HET
Kwade wyf
|
||||||
Te L E I D E Ni
% JOHANNES ÈOS, itfU
|
||||||
OP HET
K L U G T S P Ê Lt
GENA A M T
H*E T KWADE W Y É
G E T E M T.
XAier komt de Gierigheid en heerfchzugt t'zamen plagen
Het harte van een Vrouw, die 't gantfche huisgezin, Gelyk Megéra, of een helfche duivelin $ Tot fpy't van haren Man, wil op haar horens dragen.
Maar ziet door vrienden huïp, aan wie haar Man gaat klagen.
Zoo werd het fnood fenyn, van deez' vergifte fpin Hier kragteloos gemaakt, en haat en nyd die in Haar hart gehuisveft was, ziet tóen door lift verjagen.
Daar liefde en eendragt is, daar is het huis in ruft*
Maar als de haat en nyd deez' liefdes vlam uitbluft
Én tweedragt zaait in 't hart, kan twift veel onheil brouwen*
Dank zy den maker die dit kwade Wyf, zoo eêl
Heeft in het ligt gebragt tot dienft van het Toneel,- Het ftrekke een voorbeeld en een fpiegel voor veel Vrouwen, |
||||
lh
|
||||
VERTONERS.
ACOBA, Vrouw van Lodewyk.
f ATRYN, Meid van Jacoba. £laas, Knegt van Lodewyk. HENDRIK, wonende in een huis van Jacoba. ODEWYK, een Keopman.
&RNOLDUS, y TZ • 7
7 f Vrienden van
EONAKD-, Notaris, Broeder van>'Lofowyk.
Arnoldus. *
ERDiNANT, Neef van Lodewyk.
stoffel, een Smit. ?eip, Knegt van Arnoldus. KoENRAAD, Schout.
Het Toneel verbeeld een Kamer in het huis vaa
Lodewyk en Jacoba. |
||||
HET
KWADE WY
GETEM T.
KLUGTSFEl.
|
||||||
EERSTE TONEEL.
Jacoba, Katryn.
J A C O B A.
Katryn heb jy gehoore wat ik je heb bevolen?
Ik zei je zoud het vuur, weg doen, en all' de koler Zyn nou al haart: vergaan; je doet niet dat ik zeg, Ga dog na agter toe en fteek de kolen weg. Katryn.
„ Wat komt haar over? 'k heb haar nooit zoo horer fpreken
„ Op zulk een zagten toon, dat is voorwaar een teken j, Van nakend ongeval.....
Jacoba.
Wat prevel jy zoo ftil?
Wil jy dat ik st zal doen, zeg maar hoe is je wil? Katryn.
Jk ga Juffrouw ik ga, ei wil je niet verftoren, Het doet je byiler kwaad. Jacoba.
r Wat zal ik langer horen
van zulk een langtong? ga,of 'kzal een dag vyffes
jou laten vaiten voor.....
A 3 Ka
|
||||||
5 Het KWADE WYF GETEMT,
K A T R Y N.
Juffrouw je Dienares |
y geeft me niet genoeg om regt daar van te leven, spreek jy vanva(lennogrwaar door wort jy gedreven, Dat jy verkorten wilt des menfchen levens tyd, Dat meen je ummers niet, want jou mildadigheid Saat all' de vrouwen, die ik ken, zeer verr' te boven, kZie dat jy kwaad wort, nou ik ga het vuur uitdoven. binnen,
TWEDE TONEEL.
Jacoba alleen.
|
||||||||||
!
|
a wel, wat word ik hier van ieder een gebruid,
Dan van myn man, dien ik eens deeg'Iyk op zyn huic |
|||||||||
Zc\ raken, zoo hy my nog langer zoekt te kwellen,
3y is nog naauw in huis, of wil me wetten (tellen, Dat 'k hem de fleutels geef, neen'k heb het eens be» proeft,
^Vuübond! dat my nog tot heden toe bedroeft; iy kwam zoo van de ftraat met vuilbeflikte voeten n 't allerbefl vertrek, daar ik hem kwam begroeten vlet vriendelyke reen om zyne morfigheid, vïaar hy zo vals als vuil, gaf my niet eens de tyd, Dat ik myn redenen te degen uit kon fpreken, Maar liep me tegens 't lyf, en had ik niet geweken 'k Was in gevaar geweeft te vallen op den grond, k liet hem henen gaan,maar 'k zwoer ook zoo terftond^ Dat hy nooit buiten my zou in een kamer komen, jk heb tot heden toe myn eed ook waargenomen; Aan d'een of and're kant plaagt mygeftaég die (haakje Hy doet nooit naar myn wü, het fchynt hy heeft ver- maak,
Om my in al myn doen en werk te wederftreven , Hy wilde gift'rén nog dat 'k hem zou reek'ning gever» Van 't geen't huishouden raakt, maar, zou ik dus oeeei- |
||||||||||
klugtspel; ?
Ber Vrouwen fchennen? neen, zulks doe ik nimmer-
|
||||||||||||
meer ,
|
||||||||||||
Maar 'k zal dat flaavfche juk van mynen hals af hou'en ,
Tot fpyt der mannen, en triumph van alle vrouwen. |
||||||||||||
TONEEL.
, J A C O B A.
|
||||||||||||
DERDE
Klaas
|
||||||||||||
Klaas.
Juffrouw daar is een Man die jou wel graag wou zien,
J A c o B A. Wel lompert breDg hem hier, K L A A s. Ik dank je, 't zei gefchiêru
j,Nou vrees ik voor een ftorm van donderende woor- den, ,j Van haar zagtzinnigheid, of men Megéra hoorden. VIERDE TONEEL.
Jacoba, Hendrik, Klaas.
J a g o b a.
Ben jy het Hendrikbuur, dat 's goed, breng jy me
geld ? Dat komt my altyd goed, 'k had my al voorgefteld, Dat ik de huur van 't huis van jou haaft zou ontfangen, 'k Geef jou kwitantie, voort, wil my het geld vaft lan- gen. Hendrik.
De tyd daar van Juffrouw is morgen UTimers om, k Zei 't geven op zyn tyd, de reden dat ik kom, h dat 'k je vragen zei, myn huis te repareren, Zoo ver het nodig is, het dak is, ('kwik wel zweren,} Zoo digt geiyk een zeef, de fchoorfteen daar 'k van fprak
Toen ik laaft by je was, leit bynaop het dak. A 4. Klaas.
|
||||||||||||
8 Het KWADE WYF GETÈMT,
Klaas.
Dan kan een dunne troup van goeje ftorrem winden De fchoorfteen en het dak en al den droes verflinden, „ Viel Juffrouw dan maar meê. j ACOBA, tegens Hendrik.
Je komt nooit hier dunktmy
Dan roet veel zwarigheid, hoe denk jy dan dat jy, Met al jou zot geteem myn geld maar zelt ofhalên, -Als ik laat werken zeg, zei jy het dan betalen? ak Zou meer vertimmeren als trekken van het huis, Was dit niet naar je zin? neen vrind dat is abuis. Hendrik.
Ja als je 't niet wil doen, zei ik je 't geld niet geven, 'kBetaal je altyd prompt, heb jy nog van jou leven, Ooit na je geld gewagt? vraag zelfs maar an je man, Wyl hy het beter weet als jy het weten kan. Dat men de huizen moet behoor'lyk repareren, Dog wil jy het niet doen, zei ik 't je zien te leren. J A C O BA.
Ja of jy dreigt of niet, ik floor me aan geen praat,
'k Verzoek dierhalven dat jy fpoedig henen gaat. Klaas, laat hem fchielyk uit, 'k wil geen geteem méér horen. binnen. VYFDE TONEEL.
Hendrik, Klaas.
Hendrik.
'küegryp niet dat die beeft jou heer nog kon beko-
Jö ren,
'k Beklaag hem in myn hürt,dat hy met zulk een wyf Moet leven, had zy rr»y; 'k floeg haar voor tydverdi yf. Klaas.
Ik zei je haar gedrag na 't leven of gaan malen, Ze is pierig, net, en lui, nog fliramer in 't betalen Van fchulden, wyl zy niet kan fcheijen van baargeld, Hoe dikwyls dat myn Heer haar dit voor og.'n ITeld. $ E :i ■
|
||||
KLUGTSPEL. p
Hendrik.
My dunkt Klaas dat je Heer moed zorgen voor die zaken,
't Is zyn fatzoen te na, kan hy zo ver niet raken Dat hy het geld betaalt P Klaas.
't Zyn fchulden Hendrikbuur
Die hy niet na kan gaan, van brood, bier, zout en zuur. Van olie, fla . . ., in 'c kort al zulke bagatellen , Die men voor Juffrouw maarop rekening moet ftellen, Is dat geen dulligheid? 'k geloof voor vafl van ja. En is men Heer niet t' huis dan is hec Klaas haal Ha, En is hy niet weerom als 't tyd is om te eeten , Denkt jy dat zy hem wagt, tut! tut! hy word ver- geten. En zy bezit het huis geheel in haare magt, Ze fluit de kamers toe, hy heeft niét zo veel kragt In een vertrek te gaan, zyn dat geen fraije zaken? H E N D R I E.
Hy moed 'er met geweld clan binnen zien te raken,
Mag hy dan niets doen Klaas? Klaas. 't Is alles hem verbpön,
Ga zei zy laaft van deze kamer 't is bier feboon, ■dis jy iets hebben moet dan ken je 't my wel vragen, Myn'fyne matjes kunnen 'tjlepen niet verdragen. Dus hoor je hoe de man is meefter in zyn bu's; Op zolder is het meê voor Lodewyk niet pluis, 2e vloekt en tiert, als was zy gantfeh bezeten. En roept blyf daar van daan, bet fiof valt deur de reten Tot in myn kamer neer, hy mankt dan hoe hy 't maakt, t Is anders niet als leed dar hy van Juffrouw fmaakt; En doet Katryn of ik iets dat haar kan mishagen, *pe wil ons zoo terftood 't vierkante gat irtjieen, Pf.wii ons vatten doen, wat dunktje van die i'baf, die niet tot haar wind? maar! eer'K iets om haar? -Sf |
||||
lo Het KWADE WYF GETEMT,
Zag ik veel üever haar de laatfte doodfnik gevenJ
Zoo zouden Lodewyk, en wy gerufter leven. Hendrik.
Nu Klaas, ik ga, vaar wel, ik kan niet langer ftaan, 'k Spreek je wel nader, want ik moet nu henen gaan. binnen.
SESDE TONEEL. Klaas, alleen.
Ja buurman ga maar heen, 'k vrees dat jy lang zal wag-
ten, Eer jy je huis ziet repareren , maar gants kragten ! Was 'k in jou plaats, en had die Duivelin my voor, 'k Zweer by myn leege maag, en Lodewyk z' kaftoor, 'kZou myvan zulk een wyf zoo laf niet'laten plagen, 'kZou na haar ftuurfe kop, en gierigheid niet vragen, Maar trekken 't voor het regt,en tonen dat een man, Zo wel dat kwade wyf, als zy ons plagen kan. Maar zagt! daar wort gefchelt, 't zal Lodewyk ligt wezen,
Komt hy nu weer beflikt zo heeft hy veel te vrezen. ZEVENDE TONEEL.
Klaas, Lodewyk.
Klaas. Myn Heer na 'kzie, zo zyn je fchoenen reed'lyk
vuil. Neem het niet kwalijk Heer.....
Lodewyk.
Wat bruit je dat zeg uil V
K L A as. Het is de order deur de Juffrouw my gegeven , Je weec zo wel a!s ik, dat men daar na moet leven, Jk heb je muilen hier, trek dog uw' fchoenen uit, Want anders ben je wéér van jou voogdes gebruit; 't Was
|
||||
KLUGT8FEL H
't Was dunkt my beft dat jy haar üuursheid wat koft
myden ,
Wam het is zeker flegt dat jy zoo veel rhoet lyden, 'k Beklaag je in mynhart,... maar, zou'er dan geen raad "Te vinden zyn, om v te vre.iden van de fmaad Van dat vervloekte wyf? ("vergeef dit ftoutc fpreken,) Men moeftj gelykme dunkt haar kop wat zien tebre- ken,
Jk heb meermaal gehoord van wyven die zoo boos Erj lélyk waren ais de Juffrouw, en zoo loos, '£)at zy de nikkers zelfs met puik van ffuurfe koppen, Trots Lucifer zyn lift al even zoude foppen, Maar, in een korten tyd wierd al haar groore magt t)oor goede rottingfmeer geheel te niet gebragt, Daar komczy, willen wy een kansje met haar wagen? L o D e w Y K.'
Neen Klaas, 't is nog geen tyj. K L A A F,
Moet ze u nog langer plagen?
AGTSTE TONEEL. Jacoba, Klaas, Lodewyk.
BJ A c o B A.
en jy daar, wel wat nou, waar komt je nou van daan? Wel heb ik 't niet gedogt! die fchoenen zieze eens 7 ftaan, yy zyn geheel beflikt, wie zag ooit moijer zaken ,
Je zelt ze aanftonds zelfs dat zweer ik fchoon gaan maken.
j Klaas. ^aat ik of kaadat doen, dat paft niet an men Heer.
,^ J A c o R A , Klaas een Jlag geevm&e. JJciar Vlegel, hou je bek, ais ik het zoo begeer
^ het zoo re gaan, zei Jy me tegenf; eken ? Wat let my dat 'kdiec hoad. '.. . . .
K L A A $„
|
||||
ia Het KWADE WYF GETEMT,
Klaas.
eér jy jou méér wilt wreken
Gaa 'k met de fchoenen heen,en hou myn bek maar toe, Ik dankje voor je gift. J A C O B A.
'k ben jou gekal al moe.
Klaas binnen.
NEGENDE T O N E E L.
LODEWYK, JACOBA.
L O D E W Y IC. Moet ik dan langer nog in onruft met u leven,
En z'ult gy u dan nooit tot ruft en vree begeven? Het is my groot verdriet, waar ik ook ga of fta, De menfchen wyzen my op üraat met vingers na, En roepen , daar 's de man die tot affront der mannen Zig uit zyn eigen buis, door zyne vrouw laat bannen. 't Strekt u zoo wel als my tot oneer, kan ik ooit llieriemand brengen van myn Vrienden?immers nooit, Gy maakt een afgod van uw huis, ik mag nooit fpreken, Of ik kryg kwaad befcheid,isdit niet'vaak gebleken, Wanneer gy my verbood in een vertrek te gaan, En zei als ik 't niet deed, dat gy my dan zoud flaan? Laat ons dog eind'lyk eens in vrede t'zamen leven , En wil my dog zoo veel in alles niet weêrftreveu, ]k geef u immers de eer die ik u geven kan, Maar geef my ook de eer die my toekomt als man. J A c o B A.
Voorwaar ik ben geraakt, 'k beken dat uwe woorden My treffen in het hart, dat ik u vaak verftoorden Is my van harte leed, dog 'k voeg my naar uw' wil, 'k Weêrftreef u langer niet, 'k zal my gerurt en ftü Naar alles wat rry wUt behoorelyk gedragen, Kan nu myr. waarde Man zyn Vrouwtje niet bchngen? L o-
|
||||
KLÜGTSPEL. ï3
$l L o D e w y K.
fc Ben over u myn Vrouw ten hoogden nu voldaan ,
■Indien het waarheid is dat gy my doet verdaan.
J A C O B A.
beloof je 't niet, wel, zeg, zou 't niet wel waarheid
T wezenP
Je klaagt nou over my, wat had ik niet te vrezen'
Als jy eens meefter waart ? 'k geloof wel dat myn huis
^ou merken dat jy 't waart, neen vrind dat is abuis,
i£ zal myn wettig regt fpyt alle lafteraren
Tot roem der vrouwen zeer wel weten te bewaren,
öenk jy dat ik zoo ras om al jou zotte praat
Jou geven zou het regt dat aan de vrouwen (laat ?
|^een Man lief, al wift jy nog eens zoo fyn tepreken,
|k fioor my daar niet an vergeefs is al jou fpreken,
*'< wil niet dat je ooit hy zy ook wie hy zy,
^el brengen in men huis, en doet je 't zoo zei jy
^ys zien wat ik vermag, je ken je hier na dragen,
Of'k zal hen trots je magt aanftonds myn deur uitjagen1,
kGedoog geen vrinden hier,'t geeft anders nietdaa
fcha
Wanneer men vrinden vraagt, want Nigt Corneïia. Wjft als ze hier was met haar Man verbruft te vreten, Ën dat ftaat my niet an , ik heb ook moet je weten ^een lufl: om zoo veel goed te halen voor den dag Als
men dan hebben moet, hoe jy ook praten mag
'k fta het nimmer toe, 'kgebruik reets zoo veel woordea
^m 't u te doen verfhtan, fprak gygelyk 't behoorde ^Vgafmy groot gelyk, maar 't zal u vroeg of Iaat, Wel. . . . L o D E w Y K.
gy verftaat my Dïefi J A C O E A.
|, bel toe wanneer ik praat,
V; Z?S ZY zult het u in 't eindt eens beklagen
^ls jy zoo voort gaat, en my langer nog wilt plagen,
ik
|
||||
14 Het KWADE WYF GETEMT,
Ik haal geen vrinden in, 'kwil niet dat jy 't zeldoec j
Verfta je dat wel, zeg? L o D è w Y ie.
Gy toont uw groot fatzoen^
J A C O E R.
Het bruit my niet een hair wat and're daarvan zeggen i
*k Behoef ook ieder een myn doen niet uit te leggen , Lodewyk nzü been gaan.
Waar gaa je nou na toe ? kom hier blyf nog wat ftaan» Ik ga van avond uit, dan ken jy niet uitgaan, Ik wil het volk alleen in huis niet laten bïyven, 'k Geloof dat zy alleen hier niet veulgoed bedryven* Pas dan te degen op, en ga te met rys zien, Of ze in de keuken ook iets kwaads doen, want mif* fchie/i
Zal 't wel tien uuren zyn, eêr 'k weder t'huis zei komen; Maar 'k wil dat myn bevel getrouw word waargeno- men, Geen volk hier in myn huis, gy kunt voorzigtig zym L O D E W Y E.
Waar gaat gy dan na toe ?
J A c o e A.
dat raaktje niet 3
L O D E W T K.
„ datzwyn*
J A C O B A.
'k Wü jou waar ik zal gaan geen rekenfehapvan geven,
'kGa heen. binnen. TIENDE TONEEL.
L o i> e w Y K, alleen.
brui heen. Maar weet dat myn geduld verdrevea Is door uw' raferny, het is nu lang genoeg Dat ik uw' plngerny, en toomlooshe'd verdroeg; Wie was ooit zo gepiaagc met zulk een fihuim der vrouwen ? Was |
||||
KLUGTSPEL. is
Wat was ik bly , toen ik Jacoba kreeg te trouwen,
Maar la-as! 'kwas naauw getrouwe ofzy betoonde ras Dat zy veel beter lcheen als dat zy waarlyk was, 'k Heb voor dat ik met haar in 't huw'lyk was verbonden Geruit geleefr , maar'k had het einde hnafl: gevonden Van den geruften tyd , 'k wort fteets van haar geplaagt, En dac my nog het meeft in al haar doen mishaagt Is dat zy gierig is, en nimmer wil gehengèn, Dat ik ooit enig Vriend van my in huis zal brengen, t)og ik zal eind'lyk zien of ik 't verand'ren kan , 'kGa naar Arnoldus toe, die fprak 'ergift'ren van, Wanneer 'tmy nodig dagt ik hem om raad zou vragen» Het is nu meer dan tyd, ik kan niet meer verdragen; I Maar, 'k vraag hem liever hier, bet ga dan ao het gaat, Ik dulde 't langer niet, ik vraag hem dan om raad. Klaas! Klaas! ELFDE TONEEL.
Klaas, Lojdewyk.
Klaas.
Roep jy men Heer ? Zeg my wat 's jou begeren? :
L O D E W Y K. Ga naar Arnoldus toe, maar wil weer fpoedig keren,
Zeg dat ik hem verzoek dat hy met alle fpoed •Hier by my komt, wyl ik hem nodig fpreken moet. Klaas.
■Heel goed men Heer, ik vlieg om fpoedig weer te wezen,
*«r Juffrouw 't merken kan, 'k zou aêrs vror fl^ea j vrezen. beide fa'nnen,
TWAALFDE TONEEL
f Jacoba, alleen.
**heb feet wel gedagt, Arnoldus komt weer hier,
Om
|
|||
ïö Het KWADE WYF GKTEMt,
Om hem te fpreken, goed, 'k heb alles, wyn en bier
Geflocen voor dien guit, 't zal hun wel haaft verveleD Zoo droog te zitten,'kwil een nieuweklugtgaanfpe- len.
Ik kruip in deeze kas, z;ohaaft ik hem maar hoor, 'kWil weten wat het is; maar, als ik eens verfmoorf Geen nood, ik zal 'er maar een gaatje in gaan maken , Dan heb ik lugt genoeg, en kan dan alle zaken Befchouwen met myn oog, 'k zal met myn fchaar nu maar
Een gaatje maken in *t tapyt, zo kan ik klaar Ondekken wat gefchied, maar zagt! ik hoor hem kd- men,
Nu dient wel myne lift voorzigtig waargenomen, Ik kruip 'er in, ik denk het Spel beginnen zaL DERTIENDE TONEEL.
Lodewtk, K&TRYN, Jacoba in de kas.
KL O D T. W T K.
atryn waar is myn Vrouw ? ik zoek haar overal,* En 'k vind haar nogtans niet. K A T R Y N.
Ik heb haar horen zeggen
Dat ze uit zou gaan, men Heer. L o o e w Y K. Zou zy te flapen leggen?
K A T R t M..
Neen Heer het is te laat, ze heeft in 't middag uur
Toen zy van tafel kwam , geflapen. L O D E W T K.
"Wateen kuur,
Dat ze uit gaat zonder het te zeggen, 'k heb myn leven Zulks nooit van haar gezien, maar zy wort thans ge- dreven VaQ |
||||
KLUG.TSPE L. i?
Van nog veel bozer kop als zy ooit heeft gehad,
Dies kan het ligt'lyk zyn zoo ik het wel bevat, Dat zy is uit gegaan , alleen om my te kwellen ; KaEryndoe opde deur my dunkt ik hoordasr fchellen.' Katryn binnen, en "xeer uit.
K A T R Y N.
Myn Heer daar is je Vrind Arnoldus die jou graag
Zou fpreken,zoo 't je blieft,met nog twe and're Heren. L o D e w Y K. Vraag
Of't hun belieft by my hier in 't vertrek te komen. Katryn binnen.
Drie Vrienden te gelyk.'wierd dit van haar vernom-en* 't Was oorlog weer op nieuw. VEERTIENDE TONEEL.
Lodewyk, Klaas, Ferdinand, Leonard,
Arnoldus, Jacoba in de kas. L o D e w T je.
7
£-Jyt welkom Heren. Klaas!
Zet ftoelen luftig, maar maak niet te veel geraas, Kryg pypen en tabak , en wyn , wilje wat haaften. K L• A A s.
s, Twe rvnfe ben 'er nog, maar Heer dat ben de laat- ffèri. Lodewyk.
i, Dat komt 'er niet op aan, breng niet meer als 'er is,, »Maar rode tn witre wyn, heb ik die nog? Klaas. , M Gewis, 55 ir; overvloed myn Heer, ik zei ze voortgaan halen,
jj Maar! kwam je vrouw nu t' huis, jezoud ze duut betalen, binnen. B VYF-
|
||||
i8 Het KWADE WYF GETEMT,
|
||||||||||
VYFTIENDE TONEEL.
|
||||||||||
Arnoldus,
|
||||||||||
Lodewyk, Ferdinand, Leonard,
J a c o b a , in de kas. |
||||||||||
A R N O L D O S.
TTJel ru Heer Lodewyk, hebt gy u nu bedagt,
VV Zult gy nu eindelyk de ftuurfe kop, en magc Verbreken van uw'Vrouw?gy hebt zo veel geleden, Gy weet hoe 'k u al lang hier toe zogc t' overreden, Maar gy was fteets in hoop dat het verand'ren zou, My dunkt ik zou my niec door zulk een boze vrouw Zo laten plagen; gy hebt haar veel toegelaten Van uwen trouwdag af, nu kunt gy met uw praten Dat ingewortelt kwaad niet keren, zoo dat gy U zelve hebt gebragt in deeze flaverny. SESTIENDE TONEEL.
Klaas, Lodewyk, Ferdinand, Leonard,
J acoba, in de kas. Klaas, laggende.
Ja wel *iat duivels wyf! 'k heb nog noit van myn leven
Zoo fraai een klugt gezien , myn Heer ik kan niet geven Dat jy me had belaft, ik vind de kelder toe, 'kHeb pypen nog tabak. Lodewyk.
Hoe komt dat zoo, wel hoe?
Klaas. Myn Heer zoo 't jou belieft zei ik 't je kort'lyk zeg- gen , Et 't geen ik hiervan denk rondborftig uitgaan leggen; |
||||||||||
K L ü G T S P E L tg-
anneer ik na het huis van Heer Arnold zou gsan,
Vond ik je Vrouwtje lief hier om het hoekje ftaan, Die zeker hyt gehoort wat wy hier t'zamen fprakerjj Ik dogt wel, wat wil zy daar zoo allenig maken, Dog egter ging ik voort als of ik haar niet zag; Zy is gelyk je weet, als zy je plagen mag Te vreden, en om jou te deeg eens uit te ftryken, Hyt zy dit wis gedaan ; belieft je rys te kyken Of jy hem oop'nen kunt, ik mag 't wel lyden Heer* Dog jy komt even na als jy gegaan bent weer. F E R D I N A N D.
Wel Neef was'k in uw' plaats, ik zou hem open breken*
Laat zy vaft fchelden , toon uw magt. Klaas. Wel felleweken!
Men Heer wat zeg je daar? opbreken! ja zie daar^ Dan blyf ik niet in huis, Jk fweer by die kandelaar, Die daar op tafel ftaat, dat zy me zou vermoorden t Opbreken ! zeg je ook? wel Heer fpreek jy die woor- den ! L o D e w Y K.
Opbreken zegt gy Neef? maar doe ik dat, wat zal Ik met myn Vrouw geplaagt zyn, 'k vrees voor onge- val , Oy kent haar nog niet regt; ik zou ook weder vrezen^ Dat dit my nog te meer nadelig zoude wezen. . L e o N A R D. griend Lödewyk ik hoor nu uit uw eigefi mond,
Dat ik niet zelden van veel and're lui verftond, *■ c weten, dat g' uw Vrouw ontziet gantfch buiten reden ;
f-n gy re haaüig zvvi^t voor hnar oplopenheden, tis of g'haar Jongen zyt, hebt gy geen hartin'tlyf? Uoe naar myn raad, zoo ziet g' u meefter van uw wyf; Wilt ge in een kamer zyn, zeg haar met goede woor- den B 2 DaS
|
||||
2o Het KWADE WYF GETEMT,
Dar ze u de ileutels geeft, en zo zy u verboorden"»
E>at ligc gebeuren kon, en weigert zy u dit, Zoo ga maar heen, en haal zoo haafl gy kunt ceo fmit,
Doe hem de kamerdeur, dat zy her ziet, opmaken; Al raaft zy als de droes, gy moet het werk niet (laken , Eks knort zy eens op u , knor daar eens tegens aan Zoo heftig als gy kund ; maar zoo zy u wil ilaan» Zoo zyt voorzigtia:. en klop ook met all' uw' kragterr, Zoo zult gy emd'iyk zien dat zy u meer zal agren Als ze u ooit heeft gedaan ; en haare gierigheid., Kunt ge ook veranderen ,maar gy moet met goed be- leid , En fteets metvriendfchap haar te keer gaan,en proberen Of /y u hooren wil; ny moet u niet verneêren Voor haar hoogmoedigheid. Indien gy by geval Eens Vrienden noden wilt, en zy 't u weig'ren zal, Zoo is het beft dat ge ineen herberg hen laat komen, En leevd.'tarzogy wilt, zoo hebt gynier te febromen Dat zy u hinderen zal, en komr gy 'savonds t'huis, Verhaal h?ar dan hoe ge u vermaakt hebt, dit 's een kruis
Voor haare gierigheid , ik wed dat deeze proeven U helpen zullen, zoo dat and're niet behoeven; 'k Heb meer zulk foei gezien , 't is niet de eerfle keer. L o D f. w y K.
Maar zoo dat niet wil gaan V L e o N A R D.
Dm moeten wy myn Heer*
Als dit niet bel oen wil weer and're raad verfch-'-ffen» Naai- dat de misdaad is, naar mate zyn de frraffen, Het Beterhuis, myn Heer is dan de befte raad, Als alles is beproeft roe beet'ring van het kwaad» Had ik een Wyf als gy, *k liet my niet ringeloren, 'k Had haar cér 't zo ver kwam al and're taal doen ho- |
||||
KLUGTSPEL. sr
Een kwaad wyf is voorwaar den man tot groot ver-
driet , Maar betert zy wel ooit, als men haar veel ontziet?;! Zy zyn door vriend'Iykheid zeer zelden te bekceren, Maar *t Beterhuis op 'c laaft kan haar veel beter leren In eene week zoo 'k meen, als 't manshooft in een jaar, Daar' worden zy te deeg, de magt des mans gewaar; Kon ik de man die 't eerfte Beterhuis liet bouwen! 'k Zou hem gelyk myn vriend in groote waarde hou'cn, Schoon hy wel word vervloekt van 't een of ander wyf Dat daar befloten zit, en tot haar tydvcrdryf De nikkers uit de hel zelfs wel om raad zou vragen , ; Om, was het mogelyk, haar man nog wat te plagen; . In 't kort Heer Lodewyk, gy hoeftu langer niet Te laten bruijen , want, dewyl gy klaar voorziet, Dat uw' beminde Vrouw haar kop niet zal verzetten :j Zoo gy haar laat begaan, moet gy het haar beletten,) Op de een of and're wys ; en zoo 'k u helpen kan , Spreek my maar vry'lyk aan, 'k beloof u als een man Van Eer, u met myn rasd en hulp te onderfteunen, Wil u in tuflchen om uw' wyf maar niet bekreuneij. A R N O L D U 5'.
Maar Lodewyk, hoe zal het met uw kelder zyn?
Oeef ons een glaasje bier, kunt gy niet by den wyo. Lodewyk.
Daar kan ik ook niet by. Fe.rdinan b.
Wel laat hem open breken,
pelyk ik heb geregtj wie zal 't u tegeefpreken ? *Jw' Vrouw is dog niet t.' huis. L O D E W Y K.
*r Hier Klaasi loop Daar deSmit,
Verzoek hem dat hy komt.
"Klaas.
t- , Heel goed, moet hy't gerit van a< aar riieventuig meê brengen?
B 3 X o-
|
|||||
32 Het KWADE WYF GETEMT,
L O D E W Y K.
Ja, loop henen,
Maar kom wat fpoedic; weer. Klaas.
Zo fpoedig als myn benen.
Arnoldus. „ Ei Klaas ga in paiTant eens by myn knegt, en zeg „ Dac hy hier komen moet. L o o e w Y K.
Klaas, ben je nog niet weg ?
K L AA s- tegens Arnoldus. Ik zal myn Heer. Lodewyk tegens Klaas.
Loop ras eêr wy van dorft verfmoren.
Klaas. Ik ga myn Heer, ik ga, ik geef myn paard de fporen, ZEVENTIENDE TONEEL.
Katryn, Lodewyk, Ferdïnant, Arnoldus,
Leonard, Jacoea in de kas. Katryn , baaftig uitkomende met een fles wyn,
en eenige romers. Men Heer 'k heb hier een fles me t gotje franfche wyn,
Met deeze romers, die ik nog vond ftaan, Lodewyk. Goed Katryn,
Ferdïnant. Jk voel myn maag alreets naar zulk een teugje jeuken, Vertrouwtje Juffrouw zoo de wyn maariu de keuken? K A T R Y N.
Hoe dat die fles daar komt begryp ik niet men Heer,
Zy weet dit zeker niet. Lodewyk.
Ja hadden wy maar meer,
Ga |
||||
KLUGTSPEL. 23
Ga heen Katryn, en zoek, of jy nog wat kunt vinden.
Katryn. Wift zy 't van deze fles, zy zou my vaft verflinden.
binnen.
- AGTIENDE TONEEL.
Arnoldus, Lodewyk, Leonard, Ferdinant,
J a c o b a in de kas. .Ar noldus.
Wyl gy Vriend Lodewyk de Smit dan hier verwagr,
"Zoo zou 'k uraden, dat ge uw Wyf eD al haar kragt Niet zult ontzien, maar ons in ons bywezen leren, Hoe gy uw' regt bekomt, tot fpyt van die 't verweren, Laat all' de kamers Vriend, die zy gefloten houd, En daar ze u nimmermeer allenig in vertrouwt, Gelyk de kelder meê , met een maar open fleken, Uit is de befte wys, om u van haar te wreken, 2y zal u in 't vervolg met meer omzigtigheid Behand'len , zoo ik meen, en zoo zy 'c nog niet meid, Zoo bruit 'er eens wat op, ik zal u 't beÜe raden. L o D e w Y ie.
Maar Vrienden kan my dit als ik het doe niet fchaden? Leonard.
Jn 't minfte niet myn Heer, 'k blyf u daar borge voor, c Stryd tegens regt en reen, dat dus uw' Vrouw het fpoor
van pligt zo zeer veragt, 'k moet u ook waarlyk zeg- *Jat ik verwondert ben, dat ge u in band laat leggen,
En dus uw regt dat gy hernemen kunt, nog laat jn handen van uw'Vrouw, die u zoo vinnig haat, jJat zy u fchier benyd het dagligt te genieten; indien 'tbymy zo was, het zou haar haaft verdrieten B 4 My
|
|||
it Het KWADE WYF GETEMT,
My dus te plagen, en, ik zweer u op myn eer,
Wilt gy 't ook anders zien, gy moet myn raad doerj Heer. L OP E W T K.
Jk Beken gy hebt gelyk, ik hoop'c ook waar te nemen,
Ik ben zulk leven moe. A R N o L D u s.
Wel aan dan, niet te temen,
Befluiten wy dSn maar, hoe deeze zaak zal gaan , Zoo haaft de Smit hier komt, laat alles open flaan , Wy zullen dan by u, tot dat zy t'huis komt blyven, En zoo zy weer op u, gelyk ik denk, zal kyven, Zeg haar dan kort en goed dat uwe wil zoo 'is, Dat zy voorzigtig zy, en zig niet ligt vergis, Dat gy eens moede zyt van naar haar kop te leven , Verzoek haar vriendelyk dat ze u de fleurels geeve Van alle kamers, en, zoo zy u tegenftreeft, En dit op uw verzoek niet willig overgeeft, Zoo laat haar vry all' 't geen gy dan gedaan hebt kyken, Dan ziet zy dat gy't meent, dan heeft zy klaareblyken Dat gy verandert zyt, maar als ze uw zin niet doei:, En nog hartnekkig blyft, gelyk ik vrees, dan moef Gy verder gaan , myn Heer, en over haar gaan klagen, En tonen dat gy haar niet langer kunt verdragen, "Verzoek flegts dat gy haar moogr. in een beterhuis Doen zetten, zoo zyt gy bevrcid van zulk een kruis, Dit is voor 't kwnde wyf gemenclyk het iefte. F E R D I N A N T.
Het is ook Heer Arnold, zoo my dunkt, 't ailcrbeften,
En 'k twyffel niet, of'c is Neef Lodewyk zyn zin j Maar drinken wy nu eens een glas op 'c goed begin, Een glaasje lekk're wyn kan alle zorg' verdry ven , Ook kan 't 'er nu op (taan-, L E O N A R D.
Wy zullen dog ros: blyven',
NuLodewyk dat 's op de bea'ring van uw Vrouw. L o-
|
||||
KLÜGTSPEL- 25
L o D e w y K.
ïk dank u Vriend. ' Ferdinant.
Myn Neef al meê op 't goed berouw.
A R N O L D ü S.
ïkwenfch met al myn hart dat zy zigzal bekeeren,
En eeren u als Man. L o D E w T K.
'k Wenfcht ook, ik dank u Heeren,
't Zou my tot vreugde zyn. 'k Sprak haar deez' mi Jüag aan,
Met vriendelyke reen, zy bleef aandagtig ftaan, En luifrerde naar my, ik bragt haar onder de oogf-n, Hoe (legt zy met my leeft, zy was zoo 't fcheen be- wogen
Door myn goedaartigheid, en fprak, 'kheloofu trouw Voortaan te leven, naar uw' wil, gelyk een Vrouw Kan doen met alle regt, ik ftond gein el verwond rt, % Vroeg haar of 't errenü was, maar ach! toen was 't wier honden,
Penkt gy niet dat ik 't meen (fprak zy als dol van nyd, Terwyl zy my teritond deez' woorden nog toebyt,) ik zal myn wettig regtjpyt alle lafteraren, Tot roem der Vrouwen zeer ivsl weten te bewaren, Wat dunkt u van die feeks, was dat niet fraai gezegt? Ferdinant, laggende.
£y heeft u van haar wil zeer kortt lyk onderregt. f A R N O L D U S,
c Is om te laggen.
Leo har D,
.la, dar nikkers niet verzinnen,
Weet een boosaartig Wyf altyd wel te beginnen. -. Klaas fchelt. iJaarwertgefchc't, daar zb] Klaas met de Smit ligt zyn.
^ L o o e w Y ie. JUaar wort gefcheld .'doe op. hë! fiborje 't niet Katryn?
' Bj HE- |
||||
16 Het KWADE WYF GETEMT,
NEGENTIENDE TONEEL. Klaas, Lodewyk, Ferdinant, Stoffel met een
Keizer, Arnoldüs, Leonard, Jacoba in de kas. HK L A A S.
ier zyn wy al myn Heer, ik met de deuropfteker, Ivlyn Heer hy brengt ook meê, een grooote yz're bre- ker , Voor Juffrouws kelderdeur. Lodewyk.
He! Stoffel ben je daar?
Ferdinant. Hoe ziet die vent zoo zwart ? Tegens Stoffel.
Zeg was Vuleaan je Vaar F
Stoffel. Vuil kraan men Heer? wel neen me Vaêr hiet mot je weten
Roel Stoff .lze, en deur de wandeling geheten Roel Zuipgraag,maar men Heer, geen'Vuilkraan dat je 't vat,
Hy heit nooit dat-ik weet een vuile kraan ehad. Lodewyk.
Nu Stoffel Roelze dan, hoor ! hier valt niet te praten, Myn kelderdeur is toe, ik kan niet by de vaten, Kom ftcek die deur eens op. Zal jy je haatten , zeg? Stoffel.
jawel men Heer, kom Klaas ei wys me reis de weg. Arnoldüs.
„ Klaas heb jy Flip gezien ? Klaas. „Ja Heer hy 's in de keuken.
A R'
|
||||
K L U G T S P E L; 27
Arnoldüs.
„ Dan kan hy flraks het Wyf zoo 't nodig is wat beu- ken,
„ Hy is daar toe bekwaam. Klaas en Stof el binnen.
TWINTIGSTE TONEEL.
Lodewyk, Fekdinant, Arnoldus, Leonard,
j a c o b a in de kas. Lodewyk.
1\ Is hy nu heeft gedaan
Verzoek ik u om meê naar boven eens te gaan , Gy kunt getuigen zyn van 't geen gefchied myn Eieren, Ik zal op deeze wys myn Wyf nu anders leven; Wy zullen allen nu een's komen, daar 'k alleen Heo in geen jaar geweeft, nu zal ik zoo ik meen, Niet vragen aan myn Vrouw, of het haar kan behagen, Dat ik hier in myn huis myn Vrienden eens zal vragen, Gaan wy nu waar 'c ons lüft. F E R D 1 N A N T.
Ja Neef dat is zoo 'c hoort,
En wyl 't is vaft geftelt, ga zonder vrezen voort, 'tZy gy het wind of niet, 't moet bertten of't moet buigen; laggende.
Maar hebt gy wel genoeg aan deeze drie getuigen ?
Lodewyk.
Jk twyffel daar niet aan, |
||||
EEN
|
||||
2% Hst KWADE WYF GETEMT,
EEN EN TWINTIGSTE TONEEL.
Klaas, Lodewyk , Leonard, Arnoldus, Ferdi-
nant, Stoffel, Jacoba in de kas. Klaas , baaftig uitkomende met een fles wyn.
My„ Heer, 'k heb hie.1 een fles
Tot teken van Triumph. Lodewyk.
Wel haal 'er nog maar fes,
Maar kom fchenk in eens Klaas, wy zullen eerft eens ; drinken. Klaas.
„ Wel! kwam het Wyf nu t'huis wat zou het lelyk ftinken. L e o N A R D.
Ja zoo dat hoort 'er by, nu zal de Z3ak eerft gaan, Uw' Vïouws gezontheid Heer. Arnoldus.
War! drink haar naar de maan.
Ferdinant. Zie zoo die wyn is goed. Lodewyk.
Nu Stoffel, eens naar boven,
Ik heb nog werk voor jou. Stoffel.
Dar wil ik wel elovcn ,
Hoe meer hoe ]ieverHeer,'kverdien dan nog meergeld. Lodewyk.
Maar wees voorzigtig Vriend, dat jy het niet verteld. Stoffel.
'k Zweer dat ik al zoo wel als Tryn je meid kan zw.ygen, Geen menfeh, wie dat hy was,zouooit iets uit my kry- Lodewyk.
Kom gaan wy dan maar heen. alk b;nncn.
|
|||
K L Ü G T S P E L. 29
TWEE EN TWINTIGSTE TONEEL.
Jacoba uit de kas komende, met een ftok in de band.
VV ie fpeeld hier zo den baas!
Men kelderdeur is op, hoor eens wat een geraas! ïvlynfchoone trapjes ach! die'k gift'ren nog liet ichu- ren,
Ontzien zy zelfs ook niet, helpt vrienden, helpt my buren !
Hoort eens dat leven an, ó beeft! ik ben n'et t'huis , Dog ik, ik zal je (baks en al dat fnood gefpuis Wel tonen dat 'k 'er ben, ik zal my wel verweren! En jou die fchelm'fche rug, met dezen ftok zo fmereD, Dat het je heugen zal, hoe komt dat vee hier in! Zy zuipen helder toe, en dat op 't goed begin Van my te brurjen, en dat Luciferz'rapailje Stcokt nog myn fchotbeeft op,maar 'k zweer je, ö Ca« nailje,
Dat ik je allen ftraks myn kragt, en heerfchappy Zal doen gevoelen, vloekt dan op myn raferny! En kan ik nou mynluft niet aan myn p'ager boeteü, Ik zweer u óTiranric zal u daar na begroeten, Als ik u heb alleen, ik zei je krabb'len,"" dat Jy na je oogen zoekt, da" kanje door de ftad Met een bebloede kop weer over my gaan klagen; Zet my in 'c bererhuis; wie heefr ooit van zyn dagen Een groter d<ef gezien. a!s Leonard dien guit, 'k Zweer je Snottaris, dar jk eens je ezelsbuit Zo kloppen zei, dat zy daar lang nog van zult weteaj Arnoldus,ó dien boef! die moeft ik niet vergeten, Dien fchelm begon het eerft, 'k fla hem zyn bek aan ftuk
Als ik hem krygen kan! had ik maar dat geluk; JS
|
||||
so Het kwade Wyf öetemt,.
Ik kruip weer in rnyn kas, om verder aan te horen
Wat hiergefchied,en wat men doet ommy te ftoren, binnen, in de kas.
DRIE EN TWINTIGSTE TONEEL.
Klaas, Flip, Jacoba in de kas. |
|||||||||
W
|
|||||||||
Klaas, brengende eenigeJlejjm ivyn.
|
|||||||||
el Flip wat zegje maat, wat duukt je van die teef?
Flip. Nooit flimmer in het land , zoo waar Klaas als ik leef. Klaas.
Miar zie die flefTen rys, kom Iaat'er ons een legen, Wat zeg je 'er van maat Flip? kom doen wy 't rys te degen. Flip.
Ik ben 'er meé te vreên, maar is de wyn wel goed ? Klaas.
Ja maat 't is ouwe krap, kom proef het, maar gantfeh bloed!
Zuip niet te veul, eêr dat, het jou krygt by de ooren Ik loof vafl dat het wyf haar herfens heeft'verloren, Alleen door dezen wyn. "F L I P.
Zou 't waar zyn Klaas 'k looft ook,
't Ts een verbruftc-beeft, en flimmer dan een fpook, Wyl zy geftadig woed als of zy was bezeten ; Maar Klaasje! apropo, men zou de fles vergeten. Klaas.
Wel aan, neem jy 'er een, en zet hem an je mond, 'kZal 't ook doen befte maat, het drinken is gezond. Flip,
Avous dan, Klaas.
*k Dank je Flip, zuip zoo veel jy kunt laden, Fii?.
|
|||||||||
É L U G T S P E L. 31
Flip.
Die wyn is byfter ftraf, eu zal me haaft verzaden,
Avous, nog eens dan. Klaas.
Ha! dat fmaakt als franfche wyn. Flip. Wel Flip zeg my dog een-s wat zou het anders zyn? Klaas.
Wel zie je dat dan niet ? 't is witte gek der gekken. Flip.
Dat is het zelfde Klaas , moet ik je dat ondekken? Klaas. Maar ft___zet neer je fles, daar komen zy al weer.
Flip.
Dat 's een bedroefde zaak, ik proef het pas. Klaas. Zet neer.
Ziedaar, daar zyn zy al, maar., .vlugten wy maar he- nen, beide binnen. VIER EN TWINTIGSTE TONEEL.
Arnoldus, Lodewyk, Jacoba, Ferdinant,
Leonard. a r n o l d u s.
Dat 's nu verrigt rnyn Vriend, gy zult nu zou ik menen
Uw* zin wel krygen. Lodewyk.
Ik hoop het zo, maar 'k zal IvTy anders dragen, zoo ik weer in zulk geval ïtfogt komen, 'kzalhetnumethardigheideenswageïï„ Jacoba. Heftig uit de kasvliegende met eenftok in de bant.
Ja Schotbeeft, jy zoud my nog langer willen pïagen3
Zy Jïaat hem.
Hou daar dan vuilen dief, 200 jy je fmoel niethoud3 :" f^l ik je doodflaan hond. Tegms
|
|||
32 Het KWADE WYF GETËMT,
Tegens Leonard.
En jy o fnoo rabouf,
Die hem dorft raden my in 't beterlmis re zetten, Vertrek terftond van hier, of 'kzal je kop verplettert' VYF EN TWINTIGSTE TONEEL.
Klaas, Flip, Arn>liht«, Jacoba,. Lodewyk, ,
Leonard, Ferdinant, Katryn. Klaas. Scpielyk inkomende met Flip en Katryn.
Helhe.'ws1 .'shicrtedoer!hoedroeskopkomtzy hier?
Wat zeg je 'er van Katryn ? Flip. Sla dood dat monfter dier. A R N O L D U S.
Kom Klats, en Flip je moet datVroumens hier bewaren,
Houd haar te deege vaft. Klaas, en Flip, te gelyk.
Wy zullen dat wel klaren.
Zy vatten Jacoba aan. Klaas. Juffrouw wat zegje nu, zei jy wat zoeter zyn. Of niet ? Flip.
Zy moet wel Klaas, dat akrementze zwyfi, Of't zal 'er op zyn, dat......
Jacoba tegens Flip.
Wat zepje Schurk? F L i p. 'kWil 't zweren,
Dar ik je kloppen zei, zoo jy niet wilt bekeren, Jy bem een resrte beeft, zo flim als ik ooit zag, Zy tvil los breken.
Vergun juffrouw, dar ik je vafter houden mag Eer jy me ontlopen wil, ik ken te wel je flreken, ' Klaas-
|
|||
KLUGTSPEL. 33
Klaas.
Ja Flip maat die zyn my veel meer dan jou gebleken, Lodewyk, tegens Klaas en Flip.
Nu mannen laat haar los. tegens Jacoba.
Jacoba zoo gy nu t
Verand'ren wilt uw doen, 'kvergeev dan alles u, Dog met dit voorbeding, dat gy me als Man zult eeren, Jacoba, hem aanvliegende.
Kom hier ö Wyvebeul, ik vlieg je in de veren, 'k Zei jou vermoorden hond. L E O N A R D.
Dat loopt voorwaar te hoog»
t'Za mannen houd haar vaft, want als zy ons bedroog Klaas en Flip houden haar vaft.
2ou 'tnog veel erger zyn,brengt haar maar in de keuken. Flip.
Wel is 'er niemand dan die haar wat af durft beuken? L E O N A R D.
öat komt nog niet te pas, breng haar maar haaftig weg.
Zy brengen baar weg*
Jacoba. Is 't nog niet lang genoeg, wat wil je dan nou, zeg? Klaas.
«oor Juffrouw al je praat is nou maar bagatellen , *loud}y je maargeruft,men Heer zal 't jou wel (lellen, binnen.
SES EN TWINTIGSTE TONEEL.
Lodewyk, Leonard, Arnoldus, Ferdinant, WL O.D E W T fC.
el nu Heer Leonard, wat nu in 't eind gedaan? Gy ziet hoe alles (laat, hoe zal 't nu verdergaan? v, Leonard-. *Iy« Heer/k bedenk my reets; het befte zou nu wezer/?
G Dac
|
||||
34 Het KWADE WYF GETEMT',
Dat men eens zag of zy ook voor de Schout zou
vrezen,
Dat men die halen liet, en zien op deeze wys, Nog iets te winnen Vriend. L O D E W Y K.
Dac waar een grootë prys,
Maar 'k twyffel daar zeer aan, dog ik wiï 't wel eens wagen. L E o N A R D.
Wyl hy niet verre woont zal ik 't hem zelfs gaan vra- gen , Maar! 'k hoor voor 't laatft nog eens of zy my horen wil;
Ik breng u voort befcheid. binnen, ZEVEN EN TWINTIGSTE TONEEL.
Arnoldüs, Ferdinant, Lodewyic.
Arnoldus.
H oe ftaat gy daar zoo ftil
Heer Ferdinant? Ferdinant.
Myn Heer ik fta hier in gedagten,
'k Had nooi t gedagt dat Nigt haar Man zoo weinig agte; Tegens Lodewyk.
'k Beken het doet my leed, dat gy zoo lyden moet, 't Is waarlyk hart voor u, en groote tegenfpoed, JDat gy in plaats van vreugd, fteets reden hebt tot treu- ren, Dog 'k hoop Neef Lodewyk, dat 't niet meer zal ge- beuren ; Daar komt Heer Leoaard. AGt'
|
|||
fcLUGTSPEt: dj
AGT EN TWINTIGSTE TONEEL. j
Lodewyk, Leonard, Arnoldüs, FerDinand, L O D E W Y K.
We, nu Heer hoe is 't nu? I
Leonard. Het is nog even veel, zy vloekt en raaft op u, En zegt, zy zal haar regc zo ligt niet overgeven, Zy lagt eens met de Schout, by moet al anders leven, Zoo by my dwingen wil (fprak zy) nu 'k ga mynHeer$ ',. Gelyk gezegt is, en ik kom zeer fpoedig vfeêr. irinneiu j
o
NEGEN EN TWINTIGSTE TONEEL.
Lodewyk, Ferdinant, Katryn, Arnoldus.
L O D E W Y K.
Kom drinken wy nog eens, wanc anders zal 't ver-
veelen Zoo lang te Aagten. FéRdinant.
Wel aan, 'c kan my niet fchele'n;
K a t R Y N, baaftig uitkomende. Myn Heer waar 's Leonard, is hy al na de Schout, Is hy die zaak die iy aan hem hebt toevertrouwt Al gaan verrigten ? om . . . Lodewyk'.
Wel Kaatje zeg wat reden?
Katryn. Om dat ik loof myn Heer dat zy haar koppighedeo •Een weinig al verlaat, gy zult haaft meefter zyn. C 2 L ö-
|
||||
]6 Het KWADE WYF GETEMT,
L O D E W Y K.
Gy zult baajl meefter zyn, hoe meenje dat Katryn ?
K A T R Y N.
Zo haaftHeerLeonard maar van deSchout gingfpre-
ken,
Was zy geheel verwoed, en zwoer dat zy 't zou wre- , ken
Op u, en hem, en Heer Arnoldus, maar men Heer! Zoo haaffc was hy niet weg, of zy bedenkt haar weer, Zy dage wis dat jy 't deed flegts om haar te beproeven; Ik denk dat nu deSchout voor haar niet zei behoeven Te komen, wanc men Heer ze weet je vaft befluit, Wyl zy de heele tyd zat in die kas, waar uit Zy alles heeft gezien, en al het fpreken hoorden; 'k Wift het te voren niet, maar 'k heb het uit haar woor- den Zoo even pas verdaan. ® Ferdinant.
Te beter is het ftuk,
't Zat ray veel vreugd zyn Neef, en 'tftrekke u tot ge- luk. L O D E W Y K.
Catvyndaar wort gefchelt,'t zal Leonard vaft wezen,
5oe open haaftig wat. K A T R Y N.
,, Nu is zy wel in vrezen ,
k ga men Heer 'k zei 't doen. binnen. DERTIGSTE TONEEL.
LoDEWYK, KOENRAAD, LEONARD, ArNOLDUS,
Ferdinant.
Lodewyk, tekens Koenraad. Myn Heer hebt gy verftaan
Dat 'k u verzoeken zal ?
Koen-
|
||||
KLUGTSPEL. 57S
KOENRAAD.
'c Zal alles zeer wel gaan,;
HeerLeonard heeft my reets van de zaak gefproken, Roep nu uw'Vrouw maar hier, haar magt word haaft verbroken. L e o N A R D.
Ik zal haar halen, en 'k ftel haar met een nog voor Wat haar gebeuren zal. binnen. EEN EN DERTIGSTE TONEEL.
KOENRAAD, LoDEWYK, AllNOLDUS, FeRDINANT. ;
K O E N R A A D. s mv lief zoo 'k hoor;
Heer Lodewyk, dat zy verandren zal van zinnen, En gy door deeze lift haar ftuursheid moogt verwin- nen , Men is 'er meê gebruit als 't Wyf dus meefter is; 'k Zal u eêr zy nog komt eens een gefchiedenis Verhalen, hoe een Wyf haar Man wift te bedriegen, Wyl zy de kunft verftond, om meefterlyk te liegen; Te Napels was een Vrouw, die, fchoonzy was ge- trouwt , Nog enen Vreijer had dien zy ftaêg by haar houd, Wanneer zy was alleen, om haar te diverteren, 't Gebeurde op een tyd dat zy haar Man zag keren, Wyl hy de meeften tyd ging werken op het land, Toen was zy buiten raad, dog egter haar Galand, Die zeker fchrander was, heeft haaftig moed gegre-; pen,
Hy vind wel haaft een lift, en kruipt, (let welke kne- pen,) f
Zeer fpoedig in een vat, dat hy aldaar vond ftaan;
De Man komt dan in huis, en diend zvn Vrouwtje aan, C 3 Dat
|
||||
gg Het KWADE WYF GETEMT,
Dat hy 't vat had verkogt, en aanftonds t'huis zou brea-
gen, Vat kan niet zyn (zegt zy) dat zal ik niet gebengen,
JVyl ik bet heb verkogt, de Koopman zit 'er in, Om eens te zien of bet moei digt is naar zyn zin, Ms hy 't niet hebben wil, dan kun je 't gaan verkopen} Haar Vreijer die daar in met angft dan was gekropen Komt weder uit het vat, en fprak dus tot den MaD, Het vat is my te vuil, zoo jy 'tfchoon maken kan , Zoo ivil ik ook de koop in genen delen breken; De goede Man die niet verdagt was op die (treken, Klimt daar zeer haaftig in, en werkt uit al zyn magt, Zy zagen dus hunn' lift gelukkiglyk volbragt, En Tpelen vaft hunn'rol, terwyl de Man moeft werken, Hy boende luftig aan, zoo dat hy niet koft merken, Wat juiftzyn Vrouwtje deed; a!s 'twerken wasgedaan Kreeg hy 't bedongen geld, en moeft nog eind'lyk gaan, Om 't vat te brengen aan het huis van dezen koper, War dunkt u Lodewyk, van zulk een hoerenloper, En zulk een braave Vrouw, was dat geen fchoone lift? 'Er gaat al zoo wat om, als men 't eens alles wift Men zou 'er by myn keel, wel boeken vol van fchry- ven.
Lodewyk.
Maar 'k zie myn Vrouw nog niet, waar mag zy zoo lang blyven?
Koenraad.
fvfy dunkt ik hoor haar al, vemnd'ren wy van toon. TWEE EN DERTIGSTE TONEEL.
^odewyk, Klaas, Jacoha, Koenraad, Arnoldds,
Leonard, Ferdinant, Katryn. f Lodewyk.
I acoba, 'k vraag u nu voor 'c iaa tft of gy den hoon,
En
|
||||
. K L U G T S P E L: 39 ;
Enfmaad, die ik door u zoo lang een tydmoefl lyden,
Nu met my moede zyt, en of gy 't voorts wil myden, Dan, of gy blyven wilt by uw flyf koppigheid? Gy hebt, dat weet gy zelfs, my menigmaal misleid, En myn geduk getergt, ja eind'lykgantfch verdreven, Wyl gymy niet de eer die my toekomt woud'geveD, l Indien gy nog zo zyt, en altoos blyven wilt, Zoo zie ik dat ik héb onnodig tyd verfpilt. En 'k ben genoodzaakt, nu, hoe zeer't my ook mag kwellen,
U in verzekering tot myne rufl: te ftellen; Gy ziet hier reets de Schout, die hier gekomen is Op myn verzoek ; dog zoo u al de ergernis Door u my aangedaan u leed is, zal ik tonen, Dat ik genegen ben uw Deugden te belonen; Beraad u kort en goed, maar denk, wat ik u zeg Dat ik het wanrlyk meen. Klaas, tegens Katryn.
„ Ze is nog niet ligt'yk weg.
L O D E W Y K.
Denk niet fchoon ik dus fpreek met heele zagte woor-
den, Dat het maar veinzen is, ö neen all' watgy hoorden Zweer ik dat errenfï is, en dat ik 't houden za!, Veel woorden zyn onnut, 'k verklaar in 't kort u al Wat ik te zeggen heb, dies wil voorzigtig wezen, Want zoo 'k na dezen weer voor u noa; heb te vrezen Ga 'k met myn zaken door. wat is 't? my dunkt gy fchreid,
Is het uit waar berouw, of dat ge uw' koppigheid Nu niet kunt tonen? J A C O B A.
? Neen, 'k zal u niet mrêr verftoren,
ÉHeefr. lang genoeg geduurt, 'Js zal naar uw' fpreken
horen. C 4 Zy
|
||||
40 Het KWADE WYF GETEMT,
Zy valt op baar knien.
Vergeef my al het geen ik u heb aangedaan, En denk rnyn waarde Man dog nimmermeer daar aan. Gy zult voorts mecfter zyn , 'kzal my behoor'lyk dra- gen, Dat gy nooit reden hebt om over my te klagen. Lodewyk, baar opregtende.
Mag ik geloven dat gy ,t meent jacoba? want, Gy hebt my meer misleid. J A c o p. h.
Ik zweer 't u daar 's myn hant
En ook myn hart met een, dat ik myn woord zal hou'en, Gy moogt my op myn woord en eed geruft bet;ouwen , Daar zyn defleutels, 'kgeef ze u over, op dat gy Zoud overtuigt zyn, dat ik myne heerfchappy Zoo ftreng niet houden wil gelyk ik deed voor dezen, Leef zoo gy zelve wilt, ik zal niet nydig wezen Op 't geen gy doet, in 't kort ,'k beloof u op myn woord, Dat ik my dragen zal gelyk een vrouw behoord, Ik neem uw' Vrienden die hier zyn tot myn getuigen, Dat ik me in reed'lykheid naar uwe wil zal buigen, 'k Zal met myn daden u doen zien dat ik getrouw Blyf by 't gegeven woord. Lodewyk.
Dewyl dan uw berouw
Opregt is, zal ik al het vorige vergeten ; Wyl deeze Heren nu 't geen hier gefchied is weten, Zou 'tregtzyn dat men hen op morgen hier verzogt. Klaas, tegens Katryn.
„ Wat heit dat kwaje Wyf in 't eind nuuitgewrogt ? Jacoba.
Ik ben 'er meê te vreên, 'k mag het zeer gaarne lyden. L o D e w r K.
'k-Verzoek myn Heren nu dat gy niet wilt verbreiden, Het geen hier is gefchied, 'k verzoek ook dat gy my Benevens myne Vrouw, de eer wilt doen dat gy Op
|
||||
KLUGTSPEL 4-*
Op mofgen, ons, met uw' bywezen wilt vereeren,
Behaagt het u Heer Schout? K o e N R A A D.
Wat zeggen de and're Heeren?
A R N O L D U S.
Ik geef myn woord.
L E O N A R D.
Ik ook.
Ferdinand. Ik meê Neef Lodewyk,
Ik breek 't gezelfchap niet. Lodewyk.
Gy hebt wel groot gelyk»
'k Verwagt u alle dan, nog eens gedronken. Ferdinant. Goet,
'c Is nu de regten tyd dat men eens drinken moet. Lodewyk.
Klaas! Schenk eens in. Klaas.
Goet Heer. hy fcbenkt.
A R N O L D ü S.
Ja laten wy eens fmeren.
Klaas, tegms Arnolius. Je zoudaêrs droog van borft wéér na je huis toekeren, Draag daar dog zorge voor, want dat is ongezond, Ik hou 'er gantfch niet van. L e o N A R o.
Nu drinken wy in 't rond,
De Vriendfohap. Ferdinant.
% Wenfch dathetinvriendfchap langruag blyven. L o-
|
||||
42 Het KWADE WYF GET., KLUGTSP;
L O D E W Y K.
Ik meê Jacoba.
J A c o B A.
Ja ik ook. Koenraad. 'kWil 'c onderfchryvetL
A R N O L D U S.
De Vriendfchap bind den band, die nyd eerft brak
aan tweên,
Nooit breekt de nyd wenfch ik, onz' Vriendfchaps band van een. Klaas, tegens Katryn.
3, Wat zegje nou Kstryn, is dat niet wel een blyk
it Van haar verandering, zy is zo redelyk 3, Dat ik verwondert ben. Katryn, tegens Klaas.
,, 'k Hoop 'c langen tyd zal duren.
Klaas, tegens Katryn.
i} Die klügt zal wel haaft zyn een praatje voor de buren, tegens de aanfcbowvaers.
Aanfchouwers wagt niet meer, haar boosheid is gefluit, Ik wenfch u goede nagt, want deeze klugt is uit. EINDE.
|
|||