UITGEWROGTE
Zynde
Van
Uit 8 Timotheus II. vers 8.
Te Muiderherg, den 20. Mey 1742»
Alsmede
Van
Uit Spreuken VIII. vers 18.
In
TWEE PREDIKATIËN,
In ’j Gravenhage, den 27. Mey ,1742.
£n
T'Ouderkerk aan den Amftel, den ö. Juny 1742.
Gedaan dooi
Africaaniche Moor,
Beroefen Predikant op D'Elmina aan het Kajieel St, Georgti
Te A M S T E R D A M,
rBERNARDUS MOURIK, in de Nes,^
By 5 nbsp;nbsp;nbsp;Ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;S Bockverkoopers.
^JACOBUS HAFFMAN, opRusland,5
-ocr page 2-VAN DE
AAN DEN
1 Lfo wy deefe Leer-redens van den Wel-Eerwaarden Veel-geleerden en feer godvrugtigen Heer, JACOBUS ELISA JOANNES CAPITEIN , Africaan ;nbsp;Beroepen en Beveiligt Leeraar van den Hervormdennbsp;Gödsdienft.na de Kuilvan Guinea aan ’tCASTEELSt. George opnbsp;D’Elmina, uit goeder hand, fyn magtig geworden, hebben wy denbsp;begeertens van de godvrugtige Chriftenen, die defelve of gehoon i of wegen den grooten toeloop, of wegen de ver afgelegenheid der Plaatfen, waar defelve gedaan fyn, niet gehoortnbsp;hebben, langer in verwagtinge niet willen laaten , maar dienbsp;door een naauwbeurig oog, de Drukfouten, die ’er miffchiennbsp;louden hebben konnen invloeijen , alfo fyn Wel-Eerwaarde,nbsp;wegen fyn Vertrek, het felvs niet kon doen, naargefien en innbsp;foodanige ordre geftelt heeft, dat wy meenen, ten vollen te kunnen geruft fyn en een ieder te mogen verfekeren, dat fy hiernbsp;fo ten voorfchyn komen, als fe van lyn Eerwaarde gedaan fyn,nbsp;of fouden gedaan fyn, was fyn Wel-Eerwaarde, door den toeloop der JVÏenlchen, niet vry wat ontftelt geworden, dat voornbsp;verftandigen wel te begrypen fal fyn.
Een Werk dat lbo veel te meerder ingang op de gemoederen van alle vroome Chriftenen fal hebben j wanneer fy deefeLeer-;nbsp;redens fullen vergelylcen met defielvs
Doofwrogte Academifcbe Burgertyk-GodgeleerdeRtdenkaveling,
Van
De Slaverny niet Jlrydende met de Cbrijlefyke Vry beid, die fyn Wel-Eerwaarde, onder de Voorfittinge van den Hoog-Eerwaarden Wytvermaarden Heere, den Heere
Joannes van den Honert, T. H. Soon, Hoogleeraar in de H. Godpleertheid en Kerkelyke Gefchiede-nis op ’s Lands Hooge School te Leyden , en tevens getrouwnbsp;Leeraar van denfelven fuyveren Godsdienft aldaar; met leernbsp;veel lov en toejuychinge gedaan heeft, die om haare geleerdheid fo ;;^el , als nuttigheid , nu ook in ’t Nederduitfch ver-
^ 2 nbsp;nbsp;nbsp;taalt.
-ocr page 4-taalt, in handen van ieder een, is. En is dus dit Werk in dat l'clve Formaat gedrukt, om by die Redenvoering te kunnennbsp;gevocgt worden.
Het is feeker eene wonderbaare fchikkinge van den Almag-tigen, dat hy fulke Werk-tuygen wil gebruyken ,om de ver afgelegene Heydenen door eenen geweienen Heyde, één hunner Landgenooten, te willen laaten totfynegcmeenlcbapnoodigen, ennbsp;diegene, welker namen ten leven opgefchreven liaan , door ditnbsp;uitverkooren Vat, totdienft, fo ’t Ichynt, fynes gellagts, te 'nbsp;gebruyken.
Dit fal fonder twyfel het harte van onfe Hooge Lands Ove« RiGHEiDin ’t gemeen, en in ’t byfonder.dat van deHeeren Bewindhebbers van de Well-Indifche Maatfchappy bewogen ennbsp;aangefet hebben, om fyn Wel-È.'erwaarde met fo veel lievde,nbsp;gunll en genegentheid te begunftigen, tot den H. dienll toebe-feyd, na dat volk, dat in ’t Land der duyftcrnis en fchaduwenbsp;des doods woont, toe te fenden.
De Heere der Heyrfchaaren boefeme hun Hoog en Edel-MOGENDEN CH hun Edel Agtbaarhedens , als Befchermers en Voordanders van onfen diergekogten Godsdienll , nog langnbsp;fulke heylfaame gcdagten in, om meer na die Geweften fulkenbsp;bekwaame , en door Godsvrugt beproefde Mannen , uit onsnbsp;Werelds-gedeelte toe te fenden ; op dat het blyken mag,nbsp;dat fy , als Voetfter-Heeren van GODS Huys, den Gods-dienft als het voornaamfte van hunnen Burger-llaat agten,en opnbsp;alle middelen bedagtfyn, om de grenspaalen van onfen Koningnbsp;Jesus, die daar toe onfe Christus , dat is , Gesalvde , geworden is ,lioe langs, hoe meer uit te fetten, fo verre als fig hunnenbsp;magt verllrekt. Hierdoor fal eene vuurige muur rontsomnbsp;Neerlands Kerk gebouwt, hierdoor fal GODS Volk, vooralle onfe, rontsom ons woonende,cn op ons loerende, Vyanden,nbsp;Jchfikkelyk als Jlagtordens met banieren, worden.
Eer wy egter hier van afllappcn , en u dit Werk in handen geven, agten wy hoog noodig, om u vooraf te onderrigten; datnbsp;wy de Schriftuurplaatfen , daar fyn Wel - Eerwaarde de Heernbsp;Capitein , het oog op heeft gehad, vol uit met aan wyllnge vannbsp;het Hooftlluk en Vers hebbe laatcn drukken, waar dooreennbsp;verllandig Lecfer fo veel te beter, van de kragt fyner beknoptenbsp;Redeneeringen fal kunnen ovcrtuygt werden, Waarlyk veelenbsp;voortrenelyke Saaken, liet gy hier als in een Bundelken famennbsp;gevat, en als eenen Schat U door den Heer Capitein, ter fyner eeuwigen onllerffélyken gedagtenillé , nagelaaten maakt
daatquot;
-ocr page 5-V o o R-R E D EN.
daar van dog een goed en wettig gebruyk ter uwer ftigtinge en opbouwinge. Want
De eerde Leer-redcn over z. Timoth. II. 8. is voornaamclyk eene aanmoediginge tot den geeftelyken dryd, om in de loop-baane, die ons is voorgeftelc, ten eynde toe , fonder moed ofnbsp;mat te worden , te loopen, en altyd in gedagtenijfe te houden dennbsp;He 6 RE Jesus Christus , uit den dooden opgewekt, welke is uitnbsp;den Saade Davids ,na 't Euangelium des faaligenGoxss jé-at Pau-LUS, als eenen getrouwen Gefant en Apoftel was toevertreuwt,nbsp;dat hy ook, als eenuitverkeoren l^at fOm des Heerennaam,te drat-gett voor de Heydenen en de Koningen en de Kinderen Ifraels, getrouwnbsp;en gefond , fonder Menfchen vreefe, verkondigt heeft, niet gedwongen, maar goedwillig, fiet i. Cor. IX, 7—zy.
Deefe Stoffe is feekerljdt met geene andere redenen van den Wel-Eerwaarden Heer Capitein vcrkooren, als, om daarmede te toonen, dat hy geleerd had, dat in deefe onfe dagen,nbsp;daar een ieder fchier fynen eigenen Afgod aanbid, endefyn vertrouwen op Menfchen fielt, het feer noodig is, dat een jongnbsp;Nasireer , gelyk hy bekend te fyn, den Heere Jesus Christus en dien gekruyjlen uit den dooden opgewekt, in gedagtenis boude, en daardoor tegen alle aanftaande Verdrukkingen gewapentnbsp;en verfterkt werde.
De tweede Leer-reden over Spreuk. VIII. vs. 18, is fèeker ook met eene fonderbaare voorfigtigheid en geheyligde wys»nbsp;heid uitgefogt j om te toonen , dat die gene, die üg op denbsp;vriendèlyke uitnoodiginge van den Vorfi Messias laateninfy-ne Voorhoven en Hèyügdom , vinden, geene Goederen gebreknbsp;fullen hebben, terwyl by hem fo wel lichaamelyke, als geefte-lyke Goederen in overvloede fyn, alfo Hy, als de Heere dernbsp;Heyrfchaaren, fegt : Hagg. II. vs. 9. Myne is bet filver ende betnbsp;goud. Raad ende bet wefen fyn myne. Ik ben ’t verfïand, myne is denbsp;Jlerkte, door my regeer en de Koningen , ende de Vorjien Jlellen ge~nbsp;regtigbeid. I^oor my beerfchen de Hetrfchers en de Princen, allenbsp;Rigters der Aarden, fegt hy felvs Spreuk. V?II. vs. 14, 15, 16.nbsp;Om dus te toonen, dat hy uit geene andere infigten het Euangelium ds'quot; faaligheid tragt aan fyne Landgenooten te gaan verkondigen, 3^*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Heere GOD zielen toe te brengen.
Men fal ook feer ligt kunnen bevroeden , hoe het gekomen is dttfynWel-Eerwaardedeefe Leer-redenenin ’s Gravenhaagenbsp;en te OuDERKEttK aan den. Amstel gedaan heeft, namelyk omnbsp;dat fyn Wel-Eerwaarde die Leer reden opgeftelt hadde 5 om
3 nbsp;nbsp;nbsp;van
-ocr page 6-van’s Lands Hoooe Ovêrigheid en fyne Begunstigers af^ icheid te neemen, rekenfchap van fyn werk en oogmerk te geven, die Heeren niet alle te faamen in 'sGravénhage by éénnbsp;hadde, maar afwagten moeft, waar hem de Heeren Bewindhebbers van de Weft-Indifche MaatCchappy, fouden opleggen' , om fyne gaven te laa ten hooren. Sig nu, na dat hy reetsnbsp;ge-examineert en Beveiligt was, en die Leer-reden in ’s Gra-VENHAGE gedaan had, by een van fyne Patroonen op denbsp;Hofftede bevindende , en daar verfogt werdende , om te Ouderkerk aan den Amstel te prediken, heeft Hy lig lievs vannbsp;dié Leer reden, die hy in ’s Gravenhage tot een aflcheid gedaan hadde, willen bedienen : defelve met eenige veranderingenbsp;en verkortinge hier wederom gedaan, en de fegenwenlchinge,nbsp;na tyds omftimdigheden gefchikt : waarom wy de Aanfpraa-ken, op de een en andere plaats gedaan, ook ieder byfonder,nbsp;hebben laaten drukken. Gy fult dan deefe veranderinge daarinnbsp;vinden, die overeenkomt met de tyd en gelegenheid, waarin hynbsp;fig op dé een en andere plaats vond, en daarna lyne toepalfin-ge inrigcenmoeft,terwyl de InleydingeenVerklaaringe genoeg-laam, in woordèn en faaken de fclve lyn, lo als wy die hier aannbsp;Uwe Aandagt overgeven.
i III
Wy wenlchen aan fyn Wel-Eerwaarden den Heer Capi-TEiN, dat hy onder het geleyde van den Engel van GODS Aangeficht , ende onder de befcherminge en beftuuringe vannbsp;dien Engel , die voor Ifrael heenen toog, in wiens mid^n desnbsp;Heeren naam is, met eenen vollen Seegen van het Euan-gelium der Saaligheid, mag overgaan tot Tyn Land en tot fynnbsp;Volk, én vcele Sieien den Ueere winnen.
Eyndelyk wenfchen wy. dat de Leeser door bet Lelèn en Heriefen van defe Leer-redens, niet alleen de lovlyke nagedag-ten van den Wel-Ecrw. Heer Capitein vieren, maar ook desnbsp;Heeren lov daarby mag vermelden. Amen, het fy fo.
I ‘H
Uive Dienftwillige Dienaars,
bernardus mourik,
En
,,, nbsp;nbsp;nbsp;JACOBUS HAFFMAN.
dtn 23. Jul'j U42.
-ocr page 7-Niet ftrydig tegen de
Kragtig verweerd door
DEN WEL-EERWAARDIGEN GODVRUGTIGEN HEERE, DEN HEERE
Beroepen en BeveJIigt Predikant
Omt hier nu, wie gy fyt, die lull hebt dit te hooreni Op wat voor eene wys, men Slaaven-Vryheid logt.
Komt, hoort dit uit den mond van eencn uit de Mooren , Wanneer gy u verbeeld: Dat fiilks niet lt;ivejen mngt,
Nogtans beert Capitein dit mogen hier verweeren,
Op Leydens Hooge School, efen Africaanjche Moor,
Alen fend Hem ook nu heen; om 'Negen te belceeren,
Komt , fo gy wys wilt fyn, neerftig in fyn gehoor.
Of kont gy Hem nu niet, na fyn vertrek, hier hoor.en,
Leeft ckin dees’ Blaaden dpor, 4aar fpreekt hy uit Gods njpnd. Laat deeze zyne taal, U oor en hert doorbooren,
Sy is rontom doorwogt en overal gefond.
Hoort Hem, myn Lefers, felvs , uit fyne Schriften fpreeken, Hoort Hem uit GODS Verbond, hier fpreeken mannen-taal.nbsp;Waardoor hy, onbefchroomt, fo Leeraars, als ook Leeken,nbsp;Wilt ftigten na fyn pligt. Hoort Hem dan altémaal.
” Luyftert toe met beyde ooren, ”Gy die God en Godsdienft agt,nbsp;” Gy fult hier wat wonders hooren,nbsp;” Hoort, en met verlland becragt,nbsp;” kk ai u die Wysh£klt|leeren, , ” Die ik op de Hooge School, V En van Hem den Heer der Heeren ” Heb geleerd, die met een Kool |
” Van den Altaar, dje daarboven, ’’Myn tongroert;doorfynenGeeft,nbsp;” Dien fal ik ook altyd loven : ’’ WautHy word van my gevreett. ” Hy, die Heer, die ray laat fcnden,nbsp;’’ Door de Hooge Oppermagt, ” Sal al kwaad ook v4n iny wenden, ^ Door fyn Godddykekragt. ” Onder |
Vuurschaar. SYMBOLUM. pro a ris amp; focis Per afpera ad ad afira, per angulla ad augufta. Uit Frindfchap. fa) nbsp;nbsp;nbsp;Leeft de Leer-rebeh over 2. Tim. 11. vers 8. fb) nbsp;nbsp;nbsp;Siet de Lkek-reben over Spreuk. VIII. vers 18. ’ Ondermyne Land-genooten, ’’ In het warme Afrika, ” Daar ik als eenHEvn ontfprooten, ” Nu als Leeraar na toe ga, ” Wiltgy nu wat nader weten, ” Wat ik uit des Heeren Woord, ’’Dat van Moses en Propheten,nbsp;”Ja van Christus felvs komtnbsp;voort, ” Heb geleerd? Hoort hun hierfa-men ” Spreeken; als uit eenen mond : ” Dat diejig tragt te bekwaamen , ” /» GODS-dienft te fyngefond, ” Soeesimoet{gD) verdrukking ley den quot; D'an het fnoodPekVereld fchuim,nbsp;SalHy wettig voor GOD firyden,nbsp;Met een vrolyk hert, dat ruimnbsp;’’ Alleftnden en gebreeke» ,nbsp;’’(Omdat God het fo belaft,) ’ ’ So in Priefters, als ook Leeken, quot;Hart en fonder fchroomyaanta(l:nbsp;’’ Om daardoor GODS Folkte leerennbsp;” Schrikken voor bet foaden-kwaad: quot; Want die dg niet wiltbekeeren, ’ ’ Foor dien is nog hulp nog- raad. ” S# eenfal, met 's Werelds fehatten, ” Far en na den Swavel-poel; ” Daar hy wind en rookfal vatten , ” Midden in het belfcb gevoel. ” Die dit Sondaars regt wilt toonen, ¦”Moet, voor Menfchen onbe-vreeft, ”In GODS Heyligdom hier woo-nen, ” En fteets bidden om fyn Geeft. ” So een moet vooral betragten, ” Dat hy hier nog ruft nog loon. |
*’ Voor fynen arbeid mag verwag-ten, ’’Maar hierna voor Chrisïus Throon. ’’Te vergeevs dog fouhy foeken, ” Ruft en vrede voor de Siel ,• ” Als hy maar wat uit de Boeken ” Haalde, wat den Menfch geviel,nbsp;” Alshy figfo wou gedragen, ” Dat hy iedereen behaagd, ’’Moeft men hem met Christusnbsp;vraagen? quot; Of hy dus fyn Siel maar waagdf Om het euwig Wee te haaien, ” Over dat onjlervlyk deel, ” Als hy niet blyvt binnen paaien ” Fan GODS Woord, maar meeflnbsp;of veel, ’ ’ Met die valfche Leugen-geefteii, ” Opheft,diefig maar met 'tdrav, ” Fan de Wereld, net als Beeflen, ” Opgaan vullen, als metkav. ” Uit het (b) Doftenen het Weften. ” Haalt men Schatten in fynnbsp;Schuur; ” Om fig maar daarmé te meften, ” Als de Öeeften, op den duur; ’’Maar men denkt niet om deSielen,nbsp;” Die fy in dat fchoone Land, ” Door haar Sonden-fweert vernielen, ’’DusGoDs toorn raakt aan brand. ’’ Ik fal nu gaan Heydens leeren: ” Dat men eerst voor GODS Altaar ’’SoRGEN MOET, SAL MEN VER-MEEREN, ” Vryheids-Regt in SYN |
!’ ¦
-ocr page 9-VAN DEN HEERE
Geboren Africaanfche Moor ,
Beroepen Predicant op D'Elmina, aan het Ka[leel St. George.
wat een wonder onsfer dagen.
Een Moor uit Chams vervloekt geflacht. Door d’Alvoorzienigheitgebracht,
Zal zaal’ge Hemel-fpys voordragen;
„ Zyn Huyt omvangt (fchoon die is zwart) „ Een blanke Ziel, bezielt met gaven,
Die hem doen na een Eerprys draven.
Na Jezus Liefde blaakt zyn Hart,
Zyn Tong door heilig vuur ontftéken.
Zal Heidenen de Kru'ys-Leer préken.
Een Volk , dat leeft, maar levend dood Is, wyl een nacht verblind hun’ Zielen,nbsp;Waar door ze voor den Helhond knielen,nbsp;Van waren Godsdienft gaiits ontbloot.nbsp;Nu draalt de Heilzon reets van bóven,
En fchenkt hun’ Leeraar zalig licht,
Op dat ze God met klaar gezicht,
In Sem zyn Tenten zullen loven,
Zó! rommeld noch Gods Ingewand, Barmhertig over Mooren-Land.
Leg
Die Capitein heeft uytverkóren, Xot dit wel groot en roemryk werk,nbsp;Tot opbouw van Vorll Jezus Kerk,nbsp;In ’t Land waar in hy is gebóren,nbsp;D’Elmina! groot is uw geluk,nbsp;Uw Zógeling koomt tot u Landen, .
-ocr page 10-Leg afnu Slaverr, Slaaffche banden,
Ontlall; uw’ Ziel’ van Satans juk,
Wil Zon, noch Maan, noch Starren Eereii, Maar diend Jehova Heer der Heeren.
Die God, aan u noch onbekend.
Zal hy (wen hy mach by u wónen)
Na Paulus voorbeelt, u vertónen,
Uyt Scheps’ien daar ge uw’ oog’ op wend. En u de Eygenfchap’ inprenten,
Van Hem, die was, die eeuwich leeft.
En noch Begin, i»ch Eynden, heeft.
Of iet behoeft, of woond in Tenten j Zó krygt ge dan van trap tot trap ,
Van God de eerde wétenfehap’,.
Dan zal hy de geweide Blaren,
I 'I
Het Ouden, en het Nieuw Verbond,
Hoe God een Göél voor u zond.
Na ’t Eeuwich Raads-befluyt, verklaren,.
In plaats van Hel en Hellche Scha ,
Een Hemel-weg ten Hemel banen,
Ontfang uw Engel, A f r i c a n. 6 n !
De Godheit fchenkt u veel geni,
Elisa! leert in God Gelóven ,
Wat Schatten gaan uw heil te bóven,.
Zyn lieve vriendelykheit die maakt.
lgt; P!'
Van wréden Wolven zachte Schaapen,.
Uw Harder zal niet zorg’loos flapen.
Wanneer de tyd eyfcht dat hy waakt,
Den Satan mocht u loos bekruypen,
Hy weet, die loert op roof en moord, Hoord hem met graagheit, laat zyn Woord’nbsp;Als Honich, op uw harten druypen,
Zó werd ’en Euangeli-Licht,
En Jezas Kyk by u gedicht.
En gy Hervormde Cbrillen-Scharen ^
Die met verwond’ring in Gods Kerk Aan hem bevond een Leeraars merk,
Hoe
Hoe net hy fchoeit in z^n verkl^em
* Handelingen 17 i ü.
-ocr page 11-Hoe geeftryk hy aan u bewees,
Dat gy toch naarftig moet betrachten,
* Te houden altoos in gedachten,
Dat Cbriftm uyt den Dood verrees;
Draag hem op vleug’len van gebeden.
Ter plaats daar hy brengt Mooren vréden.
Hy drukte wys op uw gemoed,
Hoede Opper-nvysbeit ons koomtléren.
Dat ware t Kykdom en de Eeren,
By baar is een Duurachtig Goed,
Noit zal het Muyderberg vergeten,
Noch ’s Gravenhaag’ dit wonderwerk.
Het zal aan Amstels Ouderkerk,
Ook nimmer gaan uyt het gewéten,
Wat Hemel'taal dat daar ’t gehoor,
Vong uyt dees’ Africaansche Moor.
Vaart wel, 6! wonder onsfer dagen,
Om fteeds een moedig Capitein,
Voor Jezus in ’t Geloof te zyn.
Zó! blyft gy Neêrlands welbehagen,
God blaas’ een eocdertierne wind ,
Waar door uw Schip zal op de baren,
V'oorfpoedig en behouden varen,
Bly V lang des wysheits troetelkind,
Die wil u van haar’ Borft’ niet fpénen.
Schoon gy verlaat ons heids Atbénen,
2. Tim. 2 : t PiüV. 8 : J8.
-ocr page 12-o P D E
U I T G E W ROG TE
Door (ien Geleerde
JACOBUS ELISA JOANNES CAPITEIN,
' Africaanfche Moor.
Beroepen PreJIkant op D'E/mna , aan bet Kafleel Stgt; George.
• nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;J -
I.
Oomt Leezer, wilt met my befchouwen,
De weegen die Godt in wil liaan , ^ '
^ Om zyn Goddelyk tVoord te bouwen,
Den Menfch te leyden op de baan Van Godsvrugt, en van Deugt verheeven.nbsp;Op dat in hem zyn woorden leeven,nbsp;z.
Het is daarorh, f brengt rnyne Zoonen En Dogters, 'van bet eynd der Aard,
Op dat Ik aan dat Volk kan toonen, ¦' Dat ik ben hunn’ aanbidding waard ,
En zy my hunn’ Schepper eeren,
En ’t heil van my alleen begeeren,
De Middelen waar door Godt wil werken, Die hebben wy reeds by der hand,nbsp;ELISA, Leer aar van de Kerken,
Die op 4. Guinea zyn geplant.
Neemt nu den lall op Hem in deezen,
4. Maar
Den Moor te leeren Godt te vreezen.
* Marcus i« : lo. t Jesaia 43 : 6.
I fsAiM 87.
-ocr page 13-Maar eer Hy Neerland zou begeeven, nbsp;nbsp;nbsp;¦
Geeft Hy eerft Preuven van zyn’ Geeft,
En toont uvt ^ Schriften en zyn Leeven,
Dat Godt Hem is een zuil geweeft,
Waar op Hy dan geruft kan bouAven,
En op dien waaren Godt vertrouwen, ï. '
Op t Mu ID E R B E R G heeft Hy doen hooren,
(Hoe Jesus voor ons o-pgenvekt,
Met liefde en gunft ons kwam te vooren)
Wanneer Hy klaar aan ons ontdekt,
DatHy, uit Davids Stam zyn leeven Verkreeg, als P a u l u s - heeft befchrèeven.
Hy heeft in § Twe bezond’re Kerken^
De Rykdom, Heerlykheit en Eer,
Die men door Jesus kan bewerken,
Gepredikt, en al wat dies meer Is, en heeft dankbaarlyk beftooten,
Voor ’t goede dat Hy hadt genooten, nbsp;nbsp;nbsp;¦
Zyt Gy begeerig om te leezai.
Sla d’oogen op dit Pronkjuweel,
Daar zult Gy als verhemelt weezen,
Door ziele fpyze, die zo eel Zyn, dat zy uw luften zullen wekken,
En ft Goddelyk Woord aan u ontdekken,
„ nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-----7
I 2 Timotheus 2: 8. gepredikt den 20 Mey 1742»
5 In ’s Gravenhage den Amstel
SpREVX.KR't * ’
4 zie het Staatkundig Godgeleerd Onderzoekfchrift gt; befchieeveu doot J. E. J. Capitein , Africaaner.
5 In ’s Gravenhage gepredikt den 27. Mey 1742. en te OUDERKERK aan den AMsrEL den 6. Juny 1742,
-ocr page 14-_[Ods Mogenheid is groot, Eilanden doet Hy beeven.
Die zitte in düiftcinis, tot Afgoon zig begeeven,
Ontbloot van ’t ware heil, als Moorenland en Put,
Arabic, Lybiën, Pathros, Hamath en Lud:
Van Tyrier en van Moor voorzegt is, men zou hooren,
Dat die, en die, aldaar, in Sion wierd gebooren.
Dit is vervuld, wanneer in de Evangelityd,
Zoo Ooft, Zuid, Wéft, als Noord, de Waarheid wierd verbreid. En Jood en Heiden vlug, gelyk een wolke vloogen,
Als duiven, wel gevlerkt, tot hare venft’ren toogen.
Heeft God toen met zyn kracht zoo wonderlyk gewrogt.
Niet minder deze tyd, wanneer Hy heeft gebrogt.
Een Afïicaanfche Moor, alleen niet tot een Chriften,
Maar gaf hem boven dien, tot een der Evang’liften.
Wie heeft dit ooit gehoord? wierd in een voor’ge tyd ,
Een Moorman door Philipp’ 't Doopwater toegewyd.
Nu Philip Manger ook het Doopfel kwam te gceven Aan Capitein, een Moor, ten einde hy zou leevennbsp;In ’t heldre Waarheidslicht: de fchellen van ’tgezigt,
Had God, door zyn genaa , bereids hem afgeligtj
Hier door hy Wysheid meer dan Ophirs goud ging fchatten,
Saphyr, Robyn, Topaaz, die Moorenland bevatten:
Dit uit blanke imbbrft bleek, wyl hy op ’t Leids Athecn,
Tot de Gamaliels, niet traag, vol vuur verfcheen.
Aleer als gcmccne geeft, wierd in zyn ziel gevonden:
Dies Dwalingen, hoe ook bezwagtelt en om wonden, l'c.öntknoopen \rift: alleen de 'Waarheid was zyn wit,
Gepaard met Godvrucht j en dat hy dit rylc bezit, blykt uit het vorig Schrift; Dat Slaverny niet Jlrydnbsp;Met ’s Chriftens l^rybetd, zeer geléerd’lyk uitgebreid.
Wierd dit van elk gezogc, van ieder een gepreczen,
De Predikftof, die men nu opdifcht om te leezen,
Als eene denneboom by’c lage klaverkruit,
Als roos by boterblóem, munt by het vorige uit.
Leerredens, w'aarin gy zult Taalgeleertheid vinden,
Ook Godgeleertheid , die als Ichakels t’fuam gaat binden, Zic'roeiend toepaft , en met kracht van reden ftaafc,
Den Zondaar hard beftraft, den Zwakken opbeurd, laaft Alct ball'cm Gileads, en Vroomen komt te fterken.
Hoe groot is, God! uw magc, hoe wonderlyk uw werken I
Gy
-ocr page 15-Cy Ahram riep uit Ur, en rukte uit de Afgod’ry,
Eüfa heeft geplaatfl: in den Propheeten ry,
Nu deeze Elisa weer naar Africa gezonden.
Niet Slaafs, maar Vry, om daar de Chriihis te verkonden. Gy , die 'Jacohus en Joannes riep van ’c net,
Hebt dezen Naamgenoot in ’t Predikampt gezet:
Als Saué/us wel eer, rnet glansryk licht befcheenen,
Waar door onwetenhcid is uitzyii hart verdweenen,-Dus Gy door Woord en Geeft, na uw Beftuiten Raad,
Uit fteenen Abrams krooft toevoegt gelovig Zaad.
O.' zag men eens dien tyd, waarin Gy Heer der Pleeren ,
De wolf liet met het lam , luipaard met geit verkeeren,
Der Heid’nen Volheid, en gants Ifrel zalig wierd:
Ja ’t geeft’lyk Loofhutfeeft eenpariglyk gevierd.
God Avapen deez’ C a p’t e i n , dien Hy komt uit te ftooten In de Evangelidienft , tot zyne Landgenooten,
Met geeft’lyk wapentuig: dat hy getrouw zyn pligt Aan ’t zwart gerooftert Volk, Chams Nageflacht, verrigtjnbsp;Om eenen ryken Oogft van zielen daar te winnen,
Die Koning Jefus, als hun Bruidegom beminnen.
Men leeft, Ebed Melech, dien Moor, en Kamerling,
Als hy voor Jeremie, tot Zedekia ging,
Den Koning den Propheet heeft uit den kuil geheeven;
Wacht dus ook, Capitein, van duizenden het leeven, Die zitten in den kuil der naare duifterheid.
Als gy by de Opperheer in den gebede ftryd:
Niet los laat, J acob 1 voor ge als Jacob werd gezegend.
En uwen Dienft ziet milt met dauw befproeit, beregend:
Op dat ’er zielsfmert zy in ’c woefte Aloorenland;
Een lull en yvergeeft na eene beter ftant.
Streef na, o brave Man! aldus uw Naamgenooten,
Jacobus, Eiifa, Joannes, overgooten
Zeer milt.met ’s Heeren Geeft. Ja elk dit billyk wagt.
Die deeze Predikftof, voor ieders oog gebragt,
Aandachtig overweegt; Gcleertheid zal ontdekken,
Die ieder tot zyn pligt krachtdadig op moet wekken.
Hier paarlen vind, nier in een vreemd Gewell gevift,
Maar uit den Oceaan, Gods Woord , ’t geen nimmer mill. Gelove , Liefde en Hoop, is hier tot uwe ftichting,nbsp;Aanlok’lyk voorgeftelt. God geeve uav ziel verlichting,
Gy volgen moogt den raad, vervat in deeze blaan:
Dan kunt verzekerd zyn, ten Hemel in zult gaan.
O P D E
stigtelyke
Gedaan door den Geleerde H e e r e
Africaanfe Moor.
Beroepen Predikant op D’Elmina, aan het Kafteel St. George.
K L I N K-D I C H T.
_lEfchouw Godts Wonderkragt! in deefe Wonderheedenj
B.
|i ‘i)'!.
Hoe dat zyn fterke Hand aan ons een voorbeelt geeft,
Door uvv, ó GAPITEIN! die king’s den weg nu llreeft Van waare Godtvrugt, Deugd, en Chrillelyke zeeden.
ö GAPITEIN, gy toond dat Chriftus zyne Leeden Der Menfcheid, iiyt het waare ^ zaad van David heeft jnbsp;Phi dat hy van den Dood is Opgeavekt, en leeft
Naar PAULUS zeggen, in zyn EuangeIie*Reden,
De t Rykdom, Eere, en ’t zuyv’re Dmragtig Goed Vind men by Jezus', dog Godt heeft uw Heeds gevoednbsp;Met Rykdom des Verlland’s, gelyk dees B/den getuygeii.
Verklaar ’t Bybel-Woord, op de Guineefe KuUs En leer’ het Heidens Volk ! voor de Opper-Godt met lult,
Ter Eere van zyn Naem, neêrknielen en te buygen.
j. w.' PRUYS.
* 2 Tiraotheus 2 : g, t Spreuken 8 ; 18,
-ocr page 17-Pag. ï
TROUW-HERTIGE
VAN
Gedaan aan
Om
Hem de gedagteniffe
Als den voornaamtten Inhout van het Euangelium, in te fcherpen.
Uit 2. Timotheus JI. 8.
Muiffwvsve hjawi» 1(u(ttov Houd in gedagtcniffe ydat
t'yviye^evov êy. vfKpw , ïK ]eSVS ChRISTÜS mt de» deo-
' de» tS Opge'WCkt , 'Wclkc tS
‘ nbsp;nbsp;nbsp;uttdmfiade Davids,»*
•£t;«ryiX.cv nbsp;nbsp;nbsp;EuangdtuM.
|Nclien gy gefmadet word om den naame van iNLEY-Christus , fo zyt gy falig ; tjc
j^trtioafiing^-taaï/liEtmeïö trati öm llpcilïrf Petrus flan öe perfï^opOc ©jeemöttinötit / ***
hen ifiett ïjet iv.^oofDfl. \jtx§ 14»
-ocr page 18-JlBatimer be 9Ipofld fcgt: Indien gy gefmaadet word om den naam van Christus , fa onberfcöeiö öp tóeï bupsnbsp;bcipb / tuflcöen biegene / bte na ben regteu aacb gesnbsp;fmaabet / bat i^/ geïjoont en gelafïert tuerben/ nietnbsp;Oitl Öun eigen tnerïl / maar om den naam van Christus.nbsp;Die met volhardinge in het goeddoen, heerlickheid en-de eere ende onverderffelickheid foeken , ben lueïïteilnbsp;^auiu^ het eeuwige leven toefegt ïlom. H. Per^ 7. ennbsp;tufTtÖCtt biegene / die vyanden van het Kruys vannbsp;Christus fyn , welker eynde het verderv is, Ibfliï. III.nbsp;18,19, Wit be opregte ban geiten maar Uoo# uttuaagsnbsp;feï^ agten/ cube toegen^ gunne fmaetgebtn en berbjuftanbsp;feingen tot een fcgoutofpel ban be i©ereïb maften 5nbsp;l^eb. X, 33. i^et fpn ban fulfte / bte boo? de Vraagenbsp;van een goede confeientie tot God door de opftandingenbsp;van Jesus Christus gebragt, i ^etr. III. 21. nadat fynbsp;een weinig fallen geleden hebben, saalig fullen worden,nbsp;alfO God die hun geroepen heeft tot fyne euwige heer-likheid in Christus , hun daartoe volmaakt, beveftigt,nbsp;verfterkt en fondeert. i, |^etr. V. lo*
€enc faaïiggeib bie Christus gun / aïiS be ïtoning fpner ïfterfte/ felb^ toefegt/ bp Jflïiattg. V.quot; 11. i^an*nbsp;neer gp fégt: Saalig fyt gy als u de Menfchen fmaden,nbsp;en vervolgen , en liegende alle kwaad tegen u Ipreekennbsp;om mynent wille, éene faaïiggeib tbaarbooj fp metnbsp;Christus , gun gooft fuïïtn betgeerïpftt bjerben en bannbsp;get berberb beb^pb.
overgang. «©cïpft Petrus boo? btefe pioeb-tteemenbc ©ert^oo* flingc / in beefen be aïïe;^ oberftïimmenbe bertoagtingenbsp;ber lt;0eïOObigen/ om boo^ Christus en fpn Euangelium
aïïe berboïgingen / aWe rampen en berb^uftftingen in beefe 3©erelb ftïoeftmoebig boo? te liaan/ opweftt/ janbsp;aï^ een ftïaar ftenteften ban gun aanmerftt;nbsp;jgt;o fat ooft Paulus fpnen ^oon Timotheus tot ge?
ïpfte
-ocr page 19-Ijöfte ctiel[moetii0ï)eiti nbsp;nbsp;nbsp;soelien Krygsknegt ijsn
jEsüs Christus aanttio€öi0cn/ toanneet fegt ;
Houd in gedagtenisfe, dat de HeerejESüsj Christus uit den doodenis opgewekt, dewelke is uit den fade Davids,nbsp;na myn Euangelium j in Öe ÏDOOjbm Uan Onfcil CfjCt
ïltDc Stanöagt fo ebcn too?0eïefen.
i^ooft-fomma bet .jèaahen/ öte be getroutoe «©ie* voorbe-naar en 3lpo(tcï bec i^cpbenen Paulus , fpncn boo^
Euangelium 0eteeïbEn ^oone Timotheus,uit Romen gn^'^emeen rpne banben/ in beefen fpnen tlneeben 25^ieb/boo^ï)oub/°°^quot;'^‘^^'nbsp;\il bat öp fi0 bO0 / nog des getuygenis van onfennbsp;Heere Jesus Christus , nog fynes, die fyn gevangenenbsp;was , fchaame , maar verdrukkinge leyde met dennbsp;Euangelium, na de kragt GODS; in ’t tierbonbi0en ban
l^et €uan0eïium aan allen fonber onbErfclitib# €gt;eïpft bat Waar blpbt uit ött €er0e l^ooftftuït / tn totïnbsp;boo^naamentïpft uit get 8, en 9.
ï^ooftbeeï i^ttüceïecbig/ttiaarin nbsp;nbsp;nbsp;fllmee-
1. nbsp;nbsp;nbsp;SIn’t oentecn Paulus aan Timotheus eene lueetbere ünge.nbsp;tttaate ban be gcnabe / bte tn Christus Jesus i^ /nbsp;toetbenfcöt. ©er^ i.
2. nbsp;nbsp;nbsp;SEnberenbeel^ onbercigt gp öem / op fpn ber*nbsp;t^eft na Romen (ottt bp f|tni in be €»ebanïteni^nbsp;te bomen; ^iet 0et IV. i^ooftfl. b^. p—14O Het
geene hy van hem geleert had , onder veele ^etuy-gen, aan andere Menfchen te betrouwen , welke bekwaam fouben fyn, om ook andere teleeren. ©er^t.
ï^ierop öeröaaïb bp fpne a^ermaan^^0e tn ’t eccfïe ^ooftfïub 0cbaan / toattnecr fjp in ’t 3, ber^ fegt; Gy
dan lyd verdrukkinge als een goede Krygsknegt van Jesus Christus.
lt;©it gefeght tnet tbjee l^oo^beelben opbeïbert / tn tpitbeïpb ötin oplettengetb aanmaattb, ^
912
-ocr page 20-tttife ©oo^öeriiien fïet men iri ’t üicröc en tijjföe
^tt ecefïe ^enoomen m'f öe ït?p0^-ïmnlie} uan ï)et lt)etti0e fl^jiDen eem^ ïi;p0^-6iic0t|.
a. nbsp;nbsp;nbsp;ifeet öetjcïiftuige op 5en ïoon Pee^ 4. Niemand dienbsp;in den Kryg dient, word ingewikkek in de handelin*nbsp;gen des ieeftogts , op dat hy dien moge behaagen ,nbsp;die hem tot den Kryg aangenoomen heeft.
b. nbsp;nbsp;nbsp;4iKet bet^eftlNtnae op öe feiooii. 5. Ende indien ook iemand ftryd die word niet gekroond , fo hynbsp;niet wettelyk heeft geftreeden.
i^et ttuecbe neemt fip banöemoepte en arDetö/bieecn atanöman moet aantoenPen Poo^ Pat ö? bmot 0enict.
f^et^ lt;5. De Lantman ais hy arbeid , moet alfo eerft de yrugt genieten.
ipteeop nu PecmaanP ö? ftem tot aïïc opïettenfietp. per^ 7. tn 8,
a. nbsp;nbsp;nbsp;3jn ’t 0ettteen Per^ 7. Merkt het geene ik fegge,nbsp;dog de Heere geve n verftand in alle dingen.
b. nbsp;nbsp;nbsp;^n ’t Ppfonpcr / pouP pp pem pet Poo^jpeeïP Pannbsp;enfen ï^eer en i^epïanP Poo^/ om pem Paar Poo^ opnbsp;te toephen / om Pooj Pen J^aanie Pan christws aïanbsp;ïtrïet foo^ten Pan PcrPoïstngen en Pecpjupftingen tenbsp;onpet0aan, ®ec^ 8.
Hond in gedagtenisfe, dat Jesus Christus uit de dpoden-is opgewekt , welke is nit den faade Davids na myn Eu,angeiium.
Het Vöor- ppf top plet fuHert fien: ^et aner0ctpf0ti0(ïe Sleets denZaut^^l Paülüs, aï| eent?outo-pertt0e Petmaaningenbsp;ie”Texts. P0P!P«ï' fptien geïtePPcM ^oon Timptheus , omnbsp;POOI Pen naame Pan Christus allerïep fooiten bannbsp;perPluPftingen en PerPoïgmgen te onPergaan en Paapsnbsp;onPet met opgercgten poofPe te pen op öen oberftennbsp;aiepP^man en ©oïcpnPer pan on^ «ëeïoob/ Pic met eetnbsp;en peerïgPpeiP gePioonP i^.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^5p
-ocr page 21-Leer aar. ier Heidtnm Paulus , mt.x, Titn. IT. vs 8. y
lt;0P Öflt OOlfj lOJl/ die deïi naam van Christus noQ-Het eyade men, en ftpfonöcc ml l^ï-cn ö^wp^-gE3anten/™«'^''/lt;^^•nbsp;alrpö tttO0rÊn iccrfnftQï^-oogcn/ in ’tlpöcn uan üerbiuït*nbsp;ïtingcn / onöer ofH bÏEnfi tjan ’t fÊuaiigcliiuti / op dee-fe onle Voorgangers Jesus Christus , Paulus , Timo-THEUs en Itieet ailbeeen/ ende op de uitkomfte hunnernbsp;wandelinge, want Jesus Chr!istus is gifteren ende heden defelve en in der eeuwigheid, l^ebr. XIII. 7, 8.
Dat Dan mei te boen; fnïïen top onfe €f?:ttooo|ï rerdteit. Den in ttoec ïpooftDeelen Derbeeïen.
I. dèuïïen top ïetten op tgt;Et aUergetotgtigfle Eeeeffnft/ ban De i^etneöering en i^erïiooginge ban Jesusnbsp;Christus : Dat Jesus Christus uit den dooden is opgewekt , welk is na den faade Davids , na myn Euan-geliutn.
s. lt;©p De ©criiiaaninge Die Paulus Daaromtrent Doet aan Timotheus, al^ ÖP Houd in gedagteniffe.nbsp;VERKLAARINGE.
J®at aangaat bet ectfje / te toeten / bet allergetoig^ Oiider-tigfle l^oftduft Der ©ecncDcring en ©ecbooginge ban deeieu. Jesü* Christus , Daarin i^ re befcboutoen
a. nbsp;nbsp;nbsp;IJ^e ^erfoon JESUS CHRISTUS , die is uit den faade Davids na Paulus Euangelium.
b. nbsp;nbsp;nbsp;I^ct geene bp ban Decfe Doorïugtigc ^erfoon Dennbsp;Messias nabcr fegt \ Dat hy is uit den dooden opgewekt, ’t welk ooft is na Paulus fpn Euangelium.
a. Heere uit Den éetneï toien^ naam toonDer*quot;-®'',^^''' ïpft iHnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;öc Dagen ban fpne omtoanDeïinge op^Xw»-
Dcr 9tarDen / beefe ttoee Doo^lugtigc en naDrubfteïicïie ge:§ - Door naamen geboö J^sus Christus.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;jyne t-vee
cc) ioc naam Jesus betecbent/na De onfepïbaare int=^Xï‘* leggingc bob ben engel Gabriel een ^aaligmanber/ w».nbsp;fiet Tiïiattbcb^. ^vnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I- H- fpnbe bP n,
fcbiïD onfer faaïtgbctb tegen alle aanbetbtingen / Dat t^_ oóó rcctsS ban out^ in De ttoee boorbeelben/JosuA Den sus.
pootte Nün enöe Josua öcti lt;;êDon( Josadak öeti l^oos gtp^icfter/ boo^0Efc9ct(l en gEÏooüt setoo^tjcn / öatnbsp;Ijp anbece geïegenöcöen naöcc bcrfeJaart cn opge^eï#nbsp;öcrt tuerö/ fict nu maar öct acïoob en getuignt^nbsp;ban Den ouDen Simeon , tnanneer ÖP in Dennbsp;Cempcï OltiarrnDe/fepDe f)p: Na laar gy Heere uwennbsp;Dicnftknegt gaan na u woord : want myne oogennbsp;hebben uwe faaligheid gefien, die gy bereid hebt voornbsp;het aangeficht van alle Volkeren. 3tuC. 11. 2p, 30,
Jl) De Haamnbsp;Christus.
i) Pko-pheet. a) Hoogt-priefler,
^') Korting.
31-
i^ecren/ Die aï^ (JB-efanb ban Den eenlbigfn ©aDer/
1) aï^ De a^oote ^lopöeet on^ ;Den beröo^afbc»nbsp;Ibiï en raaD ban Den J^aDer aeopenbaart ïjeefr.
2) nbsp;nbsp;nbsp;ï©e i^ooaepjieflet/ Die eenmaal inaeaaan i^ innbsp;’t i^epïiaDom enDe eene eubjiae ©erfoeninae te Ibeaennbsp;b^aat. ]^eb, ix. 24.
3) nbsp;nbsp;nbsp;^ie/ aï^ De gooae en betbe^ene ja maatiae ïto*nbsp;ntna/ on^ 1103 öefcDetmD en bebjaarD tcaen alle onfenbsp;l^panDcn. lt;©penb. VI. z. XIX. 16. Weefc tivee naantennbsp;aeben niet alleen te hennen / f)oe bP al^ De Emanuel,nbsp;Dat i^ : GOD met ons, De l^ecre onfe ocreatiaamp;eiD
i^/maac Dat bp fia ooDfelb^berneDert beeft om tot bet roepen en faaliaen ban i|eb^een en lt;6^iehen/ Dat i|/nbsp;3|ooDen en i^epDenen/ in ’t bïeefcb ft beefebpnen i
^%.De Ge-flagts-aan-ivisfinge.
mant bP die in de geftaltenilTe Gods fynde , geenen roov geagt heeft Gode even gelyk te fyn , heeft fignbsp;felven vernietigt, de geftaltenifle eenes Dienftknegtsnbsp;aangenoomen’ hebbende , is den Menfchen gelyk geworden , al^ ^auïu^ feat ^bil. n. 6-8. ï©at Ditnbsp;De reDen fp/ maarom Paulus De 9ïpo(ïel / onfen ae-fcaenDen l^eplanD met Die ttoeenaamen noemt/faïnbsp;bc^te WaarDec blphtn/ al^ bP ftat; dewelke is uitnbsp;den Saade Davids.
D Af
-ocr page 23-David be )on0|ïe ^oon ban Isai totecbe ban a0fecDAviDv be ^cfjaapen genoomen tn )[an0ö toonberttcfte cn aan*nbsp;bibbelicïte tbe0en tot ïUoning gefaïbt. ï^em tbierbenbsp;lOObt: Dat uit iyns iendeden de Meflias foude geboorennbsp;werden en als een regtmaatig Koning fitten op den^”^^/„^,„nbsp;Throon van David; om het Ifrael Gods, na den geefivanhtm.nbsp;te regeeren, door fyne Propheten niet alleen, maar ooknbsp;door fyne genade en fynen en fynes Vaders geell:.
j. ^am xxiir. •12—17, boojfag 3^abtb in ben geefl / baarom David fegt ban gem 2. ^éam. XXiii.
5,4,5. De God Ifraels heeft gefegt, de rotsfteen Ifraels heeft tot my gelprooken : Daar fal lyn een heerfchernbsp;over de Menfchen, een rechtveerdige, een heerfcher innbsp;de vreefe Gods. Ende hy fal fyn gelyk het Licht desnbsp;Morgens, wanneer de Sonne opgaat; des morgens fonder Wolken , wanneer van den glans na den regen denbsp;grasfcheutkens uit der Aarden voortkomen, enz.
Slefata^ p^opgetcert ban ötttl/ bat aï^ een Rys-ken fou voortkomen uit den afgehouwenen Tronk van
Ifai, in fpn xr. ïpooftft. btr^ 1. nabat öP ban ötbi gefegt öab in ’t IX. I^ooftfl. ber^ y en 6. al^ cenc ooj»nbsp;faab ban be blpbfcgap ban lt;!5ob^ Want een Kindnbsp;is ons gebooren, een Soon is ons gegeven, ende heerfchap-py is op fyne Schouderen, men noemt fynen naame Won-derlykjRaad, Sterke GOD, Vader der euwigheid, Vrede-Vorft. Der grootheid deefer Heerfchappy ende des Vre-des en fal geen eynde fyn, op den Throon Davids endenbsp;in fyn Koningryke , om dat te beveiligen en dat te Herken met gerichte ende met gerechtigheit, van nu aannbsp;tot in euwigheyt toe : de iever des Herren der heyr-fchaarenfal fulks doen. 55at bit aïïe^S / iia btboo^ftggiugtnbsp;ban ben XXII ^faltb eng'efaia^LIll.ttioefïberbultbjersnbsp;ben/ i^ gebïeeben/ niet alleen boo? fpne ïiotiifïe in benbsp;JDetelb / maar ooft booj fpn ïepben.
m
-ocr page 24-Fervult,
ïjiir ba» baan / öat %tt ooït fo bftbult in de volheid dea tyds , wanneer God fynen Soon uitgefondennbsp;heeft, geworden uit eene Vrouwe. 45aï« IV, 4.nbsp;ïu^ (t^t ba» amp;em / bat (öe ^oone lt;J5ob^ ) gcwor»nbsp;den uit den zaade Davids , na den vleefche, ilom. I, 3.nbsp;cn i^anbeUngni Xiri, bet^ 22. ban S^abib gefpjooftcnnbsp;fttböcnbc / (egt ïü» bet^ 13. Van deefes zaat heeft Godnbsp;Ifrael verwekt , den Saaligmaaker Jesus , tn bcnbsp;baaringe ban SJtranni^ / m ’t V, ï^oftft. gtt f ber^7nbsp;U)0|b ÖP genaamt / de Leeuw uit den ftamme Juda . denbsp;wortel Davids 3 €n Uit bC gcflagt-ïiaart ban Mattheusnbsp;en Lucas ÏJlpht bupbtipït/ bat be Messus, bati^; benbsp;Christus , gcamp;oorcn uit eene etb-bogter ban Davidsnbsp;^up^ / tn bat öp bujS èrtt ecb-regt j^bbc op alïebeboojsnbsp;regten ban David , bie toeï na fpne inenftbepb Davidsnbsp;SooNE, maat na fpne lt;l]?ob|^ib Davids Heere toa^/ fiet
(ïitJattfj. XXII, 42—46. bie gefegt ïieeft; Komt herwaarts tol my alle die vermoeyt en belaft fyt, ik lal u rulle geven voor uwe zielen. jjBattö-XI, ig. 2p.
35it ötcft aï^ eene omüspfeibaare ibaarj^ib / onfe föoög-geagrc (a) acermeeftec/ mten^ naam in getagtc»nbsp;en jcgeninge »^/ tegen aiïe tcgmtpcrptngt ött Sb®*nbsp;h.ni becöeebigt/ iu fpnboojiD^ogtboch genaamt; Christus afkomft uit David.
^ccfe ’t ban toien ^efaia# fegt: Men fal ten dien dage leggen, liet deele is onfe God, wy hebben hem ver-v/agc, ende hy fal ons zaalig maaken; deefe is de Heere,nbsp;W'y hebben hem. verwagt, wy fuilen ons verblvden innbsp;Lne zaaligheid. Sffhia^ XXV, bcr;Ö 9% Clt gCCn bjonanbsp;bet: tbatu §p Öftft boo^ fpnen boob m €^pftaii*5mgf/
Öeera
f a) De Hoog-Eerwaarde, nu zaafige Heer T. H. vanden Honf.ht, in fyn leven vermaard Hoog-Leeraar op Lands IloOgc School te Ld,nbsp;den, wiens l.anipe nog brand iiii fynen eeuig-vn Zoon ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van-
dien lioiNERT.
-ocr page 25-Leefaatquot;derHddemnVuit zTitn.IL vs. 8. tj Öfcrïpïtöeiö fn onbfrberfeïpftïjEiö aan ö£t ïtcïit gcfi^ant/
öom het Euangelium öcr jaaïtgöeiö ; loaarom ÖP öau ooh met recïjt bc Vorst des Levens ficnoemt tüierb Dartnbsp;Petrus, j^anb.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;welken God opgewekt heeft uit
dendooden, waarvan wygetuygenfyn. Paulus meebc ren Uan bte gctupgen; toaiit öp fcgt: opgewekt uit dennbsp;4ooden, na myn Euangelium.nbsp;b. ^aulu^fegt on^ ban/ Dat bC Messias Jesus Chrisnbsp;Tus uit den dooden is opgewekt, na fpWnbsp;Euangelium,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lugdge
Sjn bccfe tooo^ben onmioeten tup
«. 2^at be Messias Jesus Christus uit den dooden opgewekt.
H. ©atbifgcrcöieöijj/ na’t Euangelium ban Paueus.
l^ft lt;JB^iehfcöe gronb-tboojb/ boo^ opwekken bertaaït/ han ooh bertaaït löccben/ boo| opftaan, bu^falblphcn/S'^oknbsp;bat t)p ban fpncn l^abec opgelocht / en boo,z fpne opftaannbsp;eigene hragt ió opocftaan,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vemait
Jgt;o fiteft lt;Öoö be i^abec be 3tel[e en get ïicöaam / bie d boo^ ben boob ban eïhanbeeen gefcöeiben toarcn / Uie= go^ den^nbsp;berom bcrecnigt / ten blphe/ bat f)p ten boUcn bolbaan Vader op.
ïieeft; Ib heeft hem God gemaakt tot eenen Heer en gewekt.
Chriftus. jgt;ict bcefc rebenecringe b^eebcc opgeteehent uit ben monb ban Petrus i^anb. 11, 22 — 57. en Jüom,
IV, i4-i5- VIII, II. lt;ep§.I, 10.24.
lt;^0h Messias Jesus Christus bOOJ f^ne eigene §5- Door d^obtphc hragt uit ben booben opgeftaan ; taant hy is^ffagt op-''
overgelevert om onfe fonden , en opgewekt om onferegt- geffaaa. veerdigmaakinge, Ü5om. IV, 25. Ipi^OOhomonfeSep*
iigmaahtnge toe te brengen / oï^ obertoinnaar 3e0ens p^aaïenb opgeftaan/ aï^bEOberftenïepb^nianonrer3aa=
iigÖEibboo?lepötn0eï)fpligt. l^cb|.il, 10. n. Want het betaamde hem, om welke alle dingen fyn, ende door welkennbsp;alle dingen fyn.dat hy veele kinderen tot de zaligheid leydcn-dcjden overlten leydsman door ley den foudc heyJigenjVVant
hy die heyligt, en fy die geheyligt worden , fyn alle uit een ; om welke oorfaake hy üg niet fchaamt , hun broeders te noemen ; feggende : Ik fal uwen naam mynennbsp;broederen verkondigen , in ’t midden der Gemeente falnbsp;ik u lov'zingen. En wederom ,Ik fal myn vertrouwennbsp;op hem Hellen. En wederom , fiet daar , ik en de kinderen , die my God gegeven heeft. 3©aaïOttl Paulusnbsp;fo rebcneert. Overmits dan de kinderen des vleefchesnbsp;ende des bloets deelagtig fyn , fo is hy ook desgelyksnbsp;derfelve deelagtig geworden, op dat hy door den dood tenbsp;niete foude doen, den geenen die het gewelt des doods had-de,dat is,den Duyvel, II. n—15. fo fegt Paulus,nbsp;die den dood heeft te niete gedaan , en het leven en denbsp;onverderflickheid aan het licht gebragt. 2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I, 10.
tüant Uolgenl onfe lt;(5eïoof^ ïecre / hy voorgekend voor de grond-legginge der wereld, maar geopenbaard innbsp;deefe laatfte tyden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I, 20. i$ / öle met
fyn her te borge geworden nbsp;nbsp;nbsp;XXX, 21. OITI bOÏs
gen^ E^El’Donb / of Raad des Vredens, ^ac^. VI, 12, 13. in De tUCrcliD te komen, XL. 8. gelpft ö»nbsp;ooit in de volheyd des tyds in de wereld gezonden, lt;©al.nbsp;IV, 4, ooït gekomen is. l^eÖ|, X, f. ;©e gantffl)e tpDnbsp;t»an fpn ïeOen op Der aarbe / geeft gp niet alleen oiljSnbsp;Den üJiïlc fpnc^ ©aDer^ öehenD gemaaïtt/ 3fog. Vl,4o.nbsp;maar ooït fpne^ ©aDer^ toelDeljaagen gcDaan ; luant
Joh. IV. '34-
Dat loa^ fyae fpyfe , dat hy deed den wille des geenen die hem gefonden had, en fyn werk volbragt,
tot Dat gp epnDeïgg aan get gout öe;^ ï^rupcc^ 5es gcnpiaalenDe / al fiertenDe iiitriep : Het is volbragt.nbsp;^pn Itcgaam Dan get iürup^ afgenoomcn 5pnDe /nbsp;gelegt in een nieutti graft / uit get toeïft gp op Den Deranbsp;Den Dag / uitDenDooDeni^opgeflaati/ nogDtcrtigDasnbsp;gen omgrDianDeït op Der aarDcn /itianneer gp cpiiDelgft/nbsp;m De a^oo^fegginge Dan ^f^XLVii, 6. al^ God op.
voer
-ocr page 27-voer met gejuych, en als de Heere met het geklank der bafuyne. 5^aac ï)P tticteer enl)eedtftöctö0ehroonamp; i^/nanbsp;vilLen^öti- ih «Sneeneonuptputbaare fontepnenbsp;1500^ aïienbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Vgt;an alïc3egcmnuen; Eac^ XllI, i.
taant J liy is opgevaaren in de hoogte , hy heeft de ge* X'angeuisfe gevanglyk gevoert, hyquot; heeft gaven genoo*nbsp;men, om uit te deden onder de menfchen, LXVIII,
19. Geloovt fy dan, feggen ttip met Petrus, i ^et.I, 3.
God ende Vader onfesTieeren Jesus Christus , die na fyne groote barmhertigheid , ons heeft wedergeboorennbsp;lot eene levendige hoope, door de opflandinge van Jesusnbsp;Christus uit den dooden ; tot eene onverderfFelicke ennbsp;onbevleckelicke en onvervvelkeiicke erfenis , die in denbsp;hemelen bewaart is, voor u , die in de kragt Gods bewaart werd.
9ïlïe bcefe bingen moeftcn noobfaahdph boigen op Alles was fpne bcrnrbcring / aï^ ÖP toonbc aan be «gtiiaupgaii:nbsp;gerö / lüanncer ÖP ftpbC : En moeite de Christus nietnbsp;alle deefe dingen leyden, en alfo in fyne heerlickheid ingaan? Luc. XXIV, 2.6.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fegt ^auïu^ met regt/
èom* IV, if. Welke overgelevert is, om onfe fonden, en opgewekt om onfc regtveerdigmaakinge.
9liïtcmaaï ban ïjcerïiche en jteibcc-ruhbenbe \iinQtnJDe nuuig-tie ban ben Mesfias, aïle boo^fegt loaren/ ^Jef.Llli,
24- 31^ ÖP nu utt ben booben opgetoeftr / of gp ter * get gup^ bcc booben opgedaan ? J©p fulïen UMmtn/verfekenn-bat baar uit boïhomen liegt en feficrgeib geboorenüjerb^^nbsp;booi be opdanbingc ber booben / bte fpn fal tennbsp;den bage / bat naber beinecjen toerb : toant bu^ too^b uit dennbsp;Mesfias, Jesus Christus afgebceïb/ boo? becetdelingen dooden,nbsp;ban be bjugten bc^ Hanb^/ bte ingeoogd bJierbentXi;”nbsp;toaar ban be ^?iedcr be gaabe ber eerdeïingen / boof^.nbsp;get aangefiegt be^ ï^eerenbeloeegenmoed/flebit.xxril.
II. l^at bit nu gier fo gelegen fp/ betopfe ig onberam
IX
beren/ui£ i €0| XV, zo. Christus opgewekt uit den dooden , en is de eerfle geworden der genen die onefla*nbsp;pen fyn. (Èn UO0 nobev/ Ücr^ 23 M.iar een iegeiyk innbsp;fyn orden, de eerfteling Christus, daar na die Christusnbsp;fyn in fvne toekomfte. lt;©f aïïerftliErfi / flCf ^i'OflUlleö innbsp;f^nie #pcnl)ani'tnge / öaar gy fjem met anberc luao’öm
noemt : De eerftgeboorene uit den dooden , #pcnb.
I, 5- ©P ryhbom bet floffc licröieb ond/omalïeoljereens ftomfïen / Die tufltÖP» Pec?IcIingEn Uan bc ü^imfctinbsp;bep Stanbö/. na bc dö9et ban j^et toereibltclke öepbgDom/nbsp;enbe ben Mesfias Jesus Christus fpn / Op tc ï)aaïen; ai*nbsp;ïeen faï ih na ben aacb bec faaften / nog feggen / batnbsp;be Mesfias Jesus Christus , bolgcil^ i^et eeulbtge .jêOUt-©ci'bonb / opgerigt tujjfcöen Ifjem en ben ©abec / bitnbsp;aïïe^ moefic Jangpquot; bie trappen te toegenbrengen: l©ant
bic verborgentheid der godfaaligheid is groot , God is geopenbaart in het vleefch, is geregtveerdigt in den geeft,
I €im iii, 16 en bu^ moeft ÖP loojben be b^on-abte ban aïlc zegeningen/ boot alïegeloobigcn; toantnabennbsp;aarb ban bit beröonb / moede öp fpn be ïtoning / benbsp;25mpöP0om en get ï^ooft / bie ïangö bic trappen opnbsp;fpnen tï)?oon blimmen moede / om niet eer en öeerlihanbsp;ijeib gebroont te voerben / bic boo^ fpu üïocb dg eene ge*nbsp;meente hoopen / fpnE 25mpö / maarmebe öp baneeusnbsp;tbig^cib onbertroutot toa^/ ooft in ber tpb in geregtrgsnbsp;Öeib en gerigte/ tc onbertrouinen / om gaar aï^nbsp;Öooft/ met top^öciï* regeereii; ïftan nu bceze berfteersnbsp;iicftte Stoning/ todfonber onberbaanen; ©eezegetrou*nbsp;toe 25n«Pamp;p0om / tbeï fonber bmpö / tn bit ftoddtcftcnbsp;Jjooft boï tup^liclb/ tod fonber ïceben fpn? neen! geen»
dn^ / daar hy is, moeten fyne Dienaaren ook fyn , XII, zö. baarom fegt ÖP fdb^ / Ik fal U my ondertrouwen in eeuwigheid , ik ial u my ondertrouwen innbsp;geregtigheid en in gerigte, en in goedertierenheid en
barm-
-ocr page 29-'1 tl
bar m her ticheid ^ en ik u rny ondertroinven in geloo» ve, en gy fult den Hêere kennen , gelph ï^ofca II «8,nbsp;ig. damp;c bat niet alken allen dingen hem onderworpennbsp;fyn; mnai’ ooit öcn lt;6floobi0en / bat l^/ der Gemeentenbsp;gegeven tot een hooft bov^n alle dingen, CpÖ-k ^2,
23. Op dat hy fig eene Gemeente fouden voorflelien, die geen vlek of rimpel heeft ,• maar dat fy foude heylignbsp;fyn en onberifpelyk, V. 27.
lt;Ên of bit aïlel nog niet genoeg ina^ / fo merïtt aan/ bat öp be lt;0eïoobigen / boïgen^ bitnbsp;niet alken regtPeerbigt en öepïtgt/ maat gun ook benw«v/.nbsp;ingang gecut rot lt;©obj^ eutoig en faaïig öonirigrpift.
lt;©m alle Decfe bingen nü onberbinben fp in bolle h^agt en nabiUÏI/ bat dedooden, die in den Heere kerven,nbsp;faaligfyn. (©penb. XIV. 13. 5^it ttjo^jb ooft betbetfennbsp;toanneer bc (©eïoobigen na öunne ontbinbinge offlecbennbsp;bcrïangcn /nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;k ^3- boo? ^tt groote bertiouloen
bat fp btbben/ inonneerfp met Paulus mogen feggen:
%. Cor. IV. 16. Want onfe ligte verdrukkinge , die feer Ooor de haak voorby gaat , werkt in ons een feer uytneemendafernbsp;euwig gewigte der heerJikheid, fo bat fp in bit ïebenjf'^'quot;'^'nbsp;alreede in hoope faalig fyn geworden, J5onU Vlil. Erdoornbsp;Sl^ant bc lt;amp;aaligntaabei* Jesus fal hunne vernederde fy in hoo^enbsp;Lichaamen fynen heerlicken Licbaame gelykformigmaa-/'»'»^óinbsp;ken. ipbik ni. ber^ 21. 55it gaat fo bet bat fp aïree^nbsp;be op 5Earbcn uittoepen bennen: Ons Leven is m«tnbsp;Christus verborgen in Gode , Coïoff. Uk 3 tb i» Öunnbsp;onberbinben bie guïbe ïteten bet faaïigleib / bie nanbsp;Paulus rebenectinge onbctb.ieebelpft i^ / luanneer ÖJ?nbsp;fegt: iÜOin. VIII. 28 — 39. Ende wy weten dat den genen , die God liefhebben , alle dingen mede werken tennbsp;goede , namelyk den genen , die na fyn voornaemennbsp;geroepen fyn: Want die hy te vooren gekend beeft, dienbsp;heeft hy ook te vooren verordineert den beelde fyps
55 3 nbsp;nbsp;nbsp;S^oons
-ocr page 30-Soons gelykformig te zyn, op dat hy de eerftgebooreR© ly onder veele Broederen. Ende die hy te vooren verordineert heeft, defe heeft hy ook geroepen, ende dienbsp;hy geroepen heeft , defe heeft hy ook geregtveerdigt,nbsp;ende die hy geregtveerdigt heeft, defe heeft hy ooknbsp;verheeriykt. Wat fallen wy dan feggen ? So God voornbsp;ons is, wie fal tegen ons fyn? Die ook fynen eygenennbsp;Soon niet heeft gelpaart, maar heeft hem voor ons allen overgegeven , hoe! en fal hy ons ook niet alle dingen met hem fchenken ? Wie fal befchuldiginge inbrengen tegen de uitverkóorene GODS? God is ’t die recht-veerdig maakt ,• wie is ’t die verdoemt ? Christus is 'tnbsp;die geftorven is, ja dat meer is , die ook opgewekt is,nbsp;die ook ter regterhand GODS is , die ook voor ons bid.
foobaanise tcvfcheritig en Hcrttooffinoe aan gHc ^eloobigrn/ bat fp met Paul us poo^tgaanbc
tJ^aagen ; Wie fal ons fcheyden van de lievde van Christus ? verdrukkinge ? of benauwtheid ? of vervcl-ginge ? of honger ? of naaktheid ? of gevaar ? ofnbsp;fweerd ? (gelyk gefchreven is , want om uwent willenbsp;worden wy den gantfehen dag gedoot , wy fyn geagtnbsp;als Schapen der flagtinge;) maar in allen deefen fyn wynbsp;meer als overwinnaars , door hem die ons heeft lievnbsp;gehad: Want ik ben verfekert, dat nog dood nog leven , nog Engelen , nog Overheden, nog Magten, nognbsp;tegenwoordige nog toekomende dingen, nog hoogte nognbsp;diepte , nog eenig ander Schepfel, ons fal konnennbsp;fcheyden van de lievde GODS, welke is in Christusnbsp;Jesus onfen Heere.
Eu an ge-Hum
Na het nbsp;nbsp;nbsp;pg Paulus fyn Eiiangelium.
i^et tjehtnb/ fotibrr bat top ’t fitt beïioeben te Ïïttoo0tn: batïjetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;toootb 'ï^Jayyé‘^^^o'^ f Euange-
lium, ÏJtteehenb tenc b?oïjcïse boobftÖfiP / bte eetfl GOD feto^ pi get §^avabp^ berhon*
bi0f/
-ocr page 31-¦ 1 '‘i
Letraar der UeidenmVhvsiMs, uit 1. Tim II.vs.8. i j
bigt/ bte ïjp nabccöattö öoo? öf ^jopöfftn/ of ï)feft iaaten boo^feggcn/ of fföabulueii tjoojöccïben/ cn
ÖU|Ï i^ ^tt l ’t Enangelium der heerlykheid des faaligen GODS. I. €tm. II;
'1''
'T'
. li '•(
/ toant ^aulu^ fat boïmonbig feggcn : Het Euan-PAULus gelium ’t welk van my verkondigt is, is niet na dengenaamdnbsp;Menfche, want ik hebbe het ook felve niet van den®’^'''^*nbsp;Menfche ontfangen , nog geleert; maar door de open-baaringe van Jesus Christus , lt;©aï. I. 12, 13. fcgtnbsp;öerï}albcn i. iCtm. I. ii. Na het Euangelium des faaligen GODS, dat my toevertrouwt is , fo bat ^aUÏU^nbsp;ineeningeinbeefenijS/batïiP/bie bit lt;euangeïiumboïgen^nbsp;be b?pmagttge bebeeïinge bcr »©obltche genabe ontfan^nbsp;gen Ijab / ont al^ een uitverkooren Vat, des Heerennbsp;naam te draagen voor de Heydenen ende de Koningennbsp;ende de Kinderen Ifraels , l^anb- IX. 15. flg OOh fO
get^outoeïpït in ï)et bcchcnbigen ban ïjet feïbe önb gc^ btaagen / bat Öp niet alle geöepïfgbe bipinoebigöeib i- Cor.
ffSgtn ? bat Öp becre boben fpne jflBebearbeibcr^^^- '°-gearbfib ïiabbe j fie be tüjce S^dtben aan bie ban Co» rintj^uji /'boo’namelpb öet III. en IV. uit ben cccflen /nbsp;en Ijet iv. vi. cn X. uit ben ttoeebcn 25?iEb/ boïgen^nbsp;fpncn OUb)?aahbaacen roem / dat Hy van Jerufalem aannbsp;tot en rontom , tot Illyrium toe, het Euangelium vannbsp;Christus vervult hadde. iJom. XV. 19. bit nognbsp;niet genoeg tna^/ fo merb aan/ bat ïjp/ boïgen^ bennbsp;aarb en in{)0ut ban fpn Euangelium tioo^al baarop uitnbsp;ihaa/ be nootfaafteïilhfieib bec lt;i^pfJanbinge ban bennbsp;Xleffias Jesus Christus uit ben bOObcn / met ftlem bannbsp;rcbenen aan n toonen/ toanneer fjp fegt:
Naa
-ocr page 32-j6 TrowwBertige VtrmAningt van den
Na Hat Eu an ge-Hum hoe.
Naa myn Euangelium. nbsp;nbsp;nbsp;tlU fiecbt Öp Cftï
aHIeröoo^higtigfl aBtertoog / bat bit fpne booinaamfic toeleg / tn bit ïpooftituls / toatineer ÖP öetupgt / batnbsp;ï)p bar fo balt geloobt/ bat ÖP ooft daarom verdrukkin-ge leed, tot de banden toe, als eenkwaaddoender: maarnbsp;het woord GODS was egter niet gebonden, bE 00|faa=nbsp;fte tbaarom / boegt ïjp ber^ lo. baarbp: Daarom ver-draage ik allés, om de uitverkoorene, op dat ook fy denbsp;faaligheid fouden verkrygen , die in Christus Jesus isnbsp;ïTiet enwige beerlikheid. ^êitt ï)0e ïjp bit lt;;êgt;tuft berebe^
uecct in ^et gantfcÖE bpfttenbe i^ooftftuft uit ben eer^ flen 25^ieb aan bie ban Cotintöu^ / bco^naameïpft bannbsp;’t 12—38 Naar fyn Euangelium, fegt ban anber^ nietnbsp;aï^ na ben inöout ban fpn «euangelium/ alfo öpgce»nbsp;neii anbercn lafl öabbe te p^ebiften alp bot Euangeliumnbsp;GODS, toaartoe ïjp afgefondert toa^/ JltOlll 1. i.Welken hy diende in fynen geeft in het Euangelium fynesnbsp;Soons. Öom. I. P I €0^IX, j6—19.
dillDaai- ip aan bit ïïccrfluft ban fo beeï gelegen ? (mogt irtuanö b^aagen/) top amlboo^bcu lt;© ! ja/nbsp;ïjier boo? fullen be «Deïoobigen b^p ban be buurige pp*nbsp;ïen be^ ^atan^ / €pö VI. 10—ip. en tegen alle fjit^nbsp;te bet btrbiuftftinge gctoaprnt fpn.
Overgnng tot liet
lt;0e:n toonbcr ban / bat Paulus fpncn ^oon Timo-
THEUS fo TROU'VHERTIG VERMAAND , bat ÏJP Ölt Ï^OOfts
ftuft tot fpn eenigite mibbelpunt maaften cnbe tot fpn oog lüit ban fpne p^ebiftinge flellen foube / toanneec ïjpnbsp;fegt; Houd in gedagtenisse.
TWEEDE DEEL.
maninge. nbsp;nbsp;nbsp;^ÏU-
-ocr page 33-1 ,!f . !ll
2) Sünlieren te boen öebenïien. 3©aactiooj ban 5. Paulus fpnert ^oon Timotheus tüiït aanmaatiettnbsp;bit tot fpne fi0ene opbeuringc in gtbagtenifle te ïjou* dit in ge-ben/ aïfo ÖP van kinds af de HeyJige Schriften gQVfiQ-dagtenisnbsp;ten had, diehemwys konden maaken tot faaligheid , óooxquot;oeft beu-het Geloove, het welk in Christus Jesus is, 2, (®int.
15. moefl ÖP bit Eeei'ffuh te nicer in gebagteniffe öow* ben/ om ïang^ bcefen uieg Öoe lang^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;S^-
fterkt te worden in de genade , ber^ i. ban On^
.'•i' l,
¦1'
Cejtt - Capittel. Op dat hy Christus kenne , en de kragt van fyne Opftandinge en de gemeenfchap van fynnbsp;Leyden , fynen dood gelykformig wordende ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hh
10. ©oo^ol 0ab Timotheus bit nOObig ill bie tpöCIl/ in ttJcïïiE ï)p ïeebbe / op bat /f|oc be ©panben ber 3©aav*
Öeib mecu bjotben foubtn / öp ö»»
^onbe-
SS-ifl^aat: beefe ©ermaaninge ïsanooïi inbetbjcebe be 55-teehcni^ genoonien toerben / booj ’t gene Timotheus agt te neemen fjabbe/ omtrent be lt;©cmecntc GODS ,,„oerte in-ttJant/ bebaïben bat Paulus niet voorgenoomen hadde/c^’cr/wj.nbsp;onder de Gemeente iets te weten, dan Jesus Christusnbsp;en dien gekruyciget, i. «ffOC. H. i. motfl |)P bit bOOjaïnbsp;p^ebiben / dat hy opgewekt was uit den dooden , fOUbe
be lt;©emEEntc optoaflen in be genabe en benniffe ban on*
fen i^eerc Jesus Christus.
J©ant bp bic gclegenbetb en tpb / in toeïben htt^t De reden, 25;ieb gefcöieben i^/ toa^ Ijet eene tpb / in tneïbe niet^quot;^'‘'®*nbsp;alleen be lt;l5eïoobigen in Christus Jesus betbolgt bJiersnbsp;ben/met gebaar ban gun iicben/ maar ï)terbp bomtnbsp;nog bet bermeenigbulbigen ban bc berbcrffeïpbe Ifeette*nbsp;rpen boo^ Hymeneus en Philetus, gclpb uit Qet 16. cnnbsp;18 ber^ ban on^ €c)ct Capicteï bïpbt / teeïbt geenc ep^nbsp;gcntlpbe #pftanbinge ber booben geïoobben / ten min*nbsp;uen be ©pflanbinge ban ben Meflias Jesus Christus ,
lt;C nbsp;nbsp;nbsp;miers
-ocr page 34-totecbê baai'ljodioalilopïóffeil'tïiioeuen öcfïcit/ toatineet
fpfÈPamp;ent Dat de opftandinge alreede gefchied was 18. gdp6 U»p öinbcn/ bat Paulus ber^aïben Timotheus bcranbsp;ttiaanb /ftgnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bit toatigeborien te flelien en be lt;©cmfente
tCbOeningedagtemfle houden, dat Jesus Christus uit den dooden opgewekt is, welke is uit den Saade Davids, naa myn
Euangelium, fo al^ öp ï»oen fpraft / en tijp nu berftlaact ftebben.
Tcfpa^ng,
Öeböen inp ban ï)^t alïergetnigtigfïe ïïeerfïuïi ban Jesus Christus , ^ct egtc ^êaat Davids , fptlC bet?nbsp;neberinge en baacop bolgenbe becgooginge gcficn; omnbsp;Timotheus aan te moebigen alledcp fooit ban betb^ub*nbsp;binge manmoebig / als een goede Krygs-knegt ban Jesusnbsp;Christus , uit te fJaan in ’t ïepbeii / en niet bermepben bannbsp;bcrb^ubbingen met get Euangelium, om be^ naams Jesusnbsp;Christus tbiUc. ^oube ï)p be onftoo^baare rufle fpncr ^ieïenbsp;mogen genieten/ moefl Ï)P % niet fchaamen der getuyge-niflen onfes Heeren, nogooRdesgetuygenisfe van Paulus ,nbsp;die fyn gevangene was; maar verdrukkinge leyden met hetnbsp;Euangelium, na de kragt GODS , na ’t 8|tc bail ’tnbsp;eetfïe J^ooftflub ban beefen ttoeebcn 35itcb aan '1'imotheus.
Cröftdüas
l^oub ber tlbee ©erbonbennia 3lefaia^ taai in fpnLliL Capitteï / mocfje be Meffias fyne Siele tot een fchuld-of-fer ftellen, foude hy faat fien , en ÖP felb^ fcgt: Ik bennbsp;de Opftandinge en het Leven, 3100. XI. 2f.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;moet
Socinia-
Tieu.
bit ftub oob in gebagteniffe getjouben merben.
,^pn nu beefe bingen aïfo: ^oc fuHen ban be Socinianen, bte llepben ban Jesus maar tot een boo^beelb ban na*nbsp;bolgniö^ ndfen/ en gcenfint^ boo^ be oo^faabe ban onfenbsp;faaligfedö öouben / bit boomoam ^ooftftuh ontbennenbe/nbsp;iet in bt #Pfanbinge btt^oobrn beranttuoo^ben ?
-ocr page 35-Leer a ar der BeidemnV nbsp;nbsp;nbsp;ujti. Tim. II, vs. 8. 19
Jgt;pti nu dïe beefc öinscn aïfo? ïjoe (ïdïen {)et banöeywf». Jooden , öte gcm al^ ^««3^ oo^faaö / nogloopeUannbsp;Öepï en 5aal(t0öe»ö etfeennen / no0 aanneemen ?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ ,
^pn nu aïie Deefe ömnen fo (ijjagen li»p nogmP^)faake7l*'‘ ^oe fuïlcn öet öan inaaticn/ aïïe God-verfaakejrs, schyn-mond- ert naara-Chrillenen , in öe «©pflanijinge iber ^100* tnond- en
öcn? ©^cefc/ angfl/ fchztït/ en ïicetomge/ral Öun allen aangeppen / al^ eene öaarenöe ^^?outee / alfa ’cc fleene ‘nbsp;ontftominge booi ö«ttlleöen meec fpn fal.
3^00 / toat beïjoebc ift mp op te j^ouöen met öie gene overgm^ bic ftnptcn on^ fpn/ Daar ’cc bupfenlie binnen onfemnu=nbsp;ren 5pn / öie het getuygenis van Jesus , dat de geeft der/^^„nbsp;Prophetic is, ^pcnb, Xlx, lo. mct tcaagöeiö aannee#«*^r/yyt^nbsp;men. gaat fo bet / bat beele / ruflenbe op bennbsp;terlpïten boop/ ben Wooten naam ban iCI^^iflcnennbsp;gen; maac % nogtöan^ nietbeneerfiigen/ om beïpöcni^nbsp;ban fjnti geloob te boen / en aan be belobten bp bennbsp;3^oop/ boof lt;©uber^ en 5©oop-gctupgen / te bolboen.
3l^ie gun toci benaar/iigen om tot bet geb^upb ban Het Avond. be| I^cercn ICbonbmaal tocgeïaaten te toerben / maac maaunbsp;uit allerlcp berfeeecbe bïeefcbelicfte tnfigten / niet / omnbsp;foo te tootien / - bat 3p boo? ben boop afgelba^ftben/ gfcepinbsp;«!0t en gebcpïigt / in en bp gebmpb ban be| j^ee«nbsp;ten Slbonbmaaï / oob verkondigen des Heeren dood,nbsp;toe dat hy komt, toaactoe bP bic licbbc-paubcnnbsp;gegeben beeft.
tod toonbec / bat fwïbc metbeben ftg begee? ddoe lang, ben tot ben feöoot ban bc mteeW^e Herb / fo langnbsp;in beefe wnib / boot bc begeedtamp;beib JumnecOiOg^n/'^'J”/quot;^''nbsp;bc groDtéb^^^^ ^mmc$ ïeben^ bteetltelpt / ben gob ^effftMoot dernbsp;teutocn bienen / %umic belangen edangtn / ennbsp;nrn mmnen toaf fp begeecen ? maat tocigfccn bennbsp;Gods obte W ua tt gaan / toaac bd oob beenan gaat ;nbsp;men tongeit pet ban CnruisTas op fig te neemen/
€ 2 nbsp;nbsp;nbsp;en
¦W'
'II
i:;r
uitvhig- en öetn na tc üoïgen. 9Ia men Ijeeft öupfenöen uitbïiiffs (cn, em j pjn jjgf otcraï te onttopkn enöe te ontniugten/nbsp;Ifngel^emfii wt» QÏ ntct öen fpot opentïiït öaaemebe b^ppt / al^nbsp;cbHjim of bit maar intmerïtfden tan ïaage geeflen / tan te=nbsp;¦wille te eoeröc gar^fenen / of tan titt öïoeb en biergcïpftc / toaaa
tntwyken. j nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;j
Hunne taaie ver-rafidennbsp;ben.
ten t|00te / ten Heere toonen te tienen; tuiten feg* gen: dat fulks in onfe tyden niet van onsge-eyfchtwerd.nbsp;^ie ïicter tooi / iïi meet niet tnat / tooi eene ïaffc in^nbsp;fcïjihtingc/ tie men too| te fagtmoelitgöeibtan Chris •nbsp;Tus, en fpner 9ïpofteïen en leerlingen / tii|tt tertoo=nbsp;pen / allerlep mipmpten in te ïterli fouten iaaren in#nbsp;truppen / aï^ fig taar tegen met een t3oo|t te (rellen /nbsp;geïpft Paxjlus nogran^ Timotheus , en tooi öem aannbsp;alle gctroutoe natolger^ tan Christus , belaft / bun*nbsp;nente nict^ tan öaare ftille geruflöeit /tan kaartersnbsp;maalt / en tlientfcöap önnner oiienöen mipfcn ; nietnbsp;tenbenöe / tat fulbe infcfjibbinge meer tot oneere ennbsp;fesante tan get Cuangelium / al^ tot too|tplantingcnbsp;terflrebbe. 5|)at fnlbetaal maar eene uittintinge i^/tannbsp;(ulfte talfcge ^lopgeten/ die eene gedaante van godfaa-iigheyt hebben , maar die de kragt derfejve verloochentnbsp;hebben; ttiaartooi Paulus, bergalten fpneu ^OOtt Timotheus ItaarfcgOUÜJt en termaant/ eenen af keer vannbsp;hun te hebben ; feggeute: Want van deefe fyn het dienbsp;in de huyfen influypen , ende neemen de vrouwkens gevangen , die met fonden geladen fyn, en door meeniger-ley begeerlykheden gedreven werden. i©e t|Ugt tannbsp;fnlbe talfcge ^Hpoftelen / tjaavtooi tc ^Cpoftel Petrus,nbsp;tc gclootigcn ttiaacrcöouttJt / al^ fulbc / welke doornbsp;gierigheid, met gemaakte woorden van Gons volk, eenenbsp;koopmanfchap foeken te maaken , over welke het oordeel van over lange niet ledig is, en haar verderf nietnbsp;fluymert} tJaut fp verwonderen lig over de Perfoonen,
om
-ocr page 37-om des voordeels wille ; fcgt 3i'UÖ3f / want lulke dienen onfen Heere Jesus Christus niet , maar haaren biiyk, en verleyden, door fchoonfpreeken ,en pryfen denbsp;herten der eenvoudigen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;öe taaïe UaU Paulus.
bcrraaöen fp fgt;0 feïh^ / öat fy op öc opftanbinge ber booöEii / en be rehenfcöap bie fp al^ ban fuilen öc*nbsp;ben/ niet benclien/ ja befeïbe niet geïooben.
SInbere tneberom / bte boo? gunnen fcgpn-gobébtenff Een ander en lüech-ïjephgïjtpi'/ alïeen om ttierelbfcöc boo^regten itfoon.nbsp;genieten/ maar eene rpb ïangbienen; beefe toonen aan=nbsp;fïonb^ / bat fp be hragt ban Christus ïtrnp^ / en fpnenbsp;i^pflonbinge nieterbennen/ en baarom ook,als er ver-drukkinge of vervolginge komt, om des Woords wille,nbsp;.aanllonds geërgert werden.
0f gpïJcurb ött öat men boo? fiefttcn^/ berïic^ '^^yxFerkeerde bjerelbfcöe goeberen/ ofberoobingebanb^ienben/ baar overleg-men fpn bertroutoen op gefleït Ijab / in ’t nautu ges^^'^»^nbsp;fi^agt ttjo^b / en toelberbienbe fïraffe ïepb; fo fiet mennbsp;fuïft^ aan/ aljS een ïepben om be^ na amen Jesus toiïïe;nbsp;ja al i^ öct ooft/ bat men fig fclb^ boo? allerlep fttoaa*nbsp;be oberleggingen en balfcöe berbeelbinge in ’t eïenb brengt;nbsp;men fal ö^t boo? öefocfttngen / bcrbinftftingen / en tneïnbsp;berbolgingen / aanften / en baarober meenigmaaï aanbaitsnbsp;gen te murmureeren.
i^oe bog / foube be Heere Jesus aan u ïufl fieï»6en ? Fraagetf baar gp aan / of in gem / fcöpnb geene be minfïe ïnfl te'*^»nbsp;Ijebben? ubje eigene belangen boben fpne eere treftt? voergefte^-
j^oe bog foubet gp bunnen bertijagten/ bat aan u be ftyoont ber gercgtigöeib foube gcgeben bjerben / baarnbsp;gp niet fïtpb J
j^aogclpft funen anberc feggcn; Wy hebben het voor- Nog ee» beeld der- gefonde leere aangenoomen ; maar fyne lievfte derdenbsp;en rykfte vrienden, Vader en Moeder enz. te ver]aaten,foort.nbsp;om den naara van Christus wille , daar hebben wy gee-
Troimhêrtige Verman'rnge van den
nen grond toe , daar fyn wy niet toe gehouden , en Co het al noodig was , dat wait hard enz. ftatJ fptt /nbsp;öat Die J^itctiöen öctec met Christus cn fpnc gemeen*»nbsp;fegap fïaan / alö gn felb^J; maac onöerfoeïtt u ftlbeii/nbsp;of gp in’t geïoobe fytJ hep^oebt u fclben/ ofte fteub gpnbsp;u feïben niet ? fict een^ / of gp toeï ïmnb en Öu^bt feg»nbsp;gen t dat u niets in de iv^ereld fo liev is, dat gy niet foudnbsp;willen ora den Heere Jesus willen verlaaten ; of ’et toel
Toh.VI,
6é.
['Fin 'er
verey/} iieerd om
een fmaat / berboïginge en beib^nïiftinge fo groot / fii ^luaar i^ / bat gp befelbe/ om fpitc^ naam en eere uiiUnbsp;Ie/ niet foub tbiïlen onbergaan/ en bnsJ toonen/ datgynbsp;in gedagtenisfe houd , dat Jzsus Christus , uit den doo-den is opgewehe, ibaaröoo^ gp uioft belopfcn / bat gpnbsp;geïoobt enj^oopt/ oohopgetoebttcfnlïenloerbcn; maatnbsp;fiier faï Set ftg ontbefthen / öbt beeïe bat ’er te ruggenbsp;fuilïcn gaan met bie biftipeïen / bie be taaie ban bennbsp;Jgt;aaïigmtÉer niet berb^aagen honben / bie óugï roonennbsp;fuïïcn/ bat (p öem maar om ben ömobe gebolgr fpn/nbsp;loanneer fp |óoren / bat ï)et op een fjrpben en lepbennbsp;ban berbrnfiftmgc aanïiorat.
r^ tijaarïpamp; toat groot^/ fo tot Jesus geb^agt te öJDjben. i^ier gob^t niet aïïcen toe cene Irioote henni,^nbsp;een noemen ban ben naame pan Christus , maaroobnbsp;Tus ge- een afflaan van alle ongeregtigheid.
bragt te werden.
Raad.
ISiït gp / # ! mtnfcö / voie gp oob fpt / boo? ï)et Moeb ban Ijet eeulbigc €eflament / bat betere bmgennbsp;fpjeefet ban öloeb ban Wbel / bepouben merben.nbsp;i^eïkbbebain Christus, tttóefinumf)erte«uge(io|tfpn;nbsp;be ïiebbe ban Christus , mott u b?tn^n tot mcbecltcbsnbsp;be : toant Öet ijS eene lievde , fterk ^ de dood : de ie-ver is hart als het gray : Haare kooien fyn vuurige koo*nbsp;!en , vlammen des Heeren; veele wateren fouden deiènbsp;i-ievde niet kunnen uitblusfchen.; ja dp rivieren fouden fynbsp;jiiet Jctinnen v.erdriincken; al gave iemand al het ggedvai?
fyn
-ocr page 39-Leer aar der Heidenen Paulus , uU z.Tim. iï. vs. 8. i j
fyn huys voor defe Jievde, men foude hem t’eenemaal veragcen.
l^oe fuït gp ban tot Christus ftomcil ? ^00 ïang gp f^raag. bcrfe lieübe nier in u öebt/ baar grt eiitotge inoo^b ninbsp;bC itOlïf br^ 23oeft|J lupD: Al waar het , dat ik de taaienbsp;der Menfchen en der Engelen fpraake, en de lievde nietnbsp;hadde, E) waar ik een klinkende Metaal of luydendenbsp;Schelle geworden. Ende al waar ’t, dat ik de gave dernbsp;Prophetie hadde en wide al de verborgentheden en allenbsp;de wetenfehap, ende al waar ’t, dat ik alle het Geloovenbsp;hadde, fo dat ik Bergen verfettede en de lievde nietnbsp;hadde, fo waare ik niets. Ende al waar ’c, dat ik allenbsp;inyne Goederen tot onderhoud der Armen uitdeelde, ennbsp;al waar het, dat ik myn Lichaam overgave , op dat hetnbsp;verbrand foude worden , en hadde de lievde niet, fonbsp;foude het geen nuttigheid geven. Wilt gy dan tot hetnbsp;leven ingaan? onderhoud de geboden.
homt bog tot ben Heere Jesus, hegtlltt U OnbCt bc fchaöuiuc ban fpnc bïcugelcn / fjoub bn ïjem aan /nbsp;uïOE pnben flcerö uptb^pbenbe na ben Cöiioon GODS,nbsp;om Ö^m ai^ ben Hamme Dat geflagtet i^/ ja aï^ bennbsp;ïcuttJe uit ben ^tamme 9|nDa/ be JBo^teï Davids,bisnbsp;obeemonnen ïjeeft/ öcf enting l^nlïdujaö toe te fingen/nbsp;op Dat t)p u ooh uir tjet ftof ber ^arben een^ ten lebennbsp;mag opmebben/ in be aanjïaanbe opflanbtnge be hjoontnbsp;betnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;th op ulbE Ijoofben setren/ en gpontfangen
moogt ben pipö btr roepinge Gods bie ban boben
JBat u aangaat / nitiierhcorcne Cgt;ob^ / geroepene ^ c^-l^pligen/ bie boo^ ’t lt;ö5doobe brreenigt fpt met Chris-Tüs.fotu iö booniamcnthh beefe becmanniiige / om^L/w^w.* tn be benmffe ban onfe Deere Jesus Christus , nkt al»nbsp;icen op te loafTtn / maar ooft ïangjö Ijoc meer u ïjttte afnbsp;te t^eftften ban be pbflftrben brefet Vurrclb/ bie maarnbsp;boo^ eenc tm lang buuren/ cpnöelpftbetötbnnenaïptooft
boo|
-ocr page 40-Ijooi öcn tomö: toant öet feefter/ bat betïc onber u met flenoe0 ïoopen m be ïoopbaane be^ «©eloob^ / bi'enbsp;gun tjoo^gefieïr. 9lcö ïüinberen ^ion^/ uitberhoosnbsp;ÏCne lt;tl50b^ / omgord dog uwe Lendenen met de waar*nbsp;heid, doet aan de geheele Wapenruflinge GODS, opnbsp;dat gy konnet ftaan tegen de Jiftige omleydinge des Duy*nbsp;veis; want wy hebben den ftryd niet tegen vleefch ennbsp;bloed , maar tegen de Overheden , tegen de Magten ,nbsp;tegen de Gewelthebbers der Wereld, der duyfternilTenbsp;deefer eeuwe, tegen de geeftelyke boosheden in de lugr.nbsp;Daarom neemt aan de geheele Wapenruflinge GODS,nbsp;op dat gy konnet wederflaan in den boofen dag, en allesnbsp;verrigt hebbende, flaande bly ven.
De «aam nbsp;nbsp;nbsp;Jesus onfe Christus cenflt Naam ontfangen bo*
Naamen, ïjeeft ïl OOh eenen witten Keur-Inm eenen gegeven , en op denfelven eenen nieuwen Naam, naam ge. die niemand kend , als die hem ontfangt , eenen Naamnbsp;geven. beter als der Soó'nen en der Dogteren.
Hetgeftagt nbsp;nbsp;nbsp;Christus , fo veel het vleefch aangaat, uit den
14
l!S'
w«CnRis- Saade Davids , bujS uit ïioninglphen bloebc / Gy fyt Tus* Qojj een uitverkooren Geflagte , een koninglyk Priefter*nbsp;dom, een heylig Volk, een verkreegen Volk, op datnbsp;gy foudet verkondigen de deugden des geenen , die unbsp;uit deduyflernis geroepen heeft tot fyn wonderbaar licht;
tg’t/die ons heeft liev gehad en gewaflchen van onfe Sonden in fynen bloede, ende die ons gemaakt heeft tot Koningen en Priefters.
Aanfettin- ' nbsp;nbsp;nbsp;bQtl OOft 0Ï^ l) 0E£ftÊÏpïlt FrotHETEN , aï^
ge tot ver- Schriftgeleerden, onderwefen in ’t Koningryk van GOD, pligtinge uit den goeden fbhatvan u hert,oude en nieuwe dingennbsp;joort te brengen.
fees, uwe Lichaamen flellen tot levende , heylige en Gode welbehaaglyke Offerhanden , welk onfe redelyke Gods-
dienft
-ocr page 41-dienfl moet fyn. U Leven felvs niet dierbaar agtende om fynent wille.
s) KONINGEN, b^aa0t u cbeïmocbiö/ toont/ bat3)
0P manlpït )l?pö/ niet aïïeen te0en uUje Ei0enc t)ebo?*^««. Ucnfjeben/ öie nO0 in ufpntn te0cnu (l?pb boeren;nbsp;maat ooft tegen alïe ©panöen Gods en fpne| üfeontng*nbsp;rpft^/ ïaat u baacban iiler^ te rug gouben / nog ©a®nbsp;ber no0 jBoeber/ nog ^ufter no0 25^oeber.
3]^ Jesus be eeniggeboorene ^oon Gods, ï)p fteeft u tot fpue 23^oeberen en Ouderen / ja tot fpne BiavYDFoorreg-
aangenoonien : Want fo veele als ’er door den Geeft Gods geleydet werden, die fyn Kinderen Gods, wantnbsp;hebt niet ontfangen den Geeft der dienftbaarheid wederom tot vreefe , maar gy hebt ontfangen den Geeft dernbsp;aanneeminge tot Kinderen , door welken wy roepen Abba, Vader, defelve Geeft getuygt met onfen geeft, datnbsp;wy Kinderen Gods fyn , ende indien wy Kinderen fyn,nbsp;fo fyn wy ook Ervgenaamen , Ervgenaamen Gods endenbsp;Mede-ervgenaamen van Christus , fo wy anders metnbsp;hem leyden, op dat wy ook met hem verheerlykt werden. Wantik houde het daarvoor, dat het lyden defesnbsp;tegenwoordigen tyds, niet is te waardeeren tegen denbsp;heerlykheid, die aan ons fal geopenbaart werden.
.iêt^pb en ïepb ban onber fpne baniere/ baar oiiber^^«y^«*-
bewaart werd , door het Geloove tot de faaligheid , ge toe die bereyd is, om geopenbaart te werden in den laatften
tyd. €n om bat gp meer cn meer mogt bobberen tragt gcHerftt te toerben in bc genabe ban onfen lieert
Jesüs Christus. Die regtveerdig is, dat hy nog geregt-veerdigt worde , die heylig is , dat hy nog geheyligt worde.
©00^ aï manneer gp u in Wige Sitï^-oeffeningen tn*sy„er be gobö-bienftigc berpïigtinge met utoen Heer en VBornante-Brüydegom, al| u Hooft , nabet berecnigt / i« 't ünuhjtfege-
5^ nbsp;nbsp;nbsp;^Q_'^taenken,en~
-ocr page 42-r'iii
der hst ge-hruyk van V Avondmaal.
Voornaa-melyk in deefe wolk-agtigenbsp;dagen.
Opheu-
rings.
Slot*
a6 Trowwhêrtigé Vtrmaningt van dm
fangeti ban bc ïiebbc- panben ban Christus in’t ^bonb* maaïbebinb; gedenkt fleets fyner,toC dat hy komt Èaatnbsp;fyn aï^ een bundelken Myrrhe , dat tuflehen uwenbsp;Borflen vernagt.
©oojaï ïjceft be 45fniecntc 45obj^/ in beefe tboïftagtt= 0ebupte bagen / noobig} om baar roe opgemebt ennbsp;hermaant te merben : Houd in gedagteniflê den Heerenbsp;Jesus Christus , uit den dooden opgewekt.
^n beefe tpben feg tb / baar men ban ftoaaren ff^pb goo?b / ban oo^ïogen en gerugten ban oo^ïogen' affonbsp;|ct #0?ïog^ fmeerb aïom fciiicr uit be ^cöcebc t^ ge*nbsp;t^obben / ja i^lb^ ban ftoaarc IBoïbcn / vneïbc bebebre*nbsp;ïib inb?nppen/bie be bnbbe niet fpaaren/ öoo^t
^jlSaar mat noob faï be^ Herren ï^oïb ï)eamp;* ben/ aï# bet aïtpb op Christus baaren ï^oo^ganger/nbsp;baaren Sept^man en ©oïepnber baareiS lt;t3clooo^ flar=nbsp;oogt J aï mierbe bet oob in en om ben name ban Christus geboob / fp fuUen egter euinig ïeben / be ï^^oonenbsp;ber bectbbbeib ontfangen/ ja aïle^ be-erben na bit ïesnbsp;ben/ ja feïb^ in bit ïeben jupeben.
Vreefl dan niet voor die gene, die het Lichaam kennen dooden, maar vreefl veel meer den genen , die bey de Lichaam en Siel kan verderven in de Helle: H^aUtnbsp;daarom fullen wy niet vreelèn, al veranderde de Aardenbsp;haare plaatfe, ende al wierden de Bergen verfet in ’t her-te van de See. Laat haare Wateren bruyfen , laatfe beroert werden, Iaat de Bergen daveren , door derfelvernbsp;Verheflinge. Selah!
^oban bert^oofl nialbanberen met beefe moo^ben;
Dat uwe fiele gebonden fal fyn in het bondelken der Ie. vendigen.dat uw Lichaamendenheerlyken Lichaam vannbsp;Christus gelykformig fullen werden, Ujattlfeer OUfe^êiesnbsp;ïe fegQtb föi / boïgen^ be^ l^eeren moo?b: Komt Heeknbsp;Jesüs, ja komt haaftelyk.
AMEN. nbsp;nbsp;nbsp;DE
-ocr page 43-Pag- 27
duuragtige
VAN
Voorgeflelt
Aan
Alle die gene,die de Waarheid in gcregtighcid beminnen en najaagen;
Uit
Spreuken VIII. Vers i8*
*
Rykdom en eert is hy my t prly ?in W Ti3 duuragtiggoedengeregtig-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;‘nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' :nP*T'xi£'T/'i
gmoteek
uztedaa^
kaak.
heid.
INLEYDINGE.
TpvE godfaaligheid is tot allen dingen nut, hebbende a. Voor-I 7de belovten des tegenwoordigen ende des toeko-geüeit. mendi^i Levens,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i;^ t)« hoo^tJEffrhefee gctupgnj^/
öat Paulus, öie groote nbsp;nbsp;nbsp;tn ïUtöetlöcr öct
idEcboignnj)ftgt;en GODS, aan öe godfaahgheid gecut/
-ocr page 44-in öen ifïen 25?iel) aan f^nengelieUDen Jgt;£ionTiMOTHEU5, in ’t IV. i|oofö(ï. öet 8. ©cr^.
b. Verklaart.
b. 55c Godfaaligheyd öati öctonöcrUJcrp / tuaacöan Paulus gctnPSt : Dat fy^tot a]le dingen nut is, cnbatomnbsp;öat (p heeft de belovten van het tegenwoordige en toekomende leven,
u.) Be-
(«f. De Godfaaligheid is tot alle dingen nut,mag PAtf-fchryvinge 5.^3 bcpïtg fcggcn; mant
Xlithêid. ^0 soöfaaïigöeiti / fectcehcntr m be Jloïïe ber ett=gt; toJtge iDaaröebcn üan GODS onfeylbaac iDoo^b: Dienbsp;waare inwendige onbevlekte en ongeveinlle geflalte vannbsp;de Sielbereyd tot den fuyveren dienfl: van den drie-ee.nbsp;nen GOD, om hem met Lichaam en Siel, of Geeft,nbsp;welke beyde Godes fyn, te verheerlyken , 3IhC* I. 2.7.nbsp;ücitti. XII. I. I. Cor. VI. 10.
55eerc bicnft ïjeeft tot rpnbocï/m ’t cpnbebc^ lt;i5eïoob^/ de euwige faaligheyd der. Sielen, i, ^ftc L p.
lt;!EenefaaïtgöSb/btC aftecn uit genaden gefchonken toecb/ II. 8. ïDaar booj bc ï^cerc fpn eigen ineeït / meenbsp;ben ïoon ber genaben/ toaarop bc «©clooüigen met Moses fien mogen , i^cÖ. XI, 26. beft^OOtlb / getpft f)p fJt-ïoobt öeeft/ jiiiaattï). V. 12. Paulus Vöü beröaftjen/nbsp;bat be lt;5cïooloigen hunne vrymoedigheid niet fullen wegwerpen , welke eene groote vergeldinge des loons heeft,
l^cïjr. X. lt;©cen tnonbee ban / bat ban beefen lt;15obj^bien(l
^ nbsp;nbsp;nbsp;4. lt;j5efegt toerb/ batfe tot alle dingen nut is.
word -AA. j^oc! mag iït biaagen/ ftreïit Paulus bte nuttigöeib gemst ¦ fo lier uit / tot alle dingen ? baar ÖP ftraït^ baarop in ’t VI,nbsp;Dat fj ï^ooftft. ban benfeïben Ijïtn 25^teb aan Timotheus fegt/nbsp;alle dingen jjgftei. menfcöen toaren/meenende dat de Godfaligheid eennbsp;AA.Vmff.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'Jan ÖP tdiïbe/bat Timotheus foubc wyken.
BB. OpgC' lort.
BB. I15p antttjoojben / bat
Paulus j^itr atibtr^ niet aï^ aUe geoo^ïoobbe bingen
ber*
NN. ^iemanb in tlnpfcï faï bunnen Rebben/ bat
-ocr page 45-Urrftaat / öat ftïaar öïpftt / uit öc ïiefcö^pUmge bier JlKenrc^en/bic be goöfaaligöfib aanmerkten als een gewin,nbsp;naweïph een vuyl gewin, van werelcilyke goederen; waarnbsp;van é? toilbe/ öat Timotheds foube wykem ; tertopï öpnbsp;geenfihtgi ïooröf'^b / bat be gobfaaïigïietb een gewin is,
Wanneer ÖP boigen laat ; Dog de godfaaligheid is een groot gewin, met vergenoeginge en?. KSitïl.VI, 6.
23. I^iemanb faï ban feunnen ontltennen / of Paulus boilt ökrbooi te hennen geben/ bat de menfeh Godsnbsp;baar boo^ lang^ ^Ot meer volmaakt werd tot alle goednbsp;werk, volmaaktelyk toegerufl, iCilU. UI, ij. ©atïjpnbsp;baar beo# ben b^pen toegang ontfangt / tot den throonnbsp;der genaden, om barmhertigheid te verkrygen en geholpen te werden ter bekwaamer tyd. l^eïgt;. IV, i6. Wantnbsp;die tot God komt, moet gelooven , dat hy is, en eennbsp;belooner dergenen die hem fpeken. i^eb. XI, 6.
P-) j©it nu too^b nog hlaarbec uitgeb^uht en te hen-'^jj Be oor. ncu orgtbtn / toanmec ÖP be rebenen bier nuttigheib/;^^^nbsp;baarbp boegt / feggenbe; heobende de belovten van het te- rem, ofnbsp;genwoordige en van het toekomende leven. 31nittiet^
I. ;|^e Heere, ^ftaeipquot; God, Nooit tot den faade j^-^gheiFen cobsgefegtj foekt my te vergeevs.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;XLV, t p. JJ^een: voordeel
bit tegentDOO^big ltbcni Ende hetfalgefchie-^^J^;. den , indien gy der ftemme des Heeren uwes Gods vly- onder hetnbsp;tiglyk lult gehoorfaamen, waarnemende te doen allefyneO. T. tenbsp;geboden, die ik u heden gebiede; lbo fal de Heere uwenbsp;God , u hoog Petten , boven alle volkeren der aarden: ‘dient zyl\nbsp;lt;Z^eut. XXVIII, I. cn ber^ 4. Gefegent fal fyn de vrugt maarnbsp;uwes buyks , en de vrugt uwes lands , en de vrugt uwernbsp;heeften , de voortfettinge uwer Koeijen , en de Kuddennbsp;van u kleen Vee.
BB. het toehotuenbe ïeben/ uobigt hun be Heere bb. hp gjefaiaj?/ in fpnLV. I^ooftft. bec^ a. en 3. Hopret aan-
iC'i
ft!
30 Tgt;e Duuragtige Goederen van de
dagtelyk na my , en etet het goede ; en laat uwe ziele in vettigheid fig verlufligen. Neygt uwe ooren , en komtnbsp;tot my ^ ende uwe ziele fal leven ; want ik fal met u eennbsp;eeuwig Verbond maaken , (en u geven) de gewiflè wel-daadigheden Davids
2. nbsp;nbsp;nbsp;Nooit 2- l!gt;£gt;oit ï)eeft öe Heere Jesus ccnen atihercn toegnbsp;onder het ingeflaagtn / ttianncer öp in ’t uJeefcö inanbelDc / toonöe
ÖP / öat he onö£rï)outitnge Uan Gods gehoDen / aHe öe góebtren Uan fjet tegfntooo^ötgentochomcnbe ïeben metnbsp;V figucerben/tcanneer gpfcgtlSoekt eerfthet Koninkrykenbsp;Gods en fyne geregtigheyt, en alle deefe dingen fullennbsp;u toegeworpen werden , Öp JlBartf|. VI, 33. tC UfCtJ.
3. nbsp;nbsp;nbsp;OVER- 3- Hluft öer u 1 ntpiiE 'SCanbagtige €ocöoo?öer^/ om öitnbsp;t^AisiG. beHenbig aanberï naber boojgefleïb te fien ) aï^ ben
Uoojnaamfïen inl)oub Uan be ^epïtge ,^cï)?ifren; tuenb ban ulue aanbagt tot be uptïohïttnge Uan be lt;©pper(Ienbsp;3©p^6eib aan ï)aarc ^jongeren / Ueftenbige en ernftigenbsp;.^oeher^ en ^anhleUer^ / toegeroepen / toanneer fp fegt:
RYKDOM EN EERE IS BY MY, DUURAGTIG GOED EN GEREGTIGHEYD.
B.vooR- K- 5btt Uoo^trcffelph Snoeft bei-^p^euften/Uan Salomo, ®erey- ben i©prten bet ïtonmgen/ aïp^öenUoo^naamenlt;©pflcï»
jg,. / tjpn naam Uorrcnbe;
a. Het al- 25eödfl tn fig cene ganrfcöe meenigte ban goube gemeens fp^euhcn/tc tegt/ Uan een feher #ub-Uaber/ aangemerht/nbsp;oogmerk, al^ ctnc mccnigte ongefnoetDe pcerïcn/ tuaaröoo^ i^p aannbsp;fpnen ^oon / Uoodteffeïpfte onbcrrigrjnge en Uerinaaanbsp;niitge / al^ uit ben monb Uan öe Opperste Wysheid ,nbsp;tueiliet boojbccïb ÖP ma^ / en aan be ge^edt öerh nietnbsp;alleen jeben-Iegfcn / maat ooh eene fcöetfe of afteehenin*nbsp;ge Uan be oprigtinge en Ueflenbige beluaatinge Uannbsp;U' i^up^ / ban öe Opperste Wysheid , geeUt,
b. ^as
-ocr page 47-Opperjiè- Wysheid, vit Spreuk en VII1. vs. 18. 31
b. l^aöat miöe nbsp;nbsp;nbsp;öec ïionm0cn Salomo, j.ontue-
«.) gin ’t üoojgqanöc VIL i^ooftfïuh /
Saööe fenc wodagcige Vrouwe, D(e met gnaue nei'Cier:®^» den feltu tn nltpcnöe ïtppcn / ecnen Perfïanöeïoofen gonge if(iamen~nbsp;iing/ op Den toeg öf| PeröerP|S geb^agtöaö/ boojïjaare^^®^-bïepenöe lippen en pbelc bclobten / Draagt ÖPnbsp;!i.) gn tegenfleïlinge Daar Dan aan fpncn jg*oon/ Denbsp;Opperste Wysheid , op ; om na DetfeÏPe gniöe ïc^fennbsp;en bepïfaame ©ermaaningen / Die fp aan gaare J^in=
Dcr^ gecDt / te öoorcn/ DetmaanenDe/ om De fleg-tigheden te verlaaten , te leven en te treeden op den weg des verftands, ^pjeuD. IX, 6, na Dooj af geganenbsp;DeloPtenPan aïïegoeöeren in tpD en ceutoigï)EiD.J©nntDatnbsp;I. 5[^e Opperste Wysheid , DtC Dan Salomo tn ’t l|tenbsp;j^ooftlt. io. en 21. Du^ fp^eeftenDe ingeDocrD vuetö:
De Opperste Wysheid; roept overluyd daar buy ten, fy verheft haare ftemme op de ffraaten, fy roept in ’t voor-fte der woelingen ; aan de deuren der poorten , fpreektnbsp;fy haare redenen in de Stad, Dcfrlbei^/ Dieï|irr fp^eeftt/
DlpDt alfo
1, ©c Opperste Wysheid ï|tfr in Dit VIII. i^ooftft.
D^. t. DJcDerom aï^ D?agenöer topfe ingeDoert DjetD: Roept de Wysheid niet, en verheft (niet) de verflandigheid haarenbsp;ftemme? 5^aar Dan
AA. 55c omlïanDigïieDen ban De pïaatfe / toaar Dat fji roept / too^Deu naauvnkeurig aangetocfen (n ’t 2, citnbsp;5. ber^. Op de fpitfe der hooge plaatfen en den weg,nbsp;ter plaatfen daar paden fyn , ftaat fy. Aan de fyde dérnbsp;poorten, voor aan de Stad, aan den ingang der deuren,nbsp;daar roept fv overluyd.
BB. 55it ïiebDerpD en teffen^ kragtig uitnooDigenö onDcribpft/ Daar men liet
KN. 55ePerfoonen,tot DetoeïfteDit lt;i^nDerttjü^gerigt i$/ aa. gn ’t gemeen aangebjtefen; Tot u roepe ik;
en»
-ocr page 48-De Vuuragtige Goederen van de
ende myne ftemme is tot de Menfchen Kinderen j tJer^ 3-
bb. ’t Ijpfonbec aangefp^ooïieti. Gy flegten ver-ftaat kloekfinnig, en gy fotten verftaat met der herten ,
22. uitnoolitgettbe onbetlup^ fielïaat.
aa. nbsp;nbsp;nbsp;iUt ren fto?te inlepbtnge Pan tut gcfegtnb onlier*nbsp;l»p^. tlEt^ 6-9.
bb, ilit öarbb^eeftetibe bctupgingcn ban be boo^t?ef* ftlpbl^Eib en nntttgö^ibnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;reoenen / en be aanpap»
ftnge ber tugt/ met öe boo^beelen / bic baar utt tc t^eb* ben fpn/ fo ten opfigtc ban geefleïpbe als ïicöaameïphenbsp;(ëoeberen. ber^ 10.— 36. baar men fiet^.
(««) ifoe fp be tugt aanp^pd inegenf öaatt b^ugten. bet^ 10. en II.
(3P) l^oe rp fig feïb^ met aïle ïjaare lt;©oebercn aan l^aare ^iebbebber^ opb^aagt i en met belobten en begt;nbsp;b^eigingen ftaabt. ber^ iz—36.
§. ï©e aanöiebingc ban gaar feïb| cn öaare goebercn/ ber^ 12—31. gefcT^ieb in bierboegen / batfp.
l. nbsp;nbsp;nbsp;9ïantoptl öaare bjooninge / enbe booK^cffeïpbenbsp;geefïeïicbe goeberen / tuaarbooj fp öaare ïïiebljeöberjïnbsp;mtnoobigt/ om gaar tc foehen. bcr^ 12—18.
11. ^anlbpd ïiaare boo^t?effeïicbe / fo licöaameïiebe aï]^ geedeïtcbe 4^eberen / met be gronbcn / tuaarop bitnbsp;aïft^ fteunbe. bec^ 18—52. baar ban.
HH.5[5iE 43oeberenaangeb)ceren bjerbcn/b^.18—zi.btc f. a^oo^gefleït toerben / in flaare boo^t^effeïpbïjeib.
ber^ 18—20.
*. a^Qo^gefïeït in onfen ^eyt/ ber^ 18.
**. i^aare boojt^effeïpböebcn. ber^ 19. 20.
J|etepnbe/ tuaartoe. ber^ 20, 21. ö. g?onben / loaar op bit alle^ fïeunbc / fpnnbsp;t* i^aarcenbjige enalfogobipfte geboomte, ber^ 22—31.
ft. ï^aa?
-ocr page 49-Opperfle Wysheit, Spreuken VIII. vs. 18. 35
ft- ^aare fentinfle in tie toerdti/bec^ ji» lt;©it alle^ nu tuo^ti
§5 ?fan0cb^on0fn en 0efIaa\Jt
L Cen^öeei^/ met tene onöctoutoeïpfte fielobteban eenc on0c(ïoo2amp;e raaït0()eiti/ bec0enen / bte na be Opperste WTsHEtD l^oortn/ ban’t 52. ber^ tot 35. in0esnbsp;flooten.
IL scnberenbccl^/ met ecne flerhe I)eb^ep0in0c aan be töebecrpanni0e cn moebtoiniae ^onbaar^. ©er^3lt;5.
«) ïfooft-fomma ban bier bingen / ban tiJcIamp;eO Hei top nu fp^ecïten fuïïcn/ beSeifcn in %; De aliervoor-
treffelykfle en heerJykfte geluk ftaac dergeenen , die hoo-^rext. ren na de Stemme van de Opperste Wysheid , fo welnbsp;lichaaraelicke als geeftelicke Goederen, hunnen lievheb-beren, aanbiedende.
0) lt;©p bat 08ft top baarbooj mo0ten aanaemoett0t0.) net tocrben / ouiö niet te bcr0aapen aan be lt;!5oeberen / bte eyndenbsp;be lt;t5ob becfêr eeutoe aïleen aanbieb ; op bat top mo0ennbsp;toonen / beaecrrc te ftebben; om niet fo fete ont rpftbomnbsp;en cere nit be bteentbe 0etocrtcn te ïjaalcn / ai^ toelom/nbsp;ben i^epbenen §et Euangdium te bcrftonbi0en / na getnbsp;«©oflen'en get Ö^eflen te 0aan: op bat be boo^feggingenbsp;ban ^epg, III. 9, 10. magberbuït toerbcn/ gewiffelyknbsp;dan fal ik tot de Volken een ryne Spraake wenden, op dat fynbsp;alle den naame des Heeren aanroepen , op dat fy hemnbsp;dienen met eenen eenpaarigen fchouder. Van de feydenbsp;der Riviere der Mooren, fallen myne ernftige aanbiddersnbsp;met de dogter myner verftroyde, myne offerhanden aan-brengen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1
lt;©p bat ooft gierboo? bc^l^eeten naam 0toot gemaaftt toerbe; in becfe fo rpftipft 0efe0enbe ^tab cnbe Sanb / batnbsp;metre0tgetltanb Emanuels, inbeelenop(l0ten/fb toegentnbsp;licgaamclicfte aï^ oeeflelicfte «©oeberen/ma0 0enaamt wetsnbsp;ben; toaaein ift al^ een Naziresr GODS wit get Sanb
€ nbsp;nbsp;nbsp;bet
-ocr page 50-PFenfcb
tier feöabuiuen cn trtjj^fternifTfn / fterinaart^ ge* linage/ met be fupbere en onberbaïrcötemcïft bannbsp;3©oo|b / ja met baftew fpïgt;$e / aan be boeren nannbsp;tipoK^effeïpbe Gaumviu opgeboet ben / en nu na mpnenbsp;jBaagfeöflP na ben bïeefcïie faï gcenen gefonöen luer*nbsp;ben; om Ö»n onb ö^t feofttïtebe en bumbaarc ban (0ob|nbsp;aBoorb te bcrbonbigen / op bat fp met aïïcen rykdomnbsp;en tere; maar ook duuragtig goed en geregtigheid bannbsp;be Oppesste Wysheit mogten ontfangen.
lt;©cb! of fïg ban Mogrenland mogte haaften, om fyne handen tot GOD uit t? ftrekken, LX VJII. 37.lt;brb! ga*nbsp;bc G O D t nu gepï / fegen en boo^f pocb. Send gy, o God inbsp;on^ uwe huipe uit het heyligdom , en onderrteun onsnbsp;uit Zion, XX. 3. Laat uw werk aan uwe Knegte»nbsp;gefien werden, en uwe heerlykheid over hunne Kinderen Ende de lievlykheid des Heeren onfes GODS fynbsp;over ons , en beveftigt gy het werk onfer handen overnbsp;ons, ja het werk onfer handen béveftigt dat. Amen.
verdeelt.
Obm bat ban ttieï te boen/ fuUen top toat nabec op bcefe ttoee ^tufeben / in bc lïbcp^ben ban onfcn €c]«/nbsp;ïftten/ fo aï^ bie on^
N. Na de Letter,
=©an Saeomo opgcgcben tocrben.
I. ^uïïrn top ecnc bo|tc/öOfl regt-aartige SSefcblp* binge ban bic lt;®otbcrcn geben/ bie Jicr ban bfnbsp;Opperste Wysheid aangcbObCtt toerbcn / Rykdom en eere, duuragtig goed en geregtigheid.
3. .puilen top fien / ÖOC be Opperste Wyeheio % fdbe/ al^ be fontepn/ oo^fptongof b^on-abcrnbsp;aantopH/ toaarbp en toaacin bie lt;i5oebcrenrpn/nbsp;fcggcnbe; Syn by my.
3. Nadert 3- JESüS CMRXSTüS, bie meerbet i^ ban Sa» cteji. lOüQ, aangeb^agt.
©iet mogen lop meï met Oen OmR-SANGMEESTSR on- 2' der de Kinderen van Korah , ben XLIX, ^faïm geljeePnbsp;opfingen/ maat ban lop nu maat tot tenen Overgangnbsp;pbiupben oe tooo^öen ban ’t 2. tot ’t n. b^. 3©aacinnbsp;i) be Opperste Wysheit bup fp^eeÓt: Hööftnbsp;dit, alle gy Volken; neemt ter ooren , alle inwoondersnbsp;der wereld, fo wel flegte als aanfienlicke, tTamen ryknbsp;en arm, myn mond fal enkel wysheid fpreeken, en denbsp;overdenkinge mynes hertens fal vol verlland fyn. i®aatöp
a) Cene 0cïoobt0e ^ieïe moet anttooo^ben : ik fal myn oüre neygen tot eene Spreuke , ik £al myne verborgene reden openen op de Harpe.
©jaagenbe ? waarom foode ik vreefen in kwaade dagen, als de ongeregtige, die op de hielen fyn, my omringen ?nbsp;i^aatop bt Ofpèrstè Wyskeït toeberomnbsp;^ntlüOO^t : Aangaande diegene , die op hun goednbsp;vertrouwen, en op de veeiamp;id hunnes Rykdomsnbsp;roemen, niemand van hen , fal fynen Broeder immermeer konnen verloffen, hy fal Göde fyn rantfoennbsp;niet konnen geven; want de verloffinge hunner Siele isnbsp;te koftelick , eude fal in euwigheid ophouden, dat hynbsp;ook vooTtaan gêduuriglick foude leven en de verdervin-ge niet fien.
j^er mogen tefp be ÖppERstE Wysheid btpitg ïaa* ten bpboegen bt 3©oo?bett ban onfni €etr:
l©cefc ttioojbcn na onfe bebatttngc / boit tr bet'KLA-Maaren/ en Dan nbsp;nbsp;nbsp;ringe
B. mat naöet/ na bc tpb^-w»fïanbigfftbett / m rigenrn/moeten top bffcïbenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;imaanfe.
36 De Duurc^tige Goederen -van de
a. So als Salomonbsp;de woorden op-geevt.
^0 fiefcöouttien/fo als fy van Salomo den Spreuk-fchryver, aï^ ttn öOO^ÏUÖtig tOOJÏJCeïö ban bt Opperste Wysheid hier opgegeven werden.
3- iéo b^t^agtfn / fo als fy van Jesus Christus, die meerder dan Salomo / aï^ t)tt tcgenöecïö / fyn aange»
bragt» ban cerfte betreft / baar otntrent mpe* ten top
EERSTE DEEL.
I. gjti be 25frcf)^pl)mfie ban be (^oeberen/ bcefe aan* Itierfeinge niaahen/ bat on^ be Opperste Wysheid giernbsp;Goederen ,ban ï)et miubere tot get mecrbere trappdlng^ oplep^nbsp;word benbe,
eere.
%7i%ge- nbsp;nbsp;nbsp;ïiegaitieltcfie lt;J5oeberen / Rykdom en
geven*
55, l^oo^goub be Jiieï-berjaaöigcnöc geefteïiche lt;^oca beren / duuragtig goed en geregtigheid.
%.Deii- 5. ïtcgaamebcfie lt;0oeberen fpn ttoeeberïen : Ryk-
chamelickeen eere.
/• Rykdom, gcebt na be h?agt
. Na't Hebreeu-fchenbsp;grondwoord be-
dom. i-H. 3^an get Hebreeuwfche g^onb-bjoo?b te ftcnuen: Eenen overvloed van allerley, fo roerende als onroerendenbsp;Goederen en Befittingen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;OWb^tpb^ ttltefl 6e#
flonben
t- 5l]n25erittin0e ban Sdïtfter^ en 2anberpen/3©pngaar# fchreven. ^ua/tn agerlepfbo^t ban ©ec/55EUt. Vi. ii.en5.'bie wennbsp;fittinge' . *• boo? ftet eerfïe inneewing^-regt/ in erb-befit#nbsp;tanAk- twge nam/ gefpft nootfaaïieïpb; (om miniet te fpjce#nbsp;ba” be tpben boo? ben ^onbbïoeb/) pïaatjS moetnbsp;gebben/na be ^onbbloeb/ onber be J»oonettnbsp;Zg'fnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ban Noach, Sem , Cham en Japheth; fict lt;©en. ix,
Regt. nbsp;nbsp;nbsp;X. en Xï. bat niet fonber eene bpfonbere beflieringe ban
GOD gefegieb i^; want de gantfchc Aarde is fyn.
€jcb.
-ocr page 53-Opperjie pf^ysheit, uit Spreuken VIII vs. 18. nbsp;nbsp;nbsp;37
OcOb. XIX. bcr^ f. Doe de Allerhoogfte den Volken de erffenifle uitdeelde, doe hy Adams Kinderen van eennbsp;fcheydede, heeft hy de Landpaalen der Volken gefteltnbsp;na het getal der Kinderen Ifraels.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;finot Moses in
fpn nbsp;nbsp;nbsp;^00^ Israels oorpn/5^eut. XXXii.8.
5Dit nu gefcöieöentie op tjcefe topfe / ïE^at öe een aan ben anberen bc Seufe gab / geïpk^-men fiet bat ^ÖJam aan ïot gaf. lt;©en. xiii. 9. is nietgjj|^‘nbsp;het gantfche Land voor uw aangeficht ? Scheyd u dog^ * ‘nbsp;van my, fo gy de flinker (kiefl,) fai ik ter regter hand gaan,nbsp;en fo gy ter regter hand, fo fal ik-ter flinker hand gaan.
®at be een aan ben anberen geïb of Pee; (tuantf?^'* baacin beflonb oub^tpb^ be grootftc f)anbel beenbsp;Uaberen/) gaP/ geïpli bat uit ï)et gene top baarPan in va/i daannbsp;’t eerfle ^oeït JlBofe^ en ï)et 23oeft Pan Job , Cap. I.
2, 3. en XLII. 12, I?. lefen/ genoeg te fen i^ / tot bat epnbcïpït goub en filPec en ftofïelithe ebeïge|ïeenten^/cnnbsp;al ött gene toat men onbee be aaebfeöe Jgt;cöattcn bannbsp;rchenen.
**. lt;©f boo^ïiet ïtoop-regti fo fiet men bat Abraham, **. Door be fpelonke van Machpela , Pan Ephron , ben ^êoone®’'’^quot;nbsp;Zohars , POO^ geïb ïtogt / Ende Abraham woeg Ephronnbsp;het geld, daar hy van gefprooken hadde, voor de oorennbsp;der Soonen Hets, vier hondert hekelen filvers, ondernbsp;den Koopman gangbaar , Cgt;en. XXIII, 16. toaaeutt getnbsp;crP-regt fpnen oo^fpiong geeft. Wmt! huys en goednbsp;is een erve van de Vaderen , ^p^euft. XIX, 4. toaatnbsp;boo? be Rykdom en be opecpïoeb bet 3iBenfcgen / fignbsp;Petmeerbert gebPen / toaarban be eene meet ban be amnbsp;here/ of boo; erffent^fe ontfangtn geeft/of boo^moepte/
Plpt en acbeib / get fp op eene regtpeerbige / get fp op eene onregtPeerbige topfe / toift te Perbrpgen / en by eennbsp;te brengen j Pan toeïbe ïaatfïen / men Pepïig / en metnbsp;get uitecfle regt / met be tooo;ben nit ben xxxix.
€ 3 nbsp;nbsp;nbsp;#falm/
-ocr page 54-38
^faïm/ 7. fC03cn ina0: immers woeien fy yd^ lyk , men brengt by een, en men weet niet wie het nanbsp;fig neemen fal; ’t toelft fcn tpbe Uatt Salomo, reet^nbsp;pïaat^ moet 0eöaamp; Dcböen: toantnbsp;j. Cootit OHiSöt OppERsTË Wysheid, tiatl)aatenbsp;ïJoben bie goeberett te fcgattcti fpn; tuan»nbsp;d»m. ^ ' neer fegt: Myn Soon , rerwerpt de tugt des Heerennbsp;niet, en ^t niet verdrietig over fyne kaltydinge ; wantnbsp;de Heere kaflyd den geenen dien hy liev heeft. Welge-lukfaalig is de menfche die wysheid vind, en die verftan-digheid voortbrengt; want haarea koophandel is beter,nbsp;dan de koophandel van filver , en haare inkomfte , dannbsp;het uitgegraven good; fy is koftelyker dan Robynen, ennbsp;al wat u Inften mag, is met haar niet te vergelyken; langheid der dagen is in haare regterhand , in haare {linkerhand RYKDOM en EERE. ^pjcuft.lil, II—17. J»ooobmbitnbsp;On^ iCtyt-i^OOftjl. Vitr# 10. en 11. Nemet myne tugt aannbsp;en wetenfehap , meer dan uitgelefen uitgegraven goudjnbsp;want wysheid is beter dan robynen , en al wat men be-geeren mag , is met haar niet te vergelyken ; boe0t ïjtCCnbsp;bp ip- Myne vrugt is beter dan uitgegraven goud,nbsp;ende dan digt goud ; ende myn inkomen dan uitgelefennbsp;fifver. lt;©m meer mibeee pïaatfctt tioo?bp te gaan / fietnbsp;pred. w.gioïj XXVIII, i2-2f.^p?cuiK,iv,r—p.xvi.ió.^^eb.
Vll. ir, 12- toeïhe pïaat^ïeaatb/ omïjtecnog bp vJdrukke- geöoegt te boerber»: toant ftnar fegt Salomo ,• De wys-lykbyge- heid is goed met eene erffenifïè, en die gene die de fan-vosst- ne aanferhoirwen, hebben voordeel daarvan j want de wysheid is tot éene Ichadmve , en bet geld is tot eene fcha-duwe; maar de uitnementbeid des Wysheid is, dat denbsp;Wysheid haaa^e befitters het leven geevt,
U. Hoewef j:|. €oont oa| bwfeïbc nbsp;nbsp;nbsp;bat des Ryken goed,
Stad der flerkte.
bj eene jj,. gg^e Stad fynet fterkte. damp;ppJiift, X, I5- XVIII, 11. En als een verheerene muur in fyae inbeeldinge. De liev-
heb-
-ocr page 55-hebbers des Ryken fyn veele» ^p^cuh.XIV, zo töant
geld verantwoord alles. ^^eï). X, 19. nbsp;nbsp;nbsp;fpreekt
hy (deRyke) ooft harde dingen, ^pjruft. XVIII, 23. ep heerfcht over den armen, ^pjeuft. XXII, 7. tuantnbsp;fleen loonörc / aP ^pfthom ouü^työ^ meöc öe»nbsp;ftonb /nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
tf. 3;n öe oenrtingc ban beek ï^ncgten en JUSaagöcn/ tt-1» de bic rp/ of üï^ Sdngcboüreneu be^l^uj^re^/ ofal^geftog^^^^quot;'quot;^^'nbsp;ren met ben geïöe ^aööenï^et i$ fjeftenb / öat ®abcr^f^*^„”/'nbsp;Noacti fpnen ïtleeii-foon Canaan , alïeeccetft onbec ben.nbsp;bïoeft geb^agt / en 0era öujS tot eenen ïlnegt ban fpnenbsp;bjoeöeeen gcmaaftt ïjecft. lt;©en, IX, 25. Vervloekt fynbsp;Canaan , een Knegt der Knegten, fy hy fynen broederen.
l^ier ban baan bie b^oebige gekeïtgeib bet genen / bie of tot ïinegten gebooren / of booj geïb berftogt bJtet»nbsp;ben.
*. ^0 gabbe Abraham , fo ibcl^Cngeïjootene fpne^ ?. D^t gupfej^ / aï| geftogten met ben gelbe; mant fo ïecfl mtnpi^ian hadnbsp;niet ailccn/ bat 9Sï»ja|iam/ als gp hoorde,datfynbroe-^''»nbsp;der ( Eot) gevangen was , wapende fyne onderwefene,nbsp;de Ingeboorene van fyn huys, drie hondert en agtien j
lt;5en. XIV, 14.
?. 3lBaac ooft/ bat Qp alle de Ingeboorene fynes buy- f. Hog fes, en alle gekogte met den gelde, al wat manlick was,^«lt;/?«'yynbsp;befneed. lt;©m te toonen/ bat aUe| toatftem bicnflbaac^”'^^ .nbsp;njaj^/ooft aan be iBet banfpne GoDraoefI onbertoo?pen w,/fl/, ’nbsp;bjcrben; fiet lt;©en. XVII, 23. en boegt ï|tec fip lt;0en.*a»««A7a-XVIII. baat be Heere Öem feïb^ bit gerupgeni| geeftnbsp;bcr^ 19- 11^ hebbe hem gekend , op dat hy fynen kinde-^^„^'’f,/ “nbsp;ren, en fynen huyfe, na hem foude beveeïen, en fyden^«e«nbsp;weg des Heeren houden, oni te doen geregtigheid enr«
gerigte. l^et ooft ftiet ban baan / bat bt ouöftc ban^.,“^^ fpn I)up^ / regeercnbe ober aïle^ bat ï)p fjabbe / crftemnbsp;be / bat alle bit Rykdom en besittinge ban ben Heere
maa^
-ocr page 56-tuaarett / toanncer öp ban Abraham uitatfonbcn / om boo# Isaac cene ©^outoe uit fpnc jBaagfcgap te nee*nbsp;men/ fepöe : Ik ben Abrahams Knegt, ende de Heerenbsp;heeft mynen Heere feer gezegent , fo dat hy groot geworden 'is, ende hy heeft hem gegeven Schaapen en Runderen, en zilver en goud , en Knegten en Maagden , en'nbsp;Gen. Kemelen en Ezelen. lt;!^it honbt Abimelech , ren
xxiv.H»i)enfcö i^ontn0 / fien/ bat aUc bic secgcninofn ban bm
Heere htOaamcn / bjanncer Ijp tot Isaac ftpöe ; Wy hebben merkelyk geilen , dat de Heere met u is , daarom hebben wy' gefegt; Laat dog eenen eed tiisfchen onsnbsp;lyn, enj. Gen. XXVI, 28,
Jacob op tc haaien.
tfracl tnogt fyne
II. Omniet //• lt;©in nu ban Jacob , tn fpnen Rykdom niet te atles van fpjiecficn/ fiet lt;15en.XXXV, 10. baar öp bitcrïienbbaitnbsp;ben Heere ontfangen tegebben/ toannecr bp fegt: iknbsp;ben geringer dan alle deefe weldadigheid , en dan allenbsp;deefe trouwe die gy aan uwen Knegt gedaan hebt : wantnbsp;ik ben met mynen ftaf over deefen Jordaan gegaan, ennbsp;nu ben ik tot twèe heyren geworden.
**• mogte Israel , na bat be Heere |^un uitbet verarmde bup^ ber bienflbaSrbeib en ben ooben bce bfrb;uhbinge/nbsp;Broeders Egypten, bctlcfl babbe/ bnnne 25^oebcr^/ bie berarmtnbsp;blaren/ niet tot ben fïaabfcbenbienflgebmpften; maarnbsp;fubei. nioelïen baar toe be bieembe 3^oïben/ bie rontom bun/nbsp;j^afy maar ofin’tmibben ban öun/töoonöen/ïioopen;4lBaarbunnenbsp;vreemde «^mebcré / fo fp % boo| atmotbe gebmngen/ baartoenbsp;betboopen / toeberoiti ïo^fen / of op ’t §ubcLnbsp;Knegten jaat b?p laateitj 5©og moeflennbsp;koopen en j|»ooial fo^g biaagcn / bat fp ben Heere , bunnernbsp;©aberen lt;©ob / bi’enben/ fo bat fp met Josua ftonbennbsp;Chmnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;feflQtn J Ik en myn huys fullen den Heere dienen ; ficf
XXXI. iz, 15.
in den nbsp;nbsp;nbsp;bit ïcb. XXV. dBjTOb, XXI, 1-6. ï^eut.xv, iz-iö,
Godsdienft XXVI , * 5-
ondervoj-fen. En dm
-ocr page 57-//. ïDuïS öog tnofflen fp aïtpt» gebenïten / öat be //•
Heïre ïjet toaö/ öte üm groot gtmaabt öabbe; fo belaft ï)un Moses , bp brengen Runner lt;9^tt''de Heerenbsp;ftanöcn/ Voor het aangeficht des Heeren hunnes Gods^«« vrj ennbsp;te betuygen en te feggen; Myn Vader was een bedorvennbsp;Syriër , en hy toog af na Egypcen , en verkeerde aldaar]^j^,^nbsp;als vreemdeling , met weynig volks j maar hy vvierd aldaar tot een groot en magtig volk , dog de Egyptenaarsnbsp;deeden ons kwaat, en verdrukten ons, ende leyden onsnbsp;eenen harden dienlt op. Doen riepen wy tot den Heere,nbsp;den God onfer Vaderen, ende de Heere verhoordeonlenbsp;ftemme, en aanfag onfe elende, ende onfen arbeid, endenbsp;onfe onderdrukkinge : Ende de Heere voerde ons uknbsp;Egypten , door eene fterke hand , en door eenen uytge-ftrekten arm , cn door groote fchrikken, door teekenennbsp;en wonderen : Ende hy heeft ons gebragt tot deefenbsp;plaatfe ; Ende hy heeft ons dit land gegeven , een landnbsp;vloeyende van melk en honing. Ende nu fiet, ik hebbenbsp;gebragt de eerflelingen van de vrugt defes Lands , datgynbsp;Heere my gegeven hebt; fitt bat «©cuttron. XXV,nbsp;p—10. bocgt t)icr bp/ bm xliv. ^falm 2—5. jjKaarnbsp;nabctïianb j^f^ft Israel, fo al^ bt Heere booïfag/
5^eut. VIII. en XXXII. bitn Jüpbbom mi^'b?upbt; toat löonber ban/ bat be J^epbenen fdü^ ben Rvkdom ,loansnbsp;neer ïjp niet toettig geb^upbt / en toeberom tot Godnbsp;banhbaarlpft gebiagt toicrbe/ aangemerbt öebbcn/ aï|nbsp;bomenbe ban ben G od bcr i^ellc.
ö. ©an ött lt;©^ieftfcï)e toooib ^xeOToj, Plutós, bat bt feventig O VERSETTERS, ijt'er ter plaatfc gcb^upben/nbsp;en boo^gaan^ om baarmebe ben Rykdom te bcfcfi^pben/nbsp;fonben top becï öier omtrent bunnen feggen / maar topnbsp;fullcn bat booj ib) anberen oberlaaten/ tertopllopnog
f nbsp;nbsp;nbsp;ftoffi
(b) Wy fouden hier gelegenheid hebben , om te onderroeken, wnar het van daan komt, dat de Grieken den Rykdom ir/iovrcf,
P/«-
-ocr page 58-4?. nbsp;nbsp;nbsp;Dmiragiige Goederen van de
//, Eere na denbsp;Kragt.
ftoffe in oberbïocb ïjeböen/ om te flcn/ öoeöatnamaan te öc^ Jïnhtsomé/ ooft boo^gaan;^ öe eere nemetennbsp;lüo^ö / fo ten opfigren Pan ben Rykdom , öie aÏÏcen aï^nbsp;eene gifte Pan lt;©obé gunfl / aï^ ecne Ppeeiiraapinge ofnbsp;pccfaameïinge/ öooj öe amp;un(t / mort aangcmeel^t locrben/nbsp;toelfte ïaatfie öoo^gaan| aan be 23Eritter^ gegePcn / ennbsp;ban önn beloaart merb/ tot öun eigen Plnaat ^;eb. V,nbsp;12. §©anneer men fiet/ bat fulbe ^iBenfcijen ftunneeerenbsp;na gunnen Rykdom reftencn / en baar boo| ben ^Crmeitnbsp;berbjuhamp;en / mag men ben Perbm^Jten voel ter Pertroo=nbsp;flinge toetoepen; En vreeft niet, wanneer een Man ryknbsp;word , wanneer den Heere van iyn huvs groot word,nbsp;want hy fal in fyn derven, niet met allen mede neemen,nbsp;lyne eere fal hem niet na dalen , ^fafllt XLIX. 17, 18.nbsp;aïfo get ecne gegeeï anbereEERE \§l bie bc Opperstenbsp;Wysheid gier aanbiebcnbsp;//. Eere geePt na be Uragt/
fcbe grmd-woord he-j'cbrcven.
aanflen en weerdigheid , dat iemand dg van den eenen , boven anderen verwervt , door de fwaarwigtigheid vannbsp;fyne deugden en prysweerdige hoedanigheden.
\ Nader t« E^re beflaat ban niet in fcgpn / maar m f^n/ na verdeelt, bat get Pooi- of onber-toerp i^ / bot ecrpjcerbig geagtnbsp;torrb/ tn i^ bu^ maat / of Palfcg en pbeï.
TVaart *• a^aare Eere bomt in be aïïeteetflepïaatfeniemanb
Eep., komt toe/ ban
a^an get Hebreeufche gtonb-toooib te ïicnnen: ’ran V allerley fwaarte , fo des gewigts , als der weerdigheid ennbsp;Hebreeu^^ des rykdoms ; fO bat Eere ÖCteeÖenb / dat overwigt van
niemand toe dannbsp;GOD.
'i GOD, bic Pan Psegen fpn oPerlnigt Pan aïle bengs ben/ at aïle^ openocgenbe goebaniggcoen/ niet alïecn/
de
Phitot noemen , met denfelven naam , daar fy den God der Hellen mede benoemden , en daarby te onderfoeken , waarom fy Sem, totnbsp;den God der Hellen gemaakt hebben, maar deefe bladen foudennbsp;daar door te verre uitloopen.
-ocr page 59-Opperjle PFysheid, nit Spreuken VIILvs. i8. 43
de GOD der eere griiaamt VtJfCb/ XXIX, 3. ttiaat DOït ï)C EERE tgt;an rp**nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ipf- III, 4-
ï I. baar egter tot fc^anbe ban Ifrael, geü^aagt cn ge* ïtïaagt ttierb.
s, «©cb^aagt; Heeft ook een Volk de GODEN ver- Vraag? andert, hoewel de felve gene góden fyn?
ft. (©elllaagt; Nogtans heeft myn Volk fyne eerequot;gt; K'agte, verandert in het gene dat geen nut doet. lt;Êene
ban / bie fo natuur eigen / alken GOD toe bomt / bat ^
§n berblaart /
'4.. ^IJeftlbc aan geenen anberen te geben; XUI,!. Aan gee-8. Ik ben de Heere, dat is myn naam, ende myne eere®quot;' We-fal ik aan geenen anderen geven, nog mynen lov den ge-fneden beelden.. Om mynent wille fil ik het doen ; want hoe foude hy ontheyligt worden , ende ik fal myne eerenbsp;aan geenen anderen geven, 3|cf. XLVIII, 11.
44. «Z^trgrnr alken te eeren , die hem eeren ; ï©ant alfo fp^eebt be Heere boo^ ben monb ban Eli , tot be^» fnbsp;felb? gobloofe ^oonen Hophni en Pinehas, voelbe ttiaa*nbsp;ren Belials Kinderen. Die my eeren , fal ik wederomnbsp;eeren ; maar die my verfmaaden, fallen licht geagt werden i_^am. II,, 39.
I. ©eefe Eere bcflaat nu baarin; dat men God al-1. TFaarin leen , na het voorfchrivt van fyn Woord , als hetnbsp;gewigtigfie voorwerp van eer, glans en heerlyk, agce, en 'nbsp;daartoe alle fyne , fo lichaams als ziels-verraogens , in-fpanne , en dat opregt en ongeveynft , uit lievde fynernbsp;óneyndigen deugden , fo dat men niets buyten en behal-ven hem , als alleen om fynent wille , als tot fyner eerbnbsp;gerigt en gefchaapen , hoog agte. Wie dankoffert , dienbsp;fal my eeren, en die fyrien weg wel aanfteld, dien fal iknbsp;Gods heyl doen fien , fegt bE Heere , bCO^ ^fapt) /nbsp;bm L, b^. 13*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;XXIX. 1, 2. Gevet den
Heere , gy kinderen der Herken, gevet den Heere eere
ƒ z nbsp;nbsp;nbsp;en
-ocr page 60-f. fan Codvrug-tigftennbsp;hetragt innbsp;de uiterfienbsp;gevaarnbsp;van hunnbsp;leven.
l^an Ifratl ver-waarloojl,nbsp;dat bun denbsp;Heer doornbsp;Jefdiasnbsp;verwyt.
A. Om dat fy niet nanbsp;hun pligtnbsp;God eerdenthee ftnbsp;hy.
en fterkte. Geevet den Heere de eere fynes naams, aanbidder den Heere in de Heeriykheid fynes Heyligdoms.
fnigt bc ïierft tot ttorcniaal tot/ LVii. Verheft u boven de Hemelen. O! God, uwe eere fy over de gantfche Aarde, ^ict VHl, i. ett ttlttr anbece.
i^ier öan baan ooft / bat Sadrach , Mefach ende Abednego antwoordeden, ende feyden tot den Koningnbsp;Nebucadnezar , Wy hebben niet van nooden u op defenbsp;fake te antwoorden: Sal ’t fo fyn, onfe GOD, dien wynbsp;BEREN, is magtig ons te verloflen , ende hy fal ons uitnbsp;uwe hand, o! Koning , verlofTen; maar fo niet, u fynbsp;bekend, o! Koning , dat wy uwe Goden niet fullennbsp;EEREN, nogte het gouden Beeld , dat gy hebt opgerigt,nbsp;55an. III. 16—19.
ïjier ban baan/ bat be Heere Sfraclbertoptboo^ 3Iefaia^/ fcggenbc: Daarom, dat dit Volk, tot my nadert met fynen monde, en fy my methaarelippeneeren,nbsp;dog hun herte verre van my doen , en hunne vreefe,nbsp;daar mede fy my vreefen , menfchen geboden fyn , dienbsp;hun geleert fyn ; Daarom fiec , ik fal voorts wonderlicknbsp;handelen met dit Volk , wonderlik en wonderbaarlik:nbsp;want de wysheid fyner wyfen fal vergaan, ende het ver-ftand fyner verftandigen , fal lig verbergen. ^Itf. XXXIX.nbsp;13, 14. i©ant
A. i^et ina^ fo bcr baar ban baan / bat Israel na bte ftenni^Tc / fP öfln ben tnaaren GOD, boben an^nbsp;bete ©oïfttcen ïjabben, XLVII. 19, 20. «cn na ötnnbsp;Rykdom cn ble Eere , bi'e fp bobeit aïïc ©olfttren becnbsp;5larben/banGODontfan0en dabben/fouben ge-eert öfö»nbsp;brn/bat fp ’t fo berfto^ben rn berbo^ben öabbtn/bat benbsp;Heere ttioeft ïjïagenbe ©^aagen / bp JiKaïcaröt I- 6.nbsp;Een Soon fal den Vader eeren , ende een Knegc fynennbsp;Heere, ben ik dan een Vader, waar is myne eere, endenbsp;ben ik dan een Heere , waar is myne vreefe, fegt de Heere
der
-ocr page 61-der Heyrfchaaren, tot u, o ! Prieftcrs , Veragters my. nes naams.
AA föet lua^ öatt ooft öinph en ü3eI Uertsient/ fee Heere fpne' Eüre feait öat onfeanïtfeaac iDolh/
Öp fo met Rykdom en Eere feoo^flen ïjaö / aftjofi!afgetrok-toanncer fp Öem niet eeröen / geipk ÖP öat öeeö tpbe öan Hophni en Pinehas , tnannecc fp mocfïennbsp;feggen i. dfeam- IV. zi. De Eere is weggevoerc uitnbsp;Ifrael, om dat de Arke GODS gevankelyk weggevoercnbsp;was: iSant
AAA. i^et toa^ baarom/ om bat be Heere, bte ï)un/ aaa. om
boven alle Volken , die hy gemaakt hadde , hoog fette^, dathjfs tot eenen lov en tot eenen naam en tot heerlykheid, tot ^^ndTnbsp;batepnbe/ op dat fy een heylig Volk fouden fyn den groot badnbsp;Heere haaren GOD , 5^eut. XXVf. 18. l©ie ïjun/ gemaakt.nbsp;tuanneer fp fpne gebobcn oubeel)ouben / fyne Stemmenbsp;neerftiglyk hooren fouden , waarnemende te doen allenbsp;fyne geboden , OOft feclOOfbe hoog te fetten boven allenbsp;Volkeren der Aarden , ende alle Segeningen over hunnbsp;wilde laaten komen, ?Deut. XXVIII, i, 2. in bc Sfnïep»nbsp;binge reet^ aangeljaalt.
II. ïDeefe Eere befïaat ban baarin / bat men na ben Rykdom en bie Eere en bat Vermogen,nbsp;men öanïjem ontfangen geeft/moet eeren boben alïc^J/cn om dusnbsp;ooft teffen^ aïle bicgene/biegpgcöiebte EEREN.ttjant bic«®«'-Eere baarom mrt ben Rykdom boo^gaan^nbsp;gaat/ om te toonen/ bat bie Eere boo^ben Rykdomnbsp;grootee en feoo^t^effelpker tnerb / ^preuö. III. 16. ^ietnbsp;I. Ifton. III- *2, I}. öaat be Heer tot Salomo fegt:
Siet ik hebbe gedaan na uwe woorden, fiet ik hebbe a een wys en verilandig hert gegeven , dat uwes gelyksnbsp;voor u niet geweeft is, ende uwes gelyks na u niet op-ftaan fal, felvs ook dat gy niet begeert hebt, hebbe ik u
f 3 nbsp;nbsp;nbsp;ge-
-ocr page 62-gegeven, beyde Rykdom en Eere , dat uwes gelyks nk' mand onder den Koningen alle uwe dagen fyn fal.quot;
II. Der
Mcr.fchen
Eüre.
j. Eere, die mennbsp;aan Ouders
fchuldig is, ennbsp;waarom
//. JBcnfcïien ïtointönn coh in ccnrn iiiinDcrcn cn afs ïjaiiïiElpifienrni/ EEREtoe/ Dicncr0En|anö£r|inll3cfïaat/nbsp;alé; In dat gewigte hunner deugden, die fy door den Ryk-dom van GODS goedheid, (waar door GOD heeft willennbsp;bekend maaken, welke daar fy de Rykdom der heerlykheidnbsp;defer verborgentheid onder de Heydenen , welke is innbsp;Christus onder hun, die de hoope der heerlykheid hebben.nbsp;Col- I. 17.) ontfangen hebben , befleeden moeten totnbsp;GODS EERE ende haares Naaften hulp en welftand (b).nbsp;jullie Eere toil Salomo feIbjS / dat men aan eenen anderen niet geven fal, ^preuh V. p. bat / bat Itltllnbsp;in ’t pab ban Deugd tot Eer , fi0 niet moet ïaaten tcnbsp;ru3 öouben / tettopï top berfcljulbigt tn berpligt fpn.
ï. Sinbetecfit plaatfe/ bolgen^ be allernatuudphfïe lt;©jb?e / be Stinber^ aan ipinne Ouders , fulfte Eerenbsp;tesebtn/ bat \$l bie gcljoo^raamgcib en bat ontfag/nbsp;bat fp amp;un boo? ïiunne opbotbing tn goeb onbtrtopi /nbsp;alö btn genen / baar fp / naaff GOD , ï)ct Hebenbp»nbsp;jbhbec/ fo fp ooft öd toeï-Icben baarban ftebürn/ fcïjuïsnbsp;big fpn. i^et berftalbcn ooft ftet eerffe lt;6f0oD metnbsp;cenebeïobte/ Cjcob- XX. iz. ©eut. Vl. 16. ^aï. i. d,nbsp;CpÖ- VI.
(b) Die groote Prins der Redenaars en voortrefFelyke Burgermee-öer in fynen tyd, te Romen , Cicero , geevt in fyne Redenvoering voor Marcellos, deefe Befchryvinge van de Eere : Hef is, fegtnbsp;hy , een doarlugtig en overal verfpreyde gerugt , of roem, van denbsp;veelvuldige en groote verditnflen, of omtrent de psne of omtrent hetnbsp;Vaderland, of omtrent allerïey Ge/lagt van Menfcben. De Oudennbsp;plagten derhalven te (eggen: Ibi efe prtemia honoris ,ubi funt tneritoinbsp;Virtutis, d. i. Dat daar de prys der eere is, waar bet verdienft dernbsp;deugd is.
-ocr page 63-..f
Opperjie ffysheid, «/VSpreuken Vllf.vs i8, 47
ï?. gin be ttoeebc pïaat^ aan a!ïe bieacne / bie GOD//-Eers,
ober onö gefttlt nbsp;nbsp;nbsp;JeV'iweêde
k (©beröeben/ lt;©ubfïen be;§ / bie met xnyy pkmts m mw icere gcnoemt toerben/nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;quot;'^•’^3- Aohe^r-fcbuütg
lykfte in den Lande, ^'ef. XXUI. 8. lt;ï^nbec tncïfee beleen boben ben anberen in eere en ör^ripbbeiö uitmunt / na bat (jbn GOD of met beugben of met Ryllt;dom,met en Oudflennbsp;beugben gepaart / boo^fien en boben anberen ber^ebenms.nbsp;geeft/ fo toa.^ Joseph in €gnpten/ lt;115en. XLV 13.
David onber be ïlnegten ban Saul eerlyker, ban be anberen/ be ïtontng Salomo boben aïïe Éoningen bernbsp;5l!arbe/ i. ïion. ili. 13- bc eene Sijpg^-l^clb bonen bennbsp;anberen heerlyker en eerlyker , a. ^am. XXllI. jp.
Z3 I. egjon. XL 21. 25.
4 ©oogben / lieer - jfDeeffer^ en lt;©ube ban bagen /tan fpn mebe be boo^voerpen ban eere en agting / gelpb boogden,nbsp;bat genoeg bp be =©erbïaaringe ban ’t bpfbe lt;©ebobnbsp;toanr toerö/ bpfonber tuannecr fp on^ op get pab 'isca oudZvannbsp;be DEUGD , (c) bat tot be eere lepö / boo^gaan / en dagen.nbsp;toonen/ bat fp be cierlyke Kroone der grysheid of be^nbsp;^Uberbom^ / op den weg der geregtigheid gevondennbsp;hebben , na ^preub XVI. ?4 maar men ban nog
DEUGD , nog WYSHEID , nOg verstand , nog GRYSHEID ,
met Gi REGTiGHEiD gepaotb btnb / mag men beplig bem hen om Sfrf- LXV 20. en ^reb. IV. 13 terttipl get nietnbsp;altpb eben beplig i^/ om ’t te feggen; ï©ant
**. iöeïe
Dl
(c) De Ou^le Rtmeynen hadden de Eere felvs tot eenen GOD gemaakt, en aan denfelven eenen Tempel toegeWydt, dog io,.da’tnbsp;fy deiifelven allernaaft den Tempel voor de Deuld, in diervoegennbsp;geplaatft hadden , dat men niet in den Tempel der Eere kon in ko-men, fonder door den Tempel der Deugd te gaan, veaarme^e fy tsnbsp;kennen gaven, dat men fonder de Deugd te vergeevs, na eerenbsp;dong.
1' 1
-ocr page 64-**-Tde!e
Eere,
**
Oefogt doot Hu-man.
göcïc EERE öie roem en öat aanfïen / öat k» manö fiupten fpne beröienften/fig aanmaattgt cnfoefttfnbsp;of fig berbeelD / aan eetten anberen tt bunnen geUen.nbsp;Ipet voajö berfialben
K. ^at Haman bie trotfe ^^Offber crt bittere %anb bet Jooden onöetbonb / Mardochai niet bunnenöc bernbsp;ö^aagcn/ bcloerbt gebbcnbe/ bat al bet Joodfche^oïRnbsp;foube omgeb^agt ttierben / om baar boo^ meerber eernbsp;en aanfïen bp AnAsvERuste bccbjpgen; fig berbeelbcnbe /nbsp;bat Hv bie man toa^ J tot wiens eere de Koning eennbsp;welbehaagen hadde, toaiineer j^p geb^oagt toecbenbc;nbsp;wat Tal men dien Man doen, tot wiens eëre de Koningnbsp;een welbehaagen heeft, bp fig felb.Ö In fpn Opgeblaafcilnbsp;bertC bU^ rebeneerbe : lot wien heeft de Koning eennbsp;welbehaagen, om hem eere te doen , dan tot my? ^Sn*nbsp;bc bP fprab 5pn eigen Vonnis, toannecr bp fepbe: Dennbsp;Man, tot wiens eere de Koning een weltóiaagen heeft,nbsp;fal men het Koninklyke Kleed brengen, dat de Koningnbsp;pleegt aan te trekken , en het Paard, daar de Koningnbsp;pleegt op te ryden , en dat de Koninklyke Kroone opnbsp;^n hooft gefet werde. En men fal dat Kleed en datnbsp;Paard geven in de hand eenes uit de Vorlïen des Ko-nings , van de grootfie Hecren , en men fal het diennbsp;Man aantrekken, tot wiens eerè de Koning een welgt;nbsp;behaagen heeft; en men fal hem op dat Paard doen ryden , door de Straaten der Stad, en men fal voor hemnbsp;roepen : Also sal men dien Man doen , tot wiensnbsp;Eere de Koning een welbehaagen heeft ; ttctupl f)p
ficab^baarop moefi fjooren/ uit ben monb bejSïiomng^:
Haafi u, neemt dat Kleed en dat Paard, gelyk als gy gefprooicen hebt, en doet Mordechai den Joode allo,nbsp;die aan de Poorte des Konings fit : en laat niet eennbsp;woord vallen van allen, dat gy gefprooken hebt. 3ln ’t
Opperfie IVyshcid, uit Spreuken VlII.vs. i8. 49
[]. ©at be bcrtoo^nöe Baiak fig uerbeeïbe / inanneer ?. ƒgt;»lt;’lt;-ï)P regen Bileam , bicn öp gebuurt ^abbe / om re Uloeftcn/ fepöe: Ik hadde gefegc, dat ik u hooge ver- Koningdcrnbsp;EEREN foude , maar fiet de Heere heeft die eere van u Moabiun,
aan Bileam.
ff. Eere ban/na btebrrfcöepbene boo^inerpen feer bcifcfieElenbe / en na be trappen / ïangjiS tücïkE ttfd\itve'rrche:i.nbsp;geftaalt tterb / feer PerfcïjEpben of ge-of onge oo^lobt-^'^quot;^
©if fehet/ bat befclPe j^icr moet aangemerht ben al^ eene eere, biemetbcn rykdom gcpaart gaar//f^//v„^^,nbsp;bie boo^ en uit ben Rykdom gebooren loccb / en bat bu^ ^ai bke/inbsp;j^ier UoojnaamcïpU gcftcn tuo^ö/ op bic eere, öieGODnbsp;boo^ f)ett»ettig en nuttig gebmpft / ban ben rykdomnbsp;aan icnianb berleent-
*. ©it fag men aau Joseph aan ’t ipof ban Pharao, * Fa»
**. ©it fag men aan Salomo, i.ïjon. III. 13. ©it **. Fan bïpbt uit tjet uoojgannbe en anberen ; Op dat de leven-Salomo,nbsp;digen bekennen , dat de Allerhoogfte heerfchappy heeftnbsp;over de Koningryken der Menfchen , en geevt fe aan een over-wien hy wil, ja iet daarover den laagflen onder de Men-gang ge-fchen, na be taaie ber Heylige Wagters, bp Danielnbsp;in fpn IV. j^ooftftub/ bei^ 17- l^a be bjagtnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;TeLUmh
=:. ©on ijet (öjiebfcl^e JDoojb uiu, loaarban fig be S . Fan het LXXII. fo gcnaambe ©becfetter^ ^ire bebicnen / betre-c/^'^v^f®nbsp;bcnb I)et/ glans, schynsel en heerlykheid; fo al^ öet^'quot;’'^nbsp;gcbjupbt inerb.
t Öfl^'^'^^l'^^^ni^ritbanbClIeerlykheidbejjHEE- f, Onder REN, Die bOOj Ifrael beeneii toog in de Wolkenen Vnnx-het o. T.nbsp;Colomir.e, lt;£t:ob XIII. per^ 2 1,22. ©ie op ben 3Sergnbsp;moojibc/ «Êj-'ob. XXIV. bcr^ 16, ©it uaberlinnb
1) nbsp;nbsp;nbsp;©en Tabernakel vervulde, Cj'Ob XL. bcr^ 3^nbsp;en 35-
2) nbsp;nbsp;nbsp;©en Tempel ban Salomo, i.ïion.VIII.bcrjSii.
JO De Duuragtige Goederen van de
In hit nbsp;nbsp;nbsp;Nieuwe Teftament, tOOjb bit tOOO^b ttiebe
geb^upbt ban Persoonen en Saaken, bte/ uitmuntend, voortrefFelyk, Cll tütgen^ ÖUbOen glans , heerlyk
fpn.
* Fan Per ‘ nbsp;nbsp;nbsp;*. ©anPERSOONEN, fo tOfïbatl GoD alj^MENSCHEN,
feonen en nbsp;nbsp;nbsp;heeklykheid Gods , ttJtfrbe ftp bc lt;6eÖ00?te
^^.Deheer- Jesüs , b00| de menigte des hemelfchen beyrlegers t'jkheid uttgegaïmt / tn be 25etöl£öctttttifcöc Stanbfïreeïi / iïuc.
Gods. II, 13, Pryfende GoD , en feggende , bfl*^ 14. Eere fy God in de hoogte, Vrede op aarden , in den Menfchennbsp;een welbehaagen.
De heer- nbsp;nbsp;nbsp;HEERLIKHEID bCt MENSCHEN , HtUf. XIV , 10.
XII, 45. ii^dbe aïïeen beflaat baar in / bat fp doorbet ’Gods HEERLIKHEID fteftraait enberïicöt / ooft baar*nbsp;voorbeeld na gunneii voeg aanfïeiïen / om God in aïïejï te ver-
van heerlicken , beyde in hun lichaam ende in hunnen geeft, welke Godes fyn. i Cor» VI, 20. /®0t bat epnbenbsp;toictbe
DUS
pau- )-h . paülus , uit ben ïjemeï omfcSfenen met be heer-
LIKHEID bC^HEEREN, op bCH VOcg Uail Damafcus, omtOt
aarden^
HEERLIKHEID Uan GoD tt fpH. ]|fanbelin0£n ix. ocgecï / boomamentlift ber^?~i7, bergeïpftt ïjier mebe ï)etnbsp;XXII. I^ooftft. Cot bat epnbenbsp;„ a. ^uïïen aïïe Kokingen bcr aarben / gumic heer-,»//eVtf«»,-’^iKHEiD een^ in ’t i^iemue Jerufalem moeten bjengen jnbsp;nender fltipft aï^ lt;©j3tnliaarm3e xxi, bev^ 21—17, beloontnbsp;loecb / Ènde ik fag geenen tempel, in defelve ; (^tab)nbsp;Want de Heere , de almagtige God , is haaren tempel,nbsp;en het Lam, is haare Keersft. En de Volkeren die zaa-lig fullen werden , Pullen in haar licht wandelen, cnde denbsp;Koningen der aarde , brengen haare heerlikheid endenbsp;EERE in defelve , Ende haare poorten lullen niet geflotennbsp;¦werden, des daags: want aldaar lal geen nagt fyn. Endenbsp;fy fullen de heerlikheid en de eere der Volkeren daar
in
in brengen. Ende in haar fal niet inkomen iet dat on-reynigheyd en grouwelykheid doet ende leugen, maar die gefchreven fyn in ’c boek des levens , des Lams. ,
nu bC HEERLYKHEID
**. ©an Saaken , in trappen feer bfifr^ccït / fo ooft ra.^ ijc HEEREiKHEiD paH Ptn cencii ^flBenfcp Popen ben anbe= Snaken ,nbsp;ren : Want daar fyn hemelfcbe lichaamen , daar fyn ooknbsp;aardfche lichamen , maar een ander is de heerlikheid^^”^““^nbsp;der hemelfche, en een ander (de heerlikheid) der aard*nbsp;fche , ende een ander de heerlikheid der fonne , endenbsp;een ander is de heerlikheid der maane , ende een andetnbsp;is de heerlikheid der üerre : want de eene fterre ver-fcheelt in heerlikheid van den anderen. ^0 rebmeerbnbsp;Paulus , in ben eerftcn ,^enbP?iePaanbieUanCorinthus,nbsp;in ’t XV. Ipooft-liuft/ Per^4o. en 41. ^0 moet prnbsp;/. l^tet alleen in ’t algemeen een fcer groot onber«/- quot;ts^-fcpb gemaaftt toerben/ tufTcften bie eer en heerlik-HEID, bie be een Popen ben anberen / Pan uiegen^ Eer-Ampten , Rykdom en Aanfien ,tn becfe l©ereïb fteeft CUnbsp;Peilt/ fo lang befelPe niet Pan God , in gunfïc/ totnbsp;Per SSefltter^ VerheerÜckingen en Zaaligheid , gefCpOUsnbsp;ften fpn / VoaaroPer Peel te feggen toai^,
//- 4Éaar in ’t Ppfonber / tufTcftm Pic ^er en heer- //. /«v LiKHEiD, bie b’eene geïooPige PoPen ben anberen /nbsp;in beefcn tpb in genabe / en gier namaaï^ een^ in heer-tiKHEiD fal befltren; i©ant pet i^
* ^eefter/ bat be bebieninge Pan 't lt;©. €. PJamteer* DehedU-Gods tegenPtoo^btge heerlikheid , in ’t mibben \in\\«inge des SUfrael/ op een figtPaare top|e pjoonPe/ egter Pan^^,./S‘nbsp;Paulus feer otiberfcpciben toerb Pan be bebieninge be^o^r-Nieuwen Teftaments. i|ioo?t ftem felP^ baat oper tebe»nbsp;neren/ in ben tüieeben 25^ieP aan bie Pan Corinthus.irtnbsp;’t III. ipooft-fluft/ Pcr^ 7—15. Indien de bedieninge desnbsp;doods in letteren, (Peflaanbe / en) in fteenen uitgedrukt,
4^ E nbsp;nbsp;nbsp;in
-ocr page 68-in HEERLIKHEID is geWeeft , fo dat de Kinderen Ifraels, het aangeficht van Mofes , niet konden fterk .aanfien,nbsp;om de HEERLIKHEID fynes aangefichts , die te niete gedaan foude worden. Hoe ! fal niet veel meer de bedle-ninge des geeftes in heerlykheid fyn : Want indien denbsp;bedieninge der verdoemenifle in heeriikheid geweeft is,nbsp;veel meer is die bedieninge der rechtveerdigheid overvloedig in heeriikheid j want ook het verheerlikteis felvsnbsp;niet verheerlikt in deefen , ten aanfien van deefe uitnee-mendc heeriikheid ; want indien het geene dat te nietenbsp;gedaan was , in heeriikheid was , veel meer is het geenenbsp;** Innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;blyvt in heerlykheid. Dewy Ie wy dan fodaanige hope
Bcdietiinge^ehhen , fo gebruyken wy veele vrymoedigheid in ’t is, na de fpreeken.
maate der ## nbsp;nbsp;nbsp;j jjgj.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hcbiettinfle / «fl bC
bec bebeeïingc Gods, bie geene/ bie be hragt bec heid,van öoepiitge onberbinbenbe / toefen toaarin öuime eerenbsp;den eensnnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;HEERLIKHEID öeflaat/ tneerber heeklikheid , en
firJZden¥^^ tn gcnabe / en Diet namaal^ in öe oolniaaftrijeib/ anderen, fulïen genieten.
4-. I/ier in d l^iec in be tyb bcr genaben / fcïUé in ’c ïepben ban detydjehs'^^ alïciftoaarfïequot;©erb^uhhiiigen : ïDie fp aï^ Licht,nbsp;baarom aanmtchen gt; Want onfe lichte Verdrukkinge,nbsp;drukkinge. die feer haaO: voorby gaat, werkt ons een ganfchfeer uit-neeraende gewigte der heeriikheid. 2(Cor. IV, 17.
il. Hier namaals.
dd i^iei: namaaï^ / toaac öfcncn be^ooib bie ge^eeïe rebcnteeing ban Paulus , in ben eccfïen ^enbö^icb aannbsp;bie ban be Corinthen , in ’t XV. ^ooftfh boben aange*nbsp;ïjaalt / toaar bp top nu nog maar boegen/ i^et 42—50.nbsp;bei'iS. ^tïfo faï obb be lt;©pftanbinge ber booben fpn.nbsp;Het (lichaam) word gefay tin verderffelikheid , het wordnbsp;opgewekt in onvcrderffelikheid. Het word gefayt innbsp;oneere , het word opgewekt in heeriikheid. Het wordnbsp;gefayt in fwakheid, het word opgewekt in kragt. Een
na
• irl
natuurlyk Lichaam word er gezayt en een geeflelyk Li-ciiaam word ’er opgewekt , daar is een natuurlyk Lichaam, en daar is een geeftelyk Lichaam. Alfo is ’er ook gefchreven, de eerfte Menfche Adam, is gewordennbsp;tot eene levendige Siele, de laatfte tot eenen levendig-maakenden geeft, maar het geeftelyke is niet eerfl: , dognbsp;het natüiir!yke,daar na het geeftelyke. De eerfte Menfchnbsp;is uit der Aarden aardfch, de tweede Menlch is deHee-re uit den Hemel. Hoedaanig de aardfche is, foodaanignbsp;fyn ook de aardfche , en hoedaanige de hemelfche is,nbsp;foodaanige fyn ook de hemelfche, en gelykerwys wy hetnbsp;beeld des aardfehen gedraagen hebben , alfo fullen wynbsp;ook het beeld des hemelfchen dragen.
mit beefen aïlcn ïjïpftt ban/ bat beefe ttere licgaamc: Over gang ïpfte «©otberen / niet^ / ja nictr na aï^ boo^beeiig fou*nbsp;btn fpn/ fo be ttocc anberen / baarmebe met berttnogtnbsp;rn brrbonörn/ geïph Öanö aan ftanb grpaart flin=§§,nbsp;gen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(i^pperfte iBpgïjeib Poe gt öeröalPcn baarbp; ^mgeejieiyke
Ört minbere tot öct mcetbere / Pan be jlinhet tot regterfepbe/ oPergaanbe.
§5 ^e geefteïpihc en buuragtige lt;i5oeberen. Duur-/. Hoe
agtig goed en geregtigheid. nbsp;nbsp;nbsp;defelve
/. ifct eene gaat met ïjct anbere jbo Perïtnogt/ bat l^et on^ tocfcöpnt/ bat men be pjoojbenfo moet Per: vooraf.
taaien t Duuragtig goed , met , of door , of daarby _. Het of voort geregtigheid, alfO be Koppel-letter (1) YdiU'w ^eerfie
t'if
bepbe beefc Pcrtaaïtnge ïepben ban; bat ben €aaL^quot;p‘'*^’ benneten genoeg behenb i^. ^tet nn maar ^preuben I.
3. lt;J5cn. in. io. I ^am. xiv. 18. ^aclj- Uk 11.i©at nu teekenis fóet eerfte betreft / boo^ duuragtig Goednbsp;nbsp;nbsp;nbsp;wwr-
taalt / fullen tnp nbsp;nbsp;nbsp;f
f, ©e beteebcnip ber tooo|ben nafpeuren / en tneï breeufeh. *. 3jn ’t f^eb^eculpfcönbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/r. Het
?. l?et PJOO^b |ingt; Hoon, boo? Goed bcrtaalt / ï|eeftp'i^°5j^^^_
© 5 nbsp;nbsp;nbsp;eigent»
-ocr page 70-Befcbry-vinge van .iit goednbsp;na die be-teekenis.nbsp;u- Hetnbsp;gehrnyk.
Han dit woerd isnbsp;gemeen.nbsp;Niet alleennbsp;van havenbsp;en allerleynbsp;Goederen.nbsp;IN- Maarnbsp;in Vnbsp;lyfondernbsp;nllcrleynbsp;Goederen.nbsp;s. Regt-veerdig.nbsp;rj. Onregt-veerdignbsp;verkree-gen.
rEii'
Éi0entïpï$ in öc Hebreeuwfche ^pranh geen toerS-tnoo^t»/
tuaaruan öeffcïVJ^ tJetechemffe öan aangetoeefen lücrben. ^i^cn üinb in be nabuurigc fuUerïpbe Syri-fche ^p^aaït / lueïbe maar in tong-öai ban benbsp;ïj^ceuttifcöc berfcöeclt/ een tocrft-Vüoo|b / bat öeteeUenb:nbsp;fyn verftand oi vernuft gebriiyken : ^itï ban baannbsp;tüo^b öet tooo^b ban be ^pcifcöe (©uetfetter^ gesnbsp;ijmpï$t/ in ’t 1^. €• I- iCöeff. v. 6. booj ’t Griekfchenbsp;bjoo^b vy,lt;j)co, bat boo^ be onfe bcrtaaït toerb: nugcerennbsp;fyn, eigentïpft/ gefond van verfland fyn. VOO^bgctnbsp;naam-tooojb 0eömpï^t/lt;t^penb. xvii. p.boo^ verftand,nbsp;fiet ooft o^penO. Xlil. ]8, en JiBarc. III. 21. ^n^foubenbsp;55it goeb eigentïpft te ftennengeben: Soodaanigeennbsp;Goed, dat door verftand en wysheid verkreegen word, enal-leen, van de Siele kan befeten werden , een felvflandignbsp;en genoegfaam goed op fig felvs; 5^00 aïfonbsp;U- ï^it Iboo^b in GODS tooo^b op berfcöcpbenc plaat»nbsp;fen gebeefigt toerb/ baar Ijn
l^iet alleen b00| Have en aïïerïep Goederen des Huyfes, öp 0CbOl0/ OOft bOOJ liCftaQinelpfte Goederennbsp;gebmpbt bjerb / al^ ï^oogï. Vlll. 7. en é5ccö. xxvii.
it. 18.
??. Jltiaar ooft toeï booj allerley Goederen, ï)Ct fp bC» feïbe regtveerdig of onregeveerdig berft^eegen fpn. H^antnbsp;fo mo^b Ött 0tb?upbt boo? Goederen,nbsp;ï. IBeïfte ïangjS ben ibeg ban geregtigl^cib berft.teegen
fpn/ .^preuft. XII, 27. Een bedrieger fal fyn jachc-vang niet braaden ; maar het Kostelyke Goed des Menfchen,nbsp;is des vlytigen.
». tl^eïfte boo,i pbeïöfib / boo^ tnoeftcr of obfrbJinfï geftomen i^/ ^preuft. XIIL n. Goed van de ydelheidnbsp;gekomen, fal vermindert werden. lt;Ên ^preuft. XVII.nbsp;g. Die fyn goed vermeerdert met woeker en met over-winfte, vergadert dat voor den genen, die lig des Armen
-ocr page 71-Opperjte IVysheid, uit Spreuken VIII. vs. 18. ss
men ontfermt, ^uïlt goed doet geen nut ten dage der Overgmig verbolgentheid , maar geregtigheid reddet van den dood,*’/nbsp;fegt Salomo,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;XI. 4. ?^aarom too?ö niet alken
ban öe Sondaars in öc aanp^ïgt;rinQe ban Ijaai: beö.neolplï ScHYN-GOED , ï)tt VbOO^Önbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Jaakar , booj Koftelyk ^ tiet
bertaak/ öp bit tt)00?b geboegt/ in ’t i. ï^ooftft. ban'^'quot;!'^ bit #gt;p?cuft-ÖOeït in ’t 13. ber^/ baar be Opperste WYs-pr*i^nbsp;HEI0, be ^nbaar^/ bu^ fpreefeenbe mbocrt/feggenbe/l.^r/r^7-
alle Kostelyk Goed fullen wy vinden , onfe Huyfen ful.
len wy met roov vullen: maar üjo^b oofe ï)ier ban be|j/'^^//^'
Opperste Wysheid gcbjuplk. nbsp;nbsp;nbsp;komftvnn
i^et lOOO?b pnV; Gnoteek , bOO^ duuragtig ber-' bHeckend
taalt. 5©it bjoo^b töo^b maar alken f)ier ter plaatfe in «^er-’t geleek lt;amp;. €. gebonben / en geebt nbsp;nbsp;nbsp;’
-1-. Ce ftennen : iets ’t welk niet verandert nog veroudert, dat fynen befitter nog begeevt nog verlaat. ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;aardig de
'dU
i I
4j. l^et bomt af ban een luokeï-bjoo^b / bat over brengen , overvoeren beteebenb/ cn ftait bU^
?. i^iet alken frer aarrig beteebenen ; Het oyervoeren^«*re of overbrengen van dit goed uit het eene jaar in het beteekend.nbsp;dere, uit het eene geflagte in het andere, maarnbsp;©oo^namcïpb get oberboeren en oberb^eiigennbsp;bit goeb uit be tpb in be epnbeïoofe faaïige eiiluiggcib ^ dit goednbsp;toaarbooi get ^rte berfïcrbt/ be ^tek bernieuwt txivitftydnbsp;rpnbeïpb in ’t genot ban alle gemelfcgc lt;Doebcren ötnbsp;bjagt loecb.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
** ’t lt;0?ieft^ itio?ben'ban be fo genoelpbeLXXII Grieks ©ettaalber^ ban 't Oude Teftament ttoec tü00^benquot;'°'‘‘^^“nbsp;Krijj/j toMwv geb?upftt/ toelbe beteebenen/ eene befittin-ge van veele; bog top laatcn beefe bingen ober aan be gebruykcnbsp;’I'aalgeleerden , tertopl top or\^ fpoebennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ktviitis
tf. ;©e beteebenilTe ban bc faabe fcl^ na te fpeuren;^f^“''-U)p berflaanban gier boo? bit buuragtige onberanber«y;^,f^^ .
S6
ïpïtc/ onljeronïierb Goed, tuaar Uan top niet/ ban ffa* nieïcnbe/fpreciien ftunnrn.
*. hl 't \ ^oobanifl een Goed , bat ben Hiebgcbtieren ban jjE Opperste Wysheid aïïcen gEfcf)onben toEtb/bat gunnbsp;in tpb en öifi* namaa!^ m ccutoig^eib bp toppen
Lievheb- faï. 3©aorban fp fegt : Ik doe wandelen op den weg hers der geregtigheid, in ’t midden van de paden des Regts,nbsp;(T*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;cpnbe toaartoe: Op dai ik mynen Lievhebbers doe
Wy^sheid beerven wat beftendig is, ende ik fal alle haare Schatka-
‘tvordge-fcbonken.
**. In 't b'sfon/iernbsp;is, datnbsp;lt;- Coinbsp;Jchs.
meren vervullen, ^iet ftn totillig Jager in on^ (3Cept-Capittel in’t 20. en 21. ©er^.
^oobnanig een onberanberïpïi 45ocb i^ i,. GÓD feto^ / bie bnarom toet regt Öoogffenbsp;gceb gennaint tocrb; Immers isdeGOD Ifrael goed dennbsp;genen die ryn van herten fyn , 5|gt;faïm LXXIII. i. iBantPannbsp;GOD Jian nictjS gcfegt toerben/ pooj ben .fanbaar/tennbsp;goebf/ te fpn / bat Jjp niet en baabeïph iji/ toant baar»nbsp;CUl fegt Christus ban GOD: Niemand is goed danGOD,nbsp;^atfÖ. XIX. 17. U^aut hy is een God van faalig-heid , ja van volkoraene faaligheid , en by hem dennbsp;Heere fyn uitkomften tegen den dood ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;LXVIII.
KK. Gods goedertierenheden
io—zi. 59ie oob fpn ©oJb nooit nog in tpb nog in eutoigl)£ib fto bcriaten nog örgeben: Want de Heerenbsp;fal fyn Volk niet begeven , nog hy en fal fyn erve nietnbsp;verlaaten ; Want het oordeel fal wederkeeren tot geregtigheid , en alle opregten van herten fullen het felve navolgen, fingt be Uetopbe Iparpflbget David, in bennbsp;xciv. ^falm/ bet '4- en if. ©er^.
^ GODS goebertierenbeben: IDaat boot ï)P bier in de Jffjl aan aïïeil iö ; l^icr in beefen tpb / góed en goed
is. cxix öB maat bootooibeïph omtient fpne gttofïGibonbgenooten. fingt be Iterh |)f. Lli.
beiD, voorlk fal u loven in euwigheid, om dat gy het gedaan hebt»
bntj ¦¦aseg- nbsp;nbsp;nbsp;endc
gelegt.
-ocr page 73-endeik fal uwen naame verwagten} want hy is goed voor uwe gunftgenooten:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Öcfïaar
L ©oo^naamfift öaarin / trat aan öcfcïbc % tn I-«enaar fpn iBoo^b/ ö«ff Ofoprnöoart ni licrkïaart / alénbsp;God fpnr^ / XotXh fig mag toeïgdnftraaïig noe* /lan defehenbsp;men cn rocmrn; ctt öaarom bu^Ut fingen/ 3|)r XXXIII,/» fynnbsp;iz. Welgelukfaalig is het Volk, diens God de Hcere 'n-^f^oordnbsp;het Volk , dat hy fig ten erve üitverkooren heeft ‘A^fi^aart
maaraan be^ l^eercn ÖEcrïil^f)c»ö faï gcopenbaart WtUnj Dat itaabat ecutotgc/oimeranbrrïphc/cnbuuragttgc l©oo?b
ban God: Eenftemme, roept: endefegt , wat fal ik roepen ? Alle vleefch is gras, en alle fyne goedertierenheid is als een bloeme des Velds. Het gras verdort,de bloeme viSddig'Jie goednbsp;'af, als de geeft des Heeren daarin blaaft. Voorwaar,^®®'^*”nbsp;het Volk is gras. Het gras verdort, de bloeme vald af^k!”nbsp;maar het Woord des Heeren beftaat in der eeuwigheid,
.is de taaie die wy uit des Heeren mond , bp nbsp;nbsp;nbsp;k'
ftn/ in ’t XL. ulooftft. 6—9 bec^* Dat Woord is voor den godloofen als een vuur , en als een hamer , dat denbsp;fteenrotfen te morfel flaat ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;XXIII, 29. Terwyl
het voor een Kind Gods is, een lampe voor fynen voet, ende eefi licht voor fyn pad. ®f. CXIX, 105.
bit i©oO?b nu / ïrtrb öp be gangen Gods,h. uudu bc gangen fpneji Gods in fpn ï^cpïigbont/ ^f.LXVlIl,
25. Lxxiii, ij. üDanneeröP Ö^m
GOD feïb uit bat i©oo?b leetb bennen / aï^ den ^ Codfeh eenen en den Drie-eenen GOD , bie % aan bcnnbsp;baar/ uit louter genabe/ toilt fcïjenben/ niet nïïeenal^nbsp;fpn ,amp;flienpcr / maar CMjb alp' fpn ütegtUeerbig/ l^epïignbsp;cn ^cerlib-maafter / ittaar ban fp feggen : fict SUff-XXXII, 22. De Heere is onfe Richter , de Heere isnbsp;onfe Wetgever: de Heere is onfe Koning , hy fal onsnbsp;behouden.
5 8 nbsp;nbsp;nbsp;Tgt;e Duuragiige Goederen van de
die beftaat s. ^0 Vreefe bC^ Heeren , luclfte lliff aïleeU het in beginfel der wysheid, Jsp^euft, I, 7. CXI,lo inaacnbsp;r/w^des®®^ / de Sprink-adef des levens , om af te wyken van denbsp;Heeren. ftricken des doods , ^p^CUft. XEV, 27. tüaac bOO^ fpnbsp;keren’voor des Heeren Woord beven , lüctcnbc bat benbsp;HeEre op deefen fien fal , LXVI, z. )a tjier bOOJ
in-ygm fp foobaantge iufï tot bejS Heeren iBdo^b/ bat fp niet 3'ertlTtta^ ftggen ; Als uwe woorden gevondennbsp;fyn, fo heb ikfe opgegeten, endeu Woord is mygeweeftnbsp;tot vreugde en blydfchap mynes herten, ^JeteM XV, 16.nbsp;ï^teruit ontfpjuit ban aïïe ïiebbe tot God enbe fpnenbsp;lamp;eplige geiticenfcöap / fo bat fp feggen : ik fal dan ge-duuriglyk by u fyn , gy hebt myne regterhand gevat, gynbsp;fult my leyden door uwen raad, en daar na fult gy mynbsp;in heerlikheid opneemen ; Wien heb ik nèfFens u in dennbsp;Hemel , nelFens u lufl my ook niet op der aarden , Be-fwykt myn vleefch en myn herte , fo is God de Rotlleennbsp;van myn hert , en myn deel in eeuwigheid. JBantïjpnbsp;ïjeeft geïeetb / dat verfaadinge der vreugden by des Heeren aangeficht fyn , lievlickheden aan fyner regterhandnbsp;eeuwiglyk. .iêtet ï)et eetfle in ben LXXIII. ^falm /nbsp;25—27. bcr^/len §et ïaatfle in ben XVI. ^falm/ ietnbsp;ïaatfle bet^/ ïiet ïaatfle beeï.
ªt\egetS^. fp bJtten / dat ’er het wee uitgefprooken werd over het knoaa- die geene die het kwaade goed , ende het goede kwaad
de,endie heten.^cf. V, i2o Ji^aaroin fp ooit niet ben 35igtec/ wit ötn xy. ^faïnt / ben Heere b^aagenbe : Wie falnbsp;haardT verkecren^ in uwe tente ? Wie fal woonen op den bergnbsp;UitPf.XF. uwer heyligheid ? tOt anttöOO^b ontfangen. Die opregtnbsp;betoogt.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;wan-
-ocr page 75-Opperfle Jfysheit, nit Spreuken VIII. vs. 18. nbsp;nbsp;nbsp;f9
wandelc ende geregcigheid werkt, ende die met fyn her-te de waarheid fpreekc. Die met fyne tonge niet agter-klapt , fynen metgefelle geen kwaat doet, en geene fmaat-redenen opneemc tegen fynen naailen. In wiensnbsp;oogen de verworpene veragt is , maar hy eert diegenenbsp;die den Heere vreefen. ï^iecOm Öft / ftentiC ÖCÖUU»
115/ op öac reuttiige onberanöedilt goeo, dat de Heere heeft weggelegt voor die gene , die Hem vreefen , dat ^nbsp;Hy gewrogt heeft, voor diegene die op hem vertrouwen in de tegenwoordigheid der menfchen Kinderen ; nanbsp;öc taaie Pan öen ^pjesfeee / m Pen xxxi. ^faïm / öetnbsp;20.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fo öat rp
A. Niet wandelen in den raad der godloofen, nog liaan a. Met op den weg der Sondaaren, nog fitten in ’t geftoelte der wandelennbsp;fpotteren , maar hunne lufl; is in des Heeren Wet,nbsp;fpne Wet te overdenken dag en nagt, tpaavtn %OX\Mioofen.nbsp;gelukfaaligheid öefïaat; na Pen l. i^falm /1. en i. Per|.
AA. Niet fitten by ydele luyden, nog met bedekte luy- AA.iV/V/ den omgaan ; fy haaten de Vergaderinge der boosdoen-^nbsp;deren , en by den godloofen fitten fy niet. Sy wasfchenquot;^nbsp;hunne handen in onfchuld, en gaan rontom om des Heeren altaar , om te doen hooren de flemme des lovs, ennbsp;om te vertellen alle des Heeren wonderen ; fy hebbennbsp;liev des Heeren wooninge , en de plaatfe des tabernakelsnbsp;fyner eere , fo aï^ fp fp^ecïtcn UÏt Pen XXVI. ^^falltl/nbsp;tOPQtont ? fy fonderen hun af om na wat begeerliks tenbsp;tragten, om fig te vermengen in alle bellendige wysheid.
^p?cuk-XVIII. I. nbsp;nbsp;nbsp;^ ...
^öan ooft / Pat fp ttiel ecn^ moeten ftïaa*to gen / en feggen ntet Pen ij^tgtec / uit Pen XXVII. ^^.datyynbsp;10. Per^S / Myn Vader ende myne Moeder , hebbennbsp;verbaten , fp j^ftPen ttgt Om tC fegflen / maar de hebbennbsp;re fal my aanneemen. So ik niet hadde geloovt , dat ik eeuwigenbsp;het GOEDE des Heeren foude fien in het land der lovtnóx-goed in
jj^ i nbsp;nbsp;nbsp;gen,
-ocr page 76-Overgang
tot
, Gereg-tigheid. t Het He-breeufchenbsp;grondwoord verklaart. Ge-regtigheidnbsp;befchre-ven.
* Komt in de eerftenbsp;plaatsnbsp;GOD we-fentlik toe.
Diehy
oefFend
in ’t
uiivoeren
vanbelov-
tenenoor-
deelen.
\.DesHee-ren Kolk beroeptnbsp;fig daarnbsp;op.
6o De Duuragtige Goederen van de
gen (ik ware vergaan) 13- Ik u aangezicht ia Geregtigheid aanfchouwen, ik fal verfaadigt werden metnbsp;uw beeld, als ik fal opwaaken. XVII, if.
#fen toonöer / inatit Dif buurbaarc en Duuragtige GOED, iöfonaiiVÓ niet be Geregtigheid grpaai't/ barfjetnbsp;baaruit al;^ boo^tVtïoeit/baarom be lt;0ppciTte
ooft fegt; Duuragtig goed.
^ . lt;!2n of met / bOOjS en Öp Geregtigheid : t ï^et i^cb^eeurtöc g^onblnoo^b gcebt te ftennen/ eenenbsp;onbuigfaame Regtveerdigheid, waardoor dePerfoon , ofnbsp;faak altyd in haaren regten ftaat blyvr.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;geebtcegt«
bcerbigf)eiD feer aarbig te ftennen; Die deugt waar door men by fig felv bewufl is, dat men na den regel, ofnbsp;na de Wet, fo wel of regt leevt, datmen aan eenen ie-deren het fyne geevt, ende niemand beleedigt, en alfonbsp;ook geruft en veerdig flaat, om alle oogenblikken in ’cnbsp;regt te durven verfcbynen, of al^ iligter/ Of Om ban
ben ïligter geoo^beeït te tnerben ©at nu * GOD al^ be Rigter der gantfchen Aarde. lt;ö5en. XVIII,nbsp;25. iêgt;0 eeneVuefentlpften Regtveerdigheid/ bie ftem na*nbsp;tuur eigen / en ban buiten omtrent anbercn gcocfcnbnbsp;toerb / bedt / ipquot; ccnefaaft fo ftïaar / bat fonbet fulfte gereg*nbsp;tigöfib GOD niet foube ftunnen GOD fpn. ©aaroninbsp;fa!©anieï ooft in fpn gcbeb/ bat öp boo^ ben Heerenbsp;boo^ fig en fpn ©oïft uitfto^tebe feggen; By u O! PIee-RE is de Geregtigheid. ©ail. IX, 7.
©ie Geregtigheid ocffenb ï)P omtrent ben menftï^t/ in ’t uitbocrcn ban fpnc getroutoc belobten/ enberegtsnbsp;bcerbigc (teaffen. J^ier ban bat
©e^ Heeren ©olft in ftunne gebeben tot ©ob ftun op beefe fpne Geregtigheid beroepen/ feggenbe:0!Godnbsp;myner geregtigheid. ^f. IV, 2. en ^f. XXXI, 2. Op uwnbsp;o! Heere betrouw ik, laat my niet befchaamt werden innbsp;euwigheid , helpt my door uwe geregtigheid. U^aat
IL Heeren ©oïït/ ï)unne olwtüinmngc op öun^U-nr ©panöen beljaalen/ fo bat fp met Debora bemorbrr/™ in 5ifraci nio0cn fnigni. Vün het gedruys dei Schutterennbsp;tiilTctien de plaatfen, daar men water fchept, fpreektnbsp;daar faamen van de geregtigheden des Heeren van dege-regtigheden bewtfen aan fyne dorpen. ïijgtmn V,
11. inet re0t mag ban be i^erhe nttroepen / en feggen uit ben XXXVI, ffaïm/ Pcc^ 7. Uwe geregtigheid is alsnbsp;de bergen GODS, uwe oordeelen fyn eenen grooten afgrond Heere. IBaar boo^ ÖP btnregtveerdigenendedennbsp;Godloofen oordeelen fal. Want aldaar is de tyd voor allenbsp;voorneemen, en over alle Werk. Want God fal iedernbsp;Werk in liet gerigte brengen’, met al dat verborgen is, hetnbsp;fy goed, het fy kwaad, fo fpreekt Salomo in fynennbsp;bffttr in ’t III.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Per^ 17 en XII, 14. gdegen»
flèib bat ÖP ftpöt^ nbsp;nbsp;nbsp;Voorder hebbe ik ook ge-
ïien onder de Sonne ter plaatfe des gerigts, aldaar was godloosheid, en ter plaatfe der geregtig.heid aldaar wasnbsp;godloosheid.
**. ^tn^enfeï) too?b oolh geregtigöetb tocgeftenb.J^an= nttr befdbe fig omtrent be J©etten fo geb^aagt/ batnbsp;becfelPcr epfcö in tragttePerbnïïen / aanfpnepligt/^frf^-//^-fo ttJtl omtrent lt;8ob/ aïg fpnen l^aaflen/ tragt te pol-bocn Jgt;te 5^cut. VI, 2f. i©anneer nu be jiKcnfcö/
f. (©intrent be l©et Pan GOD, en belfelP^ epfep fTgl-5quot; feïp^ onbebiteglik P?aagt/ of en ï)oe Perre öp öefeïPey^;,^7r®^«nbsp;tragt te Polboen/ fal ÖP tod PePinben/ bat l^p tticcoD./^of?nbsp;Geregtigheid , luaar mebe ï)p in be l^uurfcöaar Pannbsp;lt;j3ob foube Ponnen Peflaan/ niet Pp figötdt/ maar ge*nbsp;iioobfaaPt i^ te feggen met David, ^f CXLIV, i, z,
O! Heere hoort myn Gebed, neygt de ooren tot myne fmeekinge, verhoort my na uwe Waarheid na uwe geregtigheid , ende gaat niet in ’t gerigte met uwen Knegt,
Want niemand die leevt, fal voor u aangefichtrechtveer-
1$ 3 nbsp;nbsp;nbsp;£iig
-ocr page 78-dig fyn. ]|tfr bog moften Vop aïïe fo beeïe aï;^ itjp fptt/ \Wtt SJOÖ feggcn; Waarlik, ik weet dat het fo is ; wantnbsp;hoe foude de menfche regtveerdig fyn by GOD ? den welken , fo ik regtveerdig ware, niet foude antwoorden,nbsp;mynen Rigter fal ik om genade bidden, ^ob IX, ly.nbsp;s. Fraag, ». l^ier mag en moet tb ban bjaagen; ï^oe öet bannbsp;met ben menfef) faï gaan; '9Cïfo God fo reyn van oogennbsp;is, dan dat hy het kwaade foude konnen fien. ï^ab* I» I3«nbsp;^0 regtbeerbig dat Hy den fchuldigen geenfincs vooron-fchuldig kan houden ^aïj- Igt; 2. 3^a is een regtveerdig Rigter ende een GOD, die alle dagen toornt,
Vn, 12.
aangenoomen/ l^p tog ’t/ bte aï in be tpbe banjos aï^ be Verlosser gdOObt en erbetlb ttJtf tbe / 5^ob xix,nbsp;25. ©aar Job in ben geïoobe opgetoogen fegt; Want iknbsp;weet dat myn Verlosser leevt, ende hy fal de laatfle 0-ver het ftof opftaan. ©eefe ’t bie fegt; aï^begcyanb/nbsp;een uitlegger/ een uit bupfenb/ om ben menfeben 5bnc«nbsp;rtgten pïigt te berbonbigen. ©ie fepbe: Verioft heni datnbsp;hy in ’t verderv niet nederdaale, ik hebbe Verfoeningenbsp;gevonden, bie fcgt 00b ban ben ^lïltbfcb. Hy fal totnbsp;God ernflelyk bidden, die in hem een welbehaagen neemennbsp;fal, en fyn aangeficht met gejuych aanfien: Want hy falnbsp;den menfche fyne geregtigheid wedergeven, ^[job XXXIII,nbsp;23, 24 en iö.
14. In de U- ©mtrent bd tbaarneemen ban bte i^etten ber Ge-Fuur- regtigheid in ben 25ttigerbanbel/ moet bie geregtigbeib febaarder itjaargcnoomeit luerben.
Opperjle tVysheid, uit Spreuken VlH.vs. i8. 6^
A Hoort de verfchillen tuflchen uwe Broederen, en rigc a Hunne regc, tuflchen den Man en tuflchen fynen Brpederentiif-^'''^quot;'-fchen desfelfs Vreemdeling; Gy en fult het aangezicht in ^nbsp;het gerigte niet kennen, gy fult den kleynen fb wel alsnbsp;den grooten hoorcn, gy fult niet vreefen voor iemandsnbsp;aangezicht; Want het gerigte is GODES: Sïceft bat Öp
in fpn V, ^ruteron. gmaamt in ’tlfte ï^ooftfl. i6 cn 17. bctiS. cn boe^b baar bp be inpfenbsp;ijoe ben éigteren gebobcn tnecb tc rigten XXV,
I—4. Doet regt ende geregtigheid endereddetdenbe-roovden uit de hand des verdrukkers , ende der vreemdeling den weefe nog weduwe, ende onderdrukt niet, en doet geen gewelt, en vergietet geen onfchuldig bloed in
deefe piaatfe. 3]^ be beriiiaantnge ban SCtrtnita^ aan t)et fup^ be^ Honing^/ in fpne booifcggingc in XXII,nbsp;j^ooftfï 3 bcr^*
ii
AA. H^aar nu bat felbe niet gcfc^teb/ baar moet men aa /Haar
met Saloiao feggen : Indien gy de onderdrukkinge nbsp;nbsp;nbsp;met
armen, ende de beroovinge des gerigtesende der gereg-tigheid fiet in een landfchap , en verwondert u v\Q\.hetaan over fuik een voorneemen: Want die Hooger is dan ét God evernbsp;Hooge , neemt ’er agt op , ende daar fyn Hooge boven^:^^^quot;*nbsp;hun-luyden. ^^tb. V, 7.
!^et WEE tDo^b Ober fuïfte uitgcfpioolten/ bie be onge-
regtigheid fflcegcn Wee dien die fyn Huys bouwt met ongeregtigheid, ende fyne Opperfaalen met onregt. Dienbsp;fynes naaften dienft om niet gebruikt , ende geevt hemnbsp;lynen arbeidsloon niet 3Jer. XXII, 13.
**. ?©ie geregtigïjeib / bic een ieber fonber onberfcSeib **• du moetoefTrnen cn najaagcn / moet’ baarin befïaan / bat WittfTnbsp;met Job ban feggen: So lange als myn adem in my fal fyn, jgnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
j ,1 I
ende het geblaas GODS inmyneneufe; Indien mynelippen gen den onregt fullen fpreeken; Het fy verre van my, dat ik u-lie-
den, (nameïpb bie ten onregt öem Job befcbuIbigbcK/^/f
enbe
-ocr page 80-:t. Het Grickfchcnbsp;woordnbsp;ëinmocrwvi
li
Ove'x^ang M het vernbsp;hand tin-fchhi dienbsp;vier goederen y ennbsp;daar doornbsp;tot het
ii;
fubc aï^ cen ï^upcjfjtïaar aanfagett) regtveepdigen fou-de, tot dat ik den geell fal gegeven hebben, fal ik myne opregtigheid van my niet weg doen. Aan myne geregtig-heid fal ik vafb houden , ende falfe niet laaten vaaren:nbsp;rnyn herte fal die niet verfmaden van myne dagen. 3100nbsp;XXVII. j—7. 3©ant/ dengenen die de geregtigheid fayt,nbsp;is trouwen loon, ^p^euhen XI, ig. Die waarheid voortbrengt, maakt geregtigheid bekend, ^p^cuhm Xfl, 17.
hïpht / öat öie gcrcgttgöefb ooft moet geocfftnt en jScpIccgt voeröen 5 luant öie de regtveerdigheid doet, dienbsp;is regtveerdig , fcgt 9j0anuc^ lil fpnen ifïcn 25istcü / innbsp;’t III. l^ooftlï. 7- öer^.
tt homen inp tot bt öttcchcni^ ban ’tlt;i5?ieftrcj[|e tPOO^Ö J.KKWCUVll , toaarban fig Dc mfergcmcIbeOverfet-ters biet bebienen. 5bit i^mebebanbtehragtennabmb/nbsp;'bat btt tt hennen getut : Dat onbefprooken regt,nbsp;dat de Opperfie Wysheid verkreegen heeft, om op eenenbsp;GOD becamelicke wyfe , haare Kinderen niet alleen vannbsp;de fmette ende den Vloek te verloffen , maar ook op dennbsp;weg der geregtigheid , in het midden van de paden desnbsp;regts te doen wandelen; fict fitt zo. bct^ ban onji lt;Cfft-Capittd. j^icc toe ftrchftcn bog alle baart bermaaningtn:nbsp;I ly be Heere, legt weg voor den opregten een beltendignbsp;wefen. Hy is een Schild dengenen , die opregtelik wandelen , op dat fy de paden des regts houden ; ende hynbsp;fal den weg fy-ner gunflgenooten bewaaren , Dan fallennbsp;fy verllaan geregtigheid en regt, en billik heden en allennbsp;goeden pad. ^pifuft. II, 7—10.
ontmofttn üjp bgt;d: ten tpttrgaïoo^ buurbaar tn boUtlicb J^itrtal ban bt alkrnitntintfte gocbcctn / allt^nbsp;ttiat men booi bd tegentnoo^bigt en tocïiomtnbe Itben/nbsp;Uïcii^fcïlfn tn btgeeren ban / in ftg bcrbattenbc-
Opperste Wysheid fidb bcfdPC na ben rtgtCll rc* ad / in ttnt nette ojbie / om bp ophlimmingt ban betnbsp;minbert tot bet meerbere te gaaii.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Cerfï
Opperjle fVysheid, nbsp;nbsp;nbsp;Spreuken YIII.vs. 18. 6$
* lt;eerfl öe ttórc tpöEk'cke/ ïSpfitom en cere. 55aarna öe ttoee öcerlpke ^emelfcamp;c öoeDcccn / tiuuraQtig goeU tw^rdrJ
©f^pöeipfte soeöereii Rykdom e« eere fpnbcrgauken.i)#7]j*. ïpk en ongeRaaöifl/ aïfo fp in öe uurc öe^ öooöi^/ Mm^ioke gse-gaare ficfitter^ wegvliegen , als met Arends Vleugelen,
^p?eu6. XXIII, 5. toanneer öefelije op fjaaren egfen en regten p?p^ fiefïelt Uierben / mogen bcrelbe öiïanbsp;ipft aangemeckt loerbcn / aï^ goeberen bie be Opperstenbsp;Wyïheid met gaare fltnfiec gaitb aanbieb. ^p^euk, III, 16.
3©ant fo baarbp niet genoegt vocrb /
4. I^et Ouuragtigc goeb met gercgtiggeib/ aï^gaven die nbsp;nbsp;nbsp;3eeeu
van traven komen, van den Vader der Ligten , by welken of geene veranderinge is, nog fchaduwe van omkeeringe,nbsp;welken alle goede gaven en volmaakte giften afdaalen, vanj^„^/*^ ^ ¦nbsp;wien fe door genade moeten geheyligt lyn. ^Ilacoïl. ï, 17. ^0nbsp;gaat get baarmebe/ al^iwctgetlt;©ube Jefchurum, bat vetnbsp;geworden fpnbe / agttr uitfloeg , ende liet God vaaren ,nbsp;die hem gemaakt hadde , en verfmaadede den Rotlleennbsp;fynes heyls ©tut. XXXII, 15.
**. 5^it i^’t/ bat be Opperste Wysheid fO bafl/met**-^''^®^'''' maïkanberen gepaart / famen boegt / fo bat fp get een^^^^£nbsp;ban get anbere niet tóif gefcgeiben geöben : ^ant get^» regur-/ al^ of be Opperste Wysheid , in ’t mibbennbsp;finnne «tinberen ftaanbe/ beefe goeberen/ op bccrcbjpre^®^^'^®^.^^nbsp;'fo aankoob / bat fp eerfl gun bie goeberen / uit gunnelt;/^„ faaf.nbsp;flinkerhand obftgab / om befeïbe gier toettig te geb?upsnbsp;ken / enbe baarop gnn ook bc goeberen uit gaare reg*nbsp;tcrganb/ (trak^ baarop bcttoonbe/ aï^fulïenbebafieliftnbsp;bolgen / boo? eeuvoig en altoo^ ; om gun baar booinbsp;gaanbe te manken en icberig in gnarcn öicnfï : Waucnbsp;fo fteït on|5 Salomo bf toODlbcn bOO? / bat gp Rykdom ennbsp;EEKE bco^ laat gaan / tn ban baarop / syn by my ,bcilgennbsp;iaat / met eenen bpfoubercn toon bergeffet / en epnöe-
ïplft DUURAGTIG GOED fl1 GEREGTIGHEID.
ttJii tl an ban felUjï tot
HET l’VVEEDE DEEL.
iDaarin
2. Tweede Deel.
2. ^nïïen ficn. Doe be Opperste Wysiieid fïq; (eïlie / nU be f onrpn / oojfp’ong of 25,’on-abci* aamnnfl /nbsp;Uiaarby rn inaarin becfe gDcöcrcn flm ïcggcnbe cniuaaj:nbsp;uitfe DÓortliïOtTtn / uiannefi’fn ^egt: SyÈjby my,
Het
§. ^tt Uico^befien my , bat ni bc pïant^ Uan ben ets woordeken naajji pati be OppERSTE Wysheid gcfet Uietb/loyflnbsp;MY ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;j.g op be Opperste Wysheid. ^aai’bOOHtJp
wefen. Want
II. Hier kan mennbsp;gt;-i. Nietnbsp;met de
/. Hier te /. \jerftaan / bie Persoon in ’t aanbibbeïpfee Mi7kr- lt;*5obUcbe JDefen / bie / op eene uitneemenbe mpfe / öenbsp;fom uit' feïPfïanbige wysheyd , ofwYsnpENs, genoenu tuccb:nbsp;het godlike'QXtX bOt lit ftaar alle fchatten Hér jvysheid ende der ken-nifle verborgen fyng 31^ Tp^eefte ï)iec Itiet Öt tOOOjbeUnbsp;ban Paulus, CoïoiT* L gt; 3* itoantnbsp;//. Diff
•-lt;. jDet be JooDEN niet berflaan / be wefentiicke wysheid pan God , in ’t afgetcobïiene / toaar öoo^ D?nbsp;jooden, /^caHeen bc oo^faaïien en uittDctïtfeien ban aiïe^ / op eenenbsp;wefentijkenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;onnafpeuflicfte topfe / öefteït geeft / enbe boo|
S Son fpnen topfenjilaali/ in etnebcclbonbcrcn^-ioaarbigeoas in V afge- brc tc fcgiftficii / ctt tot bat cpnbc / bat gp fïg feïb^nbsp;trokkene boo^gcflcib gccft / tc b^cngc tbcet / tot fpnee eete ennbsp;verjtaan. menfcgen gepï, l^an tbriïie wysheid Zophar benbsp;Naamathiter fegt: bat get CCne Verborgentheid der wysheid i^; om datfe dobbel fyn in wefen, en baacban niet 1‘egt.nbsp;t. Fraag? f ©^Oagb ? Suit gy de onderfoekinge Gods vinden ?nbsp;fult gy tot de volmaaktheid toe den Almagtigen vinden ?nbsp;Sy is als de hoogten der Hemelen , wat kond gy doen ?nbsp;dieper dan de helle , wat kond gy weten 9 Langer dan
de
-ocr page 83-de aarde is haare itiaate , en breeder dan de Zee. 3l0Ö
eene bekwaamheid, om veerdig eene faake, in haare na-^„. tuur , aard en eigenfchappen, te leeren kennen , cn d\$- fchen , dienbsp;dan gefond en wel gegrond daar van te oordeelen. i©aac
heeft de wysheid in het binnenfte gefet ? of wie heeft den ^erd vet-fin het veritand gegeven? ^ob XXXVIII, 3Ö. Want een Menfche die in weerde is , ende geen verhand heeft, isnbsp;gelyk de heeften die vergaan, ^f. XLIX, 21. ^ccfc wysheid tuo^b booignan^ ïangfaam / cn niet ban niet beetnbsp;moepte/arbeib en b!pt/bcrlireegen. IBaarop bannbsp;tf. l^’etanttooo^ö ban öcOpperfte Wysheid feïb^gerccbtt- idetnbsp;i^/ Ik Wysheid, woone by de Kloekfinnigheid, en vinde^”^“'‘’‘'''^-de kennifle aller bedagifaamheid. .jêp^euft. VIII, li.
f. ©ie booiUigtige^erroDii/ bte David in ben ttöee»^^^j ötn ^fnllii / fp?Echcnbe inboert / feggenbe: ik fal van|^ö/?«^r-’t beiTuyt verhaalen; De Heere heeft tot my gefegt, gjjoon, dknbsp;fyt myn Soon , heden heb ik u gegenereert ; Eyfch van'” ¦nbsp;my , ik fal u de Heydenen geven tot uwervdeel, ennbsp;eyndens der aarden tot uwebefittinge. II. 7,8- van baar
*. (STen boïïcn obercen met bet geene boat beefe Wysheid *.Traar-bier ban amp;aar feïb;§ getupgt; manneer fp fegt : De mede over-Heere befat my in ’t beginfel fyneswegs, voor fyne ken , van doen aan. Ik ben van eeuwigheid af , gefalvtnbsp;geweeft:, van den aanvang , van de oudheden der aarden word.. Datnbsp;aan. Ik was gebooren, als de afgronden nog niet waren, Petals nog geen fontynen waren, fwaar van water. 5Cïïe
18 De Duuragtige Goederen van de
feïlifïflnbt0ï!eiö / tie met regt te Opperste WysuEiugaac ¦r. Haare noewt. jBet rcgt fp^eeftt tie tan ooftnbsp;Kinderen ^aareïtinöeeen tot gaar nooti0cnöe. Nil dan Kinde-
TtHriare nbsp;nbsp;nbsp;• wanc welgelukfaalig fyiife, diemyne
Dienfl- wegen bewaaren. ^p^euft, VlII, jz. maagden tg •ï^aare Dienfl-Maagden uitfendende, na tat fjlhaarnbsp;Vl'^^’f^eike gebouwc , en haar Slagt-vee geflagt heeft, ^p^euft.
dingen öks nbsp;nbsp;nbsp;^
gefprooken || öQD^Ïugtige ^erfoott nu / ïiomt on^ in te^ Hee-REN j©oo?t / too^ ten mont fpner ^^opftcten gefp^oo*
doóriugtige)?itxi! \iamp;i\ ten^ boo^/al^tc^ Heeren Spruyte, Sief IV, 2. Perjoon,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ttU^ al^ tc Knegt , eiltC een Man , wiens naara
dan ceM «. nbsp;nbsp;nbsp;Persoon , ecnc «©otlicfte Persoon moet
rltÉneZ ??”/ ^it tau teu Heere feït| te SnWDP Immanuel , tat voorkmt. i|: GOD MET DNs, gcuaamt too;it / Sef- VII, 14. ennbsp;dat on» taarom tan te ïtcrfte/aï^ te öoogfle oo^faaft öaacec t^cuganbsp;bnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tlptfcpp/aangemerftt/toanneer3P3eggen:Want een
tene ‘goS nbsp;nbsp;nbsp;gebooren , een Soon is ons gegeven , en de
delicke heerfchappy is op fyne fchouderen, en men noemt fyneii Perfaon naam Wondcrlyk, Raad. Sterke GOD, Vader derEeu-’«^^gheid, Vrede-Vorft. 3|cr. IX, 5.
ONS
**. ^eefe Persoon toecö ftaac egtet in / al^ taac toe op eene op eene tpfontere topfe gcfalft/ tat i^ afgefontert ennbsp;byfondere teftUJaam geiuaaftt/ too^ te^ Heeren Geeft, om eenenbsp;loegefZvty^^^^ boodfchap te brengen den fagtmoedigen, gefonden,
om
-ocr page 85-In de wereldnbsp;gekomen.
om te verbinden de gebrookene van herten, om den gevangenen vryheid uit te roepen, eti den gebondcnen ope-ninge der gevankenifle, om uk te roepen hetjaar vanhet wefbehaagen des Heeren, ende den dag der wraake on-fes Gods.’ om alle treurigen te trooften. LXIj i, 2.nbsp;tot öat Epnbe/ moefi ö?
K- Sjiibe ïl^Ecrlti homcn/ om be0ere0tigöf!li teboob^ ftïjappni in be groote (©emeente/ XL, 10. En fy-ne ziele te ftellen tot een fchuld offer. LUI, 10.*nbsp;ai^ont
-1- bie groote en magtige Propheet, bie na JiBosI fejö ftomen foube / na toelben fp gooren moefïen / 3^eut.^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•
XVilI, if—18.
II Priester foube ï)p des Heeren Tempel bou-jj. ^/s wen, ja den Tempel des Heeren bouwen, ende hy fou-de den cieraad dragen, en fitten en heerfchen op fynennbsp;Throon, en de raad des Vredes foude tuffchen Hem ennbsp;den Heere der heyrfchaaren fyn, ^acf). VI, li, 13- 3^tenbsp;rgtcr alg foobaantg/ eccft op den weg uit de beeke foude drinken, batt^iepbtn/ en baar na fyn hoofd om hoo-ge heffen, CX, 7. Ujeberom ïang^ bie trap*nbsp;pen.
ilit beejC tBerelb vaaren, aï^ God met gejuyg aïö be Heere met het geklank der bafiiyne, Pf. XLVII,
^aar ban be inertie foube fïngen. Gy fyt opgevaaren tw ‘ in de hoogte, gy hebt de gevankenifle gevangelik gQ-Koning.nbsp;voert, gy hebt gaven genoomen (Ottl Uit te beeïen) onder de menfchen, ja ook de wederhoorigen, om (Öp u)nbsp;te woonen. ^f. LXVIII, 19. (0ni bu^ 0Ï^ Koning tenbsp;heerfchen over de ganfche Aarde. pf. XLVII, 8- Vannbsp;See tot See, en van de Riviere tot aan de eynden dernbsp;Aarden, ^f.LXXII, 8.
|. iBnt bunhtu? foube fo eene boo?ïugtige Persoon,bie | . Fraag'l fo Waar Pan lt;I5ob in be roHe be^ toootbl toojb onber*
313 nbsp;nbsp;nbsp;fcöeiöm
-ocr page 86-ii fyn r.aani.nbsp;¦AA. Deinbsp;llEÉnENnbsp;Kncgt.
fclieiben/ toaar aan nogtan^ ooft bcfeïbe naamen/ toer^ ften/ m rcre tocgcfcft^ectiEU loeröcn/ niEt Goofdo^j Ennbsp;ooft in fEEftEEEn opfigtE minöEröan GOD, ntOEtEn fnn?nbsp;A. HEERivU^ai^t A. HE ERE is fyn naam, en GOD geevt fynenbsp;eere aan geenen anderen , ^èf, XLII. 8.
aa. 35e^ Heeren Knegt too^b öP gEnoemt aï^ de regtveerdige , oni bat Ï)P ’Et veele regtveerdig foudenbsp;maaken , want hy foude §unne ongeregtigheid draagen ,nbsp;fjef LUI. 11, ^ie tot bat tpnbe fEgt: De Heere Hee-KE heeft my eene tongc der Geleerden gegeren, op datnbsp;ik wete, met den moeden een woord ter regeer tyd tenbsp;fpreeken ; Hy wekt alle morgen , hy wekt my de 00-ren ; dat ik hore, gelyk die geleerd werden; De Heerenbsp;Heere heeft my de ooren geopent, en ik ben niet we-derfpannig geweeft, ik wyke niet agterwaarts. Ik gevenbsp;mynen rugge dengenen die my flaan, en myne wangennbsp;dengenen, die my ’t haair uitplukken, myn Aangeüchtenbsp;verberge ik niet voor fmaatheden en ipeekfel, L.
. /raag? -J-1- JDat builft10 / fOHbE bEEfE Heere , EllbE CEgtOEEtbigE lönEgt / «iet itiEt ïjEt aïlEruitfifie rrgt niogtii feggen: Wie
is ’er onder u luyden, die den Heere vreefl, die na de Stemme fynes Knegts hoort? AlsJiy in duyfiernjs wandelt en geen licht heeft, dat hy vertrouwe op den naamenbsp;des Heeren, en fteiine op fynen GOD, L. 10.nbsp;iDailt/ Rykdom en Eere fyn by my, duuragtig goedennbsp;geregtigheid.
By my nbsp;nbsp;nbsp;MeSSIAS , ÖE GesALVDE HeeREN,
'^blE Öict bE Opperste Wysheid , öE Fontyne des ¦’ Levens, XXKVI. 10. ^aatE ffi^attEit openb EO oau»nbsp;ftjEb/ fEggEllbt: öECfE lt;J50EbErEn fyn by my.
fteii»
-ocr page 87-14
Opperfte IVyihüd, «/gt; Spreuken VIII.vs. 18. 71
ftninen: Iets in fyne yolkomene ma^t en willekeur tef!lt;^g,gtven hebben, defelve fo te befitten, datfe niet alleen by,nbsp;ook felvs inde Opperste W y s h e i d gevonden wer- magt /«nbsp;den; om defelve, na haarevrye magt te kunnen mededeelennbsp;en geven, aan wien fy wilt. Dus dog laat fy fig vinden,nbsp;van die gene, die niet na hem vraagden, ende die nietnbsp;na hem fogten; tot een Volk, dat niet na fynen naamenbsp;genoemt was, heeft hygefegt; liet (hier) ben ik, fletnbsp;(hier) ben ik, JCsr. LX'V. r.
//. ©ip tepojbcn kpöün onl tsan tsaar |)cenen/ bat/AZ?* top na DcrfgjiiiEn IirtEcijputè èct ftuh (o ophatten/Dattoy®quot;’quot;/'»'^»nbsp;55e ïif'öaameïphe «©pEberEn aanmevörn / alö ^^ fandlar
fTaare mpgt fi.inöc / aïfo fp alé be ^ci^cpper ban öe henen; om ètnöcn^ bec ^aröep / bcefe lt;l3oebcren in haare iinker-y?«^jw/enbsp;hand I]0Ub t^ykdom en Eere, ^pi'puh. M. 16, IDapt bie*^^^'* .
f. ^pggen i^an: Myne is het filver en ipyne is ^^^Uchaaml^ goud. j^agg. n. 9-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ö^abnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;licke gge.
te eyfchen filvere Vaten en gpudene Vaten ende Kleeder ren, om defelve op hunne Soonen en de Dogteren te leg- f Rykdom,nbsp;gen. (!g;C0b- UI. 22.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Niet aU
tyb: Voor kooper fal ik goud brengen, en voor yfer fal**. Maar ik filver brengen, en voor houd kooper, en voor fteenen z« Vnbsp;yfer, Sjcf. LX, 17, J©antnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, ‘gekomen-
j. J^oïgen^ ben ©igter in ben VIII, befit 8païïe^/|. roigem baarom toOJb b^ni toegeyongen : Gy doet hem heerfchennbsp;over de Werken uwer handen, gy hebt alles onder fyne^y^snbsp;voeten gefet, Schapen en OlTen alle die, ook mede denbsp;dieren des Velts, het gevogelte des Hemels, ende de
Vif-
-ocr page 88-•ft Tgt;e Duuragtige Goederen •van de
ViiTchen der See, het gene de paden der See doorwan-delt, O! Heeke onfe Heere mag tttcn tjCttl ban ttiÉÏ tOC-/ hoe heerlik is uwe naatn op de ganfche Aarde ! Van’t 7—8. ber^.
Met Voorbeelden opge.nbsp;heldert.
; Uit de huybou-ditige der
\\.voigem 4. ©olgcn^ bit tfot/bCEïtgp Jctoofe/Ha fpnb^pmafla hetwelk tjjt üJdbeöaascn u*t / aan toien |jp ttilt/ fonbcc bat fpnbsp;z/Sr^ötfogt Voorben/binbrnenfe bp ï^tm/toant de Seegen desnbsp;vallen uit- Heeren maakt ryk en voegt ’er geene fmerte by,nbsp;deelt, X, 2Z, So de Heere het huys niet bouwt, te vergeevsnbsp;arbeyden deszei vs bouw-luyden daar aan , fo de Heere denbsp;Stad niet bewaard, te vergeevs waakt de Wagter. lietnbsp;is te' vergeevs dat gy lieden vroeg opftaat , late opblyvl*nbsp;etet brood der fmerte, het is alfo, dat hy ’t fynen beminden als in den flaap geevt, CXXVII, 12.
gebaalt, om tenbsp;toonennbsp;dat het dénbsp;Messiasnbsp;is gewecftnbsp;die hun isnbsp;verjehee-
4- ^pn bc bup^boubtngen bet lt;iPubbabcrcn/in ’tboo^« gaanbe ceet^ aangefjaaïö/ baar ban boo?|laanöe betop*nbsp;Oudvadc- fen/ menfic maar/ opöEtoonbfrbaare.tgt;eEöfmn3enbannbsp;ren. Jacob, ih ’t ftup^ ban fpneii ^cöoon-baber Laban, ffoenbsp;bihtoti^ befelbe gem 00b fijnen loon beranberbe/ be]^e=nbsp;Byfon.tt fegenbe nogröan^ Ijcm berre boben Laban , fietbit/omnbsp;dere voer- ntcf allc^ 0311 te öaaïcn. lt;l5En. XXIX-• XXXII.nbsp;f'ftZan- W* bpfonbere boo,ibeclben/boben ooft reet| aamnbsp;gétaait, 0eÖaaït/ban Joseph, aan ’t i^Of ban Pharao en Salomo,nbsp;worden nu boben alle Ifeontngen ber aarben/ «jéiet lt;JBen. XLV, *3-v,aar aan- j,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i ^ 00 b baarboH betopfen. €n fiet bog naau*
beurig/ toic bet \§l biebaarfp^cefttinbunncgefigtcncn btobmen / enbe gp fiilt gctóaar too^ben/bat bet be Heere benbsp;God gifrael^/ ja be Messias, be l2gt;riiofTEr/i|/bic feggtnnbsp;bon ; Ik ben de eerfteend^ik bendelaatfte , endebehalvennbsp;ray is er geen God , fjef. XLIV, 6. ®it iHi gaat fobernbsp;bat David ooft beeft mogcn feggen: ik- ben jonggeweeft,nbsp;ven in denQ-Q'g ben ik oud geworden, maar hebbe niet gefien den
droom. nbsp;nbsp;nbsp;regt-
-ocr page 89-regtveerdigen verlaacen , nog fyn faat Toekende brood.
fCQgen fton: ik ftelle den Heere geduuriglyk voor Overgang my, om dat hy aan myne regterhand is, fal ik niet wan- totnbsp;kelen, bic Iaat ’cc OOk Op PolgCli: Daarom is myn hertenbsp;verblyd, ende myne EErn verheugd haar, XVI, 9.
ff. EeRE is BY MY. nbsp;nbsp;nbsp;ft- Eerk.
Komt het verhoogen niet uit hetOoflen, nog uitbet * Wellen, nog uit de Woeflyne: maar is God Rigternbsp;nbsp;nbsp;nbsp;de
defen vernedert en geenen verhoogt, na bc iCaalC Öan ben LXXV, 33f. 7, 8. 5^at bog eckenbt i^ebucabne5ar/ godmnbsp;tnannecc Ï)P sepbc: Alle inwoonders der Aarde fyn als nietnbsp;geagt, en hy doet na fynen wille met het Heyr des Hemels, ende de inwoonders der Aarde, ende daar is niemand die fyne hand afflaan, of tot hem feggen kan watnbsp;doet gy. ©an. IV, 35.'damp;ö moct Poïgcn; bat bicnbsp;feggen kan- .^p^euk VIII, ry, 16. Door my regeerennbsp;de Koningen ende de Vorllen, Hellen geregtigheid, doornbsp;my heerfchen de Heerfchers ende de Prinfen, alle Rig-ters der Aarden, OOk moet 3pn God boven alle te pry-fen in der Euwigheid; 30 bog nocttlt l^cm Paulus. Hokt»nbsp;iX, f. 3©ant öct fc^oon/ öu^ alle Eere befit, bat
ter ook loaac voat bic fclbc Salomo 5fgt; IBanneec men Op * be enkele inpobcib bet menfcöen fier; fgt;^eb. IX, 11. Ik%!nbsp;¦keerde my ende fag onder de Sonne, dat de loop niet is dernietnbsp;fnellen, nog de llryd der Helden, nog ook de fpyfe der Wy-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;eerè
fen, nogookderykdom der Verllandigen, nog ook de gun-• Reder wel wefende, maar dat tyd, ende toeval allen weder-.vaart. So fegt derhalven de Heere: Een Wyle beroemenbsp;Hg niet in fyne wysheid, ende de llerke beroeme fig nietnbsp;in fyne llerkheid, een ryke beroeme fig niet in fynennbsp;rykdom, maar die fig beroemt, beroeme fig hierin, dat
ïl nbsp;nbsp;nbsp;hv
-ocr page 90-hy verflaat en my kend, dat ik de Heere ben doende weldadigheid, regt ende geregtigheid op der Aarden; Want in die dingen heb ik lult fpreekt de Heere ïipSIfffW.lX,nbsp;23,24. (©pperflcnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;öïpbtöeröattienooihnttt
S, De Ceefte-licke ennbsp;Hemelfchenbsp;goederennbsp;fyn bynbsp;hem.
\Duurag' tig goed.
Bp bccfc öoeöetcn ftUïe ftaan / maat bejöinö baat mcbe onbeib^cefeïpït /
tu .©e (éeeflïicïie en i^emeïrcöe goebcren/ toanneecjp fegt; duuragtig goed met geregtigheid fyn by my.
dit goed heftaat.
Dat helee-den wordnbsp;van dennbsp;Digter innbsp;den
XXXVI.
f. Duuragtig goed,!^ Öp j^ettl / luaar tegen ai bc fctjat* ten en rphbcm ban be geï^cele iBereïb maar te agtcnnbsp;5pn / aï^ een druppel aan den Emmer, ende een ftofkeri'nbsp;aan de Weegfchaale ; O ! Hoe groot is U goet, dat gynbsp;weggelegt hebt, voor den gene die U vreefen , datgy ge*nbsp;wrogt hebt, voor die gene die op u betrouwen in de tegenwoordigheid der menfchen kinderen, na bcn XXXI, 20,nbsp;-gt;f.ïVaar innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gQgjj bgfjgat baat W / op dat hy lyne lievheb-
bers doe beërven wat bellendig is, ende alle hunne Schatkamers vervuHe, ^p^euït. VIII, 25.
, Jï^aar ober 3p bilïift uitroepenbe 5eggcn: Hoe duur*
nan fyne Knegtennbsp;opgedragen.
baar is uwe goedertierenheid, O! Heere, dies de menfchen kinderen onder de fchaduwe uwer Vleugelen kunnen toevlugt n’eemen^ fy worden dronken van de vettigheid uwés Huyfes, ende gy drenktfe uit deBeekeuwer pn (5. welluften, want by u is de Fonteine des levens, ende innbsp;u licht fien wy het licht. ^f. XXXVI, 8, 9, 10.nbsp;j.i^bogt^ ï)et cn nttmonb anbtr^ bie aïïi magt ïieb'nbsp;^*'^^^«ïgt;enbc/ jegt/ tot be beragter§i jpne^ naantl/ üet myne
Knegten fullen eten, dog gy luyden fult hongeren, fiet myne Knegten fullen drinken, dog gy luyden Èilt dorften:nbsp;fiet myne Knegten fullen blyde fyn, dog gyluyden fult be-fchaamt fyn; fiet myne Knegten fullen juychen van goeder herten, maar gyluyden fult fchreeuwen van weedomnbsp;des hertens, en van verbreekinge des Ceelles fult gynbsp;huylen. 35tf«LXV, 13, 14.
i^ft
-ocr page 91-U- Be~
veftigt uit ferem.nbsp;XXXl,i4.
Dit doet ben verlangendenbsp;daar nanbsp;vraagenl
Dog in fynnbsp;Huys vylignbsp;afseagten.
Over gang tot
ft. Ar
gereg
tigheid.
|)ct bie 5eïbe Heere , b(e bp Jeremias in ’t XXXI, l^ooftft. in ’t 14.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3f0t: Ik fal de ziele der Priefters
met vettigheid dronken maaken; en myn Volk fal met goed verfaadigt werden fpreekt de Heere.
5^it boet be lt;0eïoobi0enooïirphöbIWenabat0oeb nitilen en bedangcnbe U^aagen ? Hoe groot fal fyn goednbsp;weien, en hoe groot fal fyne fchoonheid wefen, hetnbsp;koorn fal de jongelingen , ende de molt de jonkvrouwen fpreekende maaken. ^afï)- IX, 17.
S^itboet ï)lin betupgen/dat een dag in des Heeren Voorhoven beter is dan duyfend elders. Ik koosliever aan dennbsp;dorpel in ’t Huys mynes GODS te wefen, dan lange tenbsp;woonen in de tente der godloosheid , want God de Heere is myn Sonne en Schild, De Heere fal genade ennbsp;eere geven, Hy fal het goede niet onthouden den geenen die in opregtigheid wandelen, LXXXIV, ii; 12.
Hoe lievlik fyn dan op de Bergen de voeten des genen, die’t goede boodfchapt, die den v^rede doethooren, desnbsp;genen die goede boodfchap brengt van ’t goede , die heylnbsp;doet hooren, des genen die tot Zion fegt: u God is Ko,nbsp;ning? mogen top billtb b^aagen met Jesaias] lii , 7.nbsp;en geen toonbet/ toant biet boo? too,2ben 5p rcet^ beunbsp;lt;l5obïicfte natuur in bit flerbelib ïeben beeïagtig/ eu innbsp;be bragt lt;öob^ betoaart tot bic 2aïigbeib/ bie berepbnbsp;faï toeeben in ben ïaatfïen tpb. l^oe ban bit anber^nbsp;3pn J of beefe duuragtige goederen moetcH 30 nauto gesnbsp;paart gaan.
ff. jBet be Geregtigheid ban Messias. D^ant ï|p i| ’t bie aiïe epnben^ ber 9{ai*ben bu^ uitnoobigt: Wendet u
na my,na my toe, wordet behouden alle eynden der Aarden : want ik ben God, en niemand meer. Ik hebbe ge-fwooren by my felven, daar is een woord der geregtigheid uit mynen monde gegaan, ende het fal niet weder keeren. Dat my alle knie fal gebogen werden, alle ton-
ge fal my fweeren. Men fal van my Teggen gewiflelyk in den Heere fyn Geregtigheden en fterkte; tot Hemnbsp;fa! men komen, maar fy fuilen befchaamt werden allenbsp;die tegen Hem opdaan. Want in den Heere fallen ge-regtveerdigt werden, en fig beroemen het gantfche faetnbsp;van Ifrael. ^0 ïupö 3pnc eigene €aaï/ boo^ Jesaias op*,nbsp;getccïienb in ’t 25oeiEi 5pncc i^oo^feggingen in ’t XLV,
22—2f,
*.Daar *• ifeat ttionbec ban/ batbanïjiui/bietnetbe gereg-mede be- TICHEID Uan becfc OPPERSTE Wysheid öeïtïeeb ttjcrben /
^^Tndokliet nbsp;nbsp;nbsp;regtveerdigen is als een fchy-
^fad°der^ nend ücht: Voortgaande en lichtende tot den vollen dag r egt veer- tOC ? ^p^euft. IV, i8. ï©U^ mogen 3pwelgelukfaalig ge»nbsp;digen. noemt werden, die na Haar hooren, daagelyks waaken-de aan haare poorten , waarnemende de poften haarernbsp;deuren, ^pjeuft. VIII, 34.
*gt;‘.Eniuy. **• jupcSenbe fcggcn: Ik ben feer vrolyk in den eben daar Heere, myne ziele verheugd haar inmynen GOD; wantnbsp;over , Hy heeft my bekleed met de kleederen des heyls, dennbsp;mantel der geregtigheid heeft Hy my omgedaan} gelyknbsp;een Bruydegom fig met Priefterlicken cieraad verciert,nbsp;en als een Bruyd haar vercierd met haare gereetfehap.nbsp;atf-LX!, 10.
3. Sc als 3. j^et Jesus Onfe CHRISTUS , blC aï^ bc töaas jEsus pg Opperste Wysheid, itiecrber ban Salomo, bcefe goesnbsp;^gt;0/nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/ ooft aange»
der is dan ft^agt ÖEcft. ^0 al^ top bat fto^t / uit be ^cïjjifrea SAI.0M0, ijce Euangeliilen eii Apoflelen, 3uUcn aantupfen en bol*nbsp;f^7''^“^'bingcn. IBant
Tol vel- nbsp;nbsp;nbsp;baagen bet omioanbeïingeinbenbïcefcöe/
vu/t. tijaat ban men Johannes l^oo^t getupgen in 5pn Euan-a. In de gelium, itt ’t I. j^ooftfï. bet^ 14. Het Woord isvleefdi geworden , en heeft onder ons gewoont, ende wy heb»nbsp;TandeUngTgt;^^ fync lieerlikheid aanfehouwt, eene heerlikheid , als.
iidtvleejch, nbsp;nbsp;nbsp;dcï
-ocr page 93-des eer ig-geboornen van den Vader , vol van genade en waarheid. aiE)nnnecc Ucpït3 in ’t iniöbcn Uaii 3iJne
aDpanben
«'). De Wysheid is geregtveerdigt geworden vanhaare “)•
Kinderen. JlKattï)-XI, 19.
ü). ©E GOEDEKEN DlE 0311 ÖE OpPERSTE WysHEID ,
Salomo opjjegetiEn iDecbfn / 5pn öp ïitm ooti in tioJlbj-ftragt en naö^iik te krpgen; nbsp;nbsp;nbsp;goederen
Ïlï)ant iDat
I. ©e lichamelicke goederen ÖCtreft/ Ctl ttJCÏ nbsp;nbsp;nbsp;imariZ ’
§ 55en Rykdom. #f fc^oon nbsp;nbsp;nbsp;gt;. De n-
/. op fcne arine tunfe in bcefe ïl^ereiö geboilien ino^/ jtiattö.n, bjEj. ii. ïuc. 11, t—8- bermelö; fOg.VvWw»nbsp;bat ï^p 3epbE : De Voflên hebben hooien , ende de Vo j.offchtonnbsp;gelen des Hemels , nellen ; maar des menfehen Soon niet na denbsp;heefc niet, waar hy het hooft neder legt. Jfl^attÖ*
20. 5Ia bat Joanna, de huysvrouwe Qiuse , des Rent-Meellers Herodis , en Susanna , en andere veele, hem dienden van haare goederen ; na ÏÏUCa^ aanteektllingc/nbsp;ill 5pn Euangelium, in ’t Vlil j^OOftfr. 3-//. I^ogtanl toonbe i^p / bat l^p magt öaöbc ober// .N'ogtansnbsp;be ©iffeben bec ZttI om ötm ött filber uit benafgronö*quot;nbsp;op te ïjaaien / inannetc J|p Petrus öeïaflebe / omnbsp;nen te gaan na de Zee , den angel te werpen , ende den Matth.nbsp;eerllen Vifch die opkwam, te neemen ; toaarinQpecneil^vil. i/.nbsp;Stater bOllb/ om licm ter betaalinge van de fchattingetenbsp;geven, bp ilBattÖ in ’t XVII, l^ooftfl bet^ 27. 3^O0nbsp;lüil / bat be 3pne fullen fchatcen vergaderen in dennbsp;Hemel , daar fy nog motte nog roeit verdervt enz.
JHïattÖ- nbsp;nbsp;nbsp;’ fwaarlyk in ’t Koning-
ryke der Hemelen fal ingaan. JjïJattfj XIX, 14.. m, 5^e Eere.
g. «©ffföoon ipp geene Eere vanMenfchennam,3|lt;^ÏJ.
V, 41. Die Hem befpottende , des Timmermans Soon,';-,7™quot;
XIII, 55’ ÏJEll Tiininerrnsn felf^/JlDarru^ VI, 3. noemben. il^eï itictcnbe/ bat Öet geene Eere i^/nbsp;bte bc ttiEtifcöen / bte be ïiebbe Gods niet in Öunfjeöben/nbsp;ben een ben anbeeen geben / gelpït f)p fegt: Ik kenne u-iuy.nbsp;den , dat gy de lievde Gods niet in u hebt Hoe kundnbsp;gy-luyden gelooven , die gy eere van malkanderennbsp;neemt, ende die de eere van God is, niet foekt »aofi-V. 42, 44‘
II. Nog- //. I^ogt^an^ inogt ÏIP peggen : Ik foeke myne Eere /ans doi'll niet, daar is een diefe foekt en oordeelt. Indien ik mynbsp;^Zn^7atdenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;myne eere niets , myn Vader is ’t die
fwfr sjwmy eerd , welken gy fegt, dat uwe God is. VIII. Kere/^j^'A 50, f4,
-. Ont- ^ ¦ lt;©iitö^al^ öet ïpem niet aan getiijigent^ / inte ipjj hrak hem tüa^? Sl'oöanne^S be 3!Pooper/ gab batbanfiem/ toan’snbsp;goengeturmn t)b Op Ijettl tbii3enbE / ^epöe : Siet het Lam Gods.nbsp;genti.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i, 36, Petrus ailttbOOJbenbC / jcpbe : Gy zyt de
Christus , de Soone des Levendigen Gods. jBatth. XVI, 10.
.Ontbrak a. (©ntö^aft ïjem niet / ben ïob bcr Sitnberen / ter hem niet ^ berbuiluige ban be inoo^ben / int ben vin. j^falm / janbsp;de iov der Kreupelen , Blinden , ja 3eïb^ be ©upbEÏen / tueï»nbsp;k7mnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;moefïen ontfien ; fict ^iBattö- XX, 30. XXL
15. lö. 3iBattÖ. VIII, 31. jabergeöeeïcSchaare,
XII, 12—17. ibeïïie eere ben genen/ bic gem in bc lüebergeboo^te boïgen / ooh bcïoobt/ 3^^Kattï),xix,nbsp;28. 3Bat
2. Be gee- 2, geeftelicke goederen betreft. fielicke. §. Duuragtig goed , ipa^ 0^1 ^eiit op ccnc uitiliun-'nbsp;l'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ibant lüa^ ’t/ bie
'ifDe^faa- /• Saaligheden iritfp^aït/ over de armen van geefl, Hgbeden, treurigen van lierten , fagtmoedigen , die Hongeren ennbsp;die //y^^’^'dorften na de geregtigheid j De Barmhertige , de reynenbsp;^hehdentr'herten , de vree'dfaamen, Die vervolgt werden omnbsp;'ig.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;der
-ocr page 95-•der geregtigheid wille , nbsp;nbsp;nbsp;V, ii.
als hun de menfchen fmaden en vervolgen , en liegende, alle kwaad tegen hun fpreeken , om fynes naams wille,nbsp;in ’t 11-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’t / bie alk vermoeyde en belafte,
tot fi0 nOOblQt/ om |)un mfte, ja mfte voor hunne ziele tc geUeu- JlBatt]^. XI, 28.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’t/ bie/de Weg, de
'en heejt Hf,
Waarheid , ende het Leven, i^/fonöeu benloellten niemand tot den Vader komt. ^0|^. XIV, 6 //.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;duuragtige goederen , ijttft / al^ bc II-
GOEDE. Herder IjOOJ fyne fchapen , bte fyne fi:emme^^^^ƒquot;J hooren, Uertoo^ben/ cn toegepaft; toant öpkend defel-ve , en fy volgen ^eitï. l^p geevt hun het eeuwige leven , en fy fullen niet verloeren gaan in der eeuwigheid,nbsp;ende niemand fal defelve uit fyne hand rucken. 3|0Ö-
alleen in bit Iepen. nbsp;nbsp;nbsp;_
f. Propheet, 5pnen leerlingen aangeboben/ in^///even. 5pne!5cerïitic Seer-rebenen/bie Ijp teïficn^ met be allerhrag^ t- P’-onbsp;tigfte teellenen Pan 3pne lt;j3obliclie ^enbiuge bEPc^öttgae{'''’fVquot;^quot;‘nbsp;boo? iponber-lntrhen/ geïph bc ^cp^ifren bec Euangeliflen,^'^^''nbsp;igt;aar PolPan 5pn. j]lgt;attö.xi,28,29.cnXlil. 57. jiBaarnbsp;ff. ^1^ Hogepriester, PettPO^Pen/ Planneerl^pntct ft.'A/Snbsp;alleen Poo^ die gene die j^em be 0a3er gegeven hadde,nbsp;bab/ 3'0Ö- XVII, 9. maar ook fpne ziele tot een rant-^'quot;^quot;'nbsp;foen voor veele fteide , ÜiaartOe f)P gekomen pia^ til be^;;; „j^arnbsp;loerclb/ Jlliattl). XX, 28. fo bat |lp/ enbe ^teïen-angfl:nbsp;en Hrpb PO0? öun beeft onbergaan / enbe ben ©loek be|
Jürupcc^ geb^aagen / tot bat bp konbe feggen: Het is volbragt. Sljob. XIX, 30. lt;en bii^ ftragtig bePieefen /nbsp;bat l^p Pgt;0v^ ÖC Heere onse geregtigheid. 3]erem XXIII,
6. en XXXIII, 16. fut Paulus gebeeïen 23^iep aan be f^eö^cen-
. |5a fpne (ï^pfïanbinge uit ben booben / al^ moAy^^%op. inng operpjonnen befebenbe/ kon bp berbaïPen ook P^a*S^;f
gen \dooden.
-ocr page 96-S§. Syne Moefte De Christus niet alle die dingen leyden,en alfo TciT'^'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;heerlikheid ingaan ; %üC. XXIV, z6. 3iJnïtoningj
/. ïsgeko-'^V^ oprigtenbt/ cn Danrin fpne gocömn uitöEclenbc;
men om VVant het Koningryke Gods is niet fpys en drank, maar aan de ge- regtveerdigheid en Vrede, en blydfchap door den Heyligennbsp;'fynèHZ- Geeft. ïiom. XIV, 17. iDdïie aoEbercn 3pn alïcbc aoe^nbsp;'den te beren ban ’t 45enabe aDcrbonö.nbsp;voldoen, g. ^et fpne GEREGTiGHEiD, moctcn öan bcefe buut*nbsp;/),gt;//jsoeberen ooft gepaart gaan; toantnbsp;volkomen /. ÖP 0fftoniEn / Oftl 0011 bc gccegtigöeib ban fii*nbsp;nen ©aber te bolboen ] fo betaamde het hem alle gereg-^7^'£^^f^tigheid te vervullen. JlBattf;. Ill, ij- enbE bat bOO^fpsnbsp;ne baabdicfte cn lybcnbe gcSoo^faamficib ; fjp öeefr ooftnbsp;iuagtig 3pncn grell gcfonben / de wereld te overtuygen van fon-•iveibehaa- '^.^y^^ geregtigheid en oordeel. 3ïhÖ XVI, 8. JDailtnbsp;îkn ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;öoogficn graab of trap bcfat / fo bat
nrr./ nbsp;nbsp;nbsp;allfcbittecftc iDpanbcn fton uitbaagen/cn b^as
overtuygt my van fonden? ^'O^, Vilt,
vlóediger 40. 5l?ie
geregtig- ^coft PO 3pii bipiiiagtig tijcïöeöaagen uitbceït / ^nlth! ah^^ fcöcnftt aan loicn I^P toil: blant veele fyngeroepen,nbsp;der ’pLri-'^'^^^ weinige uitverkoorene, jjBattft.XXlI, 14 iBailt
feen en f. ^cpbc l^p tot 3pnc Leerlingen. J|gt;Et flo bat UlDC Scbriftge- gcrcgtigödb obcrbloebiger ypaï^bcrPharifeen cnSchrifc-‘g7^fbkd geleerden , (luelftc wel den menfchen fcheenen van bui-fuiki om. ten regtveerdig , maar van binnen vol van geveinftheidnbsp;tetoonen. en ongercgtigheid Waren. JlBattÖ- XXIII, z8.) jj^p Un'fïc
¦\\.Dat Hyt^m ujcï/ bot fp foubcc öEin nict^ ftonbcn boen.
hun,cn jy ^ -(-j-. ^epbc ipp : Gy hebt my niet uiiverkooren , maar niet Heinyi]g j^ebbe u uitverkooren, ende ik hebbe u geftelt, datgynbsp;^-enloadJe.heenen gaan en vrugt draagen , ende uwe vrugtbly-ve , op dat, fo wat gy van den Vader begeeren ful innbsp;rfgviwr-^^tnynen naame, Hy u dat geve. 3idamp;- XV, 16. 3Dantnbsp;digefaalig //• i^p niet gekomen om te roepen regtveerdi-temaa- gen , maar fondaars tot bekeeringe : leant de gefondennbsp;ken i hebben den Xledicyn-meefter niet van nooden , maar die
fiek
-ocr page 97-Opperjie JVysheid, nbsp;nbsp;nbsp;Spreuken VIII. vs. 18. 8i
fiek zyn. nbsp;nbsp;nbsp;K, betjj n.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;likeft /
HH. j^Et tuaar / Hy hadde luel twaalv Discipelen, • Ua of Apostelen , uitverkooren , maar een daarvan ,
ItlCÏift Judas, was een Duyvel. 3l0Ö' VI, 70. ©00^ ÖÉC* feti 5pnöE ÖE J'OOne der Verderveniflè ; tab OOftnbsp;niEt/quot;^oamp;. XVll, 12. om te tooncn/ Dat ’cr tori ontevnbsp;ötE gene/DtE ï^em naOoIgben/ loaren/ bie den Hcere,nbsp;die Hun tot ben Uttcriicïien btcnft gekogt hadde , verloochenden. 2^Et II, I.
a. nbsp;nbsp;nbsp;35aar ifp egter boo? Petrus reet^ geïieben öab* [/,ynbsp;be / EEl' ÖClb berioocïienbe/ dat fyn geloove nietfoU'PrrPvus,nbsp;de ophouden; op dat Hy ook, als hy foude bekeerd fyn,
fyne broeders foude bekeeren. HuC. XXII, 31. IBien^-
Öaïöen ï^p '^m ooï$ boo? goblih gefigt, m ’t mib» ben fpnec öanben / tot boete en bebeeringe / na buitennbsp;dreev, om bitterlyk ober fpne fOllben te weenen, JjBattÖ*
XXVI. 7J. 3!Barc. XIV, 72. üuc.XXII, 61.
J. l^tcrtoc fouöc i^pïjnn fpuen Geest, al^ ben Troo-STER, fenben / bie bun in alle waarheid leyden : Want foe/hude Hy fal vanfig felven niet van Hem fpreeken; maar fo wat/J3’
I ly gehoort fal hebben, fal Hy fpreeken , en de toekamen-de dingen fal Hy verkondigen, die fal my verheerlicken ; want Hy fal het uit het myne neemen en u verkondigen;
13. en 14. ber^.
i ,Ü
IJ ©it aïïe^ niotfïe/ na bat bP 5pnth®ircipekttbes||^ brigegebenöabbe/ om te Sjerufalemteblpben/ en baar ook gedaannbsp;bE belobtcn betS i^abcc^ af te toagten / oob totnbsp;tinge ban 3pn Stoningrpb / bolgen / ^ie Jpanb. I. gc^^^
beek nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Opftandin-
b. nbsp;nbsp;nbsp;ïpp ban uit ben booben opgedaan jpnbe / toaarg^, inde
boot l^P nbsp;nbsp;nbsp;betorfen i^ / be ^Soone Gods te ^poihien
na ben lt;l3red bet bepUgmaaftinge / na bc taaie nbsp;nbsp;nbsp;gt;
Paulus, ^om.I, 3- beeft 00b na spne belobtcn / bP.j^Sc.,/?
^ nbsp;nbsp;nbsp;God gaven.
-ocr page 98-8i
In en voor dennbsp;Joodfcbennbsp;Raad,
i) Petrus.
‘1) Pau-
LUS.
In V fonder.
I. Licha-
melyke
goederen.
De Duuragtige Goederen van de
öen Pinxcer-dag, l^anöd- ü, r—40 eu baar 0002 fune fidoften berPuït aan 3pnc Apostelen geöaan/ en iJannbsp;Lucas Opfleteelfienb: Ik fal u mond en wysheid geven dennbsp;welken niet fullen konnen tegen fpreeken, nog weder-ftaan alle die hun tegen U fetten, Suc- XXI, 15. IBaac
(«) i^iet aïïeen in ben 3ioobrcf)cn caab / met aïïe ge* Öepltgbe p^pmocbigtjeib toonben / bat 3p gdecrb pabben
Gode meer te gehoorfaamen dan hun luydea , i^anb.
IV, ip, 20.
1) nbsp;nbsp;nbsp;3lBaar ooït bpfonber Petrus, nabat pp PePlnaam ge*nbsp;maaht tna^/ om na fijne Pehecringe/ ooh hu 5pne SJ^oe*nbsp;beren te fïcrben; ja pet Evangelium met fulhe hragtnannbsp;löonberen te berhonbigen / bat of fcpoon ïpp tot bennbsp;ïtrcupeilen fepbe: Silver ende Goud hebbe ik niet, eg*nbsp;ter ftonbc feggen: maar dat ik hebbe, geveikuinden naa-me van Jesus Christus des Nazareners, ftaac op en wandelt. l^anb- III, 6.
2) nbsp;nbsp;nbsp;Paulus daar naa niet minder, fiet van fvnebekeerin-ge af tot fynen dood toe.^ Ipailb IX. 1)011 ’f XIII totdege-heele Handelingen uit. Syne Brieven byfonder aan de Galaten , en den laaHen aan Timotheus.
(/?) 5^og pceft pet l^en en alle punne j^aboïgeren nooit ergenb aan ontPioohen i 30 lang jp öe;ö Êuan-GELiuM Pan Christus niet fcpaambcn/ maat offcpoortnbsp;pet den Jooden eene ergernis , ende den C.rieken 'éenenbsp;dwaasheid was, nogtan^ tOOtlben fp/bat pet hun die geroepen waaren, beyde Jooden en Grieken eeiie hragtnbsp;Gods , ja de wysheid Gods was , 1 «Co?. I, Z' ? gt; ^4-.nbsp;%\(0 in hem Christus alle fchatten der Wysheid endenbsp;der kennifle verborgen fyn. Want in hem woond alle denbsp;volheid der Godheid licharaelik. COÏ- II, 3 etl lt;?•
I. Lichamelicke goederen fpn Pp pem be boïpeib/
Ryk-
-ocr page 99-Rykdom en Eere, 3^1't sctuigt^^aWb ban öem.»lt;Cf)?on.
XXIX, i2.Rykcloroen eere Tyn voor u aangeficht, engy heerfcht over alles, ende in uwe hand is kragtendemagt,nbsp;ook Haat het in uwe hand alles groot te niaaken, enfterknbsp;te maaken. ^at bcefc lüaatljdb op i^em ben Jgt;conenbsp;lt;©ob^ttioefl toegepaft tyerbcn bïpht/ alfo God hem ge-ftelt heeft tot een ervgenaam van alles, door welken hynbsp;ook de wereld gemaakt heeft, dewelke allo hy is het af-fchynfel fyner heerlikheid, en het uicgedrukte beeldnbsp;ner felvftandigheid, en alle dingen draagt door het woordnbsp;fyner kragt, na dat hy de reyniginaakinge onfer fonden,nbsp;door fig lelven heeft te wege gebragt, is gefeten aan de reg-terhard der Majefleit in de hoogfte Hemelen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I,
2, 3. ^a toanbelt ooft in ’t midden van de feven goude Kandelaars. (0prnb. I, I2”i9.
*. Rykdom. nbsp;nbsp;nbsp;*, Rtk-
nidgoeöci-cn / bic bc ipccre Christus btn fpnen ftecft aan: geb?agt/ fcgt: Gy woet de genade van onfen Heere Je- ^nbsp;sus Christus, dat hy om iiwent wille is arm geworden,nbsp;daar hy ryk was, op dat gy, door fyne armoede,foudetnbsp;ryk worden. z €0} Vin, 9-
//. i^ogtanö toa^ bit om öun lupben/booj’tbooibeeïb}^. ban bc Maccdoniers, aan tc fettcn tot inübaabigamp;cib;nbsp;bnpquot; ftct geb^eft btr lt;0cmcentfn^ te bcrbuïïcn. Op datfpnbsp;in alles ryk mogten werden in alle goedaardigheid; welke door ons werk dankfegginge tot God. z ^0} IX,
II* nbsp;nbsp;nbsp;ÉÉf'ÜB
. #f fcijoon be ccrftc opccgtiiige bcc ittecft/ be gemeente Kerk. Gods niet obccbïocbtg in Rykdom fcftnnb gebjeefl tct. inde
verdruk-
t’ i^ogtan^ ö^bben fp Ijunnc goeberen in ben beginne booii bc berlltootnge bpcen gebjagt / boen bc lt;©cmecntey?m/«^gnbsp;noa één hert ende eene fiele was: en niemand feide dat iet, van 'ifn jeru-
1!' Th'
-ocr page 100-^\.Nade
vcrfirojiu-
het geene hy hadde, fyn eygen ware, maar alle dingen waaren haar gemeen, j^anö. IV, 32. (d).
ft be bcrflroojjngrn beeben be Apostelen boo^ be ars men bet (firemeenren^ uerraninelingen/ teilnpii 3Pnbsp;met Paulus honbcn feggcil: Ik weet vernedert te werden, ik weet ook overvloet te hebben, allefints ende innbsp;alles ben ik onderweefen , beydc verfaadigt te fyn en honger te levden, beyde overvloed te hebben en gebrek tenbsp;leyden. ©00 loaai* hVöam Paulus bit ban baail/nbsp;ï)ct fdi)^/ ih bermag aïïc bingeit booj Christus bte mpnbsp;hragtgcebt- ^öiï.IV, 12, ij.
S. Na dat de Konin-gen dernbsp;Aardennbsp;bnnnenbsp;He erlikheid in denbsp;Kerk ge-hragt hebben.
ö. Wit meet niet bat nabet^anb/ tiJauneec be ïto* ningen bet ^arben ten tpbe ban Conftantyn ben lt;6?00inbsp;ten ö«nne ïieerlphötib in be IKterb b^agrcn / be Sterftnbsp;(jaaft ban Rykdom oberfïroombe / bog ïjier ban baan ooftnbsp;Öct fpjcuhjen.
Meligio peperit divitias, fedfilia dmravit matrem. .
(e) De Godsdienfl: heeft Rykdom gebaart, maar de dogter heeft de moeder verllonden.
5. Eere
C'd^Men fag hoe ver dat dit getrokken wierde in de eerde Kerk, ende hoe daar door de fchya-heiligheid en gevynftheid ontdekt endenbsp;geftraft- wierde in Ananias en Zaphira, die , om dat fy iets ran dennbsp;prys des gelds ontrokken hadden, ende maar een feker deel bragtennbsp;en leyden dat aan de voeten der Apoftelen, van Petrus ontdekt, en vannbsp;God met den dood geftraft wierden. Slee Hand- V, i--i i. geen wonder dat fulks, ontfag en vreefe baarde.
(e) rilt Latynfch versjen vinden wy ergend dus vertaalt.
CODSDIENST heeft Rykdom gebaart,
Maar de Dogter, ganfeh ontaart ^
Van haar Moeders gronden ,
Heeft Cndsdienft vcrjlondeiu
Hie.-
-ocr page 101-§§. Eeke is by Hem.
/ ©ic ccrc ï^rnt Unn örn JDabtr gegeücn Want del-Die Hem Vader oordeelt niemand, maar heeft alle het oordeel aannbsp;den Soone gegeven , op dat fy alle den Soone eeren, gelyk^^^.^„nbsp;fy den Vader eeren. Die den Soone niet eert, eert dennbsp;Vader niet die hem gefonden heeft. 3i0Ö- V, 21,23. 3J0;nbsp;gannefnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;öerÖalbPU een ftemme veeler Engelen, feg-
gende met grooten ftemme: Het Lam dat geftagtet is, is weerdig te ontfangen de kragt ende den Rykdom, en-de de Wysheid, ende fterkte, ende Eere en Heerlik-heid, ende dankiegginge lt;©p£nb V, ii, 12.
f. lt;©f fcÖOOn bP ftSt* Gy weet dat de Overften der^„^;,.^ Volkeren heerfchappy voeren over haar, ende de groo-ww.nbsp;ten gebruyken magt over haar, dog alfo fal het onder Unbsp;niet fyn, maar fo wie onder U fal willen groot wordennbsp;die fy uwe dienaar, ende fo wie onder U fal willen de^j^to^^-eerfte fyn, die fy uwe dienftknegc. JlBattÖ- XX, 25, id^genfpreeHnbsp;3©üt ÖP öani* mebe alleen aantonnen / bat nog fp on^nbsp;beding be een ober ben anbecen/ nog ook geen ban ^'}chapp]'ienbsp;ïcn eenige heerfchappy over het ervdeel des Heeren fah^veere»,nbsp;voeren, fiet bat Paülus bttupgen- z €o^ i, 2-4 ennbsp;TRUS I. ^enbb^ V, 1—5.
• Sn ’f geniern/ aan eenen iegelicken te geven dat men hem fchuldig is , fchattinge dien men de fchattinge,y3,„(,„nbsp;tol , dien men de tol , vreefe dien men de vreefe , Eere knegt lee-dien men de eere fchuldig is. JÜom- Xlïl, 7. Laat alle quot;«•,
31 3 nbsp;nbsp;nbsp;§^in.een%
Hieronymus fegt op Jer. X, 4. daar gehandelt werd, van ’t oppronken der Afgoden met filver en goud Hic error ad nos ufqne tranfivit, ut Religionem in divitiis arbitremur, tie[e dwaaüng v totnbsp;tns ever gegaan, dttt wy meenen dat de Godsdienft in Rjkdom beflaat.
-ocr page 102-dingen eerlik en met orden gefchieden , fegt
II. In't
bjfondei'.
bfefclbe Paulus , fn ben r. ^enbb^teti aanöiebanCocintb-XIV, 40. boegt Öp Rom. 11, 10. Heerlykheid en Eere , een iegeiyk die het goede werkt, eerft den Joode,nbsp;en (ook) den Griek.
K. 3in t ÖpfönbEr / Opsienders , Voorstanders en Ouderlingen , die wel regeeren. ^0 belaft Paulus aannbsp;be ^öbiliPPfuren / batft Epaphroditum , fpnen b^oeöcrnbsp;EUbc inebe-arfaetber / en mebe-ftrpber fullen ontfangennbsp;in den Heere, met alle blydfchap, ende de fulke in weerde houden. |^ï)il. II, 25—29. En wy bidden u , Broeders , erkend degene die onder u arbeiden , ende uwenbsp;Voorftanders fyn in den Heere , ende u vermaanen.nbsp;Ende agtfe feer veel in liefde, om hunnes werks wille.
be biicnbelicbe taaie ban Paulus , bic tup binben in ben Steden 25^icb / aan bie ban Thell'alonica, getnbsp;V j^OOftft. bec^ 12, 13, Dat de Ouderlingen dobbeienbsp;eere weerdig geagt werden , voornamelik die arbeiden .nbsp;in het Woord en Lcere. ©it belaft bP aanfpnen Jgt;00nnbsp;Timotheus, in ben heeften ^enb-b^teb / in ’t V. Ifooftsnbsp;ftuN / ber^ 17. Syt uwen Voorgangeren gehoorfaam ,nbsp;en fytfe onderdaanig ; want fy waken voor uwe zielen,nbsp;als die rekenfehap geven fullen : op dat fy dat doen mogen met vreugde, en niet al fugtende; want dat is unietnbsp;nut. fcb. Xlir, 17.
Ovsrgang jBaat op bat ibp niet «logtcn met be ïteeb ban Lao-^0^ dicea, 011^ epiibelib betöeffen en beroemen / feggenbe:
Ik ben ryk , en verrykt geworden , ende hebbe geenes dings gebreks , niet wetende , dat U)u alle ban natUUtenbsp;zyn elendig ende jammerlyk, ende arm ende blind, ende
'trouwen en t* nbsp;nbsp;nbsp;Amen , de getrouwe en waaragtige ge-
quot;joaarag- tuygen , het begin der Scheppinge Gods- Ik raade u, tigegetuy-gy van Hiy koopt gQud, beproevt komende uit het
vuur.
vuur , op dac gy ryk moogt werden, ende witte kleede- gt; ren , op dat gy tnoogt bekleed worden , ende defchandenbsp;uwer naaktheid niet geopenbaarc worde, en falvt uwenbsp;oogen met oogen falve ; op dat gy fien moogt. lt;!l)pcnï):
lir 14. 17. 18 :25iEn raab aangtnpomen / cn bitgoeb , oiKfangeii ÖEÖüenbc / moeten 3pnbsp;ff Den God ende Vader van onfen Heere Jesus Chris- ff. Met-TUs looven, die na fyne groote barmhertigheid ons heeftnbsp;wedergebooren , tot eene levendige hoope door de opftan- ^gg^oomm.nbsp;dinge van Jesus Chistus uit den dooden. Tot eenenbsp;onverderffelvke en onbevleklicke en onverwelkelicke erf-fenis, dieinde Hemelen bewaart is, voor udie in de kragtnbsp;Gods bewaart vvrord door het geloove, totde faaligheid, dienbsp;bereyd is, om geopenbaart te worden in den laatften tyd.
In welken gy u verheugt enz, op datdebeproevingeuwes geloovs, dje veel koflelicker is dan des gouds, het welknbsp;vergaat en door het vuur beproevt werd, bevonden worden te zyn tot lof en eere en heerlikheid in de openbaa-ringe van Jezus Christus. Den welken gy niet genen hebtnbsp;en (nogljtailé) lief hebt: In den welken gy nu, hoewelnbsp;(l^em) niet tiende maar geloovende, u verheugd met eenenbsp;iiitfpreekelicke en heerlicke vreugde ; verkrygende hetnbsp;eynde uwes geloovs, nameük de faaligheid der fiele.nbsp;fprcehen tup met Petrus, i ^ct. 1/ 3—10 en maahennbsp;bub cenen oöergang ter bercboutütnge/ ban
Geestelicke en Hemelsche Goederen : duur- §§. De AGTIC goed en GEREGTIGHEID. l^iec tog mag PaULÜS te Geeftelicke
regt De boor^egginge ban Jesaias in fpn XLIX l^ooftfl te pajS öeengen in fpnen tloecben 25rief aan be geloobisnbsp;gen ban Corintpup en 3lcljajen / in ’t VH^ooftjf. b^- 2.
^ggenbe- Want hy P-gt • namelpn be Heere;) In den aangenaamen tyd hebbe ik u verhoort, ende in dennbsp;dag der faligheid hebbe ik u geholpen. Siet nu is ’t de welnbsp;aangenaame tyd, nu is ’t de dag der faaligheid. toant
Duur-
-ocr page 104-l-Duurag- ƒ. DüüRAGTIGE GoEDEREN ftCt/ ÖIC ÖP JPtl ïe^tlg»
hiforiL rtectJfn öcfft aaiigrbragt ;• uooinaameïpH öe Vreede tne/ik de Gods die alle verftand te boven gaat, die hunne herten ennbsp;vrede der zinnen bewaaren fal in Jesüs Christüs-
^Qoj nbsp;nbsp;nbsp;öpregte geeft ende fiele ende lichaam onberis-
¦aar nbsp;nbsp;nbsp;bewaart word in detoekomfte van onfèn Heere Jesüs
Christus. iiCI)e|T* V, 13. Sigaar ÖDO? 5P mcgcn fegs gen:
M. De
vry moedigheid.
gt;-H . 5^eVüpk wy dan , Broeders , vrymoedigheid hebben , om in te gaan in ’t Heyligdom , door ’t bloed van Jesüs , op eenen verfclien en levenden weg , welken hynbsp;ons ingewyet heeft, door het Voorhangfel, dat is, doornbsp;zyn vleefch ende dewyle wy hebben eenen grootennbsp;Hoogen Priester over het Huys Gods fo laat ons toegaan met een waaragtig hert , en in volle verfekertheidnbsp;des geloovs, onfe herten gereynigt zynde van de kwaadenbsp;confcientie , en het lichaam gewasfchen zynde met reynnbsp;water ; laat ons de onwankelbaare belydenifle der hopenbsp;vaft houden; want die’t beloovt heeft, is getrouw.
Paulus , ter aanmoeöi'gingc en hmntiuoo^biiige loan öte gocbeitn. Ï^EÏJ. X, ip—14. Indien wy ontrouwnbsp;zyn , Hy blyvt getrouw , Hy kan fig felven niet verloochenen. 2(€im. II, 13- 55aa'rom ooit /nbsp;n. Die ö. Van dien dag af dat fy vervult werden met de ken-‘hemkyf nifle van Gods wil, in alle wysheid en geeftelik verftand,nbsp;van het bidden fy ook voor malkanderen , gdph Paulus boo^ Denbsp;Kfr*^i;-”^'CoLossENSEN, op dat fy mogCH wandelen weerdiglik dennbsp;boorte tot Heere tot alle behaaglikheid , dn alle goede werken vrugtnbsp;den eynde^ dragende , en walfende in de kennifle Gons , met allenbsp;tae, totdte bekragtigt fynde na de fterkte fyner heerJikheid , totnbsp;goederen, lydfaamheid en lankmoedigheid , met blydfchap :
Dankende den Vader , die ons bekwaam gemaakt^heeft, om deel te hebben in de erve der heyligen in ’t licht.nbsp;Col. 1} 9—Verwagtende de zaalige hope eade ver-
fchy-
-ocr page 105-fchyninge der heerlikheid des grooten Gods , en onlès Saaligmaakers Jesüs Christus ; Die fig felven voor onsnbsp;gegeven heeft , op dat hy ons foude verlolTen van allenbsp;ongeregtigheid , ende lig felvs een eigen Volk foudenbsp;reynigen, ieverig in goede werken, II, i?—ly. * Over-*. ^it bog groote epnöc / ïnaar toe Christusnbsp;fpnen geïoobigen ban God ben ©aber gefc^onbennbsp;gelpb Paulus fegt: Maar uit Hem, namelik uit Gonnbsp;iyt gy in Christus Jesus , die ons geworden is wysheid zvaar ’mnbsp;van GODE, ende regtveerdigheid en heyligmakinge, ex\Chnftminnbsp;Verloffinge. iCor.I, 3°-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ttZf ^
**. 5^n^fict0P/ bat beefé goederen foitietitialfeaiiï/i. beren gepaart gaan/ bat amp;et eene uit anbec bïoept/ **. Fer.nbsp;baarom Paulus ooft / al^eenb^ugt-geboïgbanbeiüegt#^'^»^nbsp;beerbigmaabinge / fegt: Wydan geregtveerdigtnbsp;de , door ’t geloove , hebben Vrede met God , doornbsp;onfen Heere Jesus Christus , door welken wy ook denbsp;toeleydinge hebben, door’t Geloove, tot deefe genade,nbsp;in welke wy Haan en roemen in de hoope der heerlikheidnbsp;GODS. ïlom. V. I, a.
//. 3lBct btefe geregtigheid beht l^p/beï^ere Jesus//. Cereg. be 3pne aï^ met een ftïeeb / op bat fp met bcrloocïjening tisheid.nbsp;ban bnn feïb^ / en alle ï|unne eigene geregtigheid , bienbsp;bOO? God maat fyn als een wegwerpelik kleed. 3fef*
LXIV, 6. nbsp;nbsp;nbsp;faï
i-i. Paulus , bie na fynen yver , een Vervolger der i-h. Hot Gemeente , na de rechtveerdigheid , die na de Wet is,*'''quot;nbsp;een Pharifeer was, en dus onberifpelyk , feggef) Jnbsp;het geene my gewin was, heb ik om Christus wille,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
fchade geag'^» om de uitneementheid der kenniffe van Christus Jesus mynes Heeren , om wiens wille ik allenbsp;dingen fchade gerekend hebbe , ende agte die drek tenbsp;zyn, op dat ik Christus moge gewinnen. Ende ik gevonden worde, niet hebbende myne geregtigheid, die uit de
4® nbsp;nbsp;nbsp;Wet
-ocr page 106-Hoe
PviULUS
Jig inde hedieningenbsp;der gereg-iigheitnbsp;gedragennbsp;heeft.nbsp;t. Hoe hynbsp;gehoudennbsp;ivilde ‘we.nbsp;fen metnbsp;fyne mede~nbsp;arbeiders,nbsp;niet agte tide het oordeel dernbsp;tnenfchen.'nbsp;tf. Denbsp;grond-Jlag.
*. Niet alleen alsnbsp;gefanten.nbsp;**. Maarnbsp;ook de oor-faakenhetnbsp;eynde
' waartoe.
Over-gang TOT een
Wet is, maar die door ’t geloove aan Christus is, (na-melik) die regtveerdigheid die uit God is, door het ge-]oove ; op dat ik Hem kenne , ende de kragt fyner Op-ftandinge, ende de gemeenfchap fynes Lydens , fynen dood gelykformig wordende ; of ik eenigfints moge komen tot de weder Opftandinge der dooden.
K. Paulus 006/ faï fo fig en aïle getroulrie ftnegfcn Gods , aanmocbigen tot öft tneï tuaarncemmnbsp;ban De beDieninge Der geregtiggetD / (lennenDe alleen opnbsp;öeefen gronD/ tnanneer ÖP
_ f. ^egt: Alfo houde ons een (ieder) menfche, als Dienaars van Christus , en Uitdeelders der Verborgent-heden Gods. i COl. 4,5. Ende voorts word in eenen Uitdeel-der vereyftjdat hy getrouw bevonden word. Dog my is voor,nbsp;het minde, dat ik van u-lieden geoordeelt werde , oftenbsp;van een menfchelik oordeel: ja ik oordeele ook my felvsnbsp;niet; want ik ben my felven geenes dings bewufl;. Dognbsp;ik ben daar door niet geregtveerdigt ; maar die my oordeelt, is de Heere.
ff. aEiorgtl^p DcgronD-oo^faaïic Daarbp/ ttjannecrgp
*. iPiCt alleen fegt : So zyn wy dan Gefanten van Christus wegen, als of God door ons bade; wy biddennbsp;u van Christus wegen, laat u met God verfoenen.
** oo^faaïJ Daar ban of ï)et epnDe Ibaar toe/ iö:
Want dien die geene fonde gekend heeft, heeft hy fon-de voor ons gemaakt, op dat wy fouden worden regt-VEERDIGHEID GoDs door Hem. E^or. V. 20, II.
Jgt;o Dat De aangeb^agte geregtigïjeiD ban Christus , gepaart inet bet jaaltginaabenDe geloobe / De geïoobt*nbsp;gen bettiaarD / Dat fp in ’t betDerb niet neDerDaalcn;nbsp;IcerenDe fpne ïüinDercn / Dat J^p ï)wn het Komngryknbsp;Verordineert , gelyk fyn Vader het i^eitt verordineertnbsp;heeft. ittWC- XXII, 29,
-ocr page 107-^0 öcböen top ban ïl nbsp;nbsp;nbsp;Kont
14. llttöe tooo^öenban Salomo, aï^amp;et ijErftlaatt cnbe aangetocfen/ toaarinnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;xen die
1. nbsp;nbsp;nbsp;tJoo^trEffelicbÖejb bier buucöaarc en buurag^vEa-ttae (©oeberen beftaat/ biebe Opperste Wysheid
§. ^0 öicc in öc tpb/ na ben Sicgaame fcöenftt; aï^ baar fpn
/. Rykdom. 55ic booj GOD ge^cpligt / en tot fpnec Eere oeb^upbt moet toerben.
//, Eere. ^i^ie alleen in GOD gefogt / en toeberom boo^ be ocffcning ban toaare beugö / tot fiem geb^agtnbsp;ïtioet tnerben /
§§. ?jiï^ ooft in ber (Êeutoigïjeib / na ben onfïerffcïica ben geeft.
/. Duuragtig goed, gepaart
II iHflet Geregtigheid ,toaar booj alle be lt;©oeberen ban bet «©enabtn-l^eebonb berftaan toerben; toant by deefe
dingen leevt men , en in allen deefen is het leven oniès geertes, feggen topmetHisKiAs, 3|efaia^ XXXVIII, 10.nbsp;3^aar-op fagen top
2. nbsp;nbsp;nbsp;5^e (i^nuitputbaarc Fontyne des heyls, toaaruitnbsp;een ieber / ble be ftemme ban Messias ïjoo^t en geboot*nbsp;faamt / water kan fcheppen met vreugden, na ^ef.
XII, 3. ?ï!ro befelbe geopentis, voor het Huys Davids, en voor de Inwoonderen van Jerufalem , voor de fondenbsp;en ongeregtigheid. Eacb XIII, i. 5bat top
3 tlit ben monb ban be latere Jesüs onfe Christus , bie bt Opperste V\'ysiieid (tïbé/ betoaarbeiö btï*ötn; ^tlfonbsp;bp bie geene i^/ bie tot be ^amaritaanfcbe ©to^bJenbsp;bon feggen: So wie gedronken fal hebben van het waternbsp;dat ik hem geven fal , dien fal in eeuwigheid niet dor-ften j maar bet water dat ik hem fal geven , fal in hemnbsp;worden eene Fontyne van water, fpringende in het eeuwige Leven, ^job- IV, 14- ^\t wag ban immet^ met
m i nbsp;nbsp;nbsp;«0t
-ocr page 108-B. Kort voorftel;nbsp;“vati 'tgenenbsp;gehoort is.
a. De
eyndens waartoe,nbsp;ep dat wynbsp;a. Hemnbsp;onje licha.nbsp;melickenbsp;goederennbsp;opoferen.nbsp;(«} Ryk~nbsp;dom, mogen wy
1. Niet ftasn nanbsp;wereld-fchennbsp;Rykdom.
ccöt gefegt too^öcn / in fig teöeödfcti / öcn aïïeïlioo^* trcffelpfiflen griuft-fïaat Der gEcnen / bte öooren na öenbsp;fleittniE banö^e Opperste Wysheid , fo aï^ töp Öeïoobsnbsp;öen aan uwe Aandagt teruïlcn bectoonen. 9^at top ooftnbsp;itaöerganb boe? gctroutoc i^cpï-cnlferup^- lt;i5Efantenban
bc Oppekse Wysheid
1. nbsp;nbsp;nbsp;^0 ten opOgte ban Set ecnc / aï^
2. nbsp;nbsp;nbsp;€en opfigte ban öct anöcce / bebefli'gt m bfr^cgeïtnbsp;Öebben geficn.
B. baar ban / buuramp;aarr cn bceï-geluenfir Codjöojber?/ SSjocbecjS nt ^nfïer^ in ben HEERE. i^etoOeiftUminenbrgesnbsp;ïuft / ban bc ïtinbcrra bre Opperste Wysheid , toeifte ig bcnbsp;SooNE GODS , fo ho?t aï^ ftet fton/ toegeh^ ben obecblocb becnbsp;fioffe / baar top maar ftametobe ban ftebben ïiimnen fp?eeïten /nbsp;afgemaaü.
N. €gt;p bat ooft top arme boob/ bïoeft / en berboemeni^-toeeE= bige ^onbaaren / tot be boïfteib ban ben #ecre Jesus inogsnbsp;ten fteenen bïieben / om bp en in ftem onfen Rykdom ,onfenbsp;HERE , jaaïïeon^ftcpï/ gcregtigfteibenjaaïigljeibtefoeften.nbsp;a. I}em alïeen aïïe onfe ïicftaamcïicfte goeberen/ toetacpenbc/nbsp;tocteube / bat top befelbe aïïeen / uit en in 5pne boïfteib mccsnbsp;ten ïjebben en befïtten / in fpne gitnfie / fuïïen fp on^tot 5aa;nbsp;ligfteib gebpen. ^o moeten top
«.) lt;©nfen Rykdom befieeben tot onberïjoub ban den fuyveren en onbevlekten Gods-dienft , bie on^ Jacobus leert; batnbsp;deefe is , voor God endc den Vader, Weefen ende Weduwen beibeken in haare verdrukkingen; (enbe) figfelvenon-befmet te bewaaren van de wereld 3I3C0amp;. I, 27.
1. jf^iet fiaan na toereïbfcfte Rykdom, maar eerftfoekenhet Koningryke Gods ende fyne geregtigheid, wetende, dat alle die dingen, bie on^ ban nooben fpn / fullen toegeworpennbsp;werden. .Rgattft. VI, jj. Want die ryk willen worden,nbsp;vallen in verfoekinge en (inj den ftrik , en veele dwaa-ie cn fchadelickc begeerlikheden , welke de menfehennbsp;doen verlinken in ’t verderv ende ondergang: want degelt-giez'ighcid is ecnewortel vanalle kwaat, i iCini-VI.9,10.
* nbsp;nbsp;nbsp;2,. ilbaarom
-ocr page 109-Opperjte PVysheid, nbsp;nbsp;nbsp;Spreuken VIII.vs. 18. §3
2. daarom Viecmaant Paulus bc ^ïjüippenfen / feggenbe:
Weeft in geen ding beforgt; maar laat uwe begeerte in alles , door bidden en fmeeken , met dankfegginge bekend worden, by GOD. IV, 6.
$. lt;®nfc Eere fpbaacin gctïcït/bat top üi alle^/ nietABRA-C3) Onfe HAM, God de eere geeben / ïf!om. IV, lo.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Eere.
1. nbsp;nbsp;nbsp;j^ietflaanbena pbeleectc/geenfoekersfyndevanydeleeere, j, jsfietnbsp;malkander tergende, malkanderen benydende, lt;l5al. V, 26, jiaan nanbsp;Geen ding doende door twiftinge , of ydele eere , amiMeydek eer,nbsp;door ootmoedigheid , agte de een den anderen uitneemen-
der dan fig felvs. ^ïjiï. 11, 3. ©00?aï/ ïaat OU^ bogbe eere der, menfehen niet/ gelpft belt;©becfienban’t^oobfc5e©oïït/nbsp;liever hebben dan de Eere van God , ^oï). XII, 43. lt;0p batnbsp;men on^ niet moet b?aagcn / met be tooo?ben ban ben Saa-riGMAAKER : Hoe kond gy luyden gelooven ? die gy eerenbsp;van malkanderen neemt, en de eere van God niet foekt ?
gioÖ. V, 44.
2. nbsp;nbsp;nbsp;.Maat / Het fy dat wy eeten, het fy dat wy drinken, het fy 2. Afaar
dat wy iets anders doen ; laat ons dog alles doen ter nbsp;nbsp;nbsp;tot
Gods , op dat wy dus mogen tragten te leven fonder aan-^'quot;^* ftoot te geven, ende den Jooden, ende den Grieken, en dernbsp;Gemeente Gods. i Coc. X. 31, 32
b. ^em bog / fpn top aïïc onfe lt;i5ee|Ieïlcfte gocbecen fcïjuïbig; b. Het» toant GoDvon^ getleben enbelt;i5obfaaïi0ï)eib / iaaïïebingen^fiamp;oow;nbsp;fcgenftt; Want de Saaligmaakende genade Gods, is verfche-*nbsp;nen allen menfehen , en onderwyft ons, dat wy de godloos-heiden wereldfche begeerlykheid verfaakende, matiglykennbsp;regtvaardiglyk , en Godfaalig leven fouden in deefe tegenwoordige wereld, i®(t. II. 11,12,13, 14.
(a:) Duuragtige goederen; jpn Öet/be vreedemetGod,(*) Buur-^a/ alle be goederen ban j^et Genade Verbond, Ineteagtige ben on^ boo? beefe Opperste Wysheid , al^ bpöfmspnbe/j-öei^err».nbsp;aangeboben. Hier ïaat fïg be i©?ie Cene God met ben ^on»nbsp;baat / beefoenen; enbe aïfo in bjicnbfcijap toebccommetöemnbsp;getceben 5Pnöe/ ïfem uit- en in-toenbig roepen / fcïjeiifttïjemnbsp;öob? öe tocbccgeboo?te / ïjet faïigmaaftenbe (Deïoobe / boaacnbsp;boa? ÏIP geregtbeerbigt en öeitig / bersegeït en bebefligt / ennbsp;ennbeinb berïjeerïiftt too?b. Wat bog foude het den men-fche baten, lo hy de geheele Wereld gewind, enieyd feha-de aan fyne ziele ? of wat fal een mentoh geven tot loffingenbsp;van fyne ziele ? .ïBattÖ. XVI, 26.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i. 'Haat
'11
-ocr page 110-ï. Voor al de geheiligde vry-moedig-he id nietnbsp;weg ténbsp;werpen.'
2' Na de gaven dienbsp;een iedernbsp;ontfangennbsp;heeft.
($) Mei de geregtig-heidvannbsp;Christus , cnnbsp;nietfynenbsp;eigene faken bekleed te
fvgt;'
i. Niet ah of wy datnbsp;vafi o;;.?nbsp;felven hon~nbsp;d^n doen ,nbsp;maar
1. nbsp;nbsp;nbsp;Haat OtIjS ban bO0 onfe vrymoedigheid niet weg werpen,nbsp;benïit toat goebecen bat gefcïjonhcn 5pu/ cnbctoatcenenbsp;flcoote bei'gcïöinge bc^ looipS ton nog të toagten Ijeööen/nbsp;lïetij. X, gy. bat top onfe roepinge en verldefinge vaftnbsp;mogen maaken. Want dat doende, lullen wy nimmermeernbsp;liruykelen. 2 l^et?. Ij 10. Vergeet hetgeene agter is, endenbsp;llrekkende u na ’t geene dat vooren is, najaagende het witnbsp;tot prys der roepinge Gods, die vanboven is, in Christus Jesus. ^ïjiï- III, i4* Soekt die dingen die boven lyn,nbsp;daar Christus is fittende ter regterhand Gods, bedenktnbsp;die dingen die boven fyn , en niet die op der Aarde fyn,nbsp;CoIofT. lll, I,
2. nbsp;nbsp;nbsp;Een iegelyk gelyk hy gaven ontfailgen heeft, alfo bedie-ne hy defelve aan den anderen, als goede uitdeelders dernbsp;meenigerley genade Gods, Indien iemand fpreekt; als denbsp;woorden Gods, indien iemand dient; als uit kragt die Godnbsp;verleent: Op dat God in allen gepreefen werde, door Je-Sus Christus, welke toekomt de heerlikheid ende kragtnbsp;in alle eeuwigheid Amen. i ^etC- IV, 10, ii. pctbaiinbsp;ftljoon battenontoetcnbcFellus, niet geïooPenbe aan Christus m fpnegenaben toethingen/ nift gcootccftemme roept.nbsp;Gy RAAST , die groote geleerdheid brengt u tot raferny.nbsp;iDp fuïïen ïjein öebaact/ niet eene geljepïigbe bjpnioebiglieibnbsp;een febce Pooj flg ïtnnnen anttooojben. Ikraafe niet, maarnbsp;ik fpreeke woorden van waarheid , ende van een gefondnbsp;verfiand. l^anb- XXVI, 24, 2y.
(/ï) ,I!l5et be geregtigheid Pan Christus moeten top ïjlec beftïceb toojben / fnllen top naniaalS) ïtnnnen befïaan /nbsp;toant die de geregtigheid doet, dieisregtveerdig. ^ol) III, 7:nbsp;I. ^iet aï^ of toie mi meet Pan nto toiïbcn epffcljen/ aï^ topnbsp;in on5e ©etïtïaringe gefegt ftebbenl (0! nceti. ibet (iaat bpnbsp;on^ met Paulus Paji/ bc regtveerdige fal uit den geloovenbsp;leven, iloni. I, i7- maat ï)et (iaat ooltbp oitoPa(i/ bat bitnbsp;geïooPelePenbig enPmgtbaar ingoebetoeeïten moet fpn/fal h^t
geen dood geloove fyn , moet de vrugt der regtvaardigheid, welke in Vrede gelayt werd, voor diegene die Vrede maa-
ken, baatntt gefien en openbaat toetben. ^acob lH’ l^et moet bïnïten nit onfen to.anbeï / dat wy na den wille Goesnbsp;wedergebooren fyn, doorbet Woord der waariv id .enbebltonbsp;niet alleen bet geregtigheid, maat ooft bet heyligmakinge najagen :
-ocr page 111-opperJle ffysbeid^ uit Spreuken VUL vs. l8. pj*
jagen; Vuant öEt )Mat..anbccs^ op fpnc dgcne geregügheidowuioo-. tlfunc'l / en loat anbee^ bc geregcigheid Pdn Christus,
Ilitcégt;0Ï!ï3/ ESforfiÊn. Evenwel, het va fle fondament G ODS liaat, hebbende deefen zegel, de Heere kend de genenbsp;de fyne lyn: Ende een iegelyk die den naame Christusnbsp;noemt, da af van ongcregtigheid. i iCi'in. II, 19.
2. ^pjCCUc Ih niet Paulus, op mcnfchelicke wyfe, om der 2. Met fwakheid uwes vleefches wille: want gelyk gy uwe leden Paulusnbsp;gedelt hebt, ora diendbaar te fyn der onreynigheid ende dernbsp;ONGEREGTiGHEiD, alfo ftelt nu uwe leden om dienftbaarnbsp;fyn der geregtigheid totheyligmakinge. VI, 19. Voortsnbsp;Broeders,al watwaaragtigis,alwateerlykis, alwatREGT-VEERoiG is, al watreynis, al wat lievlikis, al wat wel luydjnbsp;fo daar eenige deugd is, en fo daar eenige lov is, dat lêlvenbsp;bedenkt. III, 8. ^aiit fo fuïïen top ult onfe toecïteitnbsp;toonen / bat top uit God gcboocen fpu/ en boo? fpnen lt;i5ccflnbsp;gelcpb toerben In alle toaacöclb en ofteotlgöelb.
. lt;0p bat top / be Opperste Wysheid , aï^ haare Kinde-_ _ ren , mogen regtveerdigen op de ftraaten , en bu^ toonen/^'nbsp;bat öaar toeeft niet P?ugteïoo^ in on# I# ; maat bat top na oZeIItenbsp;den rykdom fyner heerlikheid, met kragt verfterkt worden,nbsp;door fynen Geeft , in den inwendigen menfeh. lt;lBpÖ. III, lö, gpnbsp;«ön top bu# befcljoutoenbe be breete en de lengte , ende de flraaten tenbsp;diepte, ende de hoogte van Gods goedheid over ons, mogennbsp;llItC0e)^n met Paulus: lt;0! diepte des Rykdoms , beyde^^^w.nbsp;der Wysheid en der KennilTe GODS , hoe ondoorlbekeliknbsp;fyn fyne oordeelen , en onnafpeurlik fyne wegen ? Want wienbsp;heeft den fin des Heeren gekend ? of wie is fynraats-mange-weeft ? of wie heeft hem eerft gegeven, en het lal hem wedernbsp;vergolden werden quot;i want uit Hem , door Hem , ende totnbsp;Hem, fyn alle dingen , Hem fy de Heerlikheid in der Eeuwigheid. Amen,
;©It ié eene b?eete ble top nitt metten / cene lengte / bic topE/)èf/: niet oPecfïen / eene bleyte / bic top niet ppïen / enbe cent ï)oogte / iii, 18-baat top niet bp ftomen hunnen ; toaacoPee top uittoepen moe^nbsp;ten met David : Die kennisfe is ons te wonderbaar, fy is höo-ge, ik kan daar niet by. ^f, CXXXIX, 6,
9(S
Aanspraa-
KBN.
4, In 's
Graaven-I Iaage.
* In V gemeen.
a. So als die gedaan fyn ,
In V Graavenhaage , den 27 May 1742.
1 ’t gertlfcn. Onfe mond is open gedaan boot U !
Jl ’sGraavenhaagshe Gemeente , onshertistOtfeegcnins QCn uitgebreid over Uw.
Cïjau^ öog/ (0! bitucDaace Gemeente , ift öe «ceomtot II tc fpjcrfien / ban Wt ïjocg gefioEÏtc; baac ifi / in ’t begin bannbsp;bcefcn ïoopenöe maant»/ bcppetb toe geïiceegen öeöbegt; in’tmagsnbsp;tige Amfteldam, ont nu 'Wïïecgc^genfïe e»t beSet©oo?tteffc=nbsp;ïpUfie Leeraar-Ampt te mogen beftleebcnj Paulus bogjegt:nbsp;Dit is een getrou woord j fo iemand tot een Opfienders - Amptnbsp;luft heeft, die begeert een treffelyk werk. i. i®im. III. i. 33»enbsp;ïufi beeft be Heere in mp bectoeftt/ ift fic mpnebegeecte tot bietnbsp;toe betbuït. .fEiaac ift ftbcib; baanneec ift aan bc berepfcbteboc?nbsp;baanigbeben en befttoaambtbe»! benbe/ bie Paulus en aanfpnennbsp;^oon Timotheus en aan Titus boojfïeït/en ift moet uitroepen!nbsp;Wie is tot deeze dingen bekwaam ! ^og ik daneke Hemdiemynbsp;bekragtigt heeft, namelyk Christus Jesus onfen Heere, datnbsp;Hy my getrouw geagt heeft, myin de bedieningegellelthebbende: toant be Heeren Bewindhebbers ban bc 31i5efl-9|nbifcbenbsp;Compagnie, mp rcet§» tot cenen Leeraar en Opsiender bccnbsp;gemeente aïbaac in bc Weft-Indiëns aangcfleït btbbeu; op bat iftnbsp;ooft booj mpnenbicn|i/ mpnc Broederen, die myne Maatfehapnbsp;na den Vleefche fyn, tot ben Oppersten Herder der Sielennbsp;Christus Jesus , onder de medewerkende genade van fynennbsp;Geest , boo? geïoobc en beftceringe brengen mogte/ bnn Edelenbsp;Agtbaarhedens bebben mp aan ben Heere, bunnen ennbsp;©aberen GOD , obergegeben/ My I die ik eertyds een vreein-debng, van de verbonden der beloften was, geen hoope hebbendes JIamp;p! bie ift een bïinöe ïiepbe! een arme fïaabe /nbsp;Iaat be Heere nu uitfenben in bieii grooten rnpmen en riiftcu
lt;££gt;ogfï/ bec MooREN ,opbat ift bc Eersteling, nitbeMooREN mogte 5pn/ om mpnen Broederen, Christus Jesus ende diennbsp;gekruyzigt, enbc boo? fpne berbienfïeii / synen Rykoom , eere ,nbsp;duuragtig goed ende geregtigheid aan tc bieben/ en ftnn
bier
-ocr page 113-97
biet cmabc mebe beriagtig te maaïten/ bfe mp ba» lt;!5cib uit i. Noodigt ïoutec gcnabe / gefcboncfeen : Wantnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hj Gods
1. nbsp;nbsp;nbsp;Komt, hoort, toe O! alle gy die God vreell, ende iknikmtomnbsp;fal vertellen wat hy aan myne Hele gedaan heeft.
AA, g^og! Ift ben ontfet/ enbe get 1^ aï^ of mpne tonge aan7'’^quot; ff” nipu geïjemcite totïbe ba|ï Wecben/ toanneei* iftalïcbetoonbecen/':^®^^'^nbsp;bie God aan nin gebaan öeeft/ ftecbenfte! IDamieec Iftnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;a aquot; Tna,,f
BB, 3111 bit Ifcpïigbom be,g HEEREN fonb fit/ 1^ fjet aï^ /^fLnonflei-ili met Jacob uit ben bcooni oiittoaaïtenbe/ moetfeggen • tenij/è en felyk de Heere is aan deefe plaatze, ende ik hebbe dat, eett^ïi^ opgetogen-nier geweten. Hoe vreeslik is deefe plaatfe ? dit is niet dan eenheid, biernbsp;Huys GODS, ende dit is de poorte des Hemels. lt;j5en.XXVIlI. over.nbsp;iC IJ.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;BB. Toont
2. nbsp;nbsp;nbsp;2git i$ be plaatfe/ Pan belneïïie ift be fïemme be# Heeren/3'« ontfagnbsp;boo? 5pne gctrouVüc dienllknegten , tOt UVP eil Uip gcfpjooïten /
fo bilttoiï# gcöoqrt gebbe. nbsp;nbsp;nbsp;.
AA. 3^it i# be plaatfe toaarop / ulae getfoutoe JDagtet#opbe muiiceu ban bit ^ion ffaanbe/ ii en my fo bihtoil# ïjebbennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;‘
geroepen; dit is de weg, wandelt in den zelven, als gy foud monde. wyken ter regter of ter llincker hand. 3©aar aan (ft niet onge; 2. Gaat hjnbsp;ïjoorsaam beii gebjeefï / boo? be geuabe lt;Öob# ble in nipgeboerftt voort in 'i
l)CCft. nbsp;nbsp;nbsp;vertellen
BB. €ip beefe nnmeen moeten / ooft gebiuirigïift JDagter# gaan/ van Gods bie feggen: Om Zions wille, fal ik niet-fwygen , en om ]eruiz-'^«onderennbsp;lems wille fal ik niet ftillefyn.rot dat kunne geregtigheid voort-kome als een glans, en hun heyl als eene fackel die brand, totP^tiatfe. ^nbsp;dat de Hcydenen uwe geregtigheid fien,ende alle Koningen uwenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
heerlickheid, en fpmet eenen nieuwen naame genoemt werden welken des Heeren mond uitdrukkelik noemen fal. JDaut alle^^.^^^^nbsp;Heydenen die de Heere gemaakt heeft, fullenkomen,enfuUen 53^’nbsp;hun voor des Heeren aangeficht nederbuigen ende zynennaamnbsp;eeren, na bc taaie ban ben bigter in ben LXXXVI. jaf b#. 9. iat alfjd
'i i;
kn (0p beefe plaatfe fteeft be Heere fulfte Wagters beftelt/?r/,^e^e-die geduuriglik al den dag en al den nagt niet fwygen, fy doen des Heeren gedenken, en laaten geenftilfwygenbyhunluydcn^^^^eïnbsp;fyn ja fy fullen geen llilfwygcn by hun laaten fyn, tot datnbsp;Heere bevefUge, en tot dat Hy Jerufalcm Helle tot eenenlov
1 nbsp;nbsp;nbsp;fiiltlfl Hls.
op aarden» nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
aa. ^ft öoo gcöbe get ben Opsienderen in be gemeente ban , ' «f ’s Graaven-haage, naafl God , te bancften/ bat ift uit SttWinbe^gf^^^^ ‘nbsp;Heyden- tot get boo? get geuglpfte Euangelium begraalbeenbers^^nbsp;lirgtc Chriften-dom ben obergebragt.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. beeld be-
bb, 3fn vefiigt.
-ocr page 114-98
bb Door fgt;amp;- öeefc pïaatfe nip bc Rykekjm ban lt;l5ob^ goeböelöi hem ook oüec mp aïleccfcfï öcftcnb sctoocben/ in beefc pïaatfe/ moet ifenbsp;met dank- ban ooït aan lt;l5ob bc eerfie en boocnaanifle eere gebcn/ bat öpnbsp;iaarheid mp becbocetbigt ïjeeft/ om ïjier aan mp / boo? ö^t inoojb be^ ïe^nbsp;erkend ben#/ aïïe 5pne duuragtige goederen, beftenb te maaften/nbsp;aan te bieben / ja ooft fo ift ftoope en bafieïift bectcontoe / te fcöcncinbsp;fteni mp niet aïïeen boo? bc uitecïifte jiemme / maat ooft intoen?nbsp;big boo? fpnet GEEST te toepen; mp niet aïïeen een i^i|locie-Cpb-of I©onbec-geÏJOb / maacfjet^aaïigmaaftenbegeïoob/aï# getnbsp;befte deel, bat mp fo bjcinig aï# Maria iemanb faï afneemen.nbsp;©00? ’t geicobe/de Geregtigheid van JesusChristus,doornbsp;die Geregtigheid, fynen Vrede, dien Vredenderfielen,dienbsp;alle verftand te bovengaat, gefcïjoncftenïjeeft/ bu#maafteiftnbsp;flaat / en ïjoope op fpn b)oo?b / bat ï)p bie be toetften fpnet ï)an=nbsp;ben niet iaat baateiij (biant ïip heeftfcin beyde fyne handpalmen gegraveert) mp ooft betbet lal bewaaren, totfyn eeuwignbsp;Koningryk , baat toe boO? fpncn ï|cpïigen ©eeji, verfegelen totnbsp;den dag der Verloflinge. ©ie ©eéji betttoubje ift/fal ooft bctbeCnbsp;mp van alle befmettingen des geeftes endedes vleefches reyni-gen , voleyndigende in my de heyligmaakinge in de vreele
Korte
teiiiu^e^ ««. ©aat ift nu/ biet biiutftaare genabe/ aïïctcecjl in beefe der trap gemeente ben beeïagtig gebJo?ben / biaatin iftnbsp;pen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;§ .l^ietaïïeenberedelickeonvervaIfehftemeIkban©Ob#tooo?b/
§. In ’/ aï# uit be tbiee Bqrften dervertrooftinge,gebbeingefogcn/maat
gemeen, fèlb# OOft vafte fpyfe heb leeren gebruiken door gewoonheid, i,Tot geoefFende linnen ontfangen hebbende, totonderlcheydingevaanbsp;’t goed en kwaad; fo bat ift
//. Avond- aHeeu op ccne bootafgegaan geloob# beïnbeuisi fs I V !nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;heiligen Doopïjiet ben befprengtgêbjorbcn/in
onder fepligbom De# ï^eeren / boo: bc oogen ban beeïe getnpgen / en toteennamp;- //-iCctbebetbonb# tafcï/be^IlEERENAvoNDMAAL.toegeïaaten/nbsp;ZIKEER. §§• -üï^aat ooft al# een Nazireer ©ob#/ afgefonbect en toege»nbsp;Bii. Over- bru getoojijen/ tot be ©epiiger oeffeningen/baat toe ftiecaï*nbsp;gang door ïetcetft be gtonbeu geïegt ïjebbenbe/ in be Eatpnfcöe of ïaageccnbsp;feivi vraa- Schooien, cn aïjo tot be ïfooge Schoole obetgegaan.nbsp;ge.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/Jft. 3^aat ift nu brc buutbaate genabe beeïagtig ben gebjojbeny
I. Be/uy- goe! foube ift anbet#! al# onttoutocn oubanftbaat te ïjaubeïen / singe, /n/ftttiinen aangemecftt en gegouben toetben; toanneet ift niet gietnbsp;hj om die openbaat
20et«pgbe: bat ift/ om deefe oorlaake, myne knie buyge bu%t’quot; tot den Vader van oiifcn Heere Jesus Christus, uit welken alnbsp;¦ ¦*’ *nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;het
-ocr page 115-99
kei geflagten in de Hemelen en op der Aarden genocmt word, op dat hy u geve, na den RvKDOMfyner heerlikheid, metkragtnbsp;geftcrkt te worden, door fynen Geeft, na den inwendigen men-jche: op dat gy ten vollen kondetbegrypen , met alle de heyli-gen, welke de breete en lengte en diepte en hoogte fy, en bekennen de lievde van Christus, die de kennide te bovengaat:nbsp;op dat gy vervult word tot alle de volheid Gods. Hem nu dienbsp;magtig is meer als overvloedig te doen, boven al datwy biddennbsp;of denken, na de kragt die in ons werkt: Hem (fegge ih) fy denbsp;heerlikheid in deefe gemeente door Christus Jesus in alle ge-flagten in eeuwigheid Amen. Cpï)*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^00
// 2$ftun0t)e Ut niet ooft niyne öanïibaacöcib aan H / boor // Befuj-aïïc UÜ3C inreniobuiöigc 0unfl bebopfcnaamtip/ iftfoul)contcoub3^/R^« fnn / aan ntpncn Beebonö^ God, foiït niet 0ci3agti0toa^ / cnbcberp dankbaar-«iribc utoc ïieföc; ja fo inimefifle H niet boo? Dit aïif^fecgrnDr/®^quot;^/^'”'nbsp;en u Dc aUfcDuurbaaiTtr goeDcmi / fegeningenban Denïfcnirl boben^quot;'^nbsp;en fegeningen ban Dec aarben/ bcncDen toetoenfeUfte; otnnbsp;Daar Doo? bJeDecoin Den GÜD en Vader van onfen Heere Jesus .nbsp;Christus, die ons gefegent heeft met alle geeftelicke Tegenin- v ƒnbsp;gen in d«n Hemel inthriftus, te fegenen , Dat tc loben cnnbsp;VcclbKCrliCÏtcn.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;cerfle
ft.) ’t bpfonDcc bienDeUt nipDanbUïUt / nbsp;nbsp;nbsp;plaats tot
1. 3|n De aïïecccifle pïaatfe tot De ïf oofDen / cn ©ufïcn Dc^ boïït# / de Hoofden fo in ’t Burger als Kerk beftuur; én toefnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fointBur-
A A. ®0t Die gene / Die als de gekroonde fteenen als banieren, ger ah in den lande opgerigt fyn. ^ie aï^ de Edele der volken fyn Kerk be-verfamelt tot het voIk van den God Abrahams, want, defchil-/quot;quot;'quot;*nbsp;den der aarden zyn Godes, hy is Teer verheven. 5^ic aï^ voet- B.h.Totdsenbsp;Uer Heeren ban GODS ïJerh/ cn haare Vorftinnen als Soog-^^”^nbsp;Vrouwen, lt;0oD^ ©oïït befcöccmeny beboaaren/ Uofftcten/boe^v^^^,,nbsp;ben / bccftbJiliften cn becfierlten. ©ie al^ Helden rontom van^^^nbsp;de Helden Ifraels, fïaan om ött beti^ ban Den gceiïcïicficn Skio- fy^^pge.nbsp;MO, allemaal fweerden, houdende geleerd ter.oorloge, elk heb-bende fyn fweerd aan fyne heupe, van wegen den.fchrik des^x-Aan denbsp;uagts. '©•t Gods Dienaarelte niet alleen den goeden ten Edelenbsp;goede, maar ook alseenewreekUertotftraifedergenendiekwaatGRooT-doen , ban ©OD gcfïeït 5nn / het fweerd niet te vergeefs draagen-Mogende
de; maar GOD het gerigte houdende: Ik meene. nbsp;nbsp;nbsp;Heeren
U3D. Edei-e Groot-Mogende Heere Staaten vanHol Staaten LAND EN West-Vriesland. ©ic banubicfcpDcallc^toeb?en0tnbsp;toat nooDig is; op Dat Messias Koningryk in Dit goeDe EanD / Datnbsp;aïS cen anDcc GosEN,ja Eden GoDs,bol ban De Zegeningen De^ l|ees vriest and
100
ïcn/ cene ïufïige tooonpïaatse/ ban ’t flecfïdicfte fact Jacobs ban öe toaace ^inbeten Ifraels,
3©at Dog fal ife aan Uwe Edele Grootmogende beierluninen toebjenfcïjen/ aï^
aa. In V aa. 31n ’t gcnwen aïïe Dc feg0ningcnbanDelt;©uD-babci*en Abra-gemeetu ham Isaac en Jacob.
Hy die Abraham tOCl'tep; En vreest niet, ik ben u fchild ende uwe loon feer groot,
.ïilSaaltc UE.G.M. onbcbmfiboo? utoebpanben/opbatgucnbe «baboïït allen Ijnnncn bpanben mogen fpn fckrikkelik alsliag-or-dens met banieren.
lgt;rifn ÜE. G.M. ccnScHiLDENSoNNEl)icrinbrtnti/cipb.itgigt; onBce fpric bercljfeirungc bcpliguioogc fcyuplcn/ en’Posi aür ou-Ijenlcn üctoaact fini.
fb nbje LOON eentoiglnlt en altoo^/ bjannece gp ïjiei* fp^ ncn raab fult ultgebient Ijcbbni.
i|p bie aan Moses in ben liraambofch betfcöeen/ om pent af te fonbecen tot eenen Lydsman ban Ifrael, en öaar toenietnbsp;alleen be betepfie belitoaam- en brpmoebig-ljeib gab / om tot batnbsp;bolli/ in Heeren naam te gaan / maat Ijem ooit fïelbe totee’nbsp;nen God ober Aaron en Pharao, tei'lupl fpnbjoebec Aaronnbsp;fpn Propheet bta^/ gebe bat gp be plaatfe’ban lt;!5ob in ’t ge*nbsp;tigte/ fo moogt beltleebeii/ bat gp na ’t bebelban God booj Moses/ K een dobbel van Gods Wet, niet alleen affcljrpbt/ ennbsp;booptöigtfnoec/i. ban S lüigten. a.ban Uleben enboanbel moogtnbsp;Öouben. Slid #eut, XVII. b^. i8. maat bat be toet be^ Heeren ooit in utoe petten mag gefcptebenfpn/ batgpnapettooojbnbsp;fpnet Propheten, altpb be^ I|eeten glan^ enbe jpne beetliltpeibnbsp;in ’t mibben ban ö moogt bebinbent bie Öinutoetaabpbetgabe#nbsp;cingen foobaanig onbetfieune en betlicïjte/ bat alle ttotfe en op#nbsp;geblaafene Pharaos bootK/ ban buiten mogen t’fïbbeten en bee#nbsp;ben. ^0 bat fp feggen moetent als wy van b^nn hooren, fo ver-1'melt ons herte , ende daar beftaat geen moet meer in iemandnbsp;van wegenbunnetegenwoordigheid : WantdeHEERE hun luydernbsp;GOD is een God boven in den Hemel en beneden op der aardenbsp;gjof. 11. II. JDanneet fo booten fullen bat be HEEREmetfynenbsp;vuurige Wagenen en Rüyteren om uis. 2. ïton. VI. 16/ ij,nbsp;De Geeft des Heeren rufte dan op u allen. De geeft der wys-hdd ende des verftands, de geeft des raats ende der fterkte, maar
al-
-ocr page 117-allermeeft, de geeft der kennifte en dervreefe desHeeren. lt;3^ bat be „égt;toeïcn bc^ 0EciSCe^ in bit 3laub bafi niO0en jtaan/ benbsp;g)toeïcn utoccEEREN,lange jaacenonbclueegïicïte mogen blgben/nbsp;enbe in nine nakomelingen bebefiigt/ mogen ttierben/ fo langenbsp;aï^ be ^ïacbc fïaan jal/ en be ^onne en be .fBaane niet meet fpnnbsp;fullen.
bb. gn ’t bnfonbet geben be tooojben ban mpncn tctt mp ge^bb. /« v legenljeib om uwe Edele Groot-Mogende toe te bJenfcl)en;^3'-/®”'*^*nbsp;be goebeten ban be Opperste Wysheid.
«X. ÜDc 3tict)aamcliclie goederen fyn Ijiet fo naiiltenfig gepaactLkba-' enbe JDecbonbcn met bc lt;t)aaïigmaalirnöc duuragtige Go^df-meh'cke. REN bat l)anb aan Ijanb faamen gaan/ Rykdom en eerenbsp;DUURAGTIG goed met geregtighexd.
1$. Rykdom Ijeeft De HEEREMteetö gegeben/ljpbetmceceben^ § Rykdmn. feïben na fpn bjeïbcïjaagen / Vuant Ijeeft ©abet Jacob flinenfoonnbsp;Joseph , Die tcct^ fnïïicn gjooten cplibom/ enbe baar boo’
Eere of Heerlykheid in «ögppten befat/ nog meerber gcfe= genb/ top maalien geenc ftoaatigljcib/ om bic fegcningen Uwnbsp;Edelen Groot-Mogenden, toe te toenfcöen / entefcggcn;
•Uwer Vaderen GOD, die fal u helpen, de Almagtigefal u fe-genen, met fegeningen des Hemels van boven, met legeningen des afgronds die daar onder ligt; met legeningen der borften ,nbsp;en der baarmoeder, de fegeningen uwes Gods gaan te boven,nbsp;de fegeningen uwer Voor-vaderen , tot aan het eynde van denbsp;ueuwige heuvelen, toont ooft bat gp met Joseph ben GOD betnbsp;©abeten fo b?ecfï; bat gp fo bilttoil^ al^ gptotfonbcnaangepoctnbsp;toecb / fegt: Hoe I foude ik dan dit een fo groot kwaat doen, ennbsp;fondigen tegen GOD, lt;0en. XXXIX,9. ^eficet titoeii tplibomnbsp;tot lt;Dob^ eere/ Iaat boocal ntoe 35icn|Htiicgten en utoe ©ienfïsnbsp;maagben met Ö ben Heere Dienen; op batgumetJosuAuioogtnbsp;feggen: Ik en myn huys fullen den Heere dienen.
§§. Eere j^eeft be Heere uto boben al gefcljoncften/ tettopl gp inoogt fitten op be Stoelen der eere, aljo gp met regt/ de-hëerlickc in den Lande, be Eere van’t volk geilOCmt toetb jnbsp;de Heere gcbe u ooft met Salomo, een gectc/ bat ben Heerenbsp;bjeefl.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hiskia , in Avaarheid volko
men met den Heere, en voorfyn aangeficht wandelt, op batgp bu^ alle utoenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;öeetliliöeib in be^ Heeren J^up^ eni^eplig^
bom b?cngt-
jSp. ©C duuragtige goederen ENDE GEREGTIGHEID,,baat'W'^«»'’-
tinp allen öet mceftc aan moet gelegen fpn / alfo niemanb be goed ïbamelicbe goebeten/ nog RYKDom nog eere, mebe in ’t
5 nbsp;nbsp;nbsp;faK ^fgioeta.
-ocr page 118-5; Duur-agtiggoeA.
Met
gere.^tig-
beid.
23. Aar. de Edelenbsp;Agibarenbsp;Regeerders vannbsp;'i Gra-
VENHAGE.
aa. In't gemeennbsp;ah een innbsp;weonder.nbsp;bb. In Vnbsp;by fender
faï memen/ fpnc eere faï ïOfm niet naaöaaïen: toatit de naam is uitgelefener dan grooten rykdom , de goede gunde dan fil-rer en dan goud, de loon der nedrigheidmetdevreefedesHee-ren, is Rykdom ende Eere en leven.
§, Duuragtig goed , gunne en geve u de Heere, op dat gy wandelen moogt hier op den weg van de Opperste Wys-HEID , Inaatin / lievlikheyd is , enbe alle haare paden Vreede.
Heere, öieouö-tpb^ in Öe Vuur- en Wolk-Colomme,boo? Ifrael ïjeenen toog / fcheppe eene wolke des daags, ende eenennbsp;rook, ende den glans eenes vlammenden vuursdesnagts,- wantnbsp;over alles wat heerlik is, fal eene befchutting wefen. ley-de u door fynen Raad , en neeme u hier namaals op in Heer-likheid. maake u het pad des levens bekend , en verfaa-dige u met de verfaadinge iyner vreugde , die voor fyn aange-ficht fyn , lievlikheden in fyner regterhand , eeuwiglyk en altoos.
§§. Met geregtigheid. gbregtigheid i^ uta ïjitc amt bsüoakn. geregtigheid too?ti boo? ubebo?bertcngcöanbsnbsp;Öaaft. vDe geregtigheid öan Messias , moet ooft in allennbsp;tl fieunfeï fnn / bic in ’t ooge ^onbenbe: ban fal u licht voortbreken als quot;de dageraat, ende uwe genefinge fal fnellik voort-voortfpruyten, ende uwe geregtigheid fal voor uwe aangelichtnbsp;heenen gaan , en de heerlikheid des Heeren fal u agtertogtnbsp;wcefen. Druypet ban van boven af gy Hemelen, ende dat denbsp;(volken vloeijen van geregtigheid, en de aarde opene haar, datnbsp;allerley heyl uitwaslc , en de geregtigheid ’t faamen uit-Ipniiten , tet bat gp alle cen^ in geregtigheid des Heeren aan-geficht moogt aanfehouwen, en verfaadigt werden met des Hee-RFN beeld, wanneer gy fult ontwaaken. i|et fp fo.
33. €Öan^ toenbe ift mg tot ^ / Edele Agtbaare Regeerders , ban beeft aanflenïicfte plaats / üjeïftc met eegt eene Stad ber byeenkomste mag gciiaanit \nctben / waar de Stoelen des Gerigts geplaatft fyn.
aa. lt;i5p 5nt Édele Agtbaare Heeren, bieinn totïtiec tot onbfc ulot befcïjfcm-bïtugtltn genoomtn bebt/ tot bat ikininbsp;tot btcftn (laat opgtïtpb btn. l^tt bia^ nin altpb ten gcootenbsp;eere, ja bjtugb tn blgbfcïiap/ Hint Edele Agibaarhedens,nbsp;tr ctftcnncn al^ mnne totttigt Ovrighedens , ja nog beeïnbsp;inccc /
bb J0annccc Ift tot bc laage Schooien , ïjicc totgtïattil / en öaatna öno? ’t öcfltl cn bt gotbt boo^fo?gt cn gwn/ïc/ ban Hbje
Ede-
-ocr page 119-A A N S P R A A K E N. 103
Edele AcrBAARHEDENS , tot öc Hoogs Schoolen tl^ttahsver ging.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;genoomen
act, nbsp;nbsp;nbsp;lift ïjetonbettoti^banro'Jtrf^foet-Motgenbe/ faboo^tot de
tonSödö/ geïfectïjdö cn Vueïfjpjecftentljdö/ al^todViaojnanients Hft Doo? ccne bep?oeübe lt;6otgt;-O?u0t/ alom betmaacbe.lJSannen/M'’quot;'^’nbsp;geb mogen genieten i ftan gunnet niet gebenften / fonbetnbsp;Duteoert tetoetben/ toanneet iït obectoegc/ bat iift nu ban gun;nbsp;ne fenbe / aï^ tocg-gefcgeuct toerb / en aï^ een gefpeenb ïtinb/{ quot;-snbsp;nni faï moeten getoennen/ om afgetcoMten te too?benbangunne|5,.„lt;^^^^„nbsp;6o?fïcn / üafiere fppfe te ïeeren eten / )a a10 een Soon , bie uitnbsp;ben gunff fpu^t ©abecen / na ’t Eanb bet b?eemben gefonbennbsp;gg in quot;gebaat ftegeben moet / om ban alle ftanten / betloltt en af moetnbsp;mi^lcpb te fallen btetben.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fcheyden.
na. ’3E)it fouöc gcene fileene beltommetni^ in m« bethjeïtften / (i3|3j Dog fo ift niet goopte / Öat ilt in de mogentheden des Heeren izXjleuntopnbsp;heenen gaan , dat die mp by fyner regter-hand lal vatten , op den Heeuenbsp;dat ik niet wankele,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fynenGoo.
gg gen booj be toepenbe fïcmme ban God , cnbe be aanfïeï^ Overgang. lilfge ban be Edel. Agtb; Heeren Bewindhebbers , aan*nbsp;gefïeït / om get Euangelium GODS te gaan berftonbigen; fou=
De ih mi geenen gaan / fanbet iï te banften/ fonbet mnne guï= gertige jegen-toenfegen obet Hbie Edele Agtbaarhedens ,nbsp;uit te fïojten. lt;3 ! neen. Ingratum dixeris , omnia dixeris ,nbsp;plagten bc #ube Romeynen al te feggen ; toaatmebe fn feggennbsp;Uiiïben.
Noem een ondankbaar menfeh, fo fuk gy alles noemen.
Wat liegt en beestig is; dus kan men hem niet roemen.
9Iu ’t gemeen / toeufege ill ban : bat be GOD bet ©abe* 5. in v ten/ bic HUie Edele Agtbaarhedens j tot ïSegeeebet^ bannbsp;gin ©ollt / aan beefe aangenliclie plaatfe gefïelt geeft 3 Uwenbsp;Edele Agtbaarhedens, baartoe lang goc meet ïitagt en bet*nbsp;mogtné / na ïïtegaam en Sgt;iel / om bat biecft ubiec fmaatbjigsnbsp;tigen bog ooft gecrltcften Debfeninge/ tot Eere ban Gods naam/nbsp;tot berttoofïingc ban ben Hicmen en betbnifttcn/ tot onbetjicu*nbsp;ninge ban ben 25u?gce en ^nbiooner/ cunbcüft totitocr eigenennbsp;pielen gtpl eeutuigc 5gt;aaliggeib moogt betcigfen.
l|n fegeiie ii In ubie googc en aanfienlitfte j^ctfoonen enbooj* ttcffelicftc l^fbieningcn; met binj^geib en bectïanb. fVgene lï innbsp;Ubie 0?ef[3igfcil 3 Hy geve U vrede in uwe veilingen , wel vaaren innbsp;UM'e Pailevfen. tllue Huysvrouwen fyn als de vrugtbaare wyn-llokken aan de feyde uwer Huyfenó Uwe Kinderen als Olyv^nbsp;planten rontom uwe Tafel, ïfp maafte ubJC Soouen als planten,,
weU
-ocr page 120-welke groot geworden lynde in haarer jeugd , gelyk pyien it» de hand eenes Heks mogen fyn, welgeliikfaalig is de Man dienbsp;fynen pylkooker daar mede gevult heeft, fy fallen niet be-fchaamt werden, als fy met de Vyanden fpreeken in de Poorten ; Hymaakehun jongelingen van hondertjaaren5 Uwedog-ters als Hoek-fteenen uitgehouwen, na degelykenis vaneenPal-leys, Dat fp mogen üeüonbcn fnecben onbec de koflelicke Staat-dogtercn, aan welken regterhand de Koninginne kaat in ’t fyn-fte goud van Ophir.
I). In V
0) De goederennbsp;tot de jlin-kerhand.nbsp;I. Ryk-noM.
b. 'Sin’t öpfonöec toenfcgen top iitoe Edele Agtbaarheden mebe aïïe be goebeten ban be Opperste wysheid,
(«) ^fe uit öaar flinfteegnnb Rykdom en here,
I. Rykdom, aï«gt; bie üan Joseph Uw Land fy gefegend van den Heere van het uitnemenfte des Hemels, van den dauwennbsp;van de diepte, die beneden is leggende, ende van de uitnee-menke inkomen der Sonne, en van de uitneementke voorfettin-ge der Maane, en van het voornaamke der oude Bergen, ennbsp;van het uitneemenke der eeuwige heuvelen, ende van het uit-neenienke der Aarde en haare volheid, en van de goetgunkig-heid, des geenen die in ’t Braambofch woonde, komen alle dee-fe fegeningen over Uwe hoofden.
Eere.
2 Eere , om bat u befetoe teehomt / op bat ten iebte niet aïïeen Boo? H/ aï^ ben (©utfïen en aanfienïiftflen / aï^ beu Riotersnbsp;bit in be poo?ten fitten toeftomt/cpftaa en figüoo? ubtiuge /maacnbsp;ooft M moge toehooren, en wagten ende fwygen op iiwenraad.nbsp;So dat fy op uwe woord niets meer mogen Ipreeken , om datnbsp;uwe woorden en redenen op hun druppen als regen, fo dat fynbsp;na U wagten, gelyk na den regen, ende haaren mond opiper-ren als na den fpaden regen.
/?. Die goederen uit de regterhand.
I. Dv.iir-
agtlge
goederen.
(fi) Die goederen uit de regterhand, bit akten boo? bit gene toeggeïegt Vüecben/ bic bc^ Heeren öerftlfpninge lieft ïjrbftcn/nbsp;geüe Ijp Ü ooft in eeue rnume maate/ ïjiet bp aanftang en öiccnbsp;«amaaifs Boo? eeuBiig.
I. ffrt Duuragtig bekendig goed/ Bjaat Ban BoojnhOkïift bc ©jebe lt;ïBob?3 id/ icenfeken tup utoe lt;öbcle '3(gtb. Boo? al toe.,nbsp;De God des Vredes felve heylige u geheel en al, en uwegc-heele opregte Geek, ende Siele en Lichaam worde onberispe-lyk bewaart, en de toekomke van onfen Heere Jesus Chris,nbsp;a,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fus, en alfo be vrugt der geregtigheid en Vrede is, moet l)Ct
Boïgcn/bat bit DuuttAGTiGE goed.
beu/. ' z. fi|!)et GEREGTIGHEID gtpaait moct gaan. «ï^e Heere on-
SE
-ocr page 121-AANSPRAAKËN.
SÉ öÉREGfrofïÉïD, BeMeetseu met Betborft-wapen fyiiërGEREG-tiGHEie , Dait gn ufet aïïcm alö Zackaiüas, re^veerdig hier voor Gofi mogt wandelen in alle geboden en regten des Hee-BeK, afé REGTvEÉRDiGEjkennisfeneemen van de regtfaaice dernbsp;Èlendigên , Den regtveerdigen, regtveerdig Ipreeken, en den
fodloofen verdoemen j maar Dat gp ooft een# In Dien ponten agDe# oo?Deeï#/van den reotveerdigen Rigter, tnoogt Regtveerdig verklaart, en Don? fpnc geregtigheid in pinefen/ janbsp;geleuD tocrDcn / tot get PoIIionienc genot Pan De ceinwge heer-tiKHÊiD. i^et fp fo. ©u# VucnDe ift mpnbsp;BB. iCot Diegene / Die De toagt De# ïfepïigDom# per toaa*s bb. Totnbsp;neemcn / tot pt ban Aaron en fpnc ^loonên / WL^n-bet liw^inbsp;Ten, Opsiendérs, Ouderlingen en Djaconen,Deefer©ont«Aarons,nbsp;cphcn «©emecntCi en tüeïnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Sooner.
KK- (CotU Eerw:uitdeelders der Verborgentheden GODS,
Die in ’t Woord endeLeerearbeid , en Daarom voornamentlik: 3
dobbele Eere weerdfyt; teaar fonDe ift Beginnen/ toaar
jft cpnDigen i toannecr ift aïïe# op fouDe ïjaaïcn / üjat ift ban yx^entbeiten *
Sieleert jjeb/ Ijoc ift ban ngeïepD/.ptoepD/ja beminö/en ban bee. en geagt Ben pbaojDcn. 33e plaat# Daar ift op fïaa f utoe je^
D(gc tcgcnbioojDloöeiD/ en mpnc pbjoonte/ eenafftcerbanlob-tnftingcn/ Die fomtpb# feer nabïep-taaïfmaaften/ÓeBBenDe/bers BfcDenmp te feggen/biat ift anDet# BilOlifi en met regt ban ubKitnbsp;napfögDeiD/ bieptenieba-/ fonbsp;A. '^n ’t gemeen / ban ’tgetrouto toaotneemen / ban utoenbsp;?lnipt#-bebieniiigen/ en toat Daartoe bcötro?t. ^ïï#
AA. f|n ’t BpfonDer omtrent mn / fouDc mogeit / en moe# ten feggen:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fal mp tan# / met ftojte ü)oo?Den / maar uit=
Djuftftcn.
aa. lt;0p J®er-eertoaarDc,ïlBanncn/33aDec# in Christus,Die aan aa- ^an mp §fec in ’t openbaar fo mecnfgmaaï ftet JBoojD ftebtnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lonaer
bintt / en mp fo toeï aï# aHen in ubj Dunt aanbertrontoDe lt;©e;®”*r: nteente / toegcroepen / verlatet de flegtigheden en levet, en tre-^nbsp;det op den weg des verftands.
««. ^ft öflbBe Hb) «SetbjaarDen# booj irtne ttoittb5crtige««i)-^'»»gt;^' BcrmaaniniJf'” ^ïgt;^BDerpfie onDerrigtfnpu/ban ïjerten/ nanbsp;pfag en De cetbieD / Die ift aan Hbje JBd-iÊccbjaacDert# fcönl^
Dig Ben. ^ nbsp;nbsp;nbsp;^
3/3. ^ BiDDe Den lt;J0gt;oD Dcc pefien ban anebïecfcBej Dat ïjy 33). wluc gieien in Ijet bnnamp;cïften Der ïebenöipn faamen pDOnDen /
lt;0 nbsp;nbsp;nbsp;bct
-ocr page 122-loö A A N S P R A A K E N.
bb. In 't
hyfonder. “?.) Do.nbsp;Henr.nbsp;Velsen.
betoaare / tot bïen gtootcn bag fgiici* becfcfjiinittge / ioasnicec bcï^ecr/be Regtveürpige RigteRjcIcHeere onse geregtig-HEiD, U Ew. i'n ’t openbaai* fai ccgfocccbigen / aï^ fiUbe / die ’ernbsp;veele geregtvcerdigt hebben , Voaiineer ï)p H/ filöe bl'fgruc bienbsp;|)p bo3j uüjfn bienti beeft tot fun lioningcpb laatcn oücrb’ensnbsp;geil/ fieilbe; faï feggen : Siet, ikende de Kinderen , die my denbsp;Heere gegeven heeft fyn tot teeJeenen en wonderen in Ilraef,nbsp;van den H E E R e der Heyrfchaaren , die op,den berg Z t o N snbsp;woont. De Heere verhoore u in den dag der benautheid. Denbsp;naam des Gods Jacobs , fette u in een hoog vertrek. Ely feri-de uwe huipe uit het Heyligdom , ende onderfteune U uitnbsp;Zion. Hy gedenke aller uwer fpys offeren , en maake uwenbsp;brand-offeren tot asfche , Sela. Hy geve u na uw herte , ennbsp;vervulle allen uwen raad. Alle inllrument, dat tegen u bedagtnbsp;word, fal niet gelukken , en alle tonge, die in ’t gerigte tegennbsp;u opllaat, fultgy verdoemen ; dit is de erve der Knegten desnbsp;Eleeren , ende haare Geregtigheid is uit my, fpreekt denbsp;Heere.
§. Syn entroerin-
bb. iDaac in ’t byfonbec / ïtan lït niet naïaatcn H/ uu.) (èp Wel-EerwAARDE,en Pao? mp feet gewenste AlAN,biennbsp;i'ït mettegt Vader mag noemen/aan te fpieïieii j\nant/fegt Paulus,nbsp;totbiePanCoRiNTHus,alhaddetgy tien duy fend Leer-Meefters innbsp;Christus , io (en ïjePt gp) dog niet veele Vaders; wantinnbsp;Christus Jesus, hebbe ik u door het Euangelium geteelt;nbsp;5iït mag bie P)oo?ben Pan Paulus ontïecnen / en in utocnnbsp;monb ïeggen / tetpjpï tft Uw Eerwaarde , in Peeïen /nbsp;mpnen Vader in Christus etïtenne / bie mp niet afieeti innbsp;’t öpeiiPaaL' / maat ooft in ’t bpfonbec aan fpn öupjS on^nbsp;becingt/ enbc be pjao?bcnbc^ ïePen^ toegebienb.
$. .iDpn bette P)o?b ontcoect / toanneec ift aan utoc ©abet? ;,^Jicïte ïiePbe en fo?ge / bie gp Poo? mp btbt gebab / om mp opnbsp;ierdenken ^ Latyiifche School, «1 baama Ptcbec te bcfotgen/ gebenfte/nbsp;fyner wel- §§• 3©at faï ift U E w. Pctgeïben Poo? aïle bie Pjeïbabcn aan mp ^
daaden. filver en nbsp;nbsp;nbsp;goud hebbe ik niet , ttOUlPtn^ / Uw Eerwaarde,
§§. nbsp;nbsp;nbsp;fuïïl^ ooïl niet Pan mp ; maar het geene ik , boo? be
waar mede Q/xiit giuifle Pan mpnen God , en u getrouPj onbeePJP# / ge-kj wonnen hebbe , PtidoPe iït biet opentïifi / faï ift mebe baartoe vergelden. be|ïeeben / om onfen getroutoen God en Vader in Christus,nbsp;te bibbennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt; dat hy U Eerwaarde oud , ende der dagen fat,
wanneer nbsp;nbsp;nbsp;gy uwe Ziele , die gy hier met weldoen , aan uwen
ge-
-ocr page 123-^trouwen Schepper hebt overgegeven , fal na fig neemen in fynen fchoot, gy als dan uit fynen monde moogt hooren : Gynbsp;getrouwe en voorfigtige dienft-knegt, den welken fyn Heerenbsp;over fyne dienftboden geftelt hadde, om henlieden (Jun) voed-fel te geven te regter tyd , over weynige fyt gy getrouw ge^-weeft, over veele fal ik u fetten, gaat in, in de vreugdeuwesnbsp;Heeren.
ji^.) ©enhc ih ooh nog nitt ontrocringc nipncc ingttoauhfu /1^3) aan lt;!5oïi^ gctcouiucn bienfi-ïuiegt/ Dlc in bit J^rpligöam/ öcPhilippws .nbsp;luooningc ban ben ^ïïccïjDogftcn lt;Öob / niet quot;fpnc gefaïbbenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-
ïjanb/ ben ïfenïfgen Doop aan nip bcbienb/ en thp baar boo? in be gemeente lt;0ob^ ingeïpüt beeft, i^ie ben Rykdom enbenbsp;Eere ban bcefe JDcteïb/ bie nietgepaactbia^/ mctïjct duurag-TiGE GOED en GEREGTiGHEiD , luifie te Ijccagten en te üec-ftnaaben / fïenbe / met be oogen boï ban «©etoobe / rnet benbsp;bieten bie ban agteren fo ineï/ nl^ ban booten oogen bnöben/nbsp;altpb op bet bimtagtigc goeb ban Christus GEREGTiGHEiD,batnbsp;op fpnen boogfïen ppi^ fleïïenbc/ allen aanpcee^enberbonbigbe.
$. i^ ’er niet meer! al i^ bet febbon/ bat bP »iet op biebop# fc al^ Henoch en Elias ban lt;l5ob lueggenoomen i^ gebJ0?ben/§.nbsp;maar booj ben boob/ bie ben toeg ban allen bleefebcbaanb/ cne^^^A»nbsp;boo? be gobïoofen een Koning der verfchrikkinge | maat'^^^”'^®nbsp;boo? lt;0ob^ gunfl'en 23onb-genooten een Heyr-oot, ié/biebun^'^'*'’*nbsp;ben bjeg rnpnien moet / oni boo? den verfchen en levendigennbsp;weg, die Christus door fyn vleefch heeft ingewyt, tot beten?nbsp;boige Icben te gaan / fo meenen ïl3p egtet met beeï regtengjonbnbsp;te mogen feggeii: Hy is ’er niet meer: want God nam hem weg,nbsp;taant bp wandelde met God , öaarom tu|ï bP nu Doftbanfpnennbsp;arbeib /enbe fpne taerben bolgen beni na.
§§. lt;teöog mmt ift met be poenen bet ^jopbeten en Elisa uit? §§.(7//Ttfr/ roepenl Myn Vader, Myn Vader, wagen Ifrael en fyne Ruy-;»^/^ELisA^nbsp;teren. 5amp;og fpn faat fal onber be ffepbenen booj mpnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fegen
tao?öen/ enbe alle fpne naïtomeïingeif in ’t mibbtn ber ©olbe? over fyne ren / ban toegen be menigbulbige toelbaaben/ bie iïi ban fpntoel^'*'^®®'’'nbsp;«öettoaarbe genooten bebbe/enbanben fpnennunoggeniet/toaar^'^quot;*nbsp;boo? ill bPgt;' nipne ficïe fegene/ en God boo? bun bibbe / p?u?
fe /lobe en banbe.
33. (Dnberlingen en ^iaconen / bie niebe ben ®abetnabeP,^‘
lt;i5ob^ b?aagt/ enbe ben (iEempelbe^ :^ecren boutot/ gp éun^*
Aarons, die op den Heere betrouwt, Hy iy uwe hulpe ende
s. T*t de godsdien-tige in denbsp;Gemeentenbsp;van’sÜRA'nbsp;VF.miAA-CE.
Overgang
tot
hk.Segen-
wenfcbini-
gen.
NK. Dank /egginge.
uw fcMld. tfkl feet ¦gatitfcte Hoys Aab.-o«s ^eaen, Hy fa! Jegeiien, j^ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, 4e jd«eoe piet 4e^-ootet»^
Hy fal uwen voet niet late® 'waiA'elen, 10 ^waardLef amp;1 tiiet fluyiuerejii. Siet 4e bewaarder Ifraek fa! niet fluyiner^n nlt;^ ^la-pen, de 'Heere is U Bewaarder, de Heere is uw ichaduwe aannbsp;uwer regterbatid. De Sonne fal u des daags niet fteeken, nognbsp;de Maane des nagts, de Heere fal U bewaaren vanallekwaad,nbsp;u^ve éele fal Hy ^waaren. De Heere lal uwen uit- cndeia-gangnbsp;bewaaren van nu aan tot in der eeuwigheid.
2. ^Spnbcïpft toewöe iïi rap tot Hto gobgöfenflige / ini)c ramtte Pan Gravenhaage , gp öic aï^ geteoutüe in ben Eoa?nbsp;be «toen Rykdom en «toe eere , alleen aan Koning Jesvs epsnbsp;b?aagt: om baar Pot»? be du^tragtige goederen/ en f»gt;«e ge-REGT1GHE1D te ftoopeii. ^og toat feggeift^ öl’ toeptalle dienbsp;dórllen tot fig, om tot de wateren te komen, te koopen fonder geld en fonder prys, beyde meik en wyn. ïfp 1^ ’t ble Hnbsp;be WAAR heid aa«p?pfi/ p0O?bieufeïPenp?p^i feggenbe koopt denbsp;waarheid en verkoopt fe niet. dSp ftebt quot;geïcecb met Moees denbsp;verfmaatheden van Christus , meerderen Rykdom te agten alsnbsp;alle de fehatten van Egypten , bende op de vergeldinge desnbsp;loons,
i^^ie gettOUtoe God, bie trouwe houd tot in der euwigheid: Want al is het dat wy ontrouw fyn, Hy blyvt getrouw, wantnbsp;Hy kan fig felven niet verloochenen.
©lento fpnen eenig gebooceuen ^oon tot een ^jopïiect/J|o0-gen ©jirftec en itontng gefcïionïicn Ijeeft/ en boo? ben feïüen al=
Ie fppe DUURAGTIGE GOEDEREN, eil eeilVUige GEREGTIGHEID.
H0aaE boo? l)p n ben P?pen tergang tot fpnen lt;!5enabe-tï)?ooH gefcljOUften Ijeeft. Die God aller genade , die ,ons geroepennbsp;heeft tot fyne euwige Heerlykheid in Christus Jesus, delel-•ve volmaake, verfterke en fondcere U luyden,
• AA. Indien ik uwer yergete, O! Jerusalem Gods, fo ver-geete myne regterhand haar felvs, myne tonge kleeve aanmyn gehemelte, fo ik aan U niet gedenke , fo ik Jerusalem nietnbsp;verheiïe boven liet lioogfte my ner blydlchap.
- .tlt;N. Sb bebanïte H beo? allebtc gcebe gefeïfcïiappen en faraen-fp?aalien / bie ift niet Peelen onbec iï geljouben gebbe /nbsp;Itoaac in Ih getoaaetien^etoojben/ bat ücclen ©ob fpne duurbaar e geimbc nietjireft onttcoïiften / maar incenerupmemaatenbsp;uitgebeamp; ; Ach ! dat al het Volk des Heeren , Fropheeten
, 4at Gop Geeft over hun gav. Dat wy alle mogten in «enen geeft faaiucn gevoegt fyd , als gekomen totnbsp;den berg Zion , ende de ^ad des levendigen Gobs , tot hethe-melfche Jerufalem, ende de veele duyl'enden dferEngelen, totnbsp;de algeineene Vergaderinge , en de gemeente der eerft-geboorenen , die in de Hemelen opgefchreven fyn , ende totnbsp;God , den Regter over alle , ende de geeften der volmaaktenbsp;regtveerdigeu , en tot den Middelaar des Nieuwen Teftamentsnbsp;Jesus , ende het bloed der befprenginge, dat betere dingetinbsp;fpreekt dan Abel.
aa. ©00 öct fcïjomi bat top öi£T iu ben jffcl^aanw ptet hmilt; aa. Voor-nm te faauicn oeUoegt bhtoen/ i'ft faï egtec/ lt;(toant bc gautftöebereydfe-aarbe bc^ Heeren , enbe be gemeente ©0Ö5S lö obet be gelees ,len tot R aacbe/ aï^j fa üeeïe ïebeu ban bateeue Elcgaam/ bjaatnbsp;Christus ïjet ïfooft aïtpb ïjet goebe ban Jerusalemfoeïieii.
bb. ©ufe boeten fpn nog fiaanbe in utoe f^aocten /
Graaven - Haagse Jerusalem, bat i|gt; Vrede-Stad, ©it^b. ff-Jerusalem is ook gebouwt als eene Stad die wel faamen gevoegt/^^-'^^'^* is; waar heenen de Stammen, ik meene de Edelen der Vol-KEN, opgaan, tot het getuygenis Ifraels, om den naame desnbsp;Meeren te daneken, want daar zyn de Stoelen des gerigts ge-fet, de Stoelen des huyfes Davids, daar Curistus alsKoNiNGnbsp;gtecet toerb.
33. Biddefom den Vrede van Jerufalem, wel moetenfe vaa-^,ƒg^^ ren die u beminnen: Vrede fy in uwe Veftinge, welvaaren in’^ treimennbsp;uwe Paleyfen. Om myner Broederen, om myner YvÏQndenvfior Jeni-wille, fal ik nu fpreekeii, vrede fy in U. Om des Huyfes deslemsFrede^nbsp;Heeren onfes GODS wille , fil ik het goede voor U foeken./« Vnbsp;Biddet voor ons; want wy vertrouwen dat wy eene goedecon- der voornbsp;fcicntic hebben, als die in alles willen eerlik wandelen.
Bidder voor my, op dat my het woord gegeven werde, inde openinge mynes monds met vrymoedigheid, om de verborgenC-heden des Èuangelium bekend te maaken, op dat ik het Telvenbsp;vrymoedelyk magfpreeken, gelyk my betaamt te fpreeken.
Ende ik BiddeU Broeders , door onfenHeere Jesus Christus, en door de lievde des geeftes, dat gy met my ftrydet in de gebeden tot God voor my. Op dat ik mag bevryd worden van denbsp;ongehoorfaamen, en dat deefe myne dienft, die ik aan de Hey-dciien fal doen , aangenaam zy denHeyligenjopdatikmetblyd-fchapj door den wille Gods, tot hun mag komen en van hun
© 3 nbsp;nbsp;nbsp;ver-
-ocr page 126-N S P R A A R'. E N.
BB. Ik beveeleu dan voor God, die alle dingen levendig maakt, door ’t woord fyner kragt, ende Christus Jesus, die ondernbsp;Pontius Pilatus de goede belydenis betuigt heeft, dat gy ditnbsp;gebod houd , onbevlekt en onberispelick tot op de verfchy-ninge van onfenHeere Jesus Christus , welke ter fyner tydver-toonen zal, de falige en magtige Heer, de Koning derKonin-gen en Heer der Ileeren , die alleen onflervelickheid heeft,ennbsp;een ontoegankelik licht, den ivelken geen menfeh gefien heeft,nbsp;nog fien kan, welken fy eere en eeuwige kragt. fcacue ünbsp;allen met fcgeningen ban boüen lüt ben ï)cnienn Christus , metnbsp;fegenlugen ban bec aacbe beneben; be i^ecce fegene u uit Zion ,nbsp;bie ben Hemel en de aarde gemaakt heeft, van nu aan tot innbsp;eeuwigheid, Amen.
-ocr page 127- -ocr page 128-Hi
aa. Ry;{-Bo«,
A«tbaarhedens hi ïcngtc banbagcn. Debcfii'gc nine Edele Agtbaarhèden op öe .t)f0den bee Eéré / op önt ’ft fuïhc toel-Qfharbe ïtitibeeen uit Emle Agtbaarhedens ïjnnfcn tnnbsp;Familien mogeti Pooi-thoiiieu / bie utoai boetftappen mogen uanbsp;Polgcn/ toaac booj be iiaame GODS uitgebcenb enbe gebeagtnbsp;Uieebe tot bie hccgeïeigfneöoïhen: Ütönf in de meenigte des voIksnbsp;is des Konings heerlikheid.
aa. Rykdom. ^ie be Heere ifipnGot», faï aï^bati getren/bfat«toe Maatfehappy bloeijen / ja oücitoïoejen fal / ban fitoee en goub/nbsp;)i1 bat aïfc ftofïcïicftt' feljattcn/ban’t #ofien enTOefte «/bie beele fun/nbsp;in «toen feïjoot fwïïen «itge(ïo?b toojben. i|p faïboojubjiaange^nbsp;fïcïlt gaan / en faï be kromine wegen regt maaken , de koo-perc deuren fat hy verbreeken , en de eyfere grendelen falhynbsp;in flukken flaan. Hy fal U geven de fchatten die in de duy-fterniïfe fyn , én de verborgene Rykdommen, op bat gynbsp;moogt weten , dar Hy de FIeere is , die U by uwen naamnbsp;roept, de God Ifraels. Ende gy fult weten ^ dat de Heerenbsp;u Heylandis, de Verloifer , de magtige Jacobs. Voor koopef,nbsp;fil Hy goud brengen, en voor yfer fal Hy liiver brengen , «inbsp;voor hout kooper, en voor fteenen yfer, ende fal uwe Opfien-ders Vfeedftam maaken j en uwe Dry vers regtveerdige. Uwnbsp;faat fal onder de Heydenen bekend worden , ende haare nakomelingen in ’t midden def Volkeren ; alle die haar fien ful*nbsp;len , fullenfe kennen , dat fy fyn een faat, dat de Heere gefe-gend heefti
bb. Eere, In
bb. Eere. i©ie baarht ooft bao?naanKbft befïaan faï / bat . de Heydenen fullen tot uwen lichte gaan , en de Koningen totnbsp;U is Opgegaan, fïet 2lef LX, i~i6. en ^faïni
33. 5bc ï^ecce mpil God , gebc Uwe Edele Agtbaarhedens , ban óoït genabc te ontfangen in bien bag / wantieer de volheid der Heydenen fal ingaan , en geheel Ifrael fal zaalignbsp;worden.
AGTIÜ
goed.
aa. uua- jjj l^cece mpn God , gebe Uwe Edele Agtbaarhedens , ban ooft btrt te ïiebben / aan de erve der Heyligen in ’tlicht, bat i^ / aan aï bat duuragtige goed en gereotig-Heid , Die Jesus Christus , bie ons van God geworden isnbsp;wysheid ende regtveerdigheid en Heyliomaakinge , ennbsp;voikomene Verloïfinge, bettoo?bcn ïjeeft booj fpnc dibvheb-
bers.
-ocr page 129-A A N S P R A A K E N. 113
EERS. Ï)p öog / ïgt;e Heere Jesus , bc wenfch aller Heyde-nen , toVtocïfte Öle eené alle beevende komen fullen , op ööt Heeren Huys met heerlikheid vervult werde.nbsp;eue. ïfet 1^ fceliee toat groots / üan God bertoeecbigt te fpn; ««0nbsp;om beu toegang te Rebben tot bic bette afgelegenenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;! ftaande
cube den arbeid der Egyptenaaren , ende den Koophandel der: mede daar Mooren ende der Sabeën , der Mannen van groote lengte tot in, om tenbsp;fig te fien overkomen. Sy fullen uwe fyn , en fullen u navol-te««^«.gt;nbsp;gen, in boeiiens fullen fy over-komen , en fy fullen hun yoor--oerktuy-u buygcn; fo legt be ©oo?fegginge / 6p
J^ooftft. öcr^ 14. maat baat ftaat ’et tgt;p J Sy fullen u fmeekengt;^^^^^^ ƒ féggende: gewisfelyk, GOD is in U, en daar is anders geen God 51,-,; ^nbsp;raeer. Paulus fat ou^ ïeeteu / bat tup banectfï tegt ïjebben/nbsp;het lichaamelicke te maijen , Avanneer wy hun het geellelickenbsp;fayen. i.Cot. IX, ii. ^ 1^ baattoe eene groote en kragtigenbsp;deure geopent. maar, flet i.Cot.XVI. 9. eni.Cïjt|f-II,iö.
33. ^e Heere lt;Dnfe God , betbuïïe ban utoe gieïen met33.i5f-func ti?eefc/ cube gebe u aïlc^ Vuat bienen ftan/ tot ïjet \t'm\jlaandein be gobjaligljeib / enbe epnbeïift / be eeubjigc jaligljeib. ï^p fp de waannbsp;eene buutlge muurc tont^om uVoe I^upfenen ^p?uptcn; ®p/vreece düsnbsp;bic alleen ben jegen enbe Ijet lebengebiebcn ban / segenc U Èd.
Agtb. bp aanbang enbe bp boo?tgang / met fpn duuragtig/^^^^,.^ GOED en fpne oeregtigheid ; boant wy hebben eene fterkenbsp;Stad- God Helt heyl tot muuren en voorfchansfen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;wenfcht.
bb. 5Dc Heere onfc God, betbulle uVo inct fpne GEREGTICr-bb. Gereg^ HEID, en bic Wysheid , bie alleen bp bc Opperste Wysheid,//|:/amp;«V ennbsp;fonbee gclb en loon of p?p| / te ftoopen i^ ; boant indien ïe-wyibeid,nbsp;mand van ons v/ysheid ontbreekt , dat hyfe van God begeere,nbsp;die een icgelyk miidelyk gcevt en niet verwyt, en fy fal hem
fegeven werden ; Die wysheid die van boven is, onbetfïeunc JwE Edele Agtbaarhedens ban/ in alle utoe onbctnceinnisnbsp;gen en taab^-plcgingen / tot bat gn / ïjet Inctft Gods giet opnbsp;bet aatben bolb?agt ïjebbenbe / opgeciett en betbult mogt baetben /nbsp;ntet Ö^t goede van Gods' Huys , en met het heyligc van fynnbsp;Palleys. ^c Heere, myn God, gebc uban/ batgplynaan-geficht in geregtigheid moogt aanfchouwen,en verfaadigt werden met lyn beeld, wanneer wy fullen ontwaaken. 3E)e Heere 2. In't by-boe fo / enbe i^p boe nog meet baattoe. ï|et fp fo.
Oehl dat al het volk des Heeren, bat ïjieein beefeplaat? fe öetfamelb gt; om bebooojben ban ben God ^acob^/ ban gt; 7
-ocr page 130-AA.
IVenfch,
Opperste Wysheid , boo? mp gcfyjaoïten / aan tc^oami/ l)ft voorbeeld der gefonde woorden en leere , mogte aannee-men. Mogt al het volk des Heeren Propheten fyn, dat Godnbsp;fynen Geell over hen gave , op batfc mogten agt geücn op benbsp;cpnben^ bet* eeuüjeii; feat be Heere btc tob boet aannabecen /nbsp;iii betoeïhe ïfp öet ïicöt ban ï}ft Euangelium brengen toilt/ totnbsp;bat boïft/ bat/ tot nog toe / in be bupfïcrni^ toanbeït / op batnbsp;fp öunne boeten niet mogen flootcn aan be fcljemecenbe bergen.
XX. Of-fchoon het God aannbsp;geenenbsp;mede-deden
AA. '5ÏCÏ) ! bat be Heere God , bie gcbeben en 5iel^-5uc||!: tingen / bie iït ï)iec fo bibtoil^ in ’t openbaar ïjebbe Öooren uit^nbsp;fïojten / en bic ib Voeet / bat in ’t berboigenc / ban beeïen uitsnbsp;gefïo?t Vuojben / toanuecr ’er gebebcn bjoib : Segt dog tot hetnbsp;Noorden , geevt , ende tot het Zuyden , houd niet tè rugge •,nbsp;brengt myne Soonen van verre ende myne Üogters van hetnbsp;eynde der aarden/ bog een# bjiïbe becftoorcn/ en aïommc jegcsnbsp;mn -, lt;Op bat be .óaamebe^ Heeren onfe^ Gods, van den Opgang der Sonne tot haaren Nedergang,bog een^mogtEEN fpn/nbsp;gelpft God Vader , Soon , en Heylige Geest , op be boïsnbsp;niaabjic bopfe een fb»-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„
XN. gjft baect brcï / bat öct ben Heere noott aan niibbcïen faï ontbjeefien / om aï fun tnelfadjaagen te boen; bog fcgtnbsp;i^p: eenen lederen die quot;na mynen naame genoemt is, ende dienbsp;..V gefchapen hebbe, tot myner here, dien ik geformeert heb-Tnibreekf^^^y dien ik ook gemaakt hebbe! fal ik tot het Noorden leggen,nbsp;•wil Hynbsp;nbsp;nbsp;nbsp;geevt 5 en tot het Zuyden houd niet te rugge enz.
egter, dat 32. .fBaac ift bjcct oob bjfï/ batbjpom ben vrede ban Je-•wy nbsp;nbsp;nbsp;RUSALEM moeten bidden, alfo de verborgene dingen voor den
23. Or» nbsp;nbsp;nbsp;Heere fyn, maar de geopenbaarde voor ons ende onfe kinde-
moeten
hidden.
Vrede van ren, enbe ïjct Gods EERE is eene faake te verbergen, maar de Jerufaleta g^re der Koningen eene faake te doorgronden j 3©illen bJp on^nbsp;niet fcönïbig maaften aan groote onbanftbaarötib/ aïfo 31^ aïïcnbsp;eertpbl ï^epbenen / berpïigt fpn j om ooit boo? be beheeringenbsp;ber ï^epbenen te fo^gen.
aa* fep bat ï)ct on^ niet gaa geïph Paulus ben Romeinen fchau-wil ^*?^PSbe. ïüom. XI, gefteeï/ maar nu fie ift aïicen op’t it.bcr^.nbsp;Want is ’t God, die de natuurlicke takken niet gefpaart heeft,nbsp;/||p meenb bc ^ooben) fiet toe dat Hy ook mogeiyk U nietnbsp;fpkre.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^ ,
bb Ver' feit tooojb bïpbe bat! in ben fln utoer gebagten/ cube ni maanin' be feberïf0Sfn0en nbje^ bertené / merit bo0 toat be Heere boet.nbsp;gen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.flSaaltt
-ocr page 131-jl'i.iaUt nift/ ïJvit DC Heere l)ct Ugt fync^ JBoojD^ / uit Dit fcflcitö Zion ,’t jELauD Immanuels toegncemc/ of bat be Opperste Wysheid tupfte ban uVoc flcaatcn / en be fieninie ïjaarcenbsp;Dienft-Maagden , niet meet ïaate öoocen» €gt; I neen : maatnbsp;Iaat bit u aanfetten tot jaloersheid, ^aac gp ftet / bat öenbsp;Heere nu toil aanbangeii te tocthen/ balt gp #em te boet / batnbsp;Ï)P bit toerft toil jegenen / en met fpn iDootb en lt;ï5eefi / nooitnbsp;ban U topheil / anbec^ fOUben top / die de eerllefyn, delaatftenbsp;worden/en gp aW onnutte en murmureerende Dienft-knegten,nbsp;uitgeftooten werden. .R^aaftt / Dot gp be b?pmoebigl)eib metnbsp;oné moogt pouben / om tot ben tp?oon genaben tciniogen nabe^nbsp;ceiï / om bacmöettigïjeib te betltrpgen / en gepolpen te too?bennbsp;tec öchtoaaniec tpD; fb fai De Opperste Wsheid blpben op utoenbsp;jïraateiu
BB. ^e Heere faï ban der voorige misdaden niet gedenken: De goedertierenheid en de waarheid fullen malkander ontmoeten, de geregtigheid en Vrede fullen malkander kulTen, de waarheid fal uit der Aarde fpruyten, en de geregtigheid falnbsp;van den Hemel neder fien, ook fal de Heere het goede geven,nbsp;en ons Land fal fyne vrugt geven. De geregtigheid fal voornbsp;fyn aangefichte henen gaan, en hy falfe letten op den wegfynernbsp;voetllappen. Wanneer de Heere de koppen aller fyner Vyan-den fal vertreeden, ende uitroeyen alle die gene die Zion gramnbsp;fyn: Want voorfeeker fal God den kop lyner Vyanden Ver-llaan, den haairigen fchedel des geenen, die in fyne fchuldeiinbsp;wandelt. Wanneer de Tyran een eynde fal hebben, ende hetnbsp;met den befpotter uit fal fyn, ende alle die tot ongeregtigheidnbsp;waaken fullen uitgeroeyt werden. Die eenenmenleheichuldignbsp;maakten om een woord , en leggen dien ftrikken die hun bc-ftraftin de poorten, die den regtveerdigen verdryvenin’twoe-lle, na de Taaie van gijef, XXIX, zo, zi.
fBcï)! Heere oufe Heere, toilt Dog bit tooojD in ftoaftpcib gefp?ooftcil / fcgCUCU; op dat het wortelen fchiete in de hertennbsp;der CocpcojDcr^ beneden, ende Vrugten voortbrengenabobCll/nbsp;©jugten bec geregtigheid cn bekeeringe weerdig. ©ctïjoo|tnbsp;on^ uit ©?pe genabc/ om Jesus toille / Amen,
' i ^T‘ nbsp;nbsp;nbsp;•
' ¦¦ Sii'.'j Ifii .V ¦ ' i.
' gt;¦ • nbsp;nbsp;nbsp;t;: 'r... Ijrtv't
•f: lt;V ;!;bt ::jiU rv'' ' - nbsp;nbsp;nbsp;¦ i gt;. •
' M 'quot;JiU P‘-.r- |
^ ; , | |
. .'f. nbsp;nbsp;nbsp;. | ||
. b.^'ï |
i'/l fii '. :.. |
r 1'J'i'. |
... '.iv |
.¦'i'.-- -Ip', t | |
.MJ;'j |
quot; nbsp;nbsp;nbsp;¦ V . \ , |
¦ olie |
. n;fr. |
.. jxftgt; w *
.. . !l
r
.. . ’
1 .rrs
ij'.gt; f ¦ ( ^ nbsp;nbsp;nbsp;;igt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^ •
•¦:'j nbsp;nbsp;nbsp;¦¦ ' i,'; jiu ¦!. *ilt;i' •;
'r»i ‘
mi ¦ ... ¦1':'