-ocr page 1-

DE PLAATS VAN DE VROUW

IN DE

BATAKSCHE MAATSCHAPPU

NASOETÏON

K

-ocr page 2- -ocr page 3- -ocr page 4- -ocr page 5-

DE PLAATS VAN DE VROUW IN DE BATAKSCHE MAATSCHAPPIJ

-ocr page 6-

Dl ii^eiiMlVERSITElT UTRECHT

0382 3147

-ocr page 7-

DE PLAATS VAN DE VROUW

IN DE

BATAKSCHE MAATSCHAPPIJ

ACADEMISCH PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE RECHTSGELEERDHEID AANnbsp;DE RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT, OPnbsp;GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUSnbsp;L. VAN VUUREN, HOOGLEERAAR IN DEnbsp;FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE, VOLGENS BESLUIT VAN DENnbsp;SENAAT IN HET OPENBAAR TE VERDEDIGEN OP WOENSDAG 24 MAART 1943nbsp;DES NAMIDDAGS TE 3 UUR

DOOR

MASDOELHAK HAMONANGAN NASOETION gelat SOETAN OLOAN

GEBOREN TE SI BOLGA

UTRECHT

KEMINK EN ZOON N.V. — DOMPLEIN 2

'Jniversiteitsbibliotheak Utree h t

-ocr page 8-

V/IJ051V3G ’/lAV- 8TAA J*I

TO /t


imAH gt;81 AAr^ ;iH38gt;iA I v.a

'i.-

mmpai;!05ïn HomwA:}/.

V.k J QAA^O Vim HAV nbsp;nbsp;nbsp;5?- i

viAA Qi^HOii^ajsj^gThrjïH aa w m/r - .TRquot;gt;aaTu: gT*TiHTi85!3V i^uam.w aanbsp;¦! ¦ ?r7gt;HKgt;AM’ .«OTD35f Haq. K/ DAJ^:nbsp;mnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.Haauuv V:AV ,j

H3 y^3M3Tn!J. H3g. nar !öo(An V1X! WAV Ttujgaa ^w3igt;aovnbsp;rjgsv,. 3T HAAawaao , ra}*!, wi taaw38nbsp;-é^et f«AAM gt;s pAGBWËow ao wasioaanbsp;£ 3T aOAGüIMAW 83a


t',:.


v-'/:


-¦'y'


'Tiooa

Y.OlTiOVJM WAOWAi^OMAH MAiUUOORAM WA030

AOJOif ic ar ,j8a»08gp :

• V's*,.

'nm?TTt] — £ wiajaiAoa - .v.w woo.\'w;i

. ' ¦ • nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦¦'¦,'V-


-ocr page 9-

Martagan sipiltihon, maransimoen so bolaon, adat ni ama dohot ompoe, tongka paoebaoebahon.

Wat klein is als een augurk, moet worden verspreid, wat is als een komkommer kan niet worden gespleten, (rijmzin)nbsp;de adat der vaderen en voorvaderen mag niet worden gewijzigd.

MAAR:

Mago dongdong, lo galagala, mago na denggan, to na toemama.

Is er geen dongdong (een vruchtsoort), dan is er nog galagala (ook een vruchtsoort), (rijmzin)nbsp;het goede mag verdwijnen, mits er iets beters voor

in de plaats komt.

AAN MIJN OUDERS AAN MIJN VROUW

-ocr page 10-

V- lt;

V- lt;

rr f-,^

riiiiMów i:'gt;u gsm nytsbsvitip'?' ip n gt;v7Lfi'^ iot) Jsbts ;;fgt;

¦ -.' nbsp;nbsp;nbsp;•,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„¦¦'¦jnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' ¦ ¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;; r ’

••HAAM

i: % ¦ nbsp;nbsp;nbsp;' ,t»oololt;5 o^ nsomiJ iiïïtsninbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

\ nbsp;nbsp;nbsp;.t'u(l!gt;t’'ïO!gt;ói»0igt;tl n * .gt;«®1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'SisAi'! hriiv. vK laJiR

' nbsp;nbsp;nbsp;’•••.;gt;'('’jfi»» 1*1» *1 J»wnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;J*gt;*n .pirogue, a*»'^ ïi.-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;J:,W

.aa'alefsagjj nbsp;nbsp;nbsp;J5in ri63lt;

01 .ijpoJsjgnob oftoK . .CKiBsnaoS Bil o- ^rtnvïi.i'tb ub o^nflinbsp;7» ai 06b .fliooH}.'! •¦• ¦.' .¦ •¦ ;)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;n ,''jv %o tl

, {aixmfh\ .{txcoKtdyuTf ma

looy airtau' ?'3.' t* aJiat ,R3i*iiwbis’/ s/b-jo^ 'jorf jmoi aJt-Blti ib ni '

‘^7/ ' S l' '

‘V’V-.

amp;y..gt; nbsp;nbsp;nbsp;

-li


ÈrM.



EHHOUOfHUM MA A VrüÓ^V MLIM HAA


,:0m ¦ ¦¦

'--X4


¦4;.

¦ ï-.-'


’¦-¦'Vdl'uS c ••' ¦ • ¦' nbsp;nbsp;nbsp;fti'”'

L . nbsp;nbsp;nbsp;4sSaii^'iS

-ocr page 11-

Het is mij een groot voorrecht, door het verschijnen van dit proefschrift in de gelegenheid te zijn, allen, die mij hun hulpnbsp;hebben gegeven, mijn dank te betuigen.

Allereerst gaat mijn dank uit tot hen, die het drukken van dit werk door hun financieele steun hebben mogelijk gemaakt.

Vooral U, Hooggeleerde Fischer, Hooggeachte promotor, dank ik voor Uwe medewerking en hulp, die Gij mij hebt geboden bij het verschijnen van dit proefschrift. Uw onverflauwde belangstelling voor dit onderwerp. Uw bereidwilligheid bijnbsp;elke gelegenheid, waarbij ik Uw bijstand kwam inroepen, houdnbsp;ik in dankbare herinnering.

Hooggeachte Heer Middendorp, Uw raadgevingen werden door mij zeer gewaardeerd.

Hooggeleerde Van Vuuren, dat Gij bij Uw zoo drukke en moeilijke taak van Rector Magnificus nog aandacht voornbsp;mijn werk hebt weten te vinden en een deel van Uw wel zeernbsp;kostbare tijd hebt willen besteden om het drukken van mijnnbsp;dissertatie en de afwerking van de daaraan toegevoegde kaartnbsp;mogelijk te maken, stemt mij wel in hooge mate dankbaar.

Hooggeleerde R u 11 e n, ook U zeg ik dank voor Uw blijken van medeleven betoond bij de samenstelling van deze dissertatie.

Tenslotte nog mijn dank aan haar, die verbonden zijn aan het Volkenkundig Instituut voor de medewerking, die ik vannbsp;haar heb mogen ontvangen.

-ocr page 12-

quot; S

'v lt; ¦¦'I.'

'.V, ,


A *?r ^ lt;¦



' • quot;¦ 'Af ¦ A''^*nbsp;r'r.-i


“paat’ff^p :uoJS€u ou{ASUamp;«y' ., nbsp;nbsp;nbsp;; ¦,¦ ¦ ' ¦

^ pel .ityenfmrqiS lEfBfiirtrri Aoot qe lueqGASijrmS' qtc sjr mv ¦ \.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;q^i/jc ïT'w ]gt;noL’ qrc Ae.ipopqcu xt)u 9«ö.

ïgt;6t|9||S.- nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

AStu ui^cjijeAKU peioouq pO qG agiuGuaitpioS Aau qèss qi»-HOo|ai[il«iqamp; B « ngt;- ’*'¦ nbsp;nbsp;nbsp;H^«K HM pjiJpGii

iBoSGjilfr {s tóöjteu* Kfcini iin\rf'L\'xu pcKiSe mapi qgr;|tp9St.‘ 4f^lt;5i|Sff6 CU QG afMeijcjuS Aeu qf qggiaat; fPegGAOc^qc fr^aiinbsp;KO?fp«!.6 plq )J«pi Mt}p;u peaicqey oiu pej qiPjcjceu Agu: uijlunbsp;lij;';; AACtjr 43?^ MGisii (S AiuqGU gü gcu qeGi j.'JU jQ^ mgj'sggi

f gt;, ïJToGjjf'jpG I® :if A9U i|GC|ot p^gguTpcU'^ uog 9g»q«c}j( AOoi

¦ HooSSamp;fGSiqc ,' au /\nffv^v' qsi (jrt P?^ flJ* soo qirtffjrc .lt;1141 qoot urfl sf,-; rfGM99Lq6GLq

HOoSKm^IG ] pqrq iir-G o q o j b' f;M. LWwrjgGAfugGU m.t-TJt lil qsiJfi‘||?L6.p6lJIincUuS‘

•^t^G S-(WSï%TGTq' iAg'^M.prt fjc flM pf}*{suq |fM9Ul lUtOCbGU’ poóq « qi, WqgpSaftfnuK aooi (pf ouqcuftcjil’ fgt;GtGpjgt;iiji8p6jq pilnbsp;.-.^poqOyi pi] pei AC);-cp Jntii Agii qi| bt06|8tpu|i; f)/A ouAGtijartAi-q9uic\!jc Aooi fiMG mecjGMGLjciuS Gil pnfb* qie Gil uiil p6pf Sc-inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;n‘nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;t' HooS8ö«t-P{s bioKJoi»*'

qq /AGiit qaoi jmu pytrörïGGfe «iGnu peppeu ninSGjiljf Ssmasjirr ««01 «nlu cjsuy rrri (0( pGU' qiG pGi.qtajcpsw A«fnbsp;liGppGu .A\;y‘ üJiltr qaufc te pcfnigGy.

LLOGiacpifir •¦¦ qe gcjegcupeiq |e srlu’ *}iGii', qic unj p/iu ^uqh l{ê$ la uiii fel y Sioof AootiGcpf* qo0i paf AGLacpiluGif A9fr qi f

. nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• ¦ 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'quot; ¦.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦ .,:.r v^.cvi :s-vi

-¦ -. nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦¦'-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦ v I rr'

¦ ¦¦

'f/U'

-ocr page 13-

INHOUD.

INLEIDING ................. 1

HOOFDSTUK I.

De plaats van de Vrouw in de Genealogische Bouw . nbsp;nbsp;nbsp;3

1. nbsp;nbsp;nbsp;In de Mythologie...........3

2. nbsp;nbsp;nbsp;In de marga-stamboomen en de tradities omtrent de verspreiding der marga's.....9

3. nbsp;nbsp;nbsp;Waren de Bataks vroeger matrilineaal georganiseerd? .............15

HOOFDSTUK TI.

De Vrouw in het marga-systeem........21

HOOFDSTUK III.

De plaats van de Vrouw in het Huwelijksrecht ... 40 FIOOFDSTUK IV.

Het inlijfhuwelijk in de Bataklanden? ...... 69

HOOFDSTUK V.

De Vrouw in de ripe en hoeta.........88

LIJST VAN GERAADPLEEGDE WERKEN......109

LIJST VAN BATAKSCHE WOORDEN........114

-ocr page 14- -ocr page 15- -ocr page 16-

Universiteitsbibliotheek

Utrecht

-ocr page 17-

Toeboe ma siroenggoek dibona ni tada-tada, noenga moeba oehoem doeng ro si bontar mata.nbsp;De siroenggoek (een klimplant) groeit op de

stam van de tada-tada, (rijmzin) het recht veranderde sinds de komst van de

witoogen.

Ia moeba tano, moeba doehoet-doehoetna, ia moeba loeat, moeba oehoemna.

^ndere grond, ander gras, (rijmzin) ander land, ander recht.

INLEIDING.

De Bataks zijn in de ethnologische en adatrechtelijke literatuur bekend door de duidelijke patrilineale ordening van hun maatschappij.

De exogame marga’s zijn duidelijk unilaterale patrilineale verwantengroepen. De mannen vormen zooals Neumann hetnbsp;uitdrukt de marga's, en de vrouwen behooren er toe^). Denbsp;Batak zegt nl. van zichzelf, dat hij van die of gene marga is,nbsp;b.v. van de marga Siagian, marga Loemban' Tobing of marganbsp;Nainggolan, terwijl men van de vrouw spreekt, dat zij is eennbsp;boroe Regar (dochter van de marga Si Regar) of een boroenbsp;Soeti (dochter van de marga Nasoetion) of een boroe Loebisnbsp;(dochter van de marga Loebis). En ook de vrouw zegt van zichzelf, dat zij is een boroe die of die®).

Zoo is men er toe gekomen te beweren, dat de moedersaf-stamming bij de Bataks weinig ter zake zou doen en dat in het

1) nbsp;nbsp;nbsp;Uit een particuliere correspondentie van J. H. Neumann met Prof. H. Th.nbsp;Fischer.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Vergouwen, J. C. Het Rechtsleven der Toba-Bataks, blz. 17: ,,De mannen onderling vormen de verwan/engroepen, in tegenstelling tot den aan-verwanischapsbetrekkingen, die, door de uithuwelijking der vrouwen, metnbsp;andere mannengroepen ontstaan”.

Zie voor de volledige titels van de aangehaalde werken in de bijgevoegde literatuurlijst.

1

-ocr page 18-

algemeen de vrouwelijke lijn, bij de Bataks weinig of geen be-teekenis heeft. Waar de feiten anders spraken, werd dit o.a. gezien als een moederrechtelijk survival, niet passend in denbsp;patrilineale Bataksche maatschappij.

De werkelijkheid is geheel anders.

Overal ter wereld is de bilaterale verwantschap de grond waarop alle familierechtelijke verhoudingen in meest ruimennbsp;zin berusten, en kan het zoogenaamde vader- of moederrechtnbsp;slechts worden gezien als een eenzijdige accentueering vannbsp;een der beide verwantschapslijnen ^).

Het is nu onze bedoeling in het onderstaande de rol van de vrouw in deze Bataksche samenleving te doen uitkomen, ennbsp;dat niet zoo zeer om in de contramine te zijn, doch omdat wijnbsp;overtuigd zijn, dat de opbouw der Bataksche maatschappijnbsp;enkel kan worden begrepen wanneer ook de afstamming vannbsp;moedeïszijde in onze beschouwing wordt betrokken. Het bilaterale karakter van de Bataksche maatschappij willen wij ac-centueeren.

1) Fischer, H. Th. Het gezin als functionele eenheid bij enkele Neder-lands-Indische volken. Mensch en Maatschappij.

Vgl. ook Fischer, H. Th. Inleiding tot de Volkenkunde van Nederlands-Indië, hlz. 94, 96—97 en 99.

-ocr page 19-

HOOFDSTUK I.

DE PLAATS VAN DE VROUW IN DE GENEALOGISCHE BOUW.

1. In de Mythologie^).

Timoes gabe omboen, omboen djoemadi oedan, moela ni tano dohot djolma sian Si Boioe

Deak Paioedjai.

De damp wordt tot een wolk, wolken worden

regen,

aarde en mensch worden geschapen door

Si Boroe Deak Paroedjar.

Evenals andere Indonesische volken bezitten ook de Bataks hun mythologie over het ontstaan en de afstamming van dennbsp;mensch. Hierbij zijn de echte oud-Bataksche elementen moeilijknbsp;van latere toevoegsels van vreemde herkomst te onderscheiden.

Reeds betrekkelijk vroeg hebben de Bataks tamelijk sterk vreemde invloeden ondergaan, en déze drukken tot op hedennbsp;nog een duidelijk stempel op de Bataksche cultuur. In het bijzonder is dit het geval met betrekking tot hun begrip van denbsp;banoea gindjang (de bovenwereld), die in de mythologie totnbsp;uiting komt.

Daar de Bataks, ondanks het feit dat ze een letterschrift hebben, geschreven overleveringen niet kennen, komt in de verhalen, die van vader op zoon, van zoon op kleinzoon overgaan, het persoonlijk karakter van den verhaler tot uiting en is hetnbsp;opnemen van allerlei vreemde elementen gemakkelijk. Door

1) Onderstaande gegevens worden goeddeels ontleend aan Hoetagaloeng, W. M. Poestaha taringot toe Tarombo ni Bangso Batak; Ypes, W. K. H.nbsp;Bijdrage tot de kennis van de stamverwantschap, de inheemsche rechtsgemeenschappen en het grondenrecht der Toba- en Dairibataks en Vergouwen, J. C. Het Rechtsleven der Toba-Bataks.

-ocr page 20-

de eeuwen, die er over heen gegaan zijn, is het veelal onmogelijk nieuwere van oudere elementen te onderscheiden.

Eerst in 1926 komt het tot een eigen Bataksche opteekening. Toen verscheen van de hand van W. M. Hoetagaloeng denbsp;„Poestaha taringot toe Taiombo ni Bangso Batakquot; (,,Overzichtnbsp;van de Stamboom van het Bataksche Volk”), waarin werd vastgelegd wat tot dan toe slechts mondeling werd overgeleverd.

Hier vinden wij verhaald van het ontstaan en de afstamming van de Bataks en van hun verspreiding van uit Si Andjoernbsp;Moelamoela (Si Andjoer Moeladjadi, Si Andjoer Moelatompa)nbsp;over geheel Tapian na oeli ^), naar het noorden tot diep innbsp;Atjeh en naar het oosten tot ver in het zuidelijk gedeelte vannbsp;Sumatra's Oostkust.

Van de vreemde invloeden, is de Hindoesche de meest kenmerkende. Deze Hindoes drongen eerst vanuit de kusten van Atjeh het gebied van de Bataks binnen en kwamen, denkelijknbsp;tusschen de 5e en 8e eeuw, in contact met de Karo. Daarnanbsp;voeren zij van de kusten van Oost-Sumatra uit, de Aek Baroe-moen op, tot in Padang Bolak (Padang Lawas). Dit heeft hoogstnbsp;waarschijnlijk in de 12e eeuw plaats gevonden. Winkler schrijftnbsp;in zijn bekend werk :

,,Das der malayischen Rasse angehörende, in den südlichen Gebieten van Nord-Sumatra wohnhafte Batakvolk hat bis vornbsp;wenigen Jahrzehnten in grosser Abgeschlossenheit dahinge-lebt. Etwa vom 8—16 Jahrhundert haben die Batak unter einemnbsp;starken indischen Einfluss gestanden, d.h. bis zum Sieg desnbsp;Mohammedanismus über die Indischen Staaten und Religions-bildungen. Die Geschichte des indischen Einflusses auf Sumatra liegt allerdings noch sehr im Dunkelen, aber verschiedenenbsp;Inschriften beweisen, dass noch in den Jahren 1342—56 einnbsp;König Adityavarman über den mittleren Teil von Sumatranbsp;herrschte und dass er ein eifriger Anhanger des Mahayananbsp;(der sogenannte nördliche Sekte der Buddhisten) war. Darnachnbsp;aber haben die Batak die von dieser Seite kommende Bereiche-

1) nbsp;nbsp;nbsp;Tapian na oeli = de schoone badplaats.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Winkler, Joh. Die Toba-Batak auf Sumatra, blz. 1.

-ocr page 21-

rung ihrer Gedankenwelt selbstandig verarbeitet und mit ihrer urspriinglichen Weltanschauung organisch verbunden”. Ook bijnbsp;Schnitger vinden wij hierop gewezen^).

Naast die der Hindoes, is ook de invloed van de z.g. halak djaoe niet te onderschatten. Met deze term, die letterlijk ,,verrenbsp;of vreemde menschen” beteekent, worden aangeduid diegenennbsp;die vanuit het westen een inval deden.

Over hen vinden wij in Hoetagaloeng’s geschrift verhaald in de legende van datoe Parngongo van de marga Tamba^).nbsp;Deze vreemden zouden tot in Tamba, het centrum van het Ba-takland, zijn doorgedrongen en daar tot staan zijn gebracht.

Met de inval van de Padri's, in ongeveer 1830, wordt aan een deel der Bataks de Islam te vuur en te zwaard opgelegd, ennbsp;ook deze heeft haar invloed doen gelden.

En daarna volgt de steeds meer groeiende invloed van de Westersche cultuur, die hier eerst met de zending en later metnbsp;het bestuur zijn intrede doet.

In de Toba-Bataksche mythologie komt de groote beteekenis van de moederlijke lijn voor de genealogische bouw tot uiting,nbsp;wanneer wij de figuur van Si Boroe Deak Paroedjar beschouwen. Deze wijze, energieke en rechtschapen vrouw is de dochter van Batara Goeroe (Batara Goeroedoli) “), die als Scheppernbsp;en Handhaver van het Recht met Soripada (Debata Sori, denbsp;godheid, van wie men kinderzegen verwacht) en Mangala Boe-lan of Bala Boelan (het beginsel van het kwaad) de zoo sterknbsp;Hindoe-beïnvloede Bataksche Goden-trits ^) — de Debata nanbsp;toloe, na toloe soehoe, na toloe haradjaon — vormt.

Zij ontvangt nu van Debata Moela Djadi Na Bolon (de wortel van al het Zijnde, de hoogste oorzaak des Heelals) eenige

1) nbsp;nbsp;nbsp;Schnitger, F. M. Forgotten Kingdoms in Sumatra.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Hoetagaloeng, W. M. Poestaha, biz. 125—136.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Si Boroe Deak Paroedjar is de jongste van de 7 dochters van Bataranbsp;Goeroe; haar andere 6 zusters zijn; 1. Boroe Saniangnaga, 2. Si Tapi Gaga,nbsp;3. Si Boroe Malim, 4. Si Boroe Sorbadjati, 5. Leangnagoerasta, 6. Naradjaing-gotpaoeng (Poestaha blz. 14).

4) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Joustra, M. Batakspiegel, blz. 166. Vgl. ook de Lorm, J. A. ennbsp;Tichelman, G. L. Verdwijnend Cultuurbezit.

-ocr page 22-

grond, om daaruit op de onmetelijke oerzee de aarde te scheppen. Zij wordt bij deze moeilijke taak zoodanig door Radja Padoha (Naga Padoha), de zevenhoornige draak, gehinderd, datnbsp;het werk dreigt niet volvoerd te zullen worden.

Maar het geduld der Goden-dochter is onuitputtelijk, en telkens begon zij met de haar eigen energie weer van vorennbsp;af aan. Door een list wist zij Radja Padoha te overmeesteren,nbsp;ketende hem vast en bedolf hem onder de aarde. De volksmond

1) In de Bataksche mythologie kennen wij ook andere godinnen-figuren die wij als meer of minder duidelijke varianten van deze goddelijke Sinbsp;B. D. Paroedjar hebben te beschouwen.

Zoo is in bepaalde streken van Tapian na oeli sprake van Si Deang Paroedjar of Nang Gorga (Gonggar) di Portibi. Zij heet de dochter te zijnnbsp;van de niet geheel duidelijke godheid Debata Asi Asi (Debata Hasi Hasi),nbsp;de godheid van het Erbarmen, die geen offers verlangt. Deze heet ook welnbsp;identiek te zijn met D. M. Dj. Na Bolon. (J. Tideman in zijn Hindoe-invloednbsp;in Noordelijk Batakland, schrijft op blz. 15, dat Debata Asi Asi dezelfdenbsp;is als Radja Ihatmanisia (over Radja Ihatmanisia zie hieronder blz. 7), terwijl in de Poestaha Debata Asi Asi de boodschapper is van Batara Goeroenbsp;naar de menschen en omgekeerd; de tekst van de Poestaha luidt: ,.Debatanbsp;Asi Asi, i ma soeroesoeroeon ni Batara Goeroe manopot djolma manisiaquot;,nbsp;(blz.12). Si Deang Paroedjar werd uit de hemel gebannen, omdat zij weigerdenbsp;te huwen. Zij kwam terecht op de rots Batoe Nanggar Djati, die uit denbsp;onmetelijke oerzee uitstak. Na de aarde geschapen te hebben, trok zij zichnbsp;terug in de maan, waar zij sindsdien zit te weven. (Voorhoeve, P. Overzichtnbsp;van de volksverhalen der Bataks, blz. 64 en 66).

Bij de Karo vinden wij deze Si Deang Paroedjar als Si Dajang of Si Beroe Dajang terug. Zij is daar echter niet langer degene die de aarde formeerde,nbsp;maar heet de godin van den landbouw te zijn. Si Beroe Dajang wordt hiernbsp;voorgesteld als een meisje, dat in de maan zit te spinnen en te weven.nbsp;(Neumann, J. H. De tendi in verband met Si Dajang, blz. 101 e.v., ooknbsp;Joustra, M. Batakspiegel, blz. 161.)

Ook in de Mandailingsche mythologie vinden wij Si Dajang als Si Dajang marnjala-njala di langit (de vlammende maagd des hemels) in de zesdenbsp;hemel; zij voert de heerschappij over het licht. Maar ook in de vierde hemelnbsp;woont een Si Dajang, Si Dajang Bintang Brajon. Deze slaat het plantenrijk,nbsp;voornamelijk de kruiden die de mensch tot geneesmiddel of vergif kunnennbsp;strekken, gade. Eenige gedachte aan een scheppende rol van deze figurennbsp;ontbreekt, zooals trouwens waarschijnlijk door de krachtige Islam-invloednbsp;in Mandailing de scheppingsmythen nagenoeg geheel verdwenen zijn.nbsp;(Wilier, T. J. Verzameling Bataksche wetten..... blz. 292).

-ocr page 23-

verhaalt, dat Radja Padoha sindsdien nog slechts aardbevingen kan teweegbrengen^). Bevrijd van Radja Padoha formeerde zijnbsp;toen de aarde zooals D. M. Dj. Na Bolon het van haar gewenschtnbsp;had. Si B. D. Paroedjar trouwde toen met Radja Odapodap, dienbsp;door D. M. Dj. Na Bolon naar de aarde werd gezonden. Nanbsp;hun huwelijk vestigden zij zich te Si Andjoer Moelamoela, gelegen op de helling van de Poesoek Boehit (Navelberg). Ennbsp;deze plaats staat nu nog bekend als de plaats van herkomstnbsp;van het geheele Batak-volk.

Te Si Andjoer Moelamoela werd Si B. D. Paroedjar een tweeling geboren, een zoon genaamd Radja Ihatmanisia, van wien verder niets verteld werd, en een dochter Boroe Itammanisianbsp;geheeten. Van deze laatste wordt slechts weinig verhaald. Mennbsp;vertelt alleen, dat toen zij de huwbare leeftijd bereikte zij uitgehuwelijkt werd^) en dat uit dit huwelijk Si Radja Batak geboren werd, de stamvader der Bataks en eigenlijk van het geheele menschelijke geslacht.

De afstamming der Bataks wordt dan elders weergegeven.

Si Radja Batak zou twee zonen gehad hebben, Goeroe Tatea Boelan (Si Mangarata) en Radja Isoembaon. Deze beiden zouden de stamvaders worden van de twee groote marga's ofnbsp;marga-complexen, waarin het Batak-volk verdeeld is: de marganbsp;Lontoeng en de marga Soemba.

Si Radja Batak kon zijn beide zonen slechts aardsche goederen schenken en wist dat zij daaraan niet genoeg zouden hebben.

Toen Goeroe Tatea Boelan en Radja Isoembaon groot geworden waren, vroegen zij hun vader om in het bezit te komen van ,,wat nooit gezien en wat nooit gehoord is” ®). Si Radjanbsp;Batak bracht aan D. M. Dj. Na Bolon een offer en vroeg hem

1) nbsp;nbsp;nbsp;In de Poestaha staat: „Radja Padoha, manang partandoek pitoe, i manbsp;na maringanan di toroe ni tano on, na parohon lalo ', blz. 12.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Verhaald wordt ook, dat Radja Ihatmanisia met zijn zuster Boroenbsp;Itammanisia trouwde. J. Tideman, Hindoe-invloed in Noordelijk Batakland,nbsp;blz. 17.

3) nbsp;nbsp;nbsp;In de Poestaha, blz. 28: „Lehon ma di hami na so doeng hoeida djalanbsp;na so doeng hoeboto hamiquot;.

-ocr page 24-

diens bijzondere zegen voor zijn kinderen. Deze, die de schepselen al datgene kan geven wat zij verlangen, zond toen twee Poestaha's. Een van deze geschriften, de Soeral Agong, waarinnbsp;gehandeld wordt over de wichelkunst, de kunst om dapper tenbsp;zijn en de kunst om iemand op een dwaalspoor te brengen,nbsp;dacht hij toe aan Goeroe Tatea Boelan. Het is daarom niet tenbsp;verwonderen, dat nu nog de gedachte leeft, dat de meest bekende datoe's tot de nakomelingen van Goeroe Tatea Boelannbsp;behooren.

Het andere, de Soerat Tombaga Holing, kreeg Radja Isoem-baon. Het handelde over de regeermacht, de rechtspraak, het familierecht, het handelswezen en de beeldhouwkunst. En zoodoende leeft tot heden de gedachte, dat de beste adatkennersnbsp;gerekend worden tot de nakomelingen van Radja Isoembaon ^).

Wij zien dus, hoe de Bataksche marga’s in hun afstamming, hetzij over Goeroe Tatea Boelan, hetzij over Radja Isoembaon,nbsp;tenslotte allen op Si Radja Batak teruggaan, de mythische stamvader, van wie vooral zijn goddelijke grootmoeder van moederszijde een rol speelt.

1) In de Poestaha, blz. 28: ,,Ia doeng songon i, ditongos Moela Djadi Na Bolon ma doea baloen baloenan soerat Batak. Di baloenan pardjolo, soeratnbsp;agong, i ma bagian ni Goeroe Tatea BoeJan, djala tarsoerat disi: hadatoeon,nbsp;habegoeon, parmonsahon dohot pangaliloeon.

Di baloenan padoeahon, soerat tombaga holing, i ma bagian ni Radja Isoembaon, tarsoerat disi; haradjaon, paroehoemon, paroemaon, partigati-gaon dohot paningaon '.

Tegenwoordig gebruikt de Batak „soerat agongquot; en „soerat tombaga holingquot; ook in een heel ander verband;

Soerat agong do soerat ni si pardjoedji,

soerat tombaga holing soerat ni si paroema asa ni si panghangkoengi. De schuldbrieven van dobbelaars zijn met houtskool geschreven,nbsp;de schriftelijke overeenkomst met grondeigenaren of borgen daarentegen is in koper gegrift.nbsp;(Vgl. Patik dohot Uhum ni halak Batak, vertaling van J. C. Vergouwennbsp;in Adatrechtbundel XXXV).

-ocr page 25-

2. In de maiga-stamboomen en de tradities omtrent de verspreiding der marga's.

De rol, die de vrouw ook in de marga-stamboomen speelt, willen wij aan de hand van de twee belangrijke Batakschenbsp;marga-complexen aantonnen. Wij willen achtereenvolgens hetnbsp;reeds in de vorige paragraaf genoemde Lontoeng-complex ennbsp;daarna het Soemba-complex beschouwen, daarbij alleen datgene naar voren halende, wat voor ons hier van belang moetnbsp;worden geacht ^).

MargaLontoeng.

Alhoewel de naam Lontoeng niet direct ontleend is aan Goeroe Tatea Boelan, wordt hij toch aangemerkt als de stamvader van deze groote groep van marga's. Van Goeroe Tateanbsp;Boelan wordt gezegd, dat hij negen kinderen had: vijf zonennbsp;en vier dochters').

Van de oudste zoon. Radja Biakbiak genaamd, die waarschijnlijk niet in het land van afstamming is gebleven, en denkelijk naar Atjeh is getrokken, worden geen nakomelingennbsp;vermeld. Men verhaalt slechts van hem, dat hij geboren werdnbsp;zonder armen en beenen. Debata Moela DjadiNa Bolon schonknbsp;hem armen en beenen en zoo een menschelijke gestalte. Doornbsp;anderen wordt verhaald, dat hij vleugels gehad zou hebben;nbsp;zijn gelaat was dat van een varken. Sinds deze gedaanteverwisseling heette hij Si Radja Oeti, en na hem aldus vervormdnbsp;te hebben, liet D. M. Dj. Na Bolon Si Radja Oeti van de topnbsp;van de Poesoek Boehit naar Oedjoeng Atjé (dit zou Atjeh zijn)nbsp;vliegen. Sedert is de band tusschen hem en zijn nakomelingennbsp;met de overige Bataks verbroken.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Voor een meer uitgebreide studie over de stamboomen en de verspreiding van de marga's verwijzen wij naar Hoetagaloeng, W. M. Poe-staha. ...; Ypes, W. K. H. Bijdrage. ... en Vergouwen, J. C. Het Rechtslevennbsp;der Toba-Bataks, waaraan wij onderstaande gegevens goeddeels ontleenen.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Volgens Hoetagaloeng zijn deze vier dochters: 1. Si Boroe Paromasnbsp;(Si Boroe Antingantingsaboengan); 2. Si Boroe Pareme; 3. Si Boroe Bidingnbsp;Laoet en 4. Nan Tindjo (Poestaha, blz. 29).

-ocr page 26-

10

De jongste drie zonen: Limbong Moelana, Sagala Radja en Malaoe Radja zijn de stamvaders geworden van de marga'snbsp;Limbong, Sagala en Malaoe.

Malaoe, die in de Bataklanden geen eigen afgerond kerngebied heeft gevormd, is over de grens naar de Oostkust van Sumatra getrokken en is onder de naam Damanik heerschendnbsp;in het zelfbesturend landschap Si Antar.

Het zwerfgebied van Limbong en Sagala is meer beperkt gebleven tot de directe omgeving van Si Andjoer Moelamoela. Limbong bezet de streek ten zuiden, Sagala het gebied tennbsp;noorden van het zadel dat de Poesoek Boehit met de hoogvlaktenbsp;verbindt, welke streken ook Limbong en Sagala genoemdnbsp;worden.

Ofschoon er in de loop der tijden uitzwermingen van Limbong, Sagala en Malaoe hebben plaats gevonden naar Parboeloe-an, Pakpak en Karo, blijven deze drie in omvang en beteekenis toch verre achter bij de marga's, die uit Sariboe Radja (Ompoenbsp;Toean Radja Doli), de tweede zoon van Goeroe Tatea Boelan,nbsp;zijn voortgekomen. Hij is de stamvader geworden van tweenbsp;groote marga's binnen de marga Lontoeng, nl. de marga Lon-toeng in engeren zin en de marga Borbor.

Sariboe Radja pleegde bloedschande (soembang) met zijn zusters Boroe Pareme en Nai Margiring Laoet. In het Bataksch:

gabe soemoean boeloe ma Sariboe Radja dilapang-lapang ni babi, oempoengka na so oehoem dohot Boroe Pareme,nbsp;marmoelahon na so djadi dohot Nai Margiring Laoet.nbsp;Sariboe Radja plant bamboe op het terrein, dat voor denbsp;varkens is bestemd, hij verricht ongeoorloofde handelingennbsp;met Boroe Pareme en Nai Margiring Laoet.

Wegens dit feit was hij genoodzaakt uit Si Andjoer Moelamoela te vluchten. Vertoornde bloedverwanten overmeesterden toen Boroe Pareme en voerden haar naar het woud, waar zij haar den wilden dieren ten prooi achterlieten. Hier vondnbsp;Sariboe Radja haar terug. Reeds na een maand (boelan) baardenbsp;Boroe Pareme een zoon. Deze zoon werd eerst genoemd Sinbsp;Radja Altong, omdat een beer gedurende de zwangerschap vannbsp;Boroe Pareme haar geregeld altong (honing) bracht. Eerst later

-ocr page 27-

11

kreeg hij de naam Si Radja Lontoeng. Aan deze korte zwanger-schapsduur dankt het betrokken gebied zijn naam Saboelan.

Algemeen verluidt, dat Si Radja Lontoeng, hoewel aanvankelijk onwetend, bloedschande pleegde met zijn moeder^). Hij verwekte bij Boroe Pareme twee dochters en zeven zonen. Dezenbsp;laatsten: Si Toemorang, Si Naga, Pandiangin, Nainggolan, Sinbsp;Matoepang, Aritonang en Si Regar zijn de stamvaders van zevennbsp;groote marga’s geworden.

Si Radja Lontoeng’s nageslacht, dat door een groote bandjir uit Saboelan werd verdreven, vestigde zich daarop in Oeratnbsp;op Samosir. Oerat is zoodoende de parserahan (uitzwermings-plaats) geworden van de marga Lontoeng in engere zin. Vannbsp;deze plaats uit verspreidden de tot deze marga beboerendenbsp;groepen zich over nagenoeg geheel Tapian na oeli.

1) Dit incest-motief kennen wij ook elders van uit de Indonesische wereld.

Zoo verhaalt de Minahassische scheppings-mythe van Toar, die na een lange omreis zijn moeder, de aardegodin Lumimoeoet niettegenstaande eennbsp;afgesproken herkenningsteeken, niet herkende en bij haar de eerste men-schen verwekte. (Fischer, H. Th. Het heilig huwelijk van hemel en aarde,nbsp;blz. 42).

Ook op Nias vinden wij een parallel. Een Bataksche radja verstootte zijn dochter wegens overspel. Hij zou haar in zee hebb§n laten afdrijven. Denbsp;zwangere vrouw dreef op het eiland Nias aan en baarde daar een zoon.nbsp;Toen deze volwassen was, gaf zijn moeder hem een ring en droeg hem opnbsp;het eiland rond te gaan en die vrouw tot echtgenoote te nemen aan wiernbsp;vinger de ring paste. Zij paste echter geen enkele vrouw, behalve zijn eigennbsp;moeder. Zoo huwde hij haar en werd de stamvader van de Niassers. Merkwaardig voor dit verhaal is, dat daarmee ook op de verwantschap van denbsp;Niassers en de Bataks wordt gedoeld. (Rappard, Th. C. Het eiland Nias ennbsp;zijn bewoners).

Dit wordt ook op andere meer wetenschappelijke gronden vermoed. Zoo wijst men dan op verschillende der Niassische mado's (= marga's), dienbsp;namen dragen, die verwant zijn met Bataksche marga-namen. Zoo zijn dannbsp;de mado's Harefa, Djiboea en Gea een en dezelfde als de Bataksche marga’snbsp;Harahap, Hasiboean (Toga Soboe) en Si Regar. De onderzoekingen omtrentnbsp;de afkomst van de Niassers zijn echter nog in een zoodanig stadium, datnbsp;hieromtrent nog niets met zekerheid vastgesteld kan worden.

Volgens Hoetagaloeng is de stamvader van de Niassers Langkasomali-dang, een zoon van Radja Isoembaon.

Schnitger daarentegen denkt de Niassers af te stammen van Zuidoost-Azie. Het stamland der Niassers. De Natuur. 59 (1939), blz. 73.

-ocr page 28-

12

Van uit Oerat trokken deelen van de marga's Si Toemorang, Si Naga, Pandiangin en Nainggolan naar noord-Samosir, waarnbsp;zij echter geen vaste voet hebben kunnen krijgen.

Buiten Samosir komen uitzwermingen voor van Si Toemorang rondom Parboeloean en in Boven-Baroes; Pandiangin trok naar zuid-Habinsaran en oost-Pahae, Nainggolan bezette hetnbsp;naar hem genoemde gebied Nainggolan in oost-Pahae, terwijlnbsp;een tak van Si Naga de grens overtrok naar Sumatra's Oostkust en heerschend is geworden in het zelfbesturend landschapnbsp;Tanah Djawa (Simaloengoen).

Van de jongste drie zonen: Si Matoepang, Aritonang en Si Regar, zijn op Samosir geen nakomelingen gebleven. Alle drienbsp;zijn ze naar de vaste wal gegaan, alwaar Si Matoepang ennbsp;Aritonang de naar hen genoemde gebieden gelegen beoostennbsp;Moeara bezetten, trokken verder de hoogvlakte op en kregennbsp;vaste voet in de streken Hoeta Gindjang en Paranginan. Sinbsp;Regar ging via Si Gaol naar Moeara, een deel trok verder naarnbsp;Hoembang, waar het dorp Loboe Si Regar aan deze trek herinnert, zwermde vervolgens naar het verdwenen dorp Si Ba-tangkajoe uit en van hier naar Si Pirok. Hier bezet Si Regarnbsp;een omvangrijk gebied, gevormd door de door drie broers gestichte rijkjes Si Pirok, Paraoe Sorat en Baringin. Van uit Sinbsp;Pirok scheidden zich enkele deelen af naar Padang Bolak,nbsp;noord-Angkola en zuid-Si Bolga. Door al deze uitzwermingennbsp;van Si Regar vormt het gebied van deze marga een nauwelijksnbsp;onderbroken gordel in het midden van Tapian na oeli.

Dat Sariboe Radja bloedschande pleegde met zijn zuster Nai Margiring Laoet ontdekten de bloedverwanten eerst, toen zijnbsp;zwanger bleek te zijn. Tot straf voerden ze haar naar de zwavelbronnen op de helling van de Poesoek Boehit, haar aldaarnbsp;achterlatende overgeleverd aan de homangs (wouddwergen).nbsp;De homangs namen haar echter onder bescherming en ondernbsp;hun goede zorgen werd haar een zoon geboren. Si Radja Bor-

1) Loboe = „verlaten dorpquot;.

-ocr page 29-

13

bor geheeten, die de stamvader is van de marga Borbor ^). Deze marga heeft zich in de omgeving van de Laoet Toba (Toba-meer) geen eigen stamgebied weten te verwerven.

De vier groote marga's, waarin zich in de loop der tijden de marga Borbor heeft gesplitst (Si Pahoetar, Pasariboe, Harahapnbsp;en Loebis), hebben blijkbaar als vast steunpunt het gebiednbsp;Haoenatas gehad, van waaruit eerst recht de uitzwerming vannbsp;de marga Borbor begon. Op eenige gebieden in midden-Habin-saran werd beslag gelegd; Harahap bezette midden-Angkolanbsp;en trok door naar midden-Padang Bolak, terwijl Loebis heer-schend werd in Mandailing Menek (Klein Mandailing).

Marga Soemba.

De tweede zoon van Si Radja Batak, Radja Isoembaon, zou slechts een zoon gehad hebben, Toean Sori Mangaradja ^). Dezenbsp;zou met drie vrouwen gehuwd zijn geweest, die de stammoedersnbsp;zijn geworden van de drie belangrijke onderdeelen van denbsp;marga Soemba.

Een van deze vrouwen was Nan Sanggoel Haoemasan (Si Boroe Paromas), een dochter van Goeroe Tatea Boelan.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Hierover loopen de meeningen uiteen. Sariboe Radja zou alleen metnbsp;Boroe Pareme bloedschande gepleegd hebben. Toen hij nl. Boroe Paremenbsp;veilig en goed bezorgd wist, verliet hij haar en trok het bosch verder in. Innbsp;het bosch trof hij bij een verblijfplaats van homangs een vrouw (volgensnbsp;Hoetagaloeng was deze vrouw Nai Margiring Laoet) aan en verwekte bijnbsp;haar een zoon, dien hij de naam Si Radja Borbor gaf.

Men meent dan, dat Nai Margiring Laoet een en dezelfde persoon zou zijn als Si Boroe Biding Laoet, de tweede vrouw van Toean Sori Mangaradja. Deze zou als eerste vrouw Nan Sanggoel Haoemasan hebben, dienbsp;dan de tweede dochter van Goeroe Tatea Boelan heet te zijn. De vierdenbsp;en jongste dochter is een zekere Nan Tindjo, die een hermaphrodiet was.nbsp;Deze zou zich tegen een huwelijk verzet en zich op weg naar haar bruidegom in de Laoet Toba verdronken hebben, waarop zij een sombaon (eennbsp;geest van de hoogste rang) wordt op het oostelijk van Samosir gelegennbsp;eilandje Poelo Malaoe. (Vgl. noot 2 op blz. 9).

2) nbsp;nbsp;nbsp;Volgens Hoetagaloeng zou Radja Isoembaon drie zonen gehad hebben:nbsp;1. Toean Sori Mangaradja; 2. Radja Asiasi (Toenggalnidjoedji) en 3. Sang-karsomalidang (Langkasomalidang). Poestaha, blz. 29. (Zie ook noot 1 opnbsp;blz. 11).

-ocr page 30-

14

Zij is het meest bekend onder de naam Nai Ambaton en is de stammoeder van de marga van die naam. Uit Nai Ambatonnbsp;sproot voort Ompoe Radja Na Bolon, die bij zijn eerste vrouwnbsp;drie zonen verwekte: Tamba Toea, Saragi Toea en Moentenbsp;Toea, en bij zijn tweede vrouw een zoon kreeg, Simbolon Toeanbsp;geheeten.

Door het feit, dat Simbolon Toea de eerstgeborene was van allen en door hun vader bevoorrecht werd, ontstond twist tus-schen hem en zijn drie broers over het recht van opvolgingnbsp;van hun vader. Het gevolg was, dat de eerste vrouw van Ompoenbsp;Radja Na Bolon met haar drie zonen naar Tamba wegtrok, datnbsp;door Tamba Toea in bezit werd genomen en van waaruitnbsp;Saragi Toea noord-Samosir binnendrong, terwijl Moente Toeanbsp;zich te Tongging, aan de noordelijke oever van de Laoet Tobanbsp;gelegen, vestigde.

Beiden trokken verder de grens over naar Sumatra's Oostkust, waar o.a. in het zelfbestuur Raja (Simaloengoen) Saragi Toea de heerschende marga is. Tamba Toea zwermde vannbsp;Tamba uit o.a. over een groot gedeelte van Si Marmata ennbsp;Ambarita. Simbolon Toea, die op de plaats van geboorte Pan-goeroeran (deze zou gesticht zijn door Radja Isoembaon) wasnbsp;gebleven, drong later van hieruit tot in het Dairigebied vannbsp;Boven-Baroes binnen.

De tweede vrouw van Toean Sori Mangaradja was Si Boroe Biding Laoet, eveneens een dochter van Goeroe Tatea Boelan.nbsp;Zij heeft de bijnaam Nai Rasaon, aan wie de marga Nai Rasaonnbsp;haar naam direct heeft ontleend. Uit Nai Rasaon werd Radjanbsp;Mangarerak geboren, die uit Samosir naar de vaste wal gingnbsp;en zich te Si Bisa vestigde. Hier trouwde hij met een boroenbsp;Pasariboe. Zijn nageslacht splitste zich later in de vier grootenbsp;marga's: Manoeroeng, Si Toroes, Poerba en Tandjoeng.,

Manoeroeng en Si Toroes bezetten geheel Oeloean, terwijl Poerba naar Timoer Batak in Sumatra's Oostkust en Tandjoengnbsp;naar Karo trok.

Van uit Oeloean bezette Si Pane, een zoon van Si Toroes de vlakte ten noorden van de Aek Asahan, alwaar hij in de loopnbsp;der tijden een eigen zelfstandige marga heeft gevormd, drong

-ocr page 31-

15

verder noord-Habinsaran en ging van hieruit zuidwaarts Ang-kola binnen.

Als derde vrouw koos zich Toean Sori Mangaradja een boroe Pasariboe, geheeten Boroe Sanggoel Haoemasan, ook wel Nainbsp;Soeanon genoemd. Zij is de stammoeder van de marga Nainbsp;Soeanon. Onder dezen naam of onder den naam Nai Toekkaonnbsp;geniet zij de meeste bekendheid. Zij baarde een zoon, Toeannbsp;Sorba di Banoea, die met zijn moeder in Loboe Parserahannbsp;(Balige) woonde. Hier huwde hij een boroe Pasariboe en hernieuwde zoo de huwelijksbanden door zijn vader gelegd (ma-noendoeti). Later trouwde hij met een boroe Si Basopaet, dienbsp;de dochter was van een sombaon op de Dolok Tolong, een bergnbsp;nabij Balige.

Boroe Pasariboe schonk het leven aan vijf zonen: Si Bagot ni Pohan, Si Paettoea, Si Lahisaboengan, Si Radja Oloan en Radjanbsp;Hoeta Lima, welke laatste jong en kinderloos stierf, terwijlnbsp;boroe Si Basopaet het leven schonk aan drie zonen: Si Radjanbsp;Soemba (Toga Soemba) — uit wie spoedig de twee marga's Sinbsp;Hombing en Si Mamora ontstonden — Toga Soboe en Nai-pospos.

Deze zeven kleinkinderen van Nai Soeanon worden de stamvaders en naamgevers van een achttal marga’s. Deze tesamen vormen dan het marga-complex Nai Soeanon, doch zijn tochnbsp;weer door hun afstamming van de twee vrouwen van Toeannbsp;Sorba di Banoea in twee groepen te onderscheiden.

Dit marga-complex bezet eerst het geheele centrale gedeelte van Toba en daarna geheel zuid-Padang Bolak, Mandailingnbsp;Godang (Groot Mandailing) en Batang Natar.

3. Waren de Bataks vroeger matrilineaal georganiseerd?

Na het bovenstaande zal het hem, die de ethnologische problematiek aangaande de verwantschapsstelsels kent, nietnbsp;verwonderen dat men hier meende te kunnen bewijzen, watnbsp;deductief reeds was aanvaard, nl. de prioriteit van het matrili-neale verwantschapsstelsel.

Het feit, dat de drie groote en belangrijke onderdeelen van

-ocr page 32-

16

de marga Soemba, de marga's: Nai Ambaton, Nai Rasaon en Nai Soeanon, hun namen ontleenen aan een stammoeder,nbsp;spreekt, wanneer men nu eenmaal van deze prioriteit overtuigdnbsp;is, boekdeelen. Ook de figuur der scheppingsgodin Si Boroenbsp;Deak Paroedjar, wijst dan in dezelfde richting. Maar ook dannbsp;alleen!

Twijfelt men, zooals de tegenwoordige ethnologie, aan de eertijds als vanzelfsprekend geldende opeenvolging van matri-linealiteit — patrilinealiteit, dan komt hetgeen als bewijs werdnbsp;aangevoerd in een ander licht te staan. Hetzelfde geldt voornbsp;wat wij zoo straks in verband met het cross-cousin- en soe-mondo-huwelijk, de positie van de toelang enz. nog zullen aanvoeren.

Keeren wij tot de marga's Nai Ambaton, Nai Rasaon en Nai Soeanon terug. Uit het hierboven genoemde feit een voormaligenbsp;matrilineale maatschappij te willen concludeeren is zeker tennbsp;eenenmale onjuist. Deze marga’s zijn immers niet dan onder-deelen van een grootere eenheid, de marga Soemba, wier naamnbsp;ontleend is aan den gemeenschappelijken stamvader Radjanbsp;Isoembaon.

Van een voormalige matrilinealiteit zouden de drie marga's N.A., N.R. en N.S. alléén kunnen getuigen, wanneer zij oorspronkelijker waren dan de marga Soemba. Deze zou dan eennbsp;later gevormde marga-unie geweest moeten zijn, iets dat geheelnbsp;in strijd is met alles wat wij aangaande de Bataksche genealogie weten.

Is men niet bevangen door het bovenbedoeld evolutionistische schema, dan ligt de verklaring voor de hand.

Daar, waar de vader polygaam gehuwd is, is het een gewoon verschijnsel dat de kinderen zich om hun moeders groepeeren.nbsp;De reden hiervan is, dat er vaak tweespalt tusschen de vrouwennbsp;of naijver ontstaat tusschen de kinderen, omdat de eene groepnbsp;geboren is uit de eerste vrouw [toean laen of toean lajan bolon)nbsp;en de andere uit de tweede of volgende vrouw (imbang), dienbsp;lager in positie is dan de toean laen ^).

1) Zie Meerwaldt, J. H. Wijzen de tegenwoordige Zeden en Gewoonten..

-ocr page 33-

17

Waar meer dan één vrouw den zelfden man moet deelen en dezelfde zeggenschap over de huishouding wil hebhen, is denbsp;rust in het huisgezin verre te zoeken. Dat in ieder geval denbsp;Batak dit ten volle beseft, blijkt duidelijk uit zijn oempamanbsp;(gezegde, spreekwijze):

paté goia tano, goia imbang ndang paté. aan de strijd over een stuk land komt wel eens een einde,nbsp;echter de strijd wegens een imbang eindigt nimmer.

Nog positiever spreekt dit uit het volgende:

nidoeda limbang, nilaokhon galagala, ndada tihas marimbang maisioela di ibana.nbsp;de limbang (een vrucht-soort) wordt gestampt en met galagala (ook een vruchtsoort) vermengd, (rijmzin)nbsp;het is het beste, dat de imbang ieder voor haar eigen kost

zorgen.

Dit laatste komt hierop neer, dat de kinderen van de verschillende vrouwen met hunne moeders ieder een eigen gezin vormen, het z.g. maibolat talaga of martalaga olat olat:

maihoedon pandjaean, martalaga olatolat.

een kookpot als pandjaean (uitzet van den zoon), de talaga

(ruimte in het midden van het huis) vormt de scheiding der

gezinnen ^).

Ook daar waar de marga’s niet naar de vrouwen genoemd worden zien wij hetzelfde verschijnsel; ook daar groepeeren denbsp;Bataksche marga's zich om de vrouwen. Sariboe Radja heeftnbsp;nakomelingen bij Boroe Pareme en Nai Margiring Laoet en denbsp;uit haar zoons voortgesproten marga's zijn op deze wijze naarnbsp;de moeder onderscheiden. Wilken, wiens beschouwing overnbsp;een voormalig Bataksch matriarchaat wij hier willen bezien,nbsp;wijst op het Dairische woord sennina, dat hij met ,,moederge-nootenquot; of ,,zij, die tot een marga behooren” vertaalt. Om hemnbsp;Volledig recht te doen, willen wij hem hier gaarne citeeren:nbsp;,,Van algemeene bekendheid is het, dat het nu bij de Bataks

1) Vgl. Vergouwen. Rechtsleven, blz. 279.

-ocr page 34-

18

geldende verwantschapsstelsel het patriarchale of agnatische is, hier nog gepaard met de exogamie. Niemand mag in de stamnbsp;of marga huwen; de kinderen volgen de stam van den vader:nbsp;de marga is dus eene vereeniging van personen, die hunnenbsp;afkomst uitsluitend in de mannelijke lijn van denzelfden stamvader afleiden. Voorheen was dit echter anders, is er een tijdnbsp;geweest, dat niet de man, doch de vrouw de stamhoorigheidnbsp;bepaalt, dat eenige gemeenschappelijke stammoeder het middel-, het uitgangspunt der familie vormde. Dat onder hetnbsp;matriarchaat personen, die met elkander verwant zijn, „moe-0 dergenootenquot; of ,.afstammelingen van dezelfde stammoeder”nbsp;z heeten, is even natuurlijk als het eene anomalie zou zijn, wanneer onder het patriarchaat agnaten elkander zoo betitelen.nbsp;Toch wordt dit bij de Bataks gedaan. In het Dairisch dialectnbsp;noemen zij, die tot dezelfde marga, denzelfden stam, behooren,nbsp;elkander sennina, letterlijk ,,moedergenooten”, in het Tobaschnbsp;dialect dongan-sabufuha, dat is ,,metgezellen van één buik” ofnbsp;,,buikgenooten”, terwijl de onderdeelen, waarin de marga’s gesplitst zijn, de ondermarga's dus, ter aanduiding van hun ge-meenschappelijken oorsprong, gezegd worden dongan sada-ina,nbsp;dat is „van één moeder”, te zijn. De verklaring van deze anomalie ligt voor de hand. Oude namen duiden vaak nieuwe begrippen aan; eene zaak kan veranderen, terwijl men blijft voortgaan, ze met den eenmaal bestaanden term aan te duiden. Metnbsp;de evengenoemde uitdrukkingen moet het op die wijze gegaannbsp;zijn. Zij kunnen zich alleen onder het matriarchaat gevormdnbsp;hebben, en zijn behouden gebleven, toen de samenstelling dernbsp;familie zich later wijzigde” ^).

Beschouwen we eerst het woord sennina. Hier is ons inziens geen sprake van een bewijs van een voormalig matriarchaat,nbsp;terwijl de termen dongan sabutuha of dongan sada-ina al evenmin daarvoor kunnen worden gebezigd. Met het Dairischenbsp;sennina verwant is het Bataksche saina. Dit woord is een samentrekking van sada ina = een zelfde moeder, welke samentrekking de Bataks vele kennen, b.v. saama, samarga, sabagas, sa-panganan enz. enz.

1) Wilken, G. A. Verspreide Geschriften II, blz. 190—-191.

-ocr page 35-

19

Voor zoover mij bekend beteekenen hier saina of dongan saina (dongan sada-ina) niet „zij, die tot dezelfde marga be-hooren”. Wil men dit uitdrukken, dan zegt men ,,samaigcL' ofnbsp;dongan samargaquot;. Wil de Batak komen tot de hoogste eenheid,nbsp;die de verschillende marga’s omvat, dan bezigt hij de termnbsp;„masoek Soembaquot;, „masoek Lontoengquot;. Saina wil niets andersnbsp;zeggen dan ,,van eenzelfde moeder” of om met Wilken te spreken ,,moedergenooten”. Het betreft dus steeds kinderen, dienbsp;dezelfde vrouw tot moeder hebben. Het begrip saina is m.a.w.nbsp;identiek aan het Minangkabausche semandai of seindoek. Zounbsp;misschien Wilken, die toch al staat op het standpunt, dat moederrecht ouder is dan vaderrecht, en dat waar nu vaderrechtnbsp;gevonden wordt moederrecht geweest moet zijn, niet beïnvloednbsp;zijn geworden door de overeenkomst tusschen die beide woorden en zich daarom niet meer hebben afgevraagd, waarom denbsp;Batak zoo'n term, die het vrouwelijke element zoo naar vorennbsp;heeft doen treden, gebruikt?

Ons lijkt het niet onwaarschijnlijk.

Het bezigen van de term sennina of saina (dongan sada-ina) vindt zooals wij zagen zijn oorzaak in het meervrouwendom,nbsp;waaruit de groepeering van de kinderen om hunne moedersnbsp;het gevolg is. Het is voor den Batak de meest gewone zaak, dat,nbsp;zoo hij meer dan een vrouw heeft, deze vrouwen met de bijnbsp;haar verwekte kinderen ieder een eigen gezin gaan vormen,nbsp;het reeds boven vermelde maitalaga olatolat. Heeft een Bataknbsp;meer vrouwen dan zegt men voor de kinderen van dezelfdenbsp;moeder dat ze zijn saina, terwijl die kinderen saama saina (vannbsp;denzelfden vader en dezelfde moeder) van zichzelf zeggen. Betreft het nu al de kinderen van de verschillende vrouwen, dannbsp;spreekt de Batak van saama (van denzelfden vader).

Daarom behoeft de term sennina nog niet als een rest van het moederrecht beschouwd te worden.

Wat betreft de term dongan-sabutuha (vrienden van dezelfde buik) het volgende.

Inderdaad gebruikt de Batak deze term in de beteekenis van te behooren tot dezelfde marga. Zij heeft dezelfde beteekenisnbsp;als dongan samarga nl. vrienden van dezelfde marga, marga-

-ocr page 36-

20

genooten. Hoewel overeenkomende met het Minangkabausche saboeah paroei (= van één buik), behoeft zij echter o.i. nognbsp;niet te wijzen op een voormalig moederrecht. Dat Wilkennbsp;dit wel doet is van zijn standpunt uit bezien begrijpelijk. Voornbsp;hem staat de prioriteit van het moederrecht vast en de overeenkomst in de Minangkabausche en Bataksche termen overtuigt hem dus van een voormalig matriarchaat bij de Bataks.

Beschouwd vanuit het Bataksch standpunt echter heeft het gebruik van die term een andere oorzaak. Evengoed als denbsp;patriarchale Batak zijn vadersafstamming hoog houdt, doet hijnbsp;dit met zijn moedersafstamming niet minder. Wij zullen hiernbsp;beneden nog telkens constateeren, dat de Batak ook de afstamming van moederszijde belangrijk acht. Ook hierboven zagennbsp;wij dat de marga's zich naar de stammoeder groepeeren en dusnbsp;als dongan-sabutuha een onderdeel van een grootere marga-complex vormen. Vergouwen schrijft:

,,Wanneer uit eene vrouw, na tal van generaties, een groot geslacht is voortgekomen, is zij als stammoeder de vaste ennbsp;geëerde schakel tusschen hare nakomelingen en het nageslachtnbsp;van de kring, waarin zij geboren werdquot; ^).

1) Vergouwen. Rechtsleven, blz. 56.

Vgl. ook Vergouwen, blz. 194 en noot 1 op dezelfde blz.: ,,Als de soe-mangol ni ompoe worden aangebeden, worden zoowel de ompoe doli, de mannelijke voorouders, als de ompoe boroe, de vrouwelijke voorouders,nbsp;in de tonggo-tonggo aangeroepenquot;.

-ocr page 37-

HOOFDSTUK II.

DE VROUW IN HET MARGA-SYSTEEM.

Terwijl wij in het voorafgaande de opvatting van Wilken, die ook bij anderen telkens weer terugkeert, dat nl. de Bataksnbsp;eertijds een moederrechtelijke organisatie hebben gekend, alsnbsp;onjuist hebben gekwalificeerd, willen wij het in dit hoofdstuknbsp;niettemin voor de rechten der vrouwelijke lijn opnemen. Hetnbsp;merkwaardige is nl. dat de wijze waarop de Bataksche maatschappij ons als eenzijdig mannelijk wordt géschilderd o.i. evenzeer in strijd is met de werkelijkheid als de theorieën omtrentnbsp;eertijds matrilineale Bataks. Zij, die deze laatsten onderschrijven, nemen blijkbaar een zeer sterke degeneratie aan van denbsp;positie der Bataksche vrouwen ten voordeele van een socialenbsp;evolutie van die der mannen.

Terwijl de vrouw eerst ,,de alles beheerschénde factor” was, heet zij thans de „gekochte”, die door haar huwelijk uit haarnbsp;marga in die van haar man overgaat. Zij heet geen enkele juridische band met haar marga meer te hebben, zij erft niet vannbsp;haar vader, maar wordt naar de beschrijving blijkbaar in denbsp;marga van de man ook meer als een bezitting dan als medelidnbsp;beschouwd. Het heet dan immers ook, dat zij bij het overlijdennbsp;van den man, vooral wanneer er geen of nog jonge kinderennbsp;zijn, als deel van de boedel aan een der broers van den mannbsp;wordt toegedeeld. Zoo lezen wij in het vonnis van de Rapat tenbsp;Batang Taro van 6 October 1898, waarbij een Bataksche vrouwnbsp;tot betaling van een schuld veroordeeld werd, dat toen ter uitvoering van het vonnis beslag gelegd werd op het door haarnbsp;bewoonde huis, haar dochters, bij ontstentenis van den vadernbsp;daartegen opponeerend, van de Landraad de opheffing van ditnbsp;beslag wisten te verkrijgen, op grond hiervan, dat de vrouwnbsp;volgens de Bataksche adat djoedjoeian gehuwd was, dus zoo-

-ocr page 38-

22

doende eigendom van haar man zijnde, zelve geen eigendom kan hebben .

De sinamot (paioendjoek, toehor, boli, toehoi boli, pangoli, pamoroe, sere, de Bataks bezigen ook de Maleische termennbsp;djoedjoeT(an) en djinamoe = ,,bruidschat”) heet de koopsom,nbsp;die zooals Wilken meent de vroegere zoengave, noodig vanwege de roof van de vrouw, vervangt. Hij komt tot deze conclusie door het volgende; Bij het moederrecht trekt de man innbsp;bij zijn vrouw en zou daar een ondergeschikte positie gehadnbsp;hebben. Als echter later het vaderrecht opkomt en zoodoendenbsp;de man gaat beseffen, dat zijn positie voor verbetering tenbsp;zijnen opzichte vatbaar is, neemt hij zijn vrouw weg uit denbsp;haren. Dit zou dan gepaard zijn gegaan met gewelddadige schaking en bloedige veeten. Deze veeten nu moeten door een zoengave bijgelegd worden. Maar met het toenemen van de invloednbsp;van het vaderrecht gaat de gedachte van zoengave verlorennbsp;en is ze meer en meer een koopsom voor de vrouw geworden.nbsp;En waar het vaderrecht bovendien een losmaking van de vrouwnbsp;uit haar groep meebrengt, waardoor zoodoende een verlies geleden wordt, zou het nu begrijpelijk zijn, dat men in dienbsp;vroegere zoengave een koopsom gaat zien.^)

Inderdaad, men staart zich blind op de marga als een kleinere of grootere agnatengroep zonder dat men deze in het ruimer verband der huwelijksrelaties ziet.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Het Recht in Ned. Indie, deel 72, blz. 26.

Vonnis van de Rapat te Baroes van 10 April 1890; Een weduwe wordt veroordeeld zich zelve, haar kinderen en karbouwen — nalatenschap vannbsp;de man — aan diens broers over te geven op grond dat ze ,,zelve tot denbsp;erfenis behoortquot;, dus niet als erfgename van haar echtgenoot kan optreden.nbsp;(W. 1444).

2) nbsp;nbsp;nbsp;Wilken, G. A. Verspreide Geschriften I (verzameld door F. D. E. vannbsp;Ossenbruggen):

Hoofdstuk VI, Over de verwantschap en het huwelijks- en erfrecht bij de volken van den Indischen Archipel, beschouwd uit het oogpunt van denbsp;nieuwere leerstellingen op het gebied der maatschappelijke ontwikkelingsgeschiedenis, blz. 411—444.

Verspreide Geschriften II. Hoofdstuk XV, De verbreiding van het matriarchaat op Sumatra (met aanhangsel), blz. 161—216.

Vgl. ook van Straten, L. B. De Indonesische Bruidschat, blz. 99.

-ocr page 39-

23

Voor het Westen doet het huwelijk een verhouding van aanverwantschap of zwagerschap ontstaan tusschen slechts één bepaalde man of vrouw met de familie van den man of vrouw,nbsp;waarmee hij of zij gehuwd is^), terwijl de Batak aan de par-tondongan (aanverwantschap) een veel ruimer begrip toekent.nbsp;Door het huwelijk wordt een verhouding tusschen marga’s geschapen, en het is de vrouw, die door haar huwelijk deze par-tondongan doet ontstaan, welke zulk een innige band scheptnbsp;tusschen de beide marga's als men zich hier in het Westennbsp;moeilijk kan voorstellen.

De vrouw is de schakel tusschen twee huwelijksverwante marga’s en dus allerminst e’en ,,gekochte zaak”.

Deze eigenaardige huwelijksverhouding, die niet enkelingen maar groepen verbindt, komt in de volgende BaJaksche oem-pama's tot uiting:

sada toemoktok hite, loehoet maihiiehonsa,

sada do maitondong, loehoet martondonghonsa;

een persoon slaat de brug en allen loopen er over heen,

(rijmzin)

een persoon gaat een aanverwantschap aan en allen worden

er eveneens aanverwant door; en

tondong ni dongan, tondong ni saloehoetna.

aanverwant van een der verwanten, aanverwant van alle

verwanten .

Wanneer wij de marga aldus in grooter verband zien, zal het mogelijk zijn allerlei wat voor hen, die nu eenmaal van denbsp;ontwikkeling van moederrecht naar vaderrecht uitgaan, alsnbsp;survival geldt, anders en o.i. juister te waardeeren. Wat voornbsp;hen een gidsfossiel van het moederrecht in de thans vader-rechtelijke cultuur is, wordt dan in zijn functie in het vader-rechtelijk systeem verstaan en ook in zijn ontstaan beter begrepen

1) nbsp;nbsp;nbsp;Fischer, H. Th. De aanverwantschap bij eenige volken van de Ned.nbsp;Ind. Archipel. Mensch en Maatschappij, blz. 287.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Vergouwen. Rechtsleven, blz. 58.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Fischer, H. Th. Enkele beschouwingen over het zogenaamdenbsp;parentale verwantschapsstelsel in Ned. Indië, blz. 360—370,

-ocr page 40-

24

quot;quot; Alvorens in het onderstaande op deze functie van de vrouwen moeder en haar verwanten nader in te gaan, is het goed nog een enkel oogenblik stil te staan bij het zoo algemeenenbsp;ook bij de Bataks te vinden verschijnsel, dat ten aanzien vannbsp;hetgeen wij vaag met het woord ,,standquot; aanduiden, de afkomst zoowel van den vader als die van de moeder van betee-kenis is.

In de gedachtegang: De vrouw is een gekocht goed en de marga is enkel als vaderrechtelijke groep voor de maatschappijnbsp;van beteekenis, zou het vanzelfsprekend zijn, dat de vadersnbsp;er op uit zouden zijn hun kinderen aan de ,,meest biedendenbsp;van de hand te doen”. Voor zoover de natuurlijke gevoelensnbsp;van vader tot dochter nog remmend zouden werken, zoudennbsp;deze toch niet kunnen bewerken, dat de ouders aan een armennbsp;Batak van de öoroe-groep de voorkeur zouden geven bovennbsp;een rijken man van mindere stand of slaaf. Toch doen zij dit,nbsp;en de Batak heeft voor een huweijk van een vrouw met eennbsp;man van mindere stand geen waardeering. Van den man zegtnbsp;men in zulk een geval:

mandjinggal songon tahoeroe.

met het achterlijf naar boven gericht als de tahoeroe (een

miersoort) ^).

De invloed van de stand der moeder op die van haar kinderen — bij het uithuwelijken van haar dochter wordt rekening gehouden met de voor haar verkregen sinamot, dus zoodoende met haar stand — komt wel het duidelijkst tot uiting bij de huwelijken van een vrijen man met een slavin. Het onderscheid tusschen vrijen en slaven is ook na de van hoogernbsp;hand opgelegde afschaffing van de slavernij nog zeer dui-

1) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. van Ophuysen, C. A. Bataksche spreekwoorden en spreekwijzen,nbsp;blz. 626.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Bij de wet van 7 Mei 1859, Ind. Stb. 46 (art. 115 R.R. = art. 169 I. S.).nbsp;Encyclopaedie van Ned. Oost Indie: blz. 806: „De bepalingen tot afschaffing der slavernij aldaar (bedoeld wordt Sumatra's -Westkust, waartoe ooknbsp;Tapian na oeli behoorde N.) werden vastgesteld bij Ind. Stb. 1876 no. 35 ennbsp;166, terwijl bij Ind. Stb. 1876 no. 246 de vrij verklaarden volkomen gelijkgesteld werden met de vrijgeborenen. Intusschen werd art. 1 van eerstgenoemd Staatsblad, luidende: „na ultimo July 1876 bestaat in het Gouver-

-ocr page 41-

25

delijk merkbaar. Hierbij weigerden toen de Bataks de door het Gouvernement vastgestelde prijs als vergoeding voor iederenbsp;vrijgelaten hatoban (slaaf) te accepteeren. Liever gaven zij hunnbsp;batoban zonder zulk een vergoeding de vrijheid, dan dat zijnbsp;zich door het aanvaarden van een gift hunnerzijds zoudennbsp;binden.

Bijgevolg leeft bij de Bataks heden ten dage nog het begrip hatoban en weten zij precies wie van deze stand zijn. Het isnbsp;immers:

moeda hoeisa nida imboeloena, moeda babiat nida

bolangna.

een hert is te herkennen aan (de kleur van) het haar, een

tijger aan zijn strepen^).

„Hatoeroenan ni hatoban do i — zij zijn van slaven-afkomstquot;, zegt de Batak dan van hen.

Lomlom pe abal-abal, laeng di parapi do ingananna,

bontar pe hambeng, di taroema do ingananna.

Al is de abal-abal (bamboekoker met een deksel) ook zwart,

toch is de parapi (een soort zoldering boven de kookplaats)

* haar plaats,

een geit, al is ze wit, hoort onder de woning te huizen^).

nement Sumatra's Westkust geen lijfeigenschap meer, onder welke benaming ookquot;, vooralsnog buiten toepassing gelaten in de onderatdeeling Silin-doeng en de afdeeling Padang Lawas (Padang Bolak N.) bij Ind. Stb. 1880 no. 21 en no. 40. Ten aanzien van de onderafdeeling Silindoeng werd dienbsp;niet toepasselijkheid bij Ind. Stb. 1880 no. 114 ingetrokkenquot;.

blz. 807: „In sommige streken is de slavernij bestemd haar natuurlijken dood te sterven, zooals in de afdeelingen Padang Lawas, Toba en Silindoengnbsp;(Tapanoeli). In 1890 bedroeg het aantal slaven in Padang Lawas 1221 en innbsp;Toba en Silindoeng bedroeg het aantal respectievelijk 311 en 1893. In 1908nbsp;waren in Toba nog 128 slaven, terwijl ultimo 1914 in Padang Lawas nognbsp;346 slaven over warenquot;.

Op Samosir volgde het Gouvernement de volgende methode: Sedert 1 Januari 1910 werd er iedere slaaf schuldslaaf, met een schuld van ƒ 50nbsp;bij zijn meester. Van deze ƒ 50 zou er iedere maand ƒ 1 door arbeid afverdiend worden. De slavernij (er waren er ong. 2200) zou dan op Samosirnbsp;in Maart 1914 afgeschaft zijn. (Memorie van Overgave, Samosir Aug. 1913nbsp;van W. Middendorp).

1) Vgl. van Ophuysen, C. A. Bat. spreekw., blz. 89.

-ocr page 42-

26

en

Maitoendjang hajoe ara, oelang giot dohot mali-mali,

loemindak laoet, oelang giot dohot longko-longko.

De mali^mali (een klein boompje) moet niet wenschen luchtwortels te hebben als de hajoe ara (waringin),

een plasje moet niet willen golven als de zee ^).

Zoo luiden de Bataksche oempama's, die duidelijk het standsonderscheid tot uiting brengen.

De slavernij is voor de Bataks iets geheel natuurlijks en vanzelfsprekends. Deze hatoban vormen ook nu nog steeds een op zichzelf staande groep, waarop nog immer wordt neergezien^). Verandering van economische toestand, ofschoon in denbsp;Bataksche maatschappij, vooral thans, niet zonder belang,nbsp;wischt toch de stand niet uit. Dit blijkt wel uit de volgendenbsp;oempama's:

mamanggal songon daboear.

aan het eind dikker worden als de daboewar (= een rot-tansoort, die van onder dun en van boven dik is) ^).

Dit gezegde bezigt de Batak ter aanduiding van iemand van heel geringe afkomst, die rijk is geworden.

Nada mago toewa ni manoek manjoeroek toe taroema,

De toewa van een kemphaan verdwijnt niet, al kruipt zij

onder het huis^),

dit wil m.a.w. zeggen: al wordt een persoon van hooge afkomst arm, hij blijft van hooge afkomst.

Sagodang-godang ni andor laboe, nada tarbobokkon toe

soban,

1) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. van Ophuysen Bat. spreekw., blz. 98.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Hal perkariban dan poesaka van B. R. Martoea in Pandoe.

Vgl. ook Nota's Bouwes Bavinck van 1934 in Adatrechtbundel XLI, blz. 261, noot 1.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. van Oph. Bat. spreekw., blz. 90.

Variant: Nada tarsoean boeloe na so marmata.

Men kan geen bamboe planten, indien zich daarop geen oog bevindt, m.a.w. van niets kan niet iets worden. {Vgl. van Oph. Bat. spreekw., blz. 614).

4) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. van Oph., idem, idem, blz. 91.

-ocr page 43-

27

Hoe groot de laboe (= pompoen)-ranken ook zijn, men kan ze niet tot brandhout binden (als brandhout gebruiken) ^),

hetgeen zeggen wil; hoe rijk een slaaf ook wordt, hij blijft slaaf.

Aan een hatoban zal de Batak zijn dochter niet willen uithuwen. Hij zal zich gekrenkt voelen, wanneer zoo iemand het waagt, naar de hand van zijn dochter te dingen, niettegenstaande de mogelijk goede maatschappelijke positie, die deze zichnbsp;verworven heeft. Evengoed als eertijds een verhouding met eennbsp;slaaf als onmogelijk beschouwd werd, wordt die nu met eennbsp;hatoeioenan ni hatoban gelaakt. En hoe gaarne de vader eventueel zijn dochter om welke reden dan ook aan zoo iemandnbsp;gelieerd had gezien, hij zal onoverkomelijke bezwaren ontmoeten: immers de marga als sisada hasangapon (één in aanzien),nbsp;sisada hailaon (één in vernedering) komt hier in het geding.

Nada taibaen onggang songgop di sibagoeri,

De onggang (rhinoceros-vogel) kan zich niet neerzetten op de sibagoeri (= een laag heestertje) ^),

zegt de Batak, met welk gezegde hij wil uitdrukken, dat een ieder zich maar bij zijn soort moet houden.

En deze zelfde gedachte spreekt ook uit het volgende:

nada tarboloes gadja bakal ni badjiri.

een olifant kan het spoor van een muis niet volgen ®).

In de gedachtegang, dat de Batak zich zijn vrouw koopt en zijn dochters verkoopt, past dit alles niet. Bij het huwelijknbsp;speelt de financieele zijde van de sinamot een rol, vooral wanneer de parboToe (degene, die het meisje uithuwelijkt) niet de

1) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. van Ophuysen. Bat. spreekw., blz. 622.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. van Ophuysen. Bat. spreekw., blz. 627.

Variant: Nada tarbaen siboiok toe aek na doias,

De siborok (een klein waterdiertje) kan men niet in snelstroo-mend water brengen, wijl ze dan dadelijk wegdrijft, m.a.w. soort bij soort, (idem, idem, blz. 635).

3) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. van Oph., idem, idem, blz. 627.

-ocr page 44-

28

vader of broer is^), maar van veel grooter belang is toch steeds de door het huwelijk ontstane partondongan. De Bataknbsp;ziet door het huwelijk van zijn dochter zich gaarne gelieerdnbsp;met een invloedrijke marga, want evengoed als de pardonga-non (verwantschap) glans afstraalt over de tot haar behooren-de personen, doet dit de aanverwantschap evenzoo.

„Op Samosir en omgeving”, schrijft Vergouwen, ,,alwaar het kenmerkendst de slavernij heeft geheerscht, noemen nog steedsnbsp;vele oudere, uit vrijen geboren personen, die kleinkinderennbsp;hebben, zich „Ompoe Radja N.quot;, met welke onderscheidingnbsp;eertijds het behooren tot de stand der vrijen (radja, tegenovernbsp;hatoban, slaven) werd aangegeven” ^).

Wanneer wij het ,,slavenrechtquot;, zooals Wilken het noemt, willen beschouwen, dan dient in de eerste plaats te worden opgemerkt, dat de hatoban geheel en al buiten de eigenijke Ba-taksche maatschappij staat en daarin nimmer, niet in het verleden, maar ook niet in het heden, is opgenomen geweest. Mennbsp;wachtte er zich dus voor veronderstellingen te maken of conclusies te trekken uit dit ,,slavenrechtquot; met de bedoeling dezenbsp;tot verklaring van de Bataksche maatschappij te bezigen.

Ten aanzien van de gevolgen van het huwelijk van een slavin met een vrijen Batak schrijft Wilken:

............, dat eene slavin door haren meester nooit tot

bijzit mag worden genomen. Alleen aan hoofden is dit geoorloofd. Door zulk eene daad wordt de slavin vrij, terwijl de kinderen tot de stand van den vader behooren” ®).

1) nbsp;nbsp;nbsp;Typisch blijkt dit uit het vonnis van de Rapat te Si Bolga van 2 Maartnbsp;1905; Bij zijn dood laat een Batak een vrouw en vier kinderen, twee jongensnbsp;en twee meisjes, achter. De voor de vrouw verkregen djoedjoeran wordtnbsp;door haar broer aan die van haar overleden man terugbetaald, waardoornbsp;zij niet naar haar zwager overgaat, haar kinderen echter wel. Nu vordertnbsp;de broer van de vrouw voor de Rapat die kinderen op, en beweert dat hijnbsp;voor de twee meisjes zeker wel een djoedjoeran van ƒ 160 kan krijgen.nbsp;(Adatrechtbundel VI, blz. 150).

2) nbsp;nbsp;nbsp;Vergouwen. Rechtsleven, blz. 296.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Wilken. Opstellen over Adatrecht, blz. 250. Verspreide Geschriften II,nbsp;blz. 205'.

„Natuurlijke kinderen van hoofden, geboren uit slavinnen, worden gerekend tot de slavenquot;, betoogt Mangaradja Soangkoepon in zijn Bataksche Adat, blz. 94.

-ocr page 45-

29

Een dergelijke voorstelling van zaken is ten eenen male onjuist.

Nada taragohon tihas di bohi,

Litteekens zijn niet van het voorhoofd te verwijderen ^),

zegt de Batak o.a. naar aanleiding van hen die geboren werden uit stands-gemengde huwelijken, waaruit wij de onjuistheidnbsp;van Wilken's meening kunnen opmaken.

Waar de kinderen, geboren uit het huwelijk van een radja met een vrouw van de halak na djadji (halak na bahat, halaknbsp;mata, halak na torop, sitoean na torop = vrijen) naar de adatnbsp;niet eens tot de radja-stand behooren, maar een soort tus-schenstand, tusschen de namora-mora (adel) en de halak nanbsp;djadji, — de anggi ni radja (lett. jongere broers van de radja^)nbsp;— vormen, is het beslist onjuist te meenen, dat dan de kinderen uit het concubinaat van een radja en een slavin geboren,nbsp;tot de stand van den vader zouden behooren.

Wilken vervolgt dan;

,,Indien iemand, die geen hoofd is, gemeenschap heeft gehad met zijne slavin, wordt hij beboet met 54 realen; de slavin erlangt dan hare vrijheid en moet zich een waris of voogdnbsp;zoeken. Hieruit blijkt dus dat de adat geen concubinaat metnbsp;eene slavin erkent, doch alleen eene wettige verbintenis metnbsp;haar toelaat. Verder moet hier nog op den voorgrond wordennbsp;gesteld, dat niemand zijne eigene slavin mag huwen, tenzijnbsp;met gelijktijdige vrijlating. De slavin deelt dan in alle rechtennbsp;van een wettige vrouw. Overigens zijn alle verbintenissennbsp;tusschen vrijen en onvrijen geoorloofd, hoewel dit uit de aardnbsp;der zaak weinig in aanzien is” '*).

1) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. van Ophuysen, Bat. spreekw., blz. 635.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Wilken, G. A. Opstellen over Adatrecht (bezorgd door F. D. E. vannbsp;Ossenbruggen). Hierin staat op blz. 142 in noot 53 het volgende:

„Bij de Batak vormen de kinderen van de namora-moia bij de vrouwen van de halak na djadji een afzonderlijke stand van halfadel, de z.g. angginbsp;ni radja' (Résume's van het onderzoek naar het grondbezit op Sumatra,nbsp;blz, 46).

Vgl. ook Mangaradja Soangkoepon. Bataksche Adat, blz. 92.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Verspreide Geschriften II, blz. 205. Opstellen over Adatrecht, blz. 250.

-ocr page 46-

30

Ook dit is beslist onjuist. Wie zou iemand kunnen beletten om in concubinaat met zijn slavin te leven, en haar zoodoendenbsp;tot zijn goendik (bijzit) te maken?

De eigenaar kan immers naar zijn goeddunken over zijn slaaf beschikken en op de wijze die hem het beste lijkt.

Kunnen wij in een dergelijk geval van een huwelijk spreken? Toen de slavernij nog bestond gebeurde het wel, dat radja'snbsp;hun zonen, zoo deze de leeftijd van manbaarheid hadden bereikt, een van hun slavinnen gaven, zonder dat daarom eennbsp;dergelijke verhouding door de adat als een pardongan saripeonnbsp;(parsaripeon = huwelijk) werd erkend. Na afschaffing van denbsp;slavernij krijgt de term ,,marbagas di paidaganganquot; (lett. trouwen in den vreemde, d.i. met een uitheemsche vrouw huwen)nbsp;ook de beteekenis van het huwen met een vrouw uit de voormalige slavenstand ^).

Wilken oordeelt anders. Hij schrijft;

,,Bij een huwelijk tusschen een vrijen man en eene slavin kunnen zich twee gevallen voordoen. De eigenaar van denbsp;slavin kan namelijk eenen bruidschat voor haar eischen. Dezenbsp;geldt dan als losprijs voor de vrouw, die dus vrij wordt terwijlnbsp;de kinderen ook vrij zijn en aan den vader behooren. Wordtnbsp;er geen bruidschat betaald, dan blijft de slavin natuurlijk innbsp;handen van haren meester, terwijl de kinderen de staat dernbsp;moeder volgende en dus slaven zijnde ook aan hem behoo-rendequot; *).

Wilken is in zooverre juist, dat hij de gedachte van de bruidschatbetaling aan het idee van huwelijk verbindt.

Voor een echt Bataksch huwelijk is een sinamot noodzakelijk. Bij de meest gebruikelijke, de meest normale Bataksche huwelijksvorm, geschieden de besprekingen over de sinamotnbsp;reeds lang voor de eigenlijke huwelijkssluiting, nl. bij de man-goro (mangoro boroe = de bespreking omtrent de verloving).

1) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Ris, H. De onderafdeeling Klein Mandailing, Oeloe en Pahantannbsp;en hare bevolking met uitzondering van de Oeloes, blz. 508.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Opstellen over Adatrecht, blz. 251. Verspreide Geschriften II, blz. 205.

-ocr page 47-

31

voordat partijen het er over eens zijn of de jongelieden als man en vrouw door het leven zullen gaan^).

Heeft deze mangoïo een gunstig verloop, dan komt het niet zelden voor, dat bepaalde verplichtingen, die uit de sinamotnbsp;voortvloeien reeds terstond nagekomen worden, en dit brengtnbsp;dan weer andere consequenties met zich mee.

In ieder geval zijn voor het bestaan van een Bataksch huwelijk deze besprekingen betreffende de sinamot en de vaststelling er van noodzakelijk. Ontbreken deze, dan is er naar Bataksch begrip geen huwelijk, want eerst door het vaststellen en overreiken van de sinamot en tegengaven, worden de betreffende marga’s onderling verbonden. Waar een der partijen eennbsp;vreemde is of wel iemand uit de slavenstand, iemand dus innbsp;ieder geval die buiten de adat staat, heeft dit alles geen zin,nbsp;omdat er van een verbinding tusschen marga’s geen sprakenbsp;kan zijn; en een marbagas di pardagangan is dan ook geennbsp;eigenlijk Bataksch huwelijk.

In het geval van een verhouding met een slavin was vroeger zeker zelfs niet van een benaming marbagas di pardagangannbsp;sprake. Deze heeft in de Bataksche oogen ook nu nog nietsnbsp;van een huwelijk, en eerst wanneer er een kind wordt verwachtnbsp;is er eenige regeling te verwachten. Maar ook dan is de positie van de vrouw niet die van echtgenoote in de Bataksche zin.

Wanneer Baginda Radja Martoea in Pandoe®) vier soorten van vrouwen onderscheidt, noemt hij achtereenvolgens:

Ie. Toean Laon Bolon (Toean Ie. Toean Laon Bolon (Toean

Lajan Bolon), seorang perem-poean bangsawan kawin den-gan namora.

2e. Boroe Paraloan^), seorang


Lajan Bolon) een adellijke vrouw die met een namoranbsp;getrouwd is.

2e. Boroe Paraloan, ook een


1) nbsp;nbsp;nbsp;B. I. Sobolaon. Adat Batak di Angkola dan Sipirok, Pandoe, blz. 59;nbsp;„Tetapi adat mengkobati (membitjarakan) wadjiblah dahoeloe sebeloemnbsp;kawinquot;.

2) nbsp;nbsp;nbsp;B. R. Martoea. Hal perkariban dan poesaka, Pandoe, blz. 16—17.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Vergouwen maakt slechts onderscheid in de vrouwen in de toean Iaënnbsp;en de na so hahoea (de verwaarloosde) — Rechtsleven, blz. 303.

Ris merkt echter op, dat de boioe paraloan een vrouw is van de burger-

-ocr page 48-

32

perempoean bangsawan djoe-ga kawin menoeroet adat dengan radja itoe, tetapinbsp;bangsanja lebih rendah darinbsp;Toean Lajan Bolon.

3e. Boroe Sangkotan ni abit, seorang perempoean keban-jakan kawin dengan namora.nbsp;4e. Goendit, seorang perempoean (asal boedak) dipiaranbsp;(dikawini) oleh radja.

adellijke vrouw die volgens de adat met den radja getrouwd is, maar haar afkomstnbsp;is iets minder dan die van denbsp;Toean Lajan Bolon.

3e. Boroe Sangkotan ni abit, een vrouw uit het volk dienbsp;met een namora getrouwd is.nbsp;4e. Goendit, een vrouw (vannbsp;slaven-origine) die in gemeenschap leeft met den


radja.

Deze vierde vrouw, een vrouw van slaven-afkomst (asal boedak), zal het dus nimmer tot de positie van de toean lajannbsp;bolon of boroe poraloan kunnen brengen, maar blijft goendiknbsp;(bijzit), en zooals B. R. Martoea het nog duidelijker uitdruktnbsp;door te spreken van ,,dipiaraquot; (= gemeenschap hebben met), ennbsp;haar kinderen zullen op andere wijze of geheel niet in de erfenisnbsp;van den vader deelen. B. R. Martoea schrijft over de verdeelingnbsp;van de erfenis het volgende:

Seperti diterangkan di atas jang mewarisi harta poesakanbsp;hanjalah anak laki2 sahadja,nbsp;dan djika anak laki2 tidaknbsp;ada, djatoeh hak itoe padanbsp;waris laki2 jang terlebihnbsp;karib.

Perbagian:

Ie. Djika harta benda poesaka jang toeroen padanja, perbagian begini:nbsp;a. doea bagi pada anak Toe-

Zooals boven reeds is uiteengezet erven slechts zonen de harta poesaka en zijn ernbsp;geen zoons dan gaat datnbsp;recht over op de naaste mannelijke verwanten.

De verdeeling:

Ie. Erven ze harta poesaka, dan is de verdeeling alsnbsp;volgt:

a. twee deelen komen toe


stand, terwijl de vrouwen, die van dezelfde stand (dus van de bangsawan) zijn als de toean Iaën, aangeduid worden met de naam si silion. Zoo kunnennbsp;er dan naast de toean laen de si silion pasadaon (de eerste si silion), sinbsp;silion padoeaon (de tweede si siiion) enz. zijn. (De onderatdeeling Kleinnbsp;Mandailing, Oeloe en Pahantan. ..., blz. 499).

-ocr page 49-

33

an Lajan Bolon: inilah jang dinamakan anak gahara.

b. satoe bagi pada anak Bo-roe Paraloan.

Anak Sangkotan ni abit dan Goendit tidak mendapat ba-gian.

2e. Djika itoe pentjaharian jang meninggal dibagi begin!:

a. Lebih dahoeloe anak Toean Lajan Bolon dan anak Bo-roe Paraloan memberikan sebahagian dari harta itoenbsp;boeat anak Goendit. Ini boe-kan bahagian, tetapi diseboetnbsp;hanja „pemberian”.

aan de zoon(en) van de Toean Lajan Bolon: deze jongen wordt de anak gahara genoemd.

b. een deel komt toe aan de zoon(en) van de Boroe Paraloan. De zoon(en) van denbsp;Sangkotan ni abit en van denbsp;Goendit erven niet mee.

2e. De verdeeling van harta pentjaharian is als volgt;

a. Allereerst schenken de zoon(en) van de Toean Lajannbsp;Bolon en die van de Boroenbsp;Paraloan een jgedeelte aannbsp;de zoon(en) van de Goendit.nbsp;Dit gedeelte is geen erfdeel,nbsp;maar wordt genoemd eennbsp;gift.


Er is dus m.a.w. geen sprake van, dat de in het citaat van Wilken genoemde som gelds aan den eigenaar van de slavinnbsp;betaald, met een bruidschat zou zijn te vergelijken. Hier geldtnbsp;het een koopsom zonder meer en niet een sinamot.

Wat de maatschappelijke positie betreft, kan worden geconstateerd, dat de kinderen van een vrijen man bij zijn slavin-goendik gewonnen tot de marga van den man behooren en dus halak Bafakkunnen worden genoemd en m.a.w. ,,vrij’' zijn^),nbsp;Is de vader radja, dan zullen, gezien de situatie van de moeder,nbsp;de kinderen nooit radja worden.

Ris had zeker meer gelijk dan Wilken, toen hij formuleerde; „Had de eigenaar echter een zijner slavinnen tot bijzit (goen-

1) Volgens Middendorp (Manuscript) is iets dergelijks ook het geval met kinderen, geboren uit een verhouding van een Karo-vrouw met een Chinees.nbsp;O.i. kan hier, ook al betaalt de Chinees een bruidschat, niet van een eigenlijk Bataksch huwelijk worden gesproken. De kinderen gelden wel alsnbsp;halak Batak en behooren tot de marga der moeder.

3

-ocr page 50-

34

dik) genomen en bij haar een kind verwekt, zoo was van rechtswege de slavin vrij, en dus ook hare kinderenquot;^).

De kwestie of de slavin, door het feit dat zij haar meester kinderen baarde, zelf vrij werd, is een weinig Bataksche gedachte. De vrouw blijft slavin zonder meer ook wanneer zijnbsp;kinderen voortbrengt. Zij kan na een eventueele verbrekingnbsp;van die verhouding met een anderen Batakschen man tochnbsp;ook nimmer een huwelijk naar echt Bataksche zede aangaan.nbsp;Door het feit, dat men bij zulk een slavin een kind verwekt,nbsp;blijft men in goed Hollandsch gezegd ,,er aan hangenquot;, hetgeen de Batak kan uitdrukken door te zeggen:

songon ihan na mangaloempat toe paraoe, als een visch, die in een prauw springt,

m.a.w. een man, die zoo dom is als een visch die in een prauw springt en zoo kan worden gevangen ^).

Over de verhouding vrije vrouw — slaaf hebben wij het hier nog niet gehad. Dat hier van huwelijk geen sprake is, isnbsp;veel duidelijker. De vrouw wordt door een dergelijke omgangnbsp;naar beneden gehaald.

Songon galapang na madaboe toe boestak,

Als de galapang (een schijfvormig stuk hout, dat aan de palen onder de sopo eme (rijstschuur) bevestigd wordt omnbsp;te voorkomen, dat muizen en ratten naar boven kunnennbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;klimmen), die in de modder is gevallen,

zegt de Batak van deze vrouw'’).

Ook hier merken wij, dat het zwaartepunt bij de vrouw en niet op den slaaf ligt. Zij toch zal zich besmetten en niet denbsp;slaaf, zij is als de galapang, die in de modder is gevallen, viesnbsp;en besmeurd, het aanraken niet meer waard.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Ris, H. De onderafdeeling......... blz. 501.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Opstellen over Adatrecht, blz. 250. Verspreide Geschriften II,nbsp;blz. 205.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. van Oph. Bat. spreekw., blz. 631.

Ook; Opstellen over Adatrecht, blz. 250. Verspreide Geschriften II, blz. 205.

-ocr page 51-

35

Zelfs niet van een;

galapang na madaboe toe tano,

een galapang, die op de grond is gevallen, en die nog zou kunnen worden opgeraapt om opnieuw bevestigd te

worden,

wil de Batak hier spreken.

Van eenige band tusschen den slaaf en de uit die vrouw geboren kinderen is geen sprake. De Batak zegt van dezennbsp;vader-slaaf:

amang ni manoek do i,

hij is een vader van de kippen^),

waarmee hij bedoelt dat de slaaf even zoo vreemd staat tegenover de kinderen als de haan tegenover zijn kuikens.

Er toe bijdragen, dat de slaaf een bruidschat voor een vrije vrouw zou betalen is ongeoorloofd. Wilken schrijft:

,,De eigenaar, die voor zijn slaaf de koopprijs betaalt (bedoeld wordt de bruidschat voor een vrije vrouw, N.) de waris of voogd van de vrije vrouw, die hem van een slaaf vordert,nbsp;de radja, die de betaling erkent, zijn zelfs strafschuldig. Denbsp;misdaad is gelijkgesteld aan een moord, omdat, volgens denbsp;Bataksche uitdrukking, ,,een levende dood gemaakt wordtquot;nbsp;(bedoeld wordt hier met levende de vrije vrouw, N.): de strafnbsp;is de doodquot; ^).

Het bleek dus, dat de moederszijdige afstamming voor den Batak niet onbelangrijk is; door de vrouw wordt de zoo gewichtige paitondongan geschapen; zij is de schakel tusschennbsp;haar marga en de marga van haar man; haar stand bepaaltnbsp;mede de stand der kinderen.

Het doet daarom den Batak vreemd aan, als men de Bataksche vrouw voorstelt als een onbelangrijke factor, niets anders

1) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Opstellen over Adatrecht, blz. 250. Verspreide Geschriften II,nbsp;blz. 205.

Ook: Fischer, H. Th. Inleiding, blz. 89—90.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Opstellen over Adatrecht, blz. 250. Verspreide Geschriften II,nbsp;blz. 205.

-ocr page 52-

36

dan een deel van de boedel van haar man, en alleen van belang, omdat door haar de marga van haar man voortbestaat.

De werkelijkheid is wel geheel anders, en Vergouwen, die haar goed kende, weet dan ook wel beter. Hij schrijft:

,,Van den Batak heet het veelal, dat hij zijne vrouw ,,kooptquot;, naar welke voorstelling het moeilijk is zich in te denken, datnbsp;er na het scheiden van de markt nog relaties tusschen partijennbsp;blijven bestaan. De werkelijkheid is dan ook anders. De liefdenbsp;van een vader voor zijn dochter, de band van een broer metnbsp;zijn zuster, ja, de betrekking van een geslacht van verwantennbsp;tot een zijner dochteren breken bij haar huwelijk niet opeensnbsp;af. Al treedt op dat oogenblik de vrouw ook uit de kring dernbsp;haren, er blijft niettemin een vaste verhouding tot hen bestaan,nbsp;nl. die der aanverwantschap, pattondongan, die haar, harennbsp;man en zijn kring, hare kinderen en haar verder mannelijknbsp;nageslacht blijvend zal verbinden met het geslacht waaruit zijnbsp;voortkwam. Het is deze aanverwantschap, die de agnatischnbsp;zelfstandige deelen van het volk op veelvuldig verscheidennbsp;wijze met elkander in gemeenschap brengt en van geslacht opnbsp;geslacht verbonden kan houden. Als de pardongansaboetoe-haon gedacht wordt als een lijnenstelsel, zich bewegende vanuit de knooppunten van vok, stam, marga en geslacht, vannbsp;boven naar beneden, (een gewone voorstelllingswijze trouwensnbsp;van de ,,stamboomquot;), dan weeft de partondongan hare dradennbsp;daar dwars doorheen, van rechts naar links en omgekeerd,nbsp;onder telkens verschillende hoeken met aldoor andere uiteinden; een zeer verwikkeld lijnenspel spelend. Hierdoor wordtnbsp;het eenzijdige, dat aan eene enkel-agnatische ordening eigennbsp;zou zijn in belangrijke mate getemperd, worden de scherpenbsp;kanten daarvan verzacht. De vrouw, als schakel tusschen mannen en mannen-groepen, brengt betrekkingen tot stand van eennbsp;geheel eigen aard en van gansch ander karakter, dan die welkenbsp;de agnaten aan hun deelgenootschap aan hun agnatenkringnbsp;ontleenen. Het geheele maatschappelijke leven zal van dezenbsp;aanverwantschapsverhoudingen vervuld blijkenquot;^).

Uit wat hier Vergouwen ons doet zien, blijkt wel de belang-

1) Vergouwen. Rechtsleven, blz. 50—51.

-ocr page 53-

37

rijkheid van de moedersafstamming; zij is niet minder belangrijk dan die van den vader. Evengoed als de Batak weet tot welke marga hij behoort, weet hij ook uit welke marga zijnnbsp;moeder stamt. De aanverwantschap is zoo innig, dat hij nietnbsp;enkel zijn vadersafstamming, maar ook die van zijn moedernbsp;met graagte ophaalt. Blijkt zijn moedersafstamming belang-rijker te zijn dan die van zijn vader, zoo zal hij die wijselijknbsp;naar voren schuiven en de noodige profijt er uit probeerennbsp;te halen.

Wij zien, hoe de partondongan draden door de verwantschap heen weeft ,,van rechts naar links en omgekeerd, onder telkensnbsp;verschillende hoeken met aldoor andere uiteinden; een zeernbsp;verwikkeld lijnenspel spelend”.

Zoo is het ook inderdaad.

De wetenschap, die de Batak van zijn afstamming bezit, beperkt zich niet alleen tot enkele generaties terug, maar gaat veel verder.

,,De historische kennis”, aldus Vergouwen, ,,die het volk omtrent zijne afstamming bezit, reikt zeer ver. Dit geldt vannbsp;individu zoowel als van groep.

Een ieder, van wien niet in de woelige tijd, die aan de komst van het Nederlandsch gezag voorafging, de padarf-tijd, een dernbsp;voorvaderen uit het verband van zijn verwantengroep werdnbsp;gerukt (door vlucht wegens misdrijf, tengevolge van menschen-roof, wegens schuldslavernij, enz.) en die eenigszins van meespreken weet, zal de opgaande lijn zijner agnaten gemakkelijknbsp;tot in 6 a 8, ja tot in 10 en meer generaties feilloos kunnennbsp;opsommen”; ^).

En verder lezen, wij:

„En ieder kind weet tot welke marga hij behoort, al was het alleen al hierom dat zijne moeder uit eene andere marganbsp;kwam dan zijne eigene en zijne zuster naar weer een anderenbsp;gaat, als zij trouwt”').

En wij zullen bemerken, dat behalve dat de Batak zijn vader-

1) nbsp;nbsp;nbsp;Vergouwen. Rechtsleven, blz. 17.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Vergouwen. Rechtsleven, blz. 18.

-ocr page 54-

38

lijke lijn tot verschillende generaties terug kan voeren, hij ons ook in de meeste gevallen weeli te zeggen uit welke marga'snbsp;zijn voorvaderen hunne vrouwen hebben betrokken, tot welkenbsp;marga's hij dan in een parlondongan staat.

Zoo ook is het te begrijpen, dat de Batak het maitoetoei-toetoei (het opzeggen van de tarombo = stamboom) hoog houdt. Het gaat hierbij niet aleen om de vadersafstamming,nbsp;maar ook om die van de moeder.

,,De gewone man echter houdt zich nog immer, liever dan met litteratuur, bezig met het, steeds met voorliefde beoefende, martoetoertoetoei, het opsporen van de familiebetrekkingen (partoetoeran), wanneer de een met den ander in kennisnbsp;komt, ter constateering hoe men aan elkaar verwant is of doornbsp;huwelijken nader aanverwant geworden en hoe men elkandernbsp;diensvolgens aan moet spreken; en men vindt in de immernbsp;aanwezige verwantschap of aanverwantschap telkens gereedenbsp;aanleiding tot wederkeerig betoon van hartelijkheid; zoo nietnbsp;tot het plukken van voordeel van elkaar”, lezen wij bij Vergouwen .

Terecht zegt de Batak:

Tiniptip sanggar bahen hoeroehoeroean,

djolo sinoekkoen marga asa binoto partoetoeran.

Riet wordt gesneden om er een vogelkooi van te maken,

(rijmzin)

men vrage altijd eerst naar de marga, opdat men de partoetoeran (de onderlinge familieverhouding) weet^).

De Bafak vraagt nl. eerst naar de marga, opdat hij weet in welke verhouding hij tot iemand staat, of er een partondongannbsp;tusschen hen is, dan wel of ze martondongan zijn tot een andere marga. En naar deze bestaande verhouding zal hij zichnbsp;dan dienen te gedragen.

En niet zonder trots zal hij ons over de daden van die of gene voorvader of -moeder verhalen en daarover zijn gedachten de vrije loop laten gaan.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Vergouwen. Rechtsleven, blz. 21.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Vergouwen. Rechtsleven, blz. 21.

-ocr page 55-

39

Zoo zien wij, dat voor den Batak zijn moedersafstamming ook van belang is, dat er een band tusschen hem en zijn moeders marga bestaat, die hij zoo noodig zal trachten te bestendigen. Van een losmaking van zijn moeder van haar marganbsp;is geen sprake.

-ocr page 56-

HOOFDSTUK III.

DE PLAATS VAN DE VROUW IN HET HUWELIJKSRECHT.

Alvorens nader in te gaan op de plaats, die de vrouw inneemt in het huwelijksrecht (adat pardongansaripeon, adat par-saripeon), dienen wij voorop te stellen dat het huwelijk bij de Bataks exogaam is ten aanzien van de marga. Voor de Bataksnbsp;zijn nl. diegenen, die tot dezelfde marga behooren eikaars ibotonbsp;of ito^) (Karo: toerang). Deze gedachte vindt uitdrukking innbsp;het volgende:

molo sabara saboestak, sadjalangan saoeap,

het vee uit dezelfde kraal heeft dezelfde soort modder op

het lichaam, het vee van dezelfde weide heeft dezelfde

geur^).

Een sexueele verhouding tusschen deze iboto zou derhalve zijn een verhouding tusschen broer en zuster, die evenalsnbsp;overal elders als incest beschouwd wordt; de Batak noemt zenbsp;soembang (Karo: ertoerang-toeiang — bloedschande). Een huwelijk kan zulk een verhouding naar Bataksche zede nooitnbsp;worden. Het Bataksche huwelijk is een margazorg, een huwelijksverhouding binnen de kring der margaverwanten zelve isnbsp;niet mogelijk. Van deze si segai ni adat, schenders van denbsp;adat, zegt men, dat ze zijn:

babiat na sega bolang, harambii na moeba saboet, de tijger met gebroken strepen, de klapper met een vreemde bast ®).

1) nbsp;nbsp;nbsp;Deze termen kunnen soms met broeder en zuster worden weergegeven.nbsp;Vaker echter duiden zij op margagenooten, ook al verschillen deze aanmerkelijk in leeftijd en zullen zij, wanneer men gaat preciseeren, elkandersnbsp;ompoeng (grootvader) — pahompoe (kleinkind), amang (vader of vadersnbsp;broer) —¦ anak (zoon of neef) enz. blijken te zijn.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. van Oph. Bat. spreekw., blz. 614.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. van Oph. Bat. spreekw., blz. 99.

-ocr page 57-

41

Men zal daarom deze si segai ni adat met alle gestrengheid straffen, omdat door een dergelijke incest de marga bloot staatnbsp;aan allerlei gevaren; en de bescherming van de marga is eennbsp;gebod van het allereerste belang.

Want het is immers aldus:

sada halak na mangan sibodak, soedena hona gotana, een persoon eet nangka en allen worden door het (kleverige) sap besmet^).

Begaat m.a.w. slechts één persoon een misstap, dan leiden zijn verwanten er ook onder.

Goidang mangkoeling, babiat toemale,

Op de goidang (trom) wordt geslagen, als de tijger brult ^),

zegt de Batak, welk gezegde oorspronkelijk hierop wijst, dat als de tijger zich in de bebouwde kom vertoont en have en goednbsp;bedreigt, op de goidang geslagen wordt met de bedoeling eennbsp;ieder te waarschuwen om op den tijger jacht te maken. In dezenbsp;oempama weerspiegelt zich dan ook de eensgezindheid vannbsp;de margagenooten om de na taiboanboan ni lohana, de doornbsp;hunne lusten meegesleepten, te grijpen en te straffen. Zij zijnnbsp;de si segai ni adat, die zich schuldig maken aan het.

manoean boeloe di lapang-lapang ni babh, mamoengka na so oehoem, mambahen na so djadi.nbsp;bamboe planten op het terrein, dat voor de varkens is bestemd, (rijmzin).

1) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. van Oph. Bat. spreekw., blz. 75.

Varianten:

Hoibo do na margoeloe, dohot siala maigoeloe.

Als de karbouw vuil is, dan wordt de siala (een struikje) ook vuil. (Vgl. V. Oph. idem, idem, blz. 75).

Molo hinarat djati, mangampii ma botohon.

Wordt in de vinger gebeten, de geheele arm zal het voelen.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Vergouwen. Rechtsleven, blz. 205. Hier geeft Vergouwen niet denbsp;oorspronkelijke beteekenis. Hij doet het voorkomen of deze oempama alleennbsp;op Samosir bekend is; ze is echfer bij alle Bataks algemeen bekend.

-ocr page 58-

42

beginnen wat onrechtvaardig en doen wat ongeoorloofd (bedoeld wordt de onzedelijke handeling van het samen-

leven van margagenooten) is^).

Zij zullen dan worden dipadoeroe (dipadoeroe diroear ni patik, diambolonghon, dipabali, dilipHp, dibondarkon, Karo:nbsp;ipeboero), gestooten uit het adatverband, wat dan hierop neerkomt, dat zij alle rechten en verplichtingen, die uit het marga-verband voortvloeien, zullen verliezen.

Eenerzijds zullen zij in geen enkele betrekking meer staan tot hun margagenooten en anderzijds zullen deze margagenooten de uitgestootenen als voor hen niet meer bestaandenbsp;dienen te beschouwen, m.a.w. deze si segai ni adat wordennbsp;,,dood verklaardquot;. Het heet dan:

boeloeng ni boeloe diparigatiigat halak, ianggo na so maioehoem dipasidingsiding halak.nbsp;bamboebladeren worden door de menschen gespleten,

(rijmzin)

zij, die zich niet aan de adat houden, worden door de menschen (margagenooten) gemeden^).

¦ Zij dienen immers ook geschuwd te worden;

asa djooeon pe so djadi, mandjooe pe ndang aloeson, asa toe djaboe pe ndang loason, mangido mangan pe ndang

leanon.

men zal ze niet mogen uitnoodigen, op een uitnoodiging hunnerzijds zal niet geantwoord mogen worden,nbsp;men zal ze niet in zijn huis mogen toelaten, en als ze omnbsp;eten vragen, dan mag men ze dat niet geven .

Wee dengenen der margagenooten, zoowel mannen als vrouwen, die zich niet zullen houden aan de padan na binaen di

205.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Vergouwen. Rechtsleven, blz.

Ook zegt de Batak:

manoean boeloe di lapang-lapang ni babi, mambahen na so oehoem, mangoela na so djadi.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Vergouwen. Rechtsleven, blz. 472.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Zie dezelfde uitspraak in een ander geval van uitgestooten wordennbsp;uit de marga in Adatrechtbundel XLI, blz. 188, Adatvonnissen uit de Batak-landen (1937—1938).

-ocr page 59-

43

parpoengoeani, de beslissing die op de bijeenkomst, waar de si segai ni adat ten overstaan van de margagenooten uitgestoo-ten worden, genomen wordt, dan zullen zij door de sapatanbsp;(vloek) van de ompoe's (voorvaderen) getroffen worden en zijnbsp;zullen dan spoedig hun ondergang tegemoet zien;

dengke ni Saboelan, poelik hatatabona, molo siose boelan, poelik hamamagona.nbsp;de visch uit Saboelan is bijzonder smakelijk, (rijmzin)nbsp;en zoo er iemand is, die zich niet houdt aan de genomennbsp;beslissing, zoo zal dan zijn ondergang bijzonder zijn ^).

In Mandailing spreekt men in geval van een sexueele verhouding tusschen margagenooten van: pahabangkon manoek na bontai, een witte kip doen opvliegen. Hiermee wil men dannbsp;zeggen, dat een ongeoorloofde onzedelijke handeling wordtnbsp;verricht, die ieders aandacht trekt. De margagenooten dienennbsp;zich dan te onthouden van elke omgang met deze adatschen-ders ¦).

Djoemampar djoemaroerap songon sitoenggoek na so

mardjoengdjoengan. Her en derwaarts kruipen als de sitoenggoek (een soort

sirih), die geen steun heeft®),

zegt de Batak van deze schuldigen; ze hebben geen verwanten meer.

Voor de man zal de eenige uitkomst zijn, dat hij zijn streek verlaat, hij weet immers, dat hij er geen rust meer zal vinden:nbsp;toe dia pe ahoe so tampil, toe dia pe so bolas — waarheen iknbsp;ga, daar mag ik niet binnen komen, waarheen ook, ik word ernbsp;niet toegelaten'*). Hij moet nu elders zijn geluk trachten tenbsp;zoeken.

De vrouw verviel, eertijds toen de slavernij nog bestond, met haar kinderen als slaven aan den radja:

1) nbsp;nbsp;nbsp;'Vgl. Adatrechtbundel XLI, blz. 188, Adatvonnissen uit de Bataklandennbsp;(1937—1938).

2) nbsp;nbsp;nbsp;'Vgl. van Ophuysen. Kijkjes in het huiselijk leven der Bataks. blz. 23.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. V. Oph. Bat. spreekw., blz. 98.

4) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. de Boer, D. W. N. Toba-Bat. spreekwoorden en zegswijzen, blz.326.

-ocr page 60-

44

songon tapor-tapor ni hoedon toe hoedon so masoek, toe

tano pe so masoek. ze zijn als de potscherven, die geen pot en ook geen aarde

meer zijn ^).

Thans zal er met deze vrouw en haar kinderen de spot gedreven worden en spot is iets wat moeilijk wordt verdragen. Niet zelden zal er voor de vrouw geen andere uitweg meernbsp;zijn, dan zelfmoord te plegen^).

In het voorgaande hoofdstuk hebben wij reeds opgemerkt, dat het huwelijk een partondongan doet ontstaan tusschen denbsp;marga van de vrouw en die van haar man.

Wij hebben ook gezien, hoe de Batak deze aanverwantschap ziet en wat hij eronder verstaat. De vrouw brengt als schakel tusschen de marga's betrekkingen tot stand, die eennbsp;geheel andere aard en karakter hebben als die, welke voor denbsp;individuen uit hun margaverwantschap voortvloeien.

Wanneer een vader zijn boroe (dochter) uithuwelijkt, zoo zal hij in zijn hela (schoonzoon) ook zijn boroe verkrijgen. En hetnbsp;nageslacht van zijn dochter en schoonzoon zal dan zijn anaknbsp;boroe, de „kinderen van zijn boroequot; — welke benaming reedsnbsp;voor zichzelf spreekt — worden. Omgekeerd ziet deze anaknbsp;boroe in den vader van de vrouw zijn hoelahoela, zijn ,,schoonfamilie”. Kort gezegd, het huwelijk doet ontstaan een betrekking tusschen een anak boroe (boroe, pangalehenan, pangalehe-nan boroe, ianakhon, Karo: anak beroe), de marga die de vrouwen betrekt, door Fischer met de kunstterm ,,bruidnemer'' aangeduid, eenerzijds, en een hoelahoela (mora, pamboeatan, Karo;nbsp;kalimboeboé), de marga die de vrouwen verstrekt, de ,,bruid-geverquot; anderzijds'’).

Wanneer een Batak de anak boroe is van een bepaalde hoelahoela, zoo zullen nimmer vrouwen uit zijn marga uitgehuwelijkt mogen worden aan die hoelahoela, immers er zou hierdoor een omkeering van de aanverwantschapsverhouding ont

ij Vgl. van Ophuysen. Bat. spreekw., blz. 96.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Fischer, H. Th. Inleiding, blz. 104—105.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Fischer, H. Th. De aanverwantschap bij eenige volken van de Ned.nbsp;Ind. Archipel. Mensch en Maatschappij, blz. 288—289.

-ocr page 61-

45

staan, een marsoengsang partoetoeran (manoeksang partoe-toeran), en deze is ten eenenmale ongeoorloofd.

Marsoentjang do aek paboeloe,

Het water vloeit naar zijn oorsprong terug ’),

zegt de Batak, waarmee hij de onmogelijkheid van de marsoengsang paTtoetoeran wil aangeven.

De partondongan nu is in principe een verhouding tusschen marga's, maar de rechten en verplichtingen, die uit de aanverwantschap voortvloeien gelden in de praktijk van het levennbsp;speciaal die leden van de aanverwante marga's, welke door hetnbsp;huwelijk nauwer aan elkaar gelieerd zijn^). Ze betreffen dusnbsp;vooral de naaste verwanten van den man en die van de vrouw.nbsp;De Batak heeft de neiging deze eenmaal ontstane partondongan te verstevigen, door dan zijn vrouw te kiezen uit die hoela-hoela waaruit zijn moeder voortgekomen is. De bijzonderenbsp;voorkeur gaat daarbij uit naar de dochter van den broer van zijnnbsp;moeder, zijn toelang, m. a. w. naar zijn horoe toelang (Karo:nbsp;impal), voor wie hij haar anak namboroe is. Dit huwelijk wordtnbsp;in de literatuur met termen als het voorkeur-, het cross-cousin-,nbsp;en dan wel het asymmetrisch cross-cousinhuwelijk aangeduid ^). Een dergelijk huwelijk wordt reeds lang voordat denbsp;betreffende neef en nicht tot de jaren des onderscheids zijnnbsp;gekomen, ja zelfs reeds voordat zij geboren zijn, men denkenbsp;aan het marboroe tapang, het verloven van een nog niet geboren meisje met een jongen, of het maranak tapang, het verloven van een nog niet geboren jongen met een meisje, doornbsp;de wederzijdsche verwanten geregeld. Van een vrije huwelijkskeuze van de echtelieden is op deze wijze geen sprake. Er doennbsp;zich daarom veelal stemmen hooren van hen die meenen, datnbsp;er hier van een dwanghuwelijk sprake zou zijn. Deze opgroeiende kinderen leven echter niet anders dan in het besefnbsp;dat zij voor elkaar bestemd zijn.

,,Toch zou het onjuist zijn, in een dergelijk geval zonder

1) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Meerwaldt. Wijzen de tegenwoordige Zeden..... blz. 205.

Ook Neumann, J. B. Het Pane- en Bila-stroomgebied op Sumatra, blz. 492.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Fischer, H. Th. Inleiding, blz. 109.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Zie o.a. Fischer. Het asymmetrisch cross-cousinhuwelijk in Ned. Indië.

-ocr page 62-

46

meer van dwanghuwelijken te spreken. Zulke afspraken kunnen ook door de potentiële echtelieden zo vanzelfsprekend worden geacht, dat zij het daaruit voortvloeiende huwelijk niet

als dwang gevoelen. Dit zal temeer zo zijn, wanneer......de

aanverwantschapsverhoudingen het met zich meebrengen, dat een bepaalde jongeman het recht en de plicht heeft een bepaalde jonge vrouw te trouwen. Zoals de adat bepaalde huwelijken verbiedt, zal hij andere de meest aangewezene achten,nbsp;en het is de meest natuurlijke zaak van de wereld, dat men denbsp;adat gehoorzaamt”^).

Silaklak ni antadiaoe, siregeiege ni ampang,

sianak ni namboroe, siihehere ni damang, na sampang di

ahoe, adoeadoengkoe magodang, De schors van de antadjaoe (een boomsoort), de ampang-

zeef, (rijmzin)

de zoon van mijn namboroe (vaders zuster), de neef van mijn vader, is voor mij bestemd en met wie ik opgegroeid

ben ^),

zegt de botoe toelang van haar anak namboroe.

Aan de andere kant weet de anak namboroe niet beter of zijn toelang's dochter is zijn a.s. vrouw, en de toelang zal zich voornbsp;zijn ibebere (neef) in bijzondere mate interesseeren, zoo noodignbsp;zal hij hem in zijn moeilijkheden bijstaan en zijn doen en latennbsp;met belangstelling volgen. En deze boroe toelang nu, die dusnbsp;spruit uit de marga waaruit de moeder van den jongen mannbsp;voortkomt, verbindt bij huwelijk haar anak namboroe als helanbsp;en tevens als anak boroe aan haar vader, derhalve wordt denbsp;bestaande partondongan in sterkte verdubbeld, het reeds bovennbsp;aangestipte manoendoeti.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Fischer. Inleiding, blz. 101—102.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Hoetagaloeng. Poestaha, blz. 50.

De anak namboroe kan van zijn boroe toelang ook zeggen;

Silaklak ni antadjaoe, siregerege ni ampang,

siboroe ni toelang, siparoemaen ni damang, na sampang di ahoe, adoeadoengkoe magodang.

de schors van de antadjaoe (een boomsoort), de ampang-zeel, (rijmzin) de dochter van mijn toelang, de schoondochter van mijn vader, is voor

mij bestemd en met wie ik opgegroeid ben.

-ocr page 63-

47

Men zou nu, wanneer we de boioe toelanganak nam-boToe verhouding aldus bezien, kunnen meenen dat twee anak namboroe, die broers van elkaar zijn, met twee zustersnbsp;(boioe toelang) zouden kunnen huwen, en dat daardoor (doornbsp;dit dubbel manoendoeti) de aanverwantschapsverhouding nognbsp;meer versterkt zou worden. Naar Bataksche begrippen echternbsp;is een huwelijk van twee broers met twee zuster niet geoorloofd en men beschouwt het eveneens als soembang. Het is watnbsp;de Batak noemt doea poengga sada ihotan, twee slijpsteenennbsp;die aan een koord worden gebonden, die door het stoten ennbsp;schuren tegen elkaar niet bevorderlijk zouden zijn voor hetnbsp;goede gebruik ervan ^).

Bijgevolg zal een jonge man, wanneer zijn broer hun boioe toelang reeds tot zijn vrouw heeft genomen, zich daarna eennbsp;vrouw kiezen, hetzij uit een andere kring behoorende tot dezelfde bruidgevende marga, hetzij uit een andere marga. In ditnbsp;laatste geval ontstaat een nieuwe anak boioehoelahoela verhouding, er wordt een nieuwe paitondongan geschapen. Denbsp;marga van de broers erkent dan twee verschillende marga's alsnbsp;hoelahoela.

Anderzijds doet het huwelijk van een meisje met een jongen man uit een andere marga dan de eigen anak boioe een nieuwenbsp;hoelahoelaanak boioe verhouding ontstaan. De marga vannbsp;het meisje erkent dan minstens twee verschillende marga’s alsnbsp;boroe-marga. Het blijkt nu dat leden van deze verschillendenbsp;boroe-marga's, wanneer zij zich als anak boioe van dezelfdenbsp;hoelahoela beschouwen, elkaar met de term „iboto” aanduiden.

De in het achterstaande schema met de cijfers 1, 2, 3 en 4 aangeduide personen noemen elkaar als anak boioe van marga B. „ibotoquot;. Deze boroe-genooten gedragen zich in hun terminologienbsp;als marga-genooten, hetgeen door Fischer verklaard zou wordennbsp;uitgaande van de veronderstelling, dat de verhouding anak

1) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Vergouwen. Rechtsleven, blz. 203.

Ook Meerwaldt, J. H. Gebruiken in het maatschappelijk leven der Bataks, blz. 23.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Zie noot 1 blz. 40.

-ocr page 64-

48

Marga A.

Marga B.

n

c?

Marga C.

9 c?


“1

4

boroehoelahoela oorspronkelijk een verhouding geweest is tusschen één bepaalde hoelahoela-marga. en één bepaalde bo-roe-marga ^). Duyvendak zou in deze betiteling ongetwijfeld eennbsp;bewijs zien voor het zoogenaamde dubbel unilaterale stelsel,nbsp;omdat immers hier personen door hun moeders tot een nunbsp;matrilineale ,,margaquot; behoorend elkaar als marga-genooten betitelen ^).

Dat deze laatste verklaring onjuist moet worden geacht blijkt, wanneer we de hierboven genoemde mogelijkheid van tweenbsp;marga's, die beide hoelahoela zijn ten aanzien van eenzelfdenbsp;boroe-marga in een schema weergeven.

Marga C.


Marga B.


Marga A.

“1

c?

-fi

o

1

Ook hier noemen zich de in het schema met 1, 2, 3 en 4 aangeduide personen „ibotoquot;, wanneer zij zich als hoelahoela van dezelfde anak boroe beschouwen. De hoelahoela-genooten gedragen zich in hun terminologie als margagenooten, doch vannbsp;een in één matrilineaal verband bijeen hooren is geen sprake.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Fischer, Aanverwantschap.... Mensch en Maatschappij, blz. 370.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Duyvendak, J. Ph. Inleiding tot de Ethnologie van de Indische Archipel, blz. 100—102.

-ocr page 65-

49

De hierboven besproken verhouding tusschen de hoelahoela eenerzijds en de boroe-marga anderzijds, of eigenlijk de hoelahoela — en boroe-groepen binnen deze marga's ondergaat, wanneer in de loop der tijden het gevoel van verwantschap verzwakt, wel wijzigingen. Reeds na een aantal generaties, vermeld wordt zelfs reeds na drie, wordt een huwelijk van eennbsp;vrouw uit de boroe-groep met een man uit de boelaboe/a-groepnbsp;toegestaan. Door de afstand, die er tusschen de betreffendenbsp;personen bestaat, wordt mogelijk wat eerst volstrekt ongeoorloofd was. Het spreekt wel vanzelf dat dan tusschen weder-zijdsche familieleden door het vernieuwen der aanverwant-schapsverhoudingen (manoendoeti) de onderlinge verhoudingnbsp;van hoelahoelaanak boroe niet moet zijn verstevigd. Doornbsp;het manoendoeti toch wordt de mogelijkheid van het uithuwennbsp;van een boioe naar haar hoelahoela meer en meer uitgesloten.

Ook ten aanzien van de marga-exogamie zien we door het verslappen van de verwantschap uitzonderingen optreden.nbsp;Naarmate de geslachten meer uit elkaar loopen verliezen denbsp;individuen onderling de band meer en meer uit het oog, m.a.w.nbsp;ze vervreemden van elkaar. Alleen bij plechtige samenkomstennbsp;zullen de genealogische verhoudingen zich doen gelden;

djodjoT bona songon boras ni taem, nbsp;nbsp;nbsp;^

martoiding mardjodjoian songon tangga ni balatoek, zijn kern is als de veelgelobde indigozaden,nbsp;hij heeft de regelmatige trapsgewijze volgorde, die denbsp;treden van de huistrap te zien geven,

alwaar de rangorde van de geledingen binnen de marga op de voorgrond zullen treden ^). Het heeft dan plaats naar de parsol-hot (de familieverhouding), ongeacht of het is een na soeman-gap (een aanzienlijk persoon) dan wel een minder. En men zalnbsp;er nauwkeurig acht op slaan, dat de adat paramaon (de erkenning van te behooren tot een oudere laag in de stamboom), ofnbsp;de adat parsihahaon (de erkenning van te zijn van een ouderenbsp;tak) niet wordt veronachtzaamdquot;).

1) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Vergouwen. Rechtsleven, blz. 45.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Vergouwen, idem, blz. 106.

-ocr page 66-

50

Het zal dan dienen te zijn volgens vaste regels:

maroewas-roewas songon toboe, maTsihat-sihat songon

pisang.

geleed zijn als het suikerriet, in rijen zijn als de pisang-

vruchten .

En het huwelijk binnen de marga is dus dan mogelijk, wanneer partijen slechts zeer in de verte marga-genooten zijn. Het is dus afhankelijk van de graad van verwantschap die er tus-schen de marga-genoot en -genoote is. De mogelijkheid van ditnbsp;manompas bongbong (manompas soembang, maidjoembai —nbsp;het verbreken van de ban) zou naar Bataksche begrippennbsp;eerst na negen, soms zelfs na twintig generaties zijn en isnbsp;bovendien nog afhankelijk van de toestemming en medewerking van de betrokken adathoofden, die hieraan hun pasoepasoenbsp;(zegen) dienen te geven. Van Ossenbruggen drukt dit uit innbsp;het volgende: „Waar de stam te groot wordt, zien we allengsnbsp;stam-exogamie in geslachts-exogamie overgaan......”®).

Maar bezien we nu de verhouding tusschen de anak boioe en haar hoelahoela nader, dan zullen we merken, dat de anaknbsp;boToe niet in dezelfde verhouding staat tot haar hoelahoela alsnbsp;deze tot zijn anak boioe. Beide verhoudingen dragen een eigennbsp;karakter. De hoelahoela staat tot zijn anak boioe als een meerdere tot zijn mindere of als een oudere tot een jongere, en dezenbsp;verhouding brengt met zich mee ontzag en een met eerbiednbsp;behandelen van den ,,bruidgeverquot; door zijn ,,bruidnemer''. Hetnbsp;heet immers:

hoelahoela so djadi badaan, habiaian ma tondina i.

met de hoelahoela mag men niet twisten, men moet zijn

tondi (zielekracht) vreezen'‘).

En zoo er booze woorden tusschen de anak boioe en haar

1) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. van Ophuysen. Bat. spreekw., blz. 623.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Vergouwen. Rechtsleven, blz. 189—190.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Van Ossenbruggen. Verwantschaps- en huwelijksvormen in de Ind.nbsp;Archipel, blz. 218.

4) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Vergouwen. Rechtsleven, blz. 63.

-ocr page 67-

51

hoelahoela vallen, zoo zal de anak boroe al het mogelijke doen om de goede verstandhouding weer te herstellen. De Batak zietnbsp;in zijn hoelahoela ,,een bron van magisch vermogen van persoonlijke levenskrachtquot;, hij is met sahala (mana^)) begiftigd,nbsp;waaruit glans en heerlijkheid op haar afstraalt, waar een weldadige en zegenrijke invloed van uitgaat, die een oorzaak isnbsp;van vrees en eerbied^).

Ndang hea naeng mago hoelahoela di loha ni ianakhoima, Nimmer zal de ianakhon (anak boroe) haar hoelahoela be-

geeren te schaden^),

aldus zal de anak boroe tegenover haar hoelahoela staan.

Boeroek bari marapejan, songon parandor ni bijo-bijo. Versleten en muf liggen ze op elkaar, als de ranken van denbsp;bijo-bijo (een soort struik), die vergaan zijn^),

zal de Batak zeggen, wanneer hij steeds door het ongeluk achtervolgd wordt en wijselijk zal hij zich tot zijn hoelahoelanbsp;wenden, opdat van diens sahala iets op hem moge afstralen.

Over deze zegenrijke invloed van de hoelahoela schrijft Vergouwen nog het volgende ®) :

,,Het zijn immers geen geringe gaven, welke uit de bron der parhoelahoelaon kunnen wellen. Vergaat het de boroe in hetnbsp;leven niet naar wensch, worden haar geen kinderen geboren,nbsp;treffen haar rampen als gedurige ziekten, sterfte in het gezin,nbsp;brand; wordt zij in één woord, achtervolgd door de boozenbsp;machten van haar lot (sori ni arina), zij wendt zich met haarnbsp;elekelek, haar dringende smeekingen en met haar sombasomba,nbsp;haar vereerende aanroepingen, tot haren hoelahoela, opdat vannbsp;dezes sahala iets moge afstralen op haarzelve en zij erdoornbsp;versterkt worde in haar afweer tegen de haar belagende machten; in het Bataksch: asa manoempak tondi ni parhoelahoelaon,

1) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Kooyman, S. Sahala, Tondi, blz. 21—41.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Vergouwen. Rechtsleven, blz. 63.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Vergouwen. Rechtsleven, blz. 76.

4) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. van Ophuysen. Bat. spreekw., blz. 618.

5) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Vergouwen. Rechtsleven, blz. 63—64.

-ocr page 68-

52

manoeai sahalana, opdat de tondi van de schoonfamilie hare hulpe, toempak, zal verleenen en hare sahala haar zegenbren-gend geluk, foea, zal uitstorten. De hoelahoela is, naar men welnbsp;zegt, voor zijn ianakhon, zijn dochterskroost, op dit ondermaan-sche als het ware de wakil ni Debata, de plaatsvervanger vannbsp;den hoogsten God, hij is de pangidoan dobot pandjaloan pasoe-pasoe ni boroena, d.i. degene in het bijzonder aan wien de boroenbsp;om pasoepasoe, om zegentoespreking, moet vragen, indien zijnbsp;in nood is, en van wien zij ze ook inderdaad erlangtquot;.

Zoo op het eerste gezicht is de positie van de marga, die de anak boroe wordt van haar hoelahoela weinig verkieslijk. Haarnbsp;wel en wee zal dan immers afhangen van de gemoedstoestandnbsp;van haar hoelahoela, die haar „wakil ni Debataquot; is. Zij zal hemnbsp;vreezen, zij zal al het mogelijke doen om hem gunstig tenbsp;stemmen, en tegelijkertijd zal zij zich ook veilig voelen ondernbsp;de bescherming van een machtige hoelahoela;

toea ni namartoea, sitorop hoelahoela.

het is het geluk van de gelukkige, als hij een machtige

hoelahoela heeft'^).

En aan de andere kant zal de hoelahoela zich zelf prijzen, als het zijn anak boroe goed gaat:

tinapa salaon, salaon ni sitoeatoea, martoea do halak molo gabe boroena.nbsp;de indigoplant, de plant der ouden, (rijmzin)nbsp;gelukkig is hij, wiens boroe het wel gaat^).

Maar iedere marga, die naar de eene zijde in een anak boroehoelahoela verhouding staat, is naar de andere zijde denbsp;hoelahoela van zijn eigen anak boroe, voor wie hij de pasoepasoe gevende en de met sahala gezegende is. En deze drienbsp;marga's, beschouwd vanuit de middelste van de drie, noemt de

1) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Vergouwen. Rechtsleven, blz. 71.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Vergouwen, idem, blz. 73.

Vergouwen voegt aan deze oempama de o.i. voor het beter begrip van de anak boroehoelahoela verhouding minder passende;

ia dipangido hepeng ndang oio mandjoea,

want vraagt men haar om geld, dan zal zij het nooit weigeren.

-ocr page 69-

53

Batak de dalihan na toloe (lett. de drie stutten van de kookpot), de drie stutten van de samenleving^).

Gezien de innige band tusschen deze drie marga's, betreft het huwelijk bij de Bataks in zijn ruimste verband de dalihannbsp;na toloe, waartoe het meisje, en de dalihan na toloe, waartoenbsp;de jongen behoort^).

Onder de gelegenheden, waarbij de dalihan na toloe tezamen optreedt is o.a. in zuid-Tapian na oeli de hordja pangoepanbsp;te noemen, d.i. het feest dat tot doel heeft de hier bedoeldenbsp;verwantengroepen bijeen te brengen ter versteviging van denbsp;verwantschapsbanden. Bij een dergelijk adatfeest mogen denbsp;gastheer en diens marga-genooten niets gebruiken en ook zijnbsp;die tot de öoroe-marga van de gastheer behooren mogen nietsnbsp;eten voordat de hoefahoefa-groep zich aan de feestdisch te goednbsp;heeft gedaan. Eerst wanneer zij, die tot deze laatste groep behooren, zijn vertrokken mogen de anderen zich te goed doen.nbsp;Tezamen met de hoelahoela aan het maal zitten is dus ook aannbsp;de horoe-groep van de gastheer-marga verboden. Deze hoelahoela is voor haar de bruidgevers-groep van haar bruidgever.

1) nbsp;nbsp;nbsp;„Het patriarchale verwantschapsstelsel gepaard aan exogamie trektnbsp;onder de Bataks een scherpe scheidingslijn tusschen drie belangengroepen.

In het midden staat de groep der mannelijke genooten van ^n familie, één geslacht, één marga, één stam, elkander verwant in de mannelijke lijn.nbsp;In deze lijn erft men geld, goed, rechten, ambten; men heeft geftieenschap-pelijke belangen van verschillenden omvang; zijn eigen onderlinge geschillen.

Ter eener zijde van deze groep staan al de personen (en hunne verwanten), welker dochters tot vrouw zijn genomen (de mannelijke verwanten dus van eigen vrouw, van moeder, oomvrouw, grootmoeder, overgrootmoeder, en verder). Deze schoonfamilie van het individu, zijn geslacht, marga en stam draagt den verzamelnaam hoelahoela.

Ter anderer zijde staan de mannelijke personen waaraan de dochteren zijn uitgehuwelijkt (eigen dochter, zuster, vaderszuster enz.). Deze groepnbsp;heet de boioe (en spreekt dus omgekeerd van hoelahoela). ...

Op het geheele maatschappelijke leven drukt deze driezijdige verwantschap en aanverwantschap zijn stempelquot;. (Verslag omtrent den toestand der inheemsche rechtspraak in Tapanoeli, door J. C. Vergouwen, blz. 14,nbsp;in Mededeelingen van de afdeeling bestuurszaken der Buitengewesten vannbsp;het Departement Binnenlandsch Bestuur).

2) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Huwelijksgoederenrecht van de Commissie voor het Adatrechtnbsp;v. Tapanoeli, Adatrechtbundel XLI, blz. 318—319.

-ocr page 70-

54

haar mora ni mora, en wordt als zoodanig met de grootste eerbied behandeld ^). Fischer^) wees met een verwijzing naar Vergouwen reeds op de beteekenis van wat hij noemde de bruid-gevers in de tweede macht, die een bron van levenskracht a fortiori zijn. In geval van onvruchtbaarheid wendt het jongenbsp;paar zich eerst met eerbiedige woorden tot de boelahoela omnbsp;hem zijn iegen te vragen. Vindt hij bij hem echter geen baatnbsp;dan wendt hij zich tot de bruidgevers van de eigen bruidge-vers-groep van wiens sahala hij dan gunstige gevolgen hooptnbsp;te ondervinden. Heel duidelijk blijkt uit een dergelijke erkenning van de bruidgevers-groep in de tweede macht de beteekenis van de vrouw in het marga-systeem en het huwelijk.nbsp;In dezelfde geest zouden we kunnen spreken van bruidnemersnbsp;in de tweede macht in de volgende aan Haga ontleende passage. Deze spreekt over de dalihan na toloe in deze vorm, datnbsp;hij onderscheidt een midden-groep met daarnaast een rechter-groep, die de bruidnemers zijn, en een linker-groep, die denbsp;bruidgevers zijn van deze midden-groep, hierna vervolgende;nbsp;,,Zoo zal de rechter-groep de midden-groep moeten steunen innbsp;de betaling van den bruidschat door de midden-groep aan denbsp;linker-groepquot;

Ook bij de -Karo komt de beteekenis van deze bruidgevers en bruidnemers in de tweede macht tot uiting. De eersten worden hier poeang kalimboeboe, de tweeden anak beroe si emponbsp;genoemd. Bij de onderdeelen van de bruidschat en de daarmeenbsp;verwante giften, vinden wij steeds ook die der poeang kalimboeboe vermeld.

Komt men tot de huwelijksbespreking bijeen, dan vinden we daarbij aan de poeang kalimboeboe en de anak beroe sinbsp;empo een eigen plaats toegewezen. Zoo vinden we bij Middendorp ¦‘j de volgende opsomming:

1) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Volksordening en Adatbestuur in Z. Tapanoeli van Abdulnbsp;Rasjid, Adatrechtbundel XLI, blz. 265.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Fischer. Aanverwantschap.... Mensch en Maatschappij, blz.nbsp;373—375.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Haga, B. J. Nota omtrent de Inlandsche rechtsgemeenschappen in hetnbsp;gewest Tapanoeli, Meded. van de afdeeling bestuurszaken der Buitengewesten van het Departement van Binnenlandsch Bestuur, blz. 3.

4) nbsp;nbsp;nbsp;Manuscript van W. Middendorp.

-ocr page 71-

55

Het eerste bord rijst en groenten, dat aan de aanwezigen wordt uitgereikt, is voor den vader van de bruid: peipangannbsp;kalimboeboe (als spijs voor de kalimboeboe);

het tweede is voor de broers van de moeder der bruid: per-pangan poeang kalimboeboe;

het derde is voor de broers van de vrouw, die trouwt: peipangan senina si neieh (seieh = trouwen van een vrouw, lett. overgaan);

het vierde is voor de pengoeloe (dorpshoofd) van de bruid: peipangan pengoeloe si neieh;

het vijfde is voor de anak beioe van de bruid: peipangan anak beioe si neieh;

het zesde is voor de pengoeloe van den man, die trouwt: peipangan pengoeloe si empo;

het zevende is voor de senina van den bruidegom: peipangan senina si empo;

het achtste is voor de anak beioe van den bruidegom: peipangan anak beioe si empo.

Verdere borden worden aan andere aanwezigen voorgezet.

De bemoeienis van de aanverwante marga's reikt ver, zij beperkt zich niet alleen tot de door het huwelijk ontstanenbsp;rechten en verplichtingen, maar deze marga’s treden ook opnbsp;als arbiters voor elkaar:

sinabi laitoe binahen toe haiang ni hoda,

molo goeloet boioe, amana do maitola;

gras wordt gemaaid en in de paardestal gedaan, (rijmzin)

als de boioe onderling twisten, legt de vader (hoelahoela)

het bij ^) j

aan de andere kant is het:

sinabi laitoe binahen toe haiang ni hoda,

molo goeloet amana, boioena do maitola.

gras wordt gemaaid en in de paardestal gedaan, (rijmzin)

als de vaders (hoelahoela) twisten, legt de boioe het bij ^).

1) Vgl. Vergouwen. Rechtsleven, blz. 76.

-ocr page 72-

56

Zoodoende treffen we dus in de verhouding tusschen de marga's een resultante van alle krachten en machten aan, dienbsp;de stabiliteit in de Bataksche maatschappij handhaaft. Door denbsp;aanverwantschap zijn alle marga’s als het ware in een cirkelnbsp;met elkaar verbonden. En is eenmaal een aanverwantschapnbsp;aangegaan, dan ziet de Batak graag, dat ze bestendigd blijft.nbsp;Zoowel het leviraat- of het voortgezethuwelijk (mangabia,nbsp;mangintjatkon, pareakhon, panghampion, pagadonghon, pain-tjatkon, pangabiaon) als het sororaat- of het schoonzusterhu-welijk (singkat, ganti, manggonti angkana) zijn ons inziens uitnbsp;deze wensch te verklaren. Zelfs als het huwelijk op een mislukking uitloopt en man en vrouw van elkaar gaan, wenschtnbsp;men de goede verstandhouding tusschen de marga’s, door hetnbsp;huwelijk als aanverwanten aan elkaar verbonden, te behouden.nbsp;De echtscheiding is, evenals het huwelijk, een margazorg, ennbsp;partijen kunnen zonder medewerking van de betrokken familiegroepen niet scheiden. Of hieruit mag worden geconcludeerd,nbsp;dat oorspronkelijk de Batak geen echtscheiding (sirang) kende,nbsp;en er eertijds alleen een na disirang ni toembilang, ontbindingnbsp;van het huwelijk door de spade (de dood) zou hebben bestaan,nbsp;zooals de Adatrechtbundel XLI meent, lijkt twijfelachtig ^). Datnbsp;de verhouding tusschen de marga’s ook na de scheiding dezelfde blijft, behoeft niet als een bewijs voor deze opvattingnbsp;te worden beschouwd. Dit immers vindt zijn verklaring in denbsp;uit het huwelijk voortgesproten kinderen, die in de hoelahoelanbsp;anak boioe verhouding hun rechten en plichten hebben.

Onder de echtscheidingsgronden, die de vrouw aanleiding kunnen zijn het initiatief tot echtscheiding te nemen, vinden wijnbsp;in de Adatrechtbundel XLI de volgende drie opgenoemd:

1. nbsp;nbsp;nbsp;pangarimani

2. nbsp;nbsp;nbsp;na so halak {na so

hasea N.)


— nbsp;nbsp;nbsp;een duidelijk uitgesproken jaloezie van den man,

— nbsp;nbsp;nbsp;impotentie.


1) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Huwelijksgoederenrecht, van de Commissie voor het Adatrechtnbsp;V. Tapanoeli, Adatrechtbundel XLI, blz. 319.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Huwelijksgoederenrecht, idem, blz. 318.

-ocr page 73-

57


3. na so mazadat

het voortdurend niet in acht willen nemen van denbsp;adatzeden.

Ook andere, als b.v. ongeneeslijke ziekte van den man, worden vermeld.

Alle wijzen er op, hoezeer de vrouw de bescherming van de adat geniet, temeer wanneer we ons realiseeren, dat denbsp;term na so mazadat wel een zeer ruime interpretatie toelaat,nbsp;en de vrouw dus in het huwelijk zeker niet enkel de positienbsp;van de ,,gekochtequot; heeft. Dit zelfde geldt evenzeer voor denbsp;volgende echtscheidingsgronden als het na so zongkap ni tondi,nbsp;wat algemeen uit het kinderloos blijven van het huwelijknbsp;blijkt:

saoet na mazzongkap,

sizang na so mazzongkap,

bij samenstemming (van de tondi) blijft een huwelijk in

stand,

bij gemis aan samenstemming (van de tondi) wordt het

gescheiden ^),

en de mahilolong, de afkeer die de vrouw ten opzichte van haar man heeft:

anak sipanoenda ndang digadis,

bozoe sipabilolong ndang diaoep,

een zoon, die groote schade toebrengt, zal men niet willen

verknopen,

een dochter, die afkeerig is van haar man, wordt niet in

het water geworpen*),

zegt de Batak van de sipahilolong. Hieruit blijkt duidelijk hoe de marga van de vrouw voor haar verantwoordelijkheid blijftnbsp;gevoelen. Ook na het afbetalen van de ,,koopsom” is dit hetnbsp;geval. De anak bozoehoelahoela verhouding is van diennbsp;aard, dat zij zich niet met de Westersche koop-gedachte rijmennbsp;laat. Hoeveel temeer blijkt dit, wanneer we bedenken, dat de

1) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Vergouwen. Rechtsleven, blz. 320.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Vergouwen. Rechtsleven, blz. 291.

-ocr page 74-

58

scheiding tengevolge van de mahilolong voor de marga-genoo-ten van de vrouw (de hoeiahoela-groep van haar man) zware financieele gevolgen heeft. Zooals de oempama zegt, zullennbsp;ze het dubbele van de sinamot hebben terug te betalen;

sigandoel sigandoeal toe dangka ni singgolom, na sada gabe doea, na toloe djoemadi onom,nbsp;ima oetang ni sipahilolong.

de lappen van de sigandoeal hangen aan de tak van de

singgolom, (rijmzin)

een wordt twee en drie wordt zes,

dat is de schuld van de sipahilolong (de vrouw die afkee-

rig is van haar man^).

Met dat al dienen de marga’s al het mogelijke aan te wenden om partijen te verzoenen. Duidelijk komt hier het door Holleman^) voor Java beschreven, maar door geheel Indonesië aangetroffen ,,roekoen-beginser' tot uiting. Ongaarnenbsp;zal men naar het rechtsgevoel der bevolking met een enkelenbsp;beslissing, ook al ligt die nog zoo voor de hand, een kwestienbsp;afdoen, omdat dit onaangename gevoelens, althans bij één dernbsp;partijen, moet achterlaten. Een adatbevel, dat van de rapatnbsp;adat uitgaat (de galang batang of halang batang) en dat eennbsp;oplegging van moreele dwang ter bezwering van de dreigendenbsp;echtscheiding beoogt, dient opgevolgd te worden. Zoo denbsp;marga’s het echtpaar niet kunnen verzoenen, dan zal de rapatnbsp;adat de betrokkenen voor zich doen verschijnen. Werpt dit ooknbsp;geen resultaten af, dan eerst zal de onvermijdelijkheid van denbsp;huwelijksontbinding blijken en kunnen partijen van elkaarnbsp;gaan ®).

De vrouw verlaat haar marga niet als zij trouwt . Zij zal immer tot de haren behooren. Zij zal zich veilig voelen alsnbsp;zij intrekt in de marga van haar man, bewust van de sahala

1) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Vergouwen. Rechtsleven, blz. 336.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Holleman, F. D. Het Adatrecht van de afdeeling Toeloeng-agoeng (gewest Kediri), blz. 127 e.v.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Huwelijksgoederenrecht, van de Commissie voor het Adatrechtnbsp;V. Tapanoeli, Adatrechtbundel XLI, blz. 319.

4) nbsp;nbsp;nbsp;Zie boven Hoofdstuk II, blz. 21.

-ocr page 75-

59

van haar verwanten. Haar kinderen zullen zoowel de innige verhouding met haar verwanten als met die van haar mannbsp;onderhouden. Zij zullen in haar ouders hun ompoeng (grootouders) zien, evenals ook die van hun vader hun ompoengnbsp;zijn, en zij zullen in hun moeders verwanten hun verwantennbsp;zien, evenals ook die van hun vader hun verwanten zijn. Geregeld zullen zij maiebatebat {mangoelak aii = het elkaarnbsp;over en weer bezoeken van de aanverwanten). En als denbsp;vrouw voortdurend het verlangen heeft om haar ouders tenbsp;bezoeken, marsiholsihol, zoo zal haar man haar in deze ternbsp;wille zijn.

Inderdaad zijn de Bataksche termen toehor, boli of toehor boli misleidend. Ze hebben immers behalve de beteekenis vannbsp;bruidschat ook die van (af)koopsom. Maar om hieruit de gevolgtrekking te maken dat het Bataksche huwelijk een koop-huwelijk is, zonder het geheel in zijn ruimer verband te willennbsp;zien, is zeker onjuist. Het leidt immers, zooals we zagen, totnbsp;verkeerde conclusies. De benamingen als „paroetangonquot; (de-geen, die schuldig is) ^) voor de anak boroe tegenover denbsp;„parsingiranquot; (degeen, die een schuld te vorderen heeft) voornbsp;de hoelahoela, of een uitdrukking als „anak beroe silatikquot;nbsp;(degeen, die vermoeid is)^), waarmee de kalimboeboe [hoela-hoeld) zijn anak beroe ook wel aanduidt, terwijl hij haar ooknbsp;wel ,,zijn eeuwige en onwaardeerbare slaaf' ^) noemt, doet denbsp;verhouding tusschen de vrouw en haar verwanten tot de mannbsp;met de zijnen beter uitkomen. Ook al hebben de anak boroenbsp;haar uit de sinamot voortvloeiende verplichtingen ten vollenbsp;voldaan, altijd zullen zij de ginomgom (de overheerschten) zijnnbsp;van haar panggomgom (heerschar), haar bruidgever.

Daarom, de sinamot is geen koopsom!

Dat het Bataksche huwelijk met de daaraan onverbrekelijk verbonden toehor (sinamot) ouder is dan het begrip ,,koopenquot;,nbsp;zooals dit thans in de Bataklanden wordt verstaan, behoeftnbsp;geen betoog. De toehor behoort oorspronkelijk niet in de koop-

1) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Boerhanoeddin. Huwelijksrecht en huwelijksgebruiken in Man-dailing, blz. 21.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Adatrechtbundel XXXV, blz. 215.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Bataksche Adat, van Mangaradja Soangkoepon, blz. 98 e.v.

-ocr page 76-

60

sfeer thuis en is veel beter als een onderdeel te zien van een geschenkenruil, die een noodzakelijk uitvloeisel is van denbsp;mindere tot meerdere verhouding van de anak boioe tot haarnbsp;hoelahoela ^).

In de Adatrechtbundel XLI wordt opgemerkt, dat het uitgesloten is dat een man persoonlijk de sinamot zou opbrengen, dit dient te geschieden door zijn vader of zijn familie^). Ditnbsp;nu accentueert de bruidschat als een gift van marga aan marga.nbsp;Het is daarom niet geheel juist als Boerhanoeddin schrijft, datnbsp;de Batak onder sinamot (hij gebruikt de term djoedjoer) nietsnbsp;anders verstaat dan de verplichtingen van de ,,schoonzoonnbsp;jegens zijn schoonfamiliequot;. Wel is de door hem gebezigde uitdrukking ,,verplichtingen” beter dan die van ,,koopsomquot;. Hijnbsp;constateert, dat ongeveer een tachtig jaar geleden (hij schreefnbsp;1922) deze verplichtingen bij een rapat adat — juister is door denbsp;praktijk van de rapat adat — in geldswaarde zijn omgezet, waardoor zij af te koopen zijn door geld, grond, karbouwen enz.,nbsp;zoodoende dus tot een koopsom vervormd. En deze verplichtingen van den schoonzoon zijn volgens Boerhanoeddin de volgende:

1. nbsp;nbsp;nbsp;toewak na so matjom, palmwijn die niet verzuurt, watnbsp;zeggen wil, dat de schoonzoon verplicht is zijn schoonouders te drinken te geven;

2. nbsp;nbsp;nbsp;indahan na so bari, rijst die niet bederft, hetgeen hieropnbsp;neerkomt, dat de jonge man verplicht is zijn schoonoudersnbsp;eten te geven;

3. nbsp;nbsp;nbsp;na so maitaoet di ari na golap, geen vrees kennen in denbsp;duisternis, m.a.w. de schoonzoon is verplicht zijn schoonouders op hun wenken te bedienen,-

4. nbsp;nbsp;nbsp;sialap na dao, degeen die ver gelegen voorwerpen moetnbsp;halen;

5. nbsp;nbsp;nbsp;siporsan na dokdok, hij is degeen die de drager is van denbsp;zware lasten’*).

1) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Fischer. Inleiding, blz. 120—124.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Adatrechtbundel XLI, blz. 319. Vgl. ook de op blz. 54 aan Haganbsp;ontleende passage.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Boerhanoeddin. Huwelijksrecht en huwelijksgebruiken in Mandai-ling, blz. 27.

-ocr page 77-

61

Mijns inziens geeft Boerhanoeddin ons geen juiste kijk op de beteekenis van de sinamot, immers ook na de betaling vannbsp;de sinamot heeft de schoonzoon nog allerlei verplichtingen,nbsp;die de bruidegom bij het afhalen van de bruid in herinneringnbsp;worden gebracht (digantang loedji, disoeat loedji], welke verplichtingen, waaruit tevens duidelijk de hoedanigheid van denbsp;öoroe-marga blijkt, wij in deze vijf door Boerhanoeddin opge-somde kunnen herkennen.

Bovendien, wij weten het, staat tegenover de sinamot, die van de paranak (degeen, die de jongeman uithuwelijkt) naarnbsp;de paiboioe (degeen, die het meisje uithuwelijkt) gaat, het feit,nbsp;dat de laatste verplicht is zijnerzijds de paranak tegengaven,nbsp;de ragiragi (lett. de verdeelde zaken) te geven. Van een vrou-wenkoop in de gewone zin kan dus alweer geen sprake zijn.

En bij dit alles denke men ook nog aan de hohas, d.i. datgene wat de vrouw van haar verwanten meekrijgt. Deze uitzet, waarvan een belangrijk deel door de paoeseang (tano paoeseang = geschonken grond) of de holong ate [tano ho-long ate = grond van hef medelijdend hart) wordt gevormd, behoort alleen de vrouw toe, zij alleen kan er vrijelijk over beschikken, hetgeen wel wijst op een meer zelfstandige positienbsp;van de Bataksche vrouw. En veelal komt de vaststelling vannbsp;deze paoeseang reeds bij de besprekingen van de sinamot ennbsp;de ragiragi ter sprake, opdat partijen kunnen weten welkenbsp;zaken de vrouw toebehooren.

De beteekenis, van wat wij hierboven de hoelahoela in de tweede macht noemden (zie blz. 54), komt ook nog bij denbsp;bruidschatbetaling tot uiting. Een vast onderdeel van de sinamot wordt nl. door de oepa toelang gevormd. Hiermee wordtnbsp;aangeduid dat deel van de bruidschat dat de toelang van denbsp;bruid, derhalve haar hoelahoela en tevens de mora ni moranbsp;{hoelahoela in de tweede macht) van haar man, toekomt.

In de laatste tijd valt het niet te ontkennen, dat de oorspronkelijke beteekenis van de sinamot hoe langer hoe meer verloren raakt. Steeds komt de idee van koopen naar voren.

Algemeen heet het, dat de vrouw bij de Bataks niet erft, en men ziet hierin dan wederom een bewijs voor de mindere po-

-ocr page 78-

62

sitie van de vrouw. Vanuit het Westersch standpunt beschouwd, waar zonen en dochteren in de boedel van de ouders gelijk op deelen, schijnt de Bataksche vrouw inderdaad verrenbsp;achter te staan bij haar broers. Wat ons echter de Commissienbsp;voor het Adatrecht in zuid-Tapian na oeli betreffende het erfrecht laat zien, werpt wel een geheel ander licht op haar positie in deze. Ten aanzien van de roerende goederen van denbsp;boedel constateert de Commissie, dat de dochters in het algemeen een derde gedeelte krijgen van de nalatenschap {tading-tadingan, teanteanan) van haar overleden vader ^). Regel isnbsp;ook, dat bij de na mate poenoe (degeen die zoonloos komt tenbsp;sterven) de dochters met de naaste verwanten van haar vadernbsp;meeërven.

En een gehuwde vrouw heeft het recht te eischen, dat de boedel van haar man, waarvan zij dan het vruchtgebruiknbsp;heeft, zoo zij geen ander huwelijk aangaat, tijdens haar levennbsp;onverdeeld wordt gelaten^).

Uit dit laatste blijkt tevens, dat de vrouw als weduwe (boroe na mabaloe) zelf beslissen kan ongehuwd te blijven (marnang-karnangkar) dan wel te hertrouwen. Zij heeft wel het rechtnbsp;op een voortgezethuwelijk, maar de verwanten van haar mannbsp;kunnen haar daartoe niet verplichten. Is daarom haar positienbsp;maatschappelijk en economisch gewaarborgd — het vruchtgebruik dat zij van de boedel van haar man heeft, bezorgt haarnbsp;een rustig bestaan, dan wel zij heeft een getrouwde zoon, bijnbsp;wie zij dan gaat inwonen, of zij heeft een ongehuwden zoonnbsp;(dolidoli), aan wie de adat als dagang marina (dagang ina =nbsp;de ongehuwde zoon van een weduwe) de rechten van een gezinshoofd toekent waardoor dus het gezin {ripe) blijft bestaannbsp;als bij het leven van haar man — dan zal zij er de voorkeurnbsp;aan geven ongetrouwd te blijven. Er is dus, zooals wijnbsp;reeds op blz. 56 zagen, geen enkele reden het zoogenaamdenbsp;leviraathuwelijk (door van Vollenhoven ook erfhuwelijk genoemd) zoo te zien, dat de vrouw, als gekochte, deel uitmaaktnbsp;van de boedel van haar man en op diens broers overgaat.

In het niet meeërven van de vrouw in de onroerende goede-

1) Zie Erfrecht, Adatrechtbundel XLI, blz. 327.

-ocr page 79-

63

ren ziet de Batak niet datgene wat men er van Europeesche zijde in gezien heeft. Immers de vrouw wordt bij het leven vannbsp;haar vader reeds dikwijls zoo rijkelijk bedacht, dat haar deelnbsp;het aandeel van elk haar broers kan evenaren. Bij haar huwelijk ontvangt zij de paoeseang, d.i. een geschenk aan haar vannbsp;haar vader, en vaak kreeg zij reeds tevoren, als jong meisjenbsp;nog, de haoema bangoenan {saba bangoenan, tano bangoenannbsp;= grond der harteliefde). Deze laatste wordt bij haar huwelijknbsp;tot paoeseang, en er is ons inziens geen reden om zooals Vergouwen dat doet dan nog verschil te maken tusschen beidenbsp;giften. Beide zijn definitief, sipatepate, en kunnen niet doornbsp;haar eigen verwanten teruggevorderd worden, ndang sioen-satan naoeng nilehon^), noch door haar mans verwanten tot

1) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Vergouwen. Rechtsleven, blz. 258—268. Men zie bij hem de uitvoerige beschouwing over de paoeseang en de haoema bangoenan.

2) nbsp;nbsp;nbsp;De oempama luidt:

Siioengkas di pnremean, ndang sioensatan naoeng nilehon.

De slingerplant op de rijsthoop, (rijmzin)

wat eenmaal is weggeschonken, kan niet meer worden teruggenomen, (vgl. Vergouwen. Rechtsleven, blz. 409).

Ten onrechte beschouwt Enda Boemi, in zijn Het Grondenrecht in de Bataklanden, (blz. 107—108; zie ook D.W.N. de Boer. De Toba Batakèchenbsp;Grondrechtsbegrippen, Adatrechtbundel XXVII) de tano bangoenan alsnbsp;een afstand van grond aan de bruidegom.

Hij schrijft: ,,Dit tweede geval (het tweede geval van afstand van grond aan den bruidegom N.) betreft geen loon- of verdienhuwelijk. De opnbsp;deze wijze aan den zoon afgestane akker heet tano bangoenan (bangoen =nbsp;domoe = vereenigen, overeenstemmen). Zoolang de schoonzoon de sinamotnbsp;nog niet heeft voldaan, schijnt hij de grond niet te mogen vervreemden;nbsp;eerst na betaling van de bruidschat staat de tano bangoenan geheel opnbsp;een lijn met de tano paoeseangquot;.

Dit is ten eenenmale onjuist, aangezien onder tano bangoenan alleen die grond verstaan wordt die een meisje (boroe na marbadjoe), in de meestenbsp;gevallen met uiterlijke gebreken, van haar vader krijgt om op die maniernbsp;haar huwelijkskansen te verhoogen. Bij haar trouwen komt deze als paoeseang in het huwelijk. De tano bangoenan draagt daarom nimmer hetnbsp;karakter van een gift aan den schoonzoon, wijl bovendien het worden vannbsp;deze grond tot paoeseang niets te maken heeft met het al of niet betalennbsp;van de bruidschat.

Dat de man mede de vruchten kan genieten van de paoeseang, dan wel van de tot paoeseang geworden tano bangoenan, ligt voor de hand.

-ocr page 80-

64

de hunne gemaakt worden. Zij behooren alleen de vrouw toe en gaan bij haar overlijden naar haar kinderen, sühoetihoetonnbsp;ni pomparanna. De band tusschen die gronden en de vrouwnbsp;is zeer nauw, en wordt er over die gronden geprocedeerd,nbsp;dan zal zij voor den rechter kunnen verschijnen om voor haarnbsp;rechten op te komen.

Dit alles wijst er duidelijk op, dat de vrouw in geenen deele handelingsonbekwaam mag worden genoemd, zooals wel geschiedt. Dit blijkt trouwens evenzeer uit de vrijheid die zij heeftnbsp;ten aanzien van haar handelingen de huishouding betreffende,nbsp;het verknopen van door haar zelf vervaardigde gebruiksvoorwerpen, het sluiten van padileeningen, het uitleenen van geldnbsp;tegen een saba (sawah) als zekerheid e.a. ^).

Ook tijdens haar huwelijk kan de vrouw van haar verwanten schenkingen krijgen, algemeen aangeduid als de oelosoelos.nbsp;Ook deze kunnen uit grond bestaan, de oelos na sO ra boeroek,nbsp;het kleed dat niet kan verouderen. Haar kinderen worden ooknbsp;dikwijls door haar verwanten bedacht. Naast de roerende goederen, die de kinderen bij hun geboorte van de hoelahoelanbsp;krijgen, bestaan die schenkingen ook veelal uit grond, de in-dahan arian (de dagelijksche rijst) of de togoe aiian (het dage-lijksch middagmaal), waarvan de vrouw, als moeder, toch ooknbsp;mede de vruchten geniet.

Zoo de vader van de vrouw ontijdig zal komen te sterven voordat die schenkingen, die de blijvende band tusschen denbsp;vrouw en haar verwanten intact houden, plaats hebben, zoo zalnbsp;zijn oudste zoon, die in de plaats van den overleden vader zalnbsp;treden, immers:

boetar-boetar mataktak, boetar-boetar maningkii,

mate pe amana, adong anak maningkii,

sirappen vergaan en vallen naar beneden, sirappen komen

er voor in de plaats, (rijmzin) mocht de vader komen te sterven, er is een zoon om hem

te vervangen.

1) Zie Vergouwen. Rechtsleven, blz. 284—285. Zie ook hierna Hoofdstuk V, blz. 103.

-ocr page 81-

65

tegenover zijn zusters en hare kinderen de adat ni boioe, de verplichtingen die de hoelahoela jegens zijn anak boroe heeft,nbsp;betrachten, en haar een deel van het familiegoed afstaan^).

Tona ni na mate ndang boi moeba, na tinadinghon ni amana, siihoethon ni anakna.

De opdracht van een overledene is onveranderlijk,

wat door den vader is nagelaten, moet door den zoon

worden vervolgd^).

Zoo zegt Vergouwen zelfs, dat zusters kinderen in menig opzicht een schreefje voor hebben boven die van broers^).

Op het sterfbed kan den vader zijn dochter ook reeds een deel van het goed afstaan, hetzij op verzoek van de vouw dan welnbsp;uit eigen vrije wil van de stervende, het paimanomanoan, hetnbsp;aandenken, of het daon sihol (pardaon siholan, parsiholan), hetnbsp;middel tot stilling van het verdriet'*).

Zoo is het begrijpelijk, dat Mangaradja Soangkoepon tot de volgende formuleering komt, al is deze wel eenigszins overdreven: ,,Inderdaad regelt de adat de rechten (bedoeld het erfrecht N.) van de dochters niet en concludeert men hieruit, datnbsp;de dochters hoegenaamd geen rechten hebben. In werkelijkheidnbsp;heeft juist de dochter het grootste erfdeel; omdat een dochternbsp;niet alleen ten allen tijde over de nalatenschap van haar vadernbsp;kan beschikken, maar over alle goederen van haar broers,nbsp;zoowel over de poesaka als over elk goed, dat door de broersnbsp;op andere wijze wordt verkregen.

Een zuster is gerechtigd alles te nemen, wat zij wil uit het huis van haar broers, daarom is ook een verdeeling van denbsp;erfenis onder de dochters niet noodig, omdat zij toch daarovernbsp;altijd kan beschikken. Het zou trouwens een schande zijnnbsp;voor een familie, als zij aan een billijk verzoek van de uit haarnbsp;gesproten vrouwen niet kan voldoen.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Vergouwen. Rechtsleven, blz. 368—369.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Vergouwen, idem, blz. 365 en 350.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Vergouwen. Verslag omtrent den toestand dér inheemsche rechtspraak in Tapanoeli, Meded. van de afdeeling bestuurszaken der Buitengewesten van het Departement Binnenl. Bestuur, blz. 14.

4) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Vergouwen. Rechtsleven, blz. 350 en 369—370.

-ocr page 82-

66

De dochters hebben dus een ruimer beschikkingsrecht dan de zonen.

De zonen kunnen alleen beschikken over hun erfdeel, maar de dochters over alle have en goed van haar broers” ^).

Tenslotte is het gewenscht in dit hoofdstuk, waarin de plaats van de vrouw in het huwelijksrecht besproken wordt, nognbsp;twee niet normale vormen van huwelijkssluiting te noemen,nbsp;waarin de rol van de vrouw in de Bataksche samenleving welnbsp;zeer duidelijk tot uiting komt. In de adatrechtelijke terminologienbsp;worden deze vormen ,,vluchthuwelijk” (wegloophuwelijk) ennbsp;,,toeloophuwelijk” (opklimhuwelijk) genoemd.

Van een vluchthuwelijk (mangaloea boroe) is sprake, wanneer de trouwlustigen de besprekingen over de sinamot, die maar niet vlotten willen, moede zijn en het heft in eigen handennbsp;nemen. Oorzaak hiervan kan o.a. zijn de tegenwerking vannbsp;den paiboToe, die zijn dochter liever getrouwd ziet met eennbsp;ander, dan dengeen die haar keuze is. Het meisje spreekt nunbsp;met den jongeman af om weg te vluchten. Het heet dan, dat zijnbsp;de ingeving van haar hart volgt, manoentoen lomo ni rohana,nbsp;en op deze wijze dwingt zij de toestemming van haar vadernbsp;en moeder af.

Het jonge paar begeeft zich naar het huis van een verwant van den jongeman en laat den parboroe de volgende ochtend op de hoogte brengen van het wegloopen van zijn dochter.nbsp;Dit moet geschieden, wil men deze gemeenschappelijke vluchtnbsp;niet als een maibagas roharoha (onwettige samenleving) doennbsp;beschouwen. Het gevolg van deze mededeeling is, dat denbsp;sfnamot-bespreking nu zoo spoedig mogelijk wordt beëindigdnbsp;en het huwelijk tusschen de jongelui wordt gesloten.

Dit mangaloea boroe is in de oogen der Bataks min of meer vernederend. Het initiatief, dat van het meisje uitgaat met terzijdestelling van den parboroe, doet hem zijn macht over zijnnbsp;dochter verliezen. Het is dan ook niet de parboroe, maar denbsp;paranak (degeen, die den jongeman uithuwelijkt), die bij deze

1) Zie Bataksche Adat van Mangaradja Soangkoepon, blz. 105—106.

-ocr page 83-

67

huwelijksvorm de hoegrootheid van de sinamot bepaalt. En deze paianak zal zeker de bruidschat voor het meisje zoo laagnbsp;mogelijk willen stellen.

Nog duidelijker komt de rol van de vrouw tot uiting bij de tweede hierboven genoemde huwelijksvorm, het toeloophuwe-lijk (mahitoeroen, mahoeempe, manjompo, mabijompo, ma-naek, Karo: nangkih). De jongelieden leeren elkaar, zooals wijnbsp;nog in het laatste hoofdstuk zullen zien, in de dagelijkschenbsp;omgang kennen. Zij vinden ook gelegenheid zelfs zeer intiemnbsp;met elkaar om te gaan, wat dan wel met de term marmajamnbsp;(gekscheren) wordt aangeduid. Bij dit marmajam worden dikwijls ianda's gewisseld, de uiterlijke teekens van een aan elkander zich verbonden gevoelen^). Verbreekt nu later de jongeman de omgang met het meisje, zoo kan ze hem noodzakennbsp;haar te trouwen, en ze zal dit zeker doen, wanneer ze zichnbsp;zwanger weet. Zij kan zich dan, ten aanschouwe van de dorps-genooten, naar het huis van den jongeman begeven, waar zenbsp;zich op een bepaalde plaats neerzet, en van hem eischt datnbsp;hij haar trouwt. Toont het meisje daarbij ook nog de tanda's,nbsp;die ze van hem gedurende het marmajam gekregen heeft, zoonbsp;zal het voor den jongeman ondoenlijk zijn te ontkennen ooitnbsp;verkeering met haar gehad te hebben. Heeft het meisje geennbsp;tanda's zoo zullen de getuigenissen van de dorpsgenooten haarnbsp;in haar eisch steunen, en de jongen ziet ook dan gewoonlijknbsp;geen andere uitweg dan haar te huwen, wil hem het leven innbsp;de hoeta (dorp) niet onmogelijk gemaakt worden. Hij heeft dannbsp;de consequenties van zijn daad te dragen, die haar uitdrukking vinden in:

1) Bij het maimajam is het zaak, dat het meisje niet al te goed van vertrouwen moet zijn, en ze moet trachten van de jongeman een tandanbsp;te krijgen, zooals de Karo het uitdrukt:

Di lengget tangke lantjina, mbilo landa pantana, di geget atekoe nina, pindo tanda katana.

Wees niet tevreden met een liefdesverklaring in woorden, maar dek je voor de gevolgen door aan den minnaar een tanda te vragen.

{Het leven, de zeden en gewoonten der Bataks van M. Joustra, blz. 402).

-ocr page 84-

68

molo doeng tartallik, taigota, molo doeng tinoktok, pinorsan.

is de boom door de bijl geraakt, dan laat hij hars los, heeft men eenmaal hakhout gehakt, dan moet men het ook

op de schouders te nemen ^).

1) Vgl. de Boer, D. W. N. Het Huwelijksrecht bij de Toba-Bataks, blz. 87.

-ocr page 85-

HOOFDSTUK IV.

HET INLIJFHUWELIJK IN DE BATAKLANDEN ?

Hebben wij in het voorafgaande hoofdstuk de positie van de vrouw in het huwelijksrecht en wat daarmee annex is bezien, het blijft thans nog gewenscht één bepaalde huwelijksvorm nader te beschouwen. Het is dié, welke in de adatrechte-lijke literatuur met zeer verschillende termen als soemondonbsp;{semendo, samando), ambil anak, semendo ambil anak, ang-kap, wordt aangeduid en die met de kunstterm ,,inlijfhuwelijk’'nbsp;worden vertaald.

Bedoeld wordt een huwelijk, waarbij de kinderen in een vaderrechtelijk georiënteerde maatschappij tot de patrilinealenbsp;clan van hun moeder, en in een moederrechtelijk milieu tot denbsp;matrilineale clan van den vader behooren^).

Het huwelijk wordt gesloten, wanneer de clan-tak of het geslacht — in een patrilineaal gebied door het ontbreken van zoons, in een matrilineaal gebied door het ontbreken vannbsp;dochters — zou uitsterven. De uit het inlijf huwelijk geborennbsp;kinderen zetten het geslacht van respectievelijk hun grootvadernbsp;van moeders zijde dan wel hun grootmoeder van vaders zijdenbsp;voort.

Hebben de Bataks een dergelijk inlijf huwelijk gekend? Kwam of komt hier een huwelijk voor met als doel door de kinderennbsp;de marga of marga-tak van hun grootvader van moeders zijdenbsp;voort te zetten?

De berichten zijn, ook al door een zeer slordig gebruik der terminologie allesbehalve duidelijk. Drieërlei termen vindennbsp;we met betrekking tot de Bataks voor een eventueel inlijf-huwelijk gebruikt, nl.: soemondo, mandingding, marsondoeknbsp;hela.

1) Zie Ter Haaar Bzn., B. Beginselen en stelsel van het Adatrecht, blz. 171—173.

-ocr page 86-

70

In de eerste plaats willen wij de term soemondo bezien. De rapat te Padang Sidempoean besliste in 1926, dat een tijdensnbsp;het huwelijk verworven huis, indien het huwelijk een bruid-schathuwelijk was, geheel aan den man toebehoort. Was hetnbsp;echter een semando-huwelijk, dan zal de woning voor de helftnbsp;aan den man en voor de andere helft aan de vrouw toebe-hooren ^).

De rapat kent dus voor de Angkola-Bataks het soemondo-huwelijk, maar uit het vonnis blijkt niet wat er onder verstaan wordt.

Wat is hier de inhoud van deze term?

Volgens van Vollenhoven, die meent dat deze term en het daarmee aangeduide huwelijk in zuid-Tapian na oeli — ,,waar-het door de padries bevorderd doch thans weer verdwenennbsp;heet” — voorkomt, geeft men daar met soemondo de gewoontenbsp;weer om den man in het geslacht van zijn vrouw in te lijven,nbsp;alwaar hij erfrecht heet te erlangen. Zijn kroost behoort tot denbsp;marga van den grootvader van moeders zijde

In het Toba-Batakgebied zou echter het woord soemondo een ,,loonhuwelijk’' aanduiden, ,,waarbij de man zijn vrouw geheel of ten deele voor arbeid inplaats van voor geld koopt” ®).nbsp;Een inlijf huwelijk is het dus hier niet.

Gaan wij verder naar de andere bronnen, dan vinden wij ten aanzien van de term soemondo al evenmin duidelijkheid.

Heyting schrijft:

............: het huwelijk bij soemondo, waarbij het slechts

eene samenwoning geldt, werd hier naar het schijnt wel door Toewangkoe Rau ingevoerd, maar kan zich na de Padri-tijd nietnbsp;staande houden”^).

Uit deze korte zinsnede van Heyting’s omvangrijke bijdrage over Mandailing en Batang Natal (Bat.: Batang Natar), kunnen

1) nbsp;nbsp;nbsp;Rapat Padang Sidempoean, 23 Jan. 1926, Ind. Tijdschrift van hetnbsp;Recht, dl. 133, 1931 biz. 232 e.v.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Zie van Vollenhoven, C. Het Adatrecht van Ned. Indië. I, blz. 229, 237.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Zie van Vollenhoven, C. Het Adatrecht van Ned. Indië, I, blz. 237nbsp;en II, blz. 780.

4) nbsp;nbsp;nbsp;Heyting, Th. A. L., Beschrijving der onderafdeeling Groot-Mandailingnbsp;en Batang Natal, blz. 60.

-ocr page 87-

71

wij duidelijk opmaken, dat hier de soemondo niet bedoeld is als inlijf huwelijk; zij geldt „slechts eene samenwoningquot;. Hetnbsp;feit dat de soemondo (hier inwoonhuwelijk) zich niet staandenbsp;kan houden, wijst er reeds op, dat zij indruischt tegen het wezennbsp;van de Bataksche adat.

Ruim een halve eeuw vóór Heytng zijn bijdrage publiceerde, schreef Wilier over Mandailing en Portibi zonder gewag tenbsp;maken van de soemondo. Het huwelijk, waarbij aan de verplichtingen van de toehoi tegemoetgekomen wordt, hetzij tennbsp;volle, voor een voldoend gedeelte, in het geheel niet of voornbsp;een onvoldoend gedeelte, noemt hij compleet, half-compleet ofnbsp;incompleet. Deze huwelijken zijn volgens de adat geldig. Totnbsp;deze wonderlijke aanduiding is Wilier gekomen, daar de Batak,nbsp;volgens hem, voor deze huwelijksvormen geen eigen benamirr-gen kent ^).

Daarentegen schreef Jugnhuhn “) in zijn Die Battalander auf Sumatra in 1847, dat in zuid-Tapian na oeli de soemondo welnbsp;bekend is, namelijk als tweede huwelijksvorm naast het man-goli (het huwelijk, waarbij aan de verplichtingen van de toehornbsp;voldaan wordt). Hij schreef;

,,Die Heirath Sumondo; wenn der Brautigam arm ist, und doch gern heirathen will, so wird er ein Hausgenosse der Elternnbsp;seiner Braut und zieht in ihr Haus ein, ohne einen Heiraths-preis zu entrichten. Er tritt dann aber gewissermaszen in dasnbsp;umgekehrte Verhaltniss zwischen Mann und Frau bei Mangoli,nbsp;und musz, ohne eigentlich ihr Sclave zu sein, für die Eltern dernbsp;Braut arbeiten und ihre Felder bestellen. Diese Art der Verbin-dung kommt übrigens im Allgemeinen viel seltener vor als dienbsp;erste (bedoeld wordt het mangoli N.)quot;

Hieruit blijkt, dat de soemondo niets anders is dan een inwoon- tevens dienhuwelijk.

Een geheel andere verklaring van het begrip soemondo geeft ons Ris in zijn bekende bijdrage over Mandailing Menek (Kleinnbsp;Mandailing), Oeloe en Pakantan (Pahantan). Duidelijkheidshalve laat ik daarom bedoelde passage hieronder volgen:

1) nbsp;nbsp;nbsp;Wilier. Verzameling Bataksche wetten---- blz. 173.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Junghuhn, F., Die Battalander auf Sumatra, blz. 132.

-ocr page 88-

72

„Een samando-huwelijk zooals bij de naburige maleiers gebruikelijk is, wordt bij de adat niet erkend; alhoewel vele zonen van hoofden en aanzienlijken met vrouwen van mindere standnbsp;(slaven-origine) een zoodanig huwelijk sluiten. De vaders vannbsp;de jonge mannen bemoeien er zich niet mede, en voor het oognbsp;van de wereld weten zij er niets van afquot; ^).

Wij kunnen wel zeggen, dat Ris bij het woord soemondo zeker niet aan het inlijf huwelijk gedacht heeft.

In de Batakspiegel geeft Joustra aan het woord soemondo de beteekenis van dienhuwelijk. Hij schrijft:

„soemondo; de jongeling heeft geen gereed geld en gaat nu zijn vrouw verdienen door arbeid bij zijn a.s. schoonouders;nbsp;deze verhouding is in de oogen der Bataks min of meer vernederendquot; ^).

Wanneer wij thans eenige Bataks aan het woord laten, dan wordt de kwestie niet duidelijker.

In de Leidsche dissertatie van 1925 van Enda Boemi Het Gron-denrecht in de Bataklanden (Tapiannaoeli, Simeloengoen en het Karoland), schrijft deze telg van Si Regar in verband metnbsp;de afstand van grond aan den bruidegom over het ,,z.g. soe-mondo-huwelijkquot; en vertaalt dit met loon- of (ver)dienhuwelijk,nbsp;,,waarbij de bruidegom geen gereed geld heeft en bij zijnnbsp;schoonouders intrekt, om door arbeid zijne verplichtingen nanbsp;te komen. Dit soemondo-huwelijk is in de oogen van het volknbsp;min of meer vernederendquot; ^).

Terwijl dus van Vollenhoven het woord soemondo voor de Toba-Batak de inhoud geeft van loonhuwelijk, doet Enda Boeminbsp;dit ten aanzien van de geheele Bataklanden.

In de Geschiedenis Sorkam, van Soetan Alam Sjah ‘‘), Kepala Koeria van Sorkam Kiri, kunnen wij over de soemondo hetnbsp;volgende lezen:

1) nbsp;nbsp;nbsp;Ris, H. De onderafdeeling Klein Mandailing, Oeloe en Pahantan ennbsp;hare bevolking met uitzondering van de Oeloes, blz. 491.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Joustra, M. Batakspiegel, blz. 246.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Enda Boemi, blz. 107.

4) nbsp;nbsp;nbsp;Pandoe, blz. 93—94.

-ocr page 89-

73

„Keradjaan Atjeh mengem-bangkan sajapnja sampai ke-loehak Sorkam, boekannja oentoek meloeaskan kera-djaannja sadja, malahan oentoek mengembangkan agamanbsp;Islam djoega dan memasoek-kan adat persoemandaannjanbsp;djoega.

Sehingga Radja Boekit maoe tak maoe mesti menoeroetnbsp;kemaoean pemerintahannbsp;Atjeh itoe, sehingga Radjanbsp;Boekit dan sekaoem kera-batnja serta sebahagiannbsp;ra'jatnja telah masoek agamanbsp;Islam dan adat perkawinannbsp;merekapoen bertoekar men-djadi kawin soemando, lafalnbsp;djinamoe dan boekan djoe-djoeran.

Perkawinan soemando itoe jaitoe silakilaki diantarkannbsp;keroemah siperempoean, se-dang hidoep doea laki istrinbsp;sebagai hidoep dalam maatschappij, oentoeng sama di-bagi, roegi sama dipikoel.nbsp;Akan tetapi poesaka tidaknbsp;toeroen kekemanakan sebagai soemando di Minangka-bau, malahan toeroen kepadanbsp;anak atau waris (patriarchaat); sampai kepada masanbsp;sekarang”.

,,Het Atjehsche Rijk breidde zijn macht uit over Sorkam,nbsp;niet alleen om zijn gebied tenbsp;vergrooten, vooral ook omnbsp;de Islam te verbreiden en zijnnbsp;„adat persoemandaquot; in tenbsp;voeren.

Zoo was Radja Boekit genoodzaakt de wil van Atjeh op te volgen, zoodat Radjanbsp;Boekit en zijn familie en eennbsp;deel van zijn onderdanennbsp;overgingen tot de Islam ennbsp;hun „adat perkawinan” (oorspronkelijke huwelijksvorm)nbsp;plaats maakte voor de „kawin soemandoquot;, een huwelijk zonder djoedjoeran.

Dit soemando-huwehjk wil zeggen, dat de man gebrachtnbsp;wordt naar het huis van denbsp;vrouw, terwijl man en vrouwnbsp;als het ware een gemeenschap vormen, waar de batennbsp;tezamen gedeeld en de lasten tezamen gedragen worden. Maar de poesaka vervalt niet aan de kemanakannbsp;(de zusters kinderen) zooalsnbsp;de soemando in Minangka-bau, maar komt toe aan denbsp;zoon (en) of de waris = denbsp;naaste mannelijken bloedverwant van den man (patriarchaat); zoo is het totnbsp;heden ten dage toe”.


-ocr page 90-

74

Ook hier is dus met soemondo blijkbaar geen inlijf huwelijk bedoeld, en wanneer wij de mededeeling, dat de bruidschat ontbreekt zoo mogen uitleggen, dat dit wordt vergoed door hetnbsp;matrilocaal zijn van het huwelijk en het daaruit voortvloeiendnbsp;hulpbetoon van de zijde van den schoonzoon, dan is ook hiernbsp;een dienhuwelijk bedoeld.

Ook uit wat Soetan Martoea Moeda uit Si Bio-bio, ressor-teerende onder de Koeria Batoe na Doea van de afdeeling Angkola en Si Pirok schrijft, wordt de inhoud van het woordnbsp;soemondo niet duidelijk. Bij een opsomming, die hij van de Ba-taksche huwelijksgebruiken geeft, is er een die door hem metnbsp;samondo wordt aangeduid, zonder dat hij nader aangeeft wat ernbsp;mee te bedoelen.

In de Adat Batak di Angkola dan Sipirok van Baginda Indang Sobolaon ^), Demang van Padang Sidempoean, worden drie Ba-taksche huwelijksvormen, n.1.;

1. nbsp;nbsp;nbsp;kawin mandjoedjoer,

2. nbsp;nbsp;nbsp;kawin mandingding,

3. nbsp;nbsp;nbsp;porda doempang,

genoemd.

Hierbij ontbreekt dus de term soemondo. Van de hier onder 3 genoemde huwelijksvorm zegt hij echter:

De adat „porda doempangquot; heeft dezelfde beteekenis alsnbsp;soemando mati, zijn kahang-gi (de naaste mannelijkenbsp;bloedverwanten) erven nietnbsp;meer van hem (= erflater),nbsp;maar wel de vader van zijn


,,Adat „porda doempangquot; sa-ma ertinja soemando mati, kahangginja tidak berwarisnbsp;lagi kepadanja, melainkannbsp;djadi waris bapak isterinjanbsp;atau saudara isteri itoe fihaknbsp;laki-laki toeroen temoeroen.


1) nbsp;nbsp;nbsp;Pandoe, blz. 116, Pertanjaan oleh Soetan Martoea Moeda, kampoengnbsp;Si Bio-bio, tentang membagi harta penninggalan:

Hij noemt vijf Bat. huwelijksvormen op, t.w.:

1. boroe tinoeio, 2. boioe nihiap, 3. boroe samondo, 4. taboe ni babak atau rompoe mate en 5. porda doempang.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Pandoe, blz. 58. Vgl. ook Hadat Batak dan poesaka bagian anak perem-poean van Nai Bagara Langit in Pandoe, blz. 129.

-ocr page 91-

75

Perkawinan seroepa itoe ter-pandang hina; deradjat sila-ki-laki terpandang rendah sekaliquot;.

vrouw of haar broers en hun mannelijke nakomelingen in de neerdalende lijn.nbsp;Een dergelijk huwelijk wordtnbsp;als vernederend beschouwd;nbsp;de positie van den man wordtnbsp;zeer laag geachtquot;.


Ook hier is het dus niet geheel duidelijk of wij met een inlijf-huwelijk te doen hebben, al schijnt de regeling van de erfenis daar op te wijzen. Toch is uit het gezegde niet te lezen, dat denbsp;kinderen nu ook tot de marga van hun schoonvader zullen be-hooren ^).

1) De aarzeling is des te grdooter, wanneer wij weten wat bovengenoemde Soetan Martoea Moeda onder poida doempang, die hij als vijfde huwelijksvorm, dus naast het soemondo-huwelijk opsomt, verstaat (zienbsp;noot 1 blz. 74). Hij schrijft:

„No. 5. Porda doempang: sesoedah ka win kira2 15 tahoen lamanjanbsp;adalah berpentjaharian kira2 ƒ 1000nbsp;(seriboe roepiah), kerna tiada men-dapat toeroenan laki2 dan perem-poean, maka kedoeanja bertjerainbsp;atau tolak menoeroet sepandjangnbsp;hadat Batak. Saja bertanja, bagai-manakah pembahagian pentjaha-rian kedoea laki isteri itoe? Demi-kianlah saja bertanja, saja harapnbsp;dengan banjak pengharapan padanbsp;jth. Toean2 sidang pembatja, soe-dilah kiranja memberikan djawa-ban pada pertanjaan jang diatasnbsp;ini agar dapat goenanja baginbsp;oemoem menoeroet hadatquot;.

(Pandoe, blz. 116).

Van een soemondo-huwelijk is in

„No. 5. Porda doempang: na ongeveer 15 jaren getrouwd te zijn, hadden man en vrouw ongeveernbsp;ƒ 1000 (duizend gulden) tezamennbsp;verdiend, en daar er uit het huwelijk geen zonen en dochterennbsp;geboren waren gingen man ennbsp;vrouw van elkaar. Ik stel thans denbsp;vraag, hoe zal nu de verdeelingnbsp;van hun gezamenlijk verdiendenbsp;geld plaats moeten hebben? Ditnbsp;is dan mijn vraag, ik hoop dat denbsp;geachte lezers bereid zijn een antwoord er op te geven, opdat hetnbsp;ten algemeenen nutte strekke.

het bovenstaande niets te vinden.


Ook Ter Haar ziet de porda doempang niet als soemondo. Hij schrijft: ,,Aangrijpingspunt vindt het godsdienstige huwelijk soms in de huwelijksvormen, welke als niet strikte, huiselijke echtvereenigingen naast denbsp;officieel adatrechtelijke mogelijk zijn, het porda doempang van Zuid-Tapa-noeliquot;, (Beginselen en stelsel van het Adatrecht, blz. 175).

-ocr page 92-

76

Wanneer wij het bovenstaande samenvatten, dan blijkt het dat de term soemondo in de Bataklanden geïmporteerd is ennbsp;dat het daar blijkbaar niet het inlijfhuwelijk aanduidt.

Vergouwen, met wie wij in deze geheel meegaan, schrijft:

,,De volksopvatting beschouwt het soemondo-huwelijk als het Mohammedaansche huwelijk”^). Opvallend is ook, dat hetnbsp;woord in de woordenboeken van van der Tuuk, Warneck ennbsp;Joustra ontbreekt.

,,Met het verder doordringen van den Islam uit de Menang-kabauwsche buurlanden”, zoo schrijft Vergouwen verder, ,,is het woord soemondo echter gaan aanduiden een kennelijk vannbsp;het Menangkabauwsche recht afgekeken matriarchaal getintnbsp;huwelijk, waarbij geen bruidschat wordt betaald, de man geen,nbsp;de vrouw wel huwelijksgoed inbrengt, de man niet meer erftnbsp;van de zijnen, terwijl zijn kinderen erven van hun grootvadernbsp;van moederskant en de moeder het hoofd van het gezin is”.

Dit lijkt op een werkelijk inlijfhuwelijk, zij het dan ook van vreemde herkomst. Het volgende ontneemt hier ec;hter weernbsp;veel aan:

,,Verband met zijn eigen verwantenkring behoudt de man, doordat hij in zijn eigen marga blijft; hij houdt zijn eigen marga-naam, die ook op zijn kinderen over gaat; de exogame huwelijksverhoudingen blijven geregeld op den ouden voet, zoodat zijnnbsp;zoon wel trouwen mag met een meisje uit de marga zijnernbsp;moeder, niet met een uit zijns vader's marga; trouwt een dochter, dan deelen 's mans verwanten weliswaar niet mee in denbsp;gebruikelijke hoofdbestanddeelen van de voor haar betaaldenbsp;bruidschat, maar erkent worden zij toch, doordat ook zij denbsp;na moehoet, de kleine bedragen voor de verre verwantennbsp;(......) ontvangen; de echtgenoot voert het dagelijksch be

heer over het huwelijksgoed, waarin hij zijn vrouw moet kennen en haar laten beslissen, zoodra het meer gewichtigenbsp;vermogenshandelingen betreft”.^)

Willen wij de vraag van het al of niet bestaan van het inlijf-

1) Zie Vergouwen. Rechtsleven, biz. 196—197.

-ocr page 93-

77

huwelijk in de Bataklanden beantwoorden, dan dienen wij ons ook met de term mandingding bezig te houden. Bij Wilken,nbsp;schrijvende over de Bataks, vinden wij het volgende:

,,Naast dit mangoli of patriarchale huwelijk vinden wij, hoewel alleen bij uitzondering toegepast, het matriarchale huwelijk of het mandingding, waarbij geen bruidschat opgebracht wordt, de vrouw bij hare familie blijft, de man daar zijn intreknbsp;neemt en de kinderen dus ook tot de familie van de moeder be-hoorenquot; ^). Hier blijkt dus het mandingding met de door ons alsnbsp;inlijfhuwelijk aangeduide huwelijksvorm identiek te zijn. Reedsnbsp;een passage op de volgende bladzijde komt echter onze zekerheid verstoren. Het blijkt daar, dat het mandingding een ar-moede-huwelijk is en zoo eenigszins mogelijk later in een normaal bruidschathuwelijk wordt omgezet.

,,Het mandingding wordt alleen bij volslagen onvermogen toegepast, en zoodra men slechts in staat is de bruidschat tenbsp;betalen, in het mangoli veranderd. Het spreekt vanzelf, dat denbsp;kinderen uit dit huwelijk niet tot den vader behoorende, ooknbsp;niet van deze, noch van diens familie erven kunnen. Integendeel deelen zij in de nalatenschap van de familie der moeder” ^).nbsp;Kunnen wij hier dan toch beter van dienhuwelijk spreken?

Een passage op blz. 354 legt een verbinding tusschen de term soemondo en mandingding. Hier lezen wij:

„Semendo, of, hetgeen de oorspronkelijke vorm is, sumando, is toch blijkbaar het grondwoord sando, pandelingschap, pandeling, met het infix um, door welk infix toestandswoordennbsp;gevormd worden, zoodat de geheele vorm dus letterlijk betee-kent: in pandelingschap zitten, pandeling zijn. Deze uitdrukkingnbsp;komt dus volkomen overeen met het woord mandingding, datnbsp;zooals wij gezien hebben, de Batak gebruikt om dezelfde wijzenbsp;van huwelijkssluiting aan te duiden” ®).

Joustra geeft in de Batakspiegel de volgende inhoud aan het woord mandingding. Hij schrijft:

1) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Wilken. Verspreide Geschriften I, blz. 334.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Wilken. Idem I, blz. 335.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Wilken. Verspreide Geschriften I, blz. 354. Ook Opstellen overnbsp;Adatrecht, blz. 74.

-ocr page 94-

78

„Daarom komt ook het mandingding-huwelijk veel voor en wel in twee vormen: 1. de man treedt bij de familie van hetnbsp;meisje in dienst (eenige overeenkomst met het Maleischenbsp;soemondo-huwelijk) of wel 2. bij de zoogenaamde hotang nanbsp;opat (vier lieden, die twee aan twee de wederzijdsche familiesnbsp;vertegenwoordigen, maar van een andere marga moeten zijn),nbsp;tot tijd en wijle de koopprijs is betaald, wat meestal eerstnbsp;plaats heeft als een uit zoo'n huwelijk geboren dochter tegennbsp;een djoedjoer wordt uitgehuwelijkt. Is dit bepaald bedongen,nbsp;dan is een mandfngdfng-huwelijk in zijn rechtsgevolgen nietnbsp;van een gewoon koophuwelijk onderscheiden. Wordt de somnbsp;niet betaald, sterft de vader of heeft er echtscheiding plaats,nbsp;dan komen de kinderen aan de familie der vrouw, maar voerennbsp;de marga-naam des vadersquot;^).

Eenigszins sluit Vergouwen zich hierbij aan, wanneer hij schrijft^), dat het Bataksche woord mandingding tijdelijk doornbsp;het uitheemsche soemondo verdrongen werd. Ook hij meent,nbsp;dat dit mandingding een dienhuwelijk aanduidt.

Wij zagen, dat Baginda Indang Sobolaon^) onder de drie huwelijkssoorten de kawin mandingding onderscheidt. Hijnbsp;schrijft hierover het volgende:

„Soesoet martabatnja apa-bila ia kawin „mandingdingquot;.

Adat „mandingdingquot; artinja laki-laki pada waktoe mar-kobar (membitjarakan adatnbsp;bOToe) tidak dapat membajarnbsp;djoedjoeian boroe-, dengannbsp;kesoekaan kedoea belahnbsp;fihak dipoetoeskan kerapa-tan, adat mandinding.


,,Zijn aanzien neemt af, wanneer hij een kawin „mandingdingquot; sluit.

De adat „mandingdingquot; be-teekent, dat de man bij de maikobar (de onderhandelin-gen over de adat boroe) nietnbsp;in staat is de djoedjoeran tenbsp;betalen; met instemming vannbsp;beide partijen wordt dannbsp;door de rapat tot de adatnbsp;mandingding beslist.


1) nbsp;nbsp;nbsp;In de voorgaande passages wordt gesproken over de moeilijkheden,nbsp;die een hooge bruidschat met zich meebrengen kan.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Joustra, M. Batakspiegel, blz. 256.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Vergouwen. Rechtsleven, blz. 196.

4) nbsp;nbsp;nbsp;Pandoe, blz. 58.

-ocr page 95-

79

Apabila kemoedian hari ia beroleh harta dan wang, ianbsp;boleh membitjarakan (mang-kobari) djoedjoeran iste-rinja.

Sekiranja ia malang, tidak sanggoep mangkobaii djoe-djoeran isterinja itoe, djoe-djoeran anaknja perempoeannbsp;jang pertama kali kawin, ter-serah pada bapak isterinjanbsp;ataupoen pada iparnja (sau-dara bininja); kalau soedahnbsp;dihobaran (dibitjarakan) se-lesailah djoedjoeran isterinja, iapoen terlepas dari adatnbsp;mandingding; kemana soeka-nja ia bolehlah membawanbsp;isterinja.

Sebeloem selesai djoedjoe-ran isteri itoe, ia tidak boleh membawak isterinja tadi ke-loear dari kampoeng itoe,nbsp;diketjoealikan kalau adanbsp;kahangginja jang tanggoengnbsp;ataupoen dengan seidzin (se-moefakat) mamaknja (mer-toeanja)quot;.

Indien hij later geld heeft, kan hij de djoedjoeran voornbsp;zijn vrouw weer ter sprakenbsp;brengen.

Mocht hij ongelukkigerwijs nooit in staat zijn de djoedjoeran voor zijn vrouwnbsp;te voldoen, dan zal de djoedjoeran voor zijn eerst getrouwde dochter afgestaannbsp;worden aan den vader vannbsp;zijn vrouw of aan zijn iparnbsp;(de broer van zijn vrouw); ennbsp;is dit geschied en de djoedjoeran voor zijn vrouw voldaan, dan is hij bevrijd vannbsp;de adat mandingding; hijnbsp;mag dan zijn vrouw meenemen, waarheen ook.

Zoolang hij echter de djoedjoeran voor zijn vrouw nog niet heeft voldaan, mag hijnbsp;zijn vrouw niet meenemennbsp;buiten de kampong (bedoeldnbsp;wordt zich ergens andersnbsp;met zijn vrouw vestigen N.),nbsp;uitgezonderd, wanneer zijnnbsp;familie in wil staan voor denbsp;djoedjoeran of met toestemming van zijn schoonoudersquot;.


Ook bij hem is het mandingding een duidelijk armoede-huwelijk, en wat hij schrijft wijst in de richting van van der Tiiiik die in zijn woordenboek over de term mandingdingnbsp;zegt:

1) van der Tuuk, H. N. Bataksch-Nederduitsch Woordenboek (1861).

-ocr page 96-

80

„bij een crediteur in dezelfde plaats wonen verplicht zijnde hem te helpen, zoo hij dringend werk heeftquot;.

De term mandingding behoeft dus zelfs niet op een huwelijk, laat staan op een inlijf huwelijk, te slaan. Zoo vinden we ooknbsp;in Warneck’s woordenboek^);

,,mandingding = leibeigen sein, von einem Schuldner ge-sagt, der bei seinem Glaubiger wohnen und ihm helfen muss, wenn es mit der Arbeit drangt, ohne aber sein Sklave zu seinnbsp;(vielleicht von dingding: mit ihm eine Wand teilen“))quot;.

Tenslotte is er dan nog een derde term, die onze aandacht vraagt, en wel marsondoek hela (lett. voor een schoonzoonnbsp;opscheppen).

Volgens van Vollenhoven wordt met deze term in Toba het inlijf huwelijk aangeduid, waarbij de kinderen tot de marganbsp;van hun grootvader van moederszijde behooren. In De Toba-Bataksche Grondrechtsbegrippen van de Boer quot;*) vinden we misschien een dergelijke inhoud aan het woord gegeven:

,,b. wanneer de vader van de bruid geen mannelijke nakomelingen heeft, dan wel zelf reeds op hooge ouderdom zijnde, nog pas jonge nakomelingen heeft, en de bruidegom in zijn familie opnemen wil {marsondoek hela) als mannelijk erfgenaam (gelijksoortig dus met het Lampongsche ambil-anak-huwelijk).

Die schoonzoon wordt dan als kind in het huis van zijnen schoonvader opgenomen, d.w.z. hij woont daar en is er in denbsp;kost, maar moet ook mede arbeiden om die kost te helpennbsp;verdienenquot;.

Luisteren wij naar de getuigenis der Bataks, dan vernemen wij van Enda Boemi een meening, die eenigszins met die vannbsp;de Boer overeenkomt. Sprekende over afstand doen van denbsp;grond aan den bruidegom, zegt hij:

„In de tweede plaats kan afstand van grond aan den bruidegom plaats hebben met de bedoeling, dat de schoonzoon bij

1) nbsp;nbsp;nbsp;Warneck, J. Tobabataksch-Deutsches Wörterbuch (1906).

2) nbsp;nbsp;nbsp;Voor deze woordverklaring hieronder blz. 83—84.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Zie van Vollenhoven. Het Adatrecht van Ned-Indië I, blz. 229.

4) nbsp;nbsp;nbsp;de Boer, D. W. N. De Toba-Bataksche Grondrechtsbegrippen, blz. 181.

-ocr page 97-

81

den vader der bruid komt inwonen, doch niet omdat hij de bruidschat niet kan betalen, maar omdat de vader der bruidnbsp;geen mannelijke nakomelingen heeft of, zelf reeds op hoogenbsp;leeftijd zijnde, nog pas jonge nakomelingen heeft. Dit opnemennbsp;in de familie door den vader der bruid heet „marsondoek helaquot;.

Deze adat is vergelijkbaar met het Zuid-Sumatraansche am-bil anak-huwelijk en in deze verhouding ligt niets schandelijksquot;^). Na deze vrijwel eenstemmige getuigenis doet Joustra ons reeds weer twijfelen. In de Batakspiegel lezen wij al dadelijknbsp;geheel iets anders. De marsondoek hela wordt naa^t soemondonbsp;(in de zin van dienhuwelijk) genoemd en aldus toegelicht:

,,ook hierbij werkt de schoonzoon bij zijn schoonouders en woont hij bij hen in; dan is het echter de verkiezing der laat-sten, die minder gebrek aan geld dan aan werkkrachten hadden,-in deze verhouding ligt niets schandelijks (te vergelijken bijnbsp;het amhil anak-huwelijk)”®).

Hier wordt marsondoek hela blijkbaar toch weer als een soort dienhuwelijk gezien, al suggereert het laatste gedeeltenbsp;van zijn bewering overeenkomst met het zuid-Sumatraanschenbsp;inlijfhuwelijk.

Geheel anders dan van Vollenhoven oordeelt Vergouwen. Na nadrukkelijk verklaard te hebben, dat een inlijfhuwelijknbsp;,,waarbij de dochter kroost baart ten behoeve van de voortzetting van haar vaders geslachtquot; ^) niet bestaat (geldt dit alleennbsp;voor Toba? N.) en in een noot hetgeen van Vollenhoven en Wil-ken dienaangaande beweren te berusten op een misverstandnbsp;verklaart *), spreekt hij over de hier bedoelde term:

,,Het Tobasche morsondoek hela, lett. voor een schoonzoon opscheppen (hij heet zelf hela sondoehon, schoonzoon voornbsp;wien opgeschept wordt door zijne schoonouders; bij een normaal huwelijk echter spreekt de echtgenoote van haar mannbsp;ook o.m. als van na hoesondoek, dien ik opschep), is het innbsp;huis nemen door de schoonouders van een hela, schoonzoon.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Enda Boemi. Het Grondenrecht in de Bataklanden, blz. 108.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Joustra. Batakspiegel, blz. 246.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Vergouwen. Rechtsleven, blz. 195.

4) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Vergouwen. Rechtsleven, blz. 196.

-ocr page 98-

82

op den bovengenoemden voet van het inwoonhuwelijk, hetwelk met deze benaming wordt aangeduid en niet altijd een

dienhuwelijk is. Bij dit huwelijk.............. behoudt de

man zijn marga en zijn normale betrekkingen tot zijn verwanten; zijn kinderen behooren tot zijn eigen verwantengroep en erven daarin. Voortzetting van het geslacht van de schoonouders heeft door dit huwelijk niet plaats”^).

Hiermee zijn wij het volkomen eens, behalve met het beweerde, dat de marsondoek hela ook een inwoonhuwelijk alleen kan zijn, zooals hieronder zal blijken.

Uit het voorgaande kunnen wij concludeeren, dat een inlijf-huwelijk onder de benaming soemondo, mandingding of mars-ondoek hela in de (oude) Bataksche adat niet wordt gevonden. De Batak verstaat onder die termen het inwoonhuwelijk, datnbsp;tevens een dienhuwelijk is. Dit wordt enkel en alleen geslotennbsp;uit armoede van de familie van den man, die zoodoende denbsp;sinamot niet kan opbrengen. Bovendien is daar alleen hetnbsp;verlangen naar een arme schoonzoon, wanneer mannelijkenbsp;werkkrachten bij de vrouwsfamilie ontbreken. Het komt hierop neer, dat de man intrekt bij zijn vrouw, vandaar de benaming ,,inwoonhuwelijk”, wijl hij dan door arbeid ten behoevenbsp;van zijn schoonfamilie de sinamot voor zijn vrouw gaat ,,verdienenquot;, zooals de oempama zegt:

na majoep dilangean, na lading nioelahan. wat door de stroom meegesleurd wordt dient achternagezwommen, en wat niet klaar is dient afgemaakt te

worden .

Gelet op de anak boroe - hoelahoela verhouding, in welke — ook al wordt aan de vereischten van de sinamot ten vollenbsp;tegemoet gekomen — de dienstbaarheid van de anak boroe

1) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Vergouwen. Rechtsleven, blz. 196.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. B. I. Sobolaon. Pandoe. Variant:

Na tinggal dioelahi, na sega dipaoeii.

het nalatige verricht, het verbrokene hersteld.

-ocr page 99-

83

ten opzichte van haar hoelahoela reeds opgesloten zit, wordt met bovengenoemde termen nimmer een inwoonhuwelijknbsp;alleen, zooals Vergouwen dit ook doet voorkomen, bedoeld,nbsp;maar duiden ze immer een inwoon-dienhuwelijk aan.

Het matrilocale karakter van deze verhouding, dat het punt van overeenkomst is met de zuid-Sumatraansche soemondo,nbsp;doet het vermoeden — en heeft ook de Batak de geïmporteerde benaming soemondo voor deze huwelijksvorm doen aanvaarden — van het bestaan van een inlijf huwelijk ontstaan.nbsp;Hiertoe draagt ook nog bij het feit, dat de soemondo als inlijf-huwelijk bij de halak pasisir (Maleiers, die zich in het kustgebied gevestigd hebben, zooals o.a. in Natar (zuid-Tap.) datnbsp;een uitgesproken Maleisch gebied is geworden) voorkomt. Denbsp;invloed van deze vreemde elementen doet zich in de loop dernbsp;tijden op de Bataksche huwelijksgebruiken gevoelen. Op dezenbsp;wijze is o.a. het thans in zuid-Tapian na oeli voorkomendenbsp;gebruik te verklaren, dat bij ontbinding van een inwoon-dienhuwelijk een daaruit geboren dochter, die normaal tot denbsp;marga van haar vader behoort, bij de schoonouders van dennbsp;man blijft. De voor dit meisje verkregen ioehor zal dan alsnbsp;de toehor voor haar moeder beschouwd worden en de moeders-familie toekomen ^), terwijl toch bij haar uithuwelijking denbsp;volle medewerking van de vadersfamilie als a.s. hoelahoelanbsp;van haar toekomstige echtgenoot noodzakelijk is.

De voor dit inwoon-dienhuwelijk meer gangbare Bataksche benaming mandingding (zuid-Tap.: Angkola, Si Pirok, Mandai-ling Godang (Groot Mandailing), Mandailing Menek (Kleinnbsp;Mandailing)) doet de positie van den man beter uitkomen.

Van der Tuuk en Warneck zien in den man iemand, die bij zijn schoonouders in de schuld staat en daarom bij hen inwoont. Is dit juist?

Warneck leidt het woord af van dingding = wand van een huis, en meent dat hier bedoeld wordt ,,een wand deelen”.

Wat kan hiermee door Warneck bedoeld worden? Een Toba-huis heeft immers geen vertrekken. Wanneer mandingding van dingding komt, dan is hier wellicht de bedoeling uit te

1) Vgl. Ter Haar. Beginselen, blz. 170.

-ocr page 100-

84

drukken dat de man als een dingding, een steun van het huis is. De inwonende man immers verricht arbeid ten behoeve vannbsp;zijn schoonfamilie, hij is zoodoende ook een steun voor zijnnbsp;hoelahoela.

De hiervoor in noord-Tapian na oeli voorkomende benaming marsondoek hela heeft dan volkomen dezelfde inhoud als het mandingding. De hela sondoehon (de schoonzoon voornbsp;wien door zijn schoonouders opgeschept wordt, m.a.w. de inwonende schoonzoon) verplicht zich ook tot arbeid ten behoeve van zijn hoelahoela.

Het laat zich begrijpen dat, in een zoo bij uitstek vader-rechtelijk georganiseerde samenleving als de Bataksche, de door het inwoon-dienhuwelijk ontstane beperking in de handelingsbevoegdheid van den man niet alleen door den man,nbsp;maar ook door de vrouw niet graag gezien wordt en vernederend wordt geacht. Het ligt daarom ook voor de hand, dat dezenbsp;bij uiterste noodzaak aangegane verhouding zelden voorkomt.

Zoo het voor den man onmogelijk blijft de verplichtingen ten aanzien van de toehor voor zijn vrouw na te komen, zalnbsp;zijn vrouw zich toch zeker mettertijd tot haar familie wendennbsp;met het verzoek op zichzelf fe mogen gaan wonen. Meestalnbsp;zal de vrouwsfamilie hiertoe haar medewerking verleenen, alsnbsp;ze de hulp van den schoonzoon ontbeeren kan.

Het ,,inlijfhuwelijk'' dient, zooals wij in het begin van dit hoofdstuk zagen, om daar waar zoons ontbreken terwijl daardoor de patrilineale tak zou uitsterven in de uit de dochternbsp;voortgekomen kinderen de noodige voortzetters van het geslacht te verwerven.

Bij den Batak kent de adat echter andere manieren om ditzelfde te bereiken, en heeft men aan deze huwelijksvorm geen behoefte ^).

Daar waar een zoon ontbreekt (ndang morindang = lett. het niet uitloopen als een slingerplant), kan er in de eerste plaats,nbsp;zooals bij alle andere Indonesische volken, één geadopteerd

1) Ook elders kent men allerlei andere manieren, zie E, A. Boerenbeker, Tegak tegi-Tjamboer soembai, blz. 462—468.

-ocr page 101-

85

(niairi; de geadopteerde heet anak niain) worden. In het algemeen worden slechts zelden kinderen buiten de eigen nauwere verwanten geadopteerd, en zeker is dat thans het geval. Toennbsp;de slavernij nog bestond werden veelvuldig de bij de slavinnennbsp;verwekte kinderen geadopteerd, waardoor zij in de marga vannbsp;hun vader werden opgenomen.

Een middel nauw aan die der adoptie (mangain, paranakhon) verwant, vinden wij van Dairi vermeld. Wanneer een echtpaarnbsp;alle hoop op het verkrijgen van zoons heeft opgegeven of welnbsp;een weduwe zoonloos achter blijft, is het mogelijk, schrijftnbsp;Ypes^), dat door respectievelijk het echtpaar of de weduwenbsp;een meisje tot zich wordt genomen, veelal uit de marga vannbsp;de vrouw. Dit meisje zoekt dan, zonder huwelijk, gemeenschapnbsp;met een jongen man, en het door haar voortgebrachte kindnbsp;wordt als dat van het bedoelde zoonlooze echtpaar beschouwd.nbsp;Deze verhouding noemt men peitawaï en ook de ongehuwdenbsp;jonge moeder wordt zoo genoemd.

Ook de bigamie (parsidoeadoeaon, parimbangon) berust hoofdzakelijk op de wensch kinderen te krijgen. In een bespreking omtrent het Christen-Bataksch huwelijksrecht verklaart de Kepala Negeri van Hoeta Toroean o.m.:

,,De tegenwoordige Batak trouwt een tweede vrouw rriet, dan alleen uit noodzaak om een stamhouder te verkrijgenquot;^).

Het is bekend, dat de vrouw soms op een dergelijk huwelijk aandringt, hetzij omdat zij vreest dat het anders op een echtscheiding zal uitloopen, hetzij ook dat zij hoopt ook zelf doornbsp;de vruchtbaarheid van het tweede huwelijk in gunstige zin tenbsp;worden beïnvloed (martoeahon parimbangon). In een dergelijknbsp;geval wordt dan tusschen de echtgenooten overleg gepleegdnbsp;en kiest de vrouw als imbang (lett. tegenstandster) een vannbsp;haar naaste verwanten. Deze imbang wordt dan toengkot, boroenbsp;siambolongbolong (de verworpelinge) of boroe panindi (denbsp;ondergeschikte) genoemd. De uit haar geboren kinderen worden dan beschouwd als de kinderen van de eerste vrouw ennbsp;treden ook geheel in haar rechten^).

1) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Ypes. Bijdrage, blz. 19—20.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Polygamie bij de Christen Bataks (1936). Adatrechtbundel XLI, blz. 68.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Vergouwen. Rechtsleven, blz. 299.

-ocr page 102-

86

In de adat van Hoembang en Toba wordt nog een andere manier gevonden. Hier stelt de weduwe zich voor iederen mannbsp;beschikbaar met het doel een kind voor haar zoonloos overleden man voort te brengen. Dit alles geschiedt met voorkennis en volle toestemming van de naaste verwanten van denbsp;overledene. De vrouw wordt parsangge talak (geopende buidel) of pardjaboe talak (het huis met geopende deur) genoemd.nbsp;Het hieruit, zonder bekende verwekker, geboren kind (sagaknbsp;ni panabian — opgeschoten uit een afgemaaid stoppel-veld)nbsp;wordt beschouwd als dat van haar gestorven man^). In Dairi^)nbsp;noemt men dezen jongen de tongkoh (uitspruitsel van een omgehakte boom) van den overledene, die door diens geest gezonden heet te zijn (tinengis). De geslachtelijke gemeenschapnbsp;van de weduwe en den vreemde dient zoo spoedig mogelijknbsp;na de dood van haar echtgenoot plaats te hebben, opdat hetnbsp;naar buiten de schijn wekt, alsof de jongen nog door dezennbsp;bij de vrouw verwekt is. Naar Bataksche begrippen geldt dannbsp;hier de z.g. adat ni porlak (de zede van de tuin), die haar uitdrukking vindt in:

late na nidanggoeihon toe porlak ni deba, nampoena porlak do nampoenasa. de zaailing, die in andermans tuin wordt geworpen, is van

den tuineigenaar ’*).

Ook het leviraat-huwelijk kan tot hetzelfde dienen. De weduwe hertrouwt met een margagenoot van haar eersten man (mengeke, afgeleid van keke = weder bestaan herleven, innbsp;casu het huwelijk voortzetten). De uit dit voortgezette huwelijk geboren kinderen worden dan geacht die van den eerstennbsp;man te zijn. Vanzelfsprekend dragen deze kinderen de marga-naam van den overledene, aangezien de tweede echtgenootnbsp;ook een margagenoot is van den eerste'‘). Volgens de Boer®),

1) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Vergouwen. Rechtsleven, blz. 289.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Ypes. Bijdrage, blz. 21.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Vergouwen. Rechtsleven, blz. 344. Ook Ypes, Bijdrage, blz. 4nbsp;(noot).

4) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Ypes. Bijdrage, blz. 20.

5) nbsp;nbsp;nbsp;de Boer, D. W. N. Het Huwelijksrecht bij de Toba-Bataks, blz. 93—94.

-ocr page 103-

87

die deze huwelijksvorm ook noemt, wordt de echtgenoot in dit geval daloe (= everzwijn) genoemd, welke minder elegantenbsp;benaming duidelijk de functie van dezen echtgenoot nl. die vannbsp;fokbeer aangeeft. Ypes daarentegen merkt op, dat alleennbsp;van een daloe gesproken wordt, wanneer de kinderlooze weduwe met toestemming van de verwanten van haar eerstennbsp;man zich een man uit een andere marga koos dan de zijne.nbsp;Zelfs komt het voor, dat dit tweede huwelijk geen bruidschat-huwelijk (is dit dan wel als een huwelijk te beschouwen? N.) is.nbsp;Men spreekt dan van mengalih of merindjam, ook wel kleinee-rend mersopo soejoek (deze laatste term is afgeleid van soponbsp;= een tijdelijk stulpje op een ladang, en soejoek = ,,om nietquot;nbsp;of „voor nietsquot;). En de uit deze verhouding geboren kinderennbsp;worden ook weer beschouwd als die van den eersten man. Komtnbsp;echter de tweede ,,echtgenootquot; zijn bruidschatverplichtingennbsp;wèl na, dan komen hem die kinderen ten volle toe^).

1) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Ypes. Bijdrage, blz. 18.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Ypes. Idem, blz. 20.

-ocr page 104-

HOOFDSTUK V.

DE VROUW IN DE RIPE ') EN DE HOETA').

Beter dan uit welke wel-geformuleerde regel van adatrecht dan ook, leert men door de aanschouwing en bestudeering vannbsp;het dagelijksch leven in ripe en hoeta, de werkelijke positienbsp;die de vrouw in deze patrilineaal georganiseerde wereld inneemt, kennen. Immers, evenals overal ter wereld, klopt ooknbsp;in het Batakland de juridische theorie niet steeds met de werkelijkheid van het leven van alle dag. Wij zagen, dat dezenbsp;eerste minder eenzijdig vaderrechtelijk is dan men ons vannbsp;de Bataks wil doen gelooven, maar niettemin blijkt het, wanneer we ons tot de samenleving zelve wenden, dat de positienbsp;der vrouw toch nog een geheel andere kan zijn dan ons denbsp;rechtsregels doen veronderstellen.

,,Het gebeurt vaak”, zegt Hazairin®), het adatrecht van de Redjang besprekend, ,,dat de rechtsverhouding tenonder gaatnbsp;in de liefdes- of machtsverhouding”. Wanneer beide echtge-nooten het maar eens zijn, kan er allerlei gebeuren, wat striktnbsp;genomen tegen de adat ingaat.

Inderdaad, dit geldt ook voor het Batakland. Waar man en vrouw het eens zijn, wordt de rechtsregel, die allen in theorienbsp;beamen, door de feiten gelogenstraft. Ook in het Bataklandnbsp;winnen m.a.w. de plichten tegenover de engbegrensde groepnbsp;van het gezin het van die, welke voortvloeien hetzij uit denbsp;bloed- en aanverwantschap, hetzij uit het behooren tot eennbsp;dorpsgemeenschap. Het onderling en wederkeerig hulpbetoonnbsp;{adat maisioeroepon, adat maisiadapari) moge nog zoo zeer

1) nbsp;nbsp;nbsp;lipe = gezin.

In Mandailing is ripe dorpswijk of verwantenwijk geworden, hier duidt men het gezin aan met de term sabagas.

Bij de Karo is gezin djaboe.

2) nbsp;nbsp;nbsp;hoeta = dorp.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Hazairin. De Redjang, blz. 131.

-ocr page 105-

89

in stand worden gehouden en van belang zijn ook voor het voortbestaan van elk gezin, de eerste zorg van iedere Bataknbsp;gaat, zoodra hij gehuwd is, toch naar zijn eigen gezin uit. Hoewel heel de samenleving het ontstaan van de in Europa zoonbsp;zeer geprezen gezinsintimiteit onmogelijk maakt, is voor iede-ren gehuwden Batak het gezin de kleine wereld, waarnbsp;hij (of zij) met zijn voor- en tegenspoed zich heenwendt, waarnbsp;men raad en hulp vindt in de moeilijkheden, waar vreugd ennbsp;leed samengedragen worden, intenser althans tezamen beleefdnbsp;dan dit in de kring met de niet-gezinsleden het geval is. Hetnbsp;is de kleine wereld, waarvoor men al zijn krachten inspantnbsp;om het zoo gelukkig mogelijk te doen zijn. Is er vrede in hetnbsp;gezin, dan zal er ook voorspoed in zijn.

Reeds bij de huwelijkssluiting wordt o.m. tot het jonge paar gezegd;

bola-bola ni tagan, sitongka i bolahononkon,

manang adong bola-bola ni halak, sitongka i tangiho-

nonkon.

wanneer er een barst is in het kalkbusje, dan moet men

die niet grooter maken, (rijmzin) wanneer men kwaad spreekt (over je gezin), dan moet men

er niet naar luisteren *)

En als overal elders, vindt ook de Bataksche moeder in het gezin haar voornaamste plichten. Het dagelijksche voedselnbsp;voor haar gezin wordt door haar gekookt, maar ook wordennbsp;de doeken, die dienen moeten als kleeren voor haar man ennbsp;kinderen of wel door haar worden verkocht, door haar geweven. Na volbrenging van haar dagtaak, zet dan ook denbsp;vrouw zich achter de weefstoel. Is de mat in huis versleten, ofnbsp;behoeft de eme (padi) nieuwe zakken, het is de vrouw, dienbsp;nieuwe vlecht.

De verhouding tusschen man en vrouw wordt eerst recht verinnigd, wanneer er een kind verwacht wordt. Ook waar hetnbsp;huwelijk vooral op zakelijke basis werd gesloten, zal er dannbsp;wel, naar de meening der Bataks, liefde groeien. En het groot-

1) Koloniaal Tijdschrift, Januari 1921, 10e jaarg., no. 1 blz. 88.

-ocr page 106-

90

ste geluk kent de Batak dan ook, wanneer zijn huwelijk met de geboorte van kinderen gezegend wordt:

toeboean laklak ma, toeboean singkoroe toe dangka ni

poeiba-toea,

toeboean anak ma, toeboean boioe dongan sarimatoea. de schors wasse, de singkoroe (de gierst) groeie aan de

poerba-toea-tak, (rijmzin) dat er zonen en dochteren geboren worden als steun voor

de oude dag^).

Wanneer de vrouw zwanger is, wordt dit als een groot en blij gebeuren gevoeld. Men zal haar met eerbied bejegenen, ennbsp;in alles zal men trachten haar ter wille te zijn. Haar man zal

1) Koloniaal Tijdschrift, Jan. 1921, 10e jaarg., no. 1 blz. 88.

Naast deze oempama vinden we ook de volgende:

Si laklak ni singkoroe, na gantoeng di gindjang ni pintoe,

maranak sapoeioe toloe, marboroe sapoeloe pitoe.

De bast van de singkoroe (de gierst), die hangt boven

de deur, (rijmzin)

moge er dertien zonen en zeventien dochteren geboren worden.

Uit het feit, dat hier meer dochters dan zoons worden vermeld, heeft men (o.a, van Ophuysen, zie Kijkjes in het huiselijk leven der Bataks,nbsp;blz. 10—11) ook de conclusie willen trekken, dat de vrouw bij het huwelijknbsp;zou gekocht zijn. Immers uit de wensch naar vele dochters, die uit dezenbsp;spreekwijze duidelijk blijkt, zou niets anders kunnen volgen dan de begeerte naar een goed, waarnaar in de Bataksche maatschappij veel vraagnbsp;bestaat. Veel dochters brengen veel geld op!

Deze, tegen de Bataksche gevoelens strijdende gevolgtrekking, is gemaakt zonder de functie van de vrouw in haar ruime verband te zien. Inderdaad is de Batak, die veel kinderen, veel dochters heeft, gabe („rijkquot;),nbsp;en gevoelt zich ook alszoodanig. In de voorgaande hoofdstukken hebbennbsp;wij reeds gewezen op de eigenaardige plaats, die de vrouw in de parton-dongan (aanverwantschap) inneemt, en ook wat de Batak onder dezenbsp;zwagerschap verstaat. Ook hebben wij de typische plaats, die de bruid-gevende groep inneemt t.o.v. de bruidnemende ten volle belicht. De Bataknbsp;daarom is niet gabe door het verkrijgen van de bruidschat als ,,koopsom 'nbsp;voor zijn dochters, maar hij is gabe als hoelahoela van een groot aantalnbsp;boroe's van wie hij de wakil ni Debata is. Hij is gabe aan sahaia, gabe aannbsp;hasangapon (eer) en aan nog zooveel meer.

-ocr page 107-

91

haar met kleine ongedachte zorgen omgeven, hij zal geen moeite sparen om datgene, waarnaar haar verlangen uitgaat,nbsp;voor haar te krijgen. Hij zal er streng voor waken, dat zijnnbsp;vrouw niet zondigt tegen de zoovele voor zwangere vrouwennbsp;bestaande pantang (soebang, sabang = taboe). Zij eet geennbsp;aan elkaar gegroeide pisang of groenten en vruchten van slingerplanten, zij gaat ook niet aan de open deur zitten. Ook denbsp;man zal zich vele dingen onthouden om de geboorte zoo voorspoedig mogelijk te doen zijn, zoo zal hij zijn hoofdhaar nietnbsp;doen knippen of afscheren, noch dieren slachten enz. ^).

De meer sahala bezittende hoelahoela wordt er van in kennis gesteld, en men smeekt hem zijn in dit bijzonder gevaar ver-keerende dochter te schutten. Dan komen de ouders der vrouwnbsp;haar mangoepa (verrijken, versterken en vastmaken van haarnbsp;tondi) en doen hiermede de weldadige invloed van hun sahalanbsp;over haar komen. Zij bieden haar de oelos ni tondi (het kleednbsp;harer ziel) aan, dat haar in de gevaarlijke toestand, waarin zijnbsp;verkeert en ook straks in het kraambed zal beschermen. Ditnbsp;aan sahala rijke kleed zal haar een steeds gewijd voorwerpnbsp;(het z.g. homitan ni tondi of gomgoman ni tondi = het onderworpene aan de tondi) blijven, dat haar zegen zal schenken.nbsp;Het zal haar beschermen, wanneer ze in barensnood is, en haarnbsp;en haar gezin genezing brengen, wanneer er ziekte is. Dezenbsp;oelos, als haar oegasan na tanda (het voorwerp, waaraan zijnbsp;bijzonder gehecht is en dat een belangrijke rol in haar levennbsp;heeft gespeeld), zal door haar kinderen en haar verder nageslacht hoog in eere gehouden worden als het voorwerp, waaraan het heil van het geslacht voortaan verbonden zal zijn.

Is de vrouw ernstig ziek, en komen haar ouders haar aan haar ziekbed bezoeken, dan zal haar vader haar deze oelos ninbsp;tondi om haar heen wikkelen, opdat door de zegenrijke werking ervan haar tondi in haar lichaam vast zal doen zijn^). Gedurende de zwangerschap zullen de ouders met hun dochternbsp;voortdurend in contact zijn en geregeld op de hoogte gehoudennbsp;worden van haar toestand. De bezoeken van haar moeder, die

1) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. van Ophuysen. Kijkjes in het huiselijk leven der Bataks, blz. 20.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Vergouwen. Rechtsleven, blz. 68, 71, 97, 102.

-ocr page 108-

92

telkens met kleine verrassingen komt, zullen haar immer verblijden.

Hierbij komt wel zeer tot uiting, welk een belangrijke positie in het Bataksche leven de vrouw inneemt. De zorg, waarmee men haar omringt, en de rol, die daarbij speciaal haar familie en onder deze weer vooral haar moeder vervult, terwijlnbsp;het kind, dat geboren zal worden toch tot de marga van dennbsp;vader zal behooren, zijn wel zeer duidelijke bewijzen daarvan.nbsp;En dit alles blijft bestaan, ook na de bevalling, zij het dan ooknbsp;in minder duidelijke vorm. Bij de geboorte zijn het de oudersnbsp;der vrouw, die moeder en kind komen maroepaoepa (het versterken en verrijken van hun tondï), en komen later moeder ennbsp;kind bij haar ouders op bezoek, dan wordt haar de oelos pa-Tompa, het kleed om het kind op de rug te dragen geschonken,nbsp;waardoor het tegen gevaren en ziekte beschermd zal zijn^).

Dan komt de taak van de opvoeding, waarbij alweer de vrouw het grootste deel toevalt, al toont zich de vader lang niet onverschillig.

Zooals overal ter wereld, is in de eerste levensjaren het kind grootendeels aan moeders zorgen overgelaten. De band tus-schen moeder en kind, die reeds gevoeld wordt als ze het nognbsp;in haar schoot draagt, wordt nog inniger als de kleine geborennbsp;is. De Bataksche moeder stelt er dan ook de hoogste prijs op,nbsp;haar kind zelf te voeden. Overal neemt ze het met zich mee,nbsp;naar het veld, naar een begrafenis of bruiloft, en al haar werknbsp;zal ze terzijde weten te stellen, om te zorgen dat het de kleinenbsp;aan niets ontbreekt:

toengkap marmeme anak, toengkap marmeme boroe.

liefdevol buigt de moeder zich over haar zoon en dochter

om hun de rijst voor te kauwen^).

En gaarne stemmen we in met hetgeen van Ophuysen van de Bataksche moeder zegt ®):

1) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Vergouwen. Rechtsleven, blz. 71, 103.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Vergouwen, idem, blz. 67.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Zie van Ophuysen. Kijkjes, blz. 31, 32, 33 en 34.

-ocr page 109-

93

„Waar ze ook heen gaat, haar zuigeling moet mee. Bij het rijststampen zelfs, waar het lichaam der stampster zulke vermoeiende buigingen moet maken, heeft zij dikwijls het kind opnbsp;de rug. Niets is haar voor haar lieveling te veel; zij voedt hetnbsp;zoo mogelijk zelf; als de kleine later vast voedsel moet gebruiken, maar nog niet voldoende kauwen kan, kauwt ze hetnbsp;voor hem en geeft hem het zoo fijn gemaakte te eten. Zij speeltnbsp;er mede; zingt het wiege- en andere liedjes voor, en leidt hetnbsp;langzamerhand op voor allerlei kleine werkjes, die voor eennbsp;kind geschikt zijn.

Aan de hand van de moeder leert het loopen, of onder haar toezicht,......

Onder leiding der moeder leert het kind zorgen voor de rijst, die vóór het stampen op het voorerf te drogen wordt gelegd; het leert de kippen verjagen, die zich aan het graan tenbsp;goed zouden willen doen. En naarmate het ouder wordt, breidtnbsp;de kring zijner bezigheden zich uit.....

't Is niet te veel gezegd: de Bataksche vrouw is een voorbeeldige moeder. Zij heeft voor haar kinderen alles over. Het beste, dat zij bezit, zal ze hun geven. Hare schoonste kleeding-stukken, hare kostbaarste sieraden zal zij afstaan en zich zelvenbsp;met het eenvoudigste kleed tevreden stellen, indien ze weetnbsp;hen daarmede gelukkig te kunnen maken”. *

Niet ten onrechte voegt hij er aan toe, dat wij ten aanzien van het bovenstaande, geen west-Europeesche normen moetennbsp;aanleggen. Doen wij dit wel, dan zou deze zelfde Batakschenbsp;moeder een slechte opvoedster blijken te zijn. Hij schrijft dannbsp;ook:

,,Hiermede is natuurlijk niet gezegd, dat zij volgens onze begrippen, bij hare opvoeding paedagogisch te werk gaat. Ze kan van tijd tot tijd — naar ons oordeel heel verkeerd — tegennbsp;hare kinderen razen en tieren en hen naar onze opvatting barbaars, haast onmenschelijk straffen. Maar, nogmaals........

ze houdt van henquot;.

Van welk groot belang de vrouw in het gezinsleven is, blijkt wel uit het eveneens door van Ophuysen aangehaalde gezegde:nbsp;„Eene stiefmoeder maakt van een eigen vader een stiefvaderquot;.nbsp;Door het huwelijk met de tweede vrouw wordt de vader in haar

-ocr page 110-

94

sfeer van belangstelling getrokken en vervreemdt hij daardoor van zijn kinderen.

„Een vader verliezen is veel verliezen, zegt de Batak; eene moeder verliezen is alles verliezen”.

Zoo is het inderdaad, en het blijkt dan ook uit het gezegde van de Bataks van zuid-Tapian na oeli:

nada mahoewa dahonon saboei, intapna oelang goembang

matapor,

het komt er niet op aan of er rijst gemorst wordt, als de goembang (een mandje van houtbast) maar niet stuk gaat,

hetgeen zeggen wil, dat het er niet toe doet dat het kind bij de partus sterft, als de moeder maar blijft leven ^).

En wanneer we ook nog bedenken, dat de moeder haar kind tot meer dan twee jaar zoogt'¦^j, dan kunnen we wel begrijpennbsp;hoe groot de invloed van de moeder op de kleine en hoe gehecht deze aan haar moeder is.

In huis draait alles om het kind; eerst moet het verzorgd zijn, wil men aan de andere huiselijke bezigheden kunnen beginnen.nbsp;Hierbij staat de man de vrouw in alles terzijde, er moet eendracht zijn tusschen de echtgenooten tot goede voorbeeld voornbsp;het kind, zooals de oempama zegt:

masidoengkap na bikbikna, masidjaroen na tomboekna. men moet het gescheurde aan elkaar naaien en het ver-

sletene herstellen®).

De band tusschen de leden van het gezin wordt sterk gevoeld. Al gebeurt het wel, dat de kinderen met elkaar hoog-loopende ruzie hebben of met de ouders in groote moeilijkheden geraken, door speelschulden of anderszins, men tracht de ontstane scheiding zoo spoedig mogelijk te herstellen. Ditnbsp;vindt zijn uitdrukking in het volgende:

1) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. van Ophuysen. Bat. spreekw., blz. 633.

De beteekenis van de Bataksche moeder vinden we ze?r gevoelig geschetst in de novelle van M. A. M. Renes-Boldingh: Schaduvir-Schimmenspel.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. de Haas, J. H. De Karo-Bataksche zuigeling, blz. 7.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Koloniaal Tijdschrift 1921, 10e jaarg., no. 1, blz. 88.

-ocr page 111-

95

tampoelan aek, sirangan lailai do bada ni na maisaiipe. als het klieven van water, en het scheiden (van de baarden)nbsp;van een staartveer zijn de twisten tusschen de

gezinsleden ^).

Binnen de vier wanden van het huis, is het de vrouw die beveelt. Zij draagt haar man op het kind te slapen te leggennbsp;of op te passen. Zij wijst degeen aan, die het hout moet hakken voor het koken of die de padi heeft te stampen, dan welnbsp;water moet halen. Zij, als moeder, is het, die de kinderen bijnbsp;ongehoorzaamheid berispt en straft, en dikwijls zeer strengnbsp;optreedt; maar als hun iets overkomt zullen ze toch om hunnbsp;moeder roepen en naar haar toegaan en haar hun leed klagen.

,,En dit is ook een feitquot;, zegt van Ophuysen, ,,de kinderen houden van hunne moeder. Meer dan van hun vader, die zichnbsp;veel minder met zijn kroost kan bemoeien, althans bemoeit,nbsp;en in de regel als ,,de straffendequot; in het huishouden optreedtquot; ®).

Ook van haar schoondochter zal ze datgene eischen, wat ze van haar kinderen verlangt, de vrouw van haar zoon heeftnbsp;haar te dienen, zooals zij haar schoonmoeder diende. Zij isnbsp;voor haar een moeder, maar waar het noodig is, zal ze ooknbsp;niets ontzien en ten strengste tegen haar optreden. Geregeldnbsp;wijst' ze haar op de plichten van huis- zoowel als op die vannbsp;gastvrouw en voedt haar op tot een goede moeder. En ze zalnbsp;er trotsch op zijn, als men van haar schoondochter zegt datnbsp;zij lama (degeen, die zich weet te gedragen) is.

Komen er gasten, de huisvrouw zal zich inspannen om het hun zoo aangenaam mogelijk te maken, opdat haar huis hoognbsp;in eere gehouden zal worden. En als de domoe-domoe {pande-pande = bemiddelaars) komen om over het huwelijk van haarnbsp;dochter te onderhandelen, zoo zal zij ze ook met de hoogstenbsp;gastvrijheid ontvangen, opdat men over haar en haar dochternbsp;niet dan met hoogachting zal spreken, ook al had ze liever datnbsp;haar kind met een ander, dan met die voor wie de domoe-domoe komen, trouwt. Al neemt ze geen deel aan de marhatanbsp;sinamot (de bruidschat-bespreking) voor haar dochter, ze zal

1) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Vergouwen. Rechtsleven, blz. ISt.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Zie van Ophuysen. Kijkjes, blz. 33.

-ocr page 112-

96

zich wat betreft het bevorderen dan wel het tegengaan van haar huwelijk wel laten gelden.

Terwijl bij het huwelijk in theorie weinig rekening wordt gehouden met de gevoelens van de kinderen, zullen de oudersnbsp;zich tenslotte toch neerleggen bij hun velzet, wanneer zijnbsp;koppig blijven weerstand bieden aan de plannen van hun vadernbsp;of moeder. Ook de dochters kunnen dit doen. Een meisje, datnbsp;op haar stuk blijft staan, dwingt de eerbied van haar oudersnbsp;af. Het heet dan ook:

ndang tarseat boroe na so oio adjar.

een dochter, die niet wil gehoorzamen kan niet afgeslacht

worden ^).

Evengoed als de ouders tegen een zoon, die hen in groote moeilijkheden brengt, niet direct tot krasse maatregelen overgaan, zoo zullen ze, zooals we reeds zagen (blz. 57), hun reedsnbsp;getrouwde dochter, die een afkeer heeft van haar man, weernbsp;tot zich nemen.

Trouwt het meisje, het is de moeder, die het eerst door de boroe wordt disoelangi (uit de hand gespijzigd). Deze zegtnbsp;daarbij: ,,Met vreugde spijzig ik u, tante, dat uw tondi steedsnbsp;zegen schenke, dat uw dochter snel den kinderzegen ervarequot; ^).

Ook bij de keuze van een schoondochter zal de vrouw haar goed- en afkeuring doen hooren en heeft zij invloed. Als hetnbsp;jonge bruidspaar komt, dan is de vrouw de eerste die haarnbsp;schoondochter aan de huistrap opwacht en verwelkomt en denbsp;geelgekleurde dahanon (ongekookte rijst) op haar hoofd strooit,nbsp;tevens een zegenwensch uitspreekt en o.a. ,,hoTas tondimoequot;nbsp;(sterk zij je tondi) zegt^).

Wordt de boroe toelang van haar zoon aan een ander uitgehuwelijkt, zij zal hierover haar ontstemming uitspreken en voor zijn rechten opkomen. En het zal ook haar taak zijn, wanneer haar zoon zijn keuze laat vallen op een andere dan zijn

1) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Vergouwen. Rechtsleven, blz. 325.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Vergouwen, idem, blz. 112.

Ook Meerwaldt, J. H, Gebruiken in het maatschappelijk leven der Bataks. Meded. van wege het Ned. Zendelinggenootschap, blz. 7.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. van Ophuysen. Kijkjes, blz. 53.

-ocr page 113-

97

boroe toelang, om haar broer (derhalve haar zoons toelang) in deze mee te krijgen. Zij begeeft zich met hem naar zijnnbsp;toelang en deelt dezen dan mee, dat zijn here (neef) het plannbsp;heeft een meisje ten huwelijk te vragen [manopot boioe). Zijnbsp;verzoekt hem, dat zijn sahala hieraan zijn zegen wil geven,nbsp;opdat het jonge paar gelukkig zal zijn.

Vergouwen zegt dan ook:

,,De vrouw, in het bijzonder de moeder van kinderen, is óók de inanta soripada, de vereerde vrouw des huizes, welks centrum en goede geest zij is. Zij bouwt in haar huwelijk dit huisnbsp;mee op, schenkt haar man zonen en dochteren, bestiert de huishouding, vergaart mede het vermogen, bereidt het maal dernbsp;gasten zoodanig, dat haar man er eer mee inlegt en de gastvrijheid van het huis geprezen wordt, zij is de pardihoeta, dienbsp;de zorg heeft voor de dingen in het dorp, van huis en erf, terwijl haar man als de pardibalian de zaken daarbuiten behartigt.

...................... Zij is het, die de eerstelingen van de

oogst van het veld plukt en in plechtigen gang naar huis brengt (bracht). Zij opent, als er bij een feestelijke gelegenheid tennbsp;haren huize gedanst zal worden, de dansreien mede. Zij wordtnbsp;het eerst disoelangi, wanneer de bruigomsvader komt om dennbsp;bruidschat voor haar dochter te voldoen en zijn versnedennbsp;vleesch aanbiedt (....); ze heeft touwens, ook al hield ze zich bijnbsp;de besprekingen op den achtergrond, zich duchtig laten gelden,nbsp;wanneer het erop aankwam om een huwelijk van haar dochternbsp;te bevorderen of tegen te houden, al naar het haar aanstond (......). Het is, wanneer zij met haar man een twist krijgt

die zeer hoog loopt, haar recht om in het huis te blijven wonen; hij moet maar gaan martari sopo, in het dorpshuis bij de jongelieden gaan slapenquot;.

De invloed van de moeder op de kinderen laat zich vooral in de jeugdjaren gelden. Haar zonen ontgroeien haar spoedig.nbsp;Al op de leeftijd van tien a elf jaar [tang maimahan = grootnbsp;genoeg om het vee te kunnen hoeden) leven ze meer buitennbsp;het gezin.

1) Zie Vergouwen. Rechtsleven, blz. 282.

-ocr page 114-

98

„Als de jongen reeds de leeftijd bereikt heeft, dat hij karbouwen kan hoeden, raakt hij langzamerhand uit het oog zijner moeder”, schrijft van Ophuysen ^).

Overdag zoeken ze hun vermaak in de bosschen, of gaan de koeien, karbouwen en paarden hoeden en zwerven rondnbsp;over de uitgestrekte weidevelden. Ze komen slechts weinignbsp;thuis, gaan er alleen nog maar eten, slapen er niet en brengennbsp;de nacht door, met de andere jongens van het dorp, in de soponbsp;(het raadhuis, het dorpshuis). Hier vinden ze hun eigen genoegens en houden er zich bezig met de toeii-toerian (verhalennbsp;vertellen), de hoeling-koelingan (het elkaar raadsels opgeven)nbsp;en de torsa-torsa (fabels verhalen). Dit is het leven van allenbsp;dag van de mannelijke jeugd.

De dochters daarentegen verblijven langer onder de hoede van haar moeder, ook al brengen ze, als ze de leeftijd van tiennbsp;a elf jaar (boedjing maiadjai) bereikt hebben, de avondurennbsp;niet meer thuis door — ze zijn dan in de bagas podoman (hetnbsp;huis, waar de grootere meisjes overnachten) — toch blijvennbsp;ze nog onder moeders leiding doordat ze haar geregeld bijnbsp;haar arbeid helpen. Ze helpen mee aan alle werkzaamhedennbsp;in het huis, halen water van de rivier of bron, belasten zichnbsp;met het mandoeda eme (het stampen van de padi), vlechten manden en matten of weven doeken. Ze gaan metnbsp;moeder mee naar het veld, om behulpzaam te zijn bij het planten van de rijstplantjes, bij het wieden, bij het in orde brengennbsp;van de sawah-dijkjes, en bij nog heel veel andere werkzaamheden, kortom ze blijven innig met het gezin verbonden totnbsp;haar trouwen. We lezen dan ook bij van Ophuysenquot;): ,,maarnbsp;het meisje blijft onder haar (moeders N.) toezicht, eigenlijknbsp;wel tot ze als gehuwde vrouw het ouderlijk huis verlaat. Groenten zoeken en schoonmaken, de rijst wasschen en koken; matten en zakken vlechten; rijststampen; voor jongere broertjesnbsp;en zusjes zorgen; de kippen voeren, ze tegen de avond opsluitennbsp;en de volgende morgen weer vrij laten — aan al deze werkzaamheden doet het meisje mede, zoodra zij daartoe in staat

1) nbsp;nbsp;nbsp;Zie van Ophuysen. Kijkjes, blz. 32.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Zie van Ophuysen. Kijkjes, blz. 32 en 33.

-ocr page 115-

99

is. En in die huiselijke zaken wordt ze ingewijd door hare moeder”.

In de bagas podoman staan de meisjes onder toezicht van een oudere vertrouwde vrouw. Ze bekwamen er zich verder innbsp;nuttig handwerk, leeren elkaar ende's (liedjes), en het is ooknbsp;de plaats waar de huwbare meisjes (boedjing) de jonge mannennbsp;(doli-doU, naposo) ontvangen, om met ze nader in kennis tenbsp;komen, het maitandang'^).

De taak van deze oudere vrouw in de bagas podoman is gewichtig en veelzijdig. Zij vertelt de meisjes verhalen, leert ze liedjes en manortor (de Bataksche dans). Zij geeft ze aanwijzingen in het vlechten of anderszins, berispt ze, wanneer zenbsp;te vrij worden tegen de jonge mannen. En bij het martandangnbsp;zal zij paal en perk weten te stellen, omdat de eer van eennbsp;meisje licht aangetast kan worden. Haar plicht is zwaar, hetnbsp;heet immers:

raan iba mandjagohon horbo sabara sian boedjing

sadahalak.

1) Bij het martandang trachten de jongens en meisjes, onder het aanbieden van sirih en strootjes en het over en weer opgeven van raadsels, elkaar beter te leeren kennen. Bij deze gelegenheid vragen ook de meisjesnbsp;aan de jongelieden het doel van hun komst, hetgeen meestal in dichtvormnbsp;geschiedt, welker beantwoording ook in dezelfde geest dient plaats te hebben. Het gebeurt dikwijls, dat bij dit vragen en antwoorden de jonge mannen het onderspit moeten delven, wat maar al te vaak de lachlust en spotnbsp;opwekt van de meisjes.

Ook wanneer jongelui van om en nabijliggende dorpen gaan mangaririt (uit vrijen gaan), is het de bagas podoman waar ze hun boroe toelang kunnen ontmoeten. Voor hun bezoek aan dit huis is echter de toestemmingnbsp;van de radja ni boroe (de vertegenwoordiger van die marga, welke naastnbsp;de marga van den stichter van het dorp de belangrijkste is, omdat zij vannbsp;ouds de bruidnemende groep van deze z.g. heerschende marga was) eennbsp;noodzakelijk vereischte, anders is hun veiligheid niet gewaarborgd.

Naast dit martandang kent de Batak ook het marhoesip (fluisteren). Dit is het geval als de jongens lust hebben de meisjes te plagen. Door de dunnenbsp;wand van de bagas podoman worden nu de meisjes zoete woordjes in hetnbsp;oor gefluisterd.

Wanneer bij het martandang een bepaalde jongen zich tot een bepaald meisje aangetrokken gevoelt, geeft men ze de gelegenheid alleen te zijn.nbsp;Het paar zondert zich af op een stille plek en zetten er hun vrijage voort,nbsp;het marmajam.

-ocr page 116-

100

liever op een troep karbouwen te passen dan op één jong

meisje ^).

Ze vertelt de meisjes ook haar eigen ervaringen, wijst ze op de zoovele dingen, die ze in haar later leven noodig hebbennbsp;te weten, kortgezegd ze leidt ze ook in in het sexueele leven.

Het laat zich begrijpen, dat door de instellingen sopo en bagas podoman en mede ook door het bestaan van jeugdorganisaties bij de Bataks, tusschen de jeugd, leeftijd bij leeftijd, sexenbsp;bij sexe, een stevige band gevoeld wordt, die met de tijdnbsp;hechter en hechter wordt. Men voelt voor elkaar en geeft elkaarnbsp;steun. Vat daarom een jongen het plan op een meisje te schaken, dan vertelt hij het zijn vrienden, en tezamen treffen ze denbsp;voorbereidingen er voor. Spreekt een meisje met een jongennbsp;af met elkaar te vluchten, dan worden hun beider kameradennbsp;erin gekend en geven hen hun hulp.

Trouwt een jongen of meisje, dan zal binnen de groep van de vrienden en vriendinnen zijn gemis gevoeld worden. Daarom houdt de Batak, wanneer de bruidschatbespreking tot eennbsp;goed einde is gekomen, een ,,bijeenkomst der jongerenquot;. Hiernbsp;nemen dan de vrienden en vriendinnen afscheid van den bruidegom en bruid. Deze bijeenkomst heeft plaats als alle gastennbsp;na het maroendjoek (het afdragen van de bruidschat) reedsnbsp;vertrokken zijn. De vriendinnen van de bruid verzamelen zichnbsp;dan om haar in een huis en bereiden er een gastmaal voor dennbsp;bruidegom en diens kameraden, die tegen het vallen van denbsp;avond worden verwacht. Zijn de jonge mannen gearriveerd,nbsp;dan komt men tot een herhaling van wat zich onder de ouderennbsp;afspeelde. Er wordt dan een soort paroendjoehon (de bespreking over en het afdragen van de bruidschat) gehouden. Bijnbsp;deze gelegenheid vragen de meisjes onder veel vroolijkheidnbsp;van de jonge mannen een gift, de oepa naposo (het loon dernbsp;jongeren). Ieder van hen dient daarvoor zijn toempak (bijdrage) te geven ^).

1) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. van Ophuysen. De poësie in het Bataksche volksleven, blz. 413.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Vgl. Vergouwen. Rechtsleven, blz. 226.

Ook Meerwaldt, J. H. Gebruiken in het maatschappelijk leven der Bataks. Meded. van wege het Ned. Zendelinggenootschap, blz. 291—292.

-ocr page 117-

101

Zoo wordt het Bataksche kind in gezin en vriendenkring opgevoed, d,i. ingeleid in de maatschappij, waarin het thuisnbsp;hoort. Wij zagen in het bovenstaande, hoe zoowel het meisjenbsp;als de jongen, en de eerste vroeger dan de laatste, al jong deelnbsp;krijgt aan het onderling en wederkeerig hulpbetoon, de adatnbsp;marsioeroepon (adat marsiadapari).

Waar de isi ni hoeta (de ingezetenen van het dorp) door bloed- en aanverwantschap verbonden, als het ware één grootenbsp;familie-eenheid vormen, groeit het onderlinge hulpbetoonnbsp;binnen het gezin op natuurlijke wijze uit tot een de dorpelingennbsp;geldend hulpbetoon.

Het is deze adat masioeroepon, die de samenleving der Ba-taks goeddeels verklaart. Men is op elkaar aangewezen, en dit besef doet de anders toch zoo weinig tot tucht geneigde Bataksnbsp;zich onderschikken. Vergouwen, die op zulk een uitnemendenbsp;wijze het Bataksche dorpsleven schetste, wijst er op hoe ditnbsp;echter niet altijd even gemakkelijk loopt.

,,Het pertinent niet willen van wat moet, het precies andersom willen dan het behoort, het alvast maar doen en dan afwachten wat er gebeuren gaat, het grovelijk nalaten van wat een ieder had mogen verwachten dat gedaan zou zijn, het zijnnbsp;alle de typische gedragingen, die de Toba-Bataks van elkaarnbsp;zoo wonderwel kennen en waardoor hun kleine maatschappijtjes telkens weer in beroering, goentoer, komen, die aldoornbsp;opnieuw velerlei gekrakeel, bada, verwekken en die daaromnbsp;zoo dikwijls de tuchtroede der overheid in beweging moetennbsp;brengen” ^).

Hoe weinig de Bataks elkaar in dit opzicht vertrouwen, hoe goed zij elkanders eigengereidheid kennen ,,blijkt op het on-gedwongendst als van een reglement eener onderlinge crediet-vereeniging het laatste artikel inhoudt, dat overtreding van denbsp;statuten door een der (negen) leden van dit vennootschapjenbsp;zal worden gestraft door den rechterquot; ^).

Intusschen is het onderling en wederkeerig hulpbetoon toch de conditio sine qua non van deze samenleving, en de vrouwnbsp;heeft er een belangrijk aandeel in. Is er in het dorp een kind

1) Zie Vergouwen. Rechtsleven, blz. 459 en 458.

-ocr page 118-

102

geboren, moet er een huis worden gebouwd, een sawah aangelegd, een jonge vrouw of man uitgehuwelijkt, een dorpsgenoot gestorven of wellicht in schulden geraakt, denkt een familienbsp;de gemeenschap te verlaten om elders haar geluk te zoeken,nbsp;of keert ze juist na jaren van afwezigheid terug, steeds zullennbsp;deze en dergelijke gebeurtenissen voor alle inwoners van denbsp;hoeta aanleiding zijn tot meer of minder sterke medebemoeie-nis. „Privaat belang en publieke zaakquot;, zegt Vergouwen,nbsp;,,vloeien bij dit alles ineen; hoe kleiner het dorp, hoe snellerquot; ^).

Zijn het de mannen, die de bosschen ingaan om te mailoktok (hout zoeken voor het bouwen van een huis), dan zijn het denbsp;vrouwen, die hen een eindweegs uitgeleide doen en hen bijnbsp;terugkomst onthalen.

Is het bij de geboorte van een kind de man, die het slachtbeest moet bereiden, dan is het de vrouw, die, komende met haar bijdrage in de vorm van rijst en kip, het verder toebehoo-ren van het maal, dat de gasten voorgezet krijgen, klaar maakt.

Bij de treur-adat (adat marsipaieon, adat siloeloeton) komen man en vrouw hun leedwezen betuigen bij de nabestaandennbsp;van de overledene; de vrouw helpt bovendien bij het bereidennbsp;van het maal voor de bezoekers, terwijl de man de Uitvaartnbsp;van de doode voorbereidt.

Ook bij de adat maTsuiaon (vreugde-adat), bij huwelijk, geboorte enz., komen de vrouwen zoo goed als de mannen haar heilbrengende wenschen en geschenken aanbieden, en helpennbsp;mee met de voorbereidingen voor het onthaal van de gasten.nbsp;Bij de patoeaek boroe (de huwelijksoptocht) treden de vrouwennbsp;op als pandongani (begeleidsters) van de bruid.

Is het tijd, dat de sawah bewerkt moet worden, dan spreken mannen en vrouwen met elkaar af (marsialap), wanneer en bijnbsp;wie het eerst begonnen zal worden; en, bij de oogst gaat hetnbsp;evenzoo. Een dergelijke mededeeling vinden wij bij Middendorp met betrekking tot de Karo^), waar mannen en vrouwennbsp;zich organiseeren in de aioon, die op zich zelf ons weer herinnert aan het mapaloe van de Minahassa (noord-Celebes).

1) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Vergouwen. Rechtsleven, blz. 133.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Manuscript van W. Middendorp.

-ocr page 119-

103

Reeds kort na de bevalling heeft de vrouw, zoodra haar kind de buitenlucht verdragen kan, haar deel bij te dragen aan ditnbsp;hulpbetoon. Met haar kind, dat zoo reeds in de eerste levensmaanden de tucht van de adat marsioeioepon ondergaat, in denbsp;parompa (draagdoek) op de rug vastgebonden, heeft zij hieraan haar krachten te geven.

In de landbouw is de vrouw een onmisbare kracht. Laten haar krachten het niet toe de zware arbeid van het omspittennbsp;van de grond te verrichten, aan haar is het toevertrouwd denbsp;sawahdijkjes te herstellen en zorg te dragen voor de goedenbsp;toe- en afvoer van water. Zij plant de rijstplantjes uit en wiedtnbsp;het onkruid, verjaagt de vogels en waakt trouw over haarnbsp;rijstveld. Ook bij de oogst heeft de vrouw een groot aandeel,nbsp;en menige man zal in haar in vlugheid en handigheid zijnnbsp;meerdere moeten erkennen.

Na het binnenhalen van de padi zal de vrouw spoedig zorg dragen voor het planten van tweede gewassen. Hoewel mindernbsp;tijdroovende zorg vragende, eischt het schoonhouden van denbsp;bedden toch haar aandacht; zij zal hieraan de noodige tijd dienen te geven.

Naast de veelzijdige huis- en landbouwbezigheden, spreekt uit de geregelde gang van de vrouw naar de markt, waar zijnbsp;als koopvrouw optreedt, de rol die zij speelt in het economischnbsp;leven van de Bataksche maatschappij. Hier biedt zij de doornbsp;haar vervaardigde doeken, manden, matten en potten te koopnbsp;aan, verhandelt er de opbrengst van tuin en veld en de kleinenbsp;huisdieren, en koopt er wat haar nuttig lijkt voor huis en gezin.nbsp;Is de man, zooals wij boven zagen, de pardibalian, degeen dienbsp;de zaken buiten het dorp, huis en erf behartigt, ook de vrouw,nbsp;hoewel pardihoeta genoemd, neemt hieraan deel. Niet alleennbsp;dat zij de dagelijksche uitgaven voor de huishouding doet, ofnbsp;als koopvrouw op de markt haar geldzaken beheert, zij kan ooknbsp;de regelmatige houdster zijn van een lapo (warong), of optredennbsp;als opkoopster van b.v. boschproducten, koffie, copra, rijst,nbsp;rubber enz., welke zij dan of aan een groothandelaar verdernbsp;verkoopt dan wel zelf verhandelt. Is de padivoorraad uitgeput, dan sluit de vrouw zelfstandig een padileening voor haarnbsp;gezin met het beding van terugbetaling na de komende oogst

-ocr page 120-

104

(zie biz. 64). Ook leent zij „geld tegen rente, koopt koffieboo-men te velde waar haar man niet van weet, leent geld uit tegen een sawah als zekerheid; ja, ze treedt soms in een procesnbsp;als eischeres op over zaken die tot het huwelijksgoed behoo-ren, met haar man naast zich, of ze opponeert in rechten tegennbsp;een door hem aangegane verbintenis. En dit betreft dan nognbsp;niet den bizondere band die de vrouw heeft met de door haarnbsp;zelf ingebrachte bangoenan- en paoesearjgsawahs.”

Ook Middendorp') heeft bij de Kar o geconstateerd, dat de vrouwen er in het economisch leven een groote vrijheid vannbsp;handelen hebben. Hij schrijft:

,,Reeds in 1918 leenden heel wat vrouwen zelfstandig van de dorpsbank, zonder bijstand van haar man, geld om handelnbsp;b.v. in zout en weefsels te drijven. Meestal echter leenden denbsp;mannen voor haar. Zoo zijn mij gevallen bekend, dat drie ofnbsp;vier Karovrouwen uit Kaban Djahe's omgeving een aardignbsp;sommetje bij elkaar brachten en daarmee naar Tongging aannbsp;het Tobameer (5 uur loopen) gingen om weefsels te koopen, ennbsp;er een deel van het geld in voorschot gaven om later de daarvoor vervaardigde doeken weer in ontvangst te komen nemen.nbsp;Het is begrijpelijk dat dergelijke zelfstandig handelende vrouwen, zoodra zij er kans toe zien, voor zich zelfstandige rechtennbsp;bepleiten zullen.”

Bij dit alles vinden wij de vrouw ook nog in de jurisprudentie als koopster van grond vermeld, en spreken de dorps-akten van vrouwen die sawahs verpanden, dan wel als pand-neemster van grond optreden®).

Ook de weduwe neemt een min of meer onafhankelijke plaats in de Bataksche samenleving in. Wij zagen, dat men haar nietnbsp;kan verplichten een naaste verwant van haar echtgenoot tenbsp;trouwen. In ongehuwde staat (mainangkarnangkar) kan ze innbsp;het dorp van haar man blijven of terugkeeren naar haar marganbsp;(haar ouders). Wij zagen ook, dat ze eischen kan, dat haarnbsp;man's boedel onverdeeld gelaten wordt, van welke ze dan ge-

1) nbsp;nbsp;nbsp;Zie Vergouwen. Rechtsleven, blz. 285.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Manuscript van W. Middendorp.

3) nbsp;nbsp;nbsp;Indonesische Dorpsakten. Vertaald en bewerkt door Rd. Tirtawinatanbsp;en W. A. Muller, blz. 97, 100—102.

-ocr page 121-

105

durende haar leven het vruchtgebruik heeft. Zij heeft het beheer over het goed van het gezin tot haar oudste zoon volwassen is (naoeng balga, tang pamatang, doli-doli, naposo); met dezen voert ze dan verder het beheer. Ook wanneer ze slechtsnbsp;dochters heeft, zal de weduwe het gezinsvermogen beheeren,nbsp;en bestemt het voor de paoeseang der meisjes. Dit beheer blijktnbsp;duidelijk uit het vonnis van de rapat adat loehak van Angkola,nbsp;Si Pirok en Batang Toroe van 10 Maart 1924, waarin beslistnbsp;wordt dat de nagelaten roerende en onroerende goederen doornbsp;de weduwe worden beheerd. De onroerende goederen mag zenbsp;niet verknopen noch verpanden, over de roerende goederennbsp;echter heeft ze de vrije beschikking^).

Wanneer de dochter van een weduwe wenscht te trouwen, zal haar moeder zoo noodig haar wil weten door te zetten tegennbsp;de verwanten van haar overleden echtgenoot in. Heeft hetnbsp;meisje echter een gehuwde of volwassen broer, dan zal dezenbsp;als haar parboroe haar uithuwelijken, maar steeds zal hij daarbij in overleg met zijn moeder handelen.

Moet een onvolwassen zoon voor den rechter verschijnen, de weduwe-moeder treedt voor hem op.

Voor het begrijpen van de vermogensrechtelijke positie en het telkens geconstateerde onafhankelijk optreden van denbsp;vrouw inzake financieele aangelegenheden, is het curieus tenbsp;weten dat het Bataksche meisje reeds bezit kan hebben vóórdatnbsp;zij gehuwd is, terwijl de jonge man het eerst met het mandjaenbsp;(het in eigen huishouding gezet worden) krijgen kan. Uit purenbsp;genegenheid schenkt de vader zijn dochter de saba bangoénannbsp;(= grond der harteliefde; zie blz. 63), die ze zelf bewerkt. Denbsp;padi wordt door haarzelf geoogst en verkocht, terwijl zij dannbsp;van de opbrengst profiteert. Zoo kan het meisje, dat zulk eennbsp;schenking heeft gekregen, reeds met een eigen vermogen innbsp;het huwelijk komen, dat ze ten eigen bate dan wel ten behoevenbsp;van haar kinderen kan benutten.

Is het na dit alles te verwonderen, dat bij de beslissingen.

1) Vonnis van 10 Maart 1924, Bijlage VIb in Nota omtrent de Inlandsche Rechtsgemeenschappen in het gewest Tapanoeli van B. J. Haga (Mededee-lingen van de afdeeling bestuurszaken der Buitengewesten van het Dep.nbsp;Binnenl. Bestuur, Serie B. No. 6).

-ocr page 122-

106

die het dorpsbestuur zal hebben te nemen, ten behoeve van samenleving en hoeta, de vrouw een aandachtige toehoor-deres is?

De besprekingen worden in de sopo door de hoofden ingeleid, waarna iedere dorpsgenoot het recht van spreken heeft. En denbsp;Batak, ook de vrouw, zal van dat recht ruim gebruik maken.nbsp;Zoo blijkt het, dat in deze patrilineale maatschappij zelfs opnbsp;het terrein van het bestuur de vrouw haar invloed doet gelden.nbsp;Met de op- en aanmerkingen van de vrouwen blijkt telkensnbsp;rekening te worden gehouden. Zoo worden de kwesties innbsp;onderling overleg tot aller tevredenheid geregeld, waarna dannbsp;een ieder zich aan de vastgestelde regels heeft te storen, denbsp;naleving waarvan door de hoofden kan worden afgedwongen.

Zoo is het begrijpelijk, dat naast de radja's de nioli ni radja (de vrouwen van de radja's ook haar plaats en plichten alsnbsp;zoodanig hebben. In de Patik dohot Uhum^) lezen wij overnbsp;haar taak;

,,De vrouw van het hoofd heeft zich eveneens als een hoofdenvrouw te gedragen. Ook al is ze van zichzelf geen hoofdendochter (boroe ni radja), dan zal zij, wanneer ze zich als een echte hoofdenvrouw gedraagt, toch als zoodanig door de men-schen worden geacht.

En omgekeerd zal een hoofdendochter, die zich niet gepast gedraagt, door de menschen niet als zoodanig beschouwd worden. Zij moet bescheiden zijn in haar spreken, waardig in haarnbsp;weg en wandel, geen twistzoekster, vlug met de hand, netjesnbsp;van voorkomen, statig in haar zitten temidden van een menigtenbsp;of op de markt. Wil haar man op de markt waar de hoofden uitnbsp;de omgeving bijeen zijn, royaal doen, dan zal zij eetwaar ennbsp;sirih daarheen brengen als het haar opgedragen wordt, tenzijnbsp;haar man het zelf brengt”.

Zoo is ons door Middendorpquot;) van de vrouwen van de radja's bij de Karo (hier kemberahan geheeten) bekend, dat zijnbsp;niet alleen in het dorpsbestuur zitten (dit dan op de eigenlijkenbsp;Hoogvlakte van de Karo-landen), waarin zij voor de rechten

1) nbsp;nbsp;nbsp;Patik dohot Uhum ni halak Batak. Vertaling van J. C. Vergouwen innbsp;Adatrechtbundel XXXV, blz. 49.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Manuscript van W. Middendorp.

-ocr page 123-

107

der dorpsingezetenen opkomen, doch ook optreden als vrouwelijke vrederechter in geval er in een familie twist ontstaat, roebat djelma semboejak (lett. twist van menschen van eennbsp;buik). Over dit laatste schrijft hij:

,,In zulke gevallen voelt de goed ouderwetsche kemberahan het als een plicht zich naar de bale koeta (dorpsrechtbank) tenbsp;begeven, ja zelfs naar de bale belin (groote rechtbank) om tenbsp;helpen de zaak vredelievend op te lossen.

De kembaiahan beschouwt men dan niet zoozeer als iemand die het vonnis meevelt, maar meer als bemiddelaarster, dienbsp;niet in gewone schuldzaken optreedt, maar slechts als familieleden onderling hebben gevochten of dreigen te gaan vechten.nbsp;Natuurlijk hangt in deze veel van haar persoonlijkheid af.quot;

De rol, die de vrouw in de Bataksche samenleving speelt, is niet volledig geteekend, wanneer niet ook het magisch-religieus aspect ervan in oogenschouw wordt genomen. Denbsp;literatuur geeft echter ten aanzien hiervan, zooals dit trouwensnbsp;regel is in de ethnografie, nagenoeg geen uitsluitsel. Ten deelenbsp;ligt dit zeker aan de ethnografen, die niet diep genoeg in dezenbsp;wereld binnendrongen om op dit op zichzelf reeds meer verborgen terrein van het cultureele leven de plaats van de vrouwnbsp;te bepalen. Bij de eerste aanblik immers, schijnt hier alles watnbsp;met godsdienst en magie van doen heeft, zaak der mannen tenbsp;zijn. Toch zal het niet anders kunnen zijn, of ook in dit opzichtnbsp;zal de vrouw, door heel haar invloed op het gezins- en maatschappelijk leven (men denke slechts aan de opvoeding) zichnbsp;vanzelfsprekend doen gelden. Bij gebrek aan meer gegevensnbsp;hierover, slechts een enkel woord.

Wanneer de gemeenschap aanraking met de bovennatuur-lijke wereld zoekt, doet zij dit door middel van den datoe, den priester-schriftgeleerde, die daartoe een speciale scholing heeftnbsp;gehad. Deze wordt bij zijn werk echter telkens bijgestaan doornbsp;— door den sociaal gezien minder, doch religieus gezien zeernbsp;belangrijke — mediamieke personen (si baso, goeroe) die innbsp;een bezetenheidstoestand rechtstreeks contakt met de geestenwereld mogelijk maken. Deze media zijn meest vrouwen, ennbsp;in haar trance zijn ze de verbinding speciaal tusschen de over-

-ocr page 124-

108

ledenen en hun nabestaanden. Zoo spelen zij bij de begrafenis-gebruiken en de daarop veelal volgende spiritistische séance een groote rol, De geest van den overledene daalt in de vrouwnbsp;neer, nadat deze zich door dans en muziek in trance heeft gebracht, en converseert dan met zijn verwanten.

Zoowel Warneck als ook Neumann en Huender^), die dergelijke gebeurtenissen ons beschrijven, weten ervan te vertellen welk een diepe indruk zulk een onderhoud op de nabestaanden maakt.

Behalve als medium speelt de vrouw ook als medicijnvrouw (naast de datoe, die ook als medicijnmeester optreedt) en vroedvrouw een belangrijke rol, en dit alles laat zich zonder magischenbsp;praktijken niet denken. Het zou de moeite loonen te velde nanbsp;te gaan in hoeverre de hiervoor benoodigde magische receptuur matrilineaal overerft. Benige aanwijzingen hieromtrentnbsp;hebben wij in de literatuur niet gevonden.

Tenslotte blijkt wel uit afbeeldingen, films en literatuur en uit hetgeen wij zelve meemaakten, dat de religieuze ceremonieën, zeker wanneer ze de vereering der voorvaderen betreffen, steeds in tegenwoordigheid van de vrouwen plaats hebben,nbsp;die dan evengoed als de mannen aan de kultische dansen deelnemen. Zoo beschrijft Warneck^), hoe bij het buffel-offer ternbsp;eere van de sombaon, een zeer eerbiedwaardige voorvader,nbsp;de vrouwen vlak achter den datoe, om den aan de slachtpaalnbsp;gebonden buffel, dansen. Achter haar volgen de mannen, ennbsp;eerst daarachter volgen de hoofden.

Welke is de rol tenslotte die de Bataksche vrouw in de zwarte magie speelt?

Daar waar religie hoofdzakelijk mannenwerk is, wil de vrouw wel in de sfeer der geheime en dan misdadig getintenbsp;magie haar plaats vinden.

Is dit ook bij de Bataks het geval?

Hier ligt zeker nog een belangrijk en aantrekkelijk veld van onderzoek.

1) nbsp;nbsp;nbsp;Warneck, Joh. Die Religion der Batak. Neumann, J. H. De Begoe in denbsp;godsdienstige begrippen der Karo-Bataks in de Doesoen. Huender, W. Pe-roemah Begoe, Kol. Tijdschr.

2) nbsp;nbsp;nbsp;Warneck. Religion, blz. 106 e.v.

-ocr page 125-

LIJST VAN GERAADPLEEGDE WERKEN.

Abdul Rasjid. Volksordening en Adatbestuur in Z. Tapanoeli. Adat-rechtbundel 41.

Adatrecht, Het, der inlanders in de jurisprudentie (1849—1912). Door Karei L. J. Enthoven. Dissertatie Leiden, 1912.

-, - Onveranderde herdruk. Leiden, 1927.

-, - 1912—1923. Door J. C. van der Meulen. Leiden, 1924.

-, - 1923—1933. Door E. A. Boerenbeker. Bandoeng, 1935.

Adatrechtbundels, bezorgd door de commissie voor het adatrecht. Verschillende deelen.

Baginda Indang Sobolaon. Adat Batak di Angkola dan Sipirok.

Pandoe (Madjallah opisil di Residentie Tapanoeli). Tahoen 3 (1936). Baginda Radja Martoea. Hal perkariban dan poesaka. Pandoenbsp;(Madjallah ......). Tahoen 3 (1936).

Blom, P. A. F. Kentrekken van het Verwantschaps-, Familie- en Erfrecht bij de Volken van Indonesië. Dissertatie Leiden, 1914.

B o d a a n, L. Jeugdige vrijbuiters. Oegstgeest, 1922.

B o e r, D. W. N. d e. De Toba-Bataksche Grondrechtsbegrippen. Tijdschrift voor bet B. B. 46 (1914).

--— Toba-Bataksche spreekwoorden en zegswijzen. Kolon. Tijdschrift.

9 (1920).

--Het huwelijksrecht bij de Toba-Bataks, uit Patik dohot Lfhum ni

Halak Batak (De bepalingen en rechtsgebruiken onder de Bataks). Kolon. Tijdschrift. 10 (1921).

- Een en ander over de herkomst en de uitzwerming der Bataks.

Kolon Tijdschrift. 11 (1922). nbsp;nbsp;nbsp;^

B o e r e n b e k e r, E. A. De vrouw in het Indonesisch Adatrecht. Dissertatie Leiden, 1931.

- Zie ook: Adatrecht.

--Tegak tegi — Tjamboer soembai (1933). (Eenige inlichtingen

omtrent het tegak-tegi-instituut). Adatrechtbundel 41. Boerhanoeddin. Het een en ander omtrent het erfrecht in Tapanoeli.nbsp;Kolon. Studiën. 5 (1921), II.

--Huwelijksrecht en huwelijksgebruiken in Mandailing. Kolon.

Studiën. 6 (1922), 11.

Boomgaard, S. R. De Rechtstoestand van de getrouwde vrouw volgens het Adatrecht van Ned. Indië. Dissertatie Leiden, 1926.

Daar werd wat groots verricht .... Nederlandsch-Indië in de XXste eeuw. Samengesteld en verzorgd onder leiding van W. H. vannbsp;Helsdingen, bijgestaan door H. Hoogenberk. Amsterdam, 1941.nbsp;Duyvendak, J. Ph. Inleiding tot de Ethnologie van de Ind. Archipel.nbsp;2e herz. druk. Groningen, 1940.

-ocr page 126-

110

Enda Boemi, A. Het grondenrecht in de Bataklanden (Tapiannaoeli, Simeloengoen en het Karoland). Dissertatie Leiden, 1925.

E n t h o V e n, K. L. J. Zie: Adatrecht.

Erfrecht. Commissie voor het Adatrecht v. Z. Tapan. Adatrechtbun-del 41.

Fischer, H. Th. Het heilig huwelik van hemel en aarde. Dissertatie Utrecht, 1929.

--Het begrip ,,manaquot; bij de Toba-Bataks. Kolon. Tijdschrift. 20

(1931).

Der magische Charakter des Brautpreises. Der Weltkreis. 3

(1932).


- Het priesterschap in Indonesië. Tijdschr. voor het onderw. in

de aardrijksk. 11 (1933).

Enkele beschouwingen over het zogenaamde parentale ver-

wantschapsstelsel in Ned. Indië. Kolon. Tijdschrift. 23 (1934).

- De aanverwantschap bij eenige volken van de Ned. Ind. Archipel.


Mensch en Maatschappij. 11 (1935).

^ nbsp;nbsp;nbsp;- Het asymmetrisch cross-cousinhuwelijk in Ned. Indië. Tijdschr.

voor Ind. T. L. en Volkenkunde. 76 (1936).

-- Inleiding tot de volkenkunde van Nederlands-Indië. Haarlem,

1940.

- Het gezin als functionele eenheid bij enkele Nederlands-Indische

volken. Mensch en Maatschappij. 18 (1942).

Haar B z n., B. T e r. Beginselen en stelsel van het Adatrecht. Groningen, 1939.

Haas, J. H. de. De Karo-Bataksche zuigeling. Dissertatie Batavia, 1932.

H a g a, B. J. Indonesische en Indische democratie. Dissertatie Leiden, 1924.

--Nota omtrent de Inlandsche Rechtsgemeenschappen in het

gewest Tapanoeli. Meded. van de afdeeling bestuurszaken der Buitengewesten van het Dep. Binnenl. Best., serie B. 6 (1930).

H a z a i r i n. De Redjang. Dissertatie Batavia, 1936.

H e y t i n g, Th. A. L. Beschrijving der onder-afdeeling Groot-Mandailing en Batang Natal. Tijdschr. Aardr. Genootsch., 2e reeks. 14 (1897).

Hoetagaloeng, W. M. Poestaha taringot toe Tarombo ni Bangso Batak. Lagoeboti, 1926.

H o 11 e m a n, F. D. Het Adatrecht van de afdeeling Toeloengagoeng (gewest Kediri). Een onvoltooide studie. Buitenzorg, 1927.

H u e n d e r, W. Peroemah begoe. Kolon. Tijdschrift. 19 (1930).

Huwelijksgoederenrecht. Commissie voor het Adatrecht v. Z. Tapan. Adatrechtbundel 41.

Indonesische Dorpsakten. Vertaald en bewerkt door Rd. Tirta-winata en W. A. Muller. Batavia, [1933].

J o u s t r a, M. Het leven, de zeden en gewoonten der Bataks. Meded. van wege het Nederl. Zendelinggen. 46 (1902).

-ocr page 127-

Ill

J o u s t r a M. De Bataks. Wie zij waren en wat wij, naar de opgedane ervaringen, van hen mogen verwachten. Leiden, 1912.

--Batakspiegel. 2e druk. Leiden, 1926.

Junghuhn, Fra. Die Battalander auf Sumatra. Berlin, 1847. Dl. 11. Völkerkunde.

K e u n i n g, J. Over bevloeiingsleidingen (bonders) in de onderafdeeling Toba. Kolon. Tijdschrift. 28 (1939).

--Benige beschouwingen betreffende de Staatkundige organisatie

onder de Toba-Bataks. Kolon. Tijdschrift. 28 (1939).

Kooyman, S. Sahala, Tondi. Dissertatie Utrecht, 1942.

Loembantobing, Arsenius. Si Singa-Mangaradja. Sibolga, 1931.

Lorm, J. A. d e, en G. L. Tichelman. Verdwijnend Cultuurbezit. Beeldende kunst der Bataks. Leiden, 1941.

Mangaradja Soangkoepon. Bataksche Adat. Kolon. Studiën. 7 (1923) II.

M e e r w a 1 d t, J. H. Wijzen de tegenwoordige Zeden en Gewoonten der Bataks nog sporen aan van een oorspronkelijk Matriarchaat. Bijdr. T.,nbsp;L. en Volkenkunde van Ned. Indië. 41 (1892).

- Gebruiken in het maatschappelijk leven der Bataks. Meded. van

wege het Ned. Zendelinggen. 48 (1904), 49 (1905), 50 (1906), 51 (1907)

M e u 1 e n, J. C. van der. Zie: Adatrecht.

Middendorp, W. Het recht van den sterkste op de onafhankelijke Karohoogvlakte (Sumatra). Verslagen der vergaderingen van hetnbsp;Indisch Genootschap. 1902.

- Het inwerken van Westersche krachten op een Indonesisch volk

(de Karo-Bataks). De Socialistische Gids. 7 (1922).

- Oude verhalen, een nieuwe geschiedbron. Feestbundel uitgeg.

door het Kon. Bat. Gen. van Kunsten en Wetenschappen bij gelegenheid van zijn 150-jarig bestaan, 1778—1928. W^eltevreden, 1929.

Muller, W. A. Zie: Indonesische Dorpsakten.

Nai Bagara Langit. Hadat Batak dan poesaka bagian anak perem-

poean. Pandoe (Madjallah ......). Tahoen 4 (1937).

Neumann, J. B. Het Pane- en Bila-stroomgebied op het eiland Sumatra.

Tijdschr. v. h. Kon. Ned. Aardr. Gen. 2e Serie. 3 (1887).

N e u m a n n, J. H. De begoe in de godsdienstige begrippen der Karo-Bataks in de Doesoen. Meded. van wege het Ned. Zendelinggen. 46 (1902).

- De tendi in verband met Si Dajang. Meded. van wege het Ned.

Zendelinggen. 48 (1904).

—- De Bataksche goeroe. Meded. van wege het Ned. Zendelinggen.

54 (1910).

O p h u y s e n, C. A. van. Kijkjes in het huiselijk leven der Bataks. Leiden, 1910.

-De poësie in het Bataksche volksleven. Bijdr. T., L. en Volkenkunde van Ned. Indië. 5e reeks. 1 (1886).

-ocr page 128-

112

O p h u y s e n, C. A. van. Bataksche spreekwoorden en spreekwijzen. Tijdschr voor Ind. T., L. en Volkenkunde 34 (1891), 35 (1892).

Ossenbruggen, F. D. E. van. Oorsprong en eerste ontwikkeling van het testeer- en voogdijrecht, beschouwd in verband met de ontwikkeling van het familie- en erfrecht. Een ethnologisch-juridische schets,nbsp;'s Gravenhage, 1902.

- Verwantschaps- en huwelijksvormen in de Ind. Archipel. Tijdschrift V. h. Kon. Ned. Aardr. Gen. 2e reeks. 47 (1930).

--Het oeconomisch-magisch element in Tobasche verwantschaps-verhoudingen. Meded. der Kon. Akad. v. Wetensch., afd. Letterkunde, Dl. 80, serie B. no. 3. Amsterdam, 1935.

Patik dohot Uhum ni halak Batak, (1899). Vertaling van J. C. Vergouwen in Adatrechtbundel 35.

Rappard, Th. C. Het eiland Nias en zijn bewoners. Bijdr. T., L. en Volkenkunde van Ned. Indië. 7e reeks. 8 (1909).

Ris, H. De onderafdeeling Klein Mandailing, Oeloe en Pahantan en hare bevolking met uitzondering van de Oeloes. Bijdr. T., L. en Volkenkunde van Ned. Indië. 46 (1896).

R u i b i n g, A. H. Ethnologische studie betreffende de Indonesische slavernij als maatschappelijk verschijnsel. Dissertatie Utrecht, 1937.

S c h n i t g e r, F. M. Forgotten Kingdoms in Sumatra. Leiden, 1939.

Schroder, E. E. W. G. Nias. Leiden, 1917. 2 vol.

Siahaan gelar MangaradjaAsal, H. B. Patik dohot oehoem ni halak Batak. Balige, 1938.

Soetan Alam Sjah. Geschiedenis Sorkam. Pandoe (Madjallah ......).

Tahoen 1 (1934).

Soetan Martoea Moed a. Pertanjaan oleh Soetan Martoea Moeda, karapoeng Si Bio-bio, tentang membagi harta peninggalan. Pandoenbsp;(Madjallah ......). Tahoen 2 (1935).

Straten, L. B. van. De Indonesische Bruidschat. Dissertatie Leiden, 1927.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

T i d e m a n, J. Hindoe-invloed in Noordelijk Batakland. Amsterdam, 1936.

Tirtawinata, Rd. Zie: Indonesische Dorpsakten.

Van Verre Volken. Leven en bedrijf der vreemde volken, onder redactie van Prof. Dr. H. Th. Fischer, 1939.

Vergouwen, J. C. Verslag omtrent de toestand der inheemsche rechtspraak in Tapanoeli. Meded. van de afdeeling bestuurszaken der Buitengewesten van het Dep. Binnenl. Best., serie A. 10 (1930).

--- Het Rechtsleven der Toba-Bataks. 's Gravenhage, 1933.

Veth, P. J. Het eiland Sumatra. Amsterdam, 1873.

Vollenhoven, C. van. Het adatrecht van Ned. Indië. Leiden, 1931.

Voorhoeve, P. Overzicht van de volksverhalen der Bataks. Dissertatie Leiden, 1927.

W a r n e c k, F. Das Eherecht bei den Toba-Batak. Bijdr. T., L. en Volkenkunde van Ned. Indië. 6e reeks. 9 (1901).

-ocr page 129-

113

Warneck, Joh. Die Religion der Batak. Leipzig, 1909.

Westenberg, C. J. Aanteekeningen omtrent de godsdienstige begrippen der Karo-Bataks. Bijdr. T., L. en Volkenkunde van Ned. Indië. 5e reeks. 7 (1892).

- Adatrechtspraak en adatrechtspleging der Karo-Bataks. Bijdr. T.,

L.' en Volkenkunde van Ned. Indië. 69 (1914).

W i I k e n, G. A. Opstellen over Adatrecht, bezorgd door F. D. E. van Ossenbruggen. Semarang, 1926.

Wilier, T. J. Verzameling der Bataksche wetten en instellingen in Mandhéling en Pertibie. Tijdschr. v. Ned. Indië. 8 (1846) II.

Winkler, Joh. Die Toba-Batak auf Sumatra. Stuttgart, 1925.

Y p e s, W. K. H. Nota omtrent Singkel en de Pak-paklanden. Tijdschr. Bat. Gen. 49 (1907).

- Bijdrage tot de kennis van de stamverwantschap, de inheemsche

rechtsgemeenschappen en het grondenrecht der Toba- en Dairibataks. Leiden, 1932.

Zanen, A. J. van. Voorwaarden voor maatschappelijke ontwikkeling in het Centrale Batakland. Dissertatie Leiden, 1934.

-ocr page 130-

LIJST VAN BATAKSCHE WOORDEN.

A. = Angkolasch; D. = Dairisch; K. = Karosch; M. = Mandailingsch;

T. = Tobasch.

A,

Adat boroe (A.M.) 78.

Adat marsiadapari (T.A.M.) nbsp;nbsp;nbsp;88,

101.

Adat marsioeroepon (A.M.) nbsp;nbsp;nbsp;88,

101, 103.

Adat marsipareon (A.M.) 102. Adat marsiriaon (A.M.) 102.

Adat ni boroe (T.A.M.) 65.

Adat ni porlak (T.) 86.

Adat paramaon (T.A.M.) 49.

Adat parsihahaon (T.A.M.) 49. Adat siloeloeton (A.M.) 102.nbsp;Altong (T.A.M.) 10.

Amang (T.A.M.) 40.

Anak (T.A.M.) 40.

Anak beroe (K.) 44, 55, 59.

Anak beroe si empo (K.) 54.

Anak beroe si latik (K.) 59.

Anak boroe (T.A.M.) 44, 46, 47, 48, 49, 50, 51, 52, 56, 57, 59, 60, 65,nbsp;82.

Anak gahara (A.M.) 33.

Anak namboroe (T.A.M.) 45, 46, 47. Anggi ni radja (A.M.) 29.

Aroon (K.) 102.

B.

Bada (T.) 101.

Bagas podoman (A.M.) 98, 99, 100. Bale belin (K.) 107.

Bale koeta (K.) 107.

Bangoen(an) (haoema —, saba —, tano —) (T.A.M.) 63, 104, 105.nbsp;Banoea gindjang T.A.M.) 3.

Bere (ibebere) (T.A.M.) 46, 97.

Boedjing (— maradjar) (T.A.M.) 98, 99.

Boelan (T.A.M.) 10.

Boli (toehor —) (T.A.M.) 22, 59. Boroe (T.A.M.) 14, 15, 24, 44, 47, 48,nbsp;49, 51, 52, 53, 90, 96.

Boroe na mabaloe (T.A.M.) 62. Boroe na marbadjoe (T.A.M.) 63.nbsp;Boroe nihiap (A.) 74.

Boroe ni radja (T.A.M.) 106.

Boroe panindi (T.) 85.

Boroe paraloan (A.M.) 31, 32, 33. Boroe sangkotan ni abit (A.M.)nbsp;32, 33.

Boroe siambolongbolong (T.) 85. Boroe tinoero (A.) 74.

Boroe toelang (T.A.M.) 45, 46, 47, 96, 97, 99.

D.

Dagang marina (dagang ina) (T.A.M.) 62.

Dahanon (A.M.) 96.

Dalihan na toloe (A.M.) 53, 54. Daloe (D.T.) 87.

Daon sihol (pardaon siholan, par-siholan) (T.) 65.

Datoe (T.A.M.) 8, 107, 108. Diambolonghon (T.) 42.nbsp;Dibondarkon (A.M.) 42.

Digantang roedji (A.M.) 61. Diliplip (A.M.) 42.

Dingding (T.A.M.) 80, 83, 84. Dipabali (T.) 42.

Dipadoeroe (— diroear in patik) (T.) 42.

Disoeat roedji (A.M.) 61.


-ocr page 131-

115

Disoelangi (T.) 96, 97.

Djinamoe (A.M.) 22, 73. Djoedjoer(an) (A.M.) 21, 22, 28, 60,nbsp;73, 78, 79.

Doea poengga sada ihotan (T.) 47. Dolidoli (T.A.M.) 62, 99, 105.nbsp;Domoe (domoe-domoe) (T.A.M.)nbsp;63, 95.

Dongan-sabutuha (T.A.M.) 18, 19,

20.

Dongan sada-ina (dongan saina) (T.A.M.) 18, 19.

Hela sondoehon (T.) 81, 84. Hoelalioela (T.A.M.) 44, 47, 48, 49,nbsp;50, 51, 52, 53, 54, '56, 57, 58,nbsp;59, 60, 61, 64, 65, 82, 83, 84, 90,nbsp;91.

Hoeling-koelingan (T.A.M.) 98. Hoeta (T.A.M.) 67, 88, 102, 106.nbsp;Hohas (T.A.M.) 61.

Holong ate (tano —) (A.M.) 61. Homitan ni tondi (T) 91.

Horas tondimoe (T.A.M.) 96. Hordja pangoepa (T.A.M.) 53.nbsp;Hotang na opat (A.M.) 78.


Elekelek (T.A.M.) 51.

Eme (mandoeda —) (T.A.M.) 89, 98.

Ende (T.A.M.) 99. Ertoerang-toerang (K.) 40.

G.

Gabe (T.A.M.) 90.

Galang (halang) batang (A.M.) 58. Galapang (A.M.) 34, 35.

Ganti (T.A.M.) 56.

Ginomgom (T.) 59.

Goendik(t) (A.M.) 30, 32, 33. Goentoer (T.) 101.

Goeroe (T.A.M.K.) 107.

Gomgoman ni tondi (T.) 91. Gordang (T.A.M.) 41.

H-

Halak Batak (T.A.M.) 33.

Halak djaoe (T.A.M.) 5.

Halak na torop (halak na bahat, halak mata, halak na djadji)nbsp;(T.A.M.) 29.

Halak pasisir (A.M.) 83. Hasangapon (T.A.M.) 90.

Hatoban (T.A.M.) 25, 26, 27, 28. Hatoeroenan ni hatoban (A.M.)nbsp;25, 27.

Hela (T.) 44, 46, 81.

I.

lanakhon (T.) 44, 52.

Iboto (T.A.M.) 40, 47, 48. Imbang (T.A.M.) 16, 85.

Impal (K.) 45.

Inanta soripada (T.) 97. Indahan arian (T.A.M.) 64.nbsp;Indahan na so bari (A.M.) 60.nbsp;Ipar (A.M.) 79.

Ipeboero (K.) 42.

Isi ni hoeta (T.A.M.) 101.

Ito (T.) 40. nbsp;nbsp;nbsp;.

*

K,

Kahanggi (A.M.) 74, 79. Kalimboeboe (K.) 44, 55, 59.nbsp;Keke (mengeke) (D.) 86.nbsp;Kemberahan (K.) 106, 107.

L,

Lapo (T.A.M.) 103.

M,

Mahijompo (A.M.) 67. Mahilolong (T.A.M.) 57, 58.nbsp;Mahitoeroen (T.) 67.nbsp;Mahoeempe (T.A.M.) 67.nbsp;Manaek (A.M.) 67.


-ocr page 132-

116

Mandingding (A.M.) 69, 77, 78, 79, 80, 82, 83, 84.

Mandjae (T.A.M.) 105.

Mangabia (T.) 56.

Mangain (T.A.M.) 85.

Mangaloea boroe (T.A.M.) 66. Mangaririt (T.) 99.

Manggonti angkana (A.M.) 56. Mangintjatkon (A.M.) 56.nbsp;Mangoelak ari (A.M.) 59.nbsp;Mangoepa (T.A.M.) 91.

Mangoli (T.) 71, 77.

Mangoro (— boroe) (T.A.M.) 30, 31.

Manjompo (A.M.) 67.

Manoendoeti (T.A.M.) 15, 46, 47, 49.

Manoentoen lomo ni rohana (T.)

66.

Manompas bongbong (manompas soembang) (T.) 50.

Manopot boroe (T.A.M.) 97. Manortor (T.A.M.) 99.

Maranak tapang (T.A.M.) 45. Marbagas di pardagangan (A.M.)nbsp;30, 31.

Marbolat talaga (martalaga olato-lat) (T.A.M.) 17, 19.

Marboroe tapang (T.A.M.) 45. Mardjoembar (T.) 50.

Marebatebat (T.A.M.) 59.

Marhata sinamot (T.) 95. Marhoesip (A.M.) 99.

Markobar (A.M.) 78.

Marmajam (T.A.M.) 67, 99. Marnangkarnangkar (T.A.M.) 62,nbsp;104.

Maroendjoek (paroendjoehon) (T.)

100.

Maroepaoepa (T.A.M.) 92. Marsialap (A.M.) 102.nbsp;Marsiholsihol (T.A.M.) 59.nbsp;Marsoengsang (manoeksang) par-toetoeran (T.) 45.

Marsondoek hela (T.) 69, 80, 81, 82, 84.

Martandang (T.A.M.) 99.

Martari sopo (T.) 97. Martoetoer-toetoer (T.A.M.) 38.nbsp;Martoktok (T.A.M.) 102.nbsp;Martondongan (T.A.M.) 38.nbsp;Masoek Lontoeng (T.A.M.) 19.nbsp;Masoek Soemba (T.A.M.) 19.nbsp;Mengalih (D.) 87.

Merindjam (D.) 87.

Mersopo soejoek (D.) 87.

Mora (A.M.) 44.

Mora ni mora (A.M.) 54, 61.

N,

Na disirang ni toembilang (A.M.)

56.

Na hoesondoek (T.) 81.

Na mate poenoe (T.A.M.) 62.

Na moehoet (T.) 76.

Namora (namora-mora) (A.M.) 29, 31.

Nangkih (K.) 67.

Naoeng balga (T.) 105.

Naposo (T.A.M.) 99, 105.

Na soemangap (T.A.M.) 49.

Na so hahoea (T.) 31.

Na so halak (A.M.) 56.

Na so hasea (T.) 56.

Na so maradat (T.A.M.) 57.

Na so martaoet di ari na golap (A.M.) 60.

Na so rongkap ni tondi (T.A.M.)

57.

Na tarboanboan ni rohana (T.A.M.) 41.

Ndang morindang (T.) 84.

Ndang sioensatan naoeng nilehon (T.) 63.

Niain (anak —) (T.A.M.) 85.

Nioli ni radja (T.) 106.

Oegasan na tanda (T.) 91.

Oelos (— ni tondi, — na so ra boeroek) (T.A.M.) 64, 91.


-ocr page 133-

117

Oelosoelos (T.A.M.) 64.

Oempama (T.A.M.) 17, 23, 26, 41, 58, 82, 90, 94.

Oepa naposo (T.A.M.) 100.

Oepa toelang (T.A.M.) 61.

Oiripoe (T.A.M.) 43.

Ompoe boroe (T.A.M.) 20.

Ompoe doli (T.A.M.) 20.

Ompoeng (T.A.M.) 40, 59.

P,

Pagadonghon (T.) 56.

Pahabanglson manoek na bontar (A.M.) 43.

Pahompoe (T.A.M.) 40.

Paintjatkon (A.M.) 56.

Pamboeatan (A.M.) 44.

Pamoroe (T.A.M.) 22.

Pande-pande (T.A.M.) 95. Pandongani (A.M.) 102.

Pangabiaon (T.) 56.

Pangalehenan (— boroe) (A.M.) 44. Pangarimani (A.M.) 56.nbsp;Panggomgom (T.) 59.

Panghampion (T.) 56.

Pangoli (T.) 22.

Pantang (T.A.M.) 91.

Paoeseang (tano —) (T.) 61, 63, 104, 105.

Paranak (T.A.M.) 61, 66, 67. Paranakhon (T.A.M.) 85.

Parboroe (T.A.M.) 27, 61, 66, 105. Pardibalian (T.) 97, 103.

Pardihoeta (T.) 97, 103.

Pardjaboe talak (T.) 86. Pardonganon (T.A.M.) 28.nbsp;Pardongan saboetoehaon (T.A.M.)nbsp;36.

Pardongan saripeon (T.A.M.) 30, (40).

Pareakhon (T.) 56.

Parhoelahoelaon (T.A.M.) 51. Parimbangon (martoeahon —) (T.nbsp;A.M.) 85.

Parmanomanoan (T.) 65.

Paroendjoek (T.) 22.

Paroetangon (A.M.) 59.

Parompa (oelos —) nbsp;nbsp;nbsp;(T.A.M.)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;92,

103.

Parsangge talak (T.) 86. Parsaripeon (T.A.M.) 30, (40).nbsp;Parserahan (T.A.M.) 11.nbsp;Parsidoeadoeaon (T.A.M.) 85.nbsp;Parsingiran (A.M.) 59.

Parsolhot (T.A.M.) 49.

Partoetoeran (T.A.M.) 38. Partondongan (T.A.M.) 23, 28, 35,nbsp;36, 37, 38, 44, 45, 46, 47, 90.nbsp;Pasoepasoe (T.) 50, 52.

Patoeaek boroe (A.M.) 102. Pengoeloe (K.) 55.

Perpangan anak beroe si empo (K.) 55.

Perpangan anak beroe si nereh (K.) 55.

Perpangan kalimboeboe (K.) 55. Perpangan pengoeloe si emponbsp;(K.) 55.

Perpangan pengoeloe si nereh (K.) 55.

Perpangan poeang kalimboeboe (K.) 55.

Perpangan 'senina si empo (K.) 55. Perpangan senina si nereh (K.) 55.nbsp;Pertawar (D.) 85.

Pidari (T.A.M.) 37.

Poeang kalimboeboe (K.) 54. Poestaha (T.A.M.) 8.

Porda doempang (A.M.) 74, 75.

R.

Radja (T.A.M.) 28, 29, 30, 32, 33, 35, 43, 106.

Radja ni boroe (T.A.M.) 99. Ragiragi (T.A.M.) 61.

Rama (A.M.) 95.

Ripe (T.A.M.) 62, 88.

Roebat djelma semboejak (K.) 107. Rompoe mate (A.) 74.


-ocr page 134-

118

S.

Saama (T.A.M.) 18.

Saama saina (T.A.M.) 19.

Saba (T.A.M.) 64.

Sabagas (A.M.) 18.

Sagak ni panabian (T.) 86.

Sahala (T.A.M.) 51, 52, 54, 58, 90, 91, 97.

Saina (sada ina) (T.A.M.) 18, 19. Samarga (dongan —) (T.A.M.) 18,nbsp;19.

Sapanganan (T.A.M.) 18.

Sapata (T.A.M.) 43.

Sennina (D.) 17, 18, 19.

Sere (A.M.) 22.

Sereh (K.) 55.

Sialap na dao (A.M.) 60.

Si baso (T.A.M.) 107.

Siihoethon ni pomparanna IT.) 64. Sinamot (T.) 22, 24, 27, 30, 31, 33,nbsp;58, 59, 60, 61, 63, 66, 67, 82.nbsp;Singkat (T.) 56.

Sipahilolong (T.A.M.) 57.

Sipatepate (T.) 63.

Siporsan na dokdok (A.M.) 60. Sirang (T.A.M.) 56.

Sisada hailaon (T.A.M.) 27.

Sisada hasangapon (T.A.M.) 27.

Si segai ni adat (T.A.M.) 40, 41, 42, 43.

Si silion (— pasadaon, —¦ pa-doeaon) (A.M.) 32.

Sitoean na torop (T.A.M.) 29. Soebang (sabang) (A.M.) 91.nbsp;Soemangot ni ompoe (T.A.M.) 20.nbsp;Soembang (T.A.M.) 10, 40, 47.nbsp;Soemondo (semendo, samando, su-mando, semando) (A.M.) 16, 69,nbsp;70, 71, 72, 73, 74, 75, 76, 77, 78,nbsp;81, 82, 83.

Soerat agong (T.A.M.) 8.

Soerat tombaga holing (T.A.M.) 8. Sombaon (T.A.M.) 13, 15, 108.nbsp;Sombasomba (T.A.M.) 51.

Sopo (T.A.M.) 87, 98, 100, 106.

Sori ni arina (T.A.M.) 51.

T.

Taboe ni babak (A.) 74. Tadingtadingan (T.A.M.) 62.nbsp;Tanda (T.A.M.) 67.

Tang marmahan (T.) 97.

Tarombo (T.A.M.) 38.

Teanteanan (T.) 62.

Tinengis (D.) 86.

Toea (T.A.M.) 52.

Toean laen (toean lajan bolon, toean laon bolon) (T.A.M.) 16,nbsp;31, 32.

Toehor (— boli) (T.A.M.) 22, 59, 71, 83, 84.

Toelang (T.A.M.) 16, 45, 46, 61, 97. Toempak (T.A.M.) 52, 100.nbsp;Toengkot (T.) 85.

Toerang (K.) 40.

Toeri-toerian (T.A.M.) 98.

Toewak na so matjom (A.M.) 60. Togoe arian (T.A.M.) 64.

Tondi (T.A.M.) 50, 52, 57, 91, 92, 96.

Tonggo-tonggo (T.A.M.) 20. Tongkoh (D.) 86.

Torsa-torsa (T.A.M.) 98.

w.

Wakil ni Debata (T.A.M.) 52, 90. Waris (T.A.M.) 29, 35.


-ocr page 135-

A.

STELLINGEN.

De radja bij de Bataks is alleen volkshoofd. Daarom strookt de erkenning van dezen radja tevens als adathoofd, zooals ditnbsp;door het Gouvernement geschiedt, niet met de Bataksche adat.

Abdoel Rasjid. Volksordening en Adatbestuur in Z. Tapanoeli (1933). Adatrechtbundel XLI( blz. 265—279.

II

Wanneer Hartland in zijn ,,Primitive Law” de persoonlijke rechten behandelende, schrijft: ,,The individual is but part of thenbsp;kin. If he be injured, it is the kin which is injured. If he benbsp;slain, it is the blood of the kin that has been shed, and the kinnbsp;is entitled to compensation or to vengeance. If he commit anbsp;wrong, the whole kin is involved; and every member is liable,nbsp;not as an individual, but as part of the kin that committednbsp;the wrong” — geeft hij een caricatuur van de werkelijkheid.

E. Sidney Hartland „Primitive Lawquot;, blz, 48.

*

III

Hartland’s bewering; ,,Primitive law is in truth the totality of the customs of the tribe” — is onjuist.

E. Sidney Hartland „Primitive Lawquot;, blz. 5.

IV

De werking van het personaliteitsprincipe wordt bij het verkrijgen van het onderdaanschap na het begaan van het feit, in het Ind. W. v. S, beperkt tot de gevallen genoemd ondernbsp;art. 5 2°, hetgeen juister is dan de Ned. tekst, waar deze beperking niet bestaat.

-ocr page 136-

De Ned. Ind. wetgeving verzet zich niet tegen omzetting van een onvoorwaardelijk vonnis bij wijze van gratie in een voorwaardelijk vonnis.

VI

Beperking van de bestaande vrijheid tot het ondernemen vlt;in de haddj is wenschelijk. Rechtsgrond voor zoodanige beperkingnbsp;is het belang van de Indonesische bevolking.

VII

De islamiseering heeft de rechtspositie van de Indonesische vrouw in vergelijking met die van het adatrecht doen achteruitgaan.

VIII

Het moet onjuist worden geacht, dat onder de eischen voor het staathuishoudkundig candidaatsexamen in de indologie hetnbsp;vak ,,adatrechtquot; voorkomt.

Het Academisch Statuut art. 4, paragraaf 64.

jrsiteitsbibliotheek

Utrecht

-ocr page 137-

'3

'3

â–  -M.

■';ï

’,:i|

I

-ocr page 138- -ocr page 139- -ocr page 140- -ocr page 141-

^ksasiel

te Avereast.

-ocr page 142-