-ocr page 1- -ocr page 2- -ocr page 3- -ocr page 4- -ocr page 5-

DE NAAMLOOZE VENNOOTSCHAP IN EEN TIJD VAN ORDENING

-ocr page 6-



yC ^ ^ fclt;


quot; '‘O




-ocr page 7-

DE KAAMLOOZE VENNOOTSCHAP IN EEN TIJD VAN ORDENING

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE RECHTSWETENSCHAPnbsp;AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT,nbsp;OP GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUSnbsp;L. VAN VUUREN, HOOGLEERAAR IN DEnbsp;FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE, VOLGENS BESLUIT VAN DENnbsp;SENAAT DER UNIVERSITEIT TEGEN DEnbsp;BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT DERnbsp;RECHTSGELEERDHEID TE VERDEDIGEN OPnbsp;WOENSDAG 5 MEI 1943, DES NAMIDDAGSnbsp;TE 3 UUR

DOOR

EVERT BLOEMBERGEN,

GEBOREN TE DORDRECHT

N.V. DRUKKERIJ P. DEN BOER - UTRECHT - K 2349

-ocr page 8-

; 'â– â–  nbsp;nbsp;nbsp;â– 'â– nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;''â–  â– â–  ,â– . W â–  â–  ' -






-ocr page 9-

yJan mijn Ouders en mijn Vrouw.

-ocr page 10-

^-v nbsp;nbsp;nbsp;'


quot; V

-

V '- ¦ -¦

Èts:’ ¦'

-5;-':'' : *KCv-

flf-;.

t':A ':,,,

Wn


Wi

lt;r-'V.

gt;r •'

i

!5,r.5ï*k-'quot;-

..6^ gt;.;''''

II- .




-ocr page 11-

Onder wel geheel andere omstandigheden, dan ik mij aanvankelijk had voorgesteld, werd dit proefschrijt voltooid. De aard van het behandelde onderwerp kent, in verband met de sinds enkelenbsp;jaren heerschende toestanden, zijn eigenaardige moeilijkheden.nbsp;De steun. Hooggeleerde Star Busman n. Hooggeschattenbsp;Promotor, welke ik steeds van U mocht ondervinden bij het overwinnen van deze, zoowel als van alle andere moeilijkheden, geeftnbsp;mij alle aanleiding op deze plaats van mijn groote erkentelijkheidnbsp;jegens U te getuigen. Niet in het minst denk ik daarbij ook terugnbsp;aan de talrijke uren in Uw studeerkamer doorgebracht, waarbijnbsp;onze gesprekken zich zoo dikwijls niet tot het terrein van mijnnbsp;studie beperkten. Op hoogen prijs zou ik het stellen, indien U ooknbsp;in de toekomst mij Uw belangstelling zoudt willen schenken.

Dank zij voorts gebracht aan U, Hoogleeraren der Juridische Faculteit, aan wier onderricht ik de meest 'aangename herinneringennbsp;bewaar. U, Hooggeleerde Verrijn Stuart, wil ik in hetnbsp;bijzonder noemen. De belangstelling voor de Economie’, welke Unbsp;bij mij heeft gewekt, heeft mij ook tijdens mijn verdere studie nietnbsp;verlaten.

Ook Gij allen, wier hulp de tot standkoming van mijn proefschrift heeft bevorderd, betuig ik mijn oprechte dank.

Bij mijn afscheid van de Universiteit past het mij het Utrechtsch Studenten Corps en van zijne subvereenigingen metnbsp;name Triton te gedenken, waaraan voor mij zulke dierbare herinneringen verbonden zijn.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

VII

-ocr page 12-



3'.. f nbsp;nbsp;nbsp;V. 7^3'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’, - - - ^ïTf% , - lt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;f r^'-: ,

j*.t'-. gt;*•'. i»)'/.-'- ...''■■'gt;/r''''-ak-i#'vC''-iT -;.r- ='-'ï1‘ .-, • -••^ nbsp;nbsp;nbsp;-'J-.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;quot;^•■■r-.-s.'.^i®gt;,'^^j .■.■•'^ï--^' :-.,-aVj^'A-'-£'.--^« ..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.x-. .■ ■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

T*'.. ’■ •■- gt;■ 1 ■-^- 'v ' nbsp;nbsp;nbsp;■■T''S^--Jfc!'.-w'-A; X;;.,',. ,. lt; .--rnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;j .- , . j- .,




â–  I


S .,’ nbsp;nbsp;nbsp;4'






5«-;

-ocr page 13-

INHOUDSOPGAVE

Blz.

IX

XI

1

Inhoudsopgave ................

Verklaring van afkortingen............

Inleiding..................

Hoofdstuk I — De oprichting...........

Nr. 1. n.v. middel, geen doel; nr. 2. rechtskarakter der oprichting; overeenkomst of Gesamtakt; nrs. 3 en 4. onderscheid overeenkomst-Gesamtakt moet niet worden overdreven; nr. 5. meerpartijenovereen-komst moeilijkheid bij overeenkomsttheorie; nr. 6. commendatheorienbsp;van Akkerman; nr. 7. n.v. is organisme; nr. 8. rechtskarakter van denbsp;oprichting der A.G.; nr. 9. overeenkomsttheorie en corporatief-rechtelijk element; Treupflicht van den aandeelhouder; nr. 10. aantalnbsp;oprichters; nr. 11. A.G. moet vijf oprichters bezitten; deelname doornbsp;oprichters in het kapitaal; nr. 12. minimum aantal oprichters en stroo-mannen; nr. 13. Akt.G. en strooman; nr. 14. behalve minimum aantalnbsp;oprichters is ook een zekere gegoedheid gewenscht; nr. 15. vergelijking oprichting van n.v. en A.G.; nr. 16. oprichting en aanvang dernbsp;n.v.; leer der successieve wording; nr. 17. standpunt van de H. R.,nbsp;mede in verband met het Akt.G.; nr. 18. de beperkte handelingsbevoegdheid der n.v. in wording; vóórovereenkomsten; nr. 19. Identitatstheorie;nbsp;nr. 20. rechtskarakter van de n.v. in wording; in den regel geennbsp;maatschap; nr. 21. n.v. in wording en niet erkende vereeniging;nbsp;nr. 22. oprichting en n.v. in wording bij corporatiefrechtelijke opvatting; nr. 23. n.v. partij bij oprichting; nr. 24. overgang rechten ennbsp;verplichtingen op voltooide n.v.; nr. 25. definitie.

47

Hoofdstuk ri — Het kapitaal...........

Nr. 26. kapitaal en vermogen; nr. 27. functie kapitaal; nr. 28. kapitaal geen schuld aan de aandeelhouders; nr. 29. kapitaal waarborg voornbsp;schuldeischers? nr. 30. maatschappelijk kapitaal en genehmigtesnbsp;Kapital; nr. 31. persoonlijk en zakelijk element in n.v.; Personal-en Kapitalgesellschaften; nr. 32. Grundtypvermischung; concern;nbsp;nr. 33. minimum kapitaalgrens bij de A.G.; nr. 34 minimum kapi-taalgrens bij n.v. moet met invoering van nieuwe vennootschapsvormennbsp;gepaard gaan; Liquidatiebesluit 1941; nr. 35. c.v. op aandeelennbsp;nr. 36. K.G.a.A.; nr. 37. v.o.f. en c.v.; nr. 38. G'Hi'b.H.; nr. 39. S.R.L.nbsp;P.C.; nr. 40. v.m.b.a.; nr. 41. e.v.; nr. 42. e.v. en art. 1177 B.W.nbsp;nr. 43. e.m.; nr. 44. uitwerking minimum kapitaalgrens van n.v.nbsp;nr. 45. ontheffing van het gestelde minimum; nr. 46. maximum kapitaalgrens; nr. 47. bijeenbrenging van het kapitaal; oprichtingskosten;nbsp;nr. 48. minimum stortingspercentage; nr. 49. inbreng; nr. 50. inbrengnbsp;van arbeid; Sacheinlagen en Sachübernahmen; nr. 51. bijeenhoudennbsp;van het kapitaal; aankoop eigen aandeelen; nr. 52. in pandnemingnbsp;van eigen aandeelen; nr. 53. Vorratsaktien.

93

Hoofdstuk III — Het bestuur...........

Nr. 54. is het bestuur een noodzakelijk orgaan? Gesamtbeschlusz; nr. 55. bestuur feitelijk noodzakelijk orgaan; nr. 56. tweeslachtigenbsp;positie van bestuur; nr. 57. leidersbeginsel bij de A.G.; nr. 58. motievennbsp;voor invoering leidersbeginsel en beperking van de gevolgen daarvan; nr. 59. aansluiting bij de bestaande praktijk; nr. 60. waarborgen

IX

-ocr page 14-

Biz.

tegen misbruiken; nr. 61. bestuur als ambtenaren; nr. 62. verantwoordelijkheid; nr. 63. rechtspersoon als bestuur; bestuurscollege; nr. 64. vertegenwoordiging der A.G. bij bestuurscollege; nr. 65. drieledige onderscheiding bestuurstaak der n.v.; „bestuur” ruim op tenbsp;vatten; nr. 66. vertegenwoordigingsbevoegdheid van het bestuurnbsp;der A.G.; nr. 67. overschrijding vertegenwoordigingsbevoegdheid;nbsp;nr. 68. antistatutaire handelingen en onrechtmatige daden; nr. 69. aansprakelijkheid bestuur; directe aansprakelijkheid jegens schuldeischers;nbsp;nr. 70. verplichting om commissarissen in te lichten; nr, 71. kennisgeving aan de aandeelhouders; nr. 72. faillissementsaanvrage;nbsp;nr. 73. benoeming van het bestuur; nr. 74, schorsing bestuur A.G.nbsp;niet mogelijk; ontslag; benoeming en arbeidscontract; nr. 75. rechts-karakter bestuursverhouding; nr, Z6. bestuurder als arbeider;nbsp;nr. 77. finantieele zijde van bestuursverhouding; loon en tantième;nbsp;nr. 78. bestuursbelooning en reserveering; nr. 79. strafbepalingen.

Hoofdstuk IV — De commissarissen.........H5

Nr. 80. oorsprong van commissarissen; nr. 81. bij A.G. zijn commissarissen verplicht; strijd met leidende positie van het bestuur?

. nr. 82. maximum aantal commissarissen; nr. 83. vormen commissarissen een college? commissies van commissarissen; nr. 84. benoeming door aandeelhouders; nr. 85. benoeming en verkiezing; nr. 86. taak commissarissen; nr. 87. scheiding bestuurs- en commis-saristaak; nr, 88, regeling van commissaristaak met behoud vannbsp;zelfstandig bestuur; nr. 89. beperking van bestuursbevoegdheidnbsp;door commissarissen; wijze van vervulling der commissaristaak;nbsp;nr. 90. aansprakelijkheid der commissarissen; nr. 91. beïnvloedingnbsp;van commissarissen.

Hoofdstuk V — De algemeene vergadering van aandeelhouders ................. 166

Nr. 92. verdeeling bevoegdheden over de organen; gelijkheid der aandeelhouders; nr, 93. bestuurs- en vermogensrechten; nr. 94. aandeelhouders geen zeggenschap in bestuursaangelegenheden, behalvenbsp;op verlangen van het bestuur; nr. 95. zelfstandige beslissingen dernbsp;aandeelhouders en bijeenroeping der algemeene vergadering doornbsp;commissarissen; nr. 96. vaststelling jaarstukken; nr. 97. décharge;nbsp;nr. 98. rechtskarakter décharge; nr. 99. besluitvorming door aandeelhouders; nr. 100. omzetting van de A.G.; nr. 101. stemrecht;nbsp;nr. 102. aandeelen met meervoudig stemrecht; nr. 103. recht opnbsp;inlichtingen; nr. 104. beslechting geschillen tusschen bestuur ennbsp;aandeelhouders.

Slotbeschouwing en conclusies.......... 193

Nr. 105. n.v. en A.G. zijn in verschillende tijd ontstaan; nr. 106. n.v. en maatschappelijke ordening; nr. 107. aansprakelijkheidsbeperkingnbsp;in een stelsel van gematigde ordening; nr. 108. verhouding tusschennbsp;en bevoegdheden van de organen; nr. 109. oprichting; nr. 110. samenwerking kapitaal en personeel; nr. 111. samenvatting.

Personenregister................20S

Zakenregister................210

Lijst van aangehaalde uitspraken..........213

Lijst van wetteksten van het Akt.G..........216

Lijst van geraadpleegde literatuur . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'.......217

-ocr page 15-

VERKLARING VAN AFKORTINGEN

(Wetsartikelen zonder nadere aanduiding hebben betrekking op het W. v. K.)

A.B.

Wet houdende Algemeene Bepalingen der Wetgeving van het Koningrijk.

Abs.

Absatz (lid van een artikel).

acad. prft.

academisch proefschrift.

A.G.

Aktiengesellschaft.

A.H.

Algemeen Handelsblad.

a.h.w.

als het ware.

Akt.G.

Gesetz über Aktiengesellschaften und Kommanditgesellschaften auf Aktien.

Amtl. Begr.

Amtliche Begründung.

Anm.

Anmerkung.

art(t).

artikel (en).

a.w.

aangehaald werk.

B.B.

beslissingen in belastingzaken.

B.G.B.

Bürgerliches Gesetzbuch.

blz. ... e.v.

bladzijde ... en volgende.

b.v.

bijvoorbeeld.

C.q.

casu quo.

c.s.

cum suis. nbsp;nbsp;nbsp;^

c.v.

commanditaire vennootschap.

d.d.

de dato.

d.h.

das heiszt.

d.w.z.

dat wil zeggen.

E.G.

Einmanngesellschaft.

e.m.

eenmansmaatschappij.

enz.

enzoovoorts.

e.v.

eenmansvennootschap.

F.

Faillissementswet.

G.m.b.H.

Gesellschaft mit beschrankter Haftung.

H.G.B.

Handelsgesetzbuch.

H.R.

Hooge Raad.

i.c.

in casu.

inaug. rede

inaugureele rede.

i.h.b.

in het bijzonder.

i.p.v.

in plaats van.

i°.

juncto.

jrg.

jaargang.

Kantonger.

kantongerecht.

XI

-ocr page 16-

K.G.

K.G.a.A.

m.a.w.

m. o.v.

n. b.

Ned. Staatse. N.J.

N.J.B.

N.J.V.

N.R.C.

N. V.

n. v.

O.

o. a.

O.H.G.

o.i.

o.ra.

O. M.

Par.

P. C.nbsp;pres.

Rechtb.

resp.

R.M.

R. G. ... S.

S.

S.R.L.

t.a.p.

t.a.v.

t.o.v.

t.z.t.

Usw.

vgl.

v.ni.b.a.

v.o.c.

v.o.f.

v.u.

W.

W.P.N.R.

W.V.K.

W.v.S.

z.g.

Kommanditgesellschaft.

Kommanditgesellschaft auf Aktien. met andere woorden,nbsp;met onderschrift van,nbsp;nota bene.

Nederlandsche Staatscourant.

Nederlandsche Jurisprudentie.

Nederlandsch Juristenblad.

Nederlandsche Juristen Vereeniging.

Nieuwe Rotterdamsche Courant.

Tijdschrift „De Naamlooze Vennootschap”.

naamlooze vennootschap.

overwegende.

onder andere,

offene Handelsgesellschaft.

ons inziens.

onder meer.

Openbaar Ministerie.

paragraaf.

private company.

president.

rechtbank.

respectievelijk.

Rechtsgeleerd Magazijn (bij citaten), anders Reichsmark. Reichsgesetzblatt ... Seite.

Staatsblad.

Société a responsabilité limitée.

te aangehaalder plaatse.

ten aanzien van.

ten opzichte van.

te zijner tijd.

und so weiter.

vergelijk.

vennootschap met beperkte aansprakelijkheid.

Vereenigde Oost-Indische Compagnie, vennootschap onder firma.

Vrije Universiteit.

Weekblad voor het recht.

Weekblad voor privaatrecht, notarisambt en registratie. Wetboek van Koophandel.

Wetboek van Strafrecht, zoogenaamd.

XII

-ocr page 17-

INLEIDING.

Sedert de totstandkoming van het W. v. K. is de juridische omschrijving van de n.v. vrijwel dezelfde gebleven, ook na de herziening van 1928. Van de maatschappelijke beteekenis der n.v. kannbsp;dit allerminst worden gezegd. Zij wijzigde zich in even sterke matenbsp;als de economische structuur der samenleving sinds het begin dernbsp;vorige eeuw veranderde. Naar de vorm is de n.v. dezelfde gebleven,nbsp;maar haar functie heeft zich voortdurend gewijzigd. Men zounbsp;kunnen meenen dat voor den jurist, wien het in de eerste plaatsnbsp;om de n.v. als rechtsvorm is te doen, een minder interessante taaknbsp;is weggelegd, dan voor den econoom of socioloog, die de n.v. alsnbsp;object van zijn studie heeft uitverkoren. Niets is echter mindernbsp;waar. Want, al heeft Sombart gelijk, wanneer hij zegt ,,der Rechts-historiker hat nur Interesse an der Gestalt, der Wirtschafts-historiker auch am Inhalt der Institution” i), uit dit gezegde blijktnbsp;duidelijk, hoe onverbrekelijk de rechtsvorm is verbonden met denbsp;instelling, waarvoor zij is bestemd. Het is nu de taak van den juristnbsp;er voor te waken, dat zijn „iuris figurae” steeds zonder bezwaarnbsp;voor de maatschappelijke instellingen kunnen»worden gebruikt.nbsp;Deze taak is des te belangrijker omdat ook omgekeerd de vormnbsp;op de inhoud van invloed is, m.a.w. door de wetgeving kan eennbsp;zekere aandrang worden uitgeoefend, om de ontwikkeling in eennbsp;bepaalde richting te leiden. Als nu inderdaad zou blijken,, dat denbsp;n.v., maatschappelijk gesproken, zoo sterk van karakter is ge-wijzigd, dan bestaat er alle aanleiding voor den jurist om zich afnbsp;te vragen, of een wetswijziging niet gewenscht is om de wetgevingnbsp;gelijke tred met de maatschappelijke ontwikkeling te laten houden.

Het bleek reeds, dat wij van de n.v. in tweeërlei zin kunnen spreken. Juridisch is de n.v. een vennootschapsvorm, welke in onzenbsp;wetgeving is geregeld, economisch is zij een verschijnsel, dat reedsnbsp;bestond, voordat de wetgever het zijn aandacht waardig keurde.nbsp;Wannéér de n.v. precies ontstaan is, laat zich niet zeggen: zij heeftnbsp;zich geleidelijk ontwikkeld tot haar huidige gestalte en het is eennbsp;kwestie van persoonlijke smaak in welk stadium der ontwikkelingnbsp;men het juridisch-dogmatische begrip n.v, op haar maatschappelijkenbsp;verschijningsvorm wil toepassen.

Als maatschappelijk verschijnsel, als instelling hangt de n.v. ten nauwste samen met de opbouw van de menschelijke samenleving. Zoolang een onderneming eng met de persoonlijke werkzaamheid van den ondernemer was verbonden, was er in denbsp;maatschappij voor de n.v. in de tegenwoordige beteekenis geennbsp;plaats, In de n.v. ligt de nadruk op het onpersoonlijke, het zakelijke

1) Der moderne Kapitalismus, II I blz. 143.

-ocr page 18-

INLEIDING.

element, op het kapitaal dus. Zij paste daardoor vooral in een kapitalistische maatschappij, een maatschappij, waarin het kapitaalnbsp;bij het economisch leven een overheerschende rol speelt. Aanvankelijk was de functie van het kapitaal nog slechts op enkele,nbsp;beperkte gebieden van groot belang. Dit blijkt o.a. hieruit, datnbsp;oorspronkelijk groote ondernemingen, waarin het kapitaal steedsnbsp;op de voorgrond treedt, zoodat zij welhaast synoniem met hetnbsp;begrip n.v. zijn geworden, slechts bij hooge uitzondering voorkwamen, b.v. onze V.O.C. Adam Smith wil de n.v. reeds eennbsp;ruimer gebied toekennen. Volgens hem kan zij voor banken, verzekeringsmaatschappijen, en ondernemingen voor het grav^en vannbsp;kanalen of het aanleggen van waterleidingen worden gebruikt^).nbsp;Nog later komt men de n.v. op schier ieder gebied van het bedrijfsleven tegen ^). De oorzaak van deze opkomst der n.v. is vooralnbsp;te zoeken bij de vele uitvindingen, welke in de tweede helft dernbsp;achttiende eeuw werden gedaan en welker praktische toepassingnbsp;zoodanige gevolgen had, dat zij nu nog bekend zijn als denbsp;,,industrieele revolutie”.

Zooals meestal het geval is, kwam ook hier het recht achter de feiten aan. Vooral in de sociale misstanden, welke door de uitnbsp;de overheerschende positie van het kapitaal voortkomende spanning tusschen kapitaal en arbeid ontstonden, wist eerst na velenbsp;jaren een sociale wetgeving verbetering te brengen. Vóór hetnbsp;regelen der sociale verhoudingen trachtte de wetgever een oplossing te vinden voor de vele vragen, waarvoor de opkomst van denbsp;groote onderneming hem stelde. Zoolang zij nog een betrekkelijknbsp;zeldzame verschijning was, kon met een incidenteele regelingnbsp;worden volstaan, maar toen de groote onderneming meer algemeennbsp;voorkwam, kon ook een algemeene regeling niet langer wordennbsp;ontbeerd: zoolang als er slechts een enkele auto of fiets aan hetnbsp;verkeer deelneemt, bestaat nog geen behoefte aan een Motor- ennbsp;Rijwielwet; deze behoefte komt eerst, wanneer deze vervoermiddelen geen zeldzaamheid meer zijn!

Aangezien een scheiding tusschen bezit en leiding voor de grootere onderneming karakteristiek is ^), was een der eerste takennbsp;van den wetgever een oplossing te vinden voor de moeilijkheden,nbsp;welke deze scheiding veroorzaakte. Een groote onderneming konnbsp;n.1. praktisch niet meer het eigendom van enkele personen zijn,nbsp;terwijl het dan nog bovendien een uitzonderlijk toeval was, indiennbsp;de eigenaren tevens de capaciteiten bezaten, welke de leiding vannbsp;een dergelijk bedrijf vereischt. Op zijn minst moest de leiding wel

2) nbsp;nbsp;nbsp;Sombart, a.w. III II blz, 730.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Zie b.v. de tabel op blz. 151 e.v. van Koer^s dissertatie ..Winstverdeelingnbsp;bij Nederlandsche Naamlooze Vennootschappen”. Koert onderscheidt o.a. hetnbsp;tijdvak vóór en na 1857. In het eerste tijdperk was de n.v. hoofdzakelijk assu-rantiemaat.schappij. in het tweede meer industrieele onderneming.

4) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. van Ketel, Inwerking van de Economische evolutie op wet ennbsp;statuten der Naamlooze Vennootschap, acad. prft. Gent 1931, hlz. 7 e.v.; Sinz-heimer, De achtergrond van het arbeidsrecht, inaug. rede Leiden 1936, blz. 20.

-ocr page 19-

INLEIDING.

met anderen worden gedeeld, hetgeen weer de wenschelijkheid van een zeker toezicht deed ontstaan. Deze arbeidsverdeeling in denbsp;n.v., welke in het bestaan van bestuur, commissarissen en alge-meene vergadering als afzonderlijke organen van hetzelfde lichaamnbsp;tot uiting komt, maakt de bouw van de n.v. allesbehalve eenvoudiger. Daar een juiste afbakening van de bevoegdheden dernbsp;verschillende organen voor een goede werking der n.v. noodzakelijknbsp;is, is de wettelijke regeling van dit punt van groot belang.

Voorts stijgt ook de kans op misbruiken, wanneer eigendom en leiding niet meer in één hand vereenigd zijn. Naarmate zich eennbsp;grooter aantal personen bij de n.v. interesseert, wordt dit des tenbsp;ernstiger, te meer daar een vergrooting van het aantal deelnemersnbsp;met een verslapping van de vennootschappelijke band gepaardnbsp;pleegt te gaan. Zoo werd het de taak van den wetgever, de eige-naren-aandeelhouders, die zoover van de n.v. waren af komen tenbsp;staan, dat zij t.o.v. het bestuur de economisch-zwakkeren werden,nbsp;in bescherming te nemen. Het eerste ingrijpen der overheid was,nbsp;in overeenstemming met de heerschende opvattingen over de vrijheid van het individu, in hooge mate negatief getint; men wildenbsp;zooveel mogelijk misbruiken voorkomen, doch overigens de vrijheidnbsp;zoo min mogelijk aan banden leggen ®).

Terwijl de regeling van de n.v. bleef bestaan, wijzigden zich de denkbeelden over de n.v., vooral onder de invloed van de oorlogen, waarbij de economische factor van zoo’n buitengewoonnbsp;groote beteekenis was geworden. Men zag het bedrijfsleven nietnbsp;langer als een geheel van zelfstandige, naar winst strevende ondernemingen. De nadruk kwam te liggen op het onderlinge verband,nbsp;waarbij de positie der onderdeelen — de afzonderlijke ¦ ondernemingen — natuurlijk onzelfstandiger werd. Dit alles moest onvermijdelijk zijn terugslag vinden in de regeling der n.v., de rechtsvorm, waarin vele ondernemingen worden gedreven. Daarenbovennbsp;heeft het overmatig gebruik van de mogelijkheid om tot beperkingnbsp;der aansprakelijkheid te geraken, tot uitwassen geleid, waarop eennbsp;reactie niet kon uitblijven. Met name hebben de kleine n.v.’s vaaknbsp;weinig waardeering ondervonden®).

Nieuwere inzichten hebben in het bijzonder in Duitschland tot een reeks wettelijke bepalingen geleid. Het hierin tot uitingnbsp;komend overheidsingrijpen kan, in tegenstelling met de reeds geschetste bemoeiingen der wetgevers, die slechts op wering vannbsp;misbruiken bedacht waren, positief worden genoemd, omdat bewust de bedoeling voorzat de n.v. dienstbaar te maken aan denbsp;verzorging van het algemeen welzijnAan de n.v. werd daar-

hichtenauer, De groei van de organisatiegedachte in de economische geschiedenis, het handelsrecht en de philosophie, Rotterdam 1942, blz. 22.nbsp;¦^ie ook Meulink, De plaats der kartels in het ordeningsstreven, acad. prft.nbsp;Amsterdam V.U. 1942. blzz. 103 en 106.

, nbsp;nbsp;nbsp;probleem van de kleine n.v. is zeer belangrijk. Vijf zesde van alle

bedrijfs n.v.’s heeft minder dan vijftig man personeel. Duynstee, N.V. XX blz. 40.

') Het gebruik van de woorden „positiefquot; en „negatief” dient alleen ter constateering van een feit: het houdt m. a. w. geen appreciatie of afkeuring in.

-ocr page 20-

INLEIDING.

mede a.h.w. een eenigszins publiekrechtelijke lunctie gegeven. Niettemin bleef de n.v. voor een belangrijk deel, wat zij steeds innbsp;meerdere of mindere mate geweest was: een gemeenschap van aandeelhouders. Als zoodanig is zij geheel en al een rechtsfiguur uit hetnbsp;privaatrecht, geboren uit het menschelijk streven naar eigen voordeel. Voor zoover de wetgever aan dit streven beperkingen wilnbsp;opleggen, kan hij niet volstaan met een verandering in uiterlijkenbsp;doelstelling alleen: ook de interne structuur van de n.v. zal wijzigingen moeten ondergaan. Deze wijzigingen dienen met overleg tenbsp;worden aangebracht, wil van de n.v. geen dwanggemeenschapnbsp;worden gemaakt, waardoor de wetgever zijn doel zou zijn voorbijgeschoten.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

De inzichten van de latere tijd, volgens welke het algemeen belang in sterke mate bij de n.v. betrokken is, geven aan de n.v.nbsp;een eenigszins tweeslachtig karakter. Eenerzijds dient zij hetnbsp;winststreven der aandeelhouders, anderzijds het algemeen belang.nbsp;Bij de A.G., zooals deze door het Aktiengesetz in 1937 opnieuwnbsp;is geregeld, worden beide facetten ieder op hun beurt belicht ennbsp;is getracht een synthese tusschen beide elementen tot stand tenbsp;brengen.

In dit proefschrift zal worden onderzocht, in hoeverre de in het Aktiengesetz verwezenlijkte denkbeelden ook voor ons rechtnbsp;van beteekenis zijn. Wij kunnen hiertoe overgaan, omdat de bovengeschetste veranderingen in de maatschappelijke beteekenis der n.v.nbsp;zich in ieder land hebben voorgedaan, zij het niet steeds op dezelfdenbsp;wijze. Wij moeten met deze verschillen rekening houden en innbsp;aansluiting daaraan aangeven, welke wijzigingen in de regelingnbsp;der n.v. eventueel zouden moeten worden aangebracht, opdat haarnbsp;wettelijke regeling beter beantwoorde aan haar maatschappelijkenbsp;functie. Vanzelfsprekend worden als uitgangspunt de opvattingennbsp;genomen, welke wetenschap en rechtspraak te onzent thansnbsp;huldigen.

Het onderzoek werd niet beperkt tot een bepaald onderdeel van het recht der n.v. Naar onze meening werd de vergelijkingnbsp;met de A.G. des te belangwekkender, naarmate zij zich over eennbsp;grooter terrein uitstrekte. Een onvermijdelijk gevolg hiervan wasnbsp;echter, dat slechts bij wijze van uitzondering op detailkwesties konnbsp;worden ingegaan. Bij de behandelde onderwerpen hebben wij onsnbsp;dus in het algemeen tot de hoofdzaken moeten bepalen.

-ocr page 21-

HOOFDSTUK I.

De oprichting.

1. Een n.v. wordt nooit om haar zelfs wil opgericht. Zij is steeds een middel tot een doel, nimmer het uiteindelijke doel zelf.nbsp;Het streven van de oprichters is het behalen van winst i). Het isnbsp;op zichzelf geenszins ondenkbaar, dat men door andere beweegredenen tot oprichting van een n.v. wordt gebracht, maar dit neemtnbsp;niet weg, dat de n.v. is bedoeld om het winststreven der menschennbsp;te dienen, zooals b,v, uit art. 1655 B.W. en art. 36 jo art. 16 (denbsp;v.o.f. is de maatschap tot uitoefening van een bedrijf.....aan

gegaan) kan worden afgeleid. Een bestaansvoorwaarde is het, zooals Speetjens -) schijnt te bedoelen, echter niet.

De naar winst strevende mensch gedraagt zich naar de algemeene regel, dat de weg van de minste weerstand wordt gevolgd. Dit verschijnsel, bekend als het economisch motief, wilnbsp;zeggen, dat iedereen met zoo weinig mogelijk inspanning een zoonbsp;groot mogelijk resultaat tracht te behplen ^). Het staat den menschnbsp;echter niet vrij langs iedere weg, die hem goeddunkt, zijn doel tenbsp;bereiken. Diefstal, verduistering, oplichting en andere z.g. onzedelijke middelen zijn meestal van oudsher door de overheidnbsp;verboden methoden tot verrijking geweest. Zoo gaf b.v. de Staatsregeling van 1798 ieder burger het recht ,.zoodanige Fabriek ofnbsp;Trafiek opterigten of zoodanig eerlijk bedrijf aantevangen, alsnbsp;hij verkiezen zal”^). Maar ook op louter privaatrechtelijk terreinnbsp;kon men de menschen niet ongebreideld hun gang laten gaan.nbsp;Door gewoonte en het ingrijpen van den wetgever ontstonden bepaalde banen, waarlangs het winststreven zich pleegt te bewegen.nbsp;Een van deze banen is de n.v. Zij zal altijd gekozen worden,nbsp;wanneer zij de weg van de minste weerstand is ®), en de overheidnbsp;om eenigerlei reden het volgen van deze weg in het onderhavigenbsp;geval niet ongewenscht acht. Dit is b.v. het geval, wanneer eennbsp;enkeling door oprichting van een n.v. een onderneming zou willennbsp;stichten ®).

1) nbsp;nbsp;nbsp;Tekenhroek, De verhouding tusschen aandeelhouders en bestuurders bijnbsp;de publieke N.V. in Nederland, acad. prft. Rotterdam 1923, blz. 45.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Speetjens, Ontbinding van de Naamlooze Vennootschap naar Nederlandschnbsp;Recht, acad. prft. Nijmegen 1940, blz. 18. Van der Heyden, nr. 44.

3) nbsp;nbsp;nbsp;C. A. Verzijn Stuart, De Grondslagen der Volkshuishouding. Haarlem,nbsp;3e druk, blz. 22.

4) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Romme, De corporatiën in den staat, inaug. rede Tilburg 1935, blz. 1.

5) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Tekenbroek, prft. blz. 56. Al kan door het beginsel der contacts-vrijheid een afwijkende rechtsvorm worden gekozen; Scheltema, Beschouwingennbsp;omtrent de grondslagen van het vereenigingsrecht, ’s-Gravenhage 1923, blzz.nbsp;20 en 40.

6) nbsp;nbsp;nbsp;Van der Heyden, nr, 42; Polak, blz. 338; H. R, 30 November 1927 (besproken door Russel in N.V. VII blz. 354). o.m. overwegende, dat het oprichtennbsp;van een n.v. het aangaan van een maatschap is, waarvoor de wilsovereenstemmingnbsp;Van meer dan één persoon onmisbaar is. Gimbrère. De strijd om het contrac-

-ocr page 22-

Nr. 2. RECHTSKARAKTER DER OPRICHTING.

2. Voorloopig is alleen de vraag van belang, wat er gebeurt als verschillende personen winst willen gaan behalen door het gezamenlijk uitoefenen van een bedrijf.

Wanneer zij aan de resultaten van hun besprekingen vaster vorm gaan geven, zal één der eerste punten van overweging zijn,nbsp;welke rechtsvorm het verkieselijkst is. Met dé tegenwoordig gegeven mogelijkheden zal dit veelal de n.v. zijn: zij besluiten eennbsp;n.v. op te richten. Hoe moet deze daad nu juridisch gequalificeerdnbsp;worden?

Met het stellen van deze vraag wordt een veelomstreden punt aangeraakt. Tweeërlei standpunt wordt voornamelijk ingenomen: óf men acht de oprichting van een n.v. een overeenkomst,nbsp;óf wel men is aanhanger van de Gesamtakttheorie, die, zooals denbsp;naam al aanduidt, uit Duitschland afkomstig is. Volgens de laatstenbsp;theorie is bij een overeenkomst sprake van een belangenstrijd, dienbsp;bij de oprichting van een n.v. zou ontbreken. De oprichters leggennbsp;integendeel gelijkgerichte verklaringen af, voortspruitend uit hunnbsp;gemeenschappelijke belangen en hetzelfde doel, dat zij voor oogennbsp;hebben ^).

De Gesamtaktgedachte in zuivere vorm is zeker onjuist. Toegegeven moet worden, dat de oprichters door samenwerkingnbsp;voordeelen willen behalen en dat in zooverre geen onderlingenbsp;tegenstelling bestaat. Doch het is verkeerd, zooals de Gesamtakttheorie doet, hiermede te volstaan. Voor ieder der oprichters afzonderlijk geldt toch weer, dat zij voor zich zelf ten opzichte vannbsp;de anderen een zoo voordeelig mogelijke positie zullen trachten innbsp;te nemen, waardoor een ,,Kampf der Interessen” ontstaat. Dezenbsp;tegenstrijdigheid der belangen, volgens de voorstanders van denbsp;Gesamtakt juist karakteristiek voor een overeenkomst, zou afwezignbsp;zijn bij de oprichting van een n.v. Duidelijk blijkt dit uit de overwegingen van de Rotterdamsche rechtbank in haar vonnis d.d.nbsp;26 Mei 1910®): „O., dat de handeling van oprichting eener n.v.nbsp;niet is het aangaan van een obligatoire overeenkomst als waarvannbsp;in den tweeden titel van het derde boek van het Burgerlijk Wetboek wordt gehandeld, zoodat enz.”.

,,0. toch, dat alle deelnemers aan de oprichtingshandeling — in afwijking van hetgeen bij het sluiten van overeenkomstennbsp;pleiegt te geschieden — daarbij eene niet slechts naar het doel,nbsp;maar ook naar den inhoud gelijksoortige verklaring afleggen,nbsp;strekkende tot het scheppen van een nieuw rechtssubject en datnbsp;tueele karakter der N.V., Tilburg 1932. Vgl. Rechtb. Rotterdam 29 Februarinbsp;1932, N.J. 1932 blz. 1023. Anders klaarblijkelijk Rechtb. Rotterdam 26 Juni 1908,nbsp;besproken door Coert in de Feestuitgave W. P.N. R. 2947. Scheltema, W. P.nbsp;N.R. 3583.

7) nbsp;nbsp;nbsp;Grosheide, Oprichting van Naamlooze Vennootschappen naar Nederlandschnbsp;Recht, acad. prft. Amsterdam V.U. 1913, blzz. 66 en 67; van Schelven, Denbsp;Naamlooze Vennootschap als Corporatie, acad. prft. Amsterdam V.U. 1908,nbsp;blz. 107 e.v. Zie ook Weststrate, W. P. N. R. 3213/14 en Verdam, Nietigheidnbsp;van besuiten, acad. prft. Amsterdam V.U. 1940, hfdst. I.

8) nbsp;nbsp;nbsp;W. 9156.

-ocr page 23-

Nrs. 2-4. OVEREENKOMST OF GESAMTAKT.

zij daarbij tevens eene verplichting (namelijk die tot inbreng) op zich nemen, niet jegens elkaar, maar jegens dit nog niet bestaand,nbsp;immers eerst door en met de voltooiing der handeling in het levennbsp;geroepen, rechtssubject, enz.”.

Toch blijft voor iederen oprichter persoonlijk juist het feit, dat hij voordeel kan behalen, de voornaamste drijfveer van zijnnbsp;handelen. Of hij dit al dan niet door samenwerking met anderennbsp;wil bereiken, beteekent slechts een verschil in middelen, al is ditnbsp;natuurlijk juridisch van belang. Het element van samenwerkingnbsp;moet echter niet overdreven worden.

3. Nog daargelaten wat partijen bij een Gesamtakt beoogen, is het in ieder geval onjuist te beweren, dat bij een overeenkomstnbsp;partijen het tegenovergestelde willen. Bij een koopovereenkomstnbsp;wil partij A niet alleen dat hij (A) verkoopt, maar ook dat B kooptnbsp;en zoo wil B evengoed zelf koopen als dat partij A aan hem verkoopt. Zij willen dezelfde transactie, n.1. verkoop van A aan B.nbsp;Alleen omdat zij hetzelfde willen, kunnen zij tot overeenstemmingnbsp;komen, d.i. de koopovereenkomst sluiten®). Wel beschouwd geldtnbsp;dus ook voor een „gewone” overeenkomst wat zoo gaarne denbsp;Gesamtakt voorbehouden wordt, n.1. dat partijen ,,hand in hand”nbsp;gaan^®). Het is trouwens niet goed verklaarbaar, waarom de oprichting van een maatschap niet als Gesamtakt zou wordennbsp;gequalificeerd ^i).

Tegenover de zuivere Gesamtaktleer, die weinig of geen aanhangers meer heeft, staat de leer, dat de oprichting van eènnbsp;n.v. een overeenkomst in de zin van art. 1349 B.W. is. Het valtnbsp;niet te ontkennen, dat de wet van deze gedachtengang is uitgegaan.nbsp;De lijn, die van art. 1349 B.W. over art. 1655 B.W., 15 en 16nbsp;naar art. 36 loopt, is zoo ononderbroken, dat van der Heyden’snbsp;ontmoediging begrijpelijk is als hij zijn standpunt nog moet verdedigen i^). Ook de rechtspraak van de Hooge Raad heeft zichnbsp;op dit standpunt gesteld, zooals blijkt uit het arrest d.d. 27 Meinbsp;1898, W. 7128, waarin de H. R. overweegt: ,,dat toch volgens denbsp;Nederlandsche wet de n.v. in haar wezen is eene overeenkomstnbsp;tusschen partijen (artt. 1655 B.W., 14 en 15)” i®).

De aanhangers van de overeenkomsttheorie zijn natuurlijk niet blind voor het element van samenwerking, waarop hun tegen-

9) nbsp;nbsp;nbsp;Grosheide, prft. blz. 79; Scheltema, Beschouwingen omtrent de grondslagennbsp;hst vereenigingsrecht, 's-Gravenhage 1923, blz. 7.

10) nbsp;nbsp;nbsp;Grosheide, prft. blz. 67.

11) Grosheide, prft. blz. 73.

12) nbsp;nbsp;nbsp;Praeadvies over de Naamlooze Vennootschap in wording voor de Broe-dwschap der Notarissen, 1932 blz. 153. Vgl. Speetjens, prft. Hoofdstuk par. 1.nbsp;Van der Heyden, nr. 42. Grosheide, prft. blzz. 50 en 51.

13) nbsp;nbsp;nbsp;Andere uitspraken: Rechtb. Rotterdam 29 Februari 1932, N. J. 1932 blz.nbsp;1023; H. R. 18 April 1913, N. J. 1913 blz. 723; statuten zijn overeenkomsten, dienbsp;partijen tot wet strekken.

-ocr page 24-

Nrs. 4-5. VEREENIGINGSCONTRACT; MEERPARTIJENOVEREENK.

standers zoo de nadruk leggen. Zoo zegt van der Heyden^^), uitgaande van die samenwerking: „Deze (n.l. de vennooten)nbsp;werken samen in dezelfde richting, doch in hun gemeenschappelijknbsp;doel divergeeren ieders oogmerken wederom zichtbaar. Daardoor

zijn botsingen te verwachten.....” Hij maakt onderscheid tus-

schen „vereenigings-” en „wisselings” contracten ). Elders i®) beschrijft hij de vereenigingsovereenkomst nader. De wedcrkeerig-heid ontbreekt, al ontstaat een meerzijdige verbintenis. De samenwerking, welke zij beoogt, is geordend naar een gemeenschappelijknbsp;doel. De verplichtingen, welke partijen op zich nemen, liggen nietnbsp;in oppositie, doch convergeeren naar eenzelfde punt. Niet om denbsp;tegenprestatie der anderen neemt elk der partijen verplichtingennbsp;op zich, doch om hetgeen gemeenschappelijk wordt beoogd. Doel ennbsp;middel liggen voor alle betrokkenen in gelijke richting. Zoo ook denbsp;Utrechtsche Rechtbank in haar vonnis d.d. 18 November 1914 i'^):

,,0., dat.....dat artikel (1302 B.W.) slechts betrekking heeft op

volmaakt wederkeerige overeenkomsten, als hoedanig niet kan worden beschouwd de oprichtingsovereenkomst eener vereeniging,nbsp;waarbij niet gelijkwaardige prestaties tegenover elkander wordennbsp;gesteld, doch allereerst samenwerking wordt beoogd.” Deze opvatting staat niet meer zoo scherp afwijzend tegenover de Ge-samtakt.

5. Bij de overeenkomsttheorie, toegepast op de oprichting van een n.v., doet zich nog een eigenaardige moeilijkheid voor. Zoolangnbsp;twee personen een n.v. oprichten, rijzen bij de toepassing van denbsp;regels van het contractenrecht nog geen ernstige bezwaren. Andersnbsp;wordt het, wanneer een grooter aantal oprichters deelneemt.nbsp;Immers, wanneer blijkt, dat van twee oprichters één ten onrechtenbsp;als zoodanig wordt aangemerkt, dan kan, zooals reeds is gebleken,nbsp;nooit een geldige n.v. tot stand komen Daarom kan Scholten i®)nbsp;nog t.o.v. het arrest van 1898 volhouden, dat daar niet onom-stootelijk uit volgt, dat de H. R. de overeenkomsttheorie aanhangtnbsp;(al valt hieraan, naar uit de overwegingen blijkt, niet te twijfelen),nbsp;want ook voor een Gesamtakt is per definitionem meer dan éénnbsp;persoon noodig ).

Zijn er echter verscheidene oprichters, dan wordt de zaak moeilijker. Bij een meerpartijenovereenkomst bestaat nog weinignbsp;zekerheid over de verhouding van partijen t.o.v. elkaar en er kannbsp;verschillend over worden gedacht, hoe de verhouding van één lid

14) nbsp;nbsp;nbsp;N.V. II blz. 231.

15) nbsp;nbsp;nbsp;N.V. II blz. 196.

16) nbsp;nbsp;nbsp;In zijn handboek nr. 43.

17) nbsp;nbsp;nbsp;W. 9709.

18) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. H.R. 27 Mei 1898, W. 7128 en Rechtb. Rotterdam 29 Februari 1932,nbsp;N. J. 1932 blz. 1023, beide uitspraken reeds eerder ter sprake gekomen. West-strate, W.P.N.R. 3213.

19) nbsp;nbsp;nbsp;W.P.N.R. 1923.

20) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Scholten, W.P.N.R. 1924.

8

-ocr page 25-

Nr. 5. MOEILIJKHEDEN BIJ MEERPARTIJENOVEREENKOMST.

tot de overigen de betrekking tusschen die overigen onderling beïnvloedt. Wordt aangenomen, dat de regels, zooals die voor denbsp;tweepartijenovereenkomst zijn ontwikkeld, zonder meer op denbsp;meerpartijenovereenkomst moeten worden toegepast, dan zou ditnbsp;een ernstig bezwaar tegen de overeenkomsttheorie zijn^’^). Zoonbsp;werd beslist, dat het blijken van wilsgebreken bij één der oprichters, de reeds opgerichte n.v. nietig maakt al werd soms denbsp;mogelijkheid ingezien, dat tusschen de overigen toch nog eennbsp;geldige n.v. zou bestaan, wanneer aan alle andere eischen wasnbsp;voldaan^®). Terecht merkt Molengraaff 2“*) naar aanleiding vannbsp;deze beslissingen op, dat geen enkele wetsbepaling tot dezenbsp;conclusie dwingt. Al heeft intusschen art. 36a aan alle onzekerheidnbsp;op dit punt een einde gemaakt, gebleven is de vraag, of in hetnbsp;algemeen de toepassing van de uitkomsten, waartoe de „gewone”nbsp;contractenleer is gekomen, op de meerpartijenovereenkomst gerechtvaardigd is,

O.i. is dit niet het geval. Hoogstens gelden de regels van het tweepartijencontract voor den enkeling in diens verhoudingnbsp;tot ieder van de overigen, doch zij beïnvloeden de betrekkingennbsp;tusschen die overigen onderling niet, behalve wanneer het wegvallen der deelneming van den enkeling een essentieel punt betreft.nbsp;De zinsnede ,,op zichzelven” van art. 36a duidt daar op. Men zounbsp;het gezegde met het volgende beeld van de oprichting kunnennbsp;verduidelijken: alle deelnemers staan in een kring, doch zijn nietnbsp;alleen met hun respectievelijke huurlieden verbonden, maar ooknbsp;met sommige of alle anderen en wel zóódanig, dat een sluitendnbsp;geheel verkregen wordt. Valt er één weg, dan moet nagegaannbsp;worden of het nieuwe geheel sluitend is gebleven. A pripri is ditnbsp;niet te zeggen, want de overgeblevenen zullen veelal opnieuw denbsp;voor- en nadeelen van hun handelen tegen elkaar afwegen in verband met de gewijzigde situatie.

Dit moge geheel hetzelfde zijn, alsof wordt nagegaan, of men zich ook verbonden zou hebben, indien de uitvaller van hetnbsp;begin af aan niet van de partij zou zijn geweest ^b), in theorienbsp;is het beter de beslissing omtrent het al dan niet voortbestaan dernbsp;n.v. niet te laten afhangen van omstandigheden, die ver in hetnbsp;verleden kunnen liggen. Beter is het, uit te gaan van de toestandnbsp;ten tijde dat één der oprichters bleek uit te vallen. Het is denkbaar, dat de overigen door het uitvallen van één der oprichtersnbsp;van verdere samenwerking afzien, terwijl zij, indien de uitvallernbsp;nimmer had deelgenomen, wél tot de oprichting van een n.v.nbsp;zouden zijn gekomen. Zou het moment van oprichting en niet het

21) nbsp;nbsp;nbsp;Scheltema, Beschouwingen enz. blz. 16.

22) nbsp;nbsp;nbsp;Rechtb. Utrecht 28 Februari 1906, W. 8394.

23) nbsp;nbsp;nbsp;Rechtb. Amsterdam 9 April 1902, W. 7857. Hier ontbrak (natuurlijk)nbsp;de Koninklijke bewilliging.

24) nbsp;nbsp;nbsp;Feestuitgave W. P. N. R. 2947, blz. 5. Anders Gimbrère, t. a. p. blz. 15,nbsp;Daartegen van der Heyden, Praeadvies blz. 157.

25) nbsp;nbsp;nbsp;Scheltema, t. a. p. blz. 17.

-ocr page 26-

Nrs. 5-6. COMMENDATIETHEORIE VAN AKKERMAN.

moment van uitvallen beslissend voor het voortbestaan zijn, dan is de kans grooter, dat de n.v. tegen de wil van partijen voortbestaat.

Nu de oprichting van een n.v. meestal een meerpartijen-overeenkomst is, verliest nog een argument tegen de Gesamtakt-theorie zijn kracht. De voorstanders van de overeenkomsttheorie voeren n.1. aan, dat de Gesamtakt bij ons een onbekende rechtsfiguur is. Er zou dus veel onzekerheid ontstaan, indien de oprichting van een n.v. als een Gesamtakt wordt gezien Echternbsp;bleek, dat bij het verbintenissenrecht ook niet vaststaat, welkenbsp;bepalingen op de oprichtingsouereenkomst der n.v. kunnen wordennbsp;toegepast, ten minste wanneer van meer dan twee oprichtersnbsp;sprake is. '

6. Een geheel afwijkend standpunt neemt Akkerman in^^). Hij verwerpt zoowel de traditioneele overeenkomst- als de Ge-samtakttheorie, omdat bij beide de juridische voorstelling vannbsp;zaken niet in overeenstemming met de werkelijkheid zou zijnes).nbsp;In feite zouden n.1. de inschrijvers de n.v. niet oprichten —nbsp;hoogstens formeel gesproken —want te voren is het materieelenbsp;recht reeds lang door de promotors vastgelegd. Hoewel de aktenbsp;van oprichting zou willen doen gelooven, dat de compareerendenbsp;personen het in de constitueerende vergadering eens zijn geworden, zijn in werkelijkheid de voorwaarden voor de inschrijvingnbsp;tijdens een lange periode van vooronderhandelingen vastgelegd.nbsp;De inschrijvers hebben zich verplicht deze voorwaarden, die denbsp;statuten en daarmede het geheele vennootschapsrecht insluiten, tenbsp;aanvaarden. De vennootschappelijke rechtsbanden ontstaan (m.a.w.nbsp;de n.v. wordt opgericht) door de overeenkomst, waarbij de inschrijvers zich jegens de materieele oprichters verplichten de vennootschap ten overstaan van den notaris zóó op te richten, als denbsp;promotors (materieele oprichters) hun hebben voor geschreven ^®).

Rechtshistorische onderzoekingen geven Akkerman aanleiding deze overeenkomst wegens de gelijkenis met de verhouding tusschen bewindhebbers en participanten bij de V.O.C. als eennbsp;commendacontract te kenschetsen ).

Het is duidelijk, dat deze opvatting niet te weerleggen is met argumenten, die ontleend zijn aan de wet. Immers Akkermannbsp;ontkent niet, dat de wet de vereenigingstheorie aanhangt ®i). Ditnbsp;is volgens Akkerman juist, voorzoover het besloten n.v.’s betreft.

26) nbsp;nbsp;nbsp;Coert, Feestuitgave W. P. N. R. 2947, blz. 51.

27) nbsp;nbsp;nbsp;Is de naamlooze vennootschap een vereeniging van aandeelhouders? R. M.nbsp;1927, blz. 349 e.v.

28) nbsp;nbsp;nbsp;T. a. p. o.a. blz. 394.

29) nbsp;nbsp;nbsp;T. a. p. blzz. 397 en 405.

30) nbsp;nbsp;nbsp;T. a. p. blz. 426.

31) nbsp;nbsp;nbsp;De vereenigingstheorie (van b.v. van der Heyden, nr. 43) wordt hiernbsp;tegenover de commendatheorie gesteld. Beide behooren tot de overeenkomst-theoriën.

10

-ocr page 27-

Nr. 6. COMMENDATHEORIE NIET HOUDBAAR.

Inderdaad lijken deze door het samenvallen van bezit der aandeelen en leiding der onderneming meer op een vereeniging Maar hetnbsp;gaat om de z.g. open n.v.’s, waarin de interne belangenconflictennbsp;een gewichtige rol spelen

Het verschil tusschen Akkerman en o.a, van der Heyden is gelegen in hun uitgangspunt, leder van de drie productiefactoren, kapitaal en arbeid, gesplitst in „leiding” en „arbeid innbsp;engere zin”, kan als belangrijkste factor worden gedacht. Uit denbsp;definitie, die het W. v. K, van de n.v. in art, 36 geeft, volgt, datnbsp;de wet het kapitaal (de aandeelhouders) als het belangrijkstenbsp;element beschouwt , Daarentegen ziet het Akt. G., zooals hieronder nog nader zal blijken, het bestuur als overheerschendenbsp;factor, terwijl het heel goed mogelijk zou zijn, dat elders, b,v. innbsp;Rusland, de arbeiders het essentieele element der n.v. zoudennbsp;vormen ^s). Het W. v. K. is in een tijd ontstaan, waarin het kapitaalnbsp;belangrijker werd geacht dan de arbeid, waarschijnlijk omdatnbsp;arbeiders in overvloed te krijgen waren en sociale overwegingennbsp;nog geen rol speelden. In 1928 is daar geen verandering innbsp;gekomen.

Thans echter is het dikwijls moeilijker bekwame personen als ondernemers te krijgen dan het benoodigde kapitaal te verschaffen®®), hetgeen te wijten is aan de zware eischen, die aannbsp;de leiders van een modern grootbedrijf worden gesteld. Akkermannbsp;heeft dus zeker gelijk, wanneer hij de opvatting bestrijdt, dat de n,v.nbsp;alleen een vereeniging van aandeelhouders is, omdat zij de werkelijkheid niet juist weergeeft. Echter is zijn oplossing (de oprichtingnbsp;van een n,v. is het aangaan van een commendacontract) ook nietnbsp;bevredigend. Hierbij wordt onvoldoende rekening gehouden metnbsp;de gewijzigde positie der aandeelhouders sinds de aanvang dernbsp;V.O.C. Men kan niet zeggen, dat nu het geld op ,,het avontuurnbsp;der productie” geschoten wordt. Daarvoor staan de aandeelhouders nog te veel middelen ten dienste, die zij vroeger ontbeerden, waardoor zij invloed kunnen uitoefenen. Bovendien heeftnbsp;de n.v. het karakter van een instelling met eigen organisatie,nbsp;waaraan de opvatting van Akkerman te kort doet ®'’'). Het bezwaarnbsp;tegen Akkerman is dus, dat hij te ver teruggrijpt en onvoldoendenbsp;rekening houdt met de wijzigingen in de economische structuur.

32) nbsp;nbsp;nbsp;T. a. p. blz. 428. Ook door Wolfsbergen, N.V. VII blz. 13 en Scholten,nbsp;Feestuitgave W.P.N.R. 2947 blz. 1 e.v., is er op gewezen, dat beide vormen vannbsp;n.v. s belangrijk verschillen: de besloten n.v. is meer overeenkomst, de open n.v,nbsp;meer instelling.

33) nbsp;nbsp;nbsp;Tekenbroek, prft. blz. 36. Akkerman, t. a. p. blz. 355.

34) nbsp;nbsp;nbsp;Akkerman, t. a. p. blz. 363.

35) nbsp;nbsp;nbsp;Men trachtte in de na-oorlogsjaren in Duitschland arbeiders in de raadnbsp;van commissarissen te doen opnemen, daar dit orgaan toen als „Seele des Unter-nehmens” werd aangezien, Klausing, blz. 14.

36) nbsp;nbsp;nbsp;Dit blijkt b.v. uit het feit, dat het Akt.G. er van af heeft gezien hetnbsp;leidersbeginsel consequent door te voeren. Zie hieronder nr. 58.

37) nbsp;nbsp;nbsp;Scholten, Feestuitgave W.P.N.R. 2947, blzz. 1 en 2.

11

-ocr page 28-

Nrs. 6~7. IN N.V. CONTRACTS- EN CORPORATIEF ELEMENT.

waarbij de n.v. van uitzondering (V.O.C.) een algemeene verschijning is geworden.

Trouwens dit gebrek aan aanpassingsvermogen kan ook de wet worden verweten. Het is niet waarschijnlijk, dat de H.R.,nbsp;zoolang de rechter nog volgens art. 11 A.B. naar de wet moetnbsp;rechtspreken, zijn meening, dat het oprichten van een n.v. het aangaan van een overeenkomst is, zal veranderen. Het is intusschennbsp;begrijpelijk, dat lagere rechtscolleges de ,,maszlose Ausdehnungnbsp;des Vertragsbegriffs” soms te machtig wordt. Men moet nietnbsp;uit het oog verliezen, dat het geheele privaatrecht met alle gangbare begrippen ontleend is aan het individualistische Romeinschenbsp;recht®®). Organische samenwerking is het Romeinsche rechtnbsp;vreemd, in tegenstelling tot het meer collectivistisch getinte Ger-maansche recht. Zóó Romeinschrechtelijk is ons B.W., dat zelfsnbsp;het zedelijke lichaam, waar volgens Struycken'‘o) de corporatievenbsp;idee zich hef sterkst doet gelden — veel meer dan in de n.v. —, isnbsp;ondergebracht tusschen de bijzondere overeenkomsten, zij het alsnbsp;vreemd element.

7. Bij de beschouwing van de n.v. als maatschappelijk verschijnsel is men geenszins gebonden aan de opvatting, welke de wet is toegedaan. Terecht citeert van Hasselt'll) Kohler’s woorden:nbsp;,,Die Natur eines Rechtsinstitutes kann nur aus seiner Funktionnbsp;in der menschlichen Kulturwelt erkannt werden”. De n.v. is eennbsp;rechtsinstituut, dat hier te lande reeds lang bestond, voordat denbsp;vigeerende wet haar via de maatschap bij de overeenkomstennbsp;indeelde. In tegenstelling tot b.v. de G.m.b.H. in Duitschlandnbsp;heeft de n.v. een lange ontwikkeling doorgemaakt, voordat zijnbsp;voorwerp van wettelijke regeling werd. Wij behoeven ons niet opnbsp;de wet blind te staren doch kunnen ook uit andere bronnen puttennbsp;om het wezen van de n.v. — en dus ook van haar oprichting —nbsp;nader te bepalen. Te meer nu de wet de groei der (groote) onderneming, in het spraakgebruik vrijwel synoniem met n.v.'‘®), nietnbsp;heeft meegemaakt en het haar is ontgaan, dat de n.v. eennbsp;organisme is ^4).

Wie meent, dat de n.v. een organisme is, kan zich moeilijk vereenigen met een oprichting, die als overeenkomst in de zin vannbsp;art. 1349 B.W. zou worden gekenschetst. Een dergelijke over-

.38) Binding, aangehaald bij van Schelven, prft. blz. 16. Vgl. van Brakel, par. 315: ,,de societas bleef te allen tijde het uitgangspunt voor de juristenquot;.

39) nbsp;nbsp;nbsp;Van Schelven, prft. blz. 14 e. v. Zie ook Akkerman, t. a. p, blz. 356.

40) nbsp;nbsp;nbsp;R. M. 1909, blz. 317.

• nbsp;nbsp;nbsp;41) Het Gewijzigd Ontwerp van de Wet op de Naamlooze Vennootschappen,

Den Haag 1926.

42) nbsp;nbsp;nbsp;Vóór deze indeeling was zij een z.g, onbenoemd contract, van dernbsp;Heyden, R. M. 1919 blz. 309 e. v.

43) nbsp;nbsp;nbsp;Cobbenhagen, De verantwoordelijkheid in de onderneming, acad. prft.nbsp;Rotterdam 1927, blz. 19; dit geldt nog meer voor het nieuwe Duitsche recht.

44) nbsp;nbsp;nbsp;Cobbenhagen, prft. blz. 44.

12

-ocr page 29-

Nrs. 7-8. RECHTSKARAKTER OPRICHTING A. G.

eenkomst toch is slechts van direct belang, ook wat betreft de verbintenissen, die er uit voortvloeien, voor partijen, die haar aangingen. De n.v. als organisme is echter een onderdeel van hetnbsp;groote geheel, dat het economische raderwerk der samenlevingnbsp;vormt. Het is een corporatie, geen societas^®): een rechtssubjectnbsp;en geen rechtsverhouding, want die heeft geen zelfstandigheid.nbsp;Het Romeinsche recht heeft steeds zoozeer de nadruk gelegd opnbsp;de natuurlijke personen en hun onderlinge verhoudingen, dat eennbsp;georganiseerde groep natuurlijke personen moeilijk als eenheid konnbsp;worden gedacht en bij voorkeur werd afgeleid uit de enkelingen,nbsp;waaruit zij was samengesteld. Van Schelven wijst er daarentegennbsp;op, dat historisch de corporatie als rechtssubject zeker niet jongernbsp;is dan de natuurlijke persoon^®).

8. Wanneer wij ons eenigszins vertrouwd hebben gemaakt met de gedachte, dat de n.v. een georganiseerde eenheid is, valtnbsp;de juridische qualificatie van haar oprichting niet zoo moeilijknbsp;meer. Het ligt voor de hand bij de schrijvers over het Akt.G., datnbsp;bovengeschetste opvatting van de n.v. heeft , te gaan onderzoeken hoe zij de oprichting van een A. G. beoordeelen. Het valtnbsp;direct op, hoeveel minder plaats er voor. dit onderwerp wordtnbsp;ingeruimd dan in onze literatuur. De oorzaak ligt waarschijnlijknbsp;hierin, dat het Akt.G. t.o.v, het H.G.B. juridisch niet veel nieuwsnbsp;bracht, doch meer het sociale en economisch-politieke aspect vannbsp;de A.G. veranderde, waardoor de schrijvers uiteraard ook hunnbsp;belangstelling meer in deze richting lieten gaan.

Zooals bij ons art. 36a een argument in de strijd om het rechtskarakter is^®), zoo knoopen de Duitsche schrijvers, dienbsp;volstaan met de hiervoor behandelde strijdvraag te vermelden ennbsp;daarbij op te merken, dat het praktisch belang ervan gering is, hunnbsp;beschouwingen vast aan Par. 2, die luidt als volgt: ,,An der Fest-stellung des Gesellschaftsvertrags (der Satzung) müssen sichnbsp;mindestens fünf Personen beteiligen, die Aktien übernehmen”.nbsp;Terecht merkt nu Ritter^®) op, dat er zonder ,,Einigung” geennbsp;,,Feststellung” zal zijn, In overeenstemming met het bovenstaandenbsp;heeft hij geen bezwaren die „Einigung” nader aan te duiden alsnbsp;,,Vertragsschlieszung”. Dit is echter geen obligatoire overeenkomst,nbsp;doch een ,,körperschaftsrechtlicher Vertrag”®®), waaruit zeer

45) nbsp;nbsp;nbsp;Van Schelven, prft. blz. 51.

46) nbsp;nbsp;nbsp;Prft. blz. 58.

47) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Klausing, blz, 73*: In Deutschland darf es keine Aktiengesellschaftnbsp;mehr geben, in der das privatwirtschaftliche Erwerbsziel lediglich um seinernbsp;selbst willen verfolqt werden könnte. Vgl. Rathenau, Vom Aktienwesen, Berlijnnbsp;1917, blz. 38.

48) nbsp;nbsp;nbsp;Van der Heyden, Praeadvies blz. 155.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

49) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 2, Anm. 3. Men moet wel bedenken, dat deze „Feststellungquot; in hetnbsp;Duitsche recht pas de eerste phase der oprichting is. Schlegelberger, Par. 2,nbsp;Anm. 6.

50) nbsp;nbsp;nbsp;Gadow, Par. 2, Anm. 2 zegt zoowel „vertraglicher Akt” als „Akt kör-persschaftsrechtlicher Privatautonomie”.

13

-ocr page 30-

Nrs. 8-9. OPRICHTING CORPORATIEFRECHTELIJKE OVEREENKOMST.

zeker vermogensrechtelijke rechten en verplichtingen voort kunnen komen ®i). Het bijzondere van dergelijke overeenkomsten is, datnbsp;zij in veel sterker mate dan obligatoire overeenkomsten, die slechtsnbsp;bij uitzondering hun werkingssfeer buiten partijen uitstrekken, voornbsp;derden van direct juridisch belang zijn. Bij de corporatiefrechtelijkenbsp;overeenkomsten is het'de bedoeling van partijen, dat een zelfstandignbsp;rechtssubject als gevolg van hun overeenkomst zal ontstaan. Hierdoor wordt het algemeen belang in sterke mate in de zaak betrokken Eenerzijds eischt dit de noodige waarborgen tegennbsp;het ontstaan van ongewenschte subjecten, anderzijds moet aan hetnbsp;eenmaal opgerichte rechtssubject een onafhankelijk bestaan verzekerd worden, waartoe de nauwe band, zooals die bestaat tusschennbsp;obligatoire overeenkomst en verbintenis, te knellend is®®). Ditnbsp;was het ernstigste bezwaar tegen de toepassing van de overeen-komsttheorie op de oprichting der n.v. ®^): zij bood te weinignbsp;zekerheid, dat een rechtsubject, dat eenmaal aan het rechtsverkeernbsp;deelneemt, niet door een onbelangrijke oorzaak weg zou vallen.

Nieuw is deze opvatting geenszins, hoogstens ongebruikelijk. Van Schelven 5®) ziet ook in het ontstaan van een nieuw rechtssubject een feit van zoodanig gewicht, dat hij de oprichting vannbsp;een corporatie een ,,sociaalrechtelijke daad sui generis” noemt,nbsp;waarbij hij zelfs een uitspraak van 1881 van het Reichsgerichtnbsp;citeert, dat echter alleen op de gelijkenis met de oprichting vannbsp;een „Körperschaft” wees.

9, Soms viel het moeilijk de overeenkomsttheorie geheel los te laten, al werd het bestaan van een corporatiefrechtelijk elementnbsp;erkend. Men ging de statuten verdoelen in de eigenlijke statuten,nbsp;die een soort grondwet voor de n.v. zouden inhouden en die bepalingen, die de akte van oprichting uitmaakten. De laatstenbsp;bepalingen vormden een overeenkomst, die noodzakelijkerwijzenbsp;voorafging aan de „Verfassungsartikel” ®®). In dit verband verdient het artikel van Struycken nogmaals de aandacht. Ook hijnbsp;onderscheidt de obligatoire contractsidee en de corporatieve idee,nbsp;die dikwijls tot onderling tegenstrijdige consequenties voeren.nbsp;Nochtans hangen zij zoo nauw samen, dat lang niet altijd denbsp;statutaire bepalingen naar deze tegenstelling gerangschikt kunnennbsp;Wordens'^). Merkwaardig met betrekking tot het nieuwe Duitschenbsp;recht is zeker Struycken’s bewering, dat, naar mate het egoïstischnbsp;belang plaats maakt voor altruïstische of niet-economische aspiraties.

51) nbsp;nbsp;nbsp;Anders Ritter, t. a. p.

52) nbsp;nbsp;nbsp;Gadow, Par 2, Anm. 2.

53) nbsp;nbsp;nbsp;Schlegelberger, Par. 2, Anm. 7.

54) nbsp;nbsp;nbsp;Scheltema, Beschouwingen enz. blz. 16.

55) nbsp;nbsp;nbsp;Prft. blz. 109. Zie ook Sauer, Winstverdeeling bij Naamlooze Vennootschappen, acad. prft Leiden 1911, blz. 143 e. v. en Drost, Rechten van aandeelhouders in naamlooze vennootschappen, acad. prft. Utrecht 1903, blz. 48.

56) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Drost, prft. blz. 45; hierover Sauer, prft. blz. 144.

57) nbsp;nbsp;nbsp;R. M. 1909, blz. 310. Hiertegen Polak, blz. 267.

14

-ocr page 31-

Nr. 9. AANPASSING VAN OVEREENKOMSTTHEORIE.

de corporatieve gedachte meer op de voorgrond zal treden. Al blijkt uit het voorafgaande duidelijk, dat door Struycken verschillende rechtspersonen onderling werden vergeleken, toch is hetnbsp;geschrevene ook in vervulling gegaan voor de A.G., die veel vannbsp;haar egoïstisch karakter moest inboeten®®).

In aansluiting aan Struyckens betoog is het debat tusschen van Nispen tot Sevenaer®®) en Wolfsbergen®®) interessant, tenbsp;meer daar het naar aanleiding van een geval uit de praktijk wordtnbsp;gevoerd. De feitelijke toedracht was als volgt. Een n.v. was voornbsp;de duur van 20 jaar opgericht, doch deze termijn kon worden verlengd door een daartoe strekkend besluit der algemeene vergade-ring, genomen minstens een jaar vóór de afloop van de aanvankelijk vastgestelde levensduur. Dit besluit nu kwam eenigenbsp;weken te laat. Eén der op de vergadering aanwezige aandeelhouders, die zich van stemming had onthouden, wachtte nog totnbsp;de volle 20 jaar waren verstreken en diende toen een eisch totnbsp;liquidatie in tegen het bestuur. Van Nispen achtte deze eischnbsp;ontoelaatbaar, waarbij hij steun zoekt in de maatschappelijk zeernbsp;ongewenschte gevolgen, die uit een toewijzing van de gevraagdenbsp;ontbinding zouden voortvloeien. Theoretisch tracht hij, min ofnbsp;meer na een beroep op Struycken, zich te redden met een splitsingnbsp;van de statutaire bepalingen, hetgeen Struycken echter, zooalsnbsp;hierboven bleek, verwerpt. Men kan nu eenmaal niet gaan uitzoeken, aan welke bepalingen de aandeelhouders wél en aan welkenbsp;bepalingen zij geen rechten ontleenen. Dat blijkt in dit gevalnbsp;overduidelijk, nu Wolfsbergen met deze verdeeling accoord gaat,nbsp;doch desondanks tot een andere conclusie komt. Naar de heer-schende jurisprudentie zou, afgezien van bijkomstigheden®^), denbsp;aandeelhouder zeker in het gelijk moeten worden gesteld. Totnbsp;dezelfde conclusie komt Wolfsbergen ook vanuit zijn meer cor-poratiefrechtelijk standpunt, doch van dit standpunt uit o.i. tennbsp;onrechte.

Wanneer de n.v. meer beteekent dan een rechtsbetrekking tusschen aandeelhouders, dan zal de wet het aantal gevallen,nbsp;waarin een n.v. nietig kan worden verklaard, tot het uiterstenbsp;beperken. Zoo wordt in het Akt.G. ®®) zooveel mogelijk gelegen-

58) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. nog Klausing, biz. 83*: Was sich im Aktienwesen als wirtschaftlichnbsp;vernünftig und zweckentsprechend bewahrt bat, ist in der neuen Ordnung zurnbsp;verpflichtenden Norm für alle Aktiengesellschaften gemacht worden. Dabei darfnbsp;man selbstverstandlich den Begriff „Wirtschaft” nicht mehr im alten kapita-iistisch-privatwirtschaftlichen Sinn versteken. Er umschlieszt viel mehr wesensnbsp;no^endig die Wahrung gesamtwirtschaftlicher und sozialer Belange.

59) nbsp;nbsp;nbsp;N.V. VI blzz. 260 e. v. en 298 e. v.; N.V. VII blzz. 163 e. v. en 192 e. v.

60) nbsp;nbsp;nbsp;N.V. VII blzz. 11 ev. en 261 e. v.

61) nbsp;nbsp;nbsp;Zoon bijkomstigheid zou b.v. kunnen zijn (in de overeenkomstleer), datnbsp;het niet strookt met de goede trouw, wanneer een aandeelhouder zoolang wachtnbsp;met het instellen van zijn vordering, nadat hij op de vergadering niet hadnbsp;gestemd.

62) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 216 e. v.; een andere kwestie is, dat de waarborgen, dat de, n.v.nbsp;Volgens de regels wordt opgericht, ook strenger moeten zijn.

15

-ocr page 32-

Nr. 9. „TREUPFLICHT” VAN DEN AANDEELHOUDER.

heid gegeven verzuimen door middel van een statutenwijziging te herstellen®^). Men gaat er dan van uit, dat de n.v. als schakel innbsp;het economisch bestel daaruit niet kan verdwijnen zonder het verband te schaden.

Op het onderhavige geval zou een dergelijke wetsbepaling, zoo zij ook in het W. v. K. te vinden ware, toch niet toepasselijknbsp;zijn, omdat de situatie eenigszins anders is. Aan de n.v. kleefdenbsp;geen gebrek, doch de wil, om de n.v. voort te zetten, werd gebrekkig geuit. Maar ook hier geldt de voor deze gevallen niet uitdrukkelijk uitgesproken regel: alleen wegens gewichtige redenennbsp;mag een n.v. ophouden te bestaan. Als zoodanig geldt zeker nietnbsp;dit vorm-verzuim: Wolfsbergen beklaagt wel den aandeelhouder,nbsp;die zijn finantieele operaties inricht in de vaste overtuiging, datnbsp;het besluit tot verlenging nietig is, doch vergeet, dat hij het bestuurnbsp;wegens nalatigheid om vergoeding voor de geleden schade zounbsp;kunnen aanspreken! Deze oplossing is ongetwijfeld te prefereerennbsp;boven die van Wolfsbergen, daar zij maatschappelijk gezien geennbsp;werking heeft (de n.v. blijft immers bestaan). Zij geeft aandeelhouder en gemeenschap beide voldoening.

Tegen de wijze, waarop de verongelijkte aandeelhouder zich in het onderwerpelijke geval recht trachtte te verschaffen, bestaan nog andere bezwaren. Volgens de corporatieve opvattingnbsp;heeft de aandeelhouder, behalve de positieve verplichting totnbsp;volstorting, nog negatieve verplichtingen tegenover de n.v. alsnbsp;instelling, die tezamen worden omschreven als zijn „Treupflicht”,nbsp;Hij behoort inderdaad zijn onderneming „trouw” te zijn, ooknbsp;wanneer dit met zijn toevallige interessen niet in overeenstemmingnbsp;zou zijn. Hoewel het Rèichsgericht deze ,,Treupflicht” niet uit eennbsp;overeenkomstverhouding heeft afgeleid, lijkt zij zeer veel op onzenbsp;goede trouw ®‘‘). Het omschrijft deze plicht als volgt: „Dernbsp;Aktionar hat sich bei allen seinen Masznahmen als Glied dernbsp;Gemeinschaft zu fühlen, der er angehört, und ist gehalten, dienbsp;Treupflicht gegenüber dieser Gemeinschaft zur obersten Richt-schnur seines Handelns zu machen”®®). Het lijdt geen twijfel,nbsp;dat in ons geval de aandeelhouder, zeker nu hij na de vergaderingnbsp;zoolang niets van zich liet hooren, in strijd met deze verplichtingnbsp;heeft gehandeld, toen hij zijn eisch tot liquidatie instelde.

Uit dit praktijkgeval blijkt duidelijk, hoezeer het gewenscht

63) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. b.v. Par. 217; Ein Mangel, der dlc Bestimmungen über die Firma...nbsp;usw. betrifft, kann unter Betrachtung der Vorschriften über Satzungsanderun-gen geheilt werden. Wolfsbergen, NV VII blz. 13 wijst op de toepasselijkheidnbsp;van dit middel in het onderhavige geval.

64) nbsp;nbsp;nbsp;Schlegelberger, Par. 2, Anm. 5. Vgl. van Nispen in N.V. VII blz. 194,nbsp;over H. R. 29 November 1923, W. 11147 en H. R. 2 December 1926, W. 11613.nbsp;Volgens Josephus Jitta handelde het praeadvies van zijn medeadviseiuquot;nbsp;van Slooten, uitgebracht voor de N. J.V. in 1910 over Burgerrechtelijke aansprakelijkheid van oprichters en commissarissen van naamlooze vennootschappennbsp;over de „trouw” tegenover de onderneming, die men wenscht op te richten.nbsp;Handelingen II blz. 62. Zie hieronder nrs 92 en 101.

65) nbsp;nbsp;nbsp;Ritter, Anm. 4 voor Par. 1. Zie voorts nog Klausing, blz. 71.

16

-ocr page 33-

Nrs. 9-10. VOOR N.V. TWEE, VOOR A.G. VIJF OPRICHTERS.

is, dat in onze wet het corporatiefrechtelijke karakter van de op-richtingsovereenkomst recht wedervaart, doordat de wetgever deze in de literatuur reeds meermalen verdedigde opvatting overneemt.nbsp;Dat zulks te verwachten valt, daarop is reeds jaren geleden gewezen; het ligt immers in de lijn der ontwikkeling®®).

10. Een vraag, die nauw verband houdt met het corporatief-rechtelijk karakter van de oprichtingsovereenkomst, is, hoeveel personen er noodig zijn om een n.v. op te richten. Het zou nietnbsp;vreemd zijn, wanneer de wetgever weinig genegen was een ver-eeniging, uit slechts een klein aantal personen bestaande, als zelfstandig lichaam te erkennen.

Dat de enkeling geen n.v. kan oprichten, zagen wij hierboven reeds ®^). Ook de wet spreekt steeds van oprichters. Bovendien is uit art. 36a af te leiden, dat, al trekt een oprichter zich terug, er steeds vennooten moeten overblijven®®). De enkele oprichter zou de door de wet opgeworpen beletselen kunnen ontgaannbsp;door het opkoopen van een leege n.v. Deze zou hij dan door middelnbsp;van een statutenwijziging voor het nieuwe doel geschikt moetennbsp;maken, maar dit blijft een riskante onderneming ®8). Dat het nietnbsp;ongeoorloofd is, is door de jurisprudentie meer dan eens beslist '^®).

De beperking van het aantal nietigheidsgronden in het Duitsche recht heeft daar voor den enkelen oprichter nog eennbsp;andere mogelijkheid geschapen. Wanneer n.1. de n.v. eenmaal alsnbsp;zoodanig bestaat (d.w.z. wanneer zij is ingeschreven in hetnbsp;Handelsregister) is een beroep op wilsgebreken niet meer geoorloofd. De oorzaak hiervan is volgens het Reichsgericht de ,,dernbsp;Allgemeinheit gegenüber etweckte Rechtsschein”’^i). Ritter'^^)nbsp;drukt het zóó uit, dat er na de oprichting een nieuwe persoon bestaat, die als elke andere, hetzij natuurlijke, hetzij rechtspêrsoon,nbsp;op zijn (voort)bestaan aanspraak maakt. Hij mag niet door zijnnbsp;ouders worden verloochend. Böckel nu wijst in zijn proefschrift '^®)nbsp;op de theoretische mogelijkheid om een eenmansvennootschap op tenbsp;richten met behulp van dwalende, bedrogen enz. oprichters.nbsp;Nietigheid kan dan immers niet worden uitgesproken. Dezenbsp;methode lijkt echter meer op een oprichting met behulp vannbsp;stroomannen, omdat de enkeling toch altijd nog de hulp vannbsp;andere, zij het onvolwaardige oprichters noodig heeft. In zooverre

66) nbsp;nbsp;nbsp;Schollen, Feestuitgave W. P. N. R. 2947 blz. 2; Tekenbroek, prft. blz. 35.

67) nbsp;nbsp;nbsp;Nr. 1.

68) nbsp;nbsp;nbsp;Polak, blz. 341.

69) nbsp;nbsp;nbsp;Dorhout Mees, blz. 2.

'0) H. R. 12 November 1924, W. 11298; Rechtb. Leeuwarden 24 Mei 1917, W. 10218; Rechtb. Amsterdam 29 December 1930, W. 12294 (leege n.v.nbsp;bestaat nog).

71) nbsp;nbsp;nbsp;Schlegelberger, Par. 12, Anm. 10. Vgl. van der Heyden, nr. 157: „denbsp;Oprichters hebben zich onder de schijn van n.v. in het verkeer begevenquot;.

72) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 2, Anm. 6.

73) nbsp;nbsp;nbsp;Die beschrankte Haftung des Einzelkaufmannes, acad. prft. Jena 1935,nbsp;blz. 85.

17

-ocr page 34-

Nrs. 10^11. MOETEN OPRICHTERS IN HET-KAPITAAL DEELNEMEN?

20U dan ook bij ons het oprichten van een eenmansvennootschap mogelijk zijn, daar het feit, dat alle oprichters op één na stroomannbsp;zijn, niet ter zake doet^^).

11. Anders dan de Nederlandsche wet, die implicite minstens twee oprichters verlangt, eischt het Akt.G. in Par. 2 uitdrukkelijknbsp;een minimum van vijf oprichters’^®). Dit artikel zegt voorts nog,nbsp;wat oprichters moeten doen: de statuten vaststellen en aandeelennbsp;nemen, ieder tenminste één aandeel. Wat dit laatste betreft,nbsp;evenals onze wet is ook de Duitsche op dit punt niet geheelnbsp;duidelijk. Art. 36d spreekt van „bedrag en aantal der aandeelennbsp;waarvoor door ieder der oprichters deelgenomen wordt”. Hieruitnbsp;volgt strikt genomen niet, dat iedere oprichter aandeelen moetnbsp;nemen ^®). Men zou ook aan art. 36d voldoen door te vermelden in de akte van oprichting, dat een bepaalde oprichter geennbsp;aandeel heeft genomen. Bovendien wordt de Ministerieele verklaring pas geweigerd, wanneer blijkt, dat de oprichters tezamennbsp;niet voor één vijfde deelnemen in het kapitaal (art. 36c). Ook denbsp;Duitsche wetsbepaling verschaft geen zekerheid. Daar kan wordennbsp;volgehouden, dat weliswaar minstens vijf oprichters aandeelennbsp;moeten nemen, doch dat daarbuiten nog andere personen aannbsp;het vaststellen der statuten mede kunnen werken, zonder aandeelen te nemen ). Beantwoordt men deze vraag bevestigend,nbsp;dan kan men nog van meening verschillen over de kwestie, ofnbsp;zulke niet-participeerende oprichters wel oprichters in de zin vannbsp;de wet genoemd kunnen worden. Aangezien aan het bezitten vannbsp;de oprichtershoedanigheid een niet onbelangrijke verantwoorde-delijkhcid wordt vastgekoppeld, is dit eigenlijk het kernpunt vannbsp;de strijdvraag. O.i. is de opvatting van Schlegelberger'^®) denbsp;juiste. Hij acht het niet geoorloofd de vaststelling van de statutennbsp;uit het verband der opeenvolgende oprichtingshandclingen tenbsp;nemen. In het geheel vormt het verschaffen van kapitaal één vannbsp;de belangrijkste elementen, zoodat degene, die aan deze handelingnbsp;geen deel heeft, ook geen oprichter mag worden genoemd. Voornbsp;het Duitsche recht is deze redeneering merkwaardig, daar zij hetnbsp;belang van het kapitaalselement zoo accentueert.

Molengraaff '^®) is ook van meening, dat ieder der oprichters in het kapitaal moet deelnemen. Speetjens ®®) noemt inbreng

74) nbsp;nbsp;nbsp;Molengraaff, blz. 238. In de Staatscourant van 1913, Bijvoegsel Naaml.nbsp;Venn. No. 1517, is bij vergissing een n.v. met slechts één oprichter opgenomen.nbsp;Schadee, De eenscheepsmaatschappij, een advies aan de Nederlandsche reeders,nbsp;Rotterdam 1925, blz. 7. Vgl. H. R. 29 October 1942, N. J. 1942 nr. 812.

75) nbsp;nbsp;nbsp;Voor den tekst van dit artikel, dat het opschrift „Gründerzahl” draagt,nbsp;zie hierboven nr. 8.

76) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. vonnis Rechtb. Haarlem d.d. 1 Juni 1937, N. J. 1938 nr. 54; geennbsp;gezamenlijk en onverdeeld bezit van aandeelen tusschen oprichters is mogelijk.

77) nbsp;nbsp;nbsp;Ritter, Par. 2, Anm. 4.

78) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 2, Anm. 3.

79) nbsp;nbsp;nbsp;Blz. 240. Art. 36 gaat ook van deze gedachte uit.

80) nbsp;nbsp;nbsp;Blz. 16.

18

-ocr page 35-

Nrs. 11—12. OPRICHTERS MOETEN AANDEELEN NEMEN.

zelfs uitdrukkelijk een wezenselement van de n.v., omdat het bij de maatschap ook zoo is. Zeer duidelijk blijkt dit uit het arrestnbsp;van de-H. R. d.d. 30 Mei 1928^1), waar o.m. overwogen wordt:nbsp;..dat hier derhalve ook geldt de algemeene bepaling vannbsp;3rt. 1655 B.\V. betreffende elke maat- of vennootschap, namelijk:nbsp;dat zij is een overeenkomst, waarbij twee of meer personen zich

verbinden iets in gemeenschap te brengen.....enz.”. Op grond

van deze overweging werd aan een n.v. ondanks Koninklijke bewilliging een wettig bestaan ontzegd, toen bleek, dat slechts één der twee oprichters iets had ingébracht, m.a.w. toen er slechts éénnbsp;oprichter was.

12. De onderzoekingen, welke van Schelven in zijn proefschrift weergeeft, wijzen er wellicht op, dat ook op historische gronden innbsp;de corporatiefrechtelijke gedachtengang een n.v. niet door éénnbsp;persoon kan worden opgericht. De n.v. zou als corporatie tot denbsp;..Vermögensgenossenschaften” behooren. Hiervan is de landgemeente één der oudste vormen uit de tijd, toen de grond nognbsp;verreweg de belangrijkste productiefactor was, waarbij tegelijkertijdnbsp;een publiekrechtelijke inslag viel waar te nemen ®2), Dit elementnbsp;ging waarschijnlijk verloren, toen productievereenigingen ontstonden, die met roerend kapitaal werkten, waarbij de exploitatienbsp;Van dit kapitaal hoofddoel werd. Alleen bij de oprichting trad hiernbsp;liet persoonlijk element sterk naar voren®®), terwijl bij de landgemeente de persoon als grondeigenaar blijvend van belang was.nbsp;Juist nu het accent bij de n.v. zóó sterk op het kapitaal is gelegd,nbsp;dat dit een der essentialia is, kan men gelen deel aan een dergelijkenbsp;vereeniging hebben, zonder in het kapitaal deel te nemen, hetgeen dus inhoudt, dat door iederen oprichter één of meer aandeelennbsp;moeten worden genomen ).

Nu het begrip oprichter eenigermate is omlijnd, kan nader worden onderzocht, of er aanleiding bestaat een minimum aantalnbsp;voor te schrijven. Van oudsher lag deze aanleiding voor hetnbsp;Duitsche recht in de overweging, dat voor een zoo gewichtigenbsp;daad als het oprichten van een n.v. een grooter aantal personennbsp;aansprakelijk moest kunnen worden gesteld. Voor het Akt.G.nbsp;kwam daar nog bij, dat de A.G. voortaan nog slechts voor denbsp;groote ondernemingen, waarbij het algemeen belang dus in sterkenbsp;mate betrokken is, de aangewezen rechtsvorm werd®®). Men

81) nbsp;nbsp;nbsp;B. B, 4279; N.V. VIII blz. 51. Slechts schijnbaar anders in H. R. 2 December 1931, B.B. 5095; N.V. XI blz. 118.

82) nbsp;nbsp;nbsp;Van Schelven, prft. blz. 77.

83) nbsp;nbsp;nbsp;Van Schelven, prft. blz. 82.

84) nbsp;nbsp;nbsp;Dat het nemen van aandeelen van primair belang is, blijkt ook nog uitnbsp;21, getiteld ,,Gründer”, waarvan de eerste zin als volgt geredigeerd is:

'*Die Aktiormre, die die Satzung festgestellt haben, sind die Gründer der Gesell-schaft . De uitzondering op deze regel, genoemd in de tweede zin van Par. 21, brengt slechts een theoretische mogelijkheid tot uitdrukking. Schlegelberger,nbsp;b’sr. 21, Anm. 3.

85) nbsp;nbsp;nbsp;Schlegelberger, Par. 2, Anm. 2.

19

-ocr page 36-

Nr. 12. STROOMAN EN MINIMUM AANTAL OPRICHTERS.

hoopte, door een grootere kring van personen aansprakelijk te stellen, betere waarborgen tegen misbruiken in het leven te roepen.nbsp;Vooral de vermogensrechtelijke aansprakelijkheid werd van belangnbsp;geacht®®), daar strafrechtelijke sancties door hun preventievenbsp;werking wel nuttig kunnen zijn, maar eventueel geleden schadenbsp;toch niet kunnen vergoeden. Een bezwaar tegen het eischen vannbsp;een minimum aantal oprichters is, dat een dergelijke bepaling gemakkelijk met behulp van quasi-oprichters, stroomannen, wordtnbsp;ontdoken.

In het algemeen dankt de strooman zijn bestaansmogelijkheid in het n.v.-recht aan het toonderaandeel, dat den houder legitimeert als rechthebbende ®’'), terwijl de eigenaar van hetnbsp;aandeel toch aandeelhouder is en blijft. Hem komen dus ook denbsp;rechten van het aandeelhouderschap toe, al oefent feitelijk eennbsp;ander deze rechten uit. Terwijl deze strooman ontstaat bij de overdracht van toonderaandeelen anders dan door een rechtstitel vannbsp;eigendomsovergang, spelen bij de oprichting van een n.v. vaaknbsp;een ander soort stroomannen hun rol, onafhankelijk van het bestaan van toonderaandeelen ). Erkend moet worden, dat bij hetnbsp;gebruik van stroomannen volstrekt niet altijd illegale bedoelingennbsp;behoeven voor te zitten, al is dit meestal wel het geval, zoodat denbsp;strooman zelfs een ongunstige naam heeft gekregen.

Oprichter wordt hij, die toetreedt tot de n.v. door een desbetreffende wilsverklaring bij de akte van oprichting®®). Ook is beslist, dat de wil om een n.v. op te richten vereenigbaar is metnbsp;een reeds te voren gemaakte afspraak om de aandeelen aan eennbsp;derde over te doen®®). Belangrijk is dit arrest in de eerste plaats,nbsp;omdat hieruit blijkt, dat oprichting van een n.v. met behulp vannbsp;een strooman, ook wanneer er maar één werkelijke oprichter is, opnbsp;zich zelf niet ongeoorloofd mag worden genoemd. Maar dan moetnbsp;de strooman voor een derde optreden, m.a.w. achter den stroomannbsp;mag niet de eenige medeoprichter verscholen gaan. Evenwel besliste de Rechtbank te Rotterdam®^), dat een n.v. nietig was opnbsp;grond van het feit, dat één der twee oprichters strooman van eennbsp;derde was en dus de wil om zich te vereenigen bij een der beidenbsp;deelnemers ontbrak. Het is niet waarschijnlijk, dat dit vonnis innbsp;de oogen van de H.R. genade zou vinden; mogelijk blijft, dat denbsp;H.R. het al dan niet aanwezig zijn van de wil om een maatschapnbsp;aan te gaan als een feitelijke omstandigheid beschouwt, die nietnbsp;aan het oordeel van den cassatierechter kan worden onderworpen.

86) nbsp;nbsp;nbsp;Gadow, Par. 2, Anm. 9.

87) nbsp;nbsp;nbsp;Molengraaff, blz. 234; Hof Amsterdam 18 Februari 1927, W. 11635.

88) nbsp;nbsp;nbsp;Een niet alledaagsch geval betreft het arrest van het Hof te Amsterdamnbsp;d.d. 18 Maart 1921, W. 10745, waar het om de nationaliteit der n.v. ging en denbsp;strooman „neutraal” was, terwijl de eigenlijke oprichter tot een der oorlogvoerende naties behoorde.

89) nbsp;nbsp;nbsp;Kist, nr. 33; Hof Arnhem 22 April 1903, W. 7969. Vgl. ook Rechtb.nbsp;Maastricht 9 Juni 1921, W. 10748.

90) nbsp;nbsp;nbsp;H.R. 14 December 1932, N.V. XI blz. 309.

91) nbsp;nbsp;nbsp;In het reeds eerder geciteerde vonnis van 29 Februari 1932, W. 12493.

20

-ocr page 37-

Nrs. 12—13. STROOMAN EN AKT.G.

Het standpunt van de H.R., dat een strooman niet namens den eenigen medeoprichter mag optreden, sluit de kans, dat eennbsp;e.v. als zoodanig wordt opgericht, uit. Deze kans bestond, toennbsp;de H.R. uitmaaHe, dat een n.v. blijft bestaan, ook wanneer allenbsp;aandeelen in één hand mochten geraken ®2). Iedereen kon daardoor met zijn bediende als strooman, die na de oprichting alle aandeelen overdroeg ®®), een n.v. oprichten. Ondanks de uitspraak vannbsp;de H.R., dat de strooman niet namens den eenigen medeoprichternbsp;“lag handelen, blijft de moeilijkheid, dat achteraf niet steeds meernbsp;met zekerheid kan worden gezegd of er van een geoorloofd stroo-mannengebruik sprake is, zoodat nog op deze grond bezwaar kannbsp;¦worden gemaakt tegen het arrest, waarbij de eenmansvennootschapnbsp;met zooveel woorden werd erkend.

13. Hoewel men geneigd zou zijn te veronderstellen, dat in het Duitsche recht met zijn minimum van vijf oprichters de strooman meer reden van bestaan heeft dan in het Nederlandsche rechtnbsp;met zijn twee oprichters, is dit niet het geval. De groote omvang,nbsp;die de A.G. noodzakelijkerwijs moet bezitten, leidt er toe, dat bijnbsp;de A.G. vanzelf al meer oprichters hun medewerking zullennbsp;verleenen.

In beginsel heeft ook het Akt.G. geen bezwaar tegen oprichters, die hun werkzaamheden voor rekening van derden verrichten. Par. 25 noemt uitdrukkelijk het geval, dat bij de oprichting aandeelen voor rekening van een bestuurder of commissaris genomen worden. Algemeen wordt echter aangenomen, dat hetnbsp;gebruik van stroomannen niet geoorloofd is, wanneer dit in strijdnbsp;20U zijn met wet of goede zeden ®^). In strijd met de wet zou eennbsp;oprichting zijn, waarbij een strooman diende om de bepalingennbsp;aangaande het minimum aantal oprichters te ontduiken. Immersnbsp;een n.v. met minder dan vijf werkelijke oprichters mag als zoodanignbsp;ruet ontstaan, hetgeen zeggen wil, dat zij niet in het Handelsregister mag worden ingeschreven. Daar het niet altijd even eenvoudig zal zijn om te beoordeelen of één der oprichters slechtsnbsp;strooman voor een anderen oprichter is, moet met de mogelijkhèidnbsp;Worden rekening gehouden, dat een n.v. toch met minder dan vijfnbsp;oprichters is ontstaan. Zoodanige n.v. zou de rechter nietig kunnennbsp;Verklaren. Een dergelijke rechtstoepassing zou echter dikwijls meernbsp;K'waad dan goed stichten. In overeenstemming met de algemeennbsp;gehuldigde opvatting, dat een bestaand organisme zooveel mogelijknbsp;moet worden gehandhaafd, heeft de Duitsche rechtspraak eennbsp;andere uitweg weten te vinden. Zij gaat daarbij uit van de schijn,nbsp;oie de strooman op zich laadt, door zich als oprichter voor tenbsp;doen®®), 2ij beschouwt den strooman als werkelijken oprichter

92) nbsp;nbsp;nbsp;H.R. 4 Februari 1924, W. 11430: zie ook Recfctb. Leeuwarden 24 Meinbsp;1917, W. 10218.

93) nbsp;nbsp;nbsp;Coert, Feestuitgave W. P. N. R. 2947 blz. 52.

94) nbsp;nbsp;nbsp;Schlegelberger, Par. 2, Anm. 13; Gadow, Par. 2, Anm. 16: de stroomannbsp;^‘‘mt in een rechtsbetrekking, die buiten de n.v. omgaat.

95) nbsp;nbsp;nbsp;Gadow, Par. 2, Anm. 4: Schlegerberger, Par. 2, Anm. 13.

21

-ocr page 38-

Nrs. 13—14. GEGOEDHEID DER OPRICHTERS.

met alle rechten en vooral ook met alle verplichtingen van dien. Zoo tracht de rechter te verhoeden, dat iemand zich aan zijn verplichting, om het kapitaal bijeen te brengen, onttrekt.

Ook hiermede is het stroomannenvraagstuk nog niet afdoende opgelost. Meestal zal iemand als strooman fungeeren, die weinig kapitaalkrachtig is®®). Door hem vermogensrechtelijk aansprakelijk te stellen, wordt de n.v. net zoo min geholpen als doornbsp;zijn strafrechtelijke aansprakelijkheid. Zelfs al worden de aandeel en direct volgestort, dan blijft de n.v. toch gevaar loopen, datnbsp;zij bij later ontdekte onregelmatigheden geen volledige vergoedingnbsp;voor de geleden schade kan krijgen.

Te sterker gelden deze bezwaren, wanneer het mogelijk ware, dat een failliet oprichter zou zijn®'^). Nu terecht zooveelnbsp;waarde gehecht wordt aan het bijeenbrengen van het kapitaal,nbsp;moet dit zijn terugslag vinden bij diegenen, die daarvoor aansprakelijk zijn. Niet in de quantiteit maar in de eerste plaats innbsp;de solvabiliteit van de oprichters moeten waarborgen voor eennbsp;goede oprichting liggen.

14. Dit beteekent nog niet een veroordeeling van het systeem van Par. 2. Het is echter opzichzelf ontoereikend om de gesteldenbsp;oogmerken volledig te bereiken: naast een bepaald aantal oprichtersnbsp;moet vooreerst worden voorgeschreven, dat zij voor een bepaaldnbsp;aandeel deelnemen. Dan wordt de mogelijkheid buitengesloten,nbsp;dat de minst solvabele oprichters het meerendeel van de aandeelennbsp;nemen. Art. 36e, lid 2 voldoet wel aan de eerste eisch, maar isnbsp;onvolledig in zooverre dat de minimum deelname voor lederen oprichter niet is aangegeven.

In het Akt.G. is een andere gang van zaken bij de oprichting als normaal beschouwd. Daarom kon een aan art. 36e analoge bepaling worden gemist. Par. 22 zegt toch met zooveelnbsp;woorden; ,,Mit der Übernahme aller Aktien durch die Gründernbsp;ist die Gesellschaft errichtet”. Hier komt dus automatisch hetnbsp;geheele geplaatste kapitaal in handen der oprichters ), die,nbsp;gezien de noodzakelijke grootte van het kapitaal, meestal bankinstellingen zullen zijn. Daaroni is er ook weinig bezwaar tegen,nbsp;dat niet is voorgeschreven, voor hoeveel aandeelen ieder der oprichters moet deelnemen.

96) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. b.v. weer Rechtb. Rotterdam 29 Februari 1932, W. 12493. Aannbsp;zijn finantiëel onvermogen is juist meestal de strooman te herkennen!

97) nbsp;nbsp;nbsp;Grosheide, prft. blz. 193. In strijd met de Faillissementswet is het niet,nbsp;zie Molengraaf!, De Failissementswet verklaard, 3e druk, blz. 42 e.v.; blz. 196.

98) nbsp;nbsp;nbsp;Dit is de z.g. Einheitsgründung. Bij de „Stufengründung” (Par. 30)nbsp;behoeven de oprichters niet alle aandeelen te nemen, zoodat ook eventueelnbsp;zonder hulp van een bank een n.v. zou kunnen worden opgericht (Klausing,nbsp;blz. 26). Hier is eveneens niet aangegeven, voor welk gedeelte de oprichters deelnbsp;moeten nemen, doch dit zal wel te wijten zijn aan het theoretisch karakter van denbsp;„Stufengründungquot;. Voor de definitieve oprichting krijgen trouwens alle intee-kenaren onder de leiding van een rechter nog de gelegenheid zich te doen hooren.

22

-ocr page 39-

Nr. 14. OPRICHTERS GEZAMENLIJK AANSPRAKELIJK.

Al gaan de Duitsche voorschriften in het algemeen dus verder dan de Nederlandsche, dat neemt niet weg, dat bij niet-volgestorte aandeelen de regeling nog niet bevredigend zou zijn,nbsp;als verdere bepalingen zouden ontbreken. Wanneer de aandeelennbsp;niet volgestort worden, bestaat het kapitaal der n.v. ten deele uitnbsp;vorderingen op de aandeelhouders. Het is niet zeker of deze schuldnbsp;aan de n.v. zal worden voldaan, als zij om betaling vraagt. Hetnbsp;kan natuurlijk zijn, dat de schuldenaar op het tijdstip, dat hij denbsp;aandeelen nam, in staat was volledig aan zijn verplichtingen tenbsp;Voldoen, maar dat hij sindsdien door onvoorziene gebeurtenissennbsp;™ finantieel minder gunstige omstandigheden is komen te ver-keeren. Dit is echter het normale risico, dat iedere schuldeischernbsp;*5^t. Anders is het, indien bij het nemen der aandeelen de oprichter reeds niet in staat was om zijn verplichtingen volledig nanbsp;te komen. Het is duidelijk, dat, wanneer een dergelijke oprichternbsp;Veel aandeelen bezit, de n.v. ernstige schade kan lijden, waaraannbsp;het feit, dat er nog een groot aantal solvabele oprichters overblijft,nbsp;mets afdoet. Daar de n.v. pas bij en door de oprichting ontstaatnbsp;onmachtig is op haar wording zelf eenige invloed uit te oefenen,nbsp;valt er veel voor te zeggen de oprichters gezamenlijk aansprakelijknbsp;e stellen voor de handelingen, die plaats vonden vóór de oprich-mg 99). Naast een minimum aantal oprichters en een minimumnbsp;eelname in het kapitaal moeten er nog bepalingen zijn, die waar-orgen, dat de aangegane verplichtingen worden nagekomen. Ditnbsp;^ wet bereiken, door voor iederen oprichter een zekere gegoedheid te eischen. Een vlotte gang van zaken zou dit echternbsp;önstig belemmeren, indien het al niet praktisch onuitvoerbaar is omnbsp;®en zoo diepgaand onderzoek in te stellen naar de omstandigheden.nbsp;Waarin iedere oprichter verkeert. Eenvoudiger is het de oprichtersnbsp;co lectief aansprakelijk te stellen, want dan kan ook het vereischtenbsp;Van de minimum deelname vervallen!

Deze opvatting treedt sterk naar voren in Par. 39, Abs. 4 en 5 190 Hierdoor wordt zooveel mogelijk er voor gewaakt, datnbsp;j jictalingsbelofte, in de deelneming gelegen, wordt nagekomen,nbsp;urnen een oprichter niet in staat is te betalen, dan moeten denbsp;medeoprichters zijn schuld voldoen, als zij bij de oprichting reedsnbsp;van de onvoldoende finantieele capaciteit kennis droegen. Haddennbsp;29 het slechts kunnen weten, dan zij zij niet aansprakelijk 101). Denbsp;g^rootere zekerheid, die een tegenovergesteld voorschrift zou geven,

inm

”) Par. 39 Verantwortlichkeit der Gründer.

4) Ei^teht durch Zahlungsunfahigkeit eines Aktionars der Gesellschaft ein Ausfall, so sind ihr zum Ersatz als Gesamtschuldner die Gründernbsp;Beteiligung des Aktionars in Kenntnis seiner Zahlungs-unfahigkeit angenommen haben.

[} Neben den Griindern sind in gleicber Weise Personen verantwortlicb, für deren Recbnung die Gründer Aktien übernommen baben. Sie könnennbsp;^cb auf ibre eigene Llnkenntnis nicbt wegen solcber Umstande berufen,nbsp;die ein für ibre Recbnung bandelnder Gründer kannte oder kennennbsp;musste.

101) Schlegelberger, Par. 39, Anm. 5,

23

-ocr page 40-

Nrs, H-16. SAMENVATTING; TIJDSTIP VAN OPRICHTING.

weegt blijkbaar niet op tegen de lasten, die daardoor op de oprichters zouden komen te rusten. Bovendien zouden de oprichters zich dermate voor eikaars vermogen gaan interesseeren, dat denbsp;goede verhouding hieronder zou gaan lijden. Door voorts dennbsp;achter den strooman verborgen feitelijken oprichter mede aansprakelijk te stellen, vermindert het Akt.G. sterk de bruikbaarheidnbsp;van stroomannen

15. nbsp;nbsp;nbsp;Vergelijken wij de bepalingen in beide rechtsstelsels, dannbsp;blijkt, dat het Akt.G. een gesloten geheel vormt van vrij strengenbsp;voorschriften. Hiertegenover geeft het W.v.K. slechts enkelenbsp;onsamenhangende regels, waarvan art. 36e, lid 2 wel de voornaamste is. Tevens zagen wij, dat het W.v.K. niet voldoendenbsp;waarborgen geeft, dat het kapitaal geheel wordt bijeengebracht.nbsp;Verbetering valt niet te bereiken alleen door het overnemen dernbsp;Duitsche bepalingen. Reeds bij de eerste stap in die richting ^nbsp;het overnemen van Par. 2 stuit men op ernstige bezwaren, dienbsp;voortspruiten uit het verschil tusschen n.v. en A.G., dat in hetnbsp;tweede hoofdstuk uitvoeriger zal worden besproken. De n.v. kannbsp;voor iedere onderneming, ongeacht de grootte, worden gekozen,nbsp;de A.G. mag daarentegen slechts voor de grootere bedrijven alsnbsp;rechtsvorm worden gebruikt. Nu kunnen voor de kleine Neder-landsche n.v.’s geen vijf oprichters worden voorgeschreven. Zoolang de n.v. dus niet tot de grootere ondernemingen wordt beperkt,nbsp;verdient het geen aanbeveling Par. 2 na te volgen. De wenschelijk-heid om art. 36e, lid 2 uit te breiden en te verscherpen neemtnbsp;daarmee echter nog toe, maar dit valt buiten het kader van denbsp;oprichting.

16. nbsp;nbsp;nbsp;Behalve het rechtskarakter van de oprichting en in aansluiting daaraan het aantal oprichters, is ook het moment vannbsp;oprichting van belang. Immers het ontstaan van de n.v. beteekentnbsp;de deelneming van een nieuw subject aan het rechtsverkeer, omdatnbsp;aan de oprichtingsovereenkomst onder zekere voorwaarden externenbsp;werking is toegekend, hetgeen tot uitdrukking komt in het ver-leenen van rechtspersoonlijkheid aan de n.v. Voor iedereen, nietnbsp;in het minst als procespartij, is het van groot belang te weten, nietnbsp;alleen of, maar ook sinds wanneer een complex feitelijkheden, datnbsp;zich als n.v. voordoet ook werkelijk als zoodanig moet wordennbsp;aangezien .

Uitgaande van het ééne standpunt, dat de n.v. een con-

102) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Amtl. Begr. bij Klausing, blz. 37.

103) nbsp;nbsp;nbsp;Hof Amsterdam 19 November 1920, W. 10659 behandelt een geval, datnbsp;iemand namens een combinatie van personen optrad, die zich hadden verbondennbsp;een n.v. op te richten, terwijl de n.v. niet tot stand kwam.

104) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Rechtb. Amsterdam 8 Februari 1924, N. J. 1924 blz. 398, waar denbsp;gedaagde n.v. pas bij dupliek tot de ontdekking kwam, dat zij ten tijde van denbsp;afsluiting der betwiste rechtshandeling als zoodanig nog niet bestond. Zie ooknbsp;Rechtb. Rotterdam 7 Mei 1913, N. J. 1913 blz. 700: een n.v. werd veroordeeld,nbsp;die eer§t 6 maanden na dagvaarding was opgericht.

24

-ocr page 41-

Mr. 16. OPRICHTING EN AAN VANG.

tractueele rechtsbetrekking is, komen de verschillende schrijvers tot uiteenloopende conclusies t.a.v. het tijdstip van ontstaan.nbsp;Het kernpunt van de beschouwingen blijft de beantwoording vannbsp;de vraag, of de ministerieele verklaring van geen bezwaar al dannbsp;niet een ontstaansvereischte voor de n.v. is.

De wet spreekt van „oprichting” (art. 36) en „aanvangen” (art. 36e). Hoewel het gebruik van deze twee uitdrukkingen opnbsp;zichzelf al voldoende zou zijn om een eensluidend oordeel overnbsp;het tijdstip van ontstaan onmogelijk te maken, wordt de mogelijkheid van verwarring nog vergroot door de dubbelzinnigheid vannbsp;het Woord ,,aanvangen” i®®) en de onzekerheid, die heerscht tennbsp;aanzien van de bedoeling van den wetgever i®®). Oppervlakkignbsp;beschouwd geeft de wettekst alle steun aan een interpretatie, dienbsp;wet als volgt uitlegt: de n.v. is opgericht bij notarieele akte,nbsp;zij bestaat dus na verlijden dier akte^®^). Maar de n.v. is ooknbsp;rechtspersoonlijkheid toegekend (art. 37), zonder dat hierbij denbsp;restrictie is gemaakt, dat de overheid haar goedkeuring heeftnbsp;Qegeven. Die goedkeuring is pas noodig, wanneer de n.v. met haarnbsp;werkzaamheden wil aanvangen. Zoolang zij nog aan eigen huisnbsp;bouwt en niet naar buiten optreedt, heeft zij geen sanctie noodig.nbsp;Van der Heyden komt ook in zijn Praeadvies, na diepgaandenbsp;onderzoekingen, tot deze slotsom i®®). Vóór het afkomen van denbsp;Ministerieele verklaring is de n.v. wel rechtsbevoegd maar nietnbsp;handelingsbevoegd, zoo drukt hij het uit.

Kunnen de oprichters dan maar door een onderlinge overeenkomst een afgezonderd vermogen in het leven roepen? Kunnen rechten worden verkregen en beschermd, zonder dat dit eennbsp;Werking tegenover derden beteekent? Het komt ons voor, dat dezenbsp;''^zagen ontkennend moeten worden beantwoord. De medewerkingnbsp;Van de overheid kan niet worden ontbeerd z®®). Van der Heyden’s ^nbsp;^roep op het arrest van de H.R. van 19 Juni 1925 n®) gaat nietnbsp;op. Wanneer hij wil aantoonen, dat een (in zijn terminologie) nietnbsp;aangevangen n.v. toch rechtspersoon kan zijn. Immers de uitspraak van ons hoogste college heeft betrekking op een n.v..nbsp;Waarop wèl de Koninklijke bewilliging was verkregen, doch tennbsp;aanzien waarvan de vereischte stortingen nog niet waren geschied. Onder de oude wet waren zoowel bewilliging als storting

_ Van der Heyden, Praeadvies over de Naamlooze Vennootschap in W 12353'^°°quot;^ de Broederschap der notarissen, 1932, blz. 181; Scheltema,

genoeg liet de rechtbank te Amsterdam in haar vonnis d.d. luni 1932. N.V. XI blz. 210 e. V. in het midden, welk gebeuren met oprichtingnbsp;art. 40b was bedoeld. In het onderhavige geval kwam de rechtbank tot denbsp;'^at hier het verkrijgen der Ministerieele verklaring kon zijn bedoeld.nbsp;108) Blz. 171.

, nbsp;nbsp;nbsp;-^1 houdt dit geenszins in, dat de Minister en b.v. niet ,de rechter_ zoo-

r” puitschland — een rol moet spelen bij de totstandkoming. Zie van Sandick, 7.r‘Y' , II blz. 129; van der Heyden, blz. 161. Vgl. H. R. 15 December 1939,

¦ J • 1940 nr. 206 m. o. v. Meyers.

110) W. 11422.

25

-ocr page 42-

Nr. 16. LEER DER SUCCESSIEVE WORDING.

voorwaarden voor het aanvangen der n.v.: ïn het nieuwe recht is dit laatste vereischte vervallen. Daarmede heeft ook het arrest veelnbsp;van zijn gewicht verloren, aangezien nu slechts de strijd kan loopennbsp;over de vraag of de n.v. bestaat vóór het afkomen der overheids-verklaring, die, zooals gezegd, in het aangehaalde geval al wasnbsp;verkregen. Trouwens van der Heyden ontkent niet, dat de n.v.nbsp;voor zoover het de externe werking betreft, als wettelijke instellingnbsp;moet worden aangeduid en niet alleen als contractueele schepping.nbsp;Juist deze externe gevolgen vinden hun oorzaak niet in de wilnbsp;der vennooten, doch steunen rechtstreeks op de kracht der wetnbsp;Deze medewerking van den wetgever is niet voor niets verkregen,nbsp;want hij heeft zich het goedkeuringsrecht voorbehouden. Denbsp;voordeelen, die de n.v. biedt, zijn in zekeren zin uitzonderingen opnbsp;de fundamenteele beginselen van het rechtsverkeer. Een dezer uitzonderingen, de externe werking, omvat zoowel de handelingsbevoegdheid als de rechtsbevoegdheid der n.v. Ook het verleenennbsp;van rechtsbevoegdheid kan niet geschieden zonder dat de Ministernbsp;heeft verklaard, dat hem van bezwaren niet is gebleken. Het lijdtnbsp;geen twijfel, dat Visser deze opvatting deelt. Daar hij eennbsp;belangrijk aandeel in de voorbereiding van de wetswijziging had,nbsp;legt zijn oordeel, meer dan anders nog, veel gewicht in de schaal.

n.v..

overheidstoezicht onderworpen zou moeten zijn^®). Het ligt voor de hand, dat hij zijn uitgangspunt herziet. Dan blijkt, dat aan hetnbsp;corporatief rechtelijk element, dat de n.v. als instelling bezit, is tenbsp;kort gedaan. In het overheidstoezicht komt dit element naar voren.nbsp;Men kan hoogstens de wet verwijten, dat zij in art. 36c in strijdnbsp;komt met haar in art. 36 gekozen uitgangspunt, doch dit neemtnbsp;niet weg, dat de vraag, wanneer de n.v. ontstaat, door het laatstenbsp;artikel wordt beslist, te meer nu art. 36 meer het karakter draagtnbsp;van een definitie, bedoeld als inleidende bepaling. Hierbij kan,nbsp;zooals later nog zal blijkenT^^) moeilijk een verwijzing naar denbsp;oprichting ontbreken. Maar daaruit mogen geen conclusies t.a.v.

Het valt echter niet te loochenen, dat de z.g. leer der successieve wording, die door van der Heyden wordt verdedigd,nbsp;zekere voordeelen biedt. Ook theoretisch, omdat zij consequentnbsp;het beginsel van de n.v. als contractueele rechtsbetrekking doorvoert, dat de wet eveneens huldigt. Evenwel is de wet teruggedeinsd voor de gevaren, die in een ongecontroleerd vennoot-schapswezen besloten liggen, zoodat zij niet volhardt bij het eenmaal ingenomen contractueele standpunt. Hierop doelt van dernbsp;Heyden, wanneer hij zegt, dat het niet duidelijk is, waarom eennbsp;die toch in beginsel contractueele rechtsbetrekking is, aan

111) nbsp;nbsp;nbsp;Praeadvies blz. 159. Vgl. vonnis Rechtb. Arnhem d.d. 30 Maart 1930,nbsp;W. 12149, waarin wordt geconstateerd, dat „...het optreden (van een n.v.) alsnbsp;zoodanig steeds een wetgeving vooronderstelt, waaraan die rechtspersoonlijkheidnbsp;(n.1. van de n.v.) ontleend wordt.”

112) nbsp;nbsp;nbsp;Kist, nr. 14.

113) nbsp;nbsp;nbsp;Praeadvies blz. 173.

114) nbsp;nbsp;nbsp;Zie hieronder nr. 25.

26

-ocr page 43-

Nrs. 16-17. N.V. VANGT AAN MET MINISTERIEELE VERKLARING.

de oprichting worden getrokken, behalve deze, dat een materiecle definitie van de n.v. niet valt te geven.

Merkwaardig is in dit verband de opvatting, zooals die is neergelegd in de zevende druk van Molengraaff’s leidraadnbsp;In tegenstelling tot hetgeen in de oudere drukken werd verdedigd,nbsp;wordt het ook hier ingenomen standpunt aanvaard, dat de n.v. alsnbsp;rechtspersoon, dus ,,als zoodanig”, pas bij het afkomen van denbsp;Ministerieele verklaring ontstaat. Daarbij is de opvatting, dat denbsp;n.v. bij haar eigen akte van oprichting partij is, niet herzien. Dezenbsp;opvatting zou, juist bij een leer, die de n.v. bij de akte van oprichting laat ontstaan, goed passen Het is echter moeilijkernbsp;om de n.v. als partij te zien nog voor zij is ontstaan, in welke tijdnbsp;zij als een ,,niets” wordt gekenmerkt .

17. Het is niet tegen alle verwachtingen in, dat de H.R. zich in zijn arrest van 12 October 1932 aan de zijde van Visser c.s.nbsp;heeft geschaard. Het merkwaardige van dit arrest is zeker wel,nbsp;dat het zooveel meer besliste dan strikt noodzakelijk was geweest Dit kan niet minder dan een verheugende bijkomstigheid worden genoemd, daar nu een uitspraak is verkregen, los vannbsp;belastingrechtelijke overwegingen, die maar al te vaak de zaaknbsp;vertroebelen om ’s Rijks schatkist in bescherming te nemen. Hetnbsp;arrest behandelt het geval van een aannemer, die zijn bedrijf innbsp;een n.v. had ingébracht, waarvan de Minister op den datum vannbsp;de aanslag voor de belasting nog niet had verklaard, dat zijnerzijdsnbsp;niet van bezwaren was gebleken. Desondanks beweerde de aannemer, dat de n.v.'reeds een bron van inkomsten voor hem was.nbsp;Nu had o.i. de H.R. zeer goed kunnen volstaan met de overweging,nbsp;dat om een bron van inkomsten te zijn de n.v. haar bedrijf moetnbsp;uitoefenen en mitsdien werkzaam moet kunnen zijn in de zin vannbsp;art. 36e. Hiervoor is dus de Ministerieele verklaring vereischt. Daarnbsp;deze verklaring nog niet was verkregen, had de eisch kunnennbsp;worden afgewezen. De H.R. heeft hiermede niet volstaan dochnbsp;beslist, dat ,,een n.v. als zoodanig niet kan aanvangen, met anderenbsp;woorden niet als rechtspersoon bestaat, voordat de Ministerieelenbsp;verklaring is verkregen”.

Het arrest bevat de uitdrukking; de n.v. als zoodanig. Onwillekeurig dringt zich de vergelijking met het Akt.G. op.nbsp;Immers Par. 3-4, Abs. 1 bevat de volgende bepaling; ,,Vor der Ein-tragung in das Handelsregister besteht die Aktiengesellschaftnbsp;als solche nicht”. Op zichzelf beschouwd, levert deze tekst weer

115) nbsp;nbsp;nbsp;Blz. 151.

116) nbsp;nbsp;nbsp;Van der Heyden verwerpt de mogelijkheid van deze combinatie: nr. 137.

117) nbsp;nbsp;nbsp;Swane, Praeadvies over de Naamlooze Vennootschap in wording voornbsp;de Broederschap der notarissen, 1932, blz. 201 en blz. 202: alles wat vóór dienbsp;geboorte ligt heeft voor het recht gelijke of liever geen beteekenis.

118) nbsp;nbsp;nbsp;W. 12518 m. o. V. Star Busmann. Zie over dit arrest ook van der Heyden, N.V. XI blz. 225.

119) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. de noot van Scholten bij dit arrest in N.J. 1933 blz. 12.

27

-ocr page 44-

Nr. 17. DRIE STADIA BIJ OPRICHTING DER A.G.

een aanknoopingspunt met het Nederlandsche recht op. Het Gewijzigd Ontwerp 1925 bevatte n.1. de bepaling, dat de n.v. niet kon aanvangen, voordat de akte van oprichting bij de competentenbsp;Kamer van Koophandel was geregistreerd (art, 36f G.O.)

Aan deze registratie moest een Ministerieele ,,aanteekening” op de akte voorafgaan, dat bij den Minister geen bezwaren tegen de n.v.nbsp;waren gerezen (art. 36e G.O.). In het Gewijzigd Ontwerp wasnbsp;slechts nietigheid bedreigd tegen de n.v., die niet bij notarieelenbsp;akte was opgericht, hoewel de Minister ook dit had kunnen onderzoeken. Toen de registratie in het Nader Gewijzigd Ontwerp kwamnbsp;te vervallen, bleef deze nietigheid bestaan. Het feit, dat geennbsp;nietigheid was gesteld op het niet verkrijgen van de Ministerieelenbsp;verklaring, is volgens van der Heyden een argument voor zijn opvatting, dat de n.v, reeds voor het afkomen der verklaring kannbsp;bestaan 121). Weliswaar geeft ’s Ministers opmerking, dat denbsp;notarieele vorm als essentieel moet worden beschouwd hem eenigenbsp;steun, doch daar staat weer tegenover, dat men de naleving vannbsp;andere voorschriften door de Ministerieele controle voldoende gewaarborgd achtte: de controle kon hier blijkbaar in de plaats vannbsp;de nietigheid treden. Toegegeven moet worden, dat deze geheelenbsp;gang van zaken weinig duidelijk is, terwijl bovendien weer blijktnbsp;hoe verwarrend het werkt, wanneer in wetsontwerpen wordtnbsp;gewijzigd.

De vergelijking met het Duitsche recht kan nog buiten Par. 34 worden uitgebreid. Deze uitbreiding is van groot belang,nbsp;want het betreft hier het Duitsche aequivalent van art. 36, n.1.nbsp;Par. 22, Abs. 2: „Mit der Übernahme aller. Aktien durch dienbsp;Gründer ist die Gesellschaft errichtet”. Men ziet: ook in hetnbsp;Duitsche recht worden naast elkaar de woorden ,.oprichtingquot;nbsp;(Par. 22) en ,.bestaan” (Par. 34) gebruikt. Daarmede is ook denbsp;mogelijkheid geopend om een gelijke strijd te doen ontbranden alsnbsp;die, welke onze juristen verdeeld houdt.

De Duitsche wet onderscheidt drie stadia bij de totstandkoming van de n.v.:

Ie vaststelling van de vennootschapsovereenkomst (statuten) .

2e oprichting van de n.v.

3e ontstaan van de n.v.

De beide eerste phasen kunnen samenvallen, doch nimmer kan de n.v. tegelijk worden opgericht en ontstaan. De oprichtingnbsp;zelve is in zooverre van meer belang dan bij ons, omdat de rechternbsp;na moet gaan of de oprichting volgens de voorschriften is geschied ^22). Is dit het geval, dan kan de A.G. worden ingeschreven

120) nbsp;nbsp;nbsp;In de Eerste Aanvullingsbeschikking (Ned. Staatse, van 21 Mei 1942,nbsp;No. 103) op het Besluit op de Vennootschapsbelasting wordt aangenomen, datnbsp;een n.v. bestaat, zoolang (en zoodra) zij in het Handelsregister is ingeschreven.

121) nbsp;nbsp;nbsp;Praeadvies blz. 169.

122) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 31, Abs. 1; Das Gericht hat zu prüfen ob die Gesellschaft ordnungs-

maszig errichtet ...... ist.

28

-ocr page 45-

Nrs. 17-18. BIJ A.G. STRIJD OVER DE A.G. IN WORDING.

en volgens Par. 34 als zoodanig ontstaan. Evenals de H.R. in zijn hierboven besproken arrest te kennen gaf, dat ,,als zoodanig”nbsp;beteekende als rechtspersoon, zod zijn ook de Duitsche schrijversnbsp;het er over eens dat de A.G. door inschrijving in het Handelsregister rechtspersoonlijkheid krijgt. In tegenstelling tot een n.v.,nbsp;die ten onrechte de Ministerieele verklaring heeft verkregen, kannbsp;een eenmaal ingeschreven A.G. nimmer nietig worden verklaard,nbsp;in die zin, dat zij nooit zou hebben bestaan. Zij is vernietigbaar,nbsp;zonder terugwerkende kracht 1^4)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;jat het Akt.G. zelf

en niet zooals bij ons pas een rechterlijke uitspraak over de n.v. nis zoodanig spreekt, is de oorzaak, dat over het tijdstip van ontstaan weinig verschil van meening kon ontstaan. De strijd isnbsp;daarmede niet beëindigd, doch heeft zich verplaatst naar het aanverwante terrein van de n.v. in wording Ritter karakteriseertnbsp;het probleem als volgt: „die errichtete Gesellschaft ist noch keines-Wegs errichtet, noch keineswegs vorhanden. lm übrigen meint man,nbsp;müsse die Gesellschaft, da sie doch nun einmal errichtet sei, irgendnbsp;etwas sein .. . .” i^®). Het kon voor ons recht neergeschreven zijn!

Wij zien dus, dat het Duitsche recht, dat, indien ons Gewijzigd Ontwerp 1925 wet was geworden, op dit punt veel overeenstemming met het Nederlandsche recht zou hebben vertoond, het zwaartepunt op het ontstaan en niet op de oprichting laatnbsp;vallen, wat van der Heyden juist wel doet^-^). Ook langs geheelnbsp;andere weg wordt het standpunt van Visser a.h.w. nog eensnbsp;onderschreven.

18. Uit de beperkte rechtspersoonlijkheid, die van der Heyden aan een wordende n.v. toekent, volgt direct de door hem gemaaktenbsp;onderscheiding tusschen handelingen, die de n.v. wèl en die denbsp;n.v. niet kan verrichtennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Behalve een beroep op de algemeene-

opzet van de wet, dat door de miskenning van het corporatieve element gerechtvaardigd kan schijnen, verdedigt hij zijn standpuntnbsp;hier ook door een vergelijking met de n.v. in liquidatie, aan wienbsp;,,evenmin” een beperkte rechtspersoonlijkheid zou worden onthouden. Evenwel is aan deze beperkte rechtspersoonlijkheid eennbsp;Ministerieele verklaring van geen bezwaar of Koninklijke bewilliging voorafgegaan, toen de n.v. werd opgericht. Dit is ietsnbsp;geheel anders dan de verleening van rechtspersoonlijkheid, innbsp;Welke omvang dan ook, voordat de overheid zich heeft uitgesproken. Dat een n.v. in liquidatie haar doel niet meer kan nastreven is een gevolg van de omstandigheid, dat het doel van een

123) nbsp;nbsp;nbsp;B.v. Gadow, Par. 22, Anm. 2.

124) nbsp;nbsp;nbsp;Gadow, Par. 216, Anm. 18.

125) nbsp;nbsp;nbsp;Schlegelberger Anm. 5 voor Par. 16: ,,Die Rechtsnatur der zur Gründungnbsp;einer Aktiengesellschaft führenden Vorgange ist auszerordentlich bestritten.”

126) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 22, Anm. 2.

127) nbsp;nbsp;nbsp;Praeadvies blz. 172. Ook Star Busmann wijst er in zijn reeds meernbsp;aangehaalde noot onder het arrest van 12 October 1932 op, dat men het woordnbsp;Oprichting niet te letterlijk moet nemen,

128) nbsp;nbsp;nbsp;Praeadvies blz. 173.

29

-ocr page 46-

Nr. 18. SUCCESSIEVE WORDING EN VOOROVEREENKOMSTEN.

dergelijke n.v. door het besluit tot ontbinding wordt beperkt tot afwikkeling van haar zaken. Speetjens omschrijft ontbinding dannbsp;ook als het losmaken (of algemeener: het losraken) van de vennootschap van haar wezenlijk doel Het oprichten van eennbsp;n.v. is een daarmee niet te vergelijken gebeuren: zij wordt tochnbsp;juist met het oog op het gestelde doel opgericht. Ten aanzien vannbsp;een n.v. in liquidatie behoeft dus geen onderscheid te worden gemaakt tusschen wel en niet geoorloofde handelingen, tenzij uit hetnbsp;oog wordt verloren, dat het doel van een n.v, in liquidatie eigenlijknbsp;is gewijzigd. De wet drukt dit in art. 55e zóó uit, dat de n.v. voortbestaat, voor zoover dit tot de vereffening harer zaken noodig is.nbsp;Volgens van der Heyden moet deze onderscheiding wel wordennbsp;gemaakt bij de n.v. in oprichting. Dit moet aldus worden verstaan,nbsp;dat zij haar doel wel is waar niet mag nastreven, doch wel rechtennbsp;kan verkrijgen en beschermen. Deze onderscheiding vormt een zeernbsp;zwakke stee in de leer der successieve wording. Nu de doelsom-schrijving gemeenlijk zeer summier en vaag is, is het praktisch nietnbsp;mogelijk een scherp criterium te geven, dat de grens tusschen beidenbsp;soorten van handelingen aan kan duiden i®®).

Nog heeft van der Heyden zijn laatste troef niet uitgespeeld. Zijn medeadviseur moet in zijn praeadvies erkennen, dat de z.g.nbsp;voorovereenkomsten hem voor problemen stellen, welker oplossingnbsp;hem niet steeds kan bevredigen Het viel te verwachten, dat denbsp;voorstanders der successieve wording de moeilijkheden, die hunnbsp;tegenstanders met de voorovereenkomsten ondervinden, tot eennbsp;belangrijk argument voor hun stellingen zouden maken. Inderdaadnbsp;bestaan er redenen om zich af te vragen of aan dit punt in onzenbsp;wet wel voldoende aandacht is geschonken. In het bijzondernbsp;wanneer de n.v. pas bij de Ministerieele verklaring ontstaat, is ernbsp;aan een goede regeling groote behoefte, omdat er dikwijls een langenbsp;tijd van voorbereidingen is.

Art. 40a nu zegt, dat enkele nader omschreven overeenkomsten in de akte van oprichting moeten worden opgenomen, bij gebreke waarvan de n.v. deze overeenkomsten na haar oprichtingnbsp;niet kan bekrachtigen. Zou hier, in tegenstelling tot hetgeen vannbsp;der Heyden leert, oprichting op art. 36e en niet op art. 36 slaan,nbsp;dan zouden dergelijke overeenkomsten nimmer kunnen wordennbsp;aangegaan in het tijdperk, dat ligt tusschen het passeeren der aktenbsp;en het afkomen der Ministerieele verklaring, omdat art. 40a tennbsp;aanzien van die overeenkomsten een onvervulbare voorwaarde zounbsp;bevatten Hiertegen kan direct worden opgemerkt, dat, al doetnbsp;het aan de juistheid van de stelling niets toe of af, dit argumentnbsp;zich ook tegen den gebruiker keert. Wanneer de n.v. toch doornbsp;de akte van oprichting wordt opgericht, zooals van der Heydennbsp;het wil, geldt niet meer art. 40 voor een opgerichte n.v., die de

129) nbsp;nbsp;nbsp;Prft. blz, 32.

130) nbsp;nbsp;nbsp;Van Oven, W. P. N. R. 3259: Star Busmann, noot bij H. R. 12 October 1932,

132) Van Proosdij, N.V, X blz. 354; van der Heyden, Praeadvies blz. 170.

30

-ocr page 47-

Nrs. 18^19. VOOROVEREENKOMSTEN.

goedkeuring van den Minister nog niet heeft verkregen. Ook dan kunnen dus niet alle handelingen worden verricht

In het algemeen kan nog het volgende tegen het argument der voorovereenkomsten worden aangevoerd. Met het passeerennbsp;van de akte van oprichting wordt de weg van de toekomstige n.v.nbsp;in groote lijnen afgebakend. Ingrijpende overeenkomsten zijn innbsp;het stadium vóór de definitieve totstandkoming ongewenscht. Uitnbsp;hun aard (zie art. 40a) vloeit trouwens al voort, dat zij meestalnbsp;in het tijdvak voor het verlijden van de akte van oprichting zullennbsp;zijn gesloten. Het is dus niet alleen geen leemte, doch zelfs zeernbsp;begrijpelijk, dat er een ,,gesloten tijdperk” voor deze overeenkomsten bestaat. In het Duitsche recht is dit ook het gevaU®^).nbsp;Daar moeten zekere overeenkomsten in de akte worden opge'nbsp;nomen Zijn deze overeenkomsten opgenomen in de akte, dannbsp;gelden zij zonder meer tegenover de A.G.: zij behoeven dus nietnbsp;te worden bekrachtigdnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Daartegenover staat, dat er geen

enkele mogelijkheid is opengelaten om bedoelde overeenkomsten nog aan te gaan, wanneer de akte reeds is verleden i®'). Men zounbsp;kunnen opmerken, dat, nu in het Duitsche recht de oprichters allenbsp;aandeelen moeten nemen, er voor hen minder redenen bestaan omnbsp;overeenkomsten als bedoeld in art. 40a aan te gaan, zoodat denbsp;bepalingen van Par. 19 en Par. 20 hen minder zullen hinderen.

^9. Nauw verband met deze kwestie houdt de vraag hoe storting op aandeelen zal moeten worden gevorderd, wie denbsp;Ministerieele verklaring zal moeten aanvragen, enz,, kortom hoenbsp;de leiding van interne aangelegenheden dient plaats te vinden,nbsp;indien d^ n.v. geen beperkte rechtspersoonlijkheid in haarnbsp;wordingstijdperk kan worden toegekend. Hoe kan er van een behoorlijke samenwerking der a.s. vennooten sprake zijn, wanneernbsp;er geen enkele rechtsband bestaat^®®)? Wanneer men in hetnbsp;wordingstijdperk een bestuurder vast als zoodanig op laat treden,nbsp;erkent men tegelijk, dat de n.v. in zekere mate bestaat, voordatnbsp;zij is opgericht 1®®). De schrijvers roeren echter deze kwestienbsp;weinig aan.

Wie, indachtig aan Par. 34, Abs. 1 met de bepaling, dat de

133) nbsp;nbsp;nbsp;Star Busmann, noot bij H. R. van 12 October 1932.

134) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 19 en Par. 20. B.v. Par. 19, Abs. 1. Jeder zugunsten einzelner Aktio-nare bedungene besondere Vorteil musz in der Satzung unter Bezeichnung desnbsp;Berechtigten festgesetzt werden.

135) nbsp;nbsp;nbsp;Met opzet is hier niet gesproken van akte van oprichting, daar volgensnbsp;het Duitsche recht de n.v. pas met de overneming van alle aandeelen door denbsp;Oprichters is opgericht.

136) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Molengraaf!, blz. 243.

137) nbsp;nbsp;nbsp;Schlegelberger, Par. 34, Anm. 4. Vgl. Grosheide, N.V. XII blz. 163,

138) nbsp;nbsp;nbsp;Vain der Heyden, Praeadvies blz. 174; van Proosdij, N.V. X blz. 367.nbsp;Men spreekt nooit over de moeilijkheden, die rijzen, als de n.v. eens niet totnbsp;stand komt; zie daarover b.v, Rechtb. Haarlem 9 Juli 1940, N. J. 1941 nr. 125.

139) nbsp;nbsp;nbsp;Van Proosdij t. a. p. blz. 366. Intusschen is het aardig te vergelijken hoenbsp;nieuw opgekomen staten dikwijls eerst de facto en pas later de iure wordennbsp;erkend!

31

-ocr page 48-

Nr. 19. IDENTITATSTHEORIE.

A.G. „als solche” ontstaat met de inschrijving in het Handelsregister meent, dat nu het Akt.G. behulpzaam zal zijn bij het oplossen van bovengestelde vragen, komt bedrogen uit. Spreekt onze wet niet eens van de mogelijkheid, dat bestuurders voor hetnbsp;ontstaan der n.v. handelen, in de Duitsche wet is een dergelijknbsp;handelen zejfs onontbeerlijk. Zoo moet het bestuur de gang vannbsp;zaken bij de oprichting nagaan en hierover rapporteeren ). Ditnbsp;verslag is één der stukken, waarop de rechter beslist of de A.G.nbsp;zal worden ingeschreven. Voorts moet het bestuur de A.G. aanmelden bij den bevoegden rechter, hetgeen echter niet kannbsp;geschieden, voordat een zeker bedrag op de aandeelen is gestort, waarvoor de bestuurders de noodige maatregelen kunnennbsp;nemen 1^1). Deze storting kan zelfs geschieden op de rekeningnbsp;van de (nog niet als zoodanig bestaande) A.G, Voorbeeldennbsp;te over dus, waar sprake is van het handelen van bestuurders,nbsp;voordat de n.v. bestond, zoodat de leer der successieve wordingnbsp;gelijk schijnt te krijgen.

De Duitsche rechtspraak bevestigt dit vermoeden. Zij heeft de z.g. Einheits- of Idehtitatstheorie opgesteld, die aanneemt, datnbsp;,,die Gründungsgesellschaft (n.v. in wording) und A.G. imnbsp;Grunde ein und dasselbe Rechtsgebilde sind, nur in verschiedenennbsp;Stadiën der Entwicklung” i**®). Deze formuleering, vooral hetnbsp;laatste deel ervan, sluit zeer nauw aan bij de leer der successievenbsp;wording! Gelukkig hebben de Duitsche schrijvers zich tegen denbsp;Einheitstheorie verzet, en, naar het ons voorkomt, op goedenbsp;gronden. Zoo wijst Gadow er op, dat, wanneer van één en dezelfdenbsp;vennootschap vóór en na de inschrijving moet worden gesproken,nbsp;het niet duidelijk is, hoe de schuldoverneming van Par. 34,nbsp;Abs. 2 moet worden geconstrueerdnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Daartegeno^’er meent

Schlegelberger, dat door de opneming van dit voorschrift het Akt.G. de Einheitstheorie niet heeft verworpen ^‘‘®). Niet beter

140) Par. 25, Abs. 1. Die Mitglieder des Vorstands ...haben den Hergang der Gründung zu prüfen.

Hl) Par. 28, Abs. 1. Die Gesellschaft ist bei dem Gericht ...von samtlichen Gründern und Mitgliedern des Vorstandes ...zur Eintragung in das Handelsregister anzumelden. — Abs. 2. Die Anmeldung darf erst erfolgen, wenn aufnbsp;jeder Aktie ...der eingeforderte Betrag ordnungsmaszig eingezahlt worden ist.

142) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 49, Abs. 3. Der vor der Anmeldung der Gesellschaft eingefordertenbsp;Betrag (Par. 28, Abs. 2) kann ...durch Gutschrift auf ein Bankkonto im Inland

'Oder Postcheckkonto der Gesellschaft ... eingezahlt werden. Vgl. het vonnis der Rechtb., vernietigd bij arrest van de H. R. d.d. 10 Juni 1938, N. J. 1938, nr. 919.

143) nbsp;nbsp;nbsp;Gadow, Par. 34, Anm. 17.

144) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 34, Anm. 17. Par 34, Abs. 2 luidt: Übernimmt die Gesellschaft einenbsp;vor ihrer Eintragung in ihrem Namen eingegangene Verpflichtung durch Vertragnbsp;mit dem Schuldner in der Weise, dasz sie an die Stelle des bisherigen Schuldnersnbsp;tritt, so bedarf es zur Wirksamkeit der Schuldübernahme der Zustimmung desnbsp;Glaubigers nicht, wenn die Schuldübernahme binnen drei Monaten nach dernbsp;Eintragung der Gesellschaft vereinbart und dem Glaubiger von der Gesellschaftnbsp;oder dem Schuldner mitgeteilt wird.

145) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 34, Anm. 2. Hij ontkent de Identiteit echter voor de vennootschap,nbsp;die tusschen de oprichters voor de „Errichtung” bestaat (dus na het vaststellennbsp;der statuten).

32

-ocr page 49-

Nrs. 19-20. RECHTSKARAKTER N.V. IN WORDING.

kan men hierop antwoorden dan door Ritter te citeercn, die de petitio principii scherp aan de kaak stelt: „damit die A.G. bei ihrernbsp;Entstehung berechtigt und verpflichtet wird, kann sie nur mitnbsp;Hilfe einer gemeinbürgerlichen Gesellschaft gegründet werden, undnbsp;H1US2 diese gemeinbürgerliche Gesellschaft mit der A.G. identischnbsp;sein — und weil gemeinbürgerliche Gesellschaft und A.G. identischnbsp;sind, können Rechte und Pflichte ohne weiteres mit der A.G.nbsp;entstehen” Trouwens consequent is de Einheitstheorie nimmernbsp;doorgevoerd: onroerende goederen moesten wel degelijk wordennbsp;overgedragen na de inschrijving der A.G.

Hoé aantrekkelijk de leer van de successieve wording ook in haar Duitsche vorm als Einheitstheorie mag schijnen doornbsp;de ontegenzeggelijk elegante wijze, waarop zij verschillende zwaarwichtige problemen weet op te lossen, op den duur kan zij geennbsp;bevrediging schenken. Zij moet ten slotte haar toevlucht tot vagenbsp;onderscheidingen nemen om de moeilijkheden te ontgaan, die denbsp;overheidsbemoeiing inzake de n.v. voor haar brengt. Al is hier-niede de vraag, of de n.v, pas met de Ministerieele verklaring ontstaat, bevestigend beantwoord, men blijft zich afvragen, of er dannbsp;filets is voor het afkomen der Ministerieele verklaring, of voor denbsp;vennootschap door niemand kan worden gehandeld, al is het dannbsp;ook maar voor interne aangelegenheden, enz. Wij komen hierbijnbsp;op ander, zij het soortgelijk terrein, n.1. dat van het rechtskarakternbsp;lt;ler n.v. in oprichting.

20. Nu de wetgever zich niet tevreden heeft gesteld met te bepalen wanneer de n.v. ontstaat, alsmede de gevolgen hiervan tenbsp;regelen (met het laatste zou zij kunnen volstaan, indien de n.v.nbsp;oen zuiver contractueele verhouding was), doch integendeel innbsp;verschillende bepalingen laat zien, dat ook de voorgeschiedenisnbsp;van de totstandkoming zelf aan regels is gebonden, blijkt, dat ooknbsp;juridisch het oprichtingstijdperk van belang is In de eerstenbsp;plaats al, wanneer, zooals wet en rechter doen, het oprichten vannbsp;een n.v. het aangaan van een overeenkomst wordt geacht. Dezenbsp;overeenkomst toch zal volgens art. 1379 B.W. naar de bedoelingennbsp;van partijen moeten worden uitgelegd. Om deze bedoelingen tenbsp;leeren kennen zal wetenschap van hetgeen in het oprichtingstijdperknbsp;'s geschied, onontbeerlijk zijn. Het zou dan kunnen blijken, dat innbsp;het oprichtingstijdperk b.v. een maatschap heeft bestaan, die metnbsp;«e bedoeling om een n.v. in het leven te roepen, werd aangegaan.

Alvorens te onderzoeken welk karakter aan de n.v. in wording moet worden toegekend bij erkenning van het corporatief-rechtclijk element der n.v., is het wenschelijk te bezien, hoe denbsp;samenwerking van de oprichters bij de contractueele opvattingnbsp;wordt beoordeeld. Vanzelfsprekend komt het zoojuist besprokennbsp;meeningsverschil over het tijdstip van ontstaan der n.v. weer tot

H6) Par. 34, Anm. 3.

147) Zie van Slooten, Praeadvies N. J. V. 1910. Handelingen blz. 131: feiten Voor de incorporatie.

® nbsp;nbsp;nbsp;33

-ocr page 50-

Nr. 20. EINHEITSTHEORIE; RECHTSKARAKTER N.V. IN OPRICHTING.

uiting; hetgeen inhoudt, dat met n.v. in wording niet steeds hetzelfde wordt bedoeld. Laat men met van der Heyden de n.v. bij de akte van oprichting ontstaan, dan zal bij de n.v. in wordingnbsp;aan de n.v. in het tijdperk vóór het verlijden der akte wordennbsp;gedacht. Bij de tegenovergestelde meening valt ook de spanne tijdsnbsp;tot het afkomen der Ministerieele verklaring onder het wordings-tijdperk 1^®). Voor de interne regeling van de n.v. is echter ooknbsp;hier het eerste tijdperk het belangrijkste.

Bij de hierboven reeds ter sprake gebrachte Einheits-theorie^'^^) bleek, dat deze een uitspraak over de n.v. in wording inhield; zij zou n.l, identiek met de voltooide n.v. zijn, zoodat denbsp;voltooide n.v. geen verplichtingen zou behoeven ever te nemen.nbsp;Hoewel deze conclusie in haar algemeenheid te ver gaat, is zijnbsp;door een juist beginsel ingegeven. Hét valt n.l. niet te ontkennen,nbsp;dat er een zeer nauw verband bestaat tusschen de voltooide n.v.nbsp;en het complex rechtsbetrekkingen, dat voor de voltooiing wordtnbsp;aangetroffen. Het is een verdienste van de Einheitstheorie, dat zijnbsp;dit in herinnering houdt. Op deze verbondenheid doelt waarschijnlijk ook Visser, wanneer hij zegt, dat voor de bekrachtigingnbsp;van voorovereenkomsten noodig is, dat de n.v., als zij ten slottenbsp;is opgericht, in groote lijnen hetzelfde lichaam moet zijn, dat partijen bij het aangaan der overeenkomst voor oogen stond

Een splitsing in perioden kan verhelderend werken, mits de onderlinge samenhang niet uit het oog wordt verloren. Zoonbsp;onderscheidt van Slooten ) de daad van associatie en incorporatie. Dit is een betere onderscheiding dan die in contractueelenbsp;rechtsbetrekking, rechtspersoonlijkheid en organisatie, welke vannbsp;der Heyden heeft gemaaktnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ook Ritter verwerpt de Duitsche

onderscheiding in „Konsortium-Vorgesellschaft-fertige Gesell-schaft” 1®*). Van der Heyden’s onderscheiding is daarom minder juist, omdat de organisatie kwalijk te scheiden valt van de rechtspersoonlijkheid; het laatste is zonder de eerste niet denkbaarnbsp;De tegenstelling tusschen associatie en incorporatie duidt daarentegen op het tweeslachtig karakter van de n.v., dat zich eensdeelsnbsp;openbaart in de samenwerking der vennooten en andersdeels innbsp;de eigen rechtspersoonlijkheid met de daaraan verbonden overheidsbemoeiing tot uiting komt.

In het eerste stadium, dus voordat de oprichters in materieele zin^®®) zoover zijn gevorderd, dat zij zelf of anderen voor den

148) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Coebergh, N.V. XI blz. 353.Van der Heyden, nr. 150 meent zelfs,,nbsp;dat voor de akte niet van een n.v. in wording kan worden gesproken.

149) nbsp;nbsp;nbsp;Nr. 19.

150) nbsp;nbsp;nbsp;Kist, nr. 13.

151) nbsp;nbsp;nbsp;Praeadvies blz. 119.

152) nbsp;nbsp;nbsp;Blz. 160.

153) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 22, Anm. 2.

154) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Bachmann bij Drost, Rechten van aandeelhouders in naamloozenbsp;vennootschappen, acad. prft. Utrecht 1903, blz. 49; die de statuten „das not-wendige Ergebnisz der Rechtspersönlichkeit der Aktiengesellschaft” noemt.

155) nbsp;nbsp;nbsp;Zie hierboven Akkerman, nr. 6.

34

-ocr page 51-

Nr. 20. N.V. IN OPRICHTING GEEN MAATSCHAP.

notaris kunnen verklaren, hoe de bouw van de n.v. zal zijn, m.a.w. de n.v. oprichten, zijn meestal reeds verschillende voorloopige afspraken gemaakt. Hieruit spruit in het algemeen de verplichtingnbsp;voort om t.z.t. er aan mede te wïerken, dat de inhoud dezer afspraken in de wettelijk voorgeschreven vorm wordt vastgelegd.nbsp;Niet nakoming dezer toezegging levert wanprestatie op. Een geval,nbsp;behandeld in een Rotterdamsch vonnis is geschikt om hetnbsp;bovenstaande te verduidelijken. Drie personen zouden een fabrieknbsp;overnemen, waarbij tevens de verplichting werd aanvaard om denbsp;schulden van deze fabriek te voldoen. Voorts zou men een n.v.nbsp;oprichten, waarin de fabriek zou worden ingebracht. Toen mennbsp;bij den notaris verscheen om de n.v. op te richten, weigerde éénnbsp;der leden van de combinatie aan de totstandkoming mede tenbsp;Werken (de fabriek had inmiddels zware verliezen geleden!). Hijnbsp;achtte zich gerechtigd zijn medewerking te onthouden, omdat bijnbsp;de ook door hem ten processe erkende voorafgegane afspraken,nbsp;niet was vastgesteld, voor welk bedrag de fabriek zou worden ingébracht, hoe groot het kapitaal zou zijn enz. M.a.w. er werdnbsp;beweerd, dat de overeenkomst niet alle vereischte bepalingen voornbsp;de oprichting der n.v. bevatte. Terecht echter besliste de rechtbank, dat dit voor dergelijke voorovereenkomsten ook niet noodzakelijk is en dat hij, die weigert aan de oprichting mede te werken,nbsp;zich aan wanprestatie schuldig maakt, wanneer hij zich verbondennbsp;had om met anderen een n.v. op zekere overeengekomen grondslagen op te richten, ook wanneer nog niet alle punten zijn vastgesteld. Dat deze afspraken het karakter van een overeenkomstnbsp;hebben, wordt nog onderstreept nu meerdere malen is uitgemaakt,nbsp;dat een eenzijdige toezegging of bereidverklaring om aandeelennbsp;in een op te richten n.v. te nemen, zonder meer niet bindt

Meestal wordt deze samenwerking in het eerste stadium als een handeling voor gemeene* rekening aangemerkt, zoodat hieropnbsp;de regelen van maatschap van toepassing zijn, hoewel strikt genomen daarbij nog de eisch van inbreng zou moeten wordennbsp;gesteld^®®). Weliswaar is de handeling voor gemeene rekeningnbsp;uit het W.v.K. geschrapt, doch nu dit alleen geschiedde, omdat denbsp;over deze rechtsfiguur handelende artikelen slechts een gedeeltelijke herhaling van de bepalingen over de maatschap be-teekenden, houdt dit in, dat de oprichtersverhouding vóór hetnbsp;verlijden der akte zonder twijfel het stempel der maatschap zounbsp;behouden. Toch moet men bedenken, dat partijen slechts bijnbsp;uitzondering werkelijk een maatschap zullen hebben willen aan-

156) nbsp;nbsp;nbsp;Rechtb. Rotterdam 21 Mei 1894,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;6556; zie ook Hof Leeuwarden

10 Februari 1926, W. 11564.

157) nbsp;nbsp;nbsp;B. V. Rechtb. Maastricht 9 Juni 1921, W. 10748.

158) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. van der Heyden, nr. 113; zie ook Polak, blz. 432; van handelingnbsp;Voor gemeene rekening spreekt men bij een overeenkomst, waarbij twee of uie^nbsp;Personen iets in gemeenschap brengen om winst te behalen. Molengraaff, hlz. 187.nbsp;2ij (de hand. v. gem.rek) kan als iedere andere maatschap enz. Voorts ooknbsp;H. R. 3 Aprii 1929, W. 11979. Zie ten slotte Swane, Praeadvies, blz. 222.

35

-ocr page 52-

Nrs. 20-21. N.V. IN WORDING EN NIET ERKENDE VEREENIGING.

gaan. In de eerste plaats was de opzet om verschillende punten voorloopig vast te leggen in afwachting van een definitieve regeling in de akte van oprichting, zooals het boven gegeven voorbeeldnbsp;laat zien. Slechts bij uitzondering zal een voorovereenkomst hetnbsp;karakter van maatschap dragen.

21. Wanneer de n.v. geleidelijk het stadium na de akte van oprichting heeft bereikt en de oprichters soms reeds bij voorbaatnbsp;met het bedrijf zijn begonnen, wordt eveneens veelal een verhouding van maatschap aanwezig geacht i®®). Nog steeds is denbsp;n.v. geen rechtspersoon, zoodat er uiterlijk geen verschil met hetnbsp;eerste stadium is; zij bestaat rechtens niet. Swane^®®) zoekt hierbijnbsp;eei aanknoopingspunt in de vereeniging zonder rechtspersoonlijkheid. Deze vergelijking werpt ongetwijfeld meer vruchten af dannbsp;die met art. 3 B.W., waarin men zich pleegt te verliezen. Dat bijnbsp;de vereeniging zonder rechtspersoonlijkheid zich dezelfde vragennbsp;kunnen voordoen als bij de n.v. in wording blijkt uit het geval,nbsp;behandeld in het vonnis van de Amsterdamsche rechtbank vannbsp;22 December 1930 i®i). Een aannemer had met bestuursleden vannbsp;een vereeniging gecontracteerd, voordat haar rechtspersoonlijkheid was verleend. Partijen gedroegen zich vóór en na het afkomen van de Koninklijke goedkeuring alsof de overeenkomst doornbsp;de vereeniging was gesloten. Toen deze echter haar verplichtingennbsp;niet na kon komen, dagvaardde de teleurgestelde aannemer dènbsp;bestuursleden privé, doch zag zijn vordering afgewezen. De rechtbank was van meening, dat alleen bij de vereeniging zonder rechtspersoonlijkheid de bestuurders persoonlijk aansprakelijk zijn ennbsp;blijven. Evenwel kan na verjerijging der rechtspersoonlijkheid denbsp;verhouding tusschen bestuurders en vereeniging zeer goed gewijzigd worden, hetgeen hier beteekende, dat de bestuurders nietnbsp;langer persoonlijk aansprakelijk waren. ‘Deze constructie is nietnbsp;bevredigend, al blijkt duidelijk hoe moeilijk het is vol te houdennbsp;aan de stelling, dat een niet-Koninklijk bewilligde vereenigingnbsp;(hetgeen dus mutatis mutandis voor een n.v. vóór de Ministerieelenbsp;verklaring geldt) niet bestaat vóór de overheid zich over haar heeftnbsp;uitgesproken. Zoo moet Scholten ^®^) b.v. opmerken, dat een nietnbsp;erkende vereeniging, zooals onze wet die kent, een onding is. Voornbsp;de n.v. wordt deze moeilijkheid door art. 36e veroorzaakt, omdatnbsp;eerst daar het corporatieve element in de n.v. wordt erkend. Indiennbsp;dit eerder was ingezien, zou zijn aangegeven, hoe de corporatie innbsp;wording — dus voordat de overheid haar als zoodanig accepteertnbsp;— de noodzakelijke handelingen kan verrichten.

159) nbsp;nbsp;nbsp;Van der Heyden, nr. 150; vgl. nr. 113.

160) nbsp;nbsp;nbsp;Praeadvies blz. 200. Vgl. ook Hof ’s-Gravenhage 9 October 1933,nbsp;W. 12765: er is zelfs geen sprake van handelingsonbekwaamheid, maar vannbsp;nonexistentie.

162) I II blz. 164.

161) nbsp;nbsp;nbsp;N. J. 1932 blz. 570; hierover N.V. XI blz. 147 en Coebergh, N.V. XInbsp;blz. 355.

36

-ocr page 53-

Nr. 21. RECHTSKARAKTER A.G. IN WORDING.

De jurisprudentie beschouwt de n.v. voor de Ministerieele verklaring als maatschap, onverschillig of met de uitoefening vannbsp;het bedrijf reeds is aangevangen of niet i®®). In de laatste beslissingnbsp;heet het uitdrukkelijk, dat ,,oprichters van een n.v., die het bedrijfnbsp;bij de oprichting daarvan aanvangen, staan in de verhouding vannbsp;maatschap, aangegaan tot den dag, waarop de Ministerieele verklaring van geen bezwaar is verleend”.

In het Duitsche recht wordt eveneens veelal verkondigd, dat een maatschap wordt aangegaan om een A.G. op te richten.nbsp;Aan deze overeenkomst van maatschap (Vorgründungsvertrag)nbsp;worden bijzondere eischen gesteld, omdat het Reichsgericht dezenbsp;overeenkomsten van ,,aktienrechtlichen” aard acht, waardoor zij aannbsp;dezelfde vormvoorwaarden als het „Hauptvertrag” zijn gebonden.nbsp;Daarbij komt nog de onderscheiding tusschen de eigenlijke ,,Vor-gründungsvertrage” en de ,,Konsortialvertrage”. De laatste overeenkomsten .vallen meer onder het begrip ,,pacta de contrahendo”.nbsp;Zij dienen voornamelijk tot het vastleggen van enkele punten,nbsp;waarover men het eens is. Hiertegenover kunnen de Vorgründungs-vertrage als concept-oprichtingsovereenkomsten worden betiteld i®*).nbsp;Evenwel meent b.v. Schlegelberger, dat de maatschap, die na denbsp;oprichting (d.i. na het plaatsen der aandeelen) is ontstaan,nbsp;identiek is met de A.G., doch niet met de rechtsverhouding, dienbsp;door het Vorgründungsvertrag eventueel is geschapen i®®)! Vannbsp;een bepaalde meening, die overheerscht, kan niet worden gesproken, daar de schrijvers zich meestal verliezen in een bestrijding van andersmans denkbeelden. Voegt men bij Schlegel-bergers opmerking, dat de juridische beteekenis van de oprich-tingsvoorschriften zeer omstreden is, de bekentenis van Ritter, datnbsp;het „Körperschaftsrecht weniger durchgebildet ist als das Schuld-recht”, dan laat zich verwarring nog beter aanvoelen i®®).

Het is zeker niet toevallig, dat een enkele Duitsche schrijver ook een vergelijking heeft getrokken tusschen de n.v. in wordingnbsp;en de vereeniging zonder rechtspersoonlijkheid. Merkwaardig ennbsp;tevens kenmerkend is het, dat Ritter tot deze vergelijking komtnbsp;door de opvatting, dat de A.G. een ,,rechtsfahige Verein” is, omdat de verschillende manieren, waarop A.G. en vereeniging hunnbsp;rechtspersoonlijkheid verkrijgen, ten slotte op rechtsbevoegdheidnbsp;van*de voltooide rechtsvorm geen invloed uitoefenen ^®^). Nergens

163) nbsp;nbsp;nbsp;Rechtb. Rotterdam 14 Januari 1921, W. 10701 en 2 Januari 1923,nbsp;W. 11074: Hof Amsterdam 19 November 1920, W. 10659; laatstelijk Rechtb.nbsp;Rotterdam 27 Mei 1936, N. J. 1938 nr. 411.

164) nbsp;nbsp;nbsp;Schlegelberger, Par. 16, Anm. 32 e.v. Hiertegen Ritter, Par. 2, Anm. 5.nbsp;Gadow spreekt van een door een Vorgründungsvertrag opgerichte Gründer-gesellschaft, die een maatschap is. Par. 16, Anm. 25.

165) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 34, Anm. 2.

166) nbsp;nbsp;nbsp;Schlegelberger, Par. 16, Anm. 5; Ritter, Vorbem. 2b.

167) nbsp;nbsp;nbsp;Vorbem. 2a. Volgens Schlegelberger is het Akt.G. in tegenstelling tot denbsp;heerschende meening van de gedachte uitgegaan, dat de A.G. een vennootschapnbsp;is. Par. 1, Anm. 2. Hierover Ritter t. a. p. en Gadow, Par. 1, Anm. 3: Dasz ...dasnbsp;Rechtgebilde als „Gesellschaft” bezeichnet wird, ist sprachlich und geschichtlichnbsp;begründet, hat aber keine rechtliche Bedeutung.

. nbsp;nbsp;nbsp;37

-ocr page 54-

Nrs. 21-22. N.V. IN WORDING EIGEN KARAKTER.

in de ontwikkeling van de A.G. blijkt, aldus Ritter, dat een maatschap is aangegaan; zij zou trouwens een merkwaardig oogmerk hebben: n.1. omzetting van zichzelf in een A.G. Ook de vergelijking met de vereeniging zonder rechtspersoonlijkheid gaat innbsp;dit opzicht niet op, want het doel van een dergelijke vereenigingnbsp;is blijvend: een zangclubje wil niets meer dan ,,duurzaam zingen”,nbsp;zoo verduidelijkt Ritter zijn standpunt i®®). Het is ongeveer hetzelfde bezwaar, dat tegen de n.v. in wording als maatschap wordtnbsp;ingebracht.

Inderdaad moet dus Ritter worden toegegeven, dat, hoezeer men ook een n.v. met een rechtspersoonlijkheid bezittende vereeniging kan vergelijken (een A.G. is zelfs een „rechtsfahiger Verein”),nbsp;de vergelijking van de n.v. in wording met de vereeniging zondernbsp;rechtspersoonlijkheid mank gaat. Toch zit in deze vergelijking eennbsp;goede gedachte. Immers door het corporatief rechtelijk element, datnbsp;de n.v. bevat is zij eerder bestemd om met een rechtsvorm uit hetnbsp;personenrecht te worden vergeleken dan met een constructie vannbsp;het verbintenissenrecht i®®).

Een verdere uitkomst van het bovenstaande is, dat de n.v. in wording geen maatschap kan zijn. Zij moet integendeel geheelnbsp;worden gezien als voorstadium van de voltooide n.v. Bestuur ennbsp;aandeelhoudersvergadering zijn organen van de voltooide n.v.,nbsp;doch het is uit een oogpunt van vereenigingsrecht bezien vanzelfsprekend, dat zij ook bij het onvoltooide complex verhoudingennbsp;reeds optreden, zij het natuurlijk niet in dezelfde mate en metnbsp;dezelfde bevoegdheden. Hun handelen is in dit voorstadium steedsnbsp;gericht op de voltooide n.v.; de bepaling van Par. 34, Abs. 1, Satz 2nbsp;diende dan ook van oudsher om het doen van zaken vóór de A.G.nbsp;als zoodanig bestond, zooveel mogelijk tegen te gaan^’^®). Denbsp;belangrijke voordeelen, die het vereenigingsrecht boven het verbintenissenrecht biedt bij de beschouwing van de werkzaamheid dernbsp;organen, die reeds voor de instelling der n.v. hun functie uitoefenen,nbsp;komt hier goed tot uiting. In de contractueele denkwijze is ditnbsp;vroegtijdige optreden van organen onaanvaardbaar. Om dezenbsp;reden heeft van Proosdij zijn bezwaren uitgesproken tegen ditnbsp;„vooruitgrijpen” op het bestaan der n.v.

22. In de opvatting, dat de n.v. in de eerste plaats een corporatie is, zal de oprichting als volgt worden beoordeeld.

De mogelijkheid bestaat ook dan, dat de oprichters enkele overeengekomen punten voorloopig vastleggen. Deze voorovereen-komsten zijn nog van contractueele aard^^^). Zoolang zij niet

168) nbsp;nbsp;nbsp;T. a. p.

169) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. van Brakel, II par. 317.

170) nbsp;nbsp;nbsp;Ritter, Par. 34, Anm. 4c: Schlegelberger, Par 34, Anm. 6.

171) nbsp;nbsp;nbsp;In zijn ook reeds hierboven, nr. 18, aangehaalde artikelen, N.V. Xnbsp;blz. 367.

172) nbsp;nbsp;nbsp;Ritter, Par. 2, Anm. 5: „Man kaïm ...den schuldrechtlichen Vertrag dernbsp;auf die Schlieszung eines Körperschaftsrechtlichen Vertrag gerichtet ist, einennbsp;Vorvertrag nennen.”

38

-ocr page 55-

Nrs. 22-23. OPRICHTING N.V. ALS CORPORATIE.

verder gaan dan het vastleggen van enkele onderdeelen, zijn ook de oprichters nog niet vereenigd. Dit is pas het geval, wanneer zijnbsp;tegenover elkaar de organisatie van hun n.v. hebben afgepaald, innbsp;den regel dus wanneer de statuten zijn opgesteld. Bij de vaststellingnbsp;der statuten is de wil van partijen op doeleinden van veel verdernbsp;reikende strekking gericht dan bij de voorovereenkomsten. Gingnbsp;het daar slechts om het scheppen van de verplichting t.z.t. mee tenbsp;werken aan de oprichting, bij de definitieve vaststelling van denbsp;statuten moeten deze verplichtingen worden nagekomen. Het oprichten van de n.v. op de eventueel in voorovereenkomsten neergelegde grondslajgen is het sluiten van de corporatiefrechtelijkenbsp;overeenkomst van oprichting

Met het onderscheid tusschen voorovereenkomsten en de n.v. in oprichting heeft de literatuur vrij veel moeite gehad. Denbsp;rechtspraak ging het gemakkelijker af: er moesten door de onder-handelingen tusschen de oprichters „greifbare Ansatze zu dernbsp;künftigen Gesellschaft” zijn geschapen

Na de vereeniging der oprichters (of in de gebruikelijke terminologie: na het sluiten der overeenkomst) wacht de n.v. nognbsp;op de sanctie van de overheid. Zooals in het staatsrecht een nieuwenbsp;— meestal revolutionaire — volksgemeenschap eerst de facto ennbsp;pas later de iure wordt erkend, zoo kan ook het bestaan van denbsp;n-v. als nieuwe gemeenschap in wording niet worden geloochend.nbsp;Het rechtskarakter van deze nieuwe, nog niet van overheidswegenbsp;gesanctionneerde, gemeenschap wordt geheel beheerscht door haarnbsp;bestemming, n.1, de voltooide n.v. Dat houdt geenszins in, dat zijnbsp;nog niet van belang is. Een zekere overschatting van de rechtspersoon is debet aan de geringe aandacht, die aan de n.v. in oprichting pleegt te worden geschonken^’®). Het overgangskarakternbsp;van de n.v. in oprichting is de oorzaak, dat qualificaties als maatschap e.d. op haar niet toepasselijk zijn. Het karakteristieke is hetnbsp;ontbreken van de rechtspersoonlijkheid, terwijl niettemin een vereeniging van personen bestaat. Wil men de n.v. in oprichting metnbsp;een andere rechtsfiguur vergelijken, dan is de gelijkenis met de nognbsp;niet bewilligde vereeniging het meest opvallend.

23. Een poging om het corporatief element, het „collectief besef” der vennooten ), ook bij de overeenkomsttheorie in hetnbsp;geding te brengen, ligt ten grondslag aan de stelling, dat de n.v.nbsp;Partij is bij haar eigen oprichting. Het merkwaardige is hier, datnbsp;het ook reeds hierboven aangehaalde arrest van de Hooge Raad

173) nbsp;nbsp;nbsp;H. R. 8 Februari 1918, W. 10253: door het verlijden der oprichtingsaktenbsp;v^ordt de tevoren door de oprichters tegenover elkander aangegane verplichtingnbsp;vervuld. Er blijft geen persoonlijke rechtsband tusschen de vennooten over. Zoonbsp;ook Dorhout Mees, Themis 1932 blz. 320 e.v.

174) nbsp;nbsp;nbsp;Ritter, Par. 34, Anm. 4c.

175) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Molegnraaff, R. M. 1911 blz. 362 e.v.; Star Busmaim, W. 10469;nbsp;ook Schlegelberger, Par. 48, Anm. 2.

176) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. van Nispen tot Sevenaer, N.V. Vil 165.

39

-ocr page 56-

Nrs. 23-24. N.V. PARTIJ BIJ OPRICHTING.

van 8 Februari 191S door Molengraaf! blijkbaar wordt aangezien als een uitspraak tegen zijn opvatting, terwijl van der Heyden, dienbsp;juist de n.v. als derde bij de oprichting beschouwt, meent, dat „hetnbsp;na dit arrest niet onwaarschijnlijk is, dat zijn opvatting niet denbsp;voorkeur van ons hoogste rechtscollege heeft” Beide schrijversnbsp;zien dus precies het tegenovergestelde in het arrest van wat mennbsp;zou verwachten. Ook bij deze strijdvraag heeft de analogie met dennbsp;natuurlijken persoon weer haar kwade vruchten afgeworpen. Zijnbsp;leidde tot het verweer, dat de n.v. onmogelijk partij kan zijn, omdat zij ze^f eerst bij de oprichting is ontstaan. Echter ook de anderenbsp;argumenten voor de opvatting van van der Heyden zijn niet steekhoudend. Zij komen allen hierop neer, dat, wil de n.v. partij zijn bijnbsp;de oprichting, zij zal moeten worden vertegenwoordigd, hetzij doornbsp;het bestuur, hetzij door de oprichters gezamenlijk. In het laatstenbsp;geval in een vorm, waarin zij de n.v. kunnen representeeren, d.i.nbsp;dus in de algemeene vergadering. Het bestaan van deze organennbsp;veronderstelt echter het bestaan der n.v. Ergo kan de , n.v.nbsp;geen partij zijn bij haar oprichting. Dit alles zou juist zijn, indiennbsp;niet de oprichters gezamenlijk nog op andere wijze dan in de algemeene vergadering kunnen handelen. Zulks kan door middel vannbsp;een besluit door alle leden der corporatie genomennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Bij de

oprichting is van een dergelijk besluit sprake. Door haar gezamenlijke leden neemt de n.v. aan de oprichting deel.

24. De verhouding tusschen de n.v. in oprichting en de voltooide n.v. is het meeste van praktisch belang voor de overdracht van rechten en verplichtingen op de n.v., zoo men niet aanneemt,nbsp;dat deze overdracht geheel onnoodig is. Hierboven werd dezenbsp;kwestie, zij het in ander verband, reeds aangeroerd ).

Het zal dikwijls noodig zijn niet met het sluiten van contracten te wachten, totdat de n.v. door, het verkrijgen dernbsp;Ministerieele verklaring als rechtspersoon in staat is zelf verplichtingen te aanvaarden. Veelal zelfs zal de bereidheid om een n.v.nbsp;op te richten, afhangen van de mogelijkheid om van de n,v. eennbsp;zekere tegenprestatie voor de oprichtingsarbeid te kunnen bedingen.nbsp;Volgens Molengraaf! bestaat er verschil, of een derde ten behoevenbsp;der n.v. handelt of dat de oprichters overeenkomen met welkenbsp;rechten en verplichtingen de n.v. zal worden toegerust. In hetnbsp;laatste geval is geen bekrachtiging noodig, omdat daarvoor art. 40

177) nbsp;nbsp;nbsp;Molengraaf!, blz. 239; van der Heyden, nr. 137. Ook bij arrest van hetnbsp;Hof te Amsterdam d.d. 24 Maart 1938 -werd beslist, dat de n.v. geen partij bijnbsp;haar eigen akte van oprichting was: N.V. XVII blz. 147. Zie hierover Coebergh,nbsp;N.V. XVII blz. 128.

178) nbsp;nbsp;nbsp;In Suyling’s opvatting komt na de eenzijdige verklaring der oprichtersnbsp;hun verklaring, doch na namens den rechtspersoon (m. a. w. als orgaan), datnbsp;deze zich naar haar statuten zal gedragen. Scholten, I II blzz. 129 en 132; vannbsp;der Heyden, blz. 154.

179) nbsp;nbsp;nbsp;Zie hieronder nr. 54.

180) nbsp;nbsp;nbsp;Nr. 18.

40

-ocr page 57-

Nr. 24. OVERGANG RECHTEN EN VERPLICHTINGEN.

niet zou gelden Naast deze onderscheiding tusschen oprichters en derden, die ten name der n.v. kunnen handelen, staat de onderscheiding tusschen voorovereenkomsten, die wèl en die niet in denbsp;akte zijn opgenomen

In het Duitsche recht ontstaan direct verplichtingen voor de n.v., wanneer deze in de akte van oprichting zijn vastgelegd .nbsp;Evenwel is ten aanzien van een groot aantal verplichtingen, zooalsnbsp;bij ons in art. 40a, voorgeschreven, dat zij in de akte moetennbsp;worden opgenomen, willen zij ooit op de n.v. komen te rustennbsp;Voorzoover echter buiten deze opsomming om nog verplichtingennbsp;op^ de n.v. kunnen worden gelegd (b.v. uit arbeidscontracten, aangegaan met functionarissen), kan de n.v. rechtstreeks wordennbsp;verbonden door opname der verplichtingen in de akte. Dit laatstenbsp;geldt niet voor ons recht, behalve dan, en hiermede komen wij evennbsp;op de eerste onderscheiding terug, wanneer volgens Molengraaffnbsp;de oprichters het in de akte bepalen.

Zijn de oprichters echter, ook in ons recht, buiten art. 40a Vrij om de n.v. door het opnemen van bepalingen in de akte zóónbsp;op te richten, als hun goeddunkt, zonder dat de n.v. daarop invloednbsp;kan uitoefenen? In tegenstelling tot hetgeen Molengraaff leert,nbsp;meenen wij, dat dit niet het geval is. De wet geeft aan de tusschennbsp;de oprichters gevormde rechtsbetrekking eigen rechtspersoonlijkheid, die aan zekere eischen moet voldoen, wil zij als corporatienbsp;Worden erkend. Na haar ontstaan staat de n.v. tegenover de oprichters, Zouden deze andere dan voor haar ontstaan noodzakelijkenbsp;verplichtingen op de n.v. kunnen leggen, dan zou zij in een na-deelige positie tegenover de oprichters worden gebracht, omdatnbsp;haar geen middelen van verweer ten dienste zouden staannbsp;Slechts wanneer men, gelijk Molengraaff, in de n.v. sterk denbsp;identiteit met de oprichters, doch nu gezamenlijk, ziet, legt dit

181) nbsp;nbsp;nbsp;Blz. 243. Zie b.v. Rechtb. Utrecht 9 Januari 1924, W. 11342, waar vannbsp;een „vertegenwoordigerquot; eener nog niet Koninklijk goedgekeurde n.v. wordtnbsp;gesproken. Echter: Kantonger. Den Haag 23 November 1934, W. 12885: van eennbsp;n.v., waarvan nog niet is ingekomen de Ministerieele verklaring van geen bezwaar, kan men niet als lasthebber optreden.

182) nbsp;nbsp;nbsp;Grosheide, N.V. XII blz. 164.

183) nbsp;nbsp;nbsp;Gadow, Par. 34, Anm. 18; Schlegelberger, Par. 34, Anm. 4; vgl. Kist-Visser, nr. 13.

184) nbsp;nbsp;nbsp;De belangrijkste bepalingen uit deze par. zijn: Par. 19, Abs. 1. Jedernbsp;zugunsten einzener Aktionare bedungen besondere Vorteil mus^ in der Satzungnbsp;^er Bezeichnung des Berechtigten festgesetzt werden. Par. 20, Abs. 1. Sollennbsp;Aktionare Einlagen machen die nicht durch Einzahlung des Nennbetrags odernbsp;des höheren Ausgabebetrags der Aktien zu leisten sind (Sacheinlagen), odernbsp;soil die Gesellschaft vorhandene oder herzustellende Anlagen oder sonstige Ver-fflogengegenstande übernehmen (Sachübemahmen), so müssen in der Satzungnbsp;mstgesetzt werden der Gegenstand der Sacheinlage oder der Sachübernahme, dienbsp;Person, von der die Gesellschaft den Gegenstand erwirbt und der Nennbetragnbsp;lt;^er bei der Sacheinlage zu gewahrenden Aktien oder die bei der Sachübernahme Zu gewahrende Vergütung.

185) nbsp;nbsp;nbsp;Van Slooten, Praeadvies blz. 121.

41

-ocr page 58-

Nr. 24. VOOROVEREENKOMSTEN EN ZAAKWAARNEMING.

argument weinig gewicht in de schaal^®®). Wordt daarentegen het werk der oprichters beschouwd als het stichten van eennbsp;corporatie, valt er m.a.w. de nadruk op, dat de oprichters zelfquot;nbsp;standigheid beoogen dan is er veel voor te zeggen hun vrijheidnbsp;bij het oprichten niet buiten de grenzen van het noodzakelijke uitnbsp;te breiden. Als corporatie is de n,v. mededraagster van het algemeen belang, dat zich verzet tegen het indringen van specifiekenbsp;oprichtersbelangen, waartegen de overeenkomsttheorieën uit denbsp;aard der zaak zoo weinig konden uitrichten.

Geldt dus art. 40 ook voor een gedeelte der overeenkomsten door oprichters afgesloten, zeker geldt dit artikel voor overeenkomsten, door derden ten name der n.v. aangegaan. Zulks onverschillig of de overeenkomsten in de akte mochten zijn opgenomennbsp;of niet, omdat, nu het oprichters niet eens mogelijk is naar eigennbsp;verkiezing de n.v, te verplichten, dit a fortiori niet aan derden kannbsp;worden toegestaan i®®).

Aan de andere kant werd toch gevoeld, dat het niet aanging de n,v. geheel vrij te laten in het al dan niet bekrachtigen van voorovereenkomsten. Zoo wordt veelal aangenomen, dat hier vannbsp;een zaakwaarneming sprake is, zoodat de n,v. verplicht is denbsp;volgens een noodzakelijke en soms ook een behoorlijke waarneming aangegane verbintenissen gestand te doen^®®). Het valtnbsp;op goede gronden te betwijfelen of hier inderdaad zaakwaarneming aanwezig is. Degene toch, wiens zaken worden waargenomen, bestaat nog niet: het is objectief onmogelijk, dat hijnbsp;handelt. Bij de regeling der zaakwaarneming in het B.W. komtnbsp;overal tot uiting, dat het over de belangen van een bestaand persoon moet gaan i®®). Of het voorts steeds in de bedoeling ligt denbsp;belangen der n.v. te behartigen, is zeer dubieus. Beter is hetnbsp;daarom de handelingen van de oprichters te zien als rechtmatigenbsp;daad, waardoor de n.v. jegens de oprichters wordt verplicht om b.v.nbsp;hun onkosten te vergoeden of een verbintenis over te nemennbsp;Ook wanneer een derde in naam der n.v. voor haar ontstaannbsp;handelt, kan, zelfs wanneer de bedoeling aanwezig was om de belangen der n.v. waar te nemen, van zaakwaarneming niet wordennbsp;gesproken, hoewel hier een zoodanige overeenkomst met dezenbsp;rechtsfiguur bestaat, dat analogische toepassing der bepalingennbsp;over zaakwaarneming veelal gerechtvaardigd zal zijn.

Een te ver voerende consequentie der zaakwaarneming zou ook zijn, wanneer de n.v. verplicht was alle verbintenissen over tenbsp;nemen, niet alleen die uit noodzakelijke, doch ook die uit niet-

186) nbsp;nbsp;nbsp;Ckgt;ebergh N.V. XVII blz. 132. Kist-Visser, nr. 23. Zie over dezenbsp;kwestie vooral Grosheide N.V. XII blzz. 163/164. Vgl. Scholten, I II blz. 71.

187) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. H.R. 25 Maart 1898, W. 7502.

188) nbsp;nbsp;nbsp;Zie ook Grosheide t. a. p. Zie echter Hof Amsterdam 24 Maart 1938,nbsp;N.J. 1938, nr. 872.

189) nbsp;nbsp;nbsp;Van der Heyden, nr. 122. Gadow, Par. 34, Anm. 17 en 19.

190) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. van Brakel, II I par. 2 e.v,; Swane, Praeadvies blz. 217.

191) nbsp;nbsp;nbsp;Van Slooten, Praeadvies blz. 124.

42

-ocr page 59-

Nrs. 24^25. WAAROM THANS DEFINITIE VAN N.V.

noodzakelijke, b.v. uit overeenkomsten voortspruitend, welke slechts kans op voordeel bieden. Wanneer een overeenkomst noodzakelijkerwijs moest worden gesloten, is de n.v. zonder meer totnbsp;overneming verplicht, hoezeer dit ook tegen haar zin kan geschieden Ten aanzien van andere overeenkomsten, ook wanneer deze zeer wel met een behoorlijke zaakwaarneming zoudennbsp;zijn te rijmen, mag de n.v, de vrijheid van bekrachtiging nietnbsp;¦worden ontnomen. Dit is echter in strijd met de zaakwaarneming 1^8).

25. Na het vorenstaande zijn thans voldoende gegevens van de n.v. bekend, om een definitie van de n.v. op te kunnen stellen.

De wet, ook de Duitsche, begint met een definitie, die de inleiding vormt van het gedeelte, dat algemeene bepalingennbsp;bevat Terloops zij opgemerkt, dat, in tegenstelling tot het opschrift, par. 1 van de Hollandsche regeling veeleer bepalingen overnbsp;de oprichting, dan algemeene bepalingen inhoudt.

Wanneer de n.v. een schepping van den wetgever was, zooals b.v. de G.m.b.H., en geen historisch gegroeide juridischenbsp;verschijning, zou de wetenschap ongetwijfeld dezelfde methode vannbsp;definieering als de wet hebben gevolgd 1®®). Nu echter de n,v. totnbsp;zekere hoogte geen nieuw gevormde instelling is, ligt het op de wegnbsp;der wetenschap uit de verschillende gedaanten, waarin de n.v, verschijnt, het karakteristieke naar voren te halen. Door deze inductieve methode kan zij echter niet beginnen met een definitie op tenbsp;stellen. Dat nochtans de wetgever een andere weg heeft ingeslagen,nbsp;is te verklaren uit het doel, dat hij zich voor oogen heèft gesteld.nbsp;De wet is een gids voor de praktijk en als zoodanig is het van belang om met de deur in huis te vallen, zoodat belanghebbendennbsp;zich onmiddellijk kunnen oriënteeren. Zij weten dan, waar zij meenbsp;te doen hebben 1®®).

De reden, waarom hier een middenweg wordt gevolgd, is, dat de onmogelijkheid is gebleken om de n.v. zonder gebruik tenbsp;maken van een verwijzing naar haar oprichting zoodanig tenbsp;definieeren, dat zij te onderscheiden was van andere rechtsvormen,nbsp;waarin de menschen op economisch gebied samenwerken 1®^), Eennbsp;formeel criterium kan niet worden gemist, daar zonder dit verschillende andere rechtspersonen aan dezelfde definitie zoudennbsp;kunnen voldoen 1®®).

192) nbsp;nbsp;nbsp;Gadow, Par. 34, Anm. 17.

193) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. van Brakel, t. a. p. par. 6,.

194) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 1, Wesen der Aktiengesellschaft. Die Aktiengesellschaft ist einenbsp;Gesellschaft mit eigener Rechtspersönlichkeit, deren Gesellschafter mit Einlagennbsp;auf das in Aktien zerlegte Grundkapital beteiligt sind, ohne persönlich für dienbsp;Verbindlichkeiten der Gesellschaft zu haften.

195) nbsp;nbsp;nbsp;Zie hierboven nr. 7.

196) nbsp;nbsp;nbsp;Polak, Feestuitgave W. P. N. R. 2947 blz. 18. Ritter, Par. 1, Anm. 6.

197) nbsp;nbsp;nbsp;Molengraaf!, blz. 230: van der He'yden, nr. 47; Ritter t. a. p. Zie ooknbsp;Buddingh de Voogt: Classificatie van vereenigingen, acad. prft. Leiden 1917,nbsp;blzz. 47 en 89. Polak, Feestuitgave ^^7. P. N. R. 2947 blz. 16 e.v.

198 Zie b.v. Scholten, I ITblzz. 117 en 123.

43

-ocr page 60-

Nr. 25. EXTERNE EN INTERNE ZIJDE DER N.V.

Vele pogingen zijn ondernomen in de loop der tijden om de

n. v. te definieeren. Van de oudere schrijvers geeft van Schelven i®®)nbsp;een aantal definities weer, waarin reeds verschillende malen totnbsp;uitdrukking komt, dat het veelal zoo geliefde contractueele elementnbsp;niet op de voorgrond staat. Welk een omstreden instelling de n.v.nbsp;is, blijkt uit de even weinig vleiende als wetenschappelijke omschrijvingen, welke van haar werden gegeven. Zoo heeft eennbsp;Franschman gezegd: ,,Les sociétés anonymes sont un moyennbsp;efficace pour associer la mediocrité même et presque la pauvreténbsp;aux avantages des grandes speculations” 200) _ Njg(. onvermakelijknbsp;is de omschrijving, die Dr von Reeken in een van zijn voor heden-daagsche lezers amusante strijdbrochures geeft: ,,de n.v. kentnbsp;firma, noch persoon: hare handeling berust op een fictie en heeftnbsp;dus (!) geen wettige grond: zij is vrij om eerlijk of oneerlijk te zijnnbsp;en de taak ook van een oplichter te vervullen, mits zij zorge allesnbsp;zoo geheimzinnig mogelijk te doen”!

De positie van de n.v. is het beste te benaderen door haar in de tegenstelling: verhouding tot de deelnemers en tegenovernbsp;derden te vergelijken met de andere rechtsvormen, waarin economische samenwerking kan worden gegoten. Immers juist t.a.v. éénnbsp;dezer punten gelijken de vennootschappen ten deele op elkaar,nbsp;terwijl zij in andere opzichten weer afwijkend worden geregeld.

Wat de interne zijde betreft — verhouding tot de vennooten onderling — gebruikt art. 36 als nadere aanduiding vennootschap,nbsp;waaruit de toepasselijkheid van de artt. 16 en 17 volgt. Hierinnbsp;wordt bepaald, dat niet in naam der vennooten doch in gemeenschappelijke naam wordt gehandeld. Dit behoeft dus niet in de omschrijving te worden opgenomen, zooals van der Heyden doet 202) _

Het Akt.G. omschrijft de A.G. uitdrukkelijk als Gesellschaft, in tegenstelling tot de vroeger vrijwel algemeen gehuldigde opvatting, dat zij een vereeniging was, hoewel de wet toen zulks nietnbsp;met zoovéél woorden tot uitdrukking bracht 2®®). Het woordjenbsp;,,eigen” dient om aan te geven, dat de rechtspersoonlijkheid vannbsp;de A.G. niet dezelfde is als van de vereeniging 2®^). Terecht merkt

o. i. Gadow ^®®) op, dat de wetgever het wezen der zaak niet kannbsp;veranderen: de A.G. blijft een vereeniging, al noemt de wet haarnbsp;een maatschap.

In het algemeen is men het er over eens, dat het kapitaal in aandeelen van bepaald bedrag wordt verdeeld. Is dit niet geschied, dan neemt de rechter een gelijke verdeeling aan^®®). Hetnbsp;gebruik van de bijvoeging ,,maatschappelijk” is niet algemeen;

199) nbsp;nbsp;nbsp;Prft. blz. 94.

200) nbsp;nbsp;nbsp;Regnau de Saint Jean d’Angély, geciteerd door Geuljans, Aanteekeningnbsp;op art. 47 W. v. K., acad. prft. Amsterdam 1888, blz. 24.

201) nbsp;nbsp;nbsp;Wat zijn n.v.’s, Haarlem 1913.

202) nbsp;nbsp;nbsp;Nr. 45.

203) nbsp;nbsp;nbsp;Schlegelberger, Par. 1, Anm. 2.

204) nbsp;nbsp;nbsp;Ritter, Par. 1, Anm. 2.

205) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 1, Anm. 3.

206) nbsp;nbsp;nbsp;Rechtb. Amsterdam 18 December 1922, W. 11034.

44

-ocr page 61-

Nr. 25. RECHTSPERSOONLIJKHEID.

inderdaad schijnt dit op het eerste gezicht ook overbodig Toch wijst het een merkwaardigheid aan. Het duidt er n.1. op, dat denbsp;aandeelen niet steeds terstond allen behoeven te worden geplaatst.

Het Akt.G. zegt niet, dat de vennooten voor één of meer aandeelen moeten deelnemen 2®®). Hoewel in den regel wel één ofnbsp;meer aandeelen inderdaad zullen worden genomen, is het innbsp;theorie denkbaar, dat b.v. aandeelen van zulke hooge nominalenbsp;bedragen zouden worden uitgegeven, dat er louter onder-aandeel-houders zijn. Dan zou er een n.v. zonder aandeelhouders bestaan:nbsp;niemand heeft immers één aandeel. Art. 38, lid 2 biedt uitkomst,nbsp;door het voorschrift op houders van onderaandeelen dezelfde bepalingen toe te passen als op aandeelhouders. Het blijft echter nietnbsp;gewenscht, de zinsnede ,,één of meer aandeelen” te laten vallen,nbsp;omdat hiermede tevens tot uitdrukking wordt gebracht, dat in bepaalde verhoudingen moet worden deelgenomen.

Extern kenmerkt de n.v. zich in de eerste plaats door haar rechtspersoonlijkheid. Door het bezit van deze hoedanigheidnbsp;onderscheidt de n.v. zich al direct van enkele aanverwante rechtsfiguren'2®®). Dit geldt in het bijzonder, wanneer het al dan nietnbsp;bezitten van rechtspersoonlijkheid als een vraag van positief rechtnbsp;wordt beschouwd 21®). In dit geval is er, historisch gezien, niet zooveel verschil met de natuurlijke personen. Zooals het nu nietnbsp;vanzelf spreekt, dat iedere vereeniging rechtspersoon is, zoonbsp;erkende de wet vroeger ook niet alle menschen als een (rechts-)-persoonlijkheid. De niet-rechtsbevoegde slaven uit oude rechtstelsels zijn te vergelijken met onze vereenigingen, die van rechtsbevoegdheid verstoken zijn gebleven. Is het dus op zichzelf juistnbsp;om de rechtspersoonlijkheid in de definitie op te nemen, mindernbsp;juist is de onderscheiding van de ,,eigen” rechtspersoonlijkheid dernbsp;n.v. tegenover die der vereeniging, zooals Par. 1 Akt.G. doet. Hetnbsp;begrip rechtspersoonlijkheid omvat niet steeds evenveel, zooalsnbsp;Scholten betoogt ^n); de toevoeging ,,eigen” is dus overbodig ennbsp;zelfs in strijd met de werkelijkheid, voorzoover zij een tegenstellingnbsp;tusschen n.v. en vereeniging zou willen suggereeren.

Dikwijls meent men, dat met het verleenen van rechtspersoonlijkheid tevens over de persoonlijke aansprakelijkheid der vennooten is beslist. Vast staat wel, dat deze onderwerpen nauwnbsp;samenhangen 212). Het Ontwerp 1890 vermeldt in de definitie dernbsp;n.v. uitdrukkelijk de niet persoonlijke aansprakelijkheid der vennooten. Het Ontwerp 1910 bracht hierin bewust wijziging, omdat

207) nbsp;nbsp;nbsp;Molengraaf!, blz. 230. Het Ontwerp 1890 liet dit woord ook achterwege.

208) nbsp;nbsp;nbsp;Aldus ook Molengraaf!. De tekst van het Ontwerp 1890 gebruikte echternbsp;reeds deze toevoeging.

209) nbsp;nbsp;nbsp;Völlmar, Bijdrage tot de herziening van het vereenigingsrecht, acad. prft.nbsp;Leiden 1917, blz. 57.

210) nbsp;nbsp;nbsp;Scheltema, Praeadvies over de Commanditaire Vennootschap op aandeelen voor de Broederschap van Cand.-Notarissen, 1928, blz. 17.

211) nbsp;nbsp;nbsp;I II blz. 83.

212) nbsp;nbsp;nbsp;Zie ook Molengraaff.Feestuitgave W. P.N.R. 2947, blz. 7.

45

-ocr page 62-

Nr. 25. DEFINITIE N.V.

er van werd uitgegaan, dat deze kwestie met het verleenen der rechtspersoonlijkheid was uitgemaakt. Wel vermeldde dit ontwerp,nbsp;dat de aansprakelijkheid was beperkt tot het bedrag, waarvoornbsp;was deelgenomen. De Duitsche wet noemt zoowel de rechtspersoonlijkheid als de niet-persoonlijke aansprakelijkheid als elementennbsp;van de definitie.

Het komt ons voor, dat dit terecht is geschied. Bij de regeling van de coöperatieve vereeniging is duidelijk gebleken, dat metnbsp;rechtspersoonlijkheid een persoonlijke aansprakelijkheid der ledennbsp;gepaard kan gaan. Verder blijkt dit in het Duitsche recht nog uitnbsp;de vergelijking van de Kommanditgesellschaft en de Kommandit-gesellschaft auf Aktien. Bei beiden is één vennoot met zijn geheelenbsp;geheele vermogen aansprakelijk, doch alleen de Kommanditgesellschaft auf Aktien is rechtspersoon. Ten derde wijst ook de geschiedenis der vennootschappen in Engeland in dezelfde richting.nbsp;In 1844 kregen alle geregistreerde vennootschappen rechtspersoonlijkheid, doch eerst in 1862 beperkte aansprakelijkheid.

Houdt men met het bovenstaande rekening, dan zal de definitie van de n.v. kunnen luiden als volgt: de n.v, is een rechtspersoonlijkheid bezittende vereeniging met een in aandeelen verdeeld maatschappelijk kapitaal, waarin de aandeelhouders met éénnbsp;of meer aandeelen deelnemen zonder persoonlijk verder voor denbsp;schulden der n.v. aansprakelijk te zijn.

Door het overheidstoezicht wordt de praktische waarde van iedere definitie sterk verkleind. Bovendien moet in de naam hetnbsp;praedicaat n.v. worden opgenomen (art. 36c), waardoor in denbsp;praktijk weinig twijfel zal bestaan, wat als n.v. moet worden gekenschetst. Niettemin staat het natuurlijk den rechter vrij een n.v.nbsp;ondanks het afkomen der Ministerieele verklaring b.v. wegens eennbsp;oprichting in strijd met de goede zeden nietig te verklaren. Dezenbsp;mogelijkheid spreekt echter alleen in de contractueele opvattingnbsp;vanzelf. Juister ware het om de eenmaal door de overheid toegelaten n.v. niet meer wegens fouten, die aan de oprichting kleven,nbsp;te laten verdwijnen.

46

-ocr page 63-

HOOFDSTUK II.

Het kapitaal.

26. Er bestaat praktisch geen definitie van de n.v., noch in de wetgeving, noch in de literatuur, die niet het in aandeelen verdeelde kapitaal als een belangrijk kenmerk van de n.v. opsomt.nbsp;Wat wordt met dit woord ,.kapitaal” bedoeld?

Wie van het kapitalal van een natuurlijk persoon spreekt, bedoelt daarmee hetgeen overblijft, wanneer van de bezittingen denbsp;schulden worden afgetrokken, het vermogen dus. Dit spraakgebruiknbsp;kan op de n.v. niet steeds toepasselijk zijn. Wanneer bij denbsp;n.v. te sterk de nadruk op haar verhouding tot de aandeelhoudersnbsp;wordt gelegd, worden de aandeelhouders als schuldeischers vannbsp;de n.v. beschouwd. In dit geval zouden de meeste n.v.’s in het geheelnbsp;geen vermogen hebben, daar van het bezit het kapitaal als schuldnbsp;zou moeten worden afgetrokken. Meent men daarenboven nog,nbsp;dat een eventueel exploitatie-overschot ook het karakter van schuldnbsp;aan de aandeelhouders draagt, dan zou een n.v. zelfs nimmer eennbsp;vermogen kunnen bezitten. Intusschen heeft men zich daardoor welnbsp;zoo ver van het spraakgebruik verwijderd, dat het onhoudbare vannbsp;deze opvatting zonder meer duidelijk wordt.

De beteekenis van de n.v. ligt hierin, dat zij lt;le rechtsvorm is, waarin de exploitatie van bezit gemakkelijk wordt gemaakt.nbsp;Een mensch behoeft niets te bezitten, daarentegen is bij denbsp;n.v. bij het ontstaan — en krachtens art. 47 (oud) vroeger ooknbsp;bij het voortbestaan — het bezit van vermogen een vereischte ^).nbsp;In dit verband zij verwezen naar de bij van Schelven weergegevennbsp;onderzoekingen. Volgens van Schelven is de n.v. oorspronkelijknbsp;een ,,Vermögensgenossenschaft” *). Bij dit soort corporaties,nbsp;waarvan de landgemeente de grondvorm is, vereenigden zich eennbsp;persoonlijk en een zakelijk element. Bij de landgemeente vormdenbsp;de grond het zakelijkc clement, waardoor zij een publiekrechtelijkenbsp;inslag had, die bij de n.v. uiteraard verloren is gegaan. Toen naastnbsp;het grondbezit ook andere vormen van kapitaalbezit belangrijknbsp;werden, trad in het bijzonder de n.v. op de voorgrond. Een afzonderlijk vermogen is als onpersoonlijk substraat een essentiëelnbsp;kenmerk gebleven. Hoewel uit praktische overwegingen hetnbsp;schrappen van art. 47 (oud) niet behoeft te worden betreurd®),nbsp;lag aan deze bepaling dus een juiste en diepere zin ten grondslag,nbsp;al moet hierbij direct worden aangeteekend, dat verre van prin-cipieele overwegingen destijds tot opname van dit artikel hebben

1) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. voor de stichting: Scholten, I II biz. 167.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Prft. blz. 81. Zie ook hierboven nr. 12.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Speetjens, prft. blz. 153.

47

-ocr page 64-

Nrs. 26-27. KAPITAAL EN VERMOGEN.

geleid *). Zooals de n.v. met slecirts één aandeelhouder wordt toe-gelaten ®), is ook de n.v. zonder vermogen, b.v. in de vorm der z.g. leege n.v. ®), bestaanbaar, hetgeen strikt genomen evenmin valtnbsp;te rijmen met het wezen der n.v. Wanneer desondanks het vermogen bij de n.v. zoo’n belangrijke plaats inneemt, dient nog nadernbsp;te worden onderzocht, waarom bij de n.v. met het kapitaal nietnbsp;het vermogen wordt aangeduid, terwijl deze woorden t.a.v. dennbsp;mensch wel hetzelfde beteekenen ).

27. De mensch is tevreden, indien hij zijn bezit op bepaalde momenten kan vaststellen. Ook voor de n.v. als rechtssubject zalnbsp;dit voldoende zijn. Ziet men de n.v. niet zoozeer als rechtssubjectnbsp;met eigen vermogen, doch meer als samenstelling uit een persoonlijk en een zakelijk bestanddeel, dan ligt de zaak weer andersnbsp;dan bij den natuurlijken persoon. In de vereenigingsband komennbsp;de leden uiteindelijk weer naar voren met hun belangen bij hetnbsp;niet persoonlijke element der n.v.: het kapitaal. Om deze belangen-verhouding te kunnen bepalen is het niet voldoende te weten hoeveel de n.v. bezit, doch tevens moet tot uitdrukking wordennbsp;gebracht, welke rechten de deelnemers, waarvan de n.v. de georganiseerde eenheid vormt, ieder op het bezit kunnen latennbsp;gelden. Daarom is het nog niet noodzakelijk, dat naast hetnbsp;vermogen, dus datgene, wat werkelijk voorhanden is, zooalsnbsp;Molengraaf! het zoo duidelijk zegt ®), een ander, minder wisselendnbsp;begrip moet worden ingevoerd. Immers de z.g. aandeelen zondernbsp;nominale waarde kunnen dienen om zonder gebruik te maken vannbsp;het kapitaalbegrip, de verhouding, waarin de aandeelhouders opnbsp;het vermogen zijn gerechtigd, weer te geven ®).

Het begrip „kapitaal” dient, behalve tot vaststelling van het gemeenschappelijk vermogen, ook om de rechten der n.v. t.o.v. dienbsp;der aandeelhouders individueel af te bakenen. Weliswaar heeft denbsp;n.v. als rechtssubject een zelfstandig recht op vermogensbezit,nbsp;maar dit moet niet zoo ver worden geabstraheerd, dat de indivi-dueele aandeelhouders uit het gezicht raken. Zij zijn ten slottenbsp;steeds degenen, die zich hebben vereenigd, om met hun gemeenschappelijk bezit voordeelen te behalen. Eenerzijds is het dus denbsp;bedoeling, dat de n.v. een zeker vermogen bezit en behoudt om

4) nbsp;nbsp;nbsp;Geuljans, prft. blz. 11.

5) nbsp;nbsp;nbsp;H. R. 4 Februari 1925, W 11430: de eenige aandeelhouder mag niet metnbsp;de n.v. worden vereenzelvigd. Juridisch gezien althans!

6) nbsp;nbsp;nbsp;Rechtb. Amsterdam 29 December 1930, W 12294; ook H. R. 12 November 1924, W 11298. Evenwel zal thans het aantal leege n.v.’s wel sterk afnemen,nbsp;nu zij sinds Mei 1942 verplicht zijn de minimum vermogensbelasting {ƒ 120.— )nbsp;te betalen! Vgl. Rechtb. Groningen 14 December 1934, N. J. 1935 nr. 508:nbsp;ondanks overneming van het bedrijf, aftreden van alle functionarissen, enz. blijftnbsp;de n.v. als rechtspersoon bestaan. Kantonger. Haarlem 30 Augustus 1940,nbsp;N.J. 1941 nr. 206.

7) nbsp;nbsp;nbsp;Dorhout Mees, blz. 52.

8) nbsp;nbsp;nbsp;Blz. 231.

9) nbsp;nbsp;nbsp;Van der Heyden, nr. 192.

48

-ocr page 65-

Nrs. 27-28. KAPITAAL GEEN SCHULD AAN AANDEELHOUDERS.

het gestelde doel te verwezenlijken, anderzijds is juist de opzet, dat hetgeen met dit vermogen wordt verdiend, niet in het bezit dernbsp;n.v. blijft, doch ten goede komt aan de vennooten. Het kapitaalnbsp;nu geeft de grens aan tusschen hetgeen volgens de opzet duurzaamnbsp;aan de n.v. behoort en hetgeen bestemd is om aan de leden ennbsp;andere rechthebbenden te worden uitgekeerd i®).

28. Het gebruik om het kapitaal op een bepaald bedrag af te ronden is eerst in de loop der tijden ontstaan. Bij de V. O. C. was van een vast kapitaal nog geen sprake ii), wel natuurlijk van een vermogen. Wanneer (niet-geldelijke) inbreng is uitgesloten, zijn beidenbsp;begrippen vrijwel identiek. Is daarenboven onder- of boven parinbsp;uitgifte niet toegelaten, dan zullen kapitaal en vermogen althansnbsp;bij de oprichting samenvallen. Zoo kwam men tot de defintie, datnbsp;het kapitaal het beginvermogen der n.v. of de totaal-verplichtingnbsp;tot inbreng werd genoemd. Kan van deze omschrijvingen wordennbsp;gezegd, dat zij door de ontwikkeling der gebeurtenissen zijn achterhaald, nu de inbreng veelal pleegt af te wijken van het ronde bedrag, dat het kapitaal voorstelt, anders staat het t.a.v. de door vannbsp;der Heyden verdedigde meening, dat het kapitaal de „onlosbarenbsp;schuld aan de aandeelhouders is, wegens hun inbreng of verplichting daartoe”

Hoe kunstig ook gevonden, toch verraadt deze definitie haar contractueele oorsprong; bij de oprichting of de anderenbsp;overeenkomst, waamp;rbij aandeelen worden genomen, neemt de n.v.nbsp;een schuld op zich tegenover de prestaties der aandeelhouders.nbsp;Hoewel kan worden toegegeven, dat uit het aandeelhouderschapnbsp;schuldvorderingen kunnen ontstaan, b.v. het recht op terugbetaling van het liquidatieoverschot van de ontbonden n.v., kannbsp;men toch niet zeggen, dat de aandeelhouders schuldeischers dernbsp;n.v. zijn’^*). Ook van der Heyden erkent, dat het hier geen gewone schuld betreft, doch „schuld uit hoofde van vennootschap,nbsp;vennootschappelijke schuld” i*). Het is de erkenning van het persoonlijke element in de n.v, De aandeelhouders staan in lidmaat-schapsverhouding tot de n.v. i®*); wanneer deze uiteenvalt, blijftnbsp;het vermogen voor de, nu niet langer door de vennootschapsbandnbsp;verbonden, individueele leden over. Dit is een typisch vereenigings-rechtclijk verschijnsel, dat echter tijdens het bestaan der n.v. nietnbsp;een verplichting voor haar jegens de aandeelhouders medebrengt.nbsp;Dit blijkt ook uit art. 56, dat spreekt van een uitkeering aan aandeelhouders, na voldoening der schuldeischers, in verhouding totnbsp;ieders recht. Zij hebben dus een algemeen recht, zonder dat het

10) nbsp;nbsp;nbsp;Drucker, Feestuitgave W.P.N.R. 2947, blz. 36; Scheltema, W.P.N.R. 3232.

11) nbsp;nbsp;nbsp;Van der Heyden, nr. 3; Drucker, Feestuitgave W.P.N.R. 2947, blz. 34.

12) nbsp;nbsp;nbsp;Nr. 161.

13) nbsp;nbsp;nbsp;Molengraaf!, blz. 231; Scheltema, W.P.N.R. 3232; vgl. Speetjens, prft.nbsp;blz, 38.

14) nbsp;nbsp;nbsp;T.a.p.

15) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Kist, nr. 47.

4 nbsp;nbsp;nbsp;49

-ocr page 66-

Nrs. 28-29. KAPITAAL WAARBORG VOOR SCHULDEISCHERS?

bedrag is bepaald, op uitkeering van een overschot, doch zijn allerminst voor het bedrag van hun aandeel schuldeischer, zooalsnbsp;van der Heydens definitie van kapitaal als vennootschappelijkenbsp;schuld wegens inbreng doet vooronderstellen i®).

29. Dikwijls wordt het kapitaal een waarborg voor de schuld-eischers genoemd. Terecht merkt Kist^’^) naar aanleiding hiervan op, dat eerder het niet gestorte (maar wel geplaatste) kapitaal alsnbsp;zoodanig kan worden beschouwd. Het kapitaal heeft een dubbelenbsp;functie: het versterkt het vertrouwen en, hetgeen hiermede tennbsp;nauwste samenhangt, het dient tot grootere zekerheid ). Dat hetnbsp;reeds gestorte deel van het kapitaal minder geschikt is als waarborg voor de crediteuren, ligt in de omstandigheid, dat deze geldennbsp;(zoo er van niet-geldelijke inbreng sprake is, geldt het onderstaande evenzeer) veelal in moeilijk realiseerbare bedrijfsmiddelennbsp;zijn omgezet i®). Maar ook bij een natuurlijk pfersoon kan het gevalnbsp;zich voordoen, dat om deze reden zijn schulden niet zoo eenvoudignbsp;op zijn bezittingen verhaalbaar zijn. Economisch gezien biedt denbsp;winstcapaciteit der onderneming een veel grootere waarborg, maar,nbsp;wil deze waarborg in stand blijven, dan zal de n.v. moeten kunnennbsp;werken, waartoe instandhouding vaji het kapitaal weer een belangrijk vereischte is®®). Men zou dus zeggen, dat het kapitaalnbsp;zoowel economisch als juridisch een zekerheid voor de schuld-eischers is.

Het Aktien-Gesetz gaat van de grondgedachte uit, dat iedere onderneming bij haar werkzaamheden het algemeen welzijnnbsp;nimmer uit het oog mag verliezen. Deze gedachte moet leiders ennbsp;deelnemers bezielen. Voor zelfzuchtige aandeelhouders is dus geennbsp;plaats. Integendeel zou kunnen worden verwacht, dat de aandeelhouders zich bewust dienen te zijn van hun corporatieve samenhang en dienovereenkomstig zouden moeten handelen. Nietteminnbsp;ontbreekt in het Akt.G. eenige andere positieve verplichting dannbsp;die tot het gestand doen van de belofte tot inbreng ), al spreektnbsp;wel uit andere, minder positieve bepalingen de verplichting voornbsp;den aandeelhouder om zijn actieve deelname aan het vennoot-schapsleven ,,unter das Gebot der Treue gegenüber den Mitaktio-naren, der Gesellschaft als solcher, d.h. dem Untemehmen und

16) nbsp;nbsp;nbsp;Volgens deze definitie zou het arrest van de H. R. van 29 December 1893,nbsp;W 6450, juister zijn dan het vonnis der Rechtbank te Utrecht d.d. 8 Juli 1892,nbsp;W 6192 (de bekende zaak der Ned. Rhijnspoorweg Mij): vgl. Drost, Réchtennbsp;van aandeelhouders in naamlooze vennootschappen, acad. prft. Utrecht 1903,nbsp;blzz. 124 en 128.

17) nbsp;nbsp;nbsp;Nr. 61.

18) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. van Ketel, Inwerking van de economische evolutie op wet en statutennbsp;der n.v., acad. prft. Gent 1931, blz. 70.

19) nbsp;nbsp;nbsp;Van Gruissen, N.V. XIV blz. 193; zie hierover Schadee, N.V. XIVnbsp;blz. 266.

20) nbsp;nbsp;nbsp;Bij sterk wisselende conjunctuur is de „eaming-power” echter een zeernbsp;geringe waarborg! Schmey, Amerikaansche en continentale opvattingen omtrentnbsp;het vraagstuk der n.v., openbare les Amsterdam 1935, blz. 20.

21) nbsp;nbsp;nbsp;Klausing, blz. 68*.

50

-ocr page 67-

Nrs. 29^30. KAPITAAL EN ALGEMEEN BELANG.

der Gefolgschaft, und weiterhin gegenüber der Gesamtwirtschaft zu stellen, in der auch die A.G. bestimmte Funktionen zu erfüllennbsp;hat” 22). Een sterk vcxarbeeld van de doorvoering van dit beginselnbsp;is te zien in Par. 101, die o.a, den aandeelhouder aansprakelijknbsp;stelt wegens voor de A,G. nadeelige handelingen ,,zwecks Er-langung gesellschaftsfremder Vorteile” 23).

Omdat het niet uitgesloten is, dat ook bij den Duitschen aandeelhouder, tot schade der schuldeischers, de natuur zich welnbsp;eens sterker dan de leer toont, heeft het Akt.G. zich niet al tenbsp;zeer verlaten op de ,,trouw” der aandeelhouders. Daar hun zeggenschap overigens slechts gering is, keeren zich de beschermendenbsp;bepalingen uiteraard meer tegen misbruiken van de kant der leiding.nbsp;Het Akt.G, kent dus evengoed als het W. v. K. voorschriften ternbsp;bescherming van het kapitaal, al ligt het accent hierbij niet zoozeernbsp;op de belangen der schuldeischers, als wel — en dit is ook principieel juister — op het algemeen belang, dat wordt bedreigd doornbsp;de aantasting van het kapitaal van een n.v., die een schakel in hetnbsp;economisch bestel vormt.

Toegegeven moet worden, dat dit in concreto er meestal op blijft neierkomen, dat het kapitaal dient als een ,,zu gunstennbsp;der Glaubiger für die Gesellschaft unangreifbarer Sicherheits-stock”24), waarbij de nevenbeteekenis — het minimum-aanvangs-vermogen — in het niet valt. Wel bevordert het A.G, het samenvallen van het beginvermogen met het kapitaal door het verbodnbsp;van onder pari-uitgifte van aandeelen, maar ten slotte kan, b.v,nbsp;door insolventie van een aandeelhouder of overschatting vannbsp;zakelijke inbreng, de A.G. steeds met een geringer vermogen dannbsp;het kapitaal aangeeft, haar werkzaamheden aanvangen, al is ditnbsp;dan ook een door de wet niet gewilde uitzondering.

30. Waar tot nu toe van het kapitaal werd gesproken, werd het geplaatste kapitaal bedoeld. Reeds uit art. 37 f blijkt, dat ditnbsp;begrip voor de n,v. van meer beteekenis is dan het maatschappelijknbsp;kapitaal, dat de n.v, volgens haar omschrijving rijk moet zijn. Alomnbsp;ondervindt het maatschappelijk kapitaal weinig waardeering. Zoonbsp;noemt van der Heyden25) het een bloedeloos begrip, nauwelijksnbsp;van juridische orde. Het maatschappelijk kapitaal geeft de mogelijkheid van uitbouw weer, zonder dat daarvoor een statutenwijzigingnbsp;noodzakelijk is, zonder dat dus het oorspronkelijk plan der n.v,nbsp;wijziging behoeft te ondergaan.

De Duitsche wet kent het begrip ,,Grundkapital”, dat overeenkomt met ons geplaatste kapitaal: immers pas wanneer alle aandeelen zijn geplaatst is de A.G. opgericht. Men speurt hierinnbsp;het streven om hetgeen in de akte van oprichting wordt gerelateerd.

22) nbsp;nbsp;nbsp;Klausing, blz. 71*; Vgl. nrs. 9 en 92.

23) nbsp;nbsp;nbsp;Zie hieronder nr. 91.

24) nbsp;nbsp;nbsp;Schlegelberger, Par. 6, Anm. 3.

25) nbsp;nbsp;nbsp;Nr. 162.

51

-ocr page 68-

Nrs. 30. MAATSCHAPPELIJK EN „GENEHMIGTESquot; KAPITAAL.

zooveel mogelijk in overeenstemming met de werkelijkheid te laten zijn. Dezelfde gedachte en tevens de vrees, dat als zetel zounbsp;worden gekozen een plaats, waar een minder deskundig rechternbsp;competent is, waren aanwezig, toen het Akt.G. brak met het begripnbsp;statutaire zetel ^® ). Ook onze belastingwetten, die pecuniae causanbsp;dikwijls reëeler zijn ingesteld dan andere gedeelten van ons recht,nbsp;laten soms de statutaire zetel buiten beschouwing ). Bij onzenbsp;schrijvers is de verwerping van het begrip maatschappelijk kapitaalnbsp;eveneens veelvuldig gebaseerd op de wensch om in de akte vannbsp;oprichting zoo dicht mogelijk bij de werkelijkheid te blijven 2®).

En toch is het merkwaardig, dat in het Duitsche recht het begrip maatschappelijk kapitaal moeilijk kon worden gemist. Nimmer kan bij de oprichting worden overzien, hoe de kapitaalbehoeftenbsp;der n.v. zal zijn, wanneer zij eenige tijd heeft gewerkt. Er moetnbsp;een mogelijkheid zijn om een kapitaalsverhooging door te voerennbsp;zonder al de omslag, die een wijziging der statuten meebrengt.nbsp;Het Akt.G. kent daarom de mogelijkheid om in de statuten denbsp;directie te machtigen het kapitaal tot een zekere grens te verhoogen.nbsp;Deze grens geeft het ,,genehmigtes Kapital” aan^®). Ons maatschappelijk kapitaal komt overeen met „Grundkapital” en „ge-nehmigtes Kapital” bij elkaar. Daar dit ,,genehmigtes Kapital”nbsp;nooit meer dan de helft van het ,,Grundkapital” kan bedragen, isnbsp;de Duitsche regeling heel wat straffer dan de onze®o). Uit diennbsp;hoofde verdient het geen aanbeveling deze regeling na te volgen.nbsp;Wel zou het gewenscht zijn in de statuten het bij de aanvang dernbsp;n.v. geplaatste kapitaal tc vermelden, dat echter meer dan eennbsp;vijfde van het maatschappelijke kapitaal zou moeten bedragen,nbsp;omdat anders het finantieele plan der n.v. binnen te ruime grenzennbsp;kan worden gewijzigd. Op grond van deze overweging is hetnbsp;Duitsche verhoudingscijfer 1 : Ij^ vastgcsteld Indien omnbsp;andere redefnen het systeem van art. 36 e behouden zou moeten

26) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 5 Sitz.

Als Sitz der Aktiengesellschaft ist in der Regel der Ort, wo die Gesellschaft einen Betrieb bat, oder der Ort, zu bestimmen, wo sich die Geschaftsleitungnbsp;befindet oder die Verwaltung geführt wird.

27) nbsp;nbsp;nbsp;Adriani, N.V. IV blz. 291.

28) nbsp;nbsp;nbsp;B. V. Drucker, Feestuitgave W.P.N.R. 2947, blz. 34.

29) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 169 Voraussetzungen.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Die Satzung kann den Vorstand für höchstens fünf Jahre nach Eintra-gung der Gesellschaft ermachtigen, das Grundkapital bis zu einem be-stimmten Nennbetrag durch Ausgabe neuer Aktien gegen Einlagen zunbsp;erhöhen (genehmigtes Kapital).

2) nbsp;nbsp;nbsp;Usw.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Der Nennbetrag des genehmigten Kapitals darf nicht höher sein als dienbsp;Halfte des zur Zeit der Ermachtigung vorhandenen Grundkapitals. Usw.

Vgl. het door Drucker t. a. p. aanbevolen systeem. Indien ons artikel 41b zoo wordt geïnterpreteerd, dat door de terugbetaling het kapitaal vermindert, dannbsp;is deze bepaling juist het omgekeerde van hetgeen het „genehmigtes Kapital”nbsp;beteekent.

30) nbsp;nbsp;nbsp;Bovendien gelden voor het ,,genehmigtes Kapital vrijwel alle bepalingennbsp;voor kapitaalsverhooging! Par. 170.

31) nbsp;nbsp;nbsp;Schlegelberger, Par. 169, Anm. 12.

52

-ocr page 69-

Nrs. 30-31. PERSOONLIJK EN ZAKELIJK ELEMENT IN N.V.

blijven, dan meenen wij met Drucker®*)^ dat de vermelding van eenig maatschappelijk kapiCaal beter geheel achterwege kan wordennbsp;gelaten.

31. Meermalen kwamen hierboven de beide elementen der n.v. ter sprake: het persoonlijk element en het kapitaalselement. Dezenbsp;onderscheiding is behalve voor de n.v. zelf voor het geheele vennootschapsrecht van groot belang: vooral bij de wijziging in denbsp;opvattingen, die sinds eenige tijd valt te bespeuren. Het is daaromnbsp;goed nog eens dieper en algemeener op deze punten in te gaan,nbsp;om ook langs een andere weg de functie van de n.v. in het economische leven te kunnen bepalen, waaruit dan vanzelfsprekend eennbsp;bepaald standpunt tegenover de wettelijke voorschiften voortkomt.

Als uitgangspunt nemen wij een vonnis van de rechtbank te Rotterdam ®®). Het betrof hier het volgende geval. Eén van denbsp;leden-aandeelhouders van de N.V. ,,Centrale Graanfactory”, dienbsp;was bedoeld als een vereeniging van zelfstandige graanfactors,nbsp;deed zijn bedrijf, met behoud van de oude firmanaam, aan een n.v.nbsp;over. Zelf verloor hij zijn zelfstandigheid door bij deze n.v. innbsp;dienst te treden. De Centrale Graanfactory wenschte haar lid nietnbsp;langer als zoodanig te erkennen, daar zij was opgericht met denbsp;bedoeling als graanfactorspatroonsvereeniging te fungeeren. Dezenbsp;bedoeling was evenwel niet uitdrukkelijk in de statuten uitgesproken. Op grond van het ontbreken van een dergelijk uitdrukkelijk voorschrift moest de rechtbank, rekening houdend met hetnbsp;karakter der n.v. als kapitaalsassociatie, de N.V. Centrale Graanfactory in het ongelijk stellen: wie aandeelhouder was, moest bijnbsp;gebreke van beperkende bepalingen als lid worden toegelaten.nbsp;Duidelijk komen hier de nadeelen uit, wanneer voor een bepaaldnbsp;doel een andere rechtsvorm wordt gebruikt, dan waarvoor dezenbsp;rechtsfiguur eigenlijk is bestemd!

Deze bestemming is echter meestal zeer ruim omschreven (b.v. bij de v.o.f., die ter uitoefening van een bedrijf moet zijn aangegaan), zoodat het belanghebbenden vrij staat een keuze uitnbsp;verscheidene rechtsvormen te doen. Bij deze keuze zal meer opnbsp;economisch voordeel worden gelet, dan dat men zich afvraagt, ofnbsp;de gekozen vorm ook juridisch gezien het eerste in aanmerkingnbsp;zou komen. Daardoor bestaat tusschen n.v., c.v. op aandeelen, c.v.nbsp;en v.o.f. slechts in juridisch opzicht verschil. Economisch zeer uit-eenloopende ondernemingen kunnen in dezelfde rechtsvorm wordennbsp;gedreven, terwijl omgekeerd ondernemingen, welke economischnbsp;beschouwd identiek zijn, ieder in een andere rechtsvorm kunnennbsp;zijn gegoten.

Het is de vraag of iedere n.v., v.o.f. enz. niet een eigen type onderneming moet worden aangewezen. Het gevolg zal daarvannbsp;zijn, dat het thans reeds betrekkelijk kleine aantal vennootschaps-

32) nbsp;nbsp;nbsp;T.a.p.

33) nbsp;nbsp;nbsp;D.d. 25 Juni 1923, W. 11115.

53

-ocr page 70-

Nrs. 31-32. PERSONAL- EN KAPITALGESELLSCHAFTEN.

vormen zeker geheel ontoereikend zal worden. Tevens moet dus worden nagegaan, welke nieuwe vormen zouden kunnen wordennbsp;ingevoerd.

Hoe interessant het verschil juridisch ook kan zijn, wanneer sommige personen zich tot een n.v. vereenigen, terwijl eenige anderen een v.o.f. vormen, economisch valt hier weinig onderscheidnbsp;te maken. Economisch maakt het echter een groot verschil, of eennbsp;onderneming slechts enkele of vele eigenaren heeft. Een grootnbsp;aantal eigenaren schept de noodzakelijkheid een scheiding tusschennbsp;leiding en bezit der onderneming door te voeren ). Hieraannbsp;knoopt de onderscheiding der ondernemingen in ,,Personal-” ennbsp;„Kapitalgesellschaften” vast, waarbij evenwel deze woorden nietnbsp;steeds dezelfde begrippen dekken^®). De zuivere vorm van eennbsp;Kapitalgesellschaft is de n.v., terwijl de v.o.f. als het prototypenbsp;van de Personalgesellschaft kan doorgaan. Voor wij ons afvragennbsp;of het niet wenschelijk is, dat de juridische onderscheiding in n.v.,nbsp;c.v. enz. meer parallel loopt met de economische tusschen Personal-en Kapitalgesellschaften moeten wij nog even bij deze laatstenbsp;onderscheiding stilstaan, in het bijzonder voor zoover zij op denbsp;n.v. werd toegepast. Het staat n.1.^ niet vast, dat deze onderscheiding thans nog evenveel recht van bestaan heeft als enkelenbsp;tientallen jaren geleden, toen zij zeker goede diensten heeftnbsp;bewezen. Vooraf zij nog gewezen op een eigenaardigheid van hetnbsp;vennootschapsrecht, die wellicht een leemte beteekent.

Het valt op, dat bij de bestaande vennootschapsvormen steeds naar de opzet meer dan één persoon deel moet nemen. Hetnbsp;recht bemoeide zich blijkbaar pas met ondernemingen, zoodra meernbsp;dan één eigenaar aanwezig was en daardoor problemen ontstondennbsp;als winstverdeeling, aansprakelijkheid jegens derden enz., die nietnbsp;zonder wettelijke hulp op bevredigende wijze konden worden opgelost. De onderneming kenmerkt zich door een scheiding tusschennbsp;verbruiks- en productiehuishouding, zooals Liefmann zoo duidelijknbsp;aantoont ). Deze scheiding kan zich zoowel bij den enkeling alsnbsp;bij eenige personen tezamen voordoen, echter alleen in het laatstenbsp;geval bestaat, zooals hierboven bleek, de mogelijkheid er een apartenbsp;rechtsvorm voor te kiezen. Een vraag, die nog zal worden beantwoord, is of ook niet voor het economische verschijnsel „de eenmanszaak” een juridische vorm moet worden gevonden .

32. Het onderscheid tusschen Personal- en Kapitalgesellschaften is vervaagd, doordat de verschillende vennootschapsvormen nietnbsp;zuiver bleven en juist de mengvormen in de strijd om het bestaannbsp;het sterkst schijnen te zijn. Gedoeld wordt hiermede op het ver-

34) nbsp;nbsp;nbsp;Liefmann, Die Unternehmungsformen, 4e druk, Stuttgart 1928 blz. 47 e.v.

35) nbsp;nbsp;nbsp;Zie b.v. Dreher, Die G.m.b.H., Ihr wirkliches Wesen und ihre wirt-schaftliche Gestalt, Stuttgart 1931 blz. 8.

36) nbsp;nbsp;nbsp;A.w. blz. 43.

37) nbsp;nbsp;nbsp;Zie voor het probleem van de eenmansvennootschap hieronder nr. 43.

54

-ocr page 71-

Nr. 32. GRLINDTYPVERMISCHUNG; CONCERNS.

schijnsel, dat uitvoerig door Zielinski is belicht en door hem wordt weergegeven met het woord „Grundtypvermischung”. Doornbsp;middel van tal van interessante voorbeelden toont Zielinski aan,nbsp;hoe de concentratietendens er toe heeft geleid, dat juridisch zeernbsp;ingewikkelde complexen ontstonden, b.v. doordat n.v.’s met natuurlijke of soms ook met rechtspersonen weer een vennootschapnbsp;aangingen. Het aantal mogelijke en ook inderdaad voorkomendenbsp;combinaties is in hooge mate verwarringwekkend. Het zal niemandnbsp;verbazen, dat er stemmen opgingen, die zich afvroegen, of dit gegoochel wel toelaatbaar was. Het argument, dat de wet zich hiertegen zou verzetten, ontzenuwt Zielinski echter terecht door er opnbsp;te wijzen, dat de wet zich met mengvormen nimmer heeft ingelaten,nbsp;omdat bij het ontwerpen der wet daaraan eenvoudig niet isnbsp;gedacht. Voor zoover ook in de nieuwere wetgeving, zooals in denbsp;onze, geen aandacht aan concernvorming is geschonken, treftnbsp;inderdaad den wetgever een verwijt

Het Akt.G. bevat wel een enkele bepaling over concerns, waarvan speciaal Par. 15 van belang is, omdat daar een begripsbepaling wordt gegeven*®). In Par. 15, waar ook reeds bij eennbsp;verbinding van twee ondernemingen van een concern wordt gesproken, ontbreekt zelfs het meest algemeene vereischte, dat Sannesnbsp;als volgt omschrijft: „Concern... is een volstrekt kleurloos woord,nbsp;toepasselijk op elke eenigszins enge economische gebondenheidnbsp;van bedrijven, onverschillig de juridische structuur. Het eenigenbsp;vrij vage kenmerk is, dat meestal een groote opeenhooping vannbsp;bedrijven wordt bedoeld” **). Trouwens ook bij de begrippen trustnbsp;en fusie kan niet van een scherp omlijnd spraakgebruik wordennbsp;gesproken, zoodat Sannes opmerkt, dat op het terrein der bedrijfs-concentratie een hoogst bedenkelijke anarchie in terminologischnbsp;opzicht heerscht*^). Hierdoor wordt het natuurlijk nog lastigernbsp;een goede regeling te treffen voor dergelijke onderwerpen, die doornbsp;hun dikwijls internationaal karakter op zich zelf al tot netelige

38) nbsp;nbsp;nbsp;Grundtypvermischung und Handelsgesellschaftsrecht, Marburg 1925. Zienbsp;ook Fischer, Die Deutsche Volkswirtschaft 1942, nr. 20 blz. 668.

39) nbsp;nbsp;nbsp;Zeylemaker, Gebruik en misbruik van de rechtsvorm, in het bijzondernbsp;bij de n.v., rede Batavia 1934, blz. 9 noot 6.

40) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 15 Wesen des Konzems und Konzemunternehmens.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Sind rechtlich selbstandige Unternehmen zu wirtschaftlichen Zweckennbsp;unter einheitlicher Leitung zusammengefaszt, so bilden sie einen Konzern:nbsp;die einzelnen Unternehmen sind Konzernunternehmen.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Steht ein rechtlich sejbstandiges Unternehmen auf Grund von Beteili-gungen oder sonst immittelbar unter dem beherrschenden Einflusz einesnbsp;anderen Untemehmens, so geiten das herrschende und das abhangigenbsp;Unternehmen zusammen als Konzern und einzeln als Konzernunternehmen.

Vgl. hierover Ritter, Par. 15, Anm. 4. Zie hieronder voor verdere bepalingen over concerns nr. 100.

41) nbsp;nbsp;nbsp;De rechtsverhouding tusschen Moeder- en Dochtermaatschappij, acad.nbsp;Prft. Utrecht 1926, blz. 17.

42) nbsp;nbsp;nbsp;Prft. blz. 16; Liefmann, Kartelle, Konzerne imd Trusts, 8e druk, Stuttgartnbsp;1930, blz. 5, noemt een kartel een „Unternehmenverbandquot; en een trust eennbsp;¦.Untemehraengesellschaft”, terwijl bij een concern de eene onderneming deelneemt in een andere.

55

-ocr page 72-

Nr. 32. VERVAGING ONDERSCHEID PERS.- EN KAP.GES.

problemen aanleiding geven quot;*3). Wanneer men zich eenigszins de geweldige omvang van het streven naar concentratie tracht tenbsp;realiseeren, alsmede de uitwerking van dit streven in oogenschouwnbsp;neemt, waartoe het voortreffelijke boek van Liefmann het noodigenbsp;materiaal verschaft, dan kan men zich niet aan de indruk onttrekken, dat ook in het Akt.G. dit aspect van het vennootschapsrecht geenszins in verhouding tot de daarbij betrokken belangennbsp;is geregeld. Bij iedere regeling moet worden bedacht, dat de wetnbsp;voor het economisch leven geen beletsel behoort te vormen, dochnbsp;steeds het bedrijfsleven door het geven van een gepast aantalnbsp;mogelijkheden dient te bevorderen.

De onderscheiding tusschen Personal- en Kapitalgesell-schaften bleek, ook afgezien van de Grundtypvermischung, vervlakt. In de Duitsche wetgeving kwam dit vooral tot uiting, toennbsp;ten gevolge van de oorlogsomstandigheden de ondernemings-opbrengsten finantieel zwaarder moesten worden belast, o.a. doornbsp;de z.g. Dividendenabgabeverordnung. Bij sommige ondernemingennbsp;bleek deze verhoogde belastingdruk zeer onbillijke gevolgen tenbsp;hebben, zoodat in één der uitvoeringsbesluiten uitzonderingen werden toegestaan voor de z.g. ,,personenbezogene Kapitalgesellschaf-ten”, die worden omschreven als ,,Kapitalgesellschaften ... mitnbsp;beschranktem Anteilseignerkreis, bei denen Anteilseigner undnbsp;gesetzliche Vertreter weitgehend personengleich sind”'*®). Dezenbsp;,,personenbezogene Kapitalgesellscliaften” werden minder zwaarnbsp;belast dan de zuivere Kapitalgesellschaften.

In onze wetgeving kan de wijziging van art. 42 e worden aangezien als een erkenning, dat de n.v. niet steeds een zuiverenbsp;vereeniging van kapitalen is. Het merkwaardige is echter, dat innbsp;het reeds aangehaalde artikel van Fischer over de „personen-bezogene Kapitalgesellschaften” slechts zeer terloops van de A.G.nbsp;wordt gerept, alsof zich hier minder dan bij andere vennootschappen de vervaging van de zuivere vorm zou hebben voorgedaan.

Inderdaad is dit het geval geweest. Het is een gevolg van

43) nbsp;nbsp;nbsp;Liefmann, t. a. p. o.a. blzz. 203 e.v. en 397 e.v.: Sannes, prft. blz. 245. Denbsp;invoering van de eenmansmaatschappij, zou volgens sommigen reeds enkelenbsp;vereenvoudigingen met zich brengen, Böckel, Die beschrankte Haftung des Ein-zelkaufmaimes, acad. prft. Jena 1936, blz. 9.

44) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Dreher, Die G. m. b. H. enz., Stuttgart 1931, blz. 2.

45) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 5, Abs. 1 der tweede Dividendenabgabedurchführungsverordnung.nbsp;Vgl. Deutsche Bergwerkszeitung 15 October 1942: Um die Zukunft der Perso-nengesellschaft. Als uitgangspunt voor een nieuwe onderscheiding stelt Fischernbsp;t. a. p. het volgende schema voor:

1) nbsp;nbsp;nbsp;Einzelunternehmungen, eenmansmaatschappijen zonder de rechtsvorm innbsp;aanmerking te nemen.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Mitunternehmer-Gesellschaften, waarbij minstens één vennoot wettelijkenbsp;vertegenwoordiger is.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Anteilsgesellschaften, waarbij de vennooten behalve hun deelname in hetnbsp;kapitaal geen invloed op de leiding uitoefenen.

Speciaal de invoering van de Einzeluntemehmung is o.i. een groote verbetering.

56

-ocr page 73-

Nr. 32. A.G. NIET AFGESCHAFT MAAR BEPERKT.

het Akt.G., dat de A.G. een plaats in het economisch leven heeft gegeven, die haar naar de aan de wet ten grondslag liggende opvattingen toekwam. Eigenaardige en dikwijls ook tegenstrijdigenbsp;motieven hebben tot deze plaatsbepaling geleid. Zoo zijn ernbsp;stemmen opgegaan om de A.G. geheel af te schaffen. Ten eerstenbsp;viel de mogelijkheid van beïnvloeding door de aandeelhouders, dienbsp;meer op eigen voordeel uit waren, dan dat zij het belang dernbsp;onderneming voor oogen hielden, niet te rijmen met de autoritairenbsp;staatsidee, die in het bedrijfsleven haar weerklank vond. Tennbsp;tweede werd ook het ontbreken van eenige verantwoordelijkheidnbsp;der leiding jegens de staat als een gebrek gevoeld, daar in denbsp;onderneming mede groote algemeene belangen aan de leiding zijnnbsp;toevertrouwd. Voorts vond de gebruikelijke apathie der aandeelhouders weinig instemming; ook deze categorie diende zichnbsp;van zijn maatschappelijke beteekenis en verantwoordelijkheid bewust te worden ^®).

Intusschen is het niet zoover gekomen, dat A.G. werd afgeschaft. Gaandeweg werd het duidelijk, dat een industrieelnbsp;ontwikkeld land niet dan ten koste van groote offers de A.G. zounbsp;kunnen loslaten, die bij de opkomst van de industrie zoo’n belangrijke rol heeft gespeeld. De Memorie van Toelichting op het Akt.G.nbsp;drukt dit als volgt uit: ,,Im Einvernehmen mit der Akademie fürnbsp;Deutsches Recht wird an der Rechtsform der Aktiengesellschaftnbsp;festgehalten. Die neuzeitliche Wirtschaft kann ohne die Aktiengesellschaft nicht bestehen. Sie war und ist ein geeignetes Mittelnbsp;um durch das Zusammentreffen der Ersparnisse yieler die Schaf-fung umfangreicher Kapitalgüter zu ermöglichen. Auf die Aktiengesellschaft kann daher ein wirtschaftlich und kulturell hoch-stehendes Land, wie es Deutschland ist, nicht ohne schwerstenbsp;Erschütterung des wirtschaftlichen Lebens verzichten.

Dagegen erschien es notwendig, die Rechtsform der Aktiengesellschaft nur groszen Unternehmen vorzubehalten. Nach national-sozialistischer Auffassung kann die Aktiengesellschaftnbsp;nur da zugelassen werden wo es sich darum handelt, ein Unternehmen breiter geldlicher Grundlage zu schaffen und zu diesemnbsp;Zwecke weite Kreise des Volkes zur Aufbringung der crforder-lichen Mittel heranzuziehen. lm übrigen soil der Unternehmer dienbsp;persönliche Verantwortung uneingeschrankt tragen. Der Entwurfnbsp;setzt daher das Mindestgrundkapital grundsatzlich auf 500.000 R.M.nbsp;fest” 4^).

Natuurlijk is het beeld der A.G. nog in vele andere opzichten gewijzigd, doch hier is in de eerste plaats van belang, dat de A.G. schijnbaar is teruggebracht tot een zuivere vereeniging vannbsp;kapitalen. Maar het was wel verre van des wetgevers bedoelingnbsp;om het ,,naamlooze” kapitaal te willen stimuleeren! Integendeel:nbsp;als tegenwicht tegen dit ,,anonyme” kapitaal werd aan het bestuur

40*

46) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. hierover Klausing, blzz. 8* e.v., 21*

47) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Amtl. Begr. bij Klausing, blz. 2*.

57

-ocr page 74-

Nrs. 32^33. A.G. BEPERKT TOT GROOTE ONDERNEMINGEN.

een groote macht verleend, waarbij het gelijktijdig de verplichting werd opgelegd deze macht in de eerste plaats ten bate van hetnbsp;algemeen welzijn te gebruiken. Ook van de aandeelhouders werdnbsp;gevergd, dat zij geen zelfzuchtige doeleinden zouden nastreven,nbsp;hoewel hier uiteraard niet zoo ver als bij de leiding kon wordennbsp;gegaan, omdat de aandeelhouders ten slotte hun eigen geld in denbsp;n.v. hebben gestoken. Binnen de beperkte kring van sterk verminderde bevoegdheden der aandeelhouders werd echter hetnbsp;karakter der A.G. als vereeniging scherper omlijnd. Door de gewijzigde positie der leiding ging de A.G. bovendien veel overeenkomst met een Personalgesellschaft vertonnen. Dit is de reden,nbsp;dat de traditioneele onderscheiding tusschen Personal- en Kapital-gesellschaften niet zoo goed meer op de A.G. kon wordennbsp;toegepast.

33. De ordeningsgedachte heeft dus ook de A.G. haar plaats gewezen in het economisch bestel: slechts voor grootere ondernemingen is zij een geoorloofde rechtsvorm. Er wordt niet meernbsp;aan de ondernemers de vrijheid g’elaten om de rechtsvorm te kiezen,nbsp;welke hun goeddunkt, neen, de rol van de A.G. wordt bepaaldnbsp;door haar eigen wezen, gezien in het licht van een bepaalde overtuiging. Dit principieele verschilpunt met het Nederlandsche rechtnbsp;is neergelegd in Par. 7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;). Hoe gaarne men misschien ook van

deze bepaling zou willen zeggen, dat zij iets nieuws heeft gebracht, toch geldt ook hier het Bijbelsch woord, dat er niets nieuws ondernbsp;de zon is. Immers niemand minder dan Adam Smith stelde voornbsp;de oprichting eener n.v. de eisch, dat het kapitaal grooter moestnbsp;zijn dan gemakkelijk door een firma zou kunnen worden bijeengebracht 4®). Welk een saneerende uitwerking de doorvoering vannbsp;deze gedachte heeft gehad, blijkt wel uit de cijfers. Van de meernbsp;dan 9500 A.G.’s, die in 1932 in Duitschland bestonden, bleven ernbsp;een goede 4000 over, terwijl desondanks 96.4 % van het in aan-deelen gebonden kapitaal behouden bleef ). Het is duidelijk, datnbsp;slechts wat franje werd afgesneden.

Toch zijn deze veranderingen niet in de eerste plaats door het Akt.G. te voorschijn geroepen. Reeds voor de afkondiging vannbsp;deze wet was door een reeks van fiscale maatregelen de omzettingnbsp;van A.G.’s in andere vennootschappen bevorderd®^). Het isnbsp;jammer, dat belastingmaatregelen en niet de vennootschapswetgeving de stoot heeft gegeven. Eens te meer blijkt, hoe, vooral opnbsp;dit gebied, het geld nog steeds de ziel aller dingen is.

48) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 7 Mindestnennbetrag des Grundkapitals.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Der Mindestnennbetrag des Grundkapitals ist fünfhunderttausend R.M.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Der Reichsminister der Justiz kann im Einvernehmen mit dem Reichs-wirtschaftsminister Ausnahmen zulassen.

49) nbsp;nbsp;nbsp;Aangehaald bij Schaapveld, N.V. II blz. 360 en Levy, Praeadvies voornbsp;de Broederschap van Cand.-Notarissen 1902, blz. 3.

50) nbsp;nbsp;nbsp;N.V. XIII blz. 189.

51) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Klausing, blz. 29*.

58

-ocr page 75-

Nrs, 33^34. NIEUWE VENNOOTSCHAPSVORMEN NOODZAKELIJK.

De beteekenis van de getroffen maatregelen kan het beste worden toegelicht met onderstaand staatje, ontleend aan denbsp;,,Frankfurter Zeitung”®^):

AG

GmbH

KG OHG Einzelflrmen

Genossen

schaften

B e

stand

C

a

a

a

a

a

c

a

03

03

03

03

03

03

03

03

§ e

a

quot;O

a

VI

a

-0

a

WJ

a

a

CO

a

a

CO

AG

GmbH

a S

«cê

2 a

a

a

lt;33

a

:0

CE3

a

:0

aA

S

a

Ih

a

a

a

O “

o

lt;

O

lt;

Ü

lt;

Ü

lt;

1932

80

904

4045

4777

7390

16260

1230

1761

1933

95

600

3283

4367

9355

14188

1641

1616

1937

24

1166

782

9651

23059

17829

886

1777

1938

27

614

577

5514

22490

28559

524

1288

6203

22

27164

314658

56430

1939

20

478

693

3282

17724

25527

573

1351

5750

21

24617

306855

55652

1940

31

364

712

1958

10686

13419

496

1764

5656

20

23831

312970

56383

1941

46

221

1193

1404

14525

9780

859

1589

5573

20

23752

317715

55653

De zuiverheid der vergelijking met de drie laatste jaren wordt verminderd door de verschillende gebiedsuitbreidingen vannbsp;Duitschland.

34. Hoe aantrekkelijk het ook op het eerste gezicht lijkt om een aan Par. 7 analoge bepaling in ons recht over te nemen, toch kannbsp;daartoe zonder nader onderzoek niet worden overgegaan. Immersnbsp;de vaststelling van een minimumkapitaal, zoodat de n.v. slechtsnbsp;de rechtsvorm voor grootere ondernemingen zou worden, zou voornbsp;ons land een veel ingrijpender maatregel beteekenen, dan zij innbsp;Duitschland was. In Nederland waren immers eind 1930 ongeveernbsp;20.000 n.v.’s, terwijl thans in Duitschland evenveel A.G.’s ennbsp;G.m.b.H.’s te samen zijn, als hier n.v.’s ®^). Dit enorme verschilnbsp;is in de eerste plaats te wijten aan het ontbreken van andere vennootschapsvormen met beperkte aansprakelijkheid, zooals de onsnbsp;omringende landen die kennen in de vorm van Gesellschaft mitnbsp;beschrankter Haftung (G.m.b.H.); Société a lesponsabilité limitéenbsp;(S.R.L.) en Private Company (P.C.). Bovendien was de A.G.nbsp;ook voor 1937 niet bruikbaar voor de allerkleinste ondernemingen,nbsp;die zich hier te lande zonder bezwaar in het gewaad der n.v. kunnen

52) nbsp;nbsp;nbsp;Van 9 Juni 1942. Zie ook Krop, N.V. XX blz. 164 en Duynstee, Commanditaire Vraagstukken, acad. prft. Nijmegen 1940, blz. 202.

53) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Timra, A. H. van 3 September 1941, Avondblad.

59

-ocr page 76-

Nr. 34. LIQUIDATIEBESLUIT 1941.

hullen®^), daar reeds voor de invoering van het Akt.G. het minimumkapitaal 50.000 R.M. bedroeg, zoodat alleen door denbsp;drastische verhooging van dit minimum Par. 7 van het Akt.G. innbsp;de praktijk een principieele zijde kreeg. Juist het overgroote aantalnbsp;dwergmaatschappijtjes, dat van de n.v. vorm gebruik maakt, heeftnbsp;in ons land stemmen doen opgaan, die een minimumkapitaal voornbsp;de n.v. eischen®®). Terecht wordt daaraan de eisch verbonden,nbsp;dat nieuwe vormen zullen worden geschapen.

Was tot voor kort deze geheele aangelegenheid nog slechts van academisch belang, door de afkondiging van het Liquidatie-besluit in September 1941 heeft de gang van zaken in Nederlandnbsp;een geheel andere loop genomen. De situatie vertoont thans eennbsp;groote gelijkenis met de uitkomst van de ontwikkeling, welke zichnbsp;in Duitschland heeft afgespeeld. Weliswaar kan niet direct vannbsp;een „Umwandlungswelle” worden gesproken, maar toch warennbsp;er IJ^ maand na de inwerkingtreding van het Liquidatiebesluitnbsp;reeds 1773 n.v.’s geliquideerd. In dit getal zijn echter liquidatiesnbsp;om andere dan de pas ontstane fiscale redenen begrepen®®).

Het doel van het Liquidatiebesluit 1941 was, om verlichting te brengen in de zware finantieele lasten, die aan de omzettingnbsp;van een n.v. in een v.o.f. of eenmanszaak verbonden zijn. Thansnbsp;konden degenen, die de n.v.-vorm uit fiscale overwegingen haddennbsp;gekozen op weinig bezwarende wijze tot de voor hun doel geschiktenbsp;rechtsvorm terugkeeren ®'^). Intusschen moet niet worden vergeten, dat de belangrijkheid van de finantieele factor weleensnbsp;wordt overdreven, al zal de eertijds gunstige belastingregelingnbsp;velen tot de n.v. hebben aangelokt. Maar ook de gemakkelijkenbsp;overdraagbaarheid van de zaak bij overlijden van den bezitter,nbsp;hetgeen bij andere vennootschappen alleen door middel van eennbsp;moeilijke statutaire regeling kan worden bereikt, is o.m. steeds eennbsp;stimulans voor het gebruik van de n.v. vorm gebleven ®*).

Helaas mist het Liquidatiebesluit de grondige opzet van het Duitsche voorbeeld. Nu er door de oorlogsomstandigheden overnbsp;het algemeen bij het publiek de neiging bestaat om zooveelnbsp;mogelijk met ingrijpende veranderingen te wachten tot normalerenbsp;toestanden zijn weergekeerd, is het bij de vele onzekerheden, dienbsp;het Liquidatiebesluit laat, begrijpelijk, dat niet in overstelpendenbsp;mate van de geboden mogelijkheden gebruik werd gemaakt. Metnbsp;name het gebrek aan samenhang met de liquidatieregeling van hetnbsp;W.v.K. stempelt het Liquidatiebesluit tot een voorbeeld van oor-

54) nbsp;nbsp;nbsp;Völlmar noemt in zijn proefschrift: Bijdrage tot de herziening van hetnbsp;Vereenigingsrecht, Leiden 1917, blz. 46, de n.v. een „asyl voor daklooze associaties”. Zie ook hierboven de Inleiding.

55) nbsp;nbsp;nbsp;Volmer, N.V. II blz. 2; Schaapveld, N.V. IV blz. 247; Schadee, XIXnbsp;artikelen, Rotterdam 1926, artikel III.

56) nbsp;nbsp;nbsp;N. R. C. 22 Januari 1942, Ochtendblad.

57) nbsp;nbsp;nbsp;A.H. 4 September 1941, Avondblad.

58) nbsp;nbsp;nbsp;N. R. C. 10 October 1941, Ochtendblad; Völlmar, Nieuw Vennootschapsrecht, Leiden 1942, blz. 11.

60

-ocr page 77-

Nrs. 34-35. C.V. OP AANDEELEN.

logswetgeving: de Eerste Uitvoeringsbeschikking bevat op enkele onderdeelen zelfs een van het Besluit afwijkende regeling

De boven geschetste aarzeling om bestaande n.v.’s te liqui-deeren spruit voor een niet gering deel voort uit het gebrek aan mogelijkheden, waarin de samenwerking tusschen de ex-aandeel-houders voortaan dient plaats te vinden Het is begrijpelijk,nbsp;dat de betrokkenen, die de bevordering der kapitaalvorming, denbsp;continuïteit van het bedrijf, de risicobeperking en de eenvoudigenbsp;overdraagbaarheid zoeken, in verlegenheid komen, wanneer denbsp;n.v. voor hen verboden terrein wordt ®i). Van verschillendenbsp;zijden, o.a. door de Kamers van Koophandel te Amsterdam ennbsp;Rotterdam is er dan ook op aangedrongen de bestaande mogelijkheden (c.v., v.o.f.) beter aan de behoeften te doen aanpassen,nbsp;terwijl daarnaast ook de roep om nieuwe vennootschapsvormennbsp;te scheppen, luider werd. Intusschen bleef de overheid zeernbsp;terughoudend, hetgeen in het bijzonder bij het nog nader tenbsp;bespreken Overgangsbesluit commanditaire vennootschappen totnbsp;uiting kwam®^).

35. Hoezeer het thans reeds van belang mag zijn om te onderzoeken, welke rechtsvormen de taak van de n,v. zouden kunnen overnemen, deze kwestie vraagt eerst recht dringend om een oplossing, wanneer niet slechts door een bepaalde belastingwetgeving de n.v. minder aantrekkelijk wordt gemaakt, maar wanneernbsp;bovendien door een civielrechtelijk voorschrift wordt bepaald, datnbsp;kleinere ondernemingen in het geheel geen gebruik van de n.v,nbsp;mogen maken. Daar een dergelijke bepaling in dit proefschriftnbsp;wordt voorgestaan, is het noodzakelijk te onderzoeken welke bestaande vormen geschikt kunnen worden geacht de n,v, te vervangen.

Als eerste mogelijkheid, zij het dan ook niet uitdrukkelijk in de wet vermeld, komt de c,v. op aandeelen in aanmerking. Nunbsp;het in het streven van den tegenwoordigen wetgever ligt, om denbsp;persoonlijke verantwoordelijkheid van den ondernemer uit tenbsp;breiden, kan de c.v. op aandeelen ongetwijfeld hem behulpzaamnbsp;zijn het gebrek te verhelpen, dat zich in de n.v. door de scheidingnbsp;van bezit en leiding der onderneming soms hinderlijk heeft doennbsp;gevoelen®®). De moeilijkheid met de c.v. in het algemeen is denbsp;gebrekkige wettelijke regeling, hetgeen dus a fortiori geldt voornbsp;de c.v. op aandeelen, die in het W.v.K. nergens ook maar wordt

59) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. van der Grinten, N.V. XX blzz. 131 en 177.

60) nbsp;nbsp;nbsp;N.R.C. 10 October 1941, Ochtendblad.

61) nbsp;nbsp;nbsp;A. H. 4 September 1941, Avondblad.

62) nbsp;nbsp;nbsp;Zie hieronder nr. 43.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;., i-,

63) nbsp;nbsp;nbsp;Liefmann, Unternehmungsformen, blz. 44 e.v.; belangrijk; Duynstec, Commanditaire Vraagtukken, acad. prft. Nijmegen 1940, blz. 203. Zie ook Duynstee,nbsp;N.V. XIX blz. 194, waarin de toegevoegde .slotalinea van art. 437 Code denbsp;Commerce wordt vermeld, die onderscheid maakt tusschen ,,intérét personelnbsp;en ,.capital social”.

61

-ocr page 78-

Nr.s 35-36. K.G.A.A.

genoemd. Daarom bestaat reeds over de begripsbepaling oneenig-heid®*). In het bijzonder geldt dit voor haar verhouding tot de n.v. Volgens Rieter werd zij door de enkele voordeelen, die zijnbsp;boven de n.v. bood, opgenomen in de Companies Act van 1867 ®®]:nbsp;in België werd zij eveneens aangezien voor een bijzonder soortnbsp;n.v., terwijl ten slotte in Duitschland de c.v. op aandeelen werdnbsp;beschouwd als een vennootschap sui generis, hoewel alle bepalingen der A.G. op haar van toepassing waren, voor zoover ditnbsp;in overeenstemming met hacir karakter was te brengen ®®). Het-g|een juist de vraag is, waar het om gaat! In het Akt.G. is denbsp;K.G.a.A. wel een meer afzonderlijke regeling gegeven, al kondennbsp;natuurlijk verwijzingen naar de A.G. en de Ko.G. niet achterwegenbsp;blijven, maar toch meent Ritter, dat zij de naam „Kommandit-gesellschaft” niet verdient. Volgens hem is zij een n.v. met persoonlijk aansprakelijkc directie®'^). In Frankrijk is de moeilijkheidnbsp;om een geschikte vorm te vinden voor die ondernemingen, waarvoor grootere aansprakelijkheid der leiding noodzakelijk werdnbsp;geoordeeld, opgelost door den prcsident-directeur van een dergelijke n.v. persoonlijk aansprakelijk te stellen voor de schuldennbsp;der n.v., waardoor groote gelijkenis met de c.y. op aandeelen isnbsp;ontstaan ®®).

36. In afwijking van de Nederlandsche wetgeving, die de c.v. op aandeelen niet behandelt, is de K.G.a.A. in het Duitsche rechtnbsp;wel geregeld, n.1. in het tweede boek van het Akt.G. Hieruit zounbsp;kunnen worden afgeleid, dat zij in zeer nauw verband staat totnbsp;de A.G. In de eerste plaats wordt dit bevestigd door de grootenbsp;gelijkenis tusschen Par. 1 en Par. 219, Abs. 1, die respectievelijknbsp;de A.G. en de K.G.a.A. definieeren ®®). Ten tweede bepaalt Par.nbsp;219, Abs. 3, dat de voorschriften voor de A.G. onder zekere restricties op de K.G.a.A. van toepassing zijn. De belangrijkste restrictie —nbsp;zeker voor de vraag of de K.G.a.A. naar de Ko.G. of naar de A.G.

64) nbsp;nbsp;nbsp;Scheltema, Praeadvies over de Commanditaire Vennootschap op aandee-len voor de Broederschap van Cand.-Notarissen 1928, Hoofdstuk I.

65) nbsp;nbsp;nbsp;De Commanditaire Vennootschap op aandeelen naar hedendaagsch Neder-landsch recht, acad. prft. Utrecht 1905, blz. 11.

66) nbsp;nbsp;nbsp;Ritter gewaagt van de „unschlichtbare Streit” over het wezen dernbsp;K. G. a. A. Vgl. Fruin, Praeadvies over de Commanditaire Vennootschap opnbsp;aandeelen voor de Broederschap van Cand.-Notarissen 1928, blz. 9; Rieter, prft.nbsp;blz. 9; Molengraaf!, blz. 199.

67) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 219, Anm. 3; Polak, Feestuitgave W. P. N. R. 2947, blz. 19

68) nbsp;nbsp;nbsp;Krop, N. V. XX blz. 163.

69) nbsp;nbsp;nbsp;Par 219 Wesen der Kommanditgesellschaft auf Aktien.

1. Die Kommanditgesellschaft auf Aktien ist eine Gesellschaft mit eigener Rechtspersönlichkeit bei der mindestens ein Gesellschafter den Gesell-schaftsglaubigern unbeschrankt haftet (persönlich haftender Gesellschafter)nbsp;und die übrigen mit Einlagen auf das in Aktien zerlegte Grundkapitalnbsp;beteiligt sind, ohne persönlich für die Verbindlichkeiten der Gesellschaftnbsp;zu haften (Kommanditaktionare).

2) Das Rechtsverhaltnis der persönlich haftenden Gesellschafter unter-einander und gegenüber der Gesamtheit der Kommanditaktionare sowie

62

-ocr page 79-

Nr. 36. K.G.A.A. IN VERGELIJKING MET A.G.

overhelt — is gelegen in Abs. 2. Immers hierin wordt voorgeschreven, dat de beheerende vennooten, die met het belangrijkste orgaan der A.G. ^— de directie — overeenkomen, hun rechten ennbsp;plichten in het H.G.B. geregeld vinden.

De keuze is moeilijk. Het feit, dat de K.G.a.A. rechtspersoonlijkheid bezit, dat zij wordt opgericht als een A.G. en ook als deze een kapitaal van ten minste 500.000 R.M. moet bezitten,nbsp;voorts ook het feit, dat de Aufsichtsrat op dezelfde wijze wordtnbsp;benoemd, verantwoordelijk is, te samen is gesteld, recht op toezichtnbsp;heeft enz. als bij de A.G., duidt op sterke verwantschap met denbsp;A.G. Na 1900 werd de K.G.a.A. voorts geregeld in aansluitingnbsp;aan de A.G., terwijl zij daarvóór als een bijzonder soort Ko.G.nbsp;werd beschouwd. Een derde opvatting deelde de K.G.a.A. nochnbsp;bij de A.G., noch bij de Ko.G. in. Deze opvatting heeft zelfs eennbsp;spoor in de rechtspraak achtergelaten: een K.G.a.A. met ,,vor-standsahnlichen Geschaftsinhabem”, in het bijzonder, wanneernbsp;deze geen eigen geld in de zaak hadden gestoken, was een rechtspersoon, terwijl de K.G.a.A. anders meer een maatschap zounbsp;zijn’o). Duidelijk blijkt hieruit het tweeslachtig karakter van denbsp;K.G.a.A., dat ook het Akt.G. natuurlijk niet ter zijde heeft kunnennbsp;stellen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

Hoewel wij niet zoo ver als Ritter zouden willen gaan, die zooals reeds werd vermeld, de K.G.a.A. een A.G. met persoonlijknbsp;aansprakelijke directie vindt, komt het ons toch voor, dat de zaaknbsp;door Par. 219, Abs. 3 wordt beslist. Hierdoor wordt toch denbsp;K.G.a.A. tot hetzelfde terrein als de A.G. beperkt: n.1. dat dernbsp;grootere ondernemingen. Dit is een praktische noodzakelijkheid.nbsp;Immers het is nu eenmaal zeer eenvoudig om door middel van eennbsp;c.v. op aandeelen de bepalingen over de n.v. te ontduikennbsp;Speciaal het zoo belangrijke voorschrift van het minimumkapitaal,nbsp;zou door de benoeming van een bezitsloozen complementair illusoir kunnen worden gemaakt, waardoor dus Par. 7 feitelijk ter zijdenbsp;zou worden gesteld.

Door de K.G.a.A. tot hetzelfde terrein als de A.G. te beperken, heeft o.i. het Akt.G. de opvatting, dat de K.G.a.A. meer op de Ko.G. dan op de A.G. zou lijken, verworpen. Nietteminnbsp;beteekent dit niet, dat daarmede Ritters meening wordt gedeeld.nbsp;Zooals later nog uitvoerig zal worden besproken, ligt het zwaartepunt van de A.G. volkomen bij de directie. De positie van de

gegenüber Dritten, namentlich die Befugnis der persönlich haftenden Gesellschafter zur Geschaftsführung und zur Vertretung der Gesellschaft,nbsp;bestimmt sich nach den Vorschriften des Handelsgesetzbuchs über dienbsp;Kommanditgesellschaft.

3, lm übrigen geiten für die Kommanditgesellschaft auf Aktien soweit sich aus den folgenden Vorschriften oder aus dem Fehlen eines Vorstandsnbsp;nichts anderes ergibt, die Vorschriften des Ersten Buchs über die Aktien-gesellschaft sinngemasz.

Voor de tekst van Par. 1, zie hierboven nr. 25.

70) nbsp;nbsp;nbsp;Ritter, Par. 219, Anm. 3.

71) nbsp;nbsp;nbsp;Schlegelberger, blz. 953; Scheltema, Praeadvies blz. 3; Fruin, Praeadviesnbsp;blzz. 7 en 50; Hartelust, N.V. X blz. 266.

63

-ocr page 80-

Nr. 36. RECHTSPERSOONLIJKHEID DER K.G.A.A,

„Vorstand” is karakteristiek voor de A.G. Ondanks de omstandigheid, dat in Par. 225 een groot aantal — meest formaliteiten betreffende — bepalingen, handelende over de ,,Vorstand” ooknbsp;op de beheerende vennooten van toepassing worden verklaard, isnbsp;toch met de enkele aanduiding, dat deze persoonlijk aansprakelijknbsp;zijn, lang niet gezegd, dat de K.G.a.A. een A.G. met persoonlijknbsp;aansprakelijke directie is. Immers deze persoonlijke aansprakelijkheid vloeit niet voort uit een wijziging van het n.v.-recht, maar isnbsp;een gevolg van de eigenaardige positie, welke de beheerende vennooten van de gewone c.v. en dus ook in de c.v. op aandeelennbsp;innemen. Reeds in de hierboven weergegeven onderscheiding, dienbsp;destijds in Duitschland tusschen verschillende soorten c.v.’s opnbsp;aandeelen werd gemaakt, ligt besloten, dat de persoonlijke aansprakelijkheid wortelt in het wezen der c.v., en mitsdien slechtsnbsp;één, zij het uiterst belangrijk, verschilpunt tusschen haar en denbsp;n.v. naar voren brengt, waarmee nog andere verschilpuntennbsp;samenhangen'^2). O.i. moet de K.G.a.A. dan ook meer wordennbsp;gezien als een A.G. met een bestuur van beheerende vennooten,nbsp;hetgeen dus het accent niet zoo eenzijdig legt als Ritters scherpenbsp;uitdrukking. Voor onze opvatting pleit Par. 219, Abs. 2, die voornbsp;de aansprakelijkheid der beheerende vennooten verwijst naarnbsp;hetgeen over de aansprakelijkheid van de beheerende vennootennbsp;bij de Ko.G. is bepaald. Neemt men aan, dat de c.v, ook rechtspersoonlijkheid bezitdan bergt deze verwijzing geen moeilijkheden in zich. Onderschrijft men het over de c.v. met één be-heerenden vennoot uitgesproken arrest van de H; R.'^^), waarinnbsp;de H. R. het bestaan van een afgescheiden vermogen ontkende,nbsp;dan zou de verwijzing voor de aansprakelijkheid van den be-heerenden vennoot der c.v. op aandeelen naar de bij de c.v.nbsp;geldende regeling tot complicaties aanleiding kunnen geven,nbsp;vooropgesteld dat de c.v. op aandeelen, zooals de K.G.a.A.,nbsp;rechtspersoonlijkheid zou zijn toegekend. Ook in dit geval zounbsp;men, uitgaande van de rechtspersoonlijkheid der c.v. op aandeelennbsp;moeten aannemen, dat hier, anders dus dan bij de c.v. met éénnbsp;beheerenden vennoot, eerst verhaal op het vermogen van de c.v.nbsp;op aandeelen moet worden gezocht.

De belangstelling voor de K.G.a.A. heeft haar hoogtepunt bereikt omstreeks het midden van de vorige eeuw, toen voor denbsp;A.G. nog het concessiesysteem bestond, waaraan door het gebruiken van een K.G.a.A. kon worden ontkomen'^®). Daarna is

72) nbsp;nbsp;nbsp;Zoo berust de vaststelling van de winst- en verliesrekening bij de aandeelhouders en niet bij de leiding, zooals bij de A, G. wel het geval is (Parnbsp;125 en 228).

73) nbsp;nbsp;nbsp;Duynstee, Vennootschapsrecht I blz. 105.

74) nbsp;nbsp;nbsp;H. R. 4 Januari 1937, N. J. 1937 nr. 586 m. o. v. Scholten.

75) nbsp;nbsp;nbsp;In 1929 waren in Nederland 157, in 1932 zelfs 476 c.v.’s op aandeelen.nbsp;Deze stijging, waarbij het totale kapitaal niet noemenswaardig toenam, werdnbsp;door de nieuwe Drankwet veroorzaakt. Bierbrouwerijen mochten zelf geen cafe'snbsp;enz. exploiteeren. Zij vormden thans voor ieder café een kleine c. v. op aandeelen, waarvan de kastelein beheerend vennoot werd: De Economist, Decembernbsp;1942 blz. 673.

64

-ocr page 81-

Nrs. 36-37. C.V. OP AANDEELEN, CV. EN V.O.F.

het aantal voortdurend afgenomen. De betrekkelijk uitvoerige regeling in het Akt.G. is alleen gegeven, omdat de mogelijkheidnbsp;niet uitgesloten werd geacht, dat, in verband met de gewijzigdenbsp;inzichten in het vennootschapsrecht, er weer meer gebruik van denbsp;K.G.a.A, zal worden gemaakt. Dit valt echter o.i. zeer te betwijfelen.

Voor ons onderzoek, welke vennootschapsvormen geschikt zijn om de n.v. te vervangen, wanneer deze door de vaststellingnbsp;van een minimumkapitaal wordt teruggedrongen, is de c.v. opnbsp;aandeelen van weinig belang, daar zij door haar groote gelijkenisnbsp;met de n.v. wel mede tot hetzelfde terrein zal worden beperkt.nbsp;Zelfs wanneer men daartoe niet mocht overgaan, is de c.v. opnbsp;aandeelen alleen bruikbaar, indien haar in de wet een behoorlijkenbsp;regeling wordt gegeven, zoodat belanghebbenden zekerheid overnbsp;haar wezen wordt verschaft ). Zoolang zij bovendien evennbsp;zwaar als de n.v. door de vennootschapsbelasting wordt getroffen,nbsp;zal de animo om de c.v. op aandeelen als rechtsvorm te kiezen nietnbsp;gestimuleerd worden.

37. Een ruime keuze blijft niet over. Voor wien de n.v. thans haar aantrekkingskracht heeft verloren, staan nog slechts de v,oi.f.nbsp;en de gewone c.v. ter beschikking. Al zijn deze vormen in hetnbsp;W. v. K. minder stiefmoederlijk bedeeld dan de c.v. op aandeelen,nbsp;toch is hun regeling niet zoodanig, dat zij een deel van de taaknbsp;der n.v. zouden kunnen — en, wanneer het terrein der n.v.nbsp;scherper wordt afgebakend, wellicht ook moeten — overnemennbsp;Dit blijkt uit het groote aantal n.v.’s, dat heeft besloten volgensnbsp;het Liquidatiebesluit 1941 in liquidatie te treden, doch dat de voorkeur heeft gegeven de uitvoering van hun besluit op te schorten,nbsp;totdat de toegezegde wijzigingen in het civiele recht tot standnbsp;zouden zijn gekomen^®). Intusschen kan reeds worden gezegd,nbsp;dat deze wijzigingen niet zoodanig zijn, dat zij de positie van c.v.nbsp;en v.o.f. de noodzakelijke versterking geven, waarop deze vennootschapsvormen bij de stijgende belangstelling, die naar hennbsp;uitgaat, recht hebben^®). Trouwens, ook al zouden v,o.f. en c.v.

76) nbsp;nbsp;nbsp;Als uitgangspunt zouden hiervoor de denkbeelden van de Staatscommissienbsp;van 1890 kunnen worden genomen. Vgl. de Ranitz, de Commanditaire Vennootschap met aandeelen volgens het ontwerp der Staatscommissie, acad. prft. Leiden 1891. Voor de tekst van dit ontwerp, zie Rieters proefschrift. Het ontwerpnbsp;kent de c. v. op aandeelen geen rechtspersoonlijkheid toe. De aandeelhoudersvergadering is niet zoo oppermachtig als bij de n. v., de commissarissen zijn alsnbsp;hij de n. v. met het toezicht belast. Wettelijke waarborgen tegen fraude zijnnbsp;getroffen, nu de band tusschen beheerende vennooten en aandeelhouders nietnbsp;hecht is. De beheerende vennoot is niet afzetbaar.

77) nbsp;nbsp;nbsp;Een ander nadeel van de c. v. is, dat het bestuur van de Vereenigingnbsp;Voor Effectenhandel bezwaar maakt tegen opname van obligaties eener c. v.nbsp;In de officiëele noteering. Zie Amsterdamsch Effectenblad 15 April 1942.

78) nbsp;nbsp;nbsp;Duynstee, Vennootschapsrecht 11 blz. 2. Vgl. ook I blz. VIII en Adresnbsp;Kamer van Koophandel te Amsterdam, N. R. C. 8 November 1941, Avondblad.

79) nbsp;nbsp;nbsp;Zie de voorbeschouwingen van Tekenbroek in de N. R. C. van 11nbsp;januari 1942. Ochtendblad.

® nbsp;nbsp;nbsp;65

-ocr page 82-

Nrs. 37. NIEUWE VENNOOTSCHAPSVORMEN GEWENSCHT.

even uitvoerig worden geregeld als de n.v., dan blijven toch nog aan het gebruik van deze vormen groote bezwaren kleven, aangezien eenige beperking van de aansprakelijkheid als stimulansnbsp;voor ondernemers moeilijk zal kunnen worden gemist.

In ieder geval staan dus thans vele bezwaren, waarvan de gebrekkige wettige regeling de voornaamste is, het gebruik vannbsp;andere vormen dan de n.v. in de weg®o). Juist naar aanleidingnbsp;van het Liquidatiebesluit 1941 zijn er van verschillende zijdennbsp;stemmen opgegaan om nieuwe vennootschapsvormen te cre-ëeren

Niet onvermakelijk is het, dat er zelfs gewaarschuwd is tegen geruchten, die de ronde hebben gedaan, volgens welke eennbsp;dergelijke nieuwe vennootschapsvorm spoedig op komst zou zijn.nbsp;Daar een n.v. op zeer voordeelige voorwaarden in een dergelijkenbsp;vennootschap zou kunnen worden omgezet, zou het aanbevelingnbsp;verdienen de door het Liquidatiebesluit geboden kans te latennbsp;voorbijgaan! **)

Voor ons recht zijn nieuwe vennootschapsvormen inderdaad onmisbaar, zeker wanneer de n.v. niet alleen door fiscale, maar ook door civielrechtelijke voorschriften binnen engefe perkennbsp;zal worden gehouden. Tweeërlei vennootschapsvormen zijn noodig:nbsp;één om de plaats van de kleine n.v.’s in te nemen en één omnbsp;de eenmansmaatschappij te regelen ). Gaan wij daarom achtereenvolgens na, wat op dit gebied alzoo in het buitenland bestaat;nbsp;G.m.b.H., S.R.L., P.C. en Einmannverbandsperson.

38. De G.m.b.H. is niet alleen daarom in dit verband van groot belang, omdat zij in vele landen navolging vond, maar omdat zijnbsp;een schepping van den wetgever was om het aantal beschikbarenbsp;rechtsvormen voor het bedrijfsleven te vergrooten ®^). Als middenweg tusschen de bestaande vennootschappen werd van de G.m.b.H.nbsp;spoedig een zeer uiteenloopend gebruik gemaakt. Zoo maakte zijnbsp;veelvuldig deel uit van de ingewikkelde constructies, die zoo totnbsp;vervaging van de verschillen tusschen de vennootschapsvormennbsp;hebben bijgedragen*®). Belangrijker nog was, dat, in strijd met

80) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Völlmar, Nieuw Vennootschapsrecht blz. 10. Zie ook A. H. vannbsp;26 October 1941, Ochtendblad.

81) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Brands, N. R. C. 10 October 1942, Ochtendblad. Anders Buddinghnbsp;de Voogt, Classificatie van Vereenigingen, acad. prft. Leiden 1917, blz. 7.

82) nbsp;nbsp;nbsp;N. R. C. 20 September 1941, Avondblad.

83) nbsp;nbsp;nbsp;Ter onderscheiding van de eenmansvennootschap — een vennootschapnbsp;met slechts één vennoot — gebruiken wij eenmansmaatschappij als de wettelijknbsp;daarvoor in te stellen rechtsvorm. Böckel, prft. blz. 5, omschrijft de E. G. (Ein-manngesellschaft): „Die E. G. ist ein in der Form einer juristischen Person ge-kleidetes Untemehmen, bei dem infolge der Vereinigung aller Anteile in einernbsp;Hand die Haftung des Einzelnen auf ein Sondervermögen beschrankt wird.’’

84) nbsp;nbsp;nbsp;Dreher, Die G.m.b.H. blzz. 18 en 33. Scholz, Soziale Praxis 51e jrg.nbsp;blz. 145.

85) nbsp;nbsp;nbsp;De z.g. Grundtypvermischung; vgl. Zielinski, Grundtypvermischung undnbsp;Handelsgesellschaftsrecht, Marburg 1925, blz. 39.

66

-ocr page 83-

de bedoeling van den wetgever, die de G.m.b.H. niet voor grootere ondernemingen had bestemd, toch vele bedrijven door de strengenbsp;bepalingen, welke voor de A.G. golden, zich tot de zooveelnbsp;soepeler G.m.b.H.-regeling voelden aangetrokken. Speciaal denbsp;omslachtige en kostbare wijze van oprichting hebben velen van denbsp;A.G. af geschrikt ®®).

Hoewel het de bedoeling was met de G.m.b.H. een tusschenvorm tusschen de Personal- en Kapitalgesellschaften tenbsp;stichten, schijnt het meerendeel der G.m.b.H.'s een overwegendnbsp;persoonlijk karakter te dragen. Voorts bestaat er een groot aantalnbsp;eenmans-G.m.b.H.’s. Hun aantal is zelfs zoo groot, dat Schlegel-berger de eenmans-G.m.b.H. één van de moeilijkste punten bij denbsp;herziening acht®'^). Het is begrijpelijk, dat deze feiten de waar-deering voor de G.m.b.H, in het tegenwoordig bestel niet bijzondernbsp;doen toenemen. Mede door haar groote verbreidheid — in 1923nbsp;bestonden er meer dan 71.000 — over alle gebieden van het bedrijfsleven, speciaal echter handelsondernemingen, couranten (totnbsp;1935) maatschappijen voor het exploiteeren van uitvindingen ennbsp;het beheer van grondstukken — zal het niet mogelijk zijn denbsp;G.m.b.H. uit te schakelen: echter zullen wel ingrijpende veranderingen noodzakelijk zijn om althans de ergste uitwassen voortaannbsp;onmogelijk te maken ®®).

Een ernstige lacune in de regeling is vooreerst het ontbreken van een bepaling, die zich tegen het overschatten van nietgeldelijke inbreng verzet. Hierdoor kan tevens de gestelde minimum kapitaalgrens van 20.000 R.M. op eenvoudige wijze worden ontdoken, zoodat veelal de G.m.b.H. reeds met een te gering kapitaalnbsp;en een te groot bedrag geleend geld begint. Dit euvel wordt medenbsp;door de belastingdruk in de hand gewerkt. Ook de n.v. begint doornbsp;de hooge registratiekosten soms met te weinig eigen kapitaal ).nbsp;Aan de andere kant werkt belastingdruk natuurlijk een te hoogenbsp;schatting van de inbreng tegen. Vanzelfsprekend hebben denbsp;schuldeischers op deze gang van zaken op hun wijze gereageerd.nbsp;Zij trachten de verminderde waarborg, die het op deze maniernbsp;verwaterde kapitaal hun biedt, te compenseeren met een persoonlijke garantie van de vennooten. Hierdoor wordt de beperkte

86) nbsp;nbsp;nbsp;Feschotte, De vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, acad.nbsp;prft. Amsterdam 1892, blz. 43; Nuszbaum, Feestuitgave W.P.N.R. 2947, blz. 88;nbsp;Zie echter ook Dreher, t. a. p. blz. 42. Groote ondernemingen in G. m. b. H.-Vorm zijn b.v. Siemens Schuckert met 90 mill R.M. kapitaal, Osram en enkelenbsp;staalindustrieën. Zie Liefmann, Unternehmungsvormen blz. 76 e.v.

87) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 2, Amn. 15; vgl. Klausing, blz. 92*. Klausing, Neuordnung dernbsp;G. m. b. H., Frankfurt a/Main 1938, geeft op blz. 14 de volgende cijfers voornbsp;1936: 28 % heeft één, 38% twee, 90% der G. m. b. H.'s niet meer dan drienbsp;Vennooten! Deze getallen komen overeen met de schatting van Böckel: in 1932nbsp;quot;Waren er 14000, d.i. 25% van het totaal, eenmans-G. m. b. H.’s. Zie ten slottenbsp;nog Fischer’s art. in ,,Die Deutsche Volkswirtschaft 1942 no, 20 blz. 668.

88) nbsp;nbsp;nbsp;Klausing, blz. 96, Zie voor verspreiding der G.m.b.H.; Geiler, N.V. IInbsp;hlz. 132.

89) nbsp;nbsp;nbsp;Dreher, blzz. 52 en 56; Schaapveld, N.V. I blz. 83.

67

-ocr page 84-

Nr. 38. HERVORMING G.M.B.H.

aansprakelijkheid wel eenigszins illusoir gemaakt ®o). De G.m.b.H. is voorts rechtspersoon: haar aandeelen zijn alleen bij notarieelenbsp;akte overdraagbaar. Van deze bepaling zullen echter familie-vennootschappen weinig of geen last ondervinden.

Het ligt voor de hand, dat de wensch tot hervorming van het vennootschapsrecht zich ook tot de G.m.b.H. uitstrekt. Ooknbsp;hier wil men de persoonlijke verantwoordelijkheid versterken,nbsp;waardoor een zelfs nog grootere differentiatie mogelijk zal zijn,nbsp;zoodat b.v. voor de familievennootschappen geen aparte rechtsvorm in het leven behoeft te worden geroepen ®i). Het doel vannbsp;de hervorming is de schepping van „die neue volkstümliche, wirt-schaftsförderende G.m.b.H.”. Daartoe zal zij een meer uitgesprokennbsp;karakter van ,,Personalgesellschaft” gaan dragen. De vennootennbsp;worden hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor het bijeenbrengen ennbsp;instandhouden van het vermogen en voor de juiste waardeeringnbsp;van de niet-geldelijke inbreng. Daarnaast wordt een verplichtnbsp;onderzoek door een ambtelijke instantie overwogen, hoewel ditnbsp;zware lasten voor de kleinere ondernemingen met zich zou brengen.nbsp;Welke balans- en publiciteitsvoorschriften moeten worden gegeven,nbsp;maakt nog een voorwerp van onderzoek uit. Eveneens wordt nadernbsp;onderzocht, welk standpunt moet worden ingenomen tegenovernbsp;leeningen, die door de vennooten aan de G.m.b.H. worden verstrekt. Thans blijken juist deze leeningen bij faillissement voorrangnbsp;te bezitten door de daarvoor verstrekte zakelijke zekerheden!nbsp;Voorts wordt overwogen voor enkele soorten ondernemingennbsp;(hypotheekbanken b.v.) de G.m.b.H.-vorm te verbieden, hetgeennbsp;thans trouwens ook reeds het geval is. Uitgewerkt zijn alle puntennbsp;nog lang niet en het is bovendien nog de vraag, wat de wetgever zalnbsp;overnemen uit de opgestelde rapporten, die ten doel hebben hemnbsp;een inzicht in de heerschende meeningen te geven. Het hoofddoelnbsp;blijft de G.m.b.H. te ontdoen van de principiëele fout, die in denbsp;wet is gemaakt. Die fout bestaat hierin, ,,dasz hier (n.1. bij denbsp;G.m.b.H.), entgegen aller Erfahrung auf dem Gebiet wirtschaft-licher Unternehmen, die Möglichkeit der kaptitalmaszigen Risiko-beschrankung besteht, aber nicht dafür gesorgt werden konnte,nbsp;dasz durch Grundüngskontrolle, jahrliche Pflichtprüfung undnbsp;vielleicht (?) auch durch einen gewissen Publizitatszwang undnbsp;gleichzeitig durch eine effektive Verantwortlichkeit der nicht nurnbsp;kapitalmaszig, sondern indirekt auch an der Geschaftsführungnbsp;beteiligten Gesellschafter ein entsprechender Ausgleich geschaffennbsp;wird 92).

90) nbsp;nbsp;nbsp;Nuszbaum, Feestuitgave W.P.N.R. 2947, blz. 89; Dreher, Die G. m. b. H.nbsp;enz., blz, 79. Ook in ons land komt dit vaak bij de n. v. voor, zie Witteman,nbsp;N.V. II blz. 332 en Huysmans, N.V. V blz. 141.

91) nbsp;nbsp;nbsp;Klausing, Neuordnung der G.m.b.H. blz. 43.

92) nbsp;nbsp;nbsp;Klausing, blz. 95,

68

-ocr page 85-

Nr. 39. S.R.L.

39. Het Duitsche voorbeeld, dat zelf niet zoo’n oorspronkelijke schepping is als men wel eens wil laten voorkomen®®), daar denbsp;Companies Akt van 1862 dan wordt vergeten, werd vooral nanbsp;1918 overgenomen, toen verschillende deelen van Duitschlandnbsp;door de omringende gealliëerde landen werden geannexeerd®^).nbsp;Zoo ontstond in Frankrijk de S.R.L. Zij moet, met het oog op denbsp;aparte handelsrechtspraak een commercieel doel hebben, m.a.w.nbsp;het maken van winst beoogen, hoewel art. 2 der wet, ,,Files peuventnbsp;être constituées pour un object quelconque”, dit niet zoo direct zounbsp;doen vermoeden ). Evenals bij de G.m.b.H. is het aantal ven-nooten niet beperkt, doch het maakt wel verschil uit ten aanziennbsp;van de algemeens vergadering en de raad van toezicht of dit aantalnbsp;onder of boven de twintig ligt. Wat dat betreft is echter hetnbsp;uniforme Duitsche systeem te prefereeren. Een verbetering t.o.v.nbsp;de G.m.b, H. is zeker de verplichte volstorting der aandeelen ennbsp;verplichte reserveering. Dit geeft meer waarborg voor de schuld-eischers dan de verplichting het kapitaal in alle stukken te vermelden, omdat een dergelijke vermelding uiteraard niets zegtnbsp;omtrent de vermogenstoestand, al zou de vermelding bij de S.R.L.nbsp;meer beteekenen dan bij de n.v., omdat daarvan niet alle aandeelennbsp;volgestort behoeven te zijn.

De Fransche wetgever had het Duitsche voorbeeld met alle deugden en vooral ook alle gebreken voor oogen. Wat de laatstenbsp;betreft, men wilde vóór alles voorkomen, dat met de ,,apports denbsp;nature” kon worden geknoeid, hetgeen één der ernstigste grievennbsp;tegen de Duitsche wet was®®). Art. 8 bepaalt daarom, dat denbsp;vennooten hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de waardeering vannbsp;hetgeen in natura werd ingebracht. Vanwege het besloten karakternbsp;der S.R.L. werd aan deze oplossing de voorkeur gegeven bovennbsp;een ambtelijke controle®^). Een ander euvel, dat bij de G.m.b.H.nbsp;is ingeslopen,' de eenmansvennootschap, wordt in het Franschenbsp;recht onbestaanbaar geacht: zelfs tusschen echtgenooten kannbsp;geen S.R.L. worden opgericht of bestaan®®). Dat de S.R.L. innbsp;een behoefte voorzag, blijkt wel uit het feit, dat in 1931 60 % vannbsp;de nieuw opgerichte vennootschappen deze vorm koos, waardoornbsp;de oude favorieten, de c.v. en de c.v. op aandeelen, meer en meernbsp;op de achtergrond geraakten®®).

In het handelsland bij uitstek, Engeland, bestaat bijna van-

93) nbsp;nbsp;nbsp;Scholz, Soziale Praxis 51e jrg. blz. 145. Denis de Leeuw, Feestuitgavenbsp;W. P. N, R. 2947, blz. 20. Volgens Pic et Baratin, „Des sociétés a responsibiliténbsp;limitée”, 2e druk, Parijs 1929, is ook het Italiaansche W. v. K. (1882) eennbsp;'^oorlooper.

94) nbsp;nbsp;nbsp;Nus2baura, t. a. p. blz. 87.

95) nbsp;nbsp;nbsp;Pic et Baratin, blz. 154. Voor de tekst der wet zie blz. 529 e.v. of N.V.nbsp;ÏV blz. 215 e.v.

96) nbsp;nbsp;nbsp;Pic et Baratin, bizz. 73, 189 e.v. en 241 e.v.; Nuszbaum, t. a. p. blz. 88.

97) nbsp;nbsp;nbsp;Denis de Leeuw, t. a. p. blz. 22; Pic et Baratin, blz. 190.

98) nbsp;nbsp;nbsp;Pic et Baratin, blzz. 57 en 151.

99) nbsp;nbsp;nbsp;Pic et Baratin, Avant-propos du Supplement a la 2ième édition, secondnbsp;fascicule.

69

-ocr page 86-

Nrs. 39-40. P.C.

zelfsprekend een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. De P.C. is echter, anders dan de G.m.b.H. en de S.R.L., niet zoozeer een schepping van den wetgever, doch voortgekomen uit denbsp;praktijk, die later in de wet werd vastgelegd Door een reeksnbsp;van wetten, waarvan de belangrijkste de Companies Consolidationnbsp;Act van 1908 is, kreeg de P,C. geleidelijk aan haar eigen karakter.nbsp;Anders dan de S,R,L, kan zij tot ieder doel worden opgericht:nbsp;zelfs politieke en religieuze groepeeringen kunnen van haar gebruiknbsp;maken. Verschillende bepalingen onderscheiden haar van denbsp;public company, zooals het verbod om te emitteeren of toonder-aandeelen uit te geven. Bovendien mag het aantal deelnemers innbsp;de regel niet hooger dan vijftig zijn. Naast de ,.limited liabilityquot;nbsp;bezit de P.C. ook rechtspersoonlijkheid, n.b. al sinds 1844! Merkwaardig is, dat bij de oprichting niets op de aandeelen behoeft tenbsp;worden gestort, terwijl de oude eigenaar na overdracht der aandeelen slechts één jaar aansprakelijk blijft voor de te verrichtennbsp;stortingen.

De P.C. is eveneens een zeer geliefkoosde rechtsvorm. In 1919 waren 60 % van alle ,.companies by shares” private companies Ook zeer groote ondernemingen zijn in deze vormnbsp;gegoten.

Ten slotte kent ook België haar vennootschap met beperkte aansprakelijkheidnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Haar karakter van Personalgesellschaft

komt reeds in haar naam naar voren: societé de personnes. Evenals de P.C. kan zij ten hoogste vijftig vennooten tellen, waardoor zijnbsp;speciaal voor familievcnnootschappen geschikt is. Zij kan voornbsp;ieder doel worden opgericht, doch moet een minimumkapitaal vannbsp;frs. 50.000 bezitten. Het geheele kapitaal dient bij de oprichtingnbsp;te worden volgestort. Anders dan in Frankrijk is een vennootschap tusschen echtgenooten toegelaten.

40. Het succes, dat de zoojuist besproken vennootschappen in onze buurlanden hebben geoogst, is op zich zelf reeds een argumentnbsp;voor de invoering er van in ons land. De meest verschillendenbsp;landen zijn ons in dit opzicht reeds voorgegaan: Zwitserland,nbsp;Bulgarije en Rusland b.v. kennen alle hun v.m.b.a. Nu de n.v. tennbsp;deelc de rug wordt toegekeerd, wordt het hoog tijd, dat ook tennbsp;onzent naar een dergelijke vennootschapsvorm wordt omgezien.nbsp;Eens en vooral moet worden voorkomen, dat de v.m.b.a. ontaardtnbsp;tot een eenmansvennootschap. Dit kan O'.i. alleen dan met goednbsp;gevolg geschieden, wanneer voor de eenmansvennootschap eennbsp;eigen regeling wordt gegeven. Ook tusschen in gemeenschap van goederen gehuwde echtgenooten behoort geen v.m.b.a.nbsp;bestaanbaar te zijn. Het is zelfs de vraag, of met de familie-

100) nbsp;nbsp;nbsp;Oppenheim, W. P. N. R. 2725.

101) nbsp;nbsp;nbsp;Pic et Baratin, blz. 94 e.v. Roosegaarde Bisschop. N.V. II blz. 4, spreektnbsp;zelfs van 75 %. Zie Völlmar, prft. blz. 68 e.v. en Oppenheim, W. P. N. R. 2725.

102) nbsp;nbsp;nbsp;Zie van Houtte, N.V. IX blz. 325 e.v. en 356 e.v.

70

-ocr page 87-

rechtelijke zijde van het huwelijk een v.m.b.a. valt te rijmen tusschen echtgenooten, die op huwelijksche voorwaarden zijnnbsp;getrouwd. De moeilijkheid is natuurlijk weer, dat bij een desbetreffend verbod stroomannen zullen worden gebruikt om hetnbsp;te ontgaan

De v.m.b.a. is voor een betrekkelijk kleine groep vennooten bestemd, evenals in België en Engeland. In aansluiting daaraannbsp;kunnen de aandeelen slechts op naam worden gesteld en zijn nietnbsp;ter beurze verhandelbaar, terwijl de overdracht aan zekere formaliteiten moet worden gebonden, waardoor de overdrager bekendnbsp;blijft om zoo noodig te kunnen worden aangesproken. Voortsnbsp;zullen de aandeelen voor een hoog percentage, b.v. 50 %, moetennbsp;worden volgestort. Zelfs zou hierbij geheel of gedeeltelijk nietnbsp;geldelijke inbreng buiten beschouwing kunnen worden gelaten,nbsp;zoodat er eenige zekerheid bestaat, dat het bedrijf bij het beginnbsp;over liquide middelen beschikt.

Noodzakelijk is, dat de v.m.b.a. slechts kan worden opgericht, wanneer daartoe voldoende aanleiding bestaat. Ter verzekering van deze voorwaarde is het vaststellen van een minimum-kapitaal een effectief hulpmiddel. Deze grens behoeft, wanneer ook de eenmansvennootschap wordt erkend, niet eens zoo laag tenbsp;zijn, b.v. ƒ 10.000.^—. Het stelsel van beperkte aansprakelijkheidnbsp;brengt mede, dat derden zullen moeten kunnen nagaan, hoevernbsp;deze aansprakelijkheid reikt. Hiertoe zal de v.m.b.a. bij aktenbsp;moeten worden opgericht: bepalingen in de akte van belang voornbsp;derden dienen voor dezen ter inzage te liggen.

Den vennooten moet zooveel mogelijk vrijheid worden gelaten hun interne verhoudingen naar believen te regelen. Vooralnbsp;t.a.v. de leiding is dit gewenscht. Immers dit fs veelal een teernbsp;punt, met name waar het om de verhouding tusschen leiding ennbsp;bevoegdheden van de algemeene vennootenvergadering gaat. Bijnbsp;familievennootschappen b.v. kan zoowel het geval zich voordoen,nbsp;dat een groot aantal familieleden finantieel is geïnteressseerd, dochnbsp;slechts één de leiding heeft, als het omgekeerde geval, dat bij verschillende leden de leiding berust, doch slechts enkele anderen geldnbsp;in de zaak hebben gestoken. In het eerste geval zal een doelmatigenbsp;functioneering grootere bevoegdheden bij de leiding vereischennbsp;dan in het tweede. Omdat de bevoegdheden van directie en alge-meene vergadering min of meer eikaars supplement vormen, zalnbsp;ook bij de regeling van de algemeene vergadering groote vrijheidnbsp;moeten worden gelaten. Zoo zal de mogelijkheid om schriftelijknbsp;overleg te kunnen plegen zeker niet mogen ontbreken: de leidingnbsp;hiervan zou aan de commissarissen kunnen worden overgelaten.

Een moeilijk punt blijft de publiciteit^®*). Een middenweg

103) nbsp;nbsp;nbsp;Pic et Baratin, blz. 152.

104) nbsp;nbsp;nbsp;Een merkwaardig voorbeeld wordt in de Frankfurter Zeitung van 27nbsp;April 1942 vermeld: naast de Isarwerke A. G. bestaan de Isarwerke GmbH, eennbsp;dubbelgestalte. De A. G. keerde nimmer dividend uit, doch de GmbH bleek bijnbsp;de herkapitalisatie haar kapitaal tot 250 % te verhoogen.

71

-ocr page 88-

Nrs. 40-41. CONTROLE OP V.M.B.A.

zou zijn de gegevens alleen aan diegenen ter inzage te verstrekken, die ten genoege van den rechter hebben aangetoond een redelijknbsp;belang bij de inzage te hebben.

Ten slotte zal tegenover de verleende faciliteiten een scherpere overheidscontrole moeten staan. Dit kan worden gevonden door de bevoegdheden van het O.M. te vergrooten. In denbsp;geest van art. 37b zou bet O.M., al dan niet mede op voordrachtnbsp;van een deskundige handelsinstantie, b.v. de Kamer van Koophandel, tegen een v.m.b.a., die in strijd handelt met het algemeennbsp;belang, stappen moeten kunnen ondernemen. In Engeland kan denbsp;rechter ook, doch hier op verzoek van aandeelhouders of schuld-eischers een „oneerlijke” P.C. ontbinden . Het is de vraag, ofnbsp;dit repressieve toezicht voldoende is. Nu bij de n.v.’s het Departementale onderzoek nimmer aanleiding tot ernstige klachten heeftnbsp;gegeven, zou dit bij de v.m.b.a. een goede waarborg tegen misbruiken zijn^®®). Het onderzoek zou gerust dieper kunnen gaannbsp;dan art. 36c, lid 2 thans ten aanzien van n.v.’s voorschrijft; metnbsp;name geldt dit voor eventueele niet geldelijke inbreng.

41. Wanneer voor de n.v. die gevallen worden gereserveerd, waarin een onderneming op breede finantieele basis wordt opgezet,nbsp;waartoe dus het benoodigde kapitaal niet in engere kring bijeennbsp;kan worden gebracht ), beteekent dit niet, dat de n.v. geennbsp;eenmansvennootschap zou kunnen worden. Wel is door de minimum kapitaalgrens in Duitschland een verschuiving van hetnbsp;eenmansvennootschapsprobleem veroorzaakt; zij komt voornamelijknbsp;voor onder de G.m.b.H.’s, hoewel absoluut niet uitsluitend i®®).nbsp;Nog steeds heeft van Nierop gelijk, wanneer hij zegt, dat het geennbsp;wetgever is gelukt .... het karakter van vereeniging voor eennbsp;vennootschap te bewaren i®®).

Ter verdediging van de e.v. wordt de n.v. als personen-vereenigingsvorm, thuishoorend in het personenrecht, wel eens vergeleken met een andere instelling uit het personenrecht: hetnbsp;huwelijk 1^®). Men beklaagt zich er dan over, dat vooral belastingautoriteiten de e.v, veel moeilijkheden in de weg leggen, vooralnbsp;wanneer één der twee oprichters slechts als strooman is opgetreden.

105) nbsp;nbsp;nbsp;Roosegaarde Bisschop, N.V. II blz. 34. Het Economisch Sanctiebesluitnbsp;geeft voorts de mogelijkheid bedrijven stil te leggen, hetgeen ook al een zeernbsp;vergaande bevoegdheid is.

106) nbsp;nbsp;nbsp;Bij de GmbH wordt van sommige zijden bij de a.s. wijzigingen invoeringnbsp;van het concessiestelsel bepleit. Voor grootere ondernemingen bestaat sinds denbsp;Verordnung über den Kapitalverkehr van 12 Juli 1942 reeds het concessiestelsel.

107) nbsp;nbsp;nbsp;Schlegelberger, Par. 2, Anm. 2; Tekenbroek, De verhouding tusschennbsp;aandeelhouders en bestuurders bij de publieke naamlooze vennootschappen innbsp;Nederland, acad. prft. Rotterdam 1923, blz. 41.

108) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. hierboven nr. 38. Volgens sommigen heeft zelfs 40 % van allenbsp;vennootschappen in Duitschland één vennoot. Sannes, Praeadvies over de wettelijk bestaande mogelijkheden ter beperking van de aansprakelijkheid voor denbsp;Broederschap der Notarissen 1938, blz. 214.

109) nbsp;nbsp;nbsp;Praeadvies (als hierboven van Sannes) blz. 202.

72

-ocr page 89-

Nr. 41. E.V.

I

Daarentegen denkt niemand er aan om het huwelijk nietig te verklaren, wanneer één der echtgenooten, die het b.v. slechts om het vermogen van den ander te doen is geweest, na korte tijd doornbsp;het uitlokken van een scheiding de echtelijke band verbreekt. Mennbsp;moet echter deze redenatie verder doortrekken, indien al dezenbsp;vergelijking toelaatbaar is. Legt men, zooals Schadee, zoo denbsp;nadruk op het idee ,,vereenigingquot;, terwijl de begrippen ,,schijn-handeling” en ,,strooman” slechts contradictiones in terminis zijn,nbsp;dan zou — evenals bij het huwelijk! — ook voor het voortbestaannbsp;der n.v, een ,,strooman” noodig zijn. Het eenige voordeel, dat dezenbsp;conclusie boven de bestaande praktijk biedt, is, dat zij consequentnbsp;mag worden genoemd. Immers is de e.v. bestaanbaar, dan moetnbsp;zij als zoodanig kunnen worden opgericht: mag zij niet als zoodanig worden opgericht, dan moet zij ook niet langs omwegen tochnbsp;bestaanbaar worden gemaakt m).

Een eigenaardige situatie ontstaat er, wanneer een overheidsorgaan een n.v. voor één of ander doel zou willen oprichten, waarvoor zij eigenlijk geen deelname van anderen wenscht.nbsp;Hoewel zij zeker als de meest-solide oprichtster zal worden aangezien, zal zij toch bij de oprichting de medewerking van eennbsp;handlanger niet kunnen ontberen. Het is begrijpelijk, dat denbsp;overheid hiertoe soms niet wilde overgaan: zoo werd eens eennbsp;uitweg gevonden door de e.v. bij de wet op te richten

Het lijdt in ieder geval geen twijfel, dat de e.v. bestaanbaar is, al kan zij niet als zoodanig worden opgericht. Intusschen blijvennbsp;er ernstige bedenkingen tegen de e.v. bestaan, hetgeen niet verwonderlijk is, daar immers de waarborgen van de n.v.-vorm,nbsp;gelegen in de controle der verschillende organen, op elkaar, in eennbsp;e.v. volkomen verloren gaan. Hoe ongewenscht dit ook is, nietnbsp;mag worden vergeten, dat de verschillende rechtsvormen slechtsnbsp;hulpmiddelen zijn om het economisch streven der menschen innbsp;geregelde banen te leiden. Wanneer vast zou staan, en dit is o.i.nbsp;het geval, dat de e.v. maatschappelijk gesproken een taak heeftnbsp;te vervullen, dan zal haar een haar passend juridisch kleed moetennbsp;worden aangemeten . Niet zal kunnen worden volstaan haarnbsp;onder de vermomming van een andere rechtsvorm te erkennen. Bijnbsp;dit alles mag niet uit het oog worden verloren, dat verschillendenbsp;stemmen zich (X)k principieel tegen de e.m. hebben gekeerd, zoodatnbsp;de daar aangevoerde bezwaren niet door een eigen regeling dernbsp;e.v. zullen worden ondervangen. ¦

110) nbsp;nbsp;nbsp;Schadee, De Eenscheepsmaatschappij, Een advies aan de Nederlandschenbsp;feeders, 1925. Niet in de handel.

111) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Meyers, W. P. N. R. 3262. Molengraaff, Feestuitgave W. P. N. R.nbsp;2947, blz. 7: Schadee, XIX Artikelen, besproken door van der Heyden, N,V, Vnbsp;hlz. 161. Thans is reeds de bestaanbaarheid der e.v. aangevoerd als argumentnbsp;tegen het contractueele karakter der n.v.; Gimbrère, Diesrede 1932, blzz, 10 en 16.

112) nbsp;nbsp;nbsp;Gesetz über Einbringung des Reichs-Bergwerkbesitzes im Saarland innbsp;®ine A. G, von 13.,Dezember 1935, R. G. I S 1448 e.v.

113) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Wolfsbergen, N.V. VI blz. 129 en Volmer, N.V. VI blz. 169.

73

-ocr page 90-

Nrs. 41--42. E.V. EN ART. 1177 B.W.

Merkwaardig is, dat in het Romeinsche recht de e.v. waarschijnlijk reeds voorkwam. Daarentegen kennen de Romaansche landen de e.v. niet, evenmin als het oude Duitsche recht, terwijlnbsp;juist in het hedendaagsche Duitsche recht de e.v. wel weer eennbsp;bekende verschijning is^^^). Zeker is dus wel, dat de e.v. eennbsp;historisch verschijnsel is. Trouwens hier en daar is men nog verdernbsp;gegaan dan de e.v. te erkennen. Onder de invloed van het canon-nieke recht, dat, om het voortbestaan der Kerk te verzekeren, welnbsp;tot deze conclusie moest komen, ontstond de opvatting, dat eennbsp;corporatie bleef voortbestaan, ook wanneer alle leden afvielen i^®).nbsp;Ook thans heeft de „no man company” nog wel verdedigers gevonden O.i. is echter een dergelijke n.v. niet bestaanbaar,nbsp;omdat de algemeene vergadering van aandeelhouders daarbij isnbsp;weggevallen en mitsdien niet meer aan verschillende dwingendenbsp;wettelijke voorschriften kan worden voldaan.

42. De vraag, waar het bij de e.v. om gaat, is, of iemand slechts een gedeelte van zijn vermogen voor bepaalde handelingen aansprakelijk kan stellen. Er is op gewezen, dat het gevaar voor be-nadeeling van crediteuren, dat hierbij ongetwijfeld bestaat, kannbsp;worden bezworen door een ruime toepassing van art. 1401nbsp;B.W. Doch anders dan een hulpmiddel bij de huidige standnbsp;van zaken kan dit niet worden genoemd. Bovendien is art. 1401nbsp;B.W. slechts een middel om de gevolgen van begane foutennbsp;zooveel mogelijk te kunnen verzachten, terwijl uiteraard de schuld-eischers meer gebaat zullen zijn bij een regeling, die voor hen na-deelige handelingen voorkomt.

Een ernstig bezwaar tegen de e.v. wordt veelal gezien in het in art. 1177 B.W. neergelegde beginsel, volgens hetwelk denbsp;schuldenaar met al zijn goederen voor zijn persoonlijke verbintenissen aansprakelijk is^^®). Weliswaar is er op gewezen, dat denbsp;e.v. aan dit beginsel geen afbreuk doet, daar er in dit geval tweenbsp;schuldenaren zijn, n.1. de persoon privé en de persoon als e.v.,nbsp;ieder met een eigen vermogen, waarvoor art. 1177 B.W. in vollenbsp;omvang geldtal®), maar dit argument gaat langs de eigenlijkenbsp;kwestie heen, omdat het gegrond is op het bestaan der e.v., hetgeen juist aan de hand van art. 1177 B.W. wordt bestreden. Het

114) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Lissner, Die Haftungsbeschrankung des Einzelkaufmannes nachnbsp;auslandischem Recht, acad. prft. Erlangen 1936, blz. 71.

115) nbsp;nbsp;nbsp;Lissner, prft. blz. 74.

116) nbsp;nbsp;nbsp;B.v. Gazan de la Meuse, De Liquidatie der naamlooze vennootschap,nbsp;acad. prft Utrecht 1905, blz. 31; Zie Volmer, N.V. VI blz. 170. Vgl. Speetjens,nbsp;Ontbinding der n.v. naar Nederlandsch recht, acad. prft. Nijmegen 1940, blzz.nbsp;50 en 160.

117) nbsp;nbsp;nbsp;Van Nispen tot Sevenaar, N.V. VIII blz. 214.

118) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. van der Heyden, nr. 94; Veenenbosch, N.V. III blz. 107.

119) nbsp;nbsp;nbsp;Sannes, De Rechtsverhouding tusschen Moeder en Dochtermaatschappij,nbsp;acad, prft. Utrecht 1926, blz. 68. Asser-Losecaat Vermeer, Ie stuk Zwolle 1939,nbsp;blz. 20; uitvoeriger Scheltema, W. P. N. R. 3583.

74

-ocr page 91-

Nrs. 42-43. OVERGANGS- EN OVERDRACHTSBESLUIT.

is gevaarlijk zich blind te staren op de rechtspersoonlijkheid der e.v.: men moet zich niet los maken van de personen, die de achtergrond vormen 120) Wanneer aan deze correlatie tusschen rechtspersoon en de in haar vereenigde natuurlijke personen wordtnbsp;vastgehouden, dan verzet art. 1177 B.W. zich o.i. wel tegen denbsp;e.v. In ieder geval tegen haar oprichting als zoodanig.

Los van deze overwegingen dient men zich af te vragen, of de eischen van het verkeer niet een afwijking van art. 1177 B.W.nbsp;rechtvaardigen of zelfs gebieden. Daarbij mag vooral niet wordennbsp;vergeten, dat de crediteuren niet zullen nalaten een hoogerenbsp;risicopremie te bedingen of zich op andere wijzen tegen verliezennbsp;zullen beveiligen, wanneer zij hun belangen minder gewaarborgdnbsp;achten. Te meer nu de beperking der aansprakelijkheid zoo'nnbsp;stimulans voor de ontwikkeling van het bedrijfsleven is gebleken,nbsp;(al heeft ook deze medaille haar keerzijde) is het de moeite waardnbsp;na te gaan, of ook door een invoering van de e.m. gunstige vooruitzichten zich voor zullen doen.

43. Komen er in ons vennootschapsrecht gevallen voor, dat één persoon twee vermogens bezit, waarop niet dezelfde schuldennbsp;verhaalbaar zijn? In tegenstelling tot de meening van de H. R.nbsp;verkondigen diverse schrijvers, dat de e.v. met één beheerendennbsp;vennoot een afgescheiden vermogen heeft, waarop dus de vennoot-schapsschuldeischers bij voorkeur hun inschulden kunnen verhalen i^i). In het Overgangsbesluit commanditaire vennootschappen is uitdrukkelijk bepaald, dat de c.v.’s, die zijn opgerichtnbsp;in verband met het Liquidatiebesluit 1941 ter vervanging vannbsp;n.v.’s, ook wanneer slechts van één beheerenden vennoot sprakenbsp;is, op hun verzoek door het stellen van een aanteekening in hetnbsp;Handelsregister kunnen bewerken, dat het vermogen der e.v.nbsp;afgescheiden blijft van het overige vermogen der vennooten. Dezenbsp;wel zeer incidenteele regeling, die alleen beoogt de ongewenschtenbsp;gevolgen van de leer van de H. R. te niet te doen, geeft inderdaadnbsp;een voorbeeld van een privépersoon met twee afgescheiden vermogens, terwijl niet van een zuiver afgescheiden vennootschappelijknbsp;vermogen kan worden gesproken. Immers de positie van de commanditaire vennooten is niet gewijzigd: zij blijven meer geldschieter

dan vennoot 122)

Uit dit voorbeeld mag niet worden afgeleid, dat er behoefte aan een e.m. bestaat. Immers het Overdrachtsbesluit heeft ten doelnbsp;te voorkomen, dat de schuldeischers van de oude n.v. door denbsp;liquidatie in een minder gunstige positie zouden worden gebracht,nbsp;doordat zij met de privé schuldeischers gelijk op zouden moeten

120) nbsp;nbsp;nbsp;Star Busmann, W. 10469.

121) nbsp;nbsp;nbsp;Scheltema, Praeadvies blz. 71; Völlmar, Nieuw Vennootschapsrechtnbsp;hl2. 55; uitvoerig: Duynstee, Commanditaire Vraagstukken, acad. prft. Nijmegen 1940. Vgl. H.R. 4 Januari 1937, N. J. 1937 nr. 586 m. o. v. Schollen.

122) nbsp;nbsp;nbsp;Duynstee, Venootschapsrecht II blz. 49; Van Nierop, Praeadvies blz. 193.

75

-ocr page 92-

Nr. 43. E. M.

deelen, hoewel zij oorspronkelijk voor zich alleen een vermogen tot waarborg hunner vorderingen hadden.

Het is echter verkeerd om het zóó voor te stellen, dat de bedrijfscrediteuren steeds zullen worden benadeeld door een e.m.nbsp;Het geval is toch zeer goed denkbaar, dat zij in een betere positienbsp;verkeeren door het afgescheiden vermogen, b.v. wanneer denbsp;ondernemer in gemeenschap van goederen met een verkwistendenbsp;vrouw is getrouwd. Een wettelijke regeling der e.m. zal er in denbsp;eerste plaats op gericht dienen te zijn, de ongewenschte verschijnselen der e.v. weg te nemen.

Zoo zal de e.m. geen rechtspersoonlijkheid mogen worden verleend. Immers de rechtspersoon zou een qualiteit van dennbsp;,,eenigen vennoot” worden, die weer op zijn beurt als orgaan vannbsp;den rechtspersoon optreedt, waardoor de situatie allesbehalvenbsp;eenvoudig wordt. Hoe moet de verhouding worden tusschen dennbsp;ondernemer als orgaan van zijn rechtspersoon en als privé persoonnbsp;worden gezien? Is hij lasthebber van zich zelf? Kortom, de invoering van het begrip rechtspersoonlijkheid maakt het terreinnbsp;eerder glibberig, dan dat het het pad der e.m. zou effenennbsp;Aan de aansprakelijkheidsbeperking doet de al of niet verleeningnbsp;van rechtspersoonlijkheid niets af.

Waar reeds een beperkte aansprakelijkheid bestaat, moet niet door de e.m. de mogelijkheid worden geopend op eenvoudigenbsp;wijze tot een verdere versnippering te geraken. Er valt daaromnbsp;veel voor te zeggen om alleen natuurlijke personen het recht tenbsp;geven een e.m. op te richten Eventueel kan dit recht ook aannbsp;publiekrechtelijke lichamen worden toegekend.

Maar dezelfde ratio, die rechtspersonen als e.m. niet toelaat, verzet zich ook tegen de oprichting van meer dan één e.m. door denzelfden persoon. Éénzelfde persoon dient zijn aandachtnbsp;niet over verschillende e.m.’s te verdeden; dit zou trouwens totnbsp;zeer ingewikkelde verhoudingen aanleiding kunnen geven. Uitnbsp;sociaal oogpunt zal de regeling der e.m. bovendien zoodanignbsp;moeten zijn, dat zij slechts dan kan worden opgericht, wanneer ditnbsp;uit maatschappelijk oogpunt bezien wenschelijk is. In de eerstenbsp;plaats dient de onderneming daarvoor een zekere omvang te bezitten, waartoe een minimum kapitaal zal moeten worden voorgeschreven.

De oprichting zal voorts niet zonder controle kunnen ver-loopen. Wenschelijk is het b.v., dat zij, die een e.m. willen oprichten, inderdaad eenige bekwaamheid in het uit te oefenennbsp;bedrijf bezitten. Het verdient wellicht eveneens aanbeveling ook

123) nbsp;nbsp;nbsp;Zie vonnis Rechtb. Amsterdam 22 April 1929, W 12025, waarovernbsp;van Nispen tot Sevenaar in N.V. VIII blz. 264; Sannes, Praeadvies blz. 226.nbsp;Anders Scheltema, W. P. N. R. 3583.

124) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Pisko, aangehaald bij Böckel, Die beschrankte Haftung des Einzel-kaufmannes, acad. prft. ]ena 1935, blz. 88. Sannes, prft. blz. 60, ziet wel voor-deelen in een ,,in verschillende juridisch zelfstandige vennootschappen gesplitstenbsp;onderneming.quot;

76

-ocr page 93-

Nrs. 43-44. WAARBORGEN TEGEN MISBRUIK VAN DE E. M.

tijdens haar voortbestaan de e.m. onder eenig toezicht te houden, al was het maar ter wille van de preventieve werking, die van eennbsp;dergelijk toezicht pleegt uit te gaan. Gezien de aard der bedrijvennbsp;zal deze contróle, evenals die bij de oprichting, moeilijk centraalnbsp;kunnen worden uitgeoefend.

Misbruiken van de e.m, kunnen niet beter worden geweerd dan door den ,,vennoot” in bepaalde gevallen, b,v, wanneer hij nietnbsp;naar behooren zijn boekhouding heeft gevoerd, met zijn privé-vermogen aansprakelijk te stellennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Anders dan de directeur

eener n.v„ die veelal met zijn zaak staat of valt, zal van de e,m. juist gebruik worden gemaakt om een deel van het vermogen buitennbsp;het bedrijfsrisico te houden, De vennoot riskeert bij een ondeugde-lijk beheer dus in het bijzonder ook dat deel van zijn vermogen, datnbsp;hij voor aantasting wilde vrijwaren. Een goed beheer kan verdernbsp;worden bevorderd door de e.m, tot het stellen van een waarborgsom te verplichten i*®). Voor kleinere ondernemingen zal het echternbsp;dikwijls groote bezwaren meebrengen een belangrijk bedrag voornbsp;dit doel af te zonderen.

Speciale aandacht verdienen nog de vorderingen van den vennoot op zijn e,m. Met name ingeval van faillissement zal hij pasnbsp;een uitkeering mogen ontvangen, nadat de schuldeischers voor hetnbsp;volle bedrag zijn voldaan, terwijl voor die tijd geen nieuwe e,.m,nbsp;door hem mag worden opgericht. Daar de eigenaar een faillissement meestal wel zal hebben zien aankomen en zichzelf zooveelnbsp;mogelijk schadeloos zal hebben gesteld, dienen de bepalingennbsp;van art, 42 e,v, van de Faillissementswet aanzienlijk te wordennbsp;verscherpt.

Het zou te ver voeren in dit verband nog dieper op deze kwestie in te gaan. Tegen de invoering van de e.m. geldt het bezwaar, dat zij nog slechts in Liechtensteinnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;wettelijke

regeling vond, waardoor, anders dan bij de v,m,b,a., weinig of geen praktijkervaring onzen wetgever ten dienste staat,

44. Wij komen dus tot de slotsom, dat voor de n.v. slechts dan een minimumkapitaal kan worden vastgesteld, wanneer tegelijkertijd nieuwe vennootschapsvormen worden ingevoerd om de taaknbsp;der n.v., voor zooveel noodig, over te nemen. Bij de invoering vannbsp;deze nieuwe vormen, kan ten deele in ruime mate gebruik wordennbsp;gemaakt van de ervaringen, die in het buitenland op dit gebiednbsp;zijn opgedaan.

Van groot belang is het ten slotte na te gaan welk effect de vaststelling van een minimumkapitaal in de praktijk zou hebben.

125) nbsp;nbsp;nbsp;Sannes, Praeadvies blz. 244.

126) nbsp;nbsp;nbsp;De z.g. „Haftsumme”; zie Böckel, prft. blz. 94.

127) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Völlmar, N.V. VIII blz. 225; Beek, Die Einmannverbandspersonnbsp;nach dem Gesetz des Fürstentums Liechtenstein von 5. November 1925. Zeit-schrift für das gesammte Handelsrecht und Konkursrecht, 89e jrg. (1926) blz.nbsp;218 e.v.

77

-ocr page 94-

Nr. 44. RESULTAAT BEPERKING DER N.V.

Indien toch zou blijken, dat hierdoor, zooals in Duitschland, slechts weinig kapitaal, doch een groot aantal n.v.’s zou wordennbsp;getroffen, dan zou dit zeker voor de doorvoering van een dergelijkenbsp;maatregel pleiten. Uit het onderstaande overzichtnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;n.v.’s

over het jaar 1938 blijkt, hoe de n.v.’s hier te lande over de verschillende grootte klassen zijn verdeeld.

Naamlooze Vennootschappen

Grootte groepen naar gestort kapitaal

Besloten

Open

T otaal

Aant.

Gest. kapt. X f 1000

Aant.

Gest. kapt. Xf 1000

Aant.

Gest, kapt. X f 1000

Absolute cijfers

Beneden nbsp;nbsp;nbsp;f 5.000

7.311

15.119

687

1.352

7.998

16.471

f nbsp;nbsp;nbsp;5.000 —nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10.000

2.715

16.347

402

2.529

3.117

18.876

„ 10.000— 20.000

3.437

40.226

561

6.970

3.998

47.196

„ nbsp;nbsp;nbsp;20.000 —nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;50.000

3.410

98.957

710

21.396

4,120

120.353

„ nbsp;nbsp;nbsp;50.000 — 100.000

1.962

122.673

492

31.673

2.454

154.346

„ nbsp;nbsp;nbsp;100.000 — 500.000

2.645

492.650

1.080

221.299

3.725

713.949

„ nbsp;nbsp;nbsp;500.000 —1.000.000

344

211.917

344

219.227

688

431.144

* 1.000.000 en hooger

222

463.800

618

4.154.594

840

4.618-394

Totaal

22.046

1.461.689

4.894

4.659.040

26.940

6.120.729

n O/o van het totaal

Beneden nbsp;nbsp;nbsp;f 5.000

33.16

1.03

14.04

0,03

29.69

0.27

f nbsp;nbsp;nbsp;5.000—nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10.000

12.31

1.12

8.21

0.05

11.57

0.31

„ 10.000— 20.000

15.59

2.75

11.46

0.15

14.84

0.77

„ nbsp;nbsp;nbsp;20.000 —nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;50.000

15.47

6.77

14.51

0.46

15.29

1.97

,. nbsp;nbsp;nbsp;50.000 - 100.000

8.90

8.39

10.05

0.68

9.11

2.52

„ nbsp;nbsp;nbsp;100.000 — 500.000

12.00

33.71

22.07

4.75

13.83

11.66

„ nbsp;nbsp;nbsp;500.000—1.000.000

1.56

14.50

7.03

4.71

2.55

7.04

„ 1.000.000 en hooger

l.Öl

31.73

12.63

89.17

3.12

75.46

Totaal

100.—

100.—

100.—

100.—

100.—

100.—

Uit dit overzicht blijkt het volgende:

Zou men de kapitaalgrens bij ƒ 50.000 leggen, dan zouden er 7707 (5173 besloten en 2534 open) n.v.’s overblijven (28.61 %nbsp;van het totaal) met een gestort kapitaal van ƒ5917.833.000nbsp;(96.68 % van het totaal). Wordt de grens naar ƒ 100.000 verlegd,nbsp;dan blijft nog 94.16 % van het totaal gestorte kapitaal in n.v.’snbsp;gebonden, terwijl slechts 5253 (2042 open en 3211 besloten) n.v,’snbsp;kunnen blijven voortbestaan. Hieruit volgt o.i. overduidelijk, datnbsp;de invoering van een minimumkapitaal van ƒ 100.000 een gunstige

128) Ontleend aan de Dagelijksche Beurscourant van 14 Augustus 1942.

78

-ocr page 95-

Nrs. 44. UITZONDERINGEN OP BEPERKING DER N.V.

invloed zou uitoefenen ^29) Wel toont deze statistiek duidelijk aan, dat, waar de grens ook wordt gelegd, men niet kan bereiken,nbsp;dat .slechts één type n.v. overblijft. De besloten n.v. komt zelfs nanbsp;de saneering nog meer voor dan de open, zoodat de wettelijkenbsp;regeling hiermede ter dege rekening zal hebben blijven te houden.

45. Reeds bij de behandeling van de kwestie, of het gewenscht is een minimum aantal oprichters vast te stellen, bleek, dat iederenbsp;grens, die door een getal wordt aangegeven, haar bezwaren meebrengt, Noodgedwongen werkt een grens generaliseerend. Zoo isnbsp;aan de vaststelling van het minimumkapitaal op een bepaald bedrag het nadeel verbonden, dat bij grensgevallen van de n.v.-vormnbsp;moet worden afgezien, waardoor een aanmerkelijk belang kannbsp;worden geschaad ^*0). Hoewel er dus alle redenen voor bestaannbsp;om ontheffing van dit voorschrift te verleenen, wanneer dit andersnbsp;tot onbillijkheden aanleiding zou geven, komt het ons toch voor,nbsp;dat dit bij ons beter niet op de wijze van Par. 7, Abs. 2 zou kunnennbsp;geschieden. Hierin wordt toch praktisch de administratie cartenbsp;blanche gegeven om uitzonderingen toe te staan, al zal zij natuurlijk wel richtlijnen daarbij naleven, In ons rechtssysteem is eennbsp;dergelijke vrijheid der administratie om een wettelijk voorschriftnbsp;zonder nadere beperkingen geheel ter zijde te kunnen stellen, nietnbsp;in overeenstemming met de autoriteit der wet. Dientengevolge zalnbsp;in de wet o.i. nader moeten worden aangegeven wanneer en misschien ook onder welke voorwaarden, een n.v. met een kleinernbsp;kapitaal dan het voorgeschreven minimum mag worden opgericht.nbsp;Indien de rechterlijke macht in het algemeen bij de oprichting eenernbsp;n.v. geheel of gedeeltelijk de taak, welke thans het Departementnbsp;vervult, zou overnemennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zou deze ook ten aanzien van de

onderhavige kwestie de beslissing, of uitzonderingen toelaatbaar zijn, in handen kunnen worden gegeven. Zelfs de schijn vannbsp;willekeur wordt hierdoor vermeden.

Voor ontheffing zouden b.v. in aanmerking komen ondernemingen, welke worden opgericht voor het doen van onderzoekingen of de proefproductie van nieuwe goederen. Bij een georganiseerd bedrijfsleven zou de desbetreffende groep (of Kamer van Koophandel) als adviseerende instantie kunnen worden ingeschakeld.

129) nbsp;nbsp;nbsp;Franck, Einführung in das niederlandische Gesellschaftsrecht, Düsseldorf 1941, stelt (blz. 14) ƒ 20.000 voor. Inderdaad is een dergelijke grens aanbevelenswaardig, zoolang geen nieuwe vennootschapsvormen zijn geschapen.nbsp;Zie ten slotte art. 15 Wet op het Levensverzekeringsbedrijf (S. 1922 nr. 716),nbsp;dat o.a. voor n.v.’s, welke het levensverzekeringsbedrijf uitoefenen, een minimumnbsp;maatschappelijk kapitaal voorschrijft van ƒ 1.000.000.^—.

130) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Amtl. Begr. op Par. 7, Abs. 2: Da jede ziffernmaszige Begrenzungnbsp;den Nachteil hat, dasz sie Einzelfallen nicht gerecht werden kann, kann dernbsp;Reichsminister der Justiz im Einvemehmen mit dem Reichswirtschaftsministernbsp;Ausnahmen zulassen (Par. 7, Abs. 2).

131) nbsp;nbsp;nbsp;Zie van Sandick en van der Heyden, N.V. XIII blzz. 129 resp. 161.

79

-ocr page 96-

Nrs. 46-47. MAXIMUM KAPITAALGRENS; BIJEENBRENGING KAP.

46. nbsp;nbsp;nbsp;Het is denkbaar, dat naast de minimumgrens ook een

maximumgrens moet worden vastgesteld, waarboven het kapitaal dus niet mag uitkomen bij oprichting of statutenwijzigingnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gjj

de n.v., die juist de rechtsvorm voor groote ondernemingen is, bestaat geen enkel motief om kapitaalsuitbreiding tegen te gaan, gelijk dit door het stellen vpn een maximum zou geschieden, tenbsp;meer daar kapitaalsverhooging dikwijls een teeken van bloei is.nbsp;Anders ligt de zaak echter bij de v.m.b.a. en de e.m. Beide dienennbsp;voor ondernemingen, waarvoor het kapitaal door een kleine kringnbsp;van personen of zelfs door een enkeling bijeen kan worden gebracht. Zoo is b.v. tegen de bedoeling van den wetgever in denbsp;G.m.b. H. voor groote ondernemingen gebruikt. Voor de v.m.b.a.nbsp;zou de instelling van een maximumkapitaal kunnen worden overwogen, dat natuurlijk hooger moet liggen dan het minimum-kapitaal der n.v. Een andere vraag is, of een dergelijk voorschriftnbsp;door middel van gekweekte reserves of leeningen niet gemakkelijknbsp;zou kunnen worden ontdoken. Deze ontduiking zou worden bevorderd, wanneer de omzetting van de v.m.b.a. in n.v. wegensnbsp;overschrijding der kapitaalgrens, die voor de v.m.b.a. is vastgesteld, met belangrijke kosten gepaard zou gaan.

47. nbsp;nbsp;nbsp;De wetgever heeft zich allerminst afzijdig gehouden, toennbsp;het er om ging het bijeenbrengen van het kapitaal te verzekeren.nbsp;Op de aandeelhouders rust de verplichting tot volledige stortingnbsp;van het bedrag hunner aandeelen. Deze verplichting ontstaat bijnbsp;het nemen der aandeelen, voor de oprichters dus bij de akte vannbsp;oprichting 13®). Men heeft deze verplichting willen construeerennbsp;door het kapitaal het karakter van schuld der n.v. aan de aandeelhouders te geven. Indien geen tegenverplichting der aandeelhouders bestond, zou de n.v. zich hebben verbonden zonder daarbijnbsp;genoegzame tegenwaarde te ontvangen. Zulks zou niet geoorloofdnbsp;zijn, omdat naast de aandeelhouders verschillende partijen bij denbsp;vermogenstoestand der n.v. geïnteresseerd zijn 1^4fjet is duidelijk, dat deze constructie niet houdbaar is, omdat zij uitgaat vannbsp;een verkeerde opvatting van het kapitaalbegrip i®®). Immers ooknbsp;wanneer natuurlijke personen zich tot iets verbinden iets zondernbsp;tegenwaarde te ontvangen, kan dit derden intere.sseeren. De verplichting tot bijeenbrenging van het kapitaal vloeit voort uit hetnbsp;vereenigingskarakter der n.v.: een corporatie moet worden opgericht, zooals dit wordt omschreven. Daarop heeft zij recht tegenover

132) nbsp;nbsp;nbsp;Komt het kapitaal door staUitenwijziging beneden het minimum dan zalnbsp;een andere vorm moeten worden gekozen, vgl. Par. 181, Abs. 1. Das Grund-kapital kann unter den nach Par. 7 zulassigen Mindestnennbetrag herabgesetztnbsp;werden, wenn dieser durch eine zugleich mit der kapitalherabsetzung beschlossenenbsp;Kapitalerhöhimg, bei der Sacheinlagen nicht bedungen sind, wieder erreicht wird.

133) nbsp;nbsp;nbsp;H. R. 18 November 1910, W 9094; Hof s-Hertogenbosch 19 Decembernbsp;1922, W 11041.

134) nbsp;nbsp;nbsp;Leyendekkers, N.V. XII blz. 176.

135) nbsp;nbsp;nbsp;Zie hierboven nr. 28.

80

-ocr page 97-

Nr. 47. ONDER PARI EMISSIE

haar oprichters en aandeelhouders. Par. 49, Abs. 1 j» Par. 9 brengen deze verhouding in het Duitsche recht tot uitdrukking^^®).

De belangrijkste inbreuk op de gelijkheid van aanvangs-vermogen en kapitaal wordt veroorzaakt door de mogelijkheid van een onder pari emissie (art. 38a, lid 2). Nog duidelijker dan uitnbsp;de woorden ,,voor eigen rekening” blijkt uit de plaatsing van dezenbsp;bepaling onder het verbod tot ontheffing van de verplichting totnbsp;volledige storting, dat zij, aan wie een emissie korting wordt toegestaan, aandeelhouders zijn. Zij krijgen hun aandeelen rechtstreeks van de n.v., zoodat wanneer de n.v. uitsluitend doornbsp;dergelijke personen wordt opgericht, zij met slechts 94 % van haarnbsp;kapitaal (ongeacht de verdere kosten te haren laste) kannbsp;beginnen. Een voordeel is, dat dit bedrag dan ook zeker ter beschikking der n.v. komt, zoodat geen verliezen zijn te duchtennbsp;wegens al dan niet opzettelijke onjuiste waardeering van een even-tueele inbreng, terwijl eveneens verliezen uit hoofde van insolvabiliteit van aandeelhouders niet kunnen voorkomen. Men zou zichnbsp;nog kunnen afvragen, of degenen, die aandeelen voor eigennbsp;rekening plaatsen, niet hun vergoeding kunnen vinden door eennbsp;boven pari uitgifte, waardoor de n.v. toch het volle pond ontvangt.nbsp;Een boven pari emissie zal waarschijnlijk vaak op psychologischenbsp;bezwaren afstuiten.

Bovendien kan de vergoeding, welke volgens art. 38a, lid 2 (of art. 40c) mag worden gegeven, beschouwd worden als te be-hooren bij de oprichting. Daar redelijke oprichtingskosten ten lastenbsp;der n.v. kunnen worden gebracht althans volgens de heer-schende opvatting, zou de wet hier een vingerwijzing geven, welkenbsp;vergoeding voor de plaatsing van aandeelen ^nog redelijk kannbsp;worden genoemd.

Deze constructie is van belang in verband met het Duitsche recht, dat, zooals bleek, een onder pari emissie niet toelaat. Ditnbsp;Verbod werd uit het H.G.B. overgenomen, hoe bezwaarlijk hetnbsp;ook kan zijn bij kapitaalsuitbreiding, die daardoor praktisch alleennbsp;mogelijk is, wanneer de oude aandeelen niet onder pari noteeren,nbsp;tenzij aan de nieuwe aandeelen zeer aantrekkelijke voordeelennbsp;kunnen worden verbonden t®®).

Juist in het Duitsche recht, volgens hetwelk de oprichters alle aandeelen moeten overnemen — de Stufengründung kan buiten

136) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 9 Ausgabebetrag der Aktien.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Für einen geringeren Betrag als den Nennbetrag dürfen Aktien nichtnbsp;ausgegeben werden,

2) nbsp;nbsp;nbsp;Für einen höheren Betrag ist die Ausgabe zulassig.

Par. 49 Hauptverpflichtung der Aktionare.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Die Verpflichtung der Aktionare zur Leistung der Einlagen wird durchnbsp;den Nennbetrag oder den höheren Augsgabebetrag der Aktien begrenzt.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Soweit nicht in der Satzung Sacheinlagen bedungen sind, haben dienbsp;Aktionare den Nennbetrag oder den höheren Ausgabebetrag der Aktiennbsp;einzuzahlen. Zie hierover Ritter, Par. 49, Anm. 2.

137) nbsp;nbsp;nbsp;Dorhout Mees, blz. 45; van der Heyden, nr. 138.

138) nbsp;nbsp;nbsp;Gadow, Par. 9, Anm. 2.

81

-ocr page 98-

Nrs. 47-48. OPRICHTINGSKOSTEN: STORTINGSPERCENTAGE.

beschouwing worden gelaten — zal het, gezien het minimum-kapitaal der A.G.. veel voorkomen, dat bankiers hun medewerking verleenen bij de oprichting. Vaak, zoo niet steeds, zal er veel aannbsp;gelegen zijn om de aandeelen weer zoo spoedig mogelijk van denbsp;hand te doen, maar de A.G. heeft dan haar kapitaal reeds ontvangen of behoudt althans een aanspraak op een solieden debiteur.nbsp;Toch zal het voor de banken weinig aanlokkelijk zijn, wanneer zijnbsp;een belooning voor hun moeite in een boven pari uitgifte moetennbsp;vinden. Beschouwt men het disagio van ten hoogste 6 %, dat hetnbsp;W. V. K. toestaat als oprichtingskosten, dan ligt het voor de handnbsp;aan te nemen, dat het Akt.G. slechts deze vorm van belooningnbsp;heeft willen uitsluiten, omdat wel werd toegestaan, dat de oprichters op andere wijze dan door onder pari emissie worden beloond.nbsp;Zoo is opgemerkt, dat „ein geringer Teil der der Gesellschaftnbsp;zustehenden Betrage durch die Kosten der Aktienausgabe auf-gezehrt werden, etwa durch Vergütungen für das die Unter-bringung besorgende Bankhaus” i®®). Een belooning aan de oprichters, te verstrekken wegens hun bemoeiingen bij de oprichting,nbsp;kan slechts worden betaald, wanneer zij in de statuten is vastgesteld. Zonder deze vaststelling komen alle oprichtingskosten tennbsp;laste van de oprichtersnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Het systeem is duidelijk: vast dient

te staan, dat pas uit het bijeengebrachte kapitaal zekere kosten worden vergoed, zoodat duidelijk blijkt hoeveel de A.G. te harernbsp;beschikking heeft gehouden. Of het juist is de oprichtingskostennbsp;geheel ten laste van het eerste boekjaar te brengen, is een anderenbsp;vraagnbsp;48. Door voor te schrijven, dat een bepaald percentage moetnbsp;worden gestort, pleegt de wetgever er voor te zorgen, dat de n.v.nbsp;van een zeker bedrijfskapitaal wordt voorzien, ongeacht de vraagnbsp;of zij dit noodig heeft. Theoretisch kunnen hiertegen bedenkingennbsp;worden aangevoerd omdat dergelijke voorschriften de n.v.nbsp;in haar financieringsbeleid hinderen. Praktisch heeft een n.v. welnbsp;altijd zooveel kapitaal noodig, als het geringe minimum stortings-percentage opbrengt. Van meer belang is daarom een andere functienbsp;van de verplichte storting, die gemeenlijk niet zoo op de voorgrondnbsp;wordt geplaatst. De storting dient n.1. ook om de deelneming innbsp;de n.v. te bevestigen, een soort handgeld dus. Dit blijkt uit hetnbsp;feit, dat de storting op ieder aandeel moet plaats vinden. Was hetnbsp;er in de eerste plaats om te doen de n.v. bedrijfskapitaal te verschaffen, dan zou kunnen worden volstaan met te eischen, dat innbsp;totaal een bepaald bedrag werd bijeengebracht. Bovendien zou de

139) nbsp;nbsp;nbsp;Schlegelberger, Par. 9, Anm. 2. Zie ook Gadow, Par. 9, Anra. 3.

140) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 19, Abs. 2. Vgl. Ritter, Par. 19, Anm. 4b. Zie ook Rechtb. Groningen 12 Mei 1922, W 10880.

141) nbsp;nbsp;nbsp;Schlegelberger, Par. 19, Anm. 8. Zie Par. 133. Vgl. Kantong. Amsterdamnbsp;11 Januari 1926, W 11503.

142) nbsp;nbsp;nbsp;Greup, De Stortingsverplichting van den aandeelhouder in een naamloozenbsp;vennootschap, acad. prft. Utrecht 1923, blz. 4.

82

-ocr page 99-

Nr. 49. MINIMUM STORTINGSPERCENTAGE.

werking der n.v. dan eerder afhankelijk zijn gesteld van het voorhanden zijn van een bepaald kapitaal. Thans beïnvloedt het uitblijven der verplichte storting het bestaan der n.v. niet^^®).

Eenigszins anders ligt de zaak in het Duitsche recht. In de eerste plaats moet daar 25 % van het kapitaal worden gestort,nbsp;terwijl bovendien de A.G. niet mag worden aangemeld en dus nietnbsp;kan worden ingeschreven, waardoor zij ontstaat, zonder dat verplichte stortingen hebben plaats gevonden. De verkrijging vannbsp;kapitaal is voor de A.G. dus wèl ontstaansvoorwaardeMerkwaardig is in dit verband de bepaling van Par. 34, Abs. 4, datnbsp;,,vor der Eintragung keine Aktien ausgegeben werden können”.nbsp;Toch moet nog voor de inschrijving en zelfs voor de aanmeldingnbsp;op ieder aandeel een bedrag gestort zijn!

In dit geval geeft weer de leer der successieve wording oogenschijnlijk de meest praktische resultaten. Volgens deze leernbsp;zou na de oprichting doch vóór de aanvang aan de n.v. reedsnbsp;stortingen kunnen worden gedaannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Eveneens is dit van

belang bij de (niet-geldelijke) inbreng. Volgens de leer der succes-cieve wording zal de n.v., voordat zij in werking treedt, ten eigen name b.v. onroerend goed kunnen verkrijgen, terwijl anders ditnbsp;slechts ten name van de oprichters in de registers kan worden ingeschreven. Hoe aantrekkelijk deze consequenties zijn, niet magnbsp;worden vergeten, dat de Ministerieele verklaring nog niet is afgekomen, zoodat het niet zeker is, dat de n.v. eigenaar blijft. Ooknbsp;op dit punt bestaan er dus bedenkingen tegen de leer der successieve wording.

49. Soms schijnt de opvatting te bestaan, dat storting voor-deeliger is dan inbreng. Blijkbaar doelt men daarbij op het feit, dat met stortingen minder kan worden geknoeid. Evenwel behoevennbsp;derden in beginsel door inbreng van goederen niet te worden benadeeld De mogelijkheid bestaat natuurlijk, dat de oprichters,nbsp;die te hoog gewaardeerde goederen hebben ingebracht, doornbsp;overdracht hunner aandeelen de gevolgen van hun verkeerde han-

143) nbsp;nbsp;nbsp;H. R. 19 Juni 1925, W 11422; Rechtb. Amsterdam 31 Mei 1926, N. J.nbsp;1926 blz. 1355; Rechtb. Amsterdam 11 Februari 1927, N. J. 1928 blz. 287.

144) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 28 Anmeldung der Gesellschaft.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Die Gesellschaft ist bei dem Gericht ... zur Eintragung in das Handelsregister anzumelden.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Die Anmeldung darf erst erfolgen, wenn auf jede Aktie, soweit nichtnbsp;Sacheinlagen vereinbart sind, der eingeforderte Betrag ordnungsmaszignbsp;eingezahlt worden ist (Par. 49, Abs. 3) und, soweit er nicht bereits zurnbsp;Bezahlung der bei der Gründung angefallenen Steuern und Gebührennbsp;verwandt wurde, endgültig zur freien Verfügung des Vorstands steht.nbsp;Der eingeforderte Betrag musz mindestens ein Viertel des Nennbetragsnbsp;und bei Ausgabe der Aktien für einen höheren als den Nennbetrag auchnbsp;den Mehrbetrag umfassen.

145) nbsp;nbsp;nbsp;Hoewel de n.v. dan dus voor het afkomen der Ministerieele yerkla-ring — niet naast de bestuurders aansprakelijk kan zijn. H. R. 6 Januari 1930,

W. 12086.

146) nbsp;nbsp;nbsp;Rechtb. Groningen 25 Juni 1926, W. 11605.

83

-ocr page 100-

Nr. 49. INBRENG EN OVERNEMING.

delingn ten nadeele van derden kunnen ontgaan. Dit heeft er toe geleid, dat soms de wet den aandeelhouder, die aan zijn stortings-plicht door inbreng heeft voldaan, dwong om eenige tijd aandeelhouder te blijven door beperkende bepalingen aan de verhandelbaarheid van inbrengaandeelen te stellen ). Toegegeven moetnbsp;worden, dat op het eerste gezicht deze oplossing principiëel juistnbsp;schijnt. Bij nadere overweging vraagt men zich echter af, of eennbsp;dergelijke rigoureuze beperking van de verhandelbaarheid der aan-deelen in overeenstemming met het karakter der n.v. is. Beter isnbsp;het de aandeelen, die voor een niet volwaardige inbreng zijnnbsp;uitgegeven, te beschouwen als niet geheel volgestort. De wet zounbsp;dan moeten voorschrijven, dat bij deze aandeelen de eerste aandeelhouder aansprakelijk blijft gedurende een zekere tijd voornbsp;hetgeen de n.v. door de overschatting der inbreng te kort is gedaan i^®). Voor zoover de tweede en volgende aandeelhoudersnbsp;het aandeel tegen lagere koersen hebben verkregen, zouden zijnbsp;ook voor het verschil met de nominale waarde aansprakelijk kunnennbsp;worden gesteld, al brengt dit al meer bezwaren mede. Niet magnbsp;worden vergeten, dat, wanneer na de vastgestelde tijd de aandeelen aanzienlijk lager noteeren, dit wel een aanwijzing vannbsp;overgewaardeerde inbreng kan zijn, maar door eventueele na-deelige exploitatiesaldi kan worden veroorzaakt, die juist bijnbsp;beginnende ondernemingen niet zeldzaam zijn. In het voorgesteldenbsp;systeem kunnen inbrengaandeelen natuurlijk geen toonderaan-deelen zijn.

Het gevaar, dat de n.v. bij inbreng te kort wordt gedaan, dreigt trouwens ook, zij het in mindere mate, wanneer alleennbsp;storting in geld plaats vindt. Dan toch kan de n.v., die na haarnbsp;oprichting nog sterk onder de invloed van haar oprichters staat,nbsp;bepaalde goederen, die anders door de oprichters zouden zijn ingébracht, tegen te hooge prijs van hen koopeni'*®). De mogelijkheid om zich hiertegen te verzetten is echter voor belanghebbendennbsp;grooter, terwijl ook het bestuur in verband met eigen aansprakelijkheid, zeker eenige terughoudendheid zal betoonen. Des te bedenkelijker is een dergelijke ,,koop”overeenkomst, wanneer de aktenbsp;van oprichting vermeldt, dat de aandeelen werden volgestort,nbsp;terwijl in feite de schuld van de aandeelhouders wordt gecompenseerd met de schuld der n.v. uit de koopovereenkomst. Hiertegennbsp;helpt art. 38a maar weinig, want ook wanneer het geld werkelijknbsp;is gestort, kan dit het volgende moment weer als de verschuldigdenbsp;koopsom worden teruggegeven^®®). Het voordeel echter is, dat opnbsp;deze wijze wordt vermeden, dat de akte van valschheid zou kunnen

147) nbsp;nbsp;nbsp;Aldus de Fransche Wet van 1897. Zie van Zeggelen, Inbreng in naéun-looze vennootschappen, acad. prft. Amsterdam 1902, blz. 24 e.v.: Leyendekkers,nbsp;N.V. XII blz. 177.

148) nbsp;nbsp;nbsp;De z.g. „rechtsvordering tot bijpassingquot; Art. V van de XIX Artikelennbsp;van Schadee, Rotterdam 1926.

149) nbsp;nbsp;nbsp;Van Zeggelen, prft. blz. 20.

150) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. van Proosdij, N.V. XHI blz. 354.

84

-ocr page 101-

Nrs. 49^50. INBRENG VAN ARBEID.

worden beticht, hetgeen wel het geval is, indien daarin, in strijd met hetgeen werkelijk is geschied, wordt medegedeeld, dat stortingnbsp;in contanten heeft plaats gevonden Dat deze moeilijkhedennbsp;ook den wetgever niet onbekend waren, bewijst het voorkomennbsp;van een bepaling in de Ontwerpen 1910 en 1925, dat o,a. overeenkomsten betreffende de verkrijging van eigendom of eenignbsp;ander recht tegen een prijs, welke een tiende gedeelte van hetnbsp;geplaatste kapitaal te boven gaat, in de akte moeten worden opgenomen, natuurlijk indien zij voor of bij de oprichting wordennbsp;aangegaan. Op grond van de bezwaren, die worden gevoeld tegennbsp;de machtiging door de aandeelhouders, wanneer dergelijke overeenkomsten na de oprichting werden aangegaan (art. 40b), werdennbsp;de bedoelde bepalingen in de Ontwerpen niet gehandhaafd. Tochnbsp;is het van het grootste belang, dat ook na de aanvang der n,v.nbsp;tegen aantasting van het kapitaal wordt gewaakt.

50. In dit opzicht doet zich de vraag voor, of ook arbeid kan W’orden ingebracht. Van der Heyden geeft hierop een bevestigendnbsp;antwoord Hij acht n.1. art. 1656 B.W. ook van toepassing opnbsp;de inbreng in een n.v. Nu zegt dit artikel, dat ieder der vennootennbsp;óf geld, óf andere goederen óf zijn nijverheid moet inbrengen. Naarnbsp;de tekst van het artikel zou het dus bestaanbaar zijn, dat iederenbsp;vennoot slechts arbeid inbracht. Het behoeft wel geen nader betoog,nbsp;dat deze consequentie voor de n.v. onaanvaardbaar is. Zij is innbsp;strijd met het karakter van ,,Kapitalgesellschaft”, dat de n.v. zoonbsp;sterk bezit. Een handelszaak, patenten, goederen, goodwill, ditnbsp;alles is kapitaal: het is ten minste gedeeltelijk de vrucht vannbsp;menschelijke arbeid. De arbeid zelf is potenlieel kapitaal, dochnbsp;daaraan heeft de n.v. niet genoeg: zij moet niet met een zekernbsp;potentieel doch met een zeker werkelijk kapitaal aanvangen. Terecht zegt Visser dat — anders dan bij vennootschappen —nbsp;inbreng van arbeid niet is geoorloofd, omdat het niet tot de vormingnbsp;van kapitaal bijdraagt en het vermogen der n.v. niet vermeerdert.nbsp;Het verschil t.o.v. de inbreng tusschen n.v. en maatschap vindtnbsp;dus zijn oorsprong in het ontbreken van een bepaling, die voor denbsp;maatschap de vorming van een kapitaal voorschrijft. Immers alsnbsp;zoodanig kan het „iets in gemeenschap brengen” van art. 1655 B.W.nbsp;niet worden beschouwd. Art. 36 b.v. duidt er op, dat voor de n.v.nbsp;kapitaalvorming daarentegen wel een vereischte is.

Van de inbreng van arbeid moet worden onderscheiden het uitreiken van aandeelen wegens reeds vóór of bij de oprichtingnbsp;verrichte diensten. Moet hiervoor een belooning worden verstrekt,nbsp;dan is het juister deze niet te verstrekken in de vorm van aandeelen.nbsp;Dergfelijke vergoedingen moeten worden beschouwd als oprich-

151) nbsp;nbsp;nbsp;H.R. 26 November 1934, N. J. 1934 blz. 1608.

152) nbsp;nbsp;nbsp;Nr. 168.

153) nbsp;nbsp;nbsp;Nr. 52; vgl. van Brakel, II II, par. 331.

85

-ocr page 102-

Nr. 50. SACHONLAGEN EN SACHÜBERNAHMEN.

tingskostcn 1®^). Volgens het Duitsche recht mogen deze kosten niet in de vorm van ,,Frei aktien” worden voldaan

Beter dan in ons woord „inbrengquot; komt in het Duitsche woord „Sacheinlage” tot uiting, dat o.a. geen arbeid kan wordennbsp;ingébracht. Hoewel juridisch ook door het Akt.G. de Sacheinlagenbsp;wordt omschreven als niet-geldelijke inbreng^®®), waartoe dusnbsp;desnoods arbeid zou kunnen worden gerekend, wordt toch in hetnbsp;algemeen aangenomen, dat slechts datgene kan worden ingebracht,nbsp;dat op de balans kan worden weergegeven . Hieraan ligtnbsp;blijkbaar de juiste overweging ten grondslag, dat inbreng denbsp;vorming van kapitaal beteekent, hetgeen boekhoudkundig inhoudt,nbsp;dat tegenover de passiefpost, welke door de uitgifte van aandeelennbsp;ontstaat, een dienovereenkomstig activum moet ontstaan. Op grondnbsp;van het feit, dat arbeid niet op de balans is op te nemen, wordtnbsp;geconcludeerd, dat hierdoor geen „Sacheinlagequot; kan wordennbsp;gedaan i®*).

Uit de aangehaalde Abs. 1 van Par. 20 blijkt, dat het Akt.G. nog een verschil maakt tusschen ,,Sacheinlagen” en „Sachüber-nahmen”. Het verschil ligt hierin, of de n.v. de voorwerpen overneemt tegen afgifte van aandeelen, dan wel tot een andere tegenprestatie wordt verplicht. Eenzelfde persoon kan dus zoowel eennbsp;zaak inbrengen als overdoen, ja zelfs kan dezelfde zaak gedeeltelijk worden ingébracht en gedeeltelijk worden overgedaan.nbsp;Doordat echter steeds uit de akte zal moeten blijken, welke vormnbsp;is gekozen, wil de geheele rechtshandeling niet nietig zijn, wordtnbsp;voorkomen, dat er twijfel ontstaat, of een bepaalde overeenkomstnbsp;als een overeenkomst van inbreng dan wel als een gewone koopovereenkomst moet worden aangezien. Bij ons is hierover nog welnbsp;eens getwist i®®). Door de Duitsche bepaling is tevens uitgesloten,nbsp;dat het bestuur in plaats van de statuten zou kunnen beslissen, ofnbsp;aan de stortingsverplichting op andere wijze kan worden voldaan,nbsp;dan werd vastgesteldnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Een verbod om storting door inbreng

154) nbsp;nbsp;nbsp;Zie hierboven nr. 47. Dorhout Mees, blz. 69.

155) nbsp;nbsp;nbsp;Schlegelberger, Par. 19, Anm. 7.

156) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 20 Sacheinlagen, Sachübernahmen.

1. Sollen Aktionare Einlagen machen, die nicht durch Einzahlung des Nennbetrags oder des höheren Ausgabebetrags der Aktien zu leisten sindnbsp;(Sacheinlagen), oder soil die Gesellschaft vorhandene oder herzustellendenbsp;Anlagen oder sonstige Vermögensgegenstande übernehmen (Sachübernahmen), so mussen in der Satzung festgesetzt werden der Gegenstandnbsp;der Sacheinlage oder der Sachübernahme, die Person, von der die Gesellschaft den Gegenstand erwirbt, uiid der Nennbetrag der bei der Sacheinlage zu gewahrenden Aktien oder die bei der Sachübernahme zunbsp;gewahrende Vergütung.

2) Usw.

157) nbsp;nbsp;nbsp;Schlegelberger, Par. 20, Anm. 4; Gadow, Par. 20, Anm. 5.

158) nbsp;nbsp;nbsp;Een tegenovergestelde meening is Ritter toegedaan, die geen verschil zietnbsp;tusschen het recht op het gebruik van een zaak, dat wel kan worden ingebracht,nbsp;en het recht op gebruik van iemands diensten: Par. 20, Anm. 2b.

159) nbsp;nbsp;nbsp;H.R. 23 Juni 1905, W 8251; Rechtb. Haarlem 25 November 1913, N. f.nbsp;1914 blz. 234.

160) nbsp;nbsp;nbsp;Rechtb. Groningen 25 Juni 1926, W. 11605; Hof Amsterdam 23 December 1927, W 11790.

86

-ocr page 103-

Nrs. 50-51. NACHGRÜNDUNG; INKOOP EIGEN AANDEELEN.

te vervangen, zou kunnen worden ontdoken door het gestorte geld te gebruiken voor aankoop van goederen, die anders zoudennbsp;zijn ingebracht. Dit wordt door het Akt.G. voorkomen, door eennbsp;dergelijke ,,Sachübernahme” onder zekere omstandigheden als eennbsp;,,Nachgründung” te beschouwen, waarvoor in Par, 45 naderenbsp;voorschriften zijn gegeven, die dus ten doel hebben ontduiking vannbsp;Par, 20 tegen te gaan. Van belang is, dat, wanneer bij de oprichtingnbsp;vergeten is de Sachübernahmen in de akte op te nemen, volgensnbsp;de bepalingen der „Nachgründung” dit gebrek kan worden verholpen.

51. Zoowel uit de Nederlandsche als de Duitsche wet, respectievelijk uit art. 38b en Par. 49^®^), valt de grondregel af te leiden, dat de aandeelhouders verplicht zijn het geheele geplaatstenbsp;kapitaal bijeen te brengen. Even eenvoudig schijnt het in eennbsp;algemeene regel tot uitdrukking te brengen, dat ook over hetnbsp;eenmaal bijeengebrachte kapitaal de wet waakt. Er bestaat echternbsp;geen bepaling, die den aandeelhouder in het algemeen verbiedtnbsp;gelden van de n.v. te ontvangen, indien daardoor het kapitaal zounbsp;verminderen, m.a.w. wanneer dit niet uit de winst geschiedt ^®^).nbsp;Toch kan het bestaan van een dergelijke regel op goede grondennbsp;uit de verschillende wetsbepalingen, met name art. 41 e.v., wordennbsp;afgeleid. Zelfs toen de wet nog geen aandacht aan de inkoop vannbsp;eigen aandeelen wijdde, toonde de rechtspraak al een zekerenbsp;schroom om dergelijke transacties toe te laten. Terecht achtte zijnbsp;blijkbaar de inkoop van eigen aandeelen een belangrijke uitzondering op het niet uitdrukkelijk geformuleerde beginsel, dat hetnbsp;kapitaal zooveel mogelijk in stand moet worden gehouden. Zoonbsp;Wordt in een vonnis van de Rcchtband te Amsterdam gecontatecrd,nbsp;dat de oude wet geen verbod voor de n.v. tot aankoop harer eigennbsp;aandeelen kent, zoodat het, behoudens bijzondere omstandigheden,nbsp;welke op de koopovereenkomst van invloed zouden zijn, dochnbsp;Waarvan in het proces niet is gebleken, zonder meer ook niet innbsp;strijd met de wet is, dat de n.v. ten gevolge van zoodanige koopnbsp;de waarborg van de schuldeischers, in de tegenwaarde van hetnbsp;kapitaal gelegen, vermindert i®*). Wat dit „zonder meerquot; kannbsp;beteekenen, wordt duidelijk gemaakt door de verschillende rechterlijke beslissingen, die overeenkomsten ongeldig verklaarden.nbsp;Waarbij de n.v. zich verplichtte op een zeker tijdstip één of meernbsp;harer aandeelen tegen een vaste koers terug te koopen ^®*).nbsp;Onafhankelijk hiervan werd zelfs beslist, dat terugkoop van aan-

161) nbsp;nbsp;nbsp;Voor de tekst van deze Par. zie nr. 47.

162) nbsp;nbsp;nbsp;Scheltema, W.P.N.R. 3234.

163) nbsp;nbsp;nbsp;Vonnis van 8 Mei 1923. W 11115. Vgl. ook Rechtb. Amsterdam

19 Februari 1924, W 11185. nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

164) nbsp;nbsp;nbsp;Rechtb. ’s-Hertogenbosch 22 December 1911, W 9366; Rechtb. Almelonbsp;28 Juni 1922, W 10967; Hof Arnhem 10 October 1923. W 11109, H. R. 5nbsp;December 1924, W 11317.

87

-ocr page 104-

Nr. 51. A.G. EN INKOOP EIGEN AANDEELEN.

deelen bij faillissement, wanneer de waarborg voor de crediteuren werkelijkheid moet worden, niet was geoorloofd, omdat dit in strijdnbsp;met geest en strekking der wetsbepalingen zou zijn, welke dwingend recht bevatten 1®®).

Men kan zich afvragen waarom de mogelijkheid van verwerving van eigen aandeelen, ook wanneer dit niet uit de winst gebeurt, is opengelaten. Verwacht mag worden, dat het Akt.G.nbsp;een dergelijke mogelijkheid niet kent, daar immers het Akt.G.nbsp;sterker nog dan het W. v. K. er naar streeft het kapitaal tegennbsp;nadeelige handelingen te beschermen. In het algemeen verbiedtnbsp;het Akt.G. inderdaad inkoop van eigen aandeelen, maar toch isnbsp;er één geval, waarin de A.G. eigen aandeelen kan verwerven, n.l.nbsp;wanneer dit ter voorkoming van een ernstig nadeel noodzakelijknbsp;is Slechts dan is de aankoop van eigen aandeelen — die dusnbsp;ook niet is toegelaten, indien dit uit de winst geschiedt — niet innbsp;strijd met ,,den Grundlagen unseres Aktienrechts, das auf einenbsp;unbedingte Sicherstellung des Grundkapitals im Interesse dernbsp;Glaubiger und Aktionare in allen seinen Vorschriften bedachtnbsp;ist” 1®''). Wanneer het gevaar dreigt, dat de A.G. zware schadenbsp;zal lijden, waarvan dus in het algemeen ook de schuldeischers denbsp;weerslag zullen ondervinden, staat de wet toe, dat, ter voorkomingnbsp;van dit nadeel, den schuldeischers hun bescherming wordt ontnomen, omdat zij zelf ten slotte ook belang hebben bij voorkomingnbsp;der schade. Nood breekt wet! Ook de verwerving van niet volgestorte aandeelen, wanneer dit niet anders kan, is dan geoorloofd.nbsp;Al schijnt deze regeling in opzichten veel soepeler en logischer dannbsp;die van art. 41a, er kleeft toch een groot bezwaar aan. Er bestaatnbsp;n.l. geen eenstemmigheid over, wanneer van een dreigende zwarenbsp;schade kan worden gesproken. Deze vaagheid der wet op eennbsp;punt, dat zulke gewichtige gevolgen kan hebben voor belanghebbenden, in de eerste plaats voor het bestuur, doet het verlangennbsp;ontstaan naar een meer vast omlijnde regeling.

Men kan zich afvragen, of de verwerving van eigen aandeelen door de n.v. theoretisch wel mogelijk is. Dit wordt ontkend, wanneer men, zooals Ritter, in de n.v. een vereeniging ziet. Eennbsp;vereeniging kan nu eenmaal niet lid van zich zelf zijn, zooalsnbsp;een geheel niet te gelijk een deel van dat geheel kan zijn i®®).

165) nbsp;nbsp;nbsp;Rechtb. Utrecht 24 Januari 1912, W 9332.

166) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 65 Erwerb eigener Aktien..

1) Die Aktiengesellschaft darf eigene Aktien erwerben, wenn es zur Ab-wendung eines schweren Schadens von der Gesellschaft notwendig ist. Der Gesamtnennbetrag dieser Aktien darf zusammen mit dem Betragnbsp;anderer eigener Aktien, die die Gesellschaft bereits zur Abwendung einesnbsp;schweren Schadens erworben hat und besitzt, zehn vom Hundert desnbsp;Grundkapitals nicht übersteigen; usw. Sonst darf die Aktiengesellschaftnbsp;eigene Aktien nur erwerben, wenn auf sie der Nennbetrag oder dernbsp;höhere Ausgabebetrag voll geleistet ist und wenn:

1) nbsp;nbsp;nbsp;der Erwerb unentgeltlich geschicht oder

2) nbsp;nbsp;nbsp;die Gesellschaft mit dem Erwerb eine Einkaufskommission ausführt.

167) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Amtl. Begr. op Par. 51 bij Klausing, blz. 43.

168) nbsp;nbsp;nbsp;Ritter, Par. 65, Anm. 3: Gadow, Par. 65, Anm. 1; vgl. Greup, prft.nbsp;blz. 103.

88

-ocr page 105-

Nr. 51. RECHTEN UIT BEZIT VAN EIGEN AANDEELEN.

Anderen geven dit toe, maar, zoo zeggen zij, het aandeel heeft ook het karakter van waardepapier. Niets verzet zich er tegen, dat denbsp;n.v. haar eigen aandeel als waardepapier bezit i®®). Doch ook ditnbsp;wordt door Ritter van de hand gewezen. Wanneer men zich, gelijknbsp;Ritter doet, principieel tegen Par. 65 verzet, dan geschiedt dit,nbsp;omdat niet alleen de verwerving, maar het geheele bezit van eigennbsp;aandeelen voor onmogelijk wordt gehouden. Bij ons is bezit vannbsp;eigen aandeelen een normaal verschijnsel, dat samenhangt met hetnbsp;voorkomen van z.g. onuitgegeven aandeelen. Zij berusten op eennbsp;verschil tusschen maatschappelijk en geplaatst kapitaal Daarom is het niet verwonderlijk, dat het principieele verzet zich meernbsp;bij Duitsche schrijvers heeft voorgedaan, die deze ,,aandeelen innbsp;portefeuille” niet reeds als verschijnsel bij de oprichting kennen.nbsp;Toch is de mogelijkheid van dergelijke aandeelen een aanwijzingnbsp;tegen de opvatting van Ritter c.s. Zij verliezen n.1. uit het oog, datnbsp;lidmaatschap en aandeel begrippen zijn, die moeten worden onderscheiden. Zoodra toch de n.v. een eigen aandeel verkrijgt, wordtnbsp;zij geen lid van de vereeniging, die zij zelf vormt. Dit aandeel komtnbsp;in de positie, waarin nog niet uitgegeven aandeelen verkeeren. Denbsp;aandeelhouder zegt a.h.w. het lidmaatschap op en levert het bewijsnbsp;daarvan in bij de vereeniging. Of hem door het opgeven van zijnnbsp;rechten nog een vergoeding wordt toegekend, valt buiten de principieele kwestie. De n.v., een vereeniging met een door de groottenbsp;van het kapitaal bepaald aantal leden, kan nu een ander het lidmaatschap laten verwerven. De n.v. draagt daarbij geen rechtennbsp;over, die ,,sliepen”, omdat zij geen rechten tegen zichzelf zounbsp;kunnen uitoefenen. De rechten uit het aandeelhouderschap ontvangt de nieuwe aandeelhouder niet van de m.v. als opvolger innbsp;haar rechten, doch oorspronkelijk, zooals ieder nieuw lid van eennbsp;vereeniging. Bezit van eigen aandeelen beteekent. voor de n.v.nbsp;steeds hetzelfde, onverschillig of zij die aandeelen bezit, omdat zijnbsp;nog niet zijn geplaatst, dan wel omdat zij ze van aandeelhoudersnbsp;heeft verkregen. Het beteekent, dat het lidmaatschap nog niet ontstaan is of wel weer is vervallen, voor zoover het verworven aandeelen betreft.

Dit voert tot verschillende consequenties. De belangrijkste is neergelegd in Par. 65, Abs.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Deze bepaling houdt in,

gelijk ook de Duitsche schrijvers aannemen, dat de n.v. geen recht op dividend heeftnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Weliswaar zegt de wettekst, dat de n.v.

geen rechten toekomen, waaruit de gevolgtrekking zou kunnen

169) nbsp;nbsp;nbsp;Bijdendijk, De Naamlooze Vennootschap in het bezit van haar eigennbsp;aandeelen, acad. prft. Leiden 1911, blz. 27. Arbitrale Uitspraak Batavia \annbsp;11 October 1933, N. J. 1933 blz. 1710.

170) nbsp;nbsp;nbsp;Van der Heyden, nr. 164. Vgl. nog Star Busmann en Kirberger, resp. in

W 10497 en W 10503. nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

171) nbsp;nbsp;nbsp;Par 65, Abs. 7; Aus eigenen Aktien stehen der Gesellschaft keine Rechtenbsp;2U. Gleiches gilt für Aktien, die ein anderer für Rechnung der Gesellschaftnbsp;erworben hat.

172) nbsp;nbsp;nbsp;Ritter Par. 65, Anm. 16b; Gadow, Par. 65, Anm. 25, 2; Zie ook Bijdendijk, prft. blz. 32.

89

-ocr page 106-

Nrs. 51-52. IN PAND NEMING VAN EIGEN AANDEELEN.

worden gemaakt, dat de n.v. nog wel als aandeelhoudster moet worden aangemerkt, die alleen haar rechten niet mag uitoefenen,nbsp;maar na het bovenstaande is duidelijk, dat ook de hoedanigheidnbsp;van aandeelhoudster aan de n.v. dient te worden ontzegd Eennbsp;andere conclusie zou zonder beteekenis zijn; het belang eener hoedanigheid is toch gelegen in de daaraan verbonden rechten ennbsp;verplichtingen. Als de n.v. dus niet als aandeelhoudster kan gelden,nbsp;heeft zij krachtens art. 42d ook geen aanspraak op de winst.nbsp;Practisch is de vraag trouwens van gering belang. Want als denbsp;n.v. wel dividend op haar aandeelen ontvangt, dan zal de winstnbsp;van het volgende jaar dit dividend mede bevatten: de aandeelhouders krijgen het dividend dus eigenlijk een jaar later uitgekeerd

52. Hoe sterk het Akt.G. zich kant tegen het verkrijgen van eigen aandeelen door een n.v., blijkt andermaal uit het verbod omnbsp;eigen aandeelen in pand te nemen op welk verbod dezelfdenbsp;uitzonderingen zijn toegestaan als op het verbod van verkrijging.nbsp;Door deze bepaling tracht het Akt.G. te voorkomen, dat het innbsp;pand nemen van eigen aandeelen zou geschieden om het ver-krijgingsverbod te ontduiken (de pandhouder „verkrijgt” niet).nbsp;Was het echter niet fraaier geweest om deze schijncontracten doornbsp;den rechter te laten ontmaskeren, waardoor bona fide transactiesnbsp;mogelijk zouden zijn gebleven? Thans zou het door Par. 65, Abs. 4nbsp;niet mogelijk zijn om van bestuurders een zekerheid in de vormnbsp;van verpanding van eigen aandeelen te vragen voor de nakomingnbsp;hunner verplichtingen jegens de n.v., hetgeen bij ons blijkensnbsp;art. 48d een normale transactie is. Aangezien aan een dergelijkenbsp;transactie ook bij de A.G. behoefte bestaat, wordt aangenomennbsp;dat, zoover de A.G. de aandeelen van een bestuurder krijgt, omnbsp;deze daardoor nauwer aan haar lot te binden, een dergelijke overeenkomst toch geoorloofd is. Deze onderscheiding, even onpraktischnbsp;als gekunsteld, is zeker het sterkste argument tegen het verbod vannbsp;Par. 65, Abs. 4!

Nu onze wet geen aan art. 41a analoog verbod voor de n.v. kent om eigen aandeelen in pand te nemen, zou het wenschelijknbsp;zijn, om duidelijk te laten uitkomen, dat art. 41a als uitzonderingnbsp;is bedoeld op de algemeene regel, vervat in art. 41c, dat aan aandeelhouders het bedrag hunner stortingen anders dan uit de winst,nbsp;niet geheel of gedeeltelijk mag worden terugbetaald. Een verwijzing naar art. 48d, hoe zwak dit ook zou zijn, om te betoogen,nbsp;dat aan verwerving van eigen aandeelen geen beperkingen zijnnbsp;opgelegd, zou geheel ongemotiveerd zijn. Een ongewenschtc pandovereenkomst zou echter met nog grootere zekerheid door dennbsp;rechter worden vernietigd. Intusschen zal ook thans moeten

173) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. echter Par. 114, Abs. 6: Das Stimmrecht kann nicht ausgeübt werden usw.

174) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 65, Abs. 4. Dem Erwerb eigener Aktien steht es gleich, wenn eigenenbsp;Aktien als Pfand genommen werden.

175) nbsp;nbsp;nbsp;Gadow, Par 65, Anm. 16; Schlegelberger, Par. 65, Arnn. 19.

90

-ocr page 107-

Nrs. 52-53. AANDEELEN IN PORTEFEUILLE.

worden aangenomen, dat een zoodanig verband tusschen de artikelen 41a en 41c bestaat; reeds voor het oude recht werd ditnbsp;betoogd 1'^®). Het voordeel hiervan is in het bijzonder nog, datnbsp;ongeoorloofde verkrijging van eigen aandeelen — bij ons dus b.v.nbsp;boven het door de statuten toegelaten bedrag — als terugbetalingnbsp;van stortingen dient te worden aangemerkt, waarop de daarvoornbsp;algemeen geldende regels van toepassing zijn In rechte isnbsp;dan ook beslist, dat een verkrijging van eigen aandeelennbsp;slechts nietig is, voor zoover dit boven het toegestane bedrag isnbsp;gebeurdnbsp;53. Gelijk reeds is opgemerkt, ligt het vraagstuk of een n.v.nbsp;eigen aandeelen kan bezitten, in het Duitsche recht eenigszinsnbsp;anders, dan in het Nederlandsche recht, omdat hier de aandeelennbsp;in portefeuille, onuitgegeven kapitaalsdeelen, bekend zijn, terwijlnbsp;volgens het Akt.G. de oprichters alle aandeelen moeten nemen.nbsp;De vraag is dus hier, of de A.G. bij zich zelf aandeelen kan nemen,nbsp;hetgeen nog iets anders is dan de vraag of de A.G. deze „Vor-ratsaktien” kan bezitten. ,,Der Zeichner oder Ersterwerber dernbsp;Aktien kann begrifflich nur ein anderer sein” zegt Schlegel-berger^^®). Geen sterk argument, wanneer dit komt van iemand,nbsp;die het wel mogelijk acht, dat de A.G. deel aan zich zelf kannbsp;hebben. Waarom zou de A.G. dan in abstracte ook geen aandeelennbsp;van zich zelf kunnen krijgen? Zij koopt dan a.h.w. op een ver-kooping haar eigen zaken op. Ook zou men kunnen zeggen, nunbsp;het bezit van eigen aandeelen soms pleegt te worden verdedigdnbsp;door te wijzen op het karakter van waardepapier, dat de A.G.nbsp;aandeelen van zich zelf wenscht te krijgen óm deze later tegennbsp;voordeeliger koersen van de hand te doen. Dat dit in werkelijkheid een motief voor een dergelijke transactie was, blijkt uit denbsp;andere naam, die voor ,,Vorratsaktien” wordt gebruikt: „Ver-wertungsaktien”. ,,Begrifflich” is het dus niet zoo veel vreemder,nbsp;wanneer de n.v. voor eigen aandeelen inteekent, vooral nietnbsp;wanneer dit door middelijke vertegenwoordiging plaatsvindt. Innbsp;de leer der successieve wording — Identitatstheorie — kan denbsp;A.G. toch voor haar ontstaan verplicht worden, zoodat theoretischnbsp;de A.G. een overeenkomst zou kunnen aangaan om aandeelennbsp;terug te koopen i®®). De oplossing, die is gezocht in de bepaling,nbsp;dat de A.G. pas is opgericht, wanneer alle aandeelen zijn genomen

176) nbsp;nbsp;nbsp;De Kat, N.V. I blz. 123; Drucker, Economisch-Statistische Berichtennbsp;1922 No. 362 blz. 1044.

177) nbsp;nbsp;nbsp;Voor het Duitsche recht is dit uitdrukkelijk in Par. 52 gezegd. Zienbsp;ook de Amtl. Begr. op Par. 65 bij Klausing, blz. 53.

Par. 52 Keine Rückgewahr der Einlage. nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

Als Rückgewahr der Einlagen gilt nicht die Zahlung des Erwerbspreises, beim Zulassigen Erwerb eigener Aktien (Par. 65).

178) nbsp;nbsp;nbsp;Rechtb. Rotterdam 19 Februari 1935, W 12988.

179) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 51, Anm. 1.

180) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Ritter, Par. 51, Anm. 3.

91

-ocr page 108-

Nr. 53. DEELNEMING DOOR STROOMAN.

en dat dus daarvoor de A.G. niet kan worden vertegenwoordigd, maakt geenszins een overeenkomst onmogelijk, waarbij een oprichter door de overige oprichters namens de A.G. wordt toegezegd,nbsp;dat deze zijn aandeelen zal terugnemen. Doordat de A.G. dezenbsp;overeenkomst bekrachtigt, wordt het beoogde resultaat bereikt.nbsp;Theoretisch onmogelijk is de verkrijging van eigen aandeelen dusnbsp;evenmin als het bezit ervan.

Het behoeft welhaast geen nader betoog, dat een dergelijke gang van zaken alle aanleiding tot ongewensche praktijken geeft.nbsp;Er is dan ook een wetsbepaling, die hiertegen opücomtDenbsp;tekst van het geheele artikel houdt rekening met de mogelijkheid,nbsp;dat de A.G. door middel van stroomannen in eigen kapitaal deelneemt, maar zij mogen zich hierop niet beroepen. De deelnemingnbsp;van den strooman nietig te verklaren zou het middel erger makennbsp;dan de kwaal, althans het zou de n.v. niet aan kapitaal helpen.nbsp;Daarom wordt de stroomanafspraak eenvoudig genegeerd. Bovendien worden den strooman alle rechten onthouden, zoolang als hijnbsp;niet zijn hoedanigheid van aandeelhouder wil erkennen.

In het begin van dit hoofdstuk werd gewezen op de overeenkomst tusschen ons geplaatste kapitaal en het „Grundkapital”. Naderhand kon worden vastgesteld, dat aandeelen in portefeuillenbsp;een gewoon verschijnsel zijn, dat met het begrip maatschappelijknbsp;kapitaal in verband staat. Vast kwam te staan, dat dit maatschappelijk kapitaal veel gelijkenis vertoonde met het ,,Genehmigtesnbsp;Kapital”. Thans bij de beschouwing van de ,,Vorratsaktien” wordtnbsp;deze conclusie bevestigd. De „Amtliche Begründung” zegt hierover „Die Vorratsaktien sind auszerdem weder aktienrecht-lich noch wirtschaftlich notwendig. Soweit wirtschaftliche Gründenbsp;dafür sprechen konnten der Gesellschaft die Möglichkeit zu geben,nbsp;eine augenblicklich gute Lage des Kapitalsmarkts für sich aus-zunützen, stellt ihr der Entwurf das genehmigte Kapital zurnbsp;Verfügung”.

181) Par. 51 Aktienübernahine für Rechnung der Gesellschaft oder durch ein abhangiges Unternehmen.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Wer als Gründer ... eine Aktie für Rechnung der Gesellschaft odernbsp;eines abhangigen Unternehmens übemominen hat, kann sich nicht daraufnbsp;berufen, dasz er die Aktie nicht für eigene Rechnung übernommen hat.nbsp;Er haftet ohne Rücksicht auf Vereinbarungen mit der Gesellschaft odernbsp;dem abhangigen Unternehmen auf die volle Einlage. Bevor er die Aktienbsp;für eigene Rechnung übernommen hat, stehen ihm keine Rechte aus dernbsp;Aktie zu.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Ein abhangiges Unternehmen darf als Gründer ... eine Aktie dernbsp;herrschenden Gesellschaft nicht übernehmen. Die Wirksamkeit einernbsp;solchen Übernahme wird durch einen Verstosz gegen diese Vorschriftnbsp;nicht berührt.

182) Klausing, blz. 43.

92

-ocr page 109-

HOOFDSTUK III.

Het Bestuur,

54. In de definitie van de n.v. pleegt het bestuur als element naast het kapitaal en de aandeelhouders te ontbreken. Dit kan aanleiding geven tot de vraag, of een bestuur noodzakelijk is en, zoonbsp;neen, hoe dan de n.v, in het rechtsverkeer moet optreden.

Na de oprichting kunnen de oprichters niet meer voor de n.v. handelen. Is eenmaal de akte van oprichting verleden, dan isnbsp;een besluit door de oprichters genomen, niet als een besluit aan tenbsp;merken van een orgaan, dat de n.v. kan binden ^). In de akte vannbsp;oprichting geven de oprichters aan, op welke wijze de n.v. voortaannbsp;zal worden gebonden, zoodat zij tegenover hun eigen scheppingnbsp;afstand van de mogelijkheid hebben gedaan, zelf voor de n.v. besluiten te nemen. In het algemeen zal de bevoegdheid om voor denbsp;n.v. te handelen aan een bestuur worden overgedragen. Beteekentnbsp;dit nu ook, dat een n.v. zonder bestuur niet kan bestaan?

Voor de beantwoording van deze vraag laten wij voorloopig eventueele wetsbepalingen buiten beschouwing om principieel uitnbsp;te kunnen gaan van de n.v. als corporatie. De oorspronkelijkenbsp;wilsuiting van een corporatie geschiedde door een z.g. Gesamt-beschlusz: een besluit van alle medeleden 2). Zijn alle ledennbsp;bijeen, niet toevallig, maar in het bewustzijn van hun corporatiefnbsp;verband, zoodat van de leden gezamenlijk kan worden gesproken,nbsp;dan handelt de corporatie rechtstreeks. Terecht is dan ook beslist,nbsp;dat, wanneer alle aandeelhouders hebben gehandeld, een besluitnbsp;van de algemeene vergadering niet meer noodig is ®), Deze uitspraaknbsp;is in de eerste plaats van belang voor de e.v.: het bespaart dennbsp;directeur-eenig aandeelhouder verschillende formaliteiten. Maarnbsp;ook wanneer, zooals in het aangehaalde vonnis het geval was, ernbsp;sprake is van meer dan één aandeelhouder, ligt de beteekenis vannbsp;deze uitspraak in de vereenvoudiging, die zij voor de praktijknbsp;brengt.

Het is thans welhaast ondenkbaar, dat alle besluiten van een corporatie door middel van een „Gesamtbeschlusz” tot stand zouden kunnen komen. Soms heeft de wet nog wel aandacht aan dezenbsp;wijze van besluitvorming geschonken. Zoo kan van Schelven wijzennbsp;op Par. 22 B.G.B., waar het heet dat ,,Die Angelegenheiten des

1) nbsp;nbsp;nbsp;Hof 's-Gravenhage 8 Januari 1932, W. 12587.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Van Schelven, De Naamlooze Vennootschap als corporatie, acad. prft.

Amsterdam V. U. 1908, blz. 150. nbsp;nbsp;nbsp;„ ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Rechtb. s^Hertogenbosch 26 November 1920, W^. 10832* Gazan de lanbsp;Meuse wijst in zijn proefschrift De Liquidatie der Naamlooze Vennootschap,nbsp;Utrecht 1905, blz. 101, op de mogelijkheid, dat de aandeelhouders gezamenlijknbsp;de werkzaamheden van de bestuurders verrichten,

93

-ocr page 110-

Nr. 54. GESAMTBESCHLUSZ.

Vereins werden, soweit sie nicht vom Vorstand oder einem anderen Vereinsorgane zu besorgen sind, durch Beschluszfassung in einernbsp;Versammlung der Mitglieder geordnet.... Auch ohne Versamm-lung der Mitglieder ist ein Beschlusz giiltig, wenn alle Mitgliedernbsp;ihre Zustimmung zu dem Beschlusz schriftlich erklaren”. Duidelijknbsp;komt in deze wetsbepaling tot uitdrukking het onderscheid tusschennbsp;besluiten door de corporatie zelf, dus de door alle leden gezamenlijknbsp;genomen besluiten, en de besluiten welke één of meer personen metnbsp;rechtsgevolg voor de corporatie kunnen nemen. Deze persoon ofnbsp;personen kunnen de corporatie binden, omdat zij in een bijzonderenbsp;verhouding tot haar staan, of zooals dit pleegt te worden genoemd,nbsp;omdat zij ,,orgaan” zijn. De onderscheiding tusschen de leden gezamenlijk en de organen is in de loop der geschiedenis, toen eennbsp;,,orgaanbesluit” regel en een ,,Gesamtbeschlusz” hooge uitzonderingnbsp;werd, vervaagd. Van der Heyden^) zegt b.v.: ,,zoo dikwijls gezamenlijke aandeelhouders .... bijeen zijn met de wil om te vergaderen en zij eenstemmig besluiten, geldt hun wilsbepaling als innbsp;vergadering genomen”. Men ziet; het „Gesamtbeschlusz” wordtnbsp;herleid tot een besluit van de algemeene vergadering. Ook denbsp;rechtspraak onderscheidt niet steeds. De Amsterdamsche Rechtbank®) verklaarde b.v., dat onder algemeene vergadering van aandeelhouders elke bijeenkomst van aandeelhouders valt met de wilnbsp;om de hoogste macht in de n.v. uit te oefenen. De rechtbank zietnbsp;daarbij over het hoofd, dat alle aandeelhouders gezamenlijk nietnbsp;als orgaan behoeven te handelen. Daartegenover kan op een arrestnbsp;van de H. R. ®) worden gewezen, waarin wordt gezegd, dat de besluiten van de algemeene vergadering besluiten van de n.v. zelvenbsp;zijn. Deze uitspraak is dus eenigszins onnauwkeurig, omdat er uitnbsp;zou kunnen worden afgeleid, dat de n.v. zelve niet ook door middelnbsp;van een ,,Gesamtbeschlusz” kan handelen. }uist is echter wel hetnbsp;reeds geciteerde vonnis van de Rechtbank in ’s-Hertognbosch, omdat het de mogelijkheid erkent, dat de aandeelhouders niet steedsnbsp;in vergadering, als orgaan dus, behoeven te handelen.

Aanvankelijk was de mensch niet als individu, maar hoofdzakelijk als lid der corporatie van belang. Toen bestond nauwelijks eenig recht voor de afzonderlijke personen, omdat de mensch alsnbsp;individu niet op de voorgrond trad. Het gevolg was, dat hetnbsp;,,Gesamtbeschlusz” de eenige wijze was, waarop de corporatienbsp;haar wil uitte. Naarmate de gemeenschap minder primitief werd,nbsp;hetgeen vooral beteekent, naarmate de arbeidsverdeeling verdernbsp;werd doorgevoerd, ontstond bij de toenemende individualisatie denbsp;wilsvorming door een orgaan ). Thans is deze wijze van wils-

4) nbsp;nbsp;nbsp;Nr. 202.

5) nbsp;nbsp;nbsp;Vonnis van 27 Juni 1933, W. 12641. Vgl. ook het antwoord op de rechtsvraag in W. P. N. R. 2569; een niet wettig bijeengeroepen vergadering kannbsp;wettige besluiten nemen als alle aandeelhouders verschijnen en in het verzuimnbsp;berusten.

6) nbsp;nbsp;nbsp;Arrest van 11 December 1914, W. 9813.

7) nbsp;nbsp;nbsp;Van Schelven, prft. blzz. 150 en 151.

94

-ocr page 111-

Nrs. 54-55. BETEEKENIS BESTUUR ALS ORGAAN.

vorming praktisch de eenig mogelijke geworden. Zoo besliste de H. R., dat een rechtspersoon als partij in een geding slechts kannbsp;handelen door zijn bestuurders®). Het is inderdaad zeer onwaarschijnlijk, dat de gezamenlijke aandeelhouders op zouden treden!

Het onwaarschijnlijke van dit gezamenlijke optreden heeft een historische grond. Besluiten van een corporatie zullen veelalnbsp;moeten worden uitgevoerd. In een primitieve gemeenschap metnbsp;weinig verschillen tusschen de leden (m.a.w. waar nog geen ar-beidsverdeeling bestaat) zal de uitvoering dikwijls door alle ledennbsp;kunnen geschieden of het betreft een besluit, dat een rechtstoestandnbsp;schept. Bij een n.v. is het evenwel nauwelijks denkbaar, dat besluiten door de gezamenlijke aandeelhouders ten uitvoer zullennbsp;worden gelegd. Dit is te omslachtig of zelfs geheel onmogelijk.nbsp;Door middel van ..organen” kan eenvoudiger en sneller het bè-oogde resultaat worden verkregen ®). Ook hier gaan arbeids-verdeeling en arbeidsbesparing hand in hand. De slotsom is dus,nbsp;dat het bij een moderne corporatie als de n.v. slechts theoretischnbsp;denkbaar is, dat zij zonder organen zou werken. Let men bovendien op het karakter van de deelneming in de n.v., waarbijnbsp;de eigenschap van Kapitalgesellschaft in het oog springt, hetgeennbsp;dus beteekent, dat de leden op de achtergrond geraken, dan kannbsp;worden geconcludeerd, dat een n.v. zonder organen niet kannbsp;handelen. Zij moet ,,iets” hebben, waardoor zij zich kan latennbsp;gelden i°).

55. Beeldspraak is steeds gevaarlijk en in het bijzonder heeft het woord orgaan verwarring gesticht. Ook de natuurlijke persoon, zoonbsp;werd soms betoogd, handelt slechts door organen, waarmede dannbsp;ledematen enz. werden bedoeld ^i). Niemand denkt er aan om nunbsp;te zeggen, dat de natuurlijke persoon niet zelf zou handelen. Juridisch hebben in deze redéneeering de organen bij de rechtspersoonnbsp;evenmin eenige beteekenis als bij den natuurlijken persoon. Ook denbsp;n.v. als sociaal organisme moet dus niet geacht worden zelf te handelen, maar handelt, evenals een natuurlijk persoon, werkelijk zelf.nbsp;Van Schelven is b.v. deze meening toegedaan: bij de handeling

door een orgaan is slechts één rechtssubject betrokken: ......de

handeling van den directeur is niet zijn wilsuiting maar wilsuiting van de corporatie zelve” ^^). De n.v. is dus handelingsbevoegd,nbsp;(beter: handelingsbekwaam) zoo meent van Schelven. Tegen

8) nbsp;nbsp;nbsp;H. R. 5 Januari 1922, W. 10851; vgl. ook Rechtb. Leeuwarden 13 November 1919. W. 10536.

9) nbsp;nbsp;nbsp;Mulder, De Algemeene Vergadering van Naamlooze Vennootschappen,nbsp;acad. prft. Amsterdam 1884, blz. 29.

10) nbsp;nbsp;nbsp;Müller-Rückforth, Das Führerprinzip im Aktienrecht, acad. prft. Jenanbsp;1936, blz. 73; Knol, Civielrechtelijke aansprakelijkheid van directie en commissarissen van n.v.'s naar Nederlandsch recht, acad. prft. Amsterdam 1936, blz. 10.

11) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Gierke, aangehaald bij Jonker, Burgerrechtelijke aansprakelijkheid vannbsp;het bestuur der Naamlooze Vennootschap, acad. prft. Utrecht 1905, blz. 7.

12) nbsp;nbsp;nbsp;Van Schelven, prft. blzz. 147 en 148. Anders Hof 's-Hertogenbosch 19nbsp;April 1921, W. 10816.

95

-ocr page 112-

Nr. 55. BESTUUR NOODZAKELIJK ORGAAN.

die volhouden, dat de n.v. moet worden vertegenwoordigd, voert hij aan, dat de algemeene vergadering toch gewoonlijk de bestuurders benoemt. Hier zou de n.v. wel bevoegd zijn geacht tot hetnbsp;kiezen van een vertegenwoordiger (art. 48 is in 1928 opgenomen),nbsp;waarmede dus wordt toegegeven, dat de n.v. zelf kan handelen ^®).nbsp;Schijnbaar kan van Schelven uit de oude wet een argument putten.nbsp;Maar in werkelijkheid moet worden gezegd, dat daar was verzuimdnbsp;aan te geven, wie de n.v. bij de benoeming van het bestuur vertegenwoordigde 1^). Merkwaardig is ook, dat van Schelven hier vergeet,nbsp;dat de algemeene vergadering de n.v. niet is, hetgeen de onderscheiding tusschen de vergadering en de aandeelhouders gezamenlijk hem duidelijk had moeten maken: de aandeelhoudersvergadering vertegenwoordigt de gezamenlijke aandeelhouders, zoodat denbsp;n.v. bij de bestuursbenoeming niet zelf, immers niet door alle leden,nbsp;handelt.

Dat de n.v. een orgaan noodig heeft om te handelen be-teekent theoretisch weer niet, dat slechts het bestuur dit orgaan kan zijn, zooals wel in rechterlijke uitspraken valt te lezen i®). Ditnbsp;gaat te ver. Wel is natuurlijk met de erkenning, dat ook een andernbsp;orgaan de n.v. kan binden, niet beslist, dat de n.v. het zonder bestuur zou kunnen stellen. Daar echter het optreden van de gezamenlijke aandeelhouders niet in overeenstemming is met hetnbsp;karakter der moderne n.v., moet worden aangenomen, dat hetnbsp;bestuur een noodzakelijk orgaan der n.v. is. In het geval, dat hetnbsp;bestuur duurzaam zou ontbreken, zou de n.v. niet kunnen blijvennbsp;bestaan. Het is echter gewenscht, dat zoo min mogelijk het economisch bestel door het uitvallen van een der onderdeden wordtnbsp;geschokt. Zooveel mogelijk moet er dientengevolge naar wordennbsp;gestreefd bestaande corporaties te handhaven. Zou het ontbrekennbsp;van een bestuur het bestaan van de n.v. in gevaar brengen, dannbsp;verdient het benoemen van een bewindvoerder door de rechtbanknbsp;de voorkeur boven de zeer radicale oplossing van Speetjens, die denbsp;n.v. zonder bestuur failliet wil laten verklaren i®). Uit Par. 76nbsp;Akt. G. volgt, dat daar ook zooveel mogelijk wordt verhinderd, datnbsp;de A.G. door bijzondere omstandigheden in de goede vervullingnbsp;van haar taak wordt belemmerd Uit deze bepaling blijkt tevens,

13) nbsp;nbsp;nbsp;Van Schelven, prft. blz. 143.

14) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Ritter, Par. 75, Anm. 2.

15) nbsp;nbsp;nbsp;Rechtb. Utrecht 24 Juni 1885, Wl. 5297. Zie Scheltema, N.V. XIII blz. 102.

16) nbsp;nbsp;nbsp;Volgens hem zal de n.v. gaan verkeeren in een toestand van te hebbennbsp;opgehouden haar schulden te betalen, omdat niemand bestaat, die bevoegd isnbsp;om te betalen: De ontbinding van de Naamlooze Vennootschap naar Neder-landsch recht, acad. prft. Nijmegen 1940, blz. 70. Vgl. Hof Amsterdam 14nbsp;Januari 1925, W. 11331: Weststrate en Grosheide, Handboekje, Alphen 1937,nbsp;blz. 22. Zie ten slotte nog Rechtb. Almelo 19 Juni 1935, N. J. 1936 nr. 60, nunbsp;de commissarissen bij een tegenstrijdig belang (art. 51) de n.v. vertegenwoordigen, geldt dit a fortiori bij ontstentenis der bestuurders.

17) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 76 Bestellung durch das Gericht. Soweit die zur Vertretung dernbsp;Gesellschaft erforderlichen Vorstandsmitglieder fehlen, kann sie in dringendennbsp;Fallen das Gericht auf Antrag eines Beteiligten für die Zeit bis zur Hebung desnbsp;Mangels bestellen.

96

-ocr page 113-

Nr. 55. AANWEZIGHEID BESTUUR NIET VERZEKERD.

dat de aanwezigheid van een bestuur niet dwingend is voorgeschreven; het tegendeel zou in het bijzonder in het Duitsche recht zeer wel denkbaar zijn. Doch blijkbaar heeft de wetgever slechtsnbsp;willen voorkomen, dat door laksheid der commissarissen bij de benoeming de A.G. of belanghebbenden schade zouden lijden. Zoonbsp;laat zich ook een vonnis verstaan, waarbij een n.v. niet ontvankelijknbsp;werd verklaard, omdat de algemeene vergadering had nagelatennbsp;de in de statuten voorgeschreven benoeming van een directie tenbsp;doen, welke ingevolge een desbetreffende statutaire bepaling, denbsp;n.v. in en buiten rechte moest vertegenwoordigen’^®). Terechtnbsp;overwoog de rechtbank, dat de n.v. geen orgaan had, welke haarnbsp;in dit geval kon vertegenwoordigen. Zelfs de algemeene vergaderingnbsp;was hiertoe niet in staat, omdat ook zij gebonden is aan de statutaire regeling der n.v. en bovendien door het benoemen van eennbsp;bestuur uit de impasse had kunnen geraken. De moeilijkheid hadnbsp;eveneens opgelost kunnen worden, als de aandeelhouders allennbsp;gezamenlijk hadden gehandeld.

Hoewel strikt genomen een corporatie steeds door alle leden gezamenlijk kan handelen en uit dien hoofde organen zou kunnennbsp;ontberen, bleek de n.v. als ,,Vermögensgenossenschaft” het praktisch niet zonder bestuur te kunnen stellen. De erkenning van ditnbsp;feit gaf aanleiding tot vele vonnissen, waarop vanuit het tot dusvernbsp;ingenomen zuiver theoretische standpunt wel eenige critiek konnbsp;worden uitgeoefend. De wet gaat echter evenals de praktijk uit vannbsp;de noodzakelijkheid van een bestuur. Art. 48 schrijft voor, dat de n.v.nbsp;niet zonder bestuur kan worden opgericht. De wet wil, dat de n.v.nbsp;als compleet rechtssubject ontstaat. Hiervoor is vereischt, dat vertegenwoordigers aanwezig zijn. Intusschen heeft de wet zichnbsp;tevreden gesteld met aan te geven, hoe die vertegenwoordigersnbsp;worden benoemd. Of zij in feite inderdaad als zoodanig zullennbsp;optreden, of m.a.w. ook een arbeidsovereenkomst wordt gesloten,nbsp;daarmee bemoeit de wet zich niet. Gelijk uit het laatst geciteerdenbsp;vonnis bleek, kon de wet ook hiermede volstaan, aangezien het ongebruikt laten van de aangegeven weg voor de betrokken aandeelhouders slechts nadeelig kan zijn en het niet de taak des wetgeversnbsp;is belemmeringen op te heffen, welke de aandeelhouders zelf ternbsp;zijde kunnen stellen.

Eenigszins anders is de situatie in het Akt.G. De oprichters benoemen daar de commissarissen, welke op hun beurt het bestuurnbsp;aanstellen ’®). Voordat de A.G. in het Handelsregister kan wordennbsp;ingeschreven, moeten bestuur en commissarissen het verloop dernbsp;oprichting onderzoeken, terwijl het verslag van hun onderzoek bijnbsp;de aanmelding, die aan de inschrijving voorafgaat, moet worden

18) nbsp;nbsp;nbsp;Rechtb. 's-Hertogenbosch 1 December 1922, W. 11134.

19) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 23 Erster Aufsichtsrat und Vorstand.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

1. nbsp;nbsp;nbsp;Die Gründer haben den ersten Aufsichtsrat der Gesellschaft zu bestellen. Usw.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Der Aufsichtsrat bestellt den ersten Vorstand.

97

-ocr page 114-

Nrs. 55^56. TWEESLACHTIGHEID IN DOELSTELLING DER A. G.

overgelegd ). Wel is waar is op niet nakoming van dit voorschrift geen nietigheid der A.G. als sanctie gesteld, maar aangezien denbsp;rechter de juistheid van de aanmelding moet hebben vastgesteld,nbsp;voordat hij tot inschrijving mag overgaan, is het ondenkbaar, datnbsp;een A.G. zou ontstaan zonder bestuur (en commissarissen)

Bij de n.v. is het Ministerieele toezicht de eenige waarborg, dat een n.v. begint met een benoemd bestuur. De mogelijkheid blijftnbsp;bestaan, dat de benoeming niet wordt aanvaard. Omdat het bestuurnbsp;voor de aanvang der n.v., anders dan bij de A.G., geen voorbereidende werkzaamheden behoeft te verrichten, zal een n.v. dusnbsp;eerder dan de A.G. zonder bestuur kunnen beginnen. Er valt veelnbsp;voor te zeggen om het eerste bestuur te verplichten zich van hetnbsp;verloop der oprichting op de hoogte te stellen. Het zal hun een beroep op hun onbekendheid met eventueele onregelmatigheden, dienbsp;tijdens de oprichting kunnen zijn voorgevallen, ontnemen, wanneernbsp;zij op grond hiervan zich later van de verantwoordelijkheid voornbsp;een minder goede gang van zaken zouden willen vrijpleiten.

56. Wat in het algemeen de taak van het bestuur is, zal afhangen van de taak, die men de n.v. toekent. Hierin ligt nu het groote onderscheid tusschen ons W. v. K. en het Akt.G., eennbsp;onderscheid, dat bijzonder sterk bij de regeling van het bestuur totnbsp;uiting komt, omdat bij die personen de verwezenlijking van denbsp;voor de n.v. gestelde doeleinden berust. Klausing 22) omschrijft denbsp;taak der A.G. als volgt: „Ob Einzelunternehmen oder Gesell-schaftsunternehmen, ob Personal- oder Kapitalgesellschaft, sienbsp;alle haben sich als lebendige und verantwortliche Glieder dernbsp;Gesammtwirtschaft zu betatigen”. Wil een A.G. een dergelijkenbsp;gedragslijn kunnen volgen, dan moet eenerzijds het bestuur eennbsp;groote onafhankelijkheid worden gegeven, terwijl anderzijds tochnbsp;weer niet mag worden vergeten, dat zij het geld van anderen, denbsp;aandeelhouders, beheeren, hetgeen uiteraard een zekere afhankelijkheid medebrengt. Deze tweeslachtige positie van het bestuur behoeft echter niet tot moeilijkheden te leiden, omdat ook de aandeelhouders niet meer hun oude positie zijn blijven bekleeden. Hetnbsp;bezit van kapitaal en meer in het algemeen alle eigendom, geeft

20) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 25 Gründungsprüfung. Allgeraeines.

1. Die Mitglieder des Vorstands und des Aufsichtsrats haben den Hergang der Gründung zu prüfen.

Par. 29 Inhalt der Anmeldung.

1. nbsp;nbsp;nbsp;Usw.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Der Anmeldung sind beizufügen: 4. ... die Prüfungsberichte der Mitglieder des Vorstands und des Aufsichtsrats... usw.

21) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 31 Prüfung durch das Gericht.

1. Das Gericht hat zu prüfen, ob die Gesellschaft ordnimgsmaszig errichtet und angemeldet ist. 1st dies nicht der Fall, so hat es die Eintragungnbsp;abzulehnen.

22) nbsp;nbsp;nbsp;Blz. 59*.

98

-ocr page 115-

Nrs. 56—57. DOELSTELLING EN LEIDERSBEGINSEL.

niet alleen rechten, doch het verplicht ook den eigenaar ^3). Bij de A.G. beteekent dit, dat de aandeelhouders verplicht zijn mede tenbsp;werken, althans toe te laten, dat hun bezit ten bate van het algemeen welzijn wordt geëxploiteerd. Dit moet niet zoo wordennbsp;verstaan, dat hun de opbrengst van hun eigendom zou worden onthouden, maar dat zij niet hun eigen belang mogen nastreven, zondernbsp;daartegen andere belangen af te wegen. Of een dergelijke verandering in de mentaliteit der aandeelhouders mag worden verondersteld, is natuurlijk zeer de vraag

57. T.a.v. het bestuur is de hierboven weergegeven gewijzigde opvatting tot uitdrukking gebracht in de zoo belangrijke Par. 70nbsp;waaraan thans de noodige aandacht dient te worden geschonken.nbsp;Daarna kan de positie van het bestuur in ons recht onder oogennbsp;worden gezien.

In Par. 70 is, zoo wordt gezegd, tot uitdrukking gebracht, dat het ,,Führerprin2ip” in het vennootschapsrecht is ingevoerd.nbsp;Hiermede is een staatsrechtelijk beginsel op civielrechtelijk terreinnbsp;overgebracht. Dat zulks juist bij de n.v. geschiedt, is niet zoonbsp;vreemd. Reeds eerder is ook hier te lande er op gewezen, dat denbsp;n.v. was voorbestemd om in het publieke recht op te gaan ). Zulksnbsp;is verklaarbaar, omdat de groote n.v. te vergelijken is met corporaties als gemeente, provincie en zelfs de staat. Deze vergelijkingnbsp;kan tot een gelijkschakeling leiden, vooral wanneer men dermatenbsp;overtuigd voorstander van bepaalde staatsrechtelijke beginselen is,nbsp;dat deze ideeën a tout prix ook op andere gebieden moeten wordennbsp;doorgevoerd. Met name bestaat bij dit streven echter het gevaar,nbsp;dat wel het woord, maar niet het begrfp wordt overgebracht.nbsp;Onderzoeken wij daarom thans, hoe het staat met de invoering vannbsp;het ,,Führerprinzip'’ in het vennootschapsrecht.

Toen na de omwenteling in 1933 het leidersbeginsel een alles overheerschende plaats in het Duitsche staatsrecht had verworven,nbsp;bestond in breede kringen het streven om dit beginsel in het ge-heele sociale leven tot uitdrukking te brengen. T.a.v. het vennoot-

23) nbsp;nbsp;nbsp;Z.g. „Verpflichtendes Eigentum”, Die deutsche Volkswirtschaft van 3nbsp;September 1942 blz. 953. De voorstelling, dat dit begrip een uitvinding van denbsp;laatste tijd is, is onjuist. Par. 153 van de „Weimarer Verfassung” zegt reeds;nbsp;Eigentum verpflichtet. Zie nog over de plichtgedachte in het recht: Röling,nbsp;Praeadvies N. J. V. 1936, Handelingen blz. 36; Röling geeft voor ons recht alsnbsp;voorbeeld het octrooirecht: een octrooi vervalt door niet-toepassing.

24) nbsp;nbsp;nbsp;Zie hieronder nr. 92.

25) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 70 Leitung der Aktiengesellschaft.

1. nbsp;nbsp;nbsp;Der Vorstand hat unter eigener Verantwortung die Geselschaft sonbsp;zu leiten. wie das Wohl des Betriebs und seiner Gefolgschaft und dernbsp;gemeine Nutzen von Volk und Reich es fordern.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Der Vorstand kann aus einer oder mehreren Personen bestehen. 1stnbsp;êin Vorstandsmitglied zum Vorsitzer des Vorstands emannt, so ent-•scheidet dieser, wenn die Satzung nichts anderes bestimmt, bei Meinungs-verschiedenheiten im Vorstand.

26) nbsp;nbsp;nbsp;Josephus Jitta, Praeadvies N. J. V. 1910, blz. 194.

99

-ocr page 116-

Nr. 57. STAATSRECHTELIJKE OORSPRONG VAN LEIDERSBEGINSEL.

schapsrecht gingen sommigen zelfs zoover, dat zij het bestuur ook aansprakelijk wilden stellen voor de verliezen, die de door hen bestuurde onderneming zou lijden Deze z.g. Erfolgshaftung vondnbsp;trouwens reeds in 1875 een verdediger. Een dergelijke, men magnbsp;wel zeggen extremistische, opvatting gaat waarschijnlijk uit van denbsp;veronderstelling, dat de staatsinvloed op het economische leven denbsp;wisselingen in de conjunctuur kan laten verdwijnen, zoodat eennbsp;minder gelukkige gang van zaken alleen aan de bedrijfsleiding tenbsp;wijten moet zijn. Of de staatsmacht zoover reikt valt echter zeernbsp;te betwijfelen.

Wanneer het ,,Führerprinzip” wordt overgenomen, zooals dit in het staatsrecht bekend is, dan kon worden verwacht, dat steedsnbsp;één persoon de leiding wordt opgedragen. Uit Par. 70, die van ,,dernbsp;Vorstand” spreekt, blijkt, dat de oplossing niet in de zin van hetnbsp;„Einzelführertum” is gevonden, speciaal ook niet daarom, omdatnbsp;van de juiste veronderstelling werd uitgegaan, dat het slechtsnbsp;iemand met leiderscapaciteiten mogelijk moest worden gemaakt eennbsp;dienovereenkomstige positie in te nemen. Dr. Schacht drukte ditnbsp;als volgt uit; ,,Führer werden nicht ernannt, sondern entstehen undnbsp;müssen sich als solche bewahren” Maar, zoo kan men zich afvragen, wat beduidt dan de invoering van het „Führerprinzip”? Kannbsp;van een stelsel, waarbij de hoogste macht bij de aandeelhoudersnbsp;ligt, ook niet worden gezegd, dat daar het leidersbeginsel bestaat,nbsp;in welk geval de algemeene vergadering de leider is? Dit zullen denbsp;voorstanders van het Akt.G. natuurlijk ontkennend beantwoorden.nbsp;Het verschil ligt niet in het feit, dat het college van directeurennbsp;veelal aanzienlijk kleiner zal zijn dan de vereenigde aandeelhouders,nbsp;maar in de omstandigheid, dat thans degenen, die de beheers-daden verrichten, zelf daarvoor verantwoordelijk zijn. Althans nietnbsp;verantwoordelijk jegens de aandeelhouders. Want, zoo zegt Mül-ler-Rückforth, het „Führerprinzip” behelst volledige onafhankelijkheid 29), hetgeen natuurlijk zóó is te verstaan, dat de leidende persoon alleen van eigen verantwoordelijkheidsgevoel afhankelijk is,nbsp;dat bij hem juist sterk ontwikkeld dient te zijn. Staatsrechtelijk kannbsp;in deze geest zeer goed van een „Führer” worden gesproken.

Men zoekt het dus in de onafhankelijkheid, hetgeen begrijpelijk is, omdat in het oude recht het bestuur van de aandeelhouders afhankelijk was en in ons recht thans nog is. De algemeene vergadering is dan de hoogste macht ). Müller-Rückforth onderzoekt of ooit te voren sprake is geweest van een onafhankelijkenbsp;directie. Zelfs in de oude Hollandsche Compagnieën, waarbij, ooknbsp;volgens hem, de aandeelhouders niets, de bewindhebbers echternbsp;alles hadden te zeggen, ziet deze schrijver geen toepassing van het

27) nbsp;nbsp;nbsp;Müller-Rückforth, Das Führerprinzip im Aktienrecht, acad. prft. Jenanbsp;1936, blz. 34.

28) nbsp;nbsp;nbsp;Klausing, blz. 64*.

29) nbsp;nbsp;nbsp;Prft. blz, 29; Kayenberg, N.V. XIII blz. 300.

30) nbsp;nbsp;nbsp;Zie b.v. Hof Arnhem 8 Maart 1927, W, 11697 (waar van gezamenlijkenbsp;aandeelhouders wordt gesproken!); Rechtb. Amsterdam 27 Juni 1933, W. 12641.

iOO

-ocr page 117-

Nrs. 57^58. BIJ V. O. C. BESTUUR VOLKOMEN „LEIDER”.

leidersbeginsel, omdat de bewindhebbers afhankelijk waren van de staat. Wanneer hij dan concludeert, dat in het Akt.G. de „Führer-grundsatz neu aufgestellt worden ist” '—en zulks niet in denbsp;zin van ,,opnieuwquot; — dan mag worden verwacht, dat thans denbsp;directie niet van de staat afhankelijk is, daar toch bij een dergelijkenbsp;afhankelijkheid, zooals die bij de Compagnieën bestond, geen aanleiding was om van een toepassing van het ,,Führerprinzip” tenbsp;kunnen spreken.

Wanneer in deze tijd echter één ding vaststaat, dan is het wel de groote macht, die de staat over individueele ondernemingennbsp;heeft verkregen. Wie een bedrijf moet leiden, zooals het gemeenschappelijk belang van volk en land dat vereischt, is, als men hetnbsp;scherp wil stellen, weinig meer dan een ambtenaar. Of dit algemeennbsp;belang, welker behartiging rechtsplicht is, werkelijk wordt gediend,nbsp;kan trouwens alléén de staat beoordeelen. Dit gaat nog veel verdernbsp;dan bij onze Compagnieën van verre, waarmee de staat zich omnbsp;andere redenen bemoeide, terwijl bovendien het begrip ,,staat” nogalnbsp;verschilde van wat hieronder thans wordt verstaan.

Wij zien in het Akt.G. niet anders dan een accentverlegging. Waar vroeger de aandeelhouders de hoogste macht bezaten en denbsp;leiding konden bevelen, daar heeft thans het bestuur zelfstandignbsp;de leiding gekregen Intern is het bestuur van de A.G. dus nietnbsp;meer van een ander orgaan afhankelijk, maar daar buiten wel, n.1.nbsp;van de overheid. Naar binnen is dus het „Führerprinzip” verwezenlijkt, maar ook hiervan geldt het gezegde, dat er niets nieuws ondernbsp;de zon is. Want de bewindhebbers der Compagnieën warennbsp;intern volkomen onafhankelijk in nog veel sterker mate dan de

„Vorstand” thans is. ......bij hen, de bewindhebbers, berustte de

volheid der macht. Over het beheer der Compagnie en hare kapitalen waren zij onbeperkt en feitelijk onverantwoordelijk heer en meester”, aldus van Brakel in zijn proefschrift ®®), Zoo groot warennbsp;de bevoegdheden der bewindhebbers, dat zelfs moest worden bepaald, dat zij niet erfelijk waren ®^)! Müller-Rückforth heeft denbsp;elementaire fout gemaakt, de interne verantwoordelijkheid van hetnbsp;hedendaagsche bestuur met de externe der bewindhebbers onzernbsp;Compagnieën te vergelijken.

58. Al heeft dus het Akt.G. het ,,Führerprinzip” zeker niet als nieuw verschijnsel in het vennootschapsrecht gebracht, maar hoogstens nieuw leven ingeblazen, dat ontslaat ons nog niet van de ver-

31) nbsp;nbsp;nbsp;Prft. blz. 9.

32) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Amtl. Begr. vor Par. 70 bij Klausing, blz. 56; Rathenau o.a. wijstnbsp;Er op, dat bij groote ondernemingen de macht feitelijk sinds lang bij het bestuurnbsp;berust, Vom Aktienwesen, Berlijn 1917, blz. 13.

33) nbsp;nbsp;nbsp;De Hollandsche Handelscompagniën der Zeventiende Eeuw, acad. prit.nbsp;Amsterdam 1908, blz. 129; zie ook blz. 100. Evenzoo van der Heyden, De Ont-quot;wikkeling van de n.v in Nederland vóór de codificatie, acad. prft. Utrecht 1908,nbsp;blz. 61.

34) nbsp;nbsp;nbsp;Van Brakel, prft. blz. 130; van der Heyden, prft. blz. 61.

101

-ocr page 118-

Nr. 58. OORZAKEN VERSTERKTE BESTUURSPOSITIE.

plichting na te gaan in hoeverre dit beginsel werd doorgevoerd. Twee, min of meer samenhangende, beweegredenen hebben tot denbsp;wettelijke versterking van de machtspositie van het bestuur geleid.nbsp;In de eerste plaats stond niet vast, wie verantwoordelijk was voornbsp;het optreden der onderneming. In een systeem van vergaandenbsp;staatsbemoeiing is dit onduldbaar. Het „naamlooze” kapitaal metnbsp;de aandeelhouders zijn moeilijk verantwoordelijk te stellen, terwijlnbsp;de directie, die in feite handelend optreedt, zich achter de aandeelhouders kan verschuilen. Deze grief tegen de z.g. anonymiteit vannbsp;het kapitaal heeft er toe bijgedragen om het bestuur zoowel meernbsp;macht (juridisch) als verantwoordelijkheid te geven 3®).

Daarbij komt nog net ervaringsfeit, dat de vertegenwoordiger der pers dikwijls de eenige belangstellende op de jaarlijksche algemeene vergadering is. De aandeelhouders interesseert de onderneming alleen als bron van inkomsten en niet als corporatie metnbsp;sociale en economische taak. Een dergelijke breede belangstellingnbsp;kan ook moeilijk van den aandeelhouder worden gevergd. In denbsp;praktijk brengt dit echter mede, dat er gemakkelijk bezwaren tegennbsp;kunnen rijzen aan dergelijke gedesinteresseerde personen het laatstenbsp;en hoogste woord te geven in zaken, die voor zóóvelen een levenskwestie beteekenen. Te meer niet, nu deze apathie der aandeelhouders er in feite al veelvuldig toe had geleid, dat de meestalnbsp;statutaire tamelijk groote vrijheid van handelen voor het bestuurnbsp;eigenlijk onbegrensd werd 8®). Speciaal groote ondernemingennbsp;waren sterk autocratisch georiënteerd®’’).

Heeft nu het Akt.G. het leidersbeginsel kunnen verwerkelijken? Reeds is gebleken, dat de onafhankelijkheid, die als kenmerk werd gesteld, moest worden opgevat als onafhankelijkheid vannbsp;aandeelhouders, waarbij de beteekenis van de woorden „ondernbsp;eigen verantwoordelijkheid” naast deze onafhankelijkheid in hetnbsp;midden wordt gelaten. Ook waar de praktijk in Duitschland voornbsp;de invoering van het Akt.G. en in andere landen reeds n.v.’s metnbsp;sterk autocratische inslag vertoonde, kon toch de aandeelhoudersvergadering soms nog een rol van belang spelen. In aansluitingnbsp;aan deze praktijk heeft het Akt.G. er van afgezien de aandeelhouders volkomen uit te schakelen, al beteekent ieder recht, datnbsp;hun wordt toegekend, in zekere mate een inbreuk op het leidersbeginsel. Trouwens nog op andere wijze is hierop inbreuk gemaakt.nbsp;Müller-Rückforth ®*) zegt in dit verband het volgende: „Es hatnbsp;sich.... ergeben, dass die Generalversammlung wohl weitgehendnbsp;ausgeschaltet werden kann, dasz man aber einer gewissen mitver-waltenden Tatigkeit des Aufsichtsrates auch weiterhin unter allennbsp;Umstanden bedarf. Trotzdem kann man sagen, dass durch einenbsp;derartige Regelung die Macht des Vorstandes einen so groszen

35) nbsp;nbsp;nbsp;Zie over de anonymiteit Lechtape, N.V. XIII blz. 141 en Kayenbergh,nbsp;N.V. XIII blz. 266. Ook Levy, Praeadvies blz. 13 e.v.

36) nbsp;nbsp;nbsp;Weststrate en Grosheide, Handboekje blz. 13; Polak, N.V. X blz. 68.

37) nbsp;nbsp;nbsp;Mey, N.V. XVII blz. 270.

38) nbsp;nbsp;nbsp;Prft. blz. 85.

102

-ocr page 119-

Nr. 58. ANGST VOOR MISBRUIK VAN MACHTSPOSITIE.

Zuwachs erfahrt, dasz man den Vorstand dann mit Recht als Führer der Gesellschaft bezeichnen kann. Die Grenze, die einernbsp;völligen Durchführung des Führerprinzips im Aktienrecht gesetztnbsp;ist, beruht nicht so sehr auf den wenigen mitverwaltenden Funk-tionen, die dem Aufsichtsrat auf Grund des ganzen Aufbaues dernbsp;Aktiengesellschaft zu belassen sind, sondern ist im wesentlichennbsp;die Folge davon, dasz der Vorstand die freiwerdenden Mitglied-stellen nicht selber besetzt, sondern seine Bestellung und Abbe-rufung von einer anderen Stelle ausgeht; denn dadurch ist er stetsnbsp;von dieser anderen Stelle abhangig Dasz der Aktionaren, derennbsp;gemeinsames Kapital die Gesellschaft bildet, nicht jeder Einflusz,nbsp;auf die Besetzung der Vorstandsposten genommen werden kann,nbsp;sondern dasz ihnen zumindest ein mittelbarer Einflusz hierbeinbsp;erhalten bleiben musz, ist heute wohl allgemein anerkannt. Mannbsp;könnte aber der Meinung sein, dasz ein jederseitiges Widerrufs-recht in Zukunft in Fortfall kommen sollte, Damit würde fraglosnbsp;eine wirkliche Unabhangigkeit des Vorstandes geschaffen werden.nbsp;Ein solcher Gedankengang ist aber unbedingt abzulehnen. Geradenbsp;bei der gesteigerten Machtfülle, die dem Vorstand im künftigennbsp;Aktienrecht eingeraumt werden soil und die ihm in seinem Handelnnbsp;von den Bindungen, die er bisher gegenüber Generalversammlungnbsp;und Aufsichtsrat gehabt hat, befreien soil, musz der Aufsichtsratnbsp;das Recht haben, wenn der Vorstand nicht mehr sein Vertrauennbsp;besitzt, ihn abzuberufen”.

Met opzet is deze lange passage overgenomen, omdat daarin zoo duidelijk het tweeslachtige karakter tot uiting komt. Eener-zijds wordt in principe er naar gestreefd zoo veel mogelijk het leidersbeginsel toe te passen, anderzijds schijnt de n.v. zich daar niet ten volle voor te leenen. Niemand minder dan Struycken heeft op ditnbsp;dualisme gewezen: de contractueele en de corporatieve zijde dernbsp;n.v. Als corporatie kan de n.v. autocratisch zijn ingesteld, zooalsnbsp;een vergelijking met de staat enz. aantoont. Het niet verplichtenbsp;lidmaatschap, dat in het contractueele element tot uitdrukkingnbsp;komt, is echter de oorzaak, dat aan het gestelde beginsel nietnbsp;consequent kan worden vastgehouden. Men is nu eenmaal niet verplicht zich aan een bestuur met een leiderspositie te onderwerpen.nbsp;Wegen de nadeelen hiervan niet meer op tegen de voordeelen, dienbsp;de A.G. boven andere vennootschapsvormen kan bieden, dan zalnbsp;men de A.G. de rug toekeeren, hetgeen ongetwijfeld ernstigenbsp;schokken in de economische samenleving teweeg zou brengen.

Ook elders komen moeilijkheden tot uiting, n.1. waar het de doorvoering van het leidersbeginsel betreft bij een meerhoofdignbsp;bestuur. Müller-Rückforth schrijft hierover: ,,Aus dem Führer-prinzip folgt in konsequenter Durchführung desselben, dasz beinbsp;mehrgliederigem Vorstand auch innerhalb dieses einem Vorstands-

39) nbsp;nbsp;nbsp;Cursiveering van ons.

40) nbsp;nbsp;nbsp;1936 - E. B.

41) nbsp;nbsp;nbsp;Prft. blz. 87.

103

-ocr page 120-

Nr. 58. ALLES HANGT AF VAN PERSOONLIJKE EIGENSCHAPPEN.

mitgliede die Führung zusteht. Daraus ergibt sich dann ohne weiteres, dasz dieser dann auch das Recht der Alleinzeichnungnbsp;zusteht”. Blijkens Par. 70, Abs. 2 is dit systeem niet door hetnbsp;Akt.G. overgenomen. Het gevaar, dat zwakke karakters licht denbsp;grenzen van behoorlijk beleid zouden overschrijden, verzette zichnbsp;op dit punt tegen de consequente doorvoering van het ,,Führer-prinzip”. Juist omdat een ,,Führer” aan zulke zeer bijzonderenbsp;eischen moet voldoen, kan het beginsel slechts facultatief wordennbsp;gesteld. „Führer kann nur sein, wer Führereigenshcaften hat” is eennbsp;waardevolle opmerking van Dr Schacht. De wet behoeft er slechtsnbsp;voor te zorgen, dat iemand met leiderscapaciteiten een hem passende macht kan worden gegeven. Maar is een werkelijken leidernbsp;een passende positie gegeven, dan behoeft hem het recht om metnbsp;zijn handteekening alleen de A.G. te kunnen binden, welk rechtnbsp;Müller-Rückforth hem ontzegd, niet te worden onthouden! Ritternbsp;aanvaardt echter evenmin dit gevolg van een consequente doorvoering van het leidersbeginsel. Hij maakt het volgende citaat vannbsp;Schacht tot het zijne: „Das System zweier verantwortlicher Unter-schriften, das unser ganzes wirtschaftliches Gesellschaftsrechtnbsp;durchzieht, ist für jeden Wirtschaftsführer die dauernde Mahnung,nbsp;gewisse Schranken nicht zu überschreiten. Die in der Systemzeitnbsp;so vielfach vorgekommenen Zusammenbrüche von Aktiengesell-schaften hatten als letzte Ursache die angemaszte oder leider auchnbsp;manchmal gebilligte Diktatorstellung (!) eines einzelnen Mannes” i®). Waar zooeven nog het „Führerprinzip” werd ingevoerd,nbsp;daar worden even later weer maatregelen tegen dit beginsel beraamd!

In ons recht verzet er zich geen artikel tegen, dat volgens de statuten één directeur beslissingen kan nemen, ook wanneer allenbsp;anderen een afwijkende meening zijn toe gedaan . De ruimenbsp;regeling van ons recht laat dus t.a.v. de doorvoering van hetnbsp;leidersbeginsel dezelfde mogelijkheden als het Akt.G. Een grootnbsp;verschil is echter, dat het Akt.G. de benoeming van een onder-nemingsleider uit een veelhoofdig bestuur zoo al niet als denbsp;normale gang van zaken, dan toch zeker niet als een uitzonderingnbsp;beschouwt. Daarentegen bevat het W. v. K. geen enkele aansporing om tot de benoeming van een leider over te gaan. De aandeelhouders zijn vrij in het kiezen van hun bestuursvorm. Ditnbsp;verschil in wettelijke regeling zal zeker de praktijk in beide landennbsp;beïnvloeden, te meer nu dit wettelijke onderscheid geenszins toe-

42) nbsp;nbsp;nbsp;Lechtape, N.V. XIII blz. 43: Het kan geen toeval zijn, dat in deze crisisnbsp;de zwaarste (!!) debacles ... zijn voorgevallen ..., waar autocratische naturennbsp;door een onbegrensde overdrijving van het leidersprincipe de onderneming voornbsp;him doeleinden misbruikt hebben en aan de volkshuishouding zware schadenbsp;hebben toegebracht.

43) nbsp;nbsp;nbsp;Ritter, Par. 71, Anm. 4. Zie ook Müller-Rückforth, prft. blz. 83. Hofnbsp;Arnhem 8 Januari 1924, W. 11161.

44) nbsp;nbsp;nbsp;Men zal echter deze wel erg afhankelijke functionarissen niet zoo volmondig directeur willen noemen.

104

-ocr page 121-

Nrs. 58-60. AANSLUITING BIJ PRAKTIJK.

vallig is, maar uit vrijwel tegengestelde opvattingen van beide wetgevers ontstond.

59. nbsp;nbsp;nbsp;Met het bovenstaande is o.i. aangetoond, dat de voorstelling,nbsp;als zou het ,,Führerprinzip” volledig zijn verwezenlijkt en daarenboven nog geheel nieuw zijn opgesteld, sterk overdreven moetnbsp;worden genoemd^®). Wel blijft natuurlijk van zeer groot belang,nbsp;dat toestanden, welke reeds in de praktijk voorkwamen, thansnbsp;wettelijke erkenning vonden. Het is waarschijnlijk, dat de onder-nemingsleider, te voren min of meer een uitzondering, thans veel-vuldiger voor zal komen. Dat het Akt.G. ten deele bij de praktijknbsp;aansluit en niet uit vooropgezette motieven een bepaald schemanbsp;dwingend oplegt, valt te loven. Het wezen der n.v. laat nu eenmaalnbsp;een absolute doorvoering van het leidersbeginsel niet toe. Eennbsp;accentverlegging, gelijk het Akt.G. die bracht in aansluiting aannbsp;symptonen uit het economisch leven, schaadt de geleidelijke ontwikkeling niet, waaraan het bedrijfsleven in de eerste plaatsnbsp;behoefte heeft.

Er is in ons recht ook een enkele wettelijke bepaling te vinden, die, strikt genomen, niet in overeenstemming met denbsp;structuur van de n.v. is. Volgens art. 3 van het Besluit van dennbsp;Secretaris-Generaal van het Departement van Finantiën in zakenbsp;het heffen van opcenten op de winstbelasting ten behoeve van hetnbsp;Rijk kunnen de bestuurders van belastingplichtige lichamen vastenbsp;rentepercentages of bedragen van het gestorte kapitaal verlagen ternbsp;verdeeling van een gelijkmatige belastingdruk. Zoo kunnen zij b.v.nbsp;het rentepercentage van preferente aandeelen verlagen om te voorkomen, dat de verhoogde belasting, welke de n.v. moet op brengen,nbsp;slechts de gewone aandeelhouders zou treffen, omdat zij pasnbsp;aan bod komen, nadat de preferente aandeelhouders een vastgesteld bedrag hebben ontvangen. Hier is dus het accent wel zeernbsp;ver naar het bestuur verlegd. Eigenlijk zouden de aandeelhoudersnbsp;bij de n.v. een dergelijk besluit moeten nemen: trouwens ooknbsp;volgens het Akt.G. zou een dergelijke bevoegdheid van het bestuurnbsp;uit een speciale wetsbepaling moeten volgen ).

60. nbsp;nbsp;nbsp;Aan een nadere bespreking der wetsartikelen moet nog eennbsp;enkele opmerking voorafgaan. De zeer onafhankelijke positie,nbsp;welke het bestuur t.o.v. de aandeelhouders werd toegekend, be-

45) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. in dit verband de karakteristiek, die Schmey van de Amerikaanschenbsp;n.v. geeft, N.V. XIV blz. 91: „Usually the stockholders are helpless as againstnbsp;their board of directors; they may request or they may command, but the directorsnbsp;need not heed nor need they obey as long as they are acting in good faith and innbsp;exercise of an honest judgment, within the powers of the corporation. Nor isnbsp;this unreasonable. Usually the management of any succesfull business centersnbsp;in one man or in few men and if they are honest and capable, the less they arenbsp;restricted and interfered with, the more likely is the business to continue to benbsp;succesful”. Zie ook Goudriaan, N.V. VI blzz. 326 en 356.

46) nbsp;nbsp;nbsp;Zie nr. 96.

105

-ocr page 122-

Nr. 60. PUBLIEKRECHTELIJKE INSLAG IN A.G.

tcekent niet, dat het geen verantwoording schuldig zou zijn. Zulks zou ook zeer ongewenscht zijn. Het bestuur heeft nu eenmaalnbsp;zeggenschap over eigendommen van anderen. Een dergelijke verhouding kan het niet zonder controle stellen. Maar deze controlenbsp;kan in het ..Führersystem” slechts voor een zeer gering gedeeltenbsp;bij de aandeelhouders berusten. Zij zijn te veel belanghebbendennbsp;bij hun eigen zaak, terwijl bij een ,,Führer” direct aan een controle van boven af wordt gedacht. Hij is toch in zekere zinnbsp;— Par. 70 houdt dit b.v. in beschermer van het algemeen belang, waarmede de zeggenschap van een college van bijzonderenbsp;belanghebbenden strijdig zou zijn. Een vergelijking met ons be-zettingsstaatsrecht toont dit duidelijk aan^'^). De burgemeester isnbsp;niet afhankelijk van een andere gemeentelijke instantie: dit zounbsp;strijden met de toespitsing van ons staatsrecht op het algemeen belang. Daarom kan hij in de gemeente nog wel de leider zijn, maarnbsp;zijn verantwoordelijkheid tegenover hoogere instanties is daar nietnbsp;minder om. Integendeel! Deze vergelijking gaat daarom zoo goednbsp;op, omdat de invoering van het ,,Führerprinzip” het geheele vennootschapsrecht op dit punt een publiekrechtelijk karakter heeftnbsp;gegeven: een logisch gevolg van de veranderde opvatting innbsp;Duitschland over de positie der A.G. Wanneer de wetgever vanwege het algemeen belang, dat bij een goede leiding eener A.G.nbsp;betrokken is, den eigenaren der A.G. het recht onthoudt om tenbsp;bepalen volgens welke richtlijnen hun A.G. moet worden bestuurd,nbsp;kan hij er niet van afzien het bestuur voor de goede vervulling vannbsp;de door hem vastgestelde taak verantwoordelijk te stellen. Had totnbsp;dusver een bestuur een leiderspositie, dan was dit in theorie slechtsnbsp;mogelijk door de goedkeuring der aandeelhouders. M.a.w. er konnbsp;slechts in oneigenlijke zin van een leiderspositie worden gesproken.nbsp;Wordt nu onafhankelijk van de wil der aandeelhouders het bestuurnbsp;een zekere macht gegeven, dan kan tegenover deze aandeelhoudersnbsp;niet worden volstaan met de vaststelling van de wijze, waarop hetnbsp;bestuur zijn macht zal uitoefenen, geheel aan het bestuur over tenbsp;laten.

Het Akt.G. heeft voor de commissarissen een belangrijke toeziende functie weggelegd. Zij moeten natuurlijk de belangennbsp;van de aandeelhouders in het oog houden. In zooverre is de A.G.nbsp;vereeniging van aandeelhouders. Maar zij is ook corporatie. AI zalnbsp;de bestuursgestie door de commissarissen ook naar het algemeennbsp;belang moeten worden afgemeten, toch zijn zij voor deze zijde vannbsp;de A.G. niet de geschikte toezichthoudende macht. Daarvoor zounbsp;alleen de overheid in aanmerking komen, of wellicht officieele bedrijfsorganisaties, zooals die thans ook hier te lande bestaan.nbsp;Anders dan zeer summier kan hun toezicht echter niet zijn. Aannbsp;de aandeelhouders zelf kan in ieder geval geen direct toezichtnbsp;worden gegeven, al is het de bedoeling van het Akt.G. de belangen

47) Vgl. Bellefroid, Beknopt overzicht der Staatsinrichting van Nederland tijdens de bezetting, 2e druk. Utrecht 1942, blzz. 40 en 41.

106

-ocr page 123-

Nrs. 60-61. DOEL VAN BESTUUR.

van de aandeelhouders niet boven, maar naast die van de onderneming te plaatsen ).

61. Nu de wet de A.G. beschouwt als onderdeel van het bedrijfsleven, waarin vele menschen hun werk vinden, legt zij hetnbsp;bestuur zekere, — men zou kunnen zeggen sociale — verplichtingennbsp;op. Een organisme als de A.G. is meer dan een onderneming metnbsp;winstmogelijkheden alleen: zij vormt een deel van de samenleving.nbsp;Daarom heeft zij tegenover de ,,Gefolgschaft” verplichtingen®®).nbsp;Voor zoover de sociale Par. in het Akt.G. bestemd zijn om er aannbsp;te herinneren, dat niet uitsluitend het belang der aandeelhoudersnbsp;ten koste van het personeel moet worden nagestreefd, verdienen zijnbsp;te worden toegejuicht. Het gevaar dreigt echter, dat daarin wordtnbsp;gelezen, dat de onderneming er voor het personeel is. De zorg voornbsp;het personeel tot een vennootschapsrechtelijke verplichting tenbsp;maken, schijnt daarom minder gewenscht.

De belangrijkste verplichting, die Par. 70 het bestuur oplegt, is het in acht nemen van het algemeen belang. Men zal zich direct afvragen, wat dient te geschieden, indien het nakomen vannbsp;deze verplichting in strijd zou zijn met die andere verplichting, dienbsp;Par. 70 inhoudt, en die even vanzelfsprekend is: n.1. het bevorderennbsp;van het belang der onderneming. Gezien de opvattingen, welke aannbsp;het Akt.G. ten grondslag liggen, is de oplossing natuurlijk deze,nbsp;dat het bestuur in de eerste plaats het algemeen belang moetnbsp;dienen*®). Dit volgt uit de gelding van het ,,Führerprinzip”. Hiernbsp;ligt echter o.i. een zeer zwak punt. Niemand kan, ook niet als hijnbsp;van goeden wille is, rechter in eigen zaak zijn, De beoordeelingnbsp;of in een concreet geval het algemeen belang strijdig is met hetnbsp;specifieke ondernemingsbelang, kan moeilijk aan het bestuur wordennbsp;overgelaten. Het is menschelijk, dat een.-ondernemer geneigd is denbsp;redenatie te volgen, dat het algemeen belang het beste is gediendnbsp;met een welvarende onderneming. Men kan deze gedachtengangnbsp;beperkt noemen, maar het valt niet te ontkennen, dat daardoor velenbsp;ondernemingen groot zijn geworden, waarbij het algemeen welzijnnbsp;ten slotte eveneens werd bevorderd: meer wellicht, dan wanneernbsp;de ondernemers hun werkzaamheden direct hadden moeten richtennbsp;op het vage kompas van het algemeen belang. Niet alleen is hetnbsp;dus de vraag of van een ondernemer kan worden gevergd, dat hijnbsp;ondanks zijn zelfstandige positie toch in belangrijke mate wordtnbsp;in geschakeld door de staatsbemoeiing, maar bovendien is het nognbsp;heelemaal niet zeker, dat een dergelijke inschakeling wenschelijknbsp;is. Te veel worden op deze wijze van de ondernemingen ,.staatsbedrijven” gemaakt. De n.v. vorm als zoodanig leent zich, al niet zoo

48) nbsp;nbsp;nbsp;Schlegelberger, Par. 70, Anm. 5.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;j

49) nbsp;nbsp;nbsp;Sinds de ,,Verordening betreffende ordening van de arbeid is de termnbsp;„Gefolgschaft” zelfs een officiëel Nederlandsch woord geworden! Een dergelijke taalvermenging kan niet genoeg worden afgekeurd.

50) nbsp;nbsp;nbsp;Aldus terloops Schlegerberger, Par. 70, Anm. 8.

107

-ocr page 124-

Nr. 61. A.G. PAST BIJ GELEIDE ECONOMIE.

goed om de invloed van de overheid bij de productie te verzekeren. De resultaten, die aanvankelijk van de overheidsbedrijven wordennbsp;verwacht, zijn niet meegevallen ®i). Dit in gedachten te houdennbsp;bij een eventueele regeling in de zin van het Akt.G. is nuttig.

Bij deze beschouwing van de regeling der A.G. moet niet worden vergeten, dat een zuiver oordeel over het Akt.G. slechtsnbsp;kan worden verkregen, indien in aanmerking wordt genomen, datnbsp;aan het Akt.G. denkbeelden ten grondslag liggen, welke geheelnbsp;afwijken van de opvattingen, welke bij de totstandkoming van hetnbsp;W. V. K. werden gehuldigd. Immers het Akt.G. geldt voor en georganiseerde samenleving. De ondernemingen zijn de bouwsteenennbsp;van het economische deel van de organisatie. W^anneer deze bedrijf sorganistaie zelf doelbewust wordt afgestemd op het algemeennbsp;belang, is het onvermijdelijk, dat de leden der organisatie daardoornbsp;mede worden gebonden. Dit is trouwens de opzet van een systeemnbsp;van geleide economie. De staat grijpt daarbij in het economischnbsp;leven in, waarbij organisaties van ondernemingen dienen om hetnbsp;groote verschil tusschen staatsbelang en privébelang te overbruggen.

In Nederland leidden de oorlogsomstandigheden met de daarmee verband houdende grondstoffenschaarschte er toe, dat denbsp;overheid zich steeds minder afzijdig kon houden. ^2). Na de bezetting werden hier, in aansluiting aan hetgeen in Duitschlandnbsp;reeds bestond, zelfstandige organisaties geschapen ter ontwikkelingnbsp;van het bedrijfsleven®®). Vooral op het terrein van de voedselvoorziening, waar de bestaande overheids-crisiscentrales in ,,bedrijf schappen” werden omgezet, kwam in theorie duidelijk totnbsp;uiting, hoe men het bedrijfsleven zelve deel wilde laten hebben innbsp;hetgeen de overheid dienstig acht®'*). Onverm.ijdelijk is het, zekernbsp;onder de huidige omstandigheden, dat bij de doorvoering van denbsp;organisatiegedachte de bedrijfsgenooten worden verplicht de belangen van de staat in het oog te houden en zelfs te behartigen.

Bij de bedrijfsorganisaties is zelfs uitdrukkelijk vastgelegd®®), dat de voorzitter moet waken voor de belangen van de

51) nbsp;nbsp;nbsp;De Moor, De gemengde onderneming in haar economische beteekenis,nbsp;acad. prft. Amsterdam 1923, blz. 16.

52) nbsp;nbsp;nbsp;Zie b.v. Brouwers, De ontwikkeling van de Rijksbureaux voor Handel ennbsp;Nijverheid, Economisch-Statistische Berichten 1942 blz. 146.

53) nbsp;nbsp;nbsp;Besluit van den Secretaris-Generaal van het Departement van Handel,nbsp;Nijverheid en Scheepvaart betreffende de opbouw van een zelfstandige organisatie van het bedrijfsleven (het z.g. Basisbesluit) en Besluit van den Secretaris-Generaal van het Departement van Landbouw en Visscherij betreffende denbsp;opbouw van een organisatie voor de voedselvoorziening (Organisetiebesluitnbsp;Voedselvoorziening).

54) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Mej. Hoetink, De Verticale Bedrijfsorganisatie op het gehied dernbsp;Voedselvoorziening, Economisch-Statistische Berichten 1942 i. h. b. blzz. 152nbsp;e.v. en 160.

55) nbsp;nbsp;nbsp;Art. 13 Derde Uitvoeringsbesluit van het hierboven (noot 53) genoemdenbsp;Basisbesluit. Bedrijfschappen zijn de verticale organisaties berustend op hetnbsp;Organisatiebesluit Voedselvoorziening, bedrijfsorganisaties de openbare lichamen ingesteld op grond van het Basisbesluit.

108

-ocr page 125-

Nr. 61. N.V. EN ORGANISATIE VAN HET BEDRIJESLEVEN.

staat. Merkwaardig, en legislatief weinig fraai, is het zeker, dat bij de bedrijfsorganisaties van voorzitter wordt gesproken, wat bijnbsp;bedrijfschappen het bestuur wordt genoemd. Voor ons is het meestenbsp;van belang, dat in het eerste geval blijkbaar het leidersbeginsel totnbsp;uitdrukking is gebracht®®). Zal nu een directeur van een n.v., dienbsp;voorzitter van een bedrijfsorganisatie is, vrij zijn als zoodanig zijnnbsp;maatregelen te treffen? Hij kan toch besluiten moeten nemen,nbsp;welke het algemeen belang hem gebiedt, die strijdig zijn met hetnbsp;belang van zijn onderneming. In dit geval nu zal de bepaling vannbsp;Par. 70 den directeur eener A.G. hulp bieden. Immers ook t.o.v.nbsp;zijn eigen onderneming moet hij .— en door zijn van de aandeelhouders onafhankelijke positie kan hij het ook — als hoogste richtsnoer voor zijn handelingen het algemeen belang nemen. Anders isnbsp;dit bij de n;v. Indien de aandeelhouders zouden meenen, dat hunnbsp;directeur als voorzitter van een bedrijfsorganisatie tegen het welbegrepen belang van hun onderneming heeft gehandeld, dan kunnennbsp;zij hem zeker ter verantwoording roepen. Zoolang de n.v. eennbsp;individualistisch afgestemde rechtsvorm blijft, kan zij theoretischnbsp;niet goed dienen om van een publiekrechtelijke bedrijfsorganisatienbsp;deel uit te maken. Daarvoor is noodig, dat hef accent meer op hetnbsp;corporatieve element wordt gelegd, zooals dit in het Akt.G, isnbsp;geschied.

Het bovenstaande is van grooter belang dan voor de behandelde kwestie alleen, omdat daarin tot uiting komt, dat A.G. en n.v. niet steeds vergelijkbaar zijn. Zij passen ieder in een eigen,nbsp;maar verschillend systeem. Bij hun schepping is men van ongelijkenbsp;standpunten uitgegaan, zoodat niet altijd kan worden gezegd,nbsp;welke van beide, n.v. of A.G., juridisch in het algemeen de voorkeur verdient. Er valt slechts over te discussieeren, welk systeemnbsp;het meest wenschelijk is, maar dit voert de gedachtenwisseling opnbsp;niet-juridiek terrein. Hier behoeft er daarom niet nader op tenbsp;worden ingegaan. Wel kan echter het volgende nog wordennbsp;opgemerkt.

Nu onze wetgever door de hierboven ter sprake gekomen besluiten aansluiting bij Duitsche opvattingen heeft moeten zoeken,nbsp;zal de n.v. als instelling uit een ander stelsel, in haar huidige vormnbsp;op de duur hier niet bij passen. Of omgekeerd, wanneer de n,v. nietnbsp;een andere regeling zou krijgen, zou de nieuwe wetgeving onvolkomen blijven. Intusschen kan een dergelijke wijziging slechtsnbsp;recht zijn, wanneer zij haar grondslag vindt in verandere opvattingen over het economisch bestel. Over te gaan tot dergelijkenbsp;ingrijpende wetswijzigingen zonder dat is gebleken van een dienovereenkomstig veranderd inzicht beteekent het verrichten vannbsp;vergeefsche arbeid: iederen aankomenden juridischen student wordtnbsp;geleerd, dat het recht niet blijvend kan afwijken van het rechts-

56) Ofschoon het een verkeerde, doch veel voorkomende opvatting is, dat dit beginsel slechts door de macht aan één persoon te geven, tot uitdrukkingnbsp;kan worden gebracht. Zie hierboven nr. 57.

109

-ocr page 126-

Nrs. 6f^62. VERANTWOORDELIJKHEID.

bewustzijn. Dit alles vindt zijn bevestiging in de herhaalde opmerkingen van Duitsche schrijvers, die naast de wijzigingen, welke het Akt.G. tegenover het H.G.B. bracht, kunnen wijzen op eennbsp;„geanderte Wirtschaftsauffassung” en een andere „Gesinnung”.nbsp;Zou een dergelijke wijziging van opvattingen hier te lande geennbsp;beslag krijgen, dan zal de wetgever op zijn in de laatste jaren gedane schreden moeten terugkeeren.

62. Niet onbelangrijk is in Par. 70 de zinsnede ,,unter eigener Verantwortung” die tot nog toe buiten beschouwing werd gelaten.nbsp;In de eerste plaats onderscheidt dit den bestuurder van dennbsp;ambtenaar. Vaak toch meent men, dat ordening onvermijdelijk totnbsp;gevolg heeft, dat van zelfstandige personen ,,ambtenaren” wordennbsp;gemaakt, omdat beiden het staatsbelang moeten dienen. Dit isnbsp;natuurlijk overdreven. Wel is het verschil geringer geworden, maarnbsp;het bestuur blijft zelf voor zijn handelen verantwoordelijk in tegenstelling tot een ambtenaar, die geen externe verantwoordelijkheidnbsp;kent. Hierom gaat het dus, dat de directeur wel het algemeen belang moet behartigen, doch daarnaast zelf verantwoordelijk is.

Deze verantwoordelijkheid van het bestuur der A.G. gaat verder dan art. 47c, dat het bestuur slechts verplicht tot een behoorlijke vervulling van zijn taak jegens de vennootschap. Naarnbsp;ons recht bereekent dit, dat het bestuur gevolg zal hebPen te gevennbsp;aan hetgeen de algemeene vergadering beschouwt als het belangnbsp;der n.v. ®^). Toevallige machtsverhoudingen in deze vergaderingennbsp;kunnen hierop van invloed zijn. Het Akt.G. ziet het belang dernbsp;A.G. buiten deze enge grenzen en maakt het bestuur handelings-bevoegd onder eigen verantv.^oordelijkheid, waardoor het onafhankelijk van de meerder- of minderheid der aandeelhoudersnbsp;wordt®*). Deze conclusie lijdt echter aan overschatting van hetnbsp;corporatieve element der A.G. Immers slechts wanneer het bestuurnbsp;ook onafzetbaar was, zou het zich niets van de aandeelhoudersnbsp;behoeven aan te trekken.

De verantwoordelijkheid van het bestuur volgens Par. 70 omvat dus meer dan een contractueele verplichting. Naastnbsp;de reeds vermelde verplichting jegens de staat komt nognbsp;de reeds ter sprake gebrachte sociale plicht: die Jegens het gezamenlijke personeel als deel van het bedrijf (Gefolgschaft).

Tegenover dit alles steekt art, 47c wel zeer scherp af. De verplichting, die hier op den bestuurder wordt gelegd, is nietnbsp;dezelfde als die op iederen arbeider rust®®), maar desondanks gaatnbsp;de aansprakelijkheid niet ver genoeg. De n.v. is niet uitsluitendnbsp;vereeniging van aandeelhouders. Een wat minder individualistischnbsp;karakter zou de regeling der n.v. niet schaden, al is het aan de

57) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Rechtb. Rotterdam 21 Januari 1927, W. 11745.

58) nbsp;nbsp;nbsp;Gadow, Par. 70, Anm. 11.

59) nbsp;nbsp;nbsp;Van der Heyden, nr. 257 en Knol, Civielrechtelijke aansprakelijkheid vannbsp;Directie en Commissarissen van n.v.’s volgens Nederlandsch Recht, acad. prft.nbsp;Leiden 1936, blz. 43.

110

-ocr page 127-

Nrs. 62-63. RECHTSPERSOON ALS BESTUURDER.

andere kant weer niet gewenscht de nadruk zoo sterk op het corporatieve element te leggen als in het Akt.G. is gedaan. Een tus-schenweg dient hier te worden ingeslagen. Bewuste benadeeling van het algemeen belang ter wille van de aandeelhouders mag nietnbsp;voorkomen: evenmin als opoffering van onderneming en personeelnbsp;aan hetgeen de aandeelhouders persoonlijk voordeelig voorkomt.nbsp;Meer nog dan een daartegen strekkend voorschrift zal een niet tenbsp;individualistische mentaliteit van de betrokkenen daartoe kunnennbsp;leiden.

63. De zoo verschillende positie van het bestuur in beide rechtsstelsels komt natuurlijk telkens tot uiting. Zoo kan b.v. naar Duitsch recht een rechtspersoon niet tot directeur van een n.v.nbsp;worden benoemd ). De rechtspersoon kan, zoo redeneert men,nbsp;niet zelfstandig handelen, terwijl het bestuurslidmaatschap persoonlijke werkzaamheid véronderstelt ®i). Door art. 48a van hetnbsp;Ontwerp, dat een verbod inhield om rechtspersonen tot bestuurdersnbsp;eener n.v. te benoemen, te laten vallen, liet de wetgever bij ons geennbsp;ruimte voor twijfel, hoewel de meeste wetsbepalingen ernbsp;van uitgaan, dat een natuurlijk persoon bestuurder is. Het is eennbsp;logische gedachte, want een n.v. moet nu eenmaal een orgaannbsp;hebben, waardoor zij zich kan laten gelden. Laat men als orgaannbsp;een andere rechtspersoon optreden, dan wordt de moeilijkheidnbsp;slechts verschoven omdat er ten slotte steeds een natuurlijkenbsp;persoon moet zijn, die handelt ). Zoo kan degene, die in werkelijkheid handelt, geheel schuil gaan achter een ingewikkelde constructie van rechtspersonen. Wanneer aan het bestuur zooveelnbsp;macht wordt gegeven, als het Akt.G. doet, is dit niet gewenscht.nbsp;Trouwens ook thans, nu feitelijk de macht aan het bestuur toekomt,nbsp;valt er reeds veel voor te zeggen, een verbod, gelijk art, 48a vannbsp;het Ontwerp inhield, in te voeren.

Terwijl art. 47a alleen de mogelijkheid veronderstelt, dat een bestuur uit meer dan één persoon bestaat, zonder nochtans ietsnbsp;in dit opzicht voor de statuten dwingend voor te schrijven, geeftnbsp;Par. 70, Abs. 2 uitdrukkelijk aan, dat het bestuur uit één of meernbsp;personen kan bestaan, hetgeen in verband met Par. 16, Abs. 3 innbsp;de statuten moet worden vastgelegd®*). Men zal zich afvragennbsp;waarom wel van te voren moet zijn uitgemaakt of er één dan welnbsp;twee directeuren zullen zijn, maar niet of de A.G. twee of tiennbsp;bestuursleden zal tellen. Het antwoord hierop geeft de slotzin vannbsp;Par. 70: wanneer het bestuur uit meer dan één persoon bestaat

60) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 75, Abs. 1, Satz 3: Eine juristische Person kann nicht zum Vorstands-mitglied bestellt werden (Van de A.G. zegt Par. 1, dat zij tfJ^ec/itsperson is).

61) nbsp;nbsp;nbsp;Amtl. Begr. op Par. 75 bij Klausing, blz. 61. Ritter, Par. 70, Anm. 5.

62) nbsp;nbsp;nbsp;Vg'. over deze en bijkomende moeilijkheden; Vlug, N.V. XIII blz. 235;nbsp;Kist, nr. 121.

63) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 16, Abs. 3 Die Satzung musz bestimmen:

1/4) Usw.

5. die Art der Zusammensetzung des Vorstands.

111

-ocr page 128-

Nrs. 63-64. MEENINGSVERSCHILLEN TUSSCHEN BESTUURSLEDEN.

kan één der bestuurders tot voorzitter worden benoemd, die bij meeningsverschillen beslist. Natuurlijk kan iets dergelijks evengoednbsp;plaats vinden bij een n.v., maar het Akt.G. acht deze interne ver-wezelijking van het leidersbeginsel de aangewezen weg, die moetnbsp;worden gevolgd.

In zooverre kan niet van een volledige doorvoering van het leidersbeginsel worden gesproken, als alleen bij meeningsverschillennbsp;de voorzitter als ,,Führer” optreedt. Dit moet aldus worden verstaan, dat hij niet zonder zijn medeleden te hooren op eigen houtjenbsp;beslissingen kan nemen: hij heeft in principe geen uitsluitend rechtnbsp;op de leiding der A.G. ®*). Overigens kan hierbij worden opgemerkt, dat deze verplichting om mededirectieleden te hooren, weernbsp;niet zooveel beteekenis heeft, want in het geval één dezer ledennbsp;een van den voorzitter afwijkende meening is toegedaan, is er eennbsp;meeningsverschil in het bestuur, dat weer door den voorzitter wordtnbsp;beslist. Omdat de voorzitter zijn beslissing kan nemen, zonder datnbsp;één der overige leden aan zijn zijde behoeft te staan, kan hij, doornbsp;steeds een meeningsverschil te laten ontstaan, waartoe hij slechtsnbsp;de opvatting van een directielid behoeft te betwisten, iedere beslissing zelfstandig nemen. Het heeft daarom weinig zin metnbsp;Ritter ) aan te nemen, dat buiten het geval van meeningsverschillen het bestuur steeds met meerderheid van stemmen moetnbsp;beslissen. De voorzitter kan er toch altijd voor zorgen, door slechtsnbsp;een meeningsverschil te laten ontstaan, ^— hetgeen de anderen hemnbsp;niet kunnen beletten zonder hem gelijk te geven — dat het rechtnbsp;om te beslissen in zijn handen komt te liggen.

64. Geheel tegenovergesteld aan de in art. 47a vervatte regeling, wordt de A.G., onverschillig of er een „voorzitter” is benoemd ofnbsp;niet, slechts door het gezamenlijke bestuur vertegenwoordigd®®).nbsp;Daardoor zullen de bestuursleden moeten medewerken aan de uitvoering van besluiten, welke de voorzitter misschien tegen hun zinnbsp;heeft genomen. Minstens moet dan wel worden aangenomen, dat

64) nbsp;nbsp;nbsp;Schlegelberger, Par. 70, Anm. 13.

65) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 70, Anm. 6.

66) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 71. Vertretung der Aktiengesellschaft.

1. nbsp;nbsp;nbsp;Die Aktiengesellschaft wird durch den Vorstand gerichtlich und aus-zergerichtlich vertreten.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Besteht der Vorstand aus mehreren Personen, so sind, wenn die Satzungnbsp;nichts anderes bestimmt, samtliche Vorstandsmitglieder nur gemein-schaftlich zur Abgabe von Willenserklarungen und zur Zeichnung fürnbsp;die Gesellschaft befugt. Der Vorstand kann einzelne Vorstandsmitgliedernbsp;zur Vornahme bestimmter Geschafte oder bestimmter'Arten von Geschaf-ten ermachtigen. 1st eine Willenserklarung der Gesellschaft gegenübernbsp;abzugeben, so genügt die Abgabe gegenüber einem Vorstandsmitglied.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Die Satzung kann auch bestimraen, dasz einzelne Vorstandsmitgliedernbsp;allein oder in Gemeinschaft mit einem Prokuristen zur Vertretung dernbsp;Gesellschaft befugt sein sollen. Gleiches kann der Aufsichtsrat bestimmen,nbsp;wenn die Satzung ihn hierzu ermachtigt hat. Abs. 2, Satz 2 und 3 giltnbsp;in diesen Fallen sinngemasz.

112

-ocr page 129-

Nrs. 64-65. INTERNE CONFLICTEN; INDEELING BESTUURSTAAK.

zij van hun verantwoordelijkheid zijn ontheven De medewerking der overige bestuursleden kan nimmer volkomen passief zijn. Altijd zullen er gevallen zijn, waarin het verkenen van medewerking in strijd is met de meest elementaire plichten van een bestuurslid. Het kan dan een beroep op de commissarissen doen ofnbsp;zelfs de aandeelhouders bijeenroepen, maar ook deze handelingennbsp;zullen hem uiteindelijk niet baten, want niet de aandeelhouders ofnbsp;de commissarissen, maar het bestuur moet beslissen over de leidingnbsp;der onderneming, hetgeen dus in feite beteekent: de voorzitter.nbsp;Mocht deze niet willen luisteren naar commissarissen of aandeelhouders, dan zal den overigen bestuursleden in het uiterste gevalnbsp;niets anders overblijven hun ontslag in te dienen.

Principieel is het natuurlijk juist, dat het bestuur over bestuurszaken behoort te oordeelen en niet de commissarissen. Praktisch echter is in het bijzonder bij oneenigheid in het bestuur een dergelijke arbitrage door het toezichthoudend orgaan aanbevelenswaardig. De kans op interne conflicten, die de n.v. nimmer tennbsp;goede komen, wordt er door verkleind. Het valt dan ook toe tenbsp;juichen, dat het Departement ten onzent hiertegen geen bezwarennbsp;heeft, mits niet de eigenlijke bestuursbevoegdheid uit handen wordtnbsp;gegeven

65. Behalve met vertegenwoordiging, die, zooals reeds is gebleken, in Par. 71 anders is geregeld dan in art. 47a, is volgens art. 47 het bestuur ook nog belast met het besturen en beheeren.nbsp;Art. 47 geeft dus een drieledige onderscheiding van de bestuurstaak. Om de omvang van deze taak te kunnen bepalen, dient zij innbsp;verband met art. 43, dat de macht van de'algemeene vergaderingnbsp;van aandeelhouders omschrijft, te worden bezien.

Uitgangspunt moet zijn, dat de som van alle bevoegdheden, die aan de verschillende organen zijn toegekend, nimmer grooternbsp;kan zijn dan de bevoegdheden der n.v. zelve, daar zij immersnbsp;daarvan worden afgeleid ). Dit wordt in art. 43 tot uitdrukkingnbsp;gebracht door de zinsnede „binnen de door de wet en de akte vannbsp;oprichting gestelde grenzen”. De vraag is dan, hoe deze bevoegdheden over de organen zijn verdeeld. Veelal worden de artt. 43nbsp;en 47 als eikaars complement beschouwd, waarbij het dus op denbsp;interpretatie van de woorden beheer, bestuur en vertegenwoordigingnbsp;aankomt, omdat de macht van de algemeene vergadering innbsp;art. 43 negatief is omschreven. Door de meeste schrijversnbsp;wordt betoogd, dat het bestuur slechts bevoegd is de dagelijkschenbsp;leiding der n.v. zelfstandig te behartigen. In deze opvatting wordtnbsp;aan het woord ,,beperkingen” in art. 47 geen beteekenis toegekend,nbsp;daar anders art. 47 zeer ondoelmatig zou zijn.

67) nbsp;nbsp;nbsp;Gadow, Par. 70, Anm. 18.

68) nbsp;nbsp;nbsp;Dorhout Mees, bizz. 175/6.

69) nbsp;nbsp;nbsp;Scheltema, N.V. XIII blz. 67.

70) nbsp;nbsp;nbsp;Van der Heyden, nr. 233: Molengraaff, blz. 254; Scheltema t. a p.; Roes,nbsp;N.V, IX blz, 131. Anders Dorhout Mees, blz. 177; Weststrate, N.V. IX blz. 353:nbsp;'vg!. Hof den Bosch 6 Mei 1941, N. J. 1941 nr. 592.

8 nbsp;nbsp;nbsp;113

-ocr page 130-

Nr. 65 ALGEMEEN EN DAGELIJKS BESTUUR.

Het is echter gewenscht zich niet blind te staren op de verhouding aandeelhoudersvergadering-bestuur, maar ook de commissarissen in de machtsverdeeling te betrekken'^^). Reeds art. 43nbsp;duidt op de wenschelijkheid hiervan: dit artikel spreekt toch vannbsp;bestuur of „anderen”. Het is n.1. niet zoo, dat beperkingen van denbsp;bestuursmacht steeds de aandeelhoudersvergadering ten goedenbsp;zullen komen.

Een sluitend geheel wordt verkregen wanneer wordt aangenomen, dat art. 47 de algemeene leiding — en dus niet alleen de dagelijksche — opdraagt aan het bestuur. Dit gaat dus, ooknbsp;volgens het slot van art. 43, ten koste van de algemeene vergadering. Beperkingen van deze bestuursmacht behoeven om dezelfdenbsp;reden (slotzin art. 43: aan anderen) niet aan de algemeene vergadering toe te komen. Krachtens de algemeene regel van art. 43nbsp;krijgt de algemeene vergadering wel de aan het bestuur onthouden bevoegdheden, indien door deze beperkingen geen anderennbsp;gerechtigd worden. Uiteraard kunnen deze beperkingen niet zoonbsp;ver gaan, dat van de zelfstandige bestuursopdracht niets overblijft ’2).

Art. 43 geeft meer in het algemeen uiting aan de gedachte, dat de algemeene vergadering het hoogste orgaan is; het bestuurnbsp;daarentegen is hoofdorgaan, zooals een rechterlijk vonnis het eensnbsp;uitdrukte fjet Joet al datgene, wat als regel een natuurlijknbsp;persoon voor het behartigen zijner zaken doet, schrijft Kist'^*) innbsp;navolging van een belastingarrest van de H. R. Het bestuur is hetnbsp;steeds aanwezige orgaan; zou het bij alles wat buiten de dagelijksche gang van zaken valt, niet meer zelfstandig kunnen handelen, dan zou een vlotte leiding niet mogelijk zijn en de aandeelhouders zouden misschien meer worden lastig gevallen dan hunnbsp;lief is. Ook de wetgever kan met bestuur moeilijk „dagelijkschnbsp;bestuurquot; hebben bedoeld, anders zou hij niet hebben voor-gschreven, dat jaarlijks minstens één (!) algemeene vergaderingnbsp;moet worden gehouden. Men vergete niet, dat de begrippennbsp;bestuur en dagelijksch bestuur wel meer door den wetgever onzuiver zijn gebruikt^®). Er is geen reden om in art. 47 het woordnbsp;„dagelijksch” door interpretatie in te voegen. Men ontkomt dannbsp;aan de consequentie, het zinsdeel ,,behoudens beperkingen” voornbsp;niet geschreven te moeten houden. Bovendien is een vlot handelsverkeer met de hier verdedigde opvatting gebaat: het is nu een-

71) nbsp;nbsp;nbsp;Al hebben zij voor de verdeeling van de bestuursbevoegdheden mindernbsp;beteekenis. Vgl. art. 52a.

72) nbsp;nbsp;nbsp;Kantong. Amsterdam 23 November 1932, N.V. XII blz. 53.

73) nbsp;nbsp;nbsp;Pres. Rechtb. den Bosch 18 April 1913, W. 9607.

74) nbsp;nbsp;nbsp;Blz. 223.

75) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. de Dagelijksche Besturen van de bedrijfsorganisaties. In het reedsnbsp;eerder genoemde Derde Uitvoeringsbesluit betreffende de opbouw van een zelfstandige organisatie van het bedrijfsleven, wordt den voorzitter de leiding gegeven: daarnaast is nog van een „dagelijksch bestuur” sprake. Het is onaannemelijk, dat dit slechts bij dagelijks voorkomende aangelegenheden zou optreden,nbsp;terwijl de voorzitter alleen de buitengewone beslissingen zou nemen.

114

-ocr page 131-

Nr. 65. BESTUURS- EN VERTEGENWOORDIGINGSBEVOEGDHEID.

maal eenvoudiger op te sommen wat niet dan wat wel mag, zooals Weststrate terecht opmerkt'^®).

Juist de eischen van het verkeer verzetten zich tegen een beperking van de bestuursmacht tot de dagelijksche bezigheden.nbsp;Zij vragen daarentegen naar hetgeen de n.v. als doel stelt: hierinnbsp;dient het bestuur de begrenzing van zijn bevoegdheden te vinden.nbsp;Waar grenzen- worden gesteld zijn grensgevallen en dus moeilijkheden. Maar voor derden is het eenvoudiger om na te gaan watnbsp;tot het doel der n.v. behoort, als te onderzoeken wat onder denbsp;dagelijksche bezigheden valt, immers dit is een moeilijk waarneembare, interne aangelegenheid der n.v. Om deze moeilijkheidnbsp;te omzeilen is men gaan onderzoeken, of in het algemeen bepaaldenbsp;handelingen bij een bepaald soort n.v. door het bestuur wordennbsp;verricht. Daardoor verwijderde men zich echter van het concretenbsp;begrip ,,dagelijksch bestuur” '^'^). Welke bevoegdheden het bestuurnbsp;kunnen worden toegekend, moet dus naar het doel van de n.v. innbsp;kwestie worden vastgesteld. Behoudens zeer bijzondere omstandigheden zal als minimum kunnen worden genomen, hetgeen innbsp;het algemeen gebruikelijk is. Hierdoor wordt eenigszins ontkomennbsp;aan de moeilijkheid, dat de doelsomschrijving zoo vaag pleegt tenbsp;zijn en uit hoofde hiervan geen ideale grondslag voor de vaststelling van de handelingsbevoegdheid kan zijn. Veelzeggend is,nbsp;dat in de jurisprudentie, waarin de eischen van het verkeer zoonbsp;zwaar wegen, dikwijls, vooral in de latere tijd, de doelsomschrijvingnbsp;der n.v. als maatstaf voor de bevoegdheden harer directie wordtnbsp;gebruikt''®).

Dezelfde eischen van het verkeer vragen om een uitbreiding van de vertegenwoordigingsbevoegdheid buiten grenzen van denbsp;bestuursbevoegdheid. De wenschelijkheid van deze uitbreidingnbsp;voor ons recht wordt niet algemeen onderschreven. Zoo zegt b.v.nbsp;Roes’^®), dat het niet kunnen (besturen) met het niet mogennbsp;(vertegenwoordigen;) samengaat. Deze stelling houdt er geennbsp;rekening mee, dat in de organen der n.v. een zeker vertrouwennbsp;wordt gekoesterd, dat grooter is dan bij andere vertegenwoordigers, omdat een n.v. nu eenmaal altijd door middel van organennbsp;dient op te treden. Er valt daarom veel voor te zeggen, dat denbsp;n.v. het risico van dit indirecte optreden, dat inhaerent aan haarnbsp;wezen is, voor eigen rekening neemt, te meer omdat zij de vrijenbsp;keuze bij het uitzoeken van haar vertegenwoordigers heeft. Wie

76) nbsp;nbsp;nbsp;N.V. IX biz. 353.

77) nbsp;nbsp;nbsp;B.v. Hof ’s'Gravenhage 29 Juni 1916, W. 10027; Hof Amsterdam 9 No

vember 1917, N.J. 1918 blz. 863; Rechtb. Amsterdam 18 November 1929, 'W'. 12078.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ T

78) nbsp;nbsp;nbsp;In de eerste plaats: H. R. 23 Maart 1928, Wi. 11837; H. R. 23 JaMan

1935, W. 12872. Vgl. reeds Rechtb. Rotterdam 19 Maart 1881, W. 4634: Deze (n.1. de aan het bestuur verleende) macht is ondergeschikt aan en begrensd doornbsp;het doel, waarvoor de n.v. is opgericht.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, r

79) nbsp;nbsp;nbsp;N.V. IX blz. 131. Onjuist is het wanneer Ritter beweert, dat „Geschafts-führung und Vertretung begrifflich nichts mit einander zu tun habenquot;, Par. 74,nbsp;Anm. 4.

115

-ocr page 132-

Nrs. 65-66. VERTEGENWOORDIGING BIJ BESTUURSCOLLEGE.

dus te goeder trouw met vertegenwoordigers van een n.v. handelt, mag er op rekenen rechtsgeldig met de n.v. te worden verbonden ®“).

66. Het bleek reeds, dat in het Duitsche recht, anders dan volgens art. 47a, de bestuurders de A.G. slechts gezamenlijknbsp;kunnen vertegenwoordigen, zoodat hun bevoegdheden op dit puntnbsp;beperkter zijn dan die van het bestuur eener n.v. Ook de verhouding tusschen bestuursbevoegdheid en vertegenwoordigingsbevoegdheid verschilt in het Akt.G. aanmerkelijk van de regelingnbsp;van het W. v. K. ®^). Zelfs wanneer er slechts één bestuurder aanwezig is, bestaat het verschil tusschen bestuurs- en vertegenwoordigingsbevoegdheid. Vertegenwoordigingsbevoegdheid be-teekent de mogelijkheid om de n.v. te vertegenwoordigen: hetnbsp;betreft haar verhouding tegenover derden. Deze bevoegdheid kannbsp;nu, zoo blijkt uit Par. 74, Abs. 2 niet worden beperkt, tenzij natuurlijk door de wet zelf. Anders is het met de (interne) bestuursbevoegdheid gesteld: hieraan kunnen wel beperkingen wordennbsp;gesteld (Par. 74, Abs. 1). Ten onrechte spreekt dus in dit gevalnbsp;het Akt.G. eveneens van vertegenwoordigingsbevoegdheid'®^).

Hoewel deze regeling van Par. 74 uit het H. G. B. werd overgenomen en daarop wel — ook ten onzent — critiek werdnbsp;uitgeoefend, is met de gewijzigde positie van het bestuur in hetnbsp;quot;^kt.G. de ruime vertegenwoordigingsbevoegdheid zeer goed ver-eenigbaar. Als leider van een corporatie is bestuur vrij tegenovernbsp;derden te handelen naar goeddunken, intern echter valt de nadruknbsp;meer op het vereenigingskarakter en kan het bestuur aan naderenbsp;bepalingen worden onderworpen. De A.G. heeft het bij de benoeming in haar hand door keuze van den geschikten persoon hetnbsp;risico, dat met de groote vertegenwoordigingsbevoegdheid onverbrekelijk is verbonden, tot een minimum te beperken.

Deze Duitsche regeling is, al kleven er nadeelen aan, in overeenstemming met de eischen van het verkeer. Aan deze eischennbsp;heeft ten onzent de jurisprudentie meer aandacht geschonken dannbsp;de wet. Dit is o.i. mogelijk geweest, doordat weliswaar vele vonnissen ®®) evenals de wet er van uitgaan, dat de aandeelhoudersvergadering de hoogste macht bezit, doch feitelijk het W. v. K.

80) nbsp;nbsp;nbsp;Weststrate, N.V. IX blz. 323.

81) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 74 Beschrankung der Vertretungsbefugnis.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Der Vorstand ist der Gesellschaft gegenüber verpflichtet, die Be-schrankungen einzuhalten, die die Satzung oder der Aufsichtsrat für dennbsp;Umfang seiner Vertretungsbefugnis festgesetzt bat oder die sich aus einemnbsp;Bescblusz der Hauptversammlung nach Par. 103 ergeben.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Dritten gegenüber ist eine Beschrankung der Vertretungsbefugnis desnbsp;Vorstands unwirksam.

82) nbsp;nbsp;nbsp;Ritter, Par. 74, Aniu. 4.

83) nbsp;nbsp;nbsp;Hof Arnhem 8 Maart 1927, 11697; Rechtb. Amsterdam 27 Juni 1933,nbsp;W. 12641. In deze uitspraken ligt waarschijnlijk de gedachte, dat het bestuur,nbsp;zooals door Duitsche schrijvers ook is opgemerkt (zie hierboven nr. 58) doornbsp;bijkomstige omstandigheden (benoeming, décharge) toch weer gedeeltelijk zijnnbsp;zelfstandigheid inboet.

116

-ocr page 133-

Nrs. 66-67. PLAATSVERVANGENDE BESTUURSLEDEN.

geen uitdrukkelijke bepaling in die zin bevat, terwijl Par. 70 wel uitdrukkelijk het bestuur als hoogste orgaan der A.G. bestempelt.nbsp;Art. 43 geeft daarentegen alleen de algemeene vergadering dienbsp;bevoegdheden, die niet aan anderen zijn toegekend. Was hiernbsp;echter met zooveel woorden gezegd, dat het bestuur ondergeschiktnbsp;is aan de aandeelhoudersvergadering, dan was de vertrouwens-theorie, zooals de jurisprudentie die thans heeft ontwikkeld, in hetnbsp;geheel niet verantwoord, hoezeer ook de praktijk er door geschaadnbsp;zou zijn. Voorts zou dan het bestuur door een besluit van denbsp;algemeene vergadering de statutair toegekende bevoegdhedennbsp;kunnen worden ontnomen, waarop het thans een eigen rechtnbsp;heeft Toegegeven moet worden, dat dit rechtstreeksche ingrijpen de moeilijkheden minder verschuift naar de jaarlijkschenbsp;vergadering, wanneer het bestuur achteraf décharge moet wordennbsp;verleend. Bij een onbeperkte vertegenwoordigingsbevoegdheid konnbsp;men dan meestal ongewenschte handelingen niet meer ongedaannbsp;maken, hetgeen onbevredigend is.

Een eigenaardige consequentie heeft de naar buiten onbeperkte vertegenwoordigingsbevoegdheid t.o.v. de plaatsvervangende bestuursleden. Het spreekt haast vanzelf — art. 52a gaat ook van deze gedachte uit — dat de voorschriften, handelendenbsp;over het bestuur ook op hen van toepassing zijn verklaard ).nbsp;Iemand is plaatsvervangend bestuurslid, wanneer hem in de statuten bestuursbevoegdheden worden toegekend voor het geval denbsp;eigenlijke bestuursleden zijn verhinderd hun bezigheden uit tenbsp;oefenen. In het begrip ,,plaatsvervangend” ligt echter een beperking in de vertegenwoordigingsbevoegdheid, welke volgensnbsp;Par. 74 jo Par. 85 niet tegenover derden geldt. Daar bij de A.G.nbsp;het bestuur in het algemeen gezamenlijk moet handelen (Par. 71)nbsp;volgt hieruit, dat ook de plaatsvervangers op zullen moeten treden,nbsp;wanneer de wet voor een handeling de medewerking van alle bestuursleden verlangt.

67. Hoewel naar Duitsch recht het bestuur met vergaande vertegenwoordigingsbevoegdheden is bekleed, wordt de A.G. nietnbsp;bij iedere overschrijding van de bestuursbevoegdheid door denbsp;onbeperkte vertegenwoordigingsbevoegdheid van het bestuur jegensnbsp;derden gebonden. „Zweckfremde Geschafte”, aldus Schlegel-berger*®) „gewahren also dem Geschaftsgegner keine Rechte,nbsp;quot;wenn er die Zweckfremdheit und damit den Miszbrauch dernbsp;Vertretungsmacht erkennen muszte. In der Regel wird allerdingsnbsp;der Geschaftsgegner davon ausgehen können, dasz der Vorstandnbsp;in dessen Handen ausschlieszlich die Leitung der Gesellschaft

84) nbsp;nbsp;nbsp;Aldus Scheltema, N.V. XIII blz. 68; Van der Heyden, nr. 236. 1. Andersnbsp;de Kat, N.V. XI blz. 163. Vgl. Rechtb. Rotterdam 21 Januari 1927, W. 11745.

85) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 85 Stellvertreter von Vorstandsmitgliedern,

Die Vorschriften für die Vorstandsmitglieder geiten auch für ihre Stellvertreter.

86) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 74, Anm. 12; Ritter Par. 74, Anm. 7.

117

-ocr page 134-

Nr. 67. OVERTREDING VERTEGENWOORDIGINGSBEVOEGDHEID.

liegt, seine Vertretungsmacht nicht miszbrauchlich ausübt.” Wij zullen zien, dat deze interpretatie het Duitsche recht weer meernbsp;tot het onze doet naderen, zooals ook aan onze zijde de jurisprudentie, gelijk in de vorige nrs. bleek, het verschil, dat zich tusschennbsp;beide wetten openbaart, 'door de opstelling van de vertrouwens-theorie heeft verkleind.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

Voor zoover de wet zelf beperkingen aanbrengt in de vertegenwoordigingsbevoegdheid, kan de derde nimmer rechtennbsp;tegenover de A.G. doen gelden. Overigens slechts dan niet, wanneer hij wist of kon weten, dat, zooals gezegd, de directie zijnnbsp;vertegenwoordigingsbevoegdheid misbruikt. Echter is beslist, datnbsp;wetenschap bij den derde aangaande interne beperkingen niets ternbsp;zake doet®’^). Dit sluit niet geheel aan bij de vorige alinea: immersnbsp;onder zekere omstandigheden zou een dergelijke wetenschap juistnbsp;veel verschil moeten uitmaken. Ritter ®®) merkt dan ook op: „Annbsp;einer ausreichenden Begründung aus dem geitenden Rechtenbsp;fehlt es freilich”. O.i. is de beperkte formuleering van Müller-Rückforth®^) verkieselijk: bestuurder en derde moeten de A.G.nbsp;opzettelijk hebben willen benadeelen (z.g. Kollusion). Vergelijkingnbsp;met ons recht geeft als uitkomst, dat de derde naar Duitsch rechtnbsp;niet zoo spoedig te kwader trouw is; het verschil met ons recht isnbsp;dus niet van principieele aard. Het is zeer begrijpelijk, dat denbsp;versterkte machtspositie van het bestuur der A.G. een derdenbsp;eerder op de bevoegdheden van het bestuur mag vertrouwen, dannbsp;bij de n.v. het geval is. Ook het feit, dat de A.G. steedsnbsp;een grootere onderneming is, wijst er op, dat het bestuur in hetnbsp;algemeen tot omvangrijke handelingen bevoegd zal zijn, ooknbsp;wanneer deze handelingen buiten het kader van dagelijksch bestuur vallen: b.v. het toetreden tot een concern.

Deze gr'oote handelingsbevoegdheid van het bestuur, waarvoor de n.v. aansprakelijk is, kan natuurlijk ernstige gevolgen voor haar mede brengen, die men soms heeft willen rechtvaardigennbsp;door op het risico te wijzen, dat nu eenmaal wordt geloopen, wanneer in de vorm eener n.v. aan het rechtsverkeer wordt deelgenomen: een soort gevaarzettingstheorie dus®®). Bij de A.G. is eennbsp;dergelijke theorie in ieder geval beter verdedigbaar dan bij de n.v.,nbsp;te meer omdat de vertrouwenstheorie bij de A.G. in de opvattingnbsp;van Müller-Rückforth, niet ver genoeg gaat om de gebondenheidnbsp;der A.G. te verklaren ®i ).

Blijkens art. 47 stelt de Nederlandsche wet zich op het standpunt, dat een derde te goeder trouw moet worden beschermd.

87) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Gadow, Par. 74, Anm. 12.

88) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 74, Anm. 7.

89) nbsp;nbsp;nbsp;Prft. b!z. 74, Evenzoo Rechtb. Utrecht 30 Juni 1920, N. J. 1920 blz. 1139.

90) nbsp;nbsp;nbsp;Coebergh, N.V. XVII blz. 33.

91) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Weststrnte, N.V. IX blz. 323: omvang vertegenwoordigingsbevoegdheid is begrensd door het vertrouwen, dat redelijkerwijze bij derden kan wordennbsp;geacht opgewekt te zijn; Mertens, N.V. XIII blz. 136; vgl. ook Scholten,nbsp;I II blz. 96.

118

-ocr page 135-

Nrs. 67^68. ART. 47b ONVOLDOENDE.

doch niet ten koste van de n.v. Strikt genomen zou de bestaanbaarheid van een derde te goeder trouw bij een handeling van het bestuur, waardoor het zijn vertegenwoordigingsbevoegdheidnbsp;overschrijdt, in twijfel kunnen worden getrokken. De grenzen dernbsp;bevoegdheid worden toch ter kennis van derden gebracht®^). Innbsp;een vlot maatschappelijk verkeer kan echter niet van iedereennbsp;worden verlangd, dat hij zich van de inhoud der statuten op denbsp;hoogte zal stellen, alvorens met een n.v. in verbinding te treden.nbsp;Zoo werd beslist, dat een vreemdeling niet kon worden aangerekend, dat hij met de statutaire beperking vati bestuursbevoegdheden niet bekend was, terwijl in een ander geval terecht eennbsp;commissaris een beroep op zijn onbekendheid met een dergelijkenbsp;bepaling werd ontzegd ®®). In het algemeen mag o.i. een derde ernbsp;op afgaan, dat de directeur, die in de eerste plaats zijn eigen bevoegdheid dient te kennen, zich daaraan zal houden. Toegegevennbsp;moet worden, dat op deze wijze eenigszins te kort wordt gedaannbsp;aan de beteekenis, welke de publicatie van de statuten heeft: immersnbsp;de statuten worden toch juist mede daarom vastgesteld en openbaar gemaakt om de n.v. tot een bepaald terrein te beperken ®‘‘).

Het is duidelijk, dat, indien de n.v. evenals de A.G. slechts door groote ondernemingen als rechtsvorm zou kunnen wordennbsp;gekozen, een bepaling als art. 47b slechts een schrale belooningnbsp;kan geven voor de aanwezigheid van goede trouw bij den derde.nbsp;In het Akt.G. zal men een dergelijke bepaling tevergeefs zoeken.nbsp;Beter dan een aansprakelijkheid tegenover derden werkt de aansprakelijkheid jegens de n.v. De n.v. zal den bestuurder eerder aannbsp;kunnen spreken dan een derde en bovendien, daar zij het verloopnbsp;der gebeurtenissen beter kent, ook met meer kans op succes dannbsp;een derde, die dikwijls te lang zal moeten wachten, voordat hijnbsp;kan of wil ingrijpen. Verscherping van de aansprakelijkheid vannbsp;den bestuurder jegens de n.v., die op haar beurt voor alle handelingen van haar bestuur moet instaan, lijkt ons aangewezen. Thansnbsp;loopt volgens art. 47b de derde, ondanks al zijn goede trouw, hetnbsp;risico van den directeur niet ten volle vergoeding voor zijn schadenbsp;te kunnen ontvangen, terwijl de n.v., die den directeur heeft uitgekozen, vrij uitgaat.

68. Art. 47b heeft kennelijk betrekking op overschrijding van de statutaire bevoegdheid®®). Handelt het bestuur in strijd met

92) nbsp;nbsp;nbsp;Kist, nr. 146; Scheltema, N.V. XIII blz. 135; Rechtb. Arnhem 13 December 1928, W. 11955.

93) nbsp;nbsp;nbsp;Hof den Bosch 21 November 1911, W. 9335 resp. Rechtb. Amsterdam

24 Juni 1903, W. 8057. nbsp;nbsp;nbsp;7nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

94) nbsp;nbsp;nbsp;Jonker, Burgerrechtelijke aansprakelijkheid van het bestuur der n.v., acad.nbsp;prft. Utrecht 1905, blz. 53. Zie ook H. R. 7 Maart 1930, W. 12131 en Hof dennbsp;Haag 19 November 1934, W. 12899. Dat wegens interne ~ dus niet uit wetnbsp;of statuten blijkende ¦—¦ beperkingen onbevoegd handelende bestuurders de n.y.nbsp;binden, spreekt na deze arresten vanzelf. Vgl. nog Kampschreur, N.V. XII blz. 131.

95) nbsp;nbsp;nbsp;Rozendaal, Rechten van derden ten aanzien van oiigeMige besluiten ennbsp;antistatutaire handelingen bij de n.v., acad. prft. Rotterdam 1931, blz. 22.

119

-ocr page 136-

Nr. 68. ONRECHTMATIGE DAAD VAN BESTUUR.

de uit de wet voortkomende beperking van zijn bevoegdheden, dan zal geen derde te goeder trouw kunnen meenen, dat de n.v.nbsp;door de handelingen van het bestuur werd gebonden. Zij nu anti-statutaire handelingen tevens onrechtmatige daden? Volgens Drostnbsp;zijn handelingen in strijd met de wet of statuten onrechtmatigenbsp;handelingen jegens de aandeelhouders®®). Door de bepaling vannbsp;art. 47b is de gestelde vraag van weinig belang met betrekkingnbsp;tot overeenkomsten aangegaan met derden — niet aandeelhouders.nbsp;Overigens hangt het er van af, of er door de gewraakte handelingnbsp;tusschen bestuurder en derde een verhouding ontstaat, waarop denbsp;bepalingen over de onrechtmatige daad van toepassing zijn. Zekernbsp;is, dat niet iedere overtreding van de bestuursbevoegdheid jegensnbsp;derden een onrechtmatige daad oplevert, ook al omdat vele beperkingen der vertegenwoordigingsbevoegdheid meestal niet metnbsp;de bedoeling zijn opgenomen, dat derden daaraan rechten zoudennbsp;kunnen ontkenen. In de literatuur woVdt deze kwestie vrijwel nietnbsp;behandeld. Volstaan wordt met te constateeren, dat als er eennbsp;onrechtmatige daad is gepleegd, waardoor de n.v. niet wordt gebonden, de bestuurder verantwoordelijk is®^). Inderdaad valt ooknbsp;in het algemeen niet te zeggen, welke handeling, waardoor eennbsp;bestuurder zijn statutaire bevoegdheid overschrijdt, een onrechtmatige daad beteekent tegenover niet-aandeelhouders.

Ten opzichte van de aandeelhouders schijnt de zaak eenigs-zins anders. Zij hebben een direct belang bij de n.v. Doch dit belang gaat niet zoover, dat het bestuur rechtstreeks met iederennbsp;aandeelhouder afzonderlijk te maken zou hebben. Ten eerstenbsp;blijkt reeds uit art. 47c, dat het bestuur slechts tegenover de n.v.nbsp;tot behoorlijke vervulling van zijn taak verplicht is en mitsdiennbsp;ook aan de n.v. en niet aan iederen aandeelhouder rekening ennbsp;verantwoording verschuldigd is®*). Ten tweede zou, wanneernbsp;iedere antistatutaire handeling jegens iederen aandeelhouder eennbsp;onrechtmatige daad zou beteekenen, dit tot een groot aantal processen aanleiding kunnen geven. Juist het lidmaatschap van denbsp;n.v. bindt den aandeelhouder om zijn bezwaren in de algemeenenbsp;vergadering kenbaar te maken en zich daar uit te spreken, wanneernbsp;hij zijn belangen geschaad acht®®). Op deze wijze wordt voorkomen, dat een enkeling het bestuur een proces aan zou doen,nbsp;hoewel de meerderheid der aandeelhouders op een ander standpunt staat.

Het bovenstaande sluit natuurlijk niet uit, dat een antistatutaire handeling jegens een bepaalden aandeelhouder bijzonder

96) nbsp;nbsp;nbsp;Drost, Rechten van aandeelhouders in naamlooze vennootschappen, acad.nbsp;prft. Utrecht 1903, blz. 32. Hierover Jonker, prft. blz. 132. Vgl. H. R.nbsp;20 Juni 1924, N. J. 1924 blz. 1108.

97) nbsp;nbsp;nbsp;Bv. Kist, nr. 146.

98) nbsp;nbsp;nbsp;Rechtb. den Haag 25 Januari 1917, N. J. 1917 blz. 334.

99) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Hof den Haag 16 Juni 1930, N. J. 1930 blz. 1558. Zie een gevalnbsp;waarin de directeur ondanks een statutaire bepaling, welke hem daartoe verplichtte, terecht weigerde de algemeene vergadering bijeen te roepen; Hof den.nbsp;Haag 21 October 1940, N. J. 1941 nr, 210.

120

-ocr page 137-

Nrs. 68-69. ONBELEIDVOLLE BESTUURSDADEN.

onbillijk is, b.v. doordat het bestuur het beginsel, dat alle aandeelhouders gelijk zijn, met de voeten treedt. In dit geval kan de benadeelde, niet als aandeelhouder, doch als iedere andere derde,nbsp;een actie uit 1401 B.W. toekomen. Verschil niet hetgeen hierbovennbsp;werd opgemerkt over onrechtmatige daden jegens derden bestaatnbsp;er dus niet Hierbij zij echter aangeteekend, dat er verschillendenbsp;rechterlijke uitspraken bestaan, die décharge voor antistatutairenbsp;handelingen slechts met algemeene stemmen van alle aandeelhouders mogelijk achten, kennelijk omdat de enkele aandeelhoudernbsp;een recht op naleving der statuten toekomt loi).

Naast de antistatutaire en onrechtmatige handelingen kent Rozendaal nog de onbeleidvolle bestuursdaden. Door een onbeleidvolle daad wordt de n.v, uiteraard gebonden. Zij zal echternbsp;schadevergoeding kunnen eischen van den directeur, wanneer hetnbsp;meer dan een eenvoudige vergissing betreft Art. 47c brengtnbsp;in dit opzicht de verantwoordelijke positie van den bestuurder totnbsp;uitdrukking, hetgeen een verschil met de aansprakelijkheid vannbsp;een arbeider volgens het B. W. beteekent.

Iets bijzonders wordt soms nog gezien in handelingen, die niet in overeenstemming met het doel der n,v. zijn. Rozendaal b.v.nbsp;acht deze handelingen absoluut nietig: Struycken meent, dat denbsp;n.v. buiten het doel niet werkzaam kan (en niet: mag) zijn, omdatnbsp;bij de n.v. anders dan bij het zedelijk lichaam de obligatoire con-tractsidee en niet de corporatieve idee zou overheerschen Bijnbsp;de gebruikelijke vaagheid van doelsomschrijving valt er uitnbsp;praktische overwegingen reeds veel tegen in te brengen, dat voornbsp;handelingen, welke met het doel niet strooken, een aparte regelingnbsp;zou gelden. Maar bovendien is het doel der n.v. juridisch nietsnbsp;anders dan een statutaire beperking van de handelingsbevoegdheidnbsp;van het bestuur. De gevolgen van overschrijding dezer beperkingnbsp;moeten op de gewone wijze worden beoordeeld. Hoogstens kannbsp;worden gezegd, dat derden bij handelingen, welke niet in overeenstemming met het doel zijn, niet licht als te goeder trouw zullennbsp;kunnen worden beschouwd, omdat het ongeoorloofde van dezenbsp;handelingen eerder kan blijken.

69. Natuurlijk kent het Akt.G. naast de bepaling van Par. 70, die voor het bestuur een tweeledig doel stelt, ook een voorschrift,nbsp;dat met art. 47c overeenkomt en dat dus aangeeft op welke wijzenbsp;het bestuur de aangegeven doeleinden moet trachten te be-

100) nbsp;nbsp;nbsp;Scheltema, N.V. XIII blz. 69. Vgl. Jonker, prft. biz. 134.

101) nbsp;nbsp;nbsp;B.v. Rechtb. den Haag 3 April 1923, W. 11166, zie ook conclusie advo-caat-generaal bij H. R. 20 Juni 1924, W. 11259.

102) nbsp;nbsp;nbsp;Rozendaal, prft. blz. 22; Knol, prft. blz. 87; Mulderije, N.V. X blzz.nbsp;197 en 288.

103) nbsp;nbsp;nbsp;Rozendaal. prft. blz. 53; Struycken, aangehaald bij van Praag, N.V.nbsp;VI blz. 43. Vgl. Mulderije, N.V. X blz. 197.

121

-ocr page 138-

Nr. 69. WIJZE VAN BESTUUR.

reiken In de praktijk is een dergelijke scheiding tusschen doel en middel minder wenschelijk, vooral nu Par. 84 kennelijk slechtsnbsp;betrekking heeft op schade, welke de A.G. lijdt. Andere bepalingennbsp;—' in de eerste plaats strafbepalingen — zullen er voor moetennbsp;waken, dat de gemeenschap geen schade lijdt door onbehoorlijkenbsp;bestuursdaden. Deze bepalingen zuflen een strafbedreiging tegennbsp;den bestuurder moeten inhouden, welke, door zich niet als behoorlijk en verantwoordelijk leider van zijn onderneming te gedragen, schade aan „Gefolgschaft”, volk of staat heeft toegebracht.nbsp;Het beste was o.i; geweest in één artikel samen te vatten, dat hetnbsp;bestuur behoorlijk en nauwgezet de onderneming moet leiden,nbsp;waarbij in het woord onderneming de belangen van bedrijf, personeel, volk en land zijn samengevat. Dit is mede hierom gewenschtnbsp;omdat de doelstellingen ook het middel beïnvloeden. Door denbsp;samenvatting van Par. 70 en Par. 84 in één artikel zou b.v. sterkernbsp;tot uitdrukking zijn gebracht, dat de gedragingen van een behoorlijken bedrijfsleider meer inhoudt dan het voldoen aan denbsp;bepaling van art, 47c. Immers de ruimere doelstelling, die hetnbsp;Akt.G, geeft, moet ook tot uitdrukking komen in de wijze, waaropnbsp;het bestuur zich van zijn taak kwijt.

Daar de A.G. steeds door haar bestuur wordt verbonden, is het noodzakelijk haar een verhaalsrecht toe te kennen, in dienbsp;gevallen, dat het bestuur zijn plichten niet nakomt, b.v. doornbsp;interne bevoegdheidsbeperkingen niet in acht te nemen. In hetnbsp;algemeen is het wenschelijk, dat de n.v, zoo ruim mogelijk gelegenheid wordt gegeven schadevergoeding te ontvangen. Daaromnbsp;kan tegen een bepaling als art. 47d bezwaar worden gemaakt. Eennbsp;arbeidsverdeeling bij een meerhoofdig bestuur mag geen oorzaaknbsp;zijn, dat de n,v, niet ten volle verhaal kan vinden voor geledennbsp;schade, omdat zij zich slechts tot één directeur kan wenden. Innbsp;het Duitsche recht ontbreken daarom bepalingen, als vervat in denbsp;artt. 47c, lid 2 en 47d. Er rust op de bestuurders een ,,Über-104) Par. 84 Sorgfaltspflicht und Verantwortlichkeit der Vorstandsmitglieder.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Die Vorstandsmitglieder haben bei ihrer Geschaftsführung die Sorgfaltnbsp;eines ordentlichen und gewissenhaften Geschaftsleiters anzuwenden. Übernbsp;vertrauliche Angaben haben sie Stillschweigen zu bewahren.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Vorstandsmitglieder, die ihre Obliegenheiten verletzen, sind dernbsp;Gesellschaft zum Ersatz des daraus entstehenden Schadens als Gesamt-schuldner verpflichtet. Sie haben nach zu weisen, dasz sie die Sorgfaltnbsp;eines ordentlichen und gewissenhaften Geschaftsleiters angewandt haben.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Die Vorstandsmitglieder sind namentlich zum Ersatz verpflichtet, wennnbsp;entgegen diesem Gesetz: 1. Einlagen an die Aktionare zuruckgewahrt.

2. llsw.

4) nbsp;nbsp;nbsp;Der Gesellschaft gegenüber tritt die Ersatzpflicht nicht ein, wenn dienbsp;Handlung auf einem gesetzmaszigen Beschlusz der Hauptversammlungnbsp;beruht. Usw.

5) nbsp;nbsp;nbsp;Der Ersatzanspruch der Gesellschaft kann auch Von den Glaubigernnbsp;der Gesellschaft geltend gemacht werden, soweit sie von dieser keinenbsp;Befriedigung erlangen können. Dies gilt jedoch in anderen Pallen als denennbsp;des Abs. 3 nur dann, wenn die Vorstandsmitglieder die Sorgfaltnbsp;eines ordentlichen und gewissenhaften Geschaftsleiters gröblich verletztnbsp;haben; usw.

122

-ocr page 139-

Nr. 69. AANSPRAKELIJKHEID JEGENS SCHULDEISCHERS.

wachungspflicht” jegens hun collega’s ^^5 j _ Voorop dient te staan, dat de n.v. geen schade lijdt. Daarvoor is een hoofdelijke aansprakelijkheid van het bestuur noodzakelijk. Binnen het bestuurnbsp;kan deze schade eventueel op het schuldigen bestuurslid wordennbsp;verhaald.

Eigenaardig is zeker Par. 84, Abs. 3. De daar met name genoemde gevallen zijn van beteekenis, omdat de schuldeischersnbsp;der A.G. in andere gevallen slechts direct het bestuur kunnennbsp;aanspreken wanneer dit zijn verplichtingen ,,gröblich verletztquot;nbsp;heeft. De ratio van deze onderscheiding moet worden gezocht innbsp;de omstandigheid, dat het in de niet genoemde gevallen om denbsp;bedrijfsleiding gaat, waarbij een directe aansprakelijkheid van hetnbsp;bestuur tegenover de schuldeischers verlammend op hun activiteitnbsp;zou kunnen werken. Deze onderscheiding, welke Par. 84, Abs. 3nbsp;in het leven roept, is echter onwezenlijk i®®). Bovendien wordennbsp;bij faillissement de aanspraken van de A.G. ook niet door haarzelf, maar door den curator gerealiseerd: het bewustzijn hiervannbsp;zou evengoed verlammend kunnen werken.

De op zich zelf reeds merkwaardige directe aansprakelijkheid jegens de schuldeischers is bovendien niet overduidelijk geregeld. Er is één schuld, n.1. die van het bestuur, dat tenbsp;kort is geschoten tegenover de A.G., maar er bestaat meer dannbsp;één vorderingsrecht. Weliswaar meent Ritter, dat ook slechts vannbsp;één vorderingsrecht en wel van de A.G. kan worden gesproken,nbsp;terwijl de schuldeischers de macht hebben om dit recht uitnbsp;te oefenen, maar beteekent dit iets anders dan dat zij een eigennbsp;vorderingsrecht hebben ) ? Duidelijk komt het eigen vorderingsrecht der schuldeischers naar voren in géval het bestuur zich kannbsp;beroepen op een besluit van de aandeelhoudersvergadering. Dannbsp;kan de A.G. geen rechten tegen het bestuur laten gelden,nbsp;de schuldeischers wél. Hetzelfde geldt voor het geval, waarin denbsp;A.G. afstand heeft gedaan van haar recht op schadevergoedingnbsp;of waarin dit vorderingsrecht door compensatie te niet is gegaan.

Tegenover de A.G. wordt het bestuur niet ontslagen van zijn verplichting tot vergoeding van de geleden schade, ook al kannbsp;het zich op een besluit van de aandeelhoudersvergadering beroepen, wanneer het gaat om de gevallen, uitdrukkelijk in Abs. 3nbsp;genoemd. In deze gevallen toch zou een besluit van de algemeenenbsp;vergadering strijdig zijn met de wet, hetgeen het bestuur de verplichting oplegt de noodige stappen te ondernemen om de nietigverklaring van het besluit te bewerkstelligen. Zelfs een eventueelenbsp;toestemming van commissarissen kan hun niet baten, want hetnbsp;bestuur is zelfstandig met de leiding belast en kan de verantwoordelijkheid daarvoor niet overdragen. Deze aansprakelijkheidnbsp;van het bestuur ondanks een uitspraak van de aandeelhouders,

105) nbsp;nbsp;nbsp;Schlegelberger, Par. 84, Anra. 9.

106) nbsp;nbsp;nbsp;Ritter, Par. 84, Anm. 9.

107) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 84, Anm. 9. De schuldeischers zijn „Legitimationszessionare vannbsp;de A.G.

123

-ocr page 140-

Nrs. 67-70. DEZE AANSPRAKELIJKHEID IS OVERBODIG.

waarop hun beleid kan steunen is een merkwaardige consequentie van hun leidende positie. Uiteraard kan de aansprakelijkheid nietnbsp;intreden, wanneer het bestuur uitsluitend een beslissing van denbsp;aandeelhouders uitvoert

Het is moeilijk om zich aan de indruk te onttrekken, dat Par. 84 door te groote uitvoerigheid in sommige opzichten tegenstrijdige bepalingen inhoudt. In beginsel wordt een A.G. niet bestuurd met het doel om de crediteuren in ieder geval aan hun geldnbsp;te helpen 1°®), maar naar hetgeen het welzijn van het bedrijf (innbsp;de eerste plaats) eischt. Worden bij dit streven fouten gemaakt,nbsp;dan moet de mogelijkheid bestaan, dat de A.G. van haar bestuurnbsp;schadevergoeding kan eischen. Het kan aan haarzelf wordennbsp;overgelaten of zij van deze mogelijkheid gebruik wil maken, mitsnbsp;door haar beslissing de schuldeischers niet worden geschaad. Ditnbsp;beteekent dus, dat bij faillissement een dergelijke liberaliteit vannbsp;de A.G. ongedaan moet kunnen worden gemaakt, indien mochtnbsp;blijken, dat de schuldeischers anders de dupe zouden worden.nbsp;Zoolang de A.G. nog niet in staat van faillissement verkeert, isnbsp;een direct vorderingsrecht der schuldeischers tegen het bestuurnbsp;overbodig. Bovendien is het niet waarschijnlijk, dat de schuldeischers ooit het bestuur van een A.G. in bonis zullen aanspreken,nbsp;aangezien het bestuur zelf er voor kan zorgen, dat de schuld doornbsp;de A.G. wordt voldaan. Bij dit alles komt nog, dat de schuldeischers moeilijk kunnen beoordeelen of zij een vordering tegennbsp;het bestuur hebben, omdat zij er zeker van moeten zijn, dat hetnbsp;bestuur van grove nalatigheid kan worden beticht, terwijl een tegennbsp;de A.G. verkregen vonnis meer zekerheid tot verhaal biedt dannbsp;een tegen het bestuur verkregen vonnis.

Daar bij faillissement de rechten der schuldeischers toch in handen van den curator komen, kan het eigen vorderingsrechtnbsp;der schuldeischers beter in het geheel niet worden toegekend.nbsp;Verre boven Par. 84 is daarom art. 4^93 te verkiezen, dat van denbsp;juiste gedachte uitgaat, dat een eventueele décharge nimmer tennbsp;koste van derden mag gaan. Dit wordt speciaal tot uitdrukkingnbsp;gebracht door de bepaling, dat aandeelhouders door het terugkomen op de verleende décharge geen voordeel mag toevallen.nbsp;Vooral bij een ruime interpretatie van art. 49a zou dit artikel aannbsp;alle eischen voldoen

70. Voorkomen is beter dan genezen. Bij de zeer zelfstandige positie van het bestuur eener A.G. kunnen natuurlijk ook de gevolgen van een „faux pas” veel ernstiger zijn. In de eerste plaats

108) nbsp;nbsp;nbsp;Schlegelberger, Par. 84, Anm. 25.

109) nbsp;nbsp;nbsp;Al kan het overtreden van statuten een onrechtmatige daad zijn, wanneer ,,overschrijding van het hij de statuten vastgestelde maximum te ver-leenen crediet aan derden de soliditeit der vennootschap betrof en dus het belangnbsp;der schuldeischers er mede gemoeid is”, Rechtb. den Haag 3 April 1923, W. 11166.

110) nbsp;nbsp;nbsp;Van der Heyden, nr. 261, is een voorstander van een enge uitlegging.nbsp;Zie voorts hieronder nr. 97.

124

-ocr page 141-

Nr. INLICHTINGEN AAN COMMISSARISSEN.

kan dc A.G. voor veel schade worden bewaard, door het bestuur te verplichten regelmatig verslag van zijn daden uit te brengen,nbsp;hetgeen aan zijn onafhankelijke positie niets te kort doet, dochnbsp;hoogstens het verantwoordelijkheidsbesef kan verscherpen. Mochtnbsp;de A.G. reeds eenig nadeel hebben ondervonden, dan kan meestalnbsp;nog tijdig worden ingegrepen, zoodat grootere onheilen wordennbsp;voorkomen. Het ingrijpen zal door het bestuur zelf dienen tenbsp;geschieden, nadat het op de dreig,ende gevaren door commissarissen is attent gemaakt. Omdat het bestuur zelf het overzichtnbsp;over de toestand kan verliezen of er voor kan terugschrikken omnbsp;in een précaire situatie een nieuwe richting in te slaan, is het alleszins gewenscht, dat een breedere kring van belanghebbenden, innbsp;de eerste plaats commissarissen of aandeelhouders, zich uitspreekt.nbsp;Beide mogelijkheden vindt men in het Akt.G. m). Af te keurennbsp;is het, dat naast de algemeene bepalingen van Par. 84 in de Par. 81nbsp;en 83 voor bijzondere gevallen wordt bepaald, hoe een bestuurdernbsp;moet handelen. Vooral door het gebruik van andere adjectieven,nbsp;waarmede toch geen afwijkingen van de algemeene gedragslijn vannbsp;een behoorlijk bestuurder worden beoogd, kan den wetsuitleggernbsp;licht in de verleiding worden gebracht verschillen tusschen dezenbsp;paragrafen te zien, waar deze niet zijn bedoeld.

In het W. V. K. zoekt men tevergeefs een bepaling, die het bestuur verplicht de commissarissen inlichtingen te geven. Uit denbsp;aard der verhouding van bestuur en commissarissen tot elkaar ennbsp;de n.v. kan niet worden afgeleid dat het bestuur, zooals Par. 81nbsp;voorschrijft, verplicht is regelmatig verslag uit te brengen. Welnbsp;kan worden aangenomen, dat het bestuur die gegevens dient tenbsp;verschaffen, welke de commissarissen voor ,het uitoefenen van hunnbsp;taak niet kunnen ontberennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Het is gewenscht de bestuurders

te verplichten uit eigen beweging de commissarissen van belangrijke voorvallen op de hoogte te brengen pigt is de vraag of dit niet reeds onder een behoorlijke vervulling van de bestuurstaaknbsp;valt te brengen, maar ook dan kan een uitdrukkelijke wetsbepaling

111) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 81 Bericht an den Aufsichtsrat.

Der Vorstand hat dem Aufsichtsrat regelmaszig, langstens vierteljahrig, über den Gang der Geschafte und die Lage des Unternehmens sowie dem Vorsitzernbsp;des Aufsichtsrats oder seinem Stellvertreter bei wichtigem Anlasz mündlichnbsp;Oder schriftlich zu berichten. Der Bericht hat den Grundsatzen einer gewissen-haften und getreuen Rechenschaft zu entsprechen.

Par. 83 Vorstandspflichten bei Verlust, Überschuldung oder Zahlungsunfahigr keit der Gesellschaft.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Ergibt sich bei Aufstellung der Jahresbilanz oder einer Zwischenbilanznbsp;oder ist bei pflichtmaszigem Ermessen anzunehmen dasz ein Verlsut in Höhenbsp;der Halfte des Grundkapitals besteht, so hat der Vorstand unverzüglich dienbsp;Hauptversammlung zu berufen und dieser davon Anzeige zu machen.

2) Wird die Gesellschaft zahlungsunfahig, so hat der Vorstand ohne schuld-haftes Zögern, spatestens drei Woehen nach Eintritt der Zahlungsunfahigkeit die Eröffnung des Konkursverfahrens oder des gerichtlidhen Vergleichs-verfahrens zu beantragen. Dies gilt sinngemasz wenn das Vermogen dernbsp;Gesellschaft nicht mehr die Schulden deckt. Usw.

112) nbsp;nbsp;nbsp;Van der Heyden, nrs. 258 en 274.

113) nbsp;nbsp;nbsp;Hartelust, N.V. X blz. 267.

125

-ocr page 142-

Nrs. 70^71. DE A.G. HEEFT TE VEEL ORGANEN.

geen kwaad, al zal deze bepaling niet zoover als Par. 81 behoeven te gaan, omdat het bestuur der n.v, minder zelfstandig is.

Par. 81 is echter ook nog om een andere reden onze aandacht waard. Behalve den voorzitter van het bestuur, die een orgaan der n.v. is, dat onze wet niet kent, worden in Par. 81 nog twee organen genoemd, welke de n.v. mist. Immers zoowel aannbsp;den voorzitter van de raad van commissarissen als aan diensnbsp;plaatsvervanger kunnen speciale berichten bij gewichtige gebeurtenissen worden ingezonden. Ware de plaatsvervanger hiernbsp;bedoeld om slechts op te treden bij ontstentenis of belet van dennbsp;voorzitter, zooals zijn benaming zou doen vermoeden, dan had hetnbsp;geen zin om hem uitdrukkelijk naast den voorzitter te noemennbsp;Nu hij echter ook bij aanwezigheid van den voorzitter een eigennbsp;recht heeft om het bestuursbericht in ontvangst te nemen, kannbsp;hem de hoedanigheid ,,orgaan” niet worden ontzegd.

Voor het bestuur is het zeer zeker van belang, dat het in dringende gevallen niet te beperkt is in de keuze van personen,nbsp;aan wie het een kennisgeving moet zenden. Daarmede is de noodzakelijkheid van een organenrijkdom, zooals de A.G. die kent, nognbsp;niet geschapen, zefs niet indien Schlegelberger gelijk zou hebben,nbsp;dat slechts de voorzitter (of natuurlijk diens plaatsvervanger)nbsp;recht op inzage van het speciale bericht heeft i^®). Ten eerstenbsp;zou dan bij kleine A.G.’s, die ten hoogste drie commissarissennbsp;mogen tellen, de eigenaardige situatie ontstaan, dat er van dezenbsp;drie commissarissen twee ,.orgaan” zijn met het daaraan verbondennbsp;recht op inzage, terwijl de derde commissaris buiten alles staat.nbsp;Maar ook in het algemeen dient aan commissarissen niet het rechtnbsp;te worden ontzegd van het verslag over bijzondere voorvallennbsp;kennis te nemen. Juist in deze gevallen zal hun toezicht noodignbsp;zijn, omdat zij zich anders nimmer behoorlijk van hun taak kunnennbsp;kwijten. Verre verkieslijk boven de Duitsche regeling is zeker hetgeen in navolging van van der Heyden voor ons recht kon wordennbsp;aangenomen.

71. Ten aanzien van het tweede punt — het in kennis stellen van de aandeelhouders bij een ernstig vermogensverlies — bewandelt het A.G. een middenweg tusschen ons oude en nieuwenbsp;n.v. recht. In ons nieuwe recht werd art. 47 oud niet overgenomen'i®): bovendien valt er in opzet een belangrijk verschilnbsp;tc constateeren tusschen art. 47 oud en Par. 83.

Vooreerst is in het oude art. 47 nog duidelijk de opvatting te bespeuren, dat de n.v. een „piège tendu a la credulité desnbsp;citoyens” is. Met deze beeldspraak heeft de Fransche regeering ge-

114) nbsp;nbsp;nbsp;Ritter, Par. 81, Anm. 4.

115) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 81, Anm. 9; anders Ritter, Par. 81, Anm. 6.

116) nbsp;nbsp;nbsp;Art. 47 (oud) luidde als volgt:

Zoodra het aan bestuurders is gebleken, dat het maatschappelijk kapitaal een verlies van vijftig ten honderd heeft ondergaan, zijn dezelve verplicht aankon-

126

-ocr page 143-

Nr. 71 MAATREGELEN BIJ KAPITAALVERLIES.

tracht destijds het staatstoezicht te motiveeren Ook onze regee-ring was voor dit toezicht zeer geporteerd, maar is er niet in geslaagd om haar plannen op dit punt door te voerennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Niettemin

moesten de crediteuren worden beschermd. Zoolang het verlies der n.v. binnen zekere grenzen bleef, was publicatie daarvan voldoende, terwijl daarentegen bij verlies van het meerendeel van hetnbsp;vermogen de n.v. uit de samenleving werd gestooten. Noch hetnbsp;eerste, noch het laatste voorschrift is doelmatig.

Publicatie van de verondersteld-ongunstige vermogenstoestand der n.v. zal haar alleen schaden en ook de schuldeischers weinig voordeel brengen. Anders ware het, indien zij b.v. eennbsp;preferentie genoten boven degenen, die na de publicatie schuld-eischer zijn geworden. Het is echter zonder meer duidelijk, datnbsp;door de toekenning van een dergelijke voorrang de positie van denbsp;n.v. na de publicatie heelemaal hopeloos zou worden, omdat dannbsp;niemand genegen zal zijn haar schuldeischer te worden. Alles innbsp;aanmerking genomen behoeft het geen verwondering te wekken,nbsp;dat het eerste lid van art. 47 oud niet al te goed schijnt te zijnnbsp;nagekomen

Nog veel ernstiger waren uiteraard de gevolgen van de rechtstreeksche ontbinding bij verlies van drie kwart van hetnbsp;kapitaal. Op zich zelf is deze wijze van ontbinding reeds merkwaardig. Niemand zal er toch aan denken een natuurlijk persoonnbsp;zelfs maar handelingsonbekwaam te verklaren, wanneer hij eennbsp;zeker deel van zijn vermogen verliestnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;De moeilijkheden, die

zich bij het bepalen van deze verliezen voordoen, zijn, blijkens de vele jurisprudentie van dien aard, dat men zich gelukkig kannbsp;prijzen, dat art. 47 is vervallen. Bij de ontbinding van rechtswegenbsp;kan weer de vraag worden gesteld, of het belang der schuldeischersnbsp;wel op de beste wijze is gediend . Van een failliete n.v. kan hetnbsp;bedrijf in zekere omstandigheden ten minste nog worden voortgezet. Afgezien van het feit, dat er vroeger onzekerheid heerschtenbsp;diging daarvan te doen in een daartoe ter griffie van de arrondissements-recht-bank aan te leggen register mitsgaders in de nieuwspapieren bij art. 28 vermeld.

Indien het verlies vijf en zeventig ten honderd beloopt, is de vennootschap van rechtswege ontbonden en zijn de bestuurders persoonlijk en hoofdelijk voornbsp;het geheel jegens derden verantwoordelijk voor alle verbintenissen, welke zij,nbsp;nadat het bestaan van die vermindering aan hen bekend was of moest bekendnbsp;zijn, hebben aangegaan.

De ontbinding van rechtswege brengt mede, dat het artikel ook nu nog van belang kan zijn, indien n.1. kan worden aangetoond, dat de n.v. onder de oudenbsp;wet reeds 75 % van haar kapitaal had verloren. Vgl. H. R. 8 Januari 1937, N. J.nbsp;1937 nr. 1008. Zie ook H. R. 26 Januari 1940, N. J. 1940 nr. 549. Zie voortsnbsp;noot 121.

117) nbsp;nbsp;nbsp;Geuljans, Aanteekening op art. 47 Wetboek van Koophandel, acad.nbsp;prft. Amsterdam 1888, blz. 8.

118) nbsp;nbsp;nbsp;Jonker, prft. blz. 80.

119) nbsp;nbsp;nbsp;Geuljans, prft. blz. 46; Mijs, Ontbinding der n.v., acad. prft. Leiden 1893,nbsp;blz. 70.

120) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. van der Heyden. Het W^etsontwerp 1925, blz. 44.

121) nbsp;nbsp;nbsp;Art. 47 lid 2 (oud) beoogde de bescherming van nieuwe schuldeischers,nbsp;H.R. 29 April 1937, N.J, 1937 nr. 1046.

127

-ocr page 144-

Nrs. 71-72. KENNISGEVING VAN VERLIES: FAILL.AANVRAGE.

omtrent de mogelijkheid van een faillissement van een „corpus morale”, meende men dat door art. 47 oud een failliete n.v. nietnbsp;zou voorkomen. Doch evengoed als een n.v. driekwart van haarnbsp;vermogen kan verliezen zonder nochtans veel schulden te harennbsp;laste te hebben, zoo is het mogelijk, dat haar faillissement wordtnbsp;aangevraagd, voordat een dergelijk verlies wordt geleden. Ooknbsp;het tweede lid van art. 47 oud kan dus de toets der critiek nietnbsp;doorstaan, zoodat men het gemis van een dergelijk artikel, zoowelnbsp;in de nieuwe wet als in het Akt.G., niet behoeft te betreuren.

Par. 83, Abs. 1 verplicht niet tot kennisgeving van het geleden verlies aan de buitenwereld, doch aan de aandeelhouders, die daartoe in vergadering bijeen moeten worden geroepen, opdatnbsp;zij maatregelen kunnen overwegen om aan de ernst van de toestand het hoofd te bieden Bij de versterkte positie van hetnbsp;bestuur der A.G. is een dergelijk voorschrift ter bescherming vannbsp;de aandeelhouders zeer zeker gewenscht. Immers het is hunnbsp;kapitaal, dat reeds ernstig gevaar loopt. De schuldeischers zijn nognbsp;niet direct hierbij betrokken. Hun vorderingen komen pas in hetnbsp;gedrang, indien de passiva de activa overtreffen. Hoogstens kannbsp;men zeggen, dat publicatie van het verlies een correctie vormtnbsp;tegen het vertrouwen in de credietwaardigheid, dat door de publicatie van het maatschappelijk kapitaal kan worden opgewekt

72. Art. 48e verbiedt het bestuur het faillissement der n.v. aan te vragen. De strekking van dit voorschrift is duidelijk. Het moetnbsp;uitgesloten zijn, dat buiten de aandeelhouders om de n.v. eennbsp;einde kan nemen. De opdracht van art. 47 tot beheer en bestuurnbsp;gaat niet zoover, dat de bestuurders zich hieraan kunnen onttrekken door het bestaan der n.v. te beëindigen. In het algemeennbsp;zullen dus de aandeelhouders moeten beslissen, of zij de finantieelenbsp;toestand der n.v. nog van zoodanige aard achten, dat voortzettingnbsp;van het bedrijf voor hen voordeelig kan zijn. Is dit niet het geval,nbsp;dan zal liquidatie der n.v. hun althans een gedeelte van hunnbsp;kapitaal nog terug kunnen geven, dat anders wellicht geheel verloren zou gaan. Deze prikkel, om althans nog een gedeelte vannbsp;hun bezit te redden, ontbreekt echter, wanneer de n.v. reeds innbsp;een dermate deplorabele toestand verkeert, dat er bij liquidatienbsp;niets voor de aandeelhouders zou overschieten. In dergelijke omstandigheden kunnen de aandeelhouders bij voortzetting van hetnbsp;bedrijf eigenlijk alleen maar voordeel hebben, daar verdere verliezen door hen niet behoeven te worden gedragen. Het is waar,nbsp;dat zij, evenmin als de schuldeischers, precies zullen kunnen be-oordeelen, wanneer dit stadium is bereikt. Maar daardoor zullennbsp;ook de schuldeischers niet kunnen voorkomen, dat de vermogens-

122) nbsp;nbsp;nbsp;Speetjens, Ontbinding van de n.v. naar Nederlandsch recht, acad. prft.nbsp;Nijmegen 1940, blz. 156, acht eveneens deze kennisgeving beter dan ontbindingnbsp;van rechtswege. Geuljans, prft. blz. 68.

123) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. van der Heyden, t. a. p. blz. 45.

128

-ocr page 145-

Nr. 72. MOEILIJKHEDEN BIJ VERPLICHTE FAILL.AANVRAGE.

positie van de n.v. zoo slecht wordt, dat hun vorderingen, niet meer ten volle zijn gedekt.

Er rest dan nog de mogelijkheid, dat het bestuur in deze omstandigheden een einde aan de n.v. maakt. Uit zich zelf zullennbsp;zij hiertoe echter niet geredelijk overgaan, daar het meestalnbsp;meer in hun belang zal zijn, wanneer de n.v. blijft bestaan.

Het is daarom noodzakelijk, dat de wetgever ingrijpt. Hoezeer ook alles in het werk kan zijn gesteld om te voorkomen,nbsp;dat een eenmaal opgerichte n.v. uit de maatschappij wordt verwijderd, hoezeer men dus ook de n.v. ziet als schakel van hetnbsp;productieproces, dergelijke overwegingen verliezen hun krachtnbsp;wanneer de n.v. geen gezonde basis meer heeft. Dan zal het juistnbsp;de taak van den wetgever zijn er voor te zorgen, dat deze rottenbsp;plek uit het maatschappelijk leven wordt verwijderd. Reeds is gebleken, dat de meest rigoureuze verwijdering — ontbinding vannbsp;rechtswege bij een zeker verlies — in de praktijk ongewenschtenbsp;gevolgen met zich brengt en dus het doel voorbij zou schieten.nbsp;Beter is het daarom het bestuur als meest gereede partij te verplichten de noodige stappen tot beëindiging der werkzaamhedennbsp;te ondernemen door een faillissementsaanvrage in te dienennbsp;(Par. 83, Abs. 2).

In beide gevallen, zoowel bij de regeling van art. 47 oud als die van het AktG., blijft een moeilijkheid bestaan. Reeds innbsp;ons oude n.v. recht was t.a.v. art. 47 één der belangrijkste strijdvragen, wanneer de helft of driekwart van het kapitaal verlorennbsp;was gegaan 12^). Hoewel in het Akt.G. thans aan dit feit geennbsp;ontbinding van rechtswege is vastgekoppeld, heeft deze vraag voornbsp;het bestuur uiteraard niets van haar belang verloren. Schlegel-berger wijdt dan ook uitvoerig uit over de maatstaven, volgensnbsp;welke de posten van ,,Überschuldungsbilanz” moeten wordennbsp;vastgesteld, om de ,,Konkursreife” van de A.G. te kunnen con-stateeren. Verkoops-, vervangings- noch beurswaarde kunnen hiernbsp;uitkomst bieden. Het bestuur moet nagaan „ob die Gesellschaftnbsp;nach den gegebenen Verhaltnissen und unter Berücksichtigungnbsp;aller Umstande auf die Dauer in der Lage ist, ihren gegenwartigennbsp;Verpflichtungen den Glaubigern gegenüber aus dem vorhandenennbsp;Vermogen nach zu kommen” Men kan niet zeggen, dat denbsp;taak van het bestuur door deze formuleering wordt verlicht! O.i.nbsp;moet echter deze moeilijkheid op de koop toe worden genomen,nbsp;daar zij niet zoo zwaar weegt, dat hiervoor de geheele regelingnbsp;beter achterwege kan worden gelaten.

Volstaan wij ten slotte met te wijzen op twee merkwaardigheden van Par. 83. Terwijl bij ons het bestuur wel bevoegd wordt geacht tot het aanvragen van surséance van betaling*^®), kan hetnbsp;bestuur der A.G. hiertoe niet dan met een tot vertegenwoordigingnbsp;der A.G. bevoegd aantal bestuursleden overgaan, hoewel ieder

124) nbsp;nbsp;nbsp;Geuljans, prft. blz. 28: Mijs, prft. biz. 53,

125) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 85, Anm. 5. Zie nog H. R. 8 Januari 1937, N. J. 1937 nr. 1008.

126) nbsp;nbsp;nbsp;Van der Heyden, nr. 241.

129

-ocr page 146-

Nrs. 72^73. BESTUURSBENOEMING.

bestuurslid afzonderlijk faillissement kan aanvragen. Op deze wijze wordt toch nog aan de afzonderlijke bestuursleden een niet onbedenkelijke macht gegeven 12^).

Uit de slotzin van Par. 83 kan voorts de gevolgtrekking worden gemaakt, dat alleen bij de aanvrage tot surséance vannbsp;betaling met omzichtigheid mag worden gehandeld, terwijl faillissement zonder verwijl moet worden aangevraagd. Het ware beternbsp;geweest wanneer de slotzin van Par. 83 niet was opgenomen ennbsp;het beleid van het bestuur voor deze gevallen uit de algemeenenbsp;regels werd afgeleid!

73. Daar de n.v. niet zonder bestuur kan werken, zal de wet moeten aangeven, wie het bestuur benoemt. Aangezien het onpraktisch zou zijn, deze benoeming door alle aandeelhouders, dusnbsp;door de n.v. zelve, te laten plaatsvinden, moet in de wet ook wordennbsp;aangegeven, wie de n.v. bij de bestuursbenoeming vertegenwoordigt Art. 48 wijst voor de bestuursbenoeming de algemeene vergadering van aandeelhouders aan. Doch hieraan wordtnbsp;toegevoegd, dat de benoeming voor de eerste maal bij de akte vannbsp;oprichting moet geschieden. De eerste benoeming van een orgaannbsp;der n.v. kan immers niet door een ander orgaan geschieden.nbsp;Hoogstens ware een wetsvoorschrift denkbaar, dat de aandeelhouders na de oprichting bijeen zouden moeten komen om hetnbsp;bestuur te benoemen, maar deze spontane vergadering zou eennbsp;groot aantal voorschriften vergen, omdat er geen orgaan is, datnbsp;voor de bijeenroeping kan zorgen. Het is daarom een goede oplossing, dat het eerste bestuur door de oprichters wordt benoemd.nbsp;Zij dienen er voor te waken, dat de n.v. ,.compleet” ontstaat, ennbsp;zijn ook uit dien hoofde terecht belast met de benoeming van hetnbsp;bestuur, dat een onmisbaar element is. In Par. 23 is voor hetnbsp;Akt.G. een zelfde regeling getroffen. Alleen benoemen daar denbsp;oprichters de commissarissen, die op hun beurt weer het bestuurnbsp;aanwijzen ^2®).

Ook de verdere bestuursbenoemingen geschieden bij de A.G. niet zooals bij de n.v. door de aandeelhouders, maar doornbsp;de commissarissen^®®). Het Akt.G. volgde in dit opzicht de be-

127) nbsp;nbsp;nbsp;Ritter, Par. 83, Anm. 3.

128) nbsp;nbsp;nbsp;Zie hierboven nrs. 54 en 55.

129) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. hierboven nr. 55, alwaar ook de tekst van Par. 23 te vinden is.nbsp;Zie voor een Nederlandsche n.v. met een bij de oprichting door commissarissennbsp;benoemd bestuur; Schaapveld, N.V. I blz. 172.

130) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 75 Bestellung und Abberufung des Vorstands.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Vorstandsmitglieder bestellt der Aufsichtsrat auf höchstens fünf Jahre.nbsp;Eine wiederholte Bestellung ist zulassig. Eine juristische Person kannnbsp;nicht zum Vorstandsmitglied bestellt werden. Dies gilt sinngemasz fürnbsp;den Anstellungsvertrag

2) nbsp;nbsp;nbsp;Werden mehrere Personen zu Vorstandsmitgliedern bestellt, so kannnbsp;der Aufsichtsrat ein Mitglied zum Vorsitzer des Vorstands ernennen.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Der Aufsichtsrat kann die Bestellung zum Vorstandsmitglied und dienbsp;Ernennung zum Vorsitzer des Vorstands widerrufen, wenn ein wichti-

130

-ocr page 147-

Nr. 73. BENOEMING DOOR COMMISSARISSEN.

staande gewoonte, hoewel het H.G.B. een bestuursbenoeming door de aandeelhouders niet in de weg stond Had het Akt.G.nbsp;geen bepalingen over de bestuursbenoeming bevat, dan zou hetnbsp;bestuur zichzelf hebben moeten aanvullen, zooals in ons recht bijnbsp;ontbreken van art. 48 krachtens art. 43 de algemeene vergaderingnbsp;toch reeds het aangewezen orgaan voor de benoeming zou zijnnbsp;geweest.

Het is eenerzijds begrijpelijk, dat de benoeming van het belangrijkste orgaan in handen van de aandeelhouders wordtnbsp;gelegd. Het is zelfs noodzakelijk, wanneer er geen commissarissennbsp;zijn, omdat benoeming door het bestuur zelf niet aanvaardbaar is.nbsp;Men zal wellicht hierbij nog willen opmerken, dat het met déchargenbsp;belaste orgaan ook de mogelijkheid moet zijn toegekend zich eennbsp;bestuur te ontdoen, dat zijn vertrouwen niet bezit. Hier tegenovernbsp;staat, dat de aandeelhouders meestal te ver van de n.v. afstaan,nbsp;om het beleid van het bestuur in details te kunnen beoordeelen,nbsp;zoodat alleen aperte misslagen aanleiding tot ontslag zoudennbsp;kunnen geven. Evenmin zullen zij kunnen nagaan, welke eischennbsp;de leiding van hun n.v. aan nieuw te benoemen bestuursledennbsp;stelt. Om deze redenen valt er veel voor te zeggen benoeming ennbsp;ontslag in handen te leggen van de commissarissen, die uit hoofdenbsp;van hun toezichthoudende functie veel beter de gestie van hetnbsp;bestuur kunnen waardeeren en na kunnen gaan, wie geschiktenbsp;eigenschappen heeft om tot bestuurder te worden benoemd.

In het Duitsche recht werd een benoeming voor onbepaalde tijd te gevaarlijk geoordeeld, te meer omdat een algemeen ontslagrecht, zooals volgens het W. v. K. aan de algemeene vergaderingnbsp;toekomt, niet zou strooken met de zoo sterk geaccentueerdenbsp;leidende positie van het bestuur. Zoolang het bestuur niet zichzelf benoemt, beteekent iedere mogelijkheid van ontslag door eennbsp;ander orgaan steeds een inbreuk op zijn in principe onafhankeliikenbsp;positie. Nu de benoeming van het bestuur voor ten hoogste vijfnbsp;jaren mag geschieden, wordt den commissarissen periodiek denbsp;gelegenheid geboden om zich van het bestuur te ontdoen, ooknbsp;zonder gewichtige aanleiding, welke in de tusschenperiode alsnbsp;reden voor ontslag is vereischt. Hoewel thans reeds de eerste termijn van vijf jaren is verstreken (op 30 September 1942) kan overnbsp;de invloed van deze bepaling op de continuïteit van het bestuurnbsp;nog geen oordeel worden uitgesproken, daar de bijzondere omstandigheden zeer ongunstig voor een personeelswisseling zijnnbsp;Niettemin beteekent Par. 75 een inbreuk op een consequent door-

ger Grund voriiegt. Ein solcher Grund ist namentlicht grobe Pflichtver-letzung oder Unfahigkeit zur ordnungsmaszigen Geschaftsführung. gilt auch für den vom ersten Aufsichtsrat bestellten Vorstand. Dernbsp;V/iderruf ist wirksam, solange nicht über seine Unwirksamkeit rechts-kraftig entschieden ist. Für die Ansprüche aus dem Anstellungvertragnbsp;geiten die allgemeinen Vorschriften.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

131) nbsp;nbsp;nbsp;Amtl. Begr. bij Klausing, blz. 61; Schlegelberger. Par. 75, Abs. 1.

132) nbsp;nbsp;nbsp;Frankfurter Zeitung 23 Juni 1942.

131

-ocr page 148-

Nrs. 73-74. BIJ A. G. GEEN SCHORSING VAN BESTUUR,

gevoerd leidersbeginsel in de A.G. Deze inbreuk, noodzakelijk terwille van de aandeelhouders, kan een juiste machtsverdeelingnbsp;in de A.G. slechts ten goede komen. Bij ons verkort een benoemingnbsp;voor onbepaalde tijd geenszins het ontslagrecht van de aandeelhoudersvergaderingnbsp;74. De vrees, dat het bestuur te afhankelijk van de commissarissen zou worden, leidde er niet alleen toe een onbeperkt ontslagrecht uit te sluiten, maar is ook de oorzaak, dat schorsing vannbsp;het bestuur niet mogelijk is. In de gevallen, dat dus bij ons eennbsp;bestuurder zal worden geschorst, moet bij de A.G. tot ontslagnbsp;worden overgegaan. Feitelijk is het verschil met ons recht niet zoonbsp;groot. Een ontslagen bestuurslid kan n.1. van meening zijn, dat denbsp;reden van zijn ontslag niet van dien aard is, dat volgens Par. 75 denbsp;commissarissen tot het ontslag gerechtigd zouden zijn. Wordt denbsp;bestuurder door den rechter in het gelijk gesteld, dan zal hij weernbsp;als bestuurslid moeten worden aangenomen Praktisch is hijnbsp;dan geschorst geweest. Heeft de bestuurder wel reden tot ontslagnbsp;gegeven, dan blijft hij natuurlijk ontslagen. In ons recht zal in datnbsp;geval schorsing ook door ontslag worden gevolgd, omdat schorsingnbsp;geen duurzame toestand kan zijn

O.i. verdient het geen aanbeveling in dit opzicht de regeling van het Akt,G. na te volgen, die getroffen is „zur Vermeidungnbsp;eines unerwünschten Schwebezustands” i*®). De verhouding vannbsp;een ten onrechte ontslagen bestuurder tegenover zijn commissarissen is ongetwijfeld veel moeilijker, daar zij door het ontslagnbsp;te kennen hebben gegeven zich niet met het beleid van den bestuurder te hebben kunnen vereenigen. Bij schorsing daarentegennbsp;wordt nog geen oordeel uitgesproken en zijn dus ook geennbsp;gevoeligheden, meer dan strikt noodzakelijk is, gekwetst.

Aandacht verdient de in de officieele toelichting op het Akt.G. weergegeven opvatting, dat het ontnemen van het vertrouwen aan het bestuur door de aandeelhoudersvergadering steedsnbsp;een reden tot ontslag voor de commissarissen zal zijn^®^). Hierinnbsp;komt, evenals in de tot hoogstens vijf jaren beperkte bestuursperiode, tot uiting, dat het privaatrechtelijk karakter der n.v. ernbsp;zich tegen verzet de eigenaren van het kapitaal geheel ondergeschikt aan het bestuur te maken. Aangezien de commissarissennbsp;het ontslag moeten verleenen, en daartoe niet verplicht zijn bij eennbsp;votum van wantrouwen in het bestuur, kan echter worden voorkomen, dat een ongegrond wantrouwen tot ontslag zou leiden,nbsp;hetgeen natuurlijk in ons recht eerder mogelijk is.

133) nbsp;nbsp;nbsp;Voor ons oude recht zie van Sandick, N.V. IV biz. 77.

134) nbsp;nbsp;nbsp;Schlegelberger, Par. 75, Anm. 12: Ritter, Par. 75, Anm. 4g.

135) nbsp;nbsp;nbsp;Wolfsbergen, N.V. XV blz. 322 H. R. 18 December 1925, N. J. 1926nbsp;blz. 168. Zie ook Pres. Rechtb. den Haag 21 Mei 1935, N. J. 1937 nr. 412 ennbsp;Pres. Rechtb. Amsterdam 7 December 1939, N. J. 1939 nr. 227.

136) nbsp;nbsp;nbsp;Amtl. Begr. bij Klausing, blz. 62.

137) nbsp;nbsp;nbsp;T.a.p.

132

-ocr page 149-

Nr. 74. „BESTELLUNGquot; EN „ANSTELLUNGSVERTRAG”.

74. Par. 75 beziet het ontslag van een bestuurder van twee kanten. Weliswaar is het wantrouwen van de aandeelhoudersnbsp;voor de commissarissen een reden tot ontslag, maar daarom heeftnbsp;niemand nog het recht om ook het arbeidscontract éénzijdig te verbreken. De arbeidsovereenkomst kan pas worden opgezegd, wanneer het bewijs wordt geleverd, dat het bestuursbeleid onvoldoendenbsp;was 1^®). Deze tegenstelling tusschen „Bestellung” en ,,Anstellungs-vertrag” is ook in de Nederlandsche wet te vinden, zij het mindernbsp;duidelijk. Art, 47e spreekt over de ,,rechtsvorderingen betrekkelijknbsp;de overeenkomst tusschen de naamlooze vennootschap en den bestuurder”, terwijl art. 48 regels inhoudt over de ,.benoeming” vannbsp;het bestuur. Er valt hier geen scherpe scheidslijn te trekken. Wordtnbsp;verschil gemaakt tusschen de interne en de externe zijde van denbsp;verhouding tusschen de n.v. en haar bestuur, dan zou men kunnennbsp;zeggen, dat met het eerste de directeur-arbeider en met het tweedenbsp;de directeur-lasthebber wordt bedoeld, ware het niet, dat de verhouding van lastgeving op een overeenkomst (art. 1829 B.W.)nbsp;berust, terwijl benoeming een éénzijdige rechtshandeling is, hetgeen vooral bij den geschorsten bestuurder duidelijk blijkt.

Ter illustratie diene een arrest van het Hof te ’s-Hertogen-bosch^®8). Geschorste bestuurders zetten hun werkzaamheden yoort, alsof zij nimmer geschorst waren. De commissarissennbsp;vroegen daarop aan den president der rechtbank een vonnis,nbsp;waarbij den geschorsten be.stuurders zou worden verboden om bestuurshandelingen te verrichten. De bestuurders voerden tot hunnbsp;verweer aan, dat de vordering der commissarissen om hun de uitoefening van hun werkzaamheden te beletten, vooitsproot uit hunnbsp;arbeidsovereenkomst. Dientengevolge zou volgens de oude wetnbsp;niet de Rechtbank (en in tweede instantie het Gerechtshof), maarnbsp;het Kantongerecht bevoegd zijn om van de vordering der commissarissen kennis te nemen. Volgens het Hof was dit beroep op denbsp;onbevoegdheid van de Rechtbank gegrond, maar o.i. ten onrechte,nbsp;omdat de schorsing het arbeidscontract onaangetast laat. Bovendien bestaat er geen recht op het verrichten van arbeid, zoodat eennbsp;eventueele schorsing dit recht ook niet kan krenken. Het Hof zagnbsp;voorbij, dat de schorsing een eenzijdige handeling is.

In de schorsing komt het corporatieve element van de n.v. naar voren. Als corporatie is zij wettelijk bevoegd de noodzakelijkenbsp;vertegenwoordigers te benoemen en te ontslaan, terwijl zij alsnbsp;contractueele schepping met haar organen een arbeidscontractnbsp;aangaat ^^0).

In het Akt.G. is de tegenstelling tusschen ,,Bestellung en „Anstellungsvertrag” veel nadrukkelijker. Voorop dient te wordennbsp;gesteld, dat, evenmin als de n.v. als corporatie geheel kan worden

138) nbsp;nbsp;nbsp;Schlegelberger, Par. 75, Anm. 13 en 14.

139) nbsp;nbsp;nbsp;Van 3 Juni 1913. W. 9520.

140) nbsp;nbsp;nbsp;De statuten eener n.v. vormen niet de arbeidsovereenkomst tusschennbsp;haar en haar bestuurder: Kantong. Rotterdam 13 November 1922, W. 11100.

133

-ocr page 150-

Nr. 74. BENOEMING MAAKT DIRECTEUR ORGAAN.

gescheiden van het obligatoire element, dat zij bevat, ook de tegenstelling tusschen Bestellung en Anstellungsvertrag niet steeds kan worden volgehouden Overigens bestaat over deze onderscheiding allerminst een overmaat aan duidelijkheid. Ritter steltnbsp;de zaak zoo voor, dat met het woord bestuurder verschillendenbsp;eigenschappen worden aangeduid: vertegenwoordiger, leider dernbsp;onderneming, arbeider. Deze eigenschappen worden niet één voornbsp;één verleend, doch tegelijk toegekend bij de benoeming, waarbijnbsp;dus de toestemming van den betrokkene een vereischte is, omdat,nbsp;aldus weer Ritter, anders iemand door de benoeming eenzijdignbsp;verplichtingen worden opgelegd. De benoeming zou m.a.w. geennbsp;eenzijdige handeling zijn maar een corporatiefrechtelijke overeenkomst 1^2).

Veel verder komt Ritter daarmee niet, want, omdat de wet aan dit soort overeenkomsten zoo weinig aandacht schenkt, moetennbsp;de bepalingen handelende over arbeidsovereenkomst en lastgevingnbsp;analogisch worden toegepast. Duidelijk is echter, dat Ritter de benoeming van het bestuur geen eenzijdige handeling acht, hetgeennbsp;o.i. echter wel het geval is.

Hoewel het natuurlijk juist is, dat een bestuurslid niet zonder zijn toestemming kan worden benoemd, behoeft daarom denbsp;benoeming nog geen overeenkomst te zijn. Door de benoemingnbsp;wordt iemand bestuurslid, die reeds een arbeidsovereenkomst heeftnbsp;geslóten . Deze arbeidsovereenkomst is dus de grondslag voornbsp;de benoeming 1^^). Tevens blijkt in welke richting de oplossingnbsp;van de vraag, hoe „Bestellung” en „Anstellungsvertrag” zich verhouden, moet worden gezocht. Een arbeidscontract kan wel zondernbsp;benoeming voorkomen, maar niet omgekeerd.

De benoeming maakt van dengene, die in dienstverhouding tot de n.v. staat of komt te staan, een orgaan. Het geeft hem daarmee de in wet en statuten vastgelegde „organieke bevoegdheden”,nbsp;welke hem onderscheiden van andere vertegenwoordigers der n.v.,nbsp;b.v. handelsreizigers Terecht is er bezwaar tegen gemaakt,nbsp;dat de H.R. personen ,.orgaan” heeft genoemd, welke geen organieke bevoegdheden zijn toegekend

Wat is een orgaan van de n.v.? Uit het bovenstaande volgt, dat het onjuist is om te zeggen, dat de directeur geen werknemer,nbsp;maar hoofdorgaan is ). Het eerste sluit het tweede niet uit. Uitnbsp;de wet blijkt, dat de directeur verschillende malen als vertegenwoordiger der n.v. wordt gezien. Ook de rechter heeft zich in dezenbsp;zin uitgesproken^^®). Daartegenover zijn sommigen de meening

141) nbsp;nbsp;nbsp;O.a. Schlegelberger Par. 75, Anm. 2.

142) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 75, Anm. 2a.

143) nbsp;nbsp;nbsp;Gadow, Par. 75, Anm. 1.

144) nbsp;nbsp;nbsp;Schlegelberger, Par. 75, Anm. 2.

145) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Rozendaal, prft. blz. 16.

146) nbsp;nbsp;nbsp;Scheltema, N.V. XIII blz. 103; Wolfsbergen, W. P. N. R. 3200.

147) nbsp;nbsp;nbsp;Aldus Pres. Rechtb. den Bosch 18 April 1913, W. 9607.

148) nbsp;nbsp;nbsp;H.R. 18 November 1921, W. 10874; Vgl. ook Hof den Bosch 5 Meinbsp;1925, N.J. 1926 blz. 602.

134

-ocr page 151-

Nrs. 74-75. ORGAAN NOODZAKELIJKE VERTEGENWOORDIGER.

toegedaan, dat in het bestuur de n.v. zelf handelt, welke meening zich ook op de jurisprudentie kan beroepen Toegegeven moetnbsp;worden, dat deze opvatting het voordeel heeft, dat zij weinig gecompliceerd is. Van een ,,zelfhandelende” n.v. kan echter alleennbsp;worden gesproken, indien alle aandeelhouders gezamenlijk handelen. Verliest men deze mogelijkheid uit het oog, dan is men geneigd in de handelingen van het bestuur de handelingen der n.v.nbsp;te zien, tenzij men, zooals de wet, er van uitgaat, dat de n.v. moetnbsp;worden vertegenwoordigd. Juist is daarom o.i., hetgeen Scholtennbsp;verkondigt: ,.orgaan” is de term, die den vertegenwoordiger bijnbsp;de rechtspersoon aanduidt”

75. Wat is het karakter van de rechtsverhouding tusschen bestuur en n.v.? Uitgangspunt is, dat de orgaan de speciale vorm van vertegenwoordiging bij de rechtspersoon is. Moet hierbij aannbsp;lastgeving worden gedacht? De voorstelling van zaken, dat denbsp;bestuurder lasthebber is, hoezeer ook ingegeven door de verwijzingnbsp;van art. 43 naar art. 1833 B.W., misleidend. Lastgeving is eennbsp;wederkeerige overeenkomst, waarbij de eene partij van de anderenbsp;een opdracht krijgt: de vertegenwoordigingsgedachte komt hierbijnbsp;naar voren Bij lastgeving moet dus de ééne partij kunnennbsp;handelen om een opdracht te geven. De n.v. is niet tot handelennbsp;in staat, omdat zij geen natuurlijke persoon is^®^). Juist daaromnbsp;geeft de wet aan, hoe zij moet worden vertegenwoordigd, waarbijnbsp;de mogelijkheid, dat alle aandeelhouders gezamenlijk handelen,nbsp;wordt verwaarloosd. De wet wijst in de eerste plaats het bestuurnbsp;als wettelijk vertegenwoordiger aan. Bove/idien zegt de wet wienbsp;deze vertegenwoordigers benoemt. De algcmeene vergadering benoemt het bestuur. Is eenmaal een vertegenwoordiger benoemd,nbsp;dan moet deze voor zijn opvolger zorgen. Uit de benoeming volgtnbsp;de vertegenwoordigingsbevoegdheid, welke onder de „aanstelling”nbsp;valt, zooals Scholten^®®) die weergeeft.

Daar aanstelling en volmacht niet duidelijk zijn gescheiden en volmacht volgens de Nederlandsche wet welhaast onverbrekelijknbsp;met lastgeving verbonden wordt geacht, is het begrijpelijk, dat hetnbsp;W. V. K. bij het bestuur naar de regeling van lastgeving verwijst 1®^). Het valt niet te ontkennen, dat men door toepassing van

149) nbsp;nbsp;nbsp;Van Schelven, prft. blz. 142 e.v.; Rozendaal, prft. blz. 16. Vooral:nbsp;Scheltema, N.V. XIII blz. 102, Zie Rechtb. Leeuwarden 13 November 1919,nbsp;W. 10536 en de bij Scheltema aangehaalde uitspraken.

150) nbsp;nbsp;nbsp;I II blz. 93; Wolfsbergen, W. P.N.R. 3200. Ook Scheltema tap.nbsp;beroept zich op (een oudere druk van) Scholten’s bewerking van Assersnbsp;Handleiding.

151) nbsp;nbsp;nbsp;Jauw, Lastgeving, machtiging en volmacht acad. prft. Leiden 1938,nbsp;blz. 28 e.v.

152) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Kist, nr. 127.

153) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Scholten t. a. p. en blz. 16. Molengraaf! acht eveneens geen lastgeving, wel volmacht aanwezig, blz. 258.

154) nbsp;nbsp;nbsp;Van Brakel II II, par. 440 ziet in art. 47b blijkbaar wel lastgevingnbsp;vervat. Zie ook par. 437. Vgl. Jauw, prft. blz. 163. Rechtb. Utrecht 8 April 1921,nbsp;W. 10858. Hof Amsterdam 26 April 1933, W. 12737.

135

-ocr page 152-

Nrs. 75^76. LASTGEVING; ARBEIDSOVEREENKOMST.

vele bepalingen der lastgevingsovereenkomst een heel eind in de goede richting komt, maar daarmede is ten slotte niet bewezen,nbsp;dat de verhouding tusschen n.v. en haar bestuurder ook als lastgeving moet worden gekenmerkt. Hoogstens wordt hierdoor denbsp;verwantschap tusschen aanstelling en lastgeving gedemonstreerd.nbsp;Een lastgever behoeft zich niet te laten vertegenwoordigen i®®),nbsp;de n.v., ondanks de mogelijkheid van de gezamenlijk handelendenbsp;aandeelhouders, wèl. Daarom behoort ook bij de n.v. als corporatie een in wet en eventueel in statuten neergelegde regelingnbsp;omtrent haar functioneering i®®).

76. Naast de benoeming is er nog de overeenkomst, die de interne verhouding tusschen de n.v. en haar bestuurder regelt.nbsp;In deze verhouding wordt de bestuurder meestal arbeider genoemd 1®'^). Op zich zelf beschouwd is dit reeds eigenaardig, nunbsp;soms de bestuurders tegenover de arbeiders worden gesteld.nbsp;Bovendien is naast het contract ook de inhoud der statuten, dienbsp;van dat contract geen deel uitmaken, van belang ^®®).

Het grootste bezwaar ligt evenwel in het ontbreken van de gezagsverhouding, die een arbeidsovereenkomst eigen is. Door dennbsp;directeur tegenover de arbeiders te stellen komt duidelijk uit hoenbsp;het element van ondergeschiktheid bij den directeur volkomennbsp;ontbreekt 1®®). Is het bestuur de hoogste macht gegeven, dannbsp;kunnen de regels van het arbeidsrecht slechts analogisch wordennbsp;toegepast, zooals Speetjens ook reeds voor ons huidige rechtnbsp;meent ^®®). Het is echter niet aannemelijk, dat bij een ontwikkelingnbsp;in het vennootschapsrecht, waarbij de n.v. meer in functioneelnbsp;verband wordt beschouwd, de opvattingen over arbeid en arbeidersnbsp;ongewijzigd zouden blijven. Arbeid zal niet langer een in economische zin bijna ,.vrij” goed zijn, waarvan het loon de prijs is, dienbsp;door vraag en aanbod wordt bepaald, maar de arbeider zal evengoed als de bestuurder als medewerker worden gezien aan denbsp;schakel van het productieproces, die zijn n.v. vormt. Het klinktnbsp;irreëel hier te spreken van een arbeidsgemeenschap, want dannbsp;wordt uit het oog verloren, dat aan de n.v. toch altijd een strevennbsp;naar resultaat is verbonden, dat uit de aard der zaak in sommigenbsp;opzichten tegengesteld is aan de wenschen der arbeiders, zoodat

155) nbsp;nbsp;nbsp;Jauw, prft. blz. 79. Jonker, prft. blz. 83, acht lastgeving in de dienstbetrekking begrepen. Van Schelven, prft. blz. 166.

156) nbsp;nbsp;nbsp;Scheltema, N.V. XIII blz. 102. Zie ook Wolfsbergen, W. P. N, R. 3200.

157) nbsp;nbsp;nbsp;Zie de schrijvers bij Knol, prft. blz. 33 e.v.; H. R. 23 December 1907,nbsp;W. 8637; Rechtb. Amsterdam 4 Maart 1912, W. 9337 en 16 Maart 1920, N. J.nbsp;1920 blz. 770. Anders Rechtb. den Bosch 18 April 1913, W. 9607 en Rechtb.nbsp;Utrecht 8 April 1921, W. 10858. Jonker, prft. blz. 23 spreekt in sommige gevallen zelfs van aanneming van werk.

158) nbsp;nbsp;nbsp;Van der Heyden, nr. 250; N.V. XII blz. 337.

159) nbsp;nbsp;nbsp;Scholten, I II blz. 100; Knol, prft. blz. 34.

160) nbsp;nbsp;nbsp;Prft. blz. 188.

136

-ocr page 153-

Nr. 76. ONTWIKKELING VAN HET ARBEIDSRECHT.

de suggestie van het woord arbeidsgemeenschap, dat alle tegenstellingen opgeheven 2ouden zijn, onjuist is.

Wel kan men zeggen, dat de spanningen, die deze tegenstelling opriep, van dien aard waren, dat het klassieke burgerlijke recht,nbsp;dat als grondslag de mensch als vrij wezen kende, ernstig te kortnbsp;ging schieten. Immers tegenover de enkel^ kapitaalbezitters, stondennbsp;de afhankelijke arbeiders, die niets dan hun arbeid konden aanbieden. Door de onderlinge concurrentie waren de kapitalistennbsp;genoodzaakt, zich zoo goedkoop mogelijk van arbeidskrachten tenbsp;voorzien, waartegen de arbeider weinig kon uitrichten. Hij voldeednbsp;geenszins aan de werkhypothese van het civiele recht: de vrijenbsp;mensch In de totstandkoming van het arbeidsrecht ligt denbsp;erkenning besloten, dat de feitelijke toestand niet meer in overeenstemming was met de grondslagen van het geldende recht: de productie met kapitaalgoederen had den afhankelijken mensch alsnbsp;probleem opgeworpen, wiens recht op een bestaan diende tenbsp;worden beschermd i®^).

Hiermede is het ontwikkelingsproces niet beëindigd. Zoolang als de arbeider ’s wetgevers aandacht trekt, omdat hij bij de arbeidsverhouding de economisch zwakkere is, die in beschermingnbsp;moet worden genomen, is het arbeidsrecht als beschermingsrechtnbsp;noodzakelijkerwijze nog zeer individualistisch getint. Dit individualisme kan niet strooken met een zienswijze, welke in denbsp;n.v. een schakel in het maatschappelijk leven ziet. Wanneer de n.v,nbsp;in het grootere verband van het nationale productieapparaat wordtnbsp;gezien, leidt dit onvermijdelijk tot de voorstelling, dat de arbeidernbsp;hierbij geen toevallige positie inneemt, maa/ welbewust een functienbsp;vervult. Het recht van het bedrijfsleven (Wirtschaftsrecht) knooptnbsp;niet vast aan een arbeidsverhouding, maar tracht alle economischenbsp;krachten, dus ook de arbeid, harmonisch samen te vatten ^®®). Bescherming van den arbeider is niet langer het hoofddoel. Neen, denbsp;wetgever zal trachten de zoo verschillende productiefactoren in éénnbsp;onderneming ieder een bij elkaar passende functie te geven: hetnbsp;arbeidsrecht heeft de neiging uit te groeien tot een functierecht i®^).

Zou deze ontwikkeling voortgang vinden, dan pas zullen de bezwaren verdwijnen, die van het begin af zijn gevoeld tegennbsp;de rangschikking van den directeur der n.v. onder de ,,arbeidersnbsp;van het B.W. ^®®). Thans doet deze juridische constructie denbsp;werkelijkheid nog geweld aan, al moet worden toegegeven, datnbsp;het misschien ondoelmatig zou zijn geweest uitzonderingen op de

161) nbsp;nbsp;nbsp;Sinzheimer, De achtergrond van het arbeidsrecht, inaug. rede Leidennbsp;1936, blzz. 20/1 en Das Problem des Menschen im Recht, inaug. rede Amsterdam 1933, blz. 8.

162) nbsp;nbsp;nbsp;Sinzheimer, Das Problem enz. blz. 14.

163) nbsp;nbsp;nbsp;Sinzheimer, Das Problem enz. blz. 17. Inmiddels heeft het niwwe Italiaan-sche burgerlijk recht een poging in deze richting ondernomen. Zie de Prez,nbsp;N.J.B 1943 blz. 87.

164) nbsp;nbsp;nbsp;Röling, Praeadvies N. J. V. 1936, Handelingen blz. 20.

165) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Hof den Bosch 3 Juni 1913, W. 9526.

137

-ocr page 154-

Nrs. 76-77. BELOOMNG VAN BESTUURDERS.

toepasselijkheid van de art. 1637a e.v. B.W. te maken. Economisch gezien valt de directeur voorts ook daarom niet onder de arbeiders,nbsp;omdat voor zijn leidende functie in den regel slechts een beperktnbsp;aantal geschikte personen te vinden zal zijn, waardoor zij in tegenstelling tot de arbeiders veel onafhankelijker zijn. Een „bescher-mingsrecht” voor den directeur heeft dan ook geen zin.

77. Het Akt.G. brengt in een aantal paragrafen tot uitdrukking, wat de finantieele consequenties zijn van het bekleeden van eennbsp;bestuurspost. Krijgt het vervullen van de bestuurstaak eenigszinsnbsp;het aanzien van een maatschappelijke functie, dan zal de daaraannbsp;vastgekoppelde verantwoordelijkheid jegens de andere „functionarissen” (b.v. arbeiders) zich verzetten tegen een ongebreideldenbsp;macht van het bestuur. Met name geldt dit voor hun geldelijkenbsp;relatie met de n.v., waarvan hun de leiding is toevertrouwd. In denbsp;noodtoestand, waarin het Duitsche bedrijfsleven na de vorigenbsp;oorlog verkeerde, trachtten de leidende personen maar al te vaaknbsp;hun positie te handhaven ten koste van het bedrijf zelf en hetnbsp;lagere personeel. Hiertegen is reactie ontstaan, welke haar sporennbsp;in het Akt.G. heeft achtergelaten^®®).

In ons recht zal in het algemeen de vrije bepaling van het loon door partijen niets in de weg staan, tenzij daardoor de schuld-eischers worden benadeeld, hetgeen vooral bij de e.v. of bijnbsp;faillissement tot uiting zal komen i®'^). Overigens is de vaststellingnbsp;van het loon aan geen enkel voorschrift onderworpen, al magnbsp;worden aangenomen, dat hierbij op de finantieele positie van denbsp;n.v. acht wordt geslagen. De rechtbank is, indien zij tot de bepaling van het loon wordt geroepen, hiertoe zelfs verplicht i®*).

Natuurlijk kan deze contractsvrijheid door een statutaire bepaling worden beperkt. In dit geval kunnen de bestuurders geennbsp;hooger loon bedingen, dan is vastgesteld in de statuten. Ondanksnbsp;de fixeering in de statuten kan het loon wel op een lager bedrag

166) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 78 Grundsatze für die Bezüge der Vorstandsmitglieder.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Der Aufsichtsrat hat dafür zu sorgen, dasz die Gesamtbezüge dernbsp;Vorstandsmitglieder (Gehalter, Gewinnbeteiligungen, Aufwandsentscha-digungen, Versicherungsentgelte, Provisionen und Nebenleistungen jedernbsp;Art) in einem angemessenen Verhaltnis zu den Aufgaben des einzelnennbsp;Vorstandsmitglieds und zur Lage der Gesellschaft stehen. Dies gilt sinn-gemasz für Ruhegehalter, Hinterbliebenenbezüge und Leistungen ver-wandter Art.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Tritt nach der Festsetzung der Gesamtbezüge der Vorstandsmitglieder eine so wesentliche Verschlechtenmg in den Verhaltnissen der Gesellschaft ein, dasz die Weitergewahrung der Bezüge eine schwere Unbillig-keit für die Gesellschaft sein würde, so ist der Aufsichtsrat zu einer angemessenen Herabsetzung berechtigt. Durch eine derartige Masznahme wirdnbsp;der Anstellungsvertrag im übrigen nicht berührt; jedes Vorstandsmitgliednbsp;kann jedoch seinen Anstellungsvertrag für den Schlusz des nachstennbsp;Kalendervierteljahrs mit einer Kündigungsfrist von sechs Woehennbsp;kündigen.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Usw.

167) nbsp;nbsp;nbsp;Rechtb. Utrecht 11 April 1934, W. 12949.

168) nbsp;nbsp;nbsp;Rechtb. Rotterdam 21 Maart 1923, W. 11088.

138

-ocr page 155-

Nr. 77. SALARISPOLITIEK T. O. V. DIRECTIE.

worden gesteld i®®). Een dergelijke statutenbepaling is toch in het belang der n.v. gemaakt. Zij kan derhalve de n.v. nooit verplichtennbsp;tot het doen van hoogere uitgaven dan noodzakelijk zijn.

De regeling in het Nederlandsche recht, voor zoover art. 48c ten minste aanleiding geeft om van „regeling” te spreken,nbsp;is uiteraard een gevolg van het contractueele standpunt, dat denbsp;wet t.a.v. de n.v. inneemt. Het is in overeenstemming met denbsp;economische achtergrond van de n.v., die bestemd is om op tenbsp;treden in een maatschappij met vrij ruilverkeer, In een dergelijkenbsp;maatschappij zal het loon, als prijs voor de menschelijke arbeid,nbsp;worden bepaald door vraag en aanbod. Uit sociale overwegingennbsp;is de wenschelijkheid naar voren gekomen, om niet het op een vrijenbsp;markt gevormde loon als het juiste loon te beschouwen. De redennbsp;was, dat deze wijze van loonbepaling vooral in tijden van malaise,nbsp;als arbeid haast een ,,vrij” goed is, geen waarborg voor een bestaansmogelijkheid voor den arbeider biedt, De eisch van eennbsp;,,rechtvaardig” loon is feitelijk gaan inhouden, dat de arbeider nietnbsp;een te laag loon zou ontvangen en de directeur niet een te hoognbsp;loon 1’’®). De visie van het Akt.G. gaat ook deze kant op, De A.G.nbsp;wordt in organisch verband met het bedrijfsleven gezien; zij moetnbsp;daarin haar op het algemeen belang afgestemde taak vervullen,nbsp;waarmede een te hoog gesalarieerd bestuur niet in overeenstemming is.

Intusschen doet dit alles niets af van het feit, dat een mensch voorbij een zeker punt slechts tot hoogere prestaties is aannbsp;te zetten, wanneer hij een daarvoor passende belooning ontvangt.nbsp;Vooral bij grootere ondernemingen, waarvan de leiding steedsnbsp;groote bekwaamheden vraagt, die slechts weinig personen zullennbsp;bezitten, is het niet wenschelijk, dat een wettelijke begrenzing vannbsp;het loon oorzaak zou zijn, dat met den aangewezen directeur geennbsp;overeenstemming over de belooning zou kunnen worden verkregen, zoodat de A.G. met een figuur van de tweede rang tevreden zou moeten zijn. In het bijzonder geldt dit wanneer denbsp;A.G. in slechte finantieele omstandigheden verkeert. Dan kan hetnbsp;juist extra noodzakelijk zijn een prima, goed gesalarieerde krachtnbsp;aan te stellen, om de onderneming te sanecren. Het Akt.G. maaktnbsp;dit wel niet geheel onmogelijk, daar de commissarissen bij de vaststelling van het loon ook met de taak van lederen bestuurdernbsp;rekening moeten houden, maar de geheele strekking is duidelijknbsp;gericht op een gematigde salarispolitiek Veelzeggend is in

169) nbsp;nbsp;nbsp;Rechtb. 's-Gravenhage 6 November 1919, W. 10946.

170) nbsp;nbsp;nbsp;Waarom wordt b.v. alleen van den directeur gezegd, dat zijn salarisnbsp;in overeenstemming met de positie der A.G. moet zijn? Zal hij er zelf voornbsp;zorgen, dat dit bij de andere werknemers het geval is? Zie tot welke gevolgennbsp;de eisch van een rechtvaardig loon leidt: Haakman, N.V. XXI blz. 302. Mennbsp;zie Rechtb. Dordrecht 20 April 1938, N. J. 1938 nr. 912.

171) nbsp;nbsp;nbsp;In beginsel is het aanvechtbaar om hierbij de bezoldiging van ambtenarennbsp;als richtsnoer te nemen. Vgl. de Verordening van den Duitschen Rijkspresidentnbsp;van 4 September 1932, waarin werd bepaald, dat in het van overheidswegenbsp;gesubsidieerde bedrijfsleven de loonen niet hooger mochten zijn dan voor het innbsp;dergelijke functies werkzame overheidspersoneel.

139

-ocr page 156-

Nr. 77. SALARISVERLAGING IS ONBILLIJK.

dit verband Par. 78, die slechts over salansverlagingen spreekt. Weliswaar zal een verbetering in de positie der n.v. in de tantièmesnbsp;tot uiting komen, maar dit geldt evenzeer voor een verslechtering,nbsp;waardoor lagere of geen tantièmes zullen worden uitgekeerd ennbsp;desondanks volgens Par. 78 een salarisverlaging moet wordennbsp;toegepast. Zoo zou bij een verbetering in de positie een loonsver-hooging moeten volgen en voor het geval deze achterwege blijft,nbsp;een recht op ontslagneming op korte termijn moeten wordennbsp;toegekend.

In Par. 78, Abs. 2 ligt op zichzelf reeds een merkwaardigheid. Vanuit het contractueele standpunt is het niet verdedigbaar, waarom onder zekere omstandigheden de A.G. tegenover éénnbsp;harer crediteuren (den directeur) haar verplichtingen niet meernbsp;volledig behoeft na te komen. In het arbeidscontract met dennbsp;directeur ligt door Par. 78, Abs. 2 een clausula rebis sic stantibusnbsp;besloten; niet ten onrechte heeft onze rechter de toepasselijkheidnbsp;van deze clausule steeds binnen enge grenzen gehouden. Het gevaar van een ruime toepassing dezer clausule is, dat partijen zichnbsp;steeds dan niet meer gebonden zullen achten, wanneer, de resultaten van de overeenkomst tegenvallen. Slechts voordeelige contracten zullen worden nagekomen. Wordt de toestand gunstigernbsp;dan was voorzien, dan wordt de overeenkomst niet gewijzigd; dannbsp;geldt de clausule dus niet!

Daarbij komt nog, dat de A.G. toch slechts voor een betrekkelijk korte tijd aan het bestuur is gebonden. Voor een tijdvak, langer dan vijf jaar, kan geen bestuurslid worden benoemd. Ondernbsp;deze omstandigheid is het zeker gewenscht, dat niet binnen dienbsp;vijf jaren een belangrijk punt ten nadeele van den directeur kannbsp;worden gewijzigd.

De grondslag van Par. 78 is de functioneele en niet de contractueele beschouwing van de verhouding bestuur-A.G. Deze functioneele beschouwing heeft mede onder de druk der oorlogs-moeilijkheden aan belangrijkheid gewonnen. De oorlogslastennbsp;dienden gelijkmatig door de leden der gemeenschap te worden gedragen. Dit beginsel houdt in, dat de handhaving van rechten nietnbsp;steeds kan worden verlangd. Het sterkst komt dit tot uiting in denbsp;„Vertragshilfeverordnung”nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Qp grond van deze verordening

kan de rechter b.v. door oorlogsnoodzaak stilgelegde ondernemingen volgens bepaalde regels geheel of gedeeltelijk van hun verplichtingen ontslaan. Het functioneele beginsel, op de A.G.nbsp;toegepast, beteekent, dat de directeur in zijn rechten mag worden

172) R.G. I 1939 nr. 240 (2 December 1939). De uitvoerige considerans van dit besluit zegt o.a.: „Eine wesentliche Voraussetzung für das Durchhalten dernbsp;deutschen Wirtschaft im Kriege ist, dasz jeder seinen Zahlungsverpflichtungennbsp;pünktlich nachkommt ... Wo einzelne Volksgenossen wegen der besonderennbsp;Lage ihrer persönlichen und wirtschaftlichen Verhaltnissen von den Kriegsfol-gen v.'eit barter betroffen werden als die grosze Mehrzahl der übrigen, niüssennbsp;die Glaubiger hierauf bei der Geltendmachung ihrer Ansprüche Rücksichtnbsp;nehmen.”

HO

-ocr page 157-

Nrs. 77-78. TANTIEMES; FUNCTIE O.M.

gekort, wanneer de A.G. door omstandigheden in een ongunstiger positie komt. O.i. is deze afwijking van het pacta sunt servandanbsp;hier niet gerechtvaardigd.

Het totaal van alle inkomsten, uit welken hoofde ook door den bestuurder van de A.G. genoten, moet in overeenstemmingnbsp;met de positie van de A.G. en de taak van het betrokken bestuurslid zijn. Ten aanzien van een deel dezer inkomsten, de tantièmes,nbsp;zijn nog nadere voorschriften gesteld Voldoen de tantièmesnbsp;hieraan niet, dan kan het O.M. voor naleving van deze voorschriften zorg dragen. Ritter vindt het vreemd, dat het O.M.nbsp;een dergelijk recht niet is gegeven, voor het geval wel de tantièmesnbsp;maar niet de overige deelen van het bestuursinkomen aan denbsp;wettelijke vereischten voldoen. Inderdaad zou hierdoor ontduikingnbsp;van Par. 77 beter worden voorkomen. Maar o.i. is toch terecht hetnbsp;O.M. in Par. 78 geen beoordeelingsrecht gegeven, of de inkomstennbsp;wel in overeenstemming met de positie der A.G. zijn. Dit is eennbsp;contractueele aangelegenheid. De eisch, dat de tantièmes niet innbsp;wanverhouding tot de uitgaven voor doeleinden van algemeennbsp;nut staan, betreft meer de A.G. als corporatie. Schending vannbsp;deze verplichting beteekent in verband met de koppeling van denbsp;tantièmes aan uitgaven, ten behoeve van het algemeen belang gedaan, een aantasting van dit algemeen belang, hetgeen de inschakeling van het O.M. rechtvaardigt. Jammer is het, dat overnbsp;de verhouding van tantièmes en de uitgaven van Par. 77, Abs. 3nbsp;niets naders is bepaald.

78. Aan Par. 77 ligt de gedachte ten grondslag, dat het bestuur in de winst kan participeeren, voor zoover het aan zijn bemoeienissen is te danken, dat deze winst werd behaald. Begrijpelijk is daarom, dat van de winst de gerealiseerde reserves moetennbsp;worden afgetrokken. Wanneer dit onbillijk zou zijn jegens hetnbsp;bestuur, kan van deze regel worden afgeweken. Een afwijking is

173) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 77 Gewinnbeteiligung der Vorstandsmitglieder.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Den Vorstandsmitgliedern kann für ihre Tatigkeit eine Beteiligungnbsp;am Gewina gewahrt werden, die in der Regel in einem Anteil am Jahres-gewinn besteken soil.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Wird den Vorstandsmitgliedern ein Anteil am Jahresgewinn gewahrt,nbsp;so berechnet sich der Anteil nach dem Reingewinn, der sich nach Vor-nahme von Abschreibungen imd Wertberichtigungen sowie nach Bildungnbsp;von Rücklagen und Rückstellungen ergibt; abzusetzen ist femer der Teilnbsp;des Gewinns, der duch die Auflösung von Rücklagen entstanden ist.nbsp;Entgegenstehende Festsetzungen sind nichtig. Der Aufsichtsrat kann,nbsp;wenn es die Billigkeit verlangt, für das cinzelne Geschaftsjahr zulassen,nbsp;dasz der Teil des Gewinns, der zur Bildung freier Rücklagen verwandtnbsp;werden soil, nicht abgesetzt wird.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Gewinnbeteiligungen sollen in einem angemessenen Verhaltnis stehennbsp;zu den Aufwendungen zugunsten der Gefolgschaft oder von Einrich-tungen, die dem gemeinen Wohle dienen. Hierfür zu sorgen, ist Auf-gabe des Aufsichtsrats. Die Einhaltung dieses Gebots kann die Staats-anwaltschaft im Klagewege erzwingen; Qsw.

174) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 78, Anm, 2; Polak, N.V. X blz 69 noemt tantième een atavisme.

Hl

-ocr page 158-

Nrs. 78^79. TANTIÈMES EN RESERVEERING.

gerechtvaardigd, indien vaststaat, dat het aan dit bestuur te danken is geweest, dat de thans uit te keeren bedragen vroeger kondennbsp;worden gereserveerd. Eenvoudiger 20u het zijn om steeds overnbsp;vrije reserves tantièmes uit te keeren.

In een economisch bestel, waarin voorspoed sterk afhankelijk is van overheidsmaatregelen, zou het onbillijk zijn, indien alleen het bestuur tantième zou genieten en het overigenbsp;personeel niet van de gunstige gang van zaken zou profiteeren.nbsp;Dit in aanmerking genomen, valt er veel in Par. 77 te loven. Merkwaardig is echter, dat, wanneer alle winst naar de aandeelhoudersnbsp;gaat, die vrijelijk over de winstverdeeling kunnen besluiten, geennbsp;uitgaven ten behoeve van het personeel of van het algemeen belangnbsp;moeten worden gedaan, hoewel in dit geval natuurlijk onverminderd geldt, dat de winst ook ten deele aan de overheidsmaatregelen te danken is

Voorts bemoeit het Akt.G. zich met de credietverleening aan bestuursleden en zelfs aan ander hooger personeeD^®). Hiernbsp;is het beginsel toegepast, dat de n.v. door de commissarissen wordtnbsp;vertegenwoordigd, wanneer haar belangen aan die van het bestuurnbsp;tegengesteld zijn. Alleen is dan niet duidelijk, waarom de „leitendenbsp;Angestellten”, procuratiehouders enz. er bij zijn gehaald. Dezenbsp;hadden beter buiten beschouwing kunnen blijven, omdat, zelfs nunbsp;het Akt.G. een omschrijving van hen heeft gegeven, het tochnbsp;twijfelachtig kan zijn, wie als zoodanig moet worden beschouwd.nbsp;Bij bestuursleden, die uitdrukkelijk als zoodanig worden benoemd,nbsp;kan een dergelijke twijfel zich niet voordoen.

Het is zeker een gebrek in ons W. v. K., dat van de finan-tieele verhouding tusschen bestuurder en n.v. zoo weinig is geregeld. Hoe machtiger het bestuur, des te noodzakelijker is een regeling. Het Akt.G. was om deze redenen wel genoodzaaktnbsp;nadere voorzieningen op dit punt te treffen. Vooral ook door denbsp;wijziging in de doelstelling der A.G. (Par. 70) kan niet wordennbsp;toegestaan, dat het bestuur ten koste van de A.G. meer zou krijgennbsp;dan het toekomt. Omdat bij de A.G. ook volgens het Akt.G. hetnbsp;algemeen welzijn is betrokken, kan niet aan de A.G. zelf wordennbsp;overgelaten of zij zich deze benadeeling zal laten welgevallen,nbsp;zooals bij een zuiver contractueele verhouding het geval zou zijnnbsp;geweest,

79. Interessant is het, om het bovenstaande nog toe te lichten met een beschrijving van het strafrecht, waarvan het Akt.G. enkelenbsp;bepalingen bevat. Het strafrecht beschermt de belangen, waarbijnbsp;ook het algemeen belang is betrokken. Naarmate het algemeen

175) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Schlegelberger, Par. 77, Anm. 24.

176) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 80 Kreditgewahrung an Vorstandsmitglieder.

1) Vorstandsmitgliedern und leitenden Angestellten der Gesellschaft darf Krediet nur mit ausdrücklicher Zustimmung des Aufsichtsrats gewahrtnbsp;werden. Usw.

142

-ocr page 159-

Nr. 79. STRAraEPALINGEN.

belang meer door de overtreding der voorschriften wordt geschaad, zullen tegen den overtreder zwaardere straffen worden bedreigd.nbsp;Typisch is, dat de organen van de A.G. aan veel stringenterenbsp;strafbepalingen zijn onderworpen, dan die van de n.v, Ditnbsp;verschil kan niet alleen worden verklaard uit het feit, dat ons strafrecht over het algemeen milder is. Het moet een gevolg van denbsp;sterke publiekrechtelijke inslag der A.G. zijn.

In ons recht heeft eigenlijk alleen art. 48 de strekking, om, zij het dan ook langs civielrechtelijke weg, het bestuur in het algemeen tot behoorlijke vervulling van zijn taak aan te sporen, Denbsp;meeste bepalingen in het W, v, S., waarin tegen bestuurders ennbsp;commissarissen straffen worden bedreigd, hebben betrekking opnbsp;bepaalde handelingen, niet op algemeene verplichtingen. Een uitzondering vormen de artt. 342 en 343 W. v, S., waarin sprake isnbsp;van een in staat van faillissement verkeerende n.v. Hier wordt ooknbsp;een flinke straf .— zes jaar — bedreigd, ,,Quand pauvreté entrenbsp;par la porte, probité sort de la^fenêtre”, dacht blijkbaar onze wetgever. Overigens is de toepassing van deze artikelen allesbehalvenbsp;eenvoudig. Bovendien zal het misdrijf veelal onder verduisteringnbsp;in dienstbetrekking vallen

Het artikel, dat direct met Par, 294 te vergelijken is, is art. 347 W. v. S., dat den bestuurder of commissaris van een n.v.nbsp;met een geldboete van ten hoogste tienduizend gulden bedreigt,nbsp;indien zij bij een n.v. in bonis hun medewerking hebben verleendnbsp;of hun toestemming hebben gegeven tot een handeling in strijdnbsp;met eenige wettige bepaling van de akte van oprichting, tennbsp;gevolge waarvan de n.v. ernstig nadeel heeft ondervonden. Dezenbsp;redactie verschilt in enkele opzichten van die van Par. 294. Zijnbsp;gaat verder, omdat niet opzettelijk ten nadeele der n.v. moet zijnnbsp;gehandeld, doch weer minder ver, omdat de handeling in strijdnbsp;met een wettige bepaling der statuten moet zijn verricht. Dezenbsp;laatste beperking is ondoelmatig, omdat ook een handeling in strijdnbsp;met de wet strafbaar moet zijn. Zoo zou thans het uitgeven vannbsp;niet volgestorte toonderaandeelen volgens art. 347 W. v. S. pasnbsp;strafbaar zijn, indien het verbod van een dergelijke uitgifte, datnbsp;art. 38c. lid 2 bevat, in de statuten was herhaald.

Zeker maakt de groote vertrouwenspositie van het bestuur eener A.G. strengere sancties bij schending van dit vertrouwen

177) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 294 Handeln zum Nachteil der Gesellschaft.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Wer als Mitglied des Vorstands oder des Aufsichtsrats oder alsnbsp;Abwickler vorsatzlich zum Nachteil der Gesellschaft handelt, wird mitnbsp;Gefangnis bestraft.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Zugleich kann auf Verlust der bürgerlichen Ehrenrechte erkanntnbsp;werden.

3) nbsp;nbsp;nbsp;In besonders schweren Fallen tritt an die Stelle der Gefangnisstrafe,nbsp;Zuchthaus bis zu zehn Jahren; ein besonders schwerer Fall liegt nament-lich dann vor, wenn die Tat das Wohl des Volks geschadigt oder einennbsp;besonders groszen Schaden zur Folge gehabt oder der Tater besondersnbsp;arglistig gehandelt hat.

178) nbsp;nbsp;nbsp;Wijnveldt, N.V. I blz. 62.

143

-ocr page 160-

Nr. 79. BESTUURSPAND.

wenschelijk. Echter is Abs. 3 van Par. 294 wel zeer vaag, vooral nu volgens Par. 267a van het Duitsche Wetboek van Strafvorderingnbsp;een daad kan worden gestraft, indien deze ,,nach dem gesundennbsp;Volksempfinden” bestraffing verdient. Het Duitsche recht verschilt hier principieel zoo zeer van het onze, dat een vergelijkingnbsp;niet meer mogelijk is.

In het verlies van burgerlijke eererechten bij wat men noemt de „aktienrechtliche Untreue” komt eens te meer tot uiting, hoenbsp;een behoorlijk bestuursbeleid publiekrechtelijke plicht is. In onsnbsp;recht is het de overweging waard om een gestraften bestuurdernbsp;het recht om verdere bestuursfuncties te vervullen, te ontzeggen.

Van hoeveel belang het ook moge zijn, het bestuurslid te straffen, dat zijn n.v. heeft benadeeld, niet mag worden vergeten,nbsp;dat beperking van het verlies ook doel van een wettelijke regelingnbsp;moet zijn. Hierbij bewijst het bestuurspand goede diensten, voornamelijk door de preventieve werking, die er van uit gaat. Ooknbsp;zonder art. 48d zou een dergelijke overeenkomst natuurlijk bestaanbaar zijn. De moeilijkheid, dat de pandgever orgaan van dennbsp;pandnemer is, hebben tot opname van art. 48d geleid i*®). Waartoenbsp;echter de beperking tot aandeelen der n.v. zelve dient, is nietnbsp;duidelijk Tenzij de directeur ingevolge een statutaire bepalingnbsp;een zeker aantal aandeelen der n.v. moet bezitten, gelijk innbsp;Frankrijk wettelijk is voorgeschreven, zal hij verstandig handelennbsp;als hij zijn kapitaalsinkomen niet aan dezelfde risico’s blootstelt alsnbsp;zijn arbeidsinkomen. Daartoe zal hij zijn ,geld liefst in anderenbsp;papieren dan de aandeelen van zijn eigen n.v. moeten beleggen.nbsp;Ter verzekering van de nakoming van de verplichtingen, welkenbsp;het bestuur jegens de n.v. heeft, is het bestuurspand geschikt. Hetnbsp;kan de bestuursleden echter niet afdoende er aan herinneren, datnbsp;zij ook tegenover het algemeen belang verplichtingen hebben.nbsp;Hiervoor moet de wetgever zijn toevlucht tot strafbepalingennbsp;nemen.

179) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Ritter, Par. 294, Anm. 2; Schlegelberger, Par. 294, Anm. 1.

180) nbsp;nbsp;nbsp;Knol, prft. blz. 106.

181) nbsp;nbsp;nbsp;Van der Heyden, nr. 256.

144

-ocr page 161-

HOOFDSTUK IV.

Dc Commissarissen^

80. De omstandigheid, dat aan het bestuur van een n.v. het vermogen van derden is toevertrouwd, maakt een toezicht op denbsp;bestuurshandelingen wenschelijk. Ook het bestuur zelf zal in velenbsp;gevallen er zeer op gesteld zijn, dat de gelegenheid bestaat om bijnbsp;een ander college te rade te gaan, voordat het belangrijke besluitennbsp;neemt. Daardoor kunnen de bestuurders er zich van vergewissen,nbsp;dat naast henzelf ook andere belanghebbenden bij de n.v. dezelfdenbsp;meening zijn toegedaan.

ligt voor de hand, dat het toezicht op het bestuur bij de aandeelhouders zou berusten. Maar evenmin als de aandeelhouders hun n.v. zelf konden besturen, konden zij het toezicht nietnbsp;zelf uitoefenen, al zou dit eerder mogelijk zijn. Noodzakelijkerwijze zijn de commissarissen een jonger orgaan van de n.v. dannbsp;het bestuur, want eerst na gebleken ontoereikendheid van hunnbsp;eigen toezicht op het bestuur zullen de aandeelhouders het toezichtnbsp;aan anderen overlaten.

Bij de V.O.C., waar het bestuur aanvankelijk in feite alleenheerscher was, kwamen de groote aandeelhouders op dennbsp;duur in verzet tegen de lichtvaardige manier, waarop met hunnbsp;gelden werd omgesprongen ^). Uit deze ontevredenheid kwam denbsp;eisch tot medezeggenschap voort, welke na eenige strijd werd ingewilligd. Ook toen kwam van controle weinig terecht, omdat dcnbsp;commissarissen veel te begeerig waren om eens het lucratieve ambtnbsp;van bestuurder te bekleeden Volgens Müller-Rückforth ®) zijnnbsp;uit het toezichthoudend college van hoofdparticipanten de alge-mecne vergadering van aandeelhouders en de commissarissennbsp;voortgekomen. Ook volgens van der Heyden vindt de raad vannbsp;commissarissen in het college van hoofdparticipanten zijn oorsprong Al hadden beide grocpeeringen ongetwijfeld enkelenbsp;trekken gemeen, er blijft dit verschil, dat dc hoofdparticipantennbsp;geen orgaan waren en krachtens eigen recht konden optreden.nbsp;Van Brakel ®) meent daarentegen, dat dc commissarissen pasnbsp;later hun intrede hebben gedaan, In dc 18e eeuw — een tijdperknbsp;van verval — lieten de bewindhebbers hun eigenlijke taak meernbsp;en meer aan anderen over, terwijl zij zich zelf met het toezicht te-

1) nbsp;nbsp;nbsp;Bos, Over commissarissen van naamlooze vennootschappen, acad. prft.nbsp;Groningen, blz. 5.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Van der Heyden, prft. blz. 65; Van Slooten, Praeadvies blz. 145.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Prft, blz. 12.

4) nbsp;nbsp;nbsp;Nr. 271.

5) nbsp;nbsp;nbsp;Prft, blz. 138.

10 H5

-ocr page 162-

Nrs. 80-81. COMMISSARISSEN FACULTATIEF?

vreden stelden. Naast de argumenten, welke Bos®) voor deze opvatting aanvoert, zal wellicht ook het verslappend staatstoezichtnbsp;er toe hebben geleid, dat de aandeelhouders zelf meer op hun quinbsp;vive moesten zijn.

De geschiedenis van de V.O.C. toont in ieder geval aan, dat een toezichthoudend orgaan, anders dan een besturend orgaan,nbsp;geen noodzakelijkheid is, ja zelfs blijkt, dat ook de aandeelhoudersnbsp;zelf soms geen toezicht uitoefenden. Onze wet is door de aanwezigheid van commissarissen facultatief te stellen blijkbaar eveneensnbsp;van de gedachte uitgegaan, dat het toezicht van de aandeelhouders, voor zoover de wet dit mogelijk maakt, voldoende kannbsp;zijn. In overeenstemming hiermede merkt Ritter '^) op voor hetnbsp;Akt.G., dat de aanwezigheid van commissarissen verplicht stelt,nbsp;dat zij juridisch wel, maar logisch niet noodzakelijk zijn.

81. Het verschil tusschen ons recht en het Duitsche recht wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt door het ontbreken van eennbsp;minimumkapitaalgrens voor de n.v., waardoor kleine n.v.’s bestaanbaar zijn. De Jongh ®) wijst in zijn praeadvies op het groote verschilnbsp;in de taak, welke de commissarissen bij de kleine of bij de grootenbsp;n.v. vervullen. In een kleine n.v. is hun toezicht voornamelijknbsp;repressief. Men zou daaraan gerust kunnen toevoegen, dat het toezicht in vele gevallen hier evengoed door de aandeelhouders kannbsp;worden uitgeoefend. Want dat bij een groote n.v. commissarissennbsp;veel noodzakelijker zijn ligt niet alleen in de andere geaardheid dernbsp;commissariswerkzaamheden — die hier ook preventief toezichtnbsp;omvatten — maar vloeit tevens voort uit de onmogelijkheid, datnbsp;alle aandeelhouders zich met het toezicht belasten ®): bij de V.O.C.nbsp;traden slechts de hoofdparticipanten naar voren.

Het facultatieve systeem van onze wet opent evenwel de mogelijkheid, dat ook groote n.v.’s het zonder commissarissennbsp;kunnen stellen, al blijven dergelijke gevallen natuurlijk tot de uitzonderingen behooren. Een overwegend bezwaar tegen het facultatieve stelsel zou echter zijn, dat alle bepalingen over de aansprakelijkheid van commissarissen kunnen worden ontdoken, doornbsp;eenvoudig geen commissarissen te benoemen i®). Art. 50b sluitnbsp;deze smokkelweg gelukkig af. Niettemin valt er alles voor tenbsp;zeggen, om voor groote n.v.’s de aanwezigheid van commissarissennbsp;verplicht te stellen. Zou het doel van de n.v. meer op het algemeennbsp;belang worden afgestemd, gelijk bij de A.G. is geschied, dan isnbsp;het zelfs bezwaarlijk de aandeelhouders het toezicht te geven. Het

6) nbsp;nbsp;nbsp;Prft. biz. 10.

7) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 86, Anm. 2.

8) nbsp;nbsp;nbsp;Praeadvies voor de Broederschap van Notarissen, Correspondentiebladnbsp;Deel XXV blz. 175.

9) nbsp;nbsp;nbsp;Croockewit.De Commissarissen bij de N.V., acad. prft Utrecht 1882, blz. 7.nbsp;Zie voorts blz. 39.

10) nbsp;nbsp;nbsp;De Roon Swaan, Het Toezicht in de Naamlooze Vennootschap, acad.nbsp;prft. Leiden 1895, blz. 31.

146

-ocr page 163-

Nr. 81. TOEZICHT EN LEIDERSBEGINSEL.

gevaar bestaat, dat zij zich bij het vervullen van hun toeziende functie te zeer door eigen belang zullen laten leiden.

Merkwaardig is, dat art. 50b Visseraanleiding heeft gegeven tot een opvatting, welke in feite op hetzelfde neerkomt als een verplichte raad van commissarissen voor groote n.v.’s.nbsp;Hij interpreteert art. 50b n.1. aldus, dat een onderneming commissarissen moet bezitten om die werkzaamheden te verrichten,nbsp;welke bij gelijksoortige ondernemingen door commissarissen wordennbsp;gedaan. Anders moet de onderneming van het verrichten van dienbsp;werkzaamheden afzien. Deze opvatting schijnt ons in verband metnbsp;de artikelen 43 en 47 niet juist. Commissariswerkzaamhedennbsp;kunnen in een bepaalde onderneming volgens deze artikelen zeernbsp;goed aan één der andere organen worden opgedragen.

Doordat bij de n.v. niet aan de bestuurders, maar aan de aandeelhouders de hoogste macht werd gegeven, spreekt het vanzelf, dat het bestuur van de n.v. met eenig toezicht steeds rekeningnbsp;zal hebben te houden. In de A.G. is het bestuur door toepassingnbsp;van het leidersbeginsel onafhankelijk van afndere organen gemaakt.nbsp;Als leider van een corporatie zou het bestuur alleen verantwoordelijk kunnen worden gesteld tegenover de leider van denbsp;hoogere corporatie, b.v. de bedrijfsorganisatie, waartoe de onderneming behoort. In dit verband is het bestuur der A.G. met dennbsp;burgemeester van een gemeente te vergelijken, die aan den commissaris der provincie verantwoording is verschuldigd. Maar denbsp;n.v. is behalve corporatie ook vereeniging van aandeelhouders. Metnbsp;het contractueele aspect van de n.v. is een onbeperkte zeggenschapnbsp;van een bestuur over het eigendom van anderen niet vereenigbaar.nbsp;Typisch is het, dat de invoering van het leidersbeginsel er vanzelfnbsp;toe leidde, dat de waarborgen tegen misbruik van de verstrektenbsp;machtspositie werden vergroot. Het is daarom ook verklaarbaar,nbsp;dat de voorstanders van een toezicht, dat alleen door accountantsnbsp;(Bilanzprüfer) zou worden uitgeoefend, nimmer zooveel aanhangnbsp;hebben kunnen verwerven, dat de commissarissen overbodig werdennbsp;geacht 12). Inderdaad miskent een dergelijke opvatting het technische karakter van de accountantscontrole. Ook wanneer denbsp;accountant een nieuw orgaan der n.v. wordt, kan hij niet in beleidsvragen treden. Zijn onderzoek zal daarentegen den commissarissen de noodzakelijke gegevens moeten verschaffen, opdat zijnbsp;hun taak op de juiste wijze kunnen vervullen. Het zal immers dennbsp;commissarissen aan tijd en dikwijls ook aan deskundigheid ontbreken om dergelijke gegevens zelf te verzamelen.

Terwijl het technische karakter van de accountantscontrole geen afbreuk aan de zelfstandige positie van het bestuur behoeftnbsp;te doen, is dat wel het geval met een commissarieel toezicht.nbsp;Müller-Rückforth erkent, dat ,,die Ausgestaltung des Aufsichts-rats zu einem Führerrat dem Führergedanken am ehesten gerecht

11) nbsp;nbsp;nbsp;Nr. H9a.

12) nbsp;nbsp;nbsp;Müller'Rückforth, prft. blz. 69.

147

-ocr page 164-

Nrs. 81-82. COMM. GESCHIKT VOOR BESTUURSBENOEMING.

I

wirdi®). Ongetwijfeld zou een adviseerend college beter strooken met de positie van het bestuur, zooals die in Par. 70 is vastgelegd.nbsp;Als ander middel om uit de impasse te geraken — dat echter ergernbsp;is dan de kwaal ^— werd voorgesteld om het bestuur tot voorzitternbsp;van het college van commissarissen te benoemen. Terecht vreesdenbsp;men, dat de macht van het bestuur daardoor eerder versterkt dannbsp;aan banden zou worden gelegd.

Al vormen de commissarissen door hun aanwezigheid een bedreiging voor de zelfstandige positie van het bestuur, deze bedreiging zou nog ernstiger zijn geweest, als men er niet van afnbsp;had gezien om binnen het college van commissarissen het leidersbeginsel door te voeren. Het gevaar was dan niet denkbeeldig,nbsp;dat het bestuur van één man, n.1. den president-commissaris,nbsp;afhankelijk zou worden, hetgeen dus feitelijk zou neerkomen opnbsp;een machtsverschuiving van het bestuur naar een ander orgaan.nbsp;Het is duidelijk, dat deze machtsverschuiving ontoelaatbaar is,nbsp;wanneer het bestuur uitdrukkelijk zelfstandig is gemaakt.

82. Niet alleen maakt het contractueele element der n.v. een toezicht op een overigens onafhankelijk bestuur wenschelijk, maarnbsp;er is nog een andere grond, waarop het bestaansrecht der commissarissen kan worden gebaseerd. Zoolang de n.v. alleen als eennbsp;aangelegenheid van de aandeelhouders wordt beschouwd, kan hetnbsp;den wetgever geen belang inboezemen, welke bestuurders dezenbsp;aandeelhouders ter behartiging van hun interessen zullen kiezen.nbsp;Als corporatie echter wordt de n.v. een aangelegenheid van veelnbsp;verder strekkende beteekenis. Het algemeen welzijn is er medenbsp;gemoeid, indien een bestuur zijn taak niet naar behooren zou vervullen. In dit licht bezien is m.a.w. de bestuursbenoeming een zaaknbsp;van grooter gewicht. De aandeelhouders kunnen zich bij deze benoeming te veel door eigen belang laten leiden; misschien ooknbsp;zullen zij niet in staat zijn een weloverwogen oordeel over dennbsp;bestuurder uit te spreken. Daarom kan met recht de benoemingnbsp;van het bestuur aan commissarissen worden overgelaten, die doornbsp;hun neutralere positie beter dan de aandeelhouders een compromisnbsp;zullen weten te vinden tusschen het algemeen belang en dat dernbsp;n.v. Uit hoofde van hun toezichthoudende functie zullen zij ooknbsp;beter in staat zijn te beoordeelen aan welke vereischten een bestuurslid moet voldoen 1^).

De regeling van het toezicht behoefde bij de A.G. minder te worden gewijzigd dan de paragrafen, welke over bestuur' ennbsp;algemeene vergadering handelen. Eenige wijzigingen konden evenwel niet achterwege blijven. In het bijzonder kon de multi-com-missaris geen genade meer vinden. Reeds vanouds richtten zich

13) nbsp;nbsp;nbsp;T.a.p.

14) nbsp;nbsp;nbsp;Zie hierboven nr. 73. Ten onrechte haalt Bos, prft. blz. 114, Croockewitnbsp;als voorstander van een bestuursbenoeming door commissarissen aan. Zienbsp;Croockewit, prft. blz. 63.

148

-ocr page 165-

Nr. 82. MAXIMUM AANTAL COMMISSARIATEN.

de bezwaren tegen de commissarissen speciaal tegen diegenen, die een groot aantal commissariaten vervullen. Het werd onmogelijknbsp;geacht, dat zij de aan ieder ambt verbonden verplichtingen nauwgezet zouden kunnen nakomen, waaronder het toezicht in iederenbsp;n.v. natuurlijk zou lijden. Onderzoekingen hebben evenwel aangetoond, dat dergelijke multi-commissarissen, hoewel volstrekt geennbsp;legendarische verschijningen, toch niet zoo veelvuldig voorkomennbsp;als de oppositie zou willen laten gelooven^®).

Reeds vóór de invoering van het Akt.G. mocht éénzelfde persoon niet meer dan twintig commissariaten vervullen. Hetnbsp;Akt.G. vond deze beperking nog onvoldoende en heeft het aantalnbsp;verder ingekrompen, omdat eerst dan een behoorlijke vervullingnbsp;van de toeziende functie mogelijk scheen^®). Men zou kunnennbsp;zeggen, dat een commissaris zelf moet beoordeelen tot de waarneming van welk aantal commissarieele functies hij in staat is.nbsp;Neemt hij te veel hooi op zijn vork, dan zullen de onaangenamenbsp;gevolgen voor hem niet uitblijven. Maar de n.v. kan dan ook reedsnbsp;schade hebben geleden. Bovendien is het waarschijnlijk, dat bijnbsp;gebleken onvoldoende toezicht — om nog te zwijgen van gevallen,nbsp;waarin een te kortschieten der commissarissen niet valt aan tenbsp;toonen — het aangerichte onheil niet steeds kan worden hersteld.nbsp;Om deze reden verdient dus de beperking van Par. 84, Abs. 2nbsp;waardeering. Toch moet hierbij worden bedacht, dat iemand metnbsp;twaalf commissariaten zich misschien beter van zijn taak kwijt,nbsp;dan een ander met vier commissariaten, die daarnaast nog directeurnbsp;van een onderneming is. Nu bij ons de cumulatie van commissarisfuncties geen dringend probleem is, kan ook de regeling van hetnbsp;Akt.G. worden gemist, te meer omdat het Akt-G. het probleemnbsp;slechts ten deele oplost i'^).

De A.G. moet ten minste drie commissarissen tellen. Een n.v., die dezelfde omvang heeft, als een A.G. ten minste moet bezitten, zal waarschijnlijk nimmer minder dan drie commissarissennbsp;tellen, zoodat er op dit punt in wezen weinig verschil tusschen beide

15) nbsp;nbsp;nbsp;Bos, prft. blz. 44; de Jongh, Praeadvies blz. 178 e.v.

16) nbsp;nbsp;nbsp;Schlegelberger, Par. 86, Anm. 1; Amtl.Begr. bij Klairsing, blz. 73.

Par. 86 Zusammensetzung des Aufsichtsrats.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Der Aufsichtsrat besteht aus drei Mitgliedem. Die Satzung kann einenbsp;höhere Zahl festsetzen. Die Hö^hstzahl der Aufsichtsratsmitglieder betragt beinbsp;Gesellschaften mit einem Gnindkapital

bis zu nbsp;nbsp;nbsp;3.000.000 R. M. sieben

von mehr als nbsp;nbsp;nbsp;3.000.000 R. M. zwölf.

von mehr als 20.000.000 R. M. zwanzig.

Der Reichswirtschaftsminister kann ... Ausnahmen zulassen usw.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Eine juristische Person kann nicht Aufsichtsratsmitglied sein. Mitgliednbsp;kann ferner nicht sein, wer bereits in zehn Aktiengesellschaften oder Komman-ditgesellschaften auf Aktien Aufsichtsratsmitglied ist; soweit usw.

17) nbsp;nbsp;nbsp;Het is de overweging waard of geen cumulatieverbod voor bestuursfuncties bij ons zou kunnen worden ingevoerd. Dit zou een rem vormen tegennbsp;het oprichten van een groot aantal afzonderlijke, doch gelijk opgebouwde kleinenbsp;n.v.tjes, waardoor een nimmer door de wet bedoelde aansprakelijkheidsbeperkingnbsp;¦wordt bereikt.

149

-ocr page 166-

Nrs. 82-83. GEEN MAXIMUM AANTAL COMMISSARISSEN.

rechtstelsels bestaat. Een materieel onderscheid is gelegen in het maximum aantal commissarissen. Het streven om het aantal commissarissen te beperken vond zijn grenzen in de vrees, dat bij eennbsp;te laag gesteld maximum tot de vorming van de z.g. Beirate zounbsp;worden overgegaan. Deze commissies zouden bij gebreke van eenigenbsp;wetsbepaling niet ter verantwoording kunnen worden geroepen,nbsp;waardoor aan de commissarieele verantwoordelijkheid te kort zounbsp;worden gedaan. Een bepaling als vervat in art. 50b kan geen uitkomst bieden, omdat daarbij geen rekening met het maximumnbsp;aantal commissarissen wordt gehouden i®).

Het komt ons voor, dat in een groot aantal commissarissen geen nadeel voor de n.v. moet worden gezien. Indien slechts isnbsp;vastgelegd, dat het college van commissarissen in totaal nooit meernbsp;dan een zeker bedrag als tantième kan toucheeren, is een grootnbsp;aantal commissarissen in zekere opzichten zelfs een voordeel voornbsp;de n.v. Ten eerste kan een intensiever toezicht worden uitgeoefend,nbsp;maar bovendien wordt de mogelijkheid tot verhaal van schadenbsp;tengevolge van ontoereikend toezicht vergroot. Niet ten onrechtenbsp;zijn de commissarissen wel eens betiteld als een ,,soort borg ofnbsp;levende reserve” i®). Een maximum aantal commissarissen voor denbsp;verschillende grootte-groepen van ondernemingen kan bovendiennbsp;nog moeilijkheden geven indien enkele commissarissen bij kapitaals-vermindering moeten worden afgezet.

Bij de versterkte machtspositie van het bestuur der A.G. kan nog terecht bezwaar worden gemaakt tegen de louternbsp;representatieve commissarissen. Een toespitsing van de commis-saristaak op het toezicht op het bestuur, welke voor ons recht noodzakelijk is, zal bij ons ongetwijfeld tot dezelfde conclusie leiden.nbsp;Dat juist het toezicht op het bestuur waarschijnlijk het eerstenbsp;onderwerp is, dat in het Akt.G. zal worden gewijzigd, is des tenbsp;opvallender, omdat het Akt.G. op dit punt zoo nauw bij het oudenbsp;recht aansloot. Indien deze wijzigingen doorgang zullen vinden,nbsp;worden waarschijnlijk zoowel het maximum aantal commissarissennbsp;verlaagd als de representatieve commissarissen uitgeschakeld ).

83. In het W. v. K. is er t.a.v. bestuurders en commissarissen een verschil in redactie tusschen de wetsartikelen. Art. 43 spreektnbsp;van de taak van ,,het” bestuur, terwijl nergens over de ,,raad” vannbsp;commissarissen wordt gerept. Men zal hieruit niet mogen afleiden,nbsp;dat het bestuur als college bij meerderheid van stemmen moet beslissen, terwijl de commissarissen slechts bij éénstemmigheid kunnen

18) nbsp;nbsp;nbsp;Ter voorkoming van ontduiking der maxima worden plaatsvervangersnbsp;bij bepaling van het aantal als volwaardig commissaris gerekend. Schlegelberger,nbsp;Par. 79, Anm. 34; Vgl. ook Par. 95, Abs. 6.

19) nbsp;nbsp;nbsp;Vakkenier Kips, Controle op Naamlooze Vennootschappen, Haarlemnbsp;1906, blz. 32.

20) nbsp;nbsp;nbsp;Zie „Commissarissen in Duitschland”, Dagelijksche Beurscourant 11nbsp;December 1942.

150

-ocr page 167-

Nr. 83. INTERNE ORGANISATIE.

besluiten -i). In wezen is er dus geen verschil met het Akt.G., dat het bestuur aan de ,.Vorstand” en het toezicht aan de ..Auf-sichtsrat” opdraagt. Ook dit laatste orgaan kan met meerderheidnbsp;van stemmen besluiten nemen hetgeen niet wegneemt, dat denbsp;interne organisatie van beide organen zeer uiteenloopend isnbsp;geregeld.

Waartoe de Duitsche organisatiedrang kan leiden, toont de regeling van de raad van commissarissen _ Zelfs wanneer innbsp;totaal deze raad niet meer dan het minimum aantal van drie ledennbsp;telt, moet één daarvan tot voorzitter en een tweede tot plaatsvervangend voorzitter worden gekozen! Deze zijn ieder weer orgaannbsp;van de 'A.G. Toch is er een groot verschil tusschen dennbsp;president-commissaris en den voorzitter van het bestuur, die hetnbsp;uitsluitende beslissingsrecht heeft. De president-commissaris heeftnbsp;n.1. een dergelijk beslissingsrecht niet, omdat het niet vercenigbaarnbsp;werd geacht met de toeziende en adviseerende taak der commissarissen ). Inderdaad zou een beslissingsrecht van den voorzitternbsp;vooral de waarde der adviezen aanzienlijk verminderen. Het zounbsp;voorts ook in strijd zijn met de functie van vertegenwoordigers dernbsp;aandeelhouders, welke de commissarissen cenigermate bezitten. Denbsp;voorzitter van het college van commissarissen heeft dus dezelfdenbsp;taak als een willekeurige vereenigingsvoorzitter volgens ons rechtnbsp;heeft, behalve natuurlijk wanneer hem een speciale taak is opgedragen 2®).

Par. 94, Abs. 4 sanctionneert, wat in de praktijk reeds veelvuldig voorkwam. Deze bepaling vormt ook een rem tegen commissies, welke buiten de commissarissen om zouden worden gevormd, met name om het maximum aantal te ontduiken. Aan denbsp;andere kant is thans de rechtsgeldigheid dezer commissies boven

21) nbsp;nbsp;nbsp;Van der Heyden, nrs. 242 en 281: Dorhout Mees, blz. 174.

22) nbsp;nbsp;nbsp;Ritter, Par. 95, Anm. 2.

23) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 92 Innere Ordnung des Aufsichtsrats.

1) Der Aufsichtsrat hat nach naherer Bestimmung der Satzung aus seinernbsp;Mitte einen Vorsitzer und mindestens einen Stellvertreter zu wahlen. Usw.nbsp;2 en 3) Usw.

4) Der Aufsichtsrat kann aus seiner Mitte einen oder mehrere Aus-schüsse bestellen, namentlich zu dem Zweck, seine Verhandlungen und Beschlusze vorzubereiten oder die Ausfühnmg seiner Beschlüsze zunbsp;überwachen.

Par. 93 Teilnatne an Sitzungen des Aufsichtsrats und seiner Ausschüsse.

1) nbsp;nbsp;nbsp;An den Sitzimgen des Aufsichtsrat und seiner Ausschüsse sollen Personen die weder dem Aufsichtsrat noch dem VorstEind angehören, nichtnbsp;teilnehmen. Sachverstandige und Auskunftspersonen können zur Beratungnbsp;übe einzelne Gegenstande zugezogen werden.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Aufsichtsratsmitglieder, die dem Ausschusz nicht angehören, könnennbsp;an den Ausschuszsitzungen teilnehmen, wenn die Satzung oder der Vorsitzer des Aufsichtsrats nichts anderes bestimmt.

3) Usw.

24) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. hierboven nr. 70.

25) nbsp;nbsp;nbsp;Amtl. Begr. bij Klausing, blz. 78.

26) nbsp;nbsp;nbsp;Zie hierboven nr. 70 en b.v. Par. 93, Abs. 2 (tekst hierboven ondernbsp;noot 23).

151

-ocr page 168-

Nrs. 83-84. BENOEMING VAN COMMISSARISSEN.

alle twijfel verheven. Nu hier en daar de meening heerscht, dat, hetgeen de wet niet uitdrukkelijk toelaat, niet is toegestaan, is ditnbsp;wel van belang. Eveneens om ontduiking van het maximum aantalnbsp;commissarissen te voorkomen, dient het voorschrift, dat aan denbsp;vergaderingen geen personen mogen deelnemen, die niet tot de raadnbsp;van commissarissen behooren. Deze omslachtige regeling is zekernbsp;een nadeel van de vaststelling van een maximum aantal commis-sarissen! Aangenomen moet worden, dat de mogelijkheid om com-missies voor bepaalde doeleinden te vormen geen beletsel is omnbsp;ook een enkelen commissaris een speciale taak op te dragen. Evenmin als de vorming van een commissie zal een dergelijke opdrachtnbsp;de overige commissarissen ook maar van één hunner verplichtingennbsp;kunnen ontslaan.

84. Dat de commissarissen de belangen van de aandeelhouders moeten behartigen door het uitoefenen van toezicht en het gevennbsp;van adviezen, is niet in de wet vastgelegd, doch komt met zooveelnbsp;woorden in de toelichting tot uiting Zij kan voor deze uitlatingnbsp;echter wel aanknoopingspunten in het Akt.G. vinden. Zoo wordennbsp;de commissarissen door de aandeelhouders benoemd; de eerstenbsp;maal dus door de oprichters ).

Reeds bij de benoeming van het bestuur door de commissarissen werd opgemerkt, dat dit onvermijdelijk een zekere afhankelijkheid medebracht. Hierin vermocht ook de benoemingstermijn van vijf jaren geen principieele verandering te brengen.nbsp;Geheel op dezelfde wijze zou, uitgaande van het benoemingsrechtnbsp;der aandeelhouders, kunnen worden betoogd, dat de commissarissen van de aandeelhouders afhankelijk zijn. ]a, zelfs nog metnbsp;meer grond, want de benoeming tot commissaris kan zelfs zondernbsp;gewichtige reden worden herroepen, zij het met een versterktenbsp;meerderheid! Desondanks wordt nergens gezinspeeld op eenigenbsp;afhankelijkheid van commissarissen. Zoo overtuigd is men blijk-

27) nbsp;nbsp;nbsp;Klausing, blz. 78. Vgl. cwk Par. 88 Entsendung von Mitgliedem in dennbsp;Aufsichtsrat.

1) Die Satzung kann bestimmten Aktionaren oder den jeweiligen Inhabem bestimmter Aktien das Recht einraumen, Mitglieder in den Aufsichtsrat zunbsp;entsenden. Die Gesamtzahl der entsandten Mitglieder darf den dritten Teilnbsp;aller Aufsichtsratsmitglieder nicht übersteigen.

Dit recht is niet bestemd om toevallige minderheidsgroepeeringen in de gelegenheid te stellen om hun belangen te verdedigen. Het dient om bij de gemengde A.G.’s voor de publiekrechtelijke aandeelhouders de mogelijkheid te openen hun wenschen met meer nadruk naar voren te brengen.

28) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 23, Abs. 1. Die Gründer haben den ersten Aufsichtsrat der Gesell-schaft zu bestellen.

Par. 87 Wahlund Abberufung.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Die Aufsichtsratsmitglieder werden von der Hauptversammlung gewahlt.nbsp;Usw.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Die Bestellung zum Aufsichtsratsmitglied kann vor Ablauf der Wahlzeitnbsp;von der Hauptversammlung wlderrufen werden. Usw.

152

-ocr page 169-

Nrs. 84-85. AFHANKELIJKHEID DOOR BENOEMING.

baar van het beginsel, dat het Akt.G. de invloed van de aandeelhouders heeft uitgeschakeld, dat niet meer wordt nagegaan of dit beginsel inderdaad overal is verwezenlijkt. Het zal blijken, dat ditnbsp;niet het geval is. Hierbij zij opgemerkt, dat de commissarissen alleennbsp;de belangen van de aandeelhouders en niet die van een minderheid kunnen behartigen ). De wijze van verkiezing maakt ditnbsp;onmogelijk. Daardoor is ten minste nog eenige waarborg verkregen, dat het belang van de A.G. wordt gediend.

Hoezeer men ook de invloed van de aandeelhouders heeft willen uitschakelen, het feit, dat het kapitaal ten slotte door denbsp;aandeelhouders is bijeengebracht sloot uit, dat hun alle invloednbsp;kon worden ontnomen. Zij zouden in dit geval in een ongunstigernbsp;positie dan de schuldeischers worden gebracht. Bovendien was ernbsp;geen orgaan te vinden, dat de commissarissen kon benoemen. Hetnbsp;bestuur was hiervoor allerminst geschikt, omdat het ten eerste zelfnbsp;door de commissarissen wordt benoemd en ten tweede door denbsp;commissarissen moet worden gecontroleerd. De eenige overblijvende mogelijkheid is een benoeming door de overheid, maarnbsp;hiertegen wordt aangevoerd, dat de onderneming daardoor a[~nbsp;hankelijk van de staat zou worden ^0). Waarom nu niet gezegd,nbsp;dat bij een commissarisbenoeming door de algemeene vergaderingnbsp;de onderneming in beginsel van dit college afhankelijk wordt? Ofnbsp;dit in werkelijkheid het gevolg van de commissarisbenoeming doornbsp;de aandeelhouders zal zijn, hangt natuurlijk in sterke mate af vannbsp;de verdere bevoegdheden, welke den commissarissen tegenover hetnbsp;bestuur zijn gegeven

85. Bij beschouwingen over het rechtskarakter van de verhouding tusschen de n.v. en haar commissaris wordt meestal verwezen naar hetgeen hierover bij het bestuur te berde werd gebracht. De conclusie is dan over het algemeen, dat de commissarissen innbsp;arbeidsverhouding tot de n.v. staan, indien zij vergoeding voornbsp;hun diensten — b.v. in de vorm van tantièmes — ontvangennbsp;Het volkomen gemis aan eenige gezagsverhouding is ook in ditnbsp;geval geen belemmering om den commissaris het praedicaat arbeider toe te kennen. O.i. zal men den commissaris eerst dannbsp;arbeider kunnen noemen, indien het arbeidsrecht doelbewust hetnbsp;verrichten van werkzaamheden in organisch verband regelt, m.a.w.nbsp;gelijk hierboven werd betoogd, zijn individualistische grondslagnbsp;verliest en tot functierecht uitgroeit. Dan zal het niet meer noodig

29) nbsp;nbsp;nbsp;Schlegelberger, Par. 87, Anm. 7.

30) nbsp;nbsp;nbsp;Müller-Rückforth, prft. blz, 48. Een dergelijke taak kan de staat trouwensnbsp;niet op zich nemen (Cursiveering van ons).

31) nbsp;nbsp;nbsp;Zie hieronder nr. 87.

32) nbsp;nbsp;nbsp;Hierover Knol, prft. blz. 39 en de daar aangehaalde schrijvers. Rechtb.nbsp;Alkmaar 2 Juni 1927, W 11706: Hof Amsterdam 1 Juni 1928, W. 11868.

33) nbsp;nbsp;nbsp;Nr. 76.

153

-ocr page 170-

Nrs. 85-86. RECHTSKARAKTER COMMISSARISVERHOUDING.

zijn, dat b.v. art. 3 van het Besluit op de Loonbelasting 1940 de bepaling inhoudt, dat commissarissen steeds worden geacht hunnbsp;arbeid als zoodanig in dienstbetrekking te verrichten!

Voor het Duitsche recht wordt, wat de interne verhouding betreft, eveneens aangenomen, dat de commissaris arbeider is®*).nbsp;Maar voor de verhouding tot derden is de zaak niet zoo eenvoudig,nbsp;omdat niet dezelfde terminologie door de wet wordt gebruikt alsnbsp;bij het bestuur. Het bestuur toch werd benoemd, maar de commissarissen worden gekozen. Behalve de eerste raad van commissarissen: die wordt weer benoemd!

Is er nu eenig verschil tusschen benoeming en verkiezing? Volgens Ritter®®) moeten de oprichters het eens zijn over de benoeming van de eerste commissarissen. Schlegelberger is van eennbsp;andere meening „da es sich um eine typisch aktienrechtlichenbsp;Masznahme handelt”®®). Deze motiveering is ondeugdelijk,nbsp;omdat het Akt.G. in verschillende gevallen juist het besluit bijnbsp;meerderheid van stemmen heeft afgeschaft. Zou dan het onderscheid tusschen benoeming en verkiezing zijn, dat een benoemingnbsp;bij algemeene stemmen moet geschieden, terwijl een verkiezing alnbsp;dan niet door een versterkte meerderheid tot stand komt? Hierinnbsp;kan het verschil niet liggen, zoodat Ritter in het ongelijk moetnbsp;worden gesteld. Verkiezing is echter een interne gebeurtenis ennbsp;als zoodanig met benoeming niet goed vergelijkbaar. Verkiezingnbsp;is besluitvorming op een bepaalde wijze. Aan de benoeming moetnbsp;noodzakelijkerwijze besluitvorming voorafgaan: voordat iemandnbsp;kan worden benoemd, moet er besloten worden, dat hij zal wordennbsp;benoemd. Terecht zegt daarom Gadow®'^), dat de eerste commissarissen door de oprichters worden gekozen, zooals hun opvolgersnbsp;door de algemeene vergadering bij verkiezing worden aangewezen.nbsp;In feite zal de benoeming door de algemeene vergadering met denbsp;verkiezing samenvallen, omdat vóór de stemming uit praktischenbsp;overwegingen de candidaten gepolst zullen zijn omtrent hun bereidheid het ambt te aanvaarden. Staat dit niet vast, dan zal nanbsp;de verkiezing de benoeming eerst kunnen volgen, wanneer geblekennbsp;is, dat de candidaat bereid is als commissaris op te treden. Ooknbsp;hier kan dus niemand tot orgaan worden gemaakt, d.w.z. wordennbsp;benoemd, voordat vaststaat, dat hij intem in verhouding met denbsp;n.v. wil treden, d.w.z. een arbeidsovereenkomst aan wil gaan.

86. Al kan veelvuldig bij de regeling van de commissarissen naar het bestuur worden verwezen, een dergclijke analogie is uitnbsp;de aard der zaak niet mogelijk, wanneer de tawk der commissarissen moet worden omschreven. Deze taak wordt in het alge-

34) nbsp;nbsp;nbsp;Schlepelberger, Par. 87, Anm. 10: Gadow, Par. 87, Anm. 7.

35) nbsp;nbsp;nbsp;Par.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;23,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Anm.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3.

36) nbsp;nbsp;nbsp;Par.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;23,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Anm.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3.

37) nbsp;nbsp;nbsp;Par.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;23,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Anm.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;4.

154

-ocr page 171-

Nr. 86. WIE IS COMMISSARIS?

meen aangeduid als het houden van toezicht ). In het W. v. K. ontbreekt weliswaar een artikel met een dergelijke strekking,nbsp;doch zij is nog te vinden in het opschrift boven par. 5: Van hetnbsp;bestuur der naamlooze vennootschap en het toezicht op het bestuur. De leemte is overigens wel eenigszins verklaarbaar. Het isnbsp;even logisch als juridisch noodzakelijk, dat iedere n.v. wordtnbsp;bestuurd: het bestuur is een noodzakelijk orgaan, hetgeen uit denbsp;aard der te verrichten werkzaamheden voortvloeit. De commissarissen zijn dit niet. Er zullen n.v.’s zijn, waarin zelfs een algemeen toezicht overbodig is. Voor zoover eenig toezicht wel noodignbsp;is, zullen bovendien in iedere n.v. nog bepaalde aangelegenhedennbsp;zijn, waarbij van de aanwezigheid van commissarissen een nuttignbsp;gebruik kan worden gemaakt. Iedere zaak heeft haar eigen nooden,nbsp;zoo drukt van Slooten het in zijn Praeadvies uit®®). Voor dezenbsp;uiteenloopende behoeften zouden strakomlijnde wetsvoorschriftennbsp;spoedig te knellend zijn.

Nu het ’s wetgevers bedoeling is een verscheidenheid in commissaristaak niet te belemmeren doet het vreemd aan, datnbsp;volgens art. 50b tot commissaris moet worden gerekend, hij, dienbsp;bij een gelijksoortige n.v. een taak vervult, welke in de regel aannbsp;een commissaris wordt opgedragen. Er valt ongetwijfeld nietsnbsp;tegen in te brengen, dat niet de naam doch de te verrichten werkzaamheden voor den functionaris beslissend zijn. Het bezwaar is,nbsp;dat art. 50b geen oplossing, maar alleen een verschuiving dernbsp;moeilijkheden geeft. Voor de bepaling, wie als commissaris moetnbsp;worden aangemerkt, moet als uitgangspunt de uitoefening vannbsp;toezicht worden genomen. Uit deze functie zijn de andere bevoegdheden af te leiden. Want toezicht te houden zonder met eenignbsp;gezag te zijn bekleed is een onmogelijke taak. De commissarissennbsp;moeten kunnen ingrijpen, wanneer de zaken scheef dreigen tenbsp;loopen. Daarom zal naast het toezicht het recht om in bepaaldenbsp;gevallen goedkeuring te geven niet kunnen worden gemist. Dezenbsp;gevallen zijn bij iedere n.v. verschillend. Dit miskent art. 50b.

38) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 95 Aufgaben und Rechte des Aufsichtsrats.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Der Aufsichtsrat hat die Geschaftsführung zu überwachen.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Der Aufsichtsrat kann vom Vorstand jederzeit einen Bericht über dienbsp;Angelegenheiten der Gesellschaft einschlieszlich ihrer Beziehungen zu einemnbsp;Konzernuntemehmen verlangen. Usw.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Der Aufsichtsrat kann die Bücher und Schriften der Gesellschaft...nbsp;einsehen und priifen; usw.

4) nbsp;nbsp;nbsp;Der Aufsichtsrat hat eine Hauptversammlung zu berufen, wenn dasnbsp;Wohl der Gesellschaft es fordert.

5) nbsp;nbsp;nbsp;Masznahmen der Geschaftsführung können dem Aufsichtsrat nichtnbsp;übertragen werden. Die Satzung oder der Aufsichtsrat kann jedoch be-stimmen, dasz bestimmte Arten von Geschaften nur mit seiner Zustimmingnbsp;vorgenommen werden sollen.

6) nbsp;nbsp;nbsp;Die Aufsichtsratsmitglieder können ihre Obliegenheiten nicht durchnbsp;andere ausüben lassen.

39) nbsp;nbsp;nbsp;Blz. 149.

40) nbsp;nbsp;nbsp;Bos, prft. blz, 74.

155

-ocr page 172-

Nrs. 86-87. SCHEIDING BESTUUR EN TOEZICHT.

Evenzoo zullen niet steeds in dezelfde gevallen adviezen worden gegeven en.... gevraagd! Want ook het bestuur zal in de wetenschap, dat op hen wordt toegezien, er dikwijls de voorkeur aannbsp;geven, zich door voorafgaand overleg er van te verzekeren, datnbsp;het bij een later uitgeoefend toezicht niet voor onaangename verrassingen komt te staan. Zoo oefenen de commissarissen doornbsp;hun aanwezigheid nog een belangrijke preventieve werking uit^i).

Het blijkt dus, dat het niet mogelijk is den commissaris alleen een toeschouwersrol toe te bedeelen. Wil hij zijn functienbsp;kunnen vervullen, dan zal hij niet op een afstand van de n.v. moetennbsp;worden geplaatst, maar actief aan het interne vennootschapslevennbsp;moeten deelnemen. De memorie van toelichting bij de Duitsche wetnbsp;van 1884 drukt dit zeer terecht aldus uit, dat men zich moet hoedennbsp;voor een „doctrinaire opvatting, die de feitelijke levensbetrekkingennbsp;buiten rekening laat. Een orgaan, dat op algeheele afstand geplaatst wordt van beheer en bedrijf der zaak, kan slechts zeer bezwaarlijk inzicht daarin zich eigen maken. Het zal zijn toezichtnbsp;meestal tot de formeele gang van zaken, met name de boekhouding,nbsp;bepalen en deswege nauwelijks in de gelegenheid zijn, misgrepen of bedriegelijke handelingen van het bestuur tijdig te verhoeden^^)”. Deze wijsheid is gedeeltelijk overgegaan, zooals denbsp;regeling van het Akt.G. bewijst.

87. Doordat het Akt.G. het leidersbeginsel zoo ver mogelijk wilde doorvoeren, werd naar een scherpe scheiding tusschen bestuur en toezicht gestreefd. Gelukkig behield de wetgever een opennbsp;oog voor de behoeften der praktijk, hetgeen tot uiting komt in denbsp;ruime mate, waarin het Akt,G. de commissarissen bij bestuursaangelegenheden betrekt. Daarbij kon natuurlijk niet worden verhinderd, dat welhaast in even ruime mate aan het leidersbeginselnbsp;afbreuk werd gedaan ).

Noodzakelijkerwijze moest daarom eenerzijds in het algemeen worden vastgelegd, dat den commissarissen geen bestuursaangelegenheden kunnen worden overgedragen (Par. 95, Abs. 5), terwijl aan de andere kant in de wet op dit beginsel op ruime schaalnbsp;uitzonderingen werden gemaakt, waarin men echter te ver is gegaan. Daarenboven vereischte het standpunt, dat de werkzaamheden van beide organen dienen te worden gescheiden nog

41) nbsp;nbsp;nbsp;Van Gruissen meent zelfs, dat de preventieve werking het belangrijkstenbsp;is, N.V. XVII biz. 232.

42) nbsp;nbsp;nbsp;Geciteerd bij de Roon Swaan, prft. bIz. 46. Vgl. Valckenier Kips,nbsp;a.w. biz. 31.

43) nbsp;nbsp;nbsp;Ritter, Par. 95, Anm. 6; Schlegelberger, Par. 95, Anm. 29.

44) nbsp;nbsp;nbsp;Het tegenovergestelde beginsel vindt men min of meer bij het „conseilnbsp;d’administration”, dat door middel van een „administrateur deleguéquot; grootenbsp;invloed op het bestuur uitoefent. Dan staan commissarissen en bestuur meer innbsp;verhouding van een algemeen tot een dagelijksch bestuur. Van een scheidingnbsp;van werkzaamheden kan geen sprake zijn. Zie ook Bos, prft. biz. 91.

156

-ocr page 173-

Nr. 87. BEHEER DOOR COMMISSARISSEN.

bepalingen ter voorkoming van een personeele unie van het directeur- en commissarisschap ).

Bij ons verzette de Tweede Kamer zich tegen art. 33 van het Ontwerp-Jolles, waarin werd bepaald, dat de commissarissennbsp;toezicht en geen beheer uit moesten oefenen. Uit art. 52a kan zelfsnbsp;worden afgeleid, dat het geen uitzondering is, wanneer commissarissen bestuursdaden verrichten. Vanzelfsprekend wordt aan hetnbsp;verrichten van bestuurshandelingen bestuursaansprakelijkheid verbonden^®). Of de commissarissen besturend kunnen optreden,nbsp;maken in ons recht de oprichters in de statuten of de aandeelhouders in de algemeene vergadering uit. Een analoge regeling innbsp;het Akt.G. is natuurlijk a priori uitgesloten, omdat bij de A.G.nbsp;niet de aandeelhouders maar de bestuursleden hadden moetennbsp;bepalen, wanneer de commissarissen besturend zouden moetennbsp;optreden.

Aan het bestuur van een n.v. is het recht van initiatief toegekend. De toekenning van dit recht volgt uit de taak, die het bestuur is opgedragen. Dit recht is kenmerkend voor het bestuur.nbsp;Daarom valt het geven van toestemming of het machtigen tot bestuurshandelingen niet onder bestuur. Ook het geven van adviesnbsp;valt niet daaronder, omdat een advies niet behoeft te wordennbsp;opgevolgd. Dat in Par. 95, Abs. 5 het geven van toestemming alsnbsp;uitzondering wordt beschouwd op het algemeene beginsel, dat dennbsp;commissarissen geen deel mogen hebben aan de bedrijfsleiding,nbsp;bewijst echter dat er geen scherp onderscheid tusschen medebestuur en het goedkeuringsrecht is aan te geven. Dit onderscheidnbsp;wordt nog verder vervaagd, doordat de commissarissen zelf kunnennbsp;vaststellen, welke soorten van bestuurshandelingen aan hun goedkeuringsrecht zullen worden onderworpen. Door dergelijke voorschriften is er Welhaast niet aan te ontkomen, dat de ,,Aufsichtsrat’'nbsp;een ,,Verwaltungsrat” wordt, hoezeer een dergelijke ontwikkelingnbsp;in het oude recht ook werd afgekeurd

Indien het bestuur vasthoudt aan zijn leidende positie, zal een diepingrijpend recht, zooals Par. 95, Abs. 5 den commissarissennbsp;geeft, tot ernstige conflicten kunnen leiden. Nu kan men wel beweren, dat het beste is, wanneer de moeilijkheden door verstandigenbsp;samenwerking worden opgelost maar met dergelijke argumenten

45) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 90 Unvereinbarkeit der Zugehörigkeit zum Vorstand und zumnbsp;Aufsichtsrat.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Die Aufsichtsratsmitglieder können nicht zugleich Vorstandsmitglie-der...sein. Sie können auch nicht als Angestellte die Geschafte dernbsp;Gesellschaft führen.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Nur für einen im voraus begrenzten Zeitraum kann der Aufsichtsratnbsp;einzelne seiner Mitglieder zu Vertretem von behinderten Vorstandsmitglie-dem bestellen. In dieser Zeit dürfen sie keine Tatigkeit als Aufsichtsratsmitglieder ausüben. Hsw.

46) nbsp;nbsp;nbsp;Molengraaff, blz. 267.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;r.

47) nbsp;nbsp;nbsp;Schlegelberger, Par. 95, Anm. 28; Van Slooten, Praeadvies blz. 146; Bos,nbsp;prft. blz. 90.

48) nbsp;nbsp;nbsp;Schlegelberger, Par. 95, Anm. 4.

157

-ocr page 174-

Nrs. 87--88. GOMMISS. EN BESTUURSONAFHANKELIJKHEID.

kan evengoed de overbodigheid van het geheele procesrecht worden betoogd. Het gaat er om wien het Akt.G. in het uiterste geval denbsp;hoogste troeven in handen geeft. Het antwoord kan slechts luiden,nbsp;dat dit de commissarissen zijn, hoezeer daardoor ook aan hetnbsp;leidersbeginsel afbreuk wordt gedaan. Zoo scherp zegt Ritter ):nbsp;„„Zwischen den Befugnissen des Aufsichtsrats und denen desnbsp;Vorstands ist eine klare Trennungslinie gezogen worden”, sagtnbsp;Begr. 1937 — gewisz aber doch nur in sofern, als der Vorstand dienbsp;Geschafte zu führen und der Aufsichtsrat die Aufsicht zu führennbsp;hat und bestimmen kann, wie die Geschafte zu führen sind. Dasnbsp;Gesetz hat „den beherrschenden Einflusz der Hauptversammlungnbsp;eingeschranktquot; sagt Begr. 1937 — gewisz, aber es hat den beherrschenden Einflusz des Aufsichtsrats an die Stelle gesetzt und dernbsp;Aufsichtsrat ist eine von der Hauptversammlung beherrschte Ein-richtung; denn die Aufsichtsratsmitglieder werden widerruflich vonnbsp;der Hauptversammlung gewahlt” (Par. 87). Das ist aber alles gutnbsp;so. Der Gesetzgeber kann nur Vorschriften ins Leben setzen, keinenbsp;Persönlichkeiten. Und ,,einem Führer, der ein Führer ist, brauchtnbsp;kein Aktiengesetz mehr Macht zu geben, als er durch seine Per-sönlichkeit hat. Ein Führer aber, der kein Führer ist, kann dernbsp;gesetzliche Machtszuwachs nur noch starker zum Miszbrauch ver-leiten, als dies unter dem bisherigen Gesetz möglich gewesen ist”nbsp;(Schacht A.R. Reform 15)”.

Duidelijker dan ooit komt in deze passage naar voren hoe het leidersbeginsel staat en valt met de geschiktheid van dennbsp;persoon. Volkomen waar is het, dat dit een wettelijke doorvoeringnbsp;van het beginsel in de weg staat, indien geen voorzorgsmaatregelennbsp;zijn getroffen tegen ongeschikte, leidende personen. Maar dezenbsp;voorzorgsmaatregelen mogen niet het heele uitgangspunt omverwerpen, gelijk dit bij de vigeerende regeling van de macht der commissarissen het geval is.

88. De vraag doet zich voor of het mogelijk is, dat het bestuur een onafhankelijke positie wordt gegeven, zonder dat deze onafhankelijkheid langs een omweg weer wordt ondermijnd. O.i. kannbsp;een bevestigend antwoord worden gegeven, mits men niet tot denbsp;uiterste consequentie wil gaan.

Een eerste aanwijzing in de goede richting geeft het Akt.G. zelf door de absolute doorvoering van het leidersbeginsel bij denbsp;benoeming van een voorzitter facultatief te stellen®®). Zoo zounbsp;ook de positie van het bestuur als college alleen dan oppermachtignbsp;moeten zijn, indien de persoonlijkheid van de bestuurders hiertoenbsp;aanleiding geeft. De beoordeeling daarvan kan natuurlijk niet aannbsp;commissarissen of aandeelhouders worden overgelaten. Ware ditnbsp;anders, dan zou immers toch weer in laatste instantie de macht aannbsp;een ander orgaan dan het bestuur worden gegeven. De overheid

49) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 74, Anm. 2.

50) nbsp;nbsp;nbsp;Zie hierboven nr. 58.

158

-ocr page 175-

Nr. 88. COMMISSARISSEN DIENEN TE ADVISEEREN.

blijft over om een bepaald bestuur met leidersmacht te bekleeden. Deze oplossing is mede daarom voor de hand liggend, omdat hetnbsp;bestuur de A.G. moet besturen, zooals het algemeen belang hetnbsp;vereischt. Geeft men eenmaal een corporatie een zoodanige doelstelling, dan is het niet vreemd als ook de vertegenwoordiger vannbsp;het algemeen belang zeggenschap heeft bij de toekenning vannbsp;bestuursbevoegdheden. Dit is even vanzelfsprekend als de benoeming door de aandeelhouders bij de n.v., waarvan de doelstelling uitsluitend is gericht op de behartiging van het privatenbsp;belang.

De positie van de commissarissen bij een werkelijk leidend bestuur zou desalniettemin belangrijk kunnen blijven. Het gevennbsp;van toestemming of het machtigen tot bepaalde bestuurshandelingennbsp;zou tot de alleruiterste gevallen moeten worden beperkt. In hetnbsp;algemeen zal daarvoor in de plaats een verplichting van het bestuurnbsp;kunnen treden om de commissarissen om advies te vragen. In zijnnbsp;leidende positie is het bestur vrij om het advies al dan niet op tenbsp;volgen. Bij een handelen tegen het advies in zou dan een verscherpte aansprakelijkheid van het bestuur wenschelijk zijn®^).nbsp;Eventueel zou hiervoor zelfs de z.g. Erfolgshaftung in aanmerkingnbsp;komen.

Aan het bovenstaande doet het feit niets af, dat in de praktijk de directie reeds veelal de overhand heeft. Toch blijft voornbsp;buitengewone gevallen de wettelijke regeling van het grootstenbsp;belang, omdat partijen dan juist op de hun toegekende bevoegdheden zullen teruggrijpen. Omgekeerd zal het ook weer van denbsp;wettelijke regeling afhangen of een oneenigheid op de spits zalnbsp;worden gedreven.

Niet onbelangrijk is ook de economische sfeer, waarin de wetgever zijn regeling heeft gedacht. Hierbij is een diepgaandnbsp;verschil tusschen n.v. en A.G. te bespeuren. Het is niet voor bestrijding vatbaar, dat de A.G. bestemd is om in een maatschappijnbsp;met geleide economie, waarin dus de ,,P]anwirtschaft” hoogtijnbsp;viert, haar rol te spelen. Onder deze omstandigheden kan een onafhankelijk bestuur weinig kwaad uitrichten. Niet alleen de ontwikkelingsmogelijkheden, maar dikwijls ook de dagelijksche gangnbsp;van zaken is door een overvloed van voorschriften van hoogerhandnbsp;bepaald. Wat wil daarbij .^en straffe curateele van commissarissennbsp;uitwerken? Is de volkshuishouding, hetzij uit eigen wil, hetzij doornbsp;oorlogsnoodzaak eenmaal zoo ingericht dat de staat een allesover-heerschende factor is, dan zal het bestuur bij de vervulling van zijnnbsp;taak hoogstens worden gehinderd, indien het de aandeelhouders ofnbsp;commissarissen te veel naar de oogen moet zien. Ook langs dezenbsp;weg wordt ten slotte onze stelling bevesigd, dat een zekere overheidsinvloed bij de bestuursbenoeming —- vooropgesteld, dat hetnbsp;bestuur een leiderspositie moet worden toegekend —¦ niet ver-

51) Vfll. de Roon Swaan, prft. blz. 72 en Croockewit, prft. blz. 39.

159

-ocr page 176-

Nrs. 88^89. INTERNE FUNCTIE, WIJZE VAN TAAKVERVULLING.

werpelijk is, noch ook in strijd zou zijn met hetgeen de omstandigheden mogelijk maken.

89, Bij het onderzoek naar de bevoegdheden der commissarissen was het hun in Par. 95, Abs. 5 verleende recht om voor bepaaldenbsp;bestuurshandelingen te kunnen bepalen, dat deze niet zonder hunnbsp;toestemming mogen worden verricht, een belangrijk punt. Er isnbsp;op gewezen, dat dit voorschrift een inbreuk op de onafhankelijkenbsp;positie van het bestuur beteekende Dit wordt echter niet zoozeer door de inhoud van het voorschrift als wel door de strekkingnbsp;veroorzaakt. Immers Par. 95 machtigt wel om de bedrijfsleidingnbsp;aan banden te leggen, doch laat de vertegenwoordigingsbevoegdheid onbeperkt®®). Tegenover derden heeft een toepassing van denbsp;mogelijkheid om voor bepaalde bestuurshandelingen de toestemmingnbsp;van commissarissen voor te schrijven dus geen werking. Het moetnbsp;worden erkend, dat hierdoor in theorie in belangrijke mate aan hetnbsp;bestuur zelfstandigheid wordt gelaten. Ook staat vast, dat eennbsp;dergelijke regeling te verkiezen is boven die, waarbij de commissarissen wel met externe werking de bevoegdheden van het bestuurnbsp;kunnen beperken. Nochtans valt in werkelijkheid de interne ennbsp;externe bevoegdheid niet duurzaam te scheiden: zij hangen nunbsp;eenmaal ten nauwste samen. Daarom zal ook een interne beperkingnbsp;van de bestuursbevoegdheid niet nalaten de zelfstandige positienbsp;van het bestuur te verzwakken, al blijft deze schijnbaar intact.

De meer interne functie der commissarissen kan misschien een verklaring geven voor het ontbreken van iedere regeling, dienbsp;aangeeft op welke wijze de commissarissen hun taak moeten uitoefenen. Ook het W. V. K. weet hierover weinig te zeggen, ^—nbsp;zonder art. 51c zou evengoed vaststaan, dat zij hun taak naar be-hooren moeten vervullen —, hetgeen niet zoo onbegrijpelijk is, nunbsp;het W. V. K. zelfs de taak der commissarissen niet omschrijft. Tochnbsp;zal er in ons recht weinig twijfel mogelijk zijn, dat „commissarissennbsp;eener naamlooze vennootschap verplicht zijn zich bij hun handelingen als zoodanig enkel te laten leiden door het belang der vennootschap” ®*). Welke maatstaf moeten echter de commissarissennbsp;der A.G. aanleggen? In het commissariaat komt het tweeslachtignbsp;karakter der A.G. het meest tot uiting®®). Eensdeels zijn zijnbsp;vertegenwoordigers van de aandeelhoudersbelangen, andersdeelsnbsp;kunnen zij bij hun toezicht niet vergeten, dat het bestuur mede hetnbsp;algemeen belang bij de bedrijfsleiding moet behartigen. Redennbsp;genoeg dus om aan te duiden, hoe de commissarissen hun taaknbsp;moeten uitoefenen.

52) nbsp;nbsp;nbsp;Nr. 87.

53) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 74; zie nr. 66 Extern zal de „Überwachungspflicht” van de bestuursleden onderling wellicht in de plaats treden van het commissarieel toezicht.

54) nbsp;nbsp;nbsp;Hof Amsterdam 30 Maart 1927, W. 11683.

55) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. de Jongh, Praeadvies blz. 197.

160

-ocr page 177-

Nr. 89. COMM. SECUNDAIR ORGAAN; ALG. BELANG.

Schlegelberger, die zich in tegensteling tot b.v. Ritter, steeds meer verklarend dan critiseerend uitlaat, zegt, dat met opzet geennbsp;voorschriften over de uitoefening van het toezicht zijn gegeven,nbsp;omdat dit toezicht in ieder geval zoo verschillend is®®). Deze opmerking snijdt geen hout, omdat de bestuurstaak minstens evennbsp;verschillend kan zijn en t.o.v. dat orgaan wel is voorgeschrevennbsp;hoe het zijn taak moet vervullen.

Men zal, om tot een bevredigende oplossing te geraken, als uitgangspunt het feit moeten nemen, dat de commissarissen eennbsp;secundair orgaan zijn. Zij komen pas in actie, wanneer het initiatiefnbsp;tot handelen van het bestuur is uitgegaan. Vandaar ook, dat denbsp;onderafdeelingen van het Akt.G. over bestuur en commissarissennbsp;zoo uiteenloopend zijn samengesteld. Bij het bestuur wordt directnbsp;gezegd, hoe het heeft te handelen: de daden van het bestuur zijnnbsp;het belangrijkste. Bij de commissarissen wordt daarentegen eerstnbsp;over aantal en interne organisatie gesproken: hun aanwezigheid isnbsp;het meeste van belang. Omdat het optreden van het bestuur primairnbsp;is, zullen de commissarissen hun handelingen naar dezelfde richtsnoeren moeten richten. Wanneer zij hun toestemming tot een bepaalde handeling moeten geven, zullen zij zich af moeten vragennbsp;of deze handeling in overeenstemming is te brengen met hetnbsp;algemeen belang, het belang der n.v. en het gezamenlijke personeel.nbsp;Zij kunnen m.a.w. het belang der aandeelhouders niet als cenigenbsp;maatstaf nemen. Ook bij het uitoefenen van toezicht zullen zij denbsp;gestie van het bestuur moeten beoordeelen naar dezelfde regels alsnbsp;voor de bestuurshandelingen zijn gesteld.

Wat dienen de commissarissen te ondernemen, indien het bestuur in overeenstemming met het algemeen belang tegen denbsp;directe belangen der aandeelhouders stappen wil gaan ondernemen?nbsp;Het praevaleeren van het algemeen belang boven het privatenbsp;belang, een stelregel van het Duitsche recht, zal, ook volgens denbsp;hierboven ontwikkelde opvatting over de wijze van toezichtuit-oefening, den commissarissen geen recht geven om op te treden.nbsp;Toch strijdt dit met hun positie als voorpost der aandeelhouders.nbsp;Uit deze impasse is geen andere uitweg mogelijk dan door de commissarissen te verplichten de aandeelhouders te waarschuwen.nbsp;Zeer begrijpelijk is het daarom, dat Par. 95, Abs. 4 tot bijeen-roeping van de algemeene vergadering verplicht, als het belang dernbsp;A.G. dit eischt. (Niet dus het algemeen belang!) Indien mennbsp;bedenkt, dat ook de aandeelhouders door een besluit van de algemeene vergadering de bedrijfsleiding niet kunnen beïnvloeden®^),nbsp;wordt het duidelijk hoezeer de verplichting om een vergaderingnbsp;bijeen te roepen louter een verplichting om te waarschuwen is. Dezenbsp;functie van ,.waakhond” voor de aandeelhouders komt verder totnbsp;uiting in de verplichting om de jaarstukken te onderzoeken en

56) Par. 95, Anm. 5. 67) Nr.- 94.

11

161

-ocr page 178-

/

Nrs. 89-90. AANSPRAKELIJKHEID VAN COMMISSARISSEN.

daarover verslag uit te brengen aan de algemeene vergadering De aandeelhouders worden geacht zich niet voldoende te kunnennbsp;oriënteeren, zoodat de commissarissen moeten waken tegen eennbsp;mogelijke benadeeling door het bestuur.

Het is jammer, dat Par. 95 op sommige punten zoo sterk in details treedt. Bij de versterking van de bestuurspositie kon ernbsp;uiteraard meer twijfel over de bevoegdheden der commissarissennbsp;rijzen. Maar daarom was het nog niet noodig een opsomming tenbsp;geven, waartoe de commissarissen zooal bevoegd zijn. Uit eennbsp;algemeen voorschrift, dat het bestuur verplicht is den commissarissen de gegevens te verschaffen, die zij redelijkerwijze voor hunnbsp;toezicht kunnen verlangen, zou ook het recht voortkomen om denbsp;boeken in te zien, de voorraden na te gaan enz. Te merkwaardigernbsp;is deze opsomming nu de wetgever er zich van bewust was, datnbsp;de wijze waarop het toezicht wordt uitgeoefend zoo verschillend is.

90. Voor de aansprakelijkheid der commissarissen wordt wederom naar de overeenkomstige regeling bij het bestuur verwezen®®), gelijk ook het W. v. K. doet. Bij ons is een verwijzing eenvoudiger,nbsp;omdat de uitdrukking ,,een behoorlijke vervulling van de opgedragen taak” voldoende algemeen is gesteld, om ook onmiddellijknbsp;op de commissarissen van toepassing te kunnen zijn. Uit hetnbsp;verschil in taak, die aan beide organen is opgedragen, volgt vanzelfnbsp;een verschil in inhoud der aansprakelijkheid®®). Par. 84 van hetnbsp;Akt.G. is echter geheel op het bestuur afgestemd, aangezien hiernbsp;van „die Sorgfalt eines ordentlichen und gewissenhaften Geschafts-leiters” wordt gesproken. Daar de commissarissen principieel vannbsp;de bedrijfsleiding zijn uitgesloten, behoeft de toepassing van ditnbsp;aansprakelijkscriterium een nadere toelichting.

Een voor de hand liggende opvatting is, dat de commissaris zich moet gedragen zooals een behoorlijk bedrijfsleider zou doen,nbsp;die de leiding van zijn onderneming aan derden heeft overgelaten,nbsp;maar het toezicht daarop heeft behouden®^). Deze opvatting heeftnbsp;echter een onzuivere nuance. Een bedrijfsleider, die in een dergelijke situatie verkeert, zal de leiding van zijn onderneming weernbsp;aan zich trekken, indien hij merkt, dat de zaak mis dreigt te gaan.

58) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 96 Bericht an die Hauptversammlung.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Der Aufsichtsrat hat den Jahresabschlusz, den Vorschlag für dienbsp;Gewinnverteilung und den Geschaftsbericht zu prüfen und der Hauptversammlung darüber zu berichten.

2) nbsp;nbsp;nbsp;In dem Bericht hat der Aufsichtsrat mitzuteilen ... ob diese Prüfungennbsp;nach ihrem abschlieszenden Ergebnis zu wesentlichen Beantstandungennbsp;Anlasz gegeben haben.

59) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 99 Sorgfaltspflicht und Verantwortlichkeit der Aufsichtsratsmit-glieder.

Für die Sorgfaltspflicht und Verantwortlichkeit der Aufsichtsratsmitglieder gilt Par. 84 (zie nr. 69) über die• Sorgfaltspflicht und Verantwortlichkeit dernbsp;Vorstandsmitglieder sinngemasz.

60) nbsp;nbsp;nbsp;Van der Heyden, nr. 289; Gadow, Par. 99, Anm. 1.

61) nbsp;nbsp;nbsp;Schlegelberger, Par. 99, Anm. 2.

1,62

-ocr page 179-

Nrs. 90^91. beïnvloeding VAN COMMISSARISSEN.

Dit kan een commissaris nimmer doen. De fout van de hier bestreden meening is dus, dat zij den commissaris te veel ziet alsnbsp;een bestuurder met beperkte bevoegdheden, een fout, die ook opnbsp;andere punten in de hand wordt gewerkt door de verwijzing, welkenbsp;de wet steeds naar het bestuur maakt

Het gaat dus te ver, om een diligentia quam suis rebus van den commissaris te vergen. Zelfs al zou dit misschien de bedoelingnbsp;van het Akt.G. zijn, dan wordt hierdoor toch de aard van het commissarisschap miskend. Een commissarisfunctie kan niet meer zijnnbsp;dan een nevenbetrekking. De aard der belooning wijst daarop. Ooknbsp;de begrenzing van het maximum aantal commissariaten voor éénnbsp;persoon op tien duidt in dezelfde richting. Wij geven er dannbsp;ook de voorkeur aan om de aansprakelijkheid, in navolging vannbsp;Gadow ), als volgt te omschrijven. Gadow zegt, dat een commissaris de zorgvuldigheid moet betrachten van een behoorlijk ennbsp;nauwgezet zakenman (Geschaftsmann), wanneer deze een com-missarisfuctie zou aannemen. Het moet worden erkend, dat dezenbsp;omschrijving vager en daarom wellicht minder aantrekkelijk is.nbsp;Maar zij heeft de verdienste den commissaris niet in het licht vannbsp;de bestuursfunctie, doch als een zelfstandige verschijning te zien.

Niet alle commissarissen bekleeden een gelijksoortige positie. In het bijzonder zou voor diegenen, welke niet door alle aandeelhouders, maar slechts door een bepaalde groep worden benoemd,nbsp;een eigen regeling der aansprakelijkheid kunnen gelden. Gelukkignbsp;is deze gedachte noch in ons recht, noch in het Akt.G. verwerkelijkt ®^). Daarenboven wordt er nog zelfs op andere wijzenbsp;voor gewaakt, dat commissarissen, welke aparte belangengroepennbsp;vertegenwoordigen, hun taak naar behooren vervullen. Immersnbsp;ondanks de gewone aansprakelijkheid is het gevaar niet denkbeeldig, dat een commissaris zou zwichten voor de op hem doornbsp;zijn ,,kiezers” uitgeoefende druk. Het ging er dus om te voorkomen,nbsp;dat een commissaris onder deze (ongeoorloofde) druk werd gezet.nbsp;Trouwens in het algemeen kan worden geëischt, dat invloed vannbsp;wie dan ook op bestuurders of commissarissen niet ten nadeele dernbsp;n.v. wordt gebruikt.

91. Deze eisch leidde tot de opneming van Par. 101, een nieuw artikel van het Akt.G., dat de aandacht alleszins waard is ®®). Denbsp;grondslag van Par. 101 is te vinden in bepalingen van het Ontwerp-1930, waarin het den aandeelhouder werd verboden zijn invloed opnbsp;bestuur of commissarissen te gebruiken om ten eigen bate voordeel

62) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. van Slooten, Praeadvies blz. 173.

63) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 99, Aiyn. 1.

64) nbsp;nbsp;nbsp;Ritter, Par. 99, Anm. 2; van der Heyden, nr. 289.

65) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 101 Handeln zum Schaden der Gesellschaft zwecks Erlangung gesell-schaftsfremder Vorteile.

1) Wer zu dem Zwecke, für sich oder einen anderen geselschaftsfremde Sonderverteile zu erlangen, vorsatzlich unter Ausnutzung seines Einflussesnbsp;auf die Gesellschaft ein Mitglid des Vorstands oder des Aufsichtsrats dazu

163

-ocr page 180-

Nr. 91. BESCHERMING DER A.G.

te behalen, indien dit met , het vennootschapsbelang in strijd was. Zonder een dergelijk voorschrift kon de rechter alleen ingrijpen,nbsp;wanneer de aandeelhouder in strijd met de goede zeden had gehandeld. Ware het ontwerp met bovenstaand voorschrift wetnbsp;geworden, dan zouden andere voor de n.v. nadeelige manipulatiesnbsp;ook kunnen worden achterhaald, al waren zij niet direct met denbsp;goede zeden in strijd. De opvatting, welke aan de bewuste bepalingnbsp;van het ontwerp teil grondslag lag, was deze, dat de aandeelhoudernbsp;een zekere ,,Treupflicht” tegenover zijn vennootschap in achtnbsp;behoorde te nemen®®). In de praktijk omvatte deze positieve verplichting meer dan de negatieve, volgens welke alleen handelingennbsp;in strijd met de goede zeden ongeoorloofd waren, omdat de rechternbsp;niet licht er toe overging een aandeelhouder een ,,onzedelijke”nbsp;handeling aan te wrijven ).

Het Akt.G. heeft op de gedachte van het Ontwerp 1930 voortgeborduurd. Hoewel het meestal aandeelhouders waren, dienbsp;baatzuchtige doeleinden nastreefden ten nadeele der n.v., blekennbsp;ook derden zich daaraan schuldig te maken. Er bestond inderdaadnbsp;geen aanleiding om het misbruiken van invloed op de organen doornbsp;aandeelhouders anders te beoordeelen dan wanneer derden zichnbsp;daaraan bezondigden. Door buitenstaanders er in te betrekken veranderde de grondslag van het voorschrift, dat Paf. 101 bevat,nbsp;geheel. Niet langer kon de ,,Treupflicht” de basis zijn, omdat eennbsp;dergelijke verplichting nimmer aan een niet-aandeelhouder kannbsp;worden opgelegd. Veeleer ging het artikel een beschermingsvoor-schrift voor de n.v. inhouden. Men overwoog, dat een n.v., die metnbsp;vreemd kapitaal werkt, d.w.z. waar bezit en leiding der onderneming zijn gescheiden, in het bijzonder aan het gevaar blootstaatnbsp;door verkeerde beïnvloeding van haar organen schade te lijden.nbsp;Mitsdien moest de n.v. een bijzondere bescherming worden verleend.

Zooals overal in het recht tegengestelde belangen tegen elkaar worden afgewogen, zoo kan de bescherming van de n.v.nbsp;nooit zoover gaan, dat de eigen belangen van aandeelhouders of

bestimmt, zum Schaden der Gesellschaft oder ihrer Aktionare zu handeln, ist zum Ersatz des daraus entstehenden Schadens verpflichtet.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Neben ihm haften als Gesamtschuldner die Mitglieder des Vorstandsnbsp;und des Aufsichtsrats, wenn sie unter Verletzung ihrer Pflichten (Par. 84,nbsp;99) gehandelt haben. Sollte der gesellschaftsfremde Sondervorteil fürnbsp;einen andere erreicht werden, so haftet auch dieser als Gesamtschuldner,nbsp;wenn er die Beeinflussung vorsatzlich verantlaszt hat.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Die Ersatzpflicht tritt nicht ein, wenn der Einflusz henutzt wird, mnnbsp;einen Vorteil zu erlangen, der schutzwürdigen Belangen dient.

4) nbsp;nbsp;nbsp;Usw.

5) nbsp;nbsp;nbsp;Die Ersatzpflicht besteht auch gegenüber Glaubiger der Gesellschaft,nbsp;soweit sic von dieser keine Befriedigung erlangen kön%en. Usw.

6) nbsp;nbsp;nbsp;Usw.

7) nbsp;nbsp;nbsp;Diese Vorschriften geiten nicht, wenn gesellschaftsfremde Sondervor-teile durch Stimmrechtsausübung verfolgt werden.

66) nbsp;nbsp;nbsp;Zie nr. 9.

67) nbsp;nbsp;nbsp;Schlegelberger, Par. 101, Anm. 1; Het verschil was echter niet bijzondernbsp;groot. Gadow, Par. 101, Einleitung.

164

-ocr page 181-

Nr. 165. BESCHERMING TEGEN .A^ANDEELHOUDERS.

derden daaraan geheel zouden worden opgeofferd. Op weinig gelukkige wijze brengt Par. 101, Abs. 3 deze gedachte tot uitdrukking. Wanneer toch handelt iemand ter bescherming van belangen,nbsp;die bescherming waard zijn? Het is onmogelijk hiervoor een vastenbsp;regel te geven. Eensdeels hangt het af van het nadeel, dat de n.v.nbsp;wordt toegebracht, andersdeels van het te beschermen belang. Innbsp;zooverre kan eenzelfde belang dus in het ééne geval beschermingnbsp;waard zijn, in een ander geval weer niet. Het bezwaar tegennbsp;Par. 101, Abs. 3 is dan ook, dat het suggereert, dat steeds a priorinbsp;valt uit te maken of bepaalde belangen bescherming verdienen.nbsp;Intusschen is de redactie van Abs. 3 wel verklaarbaar: men heeftnbsp;in het bijzonder aan concernbelangen gedacht®®).

De relativiteit van de belangen, welke bescherming verdienen, komt tot uitdrukking in een verschil tusschen aandeelhouders en derden. Aandeelhouders toch zullen eerder hun eigen belangen moeten opgeven tegenover die der n.v. dan derden. Ditnbsp;beteekent niet, dat de aandeelhouders bij de uitoefening van hunnbsp;stemrecht ook gebonden zijn. Daar een aandeelhouder alleen vóórnbsp;of tegen kan stemmen zou een gebondenheid bij de uitoefening vannbsp;het stemrecht beteekenen, dat de aandeelhouder geen keuze meernbsp;werd gelaten. Het vóór- of tegenstemmen is alleen dan ongeoorloofd, wanneer daarmede opzettelijk het eigen belang wordtnbsp;gediend ten nadeele der n.v. en het besluit geschikt is om het gewraakte gevolg teweeg te brengen®®). Bestuurders en commissarissen behoeven door het besluit niet te worden beïnvloed.nbsp;Par. 197 verschilt in zooverre dus van Par. 101, dat Par. 197 welnbsp;een gevolg is van de ,,Treupflicht” van den aandeelhouder.

68) nbsp;nbsp;nbsp;Amtl. Begr. bij Klausing, blz. 87.

69) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 197 Anfechtungsgründe.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Ein Beschlusz der Hauptversammiung kann wegen Verletzung desnbsp;Gesetzes oder der Satzung durch Klage angefochten werden.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Die Anfechtung kann auch darauf gestützt werden, dasz ein AWionarnbsp;mit der Stimmrechtsausübung vorsatzHch für sich oder einen Drittennbsp;gesellschaftsfremde Sondervorteile zuni Schaden der Gesellschaft odernbsp;ihrer Aktionüre zu Erlangen suchte und der Be.schlusz geeignet ist, diesemnbsp;Zweck zu dienen. Par. 101, Abs. 3 gilt sinngemasz.

165

-ocr page 182-

HOOFDSTUK V.

De algcmeene vergadering van aandeelhouders.

92. Na de bespreking in de beide voorafgaande hoofdstukken aan directie en commissarissen gewijd, staat reeds eenigermatenbsp;vast, welke beschouwingen over de algemeene vergadering zullennbsp;volgen. Aangezien bovendien van de n.v. vooral de wettelijkenbsp;regeling van de machtsverhoudingen tusschen de organen belangnbsp;inboezemt, worden bepalingen over bijeenroeping, besluitvormingnbsp;enz. der algemeene vergadering voor het meerendeel hier nietnbsp;anders dan terloops ter sprake gebracht. Meestal zullen toch verschillen, welke zich in deze bepalingen tusschen het Neder-landsche en het Duitsche recht mochten openbaren, geen principieel karakter dragen.

De distributie van bevoegdheden over de organen der n.v. geschiedt in het W. v. K. zoodanig, dat aan twee van de drie organen bepaalde bevoegdheden zijn of kunnen worden toegekend,nbsp;terwijl het derde orgaan het overblijfsel wordt toebedeeld (art. 43).nbsp;Dit restant is niet zonder beteekenis, omdat de wet enkele belangrijke rechten aan de algemeene. vergadering voorbehoudt. Daarnaast kan de algemeene vergadering nog in meerdere of minderenbsp;mate verdere bevoegdheden bezitten, wanneer deze n.1. niet aannbsp;andere organen zijn toegekend. De opzet van deze regeling is vannbsp;dien aard, dat aan zeer uiteenloopende verlangens kan wordennbsp;voldaan.

In het Akt.G. is, gelijk wij zagen, het bestuur in beginsel de zeggenschap over de onderneming gegeven. Aan de commissarissen zijn zekere nader omschreven bevoegdheden toegekend.nbsp;Er blijft dus niet veel anders over, dan de algemeene vergaderingnbsp;ook de gevallen toe te wijzen, waarin zij kan optreden ^). Ontegenzeggelijk doet de regeling van het Akt.G. dit duidelijker dan hetnbsp;W. V. K. Het verdient toch geen aanbeveling om een orgaan totnbsp;hoogste macht in de n.v. te verheffen en tegelijk door de negatievenbsp;redactie van het desbetreffende artikel (43) de mogelijkheid totnbsp;vergaande uitholling van die hooge positie te openen.

Daartegenover staat, dat men ook niet in het andere uiterste moet vervallen door één orgaan bij uitsluiting van beide anderenbsp;met alle macht te bekleeden. Merkwaardig is, dat beide uiterstennbsp;hun oorzaak in bepaalde staatkundige beginselen vinden, welke tenbsp;dogmatisch op het vennootschapsrecht werden toegepast. Op de

1) Par. 103 Rechte der Hauptversammlung.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Die Hauptversamralimg beschlieszt in den im Gesetz und in der Satzungnbsp;ausdrücklich bestimmten. Fallen.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Über Fragen der Geschaftsführung kann die Hauptversammlung nurnbsp;entscheiden, wenn der Vorstand es verlangt.

166

-ocr page 183-

Nr. 92. GELIJKHEID DER AANDEELHOUDERS.

politieke afkomst van het leidersbeginsel werd hierboven reeds gewezen^). De positie van de algemeene vergadering der n.v.nbsp;werd in belangrijke mate vastgelegd door de ideologie van denbsp;Fransche revolutie ®). Uitgangspunt daarvan was de gelijkheid vannbsp;alle aandeelhouders. Deze gelijkheid kwam oorspronkelijk vrijnbsp;aardig met de werkelijkheid overeen, toen n.l. de n.v. (en vooralnbsp;de société anonyme) een beperkte kring van aandeelhouders,nbsp;dikwijls allen familieleden, bezat ^). Naarmate het karakter vannbsp;de n.v. zich wijzigde en desondanks aan het beginsel van de gelijkheid werd vastgehouden, ontstond een kloof tusschen de theorienbsp;van de wet en de praktijk. Deze kloof heeft het Akt.G. niet overbrugd. De noodzakelijkheid daartoe was trouwens ook ¦ sterknbsp;verminderd, doordat de belangrijkheid van de algemeene vergadering aanzienlijk werd verkleind. Het valt bovendien te betwijfelen, of de wet in staat is dit verschil tusschen theorie ennbsp;praktijk geheel ter zijde te stellen.

De gelijkheid der aandeelhouders werd immers verstoord door personen, die het aandeel hoofdzakelijk als bron van inkomsten beschouwen en niet als middel om deelgenoot in een onderneming te worden. Het is echter voor den wetgever ondoenlijk vastnbsp;te stellen met welke bedoeling de aandeelen worden verworven.nbsp;Daarom kan de wet alleen aan het bezit der aandeelen denbsp;rechtsgevolgen van het aandeelhouderschap verbinden en kan zijnbsp;geen onderscheid maken, al naarmate de aandeelen met de eenenbsp;dan wel met een andere bedoeling zijn verkregen. Steeds zullennbsp;daardoor de gelegenheidsaandeelhouders in de vergadering hunnbsp;dikwijls schadelijke activiteit kunnen ontplooien, welke doornbsp;Rathenau zoo scherp aan de kaak is gesteld ®). In zekere zin isnbsp;daarom terecht bij het Akt.G. opgemerkt, dat de van deze wet verwachte betere resultaten tevens andere opvattingen bij de aandeelhouders veronderstellen. Zou deze veronderstelling te eenigernbsp;tijd met de werkelijkheid overeenstemmen, dan zou de gelijkheidnbsp;der aandeelhouders weer reëeler zijn geworden®). Thans is ernbsp;echter bij het Akt.G. nog uitdrukkelijk op gewezen, dat, evenalsnbsp;vroeger, een groep aandeelhouders via de benoeming van commissarissen hun invloed op het bestuur kunnen doen gelden ter behartiging van hun groepsbelang. Voorts getuigt het bestaan vannbsp;de z.g. Vorzugsaktien ohne Stimmrecht van een categorie aandeelhouders, wie het meer om het dividend, dan om actieve deel-

2) nbsp;nbsp;nbsp;Nr. 57. Vg). Müller-Rückforth, die er niet van uitgaat, dat het praktischnbsp;onaanvaardbaar is, indien den aandeelhouders de zeggenschap wordt gegeven,nbsp;maar zich op het aprioristisch standpunt stelt, dat het leidersbeginsel in hetnbsp;vennootschapsrecht behoort te worden ingevoerd, prft. o.a. blz. 46.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Schmey, Amerikaansche en continentale opvattingen over het vraagstuknbsp;der naamlooze vennootschap, Openbare Les Amsterdam 1935, blz. 22.

4) nbsp;nbsp;nbsp;Rathenau, Vom Aktienwesen, blzz. 8 en 9. Vgl. Tekenbroek, De verhouding tusschen aandeelhouders en bestuurders bij de publieke n.v. in Nederland,nbsp;acad. prft. Rotterdam 1923, o.a. blz. 50 e.v.

5) nbsp;nbsp;nbsp;T|. a. p. blz. 56 e.v.

6) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. IGausing, blzz. 84* en 85*.

167

-ocr page 184-

Nr. 92. TWEE CATEGORIEËN AANDEELHOUDERS.

neming in een vennootschap is te doen. Dat ook bij het Akt.G. het onderscheid tusschen de groote aandeelhouders, de ondernemings-aandeelhouders zooals Schmey ) hen noemt, en de kleine aandeel-hoüders nimmer geheel uit het bewustzijn van den wetgevernbsp;is geraakt, valt niet te betreuren. Veel meer dan de gelijkheid vannbsp;alle aandeelhouders, die slechts onder zeer bepaalde omstandig^nbsp;heden in werkelijkheid voorkwam, is juist bovengenoemde onderscheiding tusschen de aandeelhouders van belang. Reeds bij denbsp;V. O. C. viel een verschil tusschen hoofdparticipanten en anderenbsp;aandeelhouders duidelijk te bespeuren®).

Wanneer dus, zonder dat dit eenig verschil in de aan iedere categorie toegekende rechten kan brengen, in de aandeelhoudersvergadering twee groepen aandeelhouders te samen komen, n.1.nbsp;zij, die duurzaam bij de n.v. betrokken zijn en zij, die zich doornbsp;toevallige omstandigheden tot de n.v. voelen aangetrokken, hetzijnbsp;uit serieuze beleggersoverwegingen, hetzij als speculanten, dan kannbsp;hieruit de conclusie worden getrokken, dat dit orgaan niet geschiktnbsp;kan zijn om de hoogste macht in de n.v. te bezitten. Noodzakelijknbsp;is deze gevolgtrekking niet, ook niet voor het Duitsche recht. Hetnbsp;ware toch denkbaar, dat de „Treupflicht” van den aandeelhoudernbsp;zoover zou worden uitgebreid, dat hij niet zou mogen medewerkennbsp;aan de totstandkoming van een besluit, dat strijdig is met het belangnbsp;der n.v. ®). Een dergelijke vergaande uitbreiding van de verplichting om de n.v. „trouw” te zijn houdt in, dat de n.v. een eigennbsp;doel wordt gegeven, m,a.w., dat de maatstaf van hetgeen voor denbsp;n.v. wenschelijk wordt geacht niet meer door de aandeelhoudersnbsp;kan worden aangelegd. In plaats van de aandeelhouders moet denbsp;wetgever beoordeelen, welke doeleinden de n.v. dient na tenbsp;streven^®). Gaat dit reeds zeer ver, deze uitbreiding van denbsp;Treupflicht zou bovendien in flagrante strijd komen met hetgeennbsp;van den aandeelhouder van een groote onderneming kan wordennbsp;verwacht. De afstand tusschen aandeelhouder en n.v. is daar zoodanig geworden, dat meer dan een minimum van trouw niet kannbsp;worden verlangd.

Wordt, zooals in het Akt.G., de onderneming vanuit het gezichtspunt van het algemeen belang of van de staat gezien, dannbsp;is het geheel onaanvaardbaar, dat de aandeelhouders over levennbsp;en dood van de n.v. hebben te beslissen. Des te meer klemt dit,nbsp;nu den aandeelhouders door middel van de ,.Treupflicht” geen denbsp;staat welgevallig richtsnoer bij hun beslissingen kan worden opgelegd, wat bij het bestuur juist wel kon geschieden (Par. 70)nbsp;Maar zelfs indien de n.v. als vereeniging van belanghebbendennbsp;wordt beschouwd, kan alleen theoretisch de aandeelhoudersver-

7) nbsp;nbsp;nbsp;T. a. p. blz. 22.

8) nbsp;nbsp;nbsp;Zie hierboven nr. 80.

9) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Verdam, Nietigheid van Besluiten, acad. prft. Amsterdam 1940,nbsp;blz. 115.

10) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Belinfante, N.V. XIII blz. 262.

11) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Rathenau a. w. blz. 39.

168

-ocr page 185-

Nrs. 92-93, VERSCHIJNINGSPLICHT; BESLUITVORMING.

gadering, die de wil der aandeelhouders tot uitdrukking brengt, de hoogste macht worden verleend. Slechts wanneer voor de aandeelhouders een verplichting zou bestaan om ter vergadering te verschijnen, zou deze machtsverleening verdedigbaar zijn, omdat dannbsp;inderdaad vast zou staan, wat de wil der vennooten is. Indien ernbsp;thans aandeelhouders op de vergadering verschijnen, zijn ditnbsp;dikwijls ontevredenen, zoodat een stemming nooit een juist beeldnbsp;van de wil van alle vennooten kan geven. De moeilijkheid om eennbsp;verschijningsplicht op te leggen schuilt, zooals bij alle pogingennbsp;om aandeelhouders tot meer dan de storting van het bedrag hunnernbsp;aandeelen te verplichten, in het toonderaandeel Het toonder-aandeel is de exponent van het ,,anonyme” kapitaal; deze overweging heeft er in Italië toe geleid, bij de herziening van het vennootschapsrecht alleen aandeelen op naam toe te staand®). Het isnbsp;duidelijk, dat door industrieel sterk ontwikkelde landen hetnbsp;Italiaansche voorbeeld niet kan worden nagevolgd zonder diep innbsp;het economisch leven in te grijpen. In het algemeen zal dus daarnbsp;een uitbreiding van de „Treupflicht” niet mogelijk zijn. Men zalnbsp;zich moeten behelpen met bepalingen, welke de n.v. tegen haarnbsp;aandeelhouders beschermen. Deze bepalingen kunnen analoog zijnnbsp;aan die, welke de n.v. bescherming tegenover haar directeuren ennbsp;commissarissen verleenennbsp;93. In afwijking van hetgeen men bij bestuur en raad van commissarissen aantreft, is bij de algemeene vergadering de wijze,nbsp;waarop een besluit tot stand komt, steeds uitvoerig geregeld. Bijnbsp;het bestuur kan soms de voorzitter bij meeningsverschillen eennbsp;bindende beslissing nemen, maar overigens wordt blijkbaar voorondersteld, dat bestuurders en commissarissen het samen wel eensnbsp;zullen worden. Bij de dagelijksche samenwerking is het ook nietnbsp;denkbaar, dat beide organen voortdurend door middel van stemmingen tot besluiten zouden moeten komen. Bovendien bestaat denbsp;mogelijkheid, dat geen collectieve bestuursopdracht heeft plaatsgevonden, in welk geval één bestuurder zelfstandig kan besluiten.

Bij de aandeelhouders ligt de zaak uiteraard geheel anders. In de eerste plaats ontleenen bestuurders en commissarissen hunnbsp;hoedanigheid aan het feit, dat zij deel uitmaken van een orgaannbsp;van de n.v. Bij de aandeelhouders is precies het omgekeerde hetnbsp;geval. Men is geen aandeelhouder, omdat men tot een orgaannbsp;behoort, maar het recht om de vergadering bij te wonen wordt aannbsp;het aandeelhouderschap, d.i. het bezit van een aandeel, ontleend.nbsp;Het zou voorts tot onaanvaardbare gevolgen leiden, indien de aandeelhouders geen collectieve opdracht zouden ontvangen: de wetnbsp;moet nu eenmaal van de gelijkheid van alle aandeelhouders uitgaan. Een ander uitgangspunt is in haar algemeenheid steeds

12) nbsp;nbsp;nbsp;Belinfante, N.V. XIII blz. 296.

13) nbsp;nbsp;nbsp;Haardt, N.V. XXI blz. 256.

H) Vgl. slot vorig hoofdstuk.

169

-ocr page 186-

Nr. 93. BESTUURS- EN VERMOGENSRECHTEN.

willekeurig en daarom verwerpelijk. De eenige oplossing is daarom, dat de aandeelhouders hun rechten in een vergadering uitoefenen,nbsp;voor zoover uitoefening buiten de vergadering den anderen aandeelhouders geen ongeoorloofd nadeel toebrengt. Het Akt.G.nbsp;geeft in Par. 102 met zooveel woorden aan, wat onze wet als vanzelfsprekend beschouwt ).

Niet alle rechten moet de aandeelhouder in de algemeene vergadering geldend maken. Men maakt hierbij wel onderscheidnbsp;tusschen de bestuursrechten en de vermogensrechten. Eenstemmigheid bestaat er over deze onderscheiding niet: het recht op dividendnbsp;en dat op het liquidatieoverscholt;- worden door Schlegelbergernbsp;bij de vermogensrechten ondergebracht, door Gadow^'^) echter bijnbsp;de bestuursrechten. De onderscheiding is alleen van academischnbsp;belang, vooral nu Par. 102 niet wil verhinderen, dat de aandeelhouders hun rechten ook buiten de vergadering uitoefenen ), alnbsp;kan bij sommige rechten, b.v. het recht tot deelneming aan denbsp;vergadering, het stemrecht en het recht op inlichtingen krachtensnbsp;de aard van het recht of ingevolge een bijzondere wetsbepalingnbsp;alleen van uitoefening in de vergadering sprake zijn. Wil men desondanks een onderscheiding maken tusschen de diverse rechtennbsp;der aandeelhouders in de aangelegenheden der n.v., dan moet eerstnbsp;verschil worden gemaakt tusschen de rechten van den aandeelhouder als lid van de n.v. en als schuldeischer van de n.v. In denbsp;laatste hoedanigheid, b.v. als verkooper van goederen, bevindt denbsp;aandeelhouder zich in de positie van een derde. De lidmaatschaps-rechten kunnen onderverdeeld worden in de rechten, waardoor denbsp;aandeelhouder invloed op het lot der n.v. kan uitoefenen en innbsp;rechten, welke hem als lid vermogensrechtelijke aanspraken tegennbsp;de n.v. geven, De eerste soort rechten — b.v. het stemrecht — dientnbsp;dikwijls om deze laatste rechten te doen ontstaan. Zoo ontstaatnbsp;het recht op dividend (een vermogensrecht) door uitoefening vannbsp;het stemrecht, maar daarnaast hebben de aandeelhouders ook eennbsp;recht op het ontvangen van dividend, voortspruitend uit de lidmaat-schapsverhouding ^®). Dit laatste recht is niet van vermogensrechtelijke aard; de aandeelhouder is hierdoor geen schuldeischernbsp;der n.v. Al naar mate nu de bijzondere of algemeene vorm van dit

15) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 102 Allgemeines.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Die Aktionare üben ihre Rechte in den Angelegenheiten der Gesell-schaft in der Hauptversammlung aus, soweit das Gesetz nichts anderesnbsp;bestimmt.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Die Mitglieder des Vorstands und des Aufsichtsrats haben, auch wennnbsp;sie nicht Aktionare sind, dcis Recht, an der Hauptversammlung teilzu-nehmen.

16) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 102, Anm. 2.

17) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 102, Anm. 1.

18) nbsp;nbsp;nbsp;Ritter, Par. 102, Anm. 2e.

19) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Rechtb. Middelburg 2 Januari 1924, W. 11242. Men vergelijke hetnbsp;algemeene recht op het liquidatieoverschot en het vorderingsrecht, wanneer hetnbsp;liquidatiesaldo vaststaat

170

-ocr page 187-

Nrs. 93-94. BEVOEGDHEDEN DER ALG. VERGADERING.

recht wordt bedoeld, zal men de indeeling van Schlegelberger of Gadow onderschrijven.

94. Het Akt.G. heeft voor alle organen de competentie\ nauwkeurig geregeld. Daarbij zijn onderlinge verschuivingen, waartoe de negatieve formuleering van art. 43 bij ons de mogelijkheidnbsp;openlaat, slechts in uiterst beperkte mate toegelaten. De bevoegdheid van de algemeene vergadering is in Par. 103 in het algemeennbsp;omschreven 20). De statuten kunnen in verband met de bepalingnbsp;van Abs. 2 geen bestuursmaatregelen aan de algemeene vergadering opdragen 21). Daar volgens Par. 95, Abs. 5 evenminnbsp;bestuursaangelegenheden in handen van de commissarissen kondennbsp;worden gelegd, is ook langs deze weg verzekerd, dat de directienbsp;inderdaad, zooals Par. 70 dat wil, zelfstandig met het bestuurnbsp;wordt belast.

Bij de A.G. kan het bestuur niet meer aan de aandeelhouders als hoogste instantie worden overgelaten, omdat de werkzaamheidnbsp;van de A.G. nu eenmaal op het algemeen belang moet wordennbsp;af gestemd. Wel houden de aandeelhouders zeggenschap over denbsp;groote lijnen van het bestuur, ten minste voor zoover het zaken vannbsp;intern belang — hetgeen niet wil zeggen: onbelangrijke zaken —nbsp;betreft. Zoo moeten de aandeelhouders volgens het Akt.G. beslissen over statutenwijziging, kapitaalsverhooging en -verlaging,nbsp;liquidatie en fusie. Daarnaast benoemen zij de commissarissen ennbsp;zijn met de décharge van bestuur en commissarissen belast.nbsp;Voorts bepalen zij ook de winstverdeeling, terwijl het bestuur innbsp;den regel de winst- en verliesrekening vaststelt. Tweeledig is dusnbsp;de strekking van Par. 102: eenerzijds ontzegt dit artikel aan denbsp;algemeene vergadering het recht in bepaalde aangelegenheden tenbsp;beslissen, terwijl het anderzijds een taak oplegt, welke in anderenbsp;artikelen weliswaar nader wordt omschreven, doch die niet aannbsp;bestuur of commissarissen kan worden overgedragen. De consequentie hiervan is, dat niet, zooals in ons recht pleegt te geschieden,nbsp;in het algemeen van de bevoegdheid van de algemeene vergaderingnbsp;mag worden uitgegaan 22), maar dat daarentegen steeds moetnbsp;worden onderzocht op welke wetsbepaling c.q. statutair voorschriftnbsp;de bevoegdheid van de algemeene vergadering berust.

Aan de beschouwingen over de inperking, welke de bevoegdheden van de algemeene vergadering hebben ondergaan, plegen de commentaren op het Akt.G. a.h.w. tot troost voor denbsp;aandeelhouders toe te voegen, dat hun door middel van het rechtnbsp;om de commissarissen te benoemen, die op hun beurt het bestuur

20) nbsp;nbsp;nbsp;Tekst zie nr. 92.

21) nbsp;nbsp;nbsp;Evenmin kan in ons recht worden besloten, dat de directeur voor iederenbsp;handelinQ de medewerking van een commissaris behoeft. Kantong, Amsterdamnbsp;23 November 1932, N.V. XII blz. 53.

22) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Rechtb. Rotterdam 21 Januari 1927, W 11745.

171

-ocr page 188-

Nr. 93. SPANNING BESTUUR - ALGEMEENE VERGADERING.

weer aanwijzen, toch nog een zekere middellijke invloed is toegekend. Zulks is ongetwijfeld terecht geschied. Want al is dan de algemeene vergadering niet het geschikte orgaan om over bestuursaangelegenheden een oordeel uit te spreken, het zal zich tochnbsp;wel met de groote lijnen van het gevoerde beheer moeten kunnennbsp;vereenigen. Zou hun ook dit recht, dat vooral door het verleenennbsp;van décharge aan bestuurders en commissarissen wordt uitgeoefend, worden ontnomen, dan bestaat het gevaar, dat de animonbsp;tot deelneming in de A.G. aanzienlijk zou verminderen.

Er kan een zekere spanning rijzen, wanneer het zelfstandige, alleen verantwoordelijke bestuur geen gelegenheid zou wordennbsp;geboden om de aandeelhouders vooraf naar hun meening tenbsp;vragen. Vooral omdat de commissarissen het bestuur kunnen ontslaan, indien de algemeene vergadering haar vertrouwen in denbsp;leiding niet meer meent te kunnen uitspreken. Te gereeder zullennbsp;de commissarissen tot ontslag overgaan na gebleken igebrek aannbsp;vertrouwen, omdat zij anders wellicht het vertrouwen, dat de aandeelhouders eveneens in henzelf moeten stellen, verloren zien gaan.nbsp;Deze, uit bovengeschetste oorzaken voortkomende spanning, welkenbsp;zeer nadeelig op de verrichtingen van het bestuur zou kunnennbsp;werken, wordt door Par. 103, Abs. 2 sterk verminderd. Het verbodnbsp;voor de algemeene vergadering om zich over bestuursaangelegenheden uit te spreken geldt niet, wanneer het bestuur uitdrukkelijknbsp;een uitspraak verlangt. Een dergelijke uitspraak van de algemeenenbsp;vergadering heft de verantwoordelijkheid van het bestuur echternbsp;niet op*®), doch vermindert haar wel; in hoeverre is echter nietnbsp;nader vastgelegd. Het bestuur blijft tegenover derden vrij om hetnbsp;besluit al dan niet op te volgen. Het laatste geval laat zich moeilijknbsp;indenken, omdat het bestuur door het besluit der vergadering nietnbsp;op te volgen a.h.w. een verzoek om ontslag zou indienen. Bovendien zal het bestuur natuurlijk eerder tegenover de A.G. totnbsp;schadevergoeding verplicht zijn, wanneer het tegen een besluit dernbsp;aandeelhouders in heeft gehandeld *'*).

In de vorige alinea werd op de mogelijkheid van een zekere spanning tusschen bestuur en aandeelhouders gewezen. Dit gevaarnbsp;is niet voortdurend aanwezig, omdat aanvankelijk bestuur en aandeelhouders dezelfde doeleinden t.o.v. de n.v. nastreven, n.1. hetnbsp;behalen van winst. Doch zij worden daarbij door verschillende beweegredenen geleid. De aandeelhouder wil zich een inkomennbsp;verwerven, wil m.a.w. zijn levensstandaard verhoogen, de bestuurder daarentegen is het in de eerste plaats meer om het

23) nbsp;nbsp;nbsp;Schlegelberger, Par. 103, Anm. 5. Zie voor ons recht Kantong. den Haagnbsp;6 November 1917, W. 10263, (De zaak Perlak-Deen), volgens welke uitspraak,nbsp;welke in hoogere instanties niet werd gehandhaafd, de directeur zich op hemnbsp;verleende décharge kan beroepen, nu deze handelingen betreft, waarvan te vorennbsp;mededeeling aan de aandeelhouders is gedaan.

24) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 74, Abs. 1.

172

-ocr page 189-

Nrs. 94-95. ONGEVRAAGDE BESLUITEN DER ALG VERGADERING.

welvaren van zijn onderneming te doen. Vooral bij winstverdeeling, reserveering enz. zullen beide standpunten met elkaar in botsingnbsp;komen, is althans de kans op spanningen het grootst 2®). Het isnbsp;duidelijk, dat in de n.v. bij een mogelijk conflict de aandeelhoudersnbsp;de beste troeven in handen hebben, omdat het W. v. K. de n.v. nunbsp;eenmaal als belangengemeenschap der aandeelhouders ziet. Dezenbsp;zijde verliest het Akt.G., gelijk wij zagen, niet geheel uit het oog,nbsp;maar toch legt daar het bestuur het meeste gewicht in de schaal,nbsp;omdat het algemeen belang meer met het streven der bestuurders,nbsp;dan met dat der aandeelhouders is gediend.

95. Het blijft voorts denkbaar, dat de aandeelhouders uit zichzelf hun meening over een bestuursaangelegenheid uiten 2®). Een besluit kan deze meeningsuiting niet worden genoemd of hoogstensnbsp;een onwettig besluit, aangezien de algemeene vergadering haarnbsp;competentie met een dergelijk besluit volkomen overschrijdt. Aannbsp;deze besluiten is het bestuur uiteraard niet gebonden, al zal hetnbsp;zich ook hier zeker tweemaal bedenken, voordat het in de tegenovergestelde richting stappen gaat ondernemen. Het is alleen aannbsp;de feitelijke omstandigheid, dat den aandeelhouder zoo spaarzaamnbsp;de gelegenheid wordt geboden om zich te uiten, te danken, dat denbsp;algemeene vergadering zich niet licht door het nemen van dergelijke ongevraagde besluiten een aanzienlijke invloed op het bestuur zal verschaffen. Dat zooicts in strijd met de bedoeling vannbsp;het Akt.G. zou zijn, is na het bovenstaande zonder meer duidelijk.

Niettemin is het waarschijnlijk, dat de aandeelhouders zich wel eens uit zullen spreken, zonder dat deze uitspraak door hetnbsp;bestuur ingevolge Par. 103 werd gevraagd. Dit komt, doordatnbsp;commissarissen verplicht zijn een aandeelhoudersvergadering bijeennbsp;te roepen, wanneer het belang van de vennootschap zulks verlangt Het is begrijpelijk, dat men den commissarissen, voornbsp;het geval zij binnen het kader van hun toeziende taak tot het nemennbsp;van verstrekkende maatregelen worden genoopt, geen ruggesteunnbsp;wilde onthouden. De steun, welke het Akt.G. hun geeft, maaktnbsp;echter de verhouding tusschen bestuur en algemeene vergaderingnbsp;niet eenvoudiger. Krachtens Par. 74, Abs. 1 toch is het bestuurnbsp;alléén dan verplicht een besluit van de algemeene vergadering nanbsp;te leven, indien het zelf daarom heeft gevraagd.

Het Reichsgericht heeft voor het oude recht uitgemaakt, dat bestuur en commissarissen zich van de goedkeuring der aandeelhouders moesten verzekeren, voordat zij zich met belangrijke,nbsp;kostbare of riskante handelingen inlieten^®). Deze uitspraak werdnbsp;reeds voor het oude recht vrijwel unaniem afgekeurd, omdat zij de,nbsp;vrijheid van het bestuur te sterk zou beknotten. Of dat inderdaad

25) nbsp;nbsp;nbsp;Tekenbroek, prft. blz. 90.

26) nbsp;nbsp;nbsp;Amtl. Begr. bij Klausing, blz. 88.

27) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 95, Abs. 4; zie hierboven nr. 89.

28) nbsp;nbsp;nbsp;Ritter, Par. 95, Anm. 5.

173

-ocr page 190-

Nrs. 95-96. BIJEENROEPINGSRECHT VAN COMMISSARISSEN.

het geval was, kan hier gevoegelijk in het midden worden gelaten. Vast staat, dat met de beginselen van het Akt.G. de uitspraak vannbsp;het Reichsgericht niet meer in overeenstemming is. Dit volgt in denbsp;eerste plaats uit de algemeene opzet van het Akt.G. Bovendien ooknbsp;uit Par. 103. Immers nu het bestuur zelfstandig met de leiding isnbsp;belast, doch de mogelijkheid is gelaten desgewenscht van de aandeelhouders een ,,bindend advies” te vragen, kan daarnaast nietnbsp;worden aangenomen, dat het bestuur in bepaalde gevallen verplichtnbsp;zou zijn om een besluit van de aandeelhouders te vragen. Dat hetnbsp;bestuur bij belangrijke aangelegenheden daartoe zal overgaan, omnbsp;niet de kans te loopen het vertrouwen te verliezen, doet hier nietnbsp;ter zake. De moeilijkheid, die ontstaat, indien de commissarissennbsp;een zaak aan de algemeene vergadering voorleggen, hoewel dezenbsp;niet bevoegd is ter zake een voor het bestuur bindend besluit tenbsp;nemen, blijft dus onopgelost.

O.i. is deze moeilijkheid te wijten aan een inconsequentie van het Akt.G. Wanneer bij het bestuur de leiding berust, welkenbsp;aan de invloedsfeer der aandeelhouders is onttrokken, terwijlnbsp;daarbij aan de commissarissen het toezicht op de leiding van hetnbsp;bestuur is gegeven, dan past in dit schema een soort beroepsrechtnbsp;van de commissarissen op de aandeelhouders niet. Blijkbaar heeftnbsp;Gadow dit ingezien. Hij meent, dat de commissarissen alleen dannbsp;tot bijeenroeping van de algemeene vergadering moeten overgaan,nbsp;indien zeer in het algemeen de belangen van de A.G. zulks eischen.nbsp;Dit zal het geval zijn b.v. bij belangrijke meeningsverschillennbsp;tusschen bestuur en commissarissen of ter bespreking vaii te nemennbsp;maatregelen in crisistijden enz. 2®). Met deze interpretatie vannbsp;Par. 95 kunnen wij ons zeer goed vereenigen, al volgt zij nietnbsp;direct uit de wet ®®).

96. De algemeene vergadering stelt balans en winst- en verliesrekening vast, nadat deze stukken door het bestuur zijn opgemaakt en vergezeld van een toelichting zijn ingediend. Aldus bepaalt hetnbsp;W. V. K. Nergens wordt van décharge gesproken, behalve innbsp;art. 49a, dat er echter van uitgaat, dat de kwijting reeds werd verleend. Men zal moeten aannemen, dat het vaststellen van de balansnbsp;en de winst- en verliesrekening tevens een kwijting voor directie ennbsp;commissarissen wegens hun beheer respectievelijk toezicht inhoudt,nbsp;tenzij zulks uitdrukkelijk wordt voorbehouden®^). Vele statutennbsp;bevatten dan ook een bepaling, dat de vaststelling van de jaarstukken tot décharge der directeuren strekt.

Bij het vaststellen der winst- en verliesrekening vooral zal tot uiting kunnen komen, dat bestuur en aandeelhouders van verschillend standpunt uitgaan. Het bestuur zal er eerder dan de aandeelhouders toe overgaan om een gedeelte van de winst te reser-

29) nbsp;nbsp;nbsp;Gadow, Par. 95, Anm. 25.

30) nbsp;nbsp;nbsp;Zie nr. 89.

31) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. van der Heyden, nr. 260.

174

-ocr page 191-

Nr. 96. VASTSTELLING JAARSTUKKEN.

veeren. Ten eerste gaat een dergelijke reserveering, behoudens voor zoover de fiscus een woordje meespreekt, steeds ten koste vannbsp;het dividend. Maar bovendien is een groote groep aandeelhoudersnbsp;niet blijvend bij de n.v. geïnteresseerd, zoodat zij tegenover eennbsp;eventueele reserveering volstrekt afwijzend staan, daar deze immersnbsp;moet dienen ter financiering van plannen, waartegenover zij metnbsp;hun tijdelijke belangstelling geheel onverschillig staan.

Aangezien het bestuur het oog meer op het duurzame belang der n.v. gericht houdt dan de aandeelhouders en het Akt.G. toch reeds het bestuur bij voorkeur met bevoegdheden bekleedt,nbsp;welke volgens de traditie bij de algemeene vergadering berustten,nbsp;ligt het voor de hand, dat in het Duitsche recht het bestuur denbsp;balans en de winst- en verliesrekening vaststelt 32). Hoe de vastgestelde winst wordt verdeeld, wordt aan de beslissing der aandeelhouders overgelaten ®3). Niettemin blijkt, dat ook bij de vaststellingnbsp;van de winst- en verliesrekening de macht van het bestuur nietnbsp;volkomen is. Eigenlijk is aan de commissarissen het goedkeurings-recht toegekend, dat bij ons aan de algemeene vergadering werdnbsp;voorbehouden, alleen met dit verschil, dat den commissarissen geennbsp;recht van amendement is toegekend. Zij kunnen goed- of afkeuren,nbsp;maar niet wijzigen, wel bij voorwaardelijke afkeuring wijzigingennbsp;voorstellen.

Men zou hier andermaal er op kunnen wijzen, hoe betrekkelijk de doorvoering van het leidersbeginsel in het Akt.G. is. Niettemin is een groot verschil met ons recht aanwezig. De commissarissen zullen immers in het algemeen die aandeelhouders

32) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 125 Feststellung des Jahresabschluszes.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Der Vorstand hat in den ersten drei Monaten des Geschaftsjahrs für

das vergangene Geschaftsjahr die Jahresbilanz und die Gewinn- und Ver-lustrechnung (Jahresabschlusz) aufzustellen und dem Aufsichtsrat vor-zulegen. Die Satzung kann eine andere Frist von nicht mehr als fünf Monaten bestimmen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

2) nbsp;nbsp;nbsp;Der Aufsichtsrat hat sich innerhalb eines Monats nach Vorlegungnbsp;gegenüber dem Vorstand über den Jahresabschlusz zu erklaren.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Billigt der Aufsichtsrat den Jahresabschlusz, so 1st dieser festgestellt,nbsp;wenn sich nicht Vorstand und Aufsichtsrat für eine Feststellung durchnbsp;die Hauptversammlung entscheiden.

4) nbsp;nbsp;nbsp;Entscheiden sie sich für die Feststellung durch die Hauptversammlungnbsp;oder billigt der Aufsichtsrat den Jahresabschlusz nicht, so hat dernbsp;Vorstand unverzüglich die Hauptversammlung zur Feststellung desnbsp;Jahresabschluszes einzuberufen.

5) nbsp;nbsp;nbsp;Usw.

6) nbsp;nbsp;nbsp;Usw.

7) nbsp;nbsp;nbsp;Die Verhandlung über den Jahresabschlusz soil mit den Verhandlungennbsp;über die Gewinnverteilung (Par. 126) und die Entlastung (Par. 104)nbsp;verbunden werden. Usw.

33) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 126 Gewinnverteilung.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Die Hauptversammlung beschlieszt alljahrlich ... über die Verteilungnbsp;des Reingewinns (Gewinnverteilung). Usw.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Der Vorstand hat einen Vorschlag für die Gewinnverteilung demnbsp;Aufsichtsrat und mit dessen Bericht der Hauptversammlung vorzule-gen. Usw.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Usw.

175

-ocr page 192-

Nrs. 96-97. COMM. EN VASTSTELLING DER JAARSTUKKEN.

vertegenwoordigen, welke duurzaam in de n.v. wenschen deel te nemen. Bij deze categorie is het gevaar, dat meeningsverschillennbsp;met het bestuur zullen ontstaan niet zoo dreigend als bij denbsp;gelegenheidsaandcelhouders het geval is. Dientengevolge magnbsp;worden verwacht, dat de geschillen over de vaststelling dernbsp;jaarstukken tusschen bestuurders en commissarissen niet vannbsp;principieele aard zullen zijn, hetgeen de kansen op uiteindelijkenbsp;onderlinge overeenstemming aanzienlijk verhoogt. De aandeelhoudersvergadering zal daarom waarschijnlijk alleen bij hoogenbsp;uitzondering tot het vaststellen van de winst- en verliesrekeningnbsp;worden bijeengeroepen. Is het echter zoover gekomen, dat denbsp;algemeene vergadering bijeen moet komen, dan is zij m geen enkelnbsp;opzicht aan voorstellen van bestuur of commissarissen gebonden.nbsp;Zij is geheel vrij in het vaststellen van winst- en verliesrekening.

Het valt te verdedigen om de commissarissen bij de vaststelling van de stukken te laten medewerken. Evenzeer is het begrijpelijk, dat bij meeningsverschillen de beslissing aan de aandeelhouders wordt opgedragen. Maar het Akt.G. maakt o.i. een inbreuk op het uitgangspunt, dat het bij de distributie van bevoegdhedennbsp;over de drie organen heeft ingenomen, nu de aandeelhouders bijnbsp;hun ,.arbitrage” ook over punten buiten het geschil liggende,nbsp;kunnen oordeelen, doordat zij niet aan de voorstellen van het bestuur gebonden zijn.

97. Het W. V. K. gaat, gelijk wij reeds opmerkten, er van uit, dat tot décharge bij de vaststelling van de winst- en verliesrekeningnbsp;wordt besloten. Vele bepalingen in Nederlandsche statuten bevestigen dit. Het Akt.G. schrijft met zooveel woorden een dergelijkenbsp;procedure zelfs voor®^). Terecht wordt tusschen vaststelling vannbsp;de winst- en verliesrekening en het verleenen van kwijting ter zakenbsp;van het gevoerde beheer onderscheid gemaakt. Het eerste beteekentnbsp;alleen, dat de aandeelhouders zich kunnen vereenigen met de vaststelling van de verschillende posten, het laatste daarentegen, datnbsp;zij het beheer goedkeuren ). Een uitspraak over de winst- ennbsp;verliesrekening beteekent ook een uitspraak over het gevoerdenbsp;beheer, voor zoover dit beheer in die stukken tot uiting komt. Meernbsp;in het algemeen geldt trouwens, dat het bestuur alleen voor dienbsp;handelingen is gedéchargeerd, waarover de aandeelhouders zichnbsp;uit de hun voorgelegde stukken of gedane toelichting een oordeelnbsp;hebben kunnen vormen®®). Deze jurisprudentie moet in verband

34) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 104 Entlastung.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Die Hauptversammlung beschlieszt alljahrlich in den ersten fünf Mona-ten des Geschaftsjahrs über die Entlastung des Vorstands und des Auf-sichtsrats. Usw.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Die Verhandlung über die Entlastung soil mit der Verhandlung übernbsp;die Gewinnverteilung (Par. 126) verbanden werden. Der Vorstand batnbsp;dem Jahresabschlusz mit dem Bericht des Aufsichtsrats (Par. 96) dernbsp;Hauptversammlung vorzulegen. Usw.

35) nbsp;nbsp;nbsp;Gadow, Par. 104, Anm. 1.

36) nbsp;nbsp;nbsp;H.R. 17 Juni 1921, W 10740; Hof ’s-Gravenhage 16 Juni 1930, N. J. 1930nbsp;blz. 1558.

176

-ocr page 193-

Nr. 97. DÉCHARGE.

worden gebracht met het feit, dat de décharge zoo nauw verbonden is met de beslissing van de aandeelhouders over balans en winsten verliesrekening. Uitdrukkelijk schrijft b.v. het Akt.G. voor, datnbsp;de beraadslagingen over de besluiten om tot décharge en goedkeuring der jaarstukken over te gaan met elkaar moeten wordennbsp;verbonden, maar daarbij wordt toch nog steeds afzonderlijknbsp;décharge verleend.

Naarmate het bestuur mach tiger is, is het verleenen van kwijting belangrijker. Immers hoe grooter de bestuursbevoegdhedennbsp;zijn, des te verder strekkende gevolgen kunnen de bestuurshandelingen hebben, die bij de décharge worden goedgekeurd. Hetnbsp;Akt.G. heeft daarom niet alleen de verantwoordelijkheid der bestuurders aanzienlijk verzwaard, maar eigenlijk — hoe paradoxaalnbsp;het moge klinken naast Par. 104 — de geheele décharge afgeschaft *’’’). Hoogstens zou men kunnen zeggen, dat het bestuurnbsp;eerst na 5 jaar gedéchargeerd kan worden. Dit strookt echter nietnbsp;met het karakter der décharge, als kwijting voor de in hetnbsp;afgeloopen boekjaar verrichte handelingen. Hoewel niet met zooveelnbsp;woorden wordt gezegd, dat de décharge op het afgeloopen boekjaarnbsp;betrekking heeft, moet zulks worden aangenomen, omdat de beraadslagingen over het verleenen van décharge verbonden moetennbsp;worden met die over balans en winst- en verliesrekening, welkenbsp;stukken uiteraard op het afgeloopen jaar betrekking hebben.

Terecht merkt Ritter op: ,,das Akt.G. hat die Entlastung entwertet”. Juist in het woord ,.Entlastung” komt duidelijk totnbsp;uiting, dat het bestuur wordt bevrijd van lasten, welke ten gevolgenbsp;van een eventueel verkeerd beheer op de bestuursleden zoudennbsp;kunnen drukken. Deze bevrijding vindt plaats door de verklaringnbsp;van de aandeelhouders, dat zij geen rechten jegens het bestuurnbsp;ter zake van plichtsverzuim hebben. Volgens Par. 84 kunnen denbsp;aandeelhouders een dergelijke verklaring echter eerst na vijf jaarnbsp;af geven. Wij kunnen deze bepaling allerminst bewonderen. Begrijpelijk is, dat het Akt.G. verder wilde gaan dan art. 49a, volgensnbsp;welk artikel bij faillissement van de n.v. kwijting niet ten nadeelenbsp;van de schuldeischers kan gelden. Ook buiten faillissement kan denbsp;n.v. echter een ernstig vermogensnadeel worden toegebracht, indien de aandeelhouders afzien van hun recht op schadevergoedingnbsp;wegens door het bestuur betoond plichtsverzuim. Aangezien hetnbsp;Akt.G. de A.G. niet alleen als affaire van de aandeelhouders beschouwt, kan het het Akt.G., anders dan het W. v. K. niet onverschillig laten, of naast de aandeelhouders ook de vennootschap doornbsp;het verlies wordt getroffen. Het Akt.G. is intusschen niet verdernbsp;gegaan dan dat het een overhaaste décharge wilde verhinderen.

37) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 84, Abs. 4, Satz 3: Die Gesellschaft kann erst nach fünf Jahren seitnbsp;der Entstehung des Anspruchs und nur dann auf Ersatzansprüche verzichtennbsp;oder sich darüber vergleichen, wenn die Hauptversainmlung zustimmt und nichtnbsp;eine Minderheit, deren Anteile den fünften Teil des Grundkapitals erreichen,nbsp;widerspricht. Usw,

38) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 104, Anm. 2c.

la nbsp;nbsp;nbsp;177

-ocr page 194-

Nr. 97. BETEEKENIS DÉCHARGE IN HET AKT. G.

want of de aanspraken ten slotte geldend zullen worden gemaakt, beslissen ook bij de A.G. de aandeelhouders, mits de schuld-eischers maar niet worden getroffen. Eigenlijk zou het bestuur,nbsp;voor zoover het tot nastreving van het algemeen belang verplichtnbsp;is, niet door de aandeelhouders maar door een overheidsinstantienbsp;moeten worden gedéchargeerd. De aandeelhouders kunnen be-oordeelen in hoeverre het met hun belangen vereenigbaar is omnbsp;schadevergoedingsrechten jegens het bestuur niet uit te oefenen.nbsp;Voor zoover daardoor het algemeen belang getroffen zou worden,nbsp;kan hun de beslissing niet in handen worden gelegd®®).

De vraag dringt zich op, wat thans bij de A.G. de beteekenis van de décharge is. Vast staat, dat zij de bestuursleden nietnbsp;bevrijdt. Zelfs wanneer de aandeelhouders over hun bekendenbsp;handelingen hun goedkeuring bij de „Entlastung” uitspreken,nbsp;kunnen zij later ter zake van deze handelingen nog een vorderingnbsp;tot schadevergoeding indienen, wanneer het bestuur door het verrichten van deze handelingen te kort is geschoten. Er is voldoendenbsp;aanleiding om in zulke gevallen de A.G. met het bewijs te belasten.nbsp;Volgens deze opvatting zou dus de décharge de bewijslast om-keeren. Hiervoor is echter geen steun in de wet te vinden ). Meernbsp;reden is er om de décharge te beschouwen als een accoordver-klaring met de afgelegde rekening en verantwoording, zoodat nietnbsp;andermaal rekening en verantwoording van het bestuur kan wordennbsp;gevraagd. Ook deze meening is slechts gedeeltelijk juist, want denbsp;aandeelhouders kunnen steeds een specialen deskundige benoemen,nbsp;welke een onderzoek moet instellen om de verwezenlijking vannbsp;schadeaanspraken voor te bereiden. Aan dezen deskundige moetnbsp;het bestuur alle inlichtingen verstrekken, hetgeen praktisch be-teekent, dat bestuurders een tweede maal rekening en verantwoording moeten afleggen

De beteekenis van de décharge kan na het bovenstaande niet anders dan zeer gering zijn. Décharge beteekent slechts, datnbsp;de aandeelhouders in het bestuur hun vertrouwen in het algemeennbsp;hebben uitgesproken, zoodat het bestuur bij zijn verder optredennbsp;eenig houvast heeft ). Deze beteekenis is zoo gering, dat het denbsp;overweging waard is om de geheele décharge maar achterwege tenbsp;laten, althans een meer passende naam te geven. Dit is des te

39) nbsp;nbsp;nbsp;Klausing blz. 39*: Een vcxjrtdurend staatstoezicht is wel overwogen,nbsp;maar tenslotte toch verworpen. Zie het geval, behandeld in Rechtb. Zwollenbsp;29 Juni 1935, N. J. 1936 nr. 35 over de toepassing van art. 49a.

40) nbsp;nbsp;nbsp;Schlegelberger, Par. 104, Anm. 3.

41) nbsp;nbsp;nbsp;Gadow, Par. 104, Anm. 2.

Par. 118 Bestellung der Prüfer.

1) Zur Prüfung von Vorgangen bei der ... Geschaftsführung ... kann die Hauptversammlung ... Prüfer bestellen. Usw.

Par. 121 Rechte der Prüfer. Prüfungsbericht.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Usw.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Die Prüfer können vom Vorstand alle Aufklarungen und Nachweisenbsp;verlangen, welche die sorgfaltige Erfüllung ihrer Prüfungspflicht fordert.

42) nbsp;nbsp;nbsp;Gadow t, a. p.

178

-ocr page 195-

Nrs. 97-98. RECHTSKARAKTER DER DÉCHARGE.

noodzakelijker, omdat het o.i. niet denkbeeldig is, dat de aandeelhouders nogal spoedig tot het uitspreken van hun vertrouwen in de leiding zullen overgaan, omdat zij daardoor toch geen rechtennbsp;prijs geven. De mogelijkheid, dat bij het bestuur (en eventueel bijnbsp;derden) door het vertrouwensvotum een verkeerde indruk wordtnbsp;gewekt, is dientengevolge niet uitgesloten.

98. Al is de décharge in het Duitsche recht thans vrijwel zonder eenige juridische beteekenis, het is toch niet overbodig in te gaannbsp;op de vraag, welk rechtskarakter in ons recht aan décharge moetnbsp;worden toegekend. Tweëerlei opvatting is denkbaar: of de déchargenbsp;is een (vaststellings) overeenkomst, of zij wordt gequalificeerd als

een eenzijdige rechtshandeling

De Duitsche schrijvers nemen in het algemeen aan (uiteraard voor het oude recht), dat décharge een negatieve vaststellingsovereenkomst (Anerkenntnisvertrag) is^^). Van der Heyden ^®) spreekt ook van de décharge-ouereenkomst. In zijn gedachtengangnbsp;doet het bestuur een aanbod tot décharge aan de algemeene vergadering. Door dit aanbod aan te nemen is de overeenkomst totnbsp;stand gebracht en staat m.a.w. vast, dat op het bestuur geen verplichtingen tot schadevergoeding rusten. Aangezien derden doornbsp;deze overeenkomst niet mogen worden benadeeld, kan zij onder denbsp;omstandigheden van art. 49a niet tegen derden werken.

Daartegenover kan het verleenen van kwijting ook als éénzijdige rechtshandeling worden beschouwd, o.i. echter ten onrechte. Weliswaar spreekt de laatst-geciteerde uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van ,,ontslag van aansprakelijkheid”,nbsp;maar met deze uitdrukking wordt een gevolg van de overeenkomstnbsp;bedoeld: het betreft niet de rechtshandeling zelf. Iedere overeenkomst komt door twee éénzijdige (en met elkaar overeenstemmende)nbsp;verklaringen tot stand. Het verwarrende is hier, dat de nadruk zoonbsp;sterk op de verklaring van de aandeelhouders ligt, omdat dezenbsp;verklaring in de vorm van een besluit der algemeene vergaderingnbsp;wordt gegeven. Nadat Verdam ^®) heeft opgemerkt, dat een besluitnbsp;soms een éénzijdige rechtshandeling is, wijst hij op de mogelijkheid,nbsp;dat het besluit de laatste nog ontbrekende schakel aan de totstandkoming van een overeenkomst met een buitenstaander kan zijn.nbsp;Van een dergelijk geval is bij de décharge sprake.

Ten slotte zij nog eenige aandacht besteed aan een Rotter-damsch vonnis, waarbij het mogelijk werd gemaakt, dat de directeur als eenig ter vergadering aanwezig aandeelhouder zijn „alter ego”nbsp;déchargeert Bij de e.v. is een dergelijke décharge natuurlijknbsp;schering en inslag. Het is o.i. zeer de vraag of deze besluiten wel

43) nbsp;nbsp;nbsp;Clavareau, Décharge van rekenplichtigen in het Nederlandsche privaatrecht, acad. prft. Leiden 1932, blz. 9 e.v.

44) nbsp;nbsp;nbsp;Zie b.v. Schlegelberger, Par. 104, Anm. 3.

45) nbsp;nbsp;nbsp;Nr. 260.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,

46) nbsp;nbsp;nbsp;Nietigheid van besluiten, acad. prft. Amsterdam 1940, blz. 29.

47) nbsp;nbsp;nbsp;Rechtb. Rotterdam 29 November 1928, W. 12155.

179

-ocr page 196-

Nrs. 98^99. DÉCHARGE BIJ E. V.

rechtsgeldig zijn, aangezien art. 44c uitdrukkelijk vaststelt, dat een aandeelhouder niet aan de totstandkoming van een besluit magnbsp;medewerken, indien hij daardoor in een andere qualiteit van eenigenbsp;verplichting tegenover de vennootschap zou worden ontslagen.nbsp;Terecht wordt door den wetgever aangenomen, dat van een aandeelhouder in die gevallen niet kan worden verondersteld, dat hijnbsp;zijn stemrecht mede in het belang der n.v. zal uitoefenen. Wanneer het om décharge gaat, is de toepasselijkheid van art. 44c zekernbsp;dringend gewenscht. De aandeelhouders verleenen kwijting voornbsp;iedere hun bekende handeling. Vanzelfsprekend kent de directeur-eenig aandeelhouder alle handeliiigen, zoodat een door hem verleende décharge ook het geheele beheer omvat. Hoewel art. 49a bijnbsp;ons het nadeel voor de schuldeischers binnen zekere grenzennbsp;houdt, is het na dit voorbeeld begrijpelijk dat het Akt.G. de rechtsgevolgen van de décharge verkleinde. Volgens ons recht kan denbsp;directeur-eenig aandeelhouder met zijn n.v. doen, wat hij wil ennbsp;dus ook zijn eigen handelingen goedkeuren, maar het Akt.G. wil,nbsp;dat de bestuurder bij zijn handelingen met meer rekening houdtnbsp;dan alleen met het belang van de aandeelhouders, i.c. dus van zichnbsp;zelf. Intusschen zal de beperking van de A.G. tot de grootere ondernemingen gevallen als behandeld in het Rotterdamsche vonnisnbsp;tot uitzonderingen maken.

99. Wanneer de grondslagen, waarop de A.G. berust, worden veranderd, moeten de aandeelhouders daartoe besluiten. Dezenbsp;besluiten behooren tot de groote lijnen, welke door de algemeenenbsp;vergadering worden aangegeven. Hoe binnen dit nieuwe kader metnbsp;de A.G. zal worden gewerkt, is weer aan het bestuur ter zelfstandige beoordeeling overgelaten.

Hoezeer het de bedoeling was de aandeelhouders alleen over aangelegenheden te laten oordeelen, welke de grondslag vannbsp;de A.G. raken, blijkt uit de bepaling, dat de commissarissen kunnennbsp;worden gemachtigd om statutenwijzigingen tot stand te brengen,nbsp;indien deze wijzigingen uitsluitend van redactioneele aard zijn**®).nbsp;Al zal de rechter een statutenwijziging door commissarissen, welkenbsp;ook van materieele beteekenis is, niet in het Handelsregister opnemen, daarmee is nog niet gezegd, dat over deze wijzigingen geennbsp;strijd mogelijk is. Een redactiewijziging kan ook noodig zijn,nbsp;wanneer in de praktijk een statutaire bepaling anders wordt uitgelegd, dan de oorspronkelijke bedoeling was. Een wijziging zal dannbsp;ten doel hebben dit euvel te verhelpen, maar het is zeer de vraagnbsp;of men kan zeggen, dat daardoor slechts de vorm en niet de inhoud

48) Par. 145 Allgemeines.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Jede Satzungsanderung bedarf eines Beschluszes der Hauptversamm-lung. Die Befugnis zu Anderungen, die nur die Fassung betreffen, kannnbsp;die Hauptversammlung dem Aufsichtsrat übertragen.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Usw.

Opgemerkt zij, dat Par. 145 en 146 (zie hieronder) beide over besluiten der algemeene vergadering handelen, welke statutenwijzigingen beoogen.

180

-ocr page 197-

Nrs. 99^100. STATUTENWIJZIGING: OOK DOOR COMMISSARISSEN.

der bepalingen wordt veranderd. Hoewel het verklaarbaar is, dat den commissarissen een beperkt wijzigingsrecht werd toegekend,nbsp;verdient dit voorschrift geen onverdeelde bewondering.

Reeds eerder werd er op gewezen, dat bij bestuur en commissarissen in het algemeen niet wordt aangeduid, hoe een besluit van deze organen tot stand komt, wanneer zij uit verscheidene personen bestaan. Zulks in tegenstelling tot de algemeene vergadering. Zoo is ook hier niet voorgeschreven op welke wijze de commissarissen tot een statutenwijziging moeten besluiten: men zalnbsp;dus moeten aannemen, dat een dergelijk besluit op de gebruikelijkenbsp;wijze tot stand komt^®). De wet gaat daarbij van de veronderstelling uit, dat de commissarissen gezamenlijk zullen besluiten ennbsp;dat niet het meerendeel zal nalaten hun oordeel kenbaar te maken.nbsp;De wet kan van deze veronderstelling uitgaan, omdat op de commissarissen een zekere verantwoordelijkheid voor de vervullingnbsp;van hun taak rust. Veronachtzamen zij hun verplichtingen, dannbsp;kunnen zij daarvan finantieel nadeel ondervinden.

Op de aandeelhouders rust geen of hoogstens een moreele verplichting om actief aan het vennootschapsleven deel te nemen ®o).nbsp;Moeten de aandeelhouders een besluit nemen, dan is het dikwijlsnbsp;van toevallige factoren afhankelijk, welke aandeelhouders ter vergadering verschijnen. Benige voorzichtigheid bij de besluitvormingnbsp;is dus wel gewenscht om verrassende resultaten te voorkomen. Hetnbsp;Akt.G. schrijft daarom voor, dat tot statutenwijziging slechts kannbsp;worden besloten, indien ten minste drie kwart van het ter vergadering vertegenwoordigde kapitaal vóórstemt ®i). Al is dezenbsp;regeling reeds voorzichtiger dan de onze (zie art.. 45 jo art. 44d),nbsp;toch ware het o.i. althans in beginsel gewenscht om voor eennbsp;statutenwijziging een bepaald quorum te eischen, bij gebreke waarvan eerst een tweede vergadering, ongeacht het daar vertegenwoordigde kapitaal, tot de voorgestelde wijziging kan besluiten. Opnbsp;deze wijze worden niet alleen overhaaste veranderingen voorkomen, maar wordt tevens verhinderd, dat een bepaalde wijzigingnbsp;geen doorgang kan vinden, omdat op de eerste vergadering alleennbsp;enkele opposanten zijn verschenen.

100. De bevoegdheid van de algemeene vergadering om de statuten te wijzigen houdt in, dat niet alleen het kapitaal verhoogdnbsp;of verlaagd kan worden, maar ook, dat de A.G. in een anderenbsp;rechtsvorm kan worden omgezet®^). Aan deze laatste mogelijk-

49) nbsp;nbsp;nbsp;Ritter, Par. 145, Anm. 3d.

50) nbsp;nbsp;nbsp;Ook niet als lid van een vereeniging, zie Rechtb. ’s-Gravenhage 12 December 1939, N. J. 1940 nr. 660.

51) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 146 Beschlusz der Hauptversammlung.

1) Der Beschlusz der Hauptversammlung bedarf einer Mehrheit, die mindestens drei Viertel des bei der Beschluszfassung vertretenen Grund-kapitals umfaszt. Die Satzung kann usw.

Zie de opmerking hierboven bij Par. 145.

52) nbsp;nbsp;nbsp;In ons recht beteekent dit, dat de n.v. moet worden geliquideerd.

181

-ocr page 198-

Nr. 100. OMZETTING VAN EEN A. G.

heid, waaraan het Akt.G. het geheele derde boek (Par. 233^—287) wijdt, zij eenige aandacht besteed.

De omzetting van een zaak, welke in de vorm van een n.v. wordt gedreven, in een andere rechtsvorm brengt vele moeilijkheden mee. Eenige kwamen hierboven reeds ter sprake in verbandnbsp;met het Liquidatiebesluit 1941 s®), dat voornamelijk bedoeld was omnbsp;de finantieele lasten, die aan de omzetting zijn verbonden, te verminderen. Daarnaast moedigt de jurisprudentie de omzetting vannbsp;een n.v. niet bepaald aan. Inbreng van de activa eener n.v. in eennbsp;nieuwe n.v., die de zaken voortzet, bindt de nieuwe n.v. niet aan denbsp;verplichtingen uit overeenkomsten, door de oude n.v. aangegaannbsp;De vermelding in de statuten, dat de n.v. een bedrijf heeft overgenomen, beteekent nog niet, dat alle schulden zijn overgenomen ®®).nbsp;Bij overneming van een zaak moet van de overdracht der uitstaande vorderingen in de statuten melding worden gemaakt, zoonbsp;deze niet op andere wijze is geschied. De overdracht moet aan dennbsp;debiteur worden beteekend ®®). Overgang van rechten kan alleennbsp;geschieden bij wege van cessie; het zenden van een circulaire isnbsp;onvoldoende®^). Naast deze uitspraken staan enkele, welke denbsp;overgang vergemakkelijken, door uit feiten of omstandigheden afnbsp;te leiden, dat de derde met de omzetting accoord gaat®*).

De rechtspraak blijkt in het algemeen meer op de vorm dan op de inhoud acht te slaan. Het is begrijpelijk, dat het Akt.G.nbsp;tegenover de omzetting van een A.G. een soepeler houding inneemt, omdat dezd wet meer de blik gericht houdt op het economischnbsp;substraat der n.v., dat door omzetting weinig verandering zalnbsp;ondergaan®®). Indien van het standpunt wordt uitgegaan, dat denbsp;onderneming zooveel mogelijk dezelfde moet blijven, hetgeen o.m.nbsp;personeele continuïteit vereischt, kunnen er niet veel bezwarennbsp;tegen de omzetting overblijven. Integendeel, een regeling van ditnbsp;onderwerp kan zelfs nauwelijks worden ontbeerd, indien de verschillende rechtsvormen als n.v., v.o.f. enz. slechts voor bepaaldenbsp;groepen ondernemingen toegankelijk zijn. Het kan dan immers opnbsp;een bepaald moment noodzakelijk zijn om de onderneming eennbsp;ander rechtskleed aan te meten, omdat de oude vorm bij voortgezette groei niet meer mag worden gebruikt.

Niet uitsluitend de omzetting van een onderneming in een andere rechtsvorm is van belang. In het moderne economische leven

53) nbsp;nbsp;nbsp;Nr. 35.

54) nbsp;nbsp;nbsp;Rechtb. Amsterdam 26 April 1901, W. 7692.

55) nbsp;nbsp;nbsp;Rechtb. Rotterdam 10 Maart 1915, N. J. 1915 blz. 1053.

56) nbsp;nbsp;nbsp;Rechtb. Utrecht 9 Januari 1918, W. P .N. R. 2510.

57) nbsp;nbsp;nbsp;Rechtb. Rotterdam 1 Juli 1925, W. 11475.

58) nbsp;nbsp;nbsp;Rechtb. Rotterdam 8 December 1930, W. 12270: omzetting van firma innbsp;n.v., waarbij rechten en verplichtingen van een arbeidsovereenkomst wordennbsp;overgenoraen, wordt vrij algemeen (curs. van ons, E. B.) als rechtsgeldig aangenomen. Zie ook: Hof Arnhem 26 Juni 1928, W. 11888; Rechtb. Rotterdamnbsp;4 Juni 1930, W. 12201; Rechtb. Utrecht 4 Februari 1937, N. J. 1937 nr. 862.

59) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Amtl. Begr. bij Klausing, blz. 222: ... Umwandlung eines Unter-nehmens ... unter Wahrung der Identitat der Gesellschaft.

182

-ocr page 199-

Nrs. 100^101. OMZETTING: STEMRECHT.

speelt de concernvorming een niet te onderschatten rol. Het is ongetwijfeld een verdienste van het Akt.G., dat het ruimschootsnbsp;aandacht aan deze problemen wijdt, al ware het nog beter geweest,nbsp;dat niet alleen de vorming van concerns was behandeld , alsnbsp;men de behandeling van allerlei gevallen, waarin twee ondernemingen samen gaan (fusie) zoo wil noemen. Hoe aantrekkelijknbsp;het ook is, op deze onderwerpen dieper in te gaan, in dit verbandnbsp;kan slechts het volgende worden vastgesteld, In de drie groepennbsp;van gevallen, welke in het derde boek van het Akt.G, worden geregeld, t.w. fusie, vermogensoverdracht (vervreemding van denbsp;geheele onderneming) en omzetting, valt steeds het streven tenbsp;bespeuren om het beoogde doel te verwezenlijken zonder dat denbsp;A.G. volgens de daarvoor geldende voorschriften behoeft te wordennbsp;geliquideerd, terwijl desondanks waarborgen tegen benadeeling vannbsp;belanghebbenden moeten bestaan. Grondslag van de regeling isnbsp;,,das wirtschaftlich verstandliche Bestreben, eine einmal erfolgtenbsp;Zusammenfassung von Kapital der Witschaft zu erhalten und nichtnbsp;ohne zwingenden Grund aufzulösen” ®^). Voor al deze manupu-laties, die ontegenzeggelijk betrekking hebben op de groote lijnen,nbsp;volgens welke de A.G. zal worden bestuurd, is een besluit van denbsp;algemeene vergadering van aandeelhouders noodig; de uitvoeringnbsp;dezer besluiten berust uiteraard bij de directie.

101. Voor de besluitvorming is de regeling van het stemrecht van overwegend belang. In de regeling van het stemrecht als belangrijkste machtsinstrument van den aandeelhouder zal in het bijzonder tot uiting komen, welke beginselen de wet is toegedaan.nbsp;Voor zoover deze beginselen aanleiding gaven tot technisch ingewikkelde voorschriften over de uitoefening van het stemrecht,nbsp;worden de bepalingen hier buiten beschouwing gelaten.

Bij de totstandkoming van het Akt.G. zat de uitgesproken bedoeling voor zooveel mogelijk het politiek-aanvaarde leidersbeginsel door te voeren. Daarmede hangt onverbrekelijk de bestrijding van alles, wat naar „parlementaire” toestanden zweemt,nbsp;samen ®2). Aangezien een algemeene aandeelhoudersvergaderingnbsp;met haar stemmende aandeelhouders onwillekeurig aan parlementennbsp;herinnerde, moesten zich de bezwaren wel tegen deze z.g. Kapital-demokratie richten. Algeheele afschaffing van het in deze democratie opgesloten beginsel was praktisch niet doorvoerbaar, wantnbsp;het blijft steeds hierom gaan: moet een minderheid aan de besluitennbsp;van de meerderheid worden gebonden? In het algemeen wordtnbsp;volgens de traditie deze vraag bevestigend beantwoord: behalve denbsp;Poolsche Rijksdag is er nog nimmer een parlement geweest waarnbsp;de minderheid van rechtswege de meerderheid kon binden®*).

60) nbsp;nbsp;nbsp;Zie nr, 32.

61) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Amtl. Begr. bij Klausing, blz. 219.

62) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. b.v. Klausing, blzz. 60* en 62*: Müller-Rückforth, prft. blz. 46.

63) nbsp;nbsp;nbsp;Rathenau, a. w. blz. 30.

183

-ocr page 200-

Nrs. 101-102. GEMEENSCHAPZIN EN STEMRECHT.

Maar, zooals ieder beginsel, dat te ver wordt doorgevoerd, leidt ook een onbeperkte heerschappij van de meerderheid over de minderheid tot onaanvaardbare uitkomsten. Een goede rechtsbedeelingnbsp;veronderstelt steeds een afwegen van belangen. Bij dit afwegennbsp;kan zeer goed blijken, dat het voordeel van de meerderheid nietnbsp;opweegt tegen de nadeelen van de minderheid. Indien dit verschilnbsp;al te groot wordt, zal het recht de minderheid in beschermingnbsp;dienen te nemen. Deze bescherming behoort op de overwegingnbsp;gegrond te zijn, dat alle aandeelhouders in de n.v. een gemeenschappelijk doel, verbonden aan het algemeen belang, nastrevennbsp;Deze gemeenschapszin, of collectief besef, zooals zij hier te landenbsp;werd aangeduid ), is ruimer dan het begrip goede trouw. Goedenbsp;trouw wordt gebruikt zooals men spreekt van ,,fair play” jegensnbsp;een tegenstander bij sport of spel. Geldt goede trouw dus bij eennbsp;verhouding van partijen tegenover elkaar, de verplichtingen van dennbsp;eenen aandeelhouder jegens de anderen worden bovendien nognbsp;beïnvloed, doordat zij allen als zoodanig in dezelfde positie jegensnbsp;hun n.v. staan®®).

Indien bij de uitoefening van het stemrecht de gemeenschapszin voldoende wordt betracht, zijn, om met Klausing ®'’’) te spreken, het anonyme kapitaal en de daarmee verbonden ,,Kapital-demokratie” de giftanden uitgetrokken. Het zal dikwijls niet eenvoudig zijn om na te gaan, of het stemrecht in de boven aangegevennbsp;zin behoorlijk werd uitgeoefend, maar indien het tegendeel vaststaat, behooren den daardoor benadeelden rechtsmiddelen ter beschikking te worden gesteld, oml hun belangen te kunnen behartigen.nbsp;Wij verwijzen in dit verband naar de Par. 101 en 197®*). In dezenbsp;Par. komt tot uiting, hoezeer een behoorlijk aandeelhouder zoowelnbsp;tegenover zijn A. G. als tegenover zijn mede-aandeelhouder isnbsp;gebonden. In het verbod om „gesellschaftsfremde Sondervorteile”nbsp;na te streven, ligt in het eerste woord de verhouding tot de A.G.nbsp;besloten, terwijl juist het ,,Sondervorteile” den aandeelhouder innbsp;betrekking tot de andere deelgenooten ziet. In de verbinding vannbsp;beide woorden vooral ligt het ongeoorloofde. Duidelijk ook spreektnbsp;uit deze bepalingen, hoezeer thans niet langer de aandeelhoudersnbsp;tegen de A.G. worden beschermd, maar de A.G. tegen de aandeelhouders ®®).

102. Wanneer de n.v. eenmaal beveiligd is tegen aanslagen der aandeelhouders, vooral dus tegen die van toevallig of kunstmatig

64) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Vrij, Beperking der meerderheidsmacht in vereeniging en vennootschap door rechten der leden, acad. prft. Amsterdam 1923, blz. 212.

65) nbsp;nbsp;nbsp;Zie hierboven nr. 23.

66) nbsp;nbsp;nbsp;Ritter, Vorbem. 4; Verdam, prft. blz. 115 e.v. Men vergelijke hetgeennbsp;hierboven in hoofdstuk I over de overeenkomst- en de Gesamtakttheorie isnbsp;gezegd bij de oprichting der n.v.

67) nbsp;nbsp;nbsp;Blz. 61*.

68) nbsp;nbsp;nbsp;Zie nr. 91.

69) nbsp;nbsp;nbsp;Vrij, prft. blz. 217.

184

-ocr page 201-

Nr. 102. AANDEELEN MET MEERVOUDIG STEMRECHT.

gevormde meerderheden, blijft er weinig anders over dan het grondbeginsel, dat alle aandeelhouders zooveel mogelijk gelijkelijknbsp;moeten worden behandeld. Het gevolg daarvan is, dat, naarmatenbsp;men sterker bij de n.v. is geïnteresseerd, ook meer rechten moetennbsp;worden toegekend. Het Akt.G. kwam, nadat het de daaraannbsp;verbonden misbruiken ter zijde trachtte te stellenT»), hetgeennbsp;bijzondere bepalingen voor de aandeelen met meervoudig stemrechtnbsp;vereischte'^1), vanzelf terug tot een besluitvorming bij meerderheidnbsp;van stemmen.

In het algemeen strooken volgens de gedachte van den wetgever aandeelen met meervoudig stemrecht niet met het beginsel, dat iederen aandeelhouder zeggenschap naar risico moet wordennbsp;toegekend. Bij de beperking, welke de bevoegdheden der algemeenenbsp;vergadering in het Akt.G. hebben ondergaan, is echter het belang,nbsp;dat aan het bezit van aandeelen met meervoudig stemrecht verbonden kan zijn, eveneens sterk verminderd. Daarnaast heeft hetnbsp;Akt.G. door de versterking van de positie van het bestuur uitnbsp;beweegredenen, welke vroeger dikwijls tot de uitgifte van dergelijkenbsp;aandeelen leidden, deze aandeelen vrijwel overbodig gemaakt.nbsp;Aandeelen met meervoudig stemrecht dienden toch veelal om hetnbsp;blijvend bezit van de macht aan de directiepartij te verzekeren

Al zou een algeheele afschaffing dus gemotiveerd kunnen schijnen, het blijft gevaarlijk een instituut zonder meer ter zijde tenbsp;stellen, dat zoo’n belangrijke functie in de maatschappij heeft vervuld. Het wil ons daarom juist voorkomen, dat op het verbod om

70) nbsp;nbsp;nbsp;Klausing, blzz. 52* en 61*. Zie vooral Atntl. Begr. bij Par. 112, Klausingnbsp;blz. 11. Het resultaat is neergelegd in Par. 113 Grundsatz der einfachen Stim-menmehrheit.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Die Beschlüsze der Hauptversammlung bedürfen der Mehrheit dernbsp;abgegebenen Stimmen (einfache Stimmenmehrheit), soweit nicht Gesetznbsp;oder Satzung eine gröszere Mehrheit oder noch andere Erfordernissenbsp;vorschreiben.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Für Wahlen kann die Satzung andere Bestimmungen treffen.

71) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 114 Ausübung des Stimmrechts.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Jede Aktie gewahrt das Stimmrecht. Das Stimmrecht wird nach dennbsp;Aktiennennbetragen ausgeübt. Für den Fal, dasz ein Aktionar mehrerenbsp;Aktien besitzt, kann die Satzung das Stimmrecht durch Festsetzung einesnbsp;Höchstbetrages oder von Abstufungen beschranken.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Das Stimmrecht beginnt mit der vollstandigen Leistung der Einlage.nbsp;Die Satzung kann bestimmen, dasz das Stimmrecht beginnt, wenn aufnbsp;jede Aktie die gesetzliche ... Mindesteinlage geleistet ist. In diesemnbsp;Fall gewahrt die Leistung der Mindesteinlage eine Stimmel; bei höherennbsp;Einlagen richtet sich das Stimmenverhaltnis nach der Höhe der geleiste-ten Einlagen. Usw.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Usw.

Par. 12 Stimmrecht. Keine Mehrstimmrechtsaktien-

1) Jede Aktie gewahrt das Stimmrecht. Vorzugsaktien können nach den Vorschriften dieses Gesetzes als Aktien ohne Stimmrecht ausgegebennbsp;werden.

2. Mehrstimmrechte sind unzulassig. Der Reichswirtschaftsminlster kann... Ausnahmen zulassen, wenn das Wohl der Gesellschaft oder gesamtwirt-schaftliche Belange es fordem.

72) nbsp;nbsp;nbsp;Vrij, prft. blz. 231.

185

-ocr page 202-

Nrs. 102^103. STEMMEN- EN KAPITAALMEERDERHEID.

aandeelen met meervoudig stemrecht uit te geven, uitzonderingen kunnen worden toegestaan, voor zoover grootere belangen, dan dienbsp;van de A.G. of een deel barer aandeelhouders, zulks wenschelijknbsp;maken. Aangezien tot de uitgifte van aandeelen door de algemeenenbsp;vergadering moet worden besloten en dientengevolge dit orgaannbsp;zou moeten beoordeelen of de uitgifte van aandeelen met meervoudig stemrecht door het algemeen belang wordt gevorderdnbsp;— waarover de algemeene vergadering echter ongetwijfeld niet kannbsp;oordeelen — heeft in dit geval de overheid zich het recht voorbehouden uitzonderingen op het verbod toe te staan. Men zalnbsp;echter moeten aannemen, dat, gesteld dat het bestuur tot de uitgifte van aandeelen zou hebben mogen besluiten, ook dan de overheid niet de beoordeeling wat in het algemeen belang is, aan hetnbsp;bestuur zou hebben overgelaten doch aan zich zou hebben getrokken. Daarvoor vormt de uitgifte van aandeelen met meervoudignbsp;stemrecht te zeer een uitzondering op de algemeene beginselen vannbsp;het Akt.G.

Indien men erkent, dat aandeelen met meervoudig stemrecht in sommige gevallen ook in het nieuwe vennootschapsrecht nog zinnbsp;hebben, dan staat daar tegenover, dat in andere gevallen de meerstemmigheid van een groep aandeelen zeer onbillijk kan werkennbsp;tegenover de andere aandeelhouders. Het afwegen van voor- ennbsp;nadeelen schijnt een onbegonnen werk, zoodat het voor de overheidnbsp;zeer moeilijk zou zijn om te beslissen, wanneer de aandeelen metnbsp;meervoudig stemrecht gerechtvaardigd zijn. Uit deze moeilijkheidnbsp;heeft het Akt.G. zich in aansluiting aan een vonnis van het Reichs-gericht op elegante wijze weten te redden.

Het Reichsgericht) maakte in een arrest onderscheid tusschen een meerderheid berekend naar uitgebrachte stemmen ennbsp;naar vertegenwoordigd kapitaal. Een onderscheiding, welke mennbsp;ook bij de stemming over het faillissementsakkoord in art. H5 F.nbsp;tegenkomt. Op deze onderscheiding heeft het Akt.G. voortgeborduurd door voor talrijke belangrijke beslissingen van de algemeenenbsp;vergadering als kapitaalsverhooging, statutenwijziging, enz. eennbsp;bepaalde meerderheid van het ter vergadering vertegenwoordigdenbsp;kapitaal voor te schrijven. Aangezien bovendien voor het besluitnbsp;ook nog een bepaalde meerderheid van stemmen is vereischt,nbsp;waarbij dus het meervoudig stemrecht van invloed is, kunnennbsp;bovenbedoelde beslissingen niet worden genomen, dan door samenwerking van beide groepen aandeelhouders ).

103. Al is het aantal gevallen, waarin den aandeelhouders de beslissing is gelaten sterk beperkt, dit neemt niet weg, dat zij nognbsp;over belangrijke aangelegenheden hun oordeel zullen moeten uitspreken. Zonder op de hoogte van de feiten te zijn, zullen de aandeelhouders echter niet in staat zijn hun meening te vormen. Bij de

73) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Amtl. Begr. bij Klausing, blz. 99.

74) nbsp;nbsp;nbsp;Schlegelberger, Par. 113, Anm. 1.

186

-ocr page 203-

Nr. 103. RECHT OP INLICHTINGEN.

n.v.moet worden aangenomen, dat de aandeelhoudersvergadering steeds de gewenschte inlichtingen kan vragen. Het W. v. K. zegtnbsp;zulks niet uitdrukkelijk, maar deze bevoegdheid komt de vergadering als hoogste orgaan toe. Door gebruik te maken van hun rechtnbsp;tot schorsing of ontslag van de bestuurders kunnen de aandeelhouders aan hun verzoek om inlichtingen kracht bijzetten. Den indivi-dueelen aandeelhouder staat geen recht op inlichtingen ter beschikking. Hij heeft slechts rechten tegenover de n.v., niet jegensnbsp;het bestuur, m,a.w. hij kan alleen in de vergadering van aandeelhouders vragen, of zij wil besluiten, dat het bestuur bepaalde gegevens bekend maakt. Het bestuur wordt door een dergelijk besluitnbsp;verplicht de gevraagde gegevens te verstrekken op grond van zijnnbsp;verhouding tot de n.v.

In het oude Duitsche recht kon, zooals ook bij ons van zelf spreekt, in de vergadering iedere aandeelhouder aan het bestuurnbsp;vragen stellen, die eerst beantwoord moesten worden, als de vergadering daartoe besloot. Kwam de vergadering tot het besluit, datnbsp;zij de vragen van den enkelen aandeelhouder niet wenschte tenbsp;ondersteunen, dan kon de teleurgestelde aandeelhouder trachtennbsp;het besluit te laten vernietigen, indien n.1, dit besluit tegen de wetnbsp;of goede zeden indruischte'^®). De situatie was dus ongeveer gelijknbsp;aan die hier te lande.

Met de leidende positie van het bestuur der A.G. is het recht van de algemeene vergadering om inlichtingen te eischen niet ver-eenigbaar. Aan de andere kant echter is het gevaar grooter geworden, dat de aandeelhouders heclemaal niets wordt medegedeeld.nbsp;Men heeft daarom aan iederen aandeelhouder het recht gegevennbsp;om in de vergadering inlichtingen te vragen, zij het met een zekerenbsp;beperking. Algemeen wordt dit recht van buitengewoon grootenbsp;beteekenis geacht. Het is zelfs de ,,Magna Charta” van de aandeelhouders genoemd ^®). Dat het recht op inlichtingen tot die onderwerpen is beperkt, waarover in de vergadering wordt gehandeld,nbsp;valt toe te juichen. Verkeerd zou het zijn in deze beperking eennbsp;aanwijzing te zien, dat het recht op inlichtingen alleen dient, omnbsp;den aandeelhouders de feitelijke gegevens te verschaffen, waardoor zij bij de stemming hun standpunt kunnen bepalen'^®). Het

75) nbsp;nbsp;nbsp;Van der Heyden, nr. 258.

76) nbsp;nbsp;nbsp;Schlegelberger, Par. 112, Anm. 1; Amtl. Begr, bij Klausing, blzz. 96 en 97.

77) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 112 Auskunftsrecht des Aktionars.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Jedem Aktionar ist auf Verlangen in der Hauptversammlung Auskunftnbsp;über Angelegenheiten der Gesellschaft zu geben, die mit dem Gegenstandnbsp;der Verhandlung in Zusammenhang stehen. Die Auskunftspflicht erstrecktnbsp;sich auf die Beziehungen zu einem Konzemuntemehmen.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Die Auskunft hat den Grundsatzen einer gewissenhaften und getreuennbsp;Rechenschaft zu entsprechen.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Sie darf nur so weit verweigert werden, wie überwiegende Belangenbsp;der Gesellschaft oder eines beteiligten Unternehmens oder der gemeinenbsp;Nutzen von Volk und Reich es fordern. Ob dlese Voraussetzung vorliegt,nbsp;entscheidet der Vorstand nach pflichtmassigem Ermessen,

78) nbsp;nbsp;nbsp;Von Braunbehrens, Bank-Archiv 1942, blz. 6.

79) nbsp;nbsp;nbsp;Al geeft de Amtl. Begr. bij Klausing, blz. 96, tót deze conclusie aanleiding!

187

-ocr page 204-

Nr. 103. GEVAAR VOOR MISBRUIK VAN RECHT OP INLICHTINGEN.

recht op inlichtingen is m. a w. geen sequeel van het stemrecht. Duidelijk blijkt dit, nu ook de preferente aandeelhouders, wien hetnbsp;stemrecht is onthouden, inlichtingen kunnen vragen. In de eerstenbsp;plaats wordt echter door de beperking van Par. 113 vermeden, datnbsp;men zich met punten gaat bezig houden, welke niet aan de ordenbsp;zijn. Maar vooral is de beperking van belang, omdat het recht opnbsp;inlichtingen een uiterst gevaarlijk recht kan zijn.

Rathenau heeft op de gevaren gewezen, die een verstrekkend recht op inlichtingen van den aandeelhouder vergezeld gaan ).nbsp;Het uitgangspunt is, zoo heet het, dat de aandeelhouder recht heeftnbsp;om te weten, wat er in ,,zijn” onderneming om gaat. Van een dergelijk uitgangspunt kan alleen sprake zijn, indien de n.v. uitsluitendnbsp;als private belangengemeenschap wordt gezien, welke door eennbsp;zetbaas van de aandeelhouders wordt bestuurd. Wordt daarentegen de n.v. erkend als instelling, als zelfstandig onderdeel vannbsp;het economisch bestel, dan wordt daarmee tegelijk vooropgesteld,nbsp;dat zij zooveel mogelijk voor schade moet worden behoed, omdatnbsp;anders het algemeen belang mede wordt getroffen. De volgens dezenbsp;opvatting als instelling publiekrechtelijk getinte n.v., kan men vergelijken met de staat. Het belang van de staat verzet zich tegen hetnbsp;verstrekken van inlichtingen aan de Kamerleden, indien daardoornbsp;geheimen prijs zouden moeten worden gegeven. Evenzoo moet denbsp;n.v. worden beschermd tegen benadeeling, ontstaan doordat hetnbsp;bestuur in de vergadering gegevens aan de aandeelhouders bekendnbsp;moet maken. Te meer klemt dit, omdat het zoo eenvoudig is omnbsp;aandeelhouder te worden, zoodat concurreerende ondernemingennbsp;zich gemakkelijk belangrijke gegevens zouden kunnen verschaffennbsp;door een handlanger als aandeelhouder met een lijstje vragen naarnbsp;de algemeene vergadering te zenden.

Dergelijke gevallen zullen zeker tot de gevaarlijke uitzonderingen behooren. In den regel zal een aandeelhouder slechts willen weten, wat er met zijn geld geschiedt. Ook het Akt.G. heeftnbsp;hem het recht op deze wetenschap niet ontnomen, integendeel.nbsp;Zoolang een n.v. geen dwanggemeenschap is, kan niet van eennbsp;recht op inlichtingen worden afgezien. De afbakening van dit rechtnbsp;t.o.v. de leidende positie van het bestuur bood echter vele moeilijkheden. Immers ten slotte moet aan één van beide — bestuur ofnbsp;algemeene vergadering — de uiteindelijke beslissing worden gegeven of inlichtingen zullen worden verstrekt. De keuze wasnbsp;moeilijk: het bestuur zou te zeer geneigd zijn alle gegevens voornbsp;zich te houden, terwijl de aandeelhouders wel eens té veel zoudennbsp;kunnen willen weten. In een voorontwerp van het Akt.G. is uitnbsp;deze moeilijkheid, die bij ieder onderdeel der verhouding bestuur—nbsp;aandeelhouders wederkeert, een uitweg gezocht door een onpartijdige instantie uitspraak te laten doen over de vraag of het

80) Vom Aktienwesen blzz. 28 en 34. 188

-ocr page 205-

Nr. 103. RECHT TOT WEIGERING VAN INLICHTINGEN.

bestuur zich van zijn plicht tot het verstrekken van inlichtingen naar behooren heeft gekweten ®i).

In zijn gedachtengang heeft het Akt.G. terecht deze oplossing niet overgenomen. Het heeft het algemeen belang het zwaarste laten wegen: het bestuur moet beslissen of in eenig gevalnbsp;de gevraagde inlichtingen misschien moeten worden geweigerd.nbsp;Een kleine nuance tusschen de beide gronden, waarop de weigeringnbsp;kan worden gebaseerd, is veelzeggend voor de bedoeling van dennbsp;wetgever. Zou het verstrekken van inlichtingen in strijd met hetnbsp;algemeen belang zijn, dan kan het bestuur steeds weigeren. Verzetnbsp;zich slechts het belang van de A.G. tegen de bekendmaking vannbsp;gegevens, dan zal het bestuur moeten afwegen, of het nadeel voornbsp;de vennootschap opweegt tegen het voordeel voor den aandeelhouder

Nog daargelaten, dat de onderscheiding tusschen hetgeen van belang is voor de vennootschap en die aangelegenheden,nbsp;waarbij het algemeen belang is betrokken, moeilijk valt aan te wijzen,nbsp;is eenige twijfel zeker gerechtvaardigd, of het bestuur in staat zalnbsp;zijn de belangen der A.G. tegenover die van den informaties in-winnenden aandeelhouder af te wegen. De wetgever deelde in denbsp;toelichting op het Akt.G. deze twijfel allerminst. „Es kann erwarfetnbsp;werden, dasz, unter einer gelauterten Wirtschaftsauffassungnbsp;Streitigkeiten über Auskunftserteilung zwischen Aktionar undnbsp;Vorstand nicht mehr an der Tagesordnung sein werden”, zoo heetnbsp;het in de toelichting op Par. 112*®). De feiten hebben inmiddelsnbsp;deze uitspraak gelogenstraft. Herhaaldelijk bleken de bescher-mingsvoorschriften van Par. 112, Abs. 3 te worden benut om denbsp;mededeeling van zelfs de meest elementaire gegevens, zooals denbsp;behaalde winst en de grootte van het bedrijfsvermogen, achterwegenbsp;te kunnen laten ). Doordat de slotzin van Par. 112 uitdrukkelijknbsp;het bestuur zelf laat beslissen of de gevraagde inlichtingen op eennbsp;geval betrekking hebben, waarin een weigering van het bestuurnbsp;is geoorloofd, rust op den aandeelhouder de bewijslast, dat hemnbsp;ten onrechte de gevraagde gegevens zijn onthouden. De kans omnbsp;met goede uitslag te gaan procedeeren is daardoor voor den aandeelhouder wel zeer gering geworden.

Het behoeft geen' betoog, dat deze toestand belanghebbenden weinig bevrediging schenkt. Er is op gewezen, dat volgens Par. 128nbsp;het bestuur in zijn jaarverslag om dezelfde redenen mededeelingennbsp;achterwege mag laten, als volgens Par. 112 voldoende aanleidingnbsp;zijn om inlichtingen aan een aandeelhouder te weigeren. Nochtansnbsp;ontbreekt in Par. 128 de toevoeging, dat het aan het vrije oordeelnbsp;van het bestuur is overgelaten, of een geval zich voordoet, waarinnbsp;mededeelingen niet in het jaarverslag behoeven te worden opge-

81) nbsp;nbsp;nbsp;Müller-Rückfort, prft. biz. 58.

82) nbsp;nbsp;nbsp;Schlegelberger, Par. 128, Anni. 20 en 21.

83) nbsp;nbsp;nbsp;Bij Klausing, blz. 96.

84) nbsp;nbsp;nbsp;Wehler, Die Deutsche Volkswirtschaft 1942, nr. 27 blz. 966.

189

-ocr page 206-

Nrs. 103^104. VERHOUDING BESTUUR ^ AANDEELHOUDERS.

nomen. Volgens Par. 128 zal het bestuur moeten bewijzen, dat het gerechtigd was inbreuk te maken op het beginsel, dat het volledignbsp;verslag moet uitbrengen. Voor dit onderscheid in de verdeelingnbsp;der bewijslast tusschen Par. 112 en 128 bestaat geen enkele reden,nbsp;zoodat er terecht op is aangedrongen de slotzin van Par. 112 tenbsp;schrappen ).

Daarmee is echter niet verholpen, dat soms kostbare pro-cessen moeten worden gevoerd. De verlangens van de geïnteresseerde groepen gaan daarom uit naar een beslechting van geschillen, die zijn gerezen over het recht op inlichtingen, door middel vannbsp;vrijwillige rechtspraak ®®).

104. Reeds verscheidene malen kon er op worden gewezen, hoe lastig het bij de overheerschende positie van het bestuur is, tochnbsp;aan de belangen der aandeelhouders, wier kapitaal ten slotte denbsp;n.v. vormt, recht te laten wedervaren. De afweging van de dikwijlsnbsp;zoo tegengestelde belangen van bestuur en aandeelhouders wordtnbsp;bovendien nog bemoeilijkt door het beginsel van het Akt.G., datnbsp;het algemeen belang steeds in de eerste plaats moet worden gediend.nbsp;Bij de regeling vm het recht op inlichtingen komt dit geheelenbsp;probleem nog eens in het volle licht te staan, reden waarom hieropnbsp;te dezer plaatse nader wordt ingegaan.

Tegenover de macht van het bestuur heeft het Akt.G. als één der belangrijkste rechten der aandeelhouders het recht opnbsp;inlichtingen gegeven. Bij de uitoefening van dit recht behoort denbsp;aandeelhouder zich er van bewust te zijn, dat het geen individueelnbsp;recht is om eigen belang te dienen, maar een medebestemmings-recht, hem gegeven als lid van de corporatie®^). Hij mag m.a.w.nbsp;geen onbehoorlijk gebruik van zijn recht maken. In ons recht zalnbsp;de algemeenc vergadering daarvoor zorgen, omdat die over hetnbsp;verstrekken van inlichtingen moet beslissen. In het Duitsche rechtnbsp;zal het bestuur in dergelijke gevallen niet verplicht zijn op de gestelde vragen te antwoorden, omdat zij steeds in zullen druischennbsp;tegen het belang der vennootschap of dat van volk en staat.

Ook bij een behoorlijk gebruik van zijn recht, behoeft het bestuur, gelijk wij zagen, niet steeds te antwoorden. Het moetnbsp;daarbij bedenken, dat zijn verplichting om zich als nauwgezetnbsp;bestuurder te gedragen de plicht tot het doen van rekenschap insluit, terwijl ook het algemeen belang er mede is gemoeid, datnbsp;controle op zijn beheer door de aandeelhouders mogelijk wordt.nbsp;Daartoe moeten de aandeelhouders zekere gegevens ten dienstenbsp;staan®®). Wanneer nu het algemeen belang, om hierbij te blijven,nbsp;in den regel' het verstrekken van inlichtingen eischt, maar zich

85) nbsp;nbsp;nbsp;Wehler, blz. 967.

86) nbsp;nbsp;nbsp;Wehler, t. a. p. Men zou misschien, gelet op het eenigszins publiekrechtelijk karakter der A. G., ook van administratieve rechtspraak kunnen spreken.

87) nbsp;nbsp;nbsp;Von Braunbehrens, Bank-Archiv 1942 blz. 7.

88) nbsp;nbsp;nbsp;Von Braunbehrens, t. a. p.

190

-ocr page 207-

Nr. 104. GEEN VERAMBTELIJKING!

omgekeerd in sommige gevallen daartegen verzet, dan rijst de vraag of het bestuur wel geschikt is, om deze zoo gecompliceerde verhouding op de juiste wijze te waardeeren.

Men is geneigd in de over dit onderwerp reeds zoo betrekkelijk kort na de invoering van het Akt.G. verschenen literatuur een bevestiging van het beginsel te zien, dat niemand rechter innbsp;eigen zaak kan zijn. Ook niet, wanneer de wet voorschrijft, datnbsp;het bestuur ,,nach pflichtmaszigem Ermessen” moet oordeelen,nbsp;want een andere maatstaf zou het bestuur bij zijn beoordeelingnbsp;moeilijk kunnen aanleggen. Wij wezen er reeds op ®®), hoe moeilijknbsp;het voor het bestuur moest zijn om in het algemeen de A,G. tenbsp;leiden volgens de in Par. 70 opgesomde richtlijnen. In het onderhavige geval, nu het rechtstreeks tegen een aandeelhouder gaat,nbsp;kan het bestuur onmogelijk de uiteenloopende belangen afwegen,nbsp;omdat het er meestal zelf nauw bij betrokken zal zijn.

Het Akt.G. heeft echter den aandeelhouder onder de macht van het bestuur gebracht. Daardoor is in de A.G. een publiekrechtelijk element geslopen. Bij de uitbreiding, wij zijn geneigdnbsp;zelfs het woord ,.overspanning” te gebruiken, van het begripnbsp;„algemeen belang” was zulks onvermijdelijk. Typeerend is, datnbsp;von Braunbehrens ) het ,,pflichtmaszige Ermessen” verduidelijktnbsp;met verwijzingen naar arresten van den hoogsten Duitschen belastingrechter over „die Ermessungsentscheidung des Beambten quot;.

Het mag een hoopvol symptoom worden genoemd, dat tegen deze ambtenaren-bestuurders verzet wordt aangeteekend.nbsp;Het privaatrechtelijk element der A.G. roert zich. Twee wegennbsp;staan open om uit de ongewenschte toestand te geraken, dat hetnbsp;bestuur in laatste instantie over de belangen der aandeelhoudersnbsp;beslist. Of de overheid werpt zich op als toeziende instantie, waarbijnbsp;de verongelijkte aandeelhouder zijn nood kan gaan klagen, ofnbsp;beide partijen zoeken het recht bij den rechter, niet door middelnbsp;van dagvaardigingen, maar door vrijwillige onderwerping aan denbsp;uitspraak van een onpartijdige instantie in het besef van eigennbsp;partijdigheid. Reeds moeten volgens Par. 135 van het Akt.G.nbsp;meeningsverschillen tusschen bestuur en controleurs van de jaarstukken („Abschluszprüfer”) aan een onpartijdige instantie ternbsp;beslechting worden onderworpen ®i). In de „Dividendenabgabe-verordnung” op grond waarvan tallooze ondernemingen totnbsp;herkapitalisatie zijn overgegaan, is de mogelijkheid opengelaten, datnbsp;een bepaalde minderheid der aandeelhouders zich tot de overheidnbsp;of een door haar aangewezen instantie wendt, om deze te laten

89) nbsp;nbsp;nbsp;Nr. 61.

90) nbsp;nbsp;nbsp;T. a. p. blz. 32; men zie cx)k Levy, Praeadvies blz. 7.

91) nbsp;nbsp;nbsp;Par. 135 Umfang der Prüfung.

sj^BeV^Meinungsverschiedenheiten zwischen den Abschluszprüfern und dem Vorstand über die Auslegung der Vorschriften über den Jahresab-schlusz und den Geschaftsbericht entscheidet eine Spruchstelle. Usw.

91) Vgl. nrs. 32 en 40.

191

-ocr page 208-

Nr. 104. VRIJWILLIGE RECHTSPRAAK.

beslissen of het algemeen belang inderdaad het bestuur recht gaf om niet op de wenschen dezer minderheid in te gaan. De overheid heeftnbsp;de beslissing niet aan zich gehouden, doch aan dezelfde ,,Spruch-stelle” opgedragen, als in Par. 135 van het Akt.G. reeds voorkomt.nbsp;In een der Uitvoeringsbesluiten op het Akt.G. is de civiele kamernbsp;van de rechtbank als zoodanig aangewezen. Naar het ons toe-schijnt wordt op een dergelijke regeling ook voor de oplossing vannbsp;geschillen, welke bij de uitoefening van het recht op inlichtingennbsp;door den aandeelhouder kunnen rijzen, terecht door de praktijknbsp;aangedrongen. Nu het een utopie is gebleken, dat het bestuur zijnnbsp;verplichtingen naar de wensch van den wetgever zou nakomen ¦—¦nbsp;hetgeen, gezien de aard der wenschen geen verwijt jegens hetnbsp;bestuur mag beteekenen — wordt een ingrijpen noodzakelijk. Hadnbsp;de overheid zich tot scheidsrechter opgeworpen, dan zou dit voornbsp;de A.G. een stap verder naar de totale verambtelijking beteekenen.nbsp;Nu de neiging blijkt te bestaan om den rechter te laten waken overnbsp;een juist verloop van het vennootschappelijk spel, mag men hopen,nbsp;dat ondanks de overigens sterkere gebondenheid der A,G. zij tochnbsp;zich ten voordeele van de gemeenschap zal kunnen ontwikkelen.

192

-ocr page 209-

SLOTBESCHOUWING EN CONCLUSIES.

105. Na de vergelijking van de n.v. met de A.G. in de voorafgaande hoofdstukken, waarbij met opzet onze eigen opvatting op de achtergrond werd gehouden, rest ons nog de resultaten van hetnbsp;onderzoek samen te vatten en onze conclusies weer te geven, Eenigenbsp;algemeene beschouwingen dienen daaraan vooraf te gaan.

Bij de vergelijking tusschen n.v. en A.G. in hun huidige vorm mag nimmer worden vergeten, dat beide in een zeer verschillendnbsp;tijdperk zijn ontstaan. In de n.v. viert het uit de Fransche revolutienbsp;voortgekomen individualisme hoogtij: evenals iedereen mogen denbsp;aandeelhouders in de n.v. hun eigen belang in de meest uitgebreidenbsp;zin najagen. Het algemeen belang is slechts in zooverre bij de n.v.nbsp;betrokken, als de bescherming harer schuldeischers zulks verlangt,nbsp;maar ook bij deze bescherming is de handhaving van de rechtennbsp;der schuldeischers primair, m.a.w. het algemeen belang is niet uitnbsp;zich zelf bij de n.v. betrokken, doch ondersteunt slechts de positienbsp;van een groep individuen. De n.v. is in opzet niet meer dan eennbsp;private belangengemeenschap.

Hoewel het karakter van de n.v. naar de bedoeling van de wet tot op de huidige dag hetzelfde is gebleven, wijzigden zich denbsp;opvattingen over de samenleving toch in dier voege, dat reeds vijfnbsp;en twintig jaar geleden Rathenau kon zeggen: „Die Grosz-unternehmung ist heute überhaupt nicht mehr lediglich eine Gebildenbsp;privatrechtlicher Interessen, sie ist vielmehr, sowohl einzeln wie innbsp;ihrer Gesamtzahl, ein nationalwirtschaftlicher, der Gesamtheitnbsp;angehöriger Faktor, der zwar aus seiner Herkunft, zu Recht odernbsp;zu Unrecht, noch die privatrechtlichen Züge des reinen Erwerbs-unternehmens tragt, wahrend er langst und in steigendem Maszenbsp;öffentlichen Interessen dienstbar gemacht worden ist und hierdurchnbsp;sich ein neues Daseinsrecht geschaffen hat”. Het is duidelijk, datnbsp;er een zekere spanning moest ontstaan tusschen de n.v., zooals denbsp;wetgever die zich had voorgesteld en de n.v., zooals zij in de praktijknbsp;is geworden.

Het Akt.G. heeft gepoogd deze spanning op te heffen. Van twee kanten trachtte de wetgever dit doel te bereiken. In de eerstenbsp;plaats door aan het Akt.G. geheel andere principes ten grondslagnbsp;te leggen, dan waarvan het H.G.B. uitging en in de tweede plaatsnbsp;door de maatschappij naar dezelfde nieuwe beginselen om te vormennbsp;en te organiseeren. Beide maatregelen, welke natuurlijk nauw verband met elkaar houden, zijn uitingen van een hernieuwde reactienbsp;tegen de denkbeelden der Fransche revolutie. Als iedere reactienbsp;dreigde ook het Akt.G. het gevaar van in het andere uiterste te

1) Vom Aktienwesen, blz. 38; vgl. Levy, Praeadvies blzz. 2 en 5 e.v.

13

193

-ocr page 210-

Nrs. 105-106. N.V. EN MAATSCHAPPIJ.

vervallen. O.i. is het Akt.G. er slechts ten deele in geslaagd aan dit gevaar te ontkomen. Immers terwijl het W. v. K. bij de n.v. denbsp;nadruk volkomen op de aandeelhouders legt, tracht het Akt.G.nbsp;even eenzijdig door toepassing van het leidersbeginsel in de A.G.nbsp;alle macht in handen van het bestuur te leggen. Ter voorkomingnbsp;van misbruiken werd het bestuur daarbij uitdrukkelijk de verplichtingnbsp;opgelegd bij de vervulling van zijn taak het algemeen belang in denbsp;eerste plaats als richtsnoer te gebruiken. Op deze wijze gaan denbsp;bestuursleden bedenkelijk veel op ambtenaren gelijken, waardoornbsp;het Akt.G. ongetwijfeld zijn doel is voorbij geschoten.

Het is eveneens van zeer veel belang, dat n.v. en A.G. ieder worden beoordeeld naar de economische orde, waarin zij bestemdnbsp;zijn om hun functie te vervullen. N.v. en A.G. zijn beide rechtsvormen, waarin de menschen hun economische bedrijvigheid kunnennbsp;uitoefenen. Zij zijn, anders gezegd, middel tot een doel: het behalen van winst. Wordt nu al te zeer de nadruk op dit doel gelegd,nbsp;beziet men m.a.w. de n.v. voornamelijk vanuit economisch oogpunt,nbsp;dan is het van minder gewicht, op welke wijze naar winst wordtnbsp;gestreefd 2). De jurist interesseert het echter juist in hooge mate,nbsp;of men zijn doel door middel van een n.v., v.o.f. of eventueel nognbsp;andere rechtsvormen tracht te bereiken. Hoezeer men ook een opennbsp;oog voor de economische zijde der n.v., speciaal haar plaats in denbsp;maatschappelijke constellatie, moet bezitten, nimmer mag aan datnbsp;aspect der n.v. een overheerschende plaats worden gegeven, omdatnbsp;daardoor het onderscheid tusschen de verschillende vennootschapsvormen noodzakelijkerwijze zou vervagen, welke onderscheidingnbsp;voor den jurist van de grootste beteekenis is.

106. De n.v. vond haar plaats in een maatschappij, waarin de vrijheid het hoogste ideaal was. Deze vrijheid zou niet tot eennbsp;chaos, maar integendeel tot een natuurlijke ordening voeren, eennbsp;ordening dus, die automatisch, d.w.z. door het vrije spel der maatschappelijke krachten, tot stand zou worden gebracht. Deze ideëen,nbsp;op hun beurt voortgekomen uit het verzet tegen de overheidsbemoeiing in het Mercantilistische tijdperk, werden door de praktijknbsp;achterhaald. Uit de hevige crises is het besef geboren, dat eennbsp;zekere orde bewust moet worden nagestreefd. In Duitschland, datnbsp;zoo zwaar door de laatste economische depressie was getroffen,nbsp;ging men na 1933 in de overtuiging, dat het liberale stelsel geheelnbsp;ontoereikend was om gezonde verhoudingen te scheppen, er toenbsp;over het maatschappelijk leven in alle geledingen op diep-lngrijpendenbsp;wijze te ordenen, De noodzaak om bij de steeds dreigender internationale omstandigheden aan alle eventualiteiten het hoofd tenbsp;kunnen bieden, heeft in niet geringe mate het staatsingrijpen in hetnbsp;algemeen en de ordening in het bijzonder bevorderd. Niet alleennbsp;strekte de overheidsbemoeiing zich uit tot bedrijfstakken of kleinere

2) Vgl. b.v. Tekenbroek, prft. blzz. 49 en 56, die door den aandeelhouder als; credietverleener te beschouwen, het juridisch beeld der n.v. vervaagt.

194

-ocr page 211-

Nr. 106. N.V. IN GEORDEND BESTEL.

groepen van ondernemingen, maar ook in de A.G. als rechtsvorm valt de invloed der ordening te bespeuren.

Uit het bovenstaande volgt, dat, wanneer wij ons tot taak stellen na te gaan welke verbeteringen er in de regeling van denbsp;n.v. kunnen worden aangebracht, daarbij een bepaald uitgangspuntnbsp;moet worden vooropgesteld. Wij moeten dus een bepaalde economische ordening als achtergrond nemen. Natuurlijk zouden wij onsnbsp;ook kunnen afvragen of bij de maatschappelijke orde, waarvan hetnbsp;W. V. K. uitgaat, geen verbeteringen in de n.v. kunnen wordennbsp;aangegeven. Vergelijking met de A.G. zou in dit geval echter weinignbsp;zin hebben. Bovendien zou aan een dergelijk onderzoek zelfs geennbsp;enkele praktische waarde mogen worden toegekend, omdat naarnbsp;onze overtuiging de maatschappelijke orde er geheel anders zal uitzien, dan men zich bij het ontwerpen van het n.v. recht, ook in 1928,nbsp;had voorgesteld.

Wij zien ons dus genoopt met enkele woorden aan te geven, voor welke vorm van economische organisatie onze nieuwe n.v. isnbsp;bestemd.

Economische ordening beweegt zich tusschen twee polen. Afwisselend ligt het zwaartepunt bij de eene pool — volkomennbsp;vrijheid onder negatie van iedere gemeenschapszin — of bij denbsp;andere pool — onderwerping van alles aan het algemeen belang,nbsp;hetgeen een volstrekte gebondenheid insluit ^). Naar tijd en plaatsnbsp;wordt het accent verschillend gelegd, zonder dat nochtans een volkomen verwezenlijking van het ééne of het andere uiterste ooitnbsp;wordt bereikt. Een zekere tweeslachtigheid, veroorzaakt door denbsp;aanwezigheid van een samenbindend en een naar Vrijheid strevendnbsp;element, zal dus steeds te bespeuren zijn.

Voor de nabije toekomst — na beëindiging van de huidige oorlog — zal, naar het ons voorkomt, in beginsel bestendiging vannbsp;de thans bestaande, zij het vereenvoudigde organisatie met denbsp;daaruit voortkomende gebondenheid voor de ondernemingen noodzakelijk zijn. Niettemin zal de overheidsinvloed sterk moeten wordennbsp;beperkt, waarbij de organisaties en uiteindelijk de individueelenbsp;ondernemingen even sterk aan zelfstandigheid zullen winnen. Benoemingen, verordeningen, regeling van arbeidsverhoudingen,nbsp;loonen en salarissen en vele andere maatregelen moeten niet allennbsp;van overheidsgoedkeuring afhankelijk zijn. De ordening zal voortsnbsp;geen doel op zich zelf mogen zijn, doch veeleer moeten dienen omnbsp;de ontplooiing van de ondernemerszin in geregelde banen tenbsp;houden, waarbij onderlinge tegenwerking door doelbewuste leidingnbsp;moet worden voorkomen. De praktische toepassing van deze gedachte zal t.z.t. een wijze zelfbeperking van de overheid vragen.

3) Zie Lichtenauer, De groei van de organisatiegedachte in de economische geschiedenis, het handelsrecht en de philosophic, i. h. b. blzz. 2 en 29; Meulink,nbsp;De plaats van de kartels in het ordeningstreven, acad. prft. Amsterdam V.U.nbsp;1942, hoofdstuk I. Voor ons geheele betoog is van belang: Weddigen, Dienbsp;Synthese von Persönlichkeit und Gemeinschaft in der Wirtschaftspolitik, Welt-wirtschaftsliches Archiv 1942, blzz. 131 e.v.

195

-ocr page 212-

Nr. 106. OVERHEID EN ORDENING.

die des te zwaarder zal vallen, naarmate de overheid zich thans door de oorlogsomstandigheden genoodzaakt ziet om dieper in hetnbsp;bedrijfsleven in te grijpen. Een gezegde van Napoleon zij hier innbsp;herinnering gebracht: ,,C’est un grand défaut dans un gouvernement, que de vouloir être trop père; a force de sollicitude il ruinenbsp;a la fois la liberté et la propriété”. De economische ordening,nbsp;waarvoor een organisatie een onmisbaar hulpmiddel is, zal dus eennbsp;middenweg moeten zijn tusschen de volkomen gebondenheid ennbsp;de onbeperkte vrijheid.

In het bijzonder zouden wij nog op het volgende' willen wijzen. Hoezeer wij er ook van overtuigd zijn, dat elk streven naarnbsp;een juiste ordening een zeer gematigd karakter dient te dragen,nbsp;het is evenzeer onze overtuiging, dat deze gematigde ordening hetnbsp;geheele bedrijfsleven behoort te omvatten. Beginnend bij de onderneming als kleinste zelfstandige eenheid moeten steeds grooterenbsp;groepen worden gevormd, als evenzoovele schakels tusschen denbsp;beide uitersten: overheid en enkeling. Voor onze studie is denbsp;onderneming het meeste van belang, vooral wanneer zij als rechtsvorm de n.v. heeft gekozen. De onderneming is de kleinste (ofnbsp;laagste) zelfstandige eenheid van de geheele organisatie, zij is a.h.w.nbsp;de soldaat van het economische leger. Zooals een soldaat zoowelnbsp;gedisciplineerd moet zijn, d.w.z. onderworpen aan regels, welkenbsp;door een gezag, dat een hooger belang vertegenwoordigt, wordennbsp;gesteld, maar anderzijds zijn persoonlijk initiatief niet. mag verliezen, doch integendeel zooveel mogelijk moet ontwikkelen, zoonbsp;moet in de onderneming — en wij beperken ons hier tot de n.v. —nbsp;ook in zekere zin een synthese tot stand worden gebracht tusschennbsp;twee tegengestelde stroomingen. De ééne strooming komt voort uitnbsp;het karakter van de n.v. als corporatie, als mededraagster van hetnbsp;algemeen belang, als schakel in de keten, die de geheele organisatienbsp;vormt, de andere strooming vindt haar oorsprong in de omstandigheid, dat de vennooten zich uit vrije wil in de n.v. hebben aaneengesloten. Uit dit karakter van vrijwillige organisatie volgt ook, datnbsp;de vennooten hun rechtsband zullen losmaken, wanneer deze hunnbsp;te knellend mocht worden. Er is dus een zekere grens aan de mate,nbsp;waarin men de n.v, mededraagster van het algemeen belang kannbsp;laten zijn. Waar deze grens duurzaam zal komen te liggen, hangtnbsp;voornamelijk af, van de mentaliteit der betrokkenen. Wanneer wijnbsp;dan ook een gematigde ordening als Uitgangspunt voor onze nieuwenbsp;n.v. kiezen, moeten wij daarbij van de veronderstelling uitgaan, datnbsp;de geestesgesteldheid zich in de richting van een versterking dernbsp;gemeenschapszin zal blijven ontwikkelen. Aangezien ook reeds innbsp;de jaren voor de oorlog een terugkomen op het individualismenbsp;viel te bespeuren, bestaat er o.i. geen aanleiding voor de vrees, datnbsp;t.z.t. een versterkte gemeenschapszin niet in voldoende mate aanwezig zou blijken te zijn, tengevolge waarvan de voorgesteldenbsp;wijzigingen in het n.v. recht beter achterwege zouden kunnennbsp;blijven.

196

-ocr page 213-

Nr. 107. BEPERKING DER AANSPRAKELIJKHEID.

107. Aan de hand van deze voorafgaande opmerkingen en de resultaten van onze beschouwingen naar aanleiding van de gemaakte vergelijking tusschen n.v. en A.G. willen wij thans nadernbsp;aangeven, hoe o.i. de regeling van de (nieuwe) n.v. in grootenbsp;trekken behoort te zijn, hetgeen dan tevens de conclusie vormt,nbsp;waartoe ons onderzoek in de vorige hoofdstukken ons heeft gebracht. W^ij zijn ons er ten volle van bewust, dat de n.v., zooalsnbsp;wij ons die voorstellen, over een aantal jaren, indien de omstandigheden weer veranderd zijn, opnieuw aan een revisie zal moetennbsp;worden onderworpen. Daaruit kan men echter alleen de gevolgtrekking maken, dat ieder tijdperk zijn eigen verhouding tusschennbsp;de vrijheid der individuën en hun gebondenheid aan de gemeenschap kent. De wetgever, die met dit feit rekening houdt, zal nietnbsp;schroomen zijn werk op gezette tijden te herzien.

De geheele economische ordening dient gericht te zijn op een zoo groot mogelijk nuttig effect van de werking der productievenbsp;krachten. Een belangrijke stimulans daarbij is de mogelijkheid omnbsp;de aansprakelijkheid voor bedrijfshandelingen te beperken, zoodatnbsp;niet het aan iedere productie inhaerente risico uitsluitend op denbsp;schouders van den ondernemer komt te rusten. Aangezien ook velenbsp;factoren, welke niet van de wil van den ondernemer afhankelijknbsp;zijn, het risico bepalen, dat hij bij de uitoefening van zijn bedrijfnbsp;loopt, is aansprakelijkheidsbeperking verdedigbaar.

Intusschen zal niet aan iedere onderneming in dezelfde mate een beperking der aansprakelijkheid kunnen worden toegestaan. Innbsp;hoeverre een beperkte aansprakelijkheid kan worden gegeven,nbsp;hangt van de bouw der onderneming af. Kenmerkt deze zich doornbsp;een scheiding tusschen bezit en leiding, dan kan een grootere beperking worden verleend, dan wanneer de eigenaren zelf de leidingnbsp;hebben. Eenvoudig is het zeker niet om aan deze ,,interne” onderscheiding rechtsgevolgen te verbinden, omdat geen scherpe grensnbsp;valt te trekken, wanneer bezit en leiding in voldoende mate bijnbsp;verschillende personen berusten, om een verdergaande beperkingnbsp;van aansprakelijkheid te rechtvaardigen.

Gelukkig kan een beter-hanteerbaar criterium worden aangegeven. In de Inleiding wezen wij er reeds op, hoe eigenlijk het ontstaan van groote ondernemingen een scheiding tusschen bezitnbsp;en leiding veroorzaakte met de eigenaardige kwesties, die aan dezenbsp;scheiding verbonden zijn. Daaruit volgt, dat wij aan de hand vannbsp;de onderscheiding tusschen groote en kleine ondernemingen zullennbsp;kunnen overwegen, welke rechtsvorm — want de kwestie van aansprakelijkheidsbeperking is een kwestie van rechtsvorm — wij voornbsp;iedere categorie ondernemingen, groote of kleine, op zullen stellen.

In de n.v. wordt de grootst mogelijke aansprakelijkheidsbeperking verleend. Haar bouw wijst er op, dat zij bovendien bestemd is voor die ondernemingen, waarvan bezit en leiding in verschillende handen zijn. Uit alles blijkt, niet in het minst ook uitnbsp;de historie, dat de n.v. de aangewezen rechtsvorm voor grootenbsp;ondernemingen is. Door het stellen van een kapitaalgrens, welke

197

-ocr page 214-

Nr. 107. VOOR IEDERE ONDERNEMING EEN RECHTSVORM.

op zijn minst bij ƒ 100.000.'— behoort te liggen, moet worden bereikt, dat kleine ondernemingen zich niet langer van de n.v. vorm kunnen bedienen^). Aangezien echter aan iedere onderneming, dusnbsp;ook aan een kleine, wel eenige beperking van aansprakelijkheid magnbsp;worden toegestaan, zullen nieuwe vennootschapsvormen (v.m.b.a.)nbsp;voor de kleine ondernemingen naast de n.v. moeten wordennbsp;geschapen. Zou zulks worden nagelaten, dan valt een ernstigenbsp;ontwrichting van het economisch leven te vreezen Tegelijkertijd kannbsp;natuurlijk de regeling van de reeds bestaande andere vennootschapsvormen worden verbeterd.

Bij de v.m.b.a. kan, zooals thans bij de n.v. het geval is, aan de aandeelhouders groote invloed worden toegekend, terwijl ternbsp;vereenvoudiging speciale bepalingen dienen te worden gemaaktnbsp;voor die v.m.b.a.’s, waarin vennooten en bestuurders voor hetnbsp;meerendeel dezelfde personen zijn. Beslist noodzakelijk is het omnbsp;de omzetting van een v.m.b.a. in een n.v. te vergemakkelijken; eennbsp;verplichte omzetting bij overschrijding van een zekere kapitaal-grens zal moeilijk te handhaven zijn en mitsdien beter achterwegenbsp;kunnen blijven.

Terwijl vroeger alleen die ondernemingen een aparte rechtsvorm te hunner beschikking hadden, waar een pluraliteit van eigenaren aanwezig was, dient volgens onze opvatting iederenbsp;onderneming een aparte rechtsvorm (ter beperking van de aansprakelijkheid) te kunnen kiezen, dus ook wanneer zij de eigendomnbsp;van slechts één persoon is. Door de instelling van de e.m. wordtnbsp;aan dit vereischte voldaan. Uit de aard van de e.m. vloeit voort,nbsp;dat zij zoowel voor kleine als voor greote ondernemingen is bestemd, al zal zij bij de eerste categorie het meeste voorkomen®).

In het productieproces nemen de grootere ondernemingen over het algemeen een zoo belangrijke plaats in, dat zij onmogelijknbsp;als ,,Privatangelegenheit” kunnen worden beschouwd. In een geordend bestel zal daarom aan de n.v., welke wij tot rechtsvorm voornbsp;de grootere ondernemingen hebben bestemd, ter bescherming vannbsp;het algemeen belang slechts een beperkte vrijheid kunnen wordennbsp;gelaten. Immers de handhaving van de feitelijk onbeperkte vrijheid,nbsp;welke de n.v. volgens het W. v. K. geniet, kan moeilijk leiden totnbsp;een doelmatige coördinatie van'de productieve krachten, waarnaarnbsp;een gematigde ordening juist streeft. Voor het algemeene belang,nbsp;dat bij dit „richten” der productieve krachten ter vermijding vannbsp;energieverspilling, is betrokken, moet het belang der n.v. wijkennbsp;en moet zij zich een beperking van hare vrijheid laten welgevallen.

Nu bleek het zeer moeilijk te zijn, de vrijheid der aandeelhouders te beknotten door hen de verplichting op te leggen bij het nemen van besluiten het algelmeen belang in acht te nemen ®).

4) nbsp;nbsp;nbsp;Niettemin blijven er bij iedere beperking nog veel open n.v.’s waarmedenbsp;rekening moet worden gehouden. Zie nr. 44.

5) nbsp;nbsp;nbsp;Zie verder nrs. 40—44.

6) nbsp;nbsp;nbsp;Nr. 92.

198

-ocr page 215-

Nrs. 107-108. BESTUUR DER N.V. IN GEORDEND BESTEL.

Daarbij komt nog, dat de productieve krachten alleen vanuit een centraal punt, van overheidswege dus, al dan niet door middel vannbsp;functioneele decentralisatie, kunnen worden gericht. Noodzakelijkerwijze moeten daarom wel aan het bestuur de grootste bevoegdhedennbsp;worden gegeven, omdat men aan de aandeelhouders nu eenmaalnbsp;geen instructies kan verstrekken. In een geordende maatschappijnbsp;past veel meer een n.v., geleid door een betrekkelijk zelfstandignbsp;bestuur, hetgeen thans de werkelijkheid reeds herhaalde malen tenbsp;zien geeft, dan de n.v. met een oppermachtige algemeene vergadering van aandeelhouders.

De overdracht van bevoegdheden van de aandeelhouders op het bestuur is niet zoo bedenkelijk als men wel zou kunnen meenen.nbsp;Immers ook wanneer aan de aandeelhouders hunne bevoegdhedennbsp;gelaten zouden worden, zouden zij zich toch een aanzienlijke inperking hebben moeten laten welgevallen. Het karakter van eennbsp;geordend economisch bestel brengt toch mede, dat de vrijheid vannbsp;ontwikkeling en in het algemeen de vrije werkzaamheid der onderneming sterk worden beknot. Door productievoorschriften, prijsregelingen en tallooze andere maatregelen is de onderneming innbsp;hooge mate gebonden. Onder deze omstandigheden ontmoet eennbsp;overdracht van bevoegdheden der algemeene vergadering aan hetnbsp;bestuur slechts weinig bezwaren, omdat, al is bestuur daardoornbsp;intern ook onafhankelijk gemaakt, het extern toch steeds nog veelnbsp;meer gebonden is dan vroeger, toen de zeggenschap bij de aandeelhouders berustte ®).

108. Ondanks alles moet ’in de verhouding tussthen bestuur en aandeelhouders veel veranderd worden, tenminste vergeleken bij denbsp;verhouding, zooals het W. v. K. die zich voorstelt. Bij het bestuurnbsp;behoort de leiding der onderneming in de ruimste zin des woordsnbsp;te berusten. De eischen van het verkeer, waarvoor ondanks art. 47bnbsp;bij ons de rechter reeds verscheidene malen is gezwicht, verlangennbsp;een absolute vertegenwoordigingsbevoegdheid van het bestuur.nbsp;Indien de aandeelhouders de bestuursbevoegdheden van het bestuur hebben beperkt, gelden deze beperkingen niet tegenovernbsp;derden, tenzij zij opzettelijk de n.v. willen benadeelen door samenspanning met het bestuur, dat zijn beperking in zijn bestuursbevoegdheden niet in acht neemt.

De bevoegdheden, welke de algemeene vergadering toekomen, zullen uitdrukkelijk moeten worden opgesomd. De algemeene vergadering zal zich niet met bestuursaangelegenheden mogen inlaten, tenzij het bestuur een beslissing van de aandeelhouders vraagt. In het laatste geval behoort het bestuur de beslissing echter op te volgen. In het algemeen zullen de aandeelhoudersnbsp;die besluiten moeten nemen, welke ten doel hebben de bouw vannbsp;de n.v, te wijzigen of de zeer groote lijnen van haar werking betreffen. Zij zullen voorts het gevoerde beheer moeten goedkeuren

7) Vgl. nr. 57.

199

-ocr page 216-

Nr. 108. LEIDENDE POSITIE VAN BESTUUR.

en de winstverdeeling vast moeten stellen. Voorzoover een décharge tot nadeel van de schuldeischers zou strekken, behoort aan dezenbsp;als derde belanghebbenden een rechtsvordering tot vernietiging vannbsp;het desbetreffende besluit te worden toegekend.

Het bestuur zal bij zijn handelingen zich er van bewust moeten zijn, dat zijn n.v. als corporatie mededraagster van het algemeen belang is, m.a.w. dat de n.v. een deel van een grooter geheelnbsp;vormt. Zijn werkzaamheid moet er op gericht zijn de n.v. in dezenbsp;hoedanigheid tot voorspoed en bloei te brengen. Het specifiekenbsp;belang der aandeelhouders moet daarbij meer op de achtergrondnbsp;worden geplaatst. Deze omschrijving van de taak van het bestuurnbsp;is beter dan die van Par. 70, waarin het algemeen belang en datnbsp;' van het personeel afzonderlijk naast dat van de onderneming wordennbsp;genoemd. Deze opsomming leidt tot verwarring, omdat zij voor hetnbsp;bestuur te ingewikkeld is. De n.v. moet in organisch verband wordennbsp;gezien, waarin dan vanzelf het algemeen belang en dat van hetnbsp;personeel opgesloten liggen.

Overschatting van het corporatieve element in de n.v, kan er licht toe leiden, dat de onafhankelijkheid van het bestuur wordtnbsp;overdreven. Zoolang de n.v. geen dwanggemeenschap Is en de ven-nooten zich dus nog vrijwillig aaneensluiten, zoolang is er eennbsp;grens aan de mate, waarin het bestuur bevoegdheden kunnennbsp;worden verleend. De erkenning van de aandeelhouders als kapitaalverschaffers heeft ten gevolge, dat hun noodzakelijkerwijze eenigenbsp;zeggenschap moet worden gelaten. Daarom moest het Akt.G. opnbsp;vele punten het leidersbeginsel ter zijde stellen, hoewel de toepassing daarvan volgens de meeste commentaren volkomen mochtnbsp;worden genoemd.

Wanneer eenerzijds de aandeelhouders niet alle zeggenkan worden ontnomen, maar anderzijds toch de positie van het bestuur belangrijk moet worden versterkt, is het niet uitgesloten, dat tusschen deze organen, welke geen van beide een absoluut overwicht bezitten, conflicten ontstaan, die het welzijn van de n.v. ernstignbsp;bedreigen. Zoo kan de beslissing over bestuursaangelegenheden,nbsp;welke het bestuur van de aandeelhouders vroeg, zoozeer zijn ingegeven door eigen belang, dat zij voor het bestuur onuitvoerbaarnbsp;zijn. Evenzoo kan er meeningsverschil ontstaan over de vraag ofnbsp;het bestuur in een bepaald geval inlichtingen aan een aandeelhouder moet verstrekken. In de eerste plaats is het de taak dernbsp;commissarissen om door een tactvol en eventueel bemiddelend optreden de gerezen moeilijkheden uit de weg te ruimen. Indien hunnbsp;pogingen niet met succes worden bekroond, dienen beide partijennbsp;hun geschil aan den rechter voor te leggen, niet als actie van denbsp;eene partij tegen de andere, doch bij wijze van vrijwillige rechtspraak.

Bij de leidende en verantwoordelijke positie van het bestuur behoort een verscherpte aansprakelijkheid. In de eerste plaats zalnbsp;op het bestuur de bewijslast dienen te berusten, dat zij hun verplichtingen behoorlijk zijn nagekomen, terwijl in sommige gevallen

200

-ocr page 217-

Nrs. 108-109. COMMISSARISSEN: OPRICHTING.

een aansprakelijkheid vcxjr bedrijfsverliezen aan te bevelen ware. De functie van het bestuur is gelijk aan die van iemand, die eennbsp;vertrouwenspost bekleedt. Civielrechtelijk zal men niet genoegnbsp;kunnen bereiken: een directe aansprakelijkheid jegens de schuld-eischers is even weinig afdoende als ook uit andere oogpunten verwerpelijk. Het algemeen belang, dat bij de n.v. is betrokken, verlangtnbsp;strafbepahngen met behulp waarvan het bestuur zoonoodig denbsp;beteekenis van een behoorlijke vervulling van zijn taak kan wordennbsp;ingescherpt.

De commissarissen zullen door adviseerend op te treden de zware taak van het bestuur aanmerkelijk kunnen verlichten. Vannbsp;zijn kant zal het bestuur hen voortdurend op de hoogte van de gangnbsp;van zaken dienen te houden, waartoe het regelmatig uitbrengennbsp;van verslag bevorderlijk is. Daarnaast dienen de commissarissennbsp;er voor te waken, dat de belangen van de aandeelhouders niet innbsp;de verdrukking komen. Zij zullen voor een behoorlijk controle opnbsp;de gestie van het bestuur zorg moeten dragen en bovendien zelfnbsp;ook, zooveel als maar eenigszins doenlijk is, toezicht moeten uitoefenen. Zij zullen op hun beurt de aandeelhouders moeten voorlichten en zich als vertrouwensman van hen moeten voelen. Omdatnbsp;zij objectiever tegenover de n.v. staan, dan de aandeelhouders,nbsp;kunnen zij er ook beter op toezien, dat het bestuur het algemeennbsp;belang niet uit het oog verliest. De aanwezigheid van commissarissen behoort uiteraard verplicht te worden gesteld, terwijlnbsp;hun aansprakelijkheid een eigen karakter draagt. Vermogens- ennbsp;strafrechtelijke sancties zijn slechts voor een beperkte toepassingnbsp;vatbaar: veeleer zal een nalatig commissaris het recht om dergelijkenbsp;belangrijke posten te bekleeden, moeten worden ontnomen.

109. Naar de positie van de n.v. zal ook de oprichting moeten worden beoordeeld. Wanneer de n.v. geen zaak is, welke uitsluitendnbsp;het privé belang van de aandeelhouders aangaat, kan niet wordennbsp;volgehouden, dat de oprichting van een n.v. het sluiten van eennbsp;verbintenisscheppende overeenkomst is. Veeleer zal de nadruk opnbsp;de verleening van de rechtspersoonlijkheid moeten worden gelegd.nbsp;Een der gevolgen van de oprichtingsovereenkomst is, dat een nieuwnbsp;rechtssubject zijn plaats in de maatschappij inneemt. De n.v. magnbsp;daaruit niet wegvallen, alleen omdat den aandeelhouders dit op eennbsp;bepaald moment voordeeliger toeschijnt. Hun vrijheid om de n.v.nbsp;op te heffen zal in die zin moeten worden beperkt, dat te voren denbsp;overheid de gelegenheid moet krijgen de zaak over te nemen ofnbsp;over te laten nemen, wanneer het wegvallen der n.v. het algemeennbsp;belang dreigt te schaden.

Van nog veel meer gewicht is het natuurlijk, dat de op te richten n.v. op een gezonde basis komt te rusten. Noch de overeenkomst- of de commendatheorie, noch ook in voldoende mate denbsp;Gesamtakttheorie kennen het algemeen belang eenige invloed bijnbsp;de oprichting toe. Iedere wijdere strekking van de n.v. als corporatie, als deel van de economische (en sociale!) organisatie,

201

-ocr page 218-

Nrs. 109-110. OPRICHTERS: KAPITAAL.

wordt over het hoofd gezien. Het is daarom noodzakelijk de oprichting van de n.v. te omschrijven als een corporatiefrechtelijke overeenkomst. Uit deze overeenkomst ontstaat een eigen rechtssubject, als zoodanig door de overheid erkend, dat tegenover denbsp;oprichters een recht heeft om te ontstaan, zooals in de akte vannbsp;oprichting is aangegeven. De corporatie ontleent dit recht aan denbsp;oprichtingsovereenkomst, waarbij zij door middel van alle oprichtersnbsp;gezamenlijk (Gesamtbeschlusz) partij is.

De oprichters zelven zullen, desnoods door strafbepalingen, moeten worden gedwongen, hun eigen belangen, voor zoover dezenbsp;strijdig zijn met die van de n.v., op de achtergrond te plaatsen.nbsp;Gelijk de ambtenaar van de Burgerlijke Stand bij de voltrekkingnbsp;van een huwelijk ook op het maatschappelijk belang van hetnbsp;huwelijk en het daaruit voortkomende gezin pleegt te wijzen, zoonbsp;zullen de oprichters van een n.v. zich bewust moeten zijn, dat denbsp;n,v. een taak in de maatschappij heeft te vervullen, welke ver uitgaat boven hun toevallige particuliere interessen. In het bijzondernbsp;geldt dit voor de bijeenbrenging van het kapitaal, omdat denbsp;exploitatie daarvan het doel van het bestaan der n.v. is. Daaromnbsp;zijn de oprichters — er moeten er steeds minstens twee zijn —nbsp;hoofdelijk aansprakelijk voor de volstorting der aandeelen, indiennbsp;zij hadden moeten weten, dat bij de oprichting één hunner reedsnbsp;niet in staat was zijn stortingsverplichtingen volledig na te komen.nbsp;Ook voor de te lage waardeering van inbreng behooren de oprichters hoofdelijk aansprakelijk te zijn. Een strooman geldt alsnbsp;oprichter en moet bovendien verplicht worden om zijn opdrachtgever te noemen (vgl. art. 63).

Uit de akte van oprichting moet duidelijk blijken, hoe de n.v. is opgericht en welke verplichtingen op haar rusten. Voor zoovernbsp;verplichtingen in de akte zijn opgenomen gelden zij rechtstreeks alsnbsp;verplichtingen van de n.v., wanneer deze door het afkomen dernbsp;Ministerieele verklaring als zoodanig is ontstaan. Voor de n.v. innbsp;wording moeten ingevolge een uitdrukkelijke wetsbepaling oprichters en bestuurders kunnen handelen. Indien hun handelennbsp;noodzakelijk was, komen de verplichtingen (oprichtingskosten) tennbsp;laste van de n.v., in andere gevallen zullen de commissarissen daarvoor hun toestemming moeten geven. Een algemeene beschermings-bepaling, gelijk Par. 101 Akt.G. inhoudt, dient niet alleen voornbsp;bestuurders, commissarissen en aandeelhouders te worden opgenomen, maar ook voor de oprichters.

110. In de n.v., het prototype van de Kapitalgesellschaft, is het kapitaal een element van overwegend belang. Niet alleen voor denbsp;bijeenbrenging, maar ook voor het bijeenblijven van het kapitaalnbsp;moet nauwlettend worden gewaakt. Niet omdat het kapitaal eennbsp;schuld aan de aandeelhouders is en ook niet zoozeer omdat het eennbsp;zekerheid voor de schuldcischers zou zijn, maar vooral omdat voornbsp;de werkzaamheid der n.v. kapitaal een onmisbare voorwaardc is.nbsp;Daaruit volgt, dat het bestuur een faillissementsaanvrage moet in-

202

-ocr page 219-

Nrs. 110^111. KAPITAAL EN ARBEID.

dienen, wanneer het kapitaal verloren is gegaan. Steeds zal het bestuur moeten waken tegen aantasting van het kapitaal, b.v. doornbsp;inkoop van eigen aandeelen of overneming van zaken van de oprichters. Vanzelfsprekend zal ook het belang der schuldeischers ennbsp;dat der aandeelhouders een voortdurende oplettendheid van hetnbsp;bestuur vragen.

Hoe belangrijk het kapitaal ook is, op zichzelf vermag het niets, wanneer het niet met goed geleide menschelijke arbeid wordtnbsp;verbonden. De n.v. kan haar taak slechts vervullen, indien leidingnbsp;en verder personeel in goede verstandhouding met het hun toevertrouwde kapitaal werken. Zooals de n.v. als geheel een functienbsp;in het geordende productieproces vervult, zoo vervult iedere medewerker persoonlijk weer een functie in de n.v. Daartoe zalnbsp;de arbeidsverhouding anders moeten worden geregeld dan in hetnbsp;B.W. is geschied. Met name zal de staat voor behoorlijke socialenbsp;toestanden zorg moeten dragen, zoodat de verkrijging daarvan geennbsp;onderdeel van de belangenstrijd, welke met het sluiten van eennbsp;arbeidsovereenkomst tot een einde wordt gebracht, behoeft te zijn.nbsp;De wijziging in de wettelijke regeling der arbeidsverhouding zalnbsp;tevens tot gevolg hebben, dat bestuurders en commissarissen zondernbsp;bezwaar juridisch als arbeider kunnen worden gequalificeerd. Natuurlijk draagt het bestuur, als leidinggevend orgaan ook hetnbsp;karakter van noodzakelijke vertegenwoordiger der n.v., omdatnbsp;de mogelijkheid, dat zij door middel van een besluit van allenbsp;leden gezamenlijk zou handelen, mag worden verwaarloosd. Denbsp;vertegenwoordigingsbevoegdheid van het bestuur volgt uit denbsp;benoeming.

De noodzakelijke samenwerking tusschen het persoonlijke element (bestuur en commissarissen) en het zakelijke element (hetnbsp;kapitaal vertegenwoordigd door de aandeelhouders) in de n.v. komtnbsp;ook in de benoemingsregeling der verschillende organen tot uiting.nbsp;De onderlinge tegenstelling tusschen bestuur en aandeelhoudersnbsp;maakt een bestuursbenoeming door de algemeene vergaderingnbsp;minder gewenscht. De voorkeur verdient het mede daarom, denbsp;bestuursbenoeming door de commissarissen te laten plaatsvinden,nbsp;welke op hun beurt weer door de aandeelhouders worden aangewezen. Ontslag kan een bestuurder alleen door de aandeelhoudersnbsp;worden gegeven, zoo noodig op voorstel van de commissarissen.nbsp;Indien hen behalve het recht tot schorsing ook het recht tot ontslagnbsp;zou worden toegekend, zouden de commissarissen te veel machtnbsp;over het bestuur krijgen.

111. Puntsgewijze weergegeven komen onze conclusies, welke hierboven uitvoeriger als het resultaat van ons onderzoek zijn weergegeven, op het volgende neer.

1. De n.v. moet in onverbrekelijk verband met het geheele economisch bestel worden beschouwd, en vormt als zoodanig eennbsp;onderdeel van de bestaande organisatievorm.

203

-ocr page 220-

Nr, 111. CONCLUSIES; AAN TE BRENGEN WIJZIGINGEN.

2. nbsp;nbsp;nbsp;Zij is de rechtsvorm voor ondernemingen, welke meernbsp;dan ƒ 100.000.— kapitaal bezitten.

3. nbsp;nbsp;nbsp;Het algemeen belang eischt instandhouding van de n.v.,nbsp;hetgeen in verband met haar karakter als Kapitalgesellschaft bij-eenhouding van het kapitaal medebrengt.

4. nbsp;nbsp;nbsp;Wil de n.v. haar taak in het geleide economisch bestelnbsp;kunnen vervullen, dan behoort het bestuur zelfstandig met denbsp;leiding te worden belast, onder verscherping van zijn verantwoordelijkheid.

5. nbsp;nbsp;nbsp;De zeggenschap van de aandeelhouders dient tot uitdrukkelijk genoemde gevallen te worden beperkt; het overheidstoezicht zal echter moeten worden versterkt, o.a. door uitgebreiderenbsp;strafbepalingen.

6. nbsp;nbsp;nbsp;De taak der commissarissen is het geven van advies:nbsp;bovendien zien zij toe, dat de belangen der aandeelhouders niet innbsp;de verdrukking komen.

In het kort willen wij nagaan, welke van de'ter sprake gebrachte artikelen van het W. v. K. in het licht van onze beschouwingen de toets der critiek kunnen doorstaan. Welke wijzigingen of aanvullingen verder noodzakelijk zijn b.v. in verband met de invoering van de v.m.b.a. en de de e.m., zullen wij niet verdernbsp;aangeven, aangezien dit slechts zijdelings met de n.v. verband houdt.nbsp;Evenmin gaan wij op de niet-behandelde artikelen van hetnbsp;W. V. K. in.

De regeling van de n.v. zal moeten aanvangen met een algemeen artikel, waarin een definitie van de n,v. wordt gegeven (nr. 25).

Art. 36a kan vervallen, doordat elders moet worden opge-somd in welke gevallen de n.v. nietig of vernietigbaar is. Deze gevallen dienen zoo beperkt mogelijk te worden gehouden. Denbsp;artikelen over de inhoud van de akte van oprichting kunnen beternbsp;systematisch samengevat worden. Een nadere omschrijving van denbsp;oprichters, alsmede een regeling hunner aansprakelijkheid is zeernbsp;gewenscht. De oprichters moeten de n.v. zóó oprichten, dat zij nietnbsp;met een „verwaterd” kapitaal aanvangt. Uit een accountantsonderzoek zal moeten blijken of de oprichters zich behoorlijk vannbsp;hun taak hebben gekweten, waarvoor zij hoofdelijk aansprakelijknbsp;zijn. Stroomannen worden, evenals hun opdrachtgevers als werkelijke oprichters beschouwd. Als aan deze voorwaarden is voldaan,nbsp;kan het vereischte der minimum-deelname (art. 36e, lid 2) vervallen. Overigens kan art. 36e, waarin art. 37 wordt opgenomen,nbsp;worden gehandhaafd, waarbij echter nader moet worden aangegeven, dat het bestuur reeds voor de n.v. in oprichting de noodzakelijke handelingen mag verrichten.

Art. 37a valt onder het artikel, dat de inhoud van de akte van oprichting bepaalt. Bij art. 37b ware in te voegen als reden vannbsp;ontbinding het ernstig in gevaar brengen van het algemeen welzijn.

204

-ocr page 221-

Nr. 111. IN HET W. V. K. AAN TE BRENGEN WIJZIGINGEN.

Het O.M. behoort niet tot het instellen van de vordering tot ontbinding over te gaan, dan nadat er een klacht is ingediend door één van de hoogste organisaties van het bedrijfsleven.

Art. 37f kan achterwege blijven door af te zien van het begrip maatschappelijk kapitaal. Gepubliceerd (art. 37c, lid 2) moetnbsp;steeds worden het geplaatste kapitaal. Daarnaast mag de n.v. nognbsp;eens de helft a eenzelfde bedrag uitgeven, zonder tot kapitaals-verhooging over te hoeven gaan®). Voorts behoort het geplaatstenbsp;kapitaal minstens ƒ 100.000.— te bedragen, waarvan 10 % bij denbsp;oprichting moet worden gestort, echter met een minimum vannbsp;ƒ 25.000.^—, waarbij inbreng niet voor de volle waarde, doch b.v.nbsp;slechts voor de helft meetelt®). Inbrengaandeelen moeten op naamnbsp;worden gesteld en mogen eerst na twee jaren (na volledige storting)nbsp;tegen toonderaandeelen worden omgewisseld. In dit tijdvak magnbsp;de n.v. geen goederen onder bezwarende titel verkrijgen, waarvoornbsp;zij een aanmerkelijk deel van haar kapitaal (b.v. 10 % ) moet afstaan, tenzij dergelijke aankoopen door de algemeene vergadering,nbsp;na kennisneming van een deskundigenrapport, zijn goedgekeurd.

Alle in de akte opgenomen verplichtingen gelden rechtstreeks tegen de n.v., welke echter de oprichters aan kan spreken omnbsp;schadevergoeding, indien zij bij een behoorlijke vervulling van hunnbsp;-taak de n.v.^met deze verplichtingen niet zouden hebben mogennbsp;belasten. Niet in de akte opgenomen, noodzakelijk ten behoeve vannbsp;de n.v. aangegane verplichtingen moet zij overnemen. Andere verplichtingen mag zij natuurlijk overnemen. Onder de noodzakelijkenbsp;verplichtingen kunnen met name de oprichtingskosten wordennbsp;genoemd (artt. 40 e.v.).

Inkoop van eigen aandeelen mag geschieden uit de winst, doch daarbij moet worden bepaald, dat de n.v. geen rechten uitnbsp;deze ingekochte aandeelen toekomen (art. 41b).

Bij de regeling der bevoegdheden van de organen zal het bestuur de algemeene leiding (art. 47) moeten worden opgedragen.nbsp;De gevallen, waarin de algemeene vergadering bevoegd is, moetennbsp;met name worden genoemd i®). Met de goedkeuring der jaarstukken is zij niet meer belast (art. 42), doch het bestuur. Commissarissen zijn echter verplicht een deskundige aan te wijzen omnbsp;de jaarstukken te onderzoeken, opdat de algemeene vergaderingnbsp;bij het verleenen der décharge voldoende zij voorgelicht (art. 42a).nbsp;De regeling van art. 49a kan behouden blijven. Tot wijziging vannbsp;de akte van oprichting (art. 45) kan in één vergadering slechtsnbsp;worden besloten, indien minstens de helft van het geplaatstenbsp;kapitaal vertegenwoordigd is. Voor deze en enkele andere belangrijke beslissingen behoort zoowel een meerderheid berekend naarnbsp;de uitgebrachte stemmen als naar vertegenwoordigd kapitaal tenbsp;worden bereikt (art. 44d) ^^).

8) nbsp;nbsp;nbsp;Nr. 30.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

9) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. art. 38a, lid 2, dat betaling in contanten vordert!

10) nbsp;nbsp;nbsp;Nr. 94.

11) nbsp;nbsp;nbsp;Nr. 103.

205

-ocr page 222-

Nr. 111. IN HET W. v. K. A AN TE BRENGEN WIJZIGINGEN.

Voor schriftelijk aangegane verplichtingen zijn minstens twee handteekeningen te eischen. Art. 47b moet worden geschrapt.nbsp;De n.v. is steeds aansprakelijk jegens derden, voor handelingen vannbsp;haar bestuur, behalve wanneer derden met het bestuur de n.v. opzettelijk nadeel willen toebrengen. Ook art. 47c kan niet in de oudenbsp;vorm behouden blijven. De zinsnede ,.tegenover de vennootschap”nbsp;ware te schrappen. Het bestuur moet als hoofd van de n.v. hetnbsp;bedrijf leiden zooals het welzijn van de onderneming dit in verbandnbsp;met haar maatschappelijke positie verlangt. Tegenover de n.v. isnbsp;de bestuurder aansprakelijk voor de schade, welke ontstaat, doordatnbsp;hij zich niet aan de interne beperkingen van de bestuursbevoegdheid heeft gehouden, welke de algemeene vergadering kan vaststellen. Strafbepalingen zullen den bestuurder aan zijn plichtennbsp;jegens de gemeenschap dienen te herinneren.

De benoeming van bestuurders geschiedt voor de eerste maal in de akte van oprichting door de oprichters en voorts door denbsp;commissarissen, zoo behoort art. 48 te luiden. Ontslag dient denbsp;algemeene vergadering op voorstel van de commissarissen te geven,nbsp;welke ook een bestuurder kunnen schorsen. Eenmaal per vijf jaarnbsp;behooren de aandeelhouders zonder dringende reden de bestuurdersnbsp;te kunnen ontslaan. Ook in art. 48c moet de algemeene vergadering door commissarissen worden vervangen. Het bestuurs-pand (art. 48d) moet bij voorkeur niet op aandeelen der n.v.nbsp;worden gevestigd. Aangezien het in het algemeen niet gewenschtnbsp;is, dat een n.v. welke meer schulden dan bezit heeft, blijft voortbestaan, zal art. 48e het bestuur juist tot het aanvragen van hetnbsp;faillissement moeten verplichten, indien de n.v. haar schulden nietnbsp;meer kan voldoen.

Niet alleen in het geval, bedoeld in art. 49, maar regelmatig zal het bestuur verslag aan de commissarissen moeten uitbrengen,nbsp;welke op hun beurt de aandeelhouders zullen inlichten, indien hunnbsp;dit noodzakelijk toeschijnt. In de algemeene vergadering moet hetnbsp;bestuur den aandeelhouder (niet de vergadaring!) inlichtingen verstrekken. Strijdvragen over de aanwezigheid van gronden, waaropnbsp;het bestuur het geven van inlichtingen zou kunnen weigeren, wordennbsp;door middel van vrijwillige rechtspraak beslist

Art. 50 moet niet facultatief, maar imperatief worden gesteld. De taak der commissarissen (ten minste drie) zal, anders dan art. 50, lid 2 thans doet, de wet moeten omschrijven. De taaknbsp;is het geven van advies aan het bestuur en het waken over de belangen van de aandeelhouders door het uitoefenen van toezicht ennbsp;het geven van inlichtingen. Met het bestuur zelf bemoeien zij zichnbsp;slechts als de algemeene vergadering de (interne) bestuursbevoegdheid heeft beperkt door de goedkeuring van commissarissen voornbsp;bepaalde handelingen voor te schrijven. Art. 52a en b kunnennbsp;daarbij vervallen, al zal nader de in beginsel hoofdelijke aansprakelijkheid van de commissarissen moeten worden omschreven.

12) Nr. 104. 206

-ocr page 223-

Nr. 111. NIEUWE REGELING GEEN BUITENLANDSCHE COPIE.

Aangezien de n.v. in vele gevallen slechts ten nadeele van het algemeen belang uit de maatschappij kan wegvallen, behoortnbsp;de vrijheid om de n.v. op te heffen in die zin te worden beperkt,nbsp;dat zij vooraf door de overheid moet kunnen worden overgenomen.nbsp;Overigens zullen, gelijk reeds werd opgemerkt, de nietigheids-gronden zoo beperkt mogelijk moeten worden gehouden.

Bij de uitwerking van deze desiderata zal in verschillende opzichten de A.G. als voorbeeld kunnen dienen. De praktische zinnbsp;van het Akt.G., dat, veel meer dan de meeste commentaren, eennbsp;open oog had voor de werkelijkheid, belette een te leerstelligenbsp;regeling van de A.G. Desalniettemin moet bij het putten uit vreemdenbsp;wetgevingen met de grootste omzichtigheid te werk worden gegaan.nbsp;Niet alleen is de structuur van ons bedrijfsleven verschillend, maarnbsp;ook onze mentaliteit. Wij kunnen dit verduidelijken met een citaatnbsp;van een Duitsch schrijver over de Hollandsche n.v. ^®): ,,Dernbsp;Deutsche sucht sich immer eine Rechtsordnung zu schaffen, dienbsp;so ausführiich ist, dasz sie nach Mögligkeit alle Falie, die vor-kommen können, regelt und die Entwicklung in bestimmte Bahnennbsp;lenkt. Der Hollander ist darin anders. Zwar liebt auch er dienbsp;Ordnung, ebenso auch die Freiheit. Daher will er kein Gesetz, dasznbsp;ihm in jeder Hinsicht enge Fesseln auferlegt. Das Gesetz soil nurnbsp;die grosze Richtlinien angeben ohne sich in Einzelheiten zu verliezen. Erheben sich Streitfragen, so soil sie der Richter entscheidennbsp;unter gröszter Berücksichtigung der etwa entstandene Gebrauchenbsp;oder des Gewohnheitsrechts”. Deze woorden hebben betrekking opnbsp;het W. V. K. De nieuwe wetgeving op de n.v. zal zich echter ongetwijfeld niet zooals het W. v. K. kunnen bepalen tot het vastleggen van hetgeen zich in de praktijk heeft ontwikkeld. Het voorrecht van de beperkte aansprakelijkheid mag slechts in daarvoornbsp;in aanmerking komende gevallen worden verleend, waarbijnbsp;tegelijkertijd afdoende waarborgen tegen misbruiken in het levennbsp;dienen te worden geroepen. De wetgever zal dus, omdat het algemeen belang bij de n.v. als onderdeel van de samenleving zoo nauwnbsp;is betrokken, in tegenstelling tot het W. v. K., door middel vannbsp;vele bepalingen, welke dwingend recht bevatten, bewust aan de n.v.nbsp;vastere vorm moeten geven. Dat hij daarbij voor alles in overeenstemming met ons rechtsbewustzijn dient te handelen, is een eischnbsp;van primair belang.

13) Ulrici, EMe Naamlooze Vennootschap, Innsbruck 1928.

207

-ocr page 224-

PERSONENREGISTER.

(De cijfers verwijzen naar de bladzijden.)

Adriani 52.

Akkerman — 10, 11, 12, 34.

Bachmann — 35.

Beek — 77.

Belinfante — 168, 169.

Bellefroid 106.

Binding ^ 12.

Böckel - 17, 56. 66, 67, 76, 77.

Bos - 145, 148, 149, 155.

Brakel, van — 38, 42, 43, 85, 101, 135. Brands — 166.

Braunbehrens, von — 187, 190, 191. Brouwers — 108.

Buddingh de Voogt — 43, 66.

Bijdendijk — 89.

Clavareau ^ 179.

Cobbenhagen 12.

Coebergh 43, 36, 40, 42, 118.

Coert — 6, 10, 21.

Croockewit — 146, 148, 159.

Dorhout Mees ^ 17, 39, 48, 81, 86, 113. Dreher .— 54, 56, 66, 67, 68.

Drost - 14, 34, 50, 120.

Drucker -- 49, 52, 53, 91.

Duynstee .— 3, 59, 61, 64, 65, 75.

Feschotte ^ 67.

Fischer — 55, 67.

Franck — 79.

Fruin ^ 62, 63.

Gadow - 13, 14, 20, 21, 29, 32, 37, 41, 42, 43, 81, 82, 86, 88, 89, 90,nbsp;110, 113, 118, 134, 154, 163, 164,nbsp;170, 174, 176, 178.

Gazan de la Meuse — 74.

Geuljans ^ 44, 48, 127, 128, 129. Gierke ^ 95.

Gimbrère .— 9, 73.

Goudriaan ^ 105.

Greup ^ 82, 88.

Grinten, van der 61.

Grosheide ^ 6, 7, 22, 31, 41,42,96,102. Gruissen, van — 50, 156.

Haakman — 139.

Haardt — 169.

Hartelust .— 63, 125.

Hasselt, van — 12.

Heyden, van der — 5, nbsp;nbsp;nbsp;7, 8, 9,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;10,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;11,

12, nbsp;nbsp;nbsp;13,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;17,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;25,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;26,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;28,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;29,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;30,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;31,

34, nbsp;nbsp;nbsp;35,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;36,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;40,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;42,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;43,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;44,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;48,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;49,

50, nbsp;nbsp;nbsp;51,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;73,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;74,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;79,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;81,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;85,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;89,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;94,

101, nbsp;nbsp;nbsp;110,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;113,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;117,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;124,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;125,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;126.

127, nbsp;nbsp;nbsp;128,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;129,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;136,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;144,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;145,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;151,

162, nbsp;nbsp;nbsp;163,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;174,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;179,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;187.

Hoetink .— 108.

Houtte, van — 70,

Huysmans — 68.

Jauw .— 135, 136.

Jongh, de — nbsp;nbsp;nbsp;146,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;149,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;160.

Jonker 95, 119, 120, 121, 127, 136. Josephus Jitta 16,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;99.

Kampschreur 119.

Kat, de - 91, 117.

Kayenberg — 100, 102.

Ketel, van — 2, 50.

Kirberger — 89.

Kist (zie ook bij Visser) — 21, 26, 34, 41, 42, 49, 50, 110,114,119, 120,135.nbsp;Klausing ^ 11, 13, 15, 22, 24, 50, 51,nbsp;57, 58, 67, 68, 88, 91, 92, 98, 100,nbsp;101, 111, 131, 132,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;151,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;152,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;165,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;167,

173, 178, 182, 183, nbsp;nbsp;nbsp;185,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;186,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;187,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;189.

Knol ^ 95, 110, 136, 144, '153.

Koert — 2.

Kohier — 12.

Krop — 59, 62.

Lechtape — 102, 104.

Leeuw, Denis de — 19.

Levy - 58, 102, 191, 193. Leyendekkers — 80.

Lichtenauer — 3, 195.

Liefmann — 54, 55, 56, 61, 67.

Lissner — 71.

Losecaat Vermeer .— 74.

Mertens ~ 118.

Meulink .— 3, 195.

Meij — 102.

Meyers — 25, 73.

Molengraaff — 9, 18. 20, 22. 27, 31,

35, nbsp;nbsp;nbsp;39, 40, 41, 43, 45, 48, 49, 62,nbsp;73, 113, 135, 157.

Moor, de .— 108.


208

-ocr page 225-

' 70. 30.

Mulder — 95.

Mulderije — 121.

Müller-Rückforth — 95, 100, 102, 103, 104, 118, 147, 153, 167, 189.

Mijs - 127, 129.

Nierop, van — 72, 75.

Nispen tot Sevenaer, van — 15, 16, 39, 74, 76.

Nussbaum ^ 67, 68, 69.

Oppenheim Oven, van ¦

Pic et Baratin — 69, 70, 71.

Pisko — 76.

Polak, M. ^ 14, 17, 35, 43, 62.

Polak, N. J. - 102, 141.

Praag, van — 121.

Proosdij, van — 25, 30, 31, 38, 84.

Ranitz, de — 65.

Rathenau — nbsp;nbsp;nbsp;13,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;101,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;167,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;168,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;183,

188, 193.

Reeken, von — 44.

Regnau de Saint Jean d’Angély — 44.

Rieter — 62, 65.

Ritter ^ 13, 14, 16, 17, 18, 29, 33, 34, 37, 38, 39, 43, 44. 55, 62, 63, 64,nbsp;81, 86, 88, 89, 91, 96, 104, 111, 115,nbsp;116,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;118,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;123,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;126,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;130,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;132,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;134,

141, nbsp;nbsp;nbsp;144,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;146,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;151,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;154,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;156,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;158,

163, nbsp;nbsp;nbsp;170,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;173,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;177,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;181,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;184.

Roes - 113, 115,

Röling — 99, 137.

Ronune — 5.

de Roon Swaan 146, 156, 159.

Roosegaarde Bisschop — 70, 72.

Rozendaal .— 119, 121, 134, 135.

Russel — 5.

Sandick, van — 25, 79, 132.

Sannes — 55, 56, 72, 74, 76, 77.

Sauer — 14.

Schaapveld — 58, 60, 130.

Schadee, A. — 50.

Schadee, H. A. — 18, 60, 73.

Schacht - 100, 104, 158.

Scheltema ^ 5, 6, 7, 9, 14, 25, 45, 49, 62, 63, 74, 75, 76, 87, 96, 113, 117,nbsp;119, 121, 134, 135, 136.

Schelven, van — 6, 12, 13, 19, 44, 47, 93, 94, 95, 96, 135, 136.

Schlegelberger — nbsp;nbsp;nbsp;13,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;14,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;16,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;17,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;18,

19, 21, 23, 29, nbsp;nbsp;nbsp;31,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;32,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;37,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;38,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;39,

44, nbsp;nbsp;nbsp;51, 52, 63,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;67,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;72,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;82,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;86,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;90,

91, nbsp;nbsp;nbsp;107,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;112,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;122,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;124,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;126,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;131,

132, nbsp;nbsp;nbsp;133,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;142,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;149,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;150,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;153,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;154,

157, nbsp;nbsp;nbsp;160,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;162,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;164,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;170,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;172,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;178,

179, nbsp;nbsp;nbsp;186,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;187,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;189.

Schmey ^ 50, 105, 167, 168.

Scholten 8, 11, 17, 27, 36, 40, 43,

45, nbsp;nbsp;nbsp;47, 63, 75, 118, 135, 136.nbsp;Scholtz ^ 66, 69.

Sinzheimer — 2, 137.

Slooten, van - 16, 33, 34, 41, 42, 145, 155, 157, 163.

Smith — 2. 58.

Sombart — 1, 2.

Speetjens — 5, 7, 18, 47, 49, 74, 96, 128, 136.

Star Busmann — 27, 29, 30, 31, 39, 75, 89.

Struycken ^ 12, 15, 103, 121. Suylingh ^— 40.

Swane - 27, 30, 35, 36, 42.

Tekenbroek ^ 5, 11, 17, 65, 72, 167, 173, 194.

Timm ¦— 59.

*

Ulrici 207.

Valckenier Kips — 150.

Veenenbosch — 74.

Verdam 6. 168, 179.

Verrijn Stuart — 5.

Visser (zie ook bij Kist) •— 27, 29, 34, 41, 42, 85.

Vlug - 110.

Völlmar - 45, 60, 66, 70, 75, 77. Volmer — 60, 73, 74.

Vrij ~ 184, 185.

Weddigen 195.

Wehler ~ 189, 190.

Weststrate - 6, 96, 102, 113, 116, 118. Witteman ^ 68.

Wolfsbergen — 11, 15, 16, 73, 132, 134, 136.

Wijnveldt .— 143.

Zeggelen — 84.

Zeylemaker — 55.

Zielinski — 55, 66.


209

-ocr page 226-

ZAKENREGISTER.

(De cijfers verwijzen naar de bladzijden.)

Aandeelen, 45, 81, 89 e.v. eigen —, 87 e.v., 90 e.v.nbsp;in portefeuille, 89.nbsp;inbreng —, 84.nbsp;niet volgestorte , 23.nbsp;op naam, 169.nbsp;aan toonder, 20, 84.nbsp;zonder nominale waarde, 48.nbsp;Aandeelhouders 3, 11, 15 e.v., 45, 47 e.v.,nbsp;53, 57, 71, 80, 84, 87, 100 e.v,, 106,

113, nbsp;nbsp;nbsp;128, 131, 145, 198 e.v.nbsp;aansprakelijkheid —, 46.nbsp;gelijkheid der , 167 e.v.nbsp;gezamenlijk, 93 e.v., 202.nbsp;rechten der —, 170 e.v., 187.

Aanstelling, 135 e.v.

Aanvang (der n.v.), 25.

Accountant, 147, 178.

A.G. (definitie), 44.

Akte van oprichting, 25, 27, 31, 40, 80, 84, 93, 130, 202.

Akt.G. (algemeen), 4, 50 e.v., 57, 108, 193 e.v.

Algeme.ne vergadering, 3, nbsp;nbsp;nbsp;93,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;102,

113 e.v., 117 e.v., 161, 166 e.v., 174, 199 e.v.

bevoegdheid —, 173 e.v., 199 e.v. Anonymiteit, 57, 102, 169, 184.nbsp;Antlstatutaire handelingen, 189 e.v.nbsp;Arbeid, 2, 11,85, 107, 136, 139 e.v., 203.nbsp;-overeenkomst, 97, 133 e.v., 203.nbsp;-recht, 136 e.v., 153, 203.

Balans (zie ook bij Jaarstukken), 86. Basisbesluit, 108.

Bedrijfschap, 108 e.v.

Bedrijfsorganisatie, 79, 106, 108 e.v.,

114, nbsp;nbsp;nbsp;159, 195 e.v., 204.

Beirat, 150.

Bekrachtiging van handelingen, 41 e.v. Besluit op de Loonbelasting, 154.nbsp;Bestuur, 3, 31, 71, 93 e.v., 109, 116 e.v.,nbsp;158 e.v., 199.

aansprakelijkheid , 16, 36, 62, 64, 84, 100, 110, 119 e.v., 172.nbsp;benoeming .—, 96 e.v., 103, 130 e.v.,nbsp;148, 203.

collegiaal —, 111 e.v., 116 e.v. credietverleening aan het —, 142.nbsp;ontslag —, 115, 132 e,v., 172, 203.

Bestuur (vervolg), ontstentenis 96.nbsp;en oprichting, 32, 98.nbsp;als orgaan, 95, 203.nbsp;plaatsvervangend —, 117.nbsp;rechtspersoon als .—, 111.nbsp;salarieering —, 138 e.v.nbsp;schorsing —, 132, 203.nbsp;als vertegenwoordiger, 112nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;e.v.,

115 e.v., 199.

Bestuurspand, 90, 144.

Bewindhebbers, 100 e.v., 145.

B. G.B., 93.

Clausula rebus sic stantibus, 140. Commendatheorie, 10 e.v., 201.nbsp;Commissariaat, beperking aantal, 149 e.v.nbsp;Commissarissen, 3, 11, 97, 102, 106, 113,nbsp;123 e.v., 131, 145 e.v., 155, 201.nbsp;aansprakelijkheid —, 157, 162 e.v.nbsp;aantal —149.

benoeming —, 97, 152 e.v., 172. en bestuur, 156 e.v.nbsp;onafhankelijkheid van —, 153.nbsp;ontslag —, 152.

rechtskarakter — verhouding, 153. taak, 156 e.v., 160 e.v.nbsp;voorzitter der —, 126, 151.nbsp;Companies Act, 62, 69.

Companies by Shares, 78.

Companies Consolidation Act, 70. Concern, 55 e.v., 118, 183 e.v.nbsp;Concessiestelsel, 64, 72.

Conjunctuur, 100.

Coöperatieve vereeniging, 46.

C. V., 53 e.v., 61 e.v., 69, 75.

e.v. op aandeelen, 53 e.v., 61 e.v., 69.

Décharge, 117, 121, 124, 171, e.v., 174 e.v.

Deelneming in het kapitaal, 45.

door oprichters (zie bij Oprichters). Dividend, 49, 90, 175.nbsp;Dividendenabgabeverordnung, 56, 191.nbsp;Doel (der n.v.), 115 e.v., 121.nbsp;Drankwet, 64.

Earning-power, 50.

Economisch Sanctiebesluit, 72. Einheitsgründung, 22.

Einheitstheorie, 32 e.v.


210

-ocr page 227-

Einmannverbandsperson, 66, 77.

E.m., 73 e.v., 80, 198.

Emissie, boven pari, 49, 51, 81 e.v.

onder pari, 49, 81 e.v. Erfolgshaftung, 100, 159.

E.V., 5, 17 e.v., 48, 54, 66 e.v., 69 e.v., 72, 138, 180.

Faillissement, 68, 77, 87, 96, 124, 128, 177, 202.

-sakkoord, 186.

Faillissementswet, 22, 77, 123. Familievennootschap, 70 e.v.

Fransche revolutie, 167, 193.

Freiaktien, 86.

Führerprinzip (zie ook bij Leidersbeginsel), 99.

Gefolgschaft, 51, 107, 110, 122. Genehmigtes Kapital, 52, 92.nbsp;Germaansch recht, 12.

Gesamtakttheorie, 6 e.v., 201. Gesamtbeschlusz, 93 e.v., 202.nbsp;Gevaarzettingstheorie, 118.

G. m.b.H., 12, 43, 59, 66 e.v., 72, 80.nbsp;Grundkapital, 51, 88, 92.nbsp;Grundtypvermischung, 55.nbsp;Gründungsgesellschaft, 32 e.v.

Handeling voor gemeene rekening, 35. Handelsregister, 21, 27, 29, 75, 97.nbsp;Herkapitalisatie, 71, 191.

H. G.B., 13, 63, 81, 110, 193.nbsp;Hoofdparticipanten, 145 e.v., 168.nbsp;Huwelijk, 72 e.v., 202.

Identitatstheorie, 33, 91.

Inbreng (niet geldelijke), 49, 67 e.v., 83, 85.

Industrieele revolutie, 2.

Inlichtingen, verstrekken van 125 e.v. 187 e.v., 200 e.v.

Jaarstukken, 161, 171, 174 e.v.

Kamer van Koophandel, 28, 61, 65, 72, 79.

Kapitaal, 11, 18 e.v., 47 e,v., 82, 85, 202. en arbeid, 2, 203.nbsp;geplaatst —, 51, 87, 89.nbsp;maatschappelijk —, 44, 51, 89, 92,nbsp;126.

maximum —, 80.

minimum —, 58, 67, 70 e.v., 77 e.v., 146, 198.

en oprichters, 18 e.v., 202.

Kapitaal (vervolg), als schuld, 47, 49.nbsp;als waarborg, 50.

-sverhooging, 81. en vermogen 47 e.v., 81.nbsp;Kapitalgesellschaft, 54 e.v., 67, 85, 95,nbsp;99, 202.

personenbezogene —, 56 K.G.a.A., 46, 62 e.v.

Ko.G., 46, 62 e.v.

Kollusion, 118.

Koninklijke bewilliging (zie bij Ministe-rieele Verklaring.

Konsortialvertrag, 37.

Konsortium, 34.

Landgemeente, 19, 47.

Lastgeving, 133 e.v.

Leidersbeginsel, 99 e.v., 109, 147, 156, 167, 200.

Leiding (der n.v.), 11, 51, 113 e.v., 147.

scheiding bezit en —, 3, 61, 197, Liquidatie 15 e.v., 29 e.v., 60, 65, 128,nbsp;171„ 183.

-overschot, 49.

Liquidatiebesluit 1941, 60, nbsp;nbsp;nbsp;65,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;e.v.,

75, 182.

Maatschap, 5, 19, 33, 36, 38, 85. Meerpartijenovereenkomst, 8 e.v.nbsp;Minimumkapitaal (zie bij Kapitaal).nbsp;Ministerieele verklaring, 25, 27 e.v., 33,nbsp;36, 46, 83, 202.

Nachgründung, 87.

Natuurlijk persoon, 40, 45, 47, e.v., 76, 80, 94 e.v., 111, 127.

Nietigheid, 17., 29, 46.

No man company, 74.

N.v. (zie ook bij Onderneming), bescherming van de —, 163.nbsp;besloten —, 10, 78.nbsp;definitie —, 43 e.v.nbsp;en derden, 40 e.v., 118, 164, 199,nbsp;doel — (zie bij Doel),nbsp;leege 17, 48.

en maatschappij, 1, 12, 51, 129, 194. nietige ^ (zie bij Nietigheid),nbsp;omzetting —, 182 e.v.nbsp;ontbinding .—, 72.nbsp;open —, 16, 78.

als organisme, 1, 12 e.v., 16, 19, 26, 38 e.v., 80, 93, 136, 148.nbsp;publiekrechtelijke zijde der 4, 39,nbsp;99, 101, 106, 188, 196.


-ocr page 228-

N. v. (vervolg).

en vereeniging (zie bi] Vereeniging). in wording, 29 e.v., 33 e.v.nbsp;als zoodanig, 27, 29, 32.

O. M., 72, 141, 204.

Onbeleidvolle bestuurshandeling, 121. Onderneming, 54.

groote -, 2, 12, 58, 80, 101, 118, 146, 193, 197 e.v.

kleine —, 3, 53, 59 e.v., 76 e.v., 146, 197.

Onrechtmatige daad, 74, 120 e.v., 124. Oprichters (aantal), 8, 17 e.v., 21, 79.nbsp;deelneming in kapitaal, 18 e.v.nbsp;failliete —22.

Oprichting A.G., 24, 32, 201.

-skosten, 40 e.v., 81 e.v., 86, 202. moment van —, 24 e.v.nbsp;n.v., 24, 93.

rechtskarakter —, 6 e.v., 38 e.v., 201. Ordening, 58, 110, 195 e.v.

Orgaan, 94 e.v., 115, 126, 134, 156, 166. Organisatiebesluit Voedselvoorziening,nbsp;108.

Overdrachtsbesluit commanditaire ven^^ nootschappen, 75.

Overeenkomsttheorie, 6 e.v., 14, 39, 201. obligatoire —, 14.

corporatiefrechtelijke —, 13 e.v., 201. Overgangsbesluit commanditaire vennootschappen, 61, 75.

Overheid 2, 5, 33, 101 e.v., 107 e.v., 153, 168, 178, 186, 191 e.v., 195 e.v.

P. C., 59, 70 e.v.

Personalgesellschaft, 54 e.v., 67 e.v., 70, 99.

Personeel, 107.

Persoonlijke aansprakelijkheid, 45, 64. President-directeur; 62.

-commissaris, 126, 151.

Promotors 10.

Public company, 70.

Publiciteit, 68, 71, 119, 128.

Rechtmatige daad, 42. Rechtspersoonlijkheid, 26, 29, 36, 45,nbsp;74 e.v, 201.

Reichsgericht, 14, 17, 173, 186 e.v. Romeinsch recht, 12, 74.

Sacheinlage, 86 e.v.

Sachübernahme, 86 e.v.

Schuldeischers 49, 67, 75, 88, 123 e.v., 127 e.v.

Sociale verhoudingen, 1, 11.

Société anonyme, 167, 185.

S.R.L., 59, 69 e.v.

Staatsregeling, 1798, 5.

Statuten, 10, 14 e.v., 18, 86, 104, 117, 119, 139, 171, 180 e.v.

Stemrecht, 183.

meervoudig —185. uitoefening van — 184.

Storting, 80, 90 e.v.

-spercentage, 82.

Strafbepalingen, 122, 142 e.v.

Strooman, 17, 20 e.v., 71 e.v., 92, 202. aansprakelijkheid —, 22.

Successieve wording, leer van de —, 26, 83, 91.

Stufengründung, 22, 81.

Surcéance van betaling, 129 e.v.

Tantièmes, 141 e.v., 150.

Treupflicht, 16, 50, 144, 164 e.v., 168.

Ueberwachungspflicht, 122.

Vennootschapsbelasting 65.

Vereeniging, 37, 44 e.v., 53, 73, 80, 88. voor de Effectenhandel, 65.nbsp;zonder rechtspersoonlijkheid, 36 e.v.

Vermogen (der n.v.), 47 e.v., 126 e.v. -sbeiasting, 48.

Vermögensgenossenschaft, 19, 47, 97.

Verordnung über den Kapitalverkehr, 72.

Vertragshilfeverordnung, 140.

Vertrouwenstheorie, 117 e.v.

Verwertungsaktien, 191.

V.m.b.a.. 70 e.v., 80, 198.

V.O.C., 2, 10 e.v., 49, 101, 145 e.v., 168.

V.o.f., 53 e.v., 61.

Volmacht, 135.

Voorovereenkomst, 30 e.v., 35, 37 e.v., 40 e.v.

Vorgesellschaft, 34.

Vorgründungsvertrag, 37.

Vorratsaktien, 91 e.v.

Vorzugsaktien, 167, 185.

Weimarer Verfassung, 99.

Wet op het Levensverzekeringsbedrijf, 79.

Winst, 2, 5. 49, 87 e.v., 90, 105, 141 e.v,, 194.nbsp;verdeeling, 171 e.v.nbsp;en verliesrekening (zie Jaarstukken).

Zaakwaarneming, 42.

Zetel der n.v., 52.


212

-ocr page 229-

LIJST VAN AANGEHAALDE UITSPRAKEN.

Datum uitspraeik:

'Vindplaats:

Aangeh. op

19 Maart 1881

W. 4634

115

24 luni 1885

W. 5297

96

8 Juli 1892

'W. 6192

50

29 December 1893

W. 6450

50

21 Mei 1894

'W. 6556

35

25 Maart 1898

quot;W. 7502

42

27 Mei 1898

'W. 7128

7, 8

26 April 1901

'W. 7962

182

9 April 1902

W. 7857

9

22 April 1903

¦W. 7969

20

24 luni 1903

'W. 8057

119

23 luni 1905

W. 8251

86

28 Februari 1906

W. 8394

9

23 December 1907

'W. 8637

136

26 Juni 1908

W.P.N.R. 2947

6

26 Mei 1910

W. 9156

6

18 November 1910

W. 9094

80

21 November 1911

W. 9335

119

22 December 1911

W. 9366

87

24 Januari 1912

W. 9332

88

4 Maart 1912

W. 9337 nbsp;nbsp;nbsp;,

136

18 April 1913

N.J. 1913, blz. 723

7

18 April 1913

W. 9607

114, 134, 1

7 Mei 1913

N.J. 1913, blz. 700

24

3 Juni 1913

¦W. 9520

133, 137

25 November 1913

N.J. 1914, blz. 234

86

18 November 1914

W. 9709

8

11 December 1914

'W. 9813

94

10 Maart 1915

N.J. 1915, blz. 1053

182

29 Juni 1916

'W. 10027

115

25 Januari 1917

N.J. 1917, blz. 334

120

24 Mei 1917

W. 10218

17, 21

6 November 1917

W. 10263

172

9 November 1917

N.J. 1918, blz. 863

115

9 Januari 1918

W.P.N.R. 2510

182

8 Februari 1918

W. 10253

39, 40

6 November 1919

W. 10946

139

13 November 1919

W. 10536

95, 135

16 Maart 1920

N.J. 1920, blz. 770

136

30 Juni 1920

N.J. 1920, blz. 1139

118

19 November 1920

-W. 10659

24, 37

26 November 1920

W. 10832

93

14 Januari 1921

W. 10701

37

18 Maart 1921

¦W. 10745

20

8 April 1921

W. 10858

135, 136

19 April 1921

¦W. 10816

95

9 Juni 1921

'W. 10748

20, 35

213

136

Rechterlijk college:

Rechtb. Rotterdam . Rechtb. Utrecht ...nbsp;Rechtb. Utrecht ...

H. R...........

Rechtb Rotterdam .

H.R..........

H. R...........

Rechtb. Amsterdam . Rechtb. Amsterdam .

Hof Arnhem.....

Rechtb. Amsterdam .

H. R...........

Rechtb. Utrecht ...

H. R...........

Rechtb. Rotterdam . Rechtb. Rotterdam .

H. R...........

Hof ’s-Hertogenbosch Rechtb. 's-Hertogenboschnbsp;Rechtb. Utrecht ....nbsp;Rechtb. Amsterdam . .

h.r...........

Rechtb. 's-Hertogenbosch Rechtb. Rotterdam . .nbsp;Hof 's-Hertogenboschnbsp;Rechtb. Haarlem . . .nbsp;Rechtb. Utrecht ....

H. R...........

Rechtb. Rotterdam . . Hof 's-Gravenhage . .nbsp;Rechtb. 's-Gravenhagenbsp;Rechtb. Leeuwarden .nbsp;Kantonger. 's-Gravenhagnbsp;Hof Amsterdam ....nbsp;Rechtb. Utrecht ....

H. R...........

Rechtb. 's-Gravenhage Rechtb. Leeuwarden .nbsp;Rechtb. Amsterdam . .nbsp;Rechtb. Utrecht ....

Hof Amsterdam.....

Rechtb. 's-Hertogenbosch Rechtb. Rotterdam . .nbsp;Hof Amsterdam ....nbsp;Rechtb. Utrecht ....nbsp;Hof 's-Hertogenbosch .nbsp;Rechtb. Maastricht . .

-ocr page 230-

Rechterlijk college:

Datum uitspraak:

Vindplaats:

Aangeh. op blz.:

H. R.............

17 Juni 1921

W. 10740

176

H. R.............

18 November 1921

W. 10874

134

H. R.............

5 Januari 1922

W. 10851

95

Rechtb. Groningen ....

12 Mei 1922

W. 10880

82

Rechtb. Almelo......

28 Juni 1922

W. 10967

87

Kantonger. Rotterdam . .

13 November 1922

W. 11100

133

Rechtb. 's-Hertogenbosch .

1 December 1922

W. 11134

97

Rechtb. Amsterdam ....

18 December 1922

W. 11034

44

Hof 's-Hertogenbosch . . .

19 December 1922

W. I104I

80

Rechtb. Rotterdam ....

2 Januari 1923

W. 11074

37

Rechtb. Rotterdam ....

21 Maart 1923

W. 11088

138

Rechtb. 's-Gravenhage . .

3 April 1923

W. 11166

121, 124

Rechtb. Amsterdam ....

8 Mei 1923

W. 11115

87

Rechtb. Rotterdam ....

25 Juni 1923

W. 11115

53

Hof Arnhem........

10 October 1923

W. 11109

87

H. R.............

29 November 1923

W. 11147

16

Rechtb. Middelburg . . .

2 Januari 1924

W. 11242

170

Hof Arnhem........

8 Januari 1924

W. 11161

104

Rechtb. Utrecht......

9 Januari 1924

W. 11342

41

H. R.............

4 Februari 1924

W. 11430

21

Rechtb. Amsterdam ....

8 Februari 1924

N.J. 1924, blz. 398

24

Rechtb. Amsterdam ....

19 Februari 1924

W. 11185

87

H. R.............

20 Juni 1924

N.J. 1924, blz. 1108

120, 121

H. R.............

12 November 1924

W. 11298

17, 48

H.R. . ...........

5 December 1924

W. 11317

87

Hof Amsterdam ......

14 Januari 1925

W. 11331

96

4 Februari 1925

W. 11430

48

Hof 's-Hertogenbosch . . .

5 Mei 1925

N.J. 1926, blz. 602

134 nbsp;nbsp;nbsp;•

H. R.............

19 Juni 1925

W. 11422

25, 83

Rechtb. Rotterdam ....

1 Juli 1925

W. 11475

182

H. R.............

18 December 1925

N.J. 1926, blz. 168

132

Kantonger. Amsterdam . .

11 Januari 1926

W. 11503

82

Rechtb. Amsterdam ....

31 Mei 1926

N.J. 1926, blz. 1355

83

Rechtb. Groningen ....

25 Jimi 1926

W. 11605

83, 86

H. R.............

2 December 1926

W. 11613

16

Rechtb. Rotterdam ....

21 Januari 1927

W. 11745

111, 117, 171

Rechtb. Amsterdam ....

11 Februari 1927

N.J. 1928, blz. 287

83

Hof Amsterdam......

18 Februari 1927

W. 11635

20

Hof Arnhem........

8 Maart 1927

W. 11697

100, 116

Hof Amsterdam......

30 Maart 1927

W. 11683

160

Rechtb. Alkmaar.....

2 Juni 1927

W. 11706

153

Hof Amsterdam......

23 December 1927

W. 11790

86

H. R.............

23 Maart 1928

W. 11837

115

H. R.............

30 Mei 1928

N.V. VIII, blz. 51

19

Hof Amsterdam......

1 Juni 1928

W. 11868

153

Hof Arnhem........

26 Juni 1928

W. 11888

182

Rechtb. Rotterdam ....

29 November 1928

W. 12155

179

Rechtb. Arnhem .....

13 December 1928

W. 11955

119

H. R.............

3 April 1929

W. 11979

35

Rechtb. Amsterdam ....

22 April 1929

W. 12025

76

214

-ocr page 231-

Rechterlijk college:

Datum uitspraak;

Vindplaats:

Aangeh. op blz.;

Rechtb. Amsterdam ....

18 November 1929

W. 12078

115

6 Januari 1930

W. 12086

83

H. R.............

7 Maart 1930

W. 12131

119

Rechtb. Arnhem .....

30 Maart 1930

W. 12149

26

Rechtb. Rotterdam ....

4 Juni 1930

W. 12201

182

Hof 's-Gravenhage ....

16 Juni 1930

N.J. 1930, blz. 1558

120, 176

Rechtb. Rotterdam ....

8 December 1930

W. 12270

182

Rechtb. Amsterdam ....

22 December 1930

N.J. 1932, blz. 570

36

Rechtb. Amsterdam ....

29 December 1930

W. 12294

17, 48

H. R.............

2 December 1931

N.V. XI, blz. 118

19

Hof 's-Gravenhage ....

8 Januari 1932

W. 12587

93

Rechtb. Rotterdam ....

29 Februari 1932

W. 12493

6, 7, 8, 20, 22

Rechtb. Amsterdam ....

30 Juni' 1932

N.V. XI, blz. 210

25

H. R.............

12 October 1932

W. 12518

27, 29, 30, 31

Kantonger. Amsterdam . .

23 November 1932

N.V. XII, blz. 53

114

H. R.............

14 December 1932

N.V. XI, blz. 309

20

Hof Amsterdam......

26 April 1933

W. 12737

135

Rechtb. Amsterdam ....

27 Juni 1933

W. 12641

94, 100, 116

Hof 's-Gravenhage ....

9 October 1933

W. 12765

36

Arbitr. Uitspraak Batavia

11 October 1933

N.J. 1933, blz. 1710

89

Rechtb. Utrecht......

11 April 1934

W. 12949

138

Hof 's-Gravenhage ....

19 November 1934

W. 12899

119

Kantonger. 's-Gravenhage

23 November 1934

W. 12885

41

H. R.............

26 November 1934

N.J. 1934, blz. 1608

85

Rechtb. Groningen ....

14 December 1934

N.J. 1936, nr. 508

48

H.R.............

23 Januari 1935

W. 12872

115

Rechtb. Rotterdam ....

19 Februari 1935

W. 12988

91

Rechtb. 's-Gravenhage . .

21 Mei 1935

N.J. 1937, nr. 412

132

Rechtb. Almelo......

19 Juni 1935

N.J. 1936, nr. 60

96

Rechtb. Zwolle......

29 Juni 1935

N.J. 1936, nr. 35

178

Rechtb. Rotterdam ....

27 Mei 1936

N.J. 1938, nr. 411

37

H. R.............

8 Januari 1937

N.J. 1937, nr. 1008

127, 129

Rechtb. Utrecht......

4 Februari 1937

N.J. 1937, nr. 862

182

29 April 1937

N.J. 1937, nr.1046

127

Rechtb. Haarlem.....

1 Juni 1937

N.J. 1938, nr. 54

18

Hof Amsterdam ......

24 Maart 1938

N.J. 1938, nr. 872

40, 42

Rechtb. Dordrecht ....

20 April 1938

N.J. 1938, nr. 912

139

H. R.............

10 Juni 1938

N.J. 1938, nr. 919

32

Rechtb. Amsterdam ....

7 December 1939

N.J. 1939, nr. 227

132

H. R.............

15 December 1939

N.J. 1940, nr. 206

25

H. R............

26 Januari 1940

N.J. 1940, nr. 549

127

Rechtb. Haarlem.....

9 Juli 1940

N.J. 1941, nr. 125

31

Kantonger. Haarlem . . .

30 Augustus 1940

N.J. 1941, nr. 206

48

Hof 's-Gravenhage ....

21 October 1940

N.J. 1941, nr. 210

120

Hof 's-Hertogenbosch . .

6 Mei 1941

N.J. 1941, nr. 592

113

29 October 1942

N.J. 1942, nr. 812

18

215

-ocr page 232-

LIJST VAN WETTEKSTEN VAN HET AKT.G.

Par.

Tekst op blz.

Par.

Tekst op blz.

1

43

80 Abs. 1

142

2

13

81

125

5

52

83 Abs. 1 en 2

125

7

58

84

121 en 122

9

81

84 Abs. 4

177

12 Abs. 1 en 2

185

85

117

15 Abs. 1 en 2

55

86 Abs. 1 en 2

149

16 Abs. 3

111

87 Abs. 1 en 2

152

19 Abs. I

31 en 41

88 Abs. 1

152

20 Abs. 1

41 en 86

90

157

21 Abs. 1

19

92 Abs. 1 en 2

151

22

22

93 Abs. 1 en 2

151

23

97

95 Abs. 1-6

155

25 Abs. 1

32 en 98

96 Abs. 1 en 2

162

28 Abs. 1 en 2

32, 83 en 152

99

162

29 Abs. 2

98

101 Abs. 1-3, 5 en 7

163 en 164

31

28 en 98

102 Abs. 1 en 2

170

33 Abs. 1

27

103 Abs. 1 en 2

166 en 171

33 Abs. 2

32

104

176

39 Abs. 4 en 5

23

112 Abs. 1, 2 en 3

114

49 Abs. 1 en 2

81

114 Abs. 1 en 2

185

49 Abs. 3

32

118 Abs. 1

178

51 Abs. 1 en 2

92

121 Abs. 2

178

52

91

125 Abs. 1-4 en 7

175

65 Abs. 1

88

126 Abs. 1 en 2

175

65 Abs. 7

89

135 Abs. 3

191

70

99

145 Abs. 1

180

71 Abs. 1, 2 en 3

112

146 Abs. 1

182

74 Abs. 1 en 2

116

169 Abs. 1 en 3

52

75 Abs. 1

111

181 Abs. 1

80

75 Abs. 2 en 3

130

197

165

76

96

217 Abs. 1

16

77 Abs. 1, 2 en 3

141

219

62 en 63

78 Abs. 1 en 2

138

294

143

216

-ocr page 233-

LIJST VAN GERAADPLEEGDE LITERATUUR

(De vet gedrukte werken zijn alleen met de naam van den schrijver aangehaald.)

P. J. A. Adriani. De zetel der Naamlooze Vennootschap, N.V. IV blz. 290. Mr. J. B. Akkerman. Is de naamlooze vennootschap een vereaniging van aandeelhouders? R.M. 1927 blz. 349.

Mr. C. Asser. Handleiding tot de beoefening van het Nedbrlandsch Burgerlijke Recht, Ie deel Personenrecht, Ie stuk Familierecht, 7e druk, Zwollenbsp;1936. Bewerkt door Prof. Mr. P. Scholten.

Idem, Ie deel 2e stuk Vertegenwoordiging en Rechtspersoon, Zwolle 1940. Bewerkt door Prof. Mr. P. Scholten.

Idem, nie deel Ie stuk Verbintenissenrecht, Zwolle 1939. Bewerkt door Prof. Mr. P. A. J. Losecaat Vermeer.

Dr. W. Beek. Die Einmannverbandsperson nach dem Gesetz des Fürstentums Liechtenstein von 5. November 1925. Zeitschrift für das Gesammte Handelsrecht und Konkursrecht 89e jrg. (1926).

Mr. J. F. E. Belinfante. Botsing van privébelang en vennootschapsbelang, N.V. XIII blzz. 259 en 295.

Prof. Mr. J. H. P. Bellefroid. Beknopt overzicht der Staatsinrichting van Nederland tijdens de bezetting, 2e druk. Utrecht 1942.

W. F. Böckel. Die beschrankte Haftung des Einzelkaufmannes, acad. prft. Jena 1935.

Mr. J. W. Bos. Over commissarissen van naamlooze vennootschappen, acad. prft. Groningen 1923.

Prof. Mr. Dr. S. van Brakel. Leerboek van het Nederlandsche verbintenissenrecht Ie stuk n, (par. 202—272) Verschillende vormen van verbintenissen; Zwolle 1935 en III, (par. 273^—461) De overeenkomst, bron van verJnbsp;bintenissen, Zwolle 1937; Re stuk I, Verbintenissen uit de wet, (par.nbsp;1—92) Zwolle 1939, II Bijzondere overeenkomsten, Ic deel (par. 93—484)nbsp;1941, 2e deel (par. 485—553) 1942.

De Hollandsche Hanéelscompagnieën der Zeventiende Eeuw, acad. prft. Amsterdam 1908.

Dr. O. von Brarmbehrens. Die Auskunftspflicht des Vorstands, Bank-Archiv 1942 blzz. 5 en 29.

G. M. Brouwers. De ontwikkeling van de Rijksbureaux voor Handel en Nijverheid, Economisch-Statistische Berichten 1942 blz 146.

J. G. Buddingh de Voogt. Qassificatie van de Vereenigingen, acad. prft. Leiden 1917.

P. G. Bijdendljk. De Naamlooze Vennootschap in het bezit van haar eigen aandeelen, acad. prft. Leiden 1911.

Mr. P. J. A. Clavareau. Décharge van rekenplichtigen in het Nederlandsche privaatrecht, acad. prft. Leiden 1932.

J. H. Cobbenhagen. De verantwoordelijkheid in de onderneming, acad. prft. Rotterdam 1927.

217

-ocr page 234-

Mr. H. P. J. M. Coebergh. Gebondenheid der N.V. bij overschrijding van macht, N.V. Xyil biz. 33.

De onvoltooide N.V. en Vereeniging, N.V. XI biz. 355.

Is de N.V. partij bij haar eigen akte van oprichting? N.V. XVII biz. 129. Mr. J. Coert. Oprichting van Naamlooze Vennootschappen, Feestuitgavenbsp;W.P.N.R. 2947 biz. 51.

A. Croockewit. De Commissarissen bij de Naamlooze Vennootschap, acad. prft. Utrecht 1882.

Mr. T. J. Dorhout Mees. Statuten van Naamlooze Vennootschappen, Haarlem 1933.

Bespreking van de 2e druk van Van der Heyden’s Handboek, Themis 1932 biz. 314.

Dr. F. Dreher. Die Gesellschaft mit beschrankter Haftung, Ihr wirkliches Wesen und ihre wirtschaftliche Gestalt, Stuttgart 1931.

J. nbsp;nbsp;nbsp;Drost. Rechten van aandeelhouders in naamlooze vennootschappen, acad.

prft. Utrecht 1903.

Prof. Mr. W. H. Drucker. Het kapitaal van de Naamlooze Vennootschap, Feestuitgave W.P.N.R. 2947 biz. 32.

Terugbetaling van stortingen aan aandeelhouders, Economisch-Statistische Berichten 1922 No. 362 biz. 1044.

Mr. F. }. F. M. Duynstee. Commanditaire Vraagstukken, acad. prft. Nijmegen 1940.

Vennootschapsrecht I en II, Alphen a/d. Rijn 1942.

Aansprakelijkheid van den ondernemer, N.V. XIX biz. 194.

Adviezen bij de keuze van den rechtsvorm van een bedrijf, N.V. XX blzz. 38 en 76.

L. H. Feschotte. De vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, acad. prft. Amsterdam 1892.

Dr. C. Fischer. „Personenbezogenequot; Kapitalgesellschaften, Die Deutsche Volks-wirtschaft 1942 No. 20.

Dr. G. Franck. Einführimg in das niederlandische Gesellschaftsrecht, Droste-Verlag Amsterdam 1941.

Mr. Th. A. Fruin. Praeadvies over de Commanditaire Vennootschap op aan-deelen voor de Broederschap van Candidaat-Notarissen 1928.

W. Gadow, (Dr. E. Heinichen, Dr. E. Schmidt, Dr. W. Schmidt, Dr. O. Weipert.) Aktiemgesetz, Berlijn 1939,

A. J. Gazan de la Meuse. De Liquidatie der naamlooze vennootschap, acad. prft. Utrecht 1905.

K. nbsp;nbsp;nbsp;M. Geuljans. Aanteekening op art. 47 Wetboek van Koophandel, acad. prft.

Amsterdam 1888.

Prof. Mr. E. G. J. Gimbrère. De strijd om het contractueele karakter der n.v.. Diesrede R.K. Handelshoogeschool Tilburg 1932.

Dr. J. Goudriaan. De Ethiek van de Bedrijfsleiding, N.V. VI blzz. 324 en 356. Mr. G. M. Greup. De stortingsverplichting van den aandeelhouder in eennbsp;naamlooze vennootschap, acad. prft. Utrecht 1923.

Mr. W. C. L. van der Grinten. Het Liqmdatiebesluit 1941, N.V. XX blz. 129.

. Liquidatie van Vennootschappen, N.V. XX blz. 177.

Mr. G. H. A. Grosheide. In en om art. 40 W. v. K., N.V. XIII blz. 161.

Oprichting van Naamlooze Vennootschappen naar Nederlandsch Recht, acad. prft. Amsterdam V.U. 1913.

Zie ook bij Weststrate.

J. O. van Gruissen. De beteekenis van het aandeelhoudersobligo als garantiefonds voor de crediteuren, N.V. XIV blz. 193.

N.V. XVII blz. 232 .

218

-ocr page 235-

Mr. A. J. Haakman. N.V. XXI biz. 302.

Mr. W. L. Haardt. Het nieuwe Italiaansche vennootschapsrecht, N.V. XXI biz. 256.

Mr. J. Hartelust. Benige grepen uit de nieuwe Duitsche Wet op de N.V., N.V. X blz. 267.

Mr. N. van Hasselt. Het Gewijzigde Ontwerp van Wet op de Naamlooze Vennootschappen, Den Haag 1926.

Prof. Mr. E. J. J. van der Heyden. Handboek voor de Naamlooze Vennootschap naar Nederlandsch recht, 3e druk, Zwolle 1936 (geciteerd naar nrs.). De ontwikkeling van de n.v. in Nederland voor de codificatie, acad. prft.nbsp;Utrecht 1908.

Het Wetsontwerp-1925 op de Naamlooze Vennootschappen, Roermond 1926.

Praeadvies over de Naamlooze Vennootschap in wording voor de Broederschap van Notarissen 1932 (geciteerd naar blz.).

De Feestuitgave der Broederschap (n.1. bij W.P.N.R. 2947), N.V. V blzz. 171, 229, 260 en 295.

Defenitie van N.V., R.M. 1919 blz. 309.

De grondslagen van het vereenigingrecht, N.V. II blzz. 193, 229 en 293. De oude tijd blijft, N.V. XI blz. 225.

De XIX artikelen van notaris Schadee, N.V. V blz. 161.

De verzameling Dorhout Mees, N.V. XIII blz. 161.

Kenmerk van domicilie, N.V. XV blz. 257.

Organieke Arbeidscontracten, N.V. XII blz. 337.

Mr. E. W. Hoetink. De Verticale Bedrijfsorganisatie op het gebied der voedselvoorziening, Economisch-Statistische Berichten 1942 blz. 142.

Mr. ]. van Houtte. Het Belgisch Wetsontwerp omtrent de Private Vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid der Vennqoten, N.V. IX blzz. 325 en 356.

Dr. G. W. M. Huysmans. De private Naamlooze Vennootschap als crediet-neemster, N.V. V blz. 140.

Mr. K. H. Jauw. Lastgeving, machtiging en volmacht, acad. prft. Leiden 1938. Prof. Dr. J. G. de Jongh. Praeadvies Broederschap der Notarissen 1922.

A. Jonker. Burgerrechtelijke aansprakelijkheid van het bestuur der Naamlooze Vennootschap, acad. prft. Utrecht 1905.

Prof. Mr. D. Josephus Jitta. Praeadvies N. J. V. 1910.

T. Kampschreur. Machtsoverschrijding door bestuurders eener N.V., N.V. XII blz. 131.

Mr. O. B. W. de Kat. De aankoop van eigen aandeelen door een Naamlooze Vennootschap, N.V. I blz. 122.

De aansprakelijkheid van Directeuren, Commissarissen en Accountant jegens de naamlooze vennootschap, N.V. XI blz. 162.

Mr. E. L. Kayenbergh. Hervorming van het Duitsche Vennootschapsrecht, N.V. XIII blzz. 265 en 300.

A. B. A. van Ketel. Inwerking van de economische evolutie op wet en statuten der Naamlooze Vennootschap, acad. prft. Gent 1931.

Mr. G. Kirberger. Aandeelen in portefeuille, W. 10503.

Mr. J. G. Kist. Beginselen van het Handelsrecht volgens ^ Nederlandsche wet. Supplement op deel IIL De Naaml. Venn, door Mr. Dr. L. E. Visser, 1929.nbsp;(Aangehaald als Kist en als Kist-Visser.)

Dr. F. Klausing. Aktien-Gesetz, Berlijn 1937.

Die Neuordnung der G.m.b.H., Frankfurt a/Main 1938/40.

Mr. H. D. M. Knol. Civielrechtelijke aansprakelijkheid van Directies en Commissarissen van n.v.’s volgens Nederlandsch Recht, acad. prft. Leiden 1936.

219

-ocr page 236-

J. A. Koert. Winstverdeeling bij Nederlandsche Naamlooze Vennootschappen, acad. prft. Rotterdam 1934.

F. J. Krop. De ontwikkeling der Naamlooze Vennootschap, N.V. XX blz. 161. Dr. H. Lechtape. Het leidersprinciep in het Duitsche Vennootschapswezen,nbsp;N.V. XIII blz. 141.

Mr. Denis de Leeuw. De Société a Responsabilité Limitée (Wet van 7 Maart 1925), Feestuitgave W.P.N.R. 2947.

Mr. O. Leyendekkers. De volwaardigheid van den inbreng, N.V. XII bizz. 161 en 176.

Mr. A. J. Levy. Praeadvies voor de Bjroederschap van Cand.-Notarissen 1902. Mr. Dr. W. F. Lichtenauer. Dc groei van de organisatiegedachte in denbsp;economische geschiedenis, het handelsrecht en de philosofie. Voordrachtnbsp;voor de stichting „Havenbelangen”, Rotterdam 1942.

Prof. Dr. R. Liefmann. Die Unternehmungsformen, 2e druk Stuttgart 1928. Kartelle, Konzerne imd Trusts, 8e druk Stuttgart 1930.

I. nbsp;nbsp;nbsp;Lissner. Die Haftungsbeschrankung des Einzelkaufmanns nach auslandischem

Recht, acad. prft. Erlangen 1936.

Mr. T. J. A. M. Mertens. Derden te goeder trouw en overschrijding der bevoegdheid door de Directie eener N.V., N.V. XIII blz. 136.

Dr. J. Meulink. De plaats der kartels in het ordeningsstreven, Amsterdam 1942.

J. nbsp;nbsp;nbsp;L. Meij Jr. Autocratie en democratie in het beheer der n.v., N.V. XIII blzz.

235 en 270.

Prof. Mr. E. M. Meyers. W.P.N.R. 3262: Beschikkingen ten behoeve van echt-genooten en kinderen.

Mr. W. L. P. A. Molengraaff. Leidraad bij de beoefening van het Nederlandsch Handelsrecht, Ic deel 7c druk, herzien door Mr. C. W. Star Busmannnbsp;en Mr. Chr. Zevenbergen, 1940.

De Faillissementswet verklaard, derde druk 1936, bewerkt door Mr. C. W. Star Busmann en Mr. Dr. H. R. Ribbius.

Eenige algemeene beschouwingen naar aanleiding van het ontwerp van wet tot regeling van de naamlooze vennootschap. Feestuitgavenbsp;W.P.N.R. 2947.

R.M. 1911 blz. 362.

Mr. J. M. de Moor. De Gemengde Onderneming in hare economische beteekenis, acad. prft. Amsterdam 1923.

D. Mulder. De Algemeene Vergadering van Naamlooze Vennootschappen, acad. prft. Amsterdam 1884.

Mr. H. Mulderije. De geldelijke aansprakelijkheid van de bestuurders der N.V., N.V. X blzz. 197 en 227.

H. J. Müller-Rückforth. Das Führerprinzip im Aktienrecht, acad. prft. Jena 1936. A. Mijs. Ontbinding der naamlooze vennootschap, acad. prft. Leiden 1893.nbsp;Mr. H. A. van Nierop. Praeadvies voor de Broederschap der Notarissen 1938.nbsp;Mr. C. M. O. van Nispen tot Sevenaer. Het rechtskarakter van de statutennbsp;eener Naamlooze Vennootschap, N.V. VI blzz. 260 en 298.

Nogmaals het rechtskarakter van de statuten eener naamlooze vennootschap, N.V. VII blz. 163.

N.V. VIII blz. 264.

Venootschapsbelang tegenover bijzonder Vennootenbelang, N.V. VII blz. 193.

Dr. A. Nussbaum. Die deutsche G.m.b.H. im Vergleich zur Aktiengesellschaft, Feestuitgave W.P.N.R. 2947.

Prof. Mr. A. S. Oppenheim. Private Companies, W.P.N.R. 2725.

Mr. J. C. van Oven. De N.V. in wording, W.P.N.R. 3259.

P. Pic et F, Baratin. Des Sociétés a responsabilité limitée, Paris 1929, avec Supplément a la deuxième édition.

220

-ocr page 237-

Prof. Dr. N. J. Polak. Atavismen in en om de n.v., N.V. X blz. 65.

Mr. Dr. M. Polak. Handboek voor het Nederlandsche Handels' en FaiUissc' mentsrecht, 5e druk, Groningen'Batavia 1935.

Naamlooze Vennootschap tegenover Coöperatieve Vereeniging en gewone vereeniging of zedelijk lichaam, Feestuitgave W.P.N.R. 2947 blz. 18.nbsp;Mr. Ir. M. M. van Praag. De handelingsbekwaamheid der N.V., N.V. VI blz. 41.nbsp;Mr. }. P. de Prez. Het nieuwe Italiaansche burgerlijk recht, N.J.B. 1943 blz. 81.nbsp;Mr. Dr. A. C. G. van Proosdij. Contanten zijn contanten, N.V. XIII blz. 353.nbsp;Een N.V. vóór de Ministerieele Verklaring van geen Bezwaar? N.V. Xnbsp;blzz. 323, 337, 353 en 366, N.V. XI blz. 8.

J. A. de Ranitz. De commanditaire vennootschap met aandeelen volgens het ontwerp der Staatscommissie, acad, prft. Leiden 1891.

W. Rathenau. Vom Aktienwesen, Berlijn 1917.

Dr. G. C. von Reeken. Wat zijn naamlooze vennootschappen? Haarlem 1913. P. J. W. Rieter. De Commanditaire Vennootschap op aandeelen naar heden-daagsch Nederlandsch Recht, acad. prft. Utrecht, 1905.

Dr. C. Ritter (Dr. J. Ritter). Aktiengesetz, 2e druk Berlijn 1939.

Mr. G. J. Roes. Wettelijke en statutaire machtsverdeeling tusschen de aandeelhouders en het bestuur eener n.v., N.V. IX blzz. 65, 97, 129 en 161.

Mr. B. V. A. Röling. Praeadvies N.J.V. 1936.

Prof, Mr. C. P. M. Romme. De corporatieën in den Staat, inaug. rede Tilburg 1935.

C, de Roon Swaan. Het toezicht in de naamlooze vennootschap, acad. prft. Leiden 1895.

Mr. W. Roosegaarde Bisschop, Private Companies, N.V. II blz. 3.

J. Rozendaal. Ongeldige besluiten en antistatutaire Handelingen bij de n.v., acad. prft. Rotterdam 1931.

Prof. Mr. G. Russel. Belastingheffing bij nietigheid van oprichtingshandelingen van Naamlooze Vennootschappen en van andere rechtshandelingen,nbsp;N.V. VII blz. 353.

Mr. J, C. van Sandick. De bestuurders eener N.V. mogen niet onherroepelijk worden aangesteld, N.V. IV blz. 77.

De geen-bezwaarverklaring en het Departement, N.V. XIII blz. 129.

Mr.

D. J. Sannes. De Rechtsverhouding tusschen Moeder- en Dochtermaatschappij, acad. prft. Utrecht 1926.

Praeadvies voor de Broederschap der Notarissen, 1938.

A.

J, Sauer. Winstverdeeling bij naamlooze vennootschappen, acad. prft. Leiden 1911.

Mr. H. Schaapveld. De eisch van een mimimum kapitaal voor de oprichting eener n.v., N.V. IV blz. 246.

De n.v. als patroonsvereeniging, N.V. II blz. 360.

Is de benoeming van directeuren door den raad van commissarissen bij de oprichting van N.V. wettelijk geoorloofd? N.V. I blz. 171.

Te klein maatschappelijk kapitaal wegens hooge registratiekosten, N.V. I blz. 83.

Mr. A, Schadee. Aandeelhoudersobligo-garantie voor crediteuren, N.V. XIV blz. 266.

Mr. H. A. Schadee. De Eenscheepsmaatschappij. Advies aan de Nederlandsche Reeders 1925, niet in den handel.

Een bijdrage tot de herziening van ons N.V. recht, Rotterdam 1926.

Prof. Mr. F. G. Scheltema. Beperking van aansprakelijkheid, W.P.N.R. 3583. Beschouwingen omtrent de grondslagen van het vereenigingsrecht, inaug.nbsp;rede 's-Gravenhage 1923.

221

-ocr page 238-

De aansprakelijkheid van den directeur der Naamlooze Vennootschap, N.V. VIII blzz. 65, 102 en 133.

De wettelijke bescherming van het vermogen der naamlooze vennootschap, W.P.N.R. 3232/35.

Het geboorteuur der n.v., W. 12353.

Praeadvies over de Commanditaire Vennootschap op aandeelen voor de Broederschap van Candidaat-Notarissen, 1928.

A. J. van Schelven. De Naamlooze Vennootschap als corporatie, acad. prft. Amsterdam 1908.

Dr. F. Schlegelberger, (L. Quassowski, G. Herbig, E. Gessler, W. Hefermehl).

Akticngesctz, Konunentar von —, 3c druk 1939.

Dr. F. E. Schmey. Amerikaansche en continentale opvattingen omtrent het vraagstuk der Naamlooze Vennootschap, Openbare Les Haarlem 1935.nbsp;Prof. Mr. P. Scholten. Pe naamlooze vennootschap vereeniging of instelling?nbsp;Feestuitgave W.P.N.R. 2947 blz. 1.

Gebreken in de oprichting van naamlooze vennootschappen, W.P.N.R. 1923/4.

Mr, C. Asset’s Handleiding tot de beoefening van het Nederlandsch Burgerlijke recht. Ie deel Personenrecht, 2c stuk Vertegenwoordiging ennbsp;Rechtspersoon, Zwolle 1940.

Dr. F. Scholtz. Fünfzig Jahre G.m.b.H, Gesetz, Soziale Praxis, 51e jrg. blz. 145. Prof. Dr. H. Sinzheimer. Das Problem des Menschen im Recht, inaug. redenbsp;Amsterdam 1933.

De achtergrond van het arbeidsrecht, inaug. rede Leiden 1936.

Mr. G. van Slooten. Praeadvies N. J. V. 1910.

W. Sombart. Der moderne Kapltalismus Ile deel I, München/Leipzig 1917 en Ille deel II, München/Leipzig 1927.

Mr. Th. W. F. Speetjens. De ontbinding van de n.v. naar Nederlandsch recht, acad. prft. Nijmegen 1940.

Prof. Mr. C. W. Star Busmann. Aandeelen in portefeuille, W. 10497. Rechtspersonen, W. 10469.

Prof. Mr. A. A. H. Struyeken. De beteekenis van het doel der Naamlooze Vennootschappen en zedelijke lichamen voor de rechtskracht hunnernbsp;handelingep, R.M. 1909 blz. 306.

F. W. Swane. De Naamlooze Vennootschap in wording. Praeadvies voor de Broederschap van Notarissen 1932.

E. Tekenbroek. De verhouding tusschen de aandeelhouders en de bestuurders bij de publieke naamlooze vennootschappen in Nederland, acad. prft.nbsp;Rotterdam 1923.

Dr. G. UIrici. Die „Naamlooze Vennootschapquot;, Innsbruck 1928.

Mr. J. H. Valckenier Kips. Controle op Naamlooze Vennootschappen, Haarlem 1906.

D. Veenenbosch. De eenmans-Naamlooze Vennootschap en het nieuwe ontwerp, N.V. IV blz. 170.

Is een Naamlooze Vennootschap met slechts eenen aandeelhouder bestaanbaar? N.V. III blzz. 76, 107, 289 en 356.

P. J. Verdam. Nietigheid van besluiten, acad. prft. Amsterdam 1940.

Dr. C. A. Verrijn Stuart. De Grondslagen der Volkshuishouding, 3e druk, Haarlem.

Mr. Dr. H. F. A. Völlmar. Bijdrage tot de herziening van het Vereenigings-recht, acad. prft. Leiden 1917.

Nieuw Vennootschapsrecht, Leiden 1942.

Prof. J. G. Ch. Volmer. Vijftig jaar later, N.V. II blz. I.

Mr. H. Vlug. De n.v. als directrice eener andere n.v., N.V. XIII blz. 225.

222

-ocr page 239-

Mr. M. P. Vrij. Beperking der meerderheidsmacht in vereeniging en vennootschap door rechten der leden, acad. prft. Amsterdam 1923.

Dr. W. Weddigen. Die Synthese von Persönlichkeit und Gemeinschaft in der Wirtschaftspolitik, Weltwirtschaftliches Archiv 1942 I biz. 131.

Dr. E. Wehler. Über das Machtsverhaltnis von Aktionar und Vorstand. Die deutsche Volkswirtschaft 1942, nr. 27.

Mr. C. Weststrate. De groote moeilijkheid in het vereenigingsrecht, W.P.N.R. 3213/14.

De macht van het Bestuur, N.V. IX blzz. 321 en 353.

en Mr. G. H. A. Grosheide. Handboekje, Alphen a/d. Rijn 1937.

Mr. D. P. J. Witteman. Borgtocht door Directeur of Commissaris eener N.V., N.V. II biz. 332.

Mr. A. Wolfsbergen. De one man’s company kapitaalassociatie? N.V. VI biz. 129.

Schorsing door Commissarissen, N.V. XV biz. 321.

Sunt certi denique fines, N.V. VII biz. 11.

Vertegenwoordigers, ondergeschikten en organen der rechtspersoon, W.P.N.R. 3260/2.

Mr. Dr. J. Wijnveldt. De Naamlooze Vennootschap in het strafrecht, N.V. I blz. 60.

C. H. van Zeggelen. Inbreng in Naamlooze Vennootschappen, acad. prft. Amsterdam 1902.

Prof. Mr. J. Zeylemaker. Gebruik en misbruik van de rechtsvorm in het bijzonder bij de n.v., rede Batavia 1934.

Dr. G. Zielinski. Grundtypvermisphung und Handelsgesellschaftsrecht, Marburg 1925.

223

-ocr page 240-


AA/t


%!


-ocr page 241-

STELLINGEN.

I.

Bij een commanditaire vennootschap op aandeelen kan een commanditaire vennoot geen commissaris zijn, zonder zijn beperktenbsp;aansprakelijkheid te verliezen.

II.

Het bestuurspand behoort bij voorkeur uit andere aandeelen te bestaan, dan die van de n.v. zelve.

III.

De opvatting, dat andere aandeelhouders niet kunnen tusschen komen of zich voegen in een geding over de geldigheidnbsp;van een besluit der algemeene vergadering van aandeelhouders,nbsp;gevoerd tusschen de n.v. en één harer aandeelhouders, is onjuist.

IV.

Een nietige n.v. kan failliet worden verklaard.

V.

Naast de absolute nietigheid heeft inexistentie van rechtshandelingen geen zin.

VI.

De dwangsom, opgelegd aan de verliezende partij in een kort geding, is geen verbintenis, welke uit het vonnis ontstaat.

VII.

De voor de tweede maal van echt gescheiden vrouw kan, indien haar tweede echtgenoot niet in staat is om in haar onderhoud te voorzien, van haar eersten echtgenoot ondersteuningnbsp;vorderen.

VIII.

De gehuwde vrouw kan zaakwaarneemster zijn.

IX.

Delging van oorlogsschulden behoort niet door een ver-mogensheffing plaats te vinden.

-ocr page 242-

X.

Het Maatschappelijk Verdrag (art. 2 Staatsregeling van 1798) is eerder een Gesamtakt dan een Overeenkomst.

XI.

In de Hooger Onderwijswet behooren voorzieningen te worden getroffen tegen het voortijdig afbreken der studie doornbsp;vrouwelijke studenten.

XII.

Bij de tuchtrechtspraak op het gebied der voedselvoorziening behoort, ook in haar verhouding tot de strafrechtspraak, de regelnbsp;,,ne bis in idem” te worden toegepast.

XIII.

De verplichting tot het verstrekken van inlichtingen, vervat in art. 2 van het Voedselvoorzieningsbesluit, heeft geen betrekkingnbsp;op den verdachte ter terechtzitting.

XIV.

Terecht besliste de H.R. (arrest van 21 December 1942, N, J. 1943 nr. 214), dat verordeningen, uitgevaardigd krachtensnbsp;de volgens art, 153 van de Grondwet aan openbare lichamen voornbsp;beroep of bedrijf verleende verordenende bevoegdheid, ook voornbsp;niet'bedrijfsgenooten verbindend zijn. Deze beslissing geldt voor denbsp;ingevolge art. la van het Basisbesluit verleende verordenende bevoegdheid, slechts met de restrictie „voor zoover zulks niet in strijdnbsp;komt met de uitsluitende vertegenwoordigingsbevoegdheid van eennbsp;ander openbaar lichaam voor beroep of bedrijf”.

XV.

Openbare lichamen voor beroep of bedrijf kunnen door middel van hun verordeningen bedrijfsgenooten verplichten geschillen, ter zake van bedrijfshandelingen gerezen, aan bindendnbsp;advies te onderwerpen.

-ocr page 243-



V

-ocr page 244-

I

1

-ocr page 245- -ocr page 246- -ocr page 247- -ocr page 248-