DE MARITIEME BEELDSPRAAK BIJ EURIPIDES
DOOR
E. E. POT
%
ii^'-
-ocr page 2-ï- nbsp;nbsp;nbsp;'gt;.
7-*-
a â– r~K
quot;•*»«gt;#' - '^«‘•^’^ ‘*‘
Kï-ë^.. ~*';k:
V,-: - ■■■;•
' â–
'^^ '■' ■•'-■' ' '
\ .
ife'p
â– â– ^%m
V
gt;J,1
V
-ocr page 3-V'^'- nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Vnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,'â– nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„â–
1
'Ö*. ■•lt;!}•■*•'
Ais«x;x--.,«' 'x-i.
â– J
DE MARITIEME BEELDSPRAAK BIJ EURIPIDES
-ocr page 6-RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
949
PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN',DE LETTEREN ENnbsp;WIJSBEGEERTE AAN DE RIJKSUNIVERSITEITnbsp;TE UTRECHT, OP GEZAG VAN DEN RECTORnbsp;MAGNIFICUS L. VAN VUUREN, HOOQLEERAARnbsp;IN DE FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE, VOLGENS BESLUIT VAN DENnbsp;SENAAT DER UNIVERSITEIT TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE TE VERDEDIGENnbsp;OP VRIJDAG 2 APRIL 1943,
DES NAMIDDAGS TE 3 UUR
DOOR
GEBOREN TE ROTTERDAM
DRUKKERIJ-UITGEVERIJ .J'LEVO” (v.h. GEBR. MOOIJ) HARDERWIJK — MCMXLIII
-ocr page 8-Dit proefschrift is ter perse gegaan den 8en Februari 1943 Promotor: C. W. Vollgraff
-ocr page 9-AAN DE NAGEDACHTENIS VAN MIJN VADER AAN MIJN MOEDERnbsp;AAN MIJN VROUW
-ocr page 10- -ocr page 11-Bij het verschijnen van dit proefschrift betuig ik mijn groote erkentelijkheid voor den steun en de aanmoediging, ondervondennbsp;van den Leidschen hoogleeraar prof. dr. B. A. van Groningen,nbsp;die tot mijn leedwezen door tijdsomstandigheden verhinderd isnbsp;geworden, als mijn promotor op te treden.
Hooggeleerde Vollgraff, hooggeachte promotor, de bereidwilligheid waarmede gij onmiddellijk erin toestemdet, de promotie over te nemen en de welwillende medewerking die gij mij ooknbsp;daarna in alle opzichten geschonken hebt, stemmen mij totnbsp;oprechte, onvergankelijke dankbaarheid.
Uw belangstelling in mijn werk. Hooggeleerde Wagenvoort, heeft niet nagelaten een weldadigen invloed uit te oefenen.
Met waardeering gedenk ik de wetenschappelijke opleiding, die ik aan de Rijksuniversiteit te Leiden van de professorennbsp;VÜRTHEiM, Hartman, Van Gelder en Bolland mocht ontvangen.
Hooggeleerde Mui,ler en Bijvanck, de tijd gedurende welken ik het voorrecht had onder Uw leiding te studeeren, heeft opnbsp;mij om zijn hooge vormende waarde een onvergetelijken indruknbsp;gemaakt.
Een woord van welgemeenden dank moge nog worden gericht tot hen die mij overigens op eenigerlei wijze hun hulp of belangstelling hebben betoond.
-ocr page 12- -ocr page 13-INLEIDING
De scheepvaart en de haar beïnvloedende elementen, de wind en de zee, bekleedden al zeer vroeg een voorname plaats innbsp;het practische leven en in de gedachtenwereld der menschheid.nbsp;De scheepsbouw aan de Middellandsche Zee had reeds omstreeksnbsp;1200 V. Chr. een hoog peil van ontwikkeling bereikt '). Denbsp;scheepstermen vinden in de Homerische gedichten een ruimenbsp;toepassing en door de zee geïnspireerde vergelijkingen zijnnbsp;iederen lezer van Homerus genoegzaam bekend ^).
Bij Euripides, die na Homerus de dichter met den grootsten invloed op het nageslacht is geweest ^), waren de voorwaardennbsp;die tot zijn groote belangstelling voor zee en zeevaart leiddennbsp;bijzonder gunstig. Hij behoorde tot de burgers van dat Athene,nbsp;dat zijn door een machtige vloot beschermden overzeeschennbsp;handel gestadig had uitgebreid en welks zeewezen juist innbsp;Euripides’ dagen zijn hoogsten bloei bereikte.
Bovendien was hij blijkens gegevens uit zijn ons overgeleverde biographie geboren op Salamis ‘‘) en schreef hij op dit eilandnbsp;zijn drama’s „far from the maddening crowd” in een door hemnbsp;als verblijf ingerichte grot, vanwaar hij een uitzicht over de zeenbsp;had ®). Vandaar dan ook, zooals zijn biograaf opmerkt, zijnnbsp;voorkeur voor de aan de zee ontleende vergelijkingen : oêev y.ainbsp;êy. i^akdaarjo )MfxPavei rda Ti)Mova xmv ójuoKoaecov (Vita 63 sq.).
Terwijl echter aan den eenen kant de maritieme beelden in den regel duidelijk aan te wijzen zijn, is aan den anderen kantnbsp;bij Euripides zoowel als bij andere schrijvers de mogelijkheidnbsp;onder de oogen te zien, dat tengevolge van onvolledige kennis
-ocr page 14-van het dichterlijk taalgebruik deze beeldspraak als zoodanig onopgemerkt blijft en niet op haar juiste waarde wordt geschat.nbsp;Wanneer wij bijvoorbeeld bij Eur. fragm. 362 vs. 18 sq.
(p'dovo ds rova fikv [if] yalmvxaa êv Xóyoia xéxTTjao'
de aanteekening van Nestle lezen ®) ; „vs. 18 muss ;fagt;la)i'Taö (sc. yahvd) intransitiv gefasst werden : die Zügel schiessen lassen, wasnbsp;freilich sonst nicht bezeugt ist (xa^dv dea/xa Androm. 577) ;nbsp;laXovvtao coni. Matthiae, Xèyovxaa Herwerden”, dan zien wijnbsp;hieruit dat men ^«/IcörTao door onbekendheid met een plaats alsnbsp;Hec. 403 niet als maritieme metaphoor herkende en dientengevolge ten onrechte met argwaan beschouwde.
Soph. Ant. 162 sq.
dvÖQea, xd /xèv öx] noXsoa dacpaXma amp;eoi, jioXX(p adXcp aeloavxea, agt;Q'amp;coaav ndXtv'
doet Jebb opmerken ’) : Aesch. often uses the image (Th. 2, 62, 208 etc.). Creon returns to it at 189”, waarbij hij dus de mogelijkheid over het hoofd ziet, dat ook in vs. 178
E/xol ydQ oaxia ndaav ev'amp;vvcov nóXiv
het verbum evamp;vveiv (be„sturen”) onder de maritieme beeldspraak te rangschikken valt *).
Ook het omgekeerde geval komt voor, dat men zonder voldoenden grond onderstelt met een metaphorischc uitdrukking te doen te hebben daar, waar een andere, minder geforceerde interpretatie voor de hand ligt.
Zoo meent Gerlach ®) den term syxvfxcov, dien men bijv. ook Eur. Troad. 10 sqq. aantreft;
0a)xeva quot;Eneida [laxavaCai üaXXddoa êyxv/xov’ ïnnov xevxscov avvaQfióaaonbsp;Jivgycov êxiBjuyjEV êvxóa oXsamp;qiov ^géxaa'
-ocr page 15-als een aan de zee ontleende metaphoor te moeten opvatten : „èyxvficov für gravidus (von xv/na „Woge, Welle”, dann auchnbsp;„Frucht” (St. xw-vgl. lat. in-ci-ens trachtig), also eigentlich „wogend”.nbsp;Deze etymologie is echter te gezocht om de gangbare afleiding,nbsp;zooals Liddell en Scott deze aangeven, nl. van xv/^a „foetus”,nbsp;dat zelfstandig naast xvfia „fluctus” te denken is, te kunnennbsp;verdringen
Bij Aeschylus, Eum. 553 sqq. voorspelt het koor, dat het den misdadiger vergaan zal als een kaper, die door storm overvallennbsp;de zeilen moet strijken :
Tov avxitoXfiov dé (pa/M naQ^óxav ayovia noXXa navxócpvQx' avev öixao
555 ^laicoa ivv XQÓvxp xad’Xjoeiv
laiq)oo, dxav Xd^i] nóvoa ‘d'Qavo/j.évaa xegataa.
Wecklein quot;) vertaalt vs. 556 sq. als volgt: „wenn Sturmesnot erfasst die zerschelienden Segelstangen”. Aangezien echter nóvoanbsp;in den zin van „storm” verder niet aanwijsbaar is en buitendiennbsp;slechts op levende wezens betrekking heeft, kan men deze interpretatie moeilijk aanvaarden. Zoo is er dus hiep geen reden omnbsp;aan nóvoa zijn normale beteekenis „ellende, rampspeed” te ontzeggen. Bijnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;jióvoa denke men dan aan het intransitieve
gebruik van Xafifiavuv, vgl. xaigba lafi(iavei, yeifimv xaxakafifióiVEi, nóhfjioa xaxaXafx^ÓLvei, terwijl êgavo/xevaa xegaiaa als genetivusnbsp;absolutus op te vatten is.
In verband met een en ander is in deze studie getracht, de maritieme beeldspraak bij Euripides tot haar recht te doennbsp;komen door den tekst nauwkeurig aan de verkregen gegevens tenbsp;toetsen, terwijl er naar gestreefd werd een zoo volledig moge-lijken indruk van des dichters veelzijdigheid op dit gebied tenbsp;verschaffen.
Voorts is in ruim verband aandacht aan de tekstoverlevering
-ocr page 16-geschonken, waartoe mede aanleiding gevonden werd in de bekende uitspraak van Nauck '^) inzake het buitengewoon groote tekstbederf in Euripides’ werken, ofschoon hier en daar bij denbsp;tekstcritische besprekingen hetzelfde besef leefde, dat Pausaniasnbsp;aan zijn verklaring van Artemis’ bijnaam Avxe.ia deed toevoegen :nbsp;eYi] d’ av en xai aXXo, ov yivcoöxójuevov vnb èjuov (11 31, 6).
Bovendien werd het voorkomen van het maritieme beeld als hoofdmotief bij Euripides aangetoond en een beschouwing gewijdnbsp;aan de voorbereiding der beeldspraak door het gebruik vannbsp;letterlijke of metaphorische termen.
Tenslotte werd als naQegyov een enkele maal getracht, een bijdrage tot de lexicographie te leveren.
-ocr page 17-§ 1 De wind
De beelden die betrekking hebben op den invloed der winden op de scheepvaart kunnen in twee groepen onderscheiden worden, alnaargelang zij ongunstigen of gunstigen wind aanduiden.nbsp;Herhaaldelijk komt het bij Euripides voor dat lijden en ongeluknbsp;met storm op zee vergeleken worden. Als een stormvlaag is denbsp;onstuimige Ares over het Trojaansche schip van staat gevaren,nbsp;zoodat de zeilen aan flarden zijn geslagen, Rhes. 322 sq. :
è^óatrjo ^Agtja edgave kaïqirj xijaÓE yija fiéyao nvémv.
s'f^Qave V, ê'amp;Qavae O, expavae L P, ëlt;pvae Barnes, êcpaoE Brodaeus, EcpkaoE Reiske, ÊnavoE Stephanus. Fr. Vaterus, Eur. Rhesus,nbsp;Berlin 1887 heeft ad locum de juistheid der lezing van V aangetoond. De term èicóaxtja vormt een onderdeel van het beeldnbsp;met de beteekenis „die uit den koers slaat”, bekend uit Herodotus’ verhaal van Paris’ tocht : «ai puv, ma èyévEto êv xip Alyaicp,nbsp;E^maxai avEfioi sx^allovai èo xö Aiyvjixiov nékayoa (II 113).
Een staat die door stormen geteisterd is zoekt steun bij een andere, Suppl. 268 sqq.:
Tióhc óÈ TiQoa nóXiv Ejxxfj^E yEifiaadEÏaa' xmv yaQ èv jiQoxólanbsp;uvx Eoxiv ovÓëv ökx xÉAova evdaifiovovv.
-ocr page 18-Het beeld van het schip _van staat wordt meermalen aangetroffen, cf. Alcaeus fragm. VI, Aesch. Sept. 795 sqq., Soph. Ai. 1081 sqq., O. R. 22 sqq., Eur. Rhes. 245 sqq.. Ar. Vesp. 29,nbsp;Plaut. As. 156 sqq., Hor. carm. I 14, Joh. Chrys. I 5, I 7,nbsp;Plut. Sol. XIX.
Ditzelfde nbsp;nbsp;nbsp;echter in verband met persoonlijk leed,
vindt men Hipp. 315 :
(pilm xéxv' aXXfj d’ êv rvxf] %eifióI^ofxai
en lo 966 :
oï/ioi, dójucov awv öX^oa lt;ba %EifiaCeTai
waarbij aansluit het Andr. 748, 891 en Bacch. 903 als beeld gebruikte substantivum %EX[xa, dat merkwaardigerwijze op alle drie plaatsen in verband met Xi/xi^v gebracht wordt, zie hoofdstuk IV.
Volledigheidshalve worde hier een hoogst waarschijnlijk corrupte plaats vermeld uit Iph. Aul., waar Clytaemnestra haar verwijten over Agamemnon uitstort, vs. 1148—1152 ;
nqamp;xov fiév, ïva aoi ngamp;xa xovx' övEidiaxo,
Syxjjuaa axovadv jUE xdXa^EO fiiq,
1150 xóv TiQÓad'Ev avÓQa TavxaXov xaxaxxavóv ^QÉcpoa XE xovfjLov acp TiQoaovQiaaa ndXq)nbsp;fiaoxmv jimima xcöv èfimv dnoandaaa.
God. L heeft xiQoaovQiaaa, dat door Nauck gehandhaafd wordt, nQoaovQxjaao P, xiQoaovöeaaa P^; JiQooovdiaaa Scaliger, ngoocbgioaanbsp;Hartung. De foutieve orthographic van P behoeft geen bespreking; tevens is ngoaovQiaaa onmogelijk omdat ngoaovgiCEiv synoniem is met ètiovqICeiv „met gunstigen wind voortdrijven” en dusnbsp;niet beteekenen kan „met ongunstigen wind drijven” zooalsnbsp;evtl. in vs. 1151 vereischt zou zijn; vgl. Andr. 610 dXXquot; ovxinbsp;xavxxj aóv (pgóvxjq ènovgiaaa. Hartung’s lezing ngoaÓQiaaa leidtnbsp;tot een contradictio in terminis, zoodat Scaliger’s emendatie
-ocr page 19-jiQoaovóiaaa néèco, gesteund door P^, vrijwel vaststaat, ofschoon Murray de woorden nalcp tracht te interpreteeren als „eumnbsp;in spoliis sortitus”. Jacobs lasnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦— nédco wat in het geheele
tekstverband een aantrekkelijken indruk maakt. Vgl. Cycl. 401 nacaiv nQoa o^vv atóvvxa netQaiov Xi'amp;ov, Hdt. V 92 tö naidiovnbsp;jiQoaovdiam, Verg. Aen. III 625 frangeret ad saxum, Ov. Met. XIVnbsp;207 ter quater adfligi sociorum corpora terrae. Euripides gebruiktnbsp;vaak ovèao, bijv. Hec. 405, I. T. 49, Phoen. 982.
Zooals A. Biese, Das Naturgefühl im Wandel der Zeifen, Leipzig 1926, bl. 250 reeds heeft opgemerkt, kan de zee metnbsp;haar wisselende aspecten een beeld zijn van de ziel. Aan denbsp;stormachtige bewogenheid van de zee ontleende de tragicus zijnnbsp;accenten om allerlei gemoedsaandoeningen te schilderen. Dionysus geeft tegenover het koor uiting aan zijn onbevreesdheid voornbsp;den toorn van Pentheus, die als een stormwind zal opkomen :nbsp;Bacch. 640 :
QqdUoa ydg avróv oïoco, xav Jivécov eXd'r] [xÉya.
Deze plaats heeft Cobet, Variae Lectiones Leiden 1873, bl. 587, geïnspireerd tot zijn emendatie van Or. 1200 :
xal viv doxm, zo Jtgcötov tjv JioXva nvérj,
XQÓvw fiaXa^Eiv anXAyyvov'
waar Murray echter wschl. terecht zmQfj handhaaft.
Wanneer Clytaemnestra aan de wraak ten offer gaat vallen, geeft het koor El. 1147 sq. zijn ingenomenheid hiermede alsnbsp;volgt te kennen :
è/ioi^ai xaxamp;v fietdzQOzioi nvéov-aiv a^Qai dóficov.
Evenzoo waarschuwt Amphitryo den geweldenaar Lycus in H. F. 215 sq. voor de wraak waarmee de godheid hem zalnbsp;treffen :
-ocr page 20-8
piq de dgaofio /Lirjêév, »j ndatj ^iav dmv d^eov ooi nvevfia juemfiaidv tvx}]-
Beide laatste gevallen betreffen dus de verandering van gun-stigen in ongunstigen wind ; vgl. voor het keerend getij bl. 16.
Uit Bacch. 1094 waar van de Bacchanten gezegd wordt êeov Jivoaïoiv l[xixaveio blijkt het verband tusschen nvorj en geestvervoering ; dat tusschen nvew of nvo'^ en liefde uit Hipp. 563nbsp;deivd ycLQ navrd jrotinveï sc. Kvtiqio '^) en I. A. 68 sq. :
didcoa’ éXèad^ai •d'vyazQi juvtjazrjQCov eva,
OTzoi Tzvoal (pÉQOiev ’A(pQodizf]o ipiXai.
Tyndareos vergunt zijn dochter Helena bij het kiezen van een echtgenoot zich op „den adem van Aphrodite” te verlaten; hiernbsp;is in afwijking van de codices, die dzov i.pl.v, onoi geven, doornbsp;mij de emendatie van Van Herwerden overgenomen, immersnbsp;het is moeilijk in te zien hoe nvoal door twee genetivi tegelijknbsp;bepaald kan worden. Het gebruik van nvtvfxn bij waanzin komtnbsp;slechts éénmaal voor, nl. Iph. Taur. 1317 : koning Thoas staatnbsp;verbaasd op het bericht van Iphigenia’s afvaart en vraagt dennbsp;bode, door welk een waanzin zij bevangen is :
Ilibo ipfio; zi nvev/Mx av/xipogda xszczzj/xévzj;
Tenslotte dient nvéo) om trots aan te duiden in een passage van Andromache — vs. 189 sq. — waar deze, alvorens over tenbsp;gaan tot het bewijs dat Hermione’s ijverzucht ten opzichte vannbsp;haar ongegrond is, eerst haar vrees voor de trotsche Hermionenbsp;moet uitbannen :
01 yuQ jivÉovzea /xeyaka zuvo XQelaaova kóyovo niKQOio (pÉQOvo! z(ov êkaooóvcov VJZO.
Men kan met deze uitdrukking vergelijken Soph. Ant. 127 fxeydkzj ylamp;aau „trotsche taal”, ibid. 1350 jueyóloi dè kóyoi .greatnbsp;words” (Jebb), PI. Phaedo 95 Bnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;juéyu Uye, Verg. Aen. X 547
-ocr page 21-dixerat ille aliquid magnum, Tib. II 6, 11 magnaloquor; verder spiritus (magni).
Bij de bovengenoemde gevallen van gemoedsaandoening die tot de groep „ongunstige wind” behooren, is het opmerkelijk datnbsp;alle beeldspraak bijna uitsluitend beperkt blijft tot nvéo) en composita of derivata.
De tweede groep — gunstige wind — is veel minder omvattend, welk verschijnsel zich eveneens voordoet inzake die beeldspraak, die de kalme zee suggereert : zie § 3. Peleus voegt Menelaus in Andr. 607 sqq. toe, dat hij, in plaats van eennbsp;oorlog te beginnen om Helena, liever zijn verstand had moetennbsp;gebruiken ; vs. 610 zegt hij :
nkX’ ovn Tavxrj aöv cpqóvrj^ ênovginaa,
„met gunstigen wind richtenquot;.
Zoo ook Electra 1201 sqq. :
Jtdhv, jiakij’ (pQÓvrjfJLa adv /uerearddx] jiqoo avgav'
(pQOveïa ydg öoia vvv, nbsp;nbsp;nbsp;»
„gij zijt tot beter inzicht gekomen”.
De volgende vijf plaatsen bevatten deze beeldspraak in den zin van „redding”, „hulp”.
De gelukkige Creüsa zegt in lo 1509 tot haar weergevonden zoon :
VVV Öè
yÉvoaó no ovgua êx xaxmv, m nat,
waarbij H. F. 95 sqq. een treffende parallel biedt in de troostende woorden van Amphitryo tot zijn dochter Megara, die treurt over de tijdens Heracles’ afwezigheid gerezen moeilijkheden :
-ocr page 22-êt av yévoiT, ó êvyateQ, ovgioa öqó/mo èx Tcöv naQÓvTcov tmvö’ êfioï xal aoï xaxamp;v,
ÊMoi X er av nala ovfióa, svvi^tcoQ ds aóa.
Andr. 551 sqq. komt de bejaarde Peleus, door een slaaf begeleid, tot redding van Andromache opdagen :
¦^yov av d'daaov, ov ydg ma eoixé fioi axoXfja tÓ(5’ XQyov' aXX avxjfixjtrjQiavnbsp;Qcbfixjv /JL Inaivm la/jifidvEiv, EÏneq note.nbsp;jiQmtov fièv OVV xax ovqov maneQ lax'ioia
555 sfinvevaofiai xfjd’'
Vs. 553 wordt door Murray als versus suspectus aangeduid, met de opmerking: „in parenthesi ènaivm (‘benigne’) senemnbsp;dicere putat Verrall, servi auxilium abnuentem : fie xal vvv Platt.”nbsp;Van Herwerden las hier qó/ixjv fievoivm. De tekst der codicesnbsp;is inderdaad blijkbaar corrupt, daar Verrall’s handhaving vannbsp;enaivm met de beteekenis „doe geen moeite”, in tegenspraaknbsp;komt met vs. 551 fiyov av êaaaov-
Zooveel is duidelijk dat de gedachte ontleend is aan het Homerische vers
siê’ ma fj^aoïfii xé fxoi e/jmedoa eïx]
dat men aantreft H 157, A 670, W 629, ^ 468.
Evenzoo bij Euripides, Heracl. 740 sqq.:
m ^Qa%imv, oiov xjfi'riaavxd as /jLEf/,vrifjLE'amp;‘ fjfjiÉïa, fjvixa ivv ‘HQaxXÉinbsp;SndQXtjv £jiÓQ‘amp;Eia, avfifmyoa yévotó /xoinbsp;xoiovxoa'
en ibid. 851 sqq.:
f)Qdaa‘amp;‘ nbsp;nbsp;nbsp;Zxjvi xjiJiÉQav fxiav
véoa ysvéa'amp;ai xdnoxEiaaaS'ai dixxjv ixamp;Qova.
-ocr page 23-II
Dit voert tn.i. met een lichte emendatie tot net lerstel van de juiste lezing :
dAA’ avtj^fjtrjQiav QÓjurjv ènaitw lafi^avEiv, eïnsQ jioxL
De omissie van ju' steunt op de codd. B, L, P.
Vgl. Soph. O.R. 1416 sq.:
aXX’ wv ènaixÉla êa öéov jidgeoiT oöe Kqécov x6 jiQaaaeiv xal xó fiovXeveiv'
en ejiatrco „vragen” in de Tebtunis papyri, ed. Grenfell-Hunt-Smyly-Goodspeed, London—New-York 1902—1907, passim. Voor het simplex in dezelfde beteekenis zie men Ar. Plut. 240:
alxamp;v Xa^eTv xi fiwQov aQyvqidiov
eveneens met den infin. ..ontvangen”; Phoen. 1369.'
ataxioxov alxamp;v axexpavov, éfioyEvrj xxavéiv
na aanroeping van Hera vs. 1365 ; Philemon fr. 178 Koek C.A.F. dl. II bl. 528;
d yrjQao alxamp;v naga IXeamp;v afxaQxavei' xó ydg jxoXv ytjgaa èa^axeov jióvmv yè/Mi,
nóvcov volgens Van Herwerden, Nov. add. crit, p. 38: codd. noXXamp;v; Philemon fr. 163 Koek C.A.F. dl. II bl. 525 ;
ahamp; d’ vyieiav ngamp;xov, eix evjxQa^iav, xqIxov dk xaigeiv, elx dq)etXeiv fjLxjdevt,
en bij Euripides zelf o.a. Hel. 753 sq.:
xi èrjxa fiavxevófieamp;a; xólo iXeoicsi XQV ê’vovxaa alxeïv a.ya'dd, fiavxdaa d’ Idv
Tenslotte bet synonieme X6Mlt;^ Or. 687 :
-ocr page 24-TO ó’ O'S ówaa^nt ngoo 'amp;ea)v nbsp;nbsp;nbsp;tvxbïv.
Het vierde geval in de reeks „redding, hulp” is Phoen. 1710 sqq. waar Antigone haar vader Oedipus behulpzaam innbsp;zijn ballingschap ''') vergezelt:
sa cpvyav rdXaivav' oQsye y^Qn qiiXav, naxEQ ysQaié, no/jimfiavnbsp;eycov êfi more vavainofrnov avgav.
Deze reeks moge worden besloten met Heracl. 821 sq.:
eaqpaCov, ovx s/xeXlov, dXX’ depisaav Xaijumv PQoreimv ev'amp;va ovqiov cpóvov.
Zelfopoffering van Macaria tot redding van Athene.
Het lexicon van Liddell en Scott s.v. ovgtoa stelt op één lijn met deze plaats Hel. 1587 sq.:
ni/Limoa dnoggoal sa olöfi êarjxóvn^ov ovgioi ^évm
d.w.z. met de metaphorische beteekenis „prosperous, successful.”
Het geldt hier evenwel een offer, door Menelaus op zijn vlucht '®) uit Egypte aan Poseidon en de Nereïden gebracht,nbsp;ten einde een gunstigen vaarwind ‘®) te verkrijgen : wij hebbennbsp;dus in dit geval het letterlijk gebruik van ovgtoa „een gunstigennbsp;wind gevend”, voor welke beteekenis naar Aesch. Suppl. 594nbsp;te verwijzen valt: tó ndv /urjxag ovgtoa Zeva.
Met herinnering aan de opmerking op bl. 9 aangaande beperkt aantal gebruikte termen kan worden naar voren gebracht, dat voor de tweede groep „gunstige wind” een dergelijke restrictie optreedt: wij hebben slechts aangetroffen ovgoa met derivatanbsp;en een synoniem avga.
Een tusschengroep wordt nog gevormd door de volgende vijf plaatsen waar nvevjua, nvot] en avga dienen tot uitbeelding vannbsp;de wisselvalligheden des levens: H.F. 101 sqq.:
-ocr page 25-xd/uvovai ydg toi, xai Pqotwv al avficpoQai, xal nvEVfiar' dvéjumv ovx del Qmfirjv exei'nbsp;ol' r (vrvyovvTea did réXova ovx evrv%éio.nbsp;ê^laTaTai ydg ndvr dn dXX^lmv diya.
éhaaófiead' exeï'amp;ev ivêdde dvoTVxlaioiv emvxiaio te ndXiv,nbsp;jaediaiaxai öè nvevfima.
vevei (Xiotoa, vevei dè xvxa xaxd nvevfi dvéficov.
nov dfj xö aaxpea dvaxoiai fiioxaa;
dodlai /lèv vavol nÓQOv nvoal xaxd fiévd'ovo dXiat
Iddvovai' xvyaa de i'Xvtjxcöv
xö fièv juéy' eia ovdev ó noXva XQÓvoa
fi.E’diaxtjoi, xo dè [xéiov av^wv
Zeva, fieiUaocov avgav aXXoio aXXav dvaxwvnbsp;kaicpeai
xoTai dè Xvnav, xolai d’ dvdyxav, xoïo d’ è^ogfiav, xoïa dè axéXdeiv,nbsp;xoTai dè fièXXeiv.
-ocr page 26-14
§ 2 De golven
Talrijk zijn bij Euripides de plaatsen waar het beeld van golven en golfslag zijn toepassing vindt. Om een duidelijknbsp;overzicht te verkrijgen, zullen deze in tien reeksen behandeldnbsp;worden, die resp. het beeld der golven in verband toonen met;nbsp;andere elementen, tranenloop, onverzettelijkheid, waanzin, men-schelijke stem, menigte, vergelding, verwonding, strijd, leed.
Lucht en aarde zijn de elementen die met water vergeleken worden, zie lo 796 waar Creüsa tegenover het koor aan haarnbsp;groote teleurstelling uiting geeft ;
dv’ vygöv dfimalrjv atêéga nogaco yai-aa ‘EXkaviao, dmégaa éajiégova, olov olov dXyoo tnaéov, (pikai
en Iph. Taur. 46 droom van Iphigenia ;
Xamp;ovba öè vwTa aeiaamp;ijvai adXcp
„deining”, aardbeving. Hier wordt de metaphoor bovendien ingeleid door de als vanzelf opkomende gedachte aan Homerus’nbsp;bekende woorden evgéa vcöta êaldooTja. Een merkwaardige parallel biedt Plutarchus, sprekende over het uit de lucht vallen vannbsp;vogels, die getroffen worden door de „geluidsgolven” der men-schelijke stem, Vita Pompei cap. 25 : rvnró/isva rfj ^krjyfj xijanbsp;(pcüvija, oxav èv x^ dégi aakov xai nvjua Jioikjat] noXkx) gt;ca\ layvgdnbsp;gpegofiévr].
Slechts in één geval wordt met de uitdrukking „opkomende golven, vloed” een opkomende stroom van tranen aangeduld,nbsp;nl. wanneer Alcestis diep bedroefd afscheid gaat nemen vannbsp;alwat haar dierbaar gev/orden is, Alc. 183 sq.:
y.vvEÏ dè ngoanlxvovoa, nav dè dsjuviov ocp'daknoxéyKxca devexai nkrififMigidi.
-ocr page 27-15
Vgl. Jacob Revius’ sonnet Petri tranen, vs. 4 :
O oogen, niet meer oogen, maer rivieren !
Ruw en onverzetteiijk stoot Menelaus in Andr. 537 sq. het zoontje van Andromache terug, wanneer dit hem om zijn levennbsp;smeekt :
n jus itQoamxvua, aUav nêxQav i] nvfxa hraïa amp;a IteexEvmv;
Medea, verbitterd over lason’s ontrouw, weigert halsstarrig te luisteren naar de vermaning van vrienden : Med. 28 sq. :
ma èk txéxqoo fj êaMaoïoo xlvdmv axovei vov^Exovfièvrj q)iXmv.
Hipp. 304 sqq. waarschuwt de voedster de eigenzinnige Phaedra, die liever wil sterven dan de oorzaak van haar leednbsp;kenbaar te maken, voor de ongelukkige toekomst van haar kinderen na haar dood :
dXX’ ïad’i juévxoi — jiqoo xdd’ av'd'adeaxÉQa yiyvov 'tXaXaaarja — el amp;avfj, ngodovaa aovanbsp;naièaa jiaxQÓmv /ixj /ueMiovxaa dójumv.
H. F. 861 sqq. vergelijkt Lyssa haar onstuimigheid met die der zee :
etjUt y’quot; ovxe nóvxoo ovxm xv[A,aai oxévmv Xd^goa ovxe yrja asiojuda xegawov x’ oïaxgoa mdlvao Jivémv,nbsp;oV êym oxddia dgajuovjuai oxégvov ela quot;HgaxXéova.
H F. 1091 sq. wordt met xXvómv de waanzin bedoeld — Euripides gebruikt xXvómv evenals nvevfia (zie bl. 8) slechts éénmaal in deze beteekenis — waaruit Heracles ontwaakt, dochnbsp;waarvan hij zich nog niet bewust blijkt als hij zegt:
-ocr page 28-16
lt;1)0 êv xXvdom y.al rpQe.vlt;7)v raQdyfmu TiFTiTmaa Sfivm.
De van góêoa „golfgeklots” afgeleide termen QÓdiov en smQgoêécu komen overdrachtelijk voor als „gerucht” en „toejuichen”, cf.nbsp;Andr. 1096 over Neoptolemus die in een kwaad gerucht komtnbsp;bij de Delphiërs ;
y.ny. tovS’ sx(ÓQei Q('n%ov ev nókei xaxóv’
Or. 901 inzake de toejuichingen die Diomedes’ voorstel tot verbanning van Orestes begroeten :
êjt£QQÓ)9f]oav (5’ oï fi'ev (t)a xaXma kéyoi,
Phoen. 1238:
navrea S’ ènsQQÓ'amp;rjaav 'Agyem rade.
nl. Eteocles’ voorstel tot een tweegevecht tusschen hemzelf en Polynices, en Hec. 553 Xaol d’ èjieQQÓ'amp;rjoav na Polyxena’snbsp;mededeeling dat zij moedig en vrijwillig haar leven wenscht tenbsp;offeren De weliswaar voor de hand liggende metaphoornbsp;stroom = menigte wordt niettemin slechts op twee plaatsen, beidenbsp;uit Iph. Taur., aangetroffen, nl. vs. 316;
syvü) xXvdcova jioXe/iiwv nQooxeijuevov,
Orestes wordt de samengestroomde — vgl. vs. 306 noXkol ö’ £7i?JiQCü'd7j/j,Ev ov juaxQ^ XQÓvcp — vijanden gewaar en vs. 1437 :
Jiavam duóx(ov gevfia x' ê^OQfiamp;v otgatov,
Athene beveelt Thoas met de achtervolging van Orestes en de zijnen op te houden.
Het keerend getij is het beeld van de vergelding, als waardoor Clytaemnestra in El. 1155 getroffen wordt :
TiaX'iQQQva de rdvd’ vndyExai dixa,
-ocr page 29-17
evenzoo H. F. 738;
óixa xal amp;ed)v naUqQova nórfioo.
Lycus valt hier onder Heracles’ wrekende hand.
De in fragm. 388, vs. 3 (ed. Nauck, Eur. Trag. vol. III Leipzig 1912^ ) geuite vreeselijke bedreiging bevat nQt'jaxrjQ „stortvloed”nbsp;als uitdrukking voor het uit een wonde stroomende bloed :
y.dqa re yaQ oov avy^ém y.ó/Mia éfiov,
Qavm nédo! ó’ êyxéepaXov' o/j,/j,dx(Ov d’ dno al/iooxayeTo nQyjaxfjQeo Qevaovxai y.dxco.
Het metrum van het derde vers is niet vlekkeloos. Bentley las vaorxai, Van Herwerden oïaovxai. Toch draagt het allitteree-rende gevaovxm in het tekstverband van deze weinige verzen, dienbsp;veel allitteratie bevatten, wel het stempel van echtheid, zoodatnbsp;men het niet gaarne zou willen verwerpen. Is dit argumentnbsp;aanvaardbaar, dan zou men het metrum op eenvoudige wijzenbsp;kunnen herstellen door den pluralis aijuoaxayelo jiQXjoxijQeo in dennbsp;dualis te wijzigen :
ö/ufidxcov d’ dno
al/jLoaxayEÏ nQxjaxijQS Qevoovxai xdxco. nbsp;nbsp;nbsp;*
Twist en strijd worden uitsluitend met ylidmv „golfslag” aangeduid, zie Hec. 116 :
nokkrja d' ÊQidoa avvénaiae y.kvdmv
nl. onder de Grieken die deels wel, deels niet aan de schim van Achilles wilden offeren.
Voorts Suppl. 474 sq. waar de Thebaansche heraut aan Theseus den oorlog aankondigt, indien deze Adrastus in bescherming mocht willen nemen :
noXva xXvdoiv
fjjuïv xe y.al aol av/ujudyoto x’ êaxai doQÓa
-ocr page 30-18
en, eveneens in verbinding met doQÓa, Phoen. 859 sq.:
êv yag xXvèmvi xei/ie'd^, amp;07iëq oiaamp;a av,
SoQoo Aavdibmv xal fiéyaa nbsp;nbsp;nbsp;dycóv,
Creon verklaart aan Tiresias waarom hij den ziener heeft ontboden.
Tenslotte uit den proloog van de lo (vs. 59 sq.) :
fjv raXa ’Aamp;rjvaia rota re XaXxwöovxidaia, oï yrjv eyovo' Evfioida, noléfiioa xXvóojv.
Deze proloog waarin Hermes, voordat hij den gang van het drama in het kort weergeeft, zich aan de toeschouwers voorstelt,nbsp;opent met een zinspeling op de Oceaniden, die hier behandeldnbsp;moge worden ;
’’ArXaa ó yalxsocai vmroio ovqovÓv {Xemv nalaibv olxov exrgijiatv, iXemvnbsp;juiao ëqjvoe Malav, rj // eyeivaxonbsp;‘EQfixjv fieyiaxq) Zxjvl, daifióvwv IdxQiv.
Murray teekent bij vs. 1 en 2 aan : „nondum sanati: xalxéoujiv èxxQifimv ‘amp;ECÓV vcóxoia nakmbv olxov Wecklein : turn èx Tixaviöcovnbsp;Gomperz : posses etiam ó vmxoia xoXxéoiaiv (Elmsley) ovgavovnbsp;óxamp;v (Dindorf) naXaibv olxov, quot;EaneQièoov ilemv : fortasse lacuna estnbsp;post ëxxQif^cov.”
Terecht schrapt Wecklein het onbeholpen herhaalde IXemv en beschouwt hij het substantivum ovgavbv als een glosse bij êemvnbsp;nalaibv olxov, evenals Nauck, Mélanges Gréco-Rom. II 638, dienbsp;VS. 1 leest ’AxXaa ó xaXxéoiai vatxoiaiv (pégcov. Echter komt denbsp;gissing van Murray — de Hesperiden immers waren de dochtersnbsp;van Atlas en Hesperis — in conflict met de genealogie van denbsp;Pleiade Maia, dochter van Atlas en Pleïone; deze laatste wasnbsp;een dochter van de Titanen Oceanus en Tethys.
-ocr page 31-19
In dezelfde richting als Gomperz zoekt Nauck wanneer hij opmerkt: „êxtgifimv êecóv verba nondum emendata. sententiamnbsp;si spectes, êy. ramp;v ^Qxeavidmv /buaa requiritur”. Met overnemingnbsp;van Nauck’s lezing van vs. 1 zou men, om hieraan tegemoet tenbsp;komen en tevens het ontstaan van de corrupte lezing êxtgificovnbsp;eenigszins verklaarbaar te maken, den tekst als volgt kunnennbsp;verbeteren :
’idrAaa é xalxÉoim vdóiomv cpÉQCOV f^ecóv naXaiov olxov, èx tQiayjXUovnbsp;fiiaa êqpvoe Maïav.
Dat het aantal Oceaniden drieduizend bedroeg, vermeldt Hesiodus, Theog. 364 :
TQÏa yaQ yiXim etoi xavvacpvQoi Yixf.avïvai.
De tiende en laatste reeks betreft de zee met haar golven als beeld van lijden en ongeluk (voor het verband met „storm”nbsp;zie bl. 5 sqq.). Adrastus beklaagt de Argivische vrouwen dienbsp;haar zonen niet meer levend uit den strijd tegen Thebe ziennbsp;terugkomen (Suppl. 824 sq.):
lÓFTE xaxcóv néXayoa, m fjLoiÉQea xaXaivai xéxvxov.
Dezelfde verbinding xaxagt;v néXayoa „zee van rampen” komt bij Euripides nog tweemaal voor, nl. Hipp. 822 :
xaxcóv (5’, (ü xaXaa, néXnyoa eiaogcó,
jammerklacht van Theseus bij het verlies van zijn gemalin, en H.F. 1086 sq.:
c5 Zev, xi Tiaïd’ ^y^ijgaa cbS' vjieqxóxcoo tÖv aóv, xaxcóv óè néXayoa la xóÖquot; xjyayea;
-ocr page 32-Het koor van Thebaansche grijsaards uit aldus zijn ontzetting over de door Heracles in waanzin begane doodslag. Wilamowitz,nbsp;Herakles^ 1909 bl. 437 heeft vastgesteld dat het koor onder begeleiding van deze verzen een schuilplaats gaat zoeken, nadatnbsp;het door Amphitryo vs. 1082 sqq. voor het dreigend gevaarnbsp;gewaarschuwd is :
(pevyeze fidgyov
dvÖQ êneysiQÓjuevov,
i] raya cpóvov ëtegov êm lt;póvqgt; jialdiv
av av jiaxyEVOEi Kad/XEicov nóXiv.
Hieraan moge worden toegevoegd dat de uitdrukking cpóvov êxEQov ênl (póvm jialoiv „moord op moord stapelend” de vraagnbsp;doet opkomen of in vs. 1075 in plaats van
ngba d'e xaKÓïa xaxd juyaEtai
misschien gelezen moet worden
TiQoa dè xaxdla xdx afi^OExm.
Voor djuao'amp;ai „verzamelen, opstapelen” zie men o.a. Hom. Od. I 247 Jilexrold èv raXagoïaiv afiyjadfiEvoa xatédzjXE met de verklaring der scholiën „avvayayóv”, Hes. Op. 778 ore r ïóqio acoQovnbsp;d/iarat en Eur. fragm. 423 vs. 4 eneir djudaêe xamp;vde dvaxrjvov 'amp;égoo.
Niet alleen klinkt fiijaexai te zwak na vs. 1074 eï /ue xavéï Txaxég övxa, maar ook is juydeaêai niet te verwachten van een judgyoanbsp;dvrjQ. Een gemakkelijk ontstaande tekstcorruptie als deze heeftnbsp;naast vele andere een aardige analogie in Phoen. 1731 aïviyfxanbsp;avvexóv cod. P foutief voor aïviy/d davvsxov; vgl. ook Lucianus,nbsp;Tragodopodagra 317 eayev lófirj codd. Pal. Vat. Vindob. in plaatsnbsp;van ÊaxE Nidf^rj.
Vervolgens wordt in de bovengenoemde beteekenis aangewend xXvdmv „golfslag” (voor andere functies van xXvdcov zie bl. 15 sqq.) ; aldus Med. 362 sq.;
-ocr page 33-(ba sla anoQÓv ae xXvdcova f^sóa,
M'^deia, xaxmv enógevae,
deelneming van het koor in Medea’s zorgen, en Tr. 696 :
vixq yag ovx d'eamp;v fis övaxr^voa y.hüdmv,
klacht van Hecuba over haar ongelukkigen toestand en toekomst (cf. VS. 466—499), terwijl het stamverwante èmxXvCco „overstroomen”nbsp;voorkomt in de schildering van Troje’s ondergang, Tr. 1326 :
Evooia anaoav êvoaio èmxXvaei nóhv.
Voor ragdtrco zie men bl. 26. Deze reeks wordt besloten met het metaphorisch gebruik van xv/xa ter aanduiding van onheil;nbsp;men vindt dit bij onzen tragicus op de volgende drie plaatsen :nbsp;lo 928 xaxamp;v . . . xvfia ter kenschetsing van het leed waardoornbsp;Erechtheus’ naiöaycoyóa in zijn bezorgdheid voor Creüsa overstelptnbsp;wordt ; Hipp. 824 xvq.a xyjade av^cpogaa, Phaedra’s zelfmoord alsnbsp;ramp voor Theseus; tenslotte Or. 341 sqq. waar het koor hetnbsp;lijden van den door de Erinyen achtervolgden Orestes met dezenbsp;woorden beschrijft:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*
avd dè laicpoa ma na dxdxov d^oda xivdiaa dai/imvnbsp;xaxéxkvaev Ssivmv jxóvmv (ba nóvxovnbsp;Idfigoïa oXe'^Qioiaiv êv xvfiaaiv.
Een opvallend verschijnsel in de op de golven betrekking hebbende beeldspraak is het op den voorgrond treden vannbsp;Hkvèmv, dat ongeveer een derde deel van alle voorkomende gevallen voor zich opeischt.
-ocr page 34-Zooals reeds op bl. 9 is opgemerkt, wordt het beeld van de kalme zee ter aanduiding van rust en vrede betrekkelijk schaarsnbsp;toegepast. J. Kahlmeyer, Seesturm und Schiffbruch als Bild imnbsp;antiken Schrifttum, Hildesheim 1934 bl. IV, die hiervan tweenbsp;voorbeelden uit Euripides vermeldt, noemt deze bijzonderheidnbsp;kenmerkend voor de geheele klassieke literatuur.
Van de twaalf gevallen die bij onzen dichter voorkomen, worden hier achtereenvolgens behandeld drie met negatiefnbsp;karakter, ontleend aan de afwezigheid van wind (1) en golvennbsp;(2) en negen van positieven aard, die op het rustig zeevlak betrekking hebben. Hec. 531 sqq. beschrijft Talthybius, hoe hijnbsp;den Achaeërs stilte gebood voor het gebed van Neoptolemus totnbsp;zijn vader Achilles:
adyai xaraotao elnov êv juéaoïa rade'
Ziym, ’“Ayaioi, aiya naa êarm Xeóa, aiya, aióna' vrjvEfiov d’ Êaxrja öy^ov.
F. Friedrichsmeyer, De Luciani re metrica, Kiel 1889 bl. 45 sq. heeft aangetoond dat deze plaats geparodieerd is doornbsp;Lucianus, Tragodopodagra 129 sqq. :
SXya fiev aid'fjQ, vr'jvejuoa sarco y.al naa nodayqmv evcpfjfieiTco.nbsp;ïöe ngoa d'VfiéXaa f) ¦ yXivoyaQÈjanbsp;fiaivei daijucov amncovi fidaivnbsp;aTi]Qi^o/j,évrj.
Hieraan valt toe te voegen dat Lucianus bovendien wel aan een tweede plaats bij Euripides gedacht zal hebben, nl. Ba.nbsp;1082 sqq.:
-ocr page 35-23
aal tavif afi fjyÓQEve yMÏ ngoa ovqavbv Hal yaïav êoTrjgi^e (pma aejuvov nvQÓa.nbsp;aiyfjae è’ al'amp;tjQ, aïya vlifioa vanrjnbsp;(pvXX eïxe’jamp;rjQamp;v (f ovh av XjHovaaa porjv.
Vgl. in dit verband tevens vs. 1073 laTrjQil^exo.
Ba. 389 sqq. bezingt het koor de ongestoorde rust van een verstandige levenswijze :
é ds zaa ^avxïaa (iioroa xaï zö zpQOveXvnbsp;aoalevzóv ze juévei Halnbsp;ovveyei dcofzaza'
terwijl H. F. 698 sqq. Heracles’ verdiensten jegens het mensch-dom door het koor dankbaar geprezen worden ;
fiox’^zfoaa anvfxov eamp;zjHE fiiozov figozoïanbsp;nÉQoaa deip-aza amp;f]Qmv.
Wat betreft de positief geformuleerde zinspelingen op de kalme zee, dient te worden naar voren gebracht dat Euripidesnbsp;deze uitsluitend aan yaXrjvzj en afgeleide termen ,heeft ontleend.
Or. 727 sq. begroet de in levensgevaar verkeerende Orestes met vreugde de komst van zijn vriend Pylades:
mazbo èv xandla avzjQ HQstaaajv yaX'iqvr]0 vavziXoiatv elooQav.
Iph. Aul. 543 sqq. wordt door het koor het wettige huwelijk in tegenstelling met Paris’ avontuur verheerlijkt;
fiaxagea oï /lezgiaa jdeov jUEzd ze aaxpgoovvaa fxexé -ayov kéxzQODv 'Acpgodizaanbsp;yaXavsiq xQV^ól/isvoinbsp;juaviddcov oïazQwv.
-ocr page 36-24
ralr)Vf) is verwant met yelaw, waarvan de oorspronkelijke betee-kenis „glanzen” nog blijkt uit Hom. II. T 362 sq.:
aïyh} lt;5’ ovgavóv ïxe, yéXaaos dè ndaa tisqI Xalxov vnb aregonija'
zoodat de nauwkeurige interpretatie niet „kalme zee”, „stillness of the sea” (Liddell-Scott), maar „glans”, i.c. „glanzend zeevlak”nbsp;schijnt te zijn. Tot de maritieme beeldspraak behoort echternbsp;niet Eur. fragm. 332, vs. 7 :
èa tavTÓv ^xeiv (prj/A taïo ^qotcóv Tvyaia zóvd’ bv xaXovaiv aldég, ^ rdS’ êonnbsp;ovtoa 'amp;ÉQova ie Xa/juigov sxXdjujiei aéXaa,nbsp;ytifiamp;vd r' av$ei avvtiamp;eïo jtvxvöv vécpoa,
5 'd'dXXetv te xal fitj, ^fjv te xal (pamp;iveiv noiel' ovtm dè 'dvfjtcöv anég/xa tcöv fièv emv^einbsp;Xa/XTiga yaXrjvt), tcöv óè avvvécpei ndXtv.
Immers dat yaX^vrj in dit Danaë-fragment „stralende hemel” moet beteekenen, geeft de geheele passage — een vergelijkingnbsp;van het menschelijk lot met de afwisselingen in de otmospheernbsp;— duidelijk te kennen.
Hec. 1160 sqq. beschrijft Polymestor den onverhoedschen aanval der Trojaansche vrouwen op hem en zijn kinderen „na woordennbsp;die zoo heel vriendelijk waren” ;
xgt’ êx yaXfjvcöv — Jicöa doxeïa; — ngoacpèXeyfjtdtcov ev'dèia Xa^ovaai cpdayav’ lx nénXcov noamp;èvnbsp;xevtovat natdaa, ai' dè noXe/jdcov dixtjvnbsp;^vvagndauaai tdo èfido elyov
Iphigenia herinnert zich haar vroegere vriendelijkheid en medelijden jegens de vreemdelingen die in Thoas’ macht geraakten, Iph. Taur. 344 sq.:
-ocr page 37-25
(w xagdia tdlaiva, jiqIv juhv êo iévovo yaXrjvóa rjO'amp;a xal cpiXoimiQixcov dei.
Or. 279 komt Orestes na zijn aanval van waanzin weer tot zichzelf met de woorden :
èx xvfidzmv ydg avamp;uj av yahqv óqSj.
Sannyrio’s spotternij, cf. Koek, C.A.F. I bl. 794 fr. 8, heeft dit vers onsterfelijk gemaakt:
xi OVV yevófiEvoa ela ojixjv èvdvaofxai ;
CïjxxjXÉov. (pég ei yevoifAXjv yaXfj'
dXX' quot;Hyéloxoa evêvo fie /urjvvasiev dv
ó TQuyixóa dvaxgdyoi r’ dv elaiddtv fiÉya'
5 èx xvfJLdxutv yd() avd^io av yaXfjv oQcb.
De metrische fout van vs. 2 wordt in de edities opgeheven door in plaats van yaXfj te lezen fjcvyaXrj, hetgeen Koek ad locumnbsp;als volgt verdedigt: „fivyaXfj prorsus necessarium : felis enim nequenbsp;in foramina fugit neque terretur ab homine ; nitedula vero felisnbsp;appropinquantis nuntio territa rimam quaerit”. Bij luppiter’s poging om Danaë te naderen is echter geen plaats voor de gedachtenbsp;aan een of ander vreesachtig dier, terwijl daarentegen de ideenbsp;van den zich door zijn slankheid gemakkelijk toegang verschaf-fenden wezel volkomen op haar plaats is. De handhaving van yaXfjnbsp;door Van Herwerden, Analecta Critica, Utrecht 1868 bl. 40 dunktnbsp;mij derhalve onomstootelijk ; zijn reconstructie van het vers luidt:
epÉQ’ d yevoi/JLfjV, dvdgeo, è^a'upvx^a yaXfj.
Men zou ook kunnen lezen :
Cxjxxjxéov. (pÉQ d yevoifMjv vvv yaXfj' roet dien verstande, dat luppiter in het voorafgaande zijn ge-
-ocr page 38-26
daanteverwisselingen bij vroegere avonturen gememoreerd zal hebben.
Het koor schildert Troad. 83.S sqq. de schrijnende tegenstelling tusschen Ganymedes’ vredig verblijf op den Olympus en dennbsp;ondergang van zijn vaderstad ;
av dè nQÓacoTia vea -Qa nbsp;nbsp;nbsp;naga Aiba d'góvoia
xaXXiyaXava tgècptio' Ugidfioio dè yaiav quot;EkXaa mlea’ alyfia..
Tenslotte worde vermeld fragm. 1064, bevattende een waarschuwing tegen het zoeken van verzachting van leed in den wijn :
ovK Eoxi XvjTïjci aXXo (pag/JLaHov figoroia (ba dvögda èa'amp;Xov xal cpiXov nagaiveaia'
Sana dè ramt] rfj vóacg ivvdtv avrjg /réêïj xagaaoEi xal yaltjviCet (pgèva,
5 nagavxd d’ fjaêela vaxegov axévei dmla.
In VS. 4 moet xagdaaei onjuist zijn, want zijn beteekenis „in beroering brengen, verontrusten” staat lijnrecht tegenovernbsp;die van yaXxjvEei en fjoêela, terwijl toch het tegendeel verwachtnbsp;wordt ; zie o.a. Hom. Od. s 291 èxógaie dè nóvxov, Eur. Troad. 88nbsp;xaga^co nèlayoa Aiyaiaa akóa, Eur. Ba. 1321 xia axjv xagdaasi xagdiavnbsp;Xvnrjgda mv; Wakefield emendeerde fiaXdaaei, doch uit palaeo-graphisch oogpunt zou misschien de volgende lezing de voorkeurnbsp;verdienen :
fxéi)y] x' dgéaxËi xal yaXtjvïCei (pgéva,
„bevredigt”, vgl. Hom. II. 1120 atp èëéXco agéaai dófisvai x’ anegdai dnoiva en Hes. Sc. 255 sq. met hetzelfde object als bij Euripides:
a? dè (pgévao evx’ agéaavxo cufiaxoa dvdgofxéov, xöv fièv ginxaaxov öniaaco.
-ocr page 39-27
De in deze groep besproken, op de kalme zee betrekking hebbende metaphoren bestaan op zes plaatsen uit adjectiva :nbsp;Hec. 533, Ba. 391, H. F. 698, Hec. 1160, 1. T. 345, Troad.nbsp;837, doch het opmerkelijke hierbij is dat het adjectivum in alnbsp;deze gevallen praedicatief is gebruikt. Op plaatsen als Hec. 533nbsp;v^vefiov d’ èmrja b%lov verleent een dergelijke praedicatieve toepassing aan de metaphoor een zeker relief en verhoogt hierdoornbsp;tevens het dramatisch effect.
-ocr page 40-HOOFDSTUK II
HET SCHIP EN ZIJN ONDERDEELEN
§ 1 Het schip
De wederwaardigheden van het menschelijk leven worden meermalen met die van het schip in verband gebracht. Hec.nbsp;1081 sqq. vraagt de door Trojaansche vrouwen blind gemaaktenbsp;Polymestor zich vertwijfeld af, waar hij zijn eveneens door haarnbsp;vermoorde kinderen kan vinden :
vavo onma novtioua miofiaaiv, hvóxQoxov qgt;a.Qoa aréMcov, êm tdvóe avamp;eianbsp;tÉhvcdv è/imv cpvXa^ oké'dQiov xoctav;
De wending vavo ojicoo keert terug in H.F. 1094 sqq. waar Heracles, die tijdens zijn slaap na zijn aanval van waanzin aannbsp;een zuil is vastgebonden, bij zijn ontwaken tot bezinning begintnbsp;te komen :
idov, xi dea/u.oïa vavo oncoa d)QfA.iafiévoo veaviav d'ÓQaKa xal (^Qayiova,
TiQoa fifjudQavatm Xaivcp tvxia/x.axi rjfxai, vexQoXai yeixovaa 'ddxova eycov;
Een parodie op deze plaats vindt men bij Aristophanes, Thestn. 1105 sq. : êa' riv' oyamp;ov xóvd' óqS) xal naqXXhov j 'd'edïanbsp;ójuoiav, vavv onlt;oa ÓQfiia^évriv; Het meren van het schip komt
-ocr page 41-29
nog op twee andere plaatsen in dezelfde tragedie als beeld voor, nl. VS. 201 sqq. waar de voorzichtigheid in den strijd geprezennbsp;wordt :
tovTo d’ êv fidxf] aocpbv fxdhoxa, ÖQmvra noXefilovo xaxmanbsp;acpC^iv tb amfia, fxr} 'x tvxx]0 WQfMafiévov
en VS. 478 sq. over de zorg van Megara voor haar zonen :
mo dvr]fJLfiévoi xdlma 7iQVfivr]aioiai fitov êxoit’ evdaifiova.
Ook Or. 706 sq. wordt het voorzichtig beleid boven het onstuimig geweld gesteld :
xal vava yaQ svra'amp;sïaa nQbo jilav jiódi M^aipev, êaxfj ö' avamp;ia, fjv xa7a nóda.
Rhes. 245 sqq. constateert het koor de zeldzaamheid van goede elementen als Dolon op het schip van staat (vgl. bl. 5 sq.),nbsp;wanneer dit op de deining der zee ligt te stampen :
xj anavia xw xmv dyaamp;mv, öxav fjnbsp;bvadhoa êv jteMyeinbsp;xal aalevrinbsp;nóha.
Op twee plaatsen in den Cyclops dient axdxpoa ter zinspeling op het menschelijk lichaam, nl. vs. 361 sq.:
Mri fioi fifj JiQooöidov'
fióvoa fjióvcp yéfjiiC^ noQê^fiiöoa axdcpoa,
-ocr page 42-30
en vs. 505 sq. :
aKd(poa óXyMö amp;a ye.fMoiXelo norl aéXjurjTyaaTQÓo ctxgaa.
Hyps, fragm. 63 v. A. bl. 64 sq. mag uit het nog leesbare manegsl veÓDo in vs. 6 worden afgeleid dat Hypsipyle haar lotnbsp;met dat van een in nood verkeerend schip vergelijkt (zie denbsp;tekstaanvullingen van v. Arnim en v. Wilamowitz). Met dezelfdenbsp;strekking verschijnt Hipp. 767 de op Phaedra doelende meta-phoor van het schip welks ruim onder water staat:
yaXma ó’ vnégavxXoa ovaa avfjKpogq.
Degenen, die aldus in nood en gevaar verkeeren, kunnen door anderen a.h.w. op sleeptouw genomen worden, zie Andr.nbsp;199 sq. waar Andromache de absurditeit aantoont van 'de beschuldiging als zou zij Hermione van Neoptolemus’ zijde willennbsp;verdringen :
nóxEQov ïv’ avxx] naïdaa dvxc aov xéxco óovXova ê/Liavxfj x aamp;liav ècpokxida;
H.F. 631 sq. over Heracles’ redding van zijn kinderen :
d^(o Xa^óv ye xovoö’ ècpoXxLdaa yegdlv, vava ó’ amp;a Èq)éX^m'
en H.F. 1424 waar Heracles zich’ onder Theseus’ hoede en geleide stelt:
Ofjoeï navmXeia sipóqea^f èq)oXxidea'
In andere gevallen wordt het streven naar lotsverbetering aangeduid door het veranderen van ligplaats, zooals dit tot uiting komt in de klacht van Medea vs. 257 sq. :
-ocr page 43-31
ov [irixEQ, ovK abelcpóv, ov^ii avyyevij jjiE{^OQ^iaaadai rijod’ êyovaa avfxq)OQao,
welke klacht door het uit Corinthische vrouwen bestaande koor wordt overgenomen, vs. 441 sqq.:
ooi S’ ome naTQoa dófioi, dvaxavE, /xe'amp;OQ/uiaao'amp;ainbsp;fióxamp;mv namp;Qa, xmv xs Mxxqcovnbsp;akXa fiaoikeia^ xQelaawvnbsp;öó/jLOLOiv ènéaxa.
Men heeft in dergelijk verband Alc. 796 sqq. :
xai aacp’ olö’ ó'd'ovvexa xov VVV axvamp;Q03nov xal ^vveaxmxoa cpQevamp;vnbsp;fiE'amp;oQfjuei oe nixvloo èfxneaèov axixpov.
Met deze woorden tracht Heracles den bedroefden dienaar van Admetus te bewegen om in het drinkgelag verstrooiing tenbsp;zoeken.
Het in deze laatste passages gebruikte verbüm jueêoQjuiCstv heeft Ba. 930 sq. de meer algemeene beteekenis van „verplaatsen,nbsp;verschuiven” :
ëvdov TiQoaeiojv avxóv avaaeiwv x' èyagt; xal PaxyidCcov èf ëdgaa jue'dcÓQ/uioa.
Avxóv nl. xóv Txkóxa/Liov.
In samenhang hiermede komt ook eenmaal èioQjuiCeiv „in zee brengen” voor, om een voortbeweging aan te duiden ; Phoen.nbsp;845 sqq. bemoedigt Creon den vermoeiden Tiresias met denbsp;woorden :
-ocr page 44-32
SaQoei' néXaa yaQ, Teigeaia, (piXowi. ooïa è^ÓQjuiam aóv nóda' Xa^ov d’ amov, zèy.vov'nbsp;ma nda amjv?] nova re ngeajivTov (piXelnbsp;XstQoa {XvQniaa dvafie.veiv KOVCpiajjLata.
Vs. 847 atda am]vr) Munro, naïa êV amrjv Hermann, waarbij Nauck aanteekent: „videtur aliud quid latere”. Dat hierbij inderdaad sprake is van tekstcorruptie, mag men veilig aannemen'*),nbsp;al tracht de scholiast de volgende verklaring te geven : ma nda’nbsp;anrjVf]: ** xal ol yeyTjQaxótea, (ptjaiv, vnd ^évrja y^e.iQaymyÊiad'ai ocpelXovaiv.nbsp;ïjzoi. sv r(p firj dvvaaXXai avri-jv Haamp;’ éavzrjv avev ^mmv tqexeiv' rj,nbsp;onsQ fXéXriov xal dxóXovamp;ov, èv rep td vneCevyfiEvanbsp;nbsp;nbsp;nbsp;avev tov
fjvioxovvToa /urj dvvaaamp;ai xQÉy^eiv, iva xal avxrjv xijv Cev^iv antjvaa Xéyp. amp;VQaiaa dh dXXoxQiaa ma jiQÖa xd eXxovxa Clt;pa, fJ-xj xocvmvovaxjanbsp;xov êXxva/xov. èdv èè ènl xija djud^rja fióvov, dnXovaxsgov, xfja dXXo-XQiaa xmv C4gt;mv.
Deze interpretaties, waaruit den lezer de keuze gelaten wordt, zijn echter geen van beide bevredigend. De eerste kan niet juistnbsp;zijn, omdat men daardoor per slot van rekening tot de onmogelijke combinatie yeigoa xmv ^epmv zou komen.
Ook de tweede verklaring houdt geen steek : het gaat in onzen tekst niet om de gedachte aan mennen en leiden als door eennbsp;fivioxoa, maar om de idee van physieke zwakheid en vermoeidheid, die om ondersteuning {xovxpiapaxa) vragen, vgl. de onmiddellijk voorafgaande passage vs. 841 sqq. waar Tiresias zegt ;
xéxvov Mevoixev, ml Kgéovxoa, ebié fxoi
nóarj xia xj 'niXomoa daxema ódöa
TXQÓa mxÉQa xdv aóv' ma èfibv xdfJivei yóvv,
Jivxvxjv öè fXaivmv xjXvaiv (lóXia negm.
Laatstgenoemde idee nu komt volkomen tot haar recht indien men leest :
-ocr page 45-33
ma Ttaïa adi]vi]a nova re ngea^vtov cpilü '/jigba dvgaiao dvajuéveii’ xovcpiofiam.
Aldus ontstaat het bekende beeld van de kinderlijke hulpbehoevendheid {adrjv^a „ignorant, inexperienced”, Liddell-Scott), zie Hom. passim viqnia réxva, Aesch. Eum. 38 Seiaaaa ydg ygavanbsp;dvunaia, ovóèv /uèv ovv (omzetting volgens Van Herwerden). Hetnbsp;ontstaan van de foutieve lezing naa’ dngvr] is hierdoor te verklaren,nbsp;dat de termen naa en nala in de handschriften meermalen metnbsp;elkaar verwisseld worden '®), terwijl het woord dm^vrj hier welnbsp;zal zijn ingeslopen onder invloed van naa, nova, ngea^mov.
Op te merken valt nog dat schol. vs. 848 de uitdrukking xovq^iofiara „ondersteuning” minder juist weergeeft met ódrjygiuaTa,nbsp;een term die door Liddell-Scott, Pape, Passow, Stephanus overnbsp;het hoofd gezien is.
Tot besluit van dit gedeelte moge worden geciteerd Troad. 538 sqq.:
xXmoTov d' dfKpi^óXoia Xivoio, vaoa moei oxdcpoo xeXaivóv, Eia êSgavanbsp;Xdiva daneód re (póvia nargi-di, UaXXddoa 'fXéaav r'Xeda,
de Trojanen trekken het houten paard binnen hun stad evenals een schip op het strand.
§ 2 Onderdeelen
Terwijl het schip in negentien gevallen voor aanwending tot beeldspraak in aanmerking kwam, treden de onderdeelen vannbsp;het schip vanuit dit oogpunt in mindere frequentie, nl. slechtsnbsp;negen maal, op den voorgrond. Or. 795 vraagt Orestes, dienbsp;zich vergelijkt met een schip waarvan het roer is weggeslagen,nbsp;Pylades om steun en geleide :
-ocr page 46-34
sQne VVV oïa^ Jiodóo fxoL
Samen strijden deze beide vrienden tegen een overmacht, terwijl de punten van hun wapenen evenals de voorstevens vannbsp;oorlogsschepen tegen den vijand gericht zijn, El. 846 :
êoTvjaav avxinQojQa asiovrea fiêkrj.
Wanneer Orestes en Pylades niet Iphigenia de vlucht genomen hebben, komt een bode dit melden aan koning Thoas, die de ontstellende tijding als een „scheepslading” vol onheilnbsp;zal ontvangen, I.T. 1306 :
nÓLQEifu xaivmv (pÓQXOv ayyélloov xaxmv.
Fragm. 90 (vs. 2 invoeging van a’ volgens Grotius) wordt met Evxvyrja xoT^oa de machthebbende partij bedoeld :
ov yoLQ nox' sïcov 2'amp;£veXov sla xóv evxvxij
yiOQOvvxa xoïyov xfja dixtjo a’ dmoaxEQEÏv.
Men heeft hierin een zinspeling te zien op xoi%oa in de be-teekenis van scheepswand, zooals o.a. te vinden is bij Homerus, Od. 420 avxdg êycb did vrjoo èqioixcov, ocpQ’ and xoiyova | Ivaenbsp;xXvöcov xQÓnioa en Eur. Hel. 1573 sq. aXXoi óè xoiyova ÖE^iovanbsp;Xaiova t’ ïooi ( dvrjQ nag’ dvÖQ s^ov'd'’. Overdrachtelijk wordt dezenbsp;term ook toegepast door Aristophanes, Ran. 536 sq. fiexaxvXivÖEivnbsp;avxóv del \ ngóa xóv ev ngdxxovxa xolyov „ad navis latus a fluctibusnbsp;tutum” (Van Leeuwen); de scholiast verklaart hierbij: xijv juExa-xpogdv Einsv óa ènl lov inif^dxov' oxav ydg xagayd^fj fj 'amp;alaaaa xainbsp;xivdvvEvrj xó nXoiov, ó emfidxi^a aaxpQovmv xóv juèv exeqov xolyov êg,nbsp;Eia ök xóv EXEQOV fjiËiaxvUvÖEi êavxóv. Bovendien komt de beeldspraak voor bij Plutarchus, Mor. 20 C ov ydg dnoxXivEiv anavxaanbsp;Eia xóv avxóv xoïyov, dXXd yiyvEO'd'ai xiva xov jiXdnxovxoa avd’oXxriv,nbsp;hetgeen gezegd wordt van de Atheners, die zich uit hun moeilijkheden redden. Een ellips van xolyov is volgens Van Leeuwen
-ocr page 47-35
aan te nemen Ar. Vesp. 1318 HmfJLcodokoiymv heqi i6v ev jiqóltxovt aei.
Naar alle waarschijnlijkheid moet men derhalve met Porson Or. 895 sq., waar het opportunisme van mannen als Talthybiusnbsp;gehekeld wordt, in denzelfden zin verstaan :
tó ydg yévoo xoiomov' èni rov tvxvyi}
Txijdwo’ del HxiQvnea'
lo 595 sqq. is de oorspronkelijke beteekenis van l^vyóv „roeibank” overgegaan in die van „rang, positie” :
fjv d' èa x6 ngmxov nókeoa ógfx^'amp;ela l^vyov Ctjxcö xio eJvm, xmv jusv dóvvdxcov vnonbsp;fx.iaxjaófieo'amp;a' Ivjigd ydg xd xgeiaaova.
Dezelfde melaphoor heeft Euripides in Phoen. 74 sq. toegepast op het koningschap van Thebe, waarvan Eteoclcs na het verstrijken van den met Polynices overeengekomen jaartermijnnbsp;weigert afstand te doen :
ènel S ënl Cvyóïa
xa'd'ÉCez’ dgyfjo, ov fieamp;iaxaxai {kgóvmv. *
Aan de lezing van cod. L nbsp;nbsp;nbsp;in plaats van Cvyoïa zal m.i.
de voorkeur gegeven moeten worden, daar de uitdrukking, evenals in het zooeven geciteerde lo 595, op één bepaalde — en wel de allerhoogste — positie doelt. Zelfs Aesch. Agam. 1617 sq.nbsp;heeft den singularis, niettegenstaande het subject in den pluralisnbsp;staat:
ov xavxa qmveia vegxegq ngoorjfievoa xÓTit], y.gaxovvxmv xmv em Cvym Sogóa ;
Op de vier plaatsen, die ter afsluiting van dit hoofdstuk besproken worden, dient het anker om een persoon aan te duiden
-ocr page 48-36
op wien mea al zijn hoop en vertrouwen heeft gesteld; ook onze taal kent deze beeldspraak in het woord „plechtanker”.nbsp;Fragm. 858 beschrijft iemand een vrouw aan wie hij zeer veelnbsp;te danken heeft, als volgt:
a}.X rjde (l è^éamasv, ijde fJLOi XQoqjóa, adelepri, dfjLmio, ayxvqa, oieyt].
Fragm. Phaeth. v. Arnim bl. 72 vs. 86 sq. betoogt Merops de wenschelijkheid dat zijn zoon Phaethon ter wille van denbsp;voortzetting zijner dynastie in het huwelijk treedt:
vavv xoi ju” ayxvQ ovda/ucöa nbsp;nbsp;nbsp;cpdsT
óa XQeia acptvxc
Cf. Herond. Mim. I 41 sq. vtjvo fxirja en ayxvQrjo ovx daqgt;aXi]a ÓQfievaa en Plut. Sol. XIX oló/xevoo êm dval (iovXaïa maneQ dyxvgaianbsp;ÓQ/uovaav fjxxov èv oaXm xrjv nóXiv eaeaamp;ai (het schip van staat, zie bl.nbsp;5 sq.). Uit deze en de beide nog te citeeren passages bij Euripidesnbsp;blijkt ten overvloede dat het schip reeds in de oudheid over meer dannbsp;één anker beschikte, vgl. A. Koster, Das Antike Seewesen, Berlinnbsp;1923 bl. 182 sqq., waar tevens een deskundige verhandeling tenbsp;vinden is over de eigenschappen van het goed uitgebalanceerdenbsp;anker, dat ondanks zijn eenvoudige constructie als een genialenbsp;uitvinding moet worden beschouwd.
Hel. 277 sqq. klaagt Helena in de meening dat Menelaus stellig omgekomen is:
ayxvQa S’ ij /jlov xdo xvyao nbsp;nbsp;nbsp;fióvrj,
nóaiv noamp; ijieiv xai fx dnaXXa^eiv xaxüyv — ovxoa xé-dvfjxev, ovxoa ovxsx eaxi
Het verbum oyelv in vs. 277 kan een maritieme uitdrukking zijn, die een functie van de dyxvqa te kennen geeft, cf. t%tiv „vasthouden” en Hesych. byéia nóvxia' xj dyxvQa. naga xö byeiv êv xxb
-ocr page 49-37
nóvTcp Taa vava, waar M. Schmidt’s conjectuur ö%eZoamp;ai op grond van dit vers overbodig mag heeten
De vierde en laatste toepassing van ayKVQa als „plechtanker” is te vinden Hec. 79 sqq., een bede van Hecuba voor het behoud van Polydorus, daar zij door een hem betreffend droomgezicht hevig verontrust is:
c5 x^óvioi 'amp;eoi, acoame naid' è/jLÓv, oa /Lióvoa oixmv ayxvg’ et’ êjucóvnbsp;trjv xiovmdrj Ogfixfjv xaxixEi
ieivov JiatQiov (pvlaxdïaiv.
De aangehaalde plaatsen doen ons zien, dat het beeld der ayxvga bij Euripides, door zijn betrekking op personen, eenigszins andersnbsp;gericht is dan N. T. Hebr. VI 18 sq., aangezien daar sprake isnbsp;van het anker der hoop : xgaiijam xrja ngoxEcjuévtja êkmSoo' rjv óanbsp;ayxvgav êxojusv xfja ipvxrja aacpahr] xe xal fle^mav.
-ocr page 50-Verscheidene aspecten van het leven aan boord heeft Euripides in zijn rijke beeldspraak aangeroerd. In de talrijke zorgen der bemanningen voor en door hun schepen vondnbsp;hij een uitgestrekt terrein van inspiratie. Zijn belangstellingnbsp;op dit gebied was blijkbaar zoo intens, dat verreweg hetnbsp;grootste deel zijner maritieme beelden hieraan werd ontleend.
§ 1 Het laden en verschepen
Wanneer Iphigenia aan Orestes het voorstel doet dat hij zich in veiligheid zal stellen, terwijl Pylades zijn leven zalnbsp;moeten geven, wijst hij dit van de hand met de opmerking datnbsp;hijzelf verantwoordelijk is voor hun beider rampspoed, dien hijnbsp;„als lading in zijn schip vervoert”, I.T. 599:
6 vavoxoXamp;v ydg slfi èyco raa ov/u(poQaa.
Mei. Desm. fragm. 6 vs. 9 v. A. bl. 33 verkondigt den lof der zorgzame huisvrouwen die het oog op alles houden,nbsp;evenals schepelingen waken over hetgeen zij aan boord genomennbsp;hebben :
véjuovai S’ oÏKOva xal xa vavoxoXovfieva earn dóficov ac^^ovaiv.
Fragm. 406, vs, 8Jsq. wordt het aangaan van een huwelijk oneerbiedig met het innemen van ballast vergeleken :
-ocr page 51-39
ov yag rmv rgomov jieigco/nevoi vvfjupaa êo oïxova egfiatiCovrai ^gotoL
Deze metaphoor treft men eveneens fragm. 946 aan, toegepast op den vader die het zijn kinderen en daarmede zichzelf lastig maakt:
öano naxrjg ngba Jiaïdao èn^atvEi mxgóa, tó yijgaa omoa egfiauCerai ^agv.
Het verschepen, nogêfieveiv, wordt achtmaal in den zin van „brengen”, „bewegen” en dgl. overdrachtelijk aangewend; denbsp;helft van het aantal gevallen komt in de Iphigenia Tauricanbsp;voor. lo 1597 sqq. legt Athene aan Creüsa uit, welk een zorgnbsp;Apollo voor haar kind gekoesterd heeft;
ènei d’ evixtea zóvde jidïda xanÉamp;ov èv anagydvoiaiv, agmxoavr’ èa dyna?MOnbsp;^Egfiijv xeXevsi devgo nogamp;jUEvaai (igéxpoa,
E'amp;geyjé x' ovö’ sïaaev èxnvevaai (iiov.
Iph. Taur. 369 sqq. klaagt Iphigenia dat Agamemnon haar een huwelijk met Achilles voorgespiegeld heeft om haar tennbsp;offer te kunnen brengen aan Artemis :
^Aièxja quot;’A^dXeva yv dg’, ovx 6 lIrjXéwa, ov fioi Tigooeiaaa nóaiv, êv dgfidxmv dyoianbsp;la aifiaxtjgöv ydfiov Ijidgamp;fxevaaa öólm.
Dezelfde elliptische constructie heeft Or. 1031 sq., waar Orestes, die den dood moedig onder de oogen wil zien, Electranbsp;vermaant hem niet weekhartig te maken :
fix) ngba IXecbv fiot TisgifidXfja avavógtav, èa ódxgva nogamp;fiEvova’ vnofiv^aei xaxmv.
-ocr page 52-40
Dit citaat bewijst dat de door M. Platnauer, Eur. Iph. in Tauris, Oxford 1938 bl. 91 aanbevolen emendatie van Nauck innbsp;Iph. Taur. 370: sv aQfimwv (x o%oio niet strikt noodzakelijk is.
Troad. 568 sq. maakt het koor Hecuba opmerkzaam op Andromache, die gevankelijk wordt weggevoerd :
'ÊWójÖjj, Xevooeig rrjvd’ quot;AvdgofJidir^v ^evtxoïa sn oxoia noQ’d'nevofxévriv ;
I.T. 266 beschrijft het terugsluipen van den herder, nadat hij de zich verschuilende Orestes en Pylades ontdekt heeft :
axQoiai danxvloioi JiOQ'amp;fxevcov i'xvoa.
In aansluiting hierbij worde vermeld de tot Orestes gerichte vraag van Iphigenia, met welk doel hij in Taurië gekomen is,nbsp;I.T. 936 :
Tt ydg Tim’ êa yrjv t^vd’ eTiÓQ'amp;juevaaa jióda;
Wanneer koning Thoas zich gereed maakt om de achtervolging van Iphigenia, Orestes en Pylades in te zetten, hoort hij zich I.T. 1435 door Pallas Athene toevoegen:
noï JioT dicoy/xóv xóvöe Tiogê/xevEia, dva^
0óaa;
§ 2 Het roeien
Het roeien, dat in de beeldspraak betreffende het leven aan boord een domineerende rol speelt, wordt door den dichter innbsp;groote variatie te berde gebracht Onder de uitdrukkingennbsp;van „varen” — zie ook § 3 — is het derhalve een aparte bespreking ten volle waard. Het verbum êgêaaeiv wijst in Euripides’nbsp;werken zonder uitzondering op een roeiende of zwaaiende beweging van bepaalde lichaamsdeelen, zulks in tegenstelling tot
-ocr page 53-41
het meer gedurfde gebruik in de poëzie van Sophocles : zie Ant. 158 riva dr] fifjxiv êgéoamv; en Ai. 251 toiaa Egéaaovaiv aneddanbsp;öixgaTEus ’AxgEiöai.
I.T. 288 sq. beschrijft Orestes de Furie die hij meent te bespeuren aldus ;
x] S’ lx xamvojv nvg nvéovaa xal q)óvov nxEgola IgéaoEi.
Eveneens met betrekking tot den wiekslag vindt men lo 161 sq.:
oÖE Tigóa d'Vfiélaa akXoa èglaoEi xvxvoa.
Cf. Ov. Met. VIII 228 remigioque carens non ullas percipit auras (Icarus).
I.A. 139 beveelt Agamemnon zijn koerier zich te haasten :
dlX’ W êgéoacov adv nóda,
0
terwijl Tr. 1256 sqq. het koor van Trojaansche vrouwen bespeurt dat Troje dreigt in brand te worden gestoken :
xivaa 'Ikidaiv xaïaö’ êv xogvxpaïa Xevooco (pkoyéaa daXótai ylgaanbsp;dtsglaoovxaa ;
Bij deze groep behoort ook Hipp. 1219 sqq., een door den bode gegeven beschrijving van Hippolytus’ laatsten rit:
xal deanóxtja jukv innixoiaiv xjamp;EOiv TcoXvo ^vvoixamp;v rjgnaa’ ^viaa xegoïv,nbsp;ÊXxei Öë, xióntjv waxE vav^dxtja dvrig,
-ocr page 54-42
waarbij terloops zij opjsemerkt dat achter eXiisi ès een interpunctie gewenscht is.
Wanneer Cycl. 460 sqq. Odysseus zijn plan bekend maakt om Polyphemus het oog uit te boren, vergelijkt hij zich met eennbsp;scheepstimmerman die de boor hanteert in regelmatigen cadans,nbsp;als bij het roeien ;
460 vavm-jyiav d’ maei zio aQjuóCmv avrjQ dmXóïv )(aXivoiv tQvnavov xconyjXaxÉi,nbsp;ovtaj KVxXdóam öaXbv êv qoasoqjÓQq)
KvxXomoa öipei xal avvavavm xóqaa.
Vergelijkt men vs. 460 met Hom. Od. e 162 sq. dp/^óCeo .... Evgeïav axedifjv, dan gaat men zich afvragen of met vavmjyia tenbsp;dezer plaatse niet „schip” bedoeld kan^zijn. Indien een term alsnbsp;vavxXrjQia bij Euripides — zie Alc. 112 en Hel. 1519 — denbsp;nuance „schip” heeft gekregen, mag ditzelfde ten aanzien vannbsp;vavjtrjyla niet onmogelijk worden geacht.
Or. 530 sq. wordt ófzoggoêslv „in gelijk tempo roeien” in den zin van „overeenstemmen” gebruikt door Tyndareos, die in denbsp;bestraffing door de góden het bewijs ziet van zijn bewering datnbsp;Orestes zich aan misdaad heeft schuldig gemaakt:
£v d’ OVV XóyolOl rota êfioïa ofzoQQoamp;sï' juiafi ye ngöo ‘amp;ea)v xaï tlveia fii^TQÓa dlxaa.
De letterlijke beteekenis vindt men omschreven schol. Ar. Av. 851 .¦ éfzoQQO'amp;sïv dè xvQima rö ajua xal avfjLCpcbvma ëgéaaeiv.
Het inhouden van de riemen ter aanduiding van ontspanning en rust komt tweemaal in de Phoenissae voor, nl. in de vermaning van locaste tot Eteocles om rustiger tegen zijn broedernbsp;op te treden, vs. 454 :
aydaov Sk deivóv ofzfjia xal •dvjuov nvada'
-ocr page 55-43
waarbij de scholiast verklaart: ^ fieraqioQa anb rmv ÈgeaadvrcoV o%a.aaL ydg ró èmaxsïv tamp;v xconamp;v rrjv elgeaiav, en vs. 960 waarinnbsp;het koor vraagt naar de reden van Creon’s zwijgen na Tiresias’nbsp;raad om zijn zoon voor het behoud van Thebe te offeren :
Kqéov, xi aiyqa yfjQvv acpêoyyov axamp;aaa;
Het achteruit roeien als beeld van een terugtrekkende beweging treft men aan in het bodeverhaal over Neoptolemus, die vanuit een hinderlaag getroffen wordt, maar zich terugtrekt ennbsp;teweer stelt, Andr. 1120 sq.
Xcogeï dè ngv/uvav' ov ydg ela xaigbv tvneia èxvyxav'.
De gangbare wending voor een dergelijke manoeuvre is ngv-fj-vav jiQoveaêai, wijzende op een langzaam achteruit varen, waarbij echter het schip met den voorsteven op den vijand gericht en aldus tot den aanval gereed blijft. Vgl. E. Lübeck, Das Seewesennbsp;der Griechen und Romer, Hamburg 1891 bl. 4.
^vvfjgexeïv beteekent „gunstig gezind zijn” in fragm. 773 :
deivóv ye, xola nXovxovoi xovxo ó’ ëfjupvxov, axaióïaiv eïvai' xl xtoxe xovóé y’ atxiov ;nbsp;dg’ oX^oa avxbïa oxi xvcpXbo ovvrjgBxet,nbsp;xvcpXaa ëxovoi xda cpgévaö xai xija xvxx]0 ;
en „zich aanpassen” in fragm. 284, vs. 7 sqq.:
ovè’ néveaamp;ai xal ivvrjgexaïv xvxouo oloi X ¦ ë'amp;t] ydg ovx èêiodévxea xaXdnbsp;axXfjgcba fiexaXXaaaovaiv ela xdfirjxava.
’Ynxjgsxsïv „als roeier dienen” met de algemeene beteekenis van „dienen, helpen, bijstaan, terwille zijn” komt bij Euri-
-ocr page 56-44
pides herhaaldelijk voor. Hoewel oorspronkelijk scheepstermen, hebben woorden als vnrjQÉtrjO reeds bij Aeschylus en Herodotusnbsp;den overdrachtelijken zin van „dienaar, dienen, dienst”. ‘YjirjQsrrjanbsp;zal dus wel in de zesde eeuw een gangbare uitdrukking voornbsp;dienaar zijn geweest, zoodat men hierin geen beeldspraak vannbsp;den dichter Euripides zelf heeft te zien. Theseus zegt Suppl.nbsp;381 sq. tot den hem trouw dienenden heraut:
TÉxvrjv /ukv alei xrjvd’ è'xcov vnyjQexéio JióAet xe xa/Mi, diacpÉQWv xcrjQvyfiaxa'
lo betuigt zijn tevredenheid met zijn werkkring als tempeldienaar, lo 638 sq.:
‘d'Ecöv ó’ êv evxaïa xj Xóyoiaiv x] (igoxmv, vnrjQExmv xottQOvmv, ov yom/j,évoia.
Hector zoekt Rhes. 151 sqq. een verspieder die hem in den dienst voor het vaderland helpen wil, daar hij niet alles persoonlijk kan verrichten :
xia av yévocxo xxjaSs yija evegyéxfja; xio (pxjaiv; ovxoi jidvx’ êyd) övvijao/minbsp;TióXec 7iaxQlt;^a avfi/mxoio vnriQexeiv.
Oedipus vraagt Antigone hem naar Colonus te geleiden, Phoen. 1708:
dAA’ ua, xvcpkxp xamp;è' vJirjQÉxsi naxgi, ênei ngoêv/ifj xijade xoivovad'ai xpvyxja.
El. 649 oppert Electra tegenover Orestes het plan om zich van een bode te bedienen teneinde Clytaemnestra in de val tenbsp;lokken :
VTifjQsxeixo) fjiEv övoïv ovxoiv ode.
-ocr page 57-45
Sthen. fragm. 5 vs. 19 sq. in de lezing van Von Arnim, bl. 44 dringt de voedster van Stheneboea er bij Bellerophon op aan,nbsp;haar meesteres niet af te wijzen :
Tl Tam’ avaivf]; rXij'amp;i dsoJioivija sjw^a êgcoxi deivip (piXoq}QÓvcoa vm]QEzéiv.
Een hiermede overeenkomstige plaats is Ba. 221 sqq. waar Pentheus de geruchten die hem omtrent de buitensporighedennbsp;der Bacchanten ter oore zijn gekomen, weergeeft:
nXrfQEia èe 'diaaoïa êv /xÉaoïoiv êatdvai XQaxrjgao, S.XXr]v d’ aXXoa’ elo EQtjfxiavnbsp;Tfxxóoaovaav Evvdia dgoévcov vnrjQEXEÏv.
lason beantwoordt Medea’s verwijt, dat hij haar niet ingewijd heeft in zijn nieuwe huwelijksplannen, met zijn twijfel aan haarnbsp;geneigdheid tot medewerking uit te spreken, Med. 588 sqq. :
}iaXd)a y' av, oï/iai, xcpó' vnrjQÉxEia Xóycp, ^
EÏ aoi yafiov xaxÉijxov, {jxia ovóè vvv xoXfiqo fiB'amp;EÏvai xagöiaa fxéyav yóXov.
Fragm. 221 wordt het al te verstandelijke leven afgekeurd :
noXXol Sè 'amp;vt]xcöv xovxo naoyovaiv xaxóv' yvcófxrj (pQovovvxEO ov 'öÉXova' vnrjQEXEiv
ipvxfj.
Met het doel om zich op Polymestor te wreken doet Hecuba een beroep op Agamemnon’s rechtsgevoel, Hec. 844 sq.:
Eaamp;Xov ydg dvdgda xfj dixi] 'd’ vnrjQEXÉlv xaï xova xaxova dgav navxaxov xaxcöa uei.
-ocr page 58-46
In bijna even groote frequentie als vnrjQetetv komt het sub-stantivum vjifjQÉtfja „onder-roeier” zelf voor, wanneer een dienaar of helper bedoeld wordt. Hec. 503 stelt de heraut (vgl. bl. 44 over Suppl. 381 sq.) Talthybius zich aan Hecuba voor alsnbsp;staande in dienst van het Grieksche leger ;
Tal’amp;v^ioa fjno Aavaïdamp;v vjifjQeTtja,
Cassandra kenschetst de herauten Tr. 426 als volgt :
01 negl xvQamp;vvova xal nóXeia vnr)Qézai.
Fragm. 1117 vs. 47 sq. verzekert Hermes als bode van Zeus dat een verstandig dienaar steeds zijn plicht zal doen :
vjtïjQÉrrjv yó.Q ovra Tanearakjuéva ngdooeiv jiQo'amp;vfA.cüo, oaria dv y' vovvsx^o.
Door Hippolytus’ dood verliest Artemis een trouwen dienstknecht, gelijk hij haar mededeelt Hipp. 1397 :
ovgt;c eau aoi xvvayoa ovd’ VTitjgÉTïja.
Na zijn wraakneming op Aegisthus geeft Orestes den góden de hoogste eer. El. 890 sqq.;
‘d'sova (MV fjyov ngwrov, ’HMxtga, rvxqa agxïjyétao rrjad’, eïta xdju ènaiveaovnbsp;xbv xmv i%a)v xs xija xv^fja 'd' VTxxjQÉxxjv.
Eveneens in de Electra kiest Orestes zijn vriend tot helper bij het slachten van het offerdier, vs. 821 :
IIvkddt]v fihv el2ex' êv nóvota vnxjQsxfjv.
H.F. 1398 dringt Theseus er bij Heracles op aan, zijn wee-
-ocr page 59-47
klagen te staken en bij zijn vriend ondersteuning te zoeken: navoai' didov ds XEiq' vJit^QÉn] cpÜM.
Menelaus stelt Helena, die hem niet herkent en vreest dat hij haar aan Theoclymenus zal uitleveren, gerust met de woordennbsp;(Hel. 553);
OU xXmnéa eofiev, ovx vn'fjgérai xaxamp;v.
Het zeldzame femininum vnriQÉiia vindt men l.A. 322 :
ÓQamp;a dékxov, xaxiaxmv yQa/ujudxcov vnrjQÉxiv;
een tot Agamemnon gerichte vraag van Menelaus, die zich van Agamemnon’s compromitteerenden brief heeft meesternbsp;gemaakt.
Hetgeen bl. 40 ten aanzien van ègéaaeiv in verband met roeiende of zwaaiende beweging werd opgemerkt, geldt insgelijksnbsp;voor sïgeaia. Andromache, door de Grieken weggevoerd, houdtnbsp;haar zoontje Astyanax aan haar hijgende borst gedrukt, Tr.nbsp;570 sq.:
Tiagd 6’ slQEoiq fiaaxamp;v ETiExm xpikoo ’Aaxvdva^, ’Exxogoa Ivia.
Hyps, fragm. 8 vs. 8 sq. v. A. bl. 56 (vs. 8 volgens lezing van Bury en Murray) nemen Polynices en Tydeus de wapenennbsp;tegen elkander op :
aióuQov x’ EÏgEoia ocpaydv Exevyov.
Gelijke metaphorische ontwikkeling als bij Eigsaia valt waar te nemen bij het vaker voorkomende nixvkoa „riemslag”. Mei.
-ocr page 60-48
Desm. fragm. pap. Ber. 5514vs. 11 v. A. bl. 30 doen Theano’s broeders met hun gevolg ten tweeden male een aanval opnbsp;Aeolus en Boeotus :
01 d’ ela tbv nvtóv nttvXov 7jneiy[ov dogóa']
Dezelfde verbinding van nltvXoo met êoQÓa biedt Heracl. 834 sq., een beschrijving van een afgeslagen aanval der Argiven opnbsp;de Atheners :
rd TiQcöta fiév vvv nixvXoa ’Agyeiov óogóa sggfj^mT fjfMÏa' elx’ èxógrjaav jxdXiv.
Waarbij nog gevoegd kan worden Troad. 817 sqq.:
dia dè dvolv mxvXoiv xdxx} negl Aagdaviaa xpovia xaxéXvasv aixfia.
Wederom in de Troades, vs. 1235 sq., is nixvXoa de uitdrukking voor het rouwmisbaar over Astyanax :
agaaa’ agaaae xgaxa mxvXova didovaa x^^QÓa.
Even tevoren, vs. 1204 sqq., heeft Hecuba gewaarschuwd voor de vergankelijkheid van het geluk :
xoïa xgónoia ydg al xvxai, êjUjxXrjxxoa ma a.vd'gmnoa, aXXox’ dXXoaenbsp;mjdmai, xovdda avxóa evxvxet noxe.
Nauck leest in plaats van xo'ia xgónoia, dat in dezen vorm een overbodigen indruk maakt, dvaxgonoi „onbuigzaam”, doch ditnbsp;past minder goed in een passage waar de veranderlijkheid vannbsp;het lot vooropstaat. Meer steekhoudend is Grotius' verbetering
-ocr page 61-49
t(üo TQonaïo. Er bestaat echter nog een andere plaats in de Troa-des, die door keuze van woorden sterk aan de onderhavige herinnert. Poseidon vraagt nl. vs. 67 de thans weer tegen denbsp;Grieken optredende godin Athene naar de oorzaak van haar onstandvastigheid :
ri (5’ mde Tiijdqa akXor elo cüXovo tqójiovo;
Gezien de groote overeenkomst, bood dus mogelijk de tekst in VS. 1204 sqq. oorspronkelijk een parallel van ailAoT ela allovanbsp;TQÓnova :
rmv XQÓncov yaQ al tvyai,
1205 Efxnhrjmoa mo avd'Qconoo, alXox alXoae nifjöamp;ai, KovÖEia avxoa Evxv%éi Jioxe.
„Het geluk immers is wispelturig”, cf. schol. 1205 e/xnkfjxxoa yoLQ o evfxexd^lxjxoa. Vgl. voor de constructie Soph. Trach. 705 diaxnbsp;ovy. eyxx) xalaiva nói yvcójuxja neaco-
Hipp. 1464 voorspelt het koor dat de burgers van Athene en Troezen in een stroom van tranen uiting zullen geven aan hunnbsp;verdriet over Hippolytus’ dood :
jiokXamp;v öaxQvmv eaxai jiixvXoo'
I.T. 307 staakt Orestes zijn aanval op de kalveren, die hij tijdens zijn manie voor de Erinyen aanzag:
iiinxei Sè fiaviaa nixvkov 6 ^évoo juE'amp;ela.
Hier moge nog worden herinnerd aan het reeds in ander verband op bl. 31 behandelde Alc. 798 /xed’og/Msl oe nixvloa È/ujieamv anvcpov. In een distichon van Dionysius Chalcus bij Athen. Xnbsp;443 D krijgt ditzelfde beeld een meer uitgewerkten vorm :
-ocr page 62-50
xai nvea oilvov ayovreo èv sigeaia Aiovvaov avfinoaiov vavrai xal xvUkoov ègétat.
Sloot het overdrachtelijk gebruik van nixvloa in de zeven voorafgaande gevallen, waar het evenals bij sgéaosiv en elgeaianbsp;een uiterlijke beweging gold, zich nog dicht bij het oorspronkelijke aan, in de beide navolgende heeft de metaphoor de nuancenbsp;van „innerlijke bewogenheid, gemoedsaandoening, geestessto-ring”. H.F. 816 sq. bekennen de koorleden elkander hun angstnbsp;bij de plotselinge verschijning van Lyssa :
ag EO róv avibv nixvlov fjxo/uEv cpójiov, ysgovxeo, oïov xpaafl vnkg dóficov ógcó;
terwijl VS. 1189 Amphitryo de geestesstoring der manie als oorzaak van Heracles’ daden van geweld aanwijst:
fjiaivofiévcp mxvXcp nXayxamp;da.
§ 3 Het varen in het algemeen
Behalve de hierboven behandelde termen en vergelijkingen, waarin het roeien om speciale aandacht vroeg, laat zich nog eennbsp;reeks gevallen van anderen aard betreffende het varen onderscheiden, die ter samenvatting met bovenstaanden titel zijn aangeduid. Het voor de hand liggende verbum nXeTv treft mennbsp;behalve I.T. 675 (zie beneden), tegen verwachting niet meer dannbsp;éénmaal aan en wel Troad. 102 sqq. :
tiXeT xaxd xiogê/ióv, nXeï xaxd öaifiova, fixjóè Txgooioxco ngmgav (iióxovnbsp;Tigba xvfM, jiXéovaa xv^aioiv,
als beeld van het varen op de levenszee. Dienovereenkomstig vindt men vavoxoXsir in fragm. 818 :
-ocr page 63-51
El fiEv rod’ ?jfA,aQ ngmtov f]v siaxovfiévco xai ^f] fiaxgav drj did nóvcov svavaxólovv,
Eixöa aipaög^eiv rjv dv ma vsó^vya nmXov xalivov dgrima dedeyjuévov'
VVV (5’ d/Li^lvo elfii xai xaTtjgrvxcbo xaxmv,
en oxéiaêai in Or. 67 sqq. waar de evenals haar broeder in levensgevaar verkeerende Electra zegt:
filénm dè ndaav sla ddóv, nóx öipo/xai Mevélaov l^xovif' ma xd y alt In dadevovanbsp;godfifja o^oviJied-', rjv xi firj xsivov naganbsp;70 omd'mjUEV.
Bij VS. 69 merkt Weil, Orestes, Paris 1913 het volgende op : „gojiija, excellente correction de Nauck pour gm/xxja. L’alliancenbsp;de mots daêevova gó/xria est aussi déplacée ici qu’elle est naturelle dans les Hér. vs. 168”. Een ander argument tegen gmfxrjanbsp;ware nog te vinden in de ongewone verbinding ênl gó^tja öxeÏ-a-dai. Met het oog op èxovjUEêa zou men ook aan een uitgebreidernbsp;nautisch beeld kunnen denken:
ma xd y’ alt èn dad^Evova xmmija èxovfis'd', 'gv xi fix] xsivav ndganbsp;am'dm/XEV.
Voor bet metaphorisch gebruik van xmnx] zie Andr. 854 sq.
ÈhnEa ÈXmea, m ndxEg, Inaxxiav | /uovdd' Bgrjjuov ovaav êvdXov xónaa en I.T. 140 èlamp;óvxoa xlEivq avv xmnq.
De beeldspraak „met iemand meevaren” voor „lief en leed met iemand deelen” kan op vier plaatsen bij Euripides wordennbsp;aangetoond; I.T. 675 wenscht Pylades, die in alles met zijnnbsp;vriend meegeleefd heeft, ook met hem te sterven :
-ocr page 64-52
gt;eoivfi re nkevaaa del jue xai xoivfj 'amp;aveïv,
hierbij herinnerende aan Orestes’ eigen woorden, vs. 599 sq.:
é vavmoXmv ydg eif/ êym rda avfKpogda, ovroa dè avfinleï xamp;v êjucöv judx'amp;eov %dgiv.
Dit verbum ovfinhïv komt nog tweemaal voor : H.F. 1223 sqq. met Theseus’ afkeuring van ondankbaarheid en baatzuchtigheid:
Xdgiv de yrjgdaxovaav èx'amp;aigco qpiXmv, xal rmv xaXmv jusv oorio anoXaveiv amp;éXei,nbsp;ovfjinXéiv dè r'óia (piXoiai dvarvxovaiv ov,
/
benevens El. 1354 sq.:
ovtcoa ddixeiv firjdela deXérco jufjd’ smdgxcov juéra avfxnXeizco'
een waarschuwing der Dioscuren tegen onrecht en trouweloosheid. nogê/uEveiv „per schip oversteken” is de term voor „de hemelbaan doorloopen” — vgl. bl. 41 over êgéaaeiv — in den aanvangnbsp;van den proloog van I.A., waar Agamemnon midden in dennbsp;nacht zijn ouden dienaar ontbiedt om Clytaemnestra een boodschap te brengen:
AF. ngéafiv, dójucov tmvde ndgovamp;ev
areixe. IIP. oreixco. ri dè xaivovgyeïa,
'Aydfiefivov aVaf; AP. ojievoeco; IIP. anevdco. jxdXa roi yrjgaa xovfiöv dvnvovnbsp;xal èn’ oxpamp;aXjuola ö^v ndgeanv. 5nbsp;AP. xia nox’ dg’ daxxjg ode jxog'amp;juevei;
In VS. 3 is anevaeio; een gissing van Dobree, terwijl Porson, anevde voorstelde. Aangezien echter de codices nevóx] hebben,
-ocr page 65-53
kan men beter met Kirchhoff nevarj lezen. Vgl. Plato, Phaedr. 227 B : ^AI. Tla ovv drj rjv fjnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^ dijkov ore rmv Xóycov
vfiaa Avaiaa Eiarva; 2Q. nevarj, en Ar. Pint. 39 sq.:
KA. Ti (5 ^óïfioa eXaxev eh rmv axefifiazmv;
XP. TIevou.
Met bovengenoemde beteekenis vindt men verder ook nogë-fj.Eveaêai in een koorzang van de Andromache, bij Thetis’ komst door het luchtruim, vs. 1228 sqq.:
èaifJLCov ööe xia Ievxxjv alamp;éga nOQ'amp;fiEvófiEvoa xmv Ijino^óxmvnbsp;jiEèimv êni^aivEt.
Terwille van de volledigheid worde nog vermeld dat Or. 1068 xal x^^Q' sQyov d’, óa ogaa, noQEvo/Mi de mogelijkheid bestaat dat cod. B de lezing nogêfiEvo^m gaf, zie de editie vannbsp;G. Murray, Oxford 1913, vol. ill ad locum. Terwijl in het opnbsp;bl. 50 sq. geciteerde fragm. 818 vaDatoAErv als intransitief verbum
optrad, wordt het Suppl. 473 sq. transitief gebruikt:
0
;lt;aj’ fu.v Jiid'j] fioi, xvfiaxxov axeg nóhv (ix]v vavoxoifjaeio'
De beeldspraak waarin de Thebaansche heraut hier zijn tot Theseus gerichte raadgeving kleedt, vindt haar weerga in onzenbsp;uitdrukking „besturen”. In het verhaal van Hippolytus’ paarden,nbsp;die door een uit zee opkomenden stier verschrikt op hol slaan,nbsp;wordt de terminologie van het besturen van een schip overgebracht op dat van een wagen, Hipp. 1224 sqq.:
fiiq (pÉQOVOiv, ovxE vavxhjgov
OVamp; InnodÉafimv ovxe xoXXfjxmv öxcov
fiExaaxQE(povaai. xel fikv èa xd fiaXidaxa
-ocr page 66-54
yataa e%u)v mxxnao evévvoi dgofiov,
TtQovfpaiver’ êa x6 ngóa'amp;Ev, Sat’ évaaxgécpeiv, xavgoa . . .
Een dergelijke nuance is ontstaan bij nv^egv^tria in de be-teekenis van bestuurder of heerscher, Suppl 879 sq.:
Inei xoi Hovd'ev akta noha xaxagt;a xXvovaa did xv^egvjxijv xaxóv,
Adrastus rekent der burgerij de fouten van haar bestuurder niet aan.
De vergelijking in Med. 522 sqq. bevat het synoniem oiaxo-oxgócpoa
del fi, ma êoixe, firj xaxóv qpvvai Myeiv, dkX maxe vaóa xedvóv oïaxoaxgórpovnbsp;dxgoïai kaiipova xgaanédoia vnexdgajuelvnbsp;xi]v arjv axójuagyov, m yvvai, yXmaaaXylav,
lason begrijpt den storm van Medea’s verontwaardiging voorzichtig, als een goed stuurman, te moeten ontloopen. Behalve op deze plaats en Or. 706 sq. — zie bl. 29 — wordt het zeilennbsp;betrekkelijk dikwijls als beeld aangetroffen, nl. in het bevel vannbsp;Iris aan Lyssa om Heracles tot doodslag te brengen, H. F. 837:
(póviov è^iei xdlmv,
Med. 278:
lydgoi ydg è^idai ndvxa dx] xdlmv,
Medea klaagt dat haar vijanden „alle zeilen bijzetten” voor haar ondergang; Suppl. 554 sq., behelzende een opmerking van
-ocr page 67-55
Theseus, dat alwie wel vaart, door de godheid eer te bewijzen den wind in de zeilen tracht te houden;
o t oXpióo viv nvevfia deifxaivmv kmeïv vyjriXóv aÏQEi,
Or. 698 sqq., waar Menelaus aangeeft hoe men de als een storm opkomende woede des volks kan ontgaan door „den schoot te
et d’ ^av^coa xia avxbv èvxeivovxi /lèv yakwv vjisixoi xaiQov evka^ovfievoa,nbsp;ïacoa av êxTivevaeiev' rjv ö’ avfj nvoda,nbsp;xvxoia av avxov gadicoa oaov 'd'éXeio,
fragm. 364 vs. 18 sqq., een aansporing om zijn vrienden goed te kiezen:
(pikova dè xova fisv fiij xlt;^kagt;vxaa êv kóyoia xÉxxrjao' xova de TiQoa x^Qw avv ^dovfjnbsp;xfj afl novxjQovo xkfj'amp;QOv eiQyéxco axéyxja,
fragm. 724 vs. 1 sqq., een aanmaning om den góden onderdanig te zijn:
av d' elx dvdyxxj xal ‘amp;eoïai firj fidxov' xókfia dè JiQoa^Mjteiv fis xal (pQovij//,axoanbsp;Xdka-
in lo’s verklaring, om welke reden hij het verblijf te Delphi boven dat in Athene met zijn druk verkeer op straat prefereert,nbsp;lo 636 sq.:
xelvo d’ ovx dvaaxexóv, eïxeiv ódov x^^èövxa xoca xaxioaiv,
-ocr page 68-56
en in het verzoek van Polyxena aan Odysseus om eenige toegeeflijkheid jegens haar moeder te betrachten, Hec. 403:
jpla ToxEvaiv elxózcoa ¦d’Vfiov/zévoio,
waar de scholiast paraphraseert en expliceert: vnoxÓQsi xal êvdi-dov' anb /j,exalt;po(gt;da rmv vjtoxa^cbvtcov róv nóöa jioMov ovxoa avifiov. Bij de door Polyxena tot Hecuba gerichte afscheidswoordennbsp;VS. 414 c5 fixjxEQ, dgt; xexovo’, aneifii dx] xdxco luidt het scholion :nbsp;dnei/Lu xdxco drjlovóxL Daar echter de eerste woorden beide uitnbsp;den tekst zelf stammen, schijnt bedoeld te zijn anei/ju xdxco' eianbsp;quot;Aidov öxjkovóxi. Cf. Aesch. Pers. 839 èyco ö’ anei/M yfja vno ^ócpovnbsp;xdxco.
Evenals het schip verlangt ook de staat een rustig bestuur; deze gedachte vormt de kern van fragm. 194:
o d’ tjavxoa cpilocol x’ daqxaXxja cpiXoa jióXei x’ aQioxoa. /J,rj xd xivèvvEVfiaxanbsp;alveïx’' èycb ydg ovxe vavxiXov cpiXcdnbsp;xoXjuamp;vxa Xiav ovxe ngoaxdxxjv x'^ovóa.
Hetzelfde valt omtrent Suppl. 508 sq. te vermelden, ook wat het gebruik van fjavxoa betreft (vgl. Or. 698, bl. 55):
acpaXEQov ’rjyEficov 'fdgaovo VEcha XE vavxfjo' xjavxoa xaigm aocpóo.
Orelli emendeerde véoo xe vavxtja, waartoe in zooverre aanleiding bestaat, als vEcbo xe vavxxjo een minder fraai en wel niet Euripides toe te schrijven pleonasme vormt. Aan den anderennbsp;kant heeft de lezing vêoa dit bezwaar, dat niet de leeftijd, maarnbsp;het temperament hier in het geding is. Men zou derhalve m.i.nbsp;de verbetering geschikter kunnen aanbrengen door vecóo met
-ocr page 69-57
fjyE^mv te verbinden en de fout niet bij vecóo, maar bij vavtrjo te zoeken:
acpaXsQov riyenmv 'd'Qaava vecóo Ts xai yfja' fjavxoo xatgcp aoqjóa.
Andr. 479 sqq. betoogt het koor de wenschelijkheid van een éénhoofdig bestuur in gezin en staat, evenals aan boord één mannbsp;het roer dient te houden;
nvooLi ó’ otav (péQcoai vavr'dova êoai, xaza nrjdaXimv öiövjuai JiQamdcov yvmfiai,nbsp;aocpamp;v TS nkij'amp;oa damp;QÓov doêsvéoTSQovnbsp;(pavXoTÉgaa qjgsvöa avToxQOtovo.
Voor de navigatie was in de oudheid het waarnemen der hemellichamen een belangrijk hulpmiddel. H.F. 665 sqq. betreurtnbsp;het koor het gemis van een criterium om de goede elementennbsp;van de kwade te onderscheiden, evenals de schipper de gesternten onderkent:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*
xal Tcöd' yv Tova te xaxovo dv yvcövai xal zova dyad'ova,nbsp;ïaov az’ èv vs(péXaiaiv d-azQWv vavzaïa dgvd'juöo nskti.
Gelijk de sterren den roerganger helpen bij het houden van den juisten koers, zoo verlangt Phoen. 834 sq. Tiresias, dat zijnnbsp;dochter hem geleidt:
fjyov jidgosde, 'amp;vyazEQ’ (ba zvcpXü) nodl ö(p{XaXfióa el av, vav^dzaïaiv dazQov oja.
-ocr page 70-58
§ 4 Het reven
Het simplex oxékkeiv en eenige composita komen in beeldspraak met de beteekenis van „reven, inkorten, beperken, verootmoedigen” en dergelijke resp. twee- en zesmaal in de werken van Euripides voor. Hec. 1080 sqq. zoekt de blinde Polymestornbsp;de plaats waar zijn kinderen dood terneer liggen:
nq atcö, nq xdjuipco,
vava öncoa novxioia Jteiajuaacv, hvóxgoxov (pÖLQoa axékkcüv, êm xdvde avamp;elonbsp;xéxvcov Sjucov qjvla^ oléd'Qiov xoixav;
Ba. 668 sq. is in de tot Pentheus gerichte vraag van den bode of hij vrij uit spreken mag, de uitdrukking lóyov oxékhoêainbsp;„zijn woorden terughouden” in den zin van „terughoudend zijn”,nbsp;als tegengestelde van naQQXjaid^ea'd-m „openhartig zijn”, bedoeld:
Mko) 6’ dxovaai, nóxegd aoi naQQXjotq cpgdaco xd xeï'amp;ev fj Xóyov axeikófis'amp;a'
Het opschorten van het gewaad wordt dvaoxéUsaamp;ai genoemd Ba. 696 sqq.:
ve^gidaa x’ dvsaxeihxvamp;‘ oaausiv djufidxxov avvösafi Ikikvxo, xal xaxaaxixxovo bogdanbsp;oxpeai xaxsl^maavxo kij^/ncöaiv yévvv.
Na deze en andere verbazingwekkende handelingen der Bacchanten beschreven te hebben, vervolgt de bode vs. 714 sqq.:
^vvrjk'd'ofJLtv de fiovxókoi, xal noifiévea,
715 xoivdgt;v My(üv dóaovxea dkhjkoia fqiv,
(ba dsivd dgmai davjudxcov x’ èjtd^ia'
-ocr page 71-59
Murray twijfelt aan de juistheid van vs. 715, waar het woord ÊQiv eenig bezwaar oplevert: de uitdrukking egiv óióóvai doetnbsp;vreemd aan en afgezien hiervan is de verbinding xoivwvnbsp;lóycov ëgiv onlogisch. Het zou den tekst wellicht ten goedenbsp;komen, wanneer in plaats van ëgiv gelezen werdnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;: de
herders komen bijeen om elkander een genoegen te doen met het weergeven van hun indrukken omtrent de Bacchanten:
xoivcöv Xóycov dcóaovxso alhqXoia (ha deiva ögmai •d'avfxdxcov x ènd^ia'
Vgl. Hom. 11. .Ë 211 rjyeófirjv Tgxheaai, xpégxov ydgiv quot;Exxogi d'icg, en Soph. Ai. 1371 aol juèv véfioifi dv xrjode xai fieiCco xdgiv.
Or. 607 sqq. bedreigt Tyndareos den met vrijmoedigheid zich rechtvaardigenden Orestes, die „een hoogen toon aanslaat”, met denbsp;doodstraf wegens den moord op Clytaemnestra:
ènd 'amp;gaavvrj xovx vnoaxéXXrj Xóyqgt;,
ovx(o d' dfiei^rj fi maxe fi dXyfjaai cpgéva,
judXXov fi dvd^eia lm adv ê^eX'amp;eïv cpdvov *
Op de drie navolgende plaatsen heeft avaxéXXeiv de beteeke-nis van „vernederen, verootmoedigen” : ten eerste in den dialoog tusschen den schuldbewusten Heracles en zijn vriend Theseus,nbsp;die in hem den ouden Heracles niet meer herkent, H.F. 1413 sqq.:
HP. Camp; aoi xaneivóa; dXXd ngda'amp;ev ov doxamp;.
OH. ayav y’’ o xXuvda quot;HgaxXxja ovx eï voawv.
HP. av Ttóïoa ^aêa vég'amp;sv êv xaxoïaiv lt;hv; 1415
OH. (ha la x6 Xxjfia navxda rjv rjaacov dvxjg.
HP. Jidda OVV ex' eïjixja oxi avvéaxaXjuai xaxola;
De bedorven lezing in vs. 1417 ex' Eijirja is op verschillende wijzen hersteld : av EÏnoia L. Dindorf, eju' shiaa Paley, êV inoTa fi'
-ocr page 72-60
Murray. Deze laatste emendatie verdient hierom de voorkeur, omdat Heracles toch stellig niet loochenen wil dat hij ondernbsp;zijn leed gebukt gaat, maar Theseus het recht niet toekent, hemnbsp;daarover een verwijt te maken.
Voorts doet zich de bovengenoemde beteekenis gelden in Hecabe’s klacht over den tanenden roem van het Trojaanschenbsp;vorstenhuis, Troad. 108 sq.:
m JtoXvo oynoa avazeXXófievoa
TiQoyóvcov, (bo ovósv ag rjoêa.
Ten derde kan nog gememoreerd worden fragm. 724 vs. 3 sq.:
Tct xoi /jLsyiara noXXaKia d^eoa zandv ëd’fjxe xal avvéateiXev ndXiv.
Inzake de verbinding taneiv ëêfjxe xal owemedev vergelijke men Plato, Lysis 210 E ransivovvra xdi ovotèXXovm.
Het reflexieve passivum avoréXXeoëXai ontmoet men als uitdrukking voor „hurken” I.T. 295 sq. in het verhaal van den koeherder, die met zijn makkers, ineengedoken, Orestes tijdensnbsp;zijn aanval van manie bespiedt:
rjfAEÏa óè avataXévtea, ma d'avov/bisvoi, aiyfj xaëXrifiEff.
Wilamowitz stelde voor, êavov/usvoi te wijzigen in 'amp;avov/j,évov, welke lezing door Platnauer in zijn editie, Oxford 1938, werdnbsp;overgenomen, doch J. D. Meerwaldt, Eur. Iph. Taur., Leidennbsp;1940 dl. II bl. 13 handhaaft op goede gronden den oorspronke-lijken tekst.
-ocr page 73-61
§ 5 Het hoozen
Het ligt in den aard der tragedie besloten, dat daarin dikwijls sprake is van het doorstaan van leed, moeilijkhedennbsp;en gevaren. Deze idee wordt bij Euripides herhaaldelijk voorgesteld door het beeld van het moeizame, onaangename uit-hoozen van het binnengedrongen zeewater. Theseus voorspeltnbsp;het koor dat zijn zoon, dien hij van plan is te verbannen, innbsp;den vreemde een ellendig leven zal leiden, Hipp. 898;
^évïjv èn aJav ^.vjiqov avrXrjae.i piov.
Het door Weil geschrapte vs. 1049 heeft dvrh'jasia, maar is overigens aan het bovenstaande volkomen gelijk.
Eveneens in een voorspelling schetst Cassandra de moeitevolle omzwervingen van Odysseus, Troad. 433 sq.:
dsy.a ya.Q avrh'joaa en]
TiQoa róloiv èvamp;dö’, ï^erai fióvoa nargav.
’AvrXriaaa P, EXTtXrjoaa V.
De jonge Atheners worden Sat. Vita fragm. 39 kol. IV 33—38 tot een arbeidzaam, roem brengend leven opgeroepen :
xTijaaod^ êv vatégoïaiv evxXeiav XQÓvoia dnaaav dvrXijaavTea ^juégav nóvov.
Namens Eurystheus richt de heraut een waarschuwing tot Demophon om zich ter wille van den ouden lolaus en Heracles’nbsp;kinderen niet in moeilijkheden te begeven, Heracl. 165 sqq.;
?] Haxbv Xóyov y.nqar] Jigóa daxcbv, et yégovzoa ovvexanbsp;rvfA,pov, ró fifjdèv ovroa, ma elneiv ënoa,nbsp;naidmv ts imvd’, êa dvrXmv èfi-Pga]] nóda.
-ocr page 74-62
Tijdens den strijd tusschen de Thraciërs en de Scythen wordt veel bloed vergoten, Rhes. 430 sq.:
h’ff al/uatrjQÓa Jié^avoo êa yatav Sxvamp;rja fjVThïro kóyXï! ®6fl^ ff- ov/j./j.iyrja'tpóvoa.
Het verdient vermelding dat dit in Euripides’ poëzie de eenige plaats is, waar het passivum van| avrhïv en zijn composita aangetroffen wordt.
Andr. 1216 sqq. ziet Peleus na den dood van Neoptolemus een kommervol bestaan tegemoet:
drsxvoa êgtjjuoa, ovx eycov nègaa xaxmv diavxkr)-
am Jtóvova êa quot;Acdav.
H.F. 1373 wordt Megara door Heracles geprezen wegens haar goede zorgen voor de huishouding;
fxaxQda diavxXova’ êv öófxoia olxovgiaa.
De Cyclops telt drie plaatsen met het compositum ê^avxXeïv, nl. VS. 10, waar Silenus een uiteenzetting geeft van zijn steedsnbsp;moeilijker geworden levensomstandigheden :
xai VVV êxsivcov fxei^ov' ê^avxXw nóvov,
VS. 109 sq., wanneer hij tot Odysseus de opmerking maakt dat hun beider avontuurlijke landing op Sicilië aan dezelfde oorzaaknbsp;is toe te schrijven :
OA. dvéfimv §veXXai óevgó ju rjgnaaav ^la.
21. nandï' xóv avxöv dai/uoi’’ ê^avxXeXa èfioi,
en VS. 282 met Odysseus’ antwoord op de vraag van den
-ocr page 75-63
Cycloop of hij en zijn makkers degenen zijn, die Troje hebben veroverd :
ovtoi, jtóvov tov óeiróv E^Tjvthjxóxm.
Bovendien treft men êiavrMv in de drie volgende gevallen aan : Med. 78 sq. zegt de voedster, daar nieuw onheil dreigt:
ancokó/.iea{)’ uq’, ei xaxdv ngoaoioofiev vÉov nnlaitp, nqlv tóS’ sii]VtXf]yJvai,
terwijl Suppl. 838 sq. Theseus afziet van zijn voornemen om het koor, dat de bij Thebe gesneuvelden bejammert, eenigenbsp;vragen te stellen :
fiéXkwv o’ EQCOxav, fjvix' eiipnXeto oxQaxcp yóova, cuprjam'
en fragm. 456 Merope haar berusting in het geleden verlies uitspreekt met de roerende woorden :
xE'amp;vaai Txaïdea ovx èjuol juóvt] ^qoxcöv ovd' avÖQÓa êaxeQi]fiB'amp;', aXXa fiVQlainbsp;xöv avxov È^fjvxXfjaav lt;bo èycb ^ior.
Slechts éénmaal komt vjie^avxléiv voor : de oude dienaar van Creüsa wordt, nadat hij de ééne slechte tijding nog nauwelijksnbsp;heeft verwerkt, reeds weder door een andere overstelpt, lonbsp;927 sq.;
xaxeov yoLQ agxi xvjjC ime^avxkamp;v cpgevl,
TXQVfivrjde.v aïgei fi aXlo amr Xóyxot' mo.
De metaphorische aanwending van anavxX^iv „verdrijven” blijft beperkt tot Or. 1641 sq., een motiveering van het besluit dernbsp;góden tot verdelging van Grieken en Trojanen door middel vannbsp;den oorlog :
-ocr page 76-64
d)0 ajiavtXoÏEV xamp;ovóo vfiQiajua d'VTjTcóv atp'amp;óvov nXfjQÓjuaroa,
en het plan van Admetus om bij Alcestis’ beeltenis vertroosting te zoeken, Alc. 352 sqq.:
dó^co yvvaixa xabiEQ ovx e%(OV exeiv' yiv%Qav fiÉv, oïfiai, xÉQipiv, aXl' oficoa fiaqoanbsp;ifVxXjo ajiavtXoifjv av.
Het tegenovergestelde van l^avxXeh’, vne^avxXeïv en djiarxXsïr wordt gesuggereerd door EJtavxXsiv „ingieten, ingeven”, zooalsnbsp;deze metaphoor wordt toegepast in fragm. 891 vs. 3 sq.;
ovgt;c av dvvaifMjv fiX] axÉyovxa mjujiXdvai, aocpovo inavxXatv dvÖQi fJ,xj aoxpm Xóyova.
Het laatste hier te noemen geval betreft lo 198 sqq.:
aamaxda ’lóXaoa, oo Kotvova aiQÓ/AEVoa nóvovanbsp;Aicp naièl ovvavxXÉi.
2vvavx?^ïv xoivoha nóvova in den zin van „iemands moeilijkheden deelen” doet denken aan reeds behandelde plaatsen als l.T. 675nbsp;y.oivfj XE nXsvaaa en l.T. 600 ovxoa öè avfjinXet, zie bl. 51 sq.
Om dit gedeelte met een paar opmerkingen te besluiten, moge er ten eerste op gewezen worden dat Euripides het verbum dvxXüvnbsp;met zijn diverse composita in geen enkel van zijn drama’s innbsp;letterlijke beteekenis heeft gebruikt. En in de tweede plaatsnbsp;dat, indien men in de zeventien desbetreffende citaten vijfmaalnbsp;het object ndvov of nóvova aantreft, dit verschijnsel, als zijndenbsp;inhaerent aan de metaphorische functie van dvxXÊiv, geen verwondering behoeft te wekken.
-ocr page 77-65 § 6 Het visschen
Ten opzichte van de beeldspraak die aan het visschen ontleend is, worde allereerst naar voren gebracht dat Euripides aan de terminologie van twee vischmethoden een plaats heeftnbsp;ingeruimd in zijn poëzie. Op deze beide methoden, van elkandernbsp;onderscheiden door het gebruik van het net en van den hengel,nbsp;zal dan ook de groepeering der betrokken plaatsen gebaseerdnbsp;worden.
Ofschoon in de literatuur verschillende benamingen voor het vischnet, zooals afJLcpi^XrjaxQOv, f^QÓ^oa, yayyafiov, dimvov, Eqy.oa,nbsp;Uvov, nÓQKOo, aay^jvt], ajieïga, vnoyr], voor het grijpen liggen, heeftnbsp;Euripides zijn keuze beperkt tot pókoa. Rhes. 730 vermanen denbsp;wachters elkander om zich stil te houden, daar zij iemandnbsp;hooren naderen :
alya naa vqjiC’' ïacoa ydg êo fióXov xia egyexai,
terwijl Ba. 848 Dionysus, na Pentheus tot de noodlottige expeditie overgehaald te hebben, zich tot het koor wendt met de woorden ;
é
yvvaïxEO, avtjg êa ^óXov xa^iaxaxai.
Wanneer echter El. 582 Orestes zich vermeit in de gedachte aan de komende wraak:
ïjv ó’ avajidaxofiai y ov /nexégxofiai ^ólov,
blijkt duidelijk uit fiExÉgxofjLm „najagen” dat hier met ^óloa niet het net zelf, doch de daarin geraakte visch, de „vangst”, bedoeldnbsp;moet zijn. Vgl. Aesch. Pers. 424—426 amp;axE êvwova ij nv’ lyd'vcovnbsp;^óXov .... Ênaiov.
Het vangen met het net heet negijiaXXEiv. Ook deze term is aan
-ocr page 78-Euripides’ poëtische dictie niet onbekend, doch waar hij overdrachtelijk voorkomt, doen zich geen voldoende gegevens aan de hand om iets met zekerheid te kunnen vaststellen omtrentnbsp;de vraag, welke de diersoort is, die buitgemaakt wordt. IleQifidXhivnbsp;immers kan betrekking hebben op het vangen zoowel van vis-schen als van wild en gevogelte. De oplossing schijnt mij dezenbsp;te zijn, dat de dichter het aan de individueele voorstellings-factoren der toeschouwers overliet om het beeld een meer ge-preciseerden vorm te geven.
lo 1273 richt lo tot Creüsa de beschuldiging, hem naar het leven gestaan te hebben ;
êaco ydg dv fxe negi^aXovaa dco/udtoov ugdi-jv dv ê^éne/uyma ela ^'AiSov óófiova.
Zelfs indien men de conjectuur van Dobree — Óixxvmv in plaats van dcofxdxwv — wil aanvaarden, brengt dit geen verrijkingnbsp;der bovenbedoelde gegevens, daar het dUxvov voor allerlei jachtnbsp;diende en bijgevolg evenmin als n.eQtfidXke.iv uitsluitsel kan gevennbsp;over den aard van het gevangen object.
l.T. 788 sqq. roept Pylades uit, verheugd dat hij in staat is, zijn onder eede aan Iphigenia gedane belofte gemakkelijk nanbsp;te komen ;
co gaSioia ÖQuoiai nsgifiakovad jus, xdXXiaxa d’ ö/uóaaa’, ov txoXvv ayrjoa) xqÓvov,nbsp;xöv S’ öqxov dv xaxxhfAoa' sfATiEdóaofisv.
Prof. dr. C. W. Vollgraff maakte mij opmerkzaam op een plaats waar het synoniem dfxxpifidXhiv naar zijn meening eveneensnbsp;als vischterm bedoeld is. Het betreft nl. Hipp. 1268 sqq., welkenbsp;verzen hij als volgt interpungeert, vertolkt en adstrueert, zoo-dat de duistere, tot dusver nog niet bevredigend uitgelegde passage in een nieuw licht verschijnt:
-ocr page 79-ov tav ê’scov axafxnrov (pQÉva xai figotmv
ayeio, Kvnqi' avv ö' ó noixdómeQoa afitpi^almv'
„Gij neemt het onbuigzame gemoed van góden en menschen gevangen, Cypris (lett. voert gevangen weg), en met u de bontgevederde (Eros), na het in zijn netten te hebben gevangen”.nbsp;Cf. Soph. Ant. 344 a/itpifialèyv ayei. Men vindt Eros soms hengelend of met vischnet en drietand uitgerust: Furtwangler, Antikenbsp;Gemmen III pl. XXVIII 22, XLII 29. Te letten is ook op vs.nbsp;1273 : dXfiVQÖv èm nóvxov.
Zooals reeds werd aangegeven, is behalve de vischvangst door middel van het net, tevens die met den hengel bij Euripidesnbsp;vertegenwoordigd. Op dit gebied vraagt de ook in onze taalnbsp;gebruikelijke metaphoor öéXeaQ „lokaas” de aandacht. Andr.nbsp;264 zinspeelt Hermione op een middel om Andromache wegnbsp;te lokken van het altaar waar zij bescherming heeft gevonden:
ToióvS’ e%(a aov öéXeaQ.
Iphigenia vertelt Thoas hoe Orestes en Pylades haar trachtten te verschalken, I.T. 1181:
y.al firjV xad^éïaav déXsaQ fjèxk juoi (pQevmv.
Vgl. Ar. Vesp. 174 oïav 7iQÓlt;paoiv xad'fjxev.
Hel. 755 heet het in een persiflage op de waarzeggerij:
fiiov yaQ aklma èèleaQ vjvqÉamp;t] xóöe,
„dit is louter een uitvinding om het leven eenige valsche bekoring te geven”.
Indien het water te helder was, placht de visscher het terwille van een goede vangst troebel te maken: men denke aan hetnbsp;gezegde „in troebel water visschen” en aan het bij Aristophanes,nbsp;Equites 864 sqq. tot Cleon gerichte verwijt:
-ocr page 80-oTiEQ ydg 01 tda èyxé^eia ‘d'ïjQÓ/bievoi nénovamp;aa. otav fièv fj Xijuvrj xaraaxfj, ka/n^dvovaiv ovóév,nbsp;sdv S’ dvm re xal xatco röv fiÓQ^oQOv nvxcóaiv,nbsp;aigovai. xal av laju^dveia, fjv t^v nóhv raQaxrrja.
De technische term hiervoor is 'amp;olovv, vgl. Athen. 298 B ot êrjgevovxEO 'amp;okovm xb vdcog. Deze wordt door Euripides meta-phorisch verwerkt, wanneer hij Admetus laat zeggen dat denbsp;gelijkenis van de gesluierde vrouw met Alcestis zijn gemoednbsp;verontrust en bedroefd maakt, Alc. 1066 sqq.:
óoxd} ydg aijxxjv Eiaogcöv yvvaXx' ógdv êfiyv' d^oXol Se xagdiav, êx d’ bfi/xdxmvnbsp;ixTjyal xaxeggcóyaaiv.
De aldus ontstane semasiologische ontwikkeling van êoXovv herinnert ons aan die van xagdxxsiv — zie bl. 26 — en looptnbsp;tevens parallel met die van het Nederlandsche werkwoord „bedroeven” (= troebel, verward, bedroefd maken), dat daarenbovennbsp;waarschijnlijk etymologisch aan êgdxxsiv verwant is.
§ 7 Gevaar en redding
Het gevaar dat leven of eigendom der schepelingen bedreigde en de wijze waarop zij zich daartegen in veiligheid trachtten tenbsp;stellen, boden den dichter eveneens stof voor zijn tragischenbsp;beeldspraak. Helena heeft het levensschip van Hecuba hopeloosnbsp;doen stranden, naar deze Troad. 136 sq. uitroept;
èfié XE /biEksav ^Exdfiav ia xdvö’ i^xbxEil’ axav.
Fragm. 421 bevat een waarschuwing om niet uit hebzucht
-ocr page 81-xéxxrjoo d’ ögd'cöa' av d’ exïl^ dvsv ipóyov, xdv ajuixgd ocpCov, tovvóihov aéfiova’ dei,nbsp;fif] ó’ (ba xaxoa vavahjgoa sv ngd^aa jiox'enbsp;C't]xagt;v xd nkeiov’ sixa ndvx’ dncbXeosv.
/ui] d’ (ba xaxoa vavxXxjgoa, oa ngd^aa nox’ ev Cfjxwv xd nXelov' eïxa xtdvx’ dnóleaev.
/uaxdgioa oaxia Evxvxxbv oi'noi fj,Évei' êv yf\ d’ 6 (pógxoa, xov ndXiv vavxiXXexm.
vavxaia ydg r/v fiev juéxgioa fj xei/xdiv (pégeiv, ngod'Vfiiav ê^ovai a(0‘amp;rjvai nóvcov,
6 fiBV nag' oïax, ó d’ Ini Xaixpeaiv ^e^xóa,
6 d’ dvxXov eïgyojv vaóa' fjv d’ vneg^dlt]
TioXva xagax'dsla nóvxoa, êvdóvxea xvx]] nageiaav avxova xv/udx(ov dgo/urj/uaaiv,
ov ydg vneg’amp;elv xvfxaxoa dxgav dvvd/usa'amp;’' exi ydg 'd'dXXEi nEvianbsp;xaxöv è’x'amp;iaxov, (pEvyEi d’ olfioa.
-ocr page 82-In Ale. 90 sqq. smeekt het koor tot Apollo om redding temidden der hooggaande golven van het dreigend onheil:
el
yaQ /ueTaxvjuioa axao, d) Ilaidv, (pavelrjO.
Hermione, door Menelaus verlaten, gevoelt zich als een schip-breukelinge, Andr. 854 sq.:
êhnea ekmea, dgt; ndxeQ, ènamixxv fiovdè’ EQïjfiov ovaav èvd^ov xcójiao.
Heracl. 427 sqq. klaagt lolaus dat hij met de kinderen van Heracles, na de redding in het vooruitzicht gehad te hebben,nbsp;opnieuw in nood gekomen is:
co xéfcv, eoiyfiev vavtlkotaiv, otxiveo Xeifxmvoo êgt;c(pvyóvxea aygiov /uévoanbsp;ëanbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ovvfjxpav, sïxa x^gadêer
430 nvoiaïaiv fjXdêxjoav èa nóvxov ndXiV
ovxco dè nbsp;nbsp;nbsp;xijaS' dixco'amp;ov/uea'd'a y^a
rjdfj jiQoa axxaia ovxea (ha asacoajuévoi.
Vs. 429 êa nbsp;nbsp;nbsp;yfi awljtpav vormt weliswaar een bevreem
dend détail in het fraaie geheel der beschrijving, doch Nauck’s gissing ela xo^QÓ.ö’ fjvéxëhjaav verwijdert zich vrij ver van dennbsp;tekst der handschriften en valt bovendien moeilijk te rijmen metnbsp;VS. 432 ma aeama/xévoi. Veel aannemelijker is de emendatie vannbsp;Madvig sla ;cégöa yfja, ofschoon men met het oog op avvrjxpav zounbsp;verwachten ngoa x^Qoa. Euripides bedoelde blijkbaar het beeldnbsp;te geven van schepelingen die opnieuw met tegenwind te kampennbsp;hebben, na aanvankelijk het land op eenigen afstand genaderd tenbsp;zijn ëa x^Q/s^a yfj avvtjxpav „op steenworps-afstand”. Vgl. Hesych.
-ocr page 83-71
lÉQfm' en %eQfMa o.a. Ba. 1096 sq. XEQii.a6aa Hgarai^okovo |
EQQUirOV.
Voor de brachylogie vergelijke men Xen. Heil. IV 3, 17 «to Mqv d(pi}iójUEvoi en Xen. Hipp. VIII 10 önov fiiv av Eia axóvtiovnbsp;afpixvrjiai. Met overeenkomstige beteekenis staat N. T. Luc. XXIInbsp;41 moEi Xvamp;ov fioXfjv.
Het ontkomen aan moeilijkheden wordt voorgesteld door êxveïv „zich zwemmende redden”. I. T. 1186 antwoordt Thoasnbsp;op de mededeeling van Iphigenia dat men getracht heeft haarnbsp;om te koopen:
ai) d’ êa to rtjo d'Eov y' èiévEvaao eIxÓxcoo.
Vgl. VS. 1181 xal VVV xad'Êiaav óéksag yöv fioi cpQEvmv in samenhang met hoofdstuk V § 2.
Cycl. 577 roept de Cycloop na het ledigen van den door Odysseus met ongemengden wijn gevulden beker:
(ba l^ÉvEvaa fióyia' dxgatoa fj xamp;Qia.
Ook twee plaatsen uit den Hippolytus dienen hieronder gerangschikt te worden, nl. vs. 469 sq. met de medelijdende vraag van de voedster, hoe Phaedra zich aan het lot denkt te kunnennbsp;ontworstelen:
êa óÈ tijv xvx(]v jiEaova’ öaxjv av namp;a av êxvevaai öoxeia;
en vs. 822 sqq. waarin Theseus zijn wanhoop over Phaedra's dood tot uiting brengt:
xaxmv ó’, dj xakaa, jiékayoa elaogm xoaovxov waxE iMjnox’ êxvevaai ndkiv,
/ifjiY êxneQaaai xv/ua xfjaSe avficpoQaa.
-ocr page 84-OQqo d' aéhiTcov juvQicov dvaazQoqida' jioXXol fjLÉv oldfjLa diéqpvyov d'aMaaiov,
JioXXol de Xóyxaio noXEjuicov d/ueivóvcov rjoóova yeyaiTsa XQsiaaov' rjXamp;ov sla tvxzjv.
-ocr page 85-Een twaalftal beelden heeft Euripides aan de haven gewijd, hetzij in positieven zin met de gedachte aan het binnenloopennbsp;van en de ligging in de haven, hetzij in negatieven vorm metnbsp;betrekking tot het ontbreken ervan.
Het koor der Bacchanten vergelijkt den gelukkige die de moeiten des levens te boven is gekomen, met den schepelingnbsp;die in veilige haven aangeland is. Ba. 902 sqq.:
evdaificov /usv da èx 'amp;akdaaaa itpvyt ;t8Ï/ra, Xifiiva ö’ exiyev'nbsp;evdai/Licav d’ da vnsQ’amp;enbsp;èyéveff' hÉQq ó’ êzegoa êtegovnbsp;öXficp xal dvvdjuei naQrjX'fXev.
Cf. W. Vollgraff in BCH, XLVIIl 1924 bl. 179-185 („Heureux ceux qui ont touché Ie port, dit Ie poète, et il entend par lanbsp;ceux qui sont morts au monde et aux espérances vaines — Bacch.,nbsp;VS. 907 sqq. — et ont trouvé la paix dans la religion”. — bl. 180);nbsp;F. Cumont, Le symbolisme funéraire des Romains, 1942 bl. 168,nbsp;2 ; Bruno Lier in Philologus LXII 1903 bl. 567.
In de Andromache wordt tweemaal met Xiju^v gezinspeeld op iemand bij wien men een veilige toevlucht vinden kan, een toeverlaat: VS. 748 sq. neemt Peleus Andromache onder zijn hoedenbsp;met de woorden:
Xei/imoa ydg dygiov rvyovaa Xifiévaa f)X‘amp;ea da svrjvsjuova,
-ocr page 86-74
waarna Andromache’s tegenstandster Hermione vs. 891 bescherming zoekt bij den zoojuist aangekomen Orestes:
(O vavTiloioi ;fP(7iaToa Xtjuip’ cpavela ^®).
Cf. Critias IV 19 ;Diehl b!. 83 ngoa ë' vnvov rjQ/uoarai, tov xafidtmv h/uéva. Daarentegen moet Or. 1076 sq. nkovrov hprjv alsnbsp;„stapelplaatsvan rijkdom” worden opgevat; in deze verzennbsp;motiveert Orestes zijn wensch, dat Pylades zijn leven niet voornbsp;hem zal opofferen, met de volgende woorden:
aol fiev ydg nóha, e/jloi d’ ovx eau ètj, xal Sagt;/ia natQoo y.al fiéyaa nkovTov h/jirjv.
Deze metaphoor vindt men in dezelfde bewoordingen Aesch. Pers. 250 amp; JJeqoIo ala xal fiéyaa nXomov Xifirjv. Verder ook Soph.nbsp;Ant. 1284 Idi lm övoxdëaQzoa quot;Aièov Xifiyv en Anth. Pal. VII 452nbsp;nivmfjLEv' xoivöa naai Xifirjv ’Aidtja. Vgl. schol. Soph. Ant. 1000nbsp;navToa olwvov Xifirjv' OQfioa xnl eÖQa, onov ndvta xd oQvea ngoaég-yovrai.
Wanneer Medea van Aegeus de toezegging heeft gekregen dat zij onder zijn bescherming te Athene zal mogen vertoeven, voeltnbsp;zij zich doorhem in haar wraakplannen gesteund, Med. 768 sqq.:
ovxoa ydg dvxjg fj fidXiar’ èxdfivofiEV Xifiïfv nécpavxai xmv èfimv [iovXEVfidtmv'nbsp;êx tovd’ dvayjófiEaëa ngvfivfjtrjv xdXmv.
Voor het letterlijk gebruik der verschillende hier gebezigde termen zie men Hom. Od. i 136 sq. :
êv ÖE Xififjv Evogfioa, iv ov xgEm nEiafjiaxóa êart, ovz Evvda fiaXéfiEV ovze ngvfivrjai dvdipai.
Op de volgende drie plaatsen vindt men xéXaai „voet aan land
-ocr page 87-75
zetten” in den zin van „zich ergens heen begeven”. El. 135 sqq. smeekt Electra tot den oppergod, als haar redder op te treden :
tcóvÖe nóvmv ê/uol ra jueUa IvrrjQ,
lt;w Zev Zev, naxQi ai/udtwv Èyjamp;iarcov êmxovQoa, ’'Ag-yei xekcao nód’ dMtav.
Hec. 1056 sq. vraagt Polymestor zich met vertwijfeling af, in welke richting hij de Trojaansche vrouwen die hem van hetnbsp;gezicht beroofd hebben moet achtervolgen:
d}/uoi êydgt;, Jia firn, jig mm, na xÉXam;
Hipp. 139 sq. deelt het koor de reden mee, waarom Phaedra geen voedsel tot zich wenscht te nemen:
¦davaxov d'Élov-aav HÉiaai noxX xég/ua dvaxavov.
Zooals hierboven reeds werd aangeduid, vindt ook de zinspeling op het ontbreken van een haven haar, toepassing, en wel om hetnbsp;beeld van reddeloosheid op te roepen. Het is deze idee, dienbsp;doorwerkt in de vergelijking, waarmee het koor Hec. 1025 zijnnbsp;voorspelling van Polymestor’s ondergang verlevendigt:
dXifievóv na ma eia avxXov neamv.
In Cycl. 347 sqq. beluistert men de vrees van Odysseus dat hij, die zooveel gevaren gelukkig te boven is gekomen, alsnbsp;gevangene van den Cycloop reddeloos verloren is:
aiaï, nóvovo /nèv Tgmixova vne^éóvv 'amp;akaaaiova te, vvv S’ êa dvdgóa dvoaiovnbsp;yvmfirjv xaxéayov dlifxevóv xe xagSiav.
-ocr page 88-76
Het laatste geval dat vermelding eischt, doet zich Med. 277 sqq. voor: Medea reageert op Creon’s aanzegging, om terstondnbsp;het Corinthische gebied te verlaten, met de klacht dat zij nietnbsp;aan het noodlot ontkomen kan, evenals schepelingen die tevergeefs uitzien naar een gemakkelijk bereikbare landingsplaats :
nlac Tiavcblrja jj rdlaiv anóXXv/xm. èxamp;Qol yaQ èitaai navta dr] xdXmv,nbsp;xovx êoTiv dtfjo evTtQÓaoïaxoa êxfiaato.
Het ongewone eèngdaoïmoa in vs. 279 heeft tot eenige conjecturen aanleiding gegeven : evnógiazoa Van Herwerden, evngóa-(07100 Nauck, EVTiQÓooQfxoa Wecklein. Echter meent D. L. Page, Euripides Medea, Oxford 1938 bl. 93 : „evTiQÓaoïatoa (here onlynbsp;in Greek literature) is sound : = easy to approach, cf. övotiqóo-oiatoa Soph. O.C. 1277, aTiQÓOfpoQoa Eur. LA. 287”. Deze laatstenbsp;opvatting schijnt mij de juiste te zijn. Overigens valt de termnbsp;êxfiaaia, voor zoover ik kan nagaan, nergens elders met de striktenbsp;beteekenis van „landingsplaats” aan te wijzen. Zie Hom. Od. snbsp;410 Ex^aaio ov tit) (paivE'lf dXoa noXioio d'vga^E (Odysseus zwemt);nbsp;Polyb. Ill 14, 6 tmv ydg ^agl^dgcov ImfiaXofjiÉviov xaid jiXeiovanbsp;xÓtiovo (iidCBOamp;ai xal JCEgmovoXXai xbv Tioxafióv, xó fxèv tiXéïoxov avxcóvnbsp;juÉQoo öiExpamp;dQï) txeqI xdo èxfidoEia (zij trachten de rivier te doorwaden).
-ocr page 89-HOOFDSTUK V
DE PLAATS DER BEELDSPRAAK IN DE COMPOSITIE
§ 1 Het maritieme beeld als hoofdmotief
Het is de verdienste van J. Dumortier, Les images dans la poésie d’Eschyle, Paris 1935, voor ieder drama van Aeschylusnbsp;afzonderlijk het bestaan van een op den voorgrond geplaatstenbsp;metaphoor, die aldus het „hoofdmotief” van het stuk vormt,nbsp;te hebben aangetoond. Introduction bl. III schrijft hij ; „Enfinnbsp;une lecture attentive de la poésie d’Eschyle révèle au milieunbsp;d’un grand nombre de métaphores, l’existence d’une métaphorenbsp;plus importante qui apparait en divers passages et semble Ienbsp;« leit-motiv » visuel du drame”. Aeschylus’ werken bieden innbsp;dit opzicht een groote verscheidenheid van onderwerpen: denbsp;voor den sperwer vluchtende koppel duiven (Supplices), hetnbsp;juk (Persae), het schip in den storm (Septem contra Thebas),nbsp;het paardetuig (Prometheus vinctus), het wild in het net (Agamemnon), de omstrengeling van de slang (Choephori), de koppelnbsp;jachthonden, wien de prooi ontgaat (Eumenides). Na een ennbsp;ander met uitvoerige citaten te hebben toegelicht, komt Dumortier op grond van een vergelijking tusschen Aeschylus’ Septemnbsp;contra Thebas eenerzijds en Sophocles’ Oedipus Rex en Euripides’ Medea anderzijds tot de slotsom, dat Sophocles en Euripides in tegenstelling met Aeschylus „ne se soucient jamais . . .nbsp;de donner a leurs drames l’unité d’une métaphore principale”nbsp;(bl. 271).
-ocr page 90-78
Een nader onderzoek naar de waarde van deze stelling voor Sophocles past niet in het kader van deze studie. Ten aanziennbsp;echter van Euripides, voor zoover het de maritieme beeldspraaknbsp;betreft, verdient zij in aansluiting bij de voorafgaande hoofdstukken aan de tijdens de lectuur der aldaar behandelde plaatsennbsp;gewekte indrukken te worden getoetst. Al dadelijk rijst de vraagnbsp;of bij de vergelijking tusschen de Septem contra Thebas vannbsp;Aeschylus en de Medea van Euripides, laatstgenoemde tragedienbsp;wel het meest representatief mag worden geacht. Het hoofdmotief immers, waarvan de aanwezigheid in de Septem, dochnbsp;de afwezigheid in de Medea wordt duidelijk gemaakt, is datnbsp;van het schip in den storm. Zelfs indien men rekening houdtnbsp;met de omstandigheid dat het aantal der door Dumortier geciteerde, onderhavige passages uit Euripides’ drama niet opnbsp;volledigheid aanspraak mag maken moet men weliswaarnbsp;toegeven dat in de Medea niet van een domineerend, aan denbsp;zeevaart ontleend motief gesproken kan worden. Daartegenovernbsp;kan echter worden opgemerkt dat ditzelfde motief in tweenbsp;andere werken van Euripides veel meer tot zijn recht komt;nbsp;het loopt namelijk als een roode draad door de Andromachenbsp;en den Heracles Furens. Waar de uitvoerige citaten uit dezenbsp;beide drama’s reeds in de voorafgaande beschouwingen gegevennbsp;zijn, moge hier worden volstaan met een samenvattenden conspectus locorum ;
Andromache 189, 200, 264, 479 sq., 537 sq., 554 sq., 610, 748 sq., 854 sq., 891, 1096, 1120, 1217, 1229: in totaal 14 plaatsen.
Heracles Furens 95, 102, 203, 216, 478 sq., 631 sq., 668, 698, 739, 816, 837, 861, 886, 1087, 1091, 1094, 1189, 1225, 1373,nbsp;1398, 1413, 1424: in totaal 22 plaatsen.
Ter vergelijking volgen nog de desbetreffende passages uit Aeschylus’ Septem : 2 sq., 32 sq., 62 sqq., 114 sq., 207 sqq.,nbsp;216, 234, 443, 652, 690, 708 sq., 758 sqq., 768, 795 sqq.: innbsp;totaal 14 plaatsen.
-ocr page 91-Op grond van de bovengenoemde talrijke, in de Andromache en den Heracles Furens voorkomende beelden en metaphoren,nbsp;die in min of meer uitgewerkten vorm regelmatig over hetnbsp;geheele drama verdeeld zijn, mag de conclusie worden uitgesproken dat het althans in deze beide scheppingen van Euripidesnbsp;geenszins aan een hoofdmotief ontbreekt.
§ 2 De voorbereiding der beeldspraak door letterlijk of metaphorisch gebruikte woorden
Naar aanleiding van hetgeen in de vier voorafgaande hoofdstukken behandeld is, valt te constateeren dat er geen enkel volledig overgeleverd Euripideïsch drama bestaat waarin denbsp;maritieme beeldspraak niet is vervlochten.
In de hieronder volgende uiteenzetting zal een verschijnsel besproken worden, waarvan de bestudeering weliswaar tot hetnbsp;gebied dezer beeldspraak beperkt moet blijven, maar dat ondanksnbsp;deze restrictie eveneens in alle werken van Euripides, behalvenbsp;de Alcestis, kan worden waargenomen.
In den proloog van den Cyclops, vs. 18 sqq. vertelt de Sileen, hoe het komt dat hij met zijn gezellen zijn leven moet doorbrengen op het verre eiland Sicilië;
Tjörf de Maléaa nlrjoiov JisjiXevxóxaa a7it]XicÓTtjO avE/MO Efxnvevaao doQinbsp;è^é^faXev -^fiaa xrjvö'’ êa Ahvaiav nézQav.
Wanneer nu Odysseus op zijn beurt door den storm hierheen gedreven wordt en den Sileen op het eiland ontmoet, ontwikkeltnbsp;zich VS. 106 sqq. het volgende vraaggesprek :
nóamp;ev 2ixE}dav rrjvde vavaioXmv ndget;
Èf ’IXiov ye xdjió Tgcoixmv nóvcüv.
namp;a; nog'amp;fióv ovx fjdrjoda nargcgaa xêoróa;
OA.
OA. dvéf/,cüv d'veXlai devgó fl rjgnaoav ^iq. 21. nanaT rbv ambv èaifiov è^avxXEÏa èjuoi.
-ocr page 92-80
In deze passage trekt het de aandacht, dat na de letterlijk gebruikte termen vavaxo?Mv, jiogê/ióv, dvéfi(ov êveXkai de uitdrukking siavrkela in metaphorischen zin optreedt. Men zou dit zondernbsp;meer als een toevallige coïncidentie kunnen beschouwen, warenbsp;het niet dat vele voorbeelden van deze figuur bij onzen dichternbsp;in rijke schakeering voorhanden zijn. Nog een tweetal mogenbsp;hier worden aangehaald, teneinde de ongezochte, fraaie wijzenbsp;waarop Euripides den toeschouwer langs dezen weg tot hetnbsp;door hem beoogde beeld wist te leiden, eenigszins beter tenbsp;doen uitkomen.
Hec. 110 sqq. herinnert het koor Hecuba aan de verschijning van Achilles’ schim en zijn eisch dat hem een slachtoffer moestnbsp;worden gebracht, waarop onder de Grieken een twist over denbsp;ontvankelijkheid van dezen eisch ontstond :
otöi?’ ore %QvaÉoio ècpdvrj avv ojiXow, tda TtovtonÓQOva d’nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;axediaa
Xaicpr] nqoxóvoio èneQEidofiÉvaa, xdde 'amp;(avoao3v
TIoï èrj, Aavao'i, xóv èfibv xvfifiov oxéXlead’’ dysQaaxov dxpèvxea;nbsp;noXXrjo ó’ EQidoa avvÉJtaiaE xXvómv.
Andromache treurt Troad. 677 sq. over het verlies van Hector en over haar lot als krijgsgevangene der Grieken :
xac VVV oXcoXaa fiÈv ov, vava^XXovfim ö’ èym nQoa quot;EXXdö’ alx/xdXcoxoa la öovXov Cvydv,
aan welke klacht Hecuba de uitdrukking van haar berusting toevoegt, in het beeld van de zeelieden die den strijd tegen de woedende elementen hebben opgegeven, vs. 688 sqq. :
vavxaia yaQ fjv fiEv fiEXQioa t) nbsp;nbsp;nbsp;(pEQEiv,
-ocr page 93-81
jiQO'amp;vfiiav i'xovai aoid'fjvai nóvwv, o /MV nag’ oi'ax, ó ó’ sm laicpeaiv fiefima,
6 d’ üvtXov EÏgymv vaóa' fjv d’ vnsgfidXrj Ttolva xagayd'Eia nóvtoa, evóovrea Tvxtlnbsp;nagslaav avTOva xv/idtcov dgo/x'g/jiaaiv.
Bovengenoemde gevallen staan, zooals reeds vermeld werd en hieronder nader aangetoond zal worden, geenszins op zichzelf.nbsp;Geeft men zich rekenschap van het veelvuldig voorkomen ennbsp;den kunstigen ópzet van dergelijke passages, dan wordt hetnbsp;duidelijk dat men dit verschijnsel niet meer aan het toeval magnbsp;tceschrijven. Integendeel heeft men er een middel in te zien,nbsp;waarvan Euripides een bewust gebruik maakte om zijn stijl tenbsp;verrijken. Het behoort dan ook onder de vele bewijzen van zijnnbsp;geniaal dichterschap te worden gerangschikt. Bij de toepassingnbsp;van de beeldspraak droeg hij er zorg voor, dat de gedachtengang der toehoorders door het letterlijk gebruik van bepaaldenbsp;termen van te voren reeds een zekere gerichtheid had aangenomen, zoodat daarna een metaphoor of vergelijking zich opnbsp;ongedwongen wijze liet inschakelen.
Dat een zelfde functie insgelijks aan de beelden en metaphoren ten deel viel, ligt voor de hand en kan inderdaad worden toegelicht met talrijke voorbeelden, waaruit eenige weinige mogennbsp;volstaan.
Phoen. 834 sq. nadert de blinde Tiresias, die door Creon ontboden is, het Trojaansche koningspaleis. Hij is bij zijn gangnbsp;afhankelijk van het geleide van zijn dochter :
^yov JidgoL'amp;e, 'amp;vyateg’ (bo xvcpXm nodl öcpd'aXfJioa el av, vav^dxaiaiv daxgov oio
en informeert, vermoeid als hij is, hoelang de tocht nog duren zal. Daar klinkt de stem van Creon, die hem bemoedigendnbsp;toeroept:
-ocr page 94-82
845 d’a.QOEi' nzkaa ydg, Teiqeaia, cpikoiai aota è^cüQ/utoai abv jióda.
Nadat het koor van Trojaansche vrouwen het binnenhalen van het houten paard herdacht heeft, Troad. 538 sqq. :
xlcoorov è' aixcpi^óloia Mvoio, vaóa óael axacpoa xekaivóv, ela Ëdgavanbsp;kaïva ddjieód te cpóvia naxQi-ói TIallddoa Maar amp;Eda,
maakt het Hecuba attent op de nadering van Andromache, die gevankelijk weggevoerd wordt:
^Exd/ii], kevaaeio zrjv6’ 'AvÖQojudxi^v ^Evixoio E7i oxoca noQ'amp;fiEVOfJLÉvriv;
570 naqd ö’ EigEoia fxaatmv EJierai (pikoa ’Aatvdvai, quot;Exrogoa Ivia.
H.F. 201 sqq. besluit Amphitryo zijn uiteenzetting over de voordeelen, die de boogschutter geniet boven den zwaargewapende, met deze woorden ;
Tovro d' Ev judxi] ao(p6v fidXwxa, dgmvTa noke/Mova xaxcöonbsp;ocpCziv TO aü)/jM, fir] êx Tvxtjo d)QjUia/A,évov.
Richt hij nu even later een waarschuwing aan het adres van Lycus, geen geweld tegen hem en Heracles’ kinderen te gebruiken, dan komt hem als vanzelf wederom een maritieme meta-phoor op de lippen :
El S’ OVV ËXEiv ykjo axrjjiTQa Ttjaö’ avróo éÉksia,
Ëaoov fjjudo (pvyddaa ê^ek'amp;EÏv x'Sovda'
215 fi'iq dè dguafia /Ufjdév, ij nsiar] fiiav,
otav ‘dsov aoL nvev/na /UEtafiakóv tvxh.
-ocr page 95-83
Tot besluit volgt hier een volledige opsomming van de plaatsen, waar de beeldspraak aldus door — maximaal 50 verzen voorafgaande — letterlijk of overdrachtelijk toegepaste termennbsp;voorbereid wordt. Tezamen betreft het niet minder dan resp.nbsp;64 en 59 gevallen, d.w.z. ruim 62‘’/o van het totaal aantal beelden, dat 197 bedraagt.
A. nbsp;nbsp;nbsp;Voorbereiding der beeldspraak door letterlijk gebruiktenbsp;woorden :
Andr. 264, 479 sqq., 854 sq., 891.
Hec. 80, 116, 503, 553, 844, 1025, 1160.
Hel. 277, 553.
El. 1355.
H. F. 478 sq., 667 sq., 816, 861, 1087.
Hipp. 140, 470, 563, 767, 1049, 1219 sqq.
I. A. 138, 322, 1324 sqq.
I.T. 46, 266, 289, 307, 345, 371, 788, 936, 1181, 1306, 1435. lo 1273, 1599.
Cycl. 110, 282, 349, 460 sq., 505 sq.
Med. 28 sq., 258, 442, 523 sq.
Or. 69, 279, 1032, 1641.
Rhes. 153, 247 sq., 431, 730.
Troad. 102 sqq., 137, 426, 688 sqq., 817, 837.
B. nbsp;nbsp;nbsp;Voorbereiding der beeldspraak door metaphorisch gebruiktenbsp;woorden :
Andr. 200, 554 sq., 1120, 1229.
Ba. 669, 696, 931.
Hec. 533, 1057, 1081 sq.
El. 846, 892, 1155, 1201 sq.
Heracl. 834.
H. F. 102, 216, 698, 738, 837, 1091, 1094,1225,1398,1417, 1424.nbsp;Suppl. 509, 554, 838, 880.
Hipp. 315, 1224 sqq., 1270.
I. T. 295, 316, 675 ^»), 1186, 1317, 1437.
-ocr page 96-84
lo 200, 637. 639, 966, 1509. Cycl. 362.
Med. 79, 278 sq.
Or. 706 sq., 728, 901, 1077. Troad. 108, 433, 569, 570, 1258.nbsp;Phoen. 846, 859, 1712.
-ocr page 97-AANTEEKENINGEN
1 nbsp;nbsp;nbsp;(bl. 1). Cf. A. Koster, Das antike Seewesen, Berlin 1923nbsp;bl. 70.
2 nbsp;nbsp;nbsp;(bl. 1). Cf. H. Frankel, Die Homerischen Gleichnisse, Gottingen 1921 bl. 113 sqq.
3 nbsp;nbsp;nbsp;(bl. 1). Over Euripides’ plaats in het Europeesche geestesleven handelt W. Nestle, Euripides der Dichter der Griechischennbsp;Aufklarung, Stuttgart 1901 bl. 3.
4 nbsp;nbsp;nbsp;(bl.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1).nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Vita 2 sq. : lyevv-rjih} öe êv ^aAajuivt.
5 nbsp;nbsp;nbsp;(bl.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1).nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Vita 61 sqq. : ^aal ós amóv êv I^aXafüvinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;anrjkatov
xataaxtvdaavTa dvanvorjv ê^ov eia têjv ^dêaaaav êxeïae öii]fiegevecv cpEvyovxa xbv öjjAor.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
Vita 77 : TO OTcykaiov êv q} ygdcpatv dieiélei.
Gellius N.A. XV 20, 5: Philochorus refert in insula Salamine speluncam esse taetram et horridam, in qua scriptitarit.
6 nbsp;nbsp;nbsp;(bl.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2).nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;W. Nestle, a.w., bl. 491.
7 nbsp;nbsp;nbsp;(bl.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2).nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;R. C. Jebb, Soph. Ant., Cambridgenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1900nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bl. 41.
8 nbsp;nbsp;nbsp;(bl.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2).nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Cf. Hec. 39, Hel. 1611, Cycl. 15;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;evêvvtrjgia I.T.
1356.
Ook Hipp. 1226 sq. komt hier in aanmerking:
xei jjiêv êa xd /.lak'amp;axd yaiaa êyugt;v oïaxao evêvvot ögójuov,
-ocr page 98-niet alleen daar evamp;vvoi in het verband van een uitgewerkt maritiem beeld is opgenomen — vgl. bl. 53-54 —, maar ooknbsp;omdat het gebruik van ÖQÓjuoa, dgófirjjbia, tqéxco bij Euripides metnbsp;betrekking tot de scheepvaart niet vreemd is. Voor dgófioa zienbsp;men Hel. 1074 en H.F. 95, voor ÖQÓfxrjfia Tr. 693, voornbsp;Hel. 1118 en I.T. 246.
9 nbsp;nbsp;nbsp;(bl. 2). W. Gerlach, Meer und Schiffahrt in Bildern undnbsp;Sprache Galens, Sudhoffs Archiv für Geschichte der Medizinnbsp;und der Naturwissenschaften, Band 29, Leipzig 1936 bl. 330.
10 nbsp;nbsp;nbsp;(bl. 3). Cf. Eur. fr. 107 ; yé/xovoav xvfiaxoo ¦dtoanÓQOv.
11 nbsp;nbsp;nbsp;(bl. 3). N. Wecklein, Die Orestie, Leipzig 1888, III 291.
12 nbsp;nbsp;nbsp;(bl. 4). A. Nauck, Euripideische Studiën, St. Petersburg
1859 bl. 1 : nbsp;nbsp;nbsp;. dass der Text dieses Dichters an Entstel-
lungen und Verderbnissen jeder Art in hohem Maasse leidet.”
13 nbsp;nbsp;nbsp;(bl. 8). Aphrodite’s macht wordt geteekend in vs. 545 sqq.:
xav fiEV Oixakiq nmlov a^vya XéxxQmv, avav-Sqov xö jiqIv xal avv/uxpov, oï-xcov l^ev^aa an eigealq
553 quot;’Alxfirjvaa xóxcp Kvngia è^édmxsv.
De lezing an eigeaiq in vs. 549 is door Matthiae voorgesteld. De handschriften geven echter dneigeaiav en een der beidenbsp;scholiasten had, zooals door Wilamowitz, Hippolytos, Berlin 1891nbsp;bl. 104 opgemerkt is, een genetiefvorm voor zich, dien hij metnbsp;vv/iKpixmv weergeeft : ó dè vova, xïjv juèv drj sv OïyaXiq nagd’évov,nbsp;dvavdgov, avvfxqjov ovaav xó ngóxegov, xmv vvfiqixwv oïxcav a.no%wg'iaaaanbsp;t] 'Axpgoöixri xcö''HgaxXel ênl (póvota xal nog‘amp;r)aeai xija naxgidoa ënédcoxev.nbsp;Is er dus alle reden om een genetivus te herstellen, het blijft de
-ocr page 99-87
vraag of Buttmann’s gissing an Evqvx'kov, ofschoon in den tekst heel goed passend, wel voldoende gegevens biedt om het ontstaan van de foutieve lezing te verklaren. Dit in aanmerking genomen, zou ik de volgende verbetering willen aanbrengen :
omcov C^v^ao' dn’ EIqstqicov.
Een dorp Oichalia lag in het gebied van Eretria op Euboea en de Oichalia-sage werd ook hier gelocaliseerd, zooals blijktnbsp;uit Strabo X 448 êon ós xai Oi^aMa xcofir] tijo 'EQSXQixrja, keiyjavovnbsp;Ttjö dvaiQE'amp;siayja vnö ‘HgaxMova. Vgl. ook Soph. Trach. 237—245nbsp;en Fr. Geyer, Topographie und Geschichte der Insel Euboea,nbsp;Berlin 1903, I 77. Het adjectivum ’Eqétqioo vindt men bijnbsp;Stephanus Byzantinus en wat de formatie EIqbtqioo betreft, kannbsp;ter vergelijking dienen Hom. II. B 537 Xalxióa t' Eigérgidv tenbsp;noXvaxdq^vXóv ^laxiaiav.
14 (bl. 12). In VS. 1723 sqq. beklaagt Oedipus zijn lot als volgt:
ld) icü, óvoxvxeoxdxao cpvyda dXaivEiv xóv yÉQovxd fi èx ndxQaa.
1725 ld) icó, óeivd óeiv èyoi xXda.
dXaiveiv volgens Musgrave, èXavvcov codices.
Antigone antwoordt vs. 1726 sq. verbitterd :
xi xXda; xi xXda; ovx dga Aixa xaxova ovó’ dfiei^Exai fiQoxmv davveaiaa.
Bij vs. 1727 luidt een scholion : ndaxm óxjXovóxi, hetgeen E. Schwartz, Scholia in Euripidem, Berlin 1887—1891 vol. I bl.nbsp;412 doet opmerken : „non extrico”. Dit scholion is echter m.i.nbsp;abusievelijk op deze plaats terechtgekomen en dient te wordennbsp;gevoegd bij vs. 1725 ioj lm, óeivd ósiv’ êydgt; xXda.
-ocr page 100-Vgl. schol. Phoen. 1743 ralaw’ èyd) : ad'Ua eijuL
De termen r^ijvai en raXaa behoorden tot den dichterlijken woordenschat en kwamen in proza zelden voor.
15 (hl. 12). Een poging der Egyptenaren om deze vlucht te beletten, wordt in de onmiddellijk volgende passage beschreven :
y.at na xóè’ eme' Aóhoa f] vavxlfjQLa.
1590 Tiahv nMoo/Jiev a^iav' xéXeve av, av de axQÉxp oïax,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;....
Ofschoon reeds eenige min of meer geslaagde emendaties van het corrupte, immers in dit verband onbruikbare, a^iav (vs. 1590)nbsp;voorgesteld zijn, zal ook hier een poging gedaan worden om totnbsp;tekstverbetering te komen.
Emendaties met de grootste afwijking van de overlevering zijn die van Paley xi vvv nkewfiev NavnXiav; (vgl. vs. 1586 aóaaxé /n’nbsp;èn auxaa Navnliaa), zoowel om vorm en inhoud als om verwerping van het domineerend element nahv onaannemelijk;nbsp;Baynes 'deiidv, met weinig bevredigende interpretatie; Badhamnbsp;avxiav „in tegengestelde richting”, van beteekenis weliswaar beternbsp;dan alle andere passend, doch vanwege de verwaarloozing vannbsp;de f minder overtuigend.
De tekst der handschriften wordt meer in acht genomen door de conjectuur van Dindorf 'dxxiav, hetgeen echter na vs. 1586nbsp;sTi’ dxxda NavnXiaa een eenigermate vreemd effect maakt en,nbsp;ofschoon dit bezwaar minder weegt, niet overeenkomt met hetnbsp;normale gebruik van axxioa, nl. „tot de kust behoorend, de kustnbsp;beschermend” ; en door die van Hermann a^m, waarvan evenwel de constructie al te Latijnsch aandoet.
Rekening houdende met de overlevering, inclusief de jongere hand in cod. L, die boven de d van diiav bijvoegde va, zou iknbsp;willen lezen :
ndXiv 7iXéoifj,EV u) dVaf, héXeve av.
-ocr page 101-89
Mocht deze lezing juist zijn, dan zou zij haar bevestiging vinden in Soph. Ant. 1149 sq., waar ik naderhand denzelfdennbsp;lapsus aantrof: de codices en scholiën hebben daar nl. JiQolt;pavr]êinbsp;vai’iaia, hetgeen door Bergk is hersteld in het oorspronkelijkenbsp;TiQoqpdvijë’ d)vai, zie de editie van Jebb, Cambridge 1900 bl. 205.
16 nbsp;nbsp;nbsp;(bl. 12). Deze gunstige vaarwind wordt aan Helena ennbsp;Menelaus inderdaad door de Dioscuren aangekondigd : vs. 1663
nvevjua ö' ë^er’ ovqiov.
17 nbsp;nbsp;nbsp;(bl. 16). Talthybius, die hier het verhaal van Polyxena’snbsp;offer vertelt, beschrijft even later de verontwaardiging tegen den-gene die in gebreke blijft haar een eeregave te brengen (vs. 577nbsp;sqq.):
quot;Eotrjxaa, m xdxuJTe, rfj vedviSt ov nénXov ovde xdojuov èv xeqoïv ëxcov;nbsp;ovx él Tl dcóaojv rfj neQiaa’ EvxaQÖiqj
580 ifvx'^v t’ dglatfi;
Cod. M bevat bij vs. 579 het «cholion : ov jioqevoi], ov fiadil^Eia, waarvoor m.i. gelezen dient te worden ov noQEmj, ov ^aöit^Eia,nbsp;zoodat de inconcinniteit der tempora verdwijnt en aansluitingnbsp;verkregen wordt aan de lezing der codd. A en B Jiogevf].
Hetzelfde gebruik van lévai vindt men bij Plato, Theaet. 180 C ojiEQ fja èqamp;v en Tim. 17 D EinofTEv óa uq’ aiizova óéoi qjvXaxaonbsp;Eivai juóvov Trja tióXecoo, eïte na e^wO'ev rj xal xamp;v evöo'amp;ev ïoi xaxovQ-yrjacov.
18 nbsp;nbsp;nbsp;(bl. 32). Cf. L. C. Valckenaer, Eur. Phoenissae, Leidennbsp;1802 bl. 332 : „sed cur obsecro prae millenis aliis in sua quiete,nbsp;nisi motum communices aliunde, mansuris eligeretur dmjvt]?”nbsp;Hij stelt daarna voor te lezen ; èx^da dnrjvria nova yE of êx^aa’nbsp;dnrjvija „curru mulier descendens”.
-ocr page 102-90
19 nbsp;nbsp;nbsp;(bl. 33). Cf. C. G. Cobet, Miscellanea critica, Leiden 1876nbsp;bl. 151.
20 nbsp;nbsp;nbsp;(bl. 37). Zie ook Soph, fragm. 694 vavtai lt;5’ èjutjQvaavTOnbsp;vïjba laÝa (van w^co) en Anth. Pal. VI 5, 6 dyxvgav re, veS)vnbsp;7iXaCofj,év(jov nayiöa (van nrjyvvfxi).
21 nbsp;nbsp;nbsp;(bl. 40). Bij deze verscheidenheid is het volkomen ontbreken van ontleeningen aan het wedstrijdroeien een opvallendnbsp;verschijnsel. Immers komen beelden, die op lichaamsoefeningennbsp;van uiteenloopenden aard betrekking hebben, in grooten getalenbsp;voor, cf. K. Pauer, Die Bildersprache des Euripides, Breslaunbsp;1935 bl. 80 sqq. De afwezigheid van bedoelde beeldspraak laatnbsp;zich echter hieruit verklaren, dat wedstrijden in het roeien bijnbsp;de Grieken een slechts zeer matige belangstelling vonden. Zelfsnbsp;in den glorietijd der Atheensche marine stonden zij verre achternbsp;bij die in andere takken van sport, zie A. Koster, Das Antikenbsp;Seewesen, Berlin 1923 bl. 126.
22 nbsp;nbsp;nbsp;(bl. 48). Aeolus en Boeotus winnen den strijd en bevrijdennbsp;hun moeder Melanippe, cf. Anth. Pal. III 16:
Aioh xai Boicozé, aozpbv cpilofirixoQa fióyd'ov TiQ'^^axe, /j,r]xéQ éxjv Qvójuevoi d'avaxov'nbsp;xovvsxa yaQ xal — u necp'^vaxe aXxifioi avÖQsa,nbsp;oa fiEv dn AloUrja, oa lt;5’ dnb Boioxirja.
Dat Jacobs omtrent zijn eenigszins geforceerde aanvulling der bestaande lacune — xovvExa xqqxeqoxeiqe — in twijfel verkeerde,nbsp;blijkt uit zijn toevoeging „sed lenius quid reperiri velim”. Ooknbsp;Bothe’s gissing xovvexa yaQ y.al xdgxa is minder juist te noemen,nbsp;daar de functie van xal xdgxa is „to increase the force of a previous statement” (Liddell-Scott). Vgl. Hdt. VI 125 01 dè AXx/ue-
(ovidai fjaav fuv xal xd dvéxaamp;sv ia/unQol êv xfjai A^ijvfjot, dnb dè Akxjuécovoa xaï avxia MEyaxkéoa êyévovxo xal xdgxa lafingol.
-ocr page 103-91
De volgende lezing kan misschien een bevredigende oplossing geven :
Tovvexa ydg xaï naai neipi^vate akxijnoi avdgea,
vgl. Hom. II. B 284 sq. ’Argeidr], vvv drj oe, ava^, è'amp;ékovoiv 'Ayaioi i ndaiv êléyxwTOp êé/uevai /Liegóneaai Pqoxóïoi, Soph. O. R. 40 vvv r’,nbsp;c5 xQanaxov naaiv Oldinov xdga („in aller oogen”, ed. Fraenkel-Groeneboom, Groningen 1935 bl. 12), Soph. O. C. 1448 avd^iainbsp;ydg Txaaiv êaxe èvaxv%Eiv, Eur. Ba. 967 eniarj/xov övxa jzdaiv.
23 nbsp;nbsp;nbsp;(bl. 59). Men zou bijv. verwachten xev^ovxea .... egiv,nbsp;vgl. Andr. 644 fix} Cpiloia xev%eiv êgiv.
24 nbsp;nbsp;nbsp;(bl. 69). Grotius las vs. 4 antoUaxja (sic), Vakkenaer jravranbsp;y djiokéarjo, Porson verdedigde den oorspronkelijken tekst opnbsp;grond van overeenkomst met Or. 1037 av vvv fi, adekcpé, fiij xianbsp;Agyeicov xxdvxj.
25 nbsp;nbsp;nbsp;(bl. 70). Cf., Plato, Phil. 29 A xa'amp;ogmfxév nov xai yijv xaamp;-dneg ol xEifiaCófjievoi.
26 nbsp;nbsp;nbsp;(bl. 74). Op bl. 6 is reeds melding gemaakt van het feit
dat men nbsp;nbsp;nbsp;uitsluitend in tekstverband met kijuijv aantreft.
Dezelfde opmerkelijkheid vertoont Hel. 1132, de eenige plaats waar Euripides het woordnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;in letterlijke beteekenis heeft
gebruikt:
dkifXEva d’ ogsa Mdkea XEifJ^dxcov nvoq.
27 nbsp;nbsp;nbsp;(bl. 78). Het betreft de volgende verzen : Med. 28 sq.. 79,nbsp;528, 588.
28 nbsp;nbsp;nbsp;(bl. 83). Het is in deze materie onvermijdelijk, dat iederenbsp;begrenzing een subjectief karakter draagt. Met het gekozen maxi-
-ocr page 104-92
mum meende ik echter, ook met het oog op hetgeen in de volgende noot naar voren zal worden gebracht, den juistennbsp;middenweg te bewandelen.
29 (bl. 83). Hier is weliswaar de vastgestelde limiet van 50 verzen overschreden. Waar Orestes evenwel vs. 600 aangaandenbsp;zijn vriend verzekerd heeft:
ovToa dè avfxnXéï tmv è/iamp;v fióx'amp;cov
is het duidelijk dat Pylades daar nu op terug komt, om hem met zijn eigen argument te verslaan :
675 xotvfj re nkevaaa Seï jue xal xoivfj êareiv.
-ocr page 105-LIJST VAN CRITISCH BESPROKEN, C.Q. VERBETERDE PLAATSEN
bl. |
bl. | ||
Andr. 553 |
10-12 |
Med. 279 |
76 |
Ba. 715 |
58-59 |
Or. 69 |
51 |
Hec. 414 schol. |
56 |
Or. 1200 |
7 |
Hec. 579 schol. |
89 |
Rhes. 323 |
5 |
Hel. 1590 |
88-89 |
Troad. 1204 |
48-49 |
Heracl. 429 |
70-71 |
Phoen. 74 |
35 |
H.F. 1075 |
20 |
Phoen. 847 |
31-33 |
H.F. 1417 |
59-60 |
Phoen. 1727 schol. |
87-88 |
Suppl. 509 |
56-57 |
Fragm. 362, 18 sq. | |
Hipp. 549 |
86-87 |
(ed. Nauck vol. Ill) 2 | |
I A. 3 |
52-53 |
Fragm. 388,3 |
17 |
I.A. 69 |
8 |
Fragm. 421,3 |
68-69 |
LA. 1151 |
6-7 |
Fragm. 1064,4 |
26 |
I.T. 295 |
60 |
Anth. Pal. Ill 16,3 |
90-91 |
I.T. 370 |
39-40 |
Hesych. oxeXa Jióvxia |
36-37 |
lo 2 |
18-19 |
Sannyrio, fragm. 8,2 |
25-26 |
bl. |
bl. | ||
ayxvQa |
35-37 |
EiQEala |
47 |
axv/jKav |
23 |
Exfiaaia |
76 |
aUfAsvoo |
75 |
EXVÉCO |
71 |
afiqti^akXo) |
66-67 |
ÈxTtEgdco |
71 |
avanxm |
29, 74 |
ExxpEvyco |
70 |
avaonaofiai |
65 |
êjUJlVEU) |
10 |
avaatélXofjLm |
58 |
È^avxXÉw |
62-63 |
aVTlTlQfpQOa |
34 |
E^ifjfii xdXwv |
54 |
avrXéco |
61-62 |
E^OXÉXXcO |
68 |
avtXoa |
61 |
E^OQfli^CO |
31-32 |
anavtXka) |
63-64 |
êióaxrjo |
5 |
ajico'd'éa) |
70 |
ETidxxioa |
70 |
aodXevToo |
23 |
ETiavxkéw |
64 |
daxQOv |
57 |
EmxXvCoD |
21 |
avQa |
7. 9, 12-13 |
ETXlQQoéÉm |
16 |
^óXoa |
65 |
EnOVQlCo) |
9 |
yaXdvsia |
23 |
EQÉaaco |
40-41 |
yaXijvxj |
23-24 |
EQ/Aaxi^o/xai |
39 |
yakxjviCco |
26 |
Evêvvm |
53-54, 85-86 |
yaXijvóa |
24-25 |
Evngóaoïaxoa |
76 |
SéXeag |
67 |
Ëxpokxio |
30 |
óiavxXéco |
62 |
^vyóv |
35 |
diaq)Evym |
72 |
fjyE/xóv |
56-57 |
èiEQÉaam |
41 |
'amp;dkaaoa |
15 |
dixxvov |
66 |
{kokdco |
68 |
öqó/jloo |
53-54, 85-86 |
'amp;Qava) |
5 |
95 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
bl.
65-66
57 47-50nbsp;50-52
14
8, 12-13 5, 7-9nbsp;12-13, 55, 70nbsp;15, 69-70nbsp;39-40, 52 53nbsp;8
29
17
6
43
16
16
29
14
29-30, 33
58 52nbsp;64nbsp;70nbsp;43
59-60
42-43
70
26, 68 34-35nbsp;14nbsp;54
-ocr page 108-
bl. |
bl. | ||
vm^avxMw |
63 |
vnoaxÉXkco |
59 |
vnÉQavxkoo |
30 |
(pógxoa |
34 |
vjcEQ^alkai |
69 |
jalaw |
29, 55-56 |
vnEgMo) |
69 |
XÊifxa |
6, 91 |
VTXrjQEXÉCO |
43-45 |
XEifial^ofiai |
5-6 |
vjifjQÉXïja |
46-47 |
XElflÓv |
69-70 |
vnxjQÉxia |
47 |
LIJST VAN BEHANDELDE PLAATSEN
ALCESTIS
90 sqq. 183 sq.nbsp;352 sqq.nbsp;796 sqq.nbsp;1066 sqq.nbsp;ANDROMACHEnbsp;189 sq.nbsp;199 sq.nbsp;264
479 sqq. 537 sq.nbsp;551 sqq.nbsp;610
748 sq. 854 sq.nbsp;891nbsp;1096nbsp;1120 sq.nbsp;1216 sqq.nbsp;1228 sqq.nbsp;BACCHAE
221 sqq. 389 sqq.nbsp;640
668 sq.
bl. 70nbsp;14-15nbsp;64nbsp;31, 49nbsp;68
8
30
67
57
15 10
9
73 70
74
16 43nbsp;62nbsp;53
45
23
7
58
bl.
HECUBA
' nbsp;nbsp;nbsp;844 sq.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;45
1080 sqq. 28, 58 1160 sqq.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;24
HELENA
ELECTRA
-ocr page 110-
98 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
99 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
10 |
|
100 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
101
bl.
Mei. f) êeafi., v. A.
bl. nbsp;nbsp;nbsp;30,11 47-48
Mei. ^ deafi., v. A.
bl. nbsp;nbsp;nbsp;33,9nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;38
Hyps., V. A.
Hyps., V. A.
bl. 64 sq. Sthen., V. A.
bl. 44,19 sq. Phaeth., v. A.
bl. 72,86 sq. Sat. Vita fr. 39,nbsp;kol. IV 33-38
bl.
30
44
36
61
-ocr page 114-INLEIDING
HOOFDSTUK I. De zee .
§ 1 De wind § 2 De golven .
§ 3 De kalme zee
HOOFDSTUK II. Het schip en zijn onderdeden § 1 Het schip ....
§ 2 Onderdeden
HOOFDSTUK III. Het leven aan boord § 1 Het laden en verschepennbsp;§ 2 Het roeien
§ 3 Het varen in het algemeen § 4 Het revennbsp;§ 5 Het hoozennbsp;§ 6 Het visschennbsp;§ 7 Gevaar en reddingnbsp;HOOFDSTUK IV. De havennbsp;HOOFDSTUK V. De plaats der beeldspraak in denbsp;compositie .....
§ 1 Het maritieme beeld als hoofdmotief § 2 De voorbereiding der beeldspraak doornbsp;letterlijk of metaphorisch gebruikte woorden
AANTEEKENINGEN .....
LIJST VAN CRITISCH BESPROKEN. C.Q. VERBETERDE PLAATSEN LIJST VAN BEHANDELDE WOORDEN .nbsp;LIJST VAN BEHANDELDE PLAATSEN .
1-4
5-27
5
14
22
28-37
28
33
38-72
38
40
50
58
61
65
68
73-76
77-84
77
79
85-92
93
94-96
97-101
STELLINGEN
I
Hom. Ilias F 461 ;
Sa ecpai ’Argetdr^a, ênl ó’ ^veov aXloi AxaioL
Men vertale; „Aldus sprak de zoon van Atreus, en de andere Grieken gaven daarop hun goedkeuring te kennen.”
II
Eur. Phoen. 1372—1375 :
’EzEoxXéria óè JJaXXdSoa XQ'gt;’lt;^óiamdoa (iXsipaa nQoa olaov rjv^ax'' S Aiba xÓQtj,nbsp;öóanbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fifilv xaXXivixov êx xegoo
eIo axÉQv' aèeXxpov r^öó’ ott’ SXévijo (XaXelv.
Men leze vs. 1374 : evxeQamp;o.
III
De opmerking van Wilamowitz, Herakles^, Berlin 1909 bl. 349: „vafia ist das netzende, nicht das rinnende Wasser” is,nbsp;wat het tweede gedeelte betreft, onjuist.
IV
Eur. fragm. 773 (ed. Nauck vol. III):
deivóv ys, xoïo nXovxovoi xovxo ö’ êfi(pvxov, axaioïaiv eïvai' xL Jioxs xovöe y' aïxiov;nbsp;olq’ öXfjoa avxoTa öxi xvqjXóa avvtjQsxeï,nbsp;xvcpXda syovat xaa (pQSvaa xal xija tv^rja;
Men leze vs. 4 : JiQÓa xija xvx’rjo.
V
Betreffende de taal der Attische tragedie zegt A. Meillet, Aperfu d’une histoire de la langue grecque. Paris 1913 bl. 228 sq. :nbsp;„On recourt souvent a des mots voisins des mots attiques, maisnbsp;autres : olxiqx(OQ, êx'fXoa, narga, eï/na, ayyoa, au lieu de oixrjxrja, ex'amp;ga,nbsp;jiaXQta, ïfiaxiov, dyyeïov. L’existence de axecpco et de axécpavoa per-
-ocr page 118-mettait a l’auditeur de comprendre un mot oièfpoo „couronne”. On trouve de même Innóxrjo (qui est homérique) au lieu denbsp;Inneva, vEOX/xóa au lieu de véoa, ajiótijuoo au lieu de mifioa, etc.nbsp;II s’agit toujours d’éviter Ie mot usuel, tout en restant intelligible.nbsp;Au lieu de vamyja, on dira vavx'doa, qui est ionien, ou vav^dryja.nbsp;Pour éviter xv^eQv^rrja, on forgera sur Jigvpiva, d’ après Ie modèlenbsp;de nQWQaxTja, un mot nQVfxvrjxrja.quot;
Deze verklaring van het verschijnsel is te simplistisch, terwijl de aangeduide analogie van jiQVfivrjxxjo onwaarschijnlijk geachtnbsp;mag worden.
Tac. Ann. IV 18: Credebant plerique auctam offensionem ipsius (C. Silii) intemperantia, immodice iactantis suum militemnbsp;in obsequio duravisse, cum alii ad seditiones prolaberentur ; nequenbsp;mansurum Tiberio imperium, si iis quoque legionibus cupidonbsp;novandi fuisset.
Men leze : si suis quoque legionibus.
Tac. Ann. XII 63 : Namque artissimo inter Europam Asiamque divortio Byzantium in extrema Europa posuere Graeci, quibusnbsp;Pythium Apollinem consulentibus, ubi conderent urbem, reddi-tum oraculum est, quaererent sedem caecorum terris adversam.nbsp;Ea ambage Chalcedonii monstrabantur, quod priores illuc advecti,nbsp;praevisa locorum utilitate, peiora legissent.
Men leze : prave visa.
Verg. Aen. III 491 :
Et nunc aequali tecum pubesceret aevo.
Ten onrechte oordeelt Lejay, Virgile, Paris 1919 bl. 377, wanneer hij dit vers vergelijkt met Eur. lo 354 aol xavxöv eïtieq ^v, eÏx’ dv fxÉXQov. „Virgile est plus émouvant en ne disant pas;nbsp;si viveret.”
Bij het gymnasiaal onderwijs is eenige lectuur uit de wijsgeerige werken van Seneca gewenscht.
-ocr page 119-:t3$
Wê
' t nbsp;nbsp;nbsp;i. Lgt;'
A?'