z,
|
||||||||||
DE
|
||||||||||
GÖE VROUW;
KLVC HT'SPÊL:
|
||||||||||
T'A M S T E IM/MÉ
|
||||||||||
IjAlïïRtMagnus, <W-denNieuwë#a
in den Atlas, by den\D^#^g^^- |
||||||||||
Copye van de Privilegie.
DE Staten van Hollandt cnde Weftvrieflandt doen te weten. Alfo
Ons vertoont is by de tegenwoodige Regenten van de Schouw-' burgh tot Amfterdam. Dat fy Supplianten federteenige Jaren herwaerts met hunne goede vrinden hadden gemaeckt en ten Toonele gevoert verfcheiden Wercken , foo van Treurfpelen, Blyipelen als Kluchten , welcke (y lieden nu geerne met den druck gemeen wilden maecken, doch gemerkt dat defe wercken door het nadmcken var» anderen, veel van haer luyfter, foo in Tael als Spelkonft fouden komen te verliefen, ende alfoo fy Supplianten hen berooft fouden fien van hun byfonder ooghwit om de Nederduytfche Tael en de Dichtkonft voort te fetten foo vonden iy hen genootfaekt, om daer inne te voorfien, ende hen te keeren tot Ons, onderdanigh verfoec- kende, dat Wy omme redenen voorfz. de Supplianten geliefden te verlenen Oftroy ofte Privilegie, omme alle hunne wercken reets ge- maeckt ende noch in 't licht te brengen, dentytvan vyftien Jaren alleen te mogen drucken en verkopen of doen drucken en verkopen, met verbot van alle anderen op feeckere hooge peene daar toe by Ons te ftellen ende voorts in communi forma. Soois'tdatWydeZakc en 't verfoek voorfz. overgemerkt hebbende, ende genegen wefen- de ter bede vari de Supplianten, uyt Onfe rechte wetenfehap, Soii- veraine magt ende authoriteyt defelve fupplianten geconfènteerr „ geaccotdeert ende geo&royeert hebben, confenteren, accorderen ende oftroveren mitsdefen, dat fy geduurende den tyt van vyftien eerft achter een volgende Jaren de voorfz. werken die reeds gedrukt zyn » ende die van tyt tot tyt door haer gemaekt ende in 't ligt g'êbragt lullen werden, binnen den voorfz. Onlcn Lande alleen fullen mogen druk- ken , doen drukken, uytgeven en verkopen. Verbiedende daarom allen ende eenen ygelyken de lelve werken naar te drukken ofte elders naer gedrukt binnen den felve Onfe Lande te brengen, uyt te geven ofte te verkopen, op de verbeurte van alle de naargedrukte, ingebragte ofte verkogte exemplaren, ende een boete van drie hondert guldens daer en boven te verbeuren, te( appliceren een derde part voor den OfKcier die de calange doen fal, een derde-part voor den Armen der Plaetfe daer het cafus voorvallen fal, ende het refterende derde-part voor den Supplianten. Alles in dien verftaande, dat wy de Supplianten met defen Onfen O&roye alleen willende gratifieeren tot verhoedinge van hare fchade door het nadrukken van de voorfz. werken, daar door in geenige deelen verftaen , den inhoude van dien te Authoriferen ofte te advoueren , ende veel min de felve onder Onfe protectie ende be- fcherminge, eenig meerder credit aenfien ofte reputatie te geven, ne- maer de Supplianten in cas daar in yets onbehoorlykx foude mogen influeren, alle het felve tot haren lafte fullen gehouden wefen te ver- antwoorden; tot dien eynde wel exprefTelyk begerende, dat byaldien fy defen Onfen O&roye voor de felve Werken fullen willen ftellen , daer van geene geabbrevieerde ofte gecontraheerde mentie fullen mo- gen nuken, n«maei gehouden fiUÏen wefen het felve O ftroy in't ge- heel |
||||
Iieel ende f onder eenige Omiffie daer voor te drukken ofte te döer»
drukken, ende dat fy gehouden lullen zyn een exemplaer van alle de voorfz. werken, gebonden ende wel geconditioneert te brengen in de libliotheecq van Onfe üniveriiteyt tot Leyden, ende daer van behoor* lyk te doen blyken. Alles op peene van heteffecï van dien te verliefen. Ende ten eynde de Supplianten defen Onlen confente Octroye mogen genieten als naerbehooren: Laftcn wy allen ende eenen ygelyken die at aengaen mach, dat fy de Supplianten van den inhoude van defen doen, laten en gedogen, ruftelyk en volkomentlyk genieten en cef- ferende alle beletten ter contrarie. Gedaen in den Hage onder Onlèn groten Zegele hier aen doen hangen den xix Septembr. in't Jaer onles lieeien en Zaligmakers duy fent fes hondert vier en tachtig. G. FA GEL.
Ter Ordonnantie van de Staten
SIM ON van BEAUMONT |
|||||||||
De tegenwoordige R e g è n t e n van de S c m o u w-
3 u R G H, hebben het Recht van de bovenftaande Privilegie, aangaande defe Klucht, vergunt aen Aibert Magnus,- Boekverkooper tot Amfterdam. In Amfterdam den x% OÜofar. IcTStf.
|
|||||||||
VERTOONERS,
|
|||||||||
5ACÖB.
BR ECHT, Vrouw van Jacob.
LYBETH, Meid van Jacob, enBrecht.'
G E R RIT Vgoede bekende van Jacobs
ENGELTJE, Vrouw van Jan.
BAERTJE.
ANGNIET,
ANNA.
BELIE.
GRIET.
|
|||||||||
Pag. S .
DE
GÖE VROUW; ij
K L ü C H T S P E L.
E E R S T E T O O N E E L
i'
Brechtj Lysbeth. LB R E C H T.
ys! is het water al ter deegen gaar? Lysbeth. Ja Juffrouw; en alles is klaar. Brecht.
Zohetnade rookfmaakt, of raauw is, zo krygje de ketel met heet water en al om jou ooren ;
Je moogjter op paffen, ik waarfchouw jou lang genoeg te vooren.
Waar is de fuyker ? die zie ik hier noch niet. Lïsbeth.
Juffrouw ik heb die vergeeten. Bre cht.
Kyk, hoe mooy alles klaar is! hoe dat die Doeze ziet/ Geef de trommel uit het kasje. Nou ! zulje komen 1 LïSBEl'H,
Juffrouw daat is geen fuiker in de trommel.
Brechi'. Dan heb je ze der uitgenomen j Joufnoepfe kreng! Lysbeth.
Zeker Juffrouwj ik, heb ze in myn mond niet gehad.' A 3 Bre-chiv
|
||||
6 DE GOE VROUW;
Brecht.
Waar ifie dan gebleeven ? geefantwoord, of je krygt myn muil na je gat. Lysbeth,
Sinjeur heeft ze der uit. Brecht.
Wat Sinjeur? L y s B e T H.
Onze Sinjeur; jou Man. Brecht.
Wat het dat Sinjeur daar by te doen? wanneer heeft hy ze gehad ? wat zou hy met de fuiker maaken ? Lysbeth.
Gifteren toen Juffrouw uit was, at Sinjeur ze in de kouwe fchaal. Brecht.
Sinjeur atfe.' zo houdmen hier huis als ik eens uit ben! 't is om buiten zyn zinnen te raaken! The fuiker in kouwe fchaal J is het om te lyden ! Lysbeth. Juffrouw daar was geen andere fuiker in huis. Brecht.
Wel ik geloof dat hy
Niet zou kunnen kakken, of hy moeft juifl fuiker in zyn kouwe fchaal hebben ! jawel! jawel.' 'tisniet uitte fpreeken wat ik van die Kaerel ly J Waarom gaf je hem de fuiker ? Lysbeth.
Sinjeur eifchte ze. Brecht.
Sinjeur eifchte ze ! ofhyze eifcht! je zoud hem al
heen laaten eifchen. Lysbeth.
juffrouw» zou ik Sinjeur durven wederftreeven! Brecht.
|
||||
KLUCHTSPEL.
Brecht.
Waarom niet, als ik jou ordre gegeeyenhad? wat
bruit jou Sinjeur? wat heb jy met Sinjeur te doen ? Lysbeth. Zou ik Juffrouws man durven in zyn eigen huis, daar ik zynmeid ben...... Brecht.
Ben jyzyn meid ? ben jy zyn meid ? wie heeft jou ge- huurd , hy t of ik ? wie geeft jou geld e nou is het tyd om te fpreeken ? Ik zal jou zynmeiden, dat zweer ik je > jou ftoute: ftukke vleifch;
Ik zal jou dat zynmeiden uit doen zweeten. zynmeid je me noch ereis. Lysbeth.
Juffrouw je neemt dat zo kwaalyk, Man en Vrouw zyn ommers famen..... Brecht.
Houd me de bek > ik zeg houd me de bek. Lysbeth. Ik zeg maar.... Brecht.
Zwyg, en ga achter. Lysbeth.
Ja wel.... Brecht. Zy gooit met haar muil.
Hoor ik je noch ! |
||||||
TWEEDE T O O N E E L.
Jacobj Brecht.
Jacob.
Vrouw, je behoorde jou te fchaamen> De luiden blyven voor de deur ftaan > zulken tempeeft maakje. A 4 Brecht,"
|
||||||
$ PE GOE VROUW;
BR E CHT.
Wel zo, fpreek voor jou Meid,
Jy hebt gelyk, 't is maar zo goeje weerom; waarom zou jy jou Meid niet verdiftenderen? zy het wel voor ' der Sinjeur gepleit- Jacob.
Doet dé. Meid niet na je zin , laat ze gaan > zonder zo. te raazen en te ky ven. B RE CHT.
Zou ik jouMeid laaten gaan? daar heb ik geen magt toe;. zy zal of het my lief of leet is, hier moeten bly ven j
Ik heb over jou Meid niet een krits te zeggen. Zy is Sinjeurs Meid, zy het met my niet te doen j
Ik leg 'er maar voor een oortje t'huis. Jacob.
Maar Brechje wat is dit te zeggen, fpreek eens met fat- 3Vie zeid dat ? (foen. B R e c H T.
Vraagd dat jou Meid eens- Jacob. Durft Lysbeth haar zulke dingen laaten ontvallen? Ik kan het kwalyk denken. B R E C H T.
Lysbeth ! flegt Lys zou het der niet konne-n doen.
Ik weet wel, ik lieg hetj jy doet heel wel, hou jy je wat aan 't mallen. Jacob.
st Is my wel ter deegen ernft, en genomen , zy zei het
al", jy weet ommers al te wel
Dat het zo niet en is, noch zyn zal.... Brechi.
Ik weet wel dat jy't gaarne zaagt * maar zyt verze-
kerd dat ik'er wel voorweezen zei >, 't Zal jou malle gat niet overkomen, dat ik jou zo de bjjas zal laaten fpcelen » '■' ; Heb
|
||||
KLUCHTSPEL. 9
Heb je aars geen ziekte > zo zulje noch in lange niet
fterven. Jacob.
Ik geef het jou ommers na jou zin, in alle deelen. Ere cht.
Jy geeft het na myn zin! ja je lykt de rechte man. Jacob.
Waar in toon ik het anders ? wat doe ik dan ? Wat reden gaf ik jou ooit, om met recht te kunnen, klaagen ï \ Brecht.
Wat jedoet'al datje weet daar je memeêkond plaagen. Heb je daar gifteren noch mvn The Suiker, zonder dat je 't me eens had gevraagd,
Niet in je kouwe fchaal gevreeteii ? en die man doet . niet dat my mishaagd.
Zond je me eergifteren geen vis 't huis, die je niet fchoon had laaten maaken ? Jacob. Het fchoon maaken kofteen dubbeltje, ik liet het 0111 dat uit te winnen. B R E C H T.
Je bent zo zuinig niet in andere Zaakerv
Stak je gifteren niet twintig fchellingen by je ? en toen
ik te nochtent een fckelling klein geld eifchte, kon je
ze me niet geeven. Dat is de zuinige man.'
Welke vrouw zou niet baloorig worden f je plaagt me
dat ik de helft niet zeggen kan;
Kwam je daar te nochtent niet, met je beflikte pootea door het huis ? heb je v'erleeden week niet op myn beftet_kamergeweeft ? myn kamer, daar ik ze\£ maar tweemaal 's jaars kom. Jacob. Een vrouw die niet meer reden heeft, zou ik ra- den tezwygen, En te biddeu, dat ze geen grooter mogt krygen. As ik
|
||||
DE GOE VROUW;
|
|||||||
ïo
|
|||||||
Ik meen, dat ik wat anders te zeggen heb , dat ik wat
meerder verdraag. Brecht.
Wat verdraag jy toch ? < J ACOB.
Ik kom niet t'huis of ik vind een nieuwe plaag.
Dan heb je Vis die ik, t'huis zond niet willen ontfangen, En tegen de Visdraager gezeid; brui heen met je Vis; en als ik dan zelf t'huis kom, kryg ik een Scheeps- lading met fcheldwoorden. Wie zou niet verlangen Nazulkeen vrouw ! breng ik een Vrind met me, je ziet als een ftier. Brecht.
Dat geloof ik wel, al dat mannen gezwier. ... Ja cob.
Vrouwj, ik heb joulaaten fpreekenj hoor my ook eens. Wat nood was het, zo het by bang zien mogt bly ven. Je fchaamt jou niet in prefentie van vreemde luy te raa- zen > en tekyven
Datze aerfeling te deur uitloopen. Brecht.
Loopen ze daarom weg? dat zal ik dan altyd doen,
dat ftaat me wonderlyk wel aan. Ik bedank je zeer voor jou onderrechting; nou weet ik* waar meê dat ik ze kan doen gaan. J A C O B.
En als jy nou Vrouwen hebt ?
Brecht.
Dan zal ik jou dat aan laaten kyken. Welfchaam je jou niet Buffel! dat jy de Vrouwtjes, by dekaerels, by de Venters durft gelyken !
Eén Vrouw is beter als hondert Mans. Van deeze dag Zou dit huis een eer genooten hebben, daar geen eer hoe groot by haaien mag.
Hier was een vergadering aangefteld, van meer als twaalf aanzienlyke wyze Vrouwen.
Ja-
|
|||||||
KLUCHTSPEL. it
Jacoe.
Van hoe veel ?
Brecht.'
Van twaalf.
Jacoe.
„Een heel fpinhuis. Brecht.
Maar daar is iets voorgevallen; zo datter maar zes zullen komen. Jacoe.
Waar zul je die vergadering houwen ? Brecht. Hier in deez e kamer. Ja cos.
En waar zal ik zyn? Brecht.
Op je kantoortje; ben je daar niet wel ? J ACOB.
Maar ik heb jou gezeid , datter iemand op een pypje by
my zal komen. Brecht.
Daar is nou geen gelegentheid roe} laat hem weeten dat het my niet te pas komt. Jacob. Maar-----
Brecht.
Japik maak niet dat ik me onftel- Je weet wel...-. Jacob.
Onftellenofniet, daar zal iemand komen. Ik zal hem dan op de groote zaal brengen. Brecht.
Als ik het niet hebben wil! jy en hy moogt dan
Ichroomen. Dit is de Man die niet en doed, dat zyn Vrouwtje mis- haagd ! Heb
|
||||
ï* DE GOE VROUW;
Heb jy me dat belooft toen jy me vryde ?
Jacob. Ik Zeg, ik doe niet dat jou met reden kan mishaagen. Of wou je dat ik eerft na huis was gekomen, en Juffrouw Brechje had gevraagd Of ik een vrind meê zou moogen brengen ? Brecht. Ja, dat zou je doen, dan zou ik je pryzen. Jacob. Ikbeet liever een ftuk van myn tong. Zo een man is waard dat ze hem met vingeren nawyzen. Brecht. Ik meen datter dan al meenig met vingers zou moeten i nageweezen werden. Jacob.
Jy rerbruft 's jaars op de Zaal wel twintig gulden aan bikfteen, en zeep ; en ik zou'er met een vrind Geen daalder aan Wyn maogen confumeeren. Brecht.
Aldiepraadiswind. 't Is zo veel om de Wyn niet als om myn kamer. Jacob*
De huizen» en kamers, zyn getimmert om te ge- bruiken. Brecht.
Doenze! dat heb je zo vatt niet. Gaat eens door de ftad je zult huizen genoegvinden daar een man het herc niet heeft, om in het boven huis eens te komen ruiken. Ze gaan altyd onder in. Al hebben ze noch zo veel ka- mers, en hoflyke zaaien, zo eeten ze, om dat het haar vrouwtje zo verftaat, In een kookens kookentje. Meen je dat het zo gaat ? Jacob.
Zy moogen het doen al die willen , Maar 't zyn grooce zoue/i die 'er zo laaten brillen," -----'E Het
|
||||
kluchtspel: i$
Het ïs myn meening niet j ooknoode myn vrind ziek
zelve, wy hadden iet geliquideerd Brecht, * Heeft hy zen zelve genood ? Jacob.
Ja-
Brecht.
Dat hy zen zelve dan trakteert?
Jacob. Zie Vrouw of jy kyft, of niet,'t moet weezen ;hy zalder komen; daarom alle die woorden zullen niet baaten» Brecht. Zal hy der komen, of ik kyf of niet ? Jacob. Ja; daarom raad ik jou dit geraas te laaten. Brecht. Hy zalder komen of ik kyf of niet! dat wou ik wel eens zien.
ïk zal hem,en jou, de pypen uit de bek klinken, ik meert dat ik h°m het fmooken in myn huis wel zal verbiên. Jacob. 't Geen jy aan my, of aan iny n vrind doed., zal ik de The drinkfters dubbelt beloonen,
Daarom wacht jou eenig ongenoegen te toonen. Brecht.
Ja,kom jy by de The drinkfters; dat is recht volk voor jou, ik weet wel hoe 't jou daar zal gaan.
Wy zullen jou, boe hoorde ik laats herri noemen! Ja * Orpè'us maaken; ze zullen jou gelyk de Thebaanze Vrouwen hem deeden,aan flarden kheurenjOp zyn beft zo handeleji, dat je in een jaar niet zult kon- nen ftaan. Jacob.
Dat zal ik afwachten. Brecht."
Ik ra jou zo ftout niet te weczea l Das
|
||||
14 DE GOE VROUW;
Dat jy iemand in myn huis brengt; doe je't evenwel zo
meug je vreezen.
Daar hoor ik al volk. word gekloft- Jac ob.
Vrouw ik zeg jou in goeje Hollandfe taal, Dat hy komen zal.... Brïcht.
En ik zeg jou aarmaal Op zyn goed Amfterdams.... Jacob. Zeg wat je wilt. DERDE T O O N E E L.
BrechTj Emgeitjï) Lysïeth.
Br echt.
De drommel zei de kaers houden zo je,.. LySbÉTH tegen Engeltje. Gelieft Juffrouw maar binnen te gaan ? Brecht. Japik je meugt beeven
Zo jy het evenwel doed; 'k verzekerje dat'er een lec- Uit dit werk fpruiten zal. (ven, VIERDE T O O N E E L.
Engeltje, Brecht.
Engeltjb.
Goeden dag Juffrouw Bregje, hoe ben je zo ontftelt ? Brecht. Welkom Engeltje. Ik tril en ik beef Zo bruid me die kaerel ,* je weet niet, in wat elend dat ik leef. Ik
|
||||
KLUCHTSPEL. i?
|
|||||
Ik wou wel, dat ik een beuzemftok in zyn plaats gc-
trouwt had. Engeltje.
Waarom ? Brecht.
Die zou ik op 't vier konnen fmyten. Engeltje. Maar hoe kunje zo kwalyk accordeeren ? Wat iffer nou weer ? jemoft je wat na malkanders hu- meuren reguleeren. Brecht.
Myn lieve Engeltje» dat doe ik alzo veel; ik geef hem alles toe» en 't helpt niet; daar wil hy nu weer
Te middag met d'een of d'and're vent hier komenToe- bak zuipen; ik heb hem gezeid dat ik het niet begeer; Hy heeft'erdebrutsaf > en wil het evenwel doen; is dat om te verdraagen ? Engeltje.
Myn lieve Brechtje» heb je anders geen reden om te klaagen ?
Zo weeft geruft. Laat hem dat al doen. Brecht.
Wat zou ik! komthy, je zult zien hoe ras dat ik'cr uit het huis boen. Engeltje.
Danzuljejou zelve meeft hebben; ik bid, om onze oude vrientfchap, dat jy my maar eens uit wilt hoo- ren fpieeken. B R E G H T.
Maar je moft niet lang preeken» Strak zullen de andere vrouwen komen. Engeltje. ]e weet wel, dat wy laaft zeer mifprezen dat de man» nen alle dagen. Comparitien in de herberg houden. Brecht. Ja, dat weet ik wel > die kroegen Zyn rechte vrouwe plaagep. En- |
|||||
IS DE GOE VROUW;
Engeltje.
Zoift. Nuhebben de vrouwen bykans in haar magt, te konnen maaken, dat die vuile gewoonte af werd ge- bragt. . - ,
Ik hou voor gewis, zo ieder vrouw haar man zagtjes
onderging met reden , en bad ; dat hy nu in zyn , dan in een anders huys de Comparitien wou beleggen; Zo men dan zorge droeg, dat de mans daar der vryheid
zowel hadden , en gediend wierden als inde herber- gen, daar zouden der veele zyn die zich zouden laa- „ ten gezeggen ; .
Enzozoudiekwaade gewoonten eindelyk üyten; de
wyn koft in huis by na de helft minder als in de her- berg ; Maar wilje doen, gelykje me verhaald Dat je gedaan hebt, dan is het geen wonder, dat een
man niet na zyn huis en taald; Zo dwingt men de mans in de herberg te gaan. Neem
niet kwaalyk dat ik zo openhartig heb gefproken. Onze oude vrindfehap > heeft myn mond als opge-
broken. Brecht;
Zouiklyden, dat onfe Japik met een vent acht oftien
Door myn huis liepen, als wilde ieren! En dat metter vuile pooten, dikwilsflaars tegen de muur; Wie zou
dat konnen zien.
Zyn dat dingen die huifelyke vrouwe konnen verdraa- gen.
Hy hoeft niet te komen. Engeltje.
Die dat niet lyden wil, moet over de Comparitiett in de herbergen niet klaagen. Waar zoudenze malkanderen vander affaires fpreeken ? Brecht.
Op de beurs, die iffer van de Heere toegezet. Hoe maaken het de koopluy in andere landen, daar men van geen herbergen weet, als daar vreemdelin- gen |
||||
KLUCHTSPEL. \7
gen t'huïs leggen. Was ik Koningin van Holland, ik
verzag'er in, door een wet. 't Heet ze gaan op Comparitien, om over koopman- fchap te fpreeken,
En ze komen dikwils dronken rhuïs; dat komt niet om dat ze koopmanfchap, of papieren bezien, maar datze te diep in de kan hebben gekeeken. Kwam de rnyne verleden week niet t'huis als een beeft. Engeltje.
Zacht) zacht, een vrouw Schend 'er eigen zelf, als zy der man 1'chend. Brecht. Ja wel ik zou Veel liever by een zog leggen, als by die dronken .. * Engeltje. Stik ftil Maar Brcchje kyf je wel op hem als hy dron- ken is? Brecht.
Wel Engeltje, ben je zot ? zou ik niet ky ven ? Engeltje.
Zwygt hy dan ? Br e cht.
Wd ja, ik heb noch my n Ieeven niet eerft. gezwce- gen, myn haan moet koning blyven. Engeltje.
Is het ky ven noch nooit op (lagen uitgeloopen ? Brecht. Eens kwam het zo hoog Dat het weinig fcheelde,- hy nam een eind houts, en dreigde me; maar ik vloog
Na de tang; had hy me aangeraakt, ik zou hem hebben laaten proeven,
Dat ik ook handen en nagels had ; zie ik laat ze der op groeyen. Neen ze hebben Brechje zo niet, ik laat my niet overfnoeven , Ik heb als ik begin een dolle kop. B En-
|
||||
i8 DE GOE VROUW;
EngeltJb.
Maar Brechje, hield hy na die tyd niet op ? B R e c H T.
Ja, en hy deê wyffelyk , want ik zou hem geteykend hebben. Engeltje.
Hiel jy toen ook op ? Beecht.
Neen» noch ik geloof niet dat ik op zal houden zo lang we famen leeven , Of myn man moft.... Engeltje.
Myn goede vriendin, uw man zy zohy zy> denk dat jy hem niet kond verruylen; hedendaags wer- den'er geen fcheidbrieven gegeeven; Daarom kom inalkanderen wat te gemoet; dit is dan alleen overig, verander van humeuren , wyljyvan man, noch hy van vrouw kond veranderen; zoek de vrede , en de ruft. B RECHT.
Kan ik myn vent anders maken, wel dat is verbruft J
Engeltje.
De Vrouwen konnen al veel doen om een man goed, of kwaad te maaken.
B R E C H T.
Om dat de jouwe goed is.
Engeltje. (ken.
My dunkt dat jy dat punt niet behoorde aan te raa-
Je weet dat myn man eer wy t'famen trouwde, by al de
waereld was vermaard,
Voor los en ongebonden ; jazo, dat je me zelf vroegt ofik niet vervaard
Met reden behoorden te zyn, dat wy kwaad huis zou- den houwen; De jouwe in het tegendeel, eer jy 'c famen kwaamt te trouwen Had
|
||||
KLUCHTSPEL. 19
Had de reputatie van een fraay degelyk jongman, nu
heb ik myn man zo ver gebragt,
Dat wy als engelen te famenlee ven, ja zo, dat hy zyn voorige fouten veracht. Brecht,
Maar hoe zou men zulk een kroeglooper, entoebak zuiper goedkunnennmaaken. Engeltje.
Luifterdannaarftig. 't Is wel waard, dat een braave vrouw dit wel bevat. Voor al moe^t zy trachten haar man te behangen . zy moet naau w op zyn hu- meur j en zinlykheden letten, Zy moet haar tyd waarneemen, en zien met welke zaa- ken hy haaftig» of toornig zynde neer is te zettenj Zy moet wel bemerken, door welke hy vergrimd en verbittert; even al eens...,
Letter op > want her is wat ongemeens, Als die geene welke Olifanten en Leeuwen temmen t ofdiergelyke beeiteu , welke door geweld niet zyn te dwingen. Brecht.
Zo eenbeeft hebik in myn huis. Enge LT j e.
Indien die met Olifanten om gaan geen wit kleed dragen, wyl men vind. dat die heeften daar door grimmiger werden 3 en fpringen ; Hoe veel te meer behoorden een Vrouw alle konft te- gen haar Man » En wederom een Man tegen zyn vrouw in het werk te ftelien, met welke hy, en zy, zo langzy leeven en tafel ^en bed gemeen heeft. Brecht.
Ik wou wel eens een vrouw zien die dat doen kan.' Engeltje.
Woujyzo een voorbeeld hooren? Ik kan jouder wel een zeggen.
Zeker man had een vrouw > doch verliefde op een arme B 2 Doch-'
|
||||
io DE GOE VROUW;
Dochter, zy komt het te hooren, en zend de bede-
laarfter een bed , om dat hy gemakkelykzou leggen. , Brecht. -f- 'K zou hem in plaats van op een bed, opBarnnetels of op een hekel hebben gelegt. Die vrouw dce myns bedunkens flegt.' Engeltje.
Zy dee wyffelyk, want haar man kwam daar door tot een inkeer; ja zo, dat hy vergiffenis bad met traanen inzynoogen. Brecht.
Je hoeft die hiftorie zo bedekt niet te vernaaien, je bent zelfde vrouw , die het bed
Aan de bedelaarfter zond, daar jou man by liep; ik weet de hiftorie net. Maar ik Zou liever.... Engeltje.
Ik zal 't nou jy het weet niet onkennen, ja Bregje, ik ben de vrouw. Myn man kwam 't huis > vroeg of ik elders een bed had gezonden, ik zei ja. Hy vroeg waarom? ikantwoordemeteen vriendelyk wezen, dar ik hem te zeer beminde om zulk een ongemak te laaten ly- den. En hier door is hy zo bewoogen. Dat hy my federt bemind en geviert heeft, als de Appe- len inzynoogen. Onderga de jouwe ook eens met reden, denk datje kinders by hem zoud konnen krygen. Brecht. Laat ons van deeze ftof tot op nader gelegentheid fwygen.
Daar zullen de andere zyn. |
|||||
VY Fi
|
|||||
KLUCHTSPEL.
|
|||||||
2,1
|
|||||||
Vr F D E TONEEL.
Brecht, Engeltje, Agniet, Baert,
Bely, Griet, Anna, Lysbeïh, L Y S B E T H.
Belief je maar in de kamer te gaan ?
Brecht. Welkom allemaal. Bely.
Ik bedank je. Baert.
Wat dunk je, komen we niet al ftoütjes aan ? Agniet. (men.
Ik fprak onze Prefidenr, maar die kon van daag nietko-
B recht.
Zit neer Baertje > en Belie; nou Margrietje, jy naaft Angniec en Anna, wv nullen een Theetje drinken. Margriet. \Vy hebben tot Biertje al een Theetje gehad 3 nie- mand luh\ Brecht.
Weet je't wel? Alle.
Jaonsluftniet. Brecht.
Lys neem het Thee goed maar weg. A n n a.
Neen laat het ftaan, zo meenen ze dat we gedronken hebben. Agniet.
Dat 's goed; dank moeten zy hebben, en lange jaaren leeven Die de Thee overbrengen ; want door dat kruid word aan de vrouwtjes gelegentheid gegeeven B 3 Om
|
|||||||
24 DE GOE VROUW;
Om fomtyds eens famen te fpreeken. Voor dat die
edele Thee was bekend, Vielder als ze fomtyds by malkander kwamen, veel op
te fnappenj't was ze labbekakken famenj maar nu zyn zy 't gewent. Men nood malkander op een Theetje, die moet met
gezelfchap worden gedronken. Vraagende Mans, Vrouw waar benje geweeft ? daar
een Theetje wierd geichonken. Baert. Waaromlaaten wy onszooverfnoeven ? waarom zou-
den wy Niet zo wel by malkaar komen als de mannen, maa-
ken zy Niet alle dagen Comparitien ? is't niet vrind, op een
pypje,opeen verkeertje, en zo ï zoujy weleenig ilag van menfchen weeien te vinden , Dat niet fomtyds vergaderde, en Raadpleegde met
haare vrinden ? Neem de Dieven in kluis, hebben.zy haar vergader-
plaatsen niet? de vrouwen, de arme vrouwen maar alleen, Komen nooit, of heel zelden by malkand'ren,
EnoeltJe.
Almeeralsdienftig is voor het gemeen.
En wat het Thee drinken belangt, ik meen dat daar zo meenig uurtje mee door werd gebragt, dat onze voor ouders vry nutter in haar huishouden belleden. Margriet. Dat loof ik wel, jy bent de goede vrouw > jy moet na de Tuinftraan jy zult een plaats onder de Santinnen in de Almanak krygen; akyd lpreek jy voor de mannen, Jy hiet ook Engeltje. Ik zou wel ereis in (temmen leggen, of men jou niet uit de vergaderinge die WY oprechteuj behoorde te bannen, Wat
|
||||
kluchtspel; %i
Wat dunkt jou Angenietje [
Agn iet.
Wat weet zy van 't gemeene beft ? de Keizer Helio- gabalus, ^denk ik) dat wel zo net Wift» wat daar toe diende» als jy, en die heefteen raad van Vrouwen ingezet,
Daar zyn Moeder het hoofd van was, in welke ver- handeld mollen werden alle zaaken, Die de Vrouwen, Weduwen , of Dochters zoude raa- ken;
En met gelyke macht j als in de raad der Mannen ftaat zaaken yoor wierden geftelt. Brecht.
Aal hebbenwe presindent gemaakt, jy zult onze pen-
fionariszyn, jy hebt veel geleezen ; is dat gebruik vervallen, wy zullen het weer heriteilen, al walt met geweld. Engeltje.
't Betaamt niét dat een Vrouw in de vergaderingen
fpreekt , hebben de wyze Heidenen weeren te zeggen A GN IET.
Dat's waar; maar ik heb dat van een Mannen vergade-
ring uit hooren leggen, Daar moet een Vrouwzwygen-, maar nu zynwy in een
Vrouwen Convent» B A E R T.
Ik kan niet begrypen Engeltje» hoe )y daar zo tegen
bent.
Zo de Vrouwen altyd zwygen moeten , waartoe meen jy dat de natuur aan ons tongen heeft gegeeven ,
Die alzo los en ras zy n » als die van de Mannen* Engeltje.
Ja meer als al te los' Belt.
Waar moog jy tegenftreeven i B 4. Zyn.
|
||||
14 DE GOE VROUW;-
Zyn onze keekjes zo helder niet, als haar keelen ? ik
tart
De gaauwfte Man in 't kakelen; laater een komen heeft hy hart.
Ik wil evenwel niet ontkennen dat haar ftem grover luit, als die van de Vrouwen.
A C N I E T.
Dat 's waar Belitjej ze is doffer, ze heeft meer gelyk
meteen Ezels ftem. Wiljyluymy de zaak maar vertrouwen, Ik zal het uitvoeren. Engeltje.
Sommige Vrouwen konnen kwalyk befluiten , fom- mige haar Raadllagen zyn los, en onbedagt. Margriet.
Smytme de Mannen niet weg. Dikwils vergaderd men
een maand of acht, En befluit niet. Lees de couranten, die Zullen het jou
genoeg zeggen. Zo dat ik de zaak niet breeder behoef te wederleg-
gen. Bely,
Zo Margrietje ! ik meen, in dien de zaaken aan onze
aanzienlyke vergaderinge wierden geftelt, Z/ zouden haaft by geleid zyn; nou boord men niet
als van oorlog; ik wed dan kwam'er in twintig jaar, niet een vloot in'Zee , noch leger in het Veld. Anna.
Dair hebje gelyk in , want de meefte Vrouwen heb- ben de Mans liever by haar, als in het leger. B AERT.
Voor eerft dunkt my > dat wy behooren te befluiten,
Welke wy al voorleden van deezen raad zullen erken- nen , en dan eenige wetten te maken, om alle war- rirjge te ftuiten, A G-
|
||||
KLUCHTSPEL.
|
|||||||
•J
|
|||||||
A G N I E T.
Wy moeten goede ordre ftellen op onze zaaken. Altyd
de Vryftersoordeel ik voor al dat in dezen raad Niet behoorden te verlchynen,- daar werd fomtyds iet
gepraad Dat zy niet moeten hcoren In oude tyden
Wilden ze geen jonge dochter aan een maaltyd noch in
een fchoufpel lyden; Om reden die ik reeds heb geZegt,
Anna.
Dat voorftel > dunkt my byzonder flegt. In oude tyden hadden ze gelyk; maar de vryfters hoe- ven het nu hier niet te leeren. Myn onnozele floofj zy weetennuoveralaf, doof en ftom zou je jou hooren als dat goed by me kaar is, zulke,diskoersjes als daar pafleeren. Laats beluifterde ik zo een vergaderingtje j ik durf zweeien dat'er dingen omgingen, die ik > ik ben nu een Vrouw die tien kinderen heb gehad My zca fchaamen te zeggen. ■ Margriet.
Je weet wel wat wy waaren Belyrje. Bely.
Ja Margrietje ik weet wel, wat jy me leerde. Anna.
Wachtje voor de Vryfters. B R E C H T,
Waar leeren zy dat ?
Anna. Uit boekjes > van malkaar, en van de meiden. Myn lieve floofj wou jy ze daarom uitiluiten ? hetzyn nu andere tyden. Engeltje.
Daarzyn de ouders veel oorzaak van, die lyden Dat over tafel > of in een gezelfchap, zelfs daar de kin- ders by zitten > dingen werden gepraat B 5 Daar
|
|||||||
26 DE GO E VROUW,-
|
|||||
Daar een eerlyke Vrouw, fcboonze kinderen heeft 3
een kouleur van krygt , zulke, discoerfen zyn wel meert oorzaak van dit fchaadelyk kwaad. Ikben ook van gevoelen dat men ze uit moet fluiten, Baet je. Uitfluiten/ w"at uitfluiten.' ze moeten by ons komen, om onderrecht te worden, hoe zy'er Mannen zullen dwingen ; Want anders blyven het onnozele flooven > daar de Mannen me om konnen fpringen : Gelyk de kat met de muis. A GNIET.
Ook behoorden me onder ons niet te rekenen.
Die meer als dry Mannen hebben gehad , of over de feftig jaaren zyn 5 en ftellen voor uit gediende Soldaaten... Bel Y.
Dat Artikelonderreeken ik niet. ïk meen noch wel tienmaal te trouwen. Margriet.
Daar heeft zy gelyk in , want Bely neemt altvd ou- we mannetjes om haar geld. Wat dunkt jou van dat Artikel, Engeltje. ENGELTJE.
Als jy luy het altemaal zo verflaat;
ïk ben tevreden. A GNIET.
Nu tot de Wetten. Engeltje.
My dunkt dat'er één Wet is, die voor alle de andere gaat. Anna.
Die is ?.... Engeltje.
Dat niemant kwaad vaa haar Man Zal mogen fpree- ken Of
|
|||||
KLUCHTSPEL. %7
Of zy zal dry weeken van haar fteim zyri verfteeken,
Dit moet voor al van een iegelykzyn beloofd; Want ik heb een wyze Vrouw hooren zeggen, datze bevonden had, dat een Vrouw die kwaalyk van haar Man fprak of oneerlyk, of boosaardig was. Brecht. Danwaarenze verftandige zottinnen, de Mans zeggen van ons al wat'er komt in 't hoofd;
Waarom zouden wy het van heur ook niet doen, laa- ien zy wel iet om de Vrouwen \ Baert. Zy doen wat zy willen, enZoudenwy niet mogen zeg- gen wat wy willen. Wie zou vertrouwen Dat jy dit voor durft ftellen ! Margriet.
Baertje, enBregjejyhebtgelyk. Wy verftaan. -». |
||||||
ZESDE T O O N E E L.
LySBEIH, byde voorige
Lysbeth.
Juffrouw Engeltje daar werd naje gevraagd , 't is je Meid. Engeltje.
Ik kom > met verlof Juffrouw ik zal eens by'er gaan. Brecht. Luftig , vreesje niet dat je noch te laat by'er zult ko- men ? Griet.
Repje, fcheerje 3 jou naers in jou arm genomen 1 Jou Man zou ky ven. Baert.
Wel is hy jou Man jy bent zvn Meid niet > noch hy ïsjouMeefter, noch Heer. f, ti-
|
||||||
a8 DE GOE VROUW;
Engeltje.
Weeft jy maar geruft ik kom voort weer. (Eng. binnen. < Bel Y. Wat dunkt jou van die goeje Vrouw! Marg.
Wat doenwe in onze vergadering met zo een floof ? Brechi.
Om'er te onderrechten, hoe ze haar Man handelen zal> hy fpeelt de baas over haar. Bae rt. Dat's een zachte boter.
A G N I E T.
Zulke Wyven zyn oorzaak y dat andere Vrouwen
Met haar Mans geen geruft huis konnen houwen. 't Is altyd dat is een Wyfje die obligeert haar Man, Zo moetje ook doen; ik zeg dat ik die dingen niet ver- draagenkan... Daar ifle al weer.
ZEPENDE T O ONE EL.
Engeltje, bydevoorige.
Bely.
Wel wat zeid myn Heer jou Man nou ? moetje t'huis
komen ? Engel.
Ja hy had my te fpreeken over iet dat zo daadlyk voor is gevallen , en haaft heeft. Marg.
Laat hy by jou komen. Engel.
't Voegt beter dat een Vrouw by haar Man komt, ook kan hy niet daar is volk by hem, daar ons aen gelegen legt. Brecht-
|
||||
KLUCHTSPEL. i§
Brbcht.
Zeker zulje gaan ? hebje dat voorgenomen? Engeltje. Jaftrakjes.
Bahrt.
Wel ik zou de myne liever.. . Belï. Zy is de goede Vrouw,
Zy paft op als een hond die fchut hiet. Anna. Ja wel ik Zou.,;
Engeltje. Jyluy gaat fchrikkelyk aan» moetje niet akemaal toe- ftaan dat de mannen Veel voor ons doen ? winnen zy de Vrouwen en Kin- deren de koft en de praal niet te vooren ? zy moe- ten te veld als'er oorlog is, zy trekken over Zee om'er Negotie Agniet.
Ja ze doen wat.' Brecht. Zy legen de kannen."'
Margriet. Zy vechten! ja ze toch. En ftel eens het zyn foldaaten ze trekken te veld,
Daar vret en zuipt men by de Boeren, 't gaat zelden op een vechten, en als dat al beurt, zo doet elk zyn beft dat hy achter aan werd gefteld.] Anna.
Wy moeten de dood wel anders onder de oogen zien l ik wed indien een man ééns beproefde, dat ik nu
al tienmaal heb moeten verdraagen,
Dat hy liever kiezen zou tien veldflagen (ftaan»; Of belegeringe by te woonen, als e'éns in onze plaats te
t Margriet.
Ik wed datter meer vrouwen in de kraam. als mannen
md«n oorlog blyyea. An- |
||||
jö DE GOE VROUWj
Angniet.
Daar heb jegelykin,zy fteekenhetroerin de heg, en bidden om kwartier, als het op een vechten zal gaan» Engeltje. Ik erken dat de mannen het hoofd moeten breeken qm ons te verzorgen,
Blokt enflooft'er niet meenig van den avond tot den morgen,
Om de Vrouws pracht en rraatzuchtuitte voeren, die hem dag en nacht plaagt en verwy t;
Zohy niet zorgt dat zy zo koftelyk, als haar bekenden gaat, dan is't; wat meenje, dat het me niet fpyt.
Wat ben ik minder als myn zufter, of nicht ? die draagd wel zulke kleeren;
Waarom neem je een vrouw, als je ze niet behoorlyk kont mainteneeren ?
Ik meen dat 'er zo meenig man met magere ingevalle kaaken, ftilletjes gaat, om het verdriet
Dat hem zo een Vrouw aandoet, die tydnochgek- gentheid aan en ziet.
Margriet,
Ben jy hier gekomen om advokaa: voor de mans te zyn, hoe veel zulje voor het pleidoy hebben ?
Engeltje.
Hoor, zo wy noch iets zouden beraamenj
Bid ik, dat het ras voor werd gelteld, eer ik ga? zo kon- nen wy daar over famen
Eensipreeken. A G N I E T.
Ikheb'er niet tegen, b,-eng watophetrapyt.
B AERT.
Wel aan laat ons eens hoorenwatjou meeningis, jy
beekje toch in dat jy de wyfte zy t. E NGELTJE.
Ik zal daar nu niet op antwoorden; maar dewyl myn
rr.eening gevraagd werd, dunkt my dat men hief bc-,
|
||||
KLUCHTSPEL. «i
behoorde te bepaalen
Tegens welke.... Margriet.
Letter eens op Belitje, met wat wysheid zy dat zal vernaaien. Engeltje.
Wat zegje. Anna.
Ga jy maar voort. Engeltje.
Ik zeg tegens welke Mevrouw , tegens welke Juf- frouw, tegens welke VrouW, en tegens welke Grietje of Tryntje za! werden gezegt. Baert, Ik wou van dit wyshoofd wel hooren wat'er aan ge- legen legd of men Juffrouw, Vrouw of Mevrouw zeid, is daar iets aan misdree ven ? Nooit is Munnik kwaad geworden dat hem de naam van Abt wierd gegeeven. Engel t j e.
't Is een zaak van grooter belang als je geloofd. Vreemdelingen fporten der meê3 en vraagenofmen hier van verftand is beroofd ;
Als ze een Vrouw wiens Vader, of Man dikmaal noch onlangs een Comenytje , of diergelyke Neering gedaan heeft, Mevrouw hooien groeten. Ziet men dituieidagelyks? wat naam zal men gebrui- ken als de grooïfte Vrouwen van het land ons in ' een gezelfchap ontmoeten, Indien zulk volk Mevrouw heet ? Ma'rg. Wat bruit ons de grootfte van het land ? Wat hebben wy met .iie kaaien Adel te doen ? ik zou my zo daadlyk Mevrouw laaten heeten> had ik maar Adel in de hand. Engeltje
Zofprcekengcmeenlyk > die geen fatfoen achten> noch wee-i
|
||||
3i DE GOE VROUW;
weeten wat het is te zeggen.
Uit een goed geflagt.... M ARC
Weet ik het niet f ik zal jou dat ftraks eens uit komen
leggen. Brechï.
Stil, ftil. Anna.
Niet hooger, wy willen hier geen gekyf noch kra- keel. Marg.
Wy vraagen jou of ;y beide de zaakaan deeze eer- waarde vergadering verblyft ? Engeltje.
Ja toch. Marg. Ik ook voor myn deel.
A g N i e T. 't Is wel dan. Dit zal het eerfte punt zyn dat in deli- beratie zal komen , Wat dunkt u dat daar na by de hand behoorde geno- men ? •Engeltje.
My dunkt dat op dekkeren ook een Reglement be- hoorde te zyn. Bel Y.
Die zal ik draagen, na myn zin en begeeren. Ik meen jou» noch niemand dat te vraagen. Engeltje. Al zacht.
Je bent te vroeg— Brecht.
Ik bid datje 't end van de reden verwacht- Engeltje. 't Is fchande zo flordig als het met de kleeding gaat, men kan geen ftaaten onderfcheiden. Let
|
||||
KLUCHTSPEL. 3j
Let eens op luiden van middelen, vanafkomft, wat
draagen ze, dat niet voort na werd gedaan vau Burgers Vrouwen , en Dochters ? en wat die weer* dat niet gevolgd werd van Meiden ? De Ring aan de duim plagt wat ongemeens te zyn, nu
doet het ieder een . Paerlen om hals en handen j werd tegenwoordig zo ge-
meen Dat ze de Kommenys Wyven , gaat het zo wat voort,
in een jaar of twintig zullen draagen; En noch hoort men over al van flegte tyd , en van klei-
ne winfteklaagen. Maar ik zeg, ze moftc niet roepen over de kleine win-
ning; maar over de groote verteering ; dat zeik de.meefte menfchen in de grond. B A E R T.
Beel jy jou niet in dat jy de praat alleen hebt'hoe gaat'er
de mond.' Marg.
Dat 's recht zei fchiefhals, 't is of wy hier komen om te hooren en te zwygen. Brechï.
Indien elk zo lang teemt > verzeker ik jou dat de helft geen beurt zal krygen. ■ Agniet.
Nou ift jou beurt Juffrouw Brechje. Ik meen dat de Vryilers en Weeuwen haarfchriftelyk, en niet mondeling behoorden te laaten vryen. Bely, - Waarom ? Br egt.
Elke reis vallen ze in myn woorden, is dat te lyen ?
Zwygaltemaal. Om dat de kaerels in het vryen zo veel
beloven, en zo ras de bruid is in de fchuir ;
» oort zyn al die mooye beloften uir. _. Anna. ftisze het nou fchriftelyk beloofde, meen je dat ze het
C , dan
|
||||
34 DE GOE VROUW;
dan beter zouden houwen.
Br echt.
Ja, nu zeggen ze tegen de vrouwen,- Men zcid zo veel als men vrydj wil je dat achten? Dat 's niet met dal.
Geloof je vryers praat ? waarom ben jy luy zo mal! Als zy het nu fchriftelyk deeden,zozou men haar altyd konnendwingen.
Ik meen, dat men ze dan andere deunen zou leeren zin- Sen'
Inzonderheid, als in de huwelykze voorwaarden wierd gezet,
Dat ze beloofden te houden al Wat ze beloofd hadden ïn'rvryen, ik wed
Dat het dan beter zou gaan; dan zou eenvrouw altyd konnen zeggen;
Daar heb je me belooft, dat je me meê zoud neemen, alsje om een pleiziertje gingt,- dat je me zo op- paflen , en zo believen zoud ; datje niet tegen myn zin zoud doen; datje geen toebak zoud drin- ken ; hoe zou een Man dat wederleggen, Als men hem zyn eigen hand te vooren lei ? in alle geval 't Is een gefchreeven obligatie, hy moet ze welvol- Engelïje. (doen. Wat man kan dat houden f
B R E C H T.
Kunnen ze 't nier houden, waarom zynze dan zo ma!,
Datzc zulke dingen belooven, wat hoeven ze te liegen.
Baert. (driegen.
Bregje, daar heb jygelykin, ze hoeven ons niet te be-
Die éene propofitie is beter, als alle die daadlyk zyn ge-
Marg. (daan.
Voort in (temmen geleid* of het in toekomende zo niet
zal gaan.
AON IET.
Wy zullen nu eerft point#n van delibefatien maaken !
BR6CBT.
|
||||
KLUCHTSPEL. 35
B RECHT.
My dunkt dat men geen vrouw, in de Thee vergade-
ring behoorde te laaten , Of zy mo'ft op der mans hooger hand zitten, en gaan. langs de ftraaten. Engeltje.
Dat zou onbehoorlyk zy n. want deThee vergaderin- gen werden tegenwoordig zo gemeen, Datordinary burgers,jailegte vrouwen , die houden» wat onderfcheid zouder dan zyn tuiTchen zulk een, En tuflchen een vrouw van de eerlie rang ? waar zou- den die dan gaan, of zitten ? Baert. Ook op de hooger hand, enzynze daar meê niet te vreden ? Is dat niet groots genoeg ? dat ze dan dwars over de mannen heen gaan zitten. Engeltje.
Wel dat is een Ichoone reden ! Bae rt. Wat let jou te reden, ik zal je (Irak-----
Engeltje.
Laat ons hiar van daag een fpeltjeby fteeken, 't is. hoog genoeg. Anna.
Ik ben 't met jou eens.
Wat doen we dan ? B R E C H T.
Wil je myn luyer mand eens kyken ?
Margriet. Ja, dat zal al wat ongemeens
En koftelyk weezen. Brecht.
Gelyk je zien zult. |
|||||
Cj A C H-
|
|||||
grf DE GOE VROUW;
A C H S T E T O O N E È L.
Janj Engeltje.
Engeltje roept aan de naajle kamer.
Hartje kom nu maar hier. Jan.
Zyn zy binnen. Enge ltje.
Ja nu is het tyd. Jan.
Ik had werk dat ik hem zo lang voor kon houwen.» Hy wou met geweld meê by de vrouwen 5 't Zou hoog geloopen hebben. Engeltje.
Wie ifTer meerby hem ? Jan-
Geeraard. Engeltje.
Ik bid je doe je beft, ik zal het myne doen. Ik moet maaken dat ik hem met zyn vrouw weer ver- Jan. (zoen. Ga jy maar, daar komt hy al.
NEGENDE T O O N E E L.
Jacob, Jan. Gerret. Jacob.
Waar zynze.' ik moet eens zien of...
Jan. (draagen.
Zeker je behoorde jou tegen jou vrouw wyflelyker te
Jacob. Ik verzeker je,- dat Zy geen reden heeft, om over my te .klaagen. Jan.
Je meent dati maar het zy zo, ik zal toeftaan dat zy on- verftandig is, en ongelyk heeft ? ja ik zal verder gaan , het is een zottin, Wat |
||||
KLUCHTSPEL. 37
Wat raad ? jou daar tegen te ftellen f zo kryg jy jou lee-
ven geen ruft, volg haar wat in. Jacob. Ach myn Vrind! dat heb ik alzo veel gedaan- J A N-
Niet het vierde part genoegde moet de tyd waar nee- men. Als zy haaftig is > zo moetje haar al laaten zeggen Watze wil, want in zo een tyd zul jy'er vergeeffch te- gen inleggen, Maar neemje' gelegentheid waar, alfle eens een goe- de luim heeft. Jacob,
Die heeftze d'er leeven niet. Gerret.
Ik weet wel beter, en fiel haar dan zoetjes eens voor oogen wat ongely k zy u heeft gedaan , Hoe kwalyk zy u bejegende, hoe leelvk dit een fraye Vrouw ftaat , en doe haar dit klaar met, reden verftaan , \ Zo dat zy zelfs befchaamd werd 5 over het geeii zy 11
heeft misdreeven;
Ik verzeker jou dat zy berouw zal hebben, en u bid- den j dat jy het haar wild vergeeven. Jacob. Myn vrienden jy kendze niet, zy zou dat niet ach- Gerret. (ten. Heb jy het al bezocht ?
Jacob.
Neen. Gerret.
tezoek het dan een reis of tien, ik wed zy tot re- den werd gebrogt. „ . Jan. iseeije niet in dat het fchand'e voor een Man is dat hy
zyn Vrouw zo wat te gemoed komt , d'een of a\ander onverlaat, macht wat lachchen en praa- ren, En |
||||
3S DE GOE VROUW;
En zeggen, zou ik myn Wyf zo veel meefter Iaaten J
Maar de fatfoenlyke luiden zullen hem pryzen , en over al
Zyn groote wysheid roemen. Doet het eens ommy- nent wil, ik verzeker jou dat je Vrouw haar be- teren zal. Gerret.
Denk eens hoe geruft je leeven zult, alsje dit kruis hebt overwonnen;
En zo je die weg nietinflaat, je zult het jou leeven niet te boven komen konpen. Jan. Een Vrouws hoofd kan zo wel eens omloopen als een Mans hoofd, zy hebben meê haar kruis.
Op dat ik duyzend andere ongemakken verby gaa* zittenze de meefte tyd niet onder de fchreeuwende Kinders, en baldadige Dienftboden te vroeten ? raaft het een Man te veel hy loopt uit het huis , Zy moetender evenwel in blyyeii, ' i Jacob.
Wat wilje dat ik doen zal, op myn knyen vallen en om vergiffenis bidden ? Gerret.
Dat is te mal om van te Ipreeken, Dat is dollemans praat. Wy willen dat jy jou hoofd maar een weinig zult breeken, En wat door de vingeren zien. Jan.
Om kort met je te gaan , Zo zal ik jou in weinig woorden ons verzoek doen ver- • ftaan.
Myn Vrouw heeft de jouwe onderhanden gehad , en is noch doende, om haar haare fouten te zeggen. Gelyk wy jou doen j om te zien, of men jouluy kweilie by zou konnen leggen. Zy zal maaken dat jou Vrouw alleen met haar in dee- ze kamer komt j dan zullen wy haar ook voornee- men ; \' |
||||
KLUCHTSPEL. 3?
men 5 nu is de vraag maar alleen ; ofjy
Alles vergceven , en vergeeten wild , zonder aen het gepaiïeerde te denken ? Ofjy haar jou hart en liefde als vooihene wild fchénken, En doen gelyk wy u voorgehouden hebben ? denk dat Je jou huishouden, gaat het zo voort, t'eenemaal
In de grond zult zeilen , 't is onnodig dat ik je verhaal «at een geld jou die dingen koften > denk datje in kin- derskont vervallen , wyzyn daar met onszevenen op de Doelen, wat zulje daar veiteeren ? G E R R E T.
Daar komt je Vrouw.
TIENDE T O O N E E L.
Engeltje, Jan, Jacob, Gerret. Jan.
Hartje , hoe gaat het ? winje wat ?
Engeltje.
Ja Jantje, zybegindhaartebekeeren. Terwyl Je andere de luyermand bezagen, nam ik'er alleen ,
rn taften'er fcherp an, en zei onder anderen waar zal dit doch heen ? Ik Zei'er dat haar Man jou en de Mannen van al de Vrouwen die binnen waaren, op de Doelen had ; Datter dat twintigmaal zo veel koften zou, en al wat lk koft verzinnen
Om haar de millag te doen zien. Jan. Hoe droeg ze haar! Engeltje.
Sr H -"^.^"ik zag dat ik begoft te winnen > elde ik alles in 't werk, en heb'er zo ver gebragt, at ze me beloofde alles te vergeeven, en te vergeeten, en in 'c toekomende, zich anders tegen haar man te zullen draageu. |
||||
4-0 DE GOE VROUW; &c.
Gerret,
Had je dat wel verwacht ?
Engeltje. Daarkomtze, ze zalje zeifhet eerfte haar fchuld be- kennen, en belooven na deezen .... Jacob. Neen, ik wil zelfde eerfte weezen. |
|||||||
ELFDE TONEEL.
Jan, Engeltje, Jacob, G e r r e t ,
Brecht. Brecht.
Datisderechtëftryd>teftrjrden> om de minfle te mo- gen zj-n. Engeltje.
Daar dat gebeurt is altyd ruft. Daar bloeit! de liefde, en de luft. IA N*
Ze konnen van blydfenap, geen van beide fpréeken. Engeltje.
Lang moet dezeblydfehap duurerf.
Gerret.
'k Wenfch dat geen onrufl die mag-vérbreeken.
Brecht,, Jacob.
Ik bedankje voor jou trouwe vrindfehap.
Brecht.
B!yf t'avond by ons, ik had iet voor de vrouwen gereed gemaakt. Jacob.
En ik had op de poelen,voor de mans wat gcordineert. Dat zullen wy hierlaaten komen. Jan.
Wy zullen de mannen haaien, en komen dan, wyl jy het zo begeert. EINDE.
|
|||||||
Cf344
|
|||||||