--------- ., . .
|
|||
EVANGELISCHE
Uit het Hoogduits vertaalt.
Behelzende inzonderheit, de Genaade des
Evangeliums, in de Verzoeninge van
hec bloed des Lams; en hoe men
daaraan deel verkryge.
Benevens
De daaruit vloejende Hertelyke Verklaaringen des Heilands tegens ons,
en des Herten tegens den Heiland. |
||||||
Gedrukt t'AMSTERDAM,
MDCCXXXVIII. |
||||||
Geliefde Leezer,
Eert en vermaant eikanderen mep
Pfalmen, Lofzangen en Geefte- lyke Liederen, zingende den Hee- re met aangenaamheit in uw her- te. Dit is de raad van Paulus aan de Gë- loovige, Col. 3 : 16. Liederen te zingen ter eeren des Vaders, die aan het ver- vallen en rampzalig Menfchdom zyne Liefde aanbiedt; Liederen te zingen tér eeren van Jefus , die zich in onze plaats als een Lam heeft laaten ilachten tot onze verloffinge, behoort der Chriftenen dagelyks werk te zyn. En wat opwek- king moeten zy niet genieten, wat ge- naade, wat moed, wat zeegen moet niet van den Heere in hunne geopende zie- len zagtelyk indringen , als zy hunne fmeekende herten, onder hunne Pfalmen- de ftemmen, voor den Throon des Lams brengen; voor al , als zy in de Gemein- fchap des Geeftes, al waren 'er maar twee of drie in des Heeren Naam te zamen, van de Genaade zingen, en hunne Zuch- tingen met hunne Lofzangen paaren. Tot dien einde word U, Geliefde Ne-
derlanderen, tot welker heil ik eene by- aondere zucht drage , hier overreikt -een * % bon-
|
||||
hondelke van ChriJlely§Le Liederen , uit het
Hoogduits vertaalt ; waarna verfcheide zielen zeedert eenigen tyd zich zeer be- geerig toonden , als zy yets daarvan in haare moederfpraak mogten ontfangen. De Hoogduitfe Liederen, waarin men
in 't algemeen veel van den Heere Jefus zingt, zyn my van der Jeugd af zeer be- sninnelyk geweeft , en het was my een iSchat, als ik die Vergadering vond , waar uit deeze , genoegzaam alle, genomen zyn. Ik heb derhalven in rnyne uitfpan- nings uureneenige weinige ten gemeenen Pienfte overgezet; Ën ben byzonderlyk bedagt geweeft zulke te verkiezen , ten minften een begin te maaken van zulke, die van de Verloffing handelen, die ons Jefus in zyne bloedige GeÜaltevertoonen, en den eenvóudigen en korten Evangeli- fchen Grond behelzen , om deel te ver- jkrygen aan de Verzoeninge zynes doods * en door derzelver kracht als een heilig Volk te wandelen. Het verzoenbloed, het bloed des krui-
ces is onder de Chriflenen in 't gemeen %e weinig bekend , als onze eenige vree- de, om'er hene te loopenen in een hoog vertrek gèftelt te worden : Heere / wadr smullen wy hene gaan als tot u ? Men ver- ppdedlejt ook in 't algemeen te veel, dac l/ ' '- " " '. , " ' "'"'....... \W
|
|||
wy reeds bekeert en kinderen Gods zyn
door 't geloove in J. Chriltus; daar de mee- itennogonverandertzyn,enveele ook in der daad zelve voelen, dat het alzo is, en zy nog komen moeten en laaten zich verzoenen met God, z Cor. 5120. Ik weet wel, dat het woord der Verzoe-
ninge den natuurlyken Menfche, zolang hyde vveereld liefheeft, nietfmaakt, of haait walgelyk is. 't Is hem eene dwaasheit, en 't is van den beginne zo geweeft 1 Cor. 1: j8. Maar het is eene kracht Gods tot zaalig- heit een ygelyk die gelooft; Rom. 1: 16. Wenfch daarom niets meer dan het bloedt onzes VerloiTers, om onze overtredin- gen vergoten, als ons eenig Rantzoen, met mond en pen yder te mogen aanpryzen. 't Is waar, wat deeze Liederen belangt,
ik ben ingegaan tot eens anderen arbeid i en geef niet dan eene Vertaaling over. Maar, wat is'er aan gelegen wie het zegt! als Jefus maar bekend word, om Herntot ónze verzoeninge te vinden. Andere zoe- ken nut te doen aan hunnen Naaiten door het overzetten vajti Boeken, die van na^ tuurlyke Wetenfchappen handelen. Ik kat hen yryheit; maar ik vertaal liever een woord van Jefus, als duizend andere die onzen eeuwigen Geeft van het waare goed leedig laaten, en die in den dood, * 3 ver- |
||||
verdwynen, en zeg met het bekende La.
tynfe Veers: Si Chriflumdijcis, fatis e(i,fi catera nefcis,
Si Chriflum nefcis, nihil ejb, Ji ccetera dijcis. Dat is:
Indien gy Chrijius kent, zo weet gy genoeg,
al zyt gy van alle andere dingen onkundig. Maar kent gy Chriftus niet, wat helft het u, fchoon gy in alle andere zaaken zoudet ervaren zyn? Waarom Auguitinus, de cierlyke Schriften van Cicero leezende , eindelyk begon te walgen , om dat hy 'er Jeius niet vondt, IVy hebben de Ver- hfjing door zyn bloed Eph, i En dat bloed grypt de Zielen aan, 20 haa(t het zelve gekent word. Alles word dahrby drek en fchade. Als de doodfchuldige en vloek- "weerdige Zondaar niet meer zyne ge- rechtigheit zoekt, die vit de Wet is ; daar men zich kwelt en moede maakt zonder de gerechtigheit te verkrygen, maar de gerechtigheit die door het Geloove injefus Chriftus is. Philip. 3, daar men om niet gerechtveerdigt word uit zyne ge- naadesdoor de Verloffinge die in Chriftus Je~ fus is, welken God heeft voorgejielt tot eene verzQenmge door het geloove in zynen bloede. Rom. 3. Zo verblyd zith de Mcnfch, dat hy in den Heer e geloovig word, Hand. 16. zo
|
||||
zo ontfangt de Menfch een ander hert,
een hemelfche zin, word vol van Liefde, de ganfche navolging van Jefus word hem ligt, 't hert is geboogen , niets is hem te veel, in tegendeel acht hy 't zich hoo- ge genaade, verlof (dat ik zo fpreek ) ontfangen te hebben om de zonde niet meer te mogen dienen. Begrippen, concepten , meeningen geeven ons dit niet , neen ; in den Heere is gerecbtigheit en fier kt e. Tot Hem zal men komen. Alle die tegens Hem ontfieken zyn zullen befchaamt worden. Maar in den Heere zullen gerecht- ■veerdigt worden en zich beroemen het gan- fche zaad lfraels,]ei. 45. En dit isdeP^. re, door welke alle Schaapen, wat naam Zy ook hebben, ingaan, ja waar door zy in- gaan en uitgaan en weide vinden Joh. 10. Mogten deeze Liederen yets tot dat
einde meede werken IGode zy dank voor den byzonderen Zeegen, welken Hy reeds by zo veele door middel van het gebruik derzelve gegeven heeft, 't Is niet akyd het groote en het wyze , waardoor de Heere werkt, maar ook, en zeer dik wils het kleine, het geringe en het veracht- te , op dat de kracht Godes zy en met onzer. Ik zal daarom ook niets van de Ver- taaling zeggen , als dat ze voor de Poë- ten als poëten niet gemaakt is; maar voor
|
||||
voor de gene , die wat voor haare Ziele
zoeken. En deèzen zal het niet hinde- ren , al is 'er eens een woord rymloos of geen goed hoüdnds geworden , om de kracht te behouden. In overigen zyn de Liederen op dezelve Melodie en Maat geftelt, als zy in 't Origineel gevonden worden , waar by men zo na gebleeven is, als ons voordien tyd doenlyk was. Ik heb , gelyk men in eene Overzetting doet, in dezelve niets willen veranderen, maar geef ze over zo als ik ze ontfangen hebbe. Heilbegerige Zielen ! proeft alles ria
het Evangelie aan uw herte, of hét daar- door van de weereld af- en tot Chriftus getrokken word , dat is de regte proef. Behoudt dat goede, en gebruikt dus de Liederen in alle Eenvoud, gelyk ze zel- ve zonder weereldfchen opfchik zyn , en alleen de Eenvoud in Chrifhis bedoelen. De Heef e geeve u Zeegen. Amen. |
|||||
EVAN-
|
|||||
. Pag- r
EVANGELISCHE
LIED ER EN.
Luk: 15: 2. Deeze (jfejus) neemt de Zondaar en
aan en eet met baar. M Yn Heiland neemt de Zondaars an,
Wien, onder hunnen laft der zonden, Geen Menfch , geen Engel tropften kan, Die nergens ruft nog redding vonden, Wien zelfs de weereJd word te klein, Die zich en God een gruwel zyn , Wien Mofes in het herte dondert, En reeds ter ftraf heeft afgezonden:, Word hier een Vryftad opgedaan; Myn Heiland neemt de Zondaars aan, 2.
Zyn hert, zyn meer dan Moeders hert. Dreef hem van zynen troon beneden, Hem drong des Zondaars vloek en fmert, Ten vloek.in hunne-piaats te treden; Hy zonk ter neer in hunne nood, En fmaakte den verdienden dood. Daarom, nu Hy zyn dierbaar Leeven Voor ons tot Losgeld heeft gegeeven, En 's Vaders eifch genoeg gedaan, Zo is 't: Hy neemt de Zondaars aan. ISTu is zyn uitgebreidde fchoot, • -
Een Vryburg voor gejaagde herten ; Hy fpreekt ze vry van vloek en dood, Delgt uit hun bitt're zielen fmerten; A Hünii'
|
||||
3 EVANGLISCHE
Hunn' angft, met al hun Zonden-heyr,
Word in het grondelooze meyr Van zyn vergoten bloed verzonken, Zyn Geeft, die aan hen word gefchonken, Voert hen op 's Leevens vreede-baanj Myn Heiland neemt de Zondaars aan. Zo draagt Hy hen voor 's Vaders troon
In zyne rood bebloedde armen. De Vader, om zyn waarden Zoon , Neigt zich tot hen met diep erbarmen, En neemt ze tot zyn Kind'ren aan 5 Al wat Hy is en fchenken kan Word hen ten Eigendom gegeeven, Ja zelfs, de deur ten eeuw'gen Leeven Word hen zeer vrolyk opgedaan; Myn Heiland neemt de Zondaars aan. 5-
O zoudt gy Hem in 't herte zien! Hoe zeer t met Zondaars is bewogen, Het zy, dat zy nog dwaalend zyn, Of Hy ze vindt met fchreijend' oogen. Geen Tollenaar Staat uit zyn zin; Hoe keert hy tot Zacheus in! Hoe ftilt hy zelfs in Magdalene, Erbarmings-vol, het bitter weenen! En denkt niet wat zy heeft gedaan; Myn Heiland neemt de Zondaars aan. 6.
Hoe vrind'lyk zag Hy Petrus aan! Zo fpoor'loos van Hem afgetreden. Nu , dit heeft Hy niet flegts gedaan , Toen Hy hier by ons was beneden, Neen,
|
||||
LIEDEREN. 3
Neen, Hy blyft eeven eens gezind,
In eeuwigheit, tot Adams kind. Zo als Hy onder fpot en hoonen, Zo is Hy nog in 's hemels troonen Vermoeide zielen toegedaan; Myn Heiland neemt de Zondaars aan. Zo komt dan , Zondaars , klein en groot,
En alle die hun vloek beweenen,
Tot Hem die niemand van zich floot,
Wanneer zy 't maar van harten meenen.
Hoe! wilt g'u zelfs in 't Licht nog ftaan ?
En zonder nood verloren gaan ?
Nog langer in uw zonden leeven ?
Daar u een Heiland is gegeven.
Neen! neen, niet verder voortgegaan!
Myn Heiland neemt de Zondaars aan.
8-
Komt, komt belaaden en gebukt, Zogoed flegs als gy weet te komen, Komt maar, hoe zwaar ook neergedrukt, Gy word ook kruipend' aangenomen. Ziet, hoe zyn hart U open ftaat! Hy zelv' U te gemoete gaat! Hoe lang heeft hy, met vrindlvk fmeeken, Naar uwe komft al uitgekeken ! Kom arme Worm, waar zult gy gaan ? Myn Heiland neemt de Zondaars aan. . 9-
Denk niet, het is nog tyds genoeg,
Het goede mag my thans gebeuren ,
God, hoop ik, zal dog niet zo vroeg My fluiten zyn genaadé-deuren. A 2 Neen,
|
||||
4 EVANGELISCHE
Neen, Hy is reeds van roepen moe,
Grypt nu niet beid' uw handen toe , En zo gy heden niet zoudt komen, Gy zoudt uw komens-tyd verdroomen , Daar na wordt u niet opgedaan, Komt nu , nu neemt u Jefus aan. JO.
Maar trek ons zelv' regt aan uw borft,
Ontfermings-volle Vrind der Zonders, Vervul met honger en met dorfl Ook ons, en alle Adams kinders. Toon ons, by onze zielen fmert, Uw uitgebreidt liefhebbend hert , Op dat onz' innerft' ingewanden Tot U ontvonken en ontbranden, Tot dat een yder zeggen kan: God Lof, ook my neemt Jefus aan. No. 255.
T
Jl K heb den regten grond gevonden ,
Grond, die myn anker eeuwig houdt. Waar is die als in Jefus wonden! Waarop het hart vertrouwt en bouwt; Een grond die onbeweeglyk (laat, Als aard' en hemel ondergaat. 2.
Die is het eeuwige erbarmen, Dat alle kennifs overftygt, Daar Jefus komt, met open' armen, En zich tot arme Zondaars neigt, Wiens hert men fteeds bewogen ziet, Wy komen, of wy komen niet. |
||||
LIEDEREN,
|
|||||
God wil dat niemand gae verloren,
Ons Leeven is zyn luft en zin,
Gods Zoon wierd daarom Menfch geboren,
En nam daarop den hemel in.
Dies klopt Hy, trouwe Zielen-man,
Zo fterk by aller herten an.
O afgrond! die des weerelds zonden
Door Chriftus dierb're dood verflindt. Dan is de wonde regt verbonden ; Verdoemenifs geen plaats meer vindt, Wyl Jefus bloed fleeds roept en fchreit: Barmhartigheit! Barmhartigheit! 5-
Daarin wil ik my weggelooven, Op Jefus zal myn ooge zien; En als myn zonden daarenboven My drukken, naar zyn herte vliên : Daar vindt myn ziel tot aller tyd Oneindige barmhartigheit. 6.
En word my alles weggereten Wat ziel of lyf verkwikken kan; Mag ik van aardfchen troofl: niets weeten, En fchynt het ganfch met my gedaan, Is de Verloffing nog zo wyd, Zo blyft my de barmhartigheit. _ • »
Moet ik in myne befte werken,
Waarin ik Jefus na wil treên , Nog veel onzuiverheit bemerken; Zo valt wel alle roem daarheen, A3
|
|||||
6 EVANGELISCHE
Dog is my deeze trooffc bereidt:
Myn Heer is vol barmhartigheit. 8.
Het gae my flegs naar Zynen wille, Die niets dan van ontfermen weet. Hy zelv' wil my het herte ftillen , Op dat het Hem maar niet vergeet; Zo ftaat het, of het lacht of fchreit, In, door, en op barmhartigheit. By deezen grond wil ik dan blyven,
Zo lang myn Lichaam adem heeft. Dat wil ik denken, doen en dry ven Zo lang een lid nog aan my leeft. Zo zing ik bly in d'eeuwigheit : O afgrond der barmhartigheit! No. p68>
\_/ gy ons uitverkoren Hooft!
Aan wien ons-binnenft hert gelooft, Laat ons, in uwer naag'len wond' Aanfchouwen onz' genaade grond, En door uw bloedig' opgefcheurde zy' Voer uit, en door, en in , de ziele bly. 2.
Dit is het wondervolle ding, Eerft fchynt het kind'ren te gering, Dan vindt een Man genoeg daar an, Sterft vafl eer hy 't gelooven kan. Het is de hoogfte konft aan è 't Glaaze meyr, En hier aan kent men regt liet kleine heyr. f Apoc. 15: 2, 3.
|
||||
LIEDEREN;
|
|||||||
7
|
|||||||
3-
Zo lang de Menfch een menfche blyft,
En 's Vaders Zoon de Chriftus blyft,
Zo lang blyft dit de ziel en roem
Van 't ganfche Evangelium.
En dat het zelve kracht en wysheit is,
Dat weet gy, waarheits kind'ren , ganfch gewis.
4-
Myn Heiland, was ik arrem kind, Dat zich om uwe voeten windt, Dat U , ö echte Zielen-man , Niet eene uure miffen kan, En meer dan eenig ding bemint uw Naam, Tot deeze fpraake nog wat meer bekwaam I 5-
Ik-predik dan, wie hoort met lufl! 'Wie heeft in 't harte vree nog ruft! Wie voelt zyns zelfs verdoemenifs! En dat hy niets als zonde is, Terwyl hy is ten einde raads en moeds, Die luift're toe; want dat belooft wat goeds. 6.
Maar die zich, als een rein geflacht, Van 's moeders lyv' af deugdzaam acht, En naauwlyks weet wat Vleefches lufl, Wat Gierigheit of Hoogmoed is, En die zich zelfs in alles helpen kan, Dat is een blind en doof en arrem Man. 7-
Voor zulken is het Leevens-boek,
Omwonden nog in Mofes doek,
Met feven Zeegels toegemaakt, Tot dat het Lam daartoe genaakt, A 4 Het
|
|||||||
g evangelïschï;
Het Lam, die wyd bekende Zondaars-vrind ,
Der zelfsgegroeide Vroomheit ongezind. 8.
Als ymand zich in 't licht beziet, En ziet, hy heeft de zaak nog niet, En grypc z' in eigen krachten aan, - En doet meer als hy moet en kan, En kwelt zich zelf met veel vermoejenifs, Die Menfch leert nooit, wat een Verloffer is. 9-
Maar een die, uit den dood ontwaakt, Arm en gebukt tot Jefus naakt, En 't booz' in zich als boos ziet an, Gelooft en voelt dat hy niets kan, Die hulploos is, en dien 't aan 't. harte gaat: Naauw ziet hy om, ziet Jefus by hem ftaat. - 1 io.
Hoe gaat het u ? ach 't gaat niet goed,
Ik leg gedompelt in myn bloed. Dan fpreekt die groote Zielen-vrind: Ik fpreek u vry, mvn Zoon, myn Kind. Geloof het maar, en zie my aan, en ftae, Stae op, myn Zoon, wees bjy en volg my na. -■il.
Dan krygt de .ziel den nieuwen zin, Zy gaat den weg der waarheit in , Zy ziet het Lam met oogen aan, Gel ooft,'t-geen zy niet loochnen kan. Zy richt zich op , haar' onrufl: heeft een end s Ën is op eenmaal met het Lam bekend. 12. .
De kracht en buiging komen t'zaam
In Üroederfchap, regc aangenaam; :......
|
||||
LIEDEREN. %
Zy fluiten diep in 't hart zich in,
Én willen niet gefcheiden zyn. Geen goede wil dan meer te rugge gaat, Dewyl 't Geloof op fondamenten ftaat. " 13-
Eerft geeft de Heef de ziele Ruft, Dan Spyz', en daar op Arbeidsluft;
Dan krygt 't Geloof de ftryder-kracht,
Word fterk en ftaat op 's Heilands macht;
Zy doet, en heeft zy dan haar werk gedaan,
Zo denkt zy in 't gemeen niet meer daar aan.
14=
Of vindc zy zich tot een'ger tyd In haar genaade-wérk verblydt, Zo komt de heil'ge fchaamt' daarby, En toont haar zelfs zo veelerley , Dat zy God dankt, dat zy zich zelv' vergeet, Op dat zy niets als van den Heiland weet. N°. 723.
I '
IK wil 't waagen :,: van de fchoonfte pracht
Yets te zeggen , :,: die uit Jefus lacht.
Maar, waag ik my ook te veer?
Zyne wond'ren zyn een Meer.
Dieptens, nimmer :,: van een Menfch gedagt.
2.
Eeuw'ge Liefde :,: Gy zyt waarlyk goed , En volhardend :',: in uw Liefde-vloed. Niemand kan zo treurig zyn, Dat hem uwer oogen fchyn : ': - :\ Niat verheugde :,: als hy trouwe voedt.
A 5 3- Je-
|
||||
io EVANGELISCHE
3-
Jefus kruice :,: daar 'k myn oog op flae , Kom, dryf hooger :,: myn Halleluja, Of als ik in onmacht val, En ik maar een woord-gefchal Hoor *van 't kruice :,: zo herftel ik drae. 4-
Uitverkoren :,: en aan 's kruices ftam, Voor myn fchulden :,: uitgemergelt Lam, Koning naar het Oude Recht, Naar het Nieuwe aller Knecht, Wederbrenger :,: wat ons Adam nam. 5-
Komt, Getuigen :,: zyner heldenraacht,
Zoudt gy fwygen :,: van de leevenskracht,
Die in bloedsgellaltenis ,
Door all' 't aardryk werkend is?
Zyn dog dooden :,: daardoor weergebragt.
6.
Wy, wy arme :,: en verfmaadede, Door 't erbarmen :,: dog beg'nadigde , Woonen t'zaam daar Sion leeft, Daar men flegs te nemen heeft, Want zyn Gaaven zyn oneindige. 7-
Goede Schepper :,: 't geen Gy maakt is goed,
Gy zyt wys in :,: alles wat Gy doet.
Vorm ons vry, naar uwen wil,
Als uw Leem; wy houden ftil.
U mislukt dog :,: nooit yets in de gloed.
8-
Geef ons alle :,: die met ziel en hert Gaarne waren :,: kinders naar uw hert, |
||||
LIEDEREN.
|
||||||||
En niet willen zaalig zyn,
Als, Heer', in uw bloed allein,
Geef ons deeze : : held're Morgenfier.
|
||||||||
No. 1023.
Li-
Ieffte Heiland, uw genade is veel grooter als men denkt,
Als gy aan een arme maade Uwen zin en vreede fchenkt. 2.
Is de ziele regt verlegen, Voelt zy vloek en vrees in 't hert, Stikt zy in haar' eige wegen, Is zy in haar zelv' verwert. 3-
Dan komt Jefus haar voor d'oogen,
Dat hy haar een Heiland is. O hoe word het hert bewoogen I Blyd' en in den grond gewis. 4-
Zulk een Kindje, dat verlooren, Ganfch befmet en arm zich acht, Kromt voor Gods verdienden Tooren, Daar voor is het Lam gedacht. 5-
Vreede ftroomt uk Jefus wonden, Dat het Abba fpreeken kan, En het ziet zich van die ftonde Als een kind der g'naade aan. |
||||||||
6. Maar
|
||||||||
EVANGELISCHE
6.
Maar wat vindt men ruwe wegen, Op de fmalle Pelgrims baan! Hoe lang moet men 't Kindje plegen, Eer het zelv' alleen kan gaan! 7-
Majefteitfe Vaderliefde,
Gy hebt veel aan ons gewendt,
Uw genaade die ons griefde, Heeft een aanvang, maar geen end- 8-
Ey, wie zou dan niet gewillig In uw koft'lyk fmaadfpoor treén ! Jefus, wie is dan niet billik Met uw Kruis, zo klein, te vreên! 9.
Zie op 't Heyr van uw Getuigen Met een hulp- en waakzaam oog,
't Welk zich gaarn', in 't diepfte buigen,
Onder uwe voeten boog.
io.
Kroon het met barmhartigheden, Geef het onverfchrokken moed, Laat het daaglyks verder treden , Tot in 't land van 't eeuwig Goed. ii.
Uwe liefd' is onze Zeegen, Laat,die zeiliteen van ons hert Onze ziel zo lang bewegen, Tot z' aan U getrokken werd. 12.
Wilt met hemelfch vuur ons doopen,
Zalven met uw heil'gen Geeft. |
||||
L IEDERE N. 13
Zyn zy, die deez' Oly koopen,
In uw dienft wel moe geweeft ? 13-
Laat dan niemand voorts vertraagen; Heiland , zien wy niet uw werk!
Geef ons verd're zeegens-dagen,
En vergroot uw Ryk en Kerk.
No. 609.
T
JLK roem nu alleen in de bloedige wonden
Des Heilands, die bronnen voor alle myn zonden, Daarin wil myn ziele verichuilen en leeven, Op dat ik eens vrolyk mag hemelwaart fweeven. 2.
Want Jefus ziet needer op zuchtende herten , Verzagt door zyn Oly hun bittere fmerten, Dat weet ik nu alles, dies wil ik niet laaten Van Jefus, myn liefde , ik moet hem omvaten. 3-
Op Jefus zyn alle gedachten gerichtet , Hem heb ik myganfchlyk met alles verplichtet,
Hem heb ik my eenig uit alles verkooren,
Tot dat my de dood heeft ten leeven herbooren.
No. 770.
Hi.
Opgfte Priefter, die voor my U geofFert hebt, zo bly, Maak dog, dat ik ziel en leeven U ten offer weer mag geeven. |
|||||
2. Want
|
|||||
14 EVANGELISCHE
|
||||||||
2.
Want de Liefde neemt niets aan
Wat Gy , Liefd', niet hebt gedaan. Wat door U niet is gekoomen, Word by God niet aangenomen. 3-
Eyzo flacht', om uwe min, Myn verdorven wil en zin. Ruk het Eigen uit myn herte, Zou't ook zyn met duifend fmerten. 4-
Ik leg U ten offer daar, Lyf en ziel op uw Altaar, O Gy Liefde! bron van 't leeven, Mogt ik my geheel U geéven. 5-
Dan, dan zal het wel gefchien, Wat myn Heiland gaarn zou zien. Dan word nog myn hert op aarde God' een offer, Hem van waarde. |
||||||||
No. 388.
11 'loe zoet, 6 Jefus, is uw LiefdeS
Wat is uw kufTen honingzoet! Die had genoeg en overvloed, Die maar getrouw bleef in uw Liefde. Hoe zoet is 't ons by U te zyn! Te proeven uwer wonden wyn. |
||||||||
2. Hoe
|
||||||||
LIEDEREN.
|
|||||||
2.
Hoe zoet is 't, Heiland, door uw' oogen
Oncfonkt te worden en daorgloeit, En, in uw wonden ingegroeit, By U te blyven onbewoogen, Hoe goet is 't ons by U allein, O Zielen-bruidegom te zyn! 3-
O Zaalig! die ganfch zyn verzonken
In 't Meer van uwe zoetigheit, Zy juichen U in eeuwigheit, En zyn van uwe Liefde dronken j Hoe zoet moet Gy die zielen zyn, In 't Avondmaal by nieuwen wyn! 4«
Wat zoetheit zal ik nog genieten
Van U, myn Jefus! als Gy my
Eens optrekt aan uw regter zy, In 't land daar vreugde-itromen vlieten, Als ik tot U, myn hoogfle Goed, Gebragt ben door uw dierbaar bloed. N°. 513.
|
|||||||
't VJEloove breekt door Staal en Steen,
En grypt Gods Almacht zelver ;
't Geloove werkt veel meer alleen ,
Dan alle Goude Kalver;
Als ymand maar gelooven kan,
Zo kan hy alles maaken,
't Geloove grypt de. bergen aan,
En 't zyn haar kleine zaaken.
2. Toen
|
|||||||
Ï6 EVANGELISCHE
2.
Toen Jefus nog verborgen was,
En zyne fchatten /paarde,
Nog eer men Hem, die alles was,
Zag wand'len op der aarden :
Wat wond'ren deên Gods kind'ren niet
Geloovend', in die dagen,
Wat kan men, nu men nader ziet,
Wat mag men nu niet waagen!
3-
In waarheit, wen het Chriftén Volk
Maar deede wat het konde; Als Jefus zyn Getuigen wolk Eens uit een ander zonde: Zy ftortede het ganfche heer Der vremde Kind'ren neder, En zelve keerde zy te meer Zich tot haar Zonne weeder. 4-
Gepreezen zy de dapperhek Der Stryders onzes Vorften , Befpot zy de vermetelheit, Naar zulker bloed te dorden. Hoe goed en veilig dient men niet Dien grootften der Monarchen ! Die over Vuur en Staal gebiedt, Voor Water bergt in Arken. 5-
En weeten zyn Getuigen dan Voor wien zy 't Leeven ftellen, Zo laaten zy, voor tegenftaan, Zich liever needervélJeri. |
||||
LIEDEREN. 17
Zy willen de Verloffing niet, r, , .
Die hen ontheft, van 't Lyden ; ■■ ja menig gaarn zich mart'len liet, Om 't eeuwige verblyden. « ., <5... , :■ . « j
De Stryders van het Nieuw Verbond,
Wat waaren z' eertyds Helden! Die men in Vellen-wand'len vond, Die. zich in Spitfen ftelden. '* En Hy, wiens d'aardniet waardig waar,
Trad zelv? in 's Kruices gangen $ -* Den Vorft van aller heem'len fchaar, Heeft men aan 't kruis gehangen. Wy wi-lfen onder zyn Banier,
Den Satan ons t'omrooven, • En trots zyn brullen en getier, Op Vaad'ren Spoor gelooven. - En mag-men niet op rooze-paan, Maar onder doornen ftryden; J. (Want dus is 't Jefus ook gegaan ) Zo willen wy ook lyden. r No. 201. vs. 7.
\-JAnk zy u, o geflachtte Lam ! -
Voor uw oneindig groot erbarmen.» Wy leggen, trouwfle Bruidegom, Met and'ren ook in uwe armenfy - Voor ons zonk neer uw heilig Hoofc, Voor ons wierd uw gebeent doordreven , Voor ons de dood verorelooft.. Den laatften aagel U te -eeeven. ' ' ' "B Za
|
||||
i8 EVANGELISCHE
Zo trek dan onzen zin
Tot uw verzoenbloed heen, Dat bly v' ons eeuwig in 't gezichte,
En in de ziele klaar, Dat God in Chriffcus waar, Als Hy ons doorhielp in 't gerichte.
No. 8i2.
|
||||||
YY At mint gy Groote Zielen-man ?
Wat is 't dat U vernoegen kan ? Wat maakt U dog tot ons gezind ? En met den armen Menfch bevrindt ? U, wiens de majefteit, het koninkryk, En zelfs wiens Naam alleen is wonderlyk. 2.
Het antwoord is hier kort en goed: Dat men voor Hem zich buigen moet. 't Is hier: Ik liev' 6 Zondaar, dy; Zo flegt gy zyt, behaagt gy My.
Al ben ik machtig, heerlyk, ryk en groot,
Daar Gy zyt arm, ellendig, naakt en bloot.
3-
O hoe ftaat onze Geeft verdomt! Als deeze trooft in 't herte kornt; Als wy, na dat wy Ons gekent, En wat Gy zyt, groot zonder end, Ons nogtans zien* in im Gemeenfchap ftaan; Wy zouden wel van buiging «vaft vergaan. 4-
All' onze moed en kracht, ö Heer, Zinkt, zinkt voor uwen Schepter neer, Dien
)
|
||||||
LIEDEREN. 19
Dien raaken wy met demoed aan.
Wat hebt gy niet aan ons gedaan?
En wat getuigt de wooning daar gy leeft?
Dat Gy wat groots voor weinig trouwe geeft.
5-
Wy weeten alle wie wy zyn ,
En niemand is 'er, groot nog klein,
Die yetwes voor te brengen wift,
Uw Liefde waard, ö Jefu Chrift.
En dog voelt menig, voormaals naakt en blind,
Uw 's Geeftes vuur en zagten zalvings wind.
6.
Wy zien met diep verwond'ren an, Wat uw genaade werken kan; Hoe Gy ons onder uwen Volk', Een dropje van uw heiër-wolk, Meê voert, en trekt tot uwen Tempel in , En fchenkt ons meer en meer uw' Eenvoudszin* 7-
O grond' ons dieper, Godes Zoon! En maak ons tot uw kroon en loon. Als men van U getuigen moet, Zo maak ons vol van vreugd en moed. Zend uwen Geeft in 't Woord, als onze mond U by de Zielen pryft, .tot aller flond. 8-
Ook biyv' ons aardfche leemen huis Nog ftaan, ten dienfte van uw kruis, Ons leeven zy U toegewydt , En breng U vrucht te zyner tyd. Wyl all ons werk doelt op genaad' en tucht, Zo fchenk ons nog van beiden meen'ge vrucht. |
|||||
B 2 N°. 1025,
|
|||||
EVANGELISCHE
N°. 1025,
T r U
JL Rouivfte Vrind der zielen !
Hert vol zuivre liefde, Wien alleen onz' armoe griefde. Want, waar is dog yemand, Die zou zeggen konnen, Dat de Liefd' by hem begonnen? Of wiens geeft, is geweeft Van U ingenomen , Eer Gy waart gekomen? 2.
O! men moet verdommen , Als wy regt bezinnen, Hoe Gy ons zo kont beminnen! Hoe Gy , zaalig Weezen, Heilig zynd' en reine , En de fterke God alleine, U bemoeit, vlamt en gloeit, Menfchen op te zoeken, Die U fchandlyk vloeken. 3-
Want dit is in waarheic Onzer aller waarde, Die hier leeven op der aarde. Dat was U de reeden, Dat heeft u gedreeven, 't Leeven voor ons heen te geeven, Werpt U neer, voor uw Heer, Met een grondig buigen, Zielen ! Gy Getuigen. 4-ïs
|
||||
LIEDEREN.
4-
Is het anders moog'lyk?
Zouden d'ingewanden
By een Liefdegloed niet branden,
Als wy U genaaken ?
Neen, het hart moet breeken,
Smelten in zyn traane-beeken.
O gy Lam! wonderzaam
Is uw Liefdes-neigen,
't Aardfch vernuft moet fwygen.
5-
Dog de Eenvoud ftamelt, En de kleine zielen Konnen yets daarvan verhaalen. Alle arme Zondaars Konnen het befchryven , Alle die in d'armoê blyven , Kennen 't goed' , dat Gy doet. Deeze konnen roemen, En U Liefde noemen. 6.
Dit is haar verfterking g Als zy zyn neerflagtig,1 En de Zond' is fterk en machtig, Dat Gy hen verkooren, En hen hebt gaan zoeken In hun' allerfnoodfte hoeken. Nu zy dan tot U gaan, . Zoudt Gy nu hen haaten,
Of hen fteeken laaten ? 7-
Neen, ó Hart vol trouwe!
Gy zult alles maaken,
B3 |
||||
EVANGELISCHE
Gy zult zelver voor ons waaken.
Uw' gekochte zielen Weet Gy te bewaaren, Voor zoo meen'gerley gevaaren. Leeuw en Beyr, Satans heyr, Mag uw Volk befpringen , Gy, Gy kont ze dwingen. 8-
Nu dan, Gy ons Alles! Zo moet men u heeten, Wyl wy woord nog teeken weeten,, Dat U ons ontdekken , Of zou konnen toonen, Wat genaaden in U woonen. Die U kent, ziet geen end, Dit voert ons naar booven : Niet zien en gelooven. 9-
Ziet, wy vallen needer , Niet met fchrik en beeven, Niet door uwen toorn gedreeven; Neen, wy zyn getrokken, Door uw Liefdes-neigen, In een diep eerbiedig buigen , Voor den troon, daar de Zoon, Die gekruifte waarheit, Blinkt in volle klaarheit. io.
Reik ons uwen Schepterj Majefteitfe g'naade , In den gang op 's Leevenspaade j Reik ze fteeds ons tegen, Dat wy '% ondervinden s |
||||
LIEDEREN. 23
Dat wy zyn van uw Beminden.
Hart en mond, zal terftond Van genaade ftroomen , En tot blydfchap komen. No. 746.
V Angregtaan:,: Sion, vangvand'armoeaan.
Kruip in 't Stof, en zie naar booven, Zo is uwe zaak gedaan. Heb ganfch niets, maar wilt gelooven, Dat uw Heer, die trouwe Zielen-man, Helpen kan :.:
2. Zaalig zyn :,: die regt arm van Geefte zyn, Die niets hebben, en niets weeten Waar te vlien van laft en pyn, Die zich regt ellendig heeten, Zulken is van God de Zaaligheit Toebereidt:.:
3"
Zaaligzyn :,: daar zich heilsbekomm'ring vindt,
Daar de zielen bitter treuren,
Kennende zich krank en blind, Machteloos zich los te fcheuren, Die ontfangen haaft het woord, zeer bly: Gy zyt vry :.: 4-
Zaaligheit :,: is'er in Gelatenheü, Daar de zielen niets begeeren,
Maar, tot alle ding bereidt, . .
Zich van Jefus laaten leeren, ,
Dien is 't aardryk , waar zy gaan of ftaan ,
Onderdaan :.:
B 4 4. Zaa-
|
||||
H EVANGELISCHE
5- V'
Zaalig is :,: die de weereld rein zegt af.
Die de ziel geen heil kan geeven ; Die niet leeft by zwynendraf, Maar in Jefus zoekt zyn leeven, Met een honger, niet in fchyn maar daad, .,-••,. ,.;.. ,' Worde verzandt -..: ■■ ■•, 6.
Zaalig zyn :,: die met bert en ingewand, Niets als zielen, zielen zoeken, ■ < Wier gemoed, van liefd' ontbrant,
Ook den Vyand niet kan vloeken, Deeze worden met barmhartigheit Ook geleidt :. : tl ; , 7. Zaalig zyn :,: die by trouwe Zielen zucht
Ook zich zei ven niet vergeten,
Én des herten reine tucht
Naar den zin des Geeftes meeten,
Deeze zullen 's doods verderf ontvlien ,
. * •'.. ,. -En God zien :.:
8. :
Zaalig is :,: die door Mannelyken ftryde Chriftus zin heeft aangenomen , En tot wa&re'vreedzaambeit Met het Schepfel is gekomen , Krygt het Zeegel, dat hy is Gods kind, Teer bemint:.: Zaalig is :,: wien niets anders ov'rig is ,
Wyl het vleefch en bloed is t'onder, ) Als alleen dat d'Antichrift |
||||
LIEDEREN*
Brult met zyn vervolgings-donder,
En den laatften Vyand, in dien dag, Overmag:.: ' N°. 739:
T. '»•
J'Efus is het fchoonffce Licht,
Hy is Licht en Leeven beide; Hy is 's Vaders aangezicht, Myner zielen luft en weide. Jefus is die zoete kracht, £>ie myn banden kan ontbinden, Daar myn heft alleen kan vinden, Vreed' en ruft in 's weerelds nacht. 2.
Jefus, vol van lieff'lykheit, Is der zielen Trooft geworden, Hy heeft Vreugd en Heil bereidt, Hy verlicht zyn Broeder-orden; Jefus maakt het herte ftil, Ik wil my aan Hem verbinden, Wyl men 't all' in Hem kan vinden , Warmen wènfcht en wat men wil. ' ' 3- '
Jefus word van my begeert, Jefus wil ik hertlyk zoeken ,! All wat my van Jefus weert, Wil ik doemen en vervloeken. Spreekt my niet van luft die knaagt, Spreekt my niet van goede dagen, Of wilt gy mydog iets vr.aagen : Vraagt, hoe Jefus my "behaagt. Bj 4
|
||||
20 EVANGLISCHE
4-
Jefus, Jefus, myne ruft, Jefus, Jefus , laac U vinden,
Wilt mydog, myn een'geluft, Met uw Liefde-koorden binden. Jefus zoek ik maar alleen , Jefus zal myn hert vervullen, Laat de Leeuw des Afgronds brullen, Ik ben met myn Heiland een. 5-
Noem my, Jefus! maar uw Bruid, Jefus, noem my uwe Duive. Roey in my 't mistrouwen uit, Dat het Ongeloof verftuive. Jefus, Jefus, neem my an, d'Uwe wil ik zyn en blyven, En al 't and're laaten dryven, Dat my van U fcheiden kan. 6.
Schepfels! zegt my niet in 't oor, Dat ik ben aan u gebonden, Wyl ik nu het zuiv're fpoor Mynes Bruigoms heb gevonden. 't Geen van u nog aan my kleeft, Zal niet akyd in my blyven, Jefus zal het wel verdryven , Als Hy eens zich ganfch my geeft. 7-
Sions Dogters! zegt my dog, Waar ik vinde dien ik meine,
O, waarom vertoeft hy nog !
Zegt Hem, hoe ik ben die Zyne,
Zegt
|
||||
LIEDEREN.
|
||||||
Zegt Hem, hoe zyn Liefde-vlam
Gloeit in 't merg van all' myn Jeeden, Zegt Hem, hoe ik heb geftreden , Na dat ik zyn Hem vernam. 8.
Dog ik moet Hem Zelve zien , Ik moet Jefus zelve fpreeken, En ik weet, het zal gefchien,. Eind'lyk zal Hem 't herte breeken. Want ik geef my eer geen ruft , Tot dat ik Hem kan omarmen, * Tot dat Hy zich zal erbarmen, En zyn mond my heeft gekufl. 9-
Blikte hy my dik wils aan,
Door zyn Gaaven my te geeven, Ik heb niet genoeg daar aan, Zelver moet Hy in my ieeven. Jefus kom dan Zelv' in my , Dat uw Geeft myn hert bewoone -t Jefus, Jefus, myne Kroone, Kom dan in, en blyf in my. No. 1042.
Da. de borften der genaaden
Niet verzaaden,
Is onmooglyk, of het kind Moet niet laag zich neder buigen, Om te zuigen,
Wyl het dan geen voedfel vindt. |
||||||
3. Je-
|
||||||
EVANGELISCHE
|
||||||
Jefus Liefde moet dog vlieten,
Moet zich gieten
In des armen Zondaars hert. Maar daar moet Geloove weezen; 't Moet geneezen,
Als 't Geloove zuigend werd. 3-
Blyft dan eene ziele fmachtig, Is 't verdschrig ,
Dat zy Jefus half begeert. By 't Geloof in jammer dryven , Steken blyven ,
Is een Straf door eigen fweerd. 4-
Zoekt dan grondig 't geen u hindert, 't Geen vermindert
In u zyn genaade- vloed. Weg daarmee, die zich ontledigt^ Word bevredigt,
En ontfangt een overvloed. ' 5«
Houw dan op, van alle dagen Dus te klaagen:
Ik verlange met verdriet; Ik ben hongerig en fmagte, Leg en wagte
Voor de deur, en kryg dog niet. |
||||||
6. Zeg
|
||||||
LIEDEREN.
6.
Zeg 't u liever zelfs tot fchande: Myne banden
Kluift'ren heim'lyk my aan d' aard. Daarom komt uit all myn trachten, Niets tot krachten,
Niet dat God zyn Gaaven fpaart. 7-
Ziet Gy geeft het, Wy ontfangen, Ons verlangen
Naar uw heil verfchuift gy niet. 't Komt uw liefd' altoos gelegen, Dat Gy Zeegen
In 't ontfankbaar herte giet. 8\
Laat ons van uw liefde drinken, Zo verzinken
Wy in uw' erbarmings zee; . Gy ontfangt den Zeegen weeder, Dien Gy needer
Stort, en deelt uw Leeden meê. 9-
Eene ziel,. die Jefus fchatteii, Waarlyk vatten,
En tot vaflheid komen wil, Moet by d'overvloed der Gaaven, Die haar laaven,
Blyven need'rig, klein en ftij. 10. . .
O zoo laat ons, zonder fchroomen,
Tot U koomen,
Heiland, die onze armoe ziet. |
||||
3o EVANGELISCHE
Laat ons zoeken , bidden, kloppen,
Zich verftoppen
Konnen doch uw' ooren niet. N°. 88 r.
Wy zyn een Eigendom des Lams :,:
Hem zyn wy Lyf en Leeven fchuldig, Dat was regt ftrafbaar, ongeduldig Zich weig'ren :,: Wiens ? des Bruidegoms. 2.
Wie is als Gy, zo groot en fchoon :,: Wie heeft het Recht tot onze herten i Wien kofte 't zo veel duizend fmerten! Wien trok het :,: neer uit 's hemels troon! 3-
Zo gaat dan heen, Gy Menfchen! gaat :,: Gy groote Lieden met de kleenen, Verzadigt u met enkel meenen,' Myn ziele :,: kieft een beeter ftaat. Ik geef myn trouwen Vrind myn hert:,:
Ik ben wel fwak en ganfch onmagtig , Dog weet ik, en het is waaragtig, Dat my :,: myn Heiland alles werd. 5-
Ik bidde Hem ganfch hertlyk an :,: En denk met zuchtend Ziels-verlangen, Ook dikwils met betraande wangen : O was ik :T^ Hem in't ganfch' een Man. |
||||
LIEDEREN.
|
|||||
6.
O! 't kofl Hem flegts een hallef woord:,:
De Schepping had naauw woord van noden, Zo krygc men lufl in zyn Geboden, Zo gaat het:,: bly door d'Enge Poort. 7-
Myn Konink , fchryf my uwen zin:,: In hert en ziel, in 't diepüY der nieren , En laat uw kracht myn gang beflieren, Geen and're :,: neem' myn hart ooit in. 8-
Hier ben ik vol van moed ten ftryd' :,: Dien Gy in myne ziel doet gloejen, Bind Gy myn Vyand eens in boejen, Gy ziet :,: myns zins opregtigheit. 9-
O eenvoud! eenig merg en pit :,: . Van 't Woord , dat Jefus heeft gegeven, Die regt zyn oogwit treft, ten Leeven, O Pyl :,: die fteeds befchiet het wit! io.
Ik leef en flreef dan , dag aan dag :,:. Met myn bekeerde Huisgenoten , Al voort, in arbeid onverdroten, Tot ik :,: in vreede ruften mag. No. iooo.
Ki.
Omt, laat ons tot Jefus het herte dan richten, Hem eeuwig ons zelven mej alles verplichten, • Hy
|
|||||
32 EVANGELISCHE
|
||||
Hy heeft ons met koorden der Liefde gevangen,
Hy ftilt ons nog heden het ganfche verlangen. Hy komt ons in 't bloed en in 't water te doppen.
Wy proeven den honig, onz' oogen zyn oopen. Hem willen w'ons geeven,hy heeft ons verworven. Wy willen Hem leeven, want Hy is geftorven. .3-.:
Hy is onze Midd'laar en Borge geworden, De Stichter des kruices, die heilige Orden. Nog komthyonsdaag'lyks met Zeegen verzeilen. Wie kan zyne daaden en wondren vertellen! , ., 4. v • ■ ",
O Liefde! wie zou zich, om U, dan niet haaten!
O Trouwe, wie zou zich op U niet verlaten ! Bewys ons genaade, zo dat wy 't bevinden,: Zo zullen w' als brood * allen vyand verflinden, No. 7p9.
O'. - »:•■'•
Gy Zielen-bruidegom.' Zouden Zielen, die U kennen,
U ontwennen!
Volgende een and're Ster, Dat zy verr',
Wat is alles op deez' aarde! Jefus is ons meer van waarde, Daar is dog geen Heiland meer. 2.
Chrift'nen zyn op aarde niet,
Om zich in des weerelds zaaken , Te vermaken. '..> \ Hun
* Num. 14.: p.
|
||||
LIEDEREN. 33
Hun Beroep is Jefus Spoor,
Smaad daardoor,
Druk van buiten, druk van binnen, En dus 't ruime ryk te winnen, Waar in jefus hen ging voor. 3-
Kincïren ftaam'len flegs daarvan,
Die nog zagte Spys behoeven,
Maar de Proeven
Wagten op de Jonglingfchap , Welker flap
Vajler word , om onbefweken Door den vyand heen te breeken> En te treên in 't Faderfchap. N°. 391. vs. 3./q.
|
||||||
't JLjY met bidden en met waaken
Dan op Chriftus bloed gewaagt, Dat kan dapp're Stryders maaken, Voor den vyand onverzaagt, Chriftus bloed
Geeft óns moed
Tegens alle helfch gebroed. 2.
Deeze kracht heeft ondervonden Veeier Heil'gen helden moed, Die zo zeegeryk verflonden 's Vyands Heyr door 's Heilands bloed. Stryd dan vry
Ook maar bly,
Want de Koning ftaat ons by. C ' ft. Die
|
||||||
EVANGELISCHE
3-
Die nog als een flaaf wil leeven
In de vrye g'naaden tyd, En zyn hert der zonden geven , Heeft geen kift tot deezen ftrydt. Want de nacht,
Satans macht,
Heeft hem in den flaap gebragt. Maar wien God heeft onderwezen ,
Welk een fchat de vryheit is, Daar wy Dood nog Duivel vreezen, Zynde zyner Gunit gewis, Wil aliein,
Zonder fchyn,
Chriflus vrye Dienaar zyn. 5-
O wat is 't een droevig leeven , Daar men deeze vryheid derft! Die zich God niet ganfch wil geeven, Martelt zich tot dat hy fterft. Die is wyd
Meer verblydt,
Die zyn leeven zelfs beftrydt. 6.
Wel dan, laat ons overwinnen In de kracht van Jefus bloed, En zyn Woord op 't Voorhooft binden, 't Welk den Stryder fterkt met moed; 't Welk ons trekt,
Liefde wekt,
En voor allen vyand dekt. |
|||||
No. 722.
|
|||||
L IEDERE N. 35
N°. 732.
|
|||||||||
J\ Oning, wien wy alle dienen,
(Of in Geeft, is U bekend) Maak in ons, door uw verzoenen, Van d'onzek're ruft een end. 2.
Maak de ziel van binnen bange, Of zy 't regc en zuiver mein, Of zy ganfchlyk aan U hange, Of hec zyn is, of maar fchyn. 3-
Meer, ach ! meer verborge diepten
Heeft de teeder' Eigenheit,
Als toen wy nog zorgloos iïiepen In de grove zond'lykheit. 4.
Vader, maak dooruwgenaade, Ons, die U geheiligt zyn, By den gang op 's Leevens-pade, Meen'ge zalvings-volle pyn. 5-
Bruidegom, het werk is dyne,
Zielen zyn uw Eigendom, Zyn zy vuil, oi zyn zy reine, 't Is uw' Naame fchand, of roem, 6.
En gy waare Zielen-moeder, Geeft des Leevens en der kragt, |
|||||||||
C 2
|
|||||||||
' Wees
|
|||||||||
S<5 EVANGELISCHE
Wees ons dog een trouwe Hoeder,
Wees ons ftreng, en wees ons zagt. 7-
Stier ons alle, die U Leeven , Gord uw waarheit ons op zy', Dat uw afzyn droef heit geeve, Uw nabyheit ons verbly. 8-
Eenvoud, Spruite der genaade, Is een wyze Ridderfchap, Die op 't fmal van 's Leevens-pade Jefus volgt met regten flap. 9-
Lyf en krachten wil men fpaaren, Als men Chriftus dienen kan; Lyf en krachten laat men varen Voor den trouwen Zielen-man. io.
Maak ons in den kamp des lydens, Heere, ten Triump des Lams, En ter oorzaak zyns verblydens, En ten Loon des Kruices-ftams. ii.
O zo ley ons hier beneden , Waardig uw genaad' en woord, Maak ons trouw van tree tot treede, Tot wy gaan in 's Leevens-poort. |
|||||
Lam
|
|||||
LIEDEREN.
JU Ara en Hooft
Voor die gelooft,
Alles zy op de genade gewaagt. Ganfch niet zien,
En dog niet vlien ,
Maar flaan op Hem die alles draagt. Dat is uwer kind'ren kracht, Dit neem ik ook fteeds in acht, Dat ik op Genaade flae, Als ik niet weet waar ik gae. No. 773.
O die alles had verloren!
Ook zich zelfs, en t'aller tyd Slegs het Een' had uitverkoren, 't Welk den geeft en 't hart verblydt. 2.
O die alles had vergeten J Om na by zyn God te zyn. Wiens genaade, ongemeten', Maakt het hert geruft en rein. 3-
O was onze ziel verdronken
In des Heilands Liefdezee!
Daar door was zy ganfch ontzonken
Alle kommer, angft en wee.
4-
O die 't aardfche daar kon laaten! Pat hy vry van 't ydel all'
|
|||||
CS
|
|||||
3$ EVANGELISCHE
Wand'len mogt op 's vreedes ftraaten,
Door dit droevig jammerdal. 5-
O was dat ons hert ontnomen, 't Welk verlokt door yd'len glans! En afhoudt tot God te komen, In wien alle Goed is ganfch. 6.
O dat wy den Heiland vonden In ons, door zyn Liefde ftem ! En ons eeuwig Hem verbonden! Niets is alles buiten Hem. 7-
O was 't ooge van ons herte Steeds alleen tot God gewendt! Zo had ook, de vrees en fmerte In 't Geweeten, ganfch een énd. 8.
O Gy oorfpronk alles Leevens! Trek, al is 't door kruis ert pyn, Tot U Geeft en ziele tevens, Dat wy eeuwig met U zyn. N°. 5Sr.
is tegenwoordig,
Werpt u aan zyn voeten, Om met eerbied Hem t'ontmoeten, God is in ons midden, Alles in ons fwyge, En zich innigft voor Hem buige, Dk hem kent, wie gy bent, |
|||||
Slaat
|
|||||
LIEDEREN.
Slaat uw' oogen needer.
Geeft Li zelfs Hem weeder. 2.
God is tegenwoordig, Wien de Cherubinen Dag en nacht, gebogen, dienen , Heilig ! heilig ! zingen Aller Engle-kooren, Als zy zyne Grootheit eeren, Heer verneem onze ftem, Als ook wy geringen U ons offer bringen. 3-
Wy ontzeggen willig,
Om U, hier beneeden, Luft, en eer, en ydelheden. Daar is onze wille, Ziel, enlyf, en leeven, U ten Eigendom gegeven, Gy allein zult het zyn, Eenig God en Heere, U komt toe de eere. 4-*
Machtig Opperweezen! Mogten wy U pryzen, In den Geeft U dienft bewyzen.' Mogten wy als Eng'len Altoos voor U zweeven, Voor U tegenwoordig Leeven, Maak altyd ons bereide Tot uw' welgevallen, Lieffte God, in allen. |
||||
4* EVANGELISCHE
5-
Gy doordringt dog alles Heer met uwen Lichte , Dring ons heeter in 't gezichte, Ziet de teed're bloemen Willig zich ontvouwen, Zich voor 't zonlicht ilille houwen: Dat ook wy, flil en bly , Uwe ftraalen vaten, En U werken laaten. Maak ons regt eenvoudig,
Innig , flil, vol vreeden , Wilt ons in uw demoed kleeden; Maak ons rein van herten, Dat wy uwe klaarheit Moogen zien ingeeft en waarheitj Laat ons hert hemelwert, Als een Aad'laar, zweeven, En in U maar leeven. 7-
Heer, kom in ons woonen, Laat ons, naar uw Orden, U een Heiligdom nog worden. Alvervullend Weezen! Dring door ziel en zinnen, Dat wy regt uw dienfl beminnen. Waar wy gaan, zitten, flaan, Leggen voor uw voeten, Wilt ons zelv' ontmoeten. |
|||||
£J®. 1052,
|
|||||
LIEDEREN.
|
|||||
No. 1052.
i
Hi.
Eer, wees ons naby, De zielen , die Gy In liefde verbindt, Zynhier. Daarom zegen ons, Broeder en Vrind 1 2.
Wy waaren gaarn rein, En in ons regt klein. Komt vlammen en wind, Verteert, al wat zich nog van d'Eigenheit vind. No. 1072.
V Erliefd' in 't zondig Menfchen kind>
Bebloedt om zyne wonde, Wy naad'ren tor, u eensgezind, Met hart zo wel als monde. Wy, God zy dank in eeuwigheit! Zyn meede van die Orden, Om welke Gy inzonderheit Gekruiffigt zyt geworden. z.
Zo kom tot ons, ó Zondaars Vrind, Die eertyds verre waaren, Hier is ons hert, tot U gezind, U branden onz' Altaaren. Schiet uit uw oog een Liefde-blik, Als w' in den Geeft U dienen, En leer ons hier en eeuwiglik Den Dienft der Seraphinen, C 5 3. Om-
|
|||||
EVANGELISCHE
3-
Omarm ons in dit oogenbJik, En zeegen onze Zielen, En grond ons tot een vafl geluk s Die voor uw voeten knielen. Wy, die uw eigen Leeden zyn, Die in uw Liefde fweeven, Wy willen eeven ruft'loos zyn, Als der vier * Heugen leeven. No. 1045.
|
|||||||||||
O
|
|||||||||||
1.
|
|||||||||||
Geeft van booven, vlam ons aan 3
Want wy zyn dog uw Eigen. Veel is van ons niet regt gedaan, Maar zie ons voor uw buigen. Wy zyn dog nog uw Eigendom By alle deeze Zaaken, Wy minnen uwen Naam en Roem, En wijlen 't beeter maaken. 2.
Zo laat dan uwe Liefde-wind Ons heiligen en dry ven, Als hert met herte zich verbindt, Als Een voor U te blyven. Dat wy met t'zaam verbond'nen zin U 't harte moogen fteelen, Of fluipt er eenig' argwaan in, Die zal de kracht verdeelen. |
|||||||||||
3-
|
|||||||||||
« Apoc. IV: 8.
|
|||||||||||
LIEDEREN.
|
|||||
Wy naderen Gemeenfchaplyk
Tot U, ö trouwe Liefde, En kuilen U ganfch inniglyk Voor deeze nieuwe Liefde, Waarmee Gy onze ziel vervult. O , laat ze vaft bekly ven, Tot dat g'ons alle brengen zult,
Daar w' eeuwig zullen blyven. No. 711.
VJEmeenfchap met Gods lieve kind'ren,
Wat is uw ftand dog goed en zoet! Gemeenfchap ! kan de fpot u hind'ren? Uw middelpunt is 't eeuwig Goed. Gemeenfchap van uw' eerffce roering Des rotsfteen-harden herten aan, Gemeenfchap van een wonder-voering Door 't dal des doods op 's leevensbaan. z.
Die onbekende heimlykheden Ontdekken zich in 't kruiffes ryk, Zo haaft wy in Gemeenfchap treeden, En t'zaamen gaan regt Broederlyk. Want is 't den Menfche niet gegeven, Dat Hy flegs voor zich zei ven zy: Zo fchept de Heer' het nieuwe leeven Gewis ook voor geen woefteny. 3-
O Broeders laat ons alle waaken, Op dat die zoete Eenigheit, |
|||||
44 EVANGELISCHE
Bevorderes van 's Heilands Zaaken,
De Trooft by onzen arrebeit, Het Kleinood aller Uitverkoornen, Het Tydverdryf in 's Jeevens-dag, De fterkt' en kracht der Vrygeboornen, Ons nimmermeer ontbreken mag. Gedenkt der Broed'ren die U minnen}
Gy zielen! kwyt u ridderlyk,
Legt aan de kracht tot zielen-winnen,
Die gy ontfangt in Jefus Ryk.
Gy Mannen bidt, dog zonder twyffel,
Gy Vrouwen leert, dog zonder fpraak,
Kamp, Jongeling, met vleefch en Duivel,
De ftilte zy der Maagden zaak.
5-
Loopt alle tot gy 't hebt verkregen, En ziet niet wat de weereld doet. De weereld dwaalt op breede weegen, En fpot met u, maar Gy , grypt moed, Gaat heen, wilt Jefus zielen winnen ; Gy andren paft hen op met vlyt, Laat d'overige 't werk beginnen Der Bruid des Lams in d'eeuwigheit. No. 1059.
ei.
Ier komen wy verbond'ne zielen, O Lam! voor uwe voeten knielen, En roemen wat Gy in uw bloed, Ons hebt gedaan en daaglyks doet, 2. Wy
|
||||
LIEDEREN.
|
||||||
Wy weeten, dat Gy ons verkoren,
En tot uw Jong'ren hebt herboren, Zo wilt dan voor ons hene gaan, En wyzen elk zyn arbeid aan. 3-
Dog wilt door uwe hand ons fterken
Met kracht, tot uwes Geeftes werken, Dan loopen wy met luft en vlyt, En brengen vrucht te zyner tyd. 4-
O Liefde ! hier is ons verlangen; Wy bidden 't met betraande wangen, Help ons van alles uit te gaan, En in uw' Liefd' en Eenvoud ftaan. 5-
Hoe zaalig is het zuiver minnen!
Dat allen laft kan overwinnen; Wy proeven 't in een kleine maat, En wagten 't in een hooger graad. 6. Wy weeten zelfs niet veel te maaken,
Bevelen U all' onze zaaken, Uw bloed , ö Jefus , is 't allein , Dat maakt ons als wy moeten zyn. 7-
Dat heeft geroert des harten gronden, Wy hebben kracht daarvan bevonden; Geef ons in deeze voort te gaan, En in uw Geeft en Zin te ftaan. |
||||||
No. gig
|
||||||
4<5 EVANGELISCHE
|
|||||||||
No. 816.
|
|||||||||
K,
|
|||||||||
3-
|
|||||||||
.Oning, geef ons moed en klaarhek,
Eenen wakk'ren en gewill'gen helden-zin , Helder' oogen in de waarheit,
En een vaardig vuurig herte tot gewin, 't Welk dernoedig, En eerbiedig, Engelaardig voor U blyve, Tot uw leeven onzen Geeft met krachten flyye, 2.
Wek ons door uws Geefles roering Alle dagen , alle dagen inniger; Trek ons door uw Liefde-voering
Altoos krachtiger en zielbeweeglyker, Dat wy flondlyk, Trouwen kindlyk, En met onbeweegde zinnen Dringen mogen in des Bruigoms Liefde binnen» 3-
Mogten uwe ftraalend' oogen £)ns, gelyk de Zon in 't duifter, vlammen aan
Dan zou yder onbedrogen,
Vol van liefde, heet van herte voor Uftaan.
Vol genade,
Vroegen fpade,
En van Vorftlyk bloed gedreeven ,
Van een Godd'lyk en een alles wagend leven.
4-
O hoe zaalig zyn die zielen, Die zich hebben aan den Heiland ganfch verpandt!
Mogt ons maar zyn Geeft bezielen!
-... ■''- Was
|
|||||||||
LIEDEREN. 4?
Was ons herte maar gelyk een dorftig Land!
Kom, ö Liefde! Die ons griefde, Kom in 't binnenft' van ons woonen; Men m oet kampen, zo de Vorft den ftryd zal kroo- nen. 5-
Laat ons fmeeken voor U komen, Lieffte Jefus, Zielen-vrind, die zeegen fchenkt Laat uw Zeegen fterker ftroomen,
Meer als Zorge, meer als Ongeloove denkt. Geef ons kleine, Arm' en dyne, Op uw zaal'ge Leevens-paden Door tewand'len, veel geloofs en liefdes graaden. |
||||||||||||
N°. 1054.
|
||||||||||||
G,
|
||||||||||||
1.
at, verbreidt
|
||||||||||||
De Majefteit
Des Grooten Monarchen, met roem; .Hy, de Heer, Heeft gaarne eer Van ons, ons, zyn Erf-eigendom. Zyner Schaare dienftbaarheit Staat in enk'le willigheit. Dit is, nu Hy is verhoogt, Zyn Triumph , waarop Hy boogt. 2. Alles klinkt, En juicht en zingt, Al wat 'er is in 's Konings ryk |
||||||||||||
Alles
|
||||||||||||
EVANGELISCHE
Alles mint,
Wat Hem maar vindt,
En is door zyn genaade ryk. G'naade, g'naade, welk een woord! Gy voert door des Hemels poort, Heer, wie uw genaade kent, Krygt de gloriekroon in 't end. 3-
Lam en Hooft,
Dat zelv' gelooft,
Wanneer het nog op aarden waar, Wees ons nae,
Spreek altyd Ja
Tot allen arbeid uwer Schaar. Want men dog voor U maar leefr, Die den Zondaar 't leeven geeft. Sion , als Hy U ontwykr, U gewis de Geeft befwykt. 4.
Daarom blyf,
O Hooft, aan 't Lyf, Verlaat niet uw Gemeente klein , Die niets heeft Waarvan zy leeft, Niets als van uw genaad' allein. Weg met al wat helpen kan, Onze hulp is by dien Man, Wien het ganfche weereld-rond Open itaat, en altyd Itond. |
|||||
No. 1030
|
|||||
LIEDEREN. 49
|
|||||
N°. 1030.
V_/Ndoorgrondelyk Regeeren
Onzes Konings, zagt en ftil, Die zyn Volk verzaam'len , leeren, Gronden en voleinden wil, Zonder veel gedruis te maaken, Schoon des weerelds blind geflacht, Naauw yets meerder, dan te laaken, Die zyn Hoopje waardig acht. 2.
Groote Heiland, uwe kleine, Arme en verfmadede, Dog uw Lieve Kruis-gemeinte, Houdt zich voor de Zaalige, Als zy, uwer fmaad deelachtig, Uwe vrye g'naê geniet, Die zo flroomend, ryk en krachtig Uit uw' Liefde-wonden vliet. 3-
Jefus hert heeft met erbarmen
Reeds zo menig hert geroert, Meenig reeds met Moeders armen Ter bekeering ingevoert. En , na dat zy 't eens geworden, Heeft Hy zyne kift daaraan, Voert haar in des Kruices orden, Verder langs een zeek're baan. 4-
Nu, wy bidden U, ö Vader, Wyl g' uw Volk zo waardig acht, Kom met Geefl: en Vuur ons nader, D Weej
|
|||||
5o EVANGELISCHE
Wees ons ftreng, en wees ons zagt.
Dat w' een zout op aarden bly ven, En een licht in 't krom geflacht, Dat zy, die in jammer dry ven, Worden tot uw heil gebragt. *No. 820.
|
|||||||||
tl
|
|||||||||
Oe zaalig leidt Godt hen, die zich vereenen
|
|||||||||
Met Hem ! dat elk zich diep verwond'ren moet.
Dan geeft Hy hen veel waters om te weenen; Dan zalft Hy hen met ryken overvloed. Zyn Vader-hert is ffceeds genoeg voor haar. En als hun voet maar op zyn wegen gaat, Of fchoon 'tverfland niet veel daar van verftaat, Word hen dog haaft zyn liefde openbaar. 2.
Wel hen, die Hem hun Jeeven overgeven, En met hun Heer aan 't Kruis geftorven zyn; Dan zyn zy vry, en vangen aan te leeven, Als 't vleefch verfterft en als de Geeft gewint. Wel hen, wien niets alsJefus is bewuft! Hy,Hy,wiens oog derMenfchen werk aanfchouwt3 Heeft ook een hert dat eeuwig trouwe houdt, En goed te doen is all' zyn' Vorften-luft. 3'.
Waarom word dan des Heilands Volk niet wyzer? Vertrouwende hun Koning alles toe,
En bouwt op Hem als op een Rots van yfer,
Gelooft zyn woord dat hy 't onfeilbaar doe.
Wy waagen goed, en bloed, en eer daaraan ,
(Want dus heeft Hy zich fteeds by ons getoont)
Dac
|
|||||||||
LIEDEREN. 51
Dat Jakobs God zyn woord met waarheit kroont.
Geloov' het elk die wil, en elk die kan. N°. ioór.
T u
A N onz' eerfte g'naade-dagen
Word men van het Lam gedragen, Eindlyk moet men leeren waagen, Zelver zynen weg te gaan. 2.
Moet men ook door doornen breken, Nimmer blyft men nogtans fteeken, 't Meefle kwaad is maar ons fchrikken, Want de Zeege ftaat ons valt ?• , ,
Laat ons onzen Leidsman looven,
Voor veel doorgevoerde Proeven,
En voor die wy voorts behoeven, En die tegenwoordig zyn. O men heefc nog veel t'ervaren!
Maar Hy weet ons te bewaaren, En Hy zal geen moeite fpaaren, Tot Hy ons te regt gebragt. 5-.'
Liefde ! hier is onze wille,
O volmaak die ! wy zyn ftille; Dat uw vol heit ons vervulle! Met de nöod'ge moed en kracht. 6.
Maak in alles ons regt grondig, Kindlyk, zuiver en onzondig, D 2 Oef.
|
||||
5a EVANGLISCHE
|
||||||||||
Oeffen zo ons fleeds en ftondig,
Tot wy niets als Eenvoud zyn. 7-
Is dog uwe Kruis-gemeente, Een veracht en klein gefleente, Ongezien, dog uw gebeente, En dat is genoeg voor Haar. 8.
Breng een yder uwer Planten Door de kracht van uwen glanfle, In-en uiterlyk in 't ganfche. Tot zy worden 't geen Gy waart. |
||||||||||
No. 828.
|
||||||||||
D,
|
||||||||||
Liefde zal ons Leiden,
|
||||||||||
Den weg bereiden,
En ons haar werk beduiden, Tot meen'gerly,
Of 't voor ons tyd te ftryden, Of 't Ruft-dag zy.
Wy zien bereids van wyden, En trap en tyden,
Van 't zaalig ziels-verblyden, Maar trouw ! maar trouw!
No. io8o.
^-*Y innig geliefde Verlofler dar Zond'ren!
Gy Vader der kleine, der heilige kind'ren! Gy Broeder der arme verganklyke vaten ! Gy Bruigom der zielen, die alles verlaten! 2. Hoe
|
||||||||||
LIEDEREN.
|
|||||
2.
Hoe heilzaam hebt Gy ons des doods macht ont-
togen!
Hoe zuiver verlichtte Gy herten en oogen! Hoe hebt Gy ons eerft door de wet voortgedreven, En nu door Genaade het leeven gegeeven! Gedankt zy uw trouwe, liefhebbende wille;
Het grondig gebogene hart is U ftille. Totwy, door Geloof en Vertrouwen, ind'orden Der Booden des Lammes geftelt mogen worden. 4-
O laat ons van dage tot dage ervaaren,
Uw liefde, genaade en gunftigbewaaren,
Een y ver voor 't huis des gekruicigden Vorften9
En heilige vlammen, en Goddelyk dorften.
5-
Geef, dat wy de Mann'lyke fterktens erlangen, Aan 't Voorhooft het teken der zalving ontfangen, Dat all' onze Leeden van 't heilige buigen, Van 't innige weezen en yver getuigen. 6. -
Zo kan men het Lam, tot een nuttelyk ftryder, Den Heiland der Zondaars, ten wege-bereider, In alles Hem worden een Dienaar van waarde. Op deeze nu eenmaal gezeegende aarde. No. 988.
Gr.
Ooede Liefde zie dog neer, In genaaden, Op Hen, die uw Jok zo teer Dj Op
|
|||||
EVANGELISCHE
|
|||||||
54
|
|||||||
Op zich laaden,
En die U de lichte lafl: Na te draagen,
Zich rnet blydfchap waagen. 2.
Zy zyn U zeer wel bekend, Hunne Naamen
Waren in uw hand geprent, Eer zy kwaamen,
En zy kennen uwe ftem Ook ganfch eigen,
Laat al 't and're zwygen. 3-
Laat den gang beg'nadigt zyn,
Dien wy treeden,
Laat uw woord tot kracht gedy'n In uw' Leeden.
Slae den vyand door dat zweerd, Breng Hem t'onder.
Gy doet gaarn een wonder. N°. 657.
LAria heeft het befte deel verkoren,
Dewyl zy haaren Heiland mint, En aan zyn voeten zit, en 't leeven vindt. O zaalig ! die zich acht voor Hem geboren, Die, als hy zyne fchoonheit kent, Zich vol van liefde naar dien Jefus wendt. 2.
Voorwaar, Hy is het befte deel in 't leven, Daar Hy niet is, is niets als fmert, Hy
|
|||||||
LIEDEREN. 55
Hy is de Vreede vorft, in wien het hert,
In wien 't alleen zich kan te vreeden geeven. Dies, die zieh ganfch aan Jefus geeft, Het befte deel gewis verkoren heeft. 3-
Wat helpt het u gezond te zyn of fchynen ? Wat helpt u 't Goed, ó aardfche Gaft ? Wat is uw Vreugden Lult? DesGeefteslaft, Die nog zeer haaft met alles moet verdwynen, Wat helpt all' 's weerelds fchyn genot, Zo Jefus niet uw deel is en uw lot. 4:
Maar is u regt uw Heiland Groot geworden,
En hebt gyzyne kracht gefmaakt,
Heeft Hy u tot zyn eigen kind gemaakt,
Zo magu all' hetaardfch' ontnomen worden,
Hy zal nogtans uw Alles zyn,
Uw hulp in nood en dood, uwtrooftin pyn.
5-
Het blyft dan waar, Mariakieft het befte; Hoe dat zich alles keert of draait , WatNoordewind haar over't Lichaam waait, By Jefus zit zyin een kalm gewefte. En wyl zy in zyn' Liefde leeft, Zy 't goede deel gewis verkoren heeft. No. 541.
1.
zoete Stand! ö zaalig Leeven!
Dat uit de waare Eenvoud vloeit, Daar 't hart zo is aan God gegeven , Dat Chrijiits zin de zonden boeit, D 4 En
|
||||
5<S EVANGELISCHE
En daar de Geeji des Heilands leeven
In't harte (lelt, in licht en recht, Deez' Eenvoud in de ziel geweeven, Die is't, die alle hoogtens flegt. 2.
Daar andere, voldrifts, na trachten,
Is zulk een harte Kinderfpe!; 't Geen meenig een geen kwaad zou achten, Is zulk een ziele reeds te veel. Waarom ? Hier moet de weereld derven; Hier is het: Raak niets onreins aan. Men kan het Kleinood niet beërven, Eer alles rein is afgedaan. 3-
De Hemelfpys is veel te zoete, Voor't harte dat injefus leeft, De Bruid bewaart hert, hooft, en voeten ; Of zo haar yetwes nog aankleeft Van 's weerelds dvvaaze ydelheden , Dat is voor haar een bitt're pyn. Want is men regt tot God getreden , Men tracht van alles rein te zyn. 4-
De Eenvoud houdt de ziel gefloten, Schoon's weerelds Geeft rondom haar woelt, Zoekt in 't verborgene dien Grooten, Dien God, in wien zy ruft gevoelt. Als zy het huichel volk in luiten Der weereld en haar' ydelheit, Ook onder goeden fchyn, ziet ruften, Waakt zy, en ftaat in kamp en ftrydc. 5- E>e
|
||||
LIEDEREN.
5-
d'Een voudigheit heeft geen zieraaden,
Als 't Rood van Jefus koftlyk bloed, Haar trek naar hemelfche genaaden , Scheidt d'aardfche dwaasheit van 't gemoed. Een kind van God gaat wifle treden, En draagt Zyn beeldnis fchoon en rein, Hoe zou 't van 's weerelds ydelheden Dan langer ingenomen zyn ? 6.
Van zorgen , nood, en alle plaagen, Van agterdogt, van aardfch verdriet, Of nydofhaat, dieand'ren knagen, Weet Chriftus Zrn en Eenvoud niet. Die fchat, dien zy in 't hert gaat dragen, Beveiligt haar voor allen nyd, Schept ymand meê daarin behagen, Zo ziet men haar op 't diepft verblydt. 7-
O koftlyk beeld! een ziel t'aanfchouwen,
Die zich in Chriftus Eenvoud kleedt. Wat flaapt gy Maagden! dwaaze Vrouwen, De Bruigom komt, hy is gereed. Wat zyn de Lampen die niet branden! Wat is een valfche Maagden-fchyn ! Neemt Oly , d'Eenvoud, in uw handen, En laat de weereld weereld zyn. 8-
O Jefus druk, druk dog myn herte Die kinderlyke Eenvoud in. Ruk, ruk, al waar't met duifend fmerten, De weereld uit myn ziel en zin. D5 |
||||
53 EVANGELISCHE
Des Oaden Adams beeld en teken
Draag ik niet meer; wilt uw Livry s d'Eenvcud, ojefus, in my kweeken. Dat nieawe Schepfel blyv' in my. No. 365.
|
|||||||
\_jFDoorbreker aller banden!
Gy die altyd by ons zyt; By den arbeid, fpot en fchande, Maakt uw troofl het hart verblydt. 2.
Oeffen verder uw' Gerichten Tegens onzen Adams aart, Tot de Geeft, van haar gewichten Los gemaakt, ityg' hemelvvaart. *j
Is het dog de wil des Vaders, Datg* uw werk voleindt met magt? Is 'er in uw' volheits- aders Hiertoe wysheyt, liefd' en kragt ? 4.
Op dat niemand gae verloren, Van die U gegeven zyn , Maar dat Gy hen van den tooren Redt, en brengt ter Ruftftand in. 5-
O zo moet Gy ons volmaken! Wilt en kont Gy anders , Heer' ? Is ons Leeven niet Uw zaake ? Ziet uw oog niet op ons neer ? |
|||||||
6. Schoon
|
|||||||
LIEDEREN. 59
6.
Schoon wy als verfmaad'de Leeden,
By de menfchen zyn geacht, Wyl door 's kruiffes ned'righeden Wy der weereld zyn geÜacht'. 7-
Zie dan neer op onze banden.
Ziet uw Schepfèl roept en fchreit, Smeekt U met gewrongen handen, Maak het los van d'ydelheit, 8.
Van de dienftbaarheit der zonden, Van het vleefch, dat haar zo drukt, Daar het alle dag en ftonden , Zuchtend, onder gaat gebukt. 9-
Geef ons krachten, hoor ons fmeeken,
Help ons, Heer', hier is de hand, Help door alles heen te breeken In de vrye Kinderftand. 10.
Menfchen-vrees en bloö vertzagen, Weg met uw vernufts beleid, Weg met vrees voor fmaad of plagen, Weg met 's vleefches tederheit. 11.
Heer verbreek, vergruis als aarde, 't Hart, verhardt door boosheit groot, Wat is U de Menfch van waarde, Als hy leeft in zonden dood! 12
Hef ons uit het ftof der zonden, Werp het Slangen-broedfel uit, Maak
|
||||
<5o EVANGELISCHE
Maak ons vry, die gaan gebonden,
Als uw' onbevlekte Bruid, 13-
Ruft die vleefch en bloed bevoordeelt,
Blyv' ons eeuwiglyk ontwent; Geef ons, 't geen Gy nodig oordeelt. Voor ons korte leevens-end. 14.
Wy gelooven, ja vvy binden Ons aan U, en houden vaft, Tot wy de verloffing vinden, Van de zond' en 's vleefches laft. Heerfcher heerfch, en geef de Zeege,
Koning voer uw regiment, Slae den vyand allerwegen, Maak der flaverny een end. JÓ.
Laat de zielen uit hun kuilen, Om uw dierbaar oflrerbloed, Dat wy ons niet meer verfchui'en, Want Gy meent het met ons goec 17-
Ach ! de laft dryft ons tot fchreijen, -- Alle roepen wy tot U: Wilt ons, Heer', dog eens bevryer
Vang maar aan, maar kom dog nt O hoe dier zyn wy verworven !
Om geen weerelds roof te zyn, Jefus ! zyt gy dan geftorven ? Moet Gy ons ook maken rein. |
|||||
ip. Rein
|
|||||
LIEDEREN. 6ï
19.
Rein en vry en ganfch volkomen,
Dat wy zweemen naar uw beeld, Dan zal uw genaade ftroomen, Als wy zyn uit U geteelt. 20.
Liefde ! trek ons in uw fierven , Laat met U gekruiffigt zyn Al wat niet uw Ryk kan erven , Voer in 't Paradys ons in. 21.
Dog Gy zult, gy zult wel komen,
Kleeft Ons maar geen traagheic aan. 't Zal ons zyn, als waaren 't droomen, Als wy in uw' Vryheit ftaan. No. 390. vs. 6, 7.
O
Heiland, fchoonfte vreugd en roem,
Wien ik myn fchat en rykdom noem, O dat ik elk kon wyzen an, Hoe hoog uw naam verblyden kan. 2.
Dog is Geloof en Liefd' in 't hert, Dit daad'lyk ondervonden werd. Maar wie U niet in 't herte heeft, Is dood, hoewel zyn Lichaam leeft. |
|||||
No. 4 ig.
|
|||||
EVANGELISCHE
No. 418.,
Ader, voJ van Liefd' en trouwe,
Die door Liefde, zonder rouwe, My in Chriftus hebt bemint,
Die my hebt in Hem verkooren, Eer ik was op aard gebooren, Als een arrem Adams kind:,:
2. Wat hebt Gy my lang gedraagen, Vat des toorens, waard uw plaagen, Met een vaderlyk geduld ?
Gy, fchoon ik niet wilde koomen. Hebt my dog niet weggenomen, Midden in niyn zonden fchuld:,:
3-
Toen ik dagt, ik was een Chriften,
En daarvan te fpreeken wifte,
Kerk en Altaar woonde by, Las en zong, en bad daar nevens, En den Armen goed deed tevens, Was het dog maar fchyn in my:s, 4-
Zo was myn voorgaande leeven, Tot Gy my hebt licht gegeven, En my uit den dood gewekt.
Mogt ik U nu regt beminnen! Mogt ik all den dag bezinnen, Hoe my uw genaade trekt:!:
5-
Wilt my door uw Geeft geleiden , Ja wilt zelve my bereiden, |
||||
LIEDEREN. 63
Zo als Gy uw kind verlangt.
Gy kont helpen , fterken, gronden» Middel, tyd en wegen vinden, Dat myn ziel uw heil ontfangt;s:
6.
Ik wil gaarne houden ftille, Myn.e heil'ging zy uw wille, Laat myn herte brandend zyn,
Lieffle Jefus, U t'ornarmen, Die my aanzag met erbarmen. Blyf Gy myn, ik blyve dyn:,:
Ik wil naar uw herte ftreeven,
En aan uwe Liefde kleeven; Geef myn herte vaften grond,
Dat ik in opregtheit handel, Zuiver in de Liefde wandel, Naarden zin van't heil verbond:,:
8.
Heer bekeer dog ook de mynen, Laat hun aardfche zin verdwynen, Toon aan hen uw aangezicht;
Toon uw Herte, trek hen krachtig, Zy hen door uw Geeft te machng, Breng ze tot het waare Licht:,:
9-
Laaten U aan alle oorden
Kinderen gebooren worden, Dat veel duifend komen aan,
Die U voor hun Herder kennen, Die zich agter U gewennen , En met ons ten Hemel gaan:
|
|||||
N°. 560,
|
|||||
EVANGELISCHE
No. 560.
T l-
JLJeffte Heiland naak tot my,
Roer myns herten gronden, Maak my van myn zonden vry, Door uw bloed en wonden. Geef dat ik
Inniglik
U in Liefd' ontmoete , d'Aarde tree met voeten. 2.
Schepfels wykt, en wat myn ziel In haar ruft wil ftooren, Myn gemoed fwygt Gode fti!, 'k Wil hem fpreeken hooren. O ! fchep Gy
Vreed' in my,
Werk naar uw behaagen, In my t'allen dagen. 3-
Trek by een 't verftrooit gemoed,
Werp myn hoogmoed neder,
Maak 't verwerde regt en goed, Maakt, 't geen hard is, teeder. Want alsdan
Zal voortaan,
In myn ganfche leeven, Niets als Jefus leeven. |
|||||
No, 501
|
|||||
LIEDEREN. 6$
No. 501.
A.' 1. ' • ■ ."•■
Ls ik het Niet nam we! in acht,
Niet zogt myn Eige Leeven, Wierd ik op regten grond gebragt, Waarna een ziel moet (treeven. Ik vond het leeven in myn dood} O wonder booven maten! Ik kreeg het hoogde Goed in God, Toen ik my had verlaaten. - ... . 2. ■• • • ■■■
Zo haait ik luft, en eer, en goed,
En 't Schepfel ganfch liet vaaren, Kon myne ziel, vol liefde-gloed, Zich met den Schepper paaren ; Ik heb erlangt, na langen ftryd, Myn harts begeert', den Zeegen, : Ik ken geen vrees, ik ben verblydt, Nu ik dit heb verkregen. ... .. ;--•■• s- .:. " , ■
Ook, wyl ik. zink in d'Eenvoudin,
En alles 'mei laat zinken, Zo vind ik God in ziel en zin, Die my zyn Licht laat blinken. Zelfs duiftemis-is nu myn licht, Onttaft jan d'Eigen Liefde, . . Want God verlicht my myn gezicht, En voert m' in zyne Liefde. 4-
Geleerden komt, en treedt in 't Niet,
Uw wvsh'feit is maar raazen. :- E Wat
|
|||
m EVANGELISCHE
Wat brengt zy u, als ziels-verdriet 1
En gy blyft eeuwig dwaazen: Maar zaalig Hy die d'Eenvoud vindt, En daar by heeft begonnen, En zyn vernuft, zo dwaas en blind, Daar door heeft overwonnen. 5-
In 't Niet zyn word ons alles klaar, Voorhenen ganfch verborgen, De liefde word ons hier niet zwaar, Men heeft voor niets te zorgen, Men is de rykfle Menfch op aard, F,n d'armfte aan begeerte, Dewyl onz' eigenwillig' aart Gekruifligt is in 't herte. 6.
d'Eenvoüdigheit is los envry, Is] Heer, en zal 't wel blyven, By haar is d'opperheerfchappy, Den vyand te verdry ven; Zy maakt de ziel vernoegt en flil, Niets kan met haar vermengen; Zelfs al wat haar beftormen wil, Moet haar den vreede brengen. ?•
O Eenvoud! aller eere waard, Men kan in U zich gronden j Zy ftygen hemelwerts van d'aard, Die U waaragtig vonden. Door U ontfangt men 't hoogfte Lot, En kan die waarheit leeren: Dat Hy, die groot wil zyn in God, Moet Niets te zyn begeeren. 1 N. $44-
|
||||
LIEDEREN,
N°. Ö44. JlN God verborgen leeven,
Hem maar aankleeven, In God verborgen leeven , O fchoone ftand !
Zich ganfch aan Hem te geeven, Met hart en hand.
, 2. Myn ziele zogt zo lange, Haar wierd zo bange , Myn ziele zogt zo lange, Nu heeft zy ruil;;
Ik heb 't geen ik verlange, Ganfch nae in 't huis.
Het Schepfel is verzwonden,"
Daar dit gevonden ;
Het Schepfel is verzwonden,
Als God na by.
De Geeft is Hem verbonden, En eeuwig vry.
4-,
Hoe is de ruft zo zoete, Die ik geniete! Hoe is de ruft zo zoete, In ftillen grond!
Daar ik aan Jefus voeten s Zit t'aller ftond.
5- s •■ • ,
Wie deeze Ruft wil vaten, 'Moet alles laaten; É £
|
||||
ö3 EVANGELISCHE
|
|||||
Wie deeze Ruft wil vaten ,
Moet innig zyn ,
God heven en zich haaten, VoJftandig zyn.
6. God zuiver en alleine, In alles meine; God zuiver en alleine, Zy all uw goed
Eenvoudig, ftil en kleine Gy worden moet.
' No. 798.
H'"- ■
Et Chriftendom is geenfins fwaar, Het is niet fwaar, naar 's Geeftes zin te leeven ,
Als voor het vleefch; den vleefche fchynt het naer,
Zich zei ven ganfch in Chriftus dood* te geeven:
Maar Chriftus zelv' voert in ons t'aller tyd
Den fwaaren ftryd.
2.
Een Kindje hebt gy flegs te zyn,
En anders niets te doen als 't lichte lieven. O bloode ziel! Uw' Heiland werkt geen pyn ; Het kleinfte Kind kan zyne Moeder lieven. Wat fchroomt gy dan ? Verban uw vreeze maar, Het is niet fwaar. 3-
Uw Vader vordert flegs uw hert, Op dat Hy 't ganfch vervuil' met zyn genaadej De goede God maakt geenen Menfche fmert, Uw Eige wil alJeen doet u het kwaade. . Die
|
|||||
LIEDEREN. 6f
Die Hem zich geeft gewillig in den dood ,
Bevangt geen nood. 4-
Werp, werp geruft uw kommer weg, Die 't hert verzwakt, die vr ugtloos u zou plaagen , Geloof alleen, en wees getrooft, en zeg; (Als angft of vrees uw zwak gemoed komt knagen) Myn Vader, zie my met Erbarming aan , Zo is 't gedaan. 5*.
Bezit uw ziel voorts in gedult,
Kont gy terftond des Vaders hulp niet merken; Misgrypt gy u , mift gy door eige fchuld, Smeek om genaê, en dat zyn Geeft ufterke : Zo is 't by Hem, als of 't een Kind verziet, Als niet a;eichiedt.
* 6. ' Stel in 't Geloof uw hert te vreên , Al zou het nacht en donker om u weezen, Uw Vader doet niets kwaads met u, ó neen ! Gy hebt by Hem voor wind nog ftorm te vreezen; Ja ziet gy weg nog fpoor, niets als gevaar, Geloof Hem maar.
_ . 7-
En ziet, haaft breekt uw licht weer aan,
Dat gy uw Heil met blydfchap zult aanfchouwen,
Voorwaar 't zal u naar uw Geloove gaan;
Gy moogt u op uw' Vader ganfch vertrouwen.
O! zie, hoe 't waare Chriftendom gewis
Regt zaalig is.
• 8"
Wat zuimt gy dan! wie heeft geen lufti Om zich aan God regt kind'lyk heen te geeven.
E 3 Gai
|
||||
7«^} EVANGELISCHE
Gae toe, myn ziel, geniet die zoete ruft,
In vreede zult Gy voor uw' Vader zweeven. Werp ganfch getrooft all' uw angftvalligheên Op Hem alleen. No. 539.
Mi.
Yn Vader, Gy, die myne borfl Met Liefde hebt vervult, Na dat Gy zaalig hebt geftik, Myn fmert en zielen-dorft. 2.
Myn hert is teer tot l/ gezind, Met diep' eerbiedigheit, En wenfcht, dat Gy my zelv' bereidt Tot een eenvoudig Kind. h
O Zaalig élk! die U erkent,
En uwen grooten Zoon, Als gy van uw genaade-troon, Uw Licht in 't harte zendt. 4-
De weereld, die van uwe pracht
Doorvlochten is allorn, Al 't Schepfel, fchoon 't is doof en ftorn, Verkondigt uwe macht. Die zich van u hééft afgewendt,
Is d'arme Menfch alleen, My is met 't ydel niet te vreên; Dewyl by U niet kent. |
|||||
6. En:
|
|||||
t'Y'E D E R E N.
6.
En zy, die eenigfins een roof Van U geworden zyn, Gemenelyk verfchillig zyn , Van Zin en van Geloof. 7-
Voor deezen zyt Gy al te goed, Voor and'ren te gerecht, En daarom hebt Gy Kind nog Knegt Die uwen wille doet. 8-
Wat gaan die buiten zyn my aan! Wat my belangt, myn God, Ik dien U bly, myn loon zeer groot ? Op myne Pelgrims baan. Ik doe niets als alleen^door dy,
Uw jok ismy een luit, Na dat myn ziel U heeftgeküft; ïk heb U lief, Gy my. N°. 1034.
Wyze: God is tegenwoordig.
W Eeder tyd verloopen,
Goede trouwe Liefde! Zedert gy myn ziele griefde, En my hebt getrokken Uit het flyk der zonden, En geheel met Ü verbonden,, U" zy dank , leevens lang, |
||||
73 EVANGELISCHE
Van my arme Maade,
Voor zo veel genaade. 2.
Allertrouwfte Liefde! Mogt ik U regt pryzen! In den Geeft U dien ft bewyzen! Als ik uw genaade, En uw' ziels-gefchenken Inniglyk kom na te denken, Buig ik my, Lam! voor dy, En moet van verblyen , Liefde-traanen fchreijen. 3-
Uitverkoore Bruigom !
Zie dog op my armen,
Met uw' oogen, vol erbarmen.
Voor U legt myn ziele
In het ftof zich neêder,
Sterk dog myn Geloof* zo teéder.
Uwe trouw, Heere, houw
My fteeds aan uw zyde,
Trek met my ten ftryde.
4-
Gy kent myn verlangen, En wat my kan Jaaven i O zo geef my deeze Gaave: Anders niets te konnen , Anders niets te weeren-, Als U kuflend' Jefus * heeten. Bruidegom \ Kom , ey kom! - O dat eerft uw Liefde KufTend' my doorgriefde! f • '• - - 5, Mm
fMatth. I: 2,1, '
|
||||
LIEDERE^.
5-
Man en Hooft, vergun my, Dat ik my verblye Onder uwe Maagden-Rye. Want ik heb verkooren, Door uw gloed gedreeven, Niets als Lieven all' myn leeven. Heilig Lam, laat uw vlam Ganfch myn hert doorgloejen, Bind het in uw boejen. 6.
Nu, daarby zal 't blyven,, U tot Bruigom kiezen. Mogt ik U dog nooit verliezen !. Dit, dit zy myn Alles, Ja myn Eenig Leeven, Voor des Bruigoms oogen zweev Keeten my aan uw zy. Hebt gy my verkooren, Wilt my 't oor doorbooren. N°. 116.
XT
V Oor 's Bruigoms oogen zweeven»
Is regte zaaligheit; Een nimmer wank'Jend leeven, In de verborgen heit. Niets konnen, niets verkiezen, . Niets weeten, als met lult In Jefus zich verliezen, Bat 's waare zielen-ruft. |
|||||
Es «.
|
|||||
E VANG E LISCHE
2.
Men ftaat , van flaap verreezen,
In Chriftus vrindfchap op; Men heeft geen ftraf te vreezen In 's Leevens ganfchen loop. Men eet en drinkt in liefde, Voelt honger en gebrek, Maar tot onz' eeuw'ge Liefde, Is onze grootfte trek. 3-
Is dan de dag verloopen, Zo fluit men, wel te moê,
En 't hart voor Chriftus open,
Zyn fluim'rend' oogen toe.
Ook worden in de droomen
(Zou men in droomen zyn)
Geen beelden ingenomen,
Als Chriftus glans en fchyn.
4.
Men blyft geduurig waak.en,
Eenmoedig, dag en nacht.
Zo is men op 't verzaaken,
Van al het aardfch, bedagt.
In hooren, zien en voelen,
Hoort, ziet en voelt men niet,
Als fmerten ons doorwoelen,
Weet men niet wat gefchiet.
5-
Gewis, wie eerft de zonden In Chriftus bloed verdrenkt, En ylings en van gronde Zich aan zyn Heiland fchenkt : Die kan zeer heilig hand'len, |
||||
LIEDEREN. 73?
En kan vafl anders niet.
O Jefus! leer ons wand'len, Zo als 't uw Geeft gebiedt. N°. 784.
O welk een genaade legt
In de Liefde !
O dat ons de Liefde regt
Innig griefde !
Zonder Liefde leeft men niet,
Dat is richtig,
Zy maakt 't leeven wichtig.
|
||||||
By de liefde word de laft,
Onder 't drukken,
En waaronder 't zielen paft,
Zich te bukken,
Ligt gelyk een Vedertje;
Men mag vraagen:
Heeft men yets te draagen ?
't Lieven is de zoetfte luft,
Zonder kkchte ;
Zy voert tot de zielen-ruft
Ons zo zagte,
Dat men nog van niemand weet,
Wiens begeeren
Was, daaruit te keeren.
4. Als;
|
||||||
EVANGELISCHE
4-
Als men zich aan Jefus Chrift
Ganfch Verhandelt,
Én in hem verlievet is,
En zo wandelt:
Heeft men (want de Liefde dryft)
Vafte treeden,
En gewiffe fchreeden.
5:
Dan is lyf, en zin, en moed, Vol genaade , Dan gaat allé arbeid goed. Zonder fchaade. Zien zich Eensgezinden aan, Dat maakt blyde, Buigend, fris ten ftryde, No. z ip.
F
*--'En regt gebooge Zin,
Denkt wel van zynen Naaften, En fpreékt van Hem ten beften, Zich zelven fpaart hy min, Maar leert zich zelfs verachten, Zyn werk niet hoog te achten, Behaagt zich niet daarin; Zo doet gebooge Zin. 2.
Dat dan uw Geeft my dryf,
Heer, tot een misgevallen, &t<?eds in myn werken allen:, Dat ik in Demoed bJyf. |
||||
t ï E DE REN.
|
||||||
Want dien geeft Gy genaade ,
Die op des Ootmoedi padè W'and'len geftadiglyk, Daarom, my hiertoe dryf. 3-
Ja help tot deezen Zin, En prent het in myn herte,
Is 't nodig, ook met fmerte,
Dat ik een Kind flegs bin ,;
Niet ftae naar hooge dingen,
Maar houw my tot geringen,
Tot deezen Kinder-zin
Dryf my, myn Heiland in".
No. 1095.
Zi.
Iele, kom, wilt uwen Koning eereh. Of denkt Gy, dat zyn glans ü zal verteeren ?
Neen, worm der aarde,
Hy verhoogt u Zelv' tot zulk een waarde,
2.
Ja, Gy hebt Hem waarlyk 't hert ontnomen,
Als Gy fchreijend' tot Hem zyt gekomen , 't Zyn Liefde traanen ,
Die den weg tot zyne Liefde baanen. 3-
Zulke Zielen wil de Koning laaven , Die , als zy Hem brengen haare Gaaven, Met armoe blinken,
^n die ganfch in zyn Génaadê zinken/ |
||||||
4. Kom
|
||||||
78 EVANGELISCHE
4-
Kom, en leg u aan zyn voeten neder; Laat u fluiten aan zyn Liefde-ketens teeder, En 't oor doorbooren,
Want Gy zyt dog maar voor Hem gebooren. 5-
Zeg tot uwen Vrind en Heere verder: Ik blyf voortaan uw Schaap en Gy myn Herder s Ganfch door te breken,
Wil ik heden u op nieuws verfpreken. 6.
Zyne vlamme , die ons hert verflonden , En ons innig heeft met Hem verbonden, Brand' alle tyden,
Als wy voor den Menfchen Hem belyden. 7-
Deeze Pelgrimfehap, waarin wy wand'len , En niet naar onz' Eigen wille hand'len, Kan zelv' getuigen,
Dat wy van niets weeten als van buigen. 8-
O hoe zullen wy daar booven -ons verheugen ! Als wy ons Verbond vernieuwen meugen, In d'uitverkoome
Gemeente, die Bruid! die Eerftgeboorne! 9-
Inniglyk Geliefde , wy bemerken Nog deeze fmert, by all' ons Liefde-werken, By all ons branden,
Dat het onzen moed ontbreekt aan handen. |
|||||
io. Dog
|
|||||
LIEDEREN.
|
|||||
10.
Dog hier zyn wy, om U te verzeilen,
Wilt Gy ons op grooter Proeven Hellen, 't Is ons begeren,
Ons in uwen Dienft ganfch te verteeren. No. 785.
Aaligheden, zaaligheden,
Borgers van het Kanaan! Zyt gezeegend, heil'ge Leeden! Jefus blikk' u vrind'lyk aan. %
O wie moet zich niet verbly'en ! Dog met diep geboog'nen zin. Wie is 't, die niet fallen ty'en, Licht des Vaders, U beminn'! 3-
Wie zal antwoord voor Hem vinden, Die zyn Heiland niet greep aan, Als Hy zyn Genaade winden Over zyne ziel liet gaan! 4.
Bron van Liefde! vol genaade, Diep buig alles voor U neer, Ook met woorden, meer met daaden, Hert en wandel, hoogfte Heer. 5-
Laat niets aan ons ov'rig blyven, 't Welk niet voor en met U is. Want U willen w' ons verfchryven, Die ons Alles zyt gewis. 6,
|
|||||
EVANGELISCHE
6.
Geef ons tevens deeze Beede: Dat uw Naam geheiligt zy, . Wy een Zout zyn hier beneden, En van alle domheit vry. 7-
Maak ons U tot een Gemeente s Welke onder fpot en hoon , Glinfter' als een Eélgefteente, Uwe ziel ten arbeids-loon. N», 10J4. W Ik my uwe Volheit geeven ,
Jefus, ziet, Ik heb niet. • Kunt Gy 't aanzien, ö myn Leeven ! Ach wierd dog myn Geeft ontbonden, Van dé Zonden!
2. Gy zyt licht, en ik ben duilter; Gy zyt rein, ik gemein ; Ik ben zwak, Gy kracht en luifter, O Verloffer van de zonden ! Laat U vinden,
3-
Zou myn Heiland my niet heeleni Hoe? hing Hy, dan om my,.. v Aan het kruis vergeefs vol builen ? Zoud' ik in den dood fteeds fweeven, By het leeven ? 4-
Ey, de Liefde moet dog lieven. Zou zy dan, daar zy kan , Myn veritorye Ziel niet.grieven? |
||||
L IE DER E .Ni
Nu zy zal dog ook des Armen
Zich erbarmen. 5. •■ .,
Maar, ö! waarom duurt het lange,
Éer uw fpoed hulpe doet, Spoed u, anders is my bange, Dat de dood my overyle, By 't verwylen. 6. Nog is niet myn uur gekomen, Liévèt my, buige dy, Tot ik u heb aangenomen'j' ïk zal u gewis bevryen, En vérblyen. N°. 18;
T -■ ■ *•
JL^Aat ons God den Heere pryzen.
En verbreiden;,: zynen roem; Heffee op de zoete wyzen, Gy, die zyt zyn.:}: Eigendom! Eeuwig duurt zyn teer erbarmen * Eeuwig wil hy ons omarmen , Met zyn Liefd' en Gunft, zo mild/ Niet gedenken onze fchüld.' Pryzec eeuwig zyn gèna'adë,' Gy, die zyt Van Abrams zaade, Roemc Hem eeuwig oni zyn werken", Geeft hém èere:,: looft dien fterken. i.
Eer ooit Menfche va's gèboóren, Heeft Hy ons bereids gekent, En in Chriftus uitverkooren, %n genaê tot ünsgewèndt. * F d'
|
||||
EVANGELISCHE
d'Aarde met haar Heyr-gewemel
Dienen ons, ja zelfs de hemel, Wyl wy door zyri Lenig Kind Hent tot Einders zyn bevrindt. Eeuwig, eeuwig duurt die vreede, Die Hy óns in Hem deelt meedej Eeuwig zy 't in hert en zinnen , Boven alles Hem te minnen. Laat ons'mi dan, met verblyden,
Tot den lieven Vader gaan, En in zyhe Liefde weiden, Als Zy doen, die voor Hem itaan j Heilig, heilig, heilig zingen, En het Halleluja bringen Onzen God, en dok het Lam, Bruidegom uit Judaas Ham. Laat ons zyne groote daaden Roemen, en het werk der g'naden, Dat hy eeuwig ons verkoren , Nu tot Einders heeft herboren. : ' , 4-
Leert aan,Jefus u gewennen,
Die u tot den dood bemint, Dier gek'ögt .Hëèft,' leert hem kennen Als uw Broeder» Rsad, en Vrind, Als uw itexken Godin 't ftryden, 'Als uw Tuft in 4 verblyden, Als uw waard' Immanuel * Als üw,1.4:opft,jn befr.e,De.el. v Eeuwig', eeuwig diiurc de vreede, Die zyü Liefd' aan 'ons deelt meede, .....b "",* ■'" * Eeu-
|
|||
LIEDEREN. 83
|
|||||
Eeuwig zullen wy hem looven,
1 lier, en in des Hemels hoven. •' 5-
Treedt maar heen, getroofl, tenTroone3 Daar 't geflachtte Lam te zien.
U kan dog van Godes Zoóne Niets als Liefd' en Gunft gefchien. Hy verwagt u met verlangen, Om met armen u t'omvangen, En het allerhoogfte Goed Meê te deelen, door zyn bloed. Groote g'naad' is daar te vinden, Hy wi! zich met ons verbinden, Dat ons nimmer yets zal fcheiden Van zyn Liefd', die ons zal leiden. 6.
Hy bied in deez* g'naade dagen
Eilk zyn Godheits Volheit aan , En 't is waarlyk zyn behagen, Dat maar elk tot Hem mag gaan. Niemand heeft zich hier te ichaamen, Neen, hier heeft men flegs te neemen , Wie een hong'rig herte heeft, Word vervult, verzaadt, en leeft. O genaade voor genaade! Volheit ftroomt 'er vroeg en fpaade, Welluft, die in God maakt dronken, Word ons eeuwig ingefchonken. 7- *
Nu, zo hoor de fwakke toonen , Lieffte, van het dankbaar hert Uwer Dogteren en Zoonen, Dat aan u geoffert werd. F 2 Tot
|
|||||
EVANGELISCHE
|
|||||
Tot wy t'zaamen eeuwig looverr
Uwe Majefteit, daar booven, Daar wy zullen gloria Zingen, en Halleluja. Prys en dank, en macht en eere, En wat meer zynfoem vermeere, Word' aan onzen God gegeeven. Laat ons Hem ter eeren Teeveni N°. 817.
G Y zielen zinkt, ja zinkt ter riëêr :',:■'
In liefd' en demöed, en met buigen, Voor Jefus, want gy zyt getuigen, Dat Hy :,: u is een vriendlyk Heer. 2.
Veel, veel heeft Hy aan ons gedaan :,::
Hoe konnen wy de vreugde weeren, Wy zien naar onzes herts begeeren, Met blyden :,: Geeft den hemel aan. 3-
Mag dog de weereld, doof en blind :,: Van deeze krachten niets ervaaren , Als wy maar houden en bewaaren, Wat elk :•',: van Hem in 't hert bevindt. * 4«
Wy merken den verheven rook :,:
Der aangeftokene gebeden Der Hfeil'gen, in de hoogte treeden, Der Eng?len :',: wierook brandet ook. 5. Wy
|
|||||
LI E D ER E N.
|
|||||||
ty
|
|||||||
5-
Wy vatten in den Geeft ons *an :,; In eene Liefdes-grond te zinken, Uit Eene Rotfteens-vloed te drinken, Te gaan :,: op Een genaade-baan. 6.
Zyis, zy is een doornefleg:,,: *,/■ Men moet de ruwheid ondervinden, Ëdog, men kan 't niet beeter vinden; Het is:,: de ganfch gemeene weg. 7.
Leeft voort in dood en doods gevaar :,: ïn 's weerelds ftal gebond'ne kal ver;
Van ons leeft niemand voor zich zelver,
Hier fterven:,: wy, en leeven daar.
g.
Maar o! wie zyn wy? wat genaad' Dat ons des Avondmaals Bazuine, (O heil te groot voor ons, onreine!) Zo vrind'lyk:,: aan het harte flaat. 9
Wy neemen 't, wyl gy 't geeven wilt:,: Wy willen ons niet langer weeren, Wy fmeeken 't, wilt U tot ons keeren , En vormen :,: naar uw heilig beeld. Des Vaders groote zielen-hof:,:
Moet men met veel gedult begieten, Want alle Planten, eer zy fpruiten, Verfterven :,: in het buitenft' jofc 11.
Heer help 't ons doen, hier is de hand :,: Wy willen U gehulpen worden, F } Ia
|
|||||||
85 EVANGELISCHE
In 't zaalig werk van 's Kruices Orden,
Tot dat wy ;,; gaan in 't Vaderland, No. $6i.
XV-lYne armoe doet my fcrjreijen,
Tot dien Trouwen ,
Die my zeegent en maakt ryk, Jefus, U alleen ik meene, Als ik weene ,
En U öneek zo kinderlyk, 2.
O wie zal my krachten geeven, Om te leeven,
Dat ik regt myn God beminn'! Heer, laat my uw' Geeft ontfleeken. En verbreeken
Myn verhardt gemoed en zin, . 3-
Jefus, tot U vliedt myn herte, Vol van fmerte,
En van dorft verdroogt en mat; Gy kont myn verlangen ftillen, My vervullen,
Dat ik ben verkwikt en zat, 4-
O J verftrooi ze, die my hind'ren; Gy kont mind'ren;
Der Verzoeking fterke macht. Myn Geloof blyv' onbezweeken, U te fpreeken,
gp bevind ik woed en kracht. |
|||||
S-YI
|
|||||
L JE DJ R*:EöN; 11 ST
f 5!«' *" " V"*i 3rff' r = r H'
Yl met uitgeftrekt erbarmen:, ,iad •; .... ^, / Tot my armen,
Druk my eens aan uwe borft., ; ; ,; O! Gy kent dog myn verlangen, Ü t'omvangen,,
Bruidegom, naar wien ik dori|« ., .- 6.' ■■
Gy blyft eeuwig rnyjo verblyden, ■,.?■■ > Ook in't lyden, . , , , : ,,i. i
Als my angft en kommer plaagt.' i%i Want Gy zyt die uiiverköorne, Het yerlporne, T/ . _r ,j -, T _.„•»,*
Hebt gy nimmer wèggejaagt. No. '362.
Mi-
Yn Vriend, hoe dank ik 't uw genade, Dat Gy, van uwen hbógen Throon,. Gezien hebt op my arme Maade, En uwen Schepter aangeboón. Hoe dank Ik't uw liefhebbend herte! Dat my van duifternis peVrydt, Verworven heeft voor d'éeuwigheit, '*'- Gekocht door bitt're krui fles fmerten.
2..'\ ";• tr»j r-, "f/t
Ja Bruidegom, wat zal ik zeggen ?
Is 't waarheit, of bedrieg ik my?; ■ • *~vu\\ --\k Dat ik niet meer in 't graf zou leggen Des doods? en leef ik nu voor dy? Wanneer is myne ziel'den Kwaaden,- Pen Vorft der weereididqg-ontrukt? ,; .-,•'■■ * " F 4 En |
||||
83 E V A N G E LI SC H E
En in het hemelfche terrukt ?
Wanneer beftroomt met uw genade ? 3-
Pit heb ik in my waargenomen, Te zyner uure, zo ik meen, Dat ik myn Vyand ben ontkomen, Èn dat Uw lfcht myn hert omfcheen. Toen wierd my 't kleed, dat my verheugde s Als uwe Eftër aangedaan, Toen hing gy my het Zeegel aan Het Kindfchaps-pahd, des Ge'eftes vreugde.
...... ^ ..
Myn Bruidegoni en Vorft der throonen 8
Wat doe ik nóg in deezen tyd ? By Satans ftoel is 't fchaadlyk woonen ? Myn Schat is nu in d'Eeuwigheit. Beneden heb ik niets verlooren; Niets is hier, daar myn ziel op hoopt, Op 't hemels Ityk ben ik gedoopt, Daarop heb ik U trouw gezwooren. Indien myn Ziel nog vaft mogt hangen
By eenen draat aan deeze aard, Dat zy naar 't yd'le zou verlangen , Niet met haar Bruigom ganfch gepaart. Ach! was dit nog myn lieffte leeven,' Myn Jefus, zo word Gy gefmeekt, Dat gy dien band dog haaft verbreekt, Myn hert zy aan U ganfch gegeeven. "■■ 6.
"Verbreek, vergruis in *s harten gronde,
Wat gy niet goed in my bevindt, 'X Zy ik ben aan een halm gebonden, |
||||
L ï E DE RE N.
Qf aan een keeten , zo gy 't vindt.
Is 't alles een, Heer', in uw' opgen, bie flegs een Geeft, ganfcfr vry gemaakt. Wien niets dan uw genaade fcnaakt, In liefde zuiver, kont gedoogen; 7<
Zo leer my, trouwfte Bloedgetuige»
Dat dit uw's Vaders wille zy „
Dat ik my ganfch ten kruice buige,
Van alle Creaturen vry.
En 't geen ik in het vleefch nog leeve,
Den vleefche afgeftorven leef,
Alleen aan uwp Liefde kleef,
En met U in de hoogte zweeve.
8-
Daar is myn hert, myn' Heer en Koning 9
Verkies het dog tot uwen Throon. Het is wèTeene enge woning, En Gy zyt groot, 6 Godes Zoon. Alleen de Liefde, die U needer In myne arme Menfcheit toog, Ën uwe Godheit overwoog, Die trek U tegenwoordig weeder. 9-
Kom, vrind'lyk Lam, kom, laat U kuflEèn,
Kom, myner zielen zoetfte Gaft, Ik kan U eei^wiglyk niet miffen, Ik ken U, en ik houd' U vaft. En wierd ik tot een rif op aarden, En kookt' ik alle krachten uit; _ Ik ben en bly v' uw' Trouwe Bruid, Myn hert moet eéWig 't uwe worden. F 5 IQ.
|
||||
99' EVANGELISCHE
|
|||||
».' fi 10.
Hier is de plaats * hier zult Gy woonen, ;u j .
Hier zal myn Koning en myn God ,
Als op den ftoel der'eeren, troonen,
Uw Vreede-groet zy myn Gebed,
Uw Schepter zy myn gapfche Wille,
Uw Ryk, myn Lichaam, Ziel en Geeft,
Waarin uw JNTaame zy gevreeft,
Uw Rultplaats, piya (Renwed zeer llille.
il. , ' ;./
Ja, Amen, daar zyn beide handen ,
Op nieuws, gelyk het* U behaagt, 'k Min U met hart e min ge wanden, ■ Myn Alles word' daar aan gewaagt, t Ik draag myns trouwen Bruigoms Naame, Zyn Wqndgn.bloed, hoezeer verfmaadt, Zyn Kruispaal van elk een gehaat. Op rug, en borft, en voorhooft. Amen. £ Ziel van Chriftus 'heil'ge my,
Zyn Geeft vernieuw myn hert daar by, Zyn Lichaam, diep voor my gewondt, Maak' Lichaam, Ziel en Geeft gezond. Het water 't welkeer \ op den ftoot
Desfpeers, uit zyne zyde vloot, Dat zy myn bad, en all' zyn bloed Verkwikk' myn-hqrt, myn #n en moed. w 3- «et
|
|||||
LIEDEREN,
|
||||||||
9i
|
||||||||
3-
Het fweeten van zyn aangezicht,
Laat' my niet komen in 't Gericht. Zyn ganfche lyden, kruis en pyn, Zy mynes leevens Medicyn. 4-
O Heiland Jefus! hoor naar my, Neem en verberg my ganfch in dy, In hand-en voet-en zydes wond', Voor Duivel, Dood, en Vloek en Zond'. 5-
Ja ruk my eens uit allen nood, En plaats my nevens U, myn God., Op dat ik met het hemelfch Heer, In eeuwigheit uw Lof vermeer'. N°. 1033.
O1-
Nze tyden :,: zyn in uwe hand, Wilt ons leiden :,: tot in 't Vaderland,
Leer ons kennen hun gewicht,
Hun bepaaltheit, in uw licht,
Hunne graaden:,; zyn flegs Ü bekend.
2.
Gy, wiens Naame :,: onuitfpreeklyk is,
En die Amen:,: zyt, en blyft gewis. Heere, die in d'Eeuwigheit, Voorbepaalt * hebt plaats en tyd, Daar uw Hoopje :,: zyn en blyven moec j. Wiens
|
||||||||
Hand: J7. vs. %i.
|
||||||||
?%) EVANGELISCHE
Wiens genaade :,: zo oneindig groot,
Tot ons Maaden :,: arm, en naakt, en bloot,
Dat wy voor U ftaan befchaamt,
En naauw woord, dat ons betaamt,
Vinden kunnen :,: als wy tot U gaan.
4«
Zie dog op my:,: roept een yders hert Zielbeweeglyk :,: dat 't uw wooning werd',
Zeegen' eiken g'naadendag, Dat ik vruchten draagen mag, Jefus, deel my :,: van uw Oly meê. 5-
Welke wond'ren :,: doet Gy niet aan my! Tot verwond'ren :,: ik ben flom voor dy. Gy laat toe, dat ik U dien'. Laat my in uw Herte zien , Geef my Liefde :,: geef my Eenvouds zin. 6.
Yder kent uw :,: trouw liefhebbend hert, En ontbrant nu :,: dog door fchroqm benert s Over veel onlouterheit, Onder veel genaad' en tyd. Geef my, dat ik :,: godlyk Wys mag zyn. 7-
Meenig hondje :,: dat Gy hebt gemaakt Tot uw Kindje :,: dat uw liefde fmaakt,
Legt voor U in 't ftof zich neer,
Ën zegt: ziet uw Roof, myn Heer,
Maak de Liefde :,: my ten Eigenfchap.
8.
O Gy dierbaar;,: en geflachtet Lam ! Breng uw vier maar:,: voorts in volle vlam, Spreek
|
||||
LIEDEREN. £j
|
|||||
Spreek ons van de zonden vry,
Maak ons dankbaar, Uil en bly,
Diep van wortel :,: in des Kruices ftam.
9-
Maak', ey maake :,: dat uw Fneftef, volk 1 Trouw bewaake :,: de Getuigen wolk, Dat onz' arbeid, klein of groot,- Zy voleindigt voor den dood, Geef dat niemand :,: zy van Liefd' ontbloot. No. 469.
1VJL Yn Vriend verfmelt uit liefd' in zynen bloede,
Zyn Lyden is de Hel de ftervens floot; Hy blu'fcht den toorn, verbreekt des dry vers roede. Het leeven werpt zich zelven in den dood. Daardoor fpringt op des Afgronds flot,
En dus verloft Hy ray, myn VorflenfterkeGod, 2.
Hy zag in 't bloed my leggen op den velde,- Zyn hert ontftak in heeten Liefde-gloed; Dit was genoeg, dat Hy zyn leeven ftelde In myne plaats; dat Hy, befpat van bloed , De Pers des toorens voor my trad.
Nu voert Hy m' uit den dood in 's Leevens Vreede- ftadi 3.
Gy móeft met ahgft den gloed des vüurs doof waa*
den,
Den gloed des vuürs, uw Geeft zo bang en heet* Gy hebt om my, met hellen angft * belaadeh, In zwaaren ftryd het milde bloed gezweet. Nog
|
|||||
g4 EVANGELISCHE
Nog zonkt Gy in zoo diepen dood ,
Dat uwe God u liet van allen troolt ontbloot. 4-
O Bruigom! uw' geheimnis volle Liefde Heeft U tot een Anathema gemaakt. Hoe! kon de Liefd' U tot den Vloek toe grieven! O Ja, Gy zyt voor ons aan 't Kruis geraakt. Het Leeven neemt ons Dooden aan,
En heeft den wreedften dood deswegen uitgedaan, 5-
Zo hebt Gy dan, 6 dood! den Man verflonden , En wift het niet, dat Hy het leeven droeg. Hem is 't gelukt, hy heeft den dood gevonden, Wien zyne kracht door eenen flag verfloeg. Zo dat de dood my nu niet fchaadt.
In Jefus is de dood voor my het Leevenszaad. 6.
In Chriftus dood is nu myn dood verdreven , Ja, word de weg ter zaalig' eeuwigheit; Zy fchept met een in 't hart een ander leeven, Dat in zyn dood en bloed begraaven leit. Hier breekt, hier fmelt myn fteene hert,
En wiiTelt hemel-vreugd voor helfchen angft en fmert. 7-
Nu brengt myn Geeft, al juichend, haare Gaaven, God.' licht doordraait myn duifter hert en zin, Zo kan 't gemoed zich in een koelbron laaven, Zo blinkt de ziel als Jafpis en Robin. Als ik naar Hem ben uitgeftrekt, Zo krygt myn Geeft Zyn kleed en word met licht bedekt. |
|||||
8. Na
|
|||||
LIEDEREN. 95
8-
Nu voel ik der Genaade zoetfle blikken p Nu ruft ik in Zyn Liefde-fchoot*, zeer'bly^ Daar word myn ziel van, dood en zonden fbnkken^ En van den dienfl der ydelheden vry* A Als Jefus bloed haar heeft verciert,' • ,
Word zy als Koningin den Koning toegevoert. Zo fchroom ik niet des lydens bitt'reMirrhea,
Dewyl de Mirrh' de fchoonfte balzem heeft. Vernuft en vleefch 1 wykt met uw blind verwerreQ, Wyl Chriftus Jok myn hert den vreede geeft. De liefde ging den fmallen weg ,
Uit Liefde kies ik ook die Jieve kruiffes fleg. Myn God! ontfteek in mydes kruiiTesvlammej)
Laat haare gloed door 't goud der ziele, gaan. Verfterk my dog in den gekruiften Lamme, Dat ik verklaart mag in-uw fmeltkroes ftaan. Genoeg, of Jchpqn het vleefch verderft,
Als maar de nieuwe Menfch door 't kxuis.deri Zee- gen erft. ■*»■'■■■;<%, ■'- t'r, <-'' |
|||||||
Gy Zielen :!: waarom wilt g' u dog
Langer kwellen? :,: wat vertoeft gy nog! Gy moet tot uw Bruidegom, Herder, Lam, Verzoener, qrn .... . , R«ft te vinden :.,i"êiridlyk komen dog. 2. Iq
|
|||||||
;
|
|||||||
EVANGELISCHE
|
|||||||
£0
|
|||||||
2.
In deez* dagen : ï: laat uw Jofua
Na ü vraagen :,: Jefus Jehovah, Uwé Vorft in 's Vaders throon, En Mariaas kuifche Zoon, Zegt gy heden t,: ofte morgen , Ja, 3-
Zielen kieffc Hy :,: u tot zyne Bruid, , Wat verliefl Gy :,: als gy niet beflük ? Voelt gy dat zyn liefd' ü trekt ,' Blyft niet langer opgewekt, Maar gaat waarlyk :,: tot uw Koning uit. 4- , , .
Waarom gaat gy:,: heen, vol rouw' en pyn ?
Wilt gy haaft vry :,: Wilt gy zaalig zyn ? En ontvlieden uwen nood, Den reeds ingedrong'nen dood ? Uwe zaak zy :,; uwen Koning vr-y'ri. .. *
Groote Koning :,: tot wiens Kroonen-lichfc
In uw' wooning:,: 't Engel' oog gericht,
Vol ontzach is uitgeftrekt, Dat het zich met vleug'len dekt, Straal de Zielen :,: ook in 't aangezicht. 6.
Drong uw Liefde :',: tot • Maria in, Dié Gy griefde :,: tot een Liefde-zin: Zo ontfonk te deezer ftond Onzer aller hert en grond; Overrede :,: ydef tot uw' Min. N. 8oó.
* Luk: 7. vs. 47I |
|||||||
LIEDEREN. ,97 •
No. 800.
JVOning Jefus, wien wy lieven,
Maar veel duizend, duizend maal te weinig nog j Heerfcher, die het hart kont grieven , Trek ons dieper :,: in U nog. Wees ons goedig,
Maak dog fpoedig,
Dat wy 's weerelds jok affchudden, Goede Schaapjes worden van uw kleine kudde. No. 1077.
Da. is den Vyand bitter tegen ,
Dat Hy op 't,minfte word door onze kracht be-
ftreên.
Met eige kracht was Hy wel allerbeft te vreên. Geloof dat, 6 myn ziel! In Jefus in de Zeege, Leg allen Vyand keetens aan, En zeg, door Myne kracht is 't niet gedaan. I.
^JEegne, zeegne :,: ons uit vrye G'naad,
En bejeegne :,: ons, ö Liefd' en Raad.
Gy van bloed gezwollen Hooft,
Voor een yder die 't gelooft.
O dat yder :,: voor U bly ven mogt»
GIL
'naade bidden wy van U, G'naade is der Zielen anker, En een Kranke,
Vindt in uw' genaade, zagt' Heelings-kracht. G Laat
|
||||
98 EVANGELISCHE
|
||||||||||
Laat Genaade onzen herten
Steeds verligten alle fmerten, Van des KruhTes Ridderichap. III.
O , bind ons aan uw Liefde vaft :, :
En geef ons, 't geen zy hebben moeten , Die als uw Kind'reu U ontmoeten : En Jok ;,: dat op hun fchqud'ren paft. Een inniglyk te vreeden hert :,:
Een zwemmend hert in u,wen bloede, Het noodigfte van helden-moede, By 't lieven :,: eene zachte fmert. IV.
|
||||||||||
W
|
||||||||||
Iltjefus, Gy eeuwige Liefde, gedenken,
|
||||||||||
Hoe veele Beproevingen konnen ontftaan;
En hoe het uw herte zo innig moet krenken, Als yinand maar aanvangt te rugge te gaan. O zo verklaar Gy ons zelver uw' Woorden Trek onze zielen met eeuwige Koorden. V.
JLAat ons, ö zaalig weezen,
Uw' oop'ne Brieven zyn, Waarin op 't klaarft te leezen s Hoe 't uwe Liefde mein'. Wat zy aan ons verrichtet, Waartoe zy ons alsdan In eeuwigheit verplichtet, |-Joe goed men iwordeiï kan. |
||||||||||
LIEDEREN.
|
||||||||
99
|
||||||||
Bewaar ons, Heer, te zaamen
By een op 's Kruices weg, Dat wy in uwen Naame Door 't eng van 's weerelds fteg, Van vlammend vuur ontfteken , Vereent in Liefde-gloed, Al kampend, heene breeken, Zo word nog alles goed. VI.
lw«Ievenden zielen word alles tot luft.
Doornige fteegen,
Kraakende weegen,
Maaken hen dog in den loop niet verlegen; Hen zyn de Palmen en Króonen bewuft, Lievenden zielen word alles tot luft. sc Ov'rig bedenken is waarlyk niet goed.
Naar grond te vraagen, Geloovig waagen, Maakt ons bekwaam om te doen en te draagen, 't Geen nooit de Menfch anders draagt ofte doet s t Ov'rig bedenken is waarlyk niet goed, In ons inwendige is het zeer goed.
't K waadde te meiden,
Smaaden en fchelden,
Waait Üegts het Kaf van de vruchtbaare velden, Dryfc ons tot Jefus en fïerkt onzen moed. fa ons inwendige is het zeer goed. |
||||||||
G 2 VIL
|
||||||||
ieo EVANGELISCHE
VIL G Y die Mariaas zyt,
Zegt, eer uw' herten brand'den, Was niet de liefde wyd. Een woord fprak Hy U toe. Hoe was- dat woordje ? hoe ? Neem, Zondarefs vervloekt , Den Zeegen, dien Gy zoekt, VIII.
VJEdenk dog niet der Majefteit,
Van uwen hoogen Throone, De Liefde, die U, zo bereidt, Steld' in de Doorne Kroone, Die koom' U heden in den zin, Met all' uw Ziels erbarmen, O trouwe Broeder! om ons in Dit oogenblik t'omarmen. Stort voorts in ons tot aller tyd
Dien yver, die U griefde, En heilig' ons inzonderheit In 't hooftgebod der Liefde. O Bruidegom ! zo heffen wy Uw Lof op hooge toonen, En leeven Broederlyk voor dy3 Als Dochteren en Zoonen. IX.
-L>Aat my aan uw' Genaade hangen,
Dit is myn eenig ziels-verlangen, i
|
|||||
/
|
|||||
LIEDEREN. ioi
|
||||||||||||||||||||||
Al 't and're zy van my vervloekt,
Wat zich en niet U, Jefus, zoekt. |
||||||||||||||||||||||
X.
|
||||||||||||||||||||||
w,
|
||||||||||||||||||||||
zyn flegts daar toe, dat wy het Lam allein»
|
||||||||||||||||||||||
By alle onruft en fmaad ter eeren zyn..
Wy hebben 'c dog den Lamm' gezworen, Wy zyn dog daartoe alleen geboren. |
||||||||||||||||||||||
XL
|
||||||||||||||||||||||
W,
|
||||||||||||||||||||||
Y leggen alle zwarigheit,
O Held ! op uwe Krachten, Dog dragen wy uw Jok bereidt, Èn zullen hulp verwagten. O ruft dog niet met Geeft en Kracht / Tot Gy de Broeders alle Beweegt tot uwe Ridderfchaj), Dat waar' ons welgevallen'. |
||||||||||||||||||||||
XII.
|
||||||||||||||||||||||
Zj{
|
||||||||||||||||||||||
10 kom, 6 hooggeliefde Vorfl
Der zwakken, en der kleinen, Naar wien ons hert en ziele dorfl, Gy eenig goed der Dynen. Toon ons uw vrindlyk aangezicht, Verdobbel kracht en zeegen: Zo word de zwaarfte laft ons licht. Op onze Pelgrims-wegen. AMEN.
|
||||||||||||||||||||||
G 3 &E-
|
||||||||||||||||||||||
REGISTER
DER
GEZANGEN.
A.
x\.Ls ik het Niet nam wel in acht Pag, 6% D,
DAnk zy u, o geflachtte Lam T 7
Dat de Borften der Genaaden 3«
Dat is den Vyand bitter tegen 97
De Liefde zal ons leiden -2
De Ziel van Chriftus heil'ge my oo
E.
JtlcEn regt gebooge Zin j<$ |
|||||
VJAat, verbreidt de Majefteic 4-7
Gedenk dog niet der Majefteit IO0
't Geloove breekt door ftaal en fteen j^
Gemeenfcbap met Gods lieve kind'ren 49
G'naade bidden wy van u „7
God is tegenwoordig ,g
Goede Lijfde zie dog neer ^ 5
Gy die Mariaas zyt I00
Gy innig geliefde Verlofler der Zond'ren 5-2,
Gy zielen zinkt, ja zinkt ter neer 84
H.
JsTlEer wees ons naby 4I
Het Chiftendom is geenfins zwaar <jg
Hier komen wy verbond'ne Zielen 44
Hoog-
|
|||||
REGISTEIt der GEZANGEN,
Hoogfte Priefter die voor my ' ja
Hoe zaalig leidt Godt hen, die zich vereenen 50
Hoe zoet, o Jefus, is uw Liefde ïx
I.
JEfus is het fchoonfte Licht 2 f
ïk heb den regten Grond gevonden 4,
Ik roem nu alleen in de bloedige wonden 12
Ik wil 't waagen p
In God verborgen leeven 67
In onz' eerfte g'naade-dagen jj
K.
Jn. Omt laat ons tot Jefus het herte dan richten 31
Koning geef ons moed en klaarheit a<J
Koning Jefus wien wy lieven gj
Koning wien wy alle dienen 351
L.
JL* Am en Hooft, voor die gelooft 37
Laat my aan uw genaade hangen iO0
Laat ons God den Heere pryzen 31
Laat ons, ó zaalig weezen pg
Liefde Heiland naak tot my 64
Ljeffte Heiland uw Genaade f t
Lievenden Zielen word alles tot luft po
M.
M Aria heeft het befte deel verkoren y4
Jvlyne armoe doet my fchreyen %$
Myn Heiland neemt de Zondaars an I
Myn Vader, gy die myne borft y0
Myn Vriend hoe dank ik 't uw genaade §7
Myn Vriend verfmelt uit Liefd' in zynen bloede 93
O.
\J bind ons aan. uw Liefde vaft «g
90
|
||||
REGISTER der GEZANGEN.
O die alles had verloren 57
O Doorbreker aller Banden 58
O Geeft van boven raak ons aan 42.
O gy ons uitverkoren Hooft 6
O gy Zielen Bruidegom %z
O gy Zielen, waarom wilt gy dog 95
O Heiland, fchoonfte vreugd en roem 61
Ondoorgrondelyk regeerèn 49
Onze tyden zyn in uwe hand 91
O welk een Genaade, legt in de Liefde 7j
O Zoete ftand, 6 zaalig Leeven ^
,T Rouwfte Vriend der Zielen *o
V.
y/ Ader, vol van Liefd' en Trouwe 6z
Vang regt aan, Zion, vang van de armoe aan z$
Verliefd' in 't zondig Menfchen-kind 4t
Voor 's Bruigoms oogen zweeven 7?
W.
\ly At mint gy groote Zielen-man. 18
Weeder tyd verloopen 71
Wilt Jefus, gy eeuwige Liefde, gedenken 98
Wilt my uwe Volheit geeven 80
Wy zyn een Eigendom des Lams 30
Wy zyn flegs daartoe, dat wy het Lam allein 101
Wy leggen alle zwarigheit 101
Z.
JJ Aaligheden, Zaaligheden 79
Zeegne, zeegne, ons uit vrye g'naad 97
Ziele kom, wilt uwen Koning eeren 77
Zo kom, ó hooggeliefde Vorft iöi
*t Zy met bidden en mee waaken 31
|
||||
L I E D E R E N. lés
N°. 23. \J Jefus Chrift, myn Licht, myn Schag,
Wiens Liefd' is zonder paaien, Zo hoog dat geen Verftand het vat, Geen tong het kan vernaaien. Geef dat myn hert u weederom Met lieven en verlangen Mooe;' omvangen , En als uw Eigendom
Aan u alleenlyk hangen. 2. Geef dat niets in myn hert en zin, Als uwe Liefde woone ; O druk ze dog op 't diepft my in, Zy zy mvn Schat en Kroone. Neem alles weg, werp alles uit, 't Geen my van u wil fcheiden, En niet lyden, Dat ik , als uwe Bruid,
Mag in uw Liefde weiden. 3-
Myn Heiland , gy ftond in myn nood , En hebt myn piaats vervangen , Gy ftierf voor my een Moorders dood, Aan 't vloekhout opgehangen , Befpot, befpuwt, verguift, verwondt, O mogten my uw wonden, 't Allen ftonden, .
Met Liefd' in 's herten grond
Doorpriemen en döorwonden l H 4. Uw
|
||||
ioö EVANGELISCHE
4-
Uw bloed geflort aan 's Kruices paal,
Is koftlyk, rein, vol zeegen; Myn herc is als van fteen en flaal, Boos, vleefchlyk daarentegen. O laat uw bloeds doordringb're kragt, Myn harde hert doorweeken, Ganfch verbreeken, Op dat ik dag en nagt Mag van uw Liefde fpreeken , 5-
O dat myn hert regt open ftond,
Dat angttfweet op te vangen, Dat bloed, dat u om myne zond' In 't hof droop langs de wangen ! O dat myn hert voor dat Rantzoen Zich gantfch u toe mogt wyen, Traanen fchreyen, Gelyk de zielen doen , Die lievend zich verblyen ! 6.
O dat ik als een teeder kind,
U weenend na mogt loopen, Zo lang tot Gy, die Zondaars mint, Uw armen my deed open ! En uwe dood myn koud gemoed Met pylen uwer Diefde Zo doorgriefde, Dat Gy myn eenig Goed Mogt bly ven, en myn Liefde! 7. Ach
|
||||
LIEDEREN. io?
|
|||||
7-
Ach! trek my dan, zo loop ik na,
Zo loop ik zonder nuffen. Ik wenfch niets anders vroeg nog fpae, Dan, Jefus, u te kuflen. Ik wenfch alleen uit uwen mond Den Troofl voor niyne zonden, En myn wonden, Op dat ik in den grond Van vreezen word' ontbonden. 8-
Myn Troofl, myn Licht, myn Schat, myn Kroon,
Myn hoogfle Goed , myn Leeven, O neem my aan, uw kruis ten loon, 'k Heb my aan u gegeven. Want buiten u is niets als pyn , Ik vind hier over alle, Niets als galle, Niets dat myn troofl kan zyn, Niets kan my wel gevallen, 9-
O Schoonde! Gy zyt al myn luft,
Myn deel, myn ziels-beminde , Wat is 'er doch, è bron van ruft, Dat ik in u niet vinde ? Myn Zonnelicht, myn hemelbrood, Myn Kleed voor Godes troone, Myne Kroone, Myn Helper in den nood, Myn Rots waarin ik woone. H 2 10. Waart
|
|||||
log EVANGELISCHE
io.
Waart Gy 'er niet, myn Toeverlaat,
Waar 't beeter nooit gebooren , En week gy nog met uw genaad', Waar al myn heil verlooren, Zo geef my, dat ik u , myn fchat, Regt zoek, en beter maten Moog' omvaten, En als ik u gevat, In eeuwigheit niet laten. il.
Gy hebt my altyd trouw bemint,
Getrokken op uw weegen, Eer ik nog had iets goed bezint, Waart gy tot my genegen. O goede Herder, laat niet na, Door Liefde my te leiden , Te geleiden, En dat zy vroeg en fpae Voortaan my ftae ter zyden. 12.
O wilt myn ftand, myn ganfch beuaan,
Door uwe Liefde zieren, En zo ik ooit mogt dwaalen gaan, Terftond te regte ftieren : Laat zy my altyd goeden raad , En regte werken leeren, U ter eeren, Of ziet gy eenig kwaad, Een gunftig woordje hooren. 13. Zy
|
||||
LIEDEREN. 109
Zy zy myn vreugd' in treurigheit,
In fwakheit kracht en leeven, En als ik , na volbragten ftryd, My zal ter ruft begeeven. Laat , Jefus, uwe liefdes hand, Waarop ik my durf wagen, M'onderfchraagen, En uit dit vreemde Land Ter heerlykheit indragen. N°. 558.
T
Jefus! kom dog zelv' tot my,
En blyf mynen geeft na by, Kom dog, waarde Zielen-vrind! Lieffte , wien myn ziel bemint. 2.
Duizendmaal ik u begeer, Niets vernoegt myn hert zo zeer; Duizendmaal roep ik tot dy ; Jefus! Jefus! kom tot my. 3-
Niets, van al des weerelds lufr.,
Geeft myn ziele vreed' of ruft,
Jefus! uw naby my zyn , Noem ik myne luft allein. •Aller Eng'Ien glans en pracht,
Al wat glory word geacht, Is nry, groote Menichen-vrind, Buiten u maar rook en wind. H 3 5. Neem
|
||||
iio EVANGELISCHE
|
||||||||
5-
Neem vry alles vari rriy heen,
U verlaat ik niet, ó neen! Gy , ö Jefus, zult alleiii Eeuwig myne blydfchap zyn. 6.
Geenen and'ren zeg ik toe , Dat ik 't hert hem open doe. U alleen , Heer, laat ik in, Gy zyt myn', dit is myn zin. U alleen , ö Godes Zoon ,
Noem ik myne kroon en loon, Lam Gods, voor my dood gebloede, Zyt myn Bruigom, Hoogde goed. |
||||||||
Melod. Kom Heiliger Geift, &c.
jfj^eilige Mee fier, zié op ons neer,
hn verneem, 't geen ons nog drukt zo zeer, Merk op ons fchreijen, genadig Weezen, Laat uwe Kleinen in uw bloed genezen , Erbarm u Heer!
2. Wy zyn dog alle reeds lange dyn', Daarom, ó liefde, maak ons ook rein, En tevens kind'lyk, klein en gebogen, Dat wy vol buiging u kuilen mogen, O vrind'Jyk Lam !
|
||||||||
3. Leer
|
||||||||
LIEDEREN. in
3-
Leer ons in alles gehoorzaam zyn, En nimmer onder een valfche fchyn, Om van de menfchen bemint te worden; Neen wy zyn uwe , van 's Kruices Orden, Uwe alleen.
4-
Des Heilands liefde dring door aller hert, En maak dat yder regt gelovig werd, Te weeten , gelovig aan zyne wonden , Wier water rein wafcht van de zonden ; Open zyn zy.
5-
En daartoe kan zich een yder kind ,
Dat zich in elend' verdorven vind, Getrooft heen wagen, en Hem bidden, Dat Hy de ftroom zyns bloeds wil fchudden, Op ziel en leen.
6. Het Lam, dat voor ons geflachtet is, Is onze lieve Heer Jefus Chrift, En onze Koning dien wy begeeren , En dienen, en met vruchten eeren, Die Jefus is 't.
7:
Wat zullen wy aan dit Lam dog doen? Aan onzen bloedigen Bruidegom ? Wy willen ons in liefd' Hem geeven, En Hem alleen geduurig leeven, Hy heeft 't verdient.
|
|||||
H 4 8. Wie
|
|||||
ml EVANGELISCHE
8-
Wie zich nog traag en flaap'rig bevindt, Die roer eens regt onzes Heilands wind , Die maak ons wakker, dat wy worden Op aard' een zieraad van zyn Orden, En waakzaam zyn.
9»
De Zoone ftae in de herten op ,
En vorder' onzen geheelen loop, Laat' ons erkennen die groote Liefde, Die van den ïhroon Hem dreef, en griefde, Dat Hy hier kwam»
10.
Nu, Jefus zeegen' ons zonder end,
En maak zich by allen regt bekend, Zo als hy ons van zynen Vader Geworden is, en kom' ons nader, Hy is 't aliein.
II.
Wie wil zich Hem , met verbrook'nen zin s
Niet ganfch heen geeven, uit reine min , Om niets te hebben als Hem alleene, En zyne heilige Kruis Gemeente, Want dat is 't beft'.
12.
Nu, ik vertrouw 't myn Lam kind'lyk toe,
En wil Hem bidden, dat hy het doe, TTVit dat wy alle Hem , onzen Heere, Worden mogen tot lof en eere , Erbarm u, Heer!
N°. stf-
|
||||
LIEDEREN. 113
No. 545.
|
||||||||
T T
|
||||||||
1.
|
||||||||
Oe voel is 't ons, als wy in Chriftus leeven,
k.n uood en vloek van ons zyn weg gedaan, Die anderzins onfcheidbaar aan ons kleeven, Zo lang wy nog in eige kracht beflaan, Wy moeten alles laaten ,
Wy moeten alles haaten,
Al fchynt het nog zo goed ,
Wat Jefus kracht in 't hert niet in wil laten, En nog zo veel in eigen wille doet. 2.
Hoe wee is't ons , zo lang wy zelver willen,
En ons gemoed geduurig houden voor, Wat God verlangt, wat wy verrichten zullen, En daarop dringen en door trachten dry ven door 5 Zo lang de zoete honig Der Liefd', van onzen Koning, 't Hert niet heeft aangeroert, Die gaarne maakt in't binnenfte haar wooning, Ais zy den ernft in 't hert naar boven voert. 3-
Hoe ixiys zyn ook die Zielen voorts bevonden, Die in haar Niets zo diep gedoken zyn, Dat zy alleen in Jefus bloed en wonden, Als haar verzoemngs-bronnen, zich verbly'n, En laten alle waaren Van ganfcher herten vaaren , Die men voor gelde koopt, Op dat haar flegs dat heil mag weedervaren, Het welk om niet in onze handen loopt. H 5 4. Hoe
|
||||||||
ii4 EVANGELISCHE
|
||||||
4-
Hoe wel word 't ons, als Jefus vrye g'naades
Zo heuchelyk bevrydt uit 's Satans ftrik; En wel zo haaft, 'zo machtig op dien paade, Dat ons het werk toefchynt een oogenblik. O allerzaaligft Weezen t
Wilt my in u genezen;
O Jefus, vol van kracht!
Wat ik van u gedagt heb of gelezen , Of fpreeken mag, dat word' in my volbragt. No. 22.
\T
Y Erblydt ti zeer, o Chriften kerk,
En laat ons vrolyk zingen , Van 't eeuwige Verloffings werk, 't Gaat booven alle dingen, Wat God aan ons heefc aangewendt, Genaad' en wond'ren zonder end , Ganfch duur heeft Hy 't verworven. 2.
Den Satan ik gevangen lag,
*k Was in den dood verloren,
De zond' my plaagde nacht en dag,
Waarin ik was geboren ,
Ik viel 'er daaglyks dieper in,
Niets goed was in myn hert en zin,
De zond' had my doordrongen.
|
||||||
3. Myn
|
||||||
LIEDEREN.
|
|||||||
115
|
|||||||
3-
Myn werken waren al te ligt, Het was daarmee verdorven, De vrye wil vlood Gods gericht, En was ten goed' verdorven; De angft my tot vertwyfiing dreef, Dat niets dan fierven by my bleef, Ter hellen moeft ik zinken. 4;
Toen fmertte God in d'eeuwigheit,
Myn jammer boven maten ,
Hy dagt aan zyn bermhertighek,
En wild' my helpen laten;
Hy neigd' tot my zyn Vader-hert,
Het was Hem ernft om myne fmert,
Zyn befte liet Hy 't koften.
5-
Hy fprak tot zynen lieven Zoon, 't Is tyd om ons t'erbarmen , Vaar heen myns herten waarde kroon, En wees het heil der armen, En help hen uit den Zonden nood, Verzwelg voor hen den bitt'ren dood, En laat ze met u leeven. 6*.
Toen zey de Zoone : Ziet ik kom! En kwam tot ons op aarde, Uit eene Maget, rein en vroom; Myn Broeder wierd die waarde, Gaf geen gedaante van zyn Macht, Maar ging in 't vkefcb arm en veracht, Den Satan wild' Hy vangen. 7, Hy
|
|||||||
u6 EVANGELISCHE
|
|||||
7-
Hy fprak: O menfch! houw u tot my „ Ik kom u te bevryden, Ik geef my zelven ganich voor dy, Myn arm zal voor u ftryden; Want Ik ben uw', en Gy zyt myn', En waar Ik ben zak Gy ook zyn, Gesn Vyand zal ons fcheiefen. ■ 8.
Vergieten za? men my myn Woed, Daartoe myn leeven rooven, Dat lyd' ik allesu ten goed', Houdt vaft dit in 't geïoovc: Ik fterf voor uwe Zond' en dood, Myn' onfchuld draagt uw' fchuld en nood*a Dat doet u zaalig worden. 9.
Ten hemel, tot den Vader myn, Vaar ik uit 't aardfche Leeven, Daar wil ik uwe Heiland zyn, Myn Geeft wil ik u geeven , Waardoor gy my zult kennen atf, Die u in droef heit trooften zal & En in de waarheit leiden. 10.
Wat ik gedaan heb en geleert,
Zult gy ook doen en leeren,
Zo word myn Koninkryk vermeert,
Tot Godes roem en eere;
Voor Menfchen Leer u nu behoed,
Want die verderft dat edel goed ,
Dit kat ik u voor 't lefte.
N0. p
|
|||||
LIEDEREN, 117
N°. 997.
I j F. Vader heeft den Heiland lief,
La neeft Hem alle macht gegeven,
Die mint ons weeder uit die Liefd',
Die Hem gekoftet heeft zyn leeven.
Gelyk de Vader leevend maakt,
Zo geeft ons ook de Zoon het Leeven;
Daarom, wie Jcfus heeft gefmaakt,
Zal Hem'zo ligt niet weederftreven,
Dies blyft der Jong'ren zaak,
Dat Jeius alles maak",
En wie zich Hem kan overlaten,
Neemt in 't Geloov' een moed,
Op zyn vergoten bloed,
Nog vafter'n voet in Hem te vaten.
2.
Dat bloed verkeert all' onze pyn ,
In nieuw en reine vreugd beftendig,
Die vloed neemt onze herten in,
Kn geeft d=: weide aan 't inwendig';
Zo krygt men eind'lyk kracht en moed,
By alle zyne Zonden-rampen,
Het licht "mbrandt in vollen gloed,
De vlamme raakt in 't pit der lampen ,
Men word naar Maagden aart,
Den Bruidegom bewaart,
Die Oly dragen in de Vaten;
Zo gaan w' in trouwen zin,
Tot 's Konings bruiloft in ,
Die ons niet buiten ftaan zal laaten,
No.' 1172.
|
||||
ii8 EVANGELISCHE
No. 1172.
J^(J[Yn Heiland werp een Liefde-blik:, :
Op ons, uit uwe wooning needer, Doordring ons hert, verkwik ons weeder Met uwe :,: flraalen, inniglyk. 2.
Ja tree ons regt voor hert en oog :, : En kus dog onze Ziel in weemoed, En laat ons leeren uwe demoed, Die willig : , : zich ten Kruice boog. 3-
Gy weet dat onze zin geheel:, : Gaat tot u Naam en Ryk en Eere, En 't geen wy fmeekende begeeren , Is : Jefus : , : worde ganfch ons deel. 4-
Wyl wy nu zo gekluiftert zyn :,: En tot geen doorbraak konnen komec, En dog van u zyn aangenomen, Verkoren : , : om uw Volk te zyn: 5-
Zo maak ons vry, o Godes Zoon :,: En heerfch in onze Ziel als koning, Het arme hert word' uwe wooning, ' Wy waaren :,: gaarn uw lydens loon. 6.
Geef ons een onbenevelt hert:,: 't Welk u als Liefde fteeds mag voelen, Niet zich, maar u alleen bedoelen, En maak:,: ons zaalig, zelfs by fmert. 7. Ver-
|
||||
L, l E I? ER E N. 119
Verleen ons eene kindlykheit:,:
Die blyd' in u , naar niets mag hoeren, Als dat gy ons hebt uitverkoren, En wagten :,: op verkwikkings-tyd. g. Wy willen op de G'naade flaan :,:
Haar Licht blyv' onzen weg befchynen, O Jefus ! laat het nooit verdwynen, Op dat wy :,: nimmer dwaalen gaan. 9-
Houw uwe Zyd' ons opgedaaa,
Wy gaan met ziel-zucht tot uw' wonden, Die waare bronnen voor de zonden, Wy dorften :,: geef ons deel daar aan. 10.
Nu Heere onz' gerechtigheit:,: Die ons de Zonden hebt vergeven, En door uw vleefch en bloed doet leeven, Zyt van ons ;,: hoog gebenedyt. 11.
Elk ftaat befchaamt, fchoon innig bly:,: Wy hebben geenen grond ten Leeven, Als wyl uw Liefde 't ons wil geeven , Wy buigen :,: ons in 't flof voor dy. 12.
Wy neemen 't geen gy gqed bevindt:,:
O Jefus! iaat ons niet alleine, £ Is ons zo wel by uwen fchyne :,; Wy voelen :,: dat gy ons bemint. |
|||||
F» 885.
|
|||||
iSó EVANGELISCHE
No. 885-
Hi.
Ert en hert vereent te zamen, Zoekt in God zyn eenig goed ,
Kuifche Geeftes Liefde-vlammen ,
Dry ven op naar 's Lammes bloed,
Dat voor genes Ouden Throone ,
In het rood bebloedt gewaadt,
En in zyne onfchulds-kroone,
Voor ons als geflachtet flaat.
2.
Komt, ey komt, genade-kind'fen,
En vernieuwt uw trouw-verbond;
Sweert den Heiland, wie wil 't hind'ren!
Dat Hy God is, wy zyn mond ,
Dat Hy Hooft is, wy de Leeden ,
Dat Hy licht is, wy de fchyn ,
Brengt Hy Kanaan beneden,
Wie wil daar geen Borger zyn ?
3-
Maar grypt ook tot fweerd en booge, Met Geloofs vereende hand; Gaan de golven nog zo hooge , Houdt in Liefde vaften ftand , Tot des Vyands arm doorftoken, Tot het flangenbroedzel fwygt, Tot het zonden-volk, verbroken, Zich voor Jefus voeten buigt. 4-
Maar, gy kind'ren eener Moeder, Houdet zulks op deeze maat, Dat een yder voor zyn Broeder, Gaarne Lyf en Leeven laat.
Zo
|
||||
LIEDEREN. 121
|
|||||
Zo heeft Jefus ons gelievet,
Zo verfmolt Hy in zyn bloed, Weet, dat 't hem in 't herte grievet t Zo de vrees u ftruikel'n doet* 5-
Yder trek en noop den and'reri *
Zyn zo dierbaar Godd'lyk Lanij Buiten 't Leger na te wand'len , 't Welk voor ons ter flachtbank kwam; d'Eene moet den and'ren wekken , Zo veel moog'lyk , man voor man * Alle kracht daar heen te flrekken t Dat men Hem gevallen kan. 6.
'k Word' myns Bruigoms ftem nooit rrtoede ^ 'k Heb niets, dat zich Hem niet geeft 4 Wyl Hy niet met Leeuwen woede, My in 't ftof vertreden heeft; Maar nog door de dierb're ftroomen /.ynes bloeds met God verzoent, Ky! wie zal niec blyd'lyk komen, Dat hy weeder lieft en dient! ?•
Halleluja, wat genaade f
(Hoort het, Kind'ren wie gy bent) pat een zondig' arme Maade, 't Herte Gods als Liefde kent; Dat Hy , aller geeften Vader, Weezen, dat onzichtbaar is, Afgronds wonder , goedheits ader* Zo ganfch taftbaar na ons is. I 3. I
|
|||||
m EVANGELISCHE
|
|||||
8-
Liefde ! Gy hebt ons geboden, Dat men liefde oeff'nen zai, O! zo maak dog onze doode, Traage zielen , leevens vol, En ontfonk der Liefde-vlamme, Dat een yder merken kan, Wy , die zyn van eenen Stamme, Staan te zaam voor eenen Man. N°. 1015.
\_/ P der aard' is geen vernoegen,
't Welk de Ziele rufte geeft,
Alle heil verloren heeft,
Al wie op haar grond gaat ploegen, :
Jefus Liefde , zyn erbarmen
is alleen, alleen de Luffc,
Daar de arme Geeft in ruft,
Trouw : , : zyn zyne vrindfchaps armen. -
Zaalig : , : zyn , : Die tot d'uitverkoorne Gemeinfchap van Jefus
geroepen zyn. 2.
Eene Ziele gaat verloren ,
Hoe zy ook mag zyn bekleedt:,
Zo zy Jefus als haar kleed
Niet alleen heeft uitverkoren, :
En de Geeft word naakt bevonden,
Schoon hy ganfch verzadigt leeft,
Die niet Chriftus volheit heeft,
Dies: , : verzink in Chriftus wonden.
Zaalig :, : zyn,: P'w tot de bloedige wonden onzes Heilands ge-
vloden zyn. 3. Hy
|
|||||
-, i
Hy Gods eige lieve Zoonè» - „;.. , ,,',
God en Koning van 't Heelal , .,,r ; t
Steeg om leeg in 't aardfche dal,
Droeg om ons de Doorne kroone, j ;, v,;
Hy, die alle ding moet draagen, ■ . ,,.,.., -,ju
Ais het Woord van Godes kracht,. .
Is gelyk een Lam geflacht, ."-. ,,,„,:,.
En : i: voor ons aan 't kruis geflagen.
Zaaiïg :,: zyn, : j« ■ , -;•-..-; -,->•
Die in deezen Kruisdood des lievenden Heiland* begraven zyn.;
4-
Vreezende gemoed'ren meenend ;.;-. ;ii si-G Lyden is een weg des doods,. , -;.;.t.; Ween , het lyden is wat groots , Ginder lachen die hier weenen,:- En het lydenfpooks verfchrikken,.. ,, Word niet vreeslyk aangefchouwt,,. , Wen men de Genaê vertrouwt, Want :, : die doet het hert verkwikken* Zaalig :■, : zyn,:
Die door de Majefteitfe genaade Jefu geoef&nl' zyn.
5;- . ,
Wee u, want gy zult eens huilen," -u.0;> f Die u hier tot lachen geeft; . , . Maar, die hier al flervend' leeft, Bouwt u vafteleevens Zuilen, v ■••-.. • , Die het vuur verduuren konnen? En waaruit, als d'aarde kraakt * j Jefus eene Vryftad maakt, • , ., m$ S;J1,| Hen :, : die lydencl' ©verwonneiil "'ia JJ&&?
|
||||
ïU EVANGELISCHE
|
|||||
Zaalig :, : zyn, :
Die door de diepte des Meers van kruis en traanen
gekomen zyn; 6.
Overwinnaar aller dingen,
Die zich vinden buiten God,
Die den Vyand ftelc ten fpot;
Schoon hy heftig ons komt dringen ,:
Hier is eene Zee met baaren
Der verzoeking opgehoopt,
Die ons ftafig met florm beloopt;
Maar :, : Gy doet den ftorm bedaaren.
Zaalig :,: zyn, : Die in de klooven der eeuwige Steenrotfe ge-
borgen zyn. 7-
Dapp're Stryders Chrifti weeten , Dat de tyd is kort van duur, En hoe God reeds meen'ge muur, Die hen klerhd', heeft neergereten,: Hunne opgeklaarde zinnen, Word Orkaan en ftorm geboor'n , Zien naar 't licht op Salems toorn , 't Welk :, : zy hier te zien beginnen. Zaalig :, : zyn , :
Die door 't gedrang in het ruime te gelooven» geoeffent zyn.
8-
By 't gelooven fteeken blyven , Hoe kan dat te zaamen gaan ? Hoope fpoed ten haven aan ; Jehu kon zo flerk niet dryven,: Schoon hy dreef, gelyk die raazen, |
|||||
^^^^^—PPP"»»
|
|||||
LIEDEREN. 125
Als 't Geloof de Hoope flyft,
En ze door de wolken dryft, Tot:,: ze van triumph kan blaazen. Zaalig :, : zyn,:
Die op het anker der zaalige Hoope vaftgegron-
det zyn. . , ,,, 9. .
Machten op den kloot der aarde!
Uwe glorie houdt geen ftand,
Uwe ruflgrond fteunt op zand,
Uw gezelfehap heet : Befwaarde, :
Al uw hoop en trooft is ydel,
Wyl g'aan ydelheden kleeft, /i '%
In 't verganklyk woelt en leeft,
Ach :,: wat dreigt uw hooft en fchedel!
Zaalig : , : zyn, : j
Die van de weereldfe hoogheit en dwaasheit be-
neden zyn. Sions blydfchapis beftendig,
Wie 'er 't Borgerrecht erlangt,
ün ten Eigendom ontfangt,
Diens vernoegen duurt onendig, :
Als een zee, die ftygt als muuren,
Of een fterke watervloed, n
Alles overftroomen doet, -,
Zo :, : zal ook zyn vreede duuren.
Zaalig :,: zyn , : Die tot het Borgerfchap van Sion en Salem ver-
zamelt zyn. II..- -. i-.ï-y'r
Gy, o Zielen-Vriend en Vreede!
Die my hebt gemaakt uit ftof, I 3 Eeu«
|
|||||
|2<5l ETV A N'GELISC H È
Eeuwig zy udank en lofj . ''•;' • ■ ';ii i <">.;' si,
Uwe zy myn lyf en leeden: ' ■■ ' :> '< — b -■>■ Uwe myn nattiurlyk leeven, Uwe myn. genaaden-pand, Uw1", o Jefüs, zy myn ftand, U :, : wil ik myn lyden geeven. Zaalig : , : Jn der daad,:
Wie geleefi: heeft, geleden, en verwonnen doof Jefus genaad'.
N°. 1197.
myn verwondde Vorfte!
Gy, naar wiens bloed ik dcrite, Gy balzem voor 't gemoed , Aan wiens liefhebbend herte 't My wel is, en de frnerte Zelfs heilzaam is, en zagt en goed. a.
Naar uwe Trouw verlangen , Dat heet reeds aan u hangen , In u verheft té zyn; Dat heet den Vriend bezitten, Van dienft-begeerte fweeten, Paf fphryft Gy in uw Loon-boek in. 3-
Neem my, met liefd's erbarmenf 1 ,-. O Heer, by hert en armen, En drpk m' een Zegel op; Verberg my, o myn Waardej Voor het gedruis der aarde, Maaj in myn hert ft^e zelyer op, K,. «... JSTo. 1070,
|
|||
LIEDEREN. 127
N°. 1070.
Ti.
Rouwfte Vriend, hier is myn hert, Dat beveel ik uwer Liefde, Die het griefde,
Houw het u fteeds onbevlekt ,• Opgewekt;
Laaten al myn ingewanden, Jefus, in uw Liefde branden, Want die is my nu ontdekt. 2.
Liefde ! bind myn hert en zin
Aan uw Jok, dat fchoon' en zagte, Voor 't Geflaehte,
Dat zich kinderlyk u geeft, Willig leeft,
En zich door uw Geeft laat leiden, Niets als zeegen en verblyden Stroomt 'er, daar men Jefus heeft. 3-
Neem myn herte wel in acht,
Wees uw Kindje tot een Moeder, Trouwe Hoeder j
Myne ziele is ook dyn', Maak ze rein,
En van binnen fterk en krachtig, Moedig in uw werk en machtig, Laat my u geheiügc zyn. . . . I 4 No. 210,
|
||||
EVANGELISCHE
N°. 210.
Oh
Raad' my naar uw herte, Myn Jefus _, Godes Zoon ! Draag ik hier kruis en fmerte, Wees Gy myn Schild en Loon. Verberg my uit genaade, In uwe ope zyd', En rak m' uit allen fchade, In uwe veiligheu. 2. In mynes herten gronde , Uw Naam en Kruii aliein, Vonk' alle tyd en flonde, Zo kan ik vrolyk zyn. Vertoon dat Beeld myn herte, Ten troofl in al myn nood, Zo als g' aan 't kruis, vol fmerte, Voor my uw bloed vergoot.' 3-
Schryf met een nieuwen Naame, m' In 't boek des leevens in,
En bind myn Ziele 't zamen
In 't Bondelije met hen ,
Die u hun Meere noemen,
En van u zyn bemint,
Zo zal ik eeuwig roemen,
Gy zyt myn trouwfte Vrind. •
4-
U heb ik ingefloten In 't hert, en ben zeer bly, Uw bloed hebt Gy vergoten Voor my, arm wormetje, |
||||
LIEDEREN. 129
Verloft door zulk erbarmen
Van eeuwig' angft en pyn , Hoe kan 'er tot ons armen Nog grooter' Liefde zyn! N°. 1129.
Ri.
Omtlaat ons eeren het Lam op zynenThroon, U Lam, wie zyt Gy ? Hoeheerlyk en hoe fchoon I
Wie zyn Wy ? mag het ons betamen ?
Zondaars en fnoode, men moet zich fchamen.
2.
Dit zal gefchieden, zo haaft wy ons zien aan.
Op eige hoogtens kan geene ziel beftaan,
Dat maakt ons vrolyk aan uw' voeten,
Dat u flegs ftofjes vereeren moeten.
3-
Daar Koning Jefus, daar hebt Gy onzen zin, Wy konnen weinig, dog neem Gy 't hert zo in ,
Dat men in ons geheele weezen,
Uw heilig beeltenis moge leezen.
4-
Alleen uw' eere worde by ons vermeldt,
En uwe Leere, die onder ons flegs geld, En meen'ge ziel reeds heeft verwondet, Word' daag'lyks vafter in 't hert gegronder 5-
Dank zy dien bloede, 't welk thans het Land be- douwt,
Want al het goede is ons als dood en koud, 't Geen niet is uit die bron gevloten , Want waartoe ware uw bloed vergoten! I 5 6. Edog
|
||||
13° EVANGELISCHE
6.
Edog het geene fpringt uit uw wonden voort,
Dat brandt en vlammet, en wy bevinden 't voort, Het is yets zagts en dog yets krachtigs , Yets ingezonkens en dog yets machtigs. 7-
O bloed'ge Liefde ! gy word van ons gekufl:,
Wy willen alles, wat ons tot valfche ruft - In 't minft wil te verleiden zoeken , Voor eeuwig in 's herten grond vervloeken. Als dan zo zyn wy tot uwen dienft bekwaam.
En leeven voor u, en zyn u aangenaam , Zo kont Gy naar uw wil maaken , A!s offers der waarheit, in uwe zaaken. Wy zeggen Amen , en dat blyft eeuwig waar,
Dat wy dien Namegewydt zyn ganfch en gaar, Wiens Liefde- hand ons heeft gevonden, En daartoe hebben wy ons verbonden. N°.' 1214.
Ei.
Y biddet God den Heiligen Geeft, Die altoos de Troofter is geweeft, Dat Hy ons wil fchenken die eedle gaaven, Die ons zeederc Chnftus verzoening laaven, Erbarm ir Heer!
;c' ..g 2. O hei-
|
||||
LIEDEREN. 13?
2. f,
O heilige Meefter, heb eeuwig eer,
Dat Gy ons den Vader doet kennen meer, 't Geen wy van den Zoon ook in 't herte hooren, Daar toe gaaft Gy ons in alles ooren , . _: Kom tot ons in.
8-
Gy waart ons armen nog onbekend ,
Eer Gy de Zond' ons maakte bekend, Dat is, 't niet gelooven aan Jefus wonden, Die ons een eeuwige Verloffing vonden , . Ja dat is waar.
4. ■" ?!' ' Zo haaft wy hadden die nood gevoelt,
Dat deeze Zond' ons hert had doorwoeit, En w' om Genaad' en Geloof fchreyend baaden, Hebt Gy ons genadig da/arm eê beraaden , Gy zyt geirouw.
5-
In uwe Schoole dan blyven wy ,
Tot dat wy worden van 't lichaam vry , Wilt Gy Getuigen (a) zolang wyzyn beneden, In Geelt, ziel en's Lichaams lb) gezalfde leeden, Gy wilt het doen.
6. Spreek ons den Vae.tr (c) in 's herten grond, Zo komt het Abba op tong en mond, Gods Woord (d) blyv' in ons en zyn Exempel, En maak ons Lichaam U(e) zelven ten Tempel,.. Erbarm u Heer!
N°. 1210,
(^ Joh.i5:z6. (*) iCor.3'. 16,17. (O Gal. 4:6. *
(4) Joji.i. Apoc.15): 13. (*) iQoi.b.yj, |
||||
132 EVANGELISCHE
N°. 12IO.
OI.
bloedige Verzoener, Der Kruis gemeinte Diener,
Gy onzer zielen Man,
Wy vallen aan uw voeten,
En komen u ontmoeten ,
Zo goed ons arm geloove kan.
2.
Wy zyn dog kleine kinders,
Verlofte arme Zonders,
Die door uw wonden-bloed ,
Gevloten op het herte,
Verloft van dood en fmerte,
üntfangen Leeven, kracht en moed.
3-
Dit kan uw Heilagen fterken, Dat geenzins hunne werken,
Het Menfch-bevrindde Lam,
Bewegen tot genaade,
Maar dat Hy d'arme made ,
Schenkt zyn Verdienft aan 's kruices ftam.
4-
Wat konnen w' u voordragen? Als u, verbaaffc, te vraagen: Is 't mooglyk Konings Zoon , Dat Gy gebond'ne ilaaven Brengt in de vryheits haven, En hen beroept tot Kroon en Throon. 5-
Pat maakt ons Liefde-fmerten,
Als Was zyn onze herten ,
Als ftofjes al te zaam,
Wy laaten traanen vlieten,
En willen van niets weeten,
Als dat ons is geflacht het Lam, N*. 52 *•
|
||||
LIEDEREN.
No. 521. ï .T S God voor my, zo fpreeke jL Vry alles tegen my,
Wanneer ik roep en frneeke* Wykt alles weg ter zy', Ben ik by 't Hooft in g'naade, Ben ik gelieft by God, Kan my geen Vyand fchaden, Nog een'ger boozen Rot. 2. Nu weet ik en geloove,
En roem , in 't hert gewis, Dat God, myn God daar boven,
My goed en gunftig is, En dat Hy in gevaaren, My trouw ter regten (laat, En ftormen breekt en baaren, En vrydt voor alle kwaad. 3. De grond daar ik my gronde,
Is Jefus en zyn bloed, Dat reinigt my van zonden,
En geeft my 't eeuwig Goed. Aan my en aan myn leeven, Is niets op deeze aard, 't Geen Chriftus my gegeven, Dat is der Liefde waard. 4. Myn Jefus is myn eere,
Myn glans, myn fchoonfte licht, Als Hy niet in my waare, Dorft ik voor Gods gericht, Nog kon 'er niet verfchynen, Nog voor den Glans beftaan, Q Ik moeft terftond verdwynen, Als Was by 't vuur* vérgaan. 5. Maar Jefus heeft vertreden,
Myrt Vonnis en myn Dood, |
||||
E V A N G E L I S C H E
Hy komt myn Ziel bekleeden ,
Maakt fneeuwit 't geen is rood > In Hem word' ik genezen , En heb een helden-moed, En geen Gericht te vreezen, f Gelyk een Zondaar doet. 6. Niets, niets kan my verdoemen ?-
Niets neemt my mynen moed , Kan tegen 't Oordeel roemen ,
Schoon Satan brult en woedt; Geen vreeze doet my fehrikken,- Geen onheil my bedroeft, Dewyl myn hert de blikken Van Jefus Liefde proeft. 7. Zyn Geeft woont in myn herte,-
Regeert myn ganfche zin , Verdryft zorg, angft en frnerte ,- En ftort my blydfchap in ; Geeft zeegen, en gedyen
Tot 't geen Hy fGhiep in my , En helpt my Abba fchreyen, En maakt zyn Kindje vry. 8. Of zo my vrees doorboorde,
Of eenig' angft of pyn , Zo zucht en fpreekt Hy woorden,
Die onuitfpreeklyk zyn Voor my en mynen monde, Maar God zeer wel bewult r Als die aan 's herten gronde, Ziet zyn vermaak en luft. 9. Zyn Geeft fpreekt mynen Geefte
Menig zoet trooftwoord toe, Zo dat ik gae ten Feefte,
Akyd zeer wel te moê,
En zie. hoe m.' is hier bov©n
|
||||
L I E D E R E N. 135
Een nieuwe Stad gebouwt,
Daar, 't geen ik nu gelove, Zal worden aangefchouwt. 10. Daar is myn koft'jyk E ve,
't Welk thans geen ooge ziet r En fchoon ik val en fterve, Valt dog myn hemel niet; En of myn ïichaams ooge,
Zomtyds van traanen weet, Myn Jefus komt ze droogen, En Hy verzoet myn leed. 11. Wie zich met Hem verbindet,
Den Satan vliedt en haat, Die word vervolgt, en vindet
Veragting, hoonenfmaat, Te lyden en te draagen, Geraakt by 't volk in fpot, 't Welk, in hun goede dagen, Denkt: waar is nu hun God ? 12. Dat is my niet verborgen,
Dog ben ik ganfch verblydt, Gudt wil ik laaten zorgen , Wien 'k my heb toegewydt j Het kofte lyf en leeven, Myn naam , en eer , en goed,
Aan Jefus wil ik kleeven, Met onverwrikb'ren voet. 13. De weereld mag verbreken,
Gy blyft my eeuwig by, Geen branden, wonden, fteeken,
Zal fcheiden u en my. Geen hongeren, geen dorften, Geen Armoe, nog geenpyn, Geen toorn des grooten Vorilen," Zal my een hind'ring zyn. 14. Gees
|
|||||
... ....:.-. ..-..l-.-.-........-
|
|||||
EVANGELISCHE
14. Geen Engel, geen verblyden ,
Geen throon, geen heerlykheit j Geen lief, of leed en lyden, Geen afgrond nog zo wyd ,
Of wat my wild' verfchrikken t Het zy of klein of groot, Geen ding zal ooit my rukken Uit uwen arm en fehoot. 15. Myn hert gaat vrolyk fpringen,
En kan niet treurig zyn, 't Is vol van vreugd en zingen,
Ziet niets als Zonnefchyn. De Zon van myn verblyden, Is myn Heer Jefus Chrifl, En 't geen my troofl: in 't lyden, Is 't geen hier boven is. f J Er Oudften ganfcheSchaar,
Lue voor den Throone woonen , Die werpen hunne kroonen, Voor 's Lammes voeten neer. Wy vallen met Hen needer , En zingen Lof, zeer teeder, My is 't alleen voorwaar , Zo roept der Oudften Schaar. z.
Dank , wysheit, fterkt' en pracht. Lof, heerlykheit en leeven, Zy onzen God gegeven, Die tot de Liefd' ons bragc. Het Lam, dat ons bevryet, Zy hoog gebenedyet, Hem zy Lof, prys en macht, Dank, wysheic, fterkt' enprachte |
||||
LIEDEREN. 137
|
|||||
N°. 6j> ,
God! wat heeft een Heerlykheit,
En Majdteit, zo fchoone , ïn Zyne groote Zaligheic, Mynjefui, myneKroone; De Kaifers en Koningen reiken Hem daar AU' hunne Schepters en Kroonen , Veel duizendmaal duizend in machtige Schaar, Hem buiging, dienfl, eere betoonen. 2. Hy heerfcht ver boven Cherubim,
Gebiec hen als Vafallen, De Throonen en de Seraphim
Zien op zyn welgevallen,
De Helden en Martelaars bukken zich neer,
De Vaders vall'n aan zyn Voeten,
De Maagden iofzingen dien vriendlyken Heer,
En komen Hem ontmoeten*
3. Den Vaderganfch gelyk van macht,
Zit Hy op zynen Throone, - . En draagt derganfchen Godheït pracht»
Op zynes hoofdes kroone,
De heem'len der heem'len bevatten Hem nier,
Hy reikt in alle Latfden,
De Magtigften geeven Hem fchuldig' eerbied.
En alle hemelfche Standen.
4. Zyn Aangezigt blinkt als de Zon,
En duizend Mofgenfterren, En fchittert als een Jafpis-bron,
Als 't blixem-licht van verre;
De Engei'n en Menfchen die fchomven Hem aan
Met onuitfpreeklyk verblyden,
K Ö zaa*
|
|||||
i38 EVANGELISCHE
Ozaalig, en duizendmaal zaalig, die kan
Zyn hert en zinnen daar weiden. 5. En al dat Schoone zal ook ik,
Met honderd duuend fchaaren, In zyne armen eeuwiglik
Genieten en ervaren;
Die vreugde, die eere, die eeuwige lufl:,
Die Hy my daar zal geeven,
Is ooge nog oore, nog herte bewufr.,
Hier in dit fterflyke leeven.
6. Dies wil ik blyd' en vrolyk zyn,
En goeden moed fteeds vaten, Ik wil in alle kruis en pyn,
My op zyn woord verlaten,
Hy zal my na deeze bekommerde tyd,
In zyne eeuw'ge Ryen,
Wel weeder vergoeden het weinige leed,
En onophoudlyk verblyen.
Melod. Waak op, waak op, o Chrifien Schaar.
1.
En Lam gaat heen, en draagt de fchuld
veereld en haar kind'ren,
Het gaat en boet, in groot gedult. De zonden aller Zond'ren, 't Gaat heen, word machteloos en krank, Begeeft zich op de folterbank, Onttrekt zich Gods verblyden, Neemt oyer zich fmaad, hoon en fpot, Angfl, wonden, Uriemen, kruis en dood, En (preekt: Ik wil 'c gaarn lyden. z. Die
|
||||
LIEDEREN.
|
|||||
2.
Dit Lam Gods is der Menfchen Vrind,
Hun Heiland, en hun Diener,
Hem, hem heeft God, tot ons gezind,
Verkoren tot Verzoener j
Hy fprak, myn Kind, draag Gy de ftraf
Der kind'ren, die ik over gaf
Tot vloek- en toornes-roeden.
De ftraf is fwaar, de toorn is groot,
Gy kont ze helpen uit den nood,
Door fterven en door bloeden.
3-
Ja, Vader, ja van herten grond , Leg op, ziet ik ben ftille, Myn doen hangt af van uwen mond, Uw woord dat is myn wille. O wonderliefd'! o liefdes macht! Gy kont, wat Menfch nooit heeft gedagt, God zynen Zoon afdwingen. O liefde! liefde! gy zyt fterk, Gy legt dien Zoon in graf en zerk, Voor wien de Rotzen fpringen. 4-
Gy martelt Hem aan 's kruices ftam,
Met nagels en met fpeeren,
Gy flagt Hem als een ftemloos Lam,
En 't is de Heer der Heeren j
Nogtans fielt gy, met fpot en hoon,
Voor elk Hem als een vloek ten toon,
Met uitgerekte armen;
O Godlyk Lam! wat zal ik dy
Vergelden daar voor, dat gy my,
Betoont zo veel erbarmen.
Ka $.
|
|||||
140 EVANGELISCHE
5-
Zo lang ik leeve, wil ik dy Uit mynen zin niet laten,
Ik wil u iteeds, gelyk gy my,
Met myne Liefd' omvaten ;
Gy zult het deel zyn van myn hert,
Befwykt myn vleefch in nood en fmert,
Gy zult myn Rotsfteen blyven;
Ik wil my, o myn hoogde roem „
Hief meede tot een Eigendom ,
Voor eeuwig u verfchryven.
6.
Ik wil van uwe lieflykheit By nacht' en dage zingen, My zelven U, naar mooglykheit, Met luft ten offer bringen; Ik heb geen and're vreugdeftof, Myn leevensbeek zal uwen lof Ali' oogenblik uitgieten; En 't geen Gy hebt aan my gedaan, Legt in myn hert, en zal voortaan Tot uwaart weeder vlieten. 7-
Verwyd' u dan , o herte myn , Gy zult een Schathuis worden
Der fchatten, die veel grooter zyn, Als wat gedacht kan worden j Weg met uw goud Arabia, Weg Kalmus, Mirrhe, Caffia, 'Ie Heb beter Schat gevonden; Myn groote Schat, Heer Jefus Chrifl, Is dit, dit, 't geen gevloten is Uit uwe lichaams wonden. Melod.
|
|||||
22_______,'
|
|||||
LIEDEREN. 141
Melod. p. 26. De Zielvan Cbrijlus.
1. V^Hriflus Bloed en Gerechtigheit
Is myn zieraad en eere-kleed , Daar in zal ik voor God beflaan,
Als ik ten hemel in zal gaan. 2. Want fchoon ik voor 't Gericht meé tree,
Daar komt geen klacht , daar treft geen wet, Waarom ? Ik trok hier Jefus aan , Waardoor myn fchuld wierd' afgedaan. 3. Myn Reek'ning hangt aan 's KruicesfTam,
Daar Jefus alles op zich nam; De nagels, die het Lam verwondt,
Verfcheurden 't Schrift van 't Oud Verhond. 4. Schoon dan myn handfchrift nog zo klaar,
Ja met myn bloed gefchreven waar, Zo is het weg gedaan voor my ,
Ln ik ben aller vord'ring vry. 5. Nu dat heilig, onfchuldig Lam,
Dat aan des Kruices harde ftam Voor myne Ziel geftorven is, Erken ik voor den Heer' en Chrift. 6. 'k Geloove, dat zyn dierbaar bloed,
Is 't aller onfchatbaarfte goed, Dat ons in 't Godlyk Kindfchap fielt,
En eeuwig in den hemel geldt. 7. 'k Geloove, wen der Zond'ren tal
Nog grooter waar' milljoenen maal, Dewyl Gods Zoon de fchulden droeg, Zyn bloed waar' dog Rantzoens genoeg, 8- 'k Weet daarom , dat 't Verloffings geld,
Het Koop-ramzoen van 's doods geweld , K 3 Daar
|
||||
H2 EVANGELISCHE
Daar niets verdoemlyks komt verby,
Voor yder Ziel gegeven zy. 9. Nu hoor my dan een yder aan^
Hoe ik ten hemel in wil gaan; Gy lieve Eng'len altemaal, Hoort meê het aan in 's hemels zaal: jo. Wanneer ik door het Kruis-verdiend,
Op 't trouwfle word' in 's Heylands dienfl, En leg all' 't kwaad en onrein af, En zondig' niet meer tot in 't graf: ij. Zo wil ik , als ik tot U koom,
Niet denken nog aan goed nog vroom, Maar, ziet een arme fchuldenaar, Die gaarn voor 't Losgeld binnen waar'. 12. En zo men na myn' kleeding vraagt,
Die men op bruiloftsdagen draagt, Ik Jefus tot myn Kleed aan nam, .
Toen ik den duivel naakt ontkwam. 13. Dat fchoone Kleed heb ik bewaart, :
En 't heeft die zonderlinge aart, Dat Jefus roode Kruices bloed,
Het altyd rein behouden doet. 14. Of heft men dan de vraag nog aan:
Wat hebt gy op der aard' gedaan? Zo zeg ik: Heer, ik dank het dy,
Kon ik wat Goeds doen, 'k deed het bly.
15. En wyl Gods Zoon , die flierf en leeft,
De zond' in 't vleefch veroordeelt heeft, En m'er niet moet bewill'gen in,
£0 was dit ook myn lufl en zin. I0i Kwam dan in my een booze lufl,
Zo dankt' ik God, dat ik niet moefl, Tot weliufl, fchat, en eer ik zey, Ik hm vao U &QQX 't Kruisbloed vry. 17. Ik |
|||
LIEDEREN. 143
17. Ik difputeerd' niet met het kwaad,
Maar dit was my de kortfte raad: Ik klaagd' het mynen Heer' terftond, t Waardoor ik ftraks'verloffing vond. 18. Het Lam dan zy de dank gebragt,
Dewyl het is aan 't Kruis geflacht, En heeft ons van de Zond' ontflaakt, ;' En onzen God tot iets gemaakt. • • i 19. Nu wenfch ik, dat de Heer' my geev',
Terwyl ik nog op aarden leev', Dat ik myn Volk, de Chriftenheit, Mag daar op wyzen t'aller tyd; s , 20. Dat onze hooggeliefde God,
Met zynes Kinds Verdiend en Dood , Den armen Menfch zo heeft bemint, Dat niemand daarin einde vindt. 21. Genade-kind'ren in 'tgemein,
Wilt daar toe ook gebeden zyn, Dryft dit in all' uw leevens-loop; Gods gunft is niet voor geld * te koop. • 22. Die Leeraars zyn inzonderheit, Wy! 't Fondament in Jefus leit; Want dor en leedig blyft 't gemoed, Tot dat men brengt des Heilands bloed. 23. Dank zy U, Jefus, t'aller tyd,
Dat Gy een Menfch geboren zyt, En my en 't menfchelyk geflacht, Een eeuwig losgeld hebt gebragt,' 24. Ik wil na deez' Verkiezings grond,
Hier zien in uwer naag'len wond,. En booven ftaan in 't fchoone kleed, > - <■<"; Van uwes bloeds Gerechügheit. > > K 4 1. Wea
*K. 55.1.
|
||||
144 EVANGELISC II E
|
|||||||||||||
W N",354'
|
|||||||||||||
ed,
|
|||||||||||||
i.
|
|||||||||||||
Dat niy is bereidt,
Myn Heer en myn God, DatKleed,\velk zo wit is,befprengt met het rood, 2. Bewaart Gy 't my , Heer'?
To eeuwige eer', Doe thans het my aan ;
Men kan zonder Kleed tot den Koning niet gaan,
3. Ik had een Rok,
F.n had eenen Stok , Die viel uit de hand , Met Kleed heb ik zelve tot afche verbrant.
4. Die Vleefchlyke Stut,
f Was mets voor my nut ;) Het eigene kleed Bedekte de naaktheit niet eene hand breed,
5. Nu zal het wel gaan,
Ik trek my dan aan, Myn jefus is *t Kleed, Dewyl ik geen ander Gewaad voor my weet.
6. Ten daag' des Gerichts,
In 't ooge des Lichts , Zal 't openbaar zyn ,
Cf 't bloed der befprenging de kleed'ren maake
rein. Melo.I; p. 2 6. De Ziel van Cbriflus.
|
|||||||||||||
1 xVJL.Yn Priefter heilig' U voor my,
Zo tt'oiu' ik, als ik moet, voor dy, Wyl ik uw Heiliging erlang, Want buiten die is ajles dwarg. |
|||||||||||||
2. Tot
|
|||||||||||||
L I E D E R EN. 145
2. Tot Heiliging zyt Gy gemaakt
Voor elk, die arm tot U genaakt» Om God te zyn een heilig Kind, En buiten U is alles zond. 3. Gy hebt ook daarin, my ten goed",
U heen gegeven tot op 't bloed, Gewaakt, gevaft, gebeên, gelecn, En God gehéiligt hier beneên.
4. Wyl Gy dat hebt voor my gedaan,
Neem ik uw Bloed en Geeft ook aan , En deed ik 't niet, zo waar' ik my Tot fchaad', en ging den weg verby.
5. Door Ü is uw Gebod niet fwaar,
Zag myne Ziel geduurig maar Op U, ik vond fteeds ruft in my,
Want niets kan men dog zonder dy. 6. Nu, IJeere Jefus, hoor naar my,
En wees de Heiliging voor my, Help my door uwer naag'len wond',
In 't driemaal zaal'ge Nieuw Verbond. Melod. p. 32. Heilige Mecfler.
1. \ J Ie aan het Kruis hing, is onze God,
Al worden wy daarom een yders fpot, Dat is het teeken, waaraan men kan weeren,
Of men in waarheit een Broeder mag heeten, Het Schibboleth.
2. Jefus verloren van 't Kruis-outaar,
Daar Hy ftierf voor de verloorne Schaar, T^fus gekomen uit oog en herten, Dat maakt de Ziele vol helfehe fmerten,
Ja dat weet God.
K 5 Daarom |
||||
i46 EVANGELISCHE
3. Daarom flaat Gods Volk tot aller ftond,
In een te zaam gevoegd liefdes Verbond, Zyn door den Heiland verzoende Zonders, God is de Vader, de and'ren Kinders, Broeders des Lams.
4. O dat dog niemand zyn weg verheft,
Want wie iets anders voor zich verkieft, Schoon hy komt weeder en wil zich bezinnen, Als dan kan men het zo niet meer beginnen, Dat is dan zo.
5. Zyt gy beg'nadigt en Jefus leen ,
Om 't bloed der wonden word gy gebeên, Laat d'eerfte Liefde niet uit uwe herten, Want men vermifl ze met bittere fmerten, En doodes angft.
6. Wilt gy bazuinen der g'naade zyn,
Zoekt eerft genaade en wordet klein, Wordt door die wonden , die gy verkondigt, Zelver met God verzoent en ontzondigt, Daar na getuigt.
7. Kinders der g'naade in 't algemein,
O! laat ons eeuwig Getuigen zyn, Dat in Jefus Offer alleen te vinden
Genaade en vryheit van alle zonden, Voor allen Volk'.
8. Jefus Gemeinte zich zaalig vindt,
Want zy leunt zich op Hem, haare Vrind, En dat is haar zaak in 't Meer der genaaden, Dat is, in Jefus bloed fwemmen en baaden. Haar element.
|
|||||
Melod.
|
|||||
LIEDEREN. 147
Meiod. p. 28. Myn Vader.
1. v3 Legs een geheimnis weet ik niet
Zo aujdiyk te verftaan, Met allen and'ren rnogt het gaan,
Te kort my 't licht hier fchiet. 2. En dit geheimnis 't geen ik vind,
Is, hoe het mooglyk is, Dat eene ziele jefus Chrift ,
Niet booven alles mint, 3. Wie zogt ooit by het Leevens-brood,
Nog zulk ellendig ding, Dat flegs in huit en beend'ren ging,
En anderzins was dood. 4. Wat my belangt, dit is myn zin,
Ik vang nog heeden aan , Als had ik het nog niet gedaan,
Ik geef myn kindlyk heen. No. 1286".
iVX^n Heiland,maak my regt aan U verknogr,
Gy hebt door bloed my tot uw Joon gekogt, Ten trouwen dienft by uwe llyks-gezinden, , ü! zaalig zyn, die uwe dienften vinden! 2,
Het Zondaarfchap fluit niet van dienen uit, De Heiland krygt geen Heiligen ten buit, Neen, armeLiên, die Hy nog, eer zy dienen, Van fchuld en ftraf moet loflen en verzoenen. 3. Dies
|
||||
148 EVANGELISCHE
Dies komt het eerft niet op het werken aan,
Op willen, loopen, 't geen men ook niet kan, ISJeen , bloot alleen op Gods barmhartigheden, Dat Hy ons tot zyn Volk aanneemt en Leeden. 4-
Alsdan , wen ons de Schuld gefchonken is, En wy dus zyn verioft door Jefus CJirifl, En men genaad' en krachten kan bemerken , Dan gaat het voort tot dienen en tot werken. 5-
O Jeflis! maak my aldus regt gefchikt, (Heeft m' uw Genaè een weinig aangeblikt) Dat ik op aard naar uwen Raad mag dienen, Verwaardig' my ten dienfl der Seraphinen. N°. 804.
T. J_ J[ Ter legt myn zin zich voor u neder,
Myn geelt zoekt haaren oorfpronk weder, Laat uw verblydend aangezicht Tot myne armoe zyn gericht. 2. Zie neer, ik voel verderf en zonden,
Herberg my in uw' Kruices-wonden, O! mogt door uwe bitt're pyn,
Myn' Eigenheit gedoodet zyn. 3. O! wilt, Heer Jefus, mynen wille
Met uw' gelatenheit vervullen, Verbreek natuurs geweld in my, O groote Zoon! en maak my vry.
4. Ik voel, tot uwaart trekt myn liefde,
En dat ik blyv' in uwe liefde, Dog is van veel onlouterheit,
Myn liefde nog niet ganfch bevrydt. J. Ik
|
||||
LIEDEREN. 149
5. Ik moet nog meer, naar uwe Orden ,
Hier door uw Geeft geheiligt worden, De zin moet dieper in u gaan ,
De voet moet onbeweeglyk ftaan. 6. Ik weet my wel niet zelv' te raaden,
Hier gelden niets der menfchen daaden , Wie maakt zyn hertezelver rein? Het moet door U gereinigt zyn.
7. Ik ken U ook, myn Licht en Leeven ,
Gy zyt my altyd trouw gebleeven, Ik weet gewis, Gy ftaat my by,
En maakt my van my zelven vry. 8. Inmiddels zal ik trouwlyk waaken,
Door U myn aardfehe zin verzaaken , Tot dat Gy U een tyd uitziet, En my van band en ftrik bevrydt.
9. Ik zal de Zeege dog wegdragen,
Gy hebt myn Vyand dog verflagen, Gy voert my uit den kamp en itryJt, In uwe ruft en zeekerheit. 10. 'k Beveel U dan (wie is my nader?)
De zorg voor myne Ziel, myn Vader; O! druk my diep in hert en zin,
Dat ik in U reeds zaalig ben. 11. Als ik met ernft hier aan gedenke,
En in uw' Armen needer zinke, Zo word' ik van U aangeblikt,
Zo word myn hert door U verkwikt.
12. Zo waft my d'yver in het ftryden,
En kan my in uw' gunft verblyden , En fmaak het reeds, en voel gewis,
Dat God, myn God, de Liefde is. |
|||||
N°.889.
|
|||||
j5o EVANGELISCHE
N°. 889- JL/ Aar Chriftus is.en 't hert uit God herboren,
.Daar vindt zich ook de geeft der eenigheit, Die nog zomtyds naar d'Ouden Menfch wil hooren,
Word ligt verftrooit, 't welk meen'ge ziel be- fchreit. Hoe heeft men niet te waaken,
Ook in de befte zaaken,
Dat men het wit niet mift!
De waarheit moet ons daaglyks vryer maaken, Of 't licht word haaft in 't hert weer uitgeblufcht. 2.
't Is ydelheit, het hooft met beelden vullen, Het komt alleen op Geeft en Waarheit aan; De tegenfpraak voor eenen tyd wat ftillen, Is in der daad zo veel als niets gedaan. Als Zielen zich verbinden ,
En arm en klein zich vinden,
Dan zyn zy groot en fterk,
Is iets uit God, zo zal men 't ondervinden, Daar Jefus woont, word een regtfchapen werk. 3-
Onze Eigenliefd' heeft een zeer teder leeven, De Menfche wil zo gaarne nog iets zyn; Maar dan,dan word de vrye Geeft verheven, Wen z alles geeft aan God, en zelv' word klein. O! laat ons niet meer zuimen,
Hem alles in te ruimen,
Die alles is en doet.
Wat willen wy nog van iets eigens droomen, De zond' alleen die is ons eigen goed. 4. Wie
|
|||
LIEDEREN. i5r
•: ' 4.
Wie Gods genaad'heeft tot zyn deel verkoren, Wagt zich voor eige keur, wie die begeert, Of fchoon hy waar' voor lang uit God geboren, Zo heeft hy dog vreemd vuur dat hem verteert. De Broeder-liefd' daar neven ,
Hoe fterk ze word gedreeven,
Baart agterdogt en nyd,
De Satan wand ons dan in zyne zeeve, Beft is 't, wanneer gy kleine kinders zyt. 5-
O! laat ons dog naar eenen Regel wand'len, Gy kind'ren Gods, en wafTen fleeds daarin; Wy konnen niet fteeds'in de liefde hand'len, Wannneer ons niet verbindt een zelfde zin. Gods Woord fielt dit te voren,
Heer', leer ons daarna hooren,
Dat wy niets doen verkeert;
Men zoek zyn heil op geene and're fpooren, Wy moeten dog flegs zyn van God geleert. Melod. p; 37. O myn verwondde Vorfie.
Yn Lam, myn Licht, myn Schoone,
Myn alles, myne Kroone, Hier ben ik arrem Kind , Befchaamt, gebukt en kleine, Weet niets als dat ik dyne, Het flegtfle ben van uw gezind. 2. Tot U gaat myn verlangen, Nu Gy my hebt gevangen In 't zaal'ge g'naaden-net, Ia
|
||||
J
|
|||||
152 EVANGELISCHE
In 't jok der Liefd' en Waarheit,
Door uwes ftervens klaarheit,
En hebt myn Geeft in 't licht gezet.
3. Alleen z' in uw te planten,
Is 't oogmerk met uw planten , O! doe dit ook met my; Want ben ik arm en fmaalyk, Ben ik in U dog zaalig, En wil geen heil als flegs in dy.
4. U bid ik dan, myn Koning,
Maak in myn hert uw wooning, Verfmaè myn kleinheit niet, Geef uwen Kinde zeegen Op alle zyne weegen,
Gy, die dog op het laage ziet.
5. Dat ik genaad' gevonden
Heb in uw bloed'ge wonden , En daarom zaalig ben , Is waar, door uw' omarming ,
En vrye Gods erbarmiog; Want anders weet ik, wie ik ben. 6. Ik moet 'er van getuigen,
Met diep en innig buigen, Myn God, en met een vloed Van traanen aan uw voeten , U in het (lof ontmoeten ,
Als 't wormtje aan zyn Maaker doet.
7. Nu hoor "nog eens myn beede,
Geef z' all' uw Kinders meede; Want ziet, zy is my groot, En U wat weinigs, Heere,
Dies wilt ze my niet weeren ,
Maar geevea al, myn daa^lyks brood:
|
|||||
LIEDEREN.
|
|||||
8. Ik bid een kindlyk herte,
By alle leed en fmerte, Uw' Lams zagtmoedigheit, Gehoorzaam zyn en .ftille * Een luft tot uwen wille , Dit is myn wenfch in deeze tyd< Melod. p. 23. Ondoorgrondelyk regeewu
1. jEfus , kracht der bloode herten t
Trooft in alle zielen-leed , Zalv' in alle zonden-fmerten t
Arts voor alle flangen-beet, Pleiller voor des doodes wonden, Die men fteeds van kracht bevonden: i; 2. Myn verderf, niet door te gronden ,
In myn hert, word my bewuft, Been en merg zyn vol van zonden,
Vol vergif van kwaade luft, , Geen bloedsdroppel is te vinden, Zonder zaad van and're'zonden: , : 3. Ja, myn hert fteekt vol van pylen,'
Van den Satan en het vleefch; Wil ik fchoon naar Jefus ylen,
Daar myn nood my heene wees, Moet myn Geeft dog needer zygen, Eer zy regt kan adem krygen ; , : , 4. Wil ik my tot U verheffen, Word voor traagheit niets daar uit5 Komt uw' Geeft myn hert te treffen* Dryft het yd'le vleefch hem uit* Dat ik myner zonden plaagen , , - Zo niet langer meer kan draagen:}: L $.
|
|||||
xS'4 EVANGELISCHE
5. Heiland voor den kranken Zonder,
Redder van de flangen-lift, Pleifter zelve, en Verbinder,
Wiens genezing nimmer mift, Gy kunt pyn en fmerc vermind'ren j Ja de doodes floot verhind'ren: , : 6. Kom, Heer Jefus, druk in G'naade
My uw Kruisbeeld in het herr, Op dat dus myn' oude fchaade
Door uw bloed geholpen werd; Zalft uw' Oly myne wonden, Zo ben ik gewis verbonden: , : 7. Zult Gy uwen Geeft my geeven,
Komt Gy zelve tot my in , Dan, dan zal het nieuwe leeven
Stroomend' in myn' aders zyn,/ En ik zal, op hooge wyzen, Eeuwig uw'erbarming pryzen: ,: No. 1360*
1. VV At is 't verwond'de Liefde,,
Dat my zo machtig roert? 't Is dit , dat u de Liefde
Heeft in den dood gevoert, En myne ganfche zaligheit Komt van uw bloed en fterven ,- In tyd en eeuwigheit. 2. Dit wil ik ook getuigen,
Zo lang ik leef op aard, JVJet diep en innig buigen, Ikwormtje, afch en aard; „ Hqt komt my nimmer uit myn hert,
>3
|
||||
LIEDEREN.
3S Wat ik u heb gekoftet,
„ Wat bloed en bitt're fmert, 3. Ik kan het niet vergeten,
Zo lang de zond' my grieft; Uw Liefde is ongemeten, Ik ben in u verlieft, Dat zo een arm wormelyn Uw lieve Kind geworden, En ook zal Dienaar zyn. 4 Ik dank met duizend traanen.
Voor deeze groote g'naad , Mogt ik daarvan vermanen Kik, naar myn kleine maat; Blyf Gy alleen myn Schild en Loon, Zo zal ik U nog eeren, Myn Lam , O groote Zoon ! 5. Ik heb eens ondervonden
U dierbaar Goulyk bloed, Dat 'reinigt my van zonden , Maakt al myn fchaade goed; ^ Dies komt het nimmer uit myn bert,
„ Wat ik U heb gekojlet , ,, Wat bloed en bitt're fmert. 6. Gy opgefcheurde wonden,
Hoe liefFely'k zyt Gy, Ik heb in Ü gevonden
Een fchuileplaats voor my; Nu wil ik gaarn een Hofje zyn, Nu 'k mag des Heilands weezen, Verloft van eeuw'ge pyn. . 7. Verftrojen my myn zinnen, Ben ik niet by myn hert, Als Gy 't my brengt te binnen, L i |
||||
156 EVANGELISCHE
Doorprïemt het my met fmert;
Daarom, myn Bruidegom, fluit my
Dog eeuwig in uw wonden,
In uwe ope zy.
8- Myn herte brandt van liefde
Naar U , myn dierbaar Lam,
Die myne ziele griefde,
En tot uw Kind aannam ;
Nu zy myn leeven, tyd, en kracht
Voor U , die zyt uit liefde
Voor my aan 't Kruis geflacht.
o. Nu zal uw dood en lyden My fteeds in 't herte zyn j Ik wil zorgvuldig myden , 't Geen u en my maakt pyn; 't Is dog hier zo met my geftelt , Dat niets my kan verblyden, Als myn verloffings geld. 10. Hier ben ik, hert vol liefde,
En zielen die Gy kent, Wy bidden, dat g' uw' Liefde
In yders herte zendt.
Schenk elk, en alleen in 't gemein?
Het nodige tot Stryders ,
Laat ons ook Lamm'ren zyn.
11. O, blyf ons maar gefchreeven
In onzes herten grond , En by 't genaade-leeven ,
Beken U ook de mond; Dat elk, tot op den grooten dag, Aan zyn ontzondigt herte Uw Zeegel dragen mag. |
|||||
N0. 1282.
|
|||||
LIEDEREN. 157-
Nö. vs. 1282. 15-18.
VJ Y moogt, zo als gy zyt, tot Jefus komen ,
En komt gy maar, zo word gy aangenomen; 2.
Gy moogt zo zondig zy n en vol van fchanden, Zo is een dorflend hert voor u voor handen. 3-
De Rechter wien de wraake is gegeven , Heeft allen Zond'ren toegedeek het leeven; 4.
Wie ilegs een Zondaar zich gevoelt te weezen, En nog niet is uit eige kracht genezen, 5-
En legt aan Jefus voeten a's geftorven,
Van zülken is nog niemand ooit verdorven.
6.
En waar't een Leeuw, hy wierd gewistenLammg, En was hy koud als ys, hy wierd tot vlamme, 7-
En was hy dood als fteen , hy wierd tot leeven ,
En van den Vader aan den Zoon gegeven j
De geeft komt ftraks in hem haar werk beginnen,
Ziert hem van buiten,dog op 't meeft van binnen^ 9'
Van buiten ziet men iets van Chriftus fterven ,
Wie 't inn're kent, die ziet den Levens-erve.
10.
Maar ziet, Vat is dog dit geloovig komen? Want anders word dog niemand aangenomen: 1 f.
Dat is, erkennen aan des Heilands voeten, L 3 Dm
|
||||
158 EVANGELISCHE
Dat Hy voor ons aan'tKruis heeft moeten boeten;
12.
En alszyn Lichaam was aan 't Kruis verbroken,
Heeft Hem de Geeft van alles vrygefproken; En toen hy alle zond' had overwonnen,
Gaf Hy ons 'tregt, datwy nu erven konnen, 14.
En ik, die toemaals nog niet was in weezen , Ben te dierzelver uure meè genezen, ij-
En ben een Vorftgeworden, zonder twyffel ,
EenKonings-kind, Heer over dood en duivel; ió.
En was ik eerft door Satans macht gebonden , Door 't bloed des Lams vertreed'ik nu de zonden. 17. En als ik aan dat Gods rantzocn gedenke,
En met myn hert in Jefus wonden zinke, En met myn oor naar zyne^gae.hooren ,
Zo ziddert hel en afgrond my te ilooren. Melod. p. 1 o. O Geeft van booven.
|
|||||||||
1.0 k
|
|||||||||
m ! ons eenig Opperhoofd
|
|||||||||
Die voor ons zyt geftorven ,
En voor een yder, die gelooft, Het leeven hebt verworven-, Wy willen uwe Jong'ren zyn, En uwen Naame eeren , En volgen, wyl wy, groot nog klein, Geen ander Hooft begeeren. '2. LV menfch mag aan 'het fpotten flaan, pt met ons zyn bewoogen. Dat |
|||||||||
LIEDEREN.
|
|||||
Dat wy veracht daar henen gaan,
Wy zyn dog niet bedrogen. Aan onzeti wandel zal men zien, Wat onze herten denken , Dat wy met d'oogen opwaarts zien , En d'aard' haar weiluft fchenken, 3. 't Is ons ganfch anders om het hert,
Nu wy den Schat gevonden , Nu wy van allen nood en fmert Bevryd zyn door uw wonden. De vloek is weg , gy fchenkt genaad', Wy ftaan op vrye voeten, En draagen wy des weerelds fmaad, Dat weet Gy te verzoeten. Melod. p. 28. Myn Vader gy.
1. k-J Aar is maar een uit aller tal,
Die lievens waardig is , En dien ik eeuwig kiezen zal:
De Heere Jefus Chrifl. 2. Hem rnynen Heer en God aliein,
Is myne ziel gewydt, Hem ftae ik vaardig en bereidt,
En ben van herten zyn, 3. Aan jefus heb ik wat ik wil,
In allen overvloed > En leev' uit zyne vplheit (lil,
En heb het hoogfte Goed. Afs- Op zyn genaade gae ik voort,
En wyk geen tree nog fchreê; My volgt naar zyn beloft' en woord, Zyn goede zeeeen meê. h 4 5-
|
|||||
I0o EVANGELISCHE
|
|||||
5. Zyn arrem kroont myn arrebeid,,
En fchenkt my leevens zap; 't Geloof aan zyne Majefteit, . Voert rnyne pelgrimfchap.
N°. 1020.
1. JlJ O open U, o Naame Jehovah !
O Zalvings-Geefi:, wees uwen Kind'ren na,
Bedauw hun Hooft met uwe Balzem-zappen, En maak hen moedig in uw' Eigenfchappep, 2. Gedenk daar aan wat Gy hebt toegezegd
Uw blooden Volk', dat in uw' armen legt, Üw' zydes wond' blyft uwe Duiven open, Welks waterftroom geduuriglyk blyft loopén. 3. Trek ons tot U, getrouwe Toeverlaat,
Ons ganfche hert in uwe zaake gaat, Wy leeven u, wyl Gy voor ons gefrorven,
En alle kracht hebt door uw dood verworven, 4. Wy zyn uw Volk, o hoogverheve Knecht,
En hebben ook tot uwe Kroone recht, Dus willen wy ons fleeds aan U gewennen,
En U, o Liefd', in 't openbaar bekennen. 5. O geef ons dog, van deezen dag af aan.
Nog moediger den Pelgrims weg te gaan, Waar op ook Gy zo moeizaam hebt geloopen, Tot dat Gy met den Kruiskelk U liet doopen. 6. Nu zyt Gy ook gekroontmetpryseneer,
En wilt alzo uw kleine Kinder-heêr, Voor 's Vaders Throon met^heerlykheit be-
kleeden, ,
Wanneert 't, als Gy, den Kruisweg heeft be-
' ; treden. • |
|||||
LIEDEREN. id*
|
|||||
7. Zo vatten wy dan in den Geeft ons aan,
Om voort te gaan op deez' uw ruuwe baan, Gy helpt ons door, wy kennen U als Liefde, O maak ons vaft in uwe eeuw'ge Liefde ! No 993.
l.jEfus , Godd'lyk Lam!
Wien aan 's Kruices ftam Onze zond' en jammer griefde , Eeuwig dank zy uwe Liefde, Die aan 's Kruices ftam Wierd ons Offerlam. 2. Uwe Liefdegloed
Sterkt ons. moed en bloed , Als Gy, met genaade-blikken, Ons aan uwe borft komt drukken , Maakt ons wel gemoed, Uwe Liefde-gloed.
3. Waare Menfch en God,
Trooft in nood en dood, Gy zyt darom Menfch geboren,
Te verloiïen 't geen verloren, Door uw bloed en dood, Waare Menfch en God. 4. Held uit Davids Stam ,
Uwe Liefde-vlam Allen kommer van my v.'etrSf
Dat de weereld my niet deere, Schoon zy„my is gram, Held uit Davids ftam. 5. Groote Vreede-Vorft,
Hóe heeft u gedorft L 5 Naar
|
|||||
léi EVANGELISCHE
Naar der Menfchen heil en leeven;
Als g' u in den dood gegeven , A!s Gy riep: my dorft, Groote Vreede-Vorfl. 6. Geef dan uiven vree,
Ons, en allen rneê, Die U, Heer', als Liefde kennen,
En zich tot uw Volk bekennen , Geef die uwen vree, En ons allen meê. 7. Nu dan houd' ik my
Eeniglyk aan dy; Nimmermeer zal ik u laaten , Maar U in 't Geloof omvaten ; In 't geloof aan dy Leev' en houd ik my.
8. Als ik weenen moet,
Zal uw' traanen-vloed Nu de myne ook geleiden ,
En my tot uw'wonden leiden , Dat myn traanen-vloed Zich haaft' ftillen moet. 9. Ais i'k my daar Dy
Weederom verbly , Verblydt Gy u van gelyke, Tot ik in uw Koninkryke, Aller traanen vry, My met U verbly.
10. Hier door fpot en hoon,
Daar de Eere-kroon, Hier in hoepen en gelóoven,
Zien en hebben komt hier booven,
Want de Eere-kroon,
Volgt op fpot én hoon. 11. Je-
|
||||
LIEDEREN. 163
|
|||||
11. Jefus help dan my,
Dat ik, vry en bly , Alles door U overwinne , En dat ik altyd bezinne, Hoe in 't lyden Gy Overwon voor my. Melod. Wen kryg ik myn kleed.
1. K^J Lim Gods', geflacht,
Wanneer ik betragt, Uw liefde aan my , Hoe wenfch ik, dat ik eens uw aangezicht zie. z. Hoe was ik zo blind,
Hoe diend' ik de zond', Uw licht kwam , en ziet, Het wekte my op, en ik kende het niet. 3. Ik voelde wat fmert,
Om 't vleefchelyk hert, Van hoogmoed vervult, En merkte op eenmaal dat alles verfroolc.
4. Haalt wierd het my klaar,
Wie over my waar, En als Hy verfcheen ,
Zo zag ik Hem flervend', verhoogt van ben een.
5. Het heilige bloed,
Die heilzaame vloed , Uit handen en zy , Kwam voor my, en ziende, ontzetted'ik my.
6. Ik voelde myn nood,
En fmaakte den dood , En 't wierd my zo fwaar, Als of ik ook een zyner kruicigers waar.
7. De
|
|||||
164 EVANGELISCHE
7. De Vyand kwam by,
Afgunftig op my, En fprak m' in den zin,
ik was dog der zonde, des doods ende zyn.
8. Ik zag op het Laai ,
Omarmde zyn Naam, En gaf my hem heen ,
In alles, zo als Hy het maakte, te vreên.
9. Schroom was wel by my,
Maar dagte daar by, Hy flierf dog den dood
Voor Zondaars en doode, en zag mynen nood.
ie Toen kwam het my voor,
Aan hert en aan oor: Verdoemelyk kind , Geniet myn Genaade, Ik heb u bemint. 11. Myn ziele vond ruft,
De zondige luffc Verteerd' in dien brand, En ik wierd gezet in een anderen (land.
12. Zyn bloedftroom, zo rood,
Swom weg mynen dood, En ik wierd beyrydt,
Met Manna, en Leeven, en Vreede verblydt.
13. De vyand zag 't aan,
En liet my ftraks gaan, Wel toornig op my , Maar ik liet hem wand'len en hield my aan dy.
14. Myn Lam, nog een woord:
Ley Gy my fteeds voort, En nooit van my wyk',
Zo heb ik nooit vreeze, en erve uw Ryk.
|
|||||
N«. 898'
|
|||||
LIEDEREN. i<j5
Nü. 893- Oud Lied.
..O God! wien alles is bewuft,
Help onz' vervalle tyden; De menfchen haaten hunne ruft, En willen vaft niet lyden, Dat men ze leer' den regten veeg, Dat men ze ley den fmallen fteg, Die naar den Hemel wandelt; Zy zeggen onbefchroomt: Gaat heen, Wy willen blyven, als wy zyn, Waar na een yder handelt. 2. Genoeg is 't niet, dat zy uw Woord
Verwerpen en verachten, En , naar de oude wyz' , al voort
't Gebruik te volgen trachten; Zy willen zelfs nog hebben recht, En die doen hen het grootft' onrecht, Die hen wat beeters wyzen, Die houden zy voor ongeleert, En hunne Leere voor verkeert, Die nog hun doen nïec pryzen. 3. Wie wii van fwakke menfchen meer.
Als wy zyn > wel begeeren, Men dryft de zaake al te zeer,
Men fpreekt al van bekeeren. Ey lieve, laat het als het waar, Weereld blyft weereld, is 't niet waar ? Is.Chrillus niet geftorven? Als men zomtyds eens gaat ter Kerk, Wat leeft en bidt en doet zyn werk,' Zyn wy dan zo verdorven? ,; • |
|||||
■ 4- Al
|
|||||
löö EVANGELISCHE
4. Al zulke reed'nen voeren zy ,
Die zich naar Chriftus noemen , Verlooch'nen met hun leeven vry, Dien zy met monde roemen ; Ja noemen het wel kettery,
Wanneer men hen wil brengen by, Een Chrift moet heilig leeven; Dat Jefus kracht in ons de zond' Door het geloove overwint, Wil 't hen geen Ja-woord geeven. 5. Daarom, o God, red uwe eer,
En die van uwen Zoone; Giet uit uw Geeft , en zend ons neer
Het licht van uwen Throone ,
Dat Jefus vvaarheit, in zyn Kerk,
Zyn Heil en Kracht, Geloov' en Werk,
Bekend by allen worde,
En wat Hy voor en in ons is,
En dat Hy Zaaligmakcr is,
In 't hert bevonden worde.
Nö. 899-
1. l\ Ch! hoe is 't getal zo klein,
Die zich aan hun Heiland geeven, Die als Chrift'nen heilig leeven, Overal is huichel-fchyn; Spreekt de mond al van geloof,
Zo is 't hart dog verre en het oore doof".
2. Duiflernis bedekt het Land,
Aardfche zin bedwelmt de Zonders, Blindh'eit heeft de Menfchen-kinders Van den hemel afgewendtj |
||||
LIEDEREN. ió>
*
U, o Leevens-Zonne, ziet!
Kent men midden onder uw' Belyders niet.
3. Die U kennen, zyn veracht,
Zo als 't was van Abels tyden, Men mag hen voor 't oog niet lyden, Zond' en boosheit groeit met macht, Dat uw Woord niet langer geldt, En men die het doen vaft by de Ketters ftek.
4. Daarom Jefus, hemels Heer,
Hooft met eer en macht bepeereic, Kom , en beet're dog de weèreld; Zie eens op uw Sion neer, Trooft uw Erfdeel, maakt het vry, Dat uw ryk alleen, tot heil, verheven zy.
Melod. p. 8- Ik roem nu alken.
1. \JEzallefde Heiland verordent ten zeegen :
Kom met uwe liefd' en ontferming ons tegen, Wilt nu en in volgende dagen en jaaren, Ons in uw genaade getrouwlyk bewaren. 2. Myn herte moet fteeds U aan 't kruice aarf-
fchouwen,
En Gy aan my in Gerechtigheit trouwen, Den vreede Gods,die het verftand gaat te boven, Laat niets in de weereld my ftooren ofrooven. 3. Myn dorftig hart laav' en verzadig'te ga-
der ,
Gy eenige Leevens-Fonteine en Ader, Op eene zo zaalig' en fterkende wyze, Dat U ook het Lichaam mag juichen en pryzen. 4. Wyl Gy ons U zelfs hebt tot fpyze gegeven.
^0 iaat ons ook heilig en GoddeJyk ieeven, '' Ge-
|
||||
ï63 EVANGELISCHE
Gebied uwen Zeegen, op eeuwige tyden,
Zich over uw Been en uw Vleefch uit te breiden. 5. Uw' is hun verftand,hun geheugen en wille,
O wilt ze met Geelt en Genaade vervullen, En 't geen zich nog vindt van het Eigene leeven , Dat worde door uwe Opftanding verdreven. 6. Wy zyn ja dog alle voor Jefus geboren,
Voor duifend en nog zo veel duifend verkoren ; O Godlyke Liefde, wie kan u befchryven? O mogt U een yder een Eigendom blyven ! 7. Myn Heiland, hier hebt Gy myn eigebe-
geeren,
Ik wilde my gaarne tot Liefde bekeren, De g'naade, die een mal op my is gevloten , Heeft my ook den toegang gewis niet gefloten. 8. Ik gun aan deWeereld haarheerlykezad-
keü,
Ik gun aan den Wyzen hunn'roemen en maaken^ Ik gun den Gerechten hun moejen en loopen , Als my maar de wonden van Jefus ftaan open. No. IZ02.
E Eerfta,eboorue
Komt neder in het vleefch, Tot ons Verloorne , Op dat Hy Trouw' bewees ; Ontdekt ons de Verborgentheden, Eertyds bedekt door de eeuwigheden. 2. Dè Eng'le-kooren
Begeerden 't in te zien , Lang van te vooren , Hoe dit dog zou gefchièn, Dër
|
||||
L I E D E$.R E N. 109
Der Menfchen zond' en boosheit merkend,
Maar daar by zaagen Gods liefde werkend. 3. De Wet en Rechten
Kwamen daar nevens in , Konden , als Knechten, Der Zond'ren heil niet zyn; Waarom z' ook weinig krachten gaven, Smagtende herten den grond te Jaaven, 4. Toen fprak de Liefde:
Hier ben ik, ziet ik komj Uit vrye Liefde Van zynen Throon Hy klom,
Om zich in onze Plaats te {lellen, Ons te verlofTen van Zond' en Helle. 5. De ftraf der Zonden
Den Zoon wierd' opgelegt, Hy kreeg de wonden , Aan 't moordhout opgerecht,
Nu reekent God voor zyne Kinders,
Alle geloovige arme Zonders.
6. Zo word bevonden,
Hoe ver de Liefde gaat, Wy , dood in zonden, Willen ons geenen raad. Wie kon ooit, of wie dorft het denken,
Dat hem de Liefde zo veel zou fchenken I 7. Uit louter g'naade,
Valt ons dit heil te beurt, Wy arme maaden, Nu Chriftus Vleefch verfcheurc,
Worden genoodt tot zaaligheden, Ons toebereide in de eeuwigheden.' |
|||||||
g. Dies
|
|||||||
M
|
|||||||
179 EVANGELISCHE
8. Dies waren d'Ouden
't Geloove toegedaan; Van verre fcbouwden Zy dus hun Erfdeel aan ,
Waarna zy met verlangen ftreefden,
En in de weereld als Pelgrims leefden.
9. Zy mogten blyven
In 's geloofs zeekerheit, En wy beklyven ]NTu in de g'naaden-tyd ,
En vinden in des Heilands wonden ,
't Geen geene zochten uk 's harten gronde.
10 O bloed der wonden,
Hoe dringt gy door het hert! Nog nu ter ftonde Uw' kracht bevonden werd ; Gy zyt een onbegryp'lyk weezen, Laat, Heer', uw bloedllroom ons ook genezen. Melod. p. 17. O gy zielen Bruidegom.
Cl x-
1. VJ'naade, welk een koft'lyk woord!
Liefiyk klinkt het in de herten, Die de fmerten
Van een ganfch verloore ffcaat, Zonder raad ,
In hen voelden van te voren , Eer hen Jefus had verkoren, En geroepen tot zyn zaad. 2 G'naade i hoe zyt gy zo groos
Allen die hun jammer weeten, Zondaars heeten , |
|||||
En
|
|||||
LIEDEREN. 171
En gevoelen hunnen nood ,
Ja den dood,
Die van and're flachtings-fchaapen Zo geruftlyk word verflaapen , Hen fmaakt vaffc geen beete brood. 3. 't Gaat daar, als men denken kan,
Aan een Satans-dienft vervloeken, Aan een zoeken;
Wat ons ergend hind'ren kan, Word ons ban.
En zo mag men veilig komen, Al wie komt word aangenomen , Want Hy neemt de Zondaars aan. 4. Alzo is het my gegaan;
Eerftlyk kreeg ik g'naade-winken, Daar op , drinken
Uit der wonden heil-fontein, Vreugde-wyn,
Vreed' en al wat ik begeerde; Was ik nu van een'ge weerde Hem tot dienfl: en dankbaarheit! 5. Alle die wy zyn bekeert,
Hebben eerftlyk wel beleeden, Dan gebeeden:
Lieve Heiland, ik ben blind , Ik ben zond',
Ogenbliklyk wierd ons leeven En gerechtigheit gegeven , Dat men nu zich zaalig vindt. 6. Nu, o Lam, wy bidden U,
Maak ons ook zo ras en veilig, Trouw en heilig,
|
|||||
M 2 Houw»
|
|||||
172 EVANGELISCHE
Houw ons t'aller tyd daar by
Aan uw' zy ;
Want wy zyn zeer zwakke Einders, Nog geduurig arme Zonders, Konnen ook niets zonder dy. 7. Geef ons alle daagen meer,
Tot wy ganfch in U verzinken , Drinken, drinken;
Want, na dat wy zyn in dy , Dorften wy
Met de teederft' ingewanden , En in alle leevens landen, Spreekt men eeven eens als wy. 8. Voor dit alles, lieffte Heer',
Willen wy U altyd looven, Hier en booven;
Alle uw' genaad' is groot, 't Waare brood.
Laat ons aan de g'naade zuigen , Laat ons uw genaade buigen , Niets als G'naade zy ons groot. Mfclod. p. 17. Ik roem nu alleen.
Omt Zondaars, en fchouwt dog den eeuwi-
gen Zoone Op't hert, in de wonden, en onder de Kroone, En zoekt u nog veele zo toe te verzeilen, Die zich met u voor den gekruicigden ftellen. 2.
Wie wil dog 't gelooven door twyfF'len verhind'- ren,
Gy Zondaars, ik wenfchte, wy wierden totKin- d'reiij ' En |
||||
LIEDEREN. 173
En floegen aan 't kruis al't vernufcelyk denken;
Aan d Een voud wil Jefus de Zaalighek fchenken. 3-
Wie alle fchuld by zich gezogt en gevonden,
Die heeft eenen openen weg tot de Wonden , Wie onder d'ellendigfte Schuld'naars gezeten, Word by de Verloffing op 't minfte vergeten. 4-
Zo lieft men den Heiland en leeft in zyn wegen, Zo gaat men getrooft zynen Bruidegom tegen, Met brandende Lampen der heilige Orde, Dewyl men tot Maagden met Oly geworden. N0. 106.
Ie Bruid , hoe hangt uw Bruidegom,
Aan 's kruices ftam, zo (lil en ftom! Daar Hy yders fpot moet weezen , Is 'er grooter fmert als deeze ! 2. Zie, hoe Hy hangt ganfch naakt en bloot,
Bedroeft, beangft door hellen-noodj Vol van builen , vol van wonden, Ongetrooft en onverbonden. 3 Zie all' zyn' leeden uitgerekt,
Zyn bloed uit twee paar wonden lekt, Op zyn' lippen legt de galle, En Hy word gehoont van alle. 4. Zyn fchoon en heilig aanzicht, ziet,
Kan men voor bloed bekennen niet, En zyn voorhooft is doorfloken,
En zyn oogen zyn gebroken. 5. Het Hooft is grouwzaamlyk gehoont,
En met een doornekrans gekroont, M 3 " Ea
|
||||
174 EVANGELISCHE
En zyn dapp're haaïr-lokken ,
Hangen vol van fpeekzel-vlokken. 6. Zo gaat het niet het groene Rys,
En met het vruchtb're Paradys; Menfch! hoe zal het met u worden, Dorre telg, uit Adams Orden. 7. Edog , vertwyffel niet, o Bruid,
Hy delgt all' uwe fchulden uit j Zyne ftriemen u geneezen, Gy zult eeuwig by Hem weezen.
8. Gae, word' in 't Lyden hem gelyk,
En wees geduldig in zyn Ryk; Want het zou nu niet betaamen,
Dat de Bruid was zonder ftraamen. 9. Styg opwaarts dan en flerf met Hem,
Of roem u niet de Bruid van Hem, Wie Zyn leeven wil beërven,
Moet met Hem aan 't kruice fierven.
No. 102.
|
|||||||||
O
|
|||||||||
1.
|
|||||||||
NfchuldigLam, van zonden onbefproken,
Door Adams aart, alswy, nietaangefloken, Veel fchooner dan de reinfte Seraphinen, Die voor U dienen. 2. Gy zyt het Heilig' uit den Geeft ontfangen, Gods Zoon , het Beeld der onbevlekte gangen, De fchoonfte onder alle Menfchen-kinders, Niet uit de Zenders, . 3-
Hoe is het dan? wie kan zich daar in vinden,
Dat het U gaat, als had Gy alle zonden
Ge-
|
|||||||||
LIEDEREN. 175
Gedaan ? en niets zo fnoode was op aarde
Als Gy , o waarde ! 4-
Gy legt bedroeft in angfl:, in fweet en bloede,
Wie kan begrypen, hoe U was te moede! Gy moet, ontroert, van doods benauwtheit klaa- gen >
Gods Toorn verdragen. 5.
Men valt U aan, men bindt,men voert gevangen,
Men hóont,men flaat.men fpuwtUop de wangerij Men kroont, men geeflèlt Ü, en maakt uwherce Onlydb're fmerte.
6. Ja', wat nog meer! Gy word aan 't hout geflagen, Ten Vloek gemaakt, Gy moet eiks fpot verdra- gen, Van God verlaten , en in hulp te derven, Den dood zelfs fterven.
7-
Eyzeg, omenfch! zyn dat niet louter plaagen, Die waarlyk moed degrootfte Zondaar draagen?
Waarom dan moet zich d'Onfchuld, zonder maate, Zo ftraffen laaten ? 8. 't ïs, om dat Hy heeft onze Plaats vervangen, Daarom wierd Hy voor u en my gehangen. God moeft,zou Hy de fchuldige verfchoonen, Den Borg zo loonen. De Zonde kon niet blyven ongewroken,
't Dood-vonnis was daar over lang gefproken. M 4 Dit
|
||||
l76 EVANGELISCHE
Dit moeft op Aard',die God 'een vloek geworden,
Voltrokken worden, io. Wat Zonde zy, wat Straffen die verdienen, Heeft God, eer Hy den Zondaar kon verzoe- nen , Ten blyke van zyn ernft dus willen toonen , En niet verfchoonen. ii. Heb dank, o Lam! voor uwe wonder-h'efde, Dat Gy gewilt, dat U de Straffe griefde, En dat Gy hebt, 't geen over my moeft komen, Op U genomen. 12.
Voorwaar , Gy droeg myn krankheit en myn
fmerte ,
De ftraffe lag op U, en op uw herte; Op dat Ik wierdmetgnaad'en vree verbonden, Wierd Gy vol wonden. 13-
'k Neem aan, myn Hei!,wat Gy my hebt verwor-
ven, 'k Geloove dat Gy daarom zyt geftorven, Dat my , die nu ben van de fchuld ontladen, Geen dood zal fchaden.
14. Ach fterk,myn God,ach fterk maar myn geloove! Op dat het zich dien Schat niet laat' ontrooven, Die met geen goud,of wat genaamt mag worden, Betaalt kan worden.
O laat my fteeds uw' Lydens-vrucht genieten,
Dat waater fteeds op myn geweeten vlieten, En
|
||||
LIEDEREN. 177
|
||||||
En laat myn hert zich aan die ftroomen weiden,
En fteeds verblyden.
16. Dat nu de Zond' aan my vergae met fchanden! Zy kreeg haar recht, om my niet aan te randen. Zo laat my dan, na dit uw Zond'-verzoenen, Haar niet meer dienen.
AanU, myn Lam, zalnumynhertenleeven
Ten Eigendom alleen zyn weer gegeven, Waartoe Gy my hebt door uw bloed en wonden, Zo hoog verbonden. 18.
Niets kan nog zal my voortaan van U fcheiden,
Ik bly v' uw Kind, tot Gy my eens zult weiden, Daar uwe Liefd', met aller Heil'gen tongen, Word lof gezongen. Melod. p. 28. Myn Vader.
,0 Liefde! die in vremder nood,
U zelven hebt geftort, En daar door hebt den eeuw'gen dood , Den prikkel afgekort. 2. Wy zien ons door uw arbeids-fweec,
Het leeven ook verwekt, En dat g' ons door uw bitter leed,
Uit alle lyden trekt. 3. Dat Gy dus onze Borge zyt,
Zegt licht'lyk yder man, En neemt, zo als 't de mond belydt,
U tot Verzoener aan. |
||||||
M 5 4-Edog,
|
||||||
173 EVANGELISCHE
4. Edog, hoe weinig is 't getal,
Des in het hert gewis, En dat 'er niemant erven zal,
Die niet geftorven is. 5. Zo geef dan 't Woord des kruices kracht,
By yder die het hoort, Dat zulks het hert doordringt met macht,
En 't oor aan 't kruis doorboort, 6. Want yder dit voor zeeker weet',
Dat Gy ter zei ver tyd , Een Heiland zyt voor 's doodes-beet,
En onze heiligheit. 7. Kom, buig dan onz' hoogmoedig' aarc
In diepe armoe neer, Waar in uw bloed zich openbaart,
En dat Gy wordt onz' Heer. 8. Gy die nog in den laatften nacht.
Eer U de Vyand vond, Uw' Kerk hebt van der liefde-kracht
Gepreekt met Stervens-mond: 9. Erinner uwe kleine Schaar,
Die hier zo ligt zich fcheidt, Dat uwe laatfte zorge waar Der Broed'ren eenigheit. 10. Gy, die om onze zaaiigheit,
Zo bloed'gen arbeid had, En door der traanen bange ftryd ,
Des vloeks geweld vertrad: 11. Verwek dog onzen traagen zin, .
Die niets van arbeid weet, En voer ons uit de laauwheit in
Tot uwen arbeids-zweet. 12. Was
|
|||||
\
|
|||||
LIEDEREN, 179
12. Was tot uw' kroon en heerlykheit
De fmaad de regte weg; Dat ook uw Volk dus zy bereidt,
Te gaan langs deezen fteg. 13. Endaar, o Heer', uw'needrigheit,
Aan 't Kruis U binden kan: Zo hecht dog onze Eigenheit
Ook aan uw' Kruis-paal aan. 14. Heeft eindlyk U de Liefde-gloed
Gevoert in ftervens-nood, Zo maak ons in der liefde-vloed
Getrouw tot in den dood. 15. Ley dus ons langs uw' lydens-baan,
Daar men uw kruis bemint, Wyl daar flegs met U heerfchen kan,
Die bier meé overwint. Melod. p. ai. Hier komen wy ver bond'ne zielen.
•pv * 1. Sl-J E Heiland heeft voor ons geleden,
Gods toorn en onzen dood vertreden, En bragt ons door zyn kruices pyn,
Het Leeven , en der Zielen-wyn. 2. Op dat wy nimmer zulks vergeeten,
Gaf Hy zyn Lichaam ons te eeten, En ook te drinken van zyn Bloed,
Het welk voor onze Zond' voldoet. 3. Dog wie tot deezen Difch wil naaken,
Die heb wei agt op deeze zaaken; Want wie onweerdig gaat, die weet,
Dat Hy den dood voor 't leeven eet. 4. Hier moet gy God den Vader pryzen,
Dat zyne Liefd' u zo doet fpyzen, Dat
* No. 86. van Johannes Hus.
|
||||
i8o EVANGELISCHE
Dat Hy voor uwe misdaad groot,
Zyn eige Zoon gaf in den dood. 5. Gy moetgelooven en niet wanken,
Dat dit een Spyz' is voor de Kranken, Wier hert befwaart van zonden is, En hygt en dorft naar laafFenis.
6. Die dierb're g'naade zoekt een hertc,
In arbeid en veel armoeds fmerte; Want, is 't u wel, zo blyf daar van, Wyl 't u dan niets als fchaaden kan. 7. Hy Zelve fpreekt: Komt hier gy Armen,
Laat ik my over u erbarmen; Want een Gezonde komt niet tot
Den Arts, of Hek zyn kunft ten fpot. 8. Had Gy u konnen iets verwerven,
Waarom moeft Ik voor u dan fierven? Deez'Difch word u dan niet vergunt, Die nog u zelven helpen kont. 9. Gelooft gy dat van 's herten gronde,
Betuigt, bekent gy 't met den monde, Zo zyt gy regt en wel gefcbikt, En deeze Spyz' uw' ZieJ verkwikt;
10. Dog moet de Vrucht het werk ook kroo-
nen,
Met Liefd' uw' Naaften te betoonen, Op dat hy U genieten kan, Gelyk God heeft aan u gedaan. Melod. Der Oudfie ganfche Schaar.
1. ^JYn bloed bedauw' ons maar,
Tot zyne ftroomen reeg'nen, En onze Zielen zeeg'nen, En onze ganfche Schaar Gena-
|
||||
LIEDEREN. igi
Genadiglyk bevloejen,
Dat elke Plant mag groejen, En al ons zap en kracht, Door Hem zy voortgebragt. 2. Gy kent ons yder een, Ons zoeken, zuchten , weenen, Die U alleen dog meenen ; Zo geeven wy ons heen. Wy waren gaarn nog kleiner, Nog louterer, nog reiner , Tot uw genaade-Ryk, En uwen beeld' gelyk. Melod. p. lo, O Geeft van booven.
|
||||||||
M
|
||||||||
Yn Hooft, myn Koning en myn God,
|
||||||||
Myn Kroon , myn" Loon, myn Alles,
Om wien ik liever fchand en fpot, Dan alle vrucht des Valles , Dan aller weereld vreugd' en lult, Goed, gaave, roem en eere, 't Welk door de dood word ukgeblufcht, t'Ontfangen hier begeere. Melod. p. 7. Ik wil 't waagen.
-L^At is Klaarheit:,: wat zig openbaart,
Dat is Waarheit :,: wat den grond bewaart 9 Dat is Eenvoud, zonder fchyn Vpor den Heer' oprecht te zyn, In een ftille :,: zuiv're kinder aart. Melod. Wat is 't verwondde Liefde.
■*~^Ies zeg ik u van herten
Nu, en myn keven lang, Voor
|
||||||||
i8a EVANGELISCHE LIEDEREN.
|
||||||
Voor uwe Kruices fmerten ,
O Jefus , lof en dank , Voor al uw lyden, angft en nood, Voor uwe groote Liefde, Voor uwe bloed'ge dood. M Aak my dan, o groote Koning,
Wien geen voorbeeld evenaart, Ryk aan armoe, onderdanig, Klein , zo als Gy zelve waart. O II.
wilt ons binden,
In 't fchoone bondelyn, Maak uw Beminden Vol lichts en vol van fchyn; Neem ons in uwe trouwe armen, En vaar dog voort met het oude erbarmen. AIII.
Bba , liefile Heer , Gy verflaat veel meer, Gy kont, booven al ons denken, Duizendvoudig zeegen fchenken; Zie op yder neer, Abba , lieffle Heer. IV.
U eerflgeboorne Broeder,
Wees onzer zielen Hoeder, Al zyn wy arm en klein ; Ziet, hert en hand wy geeven, Dat wy ons ganfche leeven U trouwe Zielen willen zyn. |
||||||
R E-
|
||||||
REGISTER
DER
GEZANGEN.
A Ch ! hoe is 't getal zo klein Pag. 166
Abba , lieflte Heer ° ïg2
c Hriftus bloed en Gerechtigheit 141
Ti D-
■M-J E Vader heeft den Heiland lief 117
Der Oudften ganiche Schaar 136
Die aan het kruis hing j^
Daar Chriftus is en 't hart uit God 15-0
Daar is maar een uit aller tal i™
De Eerftgeboorne 168
Dies zeg ik u van herten i£i
De Heiland heeft voor ons geleden 179
|
|||||||||||||||||||
Dat is klaarheit
|
1X1
|
||||||||||||||||||
Ü Y bidder. God den' Heiligen Geeft
|
|||||||||||||||||||
150
|
|||||||||||||||||||
üen Lam gaat heen en draagt de fchuld 138
GG.
Y moogt zo als gy zyt tot Jefus komen 127 |
|||||||||||||||||||
Gezallefde Heiland
G'naade is een lieflyk woord HH.
Eilige Meefter |
167
170 iro
|
||||||||||||||||||
Hoe wel is 't ons j x ,
Hert en hert vereent te zamen ],J
Hier legt myn zin zich voor u nedcf 148
Jv h
J Efus, kom dog zelv' tot my 10b
Is God voor ons zo fpreeke j,,
Jefus kracht der bloode herten , U
Jefus Godlyk Lam. ^r
|
|||||||||||||||||||
Omt laat ons eeren
Komt Zondaars en fchouwt dog |
129
17%
M, |
||||||||||||||||||
REGISTER der GEZANGEN.'
|
|||||||||||||||
J\Y Yn Heiland werp een liefde-blik ng
Myn Priefter heilig' u voor my 144
Myn Heiland maak my regt aan u verknogt 147
Myn Lam, myn licht, myn fchoone iji
Myn Hooft, myn Koning 181»
Maakt my dan, o groote Koning 1S2
|
|||||||||||||||
N
|
N.
U eerftgeboorne Broeder. 182
|
||||||||||||||
00.
Jefus Chrift, myn licht en fchac 108
Op der aard' is geen vernoegen 1 22.
O myn verwond'de Vorfte 126
O raad my naar uw herte 128
O bloedige Verzoener 132
O God wat heeft een heerlykheit 137
O Lam, ons eeriig Opperhooft iyS
O Lam Gods gedacht 163
O God, wien alles is bewuft 165
Onfchuldig Lam, van zonden onbefproken 174,
O wilt ons binden 182
O Liefde die in vremdcr nood 177
c S. 3 Legs een geheimnis weet ik niet 147
Rouwfte Vrind, hier is myn hert 1x7
|
|||||||||||||||
V Erblydt u zeer, o Chrifïen Kerk
WW.
En kryg ik myn kleed |
114
144.
|
||||||||||||||
Wat is't verwond'de Liefde 154
JLt O open' u, o Naame Jehovah j6o
Zie bruid, hoe hangt uw Bruidegom 173
Zyn Weed bedauw ons maar 180
|
|||||||||||||||
Ziet het Lam Gods, dat de Zonden der
Weereld wegneemt, Joan: i. v. 29. lïll=iiililil=ïlliill|=
Lam, Lam, o Lam! Lam,Lam, óLam! Zo
lllïilliliililiiilil
|
|||||||||||
wonderzaam Beproeft, bedroeft, En nochtans,
En nochtans hoog gelieft, Myn hert is dog llilËÉ||Êll|lpllliil|É
|
|||||||||||
^
|
|||||||||||
niet myn', Myn hert is dog niet myn',
lÉitliiilÈiiilÉiiiir
|
|||||||||||
Neen,neen, Het is des Lams DesKruices-ftams,
s-----;i_±:i#p:—±~±—:t_i_±.—z:—ï_ |
|||||||||||
Der wonden vloed,der wonden vloed,HetLoon van
ïilllliilliülliil
Jezus bloed, ://♦ Het Loon van Jezus bloed;//:
%. Uw
|
|||||||||||
2.
|
||||||
Uw bloedig zweet J//J
't We Ik u zo heet Van 't aanzicht vloot, En d'aarde •//♦ meê begoot, En 't welk den ganfchen vloek ;//; Dien 't Boek Dreigt onzen kop, Met eiken drop Die uit u kwam *//; Voor eeuwig van ons nam j//{ 3-
Help' dat ik koom' ://{ Door deezen Stroom, Daar men u noemt, Niet kent ://; en valflyk roemt. Myn God, wat gaat'er fmert ://; Door 't hert, Door ziel en leen, Door merg en been, Als men bedenkt ://; Hoe dat den Heiland krenkt ;//« 4-
Gods Geeft, zo weerd' ://* Die 't Lam vereert, En openbaart, Den Zoon' ;//: in 't hert verklaart,
Diens reine zeegens mond ;//; Geeft grond, Wat Zonde zy, En zegt ons vry, Dat Zonde is ://j Niet g'loovcn aan den Chrift. ♦//♦ 5. Da*
|
||||||
—-■ — i.....
|
||||||
5-
|
|||||
Dat is de man j//j
Pie my gewan, En die getuigt, Dat 't hert j//j in 't ftof zich buigt. iohannes wees op 't Lam ;//:
Iet kwam-, Nu ftaat het daar, De Geeft : 't is waar, De Ziel zegt : neen ://♦ Daar wendt zich Jefus heen J//J 6.
Die zelfde blik ://:
Die Petrus g'luk Was in zyn tyd, Die toon' u ;//* wat gy zyt. Zo ftaat de Ziele daar ://; Word (*) naar, Weet zich geen raad, Veel minder daad, Smoort in haar bloed ://j Pat heeft het Lam verhoedt ;//* 7-
Het he et gezwind ♦//♦ Gy arrem kind, Ik ftjerf den dood, Het heeft ://: met u geen nood; Geen menfch meer fterven moet ♦//; Geen moet, Die wil met vlyt, My tot een fpyt, Die ft erve dan j//: Zyn wille is zyn Ban «//; (*) Bitterlyk bedroeft.
|
|||||
lu
|
|||||
8.
Gy Volken ! hoort ♦//*
God, 't eeuwig Woord, Dat tot ons kwam, En alles ://: op zich nam, En leefde dertig Jaar ://; Voorwaar, Arm en veracht, En wierd geflacht, Is ons Rantzoen ://t Wat heeft men meer van doen tl/t 9-
Daar by ik blyf j//j
Waag goed en lyf, Hy helpe my, Dat ik ://; 't getuige vry, En veele tot dien zin ://; Gewinn'; En dit, dit Woord
Wil ik al voort, Regt prediken ://: My mag 't verdedigen ://: |
|||||