-ocr page 1-
É
-ocr page 2-
DE            /
ONTVOOGDE
VROUW,
KLUCHTSPEL.
De derde Druk.
T' A M S T E L D^^-0/
By DayibRüarus, BoekverkoopeT7-f73<>.
Met Privilegie.                      •„, .
-ocr page 3-
C O P Y E
VAN DE
PRIVILEGIE.
DE Staten van Holland en Weftvtiefland doen te weten : alzo
Ons te kennen is gegeven by de tegenwoordige Regenten van
het Wees- en- Oude Mannenhuys dei Stad Amfterdam , eu
in die qualiteyten te famen Eygenaais, mitsgaders Regenten van
den Scnouwburg aldaar, dat zy Supplianten eenige Jaareu baddert
gejotiifieert va» 't O&roy of Privilegie by hen van Ons op den 23.
May 17 14.geobtineert, waarby Wy aan hun Supplianten goedguns-
telyk hadden geaccordeert, en geoftroyeeït, om , geduurende den
ryd .'.1:1 vyftiendoen eerft agter een volgende Taaien , de Werken,
ten dienfte van het Toneel ree:s (vaten gedrukt, en van tydtpt
tv >»cg verder in het licht gebragt, en ten Toneele gévöett zouden
mogen werden, alleen te mogen Stukken,doen diukken>uytgeeveft
nde verkoopen, en bevonden dat de Jaaren, by 't voorfz'. Octroy
of Privilegie genoemt, op den 22. May 172». ftond te expireeren j
ende dewyle zy Supplianten ten meeden dienfie van den Seiioubuig,
waar van hunne relpeftive Godshuyzen onder andere mede moeten
werden geiuttenteert , de vooiengeraeke Werken, zoo van Treur-
spellen, BlyipeUen, Klugten, als anders, die reets gedrukt, en ten
Toneele gevoelt zyn, of in toekomende gedrukt , en ten Toneele
gevoert zouden mo^en werden, geernea leen gelykvoorheen .zou-
den biyven drukken, uytgetven en verkopen , ten eynde dezelve
Werken door het nadiuckcn van andere haar i.uyftet, foo in taal,
als in lpelkouft, niet mogten komen te verliefen, en dewylén fulx
haai Supplianten na de expiratie van 't bovengemelte O&roy ,niec
gepermitteert was , zoo keerden zy Supplianten haar tot Ons on-
óerdaniglyk verzoekende, dat Wy aan hun Supplianten in kwaliteyten
voorfz geliefden te ver'eenen, prolongatie van het voorfz. Octroy
of Privilegie, om de voorfz, Werken, zoo van Treurfpellen, Bly-
ipeUen , Klugten , als anders, reets gemaakt, en ren Toueeie ge-
voert, of als nog in het ligt te brengen, en .en Toneele te voeren»
den tyd van Vyftien eerftkomende, ea agter eenvolgende Jaeren, al-
leen ie mogen drackea, en Verkopen, of te doen druckeu, en ver-
kopen, met verbod aan alle andere op feekere hooge Feene by Ons
daar tegens te Statueeien, SOO IS't , dat Wy, de Saeke, ende't
voorfz. verzoek overgemerkt hebbende, ende geneegen weezende
ter bede van de Supplianten uyt Onze regte vvetenfchap, Souveraine
Magt ende Amhoii-ten., de feïve Supplianten Gecoufenteeit, Geac-
cor»
-ocr page 4-
coideert, en Geoctioyeert hebben, Confenteeren, Accoideeren, ea
Oftioyeeien haai by deezen, dat Zy, geduuiendeden tyd vanVyf-
tien eerft Agteieenvolgende Jaeien, de Weiken, die ten dienften
van het Toneel reets waien gedrukt , en van tyd tot tyd nog ver-
der in her ligt gebr&gt, en ten Toneele gevoert zouden mogen wei-
den in diei voegen, als zulx by de Supplianten is verzogt, en hiei
vooren uytgedrukt ftaat , binnen den vootfz. Onzen Landen alleen
zullen mogen Drukken, doen Drucken, uytgeven ende verkopen,
verbiedende daeromme allen ende eenen ygelyken dezelve Werken ,
in't geheel, ofte ten deele te Drucken, naai te Drucken, te doen
Naaidrucken, te Verhandelen, ofte Verkopen, ofte elders Naarge-
drukt binnen den felven Onzen Landen te brengen , uyt te geven ,
ofte te Verhandelen en Verkopen, op Verbeurte van alle de nage-
drukte, ingebragte, verhandelde ofte vetkogte Exemplaren , ende
een boete van dneduyfend guldens daar en boven te verbeuren , te
Appliceeren een derde part voor den Officier, die de Calange doen
zal, een derdepart voor den Armen der plaarze daar het Calus voor-
vallen zal, ende het lefteeiende derdepart voor de Supplianten, en*
de dit t'elkens zoo meenigmaal, als dezelve zullen werden agter-
haalt, alles indien verftande , datWy de Supplianten met dezen on- I
zen Oftroye alleen willende Gratificeeren tot verhoedingevan hunne
Schade door liet Nadrucken van de vooriz. Weiken, daar door in
geenigen deele verftaan, den innehouden van dien te Autorifeeren,
ofte te Advoué'ren, ende veel min dezelveonder onzeprotexie, en-
de befcherminge, eenig meerder Credit , aanzien ofte reputatie :te
geeven, remaar de Supplianten in cas, daar inne iets onbehoorlyks
zoude influëren , alle het zelve tot haren Laften zullen gehouden
weezen te Verantwoorden, tot dien eynde wel Expreflelvk begeerende ,
datby aldienzy dezen Onzen Oftroye voor dezelve Weiken zullen wil-
len(lellen,daaivangeene geabbrevieerde ofte gecontraheerdemencic
zullen mogen maken, nemaar gehouden wezen , het zelve Oftroy in't
geheel, en zonder eenige Omiffie daar vooi te drucken, of te doen druk.
Ken , ende dat zy gehouden zuilen zyn, een Exemplaar van de vooriz,
werken, op Gioot Papier, gebonden en welgeconditioneert te brengen
in de Bibliotheek van onze Univerfitey t te Leyden , binnen den tyd v au
zes weeken, na dat zy Supplianten de zelve Weiken zullen liebben
uyt te geeven, op een boete van zes hondert guldens, na expiratie
dei vooriz. zes Wecken, by de Supplianten te verbeuien ten behoeve
van de Nederduytze Armen van de plaats alwaar de Supplianten wo-
nen ; en Voorts op peeue van met'er daad verfieeken te zyn van liet
effect van dezen Odttroye. Dat ook de Supplianten fchoonbyhet
ingaan van dit Oftroy een Exemplaar gelevert hebbende aan de
voorfz.Onfe Bibliotheek,by zooverre zygcduurendcdentyd van dit
Oftroy defetve Werken zouden willen herdrucken met eenige ver-
meerderingen of anders, hoe genaamt, cf ook ineen andei foi-
maat, gehouden zullen zyn wederom een ander Exemplaar van de
gemèidfi Werken, Geconditioneert als vooren, te brengen in de vooriz,
Bibliotheek, binnen defclvc tyd, en op de boete en penaliteyt, als
yoren, Ende ten eynde de Supplianten dezen Onzen Confenle , ende
Oftroye mogen genieten, als naar behooien, Laften wy allen ende
J
-ocr page 5-
eenen ygelyken, dien het aangaan mag, dat zy de Supplianten van
den inhouden van dezen doen, Laten, ende gedogen, Ruftelyk,
Vredelyk, ende Volkomentlyk genieten ende gebruyken. Cesferen-
de alle belet ter Contrarie. Gegeven in den Hage, onder onzen
Gtoten zegele hier aan doen hangen op den zevenentwintigfteMey»
in't Jaac onzes Heere ende Zaligmakers duyfend zevenhondert agt-
entwintig.
J. G. V, Boetzelaar.
Onder ftond ter Ordonnantie van de Staten,
was getekent
WILLEM BUTS.
Lager ftond,
Aan de Supplianten zyn, nevens dit Oftroy, ter hand geftelt by
Exrraét Authenticq, haar Ed.Gr. Mog. Refolutien van den 2 8. Juny,
171$, en 30. April, 1718, ten einde om zig daar na te reguleeren.
De Regenten van het Wees- en Oude Mannenhuys
hebben in hunne voorfz. qualiteit, het Recht der boven-
ftaande Privilegie ; alleen voor den tegenwoordigea
Druk , van De ONTVOOGDE VROUW,
Kluchtfpel, vergund aan David R u a r u s.
In Am/leldam den zesden January, 1730.
ver;
-ocr page 6-
KORTE INHOUD.
Gy, die geftaag in tweedracht leefd ,
En yder ltof tot feherffèn geeft,
Kom, wilt de Ontvoogde Vrouw aanfchouwen,
Gy zult hier z-ien hoe Hecht het ftaat,
Als Man of Vrouw, kwaa gangen gaat,
En geen goed huis te zaamen houwen.
Engy, die wel leefd, lacht en ziet,
Maar, volg voor al dit voorbeeld niet.
VERTOONERS.
3STe e LT J E Mu RW E MO E R , Vrouw van Jan Dolkop.
Jan Dolkop, een Smit.
KEES GoEPBLOED, een Schoenlapper
Griet Helleveeg, Vrouw van Kees Goedbloed.
V I E T J E l twee y0%jref!S-
Dirk je f             A
LobbriG, eenVisuiyf.
M A A Y K e , een Smokkeltapjler.
F O K E L, een Zielverkoopjler.
L XJ i T ] E , een Turfvuljler.
JL Y S B E T H , een Uitdraagjler.
Het Kluchtfpel fpeeld in de buurt van de Vertoo-
ners, in den fchemeravond.
D E
-ocr page 7-
Pag. 1
D E
ONTVOOGDE
VROUW.
i- ■■ ■                     " ■-........... -.....           - ■ , ,           .1 ■ i -■' "—-■■— ■..... ——^,^»
EERSTE TOONEEL.
Neeltje, Jan, Griet ter zyde.
Neeltje.
OCh! och! ik kan 't niet meer verdraagen,
Myn lieve Man, hou op.
Jan.
Die flaagen
Zyn jou gezont, myn lieve wyf.
Wat is 't een nobel tydverdryf,
Somtyds fcyn vrouwtjes rug te meeten.
Maar nou myn les diend niet vergeeten,
Jy weet hoe jy jou draagen moet?
Nee lt je.
O Ja, myn hartje.
Jan.
Maar, ganfch bloed !
Onthouw het wel.
Neelt je.
Ik zei, myn Troosje.
Jan.
Vergeet het niet.
Neeltje.
Neen, Suikerdoosje.
A 4.                           Jan,
-ocr page 8-
8             De ONTVOOGDE
Jan.
Wel Wyf, zing maar altyd dus fyn,
Dan zul je fteets myn lieffie zyn.
Neeltje.
vlieg ik niet ftadig op jou winken?
c
                                   Jan.
oomtyds. Maar, 'k ga een paartje drinken.
Ik kom ftraks weer, doch wees me zoet,
Maak dat ik niet weer kyven moet.
Dag Neeltje.
Neeltje heel beleefd neigende.
Dag myn lieve Jantje,
TWEEDE TOONEEL.
Griet, Neeltje.
Griet.
JA wel! de duilcer haal dat Mantje.
Wel Neeltje, jou bekrengfte Vel,
Hoe! lyd ge dit goeds moeds, en zei
Een man'jou voogd zyn? felleweken*
'Je Zou hem eer hals en beenen breeken,
Neelt je.
Ik niet. Word ons niet opgeleid,
Wanneer men trouwd, gehoorzaamheid,
En liefde aan onze mans te toonen ?
Griet.
Wel jeni! kund gy 't dus verfchoonen?
Gy fchandvlekt 't vrouwelyk gcflacht,
Weg, wég, neem jou refpecl in acht.
Zou jy een man noch liefde draagen,
Die jou fteeds geeft de baft vol flaagen?
En hem gehoorzaam zyn, die jou
Geftaag dus teifterd ? weg, hy zou
Wel meenen dat het zo behoorden.
Neei
-ocr page 9-
VROUW.                        9
Neelt je.
Ja, lieve Buurwyf, 'k neem jou woorden
Ten beften, kind, jy kend hem niet.
Helaas! jy moft van myn verdriet,
De helft maar lyden, 'k zou vertrouwen,
Dat jy ook wel jou ruft zoud houwen.
Griet.
Wel, waarom ly jy 't, malle meer ?
En waarom fla jy hem niet weer ?
Neelt je.
Och ! zou ik hem weer durven fmyten ?
Griet.
Wel ja je lamgat, 'k zou hem byten,
En knypen, krabben, fchoppen, flaan,
Zo lang ik over eind kon ftaan.
Heb jy geen nagels aan jou handen?
Je bent geen beft, je hebt noch tanden,
En licht wel brandhout in jou huis;
Waar mei jy hem den kop tot gruis,"
En de armen kund aan ftukken kloppen:
Voorwaar, men zou me zo niet foppen,
'k Heb aar ontzag by onzen Kees,
En houw een fraaije bullepees,
' Om hem fömtyds den rug te fmeeren;
Ja, hy durfd hem niet eens verweeren,
Laat ftaan my flaan; zo hy me floeg,
'k Zweer dat ik hem ten huis uit joeg,
. En hy kwam daar nooit weder binnen.
Neelt je.
Ja, maar wat zou ik daar meê winnen?
Griet.
Wel, de voogdyfchap van jou man. ■
Neelt je.
Door flaan men niemand temmen kan.
Wat paard zal naar den teugel hooren,
Wanneer het word geprikt met fpooren ?
Zagtzinnigheid betemt een leeuw,
A j                              Geen
-ocr page 10-
ïo             De ONTVOOGDE
Geen flaagen noch geen dol gefchreeuw.
Men Vaar pleeg voor een Ipreuk te voeren,
Dat, hoe men meer den drek wil roeren,
Hoe meer hy llinkt; en voor gewis,
Ik loof 't met 't manvolk ook zo is.
Griet.
Ik niet. Zy meenen, door hun graauwen,
De vrouwtjes (ladig te overfnaauwen,
Maar vind men tegenftand, jangat
Staat of hy hem bedreeten had.
Dies volg myn raad, en hoor met zinnen:
Wanneer hy weer eens rnogt beginnen,
Zo neem een hand vol zand, en fmyt
Hem dat in de oogen, dan geen tyd
Verzuimd, maar een eind houts gekreegen,
Om 't weer uit zyn gezigt te veegen:
En of hy weder Haat, men vecht
Ook meê, fchoon datmen onder legt.
Taft wakker toe, en pas te raak en,
En doet hem fraay jou vuiiten fmaaken,
*k Wed, om de borrel, dat je in 't kort
Van deezen haan de meefter word.
Neelt je.
Ik fchrik voor 't geen ik jou hoor zeggen,
'k. Zal nooit myn handen an hem leggen.
Ik maakte 't ligt noch eens zo kwaad.
Maar doch, 'k bedankje voor jou raad.
DARDE TOONEEL.
Griet alleen.
TA, Slapfcheet, loop naar jou Jouweeltje.
Wat dunkje van dat murwe Neeltje?
Ze ontziet heur man noch, en hy flaat
Heur datze mank en kreupel gaat.
-ocr page 11-
VROUW.                      it
Noch prys ik my, men zal nooit hooren
-Dat ik me zo laat ringelooren,
£n foppen van een man, ó neen !
k Ben daar de vrouw niet na, zo 'k meen.
Myn jakhals moet het al verdraagen,
t Zy ik hem ceten geef, of flaagen: ,
Zo 'k vrolyk ben, hy ziet het aan
-c-n moet vooruit naar bed toe gaan.
Ga ik eens uit om 't hart te Herken,
*iy blyft me t'huis, en moet fleeds werken.
«•ö komt 'er iemand, 'k voer het woord,
t Beurd zelden dat men hem eens hoord.
j^us moetmen met de mannen leeven,
Heur klop, in plaats van drinkgeld, geeven.
<£ou ik geen voogd zyn ? voor gewis
■Me dunkt dat dit ons eigen is.
Zy gaat naar 't Pothuis.
Hier zit myn Eezel weer te blokken___
Maar! zacht, hy is 'er uitgetrokken:
Wel hoe of 't langer hier zei gaan ?
^k zweer... Maar, daar komt hy al aan.
VIERDE TOONEEL. k
Kees, Griet.
W                               Griet.
Aar zyt gy weer gcweeft, Sleeplcnden?
"Kees.
Wel daar ik niemand heen kon zenden.
Griet.
Wel Luishond, is dat fpreeken? 'k zweer!
Waar is de Bull'pees; geef me wcêr Zy Jlaat hem.
^wlk dwars befcheid. Voort, wil 't me zeggen,
^f 'k zal jou over 't bankje leggen.
Kees
-ocr page 12-
ia            De O N T V O O G D E
Kees.
'k Was daar de Vorft te voet moet gaen.
Wel wyf, wel kunje 't nou verftaan ?
Wat drommel! dus myn rug te beuken.
Griet.
Ja, maar dat is zeer goed voor 't jeuken.
Doch, was 't geen leugenkakje?
Kees.           Neen,
Neen zeper!
Griet.
Wel dan, weeft te vreên,
En, als een man (Irak weer aan 't werken,
'k Ga om myn hart eens wat te Herken.
Kees,
Ei! geefme heiligavond.
Griet.
Wis.
Geef jou daar heilig avond, 't is
Zo laat noch niet, dat moetje weeten.
Kees.
Wel hoe, men zal terftond gaan eeten.
Griet.
Dat liegje, guit, 'k wil dat je zwygt,
En niet eer, als ik, honger krygt.
Heb jy eens 't hart van uit te loopen,
Zo zulje 't met de huid bekoopen.
Griet binnen.
Kees.
Ja wel; wat is een man gebruid,
Die, als hy maar het huis gaat uit,
Zyn wyf daar van moet reek'ning geeven.
Nou, 'k hoop zy zal niet eeuwig leeven.
Daar leggen noch twee fchoenen, 'k mag
Die lappen, want indien ze zag
Dat die noch ongedaan daar laagen,
ïk kreeg, in plaats van eeten, flaagen.
Kees gaat in zyn Pothuis.
ï VYF-
-ocr page 13-
VROUW.
*3
VYFDE TOONEEL.
Jan, K e e S in zyn Pothuis.
Jan zingt.
Sa, Courafi nou myn hart!
Hyl verban nou alle vreezen,
WH uw droefheid en uw f mart,
Met een f riffen dronk geneezen :
Wat baat te zorgen
? niemendal,
'k Zweer ik daar niet aan denken zal.
Al [peelt men Wyfde lichte pop r
Al gaat zy elk een braveeten,
Al plant zy hoorens op myn kop,
*t Gaat niet aan myn koude kleeren,           <
Wanneer ik maar mag lullig zyn.
Wie is niet vrolyk by den wyn ?
t>at lag 'er boven, en dit zal
Hy drinkt.
Er onder gaan. Beget 't heeft val,
'k Wou daar geen 'zoete koek voor eeten.
Maar inderdaad, 'k wou wel eens weeten,
Of men ook myns gelyk wel kend;
Voorwaar 'k ben al een fnaakze vent
Als ik begin. Maar 'k moet ook denken,
k Zou aars myn rippetazy krenken.
Een man moet heer zyn van zen wyf,
Wat zynze ook aars als tydverdryf
^foor onze vaak ontftelde geeften ?
En ik verfoey dien man op 't meeften
^ie zich geftaag laat doeken van
~}'n vrouw, en haar den broek geeft an.
— och wat mag onze buurman maaken.
O Keesje maat! jou fnaak detmaaken,
Kom
•j
-ocr page 14-
14            De O N T V O O G D E
Kom, wil met my eens luftig zyn.
Avoes.
Kee s.
My niet.
Jan.
't Is brandcwyn.
Wat zou men ftaag dus zitten duiken.
Kees.
Neen, neen! men wyfje mogt het ruiken.
Jan'.
Wel laatze 't ruiken, malle gek,
                  »
En, zeidze wat, fluit haar den bek
Met vuiftlook en met knuppelflaagcn,
Dat zei de reuk wel wat verjaagen.
Kees uit het Pothuis komende.
Dat moed ik doen, als ik had luft
Om dood te zyn, neen, 'k hou men ruft.
Jan, tervjyl Griet hem beluifterd.
Wel, Kees, moet jy je wyi" dus vreezen?
En zou ze wel je meelter weezen ?
Foei, had ik nimmer jou gekend.
Je moet heur anders wennen, Vent,
En heur fraai na je handen zetten,
En deezen norfen kop verpletten.
En zeggen doetme dit of dat,
Of geeven haar een voet in 't gat.
Kees.
Ja, kanje met myn wyt zo leeven;
'K wil jou haar daad'lyk overgeven.
ZESDE TOONEEL.
Griet, Kees, Jan.
W                          Griet.
El, waar wil dit noch langer heen ?
-ocr page 15-
VROUW.
n
Geefjy dat jouis, Lammeleên.
Kom, kom, 'k moet jou eens fraay weer kleunen.
Jan.
Hei, za courazy, dat zyn deunen,
Ja wel, wat boozer droes is dat!
Kees.
Genade Wyf je, och! och! myn gat,
Myn rug, en fchoudcrs, kop en lenden!
°ey! oey! houd op, je tuit me ichenden.
G RIET.
Hoe finaakt die knapkoek ? zeg, Oomkool.
Kees fchreia.
Geef my weer weg, jou rechte Jool.
Nou lufiig, wakker, nou aan't fchreijen.
Jan.
*k Wed dat ik hier van daan zal teijen,
*er 't meê myn beurt word.
Jan gaat in buis, en komt in V ven/Ier kgge».
KEES al bikkende.
'k Loof het wel.
Griet.
Heb jy noch niet genoeg ? ik zei
Jou noch wel wat van't zelfde geeven.
Kees.
Neen, 'k heb genoeg voor al myn leeven.
Griet.
Kom, kus myn duim dan als een man.
Kees.
£i! Wyf, wat zal...
                  .
Griet hem dreigende.
Kom, alweer an.
Kees.
Ja wel!
Griet.
Kees.
Wat duizend fchanden!
Ik
zweer.
Griet,
-ocr page 16-
i5           De ONTVOOGDE
Griet.
'k Zal jou verfcheuren met myn tanden.
Kees kuft baardu'tift-
Zie zo. Maar nou, hier onder deur.
Kees.
Wat Wyf, je hebt jou man ook veur.
Griet.
Hoe wil je niet? wel ik zou zeggen,
Hy loopt onder baar arme» deur-
Tin.
'k zweer, hier zou een huisje leggen.
Waar is die wy vefinyter nou ?
Kom hier, jou plaager van je vrouw,
En kom u tegens my verweeren,
'k Zal jou dat wyvellaan verkeren,
Jou rechte fua, jou dronken bloed,
Jou raavenaas, die niet te goed
Zyt om de honden voor te fmyten.
Jan uit hit Venfter.
Ik zeg jou, Griet, laat dit verwyten,
En fchelden, of, by gorkóm, 'k zweer,
Ik leg jou op je rug ter neer.
Griet.
Jou hoorenbieft, durf jy me dry gen?
't Is wel, ik zweer, laat ik je krygen,
Ik veegje voort den bek van een.
Zy trekt haar Mes*
Heb eens het hart, en komt beneên,
'k Heb gift'ren eerft men mes gefleepen,
Hoe wou ik jou in't bakkes keepen.
Jan.
Meen jy dat ik zo gek zou zyn,
En my zou fleuren aan een zwyn,
En aan haar knorren?
Griet.
Blooije fchyter;
Jou eerdief! foey, jou wyvefmyter!
Hier tegen my durft hy niet ftaan,
Maar
-ocr page 17-
VROUW.
Maar een onnoos'le vrouw wel flaan.
Jan.
Maak geen geweld meer voor de buuren:
Of'k zei je ltraks men wyf toefiuuren.
Griet.
Men wyf toefluuren! zouje, hond?
Kom jy 'er uit.
Jan.
Neel, gaaterftond
"fear buiten, en dat wyf wegjaagen.
Griet
Ik loof gewis hy vreeft voor (kagen.
Ijc leg men handen aan geen vrouw,
En heb 't niet tegen haar, maar jou.
ZEVENDE TOONEEL.
N E E L T J E beneden, «Jan boven uit het
Venfler, Kee sin 't Pothuis, GRIET,
Pietje, Dirkje
Neelt je.
OCh! Grietje buur, houd op met kyven;
En wil niet langer hier verblyven,
Men man komt ftraks beneen, wat raad?
Gy raakt voorzeker dood.
Griet.
Ja, laat
Hy maar flechts komen; fluks, doe open,
Of'k zal de deur ter neder loopen.
'k Heb luit tot vechten; ja, ik wil.....
Neelt je.
Och; Keesje, hou jou wyf vaft:
K.EES, uit het Pothuis komende.
Stil;
& durf niet, maar ik wil wel imeeken....
B                          Gr
-ocr page 18-
ï8            De ONTVOOGDE
Griet, hem weer in 't Pothuis jaagende.
Ja, kom jy hier jou neus in fteken ?
Weg, dikbaft, ftraks weer op jou ftoel;
Of jy krygt licht, als fluks 't gevoel
Der bullepees.
Kees.
Ik zal niet kikken,
En my voort aan het werken fchikken.
Ik bid maar dat je my niet Haat.
Dat heb ik voor myn tulTchenpraat.
Griet tegen Ja»,
't Is wel, jou durfniet.
Jan.
Ja, karonje,
Brui heen flechts.
Griet.
'k Zal jou kleunen.
Jan.
Konje!
Gr iet.
Wel nou , ik hou het dan te goed,
Je komt me ligt wel eens te moet.
Jan.
'k Zal jou dan ook niet ichuldig blyven.
Griet.
Jou, luizebos, jou nar.
N e e h T J E, voor deur komende.
Dit kyven
Heeft lang genoeg geduurd, dies Griet,
Het was veel beter dat je 't liet.
Griet.
Ik zeg, hou fmoel, of't zelje rouwen.
Neelt je.
Wel, 'k wil voor jou myn mond niet houwen-
Graauw jy je zufter toe, wel, ik
Befta je niet....
Gr iet.
-ocr page 19-
VROUW
Gr iet.
'k Zeg wees goed fchik,
Of jy zult my noch dolder maaken:
Jan.
Sa, wakker wyf, pas wat te raaken,
En geeft heur eens een klap aan 't oor,
Ik geef jou ftraks 'er drie weer voon
Neelt je.
'k Wil niet, al wou je 'er vier voor geeven'.
-r,
                                  Jan.
Tut, tut, daar is niet aan bedreeven,
Taft toe maar wakker, zetje fchrap.
Ik geef een vaan voor d'eerften klap.
GrIet.
Doe jy 't voor heur, 'k zal jou 't uitkomen,
En jou dien dikken muil optornen.
,
                                    Jan.
t Is bed dat ik jou raazen laat,
En fleur me niet aan deezen praat.
Hy doet het Venfier
/
                Griet.
Dat 's toe. Nou jongens, nou an 't zingen,
Hoe dat een vrouw een man kan dwingen.
PlET]E«DllU}E.
Hy, fa courafy, Jan durft niet,
Jou, jou, Jan durft niet tegen Griet. .
Neelt je.
Van hier, jou fchclmen, met jou razen.
Pietje.
Zacht, flaniet, wyf, of 't geld jou glazen-
Dirkje
Maar, dit diend nu ftraks hor gemaakt.
G R IE T.
Ja, maak maar dat het ruchtbaar raakt.
Pietje.
Kom, gaan wy al de buurt door kryten,
Dat Jan de zwarte Smit liep fchyten,
B 2
-ocr page 20-
20              DEOTVOOGDE
En niet dorft vechten met een wyf,
Dat hem uittartte, en wou te lyf.
"Jongens binnen.
Griet.
Ja wel, ik lach me noch ten enden.
Dit dienen aanftonts myn bekenden
Te weeten. 'k Run daar voort naar toe.
Griet binnen,
Neeltje.
Ja loop zo lang tot jy bent moê.
ACHTSTE TOONEEL.
Jan, Neeltje, Kees in't Pothuis.
Neeltje.
DAt was een {taaltje, dat was fpreeken*
Wat weet dat wyf een wind te breeken.
Maar maatje lief, dat was een bui!
Jan.
Die is voorby, 'k hou 't met die lui,
't Rach zei heur voor de mond niet waflen.
Maar, waarom wouje ftrak niet paffen
Op 't geen dat ik jou heb belaft ?
Neeltje.
Wat was het, vaar ?
Jan.
Dat jy ze een taft
Drie vier zoud om heur ooren geeven,
Op drie voor een.
Neeltje.
Wie het zen leven!
Ik zal me dit wel wachten.
Jan.
Maar,
Ik wil dat jy in 't een en 't aar
My
-ocr page 21-
VROUW.                     2i
My nimmermeer zult tegenftreeven.
Kom binnen; 'k zaltje nou vergeeven,
Maar maak dat jy gehoorzaam zyt.
NEGENDE TOONEEL.
Kees in't Pothuis.
IS 't niet bedroefd, dus al den tyd
Te zitten werken, of te draaven,
En nooit het hart te moogen laaven ?
En 't wyf dat trekt fteets op den tril,
En doet al 't geen dat zy maar wil.
Noch zou ik daar niet veel om geeven,
Indien men maar geruft mogt leeven:
Maar al dit kyven, al dit Haan,
Dat ftaat me geenzins langer aan.
Zy laat niet eenen dag paffeeren,
Of komt me fraay de ribben fmeeren.
Ja wel; waar vind men nimmer kruis,
Als zulk een boozen droes in huis ?
TIENDE TOONEEL.
Jan, Kees 'm U Pothuis.
Jan.
OKreelis buur!
Kees.
Durf jy noch koomen?
Jan.
Wel waarom niet ? wie zou ik fchroomen ?
Kees.
Men wyf.
Jan.
Ik acht haar niemendal.
B 3                              Kees
-ocr page 22-
f*.               De ONTVOOGDE
Kees.
Dat bleek ftrak aars.
Jan.
Dat 's malle kal.
Ik bleef terftond om reden binnen,
Wyl ik ging by me zelfs verzinnen
Hoc datmen heur beft temmen zou, .
Dat jy weer voogd wierd van je vrouw.
Zo jy me nu verlof wilt geeven,
Ik zal heel aardig met heur leeven.
Kee s.
Neen Jan, jy fpinde licht te grof.
Ik houj e van men wyf wel of.
Jan.
Wel, 'k zal haar in u byzyn temmen,
Jou rechte nar.
Kees, uit het Pothuis.
Wel dat Zou klemmen,
Maar, zeg my eens op wat fatzoen ?
Jan.
Hoor, ik zal uw gewaad aandoen ,
En als zy ftraks weerom zal keeren ,
Zal ik met heur de gek wat fcheeren:
En volgt ze dan heur ouden aard,
Zal ik me houden als vervaard
Voor eerft zo wat: maar zy mag vreezen,
Begind ze my te bullepeezen.
't Zal heel wel lukken, naar ik meen,
Want wy zyn haart van lyf en leen
Van een gcftalte, en daar beneeven
Heeft ons het daglicht meert begeeven.
Maar gaan wy hier van daan, want ziet
Men wierd hier lichtelyk verfpied,
En 't was verbruid rook zy de vonken.
Kom, eens op 't goed fukfes gedronken.
Kees.
Wagt, 'k zal men pothuis toe doen, Jan ,
Wat
-ocr page 23-
VROUW.                      2$
Wat bin jy een rechtfchape man!
Kom, gaanwe nu. Wat fakkrelooten,
Kwam doch deze aanflag wel te vlooten!
ELFDE TOONEEL.
Griet, Lobbrig.
Lobbr ie
WEl Grietje, binje zulk een haan?
Wel, van wanneer woey jou dat aan?
Griet.
O Lobbrig! 'k was het al myn leeven,
Ik heb al menig klucht bedreeven.
Maar al de vrouwtjes van ons aard i
Die dienen wel by een vergaard;
Doch, maar die voogd zyn van haar mannen.
Men moet terftond den krygsraad fpannen,
Eu eens beraamen welke ftraf,
Datmen voor Neeltje Hf je laf
Het beft keur. 'k Zalje, zonder draalen,
De buurt ftraks overend gaan haaien.
Griet klopt aan de huizen van de onderflaande
f^ertooners, en komt yder uit met een by zender
gereedschap in de hand.
TWAALFDE TOONEEL.
Maayke, Fokel, Luitje, Lysbeth,
Griet, Lobbrig.
Maayke, mei een km in de hand.
GEbuurtje, wat is jou begeer ?
Fokel, met een Mpel.
B4                               Wel
-ocr page 24-
;4                De ONTVOOGDE
Wel Grietje, binje daar al wéér
Met Lobbrig ?
L U IT J E met een Schrobber.
Mag ik jou wel vraagen,
Wat dat 'er fcheeld ?
Lysbeth met braywerk.
Wat mag jou jaagen
Temywaart, buurwyf? ja, 'ie vertrouw,
Dat lichtelyk jou broeders vrouw
Wil kraamen, dan hebj e ons van nooden.
Griet.
O Neen! 'k had jou dan wel ontbooden
Met Teuntje. Maar kom voegje by
Den bak; hoor wat de reden zy.
Ons Sekfe heeft men onderwonden
Te hoonen, ja, op't hoogft gefchonden,
En zoumen lyden deze hoon?
By gorkum, neen ! wat myn parzoon
Belangt, ik zweer my zo te wreek en,
Dat al de ftad daar van zei fpreeken.
Maaïkek.
Maar Grietje, zeg wie deê het jou?
Griet.
Jan Smit, die altyd (laat zyn Vrouw,
En tegen niemand aars durft vechten.
FOKEL.
Tan Smit, dat is een knecht der knechten!
Nou hy zen Neeltjes mooije goed
Heeft opgefnapt, flaat hy heur: bloed!
'tMoeft my niet beuren.
LüIR JE.
Wil niet fpreeken
Van zyn opfnappen, 't is een teken
Dat Neeltje maar een flapfeheet is.
Was zy, gelyk 't behoord, gewis
Zy zou dan de enden zamen houwen.
Voorwaar het is de pligt der vrouwen,
-ocr page 25-
VROUW.                     2J
Wanneer de man den baas zo fpeeld.
Lysbeth.
Natuur heeft heur fchynt misgedeeld
Van moed, om eens een kans te waagen.
Ik moet haar zeper noch beklaagen!
L OBBR.I G.
Wat zal men dan hier in nou doen ?
Ik moet weer haaft naar huis toe fpoên,
Ik durf niet heel lang hier verbeijen,
Ik vrees men kinders mogten fchreijen.
Griet.
Maar datmen heur eens deed ontbiên.
F OKEL.
Maar, Grietje, wat zou dit bedien ?
M AAYKE.
Men moeft heur 't leed te vooren leggen,
En, waar dat het op ftond, eens zeggen,
Datmen niet meer goedvinden kan
Dat zy fubjeö blyf aan haar man;
Maar datze hem voortaan moet dwingen,
En leeren andre deunen zingen,
Of datmen haar gelykerhand
Straks uit ons loriyk gild verband.
Griet.
Welaan, ik ben daar mee te vrede.
LOBBR IG.
En ik voor my, ik item dit meede.
Lysbeth.
Ik gecfje meê daar toe myn woord.
Luit je.
Ik wil geen breekfpul zyn.
Forel.
Vaar voort
Hoe eer hoe liever, met je zaaken.
Lysbeth.
Maar wie zei hier een aanvang maak en ?
By                             Luit-
-ocr page 26-
2.6             De O N T V O O G D E.
L UI T JE.
Wel buurvrouw Fokel, want zy ziet
Zo wat aanzienlyk.
Fokel.
't Voegt me niet,
En Lobbrig zei dat beter klaren,
En 't allerbeft onze eer bewaren.
LOBBR IG.
Is daar zo veel aan vaft; 'k meen neen,
En ben daar heel wel meê te vreên,
En ga heur aanftonds by ons halen.
Griet.
Wel ja, waar toe dus lang te draalen?
Lobbrig klopt aan Neeltjes htirt'
DERTIENDE TOONEEL.
Neeltje, Lobbrig, Griet, Fokel,
Maayke, Luitje, Lysbeth.
Lobbrig.
DAg Neeltje.
Neelt je.
Lobbrig, goeijen dag.
Maar, mag ik jou eens zien?
Lobbrig.
Maar, mag
Ik jou wel eens een woordje fpreeken?
Nee l t je.
Wel ja je, wat zou jou gebreeken?
LoBBR IG.
Zo bid ik , kom eens voor de deur.
Ne elt je.
Kom liever binnen.
Lobbrig.
'k Heb iet veur,
-ocr page 27-
V R OU W.
Dat hier moet op de ftraat gefchieden,
En in prezenfy van dees lieden.
Neeltje.
Wat mag dat weezen ?
LOBBRIG.
Hoor, en weet;
Men heeft verdaan, met harteleet,
Dat jou man Jan, die eervergeeten,
Van plicht noch van manier wil weeten,
Dat hy jou vaak den rug eens fineert,
En datje jou ganfch niet verweerd.
Dit Haat ons langer niet te aanfchouwen,
Nee lt je.
Wat raad ?
LOBBRI G.
Je zoud met hem onttrouwen,
Of zo je dit niet aan mogt liaan,
Moed: jy voor 't-^jiinfte weder liaan.
Neeltje.
Dat kwam men my noch nimmer leeren,
En ook zou ik dat niet begeeren,
Ik maakten 't licht noch eens zo kwaad.
Geen deugdzaam wyf haar man beftaat
Te Haan; ook zou het ganfch niet voegen.
Men moet de mans in als vernoegen,
Dit 's onze pligt.
LOBBR I G.
En 't voegt een man
Zen vrouwtje, waar hy mag of kan ,
Met goed fatfoen te reipekteeren,
Ja ftaag haar als een afgod te eeren,
(Gelyk men ziet van buurman Kryn)
Vermits het zwakke vaatjes zyn,
En vaak al heel veel moeten lyen,
Geen wyvefmyter zei bedyen.
Neeltje.
Te fcheiden vind ik ongeraan;
-ocr page 28-
aS            De ONTVOOGDE
Die dat deê, is 't noit wel gegaan,
Dies ik bereid ben te verdraagen,
Al wat hy doet.
Griet.
Haal dan weer flaagen.
Ik barft van fpyt. Foey, fchaamje wat,
Zo 't myn man waar, ik zweer je dat,
Hy zou hier onder deur.
Foxel,
'k Zou 't houwen
Met jou. Foey, Schandvlek, van de vrouwen !
Neeltje.
Wat zei ik doen? het is een man,
Die jy, noch ik niet over kan.
Griet.
'k Wou hy hier waar, ik zweer 't zou blyken,
Of hy, of ik het zeil zou ftryken,.
Ik vloog hem aanftonds in't gezigt,
En klopte hem wel warm en dicht.
'k Zou hem de neus uit 't bakhuis byten,
En die weer in zen trony finyten,
En neemen zo voor jou de wraak.
Laat hy vry zyn een booze draak,
Ik zal een brazaliskus weezen.
Geen man heeft my noch ooit doen vreezen,
Noch nooit geen man myn meefler was;
Ik leê het ook niet op dit pas.
Neeltje.
Maar dit zyn al maar viezevaazen.
Men kan geen man zo licht verbaazen.
Zo ik te doen had met een vrouw,
'k Zweer ik myn end wel houwen zou.
Maar'k vrees zyn handen en zyn voeten.
Waar meê hy my fomtyds komt groeten.
Lobb Ri G.
Ja wel, je bent een fchoon fatfoen.
Maar, wat zei jy hierin dan doen?
Ne
-ocr page 29-
VROUW.
i9
}                              Neeltje.
k Zeg alles met geduld verdraagen.
Griet.
Wel, 'k wens jou dan den huid vol flaagen.
Jou dingen zyn hier afgedaan.
Jou lamgat , wil voort heenen gaan,
'k Zou my aars licht aan jou vergrypen.
VEERTIENDE TOONEEL.
Griet, Lobbrig, Fokel, Maayke,
Luit je, Lysbeth.
Griet.
JA wel men zinnen zyn aan't gypen.
'k Zeg noch , 't is onverdragelyk.
Wat krak is dit voor 't Vrouwen Ryk ?
Maar zalmen dit, met goeije zinnen,
Bus aanzien, en niet wat beginnen?
FOKEL.
Wel, Grietje, 't fchynt 't is dus heur zin.
Ik loof ze moet het vrouvolk, in
Mofcovien of Poolen flachten,
Die zich al heel gelukkig achten,
Als haar heur man Haat. Maar, ik acht,
Wyl ik daar niet ben voortgebragt,
Dat ik wel van geluk mag roemen,
Want ik zou deze mode doemen.
Lobbrig.
Ik ben ook meê van dat verttand,
En ik vervloek wel haaft dat land.
Maayke.
En noch zo zouden ons die fnaaken,
Op 't Schouwburg trachten wys te maaken,
Dat men een vrouw betemmen kan
Met wiegen. Maar, ik wou myn man
My
-ocr page 30-
3o          DE ONTVOOGDE
My maar een reis begon te wiegen,
Ik zou bewyzen dat zy 't liegen.
LOBBRIG.
Het is bedroefd, dewyl zy ziet
Datmen haar helpen wil, zy 't niet
Begeerd.
Fokel.
Maar, wat helpt al dit praaten ?
't Is beft dat wy haar loopen laaten.
Men fluit vergeefs (zo zeit Peet Hil)
Wanneer het paard niet piflen wil.
Griet.
Ik wou hy my eens kwam te ontmoeten,
Ik zou myn luft eens aan hem boeten:
Ik moet eens om een luchje gaan,
MilTchien tref ik den vent wel aan.
Gebuurtjes, 'k wens jou wel te vaaren,
Wy zullen flus eens weer vergaaren.
VYFTIENDE TOONEEL.
Lobbrig, Maayke, Fokel, Luitje*
Lysbe th.
Lobbrig.
MAar, Maayke, heb je fmokkelbier,
Dat vers is ?
Maayke.
Lekker, kom eens hier,
En proef.
Lobbrig
Ik heb al dor ft gekreegen.
Kom, wilje meê?
Fokel.
'k Heb daer nirt tegen-
Lobbrig.
En Luitje?
Luit-
-ocr page 31-
VROUW.                      31
Luit je.
'k Zal ook met je gaan.
Lysbeth.
En ik volg meê al achter aan.
Alle tot Maaykens binnen.
ZESTIENDE TOONEEL.
Jan en Kees, de een in des anders klee~
ren.
Kees.
JA wel, ik zeg het zonder liegen.
Men zou den droes dus wel bedriegen.
Je lykt me zeker nu zo wel,
Al ftakje zelver in myn vel.
k Dacht niet dat dit jou zo zou paffen.
Kees maakt zyn Pothuis open.
Jan.
Ik hoop dat varken wel te waffen.
I)at jy.. .Maar, 'k zwyg. Ik wou ze hier
Al was; 'k verlang na dat plaizier,
En voel men handen dapper jeuken,
^m heur eens fraay den rug te beuken.
Kees.
Maar kryg jy d'onderlaag, och! Jan,
Wat raad gong jou, en my dan an?
Je moet je zeper dapper houwen.
J A N.
Maar, wilt me dat flegts toevertrouwen.
Kees.
Zy is een vogel, eerje 't weet
•Heb jy een brui weg.
Jan.
Niet een beet!
Ga, wil jou maar in tyds verfchuilen.
Kees-
-ocr page 32-
3a            DE ONTVOOGDE
Kee s.
Hou daar, daar zyn twee ouwe muilen,
Lap daar wat aan, daar 's niet verbeurt
Verknölje die.
Jan.
Maar, Kees, jy (leurt
Ons aanflag wel met dit lang blyven.
Maak jou van hier...
Kees.
Zacht, wil niet ky ven.
Ik ga; maar klop'er wakker op.
Jan.
Ik fla je ftrak wel voor den kop.
ZEVENTIENDE TOONEEL.
JAN in 't Pothuis.
WEl aan, ik voeg my in den winkel.
Kom, fpanriem, kurkbien, en klopfchinkel,
Elk toon nu wat hy heeft geleerd :
Die 't befte kan word 't belt geëerd.
Gy moet me helpen als gezellen.
Ik zal ze fraay in orde ftellen.
Wat haalt een menfeh ook op zen lyf,
Om 't temmen van een nikkers wyt'.
't Verdriet me, waar of zy mag blyven ?
Kom, 'k mag met jou men tyd verdry ven,
O nobele virgini blaan!
Hy ftopt een pyp Tobak.
En eens een pypje floppen gaan,
Het geen me beter nu zei imaaken,
Als 't beft dat kokoom toe kan maaken.
Het trekt de dampen uyt het brein,
En maakt ons het verftand weer rein;
En gy, o edelfte der dranken!
De
-ocr page 33-
VROUW.
De rechte Medicyn der kranken,
Gy tart het allerbeft banket,
Dat ooit op tafel wierd gezet I
Ja, 'k durf dat zonder misflag roemen,
En 't beft dat in ons land is noemen.
Voorwaar het finaakt als koek zo zoet,
Ik ben verflingerd op dat goed,
En zou myn laatfte duit verdrinken.
Maar, daar komt Griet, nou zei 't rinkinken
Eerft aangaan. Seldrement! fta vaft.
ACHTIENDE TOONEEL.
Griet, Jan in 't Pothuis.
G Ri et.
EI zie ^ hier zit myn hangebaft,
Wie dat voor my de kolt moet winnen.
Maar, hey! wat zei hy nou beginnen?
Zit gy dus leeg en kykt, Schavuit?
Dat 's fraay !
Jan.
He!
Griet.
He je gat toe, Guit.
Jan.
O ! zy begint, 't zal nou wel komen,
Griet.
Wat droes of hy heeft voorgenoomen ?
Hoe! werkje niet als ik uit' ben?
W~at zegje?
Jan.
t
                      Dat 'k niet werken ken.
k Ben moé\
C
-ocr page 34-
Jan haar Jlaande met den Spanriem.
Dat's twee, dat's drie, dat's vier.
Griet.
Wel man, hoe duiker heb ik 't hier ?
Hoc ! jy me flaan! 't eerft van uw leven!
Jan.
Kom ik moet jou noch bet wat geeven.
Sa! Spanriem, toon hier eens je kracht.
Griet.
Men alderlieffte Keesje, zacht,
Hou op, ik bid jou om genaden.
Jan *l flaande.
Een beetje klop dat kan niet ichaaden.
Griet knielende.
Och! och! je fchend men hiele lyf.
'k Bid, denk toch, dat ik ben jou wyf,
Jou eige vleifch en bloed, helaafy!
Jan.
En ik jou man en voogd; Temtaafy.
Kom»
-ocr page 35-
VROUW.
Kom, dans eens naar den nieuwen zwier.
Griet opjiaande, terwyl Jan haarjlaat.
Oey! oey!
Jan.
Geef nou die Bull'pees hier,
Die ik zo meenigmaal moeft proeven.
Ga nou weer al de buurt door fnoeven,
Dat gy men voogd zyt. Maar , kom an,
Eens door myn beenen heen.
Griet.
Maar man,
Ik bid je, wees...
Jan.
Durf jy noch fpreeken?
'k Zal jou den kop aan ftukken breeeken.
Zy kruipt onder zy» beenen deur, en hy gaat
op haar zitten.
Kyk, vrinden, wat een vreemde zaak,
Hier zit Sint Joris op den draak.
Leg ftil, en wil u niet beweegen,
Maar luider naa myn rcên te degen.
Zweert ftraks hier by den droes, waar dat
Wel eer een vrouwe hoofd op zat,
En by de kwaadfte van de wyven,
Daar de hiftorien van fchryven ,
Dat jy me zult gehoorzaam zyn,
En nooit by Maay , of fcheele Tryn
Meer loopen; noch ooit iets beginnen,
Dat ftryd met myn oprechte zinnen.
G R IET.
Sla my vry dood, zo 'k anders doe.
Jan.^
Hoe na ben jy jou leeven moê, ,
Nou jy me moet gehoorzaam weezen?
Maar wakker, nou eens op gereezen.
C 2
-ocr page 36-
36             De ONTVOOGDE
Ik moet eens zien of jy jou woord
Wel houwen zult; kom blaas me voort
Eens op. Dus moetmen wyven temmen.
Zy blaafl op, en hy geeft haar een kinnebahjlAg-
De Spanriems flaagen moeten klemmen,
Doen zy niet, wyf?
GRIET heel beleeft neigende.
Ja, liefite kind.
Jan.
Maak maar dat jy niet wéér begint.
Griet.
Neen bekje, 'k zal me dat wel wachten,
En dienen jou by daag en nachten.
Jan.
Wel aan; haal me eens een kanne bier :
Maar kom me daatlyk weder hier.
Griet, gaande in 't huis van Maayke.
Ik zei, myn hartje.
NEGENTIENDE TOONEEL.
Kees, Jan.
Kees.
»3 Eldrementen!
Wel Jan, je ben£ een vent der venten,
En waard men jou in goud beflaat.
Ja wel, men allerbefte maat,
Hoe zei ik my hier dankbaar toonen,
En jou dees goeijen dienft beloonen?
Jan.
'k Heb eers genoeg, en loon vol op,
Nu ik jou wyf heur dollen kop
Getemd zie, en gebragt tot reden.
Kom, lakten wy ons weer verkleeden,
En
-ocr page 37-
VROUW.                       3?
jjl draagje voort gelyk een man,
j11 neem nou de voogdyfchap an.
t| hoeft je wyf nou niet te vreezen,
Ket fmeerfel van de bullepeezen,
yji Spanriems oly, is goe raad,
at jou nou maar te onthouden ftaat.
j.
                                 Kees.
j? ïweer gy zult nou niet meer hooren,
at my men wyf zal ringelooren.
k                              J A N-
>*aar maak en wy ons hier van daan.
J>ü wyf is eens om bier gegaan.
•^ komt voort weer. Zy moft niet merken,
Qat gy dees kuur my uit liet werken,
u* al jou rippetafy lag
Veer neer, gelyk zy eertyds plag.
Kf .                           Kees.
j£ °oit zag ik beter kuur bedryven,
k0ni Dokter van de kwaaije wyven,
volg in alles nou je raad,
TWINTIGSTE TOONEEL.
°kel, Griet, Lobbrig , Maayke,
Luitje, Lysbeth. Alle uit het huis
va» Maaike.
u
Fokel Griet vaflhoudende.
Aar hoor eens.
Griet.
■p,                                      'k Durf niet, Krelis ftaat
*ft Wao-t
Lobbrig,
■^y
            Kan dit zo ras verand'ren ?
anneer wy flus noch by malkand'ren
Ver-
-ocr page 38-
3S            De O N T V O O G D E
Vergaderd waaren, toen fcheen jou
Geen droes te kwaad te zyn, en nou
Sta jy hier als piet fnot te kyken.
Griet.
Dat loof ik wel.
Ma aïke.
Het zou fchier lyken
Dat jy heel bent getransfubmecrt.
Lu i T je.
Ja, 't blaadje fchynt wel omgekeerd.
Lysbeth.
'k Maak liever vredcn met myn Jorden,
Eer't ook miffchien men beurt mogt worden.
Griet.
Ja, Lysbeth, 'k zou je dat ook raan.
'k Wou ik dit ook eer had gedaan.
Geen huisgezin kan ooit beklyven
Als man en vrouw te faamen kyven:
Die twee die moeten zyn als een,
En in al 't geen zy doen gemeen,
En d'een des anders eer bewaaren,
De man in't zyn, de vrouw in 't haaren
De meefter zyn; en zo 'er iet
In't heym'lyk tuflchen heur gefchied,
Men moet daar met geen aar van fpreeken.
N E e L t ] E over haar deur komende.
Hier zei de droes de paffy preeken!
Ja wel, de waereld loopt op 't end,
En't rad fchynt heel en al gewend.
Hoe wel fchynt zy een van de vroomen!
LAAT'
-ocr page 39-
VROUW.                     39
LAATSTE TOONEEL-
*-E E S en J A N elk weer in &y» eigen gewaad, G R i E T,
Neeltje, Fokel, Lobbrig, Maayke,
Luit je, Ly sbe th.
Gri et.
Och ! och ! ik zie men Man daar koomen.
Griet beleefd neigende, geeft hem de kan.
£*en dag, Kornelis Koerten, lief,
^jeb jy hier meê nou jou gerief,
~f kan ik je noch verder dienen ?
Qebiê maar.
Kees.
,
                    Wel, dat zou ik mienen.
k Wil datje voort, dat wy het zien,
p0°r buurman Jan, valt op je knien,
~n bid al 't geen je hebt misdreeven,
' hy je dat nu wil vergeeven.
^.
                       Griet knielende.
Iie hoe ik jou geboden eer.
ij^ Wur 'k val voor je voeten neer,
ï?mgi k jou naam of faam ooit krenken,
Qfb'd> wil daar niet aan gedenken:
p ~° ft jou fius heb verltoord,
Ikh kak ik een onhebb,1yk w°ord,
jt ° berouw en groot leetwezen,
et ^al niet meer gefchien na dezen.
Rvs k                         jAN-
'k V Urvrouw • 'k denk daar niet meer aan,
Dat >ergeef Je 'l geen Je hebt misdaan.
p s een getemt. 'k wil meê bedaaren,
met men vrouw voort al myn jaaren
in vree doorbrengen: want, ik zie 't,
Al
-ocr page 40-
4o De ONTVOOGDE VROUW.
Al dit geweld dat deugd gants niet.
Jan kufl zyn VroU^'
Wel wyfje, 'k fluit hier meê de vreden.
Wat zegje, kind?
Neelt je.
'k Heb duizend reden
Om bly te zyn j myn lieve Man,
Nou ik je weer behaagen kan.
LOBBRIG
'k Wil met men Man ook vreede fluiten,
En bannen alle twiit daar buiten.
JFoKEL, Maayke, Lüitje, LysbetHj
te gelyh.
En ik volg meê dit zelve fpoor,
Dus komt men 't vrouwetemmen voor.
EINDE,