itah sphutatkumudinïphullollasal-locanah 1 dürodaracaritracitravibhavam dhydyanti cdnyam dhiyd

-ocr page 90-

74

kenettham paramdrtho ’rthavad iva premasti vdmabhruvam ||, verzen geladen van affect, dat b.v. uitkomt in de „Klangmalerei”: -phu/-fo//asaZ/ocanah, düroddracaritracitra-, dhydyanti ... dhiyd. p. 24, r.nbsp;14-16 (sL): hhüpdlam yo ’tra sevate - nrpatisevakah. p. 30, r. 22-31,nbsp;2 (sl.): jaghanacapaldydh - kdminyaé cauryaratdluhdhdh — handhakydh

— nbsp;nbsp;nbsp;ahald parapurusasarnraktd (ongeveer hetzelfde begrip variërendnbsp;uitgedrukt in één of twee woorden), p. 33, r. 21-23 (sl-)- tasmadnbsp;raksydh katham hi tdh - tdh katharn dhïraih samraksydh purusair iha.nbsp;p. 34, r. 13 (sl.): strïyantrarn kena loke visam amrtamayam dharma-nasayasrsiflw |j. p. 35, r. 1-2 (sl.); antar visamaydYiy etd bahis caivanbsp;manoramah j gunjaphalasamakarayos^ïlt;j!Akenanirmitdh ||.p.35,r. 10:nbsp;tasydbhimukham - r. ii: tadabhimukham. Cf. Vaikh. I, 3 (p. 4, r. 5-9).nbsp;p. 35, r. 12-13: pdpendnena mama saddcdravartinydh pasyata ndsi-kdcchedo vihitah - r. 17: ... yad anena ndpitendparddham vind strïrat-nam etad vyahgitam - r. 22; aneneyam nirdosd vardkï düsitd. p. 39,nbsp;r. 23: kim evam yujyate - r. 27: tan na yuktam. p. 40, r. 27-28: kauhkonbsp;’pi maranakrtaniscayah ... yuddhdya prasthitah. p. 41, r. 4-5: adyanbsp;kauliko marane krtaniscayah... yuddhdrthe vinirgatah. p. 43, r. 11-12;nbsp;yatah Sanaiscaro Rohinïsakatam bhittvd Bhaimas ca Sukras canbsp;prayasyati - r. 13 (sl.): yadi Rohinydh sakatam bhinatti ravinandanonbsp;gaganavïthyam | - r. 19 (sl.): Rohinï sakatam arkanandanas eednbsp;bhinatti Rudhiro ’thava Sasï |. p. 44, r. 27-28: mürkhah sarve jala-cards tena mithyavadina vancayitva natidüre silatale praksipyanbsp;bhaksitdh-Tp. 45, r. 1-2: adhuna sarvajalacardndrn ksemarn, bhavisyati.nbsp;p. 50, r. 17: tad vajrasdraprahdrasadrsam ddrunam tad vacah samdkar-nya moham upagato na kimcid üce. p. 58, r. 2-3; atha Samjïvakasnbsp;tad vajrapdtaddrunam vacanam srutvd moham updgatah (gebrnik vannbsp;synoniemen en samenvatting van vajras. dar. in één woord), p. 53,nbsp;r. 16: saukhyam... jihvdydh - r. 17 (sl.): jihvdsaukhyam. p. 57, r. 6:nbsp;svdmindm sacivdndm mantrabheddm karturn na yujyate. uktain ca:

- nbsp;nbsp;nbsp;r. 7 (sl.); yo mantram svdmino bhindydt sdcivye samniyojitah |.nbsp;p. 60, r. 3 (sl.): akutobhayam - r. ii: na kuto ’pi bhayam. Cf. r. 10:nbsp;nirvisahkah. p. 62, r. 1-2: tad adya mdrn bhaksayitvd prdndn dhd-rayatu svdmï yena devasyapy ayana bhavati mama punahsvarga-prdptir iti - r. 12-13: svdmin mdm bhaksayitvddya prdnaydtrdmnbsp;vidhdya mamobhayalokaprdptim kuru - r. 24-25: svdmin kriyatdmnbsp;adya mama prdnaih prdnaydtrd dïyatdm aksayo vdsah svarge mamanbsp;vistdryatdm ksititale prabhütam yasa iti. p. 62, r. 27—28 (sl.); mrta-nam svaminah karye bhrtyanam anuvartinam | bhavet svarge ’ksayo

-ocr page 91-

75

vasah kïrtié ca dharanïtale |j. p. 63, r. 9-10: svamin ete ’bhaksyas tava tan mama prdnaih prdnaydtrd vidhïyatdm yena mamohhayaloka-prdptirnbsp;bhavati. p. 63, r. 14: ksudrapanditaih - r. 15 (sl.); panditdh ksudrdh,nbsp;waar de beginwoorden worden herhaald van het vers, dat aan hetnbsp;eind van Katha X Katha XI inleidt. p. 79, r. 8: tasydgrasarostrasyanbsp;kanthe mahatï ghantd baddhd - r. 15-16: agre sarasyostrasya grïvdydmnbsp;ghantdm baddhvd. p. 89, r. 17: sndnopakaranahastam - r. 19-20:nbsp;sndnopakaranam dddya (p. 90, r. i idem), p. 92, r. 2: cintd-vydkulitamandh samjdtah ~ r. 5~6: me manah... dkulam samjdtam.

Visnupurana. IV, 2, 8: daivdsuram ativa bhïsanarn yiiddham -12: devdsurasamgrdme. 2, 33: sakaldh ... tdh kanyakdh - sakalakanyd-ndm. Een voorbeeld van een groot uitingsgeheel, waarvan de elementen later in andere vorm terugkeren, is 2, 33: ... protphulla-pankaja'küia.tka.lahsims3.ksLTa.ndavÏLdivihangamdbhirdmajaldsaydh so-pavandh savakasah sadhasayyasanaparicchadah prdsdddh ... In 39 wordt deze plaats beschreven: atisayaramanïyah prdsddo ’tra,nbsp;atimanojnam upavanam, atikalavakyawi'Aagabhirutah protphuUa-padmdkarajaldsaydh,... Cf. 37:... prdsddamdldm atiramyopavanajald-éaydm ... 2, 36:... di.naYa.Ta.tdibhaksyabhojyaleh.yddyupabhogaih... bho-jayam asuh - 39: ... atra ..., mano ’nukülabhaksyabhojydxmle^ana-vasXtaJodiü^anddibhogopabhogah ... (gedeeltelijk dus dezelfde, gedeeltelijk andere attracties). 2, 38: pravisya caikam prdsddam dtma-jdm parisvajya krtdsanaparigrahah ... — 40: ... dvitïyam, prasddamnbsp;upetya svatanaydm parisvajyopavistah... 2, 40: ... mamaiva kevalamnbsp;atiprïtya samïpavartlndnydsam madbhaginlndm evam ca ... mamaivanbsp;kevalam pdrsvavartïndnydsdm asmadbhaginindm ity evamadi srutva..nbsp;Verder komt hier mama sahodardh voor als afwisseling van mad-bhaginindm. 2, 40: krtapüjah - 41: abhipüjya. 43: apy etesdm putrdnbsp;bhaveyuh, atha tatputrdn piitrasamanvitdn pasyeyam en ongeveernbsp;hetzelfde uitgedrukt in metrische vorm: 45: drstdh sutds tattanaya-prasütim drastum punar vdnchati me ’ntardtmd || - 46: draksydminbsp;tesdm api eet prasütim. 4,13: pautras ca te svargdd Gangdm dnayisya-tïii - 15: uktam evaitan maya: pautras te Trividdd Gangdm bhuvamnbsp;dnayisyatïti. 6, 28: sayanasamïpe - 30: sayandbhydsdt (verschillendenbsp;naamvallen en synoniemen).

Dasakumaracarita. p. 186, r. 9-10: bhadre, saknosi kim anena sdliprasthenagunavad annum asmdn abhydvahdrayitum - p. 187 onderaan: bhadre, kaccid asti kausalam sdliprasthendnena sampannam dhd-^am asmdn abhydvahdrayitum. p. 196, r. 4-5: ... hemanüpuram ekam

-ocr page 92-

76

aksijgt;yct churikayorumüle kimcid dlikhya drutataram apdsarat. Naverteld (p. 196, onderaan): ... sastrikayorumüle yadrcchaya kimcid ullikhüam . esa ca nüpuras caranad dksiptah. tavaty eva drutagatihnbsp;sa paldyista (ander subject dan van apasarat). In plaats van éénnbsp;zin dus drie korte zinnetjes.

Jatakamala. Hier treft men herhaaldelijk een soort refrein aan met variatie. In het 14e hoofdstuk waarschuwt de Boddhisattva bijnbsp;elke nieuwe verschrikking terug te keren. Vers 13: sudüram apa-krstdh smah pattanadvitaydd api | Khuramalï samudro ’yam tad ya-tadhvam nivartitum ||. p. 91, r. 3: kastam! atidüram khalv avagdhyate

- nbsp;nbsp;nbsp;vers 15: Ksïrarnava iti khydta udadhir dadhimaly asau | ksamamnbsp;ndtah param gantum sakyate een nivartitum 11 - vers 17: Agnimalitinbsp;vikhydtah samudro ’yam prakdsate | atïva khalu sddhu sydn nivarte-mahi yad yatah 11 - p. 91, r. 22-23 • bhoh sarthavaha, nivartanarn, pratinbsp;yatnah kriyatdm. na khalv atah ksamate param gantum - vers 19:nbsp;Kusamalï samudro ’yam ... De zeelieden wenden zich tot den Boddhisattva bij iedere verschrikking: p. 90, r. 24: ... apararn samudramnbsp;dlokya savismaydh Supdragam ücuh: - p. 91, r. 8-10: atha vyatïtyanbsp;tam api samudram ... apararn samudram dlokya vismayakautühaldsnbsp;te vanijah Supdragam papracchuh: - r. 17-19: atha te sdrnydtrikdsnbsp;tam api samudram atïtya ... samudram dlokya kautühalajdtdh Supdragam papracchuh: — p. 92, r. 1—3: athatevdnijakdh ... tam api samudram atïtya ... apararn samudram. dlokya Supdragam aprcchan:nbsp;(variatie van tijd) - p. 92, r. 17-18: ... tam udakaugharn nipatantamnbsp;drstvd ca paramabhayavisddavihvaldh Supdragam upetyocuh:

In het 14e en 15e verhaal beroept de Boddhisattva zich, als hij uitkomst brengt, op het feit, dat hij geen. levend wezen ooit kwaadnbsp;heeft gedaan. XIV, vers 30-31: smardmi yata dtmdnarn yatah prdptonbsp;’smi vijnatdm | ndbhijdndmi sarncintya prdninarn hirnsiturn kvacit ||nbsp;anena satyavdkyena mama punyabalena ca... XV, vers 8: smardmi nanbsp;prdnivadharn yathdharn sarncintya krcchre parame ’pi kartum | anenanbsp;satyena...

In het 17e verhaal biedt de Boddhisattva een kruik te koop aan, telkens in andere bewoordingen: vers 5: ... avatarnsakrtdkumbharnnbsp;kretum icchati kah kumbham - 6: ... ghatam imam icchati kah krayenanbsp;vah - 13: ... tat sarnpürnam imarn gatarn krayapatharn krïnïta kum-bhddhamam - 14: ... kraydrhd seyarn vah subhavirahitd kumbhanihitd

- nbsp;nbsp;nbsp;15: ... sd pasya tdm upagatd nihitdtra kumbhe (waarschijnlijk corrupt; coni. van Speyer: sd panyatdm upagatd ...) - 16: ... praksip-

-ocr page 93-

77

tam krayasubhagam tad atra kumbhe - 17: ...tad idam ghate vinihitam nihitam -18: ... sa nihiteha kumbhe - 19; ... seyam ghate krayyatayd-dhirildhd - 20: ...tad idam iha ghate (zonder aanmoediging tot kopen)

- nbsp;nbsp;nbsp;21: ... krayapathena gatam tad idam ghate - 22: ... tasydh pürnamnbsp;kumbham etam vrnlta - 23: ...sdnihiteha kumbhe - 24:... tdm krïnïta...

- nbsp;nbsp;nbsp;25: ... krayavidhind ... tdm ito grhdna - 26; ... sa kretum udyogamnbsp;idam karotu.

De uitwerking van de inhoud van de kruik wordt uitgedrukt door zinnen met gevarieerd begin: vers 13: yat pltvd madadosa-... - 15:nbsp;pïtvd...-16:yatpïtvd...-ij:upayujyayanmadabaldd (abala)... - 18:nbsp;ydm pïtavanto madaluptasamjhdh ... — 19: yatra prasaktdni ... (sterker; ook minder individueel dan een vorm van pa-, daar kulaninbsp;subject is) - 20 en 21 geheel anders uitgedrukt - 22: yasyd dosdt...

- nbsp;nbsp;nbsp;23: ... yasyd gunena... - 24: geheel anders - 25: yayd - 26: niet tenbsp;vergelijken - 27: nisevya yat... - 28: yena - 29: yan ndma pïtam ...

In het 19e verhaal wordt de vloek tegen dengene, die de bisani van den Boddhisattva heeft weggenomen, door de verschillendenbsp;personen verschillend uitgedrukt; vers ii: ... bisdni te, brdhmana,nbsp;yo hy ahdrsït - 12: ... bisdny ahdrstd, dvijamukhya, yas te — 13:

... bisdni yas te sakrd apy ahdrsït - 14: ... lobhdd ahdrsït tava yo bisdni

- nbsp;nbsp;nbsp;15: ... tavdpi yo ndma bisdny ahdrsït - 16: ...bisesu lubdho, nanbsp;gunesu yas te enz.

Geheel iets anders treffen we aan in het 21e verhaal, waarheen natuurtafereel achtereenvolgens in proza en verzen met ongeveernbsp;dezelfde motieven wordt beschreven, p. 123, r. 11-15; atha tatratyonbsp;raj a vasantakdlajanitdbhyadhikakisalayaéobhdni bhram adbhramara-madhukarïganopaküjitdni pramattakokilakulakilakildni prahasita-kamalakuvaldlamkrtdbhilasanïyajaldsaydni vividhakusumasaxnmo-dagandhadhivasitasukhapavanany upavandni samanuvicarains tamnbsp;deéam upajagama (de schoonheid van het jonge groen in de lente -het gegons van bijen - het geroep van de koekoek - de vijvers versierd met lachende bloemenweelde - de bossen, waardoor de windnbsp;de geuren van allerhande bloesems verspreidt; een beschrijving volnbsp;alliteratie) - vers 6-7: vicitrapuspastobakojjvaldni krtacchaddnïvanbsp;vasantalaksmyd | vdcdlapurnskokilahds^iiriamp;ni saroruhdkïrnajaldsa-ydni II samudbhavatkomalasadvalani vandni mattabhramardrutdni |nbsp;akrïdabhütani manobhavasya drasturn bhavaty eva manahprahar-?ah ||. Hier wordt in ’t algemeen de schoonheid van de lente bezongen met gedeeltelijk dezelfde motieven (de geur ontbreekt; veel

-ocr page 94-

78

dicht erlijker is krtacchadanïva vasantalaksmya dan vasantakalaja-nita-; samudbh. is een nieuw motief, ook akrïd. manobh.).

De koning vraagt den Boddhisattva, wat hij bij een bepaalde belediging zou doen. Het antwoord luidt vers ii: syad atra me yahnbsp;¦pratikülavartï ... j vyaktamna mucyeta sa jïvatome dhdrdghanasyeva.nbsp;ghanasya renuh ||. Na de daad verklaart de Boddhisattva zijnnbsp;kalmte (vers 20): yo ’hhün mamdtra ‘pratikülavartï vispandamdno ’pinbsp;sa me na muktah | prasahya nïtah prasamarn maya tu... (me t.o.nbsp;maya). De koning vraagt nu, begrijpend, dat hij vers ii verkeerdnbsp;begrepen heeft (vers 21): ko ’nyas tavdbhüt pratikülavartï yo visphu-

rann eva na te vimuktah tah prasamarn tvaydtra

renuh samudyann iva toyadena kas copanï-|. Het antwoord luidt (vers 22); jdte na drsyate yasminn ajate sadhu drsyate | ahhün me sa na muktas canbsp;krodhah... - 22,:yenajdtena... | so’hhünmenavimuktascakrodhah ...nbsp;- 24: utpadyamdne yasmims ca ... aham krodham asUamam ]|. Tenslotte zegt de Boddhisattva (vers 34): ato na muktah kopo me visphu-rann api cetasi |nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

la. Enkele overblijvende gevallen van het variëren van dezelfde gedachte.

Pane. p. 39, r. 3: tasya krtdntah kupitah ,,de god van de dood is vertoornd op hem” en eist daarom zijn dood. Daarom heet hij r. 6-7:nbsp;krtdntdvalokitah ,,dien de god van de dood in ’t vizier houdt”,nbsp;p. 53, r. 6-7: grhdgatasydsddhor api naitad yujyate vaktum — r. 10nbsp;(ongeveer hetzelfde positief in een vers uitgedrukt): evam nïcajanenbsp;’pi yujyati grham prdpte...

II. Parallelle gedachten worden gevarieerd uitgedrukt.

a. Een zeer eenvoudig en veel voorkomend middel om twee gedachten gevarieerd uit te drukken is het gebruik van compositum voor de éne gedachte en van twee woorden voor

1 Op een andere manier wordt dezelfde gedachte gevarieerd uitgedrukt in het Savitrï-verhaal, 6, 32-34, waar onder invloed van sterke emotienbsp;dezelfde gedachte wordt herhaald en bij de herhaling gevarieerd.nbsp;Savitrï heeft van Yama gedaan gekregen, dat haar blinde vader weernbsp;kan zien. Bij haar terugkomst zegt Gautama, die vermoedt dat S. denbsp;oorzaak kent, tot haar: akasmac caksusah praptir Dyumatsenasyanbsp;te pituh: ] ndsyatvam kdranarn vatsi? Savitrï vaktum arhati. || srotumnbsp;icchami, Savitri; tvam hi vettha pardvaram. ] tvam hi janami, Savitri,nbsp;Savitrïm iva tejasa. ] j tvam atra hetum jdnise', tasmat satyam nirucya-tam; ] rahasyam yadi te nasti kirncid atra; vadasva nah 11.

-ocr page 95-

79

de andere. Bij de vorige groep ontmoetten we gevallen waar dezelfde gedachte gevarieerd werd uitgedrukt door een compositum en door twee woorden, b.v. Vaikh. VI, 20 (p. 102, r. 17): ajyena caruna t.o. p. 103, r. 2: ajyacarubhyam. Visn. IV, 2, 33:nbsp;sakaldh ... kanyakdh - sakalakanydndm enz.

Voorbeelden van parallelle gedachten aldus gevariëerd uitgedrukt :

A.V. I, 34, 2; jihvdyd agre madhu me jihvdmüle madhülakam | (merkwaardig ook het gebruik van madhülaka- voor madhu-, eennbsp;intensivering van het begrip ,,zoet”). IV, 10, i: vdtdj jdto antariksadnbsp;vid3mto jyotisas pari | sa no hiranyajdh ... - 2: yo agrato rocama-nain samudrdd adhi jajnise | (hier een bijzin in plaats van een partic.nbsp;of adj., een type variatie, dat we nog meer zullen ontmoeten) -4: divi jdtah samudrajah sindhutas parydbhrtah | (c: hiranyajdh) -5: samudrdj jdtah ... Vrtrdj jdtah ... (6: Somdt tvam adhi jajnise).

IV, nbsp;nbsp;nbsp;15, i: abhrani vdtajütdni - 7: marudbhih pracyutd meghah.

V, nbsp;nbsp;nbsp;14, 7: yadi vasi devakrtd yadi va purusaih krtd | ... In dit zuiverenbsp;parallelisme zijn dergelijke gevallen van inconcinniteit even opvallend als chiasme; evenzeer als de plotselinge wisseling van volgordenbsp;moeten zij door de indruk van iets onverwachts de aandacht vannbsp;den hoorder getrokken hebben. (Dit geldt uiteraard voor metrischenbsp;teksten met voorbehoud).

Jaim. Brahm. p. 14, no 8: gayatrïchandd (één woord) - Agneyo devatayd (twee woorden). Tegen het eind: anustupchandd vesma-patidevah.

Brh. Ar. Up. IV, 3, 37: ugrdh pratyenasah sütagrdmanyah.

Chand. Up. Ill, 17, 5: tasmM ahuh: sosyati, asosteti, punar utpddanam evdsya. Tanmaranam evavabhrthah. Tan- knoopt de zinnbsp;aan asya in de vorige zin; hierdoor wordt wel het chiasme verklaard,nbsp;maar Tasya maranam (twee woorden) zou mogelijk geweest zijn. VII,nbsp;2, i: lange opsomming van substantiva zonder verbindingswoordnbsp;gevolgd door substantiva verbonden door ca: divarn ca prthivïrn canbsp;vayurn cakasarn capas ca tejas ca devarns ca manusyarns c^l!pasÜInsnbsp;ca vayarnsi ca trnavanaspatïh (één woord i.p.v. twee) svapadani...nbsp;dharmarn cadharmain ca enz. Mogelijk wordt trnavanaspatïn alsnbsp;nauwere eenheid gevoeld dan de overige paren substantiva; daartegenover staat, dat VII, 8, i bij gedeeltelijk dezelfde opsommingnbsp;devamanusydh is gebruikt, evenals 10, i. Hiermee te vergelijken isnbsp;Pane. p. 33, r. 4-7 (sl. = p. 87, r. 9-12): ddityacandrdv anilo ’nalas

-ocr page 96-

8o

ca dyaur bhümir apo hrdayam yamas ca j ahas ca ratris ca ubhe ca samdhye dharmo ’pi janati narasya vrttam || (ook api variatie).nbsp;VII, 24, 2: gousvam ... hastihiranyam ddsabhdryam ksetrdny dyatand-nïti (rijmende uitgangen). We zien dus in de beide Upanisad’s voorbeelden van afwisseling van simplex en dvandvacompositum (andersnbsp;Chand. III, 17, 5), een geheel ander soort variatie dan die we ontmoetten in de A.V. We zullen in de andere teksten verschillendenbsp;typen hiervan aantreffen.

Gobhilagrhyasütra. I, i, 15-16: vaisyakuldt - hahuydjina ewdgardt. I, 5, 16-17; visdkhdni prati lündh - upamülalündh. II, i,nbsp;22: harhiso ’ntam - katdntam. III, i, 16-26: afwisseling van simplexnbsp;en dvandvacompositum; 24-26: goyuktdrohanam - updnahor dhd-ranam - svayamindriyamocanam.

Vaikhanasagrhyasütra. II, 18(p.34,r. 15-16): yajfiapatrani - rasddayo visayd havimsi. Dit is wel een sterk voorbeeld, daar in beide ddi- voorkomt en de beide zinnetjes overigensnbsp;parallel zijn. Misschien is hier haplologie in ’t spel; het eerste geval zounbsp;in 2 woorden zijn jihva^fmzwdriyani. II, 18 (p. 35, r. 4-5): daksinenanbsp;^«rahgusthagrena - daksinapdddng\xsi\iamp;. Ook hier is de variatie zeernbsp;opvallend door de nauwe verwantschap van de beide elementen. III,nbsp;I (p. 36, r. 13-14): Arsïjdtah - Prdjdpatyenodhdyd jdtah. III, 10nbsp;(p. 43, r. 7-9):... sarïrdtopah sakthisïdanam dveso hhartur arucir dhdronbsp;(Noot Galand Vertaling: AU the MSS. and the Bhasya give arucirnbsp;aharo, read probably arucir dhdrasya) Idldprakopah kharatd vdcahnbsp;sphuranarn yoner iti ... V, i (p. 70, r. 2-3): dharmddharmdv ürdhva-bhdvo ’dhobhdvas ca jndndjndne sukhaduhkhe ca ... (Maar Ed heeftnbsp;ürdhvabhdgddhobhdgau ca). VI, 8 (p. 94, r. 13-15); Vaisnavaman-trdn- VaisnavdnSauramantrdméca. Dit laatste is een onlogische oplossing van Vaisnavasauramantrdn, één van de vele voorbeeldennbsp;van de weinig conventionele stijl van dit sOtra. Vl, 8 (p. 94, r.nbsp;11-18): nityasndnavihïne - sandhyopdsanaviMne - tarpanahïne -brahmayajnavihïne - prdtahsamiddhome hïne - sdyam hïne - p. 95,nbsp;r. I; saptardtrau hïne nityakarmani (opmerkelijk ook weer de lossenbsp;constructie van sdyarn hïne i.p.v. sdyamsamiddhome hïne). VI, 18nbsp;(p. loi, r. 6): home hïne - r. 13: caturthïvratakriydhïne. VI, 19 (p.nbsp;102, r. 3); sthdlïpdke hïne - r. 7: dgrayanahomehïne - r. 13: astakdhïne.nbsp;VI, 20 (p. 102, r. 16): pindapitryajhe masiérdddhe ca hïne - r. 17;nbsp;Caitrïyajnavihïne - p. 103, r. 2: Asvayujïyajhavihïne - r. 4: nitydrcanenbsp;hïne. VII, 5 (p. 108, r. 5-6): pürvdsaucena éuddhih syat - aparasyai-

-ocr page 97-

8i

vahohhih suddhir bhavati. De gen. aparasya werd noodzakelijk door het gebruik van eva. IX, 15 (p. 132, r. 8): udakydsprstamnbsp;südrdnulomaih sfrstam. X, 14 (p. 144, r. 4): vUrdhrdbandhakanthahnbsp;kakse jhallariyuktah.

Mahabharata. I, 3, 767; gurvarthe kundalayor arthena. III, 192, begin (metr.); brdhmandndmmdhdtmyam -13143brdhmanamahdbhd-gyam -13144: brdhmandndm caritam. III, 194, begin; mahdbrdh-manabhdgyam — rdjanyamahdbhdgyam — rdjanydndm mahdbhdgyam.nbsp;III, 195, 13259 (vers): rohinïndm sahasram - ’60: gosahasram. III,nbsp;196, 1^200: nr-pavrsam -rsabham saurathdndni. III, 197, 13308-9:nbsp;daksinam pdrsvam - vdmapdrsnim - vdmam dhüryam.

Pancatantra. p. 16, r. 7 (sL); saktivaikalyanamrdsya nihsdratvdl laghïyasah |. p. 25, r. g-10: tddrkpurusdndm evamvidham cestitam (tp.nbsp;en e.c. staan echter syntaktisch niet op één lijn), p. 34, r. 10-13nbsp;(sl.): dvartah samsaydndm avinaycthhavanam pattanam sdhasdndmnbsp;dosdndm samvidhdnum (kapatasatamayam) ksetram apratyaydndm |nbsp;(durgrahyam yan mahadbhir naravaravrsabhaih) sarvamdydkaran-dam (striyantram ...). Opmerkelijk is ook de groei van de zinsdelen:nbsp;ksetr. aprat. is versterkt met een adj., sarvam. zelfs met een bijzin,nbsp;waardoor een sterke climax verkregen wordt. p. 43, r. 10: dvddaéa-vdrsiky andvrstih - p. 44, r. 4-6: (... sarah ... yac) caturvimiatyd-ginbsp;varsdndm avrstyd na sosama ... Hier is de oplossing in 3 woorden tenbsp;verklaren door api, dat de nadruk legt op het telwoord, p. 52, r.nbsp;14-15 (sl.): samtaptdyasi samsthitasya payaso namapi na jnayatenbsp;muktakarataya tad eva nalinïpatrasthitam rajate |. Cf. r. 16 (zelfdenbsp;samenhang): Sdgarasuktisamputagatam. p. 52, r. 19-20 (sl.): asatdmnbsp;sangadosena - duryodhanaprasangena (ook variatie door -dosenanbsp;t.o. de instr.). Cf. r. 21: nïcasangam. p. 53, r. 13-15: madhuraraktamnbsp;~ mistam raktam (ook syn.). p. 58, r. 9-10 (sl.): vararn vanam varamnbsp;bhaiksyam varam bhdropajïvanam j vararn vyddhir manusydndmnbsp;nadhikarena sampadah ||. p. 72, r. 23-24 (sl.): prajanam dharma-sadbhdgo rajno bhavati raksituh | adharmdd api sadbhdgo jayate yonbsp;na raksati ||. Hier is de splitsing in 2 woorden o.a. wel weer hetnbsp;gevolg van api. Cf. p. 44, r. 5. p. 75, r. 1-2 (sl.): tyajed ekainnbsp;kulasydrthe grdmasydrthe kulam tyajet j gramam janapadasydrthanbsp;dtmdrthe prthivïrn tyajet [|. Het parallelisme is hier verbrokennbsp;door chiasme en de wisselende constructie van (-)arthe. Cf. r. 3nbsp;(sl.): dpadarthe. p. 81, r. 23-24;... karmandm drambhopdyah purusa-dravyasampaddesakdlavibhdgo vinipdtapratïkdrah kdryasiddhis ceti.

-ocr page 98-

82

p. 84, r. 22 (sl.): apy atmano vindsam ganayati na khalah faravyasa-nahrstah\ ... p. 88, r. 12-13: ...nakulasya hiladvdrdt sdr-pakota-ram yavat ...

Visnupurana. IV, 2, i: Kakudmï Raivato ndma - Punyajana-samjnd raksasah. 3: uttardpatharaksiidrah - daksindpathe bhüpdldh. In een geval als 4, 8: tatputrair adhisthitam asydsvam zijn de gedachten niet parallel.

Dasakumaracarita. p. 173, r. 3: ddhitï catursv dmndyesu, grhltï satsv angesu, dnvïksikïvicaksanah, cutuhsastikdldgamaprdyo-gacaturah, visesena gajdrathaturangatdntravit, isvdsandstrakarmaninbsp;gaddyuddhe cd nirupamah, purdnetihdsakusalah, kdrtd kdvyandtakd-khydyikdndm, vettd sopanisado ’rthasdstrasya. Opvallend is de incon-cinniteit van nirupamah -|- 2 substantiva in de loc. tegenover denbsp;samenstelling van -kuéala- met een dvandva-compositum; vannbsp;kartd gen. van een dvandvacomp. t.o. vettd subst. gecombineerd met adj. Tegenover deze inconcinniteit staat in deze zin eennbsp;zeker parallelisme: adhïtï: grhïiï', -vicaksanah: -caturah; kartd:nbsp;vettd. De beide tendenzen wisselen elkaar variërend af.

p. 183 onderaan-p. 184 bovenaan: asti rn'garfo wawa janapadah . tatrasan grhinas trayah sphïtasaradhanah sodarya Dhanakadhdnya-kadhanyakdkhydh (door de meervoudigheid der namen, in eennbsp;dvand va compos, uitgedrukt, lag deze constructie voor de hand),nbsp;p. 188, r. 10: kakubholükhale — r. ii: khddirena musalena.

Jatakamala. p. 88, r. 19: yusmaccharïrdvasthd - r. 20: vah par-dkramdsahatve. p. 102, r. 2 (vers): gunasamvarnandm ndma dosdndm ca.nigühanam |. p. 104, r. 22 (vers): ...ddsïsatam panca.gavdmsatdni\.nbsp;p. 108, r. 17 (vers): adharmamiéram tu sukham na kamaye visenanbsp;samprktam'wannam ... [|. p. 121, r. 9 (vers): ye va prakasan apinbsp;gehadosdn gundn na pasyanti tapovane va j. p. 124, r. ii (vers):nbsp;rosaprdsahgo hi manahpramdthï dharmopamarddd yasasas ca hantd |.nbsp;p. 130, r. 9 (vers): vidyddharavadhüsndnair madasekais ca dantindm |nbsp;- r. 10 (vers): rajobhih kusumdndm ca. p. 136, r. 7 (vers): tulydro-haparindhau samdnau vayasd ca naul.

b. Van twee of meer parallelle gedachten worden er één of meer uitgedrukt door één woord, en één, meestalnbsp;de laatste, door een bijzin.

Bij deze gevallen moeten we rekening houden met de zgn. regel der toenemende zinsdelen (Gesetz der wachsenden Glieder), die

-ocr page 99-

83

zich ook op andere wijze in het Oud-Indisch doet gelden: men vindt talloze malen, dat b.v. bij opsommingen het laatste lid van eennbsp;adjectief of een nadere bepaling voorzien wordt (zo b.v. A.V. II,nbsp;32, 4: hato raja krimïnam utaisam sthapatir hatah | hato hatamdtanbsp;krimir hatabhrdtd hatasvasd ||), en ook vele malen een vergelijkingnbsp;aan het slot^.

A.V. I, 6, 4: sarn na apo dhanvanyah sam u santv anüpyah | sain nah khanitrima apah sam u ydh kumbha dbhrtdh siva nah santunbsp;varsikïh ||. Bijna gelijkluidend hiermee XIX, 2, 2: sam ta aponbsp;dhanvanyah sam te santv anüpyah | sarn te khanitrima apah sainnbsp;ydh kumbhebhir dbhrtdh ||. I, 23, i-2a: naktainjatasy osadhe ramenbsp;krsne asikni ca | idarn rajani rajaya kilasain palitam ca yat^nbsp;küasain ca palitam ca ... II, 7, 41: parïmain pari me prajain parinbsp;nah pahi yad dhanam |. II, 32, 4-5; hato raja krimïnam utaisainnbsp;sthapatir hatah | hato hatamata krimir hatabhrata hatasvasa ||nbsp;hataso asya vesaso hatasah parivesasah | atho ye ksullakd iva sarvenbsp;te krimayo hatah || (hier wordt de bijzin noodzakelijk door iva).nbsp;IV, 13, 2”: daksain te anya a vatu vy anyo vatu yad rapah | ] • V,nbsp;23, 911: srnamy asya prstïr api vrscami yac chirah ||. V, 30, lOi;nbsp;rsï Bodhapratïbodhav asvapno yas ca jdgrvih\. VI, 13, i: namonbsp;devavadhebhyo namo rajavadhebhyah | atho ye visydndm vadhdsnbsp;tebhyo mrtyo namo ’stu te 11; in het laatste deel ook variatie doornbsp;het gebruik van 2 woorden (vis. vadh.) in plaats van een cortlpos.nbsp;VI, 24, 31: sindhupatnïh sindhurajnïh sarva yd nadya sthana\.nbsp;X, 8, 38: vedaharn sütrain vitatain yasminn otah praja imah |nbsp;sütrain sütrasyaharn vedatho yad brdhmanam mahat 11.

Ait. Brahm. VII, i, 2: ... kloma ca samitus. tad brahmanaya dadyad, yady abrahmanah syac. chirah subrahmanyayai (sc.nbsp;dadyat), yah évahsutydrn prdha tasyajinam, ila sarvesain hotur va.

Pancatantra. p. 9, r. 21 (sL): süras ca krtavidyas ca yas ca jdndti sevitum ||. Dit geval is anders dan de voorbeelden uit de A.V.,nbsp;waar de bijzinnen in gedachten moeten worden aangevuld door eennbsp;vorm van het ww. ,,zijn” en dus zuiver een subst. vervangen. Metnbsp;deze gevallen zijn te vergelijken Pane. p. 12, r. 19-20 (sl.): asamaihnbsp;samïyamanah samais ca parihïyamanasatkarah | dhuri yo na yujya-mdnah ... en p. 93, r. 7 (sl.): mitradrohi krtaghnas ca yas ca viévd-saghdtakah |. Cf. p. 93,r. 20-23 (él-): raja ghrnibrahmanah sarvabhaksï

1 Over deze regel Behaghel, I. F. 25 (1909), m vgl.; in ’t Sanskrit J. Gonda, Similes, §§ 32, vlg.

-ocr page 100-

84

strï cavasa dustamatih sahayah ] presyah pratipo ’dhikrtah pra-madi tyajya amï yas ca krtam na vetii j| {yas ... krtam na vetti = = krtaghnah uit r. 7). p. 49, r. 13-16 (sl.): aviditvatmanah saktimnbsp;parasya ca samutsukah | gacchann abhimukho vahnau nasamnbsp;yati patangavat || yo balat pronnatam ydti nihantum sabalo ’pynbsp;arih | vimadah sa nivarteta sïrnadanto gajo yatha ||. Dit geval isnbsp;uitgebreider; t.o. een hoofdzin (13-14) staat in 15-16 een bij- nbsp;hoofdzin. p. 72, r. 23-24 (él.): prajanam dharmasadbhago rajnonbsp;bhavati raksituh | adharmad api sadbhago jayate yo na mksati ||.

In Das., Visn. en Jat. heb ik deze gevallen niet aangetroffen als gevolg van het betrekkelijk weinig voorkomen van parallelistischnbsp;gebouwde zinnen in deze teksten. Maar eerder nog, omdat dezenbsp;uitdrukkingswijze, zoals ook uit de Pancatantra-citaten blijkt, innbsp;het bijzonder eigen is aan anustubh en sloka. Matsya Pur. 9, 2:nbsp;manvantarani rajendra manündm caritam ca yat. Br. Vi. Pur.nbsp;(metr.) i, 19, 71; samastakarmabhokta ... tvam eva Visno ...nbsp;sarvakarmaphalam ca yat\ 20, 24. Vgl. ook Savitri 6, 35: na hinbsp;kiincid rahasyam me; srüyatam tathyam eva yat 11.

c. Gebruik van verschillende naamvallen.

Cf. Herod. Ill, 28-30, waar èjit met dat. en gen. wordt gebruikt in dezelfde betekenis.

Ait. Brahm. VII, i, 2: sirah suhrahmanydyai (misschien hier de dat. onder invloed van ,,dadya.t” in de vorige zin), yah ... tasyd-jinam,...^ 2, 8: adhyardhasatain kdye, sakthinï dvipancase ca vihsenbsp;corü dvipancavihse, sesain tu sirasy upari dadhyat.

Jaim. Brahm. no i (p. 5): astamite pura tamisrdyai, suvyus-tayarn pmodaydt (pura dat. en abl. in parallelle zinsdelen). 2 (p. 5) idem.

Chand. Up. I, ii, 3:Ya.vat tv ebhyo dhanam dadyah, tavan mama dadya iti. Cf. I, 9, 3-4: ... parovariyo hy ebhyas tavad as-mihl loke jïvanam bhavisyati, ... parovarïya eva Yidsya asmihlnbsp;loke jivanarn bhavati...

Gobh. grh. sütra. III, i, 5-9: gomithunarn daksina brdhmana

N. Stchoupak, Le complément du nom dans Ie Satapatha Brahmana {Mém. de la Soc. de Lingu. de Paris 21) wijst op het geringe verschilnbsp;van gen. en dat. van bestemming bij offers in het éat. Brahm.; alsnbsp;voorbeeld noemt zij (op p. 10) II, 4, 2, 10: udA'haxa.nti manusebhyonbsp;'thaiva pitrndm.

-ocr page 101-

85

sya, asvamithunam ksatriyasya enz. ... ajah kesapratigrdhdya.

Vaikh. grh. sütra. I, 8 (p. 9, r. 13-14): uttare ... daksinatah. IV, 14 (p. 66, r. 17-p. 67, r. i); ... raktadhenum dditydya saiikhamnbsp;somdya enz. ... rdhos chagam ketor ayasadandam ity atmaviruddha-nam tadarham dadyat. Hier dus da- -1- dat. en gen., evenalsnbsp;Chdnd. Up. I, ii, 3.^ Opvallend is op onze plaats, dat variatie vannbsp;naamval gepaard gaat met variatie in volgorde. V, 14 (p. 86, r. 10):nbsp;uttarasydm - r. ii: daksinatah (maar B heeft daksinasydm) - r. 12:nbsp;madhye.W, 3 (p. 91, r. 15): garbhinyah prathame garbhe krta garbha-samskaras. tasyah sarvagarbhdndm sainskara bhavantïty eke. VI,nbsp;8 (p. 94, r. 19); dinatraye - p. 95, r. i: saptardtrau - 9 (p. 95, r. 3):nbsp;saptardtram.'^NYW, ii (p. 121, r. 5-8): kecid Visaragah kayaklesa^nbsp;kecin mantrajapa^ kecid yena kenaöA dhyanewa kecid yena kenacxA.nbsp;aksarewa kecid vayujaya(^ anye paramatmamï ksetrajam sainyojyanbsp;dhyayanti.

Mahabharata. 1,95,3830; tasyah ... ajanayat-3831: tasydm ... ajanayat.

Pancatantra. p. 13, r. 7 (sl.): na vina parthivo bhrtyair na bhrtyah pdrthivam vina. r. 9 (sl.); bhrtyair vina. p. 15, r. 22-23 (sl-) •nbsp;ambhasa bhidyate setus tatha mantro ’py araksitah | paisunyadnbsp;bhidyate sneho vaca bhidyeta katarah ||. p. 30, r. 14 (sl.): svagate-wagnayas trpta asanma satakratuh [ padasaucewa govindo arghyacnbsp;chambhus tathatitheh ||. p. 41, r. 13: ksanatf eva lïlayafva. p. 86,nbsp;r. 19-20 (sl.): vivade ’nvisyate patram patrabhave tu saksinah ]nbsp;saksyabhava^ tato divyain pravadanti manïsinah 11.

Visnupurana. IV, 2,44 (metr.): varsayutewapi tathabdalaksafA. 10, 17-18 (sl.): disf daksinapürvasyaw - praticyaw - daksinapa-ihaiah - udïcyaw.

Jatakamala. p. 94, r. 3: satyadhisthanabaH^ punyatejasa (cf. r. I metr.: satyavakyew^^ - punyabahwa). p. 106, r. 13-14 (metr.):nbsp;adeyataratani yanti kularüpagunai gunah | asrayatisayewevanbsp;candrasya kiranahkurah 11. p. 127, r. 17; evam avairma vairaninbsp;samyanti samyama^as ca valram na cïyate (hier ook variatie vannbsp;subst. en partic.).

^ vgl. voor casusvariatie in het Ved. H. Oertel, Zu den Kasusvariati-onen enz.

^ cf. Oertel Kasusvar. p. 9 sqq. over samvatsare en samvatsaram.

-ocr page 102-

86

d. Verband tussen substantivum en verbum.

Door de vele gevallen, die ik ontmoette, waar het werkwoord gevarieerd wordt met een substantivum verbale of met een uitdrukking, waarin een subst. verb, voorkomt, werd mijn aandachtnbsp;gericht op het nauwe verband, dat er blijkbaar in het Ved. en Skt.nbsp;bestaat tussen deze groep substantiva en het werkwoord. Vooralnbsp;in het Vaikh. grh.s. kunnen zij syntaktisch als een deel van hetnbsp;verbaal-systeem worden opgevat, daar ze hier voorkomen zondernbsp;de steun van een werkwoord. Het betreft meestal substantiva opnbsp;-ana, die, gelijk bekend (zie b.v. Renou, Grammaire sanscrite § i8o),nbsp;niet alleen een toestand, handeling etc., maar ook het verbaalbegrip zelf in de vorm van een substantief uitdrukken. (Etymologisch verwante vormen hebben de Germaanse ,,infinitieven” opnbsp;-en opgeleverd).

Voorbeelden hiervan zijn:

Vaikhanasagrhyasütra I, 3 (p. 3, r. 17-p. 4, r. 3): formule pavitram grhïtva form, ahgulyain niksi-pya form, jalarn grhïtvanbsp;form, dcamya form, upasthdnam ddityasya form. ... trih pradak-sinam dvartya... Hier staat het subst. duidelijk op één lijn met denbsp;absolutiva. II, 6 (p. 25, r. 7-8): form, visarjati form, dcdram (voornbsp;verb, finitum). II, 13 (p. 32, r. 7): visrjya. r. 8: grahanavisargdv itynbsp;eke. Hl, 1 (p. 36, r. 3-11), waar de acht vormen van huwelijk wordennbsp;opgesomd met velerlei variatie, die later ter sprake komt: i. yat ...nbsp;kanyalamkrta dasyate ... 2. yat... kanyarn pratipadayati... 3. ... yatnbsp;kanyam arhayitva dadyat ... 4. yat ... kanyain dadati ... 5. yatnbsp;kanyam ... aharate ... 6. kdmayogo yad ubhayoh ... 7. ... yat kanyd-harandm (cf. 5) ... 8. ... yad gacchati ... III, 8 (p. 42, r. 2 sqq.):...nbsp;upagacchet ... dlingandm ... mdithunam kurvïta ... ufagamanam ...nbsp;dlinganam ... vadhümukheksanam ity eke. III, 9 (p. 43, r. 4-5):nbsp;upagacchet - r. 6: ... upagamandm ity eke. Hl, 9 (p. 42, r. 9):nbsp;... dantadhdvanam ... snatva ... III, 21 (p. 51, r. 12-13): ...somasydr-canam ... rohinïganam ... anavrstiganam arcayati. III, 22 (p. 52,nbsp;r. 7): visarjanam (voor verb. fin.). IV, 6 (p. 60, r. 6): abhyanjanamnbsp;(voor verb, fin.), IV, 12 (p. 65, r. 7-9): iti srutih - iti vijndyate. (Hiernbsp;dus een subst. op-ti- afwisselend met een verbum; cf. éatap. Br.nbsp;I, 8, i: Manu vindt in zijn waswater een vis, die tot hem zegt:nbsp;hihhrhi ma ,,houd me in leven”, even verder zegt Manu dan:nbsp;katharn te bhrtir iti ,,hoe zal ik je in leven houden?”). V, 2 (p. 70,nbsp;r. 5): ... snamp;ygt;a.yiiv?L]ydbhisecana7n grdmydlamkaranam ... badhnïydt.

-ocr page 103-

87

V, 2 (p. 72, r. 3-5): juhuydt-homah.Y, 3 (p. 73, r. 1-2); pürvavac chakhaya... pTSLmarjyotsarjanam abhyuksanam ca (voor verba finita).nbsp;V, 4 (p. 75, r. 6-7):juhva ghrtadanam ... upabhrta dadhi deyam ...nbsp;V, 5 (p. 78, r. ir-12): ufatistheta ... upasthdnam. V, 12 (p. 84, r. 9):nbsp;dahati ... -dahanam ity eke. V, 13 (p. 84, r. 16 vlg.); grhasya ...nbsp;sodhanam krtvd ... baddhva ... pacayet ... nivesya ... kalpayen.nbsp;nidhaya... krtvd khananarntüdndmuksanam... dstaranam. V, 13 (p. 85,nbsp;r. 10-14): arpayet - nidadhyat (2 x) -tebhyo ddnam-bhojanam.nbsp;V, 14 (p. 86, r. 12-15): homah -juhuydt (onzeker). Gobhila leidtnbsp;evenals Vaikh. dikwijls een nieuwe handeling in door een subst.:

III, nbsp;nbsp;nbsp;3, i: ... updkaranam. Dit subst. hoeft geen verbale zin te hebben; wel maakt die indruk III, 4, 7: dplavanam (1-7: brahmacarinbsp;vedam adhïtya ... daran kurvita ... athaplavanam). Enigszins tenbsp;vergelijken is Pane. p. i, r. 19 (él.): Mm taya kriyate dhenva yanbsp;na süte na dugdhada | ko 'rthah putrena jatena yo na vidvan nanbsp;bhaktiman || en Das. p. 196, r. 10: katham ayam upalabdhas tvaydt,nbsp;waarop het antwoord in nominale vorm luidt p. 197, r. 2: so ’yamnbsp;asydgamah.

Dicht hierbij staan de gevallen, waar een werkwoordsvorm wordt gevariëerd door een subst. verbale, soms van dezelfde wortel, eennbsp;vorm van kr-. Mhbh. III, 192, 13168: prasddamnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;- 13173;

prasïda. Vaikh. I, 13 (p. 14, r. 2): ... nirvapdmïti nirvdpam karoti.

IV, nbsp;nbsp;nbsp;6 (p. 60, r. 10): upatistheta - r. 12: upasthdnam kurydt. IV, lonbsp;(p. 62, r. 13): pratisthdpya - r. 15: pratisthdrn kurydt. V, 9 (p. 82,nbsp;r. 9): dahanarn kurydt - r. 10: dahet - r. ii: dahanam kurydt — r. 14:nbsp;dahet. Pane. p. 53, r. 12:... maya ... rudhirdny dsvdditdni ... - r. 13-14: ... na ca kadacin madhurarflA^am samdsvdditam-r. 26:... ahainnbsp;raktam dsvddaydmi ... - r. 27: ... raktapdnarn karosi ... Dikwijlsnbsp;wordt van een ww. (of een andere woordsoort) een abstract subst.nbsp;gevormd, dat, gecombineerd met een vorm van een ww., dikwijlsnbsp;in de betekenis van ,,gaan tot” of „brengen tot”, een variatienbsp;vormt voor een ww. Ait. Brahm. VII, 24, i: ksatriyatdmnbsp;abhyupaiti - ksatrain va ayam bhavati, ksatram va ayam upavar-tate (hier abstractum van subst. abhyupaiti variërend met ww.nbsp; praedicaatsnomen). Iets dergelijks 26, 4: prdsitarüpam dpnoti ...nbsp;bhaksito bhavati (pras. geen abstractum). Vaikh. VIII, ii (p. 120,nbsp;r. 3): purusena sdmyujya - r. 4-5: vaikunthasdyujyam yanti.nbsp;Mhbh. I, 95, 3805: videhatvam prdptah - r. 3807: svaryatah -3812: ajaghana - 3813: nihatah - panedtvam dpsyasi - 3817:

-ocr page 104-

88

videhatvam prdptah (-3820 nidhanam). Pane. p. 19, r. 20-21 (si.); na tacchastrair na nagendrair na hayair na padatibhih j karyamnbsp;samsiddhim ahhyeti yatha buddhya prasadhitam | j. p. 49, r. 6-7 (él.);nbsp;sddhyo ’pi hhütvd prathamam tato ’sav asddhyatdm vyadhir ivanbsp;praydti |j. p. 58, r. 21-23 (sl-)‘ prasïdati - paritosam esyati. p. 60,nbsp;r. 13: ... tasya ... vyathd samjdtd. vyathitdh ... p. 68, r. 25: sosaydminbsp;— p. 69, r. 16: iuskasthalatdm nay ami - r. 19: sosayisyasi. p. 69,nbsp;r. 5 (sL): gacchann abhimukhah - r. 8-9 (sL): ydti ... dbhimukhyam.nbsp;p. 92, r. 17-18: yadaisam vipranam vadham vidhdya ... tadapi mamnbsp;vadhisyanti ... Visn. IV, 4, 41: jaghdna - 42: ksayam anayat ~nbsp;45 • jdghdna - asesaraksasakula^sayam krtvd (zie boven) - 46: jaghdna - nihatah - 48; ksayam anïyata (cf. 00k 43: sakalaksatra-ksayakdrinam). IV, 14, 12; ghdtitah — 13: nidhanam upanltah —nbsp;14: idem. IV, 19, 9: ksatropeta dvijdtayo habhüvuh - 10: pascadnbsp;vipratdm upajagdma - 16: ksatropeta dvijdtayo habhüvuh.^

In verschillende teksten treft men gevallen aan, waar door de uitgang -tva- het abstractum van een naam is gevormd, wanneernbsp;het ontstaan van die naam wordt uitgelegd. Jaim. Br,ahm. no. 20nbsp;(p. 29): tad Rauravasya Rauravatvam, en dat wel variërend met:nbsp;tasmdd v eva Rauravam ity dkhydyate. Cf. 15 (p. 21); tad esdmnbsp;dvitlyam Ajyatvam.

Deze abstracte vormen komen ook in het Mhbh. proza voor, maar niet variërend met verbale vormen: I, 95, 3785: tato ’syanbsp;Bharatatvam. 3787: etad asya Hastinapuratvam. 3773: tena ...nbsp;-tvam. 3765: tatas tasya ... -tvam. 3799. tad asya éantanutvam. Alsnbsp;contrast hiermee moge dienen Visn. IV, 8, 5: ... iti §atrujidnbsp;abhavat. 6; ... tato Vatso ’sdv abhavat. 7; ... -samjhdm avdpa, waarnbsp;deze abstracta niet voorkomen.

Daar deze voorbeelden me belangrijk schenen om het verband tussen verbum en subst. te illustreren, ben ik hier van de indelingnbsp;op p. 72 afgeweken en heb die gevallen, waarbij dezelfde gedachtenbsp;gevariëerd werd, gecombineerd met diegene, waarbij parallellenbsp;dachten gevariëerd werden uitgedrukt.

^ cf. ook IV, 3, 13; yo ’sau Trisankusamjnam avapa, canddlaidm upa-gataé ca. 21; mlecchatdm yayuh.

-ocr page 105-

8g

e. Verdere variatie van nominale en verbale vormen.

1. nbsp;nbsp;nbsp;Absolutivum en adjectivum.

Vaikh. III, 9 (p. 42, r. 9-10): ... sndtvd syamp;i.zNZsXxdnulefand strïsüdrabhyam anabhibhdsya... - X, i (p. 122, r. 4-5): ... krtasndtahnbsp;samkalfya kusodakam pUvd... X, 14 (p. 143, r. 16-17): südratnbsp;ksatriyayarn pulkasah krtakam varksam va surarn hrtvd pdcakonbsp;vikrïnita ,,...moet kunstmatige süra of s. van de bomen verkopen,nbsp;na ze gehaald te hebben en ze te hebben doen gisten.” Maar in denbsp;Ausanasa-smrti, die Galand in zijn vertaling bij onze plaats vergelijkt (volgens Galand zal de schrijver van de Aus. smrti hetnbsp;Vaikh.-sütra wel gekend hebben, cf. zijn vertaling p. 223, opm. i),nbsp;wordt pacaka- op andere wijze gebruikt: A. 17-18: nrpayarn sü-drasarnsargaj jatah pulkasa ucyate | suravrttirn samaruhya madhu-vikrayakarmana 11 krtakanam suranain ca vikreta pdcako bhavet |.

Pane. p. 29, r. 5: ... ^riasayanasamayam devasarmanugraham krtvd ... p. 45, r. 12: ... tan niyamanam upalaksya gr/jïMagudah...

Das. p. 171 onderaan-p. 172, r. i: tena tam awïya panim asya grdhayitvd tasmin nyastahhArah. sarnnyasisye. p. 172, r. 4 v.o.nbsp;punas tvadupahrte vasasï pandhdydpanïtadAxi]sAve5o Jamata namanbsp;bhütva ... p. 173, r. 6 v.o.: tvam tu tesam adattasxoixo muktakan-tharn ruditvd ... p. 183, r. 5: ...dsvddya, amsalagnakahl^xah ...

Jat. p.115, r. 13-14: ity ukte Sakro devendrah sdsambhramdpdsta-kundalakirïtavidyud udbhasuravadanah sabahumdnam abhipra-namya ... (adv. absol.; in sasambhr. is het adv. in het compositum opgenomen), p. 122, r. 6-10:... kaman ... MxmkAxxxah.parityajya sam-Az^flkesasmasrusobhah kasayavivarnavasah parityaktagxh^xvesdivi-bhramah pravrajya ... cf. ii: kesan avatdrya - 12: kasayavastra-samvïtaiBxivix.

Visn. IV, 2, 38: praviéya ... parisvajya Ar^asanaparigrahah...

2. nbsp;nbsp;nbsp;Adj. en verbum finitum.

Vaikh. V, 8 (p. 81, r. ii, geciteerd vers): ... tat sarnskdrakrto ye ca ye ca srdddhdni kurvate ...

Daé. p. 176, r. 8-9: ... Kosa.óasa. iti gmuhhix abhihitandmadheyah punar madatyasahgad Veéadasa iti dvisadbhih prakhydpito ’si,nbsp;... Hier staan adj. en ww. niet op één lijn.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Adverbium en absol. object.

Vaikh. V, 13 (p. 85, r. 3): sdpasavyam - r. 5: apasavyam krtvd. Galand merkt in zijn vertaling bij deze plaats op (p. 146, opm. 12):nbsp;„Immediately before it was said: sapasavyain, here we have apasa-

-ocr page 106-

90

vyam krtva. Is there, then, any difference between these two expressions?” Gezien de vormenverscheidenheid bij Vaikh. lijkt het niet noodzakelijk verschil van betekenis aan te nemen bij tweenbsp;dicht bij elkaar voorkomende verschillende uitdrukkingen.

4. nbsp;nbsp;nbsp;Subst., partic. en adj.

Chand. Up. V, 10, 9 (sl.): Steno hiranyasya surarn pibams ca guros talpam avasan brahmahd ca ...

Gobh. UI, 3, 34: cityayüpopasparsanakarnakrosaksivepanesu, sürydbhyuditah süryabhinimlupta, indriyais ca pdpasparsaih, ...nbsp;ajyahuti juhuyat, waar de verschillende omstandigheden, waaronder men de ajya-offers moet brengen, zijn uitgedrukt: le doornbsp;een substantivisch compositum in de loc.; 2e door 2 adjectiva, ontstaan uit de combinatie van een subst. met een part.; 3e door eennbsp;subst. adj. in de instr.

Vaikh. X, 5 (p. 136, r. 6-8): ... ïrsyakarpanyawaz/ï matsyachn damsakan sirakrstajatani kandamülaphalasakadini ca tyajan ja-tasmasruromanakhani dhdrayams trikalaswayf dharasay^A ... Afwisseling van participia en van werkwoorden afgeleide adjectiva.

Visn. IV, 2,'25: pratyakhyanakataras tasmac ca bhagavatah sapato bibhyat - 26: tasya sk^abhïtdh - 29: munisapasawMewa.nbsp;IV, 3, 21: te ca nijadharmapariiyagai brahmanais ca parityaktdnbsp;mlecchatarn yayuh.

5. nbsp;nbsp;nbsp;Participium gevariëerd met andere nominale constructies.

Brh. Ar. Up. IV, 4, X2 (él.): kim icchan, kasya kdmdya.

Chand. Up. VIII, 6, 6 (sl.): ... tayordhvam dyann amrtatvam eti, visvahh anyd utkramane bhavanti, ...

Pane. p. 24, r. 20-21: ... anucitasthane rajasana upavistah ... na rdgdt ... (twee oorzaken).

J.at. p. 134, r. 13 (metr.): so 'harn dharmarn ca sampasyan dhar-mac cartham samutthitam | tavaManadaS/ta^^yacanabhikanksami jïvitam [|.

6. nbsp;nbsp;nbsp;Variatie van subst., absol., partic. en adj.

Vaikh. I, I (p. I, r. 13 sqq.): upanïtdh sdvitryadhyayandd brah-mano. vedam adhïtya sdrirair d pdnigruhandt sarnskrtah pdkayajnair api yajan érotriyah. svddhydyapara dhitdgnir haviryajnair apynbsp;anücanah. somayajnair api bhrünah. samskdrair etair upeto niya-mayamdbhydm rsikalpah. sdngacaturvedatapoyogdd rsih. ndrdya'tia-pardydno nirdvandvo munir. iti samskdravisesdt pürvdt pürvdt paro-

-ocr page 107-

91

variyan iti vijnayate. De verschillende stadia, die een jonge Brahmaan bij zijn loopbaan doorloopt, waardoor hij een brahmana enz. wordt, zijn op verschillende wijzen uitgedrukt.

7. Variatie van subst. en infin.^

Pane. p. 64, r. 7-8; tad desantaragamanam yujyate naivamvi-dhasya kusvaminah sevain vidhdtum. p. 76, r. 7: ... virüpakarane samartho bhavati nopakartum.

Visn. IV, 13,69; tato ’ham asya ... asamartho dhdrane - 70: etad bhavan eva dhdrayitum samarthah. Iets dergelijks in het Latijn:nbsp;Stolz-Schmalz. Lat. Gramm. Stil. § 35 (p. 839): Ter. Phormio 885 f.nbsp;eludendi occasiost ... et ... adimere (Amm. 28, i, 7 al.).

/. Loc. abs. gevariëerd met andere constructie.

Vaikh. IV, 8 (p. 61, r. 11-12): dghdre krte - carum srapayitya (1. -tvd)... De agens is dezelfde; ook Galand vertaalt het zo: „Havingnbsp;performed the aghara, and, having boiled for the deities...” VII,nbsp;5 (p. 107, r. 16): brdhmanasya mUrane - p. 108, r. i: striyds canbsp;marane - r. 3-4: garbhe mrte.

Pane. p. 43, r. 13 (si.): yadi roMnydh sakatam bhinatti - r. 16 (si.): prdjdpatye sakdte bhinne. Cf. r. 19 (sL): rohinï sakatam arka-nandanas ced bhinatti. p. 59, r. 13 (si.): rdtrau ... na bhdndv udite sati.

Visn. p. IV, 13, 42: tathety ukte - 46: tathety uktvd.

Das. p. 185, r. 6-4 v.o.: „ko dosah” ity upanïya darsite ’musmin sa ... Aryabuddhir acacakse.

g. Variatie in werkwoordsvormen.

I. Afwisseling van Activum en Medium.

Ait. Brahm. VII, 12, 3: manasi kurydt - cen manasi kurvlta.

Chand. Up. I, 3, 10: Yena chandasa stosyan syat, tac chanda upadhavet. Yena stomena stosyamdnah syat, tain stomam upa-dhavet - 12: stuvlta. Andersen^ bespreekt nog de volgende voorbeelden uit dit Upanisad: IV, 16, i (And. p. 34): esa ha vai yajno

' Speyer, Ved. u. S. S. § 218: Parallelismus eines Infinitivs und eines finalen Casus, wie Sak. I ii drtairdndya vah sastram na prahartumnbsp;andgasi, ist nicht selten, steht doch der Dativ eines nomen actionisnbsp;selbst bei is- ,,wünschen”.

^ D. Andersen, Om brugen og betydningen af verbets genera i Sanskrit, diss. Kopenhagen 1892, § 15 en § 18.

-ocr page 108-

92

yo favate, esa ha yann idam sarvam ‘pundti „hij is het offer, die de wind is; op zijn gang reinigt hij alles” (de wind: hij die reinnbsp;waait). Als de wind subject is, wordt het werkwoord pu- steeds innbsp;het Med. gebruikt. VIII, 4, 3: brahmalokam brahmacaryenawMwm-danti - 5, i: brahmacaryena ... atmanam anuvindate - 3: yamnbsp;brahmacaryenawMwmtfafe — 4: brahmacaryenajtMi;fw^f«wif. III, 17, 5:nbsp;tasmad ahuh: sosyati asostetï „daarom zegt men: hij zal uitpersennbsp;en hij heeft uitgeperst” 1.

Vaikh. VI, ii (p. 96, r. 15): punarvivaham karoti - VI, 12 (p. 97, r. 6): vivaharn kuryat - r. 9-10: punarv. kuryat (r. 12: viv. kurya-tdm) - VI, 13 (p. 97, r. 16): punarv. kurute enz. VIII, 5 (p. 115,nbsp;r. 2-3): agniparicaranam ... annadyarn ca kurute - r. 6-7: asi-dharavratam ... agniparicaranam karoti.

Mhbh. I, 3, 667: navekse havïmsi navalihe - 669: naveksate havïmsi navaledhi. 698-’9: raksasva - araksat (de imper. Med. isnbsp;wat vriendelijker ; cf. J. Gonda, Acta Orientalia 19, p. 222). 749:nbsp;vasati sma - vasamdnoh. 758: ufdharasva, daarvoor het Act. gebruikt. 777-8: icche - icchdmi. 805-6: lebhe-alabhat. 813-4: dham-asva - adhamat (cf. ad 698-’9). 8i6-’7: acintayat - cintaydnam.nbsp;III, 197, i3322-'3: amrgayat - mrgayamdnasya. 198, i3337-’8: jrrcchanbsp;- prcchadhvam.

Bij Dandin en in de Jatakamala heb ik deze variatie niet aangetroffen; ze schijnt dus beperkt te zijn tot teksten die dichter staan bij de gesproken taal.^ Wel trof ik in ’t Pane, nog aan (p. 39,nbsp;r. 2 - 10 - 17): provdca - üce — uvdca.

2. Variatie in tijd in verhalende teksten.

A. V. De aard van de tekst, waarin bijna niets verhaald wordt, brengt mee dat er bijna geen tempus-variatie is. Een voorbeeld isnbsp;echter VI, 113, ii: Trte deva amrjataita,A enas Trta enarn manusyesunbsp;mamrje |.

Nagenoeg hetzelfde geldt van de Brahmana’s, Upanisads en Sütra’s. Een voorbeeld is Ait. Br. VII, 3, 4: yad adya dugdhamnbsp;prthivïm asrpta yad osadhïr atyasrpat.

Mhbh. Ik zal hier volstaan met de verhalende tijden op te som-

^ Andersen (p. 41) is in ’t onzekere of er hier betekenisverschil is. Er bestaat een zekere voorkeur voor het Act. in het fut. tegenover hetnbsp;Med. elders: mriyate: marisyati; cf. Renou, gramm. sanscr. §339;nbsp;misschien is onze plaats daaruit te verklaren.

^ cf. Wackernagel, Altind. Gramm. I, XLVI.

-ocr page 109-

93

men uit het begin van I, 3: u-pdste (duratief) - dgacchat - upd-gacchat — uvdca — pratyuvdca - pratyuvdca — uvdca — updpagacchat — uktah - uktavantah — uvdca - asït (dur.) - akarot (dur.) - apasyat -{dsdm cakre - dste hebben dur. betekenis) - vctvre - uvdca - praty-uvdca — pratyuvdca - uvdca - cakruh - pratyabhipratasthe - sthd-paydm dsa.

Pane. I, 13 asti (gewoon begin van verhaal, dur.) - dérite (dur.) — kurutah — ctgamat - ücatuh — dkaücatuhdlokitam — ücuh —nbsp;dha - patitah ... krtas ca - ahd - abrdvït. 15: prativasdtah (beginnbsp;verhaal, dur.) - abhavat - samdsritah - babhdnja - viéïrndni -viyuktd - atisthat - uvdca - prdha ~ dha — provdca - dha — tasthuh -provdca - patito mrtas ca - dha - provdca — procuh — drabdhdh -vyacintayat — dha - prdha - dha — dha - cintaydm dsa — agamat -uvdca - dha — dbhihitah ~ pradattdni — samarpitdni - papraccha -dha - agamat — provdca — dha — dha - abravït - dha - dha -dha - dha.

Visn IV, 2; yavat ... abhyeti, tavat... jaghnuh-bheje-abhavan-samabhavat — abhavat - jajne - jajhe - babhüvuh - djndpaydmdsa — abhaksayat - nivedaydm dsa - prdha - avdpa - parityaktah -sasdsa - abhavat - asït - pardjitdh, ... dradhaydm cakruh - prdha -djagmuh - ücuh - prdha - anvïpsitam - nijaghdna - avdpa - abhüt...nbsp;(14) vivesa - utthdpaydm dsa — papau - papracchuh - dha - abhavat —nbsp;kramena ca vavrdhe - niscakrdma - mamdra — procuh - abravït -abhavat ... (37): dadarsa ~ abravït - dha - prstavdn - dkhydtam -pravivesa - aprcchat — abravït enz.

Daé. V (hier zijn alleen de werkwoorden weergegeven, die het zelfbeleefde verhalen): asayisi - asukhdyisata - dhlddayisata -abhyamandyista - hrsitdh — paryasphurat - aiksisi - alaksayam —nbsp;dlokayam - atarkayam - sthito 'smi - asayista - ajanista - prdbudhyenbsp;~ abhüt - vyabhdsït - abhüt - atistham - vydhdrsït enz. VI, p. 197:nbsp;apüpujat - apatan - apasyam - atapye - samasrjyata - agrahïsam -atistham - aksapayetdm enz.

Jat. XIV (p. 88, r. 16 enz.); abhyarthaydm dsuh - uvdca-ücuh-druroha - babhüvuh - avajagdhire - (vers 3) ïyuh - pradur abhüt -(vers 4) samabhüt - (vers 5) babhüva - (vers 6) dvavruh - (vers 7) updruroha en djagdma - (vers 8) cakampe - (vers 9) vivavruh -dadrsuh - upajagmuh - uvdca - dadrsuh - nyavedayanta - uvdca -sekuh - ücuh - uvdca - ücuh - papracchuh - uvdca - akathayat -papracchuh - uvdca - aprcchanl - uvdca...

-ocr page 110-

94

Hiermee zijn de opmerkingen van Speyer^ voldoende geïllustreerd: in het klassieke Skt. worden in den regel in verhalende tekstennbsp;imperf., perf. en vaak ook aor., en daarnaast de partic. op -ta- ennbsp;-tavant- zonder onderscheid gebruikt. Het schijnt, dat er bij sommige werkwoorden een uitgesproken voorliefde is voor een bepaaldenbsp;tijd: uvdca, aha.

3. Overgang van het Act. in het Pass. en andersom.

Vaikh. III, I (p. 36, r. 3): yat... kanya . . ddsyate ... - r. 4: yat ... kanyarn prati-pddayate ... - r. 6: ... yat ... dadydt ... - r. 7: yat ...nbsp;daddti ... VI, 12 (p. 97, r. 12): vivaham kurydtdm (zie voor dezenbsp;plaats op p. 92).

Mhbh. I, 95, 3814: putran utpddaya - 3815: apatyam utpddyatdm. I, 3, 666: vyaktam tvaya idd-iaparaddham ... — antwoord 667:nbsp;ndparddhydmi kirncit - 669: ayarn me putro na kirncid apa-rddhyati. Hier is het gebruik van het Pass. te verklaren: er is eennbsp;voltooid verleden tijd nodig en de finiete vormen van aparddh-schijnen buiten het praes. zeer zeldzaam te zijn. Apardddhamnbsp;voorafgegaan of gevolgd door een instr. van den agens komt veelnbsp;voor, zie b.v. de plaatsen in het Pet. Wdb. VI, 323, b.v. Mark. Pur.nbsp;61, 50: apardddam na me. Mhbh. I, 3, 695: yasmad bhavan keda-rakhandam viddryotthitas tasmat ... - 696: yasmac ca tvayd madva-canam anusthitam tasmat ...

Het Pane, heeft zeer veel zinnen in pass. vorm, vooral in verzen; maar ook in proza komen er veel voor: p. 20, 21-23 • mama hrdayenanbsp;saha sammantrya hhavatedaan abhihitam. tad daüd mayd tasyabhaya-daksina. p. 22, r. 1-6: geheel in pass. vorm. Talloos zijn ook zinnennbsp;met gerundivum: p. 21, r. 8-9: ... tvayd ... samayadharmena vartita-vyam. nagarvam dsddya svaprabhutaya vicaranïyam. Van enigszinsnbsp;abrupte overgang kan men b.v. spreken p. 21, 19-21: tatra Dantilonbsp;nama ... prativasati sma. tena purakaryam nrpakaryam ca kurvatdnbsp;tustim nïtds tat puravasino loka nrpatis ca. Mijn indruk is, dat bijnbsp;transitieve werkwoorden bij voorkeur het Pass. gebruikt wordt.^

Visn. Opvallend is Pass. naast Act. IV, 2, 30 (vers): alam bha-ginyo ’ham imarn vrnomi | vrto mayd ... 4, 38: prdha — etair uktam.

Speyer, Ved. u. Sanskiit-Syntax, §§ 177 vlg.

cf. voor het Latijn Ernout, Recherches sur l’emploi du passif latin a 1’époque républicaine. Mém. de la Soc. de Lingu. 15, die gevallen aanhaalt, waar in één zin wisseling van Pass. en Act. voorkomt {p. 311).nbsp;Zie voor het Skt. Speyer, Ved. u. S.-Synt. §§ 168 vlg.; Renou, Gr.nbsp;Sanscr. § 367.

-ocr page 111-

95

46: jaghdna -nihatah. ii, 3: tena ... prthvi... paripdlitd. daéayajna-sahasrany asdv dyajat.

Das. Hier is veel minder voorliefde voor het Pass, te constateren, dan in het Pane. Voorbeelden van overgang zijn; p. 175, r. lo-ii:nbsp;... Priyamahisï... ekam putram asüta', samutpannd caika duhita. p.nbsp;183, r. 10; so ’brüta - r. ii: mayoktam.

Jat. Ook hier komt het Pass. weinig voor; ik krijg de indruk alleen of voornamelijk in participiale constructies.

4. Afwisseling van absolutivum en participium.

Vaikh. II, 12 (p. 30, r. 3): ... sisyarn vdfayitvd sndtam (vertaling Galand ,,he has the pupil shaved and bathed”) punyaharn vdca-yitvd ...-p. 31, r. 4-5: idem. p. 30, r. 19 sq.:... brahmanjalirn kdrayitvdnbsp;daksinamadhyasïwaw ... (maar het is mogelijk dat de leerling nognbsp;steeds, sinds p. 30, r. 4, toen men hem heeft doen zitten, in zittendenbsp;houding is). III, i (p. 36, r. 3): yat ... arhayitvd 'ka.nydlamkrtdnbsp;dasyate ... - r. 4-5: yat ... alamkrtya kanyarn pratipadayati ... -r. 6: ... yat kanyam arhayitvd dadyat ... III, 14 (p. 45, r. 7-8):nbsp;aristagarain yathoktain krtvd YisOibhpsitam tilasarsapair dhüpayitvdnbsp;... III, 23 (p. 53, r. 5): sndtam vdistid^dindlamkrtyofavesya ... IX, 6nbsp;(p. 125, r. 19); mundito vidhina sndtvd gramad bahye prajapatyainnbsp;caritvd ... (Vooral de gevallen II, 12, III, 14 en 23 maken de indruk, dat een opeenhoping van absolutiva hier vermeden is. ÏX,nbsp;13 (p. 130, r. 5): dcamya - dedntah. X, 4 (p. 135, r. 14-15): ...nbsp;toyabindubhir bhümau nipatyodgataih padas^rstef^ ... (hier gaatnbsp;echter de handeling uitgedrukt in het abs. vooraf aan de door denbsp;participia uitgedrukte handelingen). Het veelvuldig voorkomennbsp;van deze variatie is weer een kenmerk van de weinig strakke stijlnbsp;van het Vaikhanasagrhyasütra, waarop reeds eerder gewezen is.nbsp;Men moet bij deze gevallen uitgaan van de gelijkheid van dennbsp;agens bij abs. en partic. De veelheid van de voorbeelden maaktnbsp;mogelijk te constateren, dat bij Vaikh. bij bepaalde werkwoordennbsp;geen voorkeur bestaat voor partic. of absoL, dat er hier dus geennbsp;sprake is van noodzakelijke variatie (cf. b.v. dcamya - dedntah-,nbsp;in het Nala-verhaal, 10, lob waar deze variatie ook voorkomt,nbsp;kan metrische reden bestaan: kirti nu me syad idarn krtvd, kim nunbsp;me syad akurvatah).

Mhbh. I, 3, 681: updddyopdvrttah ... uvaca - 693; sarnvistah ... srutvd ... viddrya ...

Pane. p. 5, r. 3-4; ... avatïrnah san... asddya... vidhdya... p. 21,

-ocr page 112-

96

r. i; ... pranamya ... prasthitah ... p. 36, r. i (sL): ... krtvd-pÏLpam prdptah sabham narah ... p. 66, r. 3: ... dydtd ... avalokya...

Visn. IV, 2, 38: pravisya ... parisvajya - 40: upetya ... parisvajy-opavistah - 6, 42; utthdya ... upagatah (cf. 42; abhigamya - 43; upagatah). 9, 2: daityair upetya ... abhyarthitah praha.

Das. p. 183, r. 5: sndtas ca (cf. Vaikh.) ... dsvddya ...

5. Variatie van wijs^. Gerundivum in afwisseling met opt.

Chand. Up. VII, 15, 2; Sa yddi ... prdtydha ... enam dhuh. 3: Atha yady api... vyatisandahet, naivainam hrüyuh. Renou^ wijst nognbsp;op VIII, 3, 2: atha ye casyeha ... na lahhate, sarvarn tad atra gatvanbsp;vindate ... tad yathapi hiranyanidhim ... upary upari samcarantonbsp;na vindeyuh ... Renou merkt op: „a date ancienne ceci parait senbsp;présenter surtout en phrase subordonnée.” Hauschild* bespreektnbsp;ook het gebruik van de optat. in het Svetasvatara Upan.: „Innbsp;3 Fallen (V, 2d; V, 5b; VI, 4b) steht der Optativ gleich einemnbsp;Indicativ. In V, 2 haben wir einen Ind. Pras. und einen Opt. Pras.nbsp;in der gleichen modalen, indikativischen Funktion nebeneinandernbsp;in demselben Relativsatz.” De bewuste plaats luidt (V, 2d):nbsp;... Kapilam yas tam agre | jnanair piparti jayamanam ca pasyetnbsp;,,der K. zuvörderst mit allem Wissen erfüllt hat und ihn bei seinernbsp;Geburt erblickte.” H. gaat voort: ,,Der Optativ = Indikativ er-scheint auch in der Mundaka Up. i, i, 2a und Maitri-Up. V, 2, 71nbsp;und ist ein Charakteristikum des spateren Sanskrit. Vgl. dazunbsp;Hertel, Mund. Up. § 35, 36. Dieses Phanomen findet sich - woraufnbsp;bei Hertel hingewiesen ist - auch im Prakrit (vgl. Pischel, Pr. Gr.nbsp;§ 466) und im Iranischen.”

De Vaikh. en Gobh. grh. sütra’s leggen grote afwisseling aan de dag in de voorschriften, die afwisselend in de indic. en opt. staannbsp;(cf. Galand in de Introduction van zijn vertaling van Vaikh. § 4,nbsp;p. XIII: ,,The optative and the indicative are used (juhuyat beside

vgl. een plaats bij Kalidasa, Kum. I, 43, die ik aantrof bij Diwekar, Les fleurs de rhétorique dans l'Inde, diss. Parijs 1930, p. 92: candrarnnbsp;gatd padmagunan na bhunkte | -pd.ó.mdsritd candramasïm abhikhyam |nbsp;Umamukharn tu pyatipadya lola 1 dvisarnsrayarn prïtim avapa laksmihnbsp;(padmasrita adj., cf. p. 89).

cf. Stolz-Schmalz, Lat. Gramm., Stil. §35 (p. 839) over modusvariatie in het Lat.

Gramm, sanscr. § 292.

R. Hauschild, Die Svetasvatara-Upan., Abh. f. d. Kunde des Morgenl. 17, 3; p. 62.

-ocr page 113-

97

juhoti) without any apparent difference”). Zelfs in één zin komen in het Vaikh. indic. en opt. naast elkaar voor: III, 22 (p. 5i,r. 19):nbsp;prdsayet - daddti. VI, 2 (p. 91, r. 2): ... brahmanan hhojayed udyan-tam va daddti.Yl, 7 (p. 93, r. 12-13): brahmanyam brahmanaj ja-tamatrasya brahmanasya prathamajanma sydd, upanayanasarns-kare dvitïyarn bhavati (d.w.z. resp. bij de geboorte en bij hetnbsp;upanayana). VI, 19 (p. 102, r. 12-13): idem als VI, 2. IX, ii (p.nbsp;129, r. 5): ... anadhyayo ndsti - r. 7-8: ... anadhyayah sydt. IX,nbsp;12 (p. 129, r. 10): idem. Hier schijnt nog wel van variatie in uitdrukkingswijze gesproken te kunnen worden, en niet, zoals in denbsp;meeste opgesomde gevallen, van verslapping van het taalgevoel.

Daar hier reeds sprake was van twee manieren bij Vaikh. om een voorschrift uit te drukken, laat ik hier ook een derde uitdrukkingswijze volgen, die eigenlijk onder gg thuishoort, aangezien ze een passieve vorm is, nl. het gebruik van het gerundivum. IV, 4 (p. 58, r. 3-6):nbsp;srdvayet... vikaret... daddti... yathoktam karanïyam ... dear et. IV, 7nbsp;(p. 61, r. 4-9): pitari jïvati pinda na nirvdpyds. tam evannadinanbsp;yathestain tarpayet... bhojayet... kurydt... bhavet... pindapitryajnahnbsp;kartavya eveti vijnayate. VI, i (p. 89, r. 13-14): visese ’nukte sruvenanbsp;hotavyam ... prayascitte ’nukte vaisnavarn prdyascittam (zondernbsp;werkwoord, zie onder d). VI, 3 (p. 91, r. 13): ... visnubalih kartavyah.nbsp;VI, 12 (p. 97, r. 13): kartavyau = mogen ... worden, voortgezetnbsp;met karoti. IX, 15 (p. 132, r. i vlgg.): tilasaktudadhilajam ...nbsp;abhaksyam, annam ... bhojyam, ... suddham (zonder werkwoord),nbsp;... grhnïydt,... goksïram... varjanïyam, ... bhaksamyaw, ... sprstam ...nbsp;annam ca varjayet, ... samgrdhyam, ... na grhnïydt, ... samtyajati.nbsp;VI, 14 (p. 98, r. 13-14): ... nidadhdti. so ’gnir nityam dhdryah. ...nbsp;kurydt. IX, 9 (p. 127, r. 18): ... saucam kartavyam. IX, 12 (p. 129,nbsp;r. 15): tad adhyetavyah (sc. vedah). IX, 13 (p. 130, r. 16): ... dvijaihnbsp;kartavyah. Een sterk voorbeeld van variatie is X, 7 (p. 137, r. 17-19):nbsp;drutam vilambitarn va na gacchet, bhiksakalad anyatra paravesmanbsp;na gantavyam, bhiksiturn krosad ürdhvam nanbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Volledigheids

halve noem ik hier nog één of twee plaatsen, waar het voorschrift in de vorm van een p.p.p. is uitgedrukt; VI, 3 (p. 91, r. 15-16):nbsp;garbhinyah prathame garbhe krtd garbhasarnskarah (voorafgegaannbsp;door kuryat en voortgezet door bhavanti) en misschien VI, 16nbsp;(p. 100, r. 9), waar Galand leest: parvani parvani sthalïpakahnbsp;prasiddha, evam aupasanarn hutva ... (Vi: prasiddham evaupasa-narn krtva; My: prasiddham evam aupasanarn krtva; La: krtva).

-ocr page 114-

98

Bij de lezingen van Vi en My zou sthal. in de lucht blijven hangen, wat overigens in de stijl van Vaikh. niet onmogelijk is.

Ook Gobhila gebruikt opt. en indic. in voorschriften, maar de opt. overheerst (evenals in het Ait. Brahm, waar slechts enkelenbsp;indicativi voorkomen). Het gerundivum komt voor I, 5, 5: upa-vastavydh - abhiyastavyah.

Eén geval trof ik bij Vaikh. aan, waar de modusvariatie niet in een voorschrift optreedt. VI, 7 (p. 93, r. 12-13); brahmanyamnbsp;brahmanaj jatamatrasya brahmanasya prathamajanma syad, upa-nayanasamskare dvitlyam bhavati ,,In being born from a Brahmin-father and a Brahmin-mother a Brahmin has his first birth, innbsp;being initiated into the Veda he is born for the second time”nbsp;(vertaling Caland).

Enige gevallen van afwisseling van opt. en indic. trof ik nog aan in het Pane.; p. 15, r. 22-23 (si-) - ambhasa bhidyate setus tathanbsp;mantro ’py araksitah | paisunyad bhidyate sneho vaca bhidyeta-katarah||; waarschijnlijk drukt de opt. hier evenwel de conclusienbsp;uit: ,,zo zal...”, p. 33, r. 25-26 (sl.): natiprasangah pramadasunbsp;kdryo necched balam strïsu vivardhamanam... p. 46, r. 6-9 (sl.);nbsp;sanaih sanais ca yo rajyam upabhuhkte yathabalam | rasayanamnbsp;iva prajnah sa pustirn paramam vrajet\\wióhina mantrayuktenanbsp;rüksapi mathitapi ca | prayacchati phalam bhümir aranïva huta-sanam ||. r. 13-15 (sl.); samacaret-jdyate. p. 49, r. 14-16 (sl.): nasarnnbsp;ydti — sa nivarteta. p. 50, r. 22-24 (sl-) • -- - tainmohac chrayatevnadahnbsp;sa ca madad dasyena nirvidyate | nirvinnasya padarn karoti hrdayenbsp;tasya svatantrasprha svatantryan nrpateh sa rajyam athavanbsp;pranan api cydvayet 11. p. 53, r. 21-22 (sl.): yad asatyain vaden martyonbsp;yad va sevyain ca sevate j yad gacchati videsarn ca tat sarvam uda-rarthatah |].^ p. 57, r. 23: na ca hate tasmin dosah sydt - r. 25 (sl.):nbsp;... yo hate doso na vidyate. p. 58, r. 20-22 (sL); ...yah prakupyatinbsp;... yo bhavet ... p. 82, r. 20-21 (sl.): nanamyarn namate daru nas-

cf. E. Löfstedt, Philologischer Kommentar zur Peregrinatio Aetheriae p. II7, waar hij wijst op voorbeelden van afwisseling van coni. ennbsp;indic. in quod-zinnen, die hij ontleent aan G. Mayen, De particulisnbsp;quod, quia, quoniam, quomodo, ut pro acc. cum infinitivo post verbanbsp;sentiendi et declarandi positis, Diss. Kiel 1889. Op p. 121 merkt L.nbsp;evenwel op; ,,vielmehr muss... dieinterpretierende Betrachtungnachnbsp;Sinn und Zusammenhang an die Stelle der nach Partikeln gemachtennbsp;Statistik treten, und die ganze Frage bedarf von diesem Gesichtspunktnbsp;aus einer Revision”.

-ocr page 115-

99

mani sydt ksurakriya | sücïmukham vijanïhi n^i,\sy'kyopadisyate ||.

Speyer^ wijst nog op een andere plaats in het Pane.: „The inter-changeableness of present and optative in such relative sentences will be made clear by this. In Pane. I we have a series of ten slokasnbsp;(54-63) expounding what kind of people are fitted for attendingnbsp;on a king. All of these slokas are framed on the same scheme,nbsp;three padas made up of a relative sentence, whereas the fourthnbsp;makes up the apodosis, being the refrain sa bhaved rajavallabhah.nbsp;Now, in five slokas out of the ten, the verb of the protasis is an opt.,nbsp;but in three it is a present, in one it is wanting. In the tenth the opt.nbsp;is employed together with the present.”

Ook volgens Renou gaat het gebruik van de opt. voor een minder stellig praesens ,,jusqu’ a l’échange libre avec les formes d’indi-catif.”2

Afwisseling van optat. met gerundivum in het Pane. p. 81, r. 13 (sl.): ... tarn (sc. dandam) pascad viniyojayet - r. 15 (sl.): ... tatranbsp;dando budhena viniyojyah — r. 18 (sl.): adau sama prayoktavyamnbsp;purusena vijanata |... Cf. p. 65, r. 4-5 (sl.): pragopayet - kartavydnbsp;met overgang in het Pass.; p. 76, r. 27 (sl.): duhkham tatra nanbsp;kartavyam hanydt tatrapakarinam ||.

Het enige geval van afwisseling van opt. en indic. dat me in het Mhbh. is opgevallen, staat in een metrisch gedeelte, evenals bijnanbsp;alle vbb. uit het Pane.: I, 3, 755: yas cadharmena vai brüydd yasnbsp;cadharmena prcchaii (overigens geheel paraUelistisch).

6. Verdere variatie in werkwoordsvormen.

A. V. V, 25, 3: garbham dhehi Sinïvali garbham dhehi Sarasvati [ garbham te Asvinobha dhattdm puskarasraja ||, waar de 2e pers.nbsp;imper. voc. in de tweede vershelft vervangen wordt door denbsp;3e pers. imp. Bovendien is het laatste gedeelte meer uitgebreid.nbsp;Enigszins hiermee te vergelijken is Visn. IV, 3, 10 (sl.): Narma-dayai namah pratar, Narmadayai namo nisi j namo ’stu Narmadenbsp;tubhyam..., waar juist in het tweede gedeelte de Narmada directnbsp;wordt aangeroepen. Cf. Verg. Aen. II, 56: Troiaque nunc staret,nbsp;Priamique arx alta maner es l Zeer opvallend in de zaligsprekingen,nbsp;N.T. Matth. V, 3-11: fianaQioi ol nxmxol nvev/aari,... enz., iinbsp;(slot): ficocdgiot ears orav óveidiacoaiv v/ra?...

Sanskrit Syntax § 344, noot op p. 266. Gr. s. § 292.

-ocr page 116-

100

Overgang van de 2e naar de 3e persoon: Mhbh. I, 3, 846 vers: evain pitus capacitiin krtavains tvam bhavisyasi j mama priyainnbsp;ca sumahat krtam rajan bhavisyati |.

Gobh. I, I, 7-8: afwisseling van fut. en desiderativum: abhyd-dhdsyan - jighrksan^.

Mhbh. I, 3, 674: asam cakre - aste. III, 197, 13325: bhujyatdm - ’6: asana - bhoktum aicchat.

Pane. p. 46, r. 3-4: evain krte tava tavat pranayatra klesain vinapi bhavisyaty asmakain ca punah sarvocchedanain na sydtnbsp;(afwisseling fut. en opt.; ook Speyer, Ved. u. S.S. § 197 citeert dezenbsp;plaats), p. 71, r. lo-ii (sL): punahpratyupakaraya mitranainnbsp;kriyate priyam ] yat punar mitramitrasya karyain mitrair na kirnnbsp;krtam || (praes. en perf. in gnomische uitdrukking).

Visn. IV, 2, 29: varayati - varaydm babhüvuh - 30 (vers): vrnomi. 3, 13: yo ’sau Trisahkusarnjham avd-pa, candalatam upagatas ca.nbsp;12, 7: dgdcchat - 8: dgatd. Cf. Pane. p. 30, r. 18: frasthitah - 20:nbsp;pratasthe.

Das. p. 177, r. 6-2 v.o.: alambata - muktavatï - agrahït. amuncac ca.

h. Variatie in numerus.

Chand. Up. VIII, 6, 6 (él.; zie sub e 5, p. 90), waar voor ,,men” sing, en plur. wordf gebruikt: tayordhvam ayann amrtatvam eti |nbsp;visvahh anya utkramane hhavanti.

Gobh. III, 7, 3-9: pranayanti - updlimpati - bhrjjati - avahanti -nidadhdti (in voorschriften dus deze afwisseling). IV, i, 3: avadyanti - 5: nidadhydt. 2, 18-19: pranayanti -nidadhydt.

Mhbh. III, 198, 13333: wayam - pratyabhijanam'- samarabha-mah.

Pane. p. 90, r. 24-26 (sL): prayenatra kulanvitarn kukulajah srïvallabhain durbhaga datarain krpana rjün anrjavo vittanvitainnbsp;nirdhanah | vairüpyopahatas ca kantavapusam dharmasrayamnbsp;papino nanasastravicaksanam ca purusain nindanti mürkha j anah 11,nbsp;waar de tegenstellingen bovendien over ’t geheel in zeer verschillende vorm zijn uitgedrukt.

Jat. p. 127, 17-18: evam avairena waiVawf samyanti, samyamatas ca vairarn na ciyate.

cf. Speyer, Ved. u. S.S. § 157.

-ocr page 117-

lOI

i. Afwisseling gen. of dat. en adj.^

A. V. II, 7, 2: yas ca sd-patnah sapatho jdmydh sapathas ca yah |...

Gobh. I, 4, 9: ... ahdaivatah prathamo balir bhavaty, osddhivanas-fatibhyo dvitïya, dkdsdya trtïyah^.

Mhbh. I, 95, 3765: Mddhavïm - ’6: Yddavïm - ’7: Drsadvato duhitaram - ’8: 'KrtdJvïTya.duhitaram.

Visn. IV, 10, i: Usdnasas ca duhitaram Devayanïm Sarmistham ca Vdrsaparvanïm\ cf. de volgende sloka: éarmistha Vdrsafarvanï.

j. Variatie bij de inleiding en aan het eind van een nieuw verhaal, hoofdstuk, uitspraak e.d.

Ait. Brahm. VII, i, i: athdtah pasor vibhaktis. tasya vibhdgam vaksydmah. Alle verdere khanda’s van dit en het volgende adhyayanbsp;(VII, 2-12) beginnen met tad dhuh.

Chand. Up. VII, ii, i: tad ahuh - tasmad ahuh (,,daarom zegt men...”).

Gobh. II, 6, i: trtïyasya garbhamasasyadisadese puinsavanasya kalah - 7, 1-2: atha sïmantakaranain prathamagarbhe: caturthenbsp;masi sasthe ’stame va - 7, 13: atha sosyantihomah - 8, i: jananadnbsp;yas trtïyo jyautsnas, tasya trtïyayam pratah sasiraskain kumaramnbsp;aplavya ... pitopatisthate (dus niet eerst een aparte zin om de datum te noemen, maar de datum is opgenomen in het voorschrift)

- nbsp;nbsp;nbsp;8, 8: jananad dasaratre vyuste, sataratre samvatsare va, namadhe-yakaranam - 9, i: athatas trtïye varse cüdakaranam - 10, 1-2:nbsp;garbhastamesu brahmanam upanayet, garbhaikadasesu ksatriyam...

- nbsp;nbsp;nbsp;III, I: athatah sodase varse godanam - 2, i; dvadasa mahanam-nikah samvatsarah ... - 3, i: prausthapadïm hastenopakaranam -4, 1-7: brahmacari vedam adhïtya, — upanyahrtya gürave anujnato

^ Opmerkingen hierover bv. bij J. B. Hofmann, Lateinische Umgangs-sprache, § 146.

- N. Stchoupak o.c. p. 18 sqq. wijst erop, dat stofaanduiding bij voorkeur wordt uitgedrukt door een adj. Zij toont aan (p. 19), dat de casus-vorm gebruikt moet worden, als de plur. bedoeld is. Daardoor is misschien te verklaren Gobh. I, 4, 9: osadhivanaspatibhyah. Niet van ieder woord kan licht door vrddhi een adj. gevormd worden; hieruitnbsp;misschien te verklaren A.V. II, 7, 2: jamyah en Gobh. I, 4, 9; dkasdya.nbsp;Havers, Handbuch p. 180 wijst op Herod. VII, 25: jSn/SAim T£ xainbsp;XevxoUvov. Vgl. ook de vbb. op p. 8. Vgl. voor het Lat. b.v. Löfstedt,nbsp;Per. Aeth. ad 3, i, waar hij b.v. aanhaalt op p. 79 Cic. De or. II, 80,nbsp;327: mores adulescentis ipsius et servilis percontatio, mors Chrysidis...nbsp;lamentatio sororis.

-ocr page 118-

102

daran kurvïta, asagotran, matur asapindan; nagnika tu srestha athaplavanam -5,1: ata ürdhvam vrddhasïlï syad iti samastodde-sah („hierop volgt een overzicht van de aanwijzingen, volgens welkenbsp;hij een man van edele karaktereigenschappen kan worden”) -7, 1-2: athatah sravanakarma; paurnamasyam krtyam (cf. II,nbsp;7, 1-2; 8, 8; enz., waar krtyam ontbreekt).

Vaikh. De verschillende plechtige handelingen worden ook hier niet precies op dezelfde wijze ingeleid: I, i: atha nisekadisains-karan vydkhyasyamah - I, 2: atha caturasraminain snanavidhihnbsp;- I, 6: atha punyaham - I, 8: athagnyayatanam - I, 9: athaghara-vidhanam - I, 16: atha samanyatah kriyaya homamantrah - I,nbsp;19: athante homamantrah - II, i: atha sarïresu sainskaresv rtu-samgamanavarjam nandïmukharn kurydt (hier dus niet: athanbsp;nandïmukham, maar de nadere gelegenheden, waarbij de ceremonie moet worden verricht, opgenomen, en het voorschrift met ku-ryat). Evenzo II, 3: atha (volgt tijdsbepaling) brahmanam upa-nayïta. Verder II, 9: atha parayanavratani - II, 12: athasadhopa-karma kurydt - p. 31, r. 4-6: atha sravane ... juhoti - II, 13: athanbsp;samavartanam vydkhydsydmah enz. III, i begint met athatahnbsp;panigrahanam, maar Vi en My hebben alleen atha, niet athatah.nbsp;Afwijkend is ook het begin van IV, 2: atha sati vrïhinïvarasyama-kayavanam agrayane devatabhyah ... juhoti. Ook IV, 10: athag-nau nityahomante Visnor nityarca sarvadevarcana hhavati.

Mhbh. begin van III, 192: Jan. uvaca: bhüya eva hrdhmandndm mdhdtmyam vaktum arhasi | Pandavanarn yathacasta Markandeyonbsp;mahatapah || (metr.) - Vais. uvaca: bhüya eva brdhmanamahd-bhdgyam vaktum arhasity abravït Pandaveyo Markandeyam.nbsp;athdcasta Markandeyo ’pürvam idarn srüyatarn hrdhmandndm cari-tam - 194: Vais. uvaca: tatah Pandavah punar Markandeyamnbsp;ücuh: kathitain mahabrahmanabhagyam; rdjanyamahdhhdgyamnbsp;iddnïm susrüsdmaha iti. tdn uvdca Mdrk. maharsih: srüyatarn itinbsp;idanirn rdjanydndm mahdhhdgyam iti - 195: Mdrk. uvdca: idamnbsp;anyac chrüyatam - 196: Vais. uvaca: bhüya eva mahabhagyamnbsp;kathyatdm ity abravït Pandavah. athdcasta Mark. - 197: Vaié.nbsp;uvaca: bhüya eva mahabhagyam kathyatdm ity abravït Pandavonbsp;Markandeyam. athdcasta Mdrk. - 198: Vais. uvaca: Markandeyarnnbsp;rsayah Pandavah faryaprcchann: asti kascid bhavatas cirajatataranbsp;iti. sa tdn uvdca: asti khalu ...

-ocr page 119-

103

Pancatantra.

a. Inleiding nieuw verhaal. Aan het einde van een hoofdstuk worden enige verzen geciteerd, die samenvatten, hetgeen in het volgende hoofdstuk verteld zal worden. Dan volgt de vraag:nbsp;,,hoe was dat?” en het antwoord wordt meestal ingeleid door ,,sonbsp;’bravït”. p. 6, r. 12: Damanaka aha: katham etat? so ’bravït:nbsp;- p. 16, r. 16: Pihgalaka aha: katham etat? so ’bravït: - Iets andersnbsp;p. 36, r. 22: Karataka aha: bhrdtah, katham etat? so ’bravït: - p. 45,nbsp;r. 22: Karataka aha: katham etat ? sa aha: - Zo ook p. 77, r. 6 ;nbsp;p. 87, r. 24: Dharmabuddhih frdha: katham etam? te frocuh:

Het begin van een nieuw verhaal is meestal ook stereotyp binnen zekere grenzen; variatie is hier moeilijk te constateren, daar denbsp;verhalen vanzelfsprekend niet op dezelfde wijze aanvangen. Boek I,nbsp;p. 3, r. ^-6:asti ... nagaram. tatra ... babhüva. Katha I: asti kasmiins-cin nagarabhyase ... devatayatanam kartum arabdham (II: kascicnbsp;chrgalah ... apasyat) - III: asty atra dharatale ... nagaram. tatra ...nbsp;¦prativasati sma - IV: asti kasmiinscid viviktapradese mathayata-nam. tatra ... prativasati sma - V: kasmiinscid adhisthane ... prati-vasatah sma - VI: kasmiinscit pradese ... prativasatah sma - VII:nbsp;asti kasmimscit pradese ... sarah. tatra ca... VIII: kasmimscidnbsp;vane ... prativasati sma - IX: astókasyacin mahïpater manoramarnnbsp;sayanasthanam. tatra ... prativasati sma - X: asti kasmimscidnbsp;vanoddese ... srgalah. sa ... - XI: asti kasmiinscid vanoddese ...nbsp;sirnhah prativasati sma. Hier is ,,asti” overbodig; het is zo gewoonnbsp;aan het begin van een verhaal, dat de schrijver zijn zin er alvastnbsp;mee begint, waarna hij van constructie verandert (zo ook het 2enbsp;boek, V; boek 3, I, II en III enz.; 3e boek, II: asti kasmimscidnbsp;vrkse puraham vasami). XII: kasmimscit samudraikadese titti-bhadarnpati vasatah (dus niet: prativasatah sma) - XIII: asti kas-mimscij jalasaye Kambugrïvo nama kacchapah - XIV: kasmimscijnbsp;jalasaye ... iti trayo matsyah santi (i.p.v. prativasanti sma). Cf.nbsp;XIX: ...prativasatah. Geheel anders begint XXII (juist het laatstenbsp;hoofdstuk van het le boek): kasyacid rajho nityarn vanaro ’tibhak-tiparo ’hgasevako ’ntahpure ’py apratisiddhaprasaro ’tivisvasa-sthanam abhüt (cf. p. 3, r. 6).

Ook boek 2, II wijkt af: yad aham kasmirnscit sthane pravrtkale... prdrthitaydn. tatas ca ... tisthdmi . atha ...^.

^ Niet in alle uitgaven zijn deze inleidingen van hoofdstukken hetzelfde.

-ocr page 120-

104

h. Veel variatie valt op te merken bij de inleiding van de verzen, waaruit het Pane, grotendeels bestaat, p. 3, r. 7: yatanbsp;uMdm ca (,,daarom zegt men”) - p. 4, r. 3: uktam ca yatah - r. 12;nbsp;uktam ca - r. 21: anyac ca (,,en een ander vers”) - r. 24; idem -p. 5, r. 8: uktam ca - r. 21: sadhu cedam ucyate (,.terecht zegt men”)

- nbsp;nbsp;nbsp;p. 6, r. 26: uktam ca-p. 7, r. 3; kim ca - r. 12: idem - r. 15:nbsp;tatha, ca — r. 18: kim ca — r. 21: tathd ca {kim ca en tathd ca hiernbsp;in dezelfde betekenis als inleiding van een nieuwe uitspraak innbsp;versvorm ter bevestiging van dezelfde gedachte). Van deze variatienbsp;zijn talloze voorbeelden aan te wijzen.^

Visn. Begin IV, 21; atah pararn bhavisyan ahain bhümipalan kïrtayisye - 22: atas ceksvakavo bhavisyah parthivah kathyante -23: Magadhanain varhadrathanain bhavisyanam anukramarnnbsp;kathayami.

Inleiding van een sloka: IV, i, 17: yasyemav adyapi slokau gïyete

- nbsp;nbsp;nbsp;19: sloko 'py atra gïyate - 2, 2: tatrdyam slokah - 18: bhavatinbsp;cdtra slokah - 3, 10: atra slokah - 4, 39 (sl.): tatrdpi srüyate slokonbsp;gttah saptarsibhih pura enz. - 19, 2; yanndmahetur devaih.s7o^onbsp;gïyate — 6: tasydpi ndmanirvacanaslokah pathyate.

Das. Einde le hoofdst. - begin 2e: ... suhrdam api vrttantain kramena sroturn krtaprastavas tains ca tad uktav anvayuhkta.nbsp;tesu prathamain praha sma kilapaharavarma: ,,deva, ...” Eindnbsp;2e hoofdst. - begin 3e: ... punar aveksyopaharavarmanam ,,acak-sva, tavedanïm avasarah” ity abhasata. so ’pi sasmitarn pranamya-rabhatabhidhatum: ,,eso ’smi paryatann ekada gato Videhesu...”nbsp;Eind 3e hoofdstuk-begin 4e: Arthapalamukhe nidhaya snigdha-dïrghain drstim ,,acastain bhavan atmïyacaritam” ity adidesa. sonbsp;’pi baddhanjalir abhidadhe: „deva, so ’ham api... paribhramannnbsp;upasaram kadacit Kasïpurirn Varanasïm...” Eind 4e hoofdstuk-begin 5e: ...bhüyah Pramatim eva pasyan prïtismerah ,,prastü-yatam tavad atmïyam caritam” ity ajhapayat. so ’pi pranamyanbsp;vijhapayam asa: ,,deva, devasyanvesanaya diksu bhraman...” enz.

Dezelfde elementen: ,,de koning ziet één der prinsen aan; draagt hem op zijn wedervaren te vertellen; deze vertelt, wat hem bij zijn

Vgl. een voorbeeld bij Löfstedt, Synt. II, p. 95 uit Ael. Spart. Piscen-nius Niger, waar de inleiding tot de antwoorden van een Delphisch orakel gevarieerd wordt: 8, i: versum Graecum huius modi fudissenbsp;dicitur — 8, 3: ille respondit alium versum talem — 8,4; respondissenbsp;itidem Graeco versu dicitur — 8, 6; respondisse Graece dicitur.

-ocr page 121-

105

omzwervingen overkomen is” komen overal, behalve in het le geval, voor, maar gevarieerd door synoniemen {-paryatan - paribhraman -bhraman) en op andere manieren. In het begin van het 7e hoofdstuknbsp;is het element ,,zwerven” achterwege gelaten; ’t begin van het 8enbsp;heeft passieve vorm: ,,deva, mayd-pi paribhramata Vindhyatavyamnbsp;ko ’pi kumarah... drsiah.”

Ook de inleiding van een nieuw verhaal is gevariëerd: p. 183, r. 2-1 v.o.: atroddharam - p. 186, r. i: punar anuyukto Gominïvrt-tantam dkhydtavdn - p. 190, r. 4 v.o.: tatas tenanuyukto Nimbava-tivrttam dkhydtavdn - p. 193 onderaan: tadanantaram asau Nitam-bavatïvrttantam aprdksït. so ’ham abravam. Ook de woorden, dienbsp;aan het einde van een verhaal de moraal inleiden, zijn gevariëerd:nbsp;p. 185 onderaan: tad bravïmi - p. 190, r. 6-5 v.o.: idem - p. 193,nbsp;r. 3-2 v.o.: idem — p. 197, r. 10: tad idam uktam.

Jat. Evenals in het Pane, variatie bij de inleiding van verzen: p. 88, r. 21: kim tarhi - p. 90, r. 3: kutah - r. 18: kim tu.

Ook het eind van verhalen gevariëerd: p. 121, r. 17-18: iti („met deze overweging”) gunasampddane prayatitavyam - p. 127, r. 16-17:nbsp;iti krodhavinaye yatndh kdryah. Zo eindigt dikwijls een verhaal met:nbsp;... iti gerundiv. Met een vraag b.v. het 4e (p. 22, r. 8): kena ndmanbsp;svasthena na ddtavydm sydt] ook het 6e.

k. Variatie in stambomen en andere passage’s, waar van huwelijk, afstamming en herkomst sprake is.

asa

Mhbh. I, 95, 3765: Janamejayah khalv Anantam namopayeme Madhavïm. tasyam asya jajhe Pracinvan - 3766: Pracinvan khalvnbsp;Asmakïm upayeme Yadavïm. tasyam asya jajhe Samyatih - ’7:nbsp;Sainyatih khalu Drsadvato duhitararn Varahgïm namopayeme.nbsp;tasyam asya jajhe Ahamyatih - ’8: Ah. khalu Krta\üryaduhitaramnbsp;upayeme Bhanumatïm nama. tasyam asya jajhe Sarvabhaumahnbsp;(dus variatie in volgorde en uitdrukking voor ,,dochter van”; somsnbsp;is nama weggelaten; het werkwoord voor ,,huwen” wisselt tot hiernbsp;niet) - ’9: S. khalu jitva jahara Kaikeyïm Sunandain nama. tamnbsp;upayeme. tasyam a. ƒ. Jayatseno nama - 3777: ... tasyam pitiramnbsp;ajïjanad Rksam - ’8: ... tasyam putram Matinararn namotpddaydmnbsp;’9: ... tasyam putram ajïjanat Tainsum nama - 3780 (sl.):

ïlinain janaydm dsa KalihgyarnTamsur «ima/dw - ’87: ... Iksvaku-kanyam... - ’90: ... caturvimsarn putrasatam babhüva... - ’91, ’92: khalu - ’93: Vidürathas tu - ’97: Pratisravasah Pratïpah khalu


-ocr page 122-

io6

Saivyam upayeme ... (de vrouw van Pratisravas wordt dus niet genoemd) - 3802: tasyam pürvam Kanïno garbhah Parasaradnbsp;Dvaipayano ’hhavat. tasyam eva Santanor anyau dvau putraunbsp;hahhüvatuh - ’28: Yudhisthiras tu Govasanasya Saivyasya Devikarnnbsp;nama kanyam svayamvaram lebbe, tasyarn putram janaydm asanbsp;Yaudhej^ain nama - ’29: Bhïmasenah ... upayeme-’^o: Arjunah...nbsp;bharyam udavahat (dus hier pas variatie in het werkw. voor „huwen”) - ’31: Nakulas tu Caidyain Karenumatïin nama bharyamnbsp;udavahat.

Vaikh. X, 13-14 (p. 143, r. i sqq.): viprdc chüdrdydm parasavah ... jdrotpanno nisadah ... rdjanyatah südrdydm ugrah ... jdrdc chü-likah ... vaiéyatah südrdydm cücukah ... güdhdt katakarah ... anu-lomad anulomdydm jdtaé canulomah ... ksatriydd viprakanydydmnbsp;mantravaj jd,tah sütah pratilomesu mukhyah ... jarena mantrahïna/onbsp;rathakarah ... vaiéydd brdhmanydm magadhah ... güdhdc cakrl ...nbsp;14; vaisydn nrpdydm ayogavah ... güdhdcdrdt pulindah ... südratnbsp;ksatriydydrn pulkasah ... cordvrttad velavah ... südrdd vaisydydmnbsp;vaidehakah ... caurydc cakrikah ... enz. Vgl. Pane. p. 14, r. ii-13 (sl.): kauseyam krmi/am suvarnam upalai dürvapi goromatahnbsp;pahka^ tamarasain sasahka udadher indïvaram gomayai | kasthat^nbsp;agnir aheh phanat^ api manir gopittato rocana ... (ook hier het begrip „ontstaan uit” gevarieerd uitgedrukt; chiasme).

Visn. IV, 2, 2; Nabhagasyaiwrt^o Nabhagah tasyambarïso ’mbaris(«syapi Virüpo ’bhavat. Virüpalt; Prsadasvo jajhe tatas canbsp;Rathïtarah. 3: Ksuvatas ca Manor Iksvakur Ghrana^aA putro jajne.nbsp;tasya putrasatapravara Vikuksinimidandakhyas trayah putrdh,nbsp;éakunipramukhah paheasat putrdh uttarapatharaksitaro babhüvuh.nbsp;6: éasadasya ca Parahjayo nama putro ’bhavat. 9: Paranjayo hinbsp;nama éasadasya ca raj arses tanayah ksatriyavaryah. 13: Kakut-sthasyapy Anenah putro ’bhüt (ook de tijd gevariëerd, cf. 6). Anen-asah Prthuh, Prthor Sisvagasvah, tasya cardro ’bhüt, Ardrasyanbsp;Yuvanasvah, tasya ^ravastah, yah Sravastïm purïm nivesayamnbsp;asa. Sravasto:syo! Brhadasvasyapi Kuvalayasvah yo ’sau ... 14:nbsp;Drdhasvfl/f Varyasvah, tasmdt Nikumbhah, Nikumbhdif Sarnhatas-vah, tatas ca Krsasvah, tasmdt Prasenajit, tato Yuvanasvo ’bhavat.nbsp;19: Purukutsam Ambarïsain Mucukundain ca tasyam apatyatrayamnbsp;utpddayam dsa. pancasac ca duhitaras tasya nrpater babhüvuh (geheel andere constructie) - 3, 5- Ambarïsasy^t Mandhatws tanay-asya Yuvanasvah putro ’bhüt. tasmdt Haritah yato ’hgiraso Harï-

-ocr page 123-

107

tah. 13: Purukutso Narmadayam Trasadasyum ajïjanat. Trasada-syasutah Sambhütah, tato ’naranyas, tam Ravano digvijaye jaghana. Anaranyasya Prsadasvah, Prsadasvasya Haryasvah putronbsp;’hhavat. tatas ca Sumanah, tósyapi Tridhanva, Tridhanvaiwasnbsp;Tryayarunah. 14: tasmdt Satyavratah. cf. 15. IV, 4, 3; 17; 18; 19;nbsp;38 enz.

l. nbsp;nbsp;nbsp;Variatie bij de motivering van een naam.

Deze variatie is specifiek voor het Visn. op plaatsen, waar de etymologische verklaring van een naam wordt gegeven: IV, 2, 6:nbsp;tatas casau Vikuksih gurunaivam uktah Sasadasam/ilaw avdpa,nbsp;... 12: ... tatas casau Kakutsthasam/üflw avdpa. 13; ... Dhundhu-marsLsarnjndm avdpa. 3, 14: yo ’sau Trisankusam/wam avdpa ...nbsp;4, 32: tatas ca sa Kalmasapadasam/waw avdpa. 38: tatas tam Narïka-vacam uddharanti. 5, ii: janana/ Janakasamjndm casav avdpa {hiernbsp;is Janaka de enige naam, geen bijnaam). 5, 12: abhüd Videho ’syanbsp;piteti Vaideho, mathandn Mithir ahhüt. 8, 5: ... tatah Pratardanah.nbsp;sa ca Madrasrenyavarnsavinasai^, asesdh satravo 'nena jitd iti Sa-trujid ahhavat (,,sa ca Madras.” verklaring van Pratardanah, hetnbsp;volgende van Satrujit). 6; tena ca prïtimatatmaputro vatsa vatsetynbsp;abhihitah, tato Vatso ’sdv abhavat. 7: satyavratatayd Rtadhvaja-samjndm avdpa. punas ca 'Knvalayandmdnam asvam lebhe, Kuva-layasva ity asyarn prthivyam prathitah. ii, 7: yato Yrsnisamfjndmnbsp;etad gotram avdpa. Madhusamjha/jei^MS ca Madhur ahhavat. Yada-vas ca Yadunamopalaksanah 12, 15: ... Cedih putro ’bhütnbsp;yasya santatau Caidyd bhüpdldh. 16: ... satvatai ete Satvatah.nbsp;13, 6: mahabhojas tv atidharmatma. tasydnvaye Bhojd Martti-kavata habhüvuh. 14,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10: tatas tadaivanakadundubhisaw/wat»

avdpa.

m. nbsp;nbsp;nbsp;Variatie door negatieve herhaling van wat positiefnbsp;gezegd is en positieve herhaling van wat negatief gezegd is.

A. V. V, 30, 60: dütau Yamasya mdnu gd adhi Jivapura ihi || (düt. Yam., terwijl Yamadütau ook mogelijk was geweest; ga =nbsp;ihi; ook variatie in volgorde).

Gobh. I, 6, 17-18: hhdseta yajnasamsiddhim.«ayajhiyamvacam vadet.

Cf. ook Pane. p. 53, r. 6-7 en 10, op p. 78 geciteerd.

-ocr page 124-

io8

n. nbsp;nbsp;nbsp;Eén van de parallelle gedachten wordt uitgebreidnbsp;door een toevoeging.

A. V. VI, io8,3: yam medham Rbhavo vidur yarn medham Asura viduh I rsayo bhadrdm medhain yarn vidus tam mayya vesayam-asi 11 Hier is het parallelisme verbroken, doordat in het laatstenbsp;deel het element ,,bhadra” is ingevoegd. Cf. ook 41: yam rsayonbsp;bhütakrto medharn medhdvino viduh | taya ..., waar aan rsayahnbsp;twee adjectiva zijn toegevoegd. Vgl. Pane. p. 12, r. 19-20 (sL):nbsp;asamaih samïyamanah samais ca parihïyamanasaiAaraA | dhuri yonbsp;na yujyamanas tribhir arthapatiin tyajati bhrtyah 11 (eigenlijk hoortnbsp;het eerste deel onder variatie van nom. en verb, vormen sub e,nbsp;het tweede deel sub b; er is hier een reeks van groeiende zinsdelen).

o. nbsp;nbsp;nbsp;Het instrument gevarieerd uitgedrukt.

A. V. V, 28, 5; bhümis tva patu haritena visvabhrd agnih pipartv ayasd setjosdh | vïrudbhis te Arjunam samviddnam daksam dadhatunbsp;sumanasyamanam ||.

Gobh. II, I, 13-14: atha janyanam ekah ... saAodakumbhah ... prdjanendnyah..

p. nbsp;nbsp;nbsp;Verschillende uitdrukkingen voor ,,met”.

Pane. p. 37, r. 14-15: bdspapihitanayanah sagadgadam (adj. adv.), p. 38, r. 4-5: ... Vainateyam saöateyugalam ... sahkhaca-kragadapadmawwiam s^ükiritakaustubham ... r. 13: ... caturbhujamnbsp;sajmdham kaustubho^eifaw ... {bdhu = bhuja). r. 23: sabhayamnbsp;stólajjam vepamdndm (partic. naast de adjj.). p. 43, r. 5: asru-pürnanetrdbhydm sanihsvasena. p. 44, r. 26-27: sotsukah krta-ksanah.

q. nbsp;nbsp;nbsp;Gevallen van „dipaka”.

A. V. I, 13, i-2a: namas te astu vidyute namas te stanayitnave | namas te astv asmane ... || namas te pravato napat ... Maar 31:nbsp;pravato napan nama evdstu tubhyarn namas te hetaye tapuse canbsp;krnmah | (pravato ... tubhyarn een emphatische uitbreiding van 2a:

^ cf. Shakespeare, Romeo 3, 2; a piteous corse, a bloody p. c. (affectief) .

-ocr page 125-

log

namas ... napat; namas te het. tap. ca krnm. variatie)^. I, i6, 41: yadi no gam hamsi yady asvam yadi pürusam j (slechts éénmaalnbsp;„hamsi”). II, 10, 21. IV, 37, in; tvaya jaghdna Kasyapas tvayanbsp;Kanvo Agastyah 11. Maar V, 30, 131; etu prana etu mana etu caksurnbsp;atho balam | (atho i.p.v. herhaling etu).

Chand. Up. II, ii, 2: ... mahdn prajaya pasuhhir hhavati, mahan kirtya. Ill, 14,3: Esama atmantar hrdaye, anlyan vriher vanbsp;yavad va sarsapad va syamakad va syamakatandulad va. Esa manbsp;atmantar hrdaye jydyan prthivyah, jyayan antariksat, jyayan divah,nbsp;jydydn ehhyo lokehhyah. In het eerste gedeelte dus dipaka (slechtsnbsp;éénmaal anïyan), in het tweede niet (jyayan herhaald, maar zondernbsp;va). VII, 15, i; Prdnah pranena yati, prdnah pranam dadati, pra-naya dadati (pranah slechts éénmaal herhaald). 2: pitrha vai tvamnbsp;asi, matrha vai tvam asi, ... - 3: Pitrhasïti, na matrhasiti enz. (eigenlijk niet een zuivere dïpaka; tvam is overbodig en zeer duidelijknbsp;affektief-emphatisch; ,,als men zijn vader of een ander bars toespreekt, krijgt men te horen: p. vai tvam asi; is de vader etc. gestorven, en verbrandt men hem, dan zegt niemand p. asi.” Zienbsp;J. Gonda, Bemerkungen zum Gebrauch der Pronomina der i. u. 2.nbsp;Pers. als Subj. im Altindischen, Acta Orientalia 19, p. 238). VII,nbsp;26, 2 (sl.): Na pasyo mrtyurn fasyati, na rogarn nota duhkhatam,nbsp;... Sa ekadha hhavati, tridha hhavati, pancadha saptadha navadhanbsp;caiva, ... Cf. ook VII, 6, i: Tasmad ya iha manusyanam mahattvamnbsp;¦prdpnuvanti ... te hhavanti. Atha ye ’Ipah, kalahinah ... te; atha yenbsp;prabhavah, ... eva te hhavanti.

Gobh. I, 2, 11-27: nopasprsed vrajan, na tisthan ... .na ca sopa-natkah kvacit, kasaktikah, gale baddhah, caranau na prasarya ca (na dus niet overal herhaald; misschien is sop., kas., gale baddh.nbsp;als één groep beschouwd, daarom ook éénmaal ca; upasprset is nietnbsp;herhaald). I, 4, 8-9: sa yat prathamam nidadhdti sa parthivo halirnbsp;hhavaty, atha yad dvitïyam sa vayavyah ... abdaivatah prathamonbsp;halir hhavaty, osadhivanaspatibhyo dvitiyah, ... (korter, daardoornbsp;andere constructie). Sommige van deze gevallen kan men ook ge

ef. voor deze variatie VI, 40, i: abhayarn dyavaprthivï üidstu no ’bhayarn Somah Savita nah krnotu 1 abhayarn no ’s/Mrvantariksamnbsp;saptarsïnarn ca havisabhayam no astu ||, waar ook de instr. havisa variatie brengt: dus 4 verschillende manieren, om abhaya- af te smeken:nbsp;le. door directe aanspraak; 2e. door een gebed tot Soma en Savitr innbsp;de 3e persoon; 3e. de lucht moet abhaya- zijn (niet; .makenquot;);nbsp;4e. door havis zij er... (dus niet: ,,havis moet maken” of ,,moet zijn”).

-ocr page 126-

no

vallen van „epexegese” noemen (zie Canedo^ § 75, waar hij Chand. Up. citeert: VII, 2, i: vag vava namno bhüyasï vag vanbsp;Rgvedarn vijndfayati Yajurvedain Samavedam Atharvanainnbsp;caturtham ...).

Misschien houdt verband met het verschijnsel van de dïpaka Ait. Brahm. VII, 29, 2: ...brahmanakalpas teprajayam ajanisyatanbsp;adayy apayy avasayï yfl^AaAawaprayapyah ... 3: ... vaisyakalpasnbsp;te prajayam ajanisyate ’nyasya balikrd anyasyadyo yathdkdma-jyeyah...4:... südrakalpas te prajayam ajanisyate ’nyasya presyahnbsp;^amotthapyo yathdkdmava.Ah.yah .. Bij kamotthapyah is yatha-dus niet herhaald (misschien te vergelijken met uitdrukkingen als:nbsp;met man en [met] macht; vader-[loos] en moederloos, zgn. Klam-merbildung = het niet herhalen van een syntaktisch gelijkwaardig woord of affix^. In het Sanskrit is dit des te opvallender,nbsp;omdat het Skt. graag herhaalt; cf. b.v. Mhbh. 5, 116, 3: bahudeva-suraloka èa/jMgandharvadarsana | öaAMlaksanasainpanna. bahuprasa-vadharini en Budhasvamin, Brhatkatha i, i: mahdkhyata mahdéalanbsp;purï).

Zoals deze voorbeelden aantonen, komt de dïpaka dus ook voor in teksten, die van vóór de alamkara-leer dateren of niet onder invloed van de poëtica staan. De dïpaka is één der eerst-genoemdenbsp;,,stijlfiguren”; reeds Bharata, N.S. 17, 40®, noemt hem.

z. Compositum naast gehele zin.

Brh. Ar. Up. IV, 3, 2: ... kirnjyotir ayarn purusa iti. Aditya-jyotih ... 3: ... kirnjyotir evayain purusa iti. Candramd evdsya jyotir bhavati ... 4: ... kirnjyotir evayarn purusa iti. Agnir evdsya jyotir bha-vati ... 5 en 6 op dezelfde wijze. Dit oplossen van het compos, innbsp;een hoofdzin is weer het gevolg van eva, dat op één woord speciaalnbsp;de nadruk legt; cf. p. 81.

s. Hoofdzin naast bijzin.

Chand. Up. II, 3, i: ...megho jayate sa prastavah, varsati sa

J. Canedo, Zur Wort- u. Satzstellung in der alt- u. mittelihd. Prosa

(Gottingen 1937).

cf. Debrunner, I. F. 50, 177 vigg.

geciteerd door J. Gonda, The meaning of the word ,,alamkara”, A volume of Eastern and Indian Studies in honour of F. W. Thomas,nbsp;p. iio-iii. Zie verder Diwekar, o.c. III, § 14.

-ocr page 127-

Ill

udgithah, vidyotate stanayati sa pratiharah ... 4, i: Megho samplavate sa hiiikarah, yad varsati sa prastavah, yah pracyahnbsp;syandante sa udgithah... Enigszins te vergelijken is misschien A.V.nbsp;II, 7, 2: yas ca sapatnah safatho jamyah sdfathaé ca yah | brahmanbsp;yan man5mtah safat sarvam tan no adhaspadam ||, waar yat...nbsp;sapat aequivalent is met sapatha-.

t. Variatie in een langere opsomming.

Gedeeltelijk besproken is reeds Vaikh. Ill, i (p. 36, r. 3 sqq.); parallelle gedachten worden hier vol variatie uitgedrukt. Ik laatnbsp;de passage, waarin de verschillende vormen van huwelijk wordennbsp;opgesomd, in haar geheel volgen als voorbeeld van ten top gevoerdenbsp;afwissehng: yad ... arhayitva kanyaZamWa ddsyate sa brahma itinbsp;gïyate. yat ... alamkrtya kanyain pratifddayati sa daivah ... yatnbsp;kanyam arhayitva dadydt sa prajapatyo hhavati. yat ... kanyarnnbsp;daddti tam arsam dcaksate. yat kanyam abharanam aropya ...nbsp;dharate tam asuram dmananti. kdmayogo yad uhhayoh sagandharvah.nbsp;prasahya yat kanydhamnam sa raksasah. suptarn pramattam vanbsp;rahasi yad gacchati sa paisaco hhavati. De nazinnen zijn voor hetnbsp;merendeel geheel verschillend uitgedrukt; de voorzinnen vertonennbsp;afwisseling van tijd, wijs, verbaalgenus, gebruik van partic. ennbsp;absol., van synn. {dd- en pratipddaya-); ook 2 nominale constructiesnbsp;{kdmayogo yad uhhayoh en yat kanydh.). Frappant is, dat ook hetnbsp;AsvalayanaG.S. variatie vertoont in de uitdrukking van huwelijksvormen (i, 6); i; alarnkrtya kanyam udakapürvain dadydd esanbsp;brahmo vivahah ... 2: rtvije vitate karmani dadydd aXoLrakriya. sanbsp;daivah ... 3: saha dharmarn carata iti prajapatyah. 4: gomithunamnbsp;Xattvopayaccheta sa arsah. 5: mithah samayarn ^vtwopayaccheta sanbsp;gandharvah. 6; Ahantno^aiosyopayaccheta sa asurah. 7: suptanamnbsp;pramattanam -vdpaharet sa paisacah. 8. hatva bhittva ca sïrsaninbsp;rudatlm rudadbhyo haret sa raksasah. Cf. ook Gautama 4, 6;nbsp;hrdhmo vidyacaritrabandhusïlasampannaya dadydd acchayalam-krtam. 7: sarnyogamantrah prdjdpatye saha dharmas caryatdm iti.nbsp;8. Arse gomithunam kanyavate dadydt. 9: antarvedyrtvije ddnamnbsp;daivo ’lainkrtya. 10: icchantya svayam samyogo gandharvah. ii:nbsp;mtiendnatih strïmatam asurah. 12: -pvasahyaddndd raksasah. 13:nbsp;asamv\\rid±opasamgamandt paisacah (ook hier afwisseling van nominale en verbale constructies).

-ocr page 128-

II2

u. Verschillende soorten composita.

P an c. p. 20, r. 2-3: bhavan s^^^?/^Msamacaro vacana^a/Ms ca drsyate. Iets dergelijks p. 34, r. 20-21 (sl.): jnatvatha tarn manmathapasa-baddham grastavcasdim mïnam iva ... |j.

V. Wisseling van subst. en adj.

Vaikh. VI, 7 (p. 93, r. 12-13): brahmanyam brahmanaj jatama-trasya brahmanasya prathamajanma syad, upanayanasams^are dvitïyam bhavati. Cf. p. 98.

Pane. p. 32, r. 22: ... vittanasdt ksutksamakantho nastanidrah ... (twee oorzaken voor het wegblijven van de slaap). Iets dergelijksnbsp;p. 50, r. 8-9: ... sa.mdahyctmd'nahrda.yo vydkulatayd svayam evabhya-gato vaktum. p. 54, r. 20-21: sa kadacit ksudhdvisto jihvdlaulydnnbsp;nagaramadhye pravistah.

w. Afwisseling van -artham en dat. finalis.

Pane. p. 74, r. 22: amp;tmaxaksdrtham tadvadhaya ca.

Visn. IV, 3, 13: dvadasavarsikyam anavrstyam visvamitra-kalatrapatyaposanar^Aam candalapratigrahapariharanay^ ca Jahna-vitïre nyagrodhe mrgamamsam anudinam babandha. 13, 36: duryodhanaprayatnaéaithilyar^/iiaim kulyakaranaya Baranavatamnbsp;gatah; misschien zijn de uitdrukking met -artham en de dat. hier nietnbsp;parallel, maar is de eerste ondergeschikt aan de tweede.

III. Enkele overblijvende gevallen van het variëren van parallelle gedachten.

Mhbh. I, 3, 786 (vers): navanïtam hrdayam brahmanasya vdci ksuro nisitas tïksnadhdrah | tad ubhayam etad viparitam ksatriyasyanbsp;vdnnavdnltdmhrdayam tïksnadhdram || (bij de beschrijving van hetnbsp;hart van dén ksatriya ontbreekt het beeld van het scheermes; ooknbsp;vertoont zich hier een soort chiasme: hrdayam: vaci x navanïtamnbsp;hrdayam: van navanïtam).

Pane. p. 10, r. i (sl.): susyan parigatah ksudhd] cf. r. 5 (él.): ksudhdrtdh. p. 78, r. 9: ... svamino hite krte maya sukrtasatam krtamnbsp;bhavisyati (climax in sukrtasatam t.o. hite).

Visn. IV, 12, 2: tasya ca satasahasram patnïnam abhavat dasalaksasflM^Ayas' ca putrah. 13, 18: tac ca sucina dhriyamdnamnbsp;asesasuvarnasravadikain gunam utpadayati, anyatha ya eva dhdray-ati tam eva hantïti (partic. en bijzin).

-ocr page 129-

II3

Das. p. 173, r. 9-10: nasya dosam amyamsam afy u-palabhe na ca gunesv avidyamdnam „ik vind bij hem ook niet de kleinste fout ennbsp;onder zijn deugden geen, die niet gevonden wordt.” p. 175 onderaan ; asminn eva ca ksane kim api nüpurakvctnitam updtisthat (bij denbsp;nadering van een nieuwe persoon) - p. 176, r. 3-2 v.o.: tdvatodairatanbsp;ranitdni maninüpurdndm (bij de nadering van een prinses).

Jat. p. 117, r. 18; grha/(Zwrt/ï pa.njanavargas ca, waar ook ... parijanas ca had kunnen staan; door varga- wordt het 2e compositum langer, p. irg, r. 2 (vers): ato na duhkhena vanarti prayaminbsp;yam artham uddisya tu tam nibodha. Cf. p. 118, r. 23 (vers): ...kimnbsp;va tvam anyad abhivïksya vanam prayasi (redenen verschillendnbsp;uitgedrukt).

Langere parallelle uitingsgehelen.

Chand. Up. Ill, 17, i: Sa yad asisisati, yat pipasati, yan na ramate, td asya dïksdh. 2. Atha yad asnati, yat pibati, yadramate,nbsp;tad upasadair eti. 3. Atha yad dhasati, yaj jaksiti, yan maithunaipnbsp;carati, stutaéastrair eva tad eti. 4: Atha yat tapo ddnam drjavamnbsp;ahimsd satyavacanam iti, td asya daksindh. In 3 ook variatie in volgorde; stutasastraih is met eva nadrukkelijk naar voren gehaald.nbsp;In 4 is de voorzin nominaal (cf. W,d).

Vaikh. 1,7 (p. 8, r. 12-14, mantra): sivd rtavah santu, sivdni nak-satrani bhavantu, saivakdsmaLsamrddhir astu, sarvadhanadhanya-sampürnam astu. VIII, 10 (p. 119, r. ii sqq.): tatra sarahgah („de S. onder hen) saram ksetrajhas tam gacchantrti sarahgas; tesvnbsp;anirodhaka „aharn Visnur” iti dhyatva ye caranti tesam pranaya-madayo na santi. ye tu nirodhakas tesam pranayamapratya-haradharanadayah sodaéa kalah santi. ye margagas tesarn sad evanbsp;(s. e. met nadruk naar voren) pranayamadayah. ye vimargagasnbsp;tesam yamaniyamasanapranayamapratyaharadharanadhyanasam-adhayas cety astahgan kalpayanto dheyam apy anyatha kurvanti.

Pane. p. 24, r. 3-6 (sl.); kake saucam dyütakare ca satyani sarpe ksantih strisu kamopasantih | kUbe dhairyam, madyape tattva-cinta rdjd mitram kena drstam srutam va ||^, waarbij Kielhorn opmerkt: ,,raja mitram; here the construction is changed; in accordance with the preceding one would have expected rajni maitryam,nbsp;but this would have offended against the metre.” Misschien is dit

‘ Bijna hetzelfde Vetal. (Pick, Praktische Grammatik der Sanskrit-Sprache p. 118).

-ocr page 130-

114

de verklaring, maar het Sanskrit beschikt over zoveel synoniemen voor „koning”, dat een dergelijke redenering geen bewijskrachtnbsp;heeft.

p. 71, r. 2-3 (si.); sa suhrd vyasane yah syat sa putro yas tu bhak-timan | sa bhrtyo yo vidheyajnah sa bharya yatra nirvrtih [| (alle 4 parallelle bijzinnen verschillend; cf. Vetal. (ed. Uhle), I eind: yenanbsp;jïvdpüd kanyd sa pita jivadayakah; | yah sahaiva mrtah so ’pinbsp;bhrata jatah sahaiva yat; | bhasmanain saingraham krtva smasdnenbsp;yena samsthiiam, ] nïcakarma sa dasah syat; sa bhartd yo grhenbsp;gatah. Een meisje met 4 aanbidders is gestorven; A heeft haar metnbsp;een toverboek weer doen leven; B was haar in de dood gevolgd;nbsp;C had haar as verzorgd en had daarbij zitten treuren; D was naarnbsp;huis gegaan. Wie mag haar huwen? Niet A, want die geldt alsnbsp;haar vader, etc., maar... D. De redenen, waarom de 3 eerste afgewezen moesten worden, zijn gevarieerd uitgedrukt; sa bharta ...nbsp;emphatisch voorop, daardoor chiasme met de voorgaande zin.

Visn. IV, 2, 44-46 (vers): fürnesu pürnesu punar navdndm ut-pattayah santi manorathdndm j | - draksydmi tesdm api eet prasütim manoratho me bhavitd tato ’nyah | pürne ’pi tatrdpy aparasya janmanbsp;nivdryate kena manorathasya j| (de gedachte: ,,de vervulhng vaneennbsp;begeerte wekt slechts een nieuwe begeerte” is op 3 manieren uitgedrukt). IV, 5,4: ... atha svapate tasmai rdjhe ,,mam apratydkhyd-yaftad anena Gautamaya karmantaram arpitamyatswai, tósmacf ayamnbsp;videho bhavisyati” iti sdpam dadau. 5: pratibuddhas casavnbsp;patir api praha: ,,yasman mam asambhdsya ajdnata eva saydnasyanbsp;sdpotsargam asau dustagurus cakdra, tasmat tasydpi dehah patitonbsp;bhavisyati” iti pratisapam dattvd deham atyajat (in 4 chiasme metnbsp;yasmat: tasmat, in 5 niet; rajhe = avanïpatih; bij apratyakhyayanbsp;vgl. asarnbhasya; svapate ongeveer = ajanata eva sayanasyanbsp;(variatie in naamval); saparn dadau ongeveer = sapotsargam ...nbsp;cakara (verderop pratisapain dattvd)] videho bhavisyati = tasya ...nbsp;dehah patito bhavisyati (verderop deham atyajat); 6: deha-, 7:nbsp;sarïra-).

IV, 15, 3: ... tato ’vdptavadhahaituklm mvaAisayam evakhila-trailokyddhikyadhdrinïm Dasananatve bhogasampadam avapa (resultaat van dood door Visnu in zijn Dasanana-staat) - 6: punar Acyutavinipdtamdtraphalam a^ihibhümandalasldghyaceóir^idds.vil'a.-i^Lnmdvydhatam caisvaryam éisupalatve ca avapa.

IV, 21, 4 (él.): Ksemakam prapya rajanarp, sa sarnstharn prapsyate

-ocr page 131-

II5

kalau 11 - 22, 3 (si.): Iksvakünam ay am vamsah Sumitrdnto bhavisyati | yatas tarn prapya rajanam sa samstham prapsyate kalau ||.

Variërend wordt de regeringsduur van een koningsgeslacht uitgedrukt: IV, 23, 3 ... ete Varhadratha bhüpaiayo varsasahasram ekain bhavisyanti. 24, 2: ... ete astatrirnsad uttaram abdasatamnbsp;panca pradyotah prthivïm bhoksyanti. 3: ... ete Sausunaga dasanbsp;bhümipdlds trïni varsasatani dvisastyadhikani bhavisyanti (5:nbsp;bhümipdld bhavisyanti - prthivïm bhoksyati. 6: prthivïm bhoksyanti).nbsp;6: ... tatputras ca ekam varsasatam avanïpatayo bhavisyanti, enz.nbsp;Geheel anders 9: tatah ... svaminam hatva rdjyam karisyati en ii:nbsp;tatah Kanvdn esd bhür ydsyati. In 14 bhavitdrah i.p.v. bhavisyanti.

IV. Tegengestelde gedachten worden gevariëerd uitgedrukt.

Tenslotte trof ik nog enkele gevallen aan, waar tegenovergestelde gedachten op verschillende wijzen werden uitgedrukt.

Pane. p. 58, r. 20-23 (sL): nimittam uddiéya hi yah prakupyati dhruvarn sa tasyapagame prasidati | akdranadvesaparo hi yo bhavetnbsp;katharn, naro 'sau paritosam esyati 11 (zowel voor- als nazin gevarieerd).

Visn. IV, 2, 55 (vers): avyaktavispastaidLndM. i.p.v. het te verwachten avyaktavyaktataL.na.u. 4, 15: abhisandhipürvakam - ana-bhisarnhitam.

Jat. p. 124, r. 2-4: yady ayam asydm samrdgavaktavyamatir, vyaktam asmin na tapahprabhavo ’sti. atha vïtardgah sydn manda-pekso va tato ’smin sambhdvyarn tapahprabhavamahatmyam. Denbsp;beide mogelijkheden zijn in de voorzinnen verschillend gesteld:nbsp;yadi zonder ww., syat zonder voegwoord; ook de nazinnen zijn gevariëerd; de 2e is uitgebreid door mahatmya-; asti is vervangennbsp;door sambhavya-; tatah ontbreekt in de le zin, vyaktam in de 2e;nbsp;sainraga- t.o. raga-.

-ocr page 132-

SLOTWOORD

Aan het einde van mijn studie over de variatieverschijnselen in Vedisch en Sanskrit ben ik mij meer dan ooit bewust van de grotenbsp;verschillen tussen de door mij bestudeerde teksten, die onderlingenbsp;vergelijking van de verschillende verschijnselen dikwijls onmogelijknbsp;maakten. Toch is de bestudering van zo uiteenlopende werkennbsp;daarom niet minder vruchtbaar; het blijkt, dat de neiging van denbsp;taal tot variëren ten allen tijde levend is geweest, van de soberenbsp;Brahmana-stijl af tot de gekunstelde Kavya-stijl toe. De monotonienbsp;van het Pausya-verhaal wordt er evenzeer door gebroken als hetnbsp;parallelisme van de Atharva-Veda en de schematische uitdrukkingswijze der Upanisad’s. Dit resultaat te kunnen vaststellen is ooknbsp;hierom niet zonder belang, daar de mening verbreid is, dat hetnbsp;oudere Oud-Indische proza over ’t algemeen zeer weinig of zelfsnbsp;geen stilistische afwisseling kent^. Grote verschillen in stijl blekennbsp;te bestaan tussen de beide door mij bestudeerde sütra’s, al hebbennbsp;ze verschillende eigenaardigheden gemeen^. Tegenover de eenvormigheid van Gobhila staat de vormenrijkdom van het Vaikh. grh. s.,nbsp;waar nauwelijks een gelegenheid tot variatie ongebruikt wordt gelaten, een eigenaardigheid, waartoe de vrije stijP zich bij uitsteknbsp;leent.

Uiteraard is mijn onderzoek zeer onvolledig geweest; ik heb slechts enkele teksten erin kunnen betrekken. Het zou nuttig zijnnbsp;ook andere teksten, en dan in de eerste plaats in sloka’s gestelde, tenbsp;onderzoeken. Want ook hier komen variatie-verschijnselen veel-

cf. b.v. A. B. Keith, in een recensie van Galand, Pancav. Brahm. (B.S.O.S. 6, 1048): ,,These texts .... are without attraction of style,nbsp;and the P. in special is in substance of a most repellent aridity.”nbsp;cf. Wackemagel, Altind. Grammatik, I, p. XXXII: ,,Das Eigenartigenbsp;der Sütras ist ihr Stil. Sie haben keine zusammenhangende Darstel-lung, daher eine dürftige Periodologie, vielfach kaum Satze. Demnbsp;Streben nach Kürze und Knappheit ist aller Schmuck der Darstellungnbsp;aufgeopfert.” Dit laatste geldt althans niet voor het Vaikh. grh. s.;nbsp;er van afgezien in hoeverre onze variatie ,,Schmuck” is.

Zie over de stijl van het Vaikh. grh. s. Galand in de Introduction van zijn vertaling § 4.

-ocr page 133-

II7

vuldig voor^. Bij dit onderzoek zou men moeten nagaan, in hoeverre bepaalde variatieverschijnselen, die we ook in de na-epische, vaak slecht-gestileerde sloka-teksten aantreffen, met de versbouwnbsp;samenhangen. Wanneer we dan in het Kavya der hofdichters verschillende soorten van variatie zien optreden, mogen wij zeggen,nbsp;dat ze voortbouwen op iets, dat in meer eenvoudige Oud-Indischenbsp;teksten ook welbekend is en dat in de levende taal zijn grondslagnbsp;moet hebben gehad. Ik noem slechts enkele voorbeelden uit Kavya:nbsp;Asvaghosa, Saundarananda; chiasme 2, 5: aksiptah éatruhhih sarn-khye | suhrdbhis ca vyapasritah; ch. met synn. en casusverschilnbsp;2, 23: salile ksitav iva cacara jalam iva vivesa medinïm ,,hij gingnbsp;in ’t water als op de aarde en ging het water binnen alsof (hij) denbsp;aarde (betrad)”; synn. en slotvariatie met yad-zin 2, 33; anrtamnbsp;jagdda na ca kascid | rtam api jajalpa napriyarn | slaksnam api canbsp;na jagdv ahitarn | hitam apy uvdca na ca paisunaya yat) chiasmenbsp;met alhteratie 4, 5d: sa sundari strïsunaresu Nandah; tegengesteldenbsp;gedachten in paraUelisme uitgedrukt 5, 17: dyatndto hetubaladhikasnbsp;tu nirmucyate ghattima^za eva | yatnena tu pratyayaneyabuddhirnbsp;vimoksam dpnoti parasrayma || ,,hij, in wien het motief sterk is,nbsp;erlangt verlossing zonder moeite, zodra hij een prikkel gekregennbsp;heeft; maar hij, wiens geest alleen door vertrouwen (in anderen)nbsp;geleid wordt; erlangt met moeite de verlossing en (slechts) in afhankelijkheid van een ander”; 5, 27 compos, en twee woorden:nbsp;jardsamd ... vyadheh samah ... mrtyoh samam; nominale en verbalenbsp;constructie: Kal. Sak. i, 28: vacam na misrayati yady api madva-cobhih karnam dadaty abhimukhain mayi bhdsamdne (zeer natuurlijke variatie); synoniemen: Kal. Sak. 7, 28: akhandalasawobhartanbsp;Jayanta/)zaimaA sutah | ... Paulomïsacfzsï bhava.

Een ander, in de inleiding al ter sprake gekomen punt, waarop ik hier, o.a. omdat niet alle bronnen tot mijn beschikking staan,nbsp;niet verder kan ingaan, is de verhouding van wat de theoretici lerennbsp;tot wat in de meer eenvoudige taal leeft en in de gekunstelde literatuur werd gecultiveerd.

Naast de moeilijkheid, die bestaat in het juiste waarderen van de

1 Chiasme b.v. Savïtri i, 31; ch. en dïpaka Sav. 5, 98; afwisseling in casus Sav. 5, 22; van subst. en verbum Sav. 5, 50; ww. en kuru nbsp;nom. Nala 4, 1-2; synon. Nala 5, lo-ii (tulyakj-tïn-nirvisesakrtïn) ;nbsp;compos, en 2 woorden Manu 9,116 (samuddhrtoddhare en uddharenbsp;’nuddhrte) enz.

-ocr page 134-

ii8

invloed van het metrum staat de subjectiviteit, waaraan iedere studie over variatie enigszins moet mank gaan. Ongetwijfeld bennbsp;ik voorbijgegaan aan vele gevallen, die andere lezers onmiddelbjknbsp;in het oog springen, en heb ik gevallen vermeld, waar in de ogennbsp;van anderen nauwelijks van variatie sprake is, en zeker niet vannbsp;zgn. ,,stilistische” variatie; d.w.z. lang niet altijd vond de variatienbsp;in uitdrukkingswijze haar oorsprong in een gevoel, emotie, een bepaalde stemming of gedachte, die deze bepaalde uiting noodzakelijknbsp;maakte of waarin we althans een verklaring ervoor vinden. Dikwijls zal de oorzaak van variatie dan liggen in de voorkeur, die denbsp;taal aan de dag legt voor bepaalde grammaticale vormen (zoalsnbsp;b.v. de perfecta uvaca, aha), in andere gevallen heeft men misschiennbsp;te doen met ,,Abwechslungstrieb”^ zonder meer. De vragen, die zichnbsp;hier voordoen, konden slechts zelden beslissend beantwoord worden,nbsp;al te vaak kon de variatie slechts geconstateerd worden; hier ennbsp;daar konden we op soortgelijke wijze van variëren in andere talennbsp;wijzen.

’ cf. Havers § 158.

lï)

-ocr page 135- -ocr page 136- -ocr page 137-

stellingen

De uitlating van Held: „But... the science of ethnology failed to. win even the minimum of attention of the large number of Sanskritnbsp;scholars; ...” is onjuist en onbillijk.

G. J. Held, The Mahabharata, Diss. Leiden 1935, p. io6-’oy.

II

De betekenisovergang van lat. emo ,,kopen” lt; ,,nemen” behoeft niet te worden verklaard uit Griekse invloed.

Meillet, Hist. langue latine®, p. 35.

III

Speyer’s vertalingen van Jatakamala XIV, vers 31: anena satya-vakyena en XV, vers 8: anena satyena zijn met elkaar in strijd.

Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde van Nederlandsch-Indië, 42, p. 460 en p. 464.

IV

Tegen Mej. Gerhardt’s vertaling van Lucretius, De rerum natura V, 55-56: ,,Ik nu, volgend zijn voetspoor, blijf zoeken naar redelijknbsp;inzicht” zijn bedenkingen aan te voeren.

I. G. M. Gerhardt, Lucretius. De natuur en haar vormen, Diss. Utrecht 1942.

De vertaling van Livius I, 26, 5 facto obstabat ,,wurde dem Ver-brechen mildemd entgegen gestellt” vindt geen steun in Liv. II, 33. 9-

Commentaar Weissenborn-Müller 1908.

-ocr page 138-

VI

Ten onrechte meent Lukasiewicz: Eine analoge Definition der Disjunktion „p oder q” findet sich in den auf uns gekommenennbsp;Fragmenten der stoischen Logik nicht vor.”

J. Lukasiewicz, Zur Geschichte der Aussagenlogik, Erkenntiiis, 5. Bd., 1935, S. 116.

VII

Terecht vertaalt Mullach in het fragment van Archytas ,,7ieqI ramp;v öéxa xaxrjyoQicóv ^ifiXiov” het woord ,,X6yoQ” door ,,sermo”.

T. G. A. Mullach, Fragmenta philosophorum graecorum, Parisiis MDCCCLXXXIII, p. 572. Anders: F. Enriques,nbsp;Signification de l’histoire de la pensee scientifique. Act.nbsp;scient. et ind. 161, Paris 1934, p. 53.

VIII

Ten onrechte ziet Marouzeau de variatie als ,,un témoignage de l’évolution de la langue”.

Revue des études latines 5, p. 216.

IX

Men kan van variatie niet zeggen; ,,...auch den Zaubersprüchen scheint sie von Hans aus zu fehlen”.

Merker-Stammler, Reallexikon der deutschen Literatur-geschichte, dl. III, s. v. Variation § 5.

X

In tegenstelling tot de opvatting, geuit door Mej. D. J. Kohl-brugge, is vol te houden, dat vergelijkende en historische grammatica ook voor het onderwijs vruchtbaar kan zijn.

D. J. Kohlbrugge, Atharvaveda-Pariéista über omina, Diss. Utrecht 1938.

-ocr page 139-

• '2.

..

nbsp;

; *- i'- ^ ;:;-:--A

¦ '-;•

-ocr page 140- -ocr page 141- -ocr page 142-