-ocr page 1-

J.W.VAN LANSBERGE

EN DE PRAKTIJK VAN ART. 4 VAN DE GEHEIME INSTRUCTIE VAN 5 JUNI 1855

M. BOON

-ocr page 2-

S'-

-ocr page 3-

i07-.LC9

-ocr page 4-

-ocr page 5-

(^/l

i


J. W. VAN LANSBERGE

-ocr page 6-

RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT

1620 9870

-ocr page 7-

J.W.VAN LANSBERGE

EN DE PRACTIJK VAN ART. 4 VAN DE GEHEIME INSTRUCTIE VAN 5 JUNI 1855

ACADEMISCH PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE LETTEREN EN WIJSBEGEERTE AANnbsp;DE RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT, OPnbsp;GEZAG VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUSnbsp;PROF. L. VAN VUUREN, HOOGLEERAAR INnbsp;DE FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE, TEGEN DE BEDENKINGEN VANnbsp;DE FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE TE VERDEDIGEN OP VRIJDAG,nbsp;30 JULI 1943 E)ES NAMIDDAGS OM 3 UUR

DOOR

MARINUS BOON,

GEBOREN TE DEN HELDER

UTRECHT

N.V. A. OOSTHOEK’S UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ

’¦943

-ocr page 8-

Deze studie verschijnt tevens als deel XX der UTRECHTSCHE BIJDRAGEN TOT DE GESCHIEDENIS, HET STAATSRECHT EN DEnbsp;ECONOMIE VAN NEDERLANDSCH-INDIË,nbsp;onder leiding van Prof. Dr. C. Gerretson.

Alleen in dien vorm is zij in den handel,

N.V. A. Oosthoek’s Uitgevers Maatschappij Utrecht

-ocr page 9-

INHOUDSOPGAVE

Biz.

VERANTWOORDING ................. i

HOOFDSTUK I

Minister en Landvoogd............... 8

HOOFDSTUK II

De Buitenbezittingen ................ 19

HOOFDSTUK III

Het Atjehbeleid................... 29

HOOFDSTUK IV

Het Finantieele Vraagstuk.............. 75

HOOFDSTUK V

Het Agrarische Vraagstuk............ 99

HOOFDSTUK VI

Het Arbeids-Vraagstuk................118

HOOFDSTUK VII

Verschillende Onderwerpen..............144

BIJLAGEN.......... 1-324

REGISTER VAN PERSONEN..............32s

REGISTER VAN AANGEHAALDE GESCHRIFTEN ... nbsp;nbsp;nbsp;332

-ocr page 10-

7

..xiS


V7,Dq08aU0F’l'^'



â– VJ


OU


â–  OP


•7^,M

-■ gt;. ‘r’

'V ' ’ •• nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•

gt;ï7Kfgt;2gt;iaq


. 7'TOr ' '

• nbsp;nbsp;nbsp;' ' .quot;7 ’■^' *

' -fMjpg ' 3ii;.77l ?ïaj3Ai303A/..^^,

-ocr page 11-

VERANTWOORDING

Het onderwerp van dit proefschrift is door mijn vrije keuze, de wijze van bewerking door omstandigheden onafhankelijknbsp;van mijn wil bepaald.

Mijn aanvankelijke opzet was, om als bijdrage tot de in de Utrechtsche Bijdragen aangevangen reeks Levens der Landvoogden onder het Koninkrijk^) een samenhangend en zooveel mogelijk volledig beeld te ontwerpen van Van Lans-berge’s persoonlijkheid en bestuursbeleid. Deze opzet bleeknbsp;echter al spoedig onuitvoerbaar. Het materiaal is onover-zienlijk en de noodige voorbewerking ontbreekt ten eenennbsp;male. Van het Herstel van het Nederlandsch Gezag tot de totstandkoming van de wet-De Waal loopt door de geschiedenisnbsp;van Nederlandsch-Indië een roode draad, die men slechtsnbsp;heeft aan te vatten en te volgen om zijn weg door het labyrint der bescheiden te vinden: het Agrarische Vraagstuk. Denbsp;onderwerpen van bestuurszorg zijn aanvankelijk gering innbsp;aantal en zij zijn meest alle gemakkelijk tot het hoofdonderwerp in verband te brengen. Bovendien bestaat er een Opperbestuur, dat weet wat het wil en het beleid van den Landvoogd, zoo noodig, richting geeft. Na 1854 worden de verhoudingen, door de toenemende bemoeiing van de Staten-Generaal, wel ingewikkelder; maar ook deze bemoeiing blijftnbsp;zich bij de hoofdquaesties bepalen. Zoo vindt, wie in dit tijdperk aan 't werk trekt, althans reeds eenige steunpunten ennbsp;richtlijnen, waarvan hij zich, bij het ontwerpen van zijn schets,nbsp;bedienen kan.

Anders wordt dit na 1870. In Indië neemt, na de instelling

Vgl. Dr. J. Zwart: A. J. Duymaer van Twist, Bijdragen, no. XVII; D. J. H. Kleymans: Jhr, C. H. A. van der Wijck, in bewerking; enz.

I -

-ocr page 12-

van departementen van algemeen bestuur, de omvang der bestuurszorg in snel tempo toe; de vraagstukken vermenigvuldigen zich; het aantal bij elk mailrapport naar patria overgezonden stukken wordt legio. In Nederland neemt de bemoeiing van de Kamers niet af, integendeel: de Handelingennbsp;over Indische zaken vormen meer en meer een mer a boire;nbsp;maar nu, naar men althans meent, de Agrarische Kwestie isnbsp;opgelost, begint meer en meer de spanning van den beginselstrijd te ontbreken. Het in 1866 beoogde doel is bereikt, maarnbsp;de illusies, die de overwinnaars gekoesterd hadden, waren vervlogen; de parlementaire strijd is ontaard in een strijd vannbsp;personen en klieken. Zelfs een veteraan van 1848 als Vannbsp;Bosse kan zijn wrevel over het, ,babbelgezelschap’ ’ niet bedwingen. ,,Het zwaartepunt van ’t bestuur”, schrijft hij in zijn onuitgegeven aanteekeningen uit deze jaren, ,,is ten onzent geheelnbsp;van de Regeering naar de Tweede Kamer overgegaan. Thor-becke had een aureool en deze ging op de Regeering over; metnbsp;hem is zij geheel verdwenen. Thans is het Kabinet niets meernbsp;dan de uitvoerder van de nukken der Kamer. De Kamer vermeitnbsp;zich blijkbaar in de groote uitbreiding van haren invloed.nbsp;Maar zij ziet één ding voorbij: dit, dat zij nu ook de verantwoordelijkheid voor hare rekening heeft.--Men is nog

gewend iets aan het prestige der Regeering te hechten. Maar dat verzwakt bij den dag, en het is de vraag, of de publiekenbsp;opinie, die dagelijks minder gunstig wordt ten aanzien van denbsp;Kamer, niet uiteindelijk zoover ontstemd zal worden, dat zij,nbsp;bij slot, de voorkeur gaat geven aan het despotisme vannbsp;Willem I boven het despotisme van een bonte vergadering dienbsp;zelve niet regt weet wat zij wil.”

Nóch in de officiëele correspondentie met patria waarin de persoonlijkheid van den Landvoogd maar zelden naar vorennbsp;komt, nóch in de Handelingen der Staten-Generaal, die denbsp;politiek van den Minister heeten te bepalen maar het nietnbsp;doen, waren dus de richtlijnen te vinden van Van Lansberge’snbsp;beleid.

Een oogenblik heb ik mij de vraag gesteld, of ik, onder die omstandigheden, niet verstandiger zou doen, met een ander

2 —

-ocr page 13-

onderwerp te kiezen, waarvan de bewerking, inden betrekkelijk korten tijd die mij ter beschikking stond, rijper vruchten beloofde af te werpen, dan het gekozene. Doch ik heb gemeendnbsp;die vraag in ontkennenden zin te moeten beantwoorden.

Ook het tijdperk in de Nederlandsch-Indische geschiedenis, waarin Van Lansberge de landvoogdij uitoefende, mag nietnbsp;langer onontgonnen blijven; ten slotte moet er altoos één zijn,nbsp;die het eerst de spade in de wildernis steekt, ook al weet hij,nbsp;dat zijn arbeid in zóóverre minder aantrekkelijk is, als het dennbsp;pionier in den regel niet vergund is, de rijpe vrucht van zijnnbsp;werk te zien en te oogsten.

Eenmaal besloten den aangevangen arbeid voort te zetten, had ik de vraag op te lossen, op welke andere wijze, dan door denbsp;onbegonnen studie van de officieele correspondentie juncto denbsp;Handelingen, ik de kern van het bestuursbeleid van Vannbsp;Lansberge zou kunnen benaderen. Daarbij viel mijn aandachtnbsp;op de mogelijk nog bestaande particuliere briefwisseling tus-schen den Landvoogd en de elkaar opvolgende Ministers vannbsp;Koloniën. Het is een welbekend feit, dat zulk een briefwisseling,nbsp;naast de officieele correspondentie, vaak wordt gevoerd.nbsp;Enkele malen is zij door een minister in het Archief van Koloniënachtergelaten; de meeste bewindslieden hebben haar, bijnbsp;hun heengaan, medegenomen. Deze briefwisseling, indien zijnbsp;nog bestond, moest, naar mijne meening, voor het tijdperk-Van Lansberge, om nader te ontwikkelen redenen,^) bijzondernbsp;belangwekkend zijn.

Het onderzoek naar deze briefwisseling heeft een bijzonder gelukkig resultaat gehad; het grootste en verweg belangrijkstenbsp;deel ervan kon bij de nazaten der briefwisselaars worden opgespoord. Het is duidelijk, dat deze bronnen alleen dan werkelijknbsp;voor de koloniale geschiedschrijving bruikbaar konden gemaakt

1) Vgl. Hdst. I.

Het was mij niet mogelijk het particulier archief van Van Bosse te raadplegen, daar dit, met uitzondering van een deel zijner Mémoires, waaruit ik p. 2 een belangwekkend fragment heb aangehaald, nagenoeg geheel vernietigd is. Ook de particulierenbsp;archieven Van Rees en Alting Mees zijn volgens mededeelingen van Mevrouw E. vannbsp;Rees-Pruys van der Hoeven en Dr. R. T. A. Mees niet meer aanwezig. Het ondernbsp;Jhr. V. E. Boreel van Oldenaller berustende particulier archief van Van Goltstein bleeknbsp;voor deze studie weinig van belang te bevatten.

3

-ocr page 14-

worden, indien ze gepubliceerd en geannoteerd werden. Door dezen gang van zaken kwam het zwaartepunt van mijn werk tenbsp;liggen in de kleine bronnenverZcimeling, die ik hierbij aanbied.

Haar belang kan in enkele woorden worden omschreven. Het bestuur van Ned. Indië bestaat voor het overgroote deelnbsp;in administratie. Elke groote administratie nu heeft haar eigennbsp;tred en gang, onafhankelijk van de persoonlijkheid, die, vannbsp;tijd tot tijd, als haar hoofd optreedt. In ’t bijzonder is dat hetnbsp;geval bij de Indische Administratie, van oudsher een log lichaam waaraan een trage gang niet zonder eenige reden ten lastenbsp;gelegd wordt: de behandeling van belangrijke onderwerpen isnbsp;vaak zoo langdurig, dat ze de bestuursperioden van 2 a 3 landvoogden beslaat; slechts zelden is het, dat de officieele correspondentie erover een sterk-individueelen stempel draagt;nbsp;de oplossingen zijn meest, en vaak in den besten zin, teamwork, waarin de grootste gemeene deeler van veler meeningennbsp;tot uitdrukking komt. Over de persoonlijkheid, over hetnbsp;bestuursbeleid van den Landvoogd geven de zoo bereikte oplossingen weinig of geen opheldering.

Anders is het met de particuliere correspondentie, die, in haar ongedwongen vorm, niet alleen meer kijk geeft opdekarak-ters der correspondenten, maar bovendien openbaart, welke bestuursdaden, in een bepaald tijdperk, te danken of te wijten zijnnbsp;aan het persoonlijk initiatief van Landvoogd of Minister. Ennbsp;daar elke bestuursdaad van een Landvoogd, door ,,doenofge-doogen”^) mede een regeeringsdaad is van den Minister van Koloniën, die deswege veelal daaromtrent ook van te voren óf zijnnbsp;meening aan den Landvoogd doet kennen, of door den Landvoogd om zijn meening gevraagd wordt, moest onze bronnenuitgave uiteraard tevens een niet-onbelangrijke bijdrage zijn tot denbsp;kennis van de practijk van art. 4 van de Geheime Instructie vannbsp;1855, die de verhouding tusschen Kroon en Landvoogd regelt.

De met dit inzicht ondernomen bronnenuitgave stond in proef, toen de oorlog uitbrak. De annotatie en de bewerkingnbsp;der bronnen moest geschieden onder omstandigheden, die dennbsp;arbeid uiterst bezwaarlijk maakten. Waar de bronnenuitgave

b J- Kiers: De Bevelen des Konings, Bijdragen, no. XIII, § 26, p. 28.

4 —

-ocr page 15-

reeds vrij omvangrijk was, zag ik mij door de wegens de papierschaarschte gegeven voorschriften bovendien tot een sterke beperking van den omvang dier bewerking genoopt. Wat iknbsp;onder deze omstandigheden geven kan is niet een volledignbsp;overzicht over, doch slechts een aantal capita selecta uit Vannbsp;Lansberge’s bestuurswerk, die echter, naar ik vertrouw, voldoende zijn, om van het geheel een betrouwbaren indruk tenbsp;geven.

In dat beeld springt, naar het mij voorkomt, één trek in het oog: de fundamenteele beteekenis van het Nederlandschnbsp;bestuur voor Indië, — bestuur hier genomen in de aan staatkunde en politiek tegenovergestelde beteekenis. De landvoogdij vannbsp;Van Lansberge valt, oppervlakkig bezien, in een dood tijdperk. Voor den geschiedschrijver die de forsche lijn en denbsp;heldere kleur de voorkeur geeft is er weinig eer aan te behalen. Maar dit beduidt nog niet dat het uit een bestuurlijknbsp;oogpunt onbelangrijk is. Integendeel! Juist in dergelijke overgangstijdperken tusschen twee perioden van principiëelen ennbsp;daardoor historisch-karakteristieken strijd worden de hervormingen, waartoe in beginsel besloten is, eerst uitgevoerd:nbsp;en daarop komt het voor de geadministreerden toch aan! Het isnbsp;gemakkelijk tot hervormingen te besluiten en daarvan de eer tenbsp;ontvangen, (vooral wanneer men van de werkelijkheid en haarnbsp;weerstanden slechts een oppervlakkige kennis heeft), maarnbsp;moeilijk ze te verwerkelijken. Die verwerkelijking, door het innbsp;dagelijksche toewijding overwinnen van de tallooze obstakels,nbsp;is nu juist de taak van den bestuursambtenaar. Wil men voorbeelden ? Muntinghe prijst in 1817 Raffles hemelhoog, omdatnbsp;deze in 24 uur het landrentestelsel zou hebben ingevoerd. Ja,nbsp;maar het kostte meer dan een eeuw harden arbeid, eer de voorwaarden voor een billijke toepassing van dat stelsel verwezenlijkt waren. En D. Van Hogendorp heet een hervormer, wijlnbsp;reeds hij op de afschaffing van alle heerendiensten aandrong.nbsp;Ja, maar het duurde tot het bewind van Van Lansberge eernbsp;men, en zelfs toen nog niet zonder gerechtvaardigde vreesnbsp;voor een aantasting van het gezag der hoofden, de hand dorstnbsp;slaan aan de afschaffing der pantjen-diensten.

— 5

-ocr page 16-

Van alle weldadige hervormingen, en zij zijn vele, die Indië aan Nederland dankt, valt het aandeel der staatkunde, die zenbsp;mogelijk maakte, weg bij dat van het bestuur, dat ze, vaaknbsp;onder de moeilijkste omstandigheden, moest verwezenlijken.nbsp;Het is dit inzicht, dat ik voor mij uit de bestudeering van hetnbsp;tot dusver zoo onbekende tijdperk van Van Lansberge’s landvoogdij heb gewonnen; ik hoop er iets door te hebben bijgedragen om bij onze koloniale geschiedschrijvers de waar-deering te verdiepen voor den Nederlandsch-Indischen bestuursdienst, waaraan het mij een voorrecht blijft ook mijnnbsp;leven te mogen wijden.

Bij het zoeken naar bronnen heb ik, dank zij de aanwijzingen van den Heer A. H. Maas Geesteranus, de bewaarplaats ontdekt van de particuliere correspondentie, gewisseld tusschennbsp;Minister en Landvoogd.

Den Heer G. van Lansberge ben ik bijzonderen dank verschuldigd voor de bereidwilligheid waarmede hij mij nietnbsp;alleen inzage doch ook toestemming tot publicatie van dezenbsp;stukken verleend heeft.

Voor de mij in 1939 door Z.E. den Minister van Koloniën verleende vergunning tot raadpleging van de archiefstukkennbsp;van het Ministerie van Koloniën ben ik zeer dankbaar.

De bereidwilligheid waarmede de Secretaris-Generaal, wd. Hoofd van het Departement van Koloniën, Jhr. Mr. O. E. W.nbsp;Six aan mijn verzoek om aanvulling van de door mij in 1939/nbsp;1940 verzamelde gegevens voldeed, heeft mijn verderen arbeid vergemakkelijkt.

De hulp en steun, mij vooral op dit Departement, op de Koninklijke Bibliotheek, Universiteitsbibliotheek en Koloniaalnbsp;Instituut verleend, ook en in nog ruimer mate toen ik dezenbsp;instellingen niet meer persoonlijk kon bezoeken, waardeernbsp;ik ten zeerste.

Grooten dank ben ik ook verschuldigd aan Prof. Dr. L. P. Ie Gosquino de Bussy die mij de verdere raadpleging

— 6

-ocr page 17-

van de Handelingen der Staten-Generaal, van belang voor de bestuursperiode Van Lansberge, mogelijk gemaakt heeft.

Ik blijf dankbaar voor de, op voordracht van den Gou-verneur-Generaal van Nederlandsch-Indië, door den Minister van Koloniën gegeven opdracht tot het volgen van de ,,aanvullende” studie.

Hooggeleerde Gerretson. Ik heb het voorrecht gehad dat Gij in dit moeilijk tijdsgewricht mij Uw hulp en voorlichting hebt blijven geven. Het vervult mij met dankbaarheid dat Gij mijn promotor wilt zijn. In U eer ik de universi-teit waaraan ik, zij het onder nooit vermoede omstandigheden,nbsp;mijn vervolgstudie heb volbracht.

Ruwenberg, i6 Juni 1943.

— 7

-ocr page 18-

HOOFDSTUK I

Minister en Landvoogd.

Bij art. 4 van de Geheime Instructie van 5 Juni 1855 was de langdurige, telkens weer opvlammende, strijd over de verhouding van het Opperbestuur en den Landvoogd eindelijknbsp;beslist: ,,De bevelen des Konings worden den Gouverneur-Generaal door den Minister van Koloniën kenbaar gemaakt.nbsp;Hij is, met inachtneming van het bepaalde bij art. 38 van hetnbsp;Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië, gehouden aan die bevelen, zoomede aan de overigenbsp;aanschrijvingen van den Minister van Koloniën, uitvoering tenbsp;geven met den spoed, waarvoor zij vatbaar zijn.”

Met andere woorden; de Landvoogd is gehoorzaamheid schuldig aan de Kroon; de Regeering van Nederlandsch-Indië is ondergeschikt aan de Regeering van het Koninkrijk.

Dit art. 4, dat tot voor enkele jaren geheim was, heeft de verhouding tusschen Nederland en Indië gedurende bijnanbsp;drie-kwart eeuw beheerscht. Hoe is echter de practijk van ditnbsp;artikel geweest ? Want wel niemand zal gelooven, dat denbsp;Landvoogd in dat langdurig tijdperk de bloot passieve uitvoerder van de bevelen der Kroon geweest is, en dat Indië vóórnbsp;1925 inderdaad eigenlijk vanuit Den Haag is bestuurd geworden: dat zou, al had men het gewenscht, natuurlijk onmogelijknbsp;zijn geweest. De vraag is dus, hoe heeft zich, onder vigueur vannbsp;dit artikel, de feitelijke verhouding van de Kroon tot de Landvoogdij ontwikkeld; welk aandeel aan, welken invloed op denbsp;algemeene lijn van ’t Indisch regeeringsbeleid heeft de Kroonnbsp;gehad; hoe groot is de mate van zelfstandigheid geweest die

Het eerst in 1938 gepubliceerd door Kiers: op. cit., p. 201.

-ocr page 19-

de Indische Regeering heeft genoten, en welke onderwearpen heeft zij practisch zelfstandig geregeld ? En bovenal: hoe werdennbsp;de spanningen en conflicten, die in een dergelijke verhoudingnbsp;noodzakelijk nu en dan optreden, tot oplossing gebracht?

Deze vragen zijn niet slechts van historisch belang. De overtuiging, dat de Landvoogd gehouden was tot gehoorzaamheid aan de bevelen der Kroon (d.i. van den Koning door dennbsp;Minister) berustte in de eerste decenniën van deze eeuw voornamelijk op de traditie. Idenburg, na zijn aftreden als Landvoogd omtrent den grond van den ook door hem als Ministernbsp;erkende gehoorzaamheidsplicht ondervraagd, antwoorddenbsp;naïef: dat dit voor hem vanzelf sprak; dat de mogelijkheid vannbsp;het tegendeel nooit bij hem was opgekomen. En inderdaadnbsp;was art. 4 zelfs bij het Departement van Koloniën in het vergeetboek geraakt. Het is duidelijk, dat zulk een traditioneelenbsp;verhouding grooter gevaar loopt te verzwakken, dan wanneer zij in eene duidelijke wetsbepaling is vastgelegd. Dezenbsp;vastlegging heeft plaats gevonden, toen na een feilen, voor eennbsp;deel achter de politieke coulissen gevoerden, strijd^) de in 1855nbsp;bij een geheime instructie vastgestelde verhouding gehandhaafd en bevestigd geworden is door art. i, i van de Wet opnbsp;de Staatsinrichting van Nederlandsch-Indië, dat bepaalt: ,,denbsp;uitoefening, in naam des Konings, van het bij het tweede lidnbsp;van art. 60 der Grondwet aan den Gouverneur-Generaal opgedragen algercieen bestuur vanNed.-Indië geschiedt overeenkomstig de in deze wet gestelde regelen en met inachtnemingnbsp;van ’s Konings aanwijzingen.

Daar door de interpretatie van den Minister van Koloniën bij de behandeling van het amendement Feber, waarvan denbsp;aanneming leidde tot de invoeging van de gecursiveerde woorden in art. i, is komen vast te staan, wat thans door niemandnbsp;meer betwijfeld wordt, dat de Landvoogd ook in de toekomstnbsp;gehouden zou zijn om de hem door de Kroon gegeven aan-

Vgl. S. de Graaff: Parlementaire Geschiedenis van de Wet op de Staatsinrichting van Nederlandsch-Indië, 1^23 (Indische Staatsregeling), 's Gr£.venhage, 1938, p. 231,nbsp;en Zaakregister in voce Gouverneur-Generaal (Bevelen-quaestie); G.: De Utrechtschenbsp;Indologische Faculteit en de Rijkseenheidsgedachte, in ; P.I.T., no. 5, 1942.

— 9

-ocr page 20-

wijzingen na te komen, komt de zaak hierop neer, dat in 1925 de sedert 1855 bestaande verhouding tusschen Kroon ennbsp;Landvoogd ongewijzigd gebleven is.

Ik kan mij ontslagen rekenen van abstracte beschouwingen over de geschiedenis en de waarde van deze bepaling; zij bestaat en de plicht tot gehoorzaamheid van den Landvoogd aannbsp;de Kroon beheèrscht sedert opnieuw de verhouding tusschennbsp;Nederlandsch-Indië en het Koninkrijk. Van belang is alleennbsp;de vraag, hoe die bepaling wordt toegepast. Immers van dienbsp;toepassing hangt het af, welken feitelijken invloed zij op denbsp;verhouding tusschen de rijksdeelen, en van de rijksdeelen totnbsp;het Rijk als geheel zal hebben. Bij de beoordeeling van diennbsp;invloed houde men in het oog waar het, in den strijd om dienbsp;verhouding, eigenlijk om gaat. De voorstanders van de bepaling vreesden, dat de ontstentenis van een uitdrukkelijkennbsp;gehoorzaamheidsplicht practisch zou leiden tot een losmakennbsp;van Indië van het Koninkrijk; de tegenstanders vreesden, datnbsp;de invoeging van een dien plicht uitdrukkende bepaling denbsp;ontwikkeling tot zelfstandigheid van Indië binnen hetnbsp;Koninkrijk belemmeren en de ,,koloniale” afhankelijkheidnbsp;van Indië, niet van het Koninkrijk-als-geheel, maar van hetnbsp;,,moederland”, van Nederland en de Nederlandsche belangen,nbsp;zou bestendigen. Nu kan men, bij onpartijdige beschouwing,nbsp;niet ontkennen, dat er voor de vrees van beide partijen gegronde redenen bestonden. De kampioenen voor de Rijkseenheid hadden zonder tijfel gelijk, dat het belang der deelen aannbsp;dat van het geheel ondergeschikt moet zijn, en dat, wanneer,nbsp;bij een strijd van belangen tusschen het Koninkrijk en een vannbsp;de Rijksdeelen, de leiding van het Koninkrijk zijn inzicht nietnbsp;zou kunnen doorzetten, het feitelijk met het Rijk zou gedaannbsp;zijn. Anderzijds is evenzeer waar, dat een onberaden gebruiknbsp;van het recht aanwijzingen te geven, de natuurlijke ontwikkeling van Indië zeer zou kunnen belemmeren. Reeds bij denbsp;bespreking van de kwestie in de Staten-Generaal werd ernbsp;daarom telkens den nadruk opgelegd, dat de bepaling metnbsp;groote tact zou dienen te worden gehanteerd.

Maar de correspondentie tusschen de Kroon en den Land-

10

-ocr page 21-

voogd is geheim; en zij is, zoo mogelijk, in de laatste jaren nog onvatbaarder geworden, doordat zij niet langer alleen doornbsp;brieven en telegrammen maar ook door radiogesprekken ,nbsp;plaats vinden kan en plaats gevonden heeft. Dientengevolgenbsp;kan men op de vraag, hoe de hanteering van de bepaling sedertnbsp;1925 in werkelijkheid is geweest, slechts met gissingen antwoorden.

Dit uit den aard der verhouding voortvloeiend bezwaar kan echter door de studie der koloniale geschiedenis voornbsp;een aanzienlijk deel worden opgeheven. Zeker zijn de omstandigheden in de jaren na 1875 niet geheel vergelijkbaar metnbsp;die in de jaren na 1925; in geen van beide tijdperken staannbsp;Minister en Landvoogd tegenover elkaar als geheel vrijenbsp;mannen. Heeft in het eerste tijdperk de Minister in sterkenbsp;mate rekening te houden met de Staten-Generaal, in hetnbsp;laatste tijdperk is het oordeel van den Landvoogd in toenemende mate bepaald door dat van den Volksraad. Maarnbsp;afgezien van deze op verschillende tijdstippen in aard ennbsp;kracht verschillende beperkingen is de verhouding toch innbsp;wezen een verhouding niet van twee abstracte staatsmachten,nbsp;maar van twee concrete personen, een menschelijke verhouding, die dus grootendeels door zielkundige factoren be-heerscht wordt. De grondslag van die verhouding ligt in hetnbsp;feit, dat er tusschen hen geen deadlock ontstaan kan; indien ernbsp;een door overleg niet uit den weg te ruimen conflict groeit,nbsp;staat van te voren vast, hoe de oplossing zal zijn: de Landvoogd moet wijken; hij heeft zijn ontslag te nemen of hijnbsp;krijgt het. Maar juist dat feit is een waarborg, dat er geennbsp;noodelooze conflicten ontstaan. Immers, weliswaar heet hetnbsp;bij dergelijke meeningsgeschillen als er tusschen Ministernbsp;en Landvoogd kunnen voorkomen, te gaan om staatkundigenbsp;belangen of beginselen, maar in werkelijkheid speelt denbsp;eigenliefde van de betrokkenen een duchtig woordje mee;nbsp;wanneer echter van te voren vaststaat, dat één der partijen,nbsp;wanneer puntje bij paaltje komt, te gehoorzamen heeft, werktnbsp;dit als een voorbehoedmiddel tegen het ontstaan althansnbsp;tegen het accentueeren van geschillen; want niet alleen het

— II —

-ocr page 22-

publieke belang van den Staat, maar ook het particuliere belang van de betrokken bewindslieden is met het handhaven der goede samenwerking in hooge mate gemoeid: een tusschen-tijdsch aftreden van den Landvoogd is voor den Ministernbsp;vaak nog onaangenamer dan voor den Landvoogd.

Een menschelijke verhouding! — hoedanig waren de men-schen, die zich in ons tijdperk tot hanteering van art. 4 geroepen vonden ?

Vóór allen: de Landvoogd. — Mr. Johan Willem Van Lansberge was tijdens den Belgischen Opstand, op 16 Nov.nbsp;1830 te Santé Fé de Bogota geboren. Zijn vader was de bekende Goeverneur van Suriname; zijn moeder van Spaanschennbsp;bloede. Na zijn studie te Leiden in diplomatieken dienst getreden, verdiende hij zijn sporen in het groote diplomatiekenbsp;conflict met België over de afdamming van het Kreekrak^),nbsp;in verband waarmede hij anoniem een tweetal bekend-gebleven regeeringspublicaties schreef. Zijn benoeming totnbsp;gezant te Brussel als opvolger van Gericke was mede eennbsp;erkenning van zijn verdiensten in deze netelige zaak. Toen hij,nbsp;op dien post, zijn benoeming tot G.-.G. ontving was hij eerstnbsp;45 jaar oud. Ruim 6 jaren heeft hij het bestuur over Ned.-Indië gevoerd: 25 Maart 1875 kwam hij te Batavia aan; 12nbsp;April 1881 keerde hij uit Indië naar patria terug. — Het zounbsp;moeilijk zijn, in de lange reeks van Indische landvoogden ondernbsp;het Koninkrijk er één aan te wijzen, van wien behalve dezenbsp;schaarsche data, minder bijzonderheden bekend zijn, waardoor wij ons een beeld van zijn persoon en karakter kunnennbsp;vormen. Door geboorte, opvoeding en werkkring was hijnbsp;tot wereldburger gevormd; vrijzinnig, zooals zijn tijdgenooten;nbsp;doch zonder partij vooroordeel, en zonder, in de kolonialenbsp;vraagstukken, in conservatieven of liberalen zin bevooroordeeldnbsp;te zijn. Had men hem zelf naar zijn politieke geloof gevraagd,nbsp;hij zou zich vermoedelijk, zooals een later uit de diplomatie

Vgl. C. Cerretson: De Tusschenwateren, 1839/1867, Haarlem, 1942.

Vgl. A propos du barrage de t'Escaut en Rêponse d un diplomate, beide La Haye, 1867.

12

-ocr page 23-

afkomstig staatsman, als ,,gematigd onverschillig” hebben aangediend.

Van Lansberge had een verre van lichte taak op zich genomen toen hij zich de benoeming liet welgevallen en naar Indië vertrok om daar ,,Indië’s behoeften met de meest mogelijke mate te bevredigen”. Nog moeilijker werd die taak,nbsp;doordat hij te worstelen had met ,,de rampzalige afwisselingennbsp;van Ministers, eene wrange vrucht niet van het constitutioneelenbsp;stelsel, maar van onze nationale inborst” ^): niet minder dannbsp;vier opeenvolgende ministers droegen in zijn ambtsperiode denbsp;verantwoordelijkheid voor het regeeringsbeleid in Indië. Denbsp;minister van Koloniën Van Goltstein, die het K.B. inzakenbsp;de benoeming van Van Lansberge contrasigneerde, werd innbsp;September 1876 door Alting Mees vervangen. Van Goltsteinnbsp;was n.1. met zijn collega van Oorlog, Klerck, bij de ontslagaanvrage gebleven (na de verwerping van de wijzigingsvoorstellen van de Militiewet ingediend) hoewel de andere ledennbsp;van het ministerie Heemskerk—^Van Lynden Van Sandenburgnbsp;op deze aanvrage teruggekomen waren. — Zijn’ opvolger,nbsp;Alting Mees, was evenmin een lang ministeriëel leven beschoren; in November 1877 ruimde het geheele ministerie hetnbsp;veld toen bleek dat het onderwijsvraagstuk niet tot een oplossing gebracht kon worden. — Mr. P. P. Van Bosse, eennbsp;veteraan, nam nu de portefeuille van Koloniën over in hetnbsp;liberale kabinet Kappeyne van de Coppello. Helaas overleednbsp;hij 21 Februari 1879, zoodat weder een ander bewindsman opnbsp;het Plein verscheen; O. Van Rees, door Van Bosse reeds herhaaldelijk als zijn opvolger gedoodverfd. Ook deze bewindsman zetelde daar slechts enkele maanden, want ook ditnbsp;kabinet trad af, toen de Koning niet te vinden bleek voornbsp;de door Kappeyne op eigen gezag verlangde Grondwetswijziging. Nu verscheen Van Goltstein opnieuw ten tooneele,nbsp;ditmaal als lid,van het meer conservatieve ministerie vannbsp;Lynden van Sandenburg, en dit maal hardde hij het er, ondanks de dreigende voorteekenen van het in 1882 op de spitsnbsp;gedreven geschil met de Kamermeerderheid over het conver-

9 Vgl. bijl. 109.

13

-ocr page 24-

sievraagstuk, tot het einde van Van Lansberghe’s ambtsperiode uit.

Het „bijzonder belangwekkende” van de hierachter gepubliceerde briefwisseling ligt nu hierin, dat wij er uit kunnen zien, hoe de, tengevolge van deze voortdurende minister-wisseling sterk verschillende impulsen, der Kroon door dennbsp;Landvoogd worden opgevangen en verwerkt. Dit in dennbsp;breede te doen, met eene nauwkeurige ontleding van de talrijke daarin behandelde meeningsverschillen is een verleidelijke taak. Doch de noodzakelijke beperktheid van de mij ternbsp;beschikking staande plaatsruimte noopt mij, met een kortnbsp;overzicht te volstaan.

Samenvattend kunnen wij op grond onzer bronnen omtrent de practijk van het de samenwerking van Kroon en Landvoogd beheerschende, in art. 4 der Geheime Instructienbsp;van 1855 vastgelegde, bevelrecht des Konings gedurende denbsp;bestuursperiode van Van Lansberge het volgende vaststellen:

De invloed van den Koning als Kroonfactor is zóó weinig beduidend dat ik mij genoopt zag, in den titel van dit hoofdstuk ,,Minister” in stede van ,, Kroon” te schrijven. De invloednbsp;van de Staten-Generaal schijnt oppermachtig; de ministersnbsp;zijn partij-ministers en het zou dus te verwachten zijn dat denbsp;moederlandsche invloed een partijdig karakter gedragen ennbsp;dientengevolge het Indische bestuursbeleid een sterke zigzag lijn vertoond zou hebben. In werkelijkheid, is datnbsp;geenszins het geval. De reden ligt in de eerste plaatsnbsp;in den weerstand, welken de ministers, die als bewindslieden een open oog hebben voor de noodzakelijkheid vannbsp;continuïteit in het Indisch Regeeringsbeleid, tegen partij-drijverijen der Staten-Generaal plegen te bieden; in denbsp;tweede en voornaamste plaats in de middelen die den Landvoogd ten dienste staan om, binnen de grenzen van zijnnbsp;gehoorzaamheidsplicht, de Indische belangen tegen krenkingnbsp;door moederlandsche bevelen te beschermen. Het voornaamste weermiddel is niet het aanbieden van ontslag; datnbsp;moet ook voor den Landvoogd de ultima ratio blijven,

b Vgl. p. 3.

-ocr page 25-

die niet lichtvaardig in het spel mag worden gebracht, maar: 1°. het doen gevoelen, dat hij van een bepaalden maatregel denbsp;verantwoordelijkheid niet of moeilijk zou kunnen dragen,nbsp;2°. het opvatten van een bepaalde handeling of uitlating vannbsp;den minister als een bewijs van gebrek aan vertrouwen; beidenbsp;strootjes die den minister voldoende duidelijk aanwijzen, innbsp;welke richting de stroom loopt, om hem, wanneer hij (zooalsnbsp;gewoonlijk) op het aanblijven van den Landvoogd prijs stelt,nbsp;te waarschuwen, zich in de uitoefening van het bevelrechtnbsp;der Kroon te matigen. Daarnaast beschikt de Landvoogd, zoonbsp;noodig, over een nog effectiever middel: doen door laten.nbsp;De bevelen des Konings (in welken vorm zij dan ooknbsp;mogen gegeven worden) zijn, in den regel, geen militairenbsp;bevelen, waarvan de onmiddellijke uitvoering wordt verlangdnbsp;en kan worden nagegaan. Daarom maakt art. 4 een beperking,nbsp;die ook thans, al is zij in art. i, i I. Staatsregeling niet uitge-drukt, nóg geldt, omdat zij volgt uit den aard der zaak: denbsp;Landvoogd is gehouden aan de bevelen des Konings, zoo medenbsp;aan de overige aanschrijvingen van den Minister, uitvoeringnbsp;te geven met den spoed, waarvoor zij vatbaar zijn. Dit is eennbsp;zeer rekkelijk begrip, vooral waar het principiëele maatregelen van groot belang betreft, die veel voorbereiding ver-eischen. De Landvoogd, en met hem de Indische administratie, kan den pas markeeren. En het maakt inderdaad eennbsp;bijna komischen indruk — wij komen op dit voorval in andernbsp;verband later terug — Van Goltstein, kort voor zijn weder-optreden als Minister, Van Lansberge op deze mogelijkheidnbsp;in vollen ernst te zien attendeeren^). De macht van dennbsp;Minister, om het Indische bestuur in een bepaalde richtingnbsp;te drijven, is dus door het inzicht van den Landvoogd, ondanksnbsp;diens gehoorzaamheidsplicht, sterk beperkt: hij kan alleen innbsp;gevallen, wanneer hij alles op haren en snaren te zettennbsp;waagt, tegen den wil van den Landvoogd in sturen: en dat zalnbsp;hij natuurlijk alleen dan doen, wanneer er, naar zijn meening,nbsp;hooge Indische of vooral Rijks-belangen op ’t spel staan.

Hoe is nu, in het tijdperk van Van Lansberge, de invloed

Vgl. bijl. log, en p. 49.

15

-ocr page 26-

van dat bevelrecht op Indie ? Men mbet hier scherp onderscheiden tusschen het Indisch algemeen belang en de kringen die zich als de vertegenwoordigers van dat belangnbsp;uitgaven of aandienden: de Indische administratie en denbsp;europeesche particulieren. De Indische administratie is ennbsp;was destijds nog meer, een gesloten corps, met zijn eigennbsp;traditie, zijn eigen mentaliteit en zijn eigen belangen. Dit hadnbsp;vele voordeelen, maar ook de nadeelen, die elk corps eigennbsp;zijn: vernieuwing van binnenuit is moeilijk, zoo niet onmogelijk. Bovendien werken de tropische omstandigheden mee,nbsp;om binnen zulk een corps allerlei bederf gemakkelijk te doennbsp;optreden en voortwoekeren. Maar waar op ’t gehalte van hetnbsp;bestuurscorps ontzaglijk veel aankomt is het zaak, datnbsp;voortdurend de hand gehouden wordt aan vernieuwing ennbsp;verbetering van het personeel, en dit kan het best door ennbsp;vanuit het moederland geschieden. In die richting zien wijnbsp;vooral Van Bosse voortdurend met groote energie werkzaam.nbsp;Wel wordt dat natuurlijk door de lichamen, die een injectienbsp;met frisch bloed ontvangen, niet altijd als een weldaad gevoeld: wat zit blijft liefst zitten, ook in Indië: maar dat neemtnbsp;niet weg, dat de vernieuwingen van ’t personeel van hetnbsp;justitie- en finantie-wezen die tijdens het bestuur van Vannbsp;Lansberge deels met medewerking, deels op aandrang van dennbsp;Landvoogd door de ministers zijn doorgezet toch werkelijknbsp;als weldadig moeten worden beschouwd. Ook het verzet vannbsp;de europeesche particulieren tegen de moderniseering vannbsp;het belastingstelsel wordt door Minister en Landvoogd metnbsp;vereende kracht gebroken.

Deze opmerking leidt ons tot de vraag: welken invloed heeft de gehoorzaamheidsplicht op de positie van den Landvoogd ? Prima vista zou men geneigd zijn, dien plicht te beschouwen als een verzwakking van zijn invloed. In werkelijkheid blijkt echter het tegendeel ’t geval te zijn. De Indischenbsp;administratie is uit den aard van haar wezen ego-centrischnbsp;en indo-centrisch, en daardoor geneigd afstand te nemen vannbsp;het moederland, waarvan men vaak meer het kleine en kwade,nbsp;dan het groote en goede ziet. Duidelijk is het gevaar van die

l6

-ocr page 27-

omstandigheid in het licht gesteld door een van Van Lans-berge’s voorgangers. Men moet, aldus de G.-G. Mijer in zijn afscheidsrede, voor het behoud van den band tusschen denbsp;Koloniën en het Moederland zich niet te zeer verlaten op denbsp;omstandigheid, dat de ambtenaren Nederlanders zijn.

,,Men ontveinze het zich toch niet; wie Nederland verlaat om in deze gewesten een ambtelijken loopbaan te volgen of langs anderen weg in zijn levensonderhoudnbsp;te voorzien, zal in den aanvang immer zijn sympathie schenken aan het Moederland.nbsp;Maar langzamerhand verandert dat; de banden, die hem aan Nederland binden,nbsp;verzwakken en maken plaats voor betrekkingen, die hier zijn aangeknoopt, voornbsp;sympathieën, die in belangen van het oogenblik een gestadig voedsel vinden.nbsp;Onwillekeurig veranderen de denkbeelden, en geheel onbewust geeft men toe aannbsp;de neiging om de belangen der Kolonie boven die van het Moederland te stellen.”’-)

Deze waarheid heeft er tijdens het Koninkrijk toe geleid, in afwijking van den gedurende het Compagnies-bewindnbsp;geldenden regel, althans aan het hoofd van ’t Indisch bestuurnbsp;gewoonlijk een Nederlandsch staatsman te stellen. Zooals denbsp;Minister in zijn verkeer met den Landvoogd de moeder-landsche, en de Landvoogd in zijn verkeer met den Ministernbsp;de Indische belangen behartigt, behoort de Minister tegenovernbsp;de Staten-Generaal de exponent van de Indische, maar ooknbsp;de Landvoogd tegenover de Indische organen, de vertegenwoordiger van de belangen van het Koninkrijk te zijn. Dezenbsp;dubbelslachtigheid van de positie van den Landvoogd maaktnbsp;het daarom noodzakelijk, dat zijn positie naar beide zijden,nbsp;Indië en het Koninkrijk, minstens even sterk verankerd zij.nbsp;Wanneer men de gehoorzaamheidsplicht van den Landvoogdnbsp;wegdenkt, blijft er, wat zijn verplichting tegenover de Kroonnbsp;betreft, niet veel anders over dan zijn algemeene ,,verantwoordelijkheid” aan- en zijn plicht tot volledige inlichting vannbsp;de Kroon.

Wat er op den duur terechtkomt van dezen plicht tot inlichting der Kroon, Wanneer daar niet tegenoverstaat een recht van de Kroon om op grond dier inlichtingen zoo noodignbsp;in te grijpen, blijkt duidelijk uit wat in de door ons gepubliceerde briefwisseling voorkomt omtrent de wijze, waarop, in eennbsp;analoge verhouding, de Minister zijn inlichtingsplicht tegen-

’) Vgl, Koloniaal Ver.slag, 1872.

Vgl. bijl. 178, p. 70 en p. 73.

17

-ocr page 28-

over den Koning schond; terwijl zonder art. 4 (resp. art. I, i) het verantwoordelijk-zijn van den Landvoogd als eenignbsp;gevolg zou kunnen hebben, dat hij teruggeroepen wordt,nbsp;wanneer het kwaad reeds gedaan is.

De gehoorzaamheidsplicht noopt echter Landvoogd en Minister tot een voortdurend nauwgezet voeling houden,nbsp;waardoor, zonder dat het in verreweg de meeste gevallen totnbsp;een ,,bevel” of,,aanwijzing” behoeft te komen, de meenings-verschillen tusschen Minister en Landvoogd in onderlingnbsp;overleg opgelost, en conflicten voorkomen kunnen worden,nbsp;terwijl indien er, desniettemin, conflicten ontstaan die^ nietnbsp;dan door de uitoefening van het bev^elrecht der Kroon kunnennbsp;worden opgelost, deze in alle geval bij de sedert 1855 bestaande verhouding geheim blijven, terwijl voortdurende opennbsp;conflicten de toch ook destijds reeds teere verhouding vannbsp;Moederland en Kolonie hopeloos zouden hebben bedorven.

De algemeene indruk, die de studie van deze correspondentie nalaat is dan ook, dat de hanteering van art. 4 der Geheime Instructie van 5 Juni 1855 gedurende de bestuursperiode van Van Lansberge over het algemeen zeer tactvolnbsp;geweest is; dat de gehoorzaamheidsplicht aan een betamelijkenbsp;zelfstandigheid van de Indische Regeering in den regel geennbsp;afbreuk gedaan heeft, en dat het zedelijk gezag van den Landvoogd door de zekerheid, dat hij, in alle belangrijke beslissingen, handelt in overeenstemming met de Kroon, nietnbsp;ondermijnd maar geschraagd is geworden.

18 —

-ocr page 29-

HOOFDSTUK II

De Buitenbezittingen.

Het grootste deel der Buitenbezittingen stond bij het optreden van Van Lansberge nog slechts nominaal onder Nederlandsch gezag. Gedurende zijn landvoogdij is in dezennbsp;toestand, in het algemeen, geen wijziging gekomen. Gebreknbsp;aan troepen en schepen maakte het ondoenlijk om aan denbsp;vertoogen van het gouvernement tegen de inheemsche potentaten de noodige kracht bij te zetten en in deze afgelegennbsp;regionen den wil van het Nederlandsch gezag tot wet tenbsp;maken. Slechts in Atjeh, waarover wij in een afzonderlijknbsp;hoofdstuk handelen, maakt men nolens volens op deze onthoudingspolitiek een uitzondering: na de opening van hetnbsp;Suez-Kanaal vereischten de internationale scheepvaartbe-langen in toenemende mate veiligheid in Straat Malakka;nbsp;en Nederland was gehouden die, zoover zij van den Suma-traanschen wal bedreigd werd, te verzekeren. Voor de overigenbsp;Buitenbezittingen bleef men de sedert Baud gevestigde traditie getrouw, en poogde men zich van de voorkomendenbsp;moeilijkheden liefst zoo veel mogelijk af te maken.

Dit verklaart, waarom de toch waarlijk niet ongevaarlijke kwestie-0Verbeek zoo en bagatelle behandeld wordt. Denbsp;Noord- en Oost-kust van Borneo hadden sedert ’t begin van denbsp;19e eeuw groote aantrekkingskracht uitgeoefend op het wonderlijk soort, meest Engelsche en Amerikaansche, avonturiers, waarvan Raffles vriend Hare, de man van Bandjer-masin, die zich in 1823 als Koning der Cocoseilanden opwierp,nbsp;in onzen Archipel het prototype geweest is. Op de Noordkust nu had-een Amerikaan, J. W. Torrey geheeten, van den

— 19

-ocr page 30-

Sultan van Broenei den afstand van een aanzienlijk gebied — ongeveer het tegenwoordig Noord-Borneo — in vollenbsp;soevereiniteit aan de door hem opgerichte American Tradingnbsp;Company of Borneo verkregen: maar zooals gewoonlijk ontbrak het aan het noodige kapitaal om het gebied in exploitatienbsp;te brengen. De Gonsul-Generaal van Oostenrijk te Hongkong,nbsp;baron G. von Overbeck, voelde veel voor deze zaak en wildenbsp;Torrey’s rechten ten behoeve van zijn land overnemen,nbsp;waartoe hij steun te Weenen trachtte te krijgen.

De mogelijke vestiging van een nieuwe Europeesche mogendheid in den Archipel moest natuurlijk voor de belendende koloniale machten een zaak van groote beteekenis zijn. Zulk een vestiging zou de tot dusver onbestreden hegemonienbsp;van Spanje in de Soeloe- of Mendoro-zee bedreigen; de Sultan van de Soeloe-eilanden, die onder Spaansche suzereini-teit stonden, liet zijn misnoegen over het plan dan ook duidelijk blijken. Maar ook Nederland had alle reden tot waakzaamheid. Want Von Overbeck stak niet onder stoelen en banken,nbsp;dat het zijn voornemen was, het gebied der te stichten kolonienbsp;ook over Borneo’s Oost-kust uit te breiden. Hier nu was denbsp;grens van het Nederlandsche' territoir aan de Noordzijde geheel onbepaald, en de poging tot vestiging in 1843 van dennbsp;Engelschen avonturier Murray in Koetei, die tot de eerstenbsp;Nederlandsche expeditie en het sluiten van het Contract vannbsp;1844 geleid had, moest tot waarschuwing strekken dat, vooralnbsp;op dit gebied, voorkomen beter was dan genezen: het slagennbsp;van Brooke op Serawak had bewezen, hoe treurig de gevolgennbsp;van traagheid en verzuim voor het uitsluitend gezag vannbsp;Nederland in den Archipel konden zijn. Maar een doelmatignbsp;ingrijpen zou vestiging van nieuwe posten, uitbreiding van hetnbsp;bestuursapparaat en-hoogere onkosten der Buitenbezittingennbsp;hebben medegebracht, en daarvoor schrikte men terug.

Gelukkig had deze onthouding geen kwade gevolgen. Weliswaar maakte in 1875 het Oostenrijksch oorlogskorvetnbsp;,,Erzherzog Friedrich” een verkenningstocht langs de Noorden Oost-kust van Borneo, maar de met dichte mangrove-bosschen bedekte, ontoegankelijke kusten van. het eiland

— 20 —

-ocr page 31-

schenen geen aanlokkelijken indruk te hebben gemaakt, zoo-dat de door den baron verlangden staatssteun ten slotte uitbleef en het plan in duigen vieP).

Een soortgelijk geval deed zich voor met de Ashmore-riffen, waar G. Howlett een vergunning van de Indische regeering verzocht om guano te winnen. Te Buitenzorg vondnbsp;men het de beste oplossing deze vergunning te weigeren omdat deze riffen buiten ons territoir zouden liggen. Na veel geschrijf kwam men hierop terug en verleende men alsnog vergunning, die echter te laat kwam, omdat de consul van denbsp;Vereenigde Staten van Noord-Amerika te Melbourne in-tusschen reeds aan een zekeren Webber concessie verleendnbsp;had. Eenigen tijd daarna heeft het Engelsche gouvernementnbsp;toen op verzoek van de Vereenigde Staten de souvereiniteitnbsp;over de Ashmore-riffen (de Callergroep) aanvaard ^).

In 1878 meldt de resident van Ternate dat op de Mapia-eilanden de Duitsche vlag is geheschen. Dit bleek achteraf niets te beteekenen te hebben. Ook hier was de oorzaak eennbsp;gebrek aan gezagsuitoefening, dat, naar men weet, in later jarennbsp;nog tot langdurige moeilijkheden leiden zou.

De machtsverhouding in den Stillen Oceaan begint in deze jaren reeds te veranderen. Japan trad door de inbezitneming van Bonin in de rij der koloniseerende mogendheden.

In den Indischen Oceaan trachtte Italië een steunpunt te krijgen. Een poging tot het vestigen van een dwangarbeiders-kolonie op een van de eilanden in dezen oceaan werd echternbsp;door Engeland belet. Eind 1879 verscheen Italië in de Roodenbsp;Zee. Een expeditie onder leiding van een Italiaansch zeeofficier deed vermoeden dat het niet alleen ging om het oprichten van een steenkolendepot aan de baai van Assab, zooals.nbsp;de maatschappij Rubattino voorgaf, doch dat het werkelijkenbsp;doel was koloniestichting door het Italiaansche Rijk. Onzenbsp;minister van Buitenlandsche Zaken gaf onzen gezant te Romenbsp;Westenberg opdracht, ,,bij voorkomende gelegenheid dernbsp;Italiaansche Regeering duidelijk te kennen (te geven) datgt;

9 Vgl. bijlagen 6o, 79, iii en 122.

Vgl. bijlagen 65, 79 en 88.

Vgl. bijlagen 88 en 152.

21

-ocr page 32-

indien Nederland indertijd bezwaar heeft moeten maken in het belang der veiligheid van den Indischen Archipel tegen hetnbsp;vestigen eener Italiaansche strafkolonie op Borneo, tegennbsp;uitbreiding der Italiaansche invloed langs de Afrikaan-sche kusten der Roode Zee en het aanleggen aldaar vannbsp;Italiaansche vestigingen van onze zijde geen tegenwerkingnbsp;hoegenaamd behoeft te worden gevreesd. Dat wij integendeel gaarne (zooals de gezant reeds uit eigen beweging hadnbsp;opgemerkt) zullen zien dat aan die onherbergzame kustennbsp;een beschaafd en geregeld europeesch beheer veiligheid vannbsp;personen en goederen verzekert en de in het belang van handelnbsp;en zeevaart zoo nuttige kustverlichting bezorgt.”

In Augustus 1875 vond een aanval plaats van een vijftigtal geestdrijvers uit Bwool op het fort Nieuw-Amsterdam tenbsp;Menado. De plannen daartoe hadden bij een behoorlijk toezicht gemakkelijk intijds bij het Bestuur bekend kunnen zijn.nbsp;Maar zooals de G.G. in zijn rapport aan den Minister van 6nbsp;Maart 1876 no. 343/22, erkent, de Indische regeering wasnbsp;niet op de hoogte geweest van den politieken toestand o.a. tengevolge van herhaalde wisselingen in het gewestelijk bestuur,nbsp;zoodat het, pleitte hij ,,niet de schuld der Indische Regeeringnbsp;was, van eensklaps na het gebeurde te Menado in Augustusnbsp;van het vorige j aar voor een toestand te staan waarop Zij nietnbsp;in ’t minst verdacht was”. Op dezen brief teekende Koloniënnbsp;aan: ,,maar wat was de houding van het Algemeen Bestuurnbsp;tegenover die omstandigheid ? Vondt het dat er niets te vragennbsp;was ? Moet directelijk of indirectelijk van uit Batavia steedsnbsp;de indruk gegeven worden dat men liever van de buitenbezittingen niet hoort, tot zoo lang er catastrophen zijn ? Isnbsp;er geen behoefte aan- en verpligting tot het kennen der toestanden, het controleeren, het leiden en het besturen met hetnbsp;doel om moeyelijkheden te voorkomen?” De minister voegde hieraan toe: ,,Is er bij niemand twijfel ontstaan, ook nietnbsp;bij den Directeur van Binnenlandsch Bestuur ? Die toch allenbsp;reden had door vroegere bekendheid met Menado (Bosscher

Miss. van lo Januari 1880; 8 Kab.

- 22 -

-ocr page 33-

was tevoren resident van Menado geweest) om niet zoo gerust te zijn, indien dit laatste hem niet gelegen kwam!”

Ook ten aanzien van de Aroe eilanden, die deel uitmaakten van het gouvernement Banda, wordt de onthoudingspolitieknbsp;niet verloochend. Hoewel er een oud Contract uit de 17e eeuwnbsp;bestond, is er van aanraking met deze eilanden geen sprake.nbsp;De resident is niet in staat ze te controleeren daar hij niet overnbsp;een gouvernementsvaartuig kan beschikken. De eenige mogelijkheid om af en toe eens deze eilanden te bezoeken wasnbsp;een ambtenaar te doen medereizen met een particulier schipnbsp;dat dien kant uitvoer.

Als echter een boegineesche padoewakang, een groot makas-saarsch handelsvaartuig ^), door de bevolking van Memboro (Soemba) wordt geplunderd besluit de G.G. hiertegen incidenteel op te treden. De resident krijgt opdracht per oor-logsstoomschip Samarang herwaarts te gaan en een nauwkeurig onderzoek in te stellen en bij schuldbevinding a. uitlevering van den schuldige te vragen, b. indien dit onmogelijknbsp;is, voldoening van een boete geëvenredigd aan de welvaartnbsp;van de bevolking te eischen, en eerst indien ook dit mislukt c.nbsp;in overleg met den commandant van de Samarang Memboronbsp;te tuchtigen en den radja op te lichten en gevangen te houdennbsp;tot de Regeering heeft beschikt. ,,Door het dadelijk bezigennbsp;van wapengeweld bij elk geschil mèt, - bij elke onregtmatigenbsp;handeling van vorstjes en volken in den archipel (worden)nbsp;voorzeker angst en schrik met haat en af keer jegens ons gezagnbsp;verspreid, maar daarin (ligt), bij het gevaar van onschuldigennbsp;te straffen, niet het geschikte middel om de weinig beschaafde bevolking met onze heerschappij te verzoenen” ^). Dit wasnbsp;conform het door den Raad van Indië uitgebracht advies®).nbsp;Maar met dit incidenteel optreden is de zaak dan ooknbsp;afgedaan; van een zoodanig krachtig optreden, waardoornbsp;ons gezag duurzaam gevestigd wordt is nog steeds geen sprake.

De toestand op Nias eischt steeds verdergaande bemoeienis.

Vgl. C. Nooteboom; De Boomstamkano in Indonesië, proefschrift Leiden, pag.

109.

G. B. van 4 Dec. 1877 no. 9.

Vgl, mailrapport 1878—9.

23

-ocr page 34-

Maar in zijn af keer van kostbare bestuursbemoeiing geeft men er de voorkeur aan, gebruik te maken van het onkostbaarnbsp;penetratie- en pacificatiemiddel, dat men op Java nog steeds,nbsp;als woelingwekkend blijft schuwen: de zending. In dien geestnbsp;schrijft de Landvoogd den Minister: ,,evenals dat Hoogenbsp;Collegie (Raad van Indië) koester ik meer verwachting van

geleidelijke uitbreiding der evangelisatie----Langs dezen

voor de Regeering onkostbaren weg zal de beschaving van Nias minstens even snel gaan als door vermeerdering van het

aantal etablissementen en door militaire expedition---Ik

neem mitsdien de vrijheid U.E. te verzoeken om de aandacht van een of zoo noodig meer zendelinggenootschappen te willen vestigen op het ruime arbeidsveld dat het eiland Nias aannbsp;de zendelingen aanbiedt” ^). Bureau van het ministerienbsp;teekent hierop aan; ,,niet mee eens. Ligt niet op den weg dernbsp;Regeering dan om zeer bijzondere redenen zendelingen uitnbsp;te noodigen om zich in streken te vestigen waar de Regeeringnbsp;hun geene bescherming kan verleenen, zoodat die personen

vooral wanneer zij---Duitschers zijn, ons bestuur wel

eens evenzeer in mora konden stellen als in der tijd geschied is toen Dr. Fabri, voor de pretensiën der in Borneo gevestigdenbsp;Duitsche zendelingen opkomende, met de inmenging van dennbsp;Rijkskanselier meende te mogen dreigen.”

Ook in Midden-Sumatra mag uitbreiding van het bestuur niet plaats vinden dan na toestemming van den minister. ,,Denbsp;bestuursambtenaren (behooren) geen initiatief te toonen inzakenbsp;uitbreiding van den Gouvernementsinvloed. (Zij moeten)nbsp;wachten tot de bevolking tot ons komt” ®). — T.a.v. Asahannbsp;wordt eveneens een politiek van onthouding bevolen. Voorstellen om dit landschap bij het rechtstreeks bestuurd gebiednbsp;in te lijven worden voorloopig afgewezen *). De voorloopigenbsp;toestand blijft er gehandhaafd.

Op Ceram wordt een inlandsch fuselier gesneld. Den resi-

Brief van i8 Jan. 1879 no. 8/14 Geheim.

Friedrich Fabri, ’inspector’ van de Barmer Mission; destijds zeer bekend'in Nederland en bevriend met verschillende vooraanstaande Réveilmannen als Groen ennbsp;Chantepie de la Saussaye.

Verb. 6 Mrt. 1876 no. W 5.

G. B. van 29 Juni 1879 no. 7.

24 —

-ocr page 35-

dent van Amboina wordt aanbevolen geen militaire expeditie te ondernemen om de schuldigen te straffen „indien na raadpleging van vertrouwbare personen, met de plaatselijke gesteldheid goed bekend, niet genoegzame zekerheid bestaat vannbsp;welslagen opdat men geen gevaar loopt van kwaad tot ergernbsp;te vervallen moetende het bij twijfel aan een goeden uitslagnbsp;verkiezelijk worden geacht de militaire expeditie vooralsnognbsp;niet door te zetten” ^).

Zooals Baud aan Borneo aandacht wijden wilde, Sumatra bij Van den Bosch vooraan kwam, Rochussen oog had voornbsp;de mogelijkheden die Celebes bood, zoo zou naar men meentnbsp;Van Lansberge de Groote Oost tot ontwikkeling hebben willen brengen.

Hiervan blijkt weinig of niets. Lansberge’s belangstelling voor Halmaheira is van zeer korten duur. De radja’s vannbsp;Ternate en Tidore voerden een waar wanbestuur. Zee-rooverij ep^ slavenhandel in deze contreien waren aan de ordenbsp;van den dag. De zeeroover Medomo oefende zijn bedrijf metnbsp;voorweten van den radja van Ternate uit.

Van Lansberge wenscht geregelde toestanden te scheppen en acht invoering van rechtstreeksch bestuur daarvoor hetnbsp;eenige middel. Maar het blijft een vrome wensch. Het rechtstreeksch bestuur komt niet. En eerst vele jaren later zounbsp;blijken dat ook handhaving van zelfbestuur mits met daadwerkelijke controle onzerzijds zeer wel tot het gewenschtenbsp;doel kon leiden.

In zijn voorstel aan den minister wijt de Landvoogd het wanbestuur aan ,,de inertie en slapheid van vroegere bestuurders de onvoldoende belangstelling van hoogerhand, hetnbsp;chronische gebrek aan behoorlijke transportmiddelen en zooveel meer, dat het voortwoekeren der Mohammedaanschenbsp;propaganda in de hand heeft gewerkt, en het prestige vannbsp;onze vlag, onzen moreelen invloed — eenmaal in de Moluk-ken schier almagtig — een zeer gevoeligen slag heeft toege-bragt.” — ,,Onze roeping als koloniale mogendheid, onze

G. B. van lo April 1875 no. 42.

Vgl. Stapel; Geschiedenis van Nederlandsch-Indië, V, p. 340.

25 --

-ocr page 36-

nationale eer tegenover den Westerschen vreemdeling wiens onthullingen (volharden wij bij onze niet-bemoeyenis) welnbsp;eens een minder vriendschappelijk karakter konden gaannbsp;dragen, de ware humaniteit in één woord legt ons den durennbsp;pligt op om die vele duizenden onder onze hoede te nemen ennbsp;van lieverlede de weldaden te doen beseffen can een bovenalnbsp;regtvaardig Europeesch bestuur”. Het is juist zooals de Raadnbsp;van Indië opmerkt, dat de Atjeh-oorlog tot behoedzaamheidnbsp;maant doch ,,zijn (moeilijkheden) eenmaal tegen wil en danknbsp;ontstaan, (dan) met klem en snel repressief handelen, wantnbsp;wac in den beginne een kleinigheid is wordt al ras bij onthouding die voor zwakheid geldt, een zaak van gewigt” ^).

De minister wenscht geen rechtstreeksch bestuur over Halmaheira en schrijft dat ,,Zijne Majesteit het raadzaamnbsp;acht om eerst te trachten langs indirecten weg door toezigtnbsp;uit te oefenen op de handelingen van voormelde sultans (n.1.nbsp;die van Ternate en Tidore) een beteren staat van zaken opnbsp;Halmaheira in het leven te roepen” ^).

De zaak is hiermede afgedaan. Van verdere vertoogen van den G.G. blijkt niets. Wel hooren wij ®) wat wij moetennbsp;denken van den wensch der Alfoeren naar direct bestuur. ,,Zijnbsp;wisten niet wat zij wenschen. In werkelijkheid wenschen zijnbsp;anarchie en absolute persoonlijke vrijheid. Het Gouver-nementsbestuur kennen zij niet. Van Europeanen hadden zij,nbsp;tot voor twee jaar schier geene andere exemplaren leerennbsp;kennen, dan zendelingen, enkele natuuronderzoekers ennbsp;reizende Residenten. De zendelingen eischten niets van hen,nbsp;maar hielden van tijd tot tijd zelfs uitdeelingen van kleederennbsp;en snuisterijen door medelijdende Dames uit Nederland voornbsp;de arme naakte wilden gezonden. De natuuronderzoekers betaalden hen ruimschoots ieder voorwerp van natuurlijke geschiedenis dat zij aanbragten en eischten evenmin iets vannbsp;hen. De reizende residenten eindelijk bragten ook al kleinenbsp;geschenken mede voor hunne vrouwen en kinderen, maar ook

Brief van den G.G. aan den Minister; van 17 Oct. 1876 no. 1747/24.

Missive van 19 Januari 1877 no, 1/128.

Brief van den resident van Ternat; aan den directeur van Binnenlandsch Bestuur gedateerd 15 Nov. 1878 no. 965.

- 26

-ocr page 37-

zij eischten niets, terwijl daarentegen de van de residenten onafscheidelijke prinsen niets gaven, maar alles gebruikennbsp;konden. Zoo is het gekomen, dat de Alfoeren, zich eene voorstelling makende van een Europeesch bestuur naar de enkelenbsp;exemplaren Europeanen die zij gezien hadden, meenden datnbsp;het Europeesch bestuur weinig anders doen zoude, dan baadjes, tabak, spiegeltjes en andere snuisterijen uitdeelen. Toennbsp;ons bestuur op Halmaheira, sedert de jongste onlusten, doornbsp;ambtenaren vertegenwoordigd werd, was het opmerkelijk tenbsp;zien, hoe dit denkbeeld algemeen was. Overal waar ik of mijnenbsp;ondergeschikte ambtenaren ons vertoonden, begon terstondnbsp;het gebedel om geschenken, en, als die niet altijd, ja zelfsnbsp;meestal niet, gegeven werden, verwijderden de Alfoeren zich,nbsp;blijkbaar zeer teleurgesteld.”

De houding van deze Alfoeren is begrijpelijk maar die van den resident in geenen deele. Men kan toch moeilijk verwachten dat deze bevolking aanstonds de voordeelen van onzenbsp;bestuursinmenging zou inzien. Juist onze slappe houdingnbsp;tegenover radja’s en zeeroovers had de bevolking ervan afgehouden vertrouwen te stellen in de vertegenwoordigers vannbsp;het Westersch gezag.

Van Lansberge’s poging om verbetering te brengen in den toestand in de Groote Oost faalde, niet in de laatste plaatsnbsp;door gebrek aan inzicht dat slechts door een krachtigen armnbsp;de misstanden op te ruimen waren, waarna dan pas en nietnbsp;eerder opbouwend werk verricht zou kunnen worden.

In zijn brief van 15 Mei 1879 no. 831/2 ziet Van Lansberge zelf van nadere voorstellen t.a.v. Halmaheira af. Het rapportnbsp;van den directeur van Binnenlandsch Bestuur Bosscher overnbsp;de ontwikkelingskansen van de Groote Oost blijft dientengevolge in de archieven geborgen.

Uit al deze voorvallen blijkt dat het Opperbestuur voor doorvoering van ons gezag in de Buitenbezittingen weinignbsp;voelt. Men heeft geen geld er voor over, dus ontbreken denbsp;machtsmiddelen. Zelfs ter Oostkust van Sumatra waar denbsp;Europeesche tabaksplanters zich hebben gevestigd en eennbsp;gansche streek tot bloei komt, laat het Gouvernement zich

27

-ocr page 38-

weinig gelegen liggen aan bestuur en politie. De ondernemers spelen eigen rechter. Ook hier nog zoo weinig mogelijk bemoeienis met de zaken van het zelfbestuur. Het komt zelfsnbsp;zoover dat Duitschland in Deli een consulairen post wilnbsp;openen. „Tegenover eene vreemde mogendheid kunnen wijnbsp;moeyelijk ons beroepen op onze verhouding tot den sultannbsp;van Deli, met andere woorden beweren dat Deli niet tot onsnbsp;grondgebied behoort. Men zou zich dan wel eens tot den sultan buiten ons om kunnen wenden” schrijft Mees ^).

Bijl. 19; vgl. ook bijl. 17 en 21.

— 28

-ocr page 39-

HOOFDSTUK III Het Atjehbeleid.

A. Onder minister Van Goltstein, Maart nbsp;nbsp;nbsp;—Sep

tember iSyó.

Over deze periode werden geen particuliere brieven gevonden.

Pel was bij Van Lansberge’s optreden als Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië, militair tevens civiel bevelhebber van Atjeh. Hem was als taak gesteld, zooveel mogelijk langs minnelijken weg, de Atjehsche hoofden totnbsp;onderwerping te brengen. Het blijkt echter dat deze politieknbsp;van afwachten en verzoeningsgezindheid, door Van Swietennbsp;voorgeschreven, op niets uitloopt. De houding van de Atjehersnbsp;wordt bij den dag vijandiger; onze vestiging te Koeta-Radjanbsp;wordt voortdurend onveilig gemaakt. Dit werkte zeer na-deelig op het moreel van onze troepen, die slechts tot defensiefnbsp;optreden gebruikt werden.

Pel komt daardoor tot de overtuiging dat activiteit absoluut noodzakelijk is. Hij wil echter zoo weinig mogelijk grondgebied blijvend bezetten en stelt zich voor Groot-Atjeh doornbsp;een aan te leggen postenlinie van zee af te sluiten, waardoornbsp;onze vestiging afdoende beveiligd zou worden en de vijandnbsp;wellicht tot onderwerping zou komen. In de benedenlandennbsp;kan dan de bevolking in het genot van haar eigen instellingennbsp;en rechten gelaten worden. Derhalve ook daar geen invoeringnbsp;van rechtstreeksch bestuur D).

1) Van Lansberge aanvaardde 26 Maart 1875 zijn ambt.

Vgl. Somer; De Korte Verklaring, p. 206. Vgl, ook extract uit Pel’s brief van 30' April 1875 aan legercommandant, Kielstra: Atjehoorlog, II, bijl IV.

~ 29

-ocr page 40-

Pel, tot overleg naar Batavia ontboden, zet zijn plannen nader aan den legercommandant De Neve uiteen. Doornbsp;Groot-Atjeh van zee af te sluiten zal het verzet gebrokennbsp;worden. Noodig is: ,,verovering dan wel onderwerping vannbsp;de VI moekims in het gebied van de XXV moekims.” Denbsp;wijze waarop dit zal moeten gebeuren, wil De Neve aan Pel’snbsp;inzicht overlaten. . . . ,,Hierna de IV moekims veroveren zoonbsp;deze zich niet hebben onderworpen en Korong^) Raba bezetten. Daarna de IX moekims veroveren. . . . Verder omnbsp;de West mag niet gewerkt worden, [want] dan is de verbindingnbsp;gemaakt tusschen ons en het gebied van Toekoe Lampassynbsp;op de Westkust en de toevoer van de staten meer zuidelijknbsp;gelegen over zee en langs de kust naar Groot-Atjeh onmogelijk geworden. . . . Oostelijk van de Atjehrivier moet hetnbsp;aan zee gelegen terrein veroverd worden. Eerst Kwalanbsp;Gighen^) bezetten en dan Kwala Loh vervolgens Korongnbsp;Raya, dat vooreerst onze uiterste post aan de zee ten Oostennbsp;moet uitmaken.”

De Raad van Indië heeft tegen dit program van actie geen bezwaar, mits Pel ervan kan afwijken, indien hij dit noodignbsp;oordeelt. Bij G.B. van lo Nov. 1875 no. 119 wordt daaropnbsp;conform het voorstel beslist. Bovendien wordt Pel gemachtigd,nbsp;,,indien hij dit onverwijld noodig acht... te Gighen en Anala-boeh *) of Patty eene bezetting te leggen en een ambtenaar

te plaatsen---ook al mogten de vorsten dier staatjes

met dat denkbeeld weinig ingenomenheid blijven aan den dag leggen. Hem wordt vrijgelaten ,,om zoo dikwijls de omstandigheden zulks gebiedend vorderen, van deze instructie af tenbsp;wijken.”

Het doet vreemd aan dat Van Lansberge niet treedt in het voorstel De Neve, om Pel voor nadere besprekingen op Javanbsp;te houden. Te meer waar De Neve er op wijst dat in dezennbsp;moesson toch geen operaties mogelijk zijn, zoodat Wiggers

Kroeëng.

Koeala Gigiëng.

Vgl. brief Legercdt aan G.G. van 22 Oct. 1875 no. 957.

Meulaböh.

’’) Paté’.

— 30

-ocr page 41-

van Kerchem, Pel’s vervanger, het commando te Koeta Radja kan blijven waarnemen^). Pel keert naar Atjeh terugnbsp;om het plan tot uitvoering te brengen. Zijn plotseling overlijden op 25 Februari 1876 heeft de uitvoering belet.

Wiggers van Kerchem volgt hem op. Deze komt in conflict met den Landvoogd wegens verschil van meening over denbsp;noodzaak om af te wijken van het plan-Pel; Van Lansbergenbsp;wilde n.1. troepen zenden naar Simpang Oelim. Wiggers vannbsp;Kerchem deelde niet de zienswijze van de regeering inzake denbsp;te voeren politiek ten opzichte van de onderhoorigheden ^).

-Oc-

B. Onder minister Alting Mees, September i8y6-tober i8yy.

Wiggers van Kerchem wordt door Diemont opgevolgd. Mees oordeelt deze vervanging een goede daad®). Stukkennbsp;over deze vervanging heb ik in de particuliere archievennbsp;niet aangetroffen, zoodat deze kwestie hier verder onbehandeld blijft.

Het program Pel wordt nu grootendeels afgewerkt.

Van Lansberge acht den tijd gekomen zelf naar Atjeh te gaan om den stand van zaken persoonlijk te kunnen opnemen.nbsp;Hij verzoekt op grond van art. 2 lid 2 van de geheime instructie van 1855 *). ’s Konings verlof voor deze reis®), ten eindenbsp;een beslissing te kunnen nemen over de te maken afrondingnbsp;van onze vestiging. De legercommandant acht n.1. ,,verovering van de XXII moekims in het verschiet (liggend);—---

in de toekomst zullen zoowel de XXVI als de XXII moekims meer dan waarschijnlijk door kracht van wapenen moeten onderworpen worden”. Hoe juist zal dit inzicht blijken te zijn!

Mees daarentegen acht verovering van de XXII en XXVI

Vgl. Verb. 24 Dec. 1875-IJ 31: brieven Legercdt. van 28 Sept. 1875 no. i/Geh., van G.G. van 3 Oct. ’75 no. i472/a/4.

*) Vgl. Somer, p. 208.

Vgl. bijl. 12.

4)--Het geval van dringende noodzakelijkheid uitgezonderd, wordt tot eene reis

naar buiten Java en Madura gelegene gedeelten van Nederlandsch-Indië des Konings machtiging vereischt. Vgl. Kiers: De bevelen des Konings, bijl. XVII.

Vgl. hyl. II.

— 31

-ocr page 42-

moekims niet noodzakelijk^). De Neve wil een betere defensie-lijn. Diemont daarentegen wenscht slechts het plan Pel volledig uit te voeren en oordeelt verdere uitbreiding van onze stellingen ongewenscht daar de middelen ontbreken.

Van Lansberge wil eerst na zijn reis naar Atjeh een beslissing nemen doch begrijpt niet de opvatting van Diemont die geen troepen vermindering wil doch ook geen andere defensie-lijn. Het verzoek van den Landvoogd om toestemming voornbsp;de Atjehreis brengt Mees in den ministerraad ter tafel. Denbsp;Koninkijke machtiging wordt verzocht en verkregen. Een instructie voor deze reis werd niet wel mogelijk geacht. Bovendien wilde de minister zelfs den schijn vermijden van gemisnbsp;aan vertrouwen in het door den G.G. te voeren beleid ^), hoewel hij een scherpe controle op dit beleid noodig oordeelt,nbsp;daar de minister j.de handelingen van den G.G. (dient) tenbsp;verdedigen; hij is tot op zekere grens daarvoor aansprakelijk”®).

Overigens waren noch de Koning noch Van Goltstein voor deze reis geporteerd *). Van Lansberge’s reis naar Atjehnbsp;levert niet de resultaten op welke deze ervan verwacht had.nbsp;Van troepenvermindering' kan voorloopig geen sprake zijn;nbsp;Samalanga dient n.1. getuchtigd te worden; voorts zal Habib ®) nog plaatselijk last geven.

Tijdens dit verblijf beloofde de Landvoogd de bouw van een nieuwe moskee; de oude was in 1873 afgebrand ennbsp;later afgebroken. De Indische regeering laat nu een nieuwenbsp;bouwen als bewijs dat zij van goeden wil is ten opzichte vannbsp;Atjeh’s bevolking. In zijn toespraak tot de hoofden legt hijnbsp;den nadruk op ,,het streven van de Regering (dat) steeds is denbsp;landsinstellingen en de godsdienst te beschermen en het gezag van vorsten en hoofden te handhaven” ®). Een en andernbsp;geeft in patria aanleiding tot heftige kritiek bij de leiders dernbsp;parlementaire rechterzijde.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Bijl. 2.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. bijl. 13.

Vgl. bijl. 12.

*) Vgl. bijl. i6.

De Arabier Habib Abdoer’rahman Alzahir. (De Klerck; Atjehoorlog, I, p. 334 e.v.). ®) Vgl. Javasche Crt. van 27 en 30 Mrt. 1877, no’s 25 en 26.

32 —

-ocr page 43-

Deze daad van den Landvoogd is de uitdrukking van zijn geleidelijk gegroeide overtuiging, dat het noodig is de politieknbsp;van agressie langzamerhand te laten varen. Wel bestaat er bijnbsp;de Atjehers nog haat en vrees voor wraakneming, zoodatnbsp;waakzaamheid geboden blijft. Mees beaamt dit, de toestandnbsp;is verbeterd, doch ,,wij zijn toch nog op verre na niet waar wijnbsp;wezen moeten, en feiten, zich openbarende in mindere uitgaven en vereenvoudiging van onze vestiging gepaard metnbsp;blijvende rust, moeten nog worden geconstateerd alvorensnbsp;wij met voldoening zullen kunnen wijzen op het intreden vannbsp;een nieuw en het afsluiten van het verleden tijdperk.”

Voorloopig is blijven dus nog het parool en in verband daarmede geeft de Landvoogd opdracht maatregelen te beramen om den gezondheidstoestand te Koeta Radja, welkenbsp;zeer veel te wenschen overlaat, te verbeteren. Dr. Archer,nbsp;surgeon-general ean het Britsche leger, die Koeta Radja bezocht had en 30 Augustus 1876 rapport had uitgebracht overnbsp;den toestand op medisch en hygiënisch gebied, was geporteerdnbsp;voor overbrenging van onze vestiging naar een op ± 300 voetnbsp;hoogte gelegen plaats in het bergterrein. Van dit voorstel isnbsp;niets tot uitvoering gekomen, evenmin als van zijn voorstel omnbsp;de koloniale troepen in een lichte uniform te steken daar denbsp;donkere, zware stof niet voor dit klimaat geschikt was.

Het Indische leger telde van oudsher een groot aantal vreemdelingen. In de jaren 1875 en 1876 b.v. werden uitnbsp;Nederland uitgezonden: 912 Nederlanders, uit het Neder-landsche leger afkomstig; 1320 geworven Nederlanders ennbsp;niet minder dan 5999 geworven vreemdelingen ^).

Dit groote aantal wekte in toenemende mate ongerustheid. ,,Eén zaak, schrijft Van Lansberge aan den Minister, acht iknbsp;evenwel van zóóveel belang, dat mijns inziens zonder schroomnbsp;daaraan vernieuwde offers zouden kunnen gebragt worden,nbsp;namelijk de versterking van het Nederlandsche element innbsp;het leger”^). Ook Mees wenscht hierin verandering te brengennbsp;') Vgl. bijl. 19.

Vgl De Waal: De Indische Financiën, II, pag. 151. h Verb. 5 Apr. 1877 no. La. G.

33

-ocr page 44-

door een afzonderlijk werfdepot te stichten, geheel los van Harderwijk. Zijn idee is dit depot niet onder Oorlog dochnbsp;onder Koloniën te doen ressorteeren ^). Eerst jaren later is ditnbsp;denkbeeld uitgevoerd door stichting van de Koloniale Reserve, die sinds 1909 uitsluitend onder Koloniën ressorteert.

Over Diemont, den bevelhebber, schrijft Van Lansberge 7 April 1877 particulier aan Mees dat deze voorloopig gehandhaafd moet worden ,,vooreerst omdat het niet wensche-lijk is den chef zoo dikwijls te doen veranderen, en vooral omdat ik er geen ander heb. Aangezien generaal Diemont welnbsp;zijn gezond verstand heeft, de militaire zaken na de genomennbsp;beslissing op den achtergrond traden en in politieke zakennbsp;Kroesen het volkomen vertrouwen van den Opperbevelhebber (i.c. Diemont) geniet, zie ik er minder bezwaar in.”nbsp;Diemont is physiek volkomen op. ,,Van der Heijden is eennbsp;flink soldaat die als aanvoerder in eene affaire uitstekend zounbsp;voldoen maar overigens komt hij mij voor te weinig ontwikkeld te zijn om als bevelhebber op te treden. Hij is daartoenbsp;ook te zeer gehaat bij de officieren welke hij ongemeen ruwnbsp;behandelt.” Meyer is Van Lansberge uitstekend bevallen.nbsp;Meyer en Van der Heijden zijn volgens den G.G. onverzoenlijke vijanden. Toch worden deze beide personen later innbsp;functie’s gesteld, de een als commandant, de ander als chef-stafnbsp;waarbij de nauwste samenwerking een eerste vereischte zalnbsp;zijn voor een behoorlijke behartiging van de aan hen toevertrouwde belangen!

Het bezoek van den Landvoogd aan Atjeh doet aanstonds de vraag rijzen waarom de legercommandant deze reis nietnbsp;meemaakte. Achtte Van Lansberge het niet verantwoord datnbsp;ook deze Java tijdelijk verliet ? Uit Van Lansberge’s brievennbsp;blijkt duidelijk dat hij vaak weinig waarde kon hechten aannbsp;de adviezen van legercommandant en Raad van Indië.nbsp;Ware het anders geweest, zoo zou een commissiereis van een

9 Bijl. 9 en 22.

34 —

-ocr page 45-

¦edeleer en den legercommandant de reis van den Landvoogd allicht overbodig hebben kunnen maken.

Verheldering van inzicht in de Atjehkwestie heeft deze reis niet gegeven.

De Landvoogd, in de meening verkeerende dat de rust hersteld is, bepaalt: ,,voor’shands (wordt) in Groot-Atjeh van een verder agressief optreden, ten doel hebbende om veroveringen in het binnenland te maken, afgezien.” Dit behoeftnbsp;echter het maken van tochten ,,ter beveiliging van de stelling”nbsp;of ,,krachtig optreden waar zulks noodig mag voorkomennbsp;tegen de nog vijandelijke of trouwelooze onderhoorigheden”nbsp;niet uit te sluiten. ,,De schijn vermijdend dat de vijand zwakheid kan onderstellen, moeten vredelievende aanrakingen gezocht worden.” Het vorderen van persoonlijke diensten magnbsp;alleen voor het aanleggen en onderhouden van gemeenschaps-wegen plaats vinden^).

Op deze Atjehreis heeft de G.G. totaal voor ƒ 25.000 aan Atjehsche hoofden uitgedeeld!

Een belangrijk krijgsfeit in het jaar 1877 is: het optreden tegen Simpang-Oelim waar de van zijn waardigheid vervallennbsp;verklaarde radja Teukoe Moeda Nja Malém den aanval in Juninbsp;van dat jaar op onzen post te Blang Ni beraamd had. Diemontnbsp;was 30 Juni wegens ziekte naar Batavia vertrokken; Van dernbsp;Heijden, de waarnemend bevelhebber, greep in en verdreef dennbsp;radja uit zijn landschap. Helaas kon hij hem niet in handennbsp;krijgen. — In Augustus van hetzelfde jaar bleek gewapend optreden in Samalanga noodig. Lieden uit deze streek vochtennbsp;nog steeds tegen onze troepen in Groot-Atjeh. Bij deze expeditie wordt Van der Heijden door een vijandelijken kogel innbsp;het linkeroog getroffen. De radja van Samalanga wordt nietnbsp;afdoende geslagen, men opent besprekingen over zijne onderwerping welke eerst den 13 September daartoe leiden. Inmiddels was Van der Heijden reeds naar Koeta-Radja teruggekeerd; de leiding van de militaire zaken werd door hem aannbsp;den chef-staf, die van de politieke zaken aan den controleurnbsp;opgedragen. Meureudoe wordt door de marine gebombar-

Vgl. G.B. van 10 Mei ’77. ook Verb. 23 Juni ’77, H 12.

35

-ocr page 46-

deerd; het gevolg is dat 17 September de radja van Meureudoe zich onderwerpt. — De toestand werd zoo bevredigend geacht dat eind van het jaar nog slechts één compagnie te Sama-langa gelegerd bleef.

C.

18^9.

Onder minister Van Bosse, November i8yy—Februari

De Atjehoorlog moest zoo spoedig mogelijk beëindigd worden, niet in het minst om het finantiëel evenwicht te kunnen herstellen. Door de hooge uitgaven voor Atjeh kwam het batignbsp;slot in het gedrang; het is daarom niet te verwonderen datnbsp;van het Plein uit steeds op bezuiniging wordt aangedrongen.nbsp;In de meening dat Van Lansberge’s inzicht juist is en innbsp;Atjeh het tijdperk van agressie voorbij is, worden bezuinigingen op toelagen etc. ingevoerd. In Atjeh wordt de stemmingnbsp;hierdoor natuurlijk niet verbeterd!

Als Van Bosse het bewind van Mees overneemt, bericht hij aanstonds den Landvoogd dat hij de bezwaren, die bestaannbsp;tegen een verlagen van de Atjehuitgaven, begrijpt en weetnbsp;dat belanghebbenden bij den bestaanden toestand hun bestnbsp;zullen doen deze bezwaren zoo breed mogelijk uit te meten,nbsp;doch hij vraagt Van Lansberge niettemin door te zetten. Hijnbsp;weet dat de G.G. evenzeer de volstrekte noodzaak van beperking der uitgaven inziet en is vast overtuigd dat de rustnbsp;in Atjeh blijvend zal zijn^).

Het verder indringen in de binnenlanden acht hij een zeer verwerpelijk stelsel ^). Steeds weer waarschuwt hij tegennbsp;occupatie van meer gebied; hij wil geen blijvende occupatie;nbsp;slechts tuchtigen en schrik aanjagen ®). Daarentegen wenschtnbsp;hij een zoo spoedig mogelijke organisatie van het civiel bestuur. Als hoofd van het gewestelijk bestuur denkt hij zichnbsp;een uitstekend hoofdofficier, dan wel een bestuursambtenaarnbsp;(b.v. De Scheemaker). Mochten leger noch bestuur overnbsp;goede krachten beschikken dan acht Van Bosse het zeer wel

7 Vgl, bijl. 25.

Vgl. bijl, 27.

Vgl. bijl. 66 en 69.

— 36 —

-ocr page 47-

mogelijk, bij wijze van bijzonderen maatregel Bogaert, kapitein-luitenant ter zee, tot gouverneur van Atjeh te benoemen ^).

Hoe Van Bosse zich de invoering van civiel bestuur denkt, is niet duidelijk. Wordt een hoofdofficier met het civiel bestuur belast, dan zijn er geen moeilijkheden, er is dan éénhoofdig gezag. Anders wordt dit bij opdracht van het bestuurnbsp;aan een kracht uit het bestuurscorps dan wel aan genoemdennbsp;zeeofficier Bogaert. Hoe zal dan de verhouding zijn tot dennbsp;militairen commandant ? Van Bosse zal toch niet gedachtnbsp;hebben aan het wegtrekken van het meerendeel van de troepennbsp;uit Atjeh ? Bovendien; hij spreekt verder alleen over Noord- ennbsp;Oostkust van Atjeh; heeft hij aan de West-kust niet gedacht ?nbsp;Het goede in het plan-Van Bosse is dat hij niet wil vasthoudennbsp;aan bepalingen en reglementen; voor exceptioneele gevallennbsp;wil hij bijzondere maatregelen treffen.

Van Lansberge acht Bogaert niet den geschikten persoon en oordeelt bovendien den tijd nog niet gekomen om het bestuur over Atjeh aan een civiel persoon op te dragen. Hetnbsp;militaire element moet nog overwegen. Wel acht Van Lansberge dit een goede gelegenheid om het accent op het civielenbsp;deel van de taak van den bevelhebber, tevens civiel commissaris te doen vallen, door hem te benoemen tot gouverneurnbsp;van Atjeh en onderhoorigheden, tevens militair commandant.nbsp;Van Lansberge acht dit een groot voordeel; door dezen maatregel wordt Van der Heijden nog meer onafhankelijk van hetnbsp;legerbestuur en wordt de vredestoestand geconstateerd.

Merkwaardig en van belang voor de kennis van de toenmalige verhouding is wat Van Lansberge verder mededeelt; slechts dank zij het feit dat de bevelhebber te Atjeh tevensnbsp;civiel commissaris is, heeft de G.G. de mogelijkheid hem behoorlijk te controleeren. ,,De kwaliteit van civiel kommissarisnbsp;die de bevelhebber te Atjeh heeft, maakt hem geheel ondergeschikt aan mij en niet aan den Legerkommandant en iknbsp;verzeker Lf.E. dat zulks volstrekt noodig is wil ik eene behoor-

Vgl. bijl. 25. *) Vgl. bijl. 29.

37

-ocr page 48-

lijke kontrole over den gang van zaken uitoefenen” ^). Deze redeneering doet eenigszins vreemd aan. De G.G. is opperbevelhebber van land- en zeemacht. Hij kan dus den legercommandant aanwijzingen geven; of de bevelhebber te Atjehnbsp;meer of minder onafhankelijk van den legercommandant isnbsp;doet niet ter zake; eerder is het een nadeel te achten dat denbsp;bevelhebber niet geheel ondergeschikt is aan den legercommandant waardoor eenheid in opvatting t.a.v. het te voerennbsp;beleid beter verzekerd zou zijn.

Het Atjehbeleid van deze jaren is, naar her mij voorkomt, juist nadeelig beïnvloed door het naast, althans ten deele losnbsp;van, elkaar stellen van legerbestuur en gewestelijk bestuur.nbsp;Hoe het mogelijk was dat, zooals Van Lansberge schrijft,nbsp;het legerbestuur soms orders gaf aan de gewestelijke commandanten die geheel in strijd zijn met de wenschen van denbsp;Regeering, is een vraag die slechts beantwoord kan worden alsnbsp;men let op de slechte verhouding tusschen den Landvoogd ennbsp;den Legercommandant ^).

Zoowel Mees als Van Lansberge achtten het heengaan van De Neve noodzakelijk. Later wil de G.G. hem voorloopignbsp;niet missen, hij acht hem zeer bekwaam en tot nu toe ónmogelijk te vervangen. Daarbij komt dat hij De Neve’s invloed in Nederland vreest ®).

Reeds eind 1877 is Van Lansberge zeer te spreken over Van der Heijden, en oordeelt hij zijn aanblijven wenschelijk omdat zijn prestige bij de Acjehers door de overwinning vannbsp;Samalanga zeer groot is, dit kan te pas komen bij de met denbsp;verzetshoofden te voeren onderhandelingen *).

I Januari 1878 aanvaardt Van der Heijden de functie van gouverneur, hij ontvangt de bezoldiging van gouverneur metnbsp;tijdelijken stilstand van het militair traktement. Als kolonel isnbsp;hij hoven de formatie ®), eerst later bleek dat dit voor Van dernbsp;Heijden ongewenschte gevolgen meebracht.

1) Vgl. bijl. 29.

Vgl. ook bijl. 40.

Vgl. bijl. 57.

Vgl. bijl. 29.

Vgl. Ind. S. 1878—30.

38

-ocr page 49-

In Koeta-Radja was een assistant-resident voor de politieke zaken bescheiden; Van Lansberge meldt dat de verhoudingnbsp;tusschen Van der Heijden en dezen assistent-resident, Kroesen, niets te wenschen overlaat ^). Zonder den ingrijpendennbsp;maatregel om het civiel bestuur over Atjeh voorloopig op tenbsp;dragen aan een hoofofficier der landmacht als gouverneur,nbsp;had evengoed de buitengewone bevoegdheid van den bevelhebber ixigeperkt kunnen worden.

Van Bosse’s brief van 17 Januari 1878 doet zien dat deze eerst nog niet zeker is of Van der Heijden voor dezen postnbsp;geschikt zou zijn. Van Lansberge heeft hier zelfstandig beslist; dit verdient de aandacht daar juist deze benoeming zeernbsp;veel moeite en last zou veroorzaken, niet in het minst door hetnbsp;vooropstellen van de civiele taak van den gouverneur. Het isnbsp;vreemd dat hier de minister niet voor de benoeming geraadpleegd is; voor minder belangrijke zaken werd dit wel gedaan.

In weerwil van de bij Van der Heijden’s benoeming gebouwde verwachting gaat in Atjeh toch alles lang niet zooals men zich dat gewenscht had. In de XXII en XXVI moekimsnbsp;blijft het onrustig. De verzetshoofden waaronder ook Habibnbsp;Abdoerrahman, zijn niet tot onderwerping geneigd. De ex-radja van Simpang Oelim, die zich 2 Januari 1878 te Blangnbsp;Ni had onderworpen, beproeft dit wel, is er althans voor uitgezonden, doch resultaten blijven uit.

Op land- en zeemacht was bezuinigd, hoe wel niet in die mate als aanvankelijk de bedoeling was, daar de vroegere berekeningen gebaseerd waren op de onderwerping van de XXVInbsp;moekims en van Teukoe Moeda Baet, oelèëbalang der VIInbsp;moekims in de sagi der XXII moekims. Deze beide gebeurtenissen waren echter uitgebleven®). Van Lansberge oppert nunbsp;het plan tot een inval in de XXII moekims om het verzet tenbsp;breken. Van Bosse voelt hier niets voor, dit zou weer gebiedsuitbreiding beteekenen *). De G.G. denkt er over Habib ,,af

1) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. bijl. 31.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. bijl. 35.

®) Vgl. bijl. 44.

*) Vgl. bijl. 41 en 49.

39

-ocr page 50-

te koopen”, zoodat diens tegenstand wordt weggenomen en de rust in de XXII moekims zal terugkeeren. Van Bosse voeltnbsp;aanvankelijk weinig voor dit plan en ducht er slechts nadeeligenbsp;gevolgen van, Panglima Pólém, het sagihoofd der XXII moe-kirns, T. Baet en anderen zullen ook geld vragen.

De operaties tegen Geudong in Juni 1878 verloopen niet naar wensch. Van der Heijden gaat er nu zelf heen. De radjanbsp;doet afstand ten behoeve van zijn zoon, aan wien hij het onderhandelen geheel heeft overgelaten. — De sterkte Geudöngnbsp;echter wordt niet genomen.

Tijdens dezen tocht doet Habib een inval in het door ons bezette deel van Groot-Atjeh, zoodat Van der Heijden ijlingsnbsp;zijn troepen naar Koeta-Radja terugbrengen moet. De G.G.nbsp;ontvangt bericht van dezen inval bij terugkomst van zijn reisnbsp;naar Oost-Java 0. Van Bosse acht optreden nu ook gewenschtnbsp;doch wil alleen tuchtiging, geen occupatie ^).

Van der Heijden valt nu de XXII moekims binnen en neemt in Juli 1878 Món Tasië. Van Lansberge is vol zorgnbsp;over de afloop van de expeditie; Van der Heijden schiet nietnbsp;op; van een nieuwe vestiging wil ook Van Lansberge nietsnbsp;weten. De regentijd nadert, dan wordt ageeren zooveel tenbsp;moeilijker, direct ingrijpen in de operaties door legerbestuurnbsp;of G.G. is echter onmogelijk. Het is dus afwachten®).

Eind Juli seinde Van Lansberge dat de kans op onderwerping van Habib groot is. Er waren n.1. met dezen en met T. Moeda Baet onderhandelingen geopend. De, beslissingnbsp;was reeds genomen voordat Van Bosse van deze plannen wist.

Hij kan dan ook niet anders doen dan afwachten ^). In 1877 waren onderhandelingen met laatstgenoemden mislukt ®).nbsp;Medio Augustus biedt Habib zijn onderwerping aan. Vannbsp;Bosse had hem liever in handen gekregen, doch de G.G. achtte dit niet uitvoerbaar en al ware het mogelijk geweest dan zounbsp;zijn gevangenhouding toch zeer bezwaarlijk geweest zijn ®).

Vgl. bijl. 62 en 67.

Vgi. bijl. 69.

Vgl. bijl. 75.

4) Vgl. bijl. 53.

Vgl. bijl. 27.

lt;*) Vgl. bijl. 77.

40 —

-ocr page 51-

Waarom Habib niet evengoed als anderen verbannen had kunnen worden toont Van Lansberge niet aan. De afkoopsomnbsp;wordt gesteld op een persoonlijk jaargeld van 12000 dollars. —nbsp;Ook T. Moeda Baet onderwerpt zich nu.

Eerst den 24 October 1878 verlaat Habib Atjeh hoewel vastgesteld was dat dit den 13 zou gebeuren.

Het plan tot afkoopen van den Habib is afkomstig geweest van Van der Heijden. De G.G. stemde er in toe. De Koninklijke bewilliging werd in dit geval achter af verleend^). Vannbsp;Bosse heeft, door het uitlokken van die bewilliging ten slottenbsp;zijn medewerking tegen deze door hem verfoeide methodenbsp;slechts verleend, omdat hij, de bezuiniger, meende dat daardoor de oorlogskosten zouden kunnen worden gedrukt.nbsp;Wanneer de minister in verband met deze affaire klaagt overnbsp;het uitblijven van rapporten uit Atjeh over de wijze waarop denbsp;onderwerping van Habib tot stand kwam, moge niet vergeten worden dat de gouverneur steeds rechtstreeks aan dennbsp;minister rapporteerde.

Door de ingevallen regens is verder opereeren in de XXII en XXVI moekims tijdelijk onmogelijk geworden. Van dernbsp;Heijden wordt voor zijn prestaties in de XXII moekims in denbsp;afgeloopen maanden door den Koning tot generaal-majoornbsp;benoemd ^). Dit geschiedde op voordracht van Van Lansberge; De Neve had er bezwaar tegen; hij vond Van dernbsp;Heijden ,,partijdig in de beoordeeling en omgang met zijnenbsp;minderen”.

De Neve zal als legercommandant aftreden en door Bou-meester vervangen worden®).

Van Lansberge geeft Van der Heijden nadere instructies over wat z.i. in de XXII en XXVI moekims gebeuren moet.nbsp;De totale onderwerping zal verkregen dienen te worden *).nbsp;De G.G. acht de krijgsoperatiën tot dusver slap gevoerd,nbsp;maar kan moeilijk Van der Heijden tot de orde roepen c.q.nbsp;hem vervangen. Dat zou op de Atjehsche hoofden een zeer

Vgl. \gt;erb. van 13 Dec. 1878, U 23.

2) Verb. 21 Sept. 1878 D i8.

2) .Vgl. bijl. 73. 75 en 8l.

Vgl. brief van 7 Nov. ’78 no. La O, II.

41

-ocr page 52-

slechten indrukmakend). Wel betreurt hij datVan der Heijden niet verder getrokken is naar Indrapoeri. Inde XXVI moekimsnbsp;is nog niets bereikt ^).

Van der Heijden’s rapport heb ik niet aangetrofïen, zoodat Van Lansberge’s conclusie dat Van der Heijden niet gewetennbsp;zou hebben wat te doen, niet met dit rapport te verifieerennbsp;is®); de chef staf, overste Demmeni en a.r. Sol zouden geadviseerd hebben door te trekken. Merkwaardig is echternbsp;Van Lansberge’s *) schildering van den tegenstand van militaire zijde ondervonden bij zijn maatregelen tot bezuiniging.nbsp;Hij gelooft dat het niet opschieten van de troepen o.m. tenbsp;wijten is aan het feit dat door de verpleging op voet van oorlog tijdens een expeditie extra voordeelen genoten worden!

Gedurende de periode van stilstand van de operaties is er contact met de bevolking van de bezette streek. Van dernbsp;Heijden wil dit contact uitbuiten en vraagt de goedkeuring opnbsp;zijn besluit waarbij ,,bij wijze van tijdelijken maatregelnbsp;(wordt bepaald) dat de uitoefening van eenige controle op denbsp;betrokken hoofden en bevolking zoomede om de aanrakingnbsp;van deze, met de autoriteiten te Kota Radja te vergemakkelijkennbsp;de uitoefening van het civiel beheer” aan officieren wordt opgedragen n.1. in de VH en XXII moekims aan den commandant der vereenigde kolonnes in de XXH moekims, in de IXnbsp;moekims aan den wd. commandant der Z.0. linie en in denbsp;XXVI moekims aan den commandant der N.O. linie ®).

De Legercommandant adviseert op dit verzoek afwijzend ®), de G.G. beslist conform dit advies ’) daar ook de G.G. bezwaren heeft tegen de uitoefening van civiel bestuur doornbsp;officieren. Hij wijst op de aanwezige civiele ambtenaren;nbsp;,,hunne taak moet het blijven om daar, waar niet uitsluitendnbsp;het militair gezag moet gelden, het civiel gezag uit te oefenennbsp;onder Uwe leiding.” Uitbreiding van het aantal civiele ambte-

') Vgl. bijl. 86.

Vgl. bijl. 87.

’*) Vgl. bijl. 93.

*) Vgl. bijl. 94.

Vgl. besluit van 5 Nov. 1878 no. 1303.

®) Vgl. brief van 23 Nov. ’78 no. 1065/13.

’) Vgl. brief van 28 Nov. 78 X, II.

— 42

-ocr page 53-

naren kan zoo noodig plaats vinden. „Daar waar de verrig-tingen van het militair en het civiel gezag nog niet te scheiden zijn, is eene speciale opdragt van het civiel gezag overbodig ennbsp;leidt zij ligt tot onjuiste voorstellingen en gevolgtrekkingen.nbsp;Ook voor de nadere aanrakingen met hoofden en bevolkingnbsp;in die gevallen is U de assistent-resident voor de betrekkingennbsp;met de inlandsche staten toegevoegd.” — In de gegevenomstandigheden was de beslissing van den G.G. de eenig mogelijke. Men wilde geen gebiedsuitbreiding, slechts tuchtiging.nbsp;Opdracht van civiel bestuur aan deze militaire commandantennbsp;zou licht hebben kunnen leiden tot de opvatting dat de bezetting permanent zou zijn.

Van Lansberge wil de postenlinie opheffen; deze leidt tot versnippering van krachten. Zoodra Boumeester in functie zalnbsp;zijn moet deze naar Atjeh vertrekken om de zaak ter plaatsenbsp;op te nemen en advies uit te brengen. De Neve deelt de opinienbsp;van den G.G., zijn voorstellen zijn echter niet bruikbaar zegtnbsp;Van Lansberge er aanstonds bij ^). Een beheerschen van hetnbsp;binnenland is niet de bedoeling; Van Lansberge wil slechtsnbsp;den kring om Koeta Radja, dien hij zich denkt, en waarbinnennbsp;wij bestuur zullen voeren, door een 4 of 5-tal versterkingennbsp;beveiligen.

Uit de schildering van den politieken toestand van Atjeh, die Van Lansberge geeft, blijkt hoe hij reeds beseft welke denbsp;ware verhouding van den Sultan tot de hoofden van de kust-staatjes was en hoe gering de sultansmacht eigenlijk was. Hijnbsp;acht het de juiste politiek de onderlinge verdeeldheid, welkenbsp;er tusschen de hoofden heerscht, te doen voortbestaan: inmenging in de binnenlandsche politiek van deze staatjes isnbsp;uit den booze ®). Helaas is hij niet tot het inzicht geraakt datnbsp;het verzet slechts te breken zou zijn door overal onze machtnbsp;te doen gevoelen en niet kon worden volstaan met tuchtigingnbsp;zonder blijvende bezetting.

Wat Van Bosse aangaat, deze weet eigenlijk geen raad met Atjeh. Hij is er niet ver vandaan het te beschouwen als een

1) Vgl. bijl. 9S-Vgl. bijl. 95-

3) Vgl. bijl. 80.

43

-ocr page 54-

liefhebberij van de militairen, die hij, de oude radicaal en bezuiniger, als onnutte en dure elementen in zijn hart verfoeit.nbsp;Bij zijn optreden oordeelde hij civiel bestuur over Atjeh mogelijk; October 1878 vindt hij echter het tijdstip voor invoeringnbsp;van civiel bestuur nog niet aangebroken, hoewel het wel urgentnbsp;is alvast zijn gedachten over dit plan te laten gaan^). Januarinbsp;1879 wenscht hij zoo spoedig als de omstandigheden dit veroorloven het civiel bestuur in te voeren, beveelt hij Netschernbsp;of Pruys Van der Hoeven aan als gouverneur ^). Tegennbsp;vaste posten in de XXII en XXVI moekims heeft hij bezwaar.nbsp;Het plan een regeeringscommissaris, Netscher, naar Atjeh tenbsp;zenden om de civiele bestuursorganisatie voor te bereiden,nbsp;juicht hij zeer toe ®). Nu er geen sultan meer is en we met alnbsp;die potentaatjes ieder afzonderlijk te maken hebben ziet hijnbsp;geen kans het bestuursprobleem op te lossen. Zoo mogelijknbsp;zou hij alleen Koeta-Radja willen bezet houden met een goednbsp;verzekerde gemeenschap met de reede.

Van Bosse staart zich, als zoovelen destijds, blind op de kosten van den Atjehoorlog. Ook hij wil door een onthoudingspolitiek op de kosten bezuinigen ®).

Eerst Van Heutsz en Snouck Hurgronje hebben geleerd en bewezen dat doortasten ten slotte de goedkoopste weg is.

D. Onder minister Van Rees, Maart—Juli i8yg.

Het is in onze geschiedenis geen zeldzaamheid dat een minister van Koloniën voortkomt uit de Indische administratie; zoo min als het een sporadisch verschijnsel is dat eennbsp;minister van Koloniën gouverneur-generaal wordt; wel is hetnbsp;een bijzonderheid te noemen dat een Landvoogd achtereenvolgens twee oud-Indische hoofdambtenaren als Minister zietnbsp;optreden; ambtenaren die in zijn bestuursperiode in nauwenbsp;aanraking met hem stonden. Alting Mees was van 1873 tot

9 Vgl. bijl. 88.

9 Vgl. bijl. 104.

Vgl. bijl. 105.

9 Vgl. bijl. 71 en 72.

g Vgl. ook bijl. 85.

44

-ocr page 55-

1876 president van het hooggerechtshof, Van Rees van 1873 tot 1878 vice-president van den Raad van Indie geweest; laatstgenoemde had in zijn positie steun aan Van Lansberge’snbsp;plannen verleend

O. Van Rees, de man die door Van Bosse zelf als zijn opvolger was gedoodverfd ^), volgde dezen op in het ministerie Kappeijne van de Coppello. De duur van het ministerieel bewind Van Rees is slechts zeer kort geweest. Reeds 20 Augustusnbsp;1879 neemt Van Goltstein opnieuw den ministerieelen zetelnbsp;in; het ministerie Kappeijne was n.L, voornamelijk tengevolgenbsp;van Kappeijne’s zonderling optreden, een ontijdigen doodnbsp;gestorven®).

De verhouding Van Rees-Van Lansberge in zake Atjeh kan bij gebrek aan particuliere bescheiden niet worden toegelicht. Veel is er in deze enkele maanden niet tot stand kunnennbsp;komen. Van Lansberge gewaarschuwd door Van Goltsteinnbsp;dat ,,Van Rees’ toestand vrij precair was” *) zal wel niet tenbsp;spoedig zijn ingegaan op aanschrijvingen va.n den ttijdelij-ken” minister!

Wat is intusschen in Atjeh gebeurd? Maart 1879 zijn de operaties in de XXII en XXVI moekims door Van dernbsp;Heijden hervat. Van der Heijden’s plan was eerst op te rukkennbsp;naar Indrapoeri, de zaken in de XXII moekims af te wikkelennbsp;en daarna de XXVI moekims aan te vallen ®). De G.G. heeftnbsp;bij schrijven van 21 Mrt. ’79 La X., zijn brief van 7 Nov. ’78nbsp;La 0. II aangevuld en nadere instructies t.a.v. het krijgsdoelnbsp;gegeven: ,,Einddoel totale onderwerping van de XXII ennbsp;XXVI moekims” ,,Eisch van onmiddelijke onderwerping”,nbsp;moet worden gesteld; ,,de vijandelijkheden (dienen) ongestoord voort te gaan in afwachting van het antwoord van denbsp;hoofden. Aan den oorlog moet nu een einde komen, hetzij denbsp;verwachte onderwerping verkregen wordt, het zij aan dennbsp;vijand zoodanige tuchtiging toegebragt wordt, dat er geen

') Vgl. bijl II4-

Vgl. bijl. 49.

Vgl. Rengers: Schets eener parlementaire geschiedenis van Nederland, 1849—1891; p. 540.

9 Vgl. bijl. 108.

Vgl. nota van 6 Nov. 1878.

45

-ocr page 56-

twijfel besta, omtrent onze overmagt en zijne nederlaag en wij onze krijgsmagt kunnen terugtrekken binnen de grenzen voornbsp;onze definitieve vestiging aan te wijzen. — Noch te Indra-poeri noch elders mag voorshands eenige andere vestigingnbsp;worden in ’t leven geroepen dan die voor de dadelijk voort tenbsp;zetten militaire operatiën noodig mogt zijn”. Deze instructienbsp;wordt telegrafisch aangevuld; ,,bedoeling der nu aangevangennbsp;krijgsoperatiën is onderwerping of — indien deze niet spoedignbsp;komt — gestrenge tuchtiging der nog in verzet zijnde hoofden. Van annexatie der bezette streken buiten onze oudenbsp;liniën mag geen sprake zijn. Alles moet vermeden worden watnbsp;daartoe zou kunnen leiden. Andere militaire operatiën, dannbsp;die welke noodig zijn tot bereiking van het hoofddoel of totnbsp;verzekering der gemeenschap met de agerende troepen moetennbsp;als onnoodig en schadelijk achterwege gelaten worden” ^).

Tuchtigen en weer ontruimen! Geen gebiedsuitbreiding met alle consequenties daarvan! Het heet wel dat onderwerping het einddoel is, maar hoe deze bereikt kan worden alsnbsp;er slechts tuchtiging plaats vindt, wordt niet gezegd. Men isnbsp;zich nog steeds niet bewust van de onmogelijkheid de Atjeh-kwestie op deze wijze op te lossen. Van Rees die zich met dezenbsp;gegeven instructie vereenigt is vol ongeduld en seint ,,hoe isnbsp;ontstentenis berigten Atjeh te rijmen met Uwe instrucde vannbsp;21 Maart waarmede ik mij volkomen vereenig” ^).

Van Lansberge schrijft particulier aan Van der Heijden op 19 April 1879: „Daarom wordt het voor ons noodzakelijk,nbsp;wat de resultaten der expeditie betreft, ons tevreden te stellennbsp;met hetgeen wij krijgen kunnen, niet met hetgeen wij zoudennbsp;wenschen. Wij moeten dus op het hoofddoel, onderwerpingnbsp;der hoofden, afgaan; daar waar zulks niet volstrekt noodig isnbsp;voor de verzekering onzer communicaties ons zoo min mogelijk met de bevolking inlaten en vooral niet noodeloos denbsp;kampongs verbranden.”

24 Maart wordt de moskee te Indrapoeri veroverd. Mei rukt men op naar Glé Jeuëng dat 9 Juni genomen wordt. De on-

1) Vgl. telegram van 13 Apr. ’79; in Verb. 16 Apr ’79 no. I, I.

Vgl. verb. 2 Mei ’79 Z 6.

46

-ocr page 57-

trouw van T. Moeda Baet blijkt nu overtuigend, zoodat hij 9 Mei 1879 wordt opgevat en naar Batavia overgebracht. Hijnbsp;wordt naar Banda verbannen. Ook Toengköb wordt bezet; hetnbsp;blijkt echter door den vijand verlaten te zijn. De „voornaamste verzetshoofden worden echter niet tot onderwerping gebracht doch wijken, als gewoonlijk, uit naar het binnenland.nbsp;Van der Heijden wil daarom Aneu-Galong, Indrapoeri ennbsp;Toengköb bezet houden opdat de bevolking gevrijwaardnbsp;worde tegen wraakneming van de zijde der verzetslieden. Ernbsp;is, volgens hem, bij het bezetten van deze posten geen sprakenbsp;van ,,afsluiten” doch van „in bedwang houden” van dezenbsp;streken. Dit is vooral ook daarom noodig omdat van de verwachte vrijwillige onderwerping niets bleek.

Naden tocht naar Seulimeum acht Van der Heijden de operaties beëindigd en verlegt hij zijn hoofdkwartier weer naar Koeta Radja.

Onder die bedrijven had Van Rees zijn gedachten echter laten gaan over onze vestiging in Atjeh. Hij vraagt welk plannbsp;betreffende de concentratie onzer stellingen meer of mindernbsp;volledig (kan) worden toegepasD^). Van Lansberge deelt dennbsp;minister mede dat voorloopig de posten te Sigli, Samalanganbsp;en Meulaböh, op advies van den gouverneur van Atjeh, nietnbsp;verlaten kunnen worden. ,,Het heeft nimmer in de bedoelingnbsp;gelegen eent vestiging te Samalangan op te rigten. Het is dannbsp;ook mijns inziens eene fout geweest van generaal Van dernbsp;Heijden dat hij na de onderwerping van Samalangan ennbsp;Merdoe niet onmiddellijk met de geheele magt is teruggetrokken. Overigens is die plaats niet bijzonder ongezond maarnbsp;heeft zij geene genoegzame politieke beteekenis om de onkosten eener vestiging te motiveren, hetgeen welligt het geval

zou zijn met het ons beter gezind Telok Semawé-----Aan

het hoofd van het gewest dient een civiel ambtenaar geplaatst te worden met den titel van gouverneur of resident. Deze beheert het regtstreeksch gebied zelf en beschikt daarvoor overnbsp;een zeker aantal controleurs die ieder een onderafdeeling tenbsp;besturen hebben. Deze voeren daarenboven naar gelang hun-

1) Vgl. brief van 4 Juni 1879, 32 Kbt. P 9.

47

-ocr page 58-

ner standplaats zoo noodig toezigt over de niet tot ons regt-streeksch gebied behoorende streken. De Oostkust maakt eene afzonderlijke afdeeling uit onder het bestuur van een assistent-resident en. een of twee controleurs naar gelang er eene vestiging op Telok Semawé wordt opgerigt of niet. Tot die afdeeling zal de geheele kust moeten behooren van Tamiang af totnbsp;aan Passangan. De noordelijk hiervan gelegen staten wordennbsp;tot het gebied gebragt der afdeeling Atjeh-proper. De aanrakingen met de Westkust worden onderhouden door middelnbsp;van bezoeken van uit Atjeh-proper. Wordt de vestiging tenbsp;Malaboe behouden, dan is het genoegzaam dat te dier plaatsenbsp;een controleur le klasse geplaatst worde. Aan den Gouverneurnbsp;blijft een assistent-resident voor de aanraking met de in-landsche staten toegevoegd, evenals zulks op Celebes het geval is, aan wien voornamelijk de taak zal opgedragen wordennbsp;van het veelvuldig bezoeken der staten ter Noord en Westkust doch die zelf geen regtstreeksch bestuur zal voeren” ^).nbsp;Hieruit blijkt wel hoe ook Van Lansberge overtuigd is dat denbsp;rust op Atjeh van blijvenden duur zal zijn.

Van der Heijden had controle op het scheepvaartverkeer absoluut noodzakelijk geacht om te kunnen voorkomen datnbsp;wapenen en munitie ingevoerd zouden worden. Door hem werdnbsp;daarom alleen Oelèë Lheuë voor den invoer opengesteld. Vannbsp;Lansberge achtte dit eigenmachtig genomen besluit slechtsnbsp;als zeer Ujdelijken oorlogsmaatregel toelaatbaar ^).

Eind 1878 was de blokkade van de kusten weer ingesteld doch Februari 1879 op last van de regeering opgeheven. Innbsp;Juli 1879 werd deze blokkade weer door Van der Heijdennbsp;gelast; ze bleef tot September 1881 gehandhaafd (Van Bossenbsp;had reeds een blokkade noodig geoordeeld) ^).

Het collectief straffen van een kampong voor binnen haar gebied bedreven verzetshandelingen wordt bij G.B. van 4nbsp;Juni ’79 no. 6 goedgekeurd.

9 Vgl. brief van 24 Juli 1879 no. F II. 9 Vgl. brief van 17 Juli ’79. no. B II.nbsp;9 Vgl bijl. 98.

48-

-ocr page 59-

E. Onder minister Van Goltstein, Augustus iSjg—April i88i^).

Intusschen was Van Goltstein als minister opgetreden. Deze had Van Lansberge een zeer karakteristieke wijze van

opvolgen van ’s ministers aanwijzingen geleerd: ,,---het

is daarom regt- en pligt der Indische Regering om wederstand te bieden, waar zij zich geplaatst ziet tegenover onbekooktenbsp;bevelen van een koloniale specialiteit uit het Moederland.nbsp;Geen bedreiging met ontslag, maar eene kalme, beredeneerdenbsp;houding van passieven wederstand wordt in die gevallen doornbsp;’s Lands belang geboden.” — Van Goltstein wil niet aanstonds ingaan op het plan om voor Atjeh een civiel gouverneurnbsp;te benoemen en voor die functie Van der Hoeven, die metnbsp;verlof in Nederland is, te polsen. Hij wenscht eerst consolidatienbsp;van den toestand in Atjeh. ,,In den actuelen toestand zou eennbsp;civiel hoofd met een militairen bevelhebber nevens zich nietnbsp;te overziene ellende met zich slepen” ®). Hij waarschuwt den

G.G. de Atjeh zaak rustig te behandelen--geen overijlde

beslissingen te nemen. Zoo keurt hij zeer af dat de G.G. voordat Boumeester naar Atjeh is geweest om een plaatselijk onderzoek in te stellen en gegevens te verzamelen voor eennbsp;rapport aan den G.G. hoe verder gehandeld zal moeten worden, aan Van der Heijden reeds instructies geeft het vechtennbsp;te staken. — Van Lansberge verdedigt zich tegen critiek opnbsp;zijn instructie aan Van der Heijden door aan te voeren dat zijnnbsp;bedoeling was te voorkomen dat deze de verzetshoofden nognbsp;verder het binnenland in zou vervolgen. Wel is hij zich bewust dat het in de onderhoorigheden nog lang onrustig zalnbsp;zijn; ,,wij zullen veel takt moeten gebruiken om ons buiten denbsp;twisten te houden. Ook te Groot Atjeh om de bevolking tenbsp;winnen. Daarom is een krachtig civiel bestuur noodig” ®).nbsp;Hoe dit mogelijk is waar de toestand nog zoo verward is en er

’) 12 April i88i legde Van Lansberge zijn ambt neder.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. bül. 109.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. bijl. 108.

g Vgl. bijl. 109.

g Verg. bijl. 114.

— 49

-ocr page 60-

van rust nog niet gesproken kan worden, wordt niet aangetoond. — Boumeester zou de opvatting van den G.G. deelen; Van Lansberge oordeelt het niet noodig Boumeesters adviesnbsp;af te wachten, daar hij beter op de hoogte is^).

Van Lansberge stelde wel weinig vertrouwen in zijn adviseurs!

Zeer belangrijk voor de kennis van de latere gebeurtenissen in Atjeh is de wijze waarop Minister en Landvoogd het civielnbsp;bestuur willen organiseeren.

Begin September 1879 maakt Pruys van der Hoeven zijn opwachting bij den pas opgetreden minister en verklaart hemnbsp;genegen te zijn naar Indië terug te keeren voordat zijn verlofs-periode verstreken is, indien de G.G. zijn diensten wil ac-cepteeren, b.v. in Atjeh. In October heeft een tweede onderhoud plaats waarbij Van Goltstein ,,het voornemen van dennbsp;heer Van Lansberge om het militair bestuur te Atjeh door eennbsp;civiel te vervangen en daarbij van (zijn) diensten gebruik tenbsp;maken” aan Van der Hoeven kenbaar maakt. Van dernbsp;Hoeven is bereid naar Indië terug te keeren om ,,het gouver-nementschap van Atjeh” op zich te nemen, doch stelt enkelenbsp;voorwaarden; waar hij 26 Indische dienstjaren heeft, waarvannbsp;14 als hoofd van een gewest, vraagt hij éénzelfde toelage als nunbsp;de militair gouverneur geniet. Voorts verzoekt hij recht opnbsp;een pensioen dat gelijk zal zijn aan het hoogste pensioen hetwelk een lid van den Raad van Indië kan genieten. Na zijnnbsp;overlijden ware het weduwepensioen te stellen op de helftnbsp;van zijn pensioen ®).

De minister bericht hem dat er geen onzekerheid bestaat dat Van der Hoeven met het civiel bestuur op Atjeh belast zalnbsp;worden. Alleen over de voorwaarden, door Van der Hoevennbsp;gesteld, is de minister niet te spreken. Laatste kan verwachten dat ,,de positie van dengene die aan den exceptionnelennbsp;toestand in Noord-Sumatra een einde maken zal, door de Indische regering op billijke wijze geregeld worden zal.” Er zalnbsp;óf een toelage, óf hooger bezoldiging en dus ook hooger pen-

9 Vgl. bijl. 114.

Vgl, particuliere brief Van Goltstein aan Van der Hoeven van 9 Oct. ’79-Vgl. particuliere brief Van der Hoeven aan Van Goltstein van 9 Oct. ’79

50

-ocr page 61-

sioen toegekend worden. Dit alles zal echter in Indië beslist worden; van een regeling als door Van der Hoeven verzocht,nbsp;zal echter wel geen sprake kunnen zijn.

Er is haast bij de zaak:---Dit is wel volkomen in

strijd met Van Goltsteins uitlating dat de Atjehzaak er niet zoo rooskleurig voorstaat, zoodat hij tevoren Van Lansbergenbsp;heeft moeten raden met de vervanging van den militairen doornbsp;een civiel gouverneur, welke volgens het plan Van Lansbergenbsp;in Februari 1880 zou geschieden, geen haast te maken. Hoenbsp;dan toch Van Goltstein terzelfder tijd heeft gedacht aan denbsp;mogelijkheid Van der Hoeven tot gouverneur van Noord-Sumatra te benoemen is niet duidelijk. Van Goltstein achttenbsp;immers onze invloed op de Atjehsche kust nog niet groot, hetnbsp;lijkt hem beter ,,een weinig te lang de groote kosten te dragennbsp;dan later opnieuw te moeten beginnen” ^). Volgens Van Golt-stein is er geen tijd met Indië over Van der Hoevens conditiesnbsp;te correspondeeren. Hij wijst op de ,,dringende noodzakelijkheid om zeer spoedig aldaar iemand te hebben in staat en genegen voor de moeyelijke taak”. Voorts acht hij het uitgesloten dat de Indische regeering steeds afwijkt van de algemeenenbsp;bepalingen en dan voor dezen dan voor genen uitzonderingennbsp;maakt. Hij vraagt nu Van der Hoeven of deze ,,onvoorwaardelijk en met vertrouwen op de billijkheid der Indische regering voornemens is (zich) ten spoedigste te gaan stellen ternbsp;beschikking van den Gouverneur-Generaal.”nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Den 15en

October bericht Van der Hoeven dat hij gereed is den óen December scheep te gaan ,,teneinde (zich) ter beschikking tenbsp;stellen van den Gouverneur-Generaal om, overeenkomstignbsp;het verlangen van dien landvoogd de taak van de pacificatienbsp;en bestuursorganisatie te Atjeh op (zich) te nemen.”

Wanneer Van Goltstein later zegt dat deze zaak geheel door Van Lansberge gewild en behandeld is, is dit in zooverre onjuist dat hij zijn tusschenkomst verleend heeft. Als ministernbsp;heeft hij daardoor dit alles gesanctionneerd en dientengevolgenbsp;de verantwoordelijkheid op zich genomen. Hij kende het plan

') Vgl. bijl. 113.

Vgl. particuliere brief van 13 Oct. ’79.

51

-ocr page 62-

Van Lansberge om Van der Heijden te pensionneeren, en dezen dan het pensioen van luitenant-generaal of gouverneurnbsp;toe te kennen. en gaat daarmede accoord, al acht hij hetnbsp;persoonlijk niet onmogelijk Van der Heijden tot hoofd van eennbsp;militaire afdeeling op Java te benoemen en hem dus ,,innbsp;reserve” te houden.

Deze zeer belangrijke kwestie van invoering van civiel bestuur over Atjeh is door Van Goltstein en Van Lansberge geheel particulier voorbereid en geregeld.

Pas als alles in kannen en kruiken is en Van der Hoeven weet waaraan hij toe is, komt Van Goltstein op de gedachtenbsp;den Koning voor te stellen den G.G. machtiging te verleenennbsp;tot regeling in den ruimsten omvang van het civiel bestuurnbsp;over Atjeh. ,,Dit rapport zal wegens de voorliefde van dennbsp;Koning voor Van der Heijden zeer voorzigtig gesteld moetennbsp;zijn” ®). In zijn rapport aan den Koning vermeldt Van Goltstein dat de opdracht door den G.G. in Januari 1878 van hetnbsp;civiel bestuur in Atjeh aan een hoofdofficier als gouverneur,nbsp;tevens militair commandant, welke opdracht ultimo Februarinbsp;d.a.v. den Koning werd medegedeeld,^) slechts een voorloo-pige maatregel was.

Door de resultaten van de laatste krijgsverrichtingen is er nu gelegenheid de leger sterkte in Atjeh eerlang aanzienlijk tenbsp;verminderen. De troepen zullen, volgens den minister, eenigenbsp;centrale stellingen kunnen bezetten en meer preventief bescherming verleenen aan de Europeesche ambtenaren ennbsp;ingezetenen en aan de goedgezinde inlandsche hoofden en bevolking. ,,Het is niet te verwachten dat de tegenwoordigenbsp;gouverneur en militaire bevelhebber, nadat hij reeds zoo ge-ruimen tijd al zijn krachten heeft gewijd aan de afmattendenbsp;taak welke hem werd toevertrouwd, zijne groote verdienstennbsp;jegens den Lande nog zal kunnen vermeerderen door medenbsp;te werken tot de regeling van al hetgeen op het gebied van hetnbsp;burgerlijk beheer regeling vereischt. De generaal-majoor Van

1) Vgl. bijl. 113.

Vgl. bijl. 113, 115, n6 en 123.

Vgl. bijl. II6.

Vgl. rapport van 28 Febr. ’78-IJ 3.

52 —

-ocr page 63-

der Heijden schijnt te wenschen in het begin van het volgende jaar zijne betrekking in Atjeh neder te leggen, en hij heeftnbsp;voorzeker alle aanspraak op eenige rust na de groote en aanhoudende inspanning, welke hij zich heeft moeten getroosten. — De consolidatie van ons gezag in Atjeh, vereischt eennbsp;hoofd van het gewestelijk bestuur met een buitengewonenbsp;mate van bestuurservaring. ,,Het burgerlijk beleid in Atjehnbsp;moet opgedragen worden aan een hoofdambtenaar die metnbsp;ons stelsel van bestuur in andere buitenbezittingen grondignbsp;bekend is, die getoond heeft door ondervinding den tact tenbsp;hebben verkregen om aan te wijzen wat voor de organisatienbsp;van ongeregelde toestanden noodig is, die gewend is met in-landsche hoofden en met de inlandsche bevolking om te gaan,nbsp;hun vertrouwen weet te winnen en van de nuttige elementennbsp;onder hen weet partij te trekken.”

Vooral organiseeren van het burgerlijk bestuur zal ge-eischt worden.

Wellicht is het beste eerst den civielen gouverneur de kwaliteit van gouvernements-commissaris te verkenen, daar zijn positie zeer uitzonderlijk is.

,,Over de noodzakelijkheid van eene voorafgaande magti-ging (van den Koning aan den G.G, om t.z.t. deze voorzieningen te treffen) kan verschillend worden gedacht, en ik zou het zeer betreuren indien twijfelingen omtrent zijn bevoegdheidnbsp;den Landvoogd belemmerden in het nemen eener tijdige beslissing. Om alle ongelegenheid te voorkomen, zou ik wel bijnbsp;voorbaat van Uwer Majesteits zienswijze aan den gouverneur-generaal willen doen blijken.”

Machtiging wordt gevraagd om ,,den gouverneur-generaal te kennen te geven dat het aan hem wordt overgelaten om,nbsp;wanneer hij dit geraden zal oordeelen, het burgerlijk beleid innbsp;Atjeh op te dragen aan een civiel gouverneur onder zoodanigenbsp;voorwaarden als hij zal noodig achten.” Bij kabinetsrescriptnbsp;van 23 Oct. ’79 no. 12 wordt de machtiging verleend.

9 Vgl. echter bijl. 135, waaruit blijkt dat Van der Heijden er niet aan dacht, vrijwillig heen te gaan!

Vgl. rapport van 20 Oct. ’79 W 17.

Vgl. verb. 23 Oct. ’79 B 18.

53

-ocr page 64-

In de waan verkeerende dat de expeditie naar de XXII en XXVI rnoekims den Atjehoorlog had beëindigd zal de Koningnbsp;deze goedkeuring aanstonds verleend hebben.

Het is opmerkelijk dat voor deze zoo veel belangrijker beslissing dan die inzake verlof voor Van Lansberge’s reis naar Atjeh, geen ministerraad wordt gehouden. Integendeel, denbsp;andere ministers worden onkundig gehouden, zelfs de Koningnbsp;wordt slechts onvolledig op de hoogte gebracht.

In Atjeh is nog weinig te bespeuren van grooter invloed van ons gezag op de bevolking.

De politiek van verdeeldheid zaaien keurt Van Lansberge af. ,,Omzigtig gebruik maken van buiten ons toedoen ontstanenbsp;verdeeldheid kan een goede politiek zijn, verdeeldheid stichten om daaruit voordeel te trekken is eene gedragslijn, dienbsp;daargelaten dat zij eene eerlijke Regering onw^iardig is, opnbsp;den duur zich zelve straft. Ten opzigte onzer aanrakingen metnbsp;de niet regtstreeks onder ons bestuur staande streken of rijkjesnbsp;biedt die gedragslijn nog het gevaar aan, dat zij er ons toenbsp;brengen kan om in strijd met de door ons aangenomen politiek,nbsp;ons in te laten met onderlinge twisten of ons te mengen in intrigues, waar wij ons zoo mogelijk buiten moeten houden, zoowel omdat wij veelal niet in staat zijn te beoordeelen aan welkenbsp;zijde het regt is als omdat wij gedwongen kunnen wordennbsp;verpligtingen op ons te laden, wier nakoming niet altijd innbsp;onze handen is. Vooral het laatste moet vermeden worden.nbsp;Menig tot vriendschap geneigd hoofd werd een verklaardnbsp;vijand omdat de beloften waardoor hij voor ons gewonnennbsp;was, of de verwachtingen die bij hem opgewekt waren, niet totnbsp;vervulling konden komen.”

Van der Heijden vaardigde 29 September 1879 een proclamatie uit waarbij den nog niet tot onderwerping gekomen hoofden een termijn van één maand gegeven werd om zich alsnbsp;nog te onderwerpen, in het tegenovergesteld geval zou strengnbsp;worden opgetreden. Van Lansberge keurt deze proclamatienbsp;af. ,,Zooveel is zeker dat de in Uwe proklamatie opgenomennbsp;bedreiging ons vanzelve zou leiden tot handelingen, volkomen

*) Vgl. brief van 14 Oct. ’79 no. 38 G.

54

-ocr page 65-

in strijd met de gedragslijn, welke ik blijkens mijne kabinetsmissive van 14 October j.1. no. 38 in Atjeh wensch gevolgd te Zien; en die voorshands er zich toe moet bepalen, om behoudens krachtig optreden zoodra verraad gestraft of feitelijknbsp;verzet onderdrukt moet worden, te trachten de verkregennbsp;stelling zooveel mogelijk te bevestigen zonder ons meer dannbsp;volstrekt noodig in te laten met de inwendige aangelegenhedennbsp;der niet onder ons regtstreeksch bestuur staande landschappen. Door eene kalme afwachtende houding zullen wij waarschijnlijk eerder ons doel bereiken dan door maatregelen dienbsp;of den schijn kunnen hebben van grootspraak of aan de voort-vlugtige hoofden een overdreven denkbeeld van hun gewigtnbsp;moeten geven. Ik heb dus de eer UHEG. te verzoeken voortaan zonder dringende noodzakelijkheid van deze gedragslijnnbsp;niet af te wijken, terwijl ik het in het algemeen wenschelijknbsp;acht dat op politiek gebied door UHEG. geen stappen vannbsp;oenig aanbelang worden gedaan zonder daaromtrent voorafnbsp;met mij in overleg te zijn getreden^).”

De onthoudingspolitiek faalt. Van Goltstein ziet in dat langzaam gewerkt moet worden in de richting van vestigingnbsp;Van ons gezag ook in het binnenland van Sumatra. Hij schriktnbsp;terug voor de consequenties, verbonden aan de invoering vannbsp;civiel bestuur. De voornaamste hoofden hebben zich nog nietnbsp;onderworpen, de rust kan heel licht weer verstoord worden.nbsp;In 1877 is het ook een tijd rustig geweest; wellicht kom. ernbsp;plotseling weer een uitbarsting van verzet. Nu pas bedenktnbsp;hij dat Van der Heijden toch wel geraadpleegd had mogennbsp;Worden over deze wijziging in het bestuur. Het beste lijktnbsp;hem de zaak voorloopig uit te stellen en b.v. Van der Hoevennbsp;eerst in April of Mei van het komend jaar (1880) naar Atjeh tenbsp;sturen. Dac dit geen oplossing beteekent, is duidelijk. Is denbsp;toestand in Atjeh niet zoo dat op een voortduren van de rustnbsp;gerekend kan worden, dan veranderen enkele maanden wachten niets aan deze situatie ^). Van Lansberge blijkt ook al nietnbsp;Zeker van de zaak te zijn. Hij wil liever een militair gouver-

Vgl. brief van 6 Nov. ’79 no. 119/G.

Vgl. bijl. 127.

55

-ocr page 66-

neur, maar er is geen geschikt persoon! Zijn bezwaar van een militair gouverneur is dat de kans op hervatting van de vijandelijkheden dan weer vergroot wordt; ten slotte is een civielnbsp;persoon beter geschikt om het vertrouwen van de bevolkingnbsp;te winnen^).

Van der Heijden is niet onkundig gebleven van al deze plannen. Te meer waar blijkbaar Van der Hoeven’s bezoeknbsp;aan Atjeh op zijn reis naar Nederland, wel bij den gouverneurnbsp;den indruk zal hebben gewekt dat Van der Hoeven t.a.v. Atjehnbsp;aspiraties had. Bovendien had Van der Hoeven of diensnbsp;familie aan zijn uitzending als gouverneur ruchtbaarheid gegeven. Als pleister op de wonde voor zijn a.s. vervanging steltnbsp;Van Lansberge voor Van der Heijden wegens de uitstekendenbsp;diensten bewezen bij de krijgsverrichtingen in de XXII ennbsp;XXVI moekims te bevorderen tot luitenant-generaal ^). Behalvenbsp;deze benoeming zal Van der Heijden als douceurtje een gratificatie ontvangen. Voorzeker geen waardige belooning voornbsp;een zoo verdienstelijk aanvoerder ®).

Uit alles blijkt dat Van Lansberge geen vertrouwen stelt in het beleid Van der Heijden. ,,Te dien opzigte bestaat bij mijnbsp;een volslagen wantrouwen, dat niet verminderd wordt doornbsp;de omstandigheid, dat hij den invloed der bekwame raadgevers ... systematisch keert en zijne ingevingen hetzij bijnbsp;eigen, dikwijls onzinnige, opvattingen, hetzij bij onbevoegdennbsp;zoekt. De verantwoordelijkheid voor de gevolgen van zoodanig beleid kan ik op den duur onmogelijk op mij nemen ^).”

Dat deze toestand onhoudbaar is wordt niet ingezien. Een radicale oplossing blijft uit. Van Lansberge zegt eerst datnbsp;er geen geschikte militaire opvolgers te vinden zijn, noemtnbsp;later De Paauw en Van Lier als personen die even flinknbsp;het bevel zouden voeren. De fout is dat de nog niet onderworpen hoofden betrekkelijk onschadelijk worden geacht; ,,zijnbsp;zullen (volgens Van Lansberge) waarschijnlijk hun bedrijfnbsp;van roovers en maraudeurs voortzetten, maar dat zij onze

Vgl. bijl. 121.

Vgl. verb. 15 Januari ’80-K.

Bij GB. van 26 April 1880—i wordt hem een gratificatie van J 20.000 gegeven.

'*) Vgl. bijl. 135.

56 -

-ocr page 67-

positie in gevaar zouden brengen acht ik onmogelijk zoolang wij geene dwaasheden begaan, die de bevolking weder innbsp;hunne armen zou werpen”^). Om ontevredenheid onder denbsp;militairen in Atjeh te voorkomen, acht Van Lansberge hetnbsp;beter Van der Heijden voorloopig op zijn post te laten. Hetnbsp;beproefde middel om een oplossing uit te stellen is het innbsp;commissie stellen. Aldus wil Van Lansberge nu ook met Vannbsp;der Heijden en Van der Hoeven doen.

Uit Van Lansberge’s brieven blijkt dat ook de Raad van Indië aanvankelijk volkomen buiten deze plannen tot vervanging van het militair door civiel bestuur gehouden is.nbsp;Van een inwinnen van het advies van den Legercommandantnbsp;of de militaire toestand een invoering van civiel bestuur toelaat, blijkt evenmin iets. Van Goltstein stemt in met het plannbsp;om. Van der Heijden met Van der Hoeven in commissie tenbsp;stellen in de hoop dat ,,die twee lastige personaliteiten goednbsp;zamen in het spoor (zullen) loopen” ^). Bij G.B. van 30 Januarinbsp;1880 no. 14 worden dan beiden tot gouvernements-commis-saris benoemd ,,met opdragt om in gezamenlijk overleg alles tenbsp;beramen en voor te stellen wat noodig is, om, zoo spoedignbsp;mogelijk, te kunnen komen tot eene afdoende organisatie vannbsp;bet gewest Atjeh en onderhoorigheden, die verband houdt metnbsp;den politieken toestand en de verhouding der verschillendenbsp;onderhoorigheden tot ons bestuur, alsmede om gezamenlijknbsp;te beraden en overeen te komen omtrent al zulke maatregelen,nbsp;als door den gouverneur van het gewest kunnen en mogennbsp;worden genomen zonder regtstreeksche medewerking of be-moeyenis van de Regering”. Deze formuleering is afkomstignbsp;van den eindelijk geraadpleegden Raad van Indië. De G.G.nbsp;wilde opdracht geven om ,,maatregelen te beramen, die totnbsp;het vestigen van een ordelijken vredestoestand vereischt worden en in gemeen overleg (met dien Gouverneur) tot hetnbsp;nemen van bedoelde maatregelen voorstellen in te dienen of,nbsp;voor zoover daartoe aanleiding bestaat, onder nadere goedkeuring der Regering over te gaan” ®). Alleen Andrée Wiltens

Vgl. bijl. 135.

Vgl. bijl. 141.

Brief van 21 Jan. 1880 no. i aan Raad van Indië.

57

-ocr page 68-

is tegen deze opdracht, hij wenscht geen gouvernements-commissarissen. Van der Heijden’s prestige wordt z.i. geschaad door een gelijke in rang naast hem te stellen. Men moet de ,,gevoeligheid” van dezen niet kwetsen of ,,noodeloosnbsp;opwekken”.

Pruys Van der Hoeven wordt in commissie gesteld met den rang van resident le klasse (toentertijd waren er in dien rangnbsp;drie klassen) op een bezoldiging van ƒ 1500 ’s maands en eennbsp;daggeld van ƒ 50. Van der Heijden ontvangt gedurende dezenbsp;commissie ƒ 900 per maand boven zijn bezoldiging. Deze innbsp;commissie stelling is den Koning niet officieel gerapporteerd!nbsp;,,De Koning heeft het reeds uit de Staatscourant van 9 dezernbsp;kunnen lezen!” wordt op de stukken ten departemente aan-geteekend.

Van Goltstein vindt de instructie voor beide commissarissen zeer onvoldoende ^). Bij G.B. van 7 Febr. 1880 no. i Geh. wordt daarom de gouverneur nader geïnstrueerd: ,,Ons bestuur in Atjeh zal zich bovenal moeten kenmerken doornbsp;kracht”. De groote krijgsmacht is er niet alleen voor bestraffing van daden van verzet etc. maar ook om ,,aanhoudend doornbsp;sterke patrouilles zoo mogelijk vergezeld door een civiel ambtenaar, het land te doen doorkruisen en zelfs de streken waarnbsp;onze troepen of ambtenaren nog niet geweest zijn, te doennbsp;bezoeken om derhalve voortdurend teekenen van leven tenbsp;geven, de bevolking te herinneren aan onze tegenwoordigheidnbsp;en onze kennis omtrent land en volk zooveel mogelijk te vermeerderen.” — Dit klinkt veelbelovend, doch aanstondsnbsp;blijkt dat met het land slechts dat deel bedoeld wordt dat wijnbsp;bezet houden. T.a.v. de nog niet in onderwerping gekomennbsp;hoofden ,,dient bij voorkeur eene afwachtende houding tenbsp;worden aangenomen. Door aanrakingen met hen te zoekennbsp;worden zij slechts in den waan gebragt, dat onzerzijds aan

De,,reorganisatie” vond scherpe critiek in patria. Op 20 April interpelleerde De Casembroot in de Tweede Kamer den Minister over het nieuwe beleid op Atjeh, blijkende uit het G.B. van 30 Jan. 1880, no. 14, waarbij de vrees werd bewaarheid dergenen, dienbsp;meenden, dat de G.G. „te spoedig in het pas bevredigd wingewest wilde geraken totnbsp;een geregeld bestuur, gegrond op feitelijken vrede en feitelijke rust”. Van Goltstein antwoordde den zelfden dag: „Is het te vreezen, dat conflicten (tusschen beide commissarissen) zullen ontstaan ? Mij dunkt, het is onmogelijk”. De uitkomst zou anders leeren.

7 Vgl. bijl. 158.

- 58 -

-ocr page 69-

hunne onderwerping een bijzonder gewigt wordt gehecht. In het geval dat door hen aanrakingen worden gezocht zullennbsp;zij natuurlijk niet afgewezen mogen worden doch hunnenbsp;onderwerping worde niet aangenomen voordat zooveel doenlijk die zekerheid verkregen zij, dat die werkelijk gemeend is.nbsp;Hunne openlijke vijandschap is voor ons minder gevaarlijknbsp;dan hunne dubbelzinnige vriendschap.” — Bovendien wordtnbsp;sangedrongen op opheffing van de blokkade, zoodra dezenbsp;maar eenigszins mogelijk is. Van Goltstein vindt vrijen handelnbsp;prachtig, maar niet als deze ten koste van ons gezag en onzenbsp;financiën gaat. Het weder openstellen van de Atjehschenbsp;havens acht hij ongewenscht^).

Van der Hoeven arriveert 2i Februari 1880 in Koeta Radja. Nog voor zijn aankomst had Van Lansberge bij Van dernbsp;Heijden aangedrongen, dat Van der Hoeven diens „volkomennbsp;vertrouwen en voortdurende medewerking” noodig zounbsp;hebben. Desondanks of wellicht beter juist daardoor, liet,nbsp;zooals overigens te verwachten was, de samenwerking vannbsp;beide commissarissen zeer veel te wenschen over. Zij dienennbsp;afzonderlijke nota’s in met beschouwingen m plaats van gezamenlijk voorstellen te doen ^). Van Goltstein komt er toenbsp;Van der Heijden particulier te schrijven®). In zijn briefnbsp;vermeldt hij dat van Augustus 1874 tot Pel’s dood, hijnbsp;met dezen correspondeerde, waardoor hij, als minister beternbsp;dan door officiëele bescheiden „de denkwijze en gevoelens”nbsp;van Pel leerde kennen. Hij achtte het met noodig ook metnbsp;Van der Heijden particulier te correspondeeren daar de toestand in Atjeh geheel gewijzigd was, en weldra een vreedzamenbsp;organisatie van het land mogelijk zou zijn. Zelfs „toen sprakenbsp;was van het gerucht dat troepen onder Uw orders onmensche-lijke daden bedreven zouden hebben heb ik met eenmaal inlichting gevraagd, hoe zeer ook in de Tweede Kamer daartoenbsp;gedrongen, noch aan U.E. noch aan den Gouverneur-Gene-raal, omdat ik meende dat die vraag twijfel verraden en alzoo

h Vgl, bijl. 145.

Vgl. bijl. 161.

®) Brief van 5 April 1880.

59

-ocr page 70-

eene belediging zijn zoude. ^)” Thans zou er echter sprake zijn van ,,eene wanverhouding” tusschen Van der Heijden ennbsp;Van der Hoeven. Dit zou volkomen in strijd zijn met ’s landsnbsp;belang. Van Goltstein maakt duidelijk dat de opdracht aannbsp;deze beide personen de volle instemming van het Opperbestuur heeft. Hij vraagt nu inlichtingen aan Van der Heijden.

Deze antwoordt den minister dat hij tegen invoering van civiel bestuur is daar z.i. de tijd nog niet gekomen is^).

Reeds in zijn nota van 4 April 1880 had Van der Heijden betoogd dat voorloopig geen sprake zou kunnen zijn vannbsp;splitsing van militair en civiel gezag. Hij wenscht voor denbsp;eerste jaren bestendiging van den bestaanden toestand, derhalve een gouverneur tevens militair commandant. Hij wijstnbsp;op de vele verzetshandelingen (^ie nog gepleegd worden. Hetnbsp;moet dus mogelijk blijven direct strenge en uitgebreidenbsp;militaire maatregelen te kunnen treffen. Dit kan alleen bijnbsp;éénhoofdige leiding, bij een militair gouverneur berustend. —nbsp;30 Juni 1880 wordt een aanval gedaan op een deel van onzenbsp;bezetting in Samalanga; de verzetslieden zijn uit Bateë-Iliëk afkomstig. In Juli wordt de versterking bij dezenbsp;kampong tot driemaal toe bestormd doch niet genomen.nbsp;Ook Van der Heijden’s persoonlijk ingrijpen baat niet. Hijnbsp;rapporteert den minister dat er te groote bezwaren uit militair oogpunt waren om verder agressief op te treden. Vermoedelijk zou dit niet in evenredigheid zijn met de te behalennbsp;voordeelen. Hij zal op andere wijze de zaken op bevredigendenbsp;wijze oplossen *). — Ook bij Van Goltstein komt de gedachte

Vgl. bijl. 129 en noot 4 daarvan. In de zitting van 17 Maart 1880 interpelleerde Des Amorie van der Hoeven in de Tweede Kamer den Minister naar aanleiding van eennbsp;bericht „omtrent het zonder'verhoor ophangen van krijgsgevangenen in Atjeh”, dat reedsnbsp;besproken was in de zitting van die Kamer van 24 Oct. 1879. Van der Hoeven vroeg dennbsp;Minister of hij naar aanleiding daarvan een onderzoek had ingesteld en wat de uitkomstnbsp;daarvan was. Hij zelf had het Bijblad waarin het verslag der zitting van 24 Oct. voorkwamnbsp;met verzoek om inlichtingen aan Van der Heyden toegezonden. Maar de zaak was sedertnbsp;niet opgehelderd.

Van Goltstein antwoordde dat hij in Oct. aanstonds verklaard had, dat hij geen onderzoek zou instellen; Van der Hoeven, die de zaak op 24 Oct. besproken had, had toen immers zelf het bericht als laster gekenschetst; op dat standpunt wilde de Min. ook nu blijven staan.

Brief van 10 Juni 1880, bijl. 162, noot 2. (Vgl. ook bijl. 151 en noot 3 daarvan).

Vgl. bijl. XIV Kielstra; Atjehoorlog III, waar de nota abusievelijk gedateerd is 19 April.

*) Brief van 15 Aug. 1880, no. 1273 P.Z.

- 60

-ocr page 71-

op te doen optrekken naar Keumala, waar blijkbaar de ver-zetshoofden zich ophouden ^). Van Lansberge neemt dit plan over en geeft „opdracht om een krijgstocht tegen Kemala tenbsp;beramen, voor te bereiden en uit te voeren” ^). Van dernbsp;Heijden antwoordt dat er bezwaren tegen den tocht bestaan,

„--de gebeurtenissen in de laatste tijden (zijn) niet gunstig

geweest om de bevolking voor ons te stemmen daar ik wegens weigering van Gighen om de voor zeeroof opgelegde boetennbsp;te betalen verpligt ben geweest allen in- en uitvoer te sluitennbsp;en zelfs de vischvangst te verbieden, zoodat er veel kans bestaat dat wij van het sterk bevolkte Gighen en van het gebiednbsp;van T. Tjoemboh een groot aantal strijders tegen ons zullennbsp;hebben”. — Hij acht uitstel tot het volgend jaar beter ook alnbsp;omdat de droge moesson nog slechts enkele maanden zalnbsp;duren. Hij wil dan over zee en door Gigiëng er heen, dit zalnbsp;een marsch van 3^4 dagen vorderen!

Liefst wil Van der Heijden echter niets doen. ,,Algemeen IS de overtuiging doorgedrongen dat de eigenlijke oorlog metnbsp;de Nederlanders, dat is die om het bezit van Groot-Atjeh, innbsp;het vorig jaar is uitgestreden en te onzen voordeele beslist.nbsp;Daarvoor pleit z.i. de rust, de toenadering die betoond wordt,nbsp;de hulp bij het onschadelijk maken van gevaarlijke personennbsp;etc. ,,Van Panglima Polim en zijn zoon Radja Kwala hoortnbsp;men niet meer spreken. Imam Longbattah, Toekoe Paya ennbsp;andere hoofden, alle vroeger aanvoerders van den vijand,nbsp;hebben het woelen en onruststoken gestaakt . Hij wil denbsp;schijn vermijden alsof wij den oorlog weer zouden willen hervatten. Rust en welvaart moet gehandhaafd worden. Hij heeftnbsp;zich ten taak gesteld zoo min mogelijk gewapend op te tredennbsp;buiten het bezet gebied. ,,Slechts in uitevsten nood is (hiervan)nbsp;afgeweken bij gelegenheid van den moord op de Fransche reizigers in Tenom ®) en onlangs, dit zonder welslagen wat onze

Vgl. bijl. 142.

Vgl. miss. van 27 Juli 1880—U III. nbsp;nbsp;nbsp;.

Moord op Fransche reizigers Wallon en Gmllaume die mijnb^wkundige opsporingen wilden verrichten in Teunóm. Van der Heijden s tocht naar Teunom leverde geen resultaat op; de radja beloofde wel de daders te bestraffen maar hiervan kwamnbsp;niets. Wallon en Guillaume hadden een introductie van den G.G.! De minister achttenbsp;het beter Atjeh voorloopig niet door vreemdelingen te laten bereizen. (Vgl. Verb. 7, 18nbsp;en 27 Mei 1880, no’s 7, 33 en 6).

61

-ocr page 72-

wapenen betreft, in Samalanga”. Hij keurt het opzoeken in hun schuilplaats van de leden der vroegere sultansfamilie af,nbsp;hun aanzien stijgt dan weer in het oog van hoofden en bevolking. Beter is het de rust in Groot-Atjeh te bevestigennbsp;zoodat ook in de onderhoorigheden onze aanhang wint.nbsp;,,Was Nederland machtig genoeg om gedurende eenige jarennbsp;een leger van 20.000 man ten behoeve van Atjeh alleen te onderhouden dan zou ik aanraden al die onwillige staatjes metnbsp;kracht van wapenen tot rede te brengen. Ik moet dus in hetnbsp;belang van den Staat vooreerst eiken krijgstocht en in de eerstenbsp;plaats dien tegen Kemala ontraden als onnoodig en ontijdig” 1).

Legercommandant en Raad van Indië achten het geraden van den tocht af te zien. De G.G. ,,had ondersteld dat de op 30nbsp;Juny 1880 te Samalanga gepleegde verraderlijke aanval en denbsp;daarop gevolgde vijandelijkheden toegeschreven moestennbsp;worden aan den invloed der z.g. oorlogspartij in Groot-Atjeh”.nbsp;Later bleek hem dat de aanval een ,,op zich zelf staand feit”nbsp;was geweest. Hij stemt derhalve toe op dit oogenblik af te ziennbsp;van den tocht ^). Van Lansberge’s vergissing is vergefelijk.nbsp;Eerst Snouck leerde ons dat ,,eene Keumala partij nooit bestaan (heeft), wel een hofkliekje dat de tradities van den vroe-geren machteloozen Dalam der hoofdstad voortzet. *)” —nbsp;,,Wij hebben in Atjèh tegenover ons geene Keumala partijnbsp;(die heeft nooit bestaan) geene losse benden van stroopers,nbsp;maar eene volkspartij, zoo goed en zoo kwaad als dat in Atjèhnbsp;gaat, saamgehouden en georganiseerd door de oelama’s” ^).

De rapporten van de commissarissen zijn nog niet binnen als Van Lansberge al weer andere plannen maakt; nu wil hijnbsp;het militair bestuur bestendigen doch onder een ander militairnbsp;commandant. ^) De minister waarschuwt hem voor dezen stapnbsp;en dringt nogmaals op kalmte aan. Het zou voorbarig zijn nunbsp;reeds te beslissen over de organisatie van het bestuur over

1) Brief van 13 Aug. 1880, no. la./Z. Geh.

Vgl. miss. 22 Sept. 1880 QIV; verb. 10 Nov. 80—D.13). (Vgl.ook bijl. 151 eni53).

De Atjèhers, I, pag. 154.

*) De Atjèhers I, pag. 196.

b Vgl. bijl. 159.

- 62

-ocr page 73-

Atjeh c.q. over den persoon, die aan het hoofd van dat bestuur moet worden geplaatst.—,,Kalmte en geduld preekte ik onlangs en deze raad herhaal ik, maar ik voeg er thans bij:nbsp;wees vooral consequent, laat U niet door oogenblikkelijke indrukken leiden. . . .” ^)-

Van Goltstein acht het Atjehbeleid niet volgens een vaste hjn gevoerd en constateert gebrek aan een krachtige leiding.nbsp;Hij wijt dit aan Boumeester, Van Lansberge’s adviseur (diennbsp;hij zelf als ,,een uitnemend element” had gekenschetst ^). Ernbsp;moet beperking van het gezag van den gouverneur plaatsnbsp;vinden. Het gaat niet aan nu er geen oorlogstoestand meernbsp;bestaat, den gouverneur zulke uitzonderlijke macht te geven ®).

Van Goltstein ziet overigens wel in dat het met ons gezag in Atjeh nog vrij slecht gesteld is; hij wil op den tijd vertrouwen hoewel hij toch ook wel wil optreden tegen de nog nietnbsp;onderworpen hoofden ^). Wellicht zou men aan de radja’s vannbsp;de kuststaatjes maandgelden kunnen geven en ze zoo aan onsnbsp;binden ®).

Ook nu nog is Van Lansberge niet tot een vast besluit gekomen inzake Atjeh’s bestuursorganisatie. Hij wil evt. Schomerus tot resident van Atjeh benoemen, staande ondernbsp;een militair bevelhebber ’). Bij deze inrichting van het bestuur is er geen sprake van scheiding van militair en civiel bestuur, alleen worden de moeilijkheden er door vergroot.nbsp;De rapporten van de beide gouvernementscommissarissennbsp;doen zien dat de voorgesrelde organisatie betrekkelijk weinignbsp;wijzigt in den bestaanden toestand, except dan de kwestienbsp;splitsing militair en civiel gezag. - De bestaande formatienbsp;van het bestuurscorps was: een secretaris, een assistent-resident voor politieke zaken, drie assistent-residenten resp.nbsp;voor de afdeeling noord-, oost- en westkust, elk met een con-

Was hij vergeten, dat hij zelf einde 1879 had medegewerkt aan de uitzending van Van der Hoeven, als a.s. gouverneur van Atjeh?

Zie bijl. 169.

Vgl. bijl. 161.

Vgl. bijl. 171.

=) Vgl. bijl. 162.

®) Vgl. bijl. 172.

’) Vgl. bijl. 163 en 173-

63 —

-ocr page 74-

troleur 2e kl.; voorts een viertal controleurs voor Groot-Atjeh Simpang Oelim. Voorgesteld wordt nu; een secretaris, een resident, twee assistent-residenten resp. voor de afdeelingnbsp;noord- en oostkust en voor Groot-Atjeh. In Groot-Atjeh eennbsp;viertal controleurs w.o. één voor de XXII en één voor de XXVInbsp;moekims. In de afdeeling Noordoostkust een controleur tenbsp;Samalanga, één te Idi en één te Sigli. Voor de westkust wordennbsp;twee controleurs voor gesteld. — De rechtspraak zal op den-zelfden voet als ter Sumatra’s Westkust worden geregeld. Denbsp;justiciabelen waren; een gering aantal Europeanen, Chineezennbsp;en in dienst van het gouvernement staande inlanders. Ooknbsp;zonder de invoering van civiel bestuur had deze regeling totnbsp;stand kunnen komen. De bestaande inheemsche rechtspraaknbsp;zal, onder toezicht van de Europeesche bestuursambtenaren,nbsp;behouden worden^). De directeur van B.B., Henny, vindtnbsp;den resident overbodig ^). Buyn, directeur van Justitie, achtnbsp;in plaats van den voorgestelden residentieraad, als in Medannbsp;en Bengkalis bestaande, instelling van een landraad en resi-dentiegerecht te verkiezen **).

Over het hoofd van de organisatie wordt niet gerept, in afzonderlijke nota’s hadden de beide commissarissen, tot ongenoegen van den G.G., hun meening reeds uiteengezet. Van der Heijden’s meening hebben wij reeds weergegeven^).nbsp;Van der Hoeven blijft zeer geporteerd voor civiel bestuur,nbsp;hetgeen in zijn positie volkomen te begrijpen is. Onderwerping aan ons bestuur na de verovering van Groot-Atjeh ,,kannbsp;(z.i.) alleen verkregen worden door aan het bestuur het militair karakter te ontnemen.” Hij verwacht alleen van civielnbsp;bestuur verbetering en consolidatie. Er zal geen rust komennbsp;,,zoolang de houding eene militaire blijft”. De z.g. oorlogspartij te Keumala heeft z.i. den invloed verloren ®).

Door beide commissarissen wordt rapport uitgebracht over de politie-organisatie. Het is weinig vleiend voor het korps

Rapport van I2 Juni 8o—no. 82/G.K.

Brief van 22 Juli 1880—7381.

®) Brief van 30 Juli 80—5913.

Vgl. p. 60.

°) Brief van 5 Sept. 80—B. geh.

- 64

-ocr page 75-

gewapende politiedienaren in Atjeh; „het moge waar zijn dat de bevolking liever geen militairen in hare kampongs ziet,nbsp;maar of zij nu zoo onvoorwaardelijk de voorkeur geeft aannbsp;gewapende politiedienaren valt te betwijfelen. Het gehaltenbsp;laat veel te wenschen over. ,,Zij ontzien zich niecnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van

de bevolking voeding te eischen en waar mogelijk ongeoorloofde heffingen te doen.” — Het rapport vermeldt verder dat deze policiedienaren aan de controleurs ondergeschiktnbsp;moeten zijn. Deze, die buiten de bentengs behooren te wonen,nbsp;Willen ZIJ genoegzaam gezag en invloed kunnen uitoefenen,nbsp;behooren over eenig bewakingspersoneel te beschikken, aldusnbsp;het rapport 1). — De gewapende politie kreeg „tromplaad-geweren”; aanvankelijk had Van Lansberge het plan gehadnbsp;deze menschen te bewapenen met klewang en lans ).

De voorstellen die in feite slechts een zeer klein gedeelte van Atjeh betreffen, worden in de buitengewone vergaderingnbsp;van den Raad van Indië op n September 1880 gehouden,nbsp;besproken.

In deze vergadering komen de volgende punten ter sprake;

1. nbsp;nbsp;nbsp;de opheffing van den staat van oorlog.

2. nbsp;nbsp;nbsp;het loslaten van het denkbeeld van verplaatsing van denbsp;hoofdplaats van het gewest;

3. nbsp;nbsp;nbsp;opdracht aan den gouverneur van Atjeh om gegevens tenbsp;verzamelen voor de organisatie van het inlandsch bestuur innbsp;Groot-Atjeh;

4* vcrccmging V3.n cIg bcstuursEfdc^liri^^ii Noord- on Oostkust van Atjeh;

5. de ontheffing van beide gouvernementscommissarissen van de hun gegeven opdracht.

Ter vergadering waren aanwezig de G.G., de vice-president Andrée Wiltens, de leden Der Kinderen, Levyssohn Norman, Sprenger van Eyk, de twee gouvernementscommissarissen. Voorts de legercommandant, de commandant zeemacht, de directeuren van B.B. en Financiën en de

Van 4 Juli '8o—104/G.K. nbsp;nbsp;nbsp;^ • 1

Brief van ii Oct. '80—3 Kbc. aan den gouvern. van Atjeh; verb. 3 Jan, 81—G.

- 65 -

-ocr page 76-

algemeen secretaris. Het lid Nederburgh was wegens ziekte verhinderd de vergadering bij te wonen.

Het belangrijkste punt komt niet ter sprake n.1. de beslissing of militair en civiel bestuur inéénhand moeten blijven. De G.G.nbsp;verklaart dit een kwestie van uitvoering! de regeering behoudt zich de beslissing hierin geheel voor. Deze kwestie hadnbsp;z.i. niet door de beide gouvernementscommissarissen in beschouwing mogen worden genomen b). Dientengevolge heeftnbsp;de vergadering weinig nut gehad. De G.G. verklaart dat denbsp;bevolking in het binnenland ons even weinig deert als denbsp;Dajaks op Borneo. Onderwerping zal langs vreedzamen wegnbsp;plaats vinden. Uitbreiding van ons gezag in de onderhoorig-heden kan nog niet geschieden, anders zou ,,onze bestuurstaak te omvangrijk en dus niet te volvoeren zijn”.

Van der Heijden is van meening dat geen krijgsverrichtingen op groote schaal meer noodig zijn en dat de toestand door invoering van het civiel bestuur geconsolideerd moet worden.nbsp;Van der Hoeven acht uitoefening van politie en patrouilleerennbsp;op groote schaal door militairen niet toelaatbaar. Ook Bou-meester oordeelt dat het tijdstip aangebroken is van de normale organisatie. Men moet verder geen uitbreiding aan onsnbsp;grondgebied geven. De commandant zeemacht stemt hierinnbsp;toe doch wijst op wat de Atjehgeschiedenis ons leerde. Watnbsp;de onderKoorigheden betreft moeten we ons op vele verrassingen voorbereiden. Hij vindt dat de organisatie moet wachten.

Dit spreekt Van Lansberge tegen. Ook Levyssohn Norman heeft bezwaar tegen eene definitieve organisatie ^).

Van der Hoeven bericht, tijdens zijn verblijf te Batavia, den G.G. dat er van organisatie van het inlandsch bestuur innbsp;Atjeh nog geen sprake was daar B.B. ambtenaren geen contact zochten en hun evenmin de vrije hand gelaten werd. Hetnbsp;is nu nog niet mogelijk iets voor te stellen omdat de kennisnbsp;van het land onvoldoende is ®). Er moet met de bevolking

De Minister verklaarde zich later met deze zonderlinge opvatting niet eens, vgl. bijl. 173.

Verb. 15 November l88o—K 13.

Pel had in 1875 reeds 3 bestuursambtenaren gevraagd opdat de kennis van ,,de geschiedenis, hulpbronnen, adat, enz.”, der onderhoorigheden vergroot zou worden. (Brief van 25 Oct. 7S A.g.).

66

-ocr page 77-

gepraat worden, invloed hebben we nog niet. Voorloopig te volstaan met toezicht op de rechtspraak der oelèëbalangs.nbsp;Jammer is het z.i. dat geenerlei beding gesteld werd aan denbsp;terugkeerende bevolking^). Kort daarop schrijft hij, eveneensnbsp;uit Batavia, dat t.a.v. de organisatie van het inlandsch bestuurnbsp;nog gewacht moet worden. Z.i. is het onjuist dat de B.B. ambtenaren niet vrij mogen rondreizen, maar militair geleidenbsp;noodig hebben ^).

Bij G.B. van 13 October 1880 no. 16 wordt de oorlogstoestand verklaard beëindigd te zijn. De staat van oorlog wordt npgeheven. Den gouverneur wordt medegedeeld ,,dat in verband met het eindigen van den oorlogstoestand hij voortaannbsp;in zijne handelingen gebonden is door dezelfde voorschriftennbsp;en bepalingen, welke Voor andere gewestelijke bestuurdersnbsp;gelden en hij derhalve niet langer bevoegd is tot buitengewonenbsp;niaatregelen zonder voorafgaande magtiging der Regering.”nbsp;Bepaald wordt dat Koeta-Radja de hoofdvestiging in Atjehnbsp;zal blijven ^).

Den gouverneur wordt opgedragen nadere gegevens te doen verzamelen voor de organisatie van het inlandsch bestuur; de door de gouvernementscommissarissen voorgebrachte gegevens waren te onvolledig ^). Van Goltstein vindtnbsp;bet wellicht aan te bevelen Van der Heijden tot medio of eindnbsp;als gouverneur te handhaven. Is hierbij de wensch dennbsp;Koning niet te ontstemmen van invloed geweest ? Hoe dit zij,nbsp;ook bij den minister leeft blijkbaar het verlangen de beslissingnbsp;uit te stellen; eigenlijk wist men niet wat te doen. De geheelenbsp;zaak van de splitsing van militair en civiel bestuur was voortijdig en zonder kennis van den toestand in Atjeh geëntameerd.

Inmiddels was de toestand in Atjeh verslechterd. Er komen klachten over het havenbeheer; over den beheerder van hetnbsp;dwangarbeiderskwartier C. Ph. J. Kauffmann ®). Ook de politieke rust is weer verstoord; steeds komen er berichten over

b Brief van 17 Sept. 80—C/geh.

Brief van 8 Oer. 80—D.

G.B. van 15 Oct. 80 no. 12.

G.B. van 29 Oct. ’80 no. i. b Vgl. bijl. 173.nbsp;b Vgl. bijl. 178.

— 67

-ocr page 78-

rooftochten, moorden, etc. De straffeloosheid waarmede alles bedreven wordt be/alt den minister met.

Waarom, zoo zegt Van Goltstein, is geen gebruik gemaakt van het échec te Samalanga (in 1880) als de G.G. weet datnbsp;het bestuur bij Van der Heijden niet in goede handen is;nbsp;waarom dan langer gewacht. Het is verkeerd een ,,doofpotnbsp;politiek te voeren^). Maar zooals de zaken thans staan, waarschuwt hij den Landvoogd Van der Heijden niet aanstonds tenbsp;ontslaan, maar dit over te laten aan zijn reeds aangewezen opvolger ’s Jacob.

Naar aanleiding van de klachten wordt door den Landvoogd een inspectie van de dwangarbeiderskwartieren gelast. O.a. moet onderzocht worden wat de oorzaak is van de grootenbsp;sterfte. Begin October 1880 vertrekt Stibbe, inspecteur bij hetnbsp;gevangeniswezen, naar Atjeh voor dit onderzoek. Hem blijktnbsp;dat de gestraften vaak zeer onvoldoende gekleed zijn, dat denbsp;kwartieren vaak zeer onvoldoende zijn, dat ongeoorloofdenbsp;straffen worden toegepast (kettingstraf c.q. de straf van hetnbsp;slaan in den ketting, verzwaard met een kogel). Er werd veelnbsp;geslagen; bij het toedienen van rotanslagen werd geen medisch advies ingewonnen, etc. (Te bedenken valt dat in diennbsp;tijd de lijfstraffen bij land- en zeemacht ook nog bestonden).nbsp;In het register zouden qm de straf te motiveeren onjuistenbsp;feiten vermeld zijn. — De auditeur-militair te Koeta Radjanbsp;noch de officieren van gezondheid aldaar hadden tevoren ooitnbsp;over deze misstanden rapport uitgebracht. Eerst naar aanleiding van de klachten had de auditeur-militair een rapport ingediend.

Begin November 1880 vertrok Der Kinderen naar Atjeh om daar de regeling van het rechtswezen voor te bereiden. Innbsp;verband met de afwikkeling, en, c.q. vervolging van de zoo-even besproken zaak werd hem door den G.G. mondeling opgedragen Van der Heijden aan te raden om gezondheidsredenen ontslag te vragen. Van Lansberge vreesde n.1. dat Kauff-mann en anderen zich bij een vervolging eventueel zouden beroepen op Van der Heijden, waardoor óf de vervolging vruch-

Vgl. bijl. 182.

— 68 —

-ocr page 79-

teloos zou blijken óf Van der Heijden in moeilijkheden gebracht worden zou. Pannekoek schrijft over deze raadgeving aan Van Lansberge,,van den heer Sprenger van Eyk vernam ik, dat deze U.E. als een uitgemaakte zaak heeftnbsp;Voorgesteld, dat het Regeringsreglement aan den G.G. de bevoegdheid heeft ontnomen. Hem bij regterlijke organisatienbsp;toegekend om eene vervolging tegen te houden . Dit zou, z.i.,nbsp;niet het standpunt Der Kinderen geweest zijn, die integendeelnbsp;meende dat de G.G. deze bevoegdheid nog bezat. „De welwillende waarschuwing of raadgeving waarmede U.E. hemnbsp;belastte, heeft hij dus opgevat als eene bedreiging, die hij hadnbsp;over te brengen.” n Augustus i88i voegt hij in een tweedennbsp;brief hieraan toe: „men weet niet dat U.E. niet bevoegd was denbsp;justitie van eene vervolging terug te houden, dat U.E. dennbsp;generaal dus niet dreigen kon met eene vervolging, maar datnbsp;Zij den generaal alleen liet waarschuwen voor hetgeen hem

boven het hoofd hing--— Men weet niet dat U.E. van

misverstand sprekende, de uitvoering Harer opdragt maar niet de vervolging bedoelde. Men weet niet dat de voorbarigheidnbsp;van Mr. Trip de eigenlijke oorzaak van het incident is geweest.”

¦ Van Lansberge zelf had den procureur-generaal nadat deze rapport had uitgebracht over wat in Atjeh aan het licht was gekomen, verzocht de in te stellen vervolging tegen Kauffmannnbsp;Zoo mogelijk te verdagen tot na Van der Heijden s aftreden.nbsp;„Ik had toch alle reden om te gelooven dat deze binnenkortnbsp;bet bestuur zou nederleggen”. „Ieder denkbeeld van mij afwerpende om inbreuk te willen maken op art. 8i van het Regeringsreglement” had Van Lansberge dit verzoek aan Tripnbsp;gedaan ^).

Der Kinderen keert in Februari uit Atjeh terug en acht het bestuur bij Van der Heijden niet in goede handen ®). ,,Innbsp;Indië wordt door 1’imprévu een groote rol gespeeld schrijftnbsp;Van Goltstein op 4 Maart 1881 *) en inderdaad de inhoud van

Ongedateerde brief.

Vgl. part. brief aan Van Gkiltstein van 15 Oct. 1881. Vgl. verb. 7 Juni ’81—Qs.

Vgl. bijl. 185.

69

-ocr page 80-

het telegram van 15 Maart d.a.v. luidende ,,ingevolge Koninklijke magtiging Oct. 1879 burgerlijk bestuur op Atjeh ingevoerd. Volledige gewestelijke organisatie en regeling regts-wezen onder nadere goedkeuring vastgesteld. Generaal Van der Heijden vervangen door Pruys van der Hoeven.”^) bevestigt dit. — Van Lansberge heeft dus ten slotte de knoopnbsp;toch nog zelf door gehakt.

II Maart wordt de organisatie vastgesteld; 17 Maart wordt Van der Heijden als militair bevelhebber ontheven van zijnnbsp;functie en opgevolgd door kolonel Haus; 3 April wordt hijnbsp;op non-actief gesteld. 12 April vertrekt Van Lansberge naarnbsp;Nederland!

De Koning is misnoegd over de wijze waarop dit alles is afgehandeld. ,,Hoe is die verandering te Atjeh nu geschied door den G.G. die heengaat?” vraagt Z.M. aan Van Goltstein ^).nbsp;Maar de Minister kon zich dekken met zijn door den Landvoogd in den wind geslagen raad ®).

27 Mei 1881 rapporteert Van Goltstein officieel den Koning over de invoering van civiel bestuur over Atjeh en wordt verzocht „H- Dr. goedkeuring te verkenen;

1°. aan de organisatie van het bestuur van het gewest Atjeh en onderhoorigheden zooals die heeft plaats gehad bij art. 2nbsp;van het besluit van den Gouverneur-Generaal van Neder-landsch-Indië van den ii Maart 1.1. no. 33;

2°. aan de beschikking van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië genomen bij art. i van zijn besluit van 3nbsp;April j.1. no, i waarbij buiten werking is gesteld de bij art. inbsp;van UrMs besluit van ii Januari 1880 no. ii toegestane tijde-

1) Vgl. verb. 15 Mrt. i88i—Q2.

Vgl. bijl. 186.

Vgl. bijl. 178. De zaak van het ontslag van Van der Heyden is in de Tweede Kamer .herhaaldelijk ter sprake gekomen; het eerst op i8 Nov. l88i bij de AlgemeeneBeschouwingen over de Koloniale Begroeting door De Casembroot; Van Goltstein antwoordde,nbsp;dat het hier geen persoonlijke quaestie gold; de beslissing om het militair door een civielnbsp;bestuur te vervangen, was ,,eene daad geheel van politieken aard”. De zaak kwam op-nieuwj ter sprake in de zitting van 20 Maart 1882, waarin vooral kritiek werd uitgebracht op,,den bedekten weg”, die bij het ontslag was gevolgd. Keuchenius verklaardenbsp;met zijn gewone felheid, dat Van der Heyden was bestreden geworden met ,,wapenennbsp;van verdacht allooi”; „de Athjèneezen”, besloot hij, „hebben ten minste tegen ons gevochten met bloote en blanke klewangs.” Het antwoord van den Minister kon uiteraardnbsp;;geen nieuws brengen.

— 70 —

-ocr page 81-

lijke uitbreiding der formatie van het leger in Nederlandsch Indië met één luitenant-generaal” ^).

’s Jacob, de nieuwe G.G., schrijft particulier aan Van Lansberge over Van der Heijden „ik heb den man zeer beleefd ontvangen en hem gezegd dat ik in hem wilde eeren dennbsp;man van het militair succes. Tweemalen logeerde hij bij mij innbsp;Buitenzorg waarvan eens met mevrouw en ik ben toen tot denbsp;zonderlinge ontdekking gekomen dat de eigenlijke generaalnbsp;Van der Heijden is ,,mevrouw Van der Heijden . . . hij (is)nbsp;eigenlijk eene zeer onbeduidende figuur. Ronduit heb ik hemnbsp;verklaard dat hij zich omtrent mij geene illusien moet maken,nbsp;Want dat ik naar Indië was gegaan met het vaste plan om na zesnbsp;maanden het militair bestuur in Atjeh door het civiele te vervangen; dat hij nimmer in aanmerking kon komen om datnbsp;civiel bestuur in te voeren wijl hem daartoe zijn groot militairnbsp;prestige, bovenal zijne militaire omgeving in den weg stonden.nbsp;Ik vond het noodig dat hij dit wist en dat omtrent mijne mee-ning over dit gewigtig vraagstuk, ook in Nederland geen

oogenblik twijfel bestond” ^).

Het door Van Lansberge gevoerde beleid t.a.v. Atjeh doet zien hoe dit beïnvloed is door drie factoren:

1°. de druk van de finantiëele lasten van den oorlog welke de batig-slot politiek illusoir maakten zoodat een zoo spoedignbsp;mogelijke beëindiging van den oorlog gewenscht was;

2°. de gedachte dat aan het verzet een einde gemaakt kon Worden door tuchtiging zondeï bezetting, waarna de onthoudingspolitiek t.a.v. het overgroote deel van Atjeh gehandhaafdnbsp;zou kunnen worden;

3°. de persoonlijke meening over Van der Heijden s ongeschiktheid om het militair en civiel bestuur over Atjeh te blijven voeren.

De tijdgenooten van Van Lansberge, ook Van der Heijden, misten het inzicht dat de Atjehoorlog niet ten einde gebrachtnbsp;kon worden door het handhaven van de postenhnie-Pel dannbsp;wel door het bezetten van een aantal versterkte stellingen (zoo-

Vgl. verb, van 27 Mei 81—32. Van der Heijden was boven de legerformatie aangesteld.

Vgl. particuliere brief van i Juli i88i.

— 71

-ocr page 82-

wel door Van Lansberge als door Van der Heijden als de oplossing beschouwd). — Uit Van der Heijden’s rapporten blijkt n.1. dat de voorstelling, in later tijd gegeven, alsof dezenbsp;wel wilde verder ageeren doch Van Lansberge dit weigerde,nbsp;niet juist is. Ook Van der Heijden achtte den oorlog beëindigdnbsp;al zou z.i. een voldoend sterke militaire macht moeten achternbsp;blijven.

Wat bij dit alles treft, is de zeer onvoldoende kennis van de toestanden op politiek en sociaal gebied in Atjeh. Van af hetnbsp;begin van den oorlog was een aantal bestuursambtenaren innbsp;Atjeh aanwezig doch van belangrijke rapporten blijkt niets. —nbsp;De Klerck wijst wel op een oud rapport van den controleurnbsp;van Singkel, Boyle, van i6 Febr. 1864, dat blijkbaar in de archieven was opgeborgen, doch deze gegevens werden nietnbsp;verder benut ^). Lavino, de agent van het Ned.-Ind. gouvernement te Penang, is beter geïnformeerd over wat in Atjeh gebeurt dan de plaatselijke ambtenaren.

De wijze waarop de invoering van het civiel bestuur is voorbereid èn door Van Goltstein èn door Van Lansberge verdient critiek. In plaats het commissie-onderzoek voorop te stellen,nbsp;werd Van der Hoeven reeds in Nederland medegedeeld datnbsp;het gouvernement Atjeh zou worden ingesteld met hem alsnbsp;eerste civiel gouverneur. Voorts was het nut van de commissienbsp;wel zeer problematiek door twee personen, die rechtstreeks bijnbsp;deze zaak belang hadden en uitgesproken tegenstanders resp.nbsp;van civiel en militair bestuur over Atjeh waren, hiervoor aannbsp;te wijzen. Ware deze commissie verricht door b.v. Netschernbsp;dan had een onpartijdig oordeel ingewonnen kunnen worden.

Door deze besluiten was het onmogelijk geworden Van der Heijden door een ander militair gouverneur te doen vervangen,nbsp;hetgeen verre te verkiezen ware geweest.

Het is onbegrijpelijk waarom Van Lansberge aan Der Kinderen opdracht geeft Van der Heijden mondeling de waarschuwing over te brengen inplaats van den generaal particulier te schrijven of hem naar Batavia op te roepen. Deze ,waar-

Vgl. De Klerck: Atjehoorlog, I, pag. 38 e.v.

72 —

-ocr page 83-

schuwing” die verkeerd is opgevat, heeft onnoodig de verhouding verscherpt.

Aangenomen kan worden dat Van Lansberge heeft willen voorkomen dat Van der Heijden wanneer tegen Kauffmannnbsp;een vervolging werd ingesteld, evt. door dezen zou wordennbsp;aangewezen als de autoriteit die zijn handelingen had goedgekeurd, althans had toegelaten. Dit had echter ook op anderenbsp;wijze verhinderd kunnen worden.

Staatsrechtelijk is de vervanging van militair door civiel bestuur Zeer vreemd tot stand gekomen.

1°. uitzending van Van der Hoeven vóórdat de Koning in deze belangrijke zaak is gekend, en zijn goedkeuring heeft verleend;

2°. het onvolledig rapport aan den Koning waarin werd voorgesteld alsof Van der Heijden zijn betrekking wilde neerleggen i).

3°. de commissieopdracht aan beide gouvernementscom-missarissen, die niet mogen treden in beantwoording van de vraag of militair dan wel civiel bestuur wenschelijk is. Dit zounbsp;ii.l. een kwestie van uitvoefing zijn en derhalve tot de competentie van de regeering behooren.

4°. het niet-rapporteeren van deze commissie opdracht aan

den Koning;

5°. de buitenwerking stelling bij G.B. van het K.B. waarbij de formatie van het Nederlandsch-Indisch leger tijdelijk metnbsp;een luitenant-generaal was uitgebreid.

(Hierdoor kwam Van der Heijden op non-actief).

In militair opzicht wordt gememoreerd dat.

I. de toestand waarin de Koninklijke Nederlandsche Marine verkeerde, onvoldoende was. Den minister van Marinenbsp;Brocx was in 1873 verweten dat hij hieraan schuld droeg.

quot;) Bij kabinetsmissiven van 5 en 6 Maart 1879, no’s 41 en 24 t^as nl. de wensch te kennen gegeven a. bij voordrachten ter vervulling van vacatures ook de inlichtingen overnbsp;de sollicitanten in te zenden; b. de rapporten over andere zaken met alle bijlagen in tenbsp;zenden; c. vooraf machtiging te vragen tot het openen van onderhandelingen, hetnbsp;sluiten van overeenkomsten of tractaten met vreemde mogendheden De Koningnbsp;wenschte blijkbaar beter ingelicht te worden over de staatszaken dan te doen gebruikelijk was. Men heeft althans in dit geval het, door Struycken als essentieel erkpde, rechtnbsp;van den conscitutioneelen Koning op onbeperkte inlichting, naar allen schijn niet onopzettelijk gekrenkt.

73

-ocr page 84-

Deze minister had van 1868 af, gedurende drie ministeries, deze portefeuille beheerd. ,,Door het te zuinig beheer van

dezen bewindsman---was onze zeemacht in een de-

plorabelen toestand geraakt, hetgeen o.a. ten gevolge had, dat de blokkade van de Atjehkust niet dan op onvoldoende wijzenbsp;had kunnen geschieden^).”

In enkele jaren was deze achterstand niet in te halen.

2. ook in Nederland de geoefendheid van het leger en de aanvoering ondanks het voortdurend aandringen des Koningsnbsp;onvoldoende waren. Dit was zeker niet in de laatste plaats hetnbsp;gevolg van de voortdurende wisseling van ministers van Oorlog. Alleen gedurende het ministerie Heemskerk (1874—77)nbsp;stonden resp. Weitzel, Enderlein, Klerck en Beijen aan hetnbsp;hoofd van dit departement en bleek dat de Kamer noch metnbsp;Weitzel’s beleid, noch met de plannen door Enderlein ennbsp;Klerck gemaakt tot verbetering van onze defensie instemde.nbsp;Als Mees en Van Bosse en ook Van Goltstein klagen over denbsp;bekwaamheid der officieren ook van het Nederlandsche legernbsp;moet men wel bedenken, dat de slechte toestand waarin ditnbsp;leger verkeerde, ambitieusen jongen menschen den lust benam deze loopbaan te kiezen.

Vgl. De Beaufort: Vijftig jaren uit onze geschiedenis, 1868—1918, p. 45.

74

-ocr page 85-

HOOFDSTUK IV Het Finantiëele Vraagstuk.

A. De Comptabiliteit.

De Atjehoorlog dreigde het finantiëel evenwicht te verstoren; een struisvogelpolitiek had goed gedacht de oorlogs-uitgaven voorloopig uit credietposten te blijven financieren, waardoor de schijn gewekt werd dat het er met de Indischenbsp;geldmiddelen nog zoo slecht niet voor stond.

Hoe was echter de ware stand van zaken? 1864 was het jaar geweest van de vaststelling van de Indische comptabiliteitswet, welke door het R.R. van 1854 was voorgeschreven.nbsp;Het had dus tien jaar geduurd voordat deze materie wettelijknbsp;geregeld was. Maar nog was men er niet, want pas 1867nbsp;bracht de inwerkingtreding van deze wet. Nu zou dus allesnbsp;regelmatig verloopen; begroeting en rekening (en deze laatstenbsp;vooral was van belang in verband met de batig slot-politiek)nbsp;Zouden door den wetgever worden vastgesteld.

De praktijk leerde anders. In Indië gebeurt niets. De Algemeene Rekenkamer blijkt niet tot afwerken m staat tenbsp;zijn. De stukken stapelen zich daar op, men laat de Staten-Generaal wachten. De strijd tegen de laksheid en traagheidnbsp;van de Rekenkamer is van langen duur. Van Bosse wijstnbsp;op de ,,geweldige moeite die men heeft om afdoende verantwoordingen op finantiëel gebied te verkrijgen . Hij wijt ditnbsp;mede aan ,,den ouden Compagniesgeest bij de ambtenaren.nbsp;Trouwens zelfs in Nederland wordt ,,bedrog tegen de algemeene zaak . . . (nu ook) juist geen doodzonde geacht ^). Van

1) Vgl. bijl. 56.

— 75

-ocr page 86-

Bosse èn Van Goltstein^ ondervinden dit. Zij trachten door allerlei maatregelen de Rekenkamer tot activiteit te prikkelen,nbsp;doch voorloopig blijft men met den achterstand zitten. Een behoorlijk overzicht der finantiëele uitkomsten ontbreekt!

De eerste rekeningwet van Indië, n.1. die over het jaar 1867, wordt in 1878 door de Tweede Kamer verworpen^).nbsp;Zeer terecht vraagt Van Bosse wat dit afstemmen voor zinnbsp;heeft nu „de onwetenden en onverschilligen die de fautivenbsp;cijfers in de wereld bragten dood (zijn) of gepensionneerd,nbsp;en zoo er nog aanwezig zijn, zij zich de zaak niet zwaarnbsp;(zullen) aantrekken!”

Van Bosse slaat den spijker op den kop als hij de hoofdoorzaak van de onverschillige houding van Rekenkamer en bureaux wijt aan de vijandschap tegen de batig-slot politiek.nbsp;Waar de overschotten toch naar Nederland gingen had mennbsp;er in Indië geen belang bij zoo spoedig mogelijk te wetennbsp;hoe groot de overschotten van een bepaald dienstjaar welnbsp;waren. De vroegere gewoonte om de Rekenkamer te beschouwen als een toevluchtsoord voor elders onbruikbarenbsp;ambtenaren zal, volgens Van Bosse, het werk ook niet tennbsp;goede gekomen zijn. Zeer terecht vreest Van Bosse, dat mennbsp;in Nederland de nalatigheid van de Indische administratienbsp;als een voorwendsel zal gebruiken om ,,de lasten van denbsp;spilzucht onzer dagen op Indië te schuiven”. De leeftijdsgrens van de leden der Rekenkamer zal z.i. verlaagd moetennbsp;worden tot b.v. 50 of 55 jaar (art. 54 compt. wet stelde denbsp;grens op 60 jaar met bewijs van ongeschiktheid!) ^).

Van Lansberge is evenmin over de leden van dit college te spreken; volgens hem voeren zij hoegenaamd niets uit^),nbsp;doch het ligt niet op zijn weg om voorstellen ter verbeteringnbsp;in te dienen. De Rekenkamer is n.1. een onafhankelijk, dennbsp;G.G. controleerend, college; over de benoeming van ledennbsp;brengt de G.G. geen advies uit. Daarom oordeelt Van Lansberge het juister dat het Opperbestuur maatregelen neemtnbsp;om organisatie en competentie van de Kamer te wijzigen.

7 Vgl. bijl. 51, zie ook noot 2.

2) Vgl. bijl. 63.

Vgl. bijl. 70.

— 76 —

-ocr page 87-

Heeft eenmaal het Opperbestuur dat initiatief genomen dan is Van Lansberge door niets meer verhinderd advies uit tenbsp;brengen 1). — Ten slotte kwam echter Van Lansberge overnbsp;zijn bezwaar om zelf het initiatief te nemen heen, omdat denbsp;Rekenkamer de schuld van het niet-tijdig gereedkomen vannbsp;het onderzoek der achterstallige rekeningen van zich wierp ennbsp;het oponthoud aan den G.G. zelf weet ^).

Ook onder Van Goltstein blijft het met de Rekenkamer nog sukkelen. Hij wenscht geen regeeringscommissaris bijnbsp;dit college. Van Lansberge had voorgesteld de comptabiliteitswet te wijzigen zoodat de mogelijkheid tot het benoemennbsp;Van een regeeringscommissaris bij het college zou geopendnbsp;Worden. Wel gaat hij accoord met de vaststelling van eennbsp;leeftijdsgrens. „Daardoor zullen drie (leden) boven de 65nbsp;jaar op ruste komen ... Als nu maar voor flinke werkzamenbsp;leden gezorgd wordt” komt de zaak spoedig in het reine ennbsp;kan de post voor extra- bureaukosten voor de Kamer geschrapt worden^). Vier jaar lang was n.1. voor het bijwerken van achterstand bij de Rekenkamer ƒ 70.000 ’s jaarsnbsp;uitgetrokken ^). Van Goltstein klaagt over het feit dat hetnbsp;in Holland met de finantiëele krachten al net zoo slechtnbsp;gesteld is. Er zijn daar ook maar weinig bekwame ambtenarennbsp;op finantiëel gebied. Wat te zeggen van een minister dknbsp;Zelf de rekeningen moet bewerken, wil de indiening eindelijknbsp;kunnen plaats hebben ®)!

Hoe traag de werkzaamheden op dit gebied verricht worden, bewijst wel het feit dat de minister eerst tegen het einde Van 1880 de rekeningen over 1870 en bij de Staten-Generaal ,,hoopt” te kunnen indienen ®).

Deze belangrijke voorwaarde voor een goed function-neerend staatsapparaat, een deugdelijke finantiëele controle. Waarvan het gemis reeds onder Van der Capellen tot grootenbsp;moeilijkheden had geleid, heeft bij gebrek aan personeel

Vgl. bijl. 86.

Vgl. bijl. 91.

Vgl. bijl. 140. b Vgl. bijl. 156.

Vgl. bijl. 143.

Vgl. bijl. 167.

— 77

-ocr page 88-

voor Indië wel heel lang op zich laten wachten! Eerst in deze eeuw is een doelmatige controle op inkomsten en uitgaven vannbsp;het Land verkregen.

Dat ook misstanden bij de uitzending van goederen in die jaren vaak voorkwamen blijkt duidelijk. Millioenen metselsteenen liggen ongebruikt in Semarang. Van Bosse maaktnbsp;Van Lansberge hierop attent, maar deze moet erkennen dat hijnbsp;er nooit van gehoord heeft ^). In November 1878 krijgtnbsp;Van Bosse weer een aanvraag voor 300.000 steenen voornbsp;Semarang terwijl in de Semarangsche Courant, die tegelijkertijd aankomt, een bericht staat over de enorme voorradennbsp;steenen die daar liggen ! Van Lansberge acht inkoop innbsp;Indië de beste oplossing, dan is er beter controle; hij geeftnbsp;verschillende staaltjes van de onverantwoordelijke wijze vannbsp;de uitvoering van bestellingen in Nederland en acht denbsp;keuringscommissies in Nederland voor dit alles aansprakelijk.nbsp;Bij inkoop in Indië zullen handel en industrie voordeelnbsp;hebben. Dat acht hij van belang voor de ontwikkeling vannbsp;Indië’s economisch bestel.

Van Bosse blijft echter inkoop in Nederland prefereeren daar dit voor het Gouvernement goedkooper is ^).

B. Het Batig Slot.

Intusschen werd de strijd om het batig slot met alle felheid gevoerd, hoewel later zou blijken dat voor de bewuste jaren van een saldo, tengevolge van de hooge Atjeh-uitgaven,nbsp;geen sprake zou zijn. Men rekende echter op een spoedignbsp;eindigen van dezen oorlog.

Conservatieven èn vele liberalen beschouwden Indië niet als een deel van het Rijk, met eigen lasten maar ook metnbsp;eigen baten, doch wilden van Indië’s voordeelige saldi eennbsp;grooter dan wel kleiner deel, maar dan toch in allen gevalnbsp;een deel voor Nederland opeischen. In dit licht bezien en

Vgl. bijl. 73 en 8o.

Vgl., bijl. 92.

Vgl. bijl. 100.

*) Vgl. bijl. 98.

- 78 -

-ocr page 89-

lettend op de omstandigheid dat het belastingstelsel in Indië ttog pas zeer gebrekkig opgebouwd was, waardoor hetnbsp;Gouvernement weinig zijde spon bij de goede uitkomstennbsp;van het westersch particulier landbouwbedrijf (in die jarennbsp;naast de Billitonmaatschappij het eenige grootbedrijf vannbsp;beteekenis), was het van belang en bleek het een voordeelnbsp;dat de gouvernementscultures slechts in een langzaam temponbsp;afgeschaft werden (de gouvernementssuikercultuur verdweennbsp;m 1890, de koffiedwangcultuur bleef tot in het begin vannbsp;deze eeuw nog in enkele streken van Java gehandhaafd).nbsp;In 1922 werden nog koffiecultuurdiensten gevorderdnbsp;^Varen deze cultures op korten termijn afgeschaft, dan had hetnbsp;er met de Indische kas heel wat slechter voorgescaan. Op denbsp;inkomsten n.1. van den particulieren landbouw werd slechtsnbsp;door het uitvoerrecht voor een klein gedeelte voor het Gouvernement beslag gelegd.

Eenmaal aangenomen, dat Indië een domein van Nederland was, dat ten bate van zijn bezitter, het Nederlandsche volk, diende te worden geëxploiteerd, — een opvatting dienbsp;van Van Hogendorp af de opvatting van alle partijen geweestnbsp;is, was de batig-slot politiek, (hoe verwerpelijk ook in het oognbsp;van latere geslachten), zonder twijfel de beste nolitiek, omdatnbsp;daardoor de winsten van het „staatslandbouwbedrijf” aan hetnbsp;Nederlandsche volk in zijn geheel ten goede kwamen en daarom verre te verkiezen boven een particuliere exploitatie, dienbsp;slechts beperkce groepen van kapitalisten bevoordeelde.nbsp;Anders werd het toen Indië’s belang op den voorgrond gesteldnbsp;werd en dit belang, volgens de beginselen van den modernennbsp;staat, uit belastingen op de inheemsche en westersche bedrijven in Indië moest bekostigd worden.

Men vergat echter tegelijkertijd met de afschaffing van het cultuurstelsel een behoorlijk belastingstelsel in te voeren.nbsp;Zoo bleef de,,drainage” bestaan, te verdedigen in een tijd toennbsp;de gelden Nederland als geheel ten goede kwamen, doch af tenbsp;keuren toen slechts een kleine groep over deze winsten be-

Vgl. Burger: De ontsluiting van Java’s binnenland voor het wereldverkeer; proefschrift Leiden, p. 198.

79

-ocr page 90-

schikte. Zij, die particuliere exploitatie in hun vaandel geschreven hadden, waren hierop niet bedacht geweest. De liberalen dachten dat de stijging van de opbrengst van in- ennbsp;uitvoerrechten en de hoogere perceptie aan landrente hetnbsp;aequivalent zouden zijn van de vroegere opbrengsten van hetnbsp;cultuurstelsel, zoodat nieuwe belastingen onnoodig zoudennbsp;zijn^).

Doch dit bleek een grove misrekening te zijn!

Noch de conservatieven, noch de meeste liberalen konden zich een Indië denken, dat niet mede de lasten van hetnbsp;moederland draagt. Vooral nu in Nederland spoorwegen,nbsp;kanalen, vestingwerken en niet het minst de onderwijsplannen, millioenen gingen vergen scheen het ondoenlijk deze zoonbsp;gemakkelijk uit Indië’s kas te putten bijdragen onaangeroerdnbsp;te laten en de Hollandsche beurzen zelf te ontsluiten.

Hoe moeilijk was het zelfs in Nederland niet nieuwe belastingen in te voeren 1 Hadden in 1870 bij het wetsontwerp-Van Bosse tot invoering van een inkomstenbelasting Kamerleden niet het recht van den Staat ontkend, om opgave vannbsp;de ingezetenen te vergen van wat zij bezitten of aan inkomstennbsp;genieten en dan daarvan een evenredig deel voor de schatkistnbsp;in beslag te nemen! Dit was niet meer of minder dan onteigening ^). Het belastingstelsel in Nederland was nog nietnbsp;ontwikkeld, en daar het geld ergens vandaan moest komennbsp;sprak men het Indische saldo aan. Waarvoor dienden andersnbsp;koloniën ? Dan kon men beter geen Atjehoorlog meernbsp;voeren! was de algemeene opinie. Het ging dus niet om hetnbsp;al dan niet beschikken over de Indische middelen doch omnbsp;de grootte van het bedrag dat jaarlijks, overgeboekt zounbsp;worden van de Indische naar de Nederlandsche begrootingnbsp;en om de vraag of het wel noodig was dit bedrag vast tenbsp;stellen. Was het niet practischer te beschikken naar gelangnbsp;van de behoeften in Nederland ?

Hoewel deze geheele strijd eigenlijk een academische strijd gebleven is, doordac voorloopig geen sprake meer was van

Vgl. Furnivall: Netherlands India, a study of plural economy, p. 215 e.v.

Vgl. De Beaufort: Vijftig jaren uit onze geschiedenis, 1868—1918, p. 24.

- 80 —

-ocr page 91-

saldi en o.a. ook doordat zoowel de liberale als de conservatieve ministers van Koloniën de gelden, noodig voor de uitvoering van de Indische spoorweg- en havenplannen,nbsp;bleven eischen ondanks de pogingen in het moederlandschenbsp;parlement gedaan, om deze werken niet (verder) uit te voerennbsp;daar hierdoor het voordeelig saldo van de Indische begroeting als sneeuw voor de zon verdween, zoo is toch dezenbsp;strijd voor de kennis van de toenmalige koloniale politieknbsp;belangrijk.

Reeds De Waal had in 1870 de oplossing gezocht in de vaststelling van een onveranderlijke bijdrage.

Van Bosse wilde aanvankelijk een bedrag van 4 a 5 mill, gulden als vaste bijdrage afzonderen. Het steunen op denbsp;koffie moet men z.i. afleeren; het exploitatiestelsel wenschtenbsp;hij niet te bestendigen’-).

Van Lansberge kan dit gevoelen deelen, hij wil echter de rente van een eventueele leening voor Indië i.v.m. de spoorweg- en havenwerken op de Nederlandsche begrootingnbsp;brengen opdat hieruit principiëel de eenheid van geldmiddelen blijke ^). Hij betoogt zeer terecht dat het in eerste instantienbsp;moet gaan om de principiëele beslissing: een vaste bijdrage.nbsp;De grootte van het bedrag doet minder terzake. Het Indischnbsp;publiek heeft vooral bezwaren tegen de batig-slot politiek,nbsp;waarbij niets van te voren vast staat en gemakkehjk zoo metnbsp;de begrootingsposten kan worden omgesprongen dat hetnbsp;saldo ten faveure van Nederland, onevenredig hoog wordtnbsp;opgevoerd ®).

Later komt Van Bosse op het denkbeeld de vaste bijdrage te laten vervallen, doch te zorgen dat eeïst in de Indischenbsp;behoeften wordt voorzienquot;). Er moet toch geleend wordennbsp;voor Indië en dan is de geheele ,,vaste bijdrage post slechtsnbsp;een ,,ij dele boekhoudersoperatie” wanneer de rente en aflossing niet ten laste van Indië komen. Is dit wel hetnbsp;geval, dan wordt de uitkomst van de begrooting zoodanig

Vgl. bijl. 24 en 27.

quot;) Vgl. bijl. 29.

quot;) Vgl. bijl. 38-

*) Vgl. bijl. 49.

81

-ocr page 92-

beinvloed dat de ,,vaste bijdrage” in het gedrang komt ^).

Hoe onbestendig deze plannen zijn, blijkt ^). Van Bosse wil 3 mill, gulden voor de kosten der marine in Indië op de Indische begroeting brengen (het auxiliair eskader kwam nietnbsp;ten laste van de Indische geldmiddelen). In 1878 wordt dusnbsp;reeds de kwestie van het Indisch aandeel in ’s Rijks maritiemenbsp;verdedigingskosten te berde gebracht. Op bovengenoemdenbsp;wijze zal eigenlijk de vaste bijdrage, goed gecamoufleerd, op denbsp;Indische begroeting gebracht worden. Als Van Bosse aanvankelijk dit plan weer laat varen voor een vaste bijdragenbsp;van 4 mill, gulden ®), blijkt dat Gleichman, de minister vannbsp;Financiën, dit bedrag te laag vindt, daar z.i. de uitgaven voornbsp;Indië, op de staatsbegrooting gebracht, stellig hooger zijn.nbsp;Ook dit is een in later tijden bekend twistpunt. Het is nunbsp;eenmaal onmogelijk in de flnesses vast te stellen wat ten lastenbsp;van Indië moet komen. Van Bosse blijkt practicus, aanvaardtnbsp;een compromis: de vier millioen zullen de kosten van denbsp;marine voor Indië uitmaken. Dus toch de ,,gecamoufleerde”nbsp;vaste bijdrage! Van Bosse heeft met deze oplossing vrede.nbsp;Gedurende vele jaren zullen er z.i. geen overschotten zijn,nbsp;dus vooreerst zijn we van de kwestie van batig-slot en sluitpost af ^). Bovendien acht hij het onjuist het recht van Indiënbsp;tot het uiterste te drijven. De ,.bijdragen” zijn z.i. als beheerskosten van Indië te beschouwen. Voor de productieve uitgaven wil Van Bosse leenen, zoowel voor Nederland als voornbsp;Indië. Hij neemt geen beslissing in de vraag of de leening opnbsp;rekening van Indië gesteld moet worden. In alle geval moetnbsp;Nederland nu de Oost helpen zooals het de West al zoo langnbsp;bij springt ®).

Het plan om de finantiëele verhouding wettelijk vast te leggen, lacht Van Bosse niet toe. Welk middel zou er zijn tenbsp;beletten dat deze wet weer wordt gewijzigd ? Inderdaad eennbsp;wettelijke regeling zou slechts zeer problematiek nut gehad

Vgl. ook bijl. 39.

Vgl. bijl. 65.

Vgl. bijl. 71 en 74.

Vgl. bijl. 74.

quot;) Vgl. bijl. 81.

82

-ocr page 93-

hebben. De eischen van het oogenblik zouden stellig den doorslag hebben gegeven. Al was het geen kwaad denkbeeldnbsp;een dergelijke beslissing als richtlijn vast te leggen in eennbsp;tijd waarin nog al te veel alleen op de moederlandsche belangen werd gelet ^).nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;x r ü

Hoe wonderlijk de constructie is, doet het plan Van Bosse zien. Om de Indische begrooting sluitend te maken moetennbsp;door den Staat gelden geleend worden, rente en aflossingnbsp;zullen op de Indische begrooting geboekt worden, en voortsnbsp;zal deze een bijdragepost van 6 mill, gulden voor den Staatnbsp;doen zien^). Merkwaardig genoeg waren hef juist eenigenbsp;liberale leden die het bedrag van 4 mlU- te laag achtten!

Van Bosse’s voorstel: een vaste bijdrage op te brengen, voorts een deel van een eventueel batig saldo te bestemmennbsp;voor de uitvoering van groote werken in Indië heeft ooknbsp;Van Lansberge’s instemming. De bepaling sub. 3, strekkendenbsp;om de bestemming van het verder overschot met m de wetnbsp;vast te leggen, zoodat dit overschot ook voor uitvoering vannbsp;werken in Nederland aangewend kan worden, keurt hij tennbsp;sterkste af Op deze wijze komt toch alles weer op lossenbsp;schroeven te staan. Van Lansberge wijst op de voortdurendenbsp;ontevredenheid in Indië, een gevolg van het jarenlang beschikken over de batige saldi ten behoeve van Nederland.nbsp;Het zoo gewraakte sub. 3 werd geschrapt maar „een bepalingnbsp;dat Nederland nooit meer een cent aan baten zou ontvangennbsp;is niet te maken”, althans Van Bosse ziei er geen kans toe *).

Het ontwerp wordt nu als volgt.

1. nbsp;nbsp;nbsp;een bijdrage van 6 mill, gulden voor uitgaven welkenbsp;wegens beheer van Nederlandsch-Indië ten laste van denbsp;staatsbegrooting komen, plus rente en aflossing van leenmgennbsp;ten behoeve van Indië aangegaan;

2. nbsp;nbsp;nbsp;bij afzonderlijke wet zal over de batige sloten te beschikken zijn. Deze batige sloten zullen allereerst moetennbsp;dienen tot dekking van de kosten van groote werken van

b Vgl. bijl. 84. b Vgl. bijl. 90.nbsp;b Vgl. bijl. 97.nbsp;Vgl. bijl. 103.

- 83 -

-ocr page 94-

algemeen nut in Indië en voorts voor buitengewone aflossing van schulden ten behoeve van Indië aangegaan.

Deze wet zal op een nader te bepalen tijdstip in werking treden.

De dood van Van Bosse heeft ten gevolge dat dit ontwerp door Van Rees niet ongewijzigd wordt ingediend. Allereerstnbsp;wordt door hem slechts 4 mill, gulden als dekking vannbsp;Rijksuitgaven door Indië aangenomen. Voorts worden rentennbsp;en aflossingen van leeningen ten behoeve van Indië op denbsp;Indische begrooting gebracht. Bij de wet zal over evt. batigenbsp;sloten beschikt worden;

a. om tekorten van vorige jaren te dekken; h. ter voorziening in Indische behoeften; c. ter vermindering van Indische schulden

Dit voorstel wordt door Van Goltstein ingetrokken waarna deze een nieuwe regeling ontwerpt. Hij wil den sluitpost behouden tot een maximum van bijv. 8 mill. De overschottennbsp;wil hij uitsluitend voor Indië gebruiken ^). Van Goltsteinnbsp;vindt het volkomen verantwoord Nederland te doen deelennbsp;in de finantiëele voordeelen van Indië door hoogere prijzennbsp;en tengevolge van den vredestoestand aldaar. Indië zal doornbsp;geheel te kunnen beschikken over eventueele overschottennbsp;een prikkel tot zuinig beheer ontvangen. Hij ducht van eennbsp;vaste bijdrage slechts een algemeener worden van de onverschilligheid in Nederland t.a.v. de Indische zaak. Door hetnbsp;wegvallen van de voordeelen voor het moederland is dezenbsp;toch al grooter geworden ®). Ook Van Goltstein is t.a.v.nbsp;deze finantiëele verhouding Nederland-Indië evenmin alsnbsp;destijds Van Bosse, aanstonds tot een beslissing gekomen.nbsp;Begin 1880 wil hij behalve de kosten van het auxiliair eskadernbsp;ook die van de zoogenaamde Indische consulaten voornbsp;Indische rekening nemen. Dit zou dan toch min of meernbsp;een vaste bijdrage nabij komen. Voorts zou hij de helft vannbsp;het gunstig verschil van inkomsten en uitgaven voor Nederland willen bestemmen, doch hierbij een maximum van

Vgl. bijl. 76. Bijblad 1878/79.

Vgl. bijl. 113.

Zie ook bijl. 120.

84

-ocr page 95-

6 mill, gulden willen in acht nemen. De overschotten van den Indischen dienst zouden uitsluitend voor Indië aangewend worden. De tegenwoordige finantiëele toestand ènnbsp;van Nederland èn van Indië wijt Van Goltstein aan hetnbsp;gemis aan zelfbeperking zoowel hier als ginds.

In Nederland rekende men te stellig op de Indische baten, in Indië was men te royaal omdat anders toch het geld naarnbsp;patria verdween

Ten slotte komt Van Goltsrein tot het volgende ontwerp:

u. een vaste bijdrage van ƒ 2 milk,

b. een wisselende bijdrage van maximaal ƒ 6 mill.

De bijdrage sub u. zou vertegenwoordigen de door Nederland in het uitsluitend belang van Indië gedane uitgaven.

De bijdrage sub. b. is een verrekening van „die talrijke uitgaven die op onze begrooting voorkomen ten behoeve vannbsp;Indië en op de uitzetting der geheele huishouding omdat wijnbsp;6ene koloniale mogendheid (zijn) ^).

Van Goltstein wil nu de helft van het gunstig verschil van inkomsten en uitgaven (bijdrage a. reeds medegerekend!) totnbsp;een maximum van ƒ 6 mill, aan de moederlandsche middelennbsp;doen toevloeien. Op deze wijze wordt Indië een grooternbsp;prikkel tot zelfbeperking gegeven, zoodat niet meer ,,voornbsp;Vaderland en Vorst” wordt uitgegeven, terwijl anderzijdsnbsp;Nederland weet dat het niet meer dan een bepaald bedragnbsp;uit Indië ontvangt, waardoor ook daar de tering naar denbsp;nering gezet zal moeten worden. De wetgever, aldus Vannbsp;Goltstein, legt zich zelf op deze wijze een zekeren band aan.nbsp;Met de opinie over deze materie van het handjevol Europeanen in Indië wenscht hij zich niet in te laten. Hij vindt hetnbsp;dwaas dat die groep personen, ,,die onder onze vlag hunnbsp;brood verdienen of soms groote winsten maken, zich steedsnbsp;aanmatigen uit naam van Indië te spreken en eigenbelangnbsp;met den naam van Indisch belang te bestempelen (in dezenbsp;jaren was het aantal vreemdelingen onder de Europeeschenbsp;handelslieden en ondernemers groot).

') Vgl, bijl. 140. Vgl. bijl. 146.

- 85

-ocr page 96-

De door Van Goltstein voorgestelde regeling wordt door de Kamer verworpen, niet, schrijft hij, op grond vannbsp;allerlei prachtige argumenten maar eenvoudig omdat denbsp;meesten er op rekenen dat na den Atjehoorlog de tijd dernbsp;groote overschotten weder daar zijn zal”. Hij vindt in dezenbsp;verwerping geen reden tot aftreden, te meer waar er belangrijke zaken af te doen waren: de vaststelling van de Indischenbsp;begroeting, de benoeming van den nieuwen G.G. ^).

Sinds is het onderwerp van de vaste bijdrage nog enkele malen te berde gebracht doch zonder succes. Het Kamerlidnbsp;Van Dedem stelde in 1883 een zuiver restitutiestelsel voor.nbsp;Zoolang de invoering daarvan niet mogelijk zou zijn, zounbsp;een vaste bijdrage van ƒ 4 mill, worden opgebracht. In 1885nbsp;werd dit ontwerp verworpen. Een ontwerp-Sprenger Vannbsp;Eyk bleef in 1887 buiten behandeling in verband met denbsp;grondwetsherziening. Van Dedem deed, nu als minister,nbsp;nog een poging doch vóór de mondelinge behandeling wasnbsp;hij reeds afgetreden. Eerst 1903 bracht de oplossing van ditnbsp;vraagstuk; toen toch werden de artikelen van de comptabiliteitswet die over de bijdrage handelden, ingetrokken. Dit is tenbsp;danken aan de elkaar opvolgende ministers Gremer, Vannbsp;Asch van Wijk en Idenburg.

In deze overgangsjaren van cultuurstelsel naar vrije exploitatie blijkt hoe het Gouvernement tekort schiet in de aanpassing van haar geheele beleid aan de gewijzigde omstandigheden. Onder allerlei leuzen zijn en worden hervormingen doorgedreven waarvoor de tijd nog niet rijp is.nbsp;Men beschikt niet over een voldoend aantal geschikte ambtenaren die leiding kunnen geven bij het uitwerken van denbsp;voor het nieuwe systeem noodige plannen. Zoowel op finan-tiëel gebied (o.a. belastingen) als b.v. bij de befaamdenbsp;scheiding van bestuur en justitie blijkt het struikelblok tenbsp;zijn het niet aanwezig zijn van ambtenaren geschikt de taaknbsp;over te nemen. Zoo wordt het of sukkelen als bij de rechtspraak, (zelfs op Java duurde het tot in deze eeuw voordat

9 Zie bijl. 167 op Bijblad 1879/80, bijl. 21 op Bijblad i88o/8i en p. 419 Handelingen Tweede Kamer 1880/81.

Vgl, bijl. 177.

— 86 —

-ocr page 97-

alle landraden van de bestuursambtenaren waren „gezuiverd”) of leentje buur spelen bij de Nederlandsche administratie. Het is Van Bosse, wien, zooals wij zagen, de eer toekomt, niet alleen het voordeel van de uitzending vannbsp;bekwame Nederlandsche ambtenaren helder te hebben in-§GZien, maar ook de energie te hebben bezeten, dit stelsel,nbsp;waar noodig, practisch toe te passen. En het was hardnbsp;noodig om in Indië frisch bloed te brengen; want de ambte-1^3-ren waren nog al te veel ingesteld op de taak die hetnbsp;Cultuurstelsel hun had opgelegd.

C. Nieuwe belastingen.

Parallel met de batig-slot affaire, en door deze sterk beïnvloed, loopt de belastingpolitiek van de Indische regeering.

Hoe was op dit punt de stand van zaken ?

Indië kende tot dus ver alleen rechtstreeksche belastingen voor de Inlandsche en daarmede gelijkgestelde bevolking.nbsp;De inkomsten van het Gouvernement bestonden naast dienbsp;uit de gouvernementscultures, uit landrente en bedrijfsbelasting, deze laatste voor hen die geen landrente opbrachten.’ Voorts ontving het Gouvernement gelden doornbsp;verpachting van middelen en uit de in- en uitvoerrechten.

Dit nu moest anders worden. Tevoren was het Gouvernement de landbouwindustrieel geweest, zoodat het vraagstuk van belasten van den niet-inlander nog niet bestond. Nunbsp;echter neemt de Europeesche landbouw-industrie hoe langernbsp;hoe meer areaal in beslag. Hiermede gepaard gingen denbsp;eischen om betere verbindingen zoowel door spoorweg- alsnbsp;havenaanleg. De particuliere suikerindustrie had belang bijnbsp;sen betere irrigatie. De groeiende groep Europeanen verlangde voor haar kinderen beter en verder gaand onderwijs.nbsp;Dc plannen voor de invoering van een belasting voor hetnbsp;Europeesch bevolkingsdeel waren reeds onder den voorganger van Van Lansberge, den Gouverneur-Generaalnbsp;Loudon, in behandeling. Van Lansberge wachtte de ondankbare taak deze plannen verder uit te voeren; voor de Europe-

- 87 -

-ocr page 98-

anen en met dezen gelijkgestelden zou een patentbelasting worden ingevoerd. Van deze heffing zouden de ambtenarennbsp;worden vrijgesteld (een maatregel in een ambtenarenland alsnbsp;Indië toen vooral was, zeer begrijpelijk en doelmatig). Denbsp;heffing zou 2 % bedragen van de inkomsten, na aftrek vannbsp;noodzakelijke kosten voor bedrijf of beroep. Voorts zou eennbsp;personeele belasting worden opgelegd aan Europeanen ènnbsp;vreemde Oosterlingen. Van deze belasting waren de ambtenaren in het algemeen niet vrijgesteld.

Deze maatregelen gingen gepaard met een verbetering van de voorschriften van de bedrijfsbelasting, die voor Inlanders en daarmede gelijkgestelden bestond; het percentagenbsp;zou hier om en nabij 2 bedragen; de bestuursambtenarennbsp;kregen meer vrijheid om bij den aanslag in deze belastingnbsp;met bijzondere omstandigheden van den belastingplichtigenbsp;rekening te houden. In de Buitenbezittingen waar velerleinbsp;heffingen bestonden, zou voor de vreemde Oosterlingen denbsp;bedrijfsbelasting worden ingevoerd tegen vervallenverklaringnbsp;van de oude heffingen. Op Java bleef de uitzonderingstoestand in de residentie Batavia bestaan, de heffing op denbsp;neringen bleef daar voorloopig verpacht.

In Indië was een sterke strooming tegen het belasten van den Europeaan. Deze toch nam een bevoorrechte positie innbsp;en had steeds belastingvrijdom genoten. Wat zou er vannbsp;dezen bijzonderen status overblijven als het Gouvernementnbsp;ook hem contribuabel maakte ?

Ook het sentiment, als altoos in Indië, sprak een hartig woordje mee; waarom zou de Nederlandsche Indischmannbsp;nog extra geld opbrengen voor werken in Nederland ? Denbsp;batig-slot politiek toch hevelde de Indische overschottennbsp;naar het moederland over.

Deze beide factoren: de bijzondere positie van den Europeaan in de tropen, die in de kolonie gekomen is om er beter op te worden; en de tegenzin bij te dragen in de kosten vannbsp;het Nederlandsch budget, verklaren de felheid waarmedenbsp;pers en publiek tegen de belastingplannen te keer gaan. Hetnbsp;is merkwaardig dat in dien tijd, tijdens een oorlog tegen een

— 88 —

-ocr page 99-

inlandschen. vijand die millioenen kost en onze positie in Indië Zeer verzwakt, de G.G. zoo lankmoedig optreedt ennbsp;de kranten laat fulmineeren, hoewel het Drukpersreglementnbsp;de mogelijkheid tot ingrijpen bood. Ten slotte werd hetnbsp;Zelfs Van Bosse te kras, zoodat hij den G.G. aanried eventueel maar art. 45 R.R. (externeering!) op de het hardstnbsp;scheldende redacteuren toe te passen!

Dat dit verzet zelfs bij de meest vooraanstaande personen bijval vindt, bewijst wel Van den Berg s houding, die nietnbsp;lialaat in zijn brochure de vraag te stellen. ,,of Indië zooveelnbsp;slechter af zou geweest zijn, indien het b.v. Engeland innbsp;plaats van Nederland als heer en meester had moeten erkennen,” en er bij te vermelden ,,dan maakt redeneering mijnbsp;het geven van een ontkennend antwoord ónmogelijk.nbsp;.,De Indiërs die zoo praten over het betere bestuur vannbsp;Engeland, schampert Van Bosse terecht, schijnen niet tenbsp;Hebben opgemerkt, dat in Bengalen ook eene patent en bedrijfsbelasting is ingevoerd om in de behoeften van denbsp;schatkist in (Britsch-)Indië te voorzien ^).

Voor de invoering van de belasting op bedrijf voor de Vreemde Oosterlingen buiten Java en Madoera, verzoektnbsp;Van Lansberge de Koninklijke machtiging. Uitdrukkelijknbsp;wordt vermeld dat deze belastingheffing slechts zal geschieden „v.z v overeen te brengen met het zelfbestuur van denbsp;inlandsche vorsten en behoudens al zoodanige afwijkingennbsp;en uitzonderingen als mogten blijken noodig te zijn ).

De Raad van State bestrijdt de alinea „v.z.v. overeen te brengen met het zelfbestuur van de inlandsche vorsten” ennbsp;voert hiertegen aan dat ,,als regel heeft gegolden

I. dat allen die niet behooren tot de inheemsche bevolkingen onderdanen zijn van het Nederlandsch Gouvernement en onderworpen zijn aan de regtspraak van Nedei-landsche regters en

b Mr. N. P. van den Berg: „Mist het protest tegen de „bijdrage” een op recht en billijkheid steunenden grondslag ?, p. I3- Vg^-.

Vgl. miss. G.G. aan minister van 20 Mei 77 no. 85S/6.

(Van een belasting van zelf bestuursonderhoongen ten bate van het Gouvernement was ook toen geeh sprake!)

89

-ocr page 100-

2. dat het Nederlandsche Gouvernement het regt heeft van belastingheffing^).

De Raad van State raadt eerst een behoorlijk onderzoek aan. De adviezen van de hoofden van gewestelijk bestuurnbsp;zijn niet overgelegd; bovendien voelt de Raad niets voornbsp;het denkbeeld van den directeur van Financiën om de ongelijkheid van heffing op vreemde Oosterlingen in geheelnbsp;Nederlandsch-Indië aanstonds te doen ophouden. Het isnbsp;niet noodig om dadelijk ,,eene eenparige heffing van bijvoorbeeld 2 % op de winst uit bedrijven” in te voeren. Rekeningnbsp;moet gehouden worden met de op de onderscheiden eilandennbsp;geheel verschillende toestanden en bestaansmiddelen.

Een nader onderzoek volgt. De residenten van Timor, Ternate en Menado hebben geen bezwaren tegen invoeringnbsp;van deze belasting welke het vroeger hoofdgeld voor Chi-neezen, een verpacht middel, vervangen zou. Ternate’snbsp;resident wijst wel op den rechtstoestand van de Makassarennbsp;in zijn residentie, die volgens hem schier in alles gelijkgesteldnbsp;zijn met vreemde Oosterlingen, een gemeenschappelijk hoofdnbsp;hebben en voor wie de raad van justitie de dagelijkschenbsp;rechter is ^). De resident van Riouw bepleit voor zijn gewestnbsp;uitstel van de heffing, niet uit vrees voor evt. verzet dochnbsp;omdat hij volksverloop tengevolge van deze heffing nietnbsp;denkbeeldig acht. Ook Netscher, vroeger resident vannbsp;Riouw, nu edeleer, acht invoering op dit oogenblik nietnbsp;zonder bedenking.

Van Lansberge wenscht nochtans invoering. De Raad van Indië voelt er weinig voor doch legt zich bij den wensch vannbsp;den G.G. neer. ,,Mogt echter de G.G. na kennisneming vannbsp;deze nadere uiteenzetting bij zijne zienswijze persisteeren ennbsp;overigens van meening blijven dat een verschil ten deze vannbsp;Hem en de Raad noodwendig naar buiten zal werken en denbsp;verreikende gevolgen zal hebben waarop aan het slot van denbsp;kabinetsmissive wordt gedoeld dan is de Raad zonder in zijnenbsp;overtuiging aan het wankelen te zijn gebragt, met het oog

Vgl. rapport van 25 Sept. ’77 no 23, geteekend door Cornets de Groot en Bachiene.

Vgl. brief van resident van Ternate van i Mei ’78 no. 387.

90

-ocr page 101-

op de ongewone en moeyelijke tijdsomstandigheden een bezwaar voor een gewigtiger ter zijde stellende en vermitsnbsp;het hier inderdaad geen beginsel maar alleen eene kwestienbsp;van opportuniteit geldt — bereid tot eene ordonnancie innbsp;den gewenschten zin mede te werken .

Wat de individueele leden van den Raad betreft.

Der Kinderen was vóór invoering, te meer waar de resident van Riouw geen bezwaar had een hoofdgeld als invoerbaarnbsp;voor te stellen. Nederburgh is tegenstander, wil den status quonbsp;behouden. Volgens hem is „ieder Raadslid verpligt bij hetnbsp;uitbrengen van zijn advies uitsluitend zijn eigen oordeel.nbsp;Zijne eigene overtuiging uit te spreken en dat hij alleen dannbsp;eenen door de Regeering gewenschten maatregel steunennbsp;uiag maar dan ook steunen moet, wanneer die met zijnenbsp;overtuiging overeenkomt” ^).

Van Rees had als vice-president van den Raad van Indië in 1876 verklaard dat van de voorgenomen maatregelen opnbsp;belastinggebied geen verstoring van de openbare orde ennbsp;rust te verwachten was. De Raadsleden gingen met zijnenbsp;Zienswijze in zooverre nict accoord, dat zij de noodzaak vannbsp;de invoering van de belastingen niet inzagen; door zuinigheid te betrachten en door de bestaande verordeningen goednbsp;toe te passen kan „eene noodzakelijke verbetering” vannbsp;s Lands inkomsten tot stand gebracht worden ).

Hoe groot de vrees voor belastingheffing is, blijkt ook uit den tegenzin bij de Europeesche bevolkingsgroep tegen denbsp;plannen om op de hoofdplaatsen op Java gemeentebesturennbsp;in te stellen. Ook dit plan, zoo redeneert men, is uitsluitendnbsp;opgemaakt om uitgaven af te schuiven op lagere gemeenschappen welke dan noodzakelijk tot belastingheffing zullennbsp;rnoeten overgaan. Op deze wijze zou dan de sluitpost onaangetast kunnen blijven.

Van Lansberge is zelf minder geporteerd voor het patentrecht. De personeele belasting acht hij zeer wel in te voeren. Van een goed sluitend technisch verzorgd belastingsysteem

Vgl. Raadsadvies van 19 Nov. ’78 I.

Vgl. advies van 21 Juli 'jè II.

— 91 —

-ocr page 102-

is in deze jaren nog geen sprake. Ook in Nederland staat men pas aan het begin. Zoo is^het te verklaren dat het verschilnbsp;van de ordonnantie op het patentrecht met die op de bedrijfsbelasting t.a.v. vrijstelling van inkomsten uit den landbouw (bij de bedrijfsbelasting wel bestaande) niet aanstondsnbsp;opvalt.

Ghineesche landheeren en erfpachters betalen geen belasting voor de opbrengst van hun landerijen c.q. erfpachts-perceelen. Het eerste is te verstaan; de particuliere landerijen waren n.1. uitgegeven met de „heerlijke rechten”, de landheeren kwamen in de plaats van de regenten die oorspronkelijk over diensten van de opgezetenen en de opbrengst vannbsp;hun arbeid hadden beschikt. Ottow vermeldt dat ,,de toestand der Javanen op de particuliere landerijen in nietsnbsp;wezenlijks verschilde van die in de regentschappen; de landheer was voor den Javaan op alle particuliere landen eennbsp;regent van niet-inheemschen landaard.” Het verschil vannbsp;regent en landheer was alleen dat eerste wel, laatste nietnbsp;meer van het Gouvernement afhankelijk was ^).

Met de erfpachtsperceelen stond de zaak anders. De erfpachters hadden een canon op te brengen welke geen aequi-valent van de landrente was, door de bevolking voor gelijke opbrengsten te voldoen.

Hier werd de erfpachter bevoordeeld.

De inkomsten uit landbouw van de niet-Europeesche erfpachters en sawahhuurders waren vrij van bedrijfsbelasting; voor de Europeanen zou bij het patentrecht deze inkomstenbron wel in rekening gebracht worden. Dit verschil is laternbsp;weggenomen.

De vaststelling van de belastingvoorschriften zal met Koninklijke machtiging bij ordonnantie geschieden. ,,Bij denbsp;eerste heffing (wenscht de Koning) bijzondere gematigdheidnbsp;in acht genomen te zien”. Het is beter dat de opbrengst innbsp;de eerste jaren beneden de verwachting blijft en dat ,,hetnbsp;beginsel der beide nieuwe belastingen gaandeweg zondernbsp;schokken in Indië burgerregt verkrijgt” dan dat ,, door eene

Vgl. Ottow: De oorsprong der conservatieve richting, p. 44.

92 —

-ocr page 103-

fiskale en kleingeestige toepassing ernstige moeyelijkheden ontstaan”.

Van Bosse oordeelt het noodzakelijk dat de met de toepassing belaste ambtenaren ,,zich van alle onnoodige kwelling der ingezetenen en van pogingen tot opdrijving en van overdreven fiscaliteit onthouden” ^).

De Indische staatsbladen van 1878 no s 349 en 350 bevatten de ordonnanties op de personeele belasting en het patentrecht. Aanvankelijk had Van Bosse bezwaar gehadnbsp;tegen deze beide belastingen doch naderhand is hij hiervannbsp;teruggekomen; nu de finantiëele verhouding staat geregeldnbsp;te worden en Nederland niet meer zal krijgen dan wat daarnbsp;voor Indië betaald wordt (aldus Van Bosse s plan) zal innbsp;Indië de invoering van belastingen geen verzet meer ondervinden 2). Het tegendeel blijkt het geval. Weliswaar zijn denbsp;volbloed Europeanen die hun ambtelijke loopbaan in Indiënbsp;gekozen hebben om na verloop van tijd in betere finantiëelenbsp;toestand verkeerend, te repatrieeren, de hardste schreeuwers =*) maar het verzet blijkt toch wel vrij algemeen geweestnbsp;te zijn. Het komt zoo ver dat de G.G. met Van den Bergnbsp;een onderhoud heeft om dezen die als president van denbsp;Javasche Bank een invloedrijke positie heeft te wijzen opnbsp;het gevaar van dit fel verzet tegen het regeeringsbeleid opnbsp;het stuk van belastingzaken. Verzet en oproer zullen slechtsnbsp;het gevolg met zich mede brengen dac voor degenen die nunbsp;zoo heftig tegen deze belastingen zijn, evenmin op den duurnbsp;in Indië plaats is; de ondermijning van het Nederlandschenbsp;gezag zal n.1. ook voor hen uiteindelijk ten gevolge hebbennbsp;een verbreking van den band met Indië ).

I Januari 1879 is de datum van inwerkingtreding van de bovengenoemde belastingordonnanties. De invoering gaatnbsp;niet zonder verzet. Invulling van aangiftebiljetten, betalingnbsp;van het patentrecht worden opzettelijk verzuimd. In Sema-rang komt het zelfs zoo ver dat een executoriale verkoop

Vgl. miss. van minister aan G.G. van 8 Nov. 78 Y, 21 nbsp;nbsp;nbsp;73 Kbt.

• nbsp;nbsp;nbsp;“) Vgl. bijl. 49.

Vgl. bijl. 63.

Vgl. bijl. 68.

93

-ocr page 104-

wegens belastingschuld onmogelijk wordt gemaakt. Het betreft hier de vendutie ten laste van de firma Soesman ennbsp;Go. te Semarang op 17 November 1879 gehouden. Het bodnbsp;op een gouden horloge wordt steeds met slechts één kwartjenbsp;tegelijk verhoogd zoodat de verkooping den bewusten dagnbsp;niet beëindigd kan'worden. Deze obstructie leidt tot de z.g.nbsp;Soesmanwet, bij ordonnantie (Ind. staatsblad no. 310 v. 1879)nbsp;wordt n.1. het vendureglement gewijzigd waardoor in hetnbsp;vervolg ook verkooping bij inschrijving mogelijk gemaaktnbsp;wordt, pogingen tot obstructie als de bovenvermelde wordennbsp;hierdoor onmogelijk gemaakt.

Van Goltstein is, zeer terecht, over de geheele affaire niet te spreken. Maatregelen om deze obstructie te voorkomen zijnnbsp;niet genomen. De resident. Van der Heil, was tijdens dezenbsp;belastingrel niet ter plaatse! Van den Berg schrijft aan Vannbsp;Lansberge over deze onverkwikkelijke affaire waarop laatstenbsp;hem laat telegrafeeren: ,,ik heb de eer gehad uwen brief vannbsp;gister met bijlage te ontvangen. Ik begrijp niet hoe mennbsp;denken kan aan een vergelijk tusschen de Regering ennbsp;in verzet tegen de wet zijnde ingezetenen. Eerbiedigingnbsp;der wet is het beginsel waarop de Staat gegrondvest is;nbsp;op de Regering rust de plicht om dat beginsel tegen elkenbsp;aanranding te handhaven. Zij zal zulks doen met voorbijgang van alle andere konsideratiën en met middelen die haarnbsp;ter beschikking staan. Laat de handel te Semarang de eerbiednbsp;voor de wet toonen, die de eerste plicht is van ieder staatsburger, deze is de eenige wijze waarop aan het konflikt eennbsp;einde kan gemaakt worden. U is te beter in staat om in dezenbsp;aangelegenheid aan uw vrienden goeden raad te geven, omdat het u persoonlijk genoeg bekend is dat ik geen overdrevennbsp;fiskaliteit wil en u te scherpzinnig is om niet te begrijpennbsp;dat het verzet dat sedert geruimen tijd te Semarang bestaat,nbsp;en vooral de laatste manifestatie geen ander gevolg kunnennbsp;hebben dan de pogingen te dwarsboomen die de Regeringnbsp;in het werk mocht stellen willen om voor de belastingschuldigen meerdere waarborgen in het leven te roepen

Brief niet aangetroffen.

94 —

-ocr page 105-

tegen handelingen der commissiën (nd. die voor den aanslag in het patentrecht-B.) die in strijd zijn met evengenoemdnbsp;door haar geopenbaard verlangen. U is gemachtigd van hetnbsp;bovenstaande woordelijk mededeeling te doen. Ik houd mijnbsp;aanbevolen voor telegraphisch bericht van den uitslag uwernbsp;eventueele pogingen” i). Den zysten November daarop komtnbsp;de handel te Semarang in vergadering bijeen en wordt besloten het verzet op te geven. De zeepbel uiteengespat!

Doch zooals Van Goltstein opmerkt: de regeering had zich niet mogen laten verrassen. Gouverneur c est prevoir. Denbsp;houding was aanvankelijk verre van doortastend geweest.nbsp;),On n’a pas pactisé avec l’émeute mais on est entré en pourparlers avec elle” ®).

I Januari 1880 is er te Semarang nog een staartje van de belastingrel te bespeuren. Er wordt n.1. tegen den resident,nbsp;die verantwoordelijk gesteld wordt voor het werk van denbsp;aanslagcommissie (deze had n.1. hooge aanslagen opgelegd,nbsp;nadat de aangiftebiljetten niet geretourneerd waren door denbsp;belastingplichtigen) gedemonstreerd en wel op de volgendenbsp;wijze. Als te doen gebruikelijk gaf de resident op i Januarinbsp;een avondreceptie met bal na. Het societeitsbestuur nu organiseerde met opzet dienzelfden avond ook een bal. Voornbsp;dien tijd in Indië een groote brutaliteit! En er waren ambtenaren en officieren die naar het societeitsbal gingen! ! Denbsp;generaal liet er zijn dochter heengaan, zelf kon hij moeilijknbsp;van de receptie ten residentshuize wegblijven ^).

De gevolgen bleven niet uit. De oud-Indische maatregel: strafoverplaatsing werd ook hier toegepast.

Als verzachting voor de minst-gegoeden werd bij Ind. staatsblad no. 15 van 1880 een klassenindeeling gemaaktnbsp;Waardoor de laagstgesalariëerden verlichting van lasten watnbsp;betreft het patentrecht verkregen.

b Vgl, telegram van 2i Nov. 1878. b Vgl. bijl. 13a.

Vgl. bijl. 145.

95

-ocr page 106-

D. Uitvoerrechten.

Van de Putte had, bij de nieuwe door Van Bosse voorbereide, tariefwet van 1872, welke i Januari 1874 in werking getreden was, de differentiëele rechten op in- en uitvoernbsp;afgeschaft.

De uitvoerrechten werden geheven van: huiden, vogelnestjes, indigo, koffie, suiker, thee, tabak en tin. Van Lansberge stelde pogingen in het werk om de uitvoer van bosch-producten uit de buitenbezittingen met een recht te belasten. Dit was n.1. de eenige manier om in deze streken inkomstennbsp;voor het Gouvernement van de bevolking in het binnenlandnbsp;te verkrijgen. Dit voorstel wordt door de Kamer verworpen^).

Van Lansberge komt dan in 1880 met het voorstel de uitvoerrechten geheel af te schaffen en de invoerrechten met 2 % te verhoogen om het verschil aan inkomsten door deze afschaffing te compenseeren. Van Goltstein is geen grootnbsp;voorstander van dit voorstel daar hij pas met ongunstignbsp;gevolg het wetsontwerp tot heffing van uitvoerrechten heeftnbsp;verdedigd en nu ineens met een geheel tegenovergesteldnbsp;ontwerp zou moeten komen. Hij acht de 2 % niet voldoendenbsp;om gelijke inkomsten te blijven houden.

Van Goltstein voelt wel voor verbetering van het tarief en afschaffing van eenige vrijhavens ®), maar het door Vannbsp;Lansberge aangevoerde motief dat door afschaffing van denbsp;uitvoerrechten de welvaart van Indië zou bevorderd worden,nbsp;vindt hij niet ter zake doende. Zeer terecht is hij niet aanstonds voor den maatregel te vinden. Volgens hem zou ditnbsp;een cadeau aan de Billiton maatschappij voor wat het uitvoerrecht op tin, en aan Maclaine Watson voor wat dat opnbsp;suiker betreft, beteekenen. Als hoofdmotief voert hij aannbsp;dat de inlander bij deze wijziging het zwaarst getroffen zounbsp;worden.

Volgens Van Lansberge is dit niet het geval. Hij voert

Vgl. bijl. 177 Bijblaa 1878/79, bijl. 21 Bijblad 1879/80 en p. 929 Bijblad (Handelingen Tweede Kamer) 1879/80.

Vgl. 152.

Vgl. bijl. 165.

— 96 —

-ocr page 107-

echter geen bewijsmateriaal aan. Uit later gepubliceerde statistieken is gebleken dat de import van rijst en katoentjesnbsp;in die jaren zeer belangrijk was; beide producten waren ófnbsp;geheel óf voor het grootste deel voor de inheemsche behoefte bestemd.

Als een ander bezwaar noemt Van Goltstein, ,,dat afschaffing van uitvoerregt den planter, landbouwondernemer, bevoordeelt en verhooging van invoerregt op de Inlandschenbsp;bevolking drukt, dat alzoo de finantiele last van de Europeanen op den Inlander overgebragt wordt. Ik neem volkomennbsp;aan al wat Gij schrijft en geloof met U dat wel de Euro-peesche verbruiker maar niet de Inlandsche de verhoogingnbsp;met 2 % van het invoerregt voelen zal. Maar brengt dat eensnbsp;aan het verstand van de met Indische toestanden onbekendenbsp;meerderheid onzer Staten-Generaal ^).

Van het plan-Van Lansberge komt derhalve niets. Ware dit wel het geval geweest zoo zou de inlandsche bevolkingnbsp;in die jaren onevenredig belast zijn geweest.

E. Landrente.

Behalve in de Preanger en de Vorstenlanden werd overal op Java landrente geheven. Deze belasting in geld had dienbsp;m natura van het cultuurstelsel practisch geheel verdrongen.nbsp;Om den aanslag zuiverder te kunnen bepalen zouden de per-ceelen opgemeten worden. Deze opmeting van bestuurswegenbsp;uitgevoerd, bleek echter verre van betrouwbaar te zijn, zoo-dat in 1878 besloten werd deze opmetingen voortaan doornbsp;deskundig personeel te doen geschieden. Dit vereischte zeernbsp;Veel tijd. Elke 5 jaar zou voorts een classificatie plaats vinden.nbsp;Grondslag voor den aanslag zou moeten zijn de ,,werkelijkenbsp;productie” van de sawahs. Hierbij waren, van bestuurswegenbsp;te verzamelen, gegevens omtrent de marktprijzen van de rijstnbsp;onmisbaar, wilde men den op te brengen aanslag in geld kunnen omrekenen. Deze theorie bleek echter voorloopig nietnbsp;in praktijk gebracht te kunnen worden. Van betrouwbare

7 Vgl., bijl. 153-

97

-ocr page 108-

cijfers over productie en het verloop van de marktprijzen was geen sprake. Het bestuur was derhalve genoodzaakt op dennbsp;ouden voet te blijven werken ook al omdat in de streken waarnbsp;wel gegevens beschikbaar waren, de aanslag op de nieuwenbsp;gegevens gebaseerd, óf veel hooger óf veel lager was dan denbsp;oude aanslag. Het bestuur zelf was niet overtuigd van denbsp;juistheid van de nieuwe gegevens zoodat men den ouden aanslag voorloopig handhaafde. Wel kreeg de resident de bevoegdheid den aanslag te wijzigen als over betere gegevensnbsp;beschikt kon worden.

Van Lansberge meldt dat in Sidoardjo 1/3 van de bruto opbrengst aan landrente werd betaald; de bevolking zou ditnbsp;bedrag willen blijven betalen als ze maar zekerheid had datnbsp;verder geen verhooging zou volgen. Van Lansberge zalnbsp;billijkheidshalve de landrente daar doen verminderen

Overigens is Van Lansberge zeer over de toepassing van de landrentevoorschriften te spreken. Bijna overal is denbsp;aanslag gestegen zulks niettegenstaande de aanslag niet opnbsp;fictieve gegevens maar op overeenstemming van de desa-lieden is gegrond (de praktijk zal wel anders geweest zijn, B.)nbsp;en hoewel er ook in enkele districten belangrijke verminderingen van den aanslag plaats hadden. De aanslag zou z.i. totnbsp;20 mill, kunnen stijgen, niettegenstaande de massa ontlastnbsp;zou worden ^). Elout’s oude illusie!

Van Lansberge wijst voorts op de inhuur van sawahs voor den duur van 5 jaar ter beplanting met suikerriet. De huurnbsp;ging in na de vaststelling van den landrenteaanslag, zoodatnbsp;het gouvernement deze 5 jaar een lage landrente blijftnbsp;ontvangen. Was de inhuur geschied na den aanslag, zoonbsp;redeneert Van Lansberge, dan had de landrente veel hoogernbsp;kunnen zijn, omdat de grond met riet beplant was. Hij wilnbsp;dus de hoogere opbrengst niet treffen in de belasting vannbsp;den Europeeschen ondernemer doch in de landrente doornbsp;den inlandschen grondbezitter op te brengen ®).

Vgl. bijl. 75. Vgl. bijl. 94.nbsp;Vgl. bijl. 29.

— 98

-ocr page 109-

HOOFDSTUK V Het Agrarische Vraagstuk.

De groote strijd tusschen de conservatieven en de liberalen over het Agrarische Vraagstuk heeft drie phasen gekend. Denbsp;eerste phase, die het hoofdconflict omvat over de vraag: staats-of particuliere exploitatie? was omstreeks 1870 definitief tennbsp;voordeele van het liberale standpunt beslist. Doch deze beslissing had twee nieuwe vraagstukken opgeworpen, a. Nietnbsp;slechts de cultures der uitheemsche ondernemers, ook die dernbsp;mheemsche landbouwers zouden aan het particulier initiatiefnbsp;Worden overgelaten.' wat kon de Overheid doen, om den in-floemschen landbouw te bevorderen, het sluimerend initiatiefnbsp;Van den tam op te wekken ? b. De wet-De Waal had de reedsnbsp;traditioneel geworden landhuur voor de suikerindustrie daargelaten, als regel aan elk der beide landbouwende groepen, denbsp;uitheemschen en de inheemschen, een eigen areaal voor zijnnbsp;bedrijf toegewezen; den tani was het bezit en het gebruik vannbsp;grond verzekerd) den, meest westerschen, landbouwondernemer zou woesten domeingrond ter beschikking worden gesteld. Maar waar lag de juiste grens tusschen beidenbsp;arealen ?

Het conflict over de laatstgenoemde vraag vult de tweede phase, dat over eerstgenoemde vraag de derde phase van dennbsp;strijd over het Agrarische Vraagstuk.

In het nog met geheel voldongen conflict over de laatstgenoemde vraag, waarvan de geschiedenis onlangs op zoo heldere wijze is beschreven door Nolst Trenite^), is de con-

y Vgl. Inleiding tot de Agrarische Wetgeving van het rechtstreeks bestuurd gebied van Ned.-Indië, 2e geheel omgewerkte uitgave, Utrecht, 1942.

99

-ocr page 110-

servatieve richting er in geslaagd, door handhaving van de Domeinverklaring, tegen een ,,exorbitant” en verdogmati-seerd indonesisch beschikkingsrecht, het juiste beginsel ennbsp;daardoor de mogelijkheid van een voor elk bijzonder gevalnbsp;met de reëele belangen der beide groepen rekening houdendenbsp;Bestuursarbitrage, te handhaven.

Het conflict over de reeds vóór 1870 gerezen eerste vraag, door welken maatregel het Bestuur den inlandschen landbouwnbsp;het best bevorderen kon, vult de tweede phase van den strijd,nbsp;het tijdperk na 1870. Ook in deze quaestie hadden de liberalen hun heilmiddel gereed. In Nederland hadden zij dever-deeling der markegronden, en in de daar bestaande omstandigheden en verhoudingen tot groot nut en voordeel van dennbsp;landbouw, mogelijk gemaakt en bevorderd; wat voor het moederland deugde, moest het ook voor Indië doen: zoo bondennbsp;zij den strijd aan voor de conversie van het Indische communaalnbsp;in individueel grondbezit. De uitslag van dit conflict houdt hetnbsp;midden tusschen die in de conflicten, eenerzijds over staats- ofnbsp;-particuliere exploitatie, anderzijds over staatsdomeinrechtnbsp;of bevolkingsbeschikkingsrecht. Kon in het eerstgenoemdenbsp;conflict de liberale, in het laatstgenoemde de conservatievenbsp;richting haar beginsel handhaven: in het conflict over de conversie wisten de liberalen nog wel hun beginsel vastgelegd tenbsp;krijgen, maar slaagden de conservatieven er in, gesteund doornbsp;het realisme van Van Lansberge, de schadelijke werkingnbsp;ervan vrijwel geheel te verlammen.

,,De tegenwoordige wet beoogt niet alleen de vaststelling van het beginsel: dat de Javaan eigenaar is van den grond,nbsp;door hem ontgonnen en bebouwd, zij wil bovendien dennbsp;Javaan dat eigendom individueel verzekeren, door overal,nbsp;waar nu reeds individueel bezit op Java bestaat, het te bekrachtigen als individueel eigendom, en door verder in dienbsp;streken waar de bebouwde gronden gemeentelijk worden bezeten, het individueel eigendom in te voeren, hetzij dadelijknbsp;overal, hetzij successievelijk naarmate de omstandigheden ditnbsp;zullen toelaten”: aldus lichtte Fransen van de Putte in 1864

— 100 —

-ocr page 111-

zijn voor-ontwerp van wet tot regeling van den grondeigendom op Java en Madoera toe ^).

Van de Putte wenschte daarom verdeeling van de cornmu-naal bezeten gronden. Z.i. is het gemeentelijk grondbezit een obstakel tegen elke verbetering van den landbouw. Het isnbsp;j.een kanker, die aan de Inlandsche maatschappij op Javanbsp;knaagt, die alle verdere ontwikkeling belemmert en de welvaart en bloei van land en volk krachtdadig tegenhoudt.nbsp;De G.G., Sloet van de Beele, achtte een verdeeling slechtsnbsp;dan toelaatbaar, indien de meerderheid van de deelgerechtig-den, recht op gebruik kunnende doen gelden op meer dan denbsp;helft van den grond in kwestie, zich vóór verdeeling had uitgesproken. Van de Putte kon deze wijziging accepteeren, zoo-dat zijn ontwerp dienovereenkomstig omgewerkt de Staten-Generaal bereikte. (1866).

Het amendement-Poortman op artikel i van dit wetsontwerp (de z.g. cultuurwet Van de Putte, waarbij ook deze materie geregeld werd), welk amendement de strekking hadnbsp;den inlander zijn gebruiksrecht te waarborgen instede van hem,nbsp;als Van de Putte’s plan was, eigendomsrecht op den grond tenbsp;verleenen, maakte een einde aan de verdere behandeling vannbsp;dit wetsontwerp.

Na vruchtelooze pogingen van Mijer en Trakranen bracht De Waal zijn agrarische wet, een aanvulling van art. 62 R.R.,nbsp;in welke wet geen regelen voor de conversie werden gegeven.

De Waal oordeelde de conversie n.l. een kwestie van tijd, ..oplossing van den hoofdtrek van het agrarisch gemeentewezen; gemeentebezit met verdeeling van den grond tot bebouwing, m den nieuweren vorm van individueel bezit metnbsp;individueele verplichtingen jegens de gemeente, worde aannbsp;den tijd overgelaten” ^). Hij oordeelt het onjuist dat van be-stuurswege het initiatief tot conversie genomen wordt.

De agrarische commissie, bestaande uit de directeuren van Binnenlandsch Bestuur en Justitie, Levyssohn Norman ennbsp;Der Kinderen, achtte het, ondanks het feit, dat noch de agrari-

Vgl. Nota D. F. W. van Rees over de conversie van communaal in erfelijk individueel grondbezit op Java en Madoera 1902; p. i. b Vgl. Van Rees. p. 5.

lOI —

-ocr page 112-

sche wet noch het agrarisch besluit van conversie repte, noo-dig een regeling van de conversie voor te stellen. Dit is niet te verwonderen, beiden waren dogmatische liberalen en wensch-ten dus voor alles het door hen heilzaam geachte beginsel vastnbsp;te leggen. De uitvoering zou dan mettertijd wel van zelfnbsp;volgen. In 1872 dienden zij dus een ontwerp ind).

De Raad van Indië, op dit ontwerp gehoord, achtte ingrijpen niet noodzakelijk en wenschte voorloopig geen be-stuursbemoeienis op dit punt. Dit standpunt werd gehandhaafd, ook nadat een aantal residenten gehoord was, dat zich nagenoeg unaniem voor de plannen van de agrarische commissie verklaard had. Loudon, de toenmalige G.G., kon zichnbsp;met het advies van den Raad van Indië vereenigen en deeldenbsp;dit den minister mede.

Van de Putte was inmiddels weder als minister van Koloniën opgetreden, nadat hij in 1866 dezen post verlaten had om zitting te nemen als lid van de Tweede Kamer. Voorvechternbsp;van de conversie, voelde hij uit den aard der zaak niets voornbsp;het op zijn beloop laten van deze kwestie. Hij wenscht geennbsp;onthouding op dit stuk: ,,over de opportuniteit van eenenbsp;regeling, die ten doel heeft uit te maken, wat de geërfdennbsp;zullen hebben te doen, wanneer zij tot verdeeling van hetnbsp;communaal bezit wenschen over te gaan, kon, — naarnbsp;’s Ministers inzien — niet worden getwist” ^). Wel wetendenbsp;dat hij de Kamer voor een wet op dit stuk niet mee zou kunnennbsp;krijgen, achtte hij een ordonnantie voldoende daar het hiernbsp;een regeling betreft als bedoeld in art. 71—2 R.R. Daarmeenbsp;bleef hij trouwens in de lijn van zijn oppositie tegen Thor-becke, die de oorzaak was geweest van de scheuring in denbsp;liberale partij.

,,Krachtens artikel 71, alinea 2, van het Regeeringsregle-ment — ik herhaal het — (schreef hij den Landvoogd) behoort de zaak geheel tot de bevoegdheid van den Gouverneur-Generaal. Ik kan niet gelooven, dat Uwe Excellentie, na kennis te hebben genomen van de nadere toelichting mijner

Vgl. bijl. I nota Van Rees.

¦^) Vgl. Van Rees p. 12.

— 102 —

-ocr page 113-

bedoeling, het hieromtrent niet met mij eens zoude zijn. Ik vlei mij voorts, dat Uwe Excellentie zal kunnen toegeven, dat,nbsp;orn de nader door mij aangegeven redenen, het stellen vannbsp;regelen voor de conversie van communaal in individueel bezitnbsp;wenschelijk en noodig is. Ik zou het te meer betreuren,nbsp;v/anneer met het stellen van regelen door Uwe Excellentienbsp;werd verwijld, omdat van de zaak, die het hier geldt, doornbsp;Uwe adviseurs, gelijk uit hunne rapporten blijkt, eene degelijke studie is gemaakt en U dus de hulpmiddelen ten dienstenbsp;staan om haar tot een goede oplossing te brengen. Nietnbsp;dan met grooten weerzin zou ik de zaak zelf ter hand nemen,nbsp;omdat ik het zeer onraadzaam acht, dat het Opperbestuurnbsp;tot zich trekt, waar de Wet vrijheid Iaat het aan de Indischenbsp;Regeering over te laten” ^).

Fitz Verploegh, directeur van Binnenlandsch Bestuur, stelde nu een nieuwe ontwerp-ordonnantie voor waarin denbsp;conversie zeer summier geregeld werd. Allé deelgerechtigdennbsp;zouden in de conversie moeten toestemmen. De verdeelingnbsp;zou aan hen worden overgelaten; alleen de goedkeuring vannbsp;den resident zou vereischt zijn. Loudon wenschte èn overnbsp;dit ontwerp èn over dat van Levyssohn Norman Der Kinderen het advies te doen inwinnen van de gev/estelijke bestuurshoofden. Deze adviezen liepen zeer uiteen; de meestenbsp;residenten achtten het onjuist de conversie alleen te doennbsp;plaats vinden als alle deelgerechtigden dit wenschten. Vannbsp;Baak, resident van Bantam, wenschte een regeling te doennbsp;treffen, waarbij het aan elk gerechtigde zou vrij staan uit denbsp;gemeenschap te treden en zijn aandeel in den grond te ontvangen. De Raad van Indië achtte dit laatste voorstel hetnbsp;meest aan te bevelen.

Levyssohn Norman, thans algemeen secretaris had inmiddels zijn befaamde conversiereis over Java aangevangen. Hem was in 1874 opgedragen met de plaatselijke bestuursambtenaren „nader van gedachten te wisselen nopens het bij

b Vgl, Van Rees, p. 13-

Vgl. bijl. II nota Van Rees.

103 —

-ocr page 114-

de Regeering aanhangig vraagstuk der conversie van het communaal bezit” en ,,om door voorlichting en besprekingnbsp;eene doelmatiger uitvoering van de agrarische verordeningennbsp;te verzekeren”. Het bleef echter niet bij voorlichting, hijnbsp;werkte o.a. te Semarang actief mede bij de conversie! De aanleiding hiertoe was de mededeeling van den assistent-residentnbsp;van Kendal, Van Zijll de Jong, dat in zijn ressort een aantalnbsp;desa’s na door den assistent-resident op de bevoegdheidnbsp;tot converteeren gewezen te zijn, den wensch hiertoe te kennen had gegeven^). Waar het Opperbestuur volgens Levys-sohn Norman de oplossing van het communaal bezit wensch-te, achtte hij verdere onthouding niet toelaatbaar, al was eennbsp;algemeene verordening inzake de conversie nog niet vastgesteld. Hij vraagt telegrafisch machtiging om met resident ennbsp;assistent-resident de eerste sawah-conversie in Kaliwoengoenbsp;persoonlijk te constateeren.

Loudon geeft deze machtiging ,,De Regeering verlangt overgang van communaal in individueel bezit. De bevolking,nbsp;die hetzelfde verlangt, verdient dus krachtige medewerking,nbsp;en niet eene verwijzing naar vast te stellen bepalingen. Iknbsp;machtig U dus om te handelen overeenkomstig Uw telegramnbsp;van heden no. 737” ^). Deze machtiging werd daarna ook voornbsp;Kedoe en andere residenties verleend.

Levyssohn Norman zette daarop zijn reis voort en telegrafeerde den residenten om ,,te doen onderzoeken of er ook desa’s (in hun gewest) waren, waar conversie eenstemmignbsp;door de aanwezige rechthebbenden gewenscht werd —” ®).nbsp;De liberale meening was, dat conversie van communaal innbsp;individueel bezit een eerste vereischte was om niet alleen dennbsp;inlander rechtszekerheid te geven t.a.v. zijn bezitsrechten opnbsp;den grond, doch ook om te bereiken, dat de Europeaan voornbsp;zijn landbouwindustrie gemakkelijker over den grond zounbsp;kunnen beschikken.

Van Goltstein, die Van de Putte was opgevolgd als minister van Koloniën, keurde èn de reis van Levyssohn Norman

Vgl. bijl. IV nota Van Rees.

Vgl. bijl. IV p. 25 nota Van Rees.

Vgl. bijl IV p. 26 nota Van Rees.

- 104 -

-ocr page 115-

èn de gevolgde gedragslijn t.a.v. de conversies af en gaf telegrafisch order deze reis te staken. Deze afkeuring is de on-middellijke aanleiding geweest tot het heengaan van Loudon.

Levyssohn Norman schrijft in een particulieren brief van 4 Juni i88i aan Van Lansberge over deze historie: ,,we haddennbsp;het even over de conversie, waarin hij (n.1. s Jacob) slechtsnbsp;een misverstand wil zien, daar au fond allen nagenoeg hetzelfde wenschen, geleidelijke oplossing van het communaalnbsp;bezit Zonder pressie. Nu ook de brief van den assistent-resident van Kendal (Lucardie) houdende, dat de conversienbsp;daar in ’74 tengevolge van strenge prentahs tot stand is gekomen, in extenso achter het Regeeringsverslag is afgedrukt,nbsp;heb ik gemeend, mij niet te moeten vergenoegen met de verklaringen van de controleurs Altmann en Couperus, dienbsp;zulks nadrukkelijk logenstraffen, maar heb ik ook Pies gevraagd, die juist die buurt uitging, om dit punt eens tot klaarheid te brengen. Zijn antwoord van 11 Tvlei in copie hierbij — zal U verbaasd doen staan en is, niet minder door denbsp;bijlaag, nooit door den Rest. van Samarang aan de Regeringnbsp;toegezonden. De nagedachtenis van Van Zijll de Jong is innbsp;mijn oog alsnu volkomen gerehabiliteerd. Die Ravenswaaynbsp;— een doodsvijand van De Jong — is door mij altijd verdachtnbsp;geworden in deze eene gemeene rol te hebben gespeeldnbsp;een vermoeden, dat thans onverwacht bevestiging vindt, hoenbsp;vergoelijkend de missieve van Lucardie ook moge luiden.nbsp;Het is wel ongelukkig, dat men in de binnenlanden in U altijdnbsp;een anti-conversieman heeft gezien, t geen op den inhoudnbsp;van menig rapport blijkbaar van invloed geweest is. Zoonbsp;stond Rest. Ivlooyen met den mond vol tanden, toen ik naastnbsp;zijn berigt van 78 hem voorhield hoe hij in de conferentksnbsp;van 74 gesproken had. En doet het mij erg leed, dat U.E. nietnbsp;evenals de Raad (van Indië. B.) met mijn ontwerp is meegegaan, als wanneer de kwestie van de baan zou zijn geraakt,nbsp;een ieder geweten zou hebben, waaraan hij zich had te houden en de deur ware opengezet voor de willigen zondct mecT,nbsp;’t verheugt me van den anderen kant, dat door de antwoordennbsp;op de vraag, welke misbruiken bij de conversie hebben plaats-

— 105

-ocr page 116-

gehad ? zonneklaar aan ’t licht is gekomen, dat van pressie mijnerzijds niet langer sprake mag zijn. Er schijnt een voorstel terzake in den boezem der Tweede Kamer te zijn gedaan; het Reuter’s telegram is echter zoo onduidelijk, dat ernbsp;,,geen mouw aan is vast te passen.”

Pies had aan Levyssohn Norman geschreven, dat uit de stukken, die Lucardie hem toonde, niets anders gebleken isnbsp;dan dat Van Zijll de Jongh een groot voorstander van denbsp;conversie was. Van prentahs bleek uit deze brieven volgensnbsp;Pies niets. ^). Pies deelt mede ,,dat Lucardie iemand is, dienbsp;meent dat de kleine man geen eigen opinie — geen vrijen wilnbsp;— heeft en alles beschouwt als prentah.” Zoo kan Pies zichnbsp;voorstellen, dat Lucardie ,,van de hier en daar plaats gevonden conversies — zij het dan ook slechts van jaarlijkschenbsp;verdeeling in vaste aandeelen — en dus geen eigenlijke conversie in erfelijk individueel bezit — getuigt, dat ze op prentah kras heeft plaats gehad.” Uit een officieel schrijven vannbsp;den assistent-resident van Kendal van 24 Januari 1879 no.nbsp;288/33 aan den resident van Semarang blijkt, dat de bevolkingnbsp;van het district Perboewan van 1874 tot 1877 alle gronden hadnbsp;geconverteerd. In 1877 werd ,,tot den ouden gemeentelijkennbsp;toestand van het grondbezit teruggekeerd.” ,,In April 1876nbsp;werd door den kontroleur Ravenswaay als waarnemend Assistent Resident van Kendal, een onderzoek bevolen omtrentnbsp;den toestand der conversie van het grondbezit. Dat onderzoek heeft voornamelijk in Perboewan plaats gehad, naar aanleiding zoowel van mondelinge als schriftelijke bevelen vannbsp;genoemden kontroleur, waaruit indirect kon worden begrepen,nbsp;dat hij de conversie niet goedkeurde. Verkeerd begrepen ofnbsp;uitgelegde ondervragingen ten opzigte van die conversie-aangelegenheden en de verwaarloozing van de registers van denbsp;plaats gehad hebbende grondveranderingen waren oorzaak,nbsp;dat de loerahs in de stellige meening verkeerden, dat de communale grondverdeeling weder in toepassing moest komen.”

Deze brief is geteekend door Lucardie!

9 Brief van n Mei i88i.

- 106

-ocr page 117-

Van Goltstein had de reis doen staken omdat hij conversie niet aanstonds een voordeel voor den inlander achtte. Z.i.nbsp;Was te vreezen, dat het verbreken van de dorpsgebondenheid,nbsp;in het toenmalig stadium van ontwikkeling van de Javaanschenbsp;maatschappij, ongunstig zou werken, ook t.a..v. de regelingennbsp;inzake praestatie van diensten en bij irrigatieaangelegen-heden. Hoe juist dit standpunt was, heeft de historie geleerd.nbsp;In de meeste desa’s, waar conversie had plaats gehad, kwamnbsp;de bevolking hierop zeer spoedig terug, daar ze de gevolgennbsp;van de conversie niet wist te regelen. De proclamatie Sloet Vannbsp;de Beele (Indisch Staatsbl. 1866—80) had uitdrukkelijk denbsp;gebruiksrechten, die de inlanders op den grond uitoefenden,nbsp;tegen alle inbreuk gewaarborgd. Slechts was door den Koningnbsp;Sn zijne regeering het recht voorbehouden om eventueel tenbsp;overwegen of deze rechten voor uitbreiding en nadere bevestiging vatbaar waren. „Deze bescherming tegen de willekeur van de hoofden, welke het grondbezit der bevolkingnbsp;in de volgende decennia genoot, zou het Inlandsch bezitrecht nog meer versterken.”^)-

Burger ziet de bevoegdheid, die de regeering zich tevoren toekende om in de bevolkingsrechten op den grond in tenbsp;grijpen als een feodaal beschikkingsrecht. „De pnjsgevingnbsp;van (dit recht) — dat zich had geuit in een versterkmg van hetnbsp;dorpsbeschikkingsrecht — was niet dadelijk van invloed opnbsp;de bevolkingsrechten. ^ De veranderingen m het gronden-recht, die met de heerendiensten en de verplichte culturesnbsp;verband hielden, herstelden zich daarom pas, toen de overheid niet alleen het feodale beschikkingsrecht prijs gaf, dochnbsp;ook den druk der diensten en de opvordering van grondnbsp;Voor de verplichte cultures verminderde ^). ,,De opvoeringnbsp;van het feodale beschikkingsrecht had beteekend een versterking van het dorpsbeschikkingsrecht. Nu het eerste werdnbsp;Prijsgegeven, verzwakte ook het desabeschikkingsrecht opnbsp;den reeds bebouwden grond” ®).

Het strekt Van Goltstein tot eer, dat hij de hervormings-

Vgl. Burger p. 169.

Vgl. Burger, p. lyi-

Vgl. Burger, p. 210.

- 107 -

-ocr page 118-

drang van de liberale Kamerleden gebreideld heeft. De liberale koloniale politiek trachtte te snel en zonder daarbij de gevolgen te overzien de inlandsche maatschappij te hervormen en het individu vrij te maken. Vrijheid van persoon en goednbsp;was de leuze. Vooral t.a.v. het grondenrecht, in een agrarischnbsp;land als Java was en is, één van de belangrijkste deelen vannbsp;het recht, zou deze hervorming fataal gewerkt hebben. Alnbsp;heeft, zooals later zal blijken. Van Goltstein de conversie-regeling niet kunnen voorkomen, toch heeft hij gedurendenbsp;zijn ministerieele ambtsuitoefening voldoende kunnen remmen, zoodat uiteindelijk de vaststelling van de conversie-regeling geen nadeelig effect meer heeft kunnen hebben.nbsp;Van Goltstein wenschte geen bestuursbemoeienis, daar die z.i.nbsp;door de bevolking als een dwang zou worden opgevat. Hijnbsp;verzoekt Loudon ,,om ten strengste te waken tegen alles watnbsp;naar aanmoediging, aansporing, aandrang des Bestuurs totnbsp;conversie zweemt, en om de besturende ambtenaren, dienbsp;thans waarschijnlijk omtrent de bedoelingen der Regeringnbsp;andere indrukken hebben ontvangen, te doen weten, dat denbsp;Regering verlangt, dat zij zich volstrekt onthouden van elknbsp;initiatief tot vervanging van communaal door individueelnbsp;bezit.” Hij geeft den wensch te kennen, dat een ontwerpregeling eerst aan het Opperbestuur voorgelegd zal worden.

Levyssohn Norman wilde een regeling treffen, waarbij de bevolking gewezen zou worden op de bevoegdheid tot con-verteeren en op de voordeelen aan het individueel bezit verbonden. De directeur B.B. achtte een dergelijke regelingnbsp;onjuist, voordat een conversieregeling, in overeenstemmingnbsp;met de wenschen van het Opperbestuur tot stand gekomennbsp;was.

De Raad van Indië achtte ,met het oog hierop noch een circulaire als door den directeur van Binnenlandsch Bestuurnbsp;voorgesteld (waarbij desa’s die conversie wenschten in overweging zou worden gegeven al vast niet meer tot verdeelingnbsp;van de gronden over te gaan, dan wel zoo te verdeelen, datnbsp;ieder straks, als conversie volgde, zijn aandeel zou kunnen behouden), noch een ambtelijk voorschrift als door Levyssohn

io8 —

-ocr page 119-

Norman voorgesteld (regelende de wijze waarop de conversie gerapporteerd en tot stand gebracht zou moeten worden) toelaatbaar. Slechts een aanschrijving om op de hoogte te Worden gesteld van, buiten toedoen van het bestuur, reedsnbsp;tot stand gekomen conversies achtte de Raad nuttig.

Levyssohn Norman had inmiddels een ontwerp-regeling opgesteld, welke gewijzigd was nadat de directeuren vannbsp;Binnenlandsch Bestuur en Justitie, Bosscher en De Pauly,nbsp;over dit ontwerp rapport uitgebracht hadden.

Van Lansberge, de opvolger van Loudon, had bezwaar tegen ’s Raads advies: op dit ontwerp de Koninklijke machtiging tot vaststelling als bindend voorschrift te verzoeken.nbsp;De G.G. achtte de zaak nog niet voldoende onderzocht ennbsp;wenschte nieuwe gegevens te doen verzamelen over dennbsp;gang van zaken bij de reeds plaats gehad hebbende conversies. De taak van de Regeering is volgens Van Lansberge denbsp;beletselen tegen uitbreiding van de conversie weg te nemen.nbsp;.Alvorens eene eindbeslissing in deze zaak kan worden genomen, dienen de resultaten dier ondervinding te wordennbsp;geraadpleegd, zoowel ter constateering van de misbruiken,nbsp;die geweerd moeten worden, als om die beletselen tegen denbsp;conversie al aanstonds te kunnen ecarteeren, welke niet hetnbsp;gevolg zijn van den oeconomischen toestand, en voorts omnbsp;regelen te kunnen stellen ten einde verwarring te voorkomennbsp;en de rechten zoowel der nieuwe individueele bezitters alsnbsp;van den Staat, te waarborgen, ook met het oog op heeren- ennbsp;cultuurdiensten” ^).

Een vijftal vragen werd nu door den directeur van Binnenlandsch Bestuur aan de hoofden van gewestelijk bestuur ter beantwoording voorgelegd; deze vragen betroffen de wenschnbsp;Van de bevolking naar conversie; evt. beletselen tegen conversie; evt. herstel van den ouden toestand, dus terugkeer totnbsp;Eet communaal bezit en regelingen welke noodig waren voornbsp;de heeren- en cultuurdiensten. De uitkomsten van de enquête bleken niet aan de verwachting te voldoen.

Vgl. Van Rees, p. 19.

- 109

-ocr page 120-

Inmiddels was Levyssohn Norman tot lid van den Raad van Indië benoemd, tijdens het ministerschap van Alting Mees.nbsp;Aanvankelijk waren de overige ministers niet voor deze benoeming te vinden geweest, zij oordeelden haar een slag innbsp;het aangezicht van de conservatieve partij ^). Deze toch wasnbsp;tegen de conversie geweest; de reis van Levyssohn Normannbsp;lag nog versch in het geheugen! Als Raadslid had hij bovendien meer invloed op den gang van zaken dan als algemeennbsp;secretaris. Hij kon de Raadsleden wel eens ompraten!

Van Lansberge voelt weinig voor een regeling van overheidswege. .,,Van de wenschelijkheid der vervanging van communaal door erfelijk individueel bezit ben ik steeds overtuigd, maar ik bezit de even vaste overtuiging, dat deze quaes-tie aan den tijd behoort te worden overgelaten en inmengingnbsp;of pressie van het Bestuur slechts tot negatieve of schijn-resultaten zal leiden” ^). Hij acht het noodig, waarborgen tenbsp;stellen, dat de praestatie van diensten niet door de conversienbsp;nadeelig beïnvloed wordt. Principiëel bezwaar tegen ingrijpen in de desa-autonomie heeft Van Lansberge niet.nbsp;Hoever gegaan moet worden, is echter bij de bovenbedoeldenbsp;enquête niet komen vast te staan. Voorloopig acht Van Lansberge dan ook een regeling niet mogelijk. Hij deeltniet ’sRaadsnbsp;advies, dat regeling van de conversie afzonderlijk van die dernbsp;dienstpraestaties kan geschieden. Integendeel, Van Lansberge beschouwt beide zaken als één geheel. Wil men con-verteeren, dan moet ook tegelijkertijd vast staan, wie in hetnbsp;vervolg tot het presteeren van diensten zoowel desa- alsnbsp;heerendiensten, verplicht is. Hij acht wijzigingen in het grondbezit op Java in de toekomst niet uitgesloten ,,naarmate tochnbsp;voor de desa-bewoners de gelegenheid meer openstaat omnbsp;op andere wijze meer geld te verdienen dan door eigen landbouw, zullen zij aan het bezit van den grond minder gaannbsp;hechten®). Deze stelling is wel zeer onjuist gebleken; denbsp;Javaan blijft ook nu in de eerste plaats tani.

Groot-grondbezit bij de inlanders is z.i. zeer wel mogelijk,

Vgl. bijl. 19 en 23.

Vgl Van Rees p 21.

*) Vgl. Van Rees, p. 23.

IIO

-ocr page 121-

Zoodat anderen grondbezitter af zullen worden. Dit groot grondbezit zal door Europeanen in de hand gewerkt worden,nbsp;zij zullen n.1. groote stukken grond willen inhuren en bij dezenbsp;inhuur liefst met één enkelen bezitter te maken willen hebben.

Van Lansberge wijst op praktijken, om aan den dienstplicht te ontkomen; ,,tusschen Inlanders (worden) zekere contracten gesloten, waarbij één hunner als eenige bezitternbsp;van verscheidene grondstukken optreedt, terwijl de vroegerenbsp;bezitters opgezetenen van den grond blijven. Door zoodanigenbsp;fictieve transactiën van koop en verkoop onttrekken zich dannbsp;tal van lieden aan het praesteeren van heerendienst, zeer tennbsp;nadeele van den Lande en van de overige dienstplichtigen.nbsp;Het is niet onmogelijk, dat dusdanige transactiën mede doornbsp;Europeanen, die behoeften hebben aan werkvolk, zullen in

de hand gewerkt worden” 0.

Het Eindresumé geeft hierop een andereri kijk, ,,ten gevolge van de toepassing van den regel, dat ieder ingezetene van de desa, die aan de vereischten voldoet, als aandeel-hebber moet worden toegelaten, is in vele desa s de uitgestrektheid der aandeelen sterk afnemende en de waarde vannbsp;een aandeel zoo gering, dat in sommige desa s door ingezetenen is verklaard, dat zij geen aandeel zouden genomen hebben, indien men het aan hen had overge aten, -vroeger (werd) meer algemeen aangetroffen, dat sawahs,nbsp;welke de ingezetenen niet bij machte waren te bewerken, afgestaan (werden) ten gebruike aan lieden van andere desa s,nbsp;die op zich namen de landrente te voldoen ).

Van Lansberge acht een regeling van den dienstplicht na de tot standkoming van de conversie niet wel mogehjk en wijstnbsp;Voorts op het feit, dat nergens van een verlangen naar conversie blijkt. „Wat de enquête ook in het duister moge hebben gelaten, zooveel is echter zeker, dat er algemeen afkeernbsp;van de conversie geconstateerd en dat die afkeer voor eennbsp;groot deel toegeschreven wordt aan onkunde, vooroordeel

Vgl. Van Rees, p. 24. nbsp;nbsp;nbsp;j • 1 j jnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;j

Eindresumé van het onderzoek naar de rechten van den inlander op den grond op

Java en Madoera; eerste gedeelte 1876, p. 75-Ibid. p. 83.

- III -

-ocr page 122-

en wantrouwen, voor een ander deel aan vrees voor stoornis in de gemeentelijke huishouding” ^).

Van Lansberge wil daarom de zaak aan den tijd overlaten. ,,Voorloopig zullen de ambtenaren, naar mijn oordeel, zichnbsp;moeten bepalen tot het verspreiden van betere begrippennbsp;onder de bevolking en tot het doen uitkomen der neutralenbsp;positie, welke de Regeering in deze inneemt.” Hij wijst op denbsp;neiging van de bevolking om de periodieke verdeelingen tenbsp;vervangen door verdeelingen met zoogenaamde vaste aan-deelen. Dit aan te moedigen lijkt Van Lansberge beter, daardoor worden vrees en wantrouwen van de bevolking weggenomen. Want juist de willekeurige wijze waarop vaak met denbsp;rechten van de bevolking is omgesprongen, maakt dat dezenbsp;huiverig is voor hervormingen van boven af opgelegd. ,,Opnbsp;die wijze zal men wel langs een langer en doch tevens meernbsp;zekeren weg komen tot het vestigen van individueel bezitnbsp;over geheel Java” ^).

Van Goltstein kan dit standpunt deelen. Ook hij acht wettelijke regeling van de conversie niet gewenscht. Bij dezenbsp;aangelegenheid moeten niet de belangen van het Gouvernement in rekening gebracht worden; uitsluitend de vraag ofnbsp;bij de bevolking behoefte bestaat aan een regeling moet beantwoord worden en volgens hem luidt het antwoord ontkennend. Hij bestrijdt de bewering dat in 1872 reeds hier en daarnbsp;conversie zou hebben plaats gevonden. Integendeel, de bevolking zag in 1874 in de conversie iets geheel nieuws. Ooknbsp;Burger oordeelt dat periodieke verdeelingen van den bouwgrond in sommige streken van Java moeilijk anders dan eennbsp;oud-inheemsche instelling kunnen geacht worden te zijn®).

Van Goltstein merkt op, dat slechts in sommige plaatsen geneigdheid tot conversie geconstateerd wordt. Hij acht dannbsp;ook geleidelijkheid beter dan een forceeren van conversie.nbsp;De bevolking zal evt, eerst de jaarlijksche verdeelingen vervangen door die om de 2, 3 of meer jaren. Daarna zal eennbsp;stadium aanbreken van vaste aandeelen. De overgang van

Vgl. Van Rees, p. 25.

Vgl. Van Rees, p. 26.

Vgl. Burger, p. 172.

— II2 —

-ocr page 123-

dezen bezitsvorm tot die van het individueel bezit zal dan z.i. als het ware ongemerkt geschieden. Op deze wijze zullennbsp;misbruiken practisch uitgesloten zijn. Daarom is dan ook z.i.nbsp;de ratio van een regeling van de conversie, als in 1872 gewild,nbsp;vervallen. De regeling Levyssohn Norman, welke ook denbsp;Raad van Indië doeltreffend acht, heeft z.i. één groot nadeel,nbsp;n.l. dat de gevolgen van de conversie voor de bevolking nietnbsp;geregeld worden.

De bestuursambtenaren hebben blijkens de enquête i.h.a. evenmin deze gevolgen kunnen regelen. Van Goltstein achtnbsp;het niet mogelijk, op dit stuk een algemeene regeling tenbsp;treffen, daar de toestanden plaatselijk te zeer uiteenloopen.nbsp;Bovendien, en dat is wel zijn hoofdbezwaar, zou hier, voornbsp;dat deel van Java, waar communaal bezit bestaat, een regelingnbsp;getroffen worden ,,omtrent aangelegenheden, die overalnbsp;elders op Java door het Inlandsch gewoonterecht en plaatselijke instellingen beheerscht worden en naar geest en letternbsp;van het Regeeringsreglement aan de inmenging van het Gouvernement (als Wetgever) onttrokken moeten blijven” 0.nbsp;Van Goltstein wenscht wel, dat het bestuur behoorlijk rapport uitbrengt over de toestanden in de inlandsche samenleving, vooral wat het grondbezit c.a. betreft. Van Goltsteinnbsp;acht het wegnemen van belemmeringen tegen de conversienbsp;uoodzakelijk v.z. dit in de macht van het bestuur ligt. ,,Waarnbsp;gemeentelijke instellingen en gebruiken of bestaande volksbegrippen een beletsel tegen de opheffing van het communaalnbsp;bezit opleveren, kan uit den aard der zaak van Regeerings-wege niet veel gedaan worden om het uit den weg te ruimen .nbsp;Voorlichting en raad van de bestuursambtenaren is hiernbsp;noodig. Het is z.i. af te raden hierbij „den beschavenden invloed, dien de besturende ambtenaren behooren uit te oefenen, van Regeeringswege speciaal te richten op de hervorming der gemeentelijke instellingen en gebruiken of op denbsp;bestrijding der volksbegrippen, die geacht zouden kunnennbsp;worden aan de opheffing van het communaal bezit in den

Vgl. Van Rees, p. 30.

— II3 —

-ocr page 124-

weg te staan” ^). Dit zou een kunstmatige hervorming zijn; beter is het de geleidelijke ontwikkeling zooals die nu opnbsp;Java is ingezet, te bevorderen en zich te laten voltrekken.

Van Lansberge leest hieruit, dat de bestuursambtenaren hun beschavenden invloed niet mogen gebruiken om voor-oordeelen van de bevolking weg te nemen, hetgeen Vannbsp;Goltstein ten eenenmale ontkent ^). Van Goltstein legt vooralnbsp;het accent op geleidelijke hervorming van het grondbezit®).

Verkeerde praktijken van de desahoofden, bij grondver-deelingen, acht Van Goltstein geen algemeen voorkomend euvel. Hij acht de bevolking mondig genoeg om zich bij in-landsch of europeesch bestuur te beklagen over onrechtmatige handelingen van de desabesturen. Het bezwaar datnbsp;cultuur- en heerendiensten een beletsel tegen conversienbsp;vormen, acht Van Goltstein onjuist. Er zijn toch ook strekennbsp;met individueel bezit op Java, waar wel degelijk heeren- ennbsp;cultuurdiensten gevorderd worden. ,,Wat wèl juist kan zijn,nbsp;is dit; dat, waar het Bestuur ten aanzien van de cultuur- ennbsp;heerendiensten zware eischen stelt, de bevolking mindernbsp;spoedig tot opheffing van het communaal bezit zal overgaannbsp;dan elders, waar de cultuur- en heerendiensten matig zijn,nbsp;omdat zij in de eerstbedoelde streken er naar streven zal hetnbsp;aantal personen, waarover de diensten verdeeld kunnen worden, zoo groot mogelijk te maken, ’t geen zij alleen doen kannbsp;door aan ieder, die zich maar aanmeldt, een aandeel te gevennbsp;in het communaal bezit” ^). Hier slaat Van Goltstein dennbsp;spijker op den kop. Ook het Eindresumé meldt ,,het is vooralnbsp;om der wille der cultuurdiensten, dat in vele desa’s de toelating van aandeelhebbers (in den communalen grond — B.)nbsp;gemakkelijk is gemaakt” ®).

Van Goltstein keurt overmatige diensten sterk af en acht de voorgenomen afschaffing van enkele heerendiensten eennbsp;stap in de goede richting. Hij constateert overeenstemming

Vgl. Van Rees, p. 31.

“) Vgl. bijl. 165.

Vgl. ook bijl. 152.

Vgl. Van Rees, p. 32.

'’) Vgl. Eindresumé Deel I, p. 63.

- II4 -

-ocr page 125-

van opvatting met Van Lansberge over dit geheele conversie-vraagstuk en vraagt dezen de hoofden van gewestelijk bestuur te doen inlichten, welke de regeeringsopvatting in dezen is.nbsp;Het gevolg hiervan is de befaamde kabinetscirculaire vannbsp;15 Augustus 1880, no. 20’^), die bij verscheidene leden vannbsp;de Tweede Kamer ongerustheid wekt, zoodat O. van Rees,nbsp;de vroegere minister van Koloniën, Van Houten en Miran-dolle in de Kamer hierover vragen stellen. Ook Van de Putte,nbsp;sinds 1880 lid van de Eerste Kamer, wenscht ingelicht tenbsp;Worden ^). Van Goltstein voelt, welken kant zij uit willen. Hetnbsp;duurt nog eenigen tijd, voor de slag valt; Van Lansberge isnbsp;dan reeds afgetreden. De kwestie wordt aangesneden doornbsp;de commissie van rapporteurs (onder wie O. van Rees) overnbsp;het Koloniaal Verslag van 1880, waarbij bovengenoemdenbsp;circulaire ook ter sprake is gekomen. De meerderheid dernbsp;commissie keurt deze circulaire af in de volgende conclusie:

a. nbsp;nbsp;nbsp;dat de Kabinetscirculaire van den Gouverneur-Gene-raal van Nederlandsch-Indië van 15 Augustus 1880, no. 20nbsp;belemmerend zal werken op de vrije uitoefening van hetnbsp;recht der Inlandsche bevolking van Java en Madoera omnbsp;voor haar grondbezit den vorm te kiezen, waaraan zij denbsp;voorkeur geeft;

b. nbsp;nbsp;nbsp;en dat daarom de spoedige uitvaardiging eener algemeens verordening, waarbij dat recht uitdrukkelijk erkendnbsp;en bevestigd en de uitoefening daarvan mogelijk gemaakt ennbsp;geregeld wordt, meer dan ooit een eisch is geworden vannbsp;goede staatkunde en rechtvaardigheid )•

De Kamer neemt deze conclusie over.

Van Goltstein acht dit een afkeuring „m de ondubbel-zmnigste termen” van zijn beleid en stelt zijn portefeuille ter beschikking; het geheele ministerie oordeelt dat herhaaldelijknbsp;gemis aan overeenstemming tusschen regeering en meerderheid in de Tweede Kamer gebleken is, zoodat een collectieve aanvraag tot ontslag wordt ingediend. Tak vannbsp;Poortvliet neemt de opdracht tot vorming van een nieuw

b Vgl. bijl. VI nota Van Rees.

Vgl. bijl. 177 en 178.

b Vgl. Van Rees, p. 33-

II5

-ocr page 126-

kabinet niet aan, daar de Koning den tijd voor een grondwetsherziening nog niet gekomen acht; waarna het oude ministerie op de ontslagaanvraag terugkomt, behalve Vannbsp;Goltstein, die niet bereid is aan te blijven^).

Van Goltstein’s opvolger, De Brauw, achtte de conclusie in zooverre onjuist, dat daarin vermeld werd, dat de circulaire belemmerend zou werken op de conversie, maar oordeelde het wel gewenscht, dat een regeling inzake de conversie getroffen werd. Zijn voor-ontwerp ondervond veel cri-tiek in Indië, ook bij den Raad van Indië. 's Raads minderheid, Andrée Wiltens en Sprenger van Eyk, vestigde de aandacht op het feit, dat aan de desa als zoodanig het bezitsrechtnbsp;van den communalen grond toekwam.

De G.G. ’s Jacob bestrijdt dit en acht het gemeentelijk bezit slechts een gevolg van een bestuursregeling!!

Intusschen is Sprenger van Eyk minister van Koloniën geworden, zoodat in de regeling zijn ideeën verwerkt worden.nbsp;Rechterlijke tusschenkomst bij geschillen over de conversienbsp;achtte de G.G. (Van Rees bekleedde nu dit hooge ambt) nietnbsp;gewenscht, de minister nam dit denkbeeld over, zoodat hetnbsp;ontwerp nogmaals werd gewijzigd. Bij Koninklijk besluitnbsp;van II April 1885 no. 22 (Indisch staatsblad no. 102) kwam denbsp;regeling van de conversie van communaal in erfelijk individueel grondbezit op Java en Madoera ten slotte tot stand.

Zooals boven reeds werd opgemerkt, is ook deze regeling, waarover veel strijd gevoerd is, en Nvaarover verscheidenenbsp;ministers en landvoogden hun oordeel hebben uitgesproken,nbsp;in de praktijk weinig toegepast. De geleidelijke ontwikkelingnbsp;van de Javaansche samenleving maakte dat, naarmate de individuen zich meer losmaakten van de dorpsgebondenheid, denbsp;desa minder stringent het beschikkingsrecht kon blijven uitoefenen.

Het is verwonderlijk, dat door het moederland i.c. de de Tweede Kamer zoo’n aandrang werd uitgeoefend in eennbsp;aangelegenheid, die door de meeste leden niet voldoende

Vgl. Rengers, p. 574 e.v.

- I 16

-ocr page 127-

gekend kon worden. Wat wist Zij eigenlijk van de Javaansche desa? In het Koloniaal verslag van 1877 treft de zinsnedenbsp;dat het ,,vooralsnog onmogelijk (is) om regelingen ten aan-Zien van het inlandsche gemeentewezen te maken, met uitzondering van één punt de verkiezing en het ontslag der desahoofden” ^).nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;**

Als men daarbij bedenkt, dat in de Preanger het Preanger-stelsel pas was afgeschaft, op Madoera het rechtstreeksch bestuur voor het geheele eiland zou worden ingevoerd,nbsp;terwijl de Vorstenlanden op agrarisch gebied geen mooinbsp;beeld gaven te zien, dan is men wel verbaasd over de haastnbsp;waarmede de liberale partij de conversie in andere deelennbsp;van Java wilde doordrijven. Ook in dit opzicht werd haarnbsp;politiek minder door degelijke kennis van zaken, dan door

doctrinaire hartstocht bepaald.

Het beleid èn Van Goltstein èn Van Lansberge op dit stuk is voor den Javaan een zegen geweest, toegeven aan het onverstandig drijven van de conversiepartij zou, door de verstoring van de Javaansche desagemeenschap een onherstelbaar kwaad hebben aangericht.

7 Vgl. bijl. N. van het Koloniaal verslag 1877; vgl. ook bijl. 10.

— II7 —

-ocr page 128-

HOOFDSTUK VI

Het Arbeids-Vraagstuk.

A. De poenale sanctie.

Onder het Cultuurstelsel was profijt getrokken van de macht der hoofden over de bevolking ten einde het behoorlijk verrichten van cultuurdiensten te verzekeren. Zondernbsp;gebruikmaking van de feodale gebondenheid zou het Cultuurstelsel niet in praktijk gebracht kunnen zijn. Slavernij ennbsp;pandelingschap toch waren afgeschaft, maar voor vrijen loonarbeid was de bevolking nog niet te vinden. De Javaanschenbsp;tani was gewend een deel van zijn tijd voor den vorst of diensnbsp;vertegenwoordiger, den regent, te werken. Dit bleef zoonbsp;toen de particuliere landerijen ontstonden; de opgezetenennbsp;werkten nu voor den landheer. ,,Deze op geen anderen rechtsgrond dan de traditie steunende beschikking over vrijwelnbsp;onbetaalde inheemsche arbeidskrachten was de grondslagnbsp;van de groote rentabiliteit der eerste Europeesche cultuur-ondernemingen op Java” ^). Ook Burger neemt aan dat loonarbeid van Inlanders in het begin der 19e eeuw buiten denbsp;bevolkingscentra aan de kust en de omgeving van Batavianbsp;bijna niet of geheel niet voorkwam ^). Alleen Cheribon, datnbsp;reeds in het einde van de i8e eeuw vele saizoen-loonarbeidersnbsp;aan de Ommelandsche bedrijven, vooral aan de suikermolens, leverde, maakte op dezen regel een uitzondering.nbsp;Ottow’s mededeeling, dat de particuliere ondernemers in diennbsp;tijd op dezelfde wijze als de regenten over grond èn arbeid

Vgl. Gerretson: Geschiedenis der ,,Koninklijke”, III, p. 554. Vgl. ook Ottow.

Vgl. Burger, p. 24.

II8 —

-ocr page 129-

wenschten te beschikken, is hiermede in overeenstemming.

Het Cultuurstelsel, d.w.z. staatsexploitatie, was te verkiezen boven toelating van den vrijen Westerschen landbouw, die voor dat bedrijf „particuliere landerijen” wenschte tenbsp;verkrijgen. De consequentie hiervan zou geweest zijn uitlevering van de Javaansche massa aan ondernemers die vannbsp;Java één encomienda gemaakt zouden hebben^). Toen liberale denkbeelden t.a.v. het koloniaal beleid doorbraken ennbsp;ook voor den Javaan vrijheid van persoon en goed verlangdnbsp;werd, dacht men allereerst aan afschaffing van de cultuur-diensten. Deze waren drukkend en zwaar. De opzet van hetnbsp;Cultuurstelsel was goed, de liberale ideologie, die bij haarnbsp;bestrijding gebruik maakte van de, door de latere overspanning van het stelsel ingeslopen misbruiken, heeft het een onverdiende slechte reputatie bezorgd, die helaas zelfs hedennbsp;ten dage nog niet overwonnen is. Het Cultuurstelsel heeftnbsp;voor den Javaan den overgang naar den vrijen loonarbeid geforceerd. Dit is een creditpost; zonder loonarbeid buitennbsp;eigen kleinen kring zou de sterk toenemende bevolking vannbsp;Java niet hebben kunnen bestaan.

Verlichting van cultuurdiensten werd ingezet door afschaffing van verscheidene dwangcultures (o.a. de zwaar drukkende indigocultuur) zoodat in de jaren zeventig alleennbsp;de koffie- en suikercultuur als gouvernementscultures overbleven. De Waal’s Suikerwet van 1870 bepaalde dat denbsp;gouvernementssuikercultuur geleidelijk zou worden ingekrompen, zoodat na 1890 uitsluitend vrije suikercultuur zounbsp;bestaan.

Vóórdien waren reeds maatregelen genomen om bij deze dwangcultuur meer plaats in te ruimen voor den vrijennbsp;arbeid. Zoo zou de fabrieksarbeid in den regel door vrijenbsp;koelies verricht worden. Het snijden en vervoeren van hetnbsp;riet zou eveneens in vrijen arbeid geschieden. Dit alles bleeknbsp;echter theorie te zijn. De overgang van gedwongen naarnbsp;vrijen arbeid ging n.1. niet zonder groote moeilijkheden ge-

Vgl, Ottow, p. 160.

Vgl. Ind. S. 117.

II9 —

-ocr page 130-

paard. De praktijk eischte bestuurshulp bij de aanwerving van arbeiders, wilden de suikerfabrikanten hun bedrijf kunnen voortzetten. De ondernemers trachtten door voorschotten werkvolk te verkrijgen. Waar de koelies voortkwamen uitnbsp;die lagen van de bevolking, die practisch bezitloos waren (denbsp;zwervers vormden toen een groot contingent onder het werkvolk’j, was het geen wonder, dat bij ontstentenis van fatsoensnormen vele voorschotten niet werden terugbetaald ennbsp;de werkzaamheden niet verricht. De meer gezeten bevolkingnbsp;had bezwaren tegen loonarbeid en zag daarin iets vernederends. Overal in den Archipel, waar de Westersche invloednbsp;zich pas doet gevoelen, doet éénzelfde verschijnsel zich voor.nbsp;Zoo was het bij de vestiging van ons bestuur in Zuid-Bali, innbsp;het begin van deze eeuw, aanvankelijk niet mogelijk, de bevolking betaalden arbeid te doen verrichten. De bevolking, dienbsp;in gesloten desaverband leefde, wenschte geen koeliedienstennbsp;te verrichten; dergelijke arbeid kon dan ook in de eerste jarennbsp;van onze vestiging alleen in heerendienst worden gevergd.

Ook bij de vrije suikercultuur was arbeidsdwang in de eerste jaren niet te missen. Dat deze dwang in verkapten vormnbsp;werd uitgeoefend, is begrijpelijk. De ondernemers vroegennbsp;hulp bij het bestuur dan wel oefenden pressie uit op de lagerenbsp;hoofden. Omkooperij der hoofden speelde een groote rol.nbsp;,,Waar de overeenkomsten met de bevolking werden nagekomen, moest — gedacht worden aan kunstmiddelen: ernbsp;werden n.1. óf overeenkomsten gesloten met betrekkingen vannbsp;familieleden van Inlandsche ambtenaren of desahoofden totnbsp;het leveren van vrije arbeiders; óf er werd op de fabriekennbsp;opium of sterken drank uitgedeeld om koelies te lokken; ófnbsp;er werden eenige personen aangeworven ,,die om hunnenbsp;antecedenten door de bevolking gevreesd werden, teneindenbsp;de koelies min of meer vrijwillig naar het werk te brengen”.nbsp;,,Vrij zeker zal kunnen worden aangenomen dat van de hulpnbsp;van Europeesche ambtenaren, Inlandsche hoofden en eigenrichting veel gebruik is gemaakt” ^).

Vgl. Burger, p. 139.

Vgl, Burger, p. 175.

120

-ocr page 131-

Bij het verleenen van voorschotten op loonarbeid kan gedacht worden aan het instituut van pandelingschap; in de inheemsche samenleving algemeen bekend. Burger ontkentnbsp;dat bij het door Westersche ondernemingen verleende voorschot m de oogen van den Javaan pandelingschap zou kunnennbsp;ontstaan. Er werden z.i. n.1. geen banden van persoonlijkenbsp;boorigheid tusschen ondernemer en credietnemer gelegd,nbsp;daar de arbeid voor de ondernemingen in kwestie te massaalnbsp;was en de 19e eeuwsche Europeaan zoo n verhouding ooknbsp;niet wilde ^). Wel treft men bij de Chineesche bedrijven zoonnbsp;pandelingverhouding aan, zelfs in 1922 nog bij batikkerijennbsp;in Lasem. In het begin van de 19e eeuw waren bediendennbsp;vaak pandeling ^). Burger acht de overeenkomst met hetnbsp;pandelingschap te zwak om daardoor wanprestatie van de zijdenbsp;van den arbeider te voorkomen. Het karakter van bindsom,nbsp;pandjer, kan z.i. aan het voorschot ook niet toegekend worden, daar dit laatste belangrijk grooter was dan de gebruikelijke pandjer, die slechts een gering bedrag vormde.

Wat in dezen zeer belangrijk is, is de ,,veeleer opzettelijke strekking (van het voorschot) om den credietnemer te verleiden den toekomstigen onlust aan het oogenblikkelijke voordeel op te offeren”. Dit was bij de pandjer uitgesloten,nbsp;daarvoor was het bedrag te klein, de eigenlijke betaling volgdenbsp;pas later. ,,Dat de voorschotnemer door het voorschot gebonden was, woog niet op tegen zijn natuur, die van dennbsp;loonarbeid een afkeer had”. Het gevolg was, dat ondernemers de desahoofden in den arm moesten nemen om on-willigen tot werken aan te zetten. ,,De mogelijkheid om eennbsp;behoorlijke betaling te ontvangen voor de belofte later iets tenbsp;zullen doen, werd dikwijls uitgebuit door van meer dan éénnbsp;ondernemer voorschotten op te nemen, ;

Welke wettelijke maatregelen stonden nu den ondernemer ten dienste ? Zooals boven reeds werd opgemerkt, was hetnbsp;beginsel van individueele vrijheid ook voor den inheemschen

d Vgl. Burger, p, 178. d Vgl. Burger, p. 23.nbsp;d Vgl, Burger, p. 179.

I2I

-ocr page 132-

arbeider aanvaard. Elout had hiervoor doelbewust gekozen. De publicatie van Commissarissen Generaal van 5 Januarinbsp;1819 bepaalde dat arbeidsovereenkomsten met Javaanschenbsp;werknemers om rechtsgeldig te kunnen zijn, schriftelijk ennbsp;individueel aangegaan moesten worden. Registratie door dennbsp;resident was voorts voorgeschreven ^). Deze bepaling bleefnbsp;een doode letter. In 1838 werd ze beperkt tot overeenkomsten,nbsp;gesloten ten behoeve van landbouw- en nijverheidsonder-nemingen; collectieve contracten met desavolken door tus-schenkomst van de betrokken desahoofden werden toen ooknbsp;toegelaten. In 1863 werden weer individueele overeenkomstennbsp;geëischt. De verplichting tot schriftelijke vastlegging bleefnbsp;gehandhaafd.

Keuchenius als vertegenwoordiger van de anti-re volutionaire richting, wenschte aansluiting aan de inheemsche gebruiken,nbsp;derhalve geen bepalingen inzake vorm en inhoud van denbsp;arbeidsovereenkomst. Mondelinge afspraken zouden dus ooknbsp;toelaatbaar zijn. Als waarborg tegen misbruiken stelde hijnbsp;voor den duur van deze overeenkomsten tot hoogstens éénnbsp;jaar te beperken.

De liberalen hadden andere ideeën. Hadden zij onder Van de Putte ’niet het Europeesch eigendomsrecht voor dennbsp;Javaanschen tani gepropageerd ? Van Rees nu wilde toepassing van de bepalingen van het Europeesch burgerlijk rechtnbsp;op deze arbeidsovereenkomsten. Hij wilde geen politioneelenbsp;of administratieve bemoeienis ^).

Op Java was een oude strafbepaling, geldend voor enkele hoofdplaatsen, t.a.v. huisbedienden, die na genoten handgeldnbsp;hun dienst buiten goedvinden hunner meesters verlatennbsp;hadden, na de Restauratie tot een algemeen voorschrift geworden. Pahud wenschte deze bepaling uit te breiden overnbsp;de arbeidsovereenkomsten ten behoeve van de vrije ondernemingen van landbouw en nijverheid gesloten. Na de wetnbsp;De Waal is deze bepaling in Der Kinderen’s Algemeennbsp;Politie Strafreglement voor Inlanders van 1872 opge-

Vgl. Oranje; Het beleid der Commissie-Generaal, p. 148.

9 Vgl. Gerretson, III, p. 556 e.v.

122

-ocr page 133-

nomen^j. Dit artikel nu werd o.a. gehanteerd om te zorgen, dat de landbouwondernemers op Java over werkvolk kondennbsp;beschikken.

Zooals begrijpelijk, wekte dit in Nederland bij de liberalen verzet. Men wenschte geen cultuurdiensten voor het Gouvernement, doch evenmin gedwongen arbeid voor de particuliere ondernemers. De Tweede Kamer is in meerderheidnbsp;Voor afschaffing van deze bepaling, die voor het liberaalnbsp;regiem niet meer gepast geacht wordt.

Mees achtte deze regeling voor huispersoneel niet meer noodig, wel voor landbouw en nijverheid, die beschermdnbsp;moeten blijven. Hij acht het noodig, de bepaling aan tenbsp;vullen in dier voege, dat de gestrafte werkman niet meer naarnbsp;de onderneming behoeft terug te keeren. ,,Het geldt hier eennbsp;beginsel uitermate geschikt om coram populo in s Lands

vergaderzaal effect te maken” ^).

De Kamercommissie tot het onderzoek van de rapporten en adviezen in Indië over deze kwestie uitgebracht, wijst ernbsp;op, dat niet gebleken is, dat de bewuste bepaling op Java nietnbsp;gemist kan worden®).

Mees acht nu de strafbepaling alleen voor Deli nog noodzakelijk. Van nadeelen voor de ondernemingen op Java door het niet nakomen van de arbeidsovereenkomsten is niet gebleken. „Men moet het door werkstaking berokkend nadeelnbsp;mijns inziens niet zoeken in het opsteken van het voorschot,nbsp;maar in de schade, die geleden wordt, doordien het werk nietnbsp;Wordt verrigt, stilstand van eene onderneming enz. ).nbsp;Hiervan is echter op Java niets gebleken. Ook uit het rekestnbsp;van suikerfabrikanten, aan de Tweede Kamer gericht, om denbsp;bepaling te handhaven, blijkt niet voldoende de urgentie.

Art. 2 no. 27 luidde n.1. „Die zich als dienstbode of werkman voor den gewonen huurtijd verhuurt en, zonder aannemelijke redenen binrren den gewonen huurtijd ofnbsp;gedurfde de loopende maand, zonder toestemming van den dienstbruiker, zijne dienstnbsp;verlaat of weigert te arbeiden; en zulks behoudens zijne burgerregtelijke verpligtmg ennbsp;ten ware het feit misdrijf mogt daarstellen” wordt gestraft met boete van f i6 tot f 25nbsp;of 7 tot 12 dagen ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon*).

Vgl. bijl. I. nbsp;nbsp;nbsp;¦

Vgl. bijl. 89 op het Bijblad van 1876/77.

*) Vgl. bijl. 7.

*) Vgl. Ind. S. 1872—111.

— 123 —

-ocr page 134-

aldus Mees, om voor Java deze poenale sanctie te behouden. Mees acht een bepaling als in Britsch-Indië bestaande, wellicht voor Java ook voldoende^).

De Kamer durft de consequenties van een uitspraak tot afschaffing van de bewuste bepaling niet aan en adviseertnbsp;slechts tot intrekking ^). De meerderheid van de commissienbsp;uit de Kamer rapporteerend over art. 2 no. 27 Politie Regl.,nbsp;wenschte intrekking van de bepaling en een aparte regelingnbsp;voor contractkoelies. De minderheid (o.a. Godefroi) wenschtenbsp;een nieuwe regeling zonder onvoorwaardelijke loslating vannbsp;het beginsel van de strafbaarheid. De Kamer nam het eerstenbsp;aan.

Mees zelf acht de bepaling voor Java niet noodig; om prestige redenen is hij echter tegen directe intrekking, ook al, omdat niet bij de bevolking de indruk gewekt moet worden,nbsp;dat een handeling geoorloofd is, die toch moreel af te keurennbsp;is.

Van de Putte scheen dit ook te hebben bedacht; hij had nu niet tegen de bepaling zelf bezwaar, doch tegen den politierechter (de bestuursambtenaar, die op de politierol de kleinenbsp;strafzaken berechtte) ®).

Mees staat nu voor de keus óf het Kamer-votum terzijde leggen óf een andere bepaling i.p.v. het gewraakte artikelnbsp;vaststellen, waarbij het opnemen van voorschot en het nietnbsp;presteeren van den arbeid, waartoe overeengekomen is ondernbsp;het delict van misbruik van vertrouwen of oplichting valt.nbsp;Voorloopig wordt echter de bepaling gehandhaafd.

Van Lansberge acht den drang tot intrekking van het artikel een gevolg van ,,de zucht om eene theorie in toepassing tenbsp;brengen, zonder te letten of die toepassing op het oogenbliknbsp;wel mogelijk of raadzaam is” ^). Z.i. leidt dit artikel bij de

Act XIII of 1859, to provide for the punishment of breaches of contract by artificers, workmen, and laborers. De straf is three months hard labor. Zie ,,The legislative acts ofnbsp;the Governor-General of India in Council-W. Theobald, vol. Ill, Calcutta, 1868. Contractbreuk wordt eerst dan gestraft indien betrokkene na een rechterlijk bevel om hetnbsp;werk te verrichten of het voorschot terug te betalen, uit onwil of verzuim dit bevel nietnbsp;opvolgt.

Vgl. p. 911 Handelingen, 1876/77.

Vgl. bijl. 15 en p. 905 e.v. Handelingen 1876/77.

Vgl. bijl. 38.

124

-ocr page 135-

toepassing op Java niet tot willekeur; de toestand is daar veel gunstiger dan in Deli, waar mishandeling van koelies welnbsp;voorkomt. Op Java daarentegen hanteert de bevolking opnbsp;voldoende wijze haar klachtrecht. Van Lansberge acht denbsp;bewering, dat hier sprake is van vermomd pandelingschap ofnbsp;slavernij dwaas; op Java verhuurt de Inlander zich voornbsp;hoogstens één maand, slechts in den oogsttijd kan de termijn,nbsp;waarvoor de arbeidsovereenkomst gesloten wordt tot 3^4nbsp;maanden loopen. ,,Men heeft hier dus alleen te doen met denbsp;toepassing eener theorie, welke theorie door hare belijders onmiddellijk is overboord geworpen, toen zij de gewraakte bepaling, en nog wel zeer verscherpt, voor de immigranten innbsp;Deli hebben geëischt”. De Landvoogd ducht geen slechtenbsp;gevolgen van de intrekking van het bewuste artikel, doch nunbsp;de nieuwe belastingen zullen worden ingevoerd (patent ennbsp;personeele belasting) acht hij het om politieke redenen ge-wenscht geen onrust te stichten. Werd het artikel nu ingetrokken en zouden de planters door andere oorzaken moeilijkheden met werkvolk krijgen, dan zouden de planters aanstonds klaar staan met de bewering dat deze rnoeilijkhedennbsp;aan de intrekking van art. 2 no. 27 te wijten zijn.

Van Bosse stemt met Van Lansberge;s zienswijze m^, echter vindt hij de bepaling te ver gaan. Z.i. zou het beter zijnnbsp;een strafbepaling op te nemen, waarbij het ontvangen vannbsp;voorschot zonder het verrichten van de contrapraestatie strafbaar gesteld wordt. Dus Mees’ denkbeeld! Van Bosse verwijst naar het zeerecht. Zelfs als zeelieden geen handgeldnbsp;ontvangen hebben, worden zij bij contractbreuk gestraft metnbsp;boete of vrijheidsstraf. Hij vindt geen reden den Jayaanschennbsp;arbeider genadiger te behandelen. Door overtredingen vannbsp;de bewuste bepaling te doen berechten door den landraadnbsp;instede van deze op de politierol af te doen, wil Van Bossenbsp;de Kamer iets tegemoet komen. Deze toch was geporteerdnbsp;voor de scheiding van administratie en justitie, de landraadnbsp;Werd voorgezeten door een jurist, althans met de vervangingnbsp;Van de bestuursambtenaren als voorzitters door juristennbsp;Vgl. bijl. 71.

125

-ocr page 136-

was begonnen. Van Bosse acht „het verschil in gevoelen tusschen G.G. en Raad van Indië over deze kwestie” nietnbsp;zoo groot dat de zaak door het Opperbestuur bij Koninklijknbsp;besluit geregeld zal moeten worden.

Welk dit verschil in gevoelen was, heb ik helaas niet kunnen nagaan, stukken over deze kwestie werden in het archief van Koloniën door mij niet aangetroffen.

Deze strijd over artikel 2 no. 27 Politie-strafreglement voor Inlanders heeft geduurd tot 1879.

Voor Deli stond de zaak anders. Ook Mees achtte voor Deli een poenale sanctie noodzakelijk ^). ,,De Sultan (vannbsp;Deli) had zijn patriarchale zeggenschap over de ingezetenennbsp;van zijn Rijk, voor wat de ingevoerde arbeidskrachten betreft,nbsp;eenvoudig aan de planters gedelegeerd, die daardoor overnbsp;hun werkvolk een vrijwel absolute macht bezaten” ^).

Dat deze delegatie een gevolg was van de onmacht om zijn nominaal gezag in het binnenland te doen gelden, isnbsp;duidelijk. In 1873 eerst werd Sumatra’s Oostkust tot een afzonderlijk gewest verklaard; vóór dien behoorde deze streeknbsp;administratief tot de residentie Riouw. November van datnbsp;jaar verzoeken de ondernemers aan de regeering om dennbsp;planters een zekere politiemacht te doen behouden c.q. hunnbsp;eventueel het vrederechterschap te laten. Dit wordt nietnbsp;toegestaan. De Indische regeering wenscht geen leeken-bemoeienis met rechtspraak en politie.

Wat deed nu het gouvernement om een goede rechts-bedeeling te verzekeren, niet alleen voor de Europeanen, doch ook voor de Chineezen en Klingaleezen, die gouvernements-onderdanen waren geworden^).

Een residentieraad werd ingesteld; deze raad kon echter moeilijk door den resident, die te Bengkalis zetelde, opnbsp;geregelde tijden te Laboean worden voorgezeten. In 1877

1) Vgl. bijl. 7.

9 Vgl. Gerretson, III. p. 556.

®) 10 November 1872 had de sultan van Deli verklaard, dat alle Europeanen, Chineezen, Klingaleezen en andere vreemdelingen op de ondernemingen onderdanen van het gouvernement waren. Van Javanen werd niet gesproken. Eerst in 1884 veranderde ooknbsp;hun staatsrechtelijke positie. Vgl. Broersma: Oostkust van Sumatra, I, De ontluikingnbsp;van Deli; p. 79 e.v.

- 126 -

-ocr page 137-

kwam hierin eenige verbetering doordat een residentieraad voor de afdeeling Deli werd ingesteld; zoodat ook denbsp;assistent-resident dezen kon voorzitten ^).

De bestuursambtenaren werden nu politierechter; door de gebrekkige communicatiemiddelen was ook van een geregeldenbsp;rechtspraak door deze politierechters geen sprake^

Het euvel van voorschot opnemen in Penang o ingapore door koelies, die zich verbonden om in Deli te werken, dochnbsp;die de bedoeling hadden, zoodra zij te Laboean waren aangekomen, weg te loopen en uit te wijken naar den werwa ,nbsp;en die dit plan ook uitvoerden, was zeer groot, e e meenbsp;sche koelies maakten hiervan een winstgevend zaakje, doornbsp;dit spelletje enkele keeren achtereen te spe en. iet a een e

van de ondernemingen gevluchte koelies, oc oo nbsp;nbsp;nbsp;e roo

tochten, o.a. van Gajoes in 1876 verhoogden de onveiligheid op de ondernemingen. Ingrijpen van het gouvernement wasnbsp;dringend noodzakelijk. Troepen werden dan ook naar De inbsp;gedirigeerd. Dit was echter niet voldoende. Een behoorlijknbsp;politie-apparaat moest ter beschikking van het bestuurnbsp;steld worden. Dit geschiedde echter voorloopig met. Denbsp;regeering was te laat geweest met de maatrege en inza enbsp;rechtsbedeeling, politie en toezicht op e gron oitgi te.nbsp;Eerst toen vele concessies waren uitgegeven, wer ge acnbsp;aan een model-contract met vaste voorwaarden voor de uit tenbsp;geven landbouwconcessies. Het gouverner c est preyoir wasnbsp;vergeten ^). Zelfs m de jaren dertig van deze eeuw bleek nognbsp;hoe de particuliere ondernemer (In Zuid-Asahan, n.l. denbsp;bovenstreken van de o.a. Laboean Batoe) te lang aan zijn lotnbsp;Werd overgelaten; de uitgifte en exploitatie van gron en genbsp;schiedde lang voor de regeering voor voldoende bestuurs-uitoefening en politietoezicht zorgde.

Voor de ondernemers waren reeds enkele voorschriften gegeven. De ondernemer had te zorgen voor behoorlijke naleving van de voorschriften omtrent aanvoer van koelies. Zoo

Deze had als wd. voorzitter den residentieraad van Bengkalis, zitüng houdende te Lateean ook wel voorgezeten, doch of dit formeel juist was, kon betwijfeld worden,

Vgl. Broersma, p. 96, e.v.

127

-ocr page 138-

moest de ondernemer de werkovereenkomst toonen, de bestuursambtenaar diende door ondervraging na te gaan of de koelie vrijwillig tot het sluiten van de arbeidsovereenkomstnbsp;was overgegaan, enz. In 1875 waren de bepalingen verscherpt. De bestuursambtenaren dienden opgaven van denbsp;ondernemers inzake te werkgestelde koelies, loon- en voor-schotbedragen, etc., ter plaatse, dus op de onderneming, tenbsp;controleeren aan de hand van de door de koelies verstrektenbsp;inlichtingen. Noch het klein aantal bestuursambtenaren nochnbsp;het nagenoeg ontbreken van behoorlijke verkeersgelegenheidnbsp;hadden de regeering weerhouden dezen papieren maatregelnbsp;te treffen. In de praktijk gebeurde er niets!

Een gevolg nu van het feit, dat de koelies onderhoorigen van het gouvernement waren geworden, was dat het alge-meene Nederlandsch Indisch recht op hen van toepassingnbsp;werd. Ook artikel 2 no. 27 !

Over de toepassing van dit artikel komen klachten. De arbeiders worden na expiratie van de hun opgelegde strafnbsp;gedwongen naar de onderneming terug te keeren. Op Javanbsp;kwam dit ook wel voor. In Deli echter was een dergelijkenbsp;maatregel, ook volgens Mees, noodzakelijk; de voorschottennbsp;waren verstrekt om de arbeiders in Deli te krijgen®). Het wasnbsp;voor de ondernemingen in Deli een levensbelang, dat de aangevoerde arbeiders tot het nakomen van de arbeidsovereenkomst gedwongen werden; bestraffing alleen had voor denbsp;onderneming geen zin.

Cremer, één der pioniers van Deli, later minister van Koloniën, wijst Mees op den onhoudbaren toestand voor Deli, als de bepaling van art. 2 no. 27 niet wordt gehandhaafd. Hij verzoekt de circulaire van den procureur-generaal Coster te doennbsp;intrekken. Deze had 12 September 1876 de hoofden van gewestelijk bestuur zoowel op als buiten Java aangeschreven *)nbsp;dat het terug zenden van werklieden na expiratie eener strafnbsp;opgelegd wegens overtreding van het bepaalde bij art. 2 no. 27

1) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Ind. S. 1868—6.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Ind. S. sg.

Vgl. bijl. 9.

Vgl. circulaire no. 1703.

128

-ocr page 139-

van het Algemeen Politiestrafreglement voor Inlandeis, ,,naar hunnen meester of dienstbruiker om den overeengekomen of gewonen huurtijd uit te dienen in strijd is „nietnbsp;letter en geest dier bepaling en een inbreuk maakt op de persoonlijke vrijheid.” „De overeenkomst tusschen meester ennbsp;bediende toch is van zuiver burgerrechtelijken aard, en kannbsp;de vergoeding van schade door derzelver niet-nakoming veroorzaakt, alleen bij eene afzonderlijke civiele actie vervolgdnbsp;Worden; de wetgever heeft door de strafbepaling alleen denbsp;wederzijdsche rechten van partijen strafrechtelijk willennbsp;Waarborgen.” De p.g. wijst ook op het feit, dat ,,dienstbodennbsp;en werklieden, die zich tegenoverhunnenmeester aan het misdrijf van oplichting hebben schuldig gemaakt, somtijds overeenkomstig bedoeld art. 2 no. 27 gestraft worden, inplaats vannbsp;overeenkomstig art. 328 van het Inlandsch Strafwetboek.

Cremer wijst terecht op de onjuiste opvatting aan Miran-dolle’s motie van i November 1875, tot intrekking van art. 2 no. 27 van het Politiestrafreglement voor Inlanders, tennbsp;grondslag liggend. Voor Dell was een poenale sanctie bij denbsp;arbeidsovereenkomsten van het van elders afkomstige werkvolk onontbeerlijk.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

Gelukkig was de Kamer niet aanstonds bereid Mirandolle s motie aan te nemen, doch wenschte zij eerst de rapporten uitnbsp;Indië over deze kwestie af te wachten alvorens een beslissingnbsp;te nemen^).

Cremer betoogt, dat koelies liever 12 dagen te werkgesteld zullen worden, dan hun voorschot te moeten inverdienen.nbsp;Na de expiratie van hun straf gaan ze, nu ze niet meer naarnbsp;de onderneming teruggebracht mogen worden, op diefstal ennbsp;roof uit Ook Mees acht optreden hiertegen noodzakelijk.

De ondernemers waren er in Deli vóórdat de regeering iets kon doen om hen te beschermen. Hetisz.i.zaakkrachtigernbsp;Op te treden, ook al in verband met buitenlandsche belangen.nbsp;Duitschland had n.1. aangedrongen op benoeming vannbsp;consuls in het rijk van Deli, dat stond men dit toe, dan

') De bedoeling was om de Regeering gelegenheid te geven om. zelf met een wijziging te komen; toen de Regeering aan deze „invite geen gehoor gaf, namnbsp;de Kamer de motie gewijzigd aan; vgl. p. i30-

- 129

-ocr page 140-

allicht als onafhankelijke staat zou beschouwd zijn; ^).

Mees acht een betere „politie” voor Deli zeer noodig. De regeering moet zorgen voor rust en orde ^).

In Februari 1877 werd daarop Mirandolle’s motie gewijzigd aangenomen. Dit gaf de Regeering aanleiding om bij K.B. van 12 Mei 1879 Ind. Stb. no. 203 het bewuste art.nbsp;2 no. 27 in te trekken. Het werd vervangen door in hetnbsp;W. V. S. voor Inlanders een nieuw art. 328a in te lasschen,nbsp;een bepaling die echter practisch onbruikbaar bleek. ®).

Intusschen was aan een koelieordonnantie voor Deli gewerkt. De planters hadden in 1876 reeds een ontwerp aangeboden. De regeering kwam zelf in 1877 met een ander ontwerp, dat in de Javasche Courant werd opgenomen*).nbsp;Het jaar 1880 brengt de eerste koelieordonnantie, waardoornbsp;aan den onhoudbaren toestand een einde komt. ®).

Over de ongeregelde toestanden in Deli spreekt Insinger in de Kamer (October 1879); hij wijst op de misstanden, dienbsp;daar heerschen en wijst het verweer van Van Goltstein af, dienbsp;zegt, ,,ik weet het niet, ik heb er niets van gehoord.” ,,Wanneer mij (aldus Insinger) de zaak bekend is, wanneer ik denbsp;wetenschap heb bekomen, dan behoort de Minister van Koloniën die zaak te kennen.” Insinger vermoedt, dat de ministernbsp;van dergelijke feiten (het mishandelen van koelies, zoodat denbsp;dood intrad) niet wil hooren. Hij wenscht scherper toezichtnbsp;opdat dergelijke dingen niet meer voorkomen ®).

Van Lansberge acht de feiten zeer overdreven; dit is wel bedenkelijk als men weet, hoe weinig bestuurstoezicht ennbsp;politieuitoefening er in Deli was, zoodat verkeerde elementennbsp;onder de planters nagenoeg vrij spel hadden. Ook Van Goltstein bewijst niet in dezen flink te willen optreden ’).

Bij de koelie-ordonnantie werd ook een schriftelijke arbeids-

Vgl. bijl. 17 en 21 en p. 28 .

Vgl. bijl. 19.

Strafbaar werd n.1. gesteld het met bedriegelijk oogmerk ontvangen van voorschot voor werkzaamheden, die de ontvanger in gebreke bleef te verrichten; de bedriegelijkheid van het oogmerk was n.1. vrijwel nooit te bewijzen.

van 2 Oct. 1877; zie Broersma.

7 Vgl. Ind. S, 133.

Vgl. p. 225 Bijblad.

9 Vgl. bijl. 129.

— 130

-ocr page 141-

overeenkomst geëischt. ,,Het schriftelijk koeliecontract bracht den arbeider, naar zijn opvatting in de positie van een pandeling”. De behoorlijke Javaan wenschte dan ook geen koelie-contract aan te gaan. Het struikelblok voor dezen was de doornbsp;Elout voorgestane schriftelijke overeenkomst die laatste ,,alsnbsp;hoeksteen van een gezonde verhouding tusschen den Wester-schen werkgever en den Oosterschen werknemer bedoeldnbsp;had, maar die volgens Lutgert de vitium originis van het bestaande stelsel was”. ,,De analogie bij pandovereenkomstnbsp;en koeliecontract tusschen de voorafgaande geldopneming ennbsp;de daaropvolgende verplichting tot jarenlangen gestadigennbsp;arbeid, maakte het volkomen begrijpelijk, dat de contractkoelie door een voor de hand liggende verwarring van postnbsp;en propter zich als pandeling beschouwde en dat de fatsoenlijke Javaansche landarbeider het teekenen van een koeliecontract, dat hem in die gevreesde positie bracht, schuwdenbsp;als de pest.”

De „Koninklijke” komt, volgens hem, de eer toe van het eerst tot een proef met vrije arbeiders, die mondeling eennbsp;overeenkomst aangingen overgegaan te zijn. Dit geschieddenbsp;reeds in 1906. De Wervingsordonnantie van 1909 dreigde ditnbsp;Werk te verhinderen, door de bepaling dat alle op Java gesloten overeenkomsten tot het verrichten van ondernemings-arbeid op de Buitenbezittingen schriftelijk moesten vastgelegdnbsp;Worden. Dank zij de opvatting van de arbeidsinspectie werdnbsp;de praktijk dat mondeling afgesproken werd met Javanen ornnbsp;naar de buitengewesten te gaan om daar bij de ,,Koninklijkenbsp;te werken. Deze afspraken werden over het algemeen behoorlijk nagekomen. Zoo had „het overwinnen van de kwade gevolgen van Elout’s goedbedoelde Publicatie bijna een eeuw

gekost” 1). nbsp;nbsp;nbsp;.

Zooals boven reeds werd vermeld, was door intrekking van art. 2—27 in 1879 op Java officieel van arbeidsdwang bij denbsp;Vrije cultures geen sprake meer. De ondernemers op Javanbsp;bleven echter gebruik maken van de hulp van de desahoofden.

Vgl. Gerretson, III, p,

') Vgl. Ind. S. 203.

— I3I

-ocr page 142-

Burger meldt, dat in 1893 voor het verkrijgen van koelies voor de suikerondernemingen nog algemeen de hulp van desahoofden wordt ingeroepen. ,,De z.g. vrije arbeid werd in denbsp;eerste jaren dus zeer omkneld door de ouderwetsche gebondenheid”. Desahoofden ontvingen vaak de arbeidsloonennbsp;en zorgden dan niet voor behoorlijke uitbetaling. In Modjo-kerto, Besoeki en Pasoeroean kwam in de jaren negentignbsp;nog de verboden desagewijze werkovereenkomst voor. Premies voor toezicht op den veldarbeid werden aan de desahoofden uitbetaald. ,,Er werden opkoop-overeenkomsten metnbsp;desahoofden gesloten, die den grond dan met hun pantjensnbsp;lieten bewerken^)”.

Bij het Mindere Welvaarts Onderzoek bleek, dat desahoofden nog vaak zorgden, dat het werkvolk goed opkwam. In 1921 wordt nog gewag gemaakt van het aanbrengen vannbsp;volk door desabestuursleden. Ook Laceulle rapporteert innbsp;1929 dat desabesturen bij het aanbrengen van werkvolk hunnbsp;intermediair verleenen.

Zoo is op Java in de praktijk arbeidsdwang zij het niet in directen vorm nog zeer lang blijven bestaan. Gerretson’s opmerking: ,,de geschiedenis van dit vraagstuk (i.c. de verschaffing van inheemsche arbeidskrachten aan westersche ondernemingen op de weinig bevolkte Buitenbezittingen) biedtnbsp;één der merkwaardigste voorbeelden van het kwaad, dat eennbsp;ethisch hervormer met de beste bedoelingen kan aanrichtennbsp;in een primitieve maatschappij, waarvan hij de verhoudingennbsp;onvoldoende kent” geldt m.m. ook voor Java. De intrekking van het bewuste artikel had slechts het gevolg gehad,nbsp;dat nu op bedekte wijze van de hulp der desahoofden gebruiknbsp;gemaakt werd. Dat dit funest moest werken, is duidelijk.nbsp;De desahoofden werden op deze wijze tegenover de Inland-sche en Europeesche bestuursambtenaren in een scheevenbsp;positie gebracht. Zij hielpen de Europeesche ondernemers,nbsp;terwijl deze hulp door het Europeesch bestuur niet werd goed-

Vgl. Burger, p. 181/7.

9 Vgl. Gerretson, III, p. 554.

— 132

-ocr page 143-

gekeurd en in later jaren zelfs tot omkooperij werd gestempeld.

,,Het proces, waarbij de vrije loonarbeid in het binnenland geleidelijk werd losgewikkeld uit de traditioneele banden,nbsp;duurde van ongeveer het midden der 19e tot het begin dernbsp;2oe eeuw” ^). Ook de geschiedenis van het ontstaan van dennbsp;vrijen loonarbeid in Indië doet zien, hoe ongewenscht het wasnbsp;Westersche theorieën inzake vrijheid van persoon en goednbsp;aanstonds te willen doen gelden in een Oostersche maatschappij.

jB. De heerendiensten.

Artikel 57 van het Regeeringsreglement van 1854 bepaalde dat de heerendiensten niet alleen gewestgewijze door dennbsp;G.G. geregeld zouden worden, doch dat deze diensten omnbsp;de 5 jaren door den G.G. herzien zouden worden met de bedoeling ze trapsgewijs te verminderen. In 1880 moest denbsp;vierde herziening plaats vinden.

De diensten waren te onderscheiden in algemeene (die gevorderd werden voor aanleg en onderhoud van wegen en irrigatiewerken, bouw en onderhoud van bruggen, etc.) ennbsp;bijzondere diensten (bewakingsdiensten, pantjendiensten, goederenvervoer, vervoer van brieven etc.).

In 1866 was bepaald, dat geen dienstplicht voor de hoofden meer gevorderd zou worden, met uitzondering van de desahoofden ^). Voorts zou de heerendienst tot een maximumnbsp;van 52 dagen ’s jaars, alleen op grond- en erfbezitters rusten ®).nbsp;De uitvoering van deze voorschriften werd echter geschorst *).

Mees was tegen Van Goltstein’s opzet de pantjen- en algemeene heerendiensten tegelijk te herzien. Hij wenschtenbsp;vooral spoedig een einde te maken aan de zoo lang reeds,nbsp;hangende kwestie van de pantjendiensten ®).

Vgl. Burger, p, 187. h Vgl, Ind. S. 3.nbsp;b Vgl. Ind. S. 13.nbsp;h Vgl. Ind. S. 130 resp. 131.

9 Vgl. bijl. 17.

— 133

-ocr page 144-

Reeds Van de Putte had deze pantjendiensten willen afschaffen tegen verhoogde bezoldiging van de hoofden. Mij er trok dit voorstel echter in. Zijn opvolger Trakranen diendenbsp;een ander ontwerp bij de Kamer in, waarbij wel een verbetering van de traktementen werd voorgesteld, doch van een afschaffing van de pantjendiensten niets bleek.

Trakranen’s voorstel werd door Thorbecke geamendeerd zoodat het verband van de traktementsverhooging en de beperking van de heerendiensten uitkwam ^).

Ook Van Lansberge wenscht voor alles afschaffing van de pantjendiensten. Dit waren diensten van huiselijken aard bijnbsp;de hoofden te verrichten. Deze hoofden hadden dagelijks eennbsp;vast aantal pantjenplichtigen tot hun beschikking. Het aantalnbsp;hield verband met den rang der hoofden. Voor het gemis vannbsp;deze pantjens wil Van Lansberge nu de hoofden door een toelage schadeloos stellen. De gelden, noodig om dezen maatregelnbsp;te kunnen uitvoeren, denkt hij te vinden door alle heeren-dienstplichtigen een bedrag van f i.— ’s jaars te doen betalen (het z.g. hoofdgeld) ^).

Mees had tegen dit plan geen bezwaren ingebracht®). Hij schatte het aequivalent (n.1. het totaal bedrag van de toelagen, die aan de hoofden zouden worden toegekend) opnbsp;5 ton.

Van Lansberge oordeelt de afschaffing van de pantjendiensten ook ten voordeel van het Gouvernement; hierdoor toch zullen landbouw en nijverheid van de bevolking bevorderd worden, daar de tani nu meer tijd krijgt voor eigennbsp;arbeid *).

Van Bosse, die inmiddels minister van Koloniën is geworden, acht de afschaffing van deze diensten om politieke redenen niet gewenscht. De nieuwe belastingen (patent ennbsp;personeele belasting) zullen worden ingevoerd, het is beternbsp;niet te veel tegelijk te hervormen om onrust ook in de Inland-sche wereld te voorkomen.

Vgl. Rengers, p. 738.

Vgl. bijl. S4-

Vgl. bijl. 18 en zo.

Vgl. bijl. 38.

134

-ocr page 145-

Van Rees, zijn opvolger, denkt er anders over en brengt op de Indische begrooting voor 1880 een post voor het aequiva-lentvanden pantjen dienstplicht, doch deze post kan nog juistnbsp;door den nieuw optredenden minister Van Goltstein, dienbsp;Êvenals Van Bosse tegen dezen maatregel is, geschrapt wordennbsp;vóórdat de begrooting het ministerie van Koloniën verlaat ).

Van Goltstein wil het plan Van Lansberge niet overnemen, hij wenscht den druk van pantjen- en heerendienstplicht innbsp;gelijke mate te verminderen. De pantjendiensten wil hij innbsp;langzaam tempo afschaffen door eerst aan de lagere hoofdennbsp;de pantjens te ontnemen, tegen verhooging van hun salaris,nbsp;dan wel toekenning van een personeele toelage. Eventueelnbsp;zijn de gelden hiervoor te vinden door het heffen van opcenten op de landrente^).

Van Lansberge heeft hiertegen bezwaar, omdat dan ook niet-heerendienstplichtigen belast zouden worden ). Hetnbsp;Eindresumé leert, dat bij het hoofdgeld toch ook niet-heeren-dienstplichtigen werden aangeslagen. Van Lansberge achtnbsp;de algemeene heerendiensten minder drukkend dan denbsp;bijzondere. De eerste, voor wegenonderhoud b.y., wordennbsp;niet dagelijks gevorderd, slechts op bepaalde tijdstippen.nbsp;De pantjenplicht daarentegen moet dagelijks vervuld worden.nbsp;Hierbij kan geen rekening met de eischen van den landbouwnbsp;gehouden worden; bij de algemeene diensten wordt daarentegen in den oogsttijd geen opkomst van dienstplichtigen gevorderd. Hij wijst op den zwaren druk in enkele gewestennbsp;),aldaar is de druk zoo groot, dat het grondbezit geen waardenbsp;heeft en meenigeen nog geld toegeeft om van het bezit van eennbsp;aandeel in den communalen grond verlost te worden.nbsp;Nieuwelingen worden gelokt door hun een aandeel toe tenbsp;kennen, zoodat de dienstplicht over meer personen verdeeldnbsp;kan worden.

Het is de taak van de regeering, aldus Vair Lansberge, om dien druk te verlichten. Gelijkheid van druk is natuurlijk niet

Vgl. bijl. 108. Vgl. bijl. 112.nbsp;b Vgl. bijl. 124.

135

-ocr page 146-

volledig mogelijk door de meer of minder gunstige ligging van de desa’s. Doch deze gelijkheid kan z.i. benaderd wordennbsp;door

1. nbsp;nbsp;nbsp;verschillende soorten van diensten af te schaffen;

2. nbsp;nbsp;nbsp;het aequivalent over alle heerendienstplichtigen om tenbsp;slaan.

Aan de desadiensten wil Van Lansberge niet tornen. Het Eindresumé wijst op de „heilige vrees, die tientallen vannbsp;jaren bij Regeering en ambtenaren had bestaan voor bemoeiing met de huishoudelijke aangelegenheden van de desa.”nbsp;Het gevolg hiervan was geweest dat,,niemand de desadienstennbsp;durfde aantasten en regelen evengoed als de heerendiensten.nbsp;Daardoor konden misbruiken ontstaan . . , en was veelal denbsp;verlichting van heerendiensten een wassen neus, omdat ernbsp;eene verzwaring van desadiensten tegenover stond” ^).

Uitvoering aan het bepaalde bij art. 71, alinea 2 van het R.R. werd niet gegeven.

Van Lansberge wil zijn plan spoedig uitvoeren, opdat door uitstel de kosten niet nog hooger worden; in 1866 werd gerekend op een bedrag van f 2,50 als schadeloosstelling voornbsp;het gemis van één pantjenplichtige, nu zal f 5.00 nauwelijksnbsp;voldoende zijn. Hij beschouwt deze afschaffing en bagatelle.nbsp;De levensstandaard is gestegen, de regenten zijn in hun inkomsten beknot, de meeste regenten zullen daarom volgensnbsp;hem liever een vaste maandelijksche toelage ontvangen dannbsp;over pantjens te mogen beschikken, waaraan ze nagenoegnbsp;niets hebben. De pantjens mogen n.1. geen veldarbeid verrichten (het staat te bezien of aan deze bepaling de hand gehouden werd).

Van Lansberge acht een toelage van f 200,— ’s maands voor de regenten en f 30,— voor de districtshoofden voldoende. De kwestie van vermindering van aanzien door afschaffing van de pantjens is z.i. alleen voor de regenten vannbsp;eenig belang. Hij geeft wel toe, dat vele regenten er een ver-

Vgl. Eindresumé onderzoek verplichte diensten (Fokkens), p. loi.

Aan die (Inlandsche gemeenten) wordt de regeling barer huishoudelijke belangen gelaten, met inachtneming der van den Gouverneur Generaal of van het gewestelijk gezagnbsp;uitgegane verordeningen.

— 136

-ocr page 147-

mindering van hun aanzien in zien. Daarom wil hij het aequi-valent niet te laag stellen. De maatregel van afschaffing van de pantjens zal het aanzien van de hoofden t.a.v. de bevolkingnbsp;2.i. niet schaden, als de regeering maar blijft zorgen voor hetnbsp;met onderscheiding behandelen van de regenten en handhaving van het beginsel van erfopvolging, voor zoover ditnbsp;mogelijk is in verband met geschiktheid. De pantjenplicht isnbsp;€en knellende band. Tot nu toe is nog niets gedaan om dezennbsp;druk te verlichten. De bevolking zou, aldus Van Lansberge,nbsp;kunnen denken, dat de regeering uit vrees voor de hoofden,nbsp;niet ingrijpt^).

Van Lansberge’s ideeën zijn niet die van Van Goltstein. De eerste redeneert in de lijn van Daendels, en Dirk vannbsp;Hogendorp, die de feodale macht van de regenten wildennbsp;breken, aanhangers als zij waren van de Revolutie-gedachten.nbsp;Zoo werd onder Daendels de staatsie van de regenten sterknbsp;verminderd. Van der Capellen daarentegen begreep, dat hetnbsp;plicht was de regenten te ontzien. Wel wilde hij behoorlijknbsp;toezicht van het Europeesch bestuur. De conservatieve gedachte was door Van den Bosch overgenomen en vooral doornbsp;J- G. Baud tot een der hoofdbeginselen van het Indisch Re-geeringsbeleid gemaakt.

Ook Van Goltstein wil de positie van de regenten niet verder verzwakken. Het ambtelijk landbezit van deze hoofden wasnbsp;m 1867 opgeheven. Tevoren waren de hoofden in land bezoldigd geweest. Wel was het ambtelijk landbezit in de periode 18II—1830 officiéél afgeschaft, doch vermomd bleef hetnbsp;toen bestaan. Dit ambtelijk bezit werd productief gemaaktnbsp;door te beschikken over de diensten van de bevolking. Innbsp;1867 werd tegelijk met de afschaffing van dit landbezit bepaald over hoeveel dienstplichtigen de hoofden mochten beschikken; zoo hadden de regenten recht op 40 pantjens pernbsp;dag 2).

Van Goltstein wenscht volgens de bepalingen van het R-R. te werk te gaan en derhalve alle diensten, die daarvoor

Vgl. bijl. 117 en Ii8. b Vgl. Burger, p. 68.

— 137 —

-ocr page 148-

in aanmerking komen trapsgewijs verminderen. Hij is de man van de geleidelijke hervorming. Zeer terecht verwerpt hijnbsp;Van Lansberge’s stelling, dat de regenten slechts als ambtenaren aanzien zouden hebben. De aristocratie op Java is geennbsp;legende van oud-gasten! Hij wijst op het ontbreken van eennbsp;middenklasse op Java. Ontnemen we aan de Javaanschenbsp;aristocratie het aanzien, dan hebben we rechtstreeks te doennbsp;met de massa, die zeer vatbaar is voor verkeerde inblazingen.nbsp;Hoe het ook zij, de pantjenplicht is een band ,,Met de m,eestenbsp;omzigtigheid moet aan eiken band tusschen hoofden en bevolking geraakt worden ” ^). ,,De oorsprong en de krachtnbsp;van ons gezag liggen naar ik meen in den eigenaardigen maat-schappelijken toestand van Java, waar men eene bevolkingnbsp;aantrof innig verbonden of wil men slaafs onderworpen aannbsp;eene aristocratie. Vroeger en later begrepen wij, dat wie opnbsp;deze vat had, de bevolking had.” Het is onze taak de hoofdennbsp;te beschaven en te leiden, daardoor wordt de last voor de bevolking dragelijker. Van Goltstein keurt daarom de reeds innbsp;1848 door vele hervormings-gezinde ambtenaren, o.a. doornbsp;G. L. Baud voorgestane politiek af, om de Europeeschenbsp;ambtenaren in de plaats van de Inlandsche te stellen. Hervorming is slechts mogelijk met hulp van de aristocratie. Hetnbsp;verminderen van hun aanzien bij de bevolking is in lijnrechten strijd met ons politiek belang. ,,De zucht om ook opnbsp;Java een meer geregelde administratie te vestigen, de moeye-lijkheid om het groote werktuig met luttel ontwikkelde werklieden te laten marcheeren, het verlangen om aan de beschaving in het Oosten eens een duchtigen stap te latennbsp;maken, dit alles werkte mede om de Javaansche aristocratienbsp;niet meer te doen beschouwen als een onmisbaren schakelnbsp;voor ons Koloniaal bezit.” Van Goltstein oordeelt terecht,nbsp;dat wij door middel van de Javaansche aristocratie moetennbsp;regeeren. De grondslag van ons gezag is ,,de aanhankelijkheidnbsp;van den kleinen man aan de hoofden.” ®).

Van Goltstein acht voorts het aequivalent van f i,— per

Vgl. bijl. 124.

Vgl. A. Albers: Baud en Thorbecke, p. 75, 80, 133, 200. b Vgl.. bijl. 125.

138

-ocr page 149-

dienstplichtige op te brengen, oribillijk. Sommigen komen bij afschaffing van den pantjenplicht geheel vrij, anderen die geennbsp;pantjendienst hebben te verrichten doch gewone heerendienst,nbsp;betalen evenveel hoofdgeld. Hij wil een evenredige ontlastingnbsp;dus ook een evenredige betaling^).

Van Lansberge licht zijn bedoelingen nader toe. De pant-jens, die straks vrij komen, zullen bij de gewone dienstplichtigen worden ingedeeld, zoodat allen hoogstens 40 dagdiensten te verrichten hebben. Er is dus op deze wijze wel degelijk sprake van een gelijkmatige vermindering van diensten. Cijfers om dit te bewijzen worden echter niet overgelegd ^).

Alleen die desa’s, waar hoofden woonden of de naastbij-gelegen desa’s kwamen m.i. in aanmerking voor den door Van Lansberge bedoelden maatregel, de verder afgelegen desa’snbsp;hadden geen pantjens en profiteerden dus niet van de afschaffing. Daar bleef de heerendiensttaak onveranderd. Eennbsp;hoofdgeld van f i.— was niet te hoog voor die plaatsen, waarnbsp;tien dagdiensten minder gevorderd zouden worden (de dagdienst wordt dan op 10 cent loon gerekend, de koelieloonennbsp;bedroegen 25 cent).

Van Lansberge betoogt, dat de Compagnie het aanzien Van de regenten verhoogd en hun positie verstevigd heeft. Zijnbsp;hebben dus hun aanzien aan ons te danken. Z.i. is er geennbsp;sprake van feodaal gezag, de persoonlijke goede kwaliteitennbsp;zijn het die den regenten het aanzien geven, dit geldt ook alsnbsp;het ambt van vader op zoon is overgegaan. ,,Te dien aanziennbsp;is het merkwaardig, dat het juist de oud-conservatieven, wiernbsp;theorieën ik bestrijd, zijn, die de Inlandsche hoofden doornbsp;trotsche behandeling vernederden en afstootten.” Hij wilnbsp;door betere behandeling, opvoeding en bezoldiging de positienbsp;van de regenten releveeren. Daarom verklaart hij zich ooknbsp;tegenstander van zelfstandige politie, door welken maatregelnbsp;de positie van de regenten zou geschaad worden. Ook betoogt hij, dat de bevolking meer ontzag heeft voor een hoofd.

') Vgl. bijl. 133. Vgl. bijl. 134.

139 —

-ocr page 150-

dat op voet van gelijkheid behandeld wordt, dan voor een hoofd, dat door ons met minachting wordt bejegend en voornbsp;wien de bevolking voor niet moet werken ^).

Van Goltstein is het met de redeneering van Van Lansberge niet eens en wijst op art. 69 R.R., waarbij is voorgeschrevennbsp;dat het beginsel van erfopvolging bij de benoeming van regenten zooveel mogelijk moet worden opgevolgd. Hij achtnbsp;het absoluut onjuist, dat de regenten alleen aan ons hun aanzien en hun positie te danken hebben en alleen dank zij hunnbsp;aanstelling, gezag zouden kunnen uitoefenen. Hij wijst Vannbsp;Lansberge op diens uitlating, dat door de afschaffing van denbsp;pantjens het aanzien der hoofden in hunne oogen en in dienbsp;van de bevolking zal verminderen. Hoe deze m.i. juiste opvatting te rijmen is met ’s ministers toestemming, de dapoer-en penontoldiensten, door de Inlandsche bevolking in Mena-do aan de hoofden te bewijzen, af te schaffen is niet duidelijk ^).nbsp;Van Goltstein vertrouwt, dat aan zijn verzoek om te doennbsp;nagaan, of het aequivalent, naar verhouding van de meerderenbsp;of mindere mate waarop de druk van den heerendienst is gewijzigd, over de heerendienstplichtigen kan worden omgeslagen, loyaal zal worden voldaan.

Van Lansberge vraagt over de evt. afschaffing van den pantjendienst advies van de residenten, zoodat de zaak opnbsp;de lange baan geschoven wordt.

Van Goltstein is het hiermede niet eens, het Opperbestuur wenschte geen algeheele afschaffing van den pantjenplicht,nbsp;maar verlichting van den druk der heerendiensten, bij de 5nbsp;jaarlijksche herziening in 1880. Nu beschikt de minister nietnbsp;over gegevens of voorstellen, welke diensten verminderdnbsp;zullen worden, zoodat hij met leege handen in de Kamernbsp;komen moet®). Hij wenscht geen radicale maatregelen tenbsp;treffen, al weet hij zelf ook zeer goed, dat de afschaffing vannbsp;de pantjendiensten niet aanstonds tot rustverstoring zalnbsp;leiden. Op den duur zullen de nadeelige gevolgen van dezenbsp;voortijdige ,,ontfeodaliseering” echter niet uitblijven. Hij

9 Vgl. bijl. 134.

9 Vgl. bijl. 140.

®) Vgl. bijl. 166.

- 140

-ocr page 151-

'wijst hierbij „opdezamenhangvan den maatregel der afschaffing van pantjendiensten met zoovele andere die de strekking hebben den Europeeschen ambtenaar met zijn gezag tenbsp;stellen in de plaats van het hoofd van eigen landaard. Denbsp;voortreffelijkheid van den Europeeschen ambtenaar kan nietnbsp;m de plaats gesteld worden van den traditioneelen eerbied vannbsp;den Javaan voor zijn hoofden. Door de opheffing van dennbsp;pantjendienstplicht wordt uit de Javaansche maatschappijnbsp;een bindend element weggenomen. Het Javaansche volk isnbsp;^og niet rijp voor andere banden dan de traditioneele ondergeschiktheid, die een volk aan zijn aristocratie binden^).

Van Goltstein is niet te spreken over de wijze van behandeling van deze kwestie door Van Lansberge. In October 1879 had Van Goltstein verlichting van de diensten toegezegd, nunbsp;IS het een jaar verder en is nog geen voorstel klaar ^). Hij besluit de kwestie van de pantjendiensten aan den opvolger vannbsp;Van Lansberge, ’s Jacob, over te laten. Als deze uit politieknbsp;oogpunt geen bezwaar heeft, zal Van Goltstein zich bij denbsp;Zaak neerleggen, ’s Jacob toch is de verantwoordelijke mannbsp;voor de komende jaren. Hij blijft echter bezwaar maken tegennbsp;oen gelijk hoofdgeld voor alle dienstplichtigen.

In 1882®) wordt het hoofdgeld ingevoerd en de pantjendienstplicht afgeschaft. Een uniform bedrag n.1. f i. per heerendienstplichtige zal worden opgebracht om de finan-tieele consequenties aan dezen maatregel verbonden te kunnennbsp;opvangen (toelagen aan de hoofden wegens gemis van denbsp;pantjens).

Het onderzoek naar de verplichte diensten in 1885 op last van den G.G. Van Rees ingesteld, heeft doen zien hoe ooknbsp;deze afschaffing van den pantjendienstplicht en oplegging vannbsp;oen uniform hoofdgeld voortijdig geschied is. ,,Men wistnbsp;omtrent den heerendienstplicht niets en kon daarom nietsnbsp;decreteeren; alleen zooveel was bekend, dat de heerendienstplicht in de verschillende gewesten, in de verschillende af-deelingen van eenzelfde gewest, zelfs in de verschillende dir

9 Vgi. bijl. 168.

Vgl. bijl. 174.

Vgl. Ind. S. no. 137.

— I4I

-ocr page 152-

stricten van eenzelfde afdeeling zeer uiteen liep”. De heeren-dienstplichtigen moesten f i,— hoofdgeld betalen, zoodat nu vooral van belang was wie als heerendienstplichtige beschouwd moest worden. Fiscaliteit van vele Europeeschenbsp;ambtenaren leidde er zelfs toe niet-heerendienstplichtigen innbsp;het hoofdgeld aan te slaan ^). Soms kwam repartitie van hetnbsp;hoofdgeld voor om tot meer billijkheid te geraken. Ook doornbsp;Van Goltstein was betoogd, dat een uniforme aanslag in hetnbsp;hoofdgeld onbillijk was. Toen deze repartitie verbodennbsp;werd werden in enkele gewesten billijkheidshalve een aantalnbsp;weinig bezittende heerendienstplichtigen vrijgesteld van denbsp;betaling van het hoofdgeld.

De bevolking, aldus het Eindresumé, rekent de pantjen-diensten tot de zwaarste. Dit stemt overeen met Van Lans-berge’s opvatting. Ze maakt geen onderscheid tusschen desa en heerendiensten, alleen tusschen zware en niet-zwarenbsp;diensten. Afkoop van pantjendiensten kwam veel voor. Hetnbsp;Eindresumé meldt gevallen van veld- en tuinarbeid doornbsp;pantjens van desahoofden. In Cheribon werden tijdens denbsp;sawahbewerking de pantjens van de desahoofden tot 30'nbsp;dagen achtereen aangehouden. In Soerabaia en Probolinggonbsp;werkten de pantjens in de door de desahoofden aan de suikerfabrieken verhuurde ambtsvelden.

Bij de invoering van het hoofdgeld in 1882 was bepaald, dat het overschot van het hoofdgeld na uitkeering van denbsp;toelagen aan de hoofden, gewestgewijs zou besteed wordennbsp;om den druk der diensten te verminderen. Pas in 1887 werdnbsp;dit voorschrift ten deele uitgevoerd. Op de begrooting vannbsp;1888 werd n.1. een post van f 2.— mi. gebracht voor dit doel.nbsp;Er bleef echter een deel van het overschot dat tot stijving dernbsp;schatkist diende. ,,Van een gewestgewijs besteden van hetnbsp;gewestelijk excedent van het hoofdgeld kwam niets.”

In 1902 werd aangenomen, dat het hoofdgeld als een gewone belasting beschouwd diende te worden. ,,Vooral de invoering van het hoofdgeld had de ambtenaren sterk doen in-

Vgl. Eindresumé p. i8.

9 Vgl. circ. directeur B.B. van 13 Augustus 1884, no. 5906.

142

-ocr page 153-

grijpen (in de regeling van den heerendienstplicht) vroeger Was het alleen kostelooze arbeid geweest en daarop wasnbsp;minder gelet geworden, maar nu gold het eene belasting ennbsp;hierbij was elke man er één”^).

Geleidelijk zijn de heerendiensten in de latere jaren verminderd, totdat in igió de heerendiensten op Java geheel Werden afgeschaft. In 1927 werd ook het hoofdgeld afgeschaft.nbsp;Eerst de aanslag in het hoofdgeld bracht de onbekendheidnbsp;met de grondslagen van den heerendienstplicht aan het licht.nbsp;Van Goltstein’s beleid is ook in dezen als juist te erkennen.

Geleidelijkheid in de hervorming van het maatschappelijk bestel van Java bleek ook in deze aangelegenheid weer eennbsp;dringende eisch. Voor alles was noodig kennis van de plaatselijke toestanden. Dat deze zoowel op het stuk van de diensten als het grondenrecht zeer onvoldoende was, hebben denbsp;latere onderzoekingen voldoende aangetoond. De overhaasting van de liberale politici bij het willen hervormen van denbsp;Javaansche maatschappij is gelukkig in Indië grootendeels tenbsp;niet gedaan door de traagheid van het ambtelijk apparaat.

Vgl. Eindresumé, .p. 3/5.

143 —

-ocr page 154-

HOOFDSTUK VII Verschillende Onderwerpen.

A. Administratie.

a. Europeesche ambtenaren.

De administratie in Indië was bij het begin van het liberaal tijdperk nog onvoldoende ingericht. Van differentiatie wasnbsp;practisch nog geen sprake, de behartiging van ’s Lands belangen en de zorg voor behoorlijke uitvoering van de gouver-nementstaak t.a.v. de Indische maatschappij was opgedragennbsp;aan een vijftal departementen van algemeen burgerlijk bestuur met name Justitie; Binnenlandsch Bestuur; Financiën;nbsp;Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid; Burgerlijke Openbarenbsp;Werken.

Het departement van Justitie was eerst in 1870 ingesteld, de andere departementen in 1866^).

De ambtelijke taak was tot dusver in hoofdzaak een fiscale geweest, voorts was het bewaren van de openbare orde en rustnbsp;een belangrijke aangelegenheid. Het Cultuurstelsel eischtenbsp;voor alles personeel dat toezicht hield op de verschillendenbsp;dwangcultures en zorgde dat het Gouvernement een behoorlijke opbrengst ontving. Het stelsel van vrije economischenbsp;ontwikkeling was weliswaar reeds in opkomst zoodat de bestuursambtenaren gedwongen waren zich meer rekenschapnbsp;te geven van wat de inlandsche landbouw voortbracht en welkenbsp;tegenslagen dezen landbouw vaak troffen, doch van een speciali-seering is in deze jaren nog geen sprake.

Het bestuurscorps dat meer en meer de hoofden verdringt en

Vgl. Ind. S. van i866 no. 127 en 1870 no. 42.

144 —

-ocr page 155-

zooals bij de behandeling van de pantjendiensten werd opgemerkt zich rechtstreeks ging inlaten met de desa, was nog zeer onvoldoende op de hoogte van het inheemsch bestel. Meesnbsp;wijst hierop bij de behandeling van het reglement op de desahoofdenverkiezingen. Hij verbaast zich over het feit dat nietnbsp;alleen in de rapporten volmondig wordt toegegeven dat de kennis van de structuur der Inlandsche samenleving zeer gering is,nbsp;zoo niet geheel ontbreekt, doch dat zelfs blijkt dat de gewestelijke bestuurshoofden met weten wat in de desa voorvalt^).

Het binnenlandsch bestuur was nog het voor nagenoeg alle werk aangewezen corps. De scheiding van bestuur en rechtspraak in 1879 was praematuur. Over een goed corps rechterlijke ambtenaren kon men nog niet beschikken. Het wasnbsp;juister geweest dezen maatregel te nemen nadat behoorlijknbsp;juridisch personeel opgeleid was. Mees, die zelf president vannbsp;het Hooggerechtshof was geweest, acht het noodig de bezetting van de landraden met juristen geleidelijk aan te doennbsp;plaats vinden. ,,Men heeft in der tijd rijp en groen gezondennbsp;en is met veel te veel overhaasting te werk gegaan ®).” Ook hiernbsp;overhaaste doorvoering van een theoretisch noodzakelijk ge-achten maatregel. Mees acht verbetering van het gehalte vannbsp;de rechterlijke ambtenaren absoluut noodzakelijk. De directeur van Justitie zal bij benoemingen van te voren behoorlijkenbsp;informaties moeten inwinnen opdat geen ongeschikte personen benoemd worden ^). Waar het departement van Justitienbsp;pas bestond was het zeker raadzaam bij de benoemingen zeernbsp;behoedzaam te werk te gaan. Dat de aanstellingseischen ooknbsp;herzien zouden moeten worden was duidelijk. Mees wenschtnbsp;de rechtskennis op den voorgrond te stellen. Hij juicht het toenbsp;dat het vergelijkend examen t.a.v. de Indische vakken is afgeschaft. De Indische vakken waren z.i. te veel op den voorgrondnbsp;geschoven ®).

Het ging niet aan hun die de juridische studie voltooid had-

') Vgl. bijl. 10.

Vgl. Ind. S. 106.

Vgl. bijl. 20.

*) Vgl. bijl. 7.

Vgl bijl. 19.

— 145

-ocr page 156-

den gelijke aanspraken te geven op benoembaarheid bij gou-vernementeele diensten als aan personen die het groot-ambte-naars-examen hadden afgelegd en speciaal studie gemaakt hadden van de indologische vakken.

Art. 92 van de Hooger Onderwijswet bepaalde n.1. dat zij die de graad van doctor in de rechtswetenschappen bezaten,nbsp;benoembaar waren tot betrekkingen bij de rechterlijke machtnbsp;of burgerlijken dienst in ’s Rijks koloniën en overzeesche bezittingen behoudens nadere vereischten in bijzondere wettennbsp;of verordeningen voor ieder van die betrekkingen gevorderd^).nbsp;Het faculteitsexamen dat vereischt werd, vorderde kennis van:nbsp;het Mohammedaansch recht, volksinstellingen en gebruiken;nbsp;het staatsrecht en de inrichting van de koloniën; taal-, letter-,nbsp;land- en volkenkunde ^). Mees oordeelt de opleiding van denbsp;rechterlijke ambtenaren niet goed geregeld. Het faculteitsexamen dat afgelegd moet worden na beëindiging van denbsp;juridische studie maakt dat de juristen te lang in Nederlandnbsp;moeten blijven en zoodoende hun juridische kennis kwijtraken voordat ze in de praktijk komen. Mees acht uitzendingnbsp;na het afleggen van het doctoraal examen beter; de noodigenbsp;talenkennis kan in Indië worden opgedaan tijdens een tenbsp;werkstelling als wachtgelder ^). Na i of 2 jaren kan dannbsp;examen gedaan worden in de talen en eventueel ook in denbsp;land- en volkenkunde van Nederlandsch-Indië.

Ook bij het departement van B.O.W. blijkt het noodig onbruikbare elementen te verwijderen ^). Van Lansberge denkt er zelfs over het beheer van dit departement aan een outsider,nbsp;niet technicus op te dragen, een plan dat door Van Bosse toegejuicht wordt ®). Het beheer van het materieel liet veel tenbsp;wenschen over. Van Bosse keurt Van Lansberge’s optredennbsp;tegen de B.O.W. goed. Hij oordeelt bevordering bij anciënniteit niet de manier om de geschikte personen op de goedenbsp;plaatsen te krijgen ®).

Vgl. Ned. S. 1876—102.

2) VgJ, K.B. van I2 Mei 1878, Ned. S. 1878—73.

Vgl. bijl. 10.

9 Vgl. bijl. 7.

Vgl. bijl. 27.

*) Vgl. bijl. 79.

146 —

-ocr page 157-

Wat de finantiëele ambtenaren betreft, Van Bosse zorgde voor uitstekende krachten door Motké en Sprenger van Eijknbsp;uit Nederland uit te zenden. Motké was bij de Rijksbelastingen werkzaam en werd in 1871 uitgezonden, om de Indischenbsp;finantiëele administratie te verbeteren. Helaas overleed hijnbsp;reeds een jaar na deze uitzending. Van Eijk werd in 1872 uitgezonden, was tevoren in Rijksdienst, hij werd reeds in 1875nbsp;tot directeur van Financiën benoemd, in 1877 tot algemeennbsp;secretaris en twee jaar later tot lid van den Raad van Indië. Hijnbsp;was van i884/’88 minister v^an Koloniën en van i894/’97nbsp;minister van Financiën.

Van Bosse zorgde ook voor uitzending van andere finantiëele experts, zooals Teupken en Knottenbelt. Beiden waren controleur van de belastingen, in 1879 uitgezonden, de eerstenbsp;werd een jaar later lid van de Rekenkamer, de ander inspecteur van financiën. Bij deze uitzendingen zag hij niet op tegennbsp;afwijkingen van de voorschriften in casu de bepalingen vannbsp;S. 1864—194 inzake de exameneischen voor deze groepnbsp;ambtenaren gesteld^). Ondanks ,,den grooten remschoen”,nbsp;den Raad van State, weet-Van Bosse zijn voornemen uit tenbsp;voeren hoewel de bezwaren van den Raad van State onnoodignbsp;oponthoud geven.

Ook Mees had als Minister aangeraden bekwame personen uit de Nederlandsche administratie naar Indië te doen uitzenden om zoodoende het ambtenarencorps aldaar op hoogernbsp;peil te brengen en te zorgen dat de zwaardere taak van hetnbsp;Gouvernement naar behooren vervuld zou kunnen worden ^).nbsp;Als Van Lansberge later klaagt over deze uitgezonden ambtenaren antwoordt Van Goltstein hem zeer terecht dat het tenbsp;verwachten was dat de Indische ambtenarenwereld dezenbsp;vreemde eenden in de bijt niet dan met wrevel zou ontvangen, en dat het zaak van de regeering was te zorgen dat dezenbsp;ambtenaren niet tegengewerkt werden ®). Gezorgd dient tenbsp;worden voor een behoorlijke positie van de uit Nederland uitgezonden ambtenaren die uit de Nederlandsche administratie

9 Vgl. bijl. 107.

9 Vgl. bijl. 7.

Vgl. bijl. 127.

10

147

-ocr page 158-

zijn overgegaan. Van Goltstein acht het uit politiek oogpunt goed dat deze ambtenaren een spoedige carrière maken. Heeftnbsp;men specialisten noodig dan is er ook aanbod uit Nederland tenbsp;verwachten. Tevens moet men in Indië ,,niet noodeloos kostbare uitzendingen vragen” ^).

Van Goltstein oordeelt studie van andere talen dan de Ja-vaansche taal door ambtenaren zeker noodig^). ,,De kennis der taal is immers juist het groot gebrek der ambtenaren” ®).nbsp;Daarom is het z.i. noodig dat de studie van andere talen wordtnbsp;aangemoedigd.

Van Goltstein acht art. 92 Hooger Onderwijswet slechts een bindenden regel wat de benoembaarheid betreft. Waar denbsp;opleiding voor den Indischen dienst via twee wegen kan geschieden: grootambtenaarsexamen (een staatsexamen) en doctoraal rechten faculteits examen: is het volgens Van Goltstein niet meer dan billijk dat de minister verder de geschiktheid van de candidaten beoordeelt b.v. aan de hand van denbsp;examenresultaten. Hij wijst op de bijzondere examens voornbsp;het verkrijgen van een aanstelling bij den diplomatieken dienstnbsp;en andere staatsdiensten *). Hij acht Van Lansberge’s oordeelnbsp;over de bekwaamheid der Indische ambtenaren te zwart gekleurd. Hij erkent dat „buitengewoon bekwame lieden voornbsp;alle takken van het bestuur (van de) uitgestrekte koloniën”nbsp;door Nederland moeilijk te leveren zijn maar „onder dennbsp;grooten hoop mediocriteiten zijn toch ook capaciteiten te vinden” ®). Ook Van Goltstein wil het beginsel der anciënniteitnbsp;niet absoluut doorvoeren. Uitstekende krachten moeten voorrang hebben.

Goede krachten kan men echter niet krijgen zonder goede betaling. Dit werd te vaak vergeten.

Zoo moet Van Goltstein toegeven, dat het zeer moeilijk is, een eersten werktuigkundig ingenieur voor de havenwerkennbsp;van Tandjong Priok te vinden, daar dergelijke personen ook innbsp;Nederland zeer goed bezoldigd werden ®).

') Vgl. bijl. 161.

Vgl. bijl. 119.

Vgl. bijl. 154.

h Vgl. bijl. 154.

Vgl. bijl. 180.

•’) Vgl. bijl. 137.

- 148 -

-ocr page 159-

Ook het gehalte van de rechterlijke macht is niet te verbeteren zonder verbetering van positie en bezoldiging. De ontevredenheid over de positie der leden van het Hooggerechtshof in Nederlandsch-Indië had geleid tot het indienen,nbsp;door dat hooge college, van een paar rekesten aan den Koningnbsp;gt;.ter verbetering van de vooruitzichten van het personeel vannbsp;de rechterlijke macht,” o.a. door tractementsverhooging.

Mees stuurt de rekesten terug, hij wenscht ze den Koning niet aan te bieden, volgens hem bezat het Hof niet het rechtnbsp;van petitie r). Een soortgelijke beslissing werd in i88i genomen ten aanzien van de Rijksklerken op het marine établissement te Amsterdam die om traktementsverhooging haddennbsp;Verzocht en toen disciplinair gestraft waren daar zij hun verzoek via den hiërarchieken weg hadden moeten indienen. Denbsp;niinister van Marine moest toegeven dat het recht van petitienbsp;niet gereglementeerd mocht worden op een wijze strijdig metnbsp;de beginselen van dit recht zooals in de Grondwet vastgelegdnbsp;Mees schrijft den raadsheer Trip particulier over het onbehoorlijk optreden van het Hof. Deze wenscht toch doorzending althans van één der rekesten, zoodat dit den Koningnbsp;Wordt aangeboden, die daarop zijn ontevredenheid over hetnbsp;gedrag van de raadsheeren doet betuigen ^). Mees laat aannbsp;Van Lansberge over hoe deze ontevredenheidsbetuiging aannbsp;het Hof moet worden kenbaar gemaakt.

Intusschen had deze wrijving toch gelegenheid gegeven om een ernstigen misstand weg te ruimen. Het kwam n.1. voor datnbsp;de leden van het Hooggerechtshof zich met buitenlandsch verlof naar Nederland begaven, en dan soms langen tijd — ernbsp;Waren gevallen van 2 tot 3 jaar, afwezig bleven. Krachtens hetnbsp;beginsel van. onafzetbaarheid van de leden der rechterlijkenbsp;naacht, kon in zulke gevallen geen nieuwe benoeming plaatsnbsp;vinden, doch moest hun taak worden waargenomen door somsnbsp;daartoe niet bekwame plaatsvervangers. Dat was vooral hinderlijk in het geval van den president op wiens schouders eennbsp;aanzienlijk deel van den arbeid rustte. Reeds Van Goltstein

') Vgl. bijl. 4.

Vgl. Interpellatie Oldenhuis Gratama; Rengers p. 571/2.

Vgl. bijl. 17 en 19.

— 149 —

-ocr page 160-

had daarom overwogen hoe in dezen misstand verbetering te brengen; zijn plan was den president niet-onafzetbaar te verklaren; Mees vond een andere oplossing, die in een aanvulling van artt. 94 en 95 van het R.R. werd vastgelegd ^).

b. Inlandsche ambtenaren.

Met het oog op een voorgenomen strafvervolging tegen eenige van de ondercollecteurs, zoons van verdienstelijkenbsp;regenten, acht Van Lansberge het beter het instituut vannbsp;ondercollecteur nu af te schaffen. Destijds was de Raad vannbsp;Indië hiervoor geporteerd. Hij wil door direct contact van denbsp;Europeesche ontvangers met de desahoofden knoeierijennbsp;voorkomen.

De strafvervolging acht hij geschikt om het prestige van de Inlandsche aristocratie te verzwakken. De regenten moeten nunbsp;geregeld fraudeerende familieleden helpen en daardoor zichnbsp;zelf in schulden steken ^).

Van Goltstein voor wien als conservatief het hooghouden van het gezag dier aristocraten een der grondbeginselen vannbsp;het Indisch bestuursbeleid is, voelt natuurlijk niets voor ditnbsp;plan. Hij wenscht ,,behoud van betrekkingen voor Inlandersnbsp;als het beste middel tot hun beschaving” ®).

c. Bestuursorganisatie.

De Waal had als minister van Koloniën een afzonderlijke ,,Directie voor de Buitenbezittingen” willen oprichten. Derhalve een geheel zelfstandig departement, waardoor de belangen van de buitengewesten, die in dien tijd vaak achteraannbsp;kwamen, beter behartigd zouden kunnen worden. De bestenbsp;ambtenaren hield men op Java!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

Van Lansberge acht De Waal’s plan onuitvoerbaar. De gouvernementeele taak is reeds geheel opgedeeld over de 5nbsp;departementen. ,,De Direkteur van het nieuwe Departementnbsp;zou dus eenvoudig een trechter zijn tusschen de Residentennbsp;der Buitenbezittingen en de andere Direkteuren, een vijfde

9 N.l. art. 9Slt;j; vgl. Ind. S. 1878—183.

Vgl. bijl. 114.

9 Vgl. bijl. 120.

— ISO

-ocr page 161-

rad aan den wagen, en de Direktie een kostbaar en onnoodig ligchaam^).” Eerst later is het bureau bestuurszaken dernbsp;buitengewesten van het departement van Binnenlandschnbsp;Bestuur ingesteld, waardoor dit departement o.a. beter de belangen van de buitengewesten kon behartigen.

Van Lansberge wijst op het gebrek aan belangstelling voor de buitengewesten. Onkunde en onmacht van de centrale re-geering waardoor de ontwikkeling van de buitenbezittingennbsp;geremd wordt. De onmacht is z.i. het gevolg van gebrek aannbsp;fondsen en personeel. De onkunde is te wijten aan gemis aannbsp;controle en wordt vergroot doordat de meeste residenten metnbsp;opzet de Regeering niet op de hoogte houden van den gang vannbsp;zaken. Voorloopig wil Van Lansberge voor de buitenbezittingen een hoofdinspecteur.

d. Decentralisatie.

Toch is Van Lansberge geenszins een tegenstander van decentralisatie. Wat betreft Sumatra — dat sedert Van dennbsp;Bosch van alle buitenbezittingen de meeste aandacht heeft,nbsp;acht hij de opheffing van het gouvernement Sumatra’s Westkust zeer wel mogelijk (dit gewest omvatte de Padangsche be-nedenlanden onder direct bestuur van den gouverneur, denbsp;Padangsche bovenlanden en Tapanoeli elk onder een resident).nbsp;Van Bosse daarentegen acht de overkapping met een gouverneur uit het oogpunt van ambtelijke decentralisatie zeer goed.

Van Bosse voelt meer voor verdeeling van Sumatra in enkele gouvernementen b.v. Sumatra’s Westkust, Sumatra’snbsp;Noordkust etc. waardoor de G.G. meer zaken kan overlatennbsp;aan de gouverneurs. Een adviseerende raad zou den gouverneurnbsp;ter zijde kunnen staan. Periodieke besprekingen van dennbsp;gouverneur met zijn residenten zouden den goeden gang vannbsp;zaken zeer bevorderen ^).

Ook Van Lansberge acht decentralisatie zooals Van Bosse voorstelt mogelijk, door b.v. Sumatra tot één gouvernement tenbsp;verklaren, met eigen budget, benoemingsrecht van een groot

Vgl. bijl. 52.

Vgl. bijl. 32.

— I5I

-ocr page 162-

deel der ambtenaren, etc. Het Oppertoezicht behoort bij den G.G. te blijven berusten. Defensie, justitie zouden door denbsp;centrale regeering verzorgd moeten worden. Zoo’n regelingnbsp;acht hij ook voor Celebes, mee de Molukken en Timor tot éénnbsp;gouvernement vereenigd (dus except Bali en Lombok hetnbsp;tegenwoordige gouvernement Groote Oost) zeer wel mogelijk.nbsp;Waar Borneo weinig belangstelling geniet wordt dit eilandnbsp;niet nader beschouwd en oordeelt Van Lansberge bestuur vannbsp;Java uit (dus centraal bestuur) voor Borneo het beste.

Ook Van Goltstein dacht evenals Van Bosse aan een aantal gouvernementen op Sumatra, (een viertal n.1. West- Noord-,nbsp;Oost- en Zuidkust van Sumatrah ,,In elk geval mogen de toestand en de toekomst van Sumatra wel gedurig de aandachtnbsp;van het Indisch Bestuur trekken ’ ^).

Vaxi Bosse raakt de oude kwestie van het Luitenant-Gouver-neur-Generaalschap even aan door Van Lansberge te vragen hoe deze daarover denkt. Hij zou den Luitenant-G.G. (art.nbsp;4 RR) een viertal maanden voor het aftreden van den huldigen G.G. naar Indië willen zenden opdat deze zich kan inwerken. Hij ziet er ook wel nadeel in ,,De ondergaande zonnbsp;(krijgt) daarbij maar al te veel gelegenheid, te ondervindennbsp;dat zijn rusttijd nadert! dat zij dus een onaangenaam vierendeel jaars voor den boeg krijgt” ^).

B. Inlandsche Rechtspraak.

Van Lansberge acht voor de landraden de heste ambtenaren noodig. Hij klaagt over de geringe keus, doordat er zoo’n klein aantal uitgezondenen is. Hij wenscht betere vooruitzichten voor de juristen bij de Inlandsche rechtbankennbsp;dienend; dit is noodig, opdat zij bij deze blijven en niet uitnbsp;finantiëele overwegingen naar de Europeesche rechtbankennbsp;willen overgaan. De scheiding van bestuur en rechterlijkenbsp;macht werkt nog zeer gebrekkig volgens Van Lansberge. Ooknbsp;Van Rees en Der Kinderen veroordeelen deze ,,met de ge-

Vgl. bijl. iig.

Vgl. bijl. S3 en io6.

152

-ocr page 163-

wone Indische ligtzinnigheid en veranderlijkheid”, aldus Van Lansberge 1). Pas als overal de scheiding is doorgevoerd, zalnbsp;volgens hem goed werk mogelijk zijn.

Van Bosse is geen ,,adorateur” van de politierechtspraak. In theorie veroordeelt hij deze. Maar de inrichting en samenstelling van de rechterlijke macht in Indië laten nog veel tenbsp;wenschen over. ,,Men zal dus nog wat tusschen door moetennbsp;zeilen en de ongeduldigen moeten trachten te paayen ^).

Van Goltstein is ingenomen met Der Kinderen s hervor-naingen van het rechtswezen in de buitenbezittingen. ,,Het beginsel van solidariteit van stam of kampong wil hij echternbsp;niet loslaten. ,,Voor gepleegde diefstallen of andere misdrijven, waar men zich in een onbeschaafd land bevindt en metnbsp;onvoldoende hulpmiddelen”^) is dat stelsel z.i. onmisbaar. Hijnbsp;wijst verder op het onttrekken van de bestuursambtenarennbsp;aan hun eigenlijke taak (o.a. toezicht op koffiecultuur!) doornbsp;de invoering van Der Kinderen’s rechtsreglementen.

C. Onderwijs.

Het onderwijs was in deze periode hoofdzakelijk op het Europeesch bevolkingsdeel gericht. Door de toenemendenbsp;Europeesche bevolking was de behoefte aan middelbaarnbsp;onderwijs ook vergroot zoodat naast de middelbare opleidingnbsp;te Batavia (het z.g. gymnasium Koning Willem III in i860nbsp;geopend, gesplitst in 1867 in afd. A. (H.B.S.) en afd. B (opleiding voor den Indischen administratieven dienst) Afd. Bnbsp;werd in 1913 opgeheven) ook te Soerabaia en Semarangnbsp;hoogere burgerscholen met 3-jarigen cursus geopend werden,nbsp;(resp. in 1875 en 1877) welke reeds in 1879 in scholen metnbsp;S-jarigen cursus werden omgezet.

Scholen voor de zonen van Inlandsche hoofden de z.g. hoofden scholen werden in 1878 te Bandoeng, Magelang,nbsp;Probolinggo en Tondano opgericht. De bedoeling was aannbsp;kinderen van de hoofden behoorlijk onderwijs te geven. Van

9 Vgl. bijl. 31.

Vgl. bijl. 36.

Vgl. bijl. 127.

153 —

-ocr page 164-

Lansberge beschouwt de hoofdenscholen in de eerste plaats als opleidingsinstituten voor Inlandsche ambtenaren. Hij wilnbsp;daarom een bestuursambtenaar aan het hoofd der schoolnbsp;hebben. Waar het hier echter ging om lager onderwijs was ditnbsp;plan niet voor verwezenlijking vatbaar^). Toch zijn dezenbsp;scholen de voorloopers geweest van de latere opleidingsscholen van inlandsche ambtenaren (de Osvia's). Zeer terechtnbsp;wenschte Mees de opzet van deze scholen zeer eenvoudig tenbsp;houden. Een houten geraamte met wanden van gevlochtennbsp;bamboe en eenvoudige dakbedekking achtte hij voldoende.nbsp;Dit denkbeeld was daarom zoo goed omdat met het steeds toenemend aantal scholen van het begin af een sobere opzetnbsp;dringend noodzakelijk was om niet in finantiëele moeilijkheden te gerakend).

Van onderwijs voor de Inlandsche massa was nog geen sprake. Er was een gering aantal Inlandsche scholen; de opleiding van de Inlandsche onderwijzers geschiedde aan enkelenbsp;kweekscholen. In 1852 was de kweekschool voor Inl. onderwijzers in Solo geopend. Later bleek dat de o'pzet te grootschnbsp;was. Als Van Lansberge spreekt van „volksscholen” bedoeltnbsp;hij geenszins de scholen die van 1907 af in deze eeuw innbsp;grooten getale zijn gebouwd en waar een deel van de gewonenbsp;desabevolking elementair onderricht in lezen, schrijven ennbsp;rekenen ontvangen heeft, doch dan heeft hij het oog op denbsp;Mohammedaansche godsdienstscholen.

Om zijn neutraliteit in godsdienstzaken te bewijzen, beveelt Mees steun èn van deze ,,volksscholen” èn van de zendingsscholen aan.

Deze steun wil hij verleenen door voor beide soorten scholen de voorziening met leermiddelen gedeeltelijk te bekostigen. Van Goltstein is zeer geporteerd voor uitzending van onderwijzeressen die weliswaar vaak na korten tijd de dienst verlaten omdat zij in het huwelijk treden doch dit juicht hij toenbsp;,,omdat uit een sociaal en politiek oogpunt het huwen vannbsp;onze landgenooten in Indië met beschaafde Nederlandschenbsp;meisjes aanbeveling verdient” ®).

n Vgl. bijl. 64. Vgl. bijl. 6.nbsp;Vgl. bijl. 155.

— 154 —

-ocr page 165-

Onder zijn beheer worden voor het eerst onderwijzeressen uitgezonden.

Voldoend onderwijs aan de „iulandsche kinderen’ is volgens Van Lansberge het eenige middel om de kwestie wat gedaan moet worden voor deze groep op te lossen. Van Lansberge wenscht geen aparte kaste maar maatregelen om „iedernbsp;onderscheid tusschen hen en de volbloed Europeanen te doennbsp;verdwijnen” ^).

De schoolgebouwen lieten veel te wenschen over. Dit blijkt o.a. uit het verslag van de reis van Van Lansberge naarnbsp;Soerabaia. Een nieuwe school is onbruikbaar door de ongezonde ligging, andere scholen zijn in vochtige en bedomptenbsp;voormalige suikerpakhuizen ondergebracht.

Op de Europeesche scholen bleek dat de Inlandsche en Chi-neesche leerlingen behoorlijk het onderwijs konden volgen ^).

D. Zending en Missie.

Ten aanzien van het kersteningsvraagstuk neemt Van Lansberge het traditioneele Indische Regeeringsstandpunt in. Met nadruk verwerpt hij de beschuldiging van hostiliteit tegen denbsp;Zending ^). Doch ook hij is een tegenstander van zending ennbsp;naissie onder de Mohammedanen die hij ,,gevaarlijk voor onsnbsp;bestaan en daarenboven doelloos acht”^). Kersteningspoging-en acht hij alleen van nut in heidensche streken; daarom raadtnbsp;hij zending en missie aan zich uit de mohammedaansche gebieden terug te trekken ®). Aan zending onder de heidenen wilnbsp;hij eventueel gouvernementshulp in den vorm van een ruimenbsp;geldelijke ondersteuning verleenen ®). Dit standpunt wordtnbsp;z.i. door een bedachtzame staatkunde aanbevolen ’’). Maar hijnbsp;heeft bezwaar tegen het verleenen van subsidie aan zendings-secte-scholen: daardoor zou immers de onderwijskwestie in

') Vgl. bijl. 64.

Vgl. bijl. 62.

b Vgl. bijl. 38.

Ibid.

Vgl. Verb. 6 Dec. ’76 O, 27.

«) Ibid.

’) Ibid.

155 —

-ocr page 166-

Nederland opnieuw kunnen ontbranden. Naast steun wenscht hij ook toezicht van gouvernementswege op de zending. Hetnbsp;is vooral van belang dat goede personen worden uitgezonden.

Aan hadji’s wil Van Lansberge niets in den weg leggen; doch hun, daartegenover, dezelfde lasten als den anderen inlanders opleggen; maatregelen ter voorkoming van misleidingnbsp;van bedevaartgangers acht hij èn in hun èn in ’s Lands belang.nbsp;T.a.v. de Buitenbezittingen wil hij de zeilvaart van de Arabische handelaren op zij schuiven door de stoompaketvaart tenbsp;steunen opdat de islamiseering van heidensche streken opnbsp;deze wijze voorkomen kan worden.

Ook Mees wil een streng toezicht op zendelingen doch geen verbod.

Van Bosse, de liberaal, wil van zending onder Mohammedanen evenmin weten ^). Hij wenscht de zendelingen te helpen door ze toe te laten in heidensche streken. ,,Mij dunkt, als zijnbsp;onder Alfoeren, Batakkers of Dayakkers willen gaan predikennbsp;dan dient men hun volle vrijheid te geven om zich te latennbsp;opeten!” Het getuigt niet van waardeering voor het werk dernbsp;zending! De ,,dubbele zending” in de Minahassa heeft in dezenbsp;jaren reeds zijn begin. Van Bosse is hiertegen ,,laat ieder (i.c.nbsp;Zending en Missie) zijn terrein bezaayen maar de Inlandersnbsp;niet moeyen met questien, waarvan de verdedigers pro ennbsp;contra toch zelve het fijne niet begrijpen!”

Van Goltstein’s houding t.o.v. het Christendom wordt gekarakteriseerd door zijn uitlating dat wij de Inlandsche maatschappij beschaving moeten brengen,,in tegenstelling van het beginsel dergenen die meenen dat wij in Indië geroepen zijnnbsp;om het Evangelie van Christus of der conversie of welk Evangelie ook aan den Inlander aan te prijzen en op te dringen ^).”

T.a.v. de Minahassa blijkt het vraagstuk van de dubbele zending zeer actueel te zijn. De geestelijke verzorging van denbsp;Katholieken in de residentie Menado, door R.K. geestelijkennbsp;die eens of tweemaal ’s jaars op dienstreis ook Menado aan-

Vgl. bijl. 49.

Vgl. bijl. 27.

Vgl. bijl. 36.

Vgl. bijl. 165.

156

-ocr page 167-

doen, wordt door den bisschop te Batavia onvoldoende geacht. Deze dringt aan op toelating van de missie in Menado. Van Lansberge oordeelt inwilliging van het verzoek onge-wenscht juist met het oog op de dubbele zending die dan zalnbsp;ontstaan. Het aantal Katholieken in deze residentie blijkt echter veel grooter te zijn dan gedacht werd zoodat de aanvraagnbsp;tot toelating hierdoor in een ander licht komt. Wat is n.1. hetnbsp;geval ? Niet alleen ambtenaren en militairen doch ook vele in-heemschen blijken tot de Roomsch-Katholieke kerk te be-hooren. De laatsten waren óf gewezen soldaten óf kinderennbsp;van deze. Het groot aantal vreemdelingen in het leger, ennbsp;daarvan vooral het Fransche en Belgische element, had op denbsp;Inlandsche soldaten ook in geestelijk opzicht invloed uitgeoefend. Missie onder de inheemsche militairen werd bovendien bevorderd door de plaatsing van een R.K. geestelijke tenbsp;Koeta Radja. Deze was daar steeds aanwezig in tegenstellingnbsp;tot de veldpredikers die slechts korten tijd op Atjeh verbleven.nbsp;Van Lansberge acht weigering van de toelating niet wel mogelijk; ook de resident van Menado oordeelt verstoring van rustnbsp;en orde bij toelating van de missie uitgesloten. Toch wil Vannbsp;Lansberge de zaak op de lange baan schuiven ^). Ook Vannbsp;Bosse acht uitstel de beste oplossing ^). Hij hoopt dat dit afstelnbsp;Zal worden, anders zal de zending het moeilijk krijgen. ,,Denbsp;uiterlijke vertooningen van het Gatholicisme moeten noodwendig veel meer aantrekkingskracht hebben voor Boeginezennbsp;en Alfoeren dan het dorre Calvinisme. Maar goed kan zoodanige concurrentie, uit een politiek oogpunt, nooit te weegnbsp;brengen ®).”

E. Openbare Werken.

a. Havenwerken.

De opening van het Suezkanaal waardoor het scheepvaartverkeer sterk toenam en de daarmee gepaard gaande verdringing van de zeil- door de stoomvaart eischten voor

Vgl. bijl. 48.

Vgl. bijl. 56.

Ibid.

— 157 —

-ocr page 168-

Batavia een betere haven. Het reedetransport was te gebrekkig, de sterke aanslibbing maakte, dat de schepen steeds verder uit den wal voor anker moesten gaan.

Prins Hendrik nam het initiatief tot den aanleg van een nieuwe haven. In 1871 werden plannen voor deze havennbsp;ingediend.

De Bataviaasche handelsbelangen bleken echter in lijnrechten strijd te zijn met de technische en nautische eischen, welke aan de plaats van de haven moesten gesteld worden.nbsp;Om uit deze impasse te raken werd besloten de geheelenbsp;kwestie aan het oordeel van een commissie in Nederland tenbsp;onderwerpen. Deze commissie bestond uit de heeren P. Galand, J. A. A. Waldorp en A. R. Blommendal, zij sprak zichnbsp;uit voor aanleg te Tandjong Priok. Waldorp en De Geldernbsp;werden daarna nog in commissie gesteld om ter plaatse denbsp;plannen te toetsen en evt. nadere gegevens te verzamelen.

Bij de uitvoering van deze havenplannen blijkt dat de verwachtingen van de liberalen t.a.v. de ontplooiing van het particulier bedrijfsleven in Indië te hoog gespannen zijn. Vannbsp;aanleg door particuliere aannemers van dit zoo belangrijknbsp;werk kan geen sprake zijn. De eenige aannemer, die voornbsp;gunning van het werk eventueel in aanmerking zou hebbennbsp;kunnen komen blijkt n.1. niet voldoende waarborgen tenbsp;kunnen geven t.a.v. de behoorlijke uitvoering van het project^). Wat in dezen de zaak doet traineeren, is voorts denbsp;voortgezette oppositie van den Bataviaaschen handel tegen denbsp;gekozen plaats voor de haven. De Bataviaasche Kamer vannbsp;Koophandel en Nijverheid rekestreert zelfs om het werk nietnbsp;door te zetten ^).

Mees vindt deze houding te betreuren; op deze manier wordt de groep in Nederland, die de Indische baten voor hetnbsp;moederland wil aanwenden, geholpen doordat het argumentnbsp;gebruikt kan worden, dat men de gelden in Indië niet weetnbsp;te besteden, bij gebrek aan objecten die voor uitvoering,nbsp;volgens Indië zelf, in aanmerking zouden komen ®).

Vgl. bijl. I.

2) Vgl. bijl. 8.

Vgl. bijl. 9.

158 -

-ocr page 169-

De Gelder en Bouricius worden uit Nederland uitgezonden om leiding te geven bij den havenaanleg. Deze zal n.1. toch geschieden en wel in eigen beheer, dus geheel doornbsp;het gouvernement bij gebrek aan goede aannemers ^).

Mees dringt aan op het geven van een goede positie aan deze ambtenaren en verzoekt niet star vast te houden aan denbsp;ambtelijke bepalingen inzake bezoldiging etc. Hij wijst Vannbsp;Lansberge op de hooge bezoldiging, die in Nederland voor denbsp;chefs van dergelijke groote werken worden uitgetrokken ^).

Van Lansberge is zeer over De Gelder’s werk te spreken. Laatstgenoemde blijkt Inlandsche arbeiders te hebben opgeleid, zoodat over lager technisch personeel beschikt kan worden. Van Lansberge zegt hiervan: ,,Zij voldoen zoo goed, datnbsp;hij het lastige en dikwijls aan den drank verslaafde Europee-sche lagere personeel langzamerhand daarmede denkt te vervangen” ®).

In 1883 was het eigenlijke werk voltooid. b. Spoorwegen.

De transportmiddelen in de jaren veertig waren op Java Zeer onvoldoende. Pogingen om hierin verbetering te brengen hadden totdusver gefaald.

Alleen door aanleg van spoorwegen van de kust naar het binnenland zou betere afvoer van producten mogelijk worden.nbsp;Reeds de toenmalige kolonel-directeur der genie Van dernbsp;Wijck stelde aanleg van een spoorweg over de geheele lengtenbsp;van Java voor.

In 1841 deed de firma Dixon en Go. te Amsterdam een poging concessie te verkrijgen voor een lijn met dierlijkenbsp;trekkracht, van Semarang naar de Vorstenlanden. De gevraagde rentegarantie van 5 % bleek het struikelblok te zijn.nbsp;Sindsdien werd hevig getwist over staats- of particulierenbsp;aanleg en exploitatie van spoorwegen.

G. G. Rochussen was tegen concessies gekant, zijn opvolger Duymaer van Twist daarentegen wilde het particu-

1) Vgl. bijl. 16.

Vgl. bijl. 17.

'') Vgl. bijl. 52.

— 159 —

-ocr page 170-

here initiatief vrij baan geven. In deze jaren komen talrijke concessie-aanvragen binnen; het blijkt echter dat óf te grootenbsp;hulp van den Staat óf te geringe soliditeit inwilliging onmogelijk maakt. Het rapport Van der Kun-Storm Buysing spreektnbsp;zich uit voor staatsaanleg en -exploitatie; Maarschalk, toennbsp;nog genie-officier, was geporteerd voor staatsaanleg en particuliere exploitatie.

In 1862 verkreeg een combinatie, Poolman c.s., concessie voor den aanleg van de spoorlijn van Semarang naar denbsp;Vorstenlanden (de rechten van deze combinatie gingen laternbsp;over op de Nederlandsch-Indische Spoorwegmaatschappij)nbsp;De Staat garandeerde rentebetaling. Bij den aanleg van dezenbsp;lijn ondervond de N.I.S. groote moeilijkheden, zoodat alleennbsp;dank zij de finantiëele hulp van het gouvernement het werknbsp;kon worden voortgezet.

In 1864 kreeg de N.I.S. ook concessie voor de lijn Batavia— Buitenzorg, ditmaal zonder rentegarantie. Het was begrijpelijk, dat juist deze twee lijnen het eerst voor (particulieren)nbsp;aanleg in aanmerking kwamen, daar de rentabiliteit van beidenbsp;lijnen wel vast stond. De particuliere landerijen in het Bui-tenzorgsche en de landbouwondernemingen in de Vorstenlanden, die voor afscheep van de producten voor de wester-sche markt tot nog toe in een ongunstige positie verkeerdnbsp;hadden (de transporten over de wegen eischten zeer veel vannbsp;het trekvee en waren dus kostbaar en bovendien tijdroovend)nbsp;zouden nu hun goederen per rail kunnen vervoeren, wat voornbsp;de N.I.S. een zekere post op de begroeting beteekende.

De lijn Batavia—Buitenzorg was slechts een begin; de bedoeling was, deze lijn door te trekken naar de Preanger, zoodat ook daar profijt getrokken zou kunnen worden vannbsp;een betere afvoermogelijkheid. Het ging nu om de voortzetting van den aanleg en waar staatsbemoeienis door velennbsp;uit den booze werd geacht, was de hoop gevestigd op hetnbsp;particulier initiatief.

„Concessiehunters” waren er genoeg. Zooals in later jaren op het gebied van erfpachtsperceelen zoo waren ze nu opnbsp;spoorweggebied aan den gang om zoo gunstig mogelijke con-

160 —

-ocr page 171-

cessievoorwaarden te verkrijgen, niet om de lijnen zelf aan te leggen en te exploiteeren, doch om van deze concessies eennbsp;winstgevend handelszaakje te maken. Minister De Waal voelde weinig voor particulieren aanleg, gezien de resultaten bijnbsp;de N.I.S., waar de Staat had moeten bijspringen om het werknbsp;te doen voltooien. In 1871 werd een plan tot staatsaanleg vannbsp;spoorwegen opgemaakt. De lijnen Buitenzorg Bandoeng;nbsp;Djocja-Tjilatjap en Soerabaia—Malang (met een aansluitingnbsp;van Sidoardjo uit op de N.I.S.lijn bij Solo) zouden in de toekomst worden aangelegd. Wester- en Oosterlijn zouden laternbsp;tot één net verbonden worden.

Van de Putte, de opvolger van De Waal, was tegen staatsaanleg, zoodat het wetsontwerp werd ingetrokken.

Tal van concessieaanvragen kwamen nu weer binnen. De bedoeling was de algemeene concessievoorwaarden evt. innbsp;een wet vast te leggen. Het bleek echter, dat gegadigdennbsp;slechts te vinden waren indien, voor het gouvernement zeernbsp;bezwarende, voorwaarden gesteld zouden kunnen wordennbsp;wat rentegarantie etc. betreft.

Van Goltstein, inmiddels minister van Koloniën geworden, acht het daarom beter een proef te nemen met staatsaanlegnbsp;en wel door de lijn Soerabaia—Malang van staatswege aan tenbsp;leggen. Hij wijst op Britsch-Indië, waar in 1869 de regeeringnbsp;van het concessiestelsel op dat van eigen aanleg is overgegaan, omdat dit laatste voordeeliger bleek te zijn. In 1875nbsp;wordt tot den aanleg van deze door Van Goltstein voorgesteldenbsp;lijn besloten. Deze lijn was een deel van de stamlijn als in 1871nbsp;voorgesteld. Voor de overige deelen van deze stamlijnnbsp;wenscht Van Goltstein alvast opnames te doen verrichten.

Ik gebruik opzettelijk het woord staatslijn etc., daar in dien tijd van een afzonderlijk gebiedsdeel Nederlandsch-Indiënbsp;met eigen geldmiddelen nog geen sprake was. Wel was ernbsp;een Indische begroeting, doch de overschotten gingen in denbsp;Rijksschatkist. Leeningen ten behoeve van Nederlandsch-Indië moest Nederland sluiten! De naam,,Staatsspoorwegen”nbsp;(nu nog in gebruik) is hiermede historisch verklaard.

Met dit alles was er van een aaneengesloten spoorv^egnet op

— 161

-ocr page 172-

Java nog geen sprake. Het aanleggen van zulk een net kwam nu echter langzamerhand aan de orde.

Hoe moesten de drie afzonderlijke lijnen: Batavia—Buitenzorg; Semarang—Vorstenlanden en Soerabaia—Malang op elkaar worden aangesloten? — De N.I.S. wenschte wel aanleg en exploitatie van de lijn Solo—Madioen en voorts vannbsp;de lijn Djocja—^Tjilatjap. Deze laatste plaats werd voor denbsp;toekomst zeer belangrijk geacht, de haven zou wellicht dienbsp;van Semarang groote concurrentie aandoen.

Het is Mees’ taak met de N.I.S. te onderhandelen over dezen aanleg. Hierbij doet zich de moeilijkheid voor vannbsp;breed en smal spoor. De N.I.S. had n.1. voor de lijn Semarang—Vorstenlanden de normale spoorwijdte van 1.435nbsp;gebruikt en voor de lijn Batavia—^Buitenzorg smal spoornbsp;van 1.067 m breedte, (de breedte, ook nu nog bij de S.S. innbsp;Indië in gebruik). Mees komt tenslotte tot overeenstemmingnbsp;met de directie van de N.I.S. Deze maatschappij zal de bovengenoemde lijnen èn een lijn van Djocja naar Magelang aanleggen. De Staat zal over een bedrag van maximaal 28 % nai.nbsp;gld. een rentegarantie van 5 % verkenen. De Vorstenlandenlijn van de N.I.S. zal smal spoor krijgen.

De lijn Batavia—Buitenzorg zal door den Staat worden overgenomen.

De minister van Financiën, Van der Heim, voelt weinig voor dit plan. Het batig slot komt er door in het gedrang.nbsp;Mees zet zich schrap en wenscht van het batig slot toch ooknbsp;een redelijk deel voor Indië zelf te besteden ^).

Mees vindt het uitgeven van spoorwegconcessies uitermate moeilijk. Hij kan zelfs geen 5 mi. gld. vinden om de lijn naar Buitenzorg, die toch op den duur moet worden afgekocht, te naasten. Elk jaar uitstel beteekent een hoogerenbsp;afkoopsom ®). Staatsaanleg van de lijnen Buitenzorg—nbsp;Bandoeng—Tjitjalengka en Soerabaia—Madioen zal z.i.nbsp;moeten geschieden.

Na veel praten gaat tenslotte Van der Heim met de plannen

Vgl. bijl. 7 en 15.

Vgl. bijl. 18.

“) Vgl. bijl. 19.

- 162

-ocr page 173-

van Mees accoord. Ook de ministerraad stemt in. Nu komt de Zaak bij den Raad van State ^).

De vervanging van Mees door Van Bosse vertraagt de zaak weer. Van Bosse heeft bezwaar tegen de rentegarantie aan denbsp;N.I. S., te meer, waar de Staat zelf voor andere zaken moet lee-nen en dus op de geldmarkt moet komen, zoodat er dan tweenbsp;concurrente leeningen geplaatst moeten worden: de Staatslening a 4 % en die van de N.I.S. tegen 4% % (met rentegarantie van den Staat) ^). Van Bosse wil daarom wachtennbsp;tot de indiening van de suppletoire begrooting, waarop denbsp;nieuwe spoorwegen voorkomen. Wellicht trekt de N.I.S.nbsp;zich terug als het Kamerverslag ongunstig luidt. Als dat hetnbsp;geval is, wil Van Bosse de bewuste lijnen ook van staatswegenbsp;aanleggen. Hetzelfde zal hij doen als de Kamer de concessienbsp;afstemt. ®). Maarschalk zal hierbij de leiding op zich nemen.nbsp;Hij is voor de spoorwegen wat De Gelder was voor de havennbsp;van Priok. Maarschalk en De Gelder zijn beiden krachten,nbsp;die door Van Goltstein zijn ontdekt; het is een geluk geweestnbsp;dat hij op hun werkkracht ten bate van Indië beslag heeftnbsp;weten te leggen.

Van Bosse wil de spoorwegzaak in Februari 1878 bij de Kamer voor brengen ^). De concessie van de N.I.S. wordtnbsp;in de secties van de Kamer hevig becritiseerd ®). De ministernbsp;van Financiën, Gleichman, wil geen 5 mm. extra uittrekkennbsp;voor de overname van de lijn naar Buitenzorg. (Een verkeerdenbsp;zuinigheid, zooals later blijkt). Zeer waarschijnlijk zullen denbsp;lijnen van staatswege aangelegd moeten worden. Van Bosse,nbsp;de liberaal, is tegen staatsexploitatie. ,,Bij staatsexploitatienbsp;zouden wij schromelijken last hebben van de eischen dernbsp;particuliere industrie, die altijd op verlaging van tarieven zalnbsp;aandringen. Men kan eens zien, hoe het in den Oosthoeknbsp;gaat, maar ik heb er een zwaar hoofd over” ®). De lijn naarnbsp;Pasoeroean werd n.1. reeds van staatswege geëxploiteerd.

Vgl. biji. 20.

Vgl. bijl. 26 en 36.

Vgl. biji. 26.

Vgl. bijl. 27.

=) Vgl. bijl. 36.

®) Vgl. bijl. 39.

163 —

-ocr page 174-

De concessie aan de N.I.S. wil Van Bosse tenslotte niet verkenen. Hij zelf heeft bezwaren en de minister van Financiën weigert medewerking. Van Bosse is de man, die den stootnbsp;gaf voor inrichting van het Technisch Bureau van het departement van Koloniën; hij wil n.1. niet meer afhangen van denbsp;Staatsspoorwegheeren bij de bestellingen van materieel. Deta-cheering van een Indisch ingenieur bij dit bureau acht Vannbsp;Bosse zeer gewenscht ^). Van Bosse wil nu de lijnen naar denbsp;Preanger en van Sidoardjo naar Madioen van staatswege aanleggen en zoodra de concessie van de N.I.S. vervalt ook denbsp;lijn Solo—Madioen. De N.I.S. echter wil de lijn Djocja—nbsp;Poerworedjo en een deel van de lijn Solo—Madioen aanleggen en als hulp aan het gouvernement het vervoer tegennbsp;kostprijs van materialen voor de staatslijnen over haar lijnnbsp;van Batavia—Buitenzorg toestaan. Van Bosse wil trachtennbsp;ook goedkooper vervoer over de Vorstenlandenlijn te krijgen^).

Van Lansberge verklaart zich wat Indie betreft voorstander van staatsexploitatie. Voor kleine landen als België en Nederland acht hij staatsexploitatie van spoorwegen ongewenscht,nbsp;doordat politieke factoren hierbij een groote rol zullen spelen.nbsp;Voor Indië behoeft daarvoor niet gevreesd te worden. Voortsnbsp;is de invloed van het particulier kapitaal in Indië niet zoonbsp;groot, dat daardoor bij staatsexploitatie te groote druk opnbsp;b.v. de tarievenpolitiek zou worden uitgeoefend. ,,Aan denbsp;ongemotiveerd ' e schen van enkele personen zal echter zonder moeite weerstand geboden kunnen worden, omdat zij innbsp;het Indische bestuur niets in te brengen hebben en daar zijnbsp;geene kiezers zijn, ook in den Staten-Generaal maar een beperkten invloed kunnen uitoefenen” ®). Van Lansberge achtnbsp;staatsexploitatie zeer winstgevend; een winst van 8 % van hetnbsp;aanlegkapitaal is volgens Maarschalk te verwachten. Bovendien heeft de Staat bij eigen exploitatie het voordeel van vrijnbsp;vervoer van personen en goederen.

Mei 1878 worden de contracten met de N.I.S. door de Tweede Kamer verworpen. Juni 1878 wordt de spoorweg-

7 Vgl. bijl. 42.

7 Vgl. bijl. 45.

Vgl. bijl. 50.

- 164

-ocr page 175-

wet aangenomen: (aanleg van staatswege van de lijnen naar Bandoeng en van Sidoardjo naar Solo). De meerderheid wasnbsp;aanzienlijk.

Maarschalk had de instelling van een afzonderlijke spoorwegdirectie voorgesteld. Van Bosse is er niet tegen, maar wil niet opnieuw de spoorwegkwestie in de Kamer brengen^).nbsp;Hij denkt zich een afzonderlijke spoorwegbegrooting waarbijnbsp;een vast bedrag van b.v. 8 mm. ’sjaars verwerkt kan worden.nbsp;Overschotten zouden op het volgend dienstjaar overgeboektnbsp;moeten kunnen worden. De exploitatie van de lijn Soerabajanbsp;Pasoeroean geeft goede resultaten, slechts het goederenvervoernbsp;valt niet mee doordat het traject te kort is, zoodat niet voldoende tegen het vervoer per kar geconcurreerd kan worden. Ditnbsp;zal anders worden als de lijnen die nu zijn voorgesteld, wordennbsp;aangelegd, aldus Van Lansberge ^). Van Bosse acht overnamenbsp;van de lijn Batavia—Buitenzorg ongewenscht. Hij is tegennbsp;staatsexploitatie en voorts is de bewuste lijn zeer slecht aangelegd, zoodat direct groote verbeteringen zullen moetennbsp;worden aan gebracht ®). ,,Merkwaardig is het, dat het Gouvernement in Britsch-Indië de spoorwegen gaat naasten ennbsp;wei den eersten, dien zij kan krijgen tegen 125 pet.”, aldusnbsp;Van Bosse ^).

Van Goltstein is vóór staats-exploitatie. ,,Het is juist uit beduchtheid (voor te grooten invloed van het particuliernbsp;element in de Indische maatschappij) dat ik preconiseer opnbsp;Java aanleg van spoorwegen en exploitatie daarvan doornbsp;den Staat” ®). De lijn naar Buitenzorg wenscht hij tenbsp;naasten, ,,en toch moeten wij die lijn hebben, die altijd duurder zal worden naarmate de spoorwegaanleg in de Preangernbsp;vordert en alzoo hare opbrengst vermeerdert.” De N.I.S.nbsp;stelt te hooge eischen, zoodat voorloopig de overname nietnbsp;plaats vindt ®).

Eerst in 1913 wordt deze lijn overgenomen. In 1881 was dit

') Vgl. bijl. 60.

9 Vgl. bijl. 86.

9 Vgl. bijl. 42 en 96.

9 Vgl. bijl. 96.

9 Vgl. bijl. 136.

'*) Vgl. bijl. 184.

— 165

-ocr page 176-

^tegen een bedrag van 6 mm. mogelijk geweest, doch toen had de Eerste Kamer met één stem meerderheid het voorstelnbsp;afgestemd.

Nu, in 1913, kostte de naasting 8.5 mm.

In den Staten-Generaal wordt uitstel van aanleg van de lijnen bepleit. De Kamer van Koophandel en Nijverheid tenbsp;Batavia dient een rekest in met een nota van een landbouwondernemer uit de Preanger, waarin laatste meldt, hoe grootnbsp;de transportmoeilijkheden zijn. ,,Soms verloopt er wel eennbsp;half jaar na den oogst eer het laatste pond of de laatste picolnbsp;weg is.” Het zware transport langs slechte wegen doet veelnbsp;trekvee sterven. Hij uit zijn vrees voor het onttrekken van veenbsp;uit de Preanger naar Bantam, waar tengevolge van de veepestnbsp;zeer veel vee gestorven of afgemaakt is. Indien de spoorlijnnbsp;bestond, zou de Preanger Bantam met rijst kunnen helpen.nbsp;De aanleg van de lijn zou versneld kunnen worden, indiennbsp;in de omgeving van het tracée de verplichte diensten ennbsp;cultuurdiensten tot een minimum beperkt werden, zoodatnbsp;voldoende werkvolk zich zou kunnen aanbieden. Hij raadtnbsp;aan als werkvolk Bantammers bij den aanleg te gebruiken ^).

Van Goltstein èn Van Bosse hebben hun plannen t.a.v. de spoorwegen op Java doorgedreven en daardoor het tot standnbsp;komen van een goed spoorwegnet op dat eiland doen verwezenlijken.

Al was de liberaal Van Bosse tegen staatsbemoeiing gekant, hij v/as genoeg opportumist om voor staatsaanleg te ijveren toen hem bleek dat van particulier initiatief in dezennbsp;geen heil te verwachten was. Finantiëele bezwaren, in patrianbsp;te berde gebracht, (o.a. vrees voor het verdwijnen van hetnbsp;batig slot door de uitvoering van deze spoorwegplannen)nbsp;achtte hij niet!

Van Goltstein heeft den door hem bij wijze van proef voor-gestelden aanleg van staatswege van de lijn Soerabaia—-Malang benut om te bewijzen dat staatsexploitaite (welke voor dezenbsp;lijn in de gegeven omstandigheden de eenige mogelijkheid

Van 6 Dec. 1879 no. 56.

9 Vgl. brief van den G.G. aan den minister van 24 Dec. 1879 no. 2214/9.

166

-ocr page 177-

was!) van spoorwegen op Java in de praktijk te verkiezen was boven het verleenen van concessies aan particuliere maatschappijen.

Toen de lijnen naar Solo en de Preanger in exploitatie kwamen, was dan ook geen sprake meer van een particuliernbsp;spoorwegbedrijf voor deze lijnen doch werd ook hier eigennbsp;exploitatie verkozen.

Door al deze openbare werken is de landvoogdij van Van Lansberge het tijdperk te prijzen, waarin eindelijk een krachtignbsp;begin is gemaakt met den opbouw van het moderne Java,nbsp;dat het een voorrecht was te kennen en te dienen.

167

-ocr page 178- -ocr page 179-

BIJLAGEN

-ocr page 180-

¦v-





V %




'l, ii).




r




• •' nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. .'' K



/ i.



; ;


.1






-ocr page 181-

I. ALTING MEES AAN VAN LANSBERGE, 21 Sept. 1876 i).

Toen ik op 5 April 1.1. U mijn afscheidsbezoek bragt te Buitenzorg, dacht noch U. E., noch ik er aan dat ongeveer vijf maanden daarnanbsp;ik zoude geroepen zijn tot eene betrekking die, zoo ik hoop, zal leidennbsp;tot eene aanknooping van dezelfde aangename verhouding als tusschennbsp;U en mijn ambtsvoorganger heeft bestaan. . . .

Met den heer Van Goltstein heb ik voor de aanvaarding van mijn bestuur eenige zeer interessante conferenties gehouden, en ben iknbsp;daardoor op de hoogte gebragt van eenige zaken, die op dit oogenbliknbsp;aan de orde zijn. Tevens is mij daarbij voorlezing gedaan van door Unbsp;aan hem gerigte particuliere brieven rakende onderwerpen, die nog innbsp;behandeling zijn, en waarvan de mededeeling voor mij belangrijk was.nbsp;Ook in Uw laatste, schrijven betreffende o.a. de belastingplannen ennbsp;art. 2 No. 27 Politie-Reglement *) werd mij inzage verleend. Ik hoopnbsp;daarmede mijn nut te doen.

De aanhangige quaestie omtrent het laatst bedoelde onderwerp zal, zoo ik meen, hare bevredigende oplossing vinden, indien eene bepalingnbsp;in den geest dat de gestrafte werkman niet bij den werkgever terugkeert, daaraan wordt toegevoegd. In dien geest liet zich onder anderennbsp;één der groote bestrijders van de thans bestaande bepaling uit. Mijnsnbsp;inziens kan ook de bepaling vervallen met betrekking tot de eigenlijkenbsp;dienstboden, zoodat alleen landbouw en nijverheid beschermd blijft.nbsp;Ik wacht nog de officieele bescheiden, waaronder, zooals ik verwacht,nbsp;ook zal gevonden worden eene statistieke opgave van de overtreders.nbsp;Het geldt hier een beginsel uitermate geschikt om coram populo innbsp;’s Lands vergaderzaal effect te maken.

Het oogenblik van mijn optreden is voor mij niet gelukkig gekozen. De begrooting was gereed en moest bijna onmiddellijk worden inge-

proc. Batavia; 1870 pres. Jav. Kol.; 1882/89 lid R. v. St.;

1855 in dipl. dienst; 1866/71 G. G. V. N.I.

1855/61 Dept. Bt. Z.; 1864/71

Uit 's Gravenhage.

Mr. Fokko Alting Mees, (1819-1900) 1845 adv.

Bank: 1873/76 pres. Hooggerechtshof; 1876/77 Min.

1889 pres. N.H.M.

Mr. Johan Willem Van Lansberge, (1830-1905) werkz. Dept. Bt. Z.; 1871 gezant Brussel; 1875/81

^) Mr. Willem baron Van Goltstein; (1831-1901) lid 2e Kamer; 1872/74 lid le Kamer; 1874/76 en 1879/82 Min. v. Kol.; nam deelnbsp;opr. Mij. t.b. natuurk. onderz. Ned. kol.; 1893/98 voorz. raad voogdij minderj. Koninginnbsp;Wilhelmina; 1894/99 gezant Londen.

®) Invoering patent- en personeele belasting.

^) S. 1872—iii; verlaten v. d. dienst binnen den huurtijd, zonder aannemelijke redenen of dienstweigering is strafbaar.

— 3

-ocr page 182-

zonden. Behoudens eene zeer geringe wijziging is dat staatstuk dan ook onveranderd gebleven.

Als legaat heb ik tevens bekomen de beslissing omtrent de uitbesteding van de havenwerken te Tandjong Priok ^). De eenige inschrijvers, die met het oog op het bedrag der aannemingssom kunnen in aanmerking komen, schijnen niet veel waarborg op te leveren voor eene behoorlijke uitvoering der werken. Meer dan waarschijnlijk zal de aannemingnbsp;dus niet gegund worden, en tot eene uitvoering van het werk in eigennbsp;beheer moeten worden besloten. De plannen daarvoor heb ik laten opmaken, en zal naar aanleiding daarvan over eenige dagen eene beslissingnbsp;moeten genomen worden.

Het tal onderwerpen, waarover ik U zoude kunnen schrijven, is zeer groot, doch daartoe ontbreekt mij voor het oogenblik den tijd. Gaarnenbsp;zal ik echter, zoo U dit goed vindt, particulier met U. E. van gedachtennbsp;wisselen. Ik geloof dat zulks voor de algemeene zaak nuttig wezen kan.

Ik heb heden bijgewoond de zitting van de Eerste Kamer (antwoord op de Troonrede). Ik ben er op voorbereid dat die van de Tweedenbsp;Kamer niet zoo rustig en vreedzaam zullen zijn.

2. ALTING MEES AAN VAN LANSBERGE, i6 Nov. 1876 2).

De Indische Begrooting is gisteren met algemeene stemmen aangenomen door de Eerste Kamer, nadat in het licht was gesteld hoe een gedeelte van de leden der Tweede Kamer, alleen omdat de tegenpartijnbsp;van ingenomenheid deedt blijken, daarin, en eigenlijk in niets anders,nbsp;aanleiding hebben kunnen vinden om tegen die begrooting hun stemnbsp;uit te brengen. Is het verdedigen der Indische Begrooting voor niemandnbsp;een gemakkelijke taak, zij is voor hem, die nog geen zes weken aan hetnbsp;bestuur is, bijna onmogelijk, en zij wordt zeker niet vergemakkelijktnbsp;wanneer daarbij politieke intrigues in het spel komen, die voor een tijdlang prachtig gereüsseerd zijn geweest, maar zoo ik mij vlei thans denbsp;kracht verloren zullen hebben. In allen gevalle kan ik zeggen, leergeldnbsp;te hebben betaald. Nu zijn beide partijen bevredigd, niettegenstaandenbsp;alles is gebleven zooals het was.

De oorlog van Atjeh maakt dikwijls het onderwerp uit van bemerkingen in den Ministerraad. En vooral door hen, die indertijd zich niet hebben kunnen vcreenigen met de benoeming van den tegenwoordigennbsp;Legerkommandant ®), wordt de vraag gesteld of hij wel de right mannbsp;on the right place is. Dit wordt zeer betwijfeld, en U zal mij wel willennbsp;toegeven dat die twijfel niet alleen hier, maar ook bij U bestaat. Hij is

') Verb. 18 Oct. ’76—21.

Uit ’s Gravenhage.

Gillis Pieter De Neve, (1823-83), 1843 off. N.I.L.; 1869 kol.; 1873 chef staf 2e Atjehexp.; 1874 gen.maj.; 1875 It.-gen., legercdt.; 1879 gepensionneerd.

4

-ocr page 183-

over zes maanden rijp voor pensioen, of liever kan daarop dan aanspraak doen gelden. Eene gedachtenwisseling daarover kan in dien tusschentijdnbsp;Zijn nut hebben en zal daarbij wel in de eerste plaats de vraag ter sprakenbsp;komen, wie zijn opvolger wezen kan. Ik geloof niet dat de benoemingnbsp;van één der Indische generaals de zaak verbeteren zou, en ook onder denbsp;kolonels, al konde daarvan één in aanmerking komen, wordt m.i. geennbsp;gevonden. Volgens den Minister van Oorlog is het hier te lande nietnbsp;beter gesteld, en kan ook hij van het Nederlandsch leger niet één aanwijzen, die daarvoor in aanmerking komen kan. En als er dan over gesproken wordt, dan hoor ik telkens en nog weer opnieuw den generaalnbsp;Verspijck aanwijzen. Sterk ben ik daarvoor niet geporteerd. Maar toch,nbsp;als de keus zoo beperkt is, moet men wel aan hem denken. Of hij wil,nbsp;dit weet ik niet zeker, maar misschien wel. Wat zoudt U daarvannbsp;denken? Tot nog toe heb ik het denkbeeld verworpen, vooral om hetgeen vroeger voorgevallen is, en de partijschappen die door hem zijnnbsp;ontstaan, al heeft hij ze aanvankelijk niet opgewekt in directen zin.nbsp;Men noemt ook den generaal Weitzel ®), een man die in Indië is geweest, doch niet meer jong.

Wat de zaken op Atjeh betreft, ik vrees dat het einde van den oorlog nog ver af zal zijn. Zal de thans gevolgde wijze van opereeren het beoogde doel doen bereiken ? Is het niet mogelijk het plan van Generaalnbsp;Pel *) uit te voeren, door, na dat bezet zijn Koerong Raba, de Atjeh-rivier, Kwalla Gighen, thans ook Koerong Ryah te bezetten, en zoudenbsp;wanneer die accessen zijn afgesloten, en de N.O.linie geheel is afgesloten,nbsp;het geen zaak zijn vooreerst niet verder tot verovering van de XXII ennbsp;XXVI Moekims over te gaan ? ’t Is een vraag.

[Bezoek van den Majoor der Artillerie Van Zijll de Jong ®), die in het Vaderland van 21 Oct. ’75 een artikel heeft geschreven over denbsp;Atjeh-kwestie. Hij ,,verkoopt kennelijk peren uit den tuin van Generaalnbsp;Pel”, doch spreekt ,,vrij wel”; zijn denkbeeld is: alle accessen op denbsp;Noord-kust af te sluiten; Koerong Ryah door zeemacht; daarna binnenland zuiveren.]

Hetgeen mij wel eens bezorgd maakt, is franchement gezegd. Uw ongeduld. Ik begrijp volkomen de positie van den G.G., die met den

H. J. R. Beijen.

Jhr. Gustave Marie Verspyck (1822-1909) 1842 off. Ned.L.; 1846 overg. N.I.L.; 1865 kol,; 1868/70 in Neder!., gen.maj. adj. i.b.d. des Konings; 1873 2e bevelhebbernbsp;2e Atjehexp.; 1874 gepensionneerd (verschilde met gen. Van Swieten van meeningnbsp;over Atjehpolitiek) It.-gen. tit.; 1878 adj.gen. des Konings; 1894 adj-gen. der Koningin.

August Wilhelm Philip Weitzel (1816-96) 1837 off. Ned. L.; 1853/58 detach. N.I.L. kapt.-adj. van It.-gen. Jhr. F. V. A. de Stuers; exp. Lampongs; 1873/75 ennbsp;1883/88 Min. V. Oorlog.

^) Afsluiting van Groot Atjeh van de zee. (vgl. G.B. 10 Nov. 75—119).

Johannes Ludovicos Jacobus Hubertus Pel (1823-76) 1846 N.I. mil. dienst; 1874 kol., civ. en mil. bevelh. Atjeh; 1875 gen.maj.

Theodoor Johan Arnold Van Zijll De Jong (1836-1917) 1855 off. N.I.L.; 1884 kol. 1887 gen.maj.; 1889 It.gen., legercdt; 1893 gepensionneerd.

-ocr page 184-

meesten ijver voor de zaak bezield, zich in zijn goede verwachtingen ziet teleurgesteld, en ik begrijp dus ook dat ongeduld. Maar zal hetnbsp;mogelijk zijn door kracht van wapenen gedaan te krijgen, wat volgensnbsp;de geschiedenis tevens een quaestie van tijd moet zijn ? Ik hoop dat iknbsp;spoedig moge staan voor eene bevestigende beantwoording van dezenbsp;vraag. En ik hoop tevens dat in Generaal Diemont moge worden gevonden the right man.

3. ALTING MEES AAN VAN LANSBERGE, 23 Nov. 1876

Ik ontving heden de Marseille-mail. Daarbij de stukken betreffende de verhouding van de leden van het Hof tot den President [behandelingnbsp;later.]

Maar nu nog een ander punt. Ik schreef reeds in mijn vorige over Atjeh, een onderwerp dat mij dagelijks, mag ik zeggen, bezig houdt,nbsp;en nog meer is opgewekt door een correspondentie daarover gevoerdnbsp;met den Generaal Van Swieten®), die in een door mij aan hem geschrevennbsp;brief*) met betrekking tot een brochure door den heer De Rochemontnbsp;in het licht gegeven ®), en waarin het een en ander voorkomt blijkbaarnbsp;afkomstig van het Ministerie dat tot nog toe aan den heer Van Swietennbsp;inzage verleende van de Atjeh-stukken, aanleiding heeft gevonden omnbsp;mij een zeer lange brief®) te schrijven over de geheele Atjeh-zaak. Iknbsp;hoop U daarvan spoedig afschrift aan te bieden tegelijk met de opmerkingen, waartoe dit schrijven aanleiding gegeven heeft. Intusschen hebnbsp;ik gemeend die Atjeh-zaak niet geheel en al bij particulier schrijvennbsp;te mogen behandelen, omdat ik in waarheid bevreesd ben, en mij daarover niet kan heenzetten, dat verder gegaan wordt, althans men verdernbsp;kan gaan, dan wel gewenscht wordt, en zelfs in Uwe bedoeling ligt. Iknbsp;hoop dat mijn kabinets-missive daaromtrent duidelijk is '^). Zij is denbsp;vrucht van eenvoudig pligtbesef en zij is, naar ik meen en vertrouw,nbsp;zoodanig gesteld, dat ook U daarin niets anders zal zien dan dat daaraannbsp;tot grondslag ligt niet gemis aan vertrouwen in Uw doorzigt, maar nietsnbsp;anders dan het groot gewigt der zaak . . .

b August Jan Emanuel Diemont, 1841 N.I. mil. dienst; 1870 kol.; 1874 gen.maj': 1876 mil. en clv. bevelh. Atjeh; 1878 gepensionneerd.

Uit 's Gravenhage.

b Jan Van Swieten (1807-88) 1821 Ned. mil. dienst; 1827/30 in Indië; 1830/35 in België; 1835 op verz. als kapt. naar Indië; 1849 kol.; 1853 gen.maj.; 1858/62 It.gen.,nbsp;legercdt.; i860 bevelh. Boni exp.; 1873/74 uit Ned. gez., bevelhebber 2e Atjehexp.nbsp;*) Verb. 15 Nov. 76—U 25.

J. I. de Rochemont ,,Wat hebben partijschappen van onzen Atsjinoorlog gemaakt” Haarlem 1876.

b In verb. 15 Nov. 76—U 25.

’) Verb 23 Nov. 76—1/26 (niet aangetr.)

-ocr page 185-

4. ALTING MEES AAN VAN LANSBERGE, 2 Dec. 1876 i).

Ik mag de mail niet laten sluiten alvorens U mijne hartelijke geluk-wenschingen aan te bieden met den schitterenden uitslag van de expeditie tegen Simpang Olim, door welk wapenfeit het mij voorkomt dat onze vestiging te Atjeh zeer wordt bekrachtigd. Ik wil niet ontkennen dat ik mij wel eens heb laten medeslepen en mijne bezorgdheidnbsp;in de laatste dagen niet heb kunnen onderdrukken met het oog op hetgeen ik genoemd heb Uw ongeduld. En zoo was ik na eene herlezingnbsp;van alle de stukken bepaaldelijk Uwe instructie van 15 Juli j.1. aan dennbsp;opperbevelhebber met betrekking tot Simpang Olim ), op verre na nietnbsp;gerustgesteld door Uw eerst twee dagen geleden ontvangen telegram ).nbsp;Die bezorgdheid is echter thans voor een.goed deel geweken, en hetnbsp;hedenavond in de Staatscourant te verschijnen berigt ) zal ontegenzeggelijk een goede indruk maken, en ook de oproerige leden van hetnbsp;Parlement tot zachtere stemming brengen.

[Conferentie met Dr. Archer, Inspecteur M.G.D. Br. leger, en Minister van Marine: Iedereen te Kota Radja door miasmen vergrftigd; daar blijven onmogelijk; bepleit verhuizing van leger en hospitalen naarnbsp;voet van gebergte, 300 voet hoog. waartoe verlenging van spoorbaannbsp;met 6 Eng. mijlen volstaat.]

Het request van het Hof aan den Koning heb ik, zooals U zult gezien hebben, niet den Koning aangeboden, maar aan U. E. teruggezonden. Ik hoop dat de gemoederen eenigzins bedaard zullen zijn,nbsp;en dat daartoe moge bijdragen een brief die ik heden aan den Raadsheernbsp;Mr. Trip geschreven heb ®), die zoo ik hoop, hem zal hebben wakker-geschud. Hij en met hem eenige anderen laten zich opzetten door denbsp;belhamels en hebben de kracht niet om met mee te gaan. Ik heb hemnbsp;dit als oud-praeses onder het oog gebragt, en hem wel te verstaan gegeven hoe het prestige van het Hof te niet gaat door hunne onberadennbsp;handelingen, en hoe men zich niet moet voorstellen, dat de Ministernbsp;het gezag van den G.G. niet zoude handhaven. Ik hoop dat men nunbsp;tevens zal begrijpen, dat men het regt van petitie met heeft en dat mennbsp;de zaak verder zal laten rusten. Ik wil de tractementsverhooging welnbsp;blijven voorstaan, maar of dit gemakkelijk zal gaan bij de Tweedenbsp;Kamer betwijfel ik eenigzins, vooral nu het adres aan den Koningnbsp;hier in de Arnhemsche Courant is gepubliceerd geweest ).

b

P/26

•*)

Uit ’s Gravenhage.

Niet aangetrofifen.

Niet aangetroffen.

Vera.ÏrtctemeJtt^rh.! positieverbetering rechterlijke macht; Verb 29 Nov. 76-

Blijkbaar particulier aan Mr. Jan Sibenius Trip, 1853 Gvtsdienst; 1869 raadsheer H.G.H.; 1879 proc.-gen. H.G.H.; 1883 pres. H.G.H.; 1895 gepensionneerd.

’) I Nov. 76—7018.

7

-ocr page 186-

5. ALTING MEES AAN VAN LANSBERGE, 21 Dec. 1876 i).

De Muntwet voor Indië is na de verwerping der Nederlandsche Muntwet door de Eerste Kamer in dit stadium dat zij, als behelzendenbsp;bepalingen waarbij verwezen wordt tot die verworpen wet, niet voornbsp;aanneming vatbaar is. Ik wenschte haar thans in te trekken, en opnieuwnbsp;bij de Tweede Kamer in veranderden vorm in te dienen, doch stuit thansnbsp;op het grondwettig bezwaar, dat volgens het gevoelen van eenigenbsp;Ministers, zij in dezen stand der zaak en nu de Tweede Kamer haarnbsp;heeft aangenomen ®), niet zoude kunnen worden ingetrokken *). Morgennbsp;zal daarover opnieuw worden beraadslaagd, en zal er casu quo nietnbsp;anders opzitten dan haar door de Eerste Kamer te doen verwerpen.

Ik ben in correspondentie met de Spoorwegmaatschappij over de lijn Solo—Madioen en Djocja—Tjilatjap. . . .

[Schutterij. Zooals zij thans is, een onding. Contributie beter aanwenden voor politie. Dit mogelijk, want schutterijen volgens art. 113 R.R. niet verplicht.]

Wat betreft de verplaatsing der Secretarie naar Buitenzorg, ik zoude zulks zeer wenschelijk achten, als die zaak geen geld kostte en niet opnbsp;de begrooting behoefde te paraisseeren. Doch zeer zoude ik vreezen, datnbsp;die post bij amendement in de Kamer weer van de begrooting verdwijnen zal ... Tot nog toe vind ik daarover in de archieven wel hetnbsp;een en ander, maar niet alles; echter dit, dat ook reeds sprake is geweestnbsp;van verplaatsing van den Raad van Indië, ja zelfs van de Directiën,nbsp;iets waaraan vooreerst toch wel niet gedacht zal kunnen worden, ’t Blijftnbsp;echter eene waarheid dat de G.G. te geïsoleerd is op Buitenzorg, en datnbsp;hij in zijn werkzaamheden uit den aard der zaak dikwijls belemmerdnbsp;worden moet. . .

Na het bovenstaande heb ik aangehoord de helft der rede van den heer Wintgens, die heden avond vervolgen zal ®). Na de langdurige debattennbsp;is de belangstelling niet groot, en hoop ik morgenavond aan het eindenbsp;der begrooting te zullen komen.

Ik ben nieuwsgierig iets meer te hooren van Simpang Olim. Mogt in de Kamer de zaak van Atjeh opnieuw ter sprake komen, dan ben iknbsp;gewapend en kan en zal ik er meer van zeggen dan vroeger, toen iknbsp;daarmede werd verrast. Welligt dat de artikelen van den heer Goltsteinnbsp;in de Utrechtsche Courant ®) daartoe zullen aanleiding geven.

Uit ’s Gravenhage.

®) Pag 102 Handelingen le Kamer.

Pag 332 Handelingen 2e Kamer en bijl. 103 Bijblad.

*) Art. 115 G.W., in 1887 opgenomen, stelde ’s Konings bevoegdheid tot tusschen-tijdsch terugnemen wetsontwerpen boven elke twijfel.

®) Pag. 731 e.v. Handelingen 2e Kamer.

Mr. W. Wintgens, (Den Haag).

®) Utr. Prov. en Sted. Dagbl. 19 en 20 Dec. 76—350 en 351, ,,Atjeh sedert April 1874”

8 —

-ocr page 187-

6. ALTING MEES AAN VAN LANSBERGE, 28 Dec. 18761).

U zult zien dat Hoofdstuk IX der Staatsbegrooting is aangenomen, na een vrij hevig debat. De positie van het Ministerie is vrij zonderling, ennbsp;zulks niet alleen op koloniaal gebied. Aangevallen door de zoogenaamdnbsp;conservatieve partij; en verdedigd door de tegenovergestelde partij: eennbsp;natuurlijk gevolg van het feit, dat men zich noemt liberaal en conservatief, zonder het te zijn. Wij althans zijn zeker niet behoorende tot denbsp;conservatieve partij, tenzij men onder liberaal verstaat om vooruit tenbsp;loopen op toestanden die nog moeten ontstaan.

U zult zien, dat ook de zaak-Atjeh weer ter sprake is gekomen. Van Swieten en De Rochemont zijn met bombastische protesten te veldenbsp;getrokken tegen den heer Van Goltstein ^), doch het Bijblad is onaangeroerd gebleven. Ik had wel gewenscht dat de heer Van Goltsteinnbsp;zijn schrijven nog eenige dagen had uitgesteld, ofschoon het een ennbsp;ander vrijwel overeenstemmend is.

Nu ik de hand vrijer heb, kan ik mij meer bezig houden met zaken die eigenlijk van meer belang zijn dan de debatten in de Kamer. En zoonbsp;hoop ik U binnenkort te schrijven over het onderwijs, speciaal de op-rigting van een paar scholen voor zonen van Inlandsche hoofden. . . .nbsp;Ik ben sterk voor die zaak geporteerd en geloof dat wij het daaromtrentnbsp;eens zijn. Behoudens de uitbreiding die later toch zal dienen te wordennbsp;gegeven, want ik geloof dat de Inlandsche hoofden daarmede zeer ingenomen zullen zijn, wenschte ik U in bedenking te geven om vooreerstnbsp;twee scholen op te rigten te Bandoeng en te Magelang. Het onderwijs,nbsp;daar te geven, behoeft in den aanvang niet meer uitgebreid te zijn dannbsp;dat voor de school te Tondano. Als in de daar gedoceerde vakken grondig onderwijs gegeven wordt, dan zullen we een groote stap verder zijn,nbsp;en verklaar ik mij bereid om, als de kosten niet te hoog worden geraamd,nbsp;zoo spoedig mogelijk daarvoor bij de Kamer een crediet aan te vragen,nbsp;opdat nog in het volgend jaar 1877 aan het plan uitvoering gegeven worden kan. [Geen luxe: gebouwen van houten stijlen op steenen voeten metnbsp;bamboezen wanden beantwoorden volkomen aan het doel]. Twee scholennbsp;zullen op den duur niet voldoende zijn, maar juist omdat ik voorzienbsp;dat wij er toe zullen komen om na verloop van tijd in elke residentienbsp;tot de oprigting van eene dergelijke instelling over te gaan, is hetnbsp;noodig dat overdaad zooveel mogelijk vermede worde . . .

Met de uitzending van specie, ingevolge ontvangen telegram, zal spoedig worden aangevangen. Goud kan nog niet worden gezonden,nbsp;omdat ik verpligt zal zijn heden de Indische Muntwet, die in tweenbsp;artikelen verwijst naar de door de Eerste Kamer verworpen Nederland-sche wet, door de Eerste Kamer te doen verwerpen . . .

Uit ’s Gravenhage.

Ingez. stuk Van Swieten in Utr. Pr. en St. Dagbl. van 24 Dec. ’76-355, protest tegen artt. Van Goltstein. Vgl. ook pag 752 e.v. Handelingen 2e Kamer.

9 —

-ocr page 188-

Uwe Excellentie zal mij zeer verpligten door een spoedig advies op het wetsontwerp betreffende het auteursregt ^). Ik denk dat de redacteursnbsp;der Indische couranten die maatregel wel niet aangenaam zullen vinden,nbsp;maar zij komt voor noodig te zijn.

7. ALTING MEES AAN VAN LANSBERGE, 4 Jan. 1877

Dagelijks is hier thans aan de orde de spoorweg-aanleg Solo— Madioen en Djocja—Tjilatjap. Heb ik vroeger wel eens gezegd datnbsp;het geven van concessie aan particuliere maatschappijen, mijns inziens,nbsp;de voorkeur verdiende, ik kan thans niet zeggen dat de onderhandelingennbsp;tot bereiking van dat doel mij medevallen. Toch zal voor de daarstellingnbsp;dier lijnen wel met de spoorweg-maatschappij dienen te worden overeengekomen. En zouden wij een heel eind verder zijn, indien daartusschennbsp;niet kwam de vraag, smal of normaal spoor. Ik heb zulke treurige herinnering aan het smal spoor op de lijn Batavia—Buitenzorg, dat ik nietnbsp;dan met een bezwaard gemoed tot het smal spoor kom. De geleerdennbsp;zijn het daarbij op dat punt zoo oneens, dat de keus voor een leek bijnanbsp;niet is te doen. [Morgen besprekingen daarover.] Intusschen dient denbsp;quaestie te worden getrancheerd, en met het oog op hetgeen onder mijnnbsp;voorganger reeds is beslist, zoude ik wel kunnen komen tot eene beslissing, die, al had ik het liever anders, echter zal kunnen leiden tot eennbsp;resultaat, dat bij doordrijving van eigen denkbeelden welligt in het geheelnbsp;niet zoude kunnen worden verkregen. Met de volgende mail hoop iknbsp;U daarover nader te kunnen berigten. Met den bouw van de havenwerken zal thans dienen te worden voortgegaan. Van particuliere zijde ®)nbsp;ontving ik uit Indië aandrang om die zaak te staken, maar kan dit ?nbsp;Moet een opvolgend Minister afbreken wat zijn voorganger heeft opgebouwd en kan er worden gereageerd op een beginsel, dat met grootenbsp;meerderheid door de wetgevende magt is aangenomen ? Gaarne wil iknbsp;erkennen dat, als de zaak niet begonnen was, ik thans het initiatief nietnbsp;nemen zou, maar ik heb begrepen dat die zaak was uitgemaakt, en iknbsp;niet anders heb te doen dan uitvoering te geven aan hetgeen eenmaalnbsp;door de daartoe bevoegde magt besloten is.

[Benoeming Directeur B.O.W. Noodzakelijkheid een competent ingenieur te benoemen. B.O.W. heeft zuivering noodig.]

Ik heb mij bij de moeyelijkheden waarmede U te kampen moet hebben bij de benoeming van Indische ambtenaren in den laatsten tijd wel eens de vraag gesteld of bij gemis van inderdaad geschikte personen,nbsp;niet nu en dan in ontstane vacatures zoude kunnen worden voorzien

h Bijl. 202 Bijblad.

TJit ’s Gravenhage.

De handel achtte Priok als havenplaats van Batavia ongeschikt wegens groote afstand van Batavia.

— 10 —

-ocr page 189-

door benoeming van hoofdambtenaren buiten Indië. Het blijkt toch herhaaldelijk dat in Indië het faute de mieux moet worden toegepastnbsp;bij benoemingen tot de hoogste betrekkingen, en dat de wrange vruchtennbsp;daarvan later worden geplukt. Zonder daarvan regel te maken geloofnbsp;ik toch dat het denkbeeld in gegeven gevallen overweging verdient.

Hetgeen U mij schrijft over de regterlijke ambtenaren verbaast mij niet. Ik blijf genegen om tot lotsverbetering mede te werken, in de hoopnbsp;dat zulks tot verbetering van het gehalte zal leiden. Doch dit laatstenbsp;zal niet zoo spoedig verwezenlijkt worden. Op de Inlandsche regt-spraak terug te komen acht ik eene onmogelijkheid. Een aan de benoeming voorafgegaan goed onderzoek, en strenge toepassing van de wetnbsp;in gevallen van pligtverzuim en terzijdestelling van het stelsel vannbsp;anciënniteit zullen voor ’s hands wel de eenige middelen zijn om in dennbsp;bestaanden toestand verandering te brengen. En wat dat onderzoeknbsp;betreft, zoude ik wel wenschen dat de Directeur van Justitie meerderenbsp;informatiën omtrent de kandidaten inwon dan tot nu toe het geval isnbsp;geweest.

Voordragten van collegiën acht ik daarvoor niet noodig, maar hij kan wel geheime rapporten vragen van de presidenten van de Radennbsp;van Justitie, de hoofden van het Openbaar Ministerie en den presidentnbsp;van het Hooggeregtshof. Het Hof heeft in zooverre, mijns inziens,nbsp;teregt opgemerkt, dat de Directeur van Justitie te veel naar eigen in-zigten handelt en zich niet voldoende vergewist omtrent het karakternbsp;en de geschiktheid van den candidaat. Er zijn benoemingen gedaan dienbsp;achterwege zouden zijn gebleven, als men niet alleen was afgegaan opnbsp;het on dit en de voorstelling die de Directeur zich van den persoon,nbsp;alleen mag ik zeggen op het gezigt, had gemaakt. De Pauly heeft ditnbsp;wel tegengesproken, maar 't is toch zoo, en de tegenwoordige is nognbsp;veel meer impressionable. Ik hoop dat het in het Hof nu goed zal gaan.

De Muntwet wordt zoo spoedig mogelijk opnieuw aan de Tweede Kamer ingediend, nu zij door de Eerste Kamer, op verzoek, met één-parige stemmen verworpen is.

Ik zal daarna trachten goud te bekomen. Thans wordt met elk schip twee millioen aan zilver verzonden, zoodat in de eerste twee maandennbsp;acht millioen zal worden verscheept. Ik hoop dat die maatregel invloednbsp;zal oefenen op den wisselkoers, daar toch wisseltrekking altijd te verkiezen zal zijn. Ik wensch U hierbij nog mede te deelen, dat ik zalnbsp;afwijken van de gedragslijn door sommigen mijner voorgangers gevolgd,nbsp;en zonder af te dingen op het gevraagde, steeds zal zenden hetgeen gevraagd geworden is. Ware zulks het vorige jaar geschied, dan zoude denbsp;nood niet zoo hoog gestegen zijn. Voor de aanstaande geldverzendingen

') Mr. Daniel Lodewijk Frederik de Paulij (1824-1911) 1849 Gvtsdienst; 1863 raadsheernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1871 Dir. v. Justitie; 1876 pres. H.G.H.; 1884 gepensionneerd.

Mr. Louis Antoine Pierre Francois Buyn; was adv. proc. H.G.H.; 1870 Gvtsdienst; 1871 seer. Dept. Justitie; 1876 Dir. Justitie; 1891 gepensionneerd.

11

-ocr page 190-

wordt assurantie genomen tegen % %, zoodat met de vracht de onkosten niet hooger stijgen dan %.

Wat betreft Uwen brief aan den Maharadja van Djohore of liever aan den heer Read ^), ik kan mij daarmede volkomen vereenigen.

De generaal Van Swieten en zijn satelliet De Rochemont hebben op het voorkomende in het Bijblad gezwegen.

Ik hoop dat de heer Van de Putte®) nu ook wijzer worden zal. Trouwens in de eerste tijden zal hij wel geene gelegenheid hebben om daarop innbsp;de Kamer terug te komen, tenzij bij de behandeling van het Policie-Reglement. U zult hebben gezien dat ik daarin dezelfde opinie hebnbsp;behouden als ik reeds vroeger had. De meerderheid der commissienbsp;zal in mij geen groot bestrijder vinden, daar ik eigenlijk, behalve daarnbsp;waar immigratie van werklieden plaats heeft, wel kan toegeven, dat denbsp;bepaling niet zoo noodzakelijk is. Het onderzoek toont dit niet voldoendenbsp;aan; er blijkt wel van het aantal overtredingen, maar hetgeen daarinnbsp;wordt gemist is dit dat het ongerief door werkstaking veroorzaakt, innbsp;geen enkel advies is aan het licht gebragt. Men moet het door werkstaking berokkend nadeel mijns inziens niet zoeken in het opstekennbsp;van het voorschot, maar in de schade die geleden wordt, doordien hetnbsp;werk niet wordt verrigt, stilstand van eene onderneming enz. En daarvannbsp;blijkt niets. Wij zullen maar eens afwachten. Er zal wel genoeg overnbsp;worden gesproken, want aan sprekers ontbreekt het in ons Parlementnbsp;nog niet.

8. ALTING MEES AAN VAN LANSBERGE, 24 Jan. 1877

De Bataviasche Kamer van Koophandel heeft mij in eene lastige positie gebragt met betrekking tot de havenwerken. De eerste stootnbsp;heb ik doorgestaan, maar bij de Tweede Kamer zal het wel weer opnieuwnbsp;beginnen, en is er zoodoende weer een nieuwe quaestie op het tapijtnbsp;gebragt. Het doet mij ook daarom leed omdat ik zoo goed als gereednbsp;ben met de Indische spoorweg-maatschappij en daarmede binnen betrekkelijk korten tijd bij de Kamer zal moeten komen, die in het gebeurde aanleiding zal vinden tot oppositie. Ik hoor en zie den heernbsp;Wintgens reeds! . . .

Den 2^en; heden arriveerde de mail via Napels met Uw geacht

,,Niet toestaan dat anderen zich in Atjehzaken mengen” — geheim besi. van 24 Nov. 76-138a.

Consul-generaal der Nederlanden te Singapore.

Isaac Dignus Fransen Van de Putte lid 2e Kamer (Hoorn); (1822—1902) 1838 ter koopvaardij; 1849 adm s.f.Pandji; 1859 naar Nederl.; 1862, 1866/73 eu 1874/80nbsp;lid 2e Kamer; 1863/66 en 1873/74 Min. v. Kol.; 1880/1902 lid le Kamer.

*) ,,tot onderzoek der rapporten en adv. in Indië uitgebragt”. Zie bijl. 89 Bijblad.

Uit ’s Gravenhage.

12 —

-ocr page 191-

schrijven^). Ik vond daarbij de missive van den heer Schram, die zeer teregt de Kamer van K. e. N. op hare plaats zet ^).

Wat betreft de zaken te Atjeh, het kan zijn dat daaromtrent op enkele punten verschil van meening bestaat, en dat daarvan blijk gegeven is;nbsp;in algemeenen zin onderschrijf ik geheel en al de door U gevolgdenbsp;gedragslijn, en hoop ik in allen gevalle daarvan bij de Kamer steeds tenbsp;doen blijken. Ik behoef daarom mijn gemoed geen geweld aan te doen.

Onder het schrijven dezes heb ik een onderhoud gehad met den Secretaris-Generaal, en is het ons, ten einde die haven-quaestie, die nunbsp;toch aan de orde is, eenigzins te couperen, voorgekomen dat wij hetnbsp;rapport van den heer Schram zouden kunnen publiceren in de Staatscourant. Ik geloof dat het goed zal doen, en men ons dan verder wel metnbsp;rust zal laten.

9. ALTING MEES AAN VAN LANSBERGE, 27 Jan. 1877 ®).

Hetgeen U over Deli schrijft bevestigt de opvatting, welke ik daaromtrent reeds sedert eenigen tijd had, doch ben ik niettemin nieuwsgierig naar nadere berichten daaromtrent. Intusschen ontbreekt het hier niet aan dagelijksche klagten van belanghebbenden, over de circulaire van den Procureur-Generaal met betrekking tot de werkcontracten^), en is het mij voldoende gebleken dat althans daar ter plaatse denbsp;werklieden wel degelijk gedwongen worden om na het ondergaan dernbsp;straf bij den meester terug te keeren. Er zijn residentiën op Java, waarnbsp;hetzelfde geschiedde bij de suikerfabrieken. Intusschen wat voor Javanbsp;niet zoo noodig kan worden geacht, zal toch een vereischte blijven voornbsp;werklieden van elders aangevoerd, die steeds voorschotten hebben ontvangen, en zonder dien ook niet verkregen kunnen worden. Eene verscherping van het politie-reglement zal te dien aanzien noodzakelijknbsp;zijn, en dan heb ik nog geen betere bepaling gelezen dan die gevondennbsp;wordt in de art. No. XIII of 1859 to provide for the punishment ofnbsp;breaches of contract by artificers, workmen enz. van kracht in Britsch-Indië ®). De straf is daar gesteld op three months hard labour, doch nietnbsp;dan na ontvangen regterlijk bevel om het werk te verrigten of hetnbsp;voorschot terug te betalen en onwil of verzuim om daaraan te voldoen.

Ik ben in drukke en zeer ernstige correspondentie ®) met den Minister

Niet aangetroffen

Bedoeld zal zijn Kamer van Koophandel en Nijverheid te Batavia.

Martinus Johannes Schram (1827-1903) 1855 Gvtsdienst; 1874 hoofdingenieur le kl.; 1884 gepensionneerd.

Uit ’s Gravenhage.

Aan H.G.B.; 12 Sept. 76—1703 (Verb. 6 Mrt 77-20) ,,Terugzenden naar onderneming na strafexpiratie om contracttijd uit te dienen is ontoelaatbaar”.

*) W. Theobald ,,The legislative acts of the Governor-General of India in Council” — vol. III Calcutta, 1868.

®) Verb. 10 Jan. 77—P.

— 13 —

-ocr page 192-

van Oorlog over het Indische leger, dat gaandeweg geheel uit vreemdelingen begint te bestaan. Hoe en op welke wijze daarin verandering te brengen zal niet zoo gemakkelijk zijn op te lossen, maar zeker is het datnbsp;het op den duur zoo niet blijven moet. Als het de belangen van Indiënbsp;geldt, stuit ik bij de collega’s op groote onverschilligheid, en niet gemakkelijk is het hen te beduiden dat ook de Minister van Koloniën denbsp;Nederlandsche belangen verdedigt, wanneer hij wijst op den toestandnbsp;in Indië. Ik heb op brieven woorden moeten laten volgen om eindelijknbsp;het Departement van Oorlog eens wakker te schudden. Nous verronsnbsp;wat men doen zal.

28en. Heden morgen de mail ontvangen. Ik mis daarin het nader onderzoek van den heer Schram over de havenwerken, dat mij leednbsp;doet omdat ik het had kunnen bezigen welligt in de Eerste Kamer,nbsp;waar men heden of morgen mij over die havenwerken zal interpelleeren,nbsp;en met eene motie tot staking of nader onderzoek voor den dag zalnbsp;komen. Ik zal denkelijk niet toegeven, want ik kan en mag het niet doennbsp;in dezen stand der zaak. De handel te Batavia had beter gedaan thans tenbsp;zwijgen na al de reclames van vroeger, en ik hoop dit met eenige woordennbsp;te doen uitkomen. Toch doet de zaak mij leed, omdat ik hierin zie eenenbsp;versterking van de partij die de Indische baten liever voor Nederlandnbsp;gebruiken zal, waar men de weldaden der Regering op dat gebied nietnbsp;met een protest beantwoordt. . . .

Met U begin ik de zaak Atjeh van een gunstige zijde te beschouwen, en vond ik in Uw schrijven terug bijna letterlijk hetgeen ik hedenmorgen te dien aanzien aan den Koning mededeelde ^). Of Z. M.nbsp;echter in alle opzichten zich op de hoogte houdt, wordt door mij betwijfeld.

10. ALTING MEES AAN VAN LANSBERGE, i Febr. 1877 2).

... Het ontvangen telegram uit Atjeh meldt ons den togt naar Koerong Ryah ®). De hemel geve dat daarmede zal worden verkregen het succes,nbsp;'t welk men zich daarvan voorstelt. Men had mij tot nog toe altijd verzekerd, dat een aanval van de zeekant niet mogelijk was. Is thans hetnbsp;tegendeel gebleken, dan voorzeker valt het te betreuren dat men daartoenbsp;niet eerder is overgegaan. Echter heb ik mij in den laatsten tijd mindernbsp;ongerust gemaakt over den oorlog zelve, als over den ongunstigennbsp;gezondheidstoestand, die inderdaad zorgwekkend is . . .

Iets wat ook in het oog springt is de weinige bekendheid met de Inlandsche huishouding op Java, nadat wij daar zoovele jaren gezag,

b Verb. 31 Jan. 77—S/i.

Uit ’s Gravenhage.

*) Tocht van Gen. Diemont over zee naar K.Raja

14 —

-ocr page 193-

hebben uitgeoefend. Het is mij opgevallen bij de behandeling van de ontwerp-verordening omtrent de verkiezing en het ontslag der dessa-hoofden, dat met de grootste openhartigheid door verschillende autoriteiten de verklaring wordt afgelegd dat men daaromtrent eigenlijk nietsnbsp;met zekerheid zeggen kan, niettegenstaande dat toch die verkiezingennbsp;steeds plaats hebberi onder medewerking of althans in tegenwoordigheidnbsp;van een Europeesch ambtenaar.

Het rapport over dat onderwerp aan den Koning is thans gearresteerd en is mijne zienswijze a peu prés overeenstemmend met de Uwe ^).nbsp;De verordening zal zoodoende ons een kleine stap verder brengen,nbsp;beperkt zooals wij zijn door artikel 71 R.R. ^). Ik zoude het echter welnbsp;noodig achten dat de Hoofden van Gewestelijk Bestuur de opvolgingnbsp;van het R.R. niet zoover uitstrekken, dat zij zelfs niet op de hoogtenbsp;zijn van hetgeen in de Inlandsche gemeenten omgaat. Een dergelijknbsp;onderzoek zal men toch wel geene inmenging noemen.

De voorstellen omtrent de regterlijke magt zijn in behandeling op de bureaux. Tevens ben ik in correspondentie met Binnenlandschenbsp;Zaken over de opleiding van onze Indische regtsdoctoren aan de hooge-scholen en heb ik aan den betrokken referendaris opgedragen om denbsp;voorwaarden te herzien, gesteld voor de benoembaarheid der ambtenaren iste klasse. Wij moeten zien uit den weg te ruimen de taalstudienbsp;na de promotie tot doctor in de regten, en het daarheen zien te leidennbsp;dat de jongelui naar Indië kunnen gaan, niet, nadat zij gedurende eennbsp;paar jaren de regtstudie hebben verwaarloosd, en alles hebben vergetennbsp;wat zij hebben geleerd, maar dat zij zich dadelijk na de promotie alsnbsp;juris doctor naar Indië kunnen begeven. Examen in de regts- en staatswetenschappen (Nederlandsch en Indisch) en daarop promotie totnbsp;doctor. Als zoodanig naar Indië en aldaar geplaatst als adjunct-griffiernbsp;of iets dergelijks, met wachtgeld. Vervolgens na verloop van één of tweenbsp;jaren examen in de talen, en daarop benoembaar tot ambtenaar. De taalnbsp;met desnoods de land- en volkenkunde zullen ze zich in Indië spoedignbsp;eigen kunnen maken, en de regtswetenschap zullen ze dagelijks in denbsp;praktijk moeten blijven beoefenen. Dit denkbeeld is voor uitwerkingnbsp;vatbaar. Ik hoop dat het mij op deze of gene wijze moge gegeven zijnnbsp;dien tak van Staatsdienst eenigzins te verbeteren. Want zooals het nunbsp;is, kan en mag het niet blijven.

II. VAN LANSBERGE AAN ALTING MEES, 7 Febr. 1877®).

Door laatste gevechten plan Pel volvoerd, behoudens welligt eenige uitbreiding van den kant van Kroeng Raba. Omtrent hetgeen verder te

G.G. wenscht regeling verkiesbaarheid tot desahoofd, (vgl. verb. 17 Febr. 77—r.)

•) Inzake desa autonomie.

*) Uit Batavia.

IS

-ocr page 194-

doen staat bestaat verschil van gevoelen rnet name wat betreft de door U.E. in de Staten-Generaal bedoelde afgeronde vestiging, waaromtrent,nbsp;nu in den laatsten tijd nopens configuratie terrein meer licht is verkregen, door Kommandant der landmagt en Bevelhebber te Atjeh verschillend wordt gedacht. Daar ik beslissen moet is het van het hoogstenbsp;gewigt dat ik persoonlijk den stand van zaken opneme. Een bezoeknbsp;mijnerzijds te Atjeh acht ik ook noodzakelijk met het oog op de hygiënische kwestiën en de steeds toenemende uitgaven. Ook heb ik redennbsp;om te gelooven dat niet het noodige wordt verrigt om toenadering tenbsp;verkrijgen. Verzoek dus magtiging des Konings om zoodanig bezoek,nbsp;waardoor welligt het einde van den oorlog zal bespoedigd worden, afnbsp;te leggen.

12. ALTING MEES AAN VAN LANSBERGE, 7 Febr. 1877 i).

Met zeer veel belangstelling heb ik kennis genomen van Uw schrijven dd. 27 Dec. j.1. Bij het antwoord daarop kan ik U al dadelijk de verzekering geven dat ik hoogen prijs zal blijven stellen op eene blootlegging van Uwe opinie zonder omwegen, als de conditio sine qua non

.....gedachtenwisseling mogelijk is, terwijl wat betreft de officieele

correspondentie ik er voor zal blijven zorgen dat daarin een toon blijve heerschen comme il faut. Ik vlei mij tevens dat ik tot nog toe getrouwnbsp;ben gebleven aan het beginsel, dat het gezag van den G.G. door hetnbsp;Bestuur in Nederland dient te worden gesteund, en ik voeg daarbijnbsp;gaarne dat ik niet alleen persoonlijk geene reden heb aan dit beginselnbsp;ontrouw te worden, maar integendeel met hart en ziel zal ijveren ooknbsp;voor de persoon van den G.G., aan wien het bestuur van onze over-zeesche bezittingen zoo bij uitnemendheid is toevertrouwd. U.E. ver-geve mij deze ontboezeming, maar ik moet doen uitkomen dat, als iknbsp;van verschil van meening doe blijken, alleen het Staatsbelang daaraannbsp;ten grondslag ligt. Uit Uw schrijven kan echter niet worden opgemaakt,nbsp;dat bij U een andere opvatting bestaat.

En nu verder. Gebeurtenissen als onze oorlog met Atjeh, leveren in den regel veel stof tot bespreking; de Minister moet daarvoor staannbsp;in de Kamer; hij dient te verdedigen de handelingen van den G.G.;nbsp;hij is tot zekere grens daarvoor aansprakelijk. Afgescheiden van hetnbsp;Staatsbelang moet dit leiden tot eene scherpe controle, en is de Ministernbsp;verpligt alle die opmerkingen aan den G.G. mede te deelen, welke hijnbsp;meent dat op de gevolgde gedragslijn te maken zijn. U.E. geeft dit toenbsp;in Uw laatste schrijven, en zoo is het gekomen dat ik het woord ongeduld en in particulier en later in officieel schrijven (in eenige andere

Uit ’s Gravenhage.

Onleesbaar.

— 16

-ocr page 195-

termen) heb gebezigd, omdat ik van het beginsel uitging, dat er een vast plan de campagne bestond en dat, als een bekwaam en ijverig bevelhebber stond aan het hoofd der militaire operatiën, men dezen nietnbsp;van uit Buitenzorg moest drijven om datgene te doen, wat hij te Atjehnbsp;zijnde voor onmogelijk hield, en omdat ik in de kabinetsbrief aan diennbsp;opperbevelhebber meende te zien eene afwijking van het eenmaalnbsp;vastgestelde plan. Hierin was in korte woorden gelegen het gehelenbsp;verschil van meening, dat tusschen ons bestaat. Thans heb ik ontvangennbsp;den brief van den generaal Wiggers van Kerchem en het advies vannbsp;den Raad van Indië ®), en nadat ik dit gelezen heb moet ik dit althansnbsp;verklaren, dat ook in mijn oog Van Kerchem niet was the right man onnbsp;the right place, en dat zijn vervanging mij voorkomt te zijn geweestnbsp;een goede daad. Ik geef toe dat zoodanig talmen op den duur nietnbsp;konde worden geduld, en ik zal ook volstrekt niet beweren, dat eennbsp;krachtig optreden, zooals thans heeft plaats gehad, niet voor de bereikingnbsp;van het einddoel noodzakelijk is. Ik leg mij neder bij de door U gevolgdenbsp;gedragslijn, zooals U deze beschreven hebt, en ik geloof thans ook datnbsp;ons verschil van meening „meer in schijn dan in waarheid bestaat”.nbsp;Intusschen wensch ik U.E. van harte geluk met de in de laatste dagennbsp;verkregen resultaten, waardoor het plan van Generaal Pel is volvoerd.

8 Februari. Hedenmorgen vond ik het telegram *), waarin U. E. verzoekt ’s Konings magtiging te vragen om zich persoonlijk naar Atjehnbsp;te begeven. Ik heb dadelijk gevraagd belegging van den Ministerraadnbsp;en met den Minister van Binnenlandsche Zaken ®), als tijdelijk voorzitter,nbsp;de zaak besproken. De bij Uw partikulier schrijven gevoegde schetskaartnbsp;komt mij daarbij heerlijk te stade, en maakt dat het punt in geschilnbsp;aanschouwelijk kan worden voorgesteld. Evenals de heer Heemskerknbsp;ben ik ingenomen met Uw voornemen en zal ik het voorstel a coeurnbsp;en bij de Ministers, en bij den Koning (die op het Loo is) verdedigen.nbsp;Was ik vroeger daarmede niet zoo ingenomen, ik geloof dat het tegenwoordig oogenblik daarvoor als uitgekozen mag worden beschouwd, nanbsp;de laatste slagen welke den vijand zijn toegebragt. Ik heb dan ook geennbsp;oogenblik geaarzeld, overtuigd zooals ik ben, dat daarvan de gewenschtenbsp;uitkomst verwacht mag worden.

Ik heb in den loop dezer week conferentiën gehad met den Minister van Marine om de benoeming van den kapitein ter zee De Vriese®

Van 26 Aug. 76—107 (niet aangetroffen).

Niet aangetroffen.

Gerardus Barend Wiggers Van Kerchem (1822—97) 1842 N.I. mil. dienst; 1872 kol.; 1876 gen.maj.; mil en civ. bevelh. Atjeh; 1879 gepensionneerd.

®) N iet aangetroffen.

zie bijl. II.

Mr. J. Heemskerk Azn.

®) Kapt. t/z W. F. L. de Vriese.

17 —

-ocr page 196-

tot directeur te Soerabaja. De Kommandant der Zeemagt heeft zich daarin zonderling gedragen. Hij vraagt in December of De Vriesenbsp;voor directeur kan worden voorgedragen, aangezien Van Asperen innbsp;April zal heengaan. Op het desbetreffende telegram wordt geantwoordnbsp;can not admit De Vriese; voorts wordt daarin de aandacht gevestigd opnbsp;den kapitein ter zee De Stuers ^), voorgesteld om Visser waarnemendnbsp;directeur te maken en eindelijk medegedeeld de benoeming van Brutelnbsp;de la Rivière ^). In stede van not staat in het overgeseind telegram you,nbsp;en dit beweegt den Kommandant van de Zeemagt om den kapitein ter zeenbsp;De Vriese aan U.E. voor te dragen, en wordt deze als een gevolg daarvan benoemd. De Minister van Marine wordt boos, en vraagt mijnnbsp;tusschenkomst, die ik hem niet geven wilde, aangezien de G.G. benoemtnbsp;en ontslaat, en de Minister van Koloniën zich daarmede niet heeft innbsp;te laten. Maar hoe nu te voorkomen een conflict tusschen den Ministernbsp;van Marine en den G.G. ? De laatstgemelde heeft benoemd, de eerstenbsp;wil over dien officier hier te lande beschikken. Het resultaat is geweest,nbsp;zooals ik hem dadelijk zeide, dat het geschil [moet worden uitgemaakt]nbsp;tusschen den Minister en den Kommandant van de Zeemagt, en dat denbsp;laatstgemelde moet weten goed te maken hetgeen hij in strijd met vannbsp;hier uitgaande instruction heeft gedaan.

Intusschen heeft de heer Geerling ®) zich wel wat zonderling gedragen, en is hier klaarblijkelijk in het spel hetgeen men wel eens met den naam van knoeyery bestempelt. Want; le. was er geen periculum in moranbsp;en behoefde die benoeming niet voor April te geschieden; ze. het wasnbsp;passend dat de opvolgende Kommandant der Zeemagt de voordragtnbsp;deedt; 3e. de telegram was klaarblijkelijk verminkt en konde er nooitnbsp;toe leiden dat de Minister den kolonel De Vriese wenschte te hebbennbsp;aanbevolen. Intusschen is het mij gebleken, dat bij de bevoegdheidnbsp;van den G.G. om te beschikken over het personeel der Marine ooknbsp;voor dergelijke betrekkingen, en de bevoegdheid van den Minister vannbsp;Marine om zijne zee-officieren op te roepen naar Nederland, conflictennbsp;kunnen ontstaan, die moeyelijk zijn te voorkomen, anders dan doornbsp;gemeen overleg. En hoop ik dan ook dat U.E. in de wijze waarop dezenbsp;zaak behandeld is (met het gehouden overleg hebben we meer dan eennbsp;dag bezig geweest), zal berusten, en daarin zal zien dat wij geen andernbsp;middel hebben kunnen vinden om een conflict te voorkomen, dat zichnbsp;zoude hebben kunnen voordoen, indien, zooals een oogenblik het plannbsp;van den Minister van Marine was, eenvoudig de terugkomst van den

Kapt. t/z M. L. J. Van Asperen.

Kapt.luit. t/z Ihr. E. P. E. de Stuers.

Inspecteur Stoomvaartdienst W. M. Visser (luit. t/z.)

Benoemd Cdt. Zeemacht N.I. vice-admiraal J. M. I. Brutel de la Rivière.

Frederik Lambertus Geerling (1815-94) 1835 adelborst le kl.; 1866 kapt. t/z.; 1872 schout bij nacht; 1875 vice-admiraal; 1874/77 cdt. zeemacht N.L; 1877 gepension-neerd; 1883/84 Min. v. Marine.

Vgl. verb. 27 Apr. 77-I. (Min. v. Marine was W. F. Van Erp Taalman Kip).

t8

-ocr page 197-

kapitein ter zee, De Vriese, was gelast. De Kommandant van de Zee-magt zal zich nu bij U.E. hebben te verantwoorden gehad, waarom hij de voordragt heeft gedaan.

Ik hoop U.E, straks nog te schrijven het resultaat van de vergadering van den Ministerraad.

De Ministerraad is afgeloopen. De zaak is in het breede besproken en toegelicht, en van alle kanten bezien, ook vooral uit een politieknbsp;oogpunt. Dat tenslotte heeft men begrepen en zeer teregt dat, nu U.E.nbsp;zelve het verzoek heeft gedaan, en U.E. zelve wel goed in overweging zult hebben genomen al wat aan de reis naar Atjeh verbondennbsp;is, enz. enz., daaraan gevolg diende te worden gegeven. Wat het nutnbsp;der reis betreft, men was algemeen van gevoelen dat Uw invloed opnbsp;het terrein, zoo wat de politieke leiding als de gezondheidstoestandnbsp;betreft, zeer gunstig zoude werken.

13. ALTING MEES AAN VAN LANSBERGE, 10 Febr. 1877 i).

Zoo op het oogenblik ontvang ik van het Kabinet des Konings de magtiging voor Uw bezoek te Atjeh. Moge dat bezoek de verwachtenbsp;vruchten dragen. Nu na de ontvangst van Uw telegram een paar dagennbsp;verloopen zijn, heb ik geene redenen gevonden om het nut van denbsp;genomene beslissing te betwijfelen, maar blijf ik gelooven aan de gevolgde gedragslijn. Waarschijnlijk zal Uw vertrek hier binnen eenigenbsp;dagen bekend zijn, en waarschijnlijk zal men daarover in de Tweedenbsp;Kamer wel niet zwijgen. Doch ik vertrouw dat Uwe energische handeUngnbsp;zoo niet bij alle, toch bij velen bijval vinden zal, en met de volle overtuiging dat het Staatsbelang behartigd wordt, gevoel ik in mij de krachtnbsp;om de volle verantwoordelijkheid daarvan te dragen niet alleen, maarnbsp;om ook die overtuiging te doen deelen door de vertegenwoordigersnbsp;van de Nederlandsche natie. Het telegrafisch antwoord heb ik zoo kortnbsp;mogelijk gemaakt. Er is sprake geweest van het geven van eenigenbsp;wenken, o.a. betreffende de hoofdvestiging van Panglima Polim en hetnbsp;omtrekken casu quo van Gliëng, ook van het doen aanstellen van hoofdennbsp;in XXV en XXVI Moekims, maar bij nader inzien heb ik gemeend ditnbsp;achterwege te moeten laten. Het kwam mij onnoodig voor, en ik wenschtenbsp;zelfs den schijn te hebben vermeden van gemis aan vertrouwen in hetnbsp;door U.E. te volgen regerings-beleid.

U.E. zal hebben gezien dat van de 15 door U voorgedragen candidaat-Leeuwridders slechts 6 door mij bij den Koning zijn in aanmerking gebragt. Dit is zoó besloten in den Ministerraad, omdat Sire het getalnbsp;zelf wil beperkt zien. Ik hoop echter binnenkort daarop terug te komennbsp;en men heeft mij beloofd alsdan niet zoo schroomvallig te zullen zijn.

Uit ’s Gravenhage.

— 19 —

-ocr page 198-

Hennij zoude men liefst niet gedecoreerd zien alvorens hij ontslagen wordt. U.E. zoude mij dat tijdstip welligt kunnen telegraferen. Mijnnbsp;vriend Mr. Trip moet nog wachten, en beginnen met zooveel mogelijknbsp;goed te maken, wat hij bedorven heeft. . . .

14. ALTING MEES AAN VAN LANSBERGE, 23 Febr. 1877 ^)-

Ik neem volkomen genoegen met het voornemen van U.E. om officieel onbeantwoord te laten de dépêche omtrent Atjeh. Reeds innbsp;mijn vorige schreef ik, dat het verschil van meening bij nader inzien ennbsp;na de ontvangen opheldering meer in schijn dan in waarheid bestaatnbsp;en ik stel U.E. daarom voor, dat onderwerp als afgedaan te beschouwen.nbsp;Alleen wenschte ik te hebben opgemerkt dat ik, evenmin als U.E.nbsp;gestemd ben voor omkooping van hoofden, en vlei ik mij dat bij naderenbsp;lezing van dezerzijdsch schrijven, zulks ook niet in de gebezigde woordennbsp;opgesloten ligt.

Ik zal de Kamer in de gelegenheid stellen tot het nemen van eene beslissing met betrekking tot den aanleg van de havenwerken, daar eennbsp;wetsontwerp in gereedheid is waarbij een suppletoir crediet van ruimnbsp;twee en een half millioen wordt aangevraagd voor in den loop van ditnbsp;jaar daaraan te besteden uitgaven. Waarschijnlijk echter zal de Tweedenbsp;Kamer het wel niet zoo hoog opnemen, als men zulks in de Eerstenbsp;deedt. . .

Welligt zal het U.E. opgevallen zijn dat de Minister van Financiën in de zitting van de Tweede Kamer ®) gesproken heeft over een vannbsp;U.E. afkomstigen brief, waarin voorkomt dat voor Atjeh een buitengewoon crediet zal moeten worden aangevraagd van 13% millioen.nbsp;Ter [verklaring] daarvan strekke dat dit particulier schrijven door mijnbsp;was aangehaald in den Ministerraad bij gelegenheid dat behandeld werdnbsp;het door U.E. voorgenomen bezoek naar Atjeh en zonder dat ik nu innbsp;het gesprokene zooveel kwaad heb gezien, ik toch den heer Van dernbsp;Heim er op attent heb gemaakt, dat van dergelijke confidentieelenbsp;mededeeling geen openlijk gebruik dient te worden gemaakt. Ik achtnbsp;deze opheldering noodig ter vermijding van den schijn, dat van Uwnbsp;particulier schrijven een indiscreet gebruik wordt gemaakt. . . .

1) Mr. Gerhardus, Theodorus, Hendrik Hennij (1828-84) 1852 Gvtsdienst; 1857 pres. R. V. J. Makasser; 1862 ontsl. op verzoek 1862/72 adv.-proc. HGH. 1872/76nbsp;secr.gen. Dept. v. Kol.; 1876 Dir. B.B. 1882 n. Nederl.

Uit ’s Gravenhage.

Pag 838 Handelingen 2e Kamer; Min. v. Fin.: Jhr. Mr. H. J. Van der Heim.

— 20

-ocr page 199-

15. ALTING MEES AAN VAN LANSBERGE, i Maart 1877

De Tweede Kamer heeft, zooals U.E. uit de couranten blijken zal, thans geadviseerd tot intrekking van art. 2 No. 27 Politie-Reglement ^).nbsp;Wat er mee te doen, is eene door de Regeering te beantwoorden vraag.nbsp;Voor de Regeering in de Kamer heb ik voor mij niet beter weten tenbsp;doen, dan het onzijdig standpunt in te nemen, en tot nog toe heb iknbsp;daarvan geen berouw. Tegen een parti pris valt niet te redeneeren, ennbsp;de straf-bepaling met hand en tand te verdedigen, zoude mij buitendiennbsp;onmogelijk zijn geweest, omdat ik [persoonlijk] haar ook niet zoo noodzakelijk acht. Ik geloof niet dat landbouw en industrie op Java bij denbsp;intrekking der bepaling zullen lijden. Tevergeefs heb ik gezocht naarnbsp;het nadeel door werkstaking veroorzaakt, en ook de suikerfabrikanten,nbsp;wien ik zulks in mondelinge conferentie mededeelde, hebben in hunnbsp;daarop gevolgd request aan de Kamer ook dat punt niet voldoendenbsp;aangewezen. Geen enkel feit wordt opgenoemd. Blijft dus alleen denbsp;voorschotten. En alhoewel nu wel niemand zal willen goedkeuren datnbsp;een werkman zich ongestraft van dat voorschot meester maakt, ook U.E.nbsp;heeft gevoeld dat het formuleeren van eene strafbepaling op dat puntnbsp;op groote bezwaren stuit. Intusschen nog eens de vraag, wat met hetnbsp;votum der Kamer te doen. Als ik zeg, dat ik op het behoud der strafbepaling geen groote prijs stel, dan zie ik er aan den anderen kant welnbsp;tegen op, om die bepaling zoo ineens in te trekken. Voor het prestigenbsp;der Regering is dit niet wenschelijk en de indruk bij de bevolkingnbsp;die ineens geoorloofd ziet verklaard eene handeling die in allen gevallenbsp;onzedelijk is, kan niet goed zijn. De heer Godefroi heeft daarop zeernbsp;teregt gewezen ^). En o.a. de heer Van de Putte schijnt dit ook te elfdernbsp;ure te hebben begrepen, toen hij ineens voor den dag kwam met zijnnbsp;bezwaar niet tegen de straf zelve, maar tegen den policie-regter die denbsp;straf oplegt, bij ongemotiveerd vonnis ®). Ik voor mij heb steeds gevoeldnbsp;dat de magt van den policie-regter veel te uitgebreid is, en de nadeeligenbsp;gevolgen daarvan meermalen aanschouwd. Maar daaraan nu weer tenbsp;tornen, nadat nog zoo kort geleden die bevoegdheid is bepaald, komtnbsp;mij in alle gevalle voor het oogenblik ontijdig voor. Ik geloof daaromnbsp;dat er slechts twee wegen openstaan, te weten, of om het votum, hetnbsp;advies der Kamer ongebruikt te deponeeren, of om, pour sauver lesnbsp;apparences, eene bepaling te ontwerpen die zijn plaats kan vindennbsp;in het Wetboek van Strafregt, als een onderdeel van het misdrijf vannbsp;misbruik van vertrouwen, rakende aan dat van opligting. Tot het eerstenbsp;zoude ik zeker adviseeren, wanneer ik de tegenwoordige strafbepaling

'¦) Uit ’s Gravenhage.

Pag 911 Handelingen ze Kamer.

^j Pag 88 r Handelingen 2e Kamer. Bezwaren tegen intr. art. 2-27 P.R.

Mr M. H. Godefroi (Amsterdam); Pag 890 e.v. en 909 e.v. Handelingen 2e Kamer, Pag 905 Handelingen 2e Kamer. Vgl. ook pag. 903 e.v. en 911.

21 —

-ocr page 200-

nuttig, of liever noodzakelijk en behoorlijk geformuleerd achtte. In gemoede echter kan ik dit niet verklaren en het is daarom, en ook daaromnbsp;alleen dat ik voor mij zoude wenschen om gebruik te maken van denbsp;deur, die de oppositie voor ons heeft opengezet. Het betrokken bureaunbsp;is met de zaak bezig, en met de volgende mail hoop ik officieel over denbsp;zaak te kunnen schrijven. U.E. zal dan ontvangen de gevraagde beschouwingen van het Opperbestuur (ik heb al eens gedacht om dennbsp;Raad van State er op te hooren, doch ’t zal niet veel geven) en hoop iknbsp;alsdan eenigszins spoedig de beslissing van U.E. te vernemen, opdatnbsp;althans voor de indiening der Indische Begroeting daaromtrent definitiefnbsp;kan worden gerapporteerd.

Met de Indische Spoorwegmaatschappij ben ik zoo ver gevorderd, dat het contract tusschen hare directie en het Departement van Koloniënnbsp;is gearresteerd voor de lijn Djokjakarta—Tjilatjap, Solo—Madioen ennbsp;een lijn naar Magelang (Kedoe). Rente-garantie ad 5 % over ƒ 28nbsp;millioen. Doch nu moet de Minister van Financiën en de Raad vannbsp;State gehoord worden aan onzen kant, en de commissarissen en de aandeelhouders der spoorwegmaatschappij aan den anderen kant. Spoor-versmalling en overname lijn Batavia—Buitenzorg tevens geregeld.

Voor de havenwerken wordt een suppletoir crediet aangevraagd van ruim ƒ 2.700.000.—, waarvoor kan strekken het geraamd overschotnbsp;van 1875 ad ch ƒ 6.000.000.—. Maar dan zijn wij ook bijna uitgeput,nbsp;daar volgens gemaakte berekening de uitkomsten van 1876, met inbegrip der bijdrage aan Nederland ad ƒ 10.850.000.— een vermoedelijknbsp;tekort aantonnen van i ƒ 18 millioen, juist hetzelfde bedrag als in denbsp;jaren 1875/1877 is betaald aan de Nederlandsche Schatkist voor vestingbouw en amortisatie van schuld.

Naar aanleiding van een missive van den heer P. P. van Bosse tracht ik met weglating van buitengewone middelen en buitengewone uitgaven aan te toonen dat de stijging der gewone uitgaven niet zoo grootnbsp;is als men het wel wil doen voorkomen, en hoop ik tot eene conclusienbsp;te komen, aantoonende dat zij vrijwel verband houdt met de stijging dernbsp;middelen. De Kamer ziet meer naar cijfers, en vooral eindcijfers dannbsp;naar de omschrijving der posten, en zal b.v. de handen ineenslaannbsp;wanneer zij hoort noemen een tekort van 18 millioen, en er niet aannbsp;denken dat behalve de Atjeh-oorlog, een zeer groot bedrag is uitgegeven voor inkoop van koffie, en buitengewone werken.

16. ALTING MEES AAN VAN LANSBERGE, 15 Maart 1877 2).

Dagelijks zie ik tegemoet het berigt van Uwe aankomst te Atjeh^waar U.E. op dit oogenblik zeker zult vertoeven. Dat vertrek naar het oorlogs-

Niet aangetroffen.

Uit ’s Gravenhage.

22

-ocr page 201-

tooneel is hier te lande nog geheel en al onbekend, doch zal ik na herhaalden aandrang van de collega’s, die in den aanvang op geheimhouding aandrongen, doch thans van gevoelen veranderd zijn, het feit doen vermelden in de Staats-courant, zoodra van Uwe aankomst berigt zal ontvangen zijn. Mijn voorganger is met dat bezoek niet ingenomen, en denbsp;Koning evenmin. Directe resultaten verwacht ik natuurlijk ook niet,nbsp;maar wel blijf ik bij mijn gevoelen dat Uw bezoek te Atjeh goede vruchten zal dragen, is het dan niet dadelijk, zeker later.

Het personeel voor de Bataviasche Havenwerken gaat heden of morgen op reis. Hier te lande is aan die zaak gedaan al wat onder ons bereiknbsp;lag, en kan ik niet anders dan hoogst tevreden zijn voor de wijze, waaropnbsp;o.a. de heeren De Gelder en Bouricius zich van hun taak gekwetennbsp;hebben. Zeer is het wenschen dat hunne positie goed geregeld wordt,nbsp;en wel zoo dat zij aan het werk verbonden blijven. Het is een groot werknbsp;dat onder handen genomen wordt, maar waarvan de uitvoerders krachtignbsp;door de Regeering dienen te worden gesteund. Al is het minder noodig,nbsp;meen ik toch het geheel met aandrang bij U.E. te moeten aanbevelen.nbsp;Voor de heer De Gelder is de daarstelling van dat werk levensdoelnbsp;geworden.....

Hedenmorgen verhaalde mij de Koning dat hij in audiëntie op het Loo ontvangen had de heer Musschenbroek ®), gewezen Resident vannbsp;Menado en ik meen ook van Ternate. Z.M. was dan bizonder ingenomennbsp;met de kennis door den heer M. ten toon gespreid op natuurkundignbsp;gebied, en meende dat, aangezien wel vele vreemde natuuronderzoekersnbsp;den Indischen Archipel onderzochten, maar weinig of in het geheel geennbsp;Nederlanders, er eene Staatscommissie moest worden in het levennbsp;geroepen voor natuurkundige onderzoekingen. Ik heb beloofd eens tenbsp;zullen nagaan hoe het met die vroegere Staatscommissie *) was afge-loopen, en Z.M. daarmede gerustgesteld. Daarop kan ik dus later welnbsp;eens terugkomen.

Maar nu had de Koning ook gehoord van een Waringin-boom en Z.M. zoude zulk een boom gaarne hebben. Ik heb gezegd dat de vervoer daarvan wel zoude kunnen gelukken, maar dat als hij in een serrenbsp;werd geplaatst, men er niet veel aan hebben zou. Z.M. meende dat,nbsp;al werd hij dan niet zoo groot om er een bataillon onder te plaatsen,nbsp;men daarvan toch zoude kunnen verwachten, al was het in het klein,nbsp;dezelfde resultaten als een boom in het groot, namelijk dat hij zoude

1) Jan Arnold De Gelder (1841-1912) 1858/63 luit. t/z. 1863 overg. Waterstaat;

1876 nbsp;nbsp;nbsp;toegev. aan J. A. A. Waldorp, die nader advies uitbracht havenplannen Batavia;

1877 nbsp;nbsp;nbsp;chef havenwerken T. Priok; 1884 lid R. v. I.; 1886 gepensionneerd; Medeopr.nbsp;K.P.M., Droogdokmy T. Priok en My Expl. Petr.bronnen N.I.

Louis Gerard Boudewijn Bouricius (1846-78) 1864 Gvtsdienst; 1875 ingenieur le kl.; 1877 werkz. Batav. havenwerken.

^) Mr. Samuel Corneille Jean Wilhelm Van Musschenbroek (1827-83) 1854 Gvtsdienst; 1873 res. Ternate; 1875 res. Menado; 1878 gepensionneerd.

^) Staatscie. natuurkundige onderzoekingen, ingesteld 1820, ontbonden 1850.

23

-ocr page 202-

vormen alle die verschillende stammen, zooals men dit ziet o.a. in den tuin te Buitenzorg. En nu is mijn beleefd verzoek aan U.E. om, kannbsp;het zijn, aan het verlangen van den Koning te voldoen. Ik heb Z.M.nbsp;beloofd U.E. daarover te zullen schrijven, en meende dat het onderwerpnbsp;zich beter leende voor eene particuliere dan voor de officieele correspondentie.

De Minister van Justitie is nog steeds bezig met de regterlijke wetten. De Indische Muntwet zal hoop ik de volgende week nog in behandeling komen. Veelbeteekenend is de maatregel onder de gegeven omstandigheden niet. Want enkele gouden standaard zal toch wel in Indiënbsp;niet kunnen gaan, althans ik vrees daarvoor.

17. ALTING MEES AAN VAN LANSBERGE, 22 Maart 1877 i).

Nog een enkel woord over de Bataviasche havenwerken. Voor zijn vertrek heb ik met den heer De Gelder nog eens breedvoerig alles besproken, en daarmede ook zijn persoonlijke belangen. Deze hangen nauwnbsp;zamen met die van den Staat. Het is van het hoogste gewigt dat hij aannbsp;die werken verbonden blijve, en dat dus ook zijn positie goed geregeldnbsp;wordt. Hij heefteen vrij zwaar huisgezin, en moet z.m. bij alle de drukkenbsp;werkzaamheden, die op hem rusten, geene beslommeringen hebben vannbsp;financieelen aard. Hij dient na afloop van den dag, doorgebragt in eennbsp;ongezonde atmosfeer, een goed tehuis te vinden, gelegen in een gezondenbsp;buurt en daar materieel op zijn aise zijn. Om zich te begeven naar zijnnbsp;werk zal hij behoorlijk rijtuig moeten hebben. En dan komt het mijnbsp;voor dat, als men nagaat hoeveel reeds voor den Staat is bespaard doornbsp;zijne werkkracht hier te lande, en hoeveel bezuiniging nog te verwachtennbsp;zijn, wanneer men aan het hoofd van het werk heeft een man als Denbsp;Gelder, de zuinigheid de wijsheid niet bedriegen moet. Er is indertijdnbsp;door den heer Waldorp, in 1876, voorgesteld, om aan den chef vannbsp;het werk toe te kennen een toelage boven zijn tractement van ƒ 750.—nbsp;’s maands en gerust durf ik aan U.E. in overweging geven om dat voorstel in toepassing te brengen. Dat men eens naga, hoeveel een particuliernbsp;aannemer zou betaald hebben aan den ingenieur, door hem aan hetnbsp;hoofd van het werk geplaatst. De Kanaal-Maatschappij betaaltnbsp;ƒ 48.000.— ’s jaars voor den heernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;®), die de chef is van

de onderneming.

Eenige leden van de Tweede Kamer vertellen mij, dat men in Indië de totstandkoming van de H.B.S. te Samarang tegenwerkt. Ik hebnbsp;geantwoord dat ik dit niet geloofde, maar dat uit den aard der zaak, met

Uit ’s Gravenhage.

tot graven v.h. Noordzeekanaal.

®) Onleesbaar.

— 24

-ocr page 203-

het oog op den tijd die verloopen is sedert de begrootingswetten in Indië zijn gepubliceerd, aan den wensch der Kamer nog niet heeftnbsp;kunnen worden voldaan. Doch om ze gerust te stellen heb ik beloofdnbsp;U.E. daarom particulier te zullen schrijven, daarbij echter voegendenbsp;dat zij in U.E. steeds zullen vinden een der grootste voorstanders vannbsp;het onderwijs. De zucht van de Kamer om de wet te stellen aan denbsp;Regering is zeer groot, en men hoort dan ook bij die gelegenheidnbsp;steeds het vermoeden uiten, dat de Indische Regering er op uit isnbsp;om zich zoo weinig mogelijk naar de wenschen van de heeren Staten-Generaal te voegen.

Met de financiën ziet het er niet best uit. Om te voldoen aan de behoeften in Indië, en vooral om de gisteren ontvangen telegram totnbsp;doorgaande uitzending van twee millioen met ieder stoomschip, heb iknbsp;besloten geld te leenen, want de kas is uitgeput. De president van denbsp;Nederlandsche Handel-Maatschappij had mij dit eenigen tijd geledennbsp;aangeboden, en nu heb ik heden eens particulier gevraagd naar denbsp;voorwaarden, waaronder zulks zoude kunnen geschieden. Ik blijf er bijnbsp;dat aan de aanvragen uit Indië altijd moet worden voldaan, en ik hoopnbsp;daarvan niet af te wijken. Het tegendeel leidt tot onregelmatigheden,nbsp;waardoor, behalve andere nadeelen, het prestige van de Regering nietnbsp;wordt verhoogd. Het beloofde geld zal dus worden verzonden, en waarnbsp;het ook komen moet. Welligt zal er, gelegenheid zijn om thans ooknbsp;goud te zenden.

Gisteren is tot mijn groote verrassing in eens, onder een massa andere wetten, de Indische Muntwet aan de orde gesteld, en zondernbsp;eenige discussie met algemeene stemmen aangenomen, niettegenstaandenbsp;het in zeer onduidelijke termen opgemaakt voorloopig verslag van denbsp;zijde van eenige leden nog al strijd voorspelde en ik mij daarop ook hadnbsp;voorbereid. Doch de Kamer is moe, en wil naar huis. Veertien wetsontwerpen werden gisteren in een paar uren tijds afgehandeld. In denbsp;Eerste Kamer zullen we welligt in de volgende week gereed zijn, en isnbsp;er dus gelegenheid om goud te bekomen, dan hoop ik het te zenden.

Hedenmorgen ontving ik Uw telegram ^). Ik was juist bij den Koning geweest, en had Z.M. mededeeling gedaan van het schrijven van U.E.nbsp;dd. lo Februari en de vooruitzigten op pacificatie met het oog opnbsp;het door den krijgsgevangene Hadji Abdul Rachman medegedeelde.nbsp;Z.M. is thans meer ingenomen met het bezoek van U.E. te Atjeh, ennbsp;voor het deel dat ik daarin heb, gevoel ik geen bezwaar. Hedenavondnbsp;Zal het nieuws den volke in de Staatscourant worden verkondigd ®). Nunbsp;de Kamer heden of morgen uiteengaat, zal eene interpellatie daarvannbsp;wel niet het gevolg zijn, ofschoon ik voor mij het wel eens had gewild.

Niet aangetroffen.

Niet aangetroffen.

Van 23 Mrt 77—69.

— 25 —

-ocr page 204-

Al was het dan ook om bij die gelegenheid de heeren Van de Putte c.s. eens te doen aanhooren, welke de gevolgen zijn geweest van hunnenbsp;handelingen. Ik wensch U.E. verder goed nieuws; mogt het U.E.nbsp;gelukken de zaken tot een goed einde te brengen, de dank van de natienbsp;zal U daarvoor geworden.

Van Mr. Trip heb ik een schrijven, houdende dat men toch de adressen, of liever één der adressen (nu niet de tractementsverhooging)nbsp;aan den Koning zal zenden. Het zij zoo! Intusschen laat ik in gereedheidnbsp;maken het wetsontwerp tot wijziging van art. 94 R.R. Het kan nietnbsp;opgaan dat b.v. de president van het Hof twee a drie jaren afwezig is,nbsp;en in dien tusschentijd de vice-president het presidium waarneemt. Iknbsp;kan in de Kamer niet over mijn eigen persoon spreken, maar het is eennbsp;feit, dat ik ontslag en geen verlof heb gevraagd hoofdzakelijk om redennbsp;Mr. De Wal niet met het presidium konde en mogt worden belast. Ennbsp;het is tevens een feit dat de eerste kamer, dat is de geheele civielenbsp;regtspraak, rust op den president. De heer Van Goltstein gevoelde ditnbsp;ook, en heeft toen het denkbeeld geopperd om den president niet in-amovibel te verklaren, doch past dat denkbeeld in de leer van denbsp;inamovibiliteit. Ik heb nogal vertrouwen dat de wet zal worden aangenomen. Over de tractementsverhoogingen, en ook over de wijzigingnbsp;van het R.R. heb ik nog geconsulteerd den heer Mr. Van Rappard, oud-Procureur-Generaal, oud-president van het Hof en oud-lid van dennbsp;Raad van Indië, van wie ik een zeer redelijk advies ontvangen heb ^).nbsp;Hierover echter later.

24 Maart, Zoo op het oogenblik ontvang ik de Koninklijke besluiten, houdende decoratie van 54 officieren en van het 3e bataillon, dat denbsp;Koning ook heeft willen versieren met de Atjeh-medaille, waarbij toennbsp;ook gevoegd is, op mijn verzoek, het 9e bataillon. Ik hoop dat de desbetreffende telegram U nog zal hebben bereikt vóór het vertrek van U.E.nbsp;van Atjeh.

Is er iets waar van hetgeen de couranten heden melden, dat n.1. op Sumatra eene ziekte zoude zijn uitgebroken onder de koffieboomennbsp;(bladziekte), die zeer zoude hebben geïnfluenceerd op den oogst en opnbsp;de laatste veilingen?

Zou U.E. niet kunnen aandringen op afdoening van de sedert zoo geruimen tijd onder handen zijnde regeling der heerendienst ? Men zalnbsp;in de Kamer zeker weer aandringen op de afschaffing der pantjen-diensten, eene zaak die ook mij wenschelijk voorkomt en door mijnnbsp;voorganger is vastgekoppeld aan eene algemeene herziening der heeren-

b Mr.-Johannes de Wal (1816-84) 1842 Gvtsdienst; 1852 raadsheer 1864 pres. R. V. J. Batavia; 1867 vice-pres. H.G.H.; 1877 gepensionneerd.nbsp;van 15 Mrt 77 (Verb. 17 Mrt—20).

Jhr. Mr. Willem van Rappard (1819-94) 1845 Gvtsdienst; 1861 proc.gen. H.G.H.; 1866 pres. H.G.H. 1875 gepensionneerd; 1878 b.g. lid. R. v. St.

— 26

-ocr page 205-

diensten. Zoude het niet goed zijn die beide zaken alsnog van elkander te scheiden, wanneer althans zulks kan leiden tot een bespoedigdenbsp;afdoening van de regeling der pantjens-diensten ? Ik kan niet inziennbsp;dat tusschen het een en ander zoodanig onafscheidelijk verband bestaat,nbsp;en wenschelijk zoude het zeker zijn dat eindelijk eens gevolg wordenbsp;gegeven aan hetgeen sedert jaren reeds aan de orde is, en eigenlijk geennbsp;ingewikkeld onderwerp is.

Ik wacht het bezoek van den heer Cremer, tabaksplanter te Deli, doch zooals ik uit zijn laatste couranten-artikelen moet opmakennbsp;geen doodslager.

. . . De heer Cremer is er geweest en ik heb ruim een uur met hem gesproken, en alles vernomen waarin ik belang konde stellen. In het kortnbsp;had zijn komst doel om, in afwachting dat meer afdoende voorzieningennbsp;kunnen worden genomen, er op aan te dringen dat de circulaire van dennbsp;Procureur-Generaal betreffende het Policie-Reglement voor Delinbsp;wordt ingetrokken. Hij beweert dat die circulaire eene verderfelijke uitwerking heeft gehad, en dat ook op de door hem bestuurde onderneming,nbsp;waar ongeveer 4000 Chinezen werkzaam zijn, en waar het vrij goed gaat,nbsp;die circulaire demoraliseerend werkt. Men praefereert, zegt hij, 12 dagennbsp;te arbeidstelling boven het inwerken van het genoten voorschot. Iknbsp;durf daarover niet dadelijk een oordeel uitspreken, maar wat op Javanbsp;weinig beteekent, beduidt meer in Oost-Sumatra. Zij komen nu nietnbsp;terug, zegt hij, tot den werkgever en gaan uit op roof. Wat er van zij,nbsp;de uitkomst is dit, nu eenmaal de ondernemingen er zijn alvorens denbsp;Regering in staat was haar te beschermen, het wel regeringstaak zalnbsp;zijn om krachtiger op te treden. En gaarne zoude ik met U.E. van gedachten willen wisselen omtrent dit onderwerp, dat in den tegenwoor-digen stand van zaken, en nu reeds Duitschland aandringt op benoemingnbsp;van consuls van groot gewicht te achten is, willen wij niet ook van diennbsp;kant en demeure worden gesteld.

18. ALTING MEES AAN VAN LANSBERGE, 29 Maart 1877 ^).

De stukken betreffende de afscheiding van het kasbeheer zal ik mij doen voorleggen. In beginsel is het denkbeeld zeker zeer aannemelijk,nbsp;doch, zoo het schijnt (ik heb nog geen stuk daarvan gelezen), heeft mennbsp;hier bezwaar gevonden in de uitvoering. Men wijst mij op afscheiding

Schreef,,Een woord uit Deli tot de Tweede Kamer der StatenGeneraal” Amsterdam 1876.

Jacob Theodoor Cremer (1847-1923) 1863 in den handel; 1868 naar Indië, werkz.

1871 id. Deli Mij.; richtte Deli Plantersver. op; 1880 naar Nederland. le Dir. Deli Spooiwegmij. Bevorderde opr. N.I. Landbouwmij.; Werkspoor, K.P.M. ennbsp;Kol. Instituut 1881/94 lid 2e Kamer; 1897/1901 Min. v. Kol.; 1907/1912 Pres. N.H.M.;nbsp;1919 Vert Ned. Reg. confer. Washington.

Uit 's-Gravenhage.

27

-ocr page 206-

van regterlijke en administratieve magt, en de moeyelijkheden, welke bij de uitvoering daarvan het gevolg zijn geweest. Doch dit laatste isnbsp;met te groote overijling geschied, en eene minder doelmatige uitvoeringnbsp;bewijst nog niet, dat de zaak op zichzelf niet deugt.

Met de Spoorwegmaatschappij ben ik sedert geruimen tijd gereed, maar nog niet met den Minister van Financiën, van wien ik zoo op hetnbsp;oogenblik, na lang wachten, een zeer volumineuse brief ontvang ^). Iknbsp;denk, dat de Ministerraad in dezen zal moeten beslissen. De Atjeh-oorlog moge veel geld kosten, maar mag m.i. niet worden het struikelblok, waardoor de aanleg van spoorwegen verijdeld wordt. Toch wordtnbsp;dit argument gebezigd. Intusschen zal ik niet loslaten, en de indieningnbsp;van het wetsontwerp ook in den Ministerraad verdedigen, en daarvannbsp;als het niet anders kan een portefeuille-quaestie maken. Ik heb naastnbsp;mij liggen een staat, waaruit blijkt dat vanaf 1852 tot 1877 door Indiënbsp;aan ’s Rijksmiddelen is bijgedragen de som van ƒ 583.350.723,32 ennbsp;dat daarentegen uit de saldo’s voor buitengewone uitgaven in Indiënbsp;is besteed ƒ 33.222 m. En zonder daarvoor nu veel rumoer te willennbsp;maken, want daardoor kan men de zaak hier te lande wel bederven,nbsp;komt het mij toch voor dat de Minister van Koloniën daaruit regt vannbsp;spreken kan ontleenen, wanneer hij tevens kan aantonnen dat de gevraagde sommen wel verre van improductief zullen zijn. De lijn Madioennbsp;héb ik moeten afstaan, omdat anders van de geheele zaak niets gekomennbsp;zoude zijn, en wil men het door U.E. bedoeld bezwaar opheffen, dannbsp;zoude men eigenlijk moeten afkoopen de geheele lijn Samarang—nbsp;Vorstenlanden. Door aansluiting van de Staatsspoorweg aan Solo ontstaan evenzoo twee verschillende exploitaties.

Het vertrek van U.E. naar Atjeh heeft hier geene agitatie verwekt. De couranten hebben gezwegen, en in de Eerste Kamer (de Tweedenbsp;was juist uiteengegaan) heeft men er niet over gesproken.

De Muntwet is aangenomen. Geld zend ik tot de volle 20 millioen. De Minister van Einanciën zal in het tekort der kas voorzien. Goud kannbsp;ik met de eerste gelegenheid nog niet zenden; welligt later, als het tenbsp;krijgen is.

De stukken over de heerendiensten heb ik ontvangen, doch nog niet kunnen lezen. Oppervlakkig komt het mij voor, dat eene algeheele regeling voor het oogenblik te ingewikkeld zal zijn en dat ook aan het R.R.nbsp;gemakkelijker zal zijn te voldoen, wanneer met de pantjens-dienstennbsp;begonnen werd. Ik hoop zoo spoedig mogelijk op de zaak terug te komen.nbsp;Die zamenkoppeling was een goed middel om de behandeling te verschuiven, maar zoodoende komen we er niet.

b Niet aangetrofïen.

28 —

-ocr page 207-

19. ALTING MEES AAN VAN LANSBERGE, ir/12 April 1877 i).

II April. Het was mij bij het sluiten der vorige mail onmogelijk om tot schrijven te geraken. Ettelijke conferenties met de directie dernbsp;Spoorweg-Mij. en den Minister van Financiën namen gedurende eenige.nbsp;dagen al mijn tijd in. Ik hoop dat wij thans zoo ver zijn dat de zaaknbsp;in den Ministerraad kan worden besproken, en daarna de ontwerpennbsp;den Raad van State kunnen bereiken. Ik vrees dat ik zal moeten doennbsp;gelden het groote argument, want inderdaad ik kan niet het droevigenbsp;figuur maken tegenover Indië van een Minister die één der dringendstenbsp;behoeften onvoorzien laat. Ik hoop zeer spoedig van U.E. te zullennbsp;ontvangen de projecten Soerabaja—Madioen en Buitenzorg—Bandoengnbsp;— Tjitjalenka. Zeer zoude ik het waardeeren dat dit alles tegelijk bijnbsp;de Tweede Kamer konde worden behandeld. Een ontwerp tot het sluiten van eene leening heeft dan meer raison d’être. Die ellendige 5nbsp;millioen voor de lijn Batavia—Buitenzorg kan ik voor het oogenbliknbsp;niet anders vinden dan of uit saldo’s die in later jaren moeten komennbsp;of door den geheelen sluitpost voor Indië aan te wenden. Want daarvoornbsp;eene leening aan te gaan wordt ridicuul. Intusschen heb ik in de laatstenbsp;dagen al weer ondervonden hoe lastig het is om met concessies tenbsp;werken. Er komt geen einde aan.

Ik wensch U.E. geluk met den gunstigen afloop der Atjeh-reis. Heeft men er in Indië veel over geschreven, hier spreekt of schrijft er niemandnbsp;over. Zal nu de troepenmagt kunnen worden ingekrompen; zal op denbsp;begrooting eene nieuwe post voor Atjeh kunnen worden uitgetrokken ?nbsp;Want, al beaam ik het gaarne dat de toestand veel verbeterd is, datnbsp;wij ons kunnen vleien met de verwachting dat gaandeweg eene meernbsp;gezonde toestand zal in het leven geroepen zijn, wij zijn toch nog opnbsp;verre na niet waar wij wezen moeten, en feiten, zich openbarende innbsp;mindere uitgaven en vereenvoudiging van onze vestiging gepaard metnbsp;blijvende rust, moeten nog worden geconstateerd, alvorens wij met voldoening zullen kunnen wijzen op het intreden van een nieuw en hetnbsp;afsluiten van het verleden tijdperk.

De candidatuur van den heer Levyssohn is besproken in den Ministerraad, doch wegens het vergevorderd uur onbeslist gebleven.nbsp;Ik ondervind hevige oppositie. Men noemt de benoeming een slagnbsp;in ’t aangezigt van de conservatieve partij, vooral na de discussiën overnbsp;de conversie. De heer Van Goltstein, die mij gisteren steunde in mijnnbsp;voordragt, valt mij heden ook af. Hedenmiddag Ministerraad. Denbsp;taak komt dan weer aan de orde. Nous verrons. Kan ik de voordragt

’¦) Uit ’s Gravenhage.

Mr. Henry David Levyssohn Norman (1836-Q2) 1858 Gvtsdienst; i86g le gvts seer.; 1869 Dir. B.B.; 1873 alg seer.; 1877/78 en 1880/84 lid R. v. I.; 1884 gepension-neerd; 1888/92 lid 2e Kamer.

— 29

-ocr page 208-

heden niet goedgekeurd krijgen, dan vraag ik de verdaging. Ik moet er dan eens over nadenken. Die politiek is eene zonderlinge geschiedenis, en speelt hier veel te groote rol, vooral als het Indië geldt. Zenbsp;[ Kamerleden] slaan door als blinde vinken, maar zij houden niet genoegnbsp;in het oog, dat ze met al die partij-quaesties geen stap vooruit komen,nbsp;en dat, als het hier te lande ongedeerd kan geschieden, het niet opgaatnbsp;om in Indië kennis voor politieke beschouwingen te doen wijken.

12 April. Geen beslissing inzake de benoeming van een lid in den Raad. Ik zal den heer Levyssohn hoogstwaarschijnlijk niet kunnennbsp;voordragen aan den Koning. En daarvan een portefeuille-quaestie tenbsp;maken is wat kras. Intusschen geef ik het nog niet op. De Ministerraadnbsp;was gisteren niet voltallig, en ook daarom is het uitgesteld. Maar ik vindnbsp;geen steun.

Wat betreft de zaken te Deli, zij komen hier nog al eens ter sprake. Het komt mij hoog noodzakelijk voor, dat daarin met kracht gehandeldnbsp;worde, en zulks niet alleen met het oog op de werkcontracten, maarnbsp;ook uit een politiek oogpunt. Nu de Regering zich daar gevestigd heeft,nbsp;zal Zij moeten zorgen voor de rust en de veiligheid, en hoe bont denbsp;planters het daar ook hebben gemaakt, het feit is niet te ontkennennbsp;dat die gewenschte rust en veiligheid daar onder de gegeven omstandigheden niet voldoende gewaarborgd zijn, en dat betere politie zoo noodignbsp;is als brood. En behalve dat uit den aard der zaak het prestige van denbsp;Regering tot betere regeling dringt, er is ook nog een andere redennbsp;die ons belet om de oogen te sluiten. Ik heb veel moeite om aan Duitsch-land te bewijzen dat van een vestiging van consuls in het rijk van Delinbsp;geen sprake wezen kan, doch telkens wordt daarop teruggekomen, ennbsp;al ben ik overtuigd dat men met het tractaat in de hand ons daartoenbsp;niet noodzaken kan, onze positie tegenover het buitenland dringt onsnbsp;tot handelingen, waardoor het bewijs kan worden geleverd dat denbsp;Indische Regering zich niet onmagtig betoont in de vervulling van hetnbsp;bepaalde bij art. io8 R.R. Tegenover eene vreemde mogendheid kunnen wij moeyelijk ons beroepen op onze verhouding tot den Sultan vannbsp;Deli, met andere woorden beweren dat Deli niet tot ons grondgebiednbsp;behoort. Men zou zich dan wel eens tot den Sultan buiten ons omnbsp;kunnen wenden.

U.E. ontvangt met deze mail de beslissing des Konings op de adressen van het Hooggerechtshof ^). De heeren zullen het wel niet aangenaamnbsp;vinden, maar men heeft het gewild. Intusschen is bij mij de vraagnbsp;gerezen of de ontevredenheidsbetuiging moet treffen het Hof als college,,nbsp;dan wel den leider der vergaderingen, die het in zijn magt had om hetnbsp;beleggen der vergadering te weigeren en dan de geheele zaak te smoren,,

,,Aanspraak op bescherming van persoon en goed”.

Verb. 4 en ii. Apr. 77—N/6 en B/7.

— 30 —

-ocr page 209-

of de leden die aan de vergadering hebben deelgenomen. Er zijn toch leden van het Hof die afwezig waren; de president die wel begonnen isnbsp;buiten zijn bevoegdheid te gaan, en die als hij de vergadering laternbsp;gesloten had in stede van den hamer over te geven aan den vice-president, heeft echter niet in het kwaad volhard, en als nu het Hof denbsp;bestraffing bekomt dan treft 'zulks in zeker opzigt ook hen die nietnbsp;hebben meegedaan. Maar ik heb er hier geen andere weg op gevondennbsp;dan de ingeslagene, en welligt zal het voldoende zijn, als eenvoudig hetnbsp;besluit van den Koning ter kennisse van het Hof wordt gebragt. Ik hebnbsp;gedacht dit aan U.E. te moeten overlaten.

Onder het schrijven dezes ontving ik den brief van Collega van Financiën over de spoorwegen. De zaak is thans in rondlezing bij denbsp;leden van den Ministerraad. Onder de stukken bevindt zich eene notanbsp;van Financiën ^), ter bestrijding van de opportuniteit; er is ééne bepalingnbsp;in de concessie die ik met den besten wil ter wereld niet kan wijzigen,nbsp;omdat de Spoorweg-Maatschappij dit niet verkiest. In een vorigenbsp;schreef U.E. mij dat de aanleg van spoorwegen ook daarom gewenschtnbsp;was, omdat het Land zooveel betaalt voor transport van goederen ennbsp;producten, ’t Zou eene goede uitwerking hebben, wanneer dit voordeelnbsp;in cijfers konde worden aangetoond. Wij zijn daartoe hier te lande nietnbsp;in staat, en zelfs is mij beweerd dat als de spoorwegvracht betaaldnbsp;wordt, het geldelijk voordeel niet sterk zal uitkomen. Mogt U.E. innbsp;staat zijn om een vergelijkende staat dienaangaande te doen opmaken,nbsp;dan zoude dergelijk stuk c.q. van groote beteekenis kunnen zijn.

Topn ik boven over Deli schreef en op uitbreiding van onze goede politie wees, sprak ik niet over de kosten, welke daarvan het gevolgnbsp;zouden zijn. Maar is het nu zoo onbillijk dat de planters, die daarnbsp;schatten hebben verdiend, die in den aanvang geene inmenging van denbsp;Regering wilden, doch die nu luidkeels roepen om bescherming tegennbsp;het groot aantal Chineesche werklieden, die daar door hen zijn gekomen,nbsp;die bescherming betalen ? En zoude de heer Sprenger van Eyk nietnbsp;eene belasting kunnen uitdenken als aequivalent van de meerdere uitgaven, die het gevolg van een goede politie-magt zullen zijn ?

Het door den Ministerraad goedgekeurde wetsontwerp tot wijziging van art. 95 R.R.®) gaat heden naar den Koning. Ontslag in cas van buiten-landsch verlof, regt op herbenoeming na terugkeer in Indië in cas vannbsp;vacature. Intusschen wachtgeld. Ik stel mij niet voor dat tegen ditnbsp;ontwerp groote bedenkingen zullen worden gemaakt.

Niet aangetroffen.

Mr. Jacobus Petrus Sprenger van Eijk (1842-1907) 1862 in Rijksdienst; 1872 overg. Gvtsdienst; 1875 Dir. Fin.; 1877 alg. secr.; 1879 lid R. v. I.; 1884/88 Min.nbsp;V. Kol.; 1894/97 Min. v. Fin.; 1900 Dir.Gen. Mij Expl. S.S.

Redenen tot ontslag leden H.G.H.

— dl

-ocr page 210-

Uit Leiden ontving ik advies om ten opzigte van de regterlijke ambtenaren het vergelijkend examen af te schaffen, voor zooveel betreftnbsp;de Indische vakken, en de regtskennis meer op den voorgrond te stellen.nbsp;Dit schijnt juist te zijn, al heeft het iets van het ei van Columbus. Dochnbsp;het neemt niet weg dat tot nog toe kennis van de Indische vakken opnbsp;den voorgrond stond, en de bekwame jurist heeft moeten achterstaannbsp;bij hen die knapper waren in het Javaansch enz. en soms van het regtnbsp;niet veel wisten.

Met zeer veel belangstelling lees ik de rapporten van den Resident Daging Tobias ^). Wat hebben toch zijn voorgangers gedaan, wat zijnnbsp;voorganger die den Koning allerlei aardigheden vertelde van natuuronderzoekingen en dergelijke liefhebberijen, doch zijn oogen geslotennbsp;hield voor de gruwelen, zooals ze thans worden blootgelegd.

20. ALTING MEES AAN VAN LANSBERGE, 19 April 1877 2).

. . . Nog weer ben ik bezig met de regterlijke ambtenaren, in verband tot art. 92 van de Wet op het Hooger Onderwijs ®). Die bepaling is bijnbsp;wege van amendement in de wet gekomen, en leidt thans reeds totnbsp;allerlei quaestiën. Intusschen is daardoor het geheele onderwerp weernbsp;aan de orde gesteld en hoop ik dat het middel zal worden gevondennbsp;om tot een beteren toestand te geraken. Instede van 20 heb ik opgeroepen 10 regterlijke ambtenaren. Ik geloof dat we de verdere uitbreiding van regtskundige voorzitters bij de landraden een tijd lang moetennbsp;laten rusten. Men heeft in der tijd rijp en groen gezonden en is metnbsp;veel te veel overhaasting te werk gegaan. En ik ben van meening, ennbsp;U.E. zal dit wel met mij eens zijn, dat een jaar verpozing dit nuttignbsp;gevolg kan hebben, dat de later te benoemen presidenten in diennbsp;tusschentijd eenige meerdere ondervinding zullen hebben opgedaan.

Met horten en stooten heb ik de handteekening van den Minister van Financiën bekomen voor de spoorwegwetten. Ook de Ministerraadnbsp;heeft zich bij de zaak nedergelegd, en eergisteren heb ik de Koninklijkenbsp;magtiging gevraagd, om de wetten bij den Raad van State aanhangig tenbsp;maken. Nog eens moet ik aandringen op spoedige behandeling dernbsp;overige spoorweg-projecten. Ik acht het van belang dat ook dit onderwerp spoedig aan de orde zal komen ....

Ik hoop U.E. spoedig officieel te kunnen schrijven over de heeren-diensten. Ik wacht van het betrokken bureau dienaangaande een voorstel, en komt het mij voor dat zoo spoedig mogelijk dient te worden

1) Resident van Ternate; Philip Frantz Laging Tobias (1834-1910) 1865 Gvtsdienst 1876 res. Ternate; 1879 res. Palembang; 1882 gouv. Atjeh; 1885 gepensionneerd.nbsp;—NWanbestuur Inl. hoofden op Halmaheira (verb. 9 en 19 Jan. 77—12 en i.)

Uit ’s Gravenhage.

Ned. S. 1876-102. Benoembaarheid tot Gvts function.

32

-ocr page 211-

overgegaan tot afschaffing van de zoogenaamde pantjens-diensten. Ik kan niet opnieuw in de Kamer verschijnen met de boodschap dat denbsp;zaak in behandeling is. Met doorhakking van een enkele knoop zal tochnbsp;wel te vinden zijn het aequivalent, dat slechts 5 ton behoeft te bedragen.

Ook hier begint men te klagen over de suikerindustrie. In het „Vaderland” las ik gisterenavond een artikel van den heer Millard ^), die nog niet weet dat verhuur van gronden door Inlanders aan niet-Inlandersnbsp;geregeld is, sedert ongeveer 6 jaren. Toch is hij de groote man, dienbsp;sedert jaren de belangen der suikerfabrikanten hier te lande voorstaat,nbsp;'t Is zonderling dat men gedurende al die jaren van voorbereidingnbsp;niets heeft gedaan, en thans vergaderingen houdt, die, wanneer zenbsp;niet leiden tot het uit den mouw steken van de handen, wel eens zoudennbsp;kunnen waar maken voor de suikerindustrie, wat vroeger te Saguntumnbsp;geschiedde.

De koffieveiling is gisteren naar wensch afgeloopen. Met het oog op den politieken toestand waren wij voorbereid op eene mislukkingnbsp;en had ik in overleg met den president van de Handel-Maatschappijnbsp;besloten niet meer dan drie cents beneden de taxatie te gaan. Hij steldenbsp;voor 2 cents. Het toeval heeft gewild, dat de eerste partijen tot drienbsp;cents beneden de taxatie gingen, en dat, toen niet opgehouden werd,nbsp;de rest ongeveer tot den taxatie-prijs en zelfs een gedeelte daarbovennbsp;verkocht geworden is.

De kina is zeer duur verkocht. Een der voornaamste koopers [is] Dr. Kerner, representant van de groote Chininefabriek firma Zimmernbsp;te Frankfurt, [welke firma in de Preanger en in Tapanoeli evt. kina-ondernemingen op erfpachtsgrond wil openen]. Is er iets bekend omtrentnbsp;de proeven van Eyckman ? Volgens Dr. de Vrij ^), zijn leermeester,nbsp;moeten zij uitmuntend geslaagd zijn. Voor Indië zoude het een geluknbsp;zijn, indien het wat minder afhankelijk konde worden gemaakt van denbsp;Europeesche Chininefabrieken, en indien een goedkoop, voor den kleinennbsp;man bereikbaar koortswerend middel kon worden verkregen . . .

Ingezonden stuk van J. Millard in no. 92 van 19 Apr. 77.

Aan vooravond van Russisch-Turkschen oorlog.

Christiaan Eijkman (1858-1930) of Johan Frederik Eijkman (1851-1915). De eerste heeft zich vooral naam gemaakt door bestrijding van de berri berri, le Dir.nbsp;S.T.O.V.I.A., later hoogleeraar te Utrecht. De tweede, zijn broeder, vertrok in 1877nbsp;als hoogleeraar in de chemie naar Japan.

Onbekend welke proeven bedoeld zijn.

^) Dr. Johan Eliza de Vrij (1813-1898) Beroemd kinoloog; 1857/63 scheikundige voor de kinacult. toegev. aan F. W. Junghuhn; samenwerking ónmogelijk. Keerdenbsp;naar Nederland terug.

33

-ocr page 212-

21. ALTING MEES AAN VAN LANSBERGE, 26 April 1877 i).

Eenige woorden slechts, daar ik tengevolge van het liefelijk voorjaarsweer (de kagchels branden als midden in den winter) het huis moet houden met een stijve rug. De voordragt van een lid^ in den Raad vannbsp;Indië is nog niet meer in den Ministerraad geweest. De heer Vannbsp;Lynden is ziek, en men is er op gesteld dat de Raad bij die gelegenheidnbsp;voltallig is. Ik wenschte wel dat men altijd zooveel belang stelde in denbsp;Indische zaken. Intusschen heb ik den heer Van Lynden, die een vrijnbsp;overwegende stem uitbrengt, over het onderwerp gesproken, en hemnbsp;zoo niet overtuigd dan toch zeer aan het wankelen gebragt. Men heeftnbsp;hier het oog gehad op Mr. Swart®), maar dezen draag ife niet voor. Ditnbsp;weet men thans, en ik heb het ook wel wat laten zien, dat ik moeyelijknbsp;tot eene andere voordragt zal te bewegen zijn dan tot die, welke zichnbsp;aansluit aan den Raad van Indië en den G.G. Nous verrons.

Eergisteren ontving ik een bezoek van den baron Von Canitz, Deli, en Dr. Arnold. De laatste meer en passant. Het eerste was het hoofddoel. Een korte nota liet de heer Von Canitz mij achter ...1). Ik hebnbsp;den heer Von Canitz hierop geantwoord dat zoodoende eene buiten denbsp;bestaande overeenkomst diplomatieke missie (in zekeren zin) zoudenbsp;worden in het leven geroepen, en dat wanneer de Duitschers in Delinbsp;hunne acten passeerden ten overstaan van de Nederlandsche autoriteitennbsp;en deze lieten legaliseeren door de consuls te Batavia, Singapore ofnbsp;Penang, de moeyelijkheden zouden zijn uit den weg geruimd. Intusschennbsp;heb ik beloofd U.E. te zullen schrijven. Ik doe zulks, in-officieel, aangezien ook het verzoek was niet officieel . . .

22. ALTING MEES AAN VAN LANSBERGE, 5 Mei 1877 5).

Ongesteldheid heeft mij verhinderd de twee laatste zittingen van den Ministerraad bij te wonen, dus nog geene nadere bespreking omtrent denbsp;vervulling van het lidmaatschap in den Raad van Indië. Intusschen ont-

34 —

1

Uit ’s Gravenhage.

Min. V. Justitie, Mr. C. Th. baron Van Lijnden van Sandenburg.

Wellicht A. J. Swart lid R. v. Sr.

L’établissement d’une agence consulaire a Deli est desire moins pour des interets commerciaux des Allemands dans ce district, que pour les rapports que ceux-ci doiventnbsp;soutenir avec leur patrie. Trés souvent arrivent des cas ou les dits Allemands sontnbsp;obliges d’envoyer aux autorités de leur pays soit dans leur position militaire, concernantnbsp;leur congé soit dans leur position privée, des certificats qui doivent etre munis de lanbsp;légalisation d’un consul allemand pour être reconnus veritables en Allemagne. C’estnbsp;une situation tout a fait exceptionnelie que les Allemands a Deli n’ont aucun consulatnbsp;allemand auquel lis pourraient s’adresser a cette fin. Situation par laquelle leurnbsp;resultent beaucoup d’inconvenients qui pouvaient être (onleesbaar) par 1’admissionnbsp;d’un consul ou vice-consul allemand dans ce districr. La Haye, 24 Avril 1877.

Uit 's Gravenhage.

-ocr page 213-

ving ik een billet van den heer Van Lynden, wien ik meende in een onderhoud onder vier oogen te hebben gewonnen, doch die mij nunbsp;weer als zijn gevoelen mededeelt, dat dit Kabinet L.N. niet kan voordragen. Doch dit Kabinet deedt nimmer eenige poging bij den tegen-woordigen G.G. om L.N. diens invloed te ontnemen, die uit dennbsp;aard der zaak door een kundig Algemeen Secretaris op de leiding dernbsp;zaken wordt uitgeoefend. Als de man zoo gevaarlijk is, dan begrijp iknbsp;het gedrag van mijn voorganger niet, die volkomen schijnt te hebbennbsp;goedgevonden dat hij aan U.E. als adviseur bleef toegevoegd.:

Met den Minister van Oorlog ben ik nog steeds in onderhandéling over de werving voor het N.I. leger. Doch veel steun vind ik daar niet.nbsp;Mijn idee is dat, om Nederlanders te werven, wij ons eenigzins vrijnbsp;moeten maken van Harderwijk, dat schrikbeeld van ieder ordentelijknbsp;mensch ^). Ik wenschte te hebben opgerigt een afzonderlijk werfdepot,nbsp;waar de goede recruten niet behoeven in aanraking te komen met datnbsp;vreemde gespuis, en waar zij onder de leiding van hier te lande aanwezige Indische officieren kunnen worden geoefend, om met diezelfdenbsp;officieren de reis naar Indië te kunnen ondernemen. Moge dergelijkenbsp;maatregel niet dadelijk een groote toevloed veroorzaken, op den duur zalnbsp;het dunkt mij moeten werken. Vooral, als men wervers heeft in denbsp;provinciën, ook te kiezen uit Indische officieren, die de gemeentenbsp;kunnen inlichten omtrent de bestaande gagement-regelingen. Als feitnbsp;wordt mij verzekerd dat velen genegen zijn zich voor den dienst in Indiënbsp;onder de bestaande voorwaarden te engageeren, maar dat zij wordennbsp;teruggehouden door den slechten naam, die Harderwijk teregt heeft.nbsp;Een maatregel in dien geest zal meer uitwerken dan verhooging van denbsp;premie die, zooals de ondervinding heeft geleerd, in den aanvang weinbsp;leegloopers en slecht volk trekt, en welke premie in losbandigheid binnennbsp;eenige dagen wordt verteerd, maar op den duur toch niet het gewenschtenbsp;gevolg heeft. De Minister van Oorlog wil tot nog toe daarin niet mede-gaan, uit vrees ook dat, zooals men zegt, het Nederlandsche leger alnbsp;meer geplunderd wordt. Waren wij los van het Ministerie van Oorlog,nbsp;en dit was zeker het beste, en daartoe moet het komen, dan houd iknbsp;mij overtuigd na al hetgeen daaromtrent is geconstateerd, dat ook vannbsp;het goede deel der Nederlandsche bevolking een voldoend aantal voornbsp;het N.I. leger aan te werven is. Blijft het, zooals het thans gaat, dannbsp;geloof ik niet dat één der voorgestelde middelen op den duur baten zal.nbsp;Voor het tegenwoordige zal het echter tevens noodig zijn dat mennbsp;in Indië de legerformatie zooveel mogelijk inkrimpe. In de laatste jarennbsp;is deze zeer uitgebreid, en naar het voorkomt meer als wel noodig was.

De laatste over de financiën ontvangen brief brengt ons het berigt

later werd verwezenlijkt.


De uitstekende naam die de Kol. Reserve te Nijmegen (ress. onder den Min. V. Kol.) geniet, is een bewijs voor de juistheid van dit denkbeeld dat pas vele jaren

35 —

-ocr page 214-

dat nog twee millioen meer noodig zal zijn, dan de 33^4 die oorspronkelijk waren opgegeven. Dit is niet opbeurend. De veilingen zullen veel moeten opbrengen, indien behalve het kostende van dennbsp;dienst, daaruit tevens zal worden betaald de bijdrage aan de Neder-landsche schatkist. Denkelijk zal ik overmorgen de Kamer daaropnbsp;voorbereiden.

In behandeling komt de wijziging der begroeting met betrekking tot de havenwerken, en heeft men in het verslag der Kamer eenige inlichtingen omtrent de financiën gevraagd. Welligt (ik hoor zoo), zal denbsp;heer Van de Putte bij die gelegenheid de Regering interpelleeren over hetnbsp;resultaat van de reis van U.E. naar Atjeh. De reis zelve heeft hij goedgekeurd buiten de Kamer. Natuurlijk oratio pro populo. Ik heb welnbsp;lust om hem alle die interpellatiën over Atjeh wat af te leeren.

23. ALTING MEES AAN VAN LANSBERGE, 24 Mei 1877 i).

Toen ik door den Ministerraad verpligt was geworden om de voor-dragt van den heer L. N. ter zijde te stellen, heb ik in mijn rapport aan den Koning natuurlijk zeer weinig gezegd, en mij bepaald tot denbsp;mededeeling, dat in overleg met den Raad van Ministers de tweedenbsp;kandidaat werd voorgedragen. De Koning heeft daarop mij te kennennbsp;doen geven dat hij zich niet met de voordragt vereenigde, maar overeenkomstig de voordragt van den G.G. en den Raad van Indië wenschtenbsp;te benoemen den heer L. N. Eergisteren is de zaak opnieuw in dennbsp;Ministerraad behandeld, ik heb verklaard de candidatuur van den heernbsp;N. niet te kunnen verdedigen tegenover die van den heer L. N. Allerleinbsp;quaestiën, waaronder de constitutioneele, dat men den wil des Koningsnbsp;niet konde volgen, enz. enz. zijn op het tapijt gebragt, en de zaak bleefnbsp;weer onbeslist. Ik heb toen gisterenmorgen een brief geschreven aannbsp;den voorzitter van den Ministerraad, waarin ik heb te kennen gegevennbsp;dat ik de voordragt van den heer N. niet verder konde of mogt verdedigen, terwijl ik voorts heb gevraagd beslissing, teneinde daarvan tenbsp;doen afhangen mijn verder te volgen gedragslijn. Men vergt van mijnbsp;teveel, en wil ik mijn positie handhaven, dan kan ik thans niet andersnbsp;handelen. Ik heb reeds te veel toegegeven, doch tegen mijn overtuigingnbsp;in eene zaak te bepleiten die ik niet goed acht, ik heb zulks nooit gedaan,nbsp;en hoop dit ook nooit te doen. Wel heeft men mij vergund om vannbsp;mijn particuliere opinie bij den Koning te doen blijken, maar ik zienbsp;geen kans een rapport op te stellen, waarvan de praemisse in strijd zounbsp;zijn met de conclusie. Ik ben dus voorbereid op eene aftreding na eenige

b Uit ’s Gravenhage.

2) Elisa Netscher.'(i82S-8o) 1848 Gvtsdienst; i86i res. Riouw; 1870 gouv. Sumatra’s Westkust; 1878 lid R. v. I.

— 36 —

-ocr page 215-

dagen, en niet mag ik het ontkennen dat het mij leed doet daartoe te zijn genoodzaakt. Na al de ondervonden moeyelijkheden werkte ik thansnbsp;met lust en ijver, en begon ik mij in te beelden dat het mij zou kunnennbsp;gelukken voor Indië nuttig werkzaam te zijn. U.E. weet dat ik vannbsp;deze zaak geene portefeuille-quaestie heb willen maken. Ik heb steedsnbsp;gemeend dat de benoeming van een ambtenaar moeyelijk een zoo grootnbsp;gewigt in de schaal konde leggen, en ik heb dan ook, al was het metnbsp;groote weerzin, getoond dat ik mij buigen konde voor de meerderheid,nbsp;’t Wordt echter thans eene andere quaestie. De vraag wordt nu, of denbsp;verantwoordelijke Minister die door den Koning tot de orde geroepen is,nbsp;de voordragt van zijn vertegenwoordiger in Indië bestrijden moet opnbsp;hetzelfde oogenblik dat hij zich daarmede ten volle vereenigt. 't Wordtnbsp;de vraag of een Minister, zonder zijn waardigheid te kort te doen, kannbsp;en mag handelen in den geest als thans wordt verlangd. Ik geloof hetnbsp;niet, en ik vind dat men zelfs niet zoude kunnen blijven in een Kabinet,nbsp;waarin zoo iets wordt verlangd. Hedenmiddag zal de vergadering wordennbsp;gehouden, en hoop ik U.E. het resultaat daarvan nog mede te deelen.nbsp;Men bemoeit zich hier te veel en te weinig met Indische quaestiën.nbsp;Met andere woorden, men bestudeert de zaken niet au fond omdatnbsp;men er eigenlijk geen belang in stelt, maar men maakt er aan dennbsp;anderen kant; de heer Van de Putte zegt, men slaat er politieke muntnbsp;uit. Zoo is het ook in deze zaak gegaan. Vrees voor eenige Kamerleden,nbsp;maar geen behartiging van ’s Lands belang. Als ik ze op dit terreinnbsp;breng, dan is er geen enkel argument te vinden. Men spreekt van eennbsp;slag in ’t aangezigt van een zekere partij in de Kamer, dezelfde partijnbsp;die en corps tegen de Indische Begroeting heeft gestemd, en waarnanbsp;een groot deel later de Kamer uitloopt, toen gestemd moest wordennbsp;voor de Staatsbegrooting, omdat ze niet vóór noch tegen durfdennbsp;stemmen.

2óen. Door de afwezigheid van één der heeren is de Ministerraad niet eergisteren, maar gisteren gehouden. De uitslag is: voordragt vannbsp;den heer L. N. Als alle benoemingen zooveel strijd moesten kostennbsp;Zou ik wenschen dat alle plaatsen bezet bleven, en er nimmer weer eenenbsp;vacature ontstond. Toch is het gebeurde welligt nog zoo kwaad nietnbsp;geweest. En dit staat vast, dat als zich een dergelijk geval van eenstemmigheid tusschen G.G., Raad van Indië en Minister weer mogt voordoen, ik niet weer cedeeren zal ^).

Ik ben in het bezit van de brieven van U.E. dd. 15 en 21 ApriP). Is men in Indië thans tevreden met Uwe reis naar Atjeh?, ik meen tenbsp;kunnen zeggen dat zij ook hier een goeden indruk heeft achtergelaten.nbsp;Door eene vergissing was in het Bijblad niet opgenomen hetgeen doornbsp;mij in de Tweede Kamer was gezegd omtrent de vermindering der

Verb. 16, 26 en 28 Mei 77—H/9, B/io, F/io,

Niet aangetroffen.

37

-ocr page 216-

troepenmagt in spe, en de opheffing van het blokkade-escader. Op verzoek van den heer Van de Putte, die op deze mededeeling zeer veelnbsp;prijs stelde, is eene verbeterde uitgaaf verschenen. Het Dagbladnbsp;heeft mij verweten dat het eene afgesprokene interpellatie was, maarnbsp;heeft er dan niet bij nagedacht dat de aanhef toch voor den heer Van denbsp;Putte niet zoo aangenaam moet zijn geweest. Intusschen is het een feitnbsp;dat de zaken een gunstiger aanzien bekomen, en elke partij zal, zoo iknbsp;meen, U.E. gaarne de eer toekennen tot het beëindigen van den hope-loozen toestand krachtig te hebben medegewerkt.

Ik heb voor het oogenblik geen nieuws meer te schrijven. Ik hoop dat U zult benoemd hebben tot vice-president Mr. Trip en niet Essers ^).nbsp;Hij heeft een hoofd waarin veel is verzameld, maar alles in de war.nbsp;Jk vrees voor slechte uitkomsten onder zijn praesidium . . .

Ik zit verdiept in de lastige quaestie van de heerendiensten, en de bedrijfs-belasting. De Raad van State heeft nog al het een en andernbsp;in het midden gebragt ten aanzien van de benoeming en het ontslagnbsp;van dessa-hoofden. Daarbij zijn overgelegd niet minder dan drie afzonderlijke adviezen van de heeren Cornets de Groot, Swart en Hasselman®).nbsp;Het advies van den laatste geeft den indruk, dat men moet goedvinden,nbsp;alles wat sedert een halve eeuw geregeld is, alleen omdat het oud is.nbsp;Intusschen is het wel jammer dat men zoo gebonden is door art. 71 R.R.nbsp;en de dessa-besturen niet beter regelen kan.

24. VAN BOSSE AAN VAN LANSBERGE, 8 Nov. 1877 «).

Mijn telegram van gisteren en de kabinetsmissive van dien dag, no. 21/62 zullen U.E. bij voorraad hebben doen blijken van de inzigtennbsp;der Regering omtrent de Indische Begroeting voor 1878, en nopensnbsp;hetgeen betreffende de spoorwegen in Indië behoort te worden voorgedragen.

Kameroverzicht v. h. Dagbl. v. Z.H. en ’s Gravenhage van 17 Mei 77—115. Interpellatie Van de Putte, 15 Mei 1877 over aanleiding en resultaten Atjehreis v. d.

G. G. (pag 1455 Handelingen ze Kamer)

2) Mr. George Frederik Essers (1831-84) 1852 Gvtsdienst; 1861 adv.-gen H.G.H.; 1867 raadsheer H.G.H.; 1884 gepensionneerd.

^) Adv. R. v. State ii Mei 77—6 (Verb 28 Mei 77—40)

Jhr. Johan Pieter Cornets de Groot van Kraaijenburg (1808-1878) 1836 alg. secr.; 1842 secr.gen. Dept Kol.; 1848/51 lid R. v. I.; 1861 Min. v. Kol.; 1862 lid R. v. St.nbsp;Mr. Allard Jozua Swart, 1839 Gvtsdienst; 1857 proc.-gen. H.G.H.; i860 pres.

H. G.H. 1866 gepensionneerd; lid R. v. St.

Johannes Jerphaas Hasselman (1815-95) 1834 Gvts dienst; 1851/55 res. Djokjakarta; 1865 burgemeester Tiel; 1867/68 Min. v. Kol.; 1867/71 lid ze Kamer; 1874/80 lidnbsp;R. V. St.

*) Uit ’s Gravenhage.

Mr. Peter Philip van Bosse, (1809-1879) fabrikant te Weesp; advocaat te Amsterdam; 1845 referend. Dept. Fin.; 1848/53, 1858/60, i866, 1868/71 Min. v. Fin.; 1871/72nbsp;en 1877/79 Min. v. Kol.; 1853/58, 1860/66 en 1867/68 lid ze Kamer.

®) Verb. 7 Nov 77—N 21. Geen bijdrage aan Ned. begr., belastingen wel invoeren.

38 -

-ocr page 217-

Het berigt, dat er voor 1878 niet te rekenen valt op eene bijdrage uit de koloniale geldmiddelen aan ’s Rijks Schatkist, terwijl die vannbsp;T876 in ’t geheel niet en die van 1877 waarschijnlijk slechts gedeeltelijknbsp;nitgekeerd zal kunnen worden, zal noodwendig grooten indruk maken.nbsp;Het zal tot vele beschouwingen over de financiële verhouding tusschennbsp;het Moederland en Nederlandsch-Indië leiden. Het gevoelen doornbsp;sommigen voorgestaan, alsof de belangen van Indië achtergesteld moetennbsp;worden bij die van het Moederland, zal ongetwijfeld ook nu verdedigdnbsp;worden. Zij die dit meenen, zullen wel aandringen op uitstel van denbsp;voortzetting van den aanleg van spoorwegen op Java.

Dat gevoelen is het mijne niet, en evenmin van het nu opgetreden Kabinet. Van staking der werkzaamheden aan de werken met welkernbsp;aanleg begonnen is, kan natuurlijk geene sprake zijn. Wat het nietnbsp;voortzetten van den aanleg van het spoorwegnet betreft, ik kan ditnbsp;alleen dan als denkbaar beschouwen, wanneer men hier te lande dennbsp;aanleg van spoorwegen wilde staken. Daaraan valt echter niet te denken.nbsp;Maar dan moet Indië niet worden achtergesteld.

Om echter een en ander uit te voeren, zal men tot eene geldleening moeten overgaan en tot heffing van nieuwe of verhoogde belastingen.nbsp;De openbare meening is, in de laatste jaren, door den onafgebrokennbsp;financiëlen voorspoed zoo zeer verwend, dat dergelijke maatregelennbsp;gewis groot opzien zullen baren. Doch ook in dit opzigt moet Indiënbsp;niet zwaarder worden getroffen dan het Moederland. Alleen dan, wanneer tot voortzetting van den spoorwegbouw aldaar werd besloten, zounbsp;tot heffing van nieuwe belastingen in Indië kunnen worden overgegaan.nbsp;Welke bezwaren de Regering bij de ten uitvoerlegging dier beginselennbsp;zal ontmoeten, behoef ik U.E. niet in ’t breede te ontvouwen.

Na al hetgeen in de officiële correspondentie over de wenschelijkheid van reductie der uitgaven voor den oorlog op Sumatra is gezegd, zalnbsp;ik hierover niet opnieuw uitweiden. Ik acht het echter noodig Uwenbsp;aandacht te vestigen op de wenschelijkheid om nu vooreerst verderenbsp;vermeerdering van uitgaven voor andere onderwerpen zooveel doenlijknbsp;te vermijden, maar ook om, waar de dienst het toelaat, de uitgaven tenbsp;verminderen, zooals door de Regering ten opzigte der Staatsuitgaveiinbsp;zal worden gedaan. Het zou mij hoogst aangenaam wezen, zoo het onsnbsp;gelukken mogt de moeyelijkheden van den tegenwoordigen tijd te bovennbsp;te komen met hetzelfde goede gevolg, dat wij in 1870 mogten verkrijgen, onder Uwe krachtige medewerking tijdens de verwikkelingennbsp;door den oorlog tusschen Duitschland en Frankrijk te weeg gebragt.

Indien eene correspondentie in meer confidentielen vorm U.E. voorkomt voor de belangen, aan onze zorg toevertrouwd, nuttig te kunnen zijn, dan zal ik die gaarne mijnerzijds voeren.

— 39

-ocr page 218-

25. VAN BOSSE AAN VAN LANSBERGE, 13 Nov. 1877 i).

Sedert mijne optreding bij het Departement van Koloniën heb ik mij, natuurlijk, beijverd kennis te nemen van ’t geen sedert 1872 wasnbsp;voorgevallen. Geheel buiten de zaken geplaatst sinds dat jaar, is ’t nietnbsp;te verwonderen dat de bijzonderheden mij onbekend waren gebleven.

De kennisneming betreft in de eerste plaats de zaken van Atjeh en ’t geen daarmede in verband staat. Met het grootste genoegen namnbsp;ik nota van Uw hoogst belangrijk rapport van den Sn April jl. ^), waarinnbsp;een volledig overzigt van den toestand en van de vooruitzigten wordtnbsp;gegeven. Dit stuk — Uwe latere berigten en de daarop volgende antwoorden van den Eleer Mees geven mij aanleiding tot eene confi-dentieele mededeeling van mijne inzigten.

U.E. ziet de volstrekte noodzakelijkheid van beperking der uitgaven even goed in als ik. Van mijne zijde waardeer ik ten volle de bezwaren,nbsp;waarmede U.E. te kampen heeft; het chauvinisme van de oorlogsmannen en hunne bijzondere belangen bij het voortduren van dennbsp;oorlogstoestand; ¦— het gevaar om door ondoordachte bezuiniging denbsp;behaalde voordeelen in de waagschaal te zetten; — de particuliere belangen die door bevrediging van Atjeh gelaedeerd zullen worden als denbsp;voordeelen die de oorlog hun oplevert, weggenomen worden. Ik zalnbsp;niet in gebreke blijven hierop te wijzen, als de storm ontstaat, dien iknbsp;tegemoet zie wanneer het berigt ,,geen bijdrage uit de Indische geldmiddelen” aan een verwend publiek, in den vorm van verhoogde belastingen, practisch wordt voorgehouden, en wanneer dit tot ondoordachte voorstellen mogt leiden. Wil, van Uwe zijde ook in Indië welnbsp;doen uitkomen dat eene Regering, die den moed heeft den stier bij denbsp;horens te vatten, billijke aanspraak heeft op krachtige medewerkingnbsp;van de autoriteiten in Indië. Mijne berigten over Hare voornemensnbsp;zullen hoop ik, doen zien dat de belangen van Indië, bij de Regeringnbsp;althans, niet over ’t hoofd worden gezien.

Wat nu in ’t bijzonder Atjeh betreft — ik reikhals naar het berigt dat de tijd gekomen is om den exceptionelen, den oorlogstoestand, aldaarnbsp;te doen ophouden. Als die tijd daar is, komt in de eerste plaats de vraag,nbsp;hoe het civiel bestuur georganiseerd zal moeten worden. Ware er innbsp;het kader der hoofdofficieren een geschikt man te vinden om aan 'tnbsp;hoofd der nieuwe administratie te staan, dan zou dit veel voor hebben.nbsp;Maar ik betwijfel ten sterkste of een zoodanige onder de generaals ofnbsp;kolonels is te vinden. Ik beveel U ten sterkste aan, uit dien hoofde, omnbsp;de denkbeelden, door den Heer Mees in zijne off. missive van 26nbsp;July 11. K 14®) zijn opgegeven, in zeer gezette overweging te nemen.

Uit ’s Gravenhage.

5 Apr. 77—G (Verb. 23 Mei 77-W/9).

Jongere krachten laten voorgaan, indien oudere niet voor hoogste rangen in aanmerking komen.

40

-ocr page 219-

Maar al te zeer wordt, niet alleen in Indië, maar toch ook aldaar, het publiek belang aan particuliere belangen en pretentiën ten offer gebragt.nbsp;Ik geef U daarom ten ernstigste in bedenking om zonder eenige consideratie van personen, wat onbruikbaar is in hoogere .rangen, met pensioen te begiftigen, wanneer er matière utilisable onder de jongerennbsp;in rang te vinden is. Kan U.E. ook onder de Lt.-Kolonels geen geheelnbsp;geschikte stof vinden voor het hoogste gezag in Atjeh na de gewenschtenbsp;pacificatie, en is er geene ab omni parte goede keuze te doen onder hetnbsp;civiele personeel, dan onderwerp ik U het volgende denkbeeld.

Onder de zee-officieren, die uitstekende diensten hebben bewezen in dezen tijd, munt uit de overste Bogaert ^). Zoowel uit Uwe verslagennbsp;als uit andere berigten is gebleken dat hij op de Oostkust met ’t meestenbsp;beleid en toch krachtig wist te ageren; dat hij vooral het beginsel voorstond, door U zoo te regt gewaardeerd, om met zachtheid en regt-vaardigheid, gepaard met fermiteit, de Inlandsche bevolking tot ons tenbsp;trekken. Mij dunkt, een zoodanige zou groote diensten kunnen bewijzen,nbsp;als hij, met den rang van Gouverneur over de Noord- en Oostkust vannbsp;Sumatra bekleed, te Kotta Radja gevestigd, een, tot zekere grenzen,nbsp;en natuurlijk aan U geheel onderworpen, toch meer onafhankelijk gezagnbsp;kon uitoefenen. Hij is toch aan de Oostkust bij de Inlanders goed bekend, en zal door zijne personaliteit grooten invloed op hen kunnennbsp;uitoefenen. Hij zou, natuurlijk, zijn ontslag moeten nemen bij de Marine,nbsp;om alle cavillatiën van militairen van hoogeren rang te couperen, ennbsp;met het oog daarop zou de titel van Gouverneur hem dienen gegeven tenbsp;worden.

In hoever een civiel ambtenaar, b.v. De Scheemaker ^), voor dusdanige positie in aanmerking zou kunnen komen, en de voorkeur verdienen, wil ik natuurlijk niet beslissen. Ik laat dat gaarne aan U over. Ik wil alleen, in ’t belang der zaak, U op mijn denkbeeld wijzen. Het isnbsp;overbodig U te verzekeren, dat ik aan niemand, behalve mijnen kabinetssecretaris V. d. W. eenige ouvertures hiejover heb gedaan. De betrokken persoon is er volkomen buiten gelaten. Ik weet dus niets hoegenaamd te zeggen van zijne gezindheid om de Marinedienst te verwisselen met de Indische. Als ik echter naga dat mijne keuze van Sprengernbsp;van Eyk in 1871 de Indische dienst aan een zeer bekwaam man heeftnbsp;geholpen, ben ik geneigd eene goede verwachting te hebben van exceptionele maatregelen ten behoeve van exceptionele toestanden als mennbsp;meent the right man for the right place te hebben gevonden.

Wil dit eens overwegen. Lagcht mijn plan U toe, wil mij dan telegraferen ,,pian brief 13 November volkomen goed”. Ik zal dan B. spreken

b Charles Henri Bogaert (1835-92) 1853 adelborst le kl; 1882 kapt. t/z; 1890 schout bij nacht; Marinecdt. Willemsoord; 1892 vice admiraal; gepensionneerd.

Leopold de Scheemaker (1837-94) 1862 Gvtsdienst; 1880 res. Sum. Oostkust; 1881 gepensionneerd

^) Jhr. Mr. Herman Van der Wijck, 1874 chef kabinet; 1880 secr.-gen. Dept Kol.

-ocr page 220-

en meld U den uitslag van zijn besluit per telegraaf, in afwachting van Uwe schriftelijke voorstellen, welke beter geheel van Uw initiatief uitgaan. Bestaat er twijfel bij U— zijn nadere inlichtingen voor U noodig —¦nbsp;of verwerpt U.E. het denkbeeld geheel, wil dan niet telegraferen, maarnbsp;de zaak schriftelijk behandelen bij particulieren brief om te beginnen.

Mijn hoofdpunt is, dat er met energie moet gehandeld worden; dat alle denkbare particuliere belangen als volstrekt nul moeten wordennbsp;beschouwd in deze zaak vooral. Men heeft mij, op 68-jarigen leeftijd,nbsp;obtorto collo weer in de zaken gesleept: men moet niet kunnen pratennbsp;van senile flaauwheid of onverschilligheid. Bij de blootlegging van dennbsp;financiëlen toestand zal men mij dat althans niet verwijten: ik denknbsp;geen water en melk te schenken! Het jongere geslacht heeft nooit tegenspoed gekend; het heeft op ongestoorden voorspoed gerekend. Het isnbsp;nu tijd om te denken aan de spreuk, qui casse les verres les paie. Zijnbsp;die 1844 en 1848 hebben beleefd en den druk dier jaren ondervonden,nbsp;mogen dat aan hunne opvolgers voorhouden. Wil men niet naar hennbsp;luisteren, tant pis! een oude practicus weet zeer goed dat afstand vannbsp;eene ministeriële positie geen doodwond is!

Uw voorstel om het Commandeurs Kruis aan De Neve te verschaffen, zal wel per telegraaf afgehandeld worden: vóór het vertrek der mail, dienbsp;dezen medeneemt, zal ik bezwaarlijk antwoord kunnen hebben op denbsp;vraag U dienaangaande per telegraaf gedaan.

Den begrootingspost voor de Assistent-Residenten zal ik a outrance verdedigen. Het gemis der ,,bijdrage” is echter een groot argumentnbsp;voor de oud-gasten en de semi-liberalen, die in Java nog altijd denbsp;melkkoe zien! Voorloopig heeft mijne nota van wijziging der begroeting geen kwaden indruk gemaakt. Men hoort nu ten minste de waarheid in paradijs costuum, en dat is beter dan ijdele voorspiegelingen.nbsp;Men ziet zeer goed in dat er geleend moet worden, en niet alleen voornbsp;Indië, en men gevoelt dat als er geleend wordt, in de rentebetaling voorzien moet worden, en da^ daarvoor belasting noodig is. Dit wordt bijnbsp;voorraad in de dagbladen erkend, en zelfs het beruchte Dagblad valtnbsp;daarover de Regering niet hard! Wij zullen in de volgende week zien,nbsp;welke houding de Kamer over die vragen aanneemt. Doch zij zelvenbsp;was zóó zeer medepligtig aan het onverstandig opdrijven van de uitgaven, zonder aan de toekomst te denken, dat zij weinig gratie zal hebben om nu te regimberen tegen de noodzakelijke gevolgen van eigennbsp;kortzigtigheid.

15 November. Gisteren ontving ik het antwoord op mijn telegram in zake de decoratie De Neve ^). Ik zal nu trachten aan Uwen wensch tenbsp;voldoen, ofschoon ik zwarigheden voorzie.

De voordragt eener suppletoire begroeting ten behoeve van de Indische Spoorwegen is reeds bij den Staatsraad afgedaan en komt dus B Verb. 13 Nov. 77—O/27.

42 —

-ocr page 221-

te gelijk met de begroeting bij de Kamer. De behandeling zal echter wel tot February moeten verschoven worden; het is de vraag of de Kamer zelfs de Staatsbegrooting zal kunnen afdoen, en of er dus geennbsp;credietwetten gemaakt zullen moeten worden.

De tijdingen uit Frankrijk zullen U ook veel belang inboezemen. De toestand is daar uiterst gespannen; eene of andere uitbarsting is tenbsp;vreezen, en wie kan dan de gevolgen berekenen ? D’Israëli hield bij hetnbsp;diner van den Lord Mayor weder eene zeer Turksche redevoering, dienbsp;in Engeland veel besproken wordt. Maar wat kan Engeland uitrigten ?nbsp;Al die onweerswolken maken den toestand duister. Ik heb dan ook uitnbsp;voorzorg U.E. verzocht om de wissels op 6 maanden te trekken.

26. VAN BOSSE AAN VAN LANSBERGE, 28 Nov. 1877 i).

De discussiën over de Indische Begrooting zijn ditmaal bijzonder kort en weinig beteekenend geweest. De wijzigingen welke zij onderging,nbsp;strekken echter ten bewijze van den invloed dien de min gunstigenbsp;financiële toestand begint uit te oefenen. Ik zeg, begint: men is nognbsp;niet aan de realiteit, d.i. verhooging van belastingen gekomen! Mennbsp;meent dat alles afgedaan is, als er maar geleend wordt, doch denkt ernbsp;niet aan, dat leenen geld kost.

Ik heb de voordragt tot den aanleg van nieuwe spoorwegen op Java nog niet ingediend. De Kamer onderzocht de concessie, aan de N.I.nbsp;Spoorwegmaatschappij verleend, in de afdeelingen; zij werd ongunstignbsp;ontvangen. Echter niet zoo zeer om de kosten, maar om de mérites dernbsp;concessie zelve. Deze bevat dan ook punten, die mij minder goed voor^nbsp;komen. Doch mijn hoofdbezwaar is dit. Om de bestaande tekorten opnbsp;de jaren ’76—’78 te dekken, heeft men 45 a 50 millioen noodig, met inbegrip van alle spoorwegplannen ook voor Indië. Hetzij men nu datnbsp;bedrag in eens of in gedeelten leene, de Staat moet aan de markt komen,nbsp;en dan is het zeer bedenkelijk dat eene spoorwegmaatschappij tegelijknbsp;met eene vrij aanzienlijke leening voor den dag kome; eene leeningnbsp;die dan toch au fond evenzeer Staatsleening is. Dat bezwaar wordt innbsp;de Tweede Kamer niet zoo zeer ingezien; men is daar meer met denbsp;haute politique bezig! Maar het zal bij de Eerste Kamer zeer goed gevoeld en gewaardeerd worden. Ik wilde, in elk geval, het verslag dernbsp;Kamer afwachten eer ik de suppletoire begrooting, waarop de nieuwenbsp;spoorwegen voorkomen, indiende. Is dit verslag hoogst ongunstig, dannbsp;is er mogelijkheid dat de Maatschappij zich terugtrekt. In dat gevalnbsp;ben ik voornemens de geconcedeerde wegen op te nemen onder degenenbsp;die de Staat maken zal. Evenzoo is dit mijn voornemen, in geval de concessie mogt worden afgestemd. Met het oog op die eventualiteiten

Uit ’s Gravenhage.

43 —

-ocr page 222-

heb ik U, bij mijn kabinetsbrief van heden ^), verzocht al dadelijk te overwegen hoe de zaken in Indië geregeld zouden moeten worden,nbsp;indien tot aanleg op Staatskosten werd besloten. Als er dan in ’t voorjaar termen zijn om Maarschalk^) herwaarts te doen komen, zou zoodanignbsp;plan van organisatie terstond en zonder verder corresponderen, afgedaannbsp;kunnen worden.

Welligt zal dit monnikenwerk blijken te zijn: de politieke toestand in Frankrijk is duisterder dan ooit; eene botsing is zeer te vreezen, ennbsp;ook de Oostersche questie levert stof genoeg tot zorg op. Ook zou hetnbsp;kunnen zijn dat de Kamers, als zij eenmaal voor de bovenbedoeldenbsp;realiteit staan, geen bezwaar zouden vinden in mijne aftreding, dienbsp;noodwendig zou volgen op eventuele afstemming van alle plannen totnbsp;voortzetting van den spoorwegbouw in Indië, en dat, onder allerleinbsp;voorwendsels, die voortzetting uitgesteld werd ad kalendas Graecas.nbsp;Maar, blijken die bezwaren ongegrond, dan is spoedig handelen allernoodzakelijkst; beter eenig overtollig werk dan later klagt over tijdverlies.

Maarschalk heeft de sectie Madioen—Solo in zijne berekening inbegrepen: de lijnen Djocjo—Magelang en Djocjo—Tjilatjap, in de concessie begrepen, niet. Hij zal echter genoeg daarvan weten om, casu quo, een toereikend avant-projet in ’t voorjaar te kunnen leveren. Trouwens, men zou met den aanleg dier wegen nog wel een jaar kunnennbsp;wachten, als het beginsel van hun aanleg maar aangenomen ware.

De zaak der decoratie De Neve is nu naar Uwen wensch afgeloopen. Ik mag U niet verbergen, dat zij veel opspraak zal geven, omdat er hier,nbsp;gaande weg, zeer veel praatjes over vermeende geldverspilling en grootenbsp;misbruiken in Atjeh in omloop komen. In militaire kringen wordt hetnbsp;geweldig hooge bedrag der uitgaven scherp gecritiseerd. Het is daaromnbsp;zooveel meer te hopen, dat die kosten aanmerkelijk worden verminderd.nbsp;Ik hoop, dat de militaire autoriteiten in Indië dit zullen inzien, willennbsp;zij geen bepaalden onwil verwekken, en te weegbrengen, dat men doornbsp;weigering van aanleg van spoorwegen of van andere uitgaven in ’t belang van Indië van dien onwil doe blijken.

[Betwijfeld of Ind. publiek met 4 % rente genoegen zou nemen, zoodat inschrijving te Batavia op Ind. leening weinig zin zou hebben.nbsp;Verz. om advies].

Verb. 28 Nov. 77-D/23.

David Maarschalk (1829-86) 1847 off N.I.L.; 1868 gepens ; kol.-tit.; voorz. bestuur N.I.S. Aanleg lijnen Semarang-Vorstenlanden en Batavia-Buitenzorg ondernbsp;zijn leiding. 1875 hoofding., chef dienst S.S.; 1878 Nederl.; richt technisch bureaunbsp;Dept. Kol. in; 1879 Insp.Gen., chef dienst S.S. in N.I.; 1880 gepensionneerd.

— 44

-ocr page 223-

27. VAN BOSSE AAN VAN LANSBERGE, i8 Dec. 1877 i).

Met groot genoegen zag ik uit Uwen particulieren brieft), dien de Napelsche mail mij bragt, dat het U, evenals mij, aangenaam is eenigenbsp;particuliere correspondentie te voeren. Waarom de brief die door Unbsp;9 Juny aan Mees werd geschreven, onbeantwoord bleef, is mij onbekend.nbsp;Welligt voorzag hij reeds de aanstaande crisis.

Uit mijne officiële en private correspondentie zal U reeds gebleken zijn, welken weg ik wensch in te slaan. Met het exploitatiestelsel vannbsp;Indië moet, en kan nu gebroken worden. Ik wachtte een hevigen stormnbsp;over het uitblijven en uitschrappen der bijdrage. Maar neen! in beidenbsp;Kamers on a gobé la pilule sans trop de grimaces. Dit punt is dus voorshands veroverd, en die positie moet behouden worden. Ik acht ditnbsp;volstrekt noodig in het welbegrepen belang van ons land. Men moet,nbsp;voor goed, het steunen op de koffy afleeren. Daartoe is thans gelegenheid.

Ik hecht geen overdreven waarde aan het Oostersche courantengeschrijf. Maar toch, het is niet goed dat de publieke opinie zoo op den duur tegen het moederland worde opgehitst. Wel zijn de courantiersnbsp;in Indië bijzonder slecht op de hoogte. Getuige het zotte geschrijf vannbsp;het Alg. Dagblad ®), dat zijne inspiratiën krijgt van het Haagsche Dagblad ^). Toon en houding van beide Kamers tegenover het Kabinetnbsp;Zullen de dwaasheid wel aan den dag brengen. Maar men vergete hetnbsp;gutta cavat lapidim niet! Men zie o.a. niet voorbij dat de meeste kooplieden in Indië vreemdelingen zijn en dat het leger voor ver het grootstenbsp;gedeelte uit vreemdelingen bestaat. Dit verdient aanmerking in onzennbsp;zoo felbewogen tijd.

Wat zal de Oostersche questie bij slot opleveren? Turkye is nu weldra ad terminos. Het riep nu de bemiddeling van Europa in. Is. ditnbsp;een raad van Engeland ? De Engelsche politiek maakte een allertreurigstnbsp;figuur, nu Beaconsfield Oostenrijk niet kon bewegen voor hem in denbsp;bres te springen, en Frankrijk door de conservatieve dwaasheden geheelnbsp;vlieglam is. Zijn wij zoo zeker, dat, als het drie Keizersverbond somsnbsp;eene nieuwe kaart van Europa gaat fabriceren, de Tories niet eldersnbsp;schavergoeding zullen zoeken ?

Misschien zijn dit ijdele droomen. Maar toch, het is niet goed dat de geest van ontevredenheid te veel veld winne in Indië. Daarom houdnbsp;ik unguibus amp; rostro vast: 1°. aan de Indische spoorwegen, 2°. aan denbsp;reductie van het batig slot; sluitpost of andere benaming. Vooral wil iknbsp;in geene verhooging van Indische belastingen toestemmen, tenzij Indische belangen dit noodig maken. Mees ging m.i. reeds te ver door denbsp;verhooging der bedrijfsbelasting te autoriseren. Daar dit welligt reeds

') Uit ’s Gravenhage.

Niet aangetroffen.

3) Alg. Dagbl. V. N.I.

Dagbl. V. Z.H. en ’s Gravenhage.

45 ~

-ocr page 224-

een begin van uitvoering had gehad, wilde ik er niet op terugkomen. Maar uit mijne voordragt, om de kosten van Atjeh op de begroetingnbsp;te brengen, zoo ver mogelijk, en uit het schrappen der bijdrage zal Unbsp;wel gebleken zijn, welken wijn ik denk te tappen. On devra franchir Ienbsp;pas, goedschiks of kwaadschiks. De tijd zal leeren, in February, ofnbsp;de eendragt der liberale partij tegen dit stelsel bestand is, doch daaraannbsp;denk ik mij allerminst te storen.

Mijn plan is, zooals ik U reeds schreef, de spoorwegen voor te dragen in February, en dit op harefi en snaren te zetten; te leenen voor hetnbsp;benoodigde bedrag, ook voor ’t geen nu op de begroeting van Neder-landsch-Indië reeds staat. Daardoor valt een goed bedrag vrij, dat iknbsp;onmiddellijk op den post Atjeh overbreng. Wel voorspelt Uw berigtnbsp;over de voorloopige plannen tot reductie der bezetting aldaar vermindering van uitgaaf, maar de som van ruim 4% mm. die gij nu op denbsp;Indische begrooting vindt, zal wel niet toereikend zijn.

Nog eens: de nederlaag van Turkye moge aan het prestige van den Islam een duchtigen knak geven — de capitulatie van Mac Mahonnbsp;moge de rust in Frankrijk, althans voor drie maanden, hersteld hebben,nbsp;de toekomst is en blijft niet helder, en wij moeten onze positie overalnbsp;versterken. En men verzwakt ze, als men geen energie betoont in hetnbsp;beheer van Indië en als men daar te veel voedsel geeft aan niet ongegronde ontevredenheid.

Ziedaar, en gros, mijne zienswijze. Ik hoop dat zij door U gedeeld wordt, en dat ik op Uwen warmen bijstand zal kunnen rekenen. Eenenbsp;bijdrage, als vaste post, van p.m. 4 a 5 mm. is al wat ik als maximumnbsp;van Indië verlang. Bij de aandachtige lezing van de, niet zeer breedvoerige verslagen en discussiën over de Staatsbegrooting zal het Unbsp;blijken dat het Kabinet, tot dusverre althans in die zienswijze deelt.

Tot dusverre: de laatste redevoering van mijn collega Einanciën week wat af van dat programma. Hij stelde de Kamer al te veel gerust.nbsp;Ik heb hem dit terstond doen opmerken. Zijne onervarenheid verleiddenbsp;hem tot het besluit om den toestand fraayer voor te stellen dan hij is.nbsp;Voor ’t oogenblik kan dit geen kwaad. Maar ik reken voor 1879 niet opnbsp;eene bijdrage van meer dan 4 a 5 mm. ten hoogste.

Desniettegenstaande beveel ik U zeer aan, een scherp toezigt te laten houden op het beheer van het materieel, zoowel bij Oorlog als bijnbsp;Burgerlijke Openbare Werken, enz. Dat is blijkbaar niet in orde. Iknbsp;begrijp zeer goed dat Sprenger v. Eyk als Directeur van Financiënnbsp;geen gezag over zijne collega’s kon uitoefenen. Zijne tegenwoordigenbsp;positie geeft hem eerder aanleiding en gelegenheid om op dit puntnbsp;grooten invloed uit te oefenen. En het is onwederlegbaar eene oudenbsp;wonde in de Indische administratie. Neem s.p. mijne officiële schrijverijnbsp;daarover ter harte.

Mr. J, G. Gleichman; pag 244 e.v. Handelingen 2e Kamer.

46

-ocr page 225-

Men zegt hier, dat Van Rees ^), Levyssohn en Wiltens in 1878 hun pensioen willen nemen. Ik bemerk, dat men bezig is voor dennbsp;eersten eene plaats in de Tweede Kamer voor te bereiden. Anderennbsp;schrijven hem en Levyssohn de begeerte toe om in mijne plaats tenbsp;komen. Zij is hun van harte gegund! Maar zoolang ik ze bekleed, denknbsp;ik er niet bij in te slapen. En vooreerst geloof ik dat het Kabinet beternbsp;zal doen mij te behouden: ik kan meer doen voor Indië op dit oogenbliknbsp;dan één van hen beide.

Bij de voorstellen, waartoe het door Diemont gevraagde ontslag aanleiding geeft, reken ik er op dat mijne aanbeveling om het particulier belang van oude kolonels geheel achter de bank te werpen, bij U zwaarnbsp;wegen zal. Er moet voor het leger naauwkeurig op de toekomst wordennbsp;gelet.....

Uw besluit om het Departement van Burgerlijke Openbare Werken niet aan een technicus op te dragen, juich ik zeer toe. Vroegere ondervinding leerde mij dat het altijd verkiesselijk is, geene keuze tot Chefnbsp;van eene administratie te doen uit het corps waartoe hij behoort, alsnbsp;men ten minste eenigzins te regt kan onder ander personeel. Men moetnbsp;den kok en den bottelier laten kijven, om te weten waar de boter blijft!nbsp;Ook in Engeland ziet men dat in: daar is nooit een generaal Ministernbsp;van Oorlog, en zelden een admiraal Eirst Lord of the Admirality.

19 December. Ik liet dezen gisteren nacht open om te zien of ik voor het vertrek der mail er welligt wat bij te voegen had. Reeds hedennbsp;kwam de mail van 16 Nov. hier aan, en bragt mij Uwen brief van di?nnbsp;dag en Uwe kabinetsbrieven. Ik zie daaruit dat ik veel, wat in dezennbsp;brief en zijne voorgangers staat, ongeschreven had kunnen laten. Wijnbsp;zijn het volmaakt eens over het kassian stelsel, en de benoeming vannbsp;Sprenger van Eyk is door mij uit het juiste oogpunt beschouwd. Denbsp;hatelijkheden in de Kamer aan zijn adres gerigt schrijf ik toe aan denbsp;jalousie van één mijner vorige ondergeschikten, thans lid der Kamer,nbsp;die het mij niet kan vergeven dat ik hem niet naar Indië zond metnbsp;Motké en S. van Eyk, en geen dupe was van zijne leelijke intrigues. Vannbsp;den aanval heb ik ternaauwernood nota genomen en met een paar woorden Uwe benoeming zeer toegejuicht.

Geheel juist is Uwe beschouwing van de eigenlijke oorzaken van de weinige gezindheid der Indische ambtenaren om tot deugdelijk finan-

h Otto van Rees (1823-92) 1837 Gvtsdienst; 1856 res. Kedoe; 1857 res. Bagelen; iSóores. Soerabaia; 1864 lid R. v. I.; 1872 gepensionneerd; 1872 lid 2e Kamer; 1873/78nbsp;Vice pres. R. v. I.; 1878 lid 2e Kamer; 1879 Min. Kol.; 1880 lid 2e Kamer; 1881nbsp;Voorz. 2e Kamer; 1884/88 G.G. v. N.I.

Hendrik Maximiliaan Andree Wiltens (1823-89) 1841 Gvtsdienst; 1857 res. Padangsche bovenl.; 1862 gouv. S.W.K.; 1864 gouv. Celebes; 1865 res. Soerabaia;nbsp;1871 lid R. V. I.; 1878 vice-pres. R. v. I.; 1889 gepensionneerd.

^) Niet aangetroffen.

*) Petrus Hubertus Balthazar Motké (1826-72) 1848 Rijksbelastingambtenaar; 1871 t.b. G.G., met opdracht: verbetering Ind. fin. adm. Overleed tijdens detach.

47

-ocr page 226-

cieel beheer mede te werken. Maar als men eens ziet dat de batigslot-theorie verlaten wordt, is er hoop op verbetering in dit opzigt. Komen er weder groote overschotten tijdens mijn verblijf op het Plein, dan moetnbsp;Indië daarvan een ruim aandeel hebben. Zoo ver zijn wij nu wel niet;nbsp;de kans kan echter ten goede keeren, en in dat geval zou ik ze mij nietnbsp;laten ontgaan.

Het mislukken der onderhandelingen met T. Baid is een regt ,,untoward event.” De Controleur De Jong schijnt de regte man niet geweest te zijn. Ik wil hopen dat de zaak goed afloopt: het verder indringen in de binnenlanden is een zeer verwerpelijk stelsel. Het is jammer dat er geen tweede overste Bogaard voorhanden was. Of het gelukken zou een onverhoedschen aanval te doen, zooals De Neve wenscht, komt mij zeer dubieus voor: een échec moeten wij niet hebben.nbsp;Kon dat vechten toch eens voor goed eindigen!

De beoordeelingen van het nieuwe Kabinet in de Indische dagbladen zijn inderdaad amusant! Wat zijn die pennehelden goed op de hoogte der zaken! Bij voorraad wordt nu de geheele Staatsbegrootingnbsp;voor Kerstmis bij Tweede en Eerste Kamer afgedaan, en tevens bijnanbsp;al het overige werk. Dit is dan toch geen bewijs van flaauwheid of vannbsp;ernstigen tegenstand. Maar strijd zal eerst in ’t voorjaar gevoerd worden,nbsp;als wij de financiële questiën van nabij gaan bekijken. Bij voorraad hadnbsp;ik alleen te kampen met de orthodoxie die voor de belangen van harenbsp;zendelingen , optrad, doch die overigens niet kwaad gezind is op hetnbsp;koloniaal terrein. Mogt U de gelegenheid voorkomen om wat voor dienbsp;zendelingen te doen, dan ware dit niet kwaad. Zij klagen altijd overnbsp;belemmeringen die hun in den weg worden gelegd als zij nieuw veldnbsp;willen ontginnen. Mij dunkt, als zij onder Alfoeren, Batakkers of Dayak-kers willen gaan prediken, dan dient men hun volle vrijheid te gevennbsp;om zich te laten opeten!

28. VAN BOSSE AAN VAN LANSBERGE, 27 Dec. 1877

De begrootingsdrukte is dit jaar vroeg achter den rug gekomen. De strijd over de financiën zal echter in ’t voorjaar gevoerd moeten worden:nbsp;ik zie daarom Uwe nadere berigten over de vermoedelijke kosten vannbsp;de bezetting van Atjeh met ongeduld tegemoet. Ik tracht het zachtkensnbsp;aan te leiden naar eene vaste bijdrage ter som zoo als ik in mijn vorigennbsp;schreef. Uw telegram betreffende de beëediging van den Imam vannbsp;Tjadeh was zeer welkom. Waren nu dezaken indeXXIIMoekimsooknbsp;maar in orde, dan zou ik het pleit voorloopig als beslist aanmerken.

1877 contr. le kl. B.B.;

Willem Huibert de Jong. (1851-81) 1870 Gvtsdienst; 1880 ass.res. Pasoeroean.

Uit ’s Gravenhage.

48

-ocr page 227-

Politiek nieuws is hier voor ’t oogenblik niet. De vervroegde bijeen-roeping van het Engelsche Parlement geeft natuurlijk stof tot velerlei gissingen. Het Kabinet is blijkbaar verdeeld; het zal eerlang moetennbsp;blijken of Beaconsfield de politiek van Pitt zal willen en kunnen doordrijven. Gerust is men er niet op. Cancans in menigte: het plan om eennbsp;deel van Egypte (met het Kanaal) te koopen, wordt vrij ernstig besproken. Men mag twijfelen of Frankrijk en Italië dat gaarne zouden zien!nbsp;Men gaat zóó ver in de hypothesen, dat eene geheele overdragt vannbsp;Egypte aan Engeland als suzerein ter sprake komt. De zorg dat al dezenbsp;verwikkelingen nog op een Europeeschen oorlog zullen uitloopen en denbsp;even groote zorg voor de opregtheid der bekeering van Mac Mahonnbsp;beletten herleving van het vertrouwen, zoodat handel en industrienbsp;kwijnend blijven: België en Duitschland lijden zeer daaronder.....

29. VAN LANSBERGE AAN VAN BOSSE, 28 Dec. 1877 i).

Het uitblijven van een telegram zal U.E. reeds hebben doen zien dat er bij mij bezwaar bestaat tegen het in praktijk brengen van het denkbeeld om den heer Bogaard aan het hoofd der zaken te Atjeh te plaatsen.nbsp;Ik heb daarvoor de volgende motieven.

Vooreerst is de tijd nog niet gekomen om een civiel persoon als Resi ¦ dent of Gouverneur van Atjeh aan te stellen. Tusschen militairen ennbsp;civielen bestaat steeds zoo veel naijver, dat ik voor groote moeyelijk-heden zou vreezen tusschen civiele en militaire autoriteiten, zoo langnbsp;het militaire element nog zulk een dominante positie heeft en bij denbsp;onafhankelijkheid waarin beide diensttakken tot elkander staan. Er isnbsp;evenwel voor mij nog een gewigtiger motief. Ik kan mij uit den aardnbsp;der zaak niet inlaten met details van het Departement van Oorlog. Sedertnbsp;de heer Myer heeft de G.G. zelfs geene bemoeyenis meer met denbsp;plaatsing der Gewestelijke Kommandanten. Deze zijn dus alleen van dennbsp;Legerkommandant afhankelijk en niet zelden gebeurt het dat zij ordersnbsp;van hem ontvangen geheel in strijd met de wenschen van het civielnbsp;bestuur en zelfs van de Regering. In gewone omstandigheden komtnbsp;zulks wel teregt. Te Atjeh echter zou zoodanige onafhankelijkheid vannbsp;den militairen kommandant vooral nu de belangen van het bezettingsleger zoozeer in strijd zijn met die der Schatkist zeer verderfelijk werken. De kwaliteit van civiel kommissaris die de bevelhebber te Atjehnbsp;heeft, maakt hem geheel ondergeschikt aan mij en niet aan den Legerkommandant en ik verzeker U.E. dat zulks volstrekt noodig is wil iknbsp;eene behoorlijke kontrole over den gang van zaken uitoefenen.

Uit Buitenzorg.

Mr. Pieter Mijer (i8i2-8i) 1833 advocaat in N.I.; 1835 Gvtsdienst; 1849 proc.-gen. H.G.H.; 1851 lid R. v. I.; 1856/58 Min. v. Kol.; 1860/66 lid 2e Kamer; 1866 Min. V. Kol,; 1866/72 G.G. v. N.I.

— 49

-ocr page 228-

De benoeming van den Overste Bogaard zou daarenboven niet mogelijk zijn zonder het geheele leger en het ambtenaarspersoneel tennbsp;hoogste te krenken. Zulks te doen op het oogenblik dat men voornemensnbsp;is hunne inkomsten te besnoeyen, zou zeer impolitiek zijn en den heernbsp;B. zelf blootstellen aan eene tegenwerking welke ik wel zou kunnennbsp;onderdrukken doch nadat zij reeds veel kwaad zou hebben berokkend.nbsp;Ware de heer Bogaard iemand die ook op administratief terrein zijnenbsp;sporen verdiend had, zou de benoeming nog eenigszins te verdedigennbsp;zijn, doch hiervan blijkt niets. Ja, men kan zelfs zeggen dat hij metnbsp;de Atjeesche zaken niet volkomen bekend is, daar zijn werkkring zichnbsp;tot de Oostkust heeft bepaald. Hij zelf verklaarde mij alleen met denbsp;Oostkust bekend te zijn.

Hoezeer ik dus de door hem bewezen diensten waardeer, ik acht hem niet de aangewezen man om met voorbijgaan van alle anderen als chefnbsp;te Atjeh op te treden.

Die benoeming is ook op het oogenblik niet noodig. De kolonel Van der Heyden is een man vol energie, die daarenboven veel initiatiefnbsp;heeft en belangstelling toont in de zaken. Ik kan volkomen op hem vertrouwen en ben dus zeker dat onder hem mijne bevelen stipt opgevolgdnbsp;zullen worden. Voor het civiel bestuur en de politieke leiding wordt hijnbsp;ter zijde gestaan door Kroesen een uitstekend ambtenaar, en mogtnbsp;deze weggaan zal hij vervangen worden door De Scheemaker. Ik zienbsp;dus geen reden voor het oogenblik om in de opperleiding te Atjehnbsp;verandering te brengen. Van der Heyden heeft door zijn gedrag tenbsp;Samalangan en de aldaar bevochten schitterende overwinningen bij denbsp;Atjehers een prestige verkregen, dat zijn aanblijven ook wenschelijknbsp;maakt met het oog op te voeren onderhandelingen. Mogt zijne vervanging noodig worden dan kan ik nog over Boumecster beschikken,nbsp;wiens kundigheden en personaliteit groote waarborgen van geschiktheidnbsp;geven.

Uw denkbeeld echter om de civiele positie van den bevelhebber meer overwegend te maken, komt mij zeer praktisch voor. Het oogenblik isnbsp;juist daarvoor gekomen, nu de oorlogstoestand ophoudt. Ik denk dusnbsp;Van der Heyden te benoemen tot Gouverneur van Atjeh en Onder-hoorigheden tevens Militairen Kommandant. Daardoor wordt hij nognbsp;meer onafhankelijk van het Legerbestuur en wordt de vredestoestandnbsp;geconstateerd. Zijne inkomsten kunnen dan gelijk zijn aan die van dennbsp;Gouverneur van Sumatra’s Westkust, dan krijgt hij toch nog veelnbsp;minder dan thans.

Karei Van der Heijden (1826-1900) 1841 N.I. mil. dienst; 1876 kol.; 1878 gouv. Atjeh en mil. bevelh.; 1878 gen.maj.; 1880 It.gen.; 1882 gepensionneerd; 1887/1900nbsp;cdt Bronbeek.

Rense Christiaan Kroesen (1841-97) 1864 Gvtsdienst; 1881 res. Sum. Oostkust; l88g lid R. v. I.; 1891 vice-pres. R. v. I.; 1893 gepensionneerd.

'*) Huibert Gerard Boumeester (1831-94) 1851 off. N.I.L.; 1878 kol.; 1878 gen.maj.; 1879 It-gen., legercdt.; 1883 gepensionneerd.

50 —

-ocr page 229-

De Legerkommandant heeft al de officieren gewaarschuwd, dat bij de eerste manifestatie tegen de bezuinigingen de chef strengelijk gestraft zal worden.

Ter illustratie der landrente kwestie diene nog het volgende: In Madioen zijn vrij groote uitgestrektheden sawas voor 5 jaren gehuurdnbsp;en met suikerriet beplant. Die sawas betalen ƒ 2.—¦ landrente, omdat denbsp;Europeaan die ze huurde zorgde dat het kontrakt tot stand kwam nanbsp;de s-jarige aanslag. Voor de volgende 5-jarige aanslag huurt hij wedernbsp;gronden, maar andere, die dan weder tegen geringe prijs zijn aangeslagen. Op die wijze wordt de Schatkist vreeselijk bestolen, zorider datnbsp;men er iets aan doen kan. Bij de door mij voorgestelde jaarlijksche herziening zullen zulke misbruiken niet meer plaats kunnen hebben.

Met veel genoegen las ik heer Gils memorie op de gewijzigde begroeting en las ik de uiteenzetting Uwer plans in Uwe brieven. Ook ik ben gevoelen dat er, komen Uw plans tot uitvoering, voor Indië geennbsp;reden van klagen meer is. Op één punt verschillen wij van gevoelen.nbsp;Mijns inziens moeten de renten der eventueele leening door de Alge-meene Schatkist, die van het Moederland gedragen worden. Het isnbsp;eigenlijk maar eene kwestie van vorm, maar waaraan de principiëelenbsp;kwestie van eenheid van geldmiddelen is verbonden, en waaraan mennbsp;in Indië veel hecht.

Uit mijne vroegere mededeelingen zal U.E. reeds gezien hebben, dat ik met Haar overtuigd ben dat er met energie moet gehandeld wordennbsp;om aan de Atjeh-kwestie een einde te maken en de financiëele moeyelijk-heden te boven te komen. Mijn geheel bestuur is tot hiertoe wat Atjehnbsp;aangaat een strijd geweest om dat beginsel door te drijven tegenovernbsp;de geest van apathie en temporisatie, die bij het leger en de aanbiddersnbsp;van Van Swieten heerschte. Ik heb daarvan vele onaangenaamhedennbsp;ondervonden niet het minst in de Tweede Kamer, maar ik heb mijnbsp;daardoor niet laten weerhouden van het doorzetten van mijn wil.nbsp;Laatstelijk nog in zake Samalangan, toen men de expeditie onbepaaldnbsp;wilde uitstellen, omdat men vernomen had dat na den afloop daarvannbsp;de bezuinigingen een aanvang zouden nemen heb ik tegen alle adviezennbsp;uit Atjeh in, de togt door laten zetten. De energie van K. Van der Hey-den is hierin van eene onberekenbare waarde geweest. Daarop rekennbsp;ik nu ook voor het vervolg en ik verzoek U.E. de verzekering aan tenbsp;nemen dat ik mij van mijn kant door geene tegenwerking zal latennbsp;afleiden van den ingeslagen weg. Na zijne decoratie meen ik ook opnbsp;den Legerkommandant te kunnen rekenen.

Verb. 7 Nov. 77—N/21.

51

-ocr page 230-

30. VAN BOSSE AAN VAN LANSBERGE, 2 Jan. 1878 i).

Uw berigt van 23 Nov. over de vooruitzigten van de zaken in Atjeh was mij natuurlijk hoogst welkom. Uw telegram van 25 of 26nbsp;December over den Imam van Tjadeh enz. evenzeer. Waren nu denbsp;zaken in de XXII Moekims ook maar geschikt, dan konden wij ruimernbsp;ademhalen! Indien het U gelukt de uitgaven der bezetting op 7 m.m.nbsp;te reduceren, zal ik zeer tevreden zijn. Op de begroeting bragt ik ernbsp;bij voorraad 4^4 m.m. ruim voor op. Krijg ik nu Uwe nadere opgave,nbsp;dan zal ik dien post conform verhoogen, en tevens de aanwerving hiernbsp;wat inkrimpen. Tot eene leening ten laste van Indië zal het echter welnbsp;moeten komen. Ik stem daarin toe, onder voorwaarde dat verdere ,,bijdragen” boven mijnen ,,vasten post” tot delging dier schuld wordennbsp;aangewend. Ik zou er grooten prijs op stellen, dat het mij gelukkennbsp;mogt de financiële verhouding op die wijze beter en duurzaam tenbsp;regelen......

Meer en meer blijkt het mij dat Van Rees werkelijk plan heeft tot retraite. Wat dunkt U van Rappard als zijn opvolger ? De anciënniteitnbsp;kan in dezen volstrekt niet gelden. A. W. is de man niet voor dezenbsp;betrekking. Ik wenschte wel dat ik wat jonger candidaat bij de hand had:nbsp;Rappard acht ik veelzins zeer geschikt, maar zijn leeftijd is wel eenenbsp;bedenkelijke bijomstandigheid. Zoo Van Rees geen andere plannennbsp;heeft, zou hij bij de eerste gelegenheid goed figuur in den Staatsraadnbsp;maken. Het koloniaal element is daar thans slecht vertegenwoordigd.nbsp;Van HoëvelB) is totaal op: Cornets de Groot en Hasselman zijn volkomennbsp;nulliteiten en Swart, dien ik volstrekt niet vertrouw, is dus de eenigenbsp;die iets beteekent, hoewel zijne adviezen nooit veel om ’t lijf hebben.

Alting Mees schreef eene kleine brochure om zijne financiële plannen te verdedigen ®): zij maakt hier geen opgang en zal in Indië hard beoordeeld worden. Het is ménager la chèvre et Ie chou; zoo wat goednbsp;praten dat hij, liberaal in koloniale zaken, zich door zijne conservativenbsp;collega’s heeft laten ompraten en tot onraadzame voorstellen verleiden.nbsp;Uit de verslagen der Tweede Kamer blijkt genoeg dat deze geen bijvalnbsp;vonden: of de Kamer mij nu zal willen volgen, zullen we later zien!

De antagonisten van Van Rees (en hij heeft er vele!) zeggen mij dat de halve liberalen op hem rekenen in mijne plaats, want dat hij hetnbsp;middel zal weten te vinden om eene ,,bijdrage” van 10 mm. te verzekeren. Dat middel ligt voor de hand! men heeft maar de koffie op 58

1) Uit ’s Gravenhage.

Troepenvermindering tot 8000 man (Verb. 23 Nov. 77—D/4).

Andree Wiltens.

Wolter Robert baron van Hoëveil (1812-79) 1837 predikant Batavia; vice-pres. Bat. Gen. v. K.W.; opr. Tijdschr. v. N.I.; leider verg. 22 Mei 1848 te Batavia naarnbsp;aanleiding waarvan gedw. ontslag; 1849 in Ned. gerehabiliteerd; 1849/62 lid 2e Kamer;nbsp;leider liber.-kol. oppositie; 1862 lid R. v. St.

^) „De Indische Begrooting in verband tot de Indische belangen” Den Haag 1877.

52

-ocr page 231-

cents te ramen en Atjeh uit te schrappen! et Ie tour est fait! Maar dan moet men niet meer praten over onafhankelijkheid van de Indischenbsp;baten, van steunen op hooge koffyprijzen enz. Gij ziet, dat de Chineeschenbsp;kerk hier ook druk aan den gang is.

Het schijnt zich te bevestigen dat Turkije den strijd wil opgeven. Doch vóór dat het Parlement te Londen is vergaderd, zal men wel geennbsp;beslissing vernemen. Te Londen zijn meetings pro en contra Turkijenbsp;op straat gehouden en op eene kloppartij uitgeloopen. Het is een refletnbsp;van den strijd die in hoogere kringen wordt gevoerd in Engeland, ennbsp;dien men wel in het Parlement zal voortzetten. Ik twijfel echter of Johnnbsp;Buil, après tout, geld en bloed zal over hebben voor de Turken; ik vreesnbsp;dus dat Beaconsfield zijne avontuurlijke politiek niet zal kunnen doorzetten.

31. VAN LANSBERGE AAN VAN BOSSE, 3 Jan. 1878 i).

De laatste mail heeft een resumé gebragt van de Kamerdiscussiën over de Indische Begroeting. Bij het schrappen van den post voor trak-tementsvermeerdering van de leden van het Hooggerechtshof kan ik mijnbsp;zeer goed neerleggen. Het was een halve maatregel die niemand bevredigde. Ik heb een voorstel gedaan van veel algemeener aard, gegrond opnbsp;verbetering van de positie der ambtenaren met inkrimping van hunnbsp;aantal. Ten einde meer kans van slagen te hebben heb ik dat voorstel,nbsp;voorzoover zulks niet met mijne overtuiging streed, ingerigt overeenkomstig de denkbeelden van den heer Mees, maar deze heeft die denkbeelden geheel losgelaten en terwijl hij vroeger als Voorzitter van hetnbsp;Hof in een offleieel stuk constateerde dat de leden van den Raad vannbsp;Justitie te Batavia met hunnen ledigen tijd geen raad wisten heeft hijnbsp;mijn voorstel tot vermindering van hun aantal bejegend met de opmerking dat het voorstel niet behoorlijk gemotiveerd was en er verzuimdnbsp;was de Raad van Justitie zelf daarover te hooren. Nu weet een iedernbsp;dat als men aan een ligchaam de vraag stelt of hij eenige leden kan missen, dat ligchaam steeds ontkennend antwoordt. Het is dus totaalnbsp;overbodig de vraag te stellen. Ik had dan ook een geheel anderen wegnbsp;gevolgd en mijne inlichtingen gezocht bij de presidenten en leden vannbsp;de Raden individueel en er is er geen onder hen die mij niet verzekerdnbsp;heeft dat het aantal leden gerust van 6 op 4 kan teruggebragt worden.nbsp;De President van den Raad te Samarang beweert zelfs dat hij geheelnbsp;alleen veel beter het werk zou kunnen doen.

Het meest dringend echter is verbetering van de regtspraak onder de Inlanders. Te dien opzigte beveel ik U.E. dringend aan om mijne denkbeelden in overweging te nemen. Voor de landraden heeft men de

Uit Buitenzorg.

53 —

-ocr page 232-

beste ambtenaren noodig, maar bij den geringen toevoer (dit jaar slechts acht) heeft men geen keus en moet men wel eens personen aanstellennbsp;die minder geschikt zijn, zij het dan alleen door gebrek aan ondervinding. Het verdient dus zeer de overweging om een vermeerderden toevoer uit te lokken en de vooruitzigten voor de ambtenaren zoo te stellen,nbsp;dat zij gaarne bij de Inlandsche regtbanken blijven. De maatregelnbsp;betreffende de afscheiding van administratieve en juridische functiënnbsp;heeft tot hiertoe gebrekkig gewerkt en met de gewone Indische ligt-zinnigheid en veranderlijkheid wordt zij zelfs door de liberaalsten alsnbsp;Van Rees en Der Kinderen veroordeeld. Zeer ten onrcgte. Sedert datnbsp;ik een paar totaal ongeschikte voorzitters van landraden heb verwijderdnbsp;en de andere beter op de hoogte hunner verpligtingen zijn gekomen, isnbsp;de regtspraak verbeterd, maar het blijft maar half werk zoolang denbsp;maatregel niet overal kan toegepast worden en de regtbanken van omgang ingetrokken kunnen worden, want deze zijn het bij welke de zakennbsp;zoolang aanhangig blijven dat de beschuldigden soms 2 jaren praeven-tief zitten en als de behandeling der zaak aanhangt de getuigen nietnbsp;meer te vinden zijn. Eerstdaags denk ik U een voorstel te doen tot toepassing van den maatregel in de Oosthoek.

Wat de vermeerdering der traktementen van de Assistent-Residenten aangaat, spijt het mij zeer dat de heer Mees ook hierin mijn advies nietnbsp;heeft opgevolgd en de toelagen niet heeft weggelaten tegen eene opdrijving der traktementsverhoogingen tot ƒ 100.—. Hiertegen zou de Kamernbsp;veel minder bezwaar gehad hebben en iedereen ware er bij gebaatnbsp;geweest ^).

De berigten uit Atjeh zijn allezins bevredigend. Vooral het feit dat de troonopvolger den eed van getrouwheid heeft afgelegd is van belang.nbsp;Er heerscht thans ook meer leiding in de zaken, het gevolg van de omstandigheid dat Kroesen die het hoofd en Van der Heyden die de uitvoerder kan genoemd worden, met elkander volkomen eensgezind zijn.

De campagne tegen de bezuinigingen wordt trouw voortgezet. Het is toch merkwaardig dat de pers in Indië zelden het algemeen belangnbsp;Voorstaat, maar voor alle partikuliere belangen een open oor heeft.

32. VAN BOSSE AAN VAN LANSBERGE, 8 Jan. 1878 ®).

Met veel genoegen nam ik kennis van de berigten over Atjeh, die de laatste mail mij bragt, en vooral van ’t geen Uwe particuliere missive

Mr. Timon Henricus Der Kinderen (1823-98) 1849 Gvtsdienst; 1861 raadsheer 1864 e.v.jr. Gvtscs. belast omw. regelingen rechtswezen BuitenBez.; 1866nbsp;proc.-gen. H.G.H.; 1869 Dir. Just,; 1871 pres. H.G.H.; 1872/89 lid R. v. I.; 1889nbsp;gepensionneerd.

Pag 77 e.v. Handelingen 2e Kamer.

Uit 's Gravenhage.

.S4 —

-ocr page 233-

van 30 Nov. daarover schreef. Ik wacht nu met de inzending der suppletoire begrooting voor ’78 op Uwe nadere opgave van de vermoedelijke kosten van de bezetting van Atjeh. Ik herhaal het; nu men denbsp;bittere pil „geen bijdrage” zoo zachtzinnig heeft geslikt, moeten wijnbsp;trachten het cijfer der bijdrage zoo laag mogelijk te houden. Ik wil ziennbsp;of ik het niet zoo ver kan brengen dat ik voor den kleinen man in Indiënbsp;iets goeds tot stand brenge behalve de spoorwegen.

Ook voor het leger wil ik gaarne wat doen, mits men daar beter voor de belangen der Schatkist zorge. De militaire genie moet mij niet metnbsp;fortificatiën aankomen: het geldverslindende Tjilatjap is mijne bétenbsp;noire sedert 25 jaren: als dat nu wéér te voorschijn komt, zal de genienbsp;een lastigen patroon aan mij krijgen. Als ik maar het begrip kan doennbsp;ontstaan, dat ik niet in de eerste plaats voor het batig slot bezorgd ben,nbsp;zal er, hoop ik, meer medewerking komen.

Ik betreur het daarom zeer dat de questie over de oprigting van gemeentebesturen zoo weinig bijval vond in Indië. Ik schrijf U daarover officieel; wil dien brief met aandacht overwegen^). Is al wat ik daarovernbsp;in de Indische bladen lees, niets dan politieke tinnegieterij van jeugdigenbsp;praatjesmakers —• is er geene vox publica, geene medewerking vannbsp;particulieren te wachten, benei dan laat ik de zaak ook in de rustigenbsp;rust en' wasch mijne handen in onschuld ...

Met Uw plan om het Gouvernement op Sumatra’s Westkust in te pakken, ben ik niet zwaar ingenomen. Mij dunkt dat dit teveel tot centralisatie leiden zal. Het is niet kwaad dat op het zoo uitgestrekte Sumatranbsp;één of meer centrale punten zijn, van waar men het geheel locaal beternbsp;kan overzien. Is Fort de Koek zooveel aangenamer , verblijfplaats, dannbsp;zou men er aan kunnen denken om daar den zetel van het Gouvernementnbsp;te plaatsen; hoewel ik mij voorstel dat de noodige woningen daar nietnbsp;te vinden zijn. De Waal dacht er aan, om eene afzonderlijke Directienbsp;voor de buitenbezittingen op te rigten, omdat die bezittingen te Batavianbsp;niet zeer in aanzien zijn, en dat hunne belangen wel eens als secondairenbsp;worden beschouwd. Men zond er vroeger niet de beste ambtenaren heen;nbsp;de le soort behield men voor Java. Had men zoodanig centraal puntnbsp;te Batavia, dan kan men eer denken aan geheel direkte aanraking vannbsp;dat Departement met de Residenten, en den tusschenpersoon supprimeren. Het is waar, ter Oostkust, te Palembang enz. is zoodanig tusschenpersoon niet. Maar als de zaken te Atjeh eens voor goed geregeldnbsp;worden, zou een Gouvernement al daar, zich uitstrekkende tot aan het

Niet aangetroffen.

Bouw kustbatterij aldaar.

•’) Verb. 15 Jan. 78-27 Verzoekt,,enkele notabele ingezetenen te Bat., nietbehoorende tot den eigenlijken ambtenaarsstand, te raadplegen over de oprigting v.e. plaatselijknbsp;of gemeentebestuur.”

Engelbertus de Waal (1821-1905) 1837 Gvtsdienst; 1856/58 Dir. Midd. amp; Domeinen; i860 gepensionneerd; 1868/70 Min. v. Kol.

— S5

-ocr page 234-

gebied van de Westkust en van Siak of Edi, m.i. wel zeker in aanmerking moeten komen. Referte aan mijne particuliere van 13 November ^). Een Gouverneur kan, dunkt mij, vele kleine locale belangen namens Unbsp;regelen en afdoen, evenals bij ons de Commissarissen des Konings ennbsp;de Gedeputeerde Staten in de provinciën. Wil eens nagaan of eennbsp;zekere adviserende raad in zulke Gouvernementen den Gouverneurnbsp;niet ter zijde kan staan. Zouden er geen periodieke bijeenkomsten vannbsp;de verschillende Residenten met den Gouverneur zijn in te voeren ?nbsp;Ik ben van nature een tegenstander van overdreven centralisatie, en zounbsp;gaarne ook U van vele lastige schrijverijen willen ontslaan; ook van denbsp;veelvuldige bemoeyingen met locale belangen, die ik zoo gaarne aan localenbsp;autoriteiten opgedragen zou zien. Het is b.v. belagchelijk dat de G.G.nbsp;permissie moet vragen om in een stal of kazerne een lantaren meer tenbsp;doen branden!

Dit idee brengt mij van zelf op de credietopeningen, waarvan zoo veel gebruik wordt gemaakt. Ik zal U daarover officieel schrijven: ik zoeknbsp;naar de middelen om de bezwaren die in de Kamer daarover wordennbsp;geopperd, uit den weg te ruimen, en U toch de onmisbare vrijheid vannbsp;handelen in cas van nood te laten. Ik heb in der tijd zelf het betrokkennbsp;artikel in de Comptabiliteitswet gebragt, evenals de vrijheid die onmisbaar is om voor de uitgaven in ’t belang der cultures buiten de grenzennbsp;der begroeting te gaan. Nu mijne voorgangers, in ’t belang van hetnbsp;batig slot, goedvonden de uitgaven voor den oorlog maar niet op denbsp;begroeting te brengen, heeft men U gedwongen de enorme credietennbsp;te openen, welke de oorlog noodzakelijk maakte. Vandaar die jeremiadesnbsp;over de credieten . . .

33. VAN LANSBERGE AAN VAN BOSSE, 10 Jan. 1878

Bij mijn officieel schrijven van heden®) heb ik geantwoord op U.E.’s missive omtrent de heeren Godefroy *) en Baermeyer ®) en ik meen aangetoond te hebben dat er geen grond is voor de opvatting als of daarbijnbsp;met verschillende maten zou gemeten worden. Een vijand zijnde vannbsp;scherpe correspondentiën en de meening toegedaan dat officieel twistgeschrijf tusschen Minister en G.G. zooveel mogelijk moet vermedennbsp;worden, heb ik bij die missive mijne bezwaren tegen U.E.’s dépêchenbsp;voorloopig niet verder willen voorbrengen. Ik mag U.E. echter daar-

Niet aangetroffen.

Uit Buitenzorg.

10 Jan. 78-59 a/22; vgl. Verb. 2 en 21 Febr. 78—P/3 en P/13.

Mr. Lodewijk Jan Godefroij 1866 Gvtsdienst; 1872 lid R. v. J. Soerabaia; 1874 voorz. landraad Bondowoso; 1876 lid R. v. J. Eamarang; 1877 gepensionneerd.

Mr. Henri Basilius Elisa Conrad Nicolaas Baermeijer von Barienkhofen; 1859 Gvtsdienst; 1864 off. v. Just. Makasser; 1865 lid R. v. J. Soerabaia; 1872 komt niet meernbsp;in aanmerking herplaatsing rechterl. macht; 1877 eervol ontslag; 1878 gepensionneerd.

- S6 -

-ocr page 235-

mede niet onkundig laten. U.K.’s onbeperkt regt om inlichtingen te vragen over- of kritiek uitoefenen op het gebruik door mij gemaaktnbsp;der bevoegdheden mij bij de wet toegekend wensch ik in het minstenbsp;niet te wraken en had U.K.’s dépêche zich daartoe bepaald, ik zou er mijnbsp;bij neergelegd hebben. Kvenmin kan ik bezwaar hebben tegen den lastnbsp;om een voorstel in te dienen tot uitvoering van art. 49 R.R. op zich zelfnbsp;genomen.

Maar het verband hetwelk gebragt worde tusschen dezen last en de opmerkingen die daaraan voorafgaan omtrent het ontslag der heerennbsp;Godefroy en Baermeyer en over de regtvaardigheid bij beschikkingennbsp;omtrent personen gevoegd bij het verzoek om al dadelijk regelennbsp;omtrent die aangelegenheid te stellen, geven aan de zaak een andernbsp;aanzien.

Uit vrees van üb irato onjuist te oordeelen heb ik de dépêche eenige dagen op zijde gezet en toen herlezen, maar hoe ik die lees of herlees iknbsp;kan tot geen andere conclusie komen dan dat aan dien last, in verbandnbsp;met het voorafgaande en met de omstandigheid dat de behoefte aannbsp;regeling zich tot hiertoe niet heeft doen gevoelen, geene andere uitleggingnbsp;kan gegeven worden dan dat U.K. het onbeperkte regt tot ontslag ofnbsp;pensionering van ambtenaren in mijne handen niet veilig acht.

Zulks is in de hoogste mate grievend en ik zou U.K. en mijne eigen achting onwaardig zijn, indien ik mij daarbij nederlegde. Ik zou dannbsp;ook niet geaarzeld hebben dit bewijs van wantrouwen met een aanvraagnbsp;om ontslag te beantwoorden, indien bij mij niet gewogen had de overtuiging dat een hernieuwd ontslag tusschentijds van den G.-G. zoonbsp;schadelijk zou zijn voor het prestige der Regering, dat ik daartoe alleennbsp;in de uiterste noodzakelijkheid het initiatief mogt nemen en dat ik zoodanige behandeling zoo weinig verdiend heb dat ik moet aannemennbsp;dat de bedoeling van den brief niet met de bewoordingen daarvannbsp;overeenkomt.

Het zou voor mij zeer zeker gemakkelijk zijn geweest een rustig bestuur te hebben en mij voor onaangenaamheden te vrijwaren. Na de veelbewogen tijden onder den heer Loudon had het publiek behoeftenbsp;aan kalmte en men meende die onder mij te kunnen genieten. Welligtnbsp;had ik zekeren graad van populariteit kunnen verwerven. Daartoe wasnbsp;alleen noodig geweest om even als enkele mijner voorgangers lastigenbsp;kwestiën op zijde te stellen. Directeuren, Residenten en andere ambtenaren hun gang te laten gaan, niemand ontslaan dan op verzoek, bevordering alleen bij anciënniteit te doen plaats hebben, het kassian stelsenbsp;blijven toepassen, kortom Gods water over Gods akker laten loopen.

Beh. uitz. benoemt en ontslaat G.G. de ambtenaren overeenk. regels bij alg. verord. gesteld.

Slaat op tusschentijdsch ontslag G.G. Loudon; Jhr. Mr. James Loudon (1824-J900) 1846 adv.-proc. Batavia; 1854 Gvtsdienst; 1861/62 Min. v. Kol.; 1862/71 Cs des Konings Zuid Holland; 1871/75 G.G. v. N.I.

— 57

-ocr page 236-

Ik zou mij veel verdriet bespaard hebben, rustige dagen op Buitenzorg hebben doorgebragt, op mijn tijd zijn afgetreden, en de naweeën van het systeem aan mijn opvolger hebben overgelaten. Zulks achttenbsp;ik met mijn pligt onvereenigbaar. Voortdurend worden er klagten aangeheven, over slecht dienen, over misbruiken en malversatiën in denbsp;administratie, over gebrek aan toewijding bij de ambtenaren enz. Innbsp;de Tweede Kamer gebruikt men zelfs thans niet zelden de uitdrukkingnbsp;van wanbestuur. De overdrijving dier klagten daargelaten kan niet ontkend worden dat er wel grond toe bestaat.

Ik behoef U.E. niet te zeggen dat het vroeger veel erger gesteld was en dat alleen de meerdere bekendheid met hetgeen hier voorvalt, denbsp;uitbreiding der pers en de toelating van particulieren in de binnenlandennbsp;de oorzaak zijn, dat thans de aandacht door een en ander meer getrokken wordt. De meerdere controle die thans op al de handelingennbsp;der ambtenaren wordt uitgeoefend, kan niet anders dan zeer gunstignbsp;werken. Maar de eigenaardige toestand van Indië’s zamenleving, denbsp;uitgebreidheid van het grondgebied, het gemis aan middelen van gemeenschap, de kracht der gewoonte en de onverschilligheid omtrent allesnbsp;wat publiek belang is zijn zoo vele factoren om die controle slechts gebrekkig te doen werken.

Er is maar één middel om in dien toestand verbetering te brengen, namelijk eene gestadige en strenge controle van den G.G. zelf, in wiensnbsp;handen het lot der ambtenaren berust. Zoodanige controle heb ik mijnbsp;tot pligt gesteld en ik verzeker U.E. dat zij niet weinig inspanningnbsp;vordert. Daargelaten een naauwgezet onderzoek van alle stukken,nbsp;dwingt zij mij tot eene uitgebreide particuliere correspondentie metnbsp;Directeuren en Residenten aan wier prestige ik niet wil schaden doornbsp;veelvuldige officiële teregtwijzingen en die daarin ook een bewijs moetennbsp;vinden mijner persoonlijke belangstelling.

Die controle zou echter niets beteekenen, indien zij niet zamenging met bestraffing van tekortkomingen, erkenning van verdiensten en verwijdering van ongeschikte elementen. Dat zulks niet in den smaak valtnbsp;van iedereen, is niet te verwonderen. Op het oogenblik zullen dan ooknbsp;reclamatiën en klagten welligt de overhand hebben, later zullen evenwelnbsp;de vermeerdering van inkomsten en de meerdere orde, die in het bestuur gebragt zal zijn, mij regt doen wedervaren.

U.E. heeft mij onlangs haar voornemen te kennen gegeven om met energie te handelen, zonder terugzigt op bijzondere belangen. Ik behoefnbsp;niet te herhalen dat zij daarvoor op mijne krachtige medewerking kannbsp;rekenen, maar zij houde zich verzekerd dat al Hare energie, dat alle aanschrijvingen en wetsbepalingen niets zullen baten indien zij niet gepaardnbsp;gaan met een krachtig handhaven van het gezag door den G.G., met eenenbsp;onwrikbare bestraffing van onwil tegenwerking of onverschilligheid.nbsp;De groote inspanning die daarvoor vereischt wordt, wil ik mij gaarne

-58

-ocr page 237-

blijven getroosten, de onaangenaamheden die daarvan het gevolg kunnen 2ijn tel ik niet, maar mijne taak moet mij niet onmogelijk gemaakt worden door wantrouwen of gebrek aan steun bij het Opperbestuur.

Het antwoord dat U.E. mij op dezen brief zal doen toekomen, zal mij dus aantonnen wat mij verder te doen staat.

Een vraag meen ik alleen nog aan U.E.’s beter oordeel te mogen onderwerpen; is het oogenblik wel juist gekozen om de magt van dennbsp;G.G. aan banden te leggen, nu de noodzakelijkheid van een krachtignbsp;bestuur met het oog op de bestaande moeyelijkheden en den toenemenden geest van verzet bij de Nederlandsch Indische maatschappij, zichnbsp;meer en meer doet gevoelen.

34. VAN LANSBERGE AAN VAN BOSSE, 17 Jan. 1878 i).

U.E. heeft per draad berigt gekregen van het tot stand komen der voorgenomen bezuinigingen ^). Mijn brief van heden zal een blijknbsp;zijn dat ik het er niet bij zal laten. De oppositie had het zoo ver gekregennbsp;om ook een groot deel der leden van den Raad van Indië tot zich tenbsp;trekken. Daarom schreef ik er over aan den heer Van Rees ten eindenbsp;hem te verzoeken het er heen te leiden dat er geen afwijkend advies vannbsp;den Raad kwam. Door het praeadvies zelf te maken, heeft hij daarvoornbsp;gezorgd. Hij schijnt ook voornemens te zijn heen te gaan, hetgeen mijnbsp;zeer zou spijten, omdat ik in den Raad altijd op zijn alvermogendennbsp;steun kan rekenen. Ten einde lange correspondentie te vermijden ennbsp;toch eensgezindheid met den Raad te verkrijgen ben ik gewend geweest den heer Van Rees privatim te schrijven over alle zaken vannbsp;politiek belang die bij den Raad kwamen. Deze gedachtenwisselingnbsp;was dikwijls zoo vruchtbaar, dat ’s Raads adviezen eene paraphrasenbsp;mijner brieven waren. Ik schrijf U.E. deze bijzonderheden omdat zijnbsp;tot beoordeeling van den gang van zaken kunnen bijdragen. Wat denbsp;zoogenaamde invloed van den heer Van Rees aangaat in personalibus,nbsp;dat is eenvoudig eene zuivere onwaarheid. Hij heeft mij maar eens overnbsp;eene benoeming gesproken, doch te vergeefs. Overigens heeft hij innbsp;dezen steeds de grootste discretie in acht genomen. Maar het is nunbsp;eenmaal in Indië uitgemaakt, dat alle benoemingen eene kwestie vannbsp;protectie zijn.

Dezer dagen had ik een onderhoud met den pas van Edi teruggekeerden militairen kommandant v. d. Bussche Ipenburg®). Hij schetste mij den toestand in allergunstigste kleuren. Na de onderwerping van den ex-Radja van Simpang Olim is iedere aanleiding tot rustverstooring weg-

Uit Buitenzorg.

Bezuiniging van m.m. p. jr. in Atjeh.

Arthur George Clamor Eugen Wilhelm baron von dem Bussche Ippenburg (1835 Berlijn-1917) 1855 N.I. mil. dienst; 1876 maj.; 1881 gepensionneerd.

59 —

-ocr page 238-

genomen. Hoofden en bevolking zijn met ons gezag ingenomen en verlangen zeer naar vestiging van ondernemingen. De moeyelijkheden met de onderneming der N.H.M. zijn alleen het gevolg van het gedragnbsp;van den administrateur. Het aantal vreemdelingen neemt met den dagnbsp;toe en het zou volgens hem te wenschen zijn dat wij de belastingennbsp;overnamen. Deze kwestie zal ik nog nader laten onderzoeken. Overnbsp;De Scheemaker liet hij zich zeer ongunstig uit. Volgens hem heeft De S.nbsp;geteerd op hetgeen Overste Boogaart had gedaan.....

Ik stel er daarom te meer prijs op om Kroesen te Kota Radja te houden. Daarom heb ik zijne toelage bij de bezuinigingen niet ingetrokken.

Over de kwestie der openstelling der inschrijving voor eene even-tueele leening te Batavia zal ik per volgenden mail schrijven.

3S. VAN BOSSE AAN VAN LANSBERGE, 17 Jan. 1878 i).

Met groot genoegen ontving ik Uw telegram van den i5n dezer ^). Toen ik U 13 November®) over het instellen van een Gouvernementnbsp;te Atjeh schreef, was ik nog zeer onzeker of Van der Heyden de man wasnbsp;voor die betrekking. Uw besluit om hem te benoemen, doet mij ziennbsp;dat daarover geene onzekerheid bij U bestond; de kennisneming van denbsp;rapporten van Van der Heyden doet mij begrijpen, dat daartoe allenbsp;termen waren. Die stukken zien er zeer goed uit: ik wil hopen dat hijnbsp;op den duur toonen zal, dat hij op het vredesterrein even goed t’huisnbsp;is als op het oorlogsveld. Men zond mij uit Indië een brief, door hemnbsp;aan een vriend geschreven over de geschiedenis te Samalangan, die mijnbsp;trof om de bescheidenheid en eenvoudigheid waarmede hij zich daarover uitliet: ook dit nam mij zeer gunstig voor hem in. De Koning wasnbsp;zeer tevreden over die benoeming.

De laatst ontvangen Indische bladen bevatten reeds jeremiades over den overgang tot den vredesvoet van de troepen in Atjeh. Men kan ditnbsp;voorzien. Zijn er gegronde klagten, dan zal door U wel het noodigenbsp;gedaan worden.

Ik had dezer dagen gelegenheid om den financiëlen toestand ter Oostkust van Sumatra te laten overzien in zijn geheel. Het viel mij zeer mede. Zooals de zaken nu staan, komt het mij voor, dat de belastingennbsp;aldaar alle uitgaven dekken en dat er nog eenig overschot is. Het isnbsp;echter niet gemakkelijk dit punt hier geheel juist voor te stellen: overnbsp;vele details is men niet geheel zeker, bepaaldelijk wat betreft de kostennbsp;der militaire bezetting. Wil die rekening eens accuraat laten opmaken.nbsp;Zij is daarom van belang, omdat velen hier de vraag stellen ,,wat doen

') Uit ’s Gravenhage.

Vgl. bijl. 34 noot 2. Meded. van benoeming V. d. Heijden tot gouv. Atjeh en commissiereis lid Rekenk. Kroesen.

'*) Bijl. 25.

60

-ocr page 239-

wij met die Buitenbezittingen ? het zijn bloote lastposten”. Sommigen zouden willen dat wij ons nu maar geheel van Atjeh terugtrokken!nbsp;Kan men nu aanwijzen, dat de Oostkust nu reeds geen lastpost is, dannbsp;kan men met eenige fiducie voorspellen dat Atjeh proper ook zal ophouden een lastpost te zijn, als de buitengewone militaire kosten zullennbsp;ophouden noodig te zijn. En ik hecht aan de toekomst van Sumatranbsp;zeer veel! Kunnen wij dat land zonder invoering van dwangculturesnbsp;ordelijk beheeren en ontwikkelen, dan zou onze Koloniale geschiedenisnbsp;later zeer schoone bladzijden tellen, in tegenstelling van de jammerlijkenbsp;historie van de oude Compagnie. Brengen wij het met den tijd zóó ver,nbsp;dat wij den mineralen rijkdom van Sumatra kunnen exploiteren, dannbsp;is er eene zeer schoone toekomst, en wij moeten arbeiden om die vannbsp;lieverlede voor te bereiden.

In onze dagbladen vliegen twee canards rond: de ,,Koningin der aarde” heeft Uw ontslag verkondigd om redenen van gezondheid, ennbsp;voegde er terstond de benoeming van Van de Putte bij! Ik heb dienbsp;twee eendvogels in hunne vaart gestuit door eene contra mededeeling.nbsp;Het dagbladkladdersgilde is zoo weinig op de hoogte der zaken, dat hetnbsp;niet eens weet hoe ongunstig het met de gezondheid van Van de Puttenbsp;staat. Al ware het berigt niet uit zich zelf zoo ten eene male ongegrond,nbsp;moest men toch weten dat hij in telkens toenemende mate aan zijnnbsp;oude kwaal lijdt, en dat de minste inspanning — b.v. elke speech in denbsp;Tweede Kamer, hem eenige dagen buiten gevecht stelt.

Turkye is ad terminos! Heden is het de groote dag in ’t Parlement, waar Beaconsfield nu eindelijk zal moeten vertellen wat hij wenscht ennbsp;wil. De mannen des vredes in Engeland roeren zich met alle kracht;nbsp;het Kabinet zelf is zeer verdeeld, en het kon wel zijn dat de premiernbsp;er onder doorging. De telegraaf zal U reeds lang voor de ontvangst vannbsp;dezen brief den uitslag hebben doen kennen. De dood van Victornbsp;Emanuel en de reis van Gambetta naar Rome houden de dilettant-diplomaten zeer in beweging. Ik acht het waarschijnlijk dat het op ijdelenbsp;woorden zal uitloopen, en dat Rusland ook nu te Adrianopel de vredesvoorwaarden zal dicteren, zonder zich aan Beaconsfield te storen. Mennbsp;zou dan weder wat ruimer kunnen ademhalen. Voor ons is de neder-lage van den Islam geen ongunstig incident.

36. VAN BOSSE AAN VAN LANSBERGE, 20 Jan. 1878

De berigten mij successivelijk bij Uwe officiële brieven en telegrammen omtrent Atjin gegeven, en nu weder bij Uw brief van 14 Dec. op dit punt, waren mij natuurlijk hoogst welkom. Ik wil hopen dat

Uit ’s Gravenhage.

Niet aangetroffen.

61 —

-ocr page 240-

Toekoe Bait ons niet weer aan het vechten brengt: de goede reputatie die Van der Heyden zich op ’t oorlogsveld heeft verworven, zal, hoopnbsp;ik, krachtig bijdragen tot geheele pacificatie.

Met groot genoegen nam ik nota van den goeden uitslag der opium-verpachtingen en van de gunstige gevolgen van de maatregelen door S. van Eyk tegen de opiumsluikery ingevoerd. — Wat de judicaturenbsp;over de sluikers betreft, ik ben geen adorateur van de politie-regtspraak,nbsp;maar in dezen ben ik van gevoelen dat, wat het zwaarste is, ook hetnbsp;zwaarste moet wegen; en als oud douane man heb ik niet veel medelijden met sluikers. Die regtspraak der politie geeft mij veel soesah’snbsp;overigens. In theorie veroordeel ik ze zoo sterk mogelijk, maar ik erkennbsp;dat de inrigting en zamenstelling van de regterlijke magt in Indië nognbsp;veel te veel te wenschen overlaat, en dat er nog vele jaren zullennbsp;moeten verloopen, eer men het gewenschte doel zal kunnen bereiken.nbsp;Men zal dus nog wat tusschen door moeten zeilen, en de ongeduldigennbsp;moeten trachten te paayen.

Met Uw denkbeeld om de pacht op de pandjeshuizen weder in te voeren durf ik niet in te stemmen. Men zal daarover gruwelijk schreeuwen en het verwijt doen hooren, dat men den kleinen man wil belastennbsp;om het batig slot te verhoogen.

Beter denk ik over het uitvoerregt op de boschproducten: ik laat het noodige voorstel van wet daartoe in gereedheid brengen. Het is denbsp;minst bezwarende wijze om in de buitenbezittingen eenige bijdrage voornbsp;de kosten van beheer te heffen.

De concessie aan de Spoorwegmaatschappij is in de sectiën der Tweede Kamer hevig aangevallen, en mijn collega voor Financiënnbsp;heeft geen trek om, boven ’t geen hij leenen moet tot dekking van denbsp;tekorten van 1876—’78, nog vijf millioen te leenen voor aankoop vannbsp;den spoorweg Batavia—Buitenzorg. Evenmin behaagt hem het vooruit-zigt dat de maatschappij gegarandeerde obligatiën ad 4% pct. rentenbsp;aan de markt zou brengen in concurrentie met zijne leening, die hijnbsp;a 4 pct. wenscht uit te geven. Een en ander is gegrond bezwaar. Het zalnbsp;er dus wel op uitloopen dat de concessie vervalt en dat wij zelve denbsp;wegen aanleggen. Ik schreef U daarover reeds vroeger. Welligt heeft denbsp;telegraaf Maarschalk reeds herwaarts geroepen als deze in Uwe handennbsp;komt.

Ik stel mij voor, den post voor Atjeh bij de suppletoire begroeting tot 7 millioen te verhoogen, en als middelen tot dekking aan te wijzen denbsp;hoogere opbrengst van de opiumpacht, en het restant der baten vannbsp;’74 en ’75, nadat het tekort op de Indische dienst ’76 daaruit gedektnbsp;zal zijn. Ik ga daarbij uit van het uitzigt, mij door U geopend, dat denbsp;kosten voor Atjeh tot 7 mm. gereduceerd zullen kunnen worden. Tegenover de uitgaven die nog in dit jaar voor nieuwe spoorwegen gedaannbsp;zullen kunnen worden, zal ik de uitgifte van Schatkistbilletten stellen,

— 62 —

-ocr page 241-

in de billijke verwachting, dat de koffijprijs blijven zal zoo als hij is, en dus de opbrengst de raming zal overtreffen.

Maar wat zal de indruk zijn van het voorstel eener leening a 45 mm., en van nieuwe belastingen om de renten te betalen ? Ik vrees dat nognbsp;menig Kabinet zal tuimelen, eer men de gevolgen van de tegenwoordigenbsp;verspillingsmanie te boven is! Men zal eerst het spreekwoord moetennbsp;kunnen inroepen ,,wie niet hooren wil, moet voelen” I

De laatste ontvangen Indische dagbladen geven mij stof tot een paar vragen. — Wat is er gedaan om den bekeeringsijver van Catholiekenbsp;zendelingen in de Minahassa te matigen ? Mij dunkt dat daarin doornbsp;U raad geschaft moet worden. Laat men nu toch de Inlandsche bevolkingnbsp;bewaren voor den strijd tusschen Genève en Rome; laat ieder zijn terrein bezaayen, maar de Inlanders niet moeyen met questien, waarvan denbsp;verdedigers pro en contra toch zelve het fijne niet begrijpen! Ik hoopnbsp;dat het hoog gezag door U daarin krachtig wordt gehandhaafd; de eennbsp;regts, de ander links, maar geen twee hanen op een en denzelfden grond.nbsp;2°. Zal ik gaarne eens van U vernemen of de Inlandsche hoofden notanbsp;nemen van het eeuwig durende schimpen van de Hollandsch-Indischenbsp;pers op het Moederland. Die pennehelden komen mij voor met vuur tenbsp;spelen; als hun razen en blazen de Inlanders mogt aansteken, mogten zijnbsp;wel bedenken dat zij ook tot de kleine Europesche minderheid behooren,nbsp;die, in cas van revolutie, door de Javanen niet ontzien zouden worden.nbsp;Ik begrijp wel dat die vrienden eerst dan tevreden zouden zijn als mennbsp;eiken redacteur ƒ 50/m tractement bezorgde, maar de concurrentie zounbsp;dan al te groot worden! . . .

37. VAN LANSBERGE AAN VAN BOSSE, 25 Jan. 1878 i).

De daarin ontwikkelde plans omtrent de toekomstige financieele verhouding tusschen Nederland en Indië zijn geheel in mijn geest.nbsp;Toen Goltstein mij de betrekking van G.G. aanbood, nam ik die aannbsp;onder voorwaarde dat aan Indië zou gegeven worden wat Indië toekomt. Op de vervulling van die voorwaarde heb ik steeds aangedrongennbsp;en mijn aandrang heeft mij wel eens eene teregtwijzing bezorgd. Ennbsp;toch wordt ik in de couranten dagelijks uitgescholden als de man vannbsp;het Opperbestuur, degene van wie niets te wachten is, degene die kleingeestige bezuinigingen maakt om de Kamers te believen. De uitkomstnbsp;zal leeren wie het verder brengt, een G.G. die zich krap stelt tegenovernbsp;het Moederland en het verzet aanwakkert, zoo als men van mij zounbsp;verlangen, of een G.G. die door een zuinig beheer alle reden van misnoegen en wantrouwen weg te nemen, ten einde op zijn beurt met meer

Uit Buitenzorg, antwoord op Van Bosse aan Van Lansberge van 20 Dec. 77 (niet aangetroffen).

— 63

-ocr page 242-

gezag te kunnen eischen wat Indië toekomt. Ik vrees het oordeel der verstandige lieden niet en laat mij door dat geschreeuw of vrees voornbsp;impopulariteit niet van mijn weg afleiden. Meer waardeering echternbsp;had ik in Holland verwacht en het is wel eenigzins teleurstellend innbsp;Indië wegens verregaande zuinigheid veroordeeld te worden en doornbsp;gestrengheid tegenover de ambtenaren zich vele onaangenaamheden opnbsp;den hals te halen en in Nederland als een verkwister uitgemaakt tenbsp;worden en al de fouten van vroegere toestanden die ik tracht te verbeteren, aansprakelijk gesteld te worden. De lust zou mij dan ook bekruipen om mijne plaats voor een anderen in te ruimen, ware het niet datnbsp;ik meen op mijne post te moeten blijven juist om de bestaande moeyelijk-heden.

Ik moet U.E. trouwens waarschuwen tegen illusiën omtrent erkentelijkheid in Indië voor hetgeen zij zal doen. Ontevredenheid is eene Indische ziekte, die den ambtenaren en partikulieren reeds aantastnbsp;van het oogenblik dat zij voet zetten aan boord van één der schepennbsp;van de Maatschappij Nederland, waar zij, volgens hun beweren, gedwongen worden om het veel slechter te hebben dan op de Franschenbsp;mail. Dat pruttelen duurt voort onder alle omstandigheden. Het vultnbsp;zoozeer de dagelijksche conversatie dat men al zeer verlegen zou staan,nbsp;indien men zich daar van moest onthouden. Natuurlijk pruttelt men nietnbsp;tegen de omstandigheden, tegen slapheid in de zaken, droogte, oorlognbsp;of eigen tekortkomingen of ongeschiktheid maar tegen de Regeringnbsp;en vooral het Opperbestuur die daarvan de oorzaak zijn. Om die klassieke ontevredenheid moet men zich dan ook niet meer bekreunen dannbsp;noodig. Men trachte slechts te maken dat er geen redelijken grond voornbsp;besta en denke doe wel en zie niet om.

Wat de dagbladen aangaat zij kunnen als zoovele A.smodse’s beschouwd worden, steeds gereed om alles op te nemen wat schandaal kan geven,nbsp;om zich als het werktuig van nijd en laster te laten gebruiken. Kortomnbsp;om te leven van de exploitatie der slechte passies, die in de Indischenbsp;maatschappij aanwezig zijn. In Indië hebben zij dan ook betrekkelijknbsp;weinig invloed, maar een zeer bedenkelijk verschijnsel is het, dat mennbsp;in Nederland en zelfs in de Tweede Kamer niet schroomt aanvallennbsp;tegen de Regeering te motiveeren door aanhalingen uit diezelfde couranten. Nog bedenkelijker is het dat het Handelsblad zijne kolommennbsp;openzet voor lasterlijke correspondentiën, die van dien aard zijn datnbsp;de Bataviasche bladen ze niet alleen niet opnemen, maar als zij in Nederland verschenen zijn, niet durven overnemen niettegenstaande zijnbsp;weten dat ik een vijand ben van drukpersvervolgingen. Men wil wel eensnbsp;zeggen dat de inspirateur dier stukken als ook van de Locomotief, denbsp;oud-Direkteur Bosscher is. Hij heeft dan ook groote grieven tegen mij.

Casparus Bosscher (1820-93) 1847 Gvtsdienst; 1857 res. Ternate; 1859 res-Menado; i86t res. Banka; 1867 res. Madoera; 1872 res. Kediri; 1874 Dir. O., E..N: 1875 Dir. B.B.; 1876 gepensionneerd.

— 64 —

-ocr page 243-

. . . Hiernevens ontvangt U eene nota van den heer Van den Berg over de kwestie der inschrijving in Indië voor eene eventueele leening,nbsp;vergezeld van het advies van den heer Sp. v. Eyk. Zijne bezwaren komennbsp;mij juist voor en in ieder geval zal het niet veel geven. Toch geloof iknbsp;dat indien de bezwaren kunnen overwonnen worden, het wel uit eennbsp;politiek oogpunt overweging verdient de belegging van Indisch geld innbsp;Hollandsche effecten te bevorderen. Daardoor ontstaan toch eene zekerenbsp;solidariteit tusschen Moederland en Koloniën, die in de tegenwoordigenbsp;omstandigheden hare waarde heeft, . . .

Bij een volgende gelegenheid zal ik U nog een paar staaltjes kunnen aanbieden ter illustratie van het beheer van Openbare Werken. Denbsp;nieuwe regeling vindt natuurlijk bij die heeren geen bijval, maar wordtnbsp;zij door de Residenten behoorlijk toegepast, zal zij goede vruchtennbsp;dragen ^).

38. VAN LANSBERGE AAN VAN BOSSE, 29 Jan. 1878 »).

U.E. geeft het voornemen te kennen om de jaarlijksche bijdragen voor de Nederlandsche begroeting op een vast cijfer van 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^ 5 millioen

te stellen. Wat er ook tegen het stelsel eener vaste bijdrage aangevoerd moge worden, in de praktijk is het het beste, omdat men in Indië weetnbsp;waarmede men volstaan kan en geene aanleiding meer zal hebben om tenbsp;beweeren dat de Indische Begrooting opzettelijk beknibbeld wordtnbsp;om den sluitpost op te drijven. Wil men echter Indië bevredigen, ennbsp;hieromtrent zijn U.E. en ik het volkomen eens, dan moet men het middelnbsp;daartoe minder zoeken in het lage cijfer der vaste bijdrage dan in denbsp;aanwending van de jaarlijksche excedenten.

Het cijfer van 10 millioen als vergoeding voor de onkosten door het Moederland voor Indië gedaan, ondervindt hier algemeen weinig tegenstand ^). U.E, zal mij tegenwerpen, dat feitelijk dat cijfer sedert jarennbsp;nimmer is overschreden en men in Indië toch geklaagd heeft. Daaropnbsp;antwoord ik: De klachten betroffen vooral de onzekerheid, zij werdennbsp;vooral bevorderd door de omstandigheid dat die onzekerheid aan denbsp;kwaadwilligen de gelegenheid gaf om het publiek, dat van de begrootingnbsp;zelf geene kennis neemt, diets te maken dat de sluitpost niet bedroeg

') Mr. Norbertus Petrus Van den Berg (1831-1917) 1849 in den handel; 1855 Factorij N.H.M.; 1863 Hoofdagent N.I. Handelsbank.; 1873/89 Pres. Jav. Bank,nbsp;1889 Dir. Ned. Bank; 1891/1912 Pres. Ned. Bank. — Nota niet aangetroffen

S. 1877-238; H.G.B. belast met beheer en toezicht 's Lands burg, openbare gebouwen en werken. Voorts werd regeling getr. waarbij uitvoering kleine werken door B.B. buiten B.O.W. bemoeienis geschieden zou.

Uit Buitenzorg; vervolg antwoord op Van Bosse aan Van Lansberge van 20 Dec. 77 (niet aangetroffen).

^) Dat standpunt is geheel gecompromitteerd door de hh. De Waal, Van Bosse en Van Rees. — v. L. 79.

- 6s -

-ocr page 244-

9 of 10 millioen maar wel 20 of 30 en dat voor het verkrijgen van de aanzienlijke bijdragen de belangen van Indië werden verwaarloosd. Denbsp;grootste grief echter is steeds geweest, de aanwending der saldos voornbsp;Nederlandsche behoeften en ik houd mij overtuigd, dat de verhoogingnbsp;van eene vaste bijdrage met 4 of s millioen alhier veel minder ontevredenheid zou veroorzaken dan het overbrengen uit de excedenten vannbsp;eene geringere som op de Nederlandsche Begroeting.

Mij dunkt de beste oplossing zou zijn dat er een vaste bijdrage van 8 a 10 millioen aan de Nederlandsche Schatkist werd gegeven en datnbsp;dat excedenten zoo niet geheel dan toch voor het grootste gedeeltenbsp;als regel voor Indië werden aangewend. Zooals U.E. weet, hecht iknbsp;ook veel aan het begrip van eenheid. Ik zou dan ook het gebruik dernbsp;excedenten door de Staten-Generaal willen zien aanwijzen, hetzij bijnbsp;de begroeting, hetzij bij afzonderlijke wetten. Wil men zelfs een deelnbsp;der e.xcedenten voor Nederland gebruiken, zie ik er geen bezwaar in,nbsp;mits het een zeer matig deel zij en men hier ook eene vaste verhoudingnbsp;aanneme ^).

Ik zie in de toepassing van zoodanig stelsel èn voor Nederland èn voor Indië voordeel. Voor Nederland is het beter een zekere, ondernbsp;alle omstandigheden uit te keeren, bijdrage te ontvangen, waarnaar metnbsp;eenig vertrouwen de begroeting kan ingerigt worden, dan op onzekerenbsp;baten te rekenen op wier hoegrootheid het geen invloed kan uitoefenen.nbsp;Voor Indië geeft de zekerheid dat het bespaarde geld voor eigen behoeften zal aangewend worden een prikkel tot zuinig beheer, waardoornbsp;men op de hoegrootheid der baten wel degelijk invloed kan uitoefenen.nbsp;Die zekerheid en de daaruit voortvloeyende medewerking van publieknbsp;en ambtenaren, de daarvan te verwachten vermeerdering van belangstelling in de algemeene zaak, zullen de taak der Regering verligtennbsp;en in het algemeen zoodanigen invloed op den gang van zaken hebben,nbsp;dat men daarvoor wel eenige opofferingen ten voordeele van de vastenbsp;bijdrage kan doen.

Of nu het stelsel theoretisch volkomen juist is weet ik niet, maar die twijfel weegt niet zwaar bij de voordeelen van de praktische zijde dernbsp;kwestie.

U.E. zegt verder dat Zij geene verhooging van belastingen wil, tenzij Indische belangen het vorderen en dat Zij reeds te ver ging door denbsp;verhooging der bedrijfsbelasting te autoriseeren. Ik veroorloof mij innbsp;de eerste plaats op te merken, dat de uitdrukking verhooging niet volkomen juist is. De opbrengst ondergaat eene verhooging door een meernbsp;billijke omslag over de meer gegoeden, maar voor de minder gegoedennbsp;blijft het bedrag der belasting nagenoeg onveranderd. Al de Contro-

Daaronder begrepen de teruggaaf van hetgeen Nederl. aan rente zal betalen voor de t.b.v. Indië te sluiten leening—v. L.

Nu niet meer mogelijk. v. L. 79.

66

-ocr page 245-

leurs die ik over de kwestie geraadpleegd heb, hebben mij verklaard dat 2 % van de inkomsten over het algemeen de maatstaf is, waarop denbsp;Inlanders zijn aangeslagen. Voor degenen die meer gegoed zijn, ten gevolge natuurlijk van eene meer winstgevende zaak, is de verhoogingnbsp;der belasting eene maatregel van billijkheid ten opzigte hunner dessa-genooten die van den landbouw leven en landrente betalen, zonder nognbsp;te spreken van de heerendiensten die ook betrekkelijk veel zwaardernbsp;drukken op de landbouwers. Wat de Chineezen aangaat, deze kunnennbsp;gerust meer belasting betalen.

In de tweede plaats merk ik op dat er wel geen twijfel kan bestaan of de Indische belangen eene groote vermeerdering van inkomstennbsp;noodig maken. Al moet men bekennen dat in den laatsten tijd veel voornbsp;Indië is gedaan, zoo kan men de oogen niet sluiten voor de noodzakelijkheid om nog veel meer te doen. Behalve de daarstelling van een spoorwegverbinding over geheel Java, dient nog veel gedaan te worden voor hetnbsp;irrigatiewezen, voor het instandhouden der haven van Soerabaya ennbsp;Samarang of Tjilatjap, voor het onderwijs, zoowel Europeesch als In-landsch, voor het regtswezen bij de landraden, voor verbetering dernbsp;bestuursmiddelen in de buitenbezittingen en der policie op Java, enz.nbsp;Dat alles zal veel geld kosten, veel meer dan men door de verst gedrevenenbsp;zuinigheid op de tegenwoordige uitgaven zou kunnen besparen. Mennbsp;houde daarbij in het oog dat de stijging der dagloonen en der prijzennbsp;van materialen de kosten van alle bouw- en waterstaatswerken zullennbsp;doen opvoeren en vergete niet dat de inkomsten uit de koffykultuurnbsp;steeds wisselvallig blijven. Verbetering der bestaande belastingen ennbsp;invoering van nieuwe belastingen is dus dringend noodig en ik houdnbsp;mij overtuigd dat U.E. bij nader inzien geen bezwaar zal maken omnbsp;daartoe mede te werken. Ik beveel dus de reeds door mij ingediendenbsp;voorstellen in hare welwillende aandacht aan. Bij de wetenschap datnbsp;het op te brengen geld voor Indië zal bestemd zijn, kunnen de Europeanennbsp;niet langer weigeren om ook hun aandeel in de vermeerdering van lastennbsp;te dragen. Trouwens de invoering der voorgestelde belastingen heeftnbsp;nog dit voordeel, dat zij de Europeanen, die nu zullen beseffen dat vermeerdering van uitgaven voor hen ook met vermeerdering van lastennbsp;gepaard zal gaan, en die lasten niet meer geheel op de Inlanders geschoven zullen worden, zal afhouden van de buitensporige eischen tot vermeerdering van uitgaven en van de oppositie tegen iedere bezuiniging,nbsp;waaraan zij zich thans voortdurend schuldig maken.

Wat de Inlanders aangaat, met aandacht heb ik reeds lang, met het oog op de afschaffing der heerendiensten, de kwestie onderzocht hoeverre hunne draagkracht gaat en te dien opzigte ben ik tot de overtuiging gekomen dat men in Nederland die draagkracht onderschat. Denbsp;ontwikkeling der Europeesche landbouwondernemingen heeft een bronnbsp;van welvaart voor de Inlanders in het leven geroepen, waarmede reke-

— 67 —

-ocr page 246-

ning moet gehouden worden. De v^rligting door de invoering der Preanger regeling in den arbeid gebragt, die voor de koffykultuur be-noodigd is, maakt dat de aanzienlijke sommen die aan de bevolkingnbsp;worden uitbetaald (in de laatste twee jaren meer dan 30 millioen), voornbsp;haar eene meer zuivere winst opleveren; de meerdere produktie die tenbsp;verwachten is, vermeerdert haren rijkdom evenzeer. De invloed die denbsp;spoorwegen uitoefenen, doet zich reeds gevoelen. Bij uitbreiding daarvan zal hij zelfs zeer groot worden. Er wordt wel eens beweerd dat alnbsp;het geld dat door de Inlanders verdiend wordt, even spoedig verteerdnbsp;wordt en in de zakken van Europeanen en Chineezen teregt komt. Iknbsp;kan echter eenige feiten opnoemen die een bewijs leveren dat die be-weering overdreven is. Toen in 1875 de koffyoogst mislukt was en denbsp;tabaksoogst ook slechte resultaten had opgeleverd, was er natuurlijknbsp;voor eene zeer belangrijke waarde minder aan kontant geld onder denbsp;bevolking gekomen. Daarenboven hadden dat jaar de partikulieren ennbsp;handelsinstellingen voor millioenen aan specie naar Europa gezonden,nbsp;zoodat men uit een en ander kon verwachten dat de hoeveelheid innbsp;omloop zijnde specie belangrijk verminderd zou zijn. In strijd met dezenbsp;verwachting vertoonde zich op het laatst van het jaar eene zoo grootenbsp;hoeveelheid van specie, dat de Directeur der Java-bank een oogenbliknbsp;het vermoeden opvatte dat er valsche munt in omloop gebragt was. Toennbsp;het bleek dat zulks het geval niet was, kon men tot geene andere kon-klusie komen dan dat men met de spaarpenningen der bevolking tenbsp;doen had. Een tweede feit is dat reizigers mij verklaard hebben dat zijnbsp;nergens, ook niet in de meest afgelegen plaatsen, eenige moeite haddennbsp;gehad met het wisselen van bankbiljetten van 100 en 200 gulden. Mennbsp;behoeft trouwens slechts te letten op de vermeerdering van weeldenbsp;onder de Inlanders, om te begrijpen dat die niet zonder vermeerderingnbsp;van welvaart kan tot stand komen.

Deze kwestie heeft mij voornamelijk bezig gehouden met het oog op de voorgenomen afschaffing van alle daarvoor vatbare heerendiensten.nbsp;Daarbij zal zij dan ook meer speciaal te pas komen, daar er toch geenenbsp;kwestie van kan zijn om andere nieuwe belastingen aan de Inlanders opnbsp;te leggen dan die, welke moet dienen als aequivalent voor de af tenbsp;schaffen heerendiensten, maar voor het meer produktief maken der be ¦nbsp;staande belastingen is zij niet onverschillig. In alle gevallen zal de afschaffing der heerendiensten aan den landbouw en de nijverheid dernbsp;bevolking en alzoo ook zijdelings aan de inkomsten van den Staat tennbsp;bate strekken.

Op één punt is mijne aandacht door de inspekteurs gevestigd, namelijk de aanwezigheid in het binnenland van een groot aantal duiten, die op

b Hierbij werd o.a. bepaald dat de koffietuinen op max. 12 palen afstands van de kampongs zouden mogen aangelegd worden, aanplant op bevolkingsgrond werd aange-moedigd om evt. tot vrije koffiecultuur te kunnen komen. De cultuur diensten werdennbsp;beter omschreven.

— 68

-ocr page 247-

verscheidene plaatsen uitsluitend onder de bevolking als betaalmiddel dienen. Daar de landrente en de bedrijfsbelasting met de legale muntnbsp;moeten voldaan worden, moeten de Inlanders op die plaatsen, om zichnbsp;deze munt te verschaffen, een kolossale agio betalen, die voor hen denbsp;belasting somtijds verdubbelen. Het zou wenschelijk zijn hieraan ietsnbsp;te doen, maar het is niet gemakkelijk.

Ik moet nog even terugkomen op Uwen wensch om geen voedsel te geven aan niet ongegronde ontevredenheid. Daartoe is het Uw voornemen om in de behoeften van Indië te voorzien en, daar zulks geld zalnbsp;kosten dat niet meer uit oude baten voorhanden is, om te leenen en denbsp;renten te voldoen uit de opbrengst van nieuwe belastingen. U.E. verwacht dat tegen die belastingen niet meer dezelfde tegenstand zal bestaan als vroeger, omdat de voorwaarde vervuld zal worden waarondernbsp;men vroeger beweerde dat zij aanneembaar waren. Ik maak mij daaromtrent aanvankelijk geene illusiën, omdat die niet betalen wil altijdnbsp;redenen genoeg vindt om zijn verzet te motiveeren en zulks is het gevalnbsp;met de Europeanen in Indië. Als men echter zal zien dat de plannen vannbsp;U.E. verwezenlijkt worden en het op te brengen geld ten bate van Indiënbsp;alleen wordt aangewend, zal het verzet of de ontevredenheid van lieverlede wel slijten. Er is evenwel een andere kwestie, die de gemoederennbsp;in beweging brengt en die wel eene gezette overweging verdient. Iknbsp;bedoel de intrekking van art. 2 no. 27 van het Policie-Reglement. Mennbsp;maakt in Europa van die zaak veel beweging, maar eigenlijk is die beweging niet het gevolg van opgedane ondervinding. Zij spruit niet voortnbsp;uit de zucht om aan gebleken misbruiken een einde te maken, om eennbsp;onhoudbaren toestand te doen ophouden, maar eenvoudig aan de zuchtnbsp;om eene theorie in toepassing te brengen, zonder te letten of die toepassing op het oogenblik wel mogelijk of raadzaam is. Ik zou zeer goednbsp;kunnen begrijpen dat indien op Java evenals in Deli mishandelingennbsp;van arbeiders hadden plaats gehad en de Indische Regering in gebrekenbsp;bleef daaraan een einde te maken, de Vertegenwoordiging voor de men-schelijkheid optrad en zich deed gelden. Maar zulks is hier geenzinsnbsp;het geval. Van klachten der Inlanders, van onrust onder hen te diernbsp;zake is nimmer iets vernomen en toch leert de dagelijksche ondervinding dat de Inlanders niet bevreesd zijn om hunne klachten bij denbsp;Regering voort te brengen, ja, er zijn Europeesche zaakwaarnemersnbsp;die er hunne kostwinning van maken om de Inlanders onder allerhandenbsp;nietige voorwendsels te laten rekwestreren. Van de strafbepaling wordtnbsp;een zeer matig gebruik gemaakt en van willekeur of overdreven gestrengheid is evenmin gebleken. Wat de groote woorden die men bezigt aangaat, als men spreekt van vermomd pandelingschap of slavernij, zijnbsp;beteekenen niets als men nagaat dat bij bedienden de verhuring vannbsp;diensten voor eene maand, bij veldarbeiders ook in den regel voor eenenbsp;maand en alleen in de oogsttijd voor 3 of 4 maanden plaats heeft.

— 69

-ocr page 248-

Men heeft hier dus alleen te doen met de toepassing eener theorie, welke theorie door hare belijders onmiddellijk is overboord geworpennbsp;toen zij de gewraakte bepaling, en nog wel zeer verscherpt, voor denbsp;immigranten in Deli hebben geëischt.

Ik zou meenen mijn pligt te kort te doen, indien ik U.E. niet getrouw te dien aanzien op de hoogte hield van de gezindheid der ingezetenen.nbsp;Den heer Van Rees uitgezonderd, die gebonden is door vroegere verklaringen in de Tweede Kamer, is er niemand in Indië die de bepalingnbsp;niet nuttig acht, en die niet ten hoogste ontevreden is over de inmengingnbsp;der Staten-Generaal in eene kwestie, waarvan Zij niet op de hoogte zijnnbsp;en die men alhier als van huishoudelijken aard beschouwt. Wordt denbsp;intrekking doorgedreven, zal men niet nalaten om te zeggen dat denbsp;belangen van Indië opgeofferd zijn aan de parlementaire ydelheid vannbsp;een paar Kamerleden, waarvan de eene, toen hij in Indië was, allesnbsp;behalve de algemeene achting genoot, hoe laag hij nu ook moge neder-zien op de adviezen van al de Indische Autoriteiten. Persoonlijk geloofnbsp;ik niet dat de intrekking der bepaling zulke slechte gevolgen zal hebbennbsp;als men er van voorspelt, ik ben er zelfs voor dat zij wat de bediendennbsp;aangaat afgeschaft worde, maar het is zeker dat indien het er toe komt,nbsp;al de onaangenaamheden en moeyelijkheden die ondernemers uit dennbsp;aard der zaak hebben in het verkrijgen van werkvolk, aan de intrekkingnbsp;der bepaling zullen geweten worden. Aan de ontevredenheid zal dusnbsp;voortdurend voedsel gegeven worden en hiermede zal niet kunnen gebeuren hetgeen ik van de belastingen verwacht, namelijk dat de voor-deelen die van den maatregel ondervonden worden, van lieverlede denbsp;eerste wrevel zullen doen slijten. En nu vraag ik mij af, is het onder denbsp;tegenwoordige omstandigheden wel geraden de geheele Indische maatschappij te ontstemmen, hare voortdurende ontevredenheid op te wekken ter wille van de toepassing van eene theorie, waarvan de juistheidnbsp;nog bewezen moet worden ? Ik ben geen voorstander van art. 2 no. 27,nbsp;ik zou de bepaling niet gemaakt hebben, maar nu zij bestaat, zondernbsp;bezwaar werkt, en men er in Indië aan vasthoudt, kan ik de wenschelijk-heid der intrekking niet inzien.

I February. Over de kwestie van art. 2 no. 27 zal ik U nog nader schrijven en de denkbeelden van den heer Mees bespreken.

Indien U.E. zich mijn rapport van 1876 over de verschillende gods-dienstkwestiën laat voorleggen zal zij zien dat de beschuldiging der orthodoxen als of bij mij hostiliteit tegen de zendelingen zou bestaan,nbsp;geheel ongegrond is. U zal zien dat ik zelfs voorgesteld heb de zendelingen in de heidensche landen te subsidiëeren. Dat de heeren in denbsp;Kamer zulks niet zouden geweten hebben, zou mij verwonderen, omdatnbsp;de heer Mees mijn brief gedeeltelijk voorgelezen heeft aan eene deputatie van één der zendingvereenigingen, die er zich zeer ingenomennbsp;Verb. 6 Dec. 76—O 27.

— 70

-ocr page 249-

mede zou betoond hebben. Maar voor de klerikalen is het motto altijd tout OU rien. Tegen subsidiëering van sektenscholen heb ik steedsnbsp;bezwaar om het beginsel, opent men de deur hier zal de aandrang innbsp;Nederland opnieuw beginnen. Wat betreft de propaganda onder denbsp;Mahomedanen, daaromtrent neem ik niets terug van hetgeen ik gezegdnbsp;heb. Ik acht haar gevaarlijk voor ons bestaan en daarenboven volkomennbsp;doelloos. De ondervinding ook in andere koloniën opgedaan, leert, datnbsp;Mahomedanen zich niet laten bekeeren dan om minder eerlijke beweegredenen.

Nu nog eenige personalia. Levyssohn gaat eerstdaags met verlof, niet om U te vervangen, maar omdat hij anders gevaar loopt van voor goednbsp;van deze wereld afscheid te nemen. Ik dien een voordragt in ter zijnernbsp;vervanging. De Raad van Indië heeft de heeren Schiff^) en Trompnbsp;voorgedragen, omdat zij aangename menschen in den omgang zijn.nbsp;Schiff laat ik nog gaan, hij is een zeer ontwikkeld man, maar de voordragtnbsp;van Tromp is eenvoudig belagchelijk. Nederburgh®) heeft men nietnbsp;op nieuw aanbevolen, omdat hij te conservatief is. Voorleden jaar, toennbsp;er een conservatief Ministerie was, dacht men er anders over. Treffendnbsp;bewijs van onafhankelijkheid! Wordt Netscher benoemd, dan ontstaatnbsp;er gelegenheid om de wijzigingen in de organisatie van Sumatra’s Westkust te brengen, waarover ik U.E. laatstelijk gesproken heb. Door denbsp;vervanging van den Gouverneur door een Resident verkrijgt men eenenbsp;besparing van Sag duizend gulden, waarmede 2 of 3 Controleurs kunnen aangesteld worden, ter versterking van het Europeesche bestuur.nbsp;De autoriteiten ter Westkust dringen er zeer op aan en met het oognbsp;op de omstandigheid dat er meer toezigt op de koffykultuur noodig is,nbsp;acht ik die zeer wenschelijk. Mogt U.E. zich daarmede vereenigen, verzoek ik een woord per telegraaf om eene voorloopige maatregel tenbsp;kunnen nemen in afwachting eener geregelde afdoening der zaak.

Tegen de benoeming van Schiff of Nederburgh zou ik geen bezwaar hebben, maar ik hoop dat U.E. Bosscher niet zal in aanmerking brengen.

De heer Van Rees stelt zich kandidaat te Rotterdam en verkozen of niet denkt hij ook binnen kort te vertrekken, ook al niet om U den voetnbsp;te ligten, maar wel om zijne kansen voor het G.G.schap te verbeteren.nbsp;De tijding als zou Wiltens ook voornemens zijn pensioen aan te vragennbsp;berust zeker op een misverstand. Hij denkt er niet aan en speküleertnbsp;stellig op het Vice-Praesidium. Der Kinderen echter, die niet wars is

b Daniel Willem Schiff (1821-80) 1850 Gvtsdienst; 1868 res. Lampongs; 1870 res. Riouw; 1878 res. Djokjakarta.

b Charles Christiaan Tromp, 1851 Gvtsdienst; 1870 res. Z. en O. afd. Borneo; 1874 res. Kedoe; 1876 gouv. Celebes; 1878 gepensionneerd.

®) Mr. Sebasdaan Cornells Herman Nederburgh (1828-1903) 1851 Gvtsdienst; 1867 res. Cheribon; 1878 res. Djokjakarta; 3 dagen na deze ben. tot lid R. v. I. ben.;nbsp;1884 gepensionneerd.

71 —

-ocr page 250-

van intrigues, tracht het voor te laten komen als of Wiltens niet in aanmerking zou komen en laat zich gelukwenschen aanleunen. Het is zeker weinig delicaat tegenover zijn collega. Wat nu zijn geschiktheid aangaat,nbsp;die moet ik zeer in twijfel trekken. Bekwaam is hij zeker, maar hij genietnbsp;niet de minste consideratie.....

Wiltens is niet bekwaam, maar eerlijk en fatsoenlijk. Ik acht hem dus beter dan Der Kinderen. Daarenboven heeft hij reeds herhaaldelijknbsp;het Praesidium gedurende 2 en 3 maanden waargenomen bij verlofnbsp;wegens ziekte van Van Rees.

Wie van de beiden ook benoemd worde, voorzie ik jaloezy bij den anderen en oneenigheid in den Raad. Kan er dus iemand gevondennbsp;worden, b.v. Mees of Rappard, wiens aanspraken meer wogen, zoudenbsp;zoodanige keuze verkieselijk zijn.

39. VAN BOSSE AAN VAN LANSBERGE, 29 Jan. 1878 i).

Ik zie dat gij verlegen zijt met de hoogere rangen van het leger. Ik acht het volstrekt noodig daarin met krachtige hand zonder aanziennbsp;van personen, doortastend te handelen.

Tegen de benoeming van Raedt v. O. heb ik zeer veel bezwaar. Ik zou die zeer bepaald moeten ontraden. De Legercommandant moetnbsp;volstrekt in staat (zijn) wezen om in cas van nood zelf op te treden innbsp;’t veld. Dat deden De Koek, Cochius, De Stuers, Van Swieten, Saxen-Weimar ®). Met reden maakt men het hier in militaire kringen aan

Uit ’s Gravenhage, antwoord op Van Lansberge aan Van Bosse van 20 Dec. 77 (niet aangetroffen).

Christiaan Hendrik Arend Raedt van Oldenbarneveld (1830-1904) 1851 off. N.I.L.; 1875 kol.; 1880 gen.maj.; gepensionneerd.

Hendrik Merkus baron de Koek (1779-1845) 1795 Staatsdienst; 1806 opper equipagemeester v. d. marine t. O. Kaap de Goede Hoop; 1807 Cdt. Java’s Oosthoek;

1808 nbsp;nbsp;nbsp;kol-adjgen. G.G.; 1809 Brigadier der legers; 1810 Fr. dienst; 1814 Ned. dienst;nbsp;1815 gen maj.; 1817 n. Indië, gouv. Molukken; 1819 legercdt.; 1821 opperbevelh.nbsp;exp. Palembang; 1821 It.gen. en It.gouv. Az. bezitt.; 1826 wd. G. G.; 1830 gepensionneerd; 1836/41 Min. V. Bn. Z.; 1842 lid le Kamer.

Frans David Cochius (1787-1876) 1804 Ned. mil. dienst; 1810-1813 Fr. dienst; 1815 kapt.ingenieur N.I.L.; 1825 kol.ing.; 1831 gen. maj. tit.; 1835 legercdt.; 1837nbsp;opperbevelh. exp. S.W.K.; 1839 gen. maj.; 1843 h.gen.: 1848 gepensionneerd.

Jhr. Joseph Jean Lambert Ridder de Stuers (1788-1861) 1803 vrijw. Bat leger; later in Fr. leger; 1815 It.kol. Ned. leger; 1817 niet op verz. ben- N.I.L.; bezwaar;nbsp;afgekeurd Ind. dienst tevens ontsl. Ned. dienst; 1820 in rang hersteld, naar Indië;nbsp;1824 bt.prom. kol.; mil. cdt en res. Padang; 1831/35 gen.maj.legercdt.

Jhr Frangois Vincent Henri Antoine ridaer de Stuers (1792-1881) 1815 Ned. mil. dienst; 1820 off. N.I.L.; 1831/35 Ned.; chef staf gen. de Koek; 1837 kol., wd. gouv.nbsp;Molukken; 1843/53 werkz. Dept. Kol.; 1853/58 It.gen-cdt. N.I.L; 1858 adj. des Konings.nbsp;Karl Bernhard Hertog van Saxen Weimar Eisenach (1792-1862) 1806 vrijwilliger;

1809 nbsp;nbsp;nbsp;maj. Saks. leger; 1815 kol. chef reg. Oranje Nassau; Quatre-Bras; 1816 gen.maj.;.nbsp;1830 It.gen.; 1848/51 cdt N.I.L.; 1849 generaal inf. 1849 laatste episode 3e Bah exp;nbsp;medegemaakt. 1853 gepensionneerd.

72

-ocr page 251-

Whitton tot een ernstig verwijt, dat hij zelf niet naar Atjeh ging na den dood van Kohier ^). Een doof man, die daarenboven door de kwaal,nbsp;waaraan hij lijdt, voor velddienst volkomen ongeschikt is, kan ik nietnbsp;als commandant gebruiken. En daarom is het beter hem niet tot generaalnbsp;te benoemen. Onder de overige kolonels tref ik, wat de oudsten betreft,nbsp;geen enkel geschikt persoon aan. Ik acht het dus volstrekt noodig eenenbsp;groote opruiming te houden, en tevens uit de luitenant-kolonels bijnbsp;keuze de bekwaamsten en verdienstelijksten te bevorderen. De It.-kolonel Bouwmeester heeft de oudste brieven en is een zeer bekwaamnbsp;en ontwikkeld man: van de infanterie wordt Auffmorth (ook denbsp;oudste) mij als zeer geschikt genoemd: onder de jongeren zijn er ooknbsp;die in aanmerking kunnen komen voor bevordering bij keuze: de namennbsp;die mij hier worden genoemd, zal ik U hieronder nog opgeven. Als ernbsp;dus eene groote opruiming is gemaakt, kan de Koning bij keuze een paarnbsp;geschikte generaals benoemen, en om dit te doen, afwijken van hetnbsp;reglement van 1859 ^), wat mij in ’t belang van het leger volstrekt noodignbsp;voorkomt. Wij zitten in verlegenheid en moeten dus geen halve maatregelen nemen: de stal moet schoon geveegd worden, en er moet watnbsp;jonger bloed in de hartaderen komen. Wil dus het mes maar eensnbsp;duchtig in de wonde zetten, en de anciënniteit geheel aan de eischennbsp;van het oogenblik achterstellen.

Over de eventuële benoeming van een remplagant voor Levyssohn in den Raad schreef ik U reeds vroeger. Uwe meening dat Henny nognbsp;geen aanspraak kan maken op die betrekking, is ook de mijne. Netschernbsp;heeft er meer aanspraak op. Het is echter de vraag of een man die meernbsp;op Java bekend is, niet eer in aanmerking dient te komen, zoolangnbsp;Andre Wiltens zijne plaats behoudt. — Of er op 19 February®) decoratiënnbsp;zullen worden rondgedeeld, kan ik nog niet zeggen. De Neve zal tochnbsp;wel begrijpen dat zijne lijst veel te lang is!

Het landrente telegram is gisteren verzonden. Ik hoop zeer dat het U gelukken zal in de heffing gaande weg vele verbeteringen aan te brengen, zooals de zaken staan is zulke partiële en geleidelijke verbeteringnbsp;waarschijnlijk de beste weg om tot eene algemeene regeling tenbsp;komen.

Ik ben bezorgd voor den loop der koffijprijzen. De enorme oogst in Brazilië, die nu ter markt wordt gebragt, heeft vrij wat daling veroorzaakt. Men biedt zeilende ladingen tot telkens afnemende prijzen aan:

Nicoiaas Hans Willem Stumphius Whitton (1816 (HuII)-i88o) 1834 off. NIL. 1859 kol. na naturalisatie; 1865 gen maj.; 1873 It.gen. legercdt; 1875 gepension-neerd;

Johan Harmen Rudolf Kohier (1818-gesneuveld 1873) 1839 N.I. mil. dienst 1865 kol.; 1873 maj., bevelh. le Atjehexp.

Johan Wilhelm Auffmorth (1831-1909) 1851 off. N.I.L.; 1878 kol.; 1879 gen maj.; 1884 gepensionneerd.

‘) S 1860-26, regeling bevordering, ontslag etc. officieren N.I.L. nbsp;nbsp;nbsp;*

®) jaardag Koning Willem III.

73

-ocr page 252-

in de laatste lo a 12 dagen gingen deze 8 a 10 pet. terug. Ook de tin gaat voortdurend in prijs terug. Dit zijn slechte voorteekenen voor denbsp;spoorwegen! Eene leening van 45 millioen zal worden voorgedragen,nbsp;en eene belasting, successieregt in de regte lijn, om de renten te betalen.nbsp;Doch een en ander is nog maar een begin! Het deficit van 1878 is,nbsp;bij voorraad, 18 millioen, nu er geen ,,bijdrage” meer is te wachten;nbsp;en, al had men 10 mm. bijdrage, zou er nog 8 mm. ontbreken. Daarovernbsp;bekommert zich tot dusverre niemand! Het voornemen van mijn colleganbsp;Financiën is nu om voor de jaren ’76—’78 van elke Indische Bijdragenbsp;af te zien en het tekort op die jaren uit de leening te dekken. Gaat ditnbsp;door, dan heb ik de middelen om de spoorweguitgaven (de nieuwenbsp;wegen) 'te voorzien door ’t geen anders nog als bijdrage over 1877 uitgekeerd zou kunnen worden. Indien de kosten voor Atjeh niet meernbsp;hebben bedragen in 1877 dan in 1876, zou dit p.m. 6 millioen kunnennbsp;zijn. De saldo’s van ’74 en ’75 zijn bestemd om het‘Indisch deficitnbsp;van 1876 te dekken. Langs dien weg kunnen wij 1878 ten einde brengen:nbsp;maar in 1879 zal men wel moeten leenen voor Indië. De spoorweg-concessie zal wel niet tot stand komen: voor den aankoop van Batavia—nbsp;Buitenzorg zouden wij moeten leenen, en daar tegen komt Financiënnbsp;op, die er ook niet op gesteld is door de maatschappij obligation, doornbsp;den Staat gewaarborgd a 4)4 pct., aan de markt te brengen als hij 45 mm.nbsp;tegen 4 pet. tracht te plaatsen. Ik zal dus voorstellen de lijnen door dennbsp;Staat te doen aanleggen. Doch ik heb groot bezwaar tegen Staatsexploitatie, en zou ver de voorkeur geven aan het stelsel dat daarvoornbsp;hier te lande is aangenomen. Bij Staatsexploitatie zouden wij schrome-lijken last hebben van de eischen der particuliere industrie, die altijdnbsp;op verlaging van tarieven zal aandringen. Men kan eens zien hoe hetnbsp;in den Oosthoek gaat, maar ik heb er een zwaar hoofd over.

Als deze U bereikt, zal de telegraaf U wel reeds den uitslag hebben van de deliberatien in het Engelsch Parlement welke morgennbsp;plaats vinden, en een grooten invloed zullen hebben op de questie vannbsp;vrede of oorlog. Ben d’Israeli heeft Engeland een tamelijk mal figuurnbsp;laten maken! De zwaarhoofden in de diplomatie spreken voortdurendnbsp;van sinistre plannen van Bismarck, indien het tot een algemeenennbsp;oorlog komt. Een en ander oefent voortdurend eenen verlammendennbsp;invloed uit op al wat handel en industrie betreft, en par raccroc op denbsp;algemeene inkomsten.

30 January. Ik heb de lijst der hoofdofficieren nog eens laten nagaan. Onder de kolonels der infanterie vind ik niemand voor den generaals-rang geschikt, behalve Van der Heyden, indien deze ten minste innbsp;zijne nieuwe betrekking voldoet en toont dat hij meer kan praesterennbsp;dan dapperheid. — Of Pfeiffer daarvoor in aanmerking kan komen, isnbsp;mij niet genoeg kunnen blijken. Behalve Boumeester en Auffmorthnbsp;noemt men onder de It.-kolonels Engel, De Paauw, Meyer, Docters

74

-ocr page 253-

van Leeuwen, Haus en Schafer als zeer bekwame officieren. In hoever die opinie door U wordt gedeeld, weet ik natuurlijk niet: alleen Uwnbsp;oordeel over Meyer is mij uit Uwen brief gebleken. Ook de overstenbsp;Bar is hier gunstig bekend, maar zijne gezondheid is slecht. Iknbsp;moet natuurlijk in dezen op het kompas van mijn militair bureaunbsp;zeilen.....

Ik laat de keuze gaarne aan U over, maar blijf aandringen op krachtig doortasten, opdat er keuze zij tusschen de kolonels voor den hoogerennbsp;rang en de verlegenheid waarin wij nu zitten geheel worde weggenomen.

31 January. De Eastern question geeft nieuwe zorg: oorlogzuchtige geruchten komen heden in menigte: zelfs willen sommigen dat de pasnbsp;begonnen vredesonderhandelingen geheel afgebroken zouden'zijn. Denbsp;telegraaf zal U ook hierover vóór de aankomst van dezen brief wel nadernbsp;ingelicht hebben en de uitslag van de heden avond te houden zittingnbsp;van het Parlement komt zeker niet ter mijner kennis voor het vertrek vannbsp;de mail. Madame Victoria bemoeit er zich persoonlijk mede, en is zeernbsp;belliqueus gestemd et quand Ie cotillon se mêle des affaires dan magnbsp;de droes weten waar het heen gaat!

Het schijnt wel dat men in Engeland ernstige zorg heeft voor de booze plannen van Bismarck ten aanzien van de Kleine Staten, en datnbsp;men het daarom van belang acht de tanden te laten zien. Dit geeftnbsp;eenigen grond voor de geruchten, dat Turkije zich wederom vleit metnbsp;de materiele assistentie van Engeland en Oostenrijk en daarom eenenbsp;laatste poging wil wagen.

40. VAN BOSSE AAN VAN LANSBERGE, 3 Febr. 1878 ^).

Mijne vorige brieven hebben U reeds doen zien, dat ik zeer ingenomen ben met Uwe keuze van Van der Heyden. Toen ik U in Novembernbsp;over eene andere combinatie schreef, was ik geheel onzeker of hij denbsp;regte man voor de hem opgedragen betrekking zou zijn, en wilde Unbsp;alleen doen blijken van mijne geneigdheid om buiten-gewone hulp te

Karei bodewijk Pfeiffer (1834-1901) 1852 NI mil dienst; 1878 kol.; 1879 gen-maj.; 1883 It-gen. legercdt; 1887 gepensionneerd.

Fredrikus Theodorus Engel 1851 N.I, mil. dienst; 1873 It. kol.; 1879 gepensionneerd.

Louis de Paauw (1830-1908) 1846 N.I. mil. dienst; 1879 kol.; 1882 gepensionneerd.

Hendrik Frederik Meijer (1832-95) 1852 off. N.I.L.; 1878 bg. prom.kol. wegens diensten als chef staf exp. Samalanga in 1877; 1883 genmaj.; gepensionneerd wegensnbsp;lichm. gebr. tengevolge verwondingen in oorlog.

Willem Johannes Julius Doctors van Leeuwen (1834-90) 1853 off. N.I.L.; 1878 kol.; 1882 gepensionneerd.

Johan Frangois Haus (1833-97) 1853 N.I. mil. dienst; i88i koL; 1888gepensionneerd.

Cornelis Schafer (1835-85) 1853 N.I. mil. dienst; 1881 kol.; 1883 gepensionneerd.

2) Raimond Nazaire Bar (1831-1890) 1851 N.I. mil. dienst; 1873 It.kol.; 1878 gepensionneerd. (gen.maj. tit.)

Uit ’s Gravenhage.

75

-ocr page 254-

verschaffen, als die volstrekt onontbeerlijk was. Zooals het nu is, is 't beter.

Maar de inhoud van Uwen brief, voor zoo ver die betrekking heeft tot de verhouding van den Leger-commandant tot den wettigen Opperbevelhebber van het leger heeft mij, ik ontveins 't niet, zeer ontstemd.nbsp;Dat de gros bonnets in het leger een zeer slecht voorbeeld geven alsnbsp;'t op discipline aankomt, daarvan had ik in 1871 ervaring. De toenmalige commandant, dien ik op de vingers tikte om zijne malle Prusse-phobie, liet eene hoogst onvoegzame mededeeling toe van de bevelennbsp;der Regering met eene vinnige critiek daarvan. Ware ik destijds nietnbsp;afgetreden, hij zou nader kennis met mij gemaakt hebben; ik moest mijnbsp;toen bij een roffel bepalen ^). Ik hoop en verwacht van U, dat de zeernbsp;verkeerde verhouding veranderen zal. Hetgeen ik U in mijn vorigennbsp;brief schreef over de volstrekte noodzakelijkheid om op militair terreinnbsp;doortastend te handelen, zij U daarom opnieuw ernstig aanbevolen.nbsp;Als de inferieuren zien dat men de gros bonnets aandurft, zuilen zij welnbsp;leeren gevoelen dat men casu quo de lageren in rang niet zou ontzien.nbsp;Mij dunkt dat het goed zou zijn, dat de benoeming van de chefs dernbsp;militaire afdeelingen geheel aan U werd teruggegeven, en dat eenenbsp;ernstige waarschuwing tegen het geven van instructien, afwijkendenbsp;van Uwe inzigten of van die der Regering, zeer gepast zou zijn. Ik zalnbsp;laten onderzoeken of Myer indertijd een besluit heeft genomen omnbsp;zijne bevoegdheid aan den Legercommandant af te staan, en, zoo ja,nbsp;het noodige doen om daarop terug te komen.

Voorts schrijf ik U officieel over de geschiedenis van de batterij te Tjilatjap; mogt chef der genie of Legercommandant daarover en défautnbsp;zijn, dan zullen zij van mij eene duchtige les in de discipline krijgen.

Ook op een ander punt zal ik Uwe aandacht vestigen. De ingenieur De Gelder emancipeert zich zeer: hij telegrafeert aan een ambtenaarnbsp;bij mijn departement, o.a. dat hij i millioen meer voor de havenwerkennbsp;noodig heeft! Ik moet U dringend verzoeken geen credieten bovennbsp;de begroeting voor de groote werken te openen zonder mijne voorkennis,nbsp;maar vooral te verbieden dat men op die wijze zaken behandelt. Langsnbsp;dien weg is het onmogelijk orde te bewaren: als iedereen, buiten Unbsp;en mij om, maar over millioenen zou gaan beschikken, wordt de verwarring grenzenloos.

Bij de niet al te diep verholen zucht van zeer vele leden der Kamer om de spoorwegen op Java maar voor eerst uit te stellen, maken denbsp;credietopeningen een slechten indruk. Zij geven prétexten aan de handnbsp;om tegen te stemmen, vooral van zijde der politieke oppositie. Wintel Willem Egbert Kroesen (1817-73) 1829 Ned. mil. dienst; 1838 overg N.I.L.;nbsp;1862 kol.; 1864 lid R. v. I.; rang gen.maj.; 1868 gepensionneerd; 1869/73 It-gen, cdtnbsp;N.I.L.

vgl. Verb. 13 Juni 72-R/9.

2) Verb. 2 Febr. 78 Z/i.

— 76 —

-ocr page 255-

gens, Insinger enz.; en onder de Regeringspartij zijn ook zwakke broeders op dat punt. Nemen de ingenieurs nu maat familiaar de sleutels der schatkist in de hand, dan is 't nog erger. Bovendien, de prijs dernbsp;koffij is sinds 4 weken sterk dalende; ik vrees voor een ongunstigen loopnbsp;van zaken, en hoe zal ik dan het noodige geld bijeen krijgen ? Reeds nunbsp;moet ik op hulpmiddelen bedacht zijn om u niet in verlegenheid tenbsp;brengen! Ik zal zien het daarheen te leiden, dat het doorloopend voorschot van de N.H.M., dat men haar bij den aanvang van het nieuwenbsp;contract ter kwader ure terug gaf, weder aan de kas te goed kome.

4 Febr. Uit de retro acta is mij gebleken hoe het staat met de benoeming van de chefs der militaire afdeelingen: het is bij een besluit van 15 Juni 1870 (Stb. 66) geregeld: Mijer heeft zich alleen de verplaatsing van generaals voorbehouden. Mij komt dit niet goed voor:nbsp;de benoeming van een chef eener militaire afdeeling is altijd eene semi-politieke zaak, en het is eene anomalie dat de aanwijzing in het eenenbsp;geval door den G.G. geschiedt, als de aan te wijzen chef een generaalnbsp;is, in het andere door den Legercommandant. Dit kan door U hersteldnbsp;worden; is het U echter aangenamer dat ik het initiatief neme, dan bennbsp;ik er gaarne toe bereid. Doch mij dunkt dat het beter is dat het gezagnbsp;door U motu proprio worde gehandhaafd. Cedant arma togae!

Over de bezuinigingsmaatregelen zal ook hier wel geklaagd worden: het Dagblad begon reeds. Ik zal de vrienden behoorlijk daaropnbsp;dienen, maar daarentegen voor de verbetering van de pensioenen, voornbsp;de lagere rangen althans, zorgen. Voor de hoogere komt het mij on-noodig voor, en, daar ik in 1850 mijn eigen pensioen met 20 pet. verminderde, moeten anderen van mij niet veel medelijden verwachten:nbsp;j’ai prêché d’exemple.

De Eastern question is voor ’t oogenblik in pacifieken zin beslist, tot groot nadeel van het prestige van Engeland. John Buil ondervindt datnbsp;Beaconsfield geen Pitt noch Palmerston is. Er zullen nu nog wel con-ferentien of congressen komen: vooreerst is er rust, en de Turk heeftnbsp;vele veêren in den strijd verloren. Men zal wel doen dit zoo veel doenlijknbsp;in Atjeh bekend te maken: hulp hebben zij nooit meer uit Stamboelnbsp;te wachten.

41. VAN LANSBERGE AAN VAN BOSSE, 8 Febr. 1878

Met de XXII Moekims vordert men niet. Welligt ware de beste en goedkoopste wijze om er een einde aan te maken eene tuchtiging. Grootenbsp;bezwaren van strategischen aard zijn er niet tegen, maar het is zeer

') H. A. Insinger (Almelo)

Uit Buitenzorg, antwoord op brief, opgenomen als bijl. 28.

77

-ocr page 256-

moeyelijk om af te gaan van de gedragslijn die vastgesteld is in overeenstemming met de adviezen der autoriteiten te Atjeh en met de wenschen van het Opperbestuur. Dat is zeker, dat als de kostbare postenketennbsp;onderhouden moet worden, de weg die wij nu volgen de duurste is.nbsp;Voorloopig dienen wij af te wachten welke de resultaten zijn der onder-handelingen met den ex-Radja van Simpang Olim en Habib. Mislukken deze dan zal wel tot eenig magtsvertoon overgegaan moetennbsp;worden, want dan zal het bewijs geleverd zijn dat de onderhandelingennbsp;alleen gevoerd worden met de bedoeling om ons geld af te troggelennbsp;en de zaken op den langen baan te schuiven en zoodoende zoowel denbsp;onderwerping als eene tuchtiging te ontkomen. Zulk metier de dupenbsp;kunnen wij toch niet oefenen. Ik heb natuurlijk alleen het oog op het aannbsp;ons grenzend gebied van T. Bait, omdat als dat onderworpen is wij eennbsp;voormuur hebben tegen het meer binnen ’s lands gelegen deel dernbsp;XXII Moekims, waarmede wij ons verder niet meer dan noodig behoeven in te laten.....

Mij dunkt de ondervinding die wij nu opdoen moet ons zeer voor-zigtig doen zijn in het bevorderen van officieren tot hoogere rangen en daar een gepasseerde officier volgens Indische militaire begrippennbsp;niet in de gelederen kan blijven, moet men hem wel pensioneren.nbsp;Tegen deze opvatting ben ik dikwijls opgekomen, maar ik heb een-parigen tegenstand ontmoet. Daaraan ware dus alleen verandering tenbsp;brengen door een last van het Opperbestuur om officieren die nietnbsp;voor bevordering in aanmerking komen, doch in hun tegenwoordigennbsp;rang geschikt zijn, niet dan op eigen verzoek te pensioneren.

Ik meen Uwe aandacht te moesten vestigen op de kwestie van de Kina-aanplant. Voorleden jaar gaf de heer Mees, naar aanleiding dernbsp;hooge prijzen die de succirubra had opgebragt, in overweging om meernbsp;werk te maken van de aanplantingen van dat soort. Ik liet toen de zaaknbsp;onderzoeken en daar geen terrein beschikbaar was besloot ik tot eenenbsp;uitbreiding.

Nu is de heer Mees daar tegen opgekomen, omdat wij op die wijze in Concurrentie zouden treden met de particuliere nijverheid. Ik beken'nbsp;niet goed te begrijpen hoe die twee brieven met elkander te rijmen.nbsp;Daarenboven meen ik dat eene vermeerdering van inkomsten voor dennbsp;Staat langs dezen weg niet zoo te versmaden zou zijn, vooral omdat zijnbsp;gunstig zo.u terugwerken op de algemeene onkosten der kina-onder-neming te Bandoeng. Wat betreft de kwestie der concurrentie daarin,nbsp;zie ik gewis geen bezwaar. De kinakultuur kan nog heel wat uitbreidingnbsp;verdragen alvorens het produkt zoo overvloedig wordt dat de prijzennbsp;belangrijk dalen. Op het oogenblik kunnen bij goede behandeling denbsp;ondernemers op kolossale winsten rekenen. Daarop zal een aanplantnbsp;van looo bouws niet veel invloed uitoefenen. Daarenboven vraag ik,nbsp;staat het belang der menschheid hier niet sterk tegenovei dat der

78

-ocr page 257-

industrieelen ? De correspondentie over de kina-aangelegenheden draagt veelal het karakter van twistgeschrijf en het zal zoo blijven, tot nadeelnbsp;der zaak, zoolang Dr. de Vrij de adviseur van het Departement vannbsp;Koloniën blijft, omdat Dr. de Vrij en Moens gezworen vijanden zijnnbsp;en al wat van den eenen komt, persé door den anderen veroordeeldnbsp;wordt. Wie van beiden gelijk heeft is noch door U.E. noch door mijnbsp;uit te maken en daarom acht ik het beter om zich aan één adviseur tenbsp;houden en wel aan dengenen die op de plaats zijnde op de hoogtenbsp;der kwestie blijft en die daarenboven zulke doorslaande bewijzen vannbsp;ijver en bekwaamheid heeft gegeven.

42. VAN BOS SE AAN VAN LANSBERGE, 14 Febr. 1878

Met belangstelling nam ik kennis van ’t geen gij mij schrijft over het regtswezen in Indië. Wil men de regtsspraak werkelijk verbeteren,nbsp;dan moet men den weg inslaan die ook door U wordt aangeprezen. Iknbsp;zal dus voorstellen in die rigting naar vermogen ondersteunen.

Ook nam ik met genoegen kennis van de berigten over Atjeh. Ik ben alleen in het onzekere of onder de benaming van troonopvolger Toekoenbsp;Hoesin of een ander bedoeld wordt.

Daar het plan de campagne voor de aanstaande zitting der Kamers nu vaststaat, wil ik het U mededeelen. Les pièces de résistance zullennbsp;zijn de wet op het lager onderwijs, de leeningwet (45 millioen), denbsp;belasting op het successieregt in de regte lijn en de Indische spoorwegwet. Het eerste ontwerp zal wel zoo spoedig niet afgedaan worden;nbsp;de drie andere zijn urgent. — De concessie aan de Spoorwegmaatschappijnbsp;zal moeten vervallen. Ik heb er veel bedenkingen tegen, en mijn colleganbsp;Financiën weigert pertinent zijne medewerking. Het plan is nu dit:nbsp;Ik stel voor de wegen Sidoardjo—Madioen en in de Preanger aan tenbsp;leggen voor Staatsrekening, en, bij het vervallen der concessie den wegnbsp;Madioen—Solo ook. Nu kreeg ik echter het voorloopig verzoek van denbsp;Spoorwegmaatschappij om geheel voor hare rekening een gedeelte vannbsp;den weg Solo—Madioen te maken, alsmede een gedeelte van den wegnbsp;Djocjo—Poerworedjo. Zij wil daarbij zich verbinden om enkel tegennbsp;vergoeding van slijtagekosten hare lijn Batavia—Buitenzorg voor dennbsp;Staat beschikbaar te stellen, voor het vervoer van alle materialen voornbsp;den Preangerweg en voor de havenwerken Tandjong Priok. Wil s.p.nbsp;dit denkbeeld aan Maarschalk mededeelen. Het is voorloopig slechtsnbsp;eene ruwe schets. Daar ik van voornemen blijf om Maarschalk herwaartsnbsp;te ontbieden zoodra de wet mogt aangenomen zijn, kan hij mij dan

b Johan Carel Bernelot Moens (1837-86) 1858 apoth. N.I.L.; 1872 scheikundige Gvtskinacultuur; 1875 Dir. dezer cultuur; 1885 gepensionneerd.

Uit ’s Gravenhage.

— 79

-ocr page 258-

tevens zijne beschouwingen daarover leveren. Ik ben een groot vijand van alle Staatsexploitatie: ik zie daarvan niets dan reclames en klagtennbsp;tegemoet, en achtte daarom de overneming van Batavia—Buitenzorgnbsp;niet wenschelijk. Ook de weg naar Tjilatjap komt mij voor geen haastnbsp;te hebben; wel hecht ik veel aan de verbinding van Bagalen en Banjoemasnbsp;aan den Spoorweg. Tjilatjap is de haven der toekomst, evenals Vlis-singen, en die weg naar Vlissingen geeft altijd nog zeer slechte rekening.

Wat de financiële zijde der zaak betreft, is de volgende schikking gemaakt. Het jaar 1877 zal vermoedelijk 5 mm. overschot geven, alsnbsp;ik geene bijdrage uit te keeren heb. Ik stel dan de uitgaven voor Atjehnbsp;gelijk aan die van 1876. Het voorstel is dus nu om ook over ’77 geennbsp;bijdrage uit te keeren, maar die beschikbare som te bestemmen voornbsp;Indische behoeften van 1878, waaronder ik nu eene verhooging vannbsp;circa 2 % mm. voor Atjeh breng boven de 4,6 mm., die ik reeds daarvoornbsp;op de begroeting bragt. Dit wordt dus ruim 7 mm. Wel vrees ik datnbsp;wij daarmede niet zullen toekomen, maar ik heb toch nog in reservenbsp;hoogere opbrengst van de opiumpacht, en zie met genoegen dat mennbsp;minder bezwaar heeft tegen den afloop der koffyveiling dan men eennbsp;paar weken geleden had.

Mogt nu deze schikking bezwaar vinden bij de Kamer, dan zal ik het benoodigde geld uit de te sluiten leening moeten vragen. En wil mennbsp;noch het een noch het ander, dus geen spoorwegen voor Indië, dan laatnbsp;ik de taak aan een ander over. Geheel zonder zorg ben ik niet op ditnbsp;punt: ik vind cynisme over Indische behoeften waar ik het niet meendenbsp;te moeten wachten. Ik wacht dus veel en warmen strijd. Mijn colleganbsp;Financiën zal eerlang ook veel te doen hebben! Men begint nu metnbsp;eene leening die ons uit de verlegenheid helpt voor 1878 en 1879 watnbsp;de kas betreft, maar het deficit van 10 millioen op de gewone uitgavennbsp;wordt niet gedekt door eene belasting op het successieregt. Men zal nognbsp;p.m. 8 millioen meer moeten heffen, om de gewone uitgaven te dekken.nbsp;En dat is geene kleinigheid! Het jonge Nederland zal nog wat ondervinding op dat terrein moeten opdoen, eer het afziet van het tegenwoordige dolle opdrijven van uitgaven!

De telegraaf en de dagbladen houden U op de hoogte van de Ooster-sche kwestie. Op 't oogenblik heeft zij een zeer dreigend aanzien. Gortchakofï heeft dTsraeli op eene allergeestigste wijze bij den neusnbsp;gehad, en het is vooral de overtuiging die John. Buil nu heeft gekregennbsp;dat hij om den tuin is geleid, die zorg geeft. Of Andrassy de gemoederennbsp;in Hongarije vooral in bedwang zal kunnen houden, is de vraag. Innbsp;Duitschland is men zeer ongerust: Frankrijk houdt er zich buiten, ennbsp;is even onverschillig over Engeland, als Engeland dat in 1870—-’71 overnbsp;Frankrijk was. Aan tinnegieterijen, dat het bij slot zal uitloopen opnbsp;eene nieuwe kaart van Europa, waarbij België en wij ook betrokkennbsp;zouden zijn, ontbreekt het niet. Komt het tot eene groote uitbarsting.

80 —

-ocr page 259-

dan zullen de vromen niet nalaten er op te wijzen dat het zeker Pio Nono was die dit belette, en dat zijn dood het sein is geweest voor denbsp;losbarsting!

Uw geheele voorstel over de decoratiën 19 February kon ik er niet door krijgen. Henny hoop ik bij de eene of andere gelegenheid voor tenbsp;dragen, wat dan toch aangenamer is voor den belanghebbende dan eenenbsp;benoeming met den groeten hoop. —

Bij overlezing van dezen bespeur ik, dat ik nog iets over het hoofd zag. Indien de spoorwegen worden goedgekeurd, wil ik voor dennbsp;aankoop van het benoodigde materieel niet meer afhangen van denbsp;Staatsspoorwegheeren: ik heb daarvan genoeg! Maarschalk zal dus ooknbsp;bedacht moeten zijn op inrigting van een bureau bij het Departement.nbsp;Misschien is het raadzaam een ingenieur daarvoor uit Indië te detacheren .....

43. VAN BOSSE AAN VAN LANSBERGE, 20 Febr. 1878 i).

Uw antwoord over de zaak van Godefroy, maar vooral Uwe parti-cuüere missive van 10 January, No. 8, hebben mij grootelijks verwonderd. Hoe mijn brief van 28 Nov. over die zaak bij U de meening heeft kunnen doen ontstaan, dat er bij mij eenig wantrouwen omtrentnbsp;de gegrondheid van Uwe beslissingen over het personeel bestaat, isnbsp;mij een raadsel. Evenmin kan ik begrijpen hoe in mijn brief iets doornbsp;U gevonden wordt, dat strekken kan ten nadeele van het prestige vannbsp;den G.G.

Had ik gronden noodig om de juistheid van mijne beschouwingen over de wenschelijkheid om te voldoen aan het voorschrift van art.nbsp;49 R.R. te betoogen, ik zou ze in Uwe beide brieven over het onderwerp vinden.

Immers wat is het geval ? Uw ambtsvoorganger vindt, in ’t geen door Baermeyer is verrigt, zeer ten onregte, geen reden tot definitief ontslag,nbsp;maar enkel tot het stellen op wachtgeld. Door U wordt Godefroynbsp;ontslagen om zijne groote achteloosheid, zonder' pensioen. Door hetgeen Loudon deed worden U de handen gebonden, en wordt nu tochnbsp;feitelijk tegenover twee zondaars van ’t zelfde allooi, door de Indischenbsp;Regering met twee maten gemeten. Ik zeg door de Indische Regering,nbsp;al is zij in verschillende handen.

Is er dan iets vreemds of voor U krenkends in, dat het Opperbestuur omziet naar de middelen om hierin voor de toekomst te voorzien ? Isnbsp;het dan zoo verkeerd, dat men tracht regelen te vinden, om zulke ano-maliën te voorkomen ?

Uit ’s Gravenhage. Antwoord op-brief als bijl. 33 opgenomen.

Verb. 28 Nov. 77—A/i.

— 81 —

-ocr page 260-

Dit moet U, dunkt mij, van Uwe geheel erroneuse opvatting terug brengen.

Integendeel, als het stellen van regelen wenschelijk is, is het dubbel wenschelijk dat zij gesteld worden in een tijd waarin de G.G. zich beijvert den ouden toestand te zuiveren, en waarin de tijdelijke Ministernbsp;daarin krachtig wil bijstaan. Dan zal die zaak beter worden geregeldnbsp;dan als er weder zachte chirurgijns aan ’t werk zijn.

Ik moet daarom Uwe bezwaren tegen mijn brief van 28 Nov. 11. bepaald terug wijzen. Zij vinden enkel hun grond in eene geheel verkeerde opvatting van mijne bedoeling. Misschien had deze nog duidelijker uitgedrukt hebben kunnen worden, maar mij dacht dat zij klaarnbsp;genoeg was... Ik heb zeer weinig op met het fétichisme dat men tennbsp;aanzien van ambtenaren, vooral van regterlijke ambtenaren tegenwoordig huldigt. Ik mag echter niet voorbij zien dat een ontslag goednbsp;verdedigd moet kunnen worden tegenover de massa ambtenaren-ledennbsp;van de Tweede Kamer, die altijd de onfeilbaarheid van hunne confraters en de ab initio aangenomen feilbaarheid hunner superieurennbsp;betoogen. En nu is de zwakke zijde van Uwe beslissing in de zaak vannbsp;Godefroy deze, dat daarin gewezen is op zijn gezondheidstoestand. Hijnbsp;trekt daarvan natuurlijk partij, om zich te beroepen op het ,,eervol”nbsp;ontslag en op Staatsb. 1859 No. i. Dat kassian argument zal verdernbsp;eene groote rol in de zaak spelen. Men kent toch, krachtens de wet,nbsp;zelfs aan gecasseerde militaire officieren, een onderstand toe. Had Uwenbsp;beslissing zich bepaald bij de achteloosheid te Bondowoso, er zou nietsnbsp;tegen in te brengen zijn.

Al wat ik U, vooral particulier, over de gros bonnets van het leger schreef, moet U de overtuiging geven, dat ik er niet aan denk om Uwnbsp;prestige te verkorten, en integendeel er op gesteld ben dat het initiatiefnbsp;van U uitgaat. Mijne eigene zienswijze heb ik meer dan eens ter zijdenbsp;gesteld om U niet in verlegenheid te brengen: ik wijs o.a. op de decoratienbsp;van De Neve, die ik hem waarlijk, zonder Uwen aandrang, niet zounbsp;hebben bezorgd; althans niet reeds nu. Had ik geen vertrouwen in Uwenbsp;rigting van bestuur, ik zou het U onbewimpeld hebben te kennen gegeven. Ik wil U wel openhartig bekennen, dat ik, vóórdat ik de portefeuille op mij nam, op dit punt niet geheel gerust was: wat ik na diennbsp;tijd zag, heeft mij doen zien dat wij geheel in dezelfde rigting sturen.nbsp;Maar juist daarom is het zaak, na te gaan of wij te zamen ook niet voornbsp;de toekomst eene betere orde van zaken, wat het questieuse onderwerpnbsp;betreft, kunnen grondvesten. Eén punt zal door U toegestemd moetennbsp;worden. Ik heb mij, wat ontslag en benoeming van ambtenaren betreft,nbsp;altijd aan den regel gehouden, die door U gevolgd wordt: om persoonlijknbsp;de zaken zoo veel doenlijk te onderzoeken. Maar, hoe consciëntieus mennbsp;dit ook doet, men moet vooral wat de feiten betreft, op de rapportennbsp;van anderen afgaan, wier juistheid men niet altijd afzonderlijk kan onder-

— 82 —

-ocr page 261-

zoeken. Zijn die rapporten niet eensluidend, dan kan men in zijne beslissing bonafide dwalen. Ik heb hierbij vooral het oog op militaire rapporten.....

Ik hoop dat het ,,incident” thans door U als afgeloopen zal worden beschouwd.

Alle dagbladen vermelden hier het voornemen van Van Rees en van L. Norman om hun ontslag te nemen: aan vragen en verzoeken tot rem-placering ontbreekt het mij dan ook niet. Natuurlijk dat ik mij houdenbsp;aan de verklaring, dat er mij nog niets van gebleken is. Mogt Van Reesnbsp;soms gerekend hebben op eene verkiezing te Rotterdam, dan heeft hijnbsp;zich misrekend: de politieke drijvers denken alleen aan de zaak van hetnbsp;onderwijs, en kozen dus een’ schoolman tot candidaat.

De publieke opinie wordt voortdurend uitsluitend tot de onderwijs-questie bepaald. Nu er geene „bijdrage” meer uit Indië komt, zijn onze politici volkomen onverschillig over de Koloniale zaken! En niet alleennbsp;onverschillig; ik heb reeds meer dan eens de vraag hooren behandelen,nbsp;welk nut de Koloniën toch opleveren als men er niets van trekken kan!

Met groote belangstelling nam ik kennis van het verslag van Van der Hoeven, over zijn onderhoud met den Sultan van Djambi: ik ben zeernbsp;benieuwd naar den uitslag van zijn voorgenomen togt op de Batangnbsp;Hari. Mogt die soms goede gevolgen hebben, wil het mij dan met eennbsp;woord per telegraaf melden. Het resultaat zal einde Maart wel bekendnbsp;zijn, en een gunstig berigt zou mij bij de dan te wachten behandelingnbsp;der Indische belangen zeer te pas kunnen komen ^).

Al de decoratiën die door U werden verlangd, kon ik niet bekomen: met opzet liet ik Henny van de lijst weg, om hem die onderscheidingnbsp;bij eene andere gelegenheid te verschaffen, wat dan toch voor een chefnbsp;de service meer waarde heeft, dan wanneer zij met den grooten hoopnbsp;wordt verleend. Misschien is het U mogelijk het een of ander feit aannbsp;te voeren, door hem verrigt, om de decoratie tevens dienst te laten doennbsp;als fiche de consolation, als het lidmaatschap van den Raad hem ditmaalnbsp;ontgaat.....

Het schijnt wel dat de Duitsche regering haar veto tegen verdere oorlogsplannen heeft doen gelden, en dat het nu tot een congres tenbsp;Baden of te Lausanne zal komen. Engeland en Turkye zullen beidenbsp;lang werk hebben eer zij de nepen aan hun prestige, toegebragt door dennbsp;loop van zaken, te boven zijn gekomen.

*) Mailrapport fan. 78—13. Tocht ving 14 Febr. 78 aan.

Abraham Pruys Van Der Hoeven (1829-1907) 1845 ter koopvaardij; 1854 Gvtsdienst 1859 politiek agent exp. Redjang; 1870 res. Lampongs; 1873 res. Palembang; i88onbsp;Gvtscs. Atjch; 1881 gouv. Atjeh; 1883 gepensionneerd; 1886/93 üd R- v. I.

- 83 -

-ocr page 262-

44. VAN LANSBERGE AAN VAN BOSSE, 20 Febr. 1878 i).

In een vorigen brief sprak ik reeds van Rappard als eventueele opvolger van Van Rees. Het doet mij dus genoegen te zien, dat wij het ook op dat punt eens zijn. Zijne leeftijd schijnt mij geen overwegendnbsp;bezwaar toe. Hij is nog kras, was in Indië gezond en heeft nu in Europanbsp;nieuwe krachten opgedaan. Moest hij een drukke betrekking waarnemen, ik zou er anders over denken, doch voor een vlug menschnbsp;geeft de Raad niet zoo veel werk, dat de gezondheid er onder be.hoeftnbsp;te lijden. Van Rees zou een zeer goed element in den Raad van Statenbsp;zijn, maar zijne vues gaan hooger. Reeds heb ik bij Goltstein aangedrongen op betere zamenstelling van den Raad van State, wat denbsp;Koloniale leden aangaat. De adviezen die ik van tijd tot tijd te zien krijg,nbsp;zijn niet alleen dikwijls bekrompen, maar zij toonen volslagen onbekendheid met den tegenwoordigen toestand van Indië, en geen wonder,nbsp;die toestand wijzigt zich zoo snel dat eene afwezigheid van eenige jarennbsp;reeds genoegzaam is om niet goed op de hoogte te zijn, wat zal het dannbsp;zijn van lieden die tot een vroeger geslacht behooren ?

Uit mijn telegram van den lyen zal U ontwaard hebben dat mijn brief aan Van der Heyden over troepenvermindering het noodigenbsp;effect heeft gehad. De uitbreiding van het leger wordt daardoor metnbsp;1000 man gereduceerd. Ook zal er in Palembang en Borneo eene reductienbsp;gebragt worden van 7 a 800 man die in kompensatie zal komen dernbsp;uitbreiding in Atjeh. Zoodoende komen wij langzamerhand tot eennbsp;meer normalen toestand. Of daardoor echter de uitgaven voor Atjehnbsp;tot 7 millioen zullen gereduceerd zijn, komt mij twijfelachtig voor. Denbsp;vastgestelde bezuinigingen werken slechts op tijd. De inkrimping dernbsp;legermagt b.v. zal eerst na 2 of 3 maanden een voldongen feit zijn. Denbsp;vrijvallende manschappen kunnen niet terstond ontslagen worden; hetnbsp;surplus moet dus verdwijnen door niet aan te vullen. Ook de vermindering der zeemagt gaat langzaam. Thans zijn er nog 10 schepen,nbsp;doch binnenkort zullen er nog 2 vertrekken. Wij mogen echter nietnbsp;verder gaan, dan met zekerheid mogelijk is, uit vrees om de verkregennbsp;resultaten in de waagschaal te stellen. Daarenboven waren alle vroegerenbsp;berekeningen gegrond op de onderwerping der XXVI Moekims en vannbsp;Toekoe Bait en die laat zich wachten. Wordt die echter verkregen dannbsp;is het mogelijk om in de laatste helft van het jaar meer radicale maatregelen van bezuiniging te nemen, die de grootere uitgaven van de eerstenbsp;helft compenseeren.

U.E. kan zich overtuigd houden dat ik bij het vaststellen der bezui nigingen op Atjeh de billijkheid niet uit het oog heb verloren en dat denbsp;klachten zeer overdreven zijn. Naar ik hoor heeft de overdrijving dernbsp;Uit Batavia. Antwoord op brief als bijl. 30 opgenomen.

84

-ocr page 263-

couranten in zooverre gunstig gewerkt, dat de zaak te Atjeh zelf bijzonder medegevallen is. De beweging is dan ook uit en de bedreiging van dennbsp;Legerkommandant heeft in zoo verre goed gewerkt, dat men niet openlijknbsp;durft te pruttelen. Op de algemeene audiëntie van den ign waren denbsp;officieren in zoo grooten getale dat de zaal hen bijna niet bevatten kon.nbsp;Ik heb bij die gelegenheid hulde gebragt aan hetgeen het leger in hetnbsp;laatst verloopen jaar had gedaan, tevens wijzende op hetgeen in denbsp;laatste jaren gedaan was voor het leger, als een bewijs van waardeeringnbsp;van zijne verdiensten. Ik gaf daarbij de hoop te kennen dat de pogingennbsp;die ik mij voorstelde te doen om de blijvende belangen van het officiers-korps te bevorderen, met een goed gevolg zouden bekroond wo rden. Denbsp;officieren weten dat ik hiermede de verbetering der pensioenen op hetnbsp;oog had die reeds voorleden jaar door mij voorgesteld werd en waaropnbsp;ik zal terugkomen. Ik meende deze verklaring te mogen afleggen tennbsp;einde den goeden geest onder de officieren te doen herleven en omdatnbsp;ik den maatregel billijk, verstandig en mogelijk acht. Hiermede doel iknbsp;op hetgeen U.E. in den brief van 12 January zegt omtrent haar voornemen om iets voor het leger te doen, mits men niet met onnoodigenbsp;buitensporige uitgaven voor vestingen, enz. aankomt en de noodigenbsp;zuinigheid betracht worde. Ik geloof U met medewerking van Generaalnbsp;De Neve de verwezenlijking van die voorwaarde te kunnen garandeeren.

45. VAN BOSSE AAN VAN LANSBERGE, 27 Febr. 1878 ^).

Met veel genoegen ontving ik Uwe nadere berigten over de bezuiniging in Atjeh, ook Uw telegram over de reductie van het garnizoensbataillon.nbsp;Daar de werving te Harderwijk tegenwoordig vrij druk gaat, zal ik denbsp;handgelden wat verminderen, om den toevoer wat af te sluiten. Met hetnbsp;eerstvolgend detachement medegerekend, zijn er reeds 700 man wegnbsp;in den loop van dit jaar. De treurige toestand van de industrie in Duitsch-land brengt ons tal van recruten van daar. Om de overdreven klagtennbsp;over de bezuiniging tegen te spreken heb ik de maatregelen door Unbsp;genomen, in de Staatscourant laten plaatsen ®): de oppositie begon reedsnbsp;politiek kapitaal te slaan uit die klagten.

Een en ander maal schreef ik U reeds over de retraite plannen van Van Rees; hij heeft er in zijne correspondentiën geen geheim van gemaakt.

De Spoorwegmaatschappij, ziende dat de concessie péricliteert, heeft nu gevraagd concessie om zonder eenige Staatshulp twee lijntjes aannbsp;te leggen, gedeelten van de geconcédeerde lijnen. Zij wenscht-te leggen

*) Niet aangetroffen.

Bit 's Gravenhage.

Van 26 Febr. 78-48.

85

-ocr page 264-

den weg van Solo naar Seragen en van Djocjo naar Sentolo, zij biedt daarbij aan het vervoer van de materialen voor den aanleg van denbsp;Preanger-lijn en de havenwerken op zeer matige voorwaarden overnbsp;de lijn Batavia—Buitenzorg toe te laten. Ik zal de onderhandelingennbsp;voortzetten, en in elk geval zorgen dat ook de aanvoer van materialennbsp;voor onze spoorwegen in het centrum over den weg Samarang—nbsp;Vorstenlanden gemakkelijk worde gemaakt.

De twee groote Europesche evenementen — de keuze van den Paus en de vrede tusschen Rusland en Turkye — zullen Uwe aandacht welnbsp;trekken. Het eerste is voor ons van minder dadelijk belang; het tweedenbsp;verdient de aandacht zeer. Niet alleen dat het démembrement vannbsp;Turkye en de voortdurende bezetting van Bulgarye en Rumelie een doornnbsp;in het oog van Oostenrijk en Engeland zijn, en dat het te Baden tenbsp;houden congres wel eens weinig vredelievend zou kunnen zijn ennbsp;afloopen, niettegenstaande het krachtige veto van Bismarck; er is eennbsp;ander element in ’t spel gekomen. De Turken zijn fel gebeten opnbsp;Engeland; zij wijten hun ongeluk aan de Engelsche politiek, en Sefoeknbsp;Pacha Zweert dat hij zich daarover zal weten te wreken, en dat Turkyenbsp;voortaan geheel aan de Russische zijde zal staan. Dit kon wel eens gevolgen hebben in Britsch-Indië, en par ricochet in onze bezittingen.nbsp;Het is daarom van groot belang na te gaan of de berigten over den loopnbsp;der zaken in Turkye invloed uitoefenen op de gemoederen van onzenbsp;Mahommedanen, en, zoo ja, welken. Mogt daarover eenig berigt tenbsp;geven zijn, dan houd ik mij aanbevolen.

On se bat les flancs om de ,, Koloniale kwestie” hier levendig te maken. Van Resteren schreef eene zeer hevige brochure daarover ^);nbsp;hij wordt geflankeerd door Woudrichem van Vliet ^); de laatste wilnbsp;per fas et nefas eene spoorwegconcessie hebben en schrijft nu, om zichnbsp;bij het publiek aan te bevelen. Zij zullen er niet veel geluk mêe hebben;nbsp;zoo als ik U in mijn vorigen schreef, de aandacht van het politiserendnbsp;publiek is uitsluitend op de onderwijs questie gevestigd, en is zeer koelnbsp;over de Indische zaken, nu er geene bijdrage meer komt. Ik zal U denbsp;suppletoire Indische Begroeting zenden zoodra ik ze terug heb van dennbsp;Raad van State, waar zij gisteren behandeld zou worden. En met eennbsp;deficit op de Staatsbegrooting van 19 mm; eene leening van 45 mm.nbsp;en nieuwe belastingen behoef ik U niet te zeggen dat men in Indiënbsp;niet te veel van de welwillendheid van de Kamers moet wachten; denbsp;rodomontades van Van Resteren zullen hoegenaamd niets uitrigten.nbsp;Maar wel zie ik groot amok tegemoet over de klagten die hij in zijnnbsp;Locomotief^) aanheft over de handelingen van het Departement van

h G. E. Van Resteren ,.Nederlands belangen en Indië’s grieven” Leiden 1878.

L. V. W. van Vliet „Afscheiding tusschen Nederl. en Ned.Ind. financiën” Schreef in 1861 „ Stoomspoorwegvervoer op Java Memorien desbetr. ingediend ennbsp;toegelicht”.

„Bezuinigingen” 12 Jan. 78-10.

86

-ocr page 265-

Oorlog op financieel terrein. Ik schrijf U officieel daarover, want ik voorzie hevige interpellatiën! Wellicht zal men van eene enquête spreken! Men dient daarop voorbereid te zijn; Wintgens c.s. zullen waarschijnlijk grooten last geven.

De afloop der verkiezingen, gisteren gehouden, is mij nog niet bekend; ik zal U dien nog morgen mededeelen. De eensgezindheid liet in het kiezerskamp veel te wenschen over, schier overal waren er strijdigenbsp;candidaturen van de meerderheid.

28 Febr. De afloop der verkiezingen is nogal merkwaardig. In de drie districten waar de liberalen de meerderheid hebben, Amsterdam,nbsp;Rotterdam, en Winschoten, moeten twee hunner candidaten overstemmen. In twee van de drie waar de clericale elementen domineren, moetnbsp;tusschen een catholiek en een heel of half antirevolutionair worden óvergestemd. Van het derde dier districten is de uitslag nog niet bekend:nbsp;welligt zal Van Lynden daar (Goes) gekozen worden. II a encore unenbsp;fois tourné casaque en is nu weer de afgod der antirevolutie, hoewelnbsp;de pointu’s dier partij hem blijven uitwerpen. Hartsen en Van Golt-stein waren beide candidaten te Hilversum: de eerste kreeg 50 en denbsp;tweede 21 stemmen! De clericale questie treedt hoe langer hoe meernbsp;op den voorgrond; en de koloniale hoe langer hoe meer op den achtergrond. De financiële is in aantogt.

De vrede is nog niet definitief geteekend in het Oosten, en de oorlogs-geruchten beginnen weder op te komen: Rusland heeft 160.000 man aan de Westelijke grenzen bijeengetrokken en Oostenrijk heeft een credietnbsp;gevraagd om te kunnen mobiliseren. De lucht is dus weder zeer bewolkt.

46. VAN LANSBERGE AAN VAN BOSSE, 28 Febr. 18782).

Uw officieel schrijven omtrent de instelling van gemeentebesturen heb ik ontvangen. U.E. zal wel weten, dat ik daarvan steeds een voorstander ben geweest, maar dat ik in die opinie vrijwel alleen stond.nbsp;Alleen de redakteur der Samarangsche Courant maakt een uitzonderingnbsp;en geeft in één zijner laatste nummers zelfs een schema van gemeentebestuur. Ik ontveins mij niet dat er bezwaren aan verbonden zijn, dochnbsp;ik acht ze bij goeden wil niet onoverkomelijk. Die goede wil bestaatnbsp;echter niet, omdat men van gemeentebesturen ook teregt gemeente-financiën en gemeentebelastingep verwacht en de Europeanen willennbsp;nu eenmaal geen afstand doen der privilegiën welke zij in zake van belastingen boven Inlanders en Vreemde Oosterlingen genieten. Daaromnbsp;verwacht ik van de raadpleging der ingezetenen bij bovengenoemdennbsp;brief bedoeld niets zoolang de kwestie der belastingen op de Euro-

b Wellicht Jhr. C. Hartsen tevoren lid le Kamer.

“) Uit Buitenzorg.

- 87 -

-ocr page 266-

peanen niet beslist is. Men zal tegen gemeentebesturen onvoorwaardelijk stemmen als een middel om de belastingen te ontgaan. Is het nu eenmaalnbsp;bepaald dat die belastingen ingevoerd zullen worden en komen zij denbsp;gemeente ten goede, zal de discussie op een zuiver terrein gebragt kunnennbsp;worden en eenig resultaat mogelijk maken ^).

Dat men overigens in Indië exigeanter wordt naar mate men bemerkt dat men in Nederland tot meer vrijgevige denkbeelden overhelt, zal Unbsp;wel merken uit de brochure van Van den Berg en de in de laatste tijdennbsp;verschenen courantenartikelen. De heer Van den Berg is een intelligentnbsp;man, maar in zake de belastingen is hij zoo vreesselijk eenzijdig en laatnbsp;hij zijne geldelijke belangen zoo zeer de bovenhand drijven, dat zijn goednbsp;oordeel er onder lijdt. Anders zou hij begrijpen dat zijne argumentennbsp;eer geschikt zijn de gemoederen in Europa te ontstemmen dan tot toenadering te brengen.

Ik heb onmiddelijk last gegeven om de onkosten der bezetting te Deli naauwkeurig te onderzoeken. Het verwondert mij niet dat men daarmede op het Departement van Koloniën moeite heeft gehad. De verpleging van de legermagt in Deli-Langkat was nog op voet van oorlog,nbsp;hetgeen zoo veel wil zeggen als dat men er hoegenaamd geen peil opnbsp;kan trekken. Thans is ook die verpleging, behalve de vivres, geheel opnbsp;voet van vrede. De onkosten zullen dus niet alleen minder zijn, maar mennbsp;zal er eene berekening van kunnen maken. Op ééne omstandigheidnbsp;moest echter nog gelet worden. Ter Oostkust zijn nog eenige veld-troepen die zoodra de regeling der policie vastgesteld zal zijn, zullennbsp;kunnen inrukken. Alsdan wordt het mogelijk de organisatie in te voerennbsp;der garnizoenstroepen, welke reeds sedert eenigen tijd in behandelingnbsp;is en waaromtrent ik eerstdaags een voorstel van den Legerkommandantnbsp;wacht.

Op het oogenblik ontvang ik de stukken omtrent de troepenmagt ter Oostkust van Sumatra. Daarin vind ik een staat, aantoonende de onkosten van de daar op te rigten garnizoenscompagnie. Die onkostennbsp;bedragen ƒ 92.226.07®. Zoodra de veldtroepen dus naar Java terug zijnnbsp;gekeerd, is deze de som die de Oostkust ons kosten zal voor militairenbsp;uitgaven. Aangezien ik meen te begrijpen dat het U.E. te doen is omnbsp;eene aantooning te geven der geldelijke gevolgen, in normale omstandigheden, van het bezit van Sumatra zal Zij in de voornoemde cijfers juistenbsp;gegevens aantreffen, behalve eenige onkosten die nog voor logies zullennbsp;gemaakt moeten worden als uitgaaf voor eens. Dat resultaat zal waarschijnlijk gunstiger zijn dan verwacht werd. Daarbij moet ik nog wijzennbsp;op de omstandigheid dat de oprigting van die garnizoenskompagnienbsp;ter Oostkust gepaard gaat met eene vermindering der troepenmagt innbsp;Riouw die eene besparing geeft van ƒ 44.000 ’s jaars.

De berekening door U.E. ten opzigte van de Oostkust gemaakt, geldt De ondervinding heeft mij van opinie doen veranderen-v. L. 79.

88 —

-ocr page 267-

nog voor andere gewesten. Ik spreek niet van de Westkust, alwaar de koffykultuur ons reeds lang meer inkomsten verzekert dan het gewestnbsp;aan uitgaven kost, maar ik vestig Uwe aandacht op Palembang. Danknbsp;zij het bestuur van den Resident Van der Hoeven is de toestand innbsp;dat gewest zoo vooruitgegaan dat er rust en tevredenheid heerscht en denbsp;inkomsten zoo vooruitgegaan zijn dat zij binnenkort reeds acht ton zullennbsp;bedragen, terwijl de eerstdaags tot stand te brengen vermindering dernbsp;troepenmagt wel 50 a 60.000 gl. besparing zal geven. De toename vannbsp;welvaart, als gevolg van de zorg door de bevolking aan de koffykultuurnbsp;en andere bronnen van bestaan gewijd, belooft dat de tegenwoordigenbsp;vooruitgang ook voor den vervolge verzekerd is. Bevestigt zich het vermoeden dat de Djambi als afvoerweg voor de Ombilienkolen gebruiktnbsp;zal kunnen worden, zal ook Djambi in die vooruitgang deelen.

In Benkoelen ondervindt men geen moeite meer met de inning der belastingen en in de Lampongs acht ik het niet geraden langer te wachtennbsp;met de invoering daarvan. Ook moet niet uit het oog verloren wordennbsp;dat de toepasselijkverklaring der bedrijfsbelasting op de Vreemdenbsp;Oosterlingen in de Buitenbezittingen de opbrengst dier bezittingen metnbsp;eenige tonnen vermeerdert, hetgeen ook het geval zal zijn indien denbsp;belasting op de boschprodukten door U.E. overgenomen wordt.

Dit alles te zamen genomen kan men gerust aannemen dat Sumatra alles behalve een lastpost is en wil men er moeite en geld aan te kostenbsp;leggen, ben ik met U.E. overtuigd dat het eiland eene goede toekomstnbsp;tegemoet gaat. Rest Atjeh! Ik deel voor het oogenblik niet in de opgewonden verwachtingen van degenen die de onttrooning van Penangnbsp;en Singapore door Ole-Leh voorspellen, maar uit al hetgeen wij van denbsp;Atjehers kennen merken wij dat zij een energiek volk zijn dat aanlegnbsp;voor handel heeft en de hoedanigheid bezit van geldzuchtig en spaarzaamnbsp;te zijn, twee factoren die zeker van groote waarde zijn voor de ontwikkeling van een land. Op het oogenblik brengen de pachten reeds eenenbsp;hooge som op en volgens Kroesen zal die som zonder moeite door invoering in de onderhoorigheden tot een millioen gebragt kunnen worden.nbsp;De kosten van bestuur zullen niet hoog zijn, als eenmaal de bezettingnbsp;op 12 a 15 honderd man gebragt wordt en de hassil op de peper zalnbsp;stellig ƒ 100.000 opbrengen.

De politiek die ik in Atjeh gevolgd heb is geweest, in tegenstelling met die van Van de Putte en Van Swieten, om terstond zoodanigenbsp;positie in te nemen dat men daar met eenige zekerheid op kan voortbouwen tot ontwikkeling van het land. Daarom moest met klem gehandeld worden en de kontrakten met de vorsten zoodanig ingerigtnbsp;worden dat wij er de noodige steun in vinden om de maatregelen tenbsp;nemen die voor de handhaving van ons gezag noodig zullen zijn bijnbsp;vestiging van Europeanen of Chineezen of andere Omstandigheden, dienbsp;uitbreiding van ons gezag noodig maken. Van de Putte had een soort

89 -

-ocr page 268-

van factory te Kota Radja willen hebben en verder de politiek der Kompagnie willen volgen. Te regt doet U.E. opmerken welke luttelenbsp;resultaten die politiek gehad heeft. Ik voor mij ben overtuigd dat hetnbsp;stelsel Van Swieten niets anders ten gevolge zou gehad hebben dan eennbsp;sleependen oorlogstoestand met periodieke expeditien ten koste van onzennbsp;naam in het buitenland en ons prestige in het binnenland.

47. VAN BOSSE AAN VAN LANSBERGE, 7 Maart 1878 i).

De laatste mail bragt mij o.a. Uwen brief over de wijze waarop De Gelder te werk ging met den aankoop van steenkolen, en zijn antwoord en klagten daarover en over het uitgezonden materieel. Een ennbsp;ander zal mij aanleiding geven om die zaken grondig te onderzoeken.nbsp;Zij is bij mijn departement niet naar mijn zin geregeld: de vroegerenbsp;secretaris-generaal Feith^) ging ze in alle détails na, en mijne voorgangersnbsp;zagen er niet naar om. De twee opvolgers van Feith vonden het ooknbsp;gemakkelijker het maar geheel aan den referendaris over te laten; zoonbsp;zachtjes aan werd het een imperium in imperia. Zoolang echter de questienbsp;der Indische spoorwegen niet beslist is, zal ik maar geen veranderingennbsp;maken; komen die plannen tot stand, dan is er gelegenheid tot beterenbsp;inrigting; zoo neen, dan laat ik ook dit aan mijn opvolger over.

De Kamer komt ii Maart bijeen; er zal dan wel gelegenheid zijn om over de Koloniale zaken een hartig woord te spreken en dwalingennbsp;te wederleggen.

Dezer dagen kreeg ik het berigt van Levyssohn vader, dat zijn zoon den 9 Maart Batavia zou verlaten. Ik begrijp dit niet, want van denbsp;dringende noodzakelijkheid waarvan art. 2 van het K.B. van 4 Feb.nbsp;1859 spreekt, is geen blijk voorhanden, en hoe zou dan een lid van dennbsp;Raad kunnen heengaan voordat zijn opvolger aangewezen is ? Ik denknbsp;aan een misverstand tusschen vader en zoon.

Ook praat men van het vertrek van Van Rees, waarvan Uwe particuliere missive van 17 January gewag maakt: doch daar ik ook daarover geen officieel berigt ontving, acht ik de bepaalde meening dat hij zeer spoedig op reis dacht te gaan (’t geen mij verzekerd werd) geheelnbsp;ongegrond. Ook voor hem bestaan, zoo ver ik weet, geen dringendenbsp;redenen tot vertrek.

Voor Uw berigt over de wenschelijkheid om in Indië gelegenheid tot inschrijving op de leening te openen, zeg ik U dank. Nu het besluitnbsp;genomen is om bij voorraad geene leening voor Indië te sluiten, is ernbsp;minder aanleiding om inschrijving in Indië open te stellen. Ik zal de

b Uit’s Gravenhage.

b J. D. Feith, 1861/72 secr.-gen. Dept. Kol.

b Bijl. 34-

90 —

-ocr page 269-

zaak echter nog met mijn collega Financiën bespreken. Of eene leening van 44 millioen hier zoo grif zal worden genomen a 4 pet. en bijna pari,nbsp;zal te bezien staan. Wel ligt er veel kapitaal ledig, maar de financiersnbsp;zullen wel berekenen dat die leening maar een begin is: du train dontnbsp;on y va, zullen er nog vrij wat leeningen te sluiten vallen! En hoe denbsp;contribuabelen en de kiezers het opnemen zullen als men met nieuwenbsp;belastingen aankomt, zal de tijd ook nog moeten leeren.

De politieke barometer loopt voor ’t oogenblik naar vrede. De prae-parativen van Engeland zijn van invloed geweest op de begeerlijkheid der Russen, zoodat de vrede tusschen deze en Turkye gesloten is.nbsp;Thans hebben wij nog het Congres te Baden voor den boeg. Te Berlijnnbsp;heeft men zich zeer ontevreden betoond over de voortdurende insinua-tien, alsof men daar aan eene nieuwe kaart van Europa dacht; tochnbsp;blijven de would be ingewijden in de geheimen volhouden dat die plannen bestaan.

Hedenmorgen sprak ik den Koning weder na zijne ongesteldheid: hij heeft een vrij hevig koliek in de nieren doorgestaan. Hij droeg mijnbsp;op U te zeggen, dat hij de maatregelen door U omtrent Atjeh genomen,nbsp;volkomen goedkeurde, en Uw verslag daarover met zeer veel genoegennbsp;had gelezen. Het denkbeeld om U te verzoeken gebruik te maken vannbsp;Uwe bevoegdheid om officieren die zich in den oorlog buitengewoonnbsp;hebben onderscheiden, bij keuze te bevorderen, keurde hij zeer goed.

48. VAN LANSBERGE AAN VAN BOSSE, 8 Mrt. 1878 i).

In Uwen brief van 20 January worden mij twee vragen gesteld. 1°. Wat is er gedaan om de bekeeringszucht der Katholyke missiën innbsp;de Minahassa te matigen ?

Vooreerst zij opgemerkt dat er in de Minahassa geene Katholyke zendelingen zijn. De Residentie Menado wordt met toestemming dernbsp;Regering eens of tweemaal per jaar door een R.K. geestelijke, bij zijnenbsp;dienstreis in de Mo lukken, bezocht. Op één dier dienstreizen, in 1873nbsp;of ’74, zijn door de geestelijken eenige intrigues tegen de zendelingen innbsp;het werk gesteld waarover de hoogere geestelijkheid met nadruk isnbsp;onderhouden, maar van herhaling van dusdanige feiten is niet gebleken.nbsp;Aan den rondreizenden pastoor wordt daarentegen, op mijn verzoek,nbsp;telkens voorzigtigheid aanbevolen en onthouding van het maken vannbsp;propaganda. Dit neemt niet weg dat de Protestantsche missie een grootnbsp;gevaar boven het hoofd hangt door de belangrijke vermeerdering vannbsp;Katholyken in de Minahassa en de daarmede in verband staande pogingen der R.K. geestelijkheid om te Menado een vaste geestelijke tenbsp;doen aanstellen.

Uit Buitenzorg. Antwoord op brief als bijl. 36 opgenomen.

— 91

-ocr page 270-

In het jaar 1875 vroeg de toenmaals waarnemende Bischop Lynen mij eene audiëntie om mij omtrent een zeer geheime zaak te onderhouden. Die zaak was niet anders dan de oprigting eener R.K. missienbsp;te Menado. De heer Lynen grondde zijn verzoek op de omstandigheidnbsp;dat er in de Residentie Menado een aantal van 1000 a 1200 R. Katho-lyken zouden zijn, zoowel onder Europeanen als Inlanders, en dat hetnbsp;niet aanging die zonder eenige geestelijke hulp te laten.

Ik trad daarop met den heer Lynen in eene woordewisseling omtrent de wenschelijkheid dat iedere gezindheid op haar terrein bleef en weesnbsp;hem op het ruime veld dat elders dan op Menado voor de R.K. zendelingen open stond. Hij beaamde zulks volkomen, verzekerde dat men zichnbsp;zorgvuldig van het maken van propaganda zou onthouden en dat ernbsp;alleen kwestie was van het vervullen van bestaande behoeften. Hij rekende het dan ook als zijn pligt om op de instelling der missie aan te dringen,nbsp;doch aangezien hij begreep dat het eene meer of min tedere zaak goldnbsp;had hij, alvorens officieel zijn verzoekschrift in te dienen, mij confidentieel willen waarschuwen. Ik antwoordde hem dat hij daar zeer welnbsp;aan gedaan had, daar het niet waarschijnlijk was dat ik aan zijn verzoeknbsp;zou kunnen voldoen. Ik ontried hem dan ook om verder op de zaaknbsp;aan te dringen. Hij verklaarde echter dat eene berusting in de bezwarennbsp;der Regering een verzaken van zijn pligt zou zijn, daar de zorg van denbsp;zielen van alle R.K. in Ned. Indië aan hem toevertrouwd waren en hetnbsp;laten zonder geestelijke hulp van een zoo belangrijk aantal geloovigennbsp;niet met zijn geweten was overeen te brengen. Hij moest ook een beroepnbsp;doen op het gevoel van regtvaardigheid en het stelsel van verdraagzaamheid, dat steeds in godsdienstige zaken in Indië had voorgezeten ennbsp;waarmede een monopolie als dat, hetwelk men aan de Protestantschenbsp;geestelijken in Menado wilde verzekeren niet overeen te brengen was.

Ik liet toen opmerken dat zijn standpunt niet hetzelfde kon zijn als dat der Regering, die in de eerste plaats moest zorgen voor de handhaving van rust en vrede in de Kolonie. In ieder geval kon zij nietnbsp;afgaan op eene bloote verzekering van de R. K. geestelijken, de behoeftenbsp;waarover hij sprak moest deugdelijk geconstateerd worden en er moestnbsp;onderzocht worden of daarin niet op den tegenwoordigen voet konnbsp;voldaan worden. Ik wilde dus voorshands van eene officieele behandelingnbsp;der zaak niet weten, maar op zijn aandringen moest ik hem toestaan,nbsp;om mij bij vertrouwelijken brief de benoodigde gegevens te verschaffen.

Die brief ontving ik eenigen tijd daarna en tegelijkertijd verschenen in eenige der dagbladen van Samarang en Soerabaya artikelen, om denbsp;publieke opinie voor de zaak te stemmen.

Uit de opgaven die mij de heer Lynen verstrekte bleek dat er werkelijk in Menado zulk een groot aantal Katholyken aanwezig is. Daaronder tellen de bekeerlingen, waarover vroeger zooveel te doen is ge-

h J. Lijnen.

92

-ocr page 271-

weest, voor een zeer luttel bedrag. De meesten zijn ambtenaren, militairen, landbouwindustrieelen en vooral Inlandsche Christenen. Deze zijn óf gewezen soldaten óf hunne kinderen. Sedert de Atjehoorlog tochnbsp;is het Katholyke element in het Leger, door de voortdurende aanwerving van Franschen en Belgen aanmerkelijk vermeerderd. Onder dezennbsp;zijn er die hetzij uit eigen beweging, hetzij op aanspooring der geestelijken onder de Amboinezen en Menadonezen propaganda maken.nbsp;Daarenboven heeft dat groote aantal Katholyken de noodzakelijkheidnbsp;doen ontstaan om op Atjeh voortdurend een R.K. geestelijke te hebben,nbsp;terwijl de veldpredikers er maar zeer kort verblijf hebben gehouden.nbsp;Van deze omstandigheden is door de R.K. geestelijken partij getrokken,nbsp;om zonder moeite of ophef eene groote propaganda te maken. Degenennbsp;die den godsdienstzin der Inlandsche Christensoldaten kent, die bedenktnbsp;dat de onverdraagzaamheid, die elders de belijders der verschillendenbsp;gezindheden zoo afgescheiden van elkander houdt, nog niet ondernbsp;hen is doorgedrongen en overweegt met hoeveel hulpvaardigheid ennbsp;zelfverloochening de R.K. geestelijken steeds gereed staan om' geestelijkenbsp;en andere hulp aan ongelukkigen te verleenen, zullen zich hierover nietnbsp;verwonderen. Intusschen is hierdoor een toestand geboren, die geheelnbsp;anders is dan die welke bestond toen de eerste klachten omtrent propaganda der R.K. zendelingen in de Minahassa voorgebragt werden. Denbsp;berigten bij den Resident van Menado ingewonnen, bevestigen denbsp;opgaven van den heer Lynen volkomen en men mag zich wel de vraagnbsp;stellen of men wel het regt heeft om het verzoek af te wijzen. In beginsel geloof ik niet dat de vraag bevestigend kan beantwoord worden,nbsp;de Resident vreest van de oprigting eener vaste R.K. missie geenenbsp;rustverstooring en acht haar zelfs wenschelijk als tegenwicht voor denbsp;zendelingen en controle op hunne daden, maar dit neemt niet weg datnbsp;agitatie van wege de zendelingen niet te vermijden zal zijn, vooral innbsp;Europa en als ik bedenk hoeveel last de Minister van Koloniën daarvannbsp;kan hebben komt het mij voor dat het raadzaam is eene beslissing opnbsp;den langen baan te schuiven en in ieder geval te wachten totdat denbsp;agitatie die thans tengevolge der hervormingen in de Minahassa bestaat,nbsp;te laten voorbijgaan. Tot hiertoe is mij zulks gelukt, maar onlangs heeftnbsp;de Directeur van Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid de onhandigheidnbsp;begaan om zonder mijne voorkennis officieel omtrent de zaak aan dennbsp;Bischop Claessens inlichtingen te vragen, die daarop onmiddelijk dennbsp;aandrang van den heer Lynen heeft hernieuwd. Ik heb hem echter geenenbsp;enkele toezegging gedaan ^).

In de tweede plaats vraagt U.E. of de Inlandsche hoofden note nemen van het schimpen der Indische pers op het Moederland. Op eenenbsp;kleine hoeveelheid na kennen de Inlandsche hoofden te weinig Hol-

’¦) Afschaffing diensten aan hoofden was in voorbereiding.

A. C. Claessens — [De zaak is steeds in dezelfde phase, v. L. 79.]

93 —

-ocr page 272-

landsch om couranten te kunnen begrijpen en wat de Maleische pers aangaat, die is volkomen onschuldig. Daarop wordt eene behoorlijkenbsp;censuur uitgeoefend. Ik geloof dus dat die vraag in algemeenen zinnbsp;ontkennend moet beantwoord worden, maar gaandeweg vermeerdertnbsp;het aantal Inlanders die Hollandsch leeren en als men let op de ontwikkeling van mannen als de Regent van Koedoes en de Hoofddjaksa vannbsp;Pekalongan, die volkomen op de hoogte van alle kwestien zijn ^), dannbsp;valt het niet te loochenen dat die pers, zoo als U.E. opmerkt, met vuurnbsp;speelt. Intusschen is de pers slechts een overdreven uitdrukking vannbsp;den publieken geest en van de neiging tot totale emancipatie die bij eennbsp;groot deel der Europeanen in Indië heerscht. Ik laat dan ook genenbsp;gelegenheid voorbijgaan om te trachten bij diegenen welke mij overreding vatbaar schijnen de bij mij bestaande overtuiging ingang tenbsp;doen vinden, dat eene losscheuring van Nederland binnen zeer kortennbsp;tijd het gebouw met zooveel moeite door de Europeanen tot stand ge-bragt zou doen instorten, om plaats te maken voor een toestand vanwer-warring en anarchie, waarbij Inlandsche tyrannen gesteund door vreemde gelukzoekers alleen voordeel zouden hebben.

Overigens geloof ik dat de Indische pers bij de ontwikkelde Inlanders niet veel meer achting geniet dan bij de Europeanen. Over het algemeen zijn de Inlandsche hoofden bang voor de couranten en velen hunner worden er zelfs liever niet in besproken, zelfs ten gunste.....

Ik heb U.E. per telegraaf berigt gezonden van de gunstige verwachtingen omtrent de koffyoogst, omdat die wetenschap welligt van invloed kan zijn op de te nemen beslissingen inzake de financieele kwestien.nbsp;De opgaven der Residenten zijn mij dezer dagen door den Hoofd-inspekteur bevestigd.

49. VAN BOSSE AAN VAN LANSBERGE, io(?) Mrt. 1878

Ik ontving met de laatste mail Uw geacht schrijven van 29 January, waarop ik U omstandig wensch te antwoorden. — Uit de memorie vannbsp;toelichting op de suppletoire begroeting (spoorwegen) en uit de beantwoording van het verslag over de concessien zal U reeds gebleken zijn,nbsp;dat wij eenigszins van rigting veranderd zijn omtrent de regeling dernbsp;financiële verhouding tusschen Moederland en Koloniën. Het denkbeeldnbsp;eener vaste bijdrage zal ik maar laten varen! Ik houd nu echter vast aannbsp;het beginsel dat eerst in de Indische behoeften moet worden voorzien,nbsp;dat in 1869 is aangenomen. Wat in de bovenbedoelde memorie van toelichting daarover gezegd werd, zal U de redenen duidelijk maken. Hetnbsp;is, au fond, bonnet blanc amp; blanc bonnet. Moet men leenen voor

R. M. A. A. Tjondronegoro en R. M. Pandji Adiningrat.

*) Uit ’s Gravenhage. Antwoord op brief als bijl. 38 opgenomen.

— 94

-ocr page 273-

groote werken, en vooral indien men de renten en aflossing niet ten laste van Indië brengt, dan is het eene ijdele boekhoudersoperatie om Indischenbsp;bijdragen aan het Moederland te geven, en het geleende geld daarentegen door het Moederland aan Indië terug te geven. En, brengt mennbsp;de renten ten laste van Indië, dan vermindert men den sluitpost dernbsp;Indische begrooting, (die naar het systeem van 1869 de eenige bijdragenbsp;moet zijn voor de schatkist) juist met het bedrag dier renten. Of mennbsp;nu, in dit stelsel, wel vooreerst op Indische bijdragen zal kunnennbsp;rekenen, betwijfel ik zeer. Atjeh zal nog lang vrij wat kosten, en als wijnbsp;dan al dé Indische spoorwegen uit de inkomsten zullen bestrijden, zalnbsp;er niet heel veel overschieten. Ik heb, bij voorraad, den post voor Atjehnbsp;nu op 7 mm. gebragt, maar zie wel dat dit nog niet toereikend zal zijn.nbsp;De spoorwegen zullen in ’79 wel 8 a 10 mm. vorderen, en het overschotnbsp;zal dus niet zeer groot wezen.

Het berigt dat de kofïyoogst 1878 bijna 900.000 pikols wordt geraamd, zal op den prijs nadeelig werken: men waarschuwt mij daarvoor. Metnbsp;het oog op een en ander viel het mij zeer tegen dat Maarschalk ennbsp;De Gelder beide zooveel meer geld vroegen dan op de begrooting voorkomt. Zulke crediet aanvragen maken alle berekeningen onzeker .'.waaromnbsp;ramen zij niet beter? Ik hoop dat Michielssen in zijn berekening vannbsp;de behoeften der kas, op al die eventualiteiten heeft gerekend: ik zal mijnbsp;voorbereiden op eenige misrekening; vooral omdat, indien de koffyoogstnbsp;werkelijk 900.000 pikols bedragen mogt, voor de plantloonen meer noo-dig zal zijn dan nu geraamd is.

Daar de Kamer morgen wêer bijeenkomt, zal spoedig blijken of men gunstig over Indië denkt of niet. Tegen mijne opinie vond men goednbsp;de reeds bestaande bezwaren nog te vermeerderen door een voorstelnbsp;om 30 millioen beschikbaar te stellen voor kanalen! Daar de voorgedragen wet op het lager onderwijs eene uitgaaf van 2 Va a 3 millioen zalnbsp;vorderen, en de eerste leening ca. 18 ton, terwijl het deficit voor 1878nbsp;nu reeds 17 millioen bedraagt, bewonder ik den moed van mijn colleganbsp;voor Financiën, die in dat alles moet voorzien. Hij denkt er niet veelnbsp;aan, dat 1879 na 1878 komt, en dat dan in een even groot deficit tenbsp;voorzien is. Gaat men zoo voort, dan zal er nog menig Kabinet struikelen, eer het evenwigt hersteld is!

Ik maak geen bezwaren meer tegen de Indische belastingen op personeel en patent. De Indische behoeften nemen meer en meer toe, en die belastingen kunnen te pas komen voor menigte van locale uitgaven.nbsp;Kon men tot het instellen van gemeente-besturen op de hoofdplaatsennbsp;komen, dan zouden zij van veel dienst kunnen zijn. Ook zal het pruttelennbsp;daartegen wel verminderen, als men meer gaat inzien dat die belastingennbsp;niet ten behoeve van het batig slot worden gevraagd.

b Leonard Johan Jacob Michielsen (1837-1921) apotheker NIL 1866 overg. burg. dienst: 1877 Dir. Fin.; 1884 lid R. v. L; 1889 wd. vice-pres. R. v. I.; 1889 gepen-sionneerd.

95

-ocr page 274-

Wat gij mij schrijft over de vermeerdering van de welvaart onder de Inlandsche bevolking, was mij verrassend en hoogst welkom. Maar watnbsp;de circulatie van duiten in het binnenland betreft, is minder goed. Iknbsp;wist wel dat bij de inwisseling van de duiten de hoeveelheid die opkwam,nbsp;beneden de verwachting bleef, doch ik dacht niet dat het kwaad zoonbsp;groot was. Zou er aan te denken zijn, om aan de duiten eenen koers tenbsp;geven, en ze dan langzamerhand in te trekken ? Wil dit eens nagaan.nbsp;Men had beter gedaan, tijdens de vermunting, de duiten tegen zekerennbsp;koers in omloop te laten en geen centen in de wereld te brengen.

Wat de questie der strafbepaling wegens het verbreken van werk-overeenkomsten betreft, de groote bezwaren die in Indië bestaan tegen de overdreven begrippen van de Tweede Kamer op dit punt, wegennbsp;zeer zwaar bij mij: zoolang die bestaan, zullen motien van orde mij nietnbsp;bewegen om die bepalingen zoo maar op eens te laten intrekken.

Ook wat gij mij schrijft over de zendelingen deed mij veel genoegen; ik zal daarvan bij gelegenheid het noodig gebruik maken. Ik ben ’tnbsp;geheel met U eens dat wij propaganda onder de Mahomedanen moetennbsp;vermijden.

Zoo als ik U in mijn vorigen brief schreef, ik dacht niet dat Levyssohn zou vertrokken zijn voor dat zijn opvolger aangewezen was; ik maaknbsp;nu uit Uwen brief op dat zijn toestand plotseling verergerd is, zoodatnbsp;er periculum in mora was. Met Uwe voordragt van Netscher kan iknbsp;mij zeer goed vereenigen, doch vind wel eenig bezwaar in de opheffingnbsp;van het Gouvernement der Westkust, zooals ik U al vroeger schreef.nbsp;Is versterking van Controleurspersoneel aldaar noodig, dan moet zijnbsp;plaats vinden. Voor Uwe mededeeling over Der Kinderen ben ik Unbsp;zeer dankbaar; zij bewaart mij voor de verzoeking om hem te benoemennbsp;in plaats van Van Rees. Daarover werd veel gesproken. Na Uwe mededeeling behoef ik U wel niet te zeggen dat mijn contraseign nooit opnbsp;die benoeming zal staan. Zulke O.I. Comp. zeden kan men zeer goednbsp;missen. Of de heer Mees de man zou zijn, betwijfel ik. Hij heeft .zichnbsp;vrij wat vijanden in Indië gemaakt door de belasting voordragt, in strijdnbsp;met hetgeen hij zelf daarover in Indië zeide. Over Rappard schreef iknbsp;U reeds vroeger. Ik droeg hem voor tot buitengewoon lid van dennbsp;Staatsraad en ondervond toen dat hij bij de pointu’s zeer weinig in telnbsp;is. Of hij gezind zou zijn naar Indië terug te keeren, is mij volkomennbsp;onbekend. Ik heb nog geen besluit genomen. Tegen Andree Wiltensnbsp;zie ik nog al op; ik acht hem niet bijzonder geschikt, en zou toch ooknbsp;liever iemand aan ’t hoofd van den Raad zien, die meer met Java bekendnbsp;ware. De zaak is van groot belang, en ik ben dan ook nog geenszins zekernbsp;van den uitslag mijner overlegging. Dat ik er zelfs niet aan denk om Unbsp;met schreeuwende advocaten uit de Tweede Kamer te kwellen, behoefnbsp;ik U niet te zeggen; wel zal men mij daarmede lastig vallen.

Den radja van Edi zal ik voor de decoratie voordragen. Wordt dit

96 —

-ocr page 275-

voorstel aangenomen, dan heeft de telegraaf U reeds bij ontvangst van dezen daarvan onderrigt. Maar ik geef U in overweging om ook tenbsp;denken aan den Sultan van Siak. Diens jalouzie zou wel eens opgewektnbsp;kunnen worden, als men hem, den ouderen bondgenoot, steeds voorbijgaat. Ik meen dat zijne inkomsten minder zijn dan die van andere potentaten op Sumatra: zou het niet staatkundig zijn ook voor hem ietsnbsp;te doen? Het zelfde geldt van den Sultan van Djambi; vooral wanneernbsp;de laatste ons helpt aan het bevaren van de Batang Hari. Wil een ennbsp;ander in overweging nemen.....

De nieuwe pensioenregeling voor militairen is in bewerking. Aan gegronde bezwaren zal ik voldoen, en vooral zorgen, dat de Indiërsnbsp;niet achterstaan bij hen die slechts korten tijd in Indië dienden.

14 Maart. Den iin ontving ik Uw telegram over Van Rees. Daar zijn ontslag en zijn vervanging wel per telegraaf zullen afgehandeldnbsp;worden, onthoud ik mij nu maar van verdere beschouwingen daarover.nbsp;Uwe meening dat hij niet vertrekt om in mijne plaats te komen, is denbsp;mijne niet. Integendeel: nu s’ mans familie op eens zoo dringend zieknbsp;is geworden, is het mij klaar, in verband met hetgeen ik hier zie en hoor,nbsp;dat wij hier met een doorgestoken kaart te doen hebben, en dat die ziekten eenvoudig het gevolg zijn van Haagsche lastgevingen. Doch men doetnbsp;mij daarmede geen leed: ik zal zeer gaarne de plaats inruimen. Of denbsp;finauds die dit drijven, de belangen van hunne fractie bevorderen, magnbsp;betwijfeld worden. De afloop der verkiezingen was gansch niet naar hunnbsp;zin. Zij zijn te Rotterdam en te Winschoten geslagen; de uit den Haagnbsp;gestelde candidaten delfden het onderspit: alleen te Amsterdam werdnbsp;hun wensch vervuld — tot mijn genoegen, omdat de gekozene (Tien-hoven)^) verre de voorkeur verdiende boven den Jood, dien men van denbsp;andere zijde voorop stelde.

De suppletoire begroeting is gisteren in de afdeelingen behandeld. De oude questien ,,concessie of aanleg op Staatskosten”, en vooralnbsp;de geldquestie zijn met warmte behandeld. Details zijn mij nog onbekend: bij voorraad komt het mij voor dat er zeer veel oppositie zal zijn.nbsp;Als de concessie-mannen zich bij de oudgasten voegen, die van geennbsp;spoorwegen willen hooren voor Indië, dan zal ik spoedig tot mijne rustnbsp;terugkeeren. Het komt mij voor dat de ziekte van de familie Van Reesnbsp;in nauw verband staat met deze eventualiteit. De Putteanen kunnen hetnbsp;intrigeren niet laten! Bij gebrek aan anderen zouden zij tegen zich zelvenbsp;gaan complotteren.

P. S. Nog voor de afzending van dezen brengt de mail mij Uwen brief van 8 Febr. no. 12 ^). Ik wil hopen dat hervatting der vijandelijkhedennbsp;aan de Z.O. linie niet noodig zal zijn. Ware het te doen om één, in eensnbsp;afdoenden togt — de verovering van een Kraton, of een coup als die te

*) Mr. G. Tienhoven (Amsterdam).

“) vgl bijl. 41.

97

-ocr page 276-

Samalangan — het bezwaar zou minder zijn. Maar een inval in de XXII Moekims zal alweder uitbreiding van ons gebied ten gevolgenbsp;hebben. Daar Uw telegram van i8 February gewag maakte van eennbsp;voornemen tot vermindering van het garnizoensbataillon, heb ik hoopnbsp;dat de zorg van 9 February later verdwenen zal zijn.....

Het dwaze vooroordeel dat een officier die gepasseerd wordt, niet in de gelederen kan blijven, zou ik gaarne willen bestrijden; ik wil echternbsp;eerst het gevoelen van de militaire specialiteiten inwinnen over het doornbsp;U bedachte middel.

De kinakwestie hield mijne aandacht reeds bezig: ik denk dat ik daarover in Uw schuitje zal komen.....

50. VAN LANSBERGE AAN VAN BOSSE, 15 Mrt. 1878 i).

Hiernevens een afzonderlijke brief betreffende den heer Senn van Basel Consul in Siam. De hem rakende bijzonderheden, niet vatbaarnbsp;om in officieele stukken opgenomen te worden, heb ik afzonderlijknbsp;behandeld omdat U.E. den Minister van Buitenlandsche Zaken welligtnbsp;daarmede in kennis zal willen stellen ^).

De berigten uit Atjeh zijn niet ongunstig. De zaken op de Westkust zijn hoop ik op meer stevigen voet geregeld, na het magtsvertoon dezernbsp;dagen ten toon gespreid. De Radja van Simpang Olim is op weg omnbsp;de onderwerping der XXVI Moekims te negocieeren en Panglima Polimnbsp;schijnt meer neiging tot onderwerping te toonen.

Een verlies is het vertrek met verlof van Kroesen. Ik heb echter voor hem een goeden vervanger gevonden in den persoon van den heer Sol ®),nbsp;Referendaris' ter Secretarie, tot hiertoe met de behandeling der Atjeh-sche zaken belast, die met mij naar Atjeh is geweest en met de voornaamste hoofden persoonlijk bekend is. Hij is daarenboven een vertrouwd vriend van Van der Heyden en geniet volkomen mijn vertrouwen als een bedaard ijverig en zeer schrander ambtenaar. Ik geloofnbsp;dus dat niemand beter geschikt is om Van der Heyden ter zijde tenbsp;staan. Zijn vertrek is een groot ongerief voor mij, maar zulks moest iknbsp;mij getroosten ter wille van den goeden gang van zaken op Atjeh.

In Uwen brief van 2 Febr. *) geeft U.E. als Uw opinie te kennen dat Staatsexploitatie der Staatsspoorwegen niet wenschelijk is, doch datnbsp;voorshands het resultaat der exploitatie van de lijn Soerabaya—•nbsp;Passeroean—Malang afgewacht zal moeten worden.

Uit Buitenzorg.

W. H. Senn van Basel; onregelmatige handelingen t.a.v. Chin, immigr. (Verb. 10 Nov. 77-W/21.)

®) Abraham Sol (1846-1914) 1869 Gvtsdienst; 1879 ass.res. t/b. gouv. Atjeh; 1883 met rang v. res. t/b. gouv. Atjeh; 1884 res. Banka; 1892 gepensionneerd.

*) Niet aangetrofïen.

98 —

-ocr page 277-

In beginsel gelööf ik niet dat de gewone oekonomische regels op de exploitatie van spoorwegen toepasselijk zijn, omdat het hier niet eennbsp;gewone industrieele onderneming geldt maar een bepaald monopolienbsp;en monopoliën in handen van partikulieren zijn niet voordeelig voor hetnbsp;belanghebbend publiek. Voor dusdanige ondernemingen moet dus mijnsnbsp;inziens de Staat de voorkeur verdienen en ik geloof dan ook dat denbsp;algemeene rigting dien weg uitwil.

Voor groote landen, waar de esprit de clocher minder geldt, zijn daaraan minder bezwaren verbonden maar voor kleine landen zoo als België en Nederland zijn er in de praktijk zeer gewigtige bezwaren. Denbsp;ondervinding in België leert toch dat de exploitatie van een' grootnbsp;spoorwegnet door den Staat spoedig ontaart in een politieken hefboom,nbsp;waarbij het belang van de Schatkist en dikwijls ook de regtvaardigheidnbsp;jegens enkele gedeelten van het land wordt opgeofferd aan overwegingennbsp;van politieken aard, De toestand in België zal U.E. wel volkomen bekendnbsp;zijn. Ik zal daaromtrent dus niet in bijzonderheden behoeven te treden,nbsp;maar mij bepalen om te wijzen op het feit dat de exploitatie die vroegernbsp;tot 15 millioen zuiver opbragt, in de laatste jaren eene lastpost dreigtnbsp;te worden en op het feit dat door een geknoei met spoorwegtarieven denbsp;bescherming van inlandsche handelsartikelen in strijd met traktatennbsp;ter sluiks weder wordt ingevoerd.

Voor Nederland zou ik ook niet gerust zijn omtrent de toepassing: van het stelsel van Staatsexploitatie, maar voor Indië denk ik daarovernbsp;geheel anders. Het Bestuur in Indië is zoo sterk tegenover de partikulieren en zoo geheel onafhankelijk van hen, dat de vrees voor pressienbsp;van dien kant mij niet genoegzaam gemotiveerd voorkomt. Ik zie nietnbsp;in waarom de Regering op het punt van spoorwegtarieven meer zounbsp;behoeven toe te geven dan op het punt van gedwongen kultures, vannbsp;rottingslagen en .andere zaken waarop de ondernemers steeds aandringen. Eene verstandige exploitatie zal, ook in het belang van den fiscus,nbsp;in de eerste plaats te rade moeten gaan met de belangen van het publieknbsp;en van handel en nijverheid. Aan de ongemotiveerde eischen van enkelenbsp;personen zal echter zonder moeite weerstand geboden kunnen wordennbsp;omdat zij in het Indische bestuur niets in te brengen hebben en daarnbsp;zij geene kiezers zijn, ook in de Staten-Generaal maar een beperktennbsp;invloed kunnen uitoefenen.

De bezwaren van het stelsel bestaan dus in Indië niet, de voordeelen er van zullen zich hier meer dan elders doen gevoelen. Ik wijs vooreerstnbsp;op het belang dat een autokratisch en gecentraliseerd Bestuur heeftnbsp;om de Spoorwegen geheel in handen te hebben. Verder het belang vannbsp;het publiek dat niet te doen heeft met eene maatschappij, die alleen opnbsp;eigen voordeel let. Maar vooral zal de overweging gewigt in de schaalnbsp;moeten leggen dat de Staat zelf een der grootste vervoerders is en bijnbsp;eigen exploitatie alle onkosten die thans aan transportaannemers betaald

09

-ocr page 278-

worden, zullen uitgewonnen worden, daar het personeel der exploitatie daarmede zal belast zijn ^). De spoorwegexploitatie belooft ook eenenbsp;zeer winstgevende zaak te worden en behalve de bezuinigingen op hetnbsp;transport van personen en produkten kan de Staat daarvan ruime inkomsten genieten, volgens den heer Maarschalk op de lijnen in dennbsp;Oosthoek zelfs binnen eenigen tijd 8 % van het aanlegkapitaal zuiver.nbsp;Waarom zou de Staat dan die winsten aan anderen overlaten of met hennbsp;deelen ? Men moet zich toch niet voorstellen dat men hier met eenenbsp;maatschappij op dezelfde voorwaarden zou kunnen onderhandelen alsnbsp;in Nederland. Degenen die hunne kapitalen naar Indië zenden, moetennbsp;er minstens 6 a 7 percent van maken en dan schiet er voor den Staatnbsp;niet veel over.

De agitatie tegen de belastingen duurt voort en ik hoop dat de kwestie spoedig beslist zal worden.

51. VAN BOSSE AAN VAN LANSBERGE, 21 Mrt. 18782).

De telegraaf heeft U reeds heden het berigt gebragt van het ontslag van Van Rees en zal U, vóór de aankomst van dezen, wel het besluitnbsp;hebben doen kennen, dat over de benoeming van zijn remplapantnbsp;gevallen is. Rappard bedankte mij: ik ben niet geheel zonder hoopnbsp;dat hij er nog op terug komt. Persoonlijk had hij er niets tegen, en zijnenbsp;(jonge) vrouw evenmin. Maar nu waren het de belangen van zijnenbsp;zoons die hem tot weigering deden besluiten. Ik zal nog eene tweedenbsp;poging wagen, want de benoeming van Wiltens bevalt mij niet. En tochnbsp;zal er wel niets anders overblijven. Ik dacht er over, om eens geheelnbsp;buiten de regels of gebruiken te gaan, en een of ander van mijne mees.tnbsp;geschikte ambtenaren voor te dragen. Maar onder deze vind ik geennbsp;groote liefhebberij! Zij zien op tegen den onwil dien dergelijke benoeming onder de Indiërs te weeg zou brengen. Toch zou er veel voornbsp;pleiten om eens wat geheel frisch bloed in de aderen te storten. Hetnbsp;resultaat der overleggingen zal U wel, zoo als ik zeide, voor den ontvangstnbsp;van dezen bekend zijn.

De Tweede Kamer heeft de eerste Rekeningwet van, Indië afgestemd “). En wat nu ? Dat vragen onze would be politiekers niet! Kan men denbsp;schuldigen ophangen, dan ware er eene uitkomst! Maar de onwetendennbsp;en onverschilligen die de fautive cijfers in de wereld bragten zijn doodnbsp;of gepensionneerd, en zoo er nog van aanwezig zijn, zullen zij zich denbsp;zaak niet zwaar aantrekken! Ik schrijf er U heden officieel over. Hetnbsp;groote kwaad zit, buiten tegenspraak in de onkunde en onverschilligheid

b Dit is gebleken niet geheel uitvoerbaar te zijn -v. L.

Uit ’s Gravenhage.

Over 1867; pag 450 Handelingen ze Kamer.

100

-ocr page 279-

van het personeel van Rekenkamer en bureaux. Niemand heeft er persoonlijk belang bij dat de rekening sluit, en de groote hoop ziet er alleen een vraag in die betrekking heeft tot het ,,batig slot”, en dat is denbsp;algemeene vijand! De qualiteit van het inferieur personeel zal er ooknbsp;veel toe doen. Het goede ras van klerken en boekhouders dat wij hiernbsp;hebben, ontbreekt in Indië, en het was vroeger usantie om bij de Rekenkamer aldaar te plaatsen wat voor geen enkelen vak van dienst te gebruiken was. Ik gaf er wat voor dat het U gelukken mogt dien Augiasstalnbsp;te zuiveren. Kon het welligt goed zijn, eens een paar dozijn goedenbsp;klerken van hier te zenden, om de Sinjo’s wat acuratesse in de boekhouding te leeren ?

Naar eenen goeden uitweg zoek ik te vergeefsch. In Indië weet men geen juister cijfers te leveren: moet dan de rekening maar openblijven ?nbsp;En zal dat over de volgende jaren, tot 1874 toe althans, ook maar zoonbsp;moeten blijven ? Op het eergevoel van de bureaux in Indië durf ik nietnbsp;veel staat maken! Hier zou het werken; de ambtenaren zouden zichnbsp;schamen en door het gansche land bespot en verdacht worden. Dochnbsp;die prikkel is in de Oost niet zeer scherp, althans niet bij de financiëlenbsp;beambten.

Voor ’t oogenblik zal de zaak wel daarbij blijven. Maar, naarmate onze financiële horizon duisterder wordt, zal zij grooter proportiën krijgen.nbsp;Aan voorwendselen om de lasten van de spilzucht onzer dagen op Indiënbsp;te schuiven zal het niet ontbreken: en men zal die ook wel zoeken in denbsp;nalatigheid der Indische bureaux, als het aankomt op rekeningen ennbsp;verantwoordingen. De aandacht van het publiek is tot dusver door denbsp;dagbladen alleen gevestigd op de hooge politiek. Maar het nuchterenbsp;proza is in aantogt: na de spoorwegkoorts en de nu nog heerschendenbsp;onderwijskoorts zal de belastingkoorts komen. De voorteekenen zijn ernbsp;reeds; het voorstel tot heffing van successieregt in de regte lijn begintnbsp;de gemoederen bezig te houden. Wat zal het zijri, als men voor 1879nbsp;nog eens 8 a 10 millioen meer aan belastingen zal komen vragen ? 1 Daarover bekommert men zich nog niet in het allerminst.

De Eastern question is nog geenszins aan het einde. De Engelschen en ook sommige Franschen doen hun best om de gemoederen tegennbsp;Rusland op te zetten en tevens de plannen van Pruisen, ons betreffende,nbsp;verdacht te maken. De zeer gemarqueerd beleefde receptie van Prinsnbsp;Hendrik, toen hij te Berlijn bij het huwelijk van twee Pruisische prinsessen assisteerde, was blijkbaar bestemd om die praatjes tegen te gaan:nbsp;de prevenances gingen veel verder dan de dagbladen weten! Het Congres zal te Berlijn worden gehouden, zoo het althans tot een congresnbsp;komt. Nu Lord Beaconsfield de publieke opinie aan zijne zijde heeft,nbsp;is het geenszins onmogelijk, dat hij zijne avontuurlijke politiek tot hetnbsp;uiterste doordrijft. Men wil nu weten, dat de arrière pensée geennbsp;mindere is dan om Stamboul aan de Grieken te bezorgen! Al die tinne-

loi —

-ocr page 280-

gieterijen van diplomaten werken verlammend op al wat handel en industrie is; de toestand van deze wordt eiken dag ongunstiger. Helder isnbsp;de horizon in geenen deele.

52. VAN LANSBERGE AAN VAN BOSSE, 26 Mrt. 1878 i).

Onlangs schreef U.E. mij over decentralisatie in de Buitenbezittingen en het door den heer De Waal geopperde denkbeeld van een Departement voor de Buitenbezittingen.

Wat het laatste aangaat het is even weinig praktisch als zoovele andere door den heer De Waal aangegeven en ook in praktijk gebragte denkbeelden. Ik zou niet weten wat een Departement voor de Buitenbezittingen zou uitvoeren. Er is geene enkele bestuurszaak of zij behoortnbsp;tot den werkkring hetzij van de Direkteuren hetzij van den G.G., alsnbsp;beheerende zelf de Direktie van het Departement van Politieke en Buiten -landsche Zaken. De Direkteur van het nieuwe Departement zou dusnbsp;eenvoudig een trechter zijn tusschen de Residenten der Buitenbezittingennbsp;en de andere Direkteuren, een vijfde rad aan de wagen, en de Direktienbsp;een kostbaar en onnoodig ligchaam.

Daaruit volgt niet dat ik het denkbeeld van decentralisatie niet toe -gedaan ben. Integendeel, zoo ik de afschaffing van het Gouvernement van Sumatras Westkust voorstelde, was het omdat het mij voorkomtnbsp;dat de inrigting daarvan wel tot omslag maar niet tot decentralisatienbsp;leidt. Ik was ook geïnfluenceerd door het verlangen om door de daaruitnbsp;voortvloeyeade bezuiniging den tegenstand te overwinnen die ik vreesdenbsp;voor eene noodig geoordeelde uitbreiding van het Europeesch Bestuur.nbsp;Tegen het behoud daarvan zijn echter geene bezwaren van overwegenden aard.

Decentralisatie ware op geheel andere wijze te verkrijgen, namelijk door geheel Sumatra tot één Gouvernement te vereenigen en de bevoegdheden van den Gouverneur aanmerkelijk te vermeerderen, ongeveer opnbsp;den voet als zulks in Britsch-Indië het geval is ten opzigte der Presidentschappen Bengalen, Madras en Bombay. Het Gouvernement van Sumatra zou dan een eigen budget en eigen geldmiddelen moeten hebben;nbsp;de benoeming van het grootste deel der ambtenaren en alle details vannbsp;inwendige administratie zouden bij den Gouverneur berusten, ondernbsp;het oppertoezigt van den G.G., in wiens handen leger, marine ennbsp;justitie zouden moeten blijven.

Eene soortgelijke regeling zou voor Celebes, vereenigd metdeMoluk-ken en Timor, getroffen kunnen worden en dan zou de bemoeyenis met details van den G.G. zich tot Java en Madura en welligt Borneonbsp;kunnen bepalen.

Uit Batavia.

102

-ocr page 281-

Het uitwerken van dit denkbeeld zou waarschijnlijk vele bezwaren aantoonen, niet het minste de kostbaarheid van dusdanige inrigting,nbsp;maar ik houd mij overtuigd dat de voordeelen, ook uit een financieelnbsp;oogpunt, wel tegen de bezwaren zouden opwegen. De ontwikkeling dernbsp;Buitenbezittingen stuit steeds af op gebrek aan belangstelling, onkundenbsp;of onmagt bij de Centrale Regering. Op het gebrek aan belangstellingnbsp;wees U.E. zelf onlangs, de onkunde is het gevolg van het gemis van allenbsp;middelen van controle en van den systematischen toeleg van de meesjenbsp;Residenten om de Regering zoo weinig mogelijk op de hoogte der zakennbsp;te laten, de onmagt is het gevolg van het gebrek aan fondsen en aannbsp;personeel.

Het spreekt van zelf dat de bedoelde decentralisatie hierin eene aanmerkelijke wijziging zou brengen. Gaat men daartoe niet over, dan dienen toch in ieder geval de middelen van controle verbeterd te worden. lederen dag zien wij hoe Regering en Opperbestuur door denbsp;Residenten in de Buitenbezittingen worden misleid of ten minste onkundig gelaten van de meest belangrijke zaken, hoe willekeur daar nognbsp;blijft heerschen en hoe alle wetten en voorschriften der Regering metnbsp;voeten getreden worden.....

De aanstelling van een Hoofdinspekteur voor de Buitenbezittingen komt mij dus onontbeerlijk voor en ik denk U.E. daartoe een voorstelnbsp;in te dienen. De zending van den heer Pies naar Sumatra in 1875nbsp;heeft reeds zeer goede vruchten gedragen ^).

28 Maart. Heden morgen bragt ik een bezoek aan de werken te Tandjong Priok. Er is reeds veel gedaan en met uitzondering vannbsp;eenige teleurstellingen die het gevolg zijn van het zich niet houden innbsp;Nederland aan de afspraken voor enkele bestellingen gemaakt en dienbsp;den Staat op een paar ton te staan komen, heeft men den meesten voorspoed ondervonden. De gezondheidstoestand is zeer gunstig geweest,nbsp;ook een gevolg van de geaardheid van den ondergrond die men gevonden heeft en die uit zuiver zeezand bestaat en dus zoowel voor denbsp;aanplempingen in zee, als voor het heyen, bouwen en opstellen van machines allergunstigst is. De spoorweg is dan ook vrij wat beter aangelegdnbsp;dan die van Batavia—Buitenzorg. Werkvolk kan men genoegzaamnbsp;bekomen en tegen zoodanige lage loonen, dat op die post alleen eenenbsp;kolossale besparing verkregen zal worden. De heer De Gelder maaktnbsp;zich dus nog altijd sterk dat het werk binnen den bepaalden tijd zalnbsp;klaar komen en dat de onkosten ver beneden de raming zullen blijven.nbsp;Binnen drie jaren denkt hij dat het eerste schip de haven binnen zalnbsp;kunnen stoomen. Hij heeft ook Inlanders opgeleid tot opzigters, machinisten en telegrafisten. Zij voldoen zoo goed, dat hij het lastige en dikwijls aan den drank verslaafde Europeesche lagere personeel langzamer-

b ,,De koffijcultuur op Sumatra’s Westkust” verslag van D. Pies; Nov. 1875-Mei 1876. — Batavia 1878.

— 103

-ocr page 282-

hand daarmede denkt te vervangen. Ik ben al lang van oordeel geweest dat wij er op bedacht moeten zijn meer partij van beschaafde Inlandersnbsp;te trekken en daarom heb ik zoo aangedrongen op de oprigting dernbsp;schooien voor Inlandsche hoofden. De wijze waarop de heer Meesnbsp;zulks heeft tot stand gebragt, draagt mijne volle goedkeuring niet weg,nbsp;maar ik heb geene moeyelijkheden willen maken om de zaak niet opnbsp;te houden. Bij eene volgende gelegenheid kom ik hierop terug, thansnbsp;moet ik dezen sluiten.

53. VAN BOSSE AAN VAN LANSBERGE, 2 April 1878 i).

Ik ben zeer verheugd daardoor in staat te zijn gesteld om de praatjes tegen te spreken, die door de benijders en tegenstanders van Sprengernbsp;van Eyk werden rondgestrooid, en zal niet in gebreke blijven dit te doen.nbsp;Mijne eenige zorg, hem betreffende, was, dat hij al te ijverig en al tenbsp;nauwkeurig zou zijn en zich daardoor in de bredouille zou brengen. —nbsp;Ik wenschte wel dat ik U eenige assistenten meer van dergelijk gehaltenbsp;kon bezorgen. Maar het zijn witte raven! Wel denk ik over dit onderwerp; zoolang er evenwel geen beslissing is gevallen over de spoorwegen,nbsp;maak ik geen plannen meer. En over die zaak ben ik minder couleurnbsp;de rose dan vroeger. De financiële toestand is niet verbeterd; en, wat denbsp;Indische financiën betreft, in de eerste plaats ten gevolge van de dalingnbsp;der koffyprijzen. De laatste veiling was 3 a 4 ets. beneden de vorige.nbsp;Op het oogenblik is de geweldige spanning tusschen Rusland ennbsp;Engeland ook een zeer voorname reden tot ongerustheid: de beurzennbsp;zijn overal zeer gedaald; het uitzigt op financiële operation wordt er doornbsp;beneveld: de opbrengst der belastingen is niet zoo goed als vroeger.nbsp;Een en ander doet mij vreezen voor het veld winnen der meening, datnbsp;men nu maar op de Indische uitgaven a tout prix moet bezuinigen, ennbsp;dat men er de Indische spoorwegen aan zal opofferen. En met datnbsp;systeem denk ik mij niet te vereen igen. Maar daarom kan ik dan ooknbsp;nu niet veel over de verdere toekomst denken. Ik had anders het plannbsp;U te vragen hoe gij denken zoudt over Van der Wijck als Directeur vannbsp;Binnenlandsch Bestuur in opvolging van Henny, als deze eens in dennbsp;Raad ging. Een nog meer omvattend denkbeeld kwam mij ook wel eensnbsp;voor den geest: ik had gedacht U aanstaande jaar te vragen of Uwnbsp;plan is, om Indië na verloop der sacramentele vijf jaren te verlaten, en,nbsp;zoo ja, hoe gij denken zoudt over de zending van een Luitenant G.G.nbsp;Dit kwam bij mij op, nu ik genoodzaakt was, bij gebrek aan beter,nbsp;Andree Wiltens als Vice-President voor te dragen. Rappard bedanktenbsp;mij: de belangen van zijne kinderen stonden hem in den weg. Ik wenddenbsp;mij toen tot Alting Mees, die echter ongezind was naar Indië terug tenbsp;Uit ’s Gravenhage; antwoord op brief als bijl. 44 opgenomen.

IC4

-ocr page 283-

keeren. Au bout de mon latin heb ik nu Wiltens voorgedragen: de telegraaf zal U den uitslag gemeld hebben vóór aankomst van dezen.nbsp;Maar vooral met zulk een’ slappen Vice-President zou het nuttig kunnennbsp;zijn intijds te zorgen voor eenen Luitenant, indien het Uw voornemennbsp;was bij het einde van de vijf jaren te repatriëren. — Al die plannennbsp;moeten nu maar in de lucht blijven zweven tot dat het beslist is of iknbsp;al dan niet op mijne plaats blijf.

Ik dacht wel dat het met de vermindering der uitgaven voor Atjeh niet zoo spoedig zou gaan, hoe zeer ik het ook wenschte. — Men is hiernbsp;zeer overtuigd dat er weinig grond was voor het courantengeschreeuwnbsp;over de reductie van de inkomsten der officieren; ik hoor zelfs sprekennbsp;van een plan om van die meening te doen blijken in de Kamer, en Uwenbsp;handeling goed te keuren. Met Uw besluit om te trachten door eenenbsp;ruime remuneratie aan Habib de bevrediging van de XXII Moekims tenbsp;verwerven, ben ik niet zeer ingenomen. Zal dit baten ? Zal het niet veeleer tot eischen van soortgelijken aard aanleiding geven ? Slaan wij diennbsp;weg in, dan zullen Panglima Polim en Toekoe Bait ook geld vragen, ennbsp;zal die begeerigheid ook wel bij anderen opkomen! Het zijn van dienbsp;zaken, die alleen door het succes worden geregtvaardigd. De kogel is nunbsp;door de kerk, en wij zullen de gevolgen moeten afwachten.

Het telegram houdende het berigt van den goeden afloop van den togt op de Batang Hari deed mij zeer veel genoegen, ik zie het schriftelijknbsp;rapport van Van der Hoeven belangstellend tegemoet. De toekomstnbsp;van de exploitatie der Ombilien kolenvelden hangt m.i. van de definitivenbsp;oplossing van de vraag af, of een spoorweg van die velden naar de Oostkust kan gemaakt worden. Cluysenaar heeft een breedvoerig rapportnbsp;over zijn spoorweg naar de Westkust gemaakt, dat ik zal laten drukken.nbsp;Ik zie daarin echter zeer groot bezwaar, en hecht veel meer aan hetnbsp;andere denkbeeld. Het kan U echter nuttig zijn te weten dat de ambtenaren bij Koloniën er anders over denken (dans un ministère tout estnbsp;immuable excepté Ie ministrel).

Ook voor Uwe mededeelingen over de militaire geniewerken zeg ik U veel dank. Ik geloof niet meer aan aanvallen op onze Koloniën. Mogtnbsp;Engeland intusschen weder tot zijne oude politiek terugkeeren, dan zullen wij hun het meesterschap op zee niet meer kunnen betwisten, ennbsp;de verovering van Java zou dan slechts eene questie van tijd zijn. — Iknbsp;zie met groot genoegen dat wij over die vestingenquestie geheel eenstemmig zijn.

De Batakkers expeditie zal, hoop ik, spoedig aan een einde komen. Uw gevoelen dat men verkeerd deed door Silindong niet aan ons tenbsp;trekken, is geheel het mijne. ®)

Vgl. verb. 2 Nov. 78-7.

J. L. Cluysenaer ,,Rapport over den aanleg van een spoorweg ter verbinding van de Ombilienkolenvelden op Sumatra met de Indische Zee” 1876.

De inval, georganiseerd door Singa Mangaradja had pas in Maart tot de inlijving van Silindoeng geleid.

— 105 —

-ocr page 284-

Het moge ons eene les wezen voor ’t geen nu in Djambi te doen is ^).

6 April. De kansen van aanneming der spoorwegvoorstellen zijn er niet op verbeterd. De Kamer zal ze niet, zooals ik hoopte, vóór hetnbsp;Paasch-reces behandelen; het wordt dus Mei: en bovendien brengt mennbsp;ze nu in eenig verband met het voorstel tot geldleening en tot de voorstellen tot heffing van nieuwe belastingen; de laatste vooral zijn zeernbsp;onwelkome gasten. Mijn collega voor Waterstaat zit mij ook in den wegnbsp;met zijn plan om nog eens 30 millioen te vragen voor de verbeteringnbsp;van onze kanalen, doch moest reeds ondervinden dat de Kamer over denbsp;financiën gaat denken: de behandeling van dat plan werd, tegen zijnnbsp;zin, uitgesteld tot na het Paasch-reces.....

De politieke toestand in het Oosten blijft altijd zeer gespannen: Derby is vervangen door Salisbury, en deze verandering ging vergezeldnbsp;van de oproeping der reserves van leger en vloot. Maar onder welknbsp;pretext of tot welk doel Engeland zou gaan strijden, is zeer moeyelijknbsp;na te gaan, indien het John Buil althans niet te doen is om een deelnbsp;van den buit op den „Zieken Man” behaald. En toch houdt hij zichnbsp;alsof hij geheel belangeloos is! De voorgestelde verhooging van denbsp;income tax zal de oorlogzucht wel wat doen bedaren. Merkwaardig in-tusschen is het, dat er in sommige bladen die de Russen vijandig zijn,nbsp;vele vertoogen beginnen te verschijnen die de noodzakelijkheid eenernbsp;inbezitneming van Egypte door de Engelschen tot onderwerp hebben.nbsp;Zoo ver ik zie, schijnt de tegenspoed van de Turken nog weinig invloednbsp;te hebben op onze Mahomedanen: vermoedelijk zal hun wel verteldnbsp;worden dat de Sultan de Russen overwonnen heeft!

Zooeven ontvang ik de besluiten van benoeming van Wiltens en Nederburgh ^). — Het zoeken naar doctoren voor de krankzinnigengestichten heeft veel tijd gekost, vooral tengevolge van de noodzakelijkheid om inlichtingen over de candidaten te bekomen. De telegraaf heeftnbsp;U ook daarover den uitslag reeds gemeld.

54. VAN LANSBERGE AAN VAN BOSSE, 5 April 1878 3).

Met deze mail ontvangt U mijn voorstel tot afschaffing van alle heerendiensten, die niet tot algemeen nut strekken. Zooals U.E. zalnbsp;zien zijn er nog enkele min goed toegelichte punten. Dit heeft mij echternbsp;niet weerhouden het voorstel in te dienen, in de hoop dat U het met mijnbsp;eens zal zijn dat het tijd wordt dat aan de zaak een einde kome. Trouwens één onzer groote gebreken op wetgevend gebied is de eisch datnbsp;ieder wetsontwerp volmaakt zij in de oogen van iedereen. Hoeveel

In de bovenlanden was de macht nog in handen van den, van zijn waardigheid vervallen verklaarden, sultan Taha.

Resp. tot vice pres. en lid R. v. I. (K.B. 6 Apr. 78-3).

Uit Buitenzorg.

106 —-

-ocr page 285-

oponthoud, hoeveel onmacht hebben wij niet aan dat stelsel te danken. In Engeland is men veel praktischer. Ik heb daar zelf bijgewoond hoenbsp;het Parlement in de eerste plaats óp de beginselen let en op de detailsnbsp;zeer ruim is uit aanmerking ook dat zéér dikwijls alleen de praktijknbsp;daaromtrent kan doen beslissen.

Het aequivalent behoeft, geloof ik, niet hooger te zijn dan één gulden, een som die voor niemand drukkend kan zijn. Ter nadere aantooningnbsp;van hetgeen ik vroeger opmerkte omtrent den welvaart der bevolkingnbsp;diene de twee volgende feiten. Onlangs werd te Solo een feest gegeven.nbsp;Van die gelegenheid maakten Europeanen, Inlanders en Chineezennbsp;gebruik om talrijke winkeltjes op de aloon-aloon op te zetten. In zesnbsp;dagen tijds hebben die winkeltjes 103.000 gulden verdiend, bij geheelnbsp;van de toegestroomde Inlanders en opgeroepen dienstpligtigen en datnbsp;in de meest achterlijke residentie. Het tweede feit is dat niettegenstaande de droogte en de daaruit voortvloeyende hooge rijstprijzen overnbsp;geheel Java, van gebrek niets vernomen wordt, uitgezonderd zeer enkelenbsp;streken waar met eenige weinige reliefworks de bevolking geholpen is.nbsp;Wel is waar behelzen de couranten van tijd tot tijd onrustbarendenbsp;geruchten, maar ik ben overtuigd dat die geruchten alleen ten doelnbsp;hebben om de autoriteiten in een slecht daglicht te plaatsen. De Residenten, die, zoo als de Locomotief beweert, onder mijn bestuur rillennbsp;en beven, zullen zich wel niet aan eene misleiding wagen, waarvan zijnbsp;geen voordeel zouden kunnen trekken, maar die hun duur te staan zounbsp;komen.....

De agitatie over de bezuinigingen is over, nu hebben wij die tegen de belastingen onder aanvoering der heeren De Waal, Van Resterennbsp;en Van den Berg. Bij gelegenheid van mijn laatste verblijf te Batavianbsp;heb ik laatstgenoemde bij mij laten komen en hem onder de oogen ge-bragt hoe onverstandig het zaayen van tweedragt tusschen Moederlandnbsp;en Koloniën en het schelden op de Staten-Generaal is. Ik maakte hemnbsp;de opmerking dat door de heftigheid en overdrijving der Indischenbsp;klachten de pogingen die U.E. en ik in het werk stelden om aan Indiënbsp;te bezorgen wat het noodig heeft werden gedwarsboomd en dat hijnbsp;op een gevaarlijken weg was, waarop hij door min eerlijke lieden voortgestuwd werd en waarop hij verder zou gaan dan hij nu dacht. Hijnbsp;beloofde beterschap en zijn artikel tegen Van Resteren en het Handelsblad is zeker veel gematigder.

De kwestie zijner vervanging heb ik met den Legerkommandant besproken. Hij bekende mij volmondig dat noch Wiggers nochnbsp;Schultze Legerkommandant konden worden, evenmin als al denbsp;Kolonels tot Pfeiffer toe. Aan dezen en aan Boumeester kende hijnbsp;wel de vereischten voor de betrekking toe.

*) Wfggers Van Kerchem.

Karei Frederik Schultze (1825-85) 1843 N.I. mil dienst; 1873 kol.; 1876 gen maj.; 1878 gepensionneerd.

— 107 —•

-ocr page 286-

Mijns inziens moet Boumeester voorgaan, vooreerst omdat hij oud officier is en Pfeiffer zijne anciënniteit als kolonel aan eene toevallige omstandigheid te danken heeft. Daarenboven ben ik veel meernbsp;overtuigd van de geschiktheid van Boumeester die in alle opzigten eennbsp;ontwikkeld man is, terwijl Pfeiffer altijd een eenzijdigen werkkring heeftnbsp;gehad. Hetzelfde geldt ook van Ermeling ^), die een zeer bekwaamnbsp;ingenieur is maar als Legerkommandant niet in aanmerking kan komen.

Indien U.E. met het vorenstaande instemt, kunnen de zaken daarheen geleid worden. Het is steeds verkieselijk een bepaald doel voor oogen te hebben.

Van der Heyden kan niet in aanmerking komen, zelfs niet voor chef der 2de afdeeling van het Dept. Als Generaal-Majoor in de 2de afdeelingnbsp;moet hij zijne carrière besluiten. De omstandigheden hebben hem opnbsp;Atjeh noodig doen zijn en aldaar kan hij voldoen zoolang hij op militairnbsp;en civiel gebied bekwame raadslieden heeft die in zijne smaak vallen,nbsp;maar geheel zelfstandig op te treden daarvoor is hij ten eenenmalenbsp;ongeschikt.

De zaken in Europa zien er zeer donker uit. Engeland heeft eene ongelukkige politiek gevolgd en een mdsselijk figuur geslagen. Of onsnbsp;vaderland nog in de verwikkelingen gemengd zal worden weet ik niet,nbsp;maar voor Indië behoeft U.E. zich niet bekommerd te maken. Onzenbsp;positie is even sterk als die der grootste mogendheid en zwakheid vannbsp;mijn kant hoop ik dat U.E. niet zal vreezen.

SS. VAN LANSBERGE AAN VAN BOSSE, ii April 1878 ^).

Morgen heeft de installatie plaats der heeren Wiltens, Netscher en Nederburgh. Het spijt mij dat Rappard bedankt heeft. Het vertreknbsp;van den heer Van Rees is reeds merkbaar in de adviezen van den Raad,nbsp;die meestal concludeeren tot het hooren van meerdere autoriteiten, eenenbsp;manier van werken die de Heeren Raadsleden het maken van notasnbsp;bespaart maar de zaken onnoodig ophoudt. Ik heb den heer Wiltensnbsp;verzocht daaraan een einde te maken, hetgeen des te gemakkelijker zalnbsp;vallen, omdat Netscher en Nederburgh twee bekwame en zeer werkzame leden zullen zijn.

In verband met de spoorwegplannen moet ik U.E. op de volgende bijzonderheid aandachtig maken. In verscheidene residentien heeft mennbsp;geen verhardingsmateriaal voor de wegen. De bevolking die het tochnbsp;leveren moest werd vroeger genoodzaakt het elders in te koopen, het-

*) Johann Philip Ermeling (1831-1921) 1850 off. N.I.L.; 1864/70 werkz. boren art. putten; 1875 kol. chef genie; 1875 naar Atjeh; 1879 gepensionneerd, gen maj.tit.;nbsp;1879/1902 vertegenw. Billitonmij. in N.T.

Uit Batavia.

tot vice-pres. resp. lid R. v. I.

108 —

-ocr page 287-

geen voor haar zeer drukkend was. Niettegenstaande dat in x866 reeds beslist is dat aan alle gedwongen leveringen een einde zou gemaaktnbsp;worden, werd op dien regel in menige afdeeling uitzondering gemaaktnbsp;voor het verhardingsmateriaal. Toen ik dit merkte gaf ik last daaraannbsp;een einde te maken. De Resident van Soerabaya betoogde, dat het opvolgen van dien last den Staat op tonnen gouds te staan zou komen.nbsp;Hij voldeed echter aan den last om voor den weg Soerabaya—Sidordjonbsp;eene begroeting van uitgaven in te dienen, die eene zeer belangrijkenbsp;som aanwees. Ter gelegenheid der aanstaande opening van den spoorweg is die begrooting herzien en teruggebragt tot de zeer geringe somnbsp;van ƒ 6000, die nog ten deele eene fictieve uitgaaf voorstelt omdat denbsp;vrachtkosten weder in ’s Lands kas terugkeeren. U.E. ziet dus hoe énnbsp;de bevolking én de Staat daardoor gebaat zullen worden.

Hiernevens een uittreksel uit een brief van den Resident van Kediri, waarin U.E. zal zien hoezeer de welvaart in dat gedeelte van Java isnbsp;toegenomen ^).

Kroesen heeft Atjeh verlaten. Bij zijn vertrek heeft hij nog een brief aan Sprenger van Eyk geschreven, waarin de overtuiging uitgedruktnbsp;staat dat wij het oogenblik zeer nabij zijn waarin de kroon op hetnbsp;werk zal gesteld worden. Zijn naamgenoot^) is mij niet medegevallen.nbsp;Hij zit nu reeds twee maanden op Atjeh op een daggeld van ƒ 50, voornbsp;een onderzoek dat in 2 of 3 weeken had kunnen afloopen. Aan deze verregaande onbescheidenheid heb ik een einde moeten maken door hemnbsp;te verzoeken terug te komen. Zijne zending zal toch het voordeel aanbieden van de Regering in de gelegenheid te stellen van een juist overzigtnbsp;te hebben over de geldelijke administratie. Ook heeft hij eenige goedenbsp;denkbeelden aan de hand gedaan. Officieel luidt de aan hem gedanenbsp;opdragt om onderzoek te doen naar de geldelijke administratie met hetnbsp;oog op mogelijke bezuinigingen. Hij heeft echter nog de geheime opdragt om onderzoek te doen naar de juistheid der geruchten omtrentnbsp;malversatiën. Het verv.''ondert mij niet dat die geruchten tot U.E. zijnnbsp;doorgedrongen, maar voor en aleer men er geloof aan hecht dient mennbsp;de bronnen na te gaan en deze zijn geen andere dan; 1°. leveranciersnbsp;die niet genoeg verdiend hebben of vergeefs getracht hebben officierennbsp;om te koopen, 2°. officieren die ontevreden over de bezuinigingennbsp;willen betoogen dat men de verspilling ten hunnen opzigte had kunnennbsp;bestendigen door afschaffing van misbruiken, welke zij waarschijnlijknbsp;zelf in de hand hebben gewerkt. Trouwens het artikel in de Locomotiefnbsp;van 12 January is eene aaneenschakeling van leugens, des te treurigernbsp;omdat degeen die de gegevens verschaft heeft, klaarblijkelijk iemandnbsp;van het bureau van de administratie is.

Niet aangetroffen.

Tiemen Cornells Johannes Kroesen (1823-1902) 1842 N.I. mil dienst; 1865 kol., mil. adm.; 1874 lid Rekenkamer; 1879 Dir. B.OW.; 1884 gepensionneerd.

Bijl. 45 noot 5.

— 109

-ocr page 288-

Eene enquête naar aanleiding van dat geschrijf en van de losse praatjes die dagelijks rondgaan en naar Europa als waarheid overgeboekt worden,nbsp;zou eene zeer groote fout zijn. Wat zou U.E. wel zeggen als zij in denbsp;Staten-Generaal ter verantwoording werd geroepen over artikelen vannbsp;de Asmodee? Niemand zou het in zijn hoofd krijgen en toch zijn denbsp;Indische bladen niet anders dan Asmodees die hunne kolommen openstellen voor alle geheime wraaknemingen van ontevreden ambtenaren,nbsp;Chineesche smokkelaars en min gelukkige concurrenten. De Indischenbsp;pers doet, zooals ik zeide, weinig kwaad omdat iedereen weet wat zijnbsp;waard is, maar wordt aan haar geschrijf in Europa waarde gehechtnbsp;dan loopt men gevaar hier het kwaad te stichten dat nog niet bestaatnbsp;en zal men de Regering in de noodzakelijkheid stellen om maatregelennbsp;van bedwang te nemen, waartoe zij anders liefst niet zou overgaan.nbsp;Indien U.E. eens kennis nam van de klachten die aangeheven wordennbsp;over de uitzendingen uit Nederland en de wijze waarop de eerlijkheidnbsp;van het Departement van Koloniën en van de keuringscommissie innbsp;verdenking worden gebragt, zou zij de juiste waarde leeren kennen vannbsp;dat Indische gepruttel en gebabbel. Dat men daaromtrent niet dikwijlsnbsp;iets in de Indische kouranten vindt heeft alleen zijn oorzaak in de omstandigheid dat men de personen die het betreft niet kent of met hunnbsp;niet te maken heeft terwijl het als Indische ambtenaren betreft de zuchtnbsp;tot wraakneming of afbreking van hoogere autoriteiten bevredigd kannbsp;worden.

U.E. leide hieruit niet af dat ik volkomen overtuigd ben van de integriteit der militaire administratie. Verre van daar: ik heb zelf genoegnbsp;getoond dat ik eene scherpe kontrole over hare daden noodig achttenbsp;en ik verzeker U dat die kontrole door de Secretarie behoorlijk is gevoerd, adres aan al hetgeen over de aanbestedingen is voorgevallen.nbsp;Maar die heeren zijn veel te slim om zich in transactiën te begevennbsp;die uit zouden kunnen komen. Oneerlijkheid is vooral mogelijk bij denbsp;keuring en aanneming van goederen. Van zoodanige oneerlijkheid zullennbsp;zeker te Atjeh genoeg gevallen zijn geweest, doch daaraan is de hoofdadministratie niet schuldig en zij kan alleen gepleegd zijn geweest metnbsp;medepligtigheid der personen die zelf de grootste klachten aanheffen.nbsp;Mogt de heer Kroesen feiten aan den dag brengen dan kan U.E. verzekerd zijn dat het aan bestraffing niet zal ontbreken, maar lieden innbsp;staat van beschuldiging te stellen met de zekerheid dat men geen bewijsnbsp;zal vinden is onbillijk en impolitiek. Men sticht kwaad bloed en toontnbsp;de onmacht der Regering.

IIO

-ocr page 289-

S6. VAN BOSSE AAN VAN LANSBERGE, ii April 1878 i).

Of dit een cadeau van den schrijver is, is mij niet duidelijk gebleken: de étiquette ,,van den schrijver” doet het mij denken. Ik nam metnbsp;leedwezen kennis van den inhoud. Niet dat ik het hem ten kwade duidenbsp;dat hij zich rangschikt onder degenen die liefst geen belasting betalen.nbsp;Maar de tirade over ’tgeen Java van Engeland zou te wachten hebbennbsp;in cas van annexatie is' eene leelijke — ik zou zeggen verraderlijke.nbsp;Men praat altijd van Engeland als het land van belofte, maar in éénnbsp;opzigt volgt men het voorbeeld der Engelschen niet. Van de vrijheidnbsp;van spreken en schrijven maakt ieder Engelschman ruim gebruik,nbsp;en geneert zich niet om critiek uit te oefenen. Maar mij is geen voorbeeldnbsp;bekend van een Engelschman die, waar het zijn eigen belang geldt, hetnbsp;zou durven wagen te schrijven dat dit belang door eene vreemde Regee-ring beter zou behartigd worden. Old England for ever geldt daar, ennbsp;wie daar in bedekte termen den wensch zou uiten om zijne woonplaatsnbsp;aan eene andere mogendheid te zien overgaan, zou aan de algemeenenbsp;verachting prijs gegeven worden. Met die tirade heeft Van den Bergnbsp;het i6ij mij geheel bedorven en ik zal niet in gebreke blijven bij eenenbsp;passende gelegenheid daarvan te doen blijken.

En waar was die verontwaardiging en die woede, toen het alleen gold de bedrijfsbelasting voor de Oosterlingen te verhoogen? Volgens denbsp;inzigten van de Indo-Europeanen is ,,Indië” het kleine getal Europeanennbsp;dat zich in Indië bevindt, aan wier belangen die van de Inlandsche bevolking onvoorwaardelijk moeten worden opgeofferd. Het spijt mij voornbsp;hen, dat ik die leer niet kan huldigen. Overigens, een man als Van dennbsp;Berg moest niet voorbij zien, dat, als men hier te lande 8 a 10 millioennbsp;aan nieuwe belastingen noodig heeft, behalve ’t geen geleend moetnbsp;worden voor de groote werken, de Europeesche bevolking in Indië nietnbsp;zoo zeer te beklagen is als men haar ook iets tot de algemeene lastennbsp;laat bijdragen.

Het verslag over de suppletoire begroeting komt met deze mail in Uwe handen. Het zal U wel doen zien hoe de zaken staan. De behandeling kan eerst in de eerste dagen van Mei plaats hebben: het eenigenbsp;voordeel van dit uitstel is dat ik dan met Maarschalk in mondelingnbsp;overleg kan treden, wat mij voor de discussie zeer te pas kan komen.nbsp;De telegraaf bragt gisteren het berigt van het overlijden van Mevrouwnbsp;Van Rees: een treurig begin van den togt der familie.

Voor de belangrijke inlichtingen nopens den toestand van de twee strijdende Kerken in de Minahassa ben ik U zeer verpligt. Die proselyten-

b Uit ’s Gravenhage. Antwoord op Van Lansberge aan Van Bosse van 27 Febr. en 8 Mrt 78 (eerste niet aangetroffen, tweede als bijl. 48 opgen.) Ontvangstberichtnbsp;brochure N. P. van den Berg „Mist het protest tegen de Bijdrage een op recht ennbsp;billijkheid steunenden grondslag. — Brief aan den heer Mr. F. Alting Mees van N. P.nbsp;van den Berg” Bat. 1878

III

-ocr page 290-

makerij zal ons nog vrij wat soesah’s bezorgen, zoo als trouwens het gehaspel op kerkelijk terrein ze ons hier ook geeft. Het eenige wat innbsp;deze zaak te doen is — uitstellen — is teregt door U gedaan! Ik hoopnbsp;dat het U gelukken zal daarbij te blijven. Zoo neen, dan zullen de zendelingen eene zware taak krijgen! De uiterlijke vertooningen van hetnbsp;Catholicisme moeten noodwendig veel meer aantrekkingskracht hebben voor Boeginezen en Alfoeren dan het dorre Calvinisme. Maar goednbsp;kan zoodanige concurrentie, uit een politiek oogpunt, nooit te weegnbsp;brengen.

Het zal mij benieuwen wat het gevolg zal zijn van de vestiging eener Engelsche Maatschappij op de N.O. kust van Borneo. Gaat Van dennbsp;Berg daar niet heen? Hij kan dan de zegeningen van een EngelschBestuur genieten! In het Parlement deed men er eene interpellatie over:nbsp;de Minister antwoordde dat de zaak nog in deliberatie was. Onzenbsp;chauvinisten moeten nu maar weder de bekende oude koeyen uit denbsp;sloot halen.....

Ik kom nog eens terug op den slechten geest die onder het Euro-peesch personeel op Java heerscht. Als ik de geschiedenis raadpleeg, zou ik wel durven voorspellen wat het gevolg der verlangde totale emancipatie zou zijn. De geweldige moeite die men heeft om afdoende verantwoordingen op financieel terrein te verkrijgen toont genoeg aan watnbsp;er van den boêl zou worden! Want zou men in Indië, aan zich zelf overgelaten, de kracht vinden der publieke opinie, die hier zoo sterk is, ennbsp;die toch hier niet eens toereikend is om alle verkeerdheden en misbruikennbsp;te keeren? Het is een treurig verschijnsel dat bij onze natie bedrog,nbsp;tegen de algemeene zaak gepleegd, juist geen doodzonde wordt geacht.nbsp;Wij zijn, zeker, veel vooruitgegaan op dit terrein. Maar als ik zie datnbsp;hier, bij al onze betere comptabiliteit, toch het middel bestaat om tenbsp;knoeyen — als ik zie, dat hier aan een ,,ami dans l’embarras” het middelnbsp;wordt verschaft om eenige oude planken en potjes en pannen, met dennbsp;naam van historische antiquiteiten, versierd, voor ƒ 20 m aan ’t Landnbsp;aan te smeeren, in spijt van publieke opinie en publiciteit, wat zou mennbsp;dan moeten wachten van Indië, waar de traditiën der O.I. Compagnienbsp;nog zooveel levenskracht hebben. Men zegt wel, dat de onwil over hetnbsp;,,batig slot” eene groote rol daarin speelt; maar wat heeft het batig slotnbsp;te doen, b.v. met de infame afzetterijen waaraan de assuradeurs tenbsp;kampen hebben ?

Ik laat nu de vraag daar, hoe het geëmancipeerde Indië zou komen aan zee- en land-magt, aan personeel voor schier alle ambten, dat hiernbsp;aangekweekt en op ’s Lands kosten uitgezonden moet worden. Eennbsp;geëmancipeerd Indië zou binnen ongelooflijk korten tijd staan op denbsp;hoogte waarop Suriname staat; gesteld al dat de Javanen de geëmancipeerde vrienden niet in zee drongen vóór dat zij den tijd hadden zichnbsp;in hunne emancipatie te verheugen! Dit alles is zóó klaar, dat ik in het

112

-ocr page 291-

gekakel over emancipatie niets anders zie dan napraterij van de Engel-schen en Schotten die in Indië zijn, en die, natuurlijk, liever de Union Jack dan onze drie streepen te Batavia zouden zien waayen. Maar hetnbsp;bewijst zooveel te meer dat het hoogelijk zaak is voor de Regering zichnbsp;de belangen van de Inlandsche bevolking meer aan te trekken dan dienbsp;van ontevreden mopperaars, die al ligt conspirateurs zouden worden.

Heeft Van den Berg soms zijn boekje door Uwe tusschenkomst aan mij gezonden, dan heb ik er niets tegen dat hem de indruk worde medegedeeld die zijn geschrijf op mij heeft gemaakt. Zulke onzinnighedennbsp;kan men passeren in een couranten krabbelaar, die effect moet makennbsp;om aan den kost te komen: van heele of halve recommandatiën van denbsp;Engelsche vlag dienden zij zich te onthouden, die niet om den broodenbsp;schrijven, en die weten moesten hoe het dan toch gesteld is met denbsp;securiteit van het Engelsche gezag in Indostan, en met de financiënnbsp;van Britsch Indië: zijn deze zoo schitterend ?

57. VAN LANSBERGE AAN VAN BOSSE, 19 April 1878 ^).

De heer Kroesen is gisteren van zijn togt naar Atjeh teruggekeerd. Het bewijs van knoeyeryen heeft hij niet kunnen vinden, op enkelenbsp;uitzonderingen van minder ingrijpenden aard na. Hij roemt zeer al hetgeen door de Genie is verrigt, zoowel wat betreft de talrijke werkennbsp;die tot stand gebragt zijn als de prijzen der ingekochte materialien, denbsp;omstandigheden in aanmerking genomen. Er moet echter met de keuring, aanneming en transport van vivres veel geld vermorst zijn, dochnbsp;hiervan is natuurlijk geen bewijs te vinden èn uit den aard der zaaknbsp;èn omdat daarvoor de medepligtigheid van alle betrokken officierennbsp;noodig is geweest alsmede de onverschilligheid der bevelhebbers ennbsp;dienstchefs. Men beschuldigt nu anonym in dagbladen maar men zalnbsp;zich wel wachten als getuige op te treden.

Eén punt had ik speciaal aan den heer Kroesen opgedragen, namelijk om te onderzoeken tot hoeverre de complaisance van het Legerbestuurnbsp;was gegaan ten opzigte der aannemers. Verscheidene omstandighedennbsp;hadden daaromtrent bij mij ernstige vermoedens doen ontstaan. In denbsp;eerste plaats de toeleg der Intendance om voor alle leveringen onderhands te contracteeren. Reeds in 1875 had ik dat belet met het resultaat dat de publieke aanbesteding eene bezuiniging opleverde van 7 tonnbsp;op het voorgestelde onderhandsche kontrakt. Hetzelfde had plaats metnbsp;de aanbestedingen der marine in 1876. Niet wijzer geworden door denbsp;toen opgedane ondervinding durft de Legerkommandant mij onlangsnbsp;voorstellen om het bestaande contrakt, met zijne buitensporige hoogenbsp;prijzen, onder’shands te verlengen met drie jaren. Toen ik in dat vooral Uit Buitenzorg.

-ocr page 292-

stel niet trad maar eene uitbesteding gelastte werden mij de voorwaarden voorgelegd die mij zoodanig ingerigt scheenen te zijn dat zij voor iemand die reeds met de zaak bekend was, zooals de tegenwoordigenbsp;aannemer de gelegenheid aanboden om door voor enkele artikelen zeernbsp;laag in te schrijven zich op de andere eene groote winst voor te behouden, zoodat het lage totaalcijfer der inschrijving fictief zou zijn. Ik lietnbsp;dus die voorwaarden wijzigen, doch nu kwam 14 dagen voor de uitbesteding de Legerkommandant weder voor den dag met een voorstelnbsp;van wijziging der voorwaarden, welk voorstel weder de deur opensteldenbsp;voor de knoeyerijen die ik had willen voorkomen en daarenboven denbsp;berekeningen der concurrenten in de war stuurde ten bate van dennbsp;tegenwoordigen aannemer. Dat voorstel werd natuurlijk afgewezen ennbsp;welk was nu het resultaat der op 16 dezer gehouden uitbesteding ? Datnbsp;de minste inschrijver de levering aannam tegen prijzen die in de 3 jarennbsp;eene besparing geven van 2.100.000 gulden. Dit is echter niet het belangrijkste resultaat, omdat men kan voorwenden dat deze aannemer zichnbsp;in zijne berekeningen vergist en zijne verpligtingen niet zal kunnennbsp;nakomen. Doch wat is het geval ? De vorige aannemer schreef voor éénnbsp;jaar slechts voor ƒ 10.000 en voor 3 jaren voor ƒ 200.000 meer in. Bijnbsp;de voorgestelde onderhandsche gunning zou hij dus eene winst van bijnanbsp;twee millioen gehad hebben! Ik behoef er niets bij te zeggen om de houding van het Legerbestuur te kwalificeeren. Gelukkig is de nieuwenbsp;aannemer een zeer soliede en gunstig bekende Chineesche Kongsie ^).

U.E. zal uit het vorenstaande ook, hoop ik de overtuiging geput hebben dat de Regering waakzaam is en al het mogelijke doet om dusdanige knoeyeryen voor te komen.

Een tweede feit dat mij ter oore was gekomen is het bestaan van aanschrijvingen aan de intendance te Atjeh om niet te streng te zijn tennbsp;opzigte van de keuring der vivres, naar aanleiding van klachten van dennbsp;aannemer.

De heer Kroesen heeft de juistheid van het feit geconstateerd en mij afschriften verschaft der bedoelde aanschrijvingen waarbij de eerlijkenbsp;en ijverige onderintendant Kraal ^), een witte raaf onder zijn korps, opnbsp;de krenkendste wijze werd teregt gewezen omdat hij zijn pligt had gedaan en getracht had de op Atjeh bestaande misbruiken te weeren.nbsp;Er werd zelfs aanbevolen om half zieke koebeesten als goede aan tenbsp;nemen. Op zijne reclamatie heeft men wel amende honorable gemaaktnbsp;en bekend dat men op losse ongegronde klachten was afgegaan doch denbsp;heer Kraal zoowel daardoor ontstemd als door verdere tegenwerkingnbsp;die zelfs zoover ging dat men hem anonym van diefstal beschuldigdenbsp;en hij geroepen werd zich daarop te verantwoorden, vroeg en verkreeg

b De oude aannemer heeft onder’shands voor één jaar gecontracteerd tegen de lagere prijzen der Chin, kongsie-v. L. 79.

b Paul Frangois Kraal (1836-89) 1857 off. N.I.L.; 1883 kol-intendant; 1885 ge-pensionneerd.

II4 —

-ocr page 293-

zïjïie 'overplaatsing, niettegenstaande hij gezond was en mij zelf te Atjeh verklaard had dat zijn werkkring hem zeer beviel.

Ik denk hem, na nog eenig nader onderzoek, voor eene belooning voor te dragen.

De heer Ockerse heeft zijn pensioen gevraagd en hij doet wel van de eer aan zich te houden, maar wat te denken van den Legerkomman-dant ? ... Over het algemeen houdt men Generaal De Neve voor een eerlijknbsp;man in geldzaken, maar dan is zijne houding op zijn minst een bewijsnbsp;van kortzigtigheid, zwakheid of onverschilligheid, die men van hem nietnbsp;verwachten zoude. Er zou dus wel aanleiding bestaan hem tegelijk metnbsp;zijn vriend Ockerse naar huis te zenden, doch voor en aleer de Atjeh-zaak niet ten einde is zoude ik daartoe niet willen overgaan.

U.E. vergisse zich niet omtrent de motieven die mij er toe leiden om den Legerkommandant te handhaven. Het is zeker niet uit achting voornbsp;zijn karakter of sympathie want ik ben overtuigd dat ik in Indië, behalvenbsp;Keuchenius *), geen grooter vijand tel. Maar hij is een zeer bekwaamnbsp;man, tot hiertoe onmogelijk te vervangen geweest en in Europa zijndenbsp;een zeer gevaarlijk element. Ik houd mij toch overtuigd dat indien hijnbsp;gepensioneerd werd en zijne pensionering aan mij kon wijten, hij nietnbsp;na zou laten mijne positie in Europa te ondermijnen met behulp van zijnen vriend Bosscher. In Indië zijnde sta ik hem en weet ik mijn gezag tenbsp;handhaven, maar tegen anonyme opstookery in Nederland heb ik geennbsp;middel van verdediging dan de steun van den Minister en de waardee-ring mijner daden door de Kamers en dat ik daarop niet rekenen kannbsp;is mij bij ondervinding gebleken toen Van de Putte mij aanviel opnbsp;verdraaide voorstellingen van Generaal Van Swieten, opgestookt doornbsp;zijn vereerder De Neve, en de heer Mees mij niet alleen in den steeknbsp;liet, maar mij zelf niet onduidelijk te kennen gaf dat hij geen vertrouwennbsp;stelde in mijn beleid. Hierop is hij totaal teruggekomen en later heb iknbsp;op zijn volkomen steun kunnen rekenen, maar het kwaad was gedaan ennbsp;had ik niet door eenen zeer krassen maatregel het ontslag van Wiggersnbsp;van Kerchem de tegenwerking van Generaal De Neve gebroken, zou hetnbsp;met mijn gezag gedaan zijn geweest en zou men het einde van denbsp;Atjeh-oorlog nog niet nabij zijn.

Ik meen wel op U.E. te kunnen rekenen, maar zij stelt zoo dikwijls de mogelijkheid eener aftreding in het verschiet dat ik ook met dezenbsp;omstandigheid rekening moet houden. Daarenboven heeft Generaalnbsp;De Neve zich door zijn Kommandeurskruis, gevolgd door het besluit

b Gerard Paul Johan Ockerse, 1849 N.I. mil. dienst, 1875 kol-hoofdintendant; 1878 gepensionneerd.

*) Mr. Levinus Wilhelmus Christiaan Keuchenius (1822-93) 1844 Gvtsdienst 1851 raadsheer H.G.H.; 1854 naar Ned., wd. secr.-gen. Dept. Kol.; 1859 hd. R. v. I.nbsp;1866 lid 2e Kamer; 1867 niet op verz. gepensionneerd.; 1869-79 ^dv. en proc. in N.I.nbsp;1879/88 en 1890/93 lid 2e Kamer; 1888/90 Min. v. Kol.

“) Vgl. pag. 742 Handelingen 2e Kamer 1876/77.

— II5

-ocr page 294-

van bezuinigingen, zoodanig tegenover de oppositie in het leger gecom-promiteerd dat hij niet anders kan of hij moet met mij blijven medewerken. Persoonlijk kan mij kritiek of laster niets scheelen, maar in het belang der beëindiging der Atjehzaken mag ik mij niet blootstellen aannbsp;geheime tegenwerking die mij zou kunnen verhinderen de zaak volgens mijne inzigten tot een spoedig einde te brengen. Dit neemt nietnbsp;weg dat ik de Legerkommandant de noodige teregtwijzing zal geven.

De berichten uit Atjeh luiden gunstig.

S8. VAN BOSSE AAN VAN LANSBERGE, 23 April 1878 i).

Het berigt over Senn van Basel heb ik aan Buitenlandsche Zaken medegedeeld; ik deel geheel in Uwe meening, dat een dusdanig sujetnbsp;in s’ Lands dienst niet tehuis behoort.

Ik diende het antwoord op het Verslag van de Tweede Kamer voor een paar dagen in. Wordt het tijdig gedrukt, dan zend ik het U nognbsp;met deze mail. Ik vertrouw dat het U niet ongevallig zal zijn; het zamp;Inbsp;U bewijzen en tevens het geëerde publiek, dat wij ééne lijn trekken. Denbsp;ontevredenen over de belastingen zullen minder gesticht zijn; de schrijver van zekere brochure zal, hoop ik, de hem betreffende zinsnede welnbsp;verstaan. De president van een groot financieel ligchaam diende tochnbsp;te begrijpen dat, als men hier 40 millioen moet leenen, belasting heffennbsp;om de renten te betalen en nog eens krasse verhooging van belastingnbsp;in ’t volgend jaar voor den boeg heeft, de toestand ernstig genoeg is;nbsp;begrijpen dat Indië er dan onmogelijk geheel zonder kleerscheuren kannbsp;af komen, zoo men niet alle denkbare verbeteringen, spoorwegen vooral,nbsp;ad Kalendas Graecas uitgesteld wil zien. De strijd dien ik te voeren hebnbsp;over dit laatste, is geenszins gering te achten. Ik twijfel zeer of hij volnbsp;te houden zou zijn, indien de Indische Begroeting niet door de wet moestnbsp;worden vastgesteld, en de verantwoordelijkheid dus uitsluitend op éénnbsp;hoofd moest rusten! Thans staan de Staten-Generaal voor de vraag ofnbsp;men Indië billijk zal behandelen of niet. Een Minister die er geheelnbsp;alleen voor zou staan, zou tegenover eene ontruste Kamer en tegenovernbsp;zijne ambtgenooten eene al te zware verzoeking hebben. — Hoe de zaaknbsp;zal afloopen, kan ik nog niet gissen. Het oude kwaad, verdeeldheid in dennbsp;boezem der meerderheid, vertoont zich maar al te duidelijk. Eenigenbsp;malcontenten die portefeuille-lustig zijn, (adres aan de interpellatiënnbsp;van Kerkwijk en de redevoeringen van Blussé en Van der Loeff 1 willennbsp;dat men hoegenaamd niets zal doen, rekenende dat alles van zelf zalnbsp;teregt komen; dus geen Indische groote werken (wel Nederlandsche

1) Uit ’s Gravenhage. Antwoord op brief als bijl 50 opgenomen.

J. J- Van Kerkwijk (Zierikzee)

Mr. P. Blussé (Deventer)

Mr. H. C. Verniers van der Loeff (R’dam)

— I16

-ocr page 295-

vanwege de kiezers!), geen leening en geen belasting. Andere werpen zich op de questie, aanleg op Staatskosten of concessiën: Stieltjes keurtnbsp;natuurlijk alles af wat hij niet voorschreef. Het is dus zeer de vraagnbsp;of er eene meerderheid vóór Indië zal* te vinden zijn, wanneer al dezenbsp;elementen zich voegen bij de systematische politieke oppositie, die dannbsp;toch altijd 30 a 35 stemmen telt. Ik zal dus druk werk hebben: des tenbsp;drukker, omdat er onder mijne collega's zijn, die de Indische dubbeltjesnbsp;liever voor hunne plannen aangewezen zouden zien dan voor de mijne.nbsp;Men moet niet vergeten, que ventre affamé n’a pas d’oreilles!

Het berigt van het overlijden van Mevr. Van Rees deed mij zien dat mijne onderstelling van pretexten voor het bespoedigd vertrek vannbsp;Koning Otto niet gegrond was. Intusschen weet ik al te zeker, dat ernbsp;met hem is gecorrespondeerd, dan dat ik mijne onderstelling over hemnbsp;toegedachte plannen zoo geheel kan laten varen. Trouwens ik schreefnbsp;U al meermalen dat ik hem mijn plaats zeer gaarne gun.....

Mijne hoop, dat de nederlaag van Turkije van invloed zou zijn op de .stemming van de Mahomedanen in het Verre Oosten, is vervlogennbsp;nu Engeland zoo zeer partij begint te trekken voor den Islam.

Dit moge niet de eigenlijke bedoeling zijn van Beaconsfield; de Mahomedanen zullen niet in gebreke blijven te zeggen, dat de Sultan hunne hulp geëischt heeft, en dat zij hem gehoorzaamd hebben uit vrees voornbsp;den toorn van Allah en van den Profeet. Moge de Radja van Simpangnbsp;Olim slagen in zijne pogingen tot bevrediging in de XXVI Moekims!

Ik voorzie dat het anders niet zal afloopen zonder eenen nieuwen togt aldaar of in de XXII Moekims; het gescharrel aan de Z.O. linie duurtnbsp;al te lang, en zal den vijand al te overmoedig maken op den duur; ennbsp;vooral wanneer een poging tot bevrediging van de XXVI mislukken mogt.

. . Ik kreeg heden morgen een bezoek van Levyssohn wiens gezondheid op reis geheel is hersteld, zoodat hij zelfs niet aan een togt naar Carlsbadnbsp;dacht. De Indische medici schijnen dus eene zeer zwaarmoedige bui tenbsp;hebben gehad toen zij onverwijld vertrek volstrekt noodig achtten!

. . Het huwelijk van Prins Hendrik is nog niet officieel aan de Ministers aangekondigd; vandaar dat ik er U ook nog geen officiële kennis vannbsp;kan geven.

Buitenlandsche bladen vonden goed aan het berigt van dat huwelijk het berigt vast te knoopen dat dit huwelijk gevolgd zou worden door denbsp;abdicatie van den Koning, van den Kroonprins en van Prins Alexander!!nbsp;en stelden het dus voor als eene halve annexatie aan Pruissen! Het isnbsp;mogelijk, dat dit en haut lieu kwaad bloed heeft gezet. Aan abdicatiënnbsp;wordt door niemand gedacht.....

24 April ®). De berigten over Atjeh, die deze mail bragt, zijn wat gunstiger. Het zou zeer wenschelijk zijn, dat die zaak duurzaam een

B Dr. T. J. Stieltjes (A’dam)

*) Antwoord op Van Lansberge aan Van Bosse van 22 Mrt. 78 (niet aangetroffen).

II7

-ocr page 296-

beteren keer nam; ik zie anders de Indische zaken met zorg tegemoet. De gespannen politieke toestand oefent hier een zeer nadeeligen invloednbsp;uit op al wat handel is, en geeft mij zorg voor de koffyprijzen.

Over de vraag, Staatsexploitatie of particuliere zal ik nu nog maar niet spreken: ik wacht met alle plannen op de decisie omtrent de nunbsp;hangende voorstellen. Om de zaak verder voor te bereiden, heb ik metnbsp;de Directie der N.H.M. gesproken over het leenen van lo millioen;nbsp;zij is daartoe geneigd tegen 4 pet. Gaat mijne wet door, dan draag iknbsp;ten spoedigste eene speciale spoorwegwet voor, met deze leening. Langsnbsp;dien weg blijf ik buiten concurrentie met mijn collega Financiën op denbsp;geldmarkt, en heb ik het in de hand om de schuld weêr af te lossennbsp;zoodra er weêr betere tijden komen.....

Indien geene conspiratiën tusschen beide komen, dan kunnen de discussiën over de koloniale en financiële wetten op i a 2 Mei eennbsp;aanvang nemen. Ik hoor echter spreken van eene poging tot uitstel, tennbsp;einde de onderwijswet nog vooraf te behandelen. De voorstanders vannbsp;deze zouden, zoo men wil, bevreesd zijn voor den invloed die eenenbsp;naauwkeurige beschouwing van de financiële positie zou kunnen uitoefenen op de plannen om de uitgaven voor het onderwijs zoo geweldignbsp;op te drijven. Ónmogelijk is dit niet.

59. VAN LANSBERGE AAN VAN BOSSE, 10 Mei 1878 L.

Uit Uw brief spreekt een geest van mismoedigheid over de houding der Kamer en van wantrouwen in de mogelijkheid om voor Indië totnbsp;stand te brengen wat U.E. en ik zoo zeer verlangen, die mij leed gedaan hebben, vooral om het daarbij geopende vooruitzigt dat U denbsp;portefeuille aan een ander over zou doen. Laten wij hopen dat het nietnbsp;zoover zal komen en dat de Kamer zal begrijpen dat het werkelijknbsp;bedenkelijk zou zijn aan Indië te onthouden wat het zoo zeer noodignbsp;heeft, bedenkelijk om de toenemende wrevel die daardoor niet alleennbsp;versterkt zou worden maar ook mijns inziens gemotiveerd zou wordennbsp;(wat erger is), bedenkelijk om de belemmering in de ontwikkeling dienbsp;daarvan het gevolg zou zijn. Het zou gelijk staan met een landeigenaarnbsp;die uit zuinigheid zijn land niet zou bemesten.

Men bedenke toch dat ik gaarne het odium en de impopulariteit wil torschen van eene ver gedrevene zuinigheid zoo lang ik daartegen alsnbsp;voordeelen dier zuinigheid kan overstellen de aanwending van het bespaarde geld voor nuttige werken in Indië. Maar indien ik moet werkennbsp;voor het batig slot is die rol op den duur niet vol te houden ook omdatnbsp;men mij in Indië gebrek aan loyauteit zou verwijten of aan slaafschheidnbsp;tegenover een beginsel dat ik zelf verwerp.

Uit Batavia; antwoord op brief als bijl. 53 opgenomen.

I18

-ocr page 297-

Dit brengt mij van zelf op de door U.E. geopperde vraag of ik voornemens zou zijn na ommekomst der vijf jaren mijn ontslag te vragen. Ik moet bekennen dat ik altijd gedacht heb dat het van zelf sprak, alnbsp;is er in het besluit van aanstelling geen tijdstip vastgesteld. U.E. vraagtnbsp;mij geen antwoord omdat de tijd daartoe nog niet gekomen is. Een antwoord zou ook niet te geven zijn omdat het geheel afhangt van denbsp;omstandigheden die dan zouden bestaan. Ik bespreek dus hier alleennbsp;de kwestie uit een theoretisch oogpunt en dan geloof ik dat het aanblijven van een G.G. die nog jong is, sterk van gestel, niet tegen hetnbsp;werk opziet, met den Minister van Koloniën homogeen van gedachtennbsp;is en in Indië niet al te impopulair is, zijn goede zijde kan hebben. Denbsp;optreding van een nieuwen G.G. heeft twee nadeelen, vooreerst denbsp;noodzakelijkheid om zich op de hoogte te stellen waardoor tijd verloren gaat en de zucht om alles weder aan te pakken hetgeen aanleidingnbsp;geeft tot veel onnut werk. Daartegenover staat de meerdere ambitienbsp;bij iemand die zijne carrière als zoodanig begint en de meerdere medewerking bij ambtenaren en publiek, die in hem een nieuwen bezem zien.nbsp;Maar zoo als ik vroeger zeide, alles hangt van de omstandigheden af.nbsp;Er zijn wel tijden waarin ik de dagen tel die mij nog scheiden van hetnbsp;einde der vijf jaren, maar het gebeurt ook dikwijls dat ik het betreurnbsp;dat ik zaken, die ik met hart en ziel ben toegedaan, onafgedaan zalnbsp;moeten laten.

Wat de eventueele uitzending van Van der Wijk aangaat, ik heb daar vroeger reeds aan gedacht en vóórdat er kwestie was dat Henny zounbsp;aftreden als Secretaris-Generaal heb ik hem de Direktie doen aanbiedennbsp;doch toen had hij er weinig lust in. Men noemt hem in brieven uit Holland als Uwe eventueele opvolger. Zou hij ook Hoofdinspekteur willennbsp;worden in plaats van Van Gorkom ^), die in Juny weggaat. Ik zou er U.E.nbsp;erkentelijk voor zijn indien ik daarop per draad antwoord ontving. Denbsp;werkkring van Hoofdinspekteur is de beste oefenschool voor een aanstaand Direkteur, die daardoor kennis krijgt van personen en toestanden. Ook voor Financiën zou ik gaarne iemand verlangen van den stempel van Sprenger van Eyk of Van der Wijk, iemand die meer studienbsp;van het vak heeft gemaakt dan zulks het geval is bij de Indische ambtenaren en vrij is van de eigenaardige Indische denkbeelden omtrent comptabiliteit. Michielsen valt niet mede tot hiertoe. Hij werkt onder de super-intendencie van Sprenger van Eyk, maar ik zie niet dat hij door studienbsp;en inspanning zijn best doet om die voogdij te ontwassen.

Over het algemeen is de gehalte der ambtenaren treurig. De afrigtings-methode, die thans middelbaar en hooger onderwijs beheerscht, levert mijns inziens treurige resultaten en voor het onderwijs in Indië zou ik

Dr. Karei Wessel van Gorkom, (1835-1910) 1855 apoth. N.I.L.; 1857 2e ass. landb.-scheik. lab. Buitenzorg; i86owd. contr. B.B.; 1863 secr. enquete gvts-koffiecult.;nbsp;1864 dir. gvtskinacult.; 1875 hoofd-insp. rijst en suikercult.; 1878 gepensionneerd.

— 119

-ocr page 298-

haar wel willen verlaten. De hoogere burgerschoolen zouden er door vereenvoudigd worden en minder kostbaar worden, terwijl het onderwijs er bij winnen zou. Maar wat wil men doen tegen het hobby-horse vannbsp;het oogenblik?

In de laatste dagen zijn door mij weder eenige maatregelen genomen of voorbereid, die op Atjeh eene niet onbelangrijke bezuiniging zullennbsp;te weeg brengen. In de eerste plaats de vervanging van de verstrekkingnbsp;van vivres in natura door geld waardoor bezuinigd zal worden, te

beginnen met i July................ ƒ 183.000

2e. afdanking van de Ryah ............i - 200.000

3e. intrekking van eene compagnie artillerie..... - 83.000

te zamen..... ƒ466.000

Ik sluit dezen heden, omdat ik morgen naar Soerabaya vertrek. Ik wenschte dat ik reeds terug was.....

60. VAN BOSSE AAN VAN LANSBERGE, 15 Mei 1878 ^1.

Het heden aan U gezonden telegram heeft U berigt, dat de eerste barrière m de spoorwegzaak gelukkig overgesprongen is ®). De Tweedenbsp;Kamer is nu met de financiële wetten begonnen: ik denk dat de Eerstenbsp;Kamer.tegen het einde dezer maand weder zal vergaderen, en hoop datnbsp;de telegraaf U, voor de aankomst van dezen brief, reeds zal hebben gemeld dat de zaak haar vol beslag kreeg. Ik mag U de lezing van het Bijblad ditmaal aanbevelen. De schreeuwers over de belastingen kunnennbsp;daaruit leeren dat aan spoorwegen zonder die belastingen bezwaarlijknbsp;gedacht kan worden. De meerderheid van de liberale partij was vastbesloten tegen de wet te stemmen, indien het onverstand van Van denbsp;Putte bijval gevonden had. Het was dezen te doen om populariteit innbsp;Indië; hij had echter vergeten dat hij in 1874 zelf het eerste voorstel hadnbsp;willen doen, en dat Goltstein dit bij de voordragt der begrooting voornbsp;1875 had verklapt. (Wel zullen Van den Berg en de Indische redacteursnbsp;van dagbladen weinig gesticht zijn over de redevoeringen van Miran-dolle en Van der Hoeven, die echter zeer veel goed hebben gedaan ^).nbsp;De meerderheid voor de wet was aanzienlijk. De uitslag geeft wedernbsp;moed en lust voor de toekomst. De vierdaagsche discussie heeft mijnbsp;evenwel krachtig herinnerd aan mijnen leeftijd; ik was zeer gefatigcerd.nbsp;Maarschalk is nu hier en ik ben terstond met hem in voorloopig over-

Mr.

ingehuurd transportschip.

Uit ’s Gravenhage.

„Maarschalk verz. weg Madioen uit te zetten” Verb. 15 Mei 79-T/9 Pag. 687 e.v. Handelingen ze Kamer; Mr. C. J. F. Mirandolle (Haarlem);nbsp;H. A. A. Des Amorie Van Der Hoeven (Breda).

120

-ocr page 299-

leg over de organisatie der zaak getreden. Bij voorraad deel ik U mede dat ik niet trede in zijn plan van eene afzonderlijke Spoorwegdirectie.nbsp;Het allereerste bezwaar daartegen zou zijn de noodzakelijkheid eenernbsp;wijziging van de begroeting, en dus heropening van de sluizen dernbsp;parlementaire welsprekendheid! J’en ai assez pour Ie quart d’heure!

Ik nam ook met veel belangstelling kennis van den inhoud van Uwen brief van 26 Maart ^). Ik geloof met U dat wij ernstig moeten denkennbsp;aan decentralisatie; Uw denkbeeld om in de eerste plaats een Inspecteur-generaal voor de Buitenbezittingen aan te stellen lagcht mij aanvankelijknbsp;zeer toe; ik zal een voorstel daartoe zeer gaarne patrocineren.

De geldquestie zal wel de groote steen des aanstoots wezen. Als Atjeh ons maar toe liet voor 1879 eene, zij ’t ook matige ,,bijdrage” te leveren,nbsp;dan zouden vele bezwaren verdwijnen: dat is en blijft het blok aan ’tnbsp;been! Men heeft weêr druk gepraat over de ,,vaste bijdrage”. Ik bennbsp;aan 't overleggen over een financieel plan om de zaken op anderen voetnbsp;te brengen, en eene Indische leening te fabriceren: maar rijp is hetnbsp;denkbeeld nog niet. Wel ben ik voornemens in ’t najaar eene spoorwegwet in te dienen; vooreerst ten behoeve van Banjoemas en Bagalen, ennbsp;om daaraan eene leening te verbinden, die ik liefst in den vorm eenernbsp;vlottende schuld zou willen voorstellen, omdat ik dan de gelegenheidnbsp;zou hebben om ze weêr af te lossen als er ruimte van baten was. Ik wilnbsp;dat nader uitwerken. Bij voorraad kan ik 10 millioen van de Handelnbsp;Maatschappij krijgen a 4 pet.

Met even groote belangstelling las ik Uwen brief van 5 April ^). De afschaffing van de door U bedoelde heerendiensten zal ik zeer gaarnenbsp;voordragen. De tijd ontbrak mij nog om de stukken te lezen, zij liggennbsp;nu het eerst aan de beurt.

En dat de generaals questie eene voldoende oplossing tegemoet gaat, is ook een groot punt! Uit het Bijblad zal het U blijken dat ik U nietnbsp;afval!

De dagbladen hier hebben geconstateerd dat wij eenstemmig handelen; ik acht het zeer wenschelijk dat daarvan blijke; het geeft U en mij de noodige kracht, en de Tweede Kamer is vrij wel op mijne hand: zenbsp;heeft gezien dat er nog iets over is van het oude feu sacré.

De Oostersche zaken traineren. Men stelt zich veel voor van de reis van Schouwaloff naar St. Petersburg vooral daar Gortchakoff, naar ’tnbsp;schijnt, aan het einde zijner aardsche loopbaan is aangekomen. De zending van Indische troepen naar Malta heeft in Engeland oude herinneringen opgewekt, en bepaaldelijk den ouden weerzin tegen eene al tenbsp;groote militaire magt ter beschikking van de Kroon. Het geweldigenbsp;malaise in handel en industrie, dat steeds toeneemt, zal den oorlogsijvernbsp;van d’Israeli ook wel wat doen bekoelen.

b Bijl. 52.

*) Bijl. 54.

— I2I

-ocr page 300-

Omtrent de expeditie van Overbeck naar Borneo vernamen wij uit Londen dat de Engelsche regering niet gunstig daar over denkt, en innbsp;geen geval de zaak voor hare rekening wil nemen. Zoowel in Frankrijknbsp;als in Engeland is men zeer gracieus voor ons; blijkbaar wil men hetnbsp;Westen van Europa goed bijeen houden uit zorg voor encroachmentsnbsp;van den Oostkant. En nu deze laatste niet voor ons te vreezen zijn, zienbsp;ik de politieke toekomst voor ons vooreerst zonder eenige zorg in. Vooralnbsp;zoolang Frankrijk republiek blijft: indien Bonapartisten of Orleanistennbsp;daar weder het roer in handen kregen, zou die onbezorgdheid veel verminderen. Maar de republiek schijnt er nu wortel te schieten.

Nog zag ik met veel genoegen dat door U eene mercuriale aan Van den Berg is toegediend. Zijn verzuchting of wensch naar Engelschnbsp;bestuur is eigenlijk belagchelijk. Zijn dan de toestanden in Britsch-Indiënbsp;zoo rooskleurig ? Zou een Engelsch bestuur het cultuurstelsel hebbennbsp;ingevoerd ? Zou dit door Engeland behouden worden ? Zoo neen, hoenbsp;zou Indië dan de i6 a 20 millioen bekomen die het nu voor zijne eigenenbsp;behoeften uit de winst op de koffy trekt ? Het is ,,dummes Zeug” watnbsp;daarover gepraat wordt. Nu men een deel van het Indisch leger naarnbsp;Malta zendt, rijst de vraag wie de kosten betalen zal, het moederland ofnbsp;Britsch-Indië. Den togt naar Abyssinie liet men indertijd voor rekeningnbsp;van de kolonie, en reeds nu weet men dat de huishoudens der expeditionaire troepen in Bengalen moeten blijven!

61. VAN BOS SE AAN VAN LANSBERGE, 23 Mei 18782).

In mijn’ vorigen vestigde ik Uwe aandacht op het Bijblad, meer bepaald om er U op te wijzen dat ik elke gelegenheid aangrijp om te doen blijken van onze goede verstandhouding en op de bezwaren waarmedenbsp;gij te kampen hebt. Ik doe dit met opzet bij herhaling, ten einde hetnbsp;hecht in handen te houden, ook wanneer ik mogt aftreden. Is dat hetnbsp;geval, dan blijf ik toch hier, en spreek zeer veel met leden van beidenbsp;Kamers. Reken er op, dat ik van die gelegenheid gebruik zou makennbsp;om U voortdurend te verdedigen. Die herhaalde betuigingen trekkennbsp;de aandacht; ik heb nog vrienden genoeg in beide Kamers die naarnbsp;mijne woorden luisteren. Geloof mij, energieke handelingen zullennbsp;hier niets dan bijval vinden. Bosscher heeft hier niets in te brengen;nbsp;mogt ik iets van intrigues van hem bemerken, ik zal ze aan ’t licht brengen.

Baron G. von Overbeck, consul-generaal van Oostenrijk te Hongkong wilde met een zekeren Dent voor Noord-Borneo een handelsmaatschappij stichten; dezenbsp;maatschappij zou een voortzetting zijn van die van den Amerikaan Torrey die voornbsp;dit gebied alle souvereine rechten had bekomen van de sultans van Broenai en Solok.nbsp;Niet alleen Nederland doch ook Engeland en Spanje, welk laatste land een contractnbsp;had gesloten met Solok, waren derhalve bij deze onderneming geinteresseerd.

Uit ’s Gravenhage; antwoord op brieven als bijlagen 55 en 57 opgenomen.

•— 122

-ocr page 301-

Wat nu mijne denkbeelden over aftreding betreft, — de Eerste Kamer komt den 27 bijeen. Tot dusver heb ik geen groote zorg voor hare decisienbsp;over de spoorwegen. Wel boezemen de financiële plannen, die op ditnbsp;oogenblik in de Tweede Kamer in discussie zijn, eenige vrees in. Denbsp;leeningswet is aangenomen; over de belasting op het successie regt innbsp;de regte lijn wordt nog zeer hevig gestreden in de Tweede Kamer:nbsp;men kan niet met volle zekerheid voorspellen welken invloed dit laatstenbsp;vooral op de ,,hoogst aangeslagenen” hebben zal ^). Toch heb ik geennbsp;groote zorg. Ik blijf hopen, dat de telegraaf, vóór aankomst dezer mail,nbsp;U gunstige tijdingen zal hebben gegeven. Deze zullen U dan doen ziennbsp;dat ik vooreerst te roer blijf staan. Is dit het geval, dan zullen wij nadernbsp;spreken.

Want dit staat bij mij vast, dat het Legerbestuur in Indië een Augiasstal is, die krachtig schoongeveegd moet worden. Ik denk mij aan geen geschreeuw te storen en zie er niets tegen op om wijzigingen van denbsp;organieke besluiten, exceptionele maatregelen voor te dragen.

De heeren van de genie houden-mij voor het lapje met de beruchte batterij te Tjilatjap; mijn telegram van heden zal hen, hoop ik, doennbsp;zien dat ik op die zaak wakker blijf, en ik raad hen af mijn geduld opnbsp;de proef te stellen ^).

Uw No. 21®) doet mij zien met welke bezwaren wij te strijden hebben. Maar wil men in Indië kennis met mij maken, dat kan geschieden!

Van Rees kwam eergisteren hier aan: ik zag hem nog niet. De Haag-sche wereld praat veel over mijn remplacement door Levyssohn. Om haar wat stof tot discours te geven, vroeg ik hem op een diner! Van Reesnbsp;wordt te Arnhem candidaat gesteld voor de Tweede Kamer ter vervanging van Geertsema *): de uitslag komt mij onzeker voor.

Over de heerendiensten schreef ik U heden officieel®). Ik dacht het nog al bedenkelijk om de afschaffing van de pantjensdiensten en de daarmede gepaard gaande nieuwe belasting in te voeren, juist op het oogenblik waarop de nieuwe belasting op de Europeanen zou worden ingevoerd: de geheele Indische wereld raakt dan te gelijk aan het pruttelen.nbsp;En ook zou het hier zamen treffen met groote debatten over verhoogdenbsp;belastingen. Want bij de Staatsbegrooting voor 1879 zal het blijken,nbsp;dat er een tekort is van 13 millioen voor de groote werken, waarin doornbsp;leening moet worden voorzien, en daarenboven een te kort van 6 aj mm.nbsp;op de gewone uitgaven, waarvoor nog al meer belasting geheven zalnbsp;moeten worden. Ook dit zou wel eens bezwaar kunnen opleveren, omdat toch de opbrengst van den hoofdelijken omslag over de Javanennbsp;voor eerst vrij onzeker is.

b de leden van de Eerste Kamer (art. 78-2 G.W. 1848). b Verz. antw. op brief 20 Febr. 78-M/3. Vgl verb. 31 Oct. 78-H/21.nbsp;b Bijl. 57.

¦*) Mr. J. H. Geertsema; in 1877 benoemd tot Commissaris des Konings in Overijsel.

Verb. 20 Mei 78-46: nadere inlichtingen verz. over het aequivalent.

123

-ocr page 302-

Zoo ver ik op ’t oogenblik zie, zullen wij ook voor Indië moeten leenen ten behoeve van de spoorwegen. Ik denk nog over het plan, daarovernbsp;in mijn’ vorigen aangegeven, doch ik heb nog al de gegevens niet, dienbsp;noodig zijn om het uit te werken. De prijzen van de koffy houden zichnbsp;gelukkig vrij goed staande: ik hoop dat de zeer voorloopige taxatiën vannbsp;den oogst niet zullen tegen vallen.

De politieke barometer is nog vredelievend: de onlusten onder het werkvolk in Engeland zullen daarop ook wel van invloed zijn.....

62. VAN LANSBERGE AAN VAN BOSSE, 28 Mei 1878 ^).

Den 2sen ben ik van mijne reis naar Soerabaja die juist 14 dagen duurde teruggekeerd. Wij' hebben veel vermoeyenis doorgestaan maarnbsp;zijn gelukkig gezond gebleven. Soerabaya heeft op mij een zeer gunsti-gen indruk gemaakt en de bewoners van den Oosthoek en ik zijn als zeernbsp;goede vrienden gescheiden. Het doel van mijn reis is dus volkomen gelukt. Dat doel was drieledig, namelijk 1° om zelf eenige kennis op tenbsp;doen van land, personen en locale omstandigheden, 2°. om een bewijsnbsp;van belangstelling te geven aan de stad Soerabaya en de bevolking vannbsp;den Oosthoek 3°. om gebruik te maken van de zeldzame gelegenheid mijnbsp;door de openingen van congres en spoorv/eg aangeboden om in het publiek te toonen hoe onbillijk ik voortdurend door de pers beoordeeldnbsp;word. Ik hoopte aan den vooravond der invoering van de belastingennbsp;den band tusschen den G.G. en de ingezetenen naauwer toe te halen,nbsp;ten einde met meer gezag te waken tegen ieder verzet. Ik spreek in mo-reelen zin want de middelen van bedwang zouden in geen geval ontbreken.

Het zou natuurlijk onvoorzigtig zijn eene stad te beoordeelen naar hetgeen men tijdens eene feestviering ziet maar de oogenblikkelijke opgewektheid daargelaten is het mij voorgekomen dat Soerabaya veelnbsp;minder Indisch is dan Batavia of eenige andere plaats in Indië. Er isnbsp;meer bedrijvigheid, meer zamenwerking, meer public spirit, mindernbsp;nijd en afgunst. Dit is toe te schrijven aan de ontwikkeling van handelnbsp;en industrie die eene bevolking van kolonisten heeft in het leven geroepen terwijl Batavia, buiten den handelstand, die zich afgescheidennbsp;houdt, eene stad van pruttelende ambtenaren is. Schoon men de aan-gekondigde belastingen met evenveel weerzin ziet aankomen als elders,nbsp;vond ik het publiek aldaar veel kalmer en veel meer genegen om ook hetnbsp;goede te erkennen dat door het Moederland voor Indië gedaan wordt.nbsp;Al hetgeen ik vernomen had omtrent den grooten welvaart die bij denbsp;bevolking heerscht werd mij zoowel door ambtenaren als door partiku-

*) Uit Buitenzorg.

*) 3e Ind. Landbouw congres en opening spoorlijn Soerabaia-Pasoeroean

124 •—

-ocr page 303-

lieren bevestigd. Te Soerabaya zelf is eene bevolking van 25.000 arbeiders, alle Inlanders, die van 70 cents tot 3 gulden daags verdienen. Ook zag ik vele kinderen op de fabrieken die een loon krijgen van 25 cents.

. . Algemeen waren de ambtenaren van opinie dat de vergoeding voor afkoop van heerendiensten op ƒ 2.50 had kunnen gesteld worden. Iknbsp;deed hun echter opmerken dat de bedoeling niet was om meer te heffennbsp;dan voor de vergoeding aan de hoofden en den Staat noodig was.

Bijzonder godsdienstigen ijver vindt men in den Oosthoek niet. Het aantal hadjis is hier ook veel minder dan in West Java. Ik heb te Soerabaya een bezoek gebragt aan de nieuwe groote missigit. Ik werd door denbsp;geheele geestelijkheid opgewacht. De pangoeloes knielden even goed alsnbsp;de andere inlanders. Ik gaf ƒ 200 voor de armen, die door de missigit bedeeld worden en decoreerde den architekt, een gewoon Inlander dienbsp;door eigen inspanning zich eene goede positie als industrieel heeft verworven, met de zilveren medaille. Ik hoop hiermede overeenkomstignbsp;Uw inzigten gehandeld te hebben.

Al de Regenten van Kediri, Soerabaya, Madura, Passeroean, Probo-lingo, benevens die van Ngawi waren opgekomen. Ook maakte ik kennis met de Residenten dier gewesten en met de meeste der Assistent Residenten en Kontroleurs. Ik had de gelegenheid de kwestie der landrente^)nbsp;met hun te bespreken. Behalve Verploegh,^) die aan zijn stelsel van belastbaarheid volgens de huurwaarde vasthield, waren allen zeer ingenomennbsp;met het denkbeeld eener geleidelijke hervorming volgens de regels innbsp;mijne circulaire gesteld. De Hr. Beyerinck is te Soerabaya volkomennbsp;op zijne plaats. Hij is zeer gezien en bestuurt het gewest met takt ennbsp;fermiteit. Verploegh is als altijd zeer onverschillig, geeft niets om hetnbsp;Passeroeansche publiek en is alles behalve bemind en geacht. De Resident van Probolingo, Kniphorst kan mijns inziens niet voor belang-rijker gewesten in aanmerking komen. Hij is niet zeer ontwikkeld. Denbsp;Resident van Kediri Hagen ®) is een bedaard man die mij zeer goed beviel. Van der Schalk ®), van Rembang' daarentegen, mijn oude akademie-vriend, is er met de jaren niet op verbeterd. Altijd gejaagd en zenuwachtig is hij in staat om de zaken in de war te sturen bij de minste moeye-lijkheid. Als hij 20 jaren dienst heeft moet hij maar gepensioneerd worden.

b Vgl S. 1878-110.

^j Adolphus Fitz Verploegh, 1847 Gvtsdienst; 1863 insp. der cultures; 1868 res. Bagelen; 1873 Dir. B.B. 1877 res. Pasoeroean; 1880 gepensionneerd.

b Frederik Beijerinck (1833-1913) 1853 Gvtsdienst; 1874 res. Kediri; 1876 res. Soerabaia; 1884 gepensionneerd.

‘‘) Jacob Kniphorst (1827-1905) 1852 Gvtsdienst; 1874 res. Probolinggo; 1883 gepensionneerd.

^) Johannes Hendrik Hagen, 1855 Gvtsdienst; 1876 res. Kediri; 1882 gepensionneerd.

'*) Mr. Jacob Christiaan Johan Van Der Schalk (1830-94) 1855 Gvtsdienst; 1859 lid R. V. J. Semarang; 1862 ass.res. politie Batavia; 1866 t.b. P.G. werkz. reorganisatienbsp;gevangeniswezen; 1870 voorbereidende werkzaamheden instelling Dept. Justitie;nbsp;1871 res. Westerafd. Borneo; 1875 res. Rembang; 1882 gepensionneerd.

— 125 —

-ocr page 304-

Kolonel de Rochemont is een bedaard, fatsoenlijk man maar niet ,,du bois dont on fait les généraux.”

Te Soerabaya bezocht ik de verschillende gebouwen en instellingen. De overbrenging van de fabriek voor stoomwezen vordert goed. Zij zalnbsp;binnen vijf jaren voltooid zijn en indien er geen ongelukken komen zalnbsp;de begrooting niet merkelijk overschreden worden. De reeds bestaandenbsp;gebouwen die volgens sommigen wegens verzakkingen afgekeurd zouden moeten worden, zijn met eenige reparatiën in orde te brengen. Denbsp;grond schijnt zich gezet te hebben, zoodat geene verdere verzakkingennbsp;te verwachten zijn. Met het maken der fundamenten op palen heeft mennbsp;geen tegenspoed gehad, wel met het aanplempen.

De gezondheidstoestand was naar omstandigheden zeer gunstig, zoo-als trouwens in geheel Soerabaya het geval is, niettegenstaande de groote warmte die er heerscht.

Het Stadhuis is voldoende. De bovenverdieping dient voor geregts-zalen en bureaux van de Raad van Justitie en het Parket. De localiteit is voldoende, de kamers ruim en ik zie volstrekt de noodzakelijkheid nietnbsp;in om een Paleis van Justitie te bouwen, waarvoor op het werkplannbsp;ƒ 80.000 gebragt waren. Het militaire hospitaal is het schoonste en doelmatigste gebouw van dien aard dat in Indië bestaat. Het dagteekentnbsp;van den tijd van Daendels, evenals het Residentiehuis.

De beroemde citadel ligt als een anachronisme in het midden der stad, even ongeschikt om het Marine etablissement te verdedigen alsnbsp;om een Europeeschen vijand tegen te houden. Mijns inziens moet zijnbsp;hoe eer hoe liever verdwijnen, waardoor de verboden zone ook voor uitbreiding der stad vrijkomt. Zulks ligt ook in de bedoeling der verdedigingsplannen van Generaal de Neve.

De constructiewinkel en pyrotechnie zijn instellingen, die volkomen kunnen wedijveren met hetgeen van dien aard in Europa bestaat. Ernbsp;wordt net werk tegen billijke prijzen geleverd en zij vormen uitstekendenbsp;Inlandsche werklieden, die ook der partikuliere industrie ten goedenbsp;komen. Met hare kostbare werktuigen en machinerien zijn zij echter tenbsp;veel blootgesteld aan vernieling bij een eventueelen aanval van Soerabaya.nbsp;Bij de concentratie der troepen in het binnenland zullen zij ook dienennbsp;verplaatst te worden.

De schoolgebouwen die ik zag lieten veel te wenschen over. Een pas gebouwde Europeesche school is onbruikbaar wegens de ongezondheidnbsp;van het terrein en de verkeerde inrigting der lokalen. Daaraan is echternbsp;verbetering aan te brengen. De andere schooien zijn in oude suiker-pakhuizen geplaatst, waarin het vochtig en bedompt is, terwijl 4 klassennbsp;tegelijk in hetzelfde lokaal onderwijs genieten waardoor het voor onderwijzers en leerlingen onmogelijk wordt elkander te verstaan. Aan de

Pieter Fmtgardu'i De Rochemont 1847 N.I. mil. dienst 1876 kol. 1880 gepen-sionneera.

— 126

-ocr page 305-

gebouwen dienen zware reparatien te geschieden, waardoor zij echter niet geschikter zullen worden. De Resident verzocht daarom dringendnbsp;de oude gebouwen af te mogen breken en nieuwe schoollokalen tenbsp;bouwen volgens een systeem bij de R. K. geestelijken beproefd en waardoor de onkosten van nieuwe gebouwen de reparatiekosten der oudenbsp;niet veel zouden overschrijden. Na bezigtiging der schooien van de R.K.nbsp;geestelijken, die werkelijk door eenvoudigheid en doelmatigheid uitmunten, magtigde ik den Resident voorstellen in dien zin te doen.

Ik woonde de lessen in een Inl. school bij en was daarover niet zeer tevreden. Het onderwijs scheen mij toe papegaaienwerk te zijn en welnbsp;het ongunstige oordeel te motiveren, dat daarover dikwijls uitgesprokennbsp;wordt. Daaruit valt echter geene conclusie in het algemeen te trekken,nbsp;omdat de onderwijzers van de school te Solo afkomstig waren en op denbsp;kweekschoolen thans eene geheel andere methode gevolgd wordt. Hetnbsp;slaafsch nadoen is echter te veel een karaktertrek der Inlanders dan datnbsp;men de volgens het nieuwe stelsel gevormde onderwijzers aan hun lotnbsp;zou moeten overlaten. Gestadig toezigt en periodieke terugkeer bij denbsp;kweekschoolen moet de goede beginselen bij hen onderhouden.

Op de Europeesche schooien zag ik eenige Inlanders en Chineezen. Naar aanleiding der omtrent laatstgenoemde laatstelijk gerezen kwestienbsp;vroeg ik in hoeverre hunne admissie al dan niet hinderlijk was voor hetnbsp;onderwijs aan de Europeesche kinderen. Het antwoord was algemeen,nbsp;dat de enkele Chinezen die nu op de schooien toegelaten waren, gunstignbsp;op het onderwijs werkten omdat zij naarstiger waren dan de Europeesche kinderen, even ontwikkeld als dezen, en daardoor hunne ambitienbsp;opwekten.

De wegen te Soerabaya zijn bijzonder slecht, niettegenstaande hun onderhoud een groote druk voor de bevolking is. Verandering ten goedenbsp;ligt echter voor de deur door den aanvoer per spoor van grint uit Bangil.

Te Passeroean bezocht ik eene suikerfabriek. De fabriekant gaf onbewimpeld te kennen, dat hij niet de minste moeyelijkheid verwachtte van den overgang tot de vrije kuituur. Er zijn daar echter te veel fabriekennbsp;naast elkander. Daarvan zullen dus eenigen moeten verdwijnen.

Het had in de laatste tijden in den Oosthoek aanhoudend geregend. Men maakte zich ongerust over mislukking van de oogst. Gelukkignbsp;kwam gedurende mijn verblijf de Oostmoesson krachtig door en als ernbsp;geene onvoorziene rampen komen, beloven suikkerriet, paddi en tabaknbsp;eene goede oogst, waardoor men hoopt dat de handel zich een weinignbsp;zal herstellen.

Daar de Legerkommandant telkens terugkomt op zijn afgewezen voorstel om het vredeskampement niet te Malang maar te Patjet tenbsp;plaatsen, op grond van ongezondheid van Malang, heb ik getrachtnbsp;tijdens mijn bezoek aldaar alle mogelijke gegevens daaromtrent te verkrijgen. Het resultaat was, dat Malang niet ongezonder is dan al de andere

— 127

-ocr page 306-

hooggelegen en daardoor vochtige plaatsen. Ik vond dus geene aanleiding om de werkzaamheden, die reeds aangevangen zijn, te doen staken.

Mijne reis naar Soerabaya en de wijze, waarop ik ontvangen ben kunnen gerust dienen tot ontzenuwing van de beweeringen van Vannbsp;Resteren en anderen dat het gezag in Indië al zijne kracht verlorennbsp;heeft. De pers doet daartoe haar best, maar gelukkig bezit zij daartoenbsp;nog te weinig invloed. Nevensgaand artikel van het Soerab. Handelsblad strekte ook ten antwoord op de jeremiades omtrent den achteruitgang der kolonie. Eenige overdrijving daargelaten is deze schetsnbsp;veel juister dan die van de heeren Van Resteren, Haakman en Vannbsp;Daalen ^).

Bij mijne terugkomst te Batavia vond ik het publiek in groote spanning ter zake van allerhande onrustbarende geruchten uit Atjeh. De vijand zou met 6000 man den Rraton hebben aangevallen en de officiers-vrouwen zouden zich op de schepen hebben in veiligheid gesteld. Gelukkig kwam gisteren het telegram betreffende de onderwerping vannbsp;den vorst van Gighen. Dit is een zeer belangrijk feit. Daardoor toch isnbsp;de geheele kust onderworpen en vervalt de blokkade. Daardoor is ooknbsp;het bewijs geleverd, dat men met eene tuchtiging alleen zonder hetnbsp;maken en bezetten van versterkingen zijn doel kan bereiken. Gelukkennbsp;de onderhandelingen met de XXVI Moekims niet, zullen wij daar ook diennbsp;meer expeditieven weg op moeten gaan, want het temporiseeren gaat opnbsp;den duur onze financieele krachten te boven. Nu reeds berekent mennbsp;dat Atjeh dit jaar 10 millioen zal kosten behalve nog 2 millioen extranbsp;voor andere posten van het Dept. van Oorlog. De raming van 7 millioennbsp;was gegrond op eventualiteiten, die zich tot hiertoe niet verwezenlijktnbsp;hebben en die, al komen zij tot stand, eerst op de begroeting van hetnbsp;volgende jaar volkomen van invloed zullen zijn. Met het oog op de bovenvermelde geruchten acht ik het niet ondienstig U.E. hierbij afschrift tenbsp;zenden van eenen brief uit Edi met berigten uit de XXII Moekims®).

Ik wensch U.E. van harte geluk met de aanneming van het wetsontwerp tot verhooging van de begroeting en ik hecht daaraan voor mij-zelve nog meer prijs, omdat er nu voor U.E. geene aanleiding meer bestaat om af te treden.

Te zeggen dat men in Indië aan het Moederland nu regt laat wedervaren zou minder juist zijn. De kwestie der belastingen heeft aller begrippen verstoord en menigeen zou liever niets voor Indië wenschen gedaan te zien, mits ook de belastingen achterwege bleven. U.E. zalnbsp;echter opmerken, dat de toon minder heftig is. Ik geloof daaraan hetnbsp;een en ander gedaan te hebben.

De brochure van Van den Berg is U.E. niet door mijne tusschen-

b Van 14 Mei 78 no. iii in hoofdart. „Welkom”

De journalisten; C. E. Van Resteren, Mr. J. A. Haakman, H. B. Van Daalen. Part. schrijven, niet aangetrofïen.

128

-ocr page 307-

komst geworden. Ik heb hem echter mijne ontevredenheid onbewimpeld te kennen gegeven onder opmerking dat alleen het stellen der vraag of Indië beter onder Engeland dan onder Holland zou zijn, het bewijsnbsp;was van gemis aan patriotisme. Overigens kan ik U.E. zeggen, dat hetnbsp;geschrift van Van den Berg, voor zooverre die passages aangaat, ondernbsp;de fatsoenlijke burgers algemeen is afgekeurd.....

63. VAN BOSSE AAN VAN LANSBERGE, 5 Juny 1878 i).

De telegraaf bragt U, zooals ik hoopte, het goede berigt van de aanneming der suppletoire begrooting. Ik heb Maarschalk terstond aan het werk gezet, en hoop spoedig U de resultaten te kunnen mededeelen.nbsp;De tijd zal nu komen om spijkers met koppen te slaan. Ik had meer dannbsp;één plan daartoe.

Wij hebben reeds meermalen van gedachten gewisseld over het Legerbestuur. Mij dunkt dat daaraan nu de hand geslagen moet worden. De Kolonel Raedt v. Oldenbarneveld is van zijnen steen verlost en reconvalescent: ik zag hem nog niet, maar verneem dat zijne doofheid onveranderd blijft, en ik acht hem uit dien hoofde rijp voor pensioen. Ik geefnbsp;U dus in overweging om nu maar opruiming te houden onder de oudenbsp;Generaals, en jeugdiger kracht aan ’twerk te stellen; in de eerste plaatsnbsp;Boumeester, die dan de opvolger van de Neve zou zijn.

Uw laatste brief maakt melding van de flaauwheid en oppositiezucht van de leden der Rekenkamer. Ook daaraan moet, dunkt mij, de handnbsp;geslagen worden. Eene wijziging van de Comptabiliteitswet zal daarvoor noodig wezen. Mij dunkt, dat het zaak zou wezen, bij de wet eenenbsp;grens voor hun leeftijd als ambtenaar te stellen. Wie in Indische dienstnbsp;den ouderdom van 50 of 55 jaren heeft bereikt, zal niet veel meer uitvoeren. Art. 54 dier wet spreekt van 60 jaren, maar vordert daarbij hetnbsp;bewijs van ongeschiktheid. Wat dunkt U van eene verandering in datnbsp;artikel? N° i zou kunnen gelezen worden: ,,wanneer zij den ouderdomnbsp;van 50 (of 55) jaren hebben bereikt of bij gebleken ongeschiktheid doornbsp;ziels- of ligchaamsziekte.” Zulk eene bepaling zou zeer goed te verdedigen zijn.

Wat de ontevredenheid over de belastingen betreft, ik heb nogal idéé dat die wel wat verdampen zal. Mogt zij echter blijven en zelfs tot lijdelijk verzet overgaan, dan kan het noodig worden art. 45 van het R.R.nbsp;toe te passen. Werd dat onvermijdelijk bevonden, dan is er geen noodnbsp;van declamatiën in de Kamers daarover: de discussiën over de heffingnbsp;van belasting hebben genoeg getoond dat verzet daartegen geen mede-

Uit ’s Gravenhage, antwoord op Van Lansberge aan Van Bosse van 26 April en I Mei ’78 (niet aangetroffen),nbsp;exorbitante rechten

129 —

-ocr page 308-

lijden zou wekken. Bij het uitvaardigen der ordonnantie op de personele belasting zal de gelegenheid bestaan om de kleine ambtenaren en denbsp;subalterne officieren wat te verschoonen. De grens der vrijstelling moetnbsp;maar niet al te laag worden gesteld. Zelfs geef ik U in overweging omnbsp;een paar trappen te stellen. Volgens onze wet op het personeel is ernbsp;a absolute vrijdom naar gelang van den rang der gemeenten; b vrijdomnbsp;van ‘Y3 voor den eersten trap, c van voor den tweeden. Iets dergelijksnbsp;IS, vooral bij de eerste invoering, zeer geschikt om pruttelaars tot zwijgennbsp;te brengen ais men ziet dat de kleineren een zeer onbeduidend bedragnbsp;te betalen hebben. De noodzakelijkheid der heffing zal van lieverledenbsp;meer in ’t oog gaan vallen, als men ziet dat er van geen batig slot meernbsp;gesproken w'ordt, maar enkel van eene bijdrage tot restitutie van ’t geennbsp;op de Staatsbegrooting ten behoeve van Indië staat. Waren wij maarnbsp;van Atjeh af!

Het Congres te Berlijn komt 13 dezer bijeen: mogt het den vrede brengen! Turkije zal er in allen gevalle slecht van af komen! De herhaalde moordaanslagen op den Keizer van Duitschland bewijzen maarnbsp;al te zeer dat de socialisten gevaarlijke conspirateurs zijn. Ik vrees, datnbsp;zij ernstige reactie tengevolge zullen hebben.

De debatten over de belasting op het successieregt in de regtc lijn deden ten onzent al weder zien dat het niet gemakkelijk is nieuwe belastingen in te voeren! Maar men zal in Indië nu toch moeten erkennennbsp;dat de ,,kinderen des huizes” niet gespaard worden, en dat de Regeringnbsp;de koe bij de horens durft te pakken.

Bij de behandeling der begroeting voor 1879 zal het nog wel warmer loopen: een deficit van 7 millioen op de gewone uitgaven is niet gemakkelijk te stoppen!

De heeren van de militaire genie in Indië zijn nog altijd in gebreke met hun antwoord op de vragen, die ik deed over de batterij te Tjilatjap.nbsp;Is het hun te doen om eene proef hoe ver mijn geduld reikt, dan zullennbsp;zij ondervinden, dat dit niet eindeloos is. Het loopt de spuigaten uit!nbsp;Wees zoo goed hun eene ,,lieve bijzondere” over dat onderwerp tenbsp;zenden. De zeer eenvoudige vraag, of er gevolg is gegeven aan de zeernbsp;peremtoire aanschrijving ^), die in 1876 werd gedaan over dit onderwerp,nbsp;kan toch spoedig genoeg beantwoord worden. Ik voorzie wel, dat aannbsp;dien last geen gevolg is gegeven en dat men er tegen op ziet die zondennbsp;te bekennen! De gevolgen zullen de zondaers zich moeten getroosten!

64. VAN LANSBERGE AAN VAN BOSSE, 12 Juni 1878 Ik dien nog even terug te komen op den inhoud van Uwen voorlaat-

Verb. 2 Dec. 7S-T/29 Uit Buitenzorg.

130

-ocr page 309-

sten brieft). De houding der Europeanen heeft U zeer teleurgesteld en ik meen tusschen de regels te kunnen lezen dat U.E. thans vindt datnbsp;men ontevredenheid en oppositie van hun niet moet tellen en dat zijnbsp;eigenlijk niet waard zijn dat rnen iets voor hen doet. De kwestie dernbsp;ontevredenheid heb ik reeds vroeger behandeld en luidens uw Memorienbsp;van Antwoord is U.E. het met mij eens. Maar wat betreft de houdingnbsp;der Europeanen moet men niet alleen beoordeelen naar hetgeen denbsp;schreeuwers zeggen. Onder de werkelijke Indische burgers, menschen,nbsp;die hier voorgoed gevestigd zijn, landheeren en ondernemers, vindtnbsp;men zeer bedaarde en fatsoenlijke lieden, die gewis verdienen dat mennbsp;iets voor hun doet en die te veel belangen hebben om het gezag niet tenbsp;steunen. De ontevredenen, de schreeuwers, vindt men bijna uitsluitendnbsp;onder de ambtenaren, volbloed Hollanders, die alleen in Indië komennbsp;om carrière te maken, zooveel mogelijk van de Schatkist te trekken ennbsp;met een hoog pensioen weg te gaan. Deze lieden en daaronder de hoog-sten, b.v. Mees in zijn tijd, slijten hun leven met de Regering en hetnbsp;Opperbestuur te bestrijden en vinden gerede organen in de redakteurs,nbsp;broodschrijvers.

Wat Van den Berg aangaat de strijd tegen de belastingen , een strijd waarvoor hij door Mees is gespannen, is eene monomanie geworden,nbsp;die hem tot dwaasheden verleidt en hem in eenen voortdurenden toestand van spanning houdt, die nog wel slechte gevolgen kan hebben.

Ik recommandeer dus nog aan U.E., de voorstellen die ik doe ten behoeve van het onderwijs. Het gebrek aan onderwijs is voor de Europeanen de grootste drawback van het verblijf in Indië, het is ook voornbsp;de maatschappij een groot nadeel, omdat bij gebreke van middelen bijnbsp;de ouders, om hunne kinderen naar kostschoolen in Indië of Europa tenbsp;zenden, de kinderen in het wild opgroeyen en onbruikbare, zoo niet gevaarlijke, elementen in den Staat worden. Ook zie ik daarin de eenigstenbsp;rationeele oplossing der kwestie van de Inlandsche kinderen. Toen ik innbsp;Indië kwam, nadat ik op het Departement kennis had genomen van denbsp;lyvige bundels, over die kwestie verhandeld, nam ik mij voor haar totnbsp;oplossing te brengen en trad met de commissie in overleg om eene daartoe strekkende vereeniging te vormen, welke ik een persoonlijke bijdrage van j 5000 toezegde. Ik vond echter zoo weinig steun, met hetnbsp;oog op de aangekondigde belastingen, dat ik dè zaak moest opgeven.nbsp;Van achteren ingezien heb ik er geen spijt over, omdat ik tot de overtuiging ben gekomen dat de oplossing niet zit in het treffen van maatregelen die de Inlandsche kinderen tot eene afzonderlijke kaste vormennbsp;of hen daarin laten blijven, maar in den toeleg om ieder onderscheidnbsp;tusschen hen en de volbloed Europeanen te doen verdwijnen. Op diennbsp;weg is in de laatste jaren veel gedaan en met zeer goed succes. De be-

j) Vgl. bijl. s8 '¦*) Alting Mees.

— 131

-ocr page 310-

noeming van Van der Heyden tot Gouverneur van Atjeh moet onder anderen een buitengewoon goeden indruk onder hen gemaakt hebben.nbsp;Ik geloof, dat men door goede opleiding, en eene goede behandelingnbsp;langzamerhand vele van hunne slechte hoedanigheden zal laten verdwijnen. Daarom geef ik ook zoo veel mogelijk mijn moreelen en finan-cieelen steun aan de bewaarschoolen die overal opgerigt worden. Daarom ijver ik voor lagere en middelbare schooien.

Met U.E. ben ik het echter volkomen eens, dat de Inlandsche bevolking in de eerste plaats het mikpunt onzer belangstelling moet zijn. Ik heb zulks openlijk verkondigd bij het feest van het Bataviaasch Genootschap en indien ik de Europeesche industrie wensch te beschermen,nbsp;dan is zulks alleen omdat ik daarvan de ontwikkeling der Inlandersnbsp;verwacht. Ik geloof echter niet dat wij de Inlanders het meest bevoor-deelen zullen door vermindering der belastingen, die zij opbrengen innbsp;geld; wel door afschaffing of vermindering der heeren- en kultuur-diensten en door eene billijke verdeeling der belastingen, zooals ik verwacht van de nieuwe landrenteregeling en de bedrijfsbelasting. Tweenbsp;zaken zullen de Inlanders het meest ten goede komen; spoorwegen ennbsp;irrigatiewerken. Maar daarvoor is veel geld noodig en aan verminderingnbsp;van de opbrengst der middelen moet dus niet gedacht worden. Ooknbsp;onderwijs is voor hen noodig.

Voor de school voor Inlandsche hoofden te Magelang hebben zich reeds aangeboden 50 kinderen van Regenten en 70 van wedonos, patihsnbsp;en djaksas. U.E. ziet dus dat ik gelijk had, toen ik de opinie van dennbsp;Raad van Indië bestreed, dat er geene genoegzame deelneming zou zijn.nbsp;De toevloed is nu zelfs zoo, dat men er op bedacht zal moeten zijn omnbsp;de eischen voor toelating niet te laag te stellen. Ook zal men zorg moetennbsp;dragen voor eene meer praktische organisatie dier schooien. Men ver-gete niet, dat zij moeten dienen om ambtenaren te vormen. Thans zijnnbsp;de oefenschoolen voor de Inlandsche ambtenaren de kantoren der Regenten, Residenten en Assistent Residenten, waar zij als magans beginnen op een leeftijd van 15—17 jaren. Zij leeren daar niet alleen denbsp;routine, maar raken ook gewend aan orde en tucht en onderdanigheidnbsp;voor hunne meerderen. Het onderwijs bij de schooien zal alleen doornbsp;schoolmeesters gegeven worden. De jongens zullen er dus quasi-geleerdnbsp;en pedant worden maar in het geheel niet praktisch ontwikkeld en wel-ligt ook in het geheel niet in de goede rigting ontwikkeld worden. Daaromnbsp;had ik voorgesteld als Direkteur een ambtenaar van het Binnenlandschnbsp;Bestuur te doen optreden. Als voorbereidende school is er op het oogen-blik wel geen bezwaar tegen de inrigting maar ik beveel U.E. toch zeernbsp;aan om het bovenstaande in overweging te nemen.

24 April 1878 werd het 100 jarig bestaan gevierd.

— 732 —

-ocr page 311-

6s. VAN BOSSE AAN VAN LANSBERGE, 20 Juny 1878 i).

De gunstige berigten die Van Nunen gaf over Sumatra waren natuurlijk hoogst welkom; ofschoon dan ook het einde van de geheelenbsp;geschiedenis zich nog lang zal doen wachten. Ik zie altijd met groot verlangen de meer gedetailleerde begrooting van de kosten voor Atjeh innbsp;1879 tegemoet. De financiële zorgen nemen steeds toe, en ijverige medewerking vind ik niet algemeen bij mijne collega’s, die altijd met weemoed denken aan den tijd, waarin men het geld maar voor het nemennbsp;had.

Heden wordt de leening opengesteld; de opiniën over den uitslag loopen zeer sterk uiteen. Sommigen voorspellen eene glansrijke uitkomst: anderen een fiasco.

Ik heb nu aan collega Financiën een voorstel gedaan, om op de Indische Begrooting 3 millioen te brengen voor de kosten der Marine in Indië, maar dan ook te leenen voor de Indische spoorwegen; derhalvenbsp;geene bijdrage meer als batig slot van de Indische Begrooting in rekening te brengen. Het bedrag dier leening zal eerst bepaalt kunnen worden als de Indische Begrooting is vastgesteld; bij voorraad reken ik 10nbsp;millioen. Voor Uwe informatie zend ik U een afschrift van mijne notanbsp;hierbij ^). Voordat eene decisie wordt genomen, zullen wij in de eerstenbsp;plaats moeten afwachten hoe het met de leening afloopt, en in de tweedenbsp;plaats den uitslag van de deliberatien over het lager onderwijs, die nunbsp;aan den gang zijn, en die nog wel 14 dagen zullen duren: de sluizen dernbsp;parlementaire veel sprekendheid zijn wagenwijd opengesteld! Hebben wijnbsp;langs dien weg het beginsel eener ,,vaste bijdrage” in de begrooting, dannbsp;zal de questie der ,,financiële verhouding” vooreerst, en voor vele jaren,nbsp;geregeld zijn. Willen mijne collega’s eene andere regeling, en wel denbsp;meest mogelijke besnoeying van uitgaven in Indië, dan zullen zij eennbsp;anderen exécuteur des hautes oeuvres moeten zoeken: ik denk daaraannbsp;niet te doen.

Voorts is het mijn voornemen eene spoorwegwet voor Indië te maken, bevattende de lijnen*Madioen—Solo en Djocjo—Tjilatjap; welligt nognbsp;eenige lijnen meer. Ik zal dan voorstellen jaarlijks eene afzonderlijkenbsp;spoorweg begrooting te maken, evenals wij dat hier doen, en U te mag-tigen om ’t geen daarop bij het einde van het jaar overblijft, op ’t volgende jaar over te schrijven. Op die begrooting zou dan eene vaste som,nbsp;b.v. 8 mm ’s jaars, te brengen zijn. Ik geloof dat dit de beste weg zalnbsp;Uit’s Gravenhage. Antwoord op Van Lansberge aan Van Bosse van i en 6 Mei ’78nbsp;(niet aangetroffen).

Johannes Paulus Tbeodorus Van Nunen; (1850-1910) 1869 Gvtsdienst 1878 contr. B.B. te Idi; 1882 referendaris Dept. O. E. amp; N. 1884 leeraar Batavia; 1893nbsp;gepensionneerd.

®) zeer waarschijnlijk de berichten over Atjeh, vermeld in de brief bedoeld in noot 12 van bijl. 62.

‘) Verb. 6 Juli 78-H/i3.

— 133 —

-ocr page 312-

wezen. De Spoorweg-maatschappij heeft zich bereid verklaard om het materieel, dat voor de Preanger-lijn over hare lijn Batavia—Buitenzorgnbsp;vervoerd moet worden, te vervoeren voor de kosten van exploitatienbsp;zonder winst, en is evenzeer bereid, zoo noodig haar spoor in Middennbsp;Java te versmallen. Maarschalk is nu bezig de daarvoor noodige contracten op te maken. Ook met de organisatie van het personeel houdt hijnbsp;zich bezig. Met de regeling 'van een en ander kom ik nu wel op Uw terrein, doch ik zal zorgen dat ik U de noodige vrijheid van wijzigen laat,nbsp;zoo die noodig voorkomt. Ik zal buiten noodzaak geen personeel innbsp;vaste dienst aanstellen, maar eerst eenen proeftijd tot voorv.’aarde stellen. Eene afzonderlijke Directie, die Maarschalk verlangt, komt mij nietnbsp;doelmatig voor; vooral omdat M. geen plan heeft om lang in Indië tenbsp;blijven. Het is dus volstrekt noodig reeds nu naar een goeden secundusnbsp;om te zien.

De berigten van het Congres te Berlijn blijven voortdurend vredelievend tot groote ergenis van de oude Torypartij die hare zinnen op een grooten oorlog had gesteld. Als het spel afgeloopen is, zal ik U dennbsp;afloop reeds getelegrafeerd hebben.....

Nog een woord over onze zaken. Ik schreef U heden over de zaak van de concessie die men vroeg voor het Ashmore rif. Ik leg bijzonderen nadruk op de slot zinssnede van dien brieft). Het is een van die punten,nbsp;waarover verschil van gevoelen kan bestaan, doch waarin het gevoelennbsp;van den G.G., meer op locale kennis gegrond, m.i. vrij moet blijven. Iknbsp;zal het U niet ten kwade duiden indien Gij bij Uwe meening blijft. Voornbsp;mijne opinie pleit alleen het gevaar dat, zoo wij de gedane aanvrage afwijzen, andere Staten, en in de eerste plaats Engeland of Australië, tenbsp;digt in onze buurt daden van souvereiniteit in den Archipel komt uitoefenen, wat minder aangenaam is.

De Indiërs, die zoo praten over het betere bestuur van Engeland, schijnen niet te hebben opgemerkt, dat in Bengalen ook eene patent ennbsp;bedrijfsbelasting is ingevoerd om in de behoeften van de schatkist innbsp;Indië te voorzien! Dat zullen de Indische bladen wel verzwijgen!

66. VAN BOSSE AAN VAN LANSBERGE, 27 Juni 1878 %

. . De leeningis volteekend, en wel tot driemaal het gevraagde bedrag! Een half uur voor den afloop van den gestelden termijn was er 65 millioen

b Verb. 19 Juni ’78-1- Zie ook verb. 15 Mei en 24 Aug. 78 no’s 4 en 23 en 29 Apr. 79 no. I. G. Hewlett verz. verg. winnen guano op Ashmore riffen. Aanvankelijk afgew.nbsp;daar deze riffen buiten ons territoir zouden liggen; later alsnog toestemming verleend.nbsp;Inmiddels had consul U. S.A. te Melbourne aan een zekeren Webber concessie verleend. Later heeft Engelsch Gvt. op verzoek van U.S.A. souvereiniteit over Ashmorenbsp;riffen (Caller groep) aanvaard. —

Uit ’s Gravenhage.

134 —

-ocr page 313-

ingeschreven; in dat laatste half uur is er ruim 62 millioen bijgekomen; o.a. ééne inschrijving van 32 millioen uit Parijs. Die zorg is dus aan een’ kant.

Onder eene tropische hitte van 88° zit de Tweede Kamer nu sinds bijna 14 dagen over de Onderwijswet te disputeren, en die temperatuurnbsp;draagt er toe bij om de clericale hartstogten in vlam te zetten. Kapelaansnbsp;en Orthodoxen hebben een petitionnement op zeer groote schaal in denbsp;wereld gebragt: duizende petitiën komen in! Doch het zal hun nietnbsp;baten: de wet wordt aangenomen a leur barbe. En dan ?

Dan zullen de financiële moeyelijkheden voor den dag komen! Mijn collega Financiën zal eene zware taak krijgen! — Mijn collega Oorlognbsp;is buiten gevecht! Hij heeft bij voorraad de portefeuille aan den Ministernbsp;van Marine^) moeten overdragen.

Ook mijne gezondheid laat te wenschen over; het werk wordt mij dikwijls te zwaar. Er is wel geen oogenblikkelijk beletsel voor mij.

Ik heb dan ook een eersten stap gedaan om van de zaken af te komen, en den President van den Ministerraad verzocht naar een remplapantnbsp;om te zien. Of die gevonden zal worden, dan of men mij zedelijk dwingen zal om vol te houden, weet ik nog niet. Men doet wijs als men thansnbsp;een remplaQant neemt; die kan zich dan geheel op de hoogte stellennbsp;vóór den aanvang van de nieuwe Kamerzitting, en de begroeting geheelnbsp;naar eigen inzigten in elkander zetten. Ik meen U van mijn besluit tenbsp;moeten preveniëren. Eene verandering zal wel niet zoo spoedig komen,nbsp;want het zal moeyelijk zijn eenen titularis te vinden vóórdat de zaak vannbsp;het onderwijs definitief haar beslag heeft gekregen. Men petitioneertnbsp;zelfs bij den Koning met verzoek om de wet niet te bekrachtigen. Datnbsp;is nu wel zeer onregelmatig, maar de Aprilbeweging ®) was ook zeer onregelmatig en sleepte Sire toch mede. — Er zullen dus nog wel vijf ofnbsp;zes weken verloopen voor dat die zaak definitief is afgedaan: vóór diennbsp;tijd kan ik niet verder aandringen op ontslag. Ik zal U per telegraaf nadernbsp;berigt hierover geven, zoodat het U gemakkelijk zal vallen U daarnaarnbsp;te rigten voor onze particuliere correspondentie. — Wel valt het besluit mij zwaar: ik hecht nog veel aan de zaken en zou zeer gaarne nognbsp;het een en ander tot stand hebben willen brengen. Maar het bovenbedoelde vooruitzigt is geenszins bemoedigend.

Met groote belangstelling ontving ik Uw telegram over de zaken te Gedoeng ^). Ik hoop, dat het Legerbestuur wat spoediger dan vroegernbsp;het noodige voor de belooningen zal voordragen. --- Mogt dit krachtignbsp;échec een afschrikkend voorbeeld zijn voor andere recalcitranten! Zoonbsp;neen, dan zullen wij, naar ik vrees, eindelijk nog genoodzaakt wordennbsp;tot eene straf expeditie in de XXVI en XXIIMoekims. Ik zie daar zeernbsp;J. K. H. de Roo van Alderwereltnbsp;2) Jhr. H. O. Wichers

1853 herstel bisschoppelijke hiërarchie 25 Juni 78-L/12.

135

-ocr page 314-

tegen op: Want, waar is de grens van onze uitbreidingen ? — Zou eene bedreiging van verwoesting geen schrik geven ? De bedreiging b.v. dat, zoo men niet ophoudt onze grenzen te ontrusten, eene strook lands vannbsp;een paar uur breedte geheel woest zal worden gelegd. Het middel stuitnbsp;mij wel, en, als men dreigt, moet men ook doortasten. Maar ik vrees,nbsp;dat zoodanig uiterste onvermijdelijk zal worden.

Het Congres te Berlijn zit nog. De vrede zal wel bewaard worden: doch op ’t oogenblik rijst de vraag, of de Turken zich aan de beslissingennbsp;der diplomatie zullen onderwerpen. Het schijnt wel, dat Engeland ennbsp;Oostenrijk een aandeel in den buit willen hebben; en dat de zaak langsnbsp;dien weg tot een einde zal komen. De Engelsche bladen spreken vannbsp;Cyprus of Candia: Oostenrijk zou Bosnië en Herzegowine willen krijgen; Bulgarije benoorden den Balkan een onafhankelijke (?!) Staatnbsp;zijn; Rumelie onder Europeesch protectoraat komen. De Sultan houdtnbsp;dan niet veel over! Vooral daar Griekenland Macedonië en Epirus verlangt. Eene tweede editie van de verdeeling van Polen!

67. VAN BOSSE AAN VAN LANSBERGE, 4 Juli 1878 i).

De telegraaf heeft U reeds berigt dat Uw denkbeeld om Van der Wijck in de plaats van Van Gorkom te brengen, onuitvoerbaar is. Vannbsp;der Wijck durfde de zaak niet aan. Of er questie van is, dat hij in mijnenbsp;plaats zou komen, weet ik niet. Aan de noodige bekwaamheden ontbreekt het hem niet. Maar of hij wel de noodige bezadigdheid op financieel terrein zou hebben, zou ik voors’hands betwijfelen: cijferen is zijnnbsp;fort niet. Ik zou zijne optreding praematuur achten. Eene zoo nuttigenbsp;werkkracht moet niet zoo jong op den Ministerielen schopstoel komen,nbsp;om over een jaar twee, drie, tot lediggang over te gaan. Maar dat is mijnenbsp;zaak niet.

Ik zal zien, of ik eene financiële specialiteit kan vinden. Mannen van het gehalte van S. van Eyk of Van der Wijck zijn echter witte raven!

Uw telegram betreffende den inval in Atjeh was natuurlijk eene groote teleurstelling! Uw besluit om terstond krachtig op te treden, wasnbsp;volkomen goed. Het berigt kwam echter hoogst ongelegen; de Tweedenbsp;Kamer, die nog altijd aan de Onderwijswet bezig is, rekent natuurlijk datnbsp;de plannen van inkrimping en bezuiniging in Atjeh daardoor een duch-tigen krak zullen krijgen, en zou dus wel eens geneigd kunnen bevondennbsp;worden om een dam op te werpen tegen de al te groote mildheid vannbsp;mijn collega Binnenlandsche Zaken ®), ten aanzien van de kosten voornbsp;het onderwijs. Mijn collega van Financiën is uit de stad gegaan, en zalnbsp;dus lastige discussien over die financiële vraag ontloopen.

Uit ’s Gravenhage. Antwoord op brief als bijl. 59 opgenomen.

Inval van Habib.

Mr. J. Kappeijne van de Coppello

136 —

-ocr page 315-

Dit is echter maar uitstel van executie! Zulke struisvogelpolitiek baat niet veel. Ik wil hopen, dat Van der Heyden de zaak spoedig zal kunnennbsp;klaren, en zie met ongeduld Uwe telegrammen tegemoet. De gissing isnbsp;geoorloofd, dat Habib vernomen heeft dat Van der Heyden naar Ge-doeng was, en dat hij van de gelegenheid gebruik heeft willen maken.nbsp;Panglima Polim zal nu ook wel op den afloop dezer expeditie v/achten,nbsp;eer hij den salto mortale maakt: wordt de aanval niet spoedig krachtignbsp;afgeslagen, dan is het te vreezen dat hij ook nog gaat mee doen. —

Uw telegram over de zaak te Gedoeng had mij de hoop doen opvatten, dat het daar geleden échec den moed der Atjehers zou hebben doennbsp;zakken. Ik ben intusschen eenigszins bezorgd, dat er in dat telegramnbsp;eene fout was. Het berigtte dat de vijand zeven honderd vijftig man aannbsp;dooden had verloren: dit getal kwam ons zeer hoog voor: de bijvoegingnbsp;dat er 185 dooden in de benteng waren gevonden, deed echter het vermoeden verdwijnen dat in plaats van 750, slechts 75 moest gelezen worden. Dat getal blijft echter aan velen ongelooflijk groot schijnen.

Al wat men van het Congres te Berlijn verneemt, komt daarop neder, dat Engeland en Oostenrijk veel meer aan Rusland toestaan dan zijnbsp;zouden hebben behoeven te doen indien zij vóór den oorlog het Congresnbsp;hadden gehouden! De politiek van Beaconsfield maakt een allertreurigstnbsp;figuur! Turkije verliest V3 van zijn gebied in Europa, zooals de zaken nunbsp;staan; de vraag wat het daarenboven nog aan Griekenland zal moetennbsp;afstaan, moet nog beslist worden. Ik zie uit een der bij U ingekomennbsp;rapporten dat de Mahomedanen in onze bezittingen weinig nota nemennbsp;van het lot van den Sultan te Stamboul: trouwens zoolang hij niet geheel uit Europa verdwenen is, zal het fanatisme wel beweren dat zijnenbsp;magt en gezag geheel onverzwakt zijn!

68. VAN LANSBERGE AAN VAN BOSSE, 15 July 1878 i).

Tot meerdere zekerheid heb ik den Procureur-Generaal geraadpleegd over eene vervolging der Locomotief. Uit zijn hierbijgaand briefje zalnbsp;U E. zien, dat hij het daaromtrent met mij eens is ^).

De opgewondenheid over de belastingen brengt de menschen tot de grootste dwaasheden. Zoo zal de straatverlichting te Soerabaya afgeschaft worden. Wie zal er onder lijden ? Alleen de ingezetenen, dienbsp;’s avonds allerlei ongerief zullen ondervinden. Men moet zich echter dienbsp;beweging ook niet overdrijven. Degenen die in Indië zijn geweest, wetennbsp;dat hier op elk gebied zulk een gemis aan belangstelling en zamenwerkingnbsp;is dat men om iets tot stand te brengen de menschen onophoudelijk moetnbsp;naloopen en hun het pistool op de borst moet zetten. Men geeft hoog op

Uit Buitenzorg.

Niet aangetrofïen.

137

-ocr page 316-

van de bijdragen aan liefdadige instellingen aan andere publieke zaken, maar men moest weten hoe luttel eigenlijk die bijdragen bij elkandernbsp;zijn en hoe zij met kunst en vliegwerk bij elkander gebragt worden.nbsp;Welnu, al die lieden die anders voor hun fatsoen niet durven te weigerennbsp;of te onverschillig zijn om bijtijds hunne contributiën op te zeggen,nbsp;hebben nu een prachtig voorwendsel om zich van al de lastige contributiën af te maken. Voila Ie fin mot de la chose.

Ik maak mij in het geheel niet ongerust over de beweging maar dit neemt niet weg, dat ik de houding van het publiek innig betreur, omdatnbsp;zij in Europa een zeer ongunstig effect zal maken en niet bevorderlijknbsp;kan zijn aan de pogingen van U.E. en van mij om de belangen der Indische Europeesche maatschappij te bevorderen te doen gelukken. Iknbsp;tracht dan ook voor te gaan niettegenstaande de weinige waardeering,nbsp;die onze pogingen ondervinden om mijn invloed aan te wenden tennbsp;einde aan die dwaze agitatie een einde te maken. Te dien einde heb iknbsp;Van den Berg weder bij mij laten komen en in een zeer lang onderhoudnbsp;heb ik hem al het nadeelige van de houding van het Europeesche publieknbsp;aangetoond. ,,De belastingen zijn gedecreteerd,” zeide ik, ,,zij zullen dusnbsp;,,met I January aanstaande ingevoerd worden, daar kunt ge op rekenennbsp;,,en gy kent mij genoeg om te weten dat ik geen verzet zal dulden. Denbsp;„kwestie is nu, hoe zal de toepassing zijn ? Daaromtrent kan ik u denbsp;,,verzekering geven, dat de Minister gezind is bij de detailregeling tenbsp;,,letten op die bezwaren, die gegrond voorkomen en vooral voor denbsp;,,mingegoeden de belasting niet drukkend te doen zijn en, wat de uit-,,voering aangaat, kunt gij op mij rekenen voor de toepassing van ge-,,matigdheid en billijkheid. Gij moet echter eene zaak niet vergeten,nbsp;,,namelijk dat het toegeven aan grieven, op eene behoorlijke wijze voor-,,gebragt, een geheel andere zaak is dan het zwichten voor bedreigingennbsp;,,of heftige vertoogen. Gij moet dus wel bedenken dat de houding dernbsp;,,Regering afhangt van die van het publiek. Gij moet niet denken, datnbsp;,,ik mij om der populariteitswille een oogenblik zal afscheiden van hetnbsp;,,Opperbestuur of ik zal tegelijk mijn ontslag nemen en dan, is het denbsp;,,vraag of gij van eenen anderen G.G. meer te verwachten hebt dan vannbsp;,,mij. Het ijveren voor de belangen van Indië heeft mij tot hiertoe hiernbsp;,,weinig satisfactie bezorgd en zoo ik de bijl er niet bij neerleg dan is hetnbsp;,,omdat ik het mijn pligt reken u ondanks u zelven te trachten te be-,,hoeden voor de rampen die uwe hartstochtelijkheid en uwe kortzigtig-,,heid u op den hals dreigen te werpen. Handel en nijverheid hebbennbsp;,,rust en orde noodig. Van verzet of oproer zullen dus al degenen die ietsnbsp;,,te verliezen hebben het eerst te lijden hebben om ten laatste met denbsp;,,geheele Europeesche maatschappij ten onder te gaan, want gijlieden,nbsp;,,die u als Indie aanmerkt zijt niet anders dan vreemdelingen, deelennbsp;,,van dat Holland, waarop gij telkens smaaldt; gy bestaat alleen doornbsp;,,het prestige van het Moederland en de dag waarop gy dat prestige en

- 13S

-ocr page 317-

„den invloed van Nederland zult ten einde gebragt hebben zult gy uw „eigen graf gedolven hebben. Laat toch uwen hartstocht niet uw ge-„zond verstand benevelen. Werk liever met den Minister en met mijnbsp;„zamen om van de opmerkelijke wijziging die in den geest der Statennbsp;„Generaal is waar te nemen ten gunste van Indië voor het welzijn vannbsp;„dat gewest partij te trekken.”

De heer Van den Berg repliceerde natuurlijk met de oude argumenten waarvan het voornaamste is, dat hij U.E. en mij wel vertrouwt maar denbsp;Staten-Generaal wantrouwt, waarop ik hem liet opmerken dat hij daarvoor geen reden had en dat in ieder geval de houding van het publieknbsp;tegenover de kwestie der gemeentebesturen te vergelijken was met dienbsp;van iemand die zich zou laten doodhongeren uit vrees om iets te eetennbsp;dat hem kwaad zou kunnen doen. ,,Overigens heb ik geadviseerd,”nbsp;zeide ik, ,,voor de invoering van gemeentebesturen in het belang dernbsp;,,burgers, niet in dat der Regering die daardoor het paard van Troje zalnbsp;,,inhalen en indien gy er niet van gediend wilt zijn, zal het voor mij eennbsp;,,last minder zijn, maar de wijze, waarop de Regeringsaanschrijving isnbsp;,,bejegend en de heftige taal die naar aanleiding daarvan dagelijks ge-,,hoord wordt noopen mij te trachten in die gezindheid eene wijziging tenbsp;,,brengen. Had de Regering werkelijk eene komedie willen speelen ennbsp;,,de voortdurende onbekwaamheid en onmondigheid van Indië, tegen-,,over uw verlangen naar zelfbestuur, door Indië zelf willen laten uit-,,spreken, dan zoudt gijlieden heerlijke partners hebben geleverd, dannbsp;,,ware die toeleg volkomen gelukt, maar dat is strijdig met uw belang,nbsp;,,dat mij ter harte gaat en daarom wil ik u voor dien moreelen zelfmoordnbsp;,,behoeden.”

De heer Van den Berg beloofde mij. plegtig pogingen aan te zullen wenden om de gemoederen tot bedaren te wenden en stelde zich totnbsp;mijne beschikking om de kwestie der gemeente-besturen te onderzoeken. Hij stelde mij voor daartoe eene commissie te benoemen, waarvan hij deel zou uitmaken en die onder praesidium van den Residentnbsp;zou vergaderen.

Aangezien een bijeenroepen van notabelen strijdig is met het R.R., komt mij zulks de beste solutie voor.

Zal Van den Berg woord houden ? Ik ben er nog niet zeker van. In alle gevallen heb ik mijn best gedaan.

69. VAN BOSSE AAN VAN LANSBERGE, ró Juli 1878 i).

. . Over mijne plannen tot aftreding refereer ik aan mijn brief van 27 Juny^); de telegraaf zal U het eindbesluit reeds bij aankomst van dezennbsp;hebben doen kennen. Behalve de gezondheidsredenen weegt zeer zwaarnbsp;Uit Wiesbaden; antwoord op brief als bijl. 62 opgenomen,nbsp;bijl. 66.

139

-ocr page 318-

in de schaal de weinige medewerking, die ik bij vele mijner collega’s vind. Het is zeer verdrietig, te ondervinden dat men Indië reeds nu alsnbsp;een lastpost beschouwt; dat groote onverschilligheid, om niet meer tenbsp;zeggen, de vroegere belangstelling vervangt. De koffijprijzen gaannbsp;achteruit; (de laatste veiling bragt slechts even 47% cents op); de opbrengst der belastingen neemt af. Honderd maal is op die eventualiteiten gewezen, en toch ging men voort met opdrijven van alle uitgavennbsp;hier; thans zou men in Indië spoorwegaanleg en voltooying van denbsp;havenwerken willen staken, en belastingen daar heffen, alleen om hiernbsp;maar rustig te kunnen voortgaan. Ik behoef U niet te zeggen dat daarvan niets bij mij inkomt; maar men drijft dit zeer sterk. Zoo ik blijf, zalnbsp;mijn telegram U tevens ten bewijze strekken dat men voor mijne eisschennbsp;gezwicht is. Mijn collega Financiën is zeer mild voor al wat het Moederland geldt, maar wil het geld uit Indië hebben, nu hij eindelijk begrijpt,nbsp;dat hij aan anderen veel te veel toegegeven heeft.

Het laatst over Atjeh ontvangen telegram doet zien, dat de Atjehers maar eenen grooten strooptogt ondernamen. Maar de schier gelijktijdigenbsp;voorvallen te Sigli en elders, zoo kort na de affaire te Gedoeng, bewijstnbsp;m.i. wel dat er een algemeen plan bestond. Mij dunkt dat de tijd nunbsp;gekomen is om de XXH en XXVI Moekims eene duchtige les te geven,nbsp;zoo er eenige kans is op goeden uitslag. Tuchtiging zonder bezetting,nbsp;zooals Uw voornemen is, is de weg dien wij inslaan moeten.

In één der brieven vond ik het denkbeeld vermeld, om jegens AbduI Rachman grootmoedigheid te betoonen, indien hij zich wilde onderwerpen. Ik laat dit aan U over, maar zag liever, dat wij dien gevaarlijkennbsp;onruststooker door geweld of list in onzen handen kregen om hem dan,nbsp;evenals Dipo Negoro, op eenige honderde uren afstands in verzekerdenbsp;bewaring te houden.

Wat de kosten van den oorlog betreft, ik heb mij nooit illusion daarover gemaakt! mijne rekening is en blijft dat 1878 minstens 10 m.m. zal kosten. Op dien voet moet er voor middelen worden gezorgd, watnbsp;mijn collega Financiën ook moge pruttelen. Ik heb de 7 mm nooit andersnbsp;voorgedragen dan als een voorloopig minimum. Nu er weder 2000 mannbsp;uitgezonden moesten worden van Java uit, zullen de 10 mm. ook welnbsp;niet toereiken! Ik ben daarop voorbereid.

Het Berlijnsche Congres is afgeloopen. Engeland neemt nu ook een brok van den buit! De oude Tory politiek herleeft in volle kracht. Denbsp;Ionische eilanden gaf men weg; nu komt Cyprus in de plaats, maar, metnbsp;het servituut der voortdurende bescherming van ’t geen van Turkijenbsp;overblijft! eene niet onbelangrijke voortdurende vermeerdering vannbsp;uitgaaf. Frankrijk en Italië kunnen m.i. met die schikking maar halfnbsp;tevreden zijn, de nu gesloten vrede bevat vele kiemen van volgendenbsp;oorlogen. Misschien wil d’Israeli het rijk zijner voorvaderen in Palestinanbsp;herstellen!

140

-ocr page 319-

70. VAN LANSBERGE AAN VAN BOSSE, 23 July 1878 i).

Ik maak gebruik van den droogen tijd om te Tjipanas een weinig adem te komen scheppen en nieuwe krachten op te doen. Mijn zeenuwen zijnnbsp;daarenboven een weinig in de war.

De tijdingen van Atjeh zijn schaarsch en onbeduidend. Ik begrijp niet wat Van der Heyden uitvoert met de groote troepenmagt, die hij nunbsp;tot zijne beschikking heeft. Wacht hij lang met tegen Habib te ageeren,nbsp;dan verloopt de goede tijd en worden zijne manschappen ziek. Maar iknbsp;kan hem van uit Batavia geene bevelen geven anders dan die in zijnenbsp;instruktiën zijn nedergelegd en daar ik zijne voortvarendheid ken, zullennbsp;er wel redenen zijn voor zijn stil zitten.

In Uwen brief van 5 Juny oppert U.E. de vraag of het niet wensche-hjk zou zijn de positie der leden van de Rekenkamer nader te regelen door voor hunne ambtelijke loopbaan een grens te stellen b.v. een leeftijd van 50 of 55 jaren. Ik geloof dat dit denkbeeld alleszins overwegingnbsp;verdient evenals voor het Hoog Gerechtshof. Iemand die zijn gandschenbsp;leven in Indië heeft doorgebragt is op zijn 55e jaar bepaaldelijk versleten en de Staat kan van hem geene diensten meer verwachten. Daargelaten den invloed van het klimaat heeft het totale gemis aan studie ofnbsp;oefening buiten hetgeen de dagelijksche praktijk medebrengt voor denbsp;Indische ambtenaren het gevolg dat zij ieder jaar intellectueel achteruitgaan. Uitzonderingen op dien regel zijn zeldzaamheden. Wat de ledennbsp;der Rekenkamer in het bijzonder aangaat het is mij met zekerheid bekend, dat zij hoegenaamd niets uitvoeren. Velen hunner maken zelfsnbsp;slechts eene korte verschijning in de bureaux, zoodat van controle opnbsp;het personeel niet veel zal komen. Hunne luiheid en onwil trachten zij tenbsp;dekken door andere autoriteiten aan te klagen en vooral de Comptabiliteitswet en de voorschriften aan te vallen. Zoo kreeg ik onlangs talrijkenbsp;klachten over het niet ontvangen van verantwoordingsstukken van denbsp;Departementen, terwijl het later bleek, dat verscheidene dier stukkennbsp;reeds lang geleden binnengekomen waren, doch niet behoorlijk geagendeerd waren. Ook is de Rekenkamer op het lumineuse idee gekomen, datnbsp;zij de verantwoordingen der ontvangsten van andere autoriteiten nietnbsp;kan nazien vóórdat zij die der algemeene ontvangers had, die natuurlijknbsp;het laatst komen. Ik zal U.E. afschrift dier correspondentie zenden. Hetnbsp;kan intusschen niet ontkend worden, dat de Residenten veelal in gebreke blijven de hun gevraagde toelichtingen bij tijds te zenden. Ik zalnbsp;dienaangaande eene ernstige circulaire aan hen afzenden. Het tijdvak,nbsp;bij de Comptabiliteitswet gesteld, is echter te gering, met de moeyelijkenbsp;communicatie verloopen somtijds maanden vóór men antwoord kannbsp;krijgen, zelfs op eenvoudige vragen.

Uit Tjipanas.

quot;) Bijl. 63.

— 141 —

-ocr page 320-

Michielsen gaat voort de betrekking van Direkteur te beschouwen als eene manier om gemakkelijk ƒ 2000 ’s maands te verdienen. Hij heeftnbsp;mij een rapport over de belastingen ingediend dat hij door Schuilen-burg heeft laten maken en waarin hij geene enkele der belangrijkenbsp;kwestiën behandelt. Ik zal Uwe nadere wenken in overweging nemen.nbsp;Schoon ik in beginsel een tegenstander ben van progressieve belastingennbsp;en die, ook wat betreft de bedrijfsbelasting, heb verworpen zal ik nagaannbsp;wat er te doen is om voor de mindere ambtenaren de belasting dragelijkernbsp;te maken. Ik heb vroeger mijne opinie medegedeeld over de ontwerpennbsp;en in tegenstelling van mijn voorganger en van de meeste Kamerledennbsp;geadviseerd voor de belasting op het personeel en tegen die op hetnbsp;patent^). Ik ben niet van opinie veranderd, doch zou nu ook adviseerennbsp;voor de invoering der patentbelasting, alleen uit overweging, dat zij voornbsp;de Europeanen de belasting op het bedrijf, die aan de Inlanders is opgelegd, vervangt en een maatregel van zuivere billijkheid is. Dat beginsel zou zelfs het duidelijkst kunnen worden uitgedrukt door in plaatsnbsp;van eene belasting op het patent in te voeren, de bedrijfsbelasting tot denbsp;Europeanen uit te breiden. De heer S. van Eyk wil de bepaling handhaven dat ook belasting moet betaald worden voor opgenomen kapitalen,nbsp;doch hij kan de bedenking rriet wederleggen, dat dan tweemaal voor hetzelfde betaald wordt en die komt mij toch afdoende voor. Verder is ernbsp;nog eene moeyelijkheid gerezen, waarop tot hiertoe niemand, zelfs nietnbsp;de belanghebbenden, hunne aandacht gevestigd hebben, namelijk denbsp;volgende. Bij de bedrijfsbelasting is de landbouw vrijgesteld. Hieruitnbsp;volgt, dat de Chineesche landheeren en erfpachters niet voor hun landbouwbedrijf aangeslagen worden, terwijl zulks wel het geval zal zijnnbsp;voor de Europeanen. Dit stelt zeker eene groote onbillijkheid daar. Iknbsp;heb er echter nog met niemand over gesproken om geen slapendenbsp;honden wakker te maken.

Ik had dezer dagen een bezoek van den Kontroleur Schmidt ®) uit Pekalongan, die het onderzoek voor de landrente naar de nieuwe beginselen aldaar in verscheidene dessas heeft geleid. Zijne bevindingennbsp;waren, dat de opbrengst der gronden daar van dien aard is, dat de tegenwoordige aanslag zelfs niet een vijfde deel is der zuivere opbrengst.nbsp;Aldaar zijn sedert eenige jaren zeer winstgevende kultures ingevoerd,nbsp;die eene opbrengst waarborgen van 3 a 400 gulden per bouw. Die gronden zijn aangeslagen naar rede van de padi-opbrengst alleen, en om dienbsp;aanslag te houden en toch de voordeelen der kuituur van andere gewassen te trekken beplant de bevolking de velden met eene mindere

b Johan Henri Schuilenburg, 1871 t.b. G.G.; was tevoren in Rijksdienst; 1873 werkz, afd. invoerrechten en accijnzen 1873 insp. invoerr. amp; accijnzen 1886 gepen-sionneerd.

b Vgl. verb. 28 Sept. 76-I/22.

Jhr. Johann George Otto Stuart Von Schmidt auf Altenstadt (1842-1922) 1865 Gvtsdienst; 1891 res. Madioen; 1892 res. Batavia; 7897 gepensionneerd.

142

-ocr page 321-

soort snelrijpende padi waarnaar de aanslag geschiedt en teelt de rest van het jaar de winstgevende produkten. Deze lieden betalen dus veel tenbsp;weinig in vergelijking der landbouwers van streeken waar de padi werkelijk het hoofd- of het eenige produkt is.

Henny werkt nu alleszins voldoende mede in zake landrente, nu hij die zaken zelf behandelt. Zijne gezondheid laat echter veel te wenschennbsp;over.

De benoeming van den heer Van Rees te Arnhem is hier in het geheel niet met genoegen vernomen en ik geloof, dat op dit punt de publiekenbsp;opinie niet mis slaat. Mijns inziens heeft Indië niet veel van hem tenbsp;wachten. Hij is een doktrinair, die in Indië door de praktijk getemperdnbsp;werd, maar in de Tweede Kamer dien breidel zal missen.

71. VAN BOSSE AAN VAN LANSBERGE, i Aug. 1878 i).

Daaruit en ook uit de Indische dagbladen zie ik dat het domme geschreeuw tegen de belastingen nog altijd aanhoudt. Van zulk slag van volk als de meeste redacteurs van dagbladen in den tegenwoordigen tijdnbsp;kan men dat verwachten: het zijn de paillassen die de ,,boeren en burgerlui” in de tent moeten lokken. Karakteristiek is ’t dan ook dat vele Bata-viasche bladen de eerste bladzijden van hunne couranten aan de adver-tentiën wijden en het politiek nieuws a la queue plaatsen. Virtus postnbsp;tiummos! Maar dat een man, die aan ’t hoofd staat van eene grootenbsp;financiële onderneming toont zoo weinig begrip te hebben van financiën, dat hij niet kan inzien, welke noodzakelijkheid er bestaat om denbsp;gewone inkomsten, zoowel hier als in Indië, te vermeerderen, dat schijntnbsp;mij toe het bewijs te zijn, dat cijferen onder de tropen onmogelijk is!

De Indische Begroeting voor 1879 zal sluiten met een zeer aanzienlijk tekort. Ik heb bij mijne collega’s het stelsel der vaste bijdrage doorgedreven; zij zal op 4 ipillioen worden gesteld. Maar nu kom ik dan ooknbsp;10 a 12 millioen te kort, die door leening gedekt moeten worden. Ditnbsp;komt dus neer op het financieel stelsel door de Indische publicisten gepredikt: Het ligt derhalve in den aard der zaak, dat zij het ten hevigstenbsp;gaan bestrijden, zoo ras de Regering er toe overgaat!! Enfin, de stakkersnbsp;moeten leven, en zouden geen cent verdienen als zij iets goeds aan denbsp;Regering toe moesten schrijven. — Ik denk overigens dat men ook innbsp;Indië leeren zal zich in het onvermijdelijke te schikken, kwam men totnbsp;lijdelijk verzet, dan is er geen beter middel dan toepassing van art. 45nbsp;R.R. op een paar belhamels. Feitelijk verzet acht ik niet wel denkbaar.nbsp;Gesteld echter dat men het middel vond om de zaak te dwarsboomen en

Uit ’s Gravenhage. Antwoord op Van Lansberge aan Van Bosse no's 27 t/m 29; (28 als bijl. 64 opgenomen, 27 en 29 niet aangetroffen)

Van den Berg was pres. Jav. Bank.

143

-ocr page 322-

onmogelijk te maken, dan bieden de uitgaven die ten behoeve der Europeanen worden gedaan, ruimschoots de middelen aan om de vrienden mores te leeren.

Hier zijn de clericale partijen geweldig aan het opruyen tegen de Schoolwet. Honderde petitiën worden aan de Eerste Kamer gezonden,nbsp;en honderde aan den Koning, met verzoek om de wet niet af te kondigen.nbsp;Zoo wat eene Aprilbeweging, doch tot dusver zonder politieke leiders;nbsp;ik twijfel zeer, of Heemskerk zich wel aan ’t hoofd van die clericalenbsp;benden zou durven vertoonen, en nog meer, of hij bondgenooten zounbsp;vinden. In 1853 was de beweging door de pseudo-conservativen opgezetnbsp;en werd door de orthodoxie ondersteund. Thans is het alleen de laatste,nbsp;die, in stil verbond met de bisschoppen, de agitatie aan den gang houdt,nbsp;maar politieke leiders vertoonen zich niet.....

Uwe telegrammen over Atjeh waren zeer belangrijk ^). Mogten de gunstiger vooruitzigten nu toch eindelijk eens verwezenlijkt worden!nbsp;Het is verbazend jammer dat wij geen centraal punt meer hebben te bestrijden. Bestond er nog een Sultanaat van Atjeh, dan ware er te denkennbsp;aan eene schikking in den trant van die te Solo en te Djoejo. Maar metnbsp;het groot getal kleine potentaatjes zal men het nog lang te kuren hebben.nbsp;Ik wil hopen, dat de eigendommen van Toekoe Bait het gelag betaaldnbsp;zullen hebben. Maar vooral zou ik het bijzonder gunstig achten, indiennbsp;soms de Atjehers zelve ons Abdul Rachman uitleverden! al wilden zenbsp;hem vooraf uit securiteit ophangen.

Over verdere plannen in de toekomst schrijf ik U nog niet. Wiesbaden heeft mij niet veel gebaat; de krachten gaan niet vooruit en het werk valtnbsp;mij hoe langer hoe zwaarder; Ik zal ’t nog eenige dagen aanzien; op dennbsp;tegenwoordigen voet kan het niet gaan.

De voordragt over de generaals zal ik spoedig behandelen: of ik Erme-ling voordragen zal, is nog zeer dubieus: Vooral nu ik hoor dat hij in aanmerking komt bij het bestuur van de Biliton Maatschappij.

Met Uw rapport over de questie van art. 2—27 van het Politie Straf-reglement vereenig ik mij geheel. Het zal wel veel gepraat in de Kamer geven; doch al ben ik dan nog in functie, zullen de heeren moeten weten,nbsp;wat zij willen, en niet terugtrekken als het er op aankomt zelf de handennbsp;uit de mouwen te steken; wat nog al het zwak is van de heeren advocaten:nbsp;die laten het ’t liefst bij praten.

72. VAN BOSSE AAN VAN LANSBERGE, 8 Aug. 18782).

Ik telegrafeerde U heden over eene geschiedenis die mij vrij wat last bezorgt. Henny schijnt aan de factorij der N.H.M. mededeelingen te

Onderwerpingskansen Habib.

Uit ’s Gravenhage.

— 144 —

-ocr page 323-

hebben gedaan over het bedrag van den koffyoogst, die ook aan anderen bekend zijn geworden. Van vele zijden krijg ik nu verwijten, dat ik daarover geen licht kan geven: vandaar mijn telegram^). Het is treurig datnbsp;Henny zijne tong niet in bedwang kan houden. Is het berigt waar, dannbsp;is het eene leelijke streep door de rekening! Het tekort over 1879 wordtnbsp;dan bijna 20 millioen! En dan reken ik slechts op 7 mm voor den postnbsp;,,expeditien”. Er zal dus geleend moeten worden tot veel hooger bedragnbsp;dan ik vroeger dacht, en terwijl voor de uitgaven hier te lande belastings-verhooging noodig zal zijn, ben ik zeer bezorgd voor dwaze besluitennbsp;ten aanzien van Indië. Ik zal daar niet aan toegeven, maar tegen over-magt ben ik zoo min als een ander bestand.

Nu er onweêr aan de lucht is, behoef ik niet te zeggen, dat ik vooreerst geen gevolg geef aan mijn voornemen tot aftreden. Alleen dan zal iknbsp;daar bij blijven, indien mijne collega’s offers willen vragen van Indië ennbsp;niet van Nederland. Het telegram dat ik U in mijn’ brief van 27 Junynbsp;deswege toezegde, zend ik dus niet af voordat dit punt in ’t reine is. Bijnbsp;aankomst van dezen brief is dit dan reeds in Uw bezit.

De Onderwijswet is nu ook door de Eerste Kamer aangenomen; het zal nu te bezien staan of Sire gehoor zal geven aan de clericale jeremiades.nbsp;Aan opstookers daartoe ontbreekt het niet, maar ’t is de vraag of er liefhebbers zouden zijn voor de verantwoordelijkheid van een besluit vannbsp;zooveel belang en dat zulke ernstige gevolgen kon hebben. Opmerkelijknbsp;is ’t dat Heemskerk in een betoog over de praktijk der Grondwet dat hij innbsp;een tijdschrift plaatst^), de politiek van 1867 — namelijk de herhaaldenbsp;ontbinding van de Tweede Kamer condemneert. Hij is blijkbaar op dennbsp;weg om zich weder in de rijen der liberalen te begeven.

Ik zie met ongeduld de telegrammen over de zaken in Atjeh te gemoet: het viel mij tegen dat het derde bataillon ook moest gezonden worden,nbsp;en dat er eenige dagen zonder verder berigt verliepen. Ik stel mij te ver-geefsch de vraag waar het einde zal wezen. De gedachte kwam wel eensnbsp;bij mij op, of er niet een krachtig man onder onze nieuwe bondgenootennbsp;in Atjeh te vinden zou zijn, die als onze vassaal met den titel van Sultannbsp;kan vereerd worden, in dier voege, dat wij onze bezetting geheel beperkten tot Kotta Radja met goed verzekerde gemeenschap met Oleh-leh. Maar het zal al te moeyelijk zijn een vertrouwd persoon voor die rolnbsp;te vinden; en vond men hem, zeker te zijn dat hij zijne magt niet spoedignbsp;tegen ons zou wenden. Aan den anderen zie ik echter evenmin kans omnbsp;den tegenwoordigen toestand te handhaven: Men kan toch niet jaarlijksnbsp;15 a 20 millioen gaan leenen!

Oostenrijk komt in een soortgelijken toestand nu het Bosnië en Her-zogowine bezet I Ook daar gaat het Mahomedaansch fanatisme een gue-rilla-oorlog voeren, die lang kan duren.

Vraagt raming koffieoogst

Hieruit ontstond het werk „De Praktijk onzer Grondwet” J. Heemskerk Azn.

10

145 —

-ocr page 324-

73. VAN BOSSE AAN VAN LANSBERGE, 14 Aug. 1878 i).

Ook de begroeting voor Atjeh arriveerde en Uw telegram van 13 dezer over den koffyoogst ^). Deze twee laatste berigten oefenen veel invloednbsp;uit op de cijfers der begrooting! Elet tekort neemt heel wat toe. Ik moetnbsp;het nu wel op 15 millioen ramen. Dat zal een zware storm in de Kamernbsp;geven; vooral bij ’t geen ik U al vroeger schreef over den stand dernbsp;financiën hier.

Ik betreur het daarom te meer, dat mijne aanmaningen tot betere be. hartiging van ’t publieke belang schipbreuk lijden op de onverschilligheid van de Indische ambtenaren. Ik zal er nu niets meer van zeggen;nbsp;de politieke toestand is op ’t oogenblik onzeker.

De Koning teekende de wet op het lager onderwijs nog niet: Hij schijnt trek te hebben dat maar onbepaald uit te stellen. Ik wacht welnbsp;dat het los-loopen zal, maar toch ben ik er niet volkomen zeker van. Denbsp;clericale wawelarijen hebben, naar ’t schijnt, eenige invloed uitgeoefend.nbsp;Om die reden zond ik U nog geen telegram over de questie van aftreding.nbsp;Doch op een voorbeeld van Indische lamheid wil ik U wijzen. Er kwamnbsp;klagt over den slechten toestand, waarin eene partij metselsteenen wasnbsp;uitgeleverd. De kapitein verdedigde zich, en onder zijne defensie-midde-len komt o.a. voor dat het in Indië niet op eenige duizende steenen aankwam, want dat er overal millioenen ongebruikt blijven liggen! Doornbsp;andere ooggetuigen wordt mij dit bevestigd. Zoowel voor de Burgerlijke Openbare Werken als voor genie- en marinegebouwen wordennbsp;toch maar altijd door honderdduizende metselsteenen gevraagd. Heeftnbsp;nu nog nooit een Directeur, Generaal of Admiraal de slaapmuts zoovernbsp;uit zijne oogen kunnen schuiven om eens na te gaan of die eischen behoorlijk waren gemotiveerd ? Bij mij is de lust zeer groot om de pensi-oensbepalingen eens te herzien en de pensioenen van de grosbonnets tenbsp;regelen in verhouding tot den ijver door hen betoont in het opvolgennbsp;van Uwe bevelen en van mijne aanschrijvingen tot wering van misbruiken.

Het komt mij voor, dat er sporen zijn van neiging om ten aanzien der belasting-questie zich in het onvermijdelijke te schikken; en ook dat ernbsp;wat meer wordt gedacht aan de gevolgen van de slordigheid van denbsp;ambtenaren. Ik vind die sporen in sommige uitdrukkingen in dagbladennbsp;en brieven van particulieren die mij worden medegedeeld: de dagbladennbsp;moeten natuurlijk nog blazen en hunne woede luchten over het niets-afdoende van hunne rodomontades.

Als ik zie, hoe de meesten zich uitlaten over mijn denkbeeld om een begin te maken met de instelling van gemeentebesturen, dan ben ik ge-

Uit ’s Gravenhage. Antwoord op Van Lansberge aan Van Bosse no’s 30 en 31 (niet aangetroffen)

Raming van 820.000 picols

146 —

-ocr page 325-

neigd hen gelijk te stellen met stoute kinderen, die om speelgoed of koek dwingen, maar wat men hun geeft, weer wegwerpen om weer watnbsp;anders te vragen. Trouwens, wat zou er van de dagbladpers worden, indien zij alles kreeg wat zij vraagt! de stakkers zouden van honger sterven!

De koffy werd gisteren 4 a 5 ets. hooger verkocht dan in July. Ik vrees dat men de praatjes van Henny zal gaan toeschrijven aan speculatie van het Gouvernement! vooral omdat zij door de Handel Maatschappij werden geëbruiteerd.

En geen telegram over hetgeen in de XXII Moekims voorvalt. Het zou mij eenige zorg geven, indien ik niet heden het berigt had gekregennbsp;van de onderwerping van Pasangan, die wel niet veel te beteekenennbsp;heeft op zich zelf, maar mij dan toch bewijst dat er geen groote tegenspoed in de XXII Moekims is ondervonden. Anders zou Pasangan zichnbsp;wel niet onderworpen hebben. Ik heb de voordragt van de benoemingnbsp;van Van der Heyden en Boumeester nog aangehouden: liep de zaaknbsp;eens onverhoopt tegen in de XXII Moekims, dan zou het eerie zonderlinge houding hebben dat Van der Heyden tegelijkertijd bevorderd werd.nbsp;Dat van de benoeming van Ermeling niets kan komen na den dwazennbsp;brief of nota, die hij bij de Atjeh begrooting schreef^), behoef ik welnbsp;niet te zeggen. Aan Diemont heb ik den Leeuw bezorgd; hij is ernbsp;bijzonder meê ingenomen.....

Het zelfde geldt de questie van Djambi: kan het eenigszins dan ben ik ervoor^). Maar dat deficit van 15 millioen is een zwaar blok aan ’tnbsp;been!

Uw nadere voorstellen over de afschaffing der pantjensdiensten zie ik tegemoet. Doch bedenk wel, dat het leger op Java zeer verzwakt is doornbsp;Atjeh!

Over de oppositie der Rekenkamer schreef ik U reeds vroeger. Wat dit punt betreft, en eventuele toepassing van het drukpersreglement opnbsp;de dagbladen, onthoud ik mij voor ’t oogenblik van verder advies, wegensnbsp;de onzekerheid van mijne eigene positie. De telegraaf zal U bij ontvangst dezer reeds berigt hebben of die ophoudt.

74- VAN BOSSE AAN VAN LANSBERGE, 21 Aug. 1878 »).

Mijn telegram van heden'*) zal U hebben doen zien, dat de plannen tot aftreding vervallen zijn. Ik kan dus weder wat in de toekomst spreken.nbsp;Ik begin met 't geen op 't oogenblik het meeste ons bezig houdt: de be-

Verb. 22 Aug. 78-M/16 ,,Regeering heeft (aldus E.) bedektelijk te kennen gegeven dat Zij dien krachtigen voortgang (van de geniewerken in Atjeh) niet wenscht”.

Uitbreiding aantal B.B. ambtenaren in Djambi (Verb. 2 Nov. 78-7 leert dat Minister geen gelden beschikbaar stellen kan!).

^) Uit ’s Gravenhage.

^) Niet aangetroffen.

— 147 —

-ocr page 326-

grooting voor 1879. Ik breng daarop ruim 10 millioen voor Atjeh, naar aanleiding van het voorstel van den Legercommandant. De som is echternbsp;anders verdeeld dan hij opgaf. Ik schrijf U officieel daarover.

De onbeschofte nota of rapport van Ermeling gaf mij aanleiding hem eene.....te doen toekomen door Uwe tusschenkomst. Vooral de gros


bonnets moeten weten dat ik U niet denk af te vallen. Voorts heb ik nu eene vaste bijdrage van 4 millioen toegestaan: ik moet dan 10 mm leenennbsp;voor de spoorwegen en havenwerken: bij voorraad worden die uit denbsp;leening van dit jaar renteloos door Financiën voorgeschoten. Het is nunbsp;de vraag of de Kamers daarin toestemmen: maar mij dunkt dat de Regering en de Minister van Koloniën vooral, doen wat mogelijk is om denbsp;Indische zaken in een goed spoor te brengen. De schreeuwers tegen denbsp;belastingen zullen dit natuurlijk niet erkennen, maar er zullen toch ooknbsp;in Indië wel eenige verstandige lieden zijn, die toegeven zullen dat ik denbsp;Oost niet verdrukken wil, al moet ik offers vragen. Het zal een grootenbsp;stap voorwaarts zijn als mijn plan nu doorgaat.

Wat die schreeuwers betreft — indien zij voortgaan met hunne op-hitserijen, kan het welligt noodig worden dat het Reglement op de Drukpers door U worde toegepast. Wees wel verzekerd dat ik U niet zal afvallen, indien het U noodig voorkomt daartoe over te gaan. Maar voorzigtigheid is raadzaam.

Een andere zaak is de houding van de ambtenaren. Ik wacht van U strenge handhaving van de discipline. Mogt een ambtenaar zich verstouten om gehoor te geven aan de opruyingen van de dagbladen, ennbsp;b.v. zijn billet van aanslag niet invullen, ontsla hem dan direct zondernbsp;pensioen. Men zegt mij hier dat zelfs hooggeplaatste ambtenaren aannbsp;oppositie denken, is dat zoo, denk dan s.p. aan Tarquinius: de hoogenbsp;koppen moeten het eerst geraakt worden, zijn het on-afzetbaren, dannbsp;zal ik voordragen de wetten te veranderen en zoodanig verzet nominatimnbsp;te vermelden onder de redenen van ontslag ook van de zoodanigen. Iknbsp;denk geen water en melk te schenken! willen die Heeren kennis metnbsp;mij maken, het zal hun niet meevallen! Ik denk echter dat openlijk verzet wel niet in aanmerking zal komen. Maar wel lijdelijke tegenstand,nbsp;uitstel en tegenspartelen. Men zegt mij dat dit te wachten is bij den Raadnbsp;van Indië! Dit zou al heel dwaas zijn! en dan vooral zou ik verbazendnbsp;korte metten maken! — Overleg en bedaardheid zullen zeker zeer noodig zijn! Maar laat s.p. Uw gezag duchtig gelden en reken op mij. Maarnbsp;vooral, houd de grooten in ’t oog, en wees zonder genade als die kunstennbsp;willen maken: met de kleinen kan men consideratie gebruiken, maar nietnbsp;met de voorname lieden in dusdanige omstandigheden. Qu’ils chantent,nbsp;pourvu qu’ils payent.

Nog al geen telegram over Atjeh! mijne zorg neemt toe! Ik wil hopen

b Vgl. bijl. 73 noot 3.

®) Onleesbaar.

148 —

-ocr page 327-

dat onderhandelingen de oorzaak zijn van het uitblijven van berigten. Ik vrees echter zeer, dat Van der Heyden te ver zal gaan, en dat hij denbsp;XXII Moekims zal willen occuperen sans esprit de retour: dit zou grootenbsp;dwaasheid zijn. Ik kan nu nog met de financiën uitkomen, maar leenennbsp;is eene zaak die zeer spoedig hare grenzen bereikt! Aan ernstige pogingen om de zaak tot een goed einde te brengen mag het dus niet ontbreken.

Uit de Engelsch-Indische dagbladen zie ik, dat de afloop van het Congres te Berlijn daar alles behalve welgevallig is. De bezetting vannbsp;Cyprus valt de Engelschen zeer uit de hand, en Oostenrijk vindt hevigennbsp;tegenstand in Bosnië en Herzegowine. Dit mag ons wat Schadenfreudenbsp;geven, maar men dient het oog te houden op de ontevredenheid van hetnbsp;Mahomedaansche element in Britsch-Indië, omdat dit welligt ten onzent

gevolgen kan hebben. Ik recommandeer U dit punt.....

Even voor het sluiten van dezen ontving ik het telegram van het Loo betreffende de benoeming van Verspijck tot adjudant-generaal. Hoe en

waarom dit gedaan werd, is mij nog duister.....

Ik kom nog even terug op de financiële zaken. Ik heb mijn collega Financiën niet kunnen krijgen tot de erkentenis, dat het bedrag dernbsp;uitgaven waarmeê de Staatsbegrooting is belast ten behoeve van Indië,nbsp;niet meer dan 4 millioen bedraagt. Dit verschil liep zoo hoog, dat het opnbsp;demissie van een van ons beide zou uitgedraaid zijn. Daar dit niet wen-schelijk was, heb ik mij nedergelegd bij een compromis: de 4 millioennbsp;representeren nu de kosten, die het Departement van Marine voornbsp;Indië heeft te dragen; overigens blijft het vraagpunt onbeslist. Ik hebnbsp;daarin berust, 1°. omdat feitelijk nu toch eene vaste bijdrage op de begroeting komt; 2°. omdat het vooreerst niet waarschijnlijk is, dat er meernbsp;disponibel zal komen. Want, al wilde men aannemen dat de eventuelenbsp;pacificatie van Atjeh 5 of 6 zelfs 10 millioen vermindering der oorlogs-uitgaven toeliet, dan zouden die in de eerste plaats voor de spoorwegennbsp;moeten dienen, en dus niet als sluitpost kunnen aangewezen worden.nbsp;En, waren er overschotten van vorige diensten beschikbaar, dan zoudennbsp;die in de eerste plaats moeten strekken tot terugbetaling van het renteloosnbsp;voorschot. Daar nu een en ander gedurende vele jaren nog wel niet gebeuren zal, zijn wij vooreerst uit de questie van batig slot en sluitpost.

75-

VAN LANSBERGE AAN VAN BOSSE, 21 Aug. 1878 i).

De zaken op Atjeh gaan in het geheel niet naar wensch. Ik heb de mobiele magt aldaar tot eene tot hiertoe in de Indische krijgsgeschiedenis’nbsp;ongekende sterkte gebragt om Kolonel Van der Heyden in staat te stellen snel en krachtig te ageren, in verband met het doel, namelijk Habibnbsp;te verdrijven en T. Bait te tuchtigen; in den beginne zijn de operatiënnbsp;B _Uit Buitenzorg.

149

-ocr page 328-

ook met het meeste succes in dien geest geleid, maar men is in eens blijven stilstaan en men schijnt aanstalten te maken om eene nieuwe operatiebasis daar te stellen even als de Zuiderlinie. Daargelaten dat er geen kwestie mag zijn van uitbreiding van het bezette terrein, nadert de regentijd en dan zijn verdere operatiën moeyelijk zoo niet onmogelijk.

Wat er ook van zij, de voortvarendheid van Van der Heyden is buiten allen twijfel verheven en bevelen die van hieruit gegeven zouden worden,nbsp;zonder kennis van den oogenblikkelijken toestand, zouden zeer gevaarlijk kunnen werken, daargelaten dat het gemis van een telegraaf hetnbsp;spoedig overbrengen dier bevelen onmogelijk maakt. Ik kan er mij dusnbsp;niet aan wagen en moet nu vooreerst den loop der gebeurtenissen afwachten.

Het onderzoek naar de landrente in Sidoardjo heeft aan het licht ge-bragt dat men daar een derde van de bruto opbrengst betaalt. Niettegenstaande zulks eene buitenspoorig hooge belasting is, verklaarde men zich bereid die te blijven betalen, mits men zekerheid had, dat zij niet verhoogd zou worden. Als men nu bedenkt dat Sidoardjo bekend staat alsnbsp;bijzonder gedrukt door heeren- en kultuurdiensten en dat die hoogenbsp;landrente door de dessas, waar het onderzoek heeft plaats gehad, totnbsp;hiertoe steeds vóór ultimo December behoorlijk aangezuiverd is, krijgtnbsp;men weder een bewijs voor mijn beweeren, dat er overal waar Europeanen gevestigd zijn onder de Inlanders een toenemende welvaart heerschtnbsp;en dat zij zeer goed belasting in geld in plaats van in arbeid kunnen opbrengen. Dit neemt niet weg, dat de landrente aldaar billijkheidshalvenbsp;zal verminderd kunnen worden.

Sedert het begin van July zijn te Batavia aangekomen een Inlandsch koopman uit Penang en een voornaam Arabier uit Konstantinopel, dienbsp;beiden aanbiedingen hebben gedaan om door hunnen invloed op Habibnbsp;hem tot rede te brengen en een einde aan de oorlog te maken. Zoodanigenbsp;aanbiedingen zijn na de inneming van Simpang Olim en na den togtnbsp;naar Samalangan ook gekomen en ik heb mij steeds gehaast die op denbsp;meest welwillende wijze te beantwoorden. Van den kant van Habib zijnnbsp;toen buitenspoorige eischen gesteld en van onze lankmoedigheid heeftnbsp;hij gebruik gemaakt om den vijand diets te maken dat wij den krijg nietnbsp;langer konden volhouden en de onderwerping der Atjeesche hoofdennbsp;door een stelsel van terrorisme tegen te houden. Nu hij gemerkt heeft,nbsp;dat wij den strijd weder ernstig doorzetten, begint hij hetzelfde spelletje,nbsp;doch ik zal mij niet langer beet laten nemen. Ik heb aan de heeren onderhandelaars laten weten dat ik op hunne diensten niet gesteld was. Beidennbsp;drongen zeer sterk aan om tot mij toegelaten te worden. Niet wetende,nbsp;wat zij in den zin hadden heb ik die verzoeken afgewezen.

Op het oogenblik ontvang ik Uw telegram betreffende de bevordering van kolonels. Ik heb Uw antwoord verwacht en kan mij zeer goed ver-eenigen met het denkbeeld om de aanspraken van Van der Heyden nader

ISO —

-ocr page 329-

te toetsen aan hetgeen hij nu zal verrigten. In geen geval kan hij echter voor Legerkommandant in aanmerking komen, want als administrateurnbsp;deugt hij niet.

De agitatie omtrent de belastingen vermindert sedert men begrepen heeft dat men voor een fait accompli stond, maar dit neemt niet weg,nbsp;dat men uit wrevel de Regering zooveel mogelijk zal tegenwerken. Ditnbsp;zal nu wel zeer onaangenaam voor mij zijn maar ik zal er mij niet omnbsp;bekreunen. Op het punt van de deelname aan de patentbelasting doornbsp;vast gesalarieerde employes bij inrigtingen van handel en nijverheid bennbsp;ik echter nog niet met de ontwerpordonnancie tevreden. Ik vind er voornbsp;degenen die lage salarissen genieten eene vrij drukkende belasting ennbsp;eenigszins eene onbillijkheid in vergelijking der vrijstelling van de Staatsambtenaren. Iemand die b.v. ƒ 2400 in het jaar aan salaris geniet, lijdtnbsp;armoede en van die armoede behalve de personeele belasting nog ƒ 48,—nbsp;’s jaars voor patent te moeten afstaan is hard. Ik zal daarop dus per volgende mail nog eens terugkomen.

Ik heb in lang geen brief van U.E. gehad maar uit de telegrammen merk ik met genoegen dat het denkbeeld om af te treden niet verwezenlijkt is.

76. VAN BOSSE AAN VAN LANSBERGE, 28 Aug. 1878 i).

Zij leverden nieuwe bewijzen op van de zwarigheden, waarmede men in Uwe positie te kampen hebt. Uw besluit om geene drukpersvervolgingen in te stellen, juich ik toe: ik acht die ook niet zeer gewenscht.nbsp;Maar toch, als de journalisten oproer beginnen te kraayen, en over lijdelijk of feitelijk verzet tegen de belastingen te spreken, zou ik Uwerzijdsnbsp;althans eene onderhandsche waarschuwing en herinnering aan het Drukpersreglement zeer gepast rekenen. Est modus in rebus! Uwe toespraaknbsp;aan Van den Berg is uitstekend. Wat door U gezegd werd over het noodzakelijk gevolg van hunne onzinnige oppositie, ligt reeds in het zout voornbsp;hen! zij kunnen er op rekenen, dat ik zeer geneigd ben te constateren,nbsp;dat zij een hoop schreeuwers zijn, die niet eens in hun eigen belangnbsp;werkzaam willen zijn. De gevolgen zullen zij zich moeten getroosten;nbsp;men zal hen behandelen als stoute kinderen, die de voogdij nog nietnbsp;ontwassen zijn.

Ik sprak achtereenvolgens met vele hoofdofficieren die uit Indië kwamen, en had ruim gelegenheid om U te beklagen, dat Gij met zulkenbsp;instrumenten moet arbeiden. Zooveel hoofden, zooveel zinnen!

In den regel de een den ander tegensprekende en over dezelfde zaak verschillend rapporterende, zelfs waar het feiten betreft. Ik sta in ernstig beraad om een zeer bekwaam hoofdofficier van den generalen stafnbsp;Uit ’s Gravenhage, antwoord op brieven als bijl. 68 en 70 opgenomen.

i5ï

-ocr page 330-

voor 5 jaren bij den Indischen staf te detacheren. Een man van dat kaliber heb ik aan den hand. Zoo het mij gelukt, zal ik U nader daarover schrijven.

Ook zoek ik naar een of twee financiële specialiteiten aan wie ik eene speciale zending zou kunnen toevertrouwen, om nu eens voor goed tenbsp;breken met de Indische oppositie tegen behoorlijke financiële regeling.nbsp;Maar die zijn niet ligt te vinden! Uw brief over de Rekenkamer doetnbsp;mij vertrouwen, dat ik eerlang een officieel voorstel van U krijg om denbsp;gelegenheid'te openen tot zuivering van dien Augiasstal. Ik hoop, datnbsp;ik dit werk spoedig bij de hand zal kunnen nemen, opdat het met dennbsp;aanvang van het volgend jaar effect zal kunnen sorteren.

Nog al geen telegram over handelingen in de XXII Moekims! Voor een enkelen strooptogt duurt het veel te lang! Ik erken dat ik van Van dernbsp;Heyden spoediger actie had gewacht en begin nu zeer te vreezen voornbsp;eene of andere groote teleurstelling: althans dat de troep teveel doornbsp;ziekte wordt opgehouden en verzwakt. Het laatst ontvangen telegramnbsp;over die expeditie gaf geen uitzigt op spoedige beslissing in den een ofnbsp;anderen gewenschten zin: noch van avanceren noch van retireren werdnbsp;gesproken. Ik begrijp het niet: ik wil hopen dat ik vóór de heropeningnbsp;van de Kamers wat meer zal vernomen hebben.

Wij komen hier nu in de festiviteiten ter eere van Prins Hendrik. Oudergewoonte achtten de hofbeambten het beneden hunne waardigheid bij zulke gelegenheden nota te nemen van het bestaan van zulkenbsp;nietige wezens als Ministers of Gouverneurs van Koloniën: eene officiëlenbsp;mededeeling van het huwelijk kregen wij niet; alleen eene invitatie voornbsp;een diner ten hove en voor eene zeer algemeene presentatie bij de jonggehuwden, waaruit wij mogen afleiden dat zij getrouwd zijn. Ik hadnbsp;dus geene aanleiding om er U officieel berigt van te geven ^).

Dat het Congres te Berlijn den vrede niet geheel hersteld heeft, zal U uit de dagbladen blijken, Oostenrijk vindt in Bosnië en Herzegowinenbsp;zijn Atjeh! en de vriendschap tusschen Rusland en Engeland is zeernbsp;breekbare waar! Aan Cyprus c.a. heeft Engeland een duur hoükindjenbsp;gekregen, terwijl de Grieken erop uit zijn om den Turk nog wat meer tenbsp;plunderen. Geen wonder, dat het vertrouwen nog nergens herleeft, ennbsp;dat handel en industrie blijven kwijnen. Vooral in Duitschland blijft denbsp;nood zeer groot, en vinden de socialisten een vruchtbaar terrein voornbsp;hunnen onzin.

Of de geschiedenis het oordeel der Tories over de ondoorgrondelijke wijsheid van d’ Israeli zal ratifieren zal te bezien staan.

b Huwelijk van Prins Willem Frederik Hendrik met Prinses Maria Elisabeth Louise Frederika van Pruisen.

152

-ocr page 331-

77. VAN LANSBERGE AAN VAN BOSSE, 29 Aug. 1878 i).

Het telegram met de aankondiging van Uw aanblijven was mij natuurlijk zeer welkom. Ik hoop nu U vóór de opening der Kamerzittingen berigten uit Atjeh te kunnen zenden, die de leden in beter humeur zullennbsp;brengen. De telegraaf zal U trouwens vóór de aankomst van deze welnbsp;het berigt hebben overgebragt dat Habib zijne onderwerping heeft aangeboden. Hoezeer gestemd tegen het geven van geld wil ik dienaangaandenbsp;toch eene uitzondering maken wat Habib betreft en wel om de volgendenbsp;redenen. Van hem hangt de toestand af. Hij moge niet in staat zijn denbsp;vijanden bij elkander te houden en een geregelde oorlog tegen ons tenbsp;voeren, hij kan zeker door zijn systeem van terrorisme en door zijnnbsp;godsdienstig prestige, ons met sluipmoord en rooven veel kwaad doennbsp;en de onderwerping nog lang tegenhouden. Wij kunnen hem, wel vannbsp;eene plaats verdrijven, doch dan gaat hij elders en zoodra wij wedernbsp;teruggaan komt hij terug. Wat het denkbeeld aangaat om hem in handennbsp;te krijgen, zulks is eene illusie, waardoor wij ons niet moeten laten begoochelen. Geen Atjeher durft de hand aan hem te slaan, terwijl hijnbsp;daarenboven zeer voorzigtig is en door vertrouwde aanhangers omringdnbsp;wordt. En gesteld, dat wij hem in handen kregen dan zouden wij nognbsp;zeer met hem verlegen zijn, omdat wij hem zouden moeten gevangennbsp;houden, hetgeen ten opzigte van iemand van zijn aard en ontwikkelingnbsp;niet gemakkelijk zou zijn. Bij ontsnapping zoude de oorlog weder kunnen beginnen. Geven wij hem daarentegen eene jaarwedde op voorwaarde dat hij Nederlandsch-Indië voorgoed verlaat, dan zijn wij nietnbsp;alleen voor goed van hem bevrijd, maar wij hebben hem voortdurendnbsp;in de hand, omdat zijn belang medebrengt om geen ontrouw meer jegensnbsp;ons te plegen.

Ik heb dus Van der Heyden gemagtigd hem zoodanige jaarwedde toe te zeggen. Omtrent het bedrag moeten wij niet karig zijn als wij bedenken, dat geene som, hoe hoog, op kan wegen tegen de millioenen,nbsp;die de oorlog maandelijks verslindt.

Ik houd mij overtuigd, dat deze overwegingen en de wetenschap, dat het verder ageeren door de ingevallen regenmoesson bijna onmogelijknbsp;wordt, U.E. zullen verzoenen met het denkbeeld om Habib af tenbsp;koopen.

Ten einde geene andere pretensien uit te lokken heb ik Van der Heyden gelast om deze zaak geheim te houden.

In verband met hetgeen ik vroeger schreef over het belasten van de employes met vast traktement bij den handel en de industrie, geef iknbsp;U.E. in overweging, indien Gij voor die personen iets wil doen, om denbsp;employes, wier traktement niet meer bedraagt dan ƒ 150 ’s maands ennbsp;die overigens geen aandeel in de zaak hebben, van de patentbelastingnbsp;*) Uit Buitenzorg.

153 —

-ocr page 332-

vrij te stellen. Het verlies voor de Schatkist zal luttel zijn, en er zal een groote grief weggenomen worden.

Nog eene kleine illustratie van de moraliteit der ambtenaren. Ten einde U.E. bij de behandeling der begrooting een juister overzigt tenbsp;geven der middelen heb ik eene opgave gevraagd van den aanslag in denbsp;nieuwe bedrijfsbelasting. De uitkomst is, dat de belasting voor de Inlanders is gestegen met ƒ 260.000 en voor de Vreemde Oosterlingen metnbsp;slechts ƒ 50.000. Als men in aanmerking neemt, dat de Residenten innbsp;last hadden om in dit eerste jaar met veel gematigdheid te werk te gaan,nbsp;dan is de teleurstelling wat betreft de Inlanders, die bijna allen onbemiddeld zijn of zaken van uiterst geringen omvang doen, niet groot, maarnbsp;wat te zeggen van den aanslag der Chinezen ? ƒ 50.000 over geheel Javanbsp;is eene belagchelijke som! De ambtenaren hebben klaarblijkelijk de Inlanders wel aangedurfd, maar de Chinezen, die de beste koopers of op-jagers zijn bij de vendutien, niet. Rembang maakt eene gunstige uitzondering, daar is de bedrijfsbelasting met het dubbele gestegen, maar omnbsp;zich te wreeken hebben de Chinezen de Kontroleurs te Lassem en tenbsp;Rembang door anonieme geschriften trachten zwart te maken en bij hunnbsp;vertrek hebben zij briefjes aangeplakt, waarbij aan iedere Chinees verboden werd op hunne vendutien te komen. Die ambtenaren hebben dannbsp;ook ellendige vendutien gehad en moeten zeker als afschrikwekkendenbsp;voorbeelden dienen. Ik heb hun een tevredenheidsbetuiging gegevennbsp;evenals aan den Resident die de impulsie gaf.

Faes^), die de Chinezen steeds aandurfde, heeft hen op de Oostkust van Sumatra voor ƒ 80.000 aangeslagen, eene kolossale som in vergelijking met Java.

Aan zoodanige knoeyery moet een einde komen. Ik zal een onderzoek doen instellen naar de wijze hoe de aanslag plaats had ten einde de noo-dige maatregelen te nemen. Welligt ware het het beste de Chinezen ennbsp;Arabieren in de patentbelasting aan te slaan.

78. VAN LANSBERGE AAN VAN BOSSE, 4 Sept. 1878=*).

Ik zag met genoegen dat U.E. het met de collega’s over het punt der vaste bijdrage eens was geworden. Met U.E. voorzie ik echter dat mennbsp;hier toch nog niet tevreden zal zijn. De geheele beweging voor de finan-cieele regeling heeft haar aanwezen te danken aan de verwachting datnbsp;men daardoor een goed argument zou hebben tegen de belastingen, nietnbsp;denkende dat men op dat punt kon bevredigd worden. Nu dat argumentnbsp;ontsnapt zal men wat anders uitvinden. Na gedurende eenigen tijd

Mr. J. C. J. Van der Schalk

Johannes Faes (1828-1904) 1854 Gvtsdienst; 1877 res. Sum’ Oostkust; 1881 res. Cheribon; 1884 gepensionneerd.

Uit Batavia. Antwoord op brief als bijl. 71 opgenomen.

— 154

-ocr page 333-

niet op Batavia te zijn geweest heb ik het publiek zeer bekoeld gevonden op het punt der agitatie. De couranten schreeuwen nog wel en makennbsp;melding van allerlei voornemens van passieve en actieve tegenstand,nbsp;maar, naar ik hoor, lacht men daarover en heeft men zich al in het onvermijdelijke geschikt. Zoo wordt er veel gesproken van het afschaffennbsp;van equipages, maar nimmer zijn de paarden zoo duur geweest en denbsp;huishuren gaan overal in de hoogte. Ik geloof dus niet dat het noodignbsp;zal zijn om eenigen maatregel van gestrengheid te nemen, wel om op tenbsp;passen, dat de w'et niet ontdoken worde. Iets anders is het ten opzigtenbsp;der Chinezen met het oog op hetgeen ik U laatstelijk schreef en hetnbsp;systema van omkooping der ambtenaren dat door hen wordt toegepast.nbsp;Ik zal genoodzaakt worden eenige afdoende voorbeelden te stellen.

Van den Berg had mij beloofd zich met eenigen der notabelen te verstaan omtrent het vormen der commissie voor de kwestie der gemeentebesturen en mij onmiddellijk daarna de namen dier leden mede te deelen. Hij heeft er niets aan gedaan, waarschijnlijk in de hoop, dat mijnbsp;de zaak door het hoofd zou gaan en hij dus niet genoodzaakt zou wordennbsp;voor zijne retirade uit te komen. Hij kent mij w'einig. Ik heb gewachtnbsp;totdat ik te Batavia was, omdat ik de zaak zelf in orde zou brengen, daarnbsp;mijn persoonlijke invloed groot genoeg is, om daar te slagen waar denbsp;Resident of anderen een refus zouden krijgen. De namen der leden vannbsp;de commissie zullen dan ook eerstdaags in de courant verschijnen.....

De Neve zal waarschijnlijk spoedig heengaan, hetgeen mij nu welkom zal zijn nu ik eenen vervanger heb, want hij heeft nu weder Van dernbsp;Heyden trachten tegen te werken. Ik heb hem [De Neve] geraadpleegdnbsp;over de artikelen van Haakman, namelijk in zooverre hij dacht dat daardoor een kwade geest onder het leger zou komen, omdat het mij voorkwam dat zoodanige systematische toeleg om het leger tegen zijne chefsnbsp;op te ruyen en zijne kolommen voor alle reklamanten open te stellennbsp;verderfelijk op de discipline kon werken. De Legerkommandant antwoordde mij dat zijns inziens alle geschrijf over Atjeh voor en aleernbsp;de oorlog uit was had verboden moeten zijn, maar dat men overigensnbsp;aan het geschrijf van Haakman geen waarde moest hechten. Pruttelen opnbsp;expeditie doen de troepen in Indië altijd. De kwestie is of zij haren pligtnbsp;doen en daarvan zijn de bewijzen aanwezig. Wat overigens de artikelennbsp;van Haakman betreft niemand leest ze, daarvoor zijn ze te verveelend ennbsp;te slecht van styl. Daar ik ook van andere zijde heb gemerkt dat zij hoegenaamd geen indruk maken, vind ik het ook beter om er geene notitienbsp;van te nemen. Ik hoop maar, dat men in Nederland ook zoo verstandignbsp;zal zijn.

Van Atjeh heb ik geen nader nieuws. Van der Heyden schrijft mij partikulier dat hij niet voornemens is verder in de XXII Moekims te

B Vgl. ,,Atjehbeschouwingen” Mr. J. A. Haakman Bat. 1878 (Overdrukken uit Bat. Handelsblad).

— IS5

-ocr page 334-

rukken dan noodig is om Toekoe Bait tot reden te brengen en wel omdat hij onderhandelingen heeft aangeknoopt met Panglima Polim over de uitlevering van Habib en het dus onverstandig zou zijn het grondgebiednbsp;van eerstgenoemde aan te randen. Hiermede klopt weinig het aanbodnbsp;van onderwerping van Habib of het moest zijn dat deze achter de zaaknbsp;is gekomen. In ieder geval was hij niet voornemens in de XXII Moekimsnbsp;te blijven maar na de onderwerping der XXVI Moekims, waarvoor misschien nog eene militaire demonstratie noodig zou zijn de handen tenbsp;slaan aan eene verbetering, met vereenvoudiging, der defensielijn.....

79. VAN BOSSE AAN VAN LANSBERGE, 10 Sept. 18781).

Het telegram, dat ik eergisteren ontving over Atjeh, stelde mij wel wat teleur. Ik had gehoopt, dat men met de toegestane middelen in vijf a zesnbsp;weken tijd meer zou hebben uitgerigt. Ik erken, dat het voor leeken innbsp;het oorlogsvak gemakkelijk valt critiek uit te spreken, en dat die niet genoeg op de hoogte zijn om de bezwaren te beoordeelen, waarmede mennbsp;op het oorlogsterrein te kampen heeft. Maar mijne zorg is, dat de militaire heeren verder willen gaan dan hunne instructiën; dat zij ons voornbsp;faits accomplis willen plaatsen; verder gaan dan wenschelijk is, en onsnbsp;dwingen om meer land in bezit te nemen dan wij mogen verlangen. Alsnbsp;zij zich zoo vast nestelen te Moentassi, en daar lang blijven, zal het terug-keeren binnen de vorige linien maar al te ligt worden voorgesteld als eenenbsp;onraadzame retraite; het zal ligt vallen te beweren, dat de vijand dit gelooft, en, op grond daarvan, zal men aandringen op behoud van ’t geennbsp;veroverd is. Ik wil hopen, dat Van der Heyden de aanbieding tot onderwerping van Toekoe Bait en Habib Abdul Rachman niet al te sterk af-wijze. Ik weet wel, dat men hen niet kan vertrouwen; dat men zeer opnbsp;zijne hoede moet zijn. Maar men moet toch niet vergeten dat het eindenbsp;van de zaak in hooge mate wenschelijk is. Onze ressources in geld ennbsp;manschap worden hoe langer hoe moeyelijker te vinden; chauvinismenbsp;lijkt ons in geenerlei opzigt. Het moge in Indië niet aan mopperaars ontbreken: dat geslacht is hier ook te vinden! reeds nu zegt dit, dat de ge-heele inval in onze liniën een coup monté is geweest om U te dwingennbsp;op de bezuinigingsmaatregelen terug te komen! Ik zou die critici welnbsp;eens naar Atjeh willen zenden, om hun een proefje te geven van de genoegens die aldaar te vinden zijn; ik denk wel, dat het klagen over denbsp;overdreven zuinigheid vrij wat harder zou klinken! Maar ik zit er in-tusschen mede opgescheept even zeer als Gij met de Indische ontevredenen.

De Fransche mail bragt mij geen berigten; ik vond die alleen in de

Uit 's Gravenhage.

Vgl. verb. 9 Sept. 78 I/17.

— 156

-ocr page 335-

dagbladen: de Napelsmail is ditmaal achterlijk: men wacht ze eerst na het vertrek van de mail van 13 dezer. Ik hoop in de berigten, die ze mijnbsp;brengt, iets naders te vinden omtrent de bedoelingen en plannen vannbsp;Van der Heyden, en daarin het bewijs te vinden, dat mijne zorg voornbsp;overtreding van zijne instructiën ijdel is.

Met groot genoegen zag ik uit Uwen brief van 28 July dat eene zuivering in het corps ingenieurs van de B.O.W. had plaats gevonden.nbsp;Men heeft veel te veel kassian ten aanzien van dat corps in acht genomen;nbsp;en veel te veel slechte sujetten tot de hoogere rangen bevorderd. Vooralnbsp;voor dit corps zou het nuttig zijn het stelsel van bevordering bij anciënniteit geheel op den achtergrond te plaatsen. Van het personeel dat innbsp;den laatsten tijd ter Uwer beschikking kwam, hoor ik over ’t algemeennbsp;met lof spreken. Maar ’t is altijd de vraag of zij die naar Indië gaan, bestand zijn tegen de slechte voorbeelden, welke zij daar zoo talrijk vinden,nbsp;en waaronder er zoo velen zijn die bij hun vertrek uit patria of onderweg hunne consciëntie aan den haak hangen om ze bij retour weer terugnbsp;te nemen!

De rodomontades van Haakman zijn waarlijk amusant. Hier neemt men er geen notitie van. Maar ik zie toch met zorg naar de begrootings-discussiën uit. Mijn collega Financiën is een zwakke broeder, die veelnbsp;belooft maar niet ligt tot een besluit komt, en geheel onder den band ligtnbsp;van hen, die de redding uit Indië willen hebben. De begroeting is gedrukt en zal U wel met deze mail bereiken. Het spreekt van zelf dat denbsp;Indische drukpers er hevig tegen zal uitvaren! Of men nu echter denbsp;oogen zal kunnen sluiten voor de waarheid ? of men zal erkennen datnbsp;hulp onmisbaar is, zoo men althans de behoeften in Indië niet geheelnbsp;onvervuld zal laten ? Ik heb nu wel het systeem eener matige vaste bijdrage nog niet als vast beginsel kunnen doen aannemen; de oppositienbsp;daartegen was al te sterk. Maar er wordt nu toch een goede grondslagnbsp;daarvoor gelegd. Wordt mijn voorstel aangenomen, wat het renteloosnbsp;voorschot uit ’s Rijks schatkist betreft, dan volgt daaruit dat, indien ernbsp;eens betere tijden komen, overschotten in hun geheel tot afbetaling diernbsp;schuld gebezigd kunnen worden; en, zoo, neen, dat er eene Indischenbsp;schuld in het leven wordt geroepen, tot wier aflossing dan die overschotten later aangewend kunnen worden. Van ,,batig slot” zal er dusnbsp;vooreerst geen sprake meer zijn, zoo lang er geld noodig is voordenbsp;spoorwegen. Als de haven te Batavia eens gereed is, valt er ook eenenbsp;heele som vrij, die men, m.i., beter zal kunnen besteden: het nut van datnbsp;werk komt mij nog zeer problematiek voor: de handel te Batavia heeftnbsp;veel te veel belang bij het behoud van den gebrekkigen toestand. Misschien zullen de stoombooten naar Tandjong Priok gaan; de zeilschepennbsp;zullen wel het praauwenveer blijven gebruiken, dat zooveel gelegenheid

geeft om de rekening van onkosten te doen zwellen 1.....

Niet aangetroffen.

157

-ocr page 336-

¦ Wat het Ashmorerif betreft, wij hebben daarmede achter het net ge-vischt! ik hoop dat er geen lastige gevolgen uit voortvloeyen zullen. Uwe meening, dat Australië met den tijd voor ons een lastige buurman zalnbsp;worden is geheel het mijne! Java zal voor de toekomstige United Statesnbsp;van het Zuiden, met den geheelen Archipel, in de positie komen waarinnbsp;Cuba en de Antilles verkeeren tegenover Uncle Sam. Het verwondertnbsp;mij zelfs, dat Van den Berg c.s. geen hulp zoeken te Melbourne!

Ik wil hopen dat de goudzoekers op N. Guinea hun doel niet bereiken; eene Europesche kolonie aldaar zou door den tijd een zeer lastige buurman worden ^).

Voor de onderneming van Overbeck op Borneo heb ik geen zorg: dat zal een bubble zijn, evenals die van Brooke in Serawak. Over die zaaknbsp;ben ik echter met het Engelsche Kabinet in correspondentie getreden:nbsp;Overbeck wordt te Londen gewacht, maar eene beslissing zal zoo spoedignbsp;niet genomen worden, omdat Salisbury voor eenige weken naar het Continent is gereisd.

Particuliere brieven uit Indië geven breed op van de beweging die men maakt tegen de belastingen, en van de plannen van verzet, enz. Ik schreefnbsp;U reeds vroeger daarover: het zal wel overbodig zijn U te verzoeken omnbsp;de ambtenaren te waarschuwen, dat ook de geringste handeling die alsnbsp;direct of lijdelijk verzet kan worden beschouwd, onverbiddelijk met eenvoudig ontslag zal worden gestraft ; en bij voorkeur te beginnen met denbsp;hoogstgeplaatsten. Ik denk echter dat het wel bij blazen zal blijven: zoonbsp;neen, dan zullen wij de Europeanen op andere wijze vinden, en wel doornbsp;afschaffing van ’t geen in hun belang is en wordt gedaan. Willen denbsp;schreeuwers kennis met mij maken, zij zullen hun zin krijgen, maar hetnbsp;zal hen niet medevallen.

Aan Uw verlangen tot uitzending van eenige financieambtenaren tracht ik te voldoen: er zijn reeds sollicitanten opgekomen.

8o. VAN LANSBERGE AAN VAN BOSSE, 20 Sept. 1878 2).

U.E. oppert in den eersten het denkbeeld om een einde aan den Atjeh-oorlog te maken door het aanstellen van een Sultan. Dat denkbeeld is in Indië ook meer dan eens opgeworpen, doch men is tot de overtuigingnbsp;gekomen dat het voor verwezenlijking niet vatbaar is. Vooreerst gaat denbsp;door Generaal Van Swieten aangenomen politiek, die later ook gehandhaafd is, van het gronddenkbeeld uit, dat het Sultanaat opgehoudennbsp;heeft en de Koning der Nederlanden thans Sultan van Atjeh is. In verband hiermede heeft de uitreiking der Nederlandsche vlag aan de afzon-

Berichten over vinden van goud en plan Britsche vestiging op Nieuw-Guinea.

Uit Buiteiizorgi Antwoord op Van Bosse aan Van Lansberge van i en I2 Aug. 78 (le als bijl. 71 opgenomen; 2e is wellicht van 14 Aug., vgl bijl. 73).

- 158

-ocr page 337-

derlijke vassalstaten plaats gehad en zijn de akten van onderwerping zoodanig ingerigt dat die staten direkt ondergeschikt zijn geworden aannbsp;het Nederlandsche Gouvernement als opvolger van den Sultan. Opnbsp;deze steeds gehandhaafde politiek terug te komen zou een teken vannbsp;zwakheid of van wispelturigheid zijn dat onze zaken op zich zelf nietnbsp;vooruit zou brengen. Toch zou men nog kunnen overwegen of men nietnbsp;een tusschenpersoon zou kunnen aanstellen, onder welken titel ook, tenbsp;nemen uit de telgen der oude Sultans om de functiën te verrigten die denbsp;Sultans van Siak of Deli verrigten, indien men daarvan eenig praktischnbsp;resultaat kon voorzien. Doch zulks is het geval geenzins. De oude] Sultans hadden sedert geruimen tijd niets in te brengen. Zelfs konden zijnbsp;er niet in slagen de hun toekomende belastingen te heffen, hunne woo-ning in den Kraton was eene armzalige hut en de groote en kleine vas-sallen kwamen bij hem met een groot gewapend gevolg om hem de wetnbsp;te stellen. De instelling kan ook gezegd worden van zelf vervallen te zijnnbsp;daar de Atjehers eerst in 1876 er aan gedacht hebben om een opvolger tenbsp;kiezen voor den overleden Sultan en het niet blijkt dat het hun daarmedenbsp;ernst is geweest. Opmerkelijk is het ook, dat behalve Habib, die eennbsp;politikus is, geen der eigenlijke Atjeesche vorsten of hoofden ooit gereptnbsp;heeft van de herstelling van het Sultanaat. Te verwonderen is het niet,nbsp;daar zij, als alleen regtstreeks met ons te doen hebbende, eene veel eervoller positie innemen dan indien zij vassallen bleven van één hunner.

De toestand van desorganisatie en van wanorde in het Atjeesche is zoo groot, dat ieder beginsel van gezag er met voeten getreden wordt ennbsp;diegene alleen geëerbiedigd wordt die op het oogenblik over de meestenbsp;magt kan beschikken en het brutaalste is. Overigens is er geen zweemnbsp;van zamenhang. Iedereen beoorloogt ons voor zijne eigene rekening ennbsp;dikwijls is de onderwerping tegengehouden, hetzij bij gebrek aan eennbsp;orgaan dat voor de overigen kon optreden, hetzij uit naijver van dennbsp;eenen jegens den anderen, aan wien men de voordeelen der onderwerping niet wilde gunnen. Hadden wij gehoor willen verkenen aan al denbsp;intrigues van mindere hoofden, die hunne radjas belaagden, zouden wijnbsp;op vele plaatsen spoediger eene solutie hebben gekregen. Wij hebbennbsp;het echter niet gedaan om dat het geen zaak is partij te trekken in binnen-landsche onlusten die ons zouden kunnen dwingen tot meerdere inmenging als ons lief moet zijn. Die toestand van desorganisatie en datnbsp;gebrek aan zamenhang en eenheid bij den vijand is een der groote oorzaken dat de krijg zoo lang gerekt is, maar aan den anderen kant is hetnbsp;ook de grootste waarborg voor de handhaving van onze magt. De Ja-vaansche geschiedenis leert hoeveel veerkracht het prestige van denbsp;vorstentelgen die aan het hoofd van het verzet stonden aan de Javaan-sche legers gaf en tot welken heldenmoed en zelfopoffering daardoor denbsp;zachtaardige Javanen te brengen waren. Wat zou het wel geweest zijn,nbsp;indien zoodanige toestand bij de energieke en woeste Atjehers te vinden

— 159

-ocr page 338-

was. Wij kunnen gerust aannemen dat wij er nimmer gekomen zouden zijn. Ik geloof dan ook, dat het onze politiek moet zijn om dien toestandnbsp;van verdeeldheid te doen voortbestaan.

De slotsom is dat een Sultan, die niet meer gezag zou kunnen uitoefenen dan de laatste titularissen, ons van geen nut zou zijn en dat een Sultan die kracht en talent genoeg zou bezitten om het gezag van onsnbsp;over te nemen een groot gevaar zou daarstellen, want het is bijna zeker,nbsp;dat hij zich weder tegen ons zou wenden. Ik hoop overigens, dat U.E.nbsp;niet de moedeloosheid zal deelen, die men thans overal waarneemt, dienbsp;mij zeer natuurlijk voorkomt, doch niet genoegzaam gemotiveerd is.nbsp;Natuurlijk is zij in Indië omdat zij stelselmatig wordt aangewakkerdnbsp;door de militaire partij die de oorlog wil rekken en in het Bataviaaschnbsp;Handelsblad haar orgaan gevonden heeft. Ik heb wel hooren beweerennbsp;dat de Javaoorlog stelselmatig gerekt is geworden en ik twijfel geenszinsnbsp;aan de waarheid van die beweering. De slapheid die nu, niettegenstaandenbsp;de groote troepenmagt op Atjeh, in het oorlogvoeren is waar te nemennbsp;is gedeeltelijk te wijten aan de overtuiging die men stelselmatig bij denbsp;aanvoerders tracht te onderhouden, dat de tegenwoordige expeditienbsp;toch geen einde aan de zaak maakt.

De moedeloosheid in Holland is te begrijpen, omdat men daar te veel heeft geloofd aan het einde der zaak, maar volgens mij is de inval vannbsp;Habib maar een incident, dat zich overal kan voordoen, maar niet vannbsp;gewigt is. De kwestie is niet of Habib een inval heeft kunnen- doen opnbsp;ons gebied, maar hoe lang hij er gebleven is en welk resultaat hij heeftnbsp;gekregen. Ik geloof zelfs te kunnen aannemen dat de inval terstond zounbsp;zijn afgeweerd als een krachtiger personaliteit aan het hoofd had gestaannbsp;dan D. van Leeuwen ^).

De zaak der steenen te Samarang en elders zal ik laten onderzoeken. Ik had er nimmer van gehoord. Als Uwe inlichtingen blijken juist tenbsp;zijn zal U.E. er zeker wel een nieuw argument in vinden voor de uitbreiding der Inspekteurs van het Binnenl. Bestuur, omdat deze buitennbsp;alle diensttakken staande en geheel onafhankelijke ambtenaren de eenigenbsp;zijn, die mij op de hoogte kunnen houden van hetgeen er omgaat.

8i. VAN BOSSE AAN VAN LANSBERGE, 22 Sept. 18782).

De laatst aangekomen mail via Brindisi heeft mij geen enkel dagblad aangebragt; anderen ontvingen die wel, en daaruit nam ik kennis vannbsp;eenige détails der expeditie inde XXH Moekims, die de officiële berigtennbsp;aanvulden. Van der Heyden zond mij ook een later berigt dan het Uwe,

W. J. J. Docters Van Leeuwen.

Uit ’s Gravenhage. Antwoord op Van Lansberge aan Van Bosse van 8 Aug. 78 (niet aangetroffen).

160

-ocr page 339-

doch veel bijzonders was daar niet in. Intusschen zag ik met genoegen, dat mijne zorg voor militaire expansiezucht geen reden van bestaan hadnbsp;en dat hij zich strikt aan Uwe instructien hield. Mijn bezwaar tegennbsp;zijne promotie tot den generaalsrang is daardoor vervallen: ik zond denbsp;voordragt en die voor Boumeester heden aan den Koning. De benoeming zal U vóór de aankomst van dezen reeds per telegraaf zijn medegedeeld. Ermeling droeg ik niet voor: de redenen zijn bekend. In hetnbsp;rapport aan den Koning heb ik het nu maar op financiële overwegingennbsp;gegooid. Ik hoop dat er ten Hove geen contramineurs zullen zijn.

Met deze mail of met de vorige is de Indische begroeting U ter hand gekomen. Ik weet niet of de Staatscourant U met elke mail geregeldnbsp;wordt gezonden, en sluit daarom hierbij het bijvoegsel in, dat de gewone millioenen speech van mijn collega Financiën bevat. Wil dezenbsp;stukken eens naauwkeurig lezen. Zij zullen U doen zien dat het alles behalve couleur de rose is. Zoowel op de eene als op de andere begroetingnbsp;heeft men den bodem der kassen moeten schrapen, om de eindjes tenbsp;doen sluiten, en nog heeft men bij Financiën heel wat uitgaven moetennbsp;voorbijgaan (onderwijs en vestingwerken !) waarvoor nieuwe belastingennbsp;noodig zullen zijn. Financiën wil de kapitalen en portefeuille belasten ennbsp;de goederen in de doode hand: ik behoef U niet te zeggen, wat daaraannbsp;vast is! — Over de Indische bijdrage van 4 millioen zal ook heel wat tenbsp;zeggen zijn. Ik heb dat bedrag voor de kosten der Marine maar aangenomen bij wijze van transactie; mijne collega’s waren het gevoelen vannbsp;Oorver Hooft toegedaan 1 Blijkens Uwen brief van 28 July®) is dit ooknbsp;eenigzins het Uwe. Ik zal er niet veel van zeggen; het is nu toch eennbsp;strijd de land caprina! Want, al ware Atjeh morgen bevredigd, ik zounbsp;toch geene bijdragen kunnen leveren. Ik zie geen kans om de inkomstennbsp;in Indië aanzienlijk te vermeerderen. Om de begroeting 1879 te doennbsp;sluiten, heb ik reeds de toevlucht moeten nemen tot eene raming vannbsp;zeer onzekere overschotten van 1874 tot 1877, in de hoop dat 1878 zijnenbsp;kosten zal dekken, wat toch voors’-hands zeer onzeker is. Met het oognbsp;daarop — met het oog op de groote kans, dat Atjeh in 1879 meer zalnbsp;kosten dan ik nu op de begroeting raamde — met het oog op de flaauwenbsp;koffyprijzen en op de groote daling van de tin (dit wordt nu op ƒ 35,—nbsp;genoteerd I) moet ik wel bezwaar blijven maken tegen de afschaffing vannbsp;de heerendiensten, omdat er veel te weinig zekerheid bestaat voor denbsp;middelen tot dekking van de daaraan verbonden uitgaven. Het is mij innbsp;de hoogste mate leed. Maar ik mag nu geen waagstukken doen.

Of men nu in Indië zal willen begrijpen, dat de verhooging van belastingen eene volstrekte noodzakelijkheid is ? Ik betwijfel dit I men zal echter zien dat de kinderen des huizes niet verschoond worden 1 dat het

’¦) Van 21 Sept. 78-222.

“) Mr. J. R. Oorver Hooft, lid 2e Kamer (Almelo).

Niet aangetroffen.

— j6i —

11

-ocr page 340-

niet te doen is om een batig slot, maar om de noodzakelijke uitgaven te dekken.

Heden heb ik eene vertrouwelijke conferentie met eenige grosbonnets uit de Kamer: zoo mogelijk meld ik er U nog iets van aan den voet vannbsp;deze. Dit weet ik reeds, dat èn het beginsel èn het bedrag van de nu uitgetrokken bijdrage ad 4 millioen gediscuteerd worden. Beschouwt mennbsp;de zaak uit het juiste oogpunt, dan komt zij hierop neder. Of men veelnbsp;of weinig prate over eenheid of scheiding van de Nederlandsche en Indische financiën, het geld om de uitgaven van de twee begroetingen te bestrijden, moet gevonden worden. Kan Indië zijne uitgaven niet dekken,nbsp;dan moet Nederland wel te hulp komen! Het kan zijne bezitting niet anbsp;l’abandon laten! Voor West-Indië brengt het dat beginsel sedert onheugelijke jaren in praktijk. Voor Oost-Indië is het Moederland daartoe zooveel te meer verpligt, na de schatten die het uit Indië trok. Nu komennbsp;beide deelen van het groote geheel tekort. Waarom ? Omdat beide productieve groote werken, spoorwegen en havens, aanleggen. Voor dezenbsp;kan men gerustelijk leenen. Met 10 millioen is Indië geholpen, indiennbsp;het de kosten van zijn beheer draagt. Maar onder die kosten behoorennbsp;ook die, welke hier op de Staatsbegrooting staan. Derhalve is het rationeel, al de gewone uitgaven uit de inkomsten te bestrijden, en enkelnbsp;voor de productive te leenen.

Nu kan men capteren over het bedrag dat onder de twee categoïien van gewone en buitengewone wordt gerangschikt: men kan bewerennbsp;dat 4 millioen te veel is voor de kosten der Marine! Ik acht dit ook tenbsp;hoog. Maar het is beter het regt van Indië niet tot het uiterste te drijven,nbsp;en daarom ben ik over dat cijfer heengestapt. Of de leening van 10 millioen later op rekening van Indië moet gesteld worden, zal later te beslissen zijn. — Wjl de Kamer daarentegen vasthouden aan het stelsel vannbsp;den sluitpost, ik zal mij daartegen niet hard verzetten. In de eerste jarennbsp;zal er wel geen sluitpost meer zijn! Atjeh en de spoorwegen zullen dat welnbsp;verhinderen I

Wat hiervan zijn of kome moge, zuinigheid moet aan de orde van den dag komen! Daaraan schijnen de minsten in Indië te denken! Iknbsp;ontving b.v. dezer dage de eisch van benoodigdheden voor het legernbsp;voor 1880, die de allerduidelijkste bewijzen draagt dat men bij hetnbsp;Departement van Oorlog niet denkt! Een aanschrijving van hier, innbsp;April of Mei gedaan, om bij zulke aanvragen den staat der restanten innbsp;magazijn over te leggen, is wederom als niet geschreven beschouwd!nbsp;Willen de heeren bij Oorlog mij noodzaken tot buitengewone maatregelen ten hunnen opzigte ? Ik zal dan eene commissie van hier zendennbsp;om den boel op te nemen. Die ellendige Oostersche onverschilligheidnbsp;moet dan toch eenmaal met kracht bedwongen worden! Ieder ambtenaar,nbsp;dien ik hier spreek bij zijn retour uit Indië, heeft den mond vol van dennbsp;overdadigen inhoud der magazijnen, waar massa’s van goed liggen te

162 —

-ocr page 341-

bederven, terwijl men maar altijd meer vraagt! Is dan aan die slordigheid geen paal en perk te stellen ? Telkens hoor ik zeggen: ,,de G.G. meentnbsp;het goed, maar wordt schandelijk bedrogen!” Nu het zóózeer begint tenbsp;spannen op financieel terrein, zal men eindelijk tot harde besluiten moeten komen om de onverschilligen wakker te schudden, Eilieve, begin

maar eens met de leden der Rekenkamer 1.....

In de conferentie waarvan ik hierboven melding maakte, is men tot het besluit gekomen om in de afdeelingen van de Tweede Kamer eenenbsp;organieke bepaling voor te stellen, en wel deze. Bij wijze van transactienbsp;eene vaste bijdrage van 6 millioen op de Indische begroeting te brengen.nbsp;2°. aan al wat de Indische middelen verder opleveren de volgende bestemming te geven: i°. tot betaling van groote werken in Indië, 2°. totnbsp;aflossing van de schuld die het Moederland ten behoeve van Indië moetnbsp;aangaan. Indien dan bij het opmaken der rekeningen blijkt, dat er nognbsp;baten zijn, zal daarover bij afzonderlijke wet worden beschikt. Ik heb ernbsp;vrede meê! Ofschoon het gevolg zal zijn dat wij voor 1879, in plaats vannbsp;10 millioen, 12 millioen voor Indië zullen moeten leenen. Zoolang Atjehnbsp;ons zooveel kost, en zoolang de spoorwegen in Indië niet gemaakt zijn,nbsp;zal er wel van geen overschotten sprake kunnen zijn! Of het plan doorgaan zal ? Ik wil het hopen, maar heb er bij voorraad zwakken moed op.nbsp;Maar, man kann ’s probiren! Het bezwaar dat men tegen mijn voorstelnbsp;had —, dat men moet leenen om eene uitkeering te kunnen doen, wordtnbsp;er niet door verminderd. Integendeel!

82. VAN BOSSE AAN VAN LANSBERGE, 25 Sept. 1878 i).

Uw brief is niet zeer opwekkend over de zaken van Atjeh; het telegram,^) dat ik verleden week ontving betreffende het voorstel dat Habib gedaannbsp;zou hebben om naar Arabië overgebragt te worden, geeft mij eenigennbsp;moed, omdat ik daaruit mag afleiden, dat de expeditie in de XXII Moekimsnbsp;invloed uitgeoefend heeft. Maar Habib en de Atjehers hebben grootenbsp;vrienden in de Indische drukpers: hij zal wel geabonneerd zijn op hetnbsp;Bataviaasch Handelsblad! Men zou geneigd zijn te vragen hoeveel hijnbsp;aan Haakman betaalt voor zijn geschrijf! Het schijnt wel dat elk vonkjenbsp;van betamelijkheid en van begrip van ’t geen het publiek belang eischtnbsp;bij dat canaille van dagbladkladders in Indië uitgebluscht is! En de domheid van dat volk is onbegrijpelijk! Zien zij dan niet in, dat eene eerloozenbsp;retraite uit Atjeh zeer groote gevaren voor ons bezit van Java zou opleveren ? Denken zij soms dat de Javanen in hen hunne vrienden zien ?

Ik zie nu met gespannen verwachting naar verdere berigten uit, doch erken dat ik weinig goeds, althans niets beslissends verwacht. Ik vrees

h Uit ’s Gravenhage. Antwoord op brief als bijl. 75 opgenomen.

Verb. 16 Sept. 78-V/17.

— 163

-ocr page 342-

zeer, dat de regens den verderen togt zullen belemmeren, en dat men niet veel verder dan Moentassi zal komen.

Tot mijne bevreemding vernam ik eenigen tijd geleden van den generaal Diemont, wat Haakman nu aan de groote klok hangt, dat de Kraton geheel en al ontmanteld is, en evenals Pantel Perak, geheel open ennbsp;bloot ligt. Ik ben geen militair, en kan dus niet beoordeelen waarom mennbsp;zoo alles om den Kraton geslecht heeft, zoo dat men geen een reduit-stelling heeft. Ik denk echter, dat men na de nu verkregen ervaring, althans eene afsluiting zal gemaakt hebben, die het insluipen van marau-deurs belet. De zaak geeft mij, leek in het vak, eene zeer magere opinienbsp;van het doorzigt van het militair bestuur in Indië. De zaak zal natuurlijk aan Habib en de Atjehers volkomen bekend zijn; maar het geschrijfnbsp;van de Indische dagbladen is desniettemin eene hoogst afkeurenswaardige handeling. In Uwe plaats zou de verzoeking voor mij zeer grootnbsp;zijn geweest om een paar van die helden per eerstvarende boot naarnbsp;patria te expediëren. Het zou mij geenszins verwonderen indien er in denbsp;Kamer over gesproken werd; het eeuwigdurend schimpen op de Tweedenbsp;Kamer stemt niet tot zachtzinnigheid. Het zoo breed uitmeten van denbsp;zwakke zijden van onze magt grenst waarlijk aan landverraad!.....

Over de financiële plannen schreef ik U verleden week. Zeer voor-deelig gaan de zaken niet! De tinveiling bragt slechts ƒ 35% op! De klagten over het Banka-tin nemen zeer toe. Wat voeren de mijn-inge-nieurs toch uit ? Ik begin te gelooven dat ze niets doen dan het jaarverslag maken; practische resultaten zie ik niet, en het halve corps is, geloofnbsp;ik, met verlof. Wil eens nagaan of aanzienlijke reductie hier niet raadzaam zou zijn. Men schrijft de vermindering van de qualiteit van ons tinnbsp;aan de wijsheid van de geleerden toe!

26 Sept. Even voor het afzenden van dezen ontvang ik Uw telegram van heden ^). Dat berigt geeft weer moed! Ik hoop nu met meer grondnbsp;op beëindiging. Aanvankelijk wensch ik U geluk er mee!

83. VAN LANSBERGE AAN VAN BOSSE, 2 Oct. 18782).

Aangaande de onderwerping of het vertrek van Habib heb ik nog geen stellige berigten. Jammer dat het weder zoo slecht is dat er aan operatiënnbsp;niet te denken valt, waardoor weder een tijdperk van rust moet intredennbsp;dat de moed bij den vijand weder verlevendigt. Gelukkig blijft de gezondheidstoestand bij de agerende troepen zeer bevredigend, zoodat ernbsp;bijna geene evacuatiën plaats hebben. Dit is een zeer groot voordeelnbsp;omdat daardoor aanvulling onnoodig blijft en de overblijvende veld- ennbsp;depotbataillons in orde gehouden kunnen worden.

Verb. 26 Sept. 78-M/18 “) Uit Buitenzorg.

,,Habib wil 13 Oct. vertrekken”.


— 164

-ocr page 343-

De benoeming van Boumeester tot generaal heeft iedereen verrast, doch tot hiertoe heb ik er geene kritiek over gehoord. Het schijnt waarnbsp;te zijn, dat Ermeling bij de Billiton Maatschappij overgaat.

Ik heb altijd volgehouden dat de beweeringen van Van Resteren en anderen omtrent toenemend fanatisme op Java geheel ongegrond waren.nbsp;Bij hetgeen in het Koloniaal Verslag staat, wil ik nog de twee volgendenbsp;feiten aanvoeren, ook als maatstaf van de belangstelling, welke men hiernbsp;in den Turksch-Russischen oorlog stelt. Twee voorname Arabieren zijnnbsp;hier gekomen, om, in navolging van hetgeen ze te Singapore met succesnbsp;gedaan hadden, gelden op te zamelen voor de voortzetting van den oorlognbsp;tegen de Kafirs, maar zij zijn spoedig onverrigter zake teruggekeerd. Hetnbsp;tweede feit is het volgende. Een groote heer uit Arabië zich noemehdenbsp;afstammeling van Mahomed en voorzien van aanbevelingsbrief van dennbsp;Sultan zelf, is hier gekomen om een reis over Java te doen. Te Batavianbsp;is hij zeer tevreden geweest over de ontvangst door de Hollandschenbsp;autoriteiten, maar verderop is het hem minder goed gegaan. Te Sama-rang heeft hij hevige onaangenaamheden met zijne geloofsgenootennbsp;gehad en te Solo heeft niemand hem willen logeeren, zoodat de Rijksbestuurder zich op verzoek van den Resident zijner heeft moeten ontfermen.

De aanstaande belastingen maken steeds het onderwerp uit van gesprekken en geschriften. De ongeloofelijkste en lafste verhalen gaan rond maar toch begint men tot het besef te komen dat men zich maarnbsp;geduldig er aan zal moeten onderwerpen. Hetgeen U werd medegedeeld omtrent den Raad van Indië behoort onder die praatjes. Ik bennbsp;zeker dat de heeren Raadsleden individueel niet weinig fulmineerennbsp;doch als ligchaam is van hun geen verzet hoe ook te wachten. Dit zalnbsp;met al de ambtenaren het geval zijn, want het is genoeg bekend datnbsp;pligtverzuim of tegenwerking door mij steeds streng gestraft worden ennbsp;het afzetten of pensioneeren van onbruikbare of schuldige ambtenarennbsp;door mij beschouwd wordt als eene treurige noodzakelijkheid, maar alsnbsp;eene noodzakelijkheid.

Wat het Chineesche aanplakbiljet aangaat,^) men is algemeen overtuigd dat het niet van Chinezen afkomstig is en niet de minste beteeke-nis heeft. Ik geloof zelfs, dat het niet ontdekken van den schuldige daaraan ligt, dat men hem in het Chineesche kamp heeft gezocht.

Ik herhaal het, ik maak mij over de beweging niet ongerust en als de pers en het publiek wijzen op het ontbreken op Java van de helft dernbsp;veldtroepen, doen zij zulks alleen om te zien of ik mij daardoor niet zalnbsp;laten afschrikken en nog niet zal advizeeren om de belastingen niet innbsp;te voeren. Trouwens er zijn op Sumatra’s Westkust nog 2 en op Java

Over 1877; § 2 „geen fanatisme op Java en Madoeraquot;.

2) Van opruiende inhoud; vgl. Dagbl. voor Z.H. en ’s Gravenhage bijvoegsel no. 251 van 24 Oct 78. Meldt ook onlusten op Borneo.

— 165

-ocr page 344-

nog 7 veldbataillons, behalve de depotbataillons en de garnizoens-troepen, terwijl in geval van nood de barissans nog kunnen gemobiliseerd worden.....

84. VAN BOSSE AAN VAN LANSBERGE, 3 Oct. 1878 i).

Ik hoop zeer dat de zaak [van Habib] langs den voorgenomen weg beëindigd zal worden, al is dan ook het middel in den regel minder ge-wenscht. Maar ik geloof met U dat het vertrek van Habib van grooten invloed zijn zal. — Maar zal het geheim bewaard blijven ? Zal hij hetnbsp;zelf. bewaren ? Zoo neen, dan zullen er nog wel meer liefhebbers voornbsp;jaargelden opkomen.

Ook zal Van der Heyden, zoo ik vertrouw, wel bepalen dat het jaargeld maandelijks zal worden uitbetaald liefst te Djeddah door onzen consul, en persoonlijk aan Habib. Anders is er geen controle op zijnenbsp;verblijfplaats te houden. — Ik zie met ongeduld den i3n October tegemoet ^); vooral omdat de rapporten omtrent den togt inde XXIIMoekims,nbsp;die ik met de laatste mail ontving, maar al te zeer aantoonen dat die togtnbsp;met zeer groote bezwaren gepaard gaat ®). De Nederlandsche en Indischenbsp;chauvins dienen dit in ’t oog te houden. Misschien belast het Bat. Handelsblad zich wel weêr met de taak om de Atjehers in te lichten en hunnbsp;te zeggen hoe zij het aanleggen moeten om hun zin te krijgen en ons innbsp;’t naauw te brengen!

Uwe mededeeling omtrent den aanslag der Chinezen in de bedrijfsbelasting is niet zeer opwekkend. Ik voorzie dat wij ook wat de personele en patentbelastingen betreft, eenen soortgelijken weg opgaan. De con-tramineurs zullen dan maar op eene andere wijze moeten leeren dat ernbsp;geld noodig is; het zal dan op de uitgaven moeten gevonden worden. —nbsp;Het adres van de Kamer van Koophandel te Batavia is wederom merkwaardig! en wel om de vergelijking die het maakt van het bedrag der belasting dat hier en in Indië wordt betaald. ^). Stel dat zijne vergelijkingnbsp;juist ware (en zij is het niet) dan nog komt de vraag hoe het staat met denbsp;draagkracht van de twee categorieën! m.a.w., in welke verhouding staatnbsp;het bedrag der belasting tot het inkomen der contribuabelen ? Daarovernbsp;zwijgt de Kamer zeer voorzigtig; en zij spreekt ook niet van de gemeenteen provinciale belastingen, die men in Indië niet kent; evenmin van dennbsp;last der militiepligtigheid waarvan de Indiërs verschoond zijn. —Als iknbsp;naga, welke de verhouding is tusschen inkomsten en belasting hier tenbsp;lande, wat mij zelf betreft, dan heb ik verleden jaar bijna 9 pet mijner

Uit 's Gravenhage. Antwoord op brief als bijl. 77 opgenomen.

Vertrekdatum Habib naar Arabic.

Mil. en civ. bevelhebber van Atjeh zond rechtstreeks rapporten aan den Minister. Uit deze rapporten is niet op te maken of een afschrift aan den G.G. werd gezonden.

Niet aangetroffen.

— 166

-ocr page 345-

inkomsten alleen aan directe belastingen, in allerlei vorm aan Rijk, provincie en gemeente betaald; ik twijfel zeer of het bedrag der lasten die de Indiërs hebben te dragen, zoo hoog klimt. — Ik spreek alleen van directenbsp;belastingen; niet van accijnsen of regten van invoer, noch van zegel,nbsp;registratie of successie.

De commissie van rapporteurs over de Indische begrooting heeft in mandatis gekregen om met mij in mondeling overleg te treden over eenenbsp;definitieve regeling van de financiële verhouding tusschen Nederland ennbsp;Indië. Men wil art. 4 der Comptabiliteitswet amplieren of vervangennbsp;door de bepaling van eene vaste bijdrage, en tevens bepalen dat eventuele saldo’s zullen worden besteed voor groote werken en tot aflossingnbsp;van Indische schulden als die aangegaan zijn moeten worden. Ik vind datnbsp;heel mooi, maar bestaat er een middel om te voorkomen dat men op zulknbsp;eene wet terugkome? En dan, hoe zal men het cijfer der vaste bijdragenbsp;berekenen ? daarover loopen de meeningen zeer uiteen! Maar ik heb ernbsp;volkomen vrede meê; het begrip sluit zich toch geheel in ’t geen ik voornbsp;Indië verlang. Het zal nu de vraag zijn of mijn collega Financiën zichnbsp;hierbij zal neerleggen.

85. VAN BOSSE AAN VAN LANSBERGE, 8 Oct. 18782).

Uw brief expliceert de telegrammen van veel latere dagteekening maar gebrekkig: tusschen 4 en 16 Sept. moeten de onderhandelingen met ofnbsp;over Habib veel hebben opgeleverd, indien hij althans op 13 Octobernbsp;zich te Oleh-Leh zal hebben ingescheept. Ik hoop dat die 13e Octobernbsp;ons van hem verlost zal hebben.

Gesteld dat na zijn vertrek aan pacificatie in Atjeh te denken valt — wat zal dan de gedragslijn wezen die wij te volgen hebben ?

Het is moeyelijk daarover te beslissen voordat wij weten op welken voet wij met de XXII en XXVI Moekims zullen staan. In Uwen brief vindnbsp;ik melding van,, verbetering met vereenvoudiging’ ’ onzer defensielijn. Hoenbsp;enger de grens van ons gebied getrokken wordt, hoe liever het mij zijnnbsp;zal. Kon men eenigzins staat maken op de hoofden in die twee Sagi’s,nbsp;indien zij vrede wilden sluiten, dan zou ik mij liefst tot Kotta Radja metnbsp;een zeer kleinen kring en vrije, goed verzekerde gemeenschap met denbsp;zee, willen beperken. De lange postenlinie die wij nu hebben, levertnbsp;zeer weinig waarborgen op tegen onverhoedsche aanvallen. Zou het dusnbsp;niet beter zijn één reduit te hebben, Kotta Radja, maar goed versterktnbsp;tegen aanvallen van Inlanders (niet tegen Europeesch wapengeweld!) ennbsp;een klein getal kleinere versterkingen, waarin eene troepenafdeeling kannbsp;gelegerd worden, groot genoeg om door herhaalde militaire vertooningen

b Handelend over de bijdragen aan de Rijksmiddelen (S. 1864-106). b Uit ’s Gravenhage. Antwoord op brief als bijl. 78 opgenomen.

— 167

-ocr page 346-

ons terrein schoon te houden. Zulk eene inrigting zou voor het leger ook beter zijn. Maar de punten, waar zulke vestigingen geplaatst zouden moeten worden, zouden met veel oordeel gekozen moeten worden, en zekernbsp;niet in de vlakte liggen. De inval dien Habib het laatst deed, heeft genoeg bewezen, dat die kleine talrijke posten zeer weinig zekerheid opleveren. Men heeft nu eerst om hulp moeten vragen eer men krachtignbsp;handelend kon optreden: zou de aanval niet veel spoediger afgeslagennbsp;hebben kunnen worden, indien de magt die nu in 15 of 20 posten wasnbsp;verspreid, in 2 of 3 garnizoenplaatsen vereenigd ware geweest ? Ik bennbsp;geen deskundige, en zal dus hierin niet beslissen: het nut van dien langennbsp;postenketen is mij echter niet duidelijk, omdat de bezettingjes te zwaknbsp;zijn om op zich zelve te ageren en, worden zij aangevallen, zich nietnbsp;kunnen concentreren of vereenigen. — Doch bij voorraad zullen plannen van dien aard wel moeten blijven rusten; de huid dient niet verkocht, voordat de beer geschoten is!

De conferentie met de commissie van rapporteurs, in mijn vorigen brief bedoeld, heeft plaats gehad en de resultaten opgeleverd welke ik Unbsp;beschreef. Ik heb nu eene wet ontworpen; met de gewone omslachtigheidnbsp;van onze wetgevende machinerie zal het echter zeer de vraag zijn of denbsp;zaak spoedig geregeld zal worden. Alleen het heen en weêr zenden vannbsp;de stukken naar Arolsen neemt nu nog acht dagen meer weg I Orthodoxen en ultramontanen zijn druk in de weer met jeremiades over denbsp;te verwachten belastingen. Dit spel begint pas bij ons! Het Indischenbsp;mopperen zal hier ook weldra beginnen! —

9 October. Onder het schrijven van dezen brief komt mij een geschrift ter hand van Kapitein Borel van de artillerie ^), die de 2e expeditie naar Atjeh heeft mede gemaakt. Ik had den tijd nog niet het te lezen: bij het doorbladeren bemerk ik, dat het eene, zeer gematigd geschreven,nbsp;maar zeer krasse critiek is van de handelingen van Van Swieten, terwijlnbsp;het eindigt met een raad om aan den oorlog een einde te maken. Ditnbsp;laatste heb ik nog niet bestudeerd, maar zie bij het doorbladeren, datnbsp;het gronddenkbeeld hetzelfde is wat wel eens bij mij opkwam, om namelijk een grooten maatregel te nemen om de zaak ten einde te brengen. Iknbsp;zal daarover nu niet uitweiden: ik wil afwachten wat de 13e October zalnbsp;opleveren, en, indien Habib vertrekt, welke gevolgen dit heeft. Maarnbsp;blijkt het alwéér dat dit niet tot het gewenschte resultaat heeft geleid,nbsp;dan zal ik er U nader over schrijven. Het exercitie-escader is nu uitgezeild, en zal, naar ik gis, in January op de kust van Atjeh verschijnen.nbsp;Welligt oefent die verschijning eenigen invloed uit. Het gronddenkbeeldnbsp;is, de formatie van een expeditionair-corps van 3 a 4000 man, dat gebruikt zou moeten worden of terstond in Atjeh om eenig groot plan uitnbsp;te voeren, of om de gelegenheid te geven om de troepen in Indië daar-

Hoofdplaats vorstendom Waldeck.

G. F. W. Borel ,,Onze vestiging in Atjeh; critisch beschreven” Den Haag 1878.

16S —

-ocr page 347-

voor te gebruiken. Het zou een kostbare maatregel zijn: maar, als de zaken blijven traineren, moet men bedacht zijn op buitengewone maatregelen: de zaak moet ten einde worden gebragt. Ik wil er nu niets meernbsp;van zeggen, in de hoop dat ik 14 of 15 October een gewenscht telegramnbsp;zal krijgen. Wil intusschen bij voorraad eens in overleg treden met dennbsp;Legercommandant in spe, zoowel over dit boekje (dat wel naar Indiënbsp;verzonden zal zijn) als over hetgeen ik hierboven schreef over de gedragslijn, die wij te volgen zullen hebben als er van eene pacificatienbsp;sprake kan zijn na het gewenschte vertrek van Habib.....

Oostenrijk heeft zijn Atjeh in BoSnië: Engeland gaat het zoeken in Afghanistan! Het nu afgeloopen vredescongres te Parijs heeft het pana-cée tegen den oorlog nog niet gevonden! Den 27 October de Senaatsverkiezingen in Frankrijk: de uitslag daarvan kan ook rijk in gevolgennbsp;zijn. De republiek bestaat er reeds zeven jaren! ’t Wordt hoog tijd datnbsp;er weêr eens eene revolutie komt!

De schrijverijen van Haakman worden hier in een paar reactionaire bladen overgenomen, doch overigens zie ik niet dat er nota van genomennbsp;wordt.....

86. VAN LANSBERGE AAN VAN BOSSE, ii Oct. 1878 i).

Ik zal beginnen met eenige niet ongunstige mededeelingen op financieel gebied. Vooreerst het resultaat van de verpachting der kleine middelen op Deli en Bengkalis, die eene vermeerdering aangeeft van meer dan ƒ 250.000 voor het volgende jaar. Dat is zeker het grootste bewijsnbsp;van de vooruitgang in dat gewest en van het vertrouwen in de voortduring van de rust en in het beleid van den tegenwoordigen Resident.

De tweede mededeeling is, dat de uitbesteding der transporten op Sumatra’s Westkust een bezuiniging geeft van ƒ 140.000. Dit is natuurlijk eene toevallige omstandigheid, doch in den tegenwoordigen tijd zijnnbsp;zulke toevallen niet onwelkom.

Maar ik vestig vooral Uwe aandacht op de verbeterde Atjeh-begroo-ting voor het loopende jaar die met deze mail verzonden wordt. Het eindcijfer is iets meer dan 13 millioen en zij is gebaseerd op de onderstelling dat de tegenwoordige toestand tot op ultimo December zalnbsp;voortduren hetgeen trouwens zeer goed mogelijk is. Niettegenstaandenbsp;dus dit jaar even zoo groote, zoo niet grootere, krachtsinspanning is aangewend, het leger weder tot een cijfer van dz 10.000 man is gebragt ennbsp;voor een groot deel op voet van oorlog wordt verpleegd, zullen de uitgaven s millioen minder zijn dan in de vorige jaren. Ik geloof dat iknbsp;geen beter bewijs kan leveren van de doelmatigheid der maatregelennbsp;die genomen zijn om op Atjeh misbruiken te weeren en de bezuiniging

d TJit Buitenzorg.

169

-ocr page 348-

in te voeren die met de eisschen van het oorlogvoeren overeen te brengen zijn. Dat de krijgsoperatien zoo slap worden gevoerd is een zaak waaraan ik niets kan doen. De aan den bevelhebber gegeven instruktien zijnnbsp;duidelijk genoeg en mij in de details der krijgsoperatien te mengen gaatnbsp;niet aan. Een anderen bevelhebber in plaats van Van der Heyden aan tenbsp;stellen is ook niet mogelijk. Vooreerst geniet hij het volkomen vertrouwen der troepen zoo zelfs dat zij zich zonder morren laten gebruiken omnbsp;als koelies aan de wegen te werken. Verder behoeft er geen twijfel te zijnnbsp;aan zijne voortvarendheid en dapperheid en zou het niet wenschelijk zijnnbsp;om door zijne vervanging hem een démenti te geven tegenover de vijandige hoofden met wie hij onderhandelt. Daarenboven is het zeer twijfelachtig of-een ander op het oorlogsterrein beter zou voldoen. De taktieknbsp;van langzaam vooruittegaan, het zoogenaamde bentingsysteem is zoonbsp;zeer in de Indische officieren ingeworteld, dat zij daarvan niet schijnennbsp;terug te brengen te zijn, en ik acht het niet onmogelijk, dat Van dernbsp;Heyden in dezen onder den invloed staat van zijne geheele omgeving. Iknbsp;las dezer dagen in Veths’ ,,Java”^) een overzigt van de Java-oorlog en ontmoette daar de vermelding van de hevige twisten die toen tusschen dennbsp;G.G. de Bus en den Legerkommandant ontstaan waren over het beleidnbsp;van den oorlog onder opmerking dat velen den langen duur hadden toegeschreven aan de taktiek van het Legerbestuur, dat er op uit was omnbsp;den krijg te rekken. Ik kan mij zulks levendig voorstellen en ik teekennbsp;aan dat die taktiek dagteekent van dien Java-oorlog en zich sedert diennbsp;tijd zelden verloochend heeft en dat juist in dien Java-oorlog de verschillende maatregelen zijn genomen die strekken moeten om aan,de te veldnbsp;zijnde troepen extra voordeeltjes toe te kennen, die niet dienen om extra-onkosten te vergoeden maar eenvoudig om de inkomsten te vermeerderen b.v. fourrages voor infanterieofficieren die geen paarden mogennbsp;hebben .....

De resultaten der exploitatie van de lijn Soerabaya—Passeroean zijn nagenoeg overeenkomende met de raming, vooral in de maand September die ƒ 8000 meer opbragt dan Augustus. Over het algemeen is hetnbsp;personenvervoer zeer bevredigend maar valt het goederenvervoer tegen.nbsp;Ditzelfde verschijnsel heeft zich met de lijn Batavia—Buitenzorg voorgedaan en is daar aan toe te schrijven vooreerst dat de tarieven te hoognbsp;zijn en ten anderen dat de lijn te kort is en velen verkiezen de goederennbsp;zonder overpakking met karretjes van de plaats van afzending naar dienbsp;van bestemming door te zenden. Bij voltooying der gandsche lijn zalnbsp;natuurlijk daarin eene verandering komen, terwijl de kwestie der tarieven nader geregeld kan worden als men meer ondervinding zal hebbennbsp;opgedaan. Het publiek klaagt natuurlijk over te hooge vrachtprijzen,nbsp;dat had U.E. ook voorzien, maar ik heb ook U.E. er op gewezen dat denbsp;Regeering door niets gedwongen werd aan die klachten gehoor te gevennbsp;P. J. Veth ,,Java” dl. II pag 651 e.v.

170

-ocr page 349-

indien zij niet gemotiveerd zijn. Aan dezen regel zal ik mij dan ook houden. Eene andere vraag is of de tarieven werkelijk niet te hoog zijn in verband met de kosten van vervoer met andere middelen. Dat de tarieven der Ind. Spoorweg maatschappij te hoog zijn is buiten twijfel ennbsp;niet ten onregte maakt men daarvan een. grief .tegen hare wijze vannbsp;exploitatie. Toen Maarschalk het tarief voorstelde dat nu aangenomennbsp;is voor de lijn Soerabaya—Passeroean, en dat niet veel verschilt van datnbsp;der Maatschappij heeft hij ook de mogelijkheid niet overzien dat hetnbsp;wat hoog zou zijn, doch te regt begreep hij dat de praktijk dienaangaandenbsp;het best kan beslissen. Het is veel gemakkelijker tarieven te verlagennbsp;dan te verhoogen.

Het was niet mijn voornemen om U.E. eenig voorstel te doen omtrent de Rekenkamer. Het kwam mij voor dat zoodanig voorstel niet van mijnbsp;moet uitgaan, omdat de Rekenkamer niet alleen van mij onafhankelijk isnbsp;maar zelfs als bestemd om mij op financieel gebied te controleeren tegenover mij staat. Over de benoeming harer leden breng ik zelfs geen adviesnbsp;uit. Zij is geheel in handen van het Opperbestuur van wie mijns inziensnbsp;het initiatief moet uitgaan van eiken maatregel die dienen moet om denbsp;organisatie of bevoegdheid der Kamer te wijzigen. Iets anders is het omnbsp;mijn advies uit te brengen over de denkbeelden van het Opperbestuur.nbsp;Daartegen heb ik geen bezwaar. U.E. moet ook niet denken dat ik zounbsp;opzien tegen de verantwoordelijkheid van een door mij te nemen initiatief, maar het is eene kwestie van delicatesse. In de depeche die ik U.E.nbsp;in Augustus zond betreffende een verschil van gevoelen over het onderzoek naar de ontvangsten zou zij welligt aanleiding kunnen vinden totnbsp;het nemen van het bedoelde initiatief.

Overigens is er geen nieuws, U.E. was goed ingelicht omtrent de geschiedenis der waalmoppen te Samarang. Wat te zeggen van Residenten en Inspekteurs die over die hoopen struikelden en nooit op de gedachtenbsp;zijn gekomen om te onderzoeken hoe zij daar kwamen ?

87. VAN LANSBERGE AAN VAN BOSSE, 18 Oct. 1878 i).

De telegraaf heeft U reeds het berigt doen toekomen van de onderwerping van Habib en van Toekoe Bait ^). De rest zal nu ook wel volgen hoewel wij waarschijnlijk, zoodra het weder het toelaat nog wel aggressiefnbsp;zullen moeten handelen. De ondervinding heeft nu toch geleerd datnbsp;zulks het goedkoopste, zoo niet het eenigste middel is om onderwerpingnbsp;te verkrijgen. Het is zelfs zeer te bejammeren dat Van der Heyden nietnbsp;na Moentassik doorgetrokken is naar Pantey-Karang, Tyot-Bada ennbsp;Indrapoeri. Deze plaatsen hoogstens eenige palen van Moentassik ge-

’¦) Uit Buitenzorg.

Van 16 en 17 Oct. 78 (in verb. 6 Febr. 79-C/2).

171 —

-ocr page 350-

legen zijn de laatste retraites van den vijand en de inneming er van zouden niet meer moeite gekost hebben dan die van Senelop en Moentassik. Als men tegenover het nu verkregen succes stelt het totaal ontkennendnbsp;resultaat der met zooveel ijver gevoerde onderhandelingen met de XXVInbsp;Moekims, dan moet men blind zijn om niet te zien den weg dien mennbsp;op moet. Nu Van der Heyden aanspooring noodig heeft ben ik wel genoodzaakt zelf handelend op te treden, vooral omdat hij het voor hetnbsp;publiek laat voorkomen alsof zijn dralen na den 28 July een gevolg daarvan is dat hem de hamp;nden gebonden zijn. Dit alles neemt niet weg dat denbsp;bedoelde telegrammen U zeer welkom zullen zijn geweest bij de behandeling der begroeting die zeker op handen is.

De ontwerp-begrooting heeft aanvankelijk hier een zeer gunstigen indruk gemaakt, veel gunstiger dan ik verwacht had na de reserves, waarmede de aanneming van het beginsel der vaste bijdrage is omkleed. Over het algemeen is de geest veel kalmer geworden, dank zij het Chineeschenbsp;aanplakbiljet. Het doel daarvan is geweest om mij bang te maken maarnbsp;de bom is verkeerd gesprongen en men heeft juist de Europeesche schreeuwers bang gemaakt. De Locomotief beweerde zelfs dezer dagen bij hetnbsp;ontvangen van het berigt uit Batavia, dat de invoering der belastingennbsp;uitgesteld was, dat zulks met de waardigheid der Regeering zou strijdennbsp;na het begin van verzet dat zich voorgedaan had ^).

88. VAN BOSSE AAN VAN LANSBERGE, 21 Oct. 18782).

Het zal wel overbodig zijn U te zeggen met hoeveel genoegen ik Uwe telegrammen van 16 en 17 dezer ontving®). Zij maakten hier een zeernbsp;gunstigen indruk, al te gunstig zelfs! Men verbeeldt zich dat alles nunbsp;gedaan is, en dat men weêr naar hartelust in de Indische millioenen zalnbsp;kunnen grabbelen. De Koning liet mij vragen om U eene brommendenbsp;proclamatie aan het Indische leger bij die algemeene bevrediging! Iknbsp;moet links en regts dat enthousiasme bestrijden, niet het minst bij mijnenbsp;collega’s, die nog maar geen .afscheid kunnen nemen van de Indischenbsp;baten, en mij beschouwen als een kwaadwilligen pessimist. Nu de tin isnbsp;gedaald tot ƒ 35,— en de koffijmarkt hard achteruit loopt, zal het vrij watnbsp;overleg kosten om de begroeting te doen sluiten. Hetgeen in Uwennbsp;brief van 9 Sept. *) over den oogst in Menado en de Preanger wordt gezegd, was mij dan ook dubbel welkom.

In de zaak van het Ashmore rif denk ik niets meer te doen. Een stel-

b Van 12 Oct. 78 no. 240. in „De Indische Mail”. ,,Acht het belangrijker dat in Indië opgebrachte belastingen daar worden besteed dan dat de invoering van denbsp;nieuwe belastingen wordt uitgesteld”.

Uit ’s Gravenhage.

Vgl bijl. 87 noot 2.

*) Niet aangetroffen.

172

-ocr page 351-

lig regt daarop kunnen wij niet ad evidentiam juris bewijzen, en dan is de zaak zelve van geen zoo groot belang, dat wij daarvoor met U.S.[A.] innbsp;lastige pourparlers komen. Maar het zal zaak zijn dat voortaan in soortgelijke questien zonder uitstel door de Indische autoriteit worde gehandeld: ik zag dan ook gaarne in het mailrapport van den laatst ontvangennbsp;datum, dat er onderzoek is gedaan naar ’t geen op de Mapia eilanden isnbsp;voorgevallen^). Indien nu de onderwerping van Habib en van Toekoenbsp;Baid gevolgd wordt door eene algemeene pacificatie, rijst de vraag watnbsp;ons te doen staat om het verkregene goed te behouden. In mijn vorigennbsp;schreef ik reeds een woord daarover Ik sprak toen van Kotta Radja alsnbsp;het noodige reduit onzer stelling. Intusschen moet ik erkennen dat ernbsp;veel te zeggen valt voor eene betere keuze; Kotta Radja schijnt toch eennbsp;zeer ongezond nest te zijn. Kon men een geschikt punt vinden dat hoo-ger ligt, dan ware dit uit een hygiënisch oogpunt zeker verkieselijk. Zounbsp;er b.v. aan de Noordzijde van den pas van Glitaroem geen geschiktenbsp;plaats te vinden zijn ? zou het niet verkieselijk wezen zich daar te vestigennbsp;omdat men dan door dien pas eene tweede communicatie met de zeenbsp;kon verzekeren ? Eene zoodanige vestiging zou zeker vrij wat kosten!nbsp;maar indien men eene permanente bezetting wil, moet men toch zorgen,nbsp;dat de militairen niet voortdurend bij gansche troepen in het hospitaalnbsp;komen! Wil dit punt eens in gezette overweging nemen. Waar het eenenbsp;uitgaaf voor ééns geldt, zal er welligt geen overwegend bezwaar zijn bijnbsp;de Kamers, indien de .noodzakelijkheid voldingend bewezen kan worden.nbsp;Maar al te lang zal men met het voorstellen niet moeten wachten. Maarnbsp;de uitvoering zou niet aan de militaire genie opgedragen moeten worden,nbsp;want die heeren zijn te duur!

Het tijdstip om het gezag in Atjeh in civile handen te doen overgaan is er nog niet. Maar ook daarop zal het zaak zijn in tijds bedacht tenbsp;wezen. De keus van een civilen gouverneur zal niet gemakkelijk zijn! zijnbsp;dient wel overwogen te worden.....

Kwaad is het dat ten gevolge van het algemeen malaise in al wat handel en nijverheid betreft, vooral te Amsterdam honderde werkliedennbsp;leêgloopen.

23 October. Ik ontving gisteren het Verslag over de Indische Begroeting: het wordt U toegezonden. Ik voorzie eene lastige discussie en tal van amendementen. Van Rees heeft er de hand duchtig in: hij zal welnbsp;zeker doel voor oogen hebben en zijn best doen om de persona grata tenbsp;zijn! Intusschen, de hnanciele toestand is zeer weinig opwekkend. Denbsp;producten verminderen in waarde: tin ƒ 35 en de koffij veiling van hedennbsp;valt geenszins mede: i a i ^ ct. vermindering.

Dagbladen die eerst heden aankwamen, behelzen het berigt van het

op

Mailrapport 9 Sept. 78-593. Res. Ternate meldt hijschén Duitsche vlag Mapia eil. (vgl. voorts verb. 23 Aug. 97-I/14).

2) Vgl. bijl. 85.

— 173 —

-ocr page 352-

biljet in ’t Chineesch, dat men te Batavia aangeplakt vond, en spreken van onlusten, die onder de Chinezen op Borneo zouden uitgebarstennbsp;zijn ^), Uwe berigten maken van een en ander geen gewag; ik wil dus hopennbsp;dat het overdrijving is. Maar Van den Berg c.s. kunnen nu overdenken,nbsp;wat de gevolgen zijn van hun onzinnig getier over belastingen en denbsp;verhouding tot het Moederland. Waar de Europeanen zich zoo dwaasnbsp;aanstellen, is het natuurlijk dat de Oosterlingen volgen!

En hier heb ik te strijden met collega’s die naar niets vragen, en maar altijd meer en meer uit de Oost willen hebben! De positie wordt zeernbsp;lastig op die wijze. Daarbij komt eene lastige oogontsteking, die mij hetnbsp;werken bij lamplicht nagenoeg geheel belet. Ik hoop, dat mijn oogartsnbsp;mij geen volstrekte tijdelijke onthouding zal voorschrijven; dat zou mijnbsp;bijzonder slecht conveniëren. Met de volgende mail zend ik U een verlangen des Konings om op zijnen trouwdag wat gratiën aan veroordeelden te verleenen; wil U vast daarop voorbereiden. Het huwelijk wordtnbsp;half January gesloten^). De officiële uitnoodiging kan voor de mail vannbsp;morgen niet afgaan.

VAN LANSBERGE AAN VAN BOSSE, 24 Oct. 1878 s).

Partikuliere berigten uit Atjeh luiden zeer gunstig en voorspellen een spoedig einde van den oorlog. Wij zullen zien. •

Ik ben heden uit Batavia teruggekeerd, alwaar ik heb kunnen consta-teeren, dat de indruk door de kennisneming der Indische Begroeting veroorzaakt over het algemeen gunstig is. Wat de Bataviasche pers aangaat, die gaat voortdurend achteruit. De uitgevers laten tegenwoordignbsp;redakteurs uit Holland komen, die niet de minste bekendheid metnbsp;Indië hebben en om toch wat te kunnen schrijven a tort et a traversnbsp;alles wat bestaat aanvallen en op de Tweede Kamer schelden. Zoo is hetnbsp;met Haakman gegaan, zoo gaat het nu met de nieuwe redakteur van denbsp;Javabode, een ex-dominé uit Lobith ^). De brochure van Van Resteren isnbsp;natuurlijk voor deze heeren een kostelijke bron. Tot mijn genoegen zagnbsp;ik deze toch dezer dagen in het Dagblad van Ned. Indië in een zeer verstandig artikel gepersifleerd®) — Van Resteren is dan ook de personificatienbsp;der eeuwige mopperaars die praatjes voor feiten en affirmatien voornbsp;argumenten aannemen — zijn geschrijf maakt hier geen indruk wantnbsp;men zegt; ,,het is bekende kost, herkaauwing van oude stokpaardjes”.

Ik heb U gisteren de opgaven omtrent de koffyoogst getelegrapheerd

Wilhelmina, Theresia van Waldeck

b Vgl. bijl. 83 noot 3.

Huwelijk met Prinses Adelheid, Emma en Pyrmont.

Uit Buitenzorg.

'*) Onbekend wie hier bedoeld wordt.

Van 16 Oct. 78 no. 243.

— 174

-ocr page 353-

omdat de Indische bladen nog voortgaan met mij te betichten van optimistische, onjuiste berigten, en ik in de mailcourant gezien heb dat de handel in Nederland zich nog in de war laat brengen door de ligtzinnigenbsp;praatjes van Henny. Te oordeelen naar hetgeen reeds is ingeleverd geloof ik, met het oog op de late oogst, dat zij nog zeer zal medevallen,nbsp;vooral nu de langdurige droogte de pluk en bereiding heeft bevorderd.nbsp;De droogte heeft echter op vele plaatsen weder kwaad gedaan en wijnbsp;schijnen nog niet aan het einde der magere jaren te zijn. Zulks is merkbaar in de achteruitgang van de opbrengst der inkomende regten. Op denbsp;Buitenbezittingen daarentegen is een gestadige vooruitgang te ontwaren.^)

Tijdens mijn verblijf te Batavia kwamen twee Raden van Indië mijne oplettendheid vestigen op de toenemende ontevredenheid in de stad ennbsp;op enkele onrustbarende verschijnsels, waaronder het feit, dat de Batavi-aasche handelshuizen voorgenomen hadden geene Hollandsche schepennbsp;meer te bevrachten maar wel Engelsche, aan welk voornemen door eennbsp;paar huizen reeds gevolg was gegeven. Zij verzochten mij, zij het onderhands, Uwe attentie daarop te vestigen met het oog op de geruchten datnbsp;de invoering der belastingen zou uitgesteld worden.

Ik antwoordde natuurlijk met mijne verwondering te kennen te geven, dat zij ook eenig gewigt aan de praatjes konden hechten en watnbsp;het voornemen der kooplieden aangaat, dat ik wel wilde aannemen datnbsp;zij zich zoodanige uitlatingen hadden veroorloofd, maar wat de uitvoering aangaat dat ik daaraan niet geloofde, omdat kooplieden zich in hunnenbsp;transactiën weinig laten leiden door sentimentaliteit maar meer door denbsp;kwestie op welke markt zij het meeste voordeel konden behalen. Iknbsp;achtte het dus niet noodig U.E. daarmede bekend te maken en indien iknbsp;zulks doe is het alleen om U een staaltje te geven van het doorzigt diernbsp;Edele Heeren aan wie de Indische pers de mederegering als van oudsnbsp;wenscht opgedragen te zien. Ik heb die gelegenheid niet verzuimd omnbsp;die heeren te laten opmerken dat de toenemende ontevredenheid voornbsp;een groot deel verschuldigd was aan den steun, die de ontevredenen totnbsp;bij de hoogste Staatsambtenaren vonden en dat ik geen oogenblik zounbsp;aarzelen, om, indien die steun tot handelingen overging, de strengstenbsp;voorbeelden te stellen. Voor zoodanige eventualiteit behoeft echter geennbsp;vrees te bestaan.....

Van het huwelijk van Prins Hendrik heb ik geen notitie kunnen nemen bij gemis aan eenige officieele kennisgeving. Ik hoop echter dat U.E. mijnbsp;ten minste den dag van het huwelijk des Konings zal mededeelen, wantnbsp;hiermede kan niet eveneens gehandeld worden.

Ik heb Generaal Wiggers [v. Kerchem] laten aanzeggen, dat hij zijn pensioen moet nemen. Hij is ten hoogste verbolgen over zulk eene matenbsp;van ondankbaarheid voor zulk een oude dienaar.....

Dit jaar zijn zij weder aanmerkelijk vooruitgegaan dank zij de overvloedige rijstoogsten-v. L. 79.

— 175

-ocr page 354-

In een der laatste brieven uit Atjeh komt de mededeeling voor dat een Franschman, die zich te Kota-Radja als bakker en slachter had nedergezet, schoon hij een zeer ruim debiet had en zijn waar zeer duur verkocht genoodzaakt was geweeest om die zaak te laten varen en Atjehnbsp;weder verlaten had.

De mededeeling in het journaal van den Gouverneur van dat feit heeft waarschijnlijk ten doel om aan te toonen dat er vooreerst niet aannbsp;bezuinigen te denken valt op de inkomsten der officieren, doch mij is denbsp;zaak zeer vreemd voorgekomen. Het is niet natuurlijk dat iemand dienbsp;zijn waar zeer duur verkoopt en veel aftrek heeft failliet gaat. Hiernbsp;moeten dus intrigues in het spel zijn, waarschijnlijk van de aannemersnbsp;die eenen concurrent, hetzij door afkoop, hetzij op eene andere wijzenbsp;hebben geweerd. Ten einde zulke praktijken te verijdelen ben ik op denbsp;gedachte gekomen om door een of andere Chinees te Kota-Radja eennbsp;toko te laten opzetten in concurrentie met de aannemers. Het R.R. verbiedt mij om er persoonlijk geld voor te geven doch ik hoop toch hetnbsp;middel te vinden om de zaak door te drijven en ik heb Spr. Van Eyknbsp;met de negotaatien belast. De zaak moet echter zeer geheim gehoudennbsp;worden. Hieruit blijkt echter hoe weinig medewerking de Regeering innbsp;financieele zaken vindt en hoe de G.G. persoonlijk altijd op al die kleinenbsp;details moet letten. Hoe is zelf-regering met zoodanigen toestand tenbsp;rijmen bij een vlottend publiek dat in de algemeene zaak niet het minstenbsp;belang stelt.

90. VAN BOSSE AAN VAN LANSBERGE, Oct. 1878 i).

Gravenhage. Antwoord op brief als bijl. 8o opgenomen.

1.

Ik acht Uwe beschouwingen alleszins juist; Ik schreef U over dat denkbeeld van herstel van het Sultanaat, omdat er soms hier ook overnbsp;gesproken wordt, en ik wenschte te weten hoe Uwe zienswijze was.nbsp;Het zou een witte raaf zijn indien men een geschikt man had gevonden.nbsp;Eer men den oorlog begon, had men welligt Habib daarvoor kunnennbsp;gebruiken! Van zijn vertrek naar Arabië weet ik nu nog niets: Ik zie metnbsp;ongeduld de mail tegemoet die mij de détails over zijne onderwerpingnbsp;en die van Toekoe Baid zal doen kennen. In Uwen brief No. 38 vond iknbsp;de mededeeling van den zakelijken inhoud van een particulieren briefnbsp;van Van der Heyden, rakende zijne verdere plannen. Sedert kwam hetnbsp;berigt van de onderwerping van Toekoe Baid: Ik ben dus benieuwd ofnbsp;Van der Heyden nu gevolg heeft gegeven of kunnen geven aan zijn voornemen om de XXH Moekims weder te ontruimen. De zending van dennbsp;vorst van Gigieng zal welligt eerst tot een resultaat hebben geleid, ofnbsp;wel zal dat resultaat nog afgewacht moeten worden. Meermalen vond

1) Lilt Bijl. 78

— 176

-ocr page 355-

ik in de stukken melding gemaakt van het voornemen om onze defensie-lijn niet uit te breiden: ik vertrouw dus dat de door U deswege gegeven stellige last streng zal worden geëerbiedigd. Verbetering met vereenvoudiging dier lijn is een zeer gezond denkbeeld. Ik schreef U reeds in mijnnbsp;vorigen, dat ik er niet tegen op zou zien om geld aan te vragen voornbsp;eene goede definitieve inrigting van onze positien, wanneer het met eenenbsp;uitgaaf in eens te doen zou zijn.....

Ik onderstel dat Van der Heyden onder verbetering der defensie-linie ook begrijpen zal eene vaste brug over de Atjeh-rivier met een voldoendnbsp;bruggen-hoofd ter. verzekering der passage over die rivier, ook wanneernbsp;wij de XX11 Moekims weder ontruimd zullen hebben; ten einde die burennbsp;blijvend respect in te boezemen. Gaarne zou ik ook weten welke instruc-tiën door U aan Van der Heyden zijn gegeven ten aanzien der verhoudingnbsp;met het hoofd in de XXII Moekims, wiens naam ik voor het eerst genoemdnbsp;vond, Toekoe Aje Alang^) enookmet Panglima Polim. Is dóór U omtrentnbsp;de met hen te sluiten overeenkomsten carte blanche aan Van der Heydennbsp;gegeven ? Is er bloot gerefereerd aan de algemeene regelen, die voor denbsp;overeenkomsten met de onderscheidne hoofden (Pedir, Gigieng enz.)nbsp;gelden ? Of is het plan om aan deze twee potentaatjes iets anders toe tenbsp;staan ? De, (echte of apocryphe) brief van Panglima Polim, waar van denbsp;laatste mail mij een afschrift bragt, gaf mij aanleiding tot deze vragen^).

De Tweede Kamer komt 15 Nov., weder bijeen: de Indische Begroeting komt dan aan de orde. Een afzonderlijk wetsontwerp wordt gereed gemaakt voor de regeling der vaste Indische Bijdrage. Dit punt gaf aanleiding tot veel strijd. Om oppositie in de Kamer te vermijden bij enkelenbsp;leden van de liberale partij, heb ik moeten toegeven aan den eisch omnbsp;die Bijdrage op 6 millioen te stellen. Dit is m.i. veel te hoog: men kannbsp;het alleen verdedigen als een transactioneel bedrag. De kosten voor Indiënbsp;die op de Staatsbegrooting staan, bedragen hoogstens 4 mm. Om nunbsp;geen Ministeriele crisis te doen ontstaan, heb ik mij aan den eisch onderworpen. Maar ik voorzie dat men daarmede de zaak bedorven heeft. Denbsp;reactie is niet met 6 millioen tevreden, en wil liever het status quo behouden: de radicalen zijn het met mij eens. En, last not least, als mennbsp;nu de Bijdrage op 6 mm al op de begrootihg brengt, er zijn geen inkomsten aan te wijzen om ze te betalen! Ik moet dus de begroeting sluiten met eene leening van 14315 millioen: eene leening welke door dennbsp;Staat gesloten moet worden! De Staat leent dus aan zich zelf, en schrijftnbsp;alleen de renten en aflossing op het debet van Nederlandsch Indië!nbsp;Zoolang die wet intusschen niet in het Staatsblad staat, blijft het bij hetnbsp;lt;)ude: Ik heb dus alleen voor Indische'rekening te leenen voor de grootenbsp;werken. De Memorie van Antwoord op het Verslag der Kamer zal Unbsp;Boen zien hoe het geschikt is®). Ik voorzie vele amendementen! De

Broeder van Panglima Pólém.

Niet aangetrofïen.

NI. over de Indische Bègrooting 1879.

12

— 177 —

-ocr page 356-

schrik is om ’t hart geslagen, en het te late berouw over vroegere overdreven mildheid op het stuk van onderwijs, spoorwegen, regterlijke magt en vesting-werken zal, vrees ik, in de eerste plaats van invloed zijn op denbsp;Indische Begroeting, die het eerst in discussie komt. — Het Verslagnbsp;over de Staatsbegrooting vloeit over van aanwijzingen van de zakennbsp;waarop hier bezuinigd kan worden: ik zie echter wel, dat daarvan zeernbsp;weinig zal komen: de nood knijpt nog niet genoeg, en de locale belangennbsp;wegen te zwaar in de schaal. De toestand der financiën is intusschen hiernbsp;evenmin couleur de rose als in Indië. Het is grootelijks zaak daarop tenbsp;letten bij het ramen der uitgaven!

91. VAN LANSBERGE AAN VAN BOSSE, i Nov. 18781).

Ik ben in het bezit van Uwe brieven van 22 en 27 September en dank U voor de toezending van den millioenenspeech, die zeker in de Staatscourant aangenamer te lezen is dan in de Rotterdammer mail-editie.

Ik moet bekennen dat ik dat stuk niet bijzonder bewonder. Tegenover de daarin voorkomende groeperingen van cijfers zullen de specialiteiten in de Kamer wel geheel andere in de plaats stellen. Eene belasting op de goederen in de doode hand acht ik sedert lang urgent en indiennbsp;men het Engelsche systema volgt, geloof ik dat daarin niet veel praktische bezwaren verbonden zijn. Iets anders is het met het belasten dernbsp;fortuinen en portefeuille. Ik ben nog zeer benieuwd te vernemen welknbsp;middel de heer Gleichman heeft gevonden om de daaraan verbondennbsp;moeyelijkheden te boven te komen. Daarentegen begrijp ik niet de redenering volgens welke men terugdeinst voor de uitgaaf van i % millioennbsp;als die uitgaaf moet leiden tot eene zekere en aanzienlijke vermeerderingnbsp;van inkomsten, zooals het geval is met de herziening der grondbelasting.

Uit het onderzoek dat ik heb laten instellen naar de wijze, waarop de aanslag van de nieuwe bedrijfsbelasting is geschied blijkt, zooals ik vermoed had, dat daarbij op een onbegrijpelijke zorgelooze wijze is te werknbsp;gegaan. Op Buitenzorg b.v. is de aanslag ƒ 5.250 ongeveer en volgensnbsp;de enquete moet hij zijn ƒ ii.ooo,—. Zoo zal het bijna overal gaan. Iknbsp;meen U.E. met dit voorloopig resultaat bekend te moeten maken omnbsp;Haar beter over de raming te kunnen laten oordeelen.

De Indische couranten die vroeger om gemeentebesturen schreeuwden bestrijden thans, nu er kans is dat zij geoctroyeerd worden, het beginsel. De vaste bijdrage is steeds het stokpaardje geweest van alle ontevredenen en nu U.E. daarop uitzigt geeft verklaart de domine der Java-bode dat van alle stelsels dat van de vaste bijdrage het slechtste is.

Als men al die kinderachtigheden nagaat, komt men wel tot de con-

Uit Buitenzorg. Antwoord op Van Bosse aan Van Lansberge van 22 en 27 Sept. 78 (le als bijl. 81 opgenomen, 2e niet aangetroffen).

178 —

-ocr page 357-

clusie, dat doodzwijgen de beste taktiek is tegen dat totaal gemis aan ernst. Zoo denkt men er in Indië algemeen over maar, ik herhaal het, innbsp;Holland moet men denzelfden regel volgen. Zooals U.E. aanmerkt heeftnbsp;mij overigens dikwijls de lust bekropen om Haakman weder naar patrianbsp;te zenden. Gevaarlijk voor de rust is hij op het oogenblik niet, maar hijnbsp;zou wel gevaarlijk kunnen worden, want hij paart bij zijne heftigheid innbsp;geschriften zekere fatsoenlijke manieren van zich voor te doen die hemnbsp;tot zelfs onder de hoogstgeplaatste ingezetenen een goede ontvangstnbsp;bezorgen, terwijl hij veel beter spreekt dan schrijft en op sociëteitennbsp;steeds toehoorders vindt ^).

U.E. gewaagt van de onredelijke eischen, die uit Indië komen, van de overvulling der pakhuizen en van de slordige administratie daarvan. Iknbsp;zal in het geheel niet ontkennen dat veel daarvan aan is, maar aan denbsp;ambtenaren retour des Indes die U.E.’s aandacht daarop vestigden kannbsp;Zij gerust antwoorden dat zij met de rest medehielpen om den G.G.nbsp;schandelijk te bedriegen. U.E. kan echter overtuigd zijn, dat het steedsnbsp;mijn streeven is geweest en zal blijven om aan al de misbruiken een eindenbsp;te maken. Een groote bron van geldverspilling was het groote aantalnbsp;pakhuizen, daarom heb ik dat tot het hoognoodige gereduceerd. Ooknbsp;zijn er in de laatste tijden bekwamere pakhuismeesters aangesteld dienbsp;den Lande groote sommen hebben bespaard door betere administratie.

Overigens overdrijft iedereen, op het voorbeeld van Van Resteren, al wat op de zoogenaamde geldverspillingen betrekking heeft. De redennbsp;hiervan ligt voor de hand. Men wil aantonnen dat het volstrekt niet noo-dig is om nieuwe bronnen van inkomsten te scheppen door de Europeanen te belasten maar dat men het ontbrekende geld door besparing kannbsp;vinden. Ik vestig echter U.E.’s aandacht op het feit dat iedere besparingnbsp;begroet wordt met den kreet van bezuinigingswoede.

De raming van Oorlog voor 1880 is verzonden, terwijl ik naar Soera-baya was. Ik ben dus voor de doorzending zonder op Uwen brief van 13 Dec. gelet te hebben niet verantwoordelijk en ik ben zeker dat Spr.nbsp;Van Eyk zeer zeker er mijne aandacht op gevestigd zou hebben. Ik zalnbsp;natuurlijk de zaak zoo spoedig mogelijk laten onderzoeken. De eischennbsp;van de technische Departementen worden gewoonlijk ter Secretarienbsp;niet in details geëxamineerd omdat ik daarvoor geen personeel heb dienbsp;er over kan oordeelen zooals het Technisch Bureau bij Koloniën. Omnbsp;echter eenige betere controle te kunnen uitoefenen op de eischen in verband met de voorraden zal ik bij de Rekenkamer voor de Secretarie eennbsp;afschrift laten maken der staten van voorraden die ieder jaar aan datnbsp;ligchaam worden ingezonden en dan de eischen der Departementennbsp;vóór de doorzending aan U.E. daaraan toetsen.

*) Sedert dien tijd heeft Haakman zich geheel teruggetrokken en verliest hij dagelijks, den weinigen invloed dien hij had. Het Dagbl. (orgaan van Van den Berg) wordt hetnbsp;meest gelezen.-v. L. 79.

179

-ocr page 358-

De kwestie van overmatige eischen en van overvulling der pakhuizen staat overigens in een onafscheidbaar verband met het stelsel van uitzendingen uit Nederland, waaraan het Opperbestuur zoo volkomennbsp;vasthoudt, dat het mij onnoodig voorkomt daaromtrent in bijzonderheden te treden. Ik zal alleen de overtuiging niet verheden dat het stelselnbsp;van uitzendingen den Lande veel meer tonnen kost dan de slordigheidnbsp;der Indische administratie.

Ik geloof, dat ik een geschikte gelegenheid heb gevonden om de Rekenkamer onder handen te nemen. Zij heeft namelijk verklaard nietnbsp;gereed te kunnen komen met het onderzoek der achterstallige rekeningennbsp;in den daarvoor bepaalden tijd en tracht zich te verontschuldigen doornbsp;mij de schuld van het oponthoud te geven. Het aanklagen der Rekenkamer wordt nu van mijnentwege zelfverdediging en ik kan dus iederenbsp;kwestie van delicatesse op zijde schuiven. Spoedig zal U.E. officieelnbsp;daarvan nader hooren.

De Italiaansche reiziger Beccari^) bragt mij een bezoek vóór zijne terugreis naar Italië. Op deze reis bezocht hij Sumatra’s Westkust en voornamelijk de Bovenlanden. Zijne bevinding was, dat er de volmaakste rust heerscht, dat de bevolking met haar lot tevreden is en er geen zweemnbsp;is van eenige gedachte aan verzet of onwil jegens de Ned. Regering. Dezenbsp;getuigenis van eenen onpartijdigen vreemdeling is des te meer waard,nbsp;omdat hij na zijne reizen in Celebes van den toestand aldaar een geheelnbsp;ander tafereel ophing. Terwijl op Sumatra de bescherming der Regeringnbsp;hem overal een goed onthaal waarborgde, moest hij op Celebes zijnenbsp;kwaliteit van vreemdeling exhibeeren om veilig te kunnen reizen. Ennbsp;dan wijst de heer Van de Putte nog op Celebes als een voorbeeld vannbsp;hetgeen op Atjeh te doen is!

92. VAN BOSSE AAN VAN LANSBERGE, 6 Nov. 18782).

Het telegram over den loop der zaken in Atjeh ®), dat eergisteren aankwam, luidde meer bemoedigend. Voordat men overgaat tot het versterken van Kotta Radja, zal men wel overwegen of eene vestiging elders niet de voorkeur verdient. Ik schreef U daarover reeds in mijne vorigenbsp;brieven. — De generaal Verspijck vertelt hier dat, naar zijne meening,nbsp;na de onderwerping van Habib en Toekoe Baid, de geheele zaak nu innbsp;drie of vier maanden afgeloopen zal zijn. Ik wil het hopen; de zorg voornbsp;de financiën wordt drukkend.

O. Beccari, Italiaansch botanist, reisde van 1868-78 in Ned. Indië, bezocht ook Nieuw-Guinea.

Uit ’s Gravenhage. Antwoord op Van Lansberge aan Van Bosse no’s 41 en 42 (le niet aangetroffen, 2e als bijl. 83 opgenomen).

Onderwerping enkele hoofden.

— 180 —-

-ocr page 359-

Ik schreef U onlangs officieel over de vraag of Maleyers die in de Padangsche bovenlanden gronden in erfpacht bekomen, verpligt zullennbsp;zijn de koffy aan ’t Gouvernement te leveren. Ik voorzie dat Uwe decisie niet zal vol te houden zijn. Wel zie ik de groote bezwaren niet overnbsp;’t hoofd, welke uit eene tegenovergestelde opinie kunnen voortvloeyen,nbsp;de zwakheid van den grond waarop het geheele koffystelsel, vooral opnbsp;Sumatra, rust zal ook, vrees ik, al te zeer aan het licht komen. Toch zalnbsp;het moeyelijk vallen de verordeningen omtrent de erfpachts grondennbsp;toe te passen op de door U bepaalde wijze. Nu de questie in de dagbladen besproken wordt, zal zij wel in de Kamer ook behandeld worden: ik zal mij natuurlijk zooveel mogelijk op de vlakte houden. Maarnbsp;het is eene lastige questie.

Over de belasting-beweging maken velen zich hier ongerust. Brieven van particulieren uit Soerabaya zijn hier gekomen, waarin van complotten tusschen de Sinjo’s en de Chinezen wordt gewaagd: men neemtnbsp;daaruit aanleiding om mij dringend te verzoeken contraorder te geven.nbsp;Daaraan wordt natuurlijk niet gedacht. Ik zal U echter alle latitudenbsp;laten om naar bevind van zaken te handelen. Groote matiging bij denbsp;eerste invoering zal in allen gevalle noodig zijn. Voor openbaar verzetnbsp;vrees ik niet, maar wel voor lijdelijke tegenwerking; weigering of verzuim van aangifte b.v. of conspiratie om executie van onwilligen te verijdelen. Ik begrijp zeer goed dat het U raadzaam voorkomt geen maatregelen te nemen tegen de oproerige taal van sommige bladen. Maarnbsp;deze gaat toch soms zeer ver! Het berigt dat wij leenen moeten om denbsp;begroeting te doen sluiten zal evenwel toch wel aan de bedaarde liedennbsp;(zoo er zijn!) de overtuiging geven dat de nood aan den man is; terwijlnbsp;het eerlang in te dienen voorstel van eene belasting op effecten hier tenbsp;lande verder zal doen zien, dat ook hier nieuwe aanvallen op de beurzennbsp;der contribuabelen voorbereid worden. Het zou niet kwaad zijn dat ditnbsp;voornemen in een of ander dagblad in Indië werd vermeld; het voorstelnbsp;gaat heden of morgen naar den Raad van State. De kinderen des huizesnbsp;worden niet verschoond! Of de Staten Generaal die pil zullen slikken,nbsp;staat te bezien! Maar willen zij niet, dan zal men wel gedwongen wordennbsp;de luxe van spoorwegen, kanalen en vestingen in te krimpen. Aan aandrang op bezuiniging ontbreekt het niet: wij zullen zien wat het oplevert ! Zonder particuliere of locale belangen te kwetsen komt men nietnbsp;daartoe, en reeds bij de eerste pogingen tot besnoeying verheffen dezenbsp;luide hunne stem.

Ik amuseerde mij met de lezing van de laatste mooye artikelen van Haakman, die op herstel der autocratie en op de uitzending van eennbsp;Commissaris Generaal aandringt! Als dat eens gebeurde, zou het eerstenbsp;werk zijn de Indische drukpers zóó aan banden te leggen, dat zij geen

1) Verb. 28 Oct 78—4. Minister acht, levering niet verplicht.

Bat. Handelsbl. van 25/26 Sept. 78 no’s 225/226 in ,,De Crisis.”

181

-ocr page 360-

fortuinzoekers meer met groote tractementen kon betalen! Hetzelfde thema wordt hier door Dominé Kuyper gepreêkt! De stakkert vergeetnbsp;dat onder de autocratie van Willem I aan de clericale drijvers de duimschroeven werden aangelegd, en dat de conventikelen der Afgescheidenen door dragonders uiteen werden gejaagd! Maar het is toch merkwaardig dat het oude conservatisme zachtjes aan vervangen wordt doornbsp;eene zoo reactionnaire rigting. Even merkwaardig is het algemeenenbsp;streven van alle clericale rigtingen om door het coquetteren met denbsp;sociale democraten te trachten tot het herstel der autocratie te komen:nbsp;natuurlijk rekenen zij dat zij daardoor het roer in handen zullen krijgen.

Over het voorgevallene met den pastoor in de Minahassa zal ik niet veel meer zeggen: het komt mij voor dat de Bisschop zijn ongelijk heeftnbsp;erkend. Tegen herhaling van zulke dichterlijke vrijheden zal wel doornbsp;U zijn gewaarschuwd.

Nu nog een curieus bewijs van de manier, waarop de zaken in Indië behandeld worden door de ondergeschikten. Eenigen tijd geledennbsp;schreef ik U over ’t geen een scheepskapitein had gerapporteerd over denbsp;massa steenen die te Samarang liggen; welke hoeveelheid maar altoosnbsp;wordt vermeerderd. Bij Uwen brief van 15 Sept. ii, krijg ik den eischnbsp;tot uitzending van goederen voor de B.O.W., en daarbij een rapportnbsp;van BooH) vol protesten van nauwkeurig toezigt op de goederen. En no. inbsp;op de lijst is de eisch van 300.000 steenen voor Samarang! Tegelijk vindnbsp;ik in de Samarangsche Courant een berigt over de enorme massa’s steennbsp;die daar liggen! Wat heb ik nu te denken van de waarde der protestennbsp;van Bool! Moet ik niet gelooven, dat bij het doen dier eischen nooitnbsp;wordt onderzocht wat nog voorhanden is ? Dat men maar wat schrijftnbsp;om van den last af te zijn ? Ik gaf nu last om die aanvraag van steenennbsp;aan te houden tot dat het berigt van bovenbedoelde scheepskapitein op-gehelderd zou wezen. Bool meent dat het beter zou uitkomen goederennbsp;van Europeeschen oorsprong in Indië aan te koopen. Ik zou niets lievernbsp;zien: het Departement van Koloniën zou dan van veel omslag verschoondnbsp;worden. Men beweert hier, dat de proef vroeger genomen is, maar metnbsp;zeer slecht gevolg. En het verdient opmerking dat de Biliton Maatschappij even als het Gouvernement, al wat zij behoeft, van hier uitzendt, omdat het veel goedkooper uitkomt. Kan men mij het tegendeelnbsp;bewijzen, ik zal zeer gaarne de inkoopen in Indië laten doen. Wat mennbsp;in Indië beweert, dat de inkoopen hier worden gedaan omdat de ambtenaren voordeel van de leges hebben, beteekent niets: die voordeelennbsp;moeten over zoo vele belanghebbenden worden verdeeld, dat zij individueel zeer weinig opleveren. En ik zou die consideratie natuurlijk nietnbsp;in de minste aanmerking nemen. Maar het ligt immers in den aard der

Dr. Abraham Kuyper, de leider der antirevolutionnairen.

Hendrik Johannes Bool (1828-1898) 1844 Rijksdienst 1864 Naar Ned. Indië 1869 le Gvts secr. 1872 Dir. Financiën 1875 Dir. B.O.W. 1882 gepensionneerd;nbsp;1888-97 kd 2e Kamer.

187

-ocr page 361-

zaak dat geen koopman in Indië dezelfde zaken die het Departement van Koloniën uit de eerste hand koopt, in Indië kan leveren zondernbsp;winst! Het verschil ligt alleen in de omstandigheid dat men in Indië zichnbsp;de moeite niet verkiest te geven om de behoefte naauwkeurig na te gaan,nbsp;en dat men zonder eenige moeite te nemen, zonder nadenken maar altijdnbsp;dezelfde hoeveelheden aanvraagt: de magazijnen vol stopt en bij hetnbsp;verbruik maar neemt wat voor de hand ligt, en het oude over ’t hoofdnbsp;ziet. Die pakhuizen en magazijnen worden gemakshalve maar niet gecontroleerd. Deed men dit, ik geloof dat er heel wat ongeregtigheidnbsp;voor den dag zou komen!

Den i8en dezer komt de Indische begrooting aan de orde in de Kamer. Ik hoop dat mijne oogen mij dan niet in den steek zullen laten, zooals zenbsp;het nu nog telkens doen.

Ik trof daar in de Oude Amsterdamsche courant een extract aan uit een particulieren brief uit Batavia, met de noodige jeremiades overnbsp;den loop der zaken. O.a. komt daarin voor dat onze onderlinge verhouding zeer onaangenaam is; dat mijne brieven aan U uitermate nurks zijn,nbsp;en dat het regeren van Indië van hier uit hoe langer hoe meer uitgebreidnbsp;wordt. Deze berigten waren mij bijzonder nieuw! Wat het laatste puntnbsp;betreft, niet geheel overeenstemmend met de opdragt om te zien of innbsp;de hoofdplaatsen geene plaatselijke besturen zouden kunnen gevondennbsp;worden!

De benoeming van Boumeester schijnt goed opgenomen te worden. Als men ze echter aan invloed van Verspijck toeschrijft bedriegt mennbsp;zich: ik hoor of zie nooit iets van dezen.

93. VAN LANSBERGE AAN VAN BOSSE, 7 Nov. 1878 2).

Ik heb heden slechts den tijd om U een paar woorden te schrijven, om Uwe attentie te vestigen op de opiumverpachting in Tegal met hetnbsp;oog op hetgeen tegen Uwe begrooting is aangevoerd, als zoude U.E.nbsp;namelijk het middel opiumpacht ten onregte opgedreven hebben. Tegalnbsp;was de eenige Residentie, die dit jaar verpacht moest worden en dienbsp;dus tegen kon vallen. Welnu, de verpachting heeft ƒ 22.000 meer op-gebragt dan voor het vorige jaar.

Ik ben zeer benieuwd naar de verpachting op Atjeh. De omstandigheid dat in de laatste maanden duizenden Chinezen daar geimmigreerd zijn, zal er wel niet ongunstig op werken. Over het algemeen denkt mennbsp;in het buitenland en ook onder het publiek veel gunstiger over denbsp;zaken op Atjeh dan uit het koerantengeschrijf afgeleid zou kunnen

') Van 6 Nov. 78-263.

Uit Buitenzorg.

- 183 -

-ocr page 362-

worden. Haakman zou men gerust den Bataviaschen Atjinees kunnen noemen. Ik denk dat Van der Heyden en de andere officieren, dienbsp;Haakman zoo aangehaald hebben om hem als mandataris voor hunnenbsp;reclames te gebruiken, weinig gesticht zullen zijn over hetgeen hij omtrent de behandeling van Habib schrijft.

Ik heb de verantwoording van Van der Heyden ontvangen. Daaruit blijkt mij, zoo als ik vermoedde, dat hij na Moentassik eigenlijk niet geweten heeft wat te doen en schoon overtuigd, dat hij vooruit moest,nbsp;het van den eenen dag op den anderen heeft uitgesteld tot dat de regensnbsp;invielen en verder ageren onmogelijk werd. Toen dus Habib aanboodnbsp;zich voor geld te onderwerpen, heeft hij die gelegenheid aangegrepennbsp;om zijn stilzitten te regtvaardigen en heeft hij zich tegenover Habibnbsp;vrijgeviger betoond dan noodig was ^).

Dit neemt niet weg dat het verkregen succes zeer groot is. Maar waren wij onmiddellijk na Moentassik doorgetrokken, hetgeen nu blijktnbsp;niet moeyelijk te zijn, dan zoude het succes veel volkomen zijn geweestnbsp;en zouden de voorwaarden van onderwerping beter zijn geweest. Ooknbsp;zouden wij om toch niet geheel stil te zitten niet zooveel kampongs verbrand hebben.

Volgens hetgeen mij teruggekeerde officieren hebben medegedeeld wilden de Chef van de Staf en Lt. Kolonel Demmeni vooruit, terwijl de A.R. Sol ook in dien geest adviseerde, maar Van der Heydennbsp;schijnt voor de verantwoordelijkheid te zijn teruggedeinsd.

94. VAN LANSBERGE AAN VAN BOSSE, 15 Nov. 1878 =*).

Bij mijnen officieelen brief over Atjeh moet ik nog het volgende voegen, dat zich liever niet in Staatsdokumenten laat zeggen.

Mijns inziens is het Atjeh-vraagstuk steeds gedeeltelijk beheerscht door de kwestie der voordeelen, welke het leger en de leveranciers bijnbsp;het voortduren van den oorlog hebben. Een toestand van oorlog, waarbijnbsp;al de voordeelen genoten worden zonder de daarbij behoorende inspanning, is voor de militairen het summum bonum. Te Atjeh rustig in garnizoen te liggen, koeliegelden te genieten voor het werk, dat door dwangarbeiders voor nfet wordt gedaan, paardenfourages te ontvangen voornbsp;paarden die men niet houdt, een maand traktement extra, vrij wooningnbsp;en vrij voeding te genieten en zich daarbij onder een aantal kameradennbsp;te bevinden, is voor zeker een toestand die aanlokkelijk is. Het is dusnbsp;niet te verwonderen, dat van den kant der militairen aangedrongen werd

Vgl. verb. 7 Dec. 78-N/23.

Henry Demmeni (1830 (Mühlhausen)-i886) 1848 N.I. mil. dienst; 1862 naturalisatie; 1883 kol., mil. cdt. Atjeh; 1884/86 civ. en mil. gouv. Atjeh. Voerdenbsp;plannen geconcentreerde stelling Groot-Atjeh uit. 1886 gen.maj.

Uit Buitenzorg.

— 1:84

-ocr page 363-

op eene afwachtende houding onder verwijzing naar vroegere expeditien die ook jaren hebben geduurd. Toen men dacht dien toestand te kunnennbsp;doen voortduren heette de G.G., die door snel en krachtig ageeren daaraan een einde wilde maken Gambetta. Toen de omstandigheden echternbsp;mij noodzaakten om die politiek van afwachten te volgen maar ik als eennbsp;gevolg daarvan de extravoordeelen een weinig verminderde, is men innbsp;eens tot het besef gekomen dat wij vooruit moesten gaan en heet iknbsp;door eene vredesfictie de zaken in de war gestuurd te hebben. De zakennbsp;weder eene wending genomen hebbende die aggressief handelen noodzakelijk maakt, gaat men aanvankelijk krachtig vooruit, maar na eenenbsp;campagne van 5 dagen blijft men stilstaan en begint men een nieuwnbsp;tijdvak van afwachten, ditmaal echter met de voordeelen aan den oorlogstoestand verbonden. De Kolonel Van der Heyden doet het in zijnnbsp;telegrammen voorkomen als of hij telkens verder zal voortrukken, maarnbsp;wacht daarmede, totdat de regentijd invalt en verder ageeren onmogelijknbsp;wordt. Zoo zal het blijven, zoolang er nog een voorwendsel zal bestaannbsp;om te beweeren, dat er geen einde aan den oorlog is gekomen. Niets wasnbsp;redelijker dan dat door mij een ernstige poging werd gedaan om denbsp;onkosten van den oorlog te verminderen en aan het leger de gelegenheidnbsp;te geven om op zijn verhaal te komen. Ieder belastingschuldige had ernbsp;belang bij en toch heb ik te dien aanzien in Indië eene algemeene oppositie en in Holland een zeer matige steun ondervonden. Ik zal mij daardoor echter niet van den weg laten afleiden, maar het is duidelijk dat denbsp;energie van een enkel man niet bestand is tegen algemeene tegenwerking. Het wordt dus noodzakelijk om de oorzaak of liever de aanleidingnbsp;tot die tegenwerking in den grond uit te roeyen. Ik ben overtuigd datnbsp;deze de goedkoopste wijze is om een einde aan de zaak te maken.

Habib maakt eene zeer ongunstige schildering van de Atjehers, volgens hem zijn zij ongebonden trouwelooze wilden, geheel onvatbaar om ons te begrijpen en de voordeelen der beschaving te waardeeren. Hijnbsp;stond evenwel verbaasd over hetgeen wij in onze vestiging hadden totnbsp;stand gebragt. Volgens hem heeft hét verzet op de Westkust niets te beduiden indien eenmaal Groot Atjeh onderworpen is. Dat wij daartoenbsp;niet overgegaan zijn met de magt waarover wij beschikken is hem onbegrijpelijk. Dat Habib werkelijk schrander is en eene overwegende personaliteit, blijkt daaruit dat hij de autoriteiten te Atjeh zoodanig voor zichnbsp;schijnt ingenomen te hebben, dat zij nu met hem dweepen. Wat denbsp;Atjehers aangaat, als hij in het openbaar verschijnt komen zij zijne handen kussen.

De berigten omtrent de toepassing der nieuwe landrente-ordonnancie vallen mij zeer mede. Tot hiertoe is de landrente bijna overal gestegen ennbsp;zulks niettegenstaande de aanslag niet op fictieve gegevens maar opnbsp;overeenstemming met de dessalieden is gegrond en niettegenstaande innbsp;enkele distrikten zeer belangrijke verminderingen van den aanslag plaats

- 185

-ocr page 364-

gehad hebben. Ik geloof dus dat Van Gorkom gelijk had, toen hij beweerde, dat de landrente met een rationeelen aanslag, bij ontlasting der massa toch tot 20 millioen zal stijgen ^).

De Westmoesson is over geheel Java met kracht ingevallen. De voor-uitzigten voor den landbouw worden daardoor veel gunstiger hetgeen niet onverschillig is met het oog op de belastingen. Een paar goedenbsp;oogsten zullen de stemming wel ten gunste wijzigen.

Op het oogenblik ontvang ik de Atjeh-post. Daarbij is een zeer belangrijk stuk, namelijk een operatieplan van Generaal Van der Heyden^). Daar de post aanstonds vertrekt is er geen tijd meer er een afschrift vannbsp;te laten maken. Het operatieplan is met zorg bewerkt en de leidende gedachte daarvan komt geheel overeen met die, welke in de instruktiennbsp;aan Generaal Van der Heyden ontwikkeld worden, schoon hij die instruktien nog niet ontvangen had. Ik heb dus allen moed wat betreftnbsp;het resultaat. Het objekt is Indrapoeri alwaar de Kraton van Panglima-Polim is. Onderweg zal Lamkrak getuchtigd worden, indien het zichnbsp;nog niet geheel onderworpen heeft en Tyot-Bada bezocht worden. Naarnbsp;alle waarschijnlijkheid zal men dan kunnen terugkeeren om de XXVI Moe-kims aan te pakken. Etappenplaatsen worden aangelegd te Senelop,nbsp;Moentassik en Tyot Bada. Er zal met kracht en snelheid geageerd worden en intusschen zal men voortgaan alles te doen wat mogelijk is omnbsp;het vertrouwen van hoofden en bevolking te winnen. In de laatste tijdennbsp;zijn er meer dan 1000 uitgewekenen teruggekeerd.

9S. VAN LANSBERGE AAN VAN BOSSE, 22 Nov. 1878 ®).

U.E. behandelt daarin twee voorname kwestien. 1°. die van de inrig-ting onzer definitieve vestiging en 2°. de wijze om spoedig een einde aan de zaak te maken naar aanleiding van het boek van Kapitein Borel.

De laatste, als van het meest aktueele belang zal ik het eerst behandelen en dan kan ik mij eenvoudig refereren aan mijne laatste officieele en partikuliere brieven dienaangaande. Ik blijf overtuigd dat een flink doortasten de eenige weg is om spoedig een einde aan de zaak te maken opnbsp;zoodanige wijze, dat wij niet spoedig weder genoodzaakt zullen zijn omnbsp;de wapenen weder op te vatten en ons op nieuw in kostbare expeditiënnbsp;te begeven. Ik ben niet bevoegd om de details van het betoog van kapitein Borel te beoordeelen maar de grondgedachte zijner kritiek beaam iknbsp;volkomen. Ik kan daarbij voegen dat thans de geheele publieke opinie innbsp;Indië dien weg op wil en ik houd mij overtuigd dat het terugtrekken der

Landrenteaanslag mag door H.G.B. gewijzigd worden indien betere gegevens over opbrengst en uitgestrektheid bekend zijn.

Vgl. verb. 9 Jan. 79-N/2.

Uit Buitenzorg. Antwoord op brief als bijl. 85 opgenomen.

186

-ocr page 365-

troepen op dit oogenblik een kreet van verontwaardiging zou doen opgaan. Het doet mij genoegen dat U.E. blijkens hetgeen Zij zegt omtrent de denkbeelden van Kapt. Borel die opinie ook toegedaan was. Ik maaknbsp;echter eene reserve omtrent zijn voorstel om eene brigade Hollandschenbsp;troepen naar Indië te zenden. Ik begrijp mij niet hoe iemand die in Indiënbsp;is geweest op dat denkbeeld kan komen. Het is trouwens in het Indischnbsp;Militair Tijdschrift reeds wederlegd en ik kan bij ondervinding wijzennbsp;op het geringe nut dat hier in 1875—1876 getrokken is van de mariniers,nbsp;die evenwel het beste gedeelte uitmaken der Hollandsche troepen. Mennbsp;zou eenvoudig enorme onkosten maken en kostbare menschenlevensnbsp;op offeren zonder evenredig resultaat. Dank zij echter de rust, die aannbsp;het leger is gegund gedurende het tijdvak van stilstand na Samalangannbsp;hebben wij in Indië troepen genoeg, mits zij oordeelkundig aangewendnbsp;worden en men niet wacht totdat de helft er door ziekte onbruikbaar vannbsp;wordt.

Omtrent de definitieve inrigting onzer militaire vestiging heb ik mijne denkbeelden reeds medegedeeld in den brief aan Van der Heyden, waarvan ik U.E. voorleden jaar in December een afschrift zond Ik bennbsp;altijd een tegenstander der posten linien maar mijn oordeel werd steedsnbsp;gewraakt als dat van een niet-deskundige door de heeren militairen.nbsp;Alleen de Generaal De Neve was van mijne opinie, doch de weinige ernstnbsp;die in al zijne voorstellen omtrent Atjeh doorstraalt, en die het gevolg isnbsp;van zijn spijt, dat zijne denkbeelden niet aangenomen zijn, maakt dat dienbsp;voorstellen niet bruikbaar zijn. Ik denk echter zoodra Boumeester alsnbsp;Legerkommandant optreedt om hem naar Atjeh te zenden ten einde denbsp;kwestie in loco grondig te bestudeeren. Op het advies van Van der Heyden kan ik evenmin afgaan als op dat van Meyer den chef van de Staf,nbsp;omdat de postenlinien hun werk zijn, en ik vrees, dat zij zich daarvannbsp;niet zullen kunnen losmaken, waardoor zij bekennen zouden misgetastnbsp;te hebben. Dit neemt niet weg dat, zoo de omstandigheden zulks veroorloven, er nu reeds met de vereenvoudiging een begin kan gemaaktnbsp;worden. Ik wijs inter parenthesis reeds op de intrekking met i Januarynbsp;der posten te Tandjong Semantok en Blang-Ni, waardoor de garni-zoensbataillons met 2 kompagnieën boven formatie verminderd worden.

De Legerkommandant maakte mij opmerkzaam op de omstandigheid dat Kota-Radja veel te groot is om er een reduit van te maken. Deze opmerking komt mij zeer juist voor. Voor de verdediging van zulk eenenbsp;uitgestrektheid is een geheel korps noodig. Het is dus beter om er eennbsp;geretrancheerd kamp van te maken, zooals het eigenlijk op het oogenblik is en daarnaast een zeer sterk maar veel kleiner reduit te bouwennbsp;tot bescherming van het kampement en van onze vestiging in het algemeen. Daarbij zouden op enkele plaatsen in den omtrek posten kunnennbsp;blijven en overigens de geheele linie opgeheven kunnen worden en ver-

Niet aangetroffen.

- 187 -

-ocr page 366-

vangen door geretrancheerde kampen eveneens met een reduit voorzien, hoogstens 4 of S in het geheel. De moeyelijkheid bestaat echter in hetnbsp;bepalen der plaatsen, waar die versterkingen zouden moeten gevestigdnbsp;zijn. Mijns inziens zouden daarvoor gekozen moeten worden Kroeng-Raba, Pakan-Badak, Lampermey, Tyade en misschien Moentassik. U.E.nbsp;oppert het denkbeeld om onze vestiging te bepalen tot de Kraton, maarnbsp;Zij voegt daarbij eene voorwaarde, namelijk dat wij op de trouw dernbsp;onderworpen hoofden kunnen rekenen. Deze voorwaarde nu is nietnbsp;aanwezig. Geen enkel Atjinees is te vertrouwen en wij mogen de veiligheid van onze troepen en ambtenaren alsmede van de duizende Chinezennbsp;die zich onder onze hoede hebben gesteld niet op offeren aan den wenschnbsp;om bezuinigingen te maken op de kosten onzer vestiging. Wij zullen nognbsp;langen tijd genoodzaakt blijven om eene aktieve militaire politie te houden over de streken die onze vestiging omringen. Daardoor alleen zullennbsp;wij afval van de daar gevestigde bevolking voorkomen. Daardoor alleennbsp;zullen ook de vreedzame betrekkingen onderhouden kunnen worden dienbsp;¦^tot een beter stand van zaken moeten leiden. Mijn gronddenkbeeld is dit.nbsp;Onze vestiging om Kota-Radja en Oleh-leh te omringen van een streeknbsp;dat door ons bezet is en waarvan de hoofden onder direkte kontrolenbsp;staan onzer ambtenaren, buiten dien kring, waartoe ik de reeds bezettenbsp;VI, IV en IX Moekims reken, een tweeden kring te maken dat niet bezetnbsp;wordt, maar waar de kontrole toch in mindere mate wordt uitgeoefendnbsp;door bezoeken van ambtenaren en periodieke militaire wandelingen.nbsp;Tot dien kring reken ik de XXVI Moekims, het gebied van Toekoe-Baitnbsp;en dat van Toekoe-Lampasey aan zee gelegen. Daarbuiten zou ik, na denbsp;onderwerping van Panglima-Polim vooreerst iedere bemoeyenis willennbsp;doen ophouden. De legersterkte daarvoor benoodigd reken ik steeds opnbsp;5000 man, waarvan 6 veldbataillons, zoodat de uitbreiding der leger-formatie niet meer dan 2000 man zou bedragen.

Gaarne verneem ik of U.E. zich met deze denkbeelden kan vereenigen. De Noorderlinie kan reeds na de onderwerping der XXVI Moekimsnbsp;gemist worden.

96. VAN BOSSE AAN VAN LANSBERGE 22 Nov. 1878 i).

De meer gunstige financiële berigten waren natuurlijk hoogst welkom. Bij de steeds dalende rigting waarin de koffyprijzen zich bewegen, isnbsp;eenige voorspoed en vermindering van uitgaven geenszins onverschillig.

Uw telegram van 9 dezer maakte mij zeer bezorgd; ik vreesde voor den aanvang van eene nieuwe serie veroveringen: na de onderwerpingnbsp;van Habib en T. Baid zou de expeditie, naar ik dacht, binnen onze

Uit ’s Gravenhage. Antwoord op brief als bijl. 86 opgenomen.

Verb. 9 Nov. 78-I/17.

— 188 —

-ocr page 367-

liniën teruggetrokken zijn. De gevolgen van de expeditie schijnen echter gunstiger te zijn geweest; en op zoo’n grooten afstand van het tooneelnbsp;van den oorlog is misvatting van een berigt en van de bedoelingen zeernbsp;mogelijk. De zorg blijft echter bestaan dat men, na overal onderwerpingnbsp;te hebben verkregen, zich niet zal durven terugtrekken. Van terugroepingnbsp;van Van der Heyden (waarover in Uwen brief wordt gesproken) kan natuurlijk geene sprake zijn: ik deel volkomen Uw gevoelen over dezenbsp;vraag.

De discussien over de Indische Begrooting beginnen eerst den 25n dezer; de Tweede Kamer is van ’t jaar langzamer dan ooit! De debattennbsp;zullen wel verkort worden doordien de vraag over de hnanciele verhouding met Nederlandsch Indië buiten het debat kan blijven; de wet totnbsp;regeling daarvan komt afzonderlijk in behandeling. Zij is echter zóólangnbsp;onderweg gebleven bij en na het onderzoek in den Raad van State,nbsp;dat er vóór February niets van de discussie komt.

Maarschalk vertrekt in December van hier.....Met de aanschaffing

van het materieel voor de spoorwegen treffen wij het zeer met de lage ijzerprijzen. De stalen rails kosten maar ƒ 93 per ton, geleverd in Indiënbsp;(de vorige kosten ƒ 140). Locomotiven, assen en raderen enz. evenzeernbsp;aanzienlijk minder dan de raming: het verschil bedraagt reeds 2 a 3 tonnbsp;op ’t geen besteld is. Ik besteed die zaken welke het buitenland levertnbsp;niet publiek uit, maar vraag prijsopgaven van uitverkoren vertrouwdenbsp;firma’s. Krupp levert het meeste: de locomotiven komen deels uitnbsp;Chemnitz, maar de meeste van Sharp Stewart. Wat hier te lande goednbsp;kan worden gemaakt, wordt daarentegen in den regel uitbesteed. Ik hebnbsp;nu een eigen technisch bureau daarvoor aangesteld, dat ook voor denbsp;havenwerken zorgen zal; ik hoop dat de klagten van De Gelder nu geennbsp;raison d’être meer zullen hebben. Volgens Uwen wensch heb ik den ingenieur Van Houten, die hier met verlof is, aan ’t werk gesteld voor denbsp;bruggen die De Gelder noodig heeft.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,.

Met de Indische spoorweg-maatschappij is gecontracteerd voor het gebruik van den weg Batavia—Buitenzorg: het materieel, voor den wegnbsp;in de Preanger benoodigd, wordt zonder winst door haar vervoerd en hetnbsp;station te Buitenzorg wordt Staats-station. Zij wilde liever den weg aannbsp;den Staat over doen: maar het bleek mij maar al te zeer, dat die wenschnbsp;zijnen grond had in de wetenschap dat die weg op onvoldoende wijze isnbsp;aangelegd uit zuinigheid, en dat hij weldra zeer groote kosten zal vorderen tot verbetering. Zoo zijn b.v. de rails meerendeels genomen uit partijen die voor andere wegen waren afgekeurd; ook de bruggen moetennbsp;zeer onvoldoende en te zwak zijn — liefhebbers voor de exploitatie schijnen er niet te zijn. Ik ben verbaasd dat de concessiehunters van professienbsp;zooalsW. van Vliet, Jager enz. met geen enkel plan voor den dag komen.nbsp;In Indië schijnt men ook liever zich bij schreeuwen tegen de belastingennbsp;te bepalen dan de handen zelf uit de mouwen te steken. Merkwaardig is

— 189 —-

-ocr page 368-

’t dat het Gouvernement in Britsch-Indie de spoorwegen gaat naasten; en wel den eersten dien zij kan krijgen tegen 125 pet!

De zaak van de Rekenkamer zal ik aanpakken als ik door de begroeting heen ben: althans indien mijn oogziekte verkiest over te gaan! Ik zienbsp;zeer op tegen de discussien vanwege den last die ik daar van heb: lezennbsp;en schrijven valt mij zeer moeyelijk.....

97. VAN LANSBERGE AAN VAN BOSSE 29 Nov. 1878 i).

De telegraaf bragt ons het berigt der indiening van het wetsontwerp tot regeling van de financieele verhouding met het Moederland en denbsp;mail van gisteren het daarover in het Voorloopig Verslag der Kamernbsp;behandelde ^). No. i en 2 vinden natuurlijk bijval maar van no. 3 zegtnbsp;men dat het no. i en 2 omverwerpt en ik moet bekennen dat voor dienbsp;opinie veel te zeggen valt. Ik moet dan ook bekennen dat ik niet ingenomen ben met het resultaat van het overleg met de Kamer. Ik vind datnbsp;U.E. volkomen gelijk had door bezwaar te maken tegen no. 3, dat aannbsp;den eenen kant onnoodig is, omdat er over geen geld beschikt kannbsp;worden dan bij de wet en aan den anderen kant de gemoederen in Indiënbsp;op nieuw verbittert.

In theorie is er geene andere rationeele verhouding dan die der eenheid, van het oogenblik dat men, zooals behoort, de Koloniën niet als eene pachthoeve wil beschouwen. Maar de praktijk heeft bezwaren aannbsp;het licht gebragt tegen dat stelsel van eenheid die van dien aard zijn datnbsp;het aanbeveling verdient het te laten varen om tot afscheiding vannbsp;financiën te geraken. Het voornaamste bezwaar is de voortdurende ontevredenheid in Indië die een gevolg is van het totaal gemis aan vertrouwen in het Opperbestuur en de Indische Regeering die verdachtnbsp;worden om de begroetingen zoodanig in te rigten dat er steeds een goednbsp;saldo voor Nederland overblijft. Die toestand van ontevredenheid is opnbsp;den duur gevaarlijk en belemmerend voor den gang van zaken. Gevaarlijk omdat zij alligt tot de andere rassen kan overgaan, belemmerendnbsp;omdat zij een beletsel is voor de medewerking bij ambtenaren en parti-kulieren zonder welke het bestuur zeer moeyelijk is. Het grootste, zoonbsp;niet het eenige voordeel der financieele regeling bestond — mijnsnbsp;inziens in het wegnemen van de oorzaken dier ontevredenheid en vannbsp;het oogenblik dat de regeling zoodanig is dat zij dat doel niet doet bereiken acht ik haar ontoereikend. Het zal nu heeten dat Indië al denbsp;kwade kansen behoudt en de goede voor het Moederland behoudennbsp;blijven. Alles zal van de toepassing van no. 3 afhangen en die toepassingnbsp;Uit Buitenzorg.

*) N.1. over de Indische Begroeting.!; d) vaste bijdrage; b) deel v.h. saldo ter uitvoering groote werken in N.I.; c) bestemming verder overschot niet in de wet vastleggen (dus evt. ook voor Nederl. werken).

190

-ocr page 369-

onder U.E. en mij in veilige handen kan geheel anders worden als lieden die de beginselen uwer collegas en van vele Kamerleden zijn toege-daan. Het is niet moeyelijk de begrooting zoodanig in te rigten dat ernbsp;groote saldos zijn. Men behoeft slechts de ramingen te maken zoo alsnbsp;zulks vóór 1875 geschiedde en de prijs van de koffy in de raming laagnbsp;te stellen. Men zou zeer goed kunnen volstaan met no. i en 2; en no. 3nbsp;achterwege laten.

Er zijn geene onlusten onder de Chinezen op Borneo geweest. Bij het mailrapport is in Mei reeds melding gemaakt van een rekest dat dennbsp;Resident is aangeboden en waarop hij een dwaas antwoord gaf^). Opnbsp;het rekest is afwijzend beschikt en daarop is er geen verder kwestie vannbsp;verzet of demonstratie geweest. Maar van deze zaak, vergroot en verfraaid, wordt munt geslagen tegen de belastingen, zelfs door den Raadnbsp;van Indië.

Ik heb dezer dagen een conflict gehad met dat eerbiedwaardige doch bekrompen ligchaam terzake van de invoering der bedrijfsbelastingnbsp;in Riouw.

Voorleden jaar adviseerde de Resident er tegen omdat hij geen tijd tot voorbereiding had gehad. Nu adviseert hij op nieuw tot uitstel omnbsp;de slechte tijden en de Raad gaat met hem mede behalve Der Kinderen.nbsp;De som die in kwestie is zal wel niet belangrijk zijn maar het is duidelijknbsp;dat een tweede uitstel van de kant der Regering eene zwakheid zou verraden die door de kwaadwilligen even als het rekest van Borneo terstondnbsp;zou geëxploiteerd worden. Ik ben zelfs overtuigd dat het advies vannbsp;den Raad ook voor eene soort demonstratie moet gelden. Ik heb daaromnbsp;volgehouden en door onderhandsche overreding eene meerderheidnbsp;uitgelokt die hare medewerking verleent voor de ordonnancie. U.E.nbsp;krijgt eerstdaags afschrift der stukken ^).

De stukken omtrent de Rekenkamer gaan ook met dezen mail ®).

98. VAN BOSSE AAN VAN LANSBERGE, i Dec. 1878 «).

Ik kon U met de vorige mail niet schrijven omdat ik het te druk had met de begrooting in de Kamer, terwijl mijne oogkwaal mij het lezen ennbsp;schrijven bij kunstlicht hoogst lastig maakte. Zes dagen discussie in denbsp;Kamer met stekende en brandende oogen behoort niet onder de genoegens van het leven!

Die discussie is nu afgeloopen: zij was mij in meer dan één opzigt

Niet aangetrofïen.

Verb. 8 Mrt 79-F/4.

Achterstand bij Rekenkamer; benoemen van een Regeeringscommissaris bij Rekenkamer.

Uit ’s Gravenhage. Antwoord op Van Lansberge aan Van Bosse van 18 en 24 Oct. 78 (als bijl. 87 en 89 opgenomen).

— 191

-ocr page 370-

onaangenaam. De eenstemmigheid onder de liberale partij schijnt zich te bepalen bij de onderwijsquestie! Meer dan één voorval leverde hetnbsp;bewijs dat het oude gebrek aan eensgezindheid en discipline onveranderd bestaat. De aanneming van twee amendementen deed daarvannbsp;blijken: zeer vele leden van de liberale partij vielen mij af. Het wetsvoorstel over de regeling van de financiële verhouding werd eerst doornbsp;eene intrigue bij den Koning opgehouden: het kwam daardoor te laatnbsp;in, om nog vóór de begroeting te worden behandeld, en is dus tot hetnbsp;voorjaar uitgesteld. Ik zie echter wel, dat het slecht ontvangen is. Sommige liberale dagbladen bestrijden het ten sterkste, en in de Kamer zijnnbsp;er velen die op toekomstige batige sloten speculeren en daarom vannbsp;geene beperking willen weten; terwijl anderen zich vleyen met de hoop,nbsp;dat het voor goed gedaan is met de Bijdragen uit Indië, en die dus uitnbsp;dien hoofde de regeling afkeuren. Ik vrees dat deze laatsten gelijknbsp;zullen krijgen; althans vooreerst. Met groote zorg sla ik den teruggangnbsp;van de kofïyprijzen gaande: de productie in Brazilië neemt zeer sterknbsp;toe: Men heeft de markt hier overvoerd met Santoskoffy: de handelnbsp;beijvert zich die onder den naam van Javakoffy te verhandelen, cnnbsp;werkt dus hard mede om deze laatste in discrediet te brengen. Het isnbsp;een zeer ernstig verschijnsel: waar moet het heen met de Indischenbsp;financiën, als de kofïy ons in den steek laat ? De gemiddelde opbrengstnbsp;in 1878 is nog boven de raming, maar de laatste veiling was zeer onvoldoende: blijft die rigting voortduren, dan maken wij in 1879 den ge-raamden middenprijs van 48 ets niet: goed ordinair is nu reeds op 43nbsp;gevallen.

Ik moet er dus ernstig op aandringen, dat die toestand in ’t oog worde gehouden. Nieuwe zaken moeten niet aangevangen worden, alnbsp;is het geld op de begroeting beschikbaar gesteld. Aan bezuinigen innbsp;Atjeh zal vooreerst niet te denken zijn, vrees ik; men zal dus wel gedwongen worden naar andere middelen om te zien. Hoe ongaarne ik ooknbsp;daartoe besluiten moet. Wat het zwaarste is moet het zwaarste wegen.nbsp;Ik vestig Uwe aandacht, bij voorbeeld, op den aanleg van de militairenbsp;kampementen: kan men die niet wat uitstellen ? Met de spoorwegen ennbsp;de havenwerken kan natuurlijk niet worden gewacht.

Er zijn hier vele particuliere berigten over de wijze waarop Abdul Rachman zijne onderwerping tot stand heeft gebragt. De mail bragtnbsp;mij natuurlijk nog geen berigt van U daarover; maar Van der Heydennbsp;had het mij wel direct mogen mededeelen. Het is onaangenaam voor mijnbsp;te moeten zeggen, dat ik geheel zonder kennis van een gewigtig feit ben,nbsp;terwijl bijna alle dagbladen bijzonderheden weten te vertellen; natuurlijk ieder op zijne manier en met de noodige commentarien.

Amendement Van der Hoeven: subsidie aan Stoomvaartmaatschappij Nederland .voor vaart van lava op China niet verkenen. Aangenomen, (pag. 164 e.v. Handelingennbsp;2e Kamer) Zie ook noot 5 pag. 191.

— 192

-ocr page 371-

Bij de begrootingsdiscussien heeft Wintgens eene poging aangewend om de conservative partij bemind te maken in Indië! Hij stelde voor denbsp;nieuwe belastingen niet in te voeren ! Gij ziet daaruit hoe geachar-neerd die oppositie is! Hij kreeg maar 5 stemmen voor zijn voorstel;nbsp;het zal hem echter in de Indische wereld veel loftuitingen bezorgen.nbsp;Als het er op aan komt hier geld te geven voor zaken waarbij de kiezers-belangen betrokken zijn, zal hij ook wel een ander lied zingen! Metnbsp;veel genoegen nam ik dan ook kennis van Uwe waarschuwing aan denbsp;gros-bonnets die de partij der recalcitranten namen. Die heeren zullennbsp;wel doen de stemming over het voorstel van Wintgens te overwegen, ennbsp;dienen overtuigd te zijn dat, indien het stellen van een voorbeeld Unbsp;onvermijdelijk mogt voorkomen, hier niet op medelijden moet gerekendnbsp;worden.

Welke Kolonel komt U voor het meest geschikt te zijn voor bevordering in de plaats van Wiggers ? Ik schreef U reeds over Pfeiffer; deze is hier goed genoteerd.

Ik zal de retroacta raadplegen over de questie van het uitleverings-tractaat, als mijne oogen het mij maar eenigszins toelaten: welligt kan ik U nog met deze mail mijn gevoelen mededeelen. Prima facie ben iknbsp;het met U eens. De goede verstandhouding met de Britsche autoriteitennbsp;in de Straits is voor ons van groote waarde^).

Onder het schrijven ontvang ik Uwe teleg. vraag naar aanleiding van een telegram van Reuter Hoe komt Reuter aan zulk een opgeraaptennbsp;logen ? Er is wel over Atjeh gepraat, maar bijna uitsluitend in retrospective rigting, en voorts met aanbeveling van het thans door U goedgekeurde beginsel. Casembroot had eene redevoering ^), aan het Bat.nbsp;Handelshlad ontleend. Het voorstel om de stoomvaart op China tenbsp;subsidiëren viel met ééne stem; vooral omdat men de zotte vrees hadnbsp;dat er eene geheime bedoeling achter stak, namelijk om Java met Chinezen te overstroomen! en voorts uit zuinigheid. Een oud wijf van eennbsp;generaal®) trok te velde tegen de krijgsschool, omdat al die geleerdheidnbsp;niet te pas kwam voor officieren! .. . Collega de Roo had geanticipeerdnbsp;op het besluit der Kamer, en ook dit ontstemde eenige leden. Anderenbsp;amendementen zijn niet aangenomen, en van Atjeh werd betrekkelijknbsp;weinig gesproken, omdat men bij de algemeene discussien nog de bij-

Amendement Wintgens: patentbelasting niet invoeren; verworpen, (pag. 100 Handelingen 2e Kamer).

Gouverneur Straits had Java bezocht en met G.G. wenschelijkheid van een uit-leveringsconventie besproken.

Verb. 2 Dec. 78-B/23 (Reuter berichtte afstemmen crediet Atjeh).

^) Jhr. F. De Casembroot (Delft) Pag. 102 e.v. Handelingen 2e Kamer.

^) P. G. J. Van der Schrieck (’s Hertogenbosch). Schrappen begr.post: ,,detacheeren officieren N.I.L. aan 2e afd. krijgsschool”. Aangenomen (pag 182 e v. Handelingennbsp;2e Kamer).

®) Had reeds over fondsen beschikt voor de 2e afdeeling van de krijgsschool vóórdat St. Gen. hierover beslist hadden.

13

193

-ocr page 372-

zonderheden nopens de onderwerping van Habib niet kende. Toen de courantenberigten kwamen, waren de wetten betreffende de uitgavennbsp;reeds aangenomen, en bij de wetten op de middelen had men geen gelegenheid meer om over Atjeh te praten. Van de Putte begon er zijdelingsnbsp;over, maar de President liet het niet toe. Ik begrijp dus niet hoe Reuternbsp;aan dat valsche berigt kwam: hij of zijn agent hebben de krijgsschoolnbsp;misschien voor Atjeh aangezien! Of misschien heeft de bekende bruinenbsp;ridder v. d. Moore die hier loopt bedelen, die dwaasheid in de wereldnbsp;gebragt. Behalve de rodomontades van Wintgens was de discussie zeernbsp;onbelangrijk: aan jeremiades over het overlijden van het batigslot ontbrak het niet: vooral nu de koffy zoo teruggaat in waarde.

De overste van Zuylen^) die hier met verlof is, maakt mij zeer het hof! Ik droeg hem eene commissie naar Frankrijk op: ik wacht zijn rapport.nbsp;Raedt v. Oldenbarneveld zond ik naar Essen om twee batterijen stalennbsp;geschut te bestellen. Ik laat ook geweeren maken om het totale getal innbsp;Indië op 50.000 stuks te brengen. Hieruit zal U blijken dat ik de zuinigheid niet ten koste van het noodige betracht.

Met de inkoopen van opium treffen wij het: de prijzen zijn ongekend laag; evenals die van het spoorwegmaterieel.

Ik schrijf U officieel over een paar bedenkingen die in de discussiën zijn gemaakt: o.a., over den langen tijd die verloopt voordat in Indië denbsp;pensioenen van de soldaten en onderofficieren geregeld worden: mennbsp;beweert dat zij soms 6 maanden langer in dienst worden gehouden dannbsp;hun engagement toelaat.

4 December. Ik stem geheel in met de door U aan Van der Heyden gegeven instruction, en vooral met hetgeen betreft de rigting doornbsp;hem tegenover de Atjeh’sche hoofden te volgen. Het is, dunkt mij, alnbsp;te duidelijk dat, als wij hun geld geven, dit tot verlenging van hun verzetnbsp;dient. Ik wil nu hopen dat hij niet lang zal talmen met den voorgenomennbsp;togt naar Indrapoeri; men moet het intusschen wel aan zijn beleid overlaten. De Marine zal wel doen, wanneer zij de invoeren in Pedir ennbsp;Gighen zeer streng controleert: zoo er misbruiken worden ontdekt,nbsp;dient men niet tegen effectieve blokkade op te zien. Er is, m.i., alle grondnbsp;om hunne goede trouw te verdenken. De Engelschen hebben nog weinignbsp;voorspoed in hun togt naar Kaboel! Wij mogen ons daaraan spiegelen.

Ik ben, in één opzigt, niet rouwig over het accueil dat mijne denkbeelden over gemeente-besturen en vaste bijdrage in Indië vinden 1 Blijven de schreeuwers bij die houding, dan bewijzen zij dat al hunnbsp;geschrijf kwajongens werk is, en zullen zich moeten getroosten dat mennbsp;er van af ziet eenige verandering in den toestand te brengen. Uw nader

Bedoeld zal zijn de schrijver van ,,Het Leecher; brieven van een bruinen ridder aan een ongenoemde” Semarang 1866.

Gustaaf Eugenius Victor Lambert Van Zuylen (1837-1905) 1857 off- N.I.L. 1882 kol. i886 gepensionneerd.

194

-ocr page 373-

berigt over de Rekenkamer zie ik met belangstelling tegemoet. Haakman wil blijkbaar eene rol gaan spelen, en zich bij de reactie een witten voetnbsp;bezorgen. Ook al een, dien de lauweren door Van Hoëvell behaaldnbsp;den slaap benemen! hij wil het echter over een anderen boeg wenden.nbsp;Hij is echter voors’hands hier al te zeer bekend.

Ik had reeds gelegenheid een ambtenaar retour des Indes de opmerking te maken die door U wordt gemaakt; ik vroeg aan één der ontslagen Inspecteurs van den Waterstaat naar de steenen te Samarang.nbsp;Ja! daar was wel iets van aan! Maar waarom hij er dan nooit van gesproken had in Indië ? Op die vraag kreeg ik geen antwoord! Ik geloofnbsp;met U, dat het stelsel van uitzending van goederen van hier er veel toenbsp;bijdraagt om die voorraden te groot te maken. Maar het is toch zeker,nbsp;dat, als men in Indië de goederen koopt, men de winst van den ontbieder moet betalen. Ga eens na b.v. wat men betaald heeft voor hetnbsp;materiaal van den spoorweg in Atjeh! en wat de eerste stoombagger-molen kostte, die door Dummler werd geleverd! Men heeft mij hiernbsp;tal van anecdotes medegedeeld over ’t geen vroeger geschiedde, ennbsp;aanleiding gaf tot het besluit om alles van hier uit te zenden. Voor mijnbsp;wenschte ik wel dat het anders kon, het zou mij van veel last ontheffen.

99. VAN BOSSE AAN VAN LANSBERGE, 12 Dec. 1878 L-

In mijn vorigen brief verzuimde ik nog melding te maken van den aandrang van eenige ijveraars die het voorzien hebben op de intrekkingnbsp;van het beruchte art. 2. no. 27 van het Politie Reglement voor de Inlanders ^).

Ik had daarover een voorstel gedaan dat bij den Staatsraad aanhangig was gemaakt. Het advies van dien Raad was mij eerst zes of zeven dagennbsp;vroeger in handen gekomen: het was geheel conform den Raad vannbsp;Indië. Ik had naauwelijks den tijd gehad het even in te zien (zien is mijnnbsp;fort niet sedert geruimen tijd!) en weigerde dus antwoord. Daaropnbsp;volgden dreigementen van afstemming van het X hoofdstuk der Staats-begrooting. Deze beantwoordde ik met de verklaring dat zulke argumenten mij niet zouden bewegen ook maar éénen stap verder te gaannbsp;dan ik zou meenen te kunnen verantwoorden; Nu is mijn rapport aannbsp;den Koning gereed. Krijg ik Z.M.’s dispositie vóórdat hoofdstuk Xnbsp;aan de orde komt, dan zal de strijd ontbranden! Mijn gevoelen is dit:nbsp;art. 2. n. 27 gaat m.i. veel te ver. Het moge in de toepassing met gematigdheid geen al te groot kwaad doen; het kan tot ongerijmdhedennbsp;leiden. Maar het verlaten van de dienst als er voorschot genomen is ofnbsp;het aannemen van voorschot om karren, karbouwen enz. te koopen of

Uit ’s Gravenhage.

Vgl. pag 565 e.v. Handelingen 2e Kamer.

195 —

-ocr page 374-

te huren en dan met het geld weg te loopen, is opligterij of afzetterij of moet daarmede gelijkgesteld worden. Dat beginsel bestaat in onzenbsp;eigene wetgeving. Bij de wet van 1856 (S32) is het toegepast op denbsp;zeelieden; zelfs wanneer deze geen handgeld hebben ontvangen, wordennbsp;zij bij contractsbreuk gestraft met boete en gevangenis. Er is geen enkelenbsp;reden waarom men de Javaansche werklieden genadiger zou behandelen,nbsp;althans als zij voorschot kregen. Ik verlang dus dat art. 2. n. 27 doornbsp;eene bepaling in dien zin worde vervangen; maar om wat aan de Kamernbsp;toe te geven en vermits daartegen bij U geene volstrekt onoverkomelijkenbsp;bezwaren bestaan, komt het mij beter voor de questien door den landraad te laten beslissen en niet ter politierol.

Wat nu de uitvoering betreft, ik acht het oogenblik niet geschikt om een Kon. Besluit te provoceren. Ik kan moeyelijk zeggen dat het verschilnbsp;in gevoelen tusschen U en den Raad van Indië daartoe aanleiding geeft;nbsp;over het hoofdpunt was er geen verschil. De Koning zou dus ex pleni-tudine potestatis moeten handelen. Maar bij al de ontevredenheidnbsp;welke op dit oogenblik in Indië heerscht onder de Europeanen, acht iknbsp;het minder goed dien harden weg nu in te slaan. Ik zal ü dus mijn denkbeeld nog eens in overweging geven, met verzoek om spoedig antwoord.nbsp;Blijven de bezwaren dan bestaan, dan zal een Kon. Besluit kunnennbsp;volgen; inmiddels kunnen de gemoederen wat tot bedaren zijn gekomen.nbsp;Maar het is hoogst dubieus of ik het einde van die geschiedenis zal zien!nbsp;Sedert 3 maanden ben ik in oorlog met mijne oogen. Nu ik eerlang mijnnbsp;zeventigste jaar begin, zal ik de lier maar aan de wilgen hangen Ik zienbsp;ook trouwens dat het jongere geslacht op financiel gebied niet naarnbsp;raad wil luisteren. De bedenkingen door U in Uw no. 46^) tegen de mil-lioenen speech gemaakt, acht ik zeer juist, althans meerendeels. Hetnbsp;baatte mij niet dat ik dergelijke opmerkingen te zijner tijd maakte.nbsp;Men blijft rekenen op Indische baten, op één of anderen Deus ex machina, die alles in orde zal brengen en durft de koe niet bij de horensnbsp;pakken. Men zal eerst moeten voelen eer men hooren wil.

De overweging van dezen gang der zaken maakt mij het besluit om mij te retireren bijzonder gemakkelijk. Hetgeen ik regretteer, is onzenbsp;aangename verhouding, ik hoop zeer dat mijn opvolger het U nietnbsp;lastiger zal maken dan ik. Om het Kabinet onder de nog steeds trainerende begrootingsdiscussien niet in ongelegenheid te brengen, houdnbsp;ik mijn besluit nog geheim: na afloop dier discussien zal ik mijn ontslag indienen.....

100. VAN LANSBERGE AAN VAN BOSSE, 19 Dec. 1878 2).

In Uwen laatsten brief worden twee zeer gewigtige onderwerpen

B Vgl. bijl. 91.

B Uit Buitenzorg.

— 196 —

-ocr page 375-

aangevoerd n.1. de koffylevering door Inlandsche erfpachters op Sumatra’s Westkust en de uitzendingen uit Nederland van eischgoederen.

Toen men de bepalingen der erfpachtswet ook op Inlanders toepasselijk verklaarde, had men natuurlijk het oog op Java en schoon m.i. die gelijkstelling onmogelijk te rijmen is met het behoud van het koffy-monopolie zie ik er voor Java geen oogenblikkelijk gevaar in, al verklaarden Verploeg en Van Baak als Inspecteurs vroeger, dat vannbsp;het oogenblik dat de Inlanders zich hunner regten bewust zouden zijn,nbsp;het gedaan zou zijn met de koffy-cultuur. Op Java toch is de bevolkingnbsp;zeer aan hare woonplaats gehecht en zij zal dus niet ligt verhuizennbsp;om elders erfpacht aan te vragen. Daarenboven beginnen de voor koffynbsp;geschikte gronden hoe langer hoe schaarscher te worden, sedert datnbsp;men tot de reservering der gronden is overgegaan.

Op Sumatra is de toestand geheel anders. Daar is de bevolking veel minder volgzaam en veel meer gesteld op eerbiediging van haar regt.nbsp;Het regtsgevoel is ook bij haar meer ontwikkeld als een natuurlijk gevolgnbsp;van de gewoonte om zelve als Jury regt te spreken volgens de adat. Opnbsp;het oogenblik plant zij koffy voor het Gouvernement, omdat zij nietnbsp;anders weet of het is eene verpligting die aan haar is opgelegd, als eennbsp;gevolg harer onderwerping aan ons gezag en van hare vrijstelling vannbsp;alle directe belastingen. Maar van het oogenblik dat zij weten zal datnbsp;zij zich aan de verpligting kan onttrekken door erfpacht aan te vragen,nbsp;is het met het koffy-planten voor het Gouvernement gedaan. Zij zalnbsp;zeer zeker, onder de voorlichting of liever door de opruying der Inlandsche kinderen, die daaruit wel een voordeeltje zullen weten te behalen,nbsp;erfpacht aanvragen en als die geweigerd wordt op grond dat de aangevraagde grond gereserveerd is, zullen zij naar niet gereserveerde gronden verhuizen en de koffytuinen in den steek laten. Dan zal men dennbsp;toestand hebben dat een deel der bevolking voor hare koffy f 14.— ennbsp;een ander deel den vollen marktprijs zal krijgen. Een monopolie datnbsp;onderscheid maakt tusschen rassen en niet voor allen werkt, zooals hetnbsp;koffymonopolie, is op zich zelf reeds eene absurditeit, maar als men tusschen de individuen van hetzelfde ras nog verschil maakt, wordt hetnbsp;nog absurder ja zelfs geheel onhoudbaar. Het regtsbewustzijn van dennbsp;Inlander zal er te veel door geschokt worden dan dat die toestand volnbsp;te houden zou zijn. Nu moet men één zaak niet vergeten. De koffy isnbsp;de eenig belangrijke inkomst ter Westkust van Sumatra en daar mennbsp;in der tijd de zwakheid heeft begaan van zich te verbinden om geenenbsp;directe belastingen in te voeren, kan er dus geene kwestie zijn van denbsp;opbrengst van landrente, bedrijfsbelasting of hoofdgeld. Waar zal men

ff S. 1870-118 gew. bij S. 1872-116; art. ii: ingezetenen van Ned. Indië kunnen als erfpachter worden toegelaten.

Fitz Verploegh.

”) Bastiaan Van Baak 1852 Gvtsdienst; 1872 res. Bantam; 1874 hoofdinsp. koffie cultuur; 1876 res. Kedoe; 1878 res. Djokjakarta; (geen verdere gegevens bekend)

197 —

-ocr page 376-

dan het geld vinden om de onkosten van bestuur te dekken ? De heeren-diensten worden gaandeweg verminderd en als het kofifymonopolie verdoet, zal zich dan de bevolking van Sumatra’s Westkust boven allenbsp;andere bevoorregt vinden. Is dat billijk?

Deze zijn de overwegingen, welke mij over de bezwaren heen hebben doen stappen. Ten opzigte van den regtsgrond moet ik nog eene opmerking maken. Op Java is bepaald dat koffy geteeld op landrente-pligtigen grond geleverd moet worden.

Met deze bepaling is de erfpachtswet beter te rijmen, dan met de verpligting, die op Sumatra’s Westkust bestaat, om alle koffy doornbsp;Inlanders geteeld, aan het Gouvernement te leveren. Mij dunkt, denbsp;regtsgrond wordt daardoor verschillend voor beide gewesten en mennbsp;zou wel kunnen volhouden dat de wet op het eene wel, op het anderenbsp;niet toepasselijk is.

Ik ben een der grootste tegenstanders der Staatskoffy-cultuur en niets zou me aangenamer zijn dan dat het Opperbestuur met mij denbsp;uitvoering van art. 56 R. R. ernstig ter hand nam. Ik zie daarenbovennbsp;in de wijze, waarop men thans de bezwaren die aan het koffymonopolienbsp;eigen zijn, stelselmatig ignoreert, een groot gevaar, waarop ik reedsnbsp;vroeger gewezen heb. Maar zoolang het monopolie bestaat, moet hetnbsp;gehandhaafd worden en wel zoo krachtig mogelijk, niet alleen omdatnbsp;onze financiën daarop rusten maar omdat men anders gevaar loopt vannbsp;de voordeelen te verliezen, zonder eenig equivalent daartegenover tenbsp;verkrijgen.

Deze gulle bekentenis behoeft U.E. niet ongerust te maken. Behalve het argument dat ik zoo even aanhaalde, ben ik van oordeel dat de wettennbsp;óf moeten afgeschaft worden óf toegepast, zoolang het mogelijk is. Iknbsp;zal dus het stelsel niet af breken of ik moet eenige kans zien om er ietsnbsp;anders voor in de plaats te stellen. Daaromtrent heb ik wel mijne denkbeelden maar het zou tijdverlies zijn, die te ontwikkelen, zoolang mennbsp;aan het stelsel zoo volkomen vasthoudt als thans het geval is, niettegenstaande het R.R. een geheel anderen geest ademt.

Wat het punt der uitzendingen van eischgoederen betreft, ik repte er reeds in eene mijner vorige brieven van. Ik ben het volkomen met Boolnbsp;eens en de ondervinding toont mij nog dagelijks aan tot hoeveel geldverspilling en wanorde het tegenwoordige stelsel leidt. Tegenover denbsp;voorbeelden, die aangehaald zouden kunnen worden van gevallen,nbsp;waarin ’s Lands belang niet behoorlijk is behartigd bij aankoopen ofnbsp;bestellingen in Indië stel ik de veel talrijker klagten die dagelijks opgaannbsp;over de qualiteit der uitgezonden goederen. Nu weet ik wel dat die klagten in Holland regelmatig ongegrond bevonden worden maar dat zijnbsp;ongegrond zijn is bij mij in ’t geheel niet uitgemaakt. Ik beschuldig hetnbsp;Departement van Koloniën geenszins maar van de naauwgezetheid ennbsp;Handelend over de Gouvernementscultures.

— 198

-ocr page 377-

eerlijkheid der keuringskommissien ben ik niet overtuigd. Voor mijn vertrek naar Indië, kreeg ik een paar bezoeken van personen, die mijnbsp;verzochten hen bij den Minister in aanmerking te brengen om deelnbsp;uit te maken der keuringscommissiën. Zij beweerden dat de leden diernbsp;commissiën, groote dieven waren en dat zij zulks des noods aan hetnbsp;Departement zouden kunnen aantonnen. Ik heb aan die insinuatiën,nbsp;die mij voorkwamen alleen uit eigen belang te ontspruiten, geen gewigtnbsp;gehecht, maar het trof me dat de oude Jacobson mij, bij het afscheidnbsp;nemen aan de trein, den volgenden raad gaf; ,,Wilt gy een rustig bestuur hebben, raak dan nimmer aan de kwestie der uitzendingen. Er zijnnbsp;hier zoo vele menschen die daarbij belang hebben dat geen Ministernbsp;het in zijn hoofd zal krijgen die belangen voor het hoofd te stooten.”

Ik heb tot hiertoe officieel ten minste, dien raad gevolgd, niet omdat ik bang was om geen rustig bestuur te hebben maar omdat de bitsenbsp;wijze, waarop iedere aanmerking over de kwaliteit der uitzendingen tenbsp;’s Hage begroet werd en de teregtwij zingen die van daar kwamen bijnbsp;iedere poging om in Indië zelf aankoopen te doen mij deden beseffennbsp;dat ik met een noli me tangere te doen had en dat ik dus mijn tijd zounbsp;verliezen met de zaak aan te pakken.

Het verschil tusschen de Billiton maatschappij en het Departement van Koloniën bestaat daarin dat de Billiton maatschappij de aankoopennbsp;voor zich zelve doet en er dus op toeziet, terwijl de intermediairs, dienbsp;door het Departement van Koloniën gebruikt moeten worden, denken:nbsp;,,de Staat is er goed voor” en zoo veel mogelijk winst uithalen.

Intusschen acht ik de wijze waarop voortdurend op de aanmerkingen geantwoord zoowel immoreel als doodend voor de ambitie en krenkendnbsp;voor het eergevoel der Indische ambtenaren. Ik heb er dan geen bezwaar in gezien den vrij scherpen brief van De Gelder, per laatste mailnbsp;gezonden ^), onder U.K.’s aandacht te brengen.

Ik zal mijn gevoelen nog met eenige voorbeelden adstrueeren. Een jong artillerie-officier uit Holland gedetacheerd, wordt aan het hoofdnbsp;van een magazijn geplaatst. Er wordt eene partij buizen voor granatennbsp;ontvangen, die niet op de granaten passen en dus onbruikbaar zijn. Hijnbsp;rapporteert zulks aan zijn Majoor, die hem tot antwoord geeft; ,,Datnbsp;doet er niet toe, leg de buizen maar op zijde, wij zullen nieuwe aanvragen”. ,,Maar moet daarover niet gerapporteerd worden?” herneemtnbsp;de officier. ,,Denkt ge dat ik gek ben?” antwoordt de Majoor, ,,ikhebnbsp;geen lust om in Holland voor een leugenaar uitgemaakt te worden”.

Korten tijd daarna gebeurde hetzelfde met kogels die niet in de kanonnen pasten. Die voorwerpen werden in het magazijn opbewaardnbsp;en er werden nieuwe eischen gedaan, waarover men zich welligt bij hetnbsp;Departement verwonderd heeft.

Onbekend wie hier bedoeld wordt.

Niet aangetroffen.

199

-ocr page 378-

Niet lang geleden werd door het Departement van Marine een eisch van touw gedaan. Het uitgezonden touw werd alhier onbruikbaar bevonden en in antwoord op de mededeeling daarvan kwam een onaangename brief waarvan de quintescens was ,,nu ja, dat touw deugt niet,nbsp;maar het zal wel ergens voor gebruikt kunnen worden”.

Ik herinner ook aan de kwestie van de uitgezonden duffel, die bleek van eene andere kwaliteit te zijn dan die, waarvoor gecontracteerd wasnbsp;en aan de blikken volkspijs, die half met zand gevuld waren.

U.E. zal zeer ligtelijk begrijpen dat voortdurend afschrijvingen daarvan het resultaat zijn en dat van dien toestand een kolossaal misbruik kan gemaakt worden, in Indië zelf omdat knoeyeryen hier ennbsp;diefstal daar op rekening geschoven worden van de kwaliteit der uitgezonden goederen en van de omstandigheid dat men er niet over gerapporteerd heeft om zich onaangenaamheden te besparen.

Ik ontken geenszins dat aankoopen in Indië tot misbruiken aanleiding kunnen geven, maar zulks zal in veel mindere mate kunnen plaatsnbsp;hebben, omdat men de schuldigen hier onmiddelijk bij de hand heeftnbsp;en kan straffen, terwijl in Nederland het bewijs onmogelijk te leverennbsp;is, vooral zoolang meer waarde gehecht wordt aan de beweringen ennbsp;verantwoordingen der keuringskommissiën dan aan de rapporten uitnbsp;Indië. Ik spreek niet van het groote belang dat er in gelegen zou zijnnbsp;om handel en industrie in Indië op te beuren door te bepalen dat denbsp;Staat, de grootste consument, hier ter markt zou gaan.

De drukpers begint alle mogelijke perken van welvoegelijkheid te overschrijden. Zij neemt in iedere concessie die in Nederland gedaannbsp;wordt aanleiding om nog heftiger te worden en ik begin bang te wordennbsp;dat men ten laatste van al die opruyingen slechte gevolgen zou kunnennbsp;hebben.

Hoewel noode voel ik mij verpligt het Drukpersreglement toe te passen en daar ik van oordeel ben dat men het niet ten halve moet doennbsp;zal ik bij de eerste nieuwe overtreding tot de gestrengste maatregelennbsp;overgaan.

Ik zal echter met eene waarschuwing beginnen. Ik hoop dat men mij in Nederland niet in den steek zal laten. Het is hier toch niet te doennbsp;om vrijheid van denken en spreken maar men heeft te doen met gelukzoekers die in ’t schelden tegen Regering en Moederland een ruimnbsp;bestaan vinden zonder eenig beginsel of practisch doel in het oog tenbsp;hebben.

Op Atjeh gaan wij steeds vooruit.

2 00 —

-ocr page 379-

loi. VAN BOSSE AAN VAN LANSBERGE, 25 Dec. 1878 i).

Pour acquit de conscience neem ik de schrijfstift in handen: mijne oogziekte wil maar niet wijken, en maakt mij het lezen en schrijven nunbsp;ook overdag hoogst moeyelijk. De sneeuw waarmede wij gezegendnbsp;worden, maakt het zien dubbel lastig: ik zit in het halfdonker achternbsp;nedergelaten gordijnen den tijd meerendeels bras croisés te dooden.nbsp;Aan mijn besluit tot retraite kan ik nog geene uitvoering geven: denbsp;Tweede Kamer heeft weder, oudergewoonte den nationalen tijd metnbsp;lange discussiën over locale belangen zoek gebragt, en daardoor denbsp;Eerste Kamer wederom doen besluiten om de behandeling der Staats-begrooting tot half January uit te stellen. Over bezuinigen is veel gepraat, maar zeer weinig is er aan gedaan: als de koffy ons niet weêr tenbsp;hulp komt, zal Elolland in grooten last komen. Hooren wil men niet;nbsp;men zal moeten voelen.

Ik ben zeer teleurgesteld in mijne verwachtingen over de Atjeh zaken: ik had gerekend een of ander telegram te krijgen, waaruit zou blijkennbsp;dat Van der Heyden was overgegaan tot uitvoering van zijn operatieplannbsp;en van Uwe instructiën. Heeft de regen nog niet opgehouden! Ik vreesnbsp;met U dat men liever uitstellen wil, om de tijdelijke voordeelen tenbsp;blijven genieten.

Ik hoop dat ik U eerdaags de verlangde financiële ambtenaren zal kunnen zenden. Ik zou de keus reeds gedaan hebben, maar ik moetnbsp;wachten op het advies van den Raad v. State. Daarin zit een ellendigenbsp;vertragingsgeest! Tot mijn ongeluk zit Bachiene in de afdeelingnbsp;Koloniën, en die moet eerst een half riem papier volschrijven met adviezen voor de prullenmand, en houdt mij altijd zes weken op. Ik hebnbsp;goede stof tot keuze ofschoon er geen tweede Sprenger v. Eyk te vinden is.

Mijne oogen laten mij in den steek! Ik moet dus nolens volens ophouden.

102. VAN BOSSE AAN VAN LANSBERGE, 2 Jan. 18798).

De zaak van de Rekenkamer zal ik nog op touw zetten; haar af te doen zal wel niet meer mijne taak zijn

Uit het wetsontwerp betrefiende de financiële verhouding met Indië zal U reeds gebleken zijn, dat de zaak geregeld is in den ook door Unbsp;gewenschten zin; namelijk met weglating der bepaling no. 3, die ook U

Uit ’s Gravenhage; antwoord op brieven als bijl. 93 en 94 opgenomen.

Mr. P. J. Bachiene.

Uit ’s Gravenhage. Antwoord op brieven als bijl. 95 en 97 opgenomen.

Vgl. bijl. 65 Bijblad 79/80.

— 201

-ocr page 380-

aanstoot gaf.^) Ook die zaak zal ik niet meer afdoen! Trouwens, dit geeft mij minder spijt, nu men haar niet geheel naar mijn zin heeft willennbsp;behandelen. Eene bijdrage van 6 millioen is, m.i. te hoog, men had zichnbsp;bij 4 millioen moeten houden. Zooals de zaken loopen, zal het echter eennbsp;strijd de lana caprina worden! De prijs van de koffy blijft achteruitgaan:nbsp;wij zijn op 31 Dec. 1.1. bijna 14 ets lager dan ultimo 1877! en beterschapnbsp;zie ik niet tegemoet. Overal in het jaar ’78 is eene wolk van duisterheidnbsp;ten einde geloopen: de prachtige politiek van Beaconsfield verlengt ennbsp;vermeerdert het tijdperk van stilstand en malaise waarin wij reedsnbsp;zoolang verkeeren. Waar moet dat eindigen ? Alle monarchien zitten innbsp;financielen druk, et ne savent a quel Saint se vouer: Engeland legt lastnbsp;van den oorlog dien het au fond met Rusland voert, op de schoudersnbsp;van Indië, omdat de Regeering den moed niet heeft om de kosten tenbsp;laten betalen door hare adorateurs, die bij slot toch in den zak zullennbsp;moeten tasten. Rusland, Oostenrijk, Duitschland, Italië, Nederland ennbsp;België zitten allen in den broei met de financiën: de groote republiekennbsp;Frankrijk en Noord America, zijn de eenige die hunne financiën willennbsp;herstellen en daaraan al hunne kracht besteden. En al die nood heeftnbsp;maar ééne oorzaak, het militairisme I Het zal er nog op uitloopen, dat denbsp;traineurs de sabre door den grooten hoop gedwongen worden het dollenbsp;opdrijven te staken. Maar dat zal nog lang uitblijven.

Uit een schrijven van Van der Heyden, do 25 November ^), zag ik dat hij altijd nog door regen en bandjirs belemmerd werd. Met het oognbsp;op mijne plannen, acht ik het overbodig U breedvoerig over de Atjehnbsp;zaken te schrijven. Ik bepaal mij dan ook tot de meening dat men nunbsp;niet anders kon handelen. Was men teruggekeerd binnen onze linien nanbsp;de inname van Moentassik, dan had men zich bij dien inval in’s vijands-land kunnen bepalen: nu men er zoo lang bleef en zich vestigde, isnbsp;verdere voortgang onvermijdelijk geworden. Maar ik blijf vreezen dat,nbsp;als men dieper indringt en b.v. Indrapoeri bereikt, de militaire ijdelheidnbsp;ook tegen terugtrekken in verzet zal komen. Daartegen zal door U metnbsp;groote zorg moeten gewaakt worden. Ik heb Uwe laatste instructiën en hetnbsp;plan van Van der Heyden aan deii Ministerraad medegedeeld: zijnnbsp;advies zal ik U doen kennen ®).

Ik moet met mijne zieke oogen nog blijven voortsukkelen tot dat de feesten ter eere van het huwelijk des Konings afgeloopen zijn: de Ko-ning zit te Arolsen; trouwt den yen en is dan tot den 27 in eene reeksnbsp;van feesten, zoodat de zaken maar zullen moeten wachten.

Van de Putte is zeer ernstig ziek: Vrijdag 1.1. verwachtte men het ergste. De dood van mijn collega de Roo geeft ook veel zorg! Zijnenbsp;vervanging is eene lastige vraag.....

Vgl. bijl. 76 Bijblad.

Rapport in verb. 6 Febr. 79—C/2.

Niet aangetroffen; wellicht is behandeling door overlijden Van Bosse vertraagd.

— 202 —

-ocr page 381-

103. VAN BOSSE AAN VAN LANSBERGE, 8 Jan. 1879 i).

Bij het nalezen van mijn vorigen bemerk ik dat ik iets verzuimd heb. Uw oordeel over de wet over de vaste bijdrage rustte natuurlijknbsp;alleen op 't geen de telegraaf U daarover mededeelde, en dat berigt wasnbsp;niet volledig Onder no. 3 is zeker door U bedoeld de bepaling dat na denbsp;betalingen volgens no. i. en 2. te doen, de wet purement et simplementnbsp;over de saldo’s zou beschikken. Maar het derde artikel der voorgedragennbsp;wet zegt dat geenszins Integendeel; het wijst aan wat er met die saldo’snbsp;gedaan moet worden, en verbiedt dat voortaan bij eene begrootingswetnbsp;over aanwezige of vermoedelijke saldo’s beschikt zal worden. Volgensnbsp;dat art. moeten die saldo’s in de eerste plaats dienen voor Indië en totnbsp;buitengewone aflossing van Indische schulden. En daar wij vrij watnbsp;te leenen hebben voor Indië, behoeft men zich geen illusiën te makennbsp;over de vraag of er in de eerste jaren veel zal overschieten! Het artikelnbsp;is geheel in het belang van Indië, en zal, bij de Europesche hebzuchtnbsp;veel aanstoot vinden! Het Bat. Handelsblad^) heeft dus zijn kruit opnbsp;musschen verschoten! De wet is op het oogenblik in Uwe handen ennbsp;het zal U reeds gebleken zijn dat Uwe zorg voor no. 3. ongegrond was.nbsp;Eene bepaling dat Nederland nooit meer een cent aan baten zou ontvangen is niet te maken; daartoe zie ik geen kans. En als ik of een andernbsp;ze voorstelde zou toch het balken van de Indische drukpers natuurlijknbsp;in de eerste plaats daar tegen aangewend worden! Misschien zou zijnbsp;genoegen nemen met een voorstel om de saldo’s aan de redacteurs uitnbsp;te keeren! en zelfs dan zouden zij klagen dat hun het brood uit dennbsp;mond werd genomen!

Ik hoop dat deze niet al te onleesbaar zal zijn; ik zit achter gesloten gordijnen te schrijven.

104. VAN BOSSE AAN VAN LANSBERGE, 16 Jan. 1879 3).

Het plotseling overlijden van Prins Hendrik heeft hier eenen diepen indruk gemaakt ^).

Over den loop der zaken in Atjeh schreef ik U per vorige mail officieel ®); ik vertrouw dat de inhoud van dat schrijven U zal bevestigen in het voornemen om het militarisme wat te temperen. Ik vrees maar alnbsp;te zeer dat Van der Heyden te ver zal gaan. Het denkbeeld om hetnbsp;civiel gezag zoo spoedig mogelijk in Atjeh a la tête te zetten, lagcht mij

Uit ’s Gravenhage. nbsp;nbsp;nbsp;-

Van 25 Nov. 78-277 in een artikel

ycLL .^3 yyyyy. ,y, -,, ... —. —______ ,,Het ci vEn Columbus”.

Uit ’s Gravenhage; antwoord op Van Lansberge aan Van Bosse no 51 (niet aan-getroffen).

Prins Willem Frederik Hendrik overleed 13 Januari 1879.

Vgl. verb. 9 Jan. 79-N/2.

— 203 —

-ocr page 382-

zeer toe. De keuze van Netscher schijnt mij zeer aanbevelenswaardig voor, om zijne vroegere positie; maar zal hij gezind zijn zijnen gemak-kelijken zetel in den Raad te verlaten ? Is anders Pruys Van der Hoevennbsp;niet een geschikt candidaat ? Ik moet dit natuurlijk aan Uw beter oordeel over laten; persoonlijk ken ik geen van beide, en moet alleen op denbsp;ambtsberigten afgaan. Maar beëindiging der zaken van Atjeh wordtnbsp;dringend noodig om de financiën. Zoover ik zie, zal het jaar 1878 eennbsp;tekort van 233 millioen opleveren; en, zooals ik U schreef, de koffy-prijzen staan slecht.

Over de aanvraag eener Engelsche kongsie om afstand van grond op Nieuw Guinea schrijf ik U officieel ^). Ook over de uitzending van denbsp;gevraagde financiële specialiteiten ^); die ongelukkige Staatsraad hieldnbsp;mij twee maanden op! Ook daar is de reactie op koloniaal terrein meesternbsp;geworden; Van Hoëvell is geheel op.

Van Rees had zeker veel de hand in het Verslag over de Indische Begroeting; het komt mij echter voor dat zijn invloed in de Kamer nognbsp;niet, zeer groot is. Hij spreekt mij nogal veel; het komt mij voor dat hijnbsp;den Minister te vriend wil houden om zekere reden! Hij is echter tenbsp;slim om niet te zien dat de financiële bezwaren de overhand beginnennbsp;te krijgen in de Kamer, en dat het radicalisme op Koloniaal terrein geennbsp;veld wint. Twee Indische corypheën in de Kamer, Van de Putte ennbsp;Mirandolle zijn tijdelijk buiten gevecht; beide zullen naar Carlsbadnbsp;moeten gaan. Van Gennep®) zal eene rol gaan spelen bij de wet over hetnbsp;verband tusschen de financiën van Moederland en Kolonie.

Over hetgeen nu later met Kotta Radja te doen is, schrijf ik maar niet meer; ik vreesde wel dat mijn denkbeeld aan groote bezwaren onderhevig zou zijn.....

105. VAN BOSSE AAN VAN LANSBERGE, 23 Jan. 1879 ^).

Uw brief van 13 December ®) behelst belangrijke beschouwingen over hetgeen ons welligt in Atjeh te doen zal komen. Ik heb er aanleiding uitgenomen om in een officieel schrijven ®) U mijne meening tenbsp;doen kennen. Dit kwam mij raadzaam voor om tijd te winnen, want, zoonbsp;uw definitief voorstel moest wachten op een officieel antwoord op eennbsp;brief die door U eerst geschreven zou worden na ontvangst van mijnnbsp;particulier schrijven, zouden alligt drie maanden vruchteloos verloopen.

Niet aangetroffen.

Zie bijl. 107.

Mr. J. Van Gennep (Rotterdam).

*) Uit ’s Gravenhage.

Niet aangetroffen.

®) Verb. 23 Jan. 79—H/i. .Minister voelt weinig voor plan enkele centrale posten in XXII en XXVI Moekims in te richten. Stemt in met voornemen een lid R. v. I.nbsp;als Regeeringscommissaris naar Atjeh te zenden.

204

-ocr page 383-

Mijn gevoelen komt hierop neder: met het denkbeeld om vaste posten in de XXII en XXVI Moekims te vestigen, ben ik voors’ hands niet bijzonder ingenomen. Maar onbepaald afkeuren wil ik het niet tegenover de adviezen van hen die met de zaken in loco beter bekend zijn dan ik. Ik zalnbsp;dus Uw voorstel tegemoetzien. Mijn bezwaar is tweeledig. Vooreerst,nbsp;weet men wat dieper landwaarts in ligt ? Is men zeker dat het foyer vannbsp;den tegenstand, dat men nu in de XXII en XXVI Moekims vindt, zich nietnbsp;eenvoudig verplaatsen zal als wij daar vaste posten hebben ? Zullen wijnbsp;niet meer en meer tot uitbreiding worden gedwongen ? En ten tweede:nbsp;wij zouden alleen eene bezetting hebben en ons niet met het bestuurnbsp;inlaten. In beginsel zeer juist! Maar zal het uitvoerbaar zijn? Hoe zalnbsp;men buiten invloed op het bestuur kunnen blijven als b.v. de Atjehersnbsp;in de XXII en XXVI Moekims den slavenhandel, trots het verbod, tochnbsp;blijven drijven ? En dan militaire bezetting — dus een kapitein, hoogstensnbsp;een majoor op zichzelf staande in eene niet zeer duidelijk af te bakenennbsp;positie: hoe ligt geeft dat aanleiding tot botsing en onjuiste opvatting ?

Ik vestig op een en ander Uwe aandacht, om bij het verder ontwerpen van het plan in ernstige overweging te komen. De positie zou nietnbsp;dezelfde zijn als in de Padangsche Bovenlanden, die geheel onder onsnbsp;beheer staan: het zal lastig zijn, de bevelhebbers op die vooruitgeschovennbsp;posten met volkomen juistheid te zeggen wat zij te doen en te latennbsp;hebben. Ik zal echter gaarne nadere voorstellen zien: ofschoon het nognbsp;altijd onzeker is of ik aan het bestuur blijf! Mijne gezondheid laat voortdurend te wenschen over: aan mijn voornemen om ontslag te vragennbsp;kon ik nog geen verder gevolg geven, zoowel om de drukten die het overlijden van Prins Hendrik geeft, als om de bezwaren die wij ondervonden bij de vervanging van onzen collega de Roo: de officieren dienbsp;geschikt zijn zien tot dusverre op tegen de aanvaarding van zijne nalatenschap, en ik mag die bezwaren niet buiten volstrekte noodzakelijkheid nog vergrooten. De strenge winter is mijn grootste vijand op ’tnbsp;oogenblik. Ook met het oog daarop achtte ik het raadzaam in mijnnbsp;officieel schrijven te doen blijken van mijne ingenomenheid met Uwnbsp;denkbeeld om Netscher als Commissaris naar Atjeh te zenden om dennbsp;boel te organiseren. Dit geeft U dan terstond en zonder nadere correspondentie de gelegenheid om dit plan te verwezenlijken. Ik geef Unbsp;echter in bedenking om soortgelijke voorloopige wisseling van gedachten niet geheel buiten de officiële correspondentie te laten ^).

Ik zie voorts wel uit Uwen brief, dat mijn denkbeeld om Kotta Radja door eene betere vestigingsplaats te vervangen, onuitvoerbaar is.

Dat het vervoerbare spoorwegmaterieel van kleine afmetingen reeds onderweg is, is U nu bekend. Over de ijzeren geraamten voor hospitalennbsp;en barakken wacht ik nu een deugdelijk rapport van Van Zuylen en een

Behoort tot de bevoegdheid der Ind. Reg.; is dus niet noodig (zeer waarschijnlijk door Van Lansberge op brief geschreven).

— 205

-ocr page 384-

tweeden O. I. genieofficier: zij hebben in mandatis de kosten nauwkeurig te vergelijken met die van hout en steen in Indië. Natuurlijk dat niets besloten zal worden zonder advies uit Indië. Ik ben geneigdnbsp;te gelooven dat Bool niet geheel was ingelicht omtrent het plan, toennbsp;hij U opgaf dat ijzer te duur zou zijn: de ijzerprijzen zijn zoo geweldignbsp;gedaald, dat het verschil ongelooflijk is: bij eene aanbesteding vannbsp;ijzerwerk voor de spoorwegen was onlangs de minste inschrijver 50 pet.nbsp;beneden de raming!

106. VAN BOSSE AAN VAN LANSBERGE, 5 Febr. 1879 i).

De laatste woorden van dat schrijven geven mij in de eerste plaats aanleiding tot antwoord: ,,ik hoop dat die zaak vóór mijn vertrek aan dennbsp;gang zal zijn”. Ik meen daaruit te moeten opmaken, dat het Uw plan isnbsp;om niet langer dan vijf jaren in Indië te blijven. Met het oog daaropnbsp;meen ik te moeten herhalen dat ik geenszins hecht aan den sacramen-telen tijd van vijfjaren. Integendeel: ik acht dien tijd kort genoeg. Wilnbsp;dus zeer bepaald er nota van nemen, dat ik geene enkele reden heb omnbsp;U aan dien tijd te binden; dat ik hem liever verlengd zag. En derhalve.nbsp;Uw eventueel vertrek in 1880 zal enkel het gevolg zijn van Uwen wensch.nbsp;Maar blijft die wensch bij U bestaan, dan zou ik dit gaarne vernemen omnbsp;er mijne plannen naar in te rigten. Mijn voornemen om af te tredennbsp;blijft bestaan. Maar daaraan valt ligter te denken, dan tot uitvoeringnbsp;ervan te komen. Mijne gezondheid is wel niet zoo als ik wenschte, maarnbsp;toch zóó verre beter, dat ik het werk weer af kan doen: en mijne collega’snbsp;willen mij daarom nog niet laten gaan. Vooral niet nu wij zoo veel tegenspoed hebben met het Departement van Oorlog. Juist op den dag vannbsp;de benoeming van den nieuwen titularis^) werd hij ernstig ziek; is nietnbsp;buiten gevaar, en het provisionele blijft dus daar bestaan. Ik moet dusnbsp;ook bij voorraad aanblijven, hoewel het toenemende geknoei der camarilla mij ernstig tegenstaat.

Maar daarom ook kan ik de questie van Uwe eventueele vervanging niet geheel buiten aanmerking laten.

De krantenkladders weten er reeds het hunne van! De een doodverft den burgemeester van Amsterdam ^).

Anderen weten stellig dat O. Van Rees de man reeds is! Ik geef U de meest stellige verzekering dat daarover geen enkel woord gesproken is,nbsp;althans met mij. Indien ik de voordrag! zal hebben te doen, zal ik nietnbsp;dan in den alleruitersten nood een oud Indisch ambtenaar voordragen.

Uit ’s Gravenhage. Antwoord op Van Lansberge aan Van Bosse no. 54 (niet aangetroffen).

J. C. C. den Beer Poortugaal.

“) Ihr. Mr. Cornelis jacob Arnold Den Tex. (1824-1882) 1868/79 burgemeester van Amsterdam.

206

-ocr page 385-

De benoemingen van Pahud ^), Myer en Loudon toonden genoeg aan wat men daarvan te wachten heeft: in de eerste plaats nepotisme, in denbsp;tweede de antecedenten in Indië!

Mijne plannen zijn geheel anders. Zooals ik U reeds bij eene vorige gelegenheid schreef, ik zou ten sterkste ijveren voor het denkbeeld omnbsp;een Luitenant G.G. uit te zenden die een drie- of viertal maandennbsp;voor Uw vertrek in Indië zou moeten zijn, en dien tijd zou moetennbsp;besteden om zich letterwijs te maken. Doch gaarne vernam ik van Unbsp;wat U daarvan dunkt. De schaduwzijde van zulk een maatregel is tochnbsp;deze: dat de ondergaande zon daarbij maar al te veel gelegenheid krijgt,nbsp;te ondervinden dat zijn rusttijd nadert! dat zij dus een onaangenaamnbsp;vierendeel jaars voor den boeg krijgt. Om die reden zou ik gaarne wetennbsp;wat Uw gevoelen daarover is.

Mijne schriftelijke en telegrafische mededeëlingen over den finan-ciëlen toestand zullen U, evenals mij zelf, niet zeer welkom zijn geweest. De koffy bragt gemiddeld 2% ets. beneden de vorige veiling op, ennbsp;bleef dan ook 2% ets. lager dan de raming in de begrooting: de tin f. 3nbsp;a f 3 V2 beneden die raming. Ik zie wel in dat er onder zulke omstandigheden van geene vaste bijdrage of sluitpost iets meer zal komen: zooalsnbsp;ik U vroeger schreef, de strijd daarover zal zijn schermen in de lucht!nbsp;Blijven de vooruitzigten op ruimen oogst bestaan dan gaan de prijzennbsp;zeker ook nog terug.

Bij al de politieke misères die het gevolg zijn van het antagonisme tusschen Rusland en Engeland komt nu de vrees voor de pest ons verdernbsp;ontrusten! Quarantaine is reeds gedecreteerd. Te Parijs maakte men-eene pacifieke revolutie zonder kruitverschieten of petroleum. Zullennbsp;de moderne Girondins het langer uithouden dan die van 1789 ? Espé-rons! Zoo ja, dan krijgt het monarchaal principe een gevaarlijken concurrent, vooral in ’t Zuiden, maar later ook in het ééne Duitschland.

107. VAN BOSSE AAN VAN LANSBERGE, 15 Febr. 1879 ^j.

Ik ontving Uwen brief no. 55 ^), en met dezelfde mail de requesten en voordragten betreffende de hooge militaire charges. Ik heb last gegeven deze ten spoedigste af te doen: de telegraaf zal U bij ontvangstnbsp;van deze, den uitslag wel hebben doen kennen.

Ook zal, zoo ik hoop, de telegraaf U dan evenzeer op de hoogte hebben gebragt van de uitzending van financiële ambtenaren. Ik heb met die

Charles Ferdinand Pahud (1803-1873) 1823 Gvtsdienst 1844 Directeur der producten en civiele magazijnen 1849 fd. Secr.Gen. Dept. Kol. 1849/55 Min. v. Kol.nbsp;Tijdens zijn ministerschap kwam het R.R. 1854 tot stand. 1856/61 G.G. Sinds 1867nbsp;Pahud de Mortanges.

Uit 's Gravenhage.

Niet aangetroffen.

— 207 —

-ocr page 386-

zaak ook al geweldigen last gehad van de uitstelzucht en de reactionnaire rigting in den Raad van State. In 1871 had ik het reglement op de benoeming van Indische ambtenaren aangevuld met eene bepaling dienbsp;de Regeering vrij liet om in speciale vakken specialiteiten zonder examennbsp;te zenden. Maar ik had naauwelijks mijn ontslag, of Van de Puttenbsp;veranderde dat weêr, evenals zoovele andere zaken die ik toen als verbeteringen voordroeg en invoerde, o.a. de spoorwegen! Mijne voorstellen werden teruggenomen en de uitvoering der zaak werd eenigenbsp;jaren vertraagd, alleen om te toonen dat v. d. P. het beter wist dan ik!nbsp;Nu moest ik wel eene afwijking van het besluit van 1864^) over de examina voordragen — dus er den grooten remschoen, den Staatsraad, innbsp;betrekken. Dat hield mij circa 10 weken op! — De voordragt van hetnbsp;personeel is nu naar den Koning: Ik hoop dat de camarilla mij daarnbsp;geen nieuwe spaken in ’t 'wiel steekt.

Bij de keuze van het personeel heb ik zooveel mogelijk personen aangenomen die in verschillende dienstvakken met comptabiliteitswerk belast waren. Voor de hoofdambtenaren koos ik twee zeer bekwamenbsp;controleurs der belastingen, Teupken en Knottenbelt ®). De eerste is welnbsp;reeds wat gevorderd in jaren; hij is 47, maar is een hoogst bekwaam mannbsp;in de belastingen (except zegel-, registratie- en successie), en in de ge-heele comptabiliteit daarvan. Gedurende 6 a 7 jaren was hij de regter-hand van den Inspecteur in de grootste inspectie, die der geheele provincie Zuid-Holland. Ik acht hem zeer geschikt om de belastingzakennbsp;in orde te houden: zeer zeker zou hij hier te lande de eerst openkomendenbsp;plaats van Inspecteur-provinciaal hebben gekregen. Met het oog opnbsp;zijn diensttijd en dienstbetrekking heb ik hem het maximum van denbsp;door U toegedachte tractementen toegezegd f. 1000.—.

De tweede hoofdambtenaar dien ik aanwierf, is mede controleur der belastingen. Knottenbelt. Hij is veel jonger dan Teupken, maar staatnbsp;zeer hoog aangeschreven bij Financiën. Ik wil niet beweren dat hij gelijknbsp;staat met Motké of S. v. Eyk, maar wel wat ijver en ambitie betreft:nbsp;hij pakt alles aan en werkt met veel succes ook buiten zijn ambtelijkennbsp;diensttijd. Hij zal ook zeer goed als Inspecteur van financiën kunnennbsp;fungeren; zijne inkomsten alhier heeft hij door eigen werk (het opleidennbsp;van jongelieden voor het vak der belastingen) zoo zeer weten te vermeerderen, dat ik hem een tractement van f. 800.— in Indië moestnbsp;toezeggen.

Voor nog twee ambtenaren no. i ben ik nog niet geslaagd, maar ik heb bruikbare stof op ’t oog. De zes dii minorum partium koos ik uit verschillende dienstvakken: één van de Generale Thesaurie bij Financiën;

b S. 1864-194.

b Willem Frederik Teupken (1830-82) In 1879 uitgez. n. N.I. t./b. Dir. Fin. 1880 lid Rekenkamer 1881 naar Nederland.

b Cornells Theodoor Knottenbelt. In 1879 uitgez. n. N.I.; 1880 insp. fin. 1885 gepensionneerd.

— 208

-ocr page 387-

één boekhouder bij de arrondissements betaalmeesters; één van de comptabiliteit bij Justitie (gevangeniswezen en justitiekosten); één van de comptabiliteit bij de Staatsspoorwegen; één van de Alg. Rekenkamernbsp;en één uit mijne eigene comptabiliteits bureaux. Aan ongehuwden kan iknbsp;U niet helpen, slechts één bachelor is er bij. Stelt men hier een jongen aannbsp;als klerk op f. 300— ’s-jaars, dan is hij binrten drie maanden geëngageerd: komt het tractement op f. 600 dan trouwt hij natuurlijk! wantnbsp;ze komen zonder eenige opoffering in ’t genot van pensioen voor weduwen en kinderen, en dat trouwt er dus maar zorgeloos mogelijk opnbsp;los. Maar brengen ze het nu tot adjunctcommies op f. 1200— na 12 a 14nbsp;jaren dienst, dan komen de zorgen, want met dat tractement moetennbsp;zij zeer lang tevreden zijn: f. 1400 a 1500 is in dien rang het maximum.nbsp;Van het zestal hebben er vier dien rang; één was commies (of hoofdcommies) en één boekhouder adj. commies. Voor comptabiliteitswerknbsp;in bureaux geloof ik U een deugdzaam stel te hebben gekozen.

Uwe meening dat de drukpers alhier zeer fel zou zijn over het ,,aver-tissement” door U aan de ,,Koningin der aarde” in het Zuiden gegeven, is, tot mijn genoegen, ongegrond. Pour l’honneur de la Castille is er hier en daar een woord over gezegd, maar met zeer weinig warmte.nbsp;De heeren der drukpers in de Oost hebben het hier overal verkorven,nbsp;nu zij zijn gaan praten over ,.scheiding” en over onverschilligheid voornbsp;’t Moederland. Ik zal natuurlijk niet reageren, maar wees verzekerd dat,nbsp;als een Daendels de geheele Indische drukpers eenvoudig opdoekte, ernbsp;hier geen traan over gestort zou worden. De Indische kraayers kennennbsp;de kaart van ’t land niet, en weten niet hoeveel Indophilen hun den rugnbsp;toedraayen, sedert zij het Dagblad en andere qui de mêmefarine, zijn gaannbsp;napraten over ’t geen de Staten Generaal doen. Als de schreeuwersnbsp;hun zin kregen — als de invloed der Staten Generaal op de Kolonialenbsp;zaken weêr geheel tot nul werd gereduceerd dan zullen zij het spoedignbsp;gewaar worden: men zou hen hier uitlagchen op den koop toe.

Wij bragten dezer dagen een veteraan ten grave: van Hoëvell. Sedert lang was hij kwijnende: vooral de herhaalde slagen die hem in zijnenbsp;kinderen troffen hebben hem zijne laatste levensjaren verbitterd. Iknbsp;zie in de Indische kranten, dat hij ook al onder de achterblijvers werdnbsp;gerekend! En dat de man aan wien die kladders de vrijheid van schimpennbsp;en smalen te danken hebben, waarvan zij zoo ruim gebruik maken!

Maar welligt meenen zij dat zij daardoor ook leden van den Staatsraad zullen worden! 'die tijden zijn voorbij! Het courantenschrijven komt hoe langer hoe meer in discrediet bij den grooten hoop; het getalnbsp;dergenen die als redacteurs bekend willen staan neemt meer en meernbsp;af. De wijze waarop de pers in Indië zich over de waarschuwing uitlaat,nbsp;geeft mij aanleiding om ze te vergelijken bij de honden die met den parnbsp;force halsband worden gedresseerd: als zij een ruk voelen, knorren zijnbsp;wel, maar wagen het toch niet te bijten! Ik heb er overigens niets tegen

14

— 209 —

-ocr page 388-

dat zij zich vrij uitlaten, maar het opstooken tegen Regeering en Staten Generaal dient op te houden: dit gaat te ver. Ware er ooit eene Indischenbsp;Begrooting afgestemd of besnoeid om het Moederland te bevoor-deelen, dan had men reden om te klagen. Maar dat is nooit geschied!nbsp;De ligtzinnigheid, waarmede men in Indië den oorlog met Atjeh begon,nbsp;is de oorzaak van den tegenwoordigen toestand en het geld dat daarvoornbsp;is besteed, is toch bijna geheel ten bate van Indië gekomen; zullen denbsp;leveranciers dit ontkennen ?

Welligt trof het Uwe aandacht dat Oostenrijk en Pruisen overeengekomen zijn om art. 5 van het Tractaat van Praag (N. Sleeswijk betreffende) buiten werking te stellen. Dit geeft aan de Weener Freie Presse aanleiding tot het beweren dat daar zeer veel achter steekt; datnbsp;Bismarck, Andrassy en Waddington zich verstaan hebben om Oostenrijk in Turkije vrije hand te laten tot annexatie, terwijl Oostenrijk hunnbsp;vrije hand laat om België en Nederland te annexeren. Onze oude bekende^), de pacificateur van 1867, die nu te Weenen zit, is over het beweren zeer ongerust. Waarschijnlijk denkt hij dat de conspiratie gevolgnbsp;zal hebben, nu Engeland de handen vol heeft in Klein-Azië, Africa ennbsp;Afghanistan. Het zal U reeds bekend zijn dat de Engelschen in dennbsp;Kafferoorlog eene zeer belangrijke nederlaag leden. Evenwel beweertnbsp;Van Zuylen dat de Freie Presse het artikel schreef op grond van berigtennbsp;uit de entourage van Bismarck! Ik heb er nog niet veel zorg voor: Iknbsp;wilde het U echter schrijven omdat het Weener artikel welligt in denbsp;Indische bladen zal opgenomen worden, en daarin stof tot beschouwingen zal opleveren, in verband met de fraaye schrijverij van Monsieur van den Berg.

Men vestigt mijne aandacht nu op het Amsterdamsch Handelsblad van gisteren®), waarin de waarschuwing aan de Indische drukpers aannbsp;mij wordt geweten en aangedrongen op eene interpellatie in de Tweedenbsp;Kamer! Het kan dus wel zijn dat één of ander lid aan dien last gehoornbsp;geeft! Veel troost hebben ze van mij niet te wachten.

Ik kan alleen zeggen dat er geen last van hier is gegeven, maar dat ik geen enkele reden weet om Uwe handeling te berispen.

108. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 21 Aug. 1879®).

Ik meen U bij het optreden van Van Rees geraden te hebben om niet te warm in zijn liefhebberijen meê te gaan, omdat zijn toestand vrij

b Mr. Julius Philip Jacob Adriaan graaf van Zuylen van Nijevelt; (1819-94) 1842 dipl. dienst; 1866/68 Min. Bt, Z. 1867 Luxemburgsche kwestie (evt. verkoopnbsp;aan Frankrijk, bezwaren van Pruisen) Congres Londen ter regeling nieuwe positienbsp;van Luxemburg; 1875/83 gezant te Weenen; 1883/94 lid R. v. St.

b Nieuwe Amst. Crt., Alg. Handelsbl. van 14 Febr. 79-15146.

^) L'it 's Gravenhage.

— 210

-ocr page 389-

precair was. Ik voorzag niet dat ik zoo spoedig zijn opvolger zou worden. Het is toch zoo en ik wil den zoo druk doorgebragten dag niet eindigennbsp;zonder U zelf mijn optreden heden te melden. Ik heb tot bij 12 uur metnbsp;Van Rees, dien ik nimmer gezien had, gepraat; de hoofdambtenarennbsp;achter elkander ontvangen en over de hangende kwestien gesprokennbsp;en daar tusschen door een goed deel der Mem. v. Toelichting dernbsp;Indische Begroeting en op eenige punten die begroeting zelve latennbsp;omwerken .... Ik heb op de begroeting de bijdrage van 4 millioennbsp;vervangen door een memoriepost, den memoriepost voor verplaatsingnbsp;der Secretarie naar Buitenzorg er uit genomen en insgelijks de postennbsp;betreff. afschaffing der pantjèndiensten; daarentegen heb ik weer eennbsp;ƒ 60/000 voor het personeel Waterstaat, door Van Rees geschrapt, er innbsp;gebragt en insgelijks de som voor Uw reizen, die Uw vriend Otto eveneens gesupprimeerd had.

Hij heeft overigens naar het schijnt onbarmhartig geschrapt op publieke werken en dit is goed ook, want wij moeten ons thans er maar in vinden dat de magere jaren zijn aan gebroken en de weelde hier en innbsp;Indië besnoeyen. Zeer gaarne had ik den post voor Atjeh van meer dannbsp;9 millioen tot een 5-tal gereduceerd, maar Six^) beweerde dat het onmogelijk was en in den wilde schrappen met zekerheid van teleurstellingnbsp;was nimmer mijn lust.

Mogt echter de wending der zaken op Atjeh U aanleiding geven om de raming te verminderen, telegrafeer mij zulks daar ik dan nog bijtijdsnbsp;het cijfer van het deficit, thans een dikke 6 millioen, verminderen kan.

Van Rees sprak mij voor Atjeh van een civiel Gouverneur Pruys van der Hoeven, dien men moest verzoeken enz. enz. Ik voor mij zal daarnbsp;niets aan doen voordat meer zekerheid bestaat dat de rust zich consoli-dere. In den actuelen toestand zou een civiel hoofd met een militairennbsp;bevelhebber nevens zich niet te overziene ellende met zich slepen.

Zijt Gij zóó warm voor de afschaffing der heerediensten aan de hoofden ? Het is geen kwestie van geld maar eene politieke en ik zalnbsp;ernstig en geheel onbevooroordeeld onderzoeken, alvorens een afzonderlijk ontwerp voor te dragen. Bij de begrooting mag een zoo gewig-tige maatregel niet doorgehaspeld worden ook met het oog op de bevoegdheid der Eerste Kamer. Moet men deze dwingen om te handelennbsp;als met de Preangerhervorming ?

109. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 28 Aug. 1879

Op het oogenblik dat ik voor het eerst weder op het Departement

Jhr. J. D. Six, hoofdcommies Dept. v. Kol., chef milit. zaken.

Ilegin V. uitvoering vóórdat Eerste Kamer Ind. Begr. had behandeld, waarop deze de begr. verwierp. (Vgl. J. W. de Klein: Het Preangerstelsel, diss. (Leiden) Delftnbsp;1931, pag. 123 e.v.).

Uit ’s Gravenhage.

2II

-ocr page 390-

van Koloniën tot U een vertrouwelijk woord rigt, treft mij de omstandigheid dat sedert mijn vertrek op ii September 1876, dus binnen drie jaren, Gij reeds driemalen, den interimairen Minister daargelaten, vannbsp;leidsman zijt veranderd. Wat zou er in ’s Hemelsnaam van onze kostbare bezittingen worden indien hun bestuur zich naar zoo dikwerf afwisselende inzigten moest regelen en wanneer bij de Indische Regeringnbsp;niet de zelfstandigheid en de kracht voorzaten om het liefhebberen opnbsp;Koloniaal gebied weerstand te bieden ? Er zou een poel van verwarringnbsp;ontstaan, wanneer mannen als mijn voorganger, behept met allerleinbsp;liefhebberijen in een lange ambt.elijke loopbaan gekweekt, elkandernbsp;spoedig opvolgden en aan het gezag gekomen hun lievelingsdenkbeeldennbsp;poogden te verwezenlijken. De rampzalige afwisselingen van Ministers,nbsp;eene wrange vrucht niet van het constitutioneel stelsel maar van onzenbsp;nationale inborst, hebben sedert eenige jaren het element van bestendigheid naar Indië overgeplaatst. En het is daarom regt en pligt der Indischenbsp;Regering om wederstand te bieden, waar zij zich geplaatst ziet tegenovernbsp;onbekookte bevelen van eene Koloniale specialiteit uit het Moederland.nbsp;Geen bedreiging met ontslag, maar eene kalme, beredeneerde houdingnbsp;van passieven wederstand. wordt in die gevallen door ’s Lands belangnbsp;geboden.

Ziehier de verklaring van wat ik U onlangs in een partikulieren brief schreef^) en dat Gij blijkens Uw jongste antwoord verkeerdelijk voor-steldet als een aansporing tot geheime, slinksche en onopregte oppositie.nbsp;Niemand is daarvan meer afkeerig dan ikzelf, maar ik vertrouw dat Gijnbsp;thans, met het oog op de aftreding van Van Rees, de juistheid mijnernbsp;toenmalige waarschuwing waardeeren zult.

Een andere pronostic, dat door de uitkomst bewaarheid werd, is de inhoud van den brief dien ik U bij het optreden van het laatste Kabinetnbsp;over het fiasco van Kappeyne te verwachten enz. schreef^).

Ongaarne zou ik mij thans aan voorspellingen wagen. Maar ontveinzen kan ik het niet, dat ik met bijzonder weinig opgewektheid thans denbsp;inoeyelijke taak aanvaard heb. Toen Lynden van den Koning de op-dragt ontving, schreef hij mij onmiddelijk tot raadpleging. Toen ik hemnbsp;sprak, verklaarde ik mij alleen bereid onder voorwaarden van aannemingnbsp;der Schoolwet als chose jugée maar van behoedzame uitvoering, vannbsp;hoegenaamd geen reactie ook niet op handelsgebied en in het algemeennbsp;van het volgen eener bezadigde politiek, die ten doel had om de talrijkenbsp;gematigde elementen in de Kamer zoowel links als regts tot zich tenbsp;trekken en te vereenigen. Ongelukkig had Lynden ook Heemskerk getelegrafeerd en het bleek mij al dadelijk uit het gesprek dat ik met beidennbsp;had, dat deze, ook als specialiteit voor Justitie, onbruikbaar was in eennbsp;Kabinet met eene taak als ik ze voorstelde. Toen dan ook Lynden ter

Niet aangetrofïen. Niet aangetrofïen.

212

-ocr page 391-

uitvoering mijner gedachte bij sommige gematigden, als Six b.v. aanklopte bleek het al dadelijk dat Heemskerk eene pierre d’achoppement was. Later bij de Kabinetsformatie, toen, bij het bedanken van Vannbsp;Naamen^) en Rochussen voor Finantien, Lynden naar van der Heimnbsp;wilde nam ik de vrijheid ook daartegen mijn veto te stellen. Nu isnbsp;Vissering wel bejaard en geen zeer krachtig karakter, maar hij heeftnbsp;dit voor dat hij bekwaam en in al wat de finantiele, belastings en anderenbsp;kwestien en theorien betreft, ervaren is. Hij kent de materie en hoevelennbsp;moeten zich niet eerst, ook theoretisch op de hoogte stellen. Modderman ®) kwam in aanmerking, vooral wegens het groot deel dat hij aannbsp;het ontwerpen van het nieuw Strafwetboek had. Staatkundig schijnt hijnbsp;geheel met mij eens te zijn, zooals mij bleek uit een brief aan Lynden,nbsp;dien ik had kunnen onderschrijven. Six is een oude Academievriend,nbsp;bekwaam en eerlijk van karakter, hetgeen dubbel te pas komt, nu mennbsp;bij niet dadelijke uitvoering der geheele Schoolwet de beschuldiging vannbsp;oneerlijkheid zal doen hooren. Klerck ®) is beter dan iemand voornbsp;Waterstaat berekend. Kip heeft eene gunstige herinnering nagelatennbsp;en Reuther is homo novus, men zegt zeer op de hoogte van al watnbsp;zijn vak, de artillerie, betreft.

Het zwakste element der kombinatie is Lynden, de formateur zelf, die door zijn anti-revolutionnaire herinneringen nogal kwetsbaar is.nbsp;Zwak is ook het redenaarstalent van het Kabinet. Men zegt echter datnbsp;Modderman uitnemend spreekt en ik houd het er voor dat Six hetnbsp;spoedig leeren zal.

Het zonderlingste is dat terwijl Heemskerk, Beyen, van der Heim R. J. Schimmelpenninck zeer teleurgesteld zijn, wij behalve Lynden,nbsp;Kip en misschien Klerck, de taak zeer tegen onzen zin aanvaarden.

.....De afschaffing der pantjendiensten zal ik met aandacht nagaan

uit de sedert 1876 gewisselde stukken. Mijn denkbeeld is steeds geweest een geleidelijke vermindering van de diensten zoowel den Lande alsnbsp;den hoofden verschuldigd en vooral een gelijktijdige. Dergelijke handelwijze stemt dunkt me overeen met het R.R. en wekt minder politiekenbsp;bezwaren. Deze echter zijn niet gering, vooral thans, en de kwestie vannbsp;opportuniteit mag niet buiten beschouwing blijven. Gij herinnert mijnbsp;aan woorden die ik U schreef vóór mijn aftreden. Ik heb ze niet nageziennbsp;maar moeyelijk kan ik gelooven dat toen mijne overtuiging anders wasnbsp;dan nu: tegenover het ontnemen der diensten, alle of eenige, aan de

*) Jhr. Mr. W. Six.; Min. Bn Z., tevoren Cs. des Konings Zeeland.

Mr. A. van Naamen van Eemnes,, lid le Kamer (Overijsel).

Jhr. Mr. W. F. Rochussen, trad Sept. 1881 op als Min. Bt. Z.

Prof. Mr. S. Vissering; Min. v. Fin.

Prof. Mr. A. E. J. Modderman; Min. v. Just.

Jhr. G. J. G. Klerck; Min. v. W.H.N.

A. E. Reuther; Min. v. Oorlog.

Mr. R. J. graaf Schimmelpenninck van Nijenhuis; was Min. v. Fin. in het Kabinet Van Zuylen van Nijevelt.

— 213

-ocr page 392-

hoofden moet staan een tastbare zigtbare vermindering der heere-diensten aan den Lande. En wat in 1876 bereikbaar scheen wegens de finantiele omstandigheden is dit nu gewettigd door den actuelen toestand ? Men behoeft de vraag slechts te stellen. Mij komt voor dat denbsp;meest stricte economie thans pligt is. Het gaat toch niet aan telken jarenbsp;met een tekort te sluiten. Ik hoop nog dat in Atjeh eene keer zal komen.nbsp;Maar in ’s Hemels naam geen overyling. In Uw jongsten brief aan Vannbsp;Rees, dien deze mij uit Brussel ter lezing zond ^), las ik met schrik datnbsp;Gij aan Van der Heyden bevelen gezonden had om nu met vechten tenbsp;eindigen en in de tweede plaats dat Boumeester in Augustus naar Atjehnbsp;trok om zich van den toestand geheel op de hoogte te stellen. Mij dunkt,nbsp;dit laatste had moeten voorafgaan en er was alle reden om eerst hetnbsp;onderzoek van Generaal Boumeester af te wachten vóórdat eene veranderde houding aan Van der Heyden voorgeschreven werd. Ook uit hetnbsp;ambteloos leven, ten vorigen jare, waarschuwde ik U tegen te spoedigenbsp;inkrimping van zee- en landmagt. Atjeh was steeds een bron van teleurstellingen. Bij de laatste mail vond ik nog de bewijzen hoe weinig wij innbsp;tel zijn bij de bevolking van de oevers der Passei rivier. Laat onsnbsp;vooral voorzigtig zijn.

Ik hoop Dinsdag in den Ministerraad voor te stellen om den Koning in overweging te geven U uit te noodigen nog vooreerst het bewind nietnbsp;neer te leggen. Gij zijt wel niet voor 5 jaren benoemd, maar het is adatnbsp;en Z.M. zal ik zeggen dat Gij anders alligt Uw ontslag vragen zou.

iio. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 5 Sept. 18792).

Gij ontvangt per volgende twee brieven van mij over Siak ®), waarvan de eene althans geheel door mij ontworpen is bij verschil van gevoelennbsp;met Van der Wyck en Van Alphen die beiden ook het niet eens zijn.nbsp;De laatste acht van belang het herkrijgen van Siak zijner vroegere predominerende positie, de eerste wilde geen som in eens maar met eenenbsp;jaarlijksche rente Siak’s regten op de Onderhoorigheden afkoopen. Mijnenbsp;opinie leert Gij uit den brief. De zaken moeten m.i. in statu quo blijvennbsp;tot aan den dood des Sultans. Laat hij zijn nominel gezag houden. Hijnbsp;had niet meer in 1858 en tot handhaving van meer heeft de Ned. Regering zich niet verbonden. Is hij echter geheel aan lager wal, mennbsp;helpe hem met enkele kleine voorschotten. Met zijn opvolger is laternbsp;vóór diens bevestiging de afstand dier regten tot een voorwaarde tenbsp;stellen voor zijn optreding. Eene geheel andere kwestie is die der belastingen nog door den Sultan en anderen geheven in Siak zelf. Daaraan

Niet aangetroffen.

Uit ’s Gravenhage.

Verb. 5 Sept. 79 no’s R/15 en 14.

Jhr. F. E. M. Van Alphen, secr.-gen. Dept. Kol.

214

-ocr page 393-

is een einde te maken door afkoop maar na een onderzoek grondiger dan het tot nu toe ingestelde.

Eenige dagen geleden had ik bij mij Pruys van der Hoeven. Hij kwam zich beschikbaar stellen om vóór het einde van zijn verlof terug te keerennbsp;indien hij geplaatst kon worden. Ik weet wel dat reeds mijn voorgangernbsp;hem voor Atjeh op het oog had. Maar dit was denkelijk een casus pronbsp;amico. En nu ben ik niet alleen een vijand van inmenging van persoonlijkenbsp;belangen in kwestien van algemeen belang, maar acht ik ook zeer verkeerd om iemand, die zich zeer voelt en op zijn succes in Palembangnbsp;trotsch is, na te loopen. Ik heb hem gezegd U te zullen vragen of Gijnbsp;hem noodig hebt. In dat geval telegrafeer slechts met aanduiding dernbsp;betrekking die hij zou vervullen. Want hij gaf mij te kennen alleen metnbsp;bevordering zoo spoedig weder in dienst te willen treden. Zeker is hetnbsp;een flink ambtenaar èn voor Celebes èn voor de Westkust van Sumatranbsp;èn eventueel voor Atjeh geschikt.

In Uwen laatsten brief aan Van Rees schijnt Gij zeer warm voor de zoogen. conversie, terwijl ik mij herinner vroeger van U vernomen tenbsp;hebben dat niemand op Java er meer aan dacht als Levyssohn.....

III. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, ii Sept. 18792).

Zooeven ontving ik de mail van 10 Aug. waarbij Uw besluit 2) o.a. betreffende het handhaven van de grens op Borneo tegen usurpatie vannbsp;den Sultan van Solok. Al dadelijk kan ik U zeggen dat ik het geheelnbsp;met U eens ben. Die geheele zaak van Overbeck is behalve door dennbsp;politicus Van Alphen wel ietwat a la légère hier behandeld. Ik acht zenbsp;van ernstigen aard. Zeker behoor ik niet tot hen, die elke vreemde nederzetting ook op dat deel van Borneo dat niet onder ons staat belettennbsp;willen, maar evenmin deel ik het gevoelen dat dergelijke handels- ennbsp;landbouwvestigingen voor ons wenschelijk zijn. In elk geval is hetnbsp;zaak dat wij met aandacht de zaak volgen en zoo noodig ons eigen regtennbsp;bevestigen en verzekeren. De Waal heeft in zijn laatste deeU) denbsp;kwestie onzer regten op Borneo behandeld, met veel scherpzinnigheidnbsp;en geleerdheid, maar hij schrijft zóó koud zóó cyniek dat men boos isnbsp;tegen zich zelf wanneer men hem gelijk geven moet.

Met zeer veel genoegen ontvangen wij de betere berigten uit Atjeh. Men zij echter voorzigtig. Het voorbeeld van Affghanistan strekke totnbsp;leering. Het is niet genoeg dat de kracht der wapenen gevoeld wordenbsp;voor het oogenblik. Men late tijd om zich te wennen aan ons gezag ennbsp;verzwakke intusschen niet de waarborgen, waarop het steunt. In hetnbsp;verminderen der troepen, hoe gewenscht ook, zij men allervoorzigtigst.

Niet aangetroffen.

Uit ’s Gravenhage.

2) Van 9 Aug. 79—22 (Vgl. Verb. 2 Dec. 79—T/19).

,,Onze Indische Financiën” dl. Ill 1879; pag 187 e.v.

— 215

-ocr page 394-

112. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, i8 Sept. 1879I).

. . . De Troonrede is gunstig opgenomen door de dagbladen en heden in de Eerste Kamer heeft Van Twist de optreding van het Kabinetnbsp;geregtvaardigd door de eischen van het oogenblik gevonden. Ik bennbsp;zeker dat het in de Tweede e.k. Maandag niet zoo makkelijk toegaan zal.nbsp;De Kerkelijke partijen zijn verwoed over de toezegging eener uitvoering der Onderwijswet en aan de andere zijde schijnt door Kappeynenbsp;en Tak bij de liberalen sterk geïntrigeerd te worden tegen het Kabinet.nbsp;Deze twee schijnen zich maar het verlies hunner portefeuilles niet tenbsp;kunnen getroosten. Men had steeds gezegd, hij zelf het meest, datnbsp;Kappeyne er af wilde; dat Minister zijn hem verveelde en hij zijne praktijk weder wilde opvatten. Van dat alles schijnt niets aan. Hij wil eenenbsp;politieke rol weder spelen en wordt daarin niet weinig gesteund door dennbsp;zeer eerzuchtigen Tak. Hun doel dezen zomer met het provoceren dernbsp;crisis was om aan de eene zijde den Koning au pied du mur te zettennbsp;en hunne partij tot blinde gehoorzaamheid te dwingen. Dit plan vielnbsp;in duigen door het beroep door den Koning op Van de Putte, Cremers®)nbsp;en de Vries ®) gedaan. Dit gaf verdeeldheid en ruzie in de partij en baandenbsp;toen zij ook niet slaagden den weg tot het roepen van iemand buiten denbsp;Kamer en maakte het aanblijven van Tak en Kappeyne ook door dienbsp;verdeeldheid onmogelijk.

Van Rees en Gleichman schijnen met Van de Putte en Cremers in verbinding gestaan te hebben. Zij zijn althans brouillés a mort metnbsp;Kappeyne. Cremers heeft de wraak der Kappeynisten, wier leider in dt;nbsp;Tweede Kamer Tienhoven is, reeds ondervonden. Hij is niet op hetnbsp;drietal voor President gekomen omdat de Kappeynisten met de ultra-montanen zich verstaan hadden en tegen de stem van deze voor Miran-dolle de hunne aan Luyben gaven. Gij begrijpt hoe genoegelijk te midden van al die intrigues de positie is van lieden die als ik er niet vannbsp;houden en hun voorstellen a la merci zien van de eene of andere combinatie van minderheden. Enfin wij zullen zien, op het gezond verstandnbsp;der natie moet vertrouwd worden.

Zooals Ge weet, heb ik uit de Indische Begroeting de voorstellen genomen betr. de afschaffing der pantjendiensten en het equivalent. Ik ben steeds de meening toegedaan geweest dat men langzamerhand dennbsp;druk der pantjen- en Gouvernementsheerediensten gelijkelijk vermin-

Uit ’s Gravenhage. Vervolg van brief, als bijl. ni opgenomen.

Vgl. Stort 16 Sept. 79-215.

A. J. Duymaer Van Twist, lid le Kamer (Zuid-Hoiland); vgl. pag. ii e.v. Handelingen le Kamer.

Mr. J. P. R. Tak Van Poortvliet.

Mr. E. J. J. B. Cremers lid 2e Kamer (Zuidhorn).

®) Mr. G. de Vries Azn.; lid R. v. St.

’) Mr. A. F. X. Luyben, lid 2e Kamer (Breda).

— 216 —

-ocr page 395-

deren moest, maar nimmer om in plaats daarvan eenen m.i. hoogst on-billijken druk stellen. Is het juist dat de pantjendiensten drukken op eene minderheid der heeredienstpligtigen, namelijk op hen die in denbsp;nabijheid wonen van Regenten en hoofden, dan is het ongerijmd omnbsp;voor de ontlasting van die minderheid allen te laten betalen. Ik neemnbsp;ook volstrekt niet aan dat het betalen van een hoofdgeld van ƒ i voor denbsp;bevolking eene zoo geheel onverschillige en nietige zaak is. Ik heb hetnbsp;geheele onderwerp nog niet genoeg overwogen maar mij komt het voornbsp;dat, daargelaten of het R.R. zulks toelaat, zeer bezwaarlijk een billijknbsp;equivalent te vinden is. Ook met het oog op de staatkundige bezwarennbsp;zou ik liefst gradatim de diensten afschaffen, bijv. eerst de pantjens vannbsp;mindere hoofden en tevens eenige bijzondere diensten; alzoo eenigszinsnbsp;wat de eerste betreft op het voetspoor van de maatregel van 1874. Laternbsp;zou men verder gaan en ten slotte ook de Regenten, hoofdpanghoeloesnbsp;enz. de pantjens ontnemen tegen eene vergoeding in geld. Deze laatstenbsp;zou voor een deel in eene vaste verhooging van het tractement aan hunnenbsp;betrekking verbonden, voor een ander deel in eene persoonlijke toelagenbsp;aan de titularissen, met hun dood vervallende kunnen bestaan. Op dienbsp;wijze ware welligt elk staatkundig bezwaar en alle ontevredenheid bijnbsp;de hoofden te vermijden, of althans zou deze laatste opgewogen wordennbsp;door de tevredenheid der bevolking. Als equivalent zou dan het innbsp;Indië meermalen geopperde denkbeeld van opcenten op de landrente,nbsp;gradueel in te voeren in aanmerking kunnen komen. Ik behoef U welnbsp;niet te zeggen dat ik het rapport aan den Koning mijns voorgangers vannbsp;3 Mei j.1.^) over de vijfjaarlijksche herziening der heerediensten nietnbsp;beaam, wat betreft de grondstelling, waarop het steunt namelijk denbsp;gedachte dat er ter zake van grondslagen voor heeredienst steeds eennbsp;misverstand èn bij Indische Regering èn bij Ministers bestond. Wat iknbsp;U overigens hier schrijf is de eerste vrucht van de lectuur de(r) verbazend omslagtige dossiers.

Ik zal nader de zaak bespreken met De Braauw en U officieel schrijven. In elk geval zal het wel onmogelijk zijn in de Kamers niet denbsp;toezegging te doen van weldra een stap in de rigting der verminderingnbsp;van heerediensten te doen.

Bij gebrek aan voedsel wordt dergelijke kwestie, evenals die ongelukkige bepaling van het Politie Reglement, eene groote politieke strijdvraag bij het begrootingsdebat.

1) Verb. 3 Mei 79-C/7.

Ihr. Mr. W. M. de Brauw, referendaris Dept. Kol. (1882/83 Min. v. Kol. 1884/97CS. des Konings Zeeland).

217

-ocr page 396-

113. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 2 Oct. 1879I).

Het was een pleister op de wond, geslagen door de mededeeling door Van Rees van Uwen laatsten partikulieren brieft). Daarin betreurt Gijnbsp;zóózeer de optreding van een conservatief Kabinet dat ik mijne oogennbsp;nauwelijks gelooven kon. Het komt mij voor dat Gij U over de conservatieve Kabinetten niet te beklagen hebt; Uwe benoeming tot G.G. ennbsp;tot Grootkruis van de Leeuw, en thans het aanzoek om te blijven, zijn,nbsp;voor zoover ik weet, niet van liberalen uitgegaan en wanneer Gij mijnbsp;toestemt dat Uw bestuur voor Indië weldadig is, dan mag daarvoor welnbsp;eenige waardeering te beurt vallen aan wie U voordroeg, tot verbazingnbsp;van het publiek. Maar laat ons hierover geen woord meer wisselen, nunbsp;ik den ouden Lansberge gevonden heb, die op mij vertrouwt even alsnbsp;ik op hem.

Ons debuut in de Tweede Kamer is m.i. niet bijster gelukkig geweest. Lynden heeft zich zeer goed gehouden, flink en toch niet kwetsend voornbsp;de gematigden zijner rigting of althans van die waartoe hij vroeger behoorde. Maar Six is mij zeer tegengevallen en heeft het Ministerie vannbsp;den beginne zeer gekompromitteerd. De positie toch is deze; de liberalenbsp;partij qua talis heeft voor het oogenblik door verdeeldheid geabdiceerd,nbsp;maar acht zich daarom volstrekt niet geroepen om met lust het Ministerie te steunen. Er is zelfs een zeker getal, 14, met Tienhoven ennbsp;Mirandolle, die nog den God Kappeyne aanbidden en a tout prix hemnbsp;en Tak weder op het kussen willen brengen. Kappeyne zelf dirigeertnbsp;hun bewegingen van uit het Westeinde. Aan de andere zijde staan denbsp;oud conservatieven die zoowel als de gematigden der kerkëlijke partijen.nbsp;Barge ®), Verheyen ^), Bichon®), Mackay ®), zelfs Heydenrijk en Elout *)nbsp;zeer wel begrijpen dat aan de invoering der Schoolwet niets te doennbsp;valt; op dat punt kunnen zij echter met de Regering niet mede gaannbsp;maar verlangden niets liever als dat deze hun mogelijk maakte om welwillende neutraliteit te bewaren. In de Troonrede en de Toelichting wasnbsp;Six al buitengewoon scherp geweest: invoering der wet ,,zoo spoedignbsp;als”, niet ,,zoodra” en dit was goed ten einde eiken misverstand tenbsp;voorkomen, maar nu komt daarbij dat in de discussie bij de § Onderwijsnbsp;hij niet anders doet dan hetzelfde telkens te herhalen en te verscherpennbsp;in de plaats van eenige algemeene betuigingen van welwillendheid ennbsp;waardeering. Van der Hoeven, het enfant terrible der clericalen heeft

Uit ’s Gravenhage; antwoord op Van Lansberge aan Van Goltstein van 23 Aug. 79 (niet aangetroffen).

Niet aangetroffen.

Mr. C. H. A. Barge (Eindhoven).

Jhr. Mr. J. B. A. J. M. Verheyen (Tilburg).

Mr. M. Bichon van IJsselmonde (Gouda).

Mr AE. baron Mackay (Amersfoort).

Mr. C. J. A. Heydenrijk (Nijmegen).

Jhr. Mr. P. J. Elout van Soeterwoude (Leiden).

218

-ocr page 397-

daarvan dadelijk gebruik gemaakt om de krijgstrompet te doen hooren en ook de meer gematigden, Luyben o.a., zijn als het ware met geweldnbsp;afgestooten. Dit is een groote politieke fout, want Gij begrijpt dat denbsp;14 Kappeynianen daarvan gebruik zullen maken om het Ministerienbsp;door amendementen, moties enz. te plagen. Zij hebben reeds door metnbsp;de clericalen een compact te sluiten belet dat Cremers op het drietalnbsp;voor het Presidentschap kwam.

De Indische Begroeting is reeds in de sectien onderzocht en Dullert wenscht ze nog in October te laten behandelen. Dit zou uitstekendnbsp;zijn......

Gij schrijft over onweerswolken in Uw verhouding met Van Rees-wegens de fabriek te Soerabaja en de conversiekwestie. Dit laatste begrijp ik niet en aan het Departement kan ik er geen spoor van ontdekken .....

Daar de mail van 9 Sept. ongelukkig den verkeerden weg opging en daarin zich bevond 's Konings beschikking op mijn voorstel om U tenbsp;verzoeken langer te blijven, zoo heb ik U gisteren volgens Uw verlangennbsp;telegraphisch de mededeeling gedaan op eene wijze die voor anderennbsp;onverstaanbaar is.

Wat Van der Heyden betreft, zoo beaam ik geheel wat Gij zegt voor zoover ik het beoordeelen kan maar in Uw voorstel van een pensioennbsp;van ƒ 20.000 kan onmogelijk getreden worden. Verre van mij is het zijnnbsp;verdiensten of prestige te willen loochenen maar zou men met dergelijknbsp;buitengewoon gunstbetoon geen onregt plegen tegenover anderen ? Mijnbsp;komt voor dat één van beide het best is óf wel hem in February bij gunstige uitzondering het pensioen van Gouverneur toe te kennen óf welnbsp;bij bevordering tot Luit. Generaal dat van zijn rang, hoewel hij er nognbsp;geen twee jaar in gediend heeft. Ik behoef U niet de namen te noemennbsp;van Indische Generaals, die, hoewel grooter en veelzijdiger verdienstennbsp;hen onderscheidden dan Van der Heyden, geen buitengewone gunstennbsp;bij pensionering genoten. Nu zie ik geen reden waarom Van der Heyden,nbsp;Atjeh verlatende, niet nog eene tijd lang eene militaire afdeeling zounbsp;kunnen kommanderen, en alzoo in reserve gehouden worden voor ongehoopte nieuwe Atjehsche moeyelijkheden. Kan het echter niet, ennbsp;Gij moet het beoordeelen, dan zie ik niet op tegen toekenning eenernbsp;finantiele gunst bij pensionering maar altijd binnen zekere grenzen.

. . . Van mij (is) geen onverstandig dringen tot bezuiniging in de Atjehsche zaak te vreezen is. Integendeel, ik zie de zaak zelfs niet zoo rooskleurig in als Gij en waar Gij ^spreekt van het vervangen van dennbsp;militairen door een ciyielen Gouv^neur in February, daar roep ik Unbsp;toe: maak toch vooral geen haast! Denk er aan dat onze invloed op de

'^) Mr. W. H. Dullert (Arnhem).

Er was kwestie gerezen over de noodzakelijkheid van verplaatsing van de fabriek voor Stoomwezen te Soerabaia. (Vgl. verb. 5 Sept. yg-N/zt).

— 219

-ocr page 398-

Atjehsche kust blijkbaar nog niet groot is en dat het de voorkeur verdient een weinig te lang de groote kosten te dragen dan later op nieuw te moeten beginnen! In mijn brief van s September sprak ik van hetnbsp;bezoek van Pruys Van der Hoeven en de daarin gestelde vraag wordtnbsp;nu reeds door Uw brief van 23 Augustus beantwoord. Ik zal dus denbsp;volgende week Van der Hoeven laten komen en hem het voorstel doennbsp;aan een deel van zijn verlof te renonceeren. Laat U echter ook doornbsp;zijne komst niet bewegen om, vóórdat de tijd daar is, een civiel bestuurnbsp;op Atjeh te vestigen. Overigens Van der Hoeven zeide me toen reedsnbsp;dat hij bevordering verlangt. Ik zie er niets tegen dat hij tot Gouverneurnbsp;•van Noord-Sumatra benoemd worde, maar dit is eene zaak die U aangaat. Het gebied zou dan behoorlijk afgebakend en in eenige Assistent

Residenties verdeeld moeten worden......

Zooals U bekend is het ontwerp van mijn voorganger betreffende eene vaste bijdrage ingetrokken ®). Thans ben ik in eene korrespon-dentie met Finantien over eene eventueele regeling. Ik verlangnbsp;behoud van het stelsel bijdrage sluitpost maar met het stellen van eennbsp;maximum bijv. 8 millioen en wijziging der Comptabiliteitswet zóódatnbsp;de overschotten der Indische diensten enkel aan Indië te goede komen.nbsp;Ik vind het eene dwaasheid dat Nederland niet in het voordeel vannbsp;groote koffyoogsten, hooge prijzen en rustige tijden in Indië zou deelen,nbsp;maar evenzoo acht ik het dwaas dat Indië ook in de meest ongunstigenbsp;tijden zou moeten leenen om aan Nederland, dat zelf daartoe zijn kredietnbsp;beschikbaar stelt en alzoo facto zelf leent, eene vaste bijdrage te geven.nbsp;Ten andere moet a tout prix gevonden worden een prikkel voor eennbsp;zuinig finantieel beheer. Dit ontbreekt ginds nog veel meer dan hiernbsp;en zal welligt ontstaan wanneer men zal begrijpen dat al wat overschietnbsp;voor Indië is. Die vaste bijdrage heeft alleen dan zin wanneer de toestand bij ons ware al tusschen Engeland en Britsch-Indië, maar zoolang de Ned. wetgever de Indische Begrooting vaststelt, zou dat stelselnbsp;allergevaarlijkst worden. Wat kan het hem dan schelen, of eene socialenbsp;verandering dan wel een roekelooze oorlog de finantien van Indië tenbsp;gronde rigt. Nederland geniet toch de bijdrage. Daarbij zal de onverschilligheid ten aanzien van Indië algemeen worden. Zij is nu reedsnbsp;groot wegens het ophouden der voordeelen.

114. VAN LANSBERGE AAN VAN GOLTSTEIN, 2 Oct. 1879 ^).

Ik (moet) U eerst dank zeggen voor de toezending van het telegram betreffende het verlangen des Konings dat ik aanblijf, dat ik heden-

Vgl. bijl. iio.

Niet aangetroffen.

Zie bijl. 76 Bijblad 78/79.

'*) Uit Buitenzorg; antwoord op de brieven als bijl. 108 en 109 opgenomen.

— 220

-ocr page 399-

ochtend ontving. Ik was anders voornemens geweest per volgende mail mijn ontslag aan te bieden daar er anders geen tijd overbleef voor denbsp;toebereidselen van mijnen eventuelen opvolger. Ik ben natuurlijk zeernbsp;gevoelig voor dit vernieuwd blijk van vertrouwen. Ik zal aan de zaaknbsp;geen ruchtbaarheid geven voordat ik U, in antwoord op den brief in hetnbsp;telegram bedoeld, heb berigt dat ik ter beschikking des Konings blijf.nbsp;Dit neemt niet weg dat er nu reeds over gesproken wordt omdat hetnbsp;publiek vrij algemeen verwacht dat ik aangezocht zal worden om tenbsp;blijven. Zelfs het Bat. Handelsblad bevatte hieromtrent onlangs eenigenbsp;beschouwingen die natuurlijk noch voor U noch voor mij vleyendnbsp;waren ^). Ik rep daarom alleen hiervan omdat Gij niet denken zoudtnbsp;dat er vanwege de ambtenaren indiscreties begaan zijn of dat ik mijnnbsp;besluit zou bekend maken vóórdat de Koning er kennis van draagt.nbsp;Dat Van Bosse mij indertijd zoodanig aanzoek deed is reeds lang uitnbsp;Holland hier overgeboekt. Met veel genoegen merkte ik uit Uwen briefnbsp;van 28 Aug. dat de beschouwingen in mijn brief van 23 Aug. vervatnbsp;ook de Uwe zijn geweest en dat de formatie van het Kabinet op diennbsp;grondslag heeft plaats gehad. Merkwaardig vind ik het dat de Arn-hemsche Courant *) dezelfde denkbeelden is toegedaan omdat die courant, niettegenstaande hare vlagen van radikalisme en excentriciteitnbsp;dikwijls meer onpartijdig en onafhankelijk dan andere bladen de opinienbsp;.van het land teruggeeft. Gij hebt evenwel groot gelijk dat Gij geenenbsp;voorspellingen doet. Zulks is toch bij ons zeer gevaarlijk en daarenbovennbsp;het lot van het Kabinet hangt niet alleen van U af, maar ook van Uwenbsp;collegas. Wat Indië aangaat behoef ik U niet te zeggen dat Gy bij mijnbsp;al de medewerking zult vinden die Gij van mij kunt verwachten en dienbsp;ook het gevolg zal zijn van de overeenkomst in denkbeelden die tusschennbsp;ons omtrent de meeste punten bestaat. Daar waar wij het niet eens zijn,nbsp;hoop ik dat ik bij mijne pogingen om U te overtuigen niet zondernbsp;vrucht zal kunnen wijzen op mijne vijfjarige ondervinding en mijnenbsp;aanhoudende en onpartijdige studie der Indische toestanden. Ten diennbsp;opzigte wijs ik al aanstonds op de kwestie der afschaffing der onder-collecteurs. Dat ik den Raad van Indië over het beginsel niet heb geraadpleegd is zeer natuurlijk aangezien de Raad tot twee malen toenbsp;verklaard had er zich mede te vereenigen, terwijl toen de bezwarennbsp;van mij kwamen. In Uwen brief maakt Ge zelfs gebruik van mijnenbsp;argumenten tegen de intrekking ®). De toen geopperde bezwaren bestaannbsp;mijns inziens nog, maar de door mij opgedane ondervinding heeft mijnbsp;doen zien dat er bezwaren van gewigtiger aard zijn tegen het behoudnbsp;der betrekking. In een enkel jaar toch heb ik vier kriminele vervolgingen

Van 20 Sept. 79-220 in ,,Indisch Mailoverzicht”.

Bijl. 109.

Niet aangetroffen.

Van 22 Aug. 79-7879. in hoofdart. over het Kabinet.

Verb. 27 Aug. 79—13.

—¦ 221

-ocr page 400-

zien instellen tegen onderkollekteurs, leden der meest aanzienlijke en populaire geslachten, zoons van verdienstelijke Regenten. Gelooft Genbsp;nu niet dat zoodanige feiten meer geschikt zijn om het prestige der In-landsche aristokratie te verzwakken dan de vermindering der baantjes ?nbsp;Andere ambtenaren hebben zich aan misdrijven schuldig gemaakt omnbsp;familie-leden wier kas niet in orde was bij te springen. Voor de Regentennbsp;is zulks zelfs een voortdurende bron van uitgaven, waarop niet gerekendnbsp;is en die ten gevolge hebben dat zij zich in schulden steken . . . Hetnbsp;komt mij èn impolitiek èn immoreel voor lieden die daartegen nietnbsp;bestand zijn in voortdurende verzoeking te brengen. Dit geldt niet alleennbsp;de ondercollecteurs maar ook de dessahoofden die zoo dikwijls de doornbsp;hen geinde belastingen ten eigen bate aanwenden en hunne kas aanvullen door ten tweeden male de belasting te innen of de ontdekkingnbsp;van het te kort door knoeyen met den ondercollecteur pogen te verhoeden. Nu kan er geen kwestie zijn van het ontnemen der collecte aannbsp;de dessahoofden wegens onoverkomelijke praktische bezwaren, maarnbsp;tegenover het bezwaar dat de Europesche ontvangers meer in aanraking zouden komen met de belastingschuldigen (een der argumentennbsp;vroeger door mij gebruikt en nu door U overgenomen) staat het voordeel dat het direkt toezigt dier ambtenaren de knevelarijen der dessahoofden zullen doen verminderen. De kwestie van uitgaven is vannbsp;geen belang, maar wel die van politiek en moraliteit. Ik zal niet op denbsp;zaak terugkomen omdat er in ieder geval geene urgentie is en men nietnbsp;telkens op gedane zaken kan terugkomen, maar ik beveel zeer de bovenstaande beschouwingen in Uwe aandacht aan. In ieder geval zult Genbsp;daaruit zien dat het door mij gedane voorstel het gevolg was mijnernbsp;overtuiging en niet om den heer Van Rees een zijner stokpaardjes tenbsp;helpen berijden. Trouwens dat ik daartoe niet genegen was zult Ge ontwaren door mijn tegenstand tegen de intrekking der patihs, het bevorderen der conversie, de staking der overbrenging van de fabrieknbsp;te Soerabaja, de vermindering van het personeel bij enkele diensttakken enz. Ik heb dus wel degelijk den weerstand geboden, dien Gijnbsp;zoo noodzakelijk achtte voor de stabiliteit van het bestuur in Indië,nbsp;maar ik behoef niet te zeggen voor iemand die hét karakter van Van Reesnbsp;kent, dat een van ons beiden op den duur het veld zou hebben moetennbsp;ruimen.

Ik heb in mijne correspondentie U, na Uwe aftreding nimmer over andere zaken geschreven als de Atjehzaak en enkele personenkwestiennbsp;omdat ik het niet voegzaam achtte buiten den Minister om met derdennbsp;hangende kwestien te behandelen. Thans zal ik natuurlijk tegenovernbsp;anderen dezelfde reserve aannemen maar naarmate Gij op de hoogtenbsp;komt van hetgeen tusschen Uwe twee Ministeriën is voorgevallen zultnbsp;Ge zien dat mijn streven is geweest te consolideren en niet te innoveren,nbsp;het gezag krachtig te handhaven, orde in de financiën te brengen, de

222

-ocr page 401-

handhaving der bepalingen door de Residenten te verzekeren, het korps ambtenaren van slechte elementen te zuiveren en de toepassing te verhinderen van beginselen, waarvoor Indië nog niet rijp is. Ik ben steedsnbsp;werkelijk de baas gebleven, niettegenstaande de bijna algemeene oppositie, die ik in de Atjehkwestie ondervond en in strijd met de courantenpraatjes omtrent invloeden van anderen. Levyssohn is voor mij mindernbsp;een raadgever dan een gedienstige uitvoerder mijner bevelen geweest.nbsp;Van Rees is mij zonder aarzeling behulpzaam geweest in het brengennbsp;van overeenstemming tusschen den R. v. I. en mij, dikwijls met opoffering van eigen denkbeelden (bijv. zijn eerste advies over art. 2nbsp;no 27) en Generaal de Neve heeft na hevige worsteling het hoofd totaalnbsp;gebukt. Ik heb echter van dat alles nimmer ophef gemaakt, want het isnbsp;mij onverschillig wat het groote publiek denkt, als ik maar de beoogdenbsp;praktische resultaten verkrijg. Wat Spr. van Eyk aangaat, deze is iemandnbsp;die tot geene politieke partij behoort, een groot besef heeft zijner ambtelijke verpligtingen en bovenal praktisch is. Zijn streven is dus nimmernbsp;geweest om zijne invloed te doen gelden of er zich op voor te staannbsp;zooals Levyssohn, maar het spreekt van zelf dat de adviezen van zulknbsp;een onbevoordeeld, scherpzinnig en praktisch man bij mij zwaar wegen.nbsp;Pannekoek^), de nieuwe Algemeene Secretaris is iemand die bij eenenbsp;groote bekwaamheid en een zeer kalm oordeel eene groote mate vannbsp;bescheidenheid paart. Zijn streven is dus eerder om onopgemerkt tenbsp;blijven. Zulks is voor den G.G. veel waard, die anders ligtelijk gecompromitteerd kan worden. Zijne benoeming is algemeen goedgekeurd.nbsp;Zijn eenigst gebrek is dat hij zich te veel op Indisch standpunt plaatst.

Ik antwoord nog niet aangaande het bestuur te Atjeh. De zaak grijpt in mijne bevoegdheid en verantwoordelijkheid. Ik zal wachten tot datnbsp;Gij beter op de hoogte zijt.

Legercdt. teruggekeerd, vindt toestand zeer gunstig. De oorlog is uit. Uitlegging van de last aan Van der Heyden gegeven om niet meernbsp;te vechten (brief aan Van Rees). Daarmede werd niet bedoeld verandering van rigting maar Van der Heyden te beletten tegen die rigting tenbsp;handelen, hetgeen het geval zou zijn geweest indien hij de hoofden nognbsp;verder in het binnenland had willen vervolgen. Legercdt. was het metnbsp;mij eens. Ik behoefde zijn advies niet af te wachten, daar ik beter op denbsp;hoogte ben dan hij. Hij heeft zich ook niet met politiek ingelaten. Denbsp;Passeysche voorvallen staan in geen verband met Groot Atjeh. Het isnbsp;in die Onderhoorigheden steeds onrustig geweest en wij zullen veelnbsp;takt moeten gebruiken om ons buiten de twisten te houden. Ook tenbsp;Groot Atjeh om de bevolking te winnen. Daarom is een krachtig civielnbsp;bestuur noodig.

Wijzigingen in de begroeting. Intrekking van post voor reizen is door

b Johannes, Henricus Pannekoek (1844-1917) 1862 Gvtsdienst; 1879 alg.secr,; 1884/88 lid R. V. I.

223

-ocr page 402-

Van Rees voor zich zelf bedoeld. Ik heb dit jaar niet gereisd maar denk er over het volgende jaar naar de Vorstenlanden te gaan. Hoe denkt denbsp;Min. daarover?

Bede om in zake heerendiensten niet te beslissen vóór de ontvangst van een nader schrijven..... ns. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 9 Oct. 18791).

.. Met leedwezen las ik in het mailrapport van 29 Aug. dat een afstand van grond in Tjikondang, afdeeling Tjandjoer in de Preanger aan zekerennbsp;Ahrens plaats gehad heeft onder bepaling dat de koffy daarop geteeldnbsp;ook op het perceel bereid worde. Blijkbaar geldt het hier dus land voornbsp;de koffykultuur geschikt. Natuurlijk zijn er locale omstandigheden dienbsp;iets dergelijks kunnen wettigen, maar er is alle reden voor U om nauwkeurig toe te zien vóórdat dergelijke beschikking genomen worde. Mijnbsp;werd onlangs verhaald dat Prosper van den Broek eene concessie vannbsp;prachtige koffylanden in de Preanger onlangs had verkregen, maar iknbsp;vermoed dat dit zag op gronden welke die persoon reeds sedert lang heeft.

In elk geval meer dan immer mag de koffy in waarde gehouden worden. Hoe komt men zonder de opbrengst dier cultuur tot de betaling van die kolossale uitzetting der Indische huishouding. Te Batavia is men niet altijd, geloof ik, overtuigd van de waarheid, dat mennbsp;zich behelpen moet. Zij die evenals Sprenger van Eyck met Inlandschenbsp;toestanden minder bekend zijn, willen alles alligt op zijn Europeeschnbsp;organiseren en ik erken dat de wetten o.a. de Comptabiliteitsregelingnbsp;daartoe aanleiding geeft. Ik geloof dat U wel voorzigtig mag zijn in denbsp;toekomst en de oude leuze, om zich zooveel mogelijk met de middelennbsp;die men heeft te behelpen, getrouw blijven. Het krankzinnigengestichtnbsp;te Buitenzorg is ook een levende vermaning tot economie.....

Ik zend U met zeer veel dank de brieven aan Van Bosse terug. Zij werden zeer belangstellend gelezen. Het schijnt dat hij nog al dikwijlsnbsp;over het nemen van ontslag schreef, maar ook dat hij ondanks zijn oogziekte zich nog al goed op de hoogte van alles hield.

De heer Pruys van der Hoeven was onlangs op mijn verzoek bij mij. Hij toonde zich bereid om met èinde van dit jaar terug te keeren en naarnbsp;Atjeh als Gouverneur te gaan. Ik besprak toen met hem een tal vannbsp;zaken, maar ten slotte kwam de aap uit de mouw in den vorm van allerleinbsp;pretentien en verzoeken om uitzonderingen enz. Ik zeide hem dat hiernbsp;niets daaraan gedaan werd maar zijn positie door U geregeld zou wordennbsp;en dat hij gerust op Uwe billijkheid vertrouwen kon, indien op ditnbsp;oogenblik omstandigheden van exceptionelen aard aanwezig waren die

Uit ’s Gravenhage, antwoord op Van Lansberge aan Van Goltstein van 29 Aug. 79 (niet aangetroffen).

224 —

-ocr page 403-

voor den eersten Gouverneur op eene tegemoetkoming aanspraak gaven. Hij vertrok zonder bepaalde instemming en zoo even ontvang ik bijgaandnbsp;schrijven^) dat mijns inziens alle grenzen der onbeschaamdheid te buitennbsp;gaat. Van mijne zijde zal daarop zeer kort geantwoord worden, natuurlijknbsp;met verzekering dat zijn eisch van pensioen ook in Indie nimmer toegekend kan worden en met verzoek om mij onmiddelijk te berigten of hijnbsp;unconditional genegen is te gaan. Ik zal U per volgende mail zijn antwoord doen kennen. Het zooeven door mij geschreven antwoord aannbsp;Pruys van der Hoeven gaat hierbij .....

116. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 17 Oct. 1879 »).

. . . Hiernevens zend ik U mijne verdere correspondentie met Pruys V. d. Hoeven *). Gy zult daaruit zien dat ik het standpunt der Regeringnbsp;om in geen geval zich conditiën te laten stellen door haar ambtenarennbsp;gehandhaafd heb. Hij vertrekt zooals ik U telegrafeer d. 6 December.nbsp;Het is evenwel wenschelijk dat niet enkel tusschen ons beiden partiku-lier de overgang te Atjeh besproken en beslist worde, het is ook zaaknbsp;dat dit op officiële wijze geschiede. Ik ben dus op de gedachte gekomennbsp;om aan den Koning voor te stellen U te magtigen tot regeling van hetnbsp;civiel bestuur op Atjeh in den ruimsten omvang. Dit rapport zal wegensnbsp;de voorliefde van den Koning voor Van der Heyden zeer voorzigtignbsp;gesteld moeten zijn. Mogt Z.M. de toestemming geven dan zal U bijnbsp;diezelfde gelegenheid meer uitvoerig officieel geschreven worden. Iknbsp;verlang U op een tal van punten betreffende Atjeh’s toekomst attent tenbsp;maken maar heden mis ik de tijd.

Uw telegram®) meldende de eerste steen voor de missigit gelegd is, de koffyoogst medevalt en de post voor Atjeh met 2 millioen verminderdnbsp;kan worden is natuurlijk zeer welkom op den' vooravond van de discussie der Ind. begroeting.

De wet betreffende de Rekenkamer wordt Maandag door de sectien onderzocht ®).....

Pr. V. d. Hoeven is genegen ,,het gouvernementschap van Atjeh” op zich te nemen, verz. toelage als van mil. gouv., en max. pensioen lid Raad v. Indië.

Van 9 October 1879.

Uit ’s Gravenhage.

V. G schrijft aan v, d. H. ,,dat de Gouverneur U'WEG. door mijne tusschen-komst reeds heeft doen blijken van zijn verlangen om U'WEG. met het civiel bestuur op Atjeh te belasten”.

,,Bij de dringende noodzakelijkheid om zeer spoedig aldaar iemand te hebben in staat en genegen voor de moeyelijke taak is het niet wel mogelijk de beantwoording af tenbsp;wachten van een brief enkele dagen geleden verzonden.” Min. acht het ongewenschtnbsp;afwijkende bepalingen te maken, v. d. H. moet vertrouwen op de billijkheid van denbsp;Ind. Reg. —

Vgl. verb. 16 Oct. R/i7-

*1 Bijl. 6$ Bijblad, a.: evt Reg.cs. bij Rekenkamer; b.: redenen tot ontslag van leden Rekenkamer en c.: leeftijdsgrens verlagen.

22S

15

-ocr page 404-

Heden moet Elout in de Kamer openbaring der stukken betreff. de crisis vragen. Ik heb aan Lynden op zijn verzoek een nota gegevennbsp;van het te geven antwoord en hoop maar dat hij niet te lang en nietnbsp;zwak zijn zal. Ik was steeds ook tegen overlegging aan de Kamer. Aannbsp;uitvoerige mondelinge inlichtingen der verantwoordelijke Ministers hadnbsp;m.i. de Kamer genoeg. Nu wil zij verder en de pers, die geen onderwerpnbsp;van discussie heeft, verlangt eene prooi. Alleen dan wanneer een in dennbsp;boezem der Regering gerezen verschil van gevoelen omtrent een gewigtignbsp;punt van Staatsbeleid de optreding van een nieuw Kabinet en eennbsp;beroep op de natie tengevolge heeft is de publicering van uit den aardnbsp;vertrouwelijke stukken veroorloofd ^).

117. VAN LANSBERGE AAN VAN GOLTSTEIN, 18 Oct. 18792).

In mijn laatsten brieft) stelde ik de vraag; is afschaffing der heeren-diensten, die ten algemeenen nutte strekken urgent en zijn daaraan geene bezwaren van politieken of financielen aard verbonden ? Ik ganbsp;over tot de beantwoording daarvan. Urgentie in den zin van periculumnbsp;in mora bestaat er natuurlijk niet. De toestand heeft reeds zoo lang geduurd, dat hij nog wel eenigen tijd kan duren. Vat men evenwel dienbsp;uitdrukking, en die beteekenis hecht ik er aan, als het constateerennbsp;eener behoefte, waarin in het belang der bevolking en van den Staat hoenbsp;eerder hoe liever moet voorzien worden, wil de Regering hare roepingnbsp;vervullen, dan aarzel ik niet de vraag toestemmend te beantwoorden.

Teekende ik vroeger aan, dat de diensten voor bruggen, wegen en waterleidingen minder drukkend zijn, omdat zij gevorderd worden opnbsp;gelegen tijden en in massa, ik moet er nog bijvoegen, dat zij alleen gevorderd worden, wanneer de behoefte zulks noodig maakt en een deelnbsp;der dienstpligtigen de kans heeft om daarvan vrij te komen. En datnbsp;zulks in ruime mate het geval is bewijst de omstandigheid, dat er iedernbsp;jaar millioenen dagdiensten zijn, die niet gevorderd worden.

Iets anders is het met de tot afschaffing voorgedragen diensten. Zij worden integraal gevorderd. Daarbij blijven dus geene gelukkige kansennbsp;voor de bevolking over. Het vorderen op gezette tijden verdubbeltnbsp;daarenboven den last er van. Daardoor toch wordt niet alleen de dienst-pligtige van den arbeid aan zijne gronden afgetrokken op het oogenblik,nbsp;dat hem zulks schade kan aanbrengen maar hij wordt er door in zijnenbsp;vrijheid belemmerd, omdat hij, met het oog op de opkomst, die van hemnbsp;op vaste dagen wordt geeischt, geene vrije beschikking over zijn tijdnbsp;heeft, en b.v. verhinderd kan worden zich bij anderen als werkman tenbsp;engageeren of zijne^ dessa tijdelijk te verlaten.

Vgl. pag. 169 e.v. Handelingen 2e Kamer.

Uit Buitenzorg, (met weglating der noten).

Niet aangetroffen.

— 226 —

-ocr page 405-

Het moge den schijn hebben, dat de tegenwoordige dienstregeling niet bezwarend is voor de bevolking, omdat er in verband tot het gezamenlijke aantal heerendienstpligtigen zooveel dagdiensten ongebruikt blijven, in werkelijkheid is zulks wel het geval, niet voor alle,nbsp;maar voor een groot aantal dessa’s. Daar, waar de bevolking dun gezaaidnbsp;is, zooals b.v. in een groot deel der Preanger, of daar waar wegen,nbsp;bruggen en waterleidingen veel arbeid vereischen, zooals b.v. in Sama-rang en Soerabaya worden wel degelijk al de dagdiensten gevorderd.nbsp;Aldaar is de druk zoo groot, dat het grondbezit geene waarde heeft ennbsp;meenigeen nog geld toegeeft om van het bezit van een aandeel in dennbsp;communalen grond verlost te worden. Vandaar dat in die dessa’s zooveelnbsp;mogelijk nieuwelingen gelokt worden^aan wie een deel van den communalen grond wordt afgestaan. Daargelaten dat daardoor een zekernbsp;soort van proletarisme wordt geschapen, daarin bestaande, dat de grondnbsp;zoodanig verdeeld wordt, dat bijna geen der deelhebbers van de opbrengstnbsp;kan bestaan, vraag ik; is een toestand waarin het grondbezit geen waardenbsp;meer heeft, het grondbezit dat de bevolking belang moet doen stellennbsp;in het behoud van rust en orde, wel houdbaar ? Strijdt hij niet met allenbsp;begrippen van staat- en staathuishoudkunde ? Wordt mij tegen geworpen, dat die zware druk maar in enkele gewesten plaats heeft, dannbsp;moet ik opmerken, dat juist die ongelijkheid van lasten voor eenenbsp;regtvaardige Regering een reden te meer moet zijn tot ontlasting dernbsp;meest bezwaarde. Uit den aard der zaak zal er in de vordering dernbsp;heerendiensten steeds ongelijkheid bestaan, omdat zij afhankelijk blijftnbsp;van de ligging der dessa, maar die ongelijkheid en de daaruit voortvloeiende onbillijkheid zal minder gevoeld worden, wanneer de dienstennbsp;gevorderd worden in het belang van degenen, die ze praesteeren, dannbsp;wanneer zij bestemd zijn om den Staat of de hoofden te bevoordeelen,nbsp;In ieder geval zal die ongelijkheid van druk, zeer verminderen bij aanneming van mijn voorstel: 1°. omdat verschillende soorten van dienstennbsp;worden afgeschaft en 2°. omdat het te betalen aequivalent over allenbsp;heerendienstpligtigen zonder onderscheid wordt omgeslagen. Ieder dernbsp;verschillende soorten drukt meer bijzonder op sommige dessa’s ofnbsp;individuen. Wordt zij alleen afgeschaft zoo worden alleen deze dessa’snbsp;ontlast, terwijl het te betalen aequivalent over allen wordt omgeslagen.nbsp;Wordt het meest moeyelijke aantal verschillende diensten afgeschaft,nbsp;dan zal ook de meest mogelijke mate van billijkheid in acht genomennbsp;worden. Deze is ook de reden waarom ik mij niet kan vereenigen nochnbsp;met eene geleidelijke noch met eene gedeeltelijke afschaffing der diensten die daarvoor vatbaar zijn.

Ik heb hier niet gesproken van de dessadiensten, omdat wij daar in ieder geval niet aan tornen moeten,maar het is algemeen bekend, datnbsp;zij dikwijls zeer zwaar zijn en het zal wel niet zelden gebeuren, datnbsp;dessa’s die minder heerendiensten praesteren eene gelijkstelling vannbsp;lasten vinden in dessa diensten.

— 227 —

-ocr page 406-

Het punt der urgentie wil ik niet verlaten zonder te wijzen op het feit, dat terwijl in 1866 ƒ 2.50 aangenomen werd als eene voldoende vergoeding voor het verlies der pantjens thans daarvoor ƒ 5.— noodig is.nbsp;Met de onkosten door den Staat te dragen voor de vervanging van anderenbsp;diensten en vrijen arbeid zal het eveneens gaan, terwijl de som alsnbsp;aequivalent op te leggen later niet zoo gemakkelijk opgedreven zalnbsp;kunnen worden. Het verschil voor den Staat tusschen inkomsten ennbsp;uitgaven zal dus gaande weg grooter worden in het nadeel van dennbsp;Staat. Uit dat oogpunt is er dus wel degelijk periculum in mora. . . .

Geen wonder (dan ook) dat op enkele plaatsen voor den afkoop van diensten aan de dessahoofden of aan vervangers grof geld betaald wordt.nbsp;. . . Van de algemeene theoriei^ waarmede gedwongen arbeid wordtnbsp;veroordeeld wil ik niet spreken. Zij zijn op Java niet minder waar dannbsp;elders, maar aangezien wij vooral te doen hebben met de bijzonderenbsp;toestanden, die alhier heerschen, heb ik in het bovenstaande de kwestienbsp;ook alleen uit een zuiver Indisch standpunt beschouwd. Ik heb vooralnbsp;overwogen, dat bij eene gestadige vermeerdering van bevolking zoo alsnbsp;die op Java plaats heeft (300.000 zielen in 1877), zonder daarmede innbsp;overeenstemming zijnde vermeerdering der voedingsmiddelen, in denbsp;toekomst pauperisme voor de deur staat indien men de bevolking nietnbsp;in staat stelt het evenwigt te herstellen door haar de gelegenheid tenbsp;geven om meer geld te verdienen en om haar bouwgronden uit tenbsp;breiden, geld om van elders aangevoerde levensmiddelen te koopen,nbsp;uitbreiding van bouwgronden om die zelf te teelen. Ik stip hier slechtsnbsp;ter loops aan het belang dat de Staat heeft in den bloei der particulierenbsp;nijverheid en in de spoedige voltooying der openbare werken, welkenbsp;Hij onderneemt.

118. VAN LANSBERGE AAN VAN GOLTSTEIN, 24 Oct. 1879 i).

Ik vervolg mijn betoog omtrent de heerendiensten. Omtrent de finan-cieele zijde der kwestie kan ik, na hetgeen in de officieele stukken aangevoerd is niet veel nieuws zeggen. Zooals ik vroeger te kennen gaf, zijn de gevaren voor misrekening door den Raad van Indië (praeside Vannbsp;Rees) te breed uitgemeten, waarschijnlijk om zoodoende te komen totnbsp;afschaffing van de pantjens alleen. Herhaald onderzoek en besprekingnbsp;met de ambtenaren B.B. hebben mij bevestigd in de overtuiging datnbsp;het aantal dienstpligtigen steeds door de hoofden kleiner wordt opgegeven dan het werkelijk is en dat er bij de inning van het equivalentnbsp;ad ƒ I.— per dienstpligtige niet veel kwade posten zullen zijn, zullendenbsp;daarenboven deze kwade posten vergoed worden door het meerder aantalnbsp;dienstpligtigen. In ieder geval is bij de raming der kosten nog een postnbsp;’) Uit Buitenzorg.

— 228 —

-ocr page 407-

van ongeveer een ton voor mogelijke teleurstellingen gebragt, welke teleurstellingen daarin nog kunnen bestaan dat hetgeen benoodigd isnbsp;voor de diensten, die de Staat in vrijen arbeid zal doen verrigten, denbsp;raming overschrijdt. Ik geloof dus niet dat de financieele omstandigheden, waarin wij verkeeren, een reden van uitstel behoeven te zijn; integendeel alles, wat een gunstigen invloed kan hebben op den voorspoednbsp;der bevolking, op de bevordering der landbouw, nijverheid en op denbsp;spoedige voltooying der onderhanden zijnde Openbare Werken is innbsp;het blijvend financieel belang van den Staat.

Nu de politieke zijde; Daaromtrent komt in de stukken niet veel anders dan de mededeelingen der Residenten, dat de hoofden met denbsp;afschaffing der pantjens vrede hebben.

Verder heb ik de zaak niet aangeroerd, omdat het mij toescheen dat zij in beginsel beslist was en het er alleen op aankwam enkele bezwarennbsp;van het Opperbestuur op te heffen, hetgeen ik gepoogd had door denbsp;onder anderen door U gestelde voorwaarden zooveel mogelijk te vervullen.

Naar ik hoor heeft echter de Raad van State ernstige bedenkingen van politieken aard geopperd, waarop Gij ook, waarschijnlijk doelt. Ik bennbsp;daarmede niet bekend gemaakt, maar zij zullen wel geen andere zijnnbsp;dan degene die reeds vroeger geopperd werden nl. vrees voor ontevredenheid bij de hoofden, vermindering van hun aanzien en verslappingnbsp;van den band tusschen hen en de bevolking. Laat ons zien in hoeverrenbsp;zij gegrond zijn.

Ontevredenheid der hoofden. Ik wil niet ontkennen dat er sommige ijdele personen onder de oude Regenten zullen zijn, die noode de soortnbsp;van hofhouding zullen missen, die zij nu hebben door het aanwezen opnbsp;hun erf van een zeker aantal nietsdoende koelies, de Regent van Malangnbsp;b.v. die ze in uniform kleedt, maar verreweg de meesten hebben volkomen vrede met de intrekking der pantjens en niet weinigen zijn er,nbsp;die er naar verlangen, zoowel om van de onzekerheid verlost te zijn,nbsp;waarin zij sedert 1866 verkeeren, als om de materieele voordeelen aannbsp;den maatregel verbonden. Het inkomen der hoofden toch wordt hoenbsp;langer hoe meer ontoereikend om in hunne behoeften te voorzien. Velennbsp;hunner zijn belangrijk in hunne inkomsten gekortwiekt, voor allen isnbsp;het leven veel kostbaarder geworden, terwijl de lasten, die op hunnenbsp;schouders rusten, niet verminderen. Als men daarbij de Inlandschenbsp;zorgeloosheid rekent, zal men zich niet verwonderen indien zij bijnanbsp;allen diep in de schulden zitten en niet zelden, tot oneerlijke middelennbsp;hun toevlugt nemen om het te kort te dekken. Geen wonder dus indiennbsp;eene verbetering hunner geldelijke positie voor velen hunner bovennbsp;het handhaven van den ouden adat verkieselijk zal zijn. En dat de vervanging der pantjens financieel voordeelig zal zijn voor de hoofden, daaromtrent is men het algemeen eens indien het aequivalent op ƒ5.—

229

-ocr page 408-

wordt gebragt per pantjen. Daargelaten toch dat de pantjens op lange na niet geregeld uitkomen, trekken de hoofden er weinig nut van, omdatnbsp;zij hen niet mogen gebruiken voor veldarbeid en zij voor huisdienstnbsp;niet deugen zoowel wegens gebrek aan opleiding als omdat de personennbsp;dagelijks verwisselen. De pantjens, die daarenboven gevoed moetennbsp;worden, voeren in den regel bijna niets uit en zijn over 't algemeennbsp;alleen te gebruiken om het erf schoon te houden.

Als daartegenover gesteld wordt eene vermeerdering van tractement van ƒ 200 ’s maands voor regenten en ƒ 30.— voor wedonos, dan geloofnbsp;ik niet dat zij op den duur reden zullen hebben om zich te beklagennbsp;over de verandering. . . .

. . Het aanzien der hoofden. Te dien opzigte hebben wij alleen te doen met de Regenten omdat voor dezen alleen de pantjens eenigermate eennbsp;overblijfsel waren eener vroegere vorstelijke positie, terwijl voor denbsp;andere hoofden zij alleen eene betaling in arbeid daarstellen.

Zoo even stipte ik reeds aan dat velen onder de Regenten werkelijk in de intrekking der pantjens eene vermindering van hun aanzien zullennbsp;zien en in mijn voorstel heb ik er reeds op gewezen dat het daarom zaaknbsp;is het aequivalent niet te laag te stellen, omdat het geldelijk verlies hennbsp;alsdan welligt aanleiding zou geven om dat bezwaar breeder uit tenbsp;meten dan anders het geval zou zijn.

Overigens moet ik hier herhalen wat zoo even opgemerkt werd. Iets anders is de vraag of het aanzien der hoofden bij de bevolking zal verminderen door de intrekking der pantjens en die vraag meen ik ontkennend te mogen beantwoorden. In zoo verre de bevolking er op gesteldnbsp;is aan hare hoofden hormat te bewijzen zal niets haar daarin verhinderen,nbsp;al zijn de pantjens afgeschaft en overigens hangt het aanzien der hoofdennbsp;geenszins te zamen met gedwongen dienstpraestatiën. Dat aanzien hangtnbsp;alleen af van hunne positie als ambtenaar, van de titels en staatsie dienbsp;;zij als zoodanig mogen voeren, van de onderscheiding waarmede zij alsnbsp;zoodanig door het Europeesch bestuur worden behandeld en vooralnbsp;van de handhaving van den regel dat de zoon zooveel mogelijk dennbsp;vader opvolgt. Ik heb merkwaardige voorbeelden gezien hoe ontslagennbsp;Regenten, afstammelingen van oude gevierde geslachten na hun ontslagnbsp;geheel in het niet verzonken. Van daar dat men tot hun ontslag kannbsp;overgaan zonder eenig gevaar van moeyelijkheden van den kant dernbsp;bevolking en dat men hun gerust kan toestaan in hunne geboorteplaatsnbsp;te blijven wonen.

Wat eindelijk aangaat den band tusschen de hoofden en de bevolking, al wat dienaangaande door enkele oudgasten als v. Bloemen Waanders^)nbsp;etc. gezegd wordt is of zeer overdreven, of geheel bezijden de waarheid.

b Francois Gerard Van Bloemen Waanders (1825-92) 1847 Gvtsdienst; 1859 insp. cultures; 1864 res. Madioen; 1866 res. Cheribon; 1867 Dir. B.B.; 1872 gepension-ncerd; 1883 Min. v. Kol.

230

-ocr page 409-

Het grootste bewijs dat de bevolking niet ingenomen is met het praes-teren der pantjendiensten is dat zij veel geld over heeft voor den afkoop dier diensten. Grooter bewijs kan er niet geleverd worden dan door tenbsp;wijzen op de omstandigheid dat bij den Regent van Bandoeng, dat b.v.nbsp;wil zeggen een der plaatsen waar de magt en het aanzien der Regentennbsp;nog het langst ongekreukt zijn bewaard gebleven, van de 40 verschuldigde pantjens, er nooit meer dan 20 uitkomen. De band dien de pantjensnbsp;tusschen hoofden en bevolking onderhouden is een knellende band, dienbsp;door de bevolking gedragen wordt even lijdzaam als zij alles draagt watnbsp;het Bestuur haar oplegt maar waarvan zij zeer gaarne verlost zal zijn.nbsp;Dienaangaande is zij jaren lang met beloften gepaaid en het is tijd datnbsp;die beloften tot vervulling komen.

Uit een politiek oogpunt beschouwd, moeten wij toch niet alleen onze aandacht gevestigd houden op de hoofden, maar ook op de steeds toenemende en meer en meer zich ontwikkelende bevolking en wel overdenken dat eene tevreden bevolking in de eerste plaats de grootstenbsp;waarborg is voor het behoud van orde en rust. De Javaan is zoo lijdzaamnbsp;van aard dat hij heel wat verdragen kan, vóórdat hij tot ongeregeldhedennbsp;overgaat; men zou echter verkeerd doen door te gelooven dat hij nietnbsp;haakt naar verbetering van zijn lot of geen grieven heeft. Merkwaardignbsp;is het dat in de talrijke anonyme aanklagten die mij dagelijks toekomen ennbsp;waarin die grieven blootgelegd worden, misbruik van magt bij de hoofden en druk der heerendiensten, schering en inslag zijn. Ook volks-verloop wordt steeds aan den druk van heeren- en cultuurdienstennbsp;toegeschreven. . . .

Ten slotte moet ik er op wijzen hoe zoowel door de Indische Regering als door het Opperbestuur uitzigt is gegeven op de verwezenlijkingnbsp;van het denkbeeld der afschaffing van alle diensten waarbij de bevolkingnbsp;geen direct belang heeft en hoe reeds 12 jaren achtereen al de voorbereidende maatregelen zijn genomen. Het moet aan de bevolking weinignbsp;vertrouwen in de vastheid van ons Bestuur geven, indien zij ziet hoenbsp;wankelend van gedachten het in zulk eene ernstige zaak is. Niet onmogelijk is het ook dat zoowel zij als de hoofden die besluiteloosheidnbsp;toeschrijven niet aan verschil van inzigten tusschen Opperbestuur ennbsp;Indische Regering, maar aan vrees van deze voor de hoofden. Ik behoef niet te zeggen hoe schadelijk dusdanige denkbeelden zouden zijnnbsp;voor ons prestige en ons gezag.....

Meer dan ooit betreur ik het dat Gij Uw voornemen om naar Indië te komen niet hebt kunnen verwezenlijken. Ik ben zeker dat Gij hetnbsp;met mij eens zoudt zijn geworden.

231

-ocr page 410-

119. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 30 Oct. 1879 i).

De discussien in de Tweede Kamer over de Indische Begroeting zullen U door het peil, waarop zij bleven, door de matheid die ze kenmerkte, verwonderd hebben.

Evenals Nierstrass vroeger door overdrijving, is Keuchenius thans door het hier zeer impopulaire onderwerp der belastingen en doornbsp;zijne mania theologica mijn beschermengel geweest. Daarenboven denbsp;gros bonnets van de partij wilden zich niet in ernstige debatten wagen,nbsp;omdat zij zeker waren van de nederlaag bij de gunstige gezindheid dernbsp;meerderheid van de Kamer. Een groote slag wordt echter voorbereidnbsp;bij de Staatsbegrootingsdiscussien en in ’t bijzonder bij Hoofdstuk III.nbsp;De heiligen van antirevolutionnaire, roomsche en Kappeyniaanschenbsp;zijde kunnen en willen niet medepligtig zijn aan de immoraliteit dernbsp;optreding van Lynden. Mijns inziens zal de storm wel overwaayennbsp;maar zeker is het dat, zooals ik U reeds meen geschreven te hebben,nbsp;juist de formateur van het Kabinet zijn zwakke zijde is. ...

De stukken van U ontvangen omtrent de overbrenging der fabriek te Soerabaja hebben mij geen berouw doen gevoelen over mijn weigeringnbsp;om bij telegram te beslissen tot de voortzetting. Terwijl de voorzitternbsp;der commissie van enquête eene niet sympathieke neutraliteit in achtnbsp;neemt, verklaart de heer De Gelder zich op duchtige gronden bepaaldnbsp;tegen de voortzetting op de tot nu toe gevolgde wijze. Ik ben zeer benieuwd naar het advies van den Directeur van Openbare Werken ennbsp;van den Raad van Indië, maar heb intusschen de stukken aan Marinenbsp;gezonden ®). Mij dunkt het verdient wel ernstige overweging of mennbsp;voortgaan zal dan wel de oude fabriek weder herstellen.

Ik heb er van afgezien om U met mijn rapport aan den Koning wegens vestiging van het civiel gezag op Atjeh^) nog uitvoeriger over de toekomst van geheel Sumatra en de organisatie van het bestuur aldaar tenbsp;schrijven. Het is toch eene zaak van de toekomst en onder U ben iknbsp;niet bang dat men het groote belang uit het oog verliezen zal. Gedurendenbsp;den Atjehschen oorlog heeft men zich, zooveel mogelijk, moeten onthouden van uitbreiding van ons regtstreeksch bestuur in de binnenlanden van Sumatra, maar langzamerhand verkeeren wij in den toestandnbsp;dat geheel het kustgebied onze heerschappij maar dat in het binnenlandnbsp;verscheiden brandpunten zijn van verzet. Reeds zijn verschillende landschappen ons als het ware van zelf toegevallen maar, hoe bezwarend ooknbsp;voor onze administratieve krachten, zal met beleid in deze rigting moetennbsp;worden voortgearbeid. Het komt mij voor dat tegelijk meer verband

Uit 's Gravenhage.

J. L. Nierstrasz C.Jz.; in 1871 lid 2e Kamer (Delft).

Vgl. verb. 29 Oct. 79—5.

Vgl. verb. 23 Oct. 79-B/18.

232

-ocr page 411-

zal behooren te worden gebragt in het bestuur der verschillende deelen van het uitgestrekte eiland. Welligt ware het bestuur der Zuid- en Oosten Noordkust voor het vervolg te centraliseren even als thans reeds opnbsp;de Westkust geschied is, in handen van vier Gouverneurs, eene centralisatie die thans nog wegens de gebrekkige gemeenschap in het binnenland minder nuttig schijnt. In elk geval mogen de toestand en de toekomst van Sumatra wel gedurig de aandacht van het Indisch Bestuurnbsp;trekken.

Ook in de adviezen ontvangen betreffende de kwestie der talen bij het examen voor Indisch ambtenaar zie ik tot mijn leedwezen doorstralen de uitsluitende voorliefde voor Java. Hoe is het mogelijk datnbsp;men niet toejuicht de studie bijv. van het Macassaarsch, waarvan denbsp;kennis bij onze ambtenaren nog zoo gering is, blijkens o.a. de opgedanenbsp;ondervinding bij de Inlandsche schoolkwestie, terwijl dan toch dienbsp;kennis eventueel onmisbaar is bij invoering eener nieuwe en beterenbsp;regtspraak! Ik geloof werkelijk dat bij onze ambtenaren niet genoegnbsp;geencourageerd kan worden de studie van talen, ook van andere dannbsp;de Javaansche. In de Kamer is over de strijd tusschen Leiden en Delftnbsp;evenals over zooveel andere belangrijke zaken dit jaar gezwegen.

120. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 6 Nov. 1879 ®).

Uwe argumenten betreff. afschaffing der onder-collecteurs willen er bij mij maar niet in. Ik heb ze reeds in 1875 van Henny gehoord, maarnbsp;zijn zij wel juist ? Dat eenige ondercollecteurs niet eerlijk of niet ordelijknbsp;zijn en dat er sommige vervolgingen op grond daarvan plaats hadden,nbsp;neem ik gaarne aan. Ook Europesche comptabelen ... zijn niet altijdnbsp;zuiver en hoe dikwerf hoort men thans hier van ontvangers, notarissennbsp;enz. die een pleizierreisje ondernemen met achterlating eener berooidenbsp;kas! Tegen de bezwaren staan echter een tal van voordeelen over, vooralnbsp;staatkundige die ik niet behoef te herhalen. Men geeft zich veel moeitenbsp;tot onderwijs en beschaving der zonen van Inlandsche hoofden. Maarnbsp;wat zullen deze baten zonder een uitzigt op goede ambtelijke loopbaan ?nbsp;Is het behoud van betrekkingen voor Inlanders niet het beste middelnbsp;tot hun beschaving ?

Zoover ik weet heb ik de zaak der heerediensten in de Kamerdiscussien niet gecompromitteerd. Wel heb ik beloofd een ingrijpende vermindering van bijzondere diensten, waaronder ook die van aan de hoofden,nbsp;bij de vijf jaar lij ksche herziening in 1880^). Overigens Gij zult dezer

Verb. 26 Sept. 79—15.

De beide gemeentelijke opleidingsinstituten voor Indische ambtenaren.

Uit 's Gravenhage; antwoord op brief als bijl. 114 opgenomen.

¦*) Pag. 215 e V. Handelingen 2e Kamer.

233 —

-ocr page 412-

dagen mijn officielen brief bekomen, waaraan ik zelf werkzaam was en waarbij niet veel te voegen valt^).

Wat Uw voornemen betreft om eene reis in Midden Java te ondernemen, zoo juich ik dit toe, maar met één voorbehoud. De herziening van het Reglement voor de Vorstenlanden is sedert lang aanhangig. Nunbsp;komt het mij voor dat alvorens aldaar een bezoek te brengen de hoofdbeginselen van het nieuwe reglement moeten vaststaan en Uwe tegenwoordigheid coincideren moest met de invoering om alle bezwarennbsp;daarbij op te heffen.

Ik mag niet ontkennen dat ik nog altijd zeer bezwaard ben over de Atjehsche zaken. Gij zijt over den toestand zeer tevreden ook blijkensnbsp;Uw jongsten brief, en ik begrijp het omdat Gij, trouwens evenals ik,nbsp;zoo geheel andere tijden bijgewoond hebt. Maar in de stukken, brieven,nbsp;verslagen van Van der Heyden dringen toch steeds door de bewijzennbsp;dat wij nog luttel invloed uitoefenen op de bevolking. Waar onze krijgs-magt niet is, stoort men zich weinig aan ons. Bij twisten tusschen denbsp;tallooze vorstjes zoekt men nog niet de beslissing des Controleurs. Denbsp;eigenlijke hoofden van het verzet Panglima Polim (door sommigen doodnbsp;door anderen levend verklaard) Imam Longbattak, T. Paya enz. hebben zich niet onderworpen en verlieten nog niet het land. Er zal nognbsp;langen tijd een zeer oplettend oog op den toestand en op hen die diennbsp;toestand moeten regelen dienen gehouden te worden. Op de kwaliteitnbsp;der ambtenaren komt veel, zoo niet alles aan. Ik hoop van harte datnbsp;Pruys V. d. Hoeven casu quo the right man zijn zal. Hij heeft veel goedsnbsp;maar zeker is het dat hij ook alligt tot conclusien komt. Een oppervlakkignbsp;onderzoek brengt hem soms al dadelijk tot bepaalde gevolgtrekkingen.nbsp;Hij kan het dus bij het regte end hebben, maar teleurstelling is met hemnbsp;niet onmogelijk. Mij komt hij voor Atjeh zeer geschikt voor, mits hemnbsp;voorgehouden worde niet op eerste indrukken af te gaan maar rijp tenbsp;onderzoeken vóór het nemen van een maatregel.

Op mijn tafel liggen nog de Indische voorstellen betr. het geven van eenige politiemagt aan de Controleurs en de reorganisatie van hetnbsp;personeel der politie^). Het doet me leed dat afgezien is van een corpsnbsp;marechaussees op de puinhoopen of liever met het kader van een deelnbsp;der cavalerie. De bestrijding betreft eigenlijk alleen de vraag of eenenbsp;organisatie als hier te lande in Indië mogelijk is. Welligt is dit het gevalnbsp;niet, maar men organisere dan naar de behoeften daar. Mij dunkt datnbsp;in Uw voorstellen de bereden agenten met paarden die zij zelve aanschaffen en zonder eenige militaire organisatie de zwakke zijde zijn.nbsp;Ik schrijf U nog eens officieel om te vragen hoe Gij U de organisatie, denbsp;reglementen enz. voorstelt.

Eenige dagen geleden droeg ik aan Van der Wyck op het concept

b Vgl. verb. i6 Oct. 79—2.

‘) Vgl. verb. 17 en 25 Nov. 79 no’s 32 en lo.

234 —

-ocr page 413-

van een brief aan U over de kwestie van bestuursuitbreiding in het binnenland van Sumatra. Reeds vroeger is door U een voorstel gedaannbsp;tot vestiging van een Controleur in het Djambische daar waar de invloednbsp;van Sultan Taha nog geldt, te Tabir, n. ik meen. Zoolang Atjeh al onzenbsp;kracht vereischte mogt daaraan geen gevolg gegeven worden, maarnbsp;thans nu weldra het geheele kustland van het groote eiland onder onzenbsp;heerschappij staan zal, moet men er op bedacht zijn dat alle slechte,nbsp;onrustige elementen in het binnenland zaamgedrongen ons last kunnennbsp;geven. Daaromtrent behoort m.i. een vaste niet al te schroomvallige ofnbsp;liever onverschillige politiek gevolgd te worden. Ik heb echter het concept, waarvan ik eene schets schreef nog niet ontvangen en ik haastnbsp;niet een hoofdambtenaar, die als Van der Wyck zoo schrikkelijk veelnbsp;om handen heeft.....

Ik bevind mij in eene briefwisseling met Financiën over regeling der verhouding tusschen Nederlandsche en Indische geldmiddelen. Ik verlang geen vaste bijdrage als restitutiepost. Gespecificeerde restitutiennbsp;kan men met degene die reeds op Hoofdstuk I staan opgeven. Postennbsp;die niet kunnen gespecificeerd worden kunnen niet een grondslag vannbsp;berekening uitmaken. Daarentegen neem ik aan dat beide deelen van hetnbsp;Rijk tot de algemeene uitgaven bijdragen en zie ik den bijdrage sluitpostnbsp;geen bezwaar, mits een maximum gesteld worde bijv. van 8 millioen.nbsp;Alzoo heeft Nederland deel in de gunstige kansen der nijverheid ennbsp;landbouw van Staatswege op Java gedreven en zal men bij zeer gunstigenbsp;jaren in Indië niet tot al te groote uitzetting van uitgaven aangemoedigdnbsp;worden. In de tweede plaats verlang ik dat vermoedelijke overschottennbsp;alleen dienen om bij de begroeting bepaalde bijdragen, die op grondnbsp;van Art. 28 Comptabiliteitswet niet uitgekeerd zijn, aan te vullen ennbsp;ten tweede om op de Indische middelen van een latere dienst gebragtnbsp;te worden.

Daar de ambtenaren in deze de denkbeelden van Van Bosse en Van Rees verdedigd hebben, behandel ik deze zaak zelf. Weldra hoop iknbsp;ondanks den wanhopigen tegenstand van Financiën tot iets te komen ^).

121. VAN LANSBERGE AAN VAN GOLTSTEIN, 14N0V. 1879quot;).

Ik ontving (deze) met gemengde gewaarwordingen. Vooreerst met leedwezen wegens het verwijt van ondankbaarheid jegens de conservatieven, en hoewel Gij den indruk daarvan wel wilt vergeten ter willenbsp;van mijnen brief van 24 Aug.®), stel ik te veel prijs op eene juistenbsp;waardeering van mijn karakter door U om niet even op die zaak terugnbsp;te komen.

Vgl. verb. 7 Nov. 79-R/18.

113 opgenomeii.

Uit Buitenzorg: antwoord op brief als bijl. Niet aangetroffen.

235

-ocr page 414-

De geincrimineerde brief aan Van Rees was geschreven op i Augustus, dat wil zeggen toen er geen kwestie was van Uw optreden en onder dennbsp;indruk van het berigt van Reuter dat er een Kabinet zamengesteld wasnbsp;met Heemskerk aan het hoofd en met Wattendorf als Minister vannbsp;Koloniën. Nu heb ik er nooit een geheim van gemaakt dat ik een vijandnbsp;ben der militeerende conservatieven, dergenen die hun steun zoekennbsp;bij de kerkelijke partijen en die Indië als eene pachthoeve beschouwennbsp;die geëxploiteerd moet worden. Een Ministerie van die rigting acht iknbsp;verderfelijk voor ons land en ik zou, welke achting ik ook voor zijne ledennbsp;als individuen ook mogt bezitten onder zijn bestuur geen dag langernbsp;dan de vijf jaren aan het hoofd der Indische Regering hebben willennbsp;blijven. Wattendorf die een hoogst bekrompen man is vermeent daarenboven groote grieven tegen mij te hebben en ik kon mij dus ook verzekerd houden dat mijn langer aanblijven niet ter sprake zou gekomennbsp;zijn. Mijne benoeming als G.G. heb ik ook niet aan de conservatievenbsp;partij te danken maar aan U alleen. Gij zult toch het misbaar niet vergeten hebben door de Corypheen dier partij in de Kamer gemaakt toennbsp;die benoeming bekend werd noCh de aanvallen waaraan ik later van harenbsp;zijde heb bloot gestaan. Over ondankbaarheid mijnerzijds geloof ik datnbsp;gij U toch niet beklagen kunt. De wijze waarop ik U te Soerabaya in hetnbsp;openbaar herdacht op het oogenblik dat Uwe politieke tegenstandersnbsp;in de volheid van hunne magt aan het roer waren was juist niet geschiktnbsp;om hun bijzonder aangenaam te zijn, en zulks is ook het geval niet geweest naar ik vernomen heb^). Ik geloof ook daardoor medegewerkt tenbsp;hebben tot de voldoening waarmede Uw wederoptreden als Ministernbsp;door een groot deel der ingezetenen is begroet. Wat het Grootkruisnbsp;van den Leeuw aangaat ik heb mij verbeeld dat het een gunstbetoon desnbsp;Konings was en eene waardeering van de wijze waarop ik mijn pligtnbsp;tracht te volvoeren.

Aangenamer is het te wijzen op hetgeen Gij zegt omtrent de financieele regeling. De kwestie der jaarlijksche excedenten is de cardo quaestionis.nbsp;Brengt Gij die tot beslissing dan hebt Gij de ware solutie gevonden. Denbsp;ontwerpen Van Bosse en Van Rees lieten juist dat punt onbeslist ennbsp;werden hier als onoprecht aangemerkt. Ik hoop dat Gij de zaak metnbsp;spoed zult behandelen.

Ik heb Van der Heyden wel een pensioen over maar niet vanf 20.000 willen toekennen. Ik zou liever een militair Gouverneur hebben maarnbsp;er is geen persoon daarvoor geschikt. Het zou ook te vreezen zijn datnbsp;een ander militair om roem te behalen den oorlog weder zou beginnen,nbsp;ook om den aandrang der jongere officieren. Een civiel persoon zal ooknbsp;meer vertrouwen inboezemen. Omtrent de indeeling van het gewest heb

Adolf Joan Bernard Wattendorff (i827-i903) 1847 Gvtsdienst; i860 le Gvts seer.; 1863 alg.secr.; 1869 n. NederL; 1873 res. Djokjakarta; 1878 gepensionneerd.

Rede uitgesproken bij de opening van den spoorweg Soerabaia-Pasoeroean.

236

-ocr page 415-

ik reeds mijne denkbeelden medegedeeld. Nu zal ik de voorstellen van den civiel Gouverneur afwachten. Vermindering der troepen gaat geleidelijk en zal ons niet verzwakken daar zij gepaard gaat met de opheffing der postenlinien. Reeds jaar geleden achtte ik 5000 mannbsp;genoegzaam. De groote vermeerdering kon maar tijdelijk zijn tot bereiking van ons doel......

Sedert 1853 zijn de omstandigheden zoozeer gewijzigd^), zoowel wat de kracht van ons Bestuur in den Archipel aangaat, als wat betreft denbsp;wijze waarop de oorlog door ontwikkelde natiën gevoerd wordt dat hetgeen toen als deugdelijk aangemerkt kan worden thans niet bruikbaarnbsp;of niet noodig meer is. Daarenboven is de aanleg van spoorwegen eennbsp;factor waarmede rekening te houden is.

Als resultaat der gewijzigde omstandigheden kan men aannemen dat men zal kunnen voortgaan met de opheffing der binnenlandsche versterkingen en dat de kustversterkingen die niet meer bestand zijn tegennbsp;de moderne middelen van aanval tot een minimum gereduceerd kunnennbsp;worden. De verdediging van Java zal zich in het binnenland moetennbsp;concentreren terwijl de kustplaatsen voor zoover zij niet door de Marinenbsp;en de torpedodienst kunnen beveiligd worden alleen in zoo verre versterkt zullen dienen te worden dat zij tegen een coup de main beveiligdnbsp;worden. Voor dit stelsel zijn dus geene kostbare omvangrijke fortificatiënnbsp;noodig, men zal zich kunnen bepalen tot het voorzien der talrijke natuurlijke zeer sterke stellingen, die het bergachtige terrein reeds digtnbsp;bij het strand aanbiedt, van eenvoudige aarden werken die door weinigenbsp;manschappen a outrance moeten verdedigd worden. Hetgeen waaropnbsp;de aandacht steeds gevestigd zal moeten zijn is de zorg voor eene goedenbsp;veld- en bergartillerie en de versterking der levende strijdkrachten. Hiertoe zal echter geene vermeerdering der legersterkte noodig zijn. Doornbsp;den aanleg van een spoorwegnet zal het veldleger door meerdere mobiliteit van zelf aanmerkelijk in kracht toenemen. Wel zal er een vereenvoudiging van administratie en dus bezuiniging het gevolg van zijn.

In onmiddellijk verband met het aan te nemen verdediging stelsel staat het concentreeren der veldtroepen zoo veel mogelijk in het binnenland. Hiertoe is trouwens reeds besloten, ook om redenen van hygiene.nbsp;Voor het bouwen der benoodigde troepenkampementen zullen groötenbsp;sommen benoodigd zijn. De Legerkommandant raamt die op 20 mil-lioen. Dit is zeker een aanzienlijk bedrag maar het kan over 20 jarennbsp;verdeeld worden en het kan welligt nog voor reduktie vatbaar bevondennbsp;worden bij aanneming van eene eenvoudige constructie en het gebruiknbsp;van ijzer als de opvoer daarvan door het daarstellen van spoorwegennbsp;mogelijk wordt. In ieder geval zullen die gelden aangewend wordennbsp;voor werken waarvan het nut ontwijfelbaar is, terwijl de ondervindingnbsp;geleerd heeft dat de sommen aan vestingwerken ten koste gelegd zoonbsp;Wijzigingen plannen inzake verdedigingsstelsel Java.

237

-ocr page 416-

vaak volkomen weggeworpen geld zijn. Overigens zal bij de andere geniewerken de grootste zuinigheid betracht worden. Ten bewijze daarvan strekt de door de dagbladen zoozeer gegispte circulaire van dennbsp;Legerkommandant waarbij is vastgesteld dat vooreerst geene voorstellen meer voor verbetering van gebouwen gedaan zullen mogennbsp;worden. Alles wat noodig was is in de laatste jaren verrigt en aan denbsp;zucht van de genie om aan luxe te offeren wil de Legerkommandantnbsp;paal en perk stellen.

122. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERG, 15 Nov. 18791).

Met genoegen kan ik U berigten, dat de Indische Begroeting ook in de Eerste Kamer aangenomen is. Bij de discussie is door Borsius^) opnbsp;de Borneosche zaak teruggekomen met eene lange rede voor een grootnbsp;deel uit den arbeid van v. Vliet getrokken. Door Van Twist®) is in eenenbsp;even lange rede zijn gevoelen mêegedeeld over het ingetrokken ontwerpnbsp;betreffende de vaste bijdrage. Die zaak Overbeck geeft mij nog al zorg,nbsp;omdat Bij landt zich daarin tegenover Salisbury op geheel verkeerdenbsp;wijze uitgelaten heeft. In 1878 had deze wel ooren gehad naar Bijlandt’snbsp;verlangen om ons mededeeling te doen van den omvang der zaak en vannbsp;de verlangens van Overbeck alvorens te beslissen of aan die verlangensnbsp;zou worden voldaan. Vernemende, naar het schijnt, dat die beslissingnbsp;weldra plaats hebben zou is Bylandt, op telegraphische uitnoodigingnbsp;van mijn collega, op zijn verzoek om inlichtingen teruggekomen, maarnbsp;zich daarbij niet bepalende, mondeling tal van bedenkingen geopperdnbsp;en gewaagde stellingen verkondigd. Uit den aard der zaak heeft Salisbury toen gevraagd wat wij er tegen hadden en beloofd geen beslissingnbsp;te nemen alvorens onze bezwaren kenbaar gemaakt waren. Zoo is denbsp;zaak geheel omgekeerd. In stede van eene mededeeling van Engelandnbsp;af te wachten, zouden wij thans bedenkingen opperen tegen eene zaaknbsp;wier karakter en omvang ons niet mêegedeeld is.

Ik tracht thans door eene nota die door Bylandt aan Lord Salisbury voorgelezen zal worden, de zaak weder in het regte spoor te brengen,nbsp;maar wij zijn dan toch verpligt te verklaren dat tegen de eventuele vestiging eener Britsche onderneming onder Britsch protectoraat protest zalnbsp;worden aangeteekend. Zeer onhandig wordt deze zaak telkens in denbsp;Kamers ter sprake gebragt. Mijn collega Van Lynden, die vroeger watnbsp;fel was, is thans geheel met mij eens en stemt noch met Elout, Lenting ®)nbsp;en Borsius in dat geheel Borneo ons toebehoort, noch met Van de Putte,

*) Uit ’s Gravenhage.

*) Mr. W. C. Borsius lid le Kamer (Zeeland); pag. 43 e.v. Handelingen le Kamer.

Pag 46 e.v. Handelingen le Kamer. Was voor het wetsontwerp Van Bosse.

*) Mr. Ch. M. E. G. graaf van Bylandt, gezant te Londen.

Mr. L. E. Lenting lid 2e Kamer (Zutphen).

238

-ocr page 417-

Van Rees enz. dat het al of niet vestigen van ondernemingen, al ware het met Britsche vlag en onder Britsch protectoraat eene geheel onverschillige zaak is. Mij dunkt dat wanneer met eenigen tact gemaneu-vreerd werd, Engeland gaarne onze bezwaren tot een voorwendsel zounbsp;nemen om zich van de heele zaak Overbeck af te maken. Het heeftnbsp;vooreerst al genoeg buitenlandsche en koloniale kwestien om niet eenenbsp;Borneosche in het leven te willen roepen.

Wanneer Gij dezen brief ontvangt zult Gij reeds denken aan de voorbereiding der Indische Begrooting voor i88i. Laat ik U toch vooral op het hart drukken om, wanneer de toestand in Atjeh zich consolideert ennbsp;de koffyprijzen niet weder naar den kelder gaan, te zorgen dat alwedernbsp;eene bijdrage tot een minimum althans van vier millioen op die begrooting kome. Er is toch geen kwestie van of in tal van algemeene uitgaven hier Indië deelen moet en dat het niet aangaat om bij het toepassen van zuinigheid altijd de bijdrage in die uitgaven alleen te bezuinigen. De Atjeh oorlog werd vooral niet gevoerd om een uitsluitendnbsp;koloniaal belang maar om aan de internationale verpligting der handhaving van eene veilige vaart in den Indischen Archipel, for Imperialnbsp;purposes alzoo gevoerd en de bijdrage aan het Moederland kon mennbsp;rekenen als begrepen onder de millioenen aan dien oorlog besteed.nbsp;Maar nu wordt de zaak anders en moet wanneer de middelen slechtsnbsp;even de uitgaven dekken, even goed op andere uitgaven als op het aandeel van Nederlandsch Indië in de algemeene Rijksuitgaven bezuinigdnbsp;worden.

Het heeft mij zeer verwonderd dat voor het bezoek aan Borneo ge-bragt ^), Gij niet gebruik gemaakt hebt van een der ramtorenschepen den ,,Prins Hendrik” b.v. Mij dunkt dat in dergelijke gevallen waarnbsp;magtsvertooning hoofdzaak is juist van die schepen nut kan wordennbsp;getrokken. Waartoe zijn zij anders in Indie ? Het is toch niet ernstig datnbsp;zij rustig afwachten moeten een zeeoorlog met eerie Europeeschenbsp;mogendheid of met eene Amerikaansche. Immers dan zou gebeurennbsp;kunnen dat op het oogenblik waarop ze noodig waren geen geschiktenbsp;bemanning gevonden werd...... 123. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 17 Nov. 18792).

Nog even neem ik de pen op naar aanleiding van de een paar dagen geleden van U ontvangen telegraphische mededeeling: ,,v. d. Hoevennbsp;behoeft op geen betere voorwaarden te rekenen dan Sumatra’s Westkust”. Ik heb dat telegram natuurlijk dadelijk ter kennis van Van der

Tocht naar Serawak en Noord-Borneo. Uit brief is op te maken dat G.G. de reis maakte hetgeen niet het geval was.

“) Uit 's Gravenhage.

— 239 —

-ocr page 418-

Hoeven gebragt maar met bijvoeging dat het vermoedelijk sloeg op mijn mededeeling per brief van 9 Oct. en met overlegging van hetnbsp;hem betreffende extract uit dien brief. Op mij maakte het telegram dennbsp;indruk dat Gij vooral zijne vraag om gewijzigde pensioensbepalingen alnbsp;dadelijk wildet van de hand wijzen. Het kon de bedoeling niet zijn omnbsp;den heer Van der Hoeven, op wiens medewerking te Atjeh Gij zoonbsp;hoogen prijs stelt van zijn voornemen om 6 December te vertrekkennbsp;terug te houden. Evenmin kon bedoeld worden eene volkomen gelijkstelling tusschen Sumatra’s Westkust waar rustig geadministreerd wordtnbsp;en Atjeh, waar de grondslagen van het civiel bestuur gelegd moetennbsp;worden en de grootere inspanning en gevaren aan die taak verbondennbsp;alleszins aanspraak geven op speciale erkenning. Door de voor U geprovoceerde magtiging des Konings hebt Gij de handen ruim om denbsp;zaak te regelen. Van der Hoeven was heden bij mij en wij spraken langnbsp;over zijne eventueele taak, over l’esprit de conciliation die zoowel tegenover de Inlanders als tegenover onze militairen zou moeten heerschen.nbsp;Ik beval hem vooral zeer aan bij de overname de militaire susceptibili-teiten te ontzien en hij deed mij veel genoegen met de mededeeling datnbsp;Generaal Van der Heyden bij Van der Hoevens bezoek op Atjeh hemnbsp;den wensch had te kennen gegeven dat deze zijn opvolger zijn zou. Iknbsp;geloof na de verschillende conversaties met en na al wat ik van hemnbsp;hoorde dat Gij in Pruys van der Hoeven wel the right man hebben zultnbsp;en alles hangt toch af bij de moeyelijke omstandigheden van de persoonlijkheid van hen die geroepen zullen zijn om na de vestiging vannbsp;onzen materielen invloed het zedelijk overwigt te vestigen..... 124. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, i Dec. 18792).

Met de jongste Fransche mail schreef ik niet wegens het algemeen begrootingsdebat, waarbij het adat is dat alle Ministers tegenwoordignbsp;zijn. Hoewel onze afspraak was dat de behandeling der speciale onderwerpen gerenvoyeerd worden zou naar de betreffende begrootingen,nbsp;zoo was toch ook afgesproken dat de dupliek aan het slot van het debatnbsp;door mij zou gegeven worden. Evenwel op den laatsten dag bragtnbsp;Elout’s rede die Lynden en Six vinnig a partie nam daarin verandering,nbsp;daar zij niet konden nalaten te antwoorden. Daarenboven had Vissering *) door het slot zijner rede mijne interventie minder noodzakelijknbsp;gemaakt. Ik had namelijk Lynden te demoedig gevonden en had eensnbsp;duchtig tegenover de eischen, aan het Ministerie te stellen, willen doennbsp;uitkomen de pligten die op de Kamer en vooral op de liberalen rustten

. Vgl. bijl. 115.

Uit 's Gravenhage.

Vgl. pag. 355 e.v. Handelingen 2e Kamer.

Vgl. pag. 349 e.v. Handelingen 2e Kamer.

240 —

-ocr page 419-

na de ervaring van de laatste jareri. Het hinderde mij toch de lieden, die medegedaan hadden aan het spel der omverwerping van de vier liberalenbsp;kabinetten sedert lo jaar, telkens te hooren zeggen dat zij wel een zuivernbsp;liberaal Kabinet liever hadden maar vooreerst met het tegenwoordigenbsp;genoegen namen. Het hinderde mij ook het fiasco van Kappeyne telkensnbsp;te hooren verbloemen.

Nu is men aan de hoofdstukken begonnen en hoe ongaarne ook zullen de leden wel alle aannemen. Het eenige dat m.i. gevaar loopt is, zooalsnbsp;altijd Oorlog en toch niet ligt zal men een beter Minister vinden dannbsp;Kolonel Reuther.

Voor Uwe uitvoerige beschouwingen omtrent de heerediensten bedank ik U zeer, al waren de argumenten mij niet onbekend. Tot zeer enkele opmerkingen bepaal ik mij daar een even uitvoerig antwoord innbsp;de actuele phase der zaak mij vrij overbodig schijnt.

I. nbsp;nbsp;nbsp;Door U wordt gesteld dat aan het voorschrift van het R.R. reedsnbsp;genoeg voldaan is, maar kort daarop vermeldt Gij den zwaren druk dernbsp;heerediensten in eenige deelen van Java. Zeker is reeds door de opvolgende regelingen veel bereikt door het regelen zelf en het beperken vannbsp;willekeur. Maar mij komt voor, dat de bepaling geen tijdelijk karakternbsp;en juist voor eene trapsgewijze vermindering een hoofdargument is.

II. nbsp;nbsp;nbsp;Tegen opcenten op landrente of bedrijfsbelasting ziet Gij bezwaar omdat lieden, die niet heeredienstpligtig zijn getroffen zoudennbsp;worden, maar zal de druk van het door U voorgestaan hoofdgeld nietnbsp;zeer ongelijkmatig zijn ?

III. nbsp;nbsp;nbsp;Ik stem U volmondig toe dat de op vaste tijdstippen te presterennbsp;diensten het meest bezwarend zijn, maar daarentegen is het ook waarnbsp;dat zij het best voor een regeling op vaste grondslagen van billijkheidnbsp;vatbaar zijn.

IV. nbsp;nbsp;nbsp;Ik ben geheel met U eens dat het beginsel van solidariteit dernbsp;bevolking bij misdrijven gehandhaafd dient te worden en dat op diennbsp;grond de afschaffing der gardoediensten bedenkelijk ware.

V. nbsp;nbsp;nbsp;Gij haalt Maarschalk’s voorbeeld aan in de Preanger ten be-tooge van den druk der heerediensten in min bevolkte streken. . . .

Wat door U gezegd wordt over het geringe gevaar dat het aanzien der hoofden lijden zou verwondert mij wel eenigszins na eenige passagesnbsp;van Uw officiële correspondentie. Niet minder dat de Regenten alleennbsp;hun aanzien ontkenen aan hun positie als ambtenaar. Het komt mij voornbsp;dat onze politiek nimmer daarheen streven mag om het volk los tenbsp;maken van hen die van ouds invloed hadden. En dit laatste is toch eennbsp;feit. De aristocratie op Java is geen legende van de oud gasten. Evenzeer is het een feit dat er, behalve misschien eenigszins in de Preanger,nbsp;geen middenklasse bestaat. Werken wij mede tot het ontnemen aan denbsp;aristocratie van haar standpunt en haren invloed als zoodanig, dan be-*) Werkvolk voor spoorwegaanleg is moeilijk te krijgen door de vele heerendiensten.

15

— 241

-ocr page 420-

vindt het Europeesch gezag tegenover het volk, de groote massa, die hoe goedaardig, ook voor verkeerde inblazingen, voor opruiing, ooknbsp;door Europesche gelukzoekers maar al te vatbaar is. Daargelaten denbsp;vraag of de pantjendiensten een voor de bevolking gewenschte band is,nbsp;zeker is het een band. Met de meeste omzigtigheid moet aan eiken bandnbsp;tusschen hoofden en bevolking geraakt worden. Ik hoop dan ook dat Gijnbsp;U met mijne denkbeelden van graduele afschaffing zult vereenigen ennbsp;mij in staat stellen in den loop van het volgend jaar en in verband metnbsp;de 5-jaarlijksche herziening voorstellen aan de Staten Generaal te doen.

Voor de mogelijkheid om hier te lande ook steun te vinden voor Uw vereeniging ten behoeve der Inlandsche kinderen zal ik met eenigenbsp;personen spreken en U nader berigten. Zelf juich ik het denkbeeld toe.

I2S. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 4 Dec. 1879 ^)-

Ik acht mij toch verpligt met een woord terug te komen op de politieke zijde der zaak [heerendiensten]. Ik doe het, omdat Gij aan den eenen kant het te betalen gelijkmatig hoofdgeld zoo ligt telt en aan dennbsp;anderen kant wegens het karakter door U aan de hoofden toegekend. Gijnbsp;beschouwt deze, ik spreek natuurlijk alleen van de hoogste, de Regenten,nbsp;enkel als invloedrijk omdat zij ambtenaren van het Gouvernement zijn.nbsp;Mij komt deze beschouwing onjuist voor. De oorsprong en de krachtnbsp;van ons gezag liggen naar ik meen in den eigenaardigen maatschappe-lijken toestand van Java, waar men eene bevolking aantrof innig verbonden of wil men slaafs onderworpen aan eene aristocratie. Vroegernbsp;en later begrepen wij dat wie op deze vat had, de bevolking had. Eerstnbsp;langzamerhand heeft men ten doel gesteld om voor de bevolking hetnbsp;juk der hoofden dragelijker te maken en teregt begreep men dat dit hetnbsp;best geschiedde door de hoofden tot zich te trekken, te beschaven en tenbsp;leiden. Maar nimmer heeft men zich, evenmin als in de huishoudingnbsp;der dessa’s, willen mengen in de verhouding tusschen de bevolking ennbsp;de aristocratie of verzwakken het prestige van deze. Slechts in dennbsp;laatsten tijd zijn theorien verkondigd in strijd met de tot nu gevolgdenbsp;praktijk en streefde men soms om Europeesche ambtenaren in plaatsnbsp;der Inlandsche te stellen.

De zucht om ook op Java een meer geregelde administratie te vestigen, de moeyelijkheid om het groote werktuig met luttel ontwikkelde werklieden te laten marcheren, het verlangen om aan de beschaving innbsp;het Oosten eens een duchtigen stap te laten maken, dit alles werktenbsp;mede om de Javaansche aristocratie niet meer te doen beschouwen alsnbsp;een onmisbare schakel voor ons Koloniaal bezit.

Mij komt voor dat hervorming alleen goede vruchten dragen zal, wanneer zij uitgaat van of met behulp geschiedt der hoogere klassen

b Uit ’s Gravenhage.

242 —

-ocr page 421-

in Indie en dat het verminderen van het aanzien dier klassen in lijn-regten strijd is met ons politiek belang. Bij de pantjenkwestie is de politieke kwestie dan ook mijn hoofdbezwaar. En al geef ik toe dat hetnbsp;wenschelijke om de bevolking te ontheffen voor de afschaffing diernbsp;diensten pleit waar zij aan mindere hoofden verschuldigd zijn, dienbsp;weinig pantjens hebbende veel van hen vergen, zoo zou ik aan hen die,nbsp;als de Regenten er 40 hebben en waar alzoo de dienst zeer ligt is, denbsp;pantjens vooreerst willen laten. In het algemeen, ik meen het U reedsnbsp;geschreven te hebben, zou ik dien grondslag van ons gezag, de aanhankelijkheid van den kleinen man aan zijne hoofden, op Java willennbsp;versterken, door zooveel mogelijk door middel der aristocratie te regeren.nbsp;Eene natie als wij behoort in hare overzeesche bezittingen zelfs van denbsp;bestaande vooroordeelen gebruik maken en door toezigt en leiding, nietnbsp;door bestrijding, die vooroordeelen uitroeyen.

Wanneer het Javaansche volk den eerbied voor zijn hoofden verloren zal hebben, dan is het uur van onze verdrijving geslagen. Gaarne erkennbsp;ik dat de band der heerediensten, waar deze vexatoir is en tot onderdrukking leidt, op den duur geene aanbeveling verdient. Maar is ditnbsp;juist? Is bij Regenten of bij hoofden die meer dan 10 pantjens hebbennbsp;aan vexaties en druk te denken. Door U zelf wordt de vraag beantwoordnbsp;waar de weinig werkzaamheden opgegeven worden waartoe de pantjensnbsp;in staat zijn. Het is eigenlijk meer voor het hoofd een bewijs van zijnenbsp;hooge positie en voor den kleinen man een blijk zijner inferioriteit, eennbsp;band welke de twee deelen der Javaansche maatschappij aan elkandernbsp;verbindt.

Wat nu het hoofdgeld betreft, zoo is voorzeker het heffen van ƒ i per man een zeer ingenieus en gemakkelijk middel om den knoop doornbsp;te hakken. Ook schijnt het zeer plausibel te zeggen dat ieder wel ƒ tnbsp;kan opbrengen. Waarom één en niet twee of meer guldens ? Maar mennbsp;verliest uit het oog 1°. dat hetzelfde zal worden opgebragt door dengenenbsp;die tal van diensten had te presteren en dengene die bijkans vrij was ennbsp;2°. dat in streken waar ƒ 0,25 het dagloon is, ƒ i vertegenwoordigt 4nbsp;werkdagen. Zou men in ons vaderland waar f 1 of ƒ 1,50 het dagloonnbsp;van den boerenarbeider is, eene hoofdbelasting van ƒ 4 of ƒ 6 zoo geringnbsp;achten ? Bij nader inzien zult Gij mij toestemmen dat de gemakkelijkheid niet regtvaardigt een equivalent dat hetzelfde is voor dengene dienbsp;in het jaar van 50 dagdiensten vrij komt en voor dengene die van geennbsp;enkele dienst ontlast wordt. Uit de stukken bleek mij dan ook dat velenbsp;der mindere ambtenaren B.B., die het meest met de bevolking in aanraking komen, dit equivalent veroordeelen.....

De wet tot voortzetting van den spoorweg van Madioen tot Soerakarta is bij den Raad van State. Het reglement betreffende de officierspen-sioenen werd dezer dagen bekrachtigd Nieuws is er niet buiten wat

b S. 1880-22.

243

-ocr page 422-

de kranten U melden. Men verwacht de aanneming der begrootingen. Aardig is het dat ook elders thans Kabinetten leven die de politiekenbsp;rigting der meerderheid eigenlijk niet uitdrukken o.a. in Belgie en innbsp;Frankrijk.....

Men is hier uiterst gebelgd over de Locomotief No 244^). Het is zeker het sterkste dat na Van den Berg de Indische pers immer bevatte.nbsp;Van de Putte weigert zich te bemoeyen met de zaak der Inlandschenbsp;kinderen. Ik zal er thans Mees, Harencarspel en Wintgens of Miran-dolle over spreken.

126. VAN LANSBERGE AAN VAN GOLTSTEIN, 4 Dec. 1879

De couranten gaan voort mij om het hardst uit te schelden en de grootmoedigheid der Samarangers te roemen. Enkele betreuren echternbsp;hunne kapitulatie. Deze eenstemmigheid en hostiliteit meen ik te moetennbsp;toeschrijven aan spijt dat de Regeering in hare pogingen om de wet tenbsp;handhaven getriumfeerd heeft en zij is mij dan ook totaal onverschillig.nbsp;De gelegenheidsordonnancie **) moge niet onberispelijk zijn en ook harenbsp;toepassing moge belemmerd kunnen worden door manoeuvres waartegen geene enkele bepaling behalve de strafwet kan voorzien, zij verzekerde echter de uitvoering der executien en dit was in de eerste plaatsnbsp;noodig voor de handhaving van het gezag. Zulks heeft men dan ook tenbsp;Samarang begrepen en pogingen van toenadering gedaan zelfs daagsnbsp;voor de eerste exekutie volgens de nieuwe ordonnancie. Dat men daarbijnbsp;zelfs de tusschenkomst heeft willen inroepen van Van Hemert ennbsp;vooral van Spr. van Eyk wien men dagelijks met scheldwoorden overlaadt toont welke het moreele gehalte is der opposanten. Van den Bergnbsp;had trouwens reeds aangeraden om zich te onderwerpen. De Soesman-wet zooals de nieuwe ordonnancie genoemd wordt zou echter ook doornbsp;gewone exekutanten ten nadeele hunner schuldenaren geëxploiteerdnbsp;kunnen worden, zij moet dus terstond gewijzigd of ingetrokken worden.

Overigens moet Gij geen woord gelooven van de bewering dat eenige inschikkelijkheid der Regering het verzet te Samarang zou voorkomennbsp;hebben. Dit zegt men après coup nu men zich gedwongen heeft geziennbsp;toe te geven, maar het complot om de uitvoering der ordonnancie te

Van 18 Oct. 79-344 ,,De eerste stap” (Over de Engelsche onderneming in Noord-Borneo) ,.Nederland is niet waard koloniën te hebben”.

Mr. G. G. Van Harencarspel. (1832-1912) 1857 Gvtsdienst; 1869 alg.secr ; 1873/79 lid R. V. I.

Uit Batavia.

S. 1879-310; de z.g. Soesmanwet; executoriale verkooping bij firma Soesman re Semarang wegens belastingschuld werd bemoeilijkt. Het vendureglement werd aangevuld waardoor ook verkoop middels inschrijvingsbiljetten werd toegestaan.

Wellicht Jhr. Mr. F. Junius VanHemert; lid Kamer van Koophandel en Nijverheid te Batavia.

244

-ocr page 423-

belemmeren en zoo mogelijk te beletten heeft van den aanvang af bestaan.

De Locomotief, het orgaan en eigendom van den handel heeft herhaaldelijk tot verzet aangespoord en de plannen om door processen en andere manoeuvres pressie uit te oefenen op de Regering zijn algemeennbsp;bekend. Door belanghebbenden is nimmer herziening der ordonnancienbsp;of zijn waarborgen voor de toekomst gevraagd, maar is altijd bij denbsp;Regering aangedrongen op schorsing der ordonnancie, wijzigingen innbsp;den aanslag of remissie van het verschuldigde, alle zaken die men wistnbsp;dat in strijd waren met de wet en dus alleen gevraagd werden om aanleiding te geven tot eene weigering der Regering en daarin grieven tenbsp;zoeken en deze te exploiteren.....Ik heb Uwe depeche over de af

schaffing der heerendiensten ontvangen. Ik geloof niet dat Uw denkbeeld praktikabel is en vrees dat de toepassing daarvan eene nieuwe bron van knevelarijen zou scheppen en tot onbillijkheden aanleidingnbsp;zou geven aangezien de afkoop der af te schaffen diensten zeer ongelijknbsp;zou werken, maar Gij weet dat ik niet anders hecht aan eigen denkbeelden, dan wanneer ik overtuigd ben dat zij de beste zijn. Ik wil dusnbsp;gaarne aannemen dat ik mij vergis en heb het advies der Residenten gevraagd zonder eenigszins daarop te influenceren. Dat advies is echternbsp;volstrekt noodig wil men de zaak behoorlijk beoordeelen.

127. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 11 Dec. 1879 i).

Bijna terzelfder tijd trof ons de weinig bevredigende toestand in het Djambische. Thans wacht ik natuurlijk Uw voorstellen af. ...

Herhaaldelijk hebt Gij mij geklaagd over de finantiele ambtenaren door Van Bosse op Uw verzoek naar Indië gezonden. Ik heb mij daarnaar geinformeerd althans naar eenigen en mijn indruk is dat zij met

den tegenzin in Indië tegen hun uitzending te kampen hebben.....

Ik vermoed dat de uitzending door Sprenger van Eyck verlangd is maar dat, nu hij de Directie van Finantien ter kwader ure verliet, denbsp;Indische bureaucratie die lieden laat boeten voor de bereidvaardigheidnbsp;waarmede Van Bosse aan Van Eyck’s verlangen voldeed. In Uw plaatsnbsp;zou ik mij die zaak eens aantrekken en in de plaats van mij te laten afschepen met eene anecdote zou ik zorgen dat zij flink te werk gesteldnbsp;werden in het vak waarvoor zij deugen.

Bij mijn vorig Ministerie was ik zeer ingenomen met de verdiensten van Der Kinderen in het belang der regtsbedeeling in de Buitenbezittingen. Destijds had de invoering der nieuwe organisatie op Sumatra’snbsp;Westkust plaats. Sedert zijn ontwerpen voor tal van andere gewestennbsp;ontvangen, in onderzoek of reeds vastgesteld. Zonder op mijne toen-

IJit 's Gravenhage; antwoord op Van Lansberge aan Van Goltstein van i Nov. yg (niet aangetroffen).

245

-ocr page 424-

malige ingenomenheid terug te komen moet ik echter gul bekennen, dat van verschillende zijden mij waarschuwingen toegingen, niet vannbsp;conservatieve zijde. Maar lieden van ervaring drukken vrees uit voor denbsp;gevolgen van het verlaten van het oude stelsel van solidariteit en voornbsp;het onttrekken der Controleurs aan hun bestuurswerk. En inderdaadnbsp;het kan iiiet ontkend worden, dat die ambtenaren thans niet uitsluitendnbsp;meer staan onder den Gouverneur of Resident maar voor al hunnenbsp;regterlijke bemoeyingen onder den President van den Raad van Justitienbsp;te Padang. Deze kan hun werkzaamheden opdragen welke gevoegd bijnbsp;de hun opgedragen regterlijke taak eene gereede verontschuldiging opleveren voor het niet-nakomen van hunne verpligtingen ten opzigtenbsp;der koffycultuur enz. Daarbij is toch werkelijk veel te zeggen voor hetnbsp;stelsel van solidariteit van eene stam of eene kampong voor gepleegdenbsp;diefstallen of andere misdrijven waar men zich in een onbeschaafd landnbsp;bevindt en met onvoldoende hulpmiddelen. En al zijn de moeyelijk-heden daar (Sumatra’s Westkust) te overwinnen, is dit wel zeker opnbsp;Celebes waar de omtrent de kweekschool te Macassar en andere onderwerpen opgedane ondervinding ons leert hoe laag de staat van ontwikkeling van het volk is en hoe luttel de bekendheid der ambtenaren metnbsp;de inlandsche taal ?

Nog één punt^is er dat mij zeer ter harte gaat. Gij herinnert U nog wel dat van mijn ze optreden aan ik gewaarschuwd heb tegen illusiennbsp;op Atjeh en tegen overhaasting bij den overgang van het militair op hetnbsp;civiel bestuur. Ook nu nog waarschuw ik. Van de voornaamste hoofdennbsp;der oorlogspartij Panglima Polim, Imam Longbattah enz. is er nog geennbsp;in onderwerping gekomen. Na het voltooyen in 1877 van Pel’s plannbsp;is het ook een jaar lang in Groot Atjeh betrekkelijk rustig geweest.nbsp;Is er nu niet evenals toen kans dat de uitgewekenen en ontevredenennbsp;zich weder eens geducht doen gelden ? Van der Heyden’s naam alleennbsp;is thans eene kracht. Hij moge ietwat lastig zijn en niet genoeg eerbiednbsp;voor Uw bevelen koesteren, zeker zou het herleven van den oorlog eennbsp;heel wat grootere ramp zijn. In elk geval vind ik dat de Generaal hadnbsp;moeten geraadpleegd worden over het voornemen om hem te vervangen. Dit schijnt niet geschied te zijn, te oordeelen naar den inhoudnbsp;van het hierbij gaand schrijven, waarin mij de uiting van Generaalnbsp;Bouwmeester ook zeer treft ^). Door ’s Konings magtiging in staat omnbsp;de zaak naar welgevallen te regelen zult Gij, dit vertrouw ik, met beleidnbsp;en voorzigtigheid te werk gaan. Al ging Van der Hoeven eerst in Aprilnbsp;of Mei, wat nood ? Hij zou intusschen de Atjeh stukken bestudeerennbsp;kunnen.

Bij de begroeting van Koloniën zal ik Rutgers duchtig de les lezen wegens de herhaalde aanvallen op Uw beleid ter zake van Atjeh.

Niet aangetroffen.

Jhr. Mr. J. W. H. Rutgers van Rozenburg lid ze Kamer (Amsterdam).

— 246

-ocr page 425-

128. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 15 Dec. 1879^).

.. Ik zend U een officielen brief over de opleiding van onderwijzers in Nederland ^). Mij gaat de zaak van ’t onderwijs, zooals Ge weet, zeernbsp;ter harte. Volstrekt niet bevooroordeeld voor eene opleiding in Nederlandnbsp;kan ik echter niet goedkeuren de blijkbare tegenwerking der school-autoriteiten in Indie. Waarom niet kalm afgewacht de uitkomst dernbsp;proef ? Het verlangen om zich te doen gelden en gezag uit te oefenen isnbsp;vooral eigen de Inspecteurs, in ’t bijzonder die van Onderwijs. Moensnbsp;ontvangt, hiervan houd ik mij overtuigd, allerlei berigten van dienbsp;Heeren en daarmeê gewapend maakt hij het der Regering lastig. Ik laatnbsp;mij zoo gaauw niet uit het veld slaan maar het is dubbel noodig daaromnbsp;dat op de zaak van het Inlandsch onderwijs de aandacht der Indischenbsp;Regering steeds gevestigd zij.....

Met zeer veel belangstelling las ik de beschrijving der reis van Tobias naar Djambi. Wonderlijk kwam mij voor dat hij, ondanks den regeren-den Sultan, niet van diens schoonzoon gebruik maakte om met Sultannbsp;Taha in aanraking te komen. Het vermoeden dat in eene finantielenbsp;kwestie de oplossing ligt van de houding van Taha en den Pangerannbsp;Ratoe komt mij waarschijnlijker voor dan de berigten van den Ara-bischen reisgenoot van Tobias, dat de regerende sultan tegen ons beidennbsp;opstookte.

Zooals ik U lang geleden schreef schijnt de storm tegen het Kabinet over te waayen en de begroetingen ook die van Oorlog te zullen wordennbsp;aangenomen. De desorganisatie der liberale partij is nog volkomen ennbsp;zij zou verstandig handelen door ons te helpen het Strafwetboek totnbsp;stand te brengen en eene hervorming van eenige belastingen.

De prijzen van koffy en tin zijn weder goed geworden en ik reken er op dat Gij op de begrooting van 1881 weder eene behoorlijke bijdragenbsp;zult kunnen uittrekken.

129. VAN LANSBERGE AAN VAN GOLTSTEIN, 18 Dec. 1879®).

Met genoegen heb ik kennis genomen van de discussien over de Indische Begrooting wat betreft Uwe verdediging®) want anders wasnbsp;de beraadslaging al zeer onbelangrijk.

Dat Keuchenius zou tegenvallen en een enfant terrible voor zijne partij zou zijn wist ik van te voren. Nu er te Gorkum toch een klerikaal

Uit ’s Gravenhage.

Verb 13 Dec 79—7-

A. Moens, lid 2e Kamer (Sneek).

Niet aangetroffen.

Zonder plaatsnaam.

pag. 200 e.v. Handelingen 2e Kamer.

— 247 —

-ocr page 426-

gekozen moest worden heb ik daarom zijne benoeming met genoegen gezien. Wat Van Gennep aangaat hij behoort ook tot de zoogenaamdenbsp;strandspecialiteiten die zeer laag neerzien op alles wat ambtenaar isnbsp;maar van den waren toestand van Indië niets afweten. Dagbladpolemieknbsp;vooral in Indië is zeker niet de beste school om parlementaire takt ennbsp;welsprekendheid op te doen. Hij is een zeer geestig man maar zijn verstand is in eene rigting ontwikkeld die niet ernstig genoeg is. Insingernbsp;hebt Gij goed op zijne plaats gezet doch het doet mij leed dat Gij niet denbsp;partij hebt opgenomen voor de Indische ambtenaren door hem beschuldigd van zich door den invloed der magtige planterspartij vannbsp;hunne pligt te laten af brengen. Vooreerst ontken ik dat er eene magtigenbsp;planterspartij op Java zou bestaan. Alleen de Regering is magtig. Denbsp;planters zijn evenals andere ingezetenen van de Regering afhankelijk ennbsp;kunnen op haar alleen invloed uitoefenen door middel van den Ministernbsp;of Staten-Generaal. Wel hebben zij de pers in hunne magt doch dienbsp;pers vermag niets indien haar in Europa geen steun wordt verleend.nbsp;Er is in Indië geen enkel ambtenaar die iets om courantengeschrijf geeftnbsp;indien hij weet dat de Regeering hare beoordeeling zijner bruikbaarheidnbsp;niet daarnaar afmeet. Wel zijn er die door vadzigheid of zwakheidnbsp;misbruiken toelaten, welligt is er een enkele die niet strikt eerlijk is,nbsp;maar zoodanigen worden door mij stelselmatig uit den dienst geweerdnbsp;en zoodanige uitzonderingen geven aan niemand het regt om een smetnbsp;te werpen op het geheele corps. Er heerscht in het algemeen in al denbsp;stukken die van de Kamer afkomstig zijn en in de discussien een wantrouwen jegens de Indische autoriteiten dat ontmoedigend is en veelnbsp;kwaad bloed zet. Dat wantrouwen wordt door de Indische pers en doornbsp;de particuliere brieven aangekweekt, maar ik vind het een zeer treurignbsp;verschijnsel dat die bronnen tegenwoordig den grondslag uitmakennbsp;waarop in de Kamer wordt beraadslaagd terwijl men ternauwernoodnbsp;eenige aandacht schenkt aan het Koloniaal Verslag dat zooveel moeitenbsp;geeft voor de zamenstelling en eene zoo volledige uiteenzetting vannbsp;zaken geeft als in geen land ter wereld, zelfs het meest demokratischenbsp;bestuurde zijne weerga vindt.

Met veel genoegen heb ik Uw antwoord gezien aan Van der Hoeven omtrent de gruwelen op Atjeh^). Wat de aanklagt van Insinger®) aangaat ik zal er onderzoek naar doen maar ik acht het waarschijnlijk ofnbsp;dat het feit zeer overdreven wordt voorgesteld of dat er gedoeld wordtnbsp;op de feiten die geleid hebben tot de arrestatie van den administrateurnbsp;die zich door zelfmoord aan zijn straf onttrokken heeft. Het spijt mijnbsp;U te moeten teleurstellen in Uwe verwachting dat Uwe aanschrijvingnbsp;betreffende de heerendienstinkrimping niet tot een uitgebreid onderzoek

Mr. J. Van Gennep (Rotterdam).

Pag. 255 e.v. Handelingen 2e Kamer.

Pag. 225 e.v. Handelingen 2e Kamer; optreden tegen koelies in Deli.

248

-ocr page 427-

aanleiding geven zou. Juist omdat ik er gewigtige bezwaren tegen heb dien ik de zaak te onderwerpen aan het oordeel van geheel onpartijdigenbsp;personen die daarenboven in staat zijn Uw denkbeeld uit een praktischnbsp;oogpunt te beoordeelen. Ik zal echter op spoed aandringen en zooals iknbsp;vroeger berigtte alles vermijden wat op de adviezen zou kunnen influenceren. Eveneens zal ik mij wachten om over de zaak verder eennbsp;woord te reppen in mijne correspondentie met Kamerleden die zich totnbsp;mijn grooten schrik in den laatsten tijd, hoe langer hoe meer herinnerennbsp;dat ik besta en dat wij akademiekennissen waren. Evenwel geloof iknbsp;als zeker te kunnen aannemen dat de Kamer zich met Uwe beperktenbsp;afschaffing niet tevreden zal stellen. ....

130. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 26 Dec. ’79 i).

U schrijvende op 2en Kerstdag en alzoo tegen het einde van 1879 begin ik met mijne beste wenschen voor het volgende U aan te bieden.nbsp;Wanneer het gelukt in 1880 den vredetoestand in Atjeh te bevestigen,nbsp;bij de herziening het aantal bijzondere diensten te verminderen, denbsp;haven van Tandjong Priok voor het gebruik in 1881 gereed te maken ennbsp;eene geldelijke bijdrage weder aan ’s Lands schatkist op te brengen,nbsp;dan zal ook het beginnende jaar van Uw bestuur gezegend mogen heetennbsp;voor den Staat. Bij de discussien over het hoofdstuk Koloniën heb iknbsp;gelegenheid gehad Uwe verdiensten wat de leiding der Atjeh zakennbsp;betreft eenigszins in het licht te stellen. Die mededeeling zal wel alsnbsp;caimans werken op de opgewondenheid vóór Van der Heyden. Men latenbsp;aan dezen de verdiensten die.hij zeker heeft in vergelijking met zijnenbsp;onmiddellijke voorgangers maar men late U regt wedervaren die ondernbsp;de zeer laauwe Ministers Mees en Van Bosse steeds kalm Uw eigennbsp;gang volgdet.

Ik heb de geheele officiële correspondentie sedert 1876 doorgelezen en er uit gezien zooals ik veronderstelde, dat die beide Ministers nietnbsp;dan schoorvoetend tot het denkbeeld om kracht te ontwikkelen komennbsp;konden. Ik zal thans eens aan de voorbereiding gaan van de publiceringnbsp;van stukken, Atjeh betreffende. Welligt zal dit in den voorzomer kunnen geschieden. Dan heeft de Kamer in den herfst op Koloniaal terreinnbsp;wat te bijten. Mijn voornemen is om bij tijdvakken en niet enkel wat hetnbsp;begin betreft te publiceren, maar Gij begrijpt dat het een heel werk is.

Een korte opsomming van feiten en daarachter de stukken. Eerste expeditie, tweede expeditie, het tijdperk tusschen vertrek van Vannbsp;Swieten en het vaststellen in Nov. 1875 van het plan van Pel, dat aannbsp;de uitvoering van dat plan gewijd, de periode van afwachting tusschennbsp;Maart 1877 en Juny 1878 en eindelijk het laatste tijdperk van aggressie

b Uit ’s Gravenhage. nbsp;nbsp;nbsp;•

— 249 —

-ocr page 428-

en onderwerping zouden de zes afdeelingen uitmaken van het niet onbelangrijk werk.

Het doet mij zeer leed dat tijdens Uw verblijf te Batavia ik nog geen antwoord betreffende het pensioenreglement der officieren geven kon,nbsp;maar het was nog bij den Raad van State en ik verzeker U dat het mijnbsp;moeite genoeg kostte om het bijtijds door den Koning te doen bekrachtigen. De Raad van State toch had na zeer lang onderzoek hoogstens gunstig geadviseerd omtrent de verhooging voor de hoogere rangennbsp;en ’s Raads advies was niet alleen aan mij maar ook aan Oorlog geren-voyeerd. Het is nu alleen aan mijne zeer ijverige bemoeyingen en aannbsp;den goeden wil van Kolonel Reuther te danken, dat het ontwerp nietnbsp;schipbreuk leed op de zeer talrijke bezwaren ook van het Departementnbsp;van Oorlog. In Indië, bij de groote magt van den G.G. maakt men zichnbsp;geen denkbeeld van de behandeling van zaken hier en van de perkennbsp;aan den wil der Ministers, teregt trouwens, gesteld.....

Wat drinkt het Indisch leger enorm veel wijn. Uw besluit 30 Juny 1879 No 9 spreekt van uitbesteding voor de volgende drie jaren vannbsp;200.000 flesschen jaarlijks; dus ongeveer 550 fl. daags worden verorberd!nbsp;Wanneer men aanneemt dat van het leger van 26000 man de meestennbsp;Inlanders zijn en geen wijn drinkers dan is het getal flesschen nog alnbsp;groot.

131. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 31 Dec. 1879 i)

Slechts een enkel woord op den namiddag van een dag zoo regenachtig en donker, dat hij ons met genoegen afscheid doet nemen van het eindigende jaar. Moge 1880 verlichter zijn. Uw jongste brief van 22nbsp;Nov. j.1.^) spreekt van Van der Hoeven en van het stilzwijgen door hetnbsp;Departement van Koloniën op Uwe wenken omtrent de toekomstigenbsp;inrigting op Atjeh. Van die beschouwingen behalve in zake vrijhaven,nbsp;herinnert ook Van der Wyck zich niets. Bij mij bestond inderdaadnbsp;vroeger het voornemen U officieel te schrijven maar ten slotte begreepnbsp;ik dat dergelijke brief niet anders dan algemeenheden inhouden konnbsp;en bepaalde mij tot de U sedert den straks genoemden brief toegekomennbsp;Koninklijke magtiging ®).

Ik houd mij overtuigd dat op Atjeh een toestand bestaat ongeveer gelijk aan dien welke vroeger ter Westkust van Sumatra bijv. bestondnbsp;en legio kleine hoofden, onder een nominaal centraal en provinciaalnbsp;bestuur. Het ligt dunkt mij voor de hand dat wij zooveel mogelijk bestaande toestanden eerbiedigen en ons tot het consolideren en organi-

Uit ’s Gravenhage.

(Kab rescr. 23 Oct 79—12).

Niet aangetroffen.

Verb. 20 en 23 Oct. 79-W/i7 en B i8

250

-ocr page 429-

seren bepalen van het bestaande. Eerbied voor de godsdienst, de hoofden en instellingen is overal grondtrek van ons Bestuur en met het Regerings-Reglement in overeenstemming.

Wat Van der Hoeven betreft, 200 vind ik met U dat voor geheel buitengewone bepalingen als hij verlangde geen termen zijn maar wanneer Gij zijne taak vergelijkt met die van de Gouverneurs op Celebes en denbsp;Westkust, vergeet toch niet dat in deze gewesten alles georganiseerdnbsp;is en op Atjeh alles georganiseerd moet worden. Hierin ligt m.i. hetnbsp;belang zijner missie boven die in de overige gewesten van den Archipel.

Het is U overigens bekend dat ik de zaak van het Gewestelijk Bestuur in de Buitenbezittingen in vergelijking met die op Java niet ligt acht. Ernbsp;moet ginds zooveel waakzaamheid, politieke tact en physieke krachtsinspanning aangewend worden, terwijl er Residentien op Java zijn waarnbsp;alles op rollen gaat, zooveel meer bestuursmiddelen ter beschikkingnbsp;staan en door den telegraaf zooveel minder van het initiatief van dennbsp;Resident afhangt..... 132. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 8 Jan. 1880 i).

Ware het niet dat deze. regelen onder Elw oogen komen zullen, lang nadat de herinnering aan het Samarangsche schandaal^) uitgewischt zijnnbsp;zal, ik zou er met geen enkel woord over spreken. Ik begrijp toch datnbsp;Gij meer dan genoeg daarvan hebt en van lof en van afkeuring van denbsp;houding der Regering. Evenwel nu de zaak voor U in het verleden isnbsp;maar toch iets dergelijks elk oogenblik gebeuren kan, acht ik mijn pligtnbsp;niet vervuld en mijne verantwoordelijkheid niet gedekt indien ik U nietnbsp;openhartig mijne meening zeide.

Al dadelijk geef ik toe dat in de positie, waarin Gij U bevond, het telegram®) aan Van de Berg onberispelijk was, maar had men immer behoeven te komen in die positie ? Wat te Samarang voorbereid werd,nbsp;was voor Buitenzorg geen geheim. Waarom niet bijtijds maatregelennbsp;genomen ? Als zoodanig noem ik het verkoopen bij afslag en de aanwezigheid op de verkooping van eenigen welke voor een redelijken prijs,nbsp;niet voor spotprijs afmijnden. Daarbij de Resident^) ter plaatse aanwezignbsp;en niet op tournee en een behoorlijke magt om de orde te houden. Bijnbsp;het uitbreken van feitelijk verzet, onmiddelijk uitzetting van eenige belhamels en liefst van de aanzienlijksten en rijksten. Zeker zou dan denbsp;zaak niet zonder kleerscheuren afgeloopen zijn maar daarentegen er zounbsp;geen antecedent gesteld zijn, m.i. gevaarlijk voor de toekomst.

Uit ’s Gravenhage.

Saboteeren van executoriale verkooping wegens niet betalen belastingaanslag.

Telegram opgenomen in ,,Javabode” van 27 November 79.

Willem Herman Van der Heil (1830-81) 1851 Gvtsdienst; 1875 res. Madioen; 1877 res. Semarang.

251--

-ocr page 430-

De Javabode en andere mogen zeggen dat de Regering bij het telegram zich tot niets verbond, zeker is de indruk van den Hr. Lede-ganck ^), in de vergadering der Handelsvereeniging meegedeeld, de juiste. On n’a pas pactisé avec l’émeute mais on est entré en pourparlersnbsp;avec elle. ^En dat zou weleens een hoogstgevaarlijk antecedent daar-stellen. Maar daarenboven van die geheele zaak is te veel leven gemaakt en het sukkelen met de executies duurde te lang. Welken indruknbsp;op den Chinees of op den Inlander moet die historie gemaakt hebben ?nbsp;En de Soesman wet ? La critique est aisée, zult Gij zeggen en ik ben hetnbsp;met U eens. Op een zoo grooten afstand, onder geheel andere indrukken kan men niet wel geheel onbevangen oordeelen. Maar ik verwijt ooknbsp;niet kleingeestig eenige harer daden aan de Indische Regering maar alleen dat Zij zich heeft laten verrassen. Men had op dat alles verdachtnbsp;kunnen zijn. Aan den Resident, gelast om te Samarang te blijven,nbsp;hadden instruction moeten gegeven zijn en a tout prix de duur van hetnbsp;schandaal voorkomen worden. Gouverner c’est prévoir.

Na de discussien over de Indische Begroeting had ik Keuchenius gezegd dat Gij en ik op eenige punten de verordening herzien wildennbsp;in de hoop dat hij het schrijven zou aan zijn vrienden en alzoo last bijnbsp;de uitvoering U bespaard worden. Een allerbelagchelijkst figuur makennbsp;de couranten, waar zij van de bewondering, van geheel Indie (eenigenbsp;Europ. kooplui) voor de Samarangers spreken en geheel uit het oognbsp;verliezen dat de buitensporige aanslagen enkel en alleen aan hunzelvennbsp;te wijten zijn.

Uwe voordragt om Van der Heyden bij uitzondering Generaal-Luitenant te maken wordt geheel door mij beaamd en met spoed gereed gemaakt^). Vóór de ontvangst dezer regelen zult Gij het telegram hebben. Ik hecht aan spoed opdat wel blijke, dat de couranten-artikelen ernbsp;niet den geringsten invloed op hadden.

Eene commissie met Casembroot, Heemskerk, Rappard enz. heeft zich aan het hoofd gesteld voor een nationaal huldeblijk aan Van der Heyden. Ik acht het prematuur en ben bang voor de repetitie van het bekerfeestnbsp;aan Van Swieten. De zaak wordt vooral aangestookt door Verspyck,nbsp;om den ouden Heer eens regt onaangenaam te zijn. Hier is het de politieke komkommertijd. Wel komt de Eerste Kamer op Maandag voornbsp;vaststelling der begrootingen maar het is mosterd na den maaltijd ennbsp;boezemt niemand belangstelling meer in.....

H. Th. M. Ledeganck te Semarang. *) Verb. 8 fan. 8o—C.

— 252

-ocr page 431-

133. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 15 Jan. ’80 i).

Ik kom mij zeer ondankbaar voor, dat ik U niet reeds vroeger mijne waardeering uitgesproken heb wegens het regelmatige Uwer korres-pondentie. Bijna geen mail komt of zij brengt een eigenhandigen briefnbsp;van U, welke nog meer dan al de andere stukken mijne belangstellingnbsp;wekt. Ik hoop zeer dat bij voortduring Uw drukke werkzaamhedennbsp;onze vertrouwelijke briefwisseling niet schaden zullen.

Aan de zaak der Inlandsche kinderen heb ik nog niet veel gedaan. Het saizoen is al te ongunstig. Dag aan dag worden aanvallen op onzenbsp;beurs gemaakt. Daarbij kwam nu de watersnood. Ook de omstandigheden liepen niet mede. De oproerige taal van de Locomotief en de oproerige handelingen van den Samarangschen handel hebben de stemmingnbsp;zeer ten nadeele der Europeanen in Indië veranderd. Hadden deze innbsp;1874 niet met Alting Mees a la tête een meer dan ongepast adres gezonden ^), ik zou destijds opkomend vermoedelijk de zaak hebben latennbsp;rusten. Hadden de Samarangsche kooplui thans eenvoudig et avec lesnbsp;pièces a l’appui aangetoond dat de schatting der commissie verkeerdnbsp;waren, men zou hen beklaagd en om redres verlangd hebben. Thansnbsp;ontmoeten zij nergens sympathie. Een enkel moge lagchen en hun ingenieus middel om de uitvoering der belastingordonnantie te belemmeren geestig noemen, het publiek in het algemeen, dat hier en elders denbsp;rijke Oosterlingen ziet is er wrevelig over, dat pogingen om zich aannbsp;het betalen van belastingen te onttrekken in Indië zóó toegejuicht wordennbsp;op hetzelfde oogenblik dat men hier in Nederland onder den druk vannbsp;Rijks- en gemeentebelastingen zucht maar met goeden wil betaalt. . . .

Blijkens Uw brief van 4 Dec. hebt Gij mijn officieel schrijven over de heerediensten ontvangen, maar meent Gij dat de denkbeelden nietnbsp;practisch zijn en dat de afkoop der diensten zeer ongelijk zou werken.nbsp;Indien Gij de stukken inziet zult Gij ontwaren dat juist zij die het naastnbsp;bij de bevolking staan, de mindere B.B. ambtenaren meestal niet billijknbsp;achten de nieuwe algemeene belasting en zeer ongelijk zou juist denbsp;afkoop werken wanneer eene dessa met hetzelfde getal bewoners, dienbsp;wegens hare ligging slechts 100 diensten behoeft te verrigten even hoognbsp;in den hoofdelijken omslag komt als eene dessa die 1000 diensten verrigtr.nbsp;Is het niet juister dat de belasting geschiede naar evenredigheid dernbsp;ontlasting, die men geniet. Natuurlijk is kleingeestige behandeling vernbsp;van mijne bedoeling. Ieder behoeft niet op een cent na te betalen naarnbsp;mate hij ontlast wordt. Men kan de dessas in klasse A rangschikken of welnbsp;de Residentien in kringen verdeden. Maar het beginsel, om alles overnbsp;denzelfden kam te scheren en dengene die slechts een paar maal ’sjaars

b Uit ’s Gravenhage.

Niet aangetroffen.

Vgl. bijl. 126.

253 —

-ocr page 432-

opkomt evenhoog te belasten als dengene die wekelijks opkomt, is dunkt mij al te onbillijk.

Op grond der rapporten herhaaldelijk uitgebragt omtrent den toestand der bevolking op Menado, heb ik mij vereenigd met Uw voorstel om denbsp;hoofden in geld te bezoldigen met afschaffing der diensten en van hunnenbsp;heffingen. Het is heden naar den Raad van State verzonden ^).

134. VAN LANSBERGE AAN VAN GOLTSTEIN, 16 Jan. 1880

Met de Residenten der voornaamste Buitenbezittingen houd ik er eene particuliere correspondentie op na, die wel wat veel van mijn tijdnbsp;wegneemt, maar mij de gelegenheid geeft hun ondershands wenken tenbsp;geven en goed op de hoogte der zaken gehouden te worden.

Dezer dagen schreef mij Riedel dat hij het wederplaatsen van garnizoen in Timor noodzakelijk acht, wil men daar een beteren stand van zaken in het leven roepen. Hij is de eerste die het geheele binnenlandnbsp;doorreisd heeft en bij die gelegenheid heeft hij de bevolking met succesnbsp;aangespoord om koffij te planten. Hij is overal wel niet behoorlijk maarnbsp;echter ook niet vijandig ontvangen.....

Ik zie met leedwezen óf dat ik weinig overredingskracht bezit, óf dat Uw vertrouwen in mijn oordeel over Inlandsche zaken niet bijzondernbsp;groot is. Ik acht mij evenwel verpligt nog het een en ander in het middennbsp;te brengen ter bestrijding Uwer opvattingen. Vooreerst berust Uwe opmerking dat het aequivalent van ƒ i voor ieder dienstpligtige wel gemakkelijk doch niet billijk is, op een misverstand. Gij meent dat degenen die nu van 50 dagdiensten vrijkomt, gelijkgesteld wordt metnbsp;degenen, die van niets vrijkomt. Vooreerst komt niemand van 50 dagdiensten vrij, maar wel van 10, want degenen, die alleenlijk bij de pantjennbsp;ingedeeld waren, zullen nu vrij komen om een deel der algemeene dienstennbsp;te praesteren, die op de overigen drukten. Dezen worden dus tegelijk metnbsp;de expantjens door de vrijstelling aan hen verleend gebaat. De ex-pantjennbsp;zelf komt niet geheel vrij van dienstpraestatie maar hij weet dat hij innbsp;plaats van 50, 40 dagdiensten te praesteeren heeft. Ten anderen weetnbsp;iedereen, dat hij voor zijn ƒ i de zekerheid heeft, dat hij evenmin meernbsp;dagdiensten zal behoeven te praesteren dan 40. Daarenboven brengt denbsp;gelijktijdige afschaffing van verscheidene soorten van diensten zoo veelnbsp;mogelijk ontlasting van diensten mede voor dienstpligtigen, die in verschillende omstandig’heden verkeeren. Neen het eenvormige aequivalentnbsp;is niet gekozen omdat zulks gemakkelijker was, maar omdat door daartegenover eene gelijkmatige vermindering van te praesteren diensten te

Vgl. verb. 13 Jan. 80—27.

Uit Buitenzorg. Antwoord cp brieven als bijl. 124 en 125 opgenomen.

Johann Gerard Friedrich Riedel. (1832-1911) 1853 Gvtsdienst; 1878 res. Timor 1880 res. Amboina. 1883 gepensionneerd.

254

-ocr page 433-

stellen zooveel mogelijk de billijkheid werd in acht genomen, terwijl daarenboven ieder ander stelsel, bijv. dat van afkoop of van aanslagnbsp;van bepaalde dessas de deur openzet voor misbruiken waarvan geennbsp;einde te voorzien is.

Gij vraagt waarom ƒ i en niet meer ? Om de eenvoudige reden, dat met een gulden een voldoend aequivalent verkregen wordt en het nietnbsp;de bedoeling is om den Staat door eene belastingheffing te bevoordeelen,

¦— terwijl de heffing zeer matig is als men bedenkt dat de dagdienst daardoor op lo centen berekend wordt.

Gij maakt de opmerking dat in Holland waar zoo veel meer welvaart is en de dagloonen zooveel hooger zijn eene belasting van ƒ 4.— of/ 5.—nbsp;te drukkend zou zijn dan dat het mogelijk zou zijn haar in te voeren.nbsp;Die vergelijking is echter niet juist. Gij moet de kwestie omkeeren ennbsp;vragen: als de daglooners gedwongen werden i o dagen voor niet bij dennbsp;Burgemeester te komen werken, zouden zij dan niet de gelegenheid omnbsp;van die gedwongen dienst af te komen tegen betaling van ƒ 4 of ƒ 5 alsnbsp;een weldaad beschouwen ?

Ook Uwe opmerkingen omtrent de politieke kwestie kan ik niet voetstoots beamen. Gij schijnt U geen volkomen juist denkbeeld te vormen van de verhouding tusschen de Inlandsche aristocratie en de bevolking.nbsp;Gij denkt aan een band zooals hij in Schotland tusschen de Clans ennbsp;hunne hoofden bestaat, of zooals in aristocratische republieken vroegernbsp;bestaan heeft. Van dat alles echter is in Indië niets te vinden. In Ooster-sche, op volkomen despotische wijze geregeerde landen zooals Java vannbsp;oudsher is geweest is er maar een band die alles beheerscht, namelijk denbsp;onderdanigheid aan den Soeverein; aller meester en aller vader. De aristocratie is in zoodanige landen synoniem met bureaukratie, zij verwektnbsp;allen eerbied en ontzag omdat zij het gezag van den Soeverein vertegenwoordigt, niet om zich zelven. Ziet maar hoe het in de Vorstenlandennbsp;toegaat. Daar zijn de Regenten niets anders dan ambtenaren geheelnbsp;afhankelijk van den willekeur van de Sultans, die de bevolking knevelennbsp;en door haar gehaat worden. Zoo was het over gandsch Java, vóór datnbsp;de Companie meester van het land was. Deze echter verbeterde de positienbsp;der Regenten zoodanig, dat zij belang hadden om zich bij haar aan tenbsp;sluiten. Zij gaf hun aanzien, maakte hen meer of min erfelijk en gaf hunnbsp;de noodige magt om het volk voor haar te doen arbeiden. De Regenten,nbsp;zoo als zij in de gouvernementslanden zijn, vertegenwoordigen dus eenenbsp;instelling die haar aanzijn aan ons te danken heeft. Bij de Regering dienbsp;alhier de plaats van den Koning bekleedt bestaat in het oog van dennbsp;Javaan alle magt, al het gezag en zij eert de Regenten en andere hoofdennbsp;omdat zij op hun beurt uitvloeisels van dat gezag zijn. Ontneem aannbsp;een Regent zijn ambt en hij zinkt in het niet terug. Al degenen die U hetnbsp;tegendeel vertellen geven U eene verkeerde voorstelling van zaken. Ernbsp;zijn Regenten geslachten die lange jaren het bestuur van vader op zoon

255

-ocr page 434-

gevoerd hebben en daardoor meer bij de bevolking gezien zijn dan anderen, maar dat aanzien heeft niets met een zekere soort van feodaliteitnbsp;te maken, het is verkregen of door persoonlijke goede hoedanigheden ofnbsp;door de overtuiging dat de Regering zoo lange jaren haar vertrouwen innbsp;die familien gesteld heeft.

Het zou dus eene miskenning der historische traditie en eene politieke fout zijn indien wij bij de bevolking het denkbeeld ingang deden vindennbsp;dat wij door de Regenten bestaan en niet de Regenten door ons. Wijnbsp;moeten hen blijvend aan ons verbinden niet door oude misbruiken innbsp;stand te houden, maar door hen met welwillendheid te behandelen, hennbsp;door educatie tot ons op te voeren en hen als onze gelijken te behandelen.nbsp;Te dien aanzien is het merkwaardig dat het juist de oud conservatieven,nbsp;wier theorien ik bestrijd, zijn, die de Inlandsche hoofden door trotschenbsp;behandeling vernederden en afstootten.

... Ik wil niet alleen de positie der Regenten handhaven, ik wil haar releveren door betere behandeling, opvoeding, bevestiging van hunnbsp;gezag en betere betaling. Het geld is hier even als overal elders toch denbsp;grootste motor en aan het argument dat de afschaffing der pantjensnbsp;voor de Regenten eene tractementsverhooging daarstelt moet Gij nietnbsp;te weinig waarde hechten. De bevolking zal meer ontzag hebben voornbsp;een hoofd dat door ons op voet van gelijkheid wordt behandeld dan totnbsp;een hoofd voor wie zij voor niet moet werken doch dat door ons metnbsp;minachting wordt behandeld. Daarom is zelfstandige policie nietnbsp;wenschelijk.

Ik vrees dat dit een groot verschilpunt zal blijven en dat Gij over deze kwestie bij de Kamer zult struikelen.

I3S. VAN LANSBERGE AAN VAN GOLTSTEIN, 22 Jan. 18801).

Zoo ik in mijn laatsten brief een groot verschilpunt tusschen U en mij besprak, is het mij heden aangenaam de oude overeenstemming vannbsp;denkwijze te constateren en wel op een zeer voornaam punt, namelijknbsp;het bestuur te Atjeh.

Indien gij mijne brieven naleest zult gij zien, dat de indociliteit van Van der Heyden lang niet de hoofdreden is, waarom ik hem in het Gouvernement van Atjeh wenschte te vervangen, want onder zulke bijzonderenbsp;omstandigheden wil ik gaarne veel overlaten aan den Gouverneur,nbsp;getuige de omstandigheid dat ik het oog had op Van der Hoeven, dienbsp;¦zeker niet tot de docielste personen behoort. Maar zoodanige onafhankelijkheid bij den Gouverneur moet noodwendig gepaard gaan metnbsp;een groot vertrouwen in zijn beleid en te dien opzigte bestaat bij mijnbsp;wat Van der Heyden aangaat een volslagen wantrouwen, dat niet ver-Uit Buitenzorg; antwoord op brieven als bijl. 127 en 128 opgenomen.

256 —

-ocr page 435-

minderd wordt door de omstandigheid, dat hij den invloed der bekwame raadgevers, die ik hem achtereenvolgens heb toegevoegd systematischnbsp;keert en zijne ingevingen het zij bij eigen, dikwijls onzinnige opvattingennbsp;hetzij bij onbevoegden zoekt. De verantwoordelijkheid voor de gevolgennbsp;van zoodanig beleid kan ik op den duur onmogelijk op mij nemen.

Aan den anderen kant moet er aan de persoon van Van der Heyden geen overdreven gewigt worden gehecht. Hoe verdienstelijk hij ook als aanvoerder te velde moge zijn, er zijn anderen: b.v. De Paauw of Van Lier^)nbsp;die even flink het bevel zouden voeren en bij de troepen vrij wat meernbsp;populariteit zouden genieten. De hoofdzaak is dat er te Atjeh een genoegzame magt blijft om bij iedere poging tot hervatting van den krijgnbsp;terstond met klem op te treden en zulks is het geval tengevolge der concentratie door mij in strijd met den wensch van Van der Heyden doorgedreven. Van vergelijking tusschen den toestand nu en na het volbrengen van het operatie plan van Pel kan geene sprake zijn. De kern vannbsp;het verzet, de voorraadschuur van den vijand waren onaangetast gebleven en hij had een bekwamen en energieken aanvoerder in den persoon van Habib. Daarenboven bestaat bij iedereen de overtuiging datnbsp;de groote inval door hem in 1878 uitgelokt niet anders was dan eennbsp;middel om tot de solutie te komen welke hij van het begin van zijnnbsp;komst op Atjeh voor oogen had gehad, namelijk dat hij afgekocht zounbsp;worden. Thans zijn de omstandigheden geheel veranderd. Wij hebbennbsp;de tot hiertoe onoverwonnen XXIl Moekims geheel vermeesterd, de onverzoenlijke hoofden zijn op het gebied van Pedir en Gigeng gevlugt;nbsp;zij hebben al hunne hulpmiddelen zoowel in geld als in strijders verloren en ik acht hen betrekkelijk onschadelijk. Zij zullen waarschijnlijknbsp;hun bedrijf van roovers en maraudeurs voortzetten, maar dat zij onzenbsp;positie in gevaar zouden brengen acht ik onmogelijk zoolang wij geenenbsp;dwaasheden begaan, die de bevolking weder in hunne armen zounbsp;werpen. Die bevolking zelf is niet ruwer of onhandelbaarder dan denbsp;rest van de Sumatranen en als zij eenmaal verlost is van een tal vannbsp;rooveraanvoerders die sedert jaren aldaar onrust en regeringloosheidnbsp;hebben onderhouden zal de toestand even gunstig worden als op Pa-lembang, waarvan de bevolking de grootste overeenkomst heeft metnbsp;die van Atjeh.

Dat alles neemt niet weg dat iedere verandering in het bestuur van een gewest dat onder zulke exceptionele omstandigheden verkeert opnbsp;zich zelf ongewenscht is, dat indien het mogelijk is de Regering hetnbsp;verwijt, hoe ongemotiveerd ook, van ondankbaarheid moet vermijden;nbsp;dat de onmiddelijke vervanging van Van der Heyden bij het leger ontevredenheid zou veroorzaken en stof zou geven voor de agitatie, innbsp;Holland, verwekt door onhandige vrienden van den Generaal, terwijl

1) JanPieterVanLier(i83S-98) 1853 N.I. mil. dienst; 1876 It.kol.; 1882 gepension-neerd.

17

— 257 —

-ocr page 436-

eenig oponthoud ten minste in Indië zeker tot reactie aanleiding zal geven. Ook lang voor het ontvangen van Uwen brief was ik dus bedachtnbsp;op een middel om zonder Van der Heyden te ontslaan toch het politieknbsp;beleid te stellen in handen die mij meer vertrouwen inboezemden. Ditnbsp;middel was niet ver te zoeken, het lag reeds in mijn voornemen toen iknbsp;met Van Bosse in overleg trad over het zenden van Netscher als Regeringscommissaris naast Van der Heyden. Er bestond bij mij echternbsp;twijfel omtrent de vraag of de daaruit voortvloeyende onkosten bij Unbsp;geen bezwaar zouden ondervinden maar vooral omtrent de vraag ofnbsp;het noodige overleg en de onontbeerlijke zamenwerking te verkrijgennbsp;zou zijn tusschen Van der Hoeven en Van der Heyden. Omtrent hetnbsp;eerste punt ben ik door Uwe mededeelingen gerustgesteld, omtrentnbsp;het tweede is het eveneens het geval geweest tengevolge van een onderhoud dat ik gisteren met Van der Hoeven had. Toen ik hem mijn voornemen te kennen gaf om hem als Commissaris naast Van der Heydennbsp;te zenden antwoordde hij dat ik daardoor al zijne wenschen voorkwamnbsp;en dat eene regeling in dien zin met U bij zijn vertrek naar Indië alsnbsp;wenschelijk was besproken. Hierdoor was de zaak zonder zwarigheidnbsp;op het goede spoor gebragt. Van der Hoeven toch is een practisch mannbsp;en als hij mij verklaart dat hij gaarne alle eer aan Van der Heyden wilnbsp;gunnen als hij maar voor zich zelf overtuigd is, dat hij in den geest dernbsp;Regering handelt en dat zijne bemoeyingen leiden tot de gewenschtenbsp;resultaten, hecht ik aan die verklaring een volkomen vertrouwen.

Ik vertrouw dat Gij met deze solutie tevreden zult zijn. Gij doet opmerken dat ik goed gedaan had omtrent de zaak eerst met Van dernbsp;Heyden zelf in overleg te treden. Ik zal Uwe aandacht vestigen op denbsp;reeds door mij aangeheven klacht omtrent indiscretie in Holland en opnbsp;de omstandigheid dat niemand in Indië, zelf niet de Raad van Indië innbsp;kennis is geweest met onze besprekingen vóór de komst van de Koninklijke magtiging tot vervanging van het militair bestuur door civiel bestuur. Ik heb aangedrongen op de spoedige overkomst van Van dernbsp;Hoeven omdat ik hem bij de hand wilde hebben voor alle eventualiteiten,nbsp;doch de beslissing hoe en wanneer ik hem zou gebruiken, heb ik mijnbsp;steeds voorbehouden en de tijdingen zijner uitzending als Gouverneurnbsp;van Atjeh zijn alleen het gevolg van zeer betreuringswaardige indis-cretien van hem of zijne familie. Van der Heyden zelf heb ik reeds langnbsp;vertrouwelijk geraadpleegd over het oogenblik waarop hij zijne betrekking dacht neder te leggen, hem mijn voornemen mededeelende omnbsp;in zijn plaats een civiel Commissaris te zenden. Hij heeft mij toen geantwoord dat hij er in het geheel niet aan dacht zijne betrekking nedernbsp;te leggen maar natuurlijk zou gehoorzamen indien ik zulks verlangde.nbsp;Ik heb hem daarop eergisteren mijn verlangen te kennen gegeven datnbsp;hij voorloopig nog te Atjeh zou blijven ten einde in commissie met dennbsp;heer Van der Hoeven voorstellen te doen voor eene definitieve bestuurs-

258 —

-ocr page 437-

regeling. Ik denk zijne inkomsten te verhoogen en hem een'e gratificatie te schenken. Diemont en Wiggers legden 20 a 25.000 gl. op zijde...

136. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 23 Jan. 18801).

... En ik stel er dubbel prijs op (te constateeren Uwe vrijheid niet te beperken) omdat ik meen dat vroegere Ministers, oud O. I. hoofdambtenaren, die in Indie altijd geklaagd hebben over het regeren van het Plein,nbsp;eens daar gekomen zich volstrekt niet ontzagen met het opdringen vannbsp;personen en maatregelen aan de Indische Regering. Vooral wat de keuzenbsp;van personen betreft moet de G.G. op eigen verantwoordelijkheidnbsp;(handelen) wat maatregelen betreft is het Opperbestuur alleszins totnbsp;toezigt, critiek, desnoods afwijzing verpligt en tot raad en wenkennbsp;bevoegd, maar slechts in zeer exceptionele gevallen tot bindende voorschriften en bevelen.

Het doet mij leed, dat Gij in denzelfden brief mijne verdediging der Indische ambtenaren bij de begrootingsdiscussien onvoldoende vindt.

.....Ik ben het niet met Insinger in zijne uitvallen tegen de planter-

partij eens. Op de partikuliere industrie rekent het Gouvernement tot ontwikkeling der Buitenbezittingen. Maar het valt niet te ontkennennbsp;1°. dat planters niet altijd la crème de la crème is, en 2°. dat coalitienbsp;van partikulieren ligt grooten invloed uitoefenen kunnen in een maatschappij als de Indische. Het is juist uit beduchtheid voor dergelijkennbsp;invloed dat ik preconiseer op Java aanleg van spoorwegen en exploitatienbsp;daarvan door de Staat. Dit brengt mij tot eene concessieaanvraag o.a.nbsp;door Clifford geteekend tot aanleg van een stoomtramway als voedings-weg van den Midden Javaspoorweg. Gelief die aanvraag met welwillendheid te examineren.....

Wat blijft de nieuwe kaart van Atjeh lang uit ? Toen Verspyck’s boek ^) uitkwam vond ik daarbij eene kaart met gegevens die nog nietnbsp;op het Departement waren. De kaart van den heer Sol interesseerde mijnbsp;zeer. Langzamerhand begint men een beter denkbeeld te bekomen vannbsp;de landschappen van Atjeh. Gisteren onderwees ik in dat alles den heernbsp;Van Twist, met de kaart van den heer Sol in de hand. Bedank dezennbsp;uit mijn naam.

Eéne kwestie, die U vermoedelijk niet minder dan mij dikwerf het hoofd breekt, is die van de opium. Ik vraag mij dikwijls af; is het thansnbsp;gevolgde stelsel het beste ? Of is dat onderzoek naar en dat constaterennbsp;van de behoefte slechts een ijdele vertooning ? Naar mijne overtuigingnbsp;heeft men veel te spoedig het stelsel van onbeperkte verstrekking tegen

b Uit ’s Gravenhage; antwoord op Van Lansberge aan Van Goltstein van 13 Dec. 79 (Niet aangetroffen).

b „De generaal Van Swieten en de waarheid”.

— 259 —

-ocr page 438-

kostenden pwrijs vaarwel gezegd. Daarbij kon men althans op den pachter als bondgenoot tegen den smokkelhandel rekenen.Thans is het smokkelen dikwerf van de pachters zelve uitgegaan. Het is een zeer neteligenbsp;zaak maar bij het afloopen der pachten naar ik meen met 1880 is hetnbsp;niet kwaad ze eens onder de oogen te zien en aan de opgedane ervaringnbsp;het actuele stelsel te toetsen.

Gisteren ontving ik de circulaire betr. de Inl. kinderen waarvan U mij exemplaren zond met een inteekeningslijst waaronder stond datnbsp;bij gebrek aan Comité’s de giften aan Kolff te Leiden bezorgd moestennbsp;worden. Dit is een zeer verkeerde stap. Ik had Van Rees er voor in dennbsp;arm genomen en wij waren overeengekomen er niet aan te doen dezennbsp;winter, nu zooveel van de beurzen gevraagd wordt. Een geringe opbrengst is erger dan geene.

137. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 29 Jan. 18801).

De straks ontvangen berigten dat het hoofd der Sagi XXV Moekims zich onderwierp en dat de radja van Samalangan met anderen te Kottanbsp;Radja hun eed kwamen afleggen doen mij regt veel genoegen^). Denbsp;terugkeer van vele uitgewekenen en vooral het deel dat bevolkings-patrouilles in het handhaven der orde tegen de maraudeurs namennbsp;geeft moed voor de toekomst. Ik ben, zooals Ge weet, nogal wantrouwend in zake Atjeh, maar langzamerhand dringt zich de overtuigingnbsp;op dat de eigenlijke oorlog geëindigd en het werk der pacificatie begonnen is. Voor U zal het eene groote voldoening zijn wanneer ook datnbsp;deel van Ned. Indië in een staat van vrede en voorspoed eventueel aannbsp;Uwen opvolger overgedragen worden kan.

Wij hebben hier enorm veel moeite gehad om U eenen goeden isten werktuigkundigen ingenieur voor de Bataviasche havenwerkennbsp;te bezorgen. Dergelijke technici zijn ook bij ons zeer goed bezoldigd.

. . Naar aanleiding van per laatste mail ontvangen stukken over de agrarische toestand in Kedoe werden mij de stukken over de misbruiken waartoe het onverstandige drijven in Pekalongan^) aanleidingnbsp;gaf, voorgelegd. Over de verhuringen van gronden in Kedoe overeenkomstig Staatsbl. 1871 No 163 hoop ik U met de volgende mail officieelnbsp;te schrijven. Ik kan niet berusten als Van Rees wilde. Doet men nietsnbsp;dan is toch de Resident tot registratie verpligt van de contracten, dienbsp;alleen dienen om den Inlander ten behoeve van sawahmelkers uit tenbsp;zuigen. Waarom indien de toestand in Kedoe zoo bedenkelijk is, nietnbsp;een ordonnansie uitsluitend voor dat gewest te maken ? Het ware eene

Uit ’s Gravenhage.

Verb. 30 Jan. 80—C/i.

Verb. 4 Febr. 80—24.

Conversie van communaal bezit.

— 260 —•

-ocr page 439-

proef. Waarom niet verpligting van teelt van produkten voor de Euro-peesche markt opgelegd ? Geschiedt dit dan niet in de Vorstenlanden ? Men zal zeggen dat daar dikwerf gezondigd wordt tegen dat voorschrift,nbsp;maar is bij behoorlijk toezigt in Kedoe niets te doen. Men kan ook totnbsp;voorwaarde van registratie het verschijnen van partijen voor den Residentnbsp;stellen en dezen daarbij naar de geheime voorwaarden van voorschot,nbsp;van bewerking door den verhuurder enz. een onderzoek doen instellen.nbsp;Laat ons vooral niet uit het oog verliezen het doel van Staatsbl. 1871nbsp;No 163 ^), dat zeker niet de actueel in Kedoe bestaanden toestand beoogt,nbsp;maar ontwikkeling van het land door Europeesch of Oostersch kapitaal.

Naar aanleiding van Uw telegram^) betreff. herziening der ordonnantie op het patentregt ben ik zoo vrij U hierbij een afschrift te zenden van Art. 10 van het ontwerp van wet tot heffing van belasting op denbsp;rente, heden door Vissering bij den Raad van State aanhangig gemaakt.nbsp;Eene dergelijke bepaling mutatis mutandis zou aan Uwe bedoelingnbsp;beantwoorden en mijn bezwaar ophefïen. A propos van die nieuwe belasting, die na de belasting op de successie in de regte lijn de Nederl.nbsp;natie komt opvrolijken, bestaan bij mij gegronde twijfel omtrent denbsp;aanneming. Persoonlijk ben ik er tegen en Modderman deelt mijn bezwaren evenals in zekere mate Reuther. Ik geloof dat directe Rijksbelastingen hare grenzen hebben en wij ze hier reeds bereikt hebben.nbsp;Nimmer stemde ik in met het geschreeuw over de couponknippers.nbsp;Zij zijn hoogst nuttig in tal van omstandigheden bij leeningen of con-versien of bij buitengewone omstandigheden. Zoo eenigszins mogelijknbsp;moet men de nationale ,,épargne”, want dat zijn de effecten, niet belastennbsp;maar begunstigen. Trouwens, hoewel geen finantier geloof ik dat mennbsp;het thans zeer wel met wijziging van bestaande belastingen, met amortisatie onzer schuld tot een 2% % fonds en vooral met strenge spaarzaamheid had kunnen doen.

Toen ik gisteren den Ministerraad verliet, zeide ik aan mijn collega’s: ,,dat ontwerp is de eerste spijker aan onze doodkist”. Die goede Visseringnbsp;beschouwt belastingen du point de vue de 1’artiste, hij spreekt er metnbsp;lust en smaak over en begrijpt niet dat men het niet heel mooi vindtnbsp;wanneer de successie in regte lijn meerdere millioenen afwerpt. Hijnbsp;rekent naar ik vrees te veel buiten hen die betalen.

138. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 5 Febr. 1880 3),

Met deze mail ontvangt Gij een officieel schrijven en daarin een

1) Verhuur van gronden aan niet-Inlanders ten hoogste voor 5 jaar, slechts registratie v/as voorgeschreven.

Verb. 12 Febr. 80-F.

Uit ’s Gravenhage.

261

-ocr page 440-

wenk tot wijziging van het besluit van 1871 Stbl. No 163 ^). Gij zijt er echter niet aan gebonden. Elk middel, mits het practisch zij is welkom.nbsp;Welligt is in stede van de woorden ,,ongeevenredigde betaling” in mijnnbsp;officieel voorstel iets meer positiefs in verband met de landrente tenbsp;stellen. Deze heet 1/5 te bedragen van de opbrengst. Welligt ware tenbsp;bepalen dat de Resident zich verzekert dat de huurprijs zooveel malennbsp;het bedrag der landrente overtreft. Maar dan zal men in het contractnbsp;een fictief cijfer opgeven, was Van der Wyck’s tegenwerping. Dit isnbsp;zoo, maar is evenzeer toepasselijk op de door hem ontworpen redactie.nbsp;Het is een zeer moeielijke kwestie. De groote weldaad, die men aan denbsp;bevolking bewijst door bescherming tegen de sawahmelkers mag echternbsp;wel tot ijverig zoeken naar een middel aansporen.....

Uit het schrijven van Van Rees van Mei 1879 is het U bekend dat hij van de invoering van het reeds in 1873 en principe door de Statennbsp;Generaal goedgekeurde dwangarbeidersstelsel niets weten wilde. Uitnbsp;onze briefwisseling in 1875 herinnert Gij U welligt dat ik destijds eennbsp;tegenovergesteld gevoelen voorstond en ik tot spoed aanspoorde om dennbsp;ongeregelden toestand door een regelmatigen te vervangen. Ik ben ooknbsp;nu nog dat gevoelen toegedaan en Uw voorstellen per laatste mail ontvangen waren mij dus welkom ®). Men mag echter niet voorbij zien datnbsp;er omstandigheden zijn, die de uitvoering op groote schaal thans moeye-lijker maken dan destijds. Mogen zij het tot stand komen eener noodzakelijke hervorming niet beletten, zij dwingen tot voorzigtige en beleidvolle invoering. Het komt mij voor dat het plan door de Indischenbsp;autoriteiten ontworpen het doel moet zijn van ons streven, maar dat hetnbsp;zaak is gaandeweg bij de uitvoering het practische er van te beproeven.nbsp;Ik heb aan Panhuys *) opgedragen het ontwerpen eener aanschrijving totnbsp;nadere precisering mijner meening. Allereerst zou ik naar het doornbsp;Deketh ®) ontwikkeld plan eene centrale inrigting te Soerabaya willennbsp;daarstellen maar vooral het gebruik der dwangarbeiders bij de openbarenbsp;werken regelen.

Sectien van 150 a 200 man zouden zoowel bij de havenwerken als bij den spoorweg-aanleg en bij de talrijke nog te Atjeh te maken wegennbsp;enz. te gebruiken zijn. Laat de ervaring dan uitspraak doen over denbsp;vele kwesties die daarbij in aanmerking komen, wat het toezigt, wat hetnbsp;geldelijk voordeel enz. betreft. Verplaatsbare loodsen zouden tot logiesnbsp;dienen, terwijl te Soerabaya de door Deketh aangegeven militaire gebouwen ingerigt werden voor de misdadigers van de slechtste soort.nbsp;De besten waren daarentegen voor de kustverlichting als anderszinsnbsp;te bezigen.

Verb. 4 Febr. 80—24.

Waarschijnlijk particulier schrijven.

Verb. 5 Febr. 80-26.

*) Jhr. mr. W. E. Van Panhuys, referendaris Dept. Kol.

Mr. Jan Deketh (1836-79) i860 Gvtsdienst; 1873 ass-res. politie Semarang; 1875 insp.-chef afd. gevangeniswezen Dept. Just. 1878 ass.res. Soemenep.

— 262

-ocr page 441-

Mij dunkt Gij kunt thans in dien geest met het ontwerpen eener raming van kosten voor i88i beginnen, die dan op die begrooting dennbsp;Memoriepost vervangen zou. Natuurlijk zal bij die gelegenheid de heelenbsp;kwestie in de Kamer weder te berde komen en beslist kunnen wordennbsp;of en hoe de wetgevende magt medewerken wil. Een uitnemend gebruiknbsp;van de werkkrachten der dwangarbeiders zal op Borneo te Pengaronnbsp;gevonden kunnen worden bij de steenkolenmijnen, indien zooals iknbsp;veronderstel een onderzoek dat ik thans opzettelijk ingesteld heb, denbsp;overtuiging schenkt dat de kolen aldaar van evengoede kwaliteit zijn alsnbsp;die van Ombilien en mits men ze op behoorlijke wijze in daarvoornbsp;bestemde roosters gebruike, even bruikbaar.....

139. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 12 Febr. ’801).

.. Ik verwijt mij U nimmer nog onderhouden te hebben over de cavalerie en over de sinistre plannen die met instemming mijner voorganger Gijnbsp;tegen dat wapen hebt. Ik moest eigenlijk zeggen: ook met mijne toestemming, want ik herinner mij in het laatst van mijn jongste Ministeriele leven met U particulier gecorrespondeerd te hebben overnbsp;eene eventuele groote beperking der cavalerie. Intusschen komen telkensnbsp;uit Indië berigten, houdende dat men dat corps langzamerhand uitsterven laat en wordt dit dan ook in het jongste Kolon. Verslag meê-gedeeld^). Is het echter raadzaam? Deze vraag is bij mij opgekomen,nbsp;ook bij de behandeling van de kwestie der uitzending van karabijnen.nbsp;Ik heb mij afgevraagd of eenmaal met behoorlijke karabijnen bewapendnbsp;de ruiterij in Indië niet uitnemende diensten bewijzen kan, vooral wegens den spoed waarmede zij zich verplaatst. In Atjeh is van dat wapennbsp;partij getrokken en waarom zou dit ook elders niet kunnen geschieden.nbsp;Bij een oploop, den kiem eener volksbeweging, kan de cavallerie binnennbsp;zeer korten tijd ter plaatse zijn en dan óf wel te paard de orde herstellennbsp;óf wel afstijgende te voet en met de karabijn gewapend den vijand ofnbsp;de opstandelingen op een voor paarden ongeschikt terrein volgen. Gesteld eens een escadron ware te voegen bij elk der groote kampementen,nbsp;die thans binnenslands opgerigt worden of wel in sommige Buitenbezittingen, Atjeh, Celebes, te legeren, terwijl de hoofdmagt bleef waarnbsp;zij nu is, en ik geloof dat er wel nut van getrokken zou worden bijnbsp;voorkomende gelegenheid......

Uit ’s Gravenhage.

Kol. Verslag. 1877, pag 40.

263

-ocr page 442-

140. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 20 Eebr. 1880I).

Op Uw repliek betr. de pantjendiensten lever ik geen dupliek. Eene discussie waarbij men drie maanden het antwoord op zijne argumentennbsp;ontvangt leidt tot niets. Officieel stelde ik U in kennis met mijne denkbeelden en wenschen, officieus trad ik in een behandeling van Uw verschillende gronden; mij dunkt la cause est entendue. Ik teeken alleennbsp;aan dat Uw vertoog omtrent de positie der Regenten bij mij geen instemming vindt. De stelling, dat eene Javaansche aristocratie, die vannbsp;ouds wortel in het hart der Inlanders geschoten heeft, eene oudconser-vatieve theorie is en dat de hoofden, alleen en uitsluitend, aan eenenbsp;aanstelling van de Nederl. Regering, evenals ieder ander ambtenaar,nbsp;hun gezag ontleenen is nieuw en te vergeefs zocht ik er de bevestigingnbsp;van bij de meest liberale schrijvers, bijv. bij Veth en anderen. Zekernbsp;vindt zij geen grond in het R.R., zie Art. 69, 4e al. ^). Gesteld echter, zijnbsp;ware juist, quod nego, dan nog ware niet over het hoofd te zien dat denbsp;Regenten en andere hoofden en hunne familien in kleur en inborst metnbsp;de Inlanders gelijk staan, met hen tot hetzelfde volk behooren. Dezenbsp;omstandigheid alleen wettigt de behoedzaamheid, die in al wat hennbsp;betreft, moet voorzitten en verklaart de huiverigheid van den Ministernbsp;Van Bosse en de mijne om over te gaan tot een maatregel die, volgensnbsp;Uw eigen woord in missive 4 April 1878 No 542/13 ®), het aanzien dernbsp;hoofden in hunne oogen en in die der bevolking zal verminderen. Ik begrijpnbsp;overigens zeer wel Uw leedwezen dat een maatregel waarvoor Gij reedsnbsp;onder Van Bosse met het toenmalig Kamerlid Van Rees voor dweepdet,nbsp;vooreerst slechts ten deele tot stand komt.

Maar desri,iettegenstaande vertrouw ik te zeer op Uw loyauteit alsdat ik vreezen zou voor mindere behartiging mijner instructien of voor hetnbsp;op de lange baan schuiven door de zaak van Pontius naar Pilatus tenbsp;verzenden.

Ik hoop dat het door U ingestelde onderzoek naar de mogelijkheid om het equivalent eenigszins naar reden van den opgeheven druk tenbsp;verdeelen reeds een goed einde wegs gevorderd is en ik reken erop datnbsp;bij de herziening der heerediensten in den loop van dit jaar een belangrijke stap in de rigting van Art. 57 al. 2 R.R. gedaan zal worden.

Ik ontmoet ten aanzien der voorstellen tot bezoldiging der Mena-do’sche hoofden een zeer sterke oppositie bij den Raad van State, die enkel de dapoerbelasting afschaffen maar de penontoldiensten aan de

Uit 's Gravenhage, antwoord op brief als bijl. 134 opgenomen.

beginsel van erfopvolging beh. voorw. bekwaamheid, ijver, eerlijkheid, trouw.

In verb. 16 Oct. 79—2.

De G.G. regelt aard en duur der persoonlijke diensten en herziet elke S jr in elk gewest de verordeningen t.a.v. deze diensten met het doel trapsgewijs verminderingnbsp;aan te brengen.

— 264 —

-ocr page 443-

hoofden behouden wil, op dezelfde gronden als waarop hij zich steeds tegen opheffing der pantjendiensten op Java verklaarde.

Ook ik erken wel eenige bezwaren gehad te hebben maar ben er overheen gestapt, omdat de toestand ginds toch geheel anders dan opnbsp;Java is. Het advies van den Raad van State wordt thans overwogen^).

Het ontwerp betreffende de Rekenkamer zal ik thans in zoover wijzigen alsdat de bevoegdheid om een Commissaris te benoemen er uitgenomennbsp;wordt, maar de limite d’age blijft gehandhaafd. Daardoor zullen drienbsp;boven de 65 jaar op ruste komen en alzoo drie moeten benoemd worden.nbsp;Als nu maar voor flinke werkzame leden gezorgd worde dan zal denbsp;Rekenkamer als een Phoenix uit de asch verrijzende, ook zonder Commissaris binnenkort de zaken in het regte spoor brengen en ons van denbsp;overgroote uitgaaf voor extra-bureaukosten verlossen. ....

Ik ben thans bezig met de finantiele regeling. Het antwoord van Finantien op mijn brief van 7 Nov. is eerst voor weinig dagen ingekomen en toen nog door persoonlijk aandrang. Thans ben ik op denbsp;gedachte gekomen om de indertijd tot stand gekomen regeling wat denbsp;kosten der Marine betreft te wijzigen en ook het z.g. auxiliair eskadernbsp;voor Indische rekening te nemen. Op die wijze zou de Staatsbegrootingnbsp;door een bedrag althans van een paar millioen zijn te ontlasten. Ooknbsp;zouden de kosten der uitsluitend Indische consulaten voor Indischenbsp;rekening zijn te nemen. Daarbij zou als bijdrage een wisselend cijfernbsp;genomen worden tot een maximum bijv. van 6 mill, dat de helft zounbsp;bedragen van het jaarlijksch gunstig verschil‘tusschen inkomsten ennbsp;uitgaven.

Met de overschotten van Indische diensten zou de Ned. Schatkist niets te maken hebben. Deze zouden geheel ten bate van Indië komen.nbsp;Ik geloof, zooals ik reeds vroeger schreef, dat dit laatste hoofdzaak is.nbsp;Onzen tegenwoordigen finantielen toestand hebben wij te danken aannbsp;gemis van zelfbeperking in Nederland en in Indië. Terwijl men hiernbsp;onbeperkt rekende op Indische baten om de gaten te stoppen, gaf mennbsp;in Indië zonder te rekenen uit en steunde elk voorstel tot verhoogingnbsp;van uitgaven omdat in spaarzaamheid geen voordeel was.

Daar de zaak echter geen haast heeft, zoo ben ik niet voornemens een ontwerp van wet vóór Mei in te dienen. Het kan dan een discussie-object bij de begroeting zijn. In het algemeen meen ik, dat waar mennbsp;het Indisch of Nederlandsch belang neemt als het kenmerkende waaromnbsp;eene uitgaaf op de Indische of Ned. begroeting hoort, men nimmer totnbsp;een einde komt. Wel kan men de vraag oplossen wat in Indië en uitsluitend met een Indisch doel uitgegeven wordt.

Verb. 25 Febr. 80-69 en 5 Maart 80-15. Verb. 13 Febr. 80-20.

— 265

-ocr page 444-

I4I. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 25 Febr. 1880I).

Met Uwe solutie inzake Atjeh ben ik zeer ingenomen. Ik hoop nu maar dat persoonlijke wrijvingen tusschen Van der Hoeven en Van dernbsp;Heyden den zeer te regt door U genomen maatregel niet zullen verijdelennbsp;De laatste is èn door zijn succes èn door den hem geplengden wierooknbsp;onhandelbaar, naar ik vermoed, en Van der Hoeven komt mij ook nognbsp;al zeer ijdel en sur de soi voor. Welligt zullen het verlangen van Vannbsp;der Heyden om zijne positie niet te bederven en dat van Van der Hoevennbsp;om zich een titel voor het lidschap van den Raad van Indië te verwervennbsp;tengevolge hebben dat die twee lastige personaliteiten goed zamen innbsp;het spoor loopen.

Op het andere onderwerp in Uwen brief, de Hollandsche finantiele ambtenaren kom ik niet terug. Mij was het enkel te doen Uwe attentienbsp;er op te vestigen en voor gevoeligheid van Uwe zijde zie ik waarlijknbsp;geen reden. Het is toch volkomen onmogelijk voor den G.G. omzichnbsp;met al de bijzonderheden van zijn uitgebreid beheer te bemoeyen ofnbsp;op de hoogte te zijn van al wat de ambtenaren verrigten. Noch in dennbsp;Minister noch in den G.G. vind ik het eene deugd, wanneer zij zichnbsp;steeds met détails bezig houden en ik acht het veel verkieslijker dat zijnbsp;zich, waar het een bijzonderheid betreft van luttel belang of van persoonlijken aard, met onvolledig berigt laten afschepen als dat zij dennbsp;tijd zoek brengen in kleinigheden en alzoo het geheel uit het oog verliezen. Ik acht het daarentegen van groot nut wanneer tusschen Ministernbsp;en G.G. eene verhouding bestaat die den eersten veroorlooft om, waarnbsp;hij bemerkingen heeft, deze in den vorm van een vertrouwelijken wenknbsp;en niet van een officieel schrijven te kleeden.

Zoo neem ik heden de vrijheid Uw attentie op het rapport van den Inspecteur Wessels over Cheribon, dat mij onlangs door U gezondennbsp;werd in een partik. brief, te vestigen. Uit dat rapport blijkt dat de heere-dienstpligtigen aldaar voor de herstelling en het onderhoud der wegennbsp;zelven materiaal leveren en bijv. hout koopen. Met het stellige voorschrift ,,Onder den naam van heerendiensten zijn geen gedwongennbsp;leveringen begrepen” met de bepalingen sub Hl van de regelingen dernbsp;heerediensten in 1870 en in 1875 zijn dergelijke verstrekkingen in strijd.nbsp;Zou het niet zaak zijn om na onderzoek of de bewering van den heernbsp;Wessels juist is, daarvoor een stokje te steken? Naar aanleiding vannbsp;dergelijke feiten in het Samarangsche werd U op 29 Dec. 1876 Litt. A®nbsp;No 8/2972 officieel geschreven.....

Eene andere zaak, waarvoor ik Uwe medewerking inroep is de periodiek thans terugkeerende achterstand bij het Hooggeregtshof. Op den

Uit ’s Gravenhage; antwoord op brief als bijl. 135 opgenomen.

Leendert Wessels (1835-98) i860 Gvtsdienst; 1875 insp. belast met de leiding statistieke opname van Java. 1875 hoofdinsp. suiker en rijstcult. 1881 res. Japara;nbsp;1886 gepensionneerd.

266 —

-ocr page 445-

maatregel om den Raad van Justitie revisie op te dragen is zeer noode door Van Rees de goedkeuring des Konings ingeroepen, zooals ik mijnbsp;heb kunnen overtuigen en blijkens het V.V. der Tw. Kamer is die maatregel aan de aandacht der Vertegenwoordiging niet ontgaan^).

Waarom is, nadat de achterstand door hulp van den Raad van Justitie bijgewerkt was, niet bijtijds het noodige voorgesteld tot voorziening ?nbsp;Dezelfde reden, die vroeger aangevoerd werd: achterstand bij hetnbsp;Parket en plotselinge opruiming door een nieuwen Advokaat-Generaal,nbsp;kan nu niet gelden. Mij komt voor dat er een zekere taktiek bestaat omnbsp;van de Regering, door ze telkens voor dergelijke verrassing te stellen,nbsp;de toestemming af te dwingen tot het brengen voor goed der revisienbsp;van strafzaken bij de Raden van Justitie.^ Immers het is zoo lang nognbsp;niet geleden dat, om tractementsverhooging aanlokkelijk te maken betoogd werd dat er te veel Raadsheeren waren.....

142. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, s Mrt. 1880

Uit (een brief van Van der Heyden) zie ik tot mijn leedwezen dat de onderwerping van de Sagi XXV Moekims niet zooveel beteekent als iknbsp;dacht, daar het een versleten, ziekelijk man zonder invloed was. Denbsp;hoofden waar het op aankomt schijnen zich te Kemala nog schuil tenbsp;houden en men hoort soms van hen in verband met toevoer van oorlogsbehoeften die zij bekomen. Ik heb mij wel eens afgevraagd of het nietnbsp;mogelijk geweest ware of nog ware dat nest van opstandelingen vannbsp;verschillende zijden in stilte te bekruipen en uit te roeyen, maar vermoedelijk zijn er overwegende terreinbezwaren.....

[Aanleg tramwegen te Soerabaia door particulieren]. Stoomtramways zijn m.i. een voortreffelijk middel tot aanvulling voor een land als Java,nbsp;waar snelheid van transport geen hoofdvereischte is. Ook hier te landenbsp;hoop ik dat men niet verder aan den aanleg van spoorlijnen denken zal,nbsp;maar dat aan dien van tramways als voeding voor de bestaande lijnennbsp;de voorkeur gegeven worde.

In de Kamer werkt men druk aan het Strafwetboek en het is niet onmogelijk dat het nog in deze zitting tot stand komt. Het sectie onderzoek is afgeloopen. Nu gaat de Commissie aan het overleg met dennbsp;Minister. Dan komt het Verslag omtrent de punten , van verschil dienbsp;zijn gebleven en eindelijk de openbare behandeling. Tot nu toe had iknbsp;gedacht dat Modderman zich illusien maakte maar thans begin ik tenbsp;gelooven dat de Kamer, verlangende een bewijs van werkkracht te gevennbsp;en haar prestige te herstellen, tot het doel medewerken zal. Zeker is hetnbsp;dat de geest zeer gunstig is. Zeker ware het aardig het bewijs te leveren

b Zie bijl. B 46 Bijblad 1878/79.

Uit ’s Gravenhage.

267 ¦—

-ocr page 446-

dat een Ministerie buiten de partijen het meest tot stand brengen kan. Ook de pers is in het algemeen niet vijandig en de houding van Utrechtschnbsp;Dagblad, Vaderland en zelfs Handelsblad doet in de publieke opinienbsp;zeer veel goed. Ik behoef U niet te zeggen dat Kuyper aan de eene,nbsp;Kappeyne aan de andere zijde woedend zijn en aan de meest onnatuurlijke coalitien denken om ons een échec te bezorgen.

Ik betwijfel of de wet tot rentebelasting van Vissering algemeen instemming vinden zal. Persoonlijk heb ik ze bestreden in den Ministerraad. Ik houd ze voor onnoodig mits men zich beperke bij de uitgaven. Maar zeker zal men in Indië nu niet kunnen zeggen dat Nederland zichnbsp;niet zelf weet te belasten: eerst de successie in regte lijn en dan denbsp;renten, terwijl daarbij de herziening op de ongebouwde eigendommennbsp;den grondeigenaar als een zwaard van Damocles boven het hoofd hangt.

143. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 11 Mrt. 1880I).

Met (Uwe) stelling dat men niet al te karig in het daarstellen van bestuursmiddelen zij en er voor waken moet dat het getal Controleurs niet buiten verhouding tot dat der Assistent-Residenten kome, kan iknbsp;mij zeer wel vereenigen. Maar heeft dat niet steeds geleidelijk plaats ?nbsp;Gij noemt al dadelijk Atjeh. Maar overal elders waar ons direkt gezagnbsp;zich uitbreidt zal wel hetzelfde het geval zijn moeten. En kan nietnbsp;soms het vervallen van enkele Controleursplaatsen bijv. op Java tengevolge der verminderde bemoeyenis met cultures, der spoorwegen, kashouders enz. evengoed als het scheppen van eenige nieuwe Assistentnbsp;Residenten eene behoorlijke verhouding helpen herstellen ? Voorzekernbsp;ben ik niet zoo sterk als mijn voorganger tegen uitbreiding van bestuursmiddelen gekant, daarvan hebt Gij de bewijzen, maar men behoortnbsp;toch, zoowel met het oog op de moeyelijkheid om geschikt personeel tenbsp;bekomen als op de finantien, in zijne eischen zeer bescheiden te zijn.

Wat de finantien betreft zoo heb ik met schrik Uw telegram heden ontvangen betreffende de begroeting voor 1881, waarbij een tekortnbsp;van 4 millioen aangekondigd wordt. Wat zal het zijn na eenige maanden,nbsp;daar toch telkens nieuwe uitgaven er bij komen. Ik zou met een tekortnbsp;niet voor de Kamers durven komen, maar vermoed dat er op Atjeh ennbsp;op publieke werken wel wat te bezuinigen zal vallen, terwijl aan denbsp;andere zijde de geraamde koffyoogst van 1880 wel medevallen kan ennbsp;de prijs welligt weder verbetert. Op dit laatste is echter niet te vertrouwennbsp;daar de politieke horizont allerminst onbewolkt is. Welligt ben ik pessimist maar ik zie de toekomst zeer donker in. Het grootste gevaar is in de

Uit 's Gravenhage. Antwoord op Van Lansberge aan Van Goltstein van 30 Jan 80 (niet aangetroffen).

2) Verb. 13 Mrt. 80-75.

•— 268

-ocr page 447-

welvaart van Frankrijk en den nijd waarmee Bismark dat aanziet. Het zou mij niets verwonderen indien op een oogenblik dat tusschen Rusland en Engeland de kaarten genoeg gebrouilleerd zijn, Duitschlandnbsp;zich op het door zijne binnenlandsche politiek bij allen in diskredietnbsp;gekomen Frankrijk wierp, om voor goed of althans voor zeer lang eennbsp;einde te maken aan elke hoop van wederopstanding. Ik houd mij overtuigd dat Bismark van Frankrijk een tweede Polen zou willen makennbsp;door verdeeling en verarming. Zeker heeft hij genoeg berouw over denbsp;in 1871 geeischte schadevergoeding en over het destijds gelaten grondgebied. Hoewel ieder niet zoo zwart denkt als ik zoo is toch de gedruktheid van den handel een zeer slecht teeken. Men vertrouwt de toekomstnbsp;niet en is bevreesd voor de verrassingen der Bismarkiaansche staatkunde evenals men vroeger de kronkelpaden van Napoleon wantrouwde.

Morgen hoop ik dat de wet op de Rekenkamer (zonder den Commissaris) in de Tweede Kamer aangenomen worde. Dan kunnen wij met le July althans op een collegie rekenen dat uit flinke elementen bestaat.nbsp;Er is overigens hier een even groot gebrek als in Indië aan specialiteitennbsp;op het gebied der comptabiliteit, al is ook het getal sollicitanten naarnbsp;een zetel in de Rekenkamer nog zoo groot, maar de bureaux zijn beternbsp;bezet en meer met hun werk vertrouwd.Thans ben ik bezig zelf denbsp;rekeningen van 1867, 1868 en 1869 te bewerken om ze dan bij Ministerraad en Raad van State en eindelijk Tweede Kamer in te zenden. Ditnbsp;laatste zal wel niet voor Mei plaats hebben.... 'nbsp;144. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 19 Mrt. 1880I).

Ook later zult Gij zien dat ik in de Kamer noch ten aanzien der Gouverneurs noch der overige hoofdambtenaren de loslatingspolitiek van Van Bosse volg.....

Ik ben het geheel met U eens dat Uwe wijzigingen der belasting-ordonnantie met ondank bejegend worden, maar daaraan valt niets te doen. Zoodra het op betalen aankomt maken onze landgenooten eennbsp;vervaarlijk leven. Dit ondervinden wij hier ten aanzien der rentebelas-ting. Het spijt mij overigens dat een deel Uwer wijzigingsvoornemensnbsp;door den wensch om het met den Raad van Indië eens te zijn verijdeld is.

Gij moet U niet te zeer verwonderen wanneer onze aftreding U gemeld wordt. Wij hebben namelijk zeer veel moeite met Z.M., omdat de Directeur van het Kabinet volkomen ongeschikt is voor zijne betrekking en omdat de Koning regtstreeks in de Regeringszaken ingrijpen wil.nbsp;Met Six zijn er telkens moeyelijkheden wegens benoemingen.....

Six is overigens tot mijn teleurstelling niet best opgewassen tegen

Uit ’s Gravenhage.

2) Mr. I. F. Alewijn.

269 —

-ocr page 448-

zijne taak, noch wat politieken tact, noch wat bekwaamheid of werkkracht betreft. Zoo heeft hij ons onlangs verrast met een voorstel van wet tot verhooging van Hoofdst. V met het doel om de Onderwijswetnbsp;met November in te voeren. Niemand dacht dat het vóór i Jan. geschieden zou, noch verlangde die irritante kwestie tusschentijds op het tapijtnbsp;te brengen. Een kind zou begrijpen dat het zaak was om alles te vermijden wat een ongunstigen invloed op de behandeling van het Strafwetboek uitoefenen zou en om vooral te zorgen dat de politieke harts-togten niet opgewekt werden. In den Ministerraad werd dan ook denbsp;opportuniteit van het voorstel bestreden en de stemmen staakten. In-tusschen bleek dat hij er reeds met Dullert, Van de Putte, enz. overnbsp;gesproken had en het berigt verscheen in de couranten. Nu was er geennbsp;ander middel dan in de Toelichting wel te doen uitkomen dat het enkelnbsp;geschiedde met het oog zoowel op de zekerheid voor de gemeentebesturen bij het opmaken hunner begroeting voor i88i als op de omstandigheid dat de Staatsbegrooting meestal eerst half January tot standnbsp;komt. Op deze door mij aangegeven wijze wordt het een soort van maatregel van overgang en niet een stap van overhaaste invoering en vannbsp;vijandschap tegen de bestrijders der wet. Ook hoop ik dat Visseringnbsp;den termijn der invoering van de rentebelasting op le July niet zalnbsp;vasthouden maar tot i Jan. zal verschuiven. Ons streven moet m.i.nbsp;zijn van de gunstige gezindheid der Kamer om het Strafwetboek innbsp;July te behandelen gebruik te maken en de lieden niet te ontstemmen.nbsp;Is eenmaal dat groote werk tot stand gekomen dan is het Kabinetnbsp;stellig sterker en heeft het, al moet het heengaan, althans iets grootsnbsp;tot stand gebragt.

145. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 24 Mrt. 1880I).

Waar moet het met ons Koloniaal bezit heen, wanneer in Indië zaken gebeuren kunnen als de bladen en Uw schrijven van 19 Febr. no 26^)nbsp;van Samarang melden ? En wat beteekent de hoog geroemde krijgstuchtnbsp;van het Indisch Leger, waar een Generaal niet begrijpt dat het zijn pligtnbsp;is de Regeering te steunen ? Al dat leven en die tooneelen te Samarangnbsp;wegens de belastingen schrijf ik gaarne op rekening van den ploerterigennbsp;aard der Indische maatschappij. Maar wat te zeggen van demonstratiennbsp;als die van Auffmorth ? Tot eene pensionering geeft dat haut fait hemnbsp;wel alle regt, want zoo ik niet dwaal behoorde hij nimmer tot de bestennbsp;en kwam er slechts even door om Generaal te worden.....Hoe! zoo

Uit ’s Gravenhage.

Niet aangetrofïen.

Vgl. Javabode van 14 Febr. ’80-38; sociëteitsbestuur te Semarang gaf, even-ah resident, op Nieuwjaarsavond een bal. Was demonstratie tegen resident i.v.m. diens optreden in de belastingkwestie.

— 270

-ocr page 449-

dikwerf en nog onlangs neemt de Regering maatregelen buitengewoon voordeelig voor Heeren Officieren en Zij zou moeten aanzien dat bij denbsp;eerste gelegenheid deze Hare vertegenwoordigers in den steek laten! Itnbsp;is too bad.....

In eene van de laatste mails trof mij een volzin van den brief waarin Gij Van der Heyden kennis geeft van zijn nieuwe met Van der Hoevennbsp;te volvoeren taak. Ik meen — geen stuk ligt voor mij en geheel uit herinnering schrijf ik — dat Gij hem aanbevalt om zoo spoedig mogelijknbsp;op het besluit terug te komen waarbij de Atjehsche kusthavens behalvenbsp;Edi en Oleh-Leh voor den directen handel met het buitenland geslotennbsp;zijn ^). Ik wil nu niet het destijds genomen besluit op eigen verantwoordelijkheid door Van der Heyden bespreken. Mijn oordeel wasnbsp;nimmer zoo ongunstig als het Uwe. Maar het is genomen, gehandhaafdnbsp;en bestaat alzoo als fait accompli. Nu neem ik aan dat bij het bevestigennbsp;van den vredestoestand nog eenige andere havens van Atjeh opengesteldnbsp;worden, maar is het wenschelijk om den vroegeren toestand, toen opnbsp;den in- en uitvoer niet de minste controle mogelijk was, geheel zooalsnbsp;hij was weder in het leven te roepen. Daartegen verzetten zich politiekenbsp;en fiscale bezwaren. En wordt nu met intrekking van het besluit vannbsp;Van der Heyden eenige meerdere havens geopend, dan is dit een liberalenbsp;stap ten behoeve van den Straitshandel, terwijl er politieke moeyelijk-heden te vreezen zijn wanneer na zuivere intrekking van bovengemeldnbsp;besluit later de noodzakelijkheid van beperking weder blijkt. Vrije handelnbsp;is een zeer juist beginsel, maar wij zijn toch volkomen geregtvaardigdnbsp;om niet te dulden dat de toepassing ons gezag of onze finantien (niet)nbsp;in de war sturen. Mij dunkt deze kwestie behoort tot die welke de Re-geringskommissarissen zullen moeten bestuderen en waarover zij voor-dragt doen zullen en het komt mij voor dat Uw diplomatiek beleid bijnbsp;de beslissing wel te pas zal komen. In verband met de groote toekomstnbsp;die Sumatra kan tegemoet gaan is deze kwestie van het grootste gewigt.

25 Maart. Heden ochtend ter gewone conferentie bij den Koning komende vond ik Z.M. zeer opgewonden en gelukkig mij het berigtnbsp;te kunnen mededeelen van de zwangerschap der Koningin, een berigtnbsp;dat heden in de Staatscourant^) verschijnt en U teyens getelegrafeerdnbsp;wordt. God geve dat het een zoon zij, maar al is het een dochter denbsp;erfopvolging zal er voor het oogenblik mede gered zijn.

146. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, i Apr. 1880 Ik ben in de laatste dagen tot een vast besluit gekomen betreffende

G.B. 7 Febr. 8o-i/geheim. Staatscourant van 26 Maart 80-73.nbsp;Uit 's Gravenhage.

271

-ocr page 450-

de finantiele regeling tusschen de Nederl. en Indische finantien en ik heb gisteren De Brauw met het opstellen eener wetsvoordragt en dernbsp;Memorie van Toelichting belast. Gaarne had ik daarbij het beginselnbsp;van restitutie geheel buiten spel gelaten. Ik had de regeling wegens denbsp;Marineaangelegenheden willen wijzigen en ook de kosten van hetnbsp;auxiliair eskader op de Indische Begroeting willen brengen. Dit bedragnbsp;ware p.m. 2 millioen geweest die eenvoudig van de Nederl. naar denbsp;Indische Begroeting verhuisden op grond dat het eene uitgaaf is die innbsp;Indië en uitsluitend voor Indië geschiedt. Maar ik ben op tal van prac-tische bezwaren gestuit. Ik heb mij dus bepaald om tweeerlei bijdragennbsp;in de wet tot uitvoering van Art. 4 Comptabiliteitswet op te nemen:nbsp;a. eene vaste van ƒ 2 millioen, b. eene afwisselende tot een bedrag vannbsp;hoogstens 6 millioen. Bijdrage a is de globale restitutiepost wegens uitgaven op de Ned. begroeting voorkomende maar in Indië en uitsluitendnbsp;voor Indië gedaan. Bijdrage b. heeft het oog op die talrijke uitgavennbsp;die op onze begrooting voorkomen ten behoeve van Indië en op denbsp;uitzetting der geheele huishouding omdat wij eene Koloniale mogendheid.nbsp;Billijk is het dat daaraan door Indië naar gelang van hare finantielenbsp;omstandigheden bijgedragen worde tot een zeker maximum. Hoe komtnbsp;men aan het cijfer ? Men neemt de helft van het gunstig verschil tusschennbsp;inkomsten en uitgaven (deze met inbegrip van Bijdrage a) en die helftnbsp;mits niet hooger dan 6 millioen maakt uit Bijdrage b. Valt nu de dienstnbsp;tegen, zoodat het geraamde overschot b.v. tot een bedrag van 10 millioen,nbsp;slechts blijkt te bedragen de helft, dan wordt ook de Bijdrage b. vannbsp;5 millioen gereduceerd tot 2% millioen. Valt daarentegen de dienstnbsp;mede en wordt het op 8 millioen b.v. geraamde overschot ten slotte eennbsp;overschot van 12 millioen of meer dan wordt de Bijdrage b op hetnbsp;maximum van 6 mill, gebragt. Door deze regeling wordt verkregen 1°.nbsp;dat, behalve de eigenlijk Indische uitgaven die evengoed als de anderenbsp;op de Indische Begrooting behooren en waarvoor een globaal cijfer vannbsp;2 millioen staat, geen Bijdrage aan het Moederland uitgekeerd wordtnbsp;tenzij er werkelijk op de dienst een overschot aanwezig is; 2°. dat denbsp;hoegrootheid der Bijdrage, buiten de 2 millioen afhangt van de meernbsp;of min gunstige omstandigheden, als koffy en tin prijzen, ongestoordenbsp;rust enz.; 3°. dat men in Indië regtstreeks belang heeft bij zelfbeperkingnbsp;bij de ramingen en economie bij de uitgaven, daar in elk geval de helftnbsp;van het saldo van elke dienst en alles wat boven de 12 millioen verkregennbsp;wordt ten bate van Indië komt; 4°, dat men hier te lande stellig rekenennbsp;mag op de Bijdrage a van 2 mill, en slechts voorwaardelijk op iets meer,nbsp;hoogstens op 6 mill. Het verstaat zich van zelf dat buiten en behalvenbsp;die Bijdragen geen penning uit het slot van rekeningen of van vermoedelijke overschotten anders besteed mag worden dan ten behoevenbsp;van Indische behoeften. De wetgever legt zich dus een zekeren band,nbsp;noodig gebleken uit de nadeelen van de actuele praktijk.

272

-ocr page 451-

Hoewel de zaak nog in embryo, deel ik U eenigszins uitvoerig de regeling mede, omdat ik hoop bij de collegas geen bezwaar te zullennbsp;vinden. Financiën verlangde wel, dat de Bijdrage a hooger zijn zou maarnbsp;zal zich bij de 2 mill, nederleggen en heeft zelf het denkbeeld der ver-deeling van de overschotten van dienst, waarop Bijdrage b rust, aangegeven. Is de regeling niet wat omslagtig ? En was die van Van Bossenbsp;en Van Rees niet veel eenvoudiger ? Ik zou durven vragen of het nietnbsp;even onbillijk is bij een koffyprijs van 40 a 44 centen en een oorlog,nbsp;Indië 4 millioen te laten bijdragen als bij een koffyprijs tusschen 50 ennbsp;60 centen en volkomen rust niet meer dan 4 millioen voor de weldaadnbsp;van een Europeesch bestuur te doen opbrengen ? Ik heb mij niet afgevraagd wat de publieke opinie in Indië over mijne regeling zeggen zalnbsp;omdat ik het altijd zoo dwaas vind, dat dat handvol Europeanen, dienbsp;onder onze vlag hun brood verdienen of soms groote winsten maken,nbsp;zich steeds aanmatigen uit naam van Indië te spreken en eigenbelang metnbsp;den naam van Indisch belang te bestempelen, maar ik geloof dat bezadigde lieden ook in Indië, Regeringspersonen zoowel als particulierennbsp;in dergelijke regeling een prikkel vinden zullen tot het keeren van geldverspilling. Het totstandbrengen van nuttige werken of de afschaffingnbsp;van drukkende belastingen zal regtstreeks het gevolg zijn van een zuinignbsp;beheer.....

147. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 5 Apr. 1880I),

Aan Uwe aanbeveling zal bij het overwegen van het voorstel wegens de paarden der landbouwondernemers gedacht worden. Jammer is hetnbsp;dat ter zake der herziening van de patentbelasting de Raad van Indiënbsp;niet geheel met U medegegaan is, maar Gij behoeft niet te vreezen datnbsp;hier'een al te groot gewigt aan de adressen der Kamers van Koophandelnbsp;gehecht wordt. Wel begint al dat wroeten en opponeren van de gracenbsp;aan ons Bestuur zich daar verrijkende Europeanen velen, mij althans,nbsp;te verdrieten. Hoe kalm ik ook ben ten aanzien van aanvragen voornbsp;Java, des te warmer sta ik de uitbreiding der particuliere ondernemingennbsp;in de Buitenbezittingen voor. Op Java valt niet te ontkennen dat bijnbsp;groote vermeerdering, de particuliere ondernemers belangen hebben,nbsp;strijdig met die van het Gouvernement voor zoover de heeredienstennbsp;en de koffycultuur betreft. Buiten Java kunnen zij alleen strekken totnbsp;bevestiging van ons gezag en tot het trekken naar Indië van Nederlandschnbsp;kapitaal.....

Van Lansberge aan Van Goltstein van 27 Febr. 80

De ommekeer, welke de verkiezingen in Engeland ten gevolge zullen hebben, doet mij in zoover leed, als wij thans op den besten voet met

Uit ’s Gravenhage; antwoord op (niet aangetroffen).

— 273 —

-ocr page 452-

elkander stonden en dat het te bezien staat of de opvolgers inzake immigratie in Suriname, Overbeck’s onderneming, den uitvoer van wapenen enz. even welgezind zijn zullen. Het eigenaardige der Palmersto-niaansche politiek was steeds op de zwakken te wreken de vernederingen die zij van de groote Mogendheden ondervond. Daarenboven voor onsnbsp;is het goed dat Engeland in de Europeesche politiek hare stem latenbsp;gelden en de ondergang van het Turksche rijk, welke stellig zondernbsp;Beaconsfield plaats gevonden had, zou welligt een zeer gevaarlijkennbsp;weerklank bij de Mohammedanen in Indië gevonden hebben. Vermoedelijk zal thans de zachtzinnige politiek van Granville en de zwakkenbsp;van lord Derby ten aanzien der buitenlandsche aangelegenhedennbsp;zegevieren..... 148. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 19 Apr. i88o^).

Met de jongste Fransche mail schreef ik niet omdat op dien dag het ontwerp betr. de heffing van uitvoerregt in de Buitenbezittingen aan denbsp;orde was en mij alzoo de tijd ontbrak. Intusschen is toen. Vrijdag, denbsp;discussie niet afgeloopen en wordt zij heden. Maandag, voortgezet. Hetnbsp;ontwerp zooals U bekend, ontmoet den meest feilen tegenstand ondernbsp;de liberalen en ik verneem dat de antirevolutionnairen op raad vannbsp;Keuchenius zich ook tot het tegenstemmen verbonden hebben. Daaropnbsp;zag het slot mijner eerste rede. Het is waarlijk belagchelijk, zoo het nietnbsp;treurig ware, dien tegenstand te zien tegen een maatregel, die dan tochnbsp;ten doel heeft ten koste van luttel belemmering eene inkomst van p.m.nbsp;3 ton te verzekeren. De pers is er unaniem tegen. Wij behoeven dusnbsp;daarop niet te rekenen tot vergoeding der zoo zeer gestegen uitgaven .

Na deze wet volgt de interpellatie Casembroot over de organisatie van het bestuur te Atjeh ®). De dwaze vragen zijn U bekend uit de couranten. Ik zal ze zeer kalmpjes en droog beantwoorden, maar vrees datnbsp;Casembroot, die zijne tong niet in bedwang houden kan, in zijne toelichting met het eigenlijke doel voor den dag komen zal en dan weet iknbsp;niet of ik mij goed houden zal et si la moutarde ne me montera pas aunbsp;nez. Al dat lawaai om Van der Heyden begint me verbazend te vervelen.nbsp;Het is eenvoudig door Verspyck met het doel om Van Swieten te grieven,nbsp;voortzetting dus van den ouden strijd. Verbeeld U dat men thans denbsp;stad afloopt met lijsten voor Van der Heyden.

..... Uwe belastingverordening wordt thans op mijn Departement behandeld en weldra zal ik de stukken wel in handen krijgen. Niet

Uit ’s Gravenhage.

Pag. 929 e.v. Handelingen 2e Kamer; zie ook bijl. 177 Bijbl. 78/79 en 21 Bijbl.

79/80.

Over het beleid op Ageh pag 955 e.v. Handelingen 2e Kamer.

Voorstel verlichting patentbelasting (vgl. klasseindeeling S 1880-15).

— 274 —

-ocr page 453-

onmogelijk is het dat eenige wijzigingen noodig geacht worden. Ik schrijf U daarover nader, maar moet al dadelijk zeggen dat de toepassingnbsp;van het klassenstelsel mij niet goed voorkomt en evenmin het aftrekkennbsp;alleen van het opgenomen kapitaal.

Uwe begrooting voor i88i is per laatste mail ontvangen en zal een onderwerp van te naauwkeuriger onderzoek uitmaken, naarmate grooternbsp;is de noodzakelijkheid de nouer les deux bouts. Een chronische staatnbsp;van deficitten en leeningen gaat nergens aan, maar is vooral niet houdbaar in Bezittingen, die men dan toch niet pour Ie Roi de, Prussenbsp;wenscht te hebben en vooral niet als lastposten. Want hoe rnen het ooknbsp;keere leeningen wegens de Koloniën gesloten komen toch ten slotte totnbsp;last van den Moederstaat en de bank, die voor 4% % geld geeft aannbsp;bezittingen als de onze zonder den Ned. waarborg moet nog gevondennbsp;worden. Hoe dit zij, zuinigheid moet het wachtwoord zijn der Indischenbsp;zoowel als der Nederlandsche administratie. En dit beginsel wordt,nbsp;naar mij dunkt, in Indië te dikwerf uit het oog verloren..... 149. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 22 Apr. 1880I).

Ik geloof geheel te kunnen instemmen met Uw plannen betreffende de kavallerie. Inkrimping maar toch niet eene zoodanige die met ge-heele vernietiging gelijk staat, afschaffing van het geheele Inlandschenbsp;element en vaststelling van het cijfer Europeesche cavallerie op p.m.nbsp;600 man. Dan zal wel in de behoeften voorzien zijn, maar dit is dan ooknbsp;een minimum. Ik houd het er voor dat zij soms onmisbaar is en altijd,nbsp;mits met verstand gestationeerd en gebruikt, goede diensten bewijzen kan.

Technische ambtenaren (hebben) ook hier weinig begrip van comptabiliteit. Zij voelen niet de noodzakelijkheid zich binnen de toege-stane credieten’te houden. Zoo werd mij onlangs heel leuk eene nota aangeboden door het Technisch Bureau waaruit tot mijn schrik bleeknbsp;dat de som, op Hoofdst. I voor spoorwegmaterieel uitgetrokken, reedsnbsp;met meer dan 3 ton overschreden was, behalve de eischen die nog komennbsp;zouden in den loop van het jaar. Ik gelastte onmiddelijk U te schrijvennbsp;dat die som van Hoofdst. II overgeschreven moest worden en dat aannbsp;geen verdere eischen voldaan zou worden indien de bevoegdheid totnbsp;dergelijke overschrijving niet daarbij uitgesproken was. Mogt Gijnbsp;Maarschalk spreken druk hem toch op het hart om steeds ook bij zijnenbsp;eischen te rade te gaan met den stand van het begrootingsartikel innbsp;Nederland op Hoofdst. I, welke hem volkomen bekend is. Zoo heb iknbsp;mij onlangs verklaard tegen Uw voorstel betreffende het uitdiepen ennbsp;het verbinden door een kanaal van de twee rivieren van Batavia in ver-

Uit ’s Gravenhage; antwoord op Van Lansberge aan Van Goltstein van 18 Maart 80 (niet aangetroffen).nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦

— 275 —

-ocr page 454-

band met de diepte van het kanaal van Tandjong Priok. Van der Wijk vond het zoo jammer maar ik geloof dat eenige zelf beperking thans pligtnbsp;is en het niet aangaat allerlei werken aan die van de haven te raccrocheren.nbsp;Laat dat groote werk een aanmoedigend voorbeeld van spoedig en goedkoop werk zijn! In de Mem. van Beantw. op het Verslag der Tweedenbsp;Kamer betr. spoorweg Madioen-Soerakarta heb ik dank zij de ook vannbsp;U ontvangen opgaven met trots kunnen wijzen op de uitkomsten vannbsp;den aanleg en de exploitatie van den eersten Staatsspoorweg op Javanbsp;dien ik in 1875 verdedigde. Nog vóór half Mei hoop ik dat deze wetnbsp;behandeld zal worden. De oppositie is luttel.'

De interpellatie Casembroot is met een sisser afgeloopen maar zeker niet naar den zin van hen, die dien armen man hadden opgezet. In zijnnbsp;repliek heeft hij zich belagchelijk gemaakt en het eigenlijk doel der ge-heele interpellatie verraden. Ik ben zoo min mogelijk in de persoonlijkenbsp;kwestie getreden maar heb toch'eens al de eerbewijzen die sinds 1877nbsp;aan Van der Heyden te beurt vielen opgesomd ..... 150. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 2/3 Mei iSSo^).

[Onjuiste maatregelen ter bescherming stuwdam Sampeanrivier Sitoebondo].

Het is alsof op Atjeh een fatum rust. Het militaire tijdvak is een geschiedenis van twisten en gehaspel, publiek in brochures en in den boezem der Indische Regering. Ik herinner me nog de last die Gij in 1876 had van de tegenwerking van De Neve. En nu begint het tijdperk dernbsp;pacificatie ook alweder met oneenigheden en twisten tusschen denbsp;Gouvernements commissarissen. Al heb ik er geen officieel berigt vannbsp;noch van U noch direct uit Atjeh zoo ziet men in de berigten uit Kottanbsp;Radja duidelijk de strekking om aan Van der Hoeven het leven onmogelijk te maken. In het Dagblad *) kwam gisteren als hoofdartikelnbsp;een brief uit Atjeh voor die blijkbaar zoo al niet van Van der Heydennbsp;dan toch van een der zijnen komt. Welke man zonder veel opvoedingnbsp;en kennis zou bestand zijn tegen al den wierook aan den Generaalnbsp;zoowel hier als in Indië gebragt ? En toch was de regeling door U gemaakt zoo goed mogelijk. De noodige instructien zijn natuurlijk doornbsp;U gegeven aan Van der Hoeven om zich niet in eenige mate in de bestuurstaak te mengen en zelfs in de commissie steeds den Generaalnbsp;als zijn ancien te erkennen. Reeds hier had ik hem vooral aanbevolennbsp;alle égards in acht te nemen. Hij is zoo al niet te goed ambtenaar dannbsp;*) Bijl. 100 Bijblad.

Zie pag. 955 e.v. Handelingen 2e Kamer.

Hit ’s Gravenhage; antwoord op Van Lansberge aan VanGoltstein van i April 80 (niet aangetroffen).

Van I Mei ’80 no. 103.

— 276 —

-ocr page 455-

toch te slim om dit niet gedaan te hebben. Zonder bewijs neem ik niet aan dat hij iets gedaan zou hebben om des Generaals positie aan tenbsp;tasten, maar vermoedelijk heeft men hem van de zijde der omgevingnbsp;des Generaals met opzet behandeld niet overeenkomstig zijn rang omnbsp;hem te ontstemmen en tot klagten te bewegen. Er is zonder twijfel eennbsp;zeer groot aantal lieden in en buiten het leger die in een veranderingnbsp;van den actuelen toestand eene groote vermindering van wettige of onwettige voordeelen zien. Hier te lande zijn een tal van de meest bezadigdenbsp;lui, die op grond der geroerde groote trom ter goeder trouw meenennbsp;dat Van der Heyden onmisbaar is en de maatregel om het civiel bestuurnbsp;in te voeren overhaast ware. Ziet maar de lijst van hen, die in de grootenbsp;commissie en in de locale o.a. te Utrecht zitten voor het nationale huldeblijk aan Van der Heyden. Zij begrijpen niet dat er in deze laatste handeling en in het betoog dat te Atjeh de zaak nog niet uit is een grootenbsp;tegenstrijdigheid ligt. Ik geloof in deze zaak geduld en kalmte te moetennbsp;aanbevelen. Ik tracht de mijne steeds te bewaren maar soms in een gesprek laat ik duidelijk zien waar de schoen wringt, van wie en met welknbsp;doel dat lawaai uitgaat.

Den officielen brief over het verzuim eener behoorlijke kennisgeving van het voornemen om voor de visscherijtentoonstelling te Berlijn in tenbsp;zenden verzoek ik U persopnlijk niet aan te trekken. Hij doelt op Uwnbsp;bureaux, want zelf kunt Gij niet alles nagaan. Had ik bijtijds berigtnbsp;gehad, ik zou van de diensten van Musschenbroek voor het in ordenbsp;brengen te Berlijn gebruik gemaakt. Het heeft vooral geen zin datnbsp;Ned. Indië geheel afgescheiden en zonder medewerking van Nederlandnbsp;zich in betrekking stelt met een Europees che tentoonstelling en ten-toonstelle. Ik vermoed dat Uw Directeur op een Duitsche ordenbsp;speculeert.....

3 Mei. Allereerst wensch ik U toe dat de aanval van koortsen waarover Gij klaagt zich niet herhaald hebbe. Tot nu toe had Uw gezondheid zichnbsp;zoo uitstekend gehouden dat ik vertrouw dat dit maar een alerte zijnnbsp;zal. Gij schrijft in Uw brief dat in 1877 de Franschman Wallon innbsp;Analaboe aangetroffen is en destijds genoodzaakt Atjeh te verlaten.nbsp;Ik vermoed dat Gij bedoeld de weigering die op dien tijd van Lavino’s^)nbsp;zijde te Penang de inscheping van drie Franschen belette, die zich naarnbsp;Tenom wegens mijnbouwkundig onderzoek begeven wilden. Ik begrijpnbsp;niet best dat Gij schrijft hem ,,ook nu” te hebben gewaarschuwd. Mijnbsp;komt voor dat hij verlof had moeten vragen en dat dit verlof had be-hooren geweigerd te worden. Uit Uw brief moet ik daarentegen opmaken dat het, indien gevraagd, onder reserve der waarschuwing ge-

Mr. Willem Stortenbeker 1861 Gvtsdienst 1872 le Gvtssecr. 1877 Dir. 0,E,N. 1885 gepensionneerd.

G. Lavino; agent N.I. Gouvernement voor de Arjehsche aangelegenheden te Penang.

277 —

-ocr page 456-

gegeven is. Nadere berigten zullen de zaak wel duidelijk maken^). . . .

Met U ben ik van meening dat fatsoenlijke Duitschers een uitnemend element bij het Indisch leger zijn.

151. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 12 Mei iSSo^).

Al verheug ik mij in de goede berigten van Atjeh zoo doet mij leed te vernemen dat Gij voortdurend aan koorts lijdt. Ik vermoed dat eenenbsp;verandering van lucht bij de oogziekte Uwer vrouw niet wel in aanmerking komen kan. Anders is dat wel het beste middel tegen aanhoudendenbsp;koorts.

Dat eene afwachtende houding tegenover Taha thans de beste politiek is wil ik aannemen. Voor eene militaire expeditie was trouwens dunktnbsp;mij, tot nu toe geen aanleiding. Maar is daarmede gezegd dat men zichnbsp;van elke poging tot verdere aanraking Zal onthouden ? Men laat nog alnbsp;ligt Gods water over Gods akker loopen en ik vrees dat een Residentnbsp;dergelijke instructie a la lettre opnemen zal. Het kan toch niet in denbsp;bedoeling zijn om zich te onthouden waar eene gunstige gelegenheidnbsp;zich opdoet b.v. in den vorm van een geschikt persoon of wel van eennbsp;zendeling van Taha zelf, aan den Sultan .welligt geadresseerd maarnbsp;wien men ontmoeten kon. Al zoekt men regtstreeks geen aanraking dannbsp;is het toch zaak ze niet te vermijden en alzoo steeds in het oog te houden,nbsp;wat het doel moet zijn van ons streven! onzen invloed op geheel Sumatranbsp;uit te breiden.

Langen tijd geleden vroeg ik U waarom men niet eens een bezoek ging brengen aan de Atjehsche onverzoenlijken te Kemala en ik erkennbsp;niet zonder verwondering in Uwe instructie aan Van der Heyden bijnbsp;zijne benoeming tot Gouvernements Commissaris gelezen te hebbennbsp;dat hij zich niet met de nog niet onderworpen hoofden behoefde tenbsp;bemoeyen, althans niet tegen hen ageren ^). Op de kaart van den Heernbsp;Sol schijnt Kemala zeer wel zoowel van Pedir als van Groot-Atjeh tenbsp;bereiken en in de Atjehstukken gisteren ontvangen is sprake van 20nbsp;vaten kruid te Kemala van de Westkust ontvangen. Het schijnt dus daarnbsp;wel de hoofdplaats van den nog bestaanden tegenstand, rooverijen,nbsp;moorden enz. te zijn. Waarom dat centrum niet eens vernietigd ?nbsp;Waarom niet eenige vliegende kolonnen van keursoldaten daarheennbsp;gezonden ? Dat de militairen daarin geen lust hebben, begrijp ik.nbsp;Zoodra Kemala met hare onverzoenlijken onze vestiging bedreigt is ernbsp;bezwaar om den actuelen toestand te wijzigen maar zij, die nu eens voor

Verb. 27 Mei 8o-6.

Uit’s Gravenhage; antwoord op Van Lansberge aan Van Goltstein van7April 8o (niet aangetroffen).

G.B. 7 Febr. 80—i/Geheim.

278 —

-ocr page 457-

goed een einde wenschen en een meer geregelden staat van zaken, moeten, dunkt mij, het nest zelf willen uitroeyen.

Door het gemeene correspondentieartikel uit Kotta Radja ben ik tot het besluit gekomen om eens aan Van der Heyden te schrijven. In denbsp;war gebragt door zijn correspondenten van hier, was ik bang dat hijnbsp;zou gaan denken dat de Regering hier niet geheel het met U eens is ennbsp;dat hij zich verder de vrijheid permitteren kan den Heer Van der Hoevennbsp;het leven lastig te maken. Ik heb hem dus met de jongste Engelschenbsp;mail een brief geschreven, waarvan hierbij afschrift gaat .....

Ook sluit ik hierbij het wetsontwerp over de Bijdrage met de Mem. van Toelichting zooals die stuKken Zaterdag naar den Raad van Statenbsp;gezonden werden ^). Ik verwacht van dezen tal van bedenkingen, maarnbsp;meen de zaak in elk geval door te zetten. Geen betere regeling voornbsp;Nederland en Indië is onder de bestaande omstandigheden mogelijk.nbsp;Intusschen fopt ons de koffy. De veiling van heden is alweder zeer ongunstig. En toch is de oogst op Ceylon zoowel als in Brazilië mis geweest.

Van den politieken toestand hier te lande is niets nieuws te melden. Wel accentueerde zich in de Tweede Kamer meer de oppositie tegen denbsp;rentebelasting. Maar met het Strafwetboek gaat het goed vooruit.nbsp;Modderman heeft het verslag over het iste Boek reeds behandeld ennbsp;zijn antwoord aan de Commissie gezonden. Zij komt deze week gereednbsp;met het Tweede Boek en als het antwoord daarop in de eerste dagen vannbsp;Juny de Commissie bereikt dan mag niet meer getwijfeld worden aannbsp;de mogelijkheid der publieke discussie met half July. Zal de Kamer dannbsp;willen ? De oppositie zal haar best doen te vertragen maar zal de meerderheid niet zelve vinden dat het prestige der Kamer met de afdoeningnbsp;gemoeid is ?

Buitenslands- trekt het ongelukkige debut der nieuwe Engelsche Ministers de aandacht ®)..... 152. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 20 Mei 1880 ^).

(Ik) zie dat Uw ingenomenheid met de regeling van zaken met Luxemburg niet groot is. Die van de Tweede Kamer was ook, blijkensnbsp;de aangenomen motie, gering. Ik verdedig niet de wijze, waarop Lyndennbsp;die regeling verdedigde. Hij bleef niet vast en consequent genoeg opnbsp;zijn stuk staan. Maar de zaak zelve is toch niet zoo slecht, bij de mogelijkheid dat eene verandering in de kaart van Europa de persoonlijkenbsp;unie verbreke. En is het behartigen der Luxemburgsche aangelegen-

Van S Apr. 8o; vraagt inl. verhouding tot Van der Hoeven.

2) Bijl. 167 Bijbl. 79/80.

Kabinet Gladstone.

Uit 's Gravenhage. Antwoord op Van Lansberge aan Van Goltstein van 15 April 80 (niet aangetroffen).

— 279 —

-ocr page 458-

heden, die wel steeds personalia zullen betreffen, wel een zoo groot gevaar? Buitenslands, en dit wordt te regt door U opgemerkt, kan mennbsp;zich niet voorstellen eenen Koning van Nederland die het geheel oneensnbsp;is met den Groothertog van Luxemburg, terwijl op het zelfde hoofdnbsp;beide kroonen rusten. Dit is dan ook het gevaar. En na de neutralisatienbsp;van Luxemburg, door de groote mogendheden gewaarborgd is ook ditnbsp;gevaar niet meer zoo groot. Ik zou haast zeggen dat het over laten van denbsp;vertegenwoordiging van Luxemburg aan andere dan aan Nederl. handennbsp;veel bedenkelijker is ^).

Sedert een paar dagen ligt op mijne tafel een zeer lijvige bundel over de bekende kwestie der conversie, met eene uitvoerige nota van Van dernbsp;Wijck, die adviseert overeenkomstig Uw conclusie ^). Ik ben nog nietnbsp;geheel door de lezing der stukken tot diezelfde uitkomst gebragt.Denbsp;conversie zaak is geworden een politieke kwestie en door geen initiatiefnbsp;te nemen tot een verstandige regeling loopt men gevaar dat later eennbsp;onbekookte beslissing ’s Lands belang schade. Het komt mij voor datnbsp;allengskens de zaak proportion aangenomen heeft die zij in het beginnbsp;niet had en die zij niet behoeft te hebben. Men heeft er allerlei bij gehaald dat er best buiten had kunnen en groote woorden, wier beteekenisnbsp;ik niet vat, als de eischen van een gezonden economischen toestandnbsp;hebben noodeloos gecompliceerd. Het ergste natuurlijk is geweest denbsp;dwaze reis van Levyssohn Norman ®). Waarop komt de zaak eenvoudignbsp;neder ? Men zeide, er heeft plaats conversie van gemeenschappelijk innbsp;individueel bezit. Is het niet te vreezen dat daarbij misbruiken plaatsnbsp;hebben, in ’t bijzonder dat dessahoofden zich en de hunnen bij denbsp;verdeeling en toewijzing bevoordeelen ? Om die vrees weg te nemen,nbsp;stelle men regels volgens welke daar, waar de bevolking ze verlangt, denbsp;conversie plaats hebbe. Zie daar het standpunt van 1873. Van de voorstellen van Levyssohn en Der Kinderen wilde men niet weten, maar ooknbsp;het destijds door Van de Putte ingenomen standpunt had dit bezwaarnbsp;dat men zich niet voldoende rekenschap gaf of werkelijk conversie plaatsnbsp;vond en of er inderdaad misbruiken gepleegd werden. Door het adagium,nbsp;gouverner c’est prévoir al te ruim op te vatten en zonder eenige noodzakelijkheid te willen regelen kwam men op het hellend vlak, dat totnbsp;miskenning van art. 71 RR moest leiden en tot onbehoorlijke inmengingnbsp;in de Inlandsche huishouding. Dit is geschied door Levyssohn en hetnbsp;Opperbestuur moest tusschen beide komen. Volgens velen was hetnbsp;gevolg van dit laatste de overtuiging bij ambtenaren en Inlanders datnbsp;de Regering geen conversie verlangde. En wanneer na de talrijke enquêtes en de uitvoerige adviezen niets geschiedt zal deze overtuigingnbsp;bevestigd worden. En toch mijn standpunt en ook het Uwe en dat van

Pag 1059 e.v. Handelingen 2e Kamer.

Verb. 8 Juni 80-12.

Slaat op „conversiereis” van Levyssohn Norman tijdens bewind G. G. Loudon.

— 280 —

-ocr page 459-

alle bezadigden is dat geenerlei belemmering in den weg dient gelegd te worden waar de bevolking de conversie verlangt en dat het enkel denbsp;pligt der Regering is te waken tegen misbruiken. Mij komt dus voornbsp;dat wel iets te doen is om geen twijfel over te laten omtrent de bedoelingnbsp;der Regering dat het hier geldt eene zaak wier regeling tot het huishouden der dessa behoort en dat alleen voor de gevallen van misbruik ofnbsp;van verlangen der dessabewoners een zekere modus procedendi van denbsp;ambtenaren gevolgd worde. Moet dit geschieden per verordening ofnbsp;per aanschrijving ? Ik zou tot het laatste overhellen. Met de volgendenbsp;mail hoop ik U na gezette overweging en bespreking officieel over ditnbsp;onderwerp te schrijven. Ik behoef natuurlijk niet aan te teekenen datnbsp;ook ik de verdeeling van velden voor langer dan een jaar vind den bestennbsp;en zekersten weg om met de graduele vermindering van drukkendenbsp;diensten te komen tot individueel bezit.

Het gebeurde met Wallon en Guillaume^) en het berigt van de aankomst te Atjeh van Brau St. Pol Lias heeft bij mij de vraag doen rijzen of het wel verstandig is het bezoek van partikulieren in een landnbsp;als Atjeh, althans in de binnenlanden, nu reeds toe te laten. Mij dunktnbsp;het ware wenschelijk dat alleen verlof gegeven worde voor die deelennbsp;van onzen Archipel waar geen staat van onveiligheid meer is.....

De met de jongste mail ontvangen stukken over de Mapia eilanden kwestie hebben mij geen grooten dunk gegeven van den lust in Indiënbsp;om de partikuliere nijverheid op de Buitenbezittingen aan te moedigen.nbsp;Niet dat ik zeer veel van den aanvrager den Heer Oyens te Parijs verwacht,nbsp;maar in het algemeen kan toch dergelijke aanvrage niet in het oneindigenbsp;heen en weder gezonden worden. Een bezwaar was dat op die eilandennbsp;een paar vreemden gevonden waren die met vergunning van den Vorstnbsp;maar zonder die der Indische Regering producten inzamelen. Men zegtnbsp;aan die lieden dat zij onze vergunning noodig hebben. Maanden verloopennbsp;en van hen wordt niets gehoord en nu wordt toch nog, bij nader aan-dringen van Oyens op een antwoord een nader onderzoek gelast. In-tusschen heb ik aan den heer Oyens het mede onder de stukken gevonden ontwerp-contract gezonden en zal dus althans van mijne zijdenbsp;de beslissing bespoedigen. Laat mij van Uwe zijde niet lang meernbsp;wachten ®).

Het geopperd denkbeeld van afschaffing van alle uitvoerregten en verhooging der invoerregten met 2% lacht mij nog wel toe, al heb iknbsp;zeer onlangs in de Tweede Kamer, met ongelukkige uitkomst, verdedigdnbsp;Uw voorstel tot heffing van uitvoerregt ook in de Buitenbezittingen.nbsp;Maar incidenteel kan er natuurlijk geen sprake van zijn. Een geheelenbsp;herziening van het tarief zou daarmede gepaard moeten gaan. Ik schrijfnbsp;U nader daarover.

(verb. 7 Mei 80-7). 7 Oct. 80 no’s 32 en 40.

b Vermoord te Teunoir Natuuronderz oeker.nbsp;Verb. 20 Mei en

— 281

-ocr page 460-

153- VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 26/28 Mei 1880I).

Ik breng dus alleen ter sprake het denkbeeld door U geopperd van eene afschaffing der uitvoerregten en verhooging der invoerregten metnbsp;2%. Vermoedelijk lag het niet in Uw bedoeling dat denkbeeld per wij-zigingswetje maar bij eene geheele herziening van de wet van 17 Nov.nbsp;1872 (Staatsbl. no 130) ten uitvoer te brengen. Zij heeft toch op menignbsp;punt wijziging noodig en het opzeggen van het tractaat met Frankrijknbsp;door deze laatste mogendheid geeft aanleiding tot eene behoorlijkenbsp;verhooging van het in verhouding te lage invoerregt op wijnen. In elknbsp;geval heb ik overwegend bezwaar tegen een wijzigingswetje zondernbsp;geheele herziening. En wordt deze laatste daarentegen ter hand genomennbsp;is er dan niet veel oppositie te verwachten ten aanzien der uitvoerregtennbsp;op Sumatra’s Oostkust na de gebleken gezindheid der Tweede Kamernbsp;omtrent dergelijke regten op de boschproducten onlangs voorgesteld ?

Indien de discussien van de wet van 1865 in de Tweede Kamer en van die van 1872 in de Eerste immer door U gelezen zijn, dan zal Unbsp;bekend zijn dat ik immer tegen differentiële regten ijverde maar tevensnbsp;het normaal invoerregt van 6% te laag vond. Geen wonder dus datnbsp;Uw denkbeeld om de regten van uitvoer af te schaffen en die van invoernbsp;met 2% te verhoogen mij niet weinig toelacht. Het groote bezwaar isnbsp;echter dat het zeer twijfelachtig is of de opbrengst van het verhoogdnbsp;invoerregt opwegen zal tegen het verlies door de Schatkist te lijden bijnbsp;afschaffing der uitvoerregten. Voor den twijfel zou natuurlijk geen redennbsp;zijn indien de invoer dezelfde bleef, maar de ervaring overal, ook innbsp;Indië, heeft ons geleerd dat de hoeveelheid van den invoer in regtstreekschnbsp;verband staat met het cijfer van het geheven regt. Althans tot eenenbsp;zekere grens hoe lager het invoerregt, hoe grooter de consumtie.

Een ander bezwaar is dat afschaffing van uitvoerregt den planter, landbouwondernemer bevoordeelt en verhooging van invoerregt op denbsp;Inlandsche bevolking drukt, dat alzoo de finantiele last van de Europeanen op den Inlander overgebragt wordt. Ik neem volkomen aan alnbsp;wat Gij schrijft en geloof met U dat wel de Europeesche verbruikernbsp;maar niet de Inlandsche de verhooging met 2% van het invoerregtnbsp;voelen zal. Maar brengt dat eens aan het verstand van de met Indischenbsp;toestanden onbekende meerderheid onzer Staten-Generaal.

Een derde bezwaar is dat nadat ik verdedigd heb de heffing in Indië van uitvoerregten en de uitbreiding van de bestaande, een oogenbliknbsp;later volstrekte afschaffing van elk uitvoerregt door mij zou wordennbsp;voorgesteld.

Afschaffing van het uitvoerregt op tin ware een onverpligt cadeau aan de Billiton Maatschappij, van dat op suiker aan Maclaine Watson amp;

Uit ’s Gravenhage; antwoord op Van Lansberge aan Van Goltstein van 23 April 80 (niet aangetroffen).

282 —

-ocr page 461-

Co, die naar het schijnt bijkans de geheele suikerfabrikatie in handen hebben. Zooals ik straks zeide Uw idee lacht mij wel toe, maar men kannbsp;de bezwaren niet voorbijzien vooral het eerste door mij genoemde. Mogtnbsp;evenwel een herziening van de wet van 1872 door U ter hand genomennbsp;worden, ik zal met de meeste sympathie onderzoeken het voorstel, datnbsp;mij voor zoover het equivalent van afgeschafte uitvoerregten betreft,nbsp;geruststelt.

Met de Engelsche mail ontvang ik heden eenen zeer curieuzen brief van Generaal Van der Heyden, of liever eene zeer curieuze nota bij dennbsp;gewonen directen brief van 23 April jl. ^). Gij zult ze zeker ook ontvangen hebben. Ik vermoed dat het een ongevraagd advies is maar zekernbsp;is het dan een ongepast advies. Ik denk dat Gij het nevens U nederleggennbsp;zult en eenvoudig afwachten de voorstellen door de daartoe benoemdenbsp;Regeringskommissarissen in te dienen. Zal van deze echter veel komennbsp;bij de blijkbare verbolgenheid van den Generaal over de zending vannbsp;Van der Hoeven? Teregt raadde ik U in een mijner vorige brieven aannbsp;om in de Atjehsche zaak tegenover Van der Heyden geduld en kalmtenbsp;te bewaren. Het lastige der kwestie is daarin gelegen dat het een zuivernbsp;persoonlijk vraagstuk geldt: Gij houdt Van der Heyden voor niet geschikt voor het voeren van het burgerlijk bestuur en hij houdt zichnbsp;daartoe volkomen in staat. ....

Ook vernam ik van Hubrecht den zwager van Van der Hoeven, dat deze hem schrijft aan de couranten niet het genoegen te willen doennbsp;om met Generaal Van der Heyden aan ’t haspelen te gaan. Dit is denbsp;ware gemoedstemming en ik hoop dat men het aan Van der Hoevennbsp;maar niet zoo lastig maakt dat zij verandere. Ik blijf het steeds betreurennbsp;dat in Uw instructie aan Generaal Van der Heyden bij het besluit vannbsp;30 Jan. 1880 gevoegd. Gij hem vooral voorgeschreven hebt zich nietnbsp;meer te bemoeyen met de nog niet onderworpen hoofden te Kemala^).nbsp;Dit was toch juist hetgeen de militaire partij verlangde. Die hoofdennbsp;doen dienst van boemans om de goêgemeente behoud van het militairenbsp;gezag aan te bevelen. Niet zonder regt voert men ons tegemoet: Maarnbsp;weet Ge dan niet dat de afstammelingen van de Sultans van Atjeh ennbsp;de meest gevreesde hoofden nog niet onderworpen zijn maar blijkensnbsp;berigten van toevoer van ammunitie te Kemala booze plannen tegen onsnbsp;smeden ? Ik eindig uit gebrek aan tijd maar hoop weldra de pen op tenbsp;vatten om U over eenige punten te schrijven o.a. over de voorwaardennbsp;¦tot toelating tot de Indische dienst en de toepassing van art. 92 dernbsp;Hooger Onderwijswet waaromtrent ik met de Indische Regering du toutnbsp;au tout verschil.

1) In verb. 24 Juni 80—D/8. Nota is gedateerd 4 April 1880. GB 30 Jan. 80-14, juncto G.B. 7 Febr. 80-i/Geheim.

283

-ocr page 462-

154. VAN GOLT STEIN AAN VAN LANSBERGE, 31 Mei i88c i).

. . . Art. 92—2°. van de wet op het Hooger Onderwijs heeft de zaak uit haar verband gerukt. Tot nu toe was nimmer betwijfeld dat de Staat,nbsp;wanneer hij jongelieden ter beschikking stelde voor de Indische dienstnbsp;op het oogenblik dat zij van de schoolbanken komende nog geen gelegenheid hadden van hun bekwaamheid te doen blijken, volkomen het regtnbsp;bezat zich te verzekeren van hunne geschiktheid. Trouwens voor eennbsp;groot aantal takken van dienst hier in Nederland en elders wordt, waarnbsp;speciale kennis gevorderd wordt, geen genoegen genomen met eenennbsp;aan de Academie verworven graad maar een bijzonder onderzoek ingesteld. Alzoo met de diplomatie, den Raad van State enz. De Staatnbsp;de verpligting op zich nemende iemand te plaatsen heeft het regt zijnenbsp;eischen te stellen. Dit nu is ook het geval voor de Indische dienst. Wienbsp;zal ontkennen dat daarvoor speciale kennissen noodig zijn ? En dat denbsp;Regering het regt heeft om tegenover de zeer hooge offers te stellennbsp;de verpligting aan de candidaten om te voldoen aan de vereischtennbsp;die Zij stelt ? Is eene Regering verantwoord, wanneer Zij niet trachtnbsp;waarborgen zich te verschaffen dat ’s Lands geld niet verspild wordtnbsp;en dat Hare taak in Indië aan daarvoor berekende handen toevertrouwdnbsp;wordt ? Nu is Art. 92, — 2° voorzeker, althans in den geest der voorstellers van het amendement, in de wereld gebragt om tusschen hennbsp;die aan de Hoogeschool het faculteitsexamen aflegden en hen die doornbsp;het staatsexamen geschikt bevonden werden eene zekere gelijkheidnbsp;daar te stellen. Die gelijkheid kan echter niet anders dan de benoembaarheid betreffen. Het is toch onzinnig aan den Minister van Koloniënnbsp;te zeggen ,,Gij zult hen, die zich aan een niet-vergelijkend examennbsp;dat anderhalf uur duurt en ingerigt is door autoriteiten met de eischennbsp;der Indische dienst onbekend, op eene wijze en volgens regelen waaropnbsp;Gij niet den geringsten invloed hebt uitgeoefend gelijkstellen met hennbsp;die zich aan het door Uzelf ingerigt vergelijkend examen onderwierpen,nbsp;dat drie dagen duurt, schriftelijk en mondeling, niet-uitsluitend doornbsp;de leermeesters der jongelieden afgenomen. Gij zult beide categoriennbsp;geheel op dezelfde wijze behandelen en gelijke voordeelen wat uitrusting, vrije passage en verpligte aanstelling betreft, toekennen.” Ditnbsp;dunkt mij gaat niet aan. Nu laat ik nog het bezwaar in het midden vannbsp;de rangregeling tusschen beide categorien en de vraag wie uitgezondennbsp;worden moet wanneer bijv. het getal voor de Indische dienst noodig opgeleverd wordt zoowel door het faculteitsexamen als door het staatsexamen.

Art. 92, 2”. is zijn oorsprong verschuldigd aan het rustelooze streven van eenige professorale breekebeenen te Leiden om zich leerlingen ennbsp;toehoorders te verschaffen. In het bijzonder was het Prof. van der Lith ^),

Uit Oldenaller (bij 'Nijkerk).

2) Prof. P. A. van der Lith.

284 —

-ocr page 463-

die Mackay geinspireerd heeft. Deze heeft gedurende zijn lidschap der Tweede Kamer veel kwaad gedaan, door zich van denkbeelden, die nog alnbsp;in den smaak vielen, meester te maken en met zijn geest van intriguenbsp;stemmen er voor te winnen. Zoo heeft hij met Kappeyne en Tak denbsp;eer der bepalingen omtrent de Amsterdamsche Universiteit en metnbsp;Mirandolle de eer van Art. 92, 2°., dat in de toepassing voorzeker zeernbsp;lastig is . . .

Een ander hoofdpunt van verschil zijn de talen. De Indische autoriteiten, alleen aan Java denkende, willen enkel Javaansch, ik meen dat het zijn nut heeft ook gelegenheid te geven tot het afleggen van hetnbsp;examen in het Soendaneesch, Macassaarsch, en Boegineesch. Dezenbsp;vrijheid kan in der daad geen kwaad en heeft het onberekenbaar voordeel, dat de studie der verschillende talen van onzen Archipel in onsnbsp;land aangewakkerd wordt en aan jongelui die een bijzonderen aanlegnbsp;voor eene dier talen hebben de gelegenheid tot ontwikkeling gegevennbsp;wordt. Het is werkelijk onjuist dat in het Macassaarsch niet eene voldoende literatuur is. En nu moge het soms plaats hebben dat eennbsp;jongeman zich op dergelijke taal toelegt alleen om bij de examens eennbsp;wit voetje te hebben en niet om op Celebes te dienen, laat er van 10nbsp;één zijn bij wie de studie van het Macassaarsch de lust daartoe opwektnbsp;en wij zullen nut gesticht hebben. De kennis der taal is immers juistnbsp;het groot gebrek der ambtenaren.

155. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 11 Juni 18801).

Ik gaf mij veel moeite om tot het formuleren van artikelen voor een ordonnantie te komen maar te vergeefs. Er moet echter iets geschiedennbsp;en daarom raad ik U aan een circulaire aan de Hoofden van Gewestelijknbsp;Bestuur in den zin van mijn schrijven^). Daar het een politieke kwestienbsp;geldt waarin het Opperbestuur gemengd is, meen ik wel te doen doornbsp;toezending van eene concept-circulaire. Indien Gij daarvan een afschrift laat vervaardigen en aan den Directeur B.B. ter afzending doet toekomen of wel ook zelf .(indien dit met de hierarchische vormen overeenkomt) ze aan de Hoofden van Gewestelijk Bestuur rondzendt, dannbsp;geloof ik dat de phase der conversiekwestie vooreerst gesloten is en datnbsp;er geen twijfel meer kan bestaan over de gevoelens der Regering. Al isnbsp;de circulaire wat lang, zij is naar ik meen duidelijk en klaar. Het wasnbsp;overigens een zeer lastige zaak, die Van der Wijck met zijn gewoonnbsp;talent en helderheid behandeld heeft.

De Raad van State heeft zeer sterk tegen mijn ,,Bijdrage” wetsontwerp geadviseerd. Het is desniettegenstaande aan de Tweede Kamer

Uit 's Gravenhage, verwezen wordt naar brief als bijl. 152 opgenomen.

2) Verb. 8 Juni 80—12.

285

-ocr page 464-

doorgezonden met deze wijziging alleen dat de bijdrage van 2 millioen met alle andere begrootingsposten gelijkgesteld is en de uitkeeringnbsp;alzoo verpligt is vóór de afsluiting der rekening van het dienstjaar.nbsp;Tevens is de toelichting aan het slot een klein weinig gewijzigd^). . . .

Wat heeft de ervaring geleerd omtrent de onderwijzeressen, die het eerst onder mijn vorig bestuur uitgezonden werden ? Kunnen zij evengoed als mannen de tucht op school handhaven en is haar onderwijsnbsp;even vruchtbaar ? Deze vraag kan men hier niet beantwoorden en zijnbsp;is toch van gewigt wegens het groote gebrek aan onderwijzers, eennbsp;gebrek dat door invoering der Onderwijswet er niet beter op wordennbsp;zal. . . . De bedenking van sommigen dat de uitgezonden meisjesnbsp;spoedig in Indië trouwen zullen, acht ik niet gegrond. Vooreerst omdatnbsp;zij het onderwijs vaarwel zeggende tot terugbetaling verpligt zijn ennbsp;geldelijke schade dus niet geleden wordt en ten tweede omdat uit eennbsp;sociaal en politiek oogpunt het huwen van onze landgenooten in Indiënbsp;met beschaafde Nederl. meisjes aanbeveling verdient.

De Tweede Kamer komt op 29 Juni bijeen — vooreerst tot afdoening der Kanalen- en Onderwijswetten en dan tot behandeling van hetnbsp;Strafwetboek. Door de groote moeite die én de commissie én Modderman zich geven zal uiterlijk op 30 Juni het algemeen verslag uitkomennbsp;en alzoo de zaak voor discussie rijp zijn. Begint deze den 15 Juli ongeveer dan is het tot stand komen van het wetboek nog in deze zittingnbsp;zeer wel mogelijk. Indien alles wel gaat dan zullen de finantiele wettennbsp;de hoofdschotel moeten zijn van de volgende campagne en indiennbsp;Vissering deze een weinig vlug ter wereld brengt, een nieuwe regelingnbsp;van het kiesregt, welke uit den aard der zaak naauw zamenhangt metnbsp;de verhouding tusschen gemeentelijke en Landsbelastingen...... 156. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 17 Juni 1880

. . Sedert meerdere jaren figureert op de begroeting een post van ƒ 70.000 voor buitengewoon personeel tot het bijwerken van den achterstand der Rekenkamer toegestaan. Oorspronkelijk voor 3 jaren toegestaan heeft men exceptioneel de som nog voor 1880 gelaten. De Directeur van Financiën wilde hem dan ook voor 1881 doen vervallen maarnbsp;de Raad van Indië beweert dat dit alsnog onmogelijk is. Nu is die postnbsp;een teere snaar in de Tweede Kamer. Reeds bij de jongste discussiennbsp;wilde Sandberg ®), een bevriend lid, voorstellen hem op een afzonderlijke onderafdeeling te brengen en liet alleen mijnentwege daarvan af.nbsp;Intusschen schijnt de Rekenkamer volstrekt niet tijdelijk personeel

Bijl. 167 Bijblad 1879/80.

Uit 's Gravenhage. Antwoord op Van Lansberge aan Van Goltstein van 8 en 12 Mei ’80 (niet aangetroffen).

Jhr. Mr. J. A. Sandberg. (Zwolle).

— 286

-ocr page 465-

met het doel der bijwerking aangesteld, maar eenvoudig de som gebruikt te hebben om het vast personeel te vermeerderen. Werd dus voor het volgend jaar de mogelijkheid van overschrijving van het eenenbsp;artikel op het andere binnen de grenzen derzelfde onderafdeelingnbsp;weggenomen, er zou eene groote verwarring ontstaan. Daar U mijnbsp;schrijft, dat Pannekoek^) opgetreden is met krachtige voornemens vannbsp;andere regeling van het werk, zoo, dunkt mij, ware welligt iets te doennbsp;in de rigting van vermindering dier som. Ik begrijp zeer wel dat nochnbsp;de nieuwe President met de te benoemen nieuwe leden op eens dennbsp;achterstand bij gewerkt kunnen hebben, maar ik geloof dat onder denbsp;ambtenaren van den Rekenkamer nogal non valeurs zijn, die zeer welnbsp;waren op te ruimen. Werd bijv. de som op de helft verminderd voornbsp;het volgend jaar met het vooruitzigt van verdere stappen in die rigting,nbsp;dan zou de Tweede Kamer zich laten vinden en niet de ƒ 70.000 ondernbsp;eene nieuwe onderafdeeling brengen zonder bevoegdheid van overschrijving en alzoo met het uitzigt op de schromelijkste verwarring. ....

157. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 24 Juni 1880quot;).

Onder de eerste bezending vind ik een tal bijlagen bij Uw brief over de Vorstenlanden.

Slechts vlugtig doorliep ik ze maar mijn indruk is dat ook hier evenals ten aanzien der conversie men in Indië de zaak onnoodig gecompliceerdnbsp;heeft door kwesties dooreen te mengen, in casu de landverhuur en denbsp;politieke vraagstukken van politie, zelfbestuur enz., die veel beter tenbsp;behandelen waren van elkander afgescheiden. Ook begrijp ik niet bestnbsp;de conclusie van den R. v. I. die een Regeringscommissaris wil zenden,nbsp;niet tot sanctionnering, maar ook tot voorbereiding eener nieuwenbsp;regeling, maar niet aangeeft de hoofdbeginselen bij die regeling in achtnbsp;te nemen. In elk geval is het goed dat Nederburg en Gij interventienbsp;van het Opperbestuur noodig keurdet. De zaak is gewigtig genoegnbsp;daarvoor.

Ik zend U een officieel verzoek om eenige inlichtingen ten aanzien der rekeningen van 1870 en 1871. Gelief de toezending zooveel mogelijknbsp;te bespoedigen, daar ik zeer gaarne die rekeningen vóór het einde vannbsp;het jaar bij de Tweede Kamer zou willen indienen.

Het is van tijd tot tijd niet kwaad deze onder eene vracht van stukken te bedelven. De rekeningen van 1867, 1868 en 1869 sedert 2 April bijnbsp;den Raad v. State komen dezer dagen weer bij mij en ik hoop ze in denbsp;allereerste dagen van Juli in te dienen.....

1) nbsp;nbsp;nbsp;Goverdus, Henricus Pannekoek (1847-1920) 1864 Gvtsdienst; 1875 referendarisnbsp;Fin.; 1876 secr. Dept. Fin. 1880 voorz. Rekenkamer; 1888 gepensionneerd.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Uit ’s Gravenhage. Antwoord op Van Lansberge aan Van Goltstein van 21 Mei ’80nbsp;(niet aangetroffen).

— 287

-ocr page 466-

Geen mail komt of er zijn aanvragen om vermeerdering van vast personeel dan eens bij dezen dan weder bij genen tak van dienst. Mijnnbsp;Hemel, waar moet dat heen ? Spoedig zal personeel en vooral geld ontbreken. In Indië behoort regel te blijven dat men veel met weinig middelen doet. Anders is het bezit voor ons onmogelijk. Want de elasticiteitnbsp;der middelen ontbreekt om naarmate der uitgaven de middelen tenbsp;vermeerderen. Belastbaar kapitaal is er niet en de geregeerden, denbsp;Inlanders, voelen geen behoefte aan al die bestuursmiddelen die denbsp;Europeaan behoeft.

Welke schatten kost die veepest. Vier millioen volgens het laatste mailrapport in 1879 en in de eerste drie maanden van dit jaar 12 ton.nbsp;Intusschen breidt zij zich voortdurend uit naar Oost-Java en naar denbsp;Buitenbezittingen toe. Mij dunkt de vraag of handhaving van het af-makingsstelsel bij die uitgebreidheid mogelijk is verdient ernstige overweging. Niemand was grooter voorstander der meest strenge maatregelen dan ik voor de veepest hier te lande. Maar is de daarbij onmisbare afsluiting in Indië mogelijk? Ik zou het betwijfelen. Welligtnbsp;ware beter toe te passen een stelsel van afsluiting zonder afmaking. Iknbsp;bedoel dat men op de meest geschikte plaats het eiland Java door eennbsp;zeer serieuse afsluitingslijn isolere van het andere. Wat aan de eenenbsp;zijde is wordt prijs gegeven, wat aan de andere zijde ligt daarentegennbsp;a tout prix schoongehouden. Voor het in het eerste deel ziek of stervendnbsp;vee wordt natuurlijk geen schadeloosstelling gegeven, maar ook geennbsp;beperking van handel enz. opgelegd. Voor de in het andere deel aangetaste en alzoo af te maken beesten wordt de waarde vergoed. De kwaalnbsp;op dit oogenblik is naar ik meen afsluiting van een tal van brandpuntennbsp;van besmetting en tot het handhaven daarvan ontbreken de middelen,nbsp;maar mij dunkt dat een lijn langs een spoor- of straatweg wel ware tenbsp;bewaken. Op de Buitenbezittingen zou natuurlijk geen sprake zijn,nbsp;maar van quarantaine en desinfectie ook bij aanvoer te water in denbsp;streek die men zuiver wil houden.

158. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 27 Juni 1880I).

Hoewel ik mijn kopyboek niet hier heb, zoo meen ik U bijkans in dezelfde uitdrukkingen geschreven te hebben én over het in de verhouding met Van der Heyden te betrachten geduld én over het persoonlijke en daarom lastige der kwestie van de vervanging van het militairnbsp;door het civile bestuur in Atjeh. Zonder mijn brieven nog ontvangennbsp;te hebben schrijft Gij in precies denzelfden geest.

Ook ik temporiseer terzake. Want de verleiding was groot om naar

'¦) Uit Oldenaller; antwoord op Van Lansberge aan Van Goltstein van 18 Mei ’80 (niet aangetroffen).

288

-ocr page 467-

aanleiding der nota van Van der Heyden die ik regtstreeks ontving hem ter verantwoording te roepen en eens te vragen wat of dergelijkenbsp;elucubratien beteekenden nu hij niet alleen, maar bij Gouvernementsbesluit met Van der Hoeven, verpligt was aan de organisatie van hetnbsp;bestuur voor de toekomst te denken. Ik heb echter nagelaten, ook omnbsp;het door U aangegeven motief en omdat ik in geenen deele grepen doennbsp;wil in Uw leiding der zaken. Geloof echter wel dat wanneer Gij, bezadigd en kalm als tot nu toe, bestuurt en leidt, er geen vrees hoegenaamdnbsp;is dat ik U in den steek laten zou bij den Koning of bij de Kamers.nbsp;Daarom echter is openhartigheid pligt. En dan moet ik zeggen dat hetnbsp;geheel gemis aan instructien voor de Gouvernementscommissarissennbsp;en in het bijzonder voor den Gouverneur bij zijne benoeming tot denbsp;nieuwe waardigheid mij leed deed en mijns inziens Uw destijds geschreven brief aan Van der Heyden én om hetgeen er in staat (hetnbsp;in rust laten der nog niet onderworpen hoofden) én om hetgeen er nietnbsp;in staat (de wijze waarop en het doel waarmede de Gouvernementscommissarissen hunne taak volbrengen moesten) door mij niet goedgekeurd kan worden. Met het karakter en de neigingen van Van dernbsp;Heyden waren botsingen te voorzien.

Dit is echter de l’histoire ancienne en nu is het zaak voor de toekomst te zorgen. Het onderzoek der plannen van organisatie door de Gvts-commissarissen gezamenlijk in te dienen zal tot vragen aan den Gouverneur aanleiding geven en welligt allengskens tot eene ontheffingnbsp;van zijn taak.....

IS9. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, i Juli 1880 i).

. . In het algemeen schijnt mij elke beslissing op dit oogenblik voorbarig toe. Insgelijks elke gedachtenwisseling over de eventueel te nemen . beslissing. Want de gegevens ontbreken. De rapporten en voorstellennbsp;der Gouvernements commissarissen zullen de gegevens bevatten waarop de Indische Regering hare decisie ten aanzien der toekomst vannbsp;Atjeh zal moeten nemen. Het gaat niet aan nu reeds óf over de organisatie óf over de personen ter uitvoering zijne denkbeelden te vestigen.nbsp;Deed men dit, men zou de te verwachten voorstellen niet met de noo-dige onpartijdigheid beoordeelen. Ik voor mij verklaar mij dus op ditnbsp;oogenblik tot oordeelen en tot het uitbrengen van het door U gevraagdnbsp;advies onbevoegd. Alleen acht ik mij bevoegd tot bespreking vannbsp;eenige punten van Uw schrijven No 41 ^).

Vooreerst, Van der Hoeven heeft zich, volgens U, onmogelijk gemaakt door een dwaze speech en door te staan op de eerbewijzen aan zijn rang

Uit ’s Gravenhage. Vervolg van brief als bijl. 158 opgenomen.

Niet aangetroffen (gedateerd 26 Mei 1880).

289

-ocr page 468-

verschuldigd. Mij dunkt, Gij kunt dit niet meenen. Eene speech is gaauw vergeten en de eisch der eerbewijzen is toch wel te regtvaardigennbsp;èn om de waarde daaraan door Inlanders gehecht èn om de blijkbarenbsp;zucht van de militairen om Van der Hoeven te ignoreren.

Ten tweede, Van der Hoeven is heusch niet gezonden in het afge-loopen najaar wegens de gebreken van Van der Heyden, maar de gang van denkbeelden bij de beantwoording der interpellatie De Casem-broot openlijk door mij aangegeven was deze: Het succes onzernbsp;wapenen in het vorig jaar deed verwachten dat weldra geheel Atjehnbsp;op rust en alle hoofden onderworpen zouden zijn. Toen is gedacht aannbsp;de mogelijkheid om in plaats van den duren en min regelmatigen militairen toestand te stellen een civiel bestuur onder een energiek hoofd.nbsp;Men rekende op uitvoering van dit denkbeeld in het voorjaar. In-tusschen is gebleken dat alles niet zoo spoedig ging. De hoofden waarnbsp;het op aankwam bleven weg en rooversbenden, moorden van gidsen,nbsp;soms locaal verzet of oneenigheden tusschen hoofden toonden dat onsnbsp;moreel prestige nog niet groot genoeg was om het in de plaats dernbsp;kracht van wapenen te stellen. Er werd dus, in stede van invoering vannbsp;het civiel bestuur, beter geoordeeld voorloopige bestendiging van hetnbsp;militaire, maar tevens voorbereiding eener blijvende organisatie. Ditnbsp;denkbeeld werd uitgedrukt in het besluit betreffende Gvts-commis-sarissen.

Ten derde, meent Gij dat na afloop der taak van die Gvts.-commissarissen niets U belet om het militair bestuur onder een ander dan Van der Heyden vooreerst te bestendigen. Mij dunkt, dit ware het allerergste wat men doen kon. Maar gelief toch daaraan nog niet zelfs tenbsp;denken vóórdat de voorstellen U onderworpen zullen zijn. Na overweging daarvan zal te kiezen vallen tusschen militair bestuur metnbsp;Van der Heyden of civiel met Van der Hoeven. Alles hangt natuurlijknbsp;af van den toestand waarin alsdan Atjeh verkeeren zal.

Ten vierde. In Uw schrijven No. 39 worden verschillende aanmerkingen gemaakt op Van der Heyden’s bestuur op de weelderigheid van zijn staf, op de door hem verstrekte opgaven van den prijs dernbsp;levensmiddelen, maar waarom kan de Generaal niet op kalme maarnbsp;behoorlijke wijze op de vingers worden getikt ? . . .

Nimmermeer ondervond ik meer dan nu de last van den grooten afstand. Hoe aangenaam ware het mij deze geheele zaak met U te bespreken. Bemerkingen op schrift schijnen steeds pedant. Geloof welnbsp;dat de mijne uit de meest opregte zucht ontspruiten U van dienst tenbsp;zijn. Kalmte en geduld preekte ik onlangs en dezen raad herhaal ik,nbsp;maar ik voeg er thans bij: wees vooral consequent laat U niet door oogen-blikkelijke indrukken leiden. . . .

Niet aangetroffen.

— 290

-ocr page 469-

160. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 9 Juli 1880 i).

. . . Reeds lang, drie jaren, is de zaak (regeling inz. aanvaringen) in behandeling op Buitenl. Zaken. Vorig zomer gaven alle mogendhedennbsp;Engeland hun bereidvaardigheid te kennen om dezelfde bepalingennbsp;aan te nemen. Bij ons werd een Koninklijk besluit ontworpen en naarnbsp;den Raad van State verzonden. De herhaalde beslissingen van dennbsp;Hoogen Raad, die den Koning de magt betwisten strafbepalingen tenbsp;stellen^), gaven den Raad van State aanleiding tot de bewering datnbsp;althans wat de bedreigde straffen betreffen de zaak bij de wet geregel'nbsp;moest worden. De Ministers, die het aanging, hebben gemeend datnbsp;welligt de Hooge Raad die gekke jurisprudentie niet volhouden zou,nbsp;welke alles in de war dreigt te brengen, en vreesden door aan den Raadnbsp;van State toe te geven zelf te erkennen de juistheid van de betreffendenbsp;vonnissen. Zij temporiseerden dus, maar daar de Hooge Raad zijnenbsp;regtspraak in deze nader bevestigde, besloot men eene wet in te dienennbsp;maar intusschen een Koninkl. besluit te provoceren omdat er periculumnbsp;in mora was, wilde men voor September aan de consulaire ambtenarennbsp;overal de noodige voorschriften geven. Nu echter heeft de Koning bezwaar gemaakt om te teekenen en op een nader rapport nog niet geantwoord.

Zoo staat de zaak voor zoover ik weet. Intusschen vraag ik officieel bij een der 5 bij de zaak betrokken Ministers inlichtingen en zal U dienbsp;doen geworden......

Zeer zijn mij tegengevallen de ramingen der geniewerken op Atjeh. Op dit oogenblik zijn wij meester van het land, kennen de topographienbsp;en kunnen ons rekenschap geven van datgene wat er bij duurzame occupatie te bouwen valt. Mij dunkt alvorens millioenen weder aan tenbsp;vragen had men een algemeen overzigt moeten geven met eene globalenbsp;raming en een voorstel tot verdeeling der kosten over een zeker aantalnbsp;jaren. Nu schijnt er maar op toe te worden gebouwd zonder zich afnbsp;te vragen of de werken op den duur noodig zijn zullen. Men weet nognbsp;niet eens of Kotta Radja op den duur hoofdplaats blijven zal en mennbsp;stelt voor tonnen te besteden van het denkbeeld uitgaande dat denbsp;kwestie reeds beslist is. Zoo handelt de genie altijd hier te lande ennbsp;elders. Geen tak der dienst zoo duur en zoo weinig practisch. Gij moestnbsp;hier zelf tusschem beide komen en vóór de beslissing omtrent de in tenbsp;dienen voorstellen der Gvts. commissarissen geen verdere permanentenbsp;bouwerijen toelaten......

(Ik) stel mij voor om weldra meer opzettelijk het onderwerp van wetenschappelijke reizen in Ned. Indië en van Gouvernementelen steun

Uit ’s Gravenhage.

Het arrest van den Hoogen Raad van 13 Jan. ’79 W 4330 (Vgl. Kranenburg Het Nederlandsch Staatsrecht, I pag. 95 e.v.).

—• 291 —

-ocr page 470-

met U te behandelen. De kwestie is te lang vernalatigd en is toch van groot belang.

i6i. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 21 Juli 18801).

Ik zeide in mijn jongste schrijven dat ik niets meer van Atjeh begreep en acht mij thans verpligt U van dat woord rekenschap te geven. Hetnbsp;is toch waarlijk niet de schuld van gebrek aan inlichtingen, want doornbsp;Jl worden mij officieel en officieus de stukken overgezonden in voldoende mate om op de hoogte te blijven en een oordeel te kunnen vellen.nbsp;Maar het gehalte dier inlichtingen bevredigt mij niet. Houd mij tennbsp;goede, wanneer ik zeg dat mijn indruk is gebrek aan krachtige leiding.nbsp;Hoe bekwamer iemand is hoe meer objectief. Hij ziet het pro en contranbsp;van elke zaak meer en duidelijker. Moet hij handelen, eene omstandigheid, die niet voorzien was, doet hem alligt tot zich zelf de vraag rigtennbsp;of hij het wel bij het regte end heeft. Vasthouden aan eigen denkbeeldennbsp;is juist niet het kenmerkende der bekwaamheid, ja ik zou zelfs denbsp;stelling durven verdedigen dat eene warme, onwrikbare overtuigingnbsp;altijd gepaard gaat met bekrompenheid van geest. Het komt mij voornbsp;dat tot de zeer bekwame maar in hun handelen niet krachtige figurennbsp;behoort Generaal Bouwmeester Uw voornaamste adviseur in de Atjehnbsp;zaken. Het komt mij voor, dat zijn oor te ligt geopend is voor allerleinbsp;praatjes, ophemeling van Van der Heyden, uitingen der publiekenbsp;opinie van den dag en raadgevingen van zijn ambtenaren aan hetnbsp;Departement. Ondanks zijne bekwaamheid komt hij mij dus voor eennbsp;slechte adviseur voor U te zijn.

Deze overtuiging heeft zich bij mij gevestigd omdat ik U tegoed meen te kennen, trouwens uit zoo menige ervaring, om bij Uzelf de redennbsp;te zoeken van dien onzekeren gang, van dat tasten en voelen, van datnbsp;abdiceren voorVan der Heyden’s onbuigzaamheid, die sedert het vorignbsp;najaar de Regeringshandelingefi ten opzigte van Atjeh veelal kenmerktnbsp;Ware zulks het geval, ik zou het U opregt mededeelen. Het zou waarlijknbsp;geen wonder zijn dat de G.G. geheel alleen boven aan de ladder staandenbsp;bij niemand onbaatzuchtigen raad of de vriendschap van een gelijkennbsp;vindende maar daarentegen met de volle verantwoordelijkheid belast,nbsp;aarzelde waar hij de publieke opinie in Nederland en in Indië tot eennbsp;bepaald oordeel meent te zien overhellen.

Maar, nadat Gij zoo menig jaar kalm en bedaard de Atjehsche politiek geleid hebt, kan ik het minder konsekwente der thans gevolgde gedragslijn alleen toeschrijven aan het, welligt ook door ziekte ondermijnde,nbsp;zwakke karakter van Uw voornaamsten adviseur, den Legercommandant. Ik ben dus voornemens U officieel te schrijven. De Atjehschenbsp;Uit Oldenaller.

292

-ocr page 471-

kwestie moet in gemeen overleg tusschen Opperbestuur en G.G. behandeld worden. En Uw besluit tot benoeming der Gouvernements-commissarissen zoowel als de nota’s door deze bij U ingediend, geven mij daartoe de welkome aanleiding. Mijn doel is U te steunen in hetnbsp;doorzetten eener konsekwente politiek van pacificatie en in het makennbsp;van een einde aan het arbitraire van het militaire bestuur. Moge men alnbsp;toestemmen dat vereeniging van het militaire en civiele gezag thans nognbsp;wenschelijk is, de omstandigheden wettigen niet meer de geheel excep-tioneele bevoegdheid, die in een land, dat in staat van oorlog verkeertnbsp;aan den Legerbevelhebber toegekend wordt. De voorstellen der Gvts.nbsp;commissarissen moeten leiden tot organisatie van het binnenl. bestuur,nbsp;van de regtspleging, de politie en de middelen van verkeer, tot vaststelling van de plaats, waar de hoofdzetel van het bestuur zijn zal, ennbsp;van de militaire middelen van handhaving in eventualiteit van opstand,nbsp;maar uit den aard der zaak moeten zij door die organisatie leiden totnbsp;beperking binnen vaste grenzen van het gezag van den Gouverneur, dienbsp;voortaan geen grooter zelfstandigheid dan die van Celebes of van Sumatra’s Westkust hebben mag. Ik vermoed dat Gij zeer gaarne totnbsp;steun tegenover wien ook dergelijken brief ontvangen zult en ik behoorde nimmer tot hen die een ander voor de moeyelijkheden eenernbsp;positie gaarne laten opdraayen. ...

. . Het zou inderdaad niet te verantwoorden zijn wanneer wij niet zorgden dat deze bekwame en ijverige man (Van Hasselt) ^), door zijnnbsp;werk ten dienste van het Aardrijkskundig Genootschap, waartoe hijnbsp;van Regeringswege gerhagtigd werd, geen schade in zijn positie leed.nbsp;Ik heb hem Zondag van Groningen hier laten komen en meerdere urennbsp;met hem doorgcbragt. Hij beviel mij uitnemend en schijnt me zeernbsp;ontwikkeld en flink, een type van een beschaafd ambtenaar in hetnbsp;binnenland. . . .

. . Gisteren avond laat ontving ik met de mail Uw brief van i8 Jum No 45 ^). Ik voeg dus een woord bij den mijnen.

Al dadelijk echter een gelukwensch wegens Uw brief aan de Gouver-nementskommissarissen te Atjeh, dien ik bij de mailstukken vond. Zeer teregt hebt Gij naast U nedergelegd de beschouwingen die de heeren elknbsp;afzonderlijk leverden en ze uitgenoodigd tot overleg en voorstellen opnbsp;gemeen overleg gegrond. Men kan de nota’s, althans die van Van dernbsp;Hoeven, als eene poging beschouwen om zich van den toestand rekenschap te geven, maar nu moeten zij ernstige voorstellen omtrent zooveelnbsp;dat definitieve regeling behoeft, leveren. Een onderdeel daarvan had

b Arend Ludolf Van Hasselt (1848-1909) i868 N.I. mil. dienst; i86g overg. burg. dienst; 1877 nam deel wetensch. exp. Ned. Aardr. Gen. naar Midden Sumatra; totnbsp;1882 bewerking gegevens exp. 1888 res. Tapanoeli; 1893 res. Riouw; 1896 n. Nederland.nbsp;1898/1900 hoogleeraar Indische instelling Delft.

Niet aangetroffen.

— 293 —

-ocr page 472-

moeten zijn het voorstel betr. Troemon^) dat ik ook onder de stukken aantref. Als zij nu maar overtuigd zijn dat men niet met partiele voorzieningen, zooals dit voorstel is, gediend wordt maar dat men één geheelnbsp;van maatregelen, eene complete organisatie, verlangt. De vaststellingnbsp;daarvan zal uit den aard der zaak den mil. en civielen Gouverneur bindennbsp;en dan is het maar zaak een streng toezigt uit te oefenen. Mij komt hetnbsp;niet onwaarschijnlijk voor dat wij, al vóór het tot stand komen diernbsp;organisatie, den grooten Van der Heyden zullen zien heengaan. Eennbsp;genie laat zich aan vaste regels niet binden..De Javabode schijnt zichnbsp;ten taak te stellen om den held van zijn voetstuk te rukken.

. . . Uit een politiek oogpunt acht ik het goed te toonen dat van hier gezonden ambtenaren spoedig tot goede betrekkingen kunnen komen.nbsp;Dat zal tengevolge hebben dat bij behoefte aan eene of andere specialiteit men goede elementen zal kunnen krijgen en het zal van den anderennbsp;kant maken dat men zich in Indië zooveel mogelijk behelpen zal metnbsp;wat men heeft en niet noodeloos kostbare uitzendingen vragen..... 162. VAN GOLTSTEINAAN VAN LANSBERGE, 29 Juli 1880

Deze®) heeft in zijn brief aan mij gelegenheid gehad zijne mauvaise humeur jegens Van der Hoeven te luchten en schijnt door dat derivatiefnbsp;werkelijk verligt en tot betere gevoelens gekomen te zijn. Door teregt-wijzingen zou misschien het goede effect van mijn eersten brief geschaadnbsp;worden.

Het gisteren ontvangen telegram^) betr. Samalangan bevestigt mij in de meening dat reeds lang een einde had moeten gemaakt wordennbsp;aan de concentratie van de hoofden der oppositie te Kemala en Uwenbsp;opmerkingen in brief No 46®) hebben mij niet teruggebragt van mijnenbsp;meening. Luce clarius is het dunkt mij dat het ongestoord laten diernbsp;hoofden tot nieuw verzet zou leiden en tevens een uitnemend grondnbsp;aan de militaristen geven tot behoud van het militair bestuur. Blijkbaarnbsp;is men ten opzigte dezer hoofden wat optimistisch geweest en nu, doornbsp;de omstandigheden gedrongen zal men met hen dienen af te rekenen.nbsp;Ik zie het feit niet voorbij, dat in den laatsten tijd de gemakzucht ooknbsp;der militairen in Indië zeer is toegenomen en dat men niet meer hoortnbsp;van die vliegende kolonnes waarvan in de werken over Indische mil.nbsp;geschiedenis o.a. over de expedition in de Passumah landen gelezennbsp;wordt. Maar is dat goed? Waar een heel land als Atjeh in tegenweer

Troemon te voegen bij S.W.K.

Uit 's Gravenhage.

N.1. Van der Heyden; brief van lo Juni 1880, is tegen inv. civ. bestuur daar tijd hiervoor nog niet gekomen is.

'*) Verb. 29 Juli ’So-L/g.

Niet aangetroffen.

— 294

-ocr page 473-

was, begrijp ik langzame krijgvoering met al den nasleep, maar waar het gold één enkel punt en het opligten van een zeker getal hoofden op eennbsp;bekende plaats, daar zouden er dunkt me wel eenige ondernemendenbsp;mannen gevonden zijn om het waagstuk te volbrengen. . . .

163. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 20 Aug. 1880I).

Het kan niet ontkend worden dat de uitslag der partiele verkiezingen in deze zitting bijzonder gunstig waren. Dat Tak wegens de kanaal-gezindheid in Amsterdam gekozen zou worden, was buiten twijfel ennbsp;toch heeft men hem gesteld en hij aangenomen (na) in een op'enbaarnbsp;schrijven de voorwaarde (te hebben gesteld) dat hij niet het Ministerienbsp;systematisch bestrijden zou. De verkiezing van Gleichman te Amsterdamnbsp;en de aanstaande van Van Rees te Rotterdam hebben een veel grooterenbsp;beteekenis. Beteekenen zij iets, dan zeggen zij dat de twee groote koopsteden voor het oogenblik van Grondwetsherziening niet weten willen.nbsp;Deze is op Kappeyne’s banier geschreven en nu worden juist die tweenbsp;vroegere collega’s van hem afgevaardigd die zich op dat punt van hemnbsp;scheidden. En dit is m.i. juist. Op dit oogenblik ligt aan de beurt hetnbsp;nieuwe Strafwetboek en grondige regeling der financiële kwestie. Heeftnbsp;men eenmaal deze aanhangige kwestien, zoowel als de militaire welkenbsp;de zeer aanstaande indiening der militie- en schutterijwetten aan denbsp;orde brengt, tot een goed einde gebragt, men denke dan aan de verbetering der Grondwet. Dit is de politiek die wij bij het optreden alsnbsp;de onze ontwikkelden en die de onze gebleven is. De zeer groote meerderheid der liberalen en alle gematigde elementen der Vertegenwoordigingnbsp;zijn het wel met ons eens maar het klein getal Kappeynianen en denbsp;ultra-clericalen drijven naar Grondwetsherziening, de eersten om denbsp;boel in de war te brengen of op theoretische gronden, de anderen opnbsp;grond van de zekerheid zeer te winnen bij verlaging van census. Zelfsnbsp;zonder die verlaging is te voorzien dat bij de verkiezing van het volgendnbsp;jaar de antirevolutionnairen versterkt worden o.a. in Sneek en Zwolle.

Ik ben zeer benieuwd naar mijn Bijdragewet, waarvan het verslag maar niet verschijnt wegens tegenwerking van den Voorzitter der Commissie, Mirandolle. Toch meen ik te weten dat Van der Hoeven, Vannbsp;Dedem ^) en Van Rees indien deze in de Kamer komen het zullennbsp;verdedigen.....

Wij zijn thans in de gespannen verwachting van de bevalling der Koningin. Hare gezondheid is uitstekend en de geheele zwangerschapnbsp;was volgens Vinkhuyzen zonder stoornis. Laat ons hopen op een prinsje.

Met groote belangstelling heb ik den brief van Pruijs Van der Hoeven

1) Uit ’s Gravenhage.

“) A. baron Van Dedem (Zwolle).

— 295

-ocr page 474-

gesloten in den Uwen van 7 July no 48^) gelezen.. Niet weinig verwonderde mij het denkbeeld om Schomerus^) tot Resident van Atjeh te benoemen. Tot nu toe was het wenschelijk voorkomen éénhoofdignbsp;gezag te behouden en de vraag was alleen, civiel of militair ? En nu zounbsp;nevens den militairen Gouverneur een civiel Resident staan! Zou ditnbsp;niet juist tot conflicten aanleiding geven ? Ik ben zeer verlangend naarnbsp;meer licht.

Dit laatste is ook het geval met de veeziekte. Verwonderde mij het besluit van 5 Juni®) omdat toen reeds de ziekte buiten het te stellennbsp;cordon getreden was, nog heel wat meer verbaasde mij het adres dernbsp;Bataviasche Kamer van KoophandeU) die te kennen geeft dat denbsp;veeartsen het omtrent den aard der ziekte nog niet eens waren. Hoe isnbsp;dat mógelijk bij de zeer duidelijke teekenen waaraan men de gevreesdenbsp;veepest herkent. Nadat ik te vergeefs bij den Directeur der Veeartsenijschool gevraagd had om aanwijzing van eene tér uitzending beschikbarenbsp;autoriteit in zake veepest, heb ik thans Binnenl. Zaken gevraagd of ernbsp;niet iemand was te vinden, wiens oordeel wat den aard en de middelennbsp;van bestrijding der ziekte afdoende was, en die, al ware het slechts zesnbsp;maanden naar Indië gaan wilde. Ik wacht nog het antwoord.

Dezer dagen zal het besluit in zee komen tot uitvoering van art. 82 der Comptabiliteitswet en daarna worden de rekeningen van 1867,nbsp;1868 en 1869 aan de Kamer gezonden. Het meest moeite heeft mij gekost mijn uitstekenden referendaris De Brauw op het juiste spoor tenbsp;brengen wat het hoofdbeginsel betreft, de verantwoordelijkheid. Denbsp;ordonnateurs in Indië zijn aan U verantwoordelijk. Gij beslist en wanneernbsp;zij daartegen op willen komen appelleren zij aan den Koning. De G.G.nbsp;voor het beheer van Hoofdst. II en de Minister voor Hoofdst. I zijnnbsp;verantwoordelijk, ook voor de in kwesties met ordonnateurs genomennbsp;of geprovoceerde beslissingen, aan de Vertegenwoordiging.

164. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 25 Aug. 1880®).

Den inhoud mijner jongste brieven naziende merk ik op dat ik nog verzuimde U te schrijven over een onderwerp dat mij zeer ter hartenbsp;gaat en dat reeds in onze officiële correspondentie behandeld werd. Iknbsp;bedoel het vervoer van Gouvernementspassagiers. Op dit oogenbliknbsp;worden van hier vertrekkenden per stoomschepen van ,,Nederland” of

Niet aangetroffen.

Rudolph Herman Schomerus 1865 Gvtsdienst; 1878 secr. Atjeh; 1879 Ambt. voor de betr. met inl. staten, toegev. gouv. Atjeh, rang van ass.res.; 1880 belast metnbsp;bestuur Groot Atjeh; 1882 n. Nederland. 1883 overleden.

Niet aangetroffen.

Niet aangetroffen.

Uit 's Gravenhage.

— 296 —

-ocr page 475-

van den Rotterdamschen Lloyd gezonden. Zij kunnen echter aanvragen om per Fransche mail te gaan. In het eerste geval wordt hunne passagenbsp;door de Regering aan de maatschappijen betaald, in het tweede ontvangen zij ƒ 600 per hoofd voor passagekosten. Uit Indië paar Nederlandnbsp;vertrekkenden bekomen daarentegen zelve het bedrag hunner passagegelden bij inscheping op een der Hollandsche booten ƒ 800 en wanneernbsp;zij per Fransche mail gaan ƒ850.—.

Gij zult mij toestemmen dat deze toestand niet goed is. Geen enkel reden bestaat voor verschil van regeling. Allerminst om aan de uitnbsp;Indië vertrekkende passagiers ƒ 850 te geven, terwijl zij aan de Message-ries slechts ƒ 750.— te betalen hebben voor de reis tot Marseille en opnbsp;die booten zooals Ge weet niet als op die van Nederland, hun drinkennbsp;niet moeten bekostigen. Welke beginselen moeten bij eene nieuwe regeling voorzitten ? Vooreerst komt mij verre beter dat de Regering zelvenbsp;met de agenten der maatschappijen afrekene. Zoo worden tal vannbsp;knoeyerijen, wat betreft de leeftijd der kinderen en de concurrentienbsp;tusschen agenten van Loyd en Nederland en de Fransche mail voorkomen. Maar in de tweede plaats vind ik er niets onbillijks of onhebbelijks in dat de regel overal gelde dat de Gouvernementspassagiersnbsp;gaan met schepen onder Nederlandsche vlag. Voor de onder Engelschenbsp;vlag varende schepen der Rotterd. Lloyd zou alleen een uitzonderingnbsp;zijn te maken. Men zou natuurlijk gemakkelijk moeten zijn in hetnbsp;geven van vergunning om met de Messageries Maritimes te reizennbsp;omdat deze met de P. amp; O. de baanbreekster was der vaart op Javanbsp;per stoomschepen. Een absoluut verbod zou echter het vertrek metnbsp;andere stoomschepen onmogelijk moeten maken. Eene regeling opnbsp;dezen voet is billijk en noodzakelijk. Billijk: wie zal het ons verdenkennbsp;dat wij een geregelde vaart met Ned. stoomschepen willen bevorderennbsp;wanneer deze noch wat zeewaardigheid noch wat het. verblijf aan boordnbsp;betreft onderdoen voor vreemde ? Of handelen de Engelsche en Franschenbsp;regeringen niet evenzoo met hunne Gouvernementspassagiers ? Maarnbsp;daarenboven noodzakelijk: wij worden bedreigd door een Franschenbsp;maatschappij die van Amsterdam over Fransche havens naar Java eennbsp;tal van uitstekende booten in de vaart wil brengen en, wanneer denbsp;regeling niet gemaakt is, zal het dan niet groote moeite kosten om het

transport te weigeren langs die lijn......Ook valt niet voorbij te zien

de enorme protectie die de laatste loi de navigation aan de scheepvaart onder Fransche vlag verzekert: vooreerst een zeer hooge premie, iknbsp;meen frcs 100.000 voor elk in Frankrijk gebouwd schip, dan eene premienbsp;per mijl voor den in den loop van het jaar afgelegden afstand. Men zienbsp;ook bij eene regeling niet voorbij dat op dit oogenblik van eene gelijkstelling tusschen de Nederl.Maatschappijen en de Fransche of Engelschenbsp;eigenlijk geen sprake zijn kan wegens de enorme subsidien door denbsp;Fransche en Engelsche Regeringen uitgekeerd in klinkende specie

297 —

-ocr page 476-

terwijl onze protectie zich bepaalt tot voorkeur bij verzendingen van goederen of van passagiers van Nederland uit.

De eenige die in deze zaak goed adviseerde was Henny maar ik heb mij innig geergerd over de onvaderlandlievende en vooral dwaze redeneringen van den Raad van Indië^).....

165. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 2 Sept. 18802).

En zoo is ons dan een prinsesje®) geboren, Amice! Vrees bestond bij velen dat in Hooge sfeer teleurstelling en ongenoegen zouden heerschen,nbsp;maar niets daarvan. De Koning scheen mij heden ochtend op de conferentie zeer in zijn nopjes, zeide dat het een prachtig kind was en datnbsp;de Koningin zeer wel was.....

Het heeft mij ten zeerste verwonderd in Uw schrijven van i Julij te zien dat Gij in mijne conversiecirculaire iets gelezen hebt dat er nietnbsp;in staat; ,,een verbod aan de ambtenaren om van hunnen beschavendennbsp;invloed gebruik te maken ten einde de bevolking van vooroordeelen ofnbsp;valsche en schadelijke begrippen terug te brengen”. Waar in s’ Hemelsnbsp;naam hebt Gij dat gelezen ? Het is immers altijd mijn beginsel geweestnbsp;dat de ambtenaren door hun meerdere kennis, door voorbeeld en desgevraagd, door raad beschavend moesten werken, in tegenstelling vannbsp;het beginsel dergenen die meenen dat wij in Indië geroepen zijn om hetnbsp;Evangelie van Christus of dat der conversie of welk Evangelie ook aannbsp;den Inlander aan te prijzen en op te dringen. Mijn stelling was immernbsp;deze; Ontwikkel en beschaaf maar vooral geen opdringen van begrippennbsp;waarvoor de Inlandsche maatschappij nog niet rijp is of die met denbsp;hare strijden. Van het onderwijs en van het beschavend Europeeschnbsp;element is te verwachten eene ontwikkeling van den Inlander, die hemnbsp;van dwaalbegrippen of vooroordeelen afscheid doet nemen. Dit is dannbsp;ook de grondtoon der conversiecirculaire en ik dacht dat zij nog alnbsp;duidelijk was. Dit is echter het eigenaardige van de stukken door Vannbsp;der Wijck gesteld, dat alle deelen in elkander passen en het uitnemennbsp;van het eene onmiddellijk het geheel aantast en ontsiert. Het doet mijnbsp;dus leed dat in Indië daarin gewijzigd is en ben zeer benieuwd te ziennbsp;in hoeverre. In het Kolon. Verslag heb ik bij het schetsen der denkbeelden van welke men is uitgegaan te dezer zake, bijkans letterlijknbsp;de circulaire overgenomen®).

Niet aangetroffen.

Uit ’s Gravenhage.

Buitengewone Staatscourant van 31 Augustus 1880 no. 205* behelsde het bericht van de geboorte van Prinses Wilhelmina, Helena, Pauline, Maria.

Niet aangetroffen.

Koloniaal Verslag over 1880 bijl. LLL. Vgl. ook Staatscrt. v. 23 Sept. 80-225 waarin opgen. circ. G.G. van 15 Aug. 80-20.

— 298

-ocr page 477-

Gij kent de bezwaren, althans eenige van deze, die ik tegen het door U geopperd denkbeeld van afschaffing der uitvoerregten heb. In mijnnbsp;brief van 26 Mei^) duiddde ik ze met een woord aan. Sedert zijn zij nietnbsp;verminderd maar met het finantiele vermeerderd. Hoe kan aan een afschaffing van belastingen met een steeds dubieus equivalent gedachtnbsp;worden nu op de Atjeh oorlog de vee- en de koffijbladziekte volgt ennbsp;in alle deelen van het bestuur de uitgaven toenemen ? Tegen het aan denbsp;orde stellen van een tariefsherziening had en heb ik geen bezwaar, mitsnbsp;op den voorgrond gesteld worde unificatie van het in de verschillendenbsp;deelen zoo uiteenloopende tarief, verhooging van het invoerregt opnbsp;eenige artikelen, de mogelijkheid der afschaffing van de vrijhavens ennbsp;slechts zeer subsidiair de vraag of-door afschaffing der uitvoerregtennbsp;met evenredige verhooging van invoerregt de welvaart onzer bezittingennbsp;in groote mate winnen zou. In Uw kabinetschrijven aan den Directeurnbsp;van Financiën is juist dit laatste punt als hoofddoel gesteld en op grondnbsp;van overwegingen van meer partikulieren aard. Dit doet mij leed en alnbsp;zal ik kalm afwachten de voorstellen die eventueel hier zullen aange-bragt worden zoo hoop ik dat van de afschaffing van het uitvoerregtnbsp;in de tegenwoordige orristandigheden toch niet de geheele herziening

afhankelijk gesteld zal worden......

Gij herinnert U dat ik indertijd difficulteerde in het groot getal gaspitten dat voor een eventuele verlichting van Soerabaya voorgesteldnbsp;was. Men heeft mij gehoor verleend en thans zijn er, naar ik meen, 437nbsp;lantarens op de begrooting gebragt. Dat ik geen ongelijk had bleek mijnbsp;hieruit dat alhier van de hoek Korte Voorhout tot aan het kerkhofnbsp;40 lantarens elk op een afstand van elkander van 50 meters staan. Gijnbsp;kent het eind wegs, bijkans een halfuur loopen. Stelt men nu de afstandnbsp;in Indië iets grooter op 60 meters dan kunnen ongeveer 5 uren gaannbsp;met 430 lantarens verlicht worden...... 166. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 17 Sept. 1880 %

Allereerst die betreffende de heerendiensten. De behandeling dier geheele zaak, met die circulaire van den Directeur B.B., waarin eenigenbsp;uit hun verband gerukte zinsneden van mijn brief van 16 Oct. ter kritieknbsp;aan de Residenten onderworpen worden, maar op bepaalde puntennbsp;zoo weinig de aandacht gevestigd werd dat allen meenen te moetennbsp;adviseren omtrent eene kwestie, waarover hun oordeel niet verlangdnbsp;wordt; geheele of gedeeltelijke afschaffing der pantjendiensten, komtnbsp;mij al zeer wonderlijk voor. Dan het geheele ontbreken van het advies

b Vgl._ bijl. 153.

Uit ’s Gravenhage. Antwoord op Van Lansberge aan Van Goltstein no’s 51 amp; 52 (niet aangetroffen).

299. —

-ocr page 478-

van den Directeur B.B., den man die vooral tot adviseren geroepen en in staat is, kan ik niet goedkeuren. Naar hetgeen Gij er van zegt zounbsp;dat advies het sterkste bewijs leveren dat het onderzoek bij de Residenten door den Directeur is ingesteld met vooringenomenheid tegennbsp;de zaak zelve. Maar het geheele onderzoek was een hors d’oeuvre.nbsp;Indien Gij mordicus bij het voorstel van 1878 wildet volharden en denbsp;wijze bepaling van het R.R., herziening met vermindering om de vijfnbsp;jaren, eene doode letter blijven moet, dan had dit eenvoudig kunnennbsp;zijn gemeld. Indien Gij daarentegen ziende, dat het Opperbestuur al-geheele afschaffing der pantjendiensten een shibboleth der modernenbsp;koloniale politiek, niet wilde maar tot verligting van den druk dernbsp;heerendiensten bij de aanstaande, herziening wilde medewerken, totnbsp;dat doel thans bereikbaar het Uwe wildet bijbrengen, dan waren tenbsp;Batavia de gegevens om te weten welke bijzondere diensten het meestnbsp;drukkende waren; De voorlichting van eenige der het meest met hetnbsp;B.B. vertrouwde ambtenaren had ingeroepen kunnen worden. En watnbsp;het equivalent betreft, zoo heeft men van mijn denkbeeld een carrica-tuur gemaakt en daarop gezegd dat het onuitvoerbaar was, maar opnbsp;die wijze komt men tot niets. Mijn groote bezwaar tegen het equivalentnbsp;van ƒ I was dat men een ongelijk drukkende last eenvoudig vervingnbsp;door eene andere even ongelijk drukkende en dit gevoelen wordt bevestigd in menig der overgelegde adviezen.....

Door de politieke consideratie, die Gij vermeldt, laat ik mij echter niet leiden. Gij zult toch wel niet mijn gewone gematigdheid toeschrijven aan weifeling of gemis aan overtuiging. Zeer stellig geloof ik datnbsp;geheele afschaffing der pantjendiensten op het oogenblik niet de minstenbsp;moeyelijkheden baren maar binnen zeker tijdsbestek hoogsternstigenbsp;gevolgen hebben kan en daartoe mede te werken is mij dus onmogelijk.nbsp;Maar ik ga verder en ik geloof dat de overgroote meerderheid dernbsp;Kamer aan mijne zijde zou staan wanneer ik eene tastbare verminderingnbsp;kon voorstellen en dat zij den bezadigden stap naar het einddoel steltnbsp;boven den radicalen maatregel, maar nu dat ik na een jaar tijds metnbsp;hoegenaamd niets kom is zeker mijn positie moeyelijk.

Eene tweede teleurstelling viel mij te beurt uit hetgeen Gij zegt omtrent het advies van Maarschalk over de stoomtramlijn waartoe Dijkman amp; Clifford concessie vroegen. Ik hoop maar dat Gij U metnbsp;dat advies niet vereenigt. Het is waarlijk al te dwaas om het vergunnennbsp;van het gebruik der openbare weg voor eene stoomtram gelijk te stellennbsp;met de concessie van een spoorweg en te meenen dat hier het 2de Art.nbsp;der concessie van de Indische Spoorwegmaatschappij te pas komt.nbsp;Maar nog veel dwazer is het dat overal waar eenmaal de mogelijkheidnbsp;bestaat dat de Staat een spoorweg aanleggen zal de partikuliere ondermi I.c. sioomtramlijn Semarang-Djoana, die volgens Maarschalk een deel wasnbsp;van aan te leggen spoorlijn Soerabaia-Rembang-Pati-Semarang.

300 —

-ocr page 479-

nemingszucht, al betreft het slechts eene tram, moet worden geweerd. Ik ben overtuigd dat Uw gezond verstand, ook in Maarschalk’ s adviezennbsp;het kaf van het koren onderscheidende, dergelijke beweringen, allereerstnbsp;voor Indië’s welvaart schadelijk, niet steunen zal. . . .

De grootste teleurstelling wordt mij eindelijk bereid door het aankondigen van Uw voornemen om in het volgend voorjaar af te treden. Ik begrijp overigens Uw beweegredenen maar raad aan om te wachtennbsp;met Uw aanvraag tot dat de Atjehsche organisatie haar beslag gekregennbsp;heeft. Ook verzoek ik een paar mails voor Uw officieel verzoek mij parti-kulier te waarschuwen daar ik gaarne ontslag en benoeming zamen laatnbsp;gaan. En nu vaarwel. Maandag schrijf ik nader.

167. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 20 Sept. 1880I).

. . . Naar mijne overtuiging is dat onderzoek naar den aard der ziekte volstrekt overbodig. Volgens deskundigen kan er geen twijfel aan zijnnbsp;of het is veepest. Met genoegen hoorde ik uit Uw schrijven dat Gijnbsp;consequent ondanks het geschreeuw van Van Daalen en landbezittersnbsp;Uw gang gaat en uit het telegram een paar dagen geleden ontvangennbsp;dat er verbetering in den toestand waar te nemen is. De hoofdzaak isnbsp;dat men niet weifele en dat, eenmaal een stelsel aangenomen men ernbsp;zich ook aan houde. Vooral het stelsel van afmaking eischt streng consequente en allereerst gelijktijdige toepassing. Ik hecht dan ook geen geloofnbsp;aan de courantenberigten die zeggen dat de ondervonden beterschapnbsp;tot laxere maatregelen of tot het beproeven van middelen tot genezingnbsp;U geleid heeft. Werd dit gedaan, dan zou al het besteede voor onteigening en afmaking weggeworpen geld zijn.

De lange brief van Generaal Van der Heyden van 15 Aug. houdende een verhaal van al wat te Samalangan geschied is en van de wijze waaropnbsp;de expeditie besloten is heeft mij ten zeerste verbaasd. Ik begrijp zeernbsp;wel dat men zich niet ver in ’t binnenland waagde maar ik begrijp nietnbsp;dat men eene versterking, die ons een driemaal herhaald échec bezorgde,nbsp;eenvoudig van verre plat schoot en er niet bezit van ging nemen alnbsp;ware het alleen om op de puinhopen de Nederl. vlag te planten. Mogtnbsp;de zaak bij het adresdebat ter sprake komen dan zal mij de verdedigingnbsp;van het militair beleid van Van der Heyden moeyelijk vallen. Tenzijnbsp;nader licht over het gebeurde geworden worde komt mij de zaak tenbsp;Samalangan voor een verkoelend effect op de bewonderaars van dennbsp;Generaal te zullen hebben. Vermoedelijk zal men de schuld geven aannbsp;de inkrimping der legermagt maar mij komt voor dat 6500 man toch

Uit 's Gravenhage, antwoord op Van Lansberge aan Van Goltstein no. 52 (niet aangetroffen).

Van 15 Aug. 80—1273/P.Z.; in verb. 29 Sept. 80—R ii.

301

-ocr page 480-

een leger is groot genoeg om tijdelijk een paar duizend tot eene tuchtiging te verzamelen. Er moeten dunkt mij geheime drijfveeren geweest zijn het verlangen van den Generaal om te toonen dat hij niet enkel eennbsp;sabreur is, of wel om het bewijs te geven dat zijn magt te gering is,nbsp;welligt ook de wensch van Mevr. Van der Heyden om Kotta Radja,nbsp;haar verblijf, niet verder van troepen te ontblooten.

Zeer waardeer ik de medewerking van Pannekoek in het reduceren der kosten voor het personeel der Rekenkamer. Gelief hem dat uit mijnnbsp;naam te zeggen. Hij houdt de mij gedane toezegging en vat zijne taaknbsp;ernstig en eerlijk op. Mogt hij bij de nieuwe leden der Kamer dennbsp;noodigen steun vinden. Met verlangen zie ik tegemoet Uw inlichtingennbsp;omtrent de rekeningen van 1870 en 1871. Laat ons trachten nog hetnbsp;volgende jaar tot 1874 te komen, het jaar toen de nieuwe voorschriftennbsp;van Van Eyck invloed hebben kunnen uitoefenen. Dit jaar hoop ik denbsp;rekeningen van 1870 en 1871 in te dienen. Die van 1867, 1868, 1869nbsp;zijn bij de Tweede Kamer......

168. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE i).

Ik sta op en ga naar bed met die ongelukkige kwestie der pantjen en andere bijzondere diensten en ik verwijt het mij U niet meermalennbsp;dezen winter over de zaak geschreven te hebben. Dan had ik welligtnbsp;het treurige resultaat, waarvoor ik thans sta, kunnen voorkomen en zounbsp;de vijfjaarlijksche herziening der diensten, met eene aanzienlijke vermindering gepaard, den weg hebben aangewezen, op welken men voortnbsp;moet gaan, met bezadigdheid zonder snorkende volzinnen of zoogenaamd groote maatregelen. Nog sta ik in beraad om U telegraphischnbsp;te verzoeken bij die herziening eene vermindering met daarvoor geraamd cijfer van uitgaaf te brengen. Had ik tijd het zou mij zeer aangenaam zijn U aan te toonen den zamenhang van den maatregel dernbsp;afschaffing van pantjendiensten met zoovele andere die de strekkingnbsp;hebben den Europeeschen ambtenaar met zijn gezag te stellen in denbsp;plaats van het hoofd van eigen landaard en ik zou U de vraag willennbsp;doen of Gij in de voortreffelijkheid van dien Europeeschen ambtenaarnbsp;of ook misschien in onze groote magt een plaatsvervanger ziet voor dennbsp;traditiorielen eerbied van den Javaan voor zijne hoofden ? Is het gevoelnbsp;van ondergeschiktheid voor zijn hoofden niet het cement dat de voegennbsp;van het vrij zwakke gebouw onzer heerschappij over de Javanen vultnbsp;en versterkt ?

Neem dat gevoel weg predik het beginsel van gelijkheid en pas het in den actuelen staat der Javaansche maatschappij toe en Uw gebouwnbsp;zal zeer spoedig wankelen. Twee stellingen die Uw adviseurs zich veelnbsp;Zonder datum en plaatsnaam.

— 302

-ocr page 481-

moeite geven te bewijzen beaam ik teii volle. De pantjendienst is niet een band der liefde en de afschaffing van alle pantjendiensten kan geschieden zonder de minste vrees voor rustverstoring. Neemt dit echternbsp;iets weg van het gevaar om uit eene maatschappij een element weg tenbsp;nemen, dat ze verbindt ? Onze politiek was steeds om ons niet tegenover de groote menigte te stellen, den overheerscher tegenover de over-heerschten, maar om gebruik te maken van den toestand waarin de Ja-vaansche maatschappij verkeerde, van den invloed der hoofden en denbsp;gedweeheid des volks. Changerons nous tout cela en bij den zoo weinignbsp;ontwikkelden staat des Javaans zullen wij wegwerpen een der middelen,nbsp;of liever der zuilen waarop ons gezag gevestigd was ? Voorzeker er zijnnbsp;andere banden, dan die der traditionele ondergeschiktheid, die een volknbsp;aan zijn aristocratie dienen te verbinden maar is thans de Javaanschenbsp;maatschappij daarvoor rijp. Maar al mis ik den tijd voor uitvoerigenbsp;beschouwing zoo veroorloof ik mij eene opmerking op enkele passagesnbsp;van Uw pantjenbrief.

Allereerst wordt beweerd dat de hoofden op pantjens alleen aanspraak hebben als ambtenaren onzer Regering. Dit is een stelling die ook in dennbsp;mond van Denting en Van de Putte gevonden wordt. Maar mij dunktnbsp;dat alleen ignoreren van al wat omtrent het verleden ons bekend isnbsp;daartoe leiden kan. Sla als het U belieft het Bijblad der Eerste Kamernbsp;Zitting 1874—1875 bladz. 54 eens op en Gij zult daar bewijzen vindennbsp;voor de onjuistheid, bewijzen die trouwens met legio andere te vermeerderen zijn.

Ten tweede. Er wordt beweerd niet alleen dat de hoofden tegen afschaffing met schadeloosstelling geen bezwaar hebben, maar dat zij in de geldelijke verhooging hunner inkomsten eene niet te versmadennbsp;tegemoetkoming zien. Eenige regels verder leest men dat bij gedeeltelijke afschaffing (d.i. afschaffing bij de mindere hoofden), men onbillijknbsp;zou zijn tegenover de mindere hoofden. Maar indien het waar is datnbsp;aan de geldelijke tegemoetkoming door zoo velen de voorkeur gegevennbsp;wordt of zelfs dat de maatregel aan de hoofden onverschillig is, hoe kannbsp;men dan onbillijk zijn bij gedeeltelijke afschaffing der pantjens?

Ten derde. Bij de bespreking mijner bezwaren tegen het gelijke hoofdgeld, wordt gezegd dat de dessas in de buurt der hoofdplaatsennbsp;het meest door de heerediensten gedrukt worden en alzoo bij betalingnbsp;van hoofdgeld in verhouding tot de afgeschafte diensten het hoogstnbsp;belast zouden zijn. Maar is dit niet overal het geval ? Betalen ook hiernbsp;die plaatsen welke van groote werken enz. het meest genot hebben nietnbsp;de hoogste belasting ?Wie zal het bij ons in het hoofd komen om denbsp;stelling te verkondigen dat de boer in den Achterhoek evenveel Gemeente of Rijksbelasting betalen moet als de bewoner van de Residentienbsp;of van een gemeente in Holland ? . . .

— 303 —

-ocr page 482-

i69. van GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, i Oct. 1880I).

Mijne verklaringen bij de interpellatie Casembroot in April worden zelfs de aanleiding tot Uw besluit van 30 JanA) te voren en U valtnbsp;enkel te wijten dat Gij te veel rekening hield met mijne positie tegenovernbsp;de Kamer en de publieke opinie in Nederland. Al doet het mij leed datnbsp;immer dergelijke indrukken bij U waren, zoo zal ik mij van eene wederlegging of eene discussie over den inhoud dier brieven onthouden, maarnbsp;alleen herinneren dat Gij ongevraagd in November van den Koningnbsp;de meest ruime volmagt hebt ontvangen om te handelen en dat nietnbsp;door mij maar door U Pruys van der Hoeven uitgevonden is. Dat iknbsp;overigens eerst voorzigtigheid, later dit voorjaar kalmte en geduldnbsp;aanried is volkomen waar. Even waar is dat ik naar ik meen reeds innbsp;December een togt naar Kemala tot zuivering van het binnenland aanried. Maar nimmer heb ik mijn raad U opgedrongen overtuigd als iknbsp;ben dat Gij daar ginds beter in staat zijt den toestand en de behoeftennbsp;voor de Atjehsche zaak te beoordeelen dan ik. Gisteren had ik wedernbsp;een vrij levendige Atjehdiscussie met Casembroot en Rutgersnbsp;maar genoot toch deze voldoening dat deze na mijn speech van December ’79 U niet meer attakeerden. Zoo min mogelijk liet ik mij uit, omdatnbsp;natuurlijk al die kwesties weder bij de Indische Begroeting komen.

In dezen *) waarschuwde ik voor de zwakheid van Gen. Boumeester en voor zijn invloed in de Atjehzaken maar verklaarde zeer stellig nietnbsp;bij U zwakheid te onderstellen. ,,Ware zulks het geval”, zoo schreefnbsp;ik letterlijk, ,,ik zou het U opregt mededeelen”. En nu komt Gij beweren dat ik juist heb bedoeld, wat ik pertinent zeide niet te bedoelen.nbsp;Is verdere bespreking mogelijk ? Waar het vertrouwen ontbreekt datnbsp;geschreven wordt wat men meent, daar leidt de voortzetting eener vertrouwelijke correspondentie tot niets. Ik vermoed echter dat Uw on-welzijn in de laatste tijden niet weinig invloed uitoefende op Uwenbsp;gemoedsstemming en alzoo ook op Uwe briefwisseling. Zelf erken iknbsp;zeer gaarne mij niet geheel te kunnen onttrekken aan den invloed vannbsp;ziekte evenmin als aan dien mijner omgeving. Ik houd mij overtuigdnbsp;niet den naam te hebben van een speelbal te zijn mijner ambtenaren,nbsp;zooals met anderen o.a. met Heemskerk het geval was, maar toch houdnbsp;ik mij overtuigd dat op denkwijze en beslissingen zij, met wie ik werk,nbsp;grooten invloed uitoefenen.

Het doet mij regt leed te vernemen dat hooge militaire autoriteiten als Boumeester en Meyer zoo met hunne gezondheid sukkelen. Goedenbsp;elementen zijn er vele in het leger maar zoo uitnemende als deze beiden

Uit ’s Gravenhage. Antwoord op Van Lansberge aan Van Goltstein no’s 53 t/m 55 (Niet aangetroffen).

G.B. van 30 fan. 80—14.

Pag. 69 e.v. Handelingen 2e Kamer.

*) Bijl. 161.

304 —

-ocr page 483-

in klein aantal. Ik had mij altijd Meyer voorgesteld als een toekomstig Gouverneur van Atjeh.

170. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 4 Oct. 1880I).

Bij kennismaking met het adresdebat zal het U verwonderen dat ik niet precies heb opgegeven wie en wat schuld was aan de zaak vannbsp;Samalangan, De reden is dat het Atjehdossier, met Uwe missive vannbsp;13 Aug.^) verzonden, in het pakket verdwaald is dat over Amsterdamnbsp;eerst gisteren mij ter hand kwam. Het spijt me dubbel omdat in hetzelfde rapport Generaal Van der Heyden zeer naief verhaalt bevel gegevennbsp;te hebben dat militairen zekere versterkingen niet zouden verlaten teneinde geen aanleiding tot vechtpartijen of moord te geven, het bestenbsp;bewijs voor de stelling dat de militaire rok op de Atjehers het effectnbsp;heeft van een stuk rood goed op de koeyen.

Ik ben aan het lezen van een missive van Generaal Van den Bosch aan den G.G. van Indië van 28 Decenaber 1838 over de gedragslijn nanbsp;de inneming van Bondjol te volgen. Laat U dat schrijven eens voorleggen. Het is werkelijk zeer merkwaardig in verband met onze.be-moeyingen met Atjeh en is alweder een bewijs dat, wat politiek betreft,nbsp;onze vaderen althans zoo ver waren als wij. Wanneer ik die vroegerenbsp;stukken lees, o.a. van 1840—1847, bijkans geheel van de hand van J. C.nbsp;Baud, en de groote zorg die aan eiken tak van dienst, aan alle detailsnbsp;besteed en tevens de helderheid waarmede het geheel werd beschouwd,nbsp;dan schaam ik mij op de plaats van dien man te zitten. Men denke eensnbsp;aan de geringe middelen waarover men toen beschikte en aan alles watnbsp;men daarmede deed! Er), aan die moeyelijkheden die het vasthoudennbsp;aan protectionistische denkbeelden ons toen van Engeland berokkendenbsp;en aan de finantiele bezwaren, die in Java koffij en vooral suiker uitkomst zagen! Men moet dan erkennen dat het peil -van kennis mogenbsp;thans iets hooger zijn, er minder boven anderen uitstekende mannennbsp;zijn. Stel U eens voor in de noodzakelijkheid te zijn Uwen opvolgernbsp;aan te wijzen en ik geloof dat rondziende in ons land Gij met mij in

zeer groote verlegenheid zijn zoudet.....Zeker is het dat er veel

moeite zal gedaan moeten worden om iemand, in allen deele geschikt, te vinden, die verlangt naar Indië te gaan.

Gisteren en heden maakte ik mijn antwoord op het verslag betref-lende de ,.Bijdrage Wet” ^). Het ontwerp dat men op het Departement gemaakt had beviel mij niet en daar ik nog al hecht aan de door mij uitgevonden regeling, wilde ik ze ook zoo goed ik kon verdedigen. Men

Uit Oldenaller.

2) Niet aangetroffen.

Bijl. 21. Bijblad 1880/81.

20

— 305

-ocr page 484-

voorspelt overigens verwerping. Mij laat dit koud, daar hier welligt eene deur is om uit mijne betrekking te geraken. Ik nam ze alleen uitnbsp;pligtgevoel en in strijd met mijn eigen belang, maar een tal van teleurstellingen, de weinig goede gezondheid mijner vrouw en mijn verlangennbsp;naar een rustig leven zouden het mij voor mij persoonlijk niet doennbsp;betreuren, indien de Bijdrage verworpen werd. Ik heb letterlijk in ditnbsp;seizoen de tijd niet om eene revue te lezen en buiten zoowel en nognbsp;meer dan in de stad ben ik bijkans altijd aan ’t werk. Thans ligt op mijnenbsp;tafel de dossiers van het octrooi der Javasche bank^) welke ik nog hoopnbsp;morgen door te studeeren en af te maken. . . . Van Alphen is sedertnbsp;Dingsdag 28 Sept. opgetreden als lid in den Raad van State. Zijn eerstenbsp;advies betrof de kwestie der hoofden in de Minahassa, eene kwestienbsp;die ik niet dan schoorvoetend in Uw zin besliste. Mij dunkt dat in dezennbsp;tijd van gisting aldaar men zich wel tweemaal bedenken mag voordatnbsp;men ingrijpende maatregelen invoert. En al ontvangt Gij 's Koningsnbsp;magtiging dan hoop ik dat de invoering van de tijdsomstandighedennbsp;afhangen zaP).

171. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 7 Oct. 1880®).

Behoef ik U te zeggen dat Uw brief mij oneindig genoegen deed door de geruststellende berigten omtrent Atjeh ? Wel zijn er sommigenbsp;punten, die ik niet wel begrijp o.a. hoe Samalangan een échec is zoonbsp;groot dat Gij meent Generaal Van der Heyden er over een woord vannbsp;troost toe te voegen en hoe diezelfde gebeurtenis later een groot voordeel blijkt te zijn op den vijand behaald, dan ook hoe ter wereld dienbsp;hoogten alle versterkt, sommige zelfs onneembaar gemaakt warennbsp;zonder dat wij er iets van wisten, hoe Generaal Van der Heyden, innbsp;één rapport zegt dat de val der benting gebiedend noodig is voor onsnbsp;prestige en kort daarna aftrekt zonder ze te hebben doen vallen en verzekert dat ons prestige ongeschonden is. Dat alles laat ik echter daar innbsp;mijn hart overtuigd dat Van der Heyden enorme militaire fouten bij dienbsp;gelegenheid beging, om mij te verheugen dat thans ook van hem hetnbsp;verlangen naar een geregeld bestuur uitgaat. Trouwens wat is ons geval ?nbsp;Wij hebben Groot Atjeh en moeten het houden onder ons regtstreekschnbsp;bestuur en met een niet onaanzienlijke magt in den beginne maar onzenbsp;magt op de kuststaten is nog en kan slechts zijn gering. Op den tijdnbsp;moet vertrouwd worden en met geduld geageerd. Wel begrijp ik nietnbsp;de groote bezwaren van een togt naar Kemala en vrees ik dat van daarnbsp;uit nog veel kwaad in de kuststaten gestookt zal worden maar ik kan

Inz. verlenging c.q. wijziging octrooi Jav. Bank.

Afsch. diensten van bevolking aan hoofden.

Uit ’s Gravenhage. Antwoord op Van Lansberge aan Van Goltstein van i Sept. 80 no. 55. (niet aangetroffen).

— 306

-ocr page 485-

natuurlijk niet iets als mogelijk gelasten dat de kommanderende Generaal onmogelijk noemt. Ik begrijp nog niet en zal nooit begrijpen dat een ondernemen, een aanslag zoo men wil, tegen de verblijfplaats vannbsp;de hoofden van het verzet volstrekt niet gaat zonder een allerminstnbsp;door mij niet gewenschten omslag. Eene magt van 500 man met eenenbsp;reserve van 1000 man tot dekking en onderhoud der gemeenschap,nbsp;door ondernemende officieren gekommandeerd en met eene batterijnbsp;bergartillerie en wat cavallerie ware dunkt mij voldoende. Maar zooalsnbsp;Gij zelf moet ik mij nederleggen bij de gemaakte bezwaren en dat plannbsp;reeds maanden geleden U in bedenking gegeven laten varen. Welligtnbsp;heeft de Generaal gelijk en hebben de hoofden te Kemala geen grootnbsp;gewigt meer.

(Over misbruiken bij levering van baai voor het N.I. leger. Partijen baai te Parijs en Brussel verkocht).

Ik heb nogal op het werkplan van B.O.W. moeten schrappen om niet een al te groot te kort bij nota van wijziging te krijgen. Ik deed hetnbsp;ongaarne maar de toelichtingen maakten mij nog al wantrouwend. Zoonbsp;werd bijv. voor een Ass. Residentswoning te Fort v. d. Capellen thansnbsp;ƒ 17000 noodig geoordeeld alleen omdat de voor 1880 gevraagde ƒ 5000nbsp;niet toegestaan waren. Is dit niet onzin. Kan in één jaar een gebouwnbsp;zoo achteruitgaan dat het herstel dat in 1880/5000 vordert in 1881nbsp;ƒ 12000 meer eischt ?

De koffyprijzen zijn hoe langer hoe slechter en zelfbeperking moet de leuze zijn..... 172. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 15 Oct. 18801).

... In het schrijven van Van den Bosch van 1839, onlangs door mij U aanbevolen, wordt als middel tot pacificatie gewezen op de bezoldigingnbsp;van de hoofden. Zou het niet practisch zijn aan de regeerders over denbsp;kuststaten een zeker maandgeld te verzekeren. Dit geschiedt reeds naarnbsp;ik meen met den Regent van Troemon, maar ik geloof niet met de overigen. Het geld is overal maar vooral te Atjeh eene kracht en een paarnbsp;ton aan tractementen bespaart welligt millioenen wegens expedition.

Ik houd mijn hart vast bij hetgeen in de Indische couranten gezegd wordt van proeven om de veepest te genezen en van de oprigting daartoe van een geheel park. De wetenschap niet in Nederland maar overalnbsp;elders in ’t bijzonder in Duitschland heeft uitgemaakt dat de ziektenbsp;niet te genezen is. Niet één maar honderdmaal heeft men leergeld betaald voor het beproeven van middelen. En zal men nu in Indië preciesnbsp;hetzelfde doen en de Europeesche lessen op zijde zettend, Indische

Uit ’sGravenhage; antwoord op Van Lansbergeaan VanGoItsteinvan lo Sept. 80 (niet aangetroffen).

20*

— 307

-ocr page 486-

wijsheid ten koste van veel geld en vee moeten verkrijgen ? Ik spreek natuurlijk in de veronderstelling dat op Java de echte veepest heerschtnbsp;en dat men de echte veepest wil genezen. . . .

Uit de couranten, die Gij met dezen brief ontvangt zult Gij zien dat de poging van den Voorzitter der Tweede Kamer om de Rentewet ennbsp;de Bijdragewet aan de orde te stellen mislukt is door een combinatienbsp;der clericalen, conservatieven en Kappeynianen^). Achter de intriguesnbsp;van deze laatsten zit vooral Tak, die van woede om weer Minister tenbsp;worden brandt teneinde de zeer compromittante mededeelingen tenbsp;ontgaan die Klerck bij het bespreken eventueel van het Kanaal vannbsp;Duitschland naar Amsterdam zal moeten doen. Ondanks de destijdsnbsp;gegeven verzekeringen van Tak is het stellig dat geen enkel hoofdingenieur zijn ontwerp uitvoerbaar achtte. De bedoeling van Klercknbsp;is thans om door rectificatie en verbetering der Vaart langs Utrecht denbsp;zaak te regelen, maar dit zal natuurlijk Amsterdam niet bevredigen.

173. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 21 Oct. 1880

Met veel belangstelling las ik in Uw brief de voorloopige mededeeling van het gebeurde op de groote Raadsvergadering betreffende Atjeh ennbsp;waardeer ik het zeer dat Gij eene openbare breuk tusschen Van dernbsp;Heyden en Van der Hoeven hebt weten te voorkomen. Of echter denbsp;kwestie of één hoofd het militair en het civiel bestuur zal voeren, eenvoudig eene kwestie van uitvoering is zou ik in de bestaande omstandigheden niet durven toestemmen. Overigens verschil is er thans nietnbsp;meer dat vooreerst het éénhoofdig gezag te Atjeh nog noodig is. Ik meennbsp;mij uit de door U overgezonden brieven van Van der Hoeven te herinneren dat ook hij tot die conclusie kwam. Evenwel moet het niet tijdelijknbsp;zijn en ware het niet wijs om bij de officiële mededeeling der besluitennbsp;van organisatie en bij den last tot uitvoering het verzoek aan den Generaal te voegen om nog tot i Juli of tot uit. 1881 het bestuur als Gouverneur te voeren ? Het denkbeeld door U geopperd om den Generaalnbsp;een civielen bestuurder in den vorm van een Resident ter zijde te stellennbsp;acht ik niet practisch. Op die wijze zou het bestuur inderdaad verdeeldnbsp;zijn. Dat de Generaal alles aan den Resident zou overlaten wat nietnbsp;militair is, berust geloof ik op eene illusie. Maar daarenboven botsingennbsp;zijn te verwachten tusschen de civiele Gezaghebbers en de zoo verwendenbsp;en op gezag tukke militaire Kommandanten. Zal bij dergelijke twistennbsp;de Generaal niet beslissen ? en geeft het verleden grond om onpartijdigheid te verwachten ? Welk zal het figuur zijn van den Resident,

b Vgl. pag. 90/91 Handelingen 2e Kamer.

(niet aangetroffen).


Uit ’s Gravenhage. Antwoord op Van Lansberge aan Van Goltstein van 15 Sept.’So

308

-ocr page 487-

wanneer zijne ondergeschikten ook waar zij regt hebben in het ongelijk gesteld worden ? Daarenboven op de actuele goede verhouding tusschennbsp;Schomerus en Van der Heyden valt niet te rekenen. Gedwee thans, zalnbsp;de eerste te regt zijne hoogere positie willen handhaven en de Generaalnbsp;weinig werk hebbende met militaire zaken zal telkens de neus willennbsp;steken in de civiele aangelegenheden. Den invloed, dien een secretarisnbsp;op zijn chef heeft, verliest hij wanneer hem een plaats naast dien chefnbsp;gegeven wordt. En wanneer menschkundige gronden zich tegen dienbsp;regeling verzetten dan zijn er nog talrijke politieke die ik slechts aanstip,nbsp;de verdeelde verantwoordelijkheid, de behoefte aan eenheid in handeling, het wenschelijke dat de Inlander den burgerlijken ambtenaar nietnbsp;voor ondergeschikt aan den militairen houde enz. enz. In Uw jongstenbsp;brieven hebt Gij mij herhaaldelijk en onbewimpeld gezegd er over leednbsp;te gevoelen, dat Gij in de Atjehzaken mijne wenken in het oog gehoudennbsp;hebt, maar ik acht mij daardoor niet ontslagen van de pligt U te adviseren. Zonder te kort te doen aan de verantwoordelijkheid die op U

rust, zoo beteekent die van den Minister ook nog iets.....

P.S. Zou Nederburg geschikt zijn voor Uwe betrekking?

174. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 29 Oct. 18801).

Tot nu toe loopt dit laatste (behandeling Strafwetboek) zeer vlot. Trouwens de voorbereiding was degelijk. Welligt dat dit voorbeeldnbsp;tot navolging wekken zal en ook bij andere belangrijke ontwerpen dezenbsp;weg bewandeld zal worden. Dat de Rentewet niet behandeld is doetnbsp;Vissering zeer leed, want bijkans zeker was de aanneming, maar hetnbsp;verbond der Kappeynianen met de tegenstanders der wet heeft de behandeling doen uitstellen. Het uitstel der discussie mijner ,,Bijdrage”nbsp;wet getroost ik mij, daar de verwerping voorspeld wordt. Ik heb dannbsp;ook in de Mem. van Beantw. wel doen uitkomen dat geen staatsregtelijknbsp;beginsel ermede gemoeid is, maar enkel van eene regelmatige toepassingnbsp;van een artikel der Comptabiliteitswet sprake is.

Ik ben zeer blij dat door U niet definitief beschikt is omtrent de aanvraag van concessie voor eene stoomtram Semarang-Djoana ondanks het ongunstig advies van Maarschalk. Deze is blijkbaar niet op de hoogtenbsp;noch van de rol dien tramways bij het verkeer vervullen noch van denbsp;eischen die men hen alzoo stellen mag. Zeker is de toestand anders dannbsp;hier, waar de gemeente voor veiligheid enz. de noodige waarborgennbsp;van een stoomtram eischt maar nimmer mag dat vervoermiddel gelijknbsp;gesteld worden, als Maarschalk doet, met een spoorweg. Ik zie die verkeerde opvatting weder in de voorwaarden aan de Batav. paardentram-concessionarissen gesteld om hun vervoermiddel in een stoomtram tenbsp;Uit ’s Gravenhage.

— 309 —

-ocr page 488-

herscheppen. Volgens mij heeft de stoomtram zoowel hier als in het vlakke deel op Java een groot avenir maar dan moet ook slechts dienbsp;voorwaarden stellen die niet te missen zijn en geenszins zulke om denbsp;partikuliere ondernemingszucht af te schrikken. Ik vraag advies bijnbsp;Waterstaat en zal U nader over de zaak officiel schrijven. . . .

Het doet mij leed dat er voor de discussie der Indische Begrooting niet eenige hoofdpunten zijn op welke de oppositie zich vereenigt ennbsp;die men dan uitvoerig en grondig verdedigt. Waar men vooral op komennbsp;zal is mij onbekend. De lastigste kwestie is die der pantjens en ten opzigtenbsp;daarvan zal ik niet op mij de schuld der vertraging kunnen nemen, hoenbsp;gaarne ik ook steeds voor de Koloniale besturen, den handschoennbsp;opneem en als Minister mij daartoe verpligt reken. Maar in deze zaaknbsp;heb ik in October 1879 duidelijk gezegd dat de gegevens mij in staatnbsp;moesten stellen tot eene voordragt in dit voorjaar. Daarmede was natuurlijk het denkbeeld eener raadpleging van alle Residenten uitgesloten.nbsp;Nu dit toch geschied is en alzoo mij het antwoord gewerd kort vóórnbsp;de begrootingsbehandeling, kan ik de schuld niet op mij nemen. Zalnbsp;er in deze een amendement komen ? Ik weet het niet maar wel datnbsp;mijn standpunt hoe sterk ook in principe, politiek gesproken zwak isnbsp;na de toezegging van vorig jaar.

175. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, i Nov. 1880I).

Daaronder, behoef ik het te herhalen ? was het zeer treurige berigt dat Uw gezondheid U noopte ontslag te vragen. Het is alweder eene zeernbsp;ernstige verantwoordelijkheid die voor de tweede maal op mij gelegdnbsp;wordt, en het is tevens een zeer groot leed dat degene, die met mij overnbsp;het algemeen zoo eensgezind en vertrouwelijk zamenwerkte mij ontvalt. Maar de zaak ligt er toe en ik ben niet gewoon mij klagende bij dennbsp;weg neder te zetten. Intusschen heb ik nog niemand Uw aanvraag meê-gedeeld maar onmiddellijk den Heer ’s Jacob ^), oud-Directeur-Generaalnbsp;der Mij. tot Exploitatie der Staatsspoorwegen verzocht bij mij te komen.nbsp;Ik sprak gisteren lang met hem en hij beloofde mij het aanbod dat iknbsp;hem deed in zeer ernstige overweging te nemen en mij in den loop dernbsp;week zijn antwoord mede te deelen. Naauwelijks had ik dit durvennbsp;hoopen en toch vrees ik nog zeer dat hij ten slotte bedankt. Mij komtnbsp;hij buitengewoon geschikt zoowel wegens de geheele loopbaan, adjudant van G.G. Rochussen, suikerfabriekant op Java, later een uitnemend bestuurder eener groote administratie, alsook wegens zijn groot

*) Uit ’s Gravenhage; antwoord op Van Lansberge aan Van Goltstein no’s 58 en 59 (niet aangetroffen).

Frederik S’Jacob (1822-1901-) Was lult. t/z.; toegev. aan G.G, J.J. Rochussen (zijn oom); nam deel aan le Bali exp.; 1848 adm. s.o. Kremboeng; 1857 naar Nederland;nbsp;1867/79 Dir.-gen. Mij. expl, S.S.; 1881/84 G.G. v. N.I.

— 310

-ocr page 489-

fortuin en zijn zeer aangename vormen en imponerend uiterlijk. De schaduwzijde is zijn leeftijd. Maar ik erken gaarne, sedert lang aan denbsp;eventualiteit van Uw vervanging denkende, niemand gevonden tenbsp;hebben die even goed als de Heer ’s Jacob aan de vereischten voor eennbsp;Gouverneur-Generaal voldoet. Fock is een administrateur maar heeftnbsp;volstrekt geen staatsmansblik. J. RoëlU), het Kamerlid, zeer bekwaamnbsp;is weifelend. Wichers schijnt zwak te zijn in kwesties van personen.nbsp;Karnebeek®), bekwaam en handig, schijnt in Zeeland als administrateurnbsp;niet zeer goed te voldoen is daarenboven nog al intrigant. Ik ken nietnbsp;genoeg Nederburg om te weten of in hem l’étoffe zit voor een G.G.,nbsp;maar betwijfel het. Van der Heim is te ziekelijk enz. enz. Wanneernbsp;eene keuze tot een hoog staatsambt geschieden moet, staat men versteldnbsp;over de armoede aan menschen.

Ik zal U niet ontveinzen dat, even als zeer velen hier te lande, ik ook aan mij zelf gedacht heb. Ik geloof zelfs dat ik om menige reden de bestenbsp;keuze zijn zou. Maar daargelaten andere redenen, ik ben Minister ennbsp;kan niet wel mij zelf voordragen. Het is altijd voor mij een droombeeldnbsp;geweest, eenmaal Indië te zien en te besturen maar van dit even als vannbsp;zoovele andere moet ik afscheid nemen. En dit kost mij niet veel daarnbsp;het zeer de vraag is of het klimaat aan mijne vrouw convenieeren zou.

Uwe jongste brieven leveren mij het bewijs dat de tegenwoordigheid der Gouvernementscommissarissen voor Atjeh te Batavia niet zondernbsp;vrucht geweest is. Alleen spijt het mij niet in het bezit te zijn van hunnenbsp;voorstellen van organisatie, die het onderwerp uitmaakten der dis-cussien op de gecombineerde vergadering van den ii Sept. ^). Veelnbsp;wat daar verhandeld werd is mij daarom nog duister maar wel kan iknbsp;reeds zien dat Van der Heyden een pover figuur geslagen heeft. Toennbsp;bij herhaling over gebrek aan kennis geklaagd werd, had hij de bestenbsp;gelegenheid te toonen dat hij geheel op de hoogte was. Eén ding, datnbsp;Gij verlangt en ook op die vergadering besproken werd, het regt omnbsp;over te schrijven van den Atjehpost op de betreffende afdeelingen vannbsp;Financiën, B.B. en B.O.W. kan, dunkt mij, niet zonder eenige naderenbsp;données aan de Staten Generaal voorgesteld worden. De magt, die denbsp;begroeting vaststelt, heeft aanspraak op meer inlichtingen en uitvoerigernbsp;opgave van de blijvende uitgaven die men voorheeft.....

Mr. C. Fock, Commissaris des Konings in de provincie Zuid-Holland.

Jhr. Mr. ]. Roëll, lid 2e Kamer (Utrecht).

Jhr. Mr. A. P. C. van Karnebeek, Commissaris des Konings in de provincie Zeeland.

'*) Buitengewone vergadering Raad v. Indië onder pr. Landvoogd, bijgew. door legercdr., vlootvoogd, dir. B.B. en Fin. 2 Gvtscs. Atjeh en alg. secr. Het lid Nederburghnbsp;afwezig wegens ziekte.

3II

-ocr page 490-

176. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 4 Nov. 1880 ^).

Onlangs sprekende over het tijdstip waarop Maarschalk vervangen zou moeten worden, hoorde ik dat hij reeds van plan was spoedig zijnnbsp;ontslag te vragen. Ik behoef U niet te zeggen dat en waarom ik een warmnbsp;hart heb voor den aanleg en de exploitatie van de spoorwegen in Indië.nbsp;En het is daarom dat ik de kwestie van zijne vervanging bij U ter sprakenbsp;wensch te brengen. Niet officieel echter omdat de beslissing daarinnbsp;tot Uwe bevoegdheid behoort.

Het is een groot geluk geweest, want als eene verdienste reken ik het mij niet aan, dat twee mannen als Maarschalk en De Gelder gevondennbsp;zijn voor den aanleg der Bat. haven en der eerste spoorwegen van dennbsp;Staat. Het zijn beiden ingenieurs niet alleen van groote technische maarnbsp;ook van administratieve kennis en hoewel in den laatsten tijd al wat tenbsp;klagen viel over Maarschalk zoo is het toch zeker dat hij meer dannbsp;meestal ingenieurs een open oog had voor de eischen der administratie.

Evenwel was bij het geven van den eersten stoot aan de spoorwegenzaak technische kennis hoofdzaak, thans bij het gereed komen van eenige lijnen, bij de uitbreiding en versnippering van den aanleg, bij hetnbsp;aangroeyend personeel en de administratief zeer onafhankelijke stellingnbsp;van den Directeur Generaal der spoorwegen is eene groote administratieve bekwaamheid het hoofdvereischte. Om het oog te houden op hetnbsp;uitgestrekte gebied en het groote personeel, om exploitatie even goednbsp;als aanleg te besturen is het vooral zaak iemand aan het hoofd te hebben,nbsp;die zelf geen technicus echter in staat is plannen te beoordeelen en totnbsp;in de geringste bijzonderheden het raderwerk eener omslagtige administratie kent en er mede weet om te gaan. Daarbij moet hij geheel op denbsp;hoogte zijn van al wat met middelen van vervoer in verband staat.nbsp;Is dergelijk persoon in Indië aanwezig ?

. . Mij is reeds lang de gedachte gekomen of het niet in elk geval beter is iemand uit Europa te ontbieden, op de hoogte van al de nieuwstenbsp;uitvindingen der wetenschap en met een rijke administratiekennis.

. . Nog een ander denkbeeld wensch ik U in de eventualiteit liefst zoo lang mogelijk verschoven, van het vertrek van Maarschalk te onderwerpen. Zou het niet van belang zijn hem, den man van rijke ervaringnbsp;op practisch gebied, eens het tracé en de uitvoerbaarheid der spoorwegplannen naar de Ombilienkolenvelden te laten onderzoeken. Zoowelnbsp;wat den weg zelf als wat het verkrijgen van werkkrachten en de bestaande hulpbronnen buiten de kolen, zou zijn advies belangrijk zijn.

’s Jacob, over wien ik U laatst schreef, heeft bezwaren; hij vreest aan de eischen der taak niet te kunnen voldoen; vroeger bij moeyelijkhedennbsp;leed hij veel aan hoofdpijnen en is dan tot werken ongeschikt. - Ik hebnbsp;hem verzocht zijn antwoord tot na raadpleging met zijn geneesheernbsp;Uit 's Gravenhage.

312 —

-ocr page 491-

uit te stellen. Geen personeel bezwaar liet hij gelden maar hij was bevreesd voor de taak en dat hij de werkkracht zou missen daarvoor noo-dig in het belang van den Staat. Het is een bezwaar dat hem eer aandoet maar dat naar ik vertrouw wel op te heffen is. Ik ben dus met mijne poging om U een vervanger te vinden verder dan toen ik onlangsnbsp;schreef, maar nog niet waar ik wezen moet. Van der Wyck vindt hetnbsp;vreesseiijk jammer dat ik niet ga en maakt allerlei combinatiën om tenbsp;toonen dat het wel mogelijk is.

177. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 25 Nov. 18801).

... de Koning teekende gisteren het besluit tot benoeming van den Heer F. ’s Jacob, Oud Directeur Generaal der Exploitatie Mij, totnbsp;Uwen opvolger. Ik zal veel met hem te spreken hebben vóórdat hij innbsp;February vertrekke.' Eene poging zal weder door mij aangewend wordennbsp;om door hem de Algemeene Secretarie zooals zij thans bestaat te doennbsp;opheffen, omdat ik ze beschouw als omslagtig en schadelijk. Te vergeefsnbsp;zijn onze in 1875 gehouden conversaties gebleven maar mijn overtuigingnbsp;is onveranderd dat de Directeuren geen Ministers au petit pied mogennbsp;zijn maar eenvoudig als het ware, uitvoerders van den wil des G.G.nbsp;Eens ’s weeks kome elk op Buitenzorg ter bespreking der gewigtigenbsp;zaken en de overige worden per nota behandeld. De Algemeene Secretarie diene bijkans uitsluitend voor de correspondentie met den Minister.nbsp;Het doel zou volstrekt niet zijn bezuiniging hoewel eenige verkregennbsp;zou worden, maar vooral meer kracht en klem in het bestuur. De geestnbsp;en de wil van den G.G. moeten in het raderwerk der administratie gevoeld worden. De Directeuren zijn chefs de bureau, geroepen tot uitvoering van de gedachte van den G.G. en volstrekt geen zelfstandigenbsp;bestuurders die aan den Hoofdbestuurder voorstellen doen, die dezenbsp;dan door zijne ambtenaren laat onderzoeken. Op deze wijze wordt denbsp;G.G. gereduceerd tot de rol van een constitutioneel Koning en van elknbsp;initiatief beroofd. Gij herinnert U zelf al het gebeurdé met het Departement van Oorlog onder De Neve. Waren persoonlijke aanraking ennbsp;bevelen niet verreweg beter geweest dan heen en weer geschrijf. Hetnbsp;ongeluk is dat een G.G. in Indië komende vreemd is aan de zaken ennbsp;daardoor afhankelijk wordt van de adviezen der Alg. Secretarie. Evenwel na eenigen tijd kan men wel degelijk zich van dien band ontdoennbsp;en regtstreeks door zijne Directeuren het bestuur voeren. Ik ben benieuwd of ik met ’s Jacob beter in mijn hobby slagen zal dan met U!

De wetsvoordragt op de ,,Bijdrage” heeft mij zeer onaangename oogen-blikken bezorgd en werd ten slotte verworpen^), niet op grond van aller-

Uit ’s Gravenhage.

Pag. 419 Handelingen 2e Kamer.

— 313 —

-ocr page 492-

lei prachtige argumenten maar eenvoudig omdat de meesten er op rekenen dat na den Atjehoorlog de tijd der groote overschotten wedernbsp;daar zijn zal. Of men nu in Indië met Keuchenius tevreden zijn zal,nbsp;betwijfel ik. Overigens had ik nimmer aan mijn wetje een ander betee-kenis gegeven dan die van zelfbeperking bij de toepassing van Art. 4nbsp;der Comptabiliteitswet, maar al wat vroeger omtrent het onderwerpnbsp;voorviel en de ellenlange beschouwingen der pers daarover hadden hetnbsp;eene portée gegeven, zoo groot dat ik de vraag overwoog of de verwerpingnbsp;moest zijn eene reden om af te treden. De omstandigheden bragten mijnbsp;tot eene ontkennende beantwoording. De behandeling der Indischenbsp;Begroeting kon geen uitstel lijden en begon op denzelfden dag van denbsp;verwerping der Bijdrage. Een G.G. moest benoemd worden. Mijnenbsp;aftreding had een crisis ten gevolg gehad en een onberekenbare verwarring gesticht. Gij moet toch weten dat de scissie in de liberale partijnbsp;nog erger is dan ten vorigen jare. Men weet dat de Bijdragewet verworpen is omdat de Kappeynianen te dier gelegenheid tot zich trokkennbsp;alle ,,Batig Slot”-liberalen als de Heeren van het Noorden. Van Reesnbsp;heeft in de geheele discussie duchtig geintrigeerd, in stede van zichnbsp;flink voor de zaak te spannen. Dit alleen had bij Idzerda^) c.s. die slechtsnbsp;een pretext zochten om tegen te stemmen kunnen werken. Zoo heeftnbsp;ook Van Rees getracht amok te maken bij de Indische Begrooting doornbsp;zijn verzoek om overlegging van stukken betreffende de conversie^).nbsp;Op mijn stilzwijgen eerst en voorloopige weigering later kwamen terstond te voren geprepareerde speeches van Van Houten®), en Miran-dolle*) voor den dag en ten slotte de bedreiging door Van der Hoevennbsp;met eene motie®). Daar de zitting onmiddellijk door Dullert, bevreesdnbsp;voor de een of de andere coup, gesloten werd had ik slechts Maandagnbsp;gelegenheid te zeggen dat de zakelijke inhoud der rapporten in eennbsp;Bijlage van het Kol. Verslag verschijnen zou. Het zotste is dat dienbsp;stukken, naar welke Van Rees vroeg dezelfde zijn van welke hijzelf innbsp;het vorig Koloniaal Verslag zoo geringschattend sprak en dat hij dusnbsp;zeer goed weten kan dat zij anticonversie zijn. Wat steekt daarachter ?

178. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 8 Dec. 1880«).

Eindelijk is de Indische Begrooting ook door de Eerste Kamer aangenomen zonder eenige wijziging. Wanneer men de debatten in de Tweede en Eerste Kamer nagaat, dan verwondert men zich over de

b

b

b

b

b

Dr. W. H. Idzerda (Sneek).

Pag. 440. ev. Handelingen 2e Kamer.

Mr. S. van Houten (Groningen).; pag. 443 e.v. Handelingen 2e kamer. Pag 444 e.v. Handelingen 2e Kamer.

Pag 446 e.v. Handelingen 2e Kamer.

Uit ’s Gravenhage.

314 —

-ocr page 493-

geringe aandacht aan een tal der belangrijkste onderwerpen geschonken. Geen woord over Borneo, noch over de pantjendiensten, noch over denbsp;zeer belangrijke maatregel betr. Boeleleng en Djembrana, bij nota vannbsp;wijziging in de begroeting gebragt^). De langdradige discussie over denbsp;Bijdragewet concentreerde de attentie en hetgeen hiervan overbleefnbsp;werd aan de conversiekwestie gewijd! De Eerste Kamer had in haarnbsp;verslag deze vraag uitgesteld tot na kennisneming van den inhoud dernbsp;toegezegde stukken maar Van de Putte is in een ronflanten speechnbsp;daarover losgekomen ^). Had ik mij kunnen bedenken, ik zou hem op eennbsp;tal van punten kunnen aantonnen dat hij sprak tegen beter weten innbsp;maar expres had hij na de pauze en nadat ik reeds de sprekers beantwoord had gesproken, zoodat ik, niet voorbereid op eene discussie,nbsp;onmiddelijk na hem moest opstaan, eenigszins boos over zijn kwadenbsp;trouw.

Thans zijn wij aan de Ned. begrootingen en daarbij geldt in de Kamer de leus: bezuiniging dans les inflniment petits. Deze gedragslijnnbsp;zou nog meer in het oog vallen en algemeen afgekeurd worden indiennbsp;collega Van Lynden niet het ongelukkig denkbeeld om de kosten voornbsp;de diplomatie dit jaar aanzienlijk te verhoogen en zich alzoo bloot tenbsp;stellen aan het échec van verschillende besnoeyingen. Dit jaar, nu mennbsp;een impopulaire belasting voorstelt, moest de Regering zich vooralnbsp;op het zuinigheidsstandpunt geplaatst hebben en vooral ten aanziennbsp;der uitgaven die zoo impopulair zijn als die der diplomatie, geen aanleiding geven tot het verwijt van opdrijving. II faut savoir choisir sonnbsp;moment en dit heeft Lynden niet weten te doen noch bij de algemeenenbsp;discussien toen veel hooghartiger van de Regeringstafel had moetennbsp;gesproken worden, noch bij de verdediging zijner verhoogingen toennbsp;hij van een échec verzekerd zijn toon lager had moeten stemmen.

De stukken die Gij mij van tijd tot tijd zendt over Atjeh geven geen hoogen dunk van het bestuur aldaar. Vermoedelijk hebt Gij den Gouverneur ter zake van behandeling der dwangarbeiders ter verantwoordingnbsp;geroepen. De brief van Groenevelt bevat slechts algemeenheden^) ennbsp;teregt hebt Gij precisering van feiten gevraagd. Ik vermoed dat, daarnbsp;de Generaal geen administrateur is, veel verkeerds door zijne ondergeschikten plaats heeft zonder zijn medeweten. Maar al is dit het gevalnbsp;zijn onbekwaamheid om in vredestijd te besturen zou daaruit blijken.nbsp;Er zijn echter feiten, bewijzen noodig, geen algemeenheden en moet iknbsp;U een raad geven, dan is het deze om vooral thans aan den vooravond

1) Reorganisatie van het bestuur der landschappen Boeleleng en Djembrana. waar voorloopige inl. bestuurs commissies waren ingesteld na de ontzetting van denbsp;regenten uit hun ambt wegens wangedrag (resp. in 1873 en 1866). Op de begroetingnbsp;werden gelden gevoteerd voor de invoering van rechtstreeksch bestuur.

Pag 92 e.v. Handelingen le Kamer.

Hendrik Groeneveld (1838-1920) 1867 Gvtsdienst; 1879 secr. gouv. Atjeh. 1881 secr. res. Besoeki; 1886 secr. res. Menado; 1886 secr. res. Bagelen; 1888 secr. res.nbsp;Bantam; 1889 gepensionneerd. — Vgl. verb. 7 Juni 8i—Q5.

31S —

-ocr page 494-

van Uw vertrek voorzigtig te zijn. Indien hij thans vervangen werd, niet op verzoek, dan zou het einde van het geschreeuw en van de recri-minatien niet te overzien zijn. Oefen nog geduld maar wanneer feitennbsp;U meegedeeld worden, eisch verantwoording. Zoo deze onvoldoende isnbsp;en wanbestuur bewezen is, geef den Generaal den raad om zijn ontslagnbsp;te vragen. Verzamel bouwstoffen en licht volledig Uwen opvolger in.nbsp;Deze staat tegenover Van der Heyden op een vrijer standpunt dan Gijnbsp;en hoewel ik waarlijk niet zijn pad al dadelijk met doornen zou wenschennbsp;te versieren, zoo zal eene mesure de rigueur tegen Van der Heydennbsp;een veel minder persoonlijk karakter, als zij van hem komt dan van U.nbsp;Het verstaat zich van zelf dat ik U geheel vrij laat te handelen indiennbsp;er urgentie bestaat. . . .

’s Jacob zal U vragen om Gen. Van der Heyden te verzoeken hem te Padang privatim te komeii zien.

179. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 24 Dec. 1880').

... Wij zijn hier eindelijk door de begrootingsdiscussien heen gekomen. De voornemens van bezuiniging zijn enkel toegepast op eenige kleinenbsp;ambtenaren en op uitgaven die de uitvoering der Vestingwet moestennbsp;bespoedigen. Ondanks zijn onmiskenbaar groot talent was de Ministernbsp;van Oorlog zeer bedreigd. Hij heeft zich uitnemend verdedigd maarnbsp;eenige tonnen voor vestingwerken en casernen moeten laten vallen omnbsp;de hoofdzaak met de nieuwe organisatie en de verhoogde betaling dernbsp;officieren er door te krijgen. De Kappeynianen stemden tegen allenbsp;amendementen, wel hoopende dat de verwerping voor menigeen denbsp;aanneming der begrooting moeyelijk zou maken. Het zonderlinge verschijnsel deed zich dus voor dat bij de stemming over de amendementennbsp;de vrienden van den Minister voor deze en zijne vijanden daartegennbsp;stemden.

Bij de Begrooting van Koloniën verwachtte ik een politiek debat vooral over Atjeh en was dus tot de tanden gewapend, maar er kwamnbsp;niets. Door het geoefend geduld en Samalangan is het prestige vannbsp;Van der Heyden wel eenigszins gedaald en men stelt hem niet meernbsp;tegenover U, als den vertegenwoordiger eener krachtigen politieknbsp;tegenover dien eener flaauwen. Ik had nooit iets anders verwacht. Nunbsp;echter de kaap der begrooting gelukkig is omgezeild staan wij voor hetnbsp;bezwaar der rentebelasting, welke inderdaad hoogst impopulair is. Iknbsp;heb ze dan ook in den Ministerraad indertijd sterk bestreden maarnbsp;vond alleen bij Modderman eenigen steun. Thans echter wensch iknbsp;haar het beste toe maar betwijfel zeer de aanneming. Ik zal trachtennbsp;van Vissering gedaan te krijgen dat hij eindelijk voor den dag kome metnbsp;Uit ’s Gravenhage.

316 —

-ocr page 495-

de bedrijfsbelasting, die het patent vervangen moet en eene zoo groote wijziging in den census brengen zal dat een herziening der Kieswet nietnbsp;uitblijven kan. Is de bedrijf belasting in February ingediend dan zalnbsp;daarin voor de Kamer eene aanleiding gevonden worden om de behandeling der Rentewet uit te stellen, daar zij er in direct verband medenbsp;staat en zal het doenlijk zijn nog vóór de verkiezingen van Juny denbsp;grondlijnen bekend te maken eener matige hervorming van het kiesregt.

Zal echter mijn plan bij de góden bijval vinden ? Wie weet het ?.....

Het telegram uit Djambi omtrent het wegkapen van geweren bij den Kontroleur is m.i. een ernstige zaak. Met belangstelling zie ik naderenbsp;berigten tegemoet. Ik geloof dat men wel zal doen om den militairennbsp;post aldaar zoo te versterken dat aan geen afloopen c.q. te denken valt.nbsp;Den actuelen Sultan moet dunkt mij een werkelijke steun gegevennbsp;worden. Zijne zwakheid tegenover de overige vorsten mag niet geduldnbsp;worden. Hij moet regeren, op zijn gemis aan de noodige magt moet hijnbsp;zich niet meer kunnen beroepen. Gesteund door onze wapens zal hijnbsp;zijn gezag kunnen doen gelden en dan zal ook blijken of hij de bonnenbsp;foi is of niet.

i8o. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 13 Jan. 18811).

De schets die Gij geeft van de bekwaamheid der Indische hoofdambtenaren, is echter treurig. Is zij echter niet ietwat zwart gekleurd ? Ik erken volmondig de moeyelijkheid en zelfs de onmogelijkheid voornbsp;eene kleine natie, die voor haar eigen bestuur met moeite geschiktenbsp;personen vindt, buitengewoon bekwame lieden voor alle takken vannbsp;het bestuur harer uitgestrekte Koloniën te leveren maar onder dennbsp;grooten hoop mediocriteiten zijn toch ook capaciteiten te vinden. IInbsp;s’agit de les découvrir en eenmaal gevonden ze te gebruiken, al ware hetnbsp;ook met voorbijgaan der regelen van de anciënniteit. Indien de Directeuren waren, hetgeen zij m.i. moeten zijn Secretarissen Generaal vannbsp;den G.G., die geregeld met hem werkten en onder zijn gedurigen invloednbsp;stonden, zoude dan niet gemakkelijker personen te vinden zijn dan thans,nbsp;nu zij Ministers au petit pied en in zekere mate zelfstandig zijn ? Gijnbsp;herinnert U dat de actuele wijze van werken, met die officiële briefwisseling tusschen de Departementen en den G.G. instede van notasnbsp;en met de Alg. Secretarie op den tegenwoordigen voet, mijn béte noirenbsp;is. De omslag zou natuurlijk niet verminderen door verplaatsing dernbsp;Alg. Secretarie, zoo als zij nu is, naar Buitenzorg want dan zou allesnbsp;per missive behandeld worden, terwijl ik vermoed dat nu voor inlichtingen of stukken nogal dikwijls officieuse aanraking plaats heeft

’¦) Uit ’s Gravenhage; antwoord op Van Lansberge aan Van Goltscein van 9 Dec. ’80. (niet aangetroffen).

317

-ocr page 496-

tusschen de ambtenaren der Departementen, die der Secretarie en die van den Raad van Indië. . . .

De veepest is een der onderwerpen waarover ’s Jacob het meest een zwaar hoofd heeft. Hij is overigens geheel van mijne meening.

Hoe meer ik den nieuwen G.G. leer kennen, des te meer waardeer ik hem. Ik hoop dat Gij hem zooveel inlichtingen geven zult als de kortenbsp;tijd van Uw gelijktijdig verblijf op Java zal toelaten. Het is door en doornbsp;een gentleman en Gij kunt hem Uw vol vertrouwen zonder vrees voornbsp;misbruik schenken. Aan zijn zoon, een ingenieur, die hem vergezeltnbsp;met vrouw en kinderen is bij K.B. de rang en het costuum van eennbsp;Residentiesecretaris verleend. Hij zal hem als partikulier secretarisnbsp;dienen maar ontvangt geen traktement......

Ik ben zeer blij dat de Nederl. maildienst door U bij de terugkeer gebruikt wordt. Hoewel ik het U niet schreef had ik groot bezwaar innbsp;het eerst aangekondigd gebruik eener vreemde boot. Bij het aan walnbsp;stappen te Napels zult Gij zeker nog wel eens U herinneren aan denbsp;omstandigheden van Uw vertrek. Zes jaar geleden.

i8i. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 24 Jan. 18811).

Het slot van uw schrijven no 69 zou mij doen denken aan moedeloosheid van Uwe zijde, waar Gij zoo spreekt van al wat men U verwijt. Ik geloof dat er voor dergelijk gevoel geen reden is en vind integendeel bijnbsp;al wat uit Indië komt nogal algemeen het verschijnsel dat men U prijstnbsp;terwijl hier te lande de indruk van Uw bestuur in de laatste vijf a zesnbsp;jaar zeer gunstig is. Ik zonder natuurlijk Van Resteren c.s. uit. Daarbijnbsp;is U van de opvolgende Ministers voldoende steun geschonken en isnbsp;Rutgers in de Staten Generaal steeds alleen blijven staan in zijne phi-lippicas tegen U. Er is dus dunkt mij geen reden voor een aanval vannbsp;moedeloosheid of voor een verwijt van ondank.

De veepest schijnt nog altijd te smeulen, maar dat mag heusch niet en ik ben blij dat Gij thans in Laméris een man hebt, die naar mijnnbsp;inzien zeer kalm maar tevens zeer gedecideerd en doortastend is. Ernbsp;mag volstrekt niet getergiverseerd worden bij het afmakingsstelsel. Denbsp;toepassing mag niet een zekeren graad van zachtheid hebben. Streng ennbsp;onverbiddelijk en vooral algemeen moet zij zijn, wil het stelsel nut doen.nbsp;Ik hoop dus dat de hier overgewaaide praatjes over minder strengheid bijnbsp;het afmaken onjuist zijn. De eigenaren van Indramajoe waren in gespreknbsp;met een veearts over uitzending naar Indië, maar ik ried het hen af.

Uit ’s Gravenhage; antwoord op Van Lansberge aan Van Goltstein no. 6g (niet aangetroffen).

Jacobus Laméris was paardenarts 2e kl. Ned. leger; 1880 voor den tijd van 6 mnd. t.b. G.G., adviseur inz. maatregelen tot bestrijding veeziekte, in West Javanbsp;heerschende.

- 318 -

-ocr page 497-

Een partikulier veearts zou gaan polemiseren met of althans van meening verschillen van die der Regering.

Ik heb U reeds vroeger gezegd dat ik niet aan de beslissing om Tandj. Priok- Batavia van Staatswege te exploiteren mijn goedkeuring schenkennbsp;kon. De N.I.S. zal thans een voorstel doen om de exploitatie der lijnnbsp;Batavia-Buitenzorg aan den Staat tegen een vasten jaarlijkschen huurprijs van ƒ323.000 te verhuren. Daarbij zal het den Staat vrijstaan omnbsp;telken oogenblik de lijn voor 5 millioen over te nemen maar stemt hijnbsp;toe om de schaal van verdeeling der winst te wijzigen in den geest vannbsp;langzamer terugbetaling der aan den Staat nog verschuldigde som.nbsp;Ondershands heb ik mij tot onderzoek van dergelijk ontwerp bereidnbsp;verklaard en zal het dan met ’s Jacob en Maarschalk hier kunnen afdoen zonder de vertraging der correspondentie met Indië. Het is mijnbsp;maar te doen om de geheele lijn Buitenzorg-Batavia-Tandjong Prioknbsp;in ééne hand te hebben; of dit zij die der maatschappij dan wel vannbsp;den Staat is mij onverschillig...... 182. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 4 Febr. 1881 V.

Uw belangrijke schrijven is door mij met gemengde gewaarwordingen gelezen. Met genoegen voor zoover de veepest betreft. De bepalingennbsp;met onverbiddelijke gestrengheid gehandhaafd maar met tact, d.w.z.nbsp;door persoonlijke bemoeyingen en overreding der hoofden, toegepastnbsp;zullen ongetwijfeld spoedig aan den ramp een einde maken. Met voorschriften op het papier, met circulaires uit de verte door Hoofden vannbsp;Gewestelijk Bestuur bereikt men niets. Maar met het uitroeyen dernbsp;plaag door afmaking van zieke en verdachte dieren is de taak der Regering niet afgeloopen. Zij moet ook voor weder aanvulling van dennbsp;veestapel zorgen en voor de meest geteisterde streken van elders karbouwen trachten aan te voeren. Is daaraan gedacht ? Er wordt herhaaldelijk van troepen wilde buffels in het Bantamsche en in de Preangersnbsp;gesproken. Kunnen deze niet opgevangen en tam en bruikbaar gemaaktnbsp;worden ? De toestand waarin de veepest vele streken heeft gebragt, verdient ten volle de belangstelling der Regering.

Met minder genoegen las ik Uw mededeelingen betreffende Atjeh. Reeds sedert lang zeide ik bij het inkomen eener mail aan Van derWyck,nbsp;hetgeen Gij thans schrijft: de berigten vandaar bevallen mij niet. Dienbsp;gedurige rooftochten, dieveryen, moorden en vooral de straffeloosheid,nbsp;waarmede steeds dat alles bedreven werd moeten de welgezinden ontmoedigen, de half onderworpenen vervreemden en de wederbevolkingnbsp;der XXVI Moekims beletten. Ten vorige jare, ik meen in Mei, hebt Gij

Uit ’s Gravenhage; antwoord op Van Lansberge aan Van Goltstein van 31 Dec. ’80 (niet aangetroffen).'

-ocr page 498-

de aandacht van den Gouverneur op die feiten gevestigd maar, naar het schijnt, zonder gevolg. Is dit niet eene zeer groote tekortkoming vannbsp;het Bestuur ? Zijn de misbruiken in het beheer van den havenmeesternbsp;te Oleh leh en bij de behandeling der dwangarbeiders niet evenzeernbsp;ernstige grieven ? Regtvaardigt dit alles, maar vooral de gedurige onveiligheid, niet den twijfel, of het bestuur te Atjeh in goede handen is ?nbsp;Ik spreek, zoo als ieder nuchteren burger spreken zou, wanneer denbsp;sluyer meer opgeligt werd die de Atjehsche aangelegenheden bedekt.nbsp;En het is dan ook daarom dat ik niet best begrijp waarom of Gij, bijnbsp;wien die twijfel reeds tot zekerheid geworden is, en die niets lievernbsp;verlangt dan het vertrek van Van der Heyden, zooveel mogelijk hetgeennbsp;te zijnen laste is in den doofpot tracht te stoppen. Ik begreep evenmin,nbsp;en schreef U dit vroeger, waarom of niet meer gebruik gemaakt is vannbsp;het échec te Samalangan, dat ’s Generaals populariteit hier te lande zeernbsp;geschaad heeft. Onedel zou ik het achten van een enkele feil of van eennbsp;ongelukkigen veldtogt tegen iemand misbruik te maken om hem tenbsp;accableren, maar geoorloofd, ja pligt acht ik het, om van de talrijkenbsp;fouten of van de gemoedsstemming van iemand een gematigd gebruiknbsp;te maken om zijne taak in ’s Lands belang aan een ander toe te vertrouwen. Gij acht dringend noodig het vervangen van den Gouverneur vannbsp;Atjeh en afgaande op Uw mededeelingen acht ik het evenzeer gewenscht,nbsp;maar na de groote verdiensten, die hij zich bij de onderwerping innbsp;1878 en 1879 verwierf, en bij zijne ongeneigdheid om vrijwillig heen tenbsp;gaan, mag dit niet geschieden op grond van geruchten of zelfs van subjectieve appreciatien maar enkel naar aanleiding van feiten, die bewijzennbsp;dat de dappere krijgsman niet is de goede administrateur en organisa-teur, thans vooral te Atjeh noodig. Het komt mij voor dat opgemeldenbsp;zaken om niet van andere, als de onnutte togt naar Tenom te spreken,nbsp;een geheel dossier kunnen vormen dat van gebrek aan doorzigt en bekwaamheid voor een vreedzaam bestuur getuigt. Maar dan moet mennbsp;ook niet schromen er mede voor den dag te komen. Alleen op die wijzenbsp;wordt de openbare meening en de betrokkene zelf voorbereid op denbsp;noodzakelijkheid eener verandering.

Het groote bezwaar is, en dit weegt vermoedelijk zeer zwaar bij U en noopt U den Generaal te sparen, de vraag of een ander beter dannbsp;Van der Heyden voldoen zou en of de vrees geregtvaardigd is van hen,nbsp;die van zijn persoonlijk prestige op den Atjeher zoo hoog opgeven.....

Gij zult reeds het telegram^) ontvangen hebben houdende het besluit om voorloopig te berusten in Uw ordonnantie van het patent. Ik deel echter geenszins de redeneringen in Uw brief aan den Raad vannbsp;Indië en nog veel minder het motief dat dezen tot zijn advies leidde. Denbsp;indruk, dien de nieuwe wijziging maken zou is schering en inslag. Eennbsp;verstandige Regeerder let voorzeker op de portée zijner daden, maarnbsp;b Verb. 31 Jan. 81. -C/i. (vgl. S. 1880-15).

— 320 —

-ocr page 499-

toetst toch allereerst zijne maatregelen aan hare innerlijke waarde. Ik erken echter dat het betalen van hen die een vast inkomen hebben voornbsp;de heele som niet past in het kader der klassen met betaling voor hetnbsp;minimum: ik erken in de tweede plaats dat er veel voor te zeggen is, datnbsp;zij die in het geheel geen hoogere inkomsten hebben dan bijv. ƒ 1200nbsp;’s jaars vrijgesteld worden. Er moet echter geen sprake zijn van de vrijstelling van zeker patentpligtige minimum inkomst. Dit ware in strijdnbsp;met den aard der belasting en onbillijk. Intusschen wilde ik in dezenbsp;beide gebreken voorzien, ik zou weder naar den Koning en Raad vannbsp;State gaan moeten en de tijd waarop de billetten rondgebragt moetennbsp;worden is, n.i.m. daar. Het zou dan zeer de vraag geweest zijn of Gijnbsp;nog de wijzigingen had kunnen afkondigen en ik zou niet gaarne dennbsp;heer s’ Jacob bij zijne aankomst onmiddelijk in de belastingkwestienbsp;mengen.

s’ Jacob komt alle ochtenden van Utrecht over om de dossiers te bestuderen en met mij de zaken te bespreken. Hij vroeg gisteren of Bo-gaert niet een geschikte Gouverneur van Atjeh zijn zou.

183. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 10 Febr. 188H).

Op het betoog ten aanzien der Alg. Secretarie zal ik niet pogen een antwoord te doen volgen. Het zou thans weinig baten. Nimmer heb iknbsp;dan ook een geheele opheffing verlangd. Als trechter moet zij niet enkelnbsp;blijven bestaan maar ook als verband tusschen het verleden en hetnbsp;tegenwoordige en ook als middenpunt der verschillende takken vannbsp;bestuur. Ik wenschte slechts het karakter van circumlocution officenbsp;aan de Secretarie en dat van zelfstandig Minister aan de Hoofden dernbsp;Departementen te ontnemen. Laat ik U echter de illusie benemen, datnbsp;zij die met den werkkring der Secretarie bekend zijn haar onveranderdnbsp;behoud willen en alleen de onkundigen hare hervorming en aanzienlijke inkrimping. De grootste tegenstander is De Waal, door U alsnbsp;voorstander genoemd. En wel zoozeer dat hij in October expres bij mijnbsp;kwam om zijne hoop uit te drukken dat ik G.G. zou worden, omdatnbsp;ik de eenige was die de Secretarie zou afschaffen, althans zooals zij nunbsp;is. En toch is De Waal lange jaren bij de Alg. Secretarie onder Vannbsp;Twist, later Directeur en eindelijk Minister. Myer was als Ministernbsp;evenmin als ik met de A.S. bekend. Eene andere illusie is het te geloovennbsp;dat zij waarborgt tegen dwalingen op administratief gebied. . . . Maarnbsp;ik geloof dat in hare organisatie eene zeer groote vereenvoudiging tenbsp;brengen is. Trouwens Gij zelf doet op dien weg een stap, dien ik toejuich. Door persoonlijke aanraking met de Directeuren, door kennis-

1) Uit ’s Gravenhage; antwoord op Van Lansberge aan Van Goltstein van 6 Jan. '81 (niet aangetroffen).

— 321

-ocr page 500-

name op de Secretarie of liever door den Alg. Secretaris van de agenda’ s van inkomende stukken zou zeer veel bespoedigd worden, door tele-phonische verbinding der Departementen onderling en met de Alge-meene Secretarie zou veel omslag te vermijden zijn. Juist heden hoordenbsp;ik dat Rauws bij U een concessieaanvraag voor telephonische verbindingen op Java’s hoofdplaatsen indiende. Na al wat ik van die zaaknbsp;hoorde, kan ik U een sympathieke behandeling en vooral eene spoedigenbsp;niet genoeg aanbevelen.....

De telegraphische mededeeling, die ik U heden doe van de ramingen voor 1882 is niet opwekkend^). Laat ik vooral bij de zamenstelling dernbsp;begrooting de meeste zuinigheid aanbevelen. De koffy laat ons in dennbsp;steek èn wat kwantiteit èn wat prijs betreft. Wij worden gedwongennbsp;tot de meeste zelfbeperking. Want verbetering van den prijs wordtnbsp;niet door den handel verwacht...... 184. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 21 Febr. iSSi^).

Omtrent de kwestie der heerediensten heb ik thans een besluit genomen. Aan s’ Jacob worden de nota’s houdende de geheele historienbsp;der zaak meegegeven. Hij zal deskundigen in Indië raadplegen en mijnbsp;dan melden of ook hij geen politiek bezwaar in de afschaffing van allenbsp;pantjendiensten ziet. Dit acht ik wenschelijk omdat hij in de volgendenbsp;jaren de verantwoordelijke man is. Deelt hij ten deze het gevoelen vannbsp;de Indische autoriteiten en het Uwe, dan geef ik mijne oppositie op.nbsp;Dat ik het evenwel blijf betreuren dat het politieke bezwaar bij U nietnbsp;meer geteld is, mag ik niet ontkennen. De vraag of eenige Regentennbsp;meer of riiin ontevreden zouden worden is niet de eenige, zelfs niet denbsp;meest belangrijke vraag. Maar mij komt voor dat eene der voegen vannbsp;de Inlandsche maatschappij wordt weggenomen. Instede van de hoofdennbsp;zal ook ten opzigte van deze belasting de Staat tegenover den Inlandernbsp;al het odium van het hoofdgeld dragen. Dit moet m.i. niet te ligt geteldnbsp;worden.

Wat het hoofdgeld echter aangaat, kan ik mij in geen geval met Uw voorstel vereenigen. Een gelijkmatig hoofdgeld, al is het niet hoog,nbsp;strijdt dunkt mij met de eerste regelen eener billijke lastverdeeling. Maarnbsp;genoeg hiervan. Ik zal U met deze zaak niet meer lastig vallen.

Met de overname in huur of in koop van Batavia-Buitenzorg kom ik vóór het vertrek van s’ Jacob stellig niet gereed. De N.I.S. stelt natuurlijk hooge eischen, want de concessie geeft haar een exceptioneel gunstignbsp;standpunt. En toch moeten wij die lijn hebben die altijd duurder zalnbsp;worden naarmate de spoorwegaanleg in de Preanger vordert en alzoonbsp;hare opbrengt vermeerdert.

Hoogstens 650.00c pic. koffie zal in Nederland verhandeld kunnen worden.

Uit 's Gravenhage.

322

-ocr page 501-

185. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 4 Mrt. 18811).

Het is heden mijn laatste brief. En ik neem niet zonder groot leedwezen afscheid van een briefwisseling die ik steeds met genoegen voerde en welke voor mij van zooveel nut was. Toen ik op 25 Maartnbsp;1875 U schreef: ,,Ophet oogenblik dat ik schrijf stoomt Gij welligt denbsp;reede van Batavia op. God geve dat Uw bestuur voor het Vaderlandnbsp;gezegend zij”, dacht ik er niet aan ook bij het nederleggen van Uw ambtnbsp;den afscheidsgroet U te zullen zqnden. Ons voorbeeld bewijst dat hetnbsp;element van stabiliteit voor het bestuur van Indië niet hier maar opnbsp;Buitenzorg te vinden is. Hoe vele Ministers hebt Gij in die 6 jarennbsp;gehad! De kracht heeft U Goddank niet ontbroken om het bestuurnbsp;ondanks die wisselingen met de noodige klem en zelfstandigheid tenbsp;voeren. Dat ik U heb gevonden en voorgedragen zal immer voor mijnbsp;een aangename herinnering zijn. De Koning en het Vaderland mogennbsp;U dankbaar zijn voor de uitnemende wijze, waarop Gij Uwe taak opgevat en volbragt hebt. De ,,teleurstellingen omtrent Uwe bedoelingennbsp;en Uwe plannen zoowel in Indië als hier”, welke ik in mijnnbsp;schrijven voorspelde zijn inderdaad door U ondervonden, maarnbsp;hoe groot mag toch de voldoening zijn met welke Gij op een talnbsp;van verkregen uitkomsten terug kunt zien! Ik hoop van harte datnbsp;het klimaat en de inspanning Uw gezondheid niet geschaad zullennbsp;hebben en dat eene welverdiende rust gedurende eenigen tijd U denbsp;krachten hergeven zal, die Gij in dienst van het Land daarginds verlorennbsp;hebt. Laat ik U en Mevrouw van Lansberge eene voorspoedige terugkeer toewenschen en de hoop uitspreken U weldra in welstand te zullennbsp;ontmoeten!

Uw opvolger vertrok 1° Maart naar Napels om den iin in den ,, Koning der Nederlanden” scheep te gaan. Kort na dezen brief zal hijnbsp;wel te Batavia aankomen. Hij komt uit onder minder moeyelijke omstandigheden dan Gij in 1875, daar de Atjehsche oorlog beëindigd is,nbsp;maar wie weet of niet andere bezwaren binnen kort rijzen ? In Indiënbsp;wordt door l’imprévu een groote rol gespeeld.

186. VAN GOLTSTEIN AAN VAN LANSBERGE, 15 Apr. 188H).

Hopende dat Ge eene voorspoedige reis door den Indischen Oceaan en de Roode Zee gehad zult hebben adresseer ik U door middel vannbsp;ons consulaat te Port Saïd een woordje om U te berigten van hetgeennbsp;hier te lande voorgevallen is naar aanleiding van het vervangen van

1) nbsp;nbsp;nbsp;Uit ’s Gravenhage.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Niet aangetroffen.

Uit ’s Gravenhage.

323

-ocr page 502-

Van der Heyden te Atjeh. De verwondering was algemeen en van de dagbladen was er meen ik niet een, dat niet verbazing en vrees uitsprak. In den Ministerraad, die den dag van de ontvangst van het laconiekenbsp;telegram^) gehouden werd, had ik een allerhevigsten aanval te doorstaan van Modderman. Deze, zeer bevriend met Verschoor den voogdnbsp;van Van der Heyden’s kinderen, schijnt steeds lectuur gehad te hebbennbsp;van de partikuliere brieven van den Generaal en, wat veel pratende,nbsp;had vermoedelijk aan Verschoor verzekerd dat de vervanging vannbsp;Van der Heyden niet plaats zou hebben zonder medewerking van dennbsp;Ministerraad. Gij begrijpt dus zijne opgewondenheid. Ik bleef gelukkignbsp;zeer kalm en stelde een eenvoudige weigering tegenover zijn eisch omnbsp;per telegram schorsing van den maatregel te bevelen. Nog denzelfdennbsp;avond kwamen Lynden en Reuther bij mij om te vragen of er niets ietsnbsp;nog aan te doen was. Alle collegas waren vreeselijk bang voor wat denbsp;Koning zeggen zou. Bij mijne eerste conferentie na de mededeelingnbsp;van het telegram was Z.M. hoogstvriendelijk. Alleen en passant vroegnbsp;hij ,,hoe is die verandering te Atjeh nu geschied door den G.G. die heennbsp;gaat?” Ik maakte hem de reden duidelijk en hij liet het onderwerp

vallen. Sedert is er tusschen ons niet meer over gesproken.....

In de Tweede Kamer heeft, zooals Ge weet, Keuchenius een interpellatie aangekondigd maar ik moest dadelijk te kennen geven dat ik voor een antwoord de gegevens miste. Dienzelfden dag kwam de mailnbsp;en daarmede de uitvoerige stukken van Der Kinderen. Toen dus eennbsp;paar dagen later Van Rees interpelleerde kon ik ook Keuchenius beantwoorden^). Voor de tweedaagsche discussien verwijs ik naar denbsp;verslagen die echter in de dagbladen algemeen zeer weinig nauwkeurignbsp;waren, maar de indruk was goed. Algemeen voldeden de inlichtingennbsp;en toen Van Rees geëindigd had een onbeteekenende repliek met tenbsp;zeggen dat zijn vertrouwen op mijn beleid niet vermeerderd was, werdnbsp;door een Katholijk lid (tegenstander van het Kabinet) daartegen protestnbsp;aangeteekend ®). Ook de toon der dagbladen was dadelijk merkbaarnbsp;kalmer of liever zij spreken er niet meer over.

Van 15 Maart 81, ,,Ingevolge Koninklijke magtiging Oct. 1879 burgerlijk bestuur op Atjeh ingevoerd. Volledige gewestelijke organisatie en regeling regtswezen ondernbsp;nadere goedkeuring vastgesteld. Generaal Van der Heyden vervangen door Pruysnbsp;Van der Hoeven.” (verb. 15 Mrt 8i-Q,2).

Pag. 1039 en 1115 e.v. Handelingen 2e Kamer.

^1 Mr. I. G. de Bruy.n (’s Hertogenbosch).

324

-ocr page 503-

REGISTER VAN PERSONEN').

Abdul Rachman, Hadji, 25. Abdoer’rahman, zie Habib.nbsp;Adiningrat, R. M. Pandji lt;)4.nbsp;Ahrens, 224.

Aje Alang, T., i'j'j.

Alewijn, J. F., 269.

.Alexander, Prins, J17.

Alphen, F. E. M. van, 214, 215, 306.

Alting Mees, F., passim 3*. Altmann, 105.

Andrassy, 80, 210.

Archer, 33, 7.

Arnold, 34.

Asch van Wijck, T. a. J. van, 86. Asperen, M. L. j. van, 18.nbsp;Atjeh, sultan van, 43,138I60, 283.nbsp;Auffmorth, j. W., 73*, 74, 270.nbsp;Baak, B. van, 103, Z97*).nbsp;Bachiene, P. j., 90, 201.nbsp;Baermeijer von Barienkhofen,nbsp;H. B. E. C. N., 56*, 57, 81.nbsp;Bait, T., 39/41, 47, 48, 62, 78, 84,

105,144,149,15^, 171,173,17^,

180, 188.

Bandoeng, regent van, 231.

Barge, C. H. A., 218.

Baud, G. L., 138.

Baud, J. C. 19, 25, 137, 505.

Bar, R. N., 75*.

Beaconsfield, 45, 49, 53- 61, 77, loi, 117, 137, 202, 274.nbsp;Beccari, O., 180.

Beer Poortugaal, J. C. C. den, 206.

Berg, N. P. van den, 89, 93, 94, 65*, 88, 107, III113, 120,nbsp;122, 128I9,131,138I9,143, 151,nbsp;155, 158, 174, 179, 210, 244,

251-

Beijen, H. j. R. 74, 5, 213. Beijerinck, F., 123*.

Bichon van IJsselmonde, M., 218.

Bismarck, 74, 75, 86, 210, 269. Bloemen Waanders, F. G. van,nbsp;230*.

Blommendal, A. R., 158.

Blusse, P., 116.

Boeleleng, regent van, 315. Bogaert, C. H., 37, 41*, 48I50, 60,nbsp;321.

Bool, H. J., 182*, 198, 206.

Borel, G. F. W., 168, 186, 187. Borsius, W. C., 238.

Bosch, J. van den 25, 137, 151,

305, 307.

Bosscher, C., 22, 27, 109, 64*, 71, 115, 122.

Bosse, P. P. van, passim 38*. Boumeester, H. G., 41, 43, 49/50,nbsp;63, 66, 50*, 73I4, 107I8, 129,nbsp;147, 161, 163, 183, 187, 214,nbsp;246, 292, 304.

Bouricius, L. G. B., 159 23*. Boyle, 72.


1) De biographische bijzonderheden zijn vermeld op de met * gemerkte bldz. De cursief gezette cijfers verwijzen naar de bijlagen.

325

-ocr page 504-

Brauw, W. M. de, ii6, 2iy, 272, 296.

Brau St. Pol Lias, 281.

Broek, Prosper van den, 224.. Brocx, L. G. 74.

Broenei, sultan van, 20, 122. Brooke, J. 20,

Brutel de la Rivière, J. M. I., 18.

Bruyn, J. G. de, 324.

Bus de Gisignies, L. P. J. du l^o. Bussche Ippenburg, A. G. C. E.

W. VON DEM, 59*. •

Buyn, L. A, P. F., 64, II*. Bylandt, Ch. M. E. G. van, 238.nbsp;Galand, P., 158.

Canitz, VON, 34.

Capellén, G. A. G. Ph. van der, 77gt; 137-

Casembroot, F. de, J9j, 252, 2y4, 2^6, 2go, 304.

Chantepie de la Saussaye, D., 24.

Claessens, A. C., 9J.

Clifford, 259, 300.

Cluysenaer, J. L., 103.

CocHius, F. D., 72*.

Cornets de Groot van Kraaijen-BURG, J. P., 90, 38*, 52. CoRVER Hooft, J. R. 161.

Coster, M., 128.*

Couperus, 105.

Cremer, J. T., 86, 128/9, 27*. Cremers, e. J. J. B., 216, 2ig.nbsp;Daalen, H. B. van, 128, 301.nbsp;Daendels, H. W., 137, 126, 2og.nbsp;Dedem, A. van, 86, 295.

Dell, sultan van, 28, 126, 30, I3g. Deketh, J., 262*.

Demmeni, ff, 42, 184*

Dent, 122.

Derby, 106, 274.

Diemont, A. J. e., 31/2, 34/5, 6*, 14, 47, 147, 164, 23g.

Dipo Negoro, 140.

Disraeli, 43, 74, 80, 121, 140, 152. (zie ook onder Beacons-field).

Dixon, i6j.

Djambi, sultan van, 83^ g7, 247,

278, 317-

Djembrana, regent van, 313. Djohore, maharadja van, 12.nbsp;Dullert, W. H., 2ig, 270, 314.nbsp;Dummler, J95.

Duymaer van Twist, zie Twist. Dijkman, 300.

Edi, radja van 96.

Elout, C. T., 98, 122, 131.

Elout van Soeterwoude, P. J., 218, 226, 238, 240.

Emma, 174, 271, 2g3, 2g8. Enderlein, H. J., 74.

Engel, F. Th. 74, 73*. Ermeling, J. Ph., 108*, 144, 147,nbsp;148, 161, 163.

Essers, G. F., 38*.

Eijk, zie Sprenger van Eijk. Eijkman, C., 33.

Eijkman, J. F. 33.

Fabri, F., 24.

Faes, J., 154*-Feith, J. D., go.

Fock, C., 311.

Gambetta, 61, 183.

Geerling, F. L., 18*.

Geertsema, J. H., 123.

Gelder, J. A. de, 158/9, 163, 23*, I4, 76, go, g3, 103, i8g, igg,nbsp;232, 312.

Gennep, J. van, 204, 248. Geudong, radja van, 40,

Gighen, radja van, 61, 128,-176,

177.

Gils, 31.

Gladstone, 279.

Gleichman, J. G., 82, 163, 46,

178, nbsp;nbsp;nbsp;216, 2g3.


— 326 -

-ocr page 505-

Godefroi, M. H., 124, 21. Godefroij, L. J., 56*, 57. 81, 82.nbsp;Goltstein, W. van, passim, 3*.nbsp;Gorkom, K. W. van, iig*, 136,nbsp;186.

Gortchakoff, 80, 121. Granville, 274.

Groen van Prinsterer, G. 24. Groeneveld, H., 315*.nbsp;Guillaume, 61, 281.

Haakman, J. A., 128, 155, i57. 163I4, i6g, IJ4, lyg, 181, 184,

m-

Habib Abdoer’rahman Alzahir, ,32,39/41,78,105,13617,140II,

143, I49I50, 153,156,159I60, 163I4, 166i6g, 171, 173, 176,nbsp;180, 184I5, 188, ig2, ig4, 257.nbsp;Hagen, J. H.,-r25*.

Hare, A., 19.

Harencarspel, G. G. van, 244*. Hartsen, C., 87.

Hasselman, J. J., 38*, 52. Hasselt, A. L. van, 295*.

Haus, J. F., 70, 75*.

Heemskerk Azn., J., nbsp;nbsp;nbsp;74,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;17,

I44I5, 2I2j3, 236, 252, 304. Heim, H. J. van der, 162, 20, 213,nbsp;3II'

Hell, W. H. van der, 94/95, 251*.

Hemert, F. Junius van, 244. Hendrik,Prins, 158, loi, 117,152,nbsp;175, 203, 205.

Hennij, G. Th. H., 64, 20*, 73, 81, 83, 104, iig, 143—145, 147,

175, 233, 298.

Heutsz, J. B. van 44.

Heijden, K, van der, passim 50*.

Heydenrijk, C. J. A., 218. Hoesin, T., 79.

Hoëvell, W. R. van, 52*, igs, 204, 2og.

Hoeven, H. A. A. des Amorie van der, 120, ig2, 218, 220,nbsp;248, 2g5, 314.

Hoeven, A. Pruys van der, 44, 49/52, 55/60, 64, 66, 67, 70,nbsp;72/3, 83*, 8g, 105, 204, 211,nbsp;215,220,224I5, 234,23gl40,246,nbsp;250/z, 256, 258, 266j27i, 276,nbsp;27g, 283, 28gjgo,2g3—2g5,304,nbsp;308.

Hogendorp, D., 5, 79, 137.

Hooft, zie Corver Hooft.

Houten, van i8g.

Houten, S. van, 115, 314.

Howlett, G., 21, 134.

Hubrecht, 283

Idenburg, A. W. F., 86.

Idzerda, W. H., 314-

Insinger, H. A., 130, 77, 247, 25g.

’s Jacob, F., 68, 71, 105, 116, 141, 310*, 311—313, 316, 318Ig,nbsp;321—323.

Jacobson, igg.

Jager, i8g.

Jong, W. H. de, 48*.

Junghuhn, F. W., 33.

Kappeijne van de Coppello ,J., 45, 136, 212, 216, 218, 241, 268,nbsp;285, 2g5.

Karnebeek, P. C. van, 311.

Kauffmann, G. Ph. J. 67/9, 72/3.

Keizer van Duitschland, 130.

Kerkwijk, J. J. van, 116.

Kerner, 33.

Kesteren, C. E. van, 86, 107, 128, 165, 174, i7g, 318.

Keuchenius, L. W.C., 122, 115*, 232, 247, 252, 274, 314, 324.

Kinderen, T. H. der, 65, 68/9, 72, 91, loi, 103, 122, 152/3,nbsp;54*, 71, 72, g6, igi, 245, 280,

324.

Kip, W. F. van Erp Taalman, 18, 213.


327

-ocr page 506-

Klerck, G. J. G., 74, 213, 308. Kniphorst, J., 123*.nbsp;Knottebnelt, G. Th., 147, 208*.nbsp;Kock, H. M. de, 72*.

Kolff, 260.

Köfiler, j. H. R., '/3*.

Kraal, P. F., 114*.

Kroesen, R. C., 34, 39, 50*, 54, 60, 89, 98, 109.

Kroesen, T. C. 60, 109*110, ii3l4-

Kroesen, W. E., 76*. Kroonprins, ii'^.

Krupp, 189.

Kun, van der, 160.

Kuyper, a., 182, 268.

Kwala, radja, 61.

Laging Tobias, Ph. F., 32*, 24'j. Laméris, j., 318.

Lampasey, T., 30, 188. Lansberge, J. W. van, passim 3*.nbsp;Lavino, G., 72, 277.

Ledeganck, H. Th. M., 232. Leeuwen, W. J. J. Docters van,nbsp;75*, 160.

Lenting, L. E., 238, 303.

Leo XIII, 86.

Levyssohn Norman, H. D. 65/6, loi, 103/6,108/110,113,29*/ro,

35—37 . 47. 71. 73. 83. 90. 96, 2J7, 123, 213, 223, 280.

Lier, J. P. van 56, 237*.

Lith, P. a. van der 284.

Loeff, H. C. Verniers van der, 116.

Longbattah, imam van, 61, 234, 246.

Loudon, J., 87, 102/s, 108/9, 57*. 81, 207, 280.

Lucardie, ios/6.

Lutgert, H. 131.

Luyben, a. F. X., 216, 219.

Lijnden van Sandenburg, C. Th, van, 34I3, 87, 212I3, 218, 226,nbsp;232, 238, 240, 279, 313, 324. .nbsp;Lijnen, J., 92.

Maarschalk, D., 160, 163/5, 44*, 62, 79,81, 93, zoo, III, 120,129,nbsp;134. 171. ^89, 241, 273, 3oo\i,nbsp;309, 312, 319.

Mackay, AE., 218, 283.

Maclaine Watson, 96, 282. Mac Mahon, 46, 49.

Malang, regent van, 229.

Malèm, T. M. Nja, 35.

Maria van Pruisen, Prinses, 152.

Medomo, 25.

Mees, zie Alting Mees.

Meureudoe, radja van, 36.

Meijer, H. F., 34, 74l5*. 187,

304. 303-

Michielsen, L. j. j., 93*, 119, 142.

Millard, J,, 33.

Mirandolle, C. j. F., 115, 129/30, 120, 204, 216, 218, 244, 283,

295. 314-

Modderman, A. E. J., 211, 261, 267, 279, 286, 316, 324.

Moens, a., 247.

Moens, j. C, Bernelot, 79*-Moore, van der, 194.

Mooyen, 105.

Motke, P. H. B., 147, 47*, 208. Murray, E., 20.

Mussghenbroek, S. C. J. W. van, 23*. 277.

Mijer, P., ioi, 134, 49*, 76, 77, 207, 321.

Naamen van Eemnes, a. van, 213-

Napoleon, 269.

Nederburgh, S. C. H., 66, 91, 71*, 106, 108, 287, 309, 311,


328

-ocr page 507-

Netscher, E., 44, 72. 90. 36*, 71 73, g6, 10,8 204, 203, 238.nbsp;Neve, G. P. de, 30, 32, 38, 41, 43,nbsp;4*, 42, 44, 48, 73. 82, 85, 115nbsp;126, i2g, 155,187,223, 276,313.nbsp;Nierstrasz CJz., J. L., 232.nbsp;Nunen, J. P. Th. VAN 133*-Ockerse, G. P. J., 115*-Oldenhuis Gratama 149.nbsp;OVERBECK, G. VON, IQ, 20, 122,

158, 215, 238, 23g, 274.

Ovens, 279.

Paauvv, L. de, 56, 74I5*, 257. PaHUD, C. F., 122, 207*.nbsp;Palmerston, 75, 274.

Panhuys, W. E. van, 262. Pannekoek, G. H., 287*, 302.nbsp;Pannekoek, J. H., 69, 223*.nbsp;PaULIJ, D. L. F. DE, 109, II*.nbsp;Paya, T., 61, 234.

Pedir, hoofd van, 177¦

Pel, J. L. J. H., 29/32, 59, 66, 72, 5*. 15, 2'7, 246, 249, 257.nbsp;Pfeiffer, K. L., 74I5*, 107, 108,

m-

PiTT, 4g, 77-Plus IX, 81.

Ples, D., ios, 106, 103. Pólém,Panglima, 40, 61, ig, g8,

105, 137. 156, 177. 186, 188,

234, 246.

Poolman, 160.

Poortman, K. A., ioi.

Putte, I. D. Fransen van de, 96, 100—102, 104, iis, 122, 124,nbsp;134, 161, 12*, 21, 26, 36—38,nbsp;61, 8g, II5, 120, 180, ig4, 202,nbsp;204, 208, 216, 238, 244, 270,nbsp;'280, 303, 315.

Raedt van Oldenbarneveld, C.

H. A., 72*, i2g, ig8.

Raffles, Th. S., 5, 19.

Rappard, W. van, 26*, 32, 72, 84, g6, 100, 104, 108, 232.

Ratoe, Pangeran, 247.

Rauws, 320.

Ravenswaay, 105, 106,

Read, 12.

Rees, O. van, passim 47*. Reuter, 106, ig3, ig4, 236.nbsp;Reuther, A. e., 213, 241, 230,nbsp;261, 324.

Riedel, J. G. F., 232*. Rochemont, J. I. DE, 6, 9, 12.nbsp;Rochemont, P. R. de, 126*.nbsp;Rochussen, J. J., 25, 159, JPo.nbsp;Rochussen, W. F., 213.

Roëll, J., 311.

Roo VAN Alderwerelt, J. K. H.

DE, 133, ig3, 202, 203. Rubattino 21.

Rutgers van Rozenburg, J. W.

H., 246, 304, 318.

Sagihoofd der XXV moekims, 260, 267.

Salisbury, 106, 158, 238. Samalanga, radja van, 35, 260.nbsp;Sandberg, J. A., 286.

Saxen Weimar Eisenach, K. B. VAN, 72*.

Schalk, J. C. J. van der, 123*, 154-

Schafer, C., 73*.

ScHEEMAKER, L. DE, 36, 4I*, 30, 60.

ScHIFF, D. W., 71*. Schimmelpenninck van Nijen-HUIS, R. J., 231.

Schmidt auf Altenstadt, J. G.

O. S. VON, 142*.

ScHOMERus, R. H., 63, 2g6, 3og. Schouwaloff, 121.

Schram, M. J., 13*, 14.

SCHRIECK, P. G. J. van der, Tpj. Schuilenburg, J. H., 142*.nbsp;ScHULTZE, K. F. 107*.

Sefoek Pacha, 86.

Senn van Basel, W. H., g8, 116.


— 329

-ocr page 508-

Sharp Stewart, i8g.

Siak, sultan van, 97, T59. ^^4-Simpang Oelim, radja van, 39, 59, y8, g8, T17.

SiNGA MaNGARADJA, I05.

Six, J. D., 211.

Six, W., 213, 218, 240, 26g.

Sloet van de Beele, L. A. J. W., loi, 107.

Snouck Hurgronje, C., 44, 62. SoELOE (Solok), sultan van, 20,nbsp;122, 215.

Soesman,94, 244, 252.

Sol, a., 42, g8*, 184, 25g, 278. Sprenger van Eijk, j. P., 65, 69,nbsp;86, 116, 147, 31*, 41, 46I7, 62,nbsp;65, 104, log, iig, 136, 142, 176,nbsp;I7g, 181, 201, 208, 223/4, 244/5,nbsp;302.

Stibbe, 68.

Stieltjes, T. J., 117.

Storm But sing 160. Stortenbeker, W., 277*.

Stuers, E. P. E. de, 18.

Stuers, F. V. H. A. DE, 3, 72*, Stuers, J. J. L. de, 72*.

Swart, A. J., 34, 3^,* 52. Swieten, j. van, 29, 5*, 6, g, 12,nbsp;51, 72, 8g/go, 115,158,168, 24g,nbsp;252, 25g, 274.

Taalman Kip, zie Kip.

Taha, J06, 235, 247, 278.

Tak van Poortvliet, J. P. R., 115, 216, 218, 285, 2g5, 308.nbsp;Ternate, radja van, 25, 56.nbsp;Teunom, radja van, 61.

Teupken, W. F., 147, 208*.

Tex, C. j. A. den, 206*. Thorbecke, j. R,, 102, 134.nbsp;Tidore, radja van, 25, 26.nbsp;Tienhoven, G., 97, 216, 218.nbsp;Tjadeh, imam van, 48, 52.nbsp;Tjoemboh, T., 61.nbsp;Tjondronegoro, R. M. A, A., 94.

Torrey, j. W., 19, 20, 122. Trakranen, N., ioi, 134.

Trip, J. Sibenius, 69, 149, 7*, 20, 26, 38.

Troemon, regent van, 307. Tromp, C. C., 71*.

Turkije, sultan van, 106, 117, 136, 137, 165.

Twist, A. J. Duymaer van, 159, 216, 238, 259, 321.

Verheyen, j. B. a. j. M., 218. Verniers van der Loeff, H. C.,nbsp;116.

Verploegh, a. Fitz, 103, 125*, 197.

Verschoor, 324.

Verspijck, G. M., 5*, 149, 180, 183, 252, 25g, 274.

Veth, 170, 264.

Victor EmANUEL, 61.

Victoria, 75.

ViNKHUYZEN, 295.

Visser, W. M., i8.

Vissering, S., 213, 240, 261, 268, 270, 286, 3og, 316.

Vliet, L. van Woudrichem van, 86, i8g, 238.

Vorstenlanden, sultans der, 255. Vries Azn., G. de 216.

Vriese, W. F. L. de, 17ig-Vrij, J. E. de, 33*. 79-Waal, E. de, i, 81, 99—loi. 119, 122, 150, 161, 55*, 65, 102,107,nbsp;215. 321.

WaDDINGTON, 210.

Wal, j. de, 26*.

Waldorp, J. A. A. 158, 23/4. Wallon, 61, 277, 281.nbsp;Wattendorf, a. j. B., 236*.nbsp;Webber, 21, 134.

Weitzel, a. W. Ph., 74, 5*. Wessel, L., 266*.

Westenberg, 21.

Whitton, N. H. W. S., 73*.


330

-ocr page 509-

Wickers, H. O., i35lt; 3ii-WiGGERS VAN KeRCHEM, G. B., 30, 31, 17*, 107, 115, 175, 193,nbsp;259-

WiLHELMINA, J, 2g8.

Willem I, 182.

Willem III, 31, 32, 41, 52/54, 58, 67, 70, 73/4- 92, 107, 116,nbsp;149, 7. ^4—17, 19, 23—26,nbsp;30—32, 36/7, 60, 73, 91, 117,nbsp;135, 144—146, 161, 172, 174I5,nbsp;192, 195/6, 202, 208, 212, 214,nbsp;216/7, 219221, 225, 232, 240,nbsp;246, 250, 269, 271, 289, 291,nbsp;296, 298, 304, 306, 313, 321,

323, 324-

Willem, Prins, 117.

WiLTENS, H. M. Andrée, 58, 65, 116, 47*, 52, 71, 72/3,96,100,nbsp;104106, 108.

WiNTGENS, Vk^., 8, 12,76,87, 193, 194, 244.

WlJCK, H. VAN DER, 4I*, IO4, II9, 136, 214, 234/5, 250, 262, 276,nbsp;280, 285, 298, 313, 319.

WlJCK, C. VAN DER, 159.

Zimmer, 33.

ZuYLEN, G. E. V. L. VAN, I94* ,205. ZuYLEN VAN NiJEVELT, J. Ph. J. A.nbsp;VAN, 210*.

ZijLL DE Jong, Th. J. A. van, 5*. ZijLL DE Jong, van, 104/106.


331

-ocr page 510-

REGISTER VAN AANGEHAALDE GESCHRIFTEN

Albers, A. Baud en Thorbecke; 1847—1851. Utrecht, 1939-

Alting Mees. De Indische begroeting i.v.t. de Indische belangen. ’s-Gravenhage, 1877.

Bannink, J. C. A. Grepen uit den Atjehoorlog. Orgaan van de Neder-landsch-Indische Officiersvereeniging; afl. Mei 1939.

Beaufort, J. A. A. H. de. Vijftig jaren uit onze geschiedenis. 1868—1918.

Beek, A. W. K. ter, De vier eerste jaren van den Atjehoorlog. 's-Gra-VENHAGE, 1883.

Berg, N. P. van den, Mist het protest tegen de ,,Bijdrage” een op recht en billijkheid steunenden grondslag? Batavia, 1878.

Borel, G. W. F. Onze vestiging in Atjeh, critisch beschreven. 's-Gra-venhage, 1878.

Broersma, R. De Oostkust van Sumatra. Batavia—Deventer, 1919— 1922.

Brugmans, I. J. Geschiedenis van het onderwijs in Nederlandsch-Indië. Groningen—Batavia, 1938.

Burger, D. H. De ontsluiting van Java’s binnenland voor het wereldverkeer. Leiden, 1939.

CoLijN, H. Nota’s Politiek beleid en bestuurszorg in de Buitenbezittingen. Batavia 1907—1914.

Cremer, J. T. Een woord uit D'eli tot de Tweede Kamer van de Staten-Generaal. Amsterdam, 1876.

Damsté, H. T. Atjehhistorie. Koloniaal Tijdschrift, 1916.

Eigenhaard, 1881. Anoniem artikel over Van Lansberge.

Eindresumé van het bij Gouvernementsbesluit van 10 Juni 1867 no. 2 bevolen onderzoek naar de rechten van den Inlander op den grondnbsp;op Java en Madoera.

Eindresumé van het bij Gouvernementsbesluit van 24 Juli 1888 no. 8 bevolen onderzoek naar de verplichte diensten der Inlandsche bevolking op Java en Madoera (gouvernementslanden). (Samengesteldnbsp;door F. Fokkens. 1903).

Furnivall, J. S. Netherlands India, a study of plural economy.

Gerretson, C. Geschiedenis der Koninklijke, III, 1942.

GobÉe, E. Politiek beleid ten aanzien der Buitenbezittingen. Koloniaal Tijdschrift 1917.

Handelingen der Staten-Generaal.

— 332

-ocr page 511-

Hoeven, A. Pruys van der, Mijne ervaring van Atjeh. ’s-Gravenhage 1886.

Hooyer, G. B. Krijgsgeschiedenis van Nederlandsch-Indië. 1811—1894. ’s-Gravenhage—Batavia, 1895—1897.

Kalff, S. Mr. J, W. Van Lansberge. Indische Verlofganger, 22 Maart 1929.

Kat Angelino, A. D. A. de. Staatkundig beleid en bestuurszorg in Nederlandsch-Indië. ’s-Gravenhage, 1929.

Kesteren, C. E. van, Nederland’s belangen en Indië’s grieven. Leiden, 1878.

Kielstra, E. B. Beschrijving van den Atjehoorlog. ’s-Gravenhage 1883

—1884*

Kiers, J. De bevelen des Konings. Utrecht 1938.

Klein, J. W. de. Het Preangerstelsel (1677—1871) en zijne nawerking. Leiden 1931.

Klergk, e. S. de, De Atjehoorlog 1. ’s-Gravenhage. 1912.

id. History of the Netherlands East Indies. Rotterdam 1938.

Koloniale Verslagen.

Kreemer, j. Atjeh. Leiden, 1922—1923.

Laging Tobias, P. F. Phrasen en feiten. Amsterdam 1886.

Mollema, j. C. Geschiedenis van Nederland ter zee. Amsterdam 1939— 1942.

Oranje, D. J. P. Het beleid der commissie-generaal. Utrecht 1936.

Ottow, S. j. De oorsprong der conservatieve richting. Utrecht 1937.

Rees, D. F. W. van. Nota over de conversie van communaal in erfelijk individueel grondbezit op Java en Madoera. Batavia 1902.

Reitsma, S. A. Gedenkboek der Staatsspoor- en tramwegen in Neder-landsch-Indië. 1875—1925. Weltevreden. 1925.

Rengers, W. J. van Welderen, Schets eener parlementaire geschiedenis van Nederland, 1849—1891. ’s-Gravenhage, 1918.

Rhede van der Kloot, M. A. van, De Gouverneurs-Generaal en de Commissarissen-Generaal van Nederlandsch-Indië. 1610—1888.nbsp;’s-Gravenhage 1891.

Roghemont, J. I. DE, Wat hebben partijschappen van onzen Atsjinoorlog gemaakt? Haarlem, 1876.

Snouck Hurgronje, C. De Atjèhers. Uitgegeven op last der Regeering. Batavia—Leiden, 1893.

SoMER, J. M. De Korte Verklaring. Utrecht 1934.

Vestiging, doorvoering en consolidatie van het Nederlandsch gezag in Nederlandsch-Indië.

Stapel, F. W. De Gouverneurs-Generaal van Nederlandsch-Indië in beeld en woord. Den Haag 1941.

Swieten, J. van, De waarheid over onze vestiging in Atjeh. Zaltbom-mel, 1879.

333

-ocr page 512-

Trenité, G, J. Nolst, Inleiding tot de agrarische wetgeving van het rechtstreeks bestuurd gebied van Nederlandsch-Indië. 2e druk,nbsp;Utrecht 1942.

Verspijck, G. M. Generaal van Swieten en de waarheid. ’s-Graven-hage i88o.

Veth, P. J. Java Geographisch, ethnologisch, historisch. Haarlem

Vliet, L. van Woudrichem van, Stoomspoorwegvervoer op Java; memoriën desbetreffende ingediend en toegelicht. 1861.

Waal, E. de. Onze Indische Financiën. ’s-Gravenhage 1876—1884.

Weyerman, A. W. E. Geschiedkundig overzicht van het ontstaan der spoor- en tramwegen in Nederlandsch-Indië. Batavia, 1904.

^WiNCKEL, L. F. A. De militaire loopbaan van den luitenant-generaal K. van der Heijden. Utrecht, z.j.

334

-ocr page 513-

- '■* ■■■• '■gt;'‘ ^ • lt;' ._■ '^ .1' - -



::.\.yy


^lt;-'y â–  â– 



t -y ^




-'..Jiiv


. t -




â–  , ' (


’■vir. nbsp;nbsp;nbsp;’’ .


â– i^im


gt;_


V

•V nbsp;nbsp;nbsp;'o


' S. (, -



-ocr page 514-




-ocr page 515-


-ocr page 516-

i

. * A: V

:-y:-ya nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'¦' .

1

i




f


C’-



'i



f

^ !


quot;r-


V nbsp;nbsp;nbsp;.¦!


t-i- ' nbsp;nbsp;nbsp;¦ '


S.

f

h


f'



1

-ocr page 517-

^bctslöl „V^MzVchtH te

-ocr page 518-


.'F?


lt; . nbsp;nbsp;nbsp;V-,



'r r' â– â– 


-