V
UITGEVVROGTE
Zynde
Dc Trouwherrige VERMAANINGE
Van
Aan zynen Zoon Timotheus,
Uit 2 Timotheus II. vers 8.
Te Muidcrbergt den 20. Mey 1742,
Alsmede
DE VOORNAAMSTE GOEDEREN
Van
DE opperste fPrSHEIT,
Uit Spreuken VIII. vers 18.
In
TWEE PREDIKATIËN,
In V GravinhagCj den 27. Mey 1742.
En
T* Ouderkerk aan den Amftel, den 6, Juny 1742.
Gedaan dooi
Africaanfche Moor,
B troef en tredikant of O’Emin» aan bet Kajieel St, George,
hv
^ Boekverkoopeii
Te AMSTERDAM, BERNAIIDUS MOURIK, in de Nes,nbsp;En
ACOBÜS HAFFMAN, op’tRuslsnd
-ocr page 2- -ocr page 3-V A N D E
AAN DEN
; Lfo wy deeie Leer-redens van den Wel-Eerwaarden Veel-geleerden en feer godvrugtigen Heer, JACOBUS ELISA JOANNES CAPITEIN , Africaan ;nbsp;Beroepen en Beveiligt Leeraar van den Hervormdennbsp;Godsdienll,na de Kullvan Guinea aan ’t Gasteel St. George opnbsp;D’Elmina, uit goeder hand, fynmagtig geworden, hebben wy denbsp;begeertens van de godvrugtige Chriltenen, die defelve of gehoon 5 of wegen ckn grooten toeloop, of wegen de ver afgelegenheid der Plaatfen, waar defelve gedaan fyn, met gehoonnbsp;hebben, langer in verwagtinge niet willen laaten , maar dienbsp;door een naauwkeurig oog, de Drukfouten, die ’er miiïchiennbsp;fouden hebben konnen invloeijen , alfo fyn Wel-Eerwaarde,nbsp;wegen fyn Vertrek, het felvs niet kon doen, naargefien en innbsp;foodanige ordre gellelt heeft, dat wy meenen, ten vollen te kun-~nbsp;nen geruft fyn en een ieder te mogen verfekeren, dat fy hiernbsp;fo ten voorfchyn komen,als fe van fyn Eerwaarde gedaan fyn,nbsp;of fouden gedaan fyn, was fyn Wel-Eerwaarde, door den toeloop der Menfchen, niet vry wat ontftelt geworden, dat voornbsp;verftandigen wel te begrypen fal fyn.
Een Werk dat foo veel te meerder ingang op de gemoederen van alle vroome Chriftenen fal hebben i wanneer fy deefeLcer-redens fullen vergelyken met delTelvs
Doorwrogte 4cademifcbe Burgerlyk-Godgeleerde Kedenkaveling ^
Van
De Slaverny niet jlrydende met de Cbrijlelyke Vry beid, die fyn Wel-Eerwaarde, onder de Voorfittinge van den Hoog-Eerwaarden Wytvermaarden Heere, den Heere
Joannes van den Honert, T. H. Soon, Hoogleeraar in de H. Godgeleertheid en Kerkelyke Gefchiede-nis op ’s Lands Hooge School te Leyden , en tevens getrouwnbsp;Leeraar van denfelven fuyveren Godsdienft aldaar; met feernbsp;veel lov en toejuychinge gedaan heeft, die om haare geleerdheid fo wel , als nuttigheid , nu ook in ’t Ncderduitfch ver-
VOOR-REDEN.
taalt, in banden van ieder een, is. En is dus dit Werk in dat felve Formaat gedrukt, om by die Redenvoering te kunnennbsp;gevoegt M'orden.
Het is feeker eene wonderbaare fchikkinge van den Almag-tigen, dat ky fulke Werk-tuygcn wil gcbruyken,om dc ver afgelegene Heydcncn door eenen gcwelenen Hcyde, één hunner Landgenooten, te willen laatcn tot fyne gemeenfcliap noodigen , ennbsp;diegene, welker namen ten leven opgefchreven (laan , door ditnbsp;uitverkoorei) Vat, totdienft, fo ’tlchynt, lynes gellagts, tenbsp;gebruyken.
Dit fal fonder twyfel het harte van onfe Hooge Lands Overigheid in ’t gemeen, en in’t byfonder dat van de Heeren Bewindhebbers van de Wcft-Indifche Alaatlèhappy bewogen en aangefet hebben, om fyn \\'eI-(-erwaardc met fo veel lievdc,nbsp;gunïi: en genegentheid te begunftigen, tot den H. dienft toebe-reyd, na dat Volk, dat in ’t Land der duyfternis en fchaduwenbsp;des doods woont, toe te fenden
De Heere der Heyrfchaaren boefeme hun Hoog en Edel-mogenden en hun Edeb Agtbaarhedens , als Befchermers en Voorllanders van onfen diergekogten Godsdienft , nog langnbsp;fulke heyllaame gedagten in, om meer na die Ceweften fulkenbsp;bekwaaine , en door Godsvrugt beproefde Mannen , uit onsnbsp;Werelds-gedeelte toe te fenden ; op dat het blyken mag,nbsp;dat fy , ais Voetfter Heeren van GODS Huys, den Gods-dienft als het voornaamfte van hunnen Burger-llaat agten.en op.nbsp;alle middelen bedagtfyn, om de grenspaalen van onlên lioningnbsp;JeSus, die daar toe onfe Christus , dat is , Gesalvde .geworden is ,hoc langs, hoe meer uit te fetten, fo verre als fig hunnenbsp;nia^t verftrekt. Hierdoor fal eene vuurige muur rontsomnbsp;Neêrlands Kerk gebouwt, hierdoor fal GODS Volk, vooralle onfe, rontsom ons woonende.en op ons loerende, Vyauden,nbsp;Jcbrikkeyk als Jlagtotdens met banieren, worden.
Eer wy egter hier van afflappen , en u dit Werk in handen geven, agten Avy hoog noodig, om u vooraf te onderrigten :datnbsp;wy de Schriftuurplaatfcn , daar fyn Wel - Eerwaarde de Heernbsp;Capitein , liet oog op heeft gehad, vol uit met aanwyfinge vannbsp;het Hooftftuk en Vers hebbe laaten drukken, waar door eennbsp;verflandig Leefer fo veel te beter, van de kragt fyner beknoptenbsp;Redeneeringen fal kunnen overtuygt werden. Waarlyk veelenbsp;Yoortrefïelyke Saaken, fict gy hier als in een Bundelken fimennbsp;gevat, en als eeuen Schat U door den Heer Capitein, ter fyner eeuwigen onBerfTdyken gedagtenilTe , nagelaaten maakt
daar-
-ocr page 5-daar van dog een goed en wettig gebruyk ter uwer ftigtinge en opbouwinge. Want
De eerfte Leer-reden over i. Timoth. II. 8. is voornaamelyk eene aanmoediginge tot den geeftelyken llryd, om in de loop-baane, die ons is voorgeftelt , ten eynde toe , fonder moed ofnbsp;mat te worden , te loopen, en aityd in gedagtenijfe te houden dennbsp;He'RE Jesus Christus, uit den dooden opgewekt, welke is uitnbsp;den Saade Davids , na 't Euangetium desnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Gons, dat Pau-
uus, als eeiien getrouwen Gefant en Apollel was toevertrouwt, dat hy ook , als een uitverkooren l-'at; om des Heeren naam, te draa-gen •voor de Heydenen en de Koningen en de Kinderen I/raels, getrouwnbsp;en gefond , fonder Menfchen vreefe, verkondigt heeft, niet gedwongen, maar goedwillig, fiet i. Cor, IX 7 — 27.
Deefe Sn fie is feekerlyk met geene andere redenen van den Wel-Eerwaarden Heer Capitein vcrlcooren, als, om daarmede te toonen , dat hy geleerd had, dat in deefe onfe dagen,nbsp;daar een ieder fchier fynen eigenen Afgod aanbid, endefyn vertrouwen op Menfchen Helt, het feer noodig is, dat een jongnbsp;Nasireer , gelyk hy bekend te fyn, den Heere Jesus Christus en dien gekr/ifflen uit den dooden opgewekt, in gedagtenis boude, en daardoor tegen alle aanftaande Verdrukkingen gewapentnbsp;en verfterkt Meerde.
De tweede Leer-reden over Spreuk. VIII. vs. 18 is feeker ook met eene fonderbaare voorfigtigheid en geheyligde wys-heid uitgefogt j om te toonen , dat die gene, die hg op denbsp;vriendelyke uitnoodiginge van den Vorft Messias laateninfy-ne Voorhoven en Heyügdom , vinden, geene Goederen gebreknbsp;fuUen heiben, tcrwyl by hem fo wel lichaamelyke, als gecfle-lyke Goederen in overvloede fyn, alfo Hy, als de Heere dernbsp;Hcyrfchaaren fegt : Hagg. II. vs. 9. Myne is bet fd-ver ende betnbsp;goiid Kaud ende bit wefenJyn myne. Ik ben’t 'verfland, myne is denbsp;jlerkte, door my regeeren de Koningen . ende de Vorjlen jieUen ge-regtigbeid, -oor my^ beericbcn de Heerjehers en de Pnneen, allenbsp;R:gters der Aarden, fegt hy felvs Spreuk. VlII. vs. 14, i^, 16.nbsp;Om dus te toonen, dat hy uit geene andere infigten het Euan-Gi lium der faaligheid tragt aan fyne Landgenootente gaanver-kon.iigen, als om den Heere GOid zielen toe te brengen.
Men fal ook feer ligt kunnen bevroeden , hoe het gekomen iSjdatfynWcI-EcrwaardedeefeLeer-redenenin ’s Gravenhaagenbsp;en te Ouderkerk aan den Amstel gedaan heeft, namelyk omnbsp;dat fyn Wel-Eerwaarde die Leerreden opgeftelt hadde 5 orn
^ I nbsp;nbsp;nbsp;van
-ocr page 6-van ’s Lands Hoose Overigheid en fyne Begunstigers af-» fcheid te neemen, rekenfchap van fyn werk en oogmerk te ge»»nbsp;ven,dieHEEREN niet alle te faamen in ’sGravenhage by éénnbsp;hadde, maar afwagten moeft, waar hem de Hberen Bewindhebbers van de Weft-Indifche Maatfchappy, fouden opleggen , om fyne gaven te laaten hooren. Sig nu, na dat hy reetsnbsp;ge-examineert en Beveiligt was, en die Leer-reden in ’s Gra-VENHAGE gedaan had, by een van fyne Patroonen op de^nbsp;Hofftede bevindende , en daar verfogt werdende , om te Ouderkerk aan den Amstee te prediken, heeft Hy lig lievs van.nbsp;die Leer reden, die hy in ’s Gravenhage tot een affcheid gedaan hadde, willen bedienen : defelve met eenige veranderingenbsp;en verkortinge hier wederom gedaan, en de fegenwenfchinge,nbsp;na tyds omllandigheden gefchikt : waarom wy de Aanfpraa-ken, op de een en andere plaats gedaan, ook ieder byfonder,nbsp;hebben laaten drukken. Gy fult dan deefe veranderinge daarinnbsp;vinden, die overeenkomt met de tyd en gelegenheid, waarin hynbsp;lig op de een en andere plaats vond, en daarna lyne toepallin-ge inrigten moeft, terwyl de InleydingeenVerklaaringe genoeg-faam, in woorden en faaken defelvelyn, lo als wy die hier aannbsp;Uwe Aandagt overgeven,
Wy wenlchen aan fyn Wel-Eerwaarden den Heer CAPii TEiN, dat hy onder het geleyde van den Engel van GODSnbsp;Aangelicht, ende onder de befcherminge en beftuuringe vannbsp;dien Engel , die voor Ifrael heenen toog, in wiens midcftn desnbsp;Heeren NAAM is, met eenen vollen Seegen van het Euan-gelium der Saaligheid, mag overgaan tot fyn Land en tot fyn.nbsp;Volk, en veele Sielen den Hëere winnen.
Eyndelyk wenfchen wy, dat de Leeser door het Lefen en Herlefen van defe Leer-redens, niet alleen de lovlyke nagedag-ten van den Wel-Eerw. Heer Capitein vieren, m^rookdesnbsp;Heeren lov daarby mag vermelden. Amen, het ly fo.
Uwe Dien/lwillige Dienaars,
Amfleldam, den 23. Jul'^ 1742-
D E
Niet ftrydig tegen de
Kragtig verweerd door
DEN WEL-EERWAARDIGEN GODVRUGTIGEN HEERE,
DEN HEERE
JACOBUS ELISA JOANNES CAPITEIN, /Ifricaan.
Beroepen en Bevefligt Predikant
Op ’t Fort St. GEORGE in GUINEA aan D’Elmina.
Omt hier nu, wie gy fyt, die lufl: hebt dit te hooren;
Op wat voor eene wys, men Slaaven-Vryheid fogt.
Komt, hoort dit uit den mond van eenen uit de Mooren, Wanneer gy u verbeeld: Dat fiilks niet wejen mogt.
Ntwtans heeft Capitein dit mogen hier verweeren,
, Op Leydens Hooge School, een Africaanfcbe Moor.
Alen fend Hem ook nu heen; om Negers te bekeeren,
Komt , fo gy wys wilt fyn, neerftig in fyn gehoor.
Of kont gy Hem nu niet, na fyn vertrek, hier hooren ,
. Leeft tamp;n dees’ Blaaden door, daar fpreekt hy uit Gods mond. Laat deeze zyne taal, U oor en hert doorbooren,
Sy is rontom doorturogt en overal gefond.
Hoort Hem, myn Lefers, felvs , uitfyne Schriftenfpreeken, Hoort Hem uit GODS Verbond ,hier fpreeken mannen-taal,nbsp;Waardoor hy, onbefchroomt, fo Leeraars, als ook Leeken,nbsp;Wilt ftigten na fyn pligt. Hoort Hem dan altemaal.
’’ Luyftert toe met beyde ooren, ”Gy die Goden Godsdienft agt,nbsp;” Gyfult hier Wat wonders hooren,nbsp;” Hoort, en met verftandbetragt,nbsp;’’Ikfalu die Wysheid leeren, ” Die ik op de Hooge School, ” En van Hem den Heer der Heeren ” Heb geleerd, die met een Kool |
” Van den Altaar, die daarboven, ’’Myn tongroert;doorfynenGeeft,nbsp;’’ Dien fal ik ook altyd loven: ” WantHy word van my gevreeö. ” Hy, die Heer, die my laat fenden,nbsp;’’Door de Hooge Oppennagt, ” Sal'al kwaad ook van my wenden, ” Door fyn Goddelyke kragt. ” Ouder |
” Voor fynen arbeid mag verWag-ten,
” Maar hierna voor CiirIstüs ïhroon.
’’ Te vergeevs dogfou hy foeken,
” Ruft en vrede voor de Siel;
” Als hy maar wat uit de Boeken ’’ Haalde, wat den Menfch geviel,nbsp;” Als hy fig lo wou gedragen ,
” Dathy iedereen behaagd,
” Moeft men hem met Christus vraagen ?
” Of hy dus fyn Stel maar waagde quot;Om het euwig Wee te baaien,nbsp;quot;Over dat onfiervtyk deel,
quot; Als hy riet blyvt binnen paaien quot; Pan GODS Woord, maar meeftnbsp;of veei,
” Met die valfche Leugen-geefien ,
quot; Opheft,aiefig maar met 'tdrav. Fan de PFereld, net als lleefien ,
quot; Opg aan vullen, ah met ka v, ’’Uith.t (b Oufteneiihet Weften.nbsp;” Haalt men Sthatten in fynnbsp;Schuur;
” Om fig maar daarmé te incften,
” Als de Beeften , op der, liuur; ’’Maar m n aenkt niet om deoielennbsp;” i.-ie fy in diitlchoone Land, ’nbsp;” Door haar Sonuen iwecrt vernielen ,
’’DusGc'Ds toorn rdakt aan brand, ” Ikfal ruguan iieydeii' leeren .
” Dat meis 'eersi voor, GÜloS Altaarnbsp;’’SoRGEN MOEJjSAL MEN VERMEEL EN ;
’’Vrt HE IDS-Regt in syn V UÜRSCHAAR.
U M.
' Ondermyne Land-genootea,
” In-het wanne/¦/^7/tv7,
” Daar ik als eenHEynontiprooteii, ” Nu als Leeu.iAe na tqega,
” Wiltgy nu wat nader weten ,
” Watikuitdes IlEEitEN Woord, ’’.Dat yan.Moses en P.KOPjiE'iEigt;f,nbsp;”ja van Ciitusrus 1'elvs komtnbsp;voort,
” Heb geleerd? Hoort hun hierfa-men
’’Spreeken; als uiteenen mond :
” Dat diefigtragt te bekwaamen ,
quot; In DOÜS dienft tefyngefoud,
” Se een Moetiaj verdrukking Icyden ” l^an het fnoodjletD'ereld jehuim,nbsp;” SalHy tt/ettig vooi GOUJhyden ,
” Met een vrolyk hert, dat ruim '' Alle [enden engebreeken ,nbsp;’’(Omdat Goühetfo belaft,)
quot; So in Priefiers , ah ook Leeken , quot;Hart en fohderfchroom,aanta(i •.nbsp;Om daar door GODS Volkte leet ennbsp;” Schrikken voor het fonden-kimaad:
” Want die Hg niet wilt bekeer en, quot;Foor dien is nog hulp nog raad.
*' Soeenfal,met's Wereldsfchatten, ” Faren na den Swavel-poel;
” Daar hy winden rook jal vatten ,
’ ’ Midden in bet helfch gevoel.
” Die dit sondaars regt wilt toonen, ’’Moet, voor Menfchen onbe-vreeft,
”In GODS Heyligdom hier woo nen,
’’ En fteets bidden om fyii Geeft. ”’So een moet vooral betragten,
” Dathy hier nog ruit nog loon ,
Pro aris amp; focis
Per afpera ad ad aftra, per angufta ad augufla.
fa) nbsp;nbsp;nbsp;Leeft de Leer-redem over i. Tim. II. vers t.
fb) nbsp;nbsp;nbsp;Siet de Leer-reden over Syieuk. VIII. vers i8.
-ocr page 9-VAN DEN HEERE
Geboren Africaanfche Moox ,
Btroepen Predicant op lyElmina, aan bet Kafleel St. George.
X^Enk! wat eeti wonder onsifer dagen,
Een Moor uit Chams vervloekt geflacht.
Door d’Alvoorzienigheit gebracht.
Zal zaal’ge Hemel-fpys voordragen j „ Zyn Huy t om vangt (fchoon die is zwart)
„ Een blanke Ziel , bezielt met gaven,
Die hem doen een Eerprys draven.
Na Jezus Liefde blaakt zyn Hart,
Zyn Tong door heilig vuur ontftéken,
Zal Heidenen de Kru'ys-Leer préken,
Ëen Volk , dat leeft, maar levend dood Is, Avyl een nacht verblind.hun’ Zielen,
Waar door ze voor den Helhond knielen,
Van würen Godsdienfl gants ontbloot.
Nu ftraalt de Heilzon reets van bóven,
En fchenkt hun’ Leeraar zalig licht.
Op dat ze God met klaar gezicht,
In Seni zyn Tenten zulten loven,
2ó! rommeld’noch Gods Ingewand^
Barmhertig over Mooren-Land,
Die Capitein heeft üytverkóren,
Tot dit wel groot en roemryk werk,
Tot opbouw van Vorft Jezus Kerk, ïn ’t Land waar in hy is geboren,
D’ E t,Mt N A! groot is uw geluk, tJw Zógeling koomt tot u Landen,
Leg
-ocr page 10-Leg af nu Slaven, Slaaffche banden,
Ondaft uw’ Ziel’ van Satans juk,
Wil Zon, noch Maan, noch Starren Eereix, Maar diend Jehova Heer der Heeren.
* Die God, aan u noch onbekend.
Zal hy (wen hy mach by u wónen)
Na Paulus voorbeelt, u vertónen,
Uyt Scheps’len daar ge uw’ oog’ op wend, En u de Eygenfchap’ inprenten,
Van Hem, die was, die eeuwich leeft.
En noch Begin, noch Eynden, heeft.
Of iet behoeft, of woond in Tenten j Zó krygt ge dan van trap tot trap,
Van God de eerlle wétenfehap’.
Dan zal hy de geweide Blaren,
Het Ouden, en het Nieuw Verbond,
Hoe God een Göél voor u zond.
Na ’t Eeuwich Raads-befluyt, verklaren,
In plaats van Hel en Helfche Scha ,
Een Hemel'Weg ten Hemel banen,
Ontfai^ uw Engel, AfricakenI De Godheit fchenkt u veel gena,
,E LI s A! leert in God Gelóven ,
Wat Schatten gaan uw heil te bóven.
Zyn lieve vriendelykheit die maakt.
Van wréden Wolven zachte Schaapen,
Uw Harder zal niet zorg’loos flapen.
Wanneer de tyd eylcht dat hy waakt,
Den Satan mocht u loos bekruypen,
Ely weet, die loert op roof en moord, Hoord hem met graagheit, laat zyn Woord’nbsp;Als Honicli, op uw harten druypen.
Zó werd ’en Euangeli-Licht,
En Jezus Ryk by u gefticht.
En gy Hervormde Chriften-Scharen,
Die met verwond’ring in Gods Kerk,
Aan hem bevond een Leeraars merk,
Hoe
Hoe net hy fchoeit in zyn verkDren,
Handelingen 17: 23.
-ocr page 11-Hoe geeftryk hy aan u bewees,'
Dat gy toch naarliig moet betrachten,
^ Te houden altoos in g,edachten, nbsp;nbsp;nbsp;,
Dat Cbriftus uyt den Dood verrees-.
Draag hem op vleugien van gebeden.
Ter plaats daar hy brengt Mooren vréden.
Hy drukte wys op uw gemoed,
Hoe de Opper-ivysbeit ons koomt léren,
Dat ware t Rykdom en de Beren,
¦ By baar is een Duuracbtig Goed,
Noit zal het Muyderberg vergeten.
Noch ’s Gravenhaag’ dit wonderwerk. Het zal aan Amstels Ouderkerk,
Ook nimmer gaan uyt het gewéten,
Wat Hemel-taal dat daar ’t gehoor,
Vong uyt dees’ Africaansche Moor.
Vaart wel, 6! wonder onsfer dagen,
Om fteeds een moedig Capitein,
Voor Jezus in ’t Geloof te zyn.
Zö! blyft gy Neêrlands welbehagen,
God blaas’ een goedertierne wind,
Waar door uw Schip zal op de baren, Voorfpoedig en behouden vSren,
Blyv lang des wysheits troetelkind.
Die wil u van haar’ Borft’ niet fpénen,'
Schoon gy verlaat ons heids Athénen,
* 1. Tim. i : g. t Piot. 8 ; ig.
-ocr page 12-o P D E
U I T G E W R O G T E
Door den Geleerde
JACOBUS ELISA JOANNES CAPITEIN, Afrieaanfche Moor.
Hi
Beroepen Predikant op PPPdmina, -am bet Kafkel St, George,
Oonit Leezer, wilt metïïiy befchouw^n ,
De weegen die Godt in wil flaan,
^ Om zyn GoMelyk k^Biord te boawen,
Den Mettfch te leyden ©p 4e baan Van Godsvragt, en van Deugt verbeeven.nbsp;Op dat in hem zyn woorden leeven.
Her is daarom, t brengt mynt Zoonen En Dagters, van bet eynd 4er Aard,
Op dat Ik aaft dat Voik kan toonen,
Dat ik ben hunn’ aanbidding waard.
En zy. my huwi’ Scftepper eeren,
En’t heil van my alleen begeeren.
De Middelen waar door Godt wil werken, Die hebben wy reeds by der hand,nbsp;ELISA, Leeraar van de Kerken,
Die op 4. Guinea zyn geplant,
Neemt nu den lall op Hem in deczen,quot;
Den Moor te leeren Godt te vreezen.
4. Maa?
’* Makcus ifi : t Jesaia 45 :
4 PSAIM »7,
-ocr page 13-Maar eer Hy Neerland zou begeeven ,
Geeft Hy eerft Preuven van zyn’ Geeft,
En toont uyt ^ Schriften en zyn Leeven,
Dat Godt Hem is een zuil geweeft,
Waar op Hy dan geruft kan bouwen,
En op dien waaren Godt vertrouwen.
Op t Muiderberg heeft Hy doen hooren,
(Hoe Jesus voor ons ojigewekt,
Met liefde en gunft ons kwam te vooren)
Wanneer Hy klaar aan ons ontdekt,
DatHy, uit Davïds Stam zyn leeven Verltreeg, als PaüLus heeftbefchreeven.
Hy heeft in § Tïue ‘bezonire Kerken,
De Kykdam, Heerlykheic en Eer,
Die men door Je sxjs kan bewerken.
Gepredikt, en al wat dies meer Is, en heeft dankbaarlyk beflooten,
Voor ’t goede dat Hy hadt genooten,
Zyt Gy begeerig om te leezen,
Sla d’oogen op dit Pronkjuweel,
Daar zult Gy als verhemelt weezen.
Door ziele fpyze, die zo eel Zyn, dat zy uw luften zullen wekken.
En ’t Goddelyk Woord aan u ontdekten»
* zie het Staatkundig Godgeleerd Ondeizoekfchiift , befchreeven dooi }¦ E. J. Capitein , Africaaner.nbsp;t z Timotbeus z : 8. gepredikt den ao Mey 17 2.
J In ’s Gravekhage gepredikt den 17. Mey 174Ï, Ca te Ovokikïrk am den Amstei, den lt;. Juny 1741.
Spreukkkm 8 ; tl.
-ocr page 14-Glt;
[Ods Mogenheid is grootgt; Eilanden doet Hy beeven,
Die zitte in duifternis, tot Afgoón zig begeeven,
Ontbloot van ’t ware heil, als Moorcnland en Put,
Arable, Lybièn, Pathros, Hamath en Lud;
Van Tyrier en van Moor voorzegt is, men zou hooren,
Dat die, en die, aldaar, in Sion wierd gebooren.
Dit is Vervuld, wanneer in de Evangelityd,
Zoo Ooft, Zuid, Weft, ais Noord, de Waarheid wierd verbreid, En Jood en Heiden vlug, gelyk een woike vloogen,
Als duiven, Avel gevlerkt, tot hare venft’ren toogen.
Heeft God toen met zyn kracht zoo wonderlyk gewrogt,
Niet minder deze tyd, wanneer Hy heeft gebrogt,
Een Africaanfche Moor, alleen niet tot een Chriften,
Maar gaf hem boven dien, tot een der Evang’liften.
Wie heeft dit oo'it gehoord.? wierd in een voor’ge tyd',
Een Moorman door Philipp’ ’t Doopwater toegetvyd,
Nu Philip Manger ook het Doopfel kwam te geeven Aan Capitein, een Moor, ten einde hy zou leevennbsp;In ’t heldre Waarheidslicht: de fchellen van ’tgezigt,
Had God, door zyn genaa , bereids hem afgeligti
Flier door hy Wysheid meer dan Ophirs goud ging fchatten,
Saphyr, Robyn, Topaaz, die Moorenlahd bevatten;
Dit uit blanke imborft bleek, wyl hy op ’t Leids Atheen,
Tot de Gamaliels, niet traag, vol vuur verlcheen. ’
Meer als gemeone geeft, tvierd in zyn ziel gevonden:
Dies Dwalingen, hoe ook bezwagtelt en ömwonden,
Te ontknoopen wift; alleen de Waarheid tvas zyn wit,
Gepaard met Godvrucht; en dat hy dit ryk bezit,
Blykt uit het vorig Schrift: Dat Slaverny niet Jlryd Met ’s Cbrifleiu Vrybeid, zeer geleerd’Iyk uitgebreid.
Wierd dit van elk gezogt, van ieder een gepreezen,
De Predikftof, die liieh nu opdilcht om te leezen,
Als cene denneboom by ’t lage klaverkruit,
‘Als roos by boterbloem / munt by het vorige uit.
Leerredens, waarin gy zult Taalgeleertheid vinden.
Ook Godgeleertheid, die als fchakels t’faam gaat binden, Zielroerend toepaft, en met kracht van reden ftaaft,
Den Zondaar hard heftraft, den Zwakken opbeurd, laaft Metbalfem Gileads, en Vroomen komt te fterken.
Hoe groot is, God! uw m9gt,,hoe wonderlyk uw werken!
Gy
-ocr page 15-Qjv-Ahram riep uit Ur, en rukte uit ale Afgod’ry,
Wifii heeft geplaatil: in den Prophceten ry,
Nu deeze Eli«a weer naar Africa gezonden,
Niet Slaafs, maar Vry, om daar de Ghriftus te verkonden. Gy, die Jacobus en Joannes riep van ’t net,
Hebt dezen Naamgenoot in ’t Predikampt gezet:
Als SauHus wel eer, met glansryk licht bcfcheenen.
Waar door on wetenheid is uit zyn hart verdweenen^
Dus Gy door Woord en Geeil, na uw Befluiten Raad,
Uit lleenen Abrams krooll toevoegt gelovig Zaad.
O! zag men eens dien tyd, waarin Gy Heer der Heeren ,
De wolf liet met het lam, luipaard met geit vcrkeeren.
Der Heid’nen Volheid, en gants Ifrel zalig wierd;
Ja ’t geeft’lyk Loofhutfeeft eenpariglyk gevierd.
God wapen deez’ C a p’t e i n , dien Hy komt uit te Booten In de EvangelidienB , tot zyne Landgenooten,
Met geeft’lyk wapentuig: dat hy getrouw zyn pligt Aan ’t zwart gerooftert Volk, Chams Nageftacht, verrigt,-Om eenen ryken Oogft van zielen daar te winnen,
Die Koning Jefus, als hun Bruidegom beminnen.
Men leeft, Ebed Melecb, dien Moor, en Kamerling,
Als hy voor Jeremie, tot Zedekia ging,
Den Koning den Propheet heeft uit den kuil geheeven;
Wacht dus ook, Capitein, van duizenden het leeven, Die zitten in den kuil der naare duifterheid,
Als gy by de Opperheer in den gebede ftryd:
Niet los laat, Jacob! voor ge als Jacob werd gezegend,
En uwen Dienft ziet milt met dauw befproeit, beregend:
Op dat ’er zielsfmert zy in ’t woefte Moorenland;
Een luft en yvergeeft na eene beter ftant.
Streef na, o brave Man! aldus uw Naamgenooten,
Jacobus, E/ifa, Joannes, overgooten
Zeer milt,met ’s Heeren Geeft. Ja elk dit billyk wagt.
Die deeze Predik ftof, voor ieders oog gebragt.
Aandachtig overweegt: Geleertheid zal ontdekken.
Die ieder tot zyn pligt krachtdadig op moet wekken.
Hier paarlen vind, niet in een vreemd Geweft gevift.
Maar uit den Oceaan, Gods Woord , ’t geen nimmer mift. Gelove, Liefde en Hoop, is hier tot uwe ftichting,nbsp;Aanlok’Iyk voorgeftelt. God geeve uw ziel verlichting,
Gy volgen moo« den raad, vervat in deeze blaan:
Dan kunt verzelverd zyn, ten Hemel in zult gaan.
MARTEN SMETS.
-ocr page 16-o P D E
STIGTELYKE
Gedaan door den Geleerde H e e r e
Africaanfe Moor.
Beroepen Predikant op B'Elmina, aan bet Kafteel St. George.
KLIN K-D I C H T.
B.
ji^Efchouw Godts Wonderkragt! in deefe Wonderheedew,
Hoe dat zyn fterke Hand aan ons een voorheek geeft.
Door uw, ó GAPITEIN! die lang’s den weg nu llreeft Van waare Godtvrugt, Deugd, en Chriftelyke zeeden.
ó GAPITEIN j gy toond dat Chi'iftus zyne Leeden Der Menfchcidj uyt het waare ^ zaad van üavid heeft ^
En dat hy van den Dood is Opgemkt, en leeft Naar PAULUS zeggen, in zyn Éuangelie-Reden,
De t Kykdom, Èere, en ’t zuyvke Dutiragtig Goed Vind men by Jezus i dog Godt heeft uav fleeds gevoednbsp;Met Rykdom des Verftand’s, gelyk dees BJeten getuygen.
Verklaar ’t Bybel-Wooxd, óp de Guineefe Rufti En leer’ het Heidens Volk i voor de Opper-Godt met luft.
Ter Eere van zyn Naem, neêrknielen en te huygen.
J. W. PRUYS.
2 Timothcuj ^ ; $: t Spreuken s ; is;
-ocr page 17-Pag. I
TROUW-HERTIGE
VAN
Den Leeraar der Heydcnen P a u l u s , Gedaan aan
Om .
Hem de gedagteniflc ‘
Vin
Als den voornaamften Inhout van het Euangelium, in te fcherpen.
Uit 2. Timotheus 11. 8.
Jesus Christus uit dendoo^ den 'is opge'wekt , welke isnbsp;uit den faade Davids, nanbsp;myn Euangelium.
Mviiiióveve ihlt;kSv xp/irrcv nbsp;nbsp;nbsp;Houd in gtdagtenifft ,dat
tyyiyepnivov èv. vexjiZv y éü cxépficiTos Au’SiS, jfccTa tonbsp;•Evdyyéhc'v /X'iv
iNciien gy gefmadet word om den naame van INLEY-l Christus , fo zyt gy falig ; Dc Öep^OebenbtDINGE.
W ï^crt?oo(ïin0;§-röaï/htrmelli Uan öen ^pofïeï ' Petrus oan De hccftiopbc ©jcemtidingcn/ mnbsp;Den iflen fict iv. i^ooföfl. m$ 14.
911 nbsp;nbsp;nbsp;t©att*
-ocr page 18-3,
(quot;e eere ende onverderffeückh.eid Toeken , öeil lüciïïCU het eeuwige leven toefcgt iSottl. II. Ucr^ 7. Ctt
;1.;
¦I
Trowwhertige Fermaninge van dm
JBötltiecr ÖC 9SIpofld fcgt: Indien gy gefmaadec word om den naam van Christus, fo CltbcrfcïietO f|p tncl bup«
beïpft/ tuffcïjcn btegcne/ bic iia ben regten aarb ge? fniaabet / bat ! gcöoottt cti gciaftcrt toerben/ nietnbsp;Ont §un eigen Itierïs/ maar om den naam van Christus.nbsp;Die met volhardinge in het goeddoen, heerlickheid en-
Ann's nn
tllffcïjCn bicgene / die vyanden van het Krnys van Christus fyn , welker eynde het verderv is,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;III.
18,! 9. be oprrgte han feiten maar booj uitbaags feï^ agtm/ cnbc toegen^ ï)unne fitiactbebtn tii bcrbjultsnbsp;hingen tot een feljontorpeï ban be H^creïb inabeninbsp;l^eb, X, 33. j|ct fpn ban fulbe / bit bOO^ de Vraagenbsp;van een goede confeientie tot God door de opftandingenbsp;van Jesus Christus gebragt., i ^Ctr. III. 21. nadat fynbsp;een weinig Tullen geleden hebben, saalïg Tullen worden,nbsp;alfb God die hun geroepen heeft tot fyne euwige heer-likheid in Christus, hun daartoe volmaakt, beveftigt,nbsp;verllerkt en fondeert. i. V. 10.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’
Cciie faaligbtib bic Christus gun / aï^ be ïioning fpner a^erhe/ftïb^ totfegt/bg jüattlj. V. n. jj^an»nbsp;lieer fegt: Saalig Tyt gy als u de MenTchen Tmaden,nbsp;en vervolgen, en liegende alle kwaad tegen u Tpreekennbsp;om mynent wille. €cnc faaligbcib Voaarbooi fp metnbsp;Christus , ï)un ï)00ft ftillett becöterïpht toerben en bannbsp;bet beebeeb beb^pb.
overgang. lt;t^elpb nu Petrus boo? bcefc p^ocb-ncemenbe ^ert^OOa dingt/ in beefenbe aïïe^ obecbïiminenbe üertoagtingenbsp;btt lt;l5cï00bigen/om boo^ Christus en fpn Euangeliumnbsp;aïïe berboïgingen / aïïe rampen en beebmbbingen innbsp;beert i©Ereïb bïoebmoebig boo^ te (laan/ optocht / janbsp;aï^ een blaar benteben ban öim aanmerbt inbsp;^0 faï 00b Pauius fpnen ^^oon Timotheus tot gcs
Ipbe
-ocr page 19-Leer aar der Heidenen Paulus, uit t. Tim. 11. vs. 8. 3
ebeïmoeïn0öciö aï^ cenen gocöcn Krygsknegt uan Jesus Christus aanmoeöigcn/ töanneec |)P fegt;
Houd in gedagtenisfe, dat de Heere Jesus Christus uit den doodenis opgewekt , dewelke is uit den fiide Davids,nbsp;na myn Euangelium ; in De JDoo^bCil Viau OUfcn 'CejCtnbsp;lltUE 9ïanbaat fo t'om Uoo^geïefEii.
ïDe igoofr-fomma bei* ,^aaben / bic bc oetroutue '^k-- Voorbe-iioar ch “Mpoflcï bec l^eybcncn Paulus , fpncn boo^ ïjct Euangelium 0Ctcdöen ^êbone Timotiieus , uit Romen ennbsp;fpne banbcn/ in btefen fpnen ttóceben 25|iEVi/Uoo||)Oiib/°°^®^^'‘’nbsp;'4l bar Ijp fig bo0 / nog des getuygenis van onfennbsp;Heere Jesus Christus, nog fynes, die fyn gevangenenbsp;was , fchaame , maar verdrukkinge leyde met dennbsp;Euangelium, na de kragt GODS; in ’t tiCrfiOHbiSCn bannbsp;ïjct éiiangdium aan allen fonbci* onbcifcljcib. ^Beïplknbsp;ijat blaar ölpbt uif ïjet oSerflc ï^ooftfiuft / en todnbsp;ijoo.inaanicntlpft uit get 8. en 9. ©er^.
€gt;n^ f Goftbed i,ö ttbeckebig/ toaadn nbsp;nbsp;nbsp;feïfdeï”
ï* S’n ’t geniceu Paulus aan TiMOTHEusecncmecrbcreiings-maate ban be 0cnaöE/ bie in Christus Jesus i$f toduenfcöc. i.
2. 9tnbcrenbccl^ onbcrri0t ï)p öcm / op fpn bet* tfdt na Romen (om üp gem in öe ^ebanfientónbsp;te bomen; ^iet get IV. l^ooftfJ. b^. 9-14.) Het
geene hy van hem geleert had , onder veele getuy-gen, aan andere Menfchen te betrouwen , welke bekwaam fouben fyn, om ook andere te leeren. 1.
i^ierop ïjerjiaaïb gp fpne a^ermaanin0e in ’t ceirfle l^ooftfluft 0cbaan / mannecr ï)p in ’t 3. ber;^ fegt: Gynbsp;dan lyd verdrukkinge als een goede Krygsknegt van Jesus Christus.
^\t gefegbe met tmee a^oo^beelben opgdbeet / en epubeïpïi ï)tm tot alle oplettcnïjeiïï aaiimaanb.
% 2 nbsp;nbsp;nbsp;^.e
4 Trouwhertige Vermaninge van den
tüjcc a^oo^bcdöen fiet mcti tn ’t tJieröe cn bpföt
©Et^.
l^ct Eerfïe 0Enoomen uit öe nbsp;nbsp;nbsp;j Uan öet
toettige fl^pöEU eenciS ït^pg^-ihnegt^.
a. nbsp;nbsp;nbsp;ilfiet j^tieftftinge op Den loon bec^ 4. Niemand dienbsp;inden Kryg dient, word ingewikkelc in de handelin.nbsp;gen des leeftogts , op dat hy dien moge behaagen ,nbsp;die hem tot den Kryg aangenoomen heeft.
b. nbsp;nbsp;nbsp;^Ct bet^ehfttttge op De ife^oon. 5. Ende indien ook iemand ftryd die word niet gekroond , fo hynbsp;niet wettelyk heeft geftreeden.
j^r tüJEEör neemt öp UanDemoepte en arbeiD/Dieeen Sanbmun moet aantoenben boof bat bP ^^ugt geniet.
ö. De Lantman als hy arbeid , moet alfo eerfl de vnigt genieten.
l^ierop nu öermaanö gp gem tot aïïe opïcttenöeiö.
ber^ 7. en 8.
a. nbsp;nbsp;nbsp;5^n ’t oemeen bec^ 7. Merkt het geene ik fegge,nbsp;dog de Heere geve u verfland in alfe dingen.
b. nbsp;nbsp;nbsp;’t öpfonöer / öo«ö ÖP Öcm ffet boo?beeIö ba»nbsp;onfen ipeer en J^epïanö boo,ï / om gem baat boo^ opnbsp;te ttjebhen / om uooj beu i^aamc ban Christus aïsnbsp;ïctïci foo^ten ban berboïgingen e» berö^nblungen tenbsp;onbergaan, l^er^ 8.
Houd in gedagtenisiè, dat Jesus Christus uit de dooden is opgewekt, welke is uit den faade Davids na myn Euangelium.
jTef Foor- ^0 Dot lup amp;ier fuïïen fien: i^et alïergelbigtigfïe ateec* ge/va» / öat Paulus , aï^ eent^outo-öerrige beemaaningenbsp;öooJÖOMö aan fpnen gcïiebben ^oon Timotheus, omnbsp;' booj ben uaamc ban Christus alïerïep foo^ten bannbsp;becb^uftftiugen en berboïgingen te onöergaa» cn baar?nbsp;onber met opgcccgten foofDe te tien op ben oberfïennbsp;SïepD^man en ©oïcpnDcr ban on^ (©eïoob/ bie met ceenbsp;m beedpböeib gebjoemb i^.
-ocr page 21-#P bat ooft Vop/ die den naam van Christus not-Het eynde men, cn ïjyfonbtr top/ fpne it^epl en J^^up^-gejantfn/^'^'^/'^^^-aïtpb mo0tcn letten ftar-oogen/ in ’tipben uan betb^uftsnbsp;ftingen / onbcr ben bienft Pan ’£ €uangtlium / op dee-fe onfe Voorgangers Jesüs Christus , Paulus , Timo-THEUS en meet anbcten/ ende op de uickomfle hunnernbsp;wandelinge , want Jesus Christus is gifteren ende heden defelve en in der eeuwigheid. ]^ebr. XIII. 7, 8.
bat ban toel te boen; fuïïen top onfe Ceyttoooj t Verdeelt. ben in ttoee i^ooftbeelen betbeeïen.
1. nbsp;nbsp;nbsp;Jgt;ullentop ïetten op ött alïetgetoigtigfle tteerUuft /
Pan be l^etnebering en l^erpooginge ban Jesus Christus : Dat Jesus Christus uit den dooden is opgewekt , welk is na den faade Davids , na myn Euan-gelium,
2. nbsp;nbsp;nbsp;lt;Dp bc ©ermaaningc bte Paulus baaromtjent boetnbsp;aan Timotheus , aïjS Qp fegt: Houd in gedagtenilFe.
VERKLAARINGE,
IDat aangaat ïjet ectfte / te toeten / ifret oïïetgetoigr Onder-ttgjlc l^ooftltuft bet ©etnebering en ©er^^ogingc ban Jesus Christus , baatill i,Ö te befcpoutoen
a. nbsp;nbsp;nbsp;®e ^erfoon JESUS CHRISTUS, die is uit den faade Davids na Paulus Euangelium.
b. nbsp;nbsp;nbsp;i^et gcene ï)p ban beefe boojïugtige g^erfoon bennbsp;Messias nabec fegt: Dat hy is uit den dooden opgewekt, ’t welk ooft is na Paulus fpil Euangelium.
a. 3!^e Heere uit ben l^emd toien^ naam toonber--®-ïpltlt; / Ötd’t in bc bagen ban fpue ómtoanbeUngc op ber '^atben / beefe ttoee boo^ugtige en nabjuftfteïicfte^^'-s.Oötfrnbsp;naatnen geljab Jesüs Christus.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/yne tzvec
k) 35c naam Jesus betccftcnt/na be onfepïbaare iegginge ban ben engel Gabriel een ^aaïigmaafter/1'’^r''*nbsp;fiet ^attïieué i. zi. en Euc. I. ?i. fpnbc öp een^nbsp;fcgilb onfer faaïigödb tegen aïïe aanbecïjtingen / batj/.^/^.nbsp;ooft reet^ ban out^ in be ttoee booiöeelben/JosuA ben sus.
J * nbsp;nbsp;nbsp;lt;^oone
-ocr page 22-/i) De iiaamnbsp;CmiisTUS.
l) Pro-pb:et.
2j llooge-priefler.
3) Konit’.g.
5§. De Ge-flagts aan-wjfinge.
Jtoone Nun cnbe Josua ben «êoone Josadak ben l^oo» gep^icfrer/ boo^ötffÖEtlï en geloobt 0etüO?bcn / batnbsp;by anöere 0eïe0cnöeben nabee bcrftlaart en op0e5ellt;nbsp;belt incrb/ fiet nu maar öet Qeloob en getuigni^nbsp;ban ben ouben Simeon , inannccc ï)p ïjem in bennbsp;lt;Ctmprï omavniöe/feybe öp: Nu laat gy Heere uwennbsp;Dienftknegt gaan na u wqord : want rnyne oogennbsp;hebben uwe faaligheid gefien , die gy bereid hebt voornbsp;het aangeficht van alle Volkeren. Hiic. 11. 29, 30,nbsp;3gt;-
/s) naam ban Christus bcteehcnb: de Gesalvde des ïpecren/ bie aï^ (JBefanb ban ben eeuitiigen ©aber/
i) al^ be 0^oorenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;oniS ben beröoigcncn
loiï en raab ban ben a^abcc geopenbaart (jecfr.
2) nbsp;nbsp;nbsp;^e l^oogep^ieffer/ bie eenmaal ingegaan i^J innbsp;’t l|epïi0bójn enbe tene euü3i0e ©erfocninge te Inegennbsp;bjogt. l^eb. IX. 24.
3) nbsp;nbsp;nbsp;^ie / al^ be googe en bertjebene ja magtigc fto*nbsp;mn0/ 011)^ no0 befcSccmb en belnaarb tegen alle onfenbsp;a^ipanöen. lt;©penb. VI.2.XIX. 16. Sj^eefe tinee naamrnnbsp;geben niet alleen te ïienncn / öoe ïjp al^ be Emanuel,nbsp;Dat i^ GOD met ons, De liftte onfe gftcgtigljcibnbsp;i^/maar bat |}p fig oobfcïb^bevneöertiifeffonirotljftnbsp;roepen en faaïigen ban l^eb^cen en lt;i5^ieïten/ bat id/nbsp;3!ooöcn en l^eybcnen / in ’t bkefcï) tc berfcöuneri •,
mant fin die in de geflaltenifle Gods fynde , geenen roov geagt heeft Gode even gelyk te fyn , heeft lignbsp;felven vernietigt, de geflaltenifle eenes Dienftknegtsnbsp;aangenoomen hebbende , is den Menfchen gelvk geworden , öl^ ^anïujS fegt ^amp;il. n. 6-8. 5^'at bitnbsp;be reben fp/ tuaarom Paulus be ?ïpofïel / onfen ge-fegcnben l^epïanb met bie ttbee naamtn noemt / faïnbsp;bed te hïaarber blphen/ aid ftp rc0t; dewelke is uitnbsp;den Saade Davids.
D Aquot;
-ocr page 23-David be jongllc jgt;oon ban Isai imecbe ban a0terDAviD. bc ^cfjaapm grnoomen en ïangsJ luonberïicifte rn aan»nbsp;tibbrlirhc inegcn tot ïltoning gefaïbt. ï^cni ibierbenbsp;iOObt: Dat uit fyne lendedcn de Meffias foude geboorenquot;^'^’^quot;'nbsp;werden en als een regtmaatig Koning fitten opnbsp;Throon van David; om het Ifrael Gods, na den gQ^^ivanhèm.nbsp;te regeeren, door fyne Propheten niet alleen, maar ooknbsp;door fyne genade en fynen en fynes Vaders geeft.
? 5 4»5' De God Ifraels heeft gefegt, de rotsfteen Ifraels heelt tat my gefprooken : Daar fal fym een heerfchernbsp;over de Menichen, een rechtveerdige, een heerfcher innbsp;de vreefe Gods. Ende hy fal fyn gelyk het Licht desnbsp;Morgens, wanneer de Sonne opgaat; des morgens fonder Wolken , wanneer van den glans na den regen denbsp;grasfcheiitkens uit der Aarden voortkomen, enz.
Sjcfaia^ piopöetccrt ban öcm/ bat ï)p aï^ een Rys-ken fou voortkomen uit den afgehouwenen Tronk van ifai, in fpn XI. C^ooftft. brr^ i. nabat b? ban fjcmnbsp;gefegt tjab in ’t IX. l^ooftfi:. ber^ 7 tn 6. af^ eebe 00?»nbsp;faatt ban be öïpbfcbap ban lt;i5ob^ ©olb: Want een Kindnbsp;is onsgebooren , een Soon is ons gegeven, ende heerfchan-pyis op fyne Schouderen, men noemt fynen naameWon-derlyk, Raad , Sterke GOD, Vader dereuwigheid, Vrede-Vorft. Der grootheid deefer Heerfchappy ende des Vre-des en fal geen eynde fyn, op den Throon Davids endenbsp;in fyn Koningryke , om dat te beveiligen en dat te iter-ken met gerichte ende met gerechtigheit, van nu aannbsp;tot in euwigheyt toe : de iever des Heeren der heyr-fchaarenfalfuiks doen. ^at bit aïles / tia bc booifegginac
Fervuh,
£:?rt nbsp;nbsp;nbsp;ö^ati / tat öcf ooft fo Ijcrljuït in de
volheid des tyds , wanneer God fynen Soon uitgefonden heeft, geworden uit eene Vrouwe. lt;5aï. IV, 4.nbsp;ïii^ ffgt ban ftcm / bat öp (bc ^oone lt;i5obp) gewor-den uit den zaade Davids , na den vleefche, ^om* Igt; 3gt;
cn j^anbcfinacn XIII, bcr^ 22. ban 3^abib gcfpjooftcn ïjcbftcnbc / fcgc llb btr^ 13. Van deefes zaat heeft Godnbsp;Ifrael verwekt, den Saaligmaaker Jesüs , in bt lt;i^pcn*nbsp;baaringc ban Sjoanni^f / in ’t V. j^ooftff, öct y ber;^ /
blO^ü Ï)P OfOaaint / de Leeuw uit den flamme Juda , de rvortel Davids ; lt;€n uit bc gcflagt-ftaarc ban Mattheusnbsp;rn Lucas ÏJÏpftt bupbcipft/ bat bc Messias, bat i|Ï3 benbsp;Christus , gcboortll ij^ uit ftllC ftb-bogtCC ban Davidsnbsp;/ rn bat öp bu^ (jrt crb-rcgt ïjQbbe op alle be boog*nbsp;rcgtcn ban David , bic tocl na fpne nienrcficpb Davidsnbsp;SooNE, niaarnafpnelt;lBob|^ib Davids Heere iba^/fictnbsp;^fiüatti). XXn, 42~4ö. bic gefcgt beeft t Komt herwaarts
tot my alle die vermoeyt en belaft fyt , ik fal u rufle geven voor uwe zielen. jDattb.XI, 28, 2p.
^iC beeft airi cene omtnpfcibaare tnaarbcib / onfc Kpcog-geagte (a) ïccrmeedrt/ Vokn^ naam in oebagtc*nbsp;cn jrgcninoe i^/ tegen alïc tegentoerpiuge bec gcoo*nbsp;benberbrebigt/ in fpnbooglbgogttioeftgfiiaamr: Christus afkomft uit David.
^^refc i^ ’t ban toirn SJrfaia^ fegt: Men fal ten dien dagefeggen, fiet deefe is onfeGod, wy hebben hem ver-wagt, ende hy fal ons zaalig maaken; deefe is de Heere,nbsp;wy hebben hem verwagt, wy fullen ons verblyden innbsp;fyne zaaligheid. SJffaiojï XXV, bci*^ 9. Ctt Ö«n Iton#nbsp;ber: Ibant bP öeeft boog fpnen boob en €gt;p|knbtnge/
beer*
( a) De Hoog-Eerwaarde, nu zaalige lieer T. H. vanden IIonep.t, iu fyn leven vennaard Hoog-Leeiaar op Lands Moogc School ce Lei-den, wiens lampe nog brand iu fynen eenigea Zoon , Ioannes vannbsp;den Honekt.
-ocr page 25-öefrïjiftöeit» co onüerberfEÏpfiamp;ciïi aan öct Hcamp;t 3eö|a0t/ öoa^ fjEt Euangeliura öcc jaalig^ciö» lüaapom i)p öannbsp;ooft met reetje üe Vorst des Levens grnocmt Vüjerö Uannbsp;Petrus, j^anö. M, 15. welken God opgewekc heefc uitnbsp;den dooden, waarvan wygetuygenfyn. Paüeus nieeöenbsp;een Oan bte getupgen; toaut Ijp fegt: opgewekt uit dennbsp;dooden, na myn Euangelium.
b. ^autu^fegt on^ban/ bat be Messias Jesus Chris ^ ffefgeene Tus uit den dooden is opgewekt, na fpn (Paulus)nbsp;Euangelium.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lugtig^''
«. 5^at be Messias Jesus Christus uit den dooden opgewekt.
^at bit gefetjieb i^/ na ’t Euangelium ban Paulus.
J^rt lt;0ntftfcamp;r gronb-lBOO^b / boo^ opwekken bertaaït/ *0 Op. fian ooft bertaaïf loerbcn/ booj opftaan, bn^faïblpften/j^jj!]^^^?
geeft; fo heeft hem God gemaakt tot eenen Heer en gewekt. Chriftus. .;ggt;tEt beefe reDfnccrtn0c b^ceber opgeteeftent uitnbsp;ben monb ban Petrus J^ailb. 11 , 22 — 37. cn üom»
IV, i4-i5- VlII, u. €pg. I, io. 24.
€gt;Oft iji Messias Jesus Christus bOO^ fpne eigene §§• lt;15obtpfte ftragt uit ben booben opgeftaan; mant hy is;Jquot;^.tnbsp;ovcrgelevert om onfe fonden , en opgewekt om onferegt-geftaan.nbsp;veerdigmaakinge, ivom. IV, 25. gp iji OOft Om onfc gep;nbsp;iigmaaftinge toe te brengen / aï^ oberminnaar jegensnbsp;p^aaïenb opgeftaan / alii be oberften Icpbpman onfer jaa?nbsp;tiggeibboo^icpbcngegipligt. l^cb?.n, 10.ii. Wanthet
betaamde hem, om welke alle dingen fyn, ende door welken alle dingen fvn.dat hy veele kinderen tot de zaligheid leyden-de,denoverll;en!eydsman door leydenfoude heyligenjWant
25 nbsp;nbsp;nbsp;hy
-ocr page 26-hy die heyligc, en fy die geheyligc worden , fyn £|lle uit een; om welke oorfaake hy fig niet fchaamt , hur^, broeders te noemen ; feggende ¦; Ik fal uwen naaip'^mynennbsp;broederen verkondigen , in ’t midden der Gei^eente falnbsp;ik u lov-zingen. En wederom ,Ik fal myn vettrouwennbsp;op hem Hellen. En wederom , liet daar , ik en de kinderen , die my God gegeven heeft. i©aarOliï Paulusnbsp;fO reöenWCt. Overmits dan de kinderen des vleefchesnbsp;ende des bloets deelagtig fyn , fo is hy ook desgelyksnbsp;derfelve deelagtig geworden, op dat hy door den dood tenbsp;niete foude doen, den geenen die het gewelt des doods had-de, dat is, den Day vel,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;H. 11 —15. fo fc0t Paulus ,
die den dood heeft te' niete gedaan , en het leven en de onverderflickheid aan het licht gebragt. 2 fCittt. 1, 10.nbsp;tuant boïgcn^ onfe lt;(5eïoof^ ïïeerc / ijS hy voorgekendnbsp;voor de grond-legginge der wereld, maar geopenbaard in.nbsp;deefe laacfte tyden. i ^Ct. I, 20.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/ öïe met
fyn herte borge geworden nbsp;nbsp;nbsp;XXX, 21. om boïs
gcn^ ï)et l^eröonb / of Raad des Vredens, ^acf(. VI, 12, 13. tn ÖE merelb tc komen, ^f. XL. 8. geïpïinbsp;DOÏt in de volheyd des tyds in de wereld gezonden, «ï^al.nbsp;IV, 4. ooft gekomen is. feö^, X, f. gantfcftc tptïnbsp;i3an fpn ïeben op Dec aacDe / öceft ÖP met alleen on^nbsp;Den tDlïïc fpne^ l^abec^ öcftenD gemaakt/ Vl,4d,nbsp;maac ooft rpncjS ©aöec^ toeïöeöaagen aebaari ; loant
Joh.lV.
M-
Dat Voajï fyne fpyfe , dat hy deed den wille des geenea die hem gefonden had, en fyn werk volbragt,
tot öat öp cpnbeïijft aan ftet ftont De;^ ïfttuocegi jea nenp?aaïenDe / aï fïerbenDe iiitriep : Het is volbragt.
Itcfiaom ban ftet lörnp^ afgenoomen jpnDe / gelegt in een m'euto graft / uit ftet toeïft op Den Decanbsp;Den Dag / utt Den DooDen opgedaan/ nog beertigDaanbsp;gen omgevoanDeït op Der aacDen /bjanneec ftn epnoelp/nbsp;na De ^^oo^fegginge ban XLVII, 6. aïl^ God op.
voer
-ocr page 27-roer met gejuych, en als de Heere met het geklank der bafuyne. ïDaar ï)p mctcer enïiecdiftöftöscïtcoonb t'^/nanbsp;VIII. en II. «Êneenconuptputöaarc fontcpnenbsp;uoo^ aÏÏe geïaopigeti/ ban alle 3C0enin3en; ^acï).Xlll, i.nbsp;toant / hy is opgevaaren in de hoogte , hy heeft de ge«nbsp;vangenisfe gevanglyk gevoert, hy heeft gaven genoo-men , om uit te deden onder de menfchen, ^f. LXVIII,
19. Geloovt fy dan, feggcn top met Petrus, i^Et.1,3.
God ende Vader onfes Heeren Jesüs Christus , die na fyne groote barmhertigheid , ons heeft wedergeboorennbsp;tot eene levendige hoope, door de opftandinge van Jesusnbsp;Christus uit den dooden ; tot eene onverderffelicte ennbsp;onbevleckelicke en onverwelkelicke erfenis , die in denbsp;hemelen bewaart is , voor u , die in de kragt Gods bewaart werd.
3CHe öccfe hingen moeffen noobfaaïtcïpft balgen opAiies was fpne Herneöering / i^p toonbe aan De «Êmauggait:^^quot;nbsp;gcr^ / inannecc ÖP fcptie: En moeite de Christus niet gevolg,nbsp;alle dcefe dingen leyden, en alfo in fyne heerlickheid in- ^nbsp;gaan? Luc. XXIV, z6.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fegt l^auïu^ met regt/
èom. IV, if. Welke overgelevert is, om onfe fonden, en opgewekt om onfe regtveerdigmaakinge.
¦ 9Cïtemaaï öan ïj^edicfte en ?ielber-rnhftenöE Dingen Die Dan Den Mesfias, alle boojfegt tnaren/ Sief.LUI, 8.^quot;^
M- 31^ ÖP nu uit Den DooDen opgetoeht / of \§ öP uit get gup^ Der DooDen opgedaan ? J©p fuïlen htMirmm/vtrf^kerin-Dat Daar uit bolhomcn liegt en fehergeiD geboorenlnerD^®nbsp;boo^ De opdanDinge Der DooDen'/ öie fpn fal ten jong--den Dage / Dat naDer öeltice5en tuerD : inant Du^ too^Da* dennbsp;Mesfias, Jesus Christus afgcDeeïD / Doo^ De cerdelitigen dooden,nbsp;ban De b^ugten Dc^ HlanD^/ Die ingeoogd tnierDcn;f'*quot;/^'*nbsp;üjaar ban De ©neder De gaabe Der eerdelingen / hoo}-^Ja-get aangeficgt De^ ©teren betneegen moed / tlebit XXlii. ^'
II. 3^at Dit nu gier fo gelegen fp/ betppfe ig onDeran-
1© i nbsp;nbsp;nbsp;Deren/
-ocr page 28-li
Trouwhertige ViTmaninge van den
iintn/uit 1 lt;jrO|. XV, zo. Christus is opgeivekc uit den dooden , en is de eerfte geworden der genen die oncfla-pen fyn. ' Cll tlOg tiaöer/ 23 Maar een iegelyk innbsp;fyn orden, de eerfteiing Christus, daar na die Christusnbsp;fyn in fyne toekoinfte. lt;©f allerfchfclï/fletSïoanncö in
fpne «©penliaannge / öaar fin fjem met aiiöEre tuooitiifn
noemt : De eerftgeboorene uit den dooden , ^penb.
I, 5- rphbom öer ftoffe berbieb ons/om aïïcobcrems ïiomücn / öie tufTcb^b be eecficiingtri ban be b?ugtcnnbsp;bc,ö lanbif / na be iBet ban get toerelblicfte bfpbgbom/nbsp;enbe ben Mesfias Jesus Christus fpn/ Op te baaïetl; ala
leen fal ib na Den aarb bee faaben / nog feggen / bat be Mesfias Jesus Christus , bOlgen^ ïiet ecubltge ^DUt-©erbonb / opgerigt tu^fcöen Ijem en ben ©aber / bitnbsp;alleg moefïe langjö bie trappen te loegcnbrengen: 3©antnbsp;bic verborgentheid der godfaaligheid is groot, God isnbsp;geopenbaarc in het vleefch, is geregtveerdigc in den geeft,nbsp;1 Cim III, 16. en bu^ moefl bP vt)o;iöen be b^on-abernbsp;ban alle jegeningen/ booj alle geloobigen; tnantnabennbsp;aarb ban bit berbonb / moefïc öp fpn be ïltoning / benbsp;25?upbcgom en bet ï^ooft / bie ïang^ bie trappen opnbsp;fpnen tb^oon ftlimmen moefte / om met eer en tjeerlihanbsp;ö'eib gebroont te metben / bie boo^ fpn bïoeb fig eenc gcanbsp;meente boopen / fpne 25^upb / tuaarmebe f)p ban eeuanbsp;toigöeib onbectronlot toa^ / oob in ber tpb in geregtigcnbsp;ïjeib en gerigte / te onbertroiuoen / om baar aï^ l^etnbsp;Ijooft/ met bjp^beib te regeeren; ïtan nu berje peröter?nbsp;Itcbtc Atoning/ loeifonber onöerbaanen; ^bcese getrou*nbsp;loe JB^upbegom / toei fonber ümPö / en bit hoiteUrbenbsp;ï)00ft bol Ibpgöeiö/ bid fonber leeben fpn? neen ! geen*nbsp;fin@ / daar hy is, moeten fyne Dienaaren ook fynnbsp;3|oö. XII, zó. baarom fegt ÖP fdb^ / Ik fai u mv on-dertroiiwen in eeuwigheid , ik ml u iny ondertrouwen innbsp;geregcigheid en in gerigte, en in goedertierenheid en
barm-
-ocr page 29-barmhertigheid , en ik fal u my ondertrouwen in geloo-ve, en gv fuit den Heere kennen , 0elplfl i^ofea H 18,
19. ^0 Dat ntft alfretl allen dingen hem onderworpen fyn; maar OOh be» (©EÏOObigtn / bat / der Gemeentenbsp;gegeven tut een hooft boven alle dingen, CpÖ- i- 22,
23. Op dat hy fig eene Gemeente fouden voorftellen , die geen vlek of rimpel heeft ; miar dat fy foude heylignbsp;fyn en onberifpelyk,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;V. 27.
€11 Of öit alle^ nog niet genoeg tiJaS / fo merïit aan/ bat ftn be (©cloobigcn/ üolgenjJ bit ©erbonbnbsp;ntct aïkcn regtueccbigt en i^tpïigt/ maar fjun oob ïJtti'Wira/nbsp;ingang geebt tot 45obé eutoig en faaltg ïioningrpb.
lt;!^ni aïle brcfc bmgen nü onöecöinben fp in üoïïe ft^agt en naö^uïi/ bat dedooden, die in den Heere fterven,nbsp;faaiigfyn. «©pcnö. XIV. 13. 55it tuo^b oob betoeefcnnbsp;tuanncer be lt;i5eïooUtgcn na fjunneontbinbinge offterUennbsp;bccïangen / |)|jilip I. 13- öoo^ ïjet groote bert^ontoennbsp;bat fp ötfaöfn/ tnannetrfp met Paulus mogen feggcn:
1. lt;ffoi‘. IV. 16 Want onfe ligte verdrukkinge , die feer Door de haaft voorby gaat , werkt in ons een feer uytneemendnbsp;euwig gewitite der heerJikheid, fo bat fp tn bit ÏCUennbsp;alreede in hoope faalig fyn geworden, 0om. VIII daardoornbsp;i^ant be .êaaHiginaafter’ Jesus fal hunne vernederde/y in boopenbsp;Lichaamen fynen heerlicken Lichaame gelykformigmaa-/^^^^?
ken. lil. Uer^ 2r. ^I'it gaat fo bec bat fp aïree= be op ^arben uittoepen nonnen : Ons Leven is m«tnbsp;Christus verborgen in Gode , lt;Coïoff PI- 3 fU in j^unnbsp;onberbinben bte gulbe ïtetcn ccr iaaïigÖGïJ / bie nanbsp;Paulus rebtiieeringe onberbitebdpH ii3 / loannecc fjpnbsp;fegt Jtiom. VIII. 28- Sb Ende wy weten dat den genen , die God liefhebben , alle dingen mede werken tennbsp;goede , namelyk den genen , oie na fyn voorneemennbsp;geroepen fyn: Want die hy re vooren gekend heeft, dienbsp;heeft hy ook te vooren verornineerc den heelde fyns
j nbsp;nbsp;nbsp;Soons
-ocr page 30-Soons gelykformig te zyn , op dat hy de eerftgebooren® fy onder veele Broederen. Ende die hy te vooren verordineert heeft, defe heeft hy ook geroepen, ende dienbsp;hy geroepen heeft , defe heeft hy ook geregtveerdigt,nbsp;ende die hy geregtveerdigt heeft , defe heeft hy ooknbsp;verheerlykt. Wat fullen wy dan feggen ? So God voornbsp;ons is, wie fal tegen ons fyn ? Die ook fynen eygenennbsp;Soon niet heeft gefpaart, maar heeft hem voor ons allen overgegeven , hoe! en fal hy ons ook niet alle dingen met hem fchenken ? Wie fal befchuldiginge inbrengen tegen de uitverkoorene GODS? God is ’t die recht-veerdig maakt; wie is ’t die verdoemt? Christus is ’tnbsp;die geftorven is, ja dat meer is , die ook opgewekt is,nbsp;die ook ter regterhand GODS is , die ook voor ons bid*
©it 0eet)t foobaanige berfehering en ticrt^oofïinge aan aïle 43eïoobtgen/ bat fp raetPAULus uoo^tgaanbe
b^aagen t Wie fal ons fcheyden van de lievde van Christus ? verdrukkihge ? of benauwtheid ? of vervol-ginge ? of honger ? of naaktheid ? of gevaar ? ofnbsp;fweerd ? fgelyk gefchreven is , want om uwent willenbsp;worden wy den gantfchen dag gedóot , wy fyn geagtnbsp;als Schapen der flagtinge j) maar in allen deefen fyn wynbsp;meer als. overwinnaars, door hem die ons heeft lievnbsp;gehad : Want ik ben verfekert, dat nog dood nog leven , nog Engelen , nog Overheden, nog Magten, nognbsp;tegenwoordige nog toekomende dingen, nog hoogte nognbsp;diepte , nog eenig ander Schepfel, ons fal konnennbsp;fcheyden van de lievde GODS , welke is in Christusnbsp;Jesus onfen Heere.
?..')Nahet nbsp;nbsp;nbsp;1# 118 Paulus fyn Euangelium.
beheiib/ fonbtt bat top ’t ï)iei* be^ciEbcn te ïietoogcn: bat Öet (©^ieftftïlt toOOlb '^vuyyihov^ Euangelium, beteehenb tent tooliche fiocbfcQap / bic «cfïnbsp;patt GOD fdb|; in ïjet ^atabp^ i^ nediom»
biflf/
-ocr page 31-bigt/ bie ÖP nabEtöanb boot be ^^^opöeten/ of ïjeeft ïoaten boo^feggcn/ of boo? fcïjabutueu boo^beelbcn/ ennbsp;btl^ ïjeC’t Euangelium der heerlykheid des faaligennbsp;GODS. I, iCirn. i-b^. II.
i^ter fal mogcïpïi ban iemanb bjaagen / fjoe PAULusö^roy/e
bit Euangelium syn Euangelium noeiTlt J l^iet aï^ of fdb^ baar ban be oo^faab of be JiBaaber ennbsp;i^ / toant ^aulu^ fal boïmonbig feggen : Het Euan-PAULusnbsp;geliutn ’t welk van my verkondigt is, is niet na den genaamdnbsp;Menfche, want ik hebbe het ook felve niet van den^^^'^*nbsp;Menfche ontfangen , nog géleert •; maar door de open-baaringe van Jesus Christus , lt;i5aï. I. 12, 13. fegtnbsp;ber^albcn I. Cim- I- H- Na het Euangelium des faaligen GODS , dat my toevertrouwt is , fo bat ^aUÏU^nbsp;mceninge in becfen \$l bat öp/ bie bit Cuangeïiuin boïgen^nbsp;be b^pmagtige öebeeïinge ber (©obïicïte genabc ontfan=nbsp;gen ïjab / Ottt ai^ een uitverkooren Vat, des Heerennbsp;naam te draagen voor de Heydenen ende de Koningennbsp;ende de Kinderen Ifraels , l^anb. IX. 15. llg ooft fonbsp;get^ouvoeïpft in ftet becftcnbtgen ban get fcïbe öab ge*nbsp;bjaagen/ bat ÖP biet alle geötpïigbe b^pmoebtgöeibi* cor.nbsp;bo^ft feggen : bat ï)p bette boben fpne JiBebearbeibet^^^^-genrbeiö ftaöbC} fic öe ttoec 25^iebcn aan bie ban Co»nbsp;rintgii^/ boo^naineïpft ïjet III. en IV. uit ben ectlïen/nbsp;cn bet IV. VI. en X. uit ben ttoeeben 25?ieb / bolgeii^nbsp;fpnen ontn^aaftbaaten roem/ dat Hy van Jerufalem aannbsp;tot en rontom , tot Illyrium toe, het Euangelium vannbsp;Christus vervult hadde. JSoiU- XV. 19. lt;®f bit UOgnbsp;niet genoeg toa^/ fo merft aan/ bat öp/ boïgen^ bennbsp;aarb en inöout ban fpn Euangelium boo^aï baatop uitnbsp;tuaé/ be nootfaafteliftgcib ber lt;^p(lanbinge ban bennbsp;Meffias Jesus Christus uit ben bOObcn / Ulft ftlem batt
ïibentn aan te toontn/ manneer ï)p fefit;
-ocr page 32-i6
Na dat Euange-lium hoelt;
Naa rr.yn Euangelium. I^iectjan tlU fiCebt ïjg fttl
Ql!t:rE!OO^lugri0il l?£i’toog / bet bit fpnc boomnaamfïe tcekö / iu bit ^ooftftufe / toaiineei: ÖP öetupgt / batnbsp;bat fo Uaft geUoUt/ bat ï)P ooft daarom verdrukkm-ge leed, toe de banden toe, als een kwaaddoender: maarnbsp;het woord GODS was egter niet gebonden, bc OO^faa^nbsp;ht toaarem / bOtgt ï|p bet^ lo. baatbp: Daarom ver-draage ik alles, om de uitverkoorenc, op dat ook fy denbsp;faaligheid fouden verkrygen , die in Christus Jesus isnbsp;met euwige beerlikheid. iamp;iet ïjO£ ïjip bit ^è-tllh btftbt^nbsp;neert in öct gantfege lipfftenbe ï^ooftfïuh uit ben eer?nbsp;fïen aan bic ban forintfiup / boo^naamdph bannbsp;’t 12—?8. NaarlynEuangelium, fegt ban anbcr^ nietnbsp;aï^ na ben tnöcut ban fpn «ïfuangcïium/ aifo ïjpgee*nbsp;nen anberen iaf! öaböc te p^cbihcn alp; bat Euangeliumnbsp;GODS, vnaartoc ÖPnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;luap/ ïlam l.i.Wel
ken hy diende in fynen geeft in het Euangelium lynes Soons. JÜOttl. I. p I Co^.lX, s6—19.
jKaai* ip aan bit leerfiuft ban fo bed gelegen ? (niogt ieitianb b^aagen /) vnp antujoo^t en lt;© ! ja/nbsp;ï)Ke boo^ fullrn be lt;l5cïoobigeii b^’p ban quot;be Mmcigc pp*nbsp;ïen bep ^atanpquot; / Cpö VI. 10—ip. en regen alle Ijiti»nbsp;te bei* berb^uhfeinge getoapent fpn.
overgang (©ctii bioubet bail / bat Paulus fpnen ^oon Tmo-
tot het tHEUS fo TROUWHERTIG -VERMAAND , bot Ijp bit i|JCD^t*
fiuh tot fpn eenigfie niibbeïpunt maahtn énbe tot l'pn oog toit ban fpne p^cbifnngc (lellen foube / Uianneec fjp
fegt; Houd in gedagtenisse.
TWEEDE DEEL.
Eeel, Jyn- l^ct (©pchfcöe Iboo^b in gebagteni^ öouben berchenb
f * bepbc
^tigeFer-' O nbsp;nbsp;nbsp;Qb» gebcnlteti / ten
manin^e* . nbsp;nbsp;nbsp;2)
-ocr page 33-quot;Lééf aar dtr Heidenen Paulus j uit a Tim. 11. Vs. 8. if
e) SCnöcren te böen gebenïsen. IBaaröooi ban
§. Paulus fynen ^ooii Timotheus iDiït aarimaanen bit tot fjuie eigene opbeuringe in gebagtenilTe tenbsp;ben/ aijb ï)p van kinds af de Heylige Schriften gtWQ-dagtcmsnbsp;ten had, diehemwys konden maaken tot faaligheid , doorj^^y? hlt;»‘-het Geloove, het welk in Chkistus Jesus is, 2.
15. moeft ï)n bit Eeerftuh te meer in gebagteniffe tjou' ben/ cm ïang^ beefen lueg Ï302 Jang^ ïjo^ meer ge-fterkt te worden in de genade ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i. ban on^
!®ejet-€upittd. Op dat hy CnrasTUs kenne , en de kragc van fyne Opftandinge en de gemeenfehap van fynnbsp;Leyden , fynen dood gelykformig wordende ,
10. I^OO^al baö Timotheus bit nooöig lil bte tpöen/ in tueïbc öp ïetbbe/op amp;at/öoc bc ©panben ber Jl^aar*nbsp;öeib meerTnotben fouöen / öp ïjmi beter tegen gaannbsp;bonbe-
§5. jl^Jaar btefe ©cemaaninge Ranoob inbe ttoeeöe be.'§5- Hoeh^ teehenig ggnooinen toerben / boo^ ’t gene Timotheusnbsp;agt te ncemen Rabbe/ omrent be lt;©enicente GODS ,moefte m.nbsp;tOant/ beRaïben bat Paulus niet voorgenoomen h3.ddQfcher;pm.nbsp;onder de Gemeente iets te weten, dan Jesus Christusnbsp;en dien gekruyciget, i. CoC. II. 2. moefl Rp bit bOO|alnbsp;P^ebiften/ dat hy opgewekt was uit den doodert , fOUbC
be lt;i5emeente opttiafTen in be genabe en Renniffe ban on* fen i^eere Jesüs Christus.
3©ant bp bte geiegenRcib en tpb / in toeïRcn beefeö^nf^^», 25^ieb gefebjeben ig/ toa^ Ret eene tpb / in tnelRc niet'^^'*'^”**nbsp;abten bc (©eïoobigen in Christus Jesus becboïgt toietinbsp;ben / met gebaat ban f)wn fteben / maar öitcRp Romtnbsp;nog Ret bctmecnigbulbigen ban be betbecffeïpRc iöettesnbsp;ïpen bOO? Hy menens en Philetus, gelpR Uit ïjet lö, ettnbsp;18 berg ban ong (Cc^t Capitteï bïpRt / toeïRe geene ep»nbsp;gentipite a^pfranbinge ber booben geïoobben/ ten min*nbsp;tïenbe #pflanbinge banben Meffias Jesus Christus,
vr nbsp;nbsp;nbsp;tbiecs
-ocr page 34-tokrlic liaai‘t)00|ooftopïotTe Jscö^oüUen gefïrit/ Uiatinccr fp fcpöcn: Dat de opftandinge aireede gefchied was,VjEr^ inbsp;geïph tup PinöEii / öat Paulus DcröeJUcn Timotheus persnbsp;ttiaanb/ fïg tegen bit toangeboclcutf ftelknenbe dSemcEiitr
teboen ingedagtenifle houden, dat Jesüs Christus uit den dooden opgewekt is, welke is uit den Saade Davids, naa mynnbsp;Euangelium, fo al^ öp öoeu fprah / en top nu tjecftlnartnbsp;fiebben.
TOEPASSING.
Toepafwi,
,, nbsp;nbsp;nbsp;top ban alkvgctóigtigfïe 2eerf!uft
ban Jesus Christus, f)et egte ^aat Davids , fpnc bet? neberinge en baarop boïgenöe ber^ooginge gefien; ontnbsp;Timotheus aan te MiOEbfoen aHerlcp foo^t ban bccb^uft;nbsp;binge wainnoebig / als een goede Krygs-knegt ban Jesusnbsp;Christus , uit te ftaan tn ’t ïepben / cn niet berniepöen bannbsp;brrO^uhbtngen met bet Euangelium, om.be^ Naams Jeïusnbsp;Christus toille. ^ouDe bp De onftoo^baarc ruke fpncc ,égt;!clenbsp;mogen genieten/ moefl bp fig niet fchaamen der getuyge-
niffen onfes Heeren , nog ook des getuygenisfe van Paulus die fyn; gevangene wasmaar verdrukkinge Jeyden met hetnbsp;Euangelium, na de kragt GODS , na ’t Sftc ban ’tnbsp;cerfïe i^ooftfïub ban becfen ttoeeben 23ufb aan 'Iimotheus.nbsp;crondps.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;öf ^oWe ïcngte en b^ere ban ben in*
boub bcr tttiee ©erbonbcntna Slefaia^ taal in fpnLIlL Capifteï / moeke be Meffias fyne Siele tot een fchuld-of-fer ftellen , foude hy faat fien , Hl bP fclb;® (cgt: Ik ben’nbsp;de Opftandinge en het Leven, 3Bob. XI. 2f.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;moet
Socinia-’
men.
Dit (lub oob in. gcbagtenifTE geöonben toecben,
^pn nu beefe bingen aïfo: ^oe Tullen ban bc Socinianen, bie bet ïtepben ban Jesus maar tot een boo/becïb ban na*nbsp;bolginge Treilen/ en gccnfinrji boof be oo/Taahe ban onfiénbsp;TaaligÖcib bouben / bit boomaam l^ooftTrub ontbcnnenbe/nbsp;bet in öc lt;©pkanbinge bcr 3Pooben beranttboo?ben \
^pn
-ocr page 35-Leer aar der Heidenen Paulus, uit i. Tim. lï. vs. 8. 19
nu oïïe öEcfe bingen aïfoJ öoe (ïdïen get ban jooden , bie gem aï|§ bc eenige oojfaaft / nog goopeönnnbsp;gepï tn 3aaïiggeib erhennen / nog aanneemen gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;r ^ V
^pn nu aïle btefebingen fo (magen inpnog faake7s^‘ goe tuUen get ban niaaften / aïk God-verfaakers , Schyn- Schyn-mond- en naam-Chriflenen , tn bC «©pfïanbinge bei* tiOO-mond- en
ben? ©^cefe/ angfï/ fcgnb/ en öeebinge/faï gunaïïen”?^®-aangrppen / aï,ö eene gaarenbe ©?outiJc / aïfo ’et geene ontftominge boo^ gungeben meet fpn falnbsp;5Dog / mat fiegoebe ift nip op te gouben met bie gcneow^«-^«gnbsp;bie glipten on^ fpn/ baat ’et bupfenbebinnen onfemuu:
ren 3Pn / bie het getuygenis van Jesus, dat de geeft der/^^„ Prophetic is, #peng. XIX, 10. met traaggeiö aannee-- uiterlykenbsp;men. 55it gaat fo bcr / bat beeïe / ruftenbe op bennbsp;terlpften boop/ ben bïooten naam ban Cgnitenen bjaa^^,^quot;quot;^quot;nbsp;gen; maat gg nogtgan^ niet geneer gigtn/ om btlpbeni^nbsp;ban gun geïoob te boen / en aan be btlobten bp bennbsp;iZ^oop/ boo? lt;©iibet^ en 35oop*getupgen / te boïboen.
5^iE gun toeï benaargigen om tot get gebmpb ban be^ l^eeren ?Cbonbmaaï tocgeïaaten te tuerben / maar maai.nbsp;uit aïïerïep berheerbe bleefcgclicbe infigten / niet / omnbsp;foo te toonen / bat 3P boo? ben boop afgelua^fcgen/ gereptnbsp;nigt cn gegepUgt / “in en bp get gcmnpft ban be^ l^ee»nbsp;ren 9tibonbmaaï / 00b verkondigen des Heeren dood,nbsp;tot dat hy komt, Uiaattoe gp on^ bie ïiebbe-panbennbsp;gegeben geeft.
get tod toonbet / bat fuïbe menfegen bg begee-- Hoe lang, ben tot ben frgoot ban be uiterlpbe ïtetb / fo ïang om watnbsp;in beefe luerdb / boot be begeerïibgeib gunnet «ogen/nbsp;be grootpgeib gunnejS ïeben^ oberfïelpt / ben gob ^tt^ztfehoot dernbsp;eetiiben bienen / gunne belangen erlangen / en lietbtp- Kerke bl;j~nbsp;gtn hunnen inat fp gegccrcn ? maar tneigerfu bennbsp;Gods Ober aï na te gaan / inaor get oob geenen gaat;nbsp;men loeigfct get ïirupg ban Christus op gg te ncenien/
uitoiug- en liem tin te Uoïgeii. 3|a men öeefc ijupfenlïen lutbinga *verdruknbsp;nbsp;nbsp;nbsp;obetaï te ontmpften enöe te ontViïngten/
kingen,om^^ men aï niet tren fpot opentïiïi öaarmebe b^pbt / ais cbrifim of bit maat uitvoetïtfeïen ban ïaage geefien / ban be'snbsp;vtiiie te roetbe ïiariSrenen / of ban bib bloeb en bictgcïpbe / toaa*
ontis^ken. ^ nbsp;nbsp;nbsp;j'gnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;j jjgj.
Hunne taaie ver-raadetinbsp;hen.
ben b^oobe ( ben Heere toonen te bienen ; bujben fegs geut dat fulks in onfe tyden niet van onsge-eyfchtwerd.nbsp;3^ie ïieber booi / tb toect niet mat / boot eene ïaffe injnbsp;fc|)i!Unnge/ bie men boo| be fagtmoebigöeibban Christus , en fpner ^pofleïcn cn aieeiiingen / bmbt berbooïnbsp;pen / aïïerlcp mi,éömpbcn in be Heeft fonben laaten in^nbsp;ftruppen / aï^ fig baar tegen met een tooq^b te fïelïen/nbsp;geïpft Paulus nogtan^ Timotheus , en bop^ bem aannbsp;alle getraulöc nabolgec^ ban Christus , öelafl / ftun»nbsp;nenbe nict^ ban ïjaare fltlle gerufïöcib /ban baar ber=nbsp;maaft / en b^ienbfcöap ïtunner mienben mipTcn ; nietnbsp;benftenbe / bat fulfie infcfttftbinge meet tot oneete ennbsp;fcöanbe ban amp;et «Buangelinm / al^ tot boo^tplantingenbsp;berftreftfte. ^at fulfte taal maar eene uitbinbinge i^/bannbsp;flllfte balfellP #^opÖtten/ die eene gedaante van godfaa-iigheyC hebben , maar die de kragt derfelve verloochentnbsp;hebben; IbaatbOO^ PaüLUS, bcrjiaïbetl fpnen ^oon Timotheus lbaarfcï)0Ulbt en bermaant / eenen af keer vannbsp;hnn te hebben ; feggenbe : Want van deefe fyn het dienbsp;in de huyfen inlluypen , ende neemen de vrouwkens gevangen , die met fonden geladen fyn, en door meeniger-Jey begeerlykheden gedreven werden. S©e bmgt ban
fulfte baïfcöe 5Cpoftelen / tbaacboo? bc ?5poflel Petrus, tt geïoobigen maarfclioutot / aljS fulfte / welke doornbsp;gierigheid, met gemaakte woorden van Gods volk, eenenbsp;koopmanfehap foeken te maaken , over welke het oordeel van over lange niet ledig is, en haar verderf nietnbsp;iluymert j tbaut fp verwonderen fig ©ver de Perfoonen,
oiti des voordeels wille ; fegt nbsp;nbsp;nbsp;/ want fulke die
nen onfen Heere Jesus Christus niet , maar haaren buyk, en verleyden, door fchoonfpreeken ,en pryfen denbsp;'herten der eenvoudigen. 5©it be taaie ban Paulus.
bereaaben fp Os fclb^ / bat fp op be opflanbtnge bet booben / en bc rchenfcöap bte fp aï^ ban fuillen Qt^nbsp;ben / ntec bentbcn/ ja befcIPe niet ocloopen.
V SCubcre tticbecom / bte boo| öwbbtn fcïjpn-gobiëbjcnfï , en \nec{p|)epU0Ö?pb/ aileen dm ttitcelbfc^c boo^regten tt/oon. ”nbsp;genieten/ maar ecne tpb ïangbienen; beefe tdonen aan^
(Tonb^ / bat fp bc feragt ban Christus i^riip^ / en fpiie €^pftanbtngc nietcrïtennen/ en baarom ook.ais’er yer-
drukkinge of vervolginge komt, om’des Woords wille, aanfionds geërgert werden.
lt;ïDf grbcurb ïjet bat men boo? fielftten^/ berïic^ verkeerd, toereïbfcöe goebcccn/ of öeroobingc bart bjtcnbcn/ baQr»w%.nbsp;men fpn bcctroutucn op gefteït liab /' in ’f nautunbsp;b^agt b30?b / en b3elberbtenbe (Icaffc ïcpb; fo ftet mennbsp;fnïa^ aan/ aï^ een lepben om be^ naamen Jesus lotJïe;
)Q aï öft oob/ bat men fig feïb^ boo? aïierïep bloaa* bc óberïeggingcn en baïfcfjc bcrbecïbtnge in ’t eïenb brengt;nbsp;men faï ö^t boo^ bcfoeftingen / berbmbbingen / en toeïnbsp;becboïsineen / aanften / cn baarober tnecnigmaaï aanbananbsp;gen te munnureecen.
i^be bog / foubc be Heere Jesus aan u ïufl gebBen? Vwa^e» baar gp aan/of in ï)cm/ fcïjpnb gecne be niinfïc ïufl te aa/i hunnbsp;geböen gt; utoe eigene Belangen Bobcn fpne eere treBt \ ’¦^oorgejieid^.
i^oc bog foubet gp Bunnen bectoagten / bat aan u be B|Oonc ber gcregtiggeib foube gegeben tüerben / baarnbsp;gp niet (Irpb \
jl^ogcïpB fuHcn anbere feggen: Wy hebben het voor-beeld der gejonde leere aangenoomen; maar fyne lievfte derde en rykfte vrienden, Vader en Moeder enz. te verlaaten/oon.nbsp;om den naam van Christus wille , daar hebben wygee-
C 3 nbsp;nbsp;nbsp;Beu
-ocr page 38-Toh.VI,
66.
ïVat 'er •aereyflnbsp;iiierd omnbsp;tot Chris
TUS ^1?-
hragt te 'werden.
Raad,
Ir. i
Trouwhertige Vermaningê vm den
nen grond toe , daar fyn wy niet toe gehouden , en fo het al noodig was , dat valt hard enz. i^et ïian fptl /nbsp;bat bie 3B^tenbcn beter met Christus en fpne gemeensnbsp;fcÖap (ïaan / al^S gn feïb^; maar onberfoelit u fcïVien/nbsp;of gn in ’t geïoobe fptJ bepmebt u felbcn/ ofte henb gpnbsp;u feïUcn niet ? tiet een^ / of gp Uiel ftunb en bmut feg»nbsp;gen: dat u niets in de wereld fo liev is, datgynietfoudnbsp;willen om den Heere Jesus willen verlaaten ; of ’er toeïnbsp;een fmaat / bcrPoïginge en Perb^nhhinge fo groot / fonbsp;5tt)aar i^ / bat gp befelPe / om fpneö naam en eere voiïanbsp;ïe/ niet fonö Unllen onöergaan/ en bu^ toonen/ datgynbsp;in gedagtenisfe houd , dat Jesus Christus , uit den doo-den is opgewekt, tpaarboo^ 0P moet beiüpfen / bat gpnbsp;geïoobt en fjoopt/ oohopgetpebtterulïenttierben; maarnbsp;lier faï ï)et fig ontbehften / öoe beele bat ’er te ruggenbsp;fnlïen gaan met bie bifcipden / bie be taaïe ban bennbsp;^aaïigmaher niet berb^aagcn ftonben / bic öu^ toonennbsp;fuilen 7 bat fp ïjeni maat om ben bjoobc gcuolgt fpn /nbsp;manneer fp Jjooren / bat ött op een ftrpDcn en ïepbennbsp;ban üerbm^^fiittS^ oanhomt.
^et i^ maarlpb mat groot^/ fo tot Jesus geb^agt te mo^ben. ïjoo^t niet alleen toe eene bloote ftenni^*nbsp;fc / een noemen ban ben naame ban Christus , maar ooft
een afllaan van alle ongeregtigheid.
i©iït gp / lt;© I menfeïj / mie gp ooft fpt / boo^ get ÏJÏoeb ban get eeumige Cefïament / bat betere bingennbsp;fpiecftt ban get bloeb bdn 9lbd / öegonben Incrben.nbsp;©eïieübcban Christus, moctinumgcrteuitgedottfpn;nbsp;be ïiebbe ban Christus , moet u bjingen tot meberltcbsnbsp;be : mant get i^ eene lievde , ilerk als de dood : de ie-ver is hart als het grav : Haare kooien fyn vuurige kooien , vlammen des Herren ; veele wateren fouden defcnbsp;lievde niet kunnen uitblusfchen ; ja de rivieren fouden fynbsp;niet kunnen verdrineken; a! gave iemand al het goed van
fyn
-ocr page 39-Lteraar der Heidenen^ jï/rfi.Tim. II. vs. 8. ij
fyn huys voor defe lievde, men foude hem t’eenemaal veragten.
filïtöp Dan tot Christus ftomeilJ ^00 Ïan0 ^\}Viunig. Dfffe {icUDc nift in u ï)cDt/ Daar öct eutüige lüOO^D ihnbsp;De ftOlle öc^ 23oet?g lupö: Al waar het , dat ik de taaienbsp;der Menfcnen en der Engelen fpraake, en de lievde nietnbsp;hadde, fa waar ik een klinkende Metaal of Inydendenbsp;Schelle geworden. Ende al waar ’t, dat ik de gave dernbsp;Prophetie hadde en wifte al de verborgentheden en allenbsp;de weteijfchap, ende al waar ’t, dat ik alle het Geloovcnbsp;hadde, fo dat ik Bergen verfettede en de lievde nietnbsp;hadde, fo waare ik niets. Ende al waar ’t. dat ik allenbsp;myne Goederen tot onderhoud der Armen uitdeelde, ennbsp;alwaar het, dat ik myn Lichaam overgave , op dat hetnbsp;verbrand foude worden , en hadde de lievde niet, fonbsp;foude het geen nuttigheid geven. Wilt gy dan tot hetnbsp;leven ingaan ? onderhoud de geboden.
ïiomt Dog tot Den Heere Jesus, ïieflCbtt U onDcc De fchaöutoe ban fpne bïcugclen / gouD Dp ö^ni aannbsp;tiloc tjanben flretö uptbicpDenDe na ben €ö^oon GODS,nbsp;om ï)eni al^ Den Hamme Dat geflagtet \$/ ja al^ beunbsp;Sleulue uit Den ^ètamme 3|uba/ De i©o?teli Davids.Dünbsp;Dbeevoonnen ï)tcft/ tiet ruiiu0 l^aïïdujah toe te fingen/nbsp;op Dat öp u ooh uit pet fïof Der 'aiarben een^ ten iebennbsp;mag opuichhen/ in De aanftaanDc oprtanbingeDe ït^oonenbsp;Der peerlphprib op nine hoofDen 5ettEn/ en gpontfangennbsp;moogt Denpipé Der roepinge Gons Die ban bobennbsp;3®Jit u aangaat / nitberhoorene lt;0oD^ / geroepene * Cr-^epligcn/ Die Doo? ’t «JBeïoobe bereenigt fpt met Chris-Tus, tot u ig noo^namcntli» Deefe bermaaninge / omnbsp;tn De henniffe ban onfe Deere Jesus Christus, niet ahnbsp;ieen op te luaffen/ maar ooh ïang^ (joe meer n perre afnbsp;te tiehhen ban De pDtlpeben Deefcr tóerelD / Die maarnbsp;boo^ecue tpölang Duuren/ egnDeïpDberDttipnfnall rooft
boö|
-ocr page 40-tioo^ öcn lin'nb: tuant öet feeïter / öat tiecïc onöeï u iHEt 0EiiDeg ïoopen iii öe ïoopbaane be^ (©eloob^ / tienbsp;fjun i§ tooo^gefieïf, 9Iicö ïlinDeren Zion^/ uttbcrïrpoj
rcnc lt;Ï5ob^ / omgord dog uwe Lendenen met de waarheid, doet aan de geheele Wapenruftinge GODS, op dat gy konnet flaan tegen de Jiflige omleydinge des Duy-ve!s; want wy hebben den ftryd niet tegen vleefch ennbsp;bloed, maar tegen de Overheden, tegen'de Magten ,nbsp;tegen de Gewelthebbers der Wereld, der duyfternifTenbsp;deefer eeuwe, tegen dé geeltelyke boosheden in de lugr,nbsp;Daarom neemt aan de geheele Wapenruflinge GODS,nbsp;Dp dat gy konnet wederftaan in den boofen dag,en allesnbsp;verrigt hebbende, ftaande blyven.
Dfnaam i|EEft Jesüs Onfc CHRISTUS eeilfll Naam ontfangenbo-¦vtinCinm-^QXi alle Naamen, beeft il ooit eenen witten Keur-V;m ^eenen nbsp;nbsp;nbsp;gegeven ,¦ en op denfelven eenen nieuwen Naam,
naam ge~ die niemand kend , als die hem ontfangt , eenen Naam geven. beter als der Soonen en der Dogteren.
Hetgefiagt nbsp;nbsp;nbsp;Christus , fo veel het vleefch aangaat, uit den
vanQm.\%~ Saade Davids , bu^ uit JtOUinglphen bloebe / Gy fyt xus, ook een uitverkooren Geilagte , een koninglyk Priefter-dom, een heylig Volk, een verkreegen Volk, op datnbsp;gy foudet verkondigen de deugden des geenen, die unbsp;uit deduylbernis geroepen heeft tot fyn wonderbaar licht jnbsp;ïpp i^’t/die ons heeft liev gehad en gewaffchen van on-fe Sonden in fynen bloede, ende die ons gemaakt heeftnbsp;tot Koningen en Prieffers.
2 Pries- nbsp;nbsp;nbsp;Priesters ttlOEt öïgt; U felbtn lt;Ö0be opoffetErt/
uwe Lichaameh iflellen tot levende , heylige en Gode welbehaaglyke OfferhandéB , welk onfe redélyke Gods-
dienfl
-ocr page 41-dienfl: moet fyn. U Leven felvs niet dierbaar agtende om fynent wille.
3) KONINGEN, öjaagt u eöeïmoeïitg/ toont/ liatg) gpnianlpft fl?pb/ niet alleen tegen utoe eigene beboji^^K.nbsp;benïjeben/ bie nog in u fpn en tegen u fl^pb boeren;nbsp;maar ooft tegen alle ü^panben Gods en fpne^ Iftoninggt;nbsp;rpft^ / laat u öaarban ntet^ te rug öouben / nog ©asnbsp;Der nog jiHocber/ nog dêufler nog 23^oebcr.
Jesus be eeniggelioorene ^oon Gods, öeeft u tot fpue 25?oeberen en Ouderen / ja tot fpne Bkvyd Foorreg.nbsp;iiangenoomen : Want fo veele als ’er door den GeelV^»
Gods geleydet werden, die fyn Kinderen Gods, want hebt niet ontfangen den Geeft der dienflbaarheid wederom tot vreefe , maar gy hebt ontfangen den Geeft dernbsp;aanneeminge tot Kinderen , door welken wy -roepen Abba, Vader, delblve Geeft getuygt met onfen geeft, datnbsp;wy Kinderen Gods fyn , ende indien wy Kinderen fyn,nbsp;fo fyn wy ook Ervgenaamen , Ervgenaamen Gods endenbsp;Mede-ervgenaamen van Christus , fo wy anders metnbsp;hem leyden, op dat wy ook met hem verheerlykt werden. Wantik houde het daarvoor, dat het lyden defesnbsp;tegenwoordigen tyds, niet is te waardeeren tegen denbsp;heerlykheid, die aan ons fal geopenbaart werden.
Eti ïcpb ban onber fpne baniere/ baar tswtMt janfeuin. 0p bewaart werd , door het Geloove tot de faaligheid ^ge mnbsp;die bereyd is, om geopenbaart te werden in den laatften
tyd. €n om bat gp meer en meer mogt bobberen tragt geflerftt tt toerben in bc genabe ban onfen I^eere
Jesus Christus. Die regtveerdig is, dat hy nog geregt-veerdigt worde , die heylig is , dat hy nog geheyligt worde.
©00^ aï toanneer gp u in öepligf jirf^-oefftningen cn^ sy»er be gob^-bienflige bcrpligtingc met urnen Heer en voorname^nbsp;Bruydegom , al^ tt Hooft , naber berecttigt / in ’t ont^ lyk te ge-'
5^
-ocr page 42-der het ge-bruyk van 't Avond-maal.
Voornaa-fnelyk in deefe woik-agtigenbsp;dagen. .
fanöcn ban be ïi'cbbc- panben ban Christus m’t 9ïbonamp;=gt; maaïbebinb; gedenkt fleets ryner,tot dat hy komt. ïaatnbsp;bfttl fpn aï^ een bundelken Myrrhe , dat tu/Tchen uwenbsp;Borden verriagt.
I^oo^al beeft öe lt;©ctticfnte lt;(Pob^/ in beefe tooïftaati= 0e bupffcre bagen / noobigi om baai* toe opgebjebt ennbsp;bermaant tc inerben : Houd in gedagteniflè den Heerenbsp;Jesus Christus , uit den dooden opgewekt.
3Pn beefe tpben feg ib / baar men ban fmaaren fï^pb boo?b / ban oorlogen en gerugten ban oorlogen gt; alfanbsp;pet lt;©o?ïog^ fiucecb alom fcamp;ier ute be J»cöcebe tó tte-t^oftlien / ja feïb^ ban fmaarcu^olben / loelbe bebeftre*nbsp;ÏUi in!ï^nppen /bie be ïmböe niet fpaareii/ boojt.
Opheu-
ringe.
jKaar luat noob faï Ce^ Heer en ©oïft beb= ben/ aiïï öet aïtpb op Christus ^aaren 3l)oo^ganger/nbsp;baaren acpfgman en l^olfpnbec baare;^ (©elooüjS (lar^nbsp;oogt? aï toteebe ïjet ooft in cn om ben name ban Christus geboob / fp fulïen egier cuinig Jeben / De ïtioonenbsp;ber btctbftbtiö ontfangen/ ja aïïe| be-erben na bit ie»nbsp;ben/ ja felb.ö in bit ïeben jupcöen.
Vreeft dan niet voor die gene, die het Lichaam kon-nen dooden, maar vreeft veel meer den genen , die bey-de Lichaam en Siel kan verderven in de Helle: i©ant daarom fullen wy niet vreefen, al veranderde de Aardenbsp;haare plaatfe, ende al wierden de Bergen verfet in ’t her-te van de See, Laat haare Wateren bruyfen laatfe beroert werden, laat de Bergen daveren , door derfelvernbsp;Verheffinge. Selah!
Slot 9
^oban bertjooft malftanbrrm met betfe bjooiben*
Dat uwe fiele gebonden fal fyn in het bondelken der le-vendigen , dat uw Lichaamen den heerlyken la'chaam van Christus gelykformig fullen werden, Ibatineer onfe ^ie*nbsp;ïe feggen fal / boïgen^ bc^ fceccn üjoofb: Komt Heernbsp;Jesus , ja komt haaltelyk.
AMEN. nbsp;nbsp;nbsp;j)£
-ocr page 43-Pag- 27
D E
DUURAGTIGE
VAN
Voorgeftelt
Aan nbsp;nbsp;nbsp;•
Alle die gene,die de Waarheid in geregtigheid beminnen en najaagen;
¦Üit
Spreuken VIII. Vers i8-
Rykdom en tere is by my, ppj; duuragnggoedengeregttg- 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'
gnooteek'*
uztedaa~
I N L E Y D I N G E.
a 1 'XE godfaaligheid is tot allen dingen nut, hebbende a, Vooi^
I yde belovten des tegenwoordigcn ende des toeko-gehele-menden Levens. nbsp;nbsp;nbsp;ié |et ti00?t2EffdicfeC getupgilt^/
bnt Paulus , bic grootc ïit?upé0e5anb en Witbeclbcc ber aaccbojQcntÖcben gods , aan bc godfaaligheid geebt/
©2, nbsp;nbsp;nbsp;in
-ocr page 44-48
in ben Ifïen 25^ieb aanfpnenseliebben^oonTiMOTHErs , in ’t IV. ï^oofbft. öct 8.©£c^.
b. Verklaart.
b. i©c Godfaaligheyd i^ ban öct onbeeüjerp / luaarban Paulus Betupgt: Dat fy tot alle dingen nut is, cnöatotnnbsp;bat fp heeft de belovten van het tegenwoordige en toekomende leven.
«J Be- (a, £)e Godfaaligheid is tot alle dingen nut ,11130 Paü-
bepltg feggen; ttant
•'aaiiXid. nbsp;nbsp;nbsp;goöfaaligöctb / betecïienb in be jSoIïe bet eiia
tüige ^aarfjeben ban GODS onfepïbaac ai0oo^b: Die waare inwendige onbevlekte en ongeveinfte geftalte vannbsp;de Siel, bereyd tot den fuyveren dienft van den drie-ee.nbsp;nen GOD, om hem met Lichaam en Siel, of Geeft,nbsp;welke beyde Godes fyn , te verheerlyken , Jfaf. I, 47.nbsp;üont. XII. 1» I. cot. VI. 2,0.
^eefcbienft geeft tot fpnboeï/in quot;t epnbebe^ lt;i5eïoob|/
de euwige faaligheyd der. Sielen, i, |^ett !• P.
lt;!Bene faaliggeib/bte alleen uit genaden gefchonken toeeb/ lt;!fpg, ir. 8. 3©aae booi be i^eece fpn eigen inerfe / metnbsp;ben ïoon bet genaben/ toaarop be lt;15elootiigen met Moses fien mogen , j^cÖ. XI. 26. beft^OOnb / gelph gp 6e?
Ïoobt geeft / Jl^attg. V. 12. Paulus üjiï bergaïben/ bat be lt;iBeïooÓi0en hunne vrymoedigheid niet fiillen wegwerpen , welke eene groote vergeldinge des loons heeft,nbsp;l^ebr. X. lt;5een töonbee ban / bat ban beefeitnbsp;lt;!5ob^bien(l
van voord getuygt -
2. ((Biefegt toerb / batfe tot alle dingen nut is.
AA. i^oelmagiïibjaagen/lïrefttPaulus bienutttggeib foUer uit/tot alle dingen? baaegplïralh^baaropin’tVl.nbsp;i)4r/yy «/i^ooftff. ban benfeïüen Ifïen 25^ieb aan Timotheus fegt/nbsp;alle dingen öattcc lUenfcgen toacen/meenende dat de Godfaligheid eennbsp;AA Vraag-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ÖP toiïbe/bat Timotheus foiibe wyken.
RR On.. BB, i©p anttooo^ben/bat Dft “ .^ttmanb in ttopfeï faï gunnen tiehhen/ batnbsp;Paulus giet anber^ niet aï^ aïïe geoojfoobbe bingen
bet*
-ocr page 45-Opferjie Wysheid, Spreuken VIII. vs i8. 19
tjcrftaat / amp;at ïtïaar fiïpïit / i«t öe ïjcfcöipbin0e bi'cc 3I13enrcÖen/bie be gobfaaïigöftö aanmerkten als een gewin,nbsp;nanidpft een vuyl gewin, van wereldlyke goederen; waarnbsp;van töilbc / bat Timotheus foubt wyken; ; tertopï öpnbsp;geenfint^ ïoocötnb / bat be gobfaaltgöeib een gewin is,nbsp;tüanneev ÖP bolgen ïaat : Dog de godfaaligheid is een,nbsp;groot gewin, met vergenoeginge enj. KCnn.VI, 6.
33. ^temanb faï ban kunnen ontkennen / of Paulus toiltnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;te kennen geUen/ bat de menfqk Gons
baat bOO^ lang^ ï)0e meet volmaakt werd tot alle goed werk, volmaaktelyk toegerufl:, i(Ctttl«ni, 17. 5^at]^pnbsp;baar boo| ben b^pen toegang ontfangt / tot den throonnbsp;der genaden, om barmhertigheid te verkrygen en geholpen te werden ter bekwaamer tyd. l^eïl. IV, 16. Wantnbsp;die tot God komt , moet gelooven , dat hy'is, en eennbsp;belooner dergenen die hem foeken. XI, 6.
(3.) ^tt nu mo?b nog kïaarber uitgeb?ukt en teken^^) Be oor. ncn gegeben / toanneec ÖP rebenen biet mtü^^titifaakwaa-
baarbp boegt / feggenbc: hebbende de belovten van.het te- rom, of genwoordige en van het toekomende leven. 3lmmec^ jamp;ecft
I. 35e Heere, 3lfracï^ God, Nooit tot den faade ]‘Si-ngheiden cobsgefegtj foekt my te vergeevs. ^ef. XLV, ip. |^een: voordeelnbsp;maar bp ^teft ïj»» bcïobtett gedaannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hejlaat.
AA. bic tegenüjoo^big lebens Ende hetfalgefchie-^jA^^quot;^. dén , indien gy der ftemme des Heereh uwes Gods vly- oZier TeTnbsp;tiglyk fult gehoorfaamen, waarnemende te doen alle fyne o. T. tenbsp;geboden, die ik u heden gebiede; foo fal de Heerenbsp;God , u hoog fetten , boven alle volkeren der aarden: Xa/zfw*nbsp;^euh XXVIII, I. en ber^ 4. Gefegent fal fyn de vrugt maarnbsp;uwes buyks , en de vrugt uwes lands , en de vrugt uwer AA.nbsp;heeften , de voortfettinge uwer Koeijen , en de Kuddennbsp;van u kleen Vee.
BB. 3In ket toekomenbe ïcbeit/ ttobigt ï)im be Heere bb, toc-bp^iefataö/infpnLv. j^ooftll. ber^a-eng. Hooret
55 3 nbsp;nbsp;nbsp;dag-/ölt;;4
^ i
-ocr page 46-30
dagtelyk na my , en etet het goede ; en Iaat uwe ziele in vettigheid fig verluftigen. Neygt uwe ooren , en komtnbsp;tot my , ende uwe ziele fal leven ; want ik fal met u eennbsp;eeuwig Verbond maaken , (en u geven) de gewifle wel-daadigheden Davids
2. Nooit. nbsp;nbsp;nbsp;2-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;feceft öe Heere Jesus cenen anbcrcn ujcg
onder het ' ingjjiaagtn / toanneer öp in ’t picefclö lüanbeföe / toonöe ^ ÖP / öat be onberöoubinge üan Gods gehoben / alle öenbsp;goeberen ban öet tegentDoo^btgentoehomenbe ïeben metnbsp;figboerben/Vuanneer ï)p fcgt: Soekt eerJlhet Koninkrykenbsp;Gods en fyne geregtigheyt, en alle deefe dingen fallennbsp;u toegeworpen werden , bp JlKattÖ. VI, 33. te ïefén.
2. OVER- 3- tufl Öft u / mpne lanbagtige €oeöoo^ber^/ om bit GANG. feefïenbig aanbcel nnber boo^geflelb te ften / al^ bennbsp;boomaamfïen inljoub ban be ©epïigc cêcö^ifren; tuenbnbsp;ban ub3e aanbagt tot bc uptïohbinge ban be «©pperfïenbsp;iDpOljeiö aan öaare S'ongecen / bellenbige en ernfligenbsp;^ocher^ en ^anWeberg/tofgtroepett/ tuanneer fp fegt:
RYKDOM EN EERE IS BY MY, DUURAGTIG GOED EN GEREGTIGHEYD.
b.voor- k. 5^it boo^trcjfeïpitt 25ocïl bet ^p^fltbeii/ban Salomo, 3©pfiEn bet ïtoningen/ alg ben boomaamen lt;©p(lclsnbsp;' let / ben naam boerenbe;
a. Het al- 25ebdft in fig eene gantft|ie meenigte ban goubc gen:eeMe fp^euhen/re regt/ban een feher lt;Pub-bnber/ aangemerht/nbsp;oogmerk, al^ eene meenigte ongefnoerbe peerlen/ toaarboo^ aannbsp;fpnen ^oon / boo^treffelpbe onOerrigtinge en bermaasnbsp;tiinge / al^ uit ben monb ban be Opperste Wysheid ,nbsp;Uielhet boo^beeïb bPnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;oebeeïe ïterh niet
alleen scben-legfen / maar ooh eene ftbetfe of ofteehenin» ge ban be oprigtinge en beflenbige beluaaringe bannbsp;’t f up^ / ban öe Opperste Wysheid , geebt.
b-
-ocr page 47-il..
L
i’:#
f' ^ ! 1^/'
Opperjie ff^ysheid, «if Spreuken Vill.vs. i8. ji
¦ b. I^aöat nutte IBpfle örr JJjontngen Salomo, nbsp;nbsp;nbsp;h.Ontke-
fi:.') ’t boo^gaanöe VII. ^ooftftufi / j^öïitic cene woelagtige Vrouwe , Die itict ö^are Urrcier:^^» ^ennbsp;fckn en blepcnïte ïippen / renen berkanbeloofen 5Eo»St ¦ faatnen~nbsp;ling / op ben lueg be^ UerberPönbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ö^ö/ boo;l)aarc^‘'”«-
blepenbe lippen en ybelc belouren / biaagt ftp p.) 31n regcniidltngr baar Pan nan fpnen lt;iamp;oon/ benbsp;Opperste Wysheid , op ; oni na berfeiPe gulöe leéfennbsp;en ftepiraame ©ermaainngcn / bic fn aan ftaare ïiin:nbsp;öcr^ geePt / te ÖJor«n/ becmaancnbe / om bc flcg-
tigheden te verlaaten , te leven en te treeden op den weg des verflands, „êpicuft. IX , 6 na Poo| af geganenbsp;beloPtcn Pan alle gof beren in tpb en reuvoigftciö.JBantöatnbsp;I. Opperste Wysheid , bie Pan Salomo in ’t Ifienbsp;l^ooftil. Ps io. en 2i. bnöfp^ceftcnbe ingcpoerb locrb:
De Opperste V ysheid; roept overluyd daar buyten, fy verheft haare ftemme op de flraacen, fy roept in’tvoor-Ite der woebngen ; aan de deuren der poorten , fpreekcnbsp;fy haare redenen in de Stad, bcfflPci^/ bicftiCCfp^CCftt/
blpftt alfo
a. ÏDe Opperste vVysheid fticr iit bit VIII. l^OOftfï.
I, üjcbcrom al@ P^agciibcr ii pfc ingenoert toerb: Roept de Wysheid niet, cn verlieft (met) de verüandigheid haarenbsp;ftemme? ^aat ban
AA. ©e omftanbigljcben ban bc plaatfe / tuaar bat fp roept / PoOiben naanlpftcurig aangelpcfcn in ’c 2, ennbsp;3. Per^. Op de fpiife der hooge plaaifen en den weg,nbsp;ter plaatfen daar paden fyn , ftaat fy. Aan de fyde dernbsp;poorten, voor aan de Stad, aan den ingang der deuren,nbsp;daar roept fy overluyd.
BB. g^it licpbcrpft en tcffen^ ftragtig uitnoobigenb onbeclppft / baar men fict
. ©e Perfoonen,tot betpclftc bit ^nbcrtoP^ gcrtgt iüj aa. 2in ’t gemeen aangeüjcefen; Tot u roepe ik ;
en»
ende myne ftemme is tot de Menfchen Kinderen j
bb. ’t öpfoitlier aangerp^ooïieii. Gy flegten ver-ftaat kioekfmnig, en gy fotten verftaat met der herten ,
22. i$tt uitnoobtgenbe onbertop^ feïtj,^ öeftaat.
aa. nbsp;nbsp;nbsp;ilit m\ bo?te tnlepbinge ban bu gefegcnb onbersnbsp;ber^ 6-p.
bb. Hit öarbb^eefienbe betupgmgen ban be boo|t?efa feïpbïjfib en nuttigamp;eib ïjaarer rcbenen / en be aanpjpsnbsp;fingc bec tugt/ met be boo^beeïen / bte baar iht tenbsp;ben rpn/ fo ten opfigte ban gcefïejpfte aï^ ïicöaameïphenbsp;4]5ocbecen. ber^ 10—^36. baai* racn fier.
(««) jpoc fp be tugt aanp^pd toegen^ ïjaare b^ugtcn. ber^ 10. en n.
im ï^oe fp fig feïb^ met aïïe gaate lt;l5oebei'cn aan ïjaare aiebïjebbec^ opb^aagt; en met öelobten en be*nbsp;bgetgtngen fïaatit. bei*^ 12.—36.
§. 5[^e aanbiebmge ban gaar feïb^ en öaare goeberen/ ber^ iz—31. gefcgteb in bferboegen/ batfn.
l. nbsp;nbsp;nbsp;9CanttJpd ïjaare inooninge / enbe boo^t?effeïpbcnbsp;geedelicbe goeberen / luaai-boo^ fp ïjaare Sicbtjeöber^nbsp;ibtnoobigt/ om fiaac te foeïmi. ber|iz-i8.
II. $ïantopd Öaare boojtjefteïicfte / fo iitïjaanicïi'cbe aï;^ geefïelicïie 45oeberen/ met bc gronben / luaarop bitnbsp;aïïe^ fïennbe. ber^ 18—32. baat ban.
)-».lt;©ie «t^oeberenaangetijeefen voerben/b^.x8—zi.bie t- ©oo^gclïcït toerben / in ïjaare booitaeffeïpbfieib.nbsp;ber^ 18—20.
* ©ob^gefïeït in onfen iteiet/ ber^ 18.
Ïjaare boo^t^effeïpftamp;eben- ber| 19.20. tt-Jiet cpnbe/ toaartoe. ber^ 20, 21.nbsp;ö. g?onben/ maar op bit aUe| fieunbe / fpnnbsp;f. i^aareewbjige enalfogoblpbegeboomte.ber^2z—31.'
tt* ïlaa*
-ocr page 49-tt l^aare fmöingc in öe töereïö/ticc^ 31, 9!^it aïïe^ nu tüoiti
§§ ^angcb^ongen en geflaabt
I. €en^beel,ö / met eenc onbecoumeïpfte beïoljte ban cenc ongeflooibe faaligljeib/ bergenen / bie na be Opperste Wysheid gooren/ toan ’t 52. üec^ tot 35. ingtinbsp;flooten.
IL ?ilnberenbeeï^/ met eene flerke beb^epgtnge aan bc tneberfpannige en moebtnilïige ^onbaar^. I^erj^ 36.
«) ®e ï^ooft-fomma ban bier bingen / Dan melfte») Hei ttjp nu fpieeften fuïïen/ beijelfen in fig; De allervoor-
treflFelykfte en heerlykfte geluk ftaat dergeenen , die ren na de Stemme van de Opperste Wysheid , fo welnbsp;lichaamelicke als geeftelicke Goederen, hunnen lievheb*nbsp;beren, aanbiedende.
(j) lt;©p bat ooft tóp baarbooj niogten aanaernoetigt^.) Het tóerben / on^ niet fc Uergaapen aan be lt;i3oeberen / bie eyndenbsp;be lt;©ob beefer eeutóe alleen aanbicb ; op bat tóp mogen waartoenbsp;toonen / begeerte te ftcbben; om niet fo fcer om rpftbomnbsp;en eere uit De b^eembe getócflen te öaalen / al^ tóelom/nbsp;ben i^epbcnen ^ct Euangelium te berftonbigen / na ï)etnbsp;lt;©ofIen en öet IDeflen te gaan: op bat be uooifeggtngcnbsp;ban ^cpft. ni. 9, 10 mag nectmlc tóerben/ gewiffelyknbsp;dan fal ik tot de Volken een ryneSpraake wenden, opdatfynbsp;alle den naame des Heeren aanroepen , op dat fy hemnbsp;dienen met eenen eenpaarigen fchotider. Van de feydenbsp;der Riviere der Mooren, fallen myne ernllige aanbiddersnbsp;met de dogter myncr verltroyde, myne offerhanden aanbrengen.
'©p bat ooft ïjierboo; bej^Ipetren naam groot gemaaftt üJtröEjinbÉcfcfbrpftïpft gefrgtnbe ,^tab enbc Xanb / batnbsp;mttrrgtï)etïïanb Emanuels, inbctïenopflgten/fo toegennbsp;licöaamflicfte al^ geefïelitftc ^oeberen/mag genaamt tóersnbsp;ben; bjaarin ift al^ een Nazireer GODS wit get Hanb
34 De 'DmiragUgé Goedereii'üoh de
Jjfc Td^oliuUien cQ' öec öu^fïerniflfen / nbsp;nbsp;nbsp;0ea
é^flgr/ met öe (upMeve cn onüeröaifcötcmcJft Uan (©ob^ JBoo^b / ja met barrere fppje / aan be boeten bannbsp;boojtie^ï^fee Gailt;cai,iels emgeuoctben/ en nunampnenbsp;,j|Daagfcj)ap na ben bleefclje faï grenen gefanben tueranbsp;ben; om iun ooft get ftofteftefte en buuebaare ban lt;fl5ob^nbsp;IBoo^b te berftonbigen / op bat fp niet aïlcen rykdomnbsp;en ecre; maar ook duuragcig goed en geregtigheid battnbsp;bt Opperste Wysheit mogten ontfangennbsp;ff-'enfeh lt;©cl)! Of flg ban Moorenland mogte haaften, om fynenbsp;banden totGÖDuitieftrekken , LXVIII 37.lt;©cg! ga»
beGOD! nugepl/fegmenboo^fpoeb. Send gy, o God! cn^ uwe huipe uit het heyligdom , en ondenleun onsnbsp;uit Zion, XX. 3. Laat uw werk aan uwe Knegtennbsp;gefien werden, en uwe heerlykheid over hunne Kinde*nbsp;ren Ende de lievlykheid des Heeren onfes GODS fynbsp;over ons , en beveftigt gy het werk onfer handen overnbsp;ons , ja het werk onfer handen beveftigt dat. Amen.
verdeelt.
bat ban toel te boen/ fuüentbp toat naber op berfe ttnee ^tuftften / in be i©oo^bcn ban onfen €trt gt;
letten/fo alg( bie onö
tt. Nadt Letter,
0an Salomo opgegebeit toerben.
I. gullen top eenc fto^te/bog regt-aarttge SSefeg^p* binge ban bie lt;©ceberen gcben / bte ban benbsp;Opperste Wysheid aangeboben toerben / Rykdom en eere, duuragtig goed en geregtigheid.nbsp;s. jèuUcn top ften / ïjoe öe Opperste Wysheid fjgnbsp;fetoe/ ai^ be fontrpn/ oo^fpiong of b?on-abernbsp;aantopft/ toaarbp en toaarin bic lt;l5oeberfnfpn/^nbsp;feggenbc: S\n by my.
VER.
-ocr page 51-V')
ïifl;
: V../
i-
[I'
nrf’’,
i!
S‘
VERKLAARINGE.
ï^icr mogen inp toeï met bm Opper-Sangmeester on- over-derde Kinderen van Korah , brn XLIX |pfflïm ge|cd opfingen / maar ban top nu maar tot cenen Overgangnbsp;geb^uphen be toooibrn ban ’t 2. tot ’t n.b^. iBaarm
i) De Opperste Wysheit bug fp^ecllt : Hoort dit, alle gy Volken: neemt ter ooren , alle inwoondersnbsp;der wereld, fo wel flegte als aanfienlicke, t’famen ryknbsp;en arm, myn mond fal enkel wysheid fpreeken, en denbsp;overdenkinge mynes hertens fal vol verlland fyn. iï^aaropnbsp;a) €enc geloobige ^teïe moet anttpoo^ben : Ik fal
myn oore neygen tot eene Spreuke , ik fal myne verborgene reden openen op de Harpe.
IPjoagenbe ? waarom foude ik vreefen in kwaade dagen, als de ongeregtige , die op de hielen fyn, my omringen ?
S^aarop öc Opperste WTSHEit loebcrom 9lnttti00^t : Aangaande diegene , die op hun goednbsp;vertrouwen, en op de veelheid hunnes Rykdomsnbsp;roemen , niemand van hen , fal fynen Broeder immermeer konnen verloffen, hy fal Gode lyn rantfoennbsp;niet konnen geven; want de verloBInge hunner Siele isnbsp;te koftelick , ende fal in euwigheid ophouden, dat hynbsp;pok voortaan geduuriglick foude leven en de verdervin-ge niet fien.
f$kï mogen top be Opperste Wysheid brpits ïaalt;» ttfl bpbofgcn be É^oojben ban onfen €e)tt::nbsp;rykdom en eere rs by M¥, di/uragtig
GOED EN GEREGTIGHEFD. lt;0m liu
A. ^Ibcefe tono^ben na onfe bcbatttngc / hojt te ber' kla-hïaaren/ en ban nbsp;nbsp;nbsp;ringe
B loat nabet/ na be tPb^-omflaBbigfteben / toe ttgtlltn/mo6tml0ïi)t.fcltenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Zt'—
§gt;b'wefen.
-ocr page 52-36 De Diiuragtige Goederen vm de
M. So als nbsp;nbsp;nbsp;^0 ïïef(|^oiltoeil/fO als fy van Salomo den Spreuk-
d^vvoor- ^‘^hryver, al^ eetl bOO^ÏU0tj0 UOO^ÖCdÖ ban OC Opperste dea op- Wysheid hier opgegeven werden.
geevt. quot;2, ^0 bct^agtcn / fo als fy van Jesus Christus , die meerder dan Salomo / aï^ {)et tegCtlbCCÏb / fyn aanges
EERSTE DEEL.
i, De Be- nbsp;nbsp;nbsp;i. tje 2i5efcï)ipbm0c ba»\ be «©oeberen/ beefe aan*
maaben/ bat on^ be opperste WYSHEiDgier Co”/eten ,^00 ^et mtnbere tot get meeebere trappcïing^ opkpi
•word nbsp;nbsp;nbsp;benbe.
trappe- s. ^üoeebt be iiegameUebe (©oeberen / Rykdom en eere.
geven. nbsp;nbsp;nbsp;l^oo^goub bc Jgt;teï-bcr$aabtgenbe geefteïicïtc «©oe*
beten / duuragdg goed en geregtigheid.
^.De/i- g. ^e ïtegaamebebe lt;t5oeberen fpn tUieeberïep : Ryk-chameiicke^Q^ en eere.
Goederen, Rykdom, gccbt na be ïi^agt
fche grond-mordhe-fchreven.nbsp;i.Inbe-pttingenbsp;van Akkers.
gt;-(. S^an get Hebreeuwfche gfonb-ïODOjb te bennen: I-,. 'Na V Eenen overvloed van alJerJey, fo roerende als onroerendenbsp;IJehreeu- Goederen en Befittingen. SDetb^ OUb^tpb^ mCCfl Öe^
fionben
f. 3i'n53erutmge ban^ïbfier^en ïanberpen/JBpngaat* ben/en anerlepfoo^t ban l^ee/5beut. Vi. ii.enj.bte mennbsp;*. lt;©f boo? get eerfle inneeming^-regt/ in erb-befit*nbsp;tinge nam/ oelpït nootfaabeïpb; (om nu niet te fp^ee*nbsp;ben ban be tpben boo^ben lt;§gt;onbbïoeb/ ) pïaatjJ moetnbsp;* J^'gt;'’''^*^0egab gebben/ na be Jionbbloeb/ onber be Jgt;oonennbsp;mhss-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Noach, Sem , Cham en Japheth; ftec lt;J5en. IX,
Kigt. X. en XI. bat niet fonöer eene bpfonbere befJicringe ban GOD geftgieb j want de gantfche Aarde is fyn.
€;cob.
-ocr page 53-(jjjrob. XIX. f. Doe de Allerhoogfle den Volken de erffenifle uitdeelde , doe hy Adams Kinderen van eennbsp;fcheydede, heeft hy de Landpaalen der Volken gefteltnbsp;na het getal der Kinderen Ifraels.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fingt Moses in
fpn gCffcöcib^-^lieö Uoo^ Ifraels oorcn/^fut. XXXII. 8. nu gefcljiebenbc op beefe mpfe /
bc een aan ben anberen be fienfe gab / gelplt f- D^r men fiet bat %biam aan Eot gaf. lt;©en. xiil. 9. is niet^'^'^nbsp;het gantfche Land voor uw aangeficht ? Scheyd u dogquot;^^nbsp;van my, fo gy de flinker (kieft,) fal ik ter regter hand gaan,nbsp;en fo gy ter regter hand, fo fal ik ter flinker hand gaan.
èat be een aan ben anberen geïb of bee; (voant^^f-baarin öeflonb onb^tpb^ be grootflc öanbeï bet lt;!^ub=|quot;^-baberen/) gab/ geïph bat uit öet gene inp baarban m^and^an ’teetfïe ïJöoeït ^HSofe^ en ï)et23oeh ban Job, Cap. I.
2, 3. en XLii. IX, 13. Icfen/ genoeg te fien / tot bat epnbeïpft goub en filbec tn ftoUelicbe ebeïgefleenten^/cnnbsp;aï get gene toat men onber be aarbfcge ^egatten bannbsp;rebenen.
lt;©f boo| get ïltoop-regti fo fiet wen bat Abraham, **. Door be fpelonke van Machpela , bau Ephron , bCU .^OOnenbsp;Zohars , bOO^ geïb bogt / Ende Abraham woeg Ephronnbsp;het geld, daar hy van gelprooken hadde, voor de oorennbsp;der Soonen Hets, vier hondert fickelen Alvers , ondernbsp;den Koopman gangbaar , lt;I5en. XXIII, 16. Ibaaruit getnbsp;ecb-regt fpnen oo^fpjong geeft, tl^ant/ huys en goednbsp;is een erve van de Vaderen, .;ép?eub. XIX, 4. Waarnbsp;boo? bc Rykdom en be oberbïoeb bet JlBenfcgen / fignbsp;beemeerbert gebben / toaarban be eene weer ban bc on=nbsp;bete/ ofboo? erffenwfe ontfangengeeft/ofboo^moepte/nbsp;bipt en arbeib / get fp op eene regtbeerbtge / get fp opnbsp;eene oncegtbeerbige wpfe / tnifi: te berbrpgen / en by eennbsp;te brengen gt; ban bJcibe iaotfien / wen bepïig / en wetnbsp;get uiterfie regt / wet be woojben wit ben xxxix.
3 nbsp;nbsp;nbsp;^falm/
-ocr page 54-38
7. rf00cn ltia0: immers woelen fy yde* lyk , men brengt by een, en men weet niet wie het nanbsp;fig neemen fal; ’t tiJeïït tttl tpbe UaiJ Salomo,
öoben bie 0OEbtrcn te fcöatten fpn; mans dim. ^ ‘ ntet l^p fC0t: Myn Soon , verwerpt de tugt des Heerennbsp;niet, en lyt niet verdrietig over fyne kaftydinge ; wantnbsp;de Heere kaflyd den geenen dien hy liev heeft. Welge-lukfaalig is de menfche die wysheid vind, en die verftan-digheid voortbrengt ; want haaren koophandel is beter ,nbsp;dan de koophandel van filver., en haare inkomfte , dannbsp;het uitgegraven goud; fy is koftelyker dan Robynen, ennbsp;al wat u lullen mag,is met haar niet te vergelyken;langheid der dagen is in haare regterhand , in haare (linkerhand RYKDOM en EERE.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ill, 11—17. jêo 006 mbit:
on^ Ceyt-ipOOftft. beci^ lo. cn 11 Nemet myne tugt aan cn wetenfehap , meer dan uitgeicfen uitgegraven goudjnbsp;want wysheid is beter dan robynen , en al wat men be-geeren mag , is met haar niet te vergelyken ; bOE:0t ïjtECnbsp;bp ber^ i9' Myne vrugt is beter dan uitgegraven goud,nbsp;ende dan digt goud ; ende myn inkomen dan uitgelefennbsp;fiiver. lt;©m niEEE anbEEE pïaatfEii boo^bp te 0aan / fiEtnbsp;pr^d. m.3iob XXVIII, 12 - zf. ^p^euft IV, r-v. XVL16. ^«b.nbsp;^'’gt;2- VII. II, 12. meïhe plaatp maacb / om bier na0 bpnbsp;Jdrukke- 0ebOE0t te merbElt: mant baar fegt Salomo ,* De wys-lyk byge- heid is goed met eene erffenifle, en die gene die de fon-voegt. ne aanfehouwen,, hebben voordeel daarvan, want de wysheid is tot eene fchadiiwe , en het geld is tot eene feha-duwe ; maar de uitnementheid des Wysheid is, dat denbsp;Wysheid haare befitters het leven geevt.nbsp;l|. Hoewel jj. (®oont Otl^ bjEfElbE iBp^bElb / bat des Ryken goed»nbsp;^3'is eene Stad fyner flerkte lt;^p^EUb X, 15. XVIII, H.nbsp;üerktrnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;verheevene muur in fyne inbeeldinge. De iiev-
heb-
-ocr page 55-OpperJieWysh£idyVit S{^zvkex3iV\[\.ys,iZ, 39
hebbers cks Ryken fya.vede, nbsp;nbsp;nbsp;to tuaut
gt-'W verantwoord alles. f ^eö. X, 19. nbsp;nbsp;nbsp;fpreekc
hy (deRyke) OOft harde dingen, ^p^fUh. XVHI, 23. eU heerfcht over den armen, ^pjeuft. XXII, 7. tuantnbsp;geen iponöec / aïfo Ine Jlphöom ouö|tpt)^ meöe tz»nbsp;ftonö /
ij'
'j'!
tt- 3n öe öcfïrtingc Pan Peeïe ïinegtcn en Jiliaagöcn/ tt-1» di öie ip/ of alp ^jngeboorenen öep jpupfcEi / of alPgeliog:^^^^'''quot;^^nbsp;ten met hen gelde pabticn; ïpet ip öehenb / bat 3^abernbsp;Noacn fpnen ïiIeen*foon Canaan , alïeereerft onber bennbsp;Ploeh geb^agt / en tjem bnp tot eenen fenegt Pan fpnenbsp;P^oebcrcii gcmaaltt Ijeeft. lt;0cn. IX, 25- Vervloekt fy
Canaan, een Knegt der Knegten, fy hy fynen broederen.
©ter Pan baan bie b^oePige gefleUgeib ber genen / bie Of tot ©negten gePooren ] of Poo^ geïb Perhogt PJier*
Pen.
mei alleen / bat Slbjapam / als bp hoorde, dar fy n broe-der (Hot) gevangen was , wapende fyne onderwefene,
lt;|e Ingeboorene van fyn huys , drie hondert en agtien j
45en. XIV, 14.
?. Jl©aar ooft/ bat ffp alle de Ingeboorene fynes Imy- f, Dog fes, en alle gekogte met oen gelde al wat manlick W^s,”gt;fgt;e0en fy.
befneed. lt;©m tt toonen/ bat aïlcp tnatpembtenftpaar . mas /ooït aan be J©?t ban fpne GoDiiioeft onberpjo?pcnwr/J”’^‘'nbsp;toerbin; fict lt;15eu. XVll, 23. en Poegt öicr Pp lt;l5en hmme Kin-Xquot; UI baar be Heere gem felPó bit gttupgemp geeftnbsp;torp IQ. Ik hebbe hem gekend , op dat h\ lynen kinde-quot;nbsp;len, en fynen huyfe, na hem foude beveelen, ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fynen weg
¦weg, des Heeren houden , om re doen geregti?heid en te houd'en gerigte ©ct ip ooit ptrr Pan baan / bar be oubfte Pan^”^^'® ^nbsp;fpn tiups / regcerenbr ober aïlfp bat ^p tjabbe / trhennbsp;tn I bat alle bte Rykoom en sesitunce pan ben Heerr
pjaa#
-ocr page 56-Gen.
XXIV. 34, 35-
//. Omniet alles vannbsp;Jacob opnbsp;te haaien.
Ifrael mogt fynenbsp;verarmdenbsp;Broedersnbsp;niet langernbsp;als tot hetnbsp;Jubeljaar, maarnbsp;vreemdenbsp;volken voornbsp;altoos totnbsp;Knegtennbsp;koopen ennbsp;houden.
Moejlen hun alt'jdnbsp;in dennbsp;Godsdienfinbsp;ondervoy-fen. Ennbsp;dus
tuaaren / toantieer ÖP Abraham uitgcfonbcti / ottt Ijoo^ Isaac eeiie i^^ouüJE Uit fpne jüSaaflfcöap te nee*nbsp;men/ fepöe : Ik ben Abrahams Knegc, ende de Heerenbsp;heeft mynen Heere feer gezegenc , fo dat hy groot geworden is, ende hy heeft hem gegeven Schaapen en Runderen, en zilver en goud , en Knegten en Maagden , ennbsp;Kemelen en Ezelen. Ihontie Abimelech , eeil i^eu*nbsp;öenfcö ïtontng / ften/ öat aïïe öie 3EegentngEn Pan bennbsp;Heere htoaamcn / inanneer öp tot Isaac feybe; Wynbsp;hebben merkelyk gefien , dat de Heere met u is , daarom hebben wy gefegt: Laat dog eenen eed tusfchenonsnbsp;fyn, en5. Gen. XXVI, 28.
//. lt;©m nu Uan Jacob , eit fpiten Rykdom niet te fp^eeften/ fiet lt;J5en. XXXV, 10. baat ï)P öiterïienb bannbsp;ben Heere ontfangeti teöeböen/ tuanneer öïgt; fegt: Iknbsp;ben geringer dan alle deefe weldadigheid , en dan allenbsp;deefe trouwe die gy aan uwen Knegt gedaan hebt : wantnbsp;ik ben met mynen (laf over deefen Jordaan gegaan, ennbsp;nu ben ik tot twee heyren geworden.
fgt;0 mogte Israel , na bat be Heere jfjun utt ï)et fjüp^ ber btenftbnarïjeib en ben ooüenbec berb^ihlunge/nbsp;Egypten, Urrïcftnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;öiinne 23^oebcr^ / bieberacmt
toaren/ niet tot ben flaabfcöen bienft geb^uphen; maar moedeu baar toe be O^eembe ©olheti/ bie rontom f)un/nbsp;ofin’tmibben ban ïjun/tDoonben/hoopen;jii5aaröimnenbsp;23^0Ebfr^/ fo fp fig boo^ armoebe geb^ongen/ boartoenbsp;moeiten berïioopên / meberoin lO^fen / of op ’t 3Iubeï»nbsp;jaar laaten -, lt;©00 moeflen
?. ©oo^al fo^g bmagen / bat fp ben Heere ^ gunnec ©aberen lt;©ob / bienben/ fo bat fp met Josua Sonbeitnbsp;feggen : Ik en mvn huys fullen den Heere dienen ; (ietnbsp;bitaeb. XXV. «ejtOb/XXI, 1-6. 5^fut,XV, II—lö.nbsp;XXVI, 15. XXXI. li, 15-
//•
-ocr page 57-Opperjle JVysheidi Spreuken VïII.vs. 18. 41
//. ÖO0 moerten fp altpt» gfbcnften / bot be//*
Heere ijn üjn|S/ bic ï)un groot gcmaabt j^abbe; fO fidalï ïjun Moses , öp Öet ö^engen gunner lt;©ffer4r^e?r/nbsp;ganbctl/’ Voor het aangeficht des Heeren hunnes Goas/amp;«« vry ennbsp;te betuygen en te feggen: Myn Vader was een bedorvennbsp;Syriër , en hy toog af na Egypten , en verkeerde aldaarnbsp;als vreemdeling , met weynig volks j maar hy wierd aldaar tot een groot en magtig volk , dog de Egyptenaarsnbsp;deeden ons kwaat, en verdrukten ons, cnde leyden onsnbsp;eenen harden dienfi: op. Dosn riepen wy tot den Heere,nbsp;den God onfer Vaderen, ende de Heere verhoordeonfenbsp;ftemme, en aanfag onfe elende, ende onfen arbeid ,endenbsp;onfe onderdrukkinge : Ende de Heere voerde ons uitnbsp;Egypten , door eene fterke hand , en door eenen uytge-ftrekten arm , en door groote fchrikken, door teekeneanbsp;en wonderen : Ende hy heeft ons gebragC tot deefenbsp;plaatfe ; Ende hy heeft ons dit land gegeven , een landnbsp;vloeyende van melk en honing. Ende nu fiec, ik hebbenbsp;gebragt de eerllelingen van de vrugt defes Lands , datgynbsp;Heere my gegeven hebt; fiet bat 35cUt£C0n, XXV,nbsp;ƒ—10. boegt ijitr bp/ btu XLIV. ^falm 2—f. 40l3aannbsp;nabei’ïianb geeft Israel, fo al^ bC Heere boo^fag/
^eut. VIII. en XXXII. bien iSpftboin mt^bjupbt; toac ttjonber ban / bat be ^epbenen fclü^ ben Rykdom , toansnbsp;neer öp «iet inettig gcb^upftt / en toebecom tot Godnbsp;banftbaarïpb gebjagt ttiierbe/ aangcmcrbtbebben/ aï^nbsp;ftomenbe ban ben God bec l^eïïe.
s. ©an f)Et lt;(5?iebfcbe tuooib TkeOroj, Platos, bat bê feventig OVERSETTERS, bier ter pïaatfe geb^upben/nbsp;en boo^gaanl om baatmebe ben Rykdom te befeb^puen/nbsp;fonbén top becl bier omtrent bunnen feggen / maar üjpnbsp;fullenbat boo^ (^b) anbecen obecïaaten/ terUjpïUjpnoa
f nbsp;nbsp;nbsp;fïoffe
(b) Wy foiiden hier gelegenheid hebben , om te otiderfoeken, wnar h«t van daan konu , dat de Grieken den Rykdom jrAovroj,
Plu-
-ocr page 58-41
froffc in o'nerbïocö öebïjfii/ om te ftrn/ bocbfltnamaa* te ïifó Jüphbomö / ooh boo^gaan^ be eere gemetennbsp;toojb / fo ren opfrgten ban ben Kyküjm , bic alircn aï^nbsp;cene gifte ban lt;i3obö gunfl j aJö cene bpccnraaptnge ofnbsp;beefaameUnge/ booj bebunrt / moet aangenierbt tocröeu/nbsp;tbeïhe iaarfie öoojigaans aan be S^cfitter,^ gegeben / ennbsp;ban bnn bclnaart tuecb/tot bmi eigen btoaat ^icb. V,nbsp;12. M^anneer men fict/ bat fuïbe ^iBcnfe^en ïjanneeerenbsp;na gunnen Rykdom rebenen / en baar boot ben 'SCrmettnbsp;bcrbmbfien / mag men ben berbmbten Ibcï ter bectroa=nbsp;fiinge toeroc-pen: En vreeft niet, wanneer een Man ryknbsp;word , wanneer den Heere van fyn buys groot word,nbsp;want hy fal in fyn flerven, niet met allen mede neemen,nbsp;fyne eere fal hem niet na dalen , ^falm XLIX. 17, i g.
aïfo get eene gegeel anbere eere tg/ bie be Opperste Wysheid gier aanamp;leb.
//. Eere geeöt na be ïüragt/
Kmgt. nbsp;nbsp;nbsp;get Hebreeufehe gronb-tDoo;!b te benncn:
-. f^an V allerley fwaarce , fo des gewigts , als der weerdigheid en Uebreeu- jgs rykdoms ; fo bat Eere beteebenb / dat overwigt vannbsp;^‘^^^^^'¦^”;'aanlien en weerdigheid , dat iemand fig van den eenennbsp;fetreven. boven anderen verwervt, door de fwaarwigtigbeid vannbsp;fyne deugden en prysweerdige hoedanigheden.
\.Nader t- e^re bcflaat balt niet in fcgpn / maar in fpn/ na verdeelt, bat gct boo^- of onbcr-toerp ig 7 bat errboeerbtg geagtnbsp;toerb/ en i0 bu^ maar / of balfcg en pbei.
*.Waare *. H^oate Eere ftomt in bc allereerflepKaatrenifitianb EERiflwr toe/ ban
niemand j GOD, bie ban tbcgcn fpn obervoigt ban alle beugs coD.” lgt;«n/nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;oberwegenbe gocbantggebcii / met alleen/
de
Pluto% noemen , met denfelven naam , daar fy den God der Heflen mede benoemden , en. daarby te ondeifoeken , waarom fy Sem , totnbsp;den God der Hellen gemaakt hebben, maar deefe bladen foudennbsp;daar door te verre uitloopen.
-ocr page 59-Kil
Vrasg?
Klagte,
1 r. baar cgtcr tot fcljanbc ban ifrael, 0eb?aa0t en Maa0t toerö.
s. lt;Sebjaa0t; Heeft ook een Volk de GODEN verandert , hoewel de felve gene góden fyn ?
s». 4BebIaa0C; Nogtans heeft myn Volk fyne eere'-verandert in het gene dat geen nut doet. ^Eenc Eere*'^®
ban / bie fo natuur eigen / alleen GOD toe bomt / bat gp bcrïilaart /
‘'4.. 5[^efeïbc aan 0ecucn anberen te 0cben; Sier XLII, ¦I-. Aan ges-
8. Ik ben de Heere, dat is myn naam, ende myne eere”^'* ande-fal ik aan geenen anderen geven, nog mynen lov den ge-fneden beelden.. Om mynent wille fal ik het doen ; want hoe foude hy ontheyligt worden , ende ik fal myne eerenbsp;aan geenen anderen geven, XLVIII, 11.
5©iC0eHt aïlren te eeren , die hem eeren ; VèsXii Alken alfo fp^cebt be Heere boo^ ben monb ban Eli, totbc^*^^'‘onbsp;filb^ gobloofe ^oonen Hophni en Pinehas, luelftc toaa^nbsp;ren Belials Kinderen. Die my eeren , fal ik wederomnbsp;EËRE'N ; maar die my verfmaaden, fuHen licht geagt werden, itiam ii, 39.
1. ^eefe Eere beflaat nu Oaarin; dat men God al-1. Waarin leen , na het voorfchrivt van fyn Woord , als het aller-e^renbsp;gewigtiglle voorwerp van eer, glans en heerlyk, agte,nbsp;daartoe alle fyne , fo iiehaams als ziels-verraogens , in-fpanne , en dat opregt en ongeveynfl, uit lievde fynernbsp;oneyndigen deugden , fo dat men niets biiyten en beiial-ven hem , als alleen om fynent wille , als tot fyner eerenbsp;gerigt en gefchaapen , hoog agte. Wie dankoffert , dienbsp;fal my eeren, en die fvnen weg wel aanfleld, dien fal iknbsp;Gods heyl doen fien , frgt bC Heere , bOO^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/ trt
ben L b^. zg. fift XXiX 1, 2. Gevet den Heere , gy kinderen der Herken, gevet dea Heere eere
f ^ nbsp;nbsp;nbsp;en
-ocr page 60-en flerkte. Geevet den Heere de eere fynes naams, aanbidder den Heere in de Heerlykheid fynes Heyligdoms.
fitl0t öc ïierh tot ttoccmaal toe/ LVII. Verheft u boven de Hemelen. O! God, uwe eere fy over de gantfche Aarde. Jgt;tet VIII. i. en ittecc anbere-^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i^ier tjan baan ooft / bat Sadrach , Mefach ende
gevaar van bunnbsp;leven.
Abednego antwoordeden, ende feyden tot den Koning Nebucadnezar , Wy hebben niet van nood en u op defenbsp;de uiterfte fake te antwoorden: Sal ’t fo fyn, onfe GOD, dien wynbsp;EEREN, is magtig ons te verloffen , ende hy fal ons uitnbsp;uwe hand, o! Koning , verloffen; maar fo niet , u fynbsp;bekend, o! Koning , dat wy uwe Goden niet fallennbsp;EEREN, nogte het gouden Beeld , dat gy hebt opgerigt,nbsp;®an. III- ber^ i6—ip.
Ki. Van ïg. ban baan/ batbc Heere 3^^l*aribel‘tüptboof feggCllbe: Daarom, dat dit Volk, tot iny na-hatbunde^^^^ met fynen monde, en fy my methaarelippeneeren,nbsp;Heer door dog hun herte verre van my doen , en hunne vreefe,nbsp;Jefaias daar mede fy my vreefen , menfehen geboden fyn , dienbsp;verwyt. j^un geleert fyn ; Daarom fiet , ik fal voorts wonderlicknbsp;handelen met dit Volk , wonderlik en wonderbaarlik:nbsp;want de wysheid fyner wyfen fal vergaan, ende het ver-ftand fyner verftandigen , fal fig verbergen, ^’cf, XXXIX.nbsp;13, 14* 3©ant
A. Om dat nbsp;nbsp;nbsp;U)a^ fo bet baar ban baan / bat Israel na
den
hy.
^acben/banGODontfan0en gabben/fouben ge-eert ftcös ben/bat fp ’t fobfrftDüben en berbo^ben ftabben/bat benbsp;Heere woeft ftlagenbe ©^aagen / bp iBalearfti i. 0.nbsp;Een Soon fal den Vader eeren , ende een Knegt fynennbsp;Heere, ben ik dan een Vader, waar is myne eere,endenbsp;ben ik dan een Heere, waar is myne vreefe, fegt de Heere
der
fy niet na bie ftennijoTe / bte fp ban ben inaaren GOD, ftoben an= imn piigt i^olfteren ftabben. ^f XLVII. 19, 20. lt;en na bennbsp;hTeft Rykdom en bte Eere , bie fp ftoben aWe ©oïfteren bec
-ocr page 61-der Heyrfchaaren, tot u, o! Prieflers , Veragcers ray* nes naaras.
AA f^et ban ook bülpk en tocï berbicnt/ bat^^^-t!C Heere fpne' Eere ban bat onbankfraai* 3^o!h/
fo met Rykdom en Eere boo^fien / aftrok!afgemk-loanneec fp niet eecben / aelpk ïjp bat bceb tengt;t^«-tpbe ban Hophni en Pinehas , toannccc fp moefïcn feggen I. «iamp;am. IV. De Eere is weggevoert uitnbsp;Ifrael, om dat de Arke GODS gevankclyk weggevoertnbsp;was: JBant
AAA. jj^et toa^ baatom/ om bat be Heere, bie ï)im/aaa, om
boven alJe Volken , die hy gemaakt hadde , hoog fette ^dath-^fe tot eenen lov en tot eenen naam en tot heerlykheid, tOt^^^^^''nbsp;batepilbe/ op dat fy een heylig Volk fouden fyn den groot badnbsp;Heere haat'yi GOD , ^eut- XXVI. l8. ^te ^nn/ gemaakt.nbsp;toanneec fp fpne gcboöen onbci'öouben / fyne Stemmenbsp;neerftiglyk hooren fouden , waarnemende te doen allenbsp;fyne geboden , ooft bfÏDpfbe hoog te fetten boven allenbsp;Volkeren der Aarden , ende alle Segeningen over hunnbsp;wilde laaten komen, ^eut. XXVIII, i, 2. in bt 3fnltpsnbsp;biiifle rtet^ aangeftaait.
n. ^l^eefe Eere belïaat ban baacin / bat men na ben Rtkdom en bic Eere en bat Vermogen, baty//?^,'!®nbsp;men banöemonrfan gen bctft / moet EEREN l)obenane^/eitm S’nbsp;ooft tcffen^ aïie Diegene/bieöPStöiebte EEREN,toant ttitover tenbsp;Eere baarom mrt ben Rykdom boo^goan^ gcpaait^'^'^Pnbsp;gaat/ om te toonen/ bat bie Eere boo^ben Rykdomnbsp;grootec en ljoc^t?effeïpfter toerb / jSgt;preuft. III. 10. ^tetnbsp;t. löon. III. 12, 15. baar be Heer tot Salomo fcgt:
Siet ik hebbe gedaan na uwe woorden, fiet ik hebbe u een wys en verflandig hert gegeven , dat uwes gelyksnbsp;voor u niet geweeft is, ende uwes gelyks na u niet op-ftaan fal, felvs ook dat gy niet begeert hebt, hebbe ik u
if 3 nbsp;nbsp;nbsp;ge-
-ocr page 62-gegeven, beyde Rykdom en Eere , dat uwes gelyks niemand onder den Koningen alle uwe dagen fyn fal.
II- Der //. 3iBcnfcï)En ïiottit öan ooh in ecnrn minDercn en af* Menfchen j^anl^Elpficnftn / EEREtoe/ tiicnergcn^anöcr^intieflaat/
i-ERE. nbsp;nbsp;nbsp;. jjj gèwigte hunner deugden, die fy door den Ryk
dom van GODS goedheid, (waardoor GOD heeft willen bekend maaken, welke daar fy de Rykdom der heerlykheidnbsp;defer verborgentheid onder de Heydenen , welke is innbsp;Christus onder hun, die de hoope der heerlykheid hebben,nbsp;Coï. I. 27.) ontfangen hebben , befteeden moeten totnbsp;GODS EERE ende haares Naaften hulp en welftand (^b).
r. Eere, die mennbsp;aan Ouders
fchuldig is, ennbsp;waarom
Eere tiJtl Salomo / dat men aan eenen anderen niet geven fal , ^preuft. V. p. Dat / Dat IRfll in ’t paD ban Deugd tot Eer , fig niet moet ïaaten tenbsp;ru0 ïiouDen / tertopï top berfcöulDigt en btipli0t fpn.
*. De eerde plaatfe/ bolgen^ De aiïernatuurïpftde / bc ïttnber^ aan dunne Ouders , fuïftc Eerenbsp;te geben/ bat bie geï50b?faamï)eiö cn bat omfag/nbsp;Dat fp ï)bn boo^ fiunne opboebing en goeb onbertopl /nbsp;aló Den genen / baar fp / naad GOD , det HcOen hn»nbsp;fohber/ fo fp ood ^tt toeï-leben Daarban debben/ fedufsnbsp;Dig fpn. I^tt i^ Derdalben ooft d^t «l^cbob metnbsp;eenebeïobte/ «ejCOD- XX. ii. ^eut. VI. lö. I. 6.nbsp;Cpd- VI.
Ch) Die groote Prins der Redenaars en voortreffeiyke Burgermee-fter in fynen tyd, te Romen , Cicero , geevt in fyr.e Redenvoering voor Marcellus, deefe Befchryvinge van de Eere : Ha fegtnbsp;hy , een doorlugtig en cjeral verfpreyde gerugt , of roem, van denbsp;veelvuldige en groote verdienjlen, oj omtrent de fyne of omtrent hetnbsp;Vaderland , of omtrent allerley Geflagt^ van Menfchen. De Oudertnbsp;plagten derhalven te fegge,!!: Ibi effe pt'temia honoris ,ubi funt nieritanbsp;Virtuth , d. i. Dat daar de prys der eere is, waar het verdienjl dernbsp;deugd is.
-ocr page 63-tt. 9jn öe ttoeEbe pïaat^ aan aïle btegene/ bic GOD^-F^ere, Ober onsS gefïelt tjeeft.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tVZlêl
lt;©bEr{)eben/ #ub|ïen be^ / bie met vcQtpiaan öe^ ©olh|S Eere gcnoemt voerben/ Sltf V. 13. dshstr-fcbu/dignbsp;lyitfte in den Lande, ^cf. XXIII. 8. #nber toeïamp;e benbsp;ren boben ben anberen in eere en brerlpftörib uitmunt / oZltLdennbsp;na öat bun GOD of met beugben of met Rykcioni,mct«« oudftennbsp;bcugben gepaart / boo^fien en boben anberen becbeben des Folks.nbsp;geeft/ fo tija^ Joseph in Cgppren/ lt;i5en. XLV 13.
David onbec öe J^negten ban Saul eerlyker, ban bc anberen/ be Jioning Salomo boben aïïe JHoningen bernbsp;9[larbe/ i. ïton. lil 13. be eene ïi^pg^-J^elb bonen bennbsp;anberen heerlyker en eerlyker , a. ^am. XXIII 19.
Z3, I. Cgion. XI. 21. 25.
©odgbcn/aeer-jiReelïer^ en lt;!^ube ban bagenjj.^^» fpn ineDc bc boo^toerpen ban eere en agting / geïpb Foogden ,nbsp;bat genoeg bp öe ©erWaaringc ban ’t bpföe lt;èebob ^tsFeermees-toont üierb/ bpfonbEe bianncer fp on^ op get pab l‘anS,7^,^«nbsp;be DEUGD , (c) bat tot öe eere ïepb / boo^gaan / tndagen.nbsp;tOOnen/ bat fp be clerlyke Kroone der grysheid of bc^nbsp;lt;^Uberbom^ / op den weg der geregcigheid gevondennbsp;hebben , na ^preuft. XVI. 34. toaar men ban nog
DEUGD , nog WYSHEID , HOg VERSTAND , nog GRYSHEID ,
met GEREGTiGHEfD gcpaatb binb / mag men beplig ben= ften om 31ef. LXV. ^o. en ^rcb. IV. 13 tennpl get nietnbsp;altpb eben beplig i|/ om ’t te feggen; 3©ant
**• ibeïe
(c) De Oude Remeynen hadden de Eere felvs tot eenen GOD gemaakt, en aan denfelven eenen Tempel toegewydt, dog ib, datnbsp;fy denfelven allernaafl: den Tempel voor de Deugd , in diervoegennbsp;geplaatfl hadden , dat men niet in den Tempel der Eere kon in komen, fonder door den Tempel der Deugd te gaan, waarmede fy tenbsp;kennen gaven, dat men fonder de Deücd te vergeevs, na eerenbsp;dong.
-ocr page 64-**-Tdele
Eere,
f. Gefpgt door Ha-man,
**. ^beïc EERE ifie roem en bat aanfïen / bat monb bujoten fpne berbicnfïen / fig aanmaatigt enfoebtfnbsp;of fig Oecbeelb / aan eenen anberen te bunnen geUen.nbsp;I^et toaé beröaïben
?. 5^at Haman bie ti'Otfe ^occïjet en bittere ^yanb ber Jooden onberboiib / Mardochai niet fiunnenbe uccnbsp;b^aagen / beloerbt Ötöötnör/ bat al ött Joodfche ©olSnbsp;foube onigeb^agt lotrben / om baar boo^ meerber eernbsp;en aanflen bp AnAsvERuste berb^pgen; fig oerbeeïbenbe/nbsp;bat Hy bie man toa^ / toe wiens eere de Koning eennbsp;welhehaagen hadde , ttiamteec ï)P gtb^aagt toerbcilbe inbsp;wat fal men dien Man doen, tot wiens eere de Koningnbsp;een welbeliaagen heeft, bp ftg feïb^ in fpll opgeblaafennbsp;bertc bUgl rebeneerbe : 1'ot wien heeft de Koning eennbsp;welbeliaagen, om hem eere te doen , dan tot ray ? lt;gns
be ÖP fprab 5pn eigen Vonnis, loanneec l)p fepbe: Den
Man, tot wiens eere de Koning een welbehaagen heeft, fal men het Koninklyke Kleed brengen, dat de Koningnbsp;pleegt aan te trekken , en het Paard, daar de Koningnbsp;pleegt op te ryden , en dat de Koninklyke Kroone opnbsp;fyn hooft gefet werde. En men _ fal dat Kleed en datnbsp;Paard geven in de hand eenes uit de Vorlfen des Ko-liings , van de grootile Heeren , en men fal het diennbsp;Man aantrekken j tot wiens eere de Koning een weï-behaagen heeft; en men fal hem op dat Paard doen ryden , door de Straaten der Stad, en men fal voor hem,nbsp;roepen : Also sal men dien Man doen , tot wiensnbsp;Eere de Koning een welbehaagen heeft ; tei’tupl f)p
fïrab^baarop moefl goorni/ uit ben monb bejöïronini^; Haaft u, neemt dat Kleed en dat Paard , gelyk als gynbsp;gefprooken hebt, en doet Mordechai den Joode alfo,nbsp;die aan de Poorte des Konings fit ; en laat niet eennbsp;woord vallen van allen, dat gy geljprooken hebt,nbsp;jBoeb ban Esther tn’t VI. ï^ooftflnb ber^ 0—n. tenbsp;ïefen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;??
-ocr page 65-Opperfie Wysheid, uit Spreuken VIII. vs. i8.
[]. ©at öe ütrtoo^nbe Balak fig licröccïbe / toannccr regen Bileam , bicn ï)p gebuurt ïjaböe / om SifroeïllXr^nbsp;re oïocftcn/ fcpöc: Ik hadde gefegt, dat ik u hooge ver. Koningdernbsp;EEREN foude, maar fiet de Heere heeft die eere van u Mmbiten ,nbsp;geweert. XXIV. i i.bergcïekenmetl^imi. XXII.
ff. Eere ban/na bteUerfcIjepbene Uoo?üjecpen feerj^''^-^^, Uerfc^eclcnbe / en na be trappen / ïang^ toeïfte be^ïPe verfchey-gc^aalt toerb / feev Peefcöcpben of ge- of ongc oo^tlopt. dene vo«r~nbsp;©it feller / bat öefelbe ï)ttc mort aangemerhtnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
beu aï^ eene eere , öie met ben rykdom gepaart gaat//,/X2, bie boo^ en uit ben Rykdom gebooren loerb / en bat bu^ dai bleeknbsp;j^ier boomaamelpk geiicn tuo?ö/ op bie eere, bieGOD^'^wor-boo^ ÖftViiettig en nuttig gebjupb/ üan ben rykdomnbsp;aan iemanb Uerleent.
* ©it fag men aan Joseph aan ’t i^of ban Pharao, * van ©Cn. XLV. 13.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Joseph.
©it fag men aan Salomo, i.lton. III. 13. ©it **. van liïpftt uit öet boo^gaanbe en auberen j Op dat de leven-Salomo,nbsp;digen bekennen , dat de Allerhoogfte heerfchappy heeftnbsp;over de Koningryken der Menfchen , en geevt fe aan een over-wien hy wil, ja fet daarover den laagllen onder de Mtn-gang ge-fchen, na be taaie bet Heylige Wagters, bp Danielnbsp;in fpn IV. j^ooftfluh/ Mtv§ 17. bc ftjagtnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;TeteekeJs
=3. iDan öet ©jiekfcï)e IDoojb ipaarban fig X^ttu.Fanhet LXXil. fo genaambe ©berfetter^ ï)tcr bebienen / htM^^riekrcbenbsp;feenb ï)et/ glans, schynsel en heerlykheidj fo algquot;nbsp;gcbmpkt luerb.
t Sniert Oude Teflament ban be Heerlykheidbt^HEE- f, Onder REN, bie bOO^ Ifrael Ijcfticn toog in de Wolkenen Vuur-tó O. T.nbsp;Cülomme, «Cpob XIII. ber^ 2i, ax. ©ie op ben 23ergnbsp;Ujoonbc/ «erob. XXIV. brrjl 16. ©ie naberljanbnbsp;1) ©en Tabernakel vervulde, «ïc.rob XL. bCt^ 31nbsp;en B5-
- 2) ©cn Tempel ban Salomo, i,ïiOn.VlII.ber«S ii.
© nbsp;nbsp;nbsp;ft- 31n
-ocr page 66-so
tf. In het
N. T.
ff. ï)et Nieuwe Teftament, tüOilb bit töOO^b JliebC 0ebilUiii[lit ban Persooken cn Saaken, bic/ uitmuntend,nbsp;voortrefFeiyk , m toegen^ guniun glans , HEERLYK
rj?n»
* Van Per feonen ennbsp;Saaken.
*. ©atlPERSOONEN, fOtüfïbanGoDaï^MENSCHEN,
?. ^ie HEEKLYKHEiD GoDs, itu'eröe ftp be «Dfftoojte Jesus , b00| de menigte des hemelfchen heytlegers
lykheid utt0cgaïmt / in be fBetftleftcmttifcfte Hanbfïrceft / Muc.
Gods. II, 13, Pryfende GoD , en feggende , ber^ 14. Eere fy God in de hoogte , Vrede op aarden , in den Menfchennbsp;een welbehaagen.
e^Debeer- nbsp;nbsp;nbsp;HEERLIKHEID bCC MENSCHEN , SUC. XIV , 10.
43- IDelte allKii fieftaat Saat in / bat fs door het ’ ööb Gods HEERLIKHEID ftefïraaït en becfttpt / ooft baar*nbsp;voorbeeld na j^uiineii tDe0 aanfrelïen / om God in aïïe^ te ver-van heerlicken , beyde in hun lichaam ende in hunnen geeft,nbsp;welke Godes fyn. i Cor. VI, 20- i^Ot bat epubtnbsp;\biccbe
pau- h-lt; . Paulus , uit ben ïjemd omfcSeenen met be heer-
i-us* LIKHEID bc^ Heeren , OP bEH b3e0 ban Damafcus, om tot
HEERLIKHEID batt GoD tt fpii. ifanbeftn0en ix. 0e5ecï / boo^namentïift bEv|3 —17. bër0EÏpftt fjitc mebe Setnbsp;XXII. jpooftfl. €ot bat epnbe
^ Van nbsp;nbsp;nbsp;aiïe Koningen bet aarben / ftunne heer-
4s/7/ürö«M;-i-iKHEiD een^ in ’t l^iEutoe Jerufaiem moeten ft|en0en} der 0£Ïpft al^ lt;©penftaorin0e XXi, ber^ ü—27. fieleobt
aarden, nbsp;nbsp;nbsp;j Ende ik fag geenen tempel, in defelve ; (^tab)
Want de Heere , de almagtige God , is haaren tempel, en het Lam, is haare Keersfe. En de Volkeren die zaa-lig Pullen werden , Pullen in haar licht wandelen, ende denbsp;Kohikgen der aarde ,' brengen haare heerlikheid endenbsp;EERE in defelve , Ende haare poorten Pullen niet geflotennbsp;werden, des daags: want aldaar Pal geen nagt Pyn. Endenbsp;Pj Pullen de heerlikheid en de eere der Volkeren daar
in
-ocr page 67-I:
ïnj
in brengen. Ende in haar fal niet inkomen iet dat on-reynigheyd en grouwelykheid doet ende leugen, maar die gefchreven fyn in ’t boek des levens , des Lams. 4]5eïpït
nu bC HEERLYKHEID
ren : Want daar fyn hemelfche lichaamen , daar fyn aardfche lichamen , maar een ander is de iieereikheid^^”nbsp;der hemelfche, en een ander (de heerlikheid) der aard-fche , ende een ander de heerlikheid der fonne , endenbsp;een ander is de heerlikheid der maane , ende een andernbsp;is de heerlikheid der ilerre : want de eene fterre ver-fcheelt in heerlikheid van den anderen. ^0 rebenecrönbsp;Paulus , in Den ccrfïen ^enbö^tePaanbiePanCorinthus,nbsp;in ’t XV. ^ooft-ftuft/ Per^4o. cn 41. #gt;0 moet ï)icr
/. i^ict alÏEfn in ’t aÏ0enicen ern fetr groot onbeiv /• /«'tge-fclftnb gemaaftt toerbrn / tufTföcn bit éer cn heerlik-heid, bic be een bopen btn anberen / Pan Uiegcno' Eer.
Ampcen , Rykdom cn Aanfien , in bccfe il^crcïb jftrcft PP befit/ fo ïang befdPe niet pan God, in fpnc gunfïc/totnbsp;ber SSefitter^ Verheerlickingen cn Zaaligheid , gcfcijonsnbsp;ften fpn / itiaaroPcc Peeï tc feggen l«a|.
//- 3Bnac in ’t Pyfonöcr/ ruffcpfii bic eer en heer- //. in't likheid , bte b’cene geïoopigc boPen ben anberen / bier^^^A'»^*^''-in beefen tpb in genabe / en bier naniaai^ cen^ in heer*nbsp;likheid faï bcfitren; iBant öd
*• ^eefter/ bat be bebieninge Pan 't lt;©. lt;C. tnanneer* Dehedie-Gods tcgcntPDO^bige heerlikheid , in ’t niibben pan«^'«f^^«' Slfraeï / op een figtbaaré topfe ipoonbe/ egter Pan^^;.'^^'nbsp;Paulus fcec onbcrfcpeibfii tperb Pan be bebieninge be^oquot;//^ quot;nbsp;Nieuwen Teftaments. j^OO?t bcni felP^ baar OPet tebe»nbsp;neren/ in ben tVDecben 25^ieP aan bie Pan Corinthus,innbsp;’t IIL ^OOft-fluft/ Pcr^ 7—15. Indien de bedieninge desnbsp;doods iii letteren, (beflaanbe / en) in fteenen uitgedrukt,
lt;D z nbsp;nbsp;nbsp;in
-ocr page 68-fx Dt quot;Duuragtige Gotderen van de
in HEERUKHEiD is gewceft , fo dat de Kinderen Ifraels, het aangeficht van Mofes, niet konden fterkaanfien,nbsp;om de HEERLiKHEiD fynes aangefichts , die te niete gedaan foude worden. Hoe ! fal niet veel meer de bedie-ninge des geeftes in heerlykheid fyn : Want indien denbsp;bedieninge der verdoemeniile in heerlikheid geweefl is,nbsp;veel meer is die bedieninge der rechtveerdigheid overvloedig in heerlikheid ; want ook het verheerlikteisfelvsnbsp;niet verheerlikt in deefen , ten aanfien van deefe uicnee-mende heerlikheid ; want indien het geene dat te niecenbsp;gedaan was , in heerlikheid was , veel meer is het geenenbsp;** Innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;heerlykheid. Dewyle wy dan fodaanige hope
hebben, fo gebruyken wy veele vryraoedigheid in ’t is, na de fpreeken.
maate der nbsp;nbsp;nbsp;jnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;{|eÖientn0C / «Ö ÖC
den eenen nbsp;nbsp;nbsp;HEERLIKHEID beflaat / ttieecöec HEERLIKHEID , etl
Hierin j. f iec in be tpb ber gcnaben / feïb^ in ’t ïepben ban depj,feivs'^^ aïïeeftöaarfïe ï^erb^ubbingen : «©ie fp Licht,nbsp;baarom aanmcrben i Want onfe lichte Verdrukkinge,nbsp;drukkinge. ^i^ feer haafl: voorby gaat, werkt ons eenganfchfeer uit-neemende gewigte der heerlikheid. 2 (JTor. IV, 17.
il. Hier namaals.
j.j: l^iee namaaï^i / toaae Spenen Begoojb bie geöeelc rebenecring ban Paulus , in ben cerHen ^enbb^ieb aannbsp;bie ban be Corinthen , in ’t XV. ï^ooftfl. boben aangc:^nbsp;Öaaït / maar bp inp nu nog maar boegen/ 0et 42—50.nbsp;beriS. 9Ciro faï 00b be lt;©p(lanbinge ber booben fpn.nbsp;Het (lichaam) wordgefaytinyerderfFelikheid, het wordnbsp;opgewekt in onverderfFelikheid. Het word gefayt innbsp;pneere , het word opgewekt in heerlikheid. Het wordnbsp;gefayt in fwakheid, het word opgewekt in kragt. Een
natuurlyk Lichaam word ’er gezayt en een geeftelyk Lichaam word ’er opgewekt, daar is een natuurlyk Lichaam, en daar is een geeftelyk Lichaam. Alfo is ’er ook gefchrcven, de eerlle Menfche Adam, is gewordennbsp;tot eene levendige Siele, de laatfle tot eenen levendig-maakenden geeft , maar het geeftelyke is niet eerft , dognbsp;het natuuriyke, daar na het geeftelyke. De eerfte Menfciinbsp;is uit der Aarden aardfch, de tweede Menlch is de Hee-re uit den Hemel. Hoedaanig de aardfehe is, Ibodaanignbsp;fyn ook de aardfehe , en hoedaanige de hemeifche is,nbsp;foodaanige fyn ook de hemeifche, en gelykerwys wy hetnbsp;beeld des aardfehen gedraagen hebben , alfo fullen wynbsp;ook het beeld des hemelfchen dragen.
lUr heffen aUen Mpftt han/ öat öeefc ttuee !ic8aaiiie= Overgang ïphc lt;i5oröeren / ntet^ / ja meer na aï^ hoo^heelig fou»nbsp;ijcn fpn / fo De ttocc anheren / haarmebe niet Uerhncgtnbsp;cn tjcrbonben/ gelph aï^ öawö aan öaoö gepaart gin:§§. Denbsp;gen. ópperde IBpgöciö Poegt heröaïPenöaarbp;
§ft minhere tot meeebere / nan öe flinhec tot he fquot; ''-regterfephe/ ohergaanbe.
55- gecdelpbe en huuragttge lt;l5oehcren. Duur-/, noe
agtig goed en geregtigheid. nbsp;nbsp;nbsp;defelve
get on^ tocfcöpnt/ hat men be moorhen fo moet bcr4ookf.
taaien : Duuragtig goed , met , of door , of daarby _. //eV of voort geregtigheid, aïfO bt Koppel-letter (1) Vauw,wA
bepbe heefe Pertaaïinge ïepben han; bat ben €aal=^quot;quot;quot;f' ftenneren genoeg behenb Sgt;iet m maar «Spreuken I. ilnbsp;3- lt;6en. III. lo. I. ^am. Xiv. i8.2atï)- lH-11.i©at nu tcekenhnbsp;l^et cerfie betreft) booj duuragtig Goednbsp;taaït / fnïlen top
f. beteebenijg ber tooo^ben nafpenren/ en loei breetifch.
*« 3^n ’t f^eb^eeutofcl) nbsp;nbsp;nbsp;^ Het
K- i^fttbOOib jin, Hoon, boo? Goed Pmaaït/
lt;5 i nbsp;nbsp;nbsp;ergent»
54
x.Utfcbr'^-viv.ge van dit goednbsp;na die be-tcekenis.nbsp;1],. Hetnbsp;gebn/yk,
Hall dit v.'oord isnbsp;gemeen.nbsp;Niet alleennbsp;van havenbsp;en allerleynbsp;Goederen.nbsp;ff'. Maarnbsp;in Vnbsp;lyfondernbsp;allerleynbsp;Goederen.
Kegt-veerdig. ïï. Onregt-veerdignbsp;verkree-gen.
ci'0cntïyft in be Hebreeuwfehe ^pranït geen toecft-lnoo^b/ toaarüan bcfTeltJg too^tel-beteehemfle ftan aangetoeefennbsp;tnerben. jKcn binb tn be nabunrige fufledpbe Syri-fche ^p?aab / inclbc maar in tong - bal ban benbsp;bjceulufcöc bcrfcöeeït/ een ttierb-tüoo^b / bat beteehenö:nbsp;fyn verftand of vernuft gebruyken ; i^iee ban baannbsp;lüo^b öet Uiooib ban be ^prifcöe ^^berfettei*^ gesnbsp;b^upbt/ in ’t C- I- (CÖeff. V. 6. bOO^ ’t Griekfchenbsp;luoo^b vvfjna, bat boo^ be onfe bertaalt t»erb: nugterennbsp;fyn, eigentïpb/ gefond van verlland fyn. ^OlbOibÖftnbsp;naam-tooo?b geb^npbt/ci^penb. xvii. g.boo^ verftand,nbsp;fjct ooh #pfnö. Xlil. i8, en JH^arc. Ut- ar. ^n^foubenbsp;^it goeb eigentïph te bennen geben: Soodaanigeen
Goed, dat door verlland en w’ysheid verkreegen word, enal-leen, van de Siele kan befeten werden , een felvftandig en genoegfaam goed op fig felvs; 5©og aïfonbsp;f|. ©tt moo^b in GODS ttioo^b op berfcljepbenc plaat*nbsp;frn gêbeeggt bjerb / baar betnbsp;g l^iet alleen bOO,t Have cn alleclep Goederen desnbsp;Huyfes, bp gcboig/ ooft boo| licfjaameïnfte Goederennbsp;gcbjiipftt ibcrö / fcogl. Viii. 7. en €3cclj. xxvii.
3it)aar ooft töeï boo^t allerley Goederen, fjCt fp bc* felbe regtveerdig of onregtveerdig bcrft^ecgeil fpU- ll^ailtnbsp;fo UJOJb liet gebjupftt boo^ Goederen.
*. 3Belfte langö ben tueg ban geregttgïjcib berft^teegen
fvm/ ^preuft. XII. 27. Een bedrieger fal fyn jachc-vang niet braaden ; maar het Kostelyke Goed desMenfehen,nbsp;is des vlytigen.
geftotnen i^/ ,ê)prcilft. XIII- ir. Goed van de ydelheid gekomen, fal vermindert werden. lt;0n ^prcuft. XVII.nbsp;g. Die fyn goed vermeerdert met woeker en met over-winfte, vergadert dat voör den genen, die fig des Armen
-ocr page 71-men ontfermt. nbsp;nbsp;nbsp;goed doet geen nut ten dage der Ovngang
verbolgentheid , maar geregtigheid reddet van den dood,^«'^ * . ff0t Salomo,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;XI. 4. ^aavom met allfcn
ban be Sondaars in öc aanp^nfinge ban tiaar öeö^ieoïpifi ScHYN-GOED , §et iDOO^bnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Jaakai* , bOO^ Koflelyk,^’^ Het
bcrtaatt/ bp bit tooojb gcboegt/ in ’tl. ï^ooftfl. banquot;'quot;'’®/ bit ^p^euft-iiOEb in ’t 13. bci*^/ baat bc Opperste Wys-PP^nbsp;heid, be ^^nbaariS / bu^fpreeftenbe inboett/feggenbe/f.^/fZTy-alle Kostelyk Goed fullen wy vinden , onfe Huyfen tol'nbsp;len wy met roov vullen; maar UJo^b ooh öicr ban benbsp;Opperste Wysheid geb^upllt.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;komfl van
t^ct IbOOjb pp}^ ; Cnoteek , bOO^ duuragtig bCt; uleekLd.
taaït. 5©i£ tuoo^b tuo^b maar aïïecn öiet ter ptaatfe in over-’£ gcöcEÏE (©. C. geboiibcn / en geebt nbsp;nbsp;nbsp;brengen,
j. hennen : Iets ’t welk niet verandert nog veroudert, dat fynen befitter nog begeevt nog verlaat.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;aardig de
ll- C^et home af ban een lbojteï-tooojb / bat over- oudheid brengen , over voeren beteehenö/ eil hall bu^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;laVin'T
?. l^iet alleen feer aartig öeteehenen ; Het overvotren andere of overbrengen van dit goed uit het eene jaar in het ^.vi-uteekend.nbsp;dere, uit het eene geflagte in het andere, maatnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;KZ^Het
??. löoomamcïpïi ött obetboeten en obrtb^engen bit goeb uit be tpb tn be cpubeloofe faaïige eulbigtjcib ; ^ goednbsp;tuaatbooi ïj£t ïierte berlïetltt / be ^tele Vevmeüwc en uit de i’^dnbsp;epnbeïph in ’t genot ban alle Semelfclje lt;©oebeten flenbsp;b^agc iberb.
**• S^n ’t nbsp;nbsp;nbsp;ibo^bcn'banbc fo genoembeLXXil Grieks
©ectaalber^ ban ’t Oude Teftament ttoee iboo^ben woHeiv KTïi5-(s TToAAiSv gebjupht / tijelht beteehenen / eene befittin- ™nbsp;ge van veeie; bog ibp laateii bfcfe bingcn ober aan bCgebruykcnbsp;Taalgeleerden, tettupl bJp On;^ fpoebetlnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;KTiïlt;r/f :
f j. 55c öctrehenifje ban be faahe fel^ na te fpeuren , toAAwv, ibp berflnan ban Sier booa bit bnuragtige onberanbet»^^/^^.
sè De Dunragtige Goederen van de
cv;)» de ¦Opferste
W'i snTvin
‘a'-yrd z'--f':houketi.
*. In 't *. ^ooöanig een Goed , öat öen RCteböeïilieren üatt geween Opperste Wysheid aïïcen gefcpontien toerb/bat gunnbsp;tn tpb en gier namaaljS in eeutoiggeiö tgt;p toptiennbsp;Lievbtb- fal. H^aarüan fp fegt: Ik doe wandelen op den wegnbsp;hen der geregtigheid, in ’c midden van de paden des Regts,nbsp;get cpnlie toaartoe; Op dat ik mynen Lievhebbers doenbsp;beerv'en wat beftendig is, ende ik fal alle haare Schatka-meren vervullen, ^iet ceii toetntg lagec in on^ lt;CejCt-Capittcl in’t 20. en 2.1.
** §»oobaanig een onVieranbcrIpft ^oeb i^ t. GÓD feïu^/ bie Daarom met regt get öoogfïcnbsp;goeb genaanit tocrb; Immers isdeGOD Ifrael goed dennbsp;genen die ryn vanhertenfyn,5PfaïmLXXlII. i.i©antbannbsp;GOD ftan nict|? oefe0t teerben/ boo^ ben ^onbaar/tennbsp;gofbe/ te fpn / bat gp niet feto^ en baabeïpft xH toant baar^nbsp;emfegt Christus ban GOD: Niemand is goed danGOD,nbsp;.JiBattg. XIX. 17. ït^anc hy is een God van faalig-heid , ja van volkomene faaligheid , en by hem dennbsp;Heere I'yn uitkomflen tegen den dood , LXVIII.
Gods
fal fyn Volk niet begeven , nog hy en fa! fyn erve niet verhaten ; Want het oordeel fal wederkeeren tot geregtigheid , en alle opregten van herten fallen het felve navolgen , fïngt bc ïietopamp;e l^arpfiagec David, in bennbsp;Aftorn/ öet 14-en if.l^ec#.nbsp;retibeden GODS goebcrtifrenfttben; iDaac boot ftp niet al*
bier in de {jfn gap aïïCii lÖ \ l^icr in bCefcn tpb / goed en goed
beid-, voorlk fal u loven in euwigheid, om dat gy het gedaan hebt, ¦bun weg-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ende
gekgt.
-ocr page 73-opperde Wysheit, Spreuken VIII. vs.18. S7
ende ik fal uwen naame verwagtenj want hy is goed voor uwe gunfligenooten: 5[^tt ticflaat
j. ©oo^naamlih baarin / bat öp aan befclbc fï0 in U Bedaar frin ï©oo?b/ öttft geopmbaart en berWaart / afö bennbsp;God fpne^ l^oïïi^/ toeïh % mag tnelgelnftraalig noe^Ll/f^feenbsp;men en roemen; en baarom bmbt fmoen/ XXXlll,/« fyn
II. Welgelukfaalig is het Volk, diens God de Heere is-f^oord het Volk , dat hy fig ten erve uitverkooren heeft
maaraan be^ ï^eerenlicerïiftöeibfaïgeopcnbaarttöerben/^'^/ naa bat eeutotgc / onberanbcrïpbe / en buuragttge i©oo?b
ban God : Een ftemme, roept: ende fegt, wat fal ik roepen ? Alle vleefch is gras, en alle fyne goedertierenheid is f/et heften-als een bloeme des Velds. Het gras verdort,de bloenievaIdlt;^/g/?^ goed af, als de geeft des Heeren daarin blaaft. Voorwaar,®'’quot;’nbsp;het Volk is gras. Het gras verdort, de bloeme valdnbsp;maar het 'Woord des Heeren beftaat in der eeuwigheid,nbsp;is de taaie die wy uit des Heeren mond , Jjp SPcfaia^ Ïè*nbsp;fen/ in 't XL. jj^ooftlf. 6—p bec^. Dat Woord is voornbsp;den godloofen als een vuur , en als een hamer , dat denbsp;fteenrotfen te morfel flaat, 3l|crEm. XXIII, ap. Terwylnbsp;het voor een Kind Gods is, een lampe voor fynen voet,nbsp;ende een licht voor fyn pad. CXIX, 105.
If. Hit bit tiaoo^b mi / ieecb fjp öe gangen Gods,|L Uitdit tc gangen fpne^ Gods in fpn ï^epïigöom/ ^f.LXVlII Woord,nbsp;25. ^f. LXXiii, 17. il^annefr öp ötttt
?. GOD feïb uit bat i®ooib lecrb hennen / aï^ den codfeit, eenen en den Drie-eencn GOD , bit fïg aan bennbsp;baar/ uit louter genabc/ imltfc^tnhen/ niet alleennbsp;fpn tïCöepper / maar ooït aï^ fpn fiegtbeerbig / ï^ephgnbsp;en j^ecrlih-maalter / maar ban fp feggen : fiet 3fef.
XXXII, 22. De Heere is onfe Richter, de Heere is onfe Wetgever : de Heere is onfe Koning , hy fal onsnbsp;behouden.
KK. ï©en
-ocr page 74-58
De Dmtragtige Goederen van de
ff. Den nbsp;nbsp;nbsp;gcgccïcn öicnft / lüdftc ïicfïaat in aïïe
gheeien nbsp;nbsp;nbsp;en seeftclicbcnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;OfjTcniiigcn tgt;an inaare
dienft, «©obb^ugt/ tuaarmcbe bc faaïjgödb gcpaait gaat.
die beftaat s. ©0 Vreefe bt^ Heeren , Ineïïte Itlcf aïïeeu het innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;beginfel der wysheid, ^p^euft. I, 7. CXI,io. maat
Fmefedts^^ / de Sprink-ader des levens , om af te wyken van de Hieren. ftricken des doods , ^p^CUÏl, XEV, 27. toaac bOO^ fpnbsp;keten) voor des Heeren Woord beven , töetcnbe bat benbsp;Heere op deefen fien fa] , LXVI, 2. ja Öieu büOJnbsp;ferpgen fp foobaanige iufl tot belt;? Heeren JBoo^b / batnbsp;fp met 5,'etemta^ feggen : Als uwe woorden gevondennbsp;fyn, fo heb ikfe opgegeten, enden Woord is my ge weefl:nbsp;tot vreugde en blydfchap mynesherten,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;XV, 16.
l^icruit ontfp^uit ban aïïe ïïebbe tot God enbe fpne liepïïge gemeenfe^ap / fo bat fp feggen : Ik fal dan ge-duuriglyk by u fyn , gy hebt myne regterhand gevat, gynbsp;fult my leyden door uwen raad, en daar na fult gy mynbsp;in heerlikheid opneemen ; Wien heb ik nefFens u in dennbsp;Hemel , nefFens u lull my ook niet op der aarden , Be-fwykt myn vleefch en myn herte , fo is God de Rotfteennbsp;van myn hert , en myn deel in eeuwigheid. ï©ant][)Pnbsp;geeft geïeetb / dat verfaadinge der vreugden by des Heeren aangeficht fyn , lievlickheden aan fyner regterhandnbsp;ceuwiglyk. ^iet ïi^ tetlïe in ben LXXIII. ^faïm /nbsp;25—27, ber^/fen Bet ïaatfle mben xvi. ©faïm / öctnbsp;ïaatflc ber^/ ïöatïïe beeï-
iat£n(^ fp toeten / dat ’er het wee uitgefprooken werd over hetkwaa- die geene die het kwaade goed , ende het goede kwaadnbsp;de, en die heten. gjef. V, 20, 3l0aarom fp ooh met ben 9^igtec/nbsp;geene die „jj xv. ^faïm / bcH Heere b^aagenbc : Wie falnbsp;gaard!' vcrkceren in uwe tente ? Wie fal woonen op den bergnbsp;UitPhxF. uwer heyligheid ? tOt anttOOO^b Ontfangen. Die opregtnbsp;betoogt.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;wan-
-ocr page 75-Opperjie Wysheit, uit Spreuken VlIL vs, 18. nbsp;nbsp;nbsp;5-9
wandelt ende geregtigheid werkt, ende die met fyn her-te de waarheid fpreekt. Die met fyne tonge niet agter-klapt, fynen metgefelle geen kwaat doet, en geene fmaat-redenen opneemt tegen fynen naaften. In wiensnbsp;oogen de verworpene veragt is , maar hy eert diegenenbsp;die den Heere vreefen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ï}et / flCtlöC 0001111*
Ci0/ op bat CCUlOi0E onberanDcdilt goed, darde Heere heeft weggelegt voor die gene , die Hem vreefen , datnbsp;Hy gewrogt heeft, voor diegene die op hem vertrouwen in de tegenwoordigheid der menfchen Kinderen ; noi
öe taaie ban ben nbsp;nbsp;nbsp;/ in ben XXXI. ^falm / Öet
20. ©er|; fo batfp
A. Niet wandelen in den raad der godloofen, nog ftaan a. Niet ¦op den weg der Sondaaren , nog fitten in ’t geftoelte der 'tfandeicnnbsp;fpotteren , maar hunne lull is in des Heeren Wet ,nbsp;fpm Wet te overdenken dag en nagt , tuaartn SunnE/^^y^fnbsp;geiukfaaiigheid ïjcflaat; na ben I. ^faïm /1. cn i. ber|.
AA. Niet fitten by ydele luyden, nog met bedekte luy- AA.A'/f*^ den omgaan ; fy haaten de Vergaderinge der boosdoen-^nbsp;deren , en by den godloofen fitten fy niet. Sy wasfchennbsp;hunne handen in onfchuld, en gaan rontora om des Heeren altaar , om te doen hooren de ftemme des lovs , ennbsp;om te vertellen alle des Heeren wonderen ; fy hebbennbsp;liev des Heeren wooninge , en de plaatfe des tabernakelsnbsp;fyner eere, fo al^ fp fp^cclien Uit ben XXVI. ^faltu/nbsp;tPaatOtU ? fy fonderen hun af om na wat begeerJiks tenbsp;tragten, om fig te vermengen in allebellendige wysheid.
^p^eub. XVIII. r. nbsp;nbsp;nbsp;^ .
• 31^ Ött öan ooft / bat fp tori een^ moeten ftlaa*^^# 'fchoon 0cn / en feogen niet ben 3^igtee / utt ben xxvjr. dat fy
f oog.
lO ber^ / Myn Vader ende myne Moeder , hebben my moeten veïlaaten , fp ftcftöen regt om te feggen / maar de Heenbsp;re fal niy aanneemen. So ik niet hadde geloovt, dat i^eèuwige ,nbsp;het GOEDE des Heeren foude fien in het land der levendi-^ör^//«
6o
Overgang
toe
gen nif ware vergaan) 13- Ik fal u aangezicht ia Geregtigheid aanfehouwen, ik fal verfaadigc werden metnbsp;uw beeld, als ik fal opwaaken. ^f. XVII, if.
lt;!3cen itionber / inanr Dit Duuvbaare en Duüragtige goed, tlfonautti met De GEREGTiGHLiD0f paart/ Dat getnbsp;Daaruit aijé Uoo^tbïoeit/baaroin De (ï^ppcrfle Jï^p^geiö
ooft ftstj Düuragtig goed,
« Qereg- • lt;^^*1 of mtt / Doo^ CH Öp Geregtigheid : tigbeid, t ||et i^elb^fEufïge gmiiDlooo^b gcebt te ftennen/ eenenbsp;t biet onbuigfaame Regtveerdigheid, waardoor dePerfoon, ofnbsp;hreeufche f^ak altyd in haaren regten ftaat blyvt.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;geefttregt*
ven.
woordverMettti^f^eiïj fecr aarbig tc ftennen; Die deugt waar door è/aart.Ge-men by lig felv bewult is, dat men na den regel, ofnbsp;regtigheid de Wet, fo wel of regt leevt, datmen aan eenen ie-Glt;- re- jjgj-gjj fyjjg geevt, ende niemand beleedigt, en aifonbsp;ook geruft en veerdig ftaat, om alle oogenblikken in ’cnbsp;regt te durven verfchynen, of aïjS fiigter/ Of om Pa»nbsp;Den lüigter gcoo^Deeït te tnerDcn %at nunbsp;* Komt in * GOD al^ DêRigter der gantfchen Aarde. lt;l]5en. XVIII,nbsp;de eerjte 25. ^0 eenctucfelltïpften Regtveerdigheid / Die ftem Ua*nbsp;tuur eigen / en Dan buiten omtrent anDeren geoefenDnbsp;fentiirüeM^'^ /öcfit/EEnefaaft fo ftïaar / DatfonbErfulftegereg»nbsp;Diehv figöfift pOD niEt foubE ftunnen GOD fpm sï^aaroranbsp;oeffend fal ^bauid ooft in fpn gEbeb/ bat ftp booj bEn Heerenbsp;ill ’t Doo^ fig En fpn ©oltt uuftOiteDe feggen: By u O! Hee-uitvoeren jg Geregtigheid. 5©an. IX, 7.
mfenow- Geregtigheid oeffenD ÖP omtrent ben menfege/ deeien. in ’t uitPocren Pan fpne getroupjc beloPten/ enbe regt»nbsp;PEErbige ftraffen. #ier Pan bat
ren Kolk beroeptnbsp;fig daarnbsp;pp.
!^.DeiHee- nbsp;nbsp;nbsp;Heeren l^oïft tH ftunuE gtbebEn tot lt;15ob gun
opDeefefpnE Geregtigheid bEroepen/ fEggEnbE:0!God myner geregtigheid. ^f IV, 2. EU ^f. XIÜCI, 2. Op uwnbsp;o! Heere betrouw ik, laat my niet belchaamt werden innbsp;euwigheid , helpt my door uwe geregtigheid. ü^aar
boo^. nbsp;nbsp;nbsp;tt
¦ tt'l
Heeren ©oïft/ guntie oUerttiinmnse Op fjun^U-HP ©pnuöen befjaakn/ fo öat fp met Debora Dcmoebcr^^quot;quot;, in Sfracl mogen fingen. Van het gedruys der Schutterennbsp;tuffchen de plaatfen, daar men water fchept, fpreekt al-’/fver-daar faamen van de geregtigheden des Heeren van de ge*nbsp;regtigheden bewefen aan fyne dorpen. ïttgtercn V, Uer^
11. met rcgt mag ban De föcrïie uitroepen/ enfeggenuit ben xxxvi, ^falm/ bcr^ ?• Uwe geregtigheid is alsnbsp;de bergen GODS, uwe oordeelen fyn eenen grooten afgrond Heere. IBaar Ö00| Ï)P öenregtveerdigenendedennbsp;Godloofen oordeelen fal. Want aldaar is de tyd voor allenbsp;voorneemen, en over alle Werk. Want God fal iedernbsp;Werk in het gerigte brengen!, met al dat verborgen is, hetnbsp;fy goed, het fy kwaad, fo fpreekt Salomo in fynennbsp;biihpr in ’c III. ipooftlï. 17. en XII, 14. 23p gelegensnbsp;geib bat ïjp fepöe: Pec^ 16. Voorder hebbe ik ook geilen onder de Sonne ter plaatfe des gerigts, aldaar wasnbsp;godloosheid, en ter plaatfe der geregtigheid aldaar wasnbsp;godloosheid.
5lgt;en3^enfcft too^b ooïi geregtigïieiti toegeSenb.3©an^ neer befelue fig omtrent be IBerren fo geb^aagt/ batnbsp;berfelber epfcljin allen tragtteberbullen/ aanrpncpligt/é^^rfg%.nbsp;fo toel omtrent lt;©oö/ aï^ fpnen ^aaftm/ tragt te \}q\. toege-boen. Jgt;ie 5^eut. VI, 2f. Scanneer nu be ^ü^cnfcï) /nbsp;l- #mtrent be J^ctPan GOD, en be^felpg epfcö % 1* In dBnbsp;feïp^ onPcb^ieglilt Plaagt/ of en goc perre öp öcfclPeS^^.^nbsp;tragt te Polboen/ fal ÖP ttitï PePinben/ bat J^p 'iMGOD.hot’inbsp;Geregtigheid, tuaar mebe ÖP lt;0 ©uurfcïiaar Pannbsp;45ob foube Ponnen öeflaan/ niet Pp fïgöeeft/ maar ge*nbsp;iiooDfaaftt i^ te feggcn met David, cxLiv, i, 2.
O! Heere hoort myn Gebed, neygt de ooren tot myne fmeekinge, verhoort my na uwe Waarheid na uwe geregtigheid, ende gaat niet in ’t gerigte met uwen Knegt.
Want niemand die leevt, fal voor u aangeüchtrechtveer-
^ 3 nbsp;nbsp;nbsp;dig
-ocr page 78-dig fyn. öog moeten top aïïe fo Ueeïe aï^ top fpn/ met ^ob feggen: Waarlik, ik weet dat het fo is ; wantnbsp;hoe foude de menfche regtveerdig fyn by GOD? den welken , fo ik regtveerdig ware, niet foude antwoorden,nbsp;mynen Rigter fal ik om genade bidden. 3iob tX, ly.
ï. Vraag.
*. fier mag en moet ih öan b^aagen; ï^oe öet ban met ben mcnfcb faï gaan; God fo reyn van oogennbsp;is, dan dat hy het kwaade foude konnen fien. i^ab- I, 13»nbsp;^0 regtUeerbig dat Hy den fchuldigen geenfints vooron-fchu’.dig kan houden ^ab- !gt; 2. 3}a i^p is een regtveerdig Rigter ende een GOD, die alle dagen toornt , ©f.
. Opgek ft en beantwoord.
:=•. ï)ct anttooojbi^gcmb/ be Geregtigheid ban ben bojge/ ban ben jjteibbcïaac / banöenibtebe Heere on-SE Geregtigheid is, ^jevem. XXIII, (5.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ban J^eitt
aangenoomcn/ i^p tog ’t/ bie aï in be tpbc banjos aï^ be Verlosser geloobt en tefteiib toiftbe/ ^ob XIX,nbsp;25. 3^aat Job tn ben geïoobe opgetoogcn fcgt: Want iknbsp;weet dat myn Verlosser leevt, ende hy fal de laatile 0-ver het ftof opflaan, tpeefc ’t bie fegtj aï^bcgejanb/
een uitlegger/ een uit bupftnb/ om ben menfcben stincn cegten pïigt te berbonöigcn. ^ie fepbe: Verioit hem datnbsp;hy in ’t verderv niet nederdaale, ik hebbe Verfoeningenbsp;. gevonden, bie fegt oob ban ben jpRcnfcb Hy fal totnbsp;God ernftelyk bidden, die in hem een welbchaagen neemennbsp;fal, en fyn aangeficht met gejuych aanfien: Want hy falnbsp;den menfche fyne geregtigheid wedergeven, ^job XXXIII,nbsp;23, 24 en
I i In de ' u. O^mtrent toaarneemen ban bie nietten ber Ge-vaur- regtigheid in ben 25ujgeröanbeï/ moet bie geregtigfjcib /^¦'^«^'¦^^^maargcnoointn tocrben.
*. ©an be iligterj^ in’t gengte/ alfo fp lt;l5obe bet ge-Rigters. dgte bou^eii. 55uj^ Inpb beo Interen toooto/ boo^ ben getroutoeu ï^negt jRofe^ aan Ifraeip Jligter^S boorge*nbsp;gelt.
-ocr page 79-A Hoort de verfchillen tuffchen uw^e Broederen , en rigt a //«««« regc, tuffchen den Man en tuffchen fynen Broeder en tuf-fchen desfelfs Vreemdeling; Gy en ftilc het aangezicht innbsp;het gerigte niet kennen, gy fult den kleynen fo wel alsnbsp;den grooien hooren, gy fult niet vreefen voor iemandsnbsp;aangezicht; Want het gerigte is GODES: Sleefi bat Öpnbsp;^iDoff^ m fpn V, SJoElt 35futeroii. genaamt in’tlftenbsp;I^et 16 cn 17- htr^. ni hoegb baar Bp be topfcnbsp;t}oe ben Hioteren geboben toerb te rigten 3^eut. XXV,nbsp;i—4. Doet regt ende geregtigheid enderedderdenbe-roovden uit de hand des verdrukkers, ende der vreemdeling den weefe nog weduwe, ende onderdrukt niet, ennbsp;doet geen gewelt, en vergietet geen onfchuldig bloed innbsp;deefe plaatfe. be Bermaantnge Ban S'ercmla^ aannbsp;Öet Dup# ije^ ïtdmng^/ in fpne Boo^feggingc in XXll,nbsp;l^ooftff 3
AA. l©nac nu bat felBe niet gefcïiieö/ baar moettmn AA IVaar inct Salomo feggen : Indien gy de onderdriikkinge des-fquot;*^nbsp;armen, ende de beroovinge des gerigtes ende dernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’’
ugneid liet in een Jandichap , en verwondert u m^thetaan over fuik een voorneemen : Want die Hooger is dan ói^Godovernbsp;Hooge , neemt ’er agt op , ende daar fyn Hooge boven
hun-luyden. ^|eb. V, 7.
i^et WEE ttio^b ober fuïfte uttgcfpiooïitn / bie be onge-regtigheid pïeegen. Wee dien die fyn Huys bouwt met ongefegtigheid, ende fyne Opperfaalen met onregt. Dienbsp;^nes naaften dienft om niet gebruikt , ende geevt hemnbsp;fynen arbeidsloon niet. ^I^r. XXII, 13.
**.®tEgere0ti0öeib / bie een ieber/onber onbetfcöeib Dk moetoeffenenen najaagen/ moet baarinBefïaan/batnbsp;tnet Job Ban feggen: So lange als myn adem in myfal fyn,nbsp;ende het geblaas GODS in myneneufe; Indien myne lippennbsp;onregt fullen fpreeken; Het'fy verre van my, datiku-]ie-'»«'^fr«;
if. Het Griek fehenbsp;woord
êlXXIOffVVI/j,
Overgang tnt het verband tns-febeP. dienbsp;vier goederen , ennbsp;daar doornbsp;tat bet
I:
enbe aï^ een j^untjbeïaar aanfagen ) regtveeïdigen fou-de, tot dat ik den geeft fal gegeven hebben, fal ik myne opregtigheid van my niet weg doen. Aan myne geregtig-heid fal ik vaft houden , ende falfe niet laaten vaaren :nbsp;myn herte fal die niet verfmaden van myne dagen.nbsp;XXVII. ?—-7. 319ant/ dengenen die degeregtigheid fayt,nbsp;is trouwen loon, ^p^euïienXI, r8- Die waarheid voortbrengt, maakt geregtigheid bekend, ^p^euhttl XII, 17.
Ibïplamp;t/ öat öte gcregtigöeib ooït moet geoeffent m ficplccgt tDcröeil i tnantbiede regtveerdigheid doet, dienbsp;is regtveerdig , fegt Sloanne^ in fpnen ijlen 25^icU / mnbsp;’t III, i^oofrft. 7. VJer^.
tt ïioitien top tot be beteefieni^ ban ’t lt;Iamp;|ieïtrcöc tooo^b hnaioavwi, toaatbon fig be meergcmelbe Overfet-ters giet bebienen. ^it i^mcbebanbiebragtennab^uïi/nbsp;'bat get on^ te bennen geebt: Dat onbefprooken regt,nbsp;dat de Opperfte Wysheid verkreegen heeft, om op eenenbsp;GOD betamelicke wyfe , haare Kinderen niet alleen vannbsp;de fmette ende den Vloek te verlolTen , maar ook op dennbsp;weg der geregtigheid , in het midden van de paden desnbsp;regts te doen wandelen ; fict gtt io. bet^ ban on^ Cett-
^apïttel. flrcbamp;en bogaïïc gaart bermaaningen:
Hy be Heere , legt weg voor den opregten een beftendig wefen. Hy is een Schild dengenen , die opregtelik wandelen , op dat fy de paden des regts houden ; ende hynbsp;fal den weg fy-ner gunftgenooten bewaaren , Dan fullennbsp;fy verftaan geregtigheid en regt, en billikheden en allennbsp;goeden pad. Jgt;p;[eub. II, 7—10.
ontmoeten top gier een toeergaïooii buurbaaten boHeli'clt ©iectal ban öe alleruitncmelte góebeten / ailc^nbsp;toat mrn boot get tegentooofbige en toehomenbt leben /nbsp;toensfegen en begeeren ban / in lig beebattenbe
Opperste Wysheid flclb befclbe na ben tegtcn te* gtï / in cene nette o^b^t / om bp cplftimuiingc ban getnbsp;minbete tot get mcetbccc tc gaan,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;CerU
-ocr page 81-Opperjie fFysheid, Spreuken VÏII.vs. 18. 6^
* lt;eecfltic ttoeetpöeïtckf/JüpkDomenefrc ^^aarnabc*-^quot;**quot; tUjee geedpfte ^rmcifcljc gorötccn / öuuragtig goeönbsp;nbsp;nbsp;nbsp;‘
gtregtigöeib.
5!be tpDdpkr goeöeren Rykdom eit eere rpnt)erganfeE*|.z)«73*-ïpk cn ongeftaabig/ aïfo fp in öe uure be^ boob^/ ban^lt;^5««-
l^aatE fieflttCC^ wegvliegen , als met Arends Vleugelen, jamp;p^cuB. XXIII, 5* 5^00 tüanncec befdbe op ïjaarennbsp;egten en regten p^p^ gefteit inerben / mogen befeibe Biï»nbsp;ipk aangemerkt vocrben / al^ goeberen bie be Opperstenbsp;Wysheid met öaare flinker ïjanb aanbieb. ^p^euk. III, 16.
3©ant fo baaröp niet geboegt inerb /
4. ]^et buuragtige goeb met geregtigöeib/ aï^ gaven die n. De eeu-
van boven komen, van den Vader der Ligten , by welken of geene veranderinge is, nog fchaduwe van omkeeringe, van f.nbsp;welken alle goede gaven en volmaakte giften afdaalen,nbsp;wien fe door genade moeten geheyligt fyn. 3JacoB. 1,17. ^0
gaat get baarmebe/a^^ ltlctl^etlt;©ube Jefchurum, bat vet geworden fpnbe/ agttr uitfloeg , ende liet God vaaren,nbsp;die hem gemaakt hadde , en verfmaadede den Rotfteennbsp;fynes heyls 5^EUt. XXXII, 15.
**• 5!5itf^’t/ bat be Opperste Wysheid fo tiaf?/met**-^^'^^^f''quot; malkanberen gepaart / famcn boegt / fo bat fpnbsp;Pan get atibrre «iet toil geftbeiben gebbcn : ^ant fjiten regter-/ al;^ of be Opperste Wysheid , in ’t mibben ban^‘»»'^gt;nbsp;finnne ifeinbercn ftaanbe/ beefe goeberen / op beefetopfe^T^^nbsp;fo aanboob / bat fp eerft bun bie goeberen / uit b«nnclt;/,„ faaê.nbsp;{linkerhand obergab / om befeïbe bifï biettig te gebmP'nbsp;ken / tnbe baarop b«« ook be goeberen uit baare reg*nbsp;tcrbanb/ ftrak^ baarop bertoonbc/ aï|S fuUenbebaflekknbsp;bolgen / pooj eeumig en altoo^ ; om bun baar boojnbsp;gaanbe te maaken en iebcrig in baaren bienfï : a©ancnbsp;fo (lelt cin^ Salomo bf ittoo^bcn boo^ / bat bp Kykdom ennbsp;eere boo.2 laat gaan / rn ban baarop / syn by my , bolgennbsp;laat / niet renen bpfonbrren toon bcrbeffct / en epnöe-
66
De Duuragtige Goederen van de
ïpïi DUÜRAGTIG GOED Elt GEKEGTÏGHEID. nbsp;nbsp;nbsp;fiOttlett
lop lian toan fdu^ tot
HET TWEEDE DEEL.
t®aatiii tijp
2. .iéuïïcn fiftt. ipoe bc Opperste Wysheid % fÉflie/ aï^ be fontpu / ooifp^ong of 23?on-abec aanlopfl /nbsp;tuaarbii en loaarin brcfe goebrrca f\m ïeggpnbe enioaaenbsp;tütfe OÓoctUlOfycn / iwanneci* fp 3egt; Synby my,
§. luoo^bel^eH my , bat in öc piaat^ ban ben et* gen naaiit ban be Opperste Wysheid gefet Vüetb/Vüjifïnbsp;’nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;te rug op be Opperste Wysheid. ^aarbOO^ltJp
/, Hier te /. berftaait / bte Persoon ui ’t aatibibbeïpfte kennen lt;0oblicfte It^efen / bie / op eene uttnecmenbc ujpfe / benbsp;foon Jr feïbflanbige wyshryd, of f.yshedens , geuoenit tuerö:nbsp;iet godtikeom tOt ÏU ^aat alle fchattep der wysheid ende der ken-zvefen. niffe verborgen fyn ; if^jeébe ïj'tC IVtet be U)00|ben
lt;1.Tweede Deel.
§. Het zvoordekennbsp;MY
Want
Pan Paülus’
//. Hi(r jj, ipier ban men
kan men ^ nbsp;nbsp;nbsp;JooDEN met Uctfloan / bc wefentlicke
metdf wysheid pan God , in ’t afgetrobfteiie / tuaar boo^ jooden, ^alïecn be bo?faaïten en uitttierbfeïen ban aiïejS / op eenenbsp;wefentpkenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;onnafpeurïicïtc topfe / befïclt geeft / enbe booj
ZlTcot, bjpfen ïüaab/ in eenebertoonbeteng-ioaarbigcoj* 'tafge. brc te fcgiftben / en tot bat epnbe/ bat gp % feïp^
3- toant
boojgefieïb geeft / te b^enge meet / tot fpner eere en ber mcnfcgen gepï. 3^an bjeifte wysheid Zophar benbsp;Naamathiter fegt: bat get eene Verborgentheid der wysheid t^; om datfe dobbel fyn in wefen, en baatban met regt-Vraagi f S^jaagb ? Suit gy de onderfoekinge Gods vinden ?nbsp;fult gy tot de volmaaktheid toe den Almagtigen vinden ?nbsp;Sy is als de hoogten der Hemelen , wat kond gy doen ?nbsp;Aliepcr dan de helle , wat kond gy weten ? Langer dan
de
trokkene
verftaan.
öpperfle fVysheid, «/^Spreuken VIII.vs. i8. 67
de aarde is haare maate , en breeder dan de Zee.
eene bekwaamheid, om veerdig eene faake, in haare na-^^'^ tuur , aard en eigenfchappen, te keren kennen , en als-/iri^«, dunbsp;dan gefond en wel gegrond daar van te oordeelen. H^aar
pnn men ooft met get uitcrffe rest mag P^aagen;
heeft dc wysheid in het binnenhe gefet? of wie heeft den fin het verfland gegeven? 3iOÖ XXXVIII, 5Ó. Want eennbsp;Menfche die in weerde is, ende geen verhand heeft, isnbsp;gelyk de heeften die vergaan. ^^f.XLIX, 21. ï!^fc|e wysheid uio^ö öooisnan'ö ïangfaam / cn niet ban met Peelnbsp;mocpte/arPtib tn Pipt /Pcrftrcegcn. ïl^aarop bannbsp;ff. l^erantmcojb Pan bcOpperfte Wysheid fcïp'^gcrccbtt. fhtnbsp;i^/ Ik Wysheid, woone by de Kloekfinnigheid, en vinde'*”^»’'^quot;''^.nbsp;de kenniflè aller bedagtfaamheid. ^p^fllft. VIII, 11.
DaP Öitt bOO^ öe OitPERSTE Wysheid j nbsp;nbsp;nbsp;vm-nsam-
f. ^ie bco2Ïugtigei)ccfoon/ bic David in ben tlpee*^^^^'^' ben ^faïm / fp^ceftcnbc inboert / feggenbe: Ik fal vanf.öiv/^s,.,nbsp;’t belluyt verhaalen; De Heere heeft tot my gefegt, ^jjoon, dienbsp;fyt myn Soon , heden heb ik u gegenereert ; Eyfch vannbsp;my •, ik fal u de Heydenen geven tot uw ervdeel, en de^'^^^gnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*
eyndens der aarden tot uwebefittinge. ^f. II. 7, g. van haar nu ftomtnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;getuygt.
*. iCen boHen obereen met ïjet geene mat becfc Wysheid *. wdar-gier ban öaar frib^ gctupgt; manneer fp fegt : De niede ovèr-Heere befat my in ’t beginfel fyneswegs, voor fyne werr ken , van doen aan. Ik ben van eeuwigheid af , gefalyt™^^^/'^'quot;nbsp;geweeft , van den aanvang , van de oudheden der aarden word. Dainbsp;aan. Ik was geboorcn, als de afgronden nog niet waren, eene Petals nog geen fontynen waren , fwaar van water. 5Cïicug°quot;
% 2 nbsp;nbsp;nbsp;felP-
-ocr page 84-62
De Duuragtige Goederen van de
fdliffanïiiglöeib / bic met regtbe Opperste WYSHEiogaac Haare noemt. ^ct cegt fp^eelu bie ban ooftnbsp;Kinderen i^aareïiitibcren tot Ijaar noobigcnbe. Nu dan Kinda-
Haare
Djenft
maagden
uitjend.
Welke dingen onsnbsp;doen beflu-j-ten, datnbsp;bter vannbsp;eene jelv-^andigenbsp;•wysheidnbsp;gefjerookennbsp;¦merd ,
•ft' Jdie
modigt. nbsp;nbsp;nbsp;hooret na my : want welgelukfaalig fynfe, diemyne
wegen bewaaren. nbsp;nbsp;nbsp;VIII, 32..
4?.l^aare Dienft-Maagdcn uitfendende, na bat fgihaar huYs gebouwt , en haar Slagt-vee geflagt heeft, ^p^euït.nbsp;iX, I —7.
**. WMt bingen met / ban ineencngantfcöfTauüJcn ftn / ban bc wysheid GODS in ’t afgetrohhene jik Jtopgenbsp;ban be wysheid beï menfchcn hunnen gefcgt toccben /nbsp;maar geben eene boo.ilngtige eeiitoige felbfïanbigöetb tcnbsp;hennen.
tt ©ieboojïugttge^^etfoonnu/ïiomton^mbc^ Hee-REN i©oo?b / bco^ ben monb fpner ^fopljeten gerp^oo* dl'orhigtige feen / ban ern^ boo^ / aïp be^ Heeren Spruyte , ^'ef. IV, 2.nbsp;Perjoon, 15an een^ al^ be Knegt , enbe een Man , wiens naatnnbsp;die dan Spruyte t^; èatg. Ill, 8. VI, iz. 5^at on^ / manneernbsp;heLYn ''ïop nauhëutig met God, in 3pn Uboojb / raabpleegen/
Spruyte, OUCrtUpgt /
dan cent *. ©at bee3e Persoon , eene «©Obïifhe Persoon moet aisdesHee-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;pap bett Heere felP^ bcnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Immanuel , bat
quot;vZrkonL i|ö: GOD met ons, gcnaamt tDo;!b/ Sitf- Vil, 14. en dat ons baatom ban be ïlierfte/aï^ be öoogfte ooifaah ftaarec bieugsnbsp;thnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bïpbfcöap/aangemerht/inanneet 5? seggemWant een
dene nbsp;nbsp;nbsp;gebooren , een Soon is ons gegeven , en de
deticke heerichappy is op fyne fchouderen, en men noemt fynen Perfoon naam Wonderlyk, Raad, Sterke GOD, Vader der Een*nbsp;is, dte -wigjheid , Vrede-Vorft. ^ef-IX, 5.
GOD MET - ^ nbsp;nbsp;nbsp;Persoon boerb iamp;aar cgter in / aï^ baar toe
**.opeenexr^ etne ïjpfonbere ttipfe gefalft/ bat afgcfonbert en
hyfondere^ behtbaam gemaaftt/ boo^ be^ Heeren Geeft, om eene ™quot;'5X^.blyde boodfchap te brengen den fagtmoedigen, gefonden,
om
-ocr page 85-om te verbinden de gebrookene van herten, om den gevangenen vrj'heid uit te roepen, en den gebondenen ope-ninge der gcvankenifle, om uit te roepen het jaar van het welbehaagen des Heeren, ende den dag der wraake on-fes Gods, om alie treurigen te trooflen. LXI, i, 2.nbsp;tot öaf epnöe/ moed t)u
K- öe t©Erflö horntn/ om öe0cre0ti0öetamp; tt ftoob^ fchappcn in bc 0rootc lt;(5emcente/ XL, lo. Ennbsp;ne ziele te ftellen tot een fchuld oiFer. ^tf. LUI,
I nbsp;nbsp;nbsp;'Sltó öfe groote cti magtige Propheet, tn’c nanbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Pro
fit nomen foube / na toelhcn fp goorenmoeflen/
xVm, if—18.
II nbsp;nbsp;nbsp;Priester foubC gp des Heeren Tempel bou-||.nbsp;wen, ja den Tempel des Heeren bouwen, ende hy Pon-PrUftcp.nbsp;de den cieraad dragen, en fitten en heerfchen op fynennbsp;Throon, en de raad des Vredes foude tulTchen Hem en
den Heere der heyrfchaaren fyn, ^acf), VI, ii, 13. rgtCC al^ foobaanig / etcfl op den weg uit de beeke foude drinken, bat lepbtn / cn baar na fyn hoofd om hoo-ge heffen, cx, 7. totberom langi bic trap*nbsp;pen.
??. Wit bCÉjC i©ereïb vaaren, aï|ï God met gejuyg aïÖ Uit de be Heere met het geklank der bafuyne, ^f, XLVII,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ge^
^aar ban be ïtcrifie foube fingen. Gy fytopgevaarenS^^”’/''quot; in de hoogte, gy hebt de gevankeniffe gevangelik ge-Konitig.nbsp;voert, gy hebt gaven genoomen (om Uit te bCCÏen) onder de menfchen, ja ook de wederhoorigen, om (ïjp u)nbsp;te woonen. LXVIII, 19. #m bu^ al^ Koning tenbsp;heerfchen over de ganfche Aarde, XLVII, 8- Vannbsp;See tot See, en van dc Riviere tot aan de eynden der
Aarden, ^f.LXXII, 8.
|.l©at bunhtu? foube fo cene boo?ïugttge Persoon,bie|.rr^«^? fo blaar ban lt;iamp;ob in be roUc be^ bjoojbii bjo^b onbec*
31 3 nbsp;nbsp;nbsp;fcïjciben
-ocr page 86-fcöeiöcn/ üjaaraan tiogtan^ ooït befeïtjc naattieit/ Vóttf fecn/ en cere toegefcDiecbcn Ujerben/ niet God ennbsp;ooftm feeïseren opfigtc minberban GOD, moeten fnn?
fi fyn l'.aam,nbsp;AA. Danbsp;HKÈIIENnbsp;Kneat,
A. Hmre nbsp;nbsp;nbsp;A. HE ERE is fyn n^am, en GOD geevt fyne
eere aan geenen anderen , ^Pef. XLII. 8.
aa. tï^e^ Heeren Knegt tüOib ÖP flfnoemt al;ö de regtveerdige , om bat ÖP ’tïnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;regtveerdig loude
rnaaken , want hy foude gunne ongeregtigheid draagen , 9jef LUI. 11. ^je tot bat epnbc fegt: De Heere Hee-RE heeft my eene tonge der Geleerden gegeren, op datnbsp;ik wete , rfiet den moeden een woord ter regeer tyd tenbsp;fpreekéii; Hy wekt alle morgen , liy wekt my de oo^nbsp;ren ; dat ik hore, gelyk die geleerd werden: De Heerenbsp;Heere heeft my de ooren geopent, en ik ben niet we-de’rfpannig geweeft , ik wyke niet agtervvaarts. Ik gevenbsp;mynen rugge dengenen .die my Haan, en myne wangennbsp;dengenen, die my ’t haair uitpkikken , myn Aangefichtenbsp;verberge ik niet voor fmaatheden en fpeekfel, ^cf. L.
4—7.
is ’er onder u Inyden, die den Heere vreeft, die na de Stemme fynes Kriègts hoort? Als hy in diiyfternis wandelt en geen licht heeft, dat hy vertronwe op den naamenbsp;des Heeren, en fteune op fynen GOD. ^ef. L. 10,nbsp;. tl0ai1t/ Rjikdora en Eere fyn by my, duuragtig goedennbsp;geregtigheid.;
By my §§. nbsp;nbsp;nbsp;batt bc Messias,bC GesAlVde btjS Heeren,
Opperste, Wtsheïd , be Font.vne, des
haar vólkernen be
quot; ¦ Levens., ||)f. XXXVd. 10. tiaare fcamp;atte» opcnö en aan* bieb / 'feggetibe: bcefe (JBoetmten fyn by my. ,nbsp;f. De /. lt;©e luoojben in öaar üoïhometrbff!ag genoomen /nbsp;morden in «a.bttt Hn bci* ttïoo^belt/ ctt boïgcii'i be ^^eetaa-iingc ban onfe gvcote €aaï-geïeecben en (©uerretterjS t«
ftengt;
-ocr page 87-ïlflincn: Iers in fyne volkomene raa^t en willekeur t^flag,g‘'oen hebban, defelvefote befitten , datfe niet alleen by, rriaarnbsp;ook fel VS in de Opperste Wysheid gevondennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;iTquot;
den; omdefelve, na haarevryemagt te kunnen mededeeJen en geven , aan wien fy wilt. Dus dog laat fy lig vinden,^® hebben-van die gene, die ria hem vraagden, ende die nietnbsp;na hem fogten; tot een Volk, dat niet na fynen naamenbsp;gensemt was, heeft hygefegt; fiet (hier) ben ik, lietnbsp;(bier) ben ik, ^cf. LXV. !.
//. i©ie irpöiïsen ïfyöcn on^ önn öööi* ïjeencn/ bnt//. D/gt; tup tia öcifelven betechrnIjÉÏ ïjetItuU fo optsattcit/batüip'f’'’»^»nbsp;©c ïifijaaindpi^r lorberen aanmechen / aï^
ïjaarg inpgt fnnbc / alfo ft* öe lt;^cï|cpp?i* ban öe henen; om «Cinöen^ bcc '^arbcn / brcfe lt;fi5ocöeren in haare ]mker.7?«^jwy/^nbsp;hand hoPb Rykdom en Rere, ,^pceub. lH- i^ant tn'enbsp;t. ^P00en hnn; Myne is het filver en myne 1$nbsp;gpud. I^agg. II. 9-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;öabnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;licke goe.
'¦% $itt alleen nbsp;nbsp;nbsp;raagt / ora Sifi’aEÏ tegebie= deren by, de
ben/pm pan bc £gyptenaars,VJpojlf)a,arenl^arbenbtcnfï/y^g^ te eyfehen iilvere Vaten en goudene Vaten ende Kleede-yy^/nbsp;ren, om deièlve op hunne Soonen en de Dogteren te leg-1 Rykdom.nbsp;gen. Crob. III. 22.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;* Niet qh
**¦ JüRaflf ooh te fe00cn / aï^ in öcn toeïtottienben^^f^-^” fpb: Voor kooper fal ik goud brengen, en voor yfer fal**,nbsp;i|c filver brengen, en voor houd kooper, en voor fteenen /« vnbsp;yfer, gjff. LX, 17. mmtnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;toekomm-
l. ipeeft ï)p een onbefp^ooken rc0t ontfatioen/ niet al* leen ober alle onbermaanfetje goeberen/ raaac ooft ^\itXhefprookennbsp;alle raenfepen ftiitberen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;r^gf^
f Jbolgcn^ ben ÏDigter in ben VIII, öefltftpaïïc^/ Folgen% baaroni VöOlb ftem toegesongen : Gy doet hem heerfchen het welknbsp;ever de Werken uwer handen, gy hebt alles ondernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;aUe%
voeten gefet, Schapen en OlTen alle die, ook mede de dieren des Velts, het gevogelte des Hemels, ende de
Vif*
71 Ve Duiiragtige Goederen van de
VilFchen der See, het gene de paden der See doorwan-delt, O! Heere onfe Heere HltJI öaH U)d tOC' )llptï)en / hoe heerlik is uwe naam op de ganfche Aarde!nbsp;Van ’t 7—8.
Met
Voorbeelden opge, heldert.
4- Uit de
-i-j. ©oïgen^ hit ce0t/ bceït ]f)p ooh/ na fpn b^pitiafftf tig voelïgt;Ei)aQ0en wit / aan toien ÖP toiït/ fonber öat fpnbsp;Ö^fost lüoiben/btnbmEnfï öpj^em/üjant de Seegen desnbsp;vallen «;Y-Heeren maakt ryk en voegt er geene fmerte by,nbsp;i^eeü. X, 21. So de Heere het huys niet bouwt, te vergeevsnbsp;arbeyden deszelvs bouw-luyden daar aan , fo de Heere denbsp;Stad niet bewaard, te vergeevs waakt de Wagter. Hetnbsp;is te vergeevs dat gy lieden vroeg opftaat , late opblyvt,nbsp;etet brood der fmerte, het is alfo, dat %’t fynen beminden als in den flaap geevt. CXXVII, I2.
ïi^anncec top bit met boojöeelöcn toHöen opSeïÖe-rtn/ toaar fouöen top beginnen/ toaar epnbigen.
husibou-^ gaanbe rcEt^ aangebaalö/ öaar ban booillaanöe betop*
4- ^pn be bup#oubingen ber lt;©ubbabercn/tn’tbooj«
dinge
oüfvTde^ fm/ mcnfiemaar/'opbctoonbrtbaate^tcgemngEnbatt ren. Tacob, ïb ’t b'up^ ban fpnen ^cboon-baöct Laban, {joenbsp;bibtoiïé befelbe amp;cm ooh fijnen loon beranberbe/ öcï^cc*nbsp;11. £)ƒ.«.« ftotnic nogtSanI 6cm Mrecc Ijotten Lamh , fiet öit/oranbsp;dert voer- njef bUc^ 8811 te ^QS^tn. 45en. XXIX—XXXII.nbsp;heelden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bpfonbEfE boo^bedbeii/bobeii ooft cect^ aan^
ftwr'stpaalt/ban Joseph, aan ’t l^of ban Pharao en Salomo, worden ’nu bobeo alIc l^oiungen bec a^tben/^iet ^en. XLV, 13.nbsp;maar aan-ïion. III, I r 00 ft baai'ban betopfen. €n fict bog naausnbsp;gehaait, ][,eufjg/ ftet i^/ Dieöaarfp^Effttinbunncgcrigtenennbsp;ZJen b/OOrtifH / SPnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tootocn/^t bet öe Heere be
Zhet dé God Slfrael# / ja be Messias , bt ©tïlofTet /1*31 / bte feggen Messiasnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/je eerfteendeik bendelaatfte, endebehaiven
ü§éwee(i nbsp;nbsp;nbsp;^ XLIV, 6. nu gaat fobet
verjeVee- bat David Doft bftft mogcb feggen: Ik ben jonggeweeu,
11 em in den ook ben ik oud geworden, maar hebbe niet geficn den droom.
-ocr page 89-Opptrjie iVysheidi uit Spreuken VIÏI.vs. 18. 75
regtveerdigen verlaaten , nog fyn faat foekende brood.
XXXVII, 25-
fc00cn feon: ik ftelle den Heere geduuriglyk voor Overgang my, om dat hy aan myne regterhand is, fal ik niet wïn-fofnbsp;kelen, Die Iaat ’er ook op Do!0en •• Daarom is myn hertenbsp;verblyd, ende myne EErn verheugd haar, XVI, 9.nbsp;mag ftp ooft 3r00en:
ff. EeRE is BY MY. nbsp;nbsp;nbsp;tt- EeRK
*, Komt het verhoogen niet uit hctOoflen, nog uitbet * Bezvyfl Weften, nog uit de Woeftyne; maar is God Rigternbsp;defen vernedert en geenen verhoogt, na De €aaïenbsp;Den LXXV, 7, 8. SDat Dog ecftcnOc jl^eftucahiiejac/GoDA/t’nbsp;toanneer ftp jepöe: Alle inwoonders der Aarde fyn als niet/y.nbsp;geagt, en hy doet na fynen wille met het Heyr des Hemels, ende de inwoonders der Aarde, ende daar is niemand die fyne hand afflaan, of tot hem feggen kan wat
doet gy 5Pan. IV, 35. ^0 moet ftoïgen; Dat ï^p Die feggen ftan. J»p^euft VIII, if, i6. Door my regeerennbsp;de Koningen ende de Vorften, Rellen geregtigheid, doornbsp;my heerfchen de Heerfchers ende de Prinfen, alle Rig-ters der Aarden, OOft moct 3pn God boven alle te pry-fen in der Euwigheid; 50 ÖOg noeint i^em Paulus. Üloitl.
IX, f. H^ant tjï ftet fcftoon/ bu^aïleEEREDefit. Dat ** De wyfe eere zullen beërven, na êipj. III, 3 j.j^ct eg* **.'
ter ooft maar ttiat Die fcifte Salomo 5fgt; IBanneermcnop'^''^ *
keerde my ende fag onder de Sonne, dat de loop niet is derniet fnellen, nog de ftryd der Helden, nog ook de fpyfe der Wy-fen, nogookderykdomder Verftandigen, nogook degun-'S'^^^^‘nbsp;fle der welwefende, raaardattyd, ende toeval allen wedervaart. So fegt derhalven de Heere: Een Wyfe beroemenbsp;fig niet in fyne wysheid, ende de fterke beroeme fig nietnbsp;in Tyne fterkheid, een ryke beroeme fig niet in fynennbsp;rykdom, maar die fig beroemt, beroete fig hierin, dat
Ïï nbsp;nbsp;nbsp;hy
-ocr page 90-hy nbsp;nbsp;nbsp;en my ksfid, dat ik de Heere ben doende wel
dadigheid, regc ende geregdgheid op der Aarden; Want in die dingen heb ik luil; fpréekt de Heere Öp
De
Ceefte- ¦ lickquot; ennbsp;Ihwelfcbenbsp;goederennbsp;fyn by
23, *4. (©pperfle iBp^gfib öïpbtöeröalüenoohniet bp beefe goebeven fïtne flaan/ maat bejbinb baat mebenbsp;onbetfi^teï^ïpft /
H .®e (©ecdïicïje cn C^cmeïftöc gqcbtrctt/ ipaniieer^p
ftett; duuragtig goed met geregtigheid fyn by my.
t Duuragtig goedJ^' bp ïj^lll/luaat £t0fn ai bcfci^ats ten cn rphöom ban De gctjcclc ïBecfïö maat ie agtennbsp;3pn / aï^ een druppel aan den Emmer , ende een ftofkennbsp;^ aan de Weegfchaale ; O ! Hoe groot is U goet, dat gynbsp;ii/gÓ'eT weggelegt hebt, voor den g:ene die Uvreefen_, datgy ge-^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;wrogt hebt, voor die gene die op u betrouwen in de tegen
lt;li( goed beflaat,
**, Dat beke-den wordnbsp;van dennbsp;Digter innbsp;den
XXXVI.
woordigheid der menfehen kinderen, na btn XXXI, 20, *jFaaf innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;btflaat baat tn / op dat hy fyne lievheb-
bers doe beërven wat bertendig is, ende alle hunne Schatkamers vervulle, ^p^tuUt- VIII, 25.
aan fyne Knegtennbsp;epgedra-gcn.
**. iBaat cbcrjpbiUibutttoepenbejeggeti: Hoe duur* baar is uwe goedertierenheid, O! Heere, dies de menfehen kinderen onder de fchaduwe uwer Vleugelen kunnen toevlugt neemen, fy worden dronken van de vettigheid uwes Huyfes, ende, gy drenktfe uit deBeekemvernbsp;pn s-óö.welluften, want by u is de Fonteine des levens, ende innbsp;u licht fien wy het licht. !0f- XXXVI, 8, 9, 10.nbsp;f. föp bO0 öct tn nienianb anbtri bic aï^ magt öcb ^nbsp;ii,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5cgt/ tot be becagtec^ 3pne^ naaml/ Het myne
uBlt;r gjjggjgjj ^iien eten, dog gy luyden fult hongeren, iiet myne Knegten fallen drinken, doggyluyden fult dor Hen;nbsp;fiet myne Knegten fallen blyde fyn, dog gyluyden fult be-fchaamt fyn; fiet myne Knegten fullen juychen van goeder herten, maar gyluyden fult fclireeuwen van weedomnbsp;des hertens, en van verbreekinge des Geeftes fult gynbsp;huylen. ^cf, LXV, 13» i4-
ï^ft
-ocr page 91-bie 5cïtie Heere , bie bp Jeremus in ’t XXXI, U-in ’t 14- jegt: Ik fal de ziele der met vettigheid dronken maaken; en myn Volk fal iïietxxxi,i4lnbsp;goed verfaadigt werden fpreekt de Heere.
?¦ boft bt lt;!5fïooliiöcnooftrpköbircnbcnabat0oeb^^lt;^'^'’^^ nitfien en bcrïangenör U^aageu? Hoe groot fal fyn goednbsp;wefen, en hoe groot fal fyne fchoonheid wefen, hetnbsp;koorn fal de jongelingen , ende de mofl; de jonkvrou-wen fpreekende maaken. ^af^- IX, 17.
5^ltbOEt bnn ÏJCtupgen/dat een dag in des Heeren Voorhoven beter is dan duyfend elders. Ik koosliev^er aan dennbsp;dorpel in ’t Huys mynes GODS te wefen, dan lange te ajwagte»,nbsp;woonen in de tente der godloosheid , want God de Heere is myn Sonne en Schild. De Heere fal genade ennbsp;eere geven, Hy fal het goede niet onthouden den geenen die in opregtigheid wandelen, LXXXIV, ii; iz.
Hoe lievlik fyn dan op de Bergen de voeten des genen, Overgang die ’t goede boodfehapt, die den Vrede doethooren, des totnbsp;genen die goede boodfehap brengt van ’t goede , dieheylnbsp;doet hooren, des genen die tot Zion fegt; u God is Ko-ning? mogen top biïllft b^aagen met Jesaias) lii , 7.
OEn geen toonber/ toant ötec boo^ too^ben jp reet^ ber 4BobItcIie natuur in hit flerhelih leUen beelagttg/ en innbsp;be bragt lt;©ob^ öetoaart tot bie 2ali0ï)etb/ bie berepbnbsp;faï toerben in ben ïaatfïen tpb. I^oc kan bit anbet^
3pn? of beefe duuragtige goederen moeten 30 naiito ges paart gaan.
ft- ^et be Geregtigheid ban Messias. J©ant l^p i| ’t tt- De bie alle epnbeh^ ber 9ïarben bu^ witnoobigt: Wendet u
na my,na my toe,wordet behouden alle eyndenderAar* den: want ik ben God, en niemand meer. Ik hebbe ge-fwooren by my fel ven, daar is een woord der geregtig-iteid «it mynen monde gegaan, ende het fal niet wedernbsp;keeren. Dat my alle knie fal gebogen werden, alle ton-
i nbsp;nbsp;nbsp;ge
-ocr page 92-ge fal my fweeren. Men fal van my Teggen gewiiTelyk in den Heere fyn Ger£GTigheden en fterkte; tot Hemnbsp;fal men komen, maar fy fuüen befchaamt werden allenbsp;die tegen Hem opllaan. Want in den Heere Tullen ge-regtveerdigt werden, en fig beroemen het ganifche faeCnbsp;van Ifrael. ^0 ÏUpD 3pne e!0enf Caaï/ ÖOO^ Jesaias opA
getcrlienö in ’t 20orh spncu ©üo^feggingen in ’t XLV»
2Z—2r, *.-Daar *¦ tBöt toonörr öan/ battanöun/ öiemetbc gereg-
inedebe - TIGHEID Pail betfC OPPERSTE WySHEID Deïtlceö töetïien /
regtvcer-
digen.
gefegt U)0^li I Het pad der regtveerdigen is als een ichy-^paVder^^ nend licht: Voortgaande en lichtende tot den vollen dag toe? ^pjeuïl. IV, i8. mogen welgelukfaalig ge*nbsp;noemt werden, die na Haar hooren, daagelyks waaken-de aan haare poorten , waarnemende de poften haarernbsp;deuren. ^pjeuüt. VIII, 34.
over
**gt;.Enjuy- ^0 jnpcgenbc feggen: Ik ben Teer vrolyk in den chen daar Heere, myne ziele verheugd haar in mynen GOD; wantnbsp;Hy heeft my bekleed met de kleederen des heyls , dennbsp;mantel der geregtigheid heeft Hy my omgedaan j gelyknbsp;een Bruydegom fig met Priefterlicken cieraad verciert,nbsp;en als een Bruyd haar vercierd met haare gereetfchap.nbsp;%tf.LXl, 10.
3. 5^0 als 3. ï^Et Jesus Onfe CHRISTUS , tie aï^ ÖÈ Ujaa* jEsus xt Opperste Wysheid, mcftOEr öan Salomo, bEEfE goeigt;nbsp;S'i^^’ÖEitn Ï)p fig/ in jpiie magt En öEfit/ ooft aangE^nbsp;der is dan ftjagt ÖEEft. ^0 al| ttjp Oat fto^t / uit bc igt;tö^ifren
Salomo, bCC Euangeliften eH Apoftelen, 3nUEn aantOpfEn Ett Ool*
dit vervult nbsp;nbsp;nbsp;I©ant
^'fv'er- a. in be baagen btr omtiJanbEÏingEtnbEnWEEfcöe/
'vult. voaar ban nitn Johannes ï)oo^t gEtupQEn in jpn Euan-a. In de gelium, in ’t I. J^OOftfl, Oee^ 14. Het Woord isvleefch daagen /3'’geworden , en heeft onder ons gewoont, ende wy heb»*nbsp;tien fyne heerlikheid aanfchouvvt, eene heerlikheid , als
intvkejcb
-ocr page 93-i'll
Opperfie- fFysheid, uit Spreuken VIII. vs. 18. 77
des eer ig'geboornen van den Vader , vol van genade en waarlicid. J©annrfc ücpïig in ’t miöbfn ban 3pnenbsp;,^9pnnttcn feggrii .bo,2fl /
a). De VVysheid is geregtveerdigt geworden van haare *)• Kinderen. JiEattS.Xr, 19.
/j) ©c GOEDEREN blc baH öe Opperste Wysiieid, h^îrcligt. Salomo opgcgeUcn tocröen / 5pn bp l)em oob in boU£3j. Haartnbsp;feragr en nabjuft tc hrpgen inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;goederen
H^aiu toat nbsp;nbsp;nbsp;f
I,. !©e lichamelicke goederen bctrtft/ cn Ü5fï nbsp;nbsp;nbsp;waarin^ ’
^ ^en Rykdom. lt;©ffcl)oon nbsp;nbsp;nbsp;^.Deii-
. . nbsp;nbsp;nbsp;R. «¦
De Voflèn hebben hooien
bat 3cpöe;
/. ïi^p op eene acnte n^nfe in bcefc Jl^fvdb 0elfiomfn‘^^'r*««tf-Uia^/ J^attö.n, tgt;ï?. ii.ïuc.n, i—8- bcrmcib,;
/. Offchton
’ ende de Vo ¦
geien des quot;Hemels , heften ; maar des menfehen Soon»/?/ tja de heefc niet, waar hy het hooft neder legt. JlBatt^. VIII,
20. bat Joanna, de huysvrouwe Chuse , des Rent-Meeflers Herodis , en Susanna, en andere veele, hem dienden van haare goederen ; na luta^ aanteeïtcnilige/nbsp;in 3pn Euangelium, in ’t Vlil i^OOftft. t}0, 3.
//. l^ogtan^ toonbe l^p / bat i^p magt fjabbe obev//¦^^ogfa^s bc ©ilTcamp;tn ber 2ee/ om öem ött filbec uit benafgronb'quot;^^quot;^
op te öaalen / toanneer ïpp P.etrus öelafïeöe / om hee-
nen te gaan na de Zee , den angel te werpen , ende den Matth.
eerften Vifch die opkwam, te neemen; toaarinöpeciienxvii. 17.
Stater tJOnb / om fttm tet betaalinge van de fchattinge re
geven, öp JiBattÖ in ’t XVII, i^ooftfl. ÜtCJÏ 27.
toil l^p / bat be 3pne fullcn fchatten vergaderen in den
Hemel , daar fy nog motte nog roeft verdervt enz.
4II^attl^. VI, 20. Silfo een ryke , fwaarlyk in ’t Koning-ryke der Hemelen fal ingaan. JÜSattÖ' XIX, 24.
§§. Ïi^c Eere.
g. ^ffcöoon ï^p geene Eere van Menfehen nam,
n/e/ van Jlil^attt). Menfehen,
V, 41. Die Hem befpottende , des Timmermans Soon,'’
5
-ocr page 94-Jlliattö-XIII, 55. |a ben Timmerman feïti^/3H5arcu^ VI, 3. noembcn. i©eï toetenbe/ bat öet gcene Eere \§inbsp;bie bc inenfcöen / bte bc ïiebbe Gods met in gun Rebben/nbsp;ben een beu anberengeben/ gcïpb ï)y fegr: Ikkenneu-luy-den , dat gy de lievde Gods niet in u hebt 5 Hoe kundnbsp;gy-Iiiyden gelooven , die gy eere van malkanderennbsp;neemt, ende die de eere van God is, niet foekt ? m-V. 42, 44.
II. Nog- //. I^ogtöan^ mogt fip peggen : Ik foeke myne Eere tam dorjl niet, daar is een diefe foekt en oordeelt. Indien ik my
myne eere niets , myn Vader is ’t die Sr 2j«cmy eerd , welken gy fegt, dat uwe God is. VIII.nbsp;Eere 50, f4.
ont- ^ ¦ lt;!^ntbjab ftet l^cm niet aan getupgeni^ / luie brak hem Uiaj?gt; ^otjanne^ be !©oopec / gaU batbanötni/ teamnbsp;gtengetuy-wm \)P op fttm tupjeubc / 5fpöc : Siet het Lam Gods.nbsp;gems. g;oï). I, 5lt;5. Petrus antüJoo?bcnbc / 5epbe : Gy zyt denbsp;Christus , de Soone des Levendigen Gods. illSattft.nbsp;XVI, 10.
^ Ontbrak B • lt;©ntb;iab niet / ben ïoü ber ïtinbereti / tcc hem niet Ucrbuïïinge ban be inoo^ben / uit ben viii ^faim / janbsp;de loss der ban Kreupelen , Blinden , ja 5eïb^ be ^upbclen / tueLnbsp;be bent moeflen ontfien j fict JlBaftö- XX, 30. XXLnbsp;15, 16. 4lBattb. VIII, ?!• jabergebeeïeSchaare, ^ob.nbsp;XII, 12—17. ipeïïie eere ï^p ben genen/ bie bem in benbsp;tuebergeberoite bolgen / ooft beïoobt/ d^Kattb.XiX,nbsp;28. 3Bat
« .Be gee- 2. ^e geeftelicke goederen bctwft.
jieiicke. g. DuuRAGTiG GOED , b)a| bp J^eui op tent Uitmiin«
.^quot;“Vtenbe inpfc; bjant i^p toa^ö ’t/ bie
/¦ ^e Saaligheden uitfp^aft / over de armen van geeft, iighedeit, treurigen van herten , fagtmoedigen , die Hongeren ennbsp;//j«//-dorften na de geregtigheid j De Barmhertige , de reynenbsp;van herten , de vreedfaamen, Die vervolgt werden omnbsp;Z'der
-ocr page 95-Ofperjie Wyshtit^ uit Spreuken VIII. vs. i8. 79
der geregtigheid wille , nbsp;nbsp;nbsp;V, ii. SSpfonber/
als hun de menfchen fraaden en vervolgen , en liegende, alle kwaad tegen hun fpreeken , om fynes naams wille,nbsp;ttl ’t II-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’t / bic aïïc vermoeyde Clt belalle,
tot flg noobigt/ om rufte, ja mfte voor hunne ziele tc geben.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;28. l$p ’t/ bic/de Weg, de
Waarheid , ende het Leven, i^/fonbcc benbJdftcn niemand tot den Vader komt- 3j0^. XIV, 6
//. ^ecfc DUURAGTIGE GOEDEREN , ÏJCCft ï|p / bC II- Deefe
GOEDE Herder bOO? fyne fchapen , bic fyne fl;emrae|'’^^^‘’'^^'* hooren, berbjo^bcn/ cn tocgcpalï; toantnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;defel-
ve , en fy volgen ^cm. l^P geevc hun het eeuwige leven , en fy fullen niet verlooren gaan in der eeuwigheid, ende niemand fal defelve uit fyne hand rucken. ^ot). X.
^'^?l.^^^i^’ancenmbttïebcn.
f. mg Propheet, 5pncn jKccrïingcn aangebobcn/ iiv,v lenen, jpncl^eerïifte Xecr-rebenen/bic ÖP tcïl^en^ö met bc aUerftrag-1-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;pgt;-o
tigfïc teefeeneu ban jpne lt;0obïirhe ^enbinge bcbc^tigbe^^fV^'^quot;' itoof tüonbcr-lurrïten/ geïpb bc ^cf)^tften ber Euangeliften,^^nbsp;baar boïban 5pn.4il5atr|.XI,28,29.cnXiil. 57* JRaac
verworven \ maar
ft. Hogepriester, bcrtöo^btn/ töannccri^pniet ft. ^is alleen booi die gene die ïjettl Öe ©abet gegeven hadde,nbsp;bab / Soö- XVII, 9. maar ooft fpnc ziele tot een rant-'^^'^'^quot;'nbsp;foen voor veele ftelde , bJaartOC f}p gekomen bia,Ö innbsp;UJcrcïb/ 4]15attÖ- XX, 28. fo bat l^p/ enbe jidcn-ongflnbsp;cn (Irpb booj t)un onbergaan / cnbc ben ©loeft be|nbsp;érupte^ geb?aagcn / tot bat öp ftonbe feggen: Het isnbsp;voibragt. XIX, 30. Cn bu| fttagtig ïJcüJceren /nbsp;bat ©p toa^ bc Heere onse geregtigheid. ^Jcrcm XXIII,
Na
6. en XXXIII, 16. flft Paulus gefieeïen 25|tcb aan bc
©fö^cen
H. i^a fpnc ©pftanbingc uit ben booben / alö ning oberbjonncn öebbenbe / fton Öp berljaïbcn oofebja»^!^quot;
Qtn Mooden^
8o De Duuragtige Goederen •van de
Syne Moefle De Christus niet alle die dingen leyden.en alfo ^heiT*^'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;heerlikheid ingaan ; Huc. XXIV, lö. jpuïtoning»
j. nbsp;nbsp;nbsp;opri0tenöE/ en öaacin fpne goeberen uitbeclcnbe;
men om Want het Koningryke Gods is niet fpys en drank, maar aan de ge- regtveerdigheid en Vrede, en blydfchip door den Heyligera
'jwiFaf Geeft. ïlom. XIV, 17. goebcrfn 3pn allebc goe* den te beren ban ’t lt;j5enabe ©erbonb.nbsp;voldoen, gg. Ipne cEREGTiGHEiD, moEten ban beefc buur»nbsp;„ 5/^//3,agtigE goebEcen 00b gepaart gaan; toantnbsp;volkomen /. SUjS gfbottiEn / om aan be geregttgamp;Eib ban fp*nbsp;bjfat. ^ nen ©aöct te UOlDoen / fo betaamde het hem alle gereg-^ • feigheid te vervullen. JjKattÖ- Ift gt; *5- enbc bat boojfn»nbsp;y?«wT- baabelicbe en fpbenbe geamp;ooifaamöeib ; bp ö^rft ooftnbsp;magiig 3pnen geeft gefonben / de wereld te overtuygen van fon-¦xeibebaa- , geregtigheid en oordeel. XVI, 8. I©ant
Wie van u overtuygt my van fonden? nbsp;nbsp;nbsp;VIII,
vloediger 4*^. ^lE
ken ?
geregtig- Hoob tia 3pn bipmagttg toelbebaagen uitbeeït/ en febenbt aan toien f$p toil: toant veele fyngeroepen,nbsp;7erPhaH-^^^'^ weinige ukverkoorene,4!©attÖ.XXII, 14 J©antnbsp;feen en f. ^epbe l^p tot 3iine Leerlingen. f|et fp bat utnenbsp;schriftge- gcrcgtigbEtb oberbloebiger 5pai^berPhanfeen enSchrift-gefchied ë^^^^’^den , (loelbE wel den menfehen fcheenen van bui-%lks om ten regtveerdig , maar van binnen vol van geveinftheidnbsp;¦ tetoonen. en oogeregtigheid waren. JlBattïl- XXIII,28.) ïpp ItJlftenbsp;toeï/ bat fp fonber öem niet^ bonben öoeii. 3Du^nbsp;hun,enfy ff ^cpbc i^p ; Gy hebt my niet uitverkooren , maarnbsp;hebbe u uitverkooren, ende ik hebbe u geftelc, datgynbsp;Vtm haZ'eS'^'^^ heeoen gaan en vrugt draagen , ende uwe vrugtbly-ve , op dat, fo wat gy van den Vader begeeren ful, innbsp;règtvelr^naame, Hy u dat geve. XV, lö. i©aut _nbsp;dtge faalig //• l^P Voa^ niet gekomen om te roepen regtveerdi-ter.ma- gen, maar fondaars tot bekeeriuge : toant de gefondennbsp;hebben den Mcdicyn-meefter niet van nooden , maar die
ftek
-ocr page 97-fiek zyn. nbsp;nbsp;nbsp;IX, ber^ ii, ?©it Iiïeeft /
i-i. Ifet maar / Hy hadde VöCl twaalv Discipelen, Uit of Apostelen , uitverkooren , maar een daarvan ,nbsp;meWIl Judas , was een Duyvel. 3l0Ï). VI, 70. ©00? öCCsnbsp;jen 5pnlie be ^oone der Verderveniffe ; bab OOftnbsp;niet/ 3ioö. XVii, 12. om te toonen/ bat ’ctlw! onbecnbsp;bte gene/Die l^em nabolgben/ toareii/ Die den Heere,nbsp;die Hun tot ben llitedicben bienjt gekogt hadde , verloochenden. 2^ct II» I.
Uit
ts- ®aar egter bod? Petrüs tect^ gebebett lamp;ab* be / eernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bedoocïjenbe/ dat fyn geloove nietfou-pTTRus.
de ophouden; op dat Hy ook, als hy foude bekeerd fyn, fyne broeders foude bekeeren. 3tUC. XXII, j i.
gaïben ©p 9cm ooïi boo? 3pn gobïift gefigt, tn ’t mib= ben fpnec banben / tot boete en bebeednge / na buitennbsp;dreev, Otn bitterlyk ober fpnEfOnben te weenen, «JiKattö-XXVI, 75- ,ji©arc. XIV, 72. Hut. XXII, 61.
J. I^iertoc foube ©P Öun fpntn Geest , aï^ ben Trooster , fenben / bit 9un in alle waarheid leyden : Want^öZ/ö»* Hy fal van fig felven niet van Hem fpreeken; maar fo wat^y^ynmnbsp;Hy gehoort fal hebben, fal Hy fpreeken, en de toekamen-de dingen fal Hy verkondigen, die fal my verheerlicken ;nbsp;want Hy fal het uit het myne nee'men en u verkondiger;
fo fpicdu ©p/ bc ©terefelü^ / bp3Jo9.inXVI.j|)ooftff.
15. en 14- ber^.
IJ 35it aïïe^ nioefie/ na bat bP spucn^^ircipdenbe-n, bdnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ïjabbe/ om te gjecufaïemtebïpben/ tnbaar gedaan
bc bdubten be^ ©abcegi af te toagteti / 00b tot oprigi/^^^A tinge ban 3pn löoningrpb / boïgen / igt;ie !^anb. i.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
ï)td- nbsp;nbsp;nbsp;OPÜandin
b. ï^p ban uit ben booben opgeflaan 3pnbe / tbaar^/,dê boo? l^p hraatdib bebjefen i?ï / be .^oone Gods te Apojieiennbsp;na ben lt;J5fc|t ber ïjepWgmnabinge / na bc taaienbsp;Paulus, ïloin. I, 3- beeft oob na spnebeïobtcn/ W%„eTGcep
% nbsp;nbsp;nbsp;Jo- God gaven, ^
-ocr page 98-(a) In en voor dennbsp;Joodfchennbsp;Raad.
i) Petrus.
^3 Pau-LUS.
C^) In V byfonder.
1. Licha-
meljke
goederen.
Johannes ïioben aangeöaaït/ fytien 45ee(ï gcfonticu ojj öen Pinxeer-dag, j^aiiöd 11, i —40. en öaar booj fpnenbsp;fieioften DerViult aan Apostelen gebaan/ en nannbsp;Lucas Opgeteeftenb; Ik fal u mond eu wysheid ge\'en dennbsp;welken niet Pullen konnen tegen fpreeken, nog weder-ftaan alle die hun tegen U fecten ÏUf. XX[, ij. Jï^aatnbsp;boo^ fp
(a) i^iet aïïeen in ben nbsp;nbsp;nbsp;taaö / met aïïe ge*
fiepïigöe b^pmoeöigöeiö toonben / bat 5p gdeecb öabben
Gode meer te gehoorfaamen dan hun luydea , j^ailb* IV, lp, 90.
1) nbsp;nbsp;nbsp;JiBaar ooft ftpfonber Petrus, nabat ftp fteftinaam ge*nbsp;niaaftt lua^/ om na fijne befterringe/ oob nu jpne 25meanbsp;beren te fterben; ja ftet Evangelium met fuïfte bragt uannbsp;üjonberen te üerftonbigen / bar of feftoon l^p tor öennbsp;ftreupeïen fepbe: Silver ende Goud hebbe ik niet, jppeg®nbsp;ter bonbe feggen: maar dat ik hebbe, geveikuindennaa-me van Jesus Christus des Nazareners, ftaac op en wandelt. l^anö. in, 6.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Paulüs daar naa niet minder, fièt van fv.nebekeerin-ge af tot fynen dood toe. Hpanb- IX. ban ’t XIII tot de ge*nbsp;heele Handelingen uit. Syne Brieven byfonder aan de Galaten , en den laatflen aan Timotheus.
($) ^og fteeft ftet J^en en alle ftunne l^aboïgerert nooit ergenb aan ontbjoohen; 30 ïang jp fig oe# Euan-geliüm ban Christus niet feftaamben/ maar offeftoon
Set den Jooden eene ergernis , en Ie den Grieken eene dwaasheid was, nogtan^ tOOnben fp/bat ftet hun die geroepen waaren, beyde Jooden en Grieken eene ftragtnbsp;Gods , ja de wysheid Gods was, 1 (jfOJ. I, 15, 14.nbsp;3li[fo in hem Christus alle fchatten der Wvsheid endenbsp;der kennifle verborgen fyn. Want in hem woond alle denbsp;volheid der Godheid lichamelik Coï. II, rtl 9.
I, Lichamelicke goederen fpn bp ftem be boïfteib/
XXIX, 12. Rykdom en eere fyn voor u aangeficht, engy heerfcht over alles, ende in uwe hand is kragc ende magt,nbsp;ook ftaat het in uwe hand alles groot te maaken, enfterknbsp;te maaken. ©at btcfe ttiaar^citi op l^em ötn ^oonenbsp;lt;6ob^ moefl toegcpaft tocrben bïpht/ nlfo God hem ge-ftelc heeft tot een ervgenaam van alles, door welken hynbsp;ook de wereld gemaakt heeft , dewelke alfo hy is het af-fchynfel fyner heerlikheid, en het uitgedrukte beeld fy-ner felvftandigheid, en alle dingen draagt door het woordnbsp;fyner kragt, na dat hy de reynigmaakinge onfer fonden,nbsp;door fig lelven heeft'te wegegebragt, isgefetenaandereg-terhard der Majefteic in de hoogfie Hemelen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I,
*, Rykdom. nbsp;nbsp;nbsp;*. Ryk-
righeitl.
geb^agt/ fegt: Gy weet de genade van onfen Heere Jesus Christus, dat hy om uwent wille is arm geworden, daar hy ryk was, op dat gy, door fyne armoede,foudetnbsp;ryk worden. 2 VUI, 9.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,, ^
//. iSogrnn^ö bit om gun Iupben/b00#’tb00^bedb/^'^ ban bc Maccdoniers, aan te fetten tot mtlbaabjg()eib;nbsp;öu^ ÖEt ber ©emcentenil te berbuïïen. Op datfp
in alles ryk mogten werden in alle goedaardigheid; welke door ons werk dankfegginge tot God. 2 C0| IX,
^ ^ * nbsp;nbsp;nbsp;cëf'fts
H-.. ©f fcljoon be Cf rite opregtingc ber ïlterb/be gemeente Gods niet obtrbïoebig in Rykdom fcppnb getocefl tet-
5Pn. nbsp;nbsp;nbsp;verdruk-
f. ^ogtan^ öcbben fp Öunne goeberen in ben beginne boot benbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bErflrootnge bpétn geb^agt / boen benbsp;nbsp;nbsp;nbsp;firooinge
nog één hert ende eene fiele was: en niemand feide dat iet,van w» Jeru~
% 2.
t. Na de erfirojiv.-
iiet geene hy hadde, f^n eygen ware, maar alle dingen v/aaren haar gemeen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;IV, 32, (d).
:i:. Na dat de Konin-gen dernbsp;Nardennbsp;biinnenbsp;Heerlik-heid in denbsp;Kerk ge-hragt hebben.
te berftroofingen bpctsrn bc Apostelen lioo^ bf ara men bet (Dcmecntcn^ berfaamelnigcn/ terlnyï 3Pnbsp;met Paulus honben feggen: Ik weet vernedert te werden , ik weet ook overvloet te hebben, aliefints ende innbsp;alles ben ik onderweefen, beyde verfaadigt te fyn en honger te levden, beyde overvloed te hebben en gebrek tenbsp;leyden. 5^00 toaar fttoam Paulus bit l’an baan/ öpfegtnbsp;Öet fdu^/ m bermag aïïe bingen boo^ Christus bu mpnbsp;feragt geebt. ^0*1- IV, 12, ij.
a, i®ie tücet niet bat nabcröanb/ bjanneer te Sto» ningen ber 9llarben trn tpbc ban Conftantyn ben lt;©?oasnbsp;ten öunne ilecrïpftötiönbsp;nbsp;nbsp;nbsp;b^agten / bc öerïi
öaaft banRTKDOMOberflroombe/ bogöitttJan baan ooft Öct fp^euftjen.
^at t^:
(e) De Godsdienfl heeft Rykdom gebaart, maar de dogter heeft de moeder verllonden.
5 Eere
Cdquot;)Men fag hoe ver dat dit getrokken wierde in de eerfte Kerk, esde hoe daar door de fchyn-heitigheid en gevynflheid ontdekt endenbsp;geftraft wierde in Ananias en Zaphira, die , om dat fy iets van dennbsp;prys des gelds ontrokken hadden, ende maar een feker deel bragtennbsp;en leyden dat aan de voeten der Apoftelen, van Petbus ontdekt, en vannbsp;God met den dood geftraft wierden. Siet Hand. V, i—n, geen wonder dat fulks, ontfag en vreefe baarde.
(e) Dit Latynfch versjen vinden wy ergend dus vertaalt,
GODSDIENST heeft Rykdom gebaart.
Maar de Dogter, ganfeb ontaart,
Van haar Moeders gronden ,
Heeft Godsdienfl verjlonden.
Hm-
-ocr page 101-§5. Eeke is by Hem.
Vader oordeelt niemand, maar heeft alle het oordeel aan den Soone gegeven, op datfy alle den Sooneeeren,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^evenTs,
fy den Vader eeren. Die den Soone niet eert, eert den Vader niet die hem gefonden heeft. 3Iob- V, ai, 23. 3}0'nbsp;j^anne^ ÖOO^öe öcröalüni rcnhemme veeler Engelen , leggende met grooten ftemme: Het Lam dat geflagtet is,nbsp;js weerdig te ontfangen de kragt ende den Rykdom, en-de de Wysheid, ende flerkte, ende Eere en Heerlik-heid, ende dankfegginge. t^penb V, ii, 12.
f. lt;©f fcöoon ÖP Gy weet dat de Overllen andere fai Volkeren heerfchappy voeren over haar, ende de groo-ten gebruyken magt over haar, dog aifo fal het onder U t- Ofnbsp;niet fyn, maar fo wie onder U fal willen groot worden,nbsp;die fy uwe dienaar, ende fo wie onder U fal willen deijX///nbsp;eerfle fyn, die fy uwe dienftknegt. ^attÖ* XX, 25, ^^^genfpreeHnbsp;i®ilt ÖP öaar itiebe alleen aaiuoonen/ bat nog fpnbsp;beding bt een ober ben anberen/ nog oob geen ban ^'“chamte
ien eenige heerfchappy over het ervdeel des Heeren falweerett.
voeren, fict bat Faueus bctupgen- z €0i- I, 24 en TRus I. ^enbb? V, 1—5,
tt- j^ogtan^ Iaat j|p onj^ boo? Paulus 3pnen bicnflHt. du ftnegt/ enbe geroepen y\posTEL leeren.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;h
din-
^ ’f gemeen / aan eenen iegelicken te geven dat men hem fchuldig is , fchattinge dien men de fchattinge,yj„f„'nbsp;tol , dien men de tol , vreefe dien men de vreefe , Eere knegt ke-dien men de eere fchuldig is. Ulom XIII, 7. Laat alle''lt;’»•
% 3 nbsp;nbsp;nbsp;_____
Hieronymus fegt op Jer. X, 4. daar gehandelt werd, van ’t pronken der Afgoden met filver en goud. Hic error ad nos ufquenbsp;tranfivit, ut Religionem in divitiis arbitremur, de[e dwaaling is totnbsp;ms «ver gegaan, dat ivy meenen dat de Godsdienft in Rykdem beflaat.
H, In't !t'sfonder.
dingen eerlik en met orden gefchieden , fegt betï|atb(tl bttfelöe Paulüs , in ben i. ^enbö^ieb aanbtebanCorintb.nbsp;XIV, 40. bOegt ï*? Rom. II, 10. Heerlykheid ennbsp;Eere , een iegelyk die het goede werkt, eerft den Joode,nbsp;en (ook) den Griek.
a. Sw ’t bpfonber / Opsienders , Voorstanders en Ouderlingen , die wel regeeren. ^0 Öeïaft Paulus aannbsp;be ^öiïippenfen / batfe Epapuroditum , fpnen b^oeöccnbsp;enbe mebe-arbeibec / en mebe-ltrpber fuüen ontiangennbsp;in den Heere, met alle blydfchap, ende de fulke in weerde houden,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^5—^9-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bidden u , Broe
ders , erkend degene die onder u arbeiden , ende uwe Voorftanders fyn in den Heere , ende u vermaanen-Ende agtfe feer veel in liefde , om hunnes werks wille.
?©ir ijj öe P^ienbdtcfte taaie ban Paulus , bie ipp binben in ben (!?erfien 25,neb / aan bie ban ThelTaloniea, betnbsp;V l^OOftfr. bei'^ ta, 13, Dat de Ouderlingen dobbelenbsp;eere weerdig geagt werden , Yoornamelik die arbeidennbsp;in het Woord en Lcere. ^tt belaft bP aanfpncn Jgt;00nnbsp;Timotheus, in ben aecrften ^enb-b^ieb / in ’t V ï^ooftsnbsp;ftub / ber^ 17. Syt uwen Voorgangeren gehoorfaam ,nbsp;en fytfe onderdaanig ; want fy waken voor uwe zielen ,nbsp;als die rekenfchap geven fullen : op dat fy dat doen mogen met vreugde, en niet al fugtende; want dat is unieCnbsp;nut. I^eb- XIII, 17.
Overgang
tot
3lBaar op bat Ibp niet ttiogtcn met be ïlterïi ban Lao-dicea , 011^ epnbeïift berbeffen en bccoemeu / feggcnbe:
Ik ben ryk , en verrykt geworden , ende hebbe geenes dings gebrtks , niet vretende , dat Vüu alle ban natuurenbsp;zyn elendig ende jammerlyk, ende arm ende blind, endenbsp;t'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;naakt; ^0
se:
Trou-let. en t- Segt dit de Amen , de getpuwe en waaragtige ge-¦waarag- tuygen , het begin der Scheppinge Gods. Ik raade u, tige getu'^-gy Van m.y koopt goud, beproevt komende uitbet
vuur,
-ocr page 103-Opperjle IVysheit, uit Spreuken VIII. vs. 18 nbsp;nbsp;nbsp;87
vuur, op dac gy ryk moogc werden, ende witte kleede-ren , op dat gy moogc bekleed worden , ende de fchande uwer naaktheid niet geopenbaart worde, en falvt uwenbsp;oogen met oogen falve ; op dat gy fien moogt. (©pcnï):
wedergebooren , toe eene levendige hoope door jde opflan- ^gênmntn'.
lir 14. 17. 18quot; r.iab aaiiijEnoomen / tn bitgoeö ontfangcn ïjEÖlifnöe / itioeten 3pnbsp;f| Den Goo ende Vader van onfen Heere Jesus Chris- tt. Af?/-Tus looven, die na fyne groote barmhertigheid ons heeft dynkfeg-
dinge van Jesus Chistus uit den dooden. Tot eene onverderfFelyke en onbevleklicke en onverwelkelicke erf-fenis, die inde Hemelen bewaart is, voor udie in de kragtnbsp;Gods bewaart word door het geloove, tot de hialigheid, dienbsp;bereyd is, om geopenbaart te worden in den laatften tyd.
In welken gy u verheugt enz op datdebepr .evingeuwes geloovs , die veel kohelicker is dan des gouds, het welknbsp;vergaat en door het vuur beproevt werd , bevonden worden te zyn tot lof en eere en heerlikheid in de openbaa-ringe van Jezus Christus. Den welken gy niet geilen hebtnbsp;en (nogfjtan^) lief hebt: In den welken gy nu, hoewelnbsp;ttl) niet fiende maar geloovende, u verheugd met eenenbsp;uilfpreekelicke en heerlicke vreugde ; verkrygende hetnbsp;evnde uwes geloovs, namelik defaaligheid der fiele. ^u|l
Geestelicre en Hemelsche Goederen: duur- §§. De
AGTIC GOED EN GEREGTIGHEID. nbsp;nbsp;nbsp;tOg 11130 PaULUS t£ Qeeftelicke
regt öe boor^eggtnge ban Jesaias tn fpn XLIX. te pap brengen tn fpnen tlneeben ^ricf aan be geïoobtsnbsp;gen ban Corinrbu^ en ?lcbajen/ tn ’t VI l^ooftll. bp. 2.nbsp;feggenbe. Want hy fegt ; (nanielpft be Heere:) Innbsp;den aangenaamen tyd hebbe ik u verhoort, ende in dennbsp;dag der Taligheid hebbe ik u geholpen. Siet nu is ’t de welnbsp;aangenaame tyd, nu is ’t de dag der faaligheid. ipant
Duur-
-ocr page 104-i-puurag- p Duuragtige Goederen jpn ï^etf btc ï)p ÖOO^ ïeptidlt ^hvoofnl-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Öfsft aaugcöragt; Doojnaameïp» De Vreede
inelik de Gods die alle verftand te boven gaat, die hunne herten en vrededer zinnen bewaaren fai in Jesüs Christus. ^l^iï.IV. 7 tDaacnbsp;fielen. jjdoj fjUtllie opregte geeft ende fiele ende lichaam onberis-idmrdoornbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bewaart word in detoekomfte van onfen Heere Jesüs
Christus, i C^efT- V, 25. 3©aac DOO^ 5p mofitn fcga flcn:
gt;-.£)? nbsp;nbsp;nbsp;• 55elt!pïe wy dan , Broeders, vrymoedigheid heb-
¦vr'smoe- ben , om in te gaan in ’t Heyligdom , door ’t bloed van digbeid. Jesus , op eenen verfchen en levenden weg , welken hynbsp;ons ingewyet heeft, door het Voorhangfel, datis, doornbsp;zyn vleefch j ende dewyle wy hebben eenen grootennbsp;IIooGEN Priester over het Huys Gods} fo laat ons toegaan met een waaragtig hert , en in volle verfekertheidnbsp;des geloovs, onfe. herten gereynigt zynde van de kwaadenbsp;conicientie , en het lichaam gewasfehen zynde met reynnbsp;water ; laat ons de onwankelbaare belydenifle der hopenbsp;vaft houden j want die ’t beloovt heeft, is getrouw. ^0nbsp;fp^ceftt Paulus , tft aanmoetiginge en beantuioo^biiigenbsp;ban Die goeDeren. ïpeb. X, 19—^24. Indien wy ontrouwnbsp;zvn , Ily blyvt getrouw , Hy kan fig felven niet verloo-chenen. ziCtttl. IH I3- ©aOCOttl OOlÉ/
r:.
/ey^
¦van het begin bun
loorte tot Heere tot alle behaaglikheid , in alle goede werken vrugt
td. Van dien dag af dat fy vervult werden met de ken-nill'e van Gods wil, in alle wysheid en geeftelik verftand, bidden fy ook voor malkanderen , geïpft Paulus bOO^ ÖCnbsp;CoLossENSEN, op dat fy mogen wandelen weerdiglik den
faalige
goederen
(kn eynde^ dragende , en waflende in de kennifle Gods , met alle toe, tot dienbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bekragtigt fynde na de fterkte fyner heerlikheid , tot
alle lydfaamheid en lankmoedigheid , met blydfchap : Dankende den Vader , die ons bekwaam gemaakt heeft,nbsp;om deel te hebben in de erve der heyligen in ’t licht.nbsp;Col' 9—12. Verwagtende de zaalige hope ende ver-
fchy-
-ocr page 105-fchyninge der heerlikheid des grooten Gods , en onfes Saaligmaakers Jesus Christus ; Die fig felven voor onsnbsp;gegeven heeft , op dat hy ons foude verloflèn van allenbsp;ongeregtigheid , ende fig felvs een eigen Volk foudenbsp;rcynigen, ieverig in goede werken. iCtt- II, ij—iy.
Over'
gcïph Paulus fegt: Maar uit Hem , namelik uit God , fyt gy in Christus Jesus , die ons geworden is wysheid w«/7r/o#nbsp;van GODE, ende regtveerdigheid en heyligmakinge, en Chrifius innbsp;Verloflinge. iCOf. I, 30.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;de wereld
**. ï^u^fictop/ batbeefe goederen fometmalhansit
berengepaarc gaan/ bat amp;et eene uit get anber bïoept/ *\ ver, baarom Paulus ooft / aï^ een b?ugt-geboïg ban be J5egt#^'*«nbsp;beerbigmaaftingc / fegt: Wy dan geregtveerdigtnbsp;de f door ’c geloove , hebben Vrede met God , doornbsp;onfen Heere Jesus Christus , door welken wy ook denbsp;toeleydinge hebben, door ’t Geloove, tot deefe genade,nbsp;in welke wy ftaan en roemen in de hoope der heerlikheidnbsp;GODS. Üïom. V. I, a.
//. llBct beefe GEREGTIGHEID beftt ï^p/beJ^eetc Jesus//. be 5pne aï^ met een ftïeeb / op bat fp met berloocgening tigheid.nbsp;ban gun feïb^ / en alle gunne eigene geregtigheid , bicnbsp;bOOi God maat fyn als een wegwerpelik kleed. ^^eCnbsp;LXIV, 6.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;faï
M . Paulus , bie na fynen yver , een Vervolger der'-'• ffoe
Gereg-
Gemeente , na de rechtveerdigheid , die na de Wet nbsp;nbsp;nbsp;ƒ’***'¦
een Pharifeer was , en dus onberifpelyk , fcggCH t Maar^quot;^^®^^) het geene my gewin was, heb ik om Christus wille,nbsp;febade geagt, om de uitneementheid der kennilTe vannbsp;Christus Jesus mynes Heeren , om wiens wille ik allenbsp;dingen fchade gerekend hebbe , ende agte die drek tenbsp;zyn, op dat ik Christus moge gewinnen. Ende 'ik gevonden worde) niet hebbende myne geregtigheid, die uit de
Wet
Wét is, maar dk door ’t geloove aan Christus is, (na-meJik ) die regtveerdigheid die uit God is, door bet geloove j op dat ik Hem kenne , ende de kragt fyner üp-ftandinge, ende de gemeenfchap fynes Lydens , fynen dood gelykformig wordende ; of ik eenigfints moge komen tot de weder Opftandinge der dooden,
0—12.
Hoe PaUlusnbsp;Jig in denbsp;iedieningt
dTr Tercg^^ 0^000/ toannccc ÖP
tigbeit gedragennbsp;beeit.
fen met fyne mede
f. ^egt: Al/ü höude ons een (ieder) menfche, als Dienaars van Christus , en Uitdeelders der Verborgent-, „ , heden Gods. iC0|. 4,5, Ende voorts word in eenen Üitdeel-gehovden der vereyrt,dat by getrouw-bevonden word. Dog my is voornbsp;voilde we^ het minfte, dat ik van u-Iieden geoordeelt werde , oftenbsp;van een menfchelik oordeel: ja ik oordeele ook niy felvs
niet j want ik ben my felven geenes dings bewufb. Dog
arbeiders ,.
nietagten- ^ ben daar door niet geregtveerdigt : maar die myoor-de het oor-, is de Heere.
onenfehenj
ft. Oe
grond-
flag.
*. Niet alleen alsnbsp;gefanten.
deel dtr || t^otgt ]^p öc gtonb-oo^faaftc baarbp teanntet ftp *. flftCCn fegt : So zyn wy dan Gefanten vannbsp;Christus wegen, als of GoD door ons bade; wy biddennbsp;u van Christus wegen, laat u met God verfoenen.
**. '^t oo^faaft baar ban of fttt epnbe toaar tor/ Want dien die geene fonde gekend heeft, heeft hy fon-*.Madr de voor ons gemaakt, op dat wy fouden worden regt-09^ VEERDigheid Gods door Hem. aCOt.V. 20, zi.
eynde waartoe.nbsp;Over
faakenbct nbsp;nbsp;nbsp;aangeft^agte geregttgftetbban Christus,
gcpaart ttiet fttt ^aaïigmaafttnöe gdoobe / be geïoobi» gen betbaatö/ bat fp in ’t berbetb niet mbccbaaïcn}nbsp;GANGTor jffrenbE fpne Iftinberen / bat l|p ftun het Koningryknbsp;verordineert , gélyk fyn Vader het j^ettt verordineertnbsp;heeft, Sue. XXII, 2p.
^0
-ocr page 107-Opperjie PFysheid, uiP Spreuken VIIÏ. vs. 18.
Kort
aï# Set
^ ^ nbsp;nbsp;nbsp;®nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' der stuk-
«. Hit i« tDOO^bcn Dan Salomo, berfiïaart cn'oe aangeteffcn/ toaarianbsp;nbsp;nbsp;nbsp;xen wb
I. ®e ^^treffclwköeiö bifr bmirliaaw en buurag-vER-
SYN.
tigc 4amp;ofbean btiiaat/ bit be Opperste Wysheip aan*^'-A^R°
Jaare Hieftjebberj? /
5. §»o bier in Dc tpb/ na ben Ktej^attte fcjÉ^raïtt: aï^ baacf^
/. rykdom. 5amp;ie boo? GOD geöepïigt / en tot fputt Eere geöjupfet moet ixierben.
//. Eere. alleen 10 GOD gcfogt/ en toeberom boor be orffcntng ban toaate beugb / tot t)em geb^agtnbsp;moet tterbeu /
§5. ooft in bee «eeniniggeib / na ben onllerffeftfa ftea geeft.
/, Düuragtig goed, gepaatt
// jjBct Gejiegtigheid ,toaar boo? alle be 45Qeberen ban |ct lt;Cknabctt'©erbonb betflaan toerben: bjantby deefe
dingen leevt men , en in allen deefen is het leven onfes geeftes, feggen tojmtetHisKiAs, SGe^i^^ XXXVlli, 16.nbsp;^aar-Ojp fagen top
t, ^ #nuitputftaare Fontyne des heyls, toaatUlt «n tcber / bit öt ftemmc ban Messias ftoio^t «n geöoojfnbsp;faamt / water kan fcheppen met vreugden, nanbsp;XJI, 3. ’5WfO befell» geopent is, voor het fluys Davids,nbsp;en voor de Inwoonderen van Jerufalera , voor de fondenbsp;en ongeregtigheid. ^acö XIII, i. ®at ttip
3. Hit ben menö ban be ^eert j£sys onfe Christus , bie be Opperste WYSHEiDfdb|i^ j ftd»aar|cib fteftben; SCIfonbsp;bï» bie gem / bie tot be ^feamaritaaiiifcöe ©^outoenbsp;ft on fcogm: So wie gedronken faJ hebben van het waternbsp;dat ik hem. geven fal, dien. fal m eeuwigheid niet dor-flen ; maar het water dat ik hem fal geven , fal in hemnbsp;worden eene Fontyne van water, fpringende in het eeuwige Leven. SJoö- IV, 14- ^tt mag ban immtr^ met
B. Kort voorjiel',nbsp;van 'tgenenbsp;gehoort is.
a. De
eyndens waartoe,nbsp;tp dat wynbsp;a. Hemnbsp;onje licbagt;nbsp;rnelickenbsp;goederennbsp;opofferen,nbsp;(ff) Ryk-iom, mo'nbsp;gen wy
1. Niet flasn nanbsp;miercld-fcbennbsp;Rykdotn.
rcgt gefcgt too^tien / in fig teïjcïjdfen / ben aïïerüoc^« treffeïpftflen gcluft-fïaat bee geenen / bie ïjooren na benbsp;ftemine ban bc Opperste Wysheid , fo al^ tnp öcïoobïnbsp;ben aan uwe Aandagt tefuUen bertoonen. g^atinp ooïtnbsp;naberlianb booi getcoutoe üepï-en l^cup^ - (J^efanten bannbsp;be Opperse Wysheid
I- ^0 ten opfigte ban öet eene / aïp €en opfigte ban amp;et anbeve / bebefligt en beraegeïtnbsp;gebben gefien.
TOEPASSING.
B. ^(et baar ban / buuröaare cn beeï-setoenfie (CocïjoojtieciS/ SBijoebec^ en .^ufiec^ in ben HEERE. J^etoöecftiimmenöege*nbsp;ÏUamp; / ban be Hinbecen ber Opperste Wysheid , bieïfte i^ benbsp;SooNE GODS , fo ho?t aï^ fion/ toeoen^ ben oberbïoeb bernbsp;floffe / baat top maat (iamelenbe ban ïjeöben bunnen fpjeeften /nbsp;afaemaaït.
N. lt;©p bat 00b top arme boob / bïoeb / en betboemeni^-toeets bige ^onbaaten / tot bebolgeib ban ben J|eecc Jesus niog?nbsp;ten ï)lt;^'nen bïfeben / om Bn en in onfen Rykdom ,onfenbsp;E E R E, ja aïle on^ ö«pï / getcgtigïjeib en jaaligbeib te foeben.nbsp;a. Hem alleen alle onfe ïfcöaameliche goebecen / toctoepenbe /nbsp;toetenbe / bat top befelbe alleen/ uit en in 5pne boïöeib moe*nbsp;ten öcBöen en befitten/ in fpne gunfie/ funenfpon^totsaa*nbsp;ligbeib gebpen. ^gt;0 moeten top
«.) lt;©nfen Rykdom bejieeben tot onberljoub ban den fuy veren cn onbevlekten Gods-dienft , bie on^ Jacobus leett; batnbsp;deefe is , voor God ende den Vader, Weefen ende Weduwen belbeken in haare verdrukkingen; (enbe) figfelvenon-befmet te bewaaren van de wereld. 3!0C0b. I, Z7.
I. j^iet jlaan na toereïbftöe Rykdom, maat eerftfoekenhet Koningryke Gods ende fyne geregtigheid, wetende, dat alle die dingen. bie on^ ban nooben fpn/ fullcn toegeworpennbsp;werden. .i@att§ VI, 35. Want die ryk willen worden,nbsp;vallen in verfoekinge en (inj den ftrik , en vcele dwaa-fe en fchadelicke begeerlikheden , welke de menlchennbsp;doen verlinken in ’t verderv ende ondergang: want degelt-gierigheid is eene wortel van alle kwaat, i ®im. VI.9,Io.
^. daarom
-ocr page 109-Opperjle Wysheid, ró Spreuken VIII. vs. 18. 93
X. daarom becmaatit Paulus be ^öiïipp^nfen / fefloenbe:
Weeft in geen ding beforgt maar Iaat uwe begeerte in al-les , door bidden en fmeeken , met dankfegginge bekend worden, by GQO. IV, 6.
fi. (Bnfe Eere fpbaarin oefleït/battop inaïïe^/ mctABRA-C?) o«/« HAM, God de eere geeben/ ïSom.IVj ao.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;£ere.
1. J^iet (iaanbe na pbele eere/ geen foekers fynde van ydele eere, j, malkander tergende, malkanderen benydende,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, x6. flann na
Geen ding doende door twiftinge , of ydele eere , maar ^ye/g eer. door ootmoedigheid , agte de een den anderen uitneemen-der dan fig felvs. II , 3. ©oo?al/ ïaaton^ bogbe eerenbsp;der menfchen niet/ geïpft belt;!3betfieniJan’t5Iooöfcöe©oïft/nbsp;liever hebben dan de Eere van God , XII ,43. (©pbatnbsp;nienon^ niet moet b^aagen / met De tooojben ban Den Saa-
EIGMAAKER : Hoc kond gj luyden gelooven ? die gy eere van malkanderen neemt, en de eere van God niet fockt ?
3|oï). V, 44.
a. nbsp;nbsp;nbsp;.flBaac / Het fy dat wy eeten, het fy dat wy drinken, het fy 2. Maarnbsp;dat wy iets anders doen j laat ons dog alles doen ter eere
Gods , op dat wy dus mogen tragten te leven fonder aan-^^'’* floot te geven, ende den Jooden, ende den Grieken, en dernbsp;Gemeente Gods. i Coi*. X. 31, 32.
b. nbsp;nbsp;nbsp;l^em bog / fpn bjp aïïe onfe (©eefïeïfcfte goebecen fcïjuïblg; b. Hemnbsp;toant God on^ ïjet ïeben cnbc#oöfaaïig]E)eib / faalle tiwQ.mbehoorennbsp;fcljcnltt: Want de Saaligmaakende genade Gods, is\er£chc-iis geefle-nen allen menfchen , en onderwyft ons, datwy de godloos-
heid en wereldfche begeerlykheid verfaakende, matiglyken regtvaardiglyk , en Godfaalig leven fouden in deeie tegenwoordige wereld, „t)ie i^it. II. 11,12,13,14.
(a) Duetragtige goederen; 5pn ïjet/ bc vrcedemetGod,(«) Buur. ^a/ aïÏE be goederen banïjet Genade Verbond, \3iztiagtigenbsp;ben on^ boojbeefe Opperste Wysheid , al^ Öpl^m5unbe/gö«*rtf«.nbsp;aangeboben. l^ier Iaat fig be '^}ie €ene God niet ben ‘^on^nbsp;baat / betfoenen; cnbe aïfo in bflenbfcbap toebetommetbemnbsp;getteben jpnbe/ i^emuit- en in-toenbig coepen / fcbenht|)cmnbsp;boo| bc bJtbecgebao?te / {jet faïigmaaïienbc d^etoobe / tnaacnbsp;boo? bp getegtbeerbigt en / ber3egeït en bebefligt / ennbsp;fpnbelpfl becbtttïiftt b)0?b. Wat bog foude het den men-fche baten, lo hy de geheele Wereld gewind, en leyd fcha-de aan fyne ziele ? of wat fal een mcnich geven tot lollingenbsp;vanfyneziele?,f!|5att{).XVI,iö.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i. ªt
-ocr page 110-I. VMr al
degehey ligde vry-iKoedig-beidnietnbsp;weg tenbsp;•werpend
a- Nade ga ven dienbsp;een iedernbsp;ontfangennbsp;beeft.
Cfi) Mctde geregtig-hcid vannbsp;•CiUiis-Tus, ennbsp;niet fynenbsp;eigene faken bekleed tenbsp;fyn.
I. Niet ah ofvoy datnbsp;van
felvcn konden doen, maar
I. 011^ ban bag onfe vrymoec%Jieid niet weg werpen, beukt toat gocbcceH bat an^ geft^rfien 5t«i/ eiabeUjateencnbsp;tjcopte Jjergelbinge be^ loamp;n^ tojj nog te toagten Jiebben/nbsp;X, ^55. (0p bat te®» OMfe roeping en verkiefinge vaftnbsp;iaogen inaaken. Waat dat .doende, rullen wy nimtnermeernbsp;llruykelen, znbsp;nbsp;nbsp;nbsp;l, lo. Vergeet het gi ene agter is ende
ilrekkende y na ’t gcetK- dat wooren i«, najaagende bet wit tof prys der roespinge Gods, die vanboven js, in Chris*nbsp;TUS JpSiJS. Pljii III, 14. SoeJ,t die dwigan die boven fyn,nbsp;tiaar C'HRI'ST-us is fittende ter regterband Gods, bedenktnbsp;die dingen die boven fyii, en niet die 0(p der Aarde fyn,nbsp;CDÏoff. quot;IJI, I,
Een iegelyk gelyk hy gaven ontfangen lieeft, alfo bedie-ne hy defelve aan den anderen, als goede uitdeelders der meenigerley genade Gods, Indien ienaand fpreelctj als denbsp;woorden Goefij indien iemand dients als uit kragt die Godnbsp;verleent: Op dat God in allen gepreefen werde, door Je-amp;US Ghristus , welke toekomt de heerlilibeid ende kragtnbsp;in alle eeuwigheid Amen. inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;IV, 10, u. l^tban
fclfjoan batten ontoctenbeFeftus, ïUet^gpïoMilicuöc aan Christus en fpne ijenaöcn tneckiBsen/ iwt scooter ifteoime roept. Gy RAAST , die groote geleerdheid brengt u tot raferny.nbsp;51^ fiincn ötni bebaact/ met eeue sc^iepllaöe bipinoeblgfteibnbsp;een ieöec boa? fïg ‘kunnen anttooo?btH. ik raafe niet, maarnbsp;ik fpreeke woorden van waarheid, ende van een gefondnbsp;wenfland. i^,anÖ- XXVI, tégt;
(3) J^ct be ÓER.ecTiGöErD ban Christits niotltn tob giec beklertj bjo?Ben / fullcn bjp naniaald ïaiaHen öeftaan/nbsp;biant die de geregtigheid doet, dieisregtveerdiig. g})0|) III; 7:nbsp;i. i^ict aïé of toic nu tnecc ban ub) toUben cp$3Ïgt;cH / ioapnbsp;fn onje Bêtïdacttigc gefest fj^ben lt;} #! neen. I^t ,(laat bpnbsp;tnet Paulas ball/ be regeveerdige lal uit dengeloovenbsp;«leven. tïom. 1,17. «Jöac lèet gt;tiaat .«ok bn on^baft/ bat bitnbsp;gsïoabe'ïebcnblg ertbïugtbaac lu goebetoerftea-moet fnn/ fal hetnbsp;geen dood geloove'iya, moet de wrugt der regt vaardigheid,nbsp;iwc'lke in Vrede gelayt werd, voor die gene die Vrede maa-ken, baande geften au .opeiljöaac bseeben.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hl,
#et moet binken iwit oiifen biaubeï / dat wy na den wille Gods
opper fie nbsp;nbsp;nbsp;Spreuken Vlll. vs. i8. 9f
jagen; inout lEjct toat anbcc^ op ^p\ic etisei\e geregtigheidomuuo-^cmtn / cvt Itjat anöetö br gercgtigheid PaiV Christus, We nertwat tdtvöoöié/ tefocïien. Evenwel, het va ff e fondament GODSnbsp;Haat, hebbende deefen zegel, de Heere kend de gene die|^''‘’.?''''nbsp;de fyne lyn: Ende een iegelyk die den naame Christusnbsp;noemt fta af van ongeregtigheid. z Cin; 11, 19.
X ^©pjccfieiït met Paulus, op menfchelicke wyle, om der 2. Met 1'wakheid uwes vleefches wille: want gelyk gy uwe leden Paulusnbsp;geffelt hefet, om dienffbaar te fyn deranreynigheidendederfara/^e-ongeregtigheid , alfo fteltnu uwe leden om dienftbaar tamp;vefligt.nbsp;fyn der geregtigheid totheyligmakinge. Öom. VI, 19.Voortsnbsp;Broeders, at wat waaragtigis,al wat eerfykis, al watREGT-VEERniG is, al watreynis, alwatlievlikis, alwatweiluyd;nbsp;ib daar eenige deugd is, en fo daar eenige lov is, dat lèlvenbsp;bedenkt. ^i}iL lU, S. 3igt;aïtt fn ftrtïen itin uft onfc ioerfennbsp;totmen/ bat tou uit God gcbcotm fpn/ cn boo? fpnen lt;i5ee/ïnbsp;0rimD toerbm in alle toaartirib cti ocregtfgöefb.
3. bat top / be Opperste Wysheid , al^ haare Kinde-« ren , mogen'regtveerdigen op de llraaten , en bU^ tooncil/^’
bat ïjaar toerft niet bjugtdoo^ in on^ i^; maar bat ton nao'quot;' den rykdom fyner heerlikheid, met kra^ verfterkt worden, w7smED^nbsp;door fynen Geeft, in den inwendigen menfeh. lt;öpïj« UI» 'ö. op denbsp;lt;5n top bU^ beftljoutoenbe bc breete en de lengte , ende deftraaten tenbsp;diepte, ende de hoogte van Gods goedheid over ons, mogen regtveer-UittOtpen met Paulus : lt;0 ! diepte des Rykdoms, beyde digen.nbsp;der Wysheid en der Kennifle GODS , hoe ondoorlbekcliknbsp;fyn fyne oordeelen , en onnafpeurlik fyne wegen ? Want wienbsp;heeft den fin des Heeren gekend? of wie is fynraats-mange-weeft ? of wie heeft hem eer ft gegeven, en het fal hem wedernbsp;vergolden werden ? want uit Hem , door Hem , ende totnbsp;Hem, fyn alle dingen , Hem fy de Heerlikheid in der Eeuwigheid. Amen.
^bit i.é tent bjecte bie top niet meetm / ttnt ïengte / bic Ssr^Ephef. niet otoerfien/ cene biepte/ bie top niet ppïen / enbe eene ftoogte/iii, 18.nbsp;baat top niet bp ftomeii hunnen 5 toaatopee top uittoepen moe=nbsp;ten met David : Die kennisfe is ons te wonderbaar, fy is hoo-ge, ik kan daar niet by. CXXXIX, 6,
AaNSPRAA'
KEN.
s. /¦« ’j
Graaven*
Haage.
’t ö^ni^en. Önfe raond is opèil gedaan bOOC ö lt;0 ?
a. So ah die gedaan /yrt ,
In Graavenhaage , den 27 May 1742.
1 ’s Graavenhaagshe Gemeente , ons hertistotfeescnin^ jjcn uitgebreid over Uw.
öog/ amp;! buutbaace Gemeente , ï)cB 18 be eecèom tot H te fpjcchen / tian bit goog gcflocltc; baar ift / in Jjcgin bannbsp;beefen ïoópenbe maanb/ brpöciö tot geftrecgcnamp;eamp;lie; in’tmag-^nbsp;tigc Amfteldam, om nu ||et miecgefegenfie en be|^et©oojtceffesnbsp;ipïifie Leeraar - Ampt te iliogen öehleebcn; Paulus bogsegt;nbsp;Dit is een getrou woord; fo iemand tót een Opfienders-Amptnbsp;luft heeft, dié begeert een treffelyk werk. i. Cim. III. i. ^j'e.nbsp;ïufi ïjeeftbe Heerè in mp bértoeftt/ 18 fïe nipne begeerte tot pietnbsp;toe berbuït. .iKaar ift fcïjrift; toanneer ift aan be becepfcpteboe^nbsp;baanigfeben en beftboaamfteben benftc/ bie Paulus en aanfpnennbsp;^oon Timotheus en aan Titus boojflelt/en ift moet uittoepen!nbsp;Wie is tot deeze dingen bekwaam! tbog ik dancke Hem die mynbsp;bekragtigt heeft, namelyk Christus Jesus onfen Heere , datnbsp;Hy my getrouw geagt heeft, myin de bedieningegeftelt hebbende: buant be Heeren Bewindhebbers ban be iUefi-gnbifcftenbsp;Compagnie, mp teet^ tot tenen Leeraar en Opsiender betnbsp;gemeente aïbaat in be Weft-Indiëns aangefïeït Rebben; op bat 18nbsp;ooft boo? mpnen bicnfl/ mpne Broederen, die myne Maatfchapnbsp;na den Vleefche fyn, tot ben Oppersten Herder der Sielennbsp;Christus Jesus , onder de medewerkende genade van fynennbsp;Geest , boo? geïoobe en befteccinge brengen mogte / gun Edelenbsp;'Agtbaarhedens ftebben mp aan ben Heere, ïjunnen en IjunneEnbsp;©abeten GOD, Obergegtben/ My ! die ik eertyds een vreemdeling, van de verbonden der beloften was, geen hoope hebbende; .ï©p! bie ift een blinbe ï^epbe! een arme flaabe toa^ /nbsp;Iaat be Heere nu uitfenben in bien grooten rupmen en rpftetinbsp;lt;Dogfl/ ber MooREN,opbat ift be Eersteling, uit be Mooreï*nbsp;mogte jpn/ om mpnen Broederen, Christus Jesus endediennbsp;gekruyzigt, tnbe bóoj fpne üerbientïen/ synenRykdom ,eere ,nbsp;©uuRACTio COED ENDE oEREGTiGHEiD aan te Weben/ en Ijnn
bier
-ocr page 113-97
bfec 0«talie mebe b«lagtt0 tt maaften/ We mp ïjifc ban lt;!5ob uit i. Noodigf ïoutec genabc / gefcboncften : Wantnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;by Gods
1. nbsp;nbsp;nbsp;Komt, hoort, toe O! alle gy die God vreeft , ende ikf^olkuitomnbsp;fal vertellen wat hy aan myne fiele gedaan hééft.
AA, lt;EJog! ih ben ontfct/ enbe ïjet i^ afó of mpne tonge aan*quot;» lupn geljcmeltc üjilDc bajï Meeben/ toanuecc iïtalïeöeüjonberen/'^^quot;'^'^quot;'’^'nbsp;bic God aan niu gebaan ïjccft / ïjecbenfee! iöanneec litnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'/a ‘ 7^
BB. gn Wt ï^epïlgbom Üe0 HEEREN conö fie/ i$ fiet al^ nbsp;nbsp;nbsp;„„Te .
ift met Jacob uit ben broom onttoaaïtenbc/ moetfeggcn: gewis-l'elyk de Heere is aan deefe plaatzc, ende ik hebbe dat, eertpb^ niet geweten. Hoe vreeslik is deefe plaatfe ? dit is niet dan een hdd, hiernbsp;Huys GODS, ende dit is de poorte des Hemels, (l5en. XXVIII. over.
16, 17. nbsp;nbsp;nbsp;BB. Toont
2. nbsp;nbsp;nbsp;^it br pïaatfe/ ban betueïfte ih be fïemmc be^ Heeren/^» ontfag-boo? 5pne getcoutoe dienftknegten, tot uvo CU mp gefpjoohen /
fo Wfttolïg'gebooct bfbbc. nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
AA. 3amp;it ï$ bc plaatfe bjaacop/uteegetroubK JBagter^opbe nmueen ban bit ^lon tiaanbe/ a en my fo blïtbjll^ ïjebben tot^TomT”nbsp;geroepen: dit is de weg, wandelt inden zei ven, als gy foud af-,^^^^nbsp;wyken ter regter of ter llinckcr hand. IBaat aan iff niet ongCs 2 Gaath
ï)oor5aam ben getoeefl/ boo? be geriabe (Dob^ We in mpgetoeefttwarr /« v
ijeeft nbsp;nbsp;nbsp;vertellen
BB. ©p beefe mnuren moeten / ooit gebunrigïiït JBagter^ (laan/ -oan Gods
We feggen: Om Zions wille, fal ik niet fwygen, en om Jerula-wWercfi lems wille fal ik niet ftille fyn,tot dat hunne geregtigheid voort.deezenbsp;kome als een glans, en hun heyl als eene fackel die brand, xotP^^‘f‘‘ ^nbsp;datdeHeydenenuwe geregtigheid fien,ende alle Koningen uwe^^‘ y* ^nbsp;heerlickheid, en fp met eenen nieuwen naame genoemt werdennbsp;welken des Hecren mond uitdrukkelik noemen fal. 3Bant allenbsp;Heydenen die de Heere gemaakt heeft, fulIcnkomen,enfulIen^^33”‘nbsp;hun voor des Heeren aangeficht nederbuigen endezynennaam.ji,^„r^]^nbsp;BEREN, na bc taaie ban ben Wgtee in ben LXXXVI. ^f. b^. 9. ^at aityd
KN ©p beefe plaatfe ïjceft be Heere fnlhe Wagters beftelt/a/d? die geduuriglik al den dag en al den nagt niet fwygen , fy doentrouwenbsp;des Heeren gedenken, en laaten geen ilH fwygen by hun hiyden bf^gtersnbsp;fyn, ja fy fullen geen dilfwygen by hun laaten fyn, tot datnbsp;Heere beveftige, en tot dat Hy Jerufalcm ftelle tot eenen lovnbsp;op aarden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(laan als
aa. bog ïjebbe ïjet ben Opsienderen in be gemeente ban ’s Graaven-haage, naafl God , te bancften/ bat ilt uitnbsp;Heyden- tot Öct boo? ïjet Ijeuglpltc Euangelium Ije(icaalbeenbers/-,^t,^^,.nbsp;ïicïjte Chriften-dom ben obccgebragt,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;èeeid be-
' bb. ^nvefligt, '¦
-ocr page 114-bïr DoQr 3I« öwf* pïaatf^ 4# mp bc Rykdom Pan lt;0olgt;ö gocbïjjflï im ook o5Jct nip aïlffcetfl bcftenö griiiotbcn/ In öftfe pïaatfe/ moet i!tnbsp;met iank- ban ooft iifin lt;000 De mfle en Poocnanmf?e efre gepen / bat ïj»nbsp;baarheid nip PeciMeerbigt / on' ÏJi^P oan nip / boo? Ifiet tooojb be^ Ic^nbsp;erkendnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;iieu^/ alle 5pne duuragtige goederen, bcamp;enb te maaften/
«». Over-gang der Korte, op.nbsp;tellingenbsp;der trapnbsp;pen.nbsp;s. /« 'i
gemeen
aan teamp;iebcri/ ja ooïtfoiKtöoapecntoajïeïiftPcetcculue/ tefcljenca ïscnj niu niet aïleen boo? be uitecljfte fïeinnie/ maat ooft intoms'nbsp;big boo? fpnet GEEST te roepen; mp niet aïleen een i|i|iotie-(Cpb-of iBoiiber - gcIooP / maat tjet ^aaïigmaaïieubc geïooP /aï^ öetnbsp;befte deel, bat mp fo toeïnig aï^ Maria icmaiib faï afneemen.nbsp;lt;000? ’t gelooPe/de Geregtigheid van Jesus Christus ,doornbsp;die Geregtigheid, fynen Vrede, dien Vredenderlielen,diQnbsp;alle verftand te bovengaat, gefcponcften ïjeeft / bu^ maalte iltnbsp;fiaat / en öoope op fpn tooo?b/ bat ïjp bie be toetïien fpnet pan=nbsp;ben niet laat öaacen; (toant ]^p Ijecftfein beydefyne handpal-men gegraveert) mp ooft Petbct i'al bewaaren, tot fyn eeuwignbsp;Koningryk, baat toeboo?fpnen ï|epïfgen 45ee^, veriegelen totnbsp;den dag der Verloflinge. ^ic lt;0eefi petttOUpie ift / faï ooft Petbccnbsp;mp van alle befmettingen des geeftes ende des vleefches reyni-gen , voleyndigende in my de heyligmaakinge in de vreefenbsp;GODS.
«a. '©aat fit no/ biet buutbaate genabe/ aïïeteetjiïin beefc gemeente öen beeïagtig getoo?ben / hjaatin iftnbsp;% J^iet afieen be redelicke onvervalfchftemelkpan lt;0ob^ ÜJao?b/
aï^ uit be tpjee Borften dervertrooftinge.ïjeöftelngcfogcn / maat ooft vafte Ipyfe heb leeren gebruiken door gewoonheid,nbsp;/.TV TJocif geoeffende linnen ontfangen hebbende, totonderlcheydingevannbsp;en gt;t goed en kwaad; fo bat Iftnbsp;//. Avond-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;aïleen op cenc boorafgegaan geïoob^ öeïpbenisi
’ nbsp;nbsp;nbsp;/ #00? ben HEïLiGEN üoopftiet hen bcfptengtge'tnotbcn/ïn
|5- nbsp;nbsp;nbsp;^ bit ï|epïigbom be^ l^ceten/ Poo?bcoogenPanPeelcgetiipgen/ en
Na- //-Cotbe beebonb^ tafeï/ {k^HebrenAvoNDMAAL.toegeïaaten/
Nazireer (©Ob'S/ afgefonbett en toege*
«ft Over- topt ben geVoo?ben/tot be ï^epïigeroeffcninoen/baat toe ïjletaïs èan-door ïetcet^ bc gtoiibeii grïcgt ïjebbenbe/ in bc Statpnfelje of ïaagetcnbsp;/tftovra/ï-Schooien, cii aï50 tot be ïjooge Schoole obetgegaan.nbsp;ge. l*lt;5* ’#aar ift nu bie biuirbaare genabebeeïagtïgben getoo?bcrt/nbsp;/. Betiiy fjoe! foube ift anbet^^ al^ onttoutocn onbanftbaat teftanbeïen/nbsp;gtnge, lt;//7/ftunncn aangemetftt en geftouben toetben; toanneet ift niet Ijiecnbsp;hy om die ’j openbaat
eorfaake ƒ_ SèetUpgbe: batfft/ om deefe oorlaake, myne knie buyge fynekntenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Vader yan onfen Heere Jesus Christus , uit welken al
buuu nbsp;nbsp;nbsp;het
-ocr page 115-het geflagten in de Hemelen en op der Aarden genoemt wórd,
'op dat hy u geve, na den RviCboMlyner heerlikheid, metkrage geftcrkt te worden, doör fynenGeeft, na den inwendigen men-fche: op dat gy ten vollen kondetbegrypen, met alle de hevli-
fen, welke de breete en lengte en diepte en hoogte fy, en be-ennen de lievde van Christus, die de kennifle te boven gaati Op dat gy vervult word tot alle de volheid Gods. Hem ml dienbsp;magtig is meer als overvloedig te doen, boven al dat wy biddennbsp;óf denken, na de kragt die in ons werkt: Hem (fcggc Ifi) fy denbsp;heerlikheid in deefe gemeente door Christus Jesus in alle geflagten in eeuwigheid Amen. lt;ïBpï). III, 14—ai.
// Söetupgbe tft nfrt ooit nipne öaiiftbaac^riö aan U / öoor // alle utoe meenlgbulbigc gunfl bcEopfcn aan nip / ih foubc onti'ouüj ginge va»nbsp;fpn / aan nipnen ©tcbonb^ God, fa iït niet gebagtignbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/ rnbe bèc^ dankbaar.
meibe utor liefbe; ja fo mmicflcle H niet boa? Dit ane^fcegenbe/‘^«‘^ vaor en n tjc aïictbuurbaarfïe goebcrni / fegeningenban ben Seniel bobni^quot;'^nbsp;en fegeningen ban Dec aacbcn/ benebeu toetoenfrljftc; omnbsp;Daar boa? toebetant ben GOD en Vader van onfen Heere Jesus a t •gt;, hnbsp;Christus, die ons gefegent heeft met alle geeftelicke fegenim ^ ‘nbsp;gen in den Hemel in Chriftus, te fegenen ^ Dat tC lobeiï eilnbsp;bcrljeerliriicn.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;L
I3.) nbsp;nbsp;nbsp;’t bpfonbec toetiDe ift mp Dan bilflft /nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tot
1. ^n De allereecfie ptaatfe tot De ïf oofDcti / en Onficn Dé^d boïft^ / de Hoofden fo in ’t Burger als Kerk beftuur: en ïbeïnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fointBur-
A A. iCot Die gene / Die als de gekroonde fteenen als banieren, ger ah in den lande opgerigt fyn. 2Bic aï^ de Edele der volken fyil Kerk be~nbsp;verfamelt tot het volk van den God Abrahams, want, defchil-y?««r.nbsp;den der aarden zyn Godes, hy is feer verheven, 5^ie aljS voet- ^^-Totdienbsp;fter Heeren ban GODS ïla’fi/ tn haare Vorftinnen alsnbsp;Vrouwen, lt;0oD^©oIft befcftecttieny betooaten/ hoefteten/boeinbsp;Den / berftbJlliften en beefierften. aï^ Helden rontom vanV r Xnbsp;de Helden Ilraels, ffaau om (jet Betï) ban Den geefienciten Salo- fynopge-Mo, altemaal fweerden, houdende geleefd ter oorloge, elk heb-bende fyn fweerd aan lyne heupè, van Ivegen den fchrik des^^. Aan denbsp;nagts.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;aijS Gods Dienaarefte roet alleen den goeden teh Edele
loen.
de; maar GOD hetgerigte houdende; Ik meene.
ttN. ÖK).Edele Groot-Moobnde Heere Staatbn vanHöl Staaten LAND EN West-Vrieslanó. banutócffpDcafic^tdtb|mgtnbsp;boat nooDlg ; op Dat Messias Koninorak fn Dit goeöe ïanD / Dat wnbsp;aI^mianDtt:GosEN,ja Eden Gods,boi ban Dr^genhigenDr^l^ónbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*
Heeren
goede, maar ook alseenewreekftertotftraftedergenendiekwaatGaooT-ban lt;©oD gcficit jpn/het fweerd niet te vergeefs dCaagen-Mogende
2.
rw/
VRIESLANÖ,
-ocr page 116-100
ten/ eenc ïuflige tooonpïaatje/ ban ’t 0ee|ïelicRe fact Jacobs ban be toaace Itinbecen Ifraels,nbsp;ï©at boo faï ift aan Uwe Edele Grootmogende betecïtunnennbsp;toebjcnfcïjen / aï^
aa. In ’( aa. ^ ’t Bcni'ecn alïe be feacuhigcn ban bc (0nb-babecen Abra-
gemeetu ham Isaac en Jacob.
Hy die Abraham tOCtiep: En vreest niet , ikbenufchildende uwe loon feer groot.
.mSaafte UE. G. M. onbcbtecfi boo? utoe bnanben / op bat gp enbe ubjbolft allen ïjunnen bpanbcn mogen fpn fclirikkelik alsllag-or-dens met banieren.
i?pfp UE. G.M. eenScHiLDENSoNNEÏ)ierinbctpb/opbatgp onbec i\mc befcïjecmingc bcpligmoogt fcïjupïcn/ en Poor alle oii-Ijcplcn beluaatt fpu.
aen caab fait aitgeblent Ijtbben.
i^p bie Isaacs vreefe enbe Jacobs verwagtinge was.floctealjï leenfpnebreefe inatoeljecten/op batgpniet Jacob op’^Heerennbsp;HEYL met bectcoutocn / moogt wagten.
ï^p bie aan Moses in ben Braambofch becfcljeen/ om Ijem af te fonbecen tot ecnen Lydsman ban Ifrael, en öem baat toenietnbsp;alleen öe Petcpfle befttoaam- en brpmocbig-I)cib gab / om tot batnbsp;boïfi/ in Heiren naatn te gaan / maar Ijem ooft fïelbe totee-nen God ober Aaron en Pharao, terPapl fynbjoeöec Aaronnbsp;fpn Propheet Ina^ / gcbe bat gp be plaatfe ban lt;©ob in ’t ge*nbsp;rigtc/ fo moogt beltleeben/ bat gp na ’t bebelbanGoobooiMo-sEs/ a een dobbel van Gods Wet, niet alleen affcötpbt/ ennbsp;boo?’t iSigtfnoer/i. ban K Öigten. z.ban Vi leben en boanbcl moogtnbsp;Ipoaben. ^iet 5^eut. XVII. b^. i8. maar bat be toet be^HEE-REN ooft in utoe petten mag gefcprebenfpn/ batgpnapettooo?bnbsp;fpnet Propheten, altpb be? I^eeren glan^ enbe jpne pectliftpeibnbsp;in ’t mibben ban Hmoogtbebinbens bic Kin utoe taabpbcrgabesnbsp;tingcn foobaanig onbccfleunc en berlicpte / bat alle ttotfc en op*nbsp;geblaafene Pharaos bootK/ ban buiten mogen t’ftbbecen en bcc*nbsp;ben. ,èo bat fp feggeir moeten: ais wy van gun hooren, fo ver-fmelt' ons herte, ende daar bellpt geen moet meer in iemandnbsp;van wegenpunnetegenwoordigheid: WantdeHEERE hun luydernbsp;GOD is een God boven in den Hemel en beneden op der aardenbsp;Sïof. II. II. 3©anneec fp pooten fullen bat be Heere met fynênbsp;vuurige Wagenen en Ruyteren om uis. 2. |lon. VI. 16/ 17.nbsp;De Geeft des Heeren rufte dan op u allen. De geeft der wys-heid ende des verftands, de geeft desraats ende der fterkte, maar
al*
-ocr page 117-allermeefl:, de geeft der kennifte en der vreefè des Heeren, bat be ^tocïen bc^ 3erf0te^ in bit 3tanb bafi mogen ^aan/ benbsp;^toeïen utoecEeren,lange jaactnonbttoeegliche mogenWpüen/nbsp;enbe in «toe naftomelingenbeüefligt/ mogen tciecben/ fo langenbsp;ol^ be ^acbe fïaan jal / en be ^onne en be .fBaane niet meet fpnnbsp;fullen.
bb. 3jn ’t bpfonbce geben be tooojben ban mpnen tept mn ge^bb. in V ïegenïjeiö om we Edele Groot-Mogende toe te bjcnfciamp;en;nbsp;be goebecen ban be Opperste Wysheid.
tta.. 5^e aiicQaamelicfte goederen fyn giet fo naufteucig gepaatt««. Ucha-enbe ©ecBonben met be ^aaïtgmaaftcnbe duuragtige Qa^xi'e.-meikke. REN bat fp aan jfjanb faamen gaan / Rykdom en eere
DUURAGTIG GOED MET GEREGTIGHEID.
lt;5. Rykdom Ijeeft be HEEREHceet^ gcgcbcn/ljpbecmeccebeni § Rykdom. fcibcn na fpnbjelbeïjaageu/ boant öeeft ©abec Jacob fiinenfoannbsp;Joseph , bie ceet^ fulften gjooten rpï$bom/ enbe baar boojnbsp;Eere of Heerlykheid in €gpptcn bcfat/ nog meecbec gefe*nbsp;genb/ bjp maahen gecne fuoaacigïjcib/ om bie fegeningen Uwnbsp;Edelen Groot-Mogenden tot te ïuenfcfftn / en tC feggen:
U'Eer Vaderen GOD, die fal u helpen, de Almagcigefal u fe-genen, met fegeningen des Hemels van boven, met fegeningen des afgronds die daar onder ligt; met fegeningen der borften ,nbsp;en der^baarmoeder, de fegeningen uwes Gods gaan te boven,nbsp;de fegeningen uwer Voor-vaderen , tot aan het eynde van denbsp;eeuwige heuvelen, toout ooft bat gp met Joseph beu GOD becnbsp;©abecen fo b?ee(l; bat gp fo biftbotl^ aï^gatotfoubenaangepattnbsp;toerb/ fegt: Hoe’foude ik dan dit een fo groot kwaat doen, ennbsp;fondigen tegen GOD, lt;i5cn. XXXIX.9. ^effect uVueit CUftbOtUnbsp;tot lt;Öob^ ea*c/ laat bootal u'iue 3^icnflftiiegteti en ulue ©ieufï*nbsp;maagben met Ö beu Heere bienen; op batgpmetJosuAjnoogtnbsp;feggent Ik en myn huys fullen den Heere dienen.
§§. Eere ïjeeft be Heere uboboben algcfc^oiicfteu/ tctbjpl gp moogt fitten op be Stoelen der EERB, aljo gp met eegt/ de-hêerlicke in den Lande, be Eere van’t volk geiiocmt biei'b;nbsp;de Heere gebe u ooft met Salomo, een Ijctte/ bat ben Heerenbsp;b?eefï. Êtn ftette / bat met Hiskia , in waarheid volkomen met den Heere, en voor fyn aangcftcht wandelt, op bat gp bU^nbsp;alle «toe Eere en öcetlihijeib in be^ Heeren üupl en ï^cpligsnbsp;boni 6?engt.
©e duuragtige goederen ENDE GEREGTIGHEID, baat* onp allen ï)et incefte aan moet gelegen fpn / alfo niemanb benbsp;fbauiclicftc gocöttcïi/ nog RYKDom nog eere, mebelnugtnffw
^ 5
-ocr page 118-loa
Duur-
éfgfiggoed.
5Tct
geregtig-
heid.
23. Aan
dl Edele Agtbarenbsp;Regeerders vannbsp;'$ Gra-
VliNHAüE.
aa. In't gemeennbsp;als een ir.nbsp;weonder.nbsp;bl). In'tnbsp;hyfsnder
faï necnitti/ fpne eere faï tiiet naaöaalen: taant de naam is uitgelefener dan groocen rykdom , de goede gunfte dan fil-ver en dan goud, de loon der nedrigheidmetdevreefedesHee-ren, is Rykdom ende Eere en leven.
§. Duuragtig goed , gunne en geve u de Heere , op dat gy wandelen moogt hier op den weg van de Opperste Wys-heid , toaadn / lievlikheyd is , enbe alle haarc paden Vreede.
Heere, bic oub-tpb^ in be Vuur- enWoIk-Colomme,ijooj Ifrael ïjeencil tOO0 / fcheppe eene wolke des daags, ende eenennbsp;rook, ende den glans eenes vlammenden vuursdes n^gts,• wantnbsp;over alles wat heerlik is, fal eene beichutting wefen. ley-de n door fynen Raad , en neeme u hier namaals op in Heer-likheid, maake u het pad des levens bekend , en verfaa-dige u met de verfaadinge fyner vreugde , die voor fyn aange-ficht fyn , lievlikheden in fyner regterhand , eeuwiglyk en altoos.
Met geregtigheid. geregtigheid i^ utp gier aan brbGoïni. geregtigheid too?b boo? ubeüojbectcngeïjanbïnbsp;Öaaft. ©e cEREcriGHEiD ban Messias , moet ooft in allennbsp;u fïcunfeï fpn / ble in ’t oege ï)oubenbe: ban fal u licht voortbreken als de dageraat, ende uwe genefinge fal fnellik voort-voortfpruyten ,endeuweGEREGTiGHEiD fal voor uwe aangefichtnbsp;heenen gaan , en de heergikheid des Heeren fal u agtertogtnbsp;weefen. Druypet ban van boven af gy Hemelen, ende dat denbsp;wolken vloeijen van geregtigheid, en de aarde opene haar, datnbsp;allerley heyl uitwasfc , en de geregtigheid ’t faamen uit-Ipruiten , tOt bat aïlc in geregtigheid des Heeren aangeficht moogt aanichouwen, enverfaadigtwerdenmetdes Heeren beeld, wanneer gy fult ontwaaken. J^et fn fo.
33. nbsp;nbsp;nbsp;toenbe ift mp tot « / Edele Agtbaare Re
geerders , ban beefe aanfitnïicïtc plaats / bjeïhc met cegt eene Stat) bcc BYEENKOMSTE mog gcitaamt tueeben / waar de Stoelen des Gerigts geplaatft fyn.
Edele Agtbaare Heeren, biemt» totïjiec toe onbfc uüje btrcj^ecm-bïcugcïcn genoomen Ijebt/ tot bat ift nunbsp;tot beefen flaat opgeïepb ben.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;mp aïtpb een groote
eere ,}a bjetigb en bïpbfdjap/ liiPe Edele Agi baarhedens, te erfteunen aïjJ rnpne baettigc Ovrighedens , ja nog beeïnbsp;'meet/
bb. 3H)anncce ihtotbe Ia.ige Schooien , ïder toegcïatcn / en baavna booj ’t befïci en be goebe boo^fo^gc en gimfïe/ ban l^lnt
Ede-
-ocr page 119-A A N S P R A A K E N. roj
Erble AorBAARHHDSNS , tOt bt HcK^E ScHOOLBN tlonah over
genootnen
«a. ^nnr Ift ftctonösctosisïbatifabwïffaEt-Woeöcnbc/ fobooj^o? tuni^ficï'V srtfect^dD en twlfp^cehentfjeii)/ flï^éUJc{noD?naniratj'''^'’,S'^nbsp;ïih boo? ecnc bcpjocöbe «Sob-b^ugt / aïom ijecnmarbc.ïBanneii//^^^®quot;''’'^»nbsp;ïtel) mogen genieten ; 2IÏ{ ïtan ljunnee niet gebenben /nbsp;onteoeet tetoerbeii/ inanncec ift oUeetoege/ bat ift mi üanïjun^^y*®^^nbsp;ne fenbe / aï^ toeg-gcfcfteuct tueeb / cn aï^ een gefpeenb ftinb/{quot;T^l‘nbsp;nm faï moeten geinennen/ om afgetroftften te luojbcnljan^tinnenbsp;boiften / bafïerc fpiife te lecceii eten / ja al^ een Soon , bie uitnbsp;ten bunfe fnner ©aöercn / na ’t 3tonb ber to?eeinben gefonbennbsp;fig iu gebaat begeben moet / om ban alle ftanten / bccïoftt euafmoanbsp;mi^lcpb te faücn tijerben.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fcheydm,
én, 3^it foube geene ftïeene beftommerni^ in nip bettoeftften / (0^) Dog fo ift niet |)OOpte / bat ift in de mogentheden des Heeren ioA fleuntopnbsp;heenen gaan , dat die nip by tyner regter-hand fal varren , op deallEEtr^nbsp;dat ik niet wankele.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fynenGox).
gft öen bcoj te roepenbe fïenimc ban Gob , enbe be aanfïcls overgnng. ïiiige ban be Edel. Agtb: Heeren Bewindhebbers , aan=nbsp;gefleït / om ftet Euangelium GODS te gaan becftonbigen; fousnbsp;be ift nu fteenen gaan / fonbet K te banften / fonbet mnne guïsnbsp;l^crtige jegen-bJcnfcftcn obet Hbie Edele Agtbaarhedens ,nbsp;uit te fiojtcn. (0 ! neen. Ingraram dixeris , omnia dixeris,nbsp;plagten be (0ube Romeynen aï te feggeu ; toaarmebe fp feggennbsp;bjilöen.
Noem een ondankbaar menfeh, fo fult gy alles noemen.
Wat liegt en beestig is; dns kan men hem niet roemen,
$• 3!” ’t gemeen / toenfefte ift ban : bat be GOÜ bet ©abe; §. In 't ren/ bie Hbie Edfie Aotbaarhedens, tot©egeetbet^banj-rwrr».nbsp;fnn ©olft / aan beefe aanfïenlicfte plaatfe gcfïelt Ijeeft; Uwp.
Edele Agtbaarhedens , baattoc ïaiig ïjoe meet ftragt enbet^ mogend/ na licljaani en ^tiieï/ om bat toetft iibiet fmaatlbig*nbsp;tigen bóg ooft ïjeetïicften bcbicninge/ tot Eere ban Goosnaam/nbsp;tot betttooflinge ban ben Hitmen en betbjuftten/ tot onbetfïcusnbsp;ningc ban ben 25n?get en ^ntooonet/ epnbeïtft tot nbjct eigenennbsp;pielen ïjcpï cn centoigc .S^aaïigljeib nioogt bcecigten.
I^p fegèiie H in titoc ^oogc en aanfïenlicfte ^ctfoonen en booj? tteffièïiche ^rbieningen; met top^fjeib cn betfïanb. l^p fegene ^ innbsp;uloe (0egagten j Hy geve U vrede in uwe veilingen, welvaaren innbsp;uwe Palleyfen. HVoe Huysvrouwen fyn als de vrugtbaare wyn-ftokken aan de feyde uwer Huyfen; Elwe Kinderen als Olyv-planten rontom uwe Tafel. i|p maafte ubie Soonen als planten,
wel-
104
1). In 't hyfondcr,nbsp;C^) Denbsp;goederen
welke groot geworden fynde in haarer jeugd, gelyk pylen in de hand eenes Helt* mogen fyn, welgelukfaalig is de Man dienbsp;fynen pylkooker daar mede gevult heeft, fy fullen niet be-fchaamt werden, als fy met de Vyanden fpreeken in de Poorten; Hymaakehun jongelingen van hondertjaarenj Uwedog-ters als Hoek-fleenen uitgehouwen, na degelykenis vaneenPal-leys , Dat fp mogen DeDonDen \ijerDen onDec de kofteiicke Staat-dogteren, aan welken regterhand de Koninginne Haat in ’t fyn-fte goud van Ophir,
b. ;3!n’t bpfonDec toenfcïien toputue Edele Agtbaarheden ttiebe aïïe De gotöeren Pan De Opperste wysheid,
(«) 2amp;ie uit Baat fTluftetBanD Rvkdom en here.
I . Ryk-
POM.
I. Rykdom, al^ bic ban Joseph. Uw Land fy gefegendvan tot de Jlin-Heere van het uitnemende des Hemels, van den dauwennbsp;kerhand.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;diepte, die beneden is leggende, ende van de uitnee-
mende inkomen der Sonne, en van de uitneementde voorfettin-ge der Maane, en van het voornaamde der oude Bergen, en van het uitneemende der eeuwige heuvelen, ende van het uit.nbsp;neemende der Aarde en haare volheid, en van de goetgundig-heid, des geenen die in’t Braambofch woonde, komenalledee-fe fegeningen over Uwe hoofden.
Eere. a. Eere, ombat u befelbctocTtomt/op DatttnicDct nietaïïcen boo? U / aï^ ben lt;0utfïcn en aanftciiïiïificn / aï^ Den Riotersnbsp;Die In De poojten fitten toehomt/opflaamfïabaoj nbiipgc / maatnbsp;ooft U moge toehooren, en wagten ende hvygen on uwen raad.nbsp;So dat fy op uwe wóórd niets meer mogen fpreeken, om datnbsp;uwe woorden en redenen op hun druppen als regen, fo dat fynbsp;na U wagten, gelyk na den regen, ende haaren mond opfper-ren als na den fpaden regen.
hand.
I. Duuragtige
goederen .
d. Diegoe- (d) Die goederen uit de regterhand. Die alleen bOO? Die genc deren uit toeggcltgt toctDcn/ Die Dc^ Heeren becfcBpningeneb Bfhamp;cn/nbsp;de regter- gebe gp LI ooft In eene tupme maate/ ïjltt bp aanbang en ïjlttnbsp;namaaï^ boo? ccutolg.
I. i||ct Duuragtig bedendig goed/ toaat ban boomomellft De 35?éDe (DoD^ ié/ toenfcïien top utoc lt;öDeIe Kgtb. boo? aï toe.nbsp;De God des Vredes felve heylige u geheel en al, en uwe ge-heele opregte Geed, ende Siele en Lichaam worde onberispe-lyk bewaart, en de toekomde van onfen Heere Jesus Chris-2. il/f/ffe-TUS, tu alfo De vrugt der geregtigheid en Vrede is, moet ftetnbsp;regtig- boïgen / Dat Dit Duuragtige goed.
beii. . a. Iföct gerbottgheid gepautt moet gaan. ^ Heere on-
SE
-ocr page 121- -ocr page 122-Deiuaacc / tot bien gtootcn bag funec tecfcïjiininge / tuanncÉt:
bCj^eeiVbeREGTVEERDIGE RiGTERjdcHEERE ONEE GEREGTIG-
bb. In 't hjfonder.nbsp;«*.) Do.nbsp;Henr.nbsp;Velsen.
§.
ontrosrin-
HEiD ,U Ew. fn ’t Openbaar faï tegtPecrbigcn / aï^ fitlhe / die ’er veele geregtvcerdigt hebben , UJauueec ï)p ^ / cnbe bfegcne bienbsp;boo? utoen bicnfï öerft tot fon ïtoningcpft laaten oi)ecb?cnsnbsp;gen/ fïenbc; faï fcggen : Sier, ikende deKindoren , die my denbsp;Heere gegeven heeft fyn tot teeJcenen en wonderen in Ifrael,nbsp;van den Heere der Heyrfchaaren , die op den berg Z [ o n snbsp;^yoont. De Heere verhoore u in den dag der benautheid. Denbsp;naam des Gods Jacobs , lette u in een hoog vertrek. Hy fen-de uwe hulpe uit het Heyligdom , ende onderlleune U uitnbsp;Zion. Hy gedenke aller uwer fpys-olFeren , en maake uwenbsp;brand-ofteren tot asfche , Sela. Hy geve u na uw herte , ennbsp;vervulle allen uwen raad. Alle inftrument, dat tegen u bedagtnbsp;word, fal niet gelukken, en alle tonge, die in ’t gerigte tegennbsp;u opftaat, lult gy verdoemen ; dit is de erve der Knegten desnbsp;Heeren , ende haare Geregtigheid is uit my, fpreekt denbsp;Heere.
bb. iBaac in ’t bpfonbei*/ ftan ift niet naïaattn ««.) (30p WEL-EERWAARDE,en Poojmp f«C gewenste AlAN,blettnbsp;iït met cegt Vader mag noemen/aan te fp?elten;\i3ant/fegt Paulus,nbsp;tot bic Pan CoRiNTHus,al haddetgy tien duy fend Leer-Meefters innbsp;Christus , lo (cn öebt gp) dog niet veele Vadersj wantinnbsp;Christus Jesus, hebbe ik u door het Euangelium geteelt;
mag ble üJ00?ben Pan, Paulus ontïccncn / cn in uPjcti nionb leggen / tettopï Ift Uw Eerwaarde , fn Peeïen / aï^nbsp;mpnen Vader hl Christus etftenne / b(e mp niet alleen Innbsp;’t openbaar / maar ooft in ’t bpfonber aan fpn öup^ Ijeeft onsnbsp;berrigt/ cube be pjoojben be^ ïePen^ toegebienb.
€S7«tLatynfche School, en baarna berber tebefo^gen/ gebenfte/
§. .ïBpn öerte bmjb ontroert / Pjanneer ift aan nine ©aber? /befte lieübe en fo?ge / bie gp boo? nip öebt geljab / om mp op
rZeM §77a®at faï ift U É w. petgeïben booj alle biè tóelbaben aan m'p i
daaden. filver en goud hebbe ik niet , troutocn^ / Uw Eerwaarde,
i§. Freag\iet\3ia^t fulft^ ooft niet ban mp ; maar het geene ik , boo? be waar mede qottie gunfie ban mpnen God , en n getroubj onbertop^ / ge-by fu/hjai wonnen hebbe , betoobe ift Öier opentlift / fal ift mebe baartoenbsp;vergelden, befïeeben / om onfen getroutoen God en Vader in Christus,nbsp;te bibben j dat hy O Eerwaarde oud , ende der dagen fat,nbsp;wanneer gy uwe Ziele , die gy hier met weldoen , aan uwen
ge-
-ocr page 123-lo;
AANSPRAAKEN.
getrouwen Schepper hebt overgegeven , fal na fig neemen in fynen fchoot, gy als dan uit fynen monde moogt hooren : Gynbsp;getrouwe én voorfigtige dienil-knegt, den welken fyn Heerenbsp;over fyne dienftboden geftelt hadde, om henlieden (j^un) voed-icl te geven te regter tyd j over weynige fyt gy getrouw ge-weeft, over veele fal ik u iéttea, gaat in, in de vreugdeuwesnbsp;Heeren.
33.) 35enïte ift ooft «05 nitt .antcotcinge nipnte jnQetoaubeii/33 ) O'-’, aan lt;l5oD^ octcoutuen bienfï-ftncgt/ Die in bit ïfepïigbom/ befmi-'ppusnbsp;ujooninge ban Dtii ^tïïecïjaogfïen lt;i5ob / niet fpnt gefalbbe menger. -ïjanD/ ben ï^epligen Doop aan rap brbienb/ en rap baar boo?nbsp;in be gemeente (©ob^i in^ïpbt ^ceft. ^ie ben Rykdom enbcnbsp;Eere ban beefe JBeceïb/ ble nietgepaactbja^/ nietïjet duurag-TiGE goed en GEREGTTGHEiD, buifte tc becagtcii en te bec-fmaaben / |jenbc / met bc oogen boï ban «lESeïaobe / inet benbsp;bieren bic ban agteren fa bicï/ aï^ ban booten oogen babben/nbsp;altpb opïjct buuragtige goeb ban Christus GEREGTiGHEiD,batnbsp;op fpnen ï)oo0fïen p?p^ fteïïenbe/ allen aanptee^enbeeftonbigbe.
$. ï|p i^ ’er niet meer! al i^ feöoon/ bat ï)P niet op biebips fe aï^ Henoch en Exias ban lt;©ob toeggenoomen i^ gebjojben/ §. Uitroepnbsp;maar booj ben boob/ bie ben toeg ban allen bïeefcöebaanb/ tn over fynnbsp;boo? bc gobïcofen een Koning der verfchrikkinge j niaaC'^^^^p”nbsp;boo? lt;ï5ab^ gunfï-cn 2$onb-gcnooten een Heyr-out, i^/biei)un^'^‘*quot;'nbsp;ben bieg tupnien moet / otn bOO? den verfchen en levendigennbsp;weg, die Christus door fyn vleefch heeft ingewyt, tot^eteurnbsp;MJige ïeben te gaan / fo tneenen 3©p egtee met beel cegteng?onbnbsp;te mogen féggen: Hy is ’er niet meer: want God nam hem weg,nbsp;toant Ipï wandelde met God , baacont tufl gp nu ooftbaiifuncnnbsp;atbeib / enbc fpnc tueeben boïgen Ijein na.
§§. lt;t*bog moet ift met be ^oonen bec ^jopljcten en Elisa uit* roepen: Myn Vader, Myn Vader, wagen Ifrael en fyne Ruy-wf^Elisa,nbsp;teren. 2amp;og fpn faat fal onbec be i^epbenen boo? rap beftenb^» fegen'nbsp;hJo?ben/ enbe alle fpnc naftomelingeif in ’t mibben bec ©olfte*nbsp;ren/ ban toegen be raenigbulbigc bjelbaabtn/ bie iït ban fpn bielnbsp;«Êcttoaarbe genooten bebbe/ en ban ben fpnen nu nog gcniet/biaac^^quot;^'^'**nbsp;boo? iit bun in mpne fïele fegene/ en God booj bnn bibbe/ pm*nbsp;fe / lobe en banlie.
33. ©abctlingen en 55iaconen / bie nicbe ben ^abcenaïteP^. Ou-lt;ï5ob^ bjaagt/ enbc ben (Ceinpelbe*? #ceccn boubit/ gp ènp^
Aarons, die op den Heere betrouwt, Hy fy uwe hulpe endef”
¦ © 2. nbsp;nbsp;nbsp;uw
-ocr page 124-2, Tot de
godsdien-
tige in de
Gemeente
®«?;'sGrA'
VENHAA-
CE.
Overgang
tot
KK.Segei:-
wenfchin-
gen.
K«, Dank fegginge.
lo-g JÏ A N S P R A A K E N.
Tiw fchild. Hy fal het gantfche Huys Aarons fegenen, Hy lal fegenen, die den Heere vreefen, de kleene met degrooten,nbsp;Hy fal uwen voet niet laten wankelen, u Bewaarder fal nietnbsp;Üuymeren. Siet de Bewaarder Ifraels fal niet üuymeren nog fla-pen, de Heere is U Bewaarder, de Heere is uw fchaduwe aannbsp;uwer regterhand, De Sonne fal u des daags niet fteeken, nognbsp;de Maane des nagts, de Heere fal U bewaaren vanallekwaad,nbsp;uwe fiele fal Hy bewaaren. De Heere lal uwen uit-endein-gangnbsp;bewaaren van nu aan tot in der eeuwigheid.
2. «öpiibrïpft Vuetibe ift uip tot Hlu goU^bienfligc / in be tncente Pan Gravenhaage , gp bie aï^ getrouvöc inbenitan?nbsp;be utocn Rykdom en utoe eere, alleen aan Koning Jesus op=nbsp;b?aagt: om baat booj be duuragtige goederen/ en fpne ge-REGTiGHEiD te ftoojieii. ^og toatfeggeifti pn roept alle dienbsp;dorden tot lig, om tot de wateren te komen, te koopen fonder geld en fonder prys, beyde melk en wyn. üfp 1^ ’t bie H.nbsp;bc WAARHEID aanpjpft/ tooo?bienfeïüenp?pp; feggenbekoopt denbsp;waarheid en verkoopt fe niet. (Öp ÏJCbt geïtetb met Motts denbsp;verfmaatheden van Christus , meerderen Rykdom te agten alsnbsp;alle de fchatten van Egypten , fiende op de vergeldinge desnbsp;loons.
«Die getreuiue God, bic'trouwe houd tot in der euwigheid: Want al is her dat wy ontrouw fyn, Hy blyvt getrouw, wantnbsp;Hy kan lig felven niet verloochenen.
«Die uto fpnen ccnig gebooteuen ,êoon tot een ®?oppfct/i^oc-gen fijicflet en Jionnig gefcfjonïten ï)eeft/ en boo? ben feïbcii al* ïe fpne duuragtige goederen, en ecitosge geregtigheid,nbsp;JDaar beo? pp u ben b?pen toegang tot fpnen «Denabc-tpjooiinbsp;gefeponpen pceft. Die God aller genade , die ons geroepennbsp;heeft tot fyne euwige Heerlykheid in Christus Jesus, defel-ve volmaake, verfterke en fondeere U luyden.
¦ AA. Indien ik uwer vergete, O! Jerusalem Gods, fo ver-geete myne regterhand haar felvs, myne tonge kleeve aanmyn gehemelte, fo ik aan U niet gedenke , fo ik Jerusale.m nietnbsp;verhefïe boven het hoogde myncr blydfchap,
. KR. bebanfte El boo? alle bie goebe gefelfcpappen en nuttige fanicn-fp?aaïien / bie iït met beeïen onbec ^ gepouben pebbe/nbsp;toaac in iït getoaac ben geb3o?ben/ bat be-eïen «Dob fpne duur-baare geiiabe nictpeeft onttroïtiten / maac incenecnpnicniaatenbsp;«itgebeeït; Ach ! dat al het Volk des Heeren , P’ropheetep
wa-
-ocr page 125-I op
'waren , dat God fyncn Geeft over hun gav. Dat wy alle mogten in eenen geeft faaraen gevoegt l’yn , als gekomen totnbsp;den berg Zion , ende de Stad des levendigen Gods , tot hethe-melfche Jerufalem, ende de veele duyl’enden der Engelen, totnbsp;de algemeene Vergaderinge , ^en de gemeente 5cr eerft-geboorenen , die in de Hemelen opgefchreven fyn , ende totnbsp;'God , den Regter over alle , ende de geeften der volmaaktenbsp;regtveerdigen , en rot den Middelaar des Nieuwen Teftamentsnbsp;Jesüs , ende het bloed der befprenginge, dat betere dingennbsp;Ipreekt dan Abel.
aa. 3^00 fclfjoan öat ton ftlcr in beu ïfdjuanic niet ïunt= aa. Voor-Mcu tc famiicn gcUaegt blnUen / ift faï egter ¦ (toaut öe gautfcïKbeveydfe-aurbe i^ bc‘a Heeren, cube be gemeente lt;0Ób^ ip oUec bcgcljeesien tot ïe aai'be/ aïé fa Ueeïe ïebeii ban bat eene 3flel)aani/ toaac ban aff‘;heitl.nbsp;Christus ï)ê£ ï^ooft l.é) aïtito |)et goebe üan Jerusalemfaefmi.
bb. Onfe üoctcii fiin nog ftaanbe in nine |)aoi-tcn / lt;©1 Graaven-Haagse Jerusalem , bat V'reoe-Stad. ^DUbb. yff-Jerusalem is ook gebouwt als eene Stad die wel faamen gevoegtA'^'^*^'^*nbsp;is- waar heenen de Stammen, ik mcene de Edelen der Volken, opgaan, tot het getuygenis Ifraels, om den naame desnbsp;ÉIeeren te daneken, want daar zyn de Stoelen des gerigts ge-fet, de Stoelen des huyfes Davids, daar Christus al-sKoNiNGnbsp;gecret toetb.
33. Bidder om den Vrede van Jerufalem, wel moetenfe vaa-ren die u beminnen; Vrede fy in uwe Veftinge, welvaaren 'm'(gg,„gi,,_ uwe Paleyfen. Om myner Broederen, om myner Vrienden-yg,-;;.nbsp;wille, fal ik nu fpreeken , vrede fy in U. Om des Huyfes deskmsFrede,nbsp;Heeren onfes GODS wille , fal ik het goede voor U foeken.mV^yfö/;-Biddet voor ons; want wy vertrouwen dat wy eene goedecon-*r •veornbsp;fcientie hebben, als die in alles willen eerlik wandelen.
Bidder voor my, op dat my het woord gegeven werde, inde openinge mynes monds met vry'^moedigheid, om de verborgent-heden aes Euangelium bekend te maalten, op dat ik hecïèlvenbsp;vrymoedelyk mag fpreeken, gelyk my betaamt te fpreeken.
Ende ik BiddeU Broeders , door onfenHeere Jesus Christus, cn door de lievde des geeftes, dat gy met my iïrydet in de gebeden tot God voor my. Op dat ik mag bcvryd worden van denbsp;ongehoorfaamen, en dat deefc myne dienft, die ik aan de Eley-denen fal doen, aangenaam zy den Heyligen 5 op dat ik met blyd-fchap; door den wille Gods, tot hun mag koaicn en van bun
3 nbsp;nbsp;nbsp;ver-
-ocr page 126-Slot.
BB. Ik beveele u dan voor God, die alle dingen levendig maakt, door ’t woord fyner kragt, ende Christus Jesus , die ondernbsp;Pontius Pilatus de goede belydenis betuigt heeft, dat gy ditnbsp;gebod houd , onbevlekt en onberispelick tot op de verfchy-ninge van onfenHeere Jesus Christus, welke ter fyner tyd vertonnen zal, de falige en magtige Heer, de Koning derKonin-gen en Heer der Heeren , die alleen onftervelickheid heeft,ennbsp;een ontoegankelik licht, den welken geen menfch geilen heeft,nbsp;nog fien kan, welken fy here en eeuwige kragt. fcgene Hnbsp;alien met fegeningen ban boten uit ben ï?emcï in Christus , metnbsp;fegenfngcn ban bet aarbe beneben; be Heece fegene u uit Zion,nbsp;bie ben Hemel en de aarde gemaakt heeft, van nu aan tot innbsp;eeuwigheid, Amen.
AAN
-ocr page 127-b. t’OüDER-KERK aan den Amstel, den 6. Juny 1742. ^
fpraaken
«.) T B’t gemeen / ftet H aïïen / Aandagtige Toehoorders ne^ gedaan v -^ftenb/ öoebatift onïangéineene Eerwaarde Kerkelicke Ouwer-Vergaderinge ,b00|be^ HEEREN goebpböenaangetteïttotöet^w'f' aannbsp;Leeraar enOpsiENDERs ^mpt; nabatboojbetoepenbefïcnime'*^^”^®^*^^*
GODS, en boojbcroepenbefïemmetoan be Edele AgtbaareHee-«. /« ^ REN Bewindhebbers bet West-Indische Compagnie tat eeugemeennbsp;Opsiender cn Leeraar, aan ïjetïtatïeeï St. George op d’ELMiNanbsp;geroepen ben; op batift/ boa? mpnen bienfl/ mpne 2p?oeberp/nbsp;bic mmic .l^aagfcöap na ben Weefclfje 5un/ tot ben Oppersten i. Dienbsp;Herdér der Sielen CHRISTUS JESUS in fplie ^CÏjaap^kOpe Stemmenbsp;mogt brengen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gehoor-
1. nbsp;nbsp;nbsp;^0 bra aï^ beefe gobïiefte fïennne tot mp ïtüjani/ ben \\\Jaamt.nbsp;niet te raabe gegaan met ©leefclj en 25ïoeb/ maar pebbe mpfeL^- “fnbsp;ben aan ben HEERE mpnen GOD obergegeben/ op bat ift siWiJIUiJ’Lnbsp;eni Eersteling uit de Mogren, uitgefiooten bjorbenbe in bepnbsp;EIEEREN oog|l/ beeïetotben ^aaligmaaher Christus
moogt boen ftomen. nbsp;nbsp;nbsp;beenen ic
2. nbsp;nbsp;nbsp;(Certopï ban bu# mpne boeten gefeboept 5pn/nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gg.
repbbjiiligöèib ban ïjct Euangelium be^ ©rebê^/ fobebbeift f^treet.
ten boo0pc» ban mpnen pïigt geagt/ om nbsp;nbsp;nbsp;i ^an de
fi.) gn ’t bpfonbèr:
1. ^me Edele Agtbaarhedens , nietaïïeenin ’t berborgeïKEN b^. ne/ maar ooft nn in ’t openbaar banft te feggen/ boo? aïle ubje WINDHEB-gunfl-betopfen aan mp.
AA, 3©el aan ban Edele Agtbaare Heeren, öbje loon 0?ootbpbenl^eereutoen GOD; tertopï utoe lt;6beïe flgtbaarfteben^/ rrii'wrTJtnbsp;ban ftunne fepbe/ in ’t bpfonbèr/ alïep tragten toe te brengennbsp;bat bienen ftan/ tot nitbrêpbinge ban bendlïaamebe^HEEREN^^j,. in’tnbsp;onber öe berre afgelegene ^epbenen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Lkhaame-
AeT-
-ocr page 128-aa. Ryx-
DOiU
Agtbaarhedens in ïcnctc Unnbngen. bcbcitigc uiue Edele AgtbaARHEDEN Op bc titoeÏEn bpf Eere / op bat ’cc fnlfic tocl-0caaVbc itinöfccn uit ^tuc Edele Agtbaarhèdens Jjupfen cnnbsp;Familiea uiDScn booctltomen / bic nbucn boctfïappcn mogen nanbsp;boigen/ toaac booj bc naanic GODS uitncbccpb cnbc gcbcagtnbsp;lorcbe tot bic ba'gcïrgcne bolïmt: mant in de meenigte des volksnbsp;is des Konings hecrlildieid.
aa. Rykdom. ïDic bc Heere nnmGdö, faï aléöan gcUcii/batnine Maatl'chappy blocgcn / ja obcciiïoejcn faï / ban fitbee cn goub/nbsp;ja bat alle ïioficücftc fcijattcn/bnn’t €gt;oftni cnR^cfïcn/bicbcclc fnn/nbsp;in ubjcn fc^oot fuïïen uitgc|lojb toojben. ï}p faïbooD'Voaangcsnbsp;Jïcijt gaan / cn faï bc kromme wegen regt maaken , de koo-pere deuren fal hy verbreeken , en de cyfere grendelen fal hynbsp;in Hukken flaan. Hy Eil U geven de fchatten die in de duy-Herniïle fyn , en de verborgene Rykdommen, op bat gynbsp;moogt weten , dat Hy de Heere is , die U by uwen naaninbsp;roept, de God Ifraels. Ende gy fult weten , dat de Heerenbsp;u Heylandis, de VerlofTer , de magtige Jacobs. Voor koopcr,nbsp;fal Hy goud brengen, en voor yfer lal Hy Jllvcr brengen , ennbsp;voor hout kooper, en voor lleenen yfer, ende fal uwe Opfien-ders \Tecdfaam maaken , cn uwe Dryvers regtveerdige. Uwnbsp;faat fal onder de Heydenen bekend worden , ende haare nakomelingen in ’t midden der Volkeren ; alle die haar Hen ful-len , fuilenfe kennen , dat fy fyn een faat, dat de Heere gefe-gend heeft.
bbgt; Eere. 23. /«V
Y#n ^ opgegaan , fiet Sief LX, i-iö. euiafalm
bb. Eere. 5^ic baatitJ ook boojnaatiifïift beftaan faï / bat de Heydenen fullen tot utven lichte gaan , en de Roningen tot
LXXII.
aa. DuuR'
AGTIG
GOliD.
D3. ^C ï^cccc mpn God, gebe Uwe Edele Agtbaarhedens , ban óoït genabe te ontfangen in bien bag / wanneer de volheid der Heydenen lal ingaan , en geheel Ifrael fal zaalignbsp;Avorden.
aa. ïDc i^cccc nipn God , gebe Uwe Edele Aotbaarhe-df.ns , ban ooïi beeï te Rebben / aan de erve der EJeyligen in ’t licht, bat ié / aan aï bat duuragtige goed cn gereqtig-heid , bic Jesus Christus , bic ons van God geworden isnbsp;wysheid ende regtveerdigheid cn Heyugmaa'kinge , cnnbsp;volkomene Verloïiinge , bccbjojbcn ïjeeft booj fjnie ljevheb-
BERS.
-ocr page 129-AANSPRAAKEN. J13
BERs. tog / be Heere Jesus , be wenfch aller Heyde-nen , tot toflftc bie een^ alle beevende komen fullen , op bat be^ Heeren Huys niet heerlikheid vervult werde,nbsp;dtc. Ifct fceltet toat guootss / Prai God pcr'iticfifclst tenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;) /j-.
om ben toegang te Ijcbben tct bic pctie afgcïc^rrif cnbe den arbeid der Égyptcnaarcn , cnde den Kcopliandcl dcvm6lt;^/e daarnbsp;Mooren ende der Sabeën , der Mannen van grootc lengte tot in, om tenbsp;fig te fien overkomen. Sy fullen uwe fyn , en fullen u navo\- kunneunbsp;gen, in boeijens fullen fy over-komen , en fy fullen hun yoov-eerktu^-
u buygen; fo ïegt be ©oojfegginge / Dp gfaia^/ in’tXLV.f«//gt;’quot;'’«^ ïjooftfi. ber^ 14- maat* toat flaat ’ec bu j Sy fullen u fmeeken, bekeertngenbsp;féggende:gewisfelyk, GOD is inU, en daar is anders geen Godnbsp;meer. Paulus fat oii^ teeccii / bat top ban eecjï itgt tjebben/nbsp;het lichaamelicke te maijen , wanneer wy hun het geeflelickenbsp;fayen. I.COC.IX, li. Ö i^ baactoc eene grootc en kragtigenbsp;deure geopent. maar, fïet i.Coc.XVI. 9. en i.iCtieff. 11,16.
3/3. ^e HeeRE «©nfe God , betbuïle ban utoe gieten met33. fpne b?cefe / enbe ï|p getoe u aïte^ toat bienen ban / tot tjft lebeny//z^?«^/c-/«nbsp;be gobjaligamp;eib / enbe epnbeïift / bc eeutuige jatigljeib. ï5n f/i de -waarenbsp;eene buucige muucc cont^om utoe lupfen en ^pinpten; fijn/nbsp;bic alleen ben segen enbe get lebengebieben ban / sesene U Èd.
Acte. bp aanbang enbe bp boo?tgang / mctfpn duuragtig/j,.^,,;,,.^
goed en fpne geregtigheid ; liiiant wy hebben eene lier
Stad. God ftelt heyl tot muuren en voorfchansfen. nbsp;nbsp;nbsp;veenfcht.
bb. ^e Heere onfe God, betbulte nto met fpne cEREGTio-bb. Gacg-HEID, en bie Wysheid , bie alleen bp bc Opperste M’ysheid, tigbeid en fonbec gelb en loon ofp?p^/ te boopen i^i: ïvant indien w.a'jsbe/d.nbsp;mand van ons wysheid ontbreekt , dat hyfe van God begeere,nbsp;die een iegelyk mildelyk geevt en niet verwyt, en fy fal hemnbsp;gegeven werden ; Die wysheid die van boven is, onbeuftcuncnbsp;Uwe Edele Agtbaarhedens ban/ in alle nboc onbeeneeminsnbsp;gen en raab^-plcgingen / tot bat gp / ïjet boecb Gods tjier opnbsp;Dcc aarben bolb?agt Ijebbenbe / opgeciect en bccbult mogtbjccbcn /nbsp;met ï|ft goede van Gods Huys , en met het heylige van fynnbsp;Palleys. 2^e Heere, myn God, gebe u ban/ bat gp lynaan-geficht in geregtigheid moogt aanfchouwen,en verlaadigt werden met fyn beeld, wanneer wy fullen ontwaaken. i©e Heere 2. /«V by.nbsp;toe fo / enbe J|p boe nog meer baactoe. fp fo.
a. Och! dat al het volk des Heeren , bat l)iec In bcefe plaats ^',4 fe berfanielb 5 om betuoojben ban ben God ^acob^/ ban bc^^'^ ’ 7
^ nbsp;nbsp;nbsp;O?,
-ocr page 130-Opperste Wysheid , boo? mp- gefy?ooïien / aan te ^oocen/ {fCt voorbeeld der gefonde woorden en Icere , mogte aannee-men.' Mogt al het volk des Heeren Propheten fyn,, dat. Godnbsp;fynen Geeft over hen gave , op Datfe raogten agt geüeu op Denbsp;epnben^ bec ccutoen ^ ©at be Heere ble tpb boet aamiabecen/nbsp;in betoelftc ïjet ïicïjt ban ïjet Euangelium brengen üJiït/ totnbsp;bat boïft/ bat/ tot nog toe / in be bupflerni^ toanbelt / op batnbsp;fp öunne boeten niet mogen fiooten aan üe fcïjemccenbe becgen.
sx. Of-fchoon het God aannbsp;geenenbsp;mede-deelen
AA. ! bat be Heere God , bie geamp;ebeil en 3ielp-3UC0? frenjeb. tingen / bie ih Ijiec fo biUtoii^ in ’t openbaac Ï)e6bt ijooren uit?nbsp;fiooten / en ble tit bjeet / bat in ’t beebo^gene / ban beeïen uit?nbsp;gcfio?t bjojben / VuannccE ’ec gebeben toojb : Segt dog tot hetnbsp;Noorden , geevt , ende tot het Zuyden , houd niet te rugge;nbsp;brengt myne Soonen van verre , ende myne Dogters van hetnbsp;eynde der aarden / bog cen^ toUDe betijooten/ en alomme 5ege?nbsp;nen i ©p bat be ,éaaine be^ Heeren onfe^ Gods , van den Opgang der Sonne tot haaren Nedergang.bog eett^inogt Een fpn/nbsp;geïph God Vader , Soon , en Heylige Geest , op be bol?nbsp;maaftfte uj^fe een fun.
NK. bjeet Ibei / bat ftet ben FIeere nooit aan mibbelen fal ontbjceïien/ om aï fpn bjcibcftaagcn te boen; ©u^ bog fegt
bidden.
fóp: eenen iecleren die na mynen naame genoemt is, ende die ik gefebapen hebbe, tot myner eerb, dien ik geformeert heb-be, dien ik ook gemaakt hebbe! lal ik tot het Noordenfeggen,,nbsp;willh ’geevt; en tot het Zuyden houd niet te rugge enz.nbsp;egter , dat 33- .fBaac ift ibcct ooft bjeï/ bat ipp oiu ben Vrede ban Je-wy ‘ RUSALEM moeten bidden, alfo de verborgene dingen voor dennbsp;0«r*« Heere l'yn, maar de geopenbaarde voor ons ende onfe kinde-Frede van gjiijg jjjgt Gods eere is eene faake te verbergen, maar denbsp;Jerufakm gej-g Koningen eene faake te doorgronden; 20inen b)p on^nbsp;moetennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fc{)uïbig maafttii aan gtoote onbanltbaacöeib / alfo 31^'p alle
certpöl ïiepbenen / betpïigt fpn 5 om ooit booj bc belteetinge bet i^cpbtntn te fo?gen.
g^'
aa. ©p bat het on^ niet gaa grïpït Paueus ben Romeinen „^^f^'bjepgbe. öom. XI, geheel/ maat nu fie ift alleen op ’t ir. bec^.nbsp;jcaou Want is ’t God, die de natuurlicke takken niet gefpaartheeft,nbsp;meenb be ^bOÖen) fiet toe dat Hy ook mogelyk U nietnbsp;fpaare.
bb. fkr-
maanin-
geth
bb. ©it bJ00?b hïpbe ban in ben fin ubree gebagten/ enbe in be ©betïeggingen utoei^ ïj^cten^/ niecft bog tcat be Hiere oaet.
.ïUJaaftt
-ocr page 131-Hïaaïit niet/ bat be Heere ïjet ïigt fpne^ J13oo?b^ / uit bit ge? fegcnb Zion , ’t 3Lanb Immanuels üjegnceinc/ of bat be Opperste Wysheid topfte ban ubie flcaaten / en be flemme ïjaatetnbsp;Dienft-Maagden , niet meet laate Ijooten. lt;0 l neen : maatnbsp;Iaat bit u aanfetten tot jaloersheid, ^aac gp fïet / bat benbsp;Heere nu toil aanbangen te toetftcn/ balt gn ilem te boet / batnbsp;ïjw bit Inerft bail 5egenen / en met fpn JDoojb en (©tefi / nooitnbsp;ban U bjpften / anbec^ fonben top / die de eerllefyn , delaatftenbsp;worden, en gp al^ onnutte en murmureerende Dienft-knegten,nbsp;uitgeftooten werden. .fKaalit / bat gp be bipnioebigpeib metnbsp;onó moogt pouben / om tot ben tö?oon bet genaben te-mogen nabe?nbsp;ren / om barmpettigljeib te becfttpgen / en geholpen te toojbennbsp;tet befttoaamcE tpb; fó faï be Opperste Wsheid bïpbeu op utoenbsp;fltaaten.
BB. 55e Heere fat ban der voorige misdaden niet gedenken: Dc goedertierenheid en de waarheid fullen malkander ontmoeten, de geregtigheid en Vrede fullen malkander kullen, de waarheid fal uit der Aarde Tpruyeen, en de geregtigheid fal-van den Hemel neder fien, ook fal de Heere het goede geven,nbsp;en ons Land fal fyne vrugt geven. De geregtigheid fal voornbsp;fyn aangelichte henen gaan, en hy falfe letten op den wegfynernbsp;voetllappen. Wanneer de Heere de koppen aller fynerVyan-den fal vertreeden, ende uitroeyen alle die gene die Zion gramnbsp;Rn: Want voorfèeker fal God den kop lyner Vyanden ver-llaan, den haairigen fchedel des gecneii, die in fyne fchuldennbsp;wandelt. Wanneer de T3^ran een eynde fal hebben, ende hetnbsp;met den beljjotter uit fal lyn . ende alle die tor ongeregtigheidnbsp;waaken fullen uitgeroeyt werden. Die eenenmenfchelchuldignbsp;maakten om een woord, en leggen dien ftrikken die hun be-ftraftin de poorten, die den regtveerdigen verdryvenin’twoe-lle, na de 'Taaie van 3ttf- XXIX, zo, 21.
#CÏl! Heere onfe Heere, toilt bog bit tooo?b in ftoaïiljefb gefp?cofien/ fegeneuj op dat het wortelen fchietein de hertennbsp;der f^rocljcojber^ beneden, ende Vrugten voortbrehgenabobeu/nbsp;3ö?ugteu bet geregtigheid en bekeeringe weerdig. ©ecïjoo|t:nbsp;ong uit ©jpe geuabe/ om Jesds toille / Amen,
â– pyX
fK' nbsp;nbsp;nbsp;lt.\
'H
-ü V. .iS gt;1^'' • *•' ' ■nbsp;nbsp;nbsp;--O':-quot;* ,■'^_
.'iiicViV '-' ■’ïv ;; nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-
S- '- quot;n nbsp;nbsp;nbsp;T: :: â– â– â–