D E
V ROUW
BEWAARDER
BEDROOGEN.
V ,' 'V.'
KLVCHT-ST EL.
Verfiert met verfcheide Danfen.
|
||||||
IN 'sGR AVENHAGE,
Gedrukt byGuRiTRAMMAZEYN,
Boekdrukker in de Houtftraat, by
'tPleyn, 1707.
|
||||||
VERTOONDERS.
H O R A TIO, Geweefen Minnaar, en nu noch ver~
Heft op Cintia. M E Z E T Y N, Dienaar van Horatio.
DOCTOOR,
CINTIA, Vrouw van den DocJoor.
ALCIDES, Een Snmkert verlieft op Cintia.
KAPITANO, In disnft van Alcïdes.
ARLEKYN,
\ln dienfi van Horatio.
SCHARAMOUCHIE.J Het Tooneel verbeeld een Buyrt Huyfen, en
Gebouwen met Balkons. |
||||
Pagtj
|
|||||
D E
VROUW-BEWAARDER BEDROOGEN.
Khgtfëei EERSTE TOONEEL.
HORATIO, MEZETYN.
HORATIO.
A, Mezetijn, 'k heb voorgenoorhen,
Om endlijktot mijn wit te koomen: Want Kupido, dat dank kind. Heeft door de liefde my verblind. Ag ! Cintia, fpeelt in mijn zinnen j "laar 'kzie geen uytkomft in mijn minnen, Door dien dat zy reeds is getrouwt, «« welk my duyfent maaien rouwt j Hoewel ik my niet kan beklaagen, Dat zy haar trouwloos heeft gedraagen , Want doen ik ben uyt 't Land geweeft, A 2 Was
|
|||||
4- DE VROUWBEWAARDER
Was al voor deefe zaak bevreeft,
Als dat haar Ouders, foude trouwen Haar kind, aan deefe rijken Ouwen En halve gek van een Doótoor, Die haar al over lang verkoor. Wat vreugde heefcze nu re wagten ? Zy flyt in druk meeft al haar nagten. Zy fchryft my nog wel eens, maar 'k kan Haar niet eens fprecken, om haar man. IMaar gy, die altyd plag voor deefen Te roemen, dat'er niet zouw weefen Voor u te zwaar, als ik maar wouw. Bewyft my nu dan eens uw trouw. Zoo gy ktind door uw lilt betragten, Dat ik by haar eens kan vernagten, Ik zal u geven wat gy wilt. M E Z E T Y N.
Weet ik het niet ? wat ben je milt! Ik ken u wel, kompaan de rover, Nu zyt gy ryk , maar anders pover. Ik weet als u de minluft kwelt, Dat gy dan niet ontziet het geld, Nog goeje woorden my te geeven, JVlaar anders moet ik fober leeven. Maar, Heer, indien ik u zouwraan, 't Was beter dit te laaten ftaan. Want zoo gy u eens gaat verblyen, Daar moet ik wel een maand voor lyen, En vaftenj want ik kan u wel. Als 't geld is op, zouwt gy myn vel, Slegts uyt plaizier wat of gaan touwen, Dies zouw myn hulp myn zelf berouwen. HORATIO.
Neen, Mezetyn, 'k zal nimmermeer Uw iets mifdoen. |
||||
BEDROOGEN. f
MEZETY N.
Maar zie, myn Heer,
Ik kan dat nimmer tog gelooven. HORATIO.
Zult gy my dan myn vreugt berooven ? MKZETYN.
O neen ! maar 'k vrees voor uw bederf. HORATIO.
Zoo ik haar niet geniet, ik fterf.' MEZETYN.
O bloed ! dat zouw my zeker rouwen, De pikke fchen de luft tot vrouwen. Hoe fterven ! wel dan waartge dood. Ik zouw Wel tragten uyt dees nood, Myn Heer, u weder te bevryen, Maar hy mogt my de neus afïhyèn, Dien ouwen Doóter, boos vermaart. HORATIO.
Ey, weeft daar tog niet voor vervaard. Gaat ziet eens ot gy haar kund fpreeken, Ik zal my zoo lang gaan verfteeken. MEZETYN.
Maar als ik u nu helpen kan, Wat loon voor my ? maar og! de man! Daar ben ik voor in duyfent vreezen. HORATIO.
tJw loon zal tien ducaacen weezen, Dat zal u zyn van my getelt. MEZETYN.
Zoo word ik dan voorwis gefteld i In 't gild mee van de Makelaaren.
Maar, Heer , myn hart is vol bezwaaren, Ik vrees de man, de man ! b bloed! HORATIO.
Ey ! gaat maar heen, heb goede moed. A 3 ME-
|
||||
6 DE VROUWBEWAARDER
MEZETYN.
Ik ga dan om u te geryven, Maar gy most hier digt by my blyven. Indien de man .... HORATIO.
Het zal gefchiên.
MEZETYN.
Zoo zult gy dan myn kunft eens zien, Die ik zoo datelyk zal toonen. HORATIO.
En ik zal u dan ryklyk loonen. TWEEDE TOONEEL,
MEZETYN klept, CINTIA van binnen,
CINTIA.
WIE klopt daar zoo ?
MEZETYN. Ik Juffrouw buur.
Og! hebje niet een kooltje vuur ? Myn besjes vuur is door den reegen Heel uytgedoofc; wy zyn verleegen. CINTIA.
Wat is'er weerj zeg Mezetyn ? Vertrek van hier, gy raakt in pyn. MEZETYN.
Myn Heer die wilde uw wel eens fpreeken 3 Om u te melden zyn gebreeken, Die niemand helpe kan als gy. CINTIA. Ja loof dat ik nog meerder ly. En wilt het vry uw Heer gaan zeggen, Hoe flegt dat hier de zaaken leggen, ïk word geplaagt dat myn verdriet, D#
|
||||
N<4
|
|||||
BEDROOGEN. 7
Dat ik het 's waareks ligt geniet.
DOCTOOÜ van linnen.
Wie hoor ik voor de deur daar raazen ? CINTIA.
Gaat, Mezetyn, ik hoor dien dwaazen, Hy zouw gewiflyk ons befpiên. Hy komt, gaat, laat u hier niet zien. DERDE TOONEEL.
DOCTOOR, CINTIA. DOCTOOR.
Wie hoorden ik daar met u fpreeken ?
CINTIA. Og! niemand niet.
DOCTOOR.
O zelleweeken 1
Gy fteld my niet zoo ligt te vreên. Kom, kom, wil maar na binnen treên. Ik wil u niet op ftraat vertrouwen, Of ik zou a de ribben touwen. Myn dunkt het ftaat niet al te fchoon, Om met Afteons fteyle kroon 'Te loopen zoo als een ontzinden, Ik ken daar geen vermaak in vinden. CINTIA.
Maar hoe heeft u de jalouzy Zoo ver vervoert, dat gy op my Hebt altyd zulk een kwaat vertrouwen? 'k Beklaag voor zeeker alle vrouwen, Die zulke mans zyn opgeleid : Ik flyt met u myn jonge tyd In hartzeer, droefheid en bezwaaren. 'k Mag nimmer y wers gaan, of vaareu, A 4 Om
|
|||||
8 DE VROUWBEWAARDER.
Om iets te zien tot myn plaizier,
Maar altyd treurig zitten hier. DOCTOOR.
Hoor, Vrouw, dat ik u heb gaan trouwen, Was dat. ik u by myn wou houwen, Voor myn vermaak, en ia die fchyn Als dat gy zouwt myn huyfvrouw zyn, En by gevolg het huys bewaaren, Of ik zouw anders zoo wel vaaren. C1NTIA.
Ja laat dat,vry op myn maar ftaanj Maar laat ik altenvet eens gaan, Met u myn zelven wat vertreeden, Ik word hee4 dof en traag van leeden, En zou zoo waar in dit geval .... DOCTOOR.
Ja , als de paarden zyn van ftal Zoo kan de meefter haar niet dwingen j
Neen, gy mogt my op ftraat ontfpringen. En zoo gy raakte op de loop %
Dan was voor my in 't minft geen hoop:
Daarom zoo zal ik u bewaaren,
Om voor tg komen die gevaarcn.
CIMTIA. Gelooft gy zulks dan van uw vrouw,
Die u in alles is getrouw ?
DOCTOOR.
Okkafie zeid men, maakt wel dieven.
Maar 'k wil u nog wel eens believen,
Met dit beding , als dat ik jouw
Eerft vaft moet binden aan een touw;
En wilt gy u daar toe bereyen,
Ik zal u waar 't u luft geleyen,
Wat zegt gy vrouw ?
|
|||||
CIN-
|
|||||
BEDROOGEN. 9
CINTIA.
Ja , dat is goed.
j, Nu zal ik dees jaloerze bloed, sj Eens na myn wenvzyn oogen blinden,, „ Schoon hy my aan een touw gaat binden} j, 'k Hoop dat de looze Mezetyn si Wel fterker als het touw zal zyn, DOCTOOR.
Hoe zegt gy daar ? CINTIA.
Ag ! niemendallen,
Als dat ik na uw welgevallen, Zoo gy begeert zal gaan op ftraat, Hoewel bet heel onreedlyk ftaat, Dat men zyn Vrouw met touw zal binden. DOCTOOR.
Wel blyft dan t'huys, myn welbeminden. CINTIA.
Neen. ik wi| zien of in de lugt Niet zal vermindren myn gezugt. DOCTOOR. Wel aan, kom ga dan met my meede, Op dac wy ons eerft wat verkleede. CINTIA.
Ik volge uw lief. VIERDE TOONEEL.
MEZET Y N,CINTI h,bj denarm treinde.
MEZETYN.
JLjOo haaftig niet.
CIN i IA. Ga, Mezetyn, eer hy u ziet. A s ME-
|
||||
lo DE VROUWBEWAARDER
MEZETYN.
Maar wat voor trooft zal ik dan geeven, Myn Heer, die anders niet kan leeven ? , Zyn hart nu door de minne damp, Brand reeds als koeftront in de lamp. En zoo gy niet verhoort zyn reeden, Zoo zal hy vol rampzaligheeden, Zyn geeft uytbraaken, Cintia, Vertrooft myn Heer dog, ey ! kom dra. CINTIA.
Wel,zoo 't uw Heer niet zal verveelen, Om nevens u, zyn rol te fpeelen, Zal ik verzagten al zyn druk; Ik heb nu tot myn groot geluk, Zoo daadlyk van myn man verkreegen, Dat hy geheel nu is geneegen, Om my te leyden door de ftad j Maar 't geen hier nu gebreekt, is, dat Ik zyn zal aan een touw gebonden. Ga, wil uw Heer dit voort verkonden: Zoo hy my nu bevryen kan, Zal ik, tot fpyt van myne man, (Al wou hy op zyn rug my draagen) Een uytvlugt met uw Heer gaan waagen, Tot boete van zyn jalouzy. VYFDE TOONEEL.
DOCTOOR met eenfiock, CINTIA,
MEZETYN. DOCTOOR.
HOe drommel is 't ! wel wat doet gy
Hier by myn vrouw i myn leeden beeven ! ME-
|
||||
BEDROGGEN.
MEZETYN.
Ey! wilt rhy dog een ftukje geeven.
Want ziet de honger maakt my zwart, Og! hebt tog deernis met myn (mart. Og! Heer wil u medogent toonen, En myn vrypoftigheid verfchoonen. DOCTOOR.
Neen platje, fchobbert, galgebrok5 Ik zal u lave met dees ftok, Dan zal uw honger wat bedaaren : Wat doet gy voor myn deur te waaren ? Gaat werken^ of dien voor foldaat. MEZETYN.
Myn Heer, ik heb geen kragt j ey! laat Pog om verminkte ilappe leeden, By u verhoort zyn myn gebeeden : Hoe kwalijk is een menich der aan, Die niet rcgt op zyn Ivf kan gaan! DOCTOOR.
Kom aan, ik fal het eens probeeren, Of ik het gaan u niet kan leeren. MEZETYN.
Myn Heer, ik bid bedaar je tog. ZESDE TOONEEL,
DOCTOOR,CINTIA.
DOCTOOR.
EY 1 ziet dat duyvelze gedrog,
Dat loopt nu met twee frirfe beenen, Hoe fchielijk is hy daar verdweenen, O ftok ! hoe zult gy zyn bewaard, Want gy zult zyn veel meer vermaard, Als d'aldergaauwfte der po&ooren, |
||||
il DE VROUWBEWAARDER.
Gy helpt een menfch , zonder te hooren Waar hem de ziekte eens uyt fpruyt. O Vrouw! wis dien doortrapte guyt, Ea kwam hier om geen brood te krygen, Maar wel om vieefch ? nu laat ik zwygen. O bloed ! dat werk ftaat my niet aan. < Voort, wil met my na binnen gaan. > CINTIA.
, Hebt gy al weder kwaat vertrouwen ? Hoe is het moog'lyk my te houwen De bedelaarèn van de deur ? DOCTOOR.
Ja zulke bidders wel, waar veur Dat ik ftaag moet bekommert waaken, D«e ik , van kreupel, rad kan maaken. Ik twvffel wiflyk , of ik jouw Wel kan bewaaren aan een touw. Want myn gemoed komt my voorfchry ven, Als dat ik met u t'huys zal blyven, Zoo ben ik buyten kwaad vermoên. CINTIA.
Maar zeg dog wie my iets zouw doen ? Dies hebt gy nodelooze vreezen, Hoe kan ik meer verzeekert weezen, Als dat ik van uw eygen hand, Ben vaft gebonden met een band ? Ag ! zoo gy my nog lang wilt kwellen, Zoo zal de dood mv haalt verzeilen. Og ! og! wat lyde ik al een pyn ! DOCTOOR.
Nou kom, wil dan te vreede zyn, Ik zal u myn belofte houwen, Maar maak niet dat het my kan rouwen. |
|||||
ZE-
|
|||||
BEDROOGEN.
|
|||||
ZEVENDE TOONEEL.
HORATIO,M£ZETYN.
MEZETYN.
DE drommel haal dien ouwden hond,
Die1 my zoo met zyn ftok, gezond, En fris, en rad van leeden maakten: Had gy gezien hoe hy my raakten. Gewis ik ben nog heel ontftelt. JVlyn Heer, ik wouw om al uw geld, En goed, en uwe minnenetten, , . Myn leeden zoo niet laaten pletten s Want ik zie voor u geen gewin, Daarom zoo fteld haar uyt uw zin. HORATIO.
Wel hoe! de min kan zoo niet keeren. Gy zult my zien geheel verteeren, Veranderen van dag tot dag , Zoo ik haar niet genieten mag. Maar zeg my dog wat datze u zeide. Eer u dien ouwden van haar fcheide. ^s dan haar liefde heel gedaan ? MEZETYN.
Myn Heer, daar is het minft niet aan. £y is u, als zy plag geneegen, Maar, Heer, dien ouwden is'er teegen, En houd geftaadig haar gevaan. r Is haar onmoog'lyk uyt te gaan. Maar hoor, ik zal u nog iets melden, Dog met beding, my kwyt te fcheldea> En glad t'ontflaan van al myn dienft , Eer dat ik mogt op 't onverzienft, weer in die Dotters handen raaken, |
|||||
14. DE VROUWBEWAARDER
Die my- de ribben zouw doen kraaken.
Maar neen, 't is beft gezweegen Heer. AGTSTE TOONEEL.
HORATIO, MEZETYN, ALCI^
DES, KAPITANO. ALCIDES.
O Ja j het is het fchoonfte weer,
Dat men met oogen kan aanfchouwettj Nu ben ik weer beluft op vrouwen. Het vegtün, met eeti bloot ftuk ftaal, Nog 't danflen op een juffers Baal, Of Opera , met al haar fpeelen, f Al dat gefnorkomt my verveelen.
De Venus koorts die maakt my graag. KAPITANO.
Ja Heer, dat beurd u alle daag, Dus komt my dit niet vreemtte vooren. Maar dog voor myn ik mag 't wel hooren s "Want als gy by de Juffrouw zyt, Dan heb ik meeft voor my de Meid, En Rynfe vogt: mogt het maar duuren, Ik was de rykfte van myn buuren. ALCIDES.
My dunkt ik zie daar ymand ftaan, Weeft ftil, en hoor haar reeden aan. HORATIO.
Ontdek het my y 't zal u niet fehaaden. 'k Begeer niet, als my maar te raaden. Wat trooft hebt gy van haar ontfaan ? MEZETYN.
Weet dan, dat zy flus uyt zal gaan, Dat zy my zelfheeft gaan verkonden, Maar
|
||||
BE DR OOG EN.
Maar aan een touw wel vaft gebonden,
Dit heeft hy nog aan haar vergunt j Zoo gy nu iets bedenken kunt, Om uyt zyn handen haar t'ontfchaaken» Zoo kunt gy tot uw wit geraaken. Dit heeft my Cintia belaft. HORATIO.
Hoe kan dat zyn, als zy is vaft Gitbonden , en hy op zyn hoeden f Dat kan ik zeeker niet bevroeden. ALCIDES.
Wat drommel of dit weezen wil f KAPITANO. Zagt Heerfchap, houwje nog wat ftil* 'c Is'of men hier iets wil beftellen, Tot vreugt van Venus metgezellen. ALCIDES.
Ik wagt na 't end met hartenleet. HORATIO.
Ik bid u , zoo gy ietwes weet. Dat gy rny wilt uw gunft betoonen, Ik zweer, dat ik u braaf zal loonen. MEZETYN.
Ja Wel, dat ik het niet en deên, Om d'hoon die 'k van hem heb geleên^ Gy zouwt van'my geen trooft verwerven. Maar om niet /onder wraak te fterven, Zoo zal den Doder, voor zyn flaa.n, ™et Acleons vercierfel gaan, Dat zal hy voor zyn loon genieten, Door dien de flaagen my verdrieten. Ik zal my dan in vrouwe fchyn Verand'ren, om voort reed te zyn. Wy zullen dan omtrent ten agten, Haar op de ftilfte plaats verwagten, |
||||
90 DE VROUWBEWAARDER.
En my dan voegen naaft zyn Vrouw,
Om zoo te zien, of ik het touw Kan van haar arremen ontwinden , En my dan zien daar aan te binden, En dan verand're wat myn fpraak. Gy kunt terwyl na uw vermaak, Gaan op dien ouwdens akker zayen, En laaten hem de vrugten maven. HOKATIO.
Ha ! treflelyk is Ueefe raad, Ik zal u dan..... MEZETYN.
Kom , het word laat,
Wy zullen voort ons werk beginnen, T'za fpoeyen wy ons maar na binnen. NEGENDE TOONEEL.
ALCIDES, KAPITANO.
ALCIDES.
WEet Kapitano ook geen raad,
Om nu eens rot uw Heer zyn baat, Zien uw party dees proy r'ontjaagen? KAPITANO.
O deefe kans is ligt te waagen. Ik moet my in die zelfde fchyn Verkleeden , en maar d'eerfte zyn. Dan kunt gy deefe vreugde fmaaken, Kom ras, ik zal my vaardig maaken. |
||||||
TIEN-
i
|
||||||
BEDROOGEN. 17
TIENDE TOONEEL.
D°CTOOR, C1N I IA aanemtoHw.
WDOCTOOR.
El liefite is dit na uw zin ? Nu zie je eerftof ik u min. f^eem uw vermaak, en wil niet treuren, lJoor dien het u nu mag gebeuren. Waar wik gy weezen ? fpreek nu vry, Uoor dien ik u nu willig ly. ^■eg waar 't u nu maar kan behaagen. CIN T I A.
» Ag! waar ik eens van u ontflaagen! » Horatio waar toeft gv nouw ? AT7 DOCTOOR. Wat zegt gy ?
CINTIA.
jj , . Dat ik fterf van rouw.
Heb ik geen reeden om te fchreyen,
Mits gy my als eoi beeit gaat leytn ? Wat man ter waerelt heeft zyn vrouw Oit zoo gebonden aan een touw ? DOCTOOR.
Dat men bemind, moet men bewaaren. p CINTIA. *-y • laat uw jakmzy tog vaaren,
fc" laac ons gaan g-lyk 't behoord. Untbloot myn handen van dees koord. DOCTOOR.
*J neen, ik mogt u dan verliezen, Waarom zoo wik van twee verkiefens Om weder t'huys gebragt te zyn, VJt zoo gebonden gaan met myn. « ,. CINTIA.
wen., hever gaan.
B DOC-
|
||||
ï8 DE VROUWBEWAARDER.
DOCTOOR. Waar ? door dit ftraatje;
Kom volg my dan, myn lieve maatje. Als ik u voel ben ik geruft, En weet dan dat u niemand kuft. ELFDE TOONEEL.
Dans van ARLEKYN «SCHARA-
MOUCHlE, op't eynde van den
dans kgmt HORATIO ayt.
HORATIO.
WEI vrinden, is dit dan beginnen,
Om my re helpen in het minnen? En is'er anders dan geen kans, Als my te helpen door een dans ? ARLEKYN
Horatio wilt ons vertrouwen, Wy zullen deeze zaak wel brouwen. Wy weeten wat'er is gezeid, • En zullen voort met fchrand're vlyt, Ons zelven gaan vertransfbrmeeren, En den Doótoor de lenden (meeren. Voorts heeft ons iVIezetyn , uW knegt > Op 't breetft van alles onderregt. HORATIO.
Zoo dra hy aan-het touw zal koorrrên, Dat hy van u Werd Weg génoornen , Daar 's een dukaat vyf, zes} ik zweer. Zoo het wel lukt gy krygt nog meer. ARLEKYN.
Kom, laaten Wy nu maar verkafTen , Wy zullen trouwlyk op gaan paffen. HORATIO.
O min! verhoor myn aanflag dra, Dat ik geniet myn Cintia. TWAALF-
|
||||
BEDROOGÉM. 19
TWAALFDE TOONEEL.
HORATIO, MEZETYN in vrott*
we klederen. MEZETYN.
MYn Heer, wat dunkt u van myn weezen?
Ik heb verbannen al myn vreezen, ^1-gts om uw min, kan 't zoo beftaan? Zouw ik voor vrouw nu kunnen gaan ? HORATIO.
O ja, 't is alles na behooren. Maar doen wy ook moeyte verlooren ? Zouw zy verfchynen in dees iftaat ? MEZETYN.
Ik weet niet waar dat gy van praat; **lyn dunkt ik heb haar al vernoomen. °as op, ik zie haar ginder komen. Dartiende tooneël*
HOR ATIO, DOCTOOR, ME-
ZETYN, CINTIA. DOCTOOR.
WEI nui myn kind, zyt gy geruft,
Dat ik u ley waar het uw luft i 'ée8 nu maar waar 't u zal begeeren, V^t ik met u na toe zal keeren ? w . MEZETYN. •^u is het tyd, pas op myri Heer^
^ . HORATIO. ^aar is myn liefde;, ag! hoe teer *' . . . .
M MEZETYN, A«yn Heer, wil maar ierftönd vertrekken;
B i VÈË&
|
||||
zo DE VROUWBEWAARDER
VEERTIENDE TOONEEL.
DOCTOOR, MEZETYN aan 't touw. MEZETYN.
DEnkt gv dan, dat ik zouw bevlekken
Myn reyne kuysheid, ag! myn man DOCÏOOk. Ja liefde, daar is al wat an. Maar nu fchynt gy u wel tedraagen, Hoewel men mogt u eens belaagen, Daar zorg ik voor. MEZETYN.
Dat het geen nood,
Voor u zoo is myn kuyfe fchoot, Die niemand anders zal ontwyen, Ik fturf eer als ik dat zouw lyen. VYFTIENDE TOONEEL.
DOCTOOR, MEZETYN, A LC I-
DES, KAPITANO. ALCI DES.
ZAgt Kapitaan.
KAPITANO. Weeft maar te vreên.
Kom , pak u voort maar met haar heen, Ik zal het nu met hem v/el klaaren. ZESTIENDE TOONEEL.
DOCTOOR, KAPITANO aan 'ttottW-
DOCTOOR.
W-At zegt gy daar ?
KAPITANO. Ey man! laat vaaren,
Da*
|
||||
EEDROOGEN. n
Dat bid ik tog uw jalouzy,
Helaas! helaas' wat plaagt gy my. DOC T OOR.
Daargints kunt gv iets frays befchouwen, Daar Itaan veel kundige gebouwen, Dat is de regte weg, kom dan. KA PIT AN O. Ik volg de wille van myn man. ZEVENTIENDE TOONEEL.
HQRATIO, CINTIA.
HORATIO.
MYn ziej>voogdes! mvn uviverkooren!
Voorwaar ik fchyn gelyk herbooren,, •Nu ik uw byzyn maar geniet. ^Vant deeze guntl, die my gefchiec Van u, en zal ik noyt vergeeten. Want toen myn knegt aan my deed weeten, Dat ik uw hart nog kan gebiên, /-ouw ik in 't minfte niet ontzien , Als ik maar kan uw gun(t verwerven, Otn duyzentmaal voor u re fterven. CINTIA.
Horatio, het is my leet. Dat ik myn trouw zoo heb befteet, Wyl gy u had uyt 't land begeeven. Maar 'k moet nu met dees ou wde leeven. Poey ! ik beklaag myn ouders raad, Ën ik beïchrey myn droeve ftaat. En dóór myn man zyn jalouzyen, ■£00 mag ik hem altoos niet lycn, Maar na uw wil zal ik altyd Myn zelve toonen heel verblyd. Als gy maar door uw lift kunt maaken, Om' in myn man zyn gunft te raaken, B 3 En
|
||||
at DE VROUWBEWAARDER.
En flyten dan ons ryd mer vreugt.
HORATIO.
Myn Cintia, ik ben verheugt, En zal in alles u vernoegen. Kom, laaten wy ons t'zaam vervoegen, Naar de bewufte plaats, M«vrouw, Paar men door 't zien verband veel rouw. CINTIA.
Wel aan, myn Heer, maar 'k ben vol vreezen» Wanneer myn man my kwyt zal weezen, En Mezetyn vind aan het touw, Dat hy vol fchrik, vol pyn, en rouw, Geweld zal maaken by de buuren. H04VAT JO.
O gy weet nog niet van de kuuren, Daar deeze inaak mee bezig is. CIN II A.
Wel is 't dan een geheymenis ? HORATIO.
Kort) gaan wy lief, ik zal 't u zeggen, Wat dat hy meent in 't werk te leggen. AGTIENDE TOONEEL,
ALCIDES, MEZETYN. ALCIDES.
MYn fchoone, 'k h-b door liftigheid,
•U nu van deeze koord bsvryd, Wilt weer uw gunft aan my befteeden, En gun my uwe lieve leeden. Pmdek u tog. MEZETYN.
Myn Heer, ik kan
U niet beminnen, fchoon myn man My duyzencmaal wou meerder plaagen. |
||||
BEDROGGEN. *$
Ik zal het met gedult verdraaien.
'kZal daarom noyt in 't minft myn eer Bevlekken, loof dat vry; myn Heer, Gy zult myn kuysheid noyt ontwyen. Wat moet een deugtzaam menfch al lyen! ALCIDES.
Gun dat ik voor myn minnepyn, U dan eens kus. MEZETYN.
Het mag niet zyn,
ALCIDES.
Laat ik u dan maar eens befchouwen. MEZETYN.
Zoo zeker, Heer, het zal u rouwen. ALCIDES.
Ik zal u dwingen met geweld. MEZETYN.
Wel zie dan hoe ik ben getleld. ALCIDES.
Ey my ! helaas wat mag dit weezen! MEZETYN.
Blyf ftaan, ik zal uw min geneezen. ALCIDES.
Vertrek, ó geeft! ik zal voortaan, Myn leeven niet uyt krolle gaan , Om te voldoen myn heete wenfehen. MEZETYN.
Nu blyf maar, vlugt niet weg voor menfchen. Ha! ha! gy komt te laat-j myn Heer Die heeft'er al na zyn begeer , Al over lang van 't touw gebonden, En toen liebt gy my daar gevonden. Wy waren u te gaauw voorwaar. ALCIDES.
Door deze reen ik wat bedaar. Ik ben verblyd, en 'k moet my fchaamen, B 4 Om
|
||||
14- DE VKOUWBEWAARDER
Om dat wy juyft de laatfte kwaamen.
Foey, 't was door loomheid van myn knegt. MEZETYN.
Ja, hy verftaat die zaak niet regr. Maar al? dien ouwden nu zal vinden Uw knegt, en hem van 't toiiw ontbinden, Om te begroeten als zvn vrouw, 't Zal klugtig zyn : gewis ik wouw, Dat ik'cr eens omtrent mogt weezen. ALCIDES.
Gyzyt een knegt heel zonder vreezen, Gedienftig tot uw Heer zyn min.....
M E Z E T Y N.
Maar zagt, daar fchiet my wat in 't zin, Om u nu rrieede te vernoegen, Zult gy u by myn Heer gaan voegen, En dienen hem dees zaaken aan. En mid'lerwyl zoo zal ik gaan, En doen dien ouwden zoo zeer vreezen, Dat hy niet meer jalours zal weezen, Als maar uw knegt het niet verbruyt. ALCIDES.
Neen, 't is mee al een flimme guyt. MEZETYN.
'k Zal dan ruymbaan voor u gaan maaken, Op dat gy mee in zee meugt raaken. Gints is myn Heer, ga volg hem Hip, Als tweede reeder aan zyn fchip. ALCIDES.
Wel aan, ik zal,uw wil volvoeren. MEZETYN.
En ik dien ouwden zoo gaan loeren, Dat hy van fchrik zal vallen neer, En vrye pas geef aan myn Heer. |
|||||
NE-
|
|||||
BEDROOGEN. 25
|
|||||
NEGENTIENDE TOONEEL.
MEZETYN.
HOe zal ik nouw dees kool verkoopen ?
Ik moet na myn Confraters Ioopen, Zy moeften al voor lang hier zynj Ik loof zy zitten in de wyn. Ikzieze al; ha! net gevonden. TWINTIGSTE TOONEEL.
MEZETYN, ARLEKYN.wSCHA.
RAMOUCHIE alsFttrien. ARLEKYN.
HOe I^zyt gy niet aan 't touw gebonden ?
MEZETYN. Neen, daar 's een aêr voor my aan vaft. Pas maar op 't geen u is belaft. De drommel fta niet lang te droomen, Daar ginder zie ik hem al koomen. Ik zal myn zelfs verfchuylen gaan. Maar tog voor al hem wel te flaan. XXI. TOONEEL.
DOCTOOR, KAPITANO aan '/
touw, SCHA RAMOUCHIE en
ARLEKYN als Fmten.
DOpTOOR.
WEI lieffte, ben je nu te vreeden?
Kom, laat ons dan na huys toe treeden. Nu kus my eens, myn waarde vrouw , ■Dan zal ik u ontflaan van 't touw. B j Aa-
|
|||||
i6 DE VROUWBEWAAllDER
ARLEKYN. Gy Dotter, wat flaat gy te teemen?
Wy zullen deeze vrouw mee nsemen.
Gy ouwe fchurk, jalourze vent.
Kom, geeven wy hem maar patent.
DOCTOOR. Wel wou je my myn vrouw ontdraagen,
En geeven my het lyf vol flaagen ?
MfcZÈTYNraKAPlTANO net-
men den DOCTOOR tuffcben htm bey- den, en na zy hem over en weer aangezien hebben, neemt MEZETYN KAPI- T A N O hy de hand, en loopt met bem linnen, XXII. TOON E EL.
DOCTOOR, ARLEKYN, SCHA-
RAMOUCHIE als Furiën,
ARLEKYN.
HOuw daar, dat is om dat je vrouw
U volgen moeft vaft aan een touw, DOCTOOR. Og Duyveltje ! wie gy mag weezen, Het zal niet meer gefchiên na deezen. Og ! geef my tog myn vrouw weerom, Op dat ik haar verwellekom. ARLEKYN.
Ik zal u wel verwellekoomen, Dat gy zult van de drommel droomen. DOCTOOR,
O pyn! o grouwelyke fmart! Og! og! van fchnk zoo barft my 't hart. Hy valt neer,
Dans van Furiën , door AKLÉKYN en SCHAIiAMOUCHIE. XXIII. TOO-
|
||||
EB DROOG EN.
|
|||||||||
*7
|
|||||||||
XXIII. TOON E EL.
HORATIO, CINTIA, ALCIDES,
DOCTOORifr^f
|
|||||||||
ALCIDES,
MYn Heer, gy moogc die vry gelooven,
De fchrik kwam my fc-hier '* hatt beroo- ven, Wanneer ik hem ontblooten zag. Ik wift niet hoe 't gefchaapen lag, Om dat het luk my zoo liep tegen. CINTIA.
Mya Heer, dar ik hem ben geneegen, Dat is door liefde, die voorbeen Ons beyder zielen beeft beftreên. HORATIO. Ey 1 zie wie dat daar neer mag leggen > CINTIA.
Het lykt myn man : wat 's dit te zeggen ? H ORATIO.
Gaat gy inbuys, ik zal eens zien Wat dat hem let. Laat my betiên. XXIV. TOONEEL.
HORATIO, ALCIDES, DOCTOOR. HORATIO.
MYn Heer, wilt my behulpzaam weezen,
Op dat men zk-n kan , wat aan deezen Jalourzen Dotter is gefchiet. ALCIDES.
Myn Heer, hy lykt het zelve niet. 't Schynd of de dood hem heeft bewngen. HO:
|
|||||||||
iS DE VROUWBEWAARDER
H O R A TI O Myn Heer, wat komt u dus te prangen ?
Ey meld de oorzaak van uw fmart. DOCTOOR.
Ey my! de fchrik die heeft myn hare By na haar kragten heel bevrooren. Og! waar 's myn vrouw die 'k heb verlooren ? ALCI DES.
Myn Heer, wat let'er aan uw vrouw'<> DOCTOOR.
'k Had haar gebonden aan een touw, Om dat ik wou haar eer bewaaren; Maar hoor eens hoe ik ben gevaaren. Ik leyde haar dan door de itad, Waar in zy groot genoegen had, Maar toen ik haar weer los wou maaken, Ey ! luyfter tog na deeze zaaken, En dat ik meende t'huys te gaan, Zag ik twee duyvels voor my (taan. De een heeft my myn vrouw oncdraagen, En van den ander kreeg ik flaagen. HO RATIO.
Op wie had gy dan kwaad vermoên, Dat uwe vrouw zouw leet aandoen ? D O C T O O R.
Op u zoo had ik dit betrouwen, Waarom ik haar zoo kort ging houwen. HORA Tl O.
Op myn ? voor zeeker om dees daad, Zoo komt u over al dit kwaad. Maar zoeken wy uw uytgeleezen. DOCTOOR. O^! die zal by de duyvel weezen, Die haar nu neemt tot egtgenoot. Og lieve deugt waar ik maar dood! HORATIO.
Myn Heer, wil u maar weer bedaaren, E«
|
||||
BEDROOGEN. 19
En laat die dwaasheid van u vaaren.
Kom, zien wy na haar in uw huys. DOCTOOR.
Myn Heer, daar is het ook niet pluys. HORATIO.
Ik zal eens kloppen. wilt vertoeven. MOCTOüR.
Myn Heer, dat zal gewis niet hoeven, Wyl zy voor zeeker daar niet is, Maar by de drommel', 't is gewis. ALCIDfcS.
Dat zyn voor zeeker zotternyen. HORATIO. Ik zal eens kloppen, wilt verbeyen. CIN TIA van binnen. Wie klopt daar ? HORATIO.
Opent maar uw deur.
XXV. TOONEEL.
HORATIO, ALCIDES, DOC-
TOOR, CINTIA. CINTIA.
WAt wilt gy ? hoe ! wie is hier veur ?
HORATIO. Mevrouw, wy moeten u iets vraagen, Is die uw man ? CINTIA.
Welja.
DOCTOOR.
Myn daagen
Heb ik geen vreemder ftuk befpeurt. CIN-
|
||||
3o DE VROUWBEWAARDË&
CINTIA. Zeg op, wat is'er dan gebeurt ?
DOCTOOR.
Laat zien eens, zyt gy niet gefchonden, Toen u de droes heeft los gebonden, En toen ik u had aan het touw ? CINTIA.
Hoe, mymert gy ? voorwaar ik zouw Wel lagchen om uw flegte reeden. DOCTOOR.
'k Ben nog ontftelt door al myn leedcn j Zyt gy met my niet uytgegaan, Toen my de jalouzy kwam a^n, En dat ik u aan 't touw ging binden? CINTIA.
Wel neen ik, fpeeld gy den ontzinden,' DOCTOOR.
O neen ! toen ik u kullen wouw, En los wouw maaken van het touw, Zoo kwam een duyvel hier verfchynen, Die fluks met u toen ging verdwynen. Terwyl'er nog een op die (rond, My heeft geflaagen als een hond, Dat ik hier viel daar zy my vonden. CINTIA.
Dat beurt u wis om uwe zonden, En om dat gy uw kuyfche vrouw, Zoo vaak gelooft te zyti ontrouw^ En door uw helfche jalouzyen, Komt u de drommel ftaag beftryea. DOCTOOR.
Maar waarlyk, Cintia, zegtgy, Hebt gy niet uyt geweeft met my ? CINTIA.
O neen! ik heb geen itraat betreeden, DOC-
|
||||
DR%|
|
|||||||||
BE
|
GEN. 31
|
||||||||
DOCTOOR.
Ik kryg een fchrik door al myn leedeu*
HORATIO.
Myn Heer, dees daat is u gewis Een voorboó tot uw beternis. M en moet zoo ligt geen kwaad vertrouwen^ My, of uw vrouw voor fchuldrg houwen. LïOCTOOR.
Myn lieve Cintia, ik zweer, Dat gy moogtgaan na uw begeer, , Waar dat u luft en kan behaagen. Ik zal de jalouzy verjaagen. Gy Heeren kunt getuygen zyn, Hoe dat myn vrouwtje nu van myn Zoo kort niet meer zal zyn gehouwen» Maar alles goeds haar toe vertrouwen. Ik dank u beyde, dat gy myn Verloft hebt van mynzwaare pyn. k Bid zyt myn gaft, wil u verklocken» Om altemet my te bezoeken. HORATIO.
Uw gunft, myn Heer, is al te groot. CINTIA.
Nu kom j myn man heeft u genoot. XXVI. TOONEEL.
DOCTOOR, CÏNTIA, HORA-
TlO,ALCIDES,MEZETYN,
KAPlTANO,ARLEKYN,
S C,H A R A M O U C H 1 E.
HORATIO.
MYn Heer Doctoor, hier zyn vier fnaaken,
Om het gezeifchap te vermaaken, £n ook uw droefheid wel het meeft Ver-
|
|||||||||
li DE VROUWBEWAARDER,&c.
Verdry ven, door haar vlugge geeft,
Uw hoofd dat zal'er door verblyen. De zang en dans kroont minneryen. Gy kunt hun zien van uw Balkon. DOCTOOR. Ik wilde wel dat men begon, Kan men'er vrolykheid mee winnen. Kom, Heeren , ik verwagt u binnen. HO RATIO.
Tree voor, wy houden ons verpligt. MEZETYN, KAPITANO, AR-
LEKYN, SCHARAMOU- C H I E te zaamen. Dat werk dat is door ons verrigt. Dans va» MEZETYN. KAPITA-
NO, AKLEKYNwSCHARA- MOUCHIE. |
|||||
E Y N D E.
|
|||||