it.
m
VAN DE
et kunfttafreel verbeeld ’c verzengt Guineès gewefl:, Daar ryft de Heilzon op ten dienfte der Barbaaren:
Het fchip bezeilt de kuft, van Texel nitgevaaren, Geleid door d’Engel Gods, daar yder ’t oog op veil.
O wakk’rc Hemeltolk! vertoont g’ons tot ons beft Het Euangeliwoord ? die Goddelyke blaaren,
Bied g’ons dat heilgoed aan ? ons, teed’reChriftenfchaaren,’ Dus roept het volk, als in verwondering ten left’.
Mén ziet hen by 't kafteel hun pligt met liift vcrrigten, De laading in de boot, daar uit in’t vaartuig ligten,
Dat om de linkerhoek legt met beflaage zeil.
Zo wil God Chams geflagt ook zyn genaa betoonen j Daar wy, als Japhets krooft, de tent van Scm bewoonen:nbsp;Zo wort het fterk D’ Elmien’ een fchoon kafteel van Heil.
BRANDYN RYSER, Med. Stud.
-ocr page 9-OVER
De Slaverny , als niet Jirydig tegen de Chrijielyke Vryheid,
WELK,
En de Voorzictinge van den Hoog-Eerwaarden en Wyd-iieroemden Heere
JOAN VAN DEN H O N ER T , T. H. Soon,
DoSlor dir Heylige Godgeleerdheid; Profejfor in dezelve PFetenfchap ^ en in de Kerkelyke GefchiedeniJJen, in de Hollandfcbe üniverfiteh; en Predikantnbsp;in de Gemeente des HEEREN te LEIDEN,
Aan eenc opcmlykc en gematigde beproeving onderwerpt
SCHRYVER EN VERDEDIGER.
De derde Druk. nbsp;nbsp;nbsp;^/
Zn-.
• ei Scul^^i
Te Leyden, Cby Te Amstejji^m,
A A N D E
DEVGDLIEFEND‘E EN GODFRUGflGE
JUFFROUW, MEJUFFROUW
WEDUWE WYLEN DEN WEL-EERWAARDEN
H E E R E
JOHAN PHILIP MANGER,
WAARDIGEN DIENAAR VAN GODS GEMEENTE IN ’s GRAVENHAGE,
WORD DEZE OVERZETTING , UYT AANMERKING VAN HAAR WEL-EDLES VRIENDELY-KE GENEGENHEID TOT DEN SCHRYVER, EN WEL INZONDERHEID, WEGENS HETnbsp;IN DE VOORREEDEN GEPLAATST TRÉUR-DIGT,
TÉN GERINGEN BLYKE VAN SCHULDIGE HOOGAGTING, OPGEDRAGEN DOOR
Den Vertaaler.
-ocr page 12-OP DE
VAN DEN EERWAARDEN HEER
K L I N K-D ï C H T.
h fchyn bedriegt: waaröm ? dit zwart doch zeedig weezen^ Bekleet de blanke ziel van ói Afrtcaanfehen Moor ynbsp;Een Ghriften ! Heilgezant! die tot Gods ecnw’ge gloor,nbsp;Zyn wonderen vertoont, uit duizend’ uirgeleczen.
Decz’ jonge Moorman is uit ’s oudens afch verreezen.
Als d’eed’le Fenixj ’k zie hem aan het Wefterkoor, Gelyk een fionkerftar j daar ligt hy Mooren voor,
Om Godt, den waaren Godt, als Chriftenen re vreezen.
Och! dat des Heeren Geeft: beftraal’ zyn heerlykwcrk^ Dat hy in Moorcn-lant zo bouwe aan Jezus Kerk,
Dat ’s Duivels konft’narye en Helfche magten^ beeven!
Zo blyve dan deez’ Prent d’onfterfPlykheit ge weit. Tot roem van Heer van Goch! uit toegeneegentheitnbsp;Heb ik, oCapitein! uw Beek in ’t ligt gegeeven.
et is au reets meer dan vier jaarea fïTlnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ik j de Haagfche
Wi
M Schooien tot het hooren der Aca-demifche leflen bevordert, eene Re-^ denvoering over de Roeping der Hei’-'f) denen , naar de kragten van eenen i jongeling, had opgeftek. Deze hebnbsp;ik dus in drie Rukken verdeelt, dat het eerjie leerde;nbsp;dat ’er beloften aangaande de Roeping van Japhetsennbsp;Chams Nakomelingen in het waarc Woord van Godnbsp;gevonden wierden. Het tvueede deel bewees: dat, hoewel deze Roeping der Heidenen gezegt word bereidsnbsp;in het Nieuw Teftament gefchied te zyn, men eg-ter begrypen moet , dat dezelve alleen ten deele isnbsp;ten uytvoere gebragt, en voor het overig in haarenbsp;volheid verwagt word. Het derde gedeelte toonde aan ;nbsp;op welke wyzen deze zaak, indien zy nog verwagtnbsp;wierd , zonde komen. Onder deze derde rang hebnbsp;ik eerft , als ten algeraeenen grondflage der gehee-
le
-ocr page 14-Ie zaake, gelegt, dat God met onopljoudelyke fmee-kingen zo lang gebeeden wcrde , tot hy zelf zyn Woord, gepaart met de overvloedige gaven van dennbsp;Heiligen Geeft, laate verkondigen onder die Heidenen , die 5 tot nog toe , zelfs het gerugt daar vannbsp;niet gehoort hebben. Vervolgens heb ik de middelennbsp;zelve, door welke wel in agt te neemen , dit Godenbsp;zeer aangenaam werk kan ondernomen en voorrgezetnbsp;worden , in ’r gemeen verdeelt in vier foorten: waarnbsp;van de eerftc de nootzakclykheid der kennifte van dic-taalen inprent, in welke wy handelen kunnen met denbsp;Heidenen, die tot den Chriften Godsdienft te bewegen zyn. De tweede vereifcht, dat, als men tot dienbsp;Volken gekoomen is, cene bequaame plaats tot hetnbsp;houden der vergaderingc geftelt worde gt; of, indiennbsp;’er al eëne moge zyn, dat dezelve naarftig tot dit gebruik worde aangewend. Voorts wees de derde aan ,nbsp;dat men op alle wyzen eenen gemeenzamen ommegang met deze Menfchen moeit zoeken, op dat zynbsp;zo kennende de verwondcrivke aangenaamheid dernbsp;Chriftelyke Broederfchap, tot dezelve verlokt werden. Eyndelyk, dewyl dit alles niet zonder Leeraarsnbsp;kan worden uytgevoerd, vereyft de vierde foort ern-ftfglyk , dat in dc Hooge Schooien werden bequaamnbsp;gemaakt, en van daar naar de Heydenen gezondennbsp;Menfchen, die begaafc met eene byzonderc geleerdheidnbsp;en Godsvrugt, en afkeerig inzonderheid van de gierigheid en heerszugt, de elcndelingen niet affchrik-ken door de ftrengheid van het gebied, maar bewegen door zagtmoedigheid. Maar nu, wanneer ik,nbsp;door de aanbiddelyke gunftc en hulpe des Allerhoog-
-ocr page 15-hoogften, in her kort den loop myner letter-oefFe-ningen op de Hooge bchool zal eindigen , zal ik tragten in deeze Voorreden , uyc alles, ’c welk iknbsp;toen gezegt hebbe, af te leiden,
I. nbsp;nbsp;nbsp;In ’r gemeen , dat die pligt op alle waare Chrifte-nen ligt , de middelen , welke deze Roeping dernbsp;Heidenen onder Gods byftand kunnen vervroegen ,nbsp;naarftig, het zy door zig zelven, of door andere,nbsp;te gebruiken.
II. nbsp;nbsp;nbsp;Dog dat dit in het byzonder aan zulken is aanbevolen, die eenige nadere betrekking tot het een ofnbsp;ander Heidens Volk hebben, uyc wiens midden zynbsp;zelve tot het Chriffendom bekeert zyn. ’T welk mennbsp;dan zier gebeuren, als zy zig zelven aanbieden, omnbsp;naar de Heidenen gezonden te worden.
Niemand zal zulks van de Waare Chriftencn, zo in het algemeen befchout, ligtelyk ontkennen. Deze immers zyn tot het met alle magt en liefde uytvoerennbsp;van dit Gode zeer aangenaam en ten zynen dienftege-fchikt werk , te gelyk verbonden , en verpligc (m-dien zy den aart der Huyshouding des Nieüwen Ver-bonds; indien zy den brandenden yver der Apoftelennbsp;en Apollolifehe Mannen toD deze zaak j indien zynbsp;eyndelyk de tyden, welken wy beleeven, behoorlyknbsp;inzien en onderzoeken) zo dat zy van zelfs bekennen, dat deze laft hun is opgelegt. Want onder denbsp;kentekenen , door welke de Huishouding der Nieuwen Verborids van die des Ouden word onderfchei-den, is geenzins de minfte, dat de Godsdienft nietnbsp;langer aan eene plaats , of volk, moert quot;zyn vaftge-maakt. Dit dog ontmoet men in deRollcder Voorzeg-
gingen telkens voorfpelt. (’) Hofeas zegt: Ende ik zai z?ggen tot Lo-ammi, gy zyt myn volk. En bynbsp;Joel leeft men: Ende daar na zal het gefchieden, dat iknbsp;mynen Geejl zal uytgieten op alle vlees. Beide deze voor-zeggingen heeft Petrus, vervult zynde met dennbsp;Heiligen Geeft, op onze zaak met de allerdiiydelyk-fte woorden toegepaft. En voor allen moeft Zachariasnbsp;niet worden overgeflagen, zeggende: te dien dagenbsp;zal de HEERE een zyn, ende zyn naam een. Van ditnbsp;alles dog is dit de oorzaak, en deze de reden , datnbsp;de Meflias, in dien tyd in de Wereld te zenden , eennbsp;zeer wyd, en tot aan het eynde der aarde uytgeftrektnbsp;Ryk, van zynen Vader, als hy zyne ziele tot eennbsp;fchuldoffer gcftelc zoude hebben, ontfangeii zou:nbsp;gelyk de Koninglyke Digter, op eenen hogen ftylnbsp;voortdravende, de Heerlykheid van dit Koningryk,nbsp;en van defzelfe Burgers en Paaien, met levendigenbsp;verwen, affchildert: als hy met eene welfprekendcnbsp;tong van den Meflias opzingt, (') Ende hy falheerfchennbsp;van de zee tot aan de zee ^ ende van de rivieren tot aannbsp;de einden der aarde, enz. Hierom , wanneer hy op dennbsp;voorgezegden tyd in de Wereld gekomen was, heeftnbsp;hy wel den zetel van zyn geeftelyk Ryk geftelt opnbsp;Zion , den Berg van Gods Heyligheid, daar zo vee-le, als ’eronder de Jooden de vertrooftinge Ifraelsnbsp;afwagteden , zyn aangenoomen: maar evenwel zo,dat
(a) HoofdfL 2; 22. (b) Hoofdft. 2; 2S. nbsp;nbsp;nbsp;(c) 1 Petr. 2.- 10. en
Hand. 2: 39. (dj Hoofdft, 14: 9. nbsp;nbsp;nbsp;(e) PI. 72 geheel, en in
zonderheid vers 8.
-ocr page 17-ir
hy zynen Toehoorderen geftadig inprentende, dat het evenveel was y van wat 'Volk, ofin wat land, God ondernbsp;de Nieuwe Huyshoitdmg gedient word, als het maar innbsp;Geeji en fVaarheidgefchied, zyne Leerlingen, niet alleen door het geheel ifraelitifch Land om te Prediken, heeft uyrgezonden, maar ook gewilt, dat zy,nbsp;zonder eenig onderfcheid te maken, alle Volken zouden bezoeken. Die, het Woord van hunnen Heernbsp;en Koning gehoorzamende, alle levensgevaaren metnbsp;heldenmoet veragt , en hunne goederen met grootenbsp;vreugd verlaten hebben , om zo een ieder tot hecnbsp;Geloof te bewegen: tot dat de Volheid der Heidenen in het Geeftelyk Koningryk van Chriftus zoudenbsp;ingaan, en gants Ifrael zalig worden. En hoe grootnbsp;een yver ’er onder de Apoftelen geweeft is , waarnbsp;door de een den anderen, in het volbrengen van dezen pligt, tragte voorby te ftreven, kan overvloedignbsp;gezien worden in Barnabas en Paukis, welker geheu-genifle in de Heilige Bladeren in verhevenen en tenbsp;gelyk eeuwigen lof overvloedig is : als zy gezegtnbsp;worden (g) hunne zielen te hebben overgegeven voor dennbsp;naam van onzen Heere Jezus Chrtjlus. De voet (lappennbsp;der Apoftelen hebben , fchoon zy ook der gramfehap-pe van de vyanden der waarheid , en verlcheidene py-nigingen wierden ren doele geftelt, de Apoftolifchenbsp;mannen met kift nagevolgt, hoedanige zyn Timo-theus, Titus, Clemens de Romein, Polycarpus van
Smir-
(a) Hand, 15: 26.
-ocr page 18-'Ï2i
Smirne , Qiiadrarus , Tgnatius , en anderen, welker Gefcbiedenis Willem Gave, benevens andere Geleerde Mannen, befchreven heeft.
Wat Chriftcn nu , in wiens binnenfte ziels-gedag-fen de betekenis van dezen naam, zo als het behoort , diepe wortelen gefchoten heeft, zoude niet wenfehen, deze Gode zeer aangenaame Grondlegge-ren van Chriftus Kerk na te volgen: byzonder, innbsp;in onzen tyd en eeuw, in welke de Kerk niet meer,nbsp;als eertyds, van rontfom benaauwt word, maar waarnbsp;in eene groote en kragtige deur geopent is, doornbsp;welke de geheymeniden van het Euangelium zelfsnbsp;den Overzeefchen bekent worden, tot welken, totnbsp;op dezen dag met de dikfte duifternis der onweten-heid bedekt zynde , het gerugt van Chriftus nognbsp;niet gekomen is. Zeker , die, door Gods verwon-derlyke voorzienigheid en goedheid , uyt het Heidendom tot het Chriften geloof overgebragt , dernbsp;voortzettinge van het Euangelium kunnen nuttignbsp;zyn , moeten zig op die zorg en overdenking toeleggen. Want, behalven dat ook de natuur van zelfsnbsp;allen te binnen brengt , dat zy den genen, die aannbsp;hun door eene naauwere verbintenis verknogt zyn,nbsp;tragten ren nutte te zyn, is het uyt de zending dernbsp;Apoftelen klaarblykelyk, dat zy , alvorens tot de Hei-denfehe Volken, om het Euangelinm te verkondigen,nbsp;over te gaan , het heil van hun volk, de Jooden,nbsp;moeften bezorgen, volgens het (“} bevel des Heylandsnbsp;zelve. Hierom dagt ik altoos, dat ’er eene zeer groote
(a) Match, lo:
-ocr page 19-te nootzaake op my gclegt was, om te ceniger tyd mynen Lands-genooren van nut fe zyn. Eene zeernbsp;groote noodzake , zeg ik. En met regt! Want God,nbsp;die te pryfen is in alle eeuwigheid, heeft my, naarnbsp;(k ondoorgrondelyke rykdommen zyner wysheid ennbsp;gedagten, niet aileen uyt Africa in dit gelukkig Nederland gebragc , maar my ook, den Beteren Gods-dienfte toegevvyd zynde, in de eerfte beginzelen dernbsp;wetenfchappen doen onderwyzen. Geen Chriften zalnbsp;my qualyk neemen , dat ik , te dezer plaatze, denbsp;voorzienige zorge Gods , aangaande my en mynenbsp;Letter-oeffeningen, de voornaamtte hoofdzaaken aanroerende , in ’t kort befchryve. Een kind van fevennbsp;of agt jaaren , het zy in den oorlog, of door eenignbsp;ander toeval, van myne Ouders berooft zynde, wierdnbsp;ik verkogt aan den Wakkeren Scheeps-bevelhebbernbsp;Arnold Steenhart, wanneer hy, om den Slavenhandel, aan eene zekere plaats van Africa, de Riviernbsp;van S. Andreas genoemt, geland was: gelyk dieAan-zienlyke Man, wanneer ik laatft te Middelburg was,nbsp;my zelf verhaalt heeft.
Deze, van die plaats naar het Kafteel D’Elmina,en van daar naar Chama, gekeert zynde , heeft my vereertnbsp;aan zynen Vriend, tegenwoordig mynen ten hoogdennbsp;te eeren, en met eene kinderlyke liefde te beantwoorden Weldoender en Befchermheer, Jacob van Goch:nbsp;die toen ter tyd zeer Gelukkig en Ervaren Koopman van de Zeer Edele Bewindhebberen der Afri-caanfche Compagnie was. Deze heeft my niet alleen Capiteim laren noemen, maar heeft my ook altoos , volgens zynen goeden inborft, waar door hy
1
byna door geheel Guinee vermaard was, als een Vader zo bemind, dat hy eyndelyk, naar zyn Vaderland zullende kecren, fteloofc heeft, my met zig tc zullen neemen, en zyn beft te zullen doen, dat ik,nbsp;in den Chriftelyken Godsdienft behoorlyk onderwee-zen , eenige fatfoenlyke kunft, waar van ik zoudenbsp;kunnen leven, leeren zoude. Gelyk wy ook, doornbsp;Gods wonder!yk beftuur , van den cvengenoemdennbsp;Scheeps-bevelhebber , na enige jaaren, wanneer hynbsp;uyt Zeeland in Guinee was wedergekoomen , over-gevoert, en te Middelburg in Zeeland aangeland zyn.nbsp;Waar van ik op een andere plaats gewag gemaaktnbsp;hebbe met deze regels:
‘Dit land ontjing my eer ft iiyt Afrka gekomen:
Uiev fdgen wy ’verheugd het eynde ’van de reis.
Ons i afgemat door lang te ztikkden op de ftromen^ IVas Middelburg de deur tot Neerlands paradys.
Vervolgens uyt deze Stad vertrekkende , zyn wy naar de geboorteplaats van mynen zeer Geeerdennbsp;Weldoender, ’s Gravenhaage, gereift.
Vit ^ zeg //è, is de plaats ^ daar onze ted’re jaaren Aan eene wetenfchap het eerjt zyn toegewyd:
Vaar Hollands Vaderen gewoon zyn te ver gaar en ^
Op dat hun onderdaan geruji zyn leven Jlyf,
Hier kan men ieder dag zyn zorgen eens verbannen ^ En dwaalen m het bos, door het vermaaklyk groen:
Om met een’ nieuwe lujl zyn zinnen in te/pannen ^ En op den volenden te vlugger werk te doen.
If
In deze aangenaamfte plaats der Nederlanden, heb ik niet alleen de eerfte beginfelen van de Neder-diiitfche Taal geleert, maar ook luy der Schilder-konfte , tot welke ik zeer genegen was, bevlytigt.nbsp;Edog ondertuflchen, by verloop van tyd, is my hetnbsp;bywoonen van het Onderwys, ren zynen huize, toe-geftaan, door den zeer Beleefden Heere, Joan Philip Manger : op wiens affterven , wanneer Hy, innbsp;het voorlede jaar , der Haagfche Kerke, door hetnbsp;droevig noodlot, ontrukt was, ik (als die my altydnbsp;zo over de doorgeleerdheid, als byzondere Godvrugtnbsp;van zoo groot eenen Man verwondert hadde} hetnbsp;navolgende Lykdigt heb opgeftelt:
De dood, ’verheugd, dat elk voor haar moet zwigten,
Spreït door dit' gantfche rond haar onvermjd'bre fchig-ten.
Zy dringt van vrees bevrydy in 's Konings Cabinet:
Zelfs, die den fcepter draegt, is zy een ftaale wet. Zy laat geen Krygsheld toe, met edele laurieren,
Ten overwiningsmerk, zig duurzaam op te fier en.
Geen ryke word voor haar door magug goed be-Jchut,
Maar zy berooft zyn huys, gelyk des armen hut. Gelyk de zikkel maait de guide korenaar en,
JVier rypte d’ akkers verft m zegenryke jaaren,
Zo, zonder onderfcheid van ouderdom of kragt,
Maait hare zeijjen af, eer ’/ iemand had verwagt. Met aak'lig zwart bedekt, durft zig het fpook begeeven,nbsp;Om met een zwaar en fiag de poften te doen beven
Fan
-ocr page 22-Van Leer aar Mangers huis, wiens Jierfgeval
De Haag, het Vorflenhof ^ altoos betreuren zal. Het agemeen geziigt der Hagenaers , gefprootennbsp;Uyt kennis van Mans deugd, geliefd i?y kleen' ennbsp;grooten,
Beantwoord met gefchrey, gedompelt in den rouw j Zyw’, zulk een’ egtgenoot ten vollen waarde ^ Vrouw.nbsp;Niet anders, als wel eer Naomi plagt te meldennbsp;Haar bittre zielenjmert^ m Moabs vette velden,
Toen haar de kroon van ’t hooft wierd fchielyk afgerukt ,
PVyl voor het zwaard des doods haar Elimelech bukt. Zy volgt haar liefdepand met onverbreekb’re koordennbsp;Van trouw verknogt, met deez’ of diergeljke woorden:nbsp;Gelyk een donkere wlok de guide zon bedekt,
Als zy den ftervelmg ’tgewenfte ligt. onttrekt.
Zo vlugt gy uyt myn oog, langs hooge ft errewegen, Als op Elias fpoor, ten hemel opgeftegen :
Daar ik in traanen fmelt, myn zwaar verlies be-
wt.
Myn onverwelkb’re roem! alleen myn herten lift gt; ’Kbeny wel met’t geluk, waardoor een Jchielykftervennbsp;Der hemelmgen vreugd U Jpoedig deed beërven:
Maar ’k denk altoos om U, ’t zy in den dageraad, ’T zy als des werelds oog m ’tweften ondergaat.nbsp;Wat heugelyke dag zal ons op nieuw verbinden?
Waar ik myn oogen fla, daar is geen trooft te vinden.
Ons huwHyks bed mijl U, van myne zyd’ gefcheurt, Jerwyl de predikftoel, van ü beklommen, treurt.
tf
Maar boven al fchynt my het teder hert ie breken, ylls tk f in overvloed, als nytgefiorte beken,
De brakke tranenvloed , de bttire fmert befchouw Der fprwten van ons bed, der panden onzer trouw.nbsp;Gelyk met droef geluyd de nu verlaate fchaapennbsp;Den herder, nooit gewoon op zyne wagt te faapen.nbsp;Maar hun akoos getrouw, beklagen, door de kragtnbsp;Deswreeden wolfs verfcheurt, en deerlyk omgehragt,nbsp;Zo vult ons gantfche huts met naar gêfchrei en zug~nbsp;ten
Uw nagebleeve kroofi, wyl uwe ziel gaat vlugten Van ons i tot beter Jiaat geroepen van den Heer,
En haare Itgchaamsfchors ligt levenloos ter neer.
Een dtg'tren rey vervangt de jammerlyke klagten Der droeve IVeêitw, gereed met keur van hun gedag-ten
Te tconeUi hoe z' om f zeerJE in zo een' ryke Jlof, Bejehreyen Mangers dood , bazuinen Mangersnbsp;lof.
Der Leeraars kroon en roem heeft ons, helaas! begeven: Gods vriend, der vrootmn vreugd, verlaat ditaardfchenbsp;leven:
Zyn mond, zercert met vuur van Gods gewyd altaar, Leert, ag hoe groot verlies! niet meer de Chrifiennbsp;fchaar.
Zyn Seraphynentong , die V regt van Zions Koning Voorfelde, onder 't zoet van welbefpraaktheits honing,nbsp;Waar in hy Neflors roem by d' ouden overtrof,
V’’rflyfde , toen de dood hem met haar' pylen trof Ely 1 onder het geleyd' van Jefus kruysbameren ,
Was over Satans 'Ryk gewoon te zegenvtcren,
i8
Hem rukkende ujt 7 geweld de ver verdwaalde ziel.
Die, door den fchyn verlokt, in zyne netten viel. Hoe hoordé tk hem, gelyk udpolios was, ervaren,
Op nbsp;nbsp;nbsp;allernet(l gefchikt des Heer en woord ver klaar en,
kVyl hy den waar en weg, met zmv’re deugd bezielt, My aanwees, dienst geloof, gevejl op Chrijlus, hield.nbsp;Hy bragt voor Godes throon m vuurige gebeedennbsp;Myn wens, en wierd verhoort naar zyrd barmhertig’'nbsp;heden.
Maar ag i de wreede dood ontrooft ons zyn gezigt, Dat Boanerges oog, tot Zondaars fchrik gerigt.nbsp;Dat nimmer Jluim'rend' oog, waar meê Hy plagt tenbsp;waaken
Op Zions muur gefield, zo dat geen qtiaad génaaken , Geen onheil treffen kon, de Hem betrouwde fchaar,nbsp;Geloken door de dood, verlaat ons lykgebaar.
Gelyk een (Irenge kou, gemengt met Noordfche vlagen. Het loof verwelken doet in giiure winter dagen.,nbsp;Bezwalkt een. doodjche verw. het deftig aangezïgt,nbsp;Hermanend' ons gemoed tot onfen laatjlen pligt.nbsp;Eerwaarde By belt dk, hoewel wy U begraven,
Noit. word uyt ons gewiji 't geheugen.Uwer gaven, kVanneer de leeme hut ,U iigehaam, nederviel,
Rees naar het Hem'el-hof, 't onfterflyk deel, , de Zei, Daar Gy y diejn den.firyd hebt d' overhand behoudennbsp;De groene palmtak torfi, die nimmer zal verouden,
Het levens-wat er. drinkt, voortvloeyende uyt Gods troon ,
'En witte, kleed'ren draagt, door 't bloed van zynen Zoon,
Zo
-ocr page 25-?9
Zo leerde ons de laatjl van U gefproken reden ^
In der Toehoord''ren hert, als in een rots ^ gefneden ^ Dat nimmermeer Uw rujt gebroken of beletnbsp;Zal worden-, wyl de dood ligt onder U verplet.
Uit de Carechetifche OefFening van dezen Grootcn en nu Zaligen Godgeleerden moer, door des Hceren voor-zienigheyd aangaande de wyfe myner ftudien , myncnbsp;vordering, indien niet geheel, Ztkerlyk voor het groot-fte gedeelte afgeleid worden. Want daar waaren ondernbsp;de Leerlingen re gelyk met my twee Zoonen van dennbsp;Wel-Edelen Hecre Willem Henrik van Schuylenburchnbsp;welke men toen zeide , aan den cenen of anderen dernbsp;Zoonen van den Onvergelykelyken Godgeleerdennbsp;Henrik Velfe te kennen gegeeven te hebben, dat iknbsp;voorneemens wds , my tn de Godgeleerdheid te oejfenen,nbsp;om daarna mynen L andslieden, door Gods gimft , vannbsp;den Afgodendtenfi af te trekken^ en tot den znyverder Gods-dienjl den weg aan te wyzen. Of ik iemand dezen mynen toeleg ontdekt hebbe, beken ik openhertig nietnbsp;te weeten. Dit is zeeker, dat deze Godgeleerde, volgens zyne begeerte, waar mede hy rot het voortzetten van de waarheid des Euangeliums altyd gedrevennbsp;word, my by zig ontboden hebbende ge vraagt heeft,nbsp;of dat gerngt waar was? Waar op ik aritwoorde , datnbsp;ik geenzms van dat voordel afkeertg was. Hier op be*nbsp;zogt hy mynen Hooggeëerden Weldoender, om hemnbsp;te vragen, of Hy my in de Openbaare Schooien Wilde zenden. Die my, van doe af op zyne koften, nietnbsp;alleen der Wetenfchappen heeft toegewyd , maar ooknbsp;het geene tot het wel benaarftigen dier oeÖeningcn ver-
20
eift wierd, my rykelyk verftrekt heeft.
In dezen ryd was Re£tor der Haagfche Schooien de Heer Ifaac Valkenaar , een man meer dan doornbsp;School-geleerdheid vermaart; wiens gedagcenis zonbsp;dikwyls ik in een dankbaar gemoed opwekke, komtnbsp;rny zyne ongemeene genegenheid ’c mywaards , ennbsp;zyn iever om my in het byzonder te onderwyzen ,nbsp;nog voor oogen,
OnderrulTchen ben ik , door hulp van den meermaals genoemden Godgeleerden Henrik Velfe, bekent geworden aan de Wel-edele en in gaven des geraoedsnbsp;onvergelykelyke Jonkvrouw F. C. Rofcam , welke (ge~nbsp;lyk zy zig zelve aan eene ongeveinlde Godvrugc ennbsp;Üeffening der Taaien heeft overgegecven, ook haarnbsp;huys aan de leergierige jeugd voor niet openfteit) mynbsp;in het leeren der Larynfche Taal zeer veel nut heeftnbsp;toegcbragt, en vervolgens in de eerde beginielen dernbsp;Gn'ekfche , Hebreewfche en Chaldeewfche fprakennbsp;heeft onderwezen. En dit niet alleen , maar ook vervolgens is van Haar geen kleine dienft aan myne ftudiennbsp;op de Hooge School bewezen; als die my heeft be-kent gemaakt aan den Edelen Agibaaren Heere M'. Pieter Cunaeus: aan wien ik derhalven, als ook aan mynennbsp;overigen Befchermheeren, dit myn Onderzoekfchrift,nbsp;hoedanrg het zelve ook zy, hebbe opgedragen. Waaneer ik nu uyt het eerlij tot her vierde fchool was opgeklommen 3 heb ik door dienfl: van den Heere J.nbsp;.Philip Manger, den Heyligen Doop omfangen, predikende toen den Wel-Eerwaarden Heere Lodewyknbsp;Timon Prelat (van wiens mond met regt alle foortnbsp;van Toehoorders wenfehen geieerc te worden, zo om
des
-ocr page 27-des Mansbyfondere welfprekendheid, als om zynen yver tot de Betragtende Godgeleerdheid} zodatikgencemcnbsp;ben naar mynen zeer geëerden VJQ\dotnlt;\QK Jacob;nbsp;naar zyne Sufter , die als myne tweede Moeder is,nbsp;Elifa-y EsCi Joannes^ naar beider Nigr, de Huyfvrouwnbsp;van den Heer Piecer Nesker, Notaris en Eerlte Klerknbsp;van de Secretary. In fes en een half jaar dan geluk-kiglyk de fchoolen zynde doorgegaan , enopentlykdenbsp;bovengemelde Redenvoering gedaan hebbende , onder den met geen geringe kennis der beide taaien begaafden Heere Re£tor Rutger Oiuvens, wierd ik toenbsp;deze wydvermaardc Hollandfche Academie gezonden.nbsp;Maar dewyl ’er geen kleine korten vereift wierden ,nbsp;om myne Letteroerteningea op de Hooge School be-hoorlyk en gevoeglyk te volvoeren, hebben de Edelenbsp;Agfbaare Heeren Bezorgers der Haagfche Schooien,nbsp;als mede de Edele Mogende Heeren Raaden in hecnbsp;Hof van Elolland , my goedgunitiglyk met hunne weldoende Befcherming verwaardigt: zo dat ik, na denbsp;oeffening der taaien, my eyndelyk geheel aan de Godgeleerdheid hebbe overgegeeven.
Welke dingen alfo zynde, berft ik, met regt verwondert , uyt in deze woorden van den Goddelyken Pfalrairt; JVonderlyk zyn n^we 'werken! hoe kojielyk zjrtnbsp;my ^ O God! rrwe gedag!en! hoe magtig veele zyn harenbsp;J ommen!
M aar terwyl , wegens de hier voor gegeevene redenen, de Leer des Euangeliums in onze tyden moet voortgezet worden, overal daar der Ghrirtenen heer-fchappy en raagt zig uytftrekt, ben ik egter veelmaa-len gewaar geworden, dat verfcheide onder de Chri-
22
ftenen vreezen, dat door de Vryheid des Euangeliums de flavenhandel uyt de volkplantingen door de Chri-ftenen opgeregt, tot groote ichade van derzelver Be-windhebberen , geheel zoude worden weggenomen.nbsp;Daar zyn ’er namelyk geweeit, ja! daar zyn ook nunbsp;in de Chrillen-wereld, en byzonder in de Nederlanden , menfchen, die ik weet niet door wat geeft ge-dreeven , geftelt hebben , dat de Euangelifche Vryheid met het Lyfeygenfchap geenfints konde beftaan.nbsp;De tegenwoordige ftaat myner zaaken eyft van mynbsp;te bewyfen , dat deze gedagte, of uyt onkunde vannbsp;den aart der Euangely-leer, of uyt eene bygelovige bekommering , of uyt de gewoonte der oude Chriftenen ge-fprooten , of eyndelyk uyt aanmerking van de inftel-lingen en zeden dezer Landen, voortgekomen is.
Ceefy groote Hemelvoogd! myn onderzoek uw' zeegen^ Dat Uw’ genaad' en Geeft my gunjügiyk bejeegen' ^nbsp;Wyl U de valfche grond van bygeloof mishaagt ^
En Uwe heiligheyd geen leugenaars verdraagt.
STAAT-
ÉL
-ocr page 29-gt;.'a. nbsp;nbsp;nbsp;VM. 'He lA
|tj; •.?»» a^'. nbsp;nbsp;nbsp;*¦» -fc
IBeroepen Pjredikantaanliet Kafteel vSt. Creoirge opÜXlmina. AanfchouA^er zie clee zi’MOOR! ^ynvel is z^v'art: maar witnbsp;z^gn 2;iel, JESUS zelf ak Priefter voor kem oicl .nbsp;lïij gaat öeloof, en Hoop.enUiefde aan Mo oren leer en.
jBJaAJ\rjyirje'jexiS-jai
Opdat zy,witgetnaakt, met kemketIvAM steeds eexen.
tc LEYigt;xv by THirizpu3 tioyK .I
Ir,
-ocr page 30-% i
-
...
;4^:..
”=®r'
.y»
¦fc
’“.'It:.
f-XT
WS'Jpit'--' ¦ W-: -» --j.
1
.-ï^'
s^; s'-i'
;.- . ..-P ¦gt; W.
..i ,.:.’«.rj^
--
''A‘4-V
- nbsp;nbsp;nbsp;' •¦^•»^ vjs#^ -nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;- • - lt;
»lt;*.a
gt;V.'S
quot;t
-r
sMk
¦ y j '^^J[^l lt;| /, quot;gt; lt;', ÓL ?lgt;l/',.0 I. ..L?' l.j-.ll r,~}lli t '-gt; aT,
.'¦ nbsp;nbsp;nbsp;.1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦..quot;.O/nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^i.‘.l!.vi-ri' ^in
-.-. ,. nbsp;nbsp;nbsp;II 'gt;-! •¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' i 'J'i,',-')«¦''’
'; ' ^ ^ nbsp;nbsp;nbsp;M 'gt;-xv\.' ¦ •nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;K/.
‘tj. i.rj'^i- 'I *'
l¦(,..lt;)^^ ; ;,;:.ii üv!;/.’'jt,quot;- n'..'i«.-¦'* ' ^•¦¦¦'
v'i-ii ' . nbsp;nbsp;nbsp;:f;iigt;r-!i}
ï'
.' t r ''VI
-ocr page 31-2$
:fS::s::::ss::sssS*, vvvvvvvvvvvvvvvvvv
li^y» ,/JC./Ó- Vi^'\A'(.\/-.'l.''y*lt;rv/3!rv/'*i\/’u /.SV'' , CVIC\P'-'\A‘lt;A/';'^pA/3(J
ti^ 'jy'r.Aji/'oj'oc/'ji/'oc/'-JvA'r/ ,o^ 5j'v-c;y'-lt;yV3-'quot;-(rA-cA?i'''3i!A*(; Vc^-^_^,^
Waar in onderzogt word ,
HET EERSTE HOOFDSTUK.
§. I.
^ewyl men onder de Geleerden xyne toe-f llemniing geeft aan het gezegde van het Hoof: der Romcinlche Rêdenaars, in hetnbsp;boek over de Pligten, in het Hooft-1^^ Ifuk ; alle verhandeling, quot;welks aangaandenbsp;eenige zaak wel ward ondernomen ^ mort vannbsp;cene bepaling beginnen , op dat men verjla,.nbsp;wat het zy , voaar over men Jpreke: zullennbsp;-wy ook op gelyke wys de Slaverny, waar over wy Iprekennbsp;moeten, omichryven, Door dezelve verltaan wy niet eenige
vry-
-ocr page 32-vrywilligc overeenkomft, waar door twee of meer perfbonen 2ig onderling verbinden, dat de een, om voedzel en ’t geennbsp;verder tot zyn onderhoud nodig is, zal dienen, en de ander,nbsp;het geeyfte hebbende toegeflaan , hem zyn werk oplcgge.nbsp;Want 'die op deze wys dienitbaar is, moet, zo wy naauw-Iceurig Ipreken, geenzints een Slaaf genoerat worden, maarnbsp;liever een knegt of dienaar, welken de Grieken uuSwiov noemen. Maar wy zien hier op dien Haat, in welken (gelyk denbsp;Slaverny van de Regts- geleerden befchreven word) iemand,nbsp;tegen zynen dank, eenes anders gebied onderworpen word.nbsp;Want dezen moet eygentlyk de naam van Slaaf of Lyfeygennbsp;gegeven worden. Men ziet de zaak , myns oordeels , volmaakt ondcrfchciden in de overgeblevene Spreuken van L.nbsp;Ann. Scneca en P. Syrus in het 845. vers des druks van J.nbsp;Gruterus.
Schoon beide dienflhaar zyn, hun naam is dog verfchilUg;
Een Slaaf is tegen zin, een Dienaar is V gewillig .
§, 2' De Haat van het verfchil is dei hal ven eygentlyk deze: ö/
het den Chrijienen geoorlofd zy, behoudens de Euangelifche Fry-heid, andere menfehen, als hun eigen goed, te bezitten: zo dat, hoewel die menfehen bebeorlyk van de Leer (lukken des Chriflelykennbsp;Godsdienlis belydenis doen, zy egter, zo veel het ligchaam aangaat,nbsp;der Slavernye onderworpen zyn en blyven? Om dit te bewyzen,nbsp;zullen wy de geheele Hoffe, die te verhandelen Haat, tot tweenbsp;hoofddeelen brengen, waar van het eerHe in ’c gemeen dennbsp;oorfpronk der Slaverny zal onderzoeken, en derzelver by nanbsp;by alle Volken aangenomen gebruik aantoonen , terwyl hetnbsp;volgende bewyzen zal, dat de Slaverny tegen het Chriflen-dom niet Hrydig zy.
ONDERZOEK.SCHRIFT. aj?
TWEEDE HOOFDSTUK.
Spoort den alouden oorfpronk der Slaveruy na, en toont der zelver byna van alle Volken aangenomennbsp;gebruyk aan.
Dat een iegelyk ftervcling, naar bet rcgt der Natuur, zig zei ven eygen is, dat is, dat de gemeene ftaat dernbsp;ecrltc menfchen hun alle eene evenmatige V^ryhcid gcfchon-kcn heeft, word met regtvan de Geleerden buyten allen twyf-felgeftelt. Deredenis,datwyalleinoorfpronkgelykzyn. Wantnbsp;gelyke dingen hebben gelyke ^ en dezelve dingen hebben dezelve betrekking : en daar dezelve betrekking is, is het zelve regt. Hier uyt blykt,nbsp;dat de netelige twiftreden van Ariftoteles, door welke hy innbsp;bet l. Bock over den Folkftaat, in het f. hoofdfl. ftaande hield ,nbsp;dat in den ftaat der natuur zelve een onderfcheid tuflehen denbsp;menfchen moeft erkent worden, fo dat de een vry, en de andernbsp;Haaf geboren wierd, of voor geen ernft, of voor een allerklaarft:nbsp;teken der hoogmoed van de Wylgceren, die dc Wandelendenbsp;genoemt worden, in dit ftuk moet gehouden worden.
, §. II. Deze gedagten van Ariftoteles hebben zelfs de overige Heidenen verworpen (hoewel zy in het nafpeuren van den oorfpronk der Slaverny in verfcheidene gevoelens verdeelt zyn)nbsp;en zyn de voorligtende fakkel der waarheid meer of min na bynbsp;gekomen. Want zy hebben gelooft, dat de Slaverny gefproo-ten was, of uyt onregtvaardige onderdrukking, of uyt een ge-valligc uytkomft der zaken, of eyndelykuyt het Regt der Vol»nbsp;kerai. L. Annasus Seneca zegt in het laatfle gedeelte zyns 31.nbsp;Briefs, dat de naamen van Rooms Ridder , of Vrygelaten, ofnbsp;Slaaf, uyt hoogmoed, of uyt onderdrukking zyn voortgeko-raen. En Bizetus de uytlegger van Arittophanes, die (als hynbsp;het 7. vers van de Plutus, alwaar de SlaafGarioklagende zegt,
D nbsp;nbsp;nbsp;dat
-ocr page 34-dat het Lyfeygenfchap door eene bovennatuurlyke wangunfti* ge magt was ingevoert, verklaart) dus fpreekt: Deze is de fortuin (welke de Heidenen zig verbeeldden , dar de wercldl'cfcenbsp;zaakcn naar haar welgevallen beheerfchte, zo dat by Horatiusnbsp;in het 4. Lierdicht zynes i. hueks gezegt word:
Z)’ op roof gezette Lak-Godin Verhoogt, en quot;werpt ter neernbsp;Den armen menfch naar haaren zin ^
Dien niemand gaat te keer.
En meerder, in het volgende Gedigt) want niet de natuur, maar de wet der Volkeren en een gevallige uytjlag van zaken heeft den eenennbsp;menfch aan den anderen dienflbaar gemaakt. DewyU .drme~nbsp;nopulus in de bepaling der Slaverny zegt, de Slaverny een inftellifignbsp;is van het regt der Volkenwaar door iemand., buyten de wetnbsp;¦der natuur, eem anderen gebied onderxvorpen word. fVant de natuurnbsp;heeft alle vry voorgehragt.
§. III. Maar dcwyl-dezc dingen ons niet 20 zeer den eerftea oorfpronk der Slaverny, als wel derzelver aangenoomen gebruik en voortgank, benevens het verfchil der ftaaten ondernbsp;de menfehen daar uit af te leiden, befchryven, word ’ermynsnbsp;oordeels met groot regt gevraagd, uyc wat oorzaak zo grootcnbsp;verandering der wereldl'che zaaken is gefprooten, en wanneernbsp;dezelve is voorgevallen. Om Icort te weezen , voegen wynbsp;ons, verlchcidene gillingen van ‘geleerde Mannen voorbygaan-de, hy die, welke oordcelen, dat de Slaverny al aanftonds nanbsp;den Zondvloed is inde Wereld gekomen, dewyl deGoddclykenbsp;Schi yver Mofes, die de aloude gefchigten in een kort begripnbsp;vervat heeft, van dezelve reeds heeft gewag gemaakt Gen.nbsp;'9' zf. Daar word dog aangewezen, dat Chams late nakome-Jingi' hip, op dat zy een teken van altoosdurende üraf drage,nbsp;omdat hy zynes aders naaktheid befpot hadde, deze elen-diglte ftaatpinder zyne Broederen was. opgelegt, dat hy zynnbsp;zoude vriN?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;“IDi? een kncgi der knegten zynen Broe-
éerciu Hierom heeft Aftunus Avitus, Biüchop van Vienne,
van de Ouden een alllerzoetft Uitlegger der Heilige Schriften gebynaatnt, met een aancengerchakelt Gedigt de Zondvloet be-Ichryvende in het 5. boek vers 404- en vervolgens, dus opgezongen :
Men had Mg niemand met den naarn van Slaaf betekent; Idatmr had geen vi-rfchil van heer en knegl gerekent.
De eerfle gaf die fmet ^ ten wei verdienden loon^
J)’ Aa\ts kwader Noach aan zyn ver ontaarden zoan^
J)en middellien van drie, die, eer en piigt ie gader Vergetende y befpot de naaktheid van zyn'' Vader ^
Maar wiercl zynquot; Broederen gegeven tot een' knegt,
Waar uyt vervolgens Jproot het juk en Slaven-regt :
Want wy zyn alle uit het zelve zaad gefproteny t. Zo die gebied, als dient, zyn Vader Adams loten ,
De zonde is oorzaak van de bittre Slaverny^
Door haar word ieder Slaaf j fchoon van nature vryl
§. IV. Welke dingen zo zynde, blykt het te gelyk, by wat gelegenheid het Lyfeygenfchap in de wereld is doorgebroken:nbsp;zo dat, het menfehelyk geflagt van dag tot dag verergerende,nbsp;de Slaverny niet alleen by de meefte Volken (zo niet alle)nbsp;heeft ftand gegreepen , maar oook aangenomen en vaftgefteltnbsp;is. Want de of voor geld gekogre, of uyt flavinnen geborene (welke ingeborene des huyfès genoemt worden) of eindelyknbsp;inden oorlog gevangene, wierden flaven gemaakt, door eenenbsp;ftilzwygende toeftemming, welke daarom het Regt der V'^olkennbsp;genoemd word. Van de in den oorlog gevangenen getuigd ditnbsp;met een ontwyfFelbaare zetregel de Heilige Petrus, in zynen 2.nbsp;Brief in bet 2. hoofdfl. vers 19. van wien iemand overwonnen is,nbsp;dien is hy ook tot eenen dienf knegt gemaakt. En de Uitlegger vannbsp;Ariftophancs op de boven aangehaalde plaats ’er nog meerdernbsp;byvoegende is van dezelve gedagten , zeggende j De kunfte~nbsp;navy der vyanden heeft het Lyfeygenfchap uitgevonden. Want denbsp;voet of het regt des oorlogs wilde, dat de overwonnene de bezittingnbsp;der over winners wierden. Hierom fchynen de Grieken onder
D 2 nbsp;nbsp;nbsp;de
-ocr page 36-a? STAATKÜNDIG-GODGELEERD
de naaamen, waar mede zy de Slaavsn betekenden, opgetelt by Athena’us in het 6. Boek blidz. z6j. b. c. gebruikt te hebbennbsp;het woord JaAw, ’t welk, volgens de opmerking van Ammo-nius, te kennen geeft, die met geweld onderworpen zyn: zo datnbsp;de gevangene, met anders als eigene goederen, werden aangemerkt.
§. V, Dit regt der Volken dan, als door cene gctneenc toe-ftemming zynde vaftgcdelt, is het gebruik der Slavemy ook bekend geworden (op dat ik de Romeinen, boven alle volkennbsp;overvloed van (laven bezittende, welker verfcheide naamennbsp;en bezigheeden men doorgaans by de Regts-geleerden vint op-gctelt, en onder dezelven by Laur, Pignorius, met ftilzwygennbsp;voorby ga) aan het Hebreeuwfche Volk , uyt de Goddelykcnbsp;In helling en bevel, ’t welk men vind Levit. ay. Hunne Slaa vennbsp;waaren, of Ifraëlitcn, of Cananeè'rs. Vandeeerfte, als welkenbsp;uit de zo even aangehaalde plaats ontwyhèlbaarblykt, dat niet zonbsp;zeer Slaaven,als Huurlingen, geweeftzyn,enderhalvenzobe-hooren genoemt te woyicn, moeten wy hier niet handelen. Indien egter iemand de wys, waar op deze hunne goederennbsp;verloren hebbende , ook eenige foort van Slavcrny wierdennbsp;gedwongen te ondergaan, begeert te weten, hy vervoege zignbsp;tot Joan Seldcnus, die onder d^e grootfte Mannen, welke Engeland door hunne Geleerdheid hebben vermaart gemaakt, tenbsp;rekenen is, in het 6. Boek over het regt der natuur en volken, innbsp;het 7. hoofdll. Maar die uit de Cananiten en andere omleggende Volken Slaaven gemaakt waaren, wierden tn den eigent-lyktlen zin cn in de Hebreewfehe fpraak genoemtnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Slaa~
ven, of liever, door verdrukking i^ondergchragten. Want dit betekent eigentlyk het Wortel-woord isy by de Hebreen. Niets volmaakter , als dit denkbeeld , kan ’er tot onze zaak uitgevonden worden, gelyk de Wydvermaardc Heer Schultensnbsp;die onllerftyke roem onzer ceuwe in de Oofterfche taaien^ aan-wyft in zyne uitlegging over ^ob. i: 3. bladz. 6.
§. VI. Hier uit fchynen mogelyk de Hebreen zelve iets hards in dit woord gevonden te hebben, waardoor het onder-fehcidea word van TSiJ?, eenen huurling, gelyk in vervolg van
ONDERZOE K*S C H R I F T; 2^
tyd de Joodfche Lecrniecfters , om hun Volk te vleycn, zi'g zelve en de hunnen, hoewelzy van de vyanden gevangen, ennbsp;tor de allerveragtfte Haat onder de raenichen vervallen waa-ren , als aangenomene tot nut van het Gemenebeft, naar hetnbsp;verfchil der zeden en plaatfen, genoemd hebben : daar zy innbsp;tegendeel aan hunne eigentlyk gezegde Lyfeigenert eene zekere als inklevende Slavcrny hebben toegefchreeven, welke, ge-]yk men leeft by den zo even genoemden J. Scldenus over hetnbsp;Regt der Natuur en f^olken^ in het aangewezen boek ^ in het ip.nbsp;hüofdjl, bladz. 814. niet konde door eenige plegtigbeid van woordennbsp;en daden , of door een kief van vrjlating uitgewif worden^ enz..
§. VIL Hierquamby, dat Levit. zy: 45', 46. aan de Hebreen gelaten wierd , of zy deze hunne lyfeigcnen in altoos durende Slavcrny wilden houden, zo dat zy ook aan de nakomelingen hunner hceren wterden onderworpen, en tot alle daaf-fchc werken verbonden, indien de Heer zig maar wagc-te , dat hy vertoornt zyndc zynen Slaaf of Slavin door flagennbsp;de leden niet te zeer quetfte. Want, als dit gcfchiedde, moeftnbsp;zodanig eene Lyfeigene, volgens zi: z5, zy. al was hetnbsp;tegen zynes Heeren zin, door de uitfpraak des Regters, vry-gelatcn worden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•
§. VIII. Kortclyk dus onderzogt, en den Lezer voor ogen gcftclt hebbende de opkomft der Slaverny, en den oorfpronk,nbsp;waar uit zy in de gantfehe Wereld is doorgebroken , ontdektnbsp;hebbende, komen wy eyiidclyk, daar het in de ftoffe, die onsnbsp;te verhandelen ftaat, het meeft op aankomt, tot het bewysnbsp;dat dc Slavcrny tegen de Euangelifchc Vryhcid geeuzins ftry-dig is.
'30 srAATKUNDIG. GODGELEERD
Bewjfii dat het Lyfeygenfchap niet Jlrjde tegmhet Cbrijlendom.
’ et is te bekent, om in twyffel getrokken te worden, dat ___ ’er zeer veéle menfehen in Nederland zig zelven en anderen, in hunne onderlinge zamenfpraaken , willen wys maken , dat de Vryheid des Euangeliums op gencrlcy wys met de eigentlyk zo genoemde Slaverny beftaan kan. Want mennbsp;Helt vail:, dat in in onzen tyd, de Godsdienft, niet alleen metnbsp;cene zuivere ziel (welke uit het geeftelyk beginfèl, waar in zynbsp;leeft, zig des Duivels heerfchappy niet laat onderwerpen) maarnbsp;pok, met een vry jigchaam nootzakelyk moet waargenomennbsp;worden. Maar deze gedagte (om de waarheid te zeggen)nbsp;indien zy niet rcgt uit derwaards gaat, kan tenminften enigzinsnbsp;gebrage worden tot de gevoelens en verzierzelen der Gecftdry-versj door welke zy, met eenenydelen waan vervult, bewerende dat alle Regering uit de Chriften wereld moeft worden weg-genoomen, niet anders konden, alsvoorgeevcn, dat de Slavernynbsp;tegen het Chriftendom ftreed. Deze verkeerde en dwaze inbeelding zoude noit de gemoederen yvn onze Tegnnftandersnbsp;hebben ingenoomen, indien zy zig niet, ik weet niet welkenbsp;verkeerde bevattingen, aangaande de natuur der Huishoudingnbsp;van het Nieuw Verbond, vormden: indien zy in de aloude gewoonten der Chriftenen niet onbedreven: indien zy eindelyknbsp;des oorfpronks der aloude wettenen infteUingen van hunne Landen niet onkundig waaren.
§. II. En wat den aart der Huishouding des Nieuwen Verbonds betreft, deze meenen zy, dat niet minder eencnbsp;iichaamelyke, als Geeltelyke Vryheid den Gelovigen toezegt:
zo
-ocr page 39-zo dat OU, dè Oude Huishouding met eene Njeuwe verwiflèlc zynde de Slaverny , welke(gelyk \vy te vooren gezien hebben)nbsp;onder het Oud, Verbond heerfte , in onze dagen, te gelyk metnbsp;de overige afgefchafte plegtigheden der wet van Mofcs, verbannen zy. Al het: welk zy onder andere meenen geleert tenbsp;worden in deze plaitfen der Heilige Schrift, z Car, 3 ’• t?»nbsp;Cal. 5: I, I Ccr. 7: 2,3 Joan. 2.1-.
§, III. Uit de zeeden en gewoonten hunner Landlchappen ineenen zy ook grond tot hun gevoelen te vinden: om dat innbsp;de Nederlanden de Slaverny onbekent is, dcwyl-men hiernic:nbsp;mand daar toe noodzaken kan : ja zelfs, dat ider Slaaf, die vaiinbsp;elders herwaarts gebragt word, zo ras hy onder de Nederlanders woont, en nog veel meer, indien h.y behoor!yknbsp;den Chriftclyken Godsdienft ombclft, alsmetechellilzwygendenbsp;toeftemming zync lichamelyke vryheid verkrygt, en nietnbsp;langer naar zynes Hecren goeddunken kan gebruikt worden.
§. IV. Maar, hoewel deze redenen iemand fchoon kunnen voorkomen, egter zal men dezelve wel overwegende ^gemalc-kelyk bevinden, dat zy van kragt ontbloot zyn, Wy erkennen gewillig, dat de Huishouding des Nieuwen Verbonds dennbsp;Mcnfchcn, die door Gods byfondere genade daar ,aan deelag-tig zyn of worden, vryheid geeft. Maar hoedanigc moet mennbsp;verdaan? Eene geellclyke met eene .ligchaatuelykc Vryhcyd?nbsp;Geenzins. Maar eene gceftelyke alleen, welke van. der gelovigen Schouders het ondragelyk juk der oude plegtighceden,nbsp;’twelk volgens het getuigenis van Paulus Hebr. iz: zo. cn vannbsp;Petrus Hvud. ly: 10. hunne Vaders niet konden dragen, af-neemt, en dezelve vrymaakt, om het zagt.juk^van Chriftusnbsp;op zig tc neemen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
' §. V. Dat de zaak niet anders, maar op deze wys, moet ver-ftaan worden, leeren zo de veelvuldige plaatfen in het Nieuw Verbond, waar van eene of twee aan te tekenen genoegnbsp;zy, Ephef, 6; y. i Timoth. 6:1. als ook die zelve getuy-geniflen, uit welke de Tegenftanders hunne bewyzcn ternbsp;gen ons, §. a. aangehaalt, opmaken, doende dus der Weder-
ftre-
-ocr page 40-ftrcvercn pylen op hvinnc eigene hoofden nedervallen. Niemand der ftofFc kundig zal ontkennen, dat ik my binnen de paaiennbsp;van dit Gefchrift gehouden hebbe, indien ik dit in cenc kortenbsp;uitlegging der aangehaalde plaatfen toone.
§. VI. Zeker ten opzigte van z Cor. 5:17. ivaiir de Geeft des Heeren is, aldaar is vryheid: het is ten vollen openbaar,nbsp;uit het verband van dit vers met de vóórgaande, byfondernbsp;met het 6. 7. en 15, dat de Vryhcyd, daar hiervan gewaagtnbsp;word, geftelt word tegen het juk der Mofaifche dienftbaarheidnbsp;onder de wet, waar door het grootflc deel der Ifraëliten, metnbsp;ontallyke plegtighccden bezwaart, dagclyks door het ovcrtrcc-den der wet de Ichuld vermeerderde. Nu is volgens den zetregel van onzen Hemelfchcn en Onfeilbaren Lecrmeefter Joan.nbsp;8: 54. (waar van wy hier na breder zullen moeten fpreeken)nbsp;ce» legelyk, die zonden doet, een dienftknegt dtr zonde. Van dezenbsp;dienftbaarheid was twederley blyk. Eerft, dat de Ifraëliten, nanbsp;de begaane afgodery met het gulden kalf, door vrees niet durfden tot Moles, die hun Gods beveelen zoude overhandrciken ,nbsp;naderen, wanneer zyn aangezigt door eeiien Goddelykcn glansnbsp;beftraalt fchitterde: waar door zy zig onwaerdig agteden, dcnbsp;allerblinkendlte heerlykheid van God zelve te aanlchouwen.nbsp;Het tweede kenteken was,dat dc Apoftel Paulus 2: ip.nbsp;(over welke plaats men Gregorius Raphelius nazie) van dcnbsp;meefte Ifraëliten fchynt te getuygcn, dat zy met vreeze des doodsnbsp;door al hun keven der Dienftbaarheid onderworpen waren. W ailtnbsp;het gemeen zeggen is eene onwederfprekelykc waerheid:
Na dat de ziel hewuft is van haar eygen daaden,
Is zj door hoop getrooft, of met de vrees bclaaden.
En dit nietalleen, maar zy wierden ookcenenallerzwaarften vloek onderworpen, indien zydergeheelewctvanMolèsdever-fchuldigde gehoorfaamheid niet bewezen. En hoe groot eennbsp;regt om te gebieden de Opvolgers van Molès uit dezen kalver-dienft, waar mede de Ifraëliten Gods verbond hadden overtreden als Adam, verkregen hebben, kan zelfs daar uye worden
-ocr page 41-35
den opgemaakt, dat de Schriftgeleerden en Pharifceii zware lallen en moeilyk om te dragen , der menfehen fchouderen opleidden , hoewel zy dezelve met hunnen vinger niet aanroerden.nbsp;Dit zeer rnagtig en uitgellrekt gebied der voorfchrevenenbsp;wet, en deze Slaaffche vrees der Ifraëliten toont onze A-poltel, dat, nu de Nieuwe Huishouding de plaats der Oudenbsp;innam,ophield: zo dat de zondeniet langer,volgens het voov-fchrifc der wet,heer!le over de waare Gelovigen ,zoo vecle ’crnbsp;van Chrillus tot het verllaan van den regten en innigen zin dernbsp;wet, met het wegneemen der fchaduwen, gebragc waren :ge-lyk wy leezen Rom. 6:14. Daar zy in tegendeel vereert waa-ren met de vryheid der hecrlykhcid der Kinderen Gods, waarnbsp;van een allerklaarft merk in dit ons Hoofdüuk gegeven word;nbsp;zo dat het hun zelfs in dit leven wierd toegeflaan, des Heerennbsp;Heerlykheid , als in eenen fpicgel, met ongedekten aangezigtenbsp;te aanfehouwen. De hoofdzake onzer Uitlegg'ng dan is dtze, datnbsp;wy met onzen Hoog - Eerwaarden Voorzitter, en welke Vermaer-de Mannen ’er meer zyn raoogen, het daar voor houden, datnbsp;Paulus hier ter plaatfe den Ictierlyken zin der Wet van Moles,nbsp;onder den naam der letter, onderfcheid van den verborgenen,nbsp;als welke hy by uitnemendheid den geeft: noemt, en die byzon-der tot de tyden des Eiiangeliums bewaart was, Waaruit volgt,nbsp;dat ’cr niet het minft in dit geheel Hoofddeel van de ligcha-melyke Vryheid uit de grondvellcn der Euangclifche vryheid afnbsp;te leiden , gefproken word , maar alleen van eene Geeltclyke.
§. VH. Dezelve geellelyke Vryheid, waar van wy zoeven gefproken hebben, vereift de plaats Gal y : i. Staat dan m denbsp;vryheid, pitt welke ons Chriftus vry gemaakt heeft, ende wort nietnbsp;wederom met het jok der dienftbaarheid bevangen. Want de aller-zekerlle Uitlegger der Heilige Bladeren, Paulus, in het even-voorgaande 4. Hoofdft. vers zi. gefproken hebbende van denbsp;twee zoonen van Abraham ,welker eenen, uit eene dier.übaarenbsp;Vh'ouw g.booren , de dienitbaaiheid , cdog den anderen , uit denbsp;vrye gelproten, de Vryheid aanklecfde, zegt in het 24. wrr,nbsp;dat dit dingen zyn.^die andere beduidingen hebben. Waar mede hynbsp;met nadruk al re vooren waarlchuwt, dat hy in dc volgei’denbsp;rcdencsiing door de dienllbaarheid de uiterlyke onderhouding
E nbsp;nbsp;nbsp;der
-ocr page 42-34
STAATKUNDIG.GODGELEERD
der wet van Mofes, onder den naain van het verbond op Sinaï van deszelfs voomaamlte deel voovgeftelt, maar door de Fry-hetd de Huishouding des Nieuwen Verbonds, van alle die pleg-tighceden bevryt, zoude verftaan. Hy wekt de Galatiers op,nbsp;in dit ons vers, om op dit onderfcheid wel agt te Haan: opnbsp;dat zy zig het Sinaitifch juk van den Joodsgezinden (als welke op dc noodzakelykheia der befnydenis inzonderhdd aaudron-gen ) niet zouden laten opleggen.
§. VIII. De derde plaats, genomen uit i Corinth. 7:
Gy zyt dier gekogt, en word geen dienjikmgten der menfehen, word wel zo ligt niet bcantwoort. Indien zy egter naariiignbsp;overwogen, en by het in haar uit alle de omftandigheeden dernbsp;z.iaken en dc zamenhang ven Paulus woorden doorfchynendnbsp;ligt befchouwt word,zal dezelve niet voor derTegenftreveren,nbsp;maar voor ons gevoelen ten allerklaarften llrydcn. Want daarnbsp;is niemand, die niet bemerkc, dat hier word te kennen gegce-ven, dat ’er gefchil onder de Corinthiers was, of dc cigentlyknbsp;gez.cgde Skverny met deChrillelyke Vryheid wel beftaan koude : zo dat toen het zelve vraagftuk, waar over wy nu handelen, onderzogt zy. Ditgeichil, ’t welk heviger was, alsnbsp;het behoorde, hebben dc Corinthiers, met hunne overigenbsp;twyffdingen,aan Paulus,door cene Brief, te belliden gegeven.nbsp;Deze hun zullende beantwoorden , wil in het 20. wrr,dat mennbsp;als eenen algemeenen regel zal valt houden, dat de Leer desnbsp;Euangeliums het verfchil der llaaten geenzins wegneemt.nbsp;Waar uit hy vers zi. afleid, dat zo een Slaat' Chriflen wierd ,nbsp;hy met zynen flaat moefl te vreden zyn, zo egter, dat, indien hy konde op cene cerlykewys (dat is met toetlemming vannbsp;zynen Heer) viy worden, hy de Vryheid boven de Sl.ivernynbsp;behoorde te agten. Ondereuflehen verklaert hy evenwel in hetnbsp;zz. 't'm,dat de uyterlyke of perfoneele vryheid tot den Gods-dienlt niet noodzakelyk vereill word. Dit dog betekent denbsp;verwonderlyke omkeering der zaaken,waar door hy,d\cdienp-haar xynde geroepen was, een vrygelaten des Hceren wierd, en,nbsp;van de andere zyde, die vry geroepen was, een dienjlknegt vannbsp;Chriftus wierd. Hier uyt bcfluyc hy in ons vers, dat een ieder, hy zy dienflhary of vry ^ moell: erkennen, dat hy door
het
-ocr page 43-het dierbaar bloed van Chriftus gekogt was Hy ijioeft zig derhalven wagten , dat hy zig zelven met weder tot eenenSluaf-fchen dienft (a) by de Heydenen overgaf, volgens de verfoey-lyke gewoonte van dien tyd, in welken zig veele aan de Mee-Iters der Scherm Ichoolcn verkogten, om met de wilde dieren,nbsp;of zwaardvegters , te Ihyden : {b) gclyk de onvermoeyelykenbsp;Lezer der Oude Schryveien, Claudius Salraafius, inzyn Antwoord aan Milton Bladz. zi.b. waarneemt. Het blykt der-haiven ten vollen, dat onze Tegenlprekcrs ook in deze plaatsnbsp;geen lleunlel voor hun gevoelen zullen vinden, Ja ! dit antwoord van Paulus aan de Corinthiers is voor ons zo klaar ennbsp;Zo gewigtig , dat het den Wederftrevers alle middel beneemt,nbsp;om zig tegen ons te dellen, en te zeggen , dat de Slaverny innbsp;de Eeuwe der Apoftelen zo lang verdragen wierd , tot zy eyn-de yk, terwyl het ligt des Euangcliums dagclyks toenam,en hetnbsp;Genoodichap derChridenen vader en zekerder gegrond wierd,nbsp;geheel onder de zelve zoude ophouden. Want, indien mennbsp;dit moeit delle, wie dog ziet niet, dat de Apollel , by zonbsp;eene bequaame gelegenheid, ook van de duurzaamheid dernbsp;Slaverny moed gehandclt hebben? Maar, dewyl hier van metsnbsp;gewaagt word, zien wy overtuigend , dat ons gevoelen hiernbsp;door als met eene nieuwe verfchanfing word omgeeven.
§. IX. Eindelyk is de laatde plaats nog te overweegen , Joan. 8 : 51. Ende gy zult de waarheid ‘uerjiaan, ende de waarheid zal u 'urymaken. fn dit zeggen van onzen Heiland tot dcnbsp;Jooden, fchynt, in den eerden opdag , eene groote befcher-ming voor de ons tcgcngedelde gedagren te zyn. Inzonderheid , zo men zig te binnen brengt , dat bereids door dc Ge-oeflfendde Mannen in de Grieklche Taal is opgemerkt , datnbsp;het woord iAsvéjpSv, in eene zeer gewoone betekenis,by de be-
quot; nbsp;nbsp;nbsp;de
(a) Men zie over deze plaats Jo. Chridoph. Wolfius in hef 2. deel zyner Taal - cn Oordeel - kundige Aantekeningen.
(h) 'Zie Jo. Chridoph. Wolfius op aangehaalde plaats.
STAATKUNDIG-GODGELEERD
fte Griekfchc Schryvers , gebruikt word in de verloffing dOr Slaaven , waer door zy vry, of vrygelaten wierden : gelyknbsp;boven anderen te zien is uit het Treuifpel van Euripides , denbsp;Hcracliden genoemt , daar zekere Vrouw, haaren Slaaf denbsp;V^ryheid belovende , dus fprekende word ingevoert , in hetnbsp;788. vers.
'Ter goeder uur’’ heeft u deez’ dag tot my gedreven. hVant deze boodjehap zal u heden vrfoeid geven.
H ierom word êixog geflelt tegen tAsv'öapisr in de i. Socrati' fche Zamenfpraak van yE!chines bladz. 4, aan het einde , in denbsp;uitgaaf van Petrus Ilorreus. De Tegeni'preekcrs krygen meerdere hoop, orn dat, uit het antwoord van de jooden, op hetnbsp;gezegde van Chrittus gegeven , hun fchynt te moeten wordennbsp;opgemaakt, dat Chriftus door de Vryheid , gcene geeftclyke,nbsp;maar eene ligchaamelyke verltaan heerr. Zeker de Joodennbsp;antwoorden den Heiland, op eene vergramde vvys , in het 35.nbsp;vers : IVy szyn yjbrahams zaad, ende en hebben noit iemandgt dient;nbsp;hoe zegtgy dan , gy zult vry voorden ? Waar uit Jo. Seldenusnbsp;over deze plaats , die wy dadelyk zullen verklaren , eertydsnbsp;gilte , ontkennen zy hier, uyt het onderwys hunner oude Letrmee^nbsp;fiers, niet alleen, dat zy die innedyke Shverny oit waren dienf-baar geweefl ¦, niet die andere , of uiterlyke {van welk tweevouzvignbsp;onderfcheid van de Slaverny onder de Jodenwy boven gejproken hebben) welke zy in ten volk, dat, of door overwinning , of by overgaaf, P onder gebragt was, altoos erkent hebben: in het 6 Boeknbsp;over het Regt der Natuur en Vo.keren, in het 19. hoofJll.
§, X. Maar dewyl aan niemand , die de Waarheid zoekt, onbekent is, dat een igdyk de Belle Uitlegger van zyne eigene woorden is, laat ons het volgende^vers geen de mindenbsp;twyffel overig, of de Jooden hebben, ’tzy uit ejuaadaardig-heid , en daar uit gelprotcne verdraying, of uit onkunde (hoe-danige in Nicodemus zelfs, de Wedergeboorte in eenen vlee-fchelyken zin opvattende , plaats had) dewyl hunne innerlykenbsp;gedagten, in dezen tyd, meer op vleclchclyke , als op geelle-
lyke
-ocr page 45-3:7
]yke dingen, ingefpannen waren, Chriltus zeggen qualyk uit-gelegr. Want hy licit in het helder dagligt, w gt;t hv'door de V'ryheid wilde verdaan hebben , namelyk , de vrymaking vannbsp;de zonde, dewyl door de zonde de Duivel over alle, die totnbsp;Chriftus den Zaligmaker in een waar geloof nog gcentoevlugcnbsp;genomen hebben, heerd : zo dat hy , die aan de zonde , datnbsp;is, aan de welluden en begeerlykhcden isovergtgeeven, by uit-nemenheid , een Slaaf der zonde genoemt word. Dat, nietnbsp;alleen uit zeer veele getuigeniflen der Heilige Schrift , maarnbsp;ook uit de overeenkomd der Grieklche Kerkvaderen, ja dernbsp;H cidenen zelve , beveiligt, en in ’t breede aantoont J. Cafp.nbsp;Suicerus in het i. deel der Kerkelykc Schatkamer onder ketnbsp;•woord AssAêiiêiv n°. 2. bladz. 9flt;5. Men zie ook Joach. Kühnius,nbsp;in de aantekeningen op de verfch.ddene gefchiedenijjen van julianus, in hst 14. hoofdtl. des 2. Books ^ Bladz. 94. van den druknbsp;van Joh. Hem icus Ledcrlinus.
§. Xi. Wy onderfcheiden dcrhalven de Slaverny des gewetens en der zonde, van eene burgerlyke Slaverny; het regc des Hemels van eene aardfehe Regtbankjencyndelyk eencGee-flelyke Vryheid van eene ligchaamelyke : zo dat Chridus hiernbsp;van het regt des hemels, en van de gecdelyke Slaverny desgewe-tens fpreekt, uit welke wy onder het Nieuw Verbond verlodnbsp;worden; gelyk dit ondeiicheid wel gemaakt word van Joh.nbsp;Crocius over het 1 gedeelte des 6. hoofddeels van den l.nbsp;Brief aan Timotheiis, blidz. 181. inde i. afdeling der icOcnnbsp;over het verfchil der daaten. En waar in de Chriitelyke Vryheid, onder het Nieuw Teilament, bedaat, toont Hemicusnbsp;Morus van Cantclberg , in zyne Godgeleerde fVerken in het p.nbsp;Boek aan het 7. Huofdftuk, bladz. 393, 394.§.8, 9, lo Namc-lyk , de Gelovigen worden 1. vrygemaakt van de ladige ennbsp;wyd uitgedrekte bezwaarniden der plegcigheden: zo dat wynbsp;niet l-ingcr in de bygelovige drikken van overtollige waarnemingen zyn ingcwikkelt, welke zeker zodanige zyn, dat zynbsp;geenzins, uit haurc natuur , tot het voortzetten van het gcc-Itclyk leven, of het uitbreiden van Chridus Koningryk op denbsp;aarde, dienen. 2. De Gelovigen worden ook vrygemaakt van
^8 STAATKUNDIG-GODGELEERD
de zonden , dat is , van de hoogmoed , nyd , haat, toorn, fpyt, gierigheid, en alle begeerlykhciü : zo dat deze vryheidnbsp;ons leid tot de Regcvaai'diglietd, welke niet kan nalaten eenenbsp;kragrige overtuiging der Waarheid tc vooronderdelleti. Hierom Ichynt het my toe, dat ik niet qualyk gegili heb, dat Chri-flus , onze Hemell’che Lecraar , te dezer plautle , door denbsp;fpreekwys , de waarheid zal a vrymaken , niet anders ver (taannbsp;heeft, als dat de Gelovigen, door de Waarheid, in Godis Woord,nbsp;zouden geheiiigt worden, gelyk aangeweezen word Joan. 17:nbsp;17. Die door eene breedere uitlegging , aangaande den aart ennbsp;de deelen van deze Chrillelyke Vryheid, wil onderligt worden,nbsp;leze Jo. Calvinus in het 5. boek zyner onderwyzingen in hetnbsp;9. hoofd ft.
XIl. Indien egter iemand aan deze oplolhngen zyne toe-ftemming niet wil geven , hy doorleze den korren Brief van Paulus aan Philemon, en hy zal met my bekennen , dat ^ men^nbsp;daar duidelyke biyken by der hand zy», geen woorden nodig heeft ^nbsp;Want uit dezen Brief blykt middagklaar , dat de Slaaf üneü-mus , die van zynen Heer Philemon heymclyk naar Romennbsp;gevlugt , en aldaar door Paulus in de Gronden der Euangeli-leer onderweezen vras, daarna zynen eigenen Heeré is weder-gezonden, die (gelyk uit het gantfche beloop van den Bi.eftenbsp;zien is) op het allerlreleefit verzegt word, d.it hy dezen wederkomenden ünefimus, niet met flkgen, volgens zyn regt, maarnbsp;met eene brocderlyke liefde , wegens de gemeenlchap des Ge-loofs (waar door Onefimus, in het vervolg, bequamer tor hetnbsp;waarnemen van zynen dienft , als te voren, wezen zoude)nbsp;ontfange. Waar uit ten allerklaarftcn word opgemaakc, het geennbsp;wy wilden aantoonen, dat namelyk de natuur der Huishoudingnbsp;vanher Nieuw Verbond, niet noodzakelyk, om God te dienen, een uittrlyke , maaralleen eene geeltelyke Vryheid,vtr-eift: Zo dat door den Cliriften Godsdienlt het onderlchcid dernbsp;ftaaten geenfins moet worden weggenomen. Waardig hierovernbsp;gelefen te worden, zyn de woorden , welke de wydberoemdcnbsp;Hugo Grotius, wiens nagedagcenis eene blinkende Iter is in denbsp;Geleerde Wereld , over het iaatfte gedeelte van het ly. veis
dezes
-ocr page 47-dezes Briefs heeft aangetekenc, als mede de vermaarde Paulus Voet over het i. boek der Inftituten het 5. opfihrift. ft® 4.
§. XllI. Die zig tegen dit ontwyftèlbaar bewys der Waarheid, het welk wy (indien ik my niet bedriege) uit den aart des Euangeliutns gehaalt hebben, nog hardnekkig zoude willen aankanten, moet daar door noodzakely k in de uiterlle , en nietnbsp;uit den weg teruimencmoeilykhedcn vervallen. Want het isdennbsp;eerlt beginnenden zelfs bekent, dat in het Euangelium zelfs,nbsp;het geettelyk Koningryk van God, met eene fpreekwys genomen van de Koningryken, Koningen , en Heeren dezer wereld, dikwyls zo word belchrcven,dac de eenige en getrouwenbsp;Herder onzer zielen, Chrillus Jezus,gehouden word voor dennbsp;Koning en luyfterrykllen Hecre van dit Koningryk, die, metnbsp;vcele dienaaren omringt,de wetten aan zyneOnderdanen geeft.nbsp;D :ze worden,dewyl hy hen met zyn eigen bloed verloft beeft,nbsp;vermaant,altoos indagtig te zyn, dat zy diere gekogt zyn, omnbsp;zo God in ligchaam en in ziel te verheerlyken: wordende dusnbsp;eene tocfpeeling gemaakt op het regt, ’t welk de Heeren vannbsp;oiids over hunne llaven, welke zy voor hun geld gekogt hadden, bezaten. Op wat wyze zullen nu deze en diergeiyke uitdrukkingen, in cenen goeden zin, naar haare kragt, verltaannbsp;en uitgelegt worden, indien men met onze Tegenltanders Icel-le, dat de naam en het gebruik der Slaverny, op zig zelfs be-fchout, tegen den aart der Huishouding van het Nieuw Ver-bond 7.0 ftrydig is,dat hetgc'enenChnitenvryfcaat,eencnSlaaf,nbsp;die ook Chrilten is, te bezitten? Zullen dan alle deze fpreek-wyzen ontleent zyn van eene ongeonrlootde en den Chritienennbsp;verbodene zaak? Daar en boven,hoe giooce deur zoud’ergco-pent worden voor het bedrog en onregc ? Want gelyk allenbsp;menfehen zo kunnen ook de Slaaven vaiiehelyk den naam vannbsp;ChriÜen voorwenden. Da zouden zy te ligter doen, indien denbsp;loon van zo groot een fchelmlluk de Vryheid was. Waar uitnbsp;volgen Zoude, dat de Heeren, door deze lat meermalen bedrogen, van hun regt zodanig zouden berooft werden, dat vee-len,op hun eigen voordeel voornaamelyk geilek, van alle zorgnbsp;otn de Slaven te bekeeren zouden afzien, cu zig veel eerder daar
tegen
-ocr page 48-tegen kanten. Het welk wy allen begrypen, zeer verre vanden wens en begeerte-der Godvrugrigcn af te wyken.
§. XIV. Die op dit alles, ’t welk wy, van de 4. §. van die Hoofdltuk tot hier toe, hebben bygebragt, met het afleggennbsp;van alle vooroordeel gelet heeft, zal my van zelfs toellemmen,nbsp;dal eertyds bedriegelyk aan de Chrilielyke Wereld is opgedrongen een Onderzoekfehrift, onder dezen naam; Over danbsp;vrylating der Turkfehe Slaaven in hunnen doop ingewikkelt. Dezenbsp;heeft de zeer Beroemde Chriitianus Thomafius in zyne verfchei-de Gefchiedkundige fVysgerige en Regtsgeleerde Ferfchiljitikken mnbsp;ele 8 vraag met regt het momtuig afgerukt en verworpen,
§. XV. Maar om eindelyk dit bewys voor ons gevoelen, genomen van den aart der Huishouding van het Nieuw Verbond, te eindigen, zal ik befluiten (met de woorden van dennbsp;Eerwaarden Jo. Calvinus,in welke die ernftige en Godvrugtigenbsp;Man, en beroemd Lid onder de eerfte Voorzetters der Chrifte-lyke Waarheid, de gedagten van onzeTegenrpreekcrs,alinzy-nen tyd , opentlyk wederlcgt heeft, als hy , in bet 4. Boek zy-mr Onderwyzingen aan het 10. Hoofdfl. over de Bui-gcilykenbsp;Regeering, op het einde der r. afdelingy zegt: Maar die onderfcheidnbsp;weet te maaken, tujfchcn ziel en lichaam, tujjlben dit tegenwoordig vergankelyk en het toekomend eeuwig leven, zal ligt begrypen,nbsp;dat het geeflelyk Ryk van Cbrijlus^ en de Burgerlyke ordening veelnbsp;van elkander verfchillen. Dewyl het dan eene ydelheid der 'Joodennbsp;is f het Ryk van den MeJJÏas in deze 14'^ereld te zoeken en te beperken : laat ons liever overwegende , gelyk de Schrift ons duydeiyknbsp;leert, dat het eene geejlelykc vrugt is , welke eene weldaad vannbsp;Chrifius zynde, ons deze geheele Rryheid in hem belooft cn aanbied^nbsp;dezelve binnen haare palen houden. Want waarom zegt dezelve A-poflel, die beveelt .)dat wy ft aan zouden, en het juk der dienflbaar-heid niet meer onderworpen worden, op eene andere plarts , dat denbsp;dienflknegten zig ever hunnen jlaat niet moeien bekommeren: ris omnbsp;dat de Geeflelyke Fryheid met de Burgerlyke Sla-ierny zeer wel be-[laan kan? In dezen zin moeten ook opgenomen worden deze gezegden s van den zelvcn Apofld, in het Koningryke Gods is nognbsp;Jood, nog Griek., nog man of vrou, dienflbaar of vry. Wederom,
•wetar \n niet tn is Griek ende yode, hcfnydenijfe ende voorhuid^ Barbaar ende Scytha, dienfthare ende vrye: maar Chriftus is ailes ende in allen. Waar mede hy te kennen geeft, dat het evenveel is,nbsp;in wat ftaat onder de menfchen, en volgens de wettenvan welk Folknbsp;men leeve, dewj'l hier in het Ryk van Chriftus geenfms gelegen is.
§. XVI. Gelukkiglyk aldus de ecifte llagorden der Tegen-ftanders overwonnen hebbende , moeten wy ook op de twedc aanvallen. Zy beweren namclyk, dat men , door het toedemtnennbsp;van onze ftelhng, zonder reden afwykt van een te gelyk aloude en aangenomene gewoonte der oude Chriftenen, by welkenbsp;de vrylating der Slaven als een teken van uitnemende God-vrugt geprelen wierd. Byzonder op den Paasdag, wanneer zynbsp;de gedagtenifle der Heerlyke Verryfenis onzes Zaligmakersnbsp;vici den: zo dat men by Gregorius den Nyflener, die in hennbsp;jaar 370 bloeide, leze: Op dezen dag worden de gebondene lof.nbsp;gelaten den fchuldenaar quyt gefcholden ; de Slaaf door eene goedenbsp;en vricndeiyke uilfpraak der Kerke vrygelaten. Hier uit ineenenniinbsp;onze Wederfpreekers te moeten befluiten , dat de Oude Chril-tenen in dien tyd oordeelden , en ais met de daad zelve bewezen, dat de perfonele Slaverny en de Chritlelyke Vryhcid on-dcrling ftreden. Om op deze bcwysrcden, zo ras het mogelylcnbsp;is, te antwoorden, begeer ik, dat men voor eenen vallen grond-flag houde , dat het vraaglluk , waar over wy nu handelen,nbsp;niet is , of deze zaak zy voorgevallen, maar of dezelve metnbsp;regt geichied zy: zo dat wy niet onderzoeken, wat de oudenbsp;Chriftenen , uit een byzonder, en altoos tc pryfen teken vannbsp;goedertierenheid en zagemoedigheid, gedaan hebben, maaralleen, watzy, wegens de Chriftelyke Vryheid , noodzaaklyknbsp;hebben moeten doen; en wat vcrpligting daar uit op alle Chril-tenen, in alle tyden, gedurig en naarftig waar te nemen, ligt.nbsp;En dewyl onze Tegenltanders de vrylating der Slaven tot hetnbsp;laatlle brengen , zullen wy met weinige moeten zien , doornbsp;wien, op welken tyd, en by hoedanige gelegenheid, ditfoorcnbsp;van vrylating onder de Chrillenen zy ingellelt; als mede hoenbsp;ver het dezelve heeft verbonden : op dat daar uit blyke , hoenbsp;qualyk men tegen onze ftelling uit deze gewoonte redencere.
4r
§, XVlï. Dat dc uitvinder van de vrylating der Slaven in de Kerk Conltantinus de Groote geweed is, getuigen denbsp;Schryvers der Kerkelyke Gefchicdcniilcn. Zo zegt Sozomcnusnbsp;in het i. Boek aan het p. Houfdft. Dcuoyl ik dit verhaal heb aangevangen , dunkt het my der moeite waardig, ook die wetten hiernbsp;te vermelden, welke ter nuttigheid der gene, welken de Fryheid innbsp;de Kerken gegeven is, zyn ingedeld. Want dewyl, ten deele wegensnbsp;de naaukcurige waarneming van zommige wetten, ten deele wegensnbsp;de bezitters, die hunne Slaven onwillig hadden vrygelaten, daarnbsp;zeer groote zwarigheid was in het verkregen van de voornaamflenbsp;zoort der Fry heid, welke de Romeinen noemden met het Burger-fchap vereert te worden: heeft hy drie wetten gegeven, bevelende ,nbsp;dat alle , die, in de Kerken, by getuigenis der Priejlers, zvarcn vrygelaten, in de Roomfche Burgery zouden aangenomen werden. Inon-zyn tyd zelve zyn 'er nog klare bcwyfen van deze Godvrugtige in-[telling overig; want men heeft nog de gewoonte, die door hem ge-gevene wetten aan het hoofd der brieven van vrylating ie [ellen.nbsp;Deze zyn dn wetten van Conftantinus ingefeld: die alle zorg ennbsp;gedagte tot het vereeren van den Chriftelyken Godidienf heeft aangewend. En by Nicephorus Calliftus in het 46. Hoofdft. des j.nbsp;Boeks, leed men van hem deze woorden. Hy heeft ook aan denbsp;Kerk door eene gegevene wet de Fryheid toegeftaan, en dat de vrygelate-, by getuigenis der Priefers, onder de Roomfche Burgers zoudennbsp;•worden aangefchreeven. jl het welk nog deze tyd zelfs, die gewoontenbsp;door een lange reeks van jaaren de overhand hebbende, bevefigt..nbsp;Met groeten yver heeft hy dusdanige wetten ingeveert, en metnbsp;zyne daden zelfs den Godsdienf naarflig bevordert.
Met dezen demi eindelyk overeen de Kerkelyke Gefchiedc-nis, welke dc Driedelige genoemt word,;» het i. Boek. Hoofdft. p. Dewyl, wegens de naaukcurigheid der fVitten, de bezitterenbsp;zelve tegen bunnen dank moeite hadden aangaande het geven van denbsp;boogftetrap van Fryheid, welke het Burgerregt van Romen genoemtnbsp;word, heeft hy drie wetten gegeven, bevelende door eene God-vrugtige uitvinding, dat alle vrygelatene in de Kerken, by getuigenis der Priefters, het Roomfeh Burgerregt zouden geniete», waarnbsp;van tot beden toe nog een kenteken overig is. Want het was de gewoon
-ocr page 51-Vüoonte de 'wetten aangaande de F’ryheid in de iryhtings- brieven voor aan te ftelkn. Dit deed Conftantinus uit zugt, om in allesnbsp;den Godsdienft te vereeren. Dit word ook beveftigt in de i. ennbsp;2. Wet van den Codex ^ aangaande die, voeïke in ds Kerk vryge~nbsp;laten worden. De eerfte Wet dog luid dus. Men beeft al voornbsp;lang goetgevonde», dat in de Calbulyke Kerk de Heeren hunnen Slaven zouden kunnen Knhsid geven, indien zy dit in bit gezigt desnbsp;yolks, tn in tegenwoordigheid van de Priejiers der Chrijienen,nbsp;doen: zo dat, ter geheugeniffe van de zaak, 'er eenig gefchrift tuf-fchen beiden kome, V geen zy ah getuigen t-eker.cn. Dei kalven kuntnbsp;gy lie den ook de Vryheid met regt geven., of zulks nalaten, op watnbsp;wyze het eenen iegelyk van uliedenbehage,indien'er maar een klaarnbsp;getuigenis van uUeder voornemen bykomc. De volgende'Wet zegt:nbsp;Die zyncH 'welverdienenden Slaven, in den fchuot der Kerke, metnbsp;een Godvrugtig oogmerk, Fryheid gegeven hebben, moeten gehoudennbsp;worden, zulks met hei zelve regt gedaan te hebben , als men gewoonnbsp;is het Roomfche Burgerfchap, na het waarnemen der plcgtigheden,nbsp;te geve». Maar dit heeft ons alleen goedgedagt, aangaande de genen,nbsp;die onder het oog der Priefleren hunne Slaven zullen hebben vrygelaten,nbsp;toe teJlaan: cm. Hetis wel waar,dat inde i. Wet deze woorden,nbsp;Men heeft al voor lang goedgevonden, fchynen van de boven aangc-haalde Schry vers te vcrfchillen, en te beletten, dat wy Conllanti-nus voor den eerften Infteller der vrylating in de Kerk zouden houden. Edog ik bemerk,dat onder de voornaamftcRegtsgclecrden,nbsp;die hun verftand in het uitleggen van deze woorden hebbennbsp;geoefFent, dit vcrfchil en deze zwarigheid op tweederley wysnbsp;word weggenomen, dcwyl zy waarnemen, dat Conftantinusnbsp;voor het geven van die twee W etten, over deze zaak geraadplccgtnbsp;zynde, of door een brief geantwoord heeft, dat dit geoorlofcnbsp;was,of dat hy drie Wetten daar over heeft gegeven, gelyk wynbsp;zo even uit Sozomenus gchoort hebben. Waar uit zy beflui-ten, dat de eerfte dezer Wetten door de lankheid des tyds ver-mift is. Hoe het ook zy, dit is, zo veel ik weet, ten vollennbsp;zeker, dat niemand, voor de tyden der bekering van Conftantinus , uit het Heidendom , tot het waar Geloof,nbsp;van deze inftelling en gewoonte gewaagt, maar dat deze foorc
van vrylating cerft, tulTchen het jaar 51a. en 316, na Chriftus gehoone, heeft ftanj gegrepen. Wcshalven ik met rcgi dennbsp;wederffsevers afvraag, waarom na zo grooten tuflehentyd, vannbsp;de Eeuw der Apolfclcn en eerde Chndenen, in welke builennbsp;twyfiel de Godwugt en weldadigheid niet minder w.is, dezenbsp;gewoonte eerd is mgevoerr? Is bet, om dat , in dien eerdennbsp;tyd , de aangenaamheid en vrugt der Chridetyke Vi yheid nietnbsp;begre en wicrd? of om dat ’ei toen in den fchoot der Kc kenbsp;geen Slaven waren? Die een van Ixiiden delde, zoude niet alleen zyne eigene onwetenheid ten toon dellen^ maar ook tegennbsp;de bekendde waarheden, van ons te voren bewezen, zondernbsp;vrugt aandruidchen.
§. XVil!. Indien iemand de gelegenheid, by welks Con-ftantinus deze f^ort van vrylacing in de Kerk geboden heeft, uit de aangehaalde Srhryvers van nuby bclchouwc, zal hy bemerken, dat dezelve door de Kcrkelykc niet zoo zeer is aange*nbsp;preien, om dc'Eaangelifche Yryheid te befchennen, aiS welnbsp;om hun eigen gezag 'zelfs in we-reldlyke zaken te bevorderen.nbsp;Wanneer namelyk de vervolgers der Chrilfcnen, ten deck betoomt, ten dcele door de dood weggcr._,kt zynde, de Kerknbsp;een aangenamer gedaante en te galyk eene lieflyke vrede vannbsp;alle kanten verkreeg, heeft het dien Keiler, uit liefde en ag-ting voor de Belyders van den Godsdienlt behaagt, dat hetnbsp;regt van vrylating (’t welk de Chi iftenen, zo wel als anderenbsp;Volken, daar zy dog zagtmoediger als de Heidenen mocifennbsp;zyn, volgens de welvocglykheid rnoelfcn hebben ) by de Bibnbsp;fchoppen zoude zyn: als welker Hem, die men fte.dc gewif-fer en magtiger te zyn, als die der wereldiyke Regrers, racernbsp;geloove waardig was. Dewyl Conlhintinus had aangemerkt,nbsp;op dat ik de woorden wan S'/iomenus gebruikc, dat door denbsp;naaükeurige waarnerning. van famraige wetten groote moeüyk-hcid was in het verkrygen van de voornaamllc foort van vry«nbsp;heid. Want gedurende de opfchryving der Roomfehe Burgeren, we!L'lt;; door de vrylating in de Kerk vervangen is, ennbsp;daarom van voorname Regrsgcleerden in de tweede wet, doornbsp;' ket uuiurnem^n der ple^tigbeden verftaan word, was het de ge.
ONDERZOEKSCHRIFT. 45-
woonte te Romen, dat de S aven. die , op het bevel hunne'- Hee-ren hunnennaani onder de Rootnlche Burge-, s opgaven, de Vry-hcid veiU.egen.
§. XiX. Deze wetten van Condantinusbebbensgeenzins een ider Chntlcn verpligr , om a.le zyne Slaven,het zy HeiJencn,nbsp;het zy Chnltenen, of zy wilden, of niet, vry te laten ^ aRnbsp;of me-n toen eerll vvas gewaar geworden, dar de Slavcrny nietnbsp;de V'^r^heiJ des Euangeluims ItreeJ) maar zy handelen alleennbsp;van zulke,dien zy, volgens hunnen willekeur, indien zy her verdient hadden, hunne Viyheid kon ien Ichenken, üp de zelvenbsp;wys als de Oude met hu'-me getrouwe Slaven reeds gedaannbsp;hadden, volgens h.t zeggen van rereniius iu Biyfptl^ ge-Koeml de Frouw van Andt us, in bet i. Bearyf., in de i. Uitkomji.
Hsh u van Slaaf gemaakt tot mynen vrygdaten^
Wyl ik op uwe trouw my veilig kofi verlaten.
OsT! dit tc geloven bewegen ons de vvoorden van ,'\uguftinus in zyne y. Kerkreden, biadz. 60 6]. in den Paryichen druknbsp;door Jacob Sirmondus uitgegeven: Gy brengt uwen Staaf in denbsp;Kerk orn hem los te laaien. Daar word Jiilte gemaakt. Uw briefnbsp;word gelezen, of uwe begeerte word verhaalt. Gy zegt, dat gy u~nbsp;wen Slaaf vrylaat, om dat ky u in alles zyne trouw betoont beeft,nbsp;§. Xgt;C. Du beveilig ik te meer, om dat in de, hoewel met by-gelovighcden vervulde, Eeuw van den Monnik Marculfus ( vannbsp;welken de aantekeningen-van Bignonophet i.boekzynervoorbeeldige opftellen bewyzen, dar hy omtrent het jaav 660 na Chri-ftus geboorte in Vrankryk geblocit heeft) Conftannnus met alleennbsp;voor den Uitvinder der vrylaung in de Kerk gehouden is.muarnbsp;om dat het ook denHeeren viyliond, hunne Slaven, welke zynbsp;vry lieten, eene voorwaarde, welk zy ook wilden, voortefchry-ven. Dus zegt xMaiculfus in het z. Roek zyner voorfchriften ianbsp;bet Hoofdji. N. aan zsaen g liefden N. ten aanzien van denbsp;trouw, waar mede gy my dient, maak ik u, ter vergevinge mynernbsp;zonden , vry van allen band der Slaverny: egicr ondir deze voorwaarde , dat gy , zo lang ik kve, my zult dienjibaar zyn, maar
F 3 nbsp;nbsp;nbsp;net
-ocr page 54-nci mynen dood overig blyvendty vry zyi: enz. Hier by komt cyndelyk,dat in deze Eeuw de verkoping der Slaven in gebruiknbsp;was: geiyk blykc uit de voorfchriften van Bignon, welke den-zelven Marculfus fchynen toegecigent te moeten worden. Wynbsp;lezen dog in het t. Hoofdll. In den- naame Gods, ik N. verko’nbsp;pen aan den zeer aanzienlyken Heere en Broeder N. koper. Het zynbsp;kennelyk, dat ik, mg door ingebeeld regt, nog door iemands bedwang, maar door mynen eigenen vry en wille, aan u verkope , ge-lyk ik ook van heden verkogt hebbe, mynen Lyfeigenen N- tnz.nbsp;Waar uit ten allerklaarftcn blykt, hoe vcrkcerdelyk men ge-love, dat de vrylating der Slaven in de Kerk eertyds is ingevoerd, om de Slaverny , wegens de Euangelillhe Vryheid,nbsp;uit de geheele Chritten-wereld, en over al daar de heilzamenbsp;Lceiilukkcn veakondigt wierden, uit te roeien: zo dat allenbsp;Chriftenen, in alle plaatfcn, ook in onzen tyd, tot het onderhouden van deze zelve gewoonte zouden zyn verbonde.
§. XXI. Maar mogelyk zullen onze Wederftrevers,volgens het zeggen van den Digter,
Hiet zelden ook hervat der menfehen ftrydbaar hert
Den heldenmoed, hoewel het eens verwonnen wert,
Tegens ons opftaan en zeggen, hoewel wy aan de voorgaande betoging plaats geven, egter houden wy uit den aangchaaldcnnbsp;Marculfus ftaande, dat van ouds niet weinige Chriftenen het,nbsp;niet alleen vooreen godvrugtig, maar zelfs voor een verdienend werk hebben aangezien, als iemand zynen Slaaf of Slavinnbsp;van het pk der dienftbaarheid verlofte ; zo dat wy altoos moeten met yver tragten naar het geen wy geleerd worden eertydsnbsp;Gode aangenaam te zyn geweeft.
Wy ontkennen wel niet, dat vele onder de Oude Chriftenen, en inzonderheid onder de Franfchen tot dit gevoelen zyn gebragt door enige Kei kelyke perfonen, aan welke het regtnbsp;der vrylating, volgens de inftelling van Conftantinus, wasnbsp;aanbevolen: maar wy maken ook gene zwarigheid deze inbeelding voor ydel cn bygclovig te verklaren. Want, behalvcn
dat
-ocr page 55-4Z
dar ’er geen gewag van deze mening , als of dezelve aangenomen was , by de boven aangehaaldc Schryvers der Kerkelyke GelchiedeniiTcn gemaakt word, zullen die gene, welke Godnbsp;met eene verhevene kenniflè begaafe heeft, en die van onzennbsp;Hemelfchen Onderwyzer geleert hebben^ dat het ons niet ge-oorloft zy , de gewigciger geboden van God , het regt , denbsp;barmhertighcid en het gelove agter te laten , om aan de overleveringen der Mcnfchcn te blyven hangen, uit de vormennbsp;der gefchriften, naar welke in deze Eeuw van Marculfus dcnbsp;vrylating der Slaven gerigt wierd, oordelen kunnen, hoeverre deze gedagten van de Goddelykc waarheden afwyke, Opnbsp;dat dit zelfs onder het oog onzer Wederlprekers gebragt werde,nbsp;zal ik alleen drie in der daad bclagchelykc plaatfen uit Mar-culfus zelve aanbalen. In het x. Boek aan het 52. Hoofdfi lezennbsp;wy : Dit eenenaan zig behoorlyk verbondenen Slaaf vrylaat ^ moetnbsp;vertrouwen , dat hy loon in het toekomende by den Heere voor zignbsp;eplegt. In den naam des Heeren derhahen , laat ik N. tnde my-nt Huisvrouw N. tot een hulpmiddel voor onze ziele ^ of eene ver-geldinge tn de Eeuwigheid , u N. , tenen onzer huisgenoten , vannbsp;den huldigen dag , vry van alle verbinding der dienf baarheid enz.nbsp;En een weinig verder in het 54. HeofdH, Wy vertrouwen, datnbsp;wy onze beloning in het toekomende hebben zullen, indkn wy eenigenbsp;uit onze bedienden van het juk der Slaverny vrymaken. Dethtihennbsp;ontjla ik N , om den naam des Heeren^ en eene eeuwige vergelding^nbsp;u N. van allen band der Slaverny , ze dat gy van dezen dag afnbsp;ten vry leven leiden zult ^ als of gy van vrygeboorene Ouders waartnbsp;gefproten^ begeerende, dat gy niemand niyner Er fgenaamen, of det-zelver Erfgsnaamen , of wie ht ook zoude mogen zyn , dienjtbaarnbsp;zyt, als onder behoorlyke betuiging van uwe Hrybeid ^ hy welkennbsp;wyner Erf genamen gy zult verkiefen , en dat gy de offerhanden^ ofnbsp;li^tn , door my he feit ter plaatje ^ daar myn arm Itgchanm rufettnbsp;zal^ jaarlyks zult moeien bezorgen^ en zo vervolgens. Eindelyknbsp;in het Aanhangzel in het 15. Hoofdft. vind men deze woorden:nbsp;I'erwyl de Almagtige God ons in dit leven vergunt een gezond ligchaamnbsp;te hebben^ zyn wy verpligt dikwyls op het welzyn onzer ziele te denken op dat wy verdienen ttn kiem weinig van onze zonden te 'ver
minderen. In den naame Gods derhalven, ter huJpe myner ziek ^ of om myne zonden te verminderen, op dat het den Heere behage,nbsp;my in het toekomerde v. rgeving te jcbenken , heb ik N- den mynbsp;teebehorenden faaf N. in vryheid geflelt: enz.
§ XX. Maar, om ons beltek in langwyligheid niet te bui-ten te gaan , ga ik voort om te bewyzen , dat alle, die trag-len zig zei ven en anderen wys te maken , dat de flavcrny, in den allcrnaautten zin genomen , daarom onder de Nederlanders geen plaats meer heeft, om dat de wetten en grondfla-gen van het Euangelium daar tegen ftryden , eerder uit onkunde, als uit eenen vallen grond redeneeren. Niemand dog,nbsp;als die van de Nederlandlchc zaken geheel geene kenniffe heeft,nbsp;lean ontkennen , dat de oorzaak, waarom hier een ider Burger cn Bywoonder , volgens de voönegcen aan deze Land-Ichappen door de Graven en Koningen gegeven , eene aller-volkomenfte vryheid geniet, in Staatkundige redenen moetge-zogt worden. Wadt de Slaverny was , en voor , en na denbsp;beilraling van Nederland door het heilfaam ligt der Hervorming , ter dezer plaailê eene zeer bekende zaak -. gelyk niet alleen de oude , maar ook de latere Regtsgeleerden getuigen,nbsp;welke in hunne werken eenig gewag van de Nederlandlchcnbsp;Staacen gemaakt hebben.
5 XXIll. Zeker! de zeer Vermaarde Regtsgeleerde Petrus Gudehnus, in zyne gefchriften over het vernieuwd Regt , innbsp;het I. Boek in het vierde Hoofdft. over die dingen vselke door hetnbsp;Hieww Regt aangaande den Staat der Slaven zyn ingevoert, bladz.nbsp;f6. op het einde, zegt: ffet is uit de gedenkflukken kennelyk, dat,nbsp;zo wel hier, als elders, onder de Chri[tenen, het firengft gebruiknbsp;der Lyfeigene en in dienftbaarheid geborene Slaven plaats heeft gehad, ja ! dat, zelfs de Kerken dezelve bezeten hebben, tot dat denbsp;Chriftelykelkfdc, welke de meefte tot het vrylaten ried, langfaamnbsp;aanwajfende , eindelyk de Slaven byna overal hebben opgehouden,nbsp;gelyk Joannes Molanus over de Canonniken in bet 3, Boek heeftnbsp;aangeiekent. JVmneer dit gebeurt is , weet men niet regt: zekernbsp;de Schriften der Paufen in de Decretale brieven onder het opfchrift,nbsp;dat mtn de Slaven niet zal wyen, en over het huwelyk der Slaven,
tonen,
-ocr page 57-49
tonen.) dat omtrent het jaar lioo. na Chriftus nogjlaven in Ita-lien en Duitfchland geweeft zyn. Hier by voegt Molanus in het aangehaalde Boek, dat de S- Pieters Kerk te Leuven eene acie vannbsp;zekere vrylating heeft, welke in die Kerk is voorgevallen in denjarenbsp;1240. zo dat het bewysljk is^ dat de bezitting der Slaven in onsnbsp;Nederland en op de meefte andere plaatfen maar voor 500, jaren isnbsp;uit het gebruik geraakt. Egtcr is het gebruik der Slaven en der-zclver verkoping behouden tot den huidtgen dag, zo in Portugal,nbsp;ah in andere geweften, die den furken naburig zyn - en daar is hetnbsp;de gewoonte, dat zy Slaven blyven, hoswel zy den Godsdienft vannbsp;Mahomet hebben afgezworen, en den Chriftelyken aangenomen. Hetnbsp;welk niet vreemd moet voorkomen, dewyl het eene btweztne zaaknbsp;is, dat de Perfonele Slaver ny en magt der Heer en tegen de Godde-lyke Wet niet ftryd.
Op dac egter geen Voorftander van het ons tcgengefteld gevoelen zig inbceldc, dat ’er wapenen, om ons te be-Itrydcn, voor hem verborgen liggen onder die woorden, totnbsp;dat de Chriflelyke liefde, welke de meefte tot het vrylaten ried,nbsp;langfaam aanwajfende, eindelyk de Slaven by na overal geheel hebben opgehouden, zal ik hem alle gelegenheid, om zig te herftcl-len, afmyden. Wy zullen, namelyk, wel ligt toellaan, dat dcnbsp;Chriftelyke liefde niet alleen verhinderde, dat de Chnftenennbsp;hunne Slaven wreedelyk zoude handelen, maar dat zy ook,nbsp;by verloop des tyds, heeft konnen gelegenheid geven, omnbsp;den Slavenftaat geheel weg te nemen: en dat het zo eiken Chri-ften altoos geoorloftis, indien hy wil, zynen Slaaf vry te laten. Maar wy ontkennen volftrekt 5 dat zulks uit enig uitgedrukt gebod des Euangeliums vloeye.
By Gudelinus voege men Paulus Chrillinxus, by wien , in de uytfpraaken van V Huff van Holland, in het 4. Deel, in de 8 Uytfpraaknbsp;n°, z. 5. byna defelve woorden gevonden worden. De Agtbaarenbsp;UI. Huberus, diede ophouding der Slaverny onder de Chriftenennbsp;tot laateren tyd brengt, zegt, in zyne Foorleezingen over het Op-Jchrift der Inflituten, over het regt der perfoonen. §. 6. Kan dee-zm tyd af, dat is, van het jaar na Chriftus 1212. of niet langnbsp;daar na , hebben de Chrijlenen opgehouden ziggnderlinglotSlavente
G nbsp;nbsp;nbsp;maa-
-ocr page 58-maaken. Ook bekent Hugo Grotius, in zyne, in de Nederdujt-fe tael gefchreevene ^ inleydinge tot de Hollantfe Regtsgeleertbeid ^ dat het gebruik der Slaven eerll voor driehondert jaaren, uit Nederland is weggenomen.
XXIV. Indien iemant vraagt, welkeeigenilyk de redenen oorzaak gewced zy, waarom de uaam en het gebruik van het iyf-eigenfehap in Nederland heeft opgehouden, hy hoore, wat denbsp;beroemde Paulus Voet, over de Inltituten, in het i. Bock , onder het 3. opichrift, n°. y. zegt: de Fereentgde Nederlandennbsp;hebben, naa dat zy zig door het regt der ’wapenen hebben vrygeveg.nbsp;ten^ foo groeten af keer van het Slaven-regt, dat, indien eenige Slaven van elder's tot ons overkoomen , of de palen van ons gebied zynnbsp;ingetreeden, zy daar door zelfs hunne Ftybeid verkrygen. Zo datnbsp;zy veel meer in dit land in veiligheid zyn geftelt, die zig in ons gebied, ah tot eenevry- en-hefcherm-plaats, begeeven hebben, en aan-de hunne, van wien zy gevlugt zyn, niet worden overgegeven. Uitnbsp;dit alles blykt een ieder overvloedig, dat het, niet foo feeraannbsp;de wetten en grondllagen des Euangeliums, -als wel aen Staatkundige redenen , moet worden toegefchreven, dat alleSlaven,nbsp;van elders herwaerts gebragt, hunne volle Vryheid in Nederland genieten.
§. XXV. Op hoe varten grondflag ons bcfluyt lleune, word zelfs hier uyc opgemaakt, dat, indien men het gevoelen van onze Tegenftreevers aangaande dit land aannam , men zoude moeten toonen, hoe, behoudens de Eüangelifche Vryheid, invcc-Ic andere Staaten der Chriflencn , in welke alle inwooners,nbsp;hoewel roet verfchil van gedagten , en op vcrfcheydenc wyze,nbsp;het Chrillendom belyden , niet alken cenige voet happen vannbsp;de oude Siaverny, maer Ook, dat meer is. de köoping cn ver-kooping der Slaven zyn overgebleven. Want F. Voet, op denbsp;zo even aangehaalde pLiüts, heeft met veele andere aanzicnlykenbsp;mannen dit getuygenis , daer zyn niet te min eenige voetftappennbsp;der wel eer gebruikte Siaverny overgebleven in Duitsland, Poolen,nbsp;Mufcövien, Zevenbergen, Pruijfen, en ook in 't gebiet van Zut-phen, en de Feluwe. En een weinig verder, hoewel in het Ryknbsp;vdn Engeland de harde Siaverny is ’weggenomen, quot;worden ’’er egter
eni'
-ocr page 59-tuigen tot het 'werken in de mynen gedoemt, anderen zyn voor een vafigeflelde tyd als Slaven dierifibaar, die ¦i'pTpxenües genoemt 'worden. En wat het kopen en verkopen der Slaven, gelyk dernbsp;heeften, aangaat, kan men nazien, wat van dePortugefen verhaalt word bv Jo. Bodinus. in het i. Boek over den Volkjlaat ^nbsp;in het i. Hoofdji.
§. XXVI. Ja zelfs! zeer geleerde Mannen, die veel van de Burgcilyke Regeringen verdient hebben, maken geene zwarigheid tewenfehen, dat de perfoneele Slaverny, die, in onzenbsp;tyden, onder dc meeile Chrillenen, of byna, of geheel is weggenomen, mogt herftelt worden (zo egter, dat de Heeren denbsp;Chriltelyke zagtmoedigheid zouden betragten, en geene onre-delyke lirafheid gebruiken) als welke den Burgerftaat zeernbsp;voordelig is. Want het is volkomen zeker, dat, uit het af-fchaffen van het gebruik der Slaverny, vele ongemakken, dienbsp;niet ligt op te tellen zyn, geboren worden. Hier henen loopennbsp;de woorden van den zeer Aanzienlyken en Hoog - geagten Bus-bcek , als hy in zyne 3. Tur'kfe Brief, bladz. 160,161. in den druknbsp;te Leiden, in het jaar 1633. uitgegeven, zegt: Edogik'weet niet,nbsp;of hy, die de eerjte is ge-weefi in het wegnemen der Slaverny, welnbsp;het grootjie nut aan onze zaken heeft toegebragt. Indkn eenenbsp;regtvaardige en zagte Slaverny , hoedanige de Roomfebe 'wettennbsp;voorfchryven, inzonderheid die, in 'welke de Slaven aan het ge-meenebefi eigen zyn , nog fland greep , men zoude iniffehien zonbsp;veel galgen en raden niet nodig hebben om zulke te bed-ivingen,nbsp;‘welke buiten het leven en Vryheid niets hebben, en welken de armoede tot het befiaan van alle euveldaden dringt. Eene Fryheidnbsp;zonder goederen raad niet altyd tot eerlyke daden. Het verjiandnbsp;van een ider is niet bek'waam om eene Vryheid in armoede te dragen, en alle zyn niet zo geboren, dat zy zig zelven ‘weten tenbsp;beheerfchen. Zy hebben het geleid een gebied van-eenen, die beternbsp;is, als een hulpmiddel nodig; daar zy anders geen einde van boze daden zullen maken; gelyk zommige dieren, 'welker 'woejlheidnbsp;altoos te vrezen is , indien zy niet met banden bedwongen worden. Aan deze plaats word een Z'wakker gemoed door de xnagtnbsp;der Heeren geleid: de Heer aan de andere zyde leeft van het
G z nbsp;nbsp;nbsp;werk
-ocr page 60-mrk zynes Slaafs. De Tarken trekken, zo in het gemeen, ah in het byzonder, zeer grote voordelen uit het Lyfeigenjchap ; zynbsp;onderhouden hunne huishouding deftig uit de winjt der Slaven ;nbsp;waarotn zy ook tot een gemeen fpreekiword gebruiken , dat hynbsp;niet arm is, die fegts eenen Slaaf bezit. Maar ook , indien 'ernbsp;van 's lands wegen iets te bewerken , te vervoeren , op te reg-ten , of af te breken is dat verrigten zy door de geduurzamenbsp;hulp der Slaven. JVy kunnen nergens tegen de heerlykheid der oudenbsp;gebouwen op. En waarom? Het ontbreekt ons aen handen, datnbsp;is, aan den dienji der Slaven. Op dat ik met Jlilzwygen voor-hyga , hoe groot een middel de geleerdheid der Slaven aan denbsp;Ouden verfchaft heeft tot het verkrygen van alle wctenfchap.nbsp;Zo toont ook Potgiefleiüs, opdetoertemmingen degetuygenif-fen van grote Mannen, en inzonderheid van Basbeek fteunen-de, aan, in de vooraffpraak aangaande den fiaat der Slaven, §. 35.nbsp;:54.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. niet alleen dat ’er zeer grote voordelen voor het menl-
dom üit de lyfcigene Slaven boven de gehuurde vloeien: maar hy handelt ook in bet byzonder van den toevloed van ledig-gaande Bedelaars , die het voedfel hunner Medeburgers, of vannbsp;andere menfehen, herwaarts en derwaarts zwervende vertceren,nbsp;en hunne kragten verzwakken: welk kwaad geiluic zoude worden, indien tot nog toe de cigentlyk gezegde Slaverny ondernbsp;alle Chriftenen fland greep,
§. XXVli. Uit al het voorgezegde, hoewel ik alle de woorden van deze zeer geleerde Schryvers geenzins de mync maak , beiluyc ik egter, aangaande het hooft der zaken (zo ik oordeel)nbsp;met genoegzame zekerheid, dat de Slaven.y (als welke hier,nbsp;of uit enig inzigt van toegeventheid cn zagemoedigheid, of uitnbsp;Staatkundige redenen , en niet uit de Goddelyke wetten , isnbsp;.afgefchaft) tegen de Chrïftelyke Vryheid geenzins firyd. Waar uitnbsp;.van zelfs vloeit, dat zy geen heletfel is om het Euangelium uit tenbsp;breiden indie Folkplantir.gen der Chrifienen, daar tot heden icc denbsp;Slaverny in gebruik is. Want op deze wys zal ’er een zeer vriende-ly k en Gode aangenaam Ryk kunnen en moeten opgeregt worden^nbsp;tuirchendeHeeren en Slaven in cenen beteren Godsdientl onderwezen: gclyk Paulus aan Pbiletnonbet lö. van zysten-
Brief
-ocr page 61-en tot het zelve
dienen, in bekwame order
telchikt heeft.
aanpryft, Zo zullen dog deSlavenopdcn wenk van hunne Hecren vaardig zyn, volgens het gezegde: (^) Gy dienfl-h.egten zyt gehoor faam uwen Heerenna den Flcefche met vreefe en-de beven^ in eenvouwigheid ::70?s herten, gelyk ah Chrifïus. En zo zal die andere fpreuk diepe wortelen Ichiercn in het gemoednbsp;der Hoeren, zo vele ’er den aart vaneenen Chrillclykcn Mcnfclinbsp;niet hebben afgelegt: ( b) hinde gy Heeren doet bet zelve by haer ^nbsp;nalat ende de- drdghige: ah die wetet^ dat ook uw’’ zelfs Heer e indenbsp;Hemden is ^ ende dat geen aannemïnge desperfoons by hem enii. Dcnbsp;middelen en wyzcn, door welke dit Ryk met geluk kan gegrond en beveiligd worden , heeft dc zeer geleerde, en vannbsp;my, indien immer iemand, veel verdient hebbende Heer Hendriknbsp;Velfe, zeer Eerwaardig Leeraarder HaagfcKcrke, getoontin dcnbsp;gefchiedkundige Voorreden voor een Bock genoom c: Naujeeu-rige Bcrigten nopens de grondveiting des Chrillendorns ondernbsp;de Heidenen op de kult van Choromandel en Malubar, door denbsp;Deeniche Miffionariffen op Tranquebar. Alwaar die Onverge-lykelyke Godgeleerde. §. 46, 47. de twyffclingcn van zommigcnbsp;Mcnfchen, waar door zy zorgen, dat de Euangelifche Lecr-hukken niet zonder fchade aan de Slaven kumicn worden ingeprent, opgetek en opgcloft hebbende, van de 48. tot de yj,nbsp;inedede middelen,die dit Godsdienlrig werk zullen voortzetten
(a) Ephef. 6: y-8. nbsp;nbsp;nbsp;(b) y. 9.
B Y-
-ocr page 62-I. TVy Jiellen vajl dat 'er ten denkbeeld van God onsnbsp;ingefchapen iS.
II. nbsp;nbsp;nbsp;Men kan met geen gezond verjland de meervou-
wigheid der Goden Jiellen.
III. nbsp;nbsp;nbsp;De eerjie waarheid ^ die ons ^ tot het betogen^ zo
van Gods, als van ons aanwezen, uit het ligt der natuur y voorkomt y is die guide fpreuky Iknbsp;denk, derhalven ben ik aanwezig.
IV. nbsp;nbsp;nbsp;Meer dan eene vrouw te gelyk te hebben firyd tegen
F'rquot;
de wetten der natuur en de Goddelyke waarheden.
V. God is in zyn wezen niet alleen onligchamelyk,nbsp;maar ook met geen ligchaam bekleed.
VI. nbsp;nbsp;nbsp;De natuurljke Godgeleerdheid is ter zaligheid niet
genoegzaam.
VII. nbsp;nbsp;nbsp;De Heilige Schrift is nog by gevalgefchreven y nog
van het gezag der Kerke afhangelyk.
VIII. Gods eeuwigheid Jliiit niet alleen alle begin en einde ynbsp;maar ook alle vervolg van tyd uit.
IX. De daad der Regtvaardigmakmge moet met de Heiligmaking met vermengt worden.
X. Daar is geen tweederley onafhangelyk beginfel.
XI. God kan nog bedriegen, nog bedrogen worden.
EINDE.
-ocr page 63-AAN DEN
H E E R E
Wanneer zyn E. opentlyk Redentwifte, onder den Wytvermaarden Hoogleeraar ,nbsp;den zeer Eerwaarden
H E E R E
JOAN VAN DEN HONERT: T.H.Z.
Te Leiden den lo''*quot;. van Lentemaand ^ 1742.
Verdient het lof, als Een uit Chriftenen gebooren,
En in den teed’ren fchoot der Kruiskerk opgevoed,
Gods Woord met kragt verklaart, en yders ziel door deooren Ontvoert door tong en pen: wat Eerkrans zal en moet,
O! Wakk’re KAPITEIN, Uw zeegb’re kruin verfieren?
Daar G’ in het Wellen, en van Heid’nen zyt geteelt,
En in uw eerfte jeugd de afgodifche banieren Moed volgen, buigende U voor menig nietig beeld j
En
-ocr page 64-En nogtans hebt uw Volk en Vaders huis verlaaten,
ili.
Den waaren GOD omhelft, en met een têer gemoed Vorfi JEZUS aangekleeft, en met zyn Onderzaatennbsp;Zyn Naam beleden, ja met eenen vallen voet,nbsp;ïn Zyne Wysheidsfchool gefleilt en onderweezen,
Met and’re 'Leeraars klom op de eedele Eeretrap ,
Om als een Heilgezant, uit duizend uitgeleezen ,
Het Volk te leeren ’t merg der befte weetenfchap:
Uw vlyt, uw yver, ftreeft degrootfte vlyt te boven,
Uw joem ryft hemelhoog , daar uwe pen en tong.
Zelfs door geen Feniksvêer naar waarde te volloven,
De nyt doen fidd’ren, en uw deugd hem ’t gif ontwrong. Beftaat, o! Dicht’ren, niet, hoe hoog en fchoon in ’t zingennbsp;Den Lof van KAPITEIN te fchetfen op ’t papier.
Geen Dichtwerk treft den geeft van ’t puik der Jongelingen, Zoo blaakende , zoo vol geheiligt Pingftervier:
Den gloor van zyn vernuft en weergalooze gaaven Verfiert en tooit zyn hooft met d’ allerbeften glans:
Zoo blyft geen blank gemoed in ’t zwarte vel begraaven,
Op ’t Moorenhooft vertoont zig ’t witft een paerlekrans,
Een krans, die gy U zelf hebt om uw kruin gevlogten, Roemwaarde Hemeltolk, waar van deez’ ryke blaannbsp;Getuigen, daar gy hebt in ’t letterperk gevogtennbsp;Als een manmoedig Held, zoo groeit uw luifter aannbsp;Gelyk het Zonnelicht, wanneer het uit het donkernbsp;Te voorfchyn komt, en fchynt tot op den vollen dagh:nbsp;Gyprykt, o! Eed’Ie Moor, met heerelyk geflonker.
Nu g’ als een krygsknegt voert Vorft JEZUS Zeegevlag:
En nog vind Uw geluk geen maat of perk of paaien,
De ryke Goudkuil moet ook van uw grooten geeft Getuigen, in Guinee moet uwe heilzon ftraalen,
Daar moet gy JEZUS Bruid op het gezegent feeft Der guide vryheid nóon , door de Evangeliblaaren ,
Die aan het Heidendom , aan eenen flaaffchen band Wel eer geboeit, dat heil, dat zalig heil, verklaaren:
Zoo fchynt met roem uw licht ook in uw Vaderland.
Reis
-ocr page 65-Reis heen dan,- KAPITEIN, reis heen, o ! TenjpelfHgter^ Reis heenen gt; wel g^rdoft Godes gunlli verzelt!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'
Gods Geeft zy met U, als den waaren Alverlichter ,
Zoo maak geen onfpoed ooit uw vroorae Ziel ontftelt!
Gaa heen, verlaat met moed de Nederlandfche flxeeken! Verlaat ons Leyden, zeg het Hoogefchool vaar wel,
Al voelt g’ Uw teed’re Ziel door fraart en weedom breeken: God zy uw I-£idsraan! Hy voer’ ’t Vaartuig wonder fnelnbsp;Door de ongelluime Zee, bevryd van ramp en plaagen;
Vaar wel! geniet altoos eene ongeftoorde ruft!
Terwyl uw grooten Naam word tot het Zwerk gedraagen. Keer naar uw Vaderland met moed, en vreugd, en lull..
Sara Maria van Ravestein; Wed. L. Stevekseoot.
-ocr page 66-mynen Berg /prak God' daar ml ik fyn geprefen^ fVant Zions poorte fyn veel fchoonder uit gekef én,
Sy is my hooger als de moning Jacobs t’ faem ,
Dit is die plaetfe, daar ik fchenke ml myn naem ;
’k Sal Babels - heydendom ja Rahab ook doen horen ,
Dat uit baer trotfeJiad die geene fyn verkoren,
De Philiflyn, Tyrier, een volk vol duijierheyd,
Ja felfs in ’t Moore land heb ik een weg bereyd:
Dies fal ik agte dat, fy aan my fyn verbonden ,, Om myn geregtigheyd en deugden te verkonden:
,, Dies looft my , want voorwaar uyt deefe Heyl Fonteyn,
„ Sal u in overvloed genaad’ gefchonke zyn.
Maar fchoon ons Korachs liet- Gods wondere doet gedenke So wil Jehova God ook lof en eere fchenken:
Schoon Palejiina juigt gans Neerland vind ook Jlof,
Om op dees blyde tyd te roemen Codes lof:
Vermits het blykt dat God ook meede heeft verhoren Een Moor, waar door de Faam fig niet alleen Iaat hoor ennbsp;In Ley de, maar voorwaar in ’t gantfche Neederlandnbsp;Verheffende fyn roem van Godvrugt en verfiand,
So lang het Leyds Atheen nog Eeuwe kan verduwen,
So fal men roeme dat voorwaar in hare muuren Veel mannen in den Jlaat eu kerck zyn voortgebragi,
Waar door het land behoud de grootfie fieun en kragt.
Men fal ook fegge dat de geen die ’t ligt ontbraken In u vermaerde fchool, dus fulke wond’re fpraken,
Daar
Dat niet alleen u lof den onfe is bekent Maar ook den Vreemdeling fo heerlyk ingeprent
-ocr page 67-Daar heeft den Africaen fo hïyke 'jan gegeeuen ,, f Als hy betoonde, mat het was op Aard’ te kevennbsp;,, Als Freemdeling, dan • dat men verkryge het genotnbsp;,, l^an ’t rneede Burgerfchap, ja Huisgenoot van God.
Dan toonde hy ons weer wat nut bet ons moeji weefen * Dat Jefus Chrijlus uit den dooden is verreejen,
„ Hoe hy uit Davids faat gelyk het was voorfeyt ,, Gekomen is, dit hebt gy klaarlyk uitgebreyd.
Maar fchoon ik op dees dag u lof dien uit te fpreken ,
So fwyg ik liever want myn pen fou veel ontbreeken,
Seer dikmaals gaf gy aan de Zangkunji ryke Jtof,
Als fy befwangert was vol van u groote lof;
Maar nu my dunkt dat gy van ’t Leyds Atheen wilt f obey den So moet myn Zanggodin u met haar wens geleyden^
Nu dat gy weder keer d na ’t ylfricaanfche land,
So wil Jehova God, die door een Jlerke hand U uit de duijierheyd het ligt heeft doen aanfchouwennbsp;Betoone, dat hy is u Heyl en Siels vertrouwen,
Op dat gy door fyn kragt die geen een weg hereydy Waar door fy middel fien tot hare Zaligheyd.
Heeft God u tot fyn dienjl, ja tot fyn Heyl verkoren ,
So wens ik dat de Faam ons binne kort doet hooreny D’Elmina is voorwaar by ieder hoog ge-eert,
Om dat uit ’t Heydendom veel duyfend fyn bekeert.
Dus wil den Heemel in fyn gunjle aan u geeven,
Dat gy nog lang tot nut van Jefus volk mag keven.
Vermeldende Gods roem, fyn Heyl, Bevel, en Wet,
Die hy in 't fteen taf reel fo wyslyk heeft gefet:
Om dus op ’t Heyl-verbond vol vreugd te zegenpraakn,
Wmneer gy daar ’t volmaakft in ’s Heemels Bruilofts zaaien Aanfchouwen fult, ja fien dat hier het nietig Jiof,
Ten volle niet befeft Jehoovaa’s roem en lof;
f Dit heeft hy in fyn eerfte Redenvoering tot een ftof genoog men uit Ephef. z. yf. ip.
* Tweede Reden voering vüt 2 Timot, 2. v{. s.
Maar 'k fineek die Jlerke God dat hy u ml betomen ^ ^jils hy u nadere dóet om Eciiwiglyk te ‘wofinen ^ '
In fyne tente van vobnaakte Hesrlykheyd, nbsp;nbsp;nbsp;'
Dk'k wenfe dat tot loon aan u Jal fyn bereyd)
Dat dan den Heyland u die Jlennne Jal doen hoore: Gy fyt die goede Knegt, die hebbe uitverkoprCynbsp;Ontfanget nu de loon fo ah het is voorfeyt ;
Volmaakte Koninehrykj dat u is oxeg geleyt.
Pro viribus non arte cecini A. V. H. U, Canjx
-ocr page 69-gebeurde ’t als in ’t holffe van de nagt Ik my fchier van de flaap geheel verlaten dagt,
Dat ik, vermoeyt door my ftaag heen en wéér te kceren En wenden, om maar ruft te vinden in de veeren,.
My e}ndelyk van haar ganfch overwonnen vond;
Maar naauwlyks was ’k in ruft of ik begon terftond Te droomen, dat ik hoorde een Maagd die luydkeels fchreydenbsp;Heel di'oevig zugtede, en flaauw’lyk fprak, ag Leyde!
En Ltyifche Jeugd treurt vry! ik trad wat naader toe.
En dage ’k moet zien wie z’ is, maar uyt te drukken, h©£' Verbaaft ik ftond en in verwondring opgetogen ,
Zoo dra een heldre glans my flikkerd’ in myn ogert,
Is my niet raogelyk; want die my hier verfcheen Was Dogter van Jupyn, wel waardig aangebeên,
'k Meen Pallas de befc'herm Godin van ’t Leydfch Atheeneii, Die ik heel droevig in haar eenzaamheyd vond weenen.
Ik boog my voor haar neer,, en vroeg wat haar de vreugd Zo zeer benam? en war zy met de Leydfche Jeugdnbsp;Dus toe te roepen had te kennen willen geeven ?nbsp;z’ Antwoorde dat daar van was oorzaak, dat van ’t leven:nbsp;d’ Hoogleeraar s’’Gravezand berooft lag, wien ’t geweldnbsp;Des Doods t' ontydig en te vroeg had neêrgeveld ;¦
Een wysgeer wien ’s gelyk men nooyt nog heeft gevonden;,, Helaasrf is in den bloey zyn ’s levens das verflonden:
Zyn dit geen reen genoeg? dat’kroep,, o'Jeugd, breek vry 't Vermaak af cn beween het dode Lyk met my.-Dit hoorende fcheen mv myn hert van rouw te breekemnbsp;En na een diep gezugt, dagt ik my dus te fpreeken:
Godin, ik twyffel niet of dees Hoogleeraar ’s dood Verwekt veel droef'heyd en getreur by kleyii en groot jnbsp;’k Beken een zwaare flag is Leyden overkomen.
Dog men behoeft daarom in k minft nog niet te fchroomen:
Dat het geheel en al verlaten is; dit word Door d’ Heer van Mujfchenbroek, in wien my’dunkt in’t kortnbsp;Een tweede ’s Gravezande in wysheyd te herleevennbsp;Vergoed, nadien die nog is overig gebleeven:
Bedaar Godin , en zet dees fmert wat aan een zy.
Waar op zy tot my fprak; dit is ’t niet al ’t geen my Zoo treurig maakt en flof verleent tot jammer klagen,nbsp;Vermits een Jongeling in wien ik myn behagennbsp;Altyd gevonden heb, van my zeer teer bemind,
My haah: verlaat: O ramp! CAFTEYN, myn waarde Vrind, Dien ik een Perel aan myn kroon met regt kan noemen,
Ja wien het Hooge School zig altoos zal beroemen.
Te hebben binnen hare muuren ooyt gehad.
Zult gy, o Lieveling, vertrekken uyt myn Stad?
Voorts gaf zy my de hand, waar in ’k heb plegtig moeten Belooven, dat ik u voor ’t laatft in digt zou groeten;nbsp;Waar op zy henen voer, en ik weer wakker wier,
’k Stond op, en fchreef naauw half ontwaakt fluks op ’t papier Deez’ droom, en wyl ’k niet wil aan die Godin mishagen.nbsp;Of breeken myn beloft’, kom ik uw op te dragennbsp;Uyt vriendfchap maar alleen, dit flegt en foutryk digt,
Niet na de kunfl: maar tot voldoening van myn pligt. Derhalven wyl gy hier niet langer kunt verbeydennbsp;En u de tyd reets wenkt dat gy van ons moet fcheyden;nbsp;Wenfch ik uw, dat, na gy voor elk in ’t openbaarnbsp;Een ruyme en duyfl’re ftof, opheldert, Zonne-klaar;
(Dat 't niet is tegen de Chrifl’lyke, vryheid ftrydig Dat d’ eene Chriften maakt den and’ren Chrihen lydignbsp;Na ’t ligchaam tot zyn Haaf,) met roem tot d’ hoogfte trapnbsp;Van eer m’ u ziet verhoogt, als gy u wetenfchapnbsp;Zult toonen kort daar aan, op nieuwe (waar toe God geeycnbsp;Zyn zegen en gena) om ons te doen beleeven ,
Dat gy tot Leeraar van Gods woord zyt ingewyt.
En tot den Predik-dienfl: dus toegelaten zyt;
Niet om de Kudde Gods hier onder ons te weyden En langs den Weg van ’£ Woord ter Zaligheyd te leyden,
Oni
-ocr page 71-Om zoo des Zondaars Ziel te raken, hem doen zien Dat hy verkeert gaat, den verleegen hulp te bien.
O Neen! God wil dat gy zult na D’Elmina trekken,
Om daar het woeil’ en ongelovig volk te ftrekken,
Een tweede Paulus, en wyl g’ uyt dit Heydenfeh volk . Gefprooten Chriften zyt geworden , kunt g'hun tolknbsp;Zoo veel te beeter zyn, na- dien g’ hun taal kunt fpreeken,nbsp;Hun verw deelagtig zyt, zo dat met yvrig fmeekennbsp;Dat zy tog affland doen van hunne Satans leernbsp;En grove dwalingen, men u ligt ziet veel meernbsp;Als ooyt een blanke wien z’ in ’t minllé niet gehengennbsp;Of g’loven zouden in dit Stuk, te weege brengen;
Wyl zoo een’ eer hy fpreekt by hun al is verdagc,
’t Is zeeker dat het geen gy Ipreekt van grooter kragt En indruk zyn zal, wil daarom niet langer wagtennbsp;Met na hun toe te gaan, maar wil veel liever tragten.
Zoo draa het moog’lyk is, met ’t eerlle Schip ’t geen ree Ter vaart legt, af te gaan van Land, en ruyme Zeenbsp;Ie kiezen, die ik wenfch dat gy bedaart zult vindennbsp;Uw ganfche reys, en niet te min dat uw de Windennbsp;Voorfpoedig zyn, en dat geen klip of bank onheylnbsp;Veroorzaak’ of dat gy meugt zien een Roovers Zeylnbsp;’t Geen uw doet vreezen van: te vallen in zyn handennbsp;Geen onweer doe u ook op vreemde kuilen ilranden;
Zoo zal al varende allengskens als te niet Verdwynen voor uw oog dit Land, terwyl gy zietnbsp;Kort daar aan naderen de Africaanfche Stranden,
Wier zand heet door de Zon legt als een vuur te branden, Zoo zult g’ op ’t eynd der reys, op welke een kalme Zeenbsp;Uw Schip heeft op. zyn Nek getorll, de goede reenbsp;En haven van de Stad met vreugd gejuyg in varen.
Om voorts bevryd te zyn voor ’t woeden van de baren. Dus krygt dan ’t Moorfche Volk van God een Afgezandnbsp;Met lail, dat hy by hun het Evangelie plant,nbsp;k Geen tot dus ver by hun is onbekend gebleeven,
Wyl zy maar doen het geen is in hun hert gefchreeven:
Daarom
-ocr page 72-Daarom zoo draa g’ ’er komt, zie toe, en overleg,
Op wat manier g’ hun beft zult brengen tot den weg , Van waare Wysheyd, en hoe gy zult openbarennbsp;Dat zy den regten dienft Gods miflen: op ’t verklarennbsp;Van dien aan hen, komt ’t aan, geev daarom geen gehoornbsp;Aan hunne laftertaal. u aan geen fchelden ftoor;
Want zeker in het eerft, zal ’t uw heel moeylyk weezen Hen af te brengen van hun Leer, en voor te leezennbsp;De Wet, en ’t Woord waar na dat gy hen voor gewisnbsp;Zult leyden zoo gelyk het reets befchreeven is.
Wil daarom niet te min voor ’t Volk yverig werken,
Om dag en nagt uw beft te doen zoo zult g’ haaft merken, Dat gy veel Zielen wint, en fraay aan ’t vord’ren zyt,
Ey geef derhalven nooyt den moet verloren, quyt Uw pligt maar, zoo zal God met zyn genade reeg’nennbsp;Op u en op uw werk, en ’t aan hun Zielen zeeg’nen.
Stel u als wagter op de muuren voor het Volk Zyt door ’t gebed ook God voor hen weer tot een tolk;nbsp;Weeft vroom in wandel, blyf ftandvaftig in ft Gelooven,nbsp;Zoo zult gy hemelwaarts na uwe dood hier boovennbsp;Gevoert, ontfangen de lang weggelegde Kroonnbsp;Der Heerlykheyd uyt hand van Jezus Godes Zoon.
Voorts is myn Beé dat wy elkand’ren al te malen Hier namaals weder zien in ’s Hemels vreugde Zalen,
Op dat door ons Gods eer eeuw uyt eeuw in verbreyd Mag werden; ’k breek hier af, vaar wel in eeuwigheyd.
JAN U O N C (X, M E D. Stud.
-ocr page 73-J3oor 'welk een drift 'wort thans myn Zangeres bevangen^
Dat zy voor ’t Schildertuig,
De ontfnaerde Harp voor lang als niitt’loos 'weggehangen W’xr grypt ? om hear gejuichnbsp;By ’t Leidfche Dichterdom, op deze keer te voegennbsp;Zou het •wel Roemzugt zyn?
O Neen! dat laf Vermaak, kon nooit heur Ziel vernoegen,
Zy fchuu'wt zulx als fenyn.
Is ’t om heur Vriend CAPTEIN, dan eer hy afgaet fteken,
Na 't Land van •waar hy kwam
(^Om (*) Mitzraims gefacht, daer ’t Heil-Verbond te preken, Waer van de Vloek van Chamnbsp;Nog niet is afgewent. ) heur vriendfchap te bewyzen ?
O ja! dit is 't gewis:
Jl^'ant zou zy hier uw’ Deucht naer eifch beflaan te pryzen,
JVaer aen geen eind en is ?
Dat waer als of zy gink, met Ikarefche pennen,
Gantfch roek’loos en verwaent,
Langs ’t harnent Stargewelf, na ’t Zonne - licht toe rennen y Door wegen nooit gehaent.
De Deucht die pryfi heur zelfs, zy heeft geen Lof van noden,
Zy wyfi die van de hand !
Van hem die • Lofspraek zoekt, is zy voor lang gevloden ,'
En huisvefi by ’t Verfiand.
Uw Oogmerk kan aen elk genoegzaem doen bevroeden ,
IVzt Ziel er in u woont;
’t Welk gy om dat de Menfch niet ydel zou vermoeden y Aen hun in Schrift vertoont.
Geen
^ In Afrika heeft Mitzraim , en zyne Zonen het hoog en laeg Egipte bezeten; als mede het Libifch Egipre, Marmarika, cnWeft-of Zuid-Morenland. Zie Goerees Joodiche Oudh. bladz. 1116.
-ocr page 74-Geen Goudzucht is *t, voaerom ge u dèr'Tisaéns gdet begeven j Gelyk dé Grote hoop;
Maer om dien Volk'ren drieji en by na beejtig leven,
Te fluiten in den loop.
Een volk gewoon als Gédt het Hemelfch Heir te 'Eef efi,
Ja, dat geheel verkeert.
Uit vrees (hoe kan ’t gemoet van Godt vervnefrit verkértn!)
Daar by den duiVel eert.
O wonder voorwerp tot dit grote werk verkoren!
’t Profetifch woord word hier In u vervult (*) hoe in Godts Kerk zal zyn geboren,
De Moor en de Tyrier.
Maer 'k merk uw oogmerk zul by wrekke Beurfeflrbpers ,
Niet door den beugel gaen,
Die van hun evenmenfch zyn kopers en virkdpets.
O fchand’lyke^ Euveidaen!
My dunkt ik zie dat Folk als hang voor fchade kryteh .
En daerom flout beflaen ,
Uit fnê Geldgierigheit, verfoeylyk u verwyten,
Dat dit uw derwaerts gaen Niet [irekken zal om Vree maer Muiteiry te kwekennbsp;O Zotte laffe tael!
Mits gy het Heil vérbond, gaèt domme Slaven pYêkléni Die zeker altemael,
Zig dvanen zulten , vry na ’t Lyfte moeieh iVezén:
Maer wacht niet, dit gejehil Door tny beweert te zién; dat zy tm wóórden kezen :
Zoo zal de fchaamt hun flil
Schcon tegens dank doen Zyn; zy kmnén d'aer uit leren „ Dat, wen God is eén Geeft,
„ Men met het Lighaem hem wel dienen ihoét en Eetehj „ Maar met de Ziel hét meèft.
„ Dat beide Vorfl en flaef, gelyk flaan om te ontfangen ,, Het Euangelie PVoord;
jj Schoon
}i
Schoon de een den Tulbmd torfiy en de ander zig voelt prangen ^ ,, Door Keten, Boey, of koort:
Dat wel een Jlaef, een MefMnzyn, en Chrijlen ^eze,n'y ,, Maar dat het niemant paji,
Zig van zyn evenmenfch ah God te laten vrezen.
„ En door een Jlaaffche laji,
33
Gelyk als reed’loos vee, hiinn’ nekken te doen bukken:
Hier in zoo raekt den band
Van Menfchen liefde, myns bedunkens , gantfch aan Jlukken ;
Men kan, is me in een ftand Van Heerfchappy gefielt, op redelyke gronden, ’
Aen hen die dienjibaer zyn Bevelen geven, en zyn orderen verkonden,
Ver buiten' band en pyn.
Maar zouden deze rpen den wrek 't gewete rakend Neen geenfnts de Afrikaen,
Zal eer zyn Godtsdienjl, hoe daer aen verknocht, verzaken,
En tot den Chrijlus gaen.
Maer laet al hun geblaf, myn vriend! u niet verbazen ;
Tre ruflig in het veld;
Een grote Ziel, bekreunt zig nooit de tael der Dwazen;
Een Moedig Oorlogs - Held,
Of Dapper CAPITEIN, en pafi het niet te ontzetten ,
Voor ’t fchor Cartouws geluit;
Maar om op ’s Fyands nek zoo lang zyn kling te wetten;
Tot dat de dood hem Jtuit.
De Godt, die u zoo veel genaden kwam betonen,
( Dit ’s myner Zielen Beê) fVil met zyn Zegening u verder nog bekronen ;
Hy breng u op de Ree,
Van ’t Landfchier gantfch ontrooft van aengename lommer,
Daer gy geroepen zyt
Tot uw gejlacht, dat in den Godtsdienjl fchier nog dommer,
Ah ’t Vee hun leven Jlyt
fly zegen daer urn dienfi; Hy vry im daer van plagen;
Hy vejiig’ daer zyn Kerk;
Jly gun u om aldaer een groot getal van dagen,
Te Jlyten in zyn 'werk.
Zoo zal de kromme (*} Nyl, eerlang den Ryn doen hooren,
Hoe doom ’t Cbrijiendom, verfpreit word by de Mooren.
JOHANNES VAN DYK. Pi^or Hagienfis.
f’f) Den voorn. Goeree, is met Bochart van goedachten, dat de Weder Mooren niet alleen van Lud , den Eerftgenoemden Zoonnbsp;van Mitzraim , den naem van Ludim (dat is krommen , buigen ,nbsp;draijen, wringen ) gekregen hebbenj maar ook ter oorzaak, dat denbsp;Nyl-ftroom daer meeft krom loopt, en de Riviere Meander , eennbsp;kromdingerenden loop in Lidia, omtrent Mauricanien heeft. Zie innbsp;de Joodl. Oudh. Bladz, laio.
-ocr page 77-O p heden komt myn Zangheldin U, Atrikaanfchen Fenix tegen.
Ter werifching van een gullen zegen,-Wyl Gy ten heilgen tempel in Getreden, uw toehoorders toonde :
Dat Godgeleerdheid U bezat.
Taalkennis U bevangen had En ware Godvrucht in U woonde.
Nu keert G’als overwinnaar weer,
Befluwt van glory, roem en eer.
Wanneer Gy door de woefle baren In Nederland gekomen waart,
Van uwen Vaderlandfchen haart,
Verzelt van duizenden gevaren,*
Toen heeft de Wysheid U gekuft..
En d’Outheidkunde met haar aaffem.
Blies in U eenen zachten waallem.
Dus werd op beiden Gy beluft,
Die fleets uw groote ziel verrukken.
En U doen lettervruchten plukken.-
Gy leerde heden overklaar;
Dat het rechtaardig Chriflen worden Een Slave niet ontflaat van d’ordennbsp;En ’t recht, dat zyn Lyfseigenaarnbsp;Vafl op hem houdt; maar ook dien Heere'nbsp;Verplicht om hem met goed befcheit.
Te hand’len en met billykheid.
Nu zie ik Gode reets ter eere,
De Slaven, voor uw ftem, niet doof, ,
Aan ’t Heilwoord geven veel gelooL
Wen Gy , Geleerde Heer! zult flreven Naar huis uit Neerlands veilge rêe,
Dan hoede God U op de Zee!
Hy wil ’t U voordenwind fleets geven!
Hy late U fpoedig aan de kuft Van ’t rotzige D’Elmina landen!
Hy drage U op zyn Almachts handen!
Hy fleir U in zyn wil geruft.
Hy wil U tot een leidsman ftrekken,
Waarheen Gy ook zoudt mogen trekken.
Bouw daar in ’t heidendom Gods Kerk,
Verblindt door vele en valfche Gaden;
Wil hen tot zyn gemeinfch^p nooden
Vertrouw op God, wees daar in flerk;
Want immers is ’t toch hunn’ bekeering Voorfpeld door zynen trouwen mond ,
Zoo in het Nieuw als Oud Verbond.
Sticht hen door onderwys en leering,
Die geefllyk hunne zielen voedt,
Met Hemelfpys en Jefus Bloedt.
Dan zullen zy, bekeert, Mag zeggen Tot anderen , komt, laat ons totnbsp;Den tempel gaan van Jacobs God,
Daar hoort men zyn gehoon uitleggen,
Daar kan men uit zyn heilig woordt Vernemen, hoe men fleets moet handelen.
Op aard; en welken weg bewandelen ,
Om zo te leven,-als ’t behoort;
En Gy zult na uw dood ontfangen,
Den kroon, aan ’t eind’ ten pryz’ gehangen.
anno 15'?. fodus Confortii Foëtici Jub fymbqlo.
u mort voor yders oog op ’t luyjlerrykjl vervult,
^geen eertyds is voorfegt door d’Heflige Propheten,
Die groote mannen Gods, die ’t hebben voorgeweeten Hét geen gy waarde Frnnd nu haajl maarmaaken zult.
En maarelyk dees' dach baart ongemene vreugd,
Een vreugd voor Slaaven beyd' der Sonden en der Menfchen }
Wat heeft een flerveling doch beet'er goed te menfchen V Jls hartelyk te zyn een dienaer van de deugd.
Gy zult den weg die tot den Hemel geeft een regt,
Hen klaerlyk doen verjlaen om dus den Heer te vreefen,
Dit ban men zonneklaer in uw Gefchriften leefên;
Heb dank O God! dat'g’heni genïaekt hebt tot uw knegt.
’K meen grond te hebben tot een wenfchelyk gezigt,
Dat gy door Godes hulp den Heere volk zult winnen ;
Wanneer fy door uw leer haar harten , en haar zinnen Op d’ Hoekfleen Chrijius vejiigen als ’t eeuwig ligt.
Door uwe zoete tael, en vrund'lyke ommegang,
Zult gy Jleeds meerder plaats in hunne harten krygen My dunkt D’Elmina juicht! het kan uw lof niet zwygennbsp;O Capitein! gefpoort door liefdenryke dwang:
Vaer voort, Myn He'er\ vaer voort in liefde by *tgejlagti Ik heb inzonderheyd uw t'eed’ren gimjl genóotennbsp;Daerom zyt gy bemint iy kleinen, en by gnoten :
Om dat gy yder zelf bemint, en viert, en agt.
De Hemelkooning zy u dan een Borg, en Schilt!
Een Stut, een Hoogvertrek, een Schermheer, en Behoeder!
Een Deydsman door 't gevaer, een Raadsman, en een BrbedeY ï Hy weere van u af al't geen gy niet en wilt.
Ik eyndig niet een wenfch, myn wènfchen zyn bpiquot;ègt;
Die Godt, geëerde Heer! die u Zóu klaar verligte,
Die 'u ook gaf een ligt om anderen te Jiigten;
Die home u, en uw voerk als zyn getrouwe knegt.
odt was uw toeverlaat,
O wonder boven wonder!
O CapiteinI die onder Den Grooten HONERT flaat;
Wanneer hy u al vroeg.
Door ’t ftormen der gevaaren,
En ’t ziltig nat der baaren Op Arents vleug’Ien droeg
In ’t Leidfch beroemt Atheen;
Daer g’ in Taalkiindighedeen,
Uw tydt en vlyt bellede,
’T geen blykt uit deze reên.
Lang moet uw kloek verllant In vollen luyfter bloejen;
Uw Godgeleerdheit groejen,
O eer van ’t Moorenlant!
Wil met uw dierb’re geell O Godt! zyn werk bekroonen,
Och! doe hem zeker woonen Hier, en hier na het meeft.
RAPTIM.
NB. By Ph. Bonk en G. de Groot , zyn ook te bekoomen Ge-lukwcnfchingen aan den Heere Jacobus Eusa Joannes Capitein, ter gelegentheyd als zyn JVel-Ed. voor de eerjle en tweedemaal Predikte , als 'mede Jffcheitsgroet aan den Eerwaarden en zeer Geleerden Heere Jacob Ëlisa Joan Capitein, in als mede Zeegen-wenfch aan den Hooggeleerden Heer Jacob Elisa Joannes Capitein, als Predikant gaande na ’t Kajfeel St. George op D’Elmina.