-ocr page 1-

HERHALINGSFIGUREN IN HEX MALEISCH, JAVAANSCHnbsp;EN SOENDAASCH

Iht B. J. ÈIJLEVELD

-ocr page 2-





-ocr page 3- -ocr page 4- -ocr page 5-

HERHALINGSFIGUREN IN HET MALEISCH, JAVAANSCHnbsp;EN SOENDAASCH

EEN STILISTISCHE STUDIE

ACADEMISCH PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE LETTEREN EN WIJSBEGEERTEnbsp;AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT. OP GEZAGnbsp;VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS PROF. L. VAN VUUREN,nbsp;HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER LETTEREN ENnbsp;WIJSBEGEERTE, VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DERnbsp;UNIVERSITEIT IN HET OPENBAAR TE VERDEDIGENnbsp;OP VRIJDAG 16 APRIL 1943,

DES NAMIDDAGS TE 3 UUR

DOOR

BOELO JOHANNES BIJLEVELD

GEBOREN TE GOMBONG (NEDERLANDSCH OOST-INDIË)

BIJ J. B. WOLTERS’ UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ N.v. GRONINGEN - BATAVIA ^ 1943

-ocr page 6-

Lekker smaakt vleesch eerst, als men het kauwt en nog eens kauwt j Fraai is eerst een gezegde,nbsp;wanneer men het herhaalt en nog eens herhaalt.

Minangkabausche zegswijze.

AAN NINI

AAN MIJN OUDERS

-ocr page 7-

Bij het beëindigen van mijn proefschrift, dat een officieel verbreken van het contact met de Universiteit beteekent, voel ik mij gedrongennbsp;hoogleeraren en lectoren van de Vereenigde Faculteiten der Rechtsgeleerdheid en der Letteren en Wijsbegeerte te danken voor hun onderwijs. Niet alleen voor hun onderwijs, maar ook voor zooveel meer,nbsp;dat ik niet nader behoef te expliceeren. Wij, leden en oud-leden diernbsp;Faculteit, kennen de waarde van dat surplus, waarvan wij bij onzennbsp;toekomstigen loopbaan de vruchten zullen plukken.

U, Hooggeleerde Gonda, hooggeschatte promotor, dank ik in het bijzonder voor de leiding bij mijn eerste schreden op wetenschappelijknbsp;gebied, voor de warme belangstelling, waarmee U steeds mijn werknbsp;hebt doen vergezeld gaan, bovenal voor den critisch-wetenschappelijkennbsp;zin, dien U mij bijgebracht hebt.

Den Heeren Deenik, Emeis en Noordenbos betuig ik mijnen dank voor hun leerzame colleges.

Den beambten der Universiteitsbibliotheek ben ik zeer erkentelijk voor hun vriendelijke medewerking.

-ocr page 8-

MEEST GEBRUIKTE AFKORTINGEN.

mal. nbsp;nbsp;nbsp;Maleisch.

jav.

soend.

Ad.

Adriani Wdb. Ajoe IInbsp;Anzengrubernbsp;Bijdr.

Coolsma (Wdb.) Coster-Wijsman

Javaansch.

Soendaasch.

Adiparwa, oud-Javaansch prozageschrift, uitgeg. door H. H. JuYNBOLL, 's Gravenhage 1906.

N. Adriani, Bare'e-Nederlandsch Woordenboek, Leiden 1928.

SoEGiNG Tjakrasoewignja, Ajoe ingkang sijal II, Volkslectuur serie no. 904 a, Weltevreden 1930.nbsp;Lu. Anzengruber, Gesammelte Werke®, Stuttgartnbsp;1897—1898, X Bde.

Bijdragen tot de taal-, land- en volkenkunde van Nederlandsch-Indië, uitgeg. door Koninklijk Instituut voor taal-, land- en volkenkunde tenbsp;’s Gravenhage.

S. CooLSHA, Soendaneesch-Hollandsch Woordenboek®, Leiden.

L. M. Coster-Wijsman, Uilenspiegel-verhalen in Indonesië in het biezonder in de Soendalanden,nbsp;Diss. Leiden 1929.

Djawa

GR

Hik. Angk.

Djawa, tijdschrift van het Java-Instituut te Solo. J. F. C. Gericke en T. Roorda, Javaansch-Nederlandsch Handwoordenboek, vermeerderd ennbsp;verbeterd door A. C. Vreede m. m. v. J. G. H.nbsp;Gunning, 2 dln., Amsterdam, Leiden 1901.nbsp;Hikajat Angkawidjaja, Codex 3221 Universiteitsbibliotheek Leiden.

Hik. Indra Bangs. Hikajat Indera Bangsawan^ Volkslectuur serie no. 181, Weltevreden 1927.

Hg Th. nbsp;nbsp;nbsp;Hikajat Hang Toeah, G. K. Niemann, Bloemlezing

uit Maleische geschriften, Ie stuk®, 's Gravenhage 1906, pp. 1 vlgg.

Hooykaas nbsp;nbsp;nbsp;C. Hooykaas, Over Maleische literatuur. Leiden

1937.

Hooykaas Mal. Zak. Proza: C. Hooykaas, Modern Maleisch Zakelijk Proza, Groningen, Batavia.

-ocr page 9-

jav, pantoen H. O. (H. Overbeck), Pantoens in het Javaansch, Djawa X (1930).

Jonker nbsp;nbsp;nbsp;J, C. G. Jonker, Een oud-Javaansch wetboek

vergeleken met Indische rechtsbronnen, Diss. Leiden 1885.

Kab. nbsp;nbsp;nbsp;Si Kabajan, Volkslectuur serie no. 1018, Batavia-C.

1932.

Kapper nbsp;nbsp;nbsp;Siegfr. Kapper, Die Gesange der Serben, Leipzig

1852.

Kid. Sunda nbsp;nbsp;nbsp;Kidung Sunda, uitgeg. door C. C. Berg, Bijdr.

83 (1927) pp. 1 vlgg.

Kor. nbsp;nbsp;nbsp;J. L. SwELLENGREBEL, Korawa9rama, Een oud-

Javaansch prozageschrift, Diss. Leiden 1936.

Kunj. nbsp;nbsp;nbsp;De legende van Kunjarakarna, uitgeg. door

H. Kern, Verspreide Geschriften dl. 10, 's Graven-hage 1922.

Laj. Bab. nbsp;nbsp;nbsp;Lajang babasan lan saloka, Batavia 1883.

Loet. Kas. nbsp;nbsp;nbsp;Engka Widjaja, Wawatjan Loetoeng Kasaroeng,

Volkslectuur serie no. 1274, Batavia 1937.

Mal. Mag. nbsp;nbsp;nbsp;W. Skeat, Malay Magic, London 1900.

meisjesspelen Javaansche meisjesspelen en kinderliedjes, bew.

door H. Overbeck, bijl. Djawa XIX, afl. 2 vlgg.

Nag. nbsp;nbsp;nbsp;De Nagarakrtagama, uitgeg. door H. Kern, Ver

spreide Geschriften dln. 7 en 8,

Naw. nbsp;nbsp;nbsp;Mas Prijohoetomo, Nawaruci, Inleiding etc.,

Diss. Utrecht 1934.

Paeh dipp. nbsp;nbsp;nbsp;M. Hardjakoesoema, Paeh dipopotongan. Volks

lectuur serie no. 1002, Batavia-C. 1932.

Pam. nbsp;nbsp;nbsp;Kidung Pamahcangah, uitgeg. door C. C. Berg,

Santpoort 1929.

Pak Bandjir Soewignja, Pak Bandjir; Karsohatmodjo, Djamoe Toeroe, Volkslectuur serie no. 1219, Batavia-C. 1936.

Pant. Mei. nbsp;nbsp;nbsp;Pantun Mëlayu, ed. by R. J. Wilkinson and

R. A. WiNSTEDT, Singapore 1914, Mal. Lit. Series no. 12.

Pap. nbsp;nbsp;nbsp;Papers on Malay Subjects (Literature, Law etc.),

ed. by R. J. Wilkinson c. s.

100 Par. nbsp;nbsp;nbsp;Boekoe batjaan 100 paribasa djeung babasan.

Volkslectuur serie no. 9, 9 a, Weltevreden 1915.

Pert. I nbsp;nbsp;nbsp;A. St. Pamoentjak, Pertemoean I, Volkslectuur

serie no. 759, Batavia-C. 1932.

-ocr page 10-

VI

VI

Pig. Wdb. Radloff

Ram.

V. Ronkel Senggoetroenbsp;Serat Tj.

Sj. Bid. soend. soes.nbsp;Spat. Gramm.nbsp;Spat. L. en V.nbsp;Sri Tanjungnbsp;têka-tëkinbsp;TBG

TP

V. d. Tuuk VII

V. nbsp;nbsp;nbsp;d. Tuuk Mai,nbsp;Waw. Soel.nbsp;Wilk. I, II

W. nbsp;nbsp;nbsp;S. Djawinbsp;W. S. Soenda

Th. Pigeaud, Javaansch-Nederlandsch Handwoordenboek, Groningen, Batavia 1938.

Proben der Volksliteratur der tiirkischen Stammen Süd-Siberiens, gesammelt und übersetzt vonnbsp;W. Radloff, 1 Teil: Die Dialekte des eigentlichennbsp;Altai, Petersburg 1866.

Ramayana, Oud-Javaansch heldendicht, uitgeg. door H. Kern, 's Gravenhage 1900.

Maleische verhalen®, uitgeg. door Ph. S. van Ronkel, Weltevreden, Amersfoort 1930.

Dongèng djaman koena bab botjah wadon désa..., Volkslectuur serie no. 32, Batavia-C. 1911.

Serat Tjentini, uitgeg. door Raden Wirawangsa en M. Ardja Widjaja, din. V—VI, Batavia 1914.nbsp;Sjair Bidasari, uitgeg. door W. R. van Hoevell,nbsp;VBG XIX (1843).

J. J. Meyer, Proeve van Zuid-Bantensche poëzie, Bijdr. 5, V, pp. 469—503.

C. Spat, Maleische taal. Overzicht van de grammatica®, Breda 1931.

C. Spat, Maleische taal, Lees- en vertaaloefe-ningen^ Breda 1925.

Prijono, Sri Tanjung, een oud-Javaansch verhaal, Diss. Leiden 1938.

O. Dussek, Tëka-tëki, Singapore 1918, Mai. Lit. Series no. 14.

Tijdschrift voor Indische taal-, land- en volkenkunde, uitgeg. door Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, Batavia, 's Hage.

Th. Pigeaud, De Tantu Panggëlaran, Diss. Leiden 1924.

H. N. van der Tuuk, Maleisch Leesboek^ 7e stukje. Leiden 1935.

Leesb.: H. N. van der Tuuk, Maleisch Leesboek^® (Beberapa tjeritera melajoe), 's Gravenhage 1932.nbsp;R. Satjadibrata, Wawatjan Soelandjana, Volkslectuur serie no. 510, Batavia-C. 1931.

R. J. Wilkinson, A Malay-English dictionary, 2 parts, Mytilene 1932.

J. Kats, Serat warna sari Djawi®, Batavia-C. 1939. J. Kats, Warna sari Soenda I, Weltevreden,nbsp;Bandoeng 1922.

-ocr page 11-

INHOUD.

Biz.

§ 1. Herhaling van woorden, zinnen en zinsdeelen ..... nbsp;nbsp;nbsp;1

§ 2. Parallelisme, herhaling van eenzelfde zinsschema .... nbsp;nbsp;nbsp;9

§ 3. Anafoor, herhaling van woorden aan het begin van deelen

van een parallelisme................. 20

§ 4. Epifoor, herhaling van het laatste woord van het eene aan

het einde van het (de) andere deel(-en) van een parallelisme 31 § 5. Symploke, combinatie van anafoor en epifoor ..... 35nbsp;§ 6. Responsie, herhaling van één of meer woorden op eennbsp;willekeurige plaats in het eene deel op overeenkomstigenbsp;plaats(-en) in het andere deel van een parallelisme ... 36nbsp;§ 7. Woordopname, herhaling van het laatste woord van hetnbsp;eene deel aan het begin van het volgende deel van een

parallelisme................... . nbsp;nbsp;nbsp;39

§ 8. Parallelistische (inwendige) assonantie, herhaling van de vocalen van het eene woord in een ander woord op overeenkomstige plaats in een parallelisme .......... 43

§ 9. Evenredige assonantie, herhaling van een assonantie-verhouding van twee of meer woorden in het eene lid bij twee of meer woorden op overeenkomstige plaats in hetnbsp;andere lid van een parallelisme ............ 47

§ 10. Rijm, herhaling van de eindsyllabe van het laatste woord van het eene deel van een parallelisme in het laatste woordnbsp;van het andere deel van een parallelisme ....... 49

§ 11. Parallelistische alliteratie, herhaling van den beginklank van het eene woord in een ander woord op overeenkomstigenbsp;plaats in een parallelisme .............. 52

§ 12. Assonantie (Inwendige assonantie), herhaling van vocalen van het eene woord in andere woorden van hetzelfdenbsp;uitingsgeheel .................... 55

§ 13. Chiastische assonantie, herhaling van vocalen van het eene woord in een of meer woorden van hetzelfde uitingsgeheel,nbsp;maar in chiastische positie .............. 59

§ 14. Homoioteleuion, herhaling van den eindklank van het

eene woord in andere woorden van hetzelfde uitingsgeheel 62 § 15. Alliteratie, herhaling van den beginklank van het eene

woord bij andere woorden in hetzelfde uitingsgeheel . . 68

-ocr page 12-

VIII

VIII

§ 16. § 17.nbsp;§ 18.

Paronomasie, herhaling van den stam of wortel van het eene woord in een ander woord van hetzelfde uitingsgeheel .nbsp;Polyptoton, herhaling van een woord in een anderen vormnbsp;of naamval in hetzelfde uitingsgeheel .........

Klankwisseling, herhaling van woorden met verandering van klinkers in een verbinding of hetzelfde uitingsgeheelnbsp;Het fakir-miskintype, een verbinding van twee of meernbsp;woorden, waarbij de laatste een herhaling in logischen zinnbsp;is van het (de) voorgaande, en wel in synoniemen, comple-mentairen of antithetischen zin ............

Herhalingsfiguren bij eigennamen ...........

Slotopmerkingen ..................

Blz.


79

91

93

§ 19.

103

111

115

§ 20. § 21.

-ocr page 13-

§ 1. Herhaling van woorden, zinnen en zinsdeelen.

Teu lila doenoengan aivewe kabolosan, baoena mani mabëk. Tjek si Kabajan: Euleuh tjilaka, njimas paeh, Rigidig dipanggoel koe si Kabajannbsp;dibawa ka makam, bari tjeurik, sasambatna: Njimas paeh, njimas paeh!nbsp;Hier valt ons onmiddellijk deze herhaalde kreet op. Waarom herhaald?nbsp;Kon men niet volstaan met eenmaal? Dagelijks hooren wij om onsnbsp;heen herhaling van woorden en gezegden. Zit hier misschien iets achter?

Bij sterke gemoedsbewegingen, die een uitweg zoeken, blijkt dat de prikkel met één ontlading niet uitgewerkt is. Naarmate de prikkelnbsp;sterker is, moet zij ook meerdere malen ontladen worden. Wanneernbsp;deze opwindingstoestand zich in woorden uit, dan worden dezenbsp;woorden herhaald. Hierbij wordt niet nagedacht, men laat zich onbewust gaan. Iemand in nood roept: help, help, help, enz. Men heeftnbsp;hierbij niet bewust de bedoeling menschen te hulp te roepen. Na hetnbsp;vreugdevolle feit van de overwinning na een wedstrijd roept men:nbsp;We hebben gewonnen, we hebben gewonnen, enz., zonder dat men directnbsp;den opzet heeft anderen van dit feit in kennis te stellen. Wanneernbsp;men pijn heeft en dit niet aan anderen wil laten merken, onderdruktnbsp;men elke reactie. Zoodra men alleen is, is hier geen reden meer voornbsp;en zoekt men verlichting en opluchting door zich geheel te laten gaan.nbsp;jav. Ajoe II p. 55 Adoeh, adoeh! Awak . . . awak kowé, awak-awakkoe,nbsp;hem tinimbang kaja mengkéné, ah aloewoeng ora oerip. Eh, tinimbangnbsp;isin, isin kang banget gedéné, gedéné hem, ora loemrah banget, ah aloewoengnbsp;maha, aloewoeng dadia batang. Herhaling van een geheelen zin: jav.nbsp;VBG 44 p. 228 (Vorst Partasoedarma in een verliefde bui) Boengboengnbsp;nang bowèng mangoengkoeng, tjiloek bah. Boengboeng nèng bowèngnbsp;mangoengkoeng, tjiloek bah (in de tweede zin nèng i. p. v. nang). Wok-wok ketekoer, wok-wok ketekoer „kom mijn duifje, kom mijn duifje”.nbsp;Wanneer dergelijke voorbeelden in de litteratuur vrij schaarsch zijn,nbsp;heeft dit zijn oorzaak minder in de psyche van de volkeren, waarvannbsp;wij de litteratuur onderzochten, dan wel in het verschijnsel, dat ernbsp;een zekere ontnuchtering, objectiveering intreedt, wanneer men zijnnbsp;bevindingen op schrift stelt. Wanneer men stenografische verslagen

Soend. Kab. p. 24, 2 v. o.

-ocr page 14-

zou bezitten van de spreektaal, zouden wij meer adstructiemateriaal kunnen aanvoeren- Een bijzondere vorm van genoemde, impulsievenbsp;herhaling is de trigeminatie ^), die we in de magie, volksliederen, maarnbsp;ook in de omgangstaal en kindertaal aantreffen, soend. Kab. p. 11, 4nbsp;toeloeng! toeloeng! toeloeng! „help! help! help!” jav. Djawa XIV p. 230nbsp;jahoe ja Allah, jahoe ja Allah, jahoe akbar, Senggoetroe p. 12 Raranbsp;Senggoetroe angoenandika: 1, i, i, njata bagoes banget goesti Wiroennbsp;koewi, sadjegé oemoerkoe doeroeng weroeh wong bagoes kaja mengkom;nbsp;t. a. p, lo! lo! lo! jaji, daksawang boeta kaé kaja pada boengah^ temen,nbsp;pating galidro njedak maréné; W. S. Djawi p. 196, 14 lan sandjatanbsp;ageng moenja kaping tiga: goer, goer, goer!

Herhaling kan min of meer bewust aangewend worden om de aandacht te trekken. Wij hebben immers vaak den indruk, dat wij niet duidelijk genoeg zijn bij ons spreken ^). Wanneer de gespreksgenootnbsp;onwillig is, niet reageert, hameren wij er onze woorden bij hem in.nbsp;gr. Aristophanes, Pax 157 xt tcoicTi;, tI Ttoieï?. du. dialect Anzen-gruber, Werke 6, p. 144 ich kann nit. Jakob, ich kann nit. Goethe,nbsp;Clavigo, Werke 11, 87 Ich mass! Ich muss! fr. S. Monnier, Scènesnbsp;populaires (Paris 1846) 1, 108 Ne pleurez pas, mam’selle Olympe,nbsp;ne pleur ez pas. Servisch, Kapper 1, 8 Höre mich, o höre mich Sjwes-ditch Iwan. Tompakëwasch (dialect Minahassa) VBG 47 p. 62 timorööro-timorööro e kimukoko se kbko „ontwaak, ontwaak! gekraaid heeft denbsp;haan”, soend. Kab. p. 8, 12 (Kabajan, quasi pijn hebbend) adoehnbsp;aing, adoeh aing! Bijdr. 40 p. 50, 13 Owah, tjoba, Djompong, tejangkeun,nbsp;owah, geura tejangkeun. Beleefdheid en ontzag voor een hoogeren innbsp;rang leiden tot herhaalde verontschuldigingen: mal. Pap. II p. 57nbsp;(de otters bij koning Salomo) daulat toeankoe, ampoen toeankoe, beriboe-riboe ®) ampoen, sembah patik harapkan diampoen; Hg Th. p. 34 daulatnbsp;toeankoe sjah alam, patik hamba jang hina mohonkan ampoen dan karoenia,nbsp;beriboe-riboe ampoen ®), takoet patik sekalian hendak berdatang sembah;nbsp;djika diampoen doeli jang mahamoelia maka beranilah patik sekaliannbsp;berdatang sembah. In het Maleische kunstdicht komt herhaling voornbsp;als lyrische abundantie 1 2). Sj. Bid. p. 4, 21b—p. 5, 5b (een vader, die

1

0 Otto Weinreich, Trigemination als sakrale Stilform, Studi e materiali delle religioni IV, Roma 1927.

Echter ook hier hebben wij te onderscheiden de gevallen, waarbij alleen al de intensieve emoties, onder invloed waarvan wij spreken zonder dat wij opnbsp;de noodzaak t. o. v. den hoorder letten, tot herhaling drijven.

*) „Affektische Übertreibung”; E. Hofmann, Ausdruckverstarkung, pp. 1 vlgg.

2

Dit heeft zich ontwikkeld uit wat in gewone spreek- en omgangstaal leeft. Vergelijk onze liedjes als slaap, kindje slaap, etc.

-ocr page 15-

zijn kind in slaap sust) Boeah hati, tidoerlah toean / Tidoerlah njawa, tidoer anakanda j Tidoer tjahaja mata ajahanda j Djanganlah sangatnbsp;bertjintakan hoenda j Hendak dibawa boekannja moedah / Tidoerlah anakanda tjahaja makota / Anak ajahanda, bidji mata / Tinggalmoe djangannbsp;sangat bertjinta / Koeserahkan kepada Toekan Semesta / Tidoerlah anakanda hoelang hoeloe / Biarlah ajahanda berdjalan dahoeloe /. jav.nbsp;Ajoe II p. 46, 19 O soekoer, Minah, soekoer ..o. c. p. 48, 7 ora,nbsp;ora Minah, ora dadi apa „nee, nee, Minah, 't doet er niet toe”,nbsp;soend. Bijdr. 40 p. 59, 10 adeuh, gampang, raka, gampang; W.S. Soendanbsp;p. 106, 25 geuning Bosètèk kènèh, Bosètèk kènèh baè! „kijk, ’t is nognbsp;steeds B., 't is nog steeds B.” (tegen iemand, die overtuigd moetnbsp;worden, dat zijn naam, die veranderd was, nog op hetzelfde neerkwamnbsp;als zijn oude naam Bosètèk). Chiastische herhaling kan nog nadrukkelijker werken. Op de onderdeelen van een mededeeling kunnennbsp;immers op deze wijze, doordat ze beurtelings voorop geplaatst worden,nbsp;in het bijzonder de aandacht gevestigd te worden, ital. (roep van eennbsp;koopman in Napels) tre campane sette lire! sette lire tre campane!nbsp;Tompakëwasch VBG 47, p. 61 Waïlan aitantua a se tou ico pangari-ngarian / Ico pangari pangiran e tou ambawo in tandh, „o machtigenbsp;(góden), de menschen steunen op u, op u steunen de menschen”.

Een derde vorm van herhaling is de zg. malende Wiederholung ^), die dient om de intensiteit, den duur van de handeling concreet-aan-schouwelijk voor te stellen: De hooge tjemara’s voor de residentiehuizennbsp;wuiven en wuiven, voorzichtig en zacht ^). De herhaalde woorden volgennbsp;hier noodwendig onmiddellijk achter elkaar, du. ich such’ und suchenbsp;und kann nichts finden. In Bulgaarsche volksdichten komt deze herhaling vaak voor: Murso nimmt hervor die Flöte, blast und blast aufnbsp;seine Flöte ®). Assyr.-babyl. Da laufen sie um ihn herum, laufen um ihnnbsp;herum die Götter, laufen um ihn herum die Götter, seine Vdter, laufennbsp;um ihn herum die Götter ^). soend. Kab. p. 44, 6 mitohana ret deui-ret deui ngareret koe djoeroe panon ka si Kahajan „zijn schoonvadernbsp;keek opnieuw en keek opnieuw langs zijn ooghoeken naar Kabajan”;nbsp;Paeh dipp. p. 27, 7 mas Dirman pok deui-pok deui ngomong kitoe. Innbsp;pantoens: jav. pant, n® 22 Tak oekiri, tak oekiri / Nèk boendel, pena

*) E. Hofmann, Ausdruckverst., Cap. I.

ScHiEPEK, Der Satzbau der Egerlander Mundart II, Prag 1908, pp. 530 vlgg. Henri Borel, Wijsheid en Schoonheid uit Indië^, Amsterdam, p. 9.nbsp;Bulgarische Volksdichtungen, übersetzt von Ad. Strausz, Wien undnbsp;Leipzig 1895, p. 140.

Jensen, Keilinschr. Bibl. 6, 1, 24, 64.

-ocr page 16-

oengkal j Tak pikiri, tak pikiri / Nèk njoendel, pena tinggal //. Op Indonesisch taalgebied is dit verschijnsel over het algemeen gegrammati-caliseerd: de verdubbelingsvormen duiden o. a, immers het begrip, door het grondwoord uitgedrukt, in intensieven vorm aan.

Herhaling kan ook het gevolg ^ijn van denkeconomische tendenzen. Het verhaal of betoog kan niet linea-recta afgewikkeld worden, mennbsp;moet zoo nu en dan even rusten, even recapituleeren: hij deed dit;nbsp;toen hij dit gedaan had, deed hij dat ^). ned. (wanneer een volwassenenbsp;tot een kind spreekt ^), i. c. moeder tot kind:) eerst gaan wij zelf etennbsp;en als wij gegeten hebben, dan gaan wij de eendjes voeren, Karo-Batakschnbsp;VBG 56, 1 (1907) p. 64 ngèrabi kita lëbe bibi, nina si Bëru Dayang,nbsp;Enggom dung juma i-rabi bëru, nina Sarindu Tubuh. Di ënggo i-rabi,nbsp;i-tabahi, nina Bëru Dayang. Di ënggo tabah, i-ërdah, nina si Bërunbsp;Dayang. Di ënggo i-ërdah, i-suluh, nina, di ënggo i-suluh, i-angkut,nbsp;nina, di ënggo i-angkut, i-lingke, nina, di ënggo i-lingkë, i-ërdangi, ninanbsp;si Bëru Dayang „Laten wij eerst het onderhout gaan kappen, tante,nbsp;zei B. D. 't Onderhout van den akker is gekapt, meisje, zei S. T.nbsp;Als ’t onderhout gekapt is, dan moeten de boomen geveld worden,nbsp;zei B. D. Als de boomen geveld zijn, moeten de takken afgehouv/ennbsp;worden. Als de takken afgehouwen zijn, moet er gebrand worden,nbsp;zei ze. Als er gebrand is, moeten de onverbrande resten op hoopennbsp;gesleept worden. Als de onverbrande resten op hoopen gesleept zijn,nbsp;moet de grond van wortels etc. gezuiverd worden, zei ze. Als de grondnbsp;van wortels etc. gezuiverd is, moet het veld bepoot worden, zei B. D.”nbsp;mal. Hik. Angk. p. 22A Maka laloe santaplak. Soedah santap sirihnbsp;maka laloe kata sangpraboe A, itoe. Vaak bij de stereotype beschrijvingennbsp;van eet- en drinkfestijnen, bv. Hik. Angk. p. 22B ... dan segala radja^nbsp;itoepoen santaplah. Setelah soedah santap maka minoeman diperidarkan

^) Verwant is het verschijnsel van het gebruik van stopwoordjes („Flick-wörter”): du. (dialect) Dat kan wol wesen, segg ik, dat he krank is, segg ik, etc. In een Karo-Bataksch volksverhaal VBG 56, 1 (1907) p. 60 E, pulahina aginanbsp;ka lau. E, kalak mombak kahe^, iya mombak koW. E, masir miya ku, tapin dilaki.nbsp;E, 'nggawang iya ku rumah, 'nggawang kutëruh karang etc. „Wel, zij liet haarnbsp;broertje los in het water. Wel, anderen drijven met den stroom mee, hij dreefnbsp;tegen den stroom op. Wel, hij spoelde aan land bij de badplaats der mannennbsp;Wel, hij kroop naar het dorp, hij kroop onder het huis”. Door veelvuldig gebruiknbsp;is dit stopwoordje e vrijwel tot voegwoord uitgesleten.

“) Vele primitieve taalverschijnselen duiken op in de taal van meer ontwikkelden, wanneer zij tot minder ontwikkelden spreken, zelfs meer dan in de taal der minder ontwikkelden onderling. In het eerste geval wordt er immersnbsp;naar gestreefd zoo duidelijk mogelijk te zijn.

-ocr page 17-

oranglah, Setelah soedah makan dan minoem itoe maka . .Hik. Angk. p. 22B—24A (beschrijving van het maken van morgentcilet) .., sertanbsp;pergi mandi. Setelah soedah mandi maka laloe santaplah. Setelah soedahnbsp;santap maka laloe memakai selengkap pakaian. Setelah soedah lengkapnbsp;maka ... Ongeveer gelijkluidend is de passage Hg. Th. p. 52, 8, waarinnbsp;Hang Djebat gebruik maakt van de toiletbenoodigdheden van dennbsp;vorst, soend. (Bantënsch dialect) TBG 56 p. 78 Tëroes balik ka imahna.nbsp;Barang datang,... jav. TBG 31 p. 48 Ingkang sinoehoen kangdjengnbsp;soeltan woengoe gone saré bandjoer sembajang ngisa. Bakda sembajangnbsp;ora soepé anjiosaké karsané ... Zelfs in poëzie als de kidung: Bijdr. 23nbsp;(1876) p. 14 (Balineesche kidung) Sampan surup sang hyang suryd jnbsp;wengi dawuh tigd mangkin j hanadah sird sang katong / kalih hidd radennbsp;galuh I kalaivan sri pramiswaryd j rantënadji / sampan sami anadah //nbsp;sawasé mangkin anadah / kawuwasan raden dewi / manggah dane ringnbsp;pataron / „eenigen tijd na zonsondergang / ongeveer ten tien ure /nbsp;gebruikte de koning het avondmaal / met de koningin, de prinses / ennbsp;de gemalinnen van den tweeden rang / Zoodra de maaltijd afgeloopennbsp;was II nadat de maaltijd aldus was afgeloopen / begaf de prinses zichnbsp;naar de slaapkamer /” (in het tweede vers wordt de herhaling nognbsp;eens herhaald). Dezelfde tendenz is merkbaar aan het gebruik vannbsp;voegwoorden als mal. setelah soedah maka ..., setelah itoe maka ...;nbsp;jav. barang wis rampoeng bandjoer (bv. TBG 31 p. 55); soend. sanggeasnanbsp;kitoe (bv. TBG 56 p. 79), geas kitoe etc.

Primitieven gebruiken graag een omhaal van woorden; geen détail ontgaat hun. „Der gefühlvolle Anteil an Menschen und Dingen” isnbsp;de bron van de zg. „epische Breite” ^). mhd. Diokletians Leben p. 134nbsp;So anser Herre wil slaffen gan / In dem Tage als er pfligt / Und nider annbsp;das Bette geliget / Und er entslaffet schiere „wanneer onze meesternbsp;inslaapt”. In de Badoejsche pantoenverhalen ontmoeten wij vele voorbeelden, o. m. Bijdr. 40 (1891) p. 62, 25 Soemping damping dongkapnbsp;datang / goeroedag ka nagara Pasir Batang / datang ka djaba koeta j dërnbsp;ngadëgkeun deai papanggoengan / gek tjaralik di papanggoengan / ngabarisnbsp;para pawistri / ngadjadjar para ponggawa „hij arriveerde, kwam nadernbsp;bij, bereikte, kwam aan in / stormde binnen het land Pasir Batang /nbsp;kwam buiten de stad aan / richtte een koepelvormige verhooging op /nbsp;ging zitten op deze verhooging / de edele vrouwen gingen in rijennbsp;bitten / de ponggawa's schaarden zich in gelederen /”, (= „hij kwamnbsp;haastig aan buiten de stad P. B., richtte een k. v. op, waar de edelenbsp;vrouwen en ponggawa's gingen zitten”), mal. v. d. Tuuk Mal. Lsb.

0 Scherer, Litt. Gesch., p. 166.

-ocr page 18-

p. 5, 10 harimaapoen pergüah kepada soeatoe doesoen, dilihatnja seorang kanak^ bermain-main, penoeh dengan pakaiannja, laloe ditangkapnja oléhnbsp;harimaa itoe dan ditanggalkannja segala pakaian kanak^ itoe, laloenbsp;diambilnja, dïbawanja poelang; Hik. Angk. p. 85B Kelakian makanbsp;terseboetlah perkataanja Kasat berdjalan. Maka sampailah pada anak-radja? jang empat poeloeh itoe serta menjembah. Maka laloe ia memberinbsp;soerat itoe serta disamboetnja oléh anak-radja jang bernama Koedanbsp;Ginangoen itoe serta diboekanja, maka laloe dibatjanja ..Spat L.nbsp;en V. p. 3 (een vliegergevecht) Maka lajang^ radja Ahmad poen berde-katlah dengan lajang^ Hang Isi Pantas, laloe bergésél, maka tali lajang^nbsp;radja Ahmad poen poetoeslah, hanjoet ke-Tandjoeng Djati, Wendingennbsp;als masoek menghadap „komen en zijn opwachting maken”, toeroennbsp;poelang keroemahnja „afdalen (nl. van de verhooging, waarop de vorstnbsp;zetelt) en naar huis gaan”, naik doedoek menjembah „bestijgen (vannbsp;de genoemde verhooging) gaan zitten en de sembah maken” wijzennbsp;op een onvermoeide zucht tot beschrijving in details.

Deels omdat er geen andere mogelijkheid is wegens ontbreken van ingewikkelder en compacter constructies, deels „ausdruckverstarkend”nbsp;is het verschijnsel, dat een zinsdeel herhaald wordt terwijl een daarmeenbsp;in betrekking staand zinsdeel verandert en zich verder ontwikkelt.nbsp;Men kan hier spreken van voortbordurende stijl.

Ontwikkeling van subject (komt relatief zeer veel voor): mal. Hg Th. p. 4, 11 karena perahoe jang datang itoe tiga boeah dengan besarnjanbsp;dan sendjatanja poen banjak dan orangnja poen banjak „want de schepen,nbsp;die aankwamen waren drie in aantal en groot en hun wapens velenbsp;en hun manschappen vele”; o. c. p. 6, 4 maka Hang Toeah poennbsp;mengoenoes kerisnja dan jang keempat sahabatnja mengoenoes kerisnjanbsp;(Hang Toeah wordt als hoofdpersoon apart vermeld); o. c. p. 7, 15nbsp;adapoen nama hamba ini Hang Toeah dan jang keempat ini saudaranbsp;hamba seorang Hang Djebat namanja dan seorang Hang Kestoeri namanjanbsp;dan seorang Hang Lekir namanja dan seorang Hang Lekioe namanja.

Ontwikkeling van object: soend. TBG 60 p. 81 (dongeng) naha, mending mana, njokot pare, njokot barang? jav. VBG 44 p. 228, 9nbsp;(Partasoedarma, verliefd) i adi, i adi, soewawi koela emban saboek,nbsp;soewawi koela emban odjong, mal. Spat L. en V. p. 9 maka soeltannbsp;Makmoed poen terlaloe soeka menengar boenji soerat itoe dan menengarnbsp;kelakoean Seri Déwa Radja tatkala di Pahang,

Ontwikkeling van „adverbium”: soend. Paeh dipp. p. 21, 29 moegp Goesti masihan toeloeng ka abdi anoe keur nandang bingoeng nandangnbsp;balangsak ,,,

Van praedicaat: soend. Paeh dipp. p. 27, 8 geus sedjen roepa, sedjen

-ocr page 19-

ngaran. jav. Djawa XIV p. 228 (bezweringsformule) kala^ kasihan, sang kala nginté, sang kala^ laré, sang kala^ kageman, dènkoe sang kala^nbsp;karwawatan.

Van afhankelijk substantief in een possessief betrekking: jav. Ajoe II p. 55 roemaos boten kadoegi ningali padanging soerja toewin padangingnbsp;remboelan ing wantji daloe. mal. Spat L. en V. p. 23 (uit een betoognbsp;van Abdoellah bin Abdoelkadir) seperti ketjoeali kebanjakan soerat^nbsp;orang Melajoe dan soerat^ radja^.

Terwijl het gezegde verandert, wordt de negatie dikwijls herhaald: jav. Pak Bandjir p. 24, 5 bola-bali ora sida ambles, ora sida pedotnbsp;ambekané. mal. Sid. Rama p. 132 akoe boekan boedakmoe, boekannbsp;poela hambamoe. In affectief taalgebruik blijkt het niet voldoende denbsp;negatie eenmaal te gebruiken. Ook combineert men in meer primitievenbsp;taal niet gemakkelijk bv. twee subjecten met één praedicaat of éénnbsp;negatie.

Verwant hiermee zijn gevallen als und setze ich Haken dran, kleine Haken dran, „Die Vorstellung von der Kleinheit taucht erst spaternbsp;auf” ^). Karo-Bataksch VBG 56, 1 (1907) p. 62 gèlarndu si Rajanbsp;Bulan, nina. Si Raja Bulan Maïela, nina „je naam zal zijn Radjanbsp;Boelan, zei hij. Radja Boelan Malela, zei hijquot;. Vergelijk ook p. 62,nbsp;2 V. o. Het schijnt dat een lange naam niet ineens uitgesproken kannbsp;worden, men moet eerst een aanloop nemen. Hef „ademscheppende”nbsp;karakter blijkt ook duidelijk uit het volgende voorbeeld: Karo-Bataksch

o. nbsp;nbsp;nbsp;c. p. 91 kita ga giya 'ndiya rukum, rukum kalak rabat itëngah jabunanbsp;gt;,al zou je kunnen richten, richten over lieden, die in huis vechten ...quot;nbsp;jav. (Soerakartasche spreektaal) TBG 31 p. 26 endi doewitkoe-doewitkoenbsp;ana teken kiji, doewit dinar doewit kertas. mal. Spat L. en V. p. 3 makanbsp;pinang itoe bermajang, terlaloe besar majangnja. Vergelijk in dit verbandnbsp;ook het in Indonesische talen welbekende zinstype: mal. Hg Th.

p. nbsp;nbsp;nbsp;11,3 V. o. Maka berboenji poela orang gempar ditengah pasar itoenbsp;terlaloe hoeroe-hara boenjinja „daarop klonk er een geraas op de markt.nbsp;Zeer verward was de klank ervan”.

In primitieven betoogtrant wordt, wanneer hiertoe aanleiding bestaat, een mededeeling ontleed in een positieve en negatieve phase; denbsp;ontwikkeling van het betoog is schematisch, waarbij dan ook woordherhaling optreedt. Tompakëwasch VBG 47 p. 63 matuari ka rèën sinbsp;ëndo WO si lolö'ón béru / muntëp iö si ëndo, mantango mai si lolöön bëru {nbsp;„wanneer de zon pas uit het oosten opgaat, spijt het u nog niet, (maar)nbsp;Wanneer de zon op zijn hoogtepunt zal zijn, dan komt de spijtquot;, ojav.

Helga Eng, Zs. f. angew. Psychol., Beiheft 8 (1914), p. 18 vlg.

-ocr page 20-

8

TP. p. 84, 6 idëp ning hulun tanana wwang gasiwak, ih, dadi hana wwang gasiwak „ik dacht, er is geen mensch met één kant, zie, ernbsp;is (wel) een mensch met één kant”; o. c. p. 103, 16 kunang bhatdranbsp;Guru ta pwan kahanan kroda sira ngüni, mangke sira kapwa tan kanannbsp;kroda „eerst was god G. boos, daarna was hij niet (meer) boos”.

Beleefdheid en hoffelijkheid spelen een groote rol in de Indonesische samenleving. Dit komt ook tot uitdrukking in de omgangstaal. Hetnbsp;gebruik van antwoordpartikels „ja” en „neen” is zeer sporadisch ennbsp;geldt als hoogst onwellevend. Meestal is het antwoord een herhalingnbsp;van de vraag in positieven vorm. ojav. TP p. 123, 10 v. o. Jhah, sinbsp;Ténggék, mangrëngö kita?:: Mangrëngö si pinun „Wel, Tënggëk, heb jijnbsp;het gehoord?;: Ik heb hef gehoord”, soend. W. S. Soenda p. 116, 18nbsp;Kaharti maksoedna?:: Soemoehoen kahartos. jav. W. S. Djawi p. 198, 1nbsp;Gabah pakaning berkoetoet apa wis tjaos?:: Tjaos,

In verbalenden stijl komt het vrij dikwijls voor, dat men, voordat men verder gaat, nog eens terugkomt op datgene, wat men tevorennbsp;verteld heeft. Men vat de gebeurtenissen dan nog eens samen. In denbsp;hikajatstijl is dit zeer gewoon: mal. Hik. Angk. p. 79A Maka ramailahnbsp;orang barisan itoe bertaroehan: adalah jang bertaroehkan goloknja dannbsp;pedangnja dan topinja dan doewit dan adalah jang diapit dan jangnbsp;mengapit. Maka terlaloe amat rioeh-rendah orang barisan itoe bertaroehan.nbsp;Een voorbeeld uit een Soendasche dongeng: TBG 60 p. 70 sanggeusnbsp;ngomong kitoe, eta maoeng geus teu koewat nahan amarah, nja kitoenbsp;deui boehaja; pada geus teu koewat nahan amarah. Men denke innbsp;dit verband ook aan het ophalen van een woord voor „zeggen”: lomb.nbsp;TBG 45 p. 34 Mèmè^ipun raris mesaur, pesaur mèmè^ipun ... „vervolgens sprak zijn moeder, hef zeggen van zijn moeder was aldus ...”nbsp;soend. W. S. Soenda p. 4, 14 andjeunna goemoedjeng bari sesaoeran,nbsp;saoerna: . . . mal. Hg Th. p. 5, 6 v. o. maka kata Hang Djebatnbsp;sambil menangkiskan seligi dan damak soempitan dengan seligi padanbsp;tangannja itoe, katanja . . .

Gebeurtenissen kunnen in den loop van het verhaal nogmaals aan de orde komen, hetzij dat ze nogmaals plaats hebben, hetzij dat zenbsp;in den mond gelegd worden van een persoon, die in het verhaal optreedt. Ook een dergelijk geval geeft aanleiding tot het opnieuw zeggennbsp;van wat al meegedeeld is. Deze vorm van herhaling ligt echter buitennbsp;het bestek van dit werk. Wel echter verdient hier de aandacht hetnbsp;verschijnsel, dat optreedt, wanneer er verteld wordt, dat iemandnbsp;verzocht wordt iets te doen, waarna (meestal onmiddellijk) volgt, datnbsp;hij het doet (of niet doet): Karo-Bataksch VBG 56, 1 (1907) p. 63,nbsp;(volksverhaal) Elkëp kam gëlah kuliki si mangki-angki. E, i-ëltëpna

-ocr page 21-

kuliki si mangki-angki „Schiet gij toch dien hoogvliegenden kiekendief met het blaasroer. Hij schoot met zijn blaasroer op dien hoogvliegendennbsp;kiekendief”, mal. v. d. Tuuk VII p. 9, 1 v. o. (vrouw, die dorst heeft)nbsp;toean angkatkan kiranja kepala hamba, maka toeanhamba toeangkan airnbsp;itoe kemoeloet hamba. Maka diangkatkan Badoej itoe kepalanja sertanbsp;ditoeangkan air kemoeloet Hasanah „til mijn hoofd alstublieft op ennbsp;schenk het water in mijn mond. De Bedouien tilde het hoofd op ennbsp;schonk het water in den mond van H.”; o. c. p. 77, 4 Maka dititahkannbsp;oUh radja itoe beberapa orang daripada sahajanja menoenggoei soeatoenbsp;tempat pada djalan raja. Maka barangsiapa laloe darisana disoeroehnjanbsp;nantai tjoekai pada tiap^ seorang soeatoe dirham. Maka segala sahajanbsp;itoepoen pergilah menoenggoei djalan raja itoe, maka dimintainja padanbsp;segala orang jang berdjalan itoe pada seorang soeatoe dirham. Spatnbsp;L. en V. p. 4 Maka kata radja Tjampa pada seorang hambanja: Pandjatnbsp;oléhmoe pinang itoe, lihat apa dalam majang pinang itoe. Maka dipandjatnbsp;oléh boedak itoe, laloe diambilnja majang itoe, dibawanja toeroen. Dezenbsp;gevallen zijn uitvloeisel van den omslachtigen, moeizamen, niet overnbsp;veel samenvattende termen beschikkenden, eenvoudigen verhaaltrantnbsp;van hem, die weinig tegelijk kan omvatten en wiens betoog slechtsnbsp;van stap tot stap kan voortschrijden.

Ziedaar enkele herhalingsfiguren, die een meer algemeen karakter dragen: Woorden, zinnen en zinsdeelen worden meestal onmiddellijknbsp;na elkaar herhaald. De oorzaken vinden wij — kort samengevat —nbsp;in invloed van emoties (affect) op het spreken en in het streven naarnbsp;sterkere uitdrukking eenerzijds, anders in den primitieven, zeer eenvoudigen trant van de compositie.

§ 2. Parallelisme, herhaling van eenzelfde zinsschema.

In all repetition, where the repeated unit consists of more than a single word, parallelism is found.

F. G. Hubbard, Publ. of the Mod. Lang. Ass. of Amer. XX (1905), p. 34.

De taaluitingen, die het onderwerp vormen van het navolgend onderzoek dragen grootendeels — en met dit als achtergrond wordenbsp;steeds rekening gehouden — een primitief karakter ^). Kenmerkend

’) Voorbeelden a contrario, ontleend aan meer ontwikkelde stadia van de behandelde talen, worden beneden gegeven.

-ocr page 22-

10

voor de primitieve geesteshouding is o. a. een gevoel voor herhaling, een hechten aan het gelijke, het ongedifferentieerde, het symmetrische,nbsp;het schematische, zooals dit zich ook in de natuur openbaart. Voornbsp;een goed begrip van het verschil herhaling van hetzelfde en afwisseling,nbsp;m. a. w. de evolutie van het gelijke tot het ongelijke en de daarmeenbsp;gepaard gaande subordinatie ga men te rade bij een uitspraak vannbsp;Goethe ^), hoewel deze meer bedoeld is als biologisch principe; „Jenbsp;unvolkommener (lees: primitiver) das Geschöpf ist, desto mehr sindnbsp;die Teile einander gleich oder ahnlich, und desto mehr gleichen sienbsp;dem Ganzen. Je vollkommener (lees: kultivierter) das Geschöpf wird,nbsp;desto unahnlicher werden die Teile einander. In jenem Falie ist dasnbsp;Ganze den Teilen mehr oder^eniger gleich, in diesem das Ganzenbsp;den Teilen unahnlich. Je ahnlicher die Teile einander sind, destonbsp;weniger sind sie einander subordiniert. Die Subordination der Teilenbsp;deutet auf ein vollkommeneres Geschöpf”.

De scheppingen (in ruimen zin, dus ook de taal) van den primitieven geest getuigen van een leven dicht bij de natuur. Elke bijzonderheidnbsp;uit zijn omgeving heeft voor hem beteekenis, geen detail is hem onverschillig ^). Dit manifesteert zich in de taal o. a. als parallelisme,nbsp;het voorkomen van min of meer gelijkgebouwde, gelijkvloeiende, innbsp;evenwicht verloopende zinnen, die één logisch geheel vormen. Eennbsp;andere bron van dit stijlverschijnsel ligt in den zieleinhoud, hetnbsp;gemoeds- en gedachteleven van den primitief, dat een „diffuus”,nbsp;complex karakter vertoont zonder centralisatie, met weinig subordinatie,nbsp;overwegend gecoördineerd. Gegeven de correlatie tusschen taal ennbsp;denken, geschiedt zijn spreken, voordragen, improviseeren in kortenbsp;zinnen, veelal volgens een bepaald schema, onderling groote overeenkomst vertoonend wat woordmateriaal, intonatie en rythme betreft.nbsp;Karo-Bataksch VBG 56 (1907) p. 60 -i-gandana cimpa, i-bërekënnanbsp;man Anak-Mëlumang, tërkuyam-kuyam Anak-Mëlumang. I-gandana polanbsp;sicalung,i-bërekënnamanAnak-Mëlumang,tërsirup-sirupAnak-Mëlumang,nbsp;I-gandana ka galuh, i-bërekënna man Anak-Mëlumang, tërdilat-dilatnbsp;Anak-Mëlumang „hij kocht meelkoeken, hij gaf deze aan A.-M., dezenbsp;mummelde eraan; hij kocht een beker palmwijn, hij gaf dien aan

0 Einleitung zm morphologie, geciteerd door A. Werner, Ursprünge der Lyrik, München 1924, p. 1.

A. Knabenhans, Schweiz. Arch. f. Volksk. 23, pp. 144 vlg.

Hiervoor pleit ook, dat „Termini, die Naturobjekte und Naturerscheinungen

bezeichnen____ gehen in erstaunlicher Fülle durch das IN Sprachenreich”.

R. Brandstetter, Wir Menschen der indonesischen Erde VIII, 2, Das Abstraktum in den indon. sprachen, Luzern 1933, p, 14.

-ocr page 23-

11

A.-M., de^e slurpte er even van; hij kocht pisang, hij gaf deze aan A.-M., deze likte er even aan”.

Wij, althans bij voorbereide logisch-intellectueele taaluitingen ^), wij passen centralisatie en subordinatie toe om ons duidelijk verstaanbaar te maken en het volle licht te laten vallen op het belangrijkste,nbsp;de kern van onze mededeeling. Anders bij den primitief, die succesiefnbsp;denkt; datgene, wat hem het eerste opvalt, ook het eerste uit ennbsp;zoo achtereenvolgens een relaas levert van iets dat voorgevallen is ofnbsp;een beschrijving geeft van een voorwerp, dat hij tegengekomen is,nbsp;zonder dat hij zijn indrukken eerst verwerkt, zijn verstand te hulpnbsp;roept ter ordening van zijn gedachten en woorden 1 2).

Parallelisme is in eersten aanleg dus een verschijnsel van simpliciteit, doet zich voor in milieus, waar het gevoelsleven minder is onderdrukt,nbsp;waar niet streng logisch wordt gedacht, waar eenvoudigweg zondernbsp;strenge gedachtenconcentratie in een bepaald schema, i. c. het par.nbsp;schema gedacht en gesproken wordt, waar men niet gekomen is totnbsp;een hoogere taalorde. De praedicatieve subordinatie, het samenkoppelennbsp;van meer dan één subject of object met één praedicaat is niet primitief,nbsp;daar het grammaticaal abstractievermogen vereischt. Uit een bezweringsformule van de Maleiers uit de Padangsche Bovenlandennbsp;Bijdr. 60 (1908) p. 485 Akoe tahoe moela asal engkau djadi. Biringnbsp;raja moela asal engkau djadi, biring tembaga moela asal engkau djadi,nbsp;biring rangga moela asal engkau djadi; Mal. Mag. p. 598 (bezweringnbsp;van wild gevogelte) mati mengkelan boeloe, mati mengkelan darah.nbsp;soend. Bijdr. 40 passim (bezwering voor het aanvangen van eennbsp;pantoenverhaal) {Tjik orang diadjar ngawih,) sok moemoei barangnbsp;poelangan, sok moemoei teu hade teu dipoelangan, sok moemoei barangnbsp;babaneh, ...

Bij gelijkblijven van onderwerp en stemming, als nawerkingsver-schijnsel heeft het par. vat op grootere uitingsgeheelen, „alinea” 's en verzen. Hierbij speelt de geheugensteunende kracht van rythmisch-

1

0 Echter in onze gemoedstaal, wanneer wij ons laten gaan, in de taal der een-voudigen, kinderen en imbecielen treffen wij bijzonderheden aan, die kenmerkend zijn voor primitieve taalstadia.

“) „Das Affektische vermannigfalt, das Logische vereinfacht” (Schuchardt, geciteerd door W. Havers, Handbuch der erklarenden Syntax, p. 160).

*) Op verschijnselen als hysteron proteron, die met parataxis vaak samengaan, gaan we hier niet in.

2

Gekarakteriseerd als „narratio-stijl” door J. MAROUZEAU,Traité de stylistique. Paris 1935, p. 220. „Denken komt na spreken”, vgl. E. Martinak, Zs. für dienbsp;Österr. Gymn. 1898 p. 4; Chr. Bühler, Zs. f. Psychol. 1919 pp. 194 vlg.

-ocr page 24-

12

geordende formules een groote rol. ojav. Bijdr. 8 p. 229 (de sanctie van een eedformule) Wanneer iemand de geboden van den vorst nietnbsp;nakomt, dan: jwah tasmdt karëmakënnya / lëbok ri sang hyang dalëmnbsp;er I sanghapën dening wuhaya / / yan mar a ring tëgal j sambërën ringnbsp;gëlap I bwangakëna dening aliwawar / utalakëna dening alisyus / pulir-akëna dening dewatd / sakitëna dening pigdca banaspati dëngën sdnak /nbsp;pulirakëna dening dewa rdksasa / dëmakën ing macan // yan para ringnbsp;tëgal I manëmwakëna sungga wëlah // yan maparan-paran I mapagakënanbsp;mak I manandungakëna pangidulakëna dening dewa rdksasa wwil detyanbsp;ddnawa //. Schematische versbouw: soend. Waw. Soel. p. 13, Ie versnbsp;Ti lëbah pingping katoehoe, haoer tjoetjoek anoe djadi; 2e vers Ti lëbahnbsp;bitis katoehoe, awi tëmën anoe djadi; 3e vers Ti lëbah rarangan toeloej,nbsp;bët aja kawoe anoe djadi. Bij beschrijvingen in Soendasche pantoen-verhalen, die dienen gereciteerd te worden op traditioneele wijze:nbsp;Bijdr. 40 p. 59, 1 toeroen noe kasep Raden Singgoeroeh / daweung-dawetmg noe rek angkat përang / silih awoer koe tjidoeh j silih boera koenbsp;pangabisa / silih tjolok siki bolor gilër / silih tjaboet tjatjangtjoetan / silihnbsp;banting bëbëngking / rekep keukeumbinganana Raden Tëgal //. Parallel-schematisch de volgende alinea's uit een Jav. bezweringsformulenbsp;(Medaha sekawan) Djawa XIV p. 229 Ha na tja ra ka, wétan tirtanbsp;pernah koelon koening roepané, makoetané kent jana. Pira balané? Wongnbsp;saketi. Apa pengoewasané? Angleboer sakèhing lara, moesna Hang tanpanbsp;krana. La illaha illaloh, Moechammad doer rasoel Allah / Da ta sa wanbsp;la, koelon tirta pernah wétan, poetih roepané, makoetané slaka. Piranbsp;balané? Wong saketi, Apa pengoewasané? Angleboer sakèhing lara, moesnanbsp;Hang tanpa krana etc. / Pa da dja ja nja, kidoel tirta pernah lor, irengnbsp;roepané, makoetané wesi. Pira balané? etc. / Ma ga ba ta nga, lor tirtanbsp;pernah kidoel, abang roepané, makoetané tembaga, etc. //

Niet alleen naar den vorm, ook naar de beteekenis kunnen de leden van een par. een zekere overeenstemming vertoonen. Deze overeenstemming kan verschillend zijn. In de eerste plaats kan het eene lidnbsp;van het par. varieeren t.o.v. het voorgaande, d.w.z. een hetzij geheelnbsp;synonieme hetzij naar logischen inhoud gelijkwaardige herhaling zijnnbsp;van het voorgaande lid. Verschillende psychische factoren kunnen hierbijnbsp;een rol spelen, waarvan de meest algemeene zijn — en deze geldennbsp;evenzeer voor de zuivere herhaling — overweldiging door indrukken,nbsp;sterke prikkeling van het gevoelscentrum, obsessie door een bepaaldenbsp;gedachte, die meerdere malen tot uiting wordt gebracht, fr. (spreektaal) Monnier, Scènes populaires, 1,47 Mais il m’faut ma veste, je veuxnbsp;ma veste; 1, 162 je veux ma place, il me faut ma place, mal. (bezweringsformule om de ziel in het lichaam terug te roepen) Mal. Mag. p. 587

-ocr page 25-

13

mari pada waktoe ini, mari pada ketika ini. De mensch in zijn verhouding tot hoogere machten en krachten wacht in hoop en vreeze de beslissing op zijn smeekbeden af en tracht met woorden, waarinnbsp;volgens zijn primitieve opvatting een magische kracht huist, zooveelnbsp;mogelijk te bereiken. Hij bevindt zich in een felbewogen gemoedstoestand. Dit verklaart op zichzelf reeds de telkens terugkeerendenbsp;woorden en zinswendingen. Daar het hier geldt uitingen van de lagerenbsp;bewustzijnssfeer, dus afwezigheid van intellectueele overwegingen, zalnbsp;de taal een zeer eenvoudige (syntactische) structuur vertoonen, waarbijnbsp;het schematische en de relatief geringe afwisseling in woordenmateriaalnbsp;de belangrijkste kenmerken zijn. Wanneer de formule de directenbsp;spontane phase is gepasseerd, dan kan men zich bewust worden vannbsp;de accessoire functie van de stijlverschijnselen, i. c. van het par., vannbsp;het plechtige karakter van de rythmisch geordende zinnen. Bewustnbsp;kan men tenslotte streven naar versterking van indruk (één van denbsp;functies van het taalgebruik), naar een bijzondere intensiveering vannbsp;de kracht, die er in woorden ligt. mal. Mal. Mag. p. 586—587 Marinbsp;Roeh kemari / Mari Semangat kemari / Mari Ketjil kemari / Marinbsp;Boeroeng kemari / Mari Haloes kemari //, Het aanroepen van de zielnbsp;bij zijn verschillende benamingen doet vermoeden een streven naarnbsp;pijnlijke nauwkeurigheid om toch maar de juiste te gebruiken.

Onder het motto „doppelt genaht halt besser” zijn spreekwoorden en zegswijzen vaak opgebouwd uit twee of meer synonieme deelen,nbsp;die t. o. V. elkaar slechts verschillen in vorm, in woordmateriaal, mal.nbsp;Wilk. I p. 420 ikoet hati mati, ikoet rasa binasa „wanneer je gevolgnbsp;geeft aan (de ingevingen van) je hart, sterf je, wanneer je gevolg geeftnbsp;aan je gevoelens ga je tegrondequot;; Wilk. I p. 165 laoet mana ta^ berombak,nbsp;boemi mana ta^ timpa hoedjan; Wilk. I p. 533 tahan pahat, tahannbsp;kèlang; o. c. p. 565 hilang ikan dalam kerdboe, hilang kilat dalam kilaa,nbsp;jav. Pig. p. 114 nggagap toena nggajoeh loepoet „al zijn pogingen mislukt”nbsp;(het begrip „alle” wordt vertegenwoordigd door de synonieme herhaling). In het algemeen wint de spreuk aan vermaningskracht doornbsp;een dubbelen inhoud. Ook elders komt dit verschijnsel voor. In grootenbsp;Verwondering over zijn wonderbaarlijk ontkomen aan den doodstrafnbsp;roept iemand uit; mal. v. d. Tuuk VII p. 15, 5 v. o. Siapa melepaskannbsp;hamba daripada terboenoeh dan mehepoetkan hamba daripada siksanbsp;(let op de alliteratie).

Bij beschrijvingen van voorvallen, die indruk hebben gemaakt op den auteur, komt het nog al eens voor, dat deze pleonastische uitdrukkingswijze gebezigd wordt. mal. Gem. Ht. p. 35 (Wilk. I p. 437)nbsp;segenap negeri dimasoeki, segenap daérah didjadjahi „alle landen trok

-ocr page 26-

14

hij binnen, alle streken betrad hij”, soend. Bijdr. 40 (1891) p. 53, 29 angkatna naliktik boemi, angkatna nalangtang désa. Lyrisch: Niassischnbsp;TBG 48 (1905) p. 344 (heldenzang) Wa oi coda tehia omuso dodo /nbsp;Wa oi coda tehia omuso mbo / „wij zijn blijde in geheel ons hart / wijnbsp;zijn blijde in geheel onze longen /”. Balineesch (kidung) Bijdr. 11nbsp;(1876) p. 14 (8) makakëmbanging nagard / makadéwaning dyah lëwih jnbsp;makasarining kadatwan / „zij was de bloem van het land / een godinnbsp;onder de schoone prinsessen / het pronkjuweel van het paleis /”. mal.nbsp;Sj. Bid. p. 3, 7a, 8a Bertambahlah baginda hati gralabah / bertambahlahnbsp;baginda sangat kesjoegroelan; o. c. p. 4, Ib, 2a Bersalinlah poeterinbsp;seorang perempoean / Bersalinlah adinda seorang poeteri /. Voorliefdenbsp;voor plechtig pathos, naast het streven naar emphase, is in dennbsp;hikajatstijl, waarvan breeduitgesponnen beschrijvingen één van denbsp;traditioneele kentrekken zijn, niet verwonderlijk. Bepaalde stilistischenbsp;verschijnselen, met name variatieparallelisme, worden gedragen doornbsp;den algemeenen stijl van den tekst, i. c. uitvoerigheid, tot in detailsnbsp;gaande beschrijving van personen, gebeurtenissen etc.

Vergelijkingen kunnen in zoo'n schema gevat worden en als bepaald type variatieparallelisme beschouwd worden. Datgene, wat vergelekennbsp;wordt, vormt een wisselende uitdrukking voor datgene, waarmee wordtnbsp;vergeleken, mal. Wilk. II p. 552 gadjah biasa terdorong, manoesianbsp;biasa telandjoer „olifanten stooten gewoonlijk hun poot, menschennbsp;praten gewoonlijk hun mond voorbij”, m. a. w. zooals de olifantennbsp;h. p. st., zóó praten d. m. h. m. v.; Wilk. I p. 419 mati ikan karenanbsp;oempan, mati sahaja karena boedi; o. c. p. 163 boelat air karena pematoeng,nbsp;boelat manoesia karena moepakat, De Indonesiër spreekt graag in vergelijkingen, toetst, tengevolge van zijn concrete denkwijze een bepaald,nbsp;meestal abstract, gegeven aan een concrete parallel uit hef dagelijkschnbsp;leven. Deze gewoonte dient als uitgangspunt voor zijn lyrische ontboezemingen, in den vertegenwoordiger van de Maleische poëzie, denbsp;pantoen, die een parallel vindt bij vele volken op Java en Sumatra,nbsp;wellicht ook elders. De eerste twee regels van de pantoen vormennbsp;veelal (soms is het verband tusschen a—b en c—d voor óns duister)nbsp;een vergelijking voor wat volgt in de laatste twee regels: mal. Darimananbsp;poenai melajang / Dari sawah toeroen kepadi j Darimana datang sajang jnbsp;Daripada mata toeroen kehati //. Hier vindt men traditioneel, bewustnbsp;toepassen van genoemd stilistisch verschijnsel. Niet alleen de vorm,nbsp;parallelisme, ook de inhoud brengt tusschen de deelen een sterkenbsp;binding teweeg.

Een afzonderlijk type variatieparallelisme is die, waarbij het tweede lid van het par. een negatieve herhaling vormt van datgene, wat

-ocr page 27-

15

positief in het eerste lid is uitgedrukt (en omgekeerd). Dit verschijnsel komt (ook bij ons) veelvuldig voor in de dagelijkse spreektaal, i. h. a.nbsp;daar, waar men zich nadrukkelijk, realistisch uitdrukt. gr. Ilias 3, 82nbsp;ïoxcaO’’... póxXcTe. hd. Du kannst jetzt gehen, du brauchst nicht mehrnbsp;hier zu bleiben. fr. Laissef, done ce crépuscale! N’allumez pas la lampe!nbsp;Barée Adriani Wdb. p. 705 Kebugisi karonya, masencangi, be malorinbsp;„zijn lichaam is met schubben bedekt, het is ruw, niet glad”. Uit eennbsp;Soend. dongeng (volksverhaal): Kab. p. 24, 15 ditarik-tarik oge,nbsp;leungeunna tjitjing bae, teu oesik^ atjan „hoe hij ook trok, zijn handnbsp;bleef maar onbeweeglijk, hij bewoog zelfs niet”, mal. v. d. Tuuk VIInbsp;p. 15, 3 Maka ditanjai Hasanah akan sekalian meréka itoe: apa dosanjanbsp;orang moeda ini, maka disoela orang. Maka sahoet meréka itoe: bahwanbsp;laki^ itoe mengambil harta radja habis dimakannja, soeatoepoen tiadanbsp;tinggal lagi. Altai-turksch Radloff, 1, 52, 712 Ein Kriegszug hat allesnbsp;weggeführt, nichts ist iibrig geblieben. Het volk houdt ervan er een schepjenbsp;boven op te leggen, vooral in passages, waar men, in spanning, ondernbsp;invloed komt van zijn gevoelens. Bij een plechtige voorspelling ooknbsp;deze nadrukkelijke uitdrukkingswijze: ojav. Kunj. p. 70 sapandandanbsp;ning sang Yama iri kanyu, wastu hilanglah, wastu tanpangnani, sakwehnbsp;ning sarwwasahjata ning sang Yama ri kanyu „al de strafmiddelen vannbsp;Yama tegen u zullen, voorwaar, zeg ik u, tenietgedaan worden, voorwaar, zeg ik u, geen uitwerking zullen hebben al de wapens van allerleinbsp;soort van Yama”. Ook in bezweringsformules, waar de herhaling eennbsp;gewoon verschijnsel is, wordt dit stijlmiddel gebezigd om den vollennbsp;nadruk te leggen op een actie: mal. Mal. Mag. p. 594 Boekannja akoenbsp;jang menggerak, *Toh Boedjang Siboer jang menggerakkan „Niet ik bennbsp;het, die beweeg, 'Toh B. S. is het, die beweegt”, jav. meisjesspelennbsp;n® 212 akoe ora moelih, akoe arep loenga. In de beide laatste voorbeeldennbsp;is de volgorde negatief-positief met het eigen kenmerk van het veroorzaken van zekere spanning tusschen de beide zinnen „Ik wil nietnbsp;naar huis terug, (wat dan wel?) ik wil uitgaan”, mhd. Lanzelot 882nbsp;Und enlac ouch niht langer da: Er gienc hin uz zuo in zehant. ofr. Romannbsp;d’Eneas 1782 Ge ne porrai mie oblier, Memberra m'en tant com vivrai.

De deelen van het parallelisme kunnen elkaar aanvullen in beteekenis, Zi] kunnen één hoofdgedachte analyseeren. Deze hoofdgedachte kannbsp;ipsis verbis uitgedrukt zijn, kan echter verzwegen zijn, kan voorop dannbsp;Wel achteraan geplaatst zijn. In het laatste geval vormt ze een samenvatting van hetgeen eerst werd opgesomd. De begrippen, uitgedruktnbsp;in de leden van het par., kunnen in een polaire verhouding staan, eennbsp;tweelingformule vormen of wel een detailleering beteekenen van hetnbsp;begrip in de hoofdgedachte uitgedrukt, mal. Mal. Mag. p. 596 pergi

-ocr page 28-

16

keboekit ta^ dapat makan, pergi kelembah ta^ dapat minoem „naar de heuvels gaan en geen eten krijgen, naar de dalen gaan en geen drinkennbsp;krijgen”. Boekit-lembah polair, makan-minoem tweelingformule: „nergensnbsp;eten en drinken kunnen krijgen”. Andere versie: keloerah ta^ boléhnbsp;minoem, kedarat ta^ boléh makan. „Evenredig” polair: soend. 100 Par. Inbsp;p. 65 oendoer kadeuleu poendoek, datang kadeuleu tarang „weest openhartig”. Polair: Mal. Mag. p. 549 Hai anak menteri goeroe, jang doedoeknbsp;empat pendjoeroe ‘alam, djikalau baik toendjoekkan ‘alamat jang baik,nbsp;djikalau djahat toendjoekkan ‘alamat jang djahat.

Het aanvullingspar. is vaak uitvloeisel van de concrete denkwijze van den auteur, die inplaats van het abstracte hooger liggende begripnbsp;(genus proximum) de geanalyseerde begrippen gebruikt. Zoo wordtnbsp;„van alle kanten” vertegenwoordigd door „uit het oosten, uit hetnbsp;westen” etc. Mal. Mag. p. 596 Toeroenlah Si Radja Kapoer, Radjanbsp;Poeding, Si Dajang Sampoeh dengan seratoes sembilanpoeloeh j Toeroenlahnbsp;ketanah toempoe ini / Toer oen dari oetara / Toer oen dari selatan / Toeroennbsp;dari timoer j Toeroen dari bar at //. ojav. Kunj. p. 56 ikang mangetannbsp;etc., ikang mangalwar etc. jav. Djawa XIV p. 229, kolom 2, 23. Hiernbsp;heeft het richtingsparallelisme vat op een grooter uitingsgeheel dannbsp;één zin, nl. op een geheele alinea. Richtingspar.: Minangkabauschnbsp;TBG 39 (1897) p. 534 (uit een toespraak van den tukang padato, dennbsp;professioneelen ceremoniemeester) Punyo sambahlah sayo bagi sagalonbsp;paratiapan panghulu sayo nan diujudng rumah ...; Punyo sambahlahnbsp;sayo bagi sagalo paratiapan panghulu sayo nan ditangah rumah ..nbsp;Punyo sambahlah sayo bagi sagalo paratiapan panghulu sayo nan dipangkanbsp;rumah „Ik groet U, waardigheidsbekleders, die aan het boveneindenbsp;in het huis zijt gezeten, ...; Ik groet U, waardigheidsbekleeders, dienbsp;in het midden van het huis zijt gezeten ...; Ik groet U, waardigheidsbekleeders, die aan het benedeneinde in het huis zijt gezeten ...” ^).nbsp;Voorwerpspar.: jav. Djawa XIV p. 228 Gendèrkoe ni Sorosoti, kenongkoenbsp;si Doerga-ngerik, gongkoe sang Naga-ngoewoeng, kenongkoe panggoegahnbsp;atma, toetoekan ajam papetak, kang wajang katelah dalang kaloengloengan.nbsp;Titels (van koning Joedistira) VBG 44 p. 257, 8. De drang eennbsp;beschrijving in den breede te geven, een algemeene eigenschap in zijnnbsp;onderdeden te onderkennen is een kenmerk van primitieve visie, nietnbsp;alleen in Indonesië, gr. Athenaeus VIII 360 c lied (op de zwaluwnbsp;van Rhodos)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;xegt;.i8lt;l)V /) koXoi? lt;ïgt;pa(; ayouaa j xaXoü; èviouToi? /

éixl yaoTépa Xcuxa / Ixl vÜTa (iéXaiva etc. SOend. Waw. Soel. p. 10 taktakna taradjoe sari / rarajna boelan poernama / pipina kadoe sapasi /

’) Vergelijk ook de adat-eedformule TBG 26 (1881) p. 536.

-ocr page 29-

17

(waarbij de cola een even groot aantal syllaben bevatten^)) „haar schouders waren welgevormde schouders / haar gelaat was als de volle maan / haar wangen waren als een part van de kadoevrucht”. jav. Djawa XIVnbsp;p. 229 dadakoe jang oela naga / naga pasah ring oentoekoe / naga miletnbsp;toelalékoe / gadingkoe warna tjoeriga / tjangkemkoe mas, oentoe manik /nbsp;etc. VBG 44 p. 243, 7 (gekerm van gewonde soldaten) adoeh toegeinbsp;poepoekoe, adoeh brodol oesoeskoe, eng toegei iroengkoe, élah poetoengnbsp;tangankoe. Hierbij is de hoofdgedachte verzwegen: „ach mijn lichaamnbsp;is zwaar gewond”, maar deze zou als men haar, en wel alleen, zounbsp;uitdrukken te objectief, niet intensief genoeg zijn. Met de hoofdgedachte: jav. Djawa XIV p. 228 ngantjik tengahé djagad limang prekaranbsp;etc. soend. Paeh dipp. p. 3, 10 tidinja sakabek koeli mimiti digarawenbsp;satjabak-tjabakna: toekang tembok mëtakeun sendokna, toekang adoeknbsp;njodokkeun sëkopna, toekang matjoel ngoelangkeun patjoelna, toekangnbsp;nanggoeng moendak rantjatanana, ...; TBG 60 p. 63 kaoela keur tapa,nbsp;napaan doewa perkara: hidji, teu rek ganggoe kana karëp batoer, kadoewa,nbsp;teu rek ngarah pati batoer. Hoofdgedachte achteraan: mal. Pert. I p. 34,nbsp;8 V. o. djika tiba kesoesahan jang tidak diminta-minta, tentoelah lakinbsp;dan isteri itoe / terapoeng sama hanjoet / terendam sama basah / menjoe-roek sama boengkoek / dan melompat sama patah j tidak mendoea hatinbsp;lagi I sama? rëla menanggoeng kesoesahan (de hoofdgedachte nog weernbsp;neg.-pos.). ojav. TP p. 57, 2 v. o. manusa jalu hulih sang hyangnbsp;Brahmagawe, manusa histri hulih sang hyang Wisnugawe, pada lituhayunbsp;paripürnna. Eén van de eigenaardigheden van de talen, hier onderzocht, is het uitdrukken van een (abstracte) kwalificatie door eennbsp;concrete dubbele etc. zegswijze, die deze kwalificatie illustreert, mal.nbsp;Wilk. I p. 459 datang ta^ berdjempoet, poelang ta^ berhantar „komendenbsp;wordt men niet verwelkomd, weggaande wordt men geen uitgeleidenbsp;gedaan”, ter aanduiding van onbelangrijke gasten; Wilk. I p. 13nbsp;soeroeh ta^ pergi, panggil ta^ datang, adjak ta^ emboeh, van eennbsp;onhandelbaar iemand; Wilk. I p. 473 ringan sama mendjindjing, beratnbsp;sama memikoel, van vrienden door dik en dun. Bij raadsels is de opgavenbsp;Zoodanig geredigeerd, dat uit het opsommen van enkele gegevens,nbsp;eigenschappen, het gevraagde gereconstrueerd kan worden. De opsomming van de gegevens geschiedt veelal parallelistisch. soend.nbsp;100 Par. II p. 34 ka tjai djadi saleuwi, ka darat djadi salogak, jav. VBGnbsp;47, 2, p. 2 ana wit gedé, pangé papat, kalima pantjir, kembangé loro,nbsp;wetoené giliran, pentilé tanpa wilangan ^).

‘) „In time sequences we have a feeling for symmetry only for the order of repetition and structural phrases”: Boas, Prim. Art 320, p. 326.

“) Opmerkenswaard is het veelvuldig voorkomen van chiastische posities in

-ocr page 30-

18

Bij krasse uitdrukkingen, die indruk moeten maken op den hoorder, bv. wanneer de Soendanees ^ijn onschuld betuigt: teu mais tea meuleamnbsp;„part noch deel hebben aan iets”. Bij een spannend moment uit eennbsp;volksverhaal: Kab. p. 24, 10 diragap tjitjing, ditjioeman tjitjing.

Tenslotte kunnen de deelen van een par. naar de beteekenis een tegenstelling vormen, mal. Wilk. lp. 119 anak sendiri disajang, anaknbsp;tiri dibéngkéng „het eigen kind wordt bemind, het stiefkind wordtnbsp;afgesnauwd”; o. c. I p. 214 siapa tjepat boléh dahoeloe, siapa kemoediannbsp;poetih mata; o. c. II, p. 96 mana jang malas disalahkan, mana jang radjinnbsp;dikasihi; o. c. I, p. 412 sedikit koedjan, banjak jang basah „veel geschreeuw, weinig wol”; Wilk. II p. 588 oentoeng saboet timboel, oentoengnbsp;batoe tenggelam; Pert. I p. 29, 25 pandang djaoeh soedah kami lajangkan,nbsp;pandang hampir soedah kami toekikkan. jav. meisjesspelen n° 246, 3)nbsp;kemben kentjeng lara weteng, kemben kendo dipaido. soend. 100 Par. Inbsp;p. 36 leutik tjahak, gëde tjohok (let ook op de woordspeling) „kleinenbsp;inkomsten, groote uitgaven”; o. c. p. 14 batoe toeroen, keusik naek.nbsp;Terwijl bij synthetisch parallelisme de hoofdgedachte de begrippennbsp;overkoepelt en er een duidelijke en directe eenheid wordt gevormd,nbsp;staan bij het antithetisch par. de begrippen lijnrecht tegenover elkaarnbsp;en onderstreept het par. de tegenstelling. Inderdaad is hier ook sprakenbsp;van een (hoogere) eenheid, van een hoofdgedachte, mal. Wilk. I p. 446nbsp;moeloet kita disoeap pisang, boentoet kita didjangkit doerü jav. GR IInbsp;p. 754 bengi boeboehaning boedi, awan boeboehaning badan „de nachtnbsp;is het deel van den geest, de dag is het deel van het lichaam”, i. e.nbsp;,,'s nachts denken (overleggen), overdag werken (handelen)”; jav.nbsp;pantoen n® 91 c, d Isih tjilik èkèr-èkèran / Bésoek gedé rak ja élingnbsp;„Dat ze zoo bandeloos zijn komt, omdat ze nog klein zijn / Straks alsnbsp;ze groot zijn, komen ze weer tot inkeer”, soend. Kab. p. 42, 2 arinbsp;datang kawas kilat, ari oendoer koendang iteuk; W. S. Soenda p. 20,nbsp;n® 45 (raadsel) pondok leutik sërëg di panto, pandjang gëde logor di panto,nbsp;ojav. Kunj. p. 63 gawe hola ya ta hola katëmu, gawe hayu ya ta hayunbsp;katëmu.

Het onderbrengen in verschillende kategorieën brengt uiteraard moeilijkheden met zich mee, daar we hier te maken hebben met taalverschijnselen, die te grillig van aard zijn om ze ten allen tijde tenbsp;kunnen classificeeren. De moeilijkheden kunnen tweeërlei zijn: Enkelenbsp;voorbeelden kunnen zoowel bij de eene als de andere kategorie onderbet bijzonder bij Javaansche raadsels; vgl. VBG 47 p. 7 dat ora sipat, sipatnbsp;ora dat; ana roepa tanpa swara, ana swara tanpa roepa. Ook elders: Djawanbsp;XIV p. 227 nétra ningsoen mos / selaka keeping ing wang. Voorbeelden mhd.:nbsp;Behaghel, PBB 30 (1905) p. 452.

-ocr page 31-

19

gebracht worden. Het is niet altijd gemakkelijk bv. om synthetisch van antithetisch par. te onderscheiden, daar het laatste in enkele gevallennbsp;een bijzondere vorm van het eerste kan zijn. Nemen we het genoemdenbsp;voorbeeld mal. Wilk. I p. 446 moeloet kita disoeap pisang, boentoetnbsp;kita didjangkit doeri „onzen mond stopt hij vol met bananen, onzennbsp;staart prikt hij met doornen”. Het tweede deel {boentoet kita etc.) vultnbsp;het eerste gedeelte aan, al is het in tegenstelling; tezamen vormen denbsp;beide deelen de aanduiding van een onbetrouwbaar iemand. In denbsp;tweede plaats zijn er gevallen, die niet in de indeeling onder te brengennbsp;zijn. Zoo komt par. van vraag en antwoord veelvuldig voor. De hoordernbsp;neemt in zijn antwoord het schema van den spreker op. Deze symmetrische reactie is een uiting van aanpassingstendenz, ook vannbsp;simpliciteit. Shakespeare Hamlet 3, 2 Queen: Hamlet, thou hast thynbsp;father much offended, Hamlet: Mother, thou hast my father muchnbsp;offended, Een bekende groet in het Rijnland is Gott help üch, dienbsp;beantwoord wordt met Gott dank üch. Hierbij komt het zelfs zoover,nbsp;dat, wanneer dit verschijnsel zich mechanisch doorzet, de logica uitnbsp;het oog verloren wordt ^).

In de Archipel is dit een dagelijksch verschijnsel, daar dit parallelisme hier vooral gevolg is van beleefdheid, van beleefde aanpassing tusschennbsp;de gespreksgenooten onderling, ojav. TP 123, 2 v. o. Kita si Tënggëk,nbsp;syapa ngaranta wiku:: Byut Giri ngaran ing wwang mangke; t. a. p.nbsp;Ih, halmëh si pinun, pada hi kita makas ture, Byut Giri panembahnbsp;kiteryydku:: Ih halmëh si pinun, pada taya makas ture; o. c. p. 75, 6nbsp;Papat kwehning tëndasta, sang hyang B,:: Ah, taha, lilimak, tëndasku,nbsp;hyang Gana „Vier in getal zijn uw hoofden, god Brahma:: ach, neen,nbsp;vijf hoofden heb ik, god Gana”. jav. Senggoetroe p. 4 Boeta Idjo:nbsp;Embokmoe menjang ngendi? Senggoetroe: Menjang pasar, wa, B, L:nbsp;Ngèngèhané apa? S,: Ngèngèhané djenang, wa, B,I,: Ana ngendi?nbsp;S,: Ana salang, wa, B,I,: Wadahé apa? S,: Wadahé pandjang, wa,nbsp;mal. Spat L. en ,V. p. 11 Maka kata Toen Tédja: Siapa poela radjanbsp;besar daripada Pahang ini? Maka kata si peloeloet itoe: Radja Melakanbsp;radja besar daripada radja Pahang ini (lagi dengan baik parasnja).nbsp;Gestileerd in de poëzie: Tompakëwasch VBG 47, 1 p. 66 Am bisanbsp;ën tinëkaan imopou makakëlana:: Itumëka an puruk in Sinonsajan sinbsp;mopou makatindung pasere „Waar is de mopou, met een këlana getooid.

0 Hierbij sluit zich het verschijnsel van „echolalie” aan: lat. PI. Trin. 634 egone-tune, H. O. Oeetel, Über grammatische Perseverationserscheinungennbsp;IF 31 (1912—’13) p. 62 vlg. Over „bevlekking” van antwoord van den gesprek-genoot (eng. Shall I go?:: I shall go) spreekt M. Deutschbein, System dernbsp;neuenglischen Syntax, Cöthen 1917, § 56, 4.

-ocr page 32-

20

neergestreken?:: Op de Sinon-sajan is de mopou met gouden hoofddeksel neergestrekenquot;, jav. meisjesspelen n° 212 (b, 12) Lèh-olèhé napa:: Lèh-olèhé poetri; o. c. n“ 144 Tijang poendi:: Tijang Koedoes*,nbsp;Atoer-atoer napa:: Atoer-atoer wedoe; Widarané apa:: Widarané toekoeLnbsp;Het voorkomen van par. is niet toevallig, het hangt samen met dennbsp;aard van den tekst. Veelvuldig komt het voor in min of meer plechtigenbsp;litteratuur, magisch-religieuze teksten, bezwerings-, eedformules,nbsp;rechtsspreuken, beschrijvingen etc. Voor elk geval is na te gaan of hetnbsp;verschijnsel onbewust dan wel bewust tot stand is gekomen, of hetnbsp;voortvloeit uit psychische of affectmotorische omstandigheden, dannbsp;wel logisch-intellectueele oorzaken heeft. In de meeste gevallen zalnbsp;men onbewuste drijfveeren moeten aannemen, in een enkel gevalnbsp;slechts, gezien het primitieve milieu, beheerscht de mensch den vorm.nbsp;Een voorbeeld van het laatste is het parallele schema bij de pantoen.

§ 3. Anafoor, herhaling van woorden aan het begin van deelen van een parallelisme.

Het parallelisme ligt ten grondslag aan verschillende stijlverschijnselen. Vaak komt het voor, dat met behoud van hetzelfde zinsschema groote overeenkomst in woordmateriaal bestaat. Wanneer aan hetnbsp;begin van opeenvolgende zinnen één of meer woorden herhaaldnbsp;worden, hebben we te maken met de anafoor.

Deze herhaling is vaak een aanloop om met geheel of gedeeltelijk behoud van het zinsschema de gedachte voort te zetten, kenmerk vannbsp;eenvoudigen stijl, veel voorkomend o, a. in de spreektaal. Bij Servischenbsp;volksliederen: Kapper, 1, 9 (Als sie nun durchs Feld von Budiese reiteri),nbsp;Lenkt sein Ross der König hinzu Todor, Lenkt es hin and redet zu ihmnbsp;leise. Altai-Turksch: Radloff 1, 75, 439 Sein Schimmel warde wie einnbsp;Fallen, Sein Schimmel warde wie ein raachiges Fallen, osoend. TBG 56nbsp;p. 422 rëgëpna tjinta nirmala / na pakeanna tjoedoek ka poehoen / nanbsp;pakean datang ka tangkal j na pakean nëpi ka djati / „spits u opnbsp;onberispelijk verlangen / om te doorgronden den aanvang / om te geraken tot het begin / om te komen tot den oorsprong (van uw zijn)quot;,nbsp;mal. Pert. I p. 21 soedah banjak nan kami lihat, soedah banjak nannbsp;kami rasai „veel reeds heb ik gezien, veel reeds heb ik ondervondenquot;.nbsp;Volle nadruk op soedah banjak. O. c. p. 12, 20 hanja mestilah kelima-limanja, baharoelah berhasil pekerdjaannja, baharoelah dapat saja menoelisnbsp;„zij (de vingers) moeten met z’n vijven zijn, eerst dan heeft het werknbsp;succes, eerst dan kan ik schrijvenquot;, ojav. Kunj. p. 66 Ndi kahanta?nbsp;Ndi ka pangadëganta?

-ocr page 33-

21

Afwezigheid van subordinatie van subject of object bij één, vooropgeplaatst, praedicaat doet de anafoor natuurlijk optreden. Karo-Bataksch VBG 56, 1 (1907) p. 60 di mënang aku kari ërjudi kuganda cimpa,nbsp;kuganda galuh, kuganda pola „als ik straks met spelen win, koop iknbsp;meelkoeken, koop ik pisang, koop ik palmwijnquot; ^). Niassisch (heldenzang) TBG 48 (1905) p, 381 no ahum, no aefa mbo’oto / no ahum,nbsp;no aefa da’io / „schuiven, glijden de handen / schuiven, glijden denbsp;armen Minangkabausch TBG 26 (1881) p. 178 (zegswijze) dibaonbsp;pike^, dibao langau, dibao riboei^ djo angin „aangebracht door paardenvliegen, aangebracht door vliegen, aangebracht door storm en wind”nbsp;(aan het einde variatie). Sumbawareesch Bijdr. 56 p. 274 tuënti nènbsp;tüënti ima „wij houden de voorpooten vast, wij houden de achterpootennbsp;vast”, mal. Mal. Mag. p. 587 akoe doedoek poedja moe / akoe doedoeknbsp;héla moe / akoe doedoek seroe moe / akoe doedoek lambai moe //. jav. (bezweringsformule) Djawa XIV p. 228 ngantjik sarining gampang; tekanbsp;gampang sapolahé, teka gampang sakarepé, teka gampang sanijaté; VBGnbsp;44 p. 228 soewaïvi koela emban saboek, soewawi koela emban odjong. ojav.nbsp;Kor. p. 20,20 mangungkuli gawa sang Jayadratha, mangungkuli gawa sangnbsp;Bhagadatta, mangungkuli gawa sang Duhgasana ^). TP. p. 78 Kahucapanbsp;ta bhatdrï Umd maböh mpumpu ning sukunira kiwa, marepota, pinijëtira,nbsp;mëtu rahnya, metu pila-pilunya, mëtu kawah-kawahnya. Het is eennbsp;verschijnsel, dat veel voorkomt in volksverhalen: jav. (dongeng)nbsp;Pak Bandjir p. 26, 1 v. o. Pak Bandjir kroengoe goenemé wong loronbsp;maoe, awaké sakala bandjoer poelih kaja maoené. Hang soesahé, Hangnbsp;ketir-ketiré.

In affectieve taal kunnen bepaalde zinsdeelen naar de eerste plaats streven. Wanneer de stemming gelijk blijft, zullen het vaak dezelfdenbsp;zinsdeelen zijn, die aan het begin van den zin komen te staan. Zoonbsp;zijn het hier dikwijls werkwoorden, die anaforisch optreden. Kan ditnbsp;in enkele gevallen een stilistisch verschijnsel zijn, zooals in opwindingnbsp;bijvoorbeeld het werkwoord voorop gaat en er gezegd wordt kam dernbsp;Mensch auf mich zu und sagte, in de meeste gevallen hangt het waarschijnlijk hiermee samen, dat in vele Indonesische talen het subjectnbsp;weggelaten kan worden, wanneer dit in opeenvolgende zinnen gelijk-

0 Vele voorbeelden zijn er te vinden in de K.-B. Volksverhalen: bv. o. c. P. 62, 22; p. 60, 3 v. o.; p. 61, 12; p. 63, 3; p. 64, 3 (met variatie).

^) In de vertaling in het Nederlandsch komt het verschil in taaleigen tot uiting. Van dit voorbeeld luidt de vertaling van Swellengrebel p. 21: „hij verhiefnbsp;zich boven de lijken van J., Bh. en D.” Wilkinson (Mal. Diet. I p. 588)nbsp;vertaalde berketimpoeng kaki, berketimpoeng tangan met „thumping the waternbsp;with feet and with handsquot;.

-ocr page 34-

22

blijft ^). soend. Bijdr. 40 p. 79, 4 menta pangapoengkeun sora, awaking menta agoengna palaloen, menta pandjang panghampoera. Het subjectnbsp;{awaking) wordt hier nog eens opgehaald. Vergelijk ook jav. W. S.nbsp;Djawi p. 152, 5 v. o. lam? poen Empil dados mentel, saged toembasnbsp;sandangan rangkep^, saged njimpeni arta labet saking koemetipoen.

Interjecties zijn sterke reacties van de gevoelens van den spreker, nemen over het algemeen de eerste plaats in ®). VBG 44 p. 241,6 v. o. (gekerm van soldaten) Adoeh, bodjleng boedijang matang akoe, adoeh batoernbsp;kena mimis poepoekoe, adoeh kena toembak wetengkoe. Vaak zijn dergelijke passages, hier ontleend aan een wajanglibretto, traditioneel, ennbsp;vertoonen dientengevolge bewust-toegepaste poëtische techniek. Vannbsp;anderen aard; Tominisch volksverhaal Bijdr. 6 (1871) p. 167 biaünbsp;augaa maaü fiika si ile nai, bia madüponikai io be ngaku ngakuhjo mo nainbsp;„v/acht, ik zal naar de vorstendochter gaan, wacht, ik zal haar tennbsp;huwelijk vragen vanwege haar gezegde”, jav. Ajoe II p. 55, 5 v. o.nbsp;ah, aloewoeng matia, aloewoeng dadia batang (uitroep van smart);nbsp;meisjesspelen n“ 328, 3) ajo, jèng pada dètèng / ajo, kloek, pada ding-kloek; o. c. nquot; 346, 1), é, ngantèné teka j é, bèbèrné klasa /. Bezweringsformule: jav. Djawa XIV p. 228 jakoe si badan rata / jakoe si blagblagnbsp;antolan j jakoe isi tès kirahmat j jakoe si djati pepet I jakoe si Kala //.nbsp;Vergelijk Minangkabausch TBG 39 (1897) p. 552 ja Allah, ja rabbi,nbsp;ja saidi, ja maulai, ja rabulalamin, baruliëhlah kami ana^ silaki-lakinbsp;dan ana^ parampuan „o Allah, o Heer, o profeet, o gebieder, o heer dernbsp;wereld, geef, dat wij zonen en dochteren krijgen”, jav. VBG 44 p. 284,6nbsp;V. o. (woedende boeta voor een gevecht) apa boedeg, apa pantjèn bisoe,nbsp;apa watir, jèn ilang moet-emoetané inten wong iki „zijt gij doof, zijt gijnbsp;eigenlijk stom, zijt gij bevreesd, dat gij uw juweelen speen zult kwijtraken”. mal. Wilk. II p. 106 (s. v. mandjang) koer, ajam poetih / koer,nbsp;ajam hitam / {koer is een lokroep voor kippen). Van werkwoordelijkenbsp;tusschenwerpsels: soend. Coolsma p. 9 (s. v. ajeuh) broeg ka këntja,nbsp;broeg ka katoehoe; W. S. Soenda p. 19, n“ 18 poeng ka loehoer, poengnbsp;ka handap.

0 Prijohoetomo, Jav. Spraakkunst, p. 182: „regel van het behoud van subject”.

0 Terloops zij opgemerkt, dat de imperatiefvorm van een werkwoord, die in zeer vele talen op de eerste plaats staat, in herhaling een structuurprincipenbsp;van vele pantoens e. d. vormt. Sj. Bid. p. 43, 6a, b bangoenlah toean, bangoennbsp;anakanda / bangoen bermain dengan inangda; o. c. p. 5, la, b tidoerlah njawa,nbsp;tidoer anakda / tidoer tjahaja mata ajahanda. Met gradatie: Wilk. I p. 260 datangnbsp;toean, datanglah njawa / mari doedoek bersama-sama [In schema a, b/c, vgl.nbsp;de ogerm. anaforische Dreizeiler (Meyer, Altgerm. Poesie pp. 316 vlgg., ital.nbsp;ritornell (Schuchaedt, Ritornell und Terzine p. 78)].

“) J. B. Hofmann, Lat. Umgangssprache, p. 63.

-ocr page 35-

23

Anafoor van de „vocatief” is om de2:elfde redenen als de interjectie verklaarbaar, mal. Mag, p. 644 (bezwering van vergif) bisa, djangan bersenang lagi / bisa, djangan bernaoeng lagi / bisa, djangan olang-olitan j bisa, dipoepoet bajoe laloe / bisa, dipoepoet mambang koening //. Hetnbsp;herhaalde aanroepen van vergif laat het vergif ook als onderwerp vannbsp;de verwensching optreden. Lyrisch: jav. meisjesspelen n® 305, 2) masnbsp;kakang, katjipir kang minda kara / mas kakang, botjah lor ikoe / masnbsp;kakang, ètjèk^ ngadjak loenga //. Bij het groeten of het aanroepen vannbsp;góden e. d. treedt de anafoor natuurlijk op, daar ieder zijn groet ofnbsp;aanroepingsformule krijgt^). Van kinderen: dag vader, dag moeder,nbsp;dag Jan, dag Kees, etc. Vergelijk Niassisch TBG 48 (1905) p. 385 „Undnbsp;er begrüsste den Siraha manawa, Begrüsste den Siraha tuho, Undnbsp;begrüsste die Ahnengötzen des Stammes, Begrüsste die andern Götzen”,nbsp;etc. Minangkabausch TBG 39 (1897) p. 539 sambah de^ allah, sambahnbsp;de^ nabi „eere zij God, eere zij den profeet”, mal. Mal. Mag. p. 620nbsp;alsalam ‘aleikoem, hai Sang Gana, a. a. hai Sang Gani, a. a. hai Sangnbsp;Kremasena, Sang Kremaseni, Sang Dermaseni (aan het eind met variatie,nbsp;de groetformule wordt niet herhaald).

Negatiepartikels predomineeren vaak in den zin, zelfs tegen de logische woordvolgorde in ^). Niassisch TBG 48 (1905) p. 381 (heldenzang) tenga coü zuzu hare tavola j tenga coü zuza hare kaso / tenga coünbsp;zi siva motoi j tenga coü zi siva ndroro / etc. „niet van u is de plaats opnbsp;de kist / niet van u is de plaats op het kussen / niet van u zijn de negennbsp;dingen / niet van u zijn de negen zaken / etc.” Zoo hoort djangan innbsp;het volgend voorbeeld eigenlijk onmiddellijk gevolgd te worden doornbsp;berbetjik hati. mal. Mal. Mag. p. 587 (bezwering van de ziel) djangannbsp;zngkau berbetjik hati j djangan engkau berbetjik rasa jj djangan engkaunbsp;nengambil salah / djangan engkau mengambil silih Ij; Wilk. I p. 418nbsp;boekan akoe ta^ sedar / boekan mengigau (geen volledig parallelisme;nbsp;bovendien negatieve herhaling van hetgeen reeds positief gezegd is).nbsp;Bij de volgende voorbeelden is de woordvolgorde normaal, osoend.nbsp;TBG 56 p. 416, 261 hanteu wëdi koe noe djati, hanteu takoet koe noenbsp;toehoe „niet weerhouden door wat recht is, niet bevreesd voor hetgeennbsp;betamelijk is”; o. c. p. 422 oelah reja noe kahajang, oelah kabaxva koenbsp;'Varna, oelah reja dipitineung „laat niet vele zijn uw verlangens, laat unbsp;niet meesleepen door allerhande zaken, laat niet vele zijn datgene,nbsp;¦Wat gij begeert”, ojav. Kunj. p. 67 haywa dëki, haywa hirisyd padantanbsp;janma. jav. Ajoe II p, 25, 6 v, o. (moeder troost haar dochter) adja

Cf. Minangkabausch vb. op p. 22. Havers, Handbuch, p. 70 en p. 157.

-ocr page 36-

24

nangis, adja soesah^ atimoe. Gedekt-anaforisch: mal, v. d. Tuuk VII p. 9, 7 (een vrouw, beschuldigd van ontucht, tracht zich vrij te spreken)nbsp;demi Allah, tiada hamba berboeat zina dan tiada hamba berboeat doerhakanbsp;akan Allah ta^ala jang mendjadikan hamba dan tiada chianat akannbsp;soeami hamba.

Anafoor van adverbia: jav. Pak Bandjir p. 12, 1 v. o. ing batinpada moeni mengkéné: lah, ta, doeroeng^ wis mèsem, doeroeng^ wis nggegoejoe.nbsp;soend. Bijdr. 40 p. 55, 8 v, o. (Badoejsch pantoenverhaal) roewah-riwoeh sok hajang nanja bedja j sok inggis manan maoet hinis / sok reuwasnbsp;manan toempak djeuntas //? Sok („dikwijls”) neemt een aparte plaats innbsp;het gedachteleven van den spreker in, is een nadere verklaring vannbsp;en inhaerent aan roewah-riwoeh.

Type: één van hart, één van geest. mal. Wilk. I p. 408 sehina semaloe „één in smaad, één in schaamte”. Vergelijk sama leboer, sama binasa;nbsp;Wilk. I p. 457 {bagaimana tidakkan kasih,) sama sebangsa, sama mendjel-ma; Pant. Mal. n® 391 sama sesak, sama rindoe j sama ta^ tidoer siangnbsp;dan malam //. jav. Ajoe II p. 37, 4 v. o. ingkang sami ramé pantjakara,nbsp;sami kijatipoen, sami trampil lan trangginas.

Soms heeft de anafoor de functie zinnen te binden, vervult dan de rol van een conjunctie ^). Voorzoover ons bekend, zijn er slechtsnbsp;enkele door voegwoorden uit te drukken verbindingen, die gerepresenteerd worden door een anaforische parataxe. Copulatieve binding:nbsp;mal. Mal. Mag. p. 587 akoe doedoek poedja mae / akoe doedoek héla moe jnbsp;akoe doedoek seroe moe / akoe doedoek lambai moe //; Wilk. II p, 106nbsp;koer ajam poetih, koer ajam hitam / tjatoeklah peroet mandjang jangnbsp;terdjéla-djéla itoe / tjatoeklah hati djantoeng limpa mandjang itoe /; Mal.nbsp;Mag. p. 609 (tooverformule bij het zetten van een val voor een dwerghertnbsp;{„koetoe hoetan”) koetoe hoetan soerah keloear / soeroeh keloear beranak-anak / soeroeh keloear bertjoetjoe-tjoetjoe / soeroeh keloear bertjitjit-tjitjit /nbsp;soeroeh keloear bermojéê j soeroeh keloear berentah-entah // (met climax),nbsp;ojav. TP. p. 124, 25 wënang kita mangaskdrani hanak-rabi, wënangnbsp;tanpamüjd-brata, wënang tan wëruh ing gdstrdgama, wënang andjdnanbsp;kinawëruhakën; Kunj. p. 66 sambang ning dpah nirdtma... sambmg ningnbsp;dkdga sunyahatma. mal. Wilk. I p. 536 (spreekwijze) poetoes tali poetoesnbsp;kelawan „moeilijkheid na moeilijkheid”.

0 Een eenvoudige parataxe drukken wij uit door middel van een meer ingewikkelde hypotaxe: Akoe jasa menara doewoeré rong poeloeh meter „Ik heb een toren, welks lengte twintig meter is”; eigenlijk „Ik heb een toren, de lengtenbsp;ervan is twintig meter”. M. Phijohoetomo, Jav. Spraakkunst, Leiden 1937,nbsp;p. 181, Vergelijk nog Maroüzeau, Traité de Stilistique appliquée au latin.nbsp;Paris 1935, p. 214.

-ocr page 37-

25

Aan den anderen kant vooral in primitieve beschrijvingen de „en toen ...en toen ...en toen” stijl, waarbij weinig variatie heerscht metnbsp;parataxe^). Timoreesch Bijdr. 56 p, 271 Es in nao hani nopu ma naitinbsp;amfi, kakkak mes in subbè. Es in naskui ma nafö, es in nao hani nopu manbsp;tam ma kan kub ina nakan. Es atoni nua nem, es sin hel napoin. „Toennbsp;groef hij een kuil en tilde zijn vader erin; hoewel hij schreeuwde begroef hij hem. Toen liet hij zelf een wind en stonk. Toen ging hij eennbsp;kuil graven en hij ging erin en hij bedekte zijn hoofd niet. Toennbsp;kwamen er twee menschen, toen trokken zij hem eruit” ^). jav. W. S.nbsp;Djawi p. 146, 14 v. o. Tedakipoen Kangdjeng Goesti wiwit éndjing djamnbsp;8 margi ageng saking Mangkoenagaran doemoegi ing Gladag teroesnbsp;mangétan, ladjeng ménggok mangidoel doemoegi ing Batoerana, kadjengnbsp;ménggok mangilèn doemoegi ing Gading, teroes mangilèn doemoegi ingnbsp;Serengan, ladjeng ménggok mangalèr sampoen djam satengah sanga. Innbsp;het Maleisch, vooral in hikajats, worden de zinnen eenerzijds gebonden,nbsp;anderzijds gescheiden door maka „vervolgens”; ook gescheiden, wantnbsp;traditioneel als dit voegwoord is, is het veelal te beschouwen als onzenbsp;punt achter een volzin, soend. Bijdr. 40 p. 56, 26 toeloej ka pagoeroehnbsp;ka patapaan goentoer, toeloej ka patapaan hoedjan.

Deze anaforische repetitie kan ook andere relaties tusschen zinnen en zinsdeelen weergeven. Koepangsch Bijdr. 56 p. 258 auk mateng,nbsp;auk buin sönnb „ik ben dood, ik riek reeds” = „ik ben dood, want iknbsp;riek reeds”, jav. Djawa XIV p. 228 Kola niba loempoeh, Kola djaloeknbsp;oerip „Kala valt verlamd neer, dus vraagt hij om zijn leven”; VBG 44nbsp;p. 241,5 V. o. (gekerm van soldaten), Ki Loerah ketiwasan, ki Loerah nedanbsp;bantoe „O, 't noodlot treft ons. Heer Loerah! (Daarom:) O, sta ons bij.nbsp;Heer Loerah!” mal. Wilk. II p. 75 loeka ditangan karena pisau, loekanbsp;dihati karena kata „een wond aan de hand (geschiedt) door het mes,nbsp;(maar) een wond aan het hart door woorden”; Wilk. I p. 537 kerdjanbsp;radja didjoendjoeng, kerdja kita dikélék „staatsdienst verrichten, onderwijl zorgen voor eigen belangen”.

Een ander type, waarbij het eerste deel logisch ondergeschikt is: Minangkabausch TBG 26 (1881) p. 247 bondong aiyë, bondong ikannbsp;„stroomt 't water (daarheen), stroomen de visschen (daarheen)”, i. e.nbsp;„waarheen 't water stroomt, daarheen zwemmen ook de visschen”. soend.nbsp;Coolsma p. 614 (s. v. tampion) pindah tjai, pindah tampian „verplaatst

In het oudere Grieksch eEpojrév»]. Ed. Noeden, Die antike Kunst-prosa P, Leipzig etc. 1909, p. 37. Vgl. ook Keetschher, Glotta 4 (1913) p. 328.

*) Zoo ook bv. in het Soembawareesch dadi; vergelijk Bijdr. 56 pp. 274 en 275, sub 4.

-ocr page 38-

26

het water zich, dan verplaatst zich ook de tampian” („wanneer 't getij verloopt, verzet men de bakens”), lat. salva Roma, salva patrio;nbsp;ned. zoo heer, zoo knecht, jav. GR I p. 406 djalma mara, djalma matinbsp;„de menschen komen, de menschen sterven” (uitdr. om gevaarlijkenbsp;plaats aan te duiden); Laj. Bab. p. 17 ana goela, ana semoet. mal. adanbsp;hoedjan, ada panas „na regen komt zonneschijn”, soend. 100 Par. IInbsp;p. 48 nja ngagogog nja mantog; moerah tjangtjot, moerah batjot (beidenbsp;met rijm). Verwant hiermee zijn gevallen als mal. Wilk. lp. 119 lainnbsp;bengkak lain menanah; Wilk. II p. 65 lain lobok lain ikannja = Wilk. IInbsp;p. 298 banjak orang, banjak ragamnja „zoovele menschen, zoovele verschillende karakters”, gr. oKKonbsp;nbsp;nbsp;nbsp;öxxo xopcivï). mal. Si Djamin

p. 78 (Wilk. II p. 112) masih hidoep, masih ada harapan. Het gaat hier om korte uitingsgeheelen, die opgebouwd zijn uit vrijwel geheelnbsp;symmetrische deelen.

Gevallen van gedekte anafoor^): du. (dialect) Anzengruber 6, 121 Was ich da sag’, das gilt, und was ich sag’, das wagt. mal. Hg Th. p. 18,nbsp;1 V. o. kemana Hang Toeahpergipoen diikoetnja oléh Toen Mat dan kemananbsp;Toen Mat itoe pergi diikoetnja oléh Hang Toeah, tiada djaoeh (chiastisch,nbsp;met responsies); Pert. I p. 24, 12 Tjobalah kamoe teloengkoep telentang-kan, kamoe oekoer pandjang-lébarnja, kamoe pikirkan soeroet-laloenja,nbsp;dan kamoe balik-balik bagai memanggang (gedeeltelijk parallelisme, gedeeltelijk gedekte anafoor).

Anafoor van conjuncties: mal. Wilk. I p. 57 sambil menjelam, sambil minoem air „terwijl drinken, terwijl water drinken” (= „twee vliegennbsp;in één klap”); Wilk. II p. 376 sambil potong, sambil oekoer. Dit zijnnbsp;sprekende voorbeelden van dwang van het symmetrische schema.nbsp;Vooral voorwaarde-conjuncfies treden anaforisch op; met twee mogelijkheden: barée Adriani Wdb. p. 702 ane lombo pangkiro, da seketi, anenbsp;seke, da lo'énggeti „als de draagbanden slap hangen, kort ze dan in, alsnbsp;ze kort zijn, maak ze dan ruim”. Karo-Bataksch VBG 56, 1 (1907)nbsp;p. 60 di kam tangis aku hësip kam, di aka tangis ise ngapul aku „als jijnbsp;schreit, breng ik je tot bedaren, als ik schrei, wie troost mij?” jav.nbsp;VBG 47, 2 p. 6 (raadsel) jèn tjilik kagawé batoer, jèn gedé kagawénbsp;moengsoeh (met responsie); o. c. p. 10 jèn maloemah kotong, jèn koe-moeroeb isi; o. c. p. 12 ana woedjoed, manawa kaétoeng lima dadi ganep,nbsp;manawa kaétoeng papat dadi gandjïl; o. c. p. 12 ana wong kaki, jènnbsp;dipangkoe nangis, jèn ditoerokaké meneng. Een andere versie van dit

0 Volgens CooLSMA t. a. p. is tampian de plaats, waar men zich baadt, de vaat wascht, zijn behoefte doet, etc.

Terminologie overgenomen van J. Gonda, Stilistische studie over Athar-vaveda I—VII, Wageningen 1938, p. 40.

-ocr page 39-

27

laatste raadsel met gedekte anafoor: t. a. p. ana wong kaki, jèn kapangkoe nangis, nanging jèn kasèlèhaké meneng. Met chiasme : o. c. p. 13 (vergelijk, p. 4 en p. 7) ana wong ireng, jèn diparani ngedoki, jèn diedohinbsp;marani. Ook elders, in een wajangverhaal, VBG 44 p. 259, 6 v. o. (beschrijving van één van de helden) jèn lemes kena kinarja tali, jèn kakoenbsp;kenaginawé pikoelan. mal. Pert. I p. 27,19 kalau benar bapak bawa laloe,nbsp;kalau salah bapa bawa soeroet. Een aaneenschakeling van mogelijkheden: Ajoe II p. 23,8 (illustratie van een onrustigen geest) (Sadangoeni-poen Djoerijah wanten ing grijaning tijang-sepoehipoen, ing manah tansahnbsp;trataban tanpa kèndel), jèn neda sok kasereten, jèn ngombé sok ketjekiken,nbsp;jèn tilem sok ngimpi ingkang boten^, .... Twee mogelijkheden, waarbijnbsp;nog andere te voegen gouden zijn: mal. Hg Th. p. 43, 3 v. o. djikanbsp;tiada berkain diberinja kain, djika tiada berbadjoe diberinja badjoe,nbsp;terlaloe baik boedinja (met responsie), soend. Bijdr. 40 p. 55, 1 moennbsp;tahoen tahoen danoeh, moen boelan boelan semaga. Twee mogelijkhedennbsp;in een positief-negatief verhouding: mal. Hg Th. p. 53, 10 djika dapatnbsp;tangkaplah hidoep, djika tiada dapat biarlah bamba menangkap dia „alsnbsp;je ’t kunt, vang hem dan levend, als je 't niet kunt, laat mij hem dannbsp;maar vangenquot;. Ook kan de conjunctie achterwege worden gelaten. Innbsp;de plaats daarvan treedt dan een soort „absolute constructiequot; op. mal.nbsp;Wilk. II p. 128 hendak telan termengkelan, hendak diloedah tiada keloear;nbsp;Hg Th. p. 33, 2 Hendakpoen bamba sekalian persembabkan kebawahnbsp;doeli jang dipertoean tiada akan didengarnja, hendakpoen sahaja diamkannbsp;kalau^ ésok harinja diketahoei oléh doeli jang dipertoean, sahaja sekaliannbsp;beroléh maloe; Wilk. I p. 166 kalau koembang boekan seékor, kalaunbsp;boenga tidak sekaki „wat de bijen betreft, er is niet één bij (er zijn ernbsp;meer), wat de bloemen betreft, er is niet één bloem (er zijn er meer)quot;.

Een tegenstelling onderstreepend: soend. tangtoe lamoen gantjang manggih balai, lamoen alon tangtoe salamët (geen zuiver geval). Aaneenschakeling in lyrische abundantie: soend. Bijdr. 40 p. 51, 1 lamoennbsp;djoedjoeng hajang indoeng, lamoen rëgis hajang nini^, lamoen kantjranbsp;hajang bapa^ (met responsie). Met variatie en gedekte conjunctie-anafoor: mal. v. d. Tuuk VII p. 11,2 djikalau ia hidoep nistjaja berboeatnbsp;chidmatlah ia akan kita dan djika ia mati kita peroléh pahala jangnbsp;amat besar.

Er ^ijn constructies, die de tegenstelling nog nader onderstreepen: ned. öf (dit),.. bf (dat); hetzij (dit) ... hetzij (dat), soend. Coolsmanbsp;p. 80 biheung teuing aja, biheung euweuh „licht mogelijk, dat het er is,nbsp;licht mogelijk ook nietquot;; o. c. p. 98 boh koe menak, boh koe goeroe ngadji;

-ocr page 40-

28

o. nbsp;nbsp;nbsp;c. p. 340 (s. V. lès) sakapeung aja, sakapeung hënteu. mal. Spat,nbsp;Gramm, p. 167 orang lain berkabar kepada saja, entah ia entah tidak.nbsp;mal. (dialect van Djambi) TBG 48 (1905) p. 116 (maka kelakoeannbsp;orang kaja Item itoe seperti kelakoean orang jang dihampiri oléh Déiva,)nbsp;tempó^ baik roepanja, tempo^ boeroek roepanja. Vergelijk nog constructies als mal. seorang ... seorang „de eene ... de andere”, jav.nbsp;GR II p. 288 palentjat gelem palentjat ora „nu eens wil hij, dan weernbsp;niet”; VBG 44 p. 202, 1 toewin swabawaning abdi krija pandé gendingnbsp;lan kemasan ... tjat kapireng tjat boten „en het geluid der hofambachts-lieden, de gamelanmakers en de goudsmeden ... wordt nu eens wel,nbsp;dan weer niet gehoord”; ojav. Kor. p. 10 mangke anengkene, mangkenbsp;anengkana, mangkya ana, mangkya nora, mangke aneng kita, mangkenbsp;aneng kami. Weer anders mal. makin lama, makin besar „hoe langernbsp;hoe grooter”; Gem. Ht. 55 (van een sigaret) sekoeat loeak, sekoeatnbsp;ditokok. soend. Bijdr. 40 p. 51, 27 beuki deukeut, beuki leutik „hoenbsp;dichter, hoe kleiner”. In de volkstaal bestaat nl. het streven metnbsp;elkaar in verband staande zinnen of zinsdeelen symmetrisch, metnbsp;dezelfde voegwoorden, te construeeren ^); fr. face d face heeft alsnbsp;pendant ital. a faccia a faccia.

Talrijk zijn constructies als „er zijn er, die ... andere”; „sommige ... andere” ^), die door hun analyseerend vermogen aanleiding geven tot (anaforisch) parallelisme. Sërawajsch Bijdr. 45 (1895) p. 43nbsp;(spreekwijze) {buanaq kandong buanaq tigri;) adaw bësudu daon labu,nbsp;adaw bësudu daon lalang „(men heeft een eigen en een stiefkind;) hetnbsp;eene geeft men met een laloeblad te eten, het andere geeft men metnbsp;een alang-alangblad te eten”, mal. Hg Th. p. 12, 2 (beschrijving vannbsp;menschen op de vlucht voor een amokmaker) ada jang membelahnbsp;pagar tiada sempat masoek kekampoeng, ada jang bersemboenji dibawahnbsp;kedai, ada jang lari naik kedai, ada jang naik pagar tiada sempat larinbsp;laloe djatoeh; Hg Th. (eng. ed.) (Wilk. I p. 418) p. 117 ada jang mengigal,nbsp;ada jang menari, ada jang bertandak. Andere constructies mal. Wilk. I

p. nbsp;nbsp;nbsp;505 setengah djoendjoeng, setengah kélék, setengah berkandar; Pert. Inbsp;p. 16, 7 V. o. tentoe tidak semoeanja begitoe, sebanjak jang boeroek,nbsp;sebanjak jang élok^). soend. Paeh dipp. p. 16, 22 pipikiranana mahnbsp;teu poegoeh, aja boengah, aja soesah, aja her an; o. c. p. 29, 8 aja noe

0 O. Weise, Unsere Mundarten, Leipzig und Berlin 1919, § 171.

In het Nederlandsch bestaat bij dergelijke constructies geen aanleiding tot anafoor. Primitieve taaluiting is de symmetrische constructie, waarbij welnbsp;anafoor optreedt.

De algemeene gedachte wordt aan het begin gegeven, terwijl de analyse

volgt.

-ocr page 41-

29

njered, aja noe manggoel, aja noe ngagotong, djeung rea djaba ti eta ^). Soortgelijke constructie: o. c. p. 83,20 Tidinja boedjang^ pahiboet, anoenbsp;dititah rapot djoeng indit ka koewoe, anoe dititah njokot sangoe inditnbsp;ka dapoer, anoe dititah njokot samak djeung anggël soep ka kamer. ojav.nbsp;TP. p. 119, 2 V. o. muwah lumrdh balanira haji Taki amet sirampunbsp;Tapapalet, ana mangetan, ana mangulwan, ana mangidul, ana mangalor.nbsp;Soms is er variatie: ojav. Kunj. p. 56 dateng ta ya ring catuspata, rinbsp;pasampangan ing awan, ana ngalor, ana ngidul, waneh mangetan mangulonnbsp;„hij kwam aan een viersprong, waar zich de wegen kruisten, de eenenbsp;noordwaarts, de andere zuidwaarts, de overige oost- en westwaartsquot;,nbsp;jav. Djawa XIV p. 228 ana tjoetjoek wesi bangka, ana tjoetjoek madjanbsp;toempek, ana nétra wadja lelidah, ana dangdang teka ing sabrang;nbsp;meisjesspelen n® 327 lied 3 en 27 ana lintah minggar-minggir j ananbsp;wader pada njérok. Een geval van gedekte anafoor: soend. Waw. Soel.nbsp;p. 12 aja anoe beureum boeloe j sawareh aja noe poetih / aja noe konengnbsp;roepana / aja noe hideung koelit /.

Zooals reeds eerder werd opgemerkt, de primitieve verhaaltrant houdt vast aan een bepaald schema, geeft weinig variatie in woordkeusnbsp;en zinsbouw, vooral bij langere uitingsgeheelen ^). Een schema heeftnbsp;geheugensteunende kracht. De anafoor treedt hierbij op als formeelnbsp;uitgangspunt, ojav. TP. p. 57, 7 Yata matangnydn enggang-enggungnbsp;ikang nma Jawa, sadakdla molah marayëgan, apan tanana sang hyangnbsp;Mandaraparwata, nguniweh janma-manusa; yata matangnydn mangadëgnbsp;bhatdra Jagatpramana, rëp mayugha ta sira ring nma Yawadipa lawannbsp;bhatdri Paramegwari; yata matangnydn ana ri Dihyang ngaranyanbsp;mangke, tantu bhatdra mayugha nguni kacaritanya.

Bij uitweidingen, in het bijzonder in min of meer dichterlijke, althans affectieve, taal worden zinsdeelen anaforisch gekoppeld aan dennbsp;„hoofdzin”. Het Javaansch toont hiervan talrijke voorbeelden. TBG 31nbsp;p. 21 sabeneré manoengsa ikoe ora ana gedé, or a ana tjilik, ora ana lanang,nbsp;ora ana wadon „in werkelijkheid, wat de menschen betreft, zijn er geennbsp;groote, zijn er geen kleine, zijn er geen mannen, zijn er geen vrouwen”;nbsp;Ajoe II p. 4, 4 Raden Soedira rinten-daloe tansah kaimpi-impi, tansah

Bij dit voorbeeld een „logisch-intellectueel” slot, wat op invloed wijst Van het Westen. Uitdrukkingen voor „enzoovoorts”, „en dergelijke” ontbrekennbsp;in oudere litteratuur, waar a. h. w. voor den hoorder of lezer wordt gedachtnbsp;en er blijkbaar alle tijd bestaat bij opsommingen naar volledigheid te streven.

Vaak zijn geheele verhalen schematisch opgebouwd, waarbij de overeenkomstige gedeelten een in ’t oog springende congruentie vertoonen. Zoo bet Soend, volksverhaal Kab. pp. 25 vlgg. Vergelijk ook de schematische opzetnbsp;van de beschrijving van den toestand der lijken der Korawa's Kor. p. 16—^p. 20.

-ocr page 42-

30

dados gagasan, tansah koemantil-kantil. soend. Bijdr. 40 p, 52, 11 (uit een djampe, betooveringsformulier, ter opwekking van een doode)nbsp;ti kaler asoep lingga omas, asoep doewa, asoep teuloe, asoep génép ngoerën^,nbsp;asoep toedjoeh noengkoeP, asoep soekma kakoeroengan. Deze gevallennbsp;staan dichtbij woordopname, waarover beneden nader.

De anafoor in pantoen en verwante genres verdient aparte bespreking, daar het hier dikwijls gaat om technische, bewust-toegepaste procédé's. Wij hebben boven gezien, dat de pantoen in twee deelennbsp;uiteenvalt. Het eene deel vormt de inleiding, is vaak een vergelijking,nbsp;ruimer een arabesque, terwijl het tweede vanuit logisch gezichtspuntnbsp;den eigenlijken inhoud weergeeft. De twee deelen zijn parallel opgebouwd. Anafoor treedt frequent op. mal. Pant. Mei. p. 20 Apanbsp;goena pasang pelita / Djikalau tiada dengan soemboenja / Apa gmanbsp;bermain mata / Djikalau tiada dengan soenggoehnja // „Wat heeft hetnbsp;voor zin de lamp te ontsteken / Wanneer er geen pit in is / Wat heeftnbsp;het voor zin te lonken / Wanneer het niet oprecht gemeend is//”.nbsp;Zoo ook Pant. Mei. n°'s 45, 46, 52, 53, 65, 66, 107, 112 (bovendiennbsp;geheel assoneerend). De Soend. pendant van den pantoen is de soesoe-walan ^). Ook hier anafoor: p. 473 Kamana boboko koering / Katembongnbsp;bakoelna bae / kamana kabogoh koering / Katembong batoerna bae //.nbsp;„Waar is mijn boboko ®) / Ik zie slechts den bakoel / Waar is mijnnbsp;geliefde / Ik zie slechts haar vriendin //”. Zoo ook o. m. de no's 82,83,nbsp;144, 167. In de Jav. pantoen n“ 49 Pira^ kopimoe / Teloeng karoengnbsp;tak tapèni j Pira^ djandjimoe j Teloeng taoen tak entèm//„Hoeveelnbsp;koffie je ook hebt / Zelfs drie katoeng zal ik voor je wannen / Hoelangnbsp;het ook nog duurt / Drie jaren zal ik op je wachten //”. Ook de n®'s 3,nbsp;18,22,62,68,74,95. Ook de regels a en b en/of c en d kunnen anaforischnbsp;gebonden zijn. mal. Pant. Mei. nquot;'s 14 (a—b), 72 (a—b, 138, 182,nbsp;228 (overigens komt het in de maleische pantoen weinig voor), soend.nbsp;soesoewalan n®'s 16 (a—b), 19 (c—d; neg.-pos.), 36 (a—b), 42 (a—b),nbsp;45 (a—b), 48 (c—d) (in de Soendaasche pantoen of soesoewalannbsp;komt het dus meer voor), jav. pantoen n®’s 56 (a—b), 57 (a—^b),nbsp;75 (a—b), 77, 83, 90.

De verschijnselen anafoor en epifoor zijn van secundair „belang” vergeleken bij die van de assonantie, die beide deelen bindt, m. a. w.

0 § 7.

Bijdr. 39 pp. 478—503 (vergelijk de inleiding). De naam geeft duidelijker de structuur van dit genre poëzie aan: „antwoordgeverijquot; (ojav. suwal „terugdoen, vergelden”), nl. van de twee paar regels.

®) Boboko is de kegclvormige mand, waarin de rijst wordt klaargestoomd. Bakoel idem, maar iets kleiner en zonder voet.

-ocr page 43-

31

de anafoor en epifoor komen voort uit de assonantie. Afgezien van deze poëtische waarde, hebben wij rekening te houden met het empha-tische karakter van de anafoor. mal. Pant. Mei. n® 36 Banjak orangnbsp;bergelang tangan / Sahaja seorang bergelang kaki / Banjak orang larangnbsp;djangan / Sahaja seorang toeroet hati // (a, b met responsie). Alle regelsnbsp;anaforisch gebonden, bv. Pant. Mei. n“ 30 Djikalan koeloeroet padikoenbsp;ini I Djikalau koeloeroet petjah batang / Djikalau koetoeroet hatikoe ini /nbsp;Djikalan koetoeroet salah datang //.

§ 4. Epifoor, herhaling van het laatste woord van het eene aan het einde van het (de) andere deel(-en) van eennbsp;parallelisme.

Gelijk einde bij parallele uitingsgeheelen, epifoor, komt relatief minder voor. Het zwaartepunt van de mededeeling immers valt innbsp;het algemeen aan het begin. De epifoor vervult veelal dezelfde functienbsp;als de anafoor, maar speelt stilistisch een geringere rol.

De epifoor komt in verbalenden stijl voor. Een aantal samenhangende feiten worden paratactisch opgesomd, waarbij de verschillende subjecten of objecten niet onder één praedicaat geordend zijn, vooralnbsp;wanneer ze een langer geheel vormen, mal. Hg Th. p. 52, 8 Makanbsp;iapoen menjoeroeh mengambü segala peti berisi pakaian radja itoe. Makanbsp;diambilnja kain radja jang berpakankan emas itoe laloe dipakainja dannbsp;badjoe radja daripada ramboeti itoepoen dipakainja dan destar radjanbsp;jang bepermata itoepoen dipakainja. De verschillende kleedingstukkennbsp;van den vorst worden als het centrale in den gedachtengang van dennbsp;auteur vooropgeplaatst. Wanneer de handeling {dipakainja) het voornaamste zou zijn, dan zou deze vooropstaan en hadden we te makennbsp;met een anafoor. Het onderscheid tusschen anafoor en epifoor hangtnbsp;hier dus samen met een verschil in emphase van de zinsdeelen.

De epifoor kan ook conjuncties vervangen. Twee tegengestelde begrippen worden vaak analytisch in parallelisme met epifoor gescheiden, mal. Wilk. II p. 140 badannja boléh dimilik, hatinja tiada dimilik „hetnbsp;lichaam kan verkocht worden, het hart kan echter niet verkocht wordenquot;,nbsp;jav. GR II p. 599 (trouwbelofte) kowé mati sadoewoering galeng, akoenbsp;sangisoring galeng (geen volledig parallelisme) „wanneer jij boven hetnbsp;dijkje sterft, sterf ik beneden het dijkje” = „in leven en dood blijvennbsp;wij bij elkaar”. Sërawajsch Bijdr. 45 (1895) p. 46 (raadsel) inggapnbsp;këbawah, runto’dh buwah, inggap kebungaw, runto'dh bungaw „zet 'tnbsp;?ich op vruchten neer, dan vallen de vruchten af, zet 't zich opnbsp;bloemen neer, dan vallen de bloemen af”, mal. Pap. Law I p. 3 hilang

-ocr page 44-

32

darah, berganti darah „wanneer bloed vergoten is, moet er bloed voor in de plaats komenquot; = „voor een doodgeslagen man moet een andernbsp;in zijn plaats gesteld wordenquot;, jav. Pig. Wdb. p. 161 kalaA tjatjaknbsp;menang tjatjak „winst en verlies moeten nog blijkenquot;; GR I p. 738nbsp;oetang wirang, njaoer wirang.

Een bijzonder geval, waarbij het tweede lid in vragenden vorm is gesteld: mal. Wilk. II p. 216 loeka ada hilang, paroet adakah hilangnbsp;„de wond verdwijnt, maar 't lidteeken verdwijnt dat.**quot; „Tochquot;: jav.nbsp;Ajoe II p. 29,19 lampoe ingkang boten naté kasoemed, ing wekdal poenikanbsp;ladjeng kasoemed. Talrijk zijn de gevallen, waar wij „ookquot; zoudennbsp;inlasschen: mal. Pert. I p. 27, 12 moembang djatoeh, kelapa djatoeh;nbsp;jang toea mati, jang moeda mati „de jonge klapper valt af, maar denbsp;rijpe klapper valt ook af; die oud is, sterft, maar die jong is, sterftnbsp;ookquot;; o. c. p. 32, 24 (Djadi keadaan Masri, adalah seperti orang makannbsp;boeah semalakama;) akan dimakan bapak mati, tidak dimakan iboe mati.nbsp;Serba salah; ditoeroet salah, tidak ditoeroet salah. In het laatste voorbeeld wordt de hoofdgedachte serba salah nader geanalyseerd. Hetnbsp;omgekeerde geval is de climax: mal. Mal. Annals p. 31 (Wilk. II p. 116;nbsp;ter illustratie van een hopelooze situatie) doedoek mati, berdiri mati,nbsp;serba mati „als ik zit, ga ik dood, als ik sta, ga ik dood, wat ik ook doe,nbsp;ik ga doodquot;, jav. VBG 47, 2, p. 19 (raadsel) ing doewoer lemah, ingnbsp;isor lemah. mal. Wilk. I p. 532 berkelahi poen tidak, berdamai poennbsp;tidak; o. c. p. 558 tegang tidak, kendoer tidak. Uit de laatste voorbeeldennbsp;blijkt, dat de epiforische repetitie van de negatie meer dan eens voorkomt en hier wel degelijk nadrukkelijk werkt in tegenstelling met denbsp;beteekenis in bovenstaand voorbeeld (Hg Th. p. 52, 8), het scheidennbsp;van verschillende objecten, wat meer een kenmerk is van primitieven,nbsp;moeizamen en boerschen stijl. Symmetrische tendensen zijn duidelijknbsp;aan te toonen in de volgende voorbeelden: mal. Wilk. II p. 594 dititiknbsp;belah, dipaloe belah; Wilk. I p. 619 (spreekwijze) tepoengnja poen ianbsp;maoe, koewéhnja poen ia maoe. ojav. Ad. p. 212 yan kaswargd nghulunnbsp;suka, yan kakawaha nghulun suka „indien ik naar den hemel ga, vindnbsp;ik 't best, indien ik naar de hel toe ga, vind ik 't (ook) bestquot;. Innbsp;poëzie of in passages met een overwegend poëtisch karakter is symmetrie een eenvoudig middel tot het bereiken van een rythmisch effect,nbsp;jav. meisjesspelen n® 117, 5) kemben gadèkena, tapih gadèkena. mal.nbsp;Wilk. II p. 564 (pantoen, s. v. temu) Koenjit toemboeh, laboe poen toem-boeh I Toemboeh diatas doelang kangsa j Oer at bertemoe, daging bertemoe jnbsp;Tawar menampal sekalian bisa //. Wilk. II p. 100 (pantoen) tahoennbsp;mana, boelan mana / boléh kita berdjoempa lagi; Wilk. II p. 270 (id.)nbsp;Adik tjantik, abang tjantik / bagai pinang belah doea. jav. VBG 47, 2,

-ocr page 45-

33

p. 10 moendoer kènges, madjoe kènges, angadeg séla ning kajoe; VBG 44 p. 216, 1 V. o. (beschrijving v. kleeding) tjlana tjindé poespita goebeg,nbsp;oekoep rènda goebeg, ..o. c. p. 262, 15 (beschrijving van karakter)nbsp;pambekané Raden Sadéwa ala-alané déivé, betjik-betjiké déwé. Somsnbsp;staat de conjunctie er ten overvloede bij: mal. Hg Th. (eng. ed.)nbsp;p. 396 (Wilk. I p. 502) kamoepoen dagang, dan kamipoen dagang „gijnbsp;zijt een vreemdeling en wij zijn vreemdelingen”. In vele gevallen isnbsp;het woordje „ook” uitgedrukt: jav. W. S. Djawi p. 162, 8 v. o. aivèknbsp;akoe miloe, ora awèh akoe ija miloe; VBG 44 p. 262, 14 {pambekanénbsp;Raden Nakoela,) jèn betjik ing tembé, jèn dia ja ing tembé; Pak Bandjirnbsp;p. 10, 11 Kebo digawa moelih. Pak Bandjir ija moelih. Het woordjenbsp;„ook” kan den spreker obsedeeren, vooral bij scheldpartijen: jav.nbsp;W. S. Djawi p. 158, 4 v. o. Lah, ija wong kowé asoe, bapakmoe ija asoe,nbsp;kakèk-mojangmoe ija asoe, mestiné ija ora bisa mikir „Ah, je bent werkelijknbsp;een hond, je vader was ook een hond, je voorouders waren ook honden,nbsp;Zoodat je niet kunt nadenken”. Neiging tot symmetrie is aan te toonennbsp;in: jav. W. S. Djawi p. 200, 5 kang nom sir a ja ana, kang toewa sir anbsp;ja ana.

Ook bij de epiforische herhaling bestaat een min of meer intellectueele variatie, bv. ojav. Kunj. p. 72 apinya mati, dilahnya mangkana „hetnbsp;vuur is gedoofd, de vlammen evenzoo”. Vooral bij opsommingen kannbsp;men zich de eentonigheid van de epifoor bewust worden. Variatienbsp;is hier dan zeker niet verwonderlijk: ojav. Kor. p. 36, 7 yan janmanbsp;dwija lëivih, yan sunu prabhangkara lëwih, yan gdtra ning ^arïra ulunbsp;lëwih, yan tapa, yan yoga, yan samödki, yan ujar kasatyan atigaya.nbsp;Toch komt de dreunachtige epifoor wel voor, zooals wij reeds zagen.nbsp;Hier een voorbeeld, waarbij de monotonie nog versterkt wordt doornbsp;„en toen ... en toen”: mal. Wilk. II p. 531 bantoe alas ada jang kepalanbsp;sehadja dan ada jang tangan sehadja dan ada jang toeboeh sehadja dannbsp;ada jang kaki sehadja dan ada jang kelepir sehadja. Een duidelijk voorbeeld van de analyseerende epifoor: mal. Wilk. H p. 535 tikam ta^nbsp;bertanja, tjentjang ta^ bertanja, pantjoeng ta^ bertanja (= memboenoehnbsp;ta^ bertanja); Hooykaas p. 14 (rechtslitteratuur) Pegawai itoe radjanbsp;pada tempatnja / Hoeloebalang itoe radja pada tempatnja / Ajam-itiknbsp;itoe radja pada tempatnja (met climax: „zelfs de kippen en eenden zijnnbsp;baas op hun eigen domein”).

In bezweringsformules heeft de epifoor een specifiek magisch-intensieve beteekenis. mal. Mal. Mag. p. 638 (bij het tenietdoen van vergiften) oeparpoen t^ada bisa, oepaspoen t^ada bisa, ratjoenpoennbsp;t^ada bisa, oelar-gesangpoen t^ada bisa, ipoeh-Broenaipoen t^adanbsp;bisa. Van magisch standpunt gezien zou het eenmaal uitspreken van

-ocr page 46-

34

f-ada bisa „zijn niet vergiftigquot; niet voldoende uitwerking hebben en niet voldoende krachtig zijn om al deze verschillende vergiftennbsp;krachteloos te maken. Dit geldt m. m. voor de volgende formules:nbsp;Mal. Mag. p. 629 (bezwering van een betelblad, dat bij het tanden-vijlen den patient aangeboden wordt) berdjalan akoe berlebih, berkainnbsp;akoe berlebih, berbadjoe akoe berlebih, bersapoetangan akoe berlebih,nbsp;koeat-koeasakoe akoe berlebih (met climax, zoowel naar den vorm alsnbsp;naar den inhoud). jav. Djawa XIV p. 229 Kola nang kali. Kola Gagahnbsp;aranira, doh dinadoh (ingsoen weroeh adjal kamoeljanira) / Kala nangnbsp;djogan, Kala Depek aranira, doh dinadoh j Kala nang pager, Détya-mangintè aranira, doh dinadoh / Kala nang latar, Kala Kèndjèr aranira,nbsp;doh dinadoh / Kala nang bloeboekan, Kala Rawa-roewoeh aranira /nbsp;Kala nang soemoer, Santri Soera aranira / Kala nang dalan, Kalanbsp;Ngadang aranira, doh dinadoh Jj. ojav. Kor. p. 20, 2 v. o. (Hoe wilt gijnbsp;de lijken der Korawa’s doen herleven?) ajiSwacchanda kariya, Jalasangdranbsp;kari ya, Pulang-Kaki kari ya, Mahdpadma kari ya. Deze epifoornbsp;verschilt slechts formeel van het refrein: wenn wir dir je gehorsamnbsp;warenso erhöre uns, wenn wir dir je feite Kühe geopfertso erhörenbsp;uns, wenn wir dich je vor allen Göttern geehrtso erhöre uns^). Refreinachtige herhaling van interjectie: jav. meisjesspelen n® 256, 4) sapanbsp;randa, omahé djèdjèr sesanga, hoek hoehoek / sapa laki, omahé gedénbsp;kemiri, hoek hoehoek / sapa kéré, omahé djèdjèr selawé, hoek hoehoek //;nbsp;o. c. nquot; 209, 4) godong benda, rèk / ndjaloek lawang, rek /. Bij groetnbsp;of zegenwensch treedt de epifoor op natuurlijke wijze op, daar niemandnbsp;vergeten mag worden en niet den indruk gevestigd mag worden vannbsp;discriminatie: mal. Mal. Mag. p. 616 Isa, karoen! Moesa, kar oen!nbsp;Joesoef, karoen! Daoed, karoen! Bij smeekbeden is er epifoor van dennbsp;vocatief: jav. meisjesspelen n® 204 wajah dalem, mlebet dalem, goesti /nbsp;njaosaken, goesti / pisang djené, goesti /. Vergelijk ook o. c. n® 207. Zoonbsp;ook bij vervloekingen: mal. Wilk. II p. 531 sial tangan, malang tangan,nbsp;didalam tangan orang poenja „vervloekte hand, verwenschte hand, dienbsp;hand, die haar vasthoudt!quot;

In pantoen en verwante poëzie treedt behalve de „inwendigequot; epifoor ^), ook de epifoor aan het einde van de regels op. Meestalnbsp;is deze epifoor een bijzondere vorm van rijm. Ternataansche pantoennbsp;TBG 30 (1885) p. 447 Wito oti ka gudu^ / Af a no momo mari so sira /nbsp;Mina ngori to gudu® / Afa so ningga doka so sira // „Duw de prauwnbsp;zoo ver mogelijk (in het water) / Laad echter van te voren geen steenen

^) Meyer, Stilistik p. 103; vergelijk ook Psalm 136. “) Zie de vbb. op p. 32 onderaan.

-ocr page 47-

35

/ Zie mij maar van verre aan / Denk maar niet aan onze vroegere liefde /” (met anafoor b—d). mal. Pant. Mei. n® 28 Mentadak mentadoenbsp;hidjau / Bersarang diatas manggis / Adik berbadjoe hidjau / Ramboetnbsp;teroerai kepalang manis //. Idem bv. n“’s 30 (a—c), 32 (b—d), 33 (a—c),nbsp;34 (a—c), 40 (a—c), 49 (a—c, b—d), 59 (a—c), 60 (b—d). soend.nbsp;soesoewalan bv. n®'s 4 (a—c, b—d), 7 (a—c), 11 (a—c), 47 (a—d,nbsp;b—e, c—^f), 78 (a—c), 92 (a—c, b—d). jav. pantoen bv. n®'s 33 (a—cnbsp;34 (a—c), 59 (—ac), 60 (a—c), 119 (a—c), 129 (a—c); ook in hetnbsp;schema a—b, c—d; n® 8 (a—b, neg.-pos.). Bij het Maleische kunstdicht, sjair, treedt epifoor ook op als nevenverschijnsel van rijm:nbsp;Sj. Bid. p. 4, 4a, b anaknja poeteri poespa warna / laksana boenganbsp;tjempaka warna; o. c. p. 15, 13a, b berdjalanlah dajang sekalian rata /nbsp;orang jang melihat sekalian rata /. In tembang komt epifoor in hetnbsp;kader van het eindklankschema voor; jav. Serat Tj. 91, 4 apan woesnbsp;selikoer dinaj ngoebek djroning goea Kodak j prèhpoen adatê ing Kalakj;nbsp;o. c. 95, 3 kelangkoeng wening tojanja / lir tan ana tojanja.

§ 5. Symploke, combinatie van anafoor cn epifoor.

Combinatie van anafoor en epifoor (symploke) komt voor als gradatie van deze verschijnselen afzonderlijk en brengt een verregaande schema-tiseering van de mededeeling mee. soend. TBG 60 p, 63 Kaoela keurnbsp;tapa, napaan doea perkara, hidji, teu rek ganggoe kana karëp batoer,nbsp;kadoewa, teu rek ngarah pati batoer „Ik ben aan het mediteeren, medi-teerende tweeërlei: ten eerste, niet te zullen verstoren de wenschennbsp;van mijn medemensch, ten tweede, niet te zullen streven naar dennbsp;dood van mijn medemenschquot;. jav, VBG 44 p. 262, 14 {Pambekanénbsp;Raden Nakoela) jèn betjik ing tembé, jèn dia ja ing tembé. Taalkundigenbsp;schematiseering hangt samen met, is dikwijls geworteld in classificatie-Zucht, vooral in religieuze teksten: ojav. Kunj. p. 66 Mijil ta kitanbsp;mungup ri gaga nindungta, sang padma sang tejwamaya ngaranta samana /nbsp;Mijil ta kita hakupah pwa ri prthiwl, si pula ngaranta samana. In denbsp;taal der wetboeken, waar het gaat om duidelijkheid en overzichtelijkheid: Ind. Wetb. v. Sr. 46 (2, 3) ... / hetzij in een landsopvoedings-gesticht geplaatst, ten einde aldaar, of later op andere wijze, van Regee-ringswege in zijne opvoeding worde voorzien / hetzij ter opvoedingnbsp;toevertrouwd aan een in Nederlandsch-Indië gevestigd, bijzonder persoonnbsp;of aan eene aldaar gevestigde, rechtspersoonlijkheid bezittende vereeniging,nbsp;of aan eene aldaar gevestigde stichting of instelling van weldadigheidnbsp;ten einde door deze, of later op andere wijze, van Regeeringswege innbsp;zijn opvoeding worde voorzien /. ojav. Jonker p. 38 yen mati kang

-ocr page 48-

36

lanang karuhm, kang adrwe kawula ivadon ameta pomah-omahane sasukun, kawula wadon muliya mating gustine manih / yen mati kang wadonnbsp;karuhun, kang adrwe kawüla lanang ameta pomah-omahane sarëmbatnbsp;kawula lanang muliha mating gustine manih. In de taal det beswering:nbsp;mal. Mal. p. 588 (De medicijnman zegt:) akoe doedoek dikroesi Allah /nbsp;akoe bersandar ditiang Allah / (akoe bertongkatkan dipoesat Ka^bah /).

§ 6. Responsie, herhaling van één of meer woorden op een willekeurige plaats in het eene deel op overeenkomstigenbsp;plaats (en) in het andere deel van een parallelisme.

Gevallen van tesponsie, waatbij één of meet wootden op oveteen-komstige plaats(en) in twee of meer zinnen terugkeeren, zijn frequent. Hoewel dit niet altijd het geval is — het kan ook „toéval” zijn, kannbsp;gevolg zijn van taalarmoede —, responsie werkt emphatisch, zij hetnbsp;in mindere mate dan anafoor en epifoor. In spreekwoorden ennbsp;spreekwijzen: Minangkabausch TBG 26 (1881) p. 179 bakuca^ tandonbsp;ta^ panuë, baria^ tando ta^ dalam „als het schudt (nl. de inhoud)nbsp;is het een teeken, dat het vat niet vol is, als er beweging is (nl. innbsp;het water), is het een teeken, dat het niet diep is” (i. e. „holle vatennbsp;klinken het hardst)”. Lampongsch Bijdr. 40 p. 615, n“ 5 Ki Këbawnbsp;kuruk disangkak Këbaw, Ki Kambing kuruk disangkak Kambing,nbsp;Ki Manuk kuruk disangkak Manuk „een karbouw gaat binnen in hetnbsp;karbouwenhok, een geit gaat binnen in het geitenhok, een kip gaatnbsp;binnen in het kippenhok”, mal. Pert. I p. 30, 2 (Soedah djadi adatnbsp;sebenar adat bagi kita; kalau hari petang,) boeroeng poelang kesarangnja,nbsp;kerbau poelang kekandangnja, orang poelang keroemahnja; Pert. Inbsp;p. 41, 8 V. o. Belanda berbénténg besi, Melajoe berbénténg adatnbsp;„Hollanders hebben als vesting (één van) ijzer, Maleiers hebben alsnbsp;vesting de adat”; Wilk. II p. 293 biar poetih toelang, djangan poetihnbsp;mata; Ht. Angg. 55 (Wilk. II p. 458) dari djaoeh sesarkan dekat,nbsp;soedah dekat sesarkan sampai. In plechtige formuleeringen: mal.nbsp;Hg Th. p. 43, 1 v. o. (de vorst spreekt:) adapoen bentara kiri ini kitanbsp;hendak gelarkan padoeka radja, akan Hang Kadim itoe kita hendaknbsp;gelarkan laksamana ganti bapanja; Pert. I p. 27, 19 Kalau benar bapaknbsp;bawa laloe, kalau salah bapa bawa soeroet (met anafoor). Maar ooknbsp;in „eenvoudigen” stijl: mal. v. d. Tuuk Mal. Lsb. p. 10, 5 akan radjanbsp;kera poen loepalah ia akan segala keloearganja kera dan koera^ poennbsp;loepalah ia akan roemah-tangganja. In rechtsformules: mal. Hooykaas

0 Intusschen kwamen we boven, passim, reeds gevallen van combinatie van responsie met anafoor en/of epifoor tegen.

-ocr page 49-

37

p. 15 radja menobat didalam alam j penghoeloe menobat dalam loehak / lembaga menobat dalam lingkoengannja / iboe-bapa menobat pada anak-boeahnja / orang banjak menobat didalam terataknja (met climax),nbsp;osoend. TBG 56 p. 438 („de tien huldeblijken”) anak bakti di bapa /nbsp;ewe bakti di laki / hoeloen bakti di pantjadadn / sisa bakti di goeroe /nbsp;orang tani b. di dewata / wadon b. di mantri / mantri b. di nangganan /nbsp;noe nangganan b. di mangkoeboemi / mangkoeboemi bakti di ratoe / ratoenbsp;bakti di dewata j dewata bakti di hijang //. Bij bezweringsformules: mal.nbsp;Mal. Mag. p. 618 (bij het oogsten van rijst) jang ketjil mendjadi besar /nbsp;jang toea mendjadi moeda / jang hina mendjadi moelia / jang miskinnbsp;mendjadi kaja //. In religieuze teksten, waar we herhaaldelijk symmetrisch gebouwde uitspraken tegenkomen: ojav. Kunj. p. 61 ikangnbsp;rajah-tamah patenana de nikang kasantosan, ikang dëba-moha patenananbsp;ring sanismrti. In raadsels: Sërawajsch Bijdr. 45 (1895) p. 47 di ayiaqnbsp;fijadi pëngambiaq ikan, di darat njadi pëngambiaq boerong „in hetnbsp;water maakt men daarvan gebruik om visschen te vangen, op hetnbsp;land maakt men daarvan gebruik om vogels te vangen”, mal. tëka-tëki p. 7, VIII, 1 anak pakai badjoe koening, emak pakai badjoe hidjau.nbsp;jav. VBG 47, 2, p. 6 jèn tjilik kagawé batoer, jen gedé kagawé moengsoeh,nbsp;In de volkspoëzie een logisch verwant voorbeeld: jav. meisjesspelennbsp;n® 111, 4) tjilik^ ndjaloek laki j gedé^ ndjaloek pegat.

Negatiepartikels als doedoe komen veel in responsie voor: jav. VBG 47, 2, p. 1 (raadsel) {jèn loemakoe sikilé loro, manawa lèrèn sikilé sapoe-loeh,) aboentoet doedoe chéwan, akatok doedoe Walanda; o. c. p. 11nbsp;mentjorong doedoe inten, gebjar^ doedoe konang; Djawa XIV p. 228nbsp;(bezweringsformule) lenga doedoe lenga, banjoe doedoe banjoe; o. c.nbsp;p. 230 oewi doedoe oewi, kembili doedoe kembüi, baligo doedoe baligo,nbsp;waloeh doedoe waloeh. Met een ander negatiepartikel: jav. VBG 47, 2,nbsp;p. 6 (raadsel) maboer tanpa elar, obah tanpa soeksma. soend. Loet. Kas.nbsp;p. 12 djaoeh moal boeroeng tjoendoek, anggang moal boeroeng datang.nbsp;mal. tëka-tëki p. 8, XVIII, 20 bertali boekannja kerbau, ditjioemnbsp;boekannja anak.

In opwinding kan men een bepaald woord in obsessie herhalen: Ajoe II p. 23, 9; W. S. Djawi p. 158, 4 v. o. ^)

In chiastische antithetische zinspositie: soend. Kab. p. 16, 16 doenoenganana ti koélon njanghareup ka wetan, si Kabajan ti wetannbsp;njanghareup ka koelon; Bijdr. 40 p. 56,4 leutik boelan seutik boeroengna,nbsp;gëde boelan seutik ingëtna; 100 Par. I p. 46 noe asih dipoelang sëngit,nbsp;noe haat dipoelang moha; o. c. II p. 34 laoek boeroek miloe midjah,nbsp;piritan miloe ëndogan; Paeh dipp. p. 45, 25 Ari Marsaip mah pëndek

0 Voluit resp. op p. 27, 2 en p. 33, 13.

-ocr page 50-

38

Uütik djeung koemisna ipis, ari ieu mak pëndek gëde koemisna kandëL

In de Minangkabausche padato's en Badoejsche pantoenverhalen komt responsie veelvuldig voor. De breeduitgesponnen beschrijvingennbsp;zullen hier wel niet vreemd aan zijn. Minangkabausch Bijdr. 39 (1897)nbsp;p. 549 halaman carano basa, hatimhun jo kasië'^ bulan, tampe^ sibudanbsp;main tondeh, tampe^ pandika main padang, tampe*- nan mulië mainnbsp;catud, tampe^ nan peto main kudo „het erf is zoo rein als een grootenbsp;schotel, begrint met witte steentjes, waar de kinderen spelen metnbsp;noten als knikkers, waar de schermmeesters spelen met het zwaardnbsp;(schermen), waar de edelen spelen met de damschijven (dammen),nbsp;waar de ruiters spelen met het paard (paardrijden)”. Bijdr. 40 p. 49, 17nbsp;njarande di lalangse tjinde, kadjoengdjoeng lalangse woeloeng, kaserednbsp;lalangse tjinde; o. c. p. 54, 4 v. o. soekoer dara ditangtoeng, sabda daranbsp;dikëtjap; p. 56, 30 groedag ka mega malang, ngalirik ka mega njodor,nbsp;toeloej niis di mega njodor (epifoor), ngitoeng^ sandi tahoen, ngedjer^nbsp;sandi poë, milangan sandi boélan, ngalirik ka boewana pantja tëngah.nbsp;Als samenhangende met gebrek aan variatievermogen in primitievenbsp;beschrijvingen: Karo-Bataksch VBG 56, 1 (1907) p. 63 (volksverhaal)nbsp;ku juma iya ërbaba koran, kiranting iya ërbaba 'ndirn, ka lau iyanbsp;ërbaba cuwan nina, ku lësung iya ërbaba sëkin „ging ze naar den akker,nbsp;dan nam ze het watervat mee, ging ze brandhout halen, dan nam zenbsp;de rijstwan mee, ging ze naar het water, dan nam ze den hak mee,nbsp;zegt men, ging ze naar het rijstblok, dan nam ze het kapmes mee.”nbsp;soend. TBG 60 p. 69 (dongeng) sakali ngoeseup di këdoeng Sarengseng,nbsp;doewa kali ngoeseup di këdoeng Kitedja, tiloe kali ngoeseup di këdoengnbsp;Boendër, opat kali ngoeseup di këdoeng Pandjang, lima kali ngoeseupnbsp;di këdoeng Sanggereng. ojav. Ad. p. 210 ikang ndgdgwasena luput denbsp;sang Arjuna, ikang daitya si Maya luput de sang Krma, puyuhnbsp;patang siki luput de sang hyang Agni; Kunj. p. 68 ikang kusika tunggalnbsp;lawan Swabhya, sang Garga tunggal lawan Ratnasambhawa, Sangnbsp;Mestri tunggal lawan Sirumitabha, sang Kurusya tunggal lawan Mwaga-siddhi, sang Pratajdla sira tunggal lawan gri Wirwacana.

In de pantoens past de responsie geheel in het kader van de formeele (en materieele) overeenstemming der leden a—c en b—d. mal. Pant.nbsp;Mei. n“ 6 Air dalam bertambah dalam / Hoedjan dihoeloe beloem laginbsp;tedoeh / Hati dendam bertambah dendam j Dendam dahoeloe beloemnbsp;lagi semboeh //; zoo ook o. m. n® 119. soend. soesoewalan bv. n®’s 6nbsp;(a—c), 37 (a—c), 51 (a—c), 53 (a—c), 77 (b—d), 84 (a—b—c—d,nbsp;van negatiepartikel), 90 (a—c, b—d), 79 (a—c). jav. pantoen bv. nquot;’s 134nbsp;(b—d), 119 (b—d); ook in andere volkspoëzie: jav. meisjesspelennbsp;n® 144 (T 16) oewong désa, oewong désa / wong désa soegih leléwa /

-ocr page 51-

39

oewong koeta, oewong koeta j wong koeta soegih tenaga; nquot; 152 dandang sampjang, tak-senggoh bedil Semarang / banjoe mili, tak-senggoh bedilnbsp;Betawi / bloeloek niba, tak-senggoh bedil segara /. Een enkele maalnbsp;komt responsie voor in het schema a—b, c—d: mal. Pant. Mei. n° 36nbsp;Banjak orang bergelang tangan / Sahaja seorang bergelang kaki /nbsp;Banjak orang larang djangan / Sahaja seorang toeroet hati //. soend.nbsp;soesoewalan nquot; 108 Sapoetangan djoeroe lima / Tjaretjet djoeroe salawe /nbsp;Kadatangan teu tarima j Kasep oge boga ewe Ij.

Wat eigenlijk geldt voor alle stijlverschijnselen, die gepaard gaan met herhaling, komt in het bijzonder voor bij responsie — wellichtnbsp;doordat responsie meer aanleiding geeft tot monotonie — namelijk,nbsp;dat er een streven bestaat te ontkomen aan herhaling en te komen totnbsp;variatie, ojav. Kunj. p. 61 hurip ika kawifesa de ni pati, tutur kedërnbsp;de ning lupa, yatna kawigesa de ning brdntajnana. O. c. p. 69 staatnbsp;ongeveer hetzelfde: harip kawi9esa de ning pati, tutur kawi9esa de ningnbsp;lupa, yatna kawi9esa de ning bhiparita. Hier is dus geen variatie; in hetnbsp;tweede lid staat kawigesa i. p. v. kedër uit het voorgaande voorbeeld.nbsp;TP p. 93, 5 kola Lodra mëtu saking bhatdra Brahmd, kola Sambanbsp;mijil saking bhatdra Wimu, kola Samaya mijil saking bhatdra Igwara;nbsp;(derde zin zonder herhaling en uitweiding); Kor. p. 24, 6 dudu deningnbsp;rudhira yaya arnawa, dudu dening kunapa yaya mahendra, dudu deningnbsp;gawa abo amis „onherkenbaar door bloedplassen zoo groot als denbsp;oceaan, onherkenbaar door lijken zoo hoog opgestapeld als de Mahendra,nbsp;onherkenbaar door de riekende en stinkende lijken”, mal. Sj. Bid.nbsp;p. 21 (beschrijving van Bidasari door een vergelijking, waar als vergelijkingspartikels afwisselend bagai, laksana en seperti gebruikt worden)nbsp;koelitnja seperti tjempaka wilis / laksana gambar baharoe ditoelis /nbsp;pipinja bagai paroeh dilajang / bahoenja seperti bahoe wajang / hidoeng-nja seperti koentoem meloer / wadjahnja laksana koening teloer j; Wilk. Inbsp;p. 504 (beschrijving van de toeroen-ke-air-ceremonie) kanda jangnbsp;pertcmi mendjoendjoeng temboeni / kanda jang kedoea membawanbsp;raboen / kanda jang ketiga membawa ajam / kanda jang keempat membawa njioer, enz.

§ 7. Woordopnamc, herhaling van het laatste woord van het eene deel aan het begin van het volgende deel van eennbsp;parallelisme.

Bij de onderlinge binding van zinnen en zinsdeelen en het leggen van nadruk speelt een rol de zg. woordopname, waarbij een woord,

*) Vergelijk du. Es war noch so weiss als Schnee, so rot als Blut and so schwarz-haarig wie Ebenholz (Grihh).

-ocr page 52-

40

dat voorkomt aan het einde van den eenen zin, herhaald wordt aan het begin van den volgenden ^). Dit verschijnsel treft men zeer verbreid aannbsp;in volksverhalen, volkspoëzie. Tominisch Bijdr. 6 (1871) p. 180 (volkslied) bunga nu bunga surati, bunga nu isi nu hati „deze bloem is eennbsp;suratibloem, de bloem, die gekweekt wordt in het hart”. Karo-Batakschnbsp;VBG 56, 1 (1907) p. 60 e, piyah sinik Anak Mëlumang ’n dai, latih,nbsp;latih i-akapna tangis „eindelijk zweeg A. M., hij was moe, moe vannbsp;het schreien”, mal. Wilk. II p. 635 tarik napas, terkenangkan oentoeng,nbsp;oentoeng tidak seroepa orang. soend. Bijdr. 40 p. 71, 28 groedagnbsp;ka lawang kikis, laivang kikis bahan djati; Bijdr. 40, p. 52, 25 katjan-dakna bokor djangkoeng, bokor djangkoeng simbar kantjana. Kab. p. 41,nbsp;6 V. o. ana gëlënjoe teh si Kabajan imoet, imoet kandjoet noe lëlëb tea;nbsp;100 Par. II p. 64 poer koentoel kari toenggoel, lar gagak kari toenggak,nbsp;toenggak ketjoeatan daging, osoend. Bijdr. 56 p. 429 kasoera koenbsp;djoekoet tadji, djoekoet tadji soelawësi „doorregen met vlijmgras, vlijm-gras soelawësi”. jav. Ajoe II p. 23, 21 ingrikoe Djoerijah ladjeng santoennbsp;gagasan, gagasan ingkang adamel mrindinging woeloe. In bezweringsformules: mal. Mal. Mag. p. 609 koetoe hoetan soeroeh keloear, soeroehnbsp;keloear beranak-anak „de boschluis (dwerghert), stuur dien naar buiten,nbsp;stuur dien naar buiten om te jongen”.

De meeste gevallen van woordopname zijn te verklaren uit de traagheid van denken bij den spreker. Maar ook kan deze hiertoenbsp;komen, doordat hij zich richt naar het geestelijk peil van zijn hoorders.nbsp;Zoo zal men in de taal der volwassenen, wanneer zij tot kinderennbsp;spreken, dit stijlverschijnsel meermalen kunnen opmerken. In hetnbsp;eerste geval, wanneer men dus de oorzaak bij den spreker zelf moetnbsp;zoeken, wordt het geheel der feiten niet ineens overzien. Bij stukjesnbsp;en beetjes wordt het relaas gegeven, waarbij het laatste woord van dennbsp;vorigen zin een eenvoudig aangrijpingspunt — soms ook rustpunt —nbsp;biedt voor het vormen van den volgenden zin. Wanneer nog verdernbsp;teruggegrepen wordt, kan de figuur van de woordopname-achtigenbsp;anafoor ontstaan: mal. Sj. Bid. p. 2, 21b; p. 3, la teroeslah bagindanbsp;soeatoe diwasa j teroeslah kekampoeng saudagar /.

Woordopname kan stilistisch procédé worden, toegepast in proza en poëzie. Hier, in Indon. talen, treft men geheele passages aan, waarinnbsp;zin aan zin geregen wordt door telkens het laatste woord van den voor-gaanden te herhalen. Dergelijke passages komen vooral aan den aanvang van kronieken voor. jav. W. S. Djawi p. 183, 20 v. o. (Babad

0 Oudgermaansche voorbeelden bij Meyer, Altgermanische Poesie, p. 324. *) Een taal van een der stammen van Noord-Celebes.

-ocr page 53-

41

Mangir) Pepoetjoeking serat ingkang kadamel gegantjaran, amewahi asrining panglipoer, panglipoering manah prihatos, prihatosipoen awitnbsp;kagèndèng saking soeraos, soeraosipoen serat Babad Mangir „Dit is denbsp;primus inter pares der letterkundige werken, die tot proza is omge-werkt, dient ter verhooging van aangename vertroosting, vertroostingnbsp;van een bedroefd gemoed, droefheid, die voortspruit uit de tendenznbsp;van dit werk, de tendenz van de kroniek van Mangir”. Met variatienbsp;aan het eind: Kor. p. 96, 3 v. o. bhagawdn Jamadagni mawarah ingnbsp;bhagawan Orwa, bhagawdn Orwa mawarah ing bhagawdn Hotrawdhana,nbsp;bhagawdn Hotrawdhana mawarah ing yayah ni ngulun, bhatdra Yama,nbsp;yata mawarah i ngulun. mal. Mal. Mag. p. 584 (aldus wordt de afkomst van den pawang, den dorpsmedicijnman, gereciteerd) koen katanbsp;Allah, paja koen kata Moehammad / mendjadi benih / benih djadi oerat /nbsp;oerat djadi batang / batang djadi daoen //. Woordopname kan op dezenbsp;wijze als klankfiguur het magisch gebeuren in de hand werken. Zoonbsp;ook in soend. Bijdr. 61 p. 606 (afwering van viervoetig gedierte,nbsp;dat schadelijk is voor de rijst) lamoen njaba sija oelah arek hajang,nbsp;hajang oelah boga pikir, boga pikir oelah njaba (met „cirkelgang”). Vianbsp;ketting-woordopname bereikt men climax: ojav. Kor. p. 6, 6 v. o.nbsp;angën^ sangsaya ketung, ketung saya kagugu, kagugu saya kagorawa,nbsp;mangkana tyas sang Dhrtardstra „hoe meer hij nadacht, zooveel tenbsp;meer bekommerde hij zich erover, hoe meer hij zich erom bekommerde.nbsp;Zooveel te meer tobde hij erover, hoe meer hij erover tobde, zooveelnbsp;te meer werd hij er door bezwaard”, jav. Ajoe II p. 58, 5 v. o. (type:nbsp;gt;,de minuten rijgen zich aaneen tot uren, de uren tot dagen, de dagen totnbsp;weken, de weken tot jaren”, enz.) wantji teroes loemampah, sijang-daloenbsp;agentos-gentos ngantos doemoegi sapeken, sawoelan, woelan dateng taoen,nbsp;taoen dateng windoe, makaten saladjengipoen (variatie is te verklaren uitnbsp;het moderne karakter van den tekst; men lette ook op saladjengipoen).nbsp;Raadsels als poëtisch exponent vertoonen dikwijls een min of meernbsp;gewild kunstigen bouw; woordopname is één van de middelen: jav.nbsp;VBG 47,2, p. 5 sing andjoepoek ora mangan, sing mangan ora ngrasakaké,nbsp;sing ngrasakaké ora wareg, sing ora ngrasakaké kang doenoengan. Metnbsp;»,cirkelgang”: o. c. p. 10 kang toekoe ora mikoel, kang mikoel ora mangan,nbsp;kang mangan ora bisa toekoe. mal. Tëka-tëki p. 7, XVI, 18 didalam laoetnbsp;o^da gelombang, didalam gelombang ada boelan, didalam boelan ada air.nbsp;Een passage uit een babad wordt geheel gegoten in het ketting-woord-opname-schema: Babad Mangir p. 28 Njai Adisara énggal ameteki,nbsp;nawi rengeng^ ngidoeng angimoer sekéling goesti adamel danganing pang-galih, kang galih anglir madoe kèntir, kèntiripoen agoeng pinoedji, pinoedjinbsp;ing karahardjan, ardjaning wong lakoe sandi, etc. Twee woorden aan

4

-ocr page 54-

42

het eind van een zin kunnen afzonderlijk opgehaald worden: mal. Wilk. II p. 233 pelesit koedoeng itoe boléhlah bertjerai koenoen kepalanjanbsp;dengan badannja, kepalanja pergi mentjari makanan dan badannja tinggalnbsp;diroemah. soend. Bijdr. 40 (1891) p, 52, 8 v. o, dja diseureuheun seureuhnbsp;koenang seureuh koening, seureuh koening tina djeungdjing, seureuhnbsp;koenang tina moentjang ^).

In de poëzie, niet alleen in kunstdichten, maar ook in volkspoëzie, komt woordopname in zoo groote mate voor, dat wij wel moeten denkennbsp;aan een weldoordacht procédé. Dit kan ons niet verwonderen, wanneernbsp;wij bedenken, dat woordopname zich waarschijnlijk ontwikkeld heeftnbsp;tot de meer kunstmatige poerwakanti. Bij de poerwakanti wordt denbsp;laatste lettergreep van het laatste woord uit den eenen zin herhaaldnbsp;in den volgenden: jav. meisjesspelen n® 83 djoemplo moté / té apa,nbsp;téla / la apa, Zodèh / dèh apa, dèhkm / hèm apa, hèmpèr j etc. soend.nbsp;Coolsma p. 488 (s. v. poerwakanti) ajang-ajanggotng / goeng goöngnanbsp;rame / menak ki mas Tanoe / noe djadi wëdana / etc. Woordopnamenbsp;in pantoen: Ternataansche pantoen TBG 30 (1885) p. 445 Lahi dibunbsp;to haka dibu / Dibu madaha oké nongai / Lahi hingga to haka ningga jnbsp;ningga madaha gate gogola // „Vraagt iemand om bamboe, geeft hemnbsp;dan bamboe / Den bamboe, die slechts water bevat / Vraagt iemandnbsp;liefde, geef hem dan liefde / De liefde, die slechts een krank hartnbsp;bevat Ij” (vergelijk o. c. p. 627—628). mal. Pant. Mei. n® 77 Kainnbsp;batik, badjoe batik j Batik datang dari Djawa / Adik tjantik, abangnbsp;tjantik j Bagai pinang belah doea Jj. jav. pantoen n® 124 Adja énaknbsp;kaloeng saptangan / Saptangané sing boeloe^ / Adja énak gandèng tangan /nbsp;Doeroeng terang kjai pengoeloe //. soend. soes. n® 88 Isoek ngaroedjak,nbsp;sore ngaroedjak / Ngaroedjak kalapa poean / Isoek ngadjak, soré ngadjak /nbsp;Ngadjak ge tatjan karoekan //. Ook in volkspoëzie van een ander genre:nbsp;mal. Mal. Mag. p. 647 (versje gezongen bij het main majang, het bezielen van de arecabloesem, zoodat deze gaat dansen) Dianggit majangnbsp;dianggit / Dianggit dipantat pasoe j Koepanggil dajang koepanggil /nbsp;Koepanggil toeroen bersatoe //. In kunstdichten: mal. Sj. Bid. p. 37,nbsp;20d ja illahi’llah Toehankoe j segerakan apalah matikan akoe j matikan-lah hambamoe dengan sekarang /. Men geve hier acht op de bijzonderheid, dat in den derden regel hetzelfde gezegd wordt als in dennbsp;tweeden, in den derden regel dringt echter het woord, dat dennbsp;nadruk heeft van de laatste plaats naar voren.

Ook kan woordopname de functie van relativa en conjuncties over-

Dit schema kan men ook in niet-primitieve talen vinden; nog een stap verder en men heeft „het eerste (eerstgenoemde).... het tweede (andere, laatste)”.

-ocr page 55-

43

nemen: mal. Sj. Bid. p. 5 ajohai anakkoe istana dada / oerip waras peninggal boenda j boendamoe ini orang tjelaka „wel, mijn kind, lieveling / leef gezond en wel na het vertrek van je moeder / je moeder isnbsp;een ongelukkige” („die een ongelukkige is”). In tembang: soend. Loet.nbsp;Kas. p. 84,16 ëngkang teh kenging hoekoeman j hoekoeman disalin roepi /.nbsp;jav. Serat Tj. 90,4 lawanging goea lir roedji / roedji karang amentjorong /;nbsp;o. c. 85, 8 tojanja wening maja / maja njarong kadya katja /. Dezenbsp;figuur is in dezen tekst niet zeldzaam.

Resumeerend kan men zeggen: parallelisme brengt met zich mede vormgelijkheid, gelijkheid van rythme, van woorden aan begin, middennbsp;en einde van overeenkomstige uitingsgeheelen.

§ 8. Parallclistische (inwendige) assonantie, herhaling van de vocalen van het eene woord in een ander woord opnbsp;overeenkomstige plaats in een parallelisme.

Eén of meer woorden op overeenkomstige plaats in een parallelisme kunnen ook klankgelijkheid vertoonen. In vele taalmilieus kan men hetnbsp;verschijnsel waarnemen, dat het vooral de klank is, die het ’em doet.nbsp;Woorden, die assoneeren, worden vaak met elkaar in verband gebracht,nbsp;ja zelfs in beteekenis identiek geacht ®). De gevallen van assonantie, die we hier zullen behandelen noemen wij parallelistische assonantie ter onderscheiding van later ter sprake komende gevallen vannbsp;hetzelfde verschijnsel. Deze parallelistische assonantie is te beschouwennbsp;als perseveratieverschijnsel onder dwang van het parallelisme. Opnbsp;overeenkomstige plaatsen in woorden op overeenkomstige plaatsen verschijnt dezelfde vocaal: Minangkabausch TBG 26 (1881) p. 243

Hierop berust de clou van een Soend. volksverhaal: De populaire kabajan (te vergelijken met onzen Tijl Uilenspiegel) vermomt zich als santri, moskee-beambte, en slaat munt uit zijn preek van pseudo-Arabische lalklanken, dienbsp;een amil, lagere beambte, „vertaaltquot; voor de onkundige toehoorders, bv.:nbsp;bilbiri watan saona = êmbe kabiri asa bogana (Kab. p. 14): „die sinnvollennbsp;Reaktioneu auf sinnlose Silben werden .... in ihrer überwiegenden Mehrheitnbsp;durch die Klangahnlichkeit bestimmt”: W. Peters, 2s. f. Psychol. 56 (1910)nbsp;P. 170.

^) Behaghel PBB 30 (1905) p. 533 „Es ist aber im allgemeinen Neigung der Sprache sachlich identisches auch in einem lautlich übereinstimmendennbsp;Körper zum Ausdruck zu bringen”.

“) Parallelisme kan zelfs invloed hebben op de spelling en uitspraak van Woorden: mal. Tëka-tëki p. 7,1, 3 loearnja sjoerga, dalamnja nozraka (gewoonlijknbsp;naraka).

-ocr page 56-

44

udang ta^ tahoe di bungkua^no, urang ta^ tahoe di bnrua^no ,,de garnaal weet niet, dat hij krom is, de slechte mensch weet niet, datnbsp;hij slecht is” (met responsie en parallelistische alliteratie); TBG 39nbsp;(1897) p. 538 lama^ laua^ dikunah-kuhah / elo^ kato diulang-uïang //nbsp;„lekker smaakt vleesch eerst, als men het kauwt en nog eens kauwt /nbsp;fraai is eerst een gezegde, wanneer men het herhaalt en nog eensnbsp;herhaalt //”. mal. Wilk. I p. 477 djoeng petjah ;oe jang kenjang „alsnbsp;het schip vergaat, worden de krabben verzadigd”; Wilk. II p. 53 biarnbsp;terletak djangan terhempas „leg het neer, smijt het niet neer”; Pap.nbsp;Law I p. 21 adat jang kawi sjara jang lazim; Wilk. II p. 590 (spreekwoordelijke beschrijving van een ongeluksvogel) ditindih jang berat,nbsp;dililit jang pandjang; Pert, I p. 32 masa ketjil terandja-andja, soedahnbsp;besar terbawa-bawa; Mal. Mag. p. 85 besi jang toza tersomdak kelangit,nbsp;besi moeda teroendjam keboemi; Wilk. II p. 594 (officieele formule,nbsp;wanneer een verzoek, tot den sultan gericht, ingewilligd wordt) titah.nbsp;laloe, sembah berlakoe „de sultan heeft gesproken, uw bede is verhoord”;nbsp;(Wilk. II p. 105 pertama wadi, kedoea madzi, ketiga mani, manikamnbsp;terdjali (hierbij is op te merken een primitief mystiek-philosofischenbsp;classificatie: de levens-edelsteen, opgebouwd uit assoneerende bestand-deelen). jav. Ajoe II p, 49, 2 badan sakodjoer goemeter, paraoepannbsp;sanget pottjet; o. c. p. 31, 9 dadanipoen kraos sesek, paningal petengnbsp;pet-petan (de laatste voorbeelden gaan via assonantie van de overeenkomstige laatste woorden van een parallelisme den kant van rijm op,nbsp;vergelijk hetzelfde verschijnsel bij pantoen); o. c. p. 29, 25 betak botennbsp;kénging ngantos njisa, bdan boten kénging mawi kambetan oelam. ojav.nbsp;TP p. 113, 6 sinikép ta sira muwah, binébed ri walatung, inukal-ukalannbsp;wësi kate, linabuh ring sagara (met chiastische assonantie, waarovernbsp;beneden ^) meer); Kunj. p. 58 rantas iganyanya, babal wëtëng, mulësnbsp;ususnya, sayat bahmya (met onderbreking), De Soendanees, die we hiernbsp;kunnen vergelijken met den Franschman temidden der andere Europee-sche volken, heeft blijkbaar een fijn gehoor voor deze verschijnselen,nbsp;die derhalve in grooten getale in zijn taal voorkomen, meer dan in hetnbsp;Maleisch en Javaansch. Niet alleen in het volksverhaal: Kab. p, 46, 3nbsp;tjlëng lomtjat ka gigir, goeprak ka darat; ook in de volkspoëzie: Bad. Pt.nbsp;Bijdr. 40 (1891) p. 52, 9 v. o. namijang lesang, palijas teaing saoer-saoerna; W. S. Soenda p. 19, n° 6 (raadsel) biwir dina lemgeun, hiritnbsp;dina hoeloe.

In magische sfeer bestaat het geloof, dat de kracht van woorden verhoogd kan worden door synoniemen („Steigerung” naar den inhoud)

0 § 12.

-ocr page 57-

45

of assoneerende woorden („Steigerung” naar den vorm) : jav. Djawa XIV p. 227 (de doekoen maakt zich magisch sterk door eigen loftuiting) djaroemkoe idep kalih j pasoengkoe lojang / paroenggoe papili-ngan /. Heel duidelijk blijkt de bindende functie van dezen vorm vannbsp;assonantie uit een Soend. bezweringsformule, te reciteeren aan dennbsp;aanvang van een pantoenverhaal: Bijdr. 40 (1891) p. 90, 2 ka loehoernbsp;ka sang Rotmozhotn, ka batara noe di manggoeng, ka noe wënangnbsp;njoetjotk ngiboen; ka handap ka sang noergaha, ka batara Naga Radja.nbsp;De tegenstelling hoog-laag werkt assoneerend door, waardoor hetnbsp;contrast, niet alleen logisch, maar ook formeel uitdrukking vindt. Innbsp;een bezweringsformule immers moet men vooral „duidelijk” zijn. Innbsp;hoogere poëzie: ojav. Nag. 39, 2 (groetformule) namas te Girindra,nbsp;sambah ri hyang „hulde aan u, Girindra, vereering aan de góden”.

Ofschoon we door deze voorbeelden voldoende overtuigd konden zijn, dat parallelistische assonantie als stijlverschijnsel, hetzij onbewustnbsp;als gevolg van affectmotorisme aanwezig is, hetzij bewust als stijlmiddel toegepast wordt, temeer zijn wij hiervan overtuigd door hetnbsp;bestaan van woordspelingen en gisrijmpjes in het Mal., wangsalan’snbsp;in het Jav., sisindiran’s in het Soend. ^), die allen berusten op klank-suggestie ®). mal. dahoeloe parang, sekarang besi „vroeger een kapmes,nbsp;nu ijzer” duidt bedektelijk aan dahoeloe sajang sekarang bentji „vroegernbsp;hield jij van mij, nu haat jij mij”; Wilk. II p. 636 loeroeh oepih pergamnbsp;datang „wanneer de bladscheeden (van de palmboomen) vallen, komennbsp;de duiven” voor soeroeh poetih hitam datang „wanneer je een goudbruin meisje wilt hebben, komt er een donkere schoone opdagen”nbsp;(een spreekwijze voor „het komt wel eens anders uit, dan wij wen-schen”). De Jav. en Soend. wangsalan's geven een omschrijving vannbsp;iets, dat in klank overeenstemt, met datgene, wat bedoeld wordt, bv.nbsp;jav. ketimoen goeng, pandapa kinarja séba, kang minangka poerivanénbsp;serat wangsalan *). Met ketimoen goeng „groote komkommer” wordtnbsp;semangka „watermeloen” omschreven, wat op zijn beurt minangka

Dat „Steigerung” naar den vorm en naar den inhoud tegelijkertijd bereikt kan worden met dezelfde woorden, door gebruik van synoniemen, die assoneeren,nbsp;zien wij beneden op p. 102.

Sindiran’s ook in het jav., bv. meisjesspelen n“ 71 (vergelijk de bij-behoorende noot).

'¦) In het Bataksch bestaat de bladerentaal. In 't jav. zijn er de bloemen-liedjes, waar de naam van een bloem door klanksuggestie de kwaliteit van den toekomstigen echtgenoot van het meisje aanduidt: melati hoort bij hadji, gedangnbsp;bij demang. In het Boegineesch bestaat ook een raadseltaal: pisiq „geld van Gowa”nbsp;duidt aan sisiq „waar, echt” (Brandstettee, Das Abstraktum p. 3).

0 Pepali lan wangsalan. Volkslectuur serie n® 293 p. 43.

-ocr page 58-

46

suggereert; pandapa kinarja séba „voorzaal gebruikt voor audiëntie” is bangsah en dit suggereert wangsalan; meisjesspelen n® 33 kembangnbsp;djambé / megar ngambar wajah soré / kemajangan kinasihan para gedé:nbsp;kembang djambé is majang, suggereert kemajangan uit den derden regel,nbsp;soend. Oeli mindèng nakër ka ki Djaka kawas aja noe di-andjing-tjai^);nbsp;andjing tjai is sero, di-andjing-tjai is diheroan. Zoo is adean koe koedanbsp;beureum „paradeeren met een rossig paard” de gewone spreekwijzenbsp;geworden in plaats van het gesuggereerde kahadean koe banda demgeunnbsp;„pronken met andermans goederen (veeren)”.

De pantoen kan in de meeste gevallen met behulp van deze verschijnselen verklaard worden. De eerste twee regels suggereeren door assonantie de laatste twee, zoodat schrandere lieden bij het opzeggennbsp;van de eerste twee regels al kunnen raden, wat er volgen zal ^). Terna-taansche pantoen TBG 30 (1885) p. 449 Lagé^ Gam kunora j Kié Roemnbsp;ma hata goü / Kagé ino fata kunora / Rigu rumi to wajé Joü // „Lagé-gras groeit te Gam-kunora / op den berg Rum staat goü-hout /nbsp;Ik schrok wakker midden in den nacht / Een schaduw zei, dat mijnheernbsp;het geweest was //”. Minangkabausche pantoen TBG 39 (1897) p. 534nbsp;Condonglah rabah kabingkudu / Bungo sitawa disusuni / Tolonglah sam-bah dipanghulu / Barang nan gawa diampuni // „Schuin staat eennbsp;stam tegen een bengkudu-boom / sitawa-bloemen worden bijeen-geschikt / Helpt mij mijne hulde uitspreken / Wat ik verkeerd doe,nbsp;vergeef mij dat //”. mal. Permata djatoeh diroempoet / Djatoeh diroem-poet gilang j Kasih oempama emboen dihoedjoeng roempoet / Datangnbsp;matahari hilang //. De vertaling van Wilkinson geeft zelfs een innbsp;„kwaliteit” betere weergave: I lose a pearl, amid the grass j It keepsnbsp;its true, though low it lies /1 love a girl, but love will pass / A pearl ofnbsp;dew, that slowly dies //”. soend. soes. n“ 4 Saboek beubeur geura pitjeun /nbsp;Gantian koe soetra bae j Anoe heubeul geura pitjeun / Gantian koe koelanbsp;bae. Hier saboek beubeur ,,de gewone gordelband”: anoe heubeul ,,denbsp;vorige minnaar” = (saboek) soetra „zijden (gordelband)”: koela „ik.

1) Wawangsalan djeung Sisindiran Volkslectuur, serie n“ 656 p. 13.

„The first pair of lines should represent a poetic thought with its beauty veiled, while the second pair should give the same thought in all its unveilednbsp;beauty” (Wilkinson, geciteerd door Winstedt in zijn inleiding tot Pantunnbsp;Melayu, p. 4,1). Vergelijk ook de opmerking van H. Overbeck in Djawa X p. 210,nbsp;dat wij in de eerste twee regels van de Maleische pantoen iets moeten zien alsnbsp;het „hsing” in het Chineesch volksdicht, dat V. VON Strauss in het voorwoordnbsp;tot zijn vertaling van Shi King als volgt karakteriseert: „de vermelding van eennbsp;bijzonder natuurverschijnsel of van een bekend voorval, dat als een zinrijkenbsp;arabeske vooropgesteld wordt, om het nadenken, het gevoel of de stemmingnbsp;voor te bereiden op dat wat volgt”.

-ocr page 59-

47

als nieuwe minnaar”, jav. pantoen n“ 22 Tak oekiri, tak oekiri j Nèk boendel pena oengkal j Tak pikiri, tak pikiri / Nèknjoendelpenatinggal //.nbsp;Terecht wijst Overbeck erop, dat oekiri „uitsnijden, graveeren” ennbsp;pikiri „uitdenken” niet uitsluitend „rijmequivalenten” (sic!) zijn, maarnbsp;ook dat „er iets diepers in zit”, nl. een metaphorisch verband, eennbsp;semantische correlatie, nl. resp. het moeilijke werk dat men met denbsp;hand doet en dat van de hersenen ^).

In het algemeen kan men zeggen, dat assonantie den poëtischen grondslag vormt van de pantoen en zelfs uitgaat boven den „eisch” vannbsp;rijm van resp. eersten en derden, tweeden en vierden regel ^). Er zijnnbsp;nl. voorbeelden van pantoen's, waar rijm ontbreekt: mal. Pant. Mei.nbsp;n® 7 (a—c) lemboet-berkilat. soend. soes. n® 1 (a—c) galih-geulis, n® 4,nbsp;(a—c) beuteung-meureun etc. jav. n® 69 (b—d) ngliwet-arep, n® 76 (a—c)nbsp;pilar-tinggal.

Soms ook bestaat er klankovereenkomst in het schema a—b, c—d: mal. Pant. Mei. n® 20 (c—d) boeaA moeda tampak kerau / boekaranbsp;moedaA hendak ditjekah.

§ 9. Evenredige assonantie, herhaling van een assonantie-verhouding van twee of meer woorden in het eene lid bij twee of meer woorden op overeenkomstige plaatsnbsp;in het andere lid van een parallelisme.

Behalve klankovereenkomst van correspondeerende woorden in verschillende leden van het parallelschema, treft men ook het verschijnsel aan, dat, terwijl woorden in het eene lid assoneeren, in het andere lidnbsp;woorden op overeenkomstige plaats in klank overeenkomen. Schematisch uitgedrukt, in bovenstaande gevallen a : b = a' : b', in dit geval

*) H. O., Pantoens in het Javaansch, Djawa X p. 210. We zijn het echter niet eens met de opmerking, dat „de i- en oe-klank in de assonantie equivalentnbsp;zijn”. Veel meer is dit een kwestie van onvolledige assonantie, waarbij de laatstenbsp;lettergrepen van twee overeenkomstige woorden klankovereenkomst vertoonen,nbsp;terwijl de voorgaande lettergrepen resp. een i en oe bevatten. Dit komt meernbsp;voor bv. in het klankwisseling-verbinding en in de tëmbang. Hoogstens kan mennbsp;concludeeren, dat de i- en oe-klank vaak naast elkaar voorkomen.

De opmerking van H. O. o. c. p. 209, dat er behalve rijm een zekere assonantie moet bestaan tusschen resp. eersten en derden, tweeden en vierden regelnbsp;achten wij minder juist. Het is o. i. juist omgekeerd, in principe constateerennbsp;wij assonantie, terwijl rijm, volledige assonantie, gelijk einde van de overeenkomstige laatste woorden van de regels waarschijnlijk hieruit voortkomt.

Ten rechte parikan (zie Djawa X p. 204).

-ocr page 60-

48

a : a' = b ; b' (a en a' resp. b en b' zijn assoneerende woorden). In het laatste geval is er sprake van een overbrengen van dezelfde „klankverhoudingquot;; de binding in het eene lid is in het tweede lid op overeenkomstige wijze tot stand gekomen, soend. Par. II p. 67 roep koenbsp;padoeng, rap koe lëmah, katoeroeban taneuh beureum; Bijdr. 40 p. 52, 4nbsp;(veel voorkomend in Badoejsche pantoenverhalen) ti loehoer sarelangnbsp;kawoeng / ti hzndzp sarelang hngkap, / ti tëngah këmbzng saoeheun //nbsp;ti loehoer pamoeloe ratoe / ti handap moen roepa menak j ti tëngah lainnbsp;saoereun // (hier binden saoeheun en saoereun de twee perioden onderling) „boven een tak van den suikerpalm / van beneden een tak van denbsp;langkap (e. s. v. boom) / in het midden bloemen van de saoeheun (grassoort) // van boven het uiterlijk van een vorst / van beneden slechtsnbsp;de gestalte van een edelman / in het midden onberispelijk //quot;; o. c.nbsp;p. 51, 1 lamoen djoedjoeng hajang indoeng, lamoen rëgis hajang nini^,nbsp;lamoen kantjra hajang bapa^, goerame hajang tjawene; p. 53, 29 angkatnanbsp;naliktik boemi, angkatna nalangtang desa; p. 54, 19 ditjangtjoetan tjang-tjoet aloes, disindjangan sindjang lesang, matak tisaradat toema, mataknbsp;neundeut laleur, matak tidagor aro. mal. Wilk. I p. 66 tangan menetak,nbsp;bahoe memikoel; Pert. I p. 21, 9 v. o. oemoermoe baroe setahoen djagoeng,nbsp;darahmoe baroe setampoek pinang; o. c. p. 27, 14 jang setjoepak tidaknbsp;akan djadi sesoekat, jang sedjengkal tidak akan sehasta. jav. VBG 47, 2,nbsp;p. 26 (raadsel) nganggo pajoeng doedoe ratoe, nganggo sisi^ doedoe treng-giling; o. c. p. 23 kang ngisor njerogi, kang doewoer andjoepoeki; meisjesspelen n“ 128, 4) endog sidji katjitjiran j endog loro katjomboran; o. c.nbsp;n® 99 godong dadap gawé adjang / godong teboe gawé soeroe /.

Geheel gelijk uiteinde (evenredig homoioteleuton): soend. 100 Par. II p. 64 poer koentoei kari toenggoel, lar gagak kari toenggak, toenggaknbsp;ketjoeatan daging „de reiger vliegt weg en laat een tronk achter, de raafnbsp;vliegt weg en laat een boomwortel achter” (i. e. „die schuld heeft gingnbsp;er van door, de borg moet betalenquot;). Loet. Kas. p. 40, 2 dawenng loe-deung, tanggah gagah; W. S. Soenda p. 19, n® 12 (toetoeroetjingannbsp;„raadselquot;) dina leuwi tapak mëri, di awang^ tapak sowang; 100 Par. Inbsp;p. 14 bëngkoeng ngarioeng, bongkok ngaronjok, jav. meisjesspelennbsp;n® 171 (T 13) Semar, Semat, mènèk patjar tiba ndjoewat / Bletik, Bletik,nbsp;mènèk dingklik tiba mendelik j Bagong, Bagong, mènèk térong tibanbsp;ndjiplong.

Het spreekt welhaast vanzelf, dat we, als we letten zoowel op het karakter van het verschijnsel als de teksten, waaraan de voorbeeldennbsp;ontleend zijn, we hier een min of meer dichterlijke techniek mogennbsp;constateeren.

-ocr page 61-

49

§ 10. Rijm, herhaling van de eindsyllabe van het laatste woord van het eene deel van een parallelisme in hetnbsp;laatste woord van het andere deel van een parallelisme.

Deze laatste gevallen voeren ons tot rijm, gelijk einde van woorden op overeenkomstige plaats, meestal aan de uiteinden, in het rythmi-sche geheel. Uit assonantie heeft zich rijm ontwikkeld ^). Daar, waarnbsp;weinig gedacht wordt, keeren dezelfde klankformaties terug. Dit kannbsp;men bijvoorbeeld opmerken in de taal van kinderen en imbecielen.nbsp;Voorwaarde voor het ontstaan van rijm is de aanwezigheid van eennbsp;rythmisch geheel ^). Het voorkomen in parallelismen is hierdoor verklaarbaar: „Das Substrat des Reims ist der Parallelismus” ®).

In spreekwoorden legt rijm verband tusschen de zinsdeelen, heeft overtuigende kracht: mal. Wilk. II p. 10 biar lambat, asal selanutnbsp;„laat het langzaam gaan, als we maar behouden blijven” (te vergelijken met: haastige spoed is zelden goed); Wilk. II p. 429 datangnbsp;riboet, keloear semoet „komend als een storm, weggaand als een mier”;nbsp;Wilk. lp. 152 bapanja boerïk, anaknja tentoe berintik; Wilk. I, p. 74nbsp;ada hoedjan ada panas, ada hari boléh balas; Wilk. lp. 196 (met woordspel) harap kemoeloet besar tjakap, kerdja soeatoe ta^ boléh tjekap „afgaande op zijn mond, kan hij zijn woordje wel doen, maar iets prestee-ren, daartoe is hij niet in staat”, soend. 100 Par. II p. 76 tjaina herzngnbsp;laoekna beunang „wanneer het water helder is, zijn de visschen tenbsp;vangen”; o. c. p. 18 (paronomastisch rijm) daek matjok, èmboeng di-patjok „wil wel pikken, maar wil niet gepikt worden”, jav. Laj. Bab.nbsp;p. 176 toena satak bati sanak; GR II p. 491 woeroeng moekti sida matinbsp;„het zalige leven blijft weg, de dood komt” (i. e. „sterven voornbsp;zijn doel bereikt is”).

In rijm ligt vaak het aardige van een gezegde: Lampongsch Bijdr. 40 (1891) p. 616, n“ 10 liyak di bung / mak harap di sénawi / rabaynbsp;ditëtos bulung / sansat mërkak rtmi // „zien naar het eetbaar uitspruitselnbsp;van de bamboes / niet hopen op den bladerloozen bamboestoel / bevreesd om een blad op zijn hoofd te krijgen / er niet om geven zichnbsp;met vaart op de doornen te werpen” //. mal. Wilk. I p. 7 pegang adoehi,nbsp;boeka amboehi (gezegd van een doerian) „als je ’m vastpakt roep jenbsp;o, o, als je 'm openmaakt, roep je ah, ah”. Ook onderstreept het vaaknbsp;het komische element van een gezegde: jav. VBG 44 p. 273, 10 (Nala-

0 Schipper, Alteng. Metrik, p. 36; Kelle, Otfrid I p. 89. “) Werner, Die Ursprünge der Metapher, pp. 184 vlgg.nbsp;Norden, Antike Kunstprosa, p. 814.

-ocr page 62-

50

garèng, een van de panakawans, grollenmakende volgelingen van den wajangheld) (djer oedoedmoe ora kaprah, bako tampangan semono di-linting klaras dadi sidji, gedéné nganti saklengen, diwoeri menjan sa-kloengsoe) lirangé rong kepd, moelané sing lara napas bandjoer kekelnbsp;„zwavel twee vuisten vol, daarom moet de asthmalijder krampachtignbsp;hoesten” ^). In kinderliedjes, vooral spotliedjes: mal. Wilk. I p. 397nbsp;Tetapi Pa^ Lebai boeta peroet / haram-halal boeboek dimoeloet I;nbsp;Wilk. I p. 374 Toe^ Poelau Lid'i / goelai ikan telan / Datoe^ ta^ bergigi /nbsp;goenjih^ telan // (met epifoor). In raadsels: Lampongsch Bijdr. 40nbsp;(1891) p. 613, n® 9 diculik bangik, dikanik sakik „wordt het met denbsp;vingers aangeraakt, dan ruikt het lekker, wordt het gegeten, dan isnbsp;het pijnlijk”. In het Javaansch, waar de tëmbang ook in volksdichtennbsp;het meest voorkomt, treedt rijm in kinder- en meisjesliedjes veel op,nbsp;bv. meisjesspelen n® 427 kembang^, kembang térong / wong èpèh disiriknbsp;ing wong / mring doewèké éman kalong / marang tangga tansah ngesong //nbsp;„bloem, bloem van de térong / een zelfzuchtig mensch wordt doornbsp;iedereen gemeden / van zijn eigen bezittingen vreest hij iets af tenbsp;staan / maar vermindert altijd stilletjes de bezittingen van zijn buren //”.nbsp;Op het blijkbaar veel gehoorde „wat is dat?” van den Europeaannbsp;maakt de Soendanees het volgende rijmpje: Wat ies dat / tisoledzt /nbsp;makan koepat //; als spotliedje vinden we: tjis / katjang boentjis /nbsp;njengtjle Ij. Wijd verbreid over geheel den Archipel is rijm in volksdichten, bv. uit een Tominisch volkslied Bijdr. 6 (1871) p. 180 anenbsp;mataku najore / nangupi si bunga dore „wanneer mijn oogen zich sluiten,nbsp;denk ik aan mijn geliefde”.

Zinvolle liederen met rijm gelden als bezit van hoogere cultureele ontwikkeling. Dit stadium hebben de Maleiers, Javanen en Soenda-neezen blijkbaar bereikt, getuige hun pantoens e. d. Werner is vannbsp;meening, dat rijm zich ontwikkeld heeft uit assonantie en alliteratienbsp;(samengevat onder „ungenauer Reim”). Deze zienswijze strookt metnbsp;de gegevens, die wij over genoemde talen hebben. Terwijl rijm bij denbsp;Javanen voorkomt in kinder- en meisjesliedjes, in „pantoens” van hetnbsp;loedroegspel (waarschijnlijk zijn deze „pantoens” onder invloed vannbsp;Maleiers ontstaan), is tëmbang toch favoriet in volks- zoowel als kunstdichten. Wanneer we hier in het vervolg spreken over tëmbang, bedoelen wij de tëmbang in zg. kleine versmaten. De tëmbang in grootenbsp;versmaten is van Hindoe-oorsprong. Elke strophe bestaat hier meestalnbsp;uit vier eendere regels; de regels vertoonen een afwisseling van korte

') Vergelijk de praatjes op rijm van onze cabaretartisten. “) o. c. p. 212.

-ocr page 63-

51

en lange syllaben. De tëmbang in kleine versmaten kent ongelijke regels, vertoont echter van strophe tot strophe een groote overeenkomst,nbsp;zoowel wat betreft de overeenkomende regels, als de vocaal van denbsp;slotsyllabe van eiken regel. De oorsprong van deze soort tëmbang isnbsp;onzeker. Wij achten het niet onmogelijk, dat deze oorspronkelijknbsp;inheemsch is. De bepaaldheid van de vocaal van de slotsyllabe wijstnbsp;op een assonantie-principe, dat wij reeds tegenkwamen bij de pantoen,nbsp;waar overeenkomende woorden assoneeren en rijm een secundairnbsp;verschijnsel is. Terwijl bij de pantoen de eerste twee regels formeelnbsp;en materieel hetzelfde vertoonen als de laatste twee, m. a. w. de laatstenbsp;twee regels bepaald worden naar de eerste twee en bij deze twee parennbsp;regels dezelfde „stemming” volgehouden wordt, is het bij de tëmbangnbsp;zoo gesteld, dat het tëmbang-schema, een bepaalde zangwijze, die eennbsp;bepaalde „stemming” aangeeft, de strophen van een zang beheerscht.nbsp;Zoowel het eenvoudige volksdicht met assonantie en rijm als het kunstdicht in tëmbangschema wortelen in één principe, het assonantie-principe, waarbij formeele gelijkheid ook materieele identiteit, nl.nbsp;dezelfde „stemming”, veronderstelt. Waarschijnlijk moeten we ons dennbsp;gang van zaken aldus voorstellen, dat rijm in volksdichten langzamerhand verdrongen is door het tembangschema, dat kunstmatiger alsnbsp;het is, eerst in hofkringen ontstaan, op den duur lagere regionen vannbsp;de samenleving heeft gepenetreerd.

De poëtische quintessence van de pantoen e. d. is het klanksugge-reerend verband tusschen de twee deelen. Woorden die rijmen, hebben in den regel inwendige assonantie, mal. Pant. Mei. n“ 102 (a—c)nbsp;óernam-demam, n“ 113 (a—c) rimba-gih. jav. pantoen n“ 76 (a—c)nbsp;pihr-tinggal, n” 62 (a—c)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;soend. soes. n° 78 (a—c) szkehkan-

sahmekzn, enz. Soms is er slechts inwendige assonantie en in het geheel geen rijm te constateeren; soend. soes. n® 80 hanteu-hateup, n® 114nbsp;laoet-laoek, 96 tjarogol-tjarondal, n® 110 njeupah-leumpang. Soms isnbsp;er zelfs geen inwendige assonantie van de laatste woorden van overeenkomende regels: jav. pantoen n® 52 sawo-diwawoeh, n® 111 lélé-moelih.

Rijm vormt één complex met andere assonantieverschijnselen in ruimeren zin, alliteratie en inwendige assonantie. Woorden, die rijmen,nbsp;kunnen inwendig assoneeren, kunnen tegelijk ook allitereeren. Vergelijknbsp;de voorbeelden op p. 50, jav. VBG 44 (1884) p. 273, 10 kepel en /ce/celnbsp;en mal. Wilk. I p. 7 (s. v. adohaï) adothi en amboehi. Een dergelijkenbsp;differentiatie, als wij die kennen, waarbij wij rijm, alliteratie e. d,nbsp;onderscheiden, komt in deze talen niet voor.

-ocr page 64-

52

§ 11. Parallclistische alliteratie, herhaling van den beginklank van het eene woord in een ander woord op overeenkomstige plaats in een parallelisme.

Alliteratie kan optreden als nevenverschijnsel van parallelisme, accentueert en versterkt het rythme. Wij verwijzen naar de belangrijkenbsp;functie van het stafrijm bij de „Hebungenquot; in de Oudgermaanschenbsp;poëzie. Vooral aanvangsalliteratie komt voor, zooals ook de anafoornbsp;meer voorkomt dan de epifoor. Een zekere verwantschap in oorsprongnbsp;tusschen parallelistische alliteratie en de anafoor en epifoor blijkt,nbsp;wanneer ze als nawerkingsverschijnsel te beschouwen zijn. Bij denbsp;par. all. klinkt niet het geheele woord door, maar een gedeelte, meestalnbsp;de geprononceerde aanvangsconsonanten, geen labialen bijvoorbeeld.nbsp;De allitereerende woorden vormen nog al eens een tegenstelling, watnbsp;te meer pleit voor het accentueerend karakter van de alliteratie in ditnbsp;verband. Lampongsch Bijdr. 40 (1891) p. 612, n® 5 (raadsel) hakakninbsp;di 'atas, hulungni di bah „zijn wortel is boven, zijn blad is benedenquot;.nbsp;Sërawajsch Bijdr. 45 (1895) p. 33 kulu kènaw bubu, kilir kënaw tëng-kalaq „stroomopgaande in een fuik raken, stroomafgaande in een tëng-kalaq (e. s. v. fuik) rakenquot; („tusschen Scylla en Charybdisquot;). Minang-kabausch TBG 26 (1881) p. 235 tzhalintang patah, tahujua lala „dwarsliggende (in de snelstroomende rivier) breekt (de boomstam, dienbsp;tusschen de oevers beklemd is), in de richting (van de rivier) liggende,nbsp;drijft hij verderquot;, mal. Wilk. II p. 130 masak diloear, mentah didalamnbsp;„rijp van buiten, onrijp van binnenquot;, jav. VBG 47, 2, p. 15 (raadsel)nbsp;jèn satengah kebak, jèn akèh koerang ^).

Veelal staan de allitereerende woorden aan den aanvang van de deelen van het parallelisme. In spreekwijzen: mal. Wilk. II p, 2nbsp;Pelaboer habis, Palémbang ta^ alah „de middelen der belegeraarsnbsp;zijn uitgeput, P. echter houdt standquot; (i. e. „boven verwachtingnbsp;geluktquot;); Wilk. I p. 599 terkilan dihati, tetkelang dimata; Wilk. IInbsp;p. 400 segan bertanja, sesat djalan; Wilk. I p. 245 tepoek dada,nbsp;tanja selira; Wilk. I p. 118 tanam tiada berbenih, toemboeh tiadanbsp;bermata (van onwettige kinderen), soend. 100 Par. I p. 69 pahitnbsp;daging, pahang toelang, jav. Laj. Bab. p. 205 kandang langit, kemoelnbsp;méga „frank en vrij rondzwervenquot;. In beschrijvingen: mal. Pert. Inbsp;p. 14, 2 soeboer toemboehnja dan sarat boeaknja padi jang disawah itoe,nbsp;ojav. Kunj. p. 58 muringis untunya, mulu wiji ning matanya; TP. p. 93,26nbsp;(beschrijving van Wisnu) atendas sewu, atangan rongiwa. jav. W. S.nbsp;Djawi p. 187, 2 v. o. kempoelipoen anggemak moengel, kendang tinaboeh

0 Vergelijk de voorbeelden, die volgen, passim.

-ocr page 65-

53

gilig, kenong gong grendem; VBG 44 p. 262, 6 ratoe lila ing donja toer téga ing pati, kinaszA ing déwa, kmzmoelèn widadari, kinaf/èA: sesamaningnbsp;narèndra. Dit laatste geval van aanvangsalliteratie kan men vergelijkennbsp;met flectie-rijm in Indogermaansche talen ^). jav. VBG 44 p. 238,7 v. o.nbsp;gereng^ ingkang noenggang, gero ingkang tinoenggangan. soend. Loet.nbsp;Kas. p. 83, 2 dangah taja kahariwang, dangong lir anoe rek djoerit (geennbsp;volledig parallelisme); o. c. p. 73, 11 seuneu ngabëla-bëla, seahnanbsp;ngagoeroeh koe asta kalih. In raadsels, waar op de2:e wijze het poëtischnbsp;effect verhoogd wordt: soend. W. S. Soenda p. 19, n® 11 koentoel hïbër,nbsp;kareta loempat „de koentoel (e.s. v. reiger) vliegt, de wagen „loopt”quot;;

o. nbsp;nbsp;nbsp;c. p. 19, n® 23 tjanir moentir, tjatang kampang, babakan pijoer nga-gorolong (met evenredig homoiteleuton, laatste lid variatie); o. c.

p. nbsp;nbsp;nbsp;20, n“ 45 pondok leutik sërëg di panto, pandjang gëde logor di pantonbsp;(met epifoor); t. a. p., n“ 43 dipazs lain laoek, dipëlak lain siki. Somsnbsp;alliteratie na een anaforische repetitie: Sërawajsch Bijdr. 45 (1895)nbsp;p. 40 sapaiv cërdiq tinggi naidq, sapaw calaq mënang buitong „wie slimnbsp;is, kan het ver brengen, wie welbespraakt is, wint bij het berekenen”,nbsp;soend. W. S. soenda p. 20, n“ 40 (raadsel) ana nangkoeban pinoeh, ananbsp;nangkarak kosong. jav. VBG 47, 2, p. 5 (raadsel) jèn loemakoe sikilénbsp;loro, jèn Urén sikilé sapoeloeh. Ook in de Badoejsche pantoenverhalen,nbsp;waar het proza een sterk rythmisch karakter draagt: Bijdr. 40 p. 51, 25nbsp;ngapoeng ka manggoeng, ngapak ngawang^ (hier vormt de alliteratienbsp;één complex met evenredige assonantie en homoiteleuton); o. c.nbsp;p. 54, 4 V. o. soekoer dara ditangtoeng, sabda dara dikëtjap (met responsie); o. c. p. 49, 16 tjalik di padamëlan, n]oenggoeh kana kasoernbsp;baboet, n\anda kana kasang goemëlar, n\arande di lalangse tjinde (ooknbsp;middenin evenredige alliteratie). Alliteratie van werkwoordelijkenbsp;tusschenwerpsels; soend. Paeh dipp. p. 12, 14 soet diseungeut, sëlëboengnbsp;oedoed (bovendien alliteratie van ww. tw. met werkw.).

Een woord, een begrip, dat in de voorstelling van den spreker belangrijk is, dringt naar voren. De alliteratie is hier te beschouwen als een gedeeltelijke herhaling. Herhaling, geheel of gedeeltelijk komt innbsp;affectieve taal veel voor: mal. Hg Th. p. 37, 2 sajang toeankoe laksamananbsp;itoe diboeangkan, soekar toeankoe mentjahari hamba seperti laksamana itoenbsp;„jammer, dat u den laksamatta verbant, moeilijk is het voor u éénnbsp;te vinden zooals de laksamana”. ojav. Kunj. p. 58 (smeekbede vannbsp;gefolterde boozen) Ah, ampukulun sang Cikarabala! Ndan kasihana tanbsp;sanghulun, huripën taku, v/ehën mangjalma ring madyapada, y/arahën

') Voorbeelden bij J. Gonda, Alliteration und Reim im Satzbau des Athar-vaveda, Acta Orient. 18, 64.

-ocr page 66-

54

ring yogya^, polar wënanga wiratya (met alliteratie buiten het par.-schema). jav. VBG 44 (1884) p. 284, 2 v. o. (Ardjoena scheldt een boeta) takon angedak-edakaké, goesah kaja manoek, getak kaja marangnbsp;boeboeron.

Alliteratie aan het einde: Sakalawisch lili wi, lilt wata „de wet is ijzer, de wet is steen”, mal. Hooykaas p. 16 (spreekwijze) sawah jongnbsp;herdjindjang, pinang jang berdjid/i/c, lembaga jang empoenja; Wilk. IInbsp;p. 125 alah saboeng, menang soerak (met chiastische assonantie); Wilk. IInbsp;p. 287 moeloet pandjang, ékor poenggoek; Wilk. II p. 395 djangannbsp;disindir, djangan disajoeng (persevereerend, versterking van den imperatief); Wilk. I p. 251 orang maoe seriboe dzja, orang ta^ maoe seriboenbsp;dzlik (tegenstelling onderstreepend); Wilk. II p. 566 soedah Xtvantoek,nbsp;baharoe tamp;ngadah; Wilk. II p. 594 takoet titik, laloe toempah (metnbsp;gradatie), jav. GR II p. 276 boten pisan, boten pinda „niet eenmaal,nbsp;niet tweemaal” (i. e. „herhaaldelijk”; „aufgezahlte Teilwiederholung”);nbsp;VBG 44 p. 267, 4 andaging ana satampèl, anggetihana sztètès. soend,nbsp;Bijdr. 40 p. 55, 11 noe djaoeh ditandoek, noe anggang direngkas. Emotioneel: jav. VBG 44 p. 284, 6 v. o. (schelden van een boeta voor eennbsp;gevecht) apa hoedeg, apa pantjèn hisoe.

Aan begin en einde: mal. Wilk. I p. 528 mata poen kedjam, moeloet poen terkatoep „de oogen geloken, de mond gesloten”, jav. Djawa XIVnbsp;p. 229 hoemi soeka, hadan sempoerna. soend. Bijdr. 40 p. 59, 1 v. o.nbsp;leuleuj taeut, loeloes roentoet (met evenredige assonantie); Paeh dipp.nbsp;p. 76, 7 satoengkëbing \angit, satangkaring lëmah.

Bij bezweringen wordt klankopeenhooping magisch gewaardeerd, werkt namelijk suggestief-dringend: mal. Mal. Mag. p. 613 (bij schoon-kappen van bosch voor den aanleg van een droog rijstveld) akoe hendaknbsp;meminta tempat ini / akoe hendak tebang-tebas j akoe hendak tanam^nbsp;sekalian toemboeh-toemboehan //. jav. Djawa XIV p. 227 nang tjoengoernbsp;si aras korsi! nang tjangkem séla matengkab //; o. c. p. 228 ngantjiknbsp;tengahé djagad limang prekara / kaja horéh si érang djati j kaja hanjoenbsp;sang lengis djati //; o. c. p. 229 ala-ili katoet ing hanjoe mili / katoetnbsp;ing harat angin //. soend. (djampe ter opwekking van een doode)nbsp;tjoendoekkan rahajoena ti timoer / datangkeun tahmatna ti borat //.

In volksliederen, bv, pantoen: mal. Pant. Mei. n** 61 Ajam hoetan terbang ketimba / Hendak hinggap diatas kepaja / Emaknja soeltan,nbsp;ajahnja radja / Djanganlah hina tegah disahaja //. Alliteratie is hier tenbsp;zien als speciaal assonantieverschijnsel. Vergelijk nog n^'s 78 (a—c)nbsp;tilan-toean; 95 (b—d) hatang-hintang; 256 (a—c) taman-tangan. soend.nbsp;soes. n® 6 (b—d) handeu/eum-handeueu/ n®'s (11 a—c) galih-geulis,nbsp;(b—d) hodo-hogoh, 49 (a—c) hëdoeg-hatoer, 63 (a—c) goenoeng-gëloeng.

-ocr page 67-

55

jav. pantoen n“'s 17 (a—c) damèn-demen, 63 (a—c) hoentoeng-hingoeng. De regels zijn meest acht-syllabig, terwijl de caesuur dan middeninnbsp;na de vierde syllabe valt. Een regel kan dus op zichzelf een parallelismenbsp;vormen met al wat dit meebrengt: soend. soes. n° 55 (a—c) sajangnbsp;hoeoet, sajang hadjing / hajang simboet, hajang samping. Vooral ook innbsp;de sjair: Sj. Bid. p. 3, 76 hilanglah hoedi, lenjap hitjara (hier een paral-lelistische verdeeling van de staande verbinding boedi-bitjara); t. a. p.nbsp;16, djalannja soelit terlaloe soekar; p. 2 lemahlah badan Ittih dirasanbsp;(hier evenwel staan badan en dirasa niet op één lijn). Bij deze laatstenbsp;voorbeelden uit een kunstdicht moet men denken aan een productnbsp;van dichtertechniek. Bij de Javaansche kinder- en meisjesliedjes rijmennbsp;de regels meestal. In enkele evenwel komt in plaats van en naast rijmnbsp;alliteratie voor: n® 215, 5) kepodang lajang-lajang / manoek tèngkètnbsp;lèjèk-lèjèk / manoek bido lojo-lojo //; n® 239, 3) tjoendoek djoengkatnbsp;sepenjoe plengkoeng / ngagem njamping separang-paroeng /.

Hiermede zijn wij tot een einde gekomen met de bespreking van stilistische verschijnselen, die het parallelisme met zich meebrengt.

§ 12. Assonantie (Inwendige —), herhaling van vocalen van het eene woord in andere woorden van hetzelfde uitings-geheel.

Helaas! waar mag hij zijn, mijn troost, mijn hoop, mijn hoofd? Zoo luidt Badelochs klacht, wanneer Gijsbrecht niet met zijn broedernbsp;terugkeert. Een ieder van ons valt het groote aantal o's op. Zoo vindtnbsp;men jav. VBG 44 p. 243, 7 (gekerm van soldaten): adoeh mati akoe,nbsp;kantja tiwas pedot bahoekoe; adoeh brodol oesoeskoe, eng toegel iroengkoe,nbsp;élah pottoeng tangankot (oe-obéessie).

Wanneer sterke gemoedsbewegingen als toorn, smart, angst een uitweg vinden in woorden, zullen bepaalde klankeffecten, vooralnbsp;„affectklanken” (Affektlaute) mechanisch doorwerken. Een bepaaldenbsp;lichaamshouding, stand van het gezicht en spraakorgaan zijn adequaatnbsp;aan een zekeren gemoedstoestand. Wanneer de stemming gelijkblijft,nbsp;zullen ook bepaalde klankformaties terugkeeren. Er kan een vastenbsp;relatie ontstaan tusschen gemoedstoestand en „vocaliteit” (Vokalitat).nbsp;Waar een bepaalde gemoedstoestand aanwezig is, zal een bepaaldenbsp;vocaliteit optreden, omgekeerd zal een bepaalde vocaliteit een daarmeenbsp;overeenkomende gemoedstoestand signaleeren. Zoo de oe ter uit-

*) „Valeur impressif^ des vocales”, Maurice Ghammont, Traité de Phon., p. 383 vlg.

-ocr page 68-

56

drukking van smart: soend. Paeh dipp. p. 13, 10 barang Hati ngadenge kitoe, ngan roamp;mpoejoek bae njotoeh kana djoekoet bari tjeurik balilihan;nbsp;mal. Sj. Bid. p. 11, 18a, b posteri djoea hatinja sendoe / seperti poeng-goek doedoek merindoe.

Een interjectie als Affektlaut kan het „klankbeeld” van den zin beheerschen, kan invloed hebben op de keuze van woorden, die volgennbsp;en wel zóó, dat de vocaal van de interjectie opduikt in meer woordennbsp;van den zin. De verklaring ligt weer hierin, dat de mondstand, die bijnbsp;deze interjectie behoort, gedurende het uitspreken van de volgendenbsp;zin(nen) dezelfde blijft. Het is een bekend verschijnsel, dat ondernbsp;invloed van sterke emoties de spieren en in het bijzonder die van hetnbsp;spraakorgaan een „verstijving” ondergaan. Vergelijk de volgendenbsp;voorbeelden: skr. (Damayantï door Nala verlaten) Nala 11, 3 hdnbsp;ndtha hd mahdrdja hd svdmin kim jahdsi mdm? hd hdtdsmi vinastdsminbsp;bhïtdsmi vijane vane. ojav. Kuhj. p. 65 uduh kaka ni ngulnn sangnbsp;Kuhjarakarna kaka, huripaku ta kaka, tulung larangku „och mijn broedernbsp;K. broeder, laat mij in het leven, broeder, help mij bij mijn leed”nbsp;{kaka herhaald, affectief); Galon Arang (Bijdr. 82) p. 130 Izh, mëntasnbsp;kita. lukat, ni warang; Sorandaka ^) I, 37 lah, paran bhaya paran rinasengnbsp;hati; o. c. I, 77 duh deiva susuhunan; mal. Hik. Angk. p. 42A wah,nbsp;anakkoe, mas tempawan, njawa poen boenda, djikalau sampai'anakkoenbsp;kedoealah, biar tahoe^ membawa diri dinegeri orang ...; Sj. Bid. p. 10,nbsp;10b ajoe, kakanda agoes bestari^); Hik. Angk. p. 25B Maka ikan wadoennbsp;jang bersisik pérak itoepoen timboellah pada kolong tangga tempat toeroen-mandinja Raden Bagoes itoe serta katanja: Adoeh toeankoe jang sepertinbsp;batoe sembilan jang tiada teroedji oléh segala pandai, soedahlah, djangannbsp;masgoel, djikalau ada djandjinja déwata kang moelia raja, masakannbsp;tiada bertemoe. Setelah itoe maka laloe silam poela serta timboel seékornbsp;ikan tembara sisiknja daripada emas sembilan matoe dan matanja daripadanbsp;intan itoe serta katanja: Adoeh poeteri bagoes roepawan, djanganlahnbsp;toean menaroeh dendam, djikalau oentoeng, masakan boléh moengkir.nbsp;jav. VBG 44 p. 243, 7. Bij de beoordeeling van dit verschijnsel kannbsp;men zich licht laten verleiden tot een subjectief standpunt. Om hierbijnbsp;eenig houvast te hebben, hebben wij enkele teksten systematischnbsp;hierop onderzocht. Het bleek ons, dat in ruim 75 % van de gevallennbsp;de interjectie aan het begin van den zin in vocaal overeenstemde metnbsp;meer dan één daarop volgend woord.

Assonantie heeft ook impressieve waarde. Er zijn vocalen en con-

*) E. J. v. D. Berg, Diss. Leiden 1936.

®) Het vervolg hierop op deze pagina, regel 3.

-ocr page 69-

57

sonanten of combinaties van beide, die bepaalde stemmingen kunnen schilderen, vooral wanneer zij in grooten getale aanwezig ^ijn. soend.nbsp;Paeh dipp. p. 23, 9 lampoe listrik di gëdong^, di toko^ djeung di gëdongnbsp;bioskop geus mimiti ma.rakbnk, ba.ra.mng riang tjara ti beurang bae. Opnbsp;ons maakt de combinatie i-a den indruk van licht en vroolijkheid ^).nbsp;De vocaal i in het bijzonder heeft een zekere klanksymbolische waarde,nbsp;wanneer er sprake is van kleinheid en verwante begrippen ^). Hiernbsp;een „teedere” passage: mal. Pert. I p. 25, 28 Maloem djoega ia, bahwanbsp;anak itoe dttahirkan dengan berisi tjita^ dan kemaoean dan kalau iboe-bapanja pandai mendidik dan memimpin kedoea mestika jang tersisipnbsp;dalam hati anak itoe, ...; mal. Pert. I p. 14 ('t delicate vannbsp;vrouwensieraden) Peniti dada ringgit mos Toerki atau Amerika, anting^nbsp;emas sapoeloeh moetoe, tjintjin emas oerai bepermata intan dan gelangnbsp;mos berpadoe poela, itoelah perhiasan jang djadi tjita^ perempoean. Ooknbsp;al of niet onomatopeisch-klankschilderend kan ass. zijn: soend. Paehnbsp;p. 41, 5 tatamoe ngobrol gorgar bari ngabodor djeung seuri gërah. jav.nbsp;W. S. Djawi p. 187, 3 v. o. rebabipoen koemrampyang angarang, soelingnbsp;doemeling amelingi ... Wanneer de stemming gelijkblijft, bijvoorbeeldnbsp;bij de geleidelijke ontwikkeling van een handeling, die hier bovendiennbsp;een symbolisch karakter draagt (een hoofdofficier doet afstand vannbsp;zijn rang): mal. Hg Th p. 38, 1 v. o. maka bendahara poen memandangnbsp;pada laksamana^ poen menjaloek badjoenja laloe mengoenoes pendoeanjanbsp;laloe dipersembahkannja kepada bendahara. Maka disamboet oléh bendahara laloe ditaroehnja diribanja. Onderzoekingen in de levende taalnbsp;Zouden ons nog veel op dit gebied kunnen leeren. Een fijn gehoornbsp;moet op het ontdekken van deze verschijnselen afgestemd zijn; bij denbsp;beoordeeling ervan kan men zich licht op glad ijs begeven, kan mennbsp;te subjectief oordeelen.

Assonantie versterkt het temporaal accent, vooral in talen, waarin het intensiteitsaccent niet, of bij uitzondering bestaat, zooals in het Mal.nbsp;enz. Vandaar ook, dat assonantie veel voorkomt in affectieve taal.nbsp;Stilistisch-grammaticaal bekeken, legt ass. ook syntactisch verband;nbsp;belangrijke woorden in het uitingsgeheel vertoonen klankovereenkomst ®).

Sporadisch is het effect van assonantie op Indonesisch gebied opgemerkt. Zoo door Tjan Tjoe Siem, diss. Leiden 1938 p. 233, noot 207. (Zie ook VBG 44nbsp;p. 304, 2). Pétroek: hoela noewoen inggih, timbalampoen sang adji kapoendikadosnbsp;gembili, tedanipoen kang abdi, brekat mekakata kang kantoen.

O. Jespeesen, Symbolic value of the votvel i.

“) Over de beteekenis van assonantie in een parallelisme, waarbij de leden onderling gebonden worden of apart gesteld worden, werd boven § 9, reedsnbsp;gesproken.

-ocr page 70-

58

Bij opsomming van substantieven: soend. Paeh dipp. p. 23, 9 lampoe listrik di gëdong, di toko^ djemg di gëdong bioskop geus mimitinbsp;marakbak ...

Van adjectieven (praedicatief); soend. Kab. p. 41, 13 tapi ari si Kabajan mah meueus^ randëg, rmueus^ djantëng. jav. Pak Bandjir p. 23,

10 nbsp;nbsp;nbsp;pak Bandjir ora betah, bandjoer menjat; o. c. p, 38, 4 v. o. lakoenénbsp;rerikatan karo djingklak^ nganti sok noemboek^ lan kesandoeng-sandotng.

Van werkwoorden: jav. Ajoe II p. 37, 24 (levendige beschrijving van een gevecht) ingrikoe ladjeng sami pantjakara, ramé djotos-djinotos,nbsp;songkol-songkolan, doegang-dinoegang koewd oedreg-oedregan, saminbsp;prakosanipoen (vrijwel paarsgewijs assoneerend).

Subject en werkwoord: ojav. Kunj. p. 56 Katub de ning bharat, sednng, halisus.

Vergelijkingen hebben in primitieve milieus vaak concretiseerende waarde, vervullen een behoefte zich plastisch uit te drukken. Mennbsp;vindt ze relatief dikwijls in taaluitingen, die onder invloed van emotiesnbsp;staan. Vergelijk uitdrukkingen als hij zag witjes en hij zag zoo witnbsp;als een doek. Ook al omdat het spreken in vergelijkingen aanleidingnbsp;geeft tot langere uitingsgeheelen en daarom meer „affektentladend”nbsp;komt de laatste zegswijze meer voor in de spreektaal van het volk,nbsp;in het algemeen wanneer spreker onder invloed van zijn gevoelensnbsp;komt ^). Opvallend is ook hier meermalen niet alleen een ideëel, maarnbsp;eveneens een formeel verband, d. w. z. er bestaat klankovereenkomstnbsp;tusschen de deelen der vergelijking: gezwind als een hinde.'W. S. Djawinbsp;p. 189, 12 V. o. swaraoemyanggoemoeroehkadosredigoegoer; o. c.p. 189,

11 nbsp;nbsp;nbsp;oentaping baris kados séla hlekiti; VBG 44 p. 209, 8 brengengengingnbsp;kombang pinda rasaksa gercng^ arsa anoebroek, tembéné ingkang woeninga,nbsp;sirna sipating gocpala lir pèndah Tjingkarabala Oepata. mal. Hik. Indranbsp;Bangs. p. 28 mozrkalah seperti odar berbélit-belit lakoenja; o. c. p. 30nbsp;siapa poelakah jang terlaloe sangat gagahnja seperti kala datangnjanbsp;menjerboekan dirinja kedalam api; o. c. p. 48 bibirnja mérah bertemoenbsp;oerat giginja seperti delima merekah, lidahnja seperti tjermin (met assonantie in het eerste deel); t. a. p. roepanja seperti boelan dipagar bintangnbsp;adanja (met all. in het tweede deel der vergelijking); Wilk. I p. 21nbsp;... beraloen seperti goenoeng; Wilk. II p. 220 bibirnja seperti patinbsp;ditjarik (met ass. in het tweede deel); Wilk. II p. 395 hatinja sangatnbsp;bersajoe-sajoe seperti dengoeng berpoepoet bajoe (met homoioteleuton).nbsp;soend. Bijdr. 40 p. 53, 8 hapoer diga këmbang boengoer (met hom.).

0 J. Gonda, Remarks on Similes, § 24; vgl. ook §§ 16 en 18.

-ocr page 71-

59

§ 13, Chiastischc assonantie, herhaling van vocalen van het eene woord in een of meer woorden van hetzelfdenbsp;uitingsgeheel, maar in chiastische positie.

Naast en als variatie van de gewone assonantie kennen wij de chiastische assonantie, waarbij de vocalen, niet in evenredige, doch innbsp;chiastische positie ten opzichte van elkaar staan, soend. Bijdr. 40nbsp;p. 55, 17 adeuh, adi, akang kabzngbing sakit kabingbzng hajang ka noenbsp;djaoeh lëmboerna „och, mijn jongere broeder, ik, uw oudere broeder,nbsp;ben in twijfel geraakt en ziek van radeloosheid, terwijl ik naar de verafnbsp;wonenden wil gaan” (hier bovendien chiastische positie van de lettergrepen der grondwoorden bangbing en bingbang). Dergelijke positiesnbsp;zijn in deze talen niet zeldzaam. Boven (p. 17, noot 2) hebben wij reedsnbsp;kennis gemaakt met enkele voorbeelden van chiastische zinsposities,nbsp;die, zooals wij zagen in Jav. raadsels veel voorkwamen. Hier volgennbsp;nog enkele voorbeelden: mal. Pert. I p. 46 ditarik kekepala terboekanbsp;kaki, ditarik kekaki terboeka kepala; mal. tëka-tëki p. 8, VIII, 31 kepalanbsp;kepantat, pantat kekepala, soend. Bijdr. 40 p. 50, 2 noe loehoernbsp;handapkeun, noe handap loehoerkeun „'t hooge verlaag dat, 't lage verhoog dat” (vergelijk Evang. Lucas 14, 11 want een iegelijk die zichzelvennbsp;verhoogt, zal vernederd worden en die zichzelven vernedert, zal verhoogdnbsp;worden); o. c. p. 51, 4 peuting kasëdëk beurang, beurang kasëdëkpeuting.nbsp;ojav. Kor. p. 34, 4 v. o. pati puhara hurip, hurip puhara pati.

Chiastische assonantie is hier mogelijk, doordat in deze talen veelal grondwoorden van een zeer eenvoudigen bouw voorkomen, meestnbsp;tweelettergrepig, zonder intensiteitsaccent. De neiging om in tweelettergrepige stammen de klinkers om te zetten is algemeen-Indonesisch.nbsp;In het Sawuneesch is deze eigenschap bijzonder ontwikkeld ^). Denbsp;meest eenvoudige vorm van ch. ass. treffen wij aan bij de klankwisseling-composita bv. soend. oepang-apoeng „dansen van een vuurvlieg”;nbsp;oeprak-aproek „zwerven”, jav. goplak-gaplok; golak-galok „luidopnbsp;klinkend” (van gezang).

Gezien het feit, dat dergelijke uitdrukkingen geliefd zijn en dat de Indonesiërs voor deze en andere klankwisselingen een fijn oor ennbsp;gevoel schijnen te hebben, meenen wij te mogen aannemen, dat ooknbsp;in andere gevallen deze ch. ass. niet zonder stilistische waarde is.nbsp;Ch. ass. kan syntactisch verband leggen ®):

Mooi voorbeeld van chiastische lettergreepplaatsing jav. meisjesspelen n“ 84.

“) H. Kern, Sawuneesche bijdragen, Bijdr. 5, VII, p. I6I.

Wil men zinsdeelen benoemen met termen uit de Latijnsche grammatica. Waarmee we in elk geval de traditie in eere houden, dan komt men, gelijknbsp;bekend, voor moeilijkheden te staan.

-ocr page 72-

60

Subject object: mal. Wilk. II p. 610 tzkoet akan toehh, jav. GR I p. 329 sanghyang Wisnoe angroetjat pangratjoeting sarira.

Subject ww.: mal. Sj. Bid, p. 33, lb oepama dipagott oeZar jang bisa. jav. W. S. Djawi p. 187, 2 v. o. kempodipoen anggemak mozngd.

Subject plaatsbep.: jav. Ajoe II p. 55, 14 galebjaring lintang ing langit (met all.).

Subject adj.: mal. Wilk. I p. 549 boenga lajoz semoela kembang; Wilk. I p. 142 sebingkah tanah terbalik; Hg. Th. p. 106, 6 v. o. boenganbsp;jang haroem baoenja. soend. Coolsma p. 626 kilat tatit (ook jav. VBGnbsp;44 p. 211, 12 kilat tatit); o, c. p. 695 baloeng toenggal „één been innbsp;den onderarm” (van sterke personen gezegd); Loet. Kas. p. 22, 5;nbsp;p. 22, 15 bingah galih; 100 Par. I p. 53 ngaliarkeun taleus ateuL jav.nbsp;Laj. Bab. p. 114 batjin^ iwak; o. c. p. 286 tjina tjeraki; GR I p. 887nbsp;sangoe toewa „oude rijst” (i. e. „een appeltje voor den dorst”). Wijnbsp;concludeeren uit het veel voorkomen van deze syntactische verbinding,nbsp;dat zij zeer geliefd is. Een verklaring vinden we hierin, dat deze verbinding van substantief en adjectief als de meest nauwe syntactischenbsp;verbinding de ch. ass. als relatief minder opvallende stilistisch verschijnsel tot haar recht doet komen.

Subj.-f praed.; mal. Sj. Bid. p. 8, 16a pasirnja oerai batoenja poewalam. soend. Bijdr. 40 p. 54, 2 goemeder eusina lémboer; o. c.nbsp;p. 58, 17 bebas kabeh koe Raden Tëgal; Paeh dipp. p. 8, 10 v. o. oelatnanbsp;sëmoe noe soesah; o. c. p. 40, 11 kërëtas mah mani maretët. jav. Bijdr.nbsp;36 p. 164 pahit kilang (vaste verbinding) „bitter is het suikersap erbijnbsp;vergeleken” (i. e. „nog zoeter dan suikersap”), ojav. TP p. 120nbsp;apurik tang widu ri sira.

Object plaatsbep.: mal. Wilk. I p. 138 menaboer bidjan ketasik.

Twee of meer ww. (Men blijkt ook in dit geval graag deze ass. te bezigen): Sj. Bid. 44, 18a saudagar menangis serta mariba. soend.nbsp;Bijdr. 40 p. 56, 5 pontengkeun lenggotkem mastakana ti handap; o. c.nbsp;p. 58, 24 tidinja mah hahaok sosowak Raden Tëgal .../ Paeh dipp.nbsp;p. 54, 28 ari katjintaan tea tea beunang didjieun-djieun atawa dibenli-beuli. jav. Ajoe II p. 38, 5 mengsahipoen ladjeng kapoelet, geloet oeleng-oelengan; o. c. p. 45, 3: poen Minah oegi wiwit njamboet darnel njapoe,nbsp;ngangsoe, oembah-oembah lan sapanoenggalipoen; Serat Tj. 85, 2 woesnbsp;toemindak loemaris mring wana Kebarèhan; o. c. 93, 7 Sèh Mongraganbsp;nèng gilang tri ratri / samja anglangi angiras siram /. ojav. Kunj. p. 67nbsp;(vaste uitdrukking) umandëm ta ya manëmbah sang K,

Twee adj.: soend. Loet. Kas. p. 21, 4 v. o. rikat djeung gasik; o. c. p. 34, 5 V. o. sëngit djeung lingsèm; Kab. p. 35, 10 hënteu daekeun,nbsp;eraeun. jav. Serat Tj. 85, 8 6iroe poetih koening; o. c. 94, 1 mergi soengilnbsp;siloekan.

-ocr page 73-

61

Twee substantieven ^): jav. Serat Tj. 97, 4 marot lan pottra. ojav, (in opsomming) kadi, kidang. soend. Coolsma p. 674 (gesubord.)nbsp;tjikal patu

Verschillende nomina: Sj. Bid. p. 1, 9a mangkinlah hati bertambah tj'mta; o. c. p. 40, 21b patik jang kina (komt vaker voor, bv. Hg Th.nbsp;passim) bangatlah mati; o. c. p. 38, 12a sakit sangat merasai siksa;nbsp;p. 9, 2b kasott sotrati sotlam diréka; o. c. p. 12, la kotbotangkan ianbsp;potas rasakoe. soend. Loet. Kas. p. 69 Poerba Parang ngahoelëngnbsp;stdih, mxndtl teu sasaoeran; soes. nquot; 11 anoe gtnlis awak hideung;nbsp;100 Par. I p. 51 ngahoeroen balotng koe todang; Paeh dipp. p. 18, 8nbsp;ikëtna kttot otdtng. jav. Bijdr. 31 p. 25 klampok aroem kongas gandani-poen wangi; GR I p. 814 wajah tjepat saivet,

In vergelijkingen: Minangkabausch (spreekwoord) TBG 26 (1881) p. 169 sarumpun ba^ sarai, sahibang ba^ tabu „(zij vormen) één bosjenbsp;als citroengras, (2:ij groeien) in één gat als suikerriet”, jav. GR I p. 107nbsp;djènggoté motwtl lir djtmboet; Djawa XIV p. 229 gilang ing siti kadinbsp;daging sang Kamaléha; o. c. p. 227 nang tjangktm sela mattngkab.nbsp;ojav. TP p. 128, 17 tunggaknya guntur matinahan watu.

Ook komt ch. ass. op in het oog vallende plaatsen in een parallelisme voor: Minangkabausch TEG 26 (1881) p. 234 usang-usang dibaharui,nbsp;lapua^-lapua^ diganti „wat versleten is, moet vernieuwd, wat vergaannbsp;is, moet verwisseld worden”, mal. Sj. Bid. p. 21, 15a pinggangnyanbsp;ramping, dadanja bidang (met ch. ass. van subj. en praed.). soend.nbsp;100 Par. I p. 27 hambotr batjot motrah tjongtjot; Paeh dipp. p. 76, 19nbsp;dibelaan koeroe tjiltuh, këntel ptudjit; Bijdr. 40 p. 56, 2 lain nampik,nbsp;lain njikang. ojav. TP p. 93, 13 mamrëp tang kola kaprëp rowangnyanbsp;dawak, mandëdël kadëdël rowangnya dawak, mamupuh kapupuh rowangnyanbsp;dawak, manahut kasahut rowangnya dawak, manujah rowangnya dawak;nbsp;Kunj. p. 62 asampt ring wwang atuha, aptda ring wwang kagesih;

o. nbsp;nbsp;nbsp;c. p. 67 sabda manis, wulat arum,-ambëka suddha (met ch. ass. van subject en praed.). mjav. Kid. Sunda 6b, kinayuh dera sang ndtha / ingusap-usap sahdngling /. In de sjair naast rijm en assonantie: mal. Sj. Bid.

p. nbsp;nbsp;nbsp;35, 8a, 8b, 9a, 9b Djikalau soedah djadi madotnja / Dapat sedikitnbsp;adat lakotnja / Soeatoe tiada ada modanja / Selakoe hendaklah di-boenothnja //. jav. meisjesspelen n“ 123, 2) dikltntik dadi lenga / kiltng-kiltng; n“ 227, 5) ktprotg totmptr; n® 332, 1) djamotr^ tjepaki / di-kotmbah pinggiring kali /.

0 Van vaste verbindingen (fakir-miskintype) zijn er meer voorbeelden: p. 105.

-ocr page 74-

62

§ 14. Homoiotelcuton, herhaling van den eindklank van het eene woord in andere woorden van hetzelfde uitings-gehcel.

Van het verschijnsel assonantie in het algemeen komen we tot den bijzonderen vorm: homoiteleuton, te definieeren als gelijk uiteinde bijnbsp;opeenvolgende of naburige woorden, dus niet symmetrisch of innbsp;parallelisme, in welk geval men van rijm spreekt, Homoiteleuton isnbsp;meer opvallend dan assonantie, heeft daardoor sterkere werking, ofschoon veelal dezelfde psychologische en physiologische oorzakennbsp;ervoor zijn aan te wijzen. Dat deze verschijnselen ass. en hom. verwantnbsp;zijn en slechts gradueel en formeel verschillend zijn, blijkt des tenbsp;duidelijker, als we opmerken, dat ze naast elkaar voorkomen in parallelisme : eenerzijds dus binding door hom., anderzijds door ass. soend.nbsp;Paeh dipp. p. 43, 2 teu ngoekoet ka koedjoer, nimbzng ka zwak; o. c.nbsp;p. 27, 3 V. o. djaoeh^ didjozgdjotg, anggang^ diteang.

In gebeden, ritueele formules e. d. vindt men vaak hom. Er kan een zekere pathos, een wijding van uitgaan. Dit en het bekende verschijnsel,nbsp;dat speciaal in kringen, waar weinig gedacht wordt, bv. bij kinderennbsp;en zwakzinnigen rijm enz. als zinlooze aanvulling veel in gebruik is ^),nbsp;kan als verklaring dienen voor het verschijnsel dat hom., rijm en all.nbsp;in verbasterde Sanskritcitaten, die niet meer verstaan worden doornbsp;afschrijvers van Oud-Javaansche teksten, veel voorkomen ^). ojav,nbsp;Kunj. p. 69 pahca butana hi murkwa, kahéngkarwa ta sudante, karwatinbsp;subha sudanti, lana gancani dmkrtwa. Volgens Kern luidden dezenbsp;regels oorspronkelijk: pahca bhütani hi mürtau, ahankdras tu codyatdm,nbsp;karoti (ubham sudanti, hino rajyati dmkrtau. Tantra Kamandaka (ed.nbsp;Hooykaas) p. 46, 5 v. o.

Verschillende gevoelsschakeeringen als emotie, opwinding kunnen aanleiding geven tot hom. Woorden, die belangrijk zijn voor dennbsp;spreker krijgen het accent; de volgende woorden, die in één of andernbsp;verband hiermee staan, richten zich naar het eerste: soend. Kab.nbsp;p. 46, 3 V. o. (Kabajan, verbaasd) euleuh, oentoeng mitoha mah, kaoelanbsp;èoentoeng „Kijk, gelukkig is mijn schoonvader, ik echter ben ongelukkig” {oentoeng en boentoeng antithetisch; phonetisch geschreven:nbsp;oeoeoeoentoeng, boeoeoentoeng). Het hom. is hier bijzonder opvallend.

Vergelijk de kinderscheldwoorden Ankie-stankie; Dag meneer juttepeer; Anneke-tanneke-tooverheks (met alliteratie).

Hoe sterk bij zeer weinig gebruikelijke of geheel onbegrepen woorden van een vreemde taal de neiging tot klankassociaties is, toonen de experimentennbsp;van G. Grafin von Wartensleben in Zs. f. Psychol. 57 (1910) p. 109.

-ocr page 75-

63

omdat het zich over twee syllaben uitstrekt, jav. TBG 31 p. 53 (een verzuchting) ah, asilé ssdih ngapa, moendak angoerokaké awak angoeknbsp;linggih using kepénak kembi ngadji soerata barak, atikoe bisa djenak,nbsp;boedikoe bisa moendak toer nganggo oléh sadjak^); jav. Senggoetroenbsp;p. 14 (spreker verbaasd) É, bctjah wadon, sapa sing doewé omah tjilik,nbsp;teka betjik lan koemrisik. soend. Kab. p. 36, 16 Mana kaka? Heueuh,nbsp;Zeuh! (van interjecties, waarbij de emotie ook tot hom. dringt). Somsnbsp;gaat de invloed van het spontane hom. zoover, dat een onjuiste spellingnbsp;of een niet verwachte vorm het gevolg is: jav. GR II p. 508 ambrebesnbsp;mehs (naast a. mili); o. c. I p. 879 soegoeh dajoeh i. p. v. s. dajoh.nbsp;ojav. Kunj. p. 71 5;uk rémpnk i. p. v. sjah rémpuk. jav. Serat Tj. 102, 8nbsp;sami kagjat moelat ing djanma-manoesa (kagjat de cuderwetsche vormnbsp;voor kagèt). Hom. werkt nadrukkelijk, drukt insisteeren op dezelfdenbsp;gedachte uit. Vandaar het veelvuldige voorkomen bij het schelden,nbsp;een belangrijke bezigheid in primitief(-magische) milieus, waarbij hetnbsp;aankomt zooveel mogelijk kracht in de woorden te leggen om hierdoor zijn tegenstander te verpletteren, lat. Terentius Ad. 319 ceterosnbsp;ruerem agerem raperem tunderem et prostermtem. jav. W. S. Djawinbsp;p. 156, 6 V. o. (kantjil:) É, oetjoelna, retja boedoer blegedoet kajanbsp;endasmoe; o. c. p. 161, 13 Batik roepamoe déwé keprijé? Apa betjiknbsp;mana: tjilik mentïk lakoemoe iplik, atimoe ora betjik, djaloekan oranbsp;ivè'Mèhan, dakah soerakah., demen malak ora soemanak, tjlatoemoenbsp;ladakl; o. c. p. 162, 1 Roepamoe pating troetoel tekan ing endasmoe,nbsp;'woeloemoe dmoet^, tjangkemmoe kaja tlawah, matamoe mlérah! (metnbsp;ass. en all.). Ook in als vaste uitdrukking gebruikte scheldwoordennbsp;en verwenschingen: jav. GR 1 p. 416 tinoebroeka koetjing gring;nbsp;o. c. I p. 668 tèlèr dèlèr „uitdruipend snot”; o. c. I p. 681 boroknbsp;ketépok; o. c. II p. 448 boerïk kakrïk „zwaar geschonden door denbsp;pokken”; o. c. I p. 408 kantong bolong (fr. panier percé).

Men vindt als „primitief” en „populair” taalverschijnsel hom. vaak in zegswijzen en spreekwoorden. Het onderstreept o. a. identeit vannbsp;begrippen: trouwen is Aouwen; één is geen. lat. Cic. De amic. 21nbsp;omnia praeclara rara. jav. GR I p. 456 santri koedoes kerep andjiboesnbsp;arang adoes „een heilige santri (moskeebeambte) cohabiteert vaak, maarnbsp;reinigt zich (ritueel) zelden”; o. c. I p. 256 nagara mawa tjara; Pig.nbsp;Wdb. p. 176 kedap Map apa? „wat ontgaat u?” (i. e. „gij weet alles”);nbsp;W. S. Djawi p. 152, 16 tjetii^ ambetitiL soend. 100 Par. II p. 28 inggis

Ten onrechte noemt van der Pant (TBG 31 p. 66) in zijn aantee-keningen bij deze passage dit een voorbeeld van poerwakanti. Dat deze klankopeenhooping opzettelijk is, staat zelfs te bezien.

-ocr page 76-

64

batan maoet hinis „beter bloo-jan dan doo-janquot;. In titels trekt hom. de aandacht: mal. Merak kena djebak. soend. Loetoeng kasarotng.nbsp;jav. (lakon) Gadjah poetih asrati poetri; Koeroepati rabi.

Een kenmerk van levendigen stijl is het voorkomen van interjecties ^). Uit het Soendaasch vooral zijn ons bekend de zg. werkwoordelijkenbsp;tusschenwerpsels, die etymologisch vaak den wortel van het bij behoordenbsp;werkwoord vormen ^). Dit behoeft echter niet het geval te zijn, hetnbsp;etymologische verband is dikwijls ver te zoeken of in het geheel nietnbsp;aanwezig. Daarvoor in de plaats treedt meermalen klankovereenkomstnbsp;en wel niet alleen met het bijbehoorende werkwoord, maar ook metnbsp;andere syntactisch belangrijke woorden. Hier enkele gevallen van hom.:nbsp;soend. Paeh dipp. p. 23, 21 barang geus neng lotjmg genep kali disada,nbsp;tidinja Pradja djoeng nangtoeng ti warotng (werkt hier impressionistisch); Kab. p. 36, 10 gaplok koe si Kabajan ditjabdk „pats, (daar)nbsp;gaf K. hem een klap in het gezicht”; Loet. Kas. p. 73,2prak ngaboek-bak Kab. p. 45, 5 goeroebag salakina ragrag. Uit deze voorbeeldennbsp;blijkt, dat vele ww. tw. onomatopeeën zijn. jav. Bab. Jo. I, 535 (vannbsp;een menigte gewapenden) rëg sësëg djibëg „roef, krak, plof!”; meisjesspelen n® 124 anak Djaja noembak tjklèng, djëngglkng,

In sterkere mate dan ass. bindt hom. syntactisch:

Subj. obj.: soend. Loet. Kas. p. 22, 13 oerang kampozng saba goenoeng. jav. GR I p. 349 (spreekwijze) gadjah. ngidak rapah; GR Inbsp;p. 256 nagara mawa tjara; meisjesspelen n® 317, 7 powak mondongnbsp;gemak; Laj. Bab. p. 151 koetoék marani soendoek. mal. Mal. Mag.nbsp;p. 626 samboet tali peramboet.

Subj. -f WW.: soend. Kab. p. 20 awewe noe hade dipake pamadjikan teh; Kab. p. 51, 8 v. o. saamp;oek mitohana kadoeroek. jav. pantoennbsp;n® 110, a iwak koetoek mati ditekoek. mal. Wilk. II p. 352 demangnbsp;dan temenggoeng jang meroeboeng dia bersama-sama.

Subj. -f- praed.: mal. Wilk. I p. 228 tjinta itoe boeta „liefde is blind”, soend. Paeh dipp. p. 23, 10 taktak asa sëmplak. jav. Serat Tj. 98, 4nbsp;baskara tan kawistara; GR I p. 604 (spreekwoord) wong dableg waregnbsp;„de brutalen worden verzadigd”.

Ww. -f-obj.: soend. Kab. p. 17, 5 pesona ragrag mapaj siga], jav. Serat Tj. 85, 3 mengalèr melipk woekir,

Ww. adverb.: soend. Loet. Kas. p. 16, 15 bapa poeloeng imoet kandjoet; o. c. p. 23, 2 digitik tarik; o. c. p. 74, 4 soepaja kohkolnbsp;ditakol. jav. Pak Bandjir p. 7, 14 dadi moeng manéeg djoedeg.

0 Th. Pigeaud, Tantu Panggëlaran, Diss. Leiden 1924 p. 12. Vide p. 88 (paronomasie).

-ocr page 77-

65

Ww. bep. (veel voorkomend): soend. Loet. Kas. p. 5, 9 ngalajzng ngawang^; 100 Par. II p. 53 noöng ka kolong; o. c. p. 45 njalindoengnbsp;ka gèZoeng. jav. Djawa XIV p. 228 ana dangdang datang ing sabrangnbsp;(met hom. v. subj.); Serat Tj. 93, 1 prabaning hjang soerja ... soemkatnbsp;ing rat.

Twee of meer ww.; soend. Loet. Kas. p. 31,9 leuwih hade ge diingoe diraksa dipiara; Bijdr. 40 p. 50, 15 bral angkat ngaleut^ ngabandalmt;nbsp;Paeh dipp. p. 64, 3 lantaran ngalehleh boedina aisan teu lewek teanbsp;njarek soemawonna tjeurik; mal. Pap. II p. 57 maka dilihatnja toedjoehnbsp;ékor anaknja berkapaxan sahadja, habis mati ftersamboeran otaknja,nbsp;darahnja èer/zamboeran (over opeenvolgende zinnen); v. d. Tuuknbsp;VII p. 1, 3 V. o. engkaulah menjelenggarakan dan memelihaxakan isterikoenbsp;(uit een gesprek van twee broeders).

Subst. adj.:oiav. Kunj. p. 63olanivalan...A:arwarwatwa;TPp. 126, 23 pada jalu lituhayu paripürnna, jav. Serat Tj. 101, 5 doekoet kroewoet;nbsp;Djawa XIV p. 229 pajoeng agoeng^; t. a. p. bajoe pija-pijoe; Serat Tj.nbsp;87, 20 soemboel wakoel; o. c. 99, 10 nris aris „zacht regentje”; o. c.nbsp;94, 6 swara roehava; o. c. 98, 2 djoerang mangoengang,

Subst. gecoörd.; mal. Wilk. I p. 572 hai patjal /ceritjal orang. jav. Serat Tj. 101, 7 nagasari, widasavi (i. p. v. widadarU). ojav. TP p. 127,nbsp;12 sarwwaphala mülaphala; Kor. p. 6, 19 mantën mahdnién hinten.nbsp;Bij opsommingen bevinden de homophone woorden zich in elkandersnbsp;nabijheid: Kunj. p. 63 wëdit, cacing, tëtëk, Utah, hirispwah; o. c. p. 67nbsp;(de tien dasamala in opsomming) kleda, kotaka, candaka, kutaka,nbsp;grahaka, gwataka, wedaka, kutan grahaka, Zukan, udakagraha.

Subst. gesubord.: mal. Wilk. I p. 249 tepoek njamoék mendjadi daki. jav. W. S. Djawi p. 152, 11 petel ing damel.

Twee of meer adject.: soend. Loet. Kas. p. 37, 4 v. o. poetri reuwas moenggah pias, jav. VBG 44 p. 200, 1 karta toer rahardja; o. c. p. 259, 10nbsp;gagah asinggah. mal. Wilk. I p. 240 (de eigenschappen van een volmaakte vrouw:) lengkap sikap jang toedjoeh laksana: pertama bangsawan,nbsp;kedoea dermawan, ketiga hartawan, keempat goenawan, kelima tjoem-boean ^), keenam sebenar perempoean ^), ketoedjoeh setiawan,

Flectie komt in deze talen relatief gering voor. Met flectierijm hebben wij dus weinig te maken. Afgezien van eenige reeds gegevennbsp;voorbeelden, valt er nog een enkel geval te noteeren: soend. Kab.nbsp;p. 28, 8 V, o. manehna tjapeenn, toeloej eureun handapenn kiara [eureunnbsp;geen flectie).

Dit is een tegenhanger van flectiehom. in flecteerende talen. Spreek uit resp. „tjoemboewanquot; en „perempoewan”.

-ocr page 78-

66

Verschillende factoren als exaltatie, mnemotechniek, bewust gebruik van klankopeenhooping, werken afzonderlijk of gezamenlijk mee aannbsp;het veelvuldig voorkomen van hom, in de taal van den magiër, jav.nbsp;Djawa XIV p. 229 aZa-ili katoeta ing banjoe mili, katoet ingnbsp;barat angin „al ’t slechte, laat dat meegevoerd worden door hetnbsp;stroomende water, meegevoerd worden met den westenwind”; o. c.nbsp;p. 227, a Ong, soen koedangé anakkoe si koekoe toembang djarak. Doedoenbsp;djarak, ja oegëng, ja agëng, ja këngkëng, toendjoeng tjempaka poetihnbsp;marambat ing kamiri, ja gedé alonggoran; t. a. p. ivedidang tambinénbsp;poetjang, Zinlooze lalklanken, die slechts herinneren aan een zinvolnbsp;woord, werken als katalysator voor het magisch gebeuren: hokus-pokus-püatus-pas. jav. Djawa XIV p. 229 pajoeng agoeng^ lantarannbsp;kadarrijah, roepijah, 5oepijah; o. c. p. 228 djaminah, djamilah; o. c.nbsp;p. 230 rasijah, rasinah. Strakke ordening van de woorden in een bezweringsformule geeft aanleiding tot symmetrisch hom. ; mal. Mal.nbsp;Mag. p. 595 {taboer meloekoet, vervloeking) ta^ toeroen makannbsp;mentoeroen / ta^ datang makan binatang j hinggap dirantmg terpelan-ting / hinggap didahan mati terbahan / hinggap didaoen dipetoek oelarnbsp;daoen //; o. c. p. 592 (aanroeping van geesten) anai^ sikoe Tanai di-hoedjoeng tandjoeng // anin^ sikoe Janin diboesoet //.

In de poëzie, o. a. in de raadselpoëzie, wordt hom. bewust aangewend tot het bereiken van een bepaald effect, jav. VBG 47, 2, p. 11, 50 (raadsel) soré njenté, ésoek andjenggroek ,,'s avonds is het werkzaam,nbsp;'s morgens zit het onbeweeglijk”. Njenté en andjenggroek hooren hiernbsp;niet thuis naar de beteekenis, maar zijn te verklaren uitsluitend alsnbsp;rijmwoorden op resp. soré en ésoek ^). Zoo ook in de uitdrukkingnbsp;teloe séloe „drie, niets meer”, loro sélo „twee, niets meer” ®). Nog eennbsp;voorbeeld van dit genre: jav. VBG 47, 2, p. 4 sidji ora dadi, loro oranbsp;kanggo, teloe loemakoe, papat mangkat, lima oetama. Een Maleischnbsp;raadsel met hom.: tëka-tëki p. 33, II, 4 Soenggoehpoen ia tiada soedjoednbsp;dan boekan poela diikat atau didjerat, tetapi ia itoe rokok, tiada poelanbsp;ia bongkok, mélainkan sekoeat-koeat loeak: ditókok sehingga kedoeanbsp;jang tinggi poela selaloe kelihatan mendjadi lekok. De Serat Tjentininbsp;bevat veel hom,, niet alleen te verklaren uit het mystiek-religieuzenbsp;karakter van dit geschrift, maar ook als poëtisch middel gehanteerdnbsp;ter bereiking van aesthetisch effect, bv. in natuurbeschrijvingen, waarnbsp;hom., ev. tezamen met andere assonantieverschijnselen in ruimen zin.

0 Zie boven p. 48 (hier „evenredig hom.” genoemd).

Vergelijk de toelichting van Meyer Ranneft t. a. p. “) Vergelijk de toelichting GR I s. v. sé/oe.

-ocr page 79-

67

klankschilderend kan zijn: lat. Verg. Aen. 2, 313 exoritur chmorque vivum clangorgue tubarum; ojav. Ram. 6, 133 (van vallende hoornen)nbsp;sëmpal papal kaparapzl kapupuh pukah puh; jav. Serat Tj. 89, 4 sakingnbsp;nginggil toeking ranoe / /ceèes remöes oemes toja j katando ilining ranoe /;nbsp;88, 4 (gebedsscène) anèngrikoe sèh Mongraga woloeng daloe / atangatnbsp;palilah / ing daloe tahdjoed lan tasbih j amoenadjzt salat moealat kiparat j;nbsp;95, 5 ki Djamal Djamil ningali / kerikil sadasar toja / awarna-warnanbsp;toelisé / kresna séta pita rekta / (opsomming van de kleuren van hetnbsp;zand). Wanneer we deze en enkele volgende voorbeelden bekijken,nbsp;merken wij op, dat hom. bij opsommingen veel optreedt, een verschijnsel, dat ook in andere talen voorkomt, wanneer de gedachte aannbsp;overvloed gewekt moet worden: lat. Liv. Andr. Od. 5 argento polubronbsp;aureo ecglutro^). jav. Pig. Wdb. p. 139 goemoek dioempoek-oempoek „eennbsp;berg wordt steeds opgehoogdquot; (i. e. „een rijke wordt steeds rijker”),nbsp;soend. Loet. Kas. p. 60, 18 gërang-gëroeng moendoet toeloeng; o. c.nbsp;p. 37, 8 V. o. tapi hënteu njampak / disaksrak hënteu kapanggih /. ojav.nbsp;Nag. 42, 3 Tuhm nrpati tan pramada, luput ing mada, makin yatnanbsp;ring naya. mal. Sj. Bid. p. 11, 17a menengar tjoemboe jang manis merdoe;nbsp;p. 14, 12b jang memandang héran tertjengang. Welbewust toegepast innbsp;ojav. Ram. 22, Ic gupugupurën sire gupura ning pura yar pangadëgnbsp;(met all.) „verschrikt stond hij in de poort van den burcht”.

Hom. komt in pantoens weinig voor. Oorzaak is waarschijnlijk, dat hom. en rijm elkaar niet verdragen, daar het geheel dan — men denkenbsp;aan de accentueerende werking van beide verschijnselen — te zwaarnbsp;belast zou worden. Waar hom. voorkomt, staat het apart van rijm,nbsp;concurreert er niet mee in klank. mal. Pant. Mei. n® 427, a sedapnbsp;koendoet sajoer dan laboe (boe is rijmklank); n® 652, a bakar damatnbsp;terküat-kilat (lat rijmklank). Uitzondering: n® 428, a tetak boeloeh.nbsp;pandjang sepoeloeh (loeh rijmklank). In de Soend. soesoewalan en denbsp;Jav. pantoen komt hom. meer voor, concurreerend met het rijm ennbsp;dit versterkend: 132, a, c bale soengsoeng bale agoeng j nëda agoengnanbsp;paraloen j; 133, a, c ngala soeloeh ka djaoeh / hajang toeloes ka noenbsp;djaoeh /. Alliteratie heeft hier dezelfde functie: 141, a, c areuj geuremgnbsp;tali gëntang / nja leumpang rosa didjomplang / (in a all., in c hom.),nbsp;jav. n® 110, a, c iwak koetoek mati ditekoek / tjelak-tjeloek dak kantinbsp;méngkok / (zonder rijm); n® 128, a, c éZing-éZing teboe digiling / élingnbsp;dak koerang éling /; n® 64, a, c tïkoes boentoeng ngisoré loemboeng /nbsp;ati bingoeng wis teloeng taoen /.

Tenslotte bij vergelijkingen: zoo rood als een kroot. Tominisch

') Meer voorbeelden bij Marouzeau, Traité de Styl., p. 52.

-ocr page 80-

68

Bijdr. 6 (1871) p. 180 hudjane opele-pele, djugu mata ni ele „een zachte regen (gelijk) zijn de oogen van de vorstendochter”. Sërawajsch Bijdr.nbsp;45 (1895) p. 33 aj;iaq mataw kdmëndon putos lodq maniaq patosnbsp;pëngarang „tranen vloeien zonder ophouden evenals glaskoralen,nbsp;waarvan de draad (waarmee zij verbonden zijn) gebroken is”, mal.nbsp;Wilk. I p. 437 berdjadjar seperti tiang pagar „op een rij staan gelijknbsp;de palen van een heining”; Wilk. I p. 587 pinggangnja genting bagainbsp;ketiding; Wilk. I p. 238 moeka seperti tjoeka „een gezicht als azijn”,nbsp;jav. W. S. Djawi p. 157, 2 kantjil amerkoengkoeng kados tinalikoeng.nbsp;meisjesspelen n“ 236, 3) abang kaja doebang, poetih kaja oepih; VBGnbsp;44 p. 279, 5 sigra loemoempat Raden Brataséna kebat kaja kilat, kesitnbsp;kaja taüt (met all.). Asyndetische vergelijkingen: mal. pekak badaknbsp;„zoo doof als een rhinoceros”, jav. Bijdr. 30 p. 64 arang krandjang;nbsp;GR II p. 479 santti mex'v, GR II p. 544 goendoolpatjoel', Ajoe II p. 6, 5nbsp;ing manah rindik sagawon ginitik.

§ 15. Alliteratie, herhaling van den beginklank van het eene woord bij andere woorden in hetzelfde uitingsgehcel.

Klankovereenkomst aan het begin van naburige woorden noemen wij alliteratie. Hom. en all, kunnen in parallelisme gelijkwaardig naastnbsp;elkaar voorkomen, waaruit de verwantschap van deze verschijnselennbsp;zeer duidelijk blijkt, mal. Wilk. I p. 269 dempit tidak bersanggit, ditambatnbsp;tidak bertali; Wilk. II p. 635 oentoeng melamboeng, malang menimpa.nbsp;soend. Paeh dipp, p. 27, 3 djaoeh^ didjoegdjoeg, anggang^ diteang;nbsp;100 Par. I p. 78 toegoer toendan, tjoentang gantarag. jav. VBG 47, 2,nbsp;p. 78 (raadsel) ana wong; dirrxrijem ora mati, dipedang ora pasah,nbsp;ditinggal ora angintaX.

Voor de all. gelden voor een groot gedeelte de opmerkingen gemaakt bij de hom. All. kan ook het gevolg zijn van affectmotorisme: (wanneernbsp;spreker verbaasd, ontevreden is) ik snap er geen snars van. lat. Cic.nbsp;De orat. 217 (pathetisch) O, pater, o patria, o Priami domus! mal.nbsp;Pert. I p. 25,12 (klaaglijk) O, Masri, sakit soekmakoe rasanja memikirkannbsp;hal jang sedemikian „O, M., ziek is mijn ziel wanneer ik aan zoo’nnbsp;toestand denk”, jav. W. S. Djawi p. 157, 5 (beschrijving van eennbsp;beklagenswaardigen toestand) sapoenika Kantjil saweg soemerep bilihnbsp;klebet ing pirantos, nangis tjarotjosan séwoe soesah séwoe sedih sartanbsp;asesambat melas-asih njoewoen pangapoeraning Allah. Zoo werkt de snbsp;in all. in de volgende passage mee aan het plenum et flebile-karakter:nbsp;mal. Pert. I p. 11, 19 Soetan, saja minta terima kasih kepada soetan,nbsp;karena soetan telah menolong saja dalam kesoesahan dan soedah soedi

-ocr page 81-

69

poela memandang saja seperti kakak. jav. W. S, Djawi p, 151, 2 (angstig) Matt/ Mznoet! Maft/ mal. Pap. 11 p. 57 (diep onder den indruk vannbsp;den dood van hun kinderen vertellen de otters, man en vrouw:)nbsp;setengah petjah kepala, berpantjaran otak setengah, patah kaki patahnbsp;tangan. jav. VBG 44 p. 284, 15 (scheldend, voor een gevecht) tjatja-ndala, tioetioendik, kokoelandara. soend. Kab. p. 15, 1 moega^ kiaioelahnbsp;bëndoe, bisi kaoela t)oet]oengah t jologog... Vergelijk: ned. wervelende went;nbsp;wieze wuilak; (composita) melkmuil, ZeegZooper. jav. Djawa XIV p. 229nbsp;(magisch scheldend) si ketek si kara-welang. soend. Coolsma p. 115nbsp;(s. V. dëkiï) si dëkïl, pinoeh koe daki „jij vuilik, vol huidsmeer”. jav.nbsp;GR I 439 (verwensching) dikirima kembang borèh; VBG 44 p. 242nbsp;(p. 289) (vloekend) 1 habo, hodjlèng helis lanat djedjègan „wel, alle duivels”nbsp;(de b blijkt zeer „expressief”). Bij bevelen: soend. Coolsma p. 194nbsp;geura gësat-gësoet, geuwat indit! mal. Hg Th. p. 3, 4 djika demikiannbsp;haiklah ada perahoe hapa héta sehoeah lading lengkap dengan lajarnja;

o. nbsp;nbsp;nbsp;c. p. 5, 7 V. o. baiklah engkau menjembah menjerahkan dirimoenbsp;kepadakoe ^).

Bij spreekwoorden en zegswijzen werkt all. overtuigend, trekt de aandacht, prent de woorden in bij den hoorder; deze klankfiguur isnbsp;bij uitstek een practische steun voor het geheugen, lat. ad rostras resnbsp;redit. Serawajsch, Bësemahsch Bijdr. 45 (1895) p. 43 ngukor haju këha-don „het baadje aan 't lichaam meten” (i. e. „zooals de waard is ....”).nbsp;mal. Wilk. II p. 194 pzgar makan padi „de heining eet de rijst” (i. e.nbsp;„de kosten zijn grooter dan de opbrengst”); Wilk. I p. 167 boenoe/tnbsp;halas „voor een gedooden man een ander in diens plaats”; Wilk. I

p. nbsp;nbsp;nbsp;331 siapa gatal ialah garoe; Wilk. I p. 332 (zegswijze bij al te hoogenbsp;aspiraties) semoet gatal nak gonggong goenoeng; Wilk. II p. 268 pZZcirnbsp;itoe pelita hati „de gedachte is de lamp van het hart” (all. onderstreeptnbsp;hier identiteit); Wilk. I p. 65 hehasa menoendjoekkan bangsa; Wilk. IInbsp;p. 314 rantai hesi dimakan hoeboek; Wilk. I p. 449 djaras katanja raganbsp;djarang; Wilk. I p. 403 soedah dihéban héla poela; Wilk. I p. 524nbsp;soedah dikétjék dikétjong poela; Hooykaas p. 11 soedah kata biarlahnbsp;kota (met gradatie); t. a. p. koera^ nak kerabat kajoe „een schildpad,nbsp;die zich verbeeldt op een boom thuis te hooren” (slaat op eennbsp;parvenu); Wilk. II p. 530 teloer dihoedjoeng tandoek (een precairenbsp;positie, cf. op de rand van een ravijn); Wilk. II p. 563 seketjil-ketjilnbsp;kajoe tempinis terasnja tahan berpoeloeh tahoen (spreekwoordelijkenbsp;duurzaamheid); Wilk. II p. 619 toen, toea toepai ta^ tidoer atas tanahnbsp;„oud, maar een oude eekhoorn die nooit op den grond slaapt” (slaat

All. in vaste verbindingen van het type man en muis, du. samt und sonders, fr. peu OU prou beneden p. 104 (fakir-miskin).

-ocr page 82-

70

op een kittigen ouden snaak). De suggestief-nadrukkelijke werking van de all. in de2:e laatste voorbeelden is te vergelijken met die in onzenbsp;slagzinnen van de reclame: de kracht van het kiemende koren; muzieknbsp;met minder moeite, mal. Wilk. I p. 172 membabi boeta „als een blindnbsp;zwijn te keer gaan”, soend. 100 Par. I p. 25 hantang, hantoeng, hantigong,nbsp;hantriivëli; o. c. I p. 55 nëpak tjai malar tieret; o. c. II p. 33 katoeroegnbsp;katoetoeh; o. c. II p. 78 toenggoe toetoeng; Paeh dipp. p. 78, 1 teunbsp;kedah dihedjer-heaskeun deui. jav. GR II p. 675 heras wis dadi hoeboernbsp;„de rijst is al pap geworden” (i.e. „gedane zaken nemen geen keer”);nbsp;Laj. Bab. p. 53 soemoer sinasaban; o. c. p. 186 tjina tjeraki; BG 346nbsp;(GR II p. 148) mangan loemoet alimit labeté (fig.) „heel netjes vannbsp;kleeding en toilet”; GR II p. 20 tjidra ing tjipta „niet beantwoordennbsp;aan voorstelling (of wensch)”; GR I p. 171 pol pinétjok „een {ëm)polnbsp;(vleezig gedeelte van een jonge klapper) doorhakken” (i. e. „iets doodgemakkelijks”); GR I p. 870 (vaste formule aan het einde van eennbsp;brief aan een hooggeplaatsten) sembah soeng/cem „diepe buiging” (cf.:nbsp;uw dienstwillige dienaar, t{otus) t(uus)).

In raadsels als uitdrukkingsvormen van gedachten in rythmisch-metrische taal: soend. W. S. Soenda p. 19, n® 5 (toeroetoetjingan) hoefs didjëro hoeloe, lamoen ka pasar kapanggih; t. a. p., n® 13 hoedaknbsp;leutik hoeloean hirit; o. c. p. 20, n® 31 ditete teu ditindjak; t. a. p.,nbsp;nquot; 41 boewah areuj naktrak andjing. mal. tëka-tëki p. 2, IV, 4 timpoennbsp;vampak hevboeah hethoenga tidak hidoep banjak setata-tata; o. c. 58,nbsp;II, 16 ada soeatoe tirai djatoeh ditengah padang, kakinja tenggelam,nbsp;kepalanja timboel; o. c. p. 13, I, 54 soeltan jang sentiasa disembah,nbsp;tetapi tiada bertitah. jav. VBG 47, 2, p 17 djroning goewa ana goenoengnbsp;geni...; o. c. p. 5 kakp sawidji, moenggah moedoen boentoet boemboeng;nbsp;o. c. p. 13 ana rasané, ora ana voepané.

Alliteratie van woorden in de respectievelijke deelen van een vergelijking brengt formeel een sterkere binding teweeg, verraadt ook een zekere zucht naar originaliteit, vooral in zegswijzen, die in den vormnbsp;van een vergelijking zijn gegoten: ned. zoo groen als gras;zoo vrij als eennbsp;vogel, zoo klaar als een klontje; eng. as busy as a bee ^). Men houde ooknbsp;rekening met de primitieve opvatting, dat formeele overeenkomstnbsp;ideëele correlatie onderstreept: bare’e Adriani Wdb. p. 705 waunyanbsp;ewa wayaa nta'i uani „het riekt als in de ingewanden van een bij”,nbsp;jav. GR lp. 107 djenggoté moewel lir djemboet „zijn baard was kroezignbsp;als schaamhaar”; Senggoetroe p. 11 gègèr para titiang kados gabah

0 In het Engelsch zijn 25 % van deze gevallen allitereerend, J. Gonda, Remarks on Similes, Wageningen 1939, § 24.

-ocr page 83-

71

dipoenenteri; TBG 31 p. 27 polahé hriga-hrigi kaja hangsat; o. c. p. 28 haoed paken kaja bètèt', VBG 44 p. 277, 15 Raden Brataséna dénjanbsp;proewita tanpa papan toelis, soemilak padang kadya woelan poernama;nbsp;Serat Tj. 88, 13 andanipoen agüig kadya galoegoe, soend. Loet. Kas.nbsp;p. 34, 10 raraj bemeum lir direrab. mal. Sj. Bid. p. 21, 19a hitis sepertinbsp;hoenting padi „een kuit als een rijpe rijstaar”; o. c. p. 21, 21a toemoetnjanbsp;seperti teloer ajam; Wilk. I p. 280 orang jang pendiam seperti penditanbsp;„2100 zwijgzaam als een zendeling”; Wilk. II p. 560 toembak tembongnbsp;seperti tjemoetjoep toemboeh ditengah padang (het is niet noodzakelijk,nbsp;dat woorden van gelijke grammaticale kategorie resp. in de deelen dernbsp;vergelijking allitereeren); Wilk. II p. 363 kasih serba salah sebagainbsp;sadoer menimboel senam; Spat L. en V. p. 5 boemi bergentar sepertinbsp;gempa; Pert. I p. 31 moekanja jang hoelat seperti hoelan poernamanbsp;raja; Ht. Abd. p. 277 rzmboetnja bagai rzga. ojav. TP p. 110, 8 v. o.nbsp;makatali talingisnira „onafgebroken als een touw was zijn geween”,nbsp;mjav. Kid. Sunda 1,13b gdtrdlëmpung gumiwanglwir gagandhëning „zijnnbsp;frissche gelaatskleur schitterde als het heldere uitspansel”. In emotienbsp;streeft men naar concreetheid, naar aanschouwelijkheid: jav. W. S.nbsp;Djawi p. 161, 9 ah tjotjotmoe lantjip kaja linggis „je bek is zoo scherpnbsp;als een breekijzer” ^). Asyndeton haalt de beide deelen der vergelijkingnbsp;dichter naar elkaar toe, accentueert de identiteit. Een asyndetischenbsp;vergelijking is een „gesteigerte” vergelijking ^). mal. Wilk. I p. 548nbsp;keras kematoe „keihard” ®); Wilk. II p. 341 panggang peringgi. soend.nbsp;Loet. Kas. p. 7, 10 koelit ënaj nanding ëmas, rema mëtjoet moetjoeknbsp;eurih, etc. Het tweede deel der vergelijking kan afzonderlijk opgevatnbsp;worden als een affectieve, aesthetische ontboezeming, als eennbsp;„speelsche” uitweiding: als de gesmeerde bliksem; een leven als God innbsp;Frankrijk {voor de scheiding van Kerk en Staat). Alliteratie is hier ooknbsp;niet ongewoon. Minangkabausch TBG 26 (1881) p. 243 ba^ mahungki^nbsp;batu di bahcah „als oplichten (met een spaak) van een steen in hetnbsp;moeras” (wat erg moeilijk is); o. c. p. 250 ba^ vciahci vnahje^ hadapnbsp;„zooals een muis die tegen (het gladde van) een trom opklimt”, jav.nbsp;VBG 44, p. 137 lir banteng birahi sedengé toemambirang „als een verliefdenbsp;buffel van middelbaren leeftijd”; o. c. p. 215 lir mimi mintoena; o. c.nbsp;p. 397 lir bentar benta/a „als de gescheurde oppervlakte der aarde”.

^) De logische juistheid kan zoek raken: zoo brutaal als de bliksem. Spitzer, Stilstudien I p. 14 (vgl. pp. 12 vlg.).

Gezegd van spijs, die bij het koken niet zacht wordt, van vruchten, die niet rijpen. Merkwaardig, dat er nevenvormen bestaan als tembatoe, tematoe,nbsp;maar hier kematoe. Onder invloed van keras; dus tendeaz tot alliteratie?

-ocr page 84-

72

Pig. Wdb. p. 127 nggendéwa gading „als een ivoren boog” (van een arm), mal. Wilk. I p. 162 orang toea gila kehoedak bagai hoelan dipagarnbsp;hintang; Wilk. I p. 90 toean oempama hztik Lasem makin hzsoehnbsp;bertambah baoe; Wilk. II p. 43 bagai lempedoe lekat dihati „zoo alsnbsp;de galblaas vastkleeft aan den lever” (zoo verknocht).

Bij beschrijvingen werkt alliteratie impressionistisch: Karo-Bataksch (volksverhaal) VBG 56, 1 (1907) p. 63 (gejaagdheid) ërdësap-dësonbsp;darëh i Jbayang, i-tangtangina tënunënna, i-tadingkënna tënanën i-tëruhnbsp;i-dahina si Raja Përkulcapi ku rumah „het bloed van D. bonsde hevig,nbsp;zij maakte 't weefsel los (van den weefstoel), liet het buiten liggen ennbsp;ging naar R. P. in huis”, mal. Pert. I p. 4, 23 tentoe engkoe soedahnbsp;melajangkan pemandangan engkoe kedalam keboen^ boenga dikampoengnbsp;engkoe akan memilih koentoem jang mana jang engkau hendak persoenting.nbsp;Lagipoela, kabarnja dikampoeng engkoe ta^ koerang kembang kenanganbsp;jang haroem semerbak baoenja. jav. Ajoe II p. 56, 9 Sawoeng kloeroeknbsp;sesaoeran saesta panggoegah dateng ingkang taksih sami ngétja-étjanbsp;tilem soepados énggal sami tangia', o. c. p. 26, 6 raosing manah vantasnbsp;arontang-ranting, sanget perih kados pinèngès ingaseman; VBG 44nbsp;p. 208, 11 (lakon) ardja wangkingan warongka ladrang, kandelan kamalonnbsp;reta, landéjan toenggak semi sinasotya, doewoeng tinatah tinatoer rengganbsp;...; W. S. Djawi 186, 1 v. o. (babad) Sang Retna kèndel angaoepnbsp;sangandaping kadjeng ageng, soemrah kasilir ing angin. Koemrasaknbsp;swaraning kekadjengan, gogodongan sami gogrog, anggadag ganda aroemnbsp;rotmesep ing manah, soend. Paeh dipp. p. 17,4 v. o. (een weinig vleiendenbsp;beschrijving van Jan Fuselier) kav/antoe Walanda djangkoeng gëde,nbsp;toeroeg^ koemisna baplang, heungeutna heureum, panonna hoelao djemgnbsp;soengoetna baoe sopi; o. c. p. 36, 7 v. o. (beschrijving van de handigheidnbsp;van een metselaar) dina pëta pasang përban^ samboengan pasangannbsp;satëngah batoe atawa sabatoe, katjida pahamna; o. c. p. 38, 3 (onhandigheid bij het schrijven) aksarana pararetot tea poegoeh patoet. „Laut-malerisch”: mal. Pap. II p. 56 (vogelgeluiden) maka boenjilah boeroengnbsp;boeboet^ terlaloe banjak boenjinja bersahoet-sahoetan sahadja, jav. VBGnbsp;44 p. 226, 6 kasaloeran swaraning tamboer soeling lan salomprèt. Gevechtshandelingen worden enthousiast en in bijzonderheden beschreven:nbsp;soend. TBG 60 p. 71 Tidinja maoeng ambëk, boehaja dërëgdëg tinanbsp;djëro leuwi dibawa loempat ka darat, silibeubeut, silibanting, sdikoroetnbsp;sarta sibgegel. jav. Senggoetroe p. 11 (inleiding tot een gevecht) Sarengnbsp;mireng swara oejeran angebeki wana, sami kagèt tangi saking anggèningnbsp;sami tilem, goegoep pating-gedandap medal saking groemboel, anatabnbsp;kekadjengan, wonten ingkang kasarimpet ing bebondotan. mal. Hik. Angk.nbsp;p. 193B Setélah itoe maka laloe dipaloenja dengan gadanja. Maka

-ocr page 85-

73

laloe ditangkiskan dengan kakang toembaknja. Maka beberapa hendak diparangnja dengan pedang maka tiada djoega lata. Maka Ratoenbsp;Boergadéwa poen terlaloe amat marahnja serta menangkap kaki koedanbsp;semberani serta dihotmbalangkan keotdara. Setelah Sang Bratagantanbsp;melihat jang saudara düontarkan itoe maka laloe melontjat dariatasnbsp;koeda-semberaninja; Pert. I p. 28 (figuurlijke strijd tusschen goede ennbsp;kwade neigingen in den mensch) tampoer-menampoer, tolak-menolaknbsp;dan tangkis-menangkis kedoea belah pihak lasjkar itoe ... dan achirnjanbsp;menanglah hzla-tentera kebzktian. Alliteratie komt dus voor in lyrischnbsp;pro^a, waar de schrijver zich laat gaan of bewust de aesthetica dient ^).

In aansluiting hierop alliteratie in de poëzie. Boven hebben wij reeds kennis gemaakt met de zg. evenredige alliteratie, die in denbsp;pantoen o. a. als gevolg van het klanksuggereerend verband optreedt.nbsp;In den regel vinden wij symmetrische alliteratie voor en na denbsp;caesuur. Hierbuiten op onregelmatige plaatsen komt alliteratie meernbsp;voor dan hom. Blijkbaar gaan rijm en all. beter samen dan hom. ennbsp;rijm. De pantoens, waarin all. voorkomt, zijn weer die, welke uiting zijnnbsp;van affect, dus bv. die van amoureus karakter. Ternataansche pantoennbsp;TBG 30 (1885) p. 626 Uto torn ka torna Motih / Oleh ma hunga, bobosonbsp;hiroe / fJemo^ ko tani bitu / Kado ni oru madaha uwa // „Plant indigonbsp;te Motih / De bloemen (daarvan) geven blauw af / Het gepraat vannbsp;de lippen /Dringt niet tot den buik door //quot;. mal. Pant. Mei. n“ 92nbsp;Parang hemban sebeZa/i seberang / Pohon dihéla tidak keroean / Boelannbsp;poernama njatalah henderang / Sajangnja lagi disapoet awan. Opvallendnbsp;is, dat alliteratie meest voorkomt in de eerste twee regels. Wij kunnennbsp;dit trachten te verklaren door te wijzen op het lyrische karakter, juistnbsp;van de eerste twee regels, die immers een arasbeske-achtige inleidingnbsp;vormen tot de laatste twee regels, die voor het overgroote deel wenschennbsp;en gebeurtenissen van allen dag zijn. Zoo is het immers ook gesteldnbsp;met de vergelijking. Het deel, dat vergeleken wordt is het gegevene,nbsp;het feitelijke, terwijl datgene, waarmee vergeleken wordt, een parallelnbsp;is uit een andere wereld, bij de keuze waarvan de auteur zijn fantasienbsp;laat werken. Enkele voorbeelden van all. in den eersten regel van denbsp;pantoen: mal. Hik. Indra Bangsaw. p. 13 potong papaja dipinggirnbsp;pantai. soend. Soes. n® 46, a hounteur heureum hodas bmteung (metnbsp;inw. ass.). jav. pantoen n“ 99, a montor moeloek molak-malik (metnbsp;klankwisseling); n° 29 a Gedang soesoe digawa sedekah „bananen meegebracht als s.” In de Jav. meisjesspelen en kinderliedjes komt all. veel

Zg. Augenblicksbildungen laten wij hier buiten beschouwing.

§ 11.

-ocr page 86-

74

voor, zoowel in als buiten het parallelschema: n® 229 (Déwi Sinta-lied, 4) motroeb moentjlak njang lor wétan; n® 268, 3) ki landoeng, ana kodok naboeh koetoe. In meer litteraire gedichten is alk, evengoednbsp;als in onze dichtwerken, een stijlmiddel, dat veelvuldig toepassingnbsp;vindt. All. heeft hier melodische waarde, is klankschilderend en geeftnbsp;een nadrukkelijk karakter aan een passage: Balineesch (kidung) Bijdr. 23nbsp;(1876) p. 20 (vgl. p. 30) (verzuchting van een verliefde prinses) donnbsp;simbaré masraweyan mahirib cawët hi bëli / janggutang-rësi ne katon /nbsp;hupin hanginé di doehoer / mirib tangan mataymgan / ngolah tangkis /nbsp;pamargine magamparan „een wiegelend simbar-blad zie ik aan voornbsp;zijn gordelband en zoo verschijnt hij mij (eveneens) in gindschennbsp;Janggutang-rësi, door welks top de wind blaast. Mij dunkt, ik zienbsp;hem dan deftig daarheen wandelen, terwijl hij de armen, als ten strijdenbsp;gereed, sierlijk heen en weer beweegt”, mal. Sj. Bid. p. 5, 14b diselanginbsp;manikam seloedang majang; t. a. p., 4a, b dialasnja dengan kain antelas /nbsp;diselimoeti kain soenoes beremas /; p. 4, 18a, b (over twee regels) setelahnbsp;soedah moepakat bitjara / moesjawarat hendak meninggalkan poetera /.nbsp;soend. Waw. Soel. p. 17 (strijdtooneel) pajoeng gilap rarantaban / tjaranbsp;soepa di tëgal ngadjadjar baris / hëdïl heres djeung tamboer toembaknbsp;binang padjadjaran / reudjeung gemat gërëbit pëdang djeung bistoel /. Innbsp;de Sërat Tjëntini culmineert de all. als stijlmiddel, vooral „laut-malerisch” in natuurbeschrijvingen, bv. 99, 4 siwat-siwoet soemeboetnbsp;kadya sesawat / sabetan samja sebit j hat-het ahahitan j hongkoting witnbsp;tan hangkat / hanget kahoentjang ing angin / datanpa roengjan / bantalanbsp;ngawiati // (naast klankwisseling), ojav. Nag. 38, 2 tëga-tëgal amhur /nbsp;ramya dukut nikdtëtël atandës akiris ahijo /; o. c. 38, 4 wrddha halintangnbsp;i ’^) sahasra tuwuhira huwus / satya sugïla satkula kadang haji suyaga /.

Alliteratie speelt in de magie, zooals alle assonantieverschijnselen, een belangrijke rol: lat. ('t bekende:) quod ielix iaustum iortunatumquenbsp;siet. soend. Coolsma p. 131 s. v. djawok: (bezweringsformule, die uitgesproken wordt ais men een geluid van kleine dieren hoort, waarvannbsp;men vermoedt, dat het geesten zijn) oelah deukeuê ka dijeu, ka ditoe,nbsp;ka sëbrang, ka Palembang (met hom.); Bijdr. 61 p. 607 (formule voornbsp;het wegnemen van de betoovering) radjah ing radjah gëde, radjahnbsp;gëde ti Pakoewan, meunangna ti Padjadjaran, kalalaran kaUwatan,nbsp;kasoesoepan kasoeroepan koe ëko sasaka domas, segor ka boewananbsp;Pantjatëngah, tiis ti peuting, waras ti beurang, istan, istan mokahana.nbsp;Hier blijkt duidelijk, dat opeenhooping van synoniemen dikwijlsnbsp;gepaard gaat met alliteratie, lat. Cat. De agric. 141 ... j ut iruges

0 f wordt in 't ojav. uitgesproken als s. Kern, VG 8, p. 189.

-ocr page 87-

75

irumenta / vineta virgultaque I... I pastores pecuaque / salva servassis /. jav. Djawa XIV p. 229, VI Oega Kala loenggoeh ndan sirna wigena,nbsp;soepata Ian sengara, \eboer moesna i\ang tanpa krana (met hom.)gt; ^aranbsp;rogané si djabang baji déning sangjang Wisésa; ong kasabeta ing ila-dina,nbsp;sarik toelah, dengdaninga Batara. (naast andere ass.-verschijnselen).nbsp;Vooral in vervloekingen, daar allitereerende woorden onwillekeurignbsp;nadruk krijgen: mal. Mal. Mag. p. 626 (bannen van den pontianak,nbsp;den geest van de in het kraambed gestorven vrouw) Pontianak matinbsp;beranak, mati ditimpa tanah tambah, kerat boeloeh pandjang-pandak,nbsp;kan pelemang hati djin Pontianak, dengan berkat Allah, etc. „O P.,nbsp;dooder van degenen, die kinderen krijgen, moge jij verpletterd wordennbsp;door de aarde van het open graf; wij snijden bamboegeledingen af,nbsp;lange en korte, om te koken den lever van den geest P., met Allahsnbsp;zegen, etc.quot;

Bekend is het verschijnsel, dat in primitieve milieus homophonie van de benamingen van dingen tegelijkertijd wijst op een zekerenbsp;relatie ^). Bij het ontginnen van een tinmijn is het voor den mensch,nbsp;die magisch denkt, noodzakelijk eerst de „afkomst” van een klompnbsp;tinerts (bidjih) te weten: mal. Mag. p. 618 asal ëmhoen mendjadi air /nbsp;asal air mendjadi hoeih / asal hoeih mendjadi batoe / asal batoe mendjadinbsp;bidjih II. Zoo wijst all. den pawang den weg bij zijn diagnose vannbsp;verschillende kwalen: mal. Mag. p. 636 kalau roepanja boe/at kenanbsp;toenggoel botta; kalau ada boeih kena boesoet.

Gemakkelijk kan men zich bij het identificeeren en verklaren van alliteratie op dwaalwegen begeven. Om waarde te hebben als stilistischnbsp;verschijnsel is het, afgezien van voorkomen in klankschilderendenbsp;passages, noodzakelijk, dat er een zeker syntactisch verband tusschennbsp;de allitereerende woorden bestaat. Psychologische en physiologischenbsp;oorzaken laten wij hier onbesproken ^).

Subject (of deel van het s.) ww.: jav. pantoen 2, a oela sawa saba ing alas; Ajoe II p. 30, 20 kasangsaran poenapa ingkang badénbsp;kasandang déning bijoengipoen; Serat Tj. 90, 15 teraté toewoeh ing tawangnbsp;(met all. van plaatsbep.); W. S. Djawi p. 189, 17 kasorotan soenaringnbsp;soerja (met all. van gecoörd. subst.). mal. Hg Th. p. 38, 4 bergoentjangnbsp;seperti dixioep topan; Wilk. lp. 174 si t;aboel hendak mentjapai boelan;nbsp;Wilk. I p. 374 gagak gonggong teloer. soend. Loet. Kas. p. 30, 1 v. o.

Vergelijk de allitereerende naamverbindingen § 20 passim. Kortheidshalve worden allitereerende woorden in hun direct verbandnbsp;gegeven. Het spreekt vanzelf, dat de aard der all. duidelijker aan het licht komtnbsp;in de geheele passage.

-ocr page 88-

76

loetoeng teh lozntjat ngadjaoeh', o. c. p. 3 tjai tjoertjor; Kab. p. 4, 3 sina ragrag toehakna; o. c. p. 5 tjangkeng oerang ditjagak. ojav. TPnbsp;p. 120, 8 V. o. apurik tang widu ri sira, tinhër tinigas tënggëknira.

Subj. praed.: jav. pantoen n° 80 tjoetjoeimoe tjoetoeng-tjoetoengan; Ajoe II p. 31, 10 paningal peteng pet-petan (met adverb.); W. S. Djawinbsp;p. 182, 13 sapinggiring margi ktbak para kenja; o. c. p. 187, 6 v. o.nbsp;tjariosipoen tjeta; meisjesspelen 182, 4) wedakira woetah (n° 190, 6nbsp;poepoerira woetah); Pak Bandjir p. 54, 3 v. o. gegeré nganti gilap;nbsp;VBG 44 p. 209, 9 sirna sipating goepala. mal. Sj. Bid. p. 3, 19a sepoei^nbsp;angin selatan; Ht. Pandj. 74 (Wilk. II p. 248) segala perabot itoenbsp;pasoe dan piring. ojav. Kunj. p. 58 rmuh vonya kabaih; TP p. 95,nbsp;7 V. o. Imah larangan ikang prasada lingga, tan wnang rinug; o. c.nbsp;p. 94, 12 (tweemaal) ana pandita malëkasakën tapa, masadya syuhannbsp;ing bhuwana.

Subj. obj.: mal. Wilk. I p. 156 (spreekwijze) ta®- akan hoeaja menolakkan hangkai; Wilk. II p. 194 pa^ar makan padi; Wilk. lp. 198nbsp;mentiaboet tje/coer dihalaman (spreekwoordelijk voor een hevigen storm),nbsp;ojav. Sri Tanjung (ed. Prijono) 1, 18 asuhun sëkar „de kruin metnbsp;bloemen getooid”.

Ww, obj.: jav. pantoen n® 19, d tak soembang saroeng kalongan; meisjesspelen n® 100 (titel) bi, bibi, toembas timoen; Pak Bandjir p. 5, 4nbsp;sandangané ija ora taoe salin, mal. Sj. Bid. p. 11, 15a santaplah bagindanbsp;sekapoer sirih, soend. soes. nquot; 40, a kirzm koering kiraj djavaa (metnbsp;meew. vwp.). ojav. Kunj. p. 71 gawemu ika mahala ngunix mandëndanbsp;wivang tanpadwasa, hangalapi stri larangan, asampe ring wwang atuha.

Ww. bep.: jav. Ajoe II p. 55, 14 galebjaring lintang^ ing langit; Serat Tj. 88, 7 kang tibèng toja; W. S. Djawi p. 150, 14 sreban saminbsp;t]oemantèl ing tiantèlan (pseudo-paronomasie); o. c. p. 185, 15 Sangnbsp;Panembahan Sénapati ... siniwaka wanten ing sitinggil. mal. Wilk. IInbsp;p. 79 loeplap düoempoer; Wilk. II p. 302 meradjoek air diroewang;nbsp;Hg Th. (eng. ed.) p. 156 (Wilk. II p. 496) tangkap akan si K. dan sinbsp;Dj,, soelakan ditepi sotngai ini ...; Wilk. II p. 511 taèoer bidjannbsp;ketasik. soend. Paeh dipopotongan (titel), ojav. Kunj. p. 64 {o.a,)kinlinnbsp;ing kawah.

Ww. aanduiding van instrum.: jav. meisjesspelen n® 109, 2) sing mbeler ditoetoek toemper. mal. Wilk. II p. 51 lépot-lépotan loempoer.nbsp;soend. Kab. p. 35, 14 oeroetna ditjolekkan koe t\oeroek. ojav. Kunj. p. 58nbsp;kadi sinula ika Iwirnya de nikang sarwasanjata.

Subst. adj.: jav. meisjesspelen n® 71, 5) kedatoné koepat koening. mal. Wilk. I p. 481 djambatan dioegal-d)agil; Wilk. II p. 45 lénggangnbsp;jang lemah-lemboet; Wilk. lp. 115 mendirikan henang hasah; Wilk. I

-ocr page 89-

77

p. 142 Boegis jang bingas (epitheton); Wilk. I p. 151 hongkok jang haharoe hetoel. soend. Bijdr. 40 p. 53, 11 toeloej tjalik dïbalenbsp;haboet; soes. n® 12, a hadjoe hodas këmbang kapas; n® 90, a këbonbsp;koeroe njikïl. ojav. Kor. p. 6, 14 v/dhananya -wdrana; t. a. p., 17nbsp;gëlang gongsor ^).

Twee of meer subst. (gecoörd.) jav. Serat Tj. 94, 5... ketèk loetoeng / •waoewa -werangoetan / loea/c trznggaloeng trenggiling / (met onderbreking) ; o. c. 94, 6 ... kidang mendjangan kantjil / kikik ...; meisjesspelen n® 201 sléré sénté (met inw. ass.); VBG 44 p. 238, 15 apanbsp;tetoengganganing boeta: mèmrèng, hlegdaba, hihal, warak, hragalba;nbsp;TBG 31 p. 21 kasengsem mat ja ... koer an toewin kitab^. mal. Hik.nbsp;Indra Bangs. p. 77 hoedjani dengan panah soempitan dan seligi. soend.nbsp;Paeh dipp. p. 7, 25 bata, batoe, kapoer, keusik djeung djaba ti eta.nbsp;ojav. Kunj. p. 63 \mkuk, wuto, tuli, wudag, sikël, bisu, cabwal, edan,nbsp;busing, burnt, picëk, bulër, beier, belek, wikët, dawir, suwing, kihcatnbsp;(met onderbreking; wat klankovereenkomst vertoont, staat bij elkaar);nbsp;Kor. p. 6 gzjah gandaka; Ad. p. 207 matta-matangga, singha, mahisanbsp;wardha (rythmisch; 2/3//2/3/3: „Gesetz der wachsenden Glieder”);

o. nbsp;nbsp;nbsp;c. p. 40 daitya ddnawa rdksasa^) pigdca (2/3/3/3); TP p. 60, 7nbsp;pa/u parwan.

Gesubord. subst.: jav. Djawa XIV p. 229 xeseping lasa; Ajoe II

p. nbsp;nbsp;nbsp;30, 10 kados petjah-petjaha kendanganing koepingipoen', Serat Tj.nbsp;88, 7 tètèsing tirta; W. S. Djawi p. 189, 17 soenaring soerja (veelnbsp;voorkomend, bv. ook Ajoe II p. 20, 17). soend. Bijdr. 40 p. 61, 20;nbsp;p. 61, 1 saoeng serang loemajoeng; Kab. p. 10, 9 boedjoerna eta boeboenbsp;ditjotjokan. ojav. Kor. p. 36, 2 satyeng sipta.

Twee of meer adject.: jav. Serat Tj. 94, 6 djedjel djibeg; Waj. Poensen p. 10 (GR II p. 6) ototnja wilis wenes; meisjesspelen n® 191, 8) adjanbsp;kentjeng adja kendo (polair); Pak Bandjir p. 33, 2 v. o. sakawit boknbsp;B. or a apa^, ora samar lan or a sedih; o. c. p. 34, 9 sing wédok dipengingnbsp;soesah, dipenging soemelang; o. c. p. 54, 19 v. o. ing alas kom adem,nbsp;seger, sepi, ora ana sabawa; mal. Ht. Boegis p. 120 (Wilk. II p. 98)nbsp;mabok dan mama/; Ht. Pandj. p. 79 (Wilk. II p. 230) badan kakandanbsp;sedang pëlak dan pauas. soend. soes. 10, c koematjatjang koemalintang',nbsp;Loet. Kas. p. 27, 9 galëde djeung galoentoengan; o. c. p. 32, 1 v. o.nbsp;sieun xempan xëntag galih; o. c. p. 49 karaosna sëgër djeung seungit;nbsp;Paeh dipp. p. 33, 12 samping poleng Djërman, keur geus boetoet tehnbsp;djeung bëlëwoek; TBG 60 p. 67 (moraal van een dongeng) saha djalma

1) Vermoedelijk hoort deze allitereerende verbinding hier thuis. Daitya-danawa is een in 't Sanskrit frequente verbinding.

-ocr page 90-

78

anoe tjétjërëmëd atawa t)ërdik, tara noeloeng ka me boetoeh etc. ojav. TP p, 118, 13 sëkal putih apnlën; Kor. p. 36, 2 ta satyeng ing sipta,nbsp;satyeng samddhi; Naw. p. 54 alëngëng zlëngis.

Twee of meer „ww.”; jav. VBG 44 p. 211, 12 d)elih^ andialalat, jèn Retna Banoewati malah woewoeh prakati; meisjesspelen n® 196 (T 1)nbsp;empak, empoe, sing anggoe/oe anggèndong akoe; o. c. n° 142 lepetan,nbsp;lepetan jangoedari, angoetjoeli /; VBG 44 p. 209,3 v. o. kerikiling palatarannbsp;..., jèn kasampar kasandoeng lampah ing para pawongan paling galebjarnbsp;... mal. Sj. Bid. p. 4, 86 disamboet anakanda laloe dïsoesoei; Pert. Inbsp;p.35, 20 (vgl. p. 28,10 v.o.) djeZanjf-mendje/an^, djengoek-mendjengoek,nbsp;datang-mendatangi...; Wilk. I p. 469 pakaian anaknja tiada pernahnbsp;didjahit atan did)eroemat lagi; Ungg. Bers. (Wilk. I p. 91) p. 18 hersin dannbsp;hatoek. soend. Bijdr. 40 p. 53, 3 v. o. dioeroesan, diharoetan, diberesan;nbsp;o. c. p. 54, 3 Ki M. kasoesahan, kapepenan, kapanasan, kahijangannbsp;(ook ,,flectie”-all.); Loet. Kas. p. 45, 13 dihiasna disisiga disoesoeroep.nbsp;ojav. Kunj. p. 58 mening mëkëh pranantika sadakdla; o. c. p. 58 irikanbsp;tang watëk papa winigraha, v/inrdgakën, kinon maliwatd ri panglaknbsp;nikang gmmg wësi (met ww. plaatsbep.); Naw. p. 50 denya kesëpnbsp;kesingan koyuhan dening kumbang mwang tawon; vaak „flectie”-all.,nbsp;bv.: Kunj. p. 56 mapa ta suka? Amangan inginum, mahmas, mahulun,nbsp;manandang, ndah ya ta suka ri hidepnya ngaranya. Over hoofd- ennbsp;bijzin: mal. Wilk. I p. 187 t]arik^ boeloe ajam, lama^ ia bertjantoemnbsp;poela „je kunt de veeren van een kip wel uit elkaar halen, maar zenbsp;komen na eenigen tijd toch weer bij elkaarquot;. All. onderstreept denbsp;tegenstelling; het tweede „werkwoordquot; is a. h. w. de echo van hetnbsp;eerste: van het geheele woord, dat in de voorstelling van den sprekernbsp;gedurende den afloop van den zin heeft geleefd, is slechts de beginklank verantwoord.

Werkwoordelijk tusschenwerpsel -f- ww.: De interjectie richt zich in klank naar het bijbehoorende werkwoord. Het Soendaasch levertnbsp;hiervan tal van voorbeelden. Loet. Kas. p. 28 barang d]og djëp djëmpenbsp;djempling „plots was het doodstilquot;; soes. 114, a gërëdoeg goeroeh dilaoet;nbsp;Paeh dipp. p. 59, 1; p. 12, 14 soet diseungeut; Si Kab. p. 44, 5 datang^nbsp;retop maxëtikan roaj (meestal top i. p. v. retopï); o. c. p. 44, 13 rëtnbsp;pangrodkeun tiang karoeng teh; Coolsma p. 117 (s. v. dër) gër gëloet;nbsp;Paeh dipp. p. 17, 5 v. o. tjëlëngok dit]ioem. ojav. Kunj. p. 64, p. 65nbsp;seg, lés, lumampah ta sir a K; o. c. p. 56 Seg, lës! Sighih jdti niti yaksa,nbsp;sumëlëm ta ya ri jalddri; TP p. 167, 4; p. 84, 3 v. o.; p. 90, 14; p. 100,nbsp;11 jag lës lungha; o. c. p. 119, 2 v.o. jag, lés, mangetan ta larinira.

-ocr page 91-

79

§ 16. Paronomasic, herhaling van den stam of wortel van het eene woord in een ander woord van hetzelfdenbsp;uitingsgeheel.

Terwijl bij ass., all., hom. en rijm de klank van voorgaande woorden geheel of gedeeltelijk weer opduikt zonder dat het begrip opnieuwnbsp;uitdrukking vindt, wordt in de paronomasie deze klank van het t. o. v.nbsp;het uitgedrukte begrip essentieele deel van het woord met het begripnbsp;geheel en al herhaald. Bij paronomasie, waarbij woorden van denzelfdennbsp;stam in syntactische betrekking tot elkaar staan ^), onderscheidt mennbsp;het paronomaseerende en het geparonomaseerde woord, die dus nietnbsp;alleen in klank, maar ook in beteekenis verwant zijn. Alle herhalingsfiguren werken niet even krachtig, paron. echter heeft in het bijzondernbsp;emphatische werking. Niet alleen de herhaling, maar ook de analytischenbsp;uitdrukking van de gedachte werkt daartoe mee. Deze zelfde werkingnbsp;treft men aan in uitdrukkingswijzen als: hij gaf een luiden schreeuwnbsp;voor: hij schreeuwde luid ^). Het werkwoord op zichzelf is niet voldoende om de behoefte aan spanningsontlading, aan volheid vannbsp;klank ®), aan articulatorische energie te bevredigen 1 2). Wat het laatstenbsp;betreft, paron. is één van de middelen in deze talen om bij gebreknbsp;aan dynamisch accent op andere wijze „Ausdrucksverstarkung” tenbsp;bereiken. Aan de hand van de door ons verzamelde voorbeeldennbsp;zullen ook andere oorzaken van dit verschijnsel zijn aan te wijzen.

Werkwoord object, gewoonlijk figura etymologica in engeren zin genoemd. Hierbij zijn verschillende gevallen te onderscheiden:

a) object zonder nadere bepaling: soend. W. S. Soenda p. 4, 10 v. o. saha^ noe rek migawe hidji pagawean {hidji is pron. indef.). ojav. Kunj.nbsp;p. 55, 13 angrëngë pwa ya yan bhatdra grl Wirwacana mangdarmakënnbsp;darma ri watëk dewata kabaih. Deze abundantie hangt samen met hetnbsp;plechtige karakter van de passage. Waarschijnlijk onder invloed vannbsp;het Arabisch ®): mal. v. d. Tuuk VH p. 11, 8 maka segeralah diberinja

1

*) In Indogermaansche talen worden ook syntactische betrekkingen van woorden van denzelfden wortel hiertoe gerekend: man proposes, God disposes.nbsp;Wanneer we deze gevallen op Indonesisch gebied inbegrijpen, komen we voornbsp;gevallen van paronomasie te staan, die niet voor het taalgevoel leven. Stel —nbsp;wat zeer waarschijnlijk is — dat mal. dëkat en lêkat denzelfden wortel bevatten,nbsp;toch is er voor het taalgevoel o. i. van homoioteleuton te spreken.

Havers, Handbuch, p. 157: „analytische Tendenzen”.

”) Gamillscheg, Neuphil. Monatschr. I (1930) p. 21.

2

E. Richter, Germ. Rom. Monatschr. II (1910) p. 238 „zu pragnanter Heraushebung”.

®) De tekst, waaraan dit voorbeeld is ontleend, is te rangschikken onder de zg. moraliseerende verhalen onder Moslimschen invloed.

-ocr page 92-

80

makan dan diohatinja Hasanah itoe dan dihamparinja soeatoe hamparan, Paron. kan hier ook bevorderd zijn door het zg. „Gesetz der wachsendennbsp;Gliederquot;,

b) nbsp;nbsp;nbsp;met attributief adjectief: Minangkabausch TBG 39 (1897)nbsp;p. 545, 1 mmgko diparhiasilah korong kampudng ini jo bagai parhiasannbsp;„de kampoeng is versierd met allerlei versierselen”, mal. Pant. Mei.nbsp;n° 1 Sahaja tidak pandai menari / Sebarang tari sahaja tarikan / Sahajanbsp;tidak pandai menjanji / Sebarang njanji sahaja njanjikan //. Paron. isnbsp;hier emphatisch, het gevolg van tegenstelling met den vorigen zin:nbsp;„Ik kan niet dansen / een gewonen dans kan ik wel dansen / etc.”.nbsp;Een dergelijk gebruik van de fig. etym. kent men ook in het Balto-slavisch: ne spit, ne lezit, i dumu damaet „hij slaapt niet, hij eet niet,nbsp;hij denkt na” i). Vergelijk ook: jav. Pak Bandjir p. 22, 18 sabab dipikar-pikir or a bisa mbadé badéan maoe. Anders: soend. Loet. Kas. p. 40, 1nbsp;Poerba Parang ... nganggo anggoan bërësih. jav. Ajoe II p. 56, 24nbsp;sesampoenipoen adoes sarta nganggé-anggé panganggé langsaran ... mal.nbsp;V. Konkel IX p. 87 memakai pakaian tjara fakir. Hier is paronomasienbsp;uitgesleten, wordt niet meer gevoeld; het nomen voert een zelfstandignbsp;bestaan, is uitwendig object, terwijl het werkwoord slechts tezamennbsp;met het nomen voorkomt. Evenzoo: mal. v. Konkel IX p. 84 diper-sembahkan beberapa persembahan. Hik. Indra Bangs. p. 16 barangnbsp;kelakoean dilakoekannja. Dikwijls staat een adjectief attributief bijnbsp;het inwendige object als tegenhanger van ons adverbiaal gebruiknbsp;van een adjectief. Inplaats van: „alledaags dans ik” staat er: mal.nbsp;Pant. Mei. p. 26 Sahaja tidak pandai menari / sebarang tari sahajanbsp;tarikan / „Ik ben geen „held” in het dansen / Wel kan ik eennbsp;alledaagschen dans dansen /”. In deze talen kan een adjectief slechtsnbsp;in zeer bijzondere omstandigheden zonder meer als adverbiumnbsp;dienst doen.

c) nbsp;nbsp;nbsp;met afhankelijk substantief: ojav. TP p. 77 Sëdang mamöh pëhannbsp;ing lëmbu kanya irëng sang kamara gohphala mogha ta kapanggih denbsp;bhatdri Hamd (volksaardige tekst of passage); Jonker art. 228 (innbsp;Sondersprache) Ring canddla {güdra) alungguhi kelungguhanira sangnbsp;brdhmana, ikang canddla güdra prangën wangking-wankingnya de niranbsp;sang prabhu.

d) nbsp;nbsp;nbsp;met „relatieven bijzin”: jav. Ajoe II p. 29, 2 v. o. Djoerijah oeginbsp;kapeksa njamboet darnel padamelan ingkang rekaos.

0 E. Hofmann, Ausdruckverstarkung, Gottingen 1930, p. 96: „betonter Gegensatz”.

‘‘) Meestal door verdubbeling.

-ocr page 93-

81

e) met afhankelijk substantief en „rel. bijzin”: mal. Hg Th. p. 46, 1 /cita sekalian tiada bersoesah dan berlelah mengerdjakan pekerdjaan radjanbsp;jang soekar^ itoe.

ƒ) het werkwoord in een „rel. bijzin”: mal. Hik. Angk. p. 39 A maka titah Sang Nata: Hai jaji, pekerdjaan apakah kang jaji mengerdjakannbsp;itoe. Setelah itoe maka sembah Sang Radjoena: Ja toeankoe, poen jajinbsp;tiada merasa sekalp atas pekerdjaan mana poen jaji kerdjakan itoenbsp;(plechtige hoftaal); Wilk. I p. 236 segala pekerdjaan apa^ kerdja djangannbsp;tjoeai. soend. W. S. Soenda p. 5, 15 hidji pagawean noe soesah dipigawe;nbsp;o. c. p. 93, 6 djadina sagala pëpëlakan noe dipëlak koe manehna katjidanbsp;marontokna.

g) nbsp;nbsp;nbsp;adjectief gesubstantiveerd door een „rel. bijzin” als object: mal.nbsp;Mal. Mag. p. 616, Hooykaas p. 29 jang ta^ kedjap diperkedjap I jang ta^nbsp;sama dipersama j jang ta^ hid jan diperhidjau j jang ta^ tinggi dipertinggi /.nbsp;Deze negatieve uitdrukkingswijze: „wat niet vóór is, moge vooraangeraken is” i. p. V. „wat achter is, m. v. g.” is gevolg van het strevennbsp;naar klankopeenhooping in de magie: „niet vóór” staat dichter bijnbsp;„vóór” dan „achter”.

h) nbsp;nbsp;nbsp;object in voorwaardelijken bijzin: jav. Pak Bandjir p. 18, 8 temhénbsp;boeri jèn ana gawé pari gawé, kowé mesti daktimbali manèh.

i) nbsp;nbsp;nbsp;met een door ons met infinitief weergegeven woord als object:nbsp;soend. Paeh dipp. p. 70, 19 koering ten tahan nahan kasëdih hate „iknbsp;houd het niet het uithouden van mijn zielesmart”.

j) nbsp;nbsp;nbsp;overige gevallen: mal. v. d. Tuuk VII p. 73, 2 maka dikatakannjanbsp;seperti kata radja berdjandji dengan dia', o. c. p. 70, 4 djikalau adanbsp;kerdja jang soekar^ barang pekerdjaan radja hambalah mengerdjakan dianbsp;(dubbele paron.).

Ook van dit verschijnsel bestaat variatie: soend. Bijdr. 50 p. 68 ngabaris baris pradjoerit, ngadjadjar baris peperang. In den laatstennbsp;regel kan men logisch wel van paron. spreken, jav. GR I p. 329 Sangnbsp;hyang Wimoe angroetjat pangratjoeting sarira, ladjeng katingal woedjoednbsp;manoesa malih „God Wisnoe verbrak de opheffing van zijn lichaam,nbsp;vervolgens was zijn menschelijke gedaante weer zichtbaar”. Hier zijnnbsp;het „paronomaseerende” en het „geparonomaseerde” woord ongeveernbsp;synoniem, met chiastische assonantie, mal. Wilk. I p. 264 (s. v. dedak)nbsp;bagi laki hendak kehendak „geef haar een echtgenoot en zij wil eennbsp;minnaar hebben”. Etymologisch zijn het „paronomaseerende” en hetnbsp;„geparonomaseerde” woord verwant, ojav. Ad. p. 208, 1 alayu ta sir anbsp;matag ikang jaladhasamagama, yugapat manghudanakën warsa jaladhdra-prahdra „hij snelde heen om de samenkomst der wateren op te roepennbsp;en tegelijkertijd liet hij een regen en stortregen neerdalen”. De keuze

-ocr page 94-

82

van het skr. ivarsa i. p. v. het ojav. hudan zal waarschijnlijk beïnvloed zijn door het dichtbijstaande jaladhdraprahdra.

Subject werkwoord: Minangkabausch TBG 26 (1881) n® 247 (spreekwijze) gajah nan bagajah-gajah ... „de olifanten „beolifanten”nbsp;elkaar, i. e. vechten met elkaar”. Karo-Bataksch VBG 56, 1 (1907)nbsp;p. 64 E, ërkülik-kulik kuliki si mangki-angki „koelik^ riep de hoog-zwevende kiekendief” (de naam van dezen vogel is, zooals van zoovele,nbsp;een onomatopee), soend. TBG 60 p. 69 Dina hidji mangsa eta toekangnbsp;ngoeseup indit bae ngoeseup. Deze laatste paronomastische verbindingnbsp;is typisch volksaardig. Wat kan een visscher anders doen dan gaannbsp;visschen? In het visschen komt de ware natuur van den visscher boven ^).nbsp;„Hij ging zijn beroep uitoefenen” of zoo iets dergelijks zouden wijnbsp;zeggen onder invloed van den schoolregel: men mag niet in een kortnbsp;bestek een woord herhalen, jav. Pak Bandjir p. 20, 7 Dilalahé singnbsp;pada ndjaloek toeloeng maoe ija akèh sing ketoeloengan „Verdraaid nognbsp;aan toe, degenen, die hulp vroegen, werden werkelijk geholpen”nbsp;(nl. door een gewonen man uit het volk, die door bijzondere omstandigheden groote vermaardheid als helderziende gekregen had). Dit isnbsp;een voorbeeld van affectieve „Ausdruckverstarkung” en gevolg van eennbsp;elliptisch tegengestelde: „je zou je het niet in kunnen denken, maarnbsp;...” ^). Een uitdrukkingswijze, die ook in andere talen voorkomt: jav.nbsp;VBG 44 p. 262, 8 sapa betjik kinarja betjik, sapa ala ija dènalani „wienbsp;goed is, dien wordt goed gedaan, wie slecht is, wordt 't slechte (kwade)nbsp;aangedaan” ®). Verwant zijn gevallen uit de rechtslitteratuur als: mal.nbsp;Pap. II p. 57 orang jang memboenoeh diboenoeh djoega. Een verderenbsp;ontwikkeling constateeren wij in den titel van den vorst van Soerakarta:nbsp;ingkang sinoehoen kangdjeng soesoehoenan „die vereerd wordt, de tenbsp;vereerene”. Deze paronomastische verbinding kan ook comparatievenbsp;werking hebben: jav. VBG 47, 2, p. 2 kang tjendak ditjendaki, kangnbsp;dawa disamboengi ,,'t korte wordt verkort (i. e. nog korter gemaakt), 'tnbsp;lange wordt verlengd” ('t tweede lid vertoont variatie), ojav. Kunj.nbsp;p. 76 Mapa ta deny a mangënakën tapa? Tis tinisan, panos pinanasan

„lm paronomastischen Pradikat entfaltet sich die Natur des Subjekts, 2.B. wenn das Subj. eine Berufsbezeichnung u. dgl. ist”. Reckendorf, o. c.nbsp;p. 84 vlg.; vgl. ook § 16, 3.

Wij moeten hier ook denken aan beperkte uitdrukkingsmogelijkheden, i. c. herhaalt het Javaansch het woordje toeloeng, doordat het niet als het Nederlandschnbsp;bv. een woordje heeft als er{om)'. „Die erom vroegen, werden geholpen”. O, i.nbsp;wijzen echter de uitroep dilalahé en de woordvolgorde „wat betreft degenen,nbsp;die hulp vroegen (....), werkelijk, ze werden geholpen” op affectief taalgebruik.

’) Wij gaan hier uit van de oude passieve beteekenis van het infix -in-.

-ocr page 95-

83

„Hoe nu verrichtten zij zelfkastijding? Het koude werd nog kouder gemaakt, het heete werd nog heeter gemaakt”. Met negatie: ojav.nbsp;Naw. p. 54 pawitra tan pinawitran, guci tan ginucen. Soms versterktnbsp;verbinding van participium of een verwante constructie met hetnbsp;werkwoord, in een ander geval heeft deze verbinding concessievenbsp;beteekenis en legt meer nadruk op de tegenstelling tusschen het parono-maseerende en het geparonomaseerde woord. gr. Aeschylus Prom.nbsp;447 vlg. oï Ttpcixa (xèv pXénovTe? è'pxcTTov (xaT»)v „die in den beginnenbsp;weliswaar zagen, maar tevergeefs zagen” (dus: „ze zagen zonder tenbsp;zien”), mal. Wilk. II p. 268 pilih^ roeas, terpilih pada boekoe „kiezendnbsp;een geleding, verviel hij tot het kiezen van een knoop (van een suiker-rietstengel)”. Een gecompliceerd geval: mal. Wilk. II p. 327 satoenbsp;tong madoe, djikalau rémbés, rémbésannja poen madoe „een vat honing,nbsp;indien het lekt, is het leksel ervan ook honing”, i. e. „een lekkend vatnbsp;honing laat honing lekken” (hier meteen een voorbeeld van paron.nbsp;van subj., eigenlijk bepaling van subject, en object). De veel voorkomende wending: ditjeriterakan oléh orang jang empoenja tjeriteranbsp;(bv. Sedjarah Melajoe passim) is uit het Arabisch overgenomen ennbsp;heeft als zoodanig voor ons geen waarde. Een geval, dat men slechtsnbsp;formeel bij bovenstaande zou kunnen rangschikken: mal. Wilk. IInbsp;p. 151 moekanja sajang bermoeka-moeka „her loving looks are only tonbsp;deceive you”.

Subject object: soend. TBG 60 p. 68 hidji mangsa oraj teh koem-poelan sarta oraj (het begrip „andere” is door sarta „mede-” uitgedrukt). Hiermee te vergelijken is het klassieke lat. manus manum lavat, waarbijnbsp;het begrip „elkaar” analytisch is uitgedrukt, soend. Paeh dipp. p. 3, 11nbsp;Toekang tembok mëtakeun sendokna, toekang adoek njodokkem sëkopna,nbsp;toekang matjoel ngoelangkeun patjoelna, toekang nanggoeng moendaknbsp;rantjatanana. Bij het bouwen van een huis zijn alle werklieden bedrijvig. mal. Hg Th. p. 10, 7 maka segala orang jang berkedai itoepoennbsp;meninggalkan kedainja ... jav. Pak Bandjir p. 51, 7 Dasar djoeroenbsp;tamané pinter nata tamanan. Deze gevallen staan stilistisch op éénnbsp;lijn met soend. TBG 60 p. 69 toekang ngoeseup indit bae ngoeseup.nbsp;Van een ander afhankelijk substantief, samen het subject vormend,nbsp;met het object: mal. Wilk. I p. 293 minjak doejong merendang doejongnbsp;„zeekoevet braadt een zeekoe” (i. e. „in den kuil vallen, dien men voornbsp;een ander gegraven heeft”); hiermee te vergelijken: v. d. Tuuk VIInbsp;p. 24, 3 maka sekalian orang sakit poen datanglah mengadoekan halnbsp;sakitnja.

Subject praedicaat: mal. Wilk. I p. 243 main kita main mentjoeri „ons spel is het spel van stelen” = „ons spel is dat van stelen”. Het

-ocr page 96-

84

subject moet in het praedicaat herhaald worden en wel syntactisch gelijkwaardig aan een Semietischen vorm in den status constructus,nbsp;In deze talen kan van een demonstrativum niet een in possessief-verhouding afhankelijk substantief ondergeschikt zijn zooals bv. in hetnbsp;Ned. mal. Hg Th. p. 47,1 v. o. barang kata Idksamana itoe kata bendaharanbsp;„al de woorden van den 1. zijn de woorden van den b.” = „al denbsp;woorden van den 1. zijn die van den b.quot;; Wilk. II p.543 jang taulan itoenbsp;taulan Mahatinggi djoega; Hg Th. p. 43, 11 djika selakoe ini djoeganbsp;lakoe Hang Djebat ini péndéklah oemoernja. „Werkelijkquot; paronomas-tisch: soend. W. S. Soenda p. 2 (titel) gawena pagawean lemgem. ojav.nbsp;TP p. 103, 18 rëp rüpa bhatara Guru marüpa ta rdksasa. Ook bij onsnbsp;komt de herhaling voor, wanneer de zin negatief is, nl. subject ennbsp;praedicaat in negatieve verhouding staan: jav. VBG 47, 2, p. 7 (raadsel)nbsp;kaboengkoesan doedoe kiriman, katandoer doedoe tandoeran „het ingepaktenbsp;is geen pakket (ter verzending), het geplante is geen aanplantquot;. Hiernbsp;wordt door de negatie naar versterking gezocht, wat weer herhalingnbsp;tot gevolg heeft. De substantiveering van adjectieven is in deze INnbsp;talen zonder meer niet mogelijk, zoodat het adj. steeds een subst. bijnbsp;zich moet hebben, c. q. een praedicatief adjectief dus bij het subjects-subst.: mal. Pant. Mei. p. 270, c hati abang hati tjelaka „mijn hartnbsp;is een ongelukkig hartquot;. In vergelijkingen wordt datgene, wat vergelekennbsp;wordt, herhaald: soend. Coolsma p. 182 gëdena sagëde goenoeng „zijnnbsp;grootte was als de grootte van een bergquot; = „hij was zoo groot als eennbsp;berg”, mal. Wilk. II p. 476 (s. v. singa) dan besarnja besar sedikitnbsp;daripada kambing randoek. Vergelijk een geval als: mal. Wilk. II p. 319nbsp;soearanja meraoeng seperti boenji soeara andjing „zijn stem gromde alsnbsp;het geluid van de stem van een hondquot;. Het pronomen (demonstrativum)nbsp;wordt weinig als vervanging van een subst. gebruikt. Het adjectiefnbsp;bij het subject kan in het praedicaat herhaald worden. Meestal duidtnbsp;dit aan onveranderlijkheid of langen duur van den door het adjectiefnbsp;uitgedrukten toestand: mal. Wilk. II p. 335 kajoe boeroek, boeroeknbsp;dipanas, repoet dihoedjan. Wanneer het subject geheel gelijk is aan hetnbsp;praedicaat en het praedicaat dus geen nadere bepaling bij zich heeft,nbsp;geeft dit een stellig oordeel te kennen omtrent de eigenschappen vannbsp;het subject of de eigenschap, die door het subject wordt uitgedruktnbsp;(wanneer het nl. geen subst. is): eikenhout is eikenhout (waarbij gedachtnbsp;kan worden: ... „en niets andersquot;), jav. pantoen n“ 160 Pring singnbsp;pada pring j Bongkotan pada bongkotan j Njanding pada njanding /nbsp;Tjokotan pada tjokotan // „Bamboe is bamboe / Een boomstronk isnbsp;een boomstronk / Vrijen is vrijen / Bijten is bijten /quot; (d. w. z. hetnbsp;komt allemaal op hetzelfde neer).

-ocr page 97-

85

Werkwoord „instrumentalis”;

a) met praepositie: mal. Hik. Indra Bangs. pp. 39, 110, 143 diboe-djoeknja dengan beberapa boedjoekan „hij troostte haar met enkele „troosterijen'Deze wending komt veel voor, is vrijwel cliché geworden,nbsp;maar de intensieve waarde blijkt nog uit het voorkomen in gevoelvollenbsp;passages. Dezelfde uitdrukking met variatie komt ook enkele malennbsp;voor: Spat L. en V. p. 11 (vgl. v. d. Tuuk Mal. Lsb. p. 17, 8) diboedjoek-boedjoeknja (oléh si peloeloet) Toen Tédja dengan kata jang manis^.nbsp;Het substantief is meestal nader bepaald door een adjectief, dat eennbsp;eigenschap, een graad of een hoeveelheid aangeeft: mal. v. d. Tuuknbsp;VII p. 25, 3 maka diobati segala tabib akandia dengan bagaP obat,nbsp;soeatoe poen tiada memberi manfaat akandia „de geneesheeren genazennbsp;(behandelden) hem met verschillende geneesmiddelen, niets echternbsp;hielp” („betonter Gegensatz”: „hoewel..., toch ...”); o. c. p. 28, 7nbsp;(bedreiging) djika tiada kaukaboelkan, nistjaja koeboenoeh akandikaunbsp;dan koesiksa dengan siksa jang amat sangat; o. c. p. 78, 6 v. o. deminbsp;dilihat oléh segala hamba radja itoe ia kedoeanja kembali tiada memberinbsp;tjoekai, maka dipaloenja akan Madjoesi itoe dengan paloe jang amatnbsp;sangat. Wanneer het substantief nader bepaald is door een adjectiefnbsp;of een daarmee gelijkstaande uitdrukking (als bv. jang amat sangat),nbsp;dan ligt op dit adjectief meestal de nadruk en is deze geheele parono-mastische constructie een meestal noodzakelijke uitdrukkingswijze voornbsp;ons adverbium ^). mal. Hik. Pandj. 50 (Wilk. II p. 627) dioekoepinbsp;dengan oekoepan jang banjak haroem; Hg Th. p. 39, 6 (bij bevel) djangannbsp;memandang segala isi istana itoe dengan pandang jang njata „kijk denbsp;paleisbewoners niet doordringend aan”; v. d. Tuuk VII p. 13, 4 deminbsp;Allah, djikalau tiada toean perkenankan seperti jang hamba kehendakinbsp;ini nistjaja hamba fadlihatkanlah akan toeanhamba dengan fadlihat jangnbsp;amat besar; o. c. p. 28, 6 maka hamba berkata kepadanja dengan katanbsp;jang tiada sepatoetnja, maka tiada dikaboelkannja kata hamba („betonternbsp;Gegensatz”). Noodwendige paronomasie, wanneer het subst. nader bepaald is door een ander subst.: soend. Bijdr. 40 p. 52 ditjidoehan koenbsp;tjidoeh kahoeripan; o. c. p. 52, 3 v. o. disoeloehan koe soeloeh garoe „vannbsp;brandhout voorzien met brandhout van aloëhout”. mal. Spat L. en V.nbsp;p. 3 (er is eerst sprake van een koning Ahmad, wiens vliegertouw vannbsp;vischtouw is gemaakt) maka Hang Isi Pantas poen memboeat lajang^nbsp;ketjil djoega, talinja rami kembar tiga, disamaknja dengan samak katja;

1) Vbb. uit het Baltoslavisch E. Hofmann, o. c. pp. 89 vlgg.

In talen, waar beide constructies mogelijk zijn, bestaat er verschil in beteekenis of in gevoelswaarde. Vide R. Meyer, Deutsche Stilistik, p. 49.

-ocr page 98-

86

Spat Gramm, p. 130 maka diboeatnja soeatoe pagar batoe pada tepi roemahnja, dilapiskannja dan ditaroehnja oeang, ditoetoepnja dengannbsp;kapoer serta dipasakkannja dengan pasak besL Noodwendige paronomasienbsp;is o. a. het gevolg van bekrompen vocabularium; minder woorden dannbsp;wij voor samenvattende en algemeene begrippen.

Verruimen wij het begrip „werkwoord” en begrijpen wij hier ook in praedicatieve constructies als ziek zijn, bedroefd zijn etc. bij wat wijnbsp;nu bespreken. Het geparonomaseerde woord is dan een praedicatiefnbsp;„adjectief”, mal. v. d. Tuuk VII p. 24, 3 v. o. maka iapoen doekatjitanbsp;dengan doekatjita jang amat sangat „hij was bedroefd met een zeernbsp;groote bedroefdheid” = „hij was zeer erg bedroefd”. Paronomasienbsp;is hier zeer zeker „ausdruckverstarkend”; het gaat hier om de bedroefdheid van een man, wiens vrouw onschuldig gesteenigd is wegensnbsp;overspel en wier lijk verslonden is door de wilde dieren. V. d. Tuuknbsp;VII p. 22, 1 V. o. Hatta berapa lamanja maka radjapoen sakit dengannbsp;sakit jang amat sangat (de dood volgde hierop); Hg Th. p. 29, 5 makanbsp;istana itoepoen soedahlah lengkap dengan segala kelengkapannja „datnbsp;paleis was uitgerust met alle uitrusting”. Paron. hier „dient dernbsp;Erhöhung der Gewissheit; es ist also dann die Existenz oder Lücken-losigkeit oder Eindeutigkeit festgestellt” ^).

b) Zonder praepositie; In het Maleisch komt de paronomastische uitdrukking, die op werkwoorden en adjectieven volgt, steeds met denbsp;praepositie (mal. dengan, soend. koe) voor; in de twee andere talennbsp;meest zonder praepositie. soend. Bijdr. 40 p. 52, 28 diseureuheunnbsp;seureuh euleus; t. a. p., 29 dipinangan pinang këlang; t. a. p., 39nbsp;diapoean apoe hamboer; o. c. p. 52, 5 diapoean apoe soesoeh ti Malajoe,nbsp;apoe karang ti Karawang. jav. Djawa XIV p. 229 (een bezweringsformulier, waarmee de doekoen zich magisch krachtig maakt) roepakoenbsp;jang rinadjegan radjeg wesi kinemit ing widadara widadari „mijn gestaltenbsp;is omheind met een ijzeren heining, bewaakt door mannelijke ennbsp;vrouwelijke hemelingen”. Hier zijn een paar gevallen, dat paron.nbsp;magisch te waardeeren is. Ook in de poëzie onder invloed van hetnbsp;parallelschema; soend. Bijdr. 40 p. 54, 19 ditjangtjoetan tjangtjoetnbsp;aloes, disindjangan sindjang lesang. In plechtigen stijl; ojav. TP p. 59, 9nbsp;kunang karna hyang Igwara, turun pwa ri Yawadipa, pawarah-warahnbsp;tikang manusa warah ning gabda wruhanya ring bhdsa „vervolgens,nbsp;daalt gij, god l9wara, af naar Yawadipa, onderwijst gij den menschennbsp;het onderwijs in het spreken, opdat zij kennis nemen van de spreuken”.

0 Reckendorf, o. c. p. 21.

-ocr page 99-

87

Invloed van Sanskrit, waar paron. niet zeldzaam is, zal er in Oudjav. teksten niet altijd vreemd aan zijn ^).

Inplaats van het subst. een „infinitief”: mal. Pert. I p. 17, 6 senang-kanlah hatimoe dengan menjenangkan hati orang lain „verblijd u zelf met het verblijden van anderen”.

Werkwoord plaatsbep.: mal. v. d. Tuuk Mal. Lsb. p. 4, 15 sekali peristiwa pada soeatoe hari orang berboeroe itoepoen berdjalan ia padanbsp;djalan raja ...

Substantief zinsuitbreiding: mal. Pert. I p. 22, 4 berkaroet pikirannja, karena bapanja seolah-olah telah mengeloearkan koentji matinbsp;akan pengoentji pintoe tjita^ dan kehendaknja „zijn gedachten warennbsp;verward alsof zijn vader reeds den sleutel des doods te voorschijn hadnbsp;gehaald om af te sluiten zijn idealen en verlangens”, soend. Bijdr. 39nbsp;p. 496 andjing leutik ditalian dipake ngandjingan banteng; W. S. Soendanbsp;p. 107, 11 maksoedna rèk njijeun eurad keur ngeuradan toetoet. Hetnbsp;substantief wordt nader uitgewerkt in datgene, waartoe het te gebruikennbsp;is en dit type is tot op zekere hoogte weer te vergelijken met dat vannbsp;„een zaaier ging uit om te zaaien”.

Substantief afhankelijk subst.: ojav. Kid. Pam. IV, 174 amet rabi ning arabi „men zocht vrouwen van degenen, die een vrouwnbsp;hadden (gehuwd waren)”.

Werkwoordsvormen: Veel komen uitdrukkingen voor van het type mal. tikam-menikam „gestoken en stekende” = „elkander stekende”;nbsp;jav. loewar-linoewar „bevrijden en bevrijd worden” = „elkander bevrijden” etc. Hier wordt paronomasie als zoodanig niet meer gevoeldnbsp;en is tot een grammaticaal procédé geworden. Gebonden gebruik vannbsp;het werkwoord in vergelijkingen: mal. Wilk. II p. 489 disojaknjanbsp;seperti orang menjojak kain jang boeroek „hij verscheurde het, zooalsnbsp;men een versleten kain verscheurt”. Vergelijk hiermee bovenstaandenbsp;wending als soend. Coolsma p. 182 gëdena sagëde goenoeng ^).

Wisseling van verschillende vormen („passief” en „actief”): jav. W. S. Djawi p. 150 ladjeng kawedalaken medal ing babahan „vervolgens werd het naar buiten gebracht en kwam het door de openingnbsp;naar buiten”. Wisseling van -oem-vorm met nge-vorm: jav. W. S. Djawinbsp;p. 150 toemoet loemadjeng ngetoet wingking pladjengipoen „hij liepnbsp;volgende en zijn loopen was achteraan volgen”. Van nomen verbalenbsp;en „passieve vorm”: ojav. Kunj. p. 67 mangjdnma pwa ya ring dlahan,nbsp;dadi taya kekelik, sakweh ni kinelikan ing rat, ya ta pinakadadi nikangnbsp;wwang agawe hala „zij worden later wedergeboren en komen in wezen

1) Vergelijk Gonda, Stil. Studie, p. 66. Vide p. 84.

-ocr page 100-

88

als iets afschuwelijks, allerlei gedierte, waarvoor men afschuw voelt, als zoodanig worden de menschen, die slecht handelen, geboren”.

Werkwoordelijk tusschenwerpsel werkwoord ^): Het Soendaasch maakt, zooals wij reeds meerdere malen opmerkten, veelvuldig gebruiknbsp;van het werkwoordelijk tusschenwerpsel ®). Het ww. tw. is in hetnbsp;overgroote deel der gevallen a. h. w. de wortel van het ww., waar hetnbsp;bij hoort 1 2). Combinaties van ww. tw. en ww. zijn niet zeldzaam;nbsp;meestal volgen ze onmiddellijk op elkaar: soend. Paeh dipp. p. 13, 1nbsp;(vgl. p. 12, 1) tidinja Mas Dirman ... gog ngagog hareupeun HatLnbsp;Het zou zijn „oude koeien uit den sloot halen” naar aanleiding hiervannbsp;te theoretiseeren over allerlei etymologische kwesties die ermee samenhangen, bijvoorbeeld of werkwoorden hun ontstaan vinden in deze ofnbsp;interjecties in het algemeen. Wij houden ons voorloopig aan dezenbsp;meening: „There seems to be no room for the supposition that all thesenbsp;interjections are older and the derivatives from them younger” ®).nbsp;Deze interjecties behooren thuis in den levendigen, verbalenden stijlnbsp;van het volk: soend. Kab. p. 44, 6 mitohana ret deai-ret deui ngareretnbsp;koe djoeroe panon ka si Kabajan; o. c. p. 19 sot dilesotkem; o. c. p. 39, 7nbsp;djërit ngadjërit bari loempat. Vaak zijn deze interjecties onomatopeeën,nbsp;klanknabootsende woorden: soend. Coolsma p. 105 bro ngagëbronbsp;„(plof) neerploffen”; t. a. p. 105 broes gëbroes „in 't vuur of in 't waternbsp;gaan”; o. c. p. 118 (s. v. dës) gës pinggës; o. c. p. 639 tës pitës „knappen,nbsp;doorbreken”; o. c. p. 398 ngok tjingok „kussen”. Bij uitdrukking voornbsp;gebod wordt het werkwoord vaak verbonden met zijn interjectie:nbsp;Coolsma p. 653 tjag etjagkeun „laat het van den rug afglijden”; p. 293nbsp;atoeh kod geura nangkod! In het Javaansch (ook in andere talen) bestaatnbsp;een procédé, speciaal in kinderliedjes, om een in het uitingsgeheelnbsp;belangrijk woord af te korten tot lalwoord en in herhaling als klankrijkenbsp;vulling uit drang naar rijm en homoioteleuton in te lasschen: meisjesspelen n® 166, 6) tik-tik soeroeh setjantjik j lanang wadon pada metik //nbsp;nang, nang soeroeh setjarang / lanang wédok pada nginang ®) // „een

1

0 Op idg. gebied bv. het Litausch: A. Leskien, Schallnachahmungen und Schallverba im Litauischen, IF 13 (1902—1903), pp. 165 vlgg.

^) Van het Jav. hebben wij slechts weinig goede voorbeelden, maar naar onze meening (zie Pigeaud, TP p. 12, 9 v. o.) zal dit verschijnsel ook meer innbsp;de spreektaal dan in den conservatieven litterairen stijl, waarin de door onsnbsp;onderzochte bronnen gesteld zijn, voorkomen.

*) OoSTiNG, Soend. Grammatica, pp. 146 vlgg.

2

Eigenaardig gevormd is ram bij rampa (Coolsma p. 501), waar het werkwoord dus bestaat uit het ww. tw. ram -|- pa.

J. Gonda, Some Remarks etc., TBG 80 (1940), p. 170.

®) Voor dit nang, nang weet H. O. geen verklaring.

-ocr page 101-

89

bosje sirih-bladeren aan takjes / mannen en vrouwen plukken het // een takje sirih / mannen en vrouwen kauwen het” //. Kunstiger nognbsp;is het volgende scheldrijmpje naar aanleiding van den naam „Boelo”:nbsp;soend. hoeltok, boeltok / tai ngëboel dina batok j, waar boel, de eerstenbsp;lettergreep van boeltok, correspondeert met ngeboel; tok met batok ^).

In twee op elkaar volgende zinnen, waarvan wij den eersten in het algemeen kunnen weergeven met „al wilde (men), hoewel men ...”nbsp;(dus virtueel een concessieve bijzin), terwijl de tweede een negatienbsp;van de uitvoerbaarheid of uitvoering bevat: mal. Hik. Indra Bangs,nbsp;p. 24 maka patik boeangkan tiada terboeang „ik gooide 't weg, maarnbsp;'t was niet weg te gooien”, soend. Loet. Kas. p. 20, 10 dipikir hënteunbsp;kapikir. jav. Pak Bandjir p. 22, 8 v. o. ati ditentrem-tentremaké meksanbsp;ora bisa tentrem.', VBG 44 p 211, 13 jèn ta tjinandraa warnané Retnanbsp;Banoewati, koerang tjandra, loewih warna „indien men de schoonheidnbsp;van Retna Banoewati zou willen uitbeelden, de beelden zouden tekortnbsp;schieten, zoo overweldigend is haar schoonheid”, ojav. TP p. 94, 2nbsp;ingilen banu tan kahilen,

De hoofd- en bijzin heffen elkaar in beteekenis op: terwijl de bijzin vooropstelt iets wat mogelijk is, iets wat men tracht te doen (meestalnbsp;een dz-vorm of soortgelijke vorm, die opzet van de handeling aanduidt), bevat de hoofdzin (meestal) de mededeeling van het onmogelijkenbsp;of het negatieve resultaat van de handeling. Dit is typisch voor denbsp;primitieve denkwijze. Zakelijk zou men kunnen volstaan met hetnbsp;laatste, den inhoud van den hoofdzin: „ik kon het niet weggooien”.nbsp;„Hulpwoorden”, die „willen” of „pogen” aanduiden worden meest weggelaten, omdat dit vaak verdisconteerd is in den c?z-vorm. Soms echternbsp;staat dit hulpwoord erbij: ojav. TP p. 89, 22 arëp ta bhatdra amupuha,nbsp;matakut ta sira kapupuhd. Terwijl de verhouding van het parono-maseerende en het geparonomaseerde woord in de vorige voorbeeldennbsp;die van „actief” tot „passief” was, zijn ze in de volgende drie voorbeelden of beide „actief” of beide „passief”, mal. Spat L. en V. p. 3nbsp;maka pinang itoe bermajang, terlaloe besar majangnja, dinantikannbsp;mengoerai, tiada mengoerav, o. c. p. 4 maka disoeroeh boedak itoe soesoeinbsp;pada segala isteri radja^ dan menteri, tiada ia maoe menjoesoe; t. a. p.nbsp;maka disoeroeh baginda perah air soesoe lemboe itoe, diberikan minoemnbsp;boedak itoe, maka maoe boedak itoe minoem (zonder negatie). Met eennbsp;bijzin in hypothetische verhouding tot den hoofdzin: mal. Pert. I

in dit verband zij gewezen op het feit, dat in primitieve milieus veelvuldig etymologieën van namen uitgedacht worden, dikwijls met magische bedoelingen.nbsp;Vgl. W. Schulze, KZ 40 (1907) p. 55 n. 1; Thurnwald en Ebert, Reallex. dernbsp;Vorgesch. VIII, p. 432.

7

-ocr page 102-

90

p. 27, 13 kalau akan mati, dimana-manapoen mati djoega; Hooykaas p. 10 kalau mati, biar mati herkapan tjindé; t. a. p. kalau toeroet, toeroetnbsp;sekali, djangan toeroet sekerat djalan (drievoudige paronomasie); Sj. Bid.nbsp;p. 9 djika dibanding sedésa negeri, seorang tiada bandingnja poeteri (innbsp;den hoofdzin nomen verbale, in bijzin verbum); Wilk. I p. 273 kalaunbsp;didepa sedepa', o. c, p, 401 kalau dihasta, sehasta. Vergelijk ook: ojav.nbsp;TP p. 93 mamrëp tang kola kaprëp rowangnya dawak, mandëdël kadëdëlnbsp;rowangnya dawak, mapupuh kapupuh rowangnya dawakmanujahnbsp;katujah rowangnya dawak „als de kala's sloegen, sloegen ze hun eigennbsp;makkers, als ze duwden, duwden ze hun eigen makkers, etc.”.

Wanneer men een waardeeringsoordeel gaat uitspreken en niet dadelijk weet hoe dat te formuleeren, staat men stil bij den toestand,nbsp;de handeling, de eigenschap, het feit, waarover men zijn oordeel gaatnbsp;uitspreken. Men schuift dit als het algemeene thema naar voren ^),nbsp;waarna het oordeel als een speciaal geval volgt: soend. Coolsma p. 575nbsp;s. V. si III: ngigël, si ngigël „dansen, ja, hij danste, (maar hoe ...!)”.nbsp;mal. Wilk. I p. 624 (s. v. kumur) santap, ia santap beradat, doea soeapnbsp;ketiga soedah „(wat zijn) eten (betreft), hij eet beschaafd, twee happennbsp;(neemt hij), bij den derden is hij al klaar”; Wilk. I p. 560 poetih,poetihnbsp;oedang kepai „wit, maar wit als een Mysis-garnaal” (i. e. „aardig, maarnbsp;leelijk”) jav. GR I p. 63 moeroeb, ageng oeroebipoen. ojav. Kor. p. 34,22nbsp;mawuwus, pada tanggal wuwusnya sang Korawa „zij spraken, eendernbsp;waren de woorden van de Korawa's” = „De K. spraken eenstemmignbsp;af”. De volgende gevallen sluiten hier nauw bij aan: mal. Spat L. en V.nbsp;p. 3 maka pinang itoe bermajang, terlaloe besar majangnja „de pinang-palm kreeg een bloemscheede, zeer groot was de bloemscheede”; Pert.nbsp;I p. 32, 10 V. o. pertemoeannja dengan anak perempoean itoe tentoelahnbsp;tidak bertemoe roeas dengan boekoe „wat betreft haar ontmoeting metnbsp;het meisje, het was niet (gelijk) het ontmoeten van geleding ennbsp;knoop (van een suiker rietstengel)”.

Verwant hiermee zijn gevallen als: mal. Wilk. I p. 292 indah boelan poernama, terlebih indah doerdja abang „schoon is de volle maan, nognbsp;schooner (echter) is uw gelaat”; Wilk. II p. 84 goela dan madoe disangkanbsp;manis, manis lagi senjoemnja toean. Gesubordineerd zinsverband: mal.nbsp;Wilk. II p. 268 berapa sakit mata memandang, sakit lagi bahoe memikoel;nbsp;Wilk. II (s. V. tinggi) p. 591 berapa tinggi poetjoek pisang, tinggi laginbsp;asap api. Het adjectief uit den bijzin wordt „in den vergelijkenden trap”

Reckendorf noemt dit „Isolierung”. Vgl. zijn Syntakt. Verhaltnisse, Kap. XXXIII.

”) „Der Infinitiv ist so recht der Ausdruck eines allgemeinen Themas”. Spitzer, Stilstudien I, p. 103.

-ocr page 103-

91

weer opgenomen in den hoofd^in. Van een werkwoord: mal. Pert. I p. 25, 26 bahasa daripada mematahkan kati atau mengalangi tjita^ anaknbsp;itoe lebih baik patahkan sadja tangannja.

We wijzen hier op de paronomastische woordopname. mal. Wilk. I p. 416 kamolo^ itoe kata orang berboenji djoega, boenjinja mengiak;nbsp;Wilk. I p. 456 hitam manis doedoek mendjeling, soedah mendjelingnbsp;tertawa poela.

Ofschoon niet direct tot gevallen van paronomasie te rekenen, staan hiermee wel in verband uitdrukkingen als sah ta^ sah „wettig ofnbsp;onwettigquot;, waarbij asyndetisch twee begrippen, negatief en positief,nbsp;met elkaar verbonden worden. Dit is een gevolg van affectieve overdrijving, waarbij de logica dikwijls op den achtergrond gedrongen wordt:nbsp;bij alle mogelijke en onmogelijke gelegenheden, maar ook van een tendenznbsp;tot analytisch en concreet uitdrukken ^). mal. Wilk. II p. 492 soedinbsp;ta^ soedi', maoe ta^ maoe. soend. Coolsma p. 106 (s. v. daek) daek tennbsp;daek; o. c. p. 81 bikeun hanteu bikeun; Coolsma p. 588 soeka teu soeka.nbsp;mal. Pant. mei. n® 310, a kena ta^ kena oelar poen mati. jav. arëp oranbsp;(ngoko), kadjeng ora (krama), waarbij het tweede arep, resp. kadjengnbsp;is weggelaten. Dit type is uitgewerkt in: mal. Wilk. II p. 515 banjak-lah tahoe daripada ta^ tahoe „hij weet meer dan hij niet weet”.

§ 17. Polyptoton, herhaling van een woord in een anderen vorm of naamval in hetzelfde uitingsgeheel.

Gevallen, die syntactisch en stilistisch als een tegenhanger beschouwd kunnen worden van het verschijnsel van polyptoton, herhaling van hetzelfde woord in anderen vorm (naamval), komen in de onderzochte talen betrekkelijk weinig voor. soend. Coolsma p. 43 (s. v.nbsp;bajar) panon bajar panon „'t eene oog betaalt het andere” (i. e. „oognbsp;om oog, tand om tand”), mal. Pap. Law II p. 57 orang memboenoehnbsp;orang „de eene mensch, die den (anderen) mensch doodt” (i. e.nbsp;„een moordenaar”); v. d. Tuuk VII p. 69, 1 v.o. maka iapoen berdja-lanlah daripada soeatoe padang kepada soeatoe padang dan daripadanbsp;soeatoe rimba kepada soeatoe rimba. Wij kunnen meestal bij de vertaling „de (het) eene — de (het) andere” invoegen. Soms staat hetnbsp;woord voor „andere” erbij: jav. VBG 47, 2, p. 21 ana titah sinatroenbsp;padaning titah „er zijn schepselen, die als vijand beschouwen hunnbsp;medeschepselen (de andere schepselen)”, soend. Coolsma p. 679nbsp;(s. V. tjoélik) djalma noe sok njatoe pada djalma „een mensch, die vaak

^) J. B. Hofmann, Glotta 15 (1927) pp. 45 vlgg.; E. Fraenkel, IF 46 (1928) p. 47.

-ocr page 104-

92

zijn medemensch opeet” (i. e. „een menscheneter”). Het begrip „de eene—de andere” kan ook nader bepaald worden met een attributiefnbsp;adjectief: ojav. TP p. 113, 4 ring enjing sang prabhu motm ri sangnbsp;bhujangga camah „'s morgens zond de vorst de twee broeders bhujang-ga’s om naar den onreinen bhujangga te gaan kijken”. Apart staannbsp;gevallen als: mal. Pant. Mei. n® 47, a anak ikan dimakan ikan „kleinenbsp;visschen worden door (andere, groote) visschen opgegeten”.

Subject (of object) praepositioneele bepaling: mal. Mal. Mag. p. 585 (uit een scheppingsverhaal) maka anak poen kahwin, tjantiknbsp;sama tjantik, boeroek sama boeroek „de kinderen huwden met elkander,nbsp;de schoonen met de schoonen, de leelijken met de leelijken”. soend.nbsp;Waw. Soel. p. 15 potnat wëkas kami, eta perkara mëlakna, anoe poetihnbsp;pada poetih, anoe beureum pada beureumna, oelah pabaoer sasiki. Hetnbsp;„polyptoton” is hier gevolg van magische classificatie-tendenzen; watnbsp;in wezen bij elkaar behoort, vindt elkaar. In cliché-achtige beschrijvingennbsp;van gastmalen: mal. Hik. Indra Bangs. p. 50 maka anak-radja^ sembilannbsp;boeah negeri itoe doedoek diatas permadani dengan sekalian anak-radja^nbsp;didalam negeri Antah-Berantah Permana dan anak menteri sama anaknbsp;menteri dan hoeloébalang sama hoeloebalang dan orang kaja sama orangnbsp;kajanja, De groepeering naar den rang is (nog) in de inheemschenbsp;samenleving een eerste eisch. Vergelijk: mal. Wilk. I p. 627 boekannjanbsp;djodo atau koepoe darah orang kebanjakan dengan darah radja^ „hetnbsp;bloed van het gewone volk en het bloed van vorsten hooren niet bijnbsp;elkaar, passen niet bij elkaar”. In beschrijvingen van gevechten wordennbsp;beide partijen en hun eigenschappen dikwijls in „polyptoton” tegenovernbsp;elkaar gesteld: soend. TBG 60 p. 71 hajo, sakadang maoeng djeungnbsp;sakadang boehaja, oelah nëpi ka eleh, wëdoek pada wëdoek, gagah padanbsp;gagah!; (iets verder) diadoe soengoet pada soengoet, sihoeng pada sihoengnbsp;wani patjorok.

In het Maleisch drukt men reciprociteit uit met een constructie als seorang dengan seorang „de eene met den andere”: Wilk. I p. 253nbsp;berdampil-dampil seorang dengan seorang „zij naderen elkander dicht”.nbsp;Een apart geval: mal. Ht. Abd. p. 59 (Wilk. I p. 303) berbehasa dengannbsp;orang, entjik dengan entjik, toean dengan toean „zeer beleefd sprak hijnbsp;de menschen aan, een entjik met „entjik”, een toean met „toean””.

Eigenlijk bij paronomasie te behandelen zijn gevallen als soend. Soenda pada Soenda „de Soendanees en zijn mede-Soendanees, denbsp;Soendaneezen onder elkander”. Reckendorf brengt ze onder bijnbsp;„Nomina in Kontrast” ^). In verband met het voorgaande echter

1) O. c. § 7.

-ocr page 105-

93

{djalma me sok njatoe pada djalma) is hun plaats hier verantwoord. Door het woordje pada is de beteekenis van het tweede Soendanbsp;veranderd, praegnant geworden; het beteekent „andere-, mede-Soendanees”. Zoo ook: W. S. Soenda p. 5, 4 kampoeng pada kampoengnbsp;oge sok sïlih toeloengan pagawean „de kampoeng’s en de mede-kam-poeng’s (de kampoengs onder elkaar) helpen elkaar bij het werk”.

Type süsser als süsz. Enkele representanten zijn in deze talen te vinden, meest als vaststaande uitdrukking ^). soend. Bijdr. 40 p. 59 (tweemaal:nbsp;r. 14, r. 20) heubeul ti heubeul „ouder dan oud”; Loet. Kas. p. 46,nbsp;3 V. o. lila ti lila „langer dan lang” ^). Andere constructie: keukeuhnbsp;djeung keukeuh „vasthoudender dan vasthoudend” ®) (eigenlijk: „vasthoudend en nog eens vasthoudend”). Er zijn andere uitdrukkingswijzennbsp;in deze talen, die dezelfde beteekenis hebben: jav. svearga ginawé ajoenbsp;(of: s. g. adi) „mooier dan mooi” *).

Type in de verste verte. jav. TBG 31 p. 20 awit abot-aboting abot koewi ora kaja wong mlarat „(zelfs) in de zwaarste (ergste) van dienbsp;zware (erge) gevallen zult gij niet zijn als een arme”; GR I p. 151nbsp;(s. V. adjang) saadjang-adjanging adjang; Ajoe II p. 28 ingkang djalernbsp;... sanget tjetil, tjetiling-tjetil „mijn man is erg gierig, de gierigstenbsp;der gierigen”. ojav. Bijdr. III, 9, p. 198 mëne hëlöm, tëka ri dldhanbsp;ning dldha „nu en later, tot het laatste van het laatste”, i. e. „tot innbsp;lengte van dagen”. Wanneer men zich sterk wil uitdrukken, komt mennbsp;licht tot dergelijke constructies. Hier zal ook de levende taal meernbsp;voorbeelden opleveren, daar de litteraire stijl, die een sterk conservatief,nbsp;ingetogen, karakter draagt, zulke overdreven uitdrukkingen vermijdt.

§ 18. Klankwisseling, herhaling van woorden met verandering van klinkers in een verbinding of hetzelfde uitingsgeheel.

Een verschijnsel, dat ons in deze talen opvalt is het groote aantal Zg. frequentatief-, iteratief- en intensiefvormen van verschillende ge-

In het moderne Maleisch is deze uitdrukkingswijze, naar wij vermoeden onder Westerschen stimulans, tot nieuw leven gekomen, getuige Hooykaas,nbsp;Mod. Zak. Mal. p. 92 lebih roedjak dari roedjak „nog roedjak-achtiger dannbsp;roedjak” = „nog rommeliger dan rommelachtig”.

CooLSMA p. 345 (s. V. lila) vertaalt dit o. i. ten onrechte te vrij met „na langen tijd”, al is het waar, dat dergelijke affectief-overdreven uitdrukkingennbsp;langzamerhand, door veelvuldig gebruik, aan kracht gaan inboeten.

Volgens CooLSMA p. 287 (s. v. keukeuh) „volstrekt willen, op iets blijven staan”.

*) Bijdr. 36, p. 166.

-ocr page 106-

94

daante. In de eerste plaats de gewone verdubbeling ^), al of niet ge-affigeerd. Wanneer het grondwoord een substantief is, dan duidt de verdubbeling in zekeren zin een meervoudigheid aan; wanneer het eennbsp;adjectief is, kan men er het begrip van een elativus in vinden of het ooknbsp;meermalen als adverbium beschouwen ; wanneer het een werkwoordnbsp;is, is het karakter van den vorm duratief, intensief®), iteratief of frequentatief. De geredupliceerde vormen duiden hetzelfde aan ^). De ge-infigeerde vormen, bv. met èr en él hebben veelal ook iteratieve ofnbsp;frequentatieve beteekenis.

Naast al deze vormen staan de verbindingen met klankwisseling. Deze zijn gevormd van een grondwoord, dat verbonden wordt metnbsp;een ander woord, dat van het grondwoord verschilt in klank, in éénnbsp;of meer vocalen. In het vormen van deze verbindingen is een zekerenbsp;regelmaat te bespeuren. Bepaalde vocalen of complexen van vocalennbsp;komen veelvuldig naast elkaar voor. De grondwoorden zijn meestnbsp;werkwoorden, terwijl een belangrijk deel van deze verbindingen zg.nbsp;onomatopeeën zijn. Voor het Soendaasch verwijzen wij kortheidshalve naar het artikel van Coolsma ®).

Voor het Javaansch zijn de meest voorkomende verbindingen ®):

grondwoord variant

voorbeelden

daja-

briga-brigi; tak-tik; sepa-sepL blentang-blentèng; réwang-réwèng;nbsp;déjé.

q jEIeckendorf, Über Paronomasie, § 35; Gonda, Some Remarks, p. 185 vlgg.; E. Hofmann, Ausdruckverstarkung, Kap. I (hier ook meer litteratuur).nbsp;/nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;‘‘j mal. Hg Th. p. 2, 2 maka kata Hang Mahmoed pada bininjai adapoen anak

kita ini peliharakan baik“, djangan diberi bermain djaoeh^

®) Hg Th. p. 9, 3 V. o. tetapi saudara hamba djangan loepa^ akan hamba; (even verder, 2 v. o.) pada bitjara hamba poen demikian djoega, masakan hambanbsp;kelima loepa akan kasih toeanhamha itoe. Wanneer men den eersten met dennbsp;tweeden zin vergelijkt, ziet men, dat een verdubbelingsvorm met intensievenbsp;beteekenis na djangan voorkomt. Het zou te onderzoeken zijn of dit vaker hetnbsp;geval is.

q R. Beandstetter, Die Reduplikation in den indianischen, indonesischen und indogermanischen Sprachen, Beilage zum Jahresbericht der Luzernernbsp;Kantonschule 1917.

De herhaling met verandering van klinkers, in het Soendaneesch, Bijdr. 10 pp. 22 vlgg.

') Hier worden alleen de wezenlijke veranderingen van klinkers in aanmerking genomen; de klinkers, die gelijkblijven, niet. Dus jav. briga-brigi wordt op één lijn gesteld met tak-tik. Anders Coolsha 1. c.

’) Deze terminologie „met een korreltje zout” te nemen. Een enkele keer kunnen we niet uitmaken, wat het grondwoord is; bv. jav. dèndang-dèndoengnbsp;naast ndendeng.

-ocr page 107-

95

grondwoord

oe

e

o

a-oe

a-i

a-è


variant

a

a

a

o-a

o-a


o-a


voorbeelden

belak-beloek; blang-bloeng; teklak-tekloek. bloewak-bloewek; oengsap-oengsep; migag-migeg.

réwat-réwot; réjang-réjong; sak-sok. browak-brawoek; kotang-katoeng; njorak-njaroek.

kontrang-kantring; solan-salin; molar-malir.

onggrak-anggrèk; koak-kaèk; gorah-garèh.


Minder vaak voorkomend:

d nbsp;nbsp;nbsp;anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bresa-bresd; parentja-parentjd; gidra-

gidrd ^).

è nbsp;nbsp;nbsp;inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tjroewih-tjroewèh.

i nbsp;nbsp;nbsp;onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kokrok-kikrik.

o nbsp;nbsp;nbsp;enbsp;nbsp;nbsp;nbsp;getjes-getjos.

a-i nbsp;nbsp;nbsp;oe-anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;boesah-basih.

a-i nbsp;nbsp;nbsp;0-0nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bodol-badil.

è nbsp;nbsp;nbsp;oenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;adjoer-adjèr,

è-è nbsp;nbsp;nbsp;o-anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kotjah-kètjèh.

De Maleische gevallen zijn ingewikkelder ^). Naast de vocalen wisselen ook de consonanten, zoodat er naast elkaar staan eenerzijdsnbsp;een verbinding met klankwisseling, anderzijds een allitereerende verbinding, beide van hetzelfde grondwoord, met gelijke beteekenis:nbsp;érang-éroet naast éroet-bénjoet „krom, bochtig”; djerai-djemarai naastnbsp;arai-djemarai „kronkelend”. Uitsluitend rijmend: tjakar-balar „overalnbsp;geschramd”; soeloer-boeloer; allitereerend: tjaroet-tjapai „allerlei vuilenbsp;praat”; gedoe-gedik (e. s. v. vrucht).

Meest voorkomende wisseling van consonanten :

grondwoord variant nbsp;nbsp;nbsp;voorbeelden

-t nbsp;nbsp;nbsp;-ngnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;érang-éroet; képang-képoet; kelebang-

keleboet; kénjang-kénjoet,

-k nbsp;nbsp;nbsp;-ngnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kelang-kélok; léngkang-léngkok.

1) Van prof. Gonda kregen wij de mededeeling, dat de Javanen zelf het niet eens zijn over de uitspraak van deze verbindingen: bresa-bresd of bresa-bresd,nbsp;De dialectische verschillen, op consciëntieuze wijze opgeteekend doornbsp;R. J. Wilkinson in zijn Dictionary of the Malay Language, maken, dat ernbsp;zeer vele vormen naast elkaar bestaan.

*) Een enkel voorbeeld uit het Javaansch; entok-enting „geheel en al”; kak-kong „met korte beentjes en een lang bovenlijf”; kelak-keling „krakeling” (volksetymologische adaptatie van het Ned. woord).

-ocr page 108-

96

Minder vaak voorkomend:

-i nbsp;nbsp;nbsp;-aknbsp;nbsp;nbsp;nbsp;delak-düi; oentak-anti.

-t nbsp;nbsp;nbsp;-knbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tjongak-tjangit; tjok-tjit.

„Onregelmatig”, dus minder frequent: lëbar-lëboe; kitjap-kitjau; geregah-geregau; degah-degoe; anjar-anjai; kering-kerontang.

Een aparte groep vormen de verbindingen, waarbij de variant op het grondwoord volgt en waarbij de beginconsonant verandert in eennbsp;labiaal, meest m: kaïvin-mawin „allerlei huwelijksceremoniën”; sajoer-majoer „allerlei groenten”; kanda-manda „allerlei speelmakkers” (vannbsp;den jongen prins); koeéh-moeéh „allerlei soorten koekjes”; tawar-mawar „allerlei antitoxine”; dajoeng-majoeng „allerlei roeispanen”;nbsp;sidik-midik „overal onderzoeken”; ook met andere labiaal: laoek-paoeknbsp;„allerlei vischgerechten”; tjérét-bérét „voortdurende diarrhoea”; soeloer-boeloer „ongerijmd en onbetamelijk spreken”; sara-bara „wijd en zijd”;


soesoep-loeroep talen ^).

„hals over

kop”. Dit type vindt men ook buiten IN

Wisseling van

vocalen:

grondwoord

variant

voorbeelden

i

a

boeat-boeit; tjelang-tjeling; engkap-engkip.

i

0

gelembong-gelembing; ngerong-ngering; sok-sik.

a

oe

doem-dam; lesoer-lesar; loeloe-lala.

0

a

képang-képot; lekak-lekok; lempang-lempong.

oe

a

érang-éroet; biang-bioet; tjas-tjoes; kas-koes.

é

0

kokok-kékék; renjok-renjék; sembok-sembék.

a-i

o-a

bongkang-bangking; tjobak-tjabik; dolak-dalik.

a-i

oe-a

boelang-baling; boedang-bading; tjoeang-tjaing.

Minder vaak voorkomend:

oe-i

a-a

boenting-bantang.

é (i)

a

tjemangkah- tjemangkih; tjerongkah-tjerongkéh.

oe

0

kedok-kedoet.

Spitzer o. c. p. 99 verklaart deze labiaal „aus jenen primitiven Lallreimen, bei denen der Silbenteil von dem Tonvokal an wiederholt wurde, ohne das mannbsp;sich Mühe nahm, den ursprünglichen Konsonanten zu wiederholen. Es wurdenbsp;als passepartout Konsonant der „kindliche” Labial vorangestellt”. — „Besondersnbsp;m malt ja gern die Schlaffheit: hong. zurm-murm; du. Schorle-morle', ft. pêle-mêle; eng. hugry-mugryquot;.


-ocr page 109-

97

grondwoord variant


a

i

o

é

é-é


o

oe

i

oe

o-a


voorbeelden

lekok-lekak; lerong-lerang; nonok-nanak.

ngoeng-nging.

peling-pelong.

terkedoe-kedék.

robak-rébék.


Soms zijn grondwoorden met verschillende varianten verbonden; soend. goera-giroe en gira-giroe „haastig”; goebrag-gëbroeg naast gëbrag-gëbroeg „te keer gaan”; rarat-reret naast roeroet-reret „naar links ennbsp;rechts zien”, mal. bolong-baling naast boelang-baling „(vertikaal) in denbsp;rondte draaien” (zooals de wieken van een molen); gonjoh-ganjah naastnbsp;gosok-ganjah', gotjoh-ganjah naast kotjoh-ganjah „steeds maar wrijven”,nbsp;jav. mamak-moemoek naast moemak-moemoek; madja-moedjoe naastnbsp;moedja-moedjoe (e.s. v. boom).

De grondwoorden kunnen naast de klankwisseling-verbinding bestaan: jav. gUgik „ginnegappen”, gligak-gligik „voortdurend ginnegappen”. soend. djerit „een gil geven”, djerat-djerit „gedurig gillen”, mal. pilih „kiezen”, pilah-pïlih „aan 't kiezen zijn”. In zeer veel gevallen bestaat het grondwoord niet (meer). Vooral bij verbindingen,nbsp;die onomatopeeën zijn, komt het voor, dat de componenten afzonderlijknbsp;bestaan: mal. degoem „geluid van geschut van zwaar kaliber”, degamnbsp;„van licht kaliber”; degoem-degam is dus een klanknabootsing vannbsp;geluiden van geschut van zwaar en licht kaliber. Evenzoo: soend.nbsp;doer-dar. jav. dal-doel. Wanneer deze verbindingen voorkomen andersnbsp;dan bij onomatopeeën, neigen ze naar, kunnen wij ze haast gelijkstellen met, composita van het type fakir-miskin: bv. mal. djoeah-djoeih „pruilen”, djoeah „minachtend met den lip trekken”, djoeihnbsp;„den onderlip een weinig naar beneden krullen”, jav. mamak-moemoek I „met open oogen blind”; II „onbezonnen”, waarbijnbsp;mamak hetzelfde beteekent en moemoek „onbezonnen, dom”, dusnbsp;nagenoeg synoniem is.

De variant staat meestal vooraan, waarna het grondwoord volgt. Ook hierop zijn uitzonderingen, vooral in het Maleisch, waar ook opnbsp;dit punt meer willekeur heerscht. soend. moerah-mareh „goedgeefsch”nbsp;(grondwoord: moerah)', tjabak-tjibik of tjabak-tjebek „nu dit dan datnbsp;aanraken”; sëlang-seling. jav. blenjak-blenjèk; mangan-mèngèn. mal.nbsp;soesoep-sasap „haastig overal heen kruipen”; roentoeh-rantah „kruimelen”, etc.

In het Soendaasch zijn de componenten soms omkeerbaar: ngaplak-ngiplik naast ngiplik-ngaplak „een uitgestrekte watervlakte vormen”;

-ocr page 110-

98

rimpi-rampa naast rampa-rimpi „rondtasten'Ook in het jav. een enkel geval: adjèr-adjoer naast adjoer-adjèr'^).

Naar de beteekenis vertoonen de klankwisseling-verbindingen veel overeenkomst met de verdubbelings-, reduplicatie- en geïnfigeerdenbsp;vormen. Van hetzelfde grondwoord komen dikwijls verbindingennbsp;voor van deze onderscheiden vormen, maar met dezelfde beteekenis.

Gelijk aan een verdubbelingsvorm: soend. oentjang-antjeng = antjeng^; ngoewoet-ngawoet — ngawoet'^; renjah-renjeh = renjeh^ „aanhoudend een lachend gezicht zetten”^), mal. tjorak-tjarik = tjarik^;nbsp;daoen oerang-aring = daoen aring^; doep-dap ~ dap^. jav. éwah-éwoeh = éwoeh „het zich moeilijk maken”; aivang-oewoeng ~ oewoeng^—nbsp;awang\\); „ledige ruimte voor de schepping”. Vooral in het Javaanschnbsp;zijn deze gevallen talrijk. In het Soendaasch is de klankw.-verb. meestalnbsp;gelijk aan het grondwoord in verdubbeling met het suffix -an: oedjrat-adjret = adjret-adjretan „huppelen”; oeloeh-alah = alah-alahan.

Gelijk aan een geredupliceerden vorm: mal. tjere-bere = bebérék „kakelen, babbelen”.

Gelijk aan een geïnfigeerden vorm: jav. tjompang-tjamping = tje-mamping; glegar-gleger = goemleger „zwaar dreunen”; gloepak-gloepoek gemloepak. mal. sidik-midik — selidik.

Gelijk aan een gesuffigeerden vorm: jav. sengkojang-sengkojong = sengkojongan (= sengkojong^); sloendap-sloendoep = sloendoepan „uiten ingaan van de naald”; glenak-glenik = glenikan „een vertrouwelijknbsp;gesprek hebben onder vier oogen”. Talrijke gevallen in het Jav.

Groote afwisseling vari vormen: jav. grajah^ = grajah-groejoeh = grajahan = goemrajah = nggroejoeh „hulpbehoevend rondtasten”.

Gelijk aan het grondwoord: soend. doedoek-dadak = ngadadak „met haast iets doen”; rèwag-rëwig = ngarëwig. jav. (gentana-)gentini„zondernbsp;nadenken voortloopen”; {gétjal-)gètjèl „niet in de lijn”; ng(glébag-)nbsp;glèbèg,

De klankwisseling-verbindingen in het bijzonder — de verdubbelings-vormen soms evenzoo — hebben één grondbeteekenis, waarvoor de

-ocr page 111-

99

vorm reeds een aanwijzing geeft, nl. iets veranderlijks of onregelmatigs: een veranderlijke beweging, een onregelmatig uiterlijk, etc. De meestnbsp;voorkomende beteekenissen zijn:

1® „Schommelen, slingeren, zwaaien”: soend. oemang-amang. mal. golang-goUk, {k)oental-{k)antil. jav. sengkojang-sengkojong. „Heen ennbsp;weer springen”: soend. oedjrat-adjret. jav. entjak-entji, tjolat-tjalèt,nbsp;soend. oepang-apoeng (v. e. vuurvlieg).

2® „Nu dit dan dat”: soend. boetjar-bëtjir. mal. moendar-mandir „nu hierheen dan daarheen loopen”. soend. gedldg-gedleg {g,-gedlog) „nunbsp;hoog dan laag stappen”.

3® Onregelmatige lichaamsbewegingen: „Snikken”: soend. sënggrak-sënggroek. „Beven”: soend. kapar-këpër, „Mummelen”: mal. komat-kamit. „Knikkebollen”: jav. teklak-tekloek.

4® Psychische beweging: „Rusteloos”: jav. montang-manting; konjal-kanjil. mal. keroetoeng-keroetang; ongkah-angkeh. „Haastig”: soend. tjoeh-tjih. mal. kesang-kesoet. jav. sloera-sloeroe; getana-getini; gibra-gibri („wild, woest”). „Weifelen”: jav. grigah-grigih; moengal-moengiLnbsp;„Bedeesd, verlegen”: soend. balaham-belehem; balata-boloto; kalamas-kelemes. mal. kenjat-kenjit.

5® Iets achteloos doen: „Morsen”: soend. koewar-kawer', oetjar-atjir. „Achteloos spuwen”: soend. loedah-ladeh. „Achteloos spreken”: mal. loeloe-lala. jav. tjaloela-tjaloeloe. „Zoo maar wat strepen trekken”:nbsp;soend. tjoerat-tjoret. „Zoo maar wat handel drijven”: soend. doegoeng-dagang. „Zoo maar wat (voor zijn genoegen) wieden”: soend. koerad-kored. „Zwerven” („achteloos loopen”): soend. oeprak-aproek; oetrak-atrok; oedar-idër. jav. oelang-oeleng.

6® Onregelmatig uiterlijk: „Naar alle kanten uitsteken”: mal. djoengkang-djangking. „Krom, bochtig” (ned. eng. zig-zag): soend.nbsp;aroela-arüeu. mal. béngkak-béngkok; érang-éroet; kélang-kélok; biang-bioet. „Oneffen, met hobbels”: jav. djlag-djlog; djegang-djegong. soend.nbsp;loembang-lombang; (v. e. weg) lëgak-lëgok mal. kérong-kéroet; bentjang-bentjoel; bengkal-bengkil (v. e. gezicht „met builen”). „Aan flarden,nbsp;met scheuren” (vele uitdrukkingen hiervoor in het mal., o. a.:) tjobak-tjabik; robak-rabik. jav. rowak-rawik; bodol-badil; koivar-kawir. „Vermorzeld, verbrijzeld”: soend. oedjar-adjer; boerak-barik, „Verward”:nbsp;mal (vele uitdrukkingen, o. a.;) tjolang-tjaling; (v. e. vlucht) porak-parik; tjerai-berai. soend. bentjang-bentjloeng; anjang-enjeng (v. spreken).

7® Van allerlei soort: mal. bedil-bedal „geweren van allerlei soort”; bantah-bentoh „allerlei gekijf”; dahaga-dahagi (samenvattende term voornbsp;alle beleedigingen van het gezag); goem-gana: „minnedranken v. a. s.”nbsp;Tot deze kategorie behooren ook de verbindingen van het type mal.

-ocr page 112-

100

sajoer-majoer „allerlei groenten”; kanda-manda; dajoeng-majoeng; tabir-mabir „allerlei gordijnen”; tawar-mawar; koréng-moréng „besmeurd met vele vuile strepen”; tjaroet-maroet „allerlei vuige praat”; tahoe-mahoe „kennis van allerlei zaken”; laoek-paoek „allerlei vischge-rechten”; tali-temali „allerlei touwen”.

8® Combinatie van geluiden: mal. degoem-degam (geluid van geschut van allerlei kaliber); ong-ang „kwaken”; tjap-tjoep „geplas”; tjengkong-tjengking (grommen van honden, groote en kleine); kas-koesnbsp;(geluid van het spreken van Europeanen in de ooren der Maleiers).nbsp;soend. aha-ehe; ngoewoeng-ngijoeng „jengelen, grienen”; aha-ohonbsp;„hoesten”, jav. gebras-gebrès „niezen”, soend. brag-brig-broeg; dag-deg-dog; ha-he-ho', ah-ih-éh ^). jav. tak-tik „getik van een klok”; dar-dèrnbsp;„kloppen van het hart”; sar-soer „flip-flap”.

Verder hebben deze verbindingen, zooals gezegd, dezelfde beteekenis als intensief-, iteratief- en frequentatief-vormen.

In de litteratuur wordt een dankbaar gebruik gemaakt van klankwisseling, niet alleen van de verbindingen op zich zelf: jav. Serat Tj. 99,4 (beschrijving van een storm) siwat-siwoet soemeboet kadya sesawat jnbsp;sabetan samja sebit / bat-bet ababitan / bongkoting wit tan bangkat / bangetnbsp;kaboentjang ing angin / datanpa roengjan / bantala ngawiati //. Klankwisseling heeft hier ongeveer dezelfde waarde als homoioteleuton: beidenbsp;zijn klankschilderend. Terwijl bij hom. echter één en dezelfde klank ofnbsp;klankformatie wordt volgehouden en op deze wijze een „monotoon”nbsp;effect bereikt wordt, wekt de klankwisseling — in dit geval dus gelijknbsp;einde van naburige woorden in een uitingsgeheel, echter met ongelijkenbsp;vocaal — meer een indruk van een menigte geluiden, varieerend naarnbsp;sterkte. Passages als waarvan boven een voorbeeld werd gegeven zijnnbsp;in hun geheel onomatopeïsch, hebben een melodisch karakter. Denbsp;Serat Tjentini — ook uit andere, vooral poëtische, teksten zijn voorbeelden te vinden — bevat vele van dergelijke passages, bv. 98, 6 (beschrijving van een aardbeving) gendjot djat-djet boemi kontrag / lindoenbsp;petak rag reg agragrak-agrik / rigoeng agra goentoer ketoeg jpepangoel selanbsp;gempal j sol wreksa pang sempal... gara-gara rèh kagiri //. ojav. Ram.nbsp;6, 133 (van vallende boomen) sëmpal papal kaparapal kapupuh pukahnbsp;puh; Kunj. p. 56 (beschrijving van een storm) aliwëran tikang widyatih,nbsp;wangkawang, kuwung-kuwung, gogor-tugër. Dergelijke klankwisseling isnbsp;niet alleen beperkt tot poëzie, ofschoon naar wij aannemen het ontstaan van klankwisseling, ook in proza, „dichterlijke” drijfveeren heeft,nbsp;d. w. z. het getuigt van een overheerschend gevoelsleven, van een uitleven

q Dus ook met drie componenten. Vgl. ned. pif-paf-poef.

-ocr page 113-

101

van affecten, irrationeele herhalingsdrang en — waar het hier op aan komt — van vreugde aan klankeffect en streven naar schoonheid, soend.nbsp;Paeh dipp. p. 27, 2 nitah sabar toetoeloeng ka noe keur boetoeh, tatalangnbsp;ka noe keur soesah. Parallelistische assonantie bindt deze zinsdeelen.nbsp;Toetoeloeng en tatalang zijn nagenoeg synoniemen, beteekenen resp.nbsp;„helperquot; en „plaatsvervanger” (d. w. z. „één, die een last opknaptnbsp;voor een ander”). Het is een kenmerk van dichterlijke taal nadruk tenbsp;leggen op en stil te staan bij een belangrijke passage, die een „schoone”nbsp;gedachte inhoudt, door het gebruik van synoniemen: „helper voor denbsp;behoeftigen, drager van moeiten van degenen, die in zorgen zijn”.

In deze talen bestaan geheele reeksen van woorden, die onderling slechts verschillen in één of meer vocalen, echter dikwijls gelijk ofnbsp;nagenoeg gelijk zijn in beteekenis: In de eerste plaats bij de onomatopeeën. soend. dar „nabootsing van den knal van een geweerschot,nbsp;van een donderslag e. d.”; doer = dor „van het geluid van dennbsp;dorpstrom (voor het oproepen tot gebed, brand, enz.), maar inzonderheid van het afgaan van een schot”; dor-dar „knal op knal”; doer-darnbsp;of dar-doer „het herhaalde van doer”, mal. gemerentjing, gemerentjang,nbsp;gemerentjong „geluiden van bellen, bekkens van verschillende grootte”;nbsp;gemerentjing-gemerentjong „symphonie van geluiden van deze instrumenten”. jav. prik, prek, prok, proek „geluid van vallende voorwerpennbsp;resp. naar gelang van de grootte”: „plof”.

Niet alleen echter bij onomatopeeën komt deze variabiliteit van vocalen voor. Het schijnt, dat in deze talen de vocalen zeer „lenig”nbsp;zijn. Niet alleen dialectische en sociale differentiatie dragen hiertoenbsp;bij, het is vooral ook het gevolg van concreet-aanschouwelijk denken,nbsp;waarbij een nuance in beteekenis, grooter of kleiner, harder ofnbsp;zachter, hooger of lager, meermalen verdisconteerd wordt in eennbsp;bijna symbolische ordening van vocalen. Vaak worden ook deze be-teekenisschakeeringen niet consequent volgehouden; de woordennbsp;worden dan vrij willekeurig gebruikt ter aanduiding van verschillendenbsp;begrippen, zonder dat bovengenoemde beteekenisnuance in acht wordtnbsp;genomen. Wilkinson ^) kan dan ook schrijven: „Purists distinguishnbsp;between rabak (a three-sided rent), kobak ketam (two-sided rent),nbsp;rabék, rabit (tatter at egde), robék (worn through), belah betongnbsp;(vertical rent), kojak (diagonal rent), soyak, soyat (torn from top tonbsp;bottom). But these distinctions are rarely observed, and there are othernbsp;words for rents or gashes: tjobak, tjabék, tjabir etc.” Intusschen isnbsp;dit verschijnsel in de poëzie uitgebuit om naar den vorm variatie te

q Mal. Diet. II p. 295 s. v. rabak.

-ocr page 114-

102

brengen, terwijl naar den inhoud de woorden, 2;innen of zinsdeelen (vrijwel) synoniem zijn. Vooral in de Badoejsche pantoenverhalennbsp;treffen we vele voorbeelden hiervan aan: Bijdr. 40 p. 60, 1 v. o. Bralnbsp;angkat noe bagoes Langga Sari keupat ngawzng^ ngapoeng ngoewoeng^nbsp;ka saoeng serang loemajotng „daar vertrok Zijn Edele L. S., zwaaiendnbsp;met zijn armen de lucht in vliegend, zwevend naar het wachthutje vannbsp;het lichtgele rijstveld”; o. c. p. 61, 27; p. 62, 11 v. o. soegan aja lalakinbsp;dipoeser boemi, lalanang di kolong djagat „misschien zijn er mannennbsp;in den navel der wereld, mannen onder het aardrijk”; p. 62, 2 v. o.nbsp;digoeloeng digeleng Ratoe Djaja koe noe kasep Langga Sari. jav. BG 512nbsp;(GR II p. 774) soerem sirem kèh megana wengi soerja tan soemorot „verdonkerd en duister en vol wolken is de nacht, de zon schijnt niet”.nbsp;Ook in assoneerende parallelismen: o. c. p. 64, 4 v. o. majakpzk tangkdnbsp;pinangna, moejoekpoek poetjoek kawoengna „breed strekken zich uitnbsp;de stammen van zijn betelpalmen, wijd breidden zich uit de toppennbsp;van zijn suikerpalmen”; o. c. p. 51, 5 kapoepoesan damar agoeng,nbsp;kapëpësan tjandra dita. ojav. Kunj. p. 60, p. 71 mele ilatnya, main wijinbsp;ning matanya „zijn tong hing uit den mond, zijn oogappels puilden uit”,nbsp;jav. meisjesspelen n® 224 (T 26,12)) ora serak ora serik „zij heeft geennbsp;grief, zij heeft geen grief”; n® 254, 2) ora pétang, ora pétoeng „nietsnbsp;ontzien, niets ontzien”. Soms ter onderstreeping van antithesen; soend.nbsp;100 Par. I p. 36 leutik tjahak gëde tjohok „weinig begeeren, veel krijgen”.

Bij dit verschijnsel zullen wij rekening dienen te houden met de zg. analogievormingen. In het bovengenoemde voorbeeld (Bijdr. 40 p. 64,nbsp;4 V. o.) staat majakpak wel aangegeven in Coolsma's Woordenboek,nbsp;moejoekpoek echter niet. De veronderstelling ligt voor de hand (afgezien natuurlijk van lexicografische tekortkomingen), dat de auteur —nbsp;gezien de variabiliteit van de vocalen a en oe —, uitgegaan van dennbsp;vorm majakpak onder invloed van perseveratie-tendenzen gegrepennbsp;heeft naar den vorm moejoekpoek^).

Een bijzondere vorm van de klankwisseling-verbinding, waar wij reeds op geattendeerd hebben, is die, waarbij de componenten afzonderlijk naast elkaar voorkomen, zij het onderling slechts weinignbsp;afwijkend in beteekenis. Vergelijk: soend. adëp-idëp („geen herhalingnbsp;van idëp, maar samenst. van deze twee verwante woorden” *)) „met

„De voor dichterlijk en schoon geldende klankspelingen, assonanties en alliteraties in de Javaansche poëzie, de zg. poerwakanti bv. houden sommigenbsp;schrijvers dermate in den ban, dat zij hen meermalen verleiden tot het smedennbsp;van niet bestaande woorden en tot het naar hun smaak opsieren van den vormnbsp;ten koste van de duidelijkheid”. NoTO Soeroto, Soembangsih, Gedenkboeknbsp;Boedi Oetomo (1908—1918), p. 80.

CooLSMA Wdb. p. 238 s. v. idëp.

-ocr page 115-

103

volkomen toewijding dienen, eerbiedigquot;, etc.; lënggak-lënggoek „het hoofd herhaaldelijk naar voren en naar achteren bewegenquot;, lënggaknbsp;„het hoofd in den nek werpenquot;, lënggoek (het tegenovergestelde vannbsp;lënggak) „het hoofd vooroverbuigenquot;. Zoo ook: soend. sarat-sorot;nbsp;tjombrang-tjambroeng; tindak-tandoek (= jav. tindak-tandoek) „handelnbsp;en wandelquot;, jav. gana-gini; sawang-sawoeng; lèrèk-loerik; banda-bandoenbsp;„rijk aan goederen en familiequot;, ojav. Kufïj. p. 67 angëtal angutil naastnbsp;angëtal anguwil „rooven en plunderenquot;, mal. piat-pioet „verre afstammelingenquot;; bertaboer-tébar„uitgestTooid”, taboer„zaaien, strooienquot;,nbsp;tébar „zaaien, werpenquot;.

§ 19. Het fakir-miskintypc, een verbinding van twee of meer woorden, waarbij de laatste een herhaling in logischennbsp;zin is van het (de) voorgaande, en wel in synoniemen,nbsp;complementairen of antithetischen zin.

De laatste voorbeelden brengen ons tot het compositum, door ons genoemd het fakir-miskintype ^), een staande verbinding van twee ofnbsp;meer woorden van dezelfde grammaticale kategorie, die één geheelnbsp;vormt in beteekenis en vaak door één woord van deze samenstelling,nbsp;zij het in zwakkeren zin, weergegeven kan worden. Dit compositumnbsp;is een parallelisme in a nutshell. Het voldoet aan de wetten van rythme,nbsp;die invloed hebben op de woordplaatsing. Zoo staat het kortste lidnbsp;bijna altijd voorop: met vlag en wimpel', bij tijd en wijle; met kap ennbsp;keuvel, mal. mara-behaja; boedi-bitjara. jav. gemi-nastiti „zuinig en zorgzaamquot;. soend. tjakëp-pergogok „kloek en welgemaaktquot;.

Over het algemeen hebben componenten hun vaste plaats. De uitspraak van enkele composita wijst hier al op: mal, mara-behaja gt; mer-bahaja. jav. djiwa raga gt; djiwangga „met lichaam en zielquot; ^).

Er zijn syndetische en asyndetische verbindingen. Syndetisch-copulatief: bv. mal. Sj. Bid. p. 20, 5a lapar dan dehaga „honger en dorstquot;; o. c. p. 11, 16a boedjoek dan tjoemboe „troost en vleiwoordjesquot;,nbsp;jav. GR I p. 87 nista lan oetami; GR I p. 53 arta lan boesana. soend.nbsp;loehoer djeung takaboer „uit de hoogte en verwaandquot;. Meestal zijn hetnbsp;asyndetische verbindingen, soms met disjunctieve beteekenis: soend.

0 Ongeveer gelijk aan de ogerm. Zwillingsformel.

“) Soms zijn de componenten verwisselbaar; mal. saka-baka naast baka-saka; lapar dan dehaga (Sj. Bid. p. 20, 5a) naast dehaga-lapar; boedi-behasa naastnbsp;behasa dan boedi (Sj. Bid. p. 21, 19b). We zijn het niet eens met de meeningnbsp;van R. Meyer (Altgerm. Poesie p. 293), dat dit op „besonders feste Verknüp-fungquot; zou wijzen.

-ocr page 116-

104

paeh-hiroep „dood of levend” j soeka-përih „vreugde of smart hebben”. Syndetisch-disjunctief: mal. Pert. I p. 22, 8 perintah atau paksaannbsp;„bevel of dwang”.

Een verdere formeele bijzonderheid van deze verbindingen is, dat bij het overgroote deel hiervan klankovereenkomst van de componentennbsp;bestaat,

Allitereerend zijn bv. mal. baloes dan baloe „kinderloos en zonder echtgenoot” = „erg eenzaam”; pantang-pemali „allerlei taboe-voor-schriften”; kdoeh-kesah „gezucht en gesteun”; tjatjar-tjedera; gelap-goelita; gegap-gempita; tjomél-tjantik; gondah-goelana; dinar-derham-diwari „allerlei muntstukken”; djoelaz-djoehtó; kelam-kaboet; Ittih-lesoe ~ htih-ldah = letih-lisoet; \emah-\emboet; loeloes dan lenjap',nbsp;langir dan loeloet; litjin-lindap; lioeng-lioe/c; panggang dan patjak;nbsp;toempat-toempoeZ; penoeh-pepak; vaoeng dan ratap; tendang-teradjang;nbsp;ratna moetoe manikam; Hg Th. p. 40, 12 manikam mirah dan intan',nbsp;manis-merdoe. soend. haoe-hijoek = hijoek-hatjin; poetoe-poctra;nbsp;selakoe-lampah; salingkoeh salimoed; soempoet-salindoeng; seba-si^mpar;nbsp;seke-sder; sësëk-soempëg „geheel radeloos”; moeroeb-moebjar; hene-heureah; haheula-hihari*. Loet. Kas. p. 32, 1 v. o. rempan-rëntog; o. c.nbsp;p. 66, 16 leuleus-lësoe; Bijdr. 40 p. 62, 6 leuleus langsët; o. c. p. 61, 2 v. o.nbsp;hejak hebas. De alliteratie-tendenz werkt zoodanig door, dat één vannbsp;de componenten, meestal de laatste, oorspronkelijk niet allitereerendnbsp;met de andere, in de samenstelling wel allitereert: mal. djeh'ng-djeloeatnbsp;„lonkjes geven” {djeloeat = keloeat); keras-kedjoer (kedjoer —¦ gedjoer).nbsp;Door afkorting van componenten: dak-dirlt; adak en edir „hoogmoedig en verwaand”. Afkorting en assimilatie: soend. sar-soeplt;nbsp;loewar en asoep „uit- en ingaan”.

Rijmend zijn: Minangkabausch ondoh-pondoh „over elkaar in verwarring liggend”, mal. daja-oepa]a „middelen en listen”; hina-d'ma „arm en gering”; kawan dan panakawan „volgelingen van hoogen ennbsp;lagen rang”; saka-éaka; boedi-pekerti; igau-rantau; koeit-gamit; hantjoer-leboer; toeak dan arak; Hg Th. passim, o. a. p. 46, 2 bersoesah dannbsp;berlelah., jav. dedep-sirtp „tot bedaren gekomen”; padang-djingglangnbsp;„helder licht en onbewolkt”; djoedjod-wewod. soend. ampoeh-loeng-goeh = timpodi-L „nederig en minzaam”; sirik-pidik „afgunstig”;nbsp;koekoeh-pëngkodi; papa-kalesa; Kab. p. 15,4 doega-perjoga (= Coolsmanbsp;p. 148 (s. V. doegd) kira-doega-prajoga); Paeh dipp. p. 3, 23 dëdëg-pangadëg; o. c. p, 4, 6 v, o. moerah toer rë/cah; o. c. 17, 20; p. 2j, i9nbsp;kagagas djeung baloeas; o. c. p. 40, 3 v. o. boedjang djemg landjang;nbsp;o. c. p. 75, 9 V. o. lajeut-geugeut, ojav. TP p. 93, 2 v. o.; p. 94, 1 lang-gëng tungghxg; Kunj. pp. 61, 67, 69 dëba moha. ojav. Kid. Sunda, 13a

-ocr page 117-

105

dérmmg tumënggung. Assimilatie: mal. kerobék-kelébék (= kelébét). Vgl. La Suisse allemande et romande ^).

Assoneerend: mal, tjantjik-nunis „lieflijkquot;; (radja) masjrik dan magrib „(koning) van oost naar west”; serap-mesra; oedoeh-boeroek; derma-sedekah. jav. dedep-njenjet „doodstilquot;; bèntjèng-tjhwèng. soend. hareu-dang djeung bajeungjang „benauwd en drukkend”; hadis-dalal „bloedverwanten”; weureu-seuamp;euA; Bijdr. 40 p. 69, 5 lëngrèng rëntëb. ojav.nbsp;TP p. 88, 1, Kunj. p. 74 tapa brata; TP p. 127, 17 lësu gëyuh. Assimilatie: mal. gagah-perkasa naast gagah perkosa „dapper en moedig”;nbsp;kdah-kesah naast keloeh-kesah.

Chiastische assonantie: mal, ampoen koernja; oepas-ratjoen; bersikat bermmjak bertjantjik-tjantikan „opgedoh”. soend. pttjat-sawM', moekah-makroeh.

Meestal zijn er twee componenten. Een enkelen keer treden er vier componenten op, waarvan er twee aan twee ook afzonderlijk voorkomen: maki hamoen soempah serapah „allerlei scheldwoorden ennbsp;vloeken”; djerit pekik saoeng sawab „allerlei gegil en geschreeuw”.nbsp;Er zijn ook staande verbindingen van drie woorden: Balineesch Bijdr. 11nbsp;(1876) p. 14 hmas wintën mirah „goud, diamant en edelgesteente”nbsp;mal. ratna moetoe manikam; Wilk. I p. 283 dinar der ham diwani; oemoernbsp;oesia zaman^); peri hal ahwal; sangka (dan sjak) dan waham; hoetannbsp;rimba belantara.

Naar de beteekenis kunnen de componenten in verschillende verhouding staan. In de eerste plaats kunnen ze (ongeveer) synoniem zijn. In dit geval staan de composita zeer dicht in beteekenis bij de ver-dubbelingsvormen ®). De oorzaak van deze tautologie kan o. a. in hetnbsp;streven naar sterkere uitdrukking liggen: Rottineesch Jonker Wdb.nbsp;p. 198 huta-buuk (h. = b.) versterking van hutak „schuld”; o. c. p. 541nbsp;seti-seti sèe-sèe (s. = 5.) „opgepropt”. Begrippen, die volheid, totaliteit,nbsp;enz. aanduiden worden graag met dit genre compositum uitgedrukt:nbsp;mal. pada tiap^ masa dan ketika „op elk oogenblik en op elk tijdstip”;nbsp;soenji-senjap „doodstil, erg eenzaam”; penoeh-pepak „propvol”(!);nbsp;gelap-goelita „stikdonker”, soend. tjampoer-baoer „geheel dooreen-gemengd”; sësëk-soempëg „geheel radeloos”, jav. dedep-njenjet „doodstil”. Zoo ook met negatie: mal. tiada tara-bandingnja = t. tolok-b.nbsp;„geen weerga hebben”; Wilk. I p. 435 tiada berlawan seloerah (tiada

*) Havers, Handbuch, p. 12.

2) Komen ook afzonderlijk voor.

“) Meyee, Altgerm. Poesie p. 227—p. 240 noemde de Zwillingsformel ,,variirte Doppelung”.

8

-ocr page 118-

106

bersama didalam) djagad-boewana „geen weerga in de geheele wereld hebben”, soend. teu boesik-babak „in het geheel geen letsel”; hanteunbsp;lelet-tjotjeng „geheel onbeschadigd”. Het is door veelvuldig gebruiknbsp;mogelijk, dat de intensieve beteekenis verloren of afgesleten is, bv.nbsp;mal. sopan-santoen = sopan = santoen „ingetogen”.

Opmerkelijk is, dat vele van de^e tautologische composita woorden voor karakter, gemoed, uitingen van het gemoed of (karakter)eigen-schappen weergeven: mal. boedi-pekerti „karakter”; boedi-behasa;nbsp;tingkah-polah; tingkah-kelakoean. soend. sa-lakoe-lampah; „handel ennbsp;wandel”. „Verwaand”: mal. boengkah-poenah. jav. dak-dir. ojav. deba-moha, soend. loehoer djeung takaboer. „Nederig, beleefd”: soend.nbsp;handap-asor. jav. andap-asor. „Moedig”: mal. gagah-perkasa. soend.nbsp;tjakëp-pergogok. „Standvastig”: soend. keukeuh-peuteukeuh. mal. tegap-tegoen. „Ontevreden”: aral-soebaha. „Vreugdevol”: mal. soeka-ria.nbsp;soend. soeka-wirja. Voor eigenschappen van lichaam en karakter:nbsp;„Behoorlijk”, „minzaam” etc.: mal. tjantik-manis; tj.-molék; tjomél-tjantik; sedap-manis; manis-merdoe, lemah-lemboet. soend. Loet. Kas.nbsp;p. 7, 4 geulis lënggik tjampërënik.

De componenten van deze en dergelijke verbindingen vullen elkaar aan: Waar concreet-aanschouwelijk wordt gedacht, zooals wij datnbsp;voor Mal., Jav. en Soend. meermalen geconstateerd hebben, daar wordtnbsp;eraan de voorkeur gegeven bij het weergeven van een begrip, datnbsp;wij — althans in standaard-Nederlandsch en schrijftaal — meernbsp;abstract zouden uitdrukken door een collectief begrip, door de samenvatting van de samenstellende deelen in een compositum. Ons begripnbsp;„ouders” wordt vertegenwoordigd in het Timoreesch Bijdr. 56 p. 271nbsp;door ainaf-amaf, atjehsch ibu-bapa, mal. ajah-boenda, ibu-bapa, soend.nbsp;indoeng-bapa (kasar), iboe-rama (lëmës), jav. bapa-baboe, ojav. bapa-ibunbsp;„vader en moeder” (of: „moeder en vader”). „Man en vrouw”:nbsp;Kapaursch ^) Bijdr. 46 (1903) p. 69 piendè panomi, in Lombokschnbsp;bapa^-ïbu, mal. laki-bini, laki-isteri, jav. djalwèstrL mal. awang dannbsp;dajang „jongens en meisjes”. Zoo ook: Lomboksch TBG 45 p. 32, 2nbsp;widiadarë widiadari. jav. widadara widadari „(mannelijke en vrouwelijke)nbsp;hemelingen”. ojav. bhatdra lan bhatdrï „góden en godinnen”, ojav.nbsp;TP passim dditya wulan. soend. boelan-panonpcë „zon en maan”, mal.nbsp;bélanga-perioek „potten en pannen, keukengerei”; ajam-itik „kippen ennbsp;eenden, pluimvee”, jav. pitik-iwèn „kippen en gevogelte, pluimvee”,nbsp;mal. teloek-rantau „baaien en inhammen, ’t gebied van een rivier-mogendheid”. Ook wij kennen in vele gevallen geen hooger liggend

Taal van de Z.W.-kust van Nieuw-Guinea,

-ocr page 119-

107

begrip en zijn gebonden aan de „Summationsvorstellung”: Rottineesch Jonker Wdb. p. 179 naa ninu „eten en drinkenquot;, mal. makan-minoem.nbsp;soend. toeang-leueut „spijs en drank”, mal. tjangkat dan goenoengnbsp;„heuvels en bergenquot;. Dit synthetische compositum duidt, in hetnbsp;bijzonder in het Maleisch, een verscheidenheid van dingen aan, dienbsp;toch van dezelfde soort zijn. In beteekenis staat het gelijk met denbsp;verbinding van het type mal. saloer-majoer „allerlei groentenquot;. Vergelijk: fakir-miskin „bedelmonniken en armenquot;, m. a. w. „geestelijkenbsp;en wereldlijke armenquot;, andere kategorieën worden implicite inbegrepen ^), zoodat fakir-miskin een elliptische aanduiding is voor „allenbsp;armenquot;, „allerlei armenquot;, mal. soebang dan gelang „oor- en armsieraden,nbsp;allerlei sieradenquot;; raoeng dan ratap „gehuil en geweeklaag, allerleinbsp;geklaag”; soempah serapah „allerlei vloeken”; tabir dan langit „allerleinbsp;gordijnenquot;; kawan dan panakawan „allerlei volgelingen, van hoogennbsp;en lagen rangquot;; toeak dan arak „allerlei sterke drankenquot;; moesoek dannbsp;seteroe „allerlei vijanden, binnenlandsche en buitenlandschequot;. ojav.nbsp;TP p. 97, 2 sihung-huntu „allerlei tanden, slagtanden en gewonenbsp;tanden”. Ook met drie componenten; mal. dajang^ biti^ perwaranbsp;„allerlei hofdienaressen” (= jav. VBG 44 p. 201, 7 v. o. parekannbsp;badaja srimpi bijadan manggoeng lan katanggoeng). De hofdignitarissen,nbsp;beambten in het algemeen worden graag samengevat in één vaststaandenbsp;uitdrukking; mal. menteri-hoeloebalang, Hg Th. passim perjaji pegawainbsp;penggawa; menteripara penggawa. jav. Pak Bandjir p. 30, 3 v. o.; p. 31,nbsp;5 V. o. para prijaji lan para penggawa; o. c. p. 40, 6 para poenggawa lannbsp;para pradjoerit; VBG 44 p. 200,14; p. 202,3 v. o. (para) mantri-boepati.nbsp;Aanduiding van allerlei geesten, spoken, etc.; mal. Wilk. I p. 254nbsp;segala raksasa danawa dan segala sjaitan hantoe; o. c. II p. 254 djinnbsp;peri déwa mambang, ojav. TP p. 65, 14 detya danawa raksasa. Natuurverschijnselen; ojav. Kuhj. p. 56 sedung halisus „orkaan en wervelwindquot;. soend. kilat tatit = jav. kïlat tatit „bliksem en weerlichtquot;.nbsp;Juweelen; mal. ratna moetoe manikam; Sj. Bid. p. 12, 8a manikamnbsp;dan moetiara; o. c. p. 8, 16b moetiara mirah dan nilam, ojav. TP p. 66,nbsp;2 V. o.; p. 67, 8 mos mirah komala intën; o. c. p. 77 (ook kidung’snbsp;passim) mos mirah; Ad. p. 52 mas manik upacdra.

Componenten in tegenstelling: meermalen is experimenteel vastgesteld, hoe nauw elementen met tegengestelde beteekenis van dergelijke vaste woordverbindingen aan elkander geassocieerd zijn, zoodat wijnbsp;ons niet verwonderen over samenstellingen van antithetische begrippen.

1) Meer „intellectueel” uitgedrukt in mal. Ht. Abd. ikan dan daging dan perkara jang berdarah „visch en vleesch en (andere) bloederige zaken”.

-ocr page 120-

108

zelfs niet wanneer zij tegen de logica indruischen. Thumb o. a. heeft aangetoond, dat van de verbindingen als Lug and Trug, hangen undnbsp;bangen, Ebbe und Flut, Freud und Leid, f of f van de gevallen associatiefnbsp;werkzaam zijn.

We kunnen onderscheid maken tusschen die composita, waarbij beide componenten gelijkwaardig zijn, beider beteekenis komt in dienbsp;van het geheel tot zijn recht (a), waarbij één van beide overheerschtnbsp;in beteekenis (b) en waarbij geen van beide overheerscht en het compositum zijn beteekenis ontleent aan de abstracte synthese van beidenbsp;begrippen (c).

ad a) atjehsch ji'e-jitron „stijgen en dalen”, mal. ta^ didjoeal-beli „niet te verkoopen en te koopen, niet in den handel”; terang-gelapnbsp;„helder en donker, schemerachtig” (speciaal in figuurlijke beteekenisnbsp;als juridische term: „slechts aanleiding gevend tot een sterk vermoeden”,nbsp;van een feit); keloear-masoek „in- en uitgaan”; timboel-tenggelamnbsp;„oprijzen en verzinken, nu eens zichtbaar, dan weer onzichtbaar”;nbsp;djatoeh-bangoen „vallen en opstaan”, soend. toeroen-oenggah „dalennbsp;en stijgen”; alang-oedjoer (eig. „dwars-rechtuit”) = koewa-kijeu „zusnbsp;of zoo”, jav. ênggal-lawas, ,na korten of langen tijd, na eenigennbsp;tijd”.

Een aparte groep vormen de composita van het type jav. dawa-tjendak (krama: pandjang-tjelak) „lengte of kortheid, lengte”. De verklaring van deze composita kan men vinden in een concreten gedachtengang: Van wat objectief kort is, daarvan wordt gesproken van kortheid. Wanneer wij spreken van lengte, is dat gezien vanuit een bepaalde norm : Wij spreken immers zoowel van een lengte in centimetersnbsp;als in kilometers! De Javanen vinden echter in genoemde uitdrukkingswijze een middel om een relatieve lengte aan te duiden. Vergelijk:nbsp;èndèk-doewoer (kr. andap-inggil) „hoog en laag, (water-)peil”; ala-betjik „slecht en goed, kwaliteit”; adjoe-oendoer „voor- en achteruitgang, vordering”.

ad b) mal. moeda-tjéna „jong, maar volwassen”; lemah-liat „zacht, maar taai”, soend. lolong-beunta „blind, maar met open oogen”. Toegegeven moet worden, dat de begrippen niet altijd streng antithetisch zijn.

GRM 3 (1911) p. 68. Van de componenten van viroordverbindingen, die elkaar in beteekenis aanvullen, werden slechts f van de gevallen bij de proefpersonen geassocieerd. Thumb 1. c.

^) Bij wijze van scherts wordt men zich de etymologie of eigenlijke beteekenis van dergelijke begrippen als „hoog-hoogte”, „lang-lengte” wel eens bewust:nbsp;„Ach, wat, jullie heuvels zijn vijf meter hoog, ik bedoel, laag, maar de onze...quot;.

-ocr page 121-

109

ad c) Wij hebben hier te maken met de zg. polaire uitdrukkingswijze, de tendenz om een abstract begrip door een verbinding van twee, meestal concrete, tegengestelde begrippen te omschrijven. Volgensnbsp;den samenhang zou men maar één, meest het positieve begrip van denbsp;verbinding verwachten. De polaire uitdrukkingswijze vindt men veelnbsp;in omgangstaal en volkstaal: denken en voelen van den gewonen mannbsp;beweegt zich gaarne in contrasten: „Die abstrakten Begriffe jeder, alles,nbsp;kelner, nichts, überhaupt irgend einer, überhaupt irgend etwas sowie dienbsp;davon gebildeten Adverbien werden anschaulicher ausgedrückt, in-dem sie in Gegensatze auseinandergelegt werdenquot; ^). gr. Ilias X 432nbsp;vOxTo? T€ gt;tol ^(lop. lat. digna indigna; omnia fanda nefanda. tsjech.nbsp;start mladi „jong en oud, iedereenquot;, fr. {nous n'avons trouvë) hommenbsp;ni femme. du. (er geht durch) dick und dünn. mal. Pert. I p. 28 kamoenbsp;ini tidak berpikiran, tidak memikirkan awal dengan achir „jij denktnbsp;niet na, jij denkt niet na van het begin tot het eindequot; (= „nooit en tenbsp;nimmerquot;); o. c. p. 44, 11 {itoelah sebabnja Masri sangat takoet kepadanbsp;orang toeanja, karena menoeroet pengadjiannja), soerga dan naraka itoenbsp;terletak dalam tangan iboe-bapanja „alles, de hemel en de hel warennbsp;in handen van zijn oudersquot;. Jav. W. S. Djawi p. 181 ingkang dipoenimpi-impi rinten-daloe namoeng anteping pangawoelanipoen dateng Sangnbsp;Praboe. Veel voorkomende uitdrukkingen voor „altijd, ononderbrokenquot;: „dag en nachtquot;: mal. malam-siang; petang-pagi. jav. kr.nbsp;r{ah)inten-daloe, ng. dina-wengi. soend. beurang-peuting of beurangnbsp;djeung peuting (Bijdr. 40 p. 54, 9). ojav. rahina wëngi.

„Voor tijd en eeuwigheidquot;: jav. ing donja ngakir, soend. lahir-batin (eig. „uit- en inwendigquot;), mal. doenia ahérat.

„In leven en doodquot;: mal. hidoep-mati. soend. paeh-hiroep,

„Geheel en alquot; (zich overgeven etc.), „met lichaam en zielquot;: jav. Pak Bandjir p. 15, 6 v. o. pedjah gesang koela wonten ing tanganipoennbsp;kjai; pasrah djiwangga lt; p. djiiva raga. soend. paeh hiroep „levendnbsp;of doodquot;.

„Overalquot;, „buiten en binnenquot;: jav. djaba-djero (kr. djawi-lebet), soend. loear-djëro. „Allen, iedereen, allesquot;: mal. masak-mentah „allenbsp;(spijzen), gekookte en rauwequot;, soend. Loet. Kas. p. 72, 16 tidinja praknbsp;naloearan kai, gëde leutik „toen hakten zij de boomen om, alle, grootenbsp;en kleinequot;, mal. moelia dan hina „aanzienlijken en geringenquot;. Opnbsp;deze wijze worden vaak uitdrukkingen gevormd equivalent aan onzenbsp;abstracta: Gayo: bërat-ringön „het zware en het lichte, verantwoordelijkheidquot;. soend. koelak-tjanggeun „veel of weinig, (iemands) lotquot;, mal.

1) E. Bruhn, Soph.-Anh. § 228 (geciteerd W. Havers, Handbuch, § 128).

-ocr page 122-

110

madjoe-moendoer{nja) „voor- en achteruitgang, vorderingquot; = jav. adjoe-oendoer. jav. ala-betjik „het slechte of goede, kwaliteitquot;.

Wij hebben reeds gezien, dat „um eine noch grössere Vereinheit-lichung zu erzielen, die IN Sprachen oft das Band des Keimes, Alliteration oder Endreim um beide Glieder schlingenquot;^): mal. Hik. Angk. p. 93 A maka laloe tjampoer-baoer tiada berketahoean lagi jang mananbsp;A:awan dan /awan dan mana roesoeh dan mana moesoeh „en ze (denbsp;twee strijdende partijen) werden een verward kluwen, wisten niet meernbsp;wie hun makker of tegenstander, wie hun bondgenoot, wie hun vijandnbsp;wasquot;. Verregaande klankovereenstemming vinden we daar, waar denbsp;oorspronkelijke etymologische verhouding van de componenten nietnbsp;meer gevoeld wordt; mal. dewa-dewata „allerlei gódenquot; — skr. devanbsp;„hemelsch wezenquot;, devatd „godheid” (abstr. en concr.); setia-setiawannbsp;„trouw en verknocht”, waar -wan, skr. -van, de adjectief-suffix bijnbsp;het bijbehoorende substantief is: skr. satya-satyavant. Ook blijkt mennbsp;niet sterk in etymologieën van Arabische woorden: mal. alim-oelamanbsp;„allerlei godgeleerdenquot;, waar oelama de pluraalvorm bij alim is;nbsp;evenzoo; hal-ihwal „feiten en omstandighedenquot;, waar ahwal pluraalvorm is bij hal.

De groote verbreiding en populariteit van dit fakir-miskintype heeft uiteraard bijgedragen tot het uitwisselen van dit taalgoed, zoowel vannbsp;geheele composita als van één van beide deelen. Gedeeltelijk „uit-heemschquot;: soend. mere-maweh „goedgeefschquot; {maweh jav.). mal.nbsp;lambat-laoen „langzamerhandquot; {laoen jav., soend.); keras-makas „taai”nbsp;(v. spijzen) (makas ojav.). soend. mana-mëndi „overal” (mëndi jav.);nbsp;soeka-rëna „vreugdevol” {rëna jav.); handap-asor „beleefdquot; (asor jav.).nbsp;Geheel ontleend: mal. jav. (h)ina-papa „inferieurquot;, soend. mal. soend.nbsp;kalang-kaboet. jav. soend. sisik-mëlik „knorrig van aard”, mal. gagahnbsp;perkasa (of: g.-perkosa) — jav. gagah-prakosa — soend. (TBG 56nbsp;p. 85) gagah-përëkosa.

Dat klankovereenkomst in primitieve milieus diepen zin heeft, is uit het bovenstaande genoegzaam duidelijk geworden. We kunnen nognbsp;op het volgende wijzen: Afgezien van groepen etymologisch verwantenbsp;woorden bestaan er in deze talen reeksen van woorden, die klankovereenkomst vertoonen en identiek of verwant in beteekenis zijn. Denbsp;conclusie ligt voor de hand, dat deze identiteit of verwantschap juistnbsp;moet samenhangen met deze klankovereenkomst. Allitereerend: soend.nbsp;Undoe = lini „aardbeving”; linoe „bijtenquot;, maar ook = lijeur en lëndëng

Bhandstetteh, Das Abstraktum, p. 6.

-ocr page 123-

Ill

„duizelig” (bv. door gebrek aan slaap), „snerpend” (v. pijn), mal. pening ~ ong. pitam — ong. poesing „duizelig”. Assoneerend: soend.nbsp;rijmt „hoofdpijn hebben”, Zi/eur „duizelig”; leuZeu; „zachtjes vlietennbsp;(v. rivier of beek), zachtjes spreken, zacht v. gemoed”, etc., leuleusnbsp;(te vgl. met lepet en lëteh, dus allitereerend) „lenig, buigzaam, zacht,nbsp;week”, etc.; ngalijotd = ngalimboeng „{van een menigte) bijeenkomennbsp;of bijeenzijn zonder bepaald doel of zonder iets te doen, wemelennbsp;(v. menschen)”, etc. mal. geZap = ZceZam „duister”; lemboet „zacht,nbsp;week”; mtrdoe „id. van spreken”, gcmboer „id. van den grond”, jav.nbsp;resik = btning „schoon, helder”; garing = aking „droog”; boenjak =nbsp;boendas „schram”.

§ 20. Herhalingsfiguren bij eigennamen.

Dit voert ons tot het volgende: het is een bekend verschijnsel, dat het „what's in a name” in kringen op een bepaalden trap van ontwikkeling niet geldt. Terwijl bij cultureel hoogstaande volkeren denbsp;naam slechts een formeele identificatie beteekent, in genoemde kringennbsp;zijn naam en wezen onafscheidelijk. Wie den naam van een bepaaldnbsp;wezen kent, kent het wezen zelf, bezit het, kan er macht over uitoefenen ^). jav. (bezweringsformule ter verdrijving van kala's, boozenbsp;geesten) Djawa XIV p. 227 Poenika adjalé Kola: Kola doek anangnbsp;oetek teloeng prekara, si Radja Kapala, si Radja Kapa^, si Radja Manik;nbsp;temoeroen mring rerahi, si tegal prawyan aranira. Nang batoek séla tjanda-ni, nang mata si manon lajap, si manon lalap aranira. Nang pasoengnbsp;kiwa tengen, si goenoeng kembar aranira. Nang tjoengoer si aras korsi,nbsp;nang tjangkem séla matengkab, nang oentoe radjeg wesi, nang poetjoekénbsp;Hat, si ogal-agil aranira, etc. Bezweringen treffen alleen doel, wanneernbsp;men den juisten naam van het slachtoffer kent. Het noemen vannbsp;iemands naam kan daardoor letsel aan den drager veroorzaken. Vandaar de geheimhouding van vele namen ^).

De naam staat in verband met het wezen. Bij sommige natuurvolken is het daarom gewoonte den mensch in de verschillende stadia van zijn leven, als kind, knaap, jongeling, gehuwden man etc. ooknbsp;telkens een anderen naam te geven. Een uiterlijk kenmerk kan evenzoonbsp;aanleiding geven tot een bepaalden naam; De Rooie; De Witte ®).nbsp;mal. Si Pintjang „De Kreupele”, Pa^ Gélo „Vadertje Gek”. Men kan

0 Zie bv. Golther, Germ. Myth., p. 645; Wuttke, Volks-Aberglaube®, p. 189. *) Kroll, Mitt. d. Schles. Ges. f. Volksk. XVI (1934), 2, pp. 188 vlg.nbsp;Ook bij Westersche auteurs: bv. Slijmering, Droogstoppel (Max Havelaar).

-ocr page 124-

112

ook genoemd worden naar het beroep, dat men uitoefent^): soend. Coster-Wijsman p. 87 Ki Mantang (naam van den bezitter van eennbsp;mantang (s. v. aardvrucht) -tuin). Naar de plaats van afkomst: hetnbsp;komt veel voor bv. in wajangverhalen, dat de vorst aangeduid wordtnbsp;met den naam van het rijk, waarover hij heerscht ^): Sang Madoekara,nbsp;Praboe Andrawahati (Hik Angk.). soend. Bijdr. 40 p. 55, 18 anggangnbsp;nagarana dinagara Goenoeng Singgoeroeh, katëgoeh koe nagara hae,nbsp;noe kasep Raden Singgoeroeh, adina istri noe gculis Lenggang Singgoeroeh, ponggawa ti Koeta Madjangkar ngërsakem papanggoengan dinbsp;djabakoeta Goenoeng Singgoeroeh. Soms worden ook etymologieënnbsp;gemaakt naar aanleiding van plaatsnamen: ojav. TP p. 110, 2 kablëtnbsp;lampahira ki Kabhayan-panglayar; kunang tampaknira saka wetan: ringnbsp;Ragëdang hunggonirdtinggal gërang asu, ri Tambangan hunggonirdtinggalnbsp;gërang këbo, ring Pacelengan hunggonirdmakan celeng, ring Untehannbsp;unggonirdngunte-hunte, ring Kudampilan hunggonirdndampil sapi, ringnbsp;Cangcangan hunggonirdnangcang pagor, ring Bakar hunggonira haba-bakar, ring Duk unggonira hamet hduk, ring Payaman unggonirdtinggalnbsp;ayam „de tocht van den kabhayan-panglayar was vol belemmeringen;nbsp;wat betreft zijn achtergelaten sporen vanuit het oosten, die zijn:nbsp;Ragëdang is de plek waar hij gedroogd hondevleesch achterliet, Tam-bangan is de plek, waar hij gedroogd buffelvleesch achterliet, Pacelengan is de plek, waar hij een zwijn at, Untehan is de plek waar hijnbsp;touw draaide, etc.quot;.

Wat verwant is gelijkt in naam. Wij hebben onze familienamen, die in de mannelijke lijn voortgezet worden. Daar, waar eigenlijkenbsp;familienamen ontbreken, behelpt men zich ter aanduiding van verwantschap met een zekere overeenkomst in klank:

Man en vrouw: Herodes en Herodias, Gaius en Gaia, Zsus (Ailt;5?) en Dione. ojav. TP p. 89, 3 jo. p. 88 De Brahmaan Siddayoga krijgtnbsp;een koningsdochter geheeten déwi Kasingi, tot vrouw; haar naam luidtnbsp;dan Siddayogi^). mal. Mal. Mag. p. 637 Madoeraja en Madaroetinbsp;namen van de ouders van nabi Chidr; Hik. Sang Samba: Dermadéwanbsp;en Dermadéwi, de andere namen voor Samba en Jadjnawati; Hangnbsp;Makmoed en Dang Merdoe, ouders van Hang Toeah; Mal. Mag. p. 614nbsp;Dangomala en Dangomali, geesten van zon en maan; o. c. p. 593

Vgl. den oorsprong van vele Westersche familienamen.

Vgl. ook Herod. 5,113 Philocypros en zijn zoon Aristocypros, beiden koning van Cyprus.

Wij zien in IN vaak de masc.- en fem.-uitgang van het Skr. achter den naam resp. van man en vrouw geplaatst (zie ook noot 1 p. 114): Djawa XIV p. 230nbsp;Danamerta, banjoe lanang, Danamerti, banjoe wadon.

-ocr page 125-

113

„K.èdah is the name of the old Spectre Huntsman and Kadim (or Gadéh^)) that of his wife”, soend. Coster-Wijsman p. 76: de vrouwnbsp;van den populairen Si Kabajan heet Nji Bajan. jav. Ajoe: Soedira ennbsp;Djoerijah, hoofdpersonen, man en vrouw; Margana en Marjati^),

Ouders en kinderen: KalUkrates, zoon van Kallias^), ojav. TP p. 96, 8 Kola en Anmgkdla, twee raksasa's uit de ziel en het lichaamnbsp;van de Kdla-trisamaya. jav. Bab. T. Djawi p. 3 Wari Galit en Warinbsp;Galoeng, zoons van Watoe Goenoeng.

Broeders, zusters: mal. Abdoerrachman en Abdoerrahim (Maleisch verhaal); Mal. Mag. p. 593 si Adoean en si Adoenade, kinderen vannbsp;Kedah en Kadim; Hik Angk. p. 88 A Raden Wiradjaja en Raden Wi-rabrama; o. c. Poergiwa en Poergiwati, twee zusters, terwijl hun moedernbsp;Poergiwangi heet. soend. Waw. Soel. p. 3 Sajid Anwas anoe hidji,nbsp;Sajid Anwar anoe kadoea. ojav. TP p. 112 Tapa-wangkëng en Tapa-palet (p. 116, 16 asyndetisch!), twee broeders saugata's; o. c. p. 61, 3nbsp;sang Katung en Sang Karung, twee kinderen van god Kandyawan;nbsp;o. c. p. 97, 3 Lwnanglang, Lumangling, Lumangut, Mangdulur ennbsp;Manginte, vijf yaksa's uit de nagels der raksasa Kala en Anungkalanbsp;ontstaan.

Bij deze categorie in het bijzonder valt ons op, dat, wanneer de verwantschap eenmaal vaststaat, de eenmaal gebruikelijke namen zichnbsp;aan elkaar kunnen aanpassen in klank: mal. Mal. Mag. p. 591 Habilnbsp;en Kabil (tweeling) „Abel en Kain”; Hik Angk. Sakoela en Sadéwanbsp;uit resp. Nakoela en Sahadéwa; Hik. Sang Bima Sang Koela en Sangnbsp;Déwa naar analogie van Sang Radjoena, Sang Bima. Het honorifiekenbsp;sang was blijkbaar voordien niet gebruikelijk voor de geringsten vannbsp;de Pandawa's.

Verdere verwanten, vrienden: mal. Hang Lekir en Hang Lekioe, twee vrienden van Hang Toeah; v. d. Tuuk VII p. 71, 9 Chalis dannbsp;Machlis, twee vrienden van een prins; Pert. I p. 40, 5 v. o. Masri dannbsp;Matias (gedoopt Noermatias, aanpassing!); Klatin (anak kidang) ennbsp;Klaton {anak roesa) *); Mal. Mag. p. 586 adapoen terboeat Pawangnbsp;itoe kepada lembaga Adam, adapoen sahabat lembaga Adam itoe empatnbsp;orang, nomber satoe nama Kedoes, nomber doea nama Kedim, nombernbsp;tiga nama Kempas, nomber empat Merdjzn, itoelah empat orang jang

0 Een geval van adaptatie?

Volkslectuur nquot; 922.

Meer voorbeelden Thucyd. I, 29.

0 T. J. Bezemer, Volksdichtung aus Indonesian, Haag 1904 (titel van een van de verhalen).

-ocr page 126-

114

didjadikan Allah soebhanahoe wa ta^ala (eerste drie allitereerend, laatste assoneerend). jav. Sentjaka en Sentjaki, twee patih's, bekendnbsp;uit de wajangverhalen (ook Maleische); Pragoto en Vvabawa, tweenbsp;patihs uit den lakon Koeroepati Rabi; Angroena en Angroeni tweenbsp;gemalinnen van Batara Soerja uit den gelijknamigen lakon ; Maniknbsp;en Ma;a, de eerste twee wezens door Sang Hyang Wisésa geschapen;nbsp;W. S. Djawi p. 152 ing djaman kina wanten laré èstri kekalih sasadèrèknbsp;ingkang sepoeh nama poen Empol, ingkang nèm nama poen Empil; TBG 31nbsp;p. 35, 13 Sahanan en Sahadan, twee winkelbedienden; Babad Mangir;nbsp;Saradipa, Saradoela, Sandi-Oepaja, Sandi-Goena en Sandi-Sasmita,nbsp;namen van gamelanspelers. Vaak hebben we bij het ontstaan van namennbsp;met een analogieproces te maken: Kab. p. 32 djaman baheula aja doeanbsp;djalma, noe hidji ngaranna si Kabajan, hidji deai si Kabajoen (Kabajannbsp;is dè populaire figuur); TBG 56 p. 48 Ki Djadoel en Ki Djasa; Loet.nbsp;Kas. Poerba Sari, Poerba Rarang, Poerba Leuwih, drie prinsessen;nbsp;o. c. p. 77, 17 Sang Pohatji Doengkoek Poetih hidji, hidji deai wastanbsp;Doengkoek Larang; mal. Jadjoej dan Madjoej, jav. Djoema Madjoema,nbsp;de steden Gog en Magog.

Geesten e. d.: Deze worden vaak aangeroepen in paren. De uitgang van de namen wijst etymologisch op onderscheid in geslacht, ofschoonnbsp;dit in werkelijkheid niet altijd het geval is. mal. Mal. Mag. p. 620nbsp;Sang Gana, Sang Gani, Sang Kremasena, Sang Kremaseni, Sang Derma-seni, geesten, die aangeroepen worden bij de fumigatie van tinmijnen;nbsp;t. a. p. hai Si Aroeng^, si Arang^ / Marang koean. Radja di Rimba /nbsp;Rang Djana, Roet Djana, Sang Mertin...; o. c. p. 622 Mambangnbsp;Déwati, Mambang Déwani en Djembalang, Djembali, geesten van denbsp;zee. jav. Dawa XIV p. 227 Kola doek anang oetek teloeng prakara,nbsp;si Radja Kapala, si Radja Kapa^, si Radja Manik ^); o. c. p. 229 Kinbsp;Adijah, Ki Jarijah, apa moelanira. soend. djampe Bijdr. 40 p. 60, 4nbsp;Ka Sangoembang ka Sangamboeng (chiastische ass.); o. c. p. 60, 2 Kanbsp;Batara Sanoergaha, ka Poeatji Sewaklarang.

De namen uit een geheele reeks, die klankovereenkomst vertoonen, worden bij elkaar genomen. De klankovereenkomst is hier dus een

„De namen Angroena en Angroeni zijn — het behoeft nauwelijks gezegd — tweelingsnamen, dubbelnamen, waarvan er slechts één oorspronkelijk, echt, is; de tweede „pour besoin de la cause” is gefabriceerd door aan dennbsp;eersten een anderen uitgang te geven; talloos zijn in de Javaansche literatuurnbsp;van zulke tweelingsnamen”. G. A. J. Hazeu TBG 46 (1903) p. 137.

Laatste gevarieerd, welk verschijnsel ook te constateeren is bij parallelismen, waarvan het laatste lid dikwijls langer is.

-ocr page 127-

115

principe, waarnaar men rangschikt ^). jav. Serat Tj. 87, 1 ardi Saketi / ardi Boengkak ardi Bakoe / ardi Lètrèk ardi Koentji / ardi Papag ardinbsp;Tékong 11 (ook chiastische assonantie); o. c. 92, 8 ardi Tjoerak, ardinbsp;Poerak ardi Mangir j ardi Soera-wana / etc.; o. c. 92, 12 goea Karas,nbsp;goea Kakos goea Riris j mjang goea Gondjak goea Telik / goea Tasiknbsp;goea Soelang //; 97, 9 ardi Soeweng ardi Seroeng / ardi Boer eng ardinbsp;Bedil j ardi Ngok ardi Warangan / etc.; meisjesspelen 91, 7 BesoekP,nbsp;Bandawasa, Banjoewangi; 91, 2) (5a) wétan Djombang kidoel Bloranbsp;(asson.); 91, 7) (16) Batawi, Bogor.

Ook eigennamen volgen de evenredige assonantie in het parallelisme: soend. Bijdr. 40 p. 53, 15 pakarana ëmas-ëmasan, djingdjingan ti noesanbsp;Djënggi, limboehan ti Noesa Galoeh, barera ti Mëdangrarang, totogannbsp;ti Mënangkabo.

§ 21. Slotopmerkingen.

Het tot nu toe behandelde zou aanleiding kunnen geven tot de misleidende gedachte, dat deze talen overal en ten allen tijde in dezelfdenbsp;mate de genoemde verschijnselen zouden vertoonen. Niets is mindernbsp;waar. Herhalingsfiguren komen overal voor, maar een opvallendenbsp;opeenhooping heeft haar bijzondere oorzaken. Meermalen hebben wijnbsp;op den aard der passage gewezen en het bleek, dat de auteur, wiensnbsp;uitingen onder invloed staan van zijn gevoelens, gemakkelijk in éénnbsp;of andere herhaling vervalt ^). Behalve deze incidenteel-emotioneelenbsp;oorzaak zijn er nog andere aan te wijzen, namelijk de generale oorzaken. Inderdaad komt herhaling in deze talen relatief veel voor,nbsp;vergelijkenderwijs meer bijvoorbeeld dan in Westersche falen. In denbsp;eerste plaats hangt dit samen met de psyche van de volkeren zelf ennbsp;deze wordt in meer of mindere mate bepaald door hun cultureele ennbsp;sociale omstandigheden. Hoe hooger het beschavingspeil ligt, hoenbsp;belangrijker rol de intellectueele functies gaan spelen, hoe meer hetnbsp;gevoelsleven onderdrukt wordt, des te minder openbaart zich dit innbsp;spreek- en schrifttaal. Een bewijs hiervoor vinden we reeds bij hetnbsp;vergelijken van de litteratuur van de Maleiers, Javanen en Soenda-neezen onderling. In de litteratuur van de Javanen, die ontegen-

1) Vergelijk hetzelfde verschijnsel breeder p. 65.

“) „Von der verstandesmassigen unterscheidet sich die affektische Redeweise darin .... dass sie wiederholt sagt, was zur deutlichen Auffassung einmal zunbsp;sagen genügt”, Groeber Grdr. d. rom. Ph. P, pp. 275 vlgg.

-ocr page 128-

116

zeggelijk den hoogsten trap van ontwikkeling hebben en kunnen bogen op een rijk cultureel verleden, komt de herhalingsfiguur veel mindernbsp;voor dan in die van Maleiers en Soendaneezen.

In de tweede plaats hangt het meer of minder voorkomen van herhaling samen met den aard van den tekst, In magisch-religieuze teksten komt herhaling zeer veel voor, omdat de mensch in zijn verhoudingnbsp;tot hoogere machten bij zijn wenschen en verlangens in sterke matenbsp;onderhevig is aan den invloed van affecten. Dit bij het concipieerennbsp;van de magische formule. Heeft ze haar vaste gedaante eenmaal gekregen, dan kan men zich bewust worden van de macht van denbsp;herhalingsfiguur en bijvoorbeeld de er aan eigen intensiveerendenbsp;kracht uitbreiden en uitbuiten. Evenzoo in de lyriek, waar men, zijnbsp;het dikwijls op traditioneele wijze, door middel van de herhalingsfiguur het aesthetische doel dient, zoodat het schoonheidsideaal kannbsp;prevaleeren boven dichterlijken drang. Een tegenhanger is bijvoorbeeld de Babad Tanah Djawi, waar historische (volgens Javaanschenbsp;opvattingen) feiten schoolsch en schematisch geordend zijn. Er is nunbsp;eenmaal stof, die zich moeilijk leent voor een „gevoelvollequot; behandeling.nbsp;Meer herhalingsverschijnselen komen voor in die babads, waarin hetnbsp;lyrische element betrokken is, zooals bijvoorbeeld de modernenbsp;babads: Babad Patjitan en de Babad Madja lan Babad Nglorag ^).nbsp;In al deze teksten gaat het om een meer of minder. Het is een eigenaardigheid van teksten in deze drie talen, dat het gevoel ook daar innbsp;het geding is, waar wij slechts denken aan een meer zakelijk-intellec-tueele behandeling van de stof. Niet te verwonderen is daarom hetnbsp;relatief meer voorkomen van herhaling in deze talen.

Sinds het intensieve contact met het Westen heeft de litteratuur, vooral van de Maleiers, een sterke wijziging ondergaan. Speciaal voornbsp;één genre, die van kranten en periodieken is een zoogenaamde zakelijkenbsp;stijl gecreëerd, waarin het objectieve element zijn intrede heeft gedaannbsp;en het gevoel zooveel mogelijk is geabstraheerd. Deze stijl staat ondernbsp;sterken invloed van het Nederlandsch. Een willekeurig voorbeeld:nbsp;mal. Hooykaas Zak. Mal. proza p. 46 Oléh karena pergerakan koperasinbsp;pada ivaktoe ini kelihatan amat hëbat madjoenja dan masih banjak bangsanbsp;kita jang minta penerangan tentang hal ini, maka ta^ ada salahnja,nbsp;kalau disini dioeraikan dengan péndék tentang soal ini, teristiméwa poelanbsp;sebab kelihatan bahwa dengan djalan koperasi kita akan bisa mem-bangoenkan perékonomian kita jang soedah morat-marit. Niet alleen

*) R. Gandawirdjaja, Volkslectuur nquot; 1213. R, Gandawirdjaja, Volkslectuur nquot; 1210.

-ocr page 129-

117

woorden, niaar ook zinswendingen en zinsconstructies worden kant en klaar overgenomen. Nogmaals, dit geldt in het bijzonder voor hetnbsp;Maleisch, dat op weg is de lingua franca van den Archipel te worden.nbsp;Het spreekt vanzelf, dat wij in dergelijke teksten weinig herhalingsfiguren aantreffen, of het moest zijn in artikelen, waarin men dennbsp;Westersche betoogtrant heeft laten varen om in de traditioneele, klassieke beschrijvingsmethode te vervallen ^).

In de spreektaal treffen wij de herhalingsfiguur meer aan dan in de schrijftaal. Wanneer wij spreken, laten wij ons meer gaan; hetnbsp;persoonlijke treedt meer op den voorgrond. Zoodra wij onze bevindingen op schrift stellen, treedt er een verkoeling en ontnuchteringnbsp;in. Degene, die schrijft, staat sterk onder invloed van het verleden,nbsp;ontkomt veel minder aan den invloed van dikwijls zeer oude papierennbsp;voorbeelden. Speciaal zij, die leven in milieus, waar schrijven eennbsp;zeldzaamheid, een gewichtig werk, een kunst is, worden ongewoonnbsp;in hun uitdrukkingen, weten het rechte woord niet te vinden ennbsp;houden zich aan geijkte voorbeelden. Een ouderwetsche Maleier ofnbsp;Javaan wordt, zoodra hij de pen opneemt, onnatuurlijk. Ook denbsp;stof heeft invloed; oude verhalen, legenden krijgen hoorders, vertellers en auteurs in hun ban; oude, soms halfbegrepen uitdrukkingen,nbsp;ongewone zegswijzen, cliché's doen hier opgeld. Maar de volks-genooten waardeeren dat. Schier onuitroeibaar is bij den Javaan etc.nbsp;de voorstelling, dat alleen dergelijke litteratuur of boekentaal pas taalnbsp;is, die dien naam verdient en object van beoefening kan zijn. Hoenbsp;iemand de gesproken taal als zoodanig tot voorbeeld en object vannbsp;studie kan nemen begrijpt hij niet.

Afgezien van deze traditioneele, conservatieve en conventioneele trekken vertoont de schrijftaal niet steeds zoovele en groote punten vannbsp;verschil met de gesproken taal als bij ons. Hypotaxis is bijvoorbeeldnbsp;aan onze schrifttaal inhaerent. Dat dit niet het geval is bij Maleiersnbsp;enz. hangt, afgezien van den stand van hun cultureele ontwikkeling,nbsp;hiermee samen, dat hun litteratuur in de eerste plaats dient omnbsp;voorgedragen en niet om gelezen te worden en verder met den veelnbsp;geringeren invloed van „geleerdheid”: taalgeleerdheid, school, literairenbsp;traditie.

De genoemde characteristica zullen hoe langer hoe meer verdwijnen naarmate de woorden van de meest vooruitstrevenden onder denbsp;inheemschen ingang zullen vinden: Pengarang haroes melepaskan

') Vergelijk bv. Hooykaas, Mal. Zak. Proza, p. 39 Dikampoeng Orang Loeboe.

-ocr page 130-

118

dirinja daripada kebiasaan mengarang jang lama itoe. Ia haroes mengemoekakan perasaannja sendiri, pikirannja sendiri dan pemandan-gannja sendiri. Tjara ia menjoesoen karangan itoepoen hendaknja tjaranjanbsp;sendiri, baik tentang memilih, maoepoen tentang menjoesoen perkataannbsp;dan kalimat. Jang dikeloearkannja itoe ialah isi djiwanja dan pastilahnbsp;isi djiwanja ta^ sama dalam segala hal dengan isi djiwa orang lain ^).

*) Uit: Menoedjoe Kesoesastraan Baroe VIII, Hooykaas, Mal. Zak. Proza p. 104.

-ocr page 131-


‘k;


-ocr page 132-

-ocr page 133-

'5

STELLINGEN.

I.

Het elimineeren van de voegwoorden maka, sebermoela e. d. uit oorspronkelijke klassiek-Maleische teksten voornamelijk in leesboekjesnbsp;ten dienste van het onderwijs is in overeenstemming met het Westerschnbsp;rationalisatieproces — hier op linguistisch gebied —, maar verdientnbsp;uit taalhistorisch oogpunt geen aanbeveling.

II.

De Hikajat Pandawa Lima is geen bewerking van het oud-Javaansche Bharatayuddha.

III.

Kuhj. p. 56, 19 umirit ikang karang bhajra, katub de ning barat, sedung, halisus dient vertaald te worden met „de dondersteenen suisden,nbsp;door storm, orkaan en wervelwind meegevoerd”.

H. Kern, De legende van Kunjarakarna, Verspr. Geschr. dl. X.

IV.

In onderstaande passages toont Spitzer een onjuiste opvatting te hebben van het begrip „werkwoord”.

Spitzer, Stilstudien I, p. 104, 10; allerdings ist soviel richtig, dass ein al volver que volvió ein *al volver que hizo insofern voraussetzt,nbsp;als eben das al volver ein Akkusativobject zu volvió darstellt, dasnbsp;durch den effektiven Charakter, der in jedem Verb liegt („produzieren,nbsp;bewirken, vollführenquot;) ermöglicht ist. T. a. p., 20: Die effektive Kraftnbsp;jenes Verbs genügte um jenen Gleichklang Verb -f Verbalsubst.nbsp;hervorzubringen.

V.

Soendaasch getah en getik zijn zoowel etymologisch als semantisch nauw aan elkander verwant.

VI.

Van der Linden's karakteristiek van de Maleische literatuur is onvolledig en daardoor onjuist.

A. L. V. L. VAN DER Linden, De Europeaan in de Maleische literatuur. Dissertatie Utrecht 1937, pp. 19 vlgg.

-ocr page 134-

VIL

De vertaling van poetih-sepoetihnja in maka laoetan itoe poetih-sepoetihnja door „wit op z’n witst” verdient uit stilistisch oogpunt' de voorkeur boven die van „geheel en al wit”.

C. Spat, Maleische taal, overzicht van de grammatica, Breda 1931, § 81.

VIII.

Soendaasch sor is niet „een afkorting van sarong”.

H. J. OosTiNG, Soendasche Grammatica, Amsterdam 1884, p. 148, 15.

IX.

Veerhan’s definitie van paronomasia is niet de gangbare wetenschappelijke.

A. 'Veerman, De Stijl van Calvijn in de Institutie Christianae Religionis, Dissertatie V. U. 1943, p. 123.

X.

Oud-Javaansch tapsaring taman is te verklaren eensdeels uit „vergroeiing” van het partikel ta met het substantief apsari, anderdeels uit alliteratietendenzen.

Kidung Pamancangah, critisch uitgegeven door C. C. Berg, Santpoort 1929, Zang I, vers 18.

XI.

Oosting's grammatica van het Soendaasch neemt in vele opzichten een bijzondere plaats in temidden van vele andere grammatica's vannbsp;Indonesische talen.

XII.

Coolsma's Woordenboek is vanuit lexicografisch standpunt gezien niet geslaagd.

S. CooLSMA, Soendaneesch-Hollandsch Woordenboek’, Leiden.

-ocr page 135- -ocr page 136- -ocr page 137-

-ocr page 138-