-ocr page 1-
DE VROUW NAAR
DE WAERELDj
B L T S P E U
-ocr page 2-
de vrouw naa-rJ
1 de waereld,
B L T S P E L.
GEVOLGD NAAR HET HOOGDUITSCH
VAN DEN HEER
JOH: CHRIS T: BRANDES.
Te AMSTERDAM, / ;/
By Izaak D D i M, op '<J*ïjv jGiÖgel^y d«
Drie-Koningftraat. Met FrMÏegu^rfw.
-ocr page 3-
' C O P Y E var de PRIVILEGIE.
JjE Staren van Holland en weltvriesland doen te weeten : alzft
j ons te kennen is gegeeven by de Regenten van het Wees-enOu-
j^Mannenhuvs der Stad Amlrerdam , en in die qualiteiten tefameii
j^genaars, mitsgaders Regenten van den Schouwburg aldaar; dat zy
^'PPli anten , eenigejaarcn hebben gejouïffeert van't O&royby on*
je" 27 May van den Jaate 1728. ais rncede van de prolongatie var»
le" den 6 December 1745-aan de Supplianten verleent, waar by
f aan deSuppliaoten goedguniïiglyk hadden geaccordeert en geoe-
.r°yeert, om neg vooj den ty;i van vyftien agter een volgendejaaren,
ve berken , die terVdienite van het Toneel reets waren gedrukt > er»
va" tyd tot tyd nog ferdet i:i het licht gebragt, en ten Tooneele ge*
1 0c't zouden mogen weden , alleen te mogen drukken , doen druk-
e"> uitgeeven en vet kopen, dat de Jaren ,by de voorfz. prolongatie
j,n 't gemelde Oftroy of Privilegie vervat op den 6 December var»
**Zen Jaarê r 7 5 7 ftond te expireeren; en dewyl zy Supplianten ter»
_eeficn dienfte van de Schouwburg, fwaar van hunne refpeftive
°dshuyzen ender andere meede moeten werden gefuftenteert, de
8°°tnoemde Werken, zo van Treur (pellen, B iy (pellen, KI ugten , als
k €rs, die reets eedrukt, en ten Toneele gevoert zyn, of in het toe*
„ °°m end? gedrukt, en ten Toneel e ge voert zouden moogen werden,
1 atne alleen,gejykvo o rhcenen, zou den bly ven dr uk ken, doen druk-
,,efl> uitgeeven en verkopen, ten einde dezelve Werken , door het
'drukken van anderen , haar luider, zoo in taaie alsfpeikonlt, niet
°Stei! komen te verlieten, en dewyie haar Supplianten zuiks na de
xP'tatie vande voornoemde Drolongatie van 't vooifz. Oftroy, niec
°epefmitteert was ; /.00 keerden de Supplianten haar tot Ons , reve-
e1relyk verzoekende; dat Wy aan de Supplianten , in haar voorfz.
^'-'alireyr,geliefden te verleeneu prolougaticvan het vootfz, Ocrroy,
•n de vootlz. Werken, zoo van Treur I pellen, Blyfpellen , Kluchten,
i.'s anders, reets gemaakt ,en ten Toneele gevoert , of alsnog inhet
'St te brengen , en ten Toneele te voeten , nog voor den tyd van Vyf-
.'en eerftküiuende enagtereen volgende Jaaten , alleen te mogen
?'ukken , en verkoopen, ofte doen drukken , en verkopen , met ver-
ji0(i aan alle anderen op zeekere hooge ."oer.e by Ons daar tegens te
_jJtueeren, daarvan te vetlecnen Oftroy in forma ; ZO is 't dat Wy
^aakeende't voorfz. verzoek ovetgemerkt hebbende, ende ge-
. st'tn wezende , ter beede van de Supplianten , uit Onze tegte wee-
ellchap, Souveiaine mag ten authoriteit, dezelve Supplianten ge-
nlcnteert, geaccordeerd er. geoctroyeert hebben, confenteeren,
"Ccorderen ende oftroycren haar by deeze, dat zy , geduurende der»
,'d vaiynog Vyftien eerft achtereen volgendcjaaten.de voorlz. Wer.
v_e1. indiervoegen , als zulks by de Supplianten is verzogt, en hier
jl'"Jten uitgedrukt ftaat,btnnen d'en voorfz Onzen Lande alleen zul-
, ,1 mogen drukken, doen drukken , uitgeeven ende verkopen , ver*
p'l ende daarommealle en een iegelyken de voorfz. Werken, in't
pneel ofreren deelete drukken,r,a te drukken,te doen nadrukken,
^verhandelen , of te verkopen ,ofte elders nagedrukt, binnen den
vel'en Onzen Lande te brengen , uit te geven of te verhandelenen
'kopen , op de verbeurte van. a'Jedenagedrukte , ingebragte, ver-
edelde of verkogteExtroplarar, ende een boete van drie duyzend
gul-
-ocr page 4-
guldensdaat en boven, te verbeuren, teAppliceren een derde p2f(
voor den Officier, die deCalangertoen zal, een derde part voor d'fl
Armen der plaatfen daar het Caiiis voorvallen zal, ende her refteeJ
rende derde van voorde Supplianten, cndirrelkenszo meenigrna3'
als dezelve zullen worden agterhaalt,alles in dien verftande, dat*'/
deSupplianten met dezen Onzen Oéhoye alleen willende gratifice*'
ren tot verhoedioge van hunne fcba.de door het nadrukken van »e
voorfz Werken , daar door in genigen decle verdaan den innelioud'
van dien te autorileren , ofte ,te advouëren ,en veel min , dezelv<^
onder on ze pretext ie en befchcrminge , eenig meerder Credit, aa"'
fien, of reputatie te getrven.ncmasr de Supplianten in cas daarin"'
ietsonbehoarlykszouiie iüiluëren , alle bet zelve tot hunnen la''
zullen gehouden weren te verantwoorden, tot dien einde wel c*'
preiTelyk begeerende,dar by al dien zy deren onzen Oftroye voor d'
zelve Werken zullen willen dellen , daar van geenegeabbreviect .
of gecontraheerde mencic zullen mogen maken , nemoar gehouc',;1
weezen.hetzelve O#roy in 't geheel. en zonder eemg» omiüie.da'
voor te drukken , of te doen drukken , en dat zy gehouden zuil**
zyn,een Exemplaar van de voorfz Werken,op Groot Papier, gebo*
den en wel gecondirioncert, te brengeen in de Bibliotheek van on*
Univerfireyt te Leyden , binnen den iyd van zes weeken , na da[S'
Supplianten dezelve Werken zullen hebben beginnen uit te gtt"e!>l
op een boe te van zes honden gulden,na expiratie der voorfz. zes W e-
ken, by de Supplianten !e verbeuren ten behoeve vande Nederdu'1
Armen van de plaats alwa.ir de Sirppihnten woonen , en voorts"'
pcene van met'er daad verfteekeo te zyn van het cffeft van <ice'/C
pftroye , dat ook de Supplianten, fchoon by het ingaan van dit Q'
troy een Exemplaar gelevert hebbende aan de voorfz. Onfe Bib' .
theek, by ïco verre zy geduurende den tyd van dit Oftroy dezc'1
^Verken zouden willen herdrukken met cenige Oblérvaticii, N":c j
Vermeerderingen , Veranderingen , Coneclien , of anders , ho< ;'^
'naamtjOf ook in eer. ander formaat, gehouden zullen zyn weót'a
een ander Exemplaar van dezelve \veri;en,geconditioneerr aisvo'1-
,'te brenger, in de voorlz. Bibliotheek , binnen denzelven tyd , en c"
'de boeten en pcenaliteir, als vooten. En ten einde de Supplia»'
deezen onzen Conlenre ende Oüroye mogen genieren sis naar
foooren , lallen wy allen en een iegelyken, dien het aangaan mag, '
zv de Supplianten van den inhoudt van dezen doen , laateti en g*
gen,ruftelyk, vredelvk en volkomentlyk genieten en gebruil"^'
'eesfeetende alle beier ter contrarie. Gegeven in den Hage, onder ^
zen Grooten Zegele, liter aan doen hangen op den agtften M<"' ,
ber, in 't Jaar onzes Heeren en Zaligmakers duizend zeven- '
derd-zeven-en-vyftig.
                                            P. b T *J\; ,
Ter Ordonnantie van de Staa
Lager liond,
                                            O. BOE i-fay
Aan de Supplianten zyn , nevens dit Octtoy , ter hand geit' y
Eütraa Authenticq.haarEd. Gr.Mog. Refoluticn van den lS'J(eJj'.
1715, en 30 April, t7:g , ten eindeom zig ua=r nate regu"1 j„
De Regenten van het Wees- en Oude-Mannenhuis nebbe v'0ol
hunne voorfz. qi>aliteit; liet recht van deze Privilegie, allee » aK
den tegeuwoord.ge.il Druk, MAHOMKT, Thmftil, vergund aai. i
Duim.
                                      In AxtJleÜem, den 3. MgHF*f> *''
-ocr page 5-
VOORBERICHT,
Men zal het waarfchynlyk niet ongevoêgèly'k
achten dat ik eenige reden geeve van de byzoït-
dere verkiezing der beryming, in welke ik dit
Stukje uit het Hoogduitsch van den Heer
J. C,
Brandes heb nagevolgd.
9lfy beleeven een' tyd, waarin, volgens ,t geen
•wy dagelyks zien en hoor en
, zeer veele dingen ge-
heel anders fchynen te moeten worden beoordeeld
,
dan vóór honderd of minder jaaren ; maar wy
kunnen ook niet ontkennen dat verandering niet
altoos tot verbetering Jlrekt
, en zulks niet alleen
ten aanzien der zeden en lêvenswyze
, maar ook met
opzicht op veelerleie onverfchülige dingen
, die tot
°as waar geluk geene de minfte betrekking hebhen.
By voorbeeld: fommige 'weinigen willen dat
de Tooneelfpellen niet op rym
, en een grooter ge*
tc[l zegt
, dat zy ten minften niet zodanig êan
een maat verbonden móesten zyn^ dat men het
rym by de uitfpraak kan gewaar worden.
Dat aan bet oogmerk des eerften aarilegs van
* 3
                               cene?i
-ocr page 6-
VOORBERICHT.
eenen Schouwburg in deeze Stad, als men de
meening der eerstgemelden had gevolgd
, geenszins
voldaan zou geworden zyn
, is onbetwistbaar;
en zulks wierd nog bevestigd
, toen de nieuwe
Schouwburg
, dien wy thans hebben, is gebouwd ,
nadien wy op het nieuw Tooneelgordyn infchit-
terenden luister Apollo zien praalen
, die wjjjmee-
ten dat de Dichtkunst verbeeld; en niet minder
is het hekend dat het rym
, als eene onaffcheidely-
ke eigenjchap der Poe'zy van onzen Landdart ■>
Jints verscheidene eeuwen t is aangezien en ge-
bezigd.
Wat nu betreft de gedachten der geencn, die
oordeelen
, dat men het rym van een Tooneel-
fpel op het gehoor niet moet kunnen bemerken, -zo
kan ik
, fchoon toeftemmende dat men verfcheidene
goede Kluchtfpellen en ook eenige weinige fraaije
Blyfpellen
, welke op die leest gefchoeid zyn >
tot zedelyk nut en met veel toeloops ten tooneele
gevoerd heeft
, niet zien dat daardoor de taal- en
dichtkunde kan worden aangekweekt
, waartoe de
Schouw-
-ocr page 7-
VOORBERICHT.
Schouwburg , buiten het prysfelyk oogmerk van
de verbetering der zeden
, gezegd word te dienen.
Ik wil echter niet beweer en dat een Tooneelftuk ■>
een gebeurtenis binnenshuis
, onder menfchen die
niet van den hoogflen rang zyn
, behelzende, in
gladvloeijende Alexandrynfche vaerzen
, en anders
niet, 'opgejleld moet worden; ik ben zelfs niet on-
genegen om toe te geeven
, dat een diergelyk on-
derwerp
, verhandeld in regels van een gelyklui-
dende
cadance, door de uitfpraak der meeste Ac-
teuren vry wat van 't natuurlyke, 't welk nood-
Zaaklyk daarin bewaard moet blyven, zou kunnen
verliezen: maar ik heb
, om 't laatstgezegde vóór
te komen en om dat de Schouwburg ter bevorde-
ring van taah en dichtkunde in den beginne is op-
gericht
, gepoogd een' middelwegop tefpooren, waar
zy beiden nog te vinden zyn
, en men 5 hoewel ds
regels even lang zyn en op elkander rymen
, van den
gevooonen fpreektrant in de opzegging of uitfpraak
niet kan afwyken
, fchoon men zulks wilde.
Dus heb ik
, de overzetting van 'f Hoogduitscb
* 4
                             m-
-ocr page 8-
VOORBERICHT.
onberymd Blyfpel, by ons meest onder den naam
van de
Vrouw naar de Waereld bekend, willen-
de beproeven
, en my verbeeldende, uit hoofde der ,
bekwaamheid van onze tegenwoordige Tooneellisten
in 't uitvoeren van Blyfpellen
, dat hetzelve, ver-
toond wordende, om den inhoud en deszelfszedeleer
zou kunnen behaagen
, daartoe altyd de Jlaande
regels op elkander doen volgen
, zo ook dejleepende,
welke twee lettergreepen langer zyn dan de Jlaan-
de, acht geevende dat debehoorlykefmeltingen
,ge-
lyk ook
, daar 't my te pasfe kwam, het geoorloofd
bekorten van fommige woorden
, als verwondren
■voor verwonderen , of diergelyke, daarin plaats
hebben. De door my gebruikte lengte der Regels denk
ik juist niet dat als de beste voor Bly-enKluchtfpellen
te verkiezen zyn of bepaald moesten wor dm; doch ik
meen
, dat ecne gelykheid der maatigc lengte van re-
gelen
, hoewel zonder eene bepaalde cadance, als die
gelyléeid een gantsch Spel dóór moest gebruikt wor-
den
, indien men wenschte het ter vertooning goed-
gekeurd te zien-, van nut zou kunnen zyn omver-
f eb ei-
-ocr page 9-
VOORBERICHT.
Jtheidene redenen, waarvan ik hier niet goedvind
Weer dan de twee volgende hy te brengen,
Vooreerst: als men verpligt is een Tooneelftuk,
1 ivelk men beoogt ten tooneel te zien voeren, in
rymende regels van gelyke lengte op te Jïellen
, zo
vind men zich, byzonderlyk in gevalle van over-
zetting of navolging uit een andere taal, genood'
%®akt den oorfprongkelyken zin nu in te kor ten, dan
*e verlengen, of met gepaste woorden aan te vullen,
"titoaruit ten minfie kan blyken of een vertaaler eeni-
§e taal- of Qordeelkunde bezit, om welke men hem
s
*ls Dicht er , het eerbewys en de belooning van een'
ifyen ingang in de Bak des Schouwburgs vergunt.
Ten tweeden: ik verbeeld my dat, wanneer de op
alkander rymende regels een gelyke en maatige leng-
ie hebben en houden, fcboon zy niet op een zelfde
^aat rollen
, zulks verre de meeste Affceurs en
•Actrices merkelyk in het leeren zal te baat ko-
Wen; en het rym
, over 't geheel zo welgeplaatst,
dat men het dikwils hooren kan, doet ook veel nuts
°W den zin van 't vooraf gezegde, of van 't geen
* <»
                         volgt)
-ocr page 10-
VOORBERICHT.
volgt, voor den toehoorderen meer verjlaanbaar
te maaken.
Hoe myn verkiezing in, deeze navolging bebaa-
gen zal moet ik afwachten ; en, weetende dat al-
les , wat nieuw is, niet altyd goed is, zal ik my
over derzelver afkeuring nizt kwellen.
Dit Spel in een onzer Nederlandfche fteden te
plaatfen
, daar myns weetens nooit een gemaskerd
Bal gehouden is, fcbeen my niet raadzaam
,• en
niet alleen daarom, maar ook om meer redenen,
bepaal ik geen plaats, zo min als de Duitfcbe
Scbryver. Men kan ftellen, zo men wil, dat het
te Weenen, Brusfel, Antwerpen of elders fpee-
Ie, daar Ryksdaalders en Dukaat en geene onbe-
kende munten zyn.
A. HARTSEN.
-ocr page 11-
De Gecommiteerden tot de zaaken van den Schouw-
burg hebben, volgens O&roy door de Heeren Staaten
van Holland en Westvriesland, den sden November,
1772. aan hun verleend, het recht van deeze Privile-
gie , alleen voor den tegenwoordigen Druk van
DE VROUW NAAR DE WAERELD, Bly-
Spel
, vergund aan 1z.uk Duim.
tAmficIdiiBit den 4. Af ril, 1777»
-ocr page 12-
i
V E R T O O N E R S.
De EI eer van Milbach.
Charlotta, Ecbtgenoote van den Heer van
Milbach.
Mathilde, Zuster van Charlotta.
De Heer van Hoogwoud.
De Heer van Randolf.
De Heer van Hill.
Juffr. Rinkel, een Winkellierfier.
H A N N A, Kamenier van Charlotta.
Lü K A s, een PraSlizyns Klerk.
Hendrik, Kamerdienaar van den Beer van Milbach
Twee Kinderen van zes en vier Jaaren.
üet Spel, des morgens beginnende even vóór den dag
en eindigende laat in den avond , voord vertoond
in een ruime zaalt nevens meer vertrekken
door den Heer van Milbach in een groot
Logement gehuurd en bewoond.
D E
-ocr page 13-
DE VROUW NAAR
DEWAERELD,
B L T S P E L.
EERSTE BEDRYF.
EERSTE TOONEEL.
De Heer vanMiLbach zit in zyn Japon aan de
eene zyde der Zaal by een tafel, en leest
.-Hen-
drik ftaat aan de andere zyde der zaal, te-
gen den muur leunende en Jlaapende.
HM11.BACH.
endrik!.. hoort gy niet ?.. Hendrik!..
Hendrik, niet geheel wakker.
Mynheer! Mynheer!
MILBACH,
De deur
word opengedaan. Zie wie 'er is.
Hendrik, Jlaapende mar de deur gaande, en
digt daarby in een' leuningftoel nederzygende.
*kzal, Mynheer.
"ï 1LB A c H , na nog een weinig geleezen te hebben,
°Pgeftaan zynde en onrustig been en weer wandelende.
Die onbarmhertige!..
Ry zet zicb, zonder Hendrik gezien te hebben, toe-
der neder, leest een korte poos, enjlaat het boek
weder toe.
Neen; dat is het rechte
middel niet; dat is mis.
ten verllandig man moet gedienftig , liefderyk , eri
zelfs toegeeflyk omtrent zwakheden weezen,
A                                Maar
-ocr page 14-
2 DE VROUW NAAR DE WAERELD,
Maar de ooren fluiten voor de kwaadfpreckendheid: an*
ders verdient hy niet als wys te zyn geprezen.
De fchryver heeft geen kennis genoeg van 's menfchen
harte.
. Na een weinig peinzens.
Ik ben nog gelukkig by 't verdriet.
Zy heeft de dengd nog niet verfchopt. Wat meer be-
zadigd- en min losheid dan men in haar ziet,
Dan was myn Vrouw de beste Vrouw van de waerel<i<
Hendrik!..
Hendrik, geheel wakker.
Mynheer! wat is °er van uw behaagen ?
M ILBACH.
Wie was 'er ?
Hendrik.
Niemand, Mynheer!
MlLBACH.
Niemand!
Hendrik.
Ik heb niemand gezien.
M i L B A c H.
Gaa
het by den Poortier dan vraagen...
Ziende dat bet Hebt Jcbier is uitgebrand.
En breng twee andere kaarslen meê.
TWEEDE TOONEEL. ,
MILBACH, zittende aan de tafel, en ziende op zyn
ïlorologie dat daarop ligt.
V ier uuren!.. al
weer een uur heen en nog niet te huis!..
Ook weet ik niet eens waar zy is... den geheelen nacht!. •
den gantfehen dag!.. misfehien, welk een kruis!. •
Waarfchynlyk... zekerlyk heeft zy zich weer, doof
haar geliefde drift tot fpeelen, laaten verleiden.
Die ondankbaare!.. zy denkt niet hoe ongerust ik ben.
3                       & DER-
-ocr page 15-
B L Y S P E L.
DERDE TOONEEL.
Milbach, zittende; Hendrik, met ïwee
brandende kaars/en.
W ie is 'er ?
ilbach.
Hendrik.
^,
                             Zy waren met hun beiden:
Twee gemaskerde perfoonen.
Milbach.
Gemaskerden ?
Hendrik.
Een Domï-
^ no en de ander een Heidin.
■^e Domino is al weg.
MILBACH.
Dan is 'er een Bal. Is 2e al naat
bed?
Hendrik.
Wie?
Milbach, gemeïyk.
Wie ?.. Myn Gemalin.
.
                           Hendrik.
Mevrouw is nog uit.
Milbach.
Wie is dan die Heidin?
Hendrik.
Myn-
heer! dat heeft de Poortier vergeeten te vraagen.
•j.                                MILBACH.
uat heeft de Poortier vergeeten te vraagen!.. welke on-
j- geregeldheden!.. wie kan het verdraagen?..
*ty moet niemand zonder vraagen in huis laaten komen,
T en- vooral niet na middernacht.
lsHanna opgedaan?
A 2                        Her-
-ocr page 16-
4 DE VROUW NAAR DE WAERELD,
Hendrik.
Ze is nog niet te bed geweest.
MlLBACH.
Zeg
dat ik haar moet fpreeken. Neen; wacht:
Zy doet niet dan liegen.
Hendrik.
Zy verftaat haar ambacht.
M i L E A c H, na een weinig ftilzwygens.
DiePre-
dikants Weduwe met die twee kindren«..
Is dat bezorgd ?
Hendrik.
' Alles, Mynheer. 't Is hier digt by.
MlLBACH.
Ont-
breekt haar ook iets, dat haar zou kunnen hindren ?
Hendrik.
Zy heeft nu nergens gebrek aan, maar klaagt over Me*
vrouw, dat zy h'nts twee jaaren misfehien...
MlLBACH, opflaande,
Zy moet niet klaagen. Zo dra ik van ochtend my heb
aangekleed, zullen wy haar gaan zien...
Die vreemdling, die my liet weeten dat hy in ftadwasi
wanneer was het, dat die my fpreeken wilde?
Hendrik.
Den gantfehen voormiddag.
MlLBACH.
't Is wel; gy kunt wel naar
bed gaan: maar wie komt daar aan?
Hendrik, in 't heengaan.
Juffrouw Mathi'de.
VIERDE TOONEEL.
MlLBACH, MATHILDE.
GMathi lde.
ezegenden morgen, heer Broeder.
-ocr page 17-
BLYSPEL.            5
MILBACH.
Goeden morgen, Zuster, 'k
had u zo vroeg niet verwacht.
                 '
Mathildk.
Het is niet vroeg voor my. Ik heb reeds al myn ftich-
telyke ochtendöefeningén volbragt.
MlXBAC H.
Uw ochtendöefeningén reeds volbragt! Gyzyt vroom...
Zeer vroom!
Mathilde.
Zeg dat niet; dat kan ik niet lyden.
'k ben niet meer dan een zwak fchepfel, 't welk zyn'
verfchuldigden eerbied den hemel toe wil wyden.
Milbach, biedende haar een" Jl'oel aan,en zicb
.
                   op den zynen zettende.
Neem uw gemak, gaa zitten. Kan ik u ergens mede
dienen ?
Mathilde.
,
            Met niets, Broeder, met niets,
^lyn Zuster is nog niet te huis ?
MILBACH.
Neen; nog niet.
MATHILDE.
Dat is
.bedroefd: ik hoor het met veel verdriets.
k kom volgens myn' pligt u troosten. (Hy zucbt.')
JvïoedeManioch ofmynvermaaningen zo krachtig waren
van die verdoolde tot haar' pligt te doen wederkeeren
en haar ééns te brengen tot bedaaren!
"a»r...aan wat verleiding geeft zy zich bloot!..die
bannen!.. die fnoode mannen!..
MILBACH.
».                                             Zoet, Zuster! zoet!
™yn Vrouw is eerbaar en deugdzaam.
MATHILDE.
r                                                óWatzytgyeeu
Jlef man! inderdaad; gy zyt wel goed.
A 3                          Mil-
-ocr page 18-
6 DE VROUW NAAR DE WAERELD,
MILBACH.
Goed jegens den goeden.
Mathilde.
Neen waarlyk; daarom denk
ik altyd om u, en, al is zy 't onwaardig,
Ook om myn Zuster.
MILBACH.
Dat is menschlievend.
Mathilde.
Ja, Broeder;
daartoe ben ik altoos willig en vaardig:
Want zo ik haar niet infloot in myn goede wenfchen...
maar helaas! zy fpot met myn gebeên:
Onlangs... denk eens wat ondeugendheid.
Milbach, opftaande.
Ondeugend*
heid?
Mathilde.
Onlangs dorst zy zeggen dat ik een.,.
Helaas!
MILBACH.
Wel?
Mathilde.
Zy zei dat ik een... och! 'k fchaam my
dat woord te noemen.
MILBACH.
Wel nu ? wat toch ? ras, laat hoorcn.
Mathilde.
Zy zeide dat i k was een... hypocriet.. Lagch 'er niet om,
Broeder! Let wat hier uit wierd geboren.
Ik wierd driftig, ik ging van haar af, en (of gy 't wü£
gelooven of niet ftaat aan uw keus)...
Milbach, met ongeduld heen en isaeér wandelend^
En het gevolg, Zuster ?
Mathilde, opftaande.
Daarop kreeg zy hoofdpy3
en raakte fterk aart 't bloeden uit haar' neus...
tfet
-ocr page 19-
B L Y S P E L.             7
Het was haar eigen fchuld. Ik zeide haar flechts zacht-
kens en welmcenende, doch zonder verglimpen,
Ëen kleine waarheid. Moest zy daarom ftraks zo op-
vliegen als buskruid, en my zo bits befchimpen ?
Ik ben niet wraakgierig: doch ik zag echter hoe de he-
mel voor de verdrukte onfchuld ftryd.
Maar... myn lieve Broeder!.. gy fchynt zeer ongerust..»
och! Zuster!. .och'. Zuster! ..waar of gy zyt?
t)e hemel bewaare u maar voor een ftruikling!
MlLBACH.
Ge ont-
roert my.
Mathilde.
My-zelf t meest: dat moogtgy vry gelooven.
MlLEACH,
Goed: denk flechts even zo min, als ik, dat myn Vrouw
zich van haare eere en deugd zal laaten berooven.
Mathilde.
^oor my-zelf kan ik ten dien aanzien wel borg zyn,
maar niet voor een ander; met geen gemoed,
^k ben by myn Tante, die inderdaad een voorbeeld vaa
onfchuld en deugd was,opgevoed,
*ö myn losfe Zuster in den omflag van de grootewae-
. reld; by gevolg was 't wel te vreezen...
^Uar 'k wil hoopen dat zy eenmaal zich beteren zal;
, 'k zal haarer daartoe gedachtig weezen.
'Geen voorby is, is niet te herdoen.
Milbach, gemelyk.
In dat opzicht,
. Zuster, zyt gv by my buiten fchuld.
0 Hemel!.. Hendrik !.. Hendrik!
MATHILDE.
Wat zytgyverlegen!
Ik vrees dat gy dus nog maaken zult,
Uat ik myn Zuster begin te naaten. ..maar ik haat nie-
mand,
A $                         MiL-
-ocr page 20-
g DE VROUW NAAR DE WAERELD,
M I L E A C H.
Ik heb van nacht geen oog geloken.
MATHILDE.
Die fnoode en eervergeetne.
Milbach.
Dat is zy niet, Zuster}
gy gaat te verr': dat's lasterlyk gefproken.
MATHILDE.
Hoe! word gy moeilyk? Dat ontbreekt 'er nog aan
dat die onwaardige tusfchen ons het zaad
Der tweedragt komt ftrooijen. Neen, Broeder! dat hsar
zulks niet gelukke! Leen de ooren aan myn' raad.
't Is tyd u 't gezicht te openen en u de onbefebaamde
levenswyze voor oogen te Hollen
Van die rampzalige. Gaa zitten. Gy zyt afgemat van
waaken en u-zelven te kwellen.
MILBACH.
Ik behoef niet te zitten, 'k Weet alles, Zuster, alles.
MATHILDE.
Neen;
't is zeer weinig dat gy v/eet...
Ml LI! ACH.
Ik weet genoeg tot overtuiging dat gy lust hebt om my
te plaagen,
M A T H T L D E.
Dat waar' my leed:
Foei! Broeder! neen; waarlyk! de zorg voor mvc
eer, voor uwe eer-alléén doet my heden tot u fpreekefl.
Gy zyt al te goed. Gy gelooft niet wat de waereld si
zegt noch wat u dik wils is gebleken.
Uw Vrouw is te onbezonnen , te los, te ligt verleide-
lyk: ens als ik het zeggen zal,
Haar dagelykfche byeenkomst met zo veelerlei' .wae-
reldkinderen, doch bovenal
Met den Heer van Randolf...
MILBACH.
Ik bid u...
M A-
-ocr page 21-
BLYSPEL.              9
Mathilde.
Zy is myn Zuster: ik
mag alles wat ik denk niet zeggen;
Maar ik fchaam my uwenthalven. Met zulk een' fchaam-
teloozen en plompen Lichtmis aan te leggen,
Die ook een dobbelaar is, en dan nog daarboven die
verregaande gemeenzaamheid..!
Nu, die gaarne danst kan metderhaast een' fpeelman
vinden, gelyk het oude fpreekwoord zeit...
Wie weet?.. wie weet wat 'er deezen nacht...
MlLBACH,
Gy ver-
fcheurt my 't hart.
MATHILDE.
Was ik in uw plaats, ik zou wel weeten
Hoe die hekken te verhangen: maar, terwyl gy zo
langkmoedig zyt, gelooft die eervergeeten...
M i L is A c H, met gramjiorigheid.
Zuster; geen eervergeeten...
Maïhildk.
Ja; ja; ondank is waerelds«
loon: dat was my al lang bekend.
Maar, geduld! wy zullen het gevolg wel zien...
•De Heer van Milbacb zet zich op zyn' Jloel en neemt
een boek in de band. Mathilde ziet zulks een kor-
te poos ftilzwygend aan en vervolgt.
Ik begin
u te begrypen in het end.
Gy wilt de waarheid niet gaarne hoorcn. Voor my het
raakt my niet als gy daarmee zyt te vreden.
^u; Broeder, ik gaa en wensch u goede aandacht... en
veel bezadigdheid in uwe omftandigheden.
VYFDE TOON 'E EL.
WMilbacb, zittende en alleen.
at folteringen! alles maakt my driftig. Ik kan 'e
Biet langer harden.., komt zy nog niet ?
A 5                                 De
-ocr page 22-
io DE VROUW NAAR DE WAERELD,
De dag breekt aan, en nog komt zy niet!.. och! myn
geduld zal welhaast tot meerdring van verdriet
My geheel begeeven... ó ja; welhaast...
Hy Jiaat op, doet eenigefcbreden, gaat weder zit-
ten , Jiaat een boek open, doch zonder te leezen en
vervolgt.
Weg! gevloekte
argwaan! zy heeft haare eer zo lief als 't leven.
Zy bemint my ; ja, ik weet het zeker. Zy heeft meer-
maaien daarvan my 't klaarst bewys gegeeven...
Stil... een Rytuig .. .'t houd op.. .daar word geklopt.. •
zy is 't! zy is 't! ik hoor haar ftem... wat nu gedaan ?..
Hy bedenkt zich.
Wat zal ik haar zeggen ?.. neen; ik wacht haar niet af- •
genoeg dat zy t'huis is... 'k wil binnen gaan ,
Om niet in toorn 't minst verwyt, waarmede ik haar
los gedrag zou kunnen laaken, haar vdór te leggen.
ZESDE TOONEEL.
Charlotta, de Heer van RANDOLF,deHe£*'
van Hill, alle in Domino met een masker in de
hand) Hanna, met een brandende kaars op
een blaker.
Charlotta.
icht!,. en niemand ?.. daar 's myn masker, Hanna.
L
geef doelen... een open boek?., wat of de inhoud
wil zeggen?..
Zy gaat naar de tafel en leest den Titel.
Gefchiedenis van den Graaf van Lindor <.. Hatina I wie
is hier geweest ?
Hanna.
Mevrouw, 'k weet het niet:
Ik ten minften niet.
Charlotta.
Myn Man is vast hier geweest, want
daar ligt zyn horlogie.
-ocr page 23-
B L Y S. P E L.           Ir
H A N N A.
Naar men ziet
Aan 't weinig afbranden der kaarsfen, zat hy niet lang
geleên hier nog.
Ch arlotta,
Laat ons die rede ftaaken.
Geef dat horlogie aan zyn'knecht, of, is hy nog op,
zo zeg dat ik myn compliment laat maaken.
VAN RANDOLF.
Wacht, meid ; ik moet iets drinken,
Hanna.
Het theewater
kookt.
CHARLOTTA.
Waarmede kan ik u dienen, Mynheer ?
van Randolf, zittende.
Een glas Champagne, om wel te kunnen flaapen.
Charlotta, tegen van HUL
En u,
Mynheer ?
van Hill.
Mevrouw! het is my veel eer
2o gy de goedheid wilt hebben van my een kommetje
thee door het meisje te laaten geeven.
CHARLOTTA.
Hoor je wel, Hanna? Champagne wyn en thee.
Hanna, de blaker mede neemende.
Goed,
Mevrouw!
van Randolf, terwyl Hanna been gaat.
Rasjes; rasjes, meid; of gy moogt beeven,
ZEVENDE TOONEEL.
Charlotta, de Heer v ax Randolf,
de Heer van Hill.
TM"                   Charlotta. »
"*■ ^ u zullen wy ons gemak ncemen,
VAN
-ocr page 24-
12 DE VROUW" NAAR DE WAERELD,
VAN RANDOLF.
Ik zit allang.
van Hill.
By aldien ik u niet hindren zou,..
Charlotta.
Neen; gantsch niet.
VAN RANDOLF.
Och ! die lastige complimenten!
van Hill, zkb nederzettende.
Terwyl
het u dan zo belieft, Mevrouw.
VA N RANDOLF.
Kort en zaaklyk: dat is 't best! ik gaa maar terftond
zitten, dan is 't uit met alle ceremonie.
\
            van Hill.
Zo is 't.
VAN RANDOLF.
Dat fleemen üuit my vergiftig:'t is meest eigen
aan vleijers met hun geveinsde tronie;
Of aan een' pronker of Poëet.
Charlotta.
Of aan hen, die de bon ton
niet verftaan.
VAN RANDOLF.
Nimmer ziet gy
Een' krygsman zich daarmede bemoeijen...
van Hill.
Of wel een'
zuiper.
VAN RANDOLF.
Hoe! wat! wien ?,.
van Hill.
Vergeef het my;
Daar is geen regel zonder exceptie.
CharlottA) tegen Randolf.
Zo zyt gy een Offi-
cier, Mytïheer?
VAN
-ocr page 25-
B L Y S P E L.            13
VAN RANDOLF.
ja wel ter degen.
Ik heb wel twaalf jaaren ter zee gediend.
Charlotta.
Wel 7,0! en
gy hebt zulks nog altoos voor my verzwegen?
van Randolf.
Ik fchuuw om van my-zelv' te fpreeken, Mevrouw.
Eerst voerde ik onder de Hollanders 't gebied,
En toen onder de Spanjaards. De laatstgemelden fchon-
ken my nog, 't geen zeer zelden gefchied,
Een jaarlyks penfioen van eenige duizend (tukken van
agten, ten loon, gelyk zy fpreeken,
I)at ik eens het geluk had met myn brander dertien En-
gelfche oorlogsfchepen i h brand te fteeken.
Charlotta.
ïs 'tmooglyk!
van Randolf.
Wisjewasjes, Mevrouw. Staa my toe,
dat ik daarvan in 't vervolg niets meer meld'.
Geen botter ezel dan een krygsman, die zyn helden-
daaden zelf uittrompet of vertelt.
Dat moet men de Courantiers overlaaten; die hebben
daar rechte kennis van, al te gader...
Zyt gy de heer van Hill ?
van Hill.
Tot uw' dienst.
van Randolf.
En gy hebt geftudeerd ?
van Hill.
Ik
niet, maar wylen myn heer Vader.
y
                         van Randolf.
^°; zo : wylen uw heer Vader? zekerlyk bekleed gy
£en aanzienlyk arnpt in de Had?
van Hill.
6 Neen.
VAN
-ocr page 26-
14. DE VROUW NAAR D£ WAERELD',
VAN RANDOtF.
Zyt gy dan in de militie?
van Hilu
Ook niet, Mynheer.
van Randolf, fcbertfende.
Dan
zyt gy , heb ik 't wel gevat,
Simpel Mynheer van Hill.
Charlotta,
Wat vraagt gy nog ? Gy hebt
immers Mynheer van Hill hier dikwils vernomen.
van Randolf.
Mevrouw! de kring myner vrinden is groot en myn
geheugen klein.
Charlotta.
Dat zal van de zeelucht komen.
van Randolf.
Dat moet weezen. De memorie flagt den degen. Ge»
bruikt men ze niet, dan verroesten zy...
Maar weder tot Mynheer van Hill. Hy fchynt van een
verliefde complexie.
van Hill.
Wie? ik?
van Randolf.
Ja, gy.
Denk maar om de Heidin op het bal.
VAN HILL.
Wat zou dat ? wat
denkt gy toch, Mynheer ? waar moogtgy van praaten ?
Charlotta, tegen van Hill.
Wat hy denkt, Mynheer! wel; dat gy myn Zuster on*
getrouw zyt geworden, en haar zult verlaaten.
van Hill.
Dan vergist hy zich, Mevrouw.
van Randolf.
Neen, Vrind; ik weet
al te wel wat ik geiien heb op het bal.
CHAR-
-ocr page 27-
B L Y S P E L.            ij
Charlotta.
Ik ben uw party, van Hill, ik heb u met de Heidin
zien verdwynen.
van Hill.
't Was by geval,
Alleen by geval, Mevrouw.
Charlotta.
Het zy zo! maar gy zult my
van myn' waan niet ligtelyk geneezen.
AGTSTE TOONEEL.
Charlotta, deHeervAN Randolf,deHeer
van Hill, Hakna, meteen vies m kelk in
de band.
HVAN RANDOLF.
a! daar komt myn Champagne. Geef hier, meisje.
Kom ; ik zal myn eigen Ganimedes wel weezen.
Zet my dat tafeltje wat nader by.. .zo.
Hy fibenkt in en drinkt, terwyl Hanna naar
binnen gaat.
Charlotta, roepende.
Waar blyft de
thee?
Hanna, uitkomende met Theegoed, waaronder
twee kommetjes
, en een daarvan vervolgens, en
ook een kopje
infcbenker.de.
Hier, Mevrouw, gelyk gy ziet.
Z;y bied Charlotta een kopje Thee en den Heer van
Hill een kommetje san.
^ Charlotta, bet kopje aanvattende.
•^at antwoord van myn' Man?
Hanna.
Als Mevrouw gerust
heeft, zal hy by u komen.
CHAR»
-ocr page 28-
16 DE VROUW NAAR DE WAERELD,
CHARLOTTA.
Hy is poiietj
Dat zie ik telkens.
Hanna.
Het compliment van Mevrouw ver-
heugde hem', want, toen Mynheer my zag komen,
Droogde hy zyn oogen af.
Cha rlotta.
Loop, zottin. Hy-'was
flaaprig.
van Randolf,
Waarom ook niet een glas wyn genomen ?
Ter zyde, terwyl by drinkt.
By me keel! dat's Godendrank.
Cha rlotta.
Dat nieuw kapfel van
Mevrouw Lustig heeft my extra behaagd.
VAN HlLL.
't Is van dien nieuwen Paryzenaar.
Charlotta.
Dien moet ik ook
hebben; 'k wil betaalen wat hy vraagt.
Heb de goedheid, Mynheer, en zend hem by my.
VAN HlLL.
Zeer
gaarne, Mevrouw; zeer gaarne: ik zal het bezorgen.
Hanna, omziende.
Belieft gy geen Thee, Mynheer Van Randolf?
van Randolf.
Voor zul'
ken ne£tar wil ik u het water wel borgen.
Charlotta.
De Champagne fchynt u te fmaaken.
van Randolf.
Is dat vraageris
waard, Mevrouw? ik durf zeggen van ja:
En een' militair, die geen' wyn lust, vergelyk ik by
een adtrice van de Opera,
Die
-ocr page 29-
B L Y S P E L.
*?
Die zich niet blanker. Het wyndrinken is den krygsman
zo eigen als een e actrice 't blankettcn.
Men moest ook al zyn' fmaak kwyt zyn , zo men
voor zulken wyn niet alles ter zyde zoude zetten.
'k Zal morgen, met uw verlof, myn' knecht belasten
dat hy een douzyn vlesfen daarvan haalt.
Zo dra als ik myn Champagne heb gekregen, word u
met dank myn fchuld weder betaald.
Ch arlotta.
Tot uw' dienst.
Hanm a.
Maar de kelderknecht zegt dat 'er niet
veel van is.
VAN RANDOLF.
Dan kan hy maar Bourgogne geeveti:
Want ik merk wel aan den Champagne dat de Bourgo-
gne ook goed moet weezen ; en 't is my om 't even.
H A N N A, terwyl van RUI begint te dutten.
Daarvar is ook zeer weinig over.
van Rakdolf.
Wat henker!.. geef daft
des noods maar Rhynfchen aan myn' knecht.
De wyn in de herbergen is tegenwoordig ondrinkbaar.
Hanna.
By
me keel! Gy treft het llecht.
Want de Rhynfche wyn is zo goed als op.
Charlotta, tegen van Randolf.
Zy fpot 'er
tneê; zend maar: gy zujt Champagne bekomen.
van Randolf.
Wat feeks is dat!.. niet veel hiervan! zeer weinig daar-
t van! het derde zo goed als op I wie zou 'tdroomen?
En dat van een kelder, waarvan ik met veel lofs heb
hooren fpreeken door hetgantfche land ?
B                    mth
-ocr page 30-
1*8 DE VROUW NAAR DE WAERELD,
Ha is na.
Maak u niet moeilyk, Mynheer. De wyn mogtukwa-
lyk bekoomen.
van RandoLF, drinkende.
Die meid is asfurant...
Charlotta.
De gemaskerden op 't Bal waren heden niet veelbyzon-
ders. De Spanjaard kon nog pasfeeren.
VAN R ANDOIF.
Ja; maar de Hottentot geviel my wel het best
CH ARLOÏTA.
Ik kende
hen niet. Wat waren dat voor Heeren ?
VAN R ANDOLF.
De Spanjaard was de Generaal Trommer.
Chaklotta.
En de ander?.,
van Hill, gy waart met hem in gefprek.
va N H i l l . balf flaapende.
Wees gerust, Mevrouw ! hy kapt a merveiüe.
Charlotta.
Wie?
wat?
VAN RANDOLF.
Houd u met hem niet op; hy is gek.
Maar apropo... van Spanje. Myn wisfels vandaar zyfl
tegen vermoeden niet op komen daagen:
Mevrouw! mag ik u, op afflag der bewuste vyfhon-
derd, wel om veertig Dukaaten vraagen ?
Charlotta.
Ja tóch... 2o dra ik maar kan.
Ha'nna, ter zyde. Overluid,
De drommel! Die wis-
fels van Mynheer zullen, naar allen fchyn,
Of liever zekerlyk, voor de jaarelykfche inkomften van
zyn fpaanfche kasteelen zyn.
ChaR"
-ocr page 31-
B L Y S P E L.            i0
Charlotta, eer/i teg«« Hanna, voorts tegen
van Randolf.
Zvvyg (lil, zeg ik. Help het ray van middag maar ont-
houden , eer dat w y aan het fpee-lcn geraaken.
VAiï RANDOLF.
Goed; goed.
Gharlotta.
Weet gy wel dat ilc tegen het aanftaande
Bal een nieuw maskeradekleed laat maaken ?
Dat van een Indifche Prinfes.
van Randolf.
Onverbeterlyk,Mevrouw !
dat hebt gy wel o verleid.
' Vuur van uw fchoone oogen; uw hair, langs uwen
hals en over dien blanken boefzem verfpreid
Met eenen losfen en bevalligen zwier; en uw eedle
houding, daar elk van weet te fpreeken,
bullen u een allerlieflte vertooning doen maaken: en ik,
om des te meer af te fteeken,
2al een' Kalmuk verbeelden. Hoe verrukt zal men dan
elk zien ftaröogen op u en my!
Hanna.
^at 's zeker.
Ter zyde, tegen van Randolf.
Maar dat pakje zal u niet genoeg ver-
mommen.
van Randolf.
Caronje! onbefchaamde Pry!
j                             GHARLOTTA.
^ynheer van Hill! zult ge ook niet iets anders neemen ?
van HiLL, Jlaapende.
Ver-
Pligt, Mevrouw! ik blyfde thee prefereeren.
j
                         van Randolf.
t*}* dien Droomer maar zitten... doch ik begin te be-
* ipeuren dat de wyn ergens op wil teeren.
meisje I gy mogt my ook wel wat ontbyt brengen.
B i                            HAN-
-ocr page 32-
20 DE VROUW NAAR DE WAERELD,
Hanna.
De
kok floot het op; 'k weet daartoe geen' raad.
C H A R L o T T a , tegen van Randolf.
Dus zult gy den middag met geduld moeten afwachten.
By wien is 't dat gy eeten gaat ?
vaN Randolf.
Ten twaalven in 't Logement de Roö Leeuw met ceu
foort van een' Landlord. Ik laat my niet verdrieten
My tot myn mindren te verneedren om dan in den Jagt-
tyd op hun haazen te moogen fchieten.
Ten twee uuren gaa ik by den Generaal Trommer fpy-
zen.
H ANNA.
Dat vind ik recht mooi, ( Tegen Charlotta) Mevrouw,
Wy eeten niet voor driën; dan kon Mynheer nog wel
hier ter maaltyd komen zo hy wou.
VAN R ANDOLF.
Waarom niet? om goede vrinden doet men veel, ten
drieën zal ik hier myn' pligt komen betrachten.
Cha ulotta.
Ik kryg de fpeelparty.
van Randolf.
Dat's waar, daarby kom ik dan.
Charlotta.
Myn-
heer van Hill, heb ik u ook te wachten?
van Hill, Jlaapende.
Mevrouw, ik heb geen' honger.
Charlotta.
Hy is niet wakker te
krygen: maar intusfehen word het laat.
H A N N A.
Wel heden, Mevrouw; 't is nog in lang geen mid"
dag.
va N Randolf, op zyn borologie ziende.
De drommel haal my, 't is dag; ir.derdiad!
-ocr page 33-
B L Y S P E L.            ai
Hyfcbenkt in zyn glas.
De vies is net leeg : dat 's we! gerooid... maar wat lei-
den wy ook ?.. ja... nu, gy zult 'er dan voor zorgen ?
'k Wil zeggen...'k meen, Mevrouw, die dukaaten
morgen namiddag.
H ANNA.
Mynheer, het is immers al morgen.
van Randolf.
Wel aangemerkt, meid!.. nu dan , nu dan... van
middag.
Chablotta, opflaande.
Zouder fout, 'k ben juist alles kwyt geraakt,
't Liep my alles tegen. De groote Bank heeft my gistren
tot myn laatile duit toe gekraakt. -
Ter zyde tegen Hanna.
Hanna! gy moet, v/aarachtig! raad verfchaften.
Hanna, tegen Charlotta,ter zyde.
Als't
maar geen geld is.
Charlotta, tegen Hanna, ter zyde.
'k Wil myn juweelen verpanden.
Hanna, iy zicb-zelve.
Braaf!
Ch arlgtt a.
'tWord tyd om naar bed te gaan, Hanna, Kom neem
mynhandfchoenen,'t masker en 't licht in de handen.
- van Randolf, opflaande.
Ik zal de eer hebben u te verzeilen.
Charlotta, terwyl Hanna een kaars uitfnuit.
Dat is gantsch on«
, noodig: de weg is my bekend.
Verzel liever den Heer van Hill.
van Randolf.
Sint jutmus! geen hak op
myn hoofd dacht langer op dien vent.
Op, op, Mynheer de droomer! zou hy ook een der
zeven flaapers zvn, daar fommigen van kouten?
B 3                                  °P
-ocr page 34-
22 DE VROUW NAAR DE WAERELD,
Op} op, Slaapüil! uw Heidin laat u roepen: zy ver-
wacht u in haar castanjebruine bouten.
Wy moeten gaan... hoort ge niet ?
van Hill, half Jl&apende.
Ik ben u verpligt.
van Randolf.
Hoe ?. •
wat.. - verpligt... naar huis heb ik gezeid !
Kóm dan;... eerst overënd... Spalk nu de oogen op.
H A N N A, ter zyde.
Hier
word de blinde door den kreuplen geleid.
VAN HlLL.
Wy moeten toch eerst het geluk ...
van Randolf, van HUI voorttrekkende, doch
met eenig bevoys van befchimkenheid.
Ja,, .ja.. .op een an-
der tyd zult gy dat geluk wel genieten.
Ar... arme Mynhecr van Hill! kom maar voort: 't
word tyd te gaan. Wy zouden de Dame ligt verdrieten.
Hy keert zich om, en kust de hand van Cbarlotta*
Goeden nacht, Mevrouw.
van Hill, nog Jlaaperig.
Mevrouw, uw Dienaar.
Charlotta.
Uw
Dienares. Wy zien cl'kaêr van middag weer.
van Randolf.
Zonder twyfel Maar, Meisje, denk om de Champagne.
Hakka, hen naar een verkeerde deur ziende gaan.
Hei!. •
wilt gy duëlleeren, Mynheer?
Dat is Mynheers geweerkamer.
van Randolf.
Serdrement!.. duëlleeren! • •
neen... ja met een vies, dat zou lukken;
Of ook met u, Engellief.
IIAN'
-ocr page 35-
B L Y ■ S P E L.           23
H A N N a, ben beiden by een' arm neemende.
Hier gaat gy naar de voor»
deur. Voorzichtig ; breek den nek niet in (tukken.
Charlotta.
Ik benblyd dat zy heen zyn. Het wierd hoog tyd. Kom,
Hanna, laat ons ftraks naar myn kamer gaan.
Maar ik moet myn' man fpreeken. Gy moet my aan-
ftonds komen roepen, als hy is opgeftaan.
Einde des eerjlen Bedryfs.
TWEE-
B 4
-ocr page 36-
24 DE VROUW NAAR DE WAERELD,
TWEEDE BEDRYF.
EERSTE TOONEEL.
De Heer van Milbach gekleed zynde , komt in
zwaarmoedige gedachten ten voorfcbyn, en zet
zich neder, zonder iets te zeggen tegen Hen-
d R i K, die bezig is met (loeien op hunne plaats
te zetten, het theegoed, glas en de- vies,
die in het voorige bedryfzyn aangebragt,
naar binnen te brengen, en, terjlond
daarna te rug komende , alsdan lyord
toegefproken door
H                       Milbach.
endrik, hebt ge by dien Predikants Weduw ge*
weest ?
Hendrik.
Mynheer, ty verwacht u.
, . Milba CH, ter zyde.
Ik durf nog hoopen,
Charlotta, dat uw twee lieve kinders my myn rust zul-
len wedergeeven, hoe 't ook moog' loopcn.
Tegen Hendrik.
|s Mevrouw by der hand ?
Hendrik.
Nog niet, Mynheer.
Milbach.
En Hanna?
Hendrik.
Die
wel, Mynheer,
Milbach.
Stuur haar dan by my.
TWEE-
-ocr page 37-
B L Y S P E L.            25
TWEEDE T O O N E E L,
WMilbach, alleen.
ord eindlyk tyd om ons ontwerp te volvoeren:
maar wie weet wat middel het beste zy., ?
Eertyds teder, is zy door haar woeste gezelfchappen
ongevoelig geworden van harte.
Zy zal nu niet meer luistren naar myn liefde; zy zal
geen deel meer neemen in al myne fmarte;
Zy zal 'er geeu deel meer in neemen!,. zeker, neen!..
helaas! welk een droevige zekeiheid!..
Opftaande.
Laat af, Ontmenschten , die door uw tooverftreeken
haar hart my ontrooft, haare inborst verleid!
Leert my hoe dat hart weder is te winnen, of het is
met myn rust gedaan voor al myn dagen...
Maar, Onverbiddelyken! wat fmeek ik u om raad? Ik
ben 't'alleen, dien ik om raad kan vraagen.
Hy ftert eei\ige traanen.
Daar dient veel verltands toe om haar het net des ver-
derfs te ontrukken... Men ween' dan langer niet!
Dat hindert my Hechts in 't overweegen wat het best
zal weezen, dat omtrent haar gejfchied'.
Na een poos in diepe gedachten gezeten te hebben,
Ja... zy moet verneèïd... zelfs tot wanhoop gebragt
zyn; en word zy dan tot verbeetring niet bewogen,
Zo zal men de natuur beproeven. Die zal mogelyk
mser dan het kloekst overleg vermoogen...
DERDE TOONEEL.
MlLBACH, HanKA.
MiiDACH, terwyl Hanna inkomt.
preek recht uit, Hanna. Hoe (taan de zaaken ?
Hanna, hygmde.
Myn»
heer, uw vraag... verbvstert... my geheel en al...
ü 5- ■ **
                 Laai
-ocr page 38-
26 DE VROUW NAAR DE WAERELD,
Laat ik ten minften... eerst myn' adem eens haaien.. •
"zo gy begeert dat ik antwoorden zal!..
Den adem diep opgehaald hebbende.
Zie zo., nu kan ik belcheid geeven. Gy vraagt dan,
Mynheer! hoe of het nu (Iaat met onze zaaken ?
M I L B A C H.
Ja-                                              , , .
Hanna, luchtig.
Wel, Mynheer, zeer wel.
MïLBACH.
Is 't waar ?
Hanna.
Zuiver! maar
MevroüW roept, dunktmy.
Mus ach.
Gy zoekt my wat wys te maaken.
't Is niet zo.
Hanna, 'willende voeggaan.
Ja; ftil!.. ik hoor het, zy roept my.. .Me-
vrouw , ik kom.
                                 
Milbach. baar tegenhoudende.
Zy roept u niet: malle praat.
Hy ziet haar aan.
Gy zyt een aartig knap meisje, Hanna; maar, zo gy
wist hoe lelyk het liegen u (Iaat...
Hanna.
Pat is achterklap, Mynheer! ik lieg nooit.
Milbach , eenen ring van zyn' vinger genomen
hebbende en dien beziende.
En wat voor*
deel het geeft zich ongeveinsd te verklaaren.
Hanna, den ring van ter zyde begluurende.
Pat is een mooije ring, Mynheer.
Milbach, den ring baar naderby toonende.
Niet waar? hy is voor
iemand, dien 't lust de waarheid te openbaaren.
Han'
-ocr page 39-
B L Y S P E L.           z7
H A H M A.
Wel zo !
Voor zich nederziende en op een'' vleijenden toon.
Men wil juist maar niet gaarne door de waar-
heid u bedroefd maaken: anders,.. Mynheer!
MlLBA CH.
Daar: 'k fchenk u den ring, zo gy ir.y langs dien weg
bedroeven wilt: dat is all' wat ik begeer.
Hans a , den ring aanmanende.
Terwyl gy het dan wilt...
MlLBACH.
Maar de waarheid, voor de
vuist. Ik kan geen opfchik noch bedekzels veelen»
H A N N A.
Ik zal.. .Wy hebben in korte dagen zeer flerk, doch
gisteren alles verloren met fpeelen.
MlLBACH.
Nu verders?
Hanna.
Eergistren maakten wy nog üaat op twaalf
Lootjes: daar was veel gelds aangelegd.
Maar ach'.
MlLBACH.
Ikbegryp 't. Voorts?
Hanna.
Voorts... och! dat
hield ons maar op. Beter in eens u 't facit gezegd.
Wy zyn dood'arm en nog veel erger, Mynheer, want
wy ileeken tot aan ónze ooren toe in fchulden.
MlLBACH.
Die reekeqing is kort en zaaklyk. Maar wat heeft men
nu beflöten ?
Hanna.
Der. tegenfpoed te dulden;
En ons geluk kloekmöedig af te wachten. De advokaat
heeft ons verzekerd, naar ik hoor,
Dai
-ocr page 40-
28 DE VROUW NAAR DE WAERELD,
Dat wy nog heden ons proces winnen zullen. Dan zyn
wy ryk, want wy krygen daardoor
Drie duizend guldens inkomst.desjaars :dan is het,Myn-
heer, dat wy niets onbetaald zullen laaten.
En dan...
MlLBACH.
Hoeveel beloopen die wel?
H ANNA.
Hoeveel ? volgens
onze opmaaking... ruim tweeduizend dukaaten.
MlLBACH.
Dat is grof.
Hanna.
Ja; 't kan gaan. Intusfchen hebben wy de
fchoonfte hoop van de waereld.
MlLBACH.
Heel goed.
Hanna.
Zelfs weeten wy ons, in gevallen van nood, ter vlugt
te redden als luiden vol van moed.
MlLBACH.
En hoe ?
Hanna, overdenkender ivyzi.
Maar.. Mynheer!.. het is zorglyk^ een' Echtge-
noot in dat geheim den neus te laaten (keken.
Milb ach.
't Is niet, Hanna. De zaak is van het uiterfte gewigt,
't is noodig ernflig met u te fpreeken.
Ik vorder uw' byftand, uw vertrouwlykheid; en ver-
zoek 'er u om.
Hanna.
Dat is my veel eer.
MlLBACH.
Nu dan ?
Hanna.
Wel; wy neemen (maar laat daarom uwe on-
bekrompen giften niet achter, Mynheer!)
-ocr page 41-
B L Y S P E L.            29
Wy néerncn, in gevallen van nood, toevlugt tot onze
jaweelen , onze lieve juweelen.
Milbach, met groote verwondering.
Wat zegt gy ?
Hanna.
Dus zyn wy gewaar geworden doormid-
. del van zvvaare verliezen in het fpeelen,
Dat de onuitpiutelyke kunst zulke fchoone onechte ju-
weelen uitgevonden heeft,
Dat een Gemaal die voor echt aanziet, zo hy zich niet
te veel aan den argwaan overgeeft.
Om zeelcre reden van groot belang dacht men best onze
oude zurvre juweelen te verpanden,
En nieuwe valfche in de plaats te koopen. Die negotie
ftelde ons een' braaven ftuiver in handen ,
Waardoor wy kans zagen om onze gevallene aclien
wéér te helpen op. de been.
Wy hebben ook reeds een' braav' man gevonden, die
aan ons, uit waare menfchenliefde-alléén,
Tegen maar één ten honderd ieder maand, daarop dui-
zend dukaaten befloten heeft te geeven.
Milbach,
Waar zyn de juweelen ?
Hanna, zuchtende, een doosje hem toonmds
en openende.
Hier.
Milbach.
Ik zal dat geld fchieten,
doch op een' vreemden naam.
Hanna.
Dat's ons om 'teven...
Zacht,..ik begryp u. Gy zyt dan een ander...maar
indien, gelyk ik de zaaken befchouw...
Milbach.
Hoor, Hanna; maak my terftond een naauwkeurige
lvst op van al de fchulden van Mevrouw,
D'e
-ocr page 42-
30 DE VROUW NAAR DE WAERELD,
Die wy ftraks, opdat niemand bulten my haar kan maa-
nen , met conrame munt af zullen leggen.
H ANNA,
Goed ! maar daar zyn posten by van belang ; V
duizend dukaaten hebben al vry wat texeggen.
MlLBACH,
Dat is myn zaak: bezorg my maar een volkomen lyst.
Gaa, zie of myn Vrouw is opgedaan.
LI ANNA.'
Zy was 'er meê bezig, en zal welhaast hier zyn.
MlLBACH.
Zeer
, wel; doch houd u dooddil: denk daaraan.
H A N N /\.
Ik beloof't u, Mynheer! want die móojje ring srze*
geit myn tong. 'k Zal getrouw alles verzwygen.
Maar... de juweelen.. .Wy hebben 't geld brood
MlLBACH,
Wacht
me aan myn cabinet, dan zult gy 't geld krygen,
VIERDE TOONEEL.
de Heer van Milbach.
oe vernedert my de losheid myner Vrouw, dat ik
eïndelyk, gedrongen door den nood,
Haar kamenier tot myn vertrouwde'tegen haar moet ge*
bruiken... Ik fchaam 't my.tot ter dood.
Doch, waarom my zulks gefchaamd, als de meid maar
zwygen, en ik, 't geen ik zoek, door haar kan erlangen.
Het vreeslyk oogenblik nadert: zy zal haast hier zyn...
op welk een wyze zal ik haar ontfangen ?..
Op myn gewoone wyze? Dat valt my 't.ligtst. Ge-
maaktheid is fteeds 't bewys van vallenen fchyn.
Alles, tot myn minde beweeging toe,moet zachtmoe-
dig, teêrhartig.en toegeeflyk zyn.
Haar
-ocr page 43-
B L Y S P E L.           31
Haar langs dien weg tot zelfskennis zo ver te bren-
gen, dat zy befluit haar dwaasheid in te toornen,
Goede hemel! wat fctra dat voor my een doorluchtige
triomf zyn! maar zacht... ik zie haar komen.
VYFDE TOONEEL.
de Beer van Milbach, Charlotta.
Milbach, Charlotta fcbielyk te gemoet
gaande.
roeden morgen, myn Lief! hoe verheugt my uw
tegenwoordigheid!
Charlotta.
En my de uwe, myn Schat!
Myn waarde Milbach! maar ik-ben bekommerd. ..Lie-
ve Man! gy hebt geen' goeden nacht gehad.
Milbach.
Een'zeer goeden nacht,toen ik wist dat gy t'huis waart.
Daardoor wierden flraks myne zorgen verdreven.
Charlotta.
Ik wil 't gaarne bekennen : ik verdien wel een d'gt
verwyt, dat ik zo lang ben uitgebleven.
Milbach.
Ik u verwyten! hoe! zou ik, u ter liefde, fchoon ik u
niet misten kan dan met fmart,
Niet eenige uuren flaaps willen opofferen ?
Hy vat een van haar e handen en kustdezelve, die
blyvende vastbonden. ■
Dikwils, het
is waar, beklaagt zich. myn hart,
Oikwils beklaagt zich myn teder hart in het geheim, dat
het zyn' uitverkoren' fchat op aarde,
**1 zyn geluk en vergenoegen; kortom, dat het ufchier
altyd moet ontbeeren, myn Waarde.
Charlotta, met haar e band op de zyne drukkende.
^y zyt een allerliefst man, Ik .blyf daarom ook dcu
gantfchen dag t'huis: de party komt hier.
MI Ir
-ocr page 44-
32 DS VROUW NAAR DE WAERELD,
MlLBACH.
Waarom gy ook t'huis blvr't, 't is my altydaangenaam,
doch 't gaf my pnëindig meer plaizier,
Als ik 't geluk van uw gezelichap alleen had te danken
aan uw tederheid in het minnen.
Ch A8 LOTTA,
Gy hebt waarlyk daarvan te geringe gedachten. Ik be-
min u oprecht met ziel en zinnen.
Waarom kwaamt gy gistren niet mede op't Bal?
Milb ach, terwyl by zacbtkens baare hand los laat.
Dat gy
daar zoud zyn kon ik immers niet vermoên :
Want... fints gistren ochtend...
Charlotta.
Van Randolf haalde my
ten elven af om vizites te doen:
Des middags gingen wy by den ouden Generaal Trom-
mer ter maaltyd, en (lraks;-na den eeten
By Mevrouw van der Licht aan de fpeeltatel, daar wy
met genoegen den tyd hebben gelleten,
Totdat wy te famen naar 't bal reeden. Ik moet niet
» fcbaatnte bekennen, recht-uit gezeid,
Dat ik niet om u gedacht heb.
MiLBACH, als verwonderd, op een' teedren toon.
Om myn liefde niet? en
zelfs niet om myn verlegenheid ?
Ch arlott a.
Gy ontroert my.
Befcbroomd.
Hoe, hoe zal ik my verdedigen? &
kan myn fchuld geenszins geheel verfchoonen.
Doch., .denk maar zelfs na, of by zo veel goedheiden
zo veel liefde, als gy my gewoon zyt te toonen,
Een teder hart als 't myn onaangedaan kan blyven. Neen,
rnyn Schat! 'k ben trotsch op uw bezit.
Gy verdient dat elk u eert en lief heeft...
                 ^
-ocr page 45-
B L Y S P E L.            33
Zy ziet hem aan en voor. zich neder.
Maar, dat ik my
opfluk was ook nimmer, uw wit.
MlLIiACH.
Gantsch niet.
Op een bezadigde en zachte moyze.
Doch, myn Lief! daar zyn 'er immers nog
buiten my, die a!le dagen met recht een teeken
Van uw tederfte liefde verdienen en eifchen kunnen ....
maar laat ons van wat anders fpreeken ;
Gy mogt denken dat ik u wetten wilde voorfchryven,
zo myn reden u daartoe drong,
En ik acht het myn pligt u in alles te believen. Leef
naar uw' zin: gy zyt nog jong:
Gy moet genot van de waereld hebben.
Charlotta.
Ach ! zonder u
zou het my op de waereld verdrieten.
Gy zyt myn allerbeste Vriend; ik wil u nevens my het
zoet van dit leven doen genieten.
Maar, waartoe zulk een treurig gefprek ? Ik ben gaar-
ne vrolyk. Is u niet wat nieuws verteld?
Ik kreeg gistren een heerlyke overwinning. Gy word,
hoop ik, niet van jaloersheid gekweld.
M il e ach.
Geeft ge my daar reden toe? 'k Heb u zeer lief,en, hoe-
wel ik nooit fchooner vrouw dan u aanfehouwde,
Ik ben echter niet jaloers.
Charlotta, op een' luebtigen toon.
Welaan! dan neem ik uineen*
minnehandel tot myn' vertrouwde.
M i L B A c H, febertfende.
t>at is my veel eer. Maar ben ik wel een vertrouwde
die u dienen kan buiten uw fchaê ?
j Charlotta, met een" gemaakten ernst.
*» ftel u onder den eed,
G                              Mie-
-ocr page 46-
34 DE VROUW NAAR DE WAERELD,
Milbach, als vooren.
Gy kunt gerustzyn.. .Nuruwe
overwinning ?.. 'k Verlang 'er na.
N ■ GHARLOTT&, lagchende.
Lagch maar vast in voorraad. De oude Generaal Trom-
mer, die goede fukkel, heeft (wie zou 't zo droo-
men ?)
In omni forma my gisteren zyn liefde verklaard.
Milbach.
Meent gy
dat in ernst ?
Charlotta.
Ja wel volkomen.
Myn meêdoogen met zyn' ouderdom, myn toegeeflyk-
heid omtrent dwaaze vrypostigheén
Scheen zyne inbeelding te vleijen. Hy wierd daardoor
ontvonkt, knielde voor my en niet alleen
Dat hy my duizend zoetigheden zeide, hy fmeekte my
ook nog om, zo ras ik zou kunnen,
(Denk eens hoe galant dit dien gryzen bloed afging) eeU
geheime famenkomst hem te vergunnen.
Is dat niet kluchtig ?
Milbach.
ó Neen ; wy beiden zien deeze zaak
met zeer verfchillende oogen in.
Overdenk het zelf. Die oude liefhebber vormt zich
een verbeelding van uw wedermin
Ü it uw medcdoogen en toegeeflyIcheid voor (gelyk gy ze
noemt) dwaaze vrypostigheden.
Daarop waagt hy het de achting, die hy u en uw' man
verfchuldigd is, te fchenden, te vertreeden,
' En Helt u gelyk met die fnoode fchepfels, waaraan mefl
lchaamteloos die voorllagen doet.
Na een poos zwygens.
'Ziet
ge nu dat gy gehoond zyt?
Char-
-ocr page 47-
B L Y S P E L.            3j
Charlotta,
Ja; zeer klaar. Ik zal zor-
gen dat hy my Üpoit wcfr ontmoet',
Die Deugniet.
MltBACH.
Zo ras niet van 't een uiterfle tot het afï-
der. Gy moet hem niet geheel ontwyken.
Bejegen hem vriendelyk', doch laat hem telkens uw' af-
keer van onbetaamlykheden blyken.
Houd zyn dwaasheid in toom, en, blyft hy vermetel,
doe hem dan een edele fierheid zien.
Het is geen kleine kunst ,myn Lief, zich in hoogachting
te brengen by aanzienlyke liên,
Maar veel grooter zich daarïn te houden... Gy zyt een
deugdzaame Vrouw, dat weet ik, maar demenfehen...
De menfehen oordeelen naaf den fchyn.
Ch AXLOTTA.
Gy zyt een aan-
biddh'K mensch. Wie kan volmaakter man wenfehen?
Ik tal uw' raad in alles volgen.
Milbach.
Gy hebt verftand: ik heb
ü fjechts op het fpoor gebragt.
Volg uw eigen oordeel... nu van wat anders., de fpeel-
. party word heden by u verwacht.
Daartoe is geld van doen.
Charlotta, mor zicb ziende.
Ik..heb..nog geld.
Milbach.
Dan is't wel.
T Zo het anders Was, gy had maar te fpreeken.
** Zou niet toelaaten dat ge u genoodzaakt zoud vinden
.j°m u in fchulden te moeten fteeken;
Want daardoor vermeeten zich fomtyds laage fchobbe»
n jakken van mannen een' eisch of recht
UP de eerbaarheid der vrouwen.
G 2,                              Sebig'
-ocr page 48-
3<S DE VROUW NAAR DE WAERELD,
Scbielyk.
Gy hebt immers geen
fchulden ?
Chaelotta, befcbroomd.
Och neen.
MlLïACH.
Ik geloof 't geen gy zegt:
Want anders heb ik 't naaste recht tot uw vertrouwen»
Is de Advokaat hier geweest ?
Charlotta.
Gistren morgen.
Hy geeft goede hoop.
MlLBACH.
Gelukte zy maar! ik gaa.
Charlotta.
Hoe! waar-
om zo fchielyk ? Hebt ge iets te bezorgen ?
MlLBACH.
Ik moet hem aanftonds gaan fpreeken. Verfchoon my-
ne kleine erïnnering. Zy kwam nu te pas.
Ik zou ze u niet gedaan hebben zo het leven my dier-
baarder dan myne liefde was.
ZESDE TOONEEL.
ACharlotta, alleen.
ch! die liefde, die toegeeflykheid-alléén zyn 't juist,
die my 't (hengst betichten van fnoode listen.
Ik, ondankbaarc, beledig den braafften man door my°
fpeelziekte, myn losheid en verkwisten...
Ligt breng ik hem dus ten grond... Wat?., welk eert
ysfèlyk denkbeeld !.. neen, dat is niet te vermoên.
Daartoe heeft hy te veel gelds: daartoe is hy ook te op"
lettend, te voorzichtig in zyn doen.
z*
-ocr page 49-
B L Y S P E L.           37
ZEVENDE TOONEEL.
Charlotta, Hanna.
Charlotta.
ch! Hauna! hy is zo liefi zo allerliefst!
H anna.
Wie?
Charlotta.
Myn man,
Hanna.
'k Dacht
wel dat hier een huisje zou leggen.
Laat loopen maar! een man is altyd een verdrietig meu-
* bel.
Charlotta.
Gantsch niet, Hanna! hoe kunt gy 't zeggen?
H A N N A.
Zy vallen eeuwig over onze kleinfte onfchuldige pret-
jes.
Char&otta.
Neen, zeg ik: gy hebt mis.
Hanna.
Och! gy zyt al te goedaartig. Ik ken dat foort van
volkje veel beter; 'k weet hoe het is :
l^et opent den mond niet of het is om ons verwyten t«
doen; het wil niets van ons gedoogen.
Charlotta.
Gy hebt het grootfte ongelyk van de waeréld. My»
man is zo infchikkelyk.
Hanna.
Ja; in uwe oogen.
Maar zo ik om een' man wenfchen zou, die recht goed
was, dan moest hy doof en (lom zyn, en blind.
Charlotta.
% zyt een zottin. Hy heeft my verrukt :hy heeft zelfs,
(denk eens hoe teder hy my bemint)
C 3                         Myn
-ocr page 50-
SB DE VROUW NAAR DE WAERELD,'
Myn lang uitblyven my niet verweten.
Hanna.
Dat is al veel.
Cha rlotta.
Hy
heeft zelfs, of ik het had van noden,
My geld aangeboden om te fpeelen.
Hanna.
Wel lis't mooglyk?
om te fpeelen u geld aangeboden!
Och! Mevrouw, 't fpyt my dat ik hem befchuldigd
heb. Hy is de beminnlykfte man op aard.
Charlotta.
Zo ziet gy 't ook ?
H A NNA.
Vast. Dus hebt gy nu geen geld van
doen?
Ch arlott a.
Ja, zekerlyk : is dat vraageus waard'?
Hoe eer hoe beter.
Hanna.
Zoud gy het dan met een hartfterking
van duizend Dukaaten kunnen Hellen ?
Cha rlotta.
Och! myn lieve Hanna ! dat is heerlyk! dat is puik!
Hebt gy ze r geef ze my maar zonder tellen.
Hanna.
Een poos geduld: tegen een ten honderd 's maands,
krygt gy ze binnen een kwartier zonder fopt.
Charlotta.
- Gy zyt een aartige Meid. Zie eens hoe vergenoegd ik
ben.
Hanna.
Wat tooverkracht heeft het goud!
Charlotta.
Duizend Dukaaten ! daar kan ik fchoon gebruik van
fnaakcn: nu weet ik alles wéér te bedisflen.
• HaN-
-ocr page 51-
B L Y S P E L,
39
H A N N A.
Maar toch niet aan de fpeeltafel, want wy hebben geen
voorraad van Juweelen meer te verwisflen.
Best wierden nu terftond uw kleine fchulden voldaan.
Charlotta,
als myn proces gewonnen is.
H A N N A.
Dat heb ik die goede lieden ook gezeid, maar 't zyn al-
lemaal domme fchepfels, dat 's wis,
Want zy hebben my (lout in het aanzicht durven zeg-
gen , dat het proces kan worden verloren.
Charlotta.
Zy zyn zot.
Hanna.
'k Zeg dat meê, 't proces moet wel gewon-
nen worden , gelyk de Advokaat ons deed hooren...
Nochtans., als nu, ... tegen verbeelding, die zotten
geen zotten waren, zo was men gepierd;
En, als ons proces, dat al onze hoop is... als dat lieve
proces eens verloren wierd ?...
Charlotta.
Dat ware om van te beeven!.. maar neen; dat kan nooit
gebeuren.
Hanna.
Vast net; ik geloof het ook nimmer.
Maar kyk: da3r komt die manhafte onbefchofte Myn»
heer van Randolf: en och! dat is nog veel flimmer,
Juffrouw Rinkel volgt hem.
Charlotta.
Laat toch niet blyken dat ik
by kas ben.
Q 4                       AGT.
-ocr page 52-
40 DE VROUW NAAR DE WAERELD,
AGTSTE TOONEEL.
Charlotta, de Heer van Randolf, Juf-
frouw
Rinkel , met Boozen en een takje,
Hanna.
van Randolf.
G oeden morgen, Mevrouw.
Charlotta.
Goeden morgen,Mynheer! wel! Juffrouw Rinkel, ik
dacht niet dat ik van daag u fprccken zou.
Wat jaagt u hier ?
Juff. Rinkel.
Niets byzonders, Mevrouw: ik kwam
u erïnneren zo 't u niet zou verletten....
Charlotta.
Hebt gy wel gerust, Mynheer ?
van Randolf, zich op een'Jloel plaatfende.
Kort en goed.
Charlotta, tegen Juff. Rinkel.
Wat hebtgy
in die doos ?
Juf. Rinkel.
Perfiaanfche Savonetten.
Zy maaken zacht en blank vel.
Charlotta»
Hoe duur ?
Juf. Rinkel.
Goedkoop: de
Uiterfte prys is een ryksdaalder de vier.
Charlotta, leggende twee Savonetten op de tafel.
Ik zal 'er twee neemen om te probeeren, Betaal ze maar,
Hanna.
Hanna.
Ik heb juist geen zier.
Myn-
-ocr page 53-
B L Y S P E L.           4r
Mynheér van Randolf, hebt gy niet een' halven ryks-
daalder ?
van Randolf, in al zyn zakken voelende.
Sacrebleu! waar heb ik het gelaaten ?....
ïk heb.. ó neen; ik heb geen klein geld , niet anders dan
goud.... gouden dukatonnen of dukaaten,
Juffr. Rinkel.
Ik zal 't wel wisfelen, Mynheer i
tan Randolf, met groote drift en verwarring
zyn zakken doorzoekende.
Ik heb immers even-
wel. - Ja, ja; het valt my nu by.
Myn domme vlegel liet vast de beurs in myn Domino
iteeken, maar het zy hoe het zy,
Morgen, Juffrouw, morgen...
Ter zyde.
Die lompe Savofletten!
CharLotta, tegen Juffr. Rinkel
Hebt
ge ook mooye waayers ?
Juffr. Rinkel, ter<wyl Hanna derzelver pak
begint te doorfnuffelm.
Tot uw bevelen.
Agtti'en Ryksdaalders die, en deeze vierentwintig.
C H & R L O T T A.
Ik kan
niet zien dat zy zo veel verfcheelen.
Twintig voor deeze.
Juffr. Rinkel, zicb bedacht hebbende.
Nu , ik zal 'er maar afftappen, want
ik heb juist geld van doen, Mevrouw.
Zy krygt een andere Doos.
Heeft Mevrouw ook zin in Italiaanfche bloemen , zo
fraai als men ze ergens vinden zou ?
Charlgttaj in de Doos ziende.
De Drvs?
prysi
C 5                          >#'•<
-ocr page 54-
42 DE VROUW NAAR DE WAERELD,
Juffr. Rinkel, de Doos overgeevende.
't
Half douzyn een Ryksdaalder. Daar is drie
douzyn.
Charlotta, na naauvoer overzien der Doos.
Gy kunt die meê by de reeknïug zetten.
Hoe veel is 't nu f
Juffr. Rinkel.
Drie douzyn is zes; de Waayer twin*
tig is zesentwintig; de Savonetten
Een halve, maakt zesentwintig en een half Ryksdaal-
der.
Charlotta.
Zo is 't ook. Wat hebt gy nog meer ?
Juffr. Rinkel.
Hier heb ik een fchoone gouden Tabatiere. Wat dunkt
u ? die moest gy koopen, Mynheer.
van Randolf, zyn Snuifdoos in de band gehad
hebbende, fi'eekt die fcbielyk in zyn' zak.
ïk fnuif nooit.
HannAj onder bet doorzien van 't pakje van Juff.
Rinkel, daar een beidinnemasker en kleed uit-
baalende.
Lieve tyd! een masker. Kyk, Mevrouw
een heidinnekleed.
Charlotta.
Laat my zien zonder draalen.
Ivygt en beziet ze.
Ik bid u, zie, Mynheer van Randolf! onze heidin van
gisteren!
van Randolf,opgejlaan zynde en die beziende.
De drommel moet my haaien!
Het is natuurlyk die Heidin.
Charlotta, tegen Juffr. Rinkel.
Menschlief! wie toch, wie was
die Heidin ? Verkoop my geen kool!
Jk wil, ik moet het weeten; toe, zeg het my.
-ocr page 55-
B L Y S F E L.           43
Juffr. Rinkel, aarzelende.
Maar, Mevrouw.
Charlotta.
Ik
verhoor daaraan een pistool.
Juffr. Rinkel.
Zesentwintig en een halve ryksdaalder, en een pistool;
maar gy moet het niemand vertellen.
Charlotta.
Neen, neen ; dat zweer ik u.
Juffr. Rinkel, als ter zyde tegen Charlotta.
Die Heidin was Juffer Ma*
thilde. Mynheer van Hül kwam 't my beftellen.'
Hy gaf me een dukaat, om by den donker de Juffer by
hem te brengen, gelyk ik deed.
Ik heb 't aan zyn huis haar aangetrokken, waarop 2y tci>
ftond met hem naar het bal toe reed.
Charlotta, zeer verwonderd.
Mathilde...?
H ANNA.
Ons vroom Zusje.'
van Randolf, lagcbende.
Ik lagch my flap. De fiikflooijer en fyne!
wacht u voor gewitte wanden:
Vertrouw voortaan op de fynen. Zy zyn als tontel. Vat
het een vonkje, 't raakt alles aan 't branden.
Charlotta, tegen van Randolf.
Van Hül ging immers met ons ?
Juffr. Rinkel, tegen Charlotta.
Hy bragt haar een halfuur
vroeger t'huis en reed aanilonds weerom.
Charlotta, veinzende heen te gaan.
Leef gezond, Juffrouw.
Juffr. Rinkel.
Maar Mevrouw, ik ben doode»
lyk om geld verlegen ... mag ik ... ?
Char,
-ocr page 56-
44 DE VROUW NAAR DE WAERELD,
Charlotta.
Kom, kom:
Denk maar om ons proces. Ook heb ik u intrest beloofd,
en gy kunt u op myn v/oord vertrouwen.
Juffr. Rinkel.
Mevrouw zal, wil ik hoopen, de oude rekening van de
voorige maand wel hebben onthouên.
ƒ Zy beliep met verfchot voor allerleie galanterien, op het
naaüwfte gefield.
Honderd drieëndertig en een half.
Charlotta.
Wel accoord. Wat beu
ik nu famen fchuldig aan geld ?
Juffr. Rinkel, op haar vingers tellende.
Honderd drieëndertig en een halve, en zesentwintig en een
halve ryksdaalder bedraagen
Eenhonderd en zestig; en nog een pistool voor 't ge-
heim. Mevrouw! zo 'k het u zou durven vraagen..,.
Want, Mevrouw, gy weet dat Kooplui als ik zo niet
uit hun winkel kunnen.....
Charlotta.
Wel, zou ik niet ?
'k 'Zal u een paar dukaaten voor uw moeite geeven. Ik
heb nu geen' tyd altoos. Gy ziet
Dat ik uw fchade niet begeer: kom morgen, dan betaal
ik u alles met nog twee dukaaten.
Juffr. Rinkel.
Dat was juist niet noodig, maar terwyl't u nu ongelegen
komt, zullen wy 't by deaffpraak laaten.
Als wy dan de pistool met de twee dukaaten op agt
ryksdaalders Hellen, vinden wy
Somma Eenhonderd achtenzestig ryksdaalders.
H A N N A, tegen Juffr. Rinkel.
Is het geld
der Savonetten daarby ?
Charlotta, na eenig kort bedenken.
Ei! dat is al gevallig!Dat 's net tagchentig dukaaten!
VAN
-ocr page 57-
B L Y S P E L.           4j
van Randolf, ter zyde tegen Charlotta.
Mevrouw
heeft, denk ik, niet vergeeten
Dat ik 'er gaarne veertig op reekeuing had.
Charlotta, ter zyde tegen Randolf.
Gy krygt 2e dee-
zen namiddag, wel te weeten.
Juffr. Rinkel.
Heeft Mevrouw nog iets te belasten?
Charlotta.
Neen, Juffrouw Rin-
kel.
Juffr. Rinkel.
'k Blyf uw dienares en verzoek
Zy gaat naar de deur.
Verders om uw gunst. Morgen kom ik hier by tyds.
Hanna, de deur openende.
Myn
lieve Juffrouw, wy vallen niet kloek;
Wy flaapen wat lang.
juffr. Rinkel.
Dat kan niet fcheelen; 'k zal wel
wat wachten.
Hanna.
Dan heb ik 'er niet op te zeggen.
Ik wil u groeten, Juffrouw.
NEGENDE TOONEEL.
Charlotta, de Heer van Randolf,
Hanna.
Charlotta.
^^^^^^^^^^^^ ' eem dat goed me£, Han-
\ na, om het terftond in myn kamer te leggen :
En breng ons Chocolade voor Mynheer van Randolf.
Tegen van'Randolf.
Wat zegt gy ?
^^B                                                                   VAN
-ocr page 58-
46 DE VROUW NAAR DE WAERELD <
VAN RA ND 01 F.
Wel ja 5
dat kan geen kwaad.
Hanna.
Maar 't is fchier middag, 'k Vrees dat Mynheer een van
zyn middagmaaltyden door de Chocolaad
Geheel zal bederven.
Charlotta.
Gaa heen, Hanna; haast u maar wat;
ik heb myn' tyd van doen. Praat niet tegen.
Daarna moet ik my aankkeden.
Tegen van Randolf.
Kom , Mynheer ; ik heb
zo even een printje voor u gekregen,
van Randolf.
Van wie?
Charlotta.
Van Mevrouw van der Licht. Men is op u
te onvreden.
van Randolf.
Ha! . ik weet.. wegens het bal ?
Charlotta, glimlagchende.
Neen; neen... niet geraaden. Laat ons gaan. Ligt zult
gy een vonnis zien dat u verwondren 7.al.
van Randolf, haar de hand kusfende en haar
binnen leidende.
Ik barst van verlangen.
TIENDE TOONEEL.
Hanna, hebbende hen nagezien.
JXi
nderen rhenfchen! dat 's mooi
fpnl!.. • wat wil toch dat byzonder vertrouwen ?
En dan naar binnen!... maar foei! ik fchaam 't my ;ben
ik niet een zottin dat ik haar verdacht durf fiouên ?
Einde des tweeden Bedryfs.
DER
i
-ocr page 59-
B L Y S P E L.           47
DERDE BEDRYF.
EERSTE TOONEEL,
de Heer van Milbach, Mathilde.
EM ATHILDE.
n weet gy niet waar zy eet?
Milbach.
6 Neen.
Mathilde.
Afgryslyk! wat
is 'er nog van die Vrouw te voorzien?
Doch neem my niet kwalyk, Broeder, 't geen ik zal
zeggen. Gy hebt haar deezen morgen misfchien
Niet al te zacht bejegend. Myn Zuster is gevoelig en
word al ligt tot gramfchap gedreven.
Ik ken haar: met hardheid is niet veel by haar uit te
richten,
Milbach.
Geen hard woord heb ik haar gegeeven.
Mathilde.
't Is echter waarfchynlyk, dat zy deezen morgen nog
wel iets van u zal hebben gehoord
Over haar opfpraaklyk uitblyven van van nacht.
Milbach.
Niets j Zus-
ter, niets.
Mathild e.
Hoe! niets ?
M ILBACH.
Geen enkel woord.
x
                           Mathilde.
■Nu, dat verwondert my ! Ik zou dan wel fchiergeloo»
ven dat gy 'er ook geen woord van zoud zeggen,
Al
-ocr page 60-
48 DE VROUW NAAR DE WAERELD,
Al zaagt gy haar (ik weuschte wel dat my dat denkbeeld
niet infchoot!) in eens anders armen leggen.
MlLBACH.
Ik overwoog nog niet wat ik dan doen zou, terwyl ik
dat denkbeeld nog niet heb gevoed.
Mathildë, met drift.
Uitmuntend! terwyl gy dan niet wilt, zo wil ik: ik
wil my over 't onbuigzaam gemoed
Van myn verdwaalde Zuster erbermen. 'k Zal vroo-
me lieden te hulp neemen, om haar te leeren
Wat het in heeft, zulk een openbaare ergernis te geeven
en zyn' goeden naam zo te onteeren.
Milb ach.
Maak u niet driftig , Juffer.
Mathildë.
Ik zou haar buitenfpoorige
levenswyze op heeter daad
Haar ernftig hebben voorgelteld : maar ... deti gantfchen
ochtend is die Randolf, die onverlaat.
Dat flechte fchepfel by haar geweest en..zy is, gelyk
ik hoor, al weer met hem uitgereden.
MlLBACH.
Dat weet ik wel, Zuster.
Mathildë.
Zo!.. langs hoe mooyer ?..
Kent gy dien Randolf? kent gy zyn inborst en zeden,
Dat ge uw Vrouw zo gerust aan hem vertrouwt?
Milb ach.
Ik ver-
trouw haar aan niemand dan haar-zelve alleen,
't Staat aan haar haar gezelfchap te kiezen.
Mathildë.
Ei lieve!., gy
zyt al te voldoeuend , zo 'k meen ;
Dat heet recht onze infehikkelykheid zo ver toe te gee-
ven, dat het ons befpottlyk zou maaken:
' Maar
-ocr page 61-
B L Y S P E L.            49
Maar, myn lieve Broer, zo ik als een goede vriendin
u raaden zou, zo pas wel op uw zaaken.
Die Randolf!. .kortom, ik waarfchuw u voor hem,
gelyk ik zelf voor hem ook gewaarfchuwd ben...
Een zeer goed vrind van hem, een mensch die altyd
waarheid fpreekt, dien ik met reden daarvoor ken,
Heeft my in vertrouwen gezegd dat ..
MlLBACH.
Ik ben 'er niet be-
nieuwd na; ik wil van Randolf niets hooren.
M ATHILDE.
Houd u zo bedaard als gy wilt; myn gemoed dringtmy
u te waarfchuwen, al zou 't n verftooren.
Die Randolf (de hemel weet wie en waar van daan hy
is, doch daar is zeer weinig aan vast,
Dat kan ik u op myn confcientie zeggen) die Mynheer
Randolf, die ongebonden gast
Staat by uw vrouw al vry wat in een goed blaadje; maar
zy .•. ('t is waar, het is niet te wederleggen,)
Zy is myn zuster;... en 't zy verr' van my , Broeder,
iets kwaads van haar achter naaren rug te zeggen.
Milbach, ter zydè.
Ik moet haar nu maar al haar gal laaten uitbraaken.
Mathilde,
Men
kan juist niet merken dat hy tracht
Zich behaagchelyk te maaken. Hy fchynt onverfchillig
jegens het vrouwelyk gedacht,
En zyn vrymoedigheid is zelfs in plompheid veranderd;
maar och! de zulken zyn 't meest te vreezen.
Eer men 't voorziet, waagen zy een' aanval; en, eer
de deugdzaamen dan gewapend kunnen weezen,
Laaten deeze zich door beftormen verovren.
MlLBACH,
Wat hoor ik,
Zuster ? 'k ftaa daarvan verftomd.
D                              Van
-ocr page 62-
50 DS VROUW NAAR DE WAERÈtD,
Van waar is het dat zulk een overdenking een vroome,
als gy zyt, in de gedachten komt ?
M ATHILDE.
Ach! men moet de booze waereld wel leeren kennen,
als men zich daaglyks daarvan ziet omringen.
Milbach.
De booze waereld, zegt gy. Vind gy die dan zo boos ?
Mathilde.
Zo
boos, Broeder; zo boos in alle dingen,
Dat, zo 't aan my ftond en myn Tante nog leefde, ik
weer by haar giug woonen.
Milbach.
Zo!
Mathilde.
't Is wel waar.
Milbach.
. Neem nog voor een poos de proef van die booze wae-
reld, misfchien verzoent gy u nog met haar.
Mathilde.
Wat? zou ik langer myn deugd aan 't gevaar blootfte!-
len?
Milbach, glimlagchende.
't Gevaar der beftorming fchynt gy tefchroomen.
Wel nu; neem een' gyzelaar en befluit tot de overgave
om dus dat dringend gevaar te ontkomen.
Gaa trouwen.
Mathilde.
Ik trouwen! ik onnozel meisje! zou ik,
met zo veel zwakheden bclaên,
Door myn nachtbraaken een' man niet rampzalig nwa-
ken?
Milbach.
Gy fielt u ook te beklaagchlyk aan.
Ma TH ILDE.
.Helaas! Broeder! zo gy al myne omftandigheden wist
en door welken geest ik word gedreven!..
Mii«-
-ocr page 63-
B L V S P E L.           ji
MlLBACH.
Ik weet dat immers, Zuster. Ligt heb ik u daar tegen
geen kwaad middel aan de hand gegeeven.
M ATHILDE.
'k Merk het wel; gy fpot met my: maar in ernst, ik
ben zo ziek-en zwakkelyk, myn lieve man,
Dat ik fomtyds in 't geheel geen' mansperfoon in myn
tegenwoordigheid toclaaten kan ...
Och!..och !..juist terwyl wy daarvan fpreeken, ont-
fiaan weder de benaauwdheden, die my zo krenken.
MlLBACH.
Arm fchaap! wil ik u in u w kamer ?..
Mathilde.
Vooral niet! Gy
in myn kamer!.. wat zou men daarvan denken ?
MlLBACH.
Dan zal ik de meid roepen,
Mathilde.
Neen blyf: ik zal 'er nog
wel heen kruipen. Maar volg my toch niet,
Vooral niet ; Broeder ! hoort gy 't wel? 't ïal wel
fchielyk overgaan, gelyk meermaalen gefchied.
Dan kunt ge, als 't u gelieft, thee by my komen drin-
ken , zo Zuster tot dien tyd toe uit mogt blyven.
TWEEDE TOONEEL.
DDe Heer van Milbach, alleen.
ie doortrapte huichlaares! ..en echter kan haar las-
tertong myn gerustheid byna verdryven.
Randolfs flechtheid , zyn herhaald bezoek, 't geftadig
uitblyven daar hy myn vrouw toe verleid...
Maar neen; het is niet anders dan haar drift tot hazard-
spel, haar los-en onbedachtzaamheid,
Waardoor...och! myn liefde tot haat is onuitfpreeklyk
e» tot den graad van verzotheid gerezen;
Da                         En
-ocr page 64-
52 DE VROUW NAAR DE WAERELD,
En zy...zou zy my zo fnood mishandelen?., neen,
dat's onmooglyk; dan moest zy een monfter weezen.
DERDE TOONEEL.
DsHeervan Milbach, Hanna.
Milbach.
w
at is 'er ?
Hanna.
Ik kom van u, Mynheer! hooren, wat
ge in myn' toeflaud zoud doen.
Milbach, zuchtende.
Van my? waartoe?
Hanna.
Waarlyk, Mynheer; gy brengt my in verlegenheid.
Milbach.
Waar-
door?
Hanna.
Gy vraagt my dat zo droef te moê.
Neem eerst een luchtiger gelaat aan, en vraag het my
dan.
Milbach.
Ach!
Hanna.
Mynheer! Hanna wierd uw vertrouwde.
Ik ken haar; zy is goedhartig; zy genoot weldaaden
van u; maar 'k weet dat het haar berouwde
Dat gy haar van zucht tot zelfsbelang kunt verdenken.
Milbach.
Zy
zy daarover geenszins bezwaard.
De bedenking van haar, die ge my voorflelt, is een be-
wys der braafheid van haaren aart;
Maar,...myn (laat in de waereld is om weldaaden te
doen; de haare om die te mogen ontfangen.
Zo
-ocr page 65-
T
B L Y S P g L.            53
Zo kiesch een grootmoedigheid voegt aan haaren ftaat
niet: dies mag zy het oog liaan op haar belangen.
Hanna.
Dan is 't wel. Mytiheer gelooft derhalven dat Hanna
haar eigen geluk niet hooger fchat
Noch liever heeft dan uw geluk, al was het zelfs dat ge
. my dien ring niet gefchoiiken had.
Mileach.
Ik geloof dat volkomen en eisch te gelyk een nieuw
bewys van uw oprechtheid te krygen...
Kent gy Randolfs knecht ?
Hanna, verfchrikt.
Ik?
MlLBACH.
Hoe fchrikt gy zo ?
Hanna.
Och!
ik ben verbaasd fchrik'achtig. 'k Zal u niets verzwygen.
Denk geen erg, Mynheer. 't Istusfchenmyenhemnog
niet verder dan enkel vryen.
MlLBACH.
Hoe? hy...
Hanna.
'k Had myn reden om zulks door afkeerigheid niet bot
af te breeken, en bediende my
Van die gelegenheid om naar zyn' Heer onderzoek te
doen.
MlLBACH.
Juist dat zocht ik u op te leggen.
Wat heeft hy zich van hem laaten verluiden?
Hanna.
Nu, (Myn.
heer, neem niet kwalyk dat ik 't zo durf zeggen)
Nu denk ik dat gy de nieuwsgierigheid der vrouwen
niet op de lyst van haar fouten ftelt.
                ,
D3
MlL"
-ocr page 66-
54 DE VROUW NAAR DE WAERELD,
MlLBACH.
Tot de zaak maar.
Hann a.
Wel nu. 't Bericht is niet zeer gun*
ftig. Hoor toe dan wat de knecht heeft verteld.
Zyn Heer is een fpeeler» die zekere kunstjes verftaat,
waardoor hy als een baron kan leeven :
Hy-alléén verfterkt Mevrouw in de zucht, waardoor
zy onweêrftaanbaar tot fpeelen word gedreven:
Hy heeft haar reeds verfchrikklyk veel a'fgewonuen, en
hy... och! het oyrige is al te üeclu.
"MunACH;
Onbewimpeld ; ik wil het weeten. Spreek recht uit.
Hanna.
Wel
dan, Mynheer. Naar 't zeggen van den knecht
Durft zich Randolf wel eens beroemen of iets ontvallen
laaten van zeekre gemeenzaamheden...
MlLBACH,
Die rekel!.. maar 'k moet my n' toorn weerhouden. Han-
na, gy blyft de plaats van myn vertrouwde bekleeden.
Ik houdu daarvoor... all' wat ik van Randolf hoor ge-
loof ik wel, maar wat betreft myn vrouw,
Zy is nog onfchuldig, dat (tel ik zeker.
Hakna.
Ik ook zo vast
dat ik 'er op llerven zou.
MlLBACH.
Geen verkiezing voor zyn' perfoon , geenönverfchillig-
heid omtrent het geen men van haar mogt meenen
Is de oorzaak dat zy tot elks verwondering dien bedrie-
ger zo veel gunden fchynt te verkenen.
Zy is daartoe gedwongen, die ongelukkige! omdat zy
hem niet af feetaaien kon.
Voor een uur hoorde ik dat hy gisteren avond van haar
wel vyfhonderd dukaaten won,
Die
-ocr page 67-
B L Y S P E L.            55
Die ïy hem nog fchuldig is. De begeerte om weer te
winnen het geen zy aan hem heeft verloren,
En vrees dat zy van hem daar om gemaand zal worden
en ik daarvan iets mogt komen te hooren,
Brengen haar in de noodzaakelykheid,dat zydienfcheft,
dien zy anders verfoeijen zou,
Somtyds wel dulden en beleefd bejeegnën, ja zelfs vleï-
jen moet.
HfiSKA.
Och! die arme Mevrouw !
MlLB ACH.
Tot zo verre vernedert ons die vervloekte dobbelzucht,
die bron van duizend ongelukken;
Maar ik hoop die rampzalige de klaauwen van dat ver-
achtlyk fchepfel nog van daag te ontrukken.
De gelegenheid is voor handen: hy komt hier fpeelen.
Ik zal, ongemerkt en bedaard,
Hem in alles gadeflaan ; en, als zich 't minst bedrog in
zyne behandling openbaart,
Dan wil ik hem ten toon flellehü.maar, zo ik hem
zich als een' begunftigd' minnaar zie gedraagen,
Dan zal ik... doch waartoe my te kwellen en met zul-
ke haatelyke gedachten teplaagen?
Hy is een logenaar : ik ken dat boevengebroed, hetwelk
uit een fnoode glorizucht
De kuischheid en deugd der beste vrouwen dikwils ver-
dacht maakt en brengt in een kwaad gerucht,
Om door zelfverzonnenfchandelykevertellingen,zonder
daarvan het gevolg te vreezen,
Biaave mans ten fpot te flellen.,.
Hanna.
Zacht, Myhheer: 'k
boor iemand, 't Schynt de klerk van d'Advokaat te
weezen.
D4                         VÏÈR*
-ocr page 68-
56 DE VROUW NAAR DE WAERELD,
VIERDE TOONEEL.
De Heer van Milbach, Hanna, Lucas.
BMiLEACH.
rengt gy 't vonnis ?
Lucas.
De copy, Myriheer.
Milbach.
Geef.
Lucas.
Daar is 't,
Mynheer: maar... ik ben de klerk, en altoos..,
Milbach.
Ik verftaa 't. Zie daar, dat's voor het affchrift.
Lucas, willende heengaan.
Uw .onder-
daanige dienaar.
Milbach.
Wacht nog een poos.
Hy ziet het papier door, bedenkt zich een weinig en
vervolgt, by zicb-zel-ven.
Het is hard; maar naar allen fchyn zeer nuttig om myn
hoop op haar verbetering te verkrygen:
Wat zeg ik ? 't is zelfs noodig om haar en my gelukkig
te maaken.
Tegen Lucas.
Ik beveel u het zwygen.
Lucas.
Ik ben een klerk van een' praktizyn en die moet zwygen
kunnen van alles wat hy zag.
Milbach.
Gy zult my verpligten.
Lucas.
Mynheer! ik ben een klerk, die
TOlgens fcyn geweeten niet vermag...
MiL^
-ocr page 69-
B L Y S P E L,          57
MlLBACH.
Wees daavöver niet bezorgd, Mynheer; 't is iminers
geen geweetens zaak.
Lucas.
Men zou geen' klerk verfchoonen...
Mi leach.
Genoeg daarvan ; kom by me in myn Cabinet: ik zal
den klerk en 't geweeten beiden beloonen.
VYFDE TOÖNEEL
WH A N N A, alken.
at zou hy voor hebben? is 't proces gewonnen
of verloren ? zegt hy my niet metal ?
My , £yn vertrouwde ?.. maar welk een vreemd figuur
komt daar influipen? wat of dit weezen zal ?
ZESDE ÏOONEEL.
De Heer van Hoogwoud, Hanna.
H A N N A, na den Heer van Hoogwoud van rond'öm
Mnaauixkeurig te hebben bezien.
ynheer, wat hebt gy te verzoeken?
Hoogwoud.
Ik heb niets te
verzoeken.
Hanna, met een" fcbrampren lagch.
Wat hebt gy dan te beveelen ?
Hoogwoud.
Ik heb niets te beveelen.
Hanna, lagchende.
Wat dan?
Hoogwoud.
Is Mynheer t'huis?
Hanna.
Ha!
Jk dacht wel het moest ergens aan fcheelen.
D - 5                           Niets
-ocr page 70-
58 DE VROUW NAAR DE WAERELD,
Niets te verzoeken; niets te beveelen; daar is toch iets
te vraagen: nu, vraag my dan maar.
HOOGWODD,
In één woord, is Mynheer t'huis ?
Hanna, hem nafpreekende.
In één woord,Myn-'
heer is t'huis.
Hoocwoud.
Ik wil hem Ipreeken.
Banna.
Gy fpreekt klaar.
Na eenig ftilzivygen.
G y moet wachten; hy heeft belet... Mynheer, ik heb de
eere niet uw' aanzienlyk' perfoon te kennen.
Men moet nogtans elkaêr leeren kennen opdat men weet
of wy vrinden of vyanden bennen,
Daarom vraag ik u: zyt gy een vrind, die geld bren-
gen, of een vyand, die geld haaien komt?
HoOGwOUD.
Ik ben vrind en vyand.
Hanna.
Dat's dubbelzinnig, fpreek duid-
lyk.
lloogwoud gaat naar een' Leuningftoel, die achter
op het Tooneel Jiaat
, en zet zich neder.
'k Zie, gy fchynt moe.
Vergeefs eenig antwoord hebbende afgewacht.
Zyt gy verftomd ?
Niet één woord !.. kort en goed, Mynheer : zeg, komt
gy brengen of haaien? waartoe zytgyhierverfchenen?
Zo 't uw oogmerk is om te brengen, dan beloof ik u
dat men u ftraks gehoor zal verkenen.
He!, Hei! ♦. 't is of by die koude Groenlandfche hou-
ding de vorst my door de gewrichten gaat...
Mynheer!.. de trekken van uw deftig wezen hebben
waarlyk met eens crediteurs gelaat
' Zo
-ocr page 71-
B L Y S P EL.            59
Zo volmaakt eene overeenkomst en gelykenis als het
één dropje water met het ander.
HOOGWOOD.
Zo veel gefhaps niet.
H A N N A.
Wel! ik fpreek niets dan ter zaait
en met veel overlegs. Scheeren wy malkander?
Gy moet ook weeten dat ik kamenier van Mevrouw
ben, en een kamenier heeft het recht...
Hoogwood.
Ik ben een vyand van fnaterende kamenieren...
Hanna.
Zo; nu
hebt gy toch iets gezegd.
Hoogwood.
En van 't gasten en brasfen, dat hier in huis omgaat.
Hanna.
Dat
is uit uw gelaat wel af te mêeten-,
Maar toch verltandigi...
HOOGWOUD.
Geen loflpraak, zeg ik.
Hanna.
't Is wel J
gy fcult dan weeten, Mynheer...
Hoogwood.
Ik wil niets weeten.
Hanna.
Dat is waarlyk veel! maar met verlof; is het om nsy
des te meer uit te hooren, Mynheer,
Of om dat gy niet nieuwsgierig zyt,' dat gy niets weeteti
Wilt?
HoOGWOUDi
Zwyg maar ftil en vraag niet meer.
Hanna.
't Is om dol te worden: 'k ben nog even wys. Wat
jaagt u eigenlyk hier ? wat hebt ge 'er verloren ?
-ocr page 72-
6o DE VROUW NAAR DE WAERELD,
Of zyt gy ligt nevens Mynheer tot mededirecteur van
het een of 't ander fonds verkoren ?
Ik/ heb zo wat van een nieuw fonds hooren rammelen,
-dat goed was naar uiterlyken fchyn.
Ho! ho ! daar fchiet my iets ïn.
Ter zyde.
Ligt dat Mevrouw om
een Obligatie zal geroepen zyn,
Die zy buiten my pasfeerde.
Üverluid.
Gy zyt immers geen Stads
Bode?
Hyfchüd bet hoofd.
Niet!..de hemel zy geprezen! ..
Ik beefde reeds... nu wat dan ?.. daar heb ik 't... gy
zult waarfchynlyk voor ons een geluksbode weezen.
De hoop dat wy een' fchat mogten vinden, of gered wor-
den door een onverwacht geluk,
't Welk van den hemel op ons zou neêrdaalen, heeft
al lang ons onderfteund in onzen druk.
Gy zyt ligt een goudmaaker... of heeft Azië zich onzer
erbermd, en u herwaarts doen trekken,
Om door uwen Oostïndifchen rykdom onze Europe-
asnfche nooddruft voor elk te bedekken ?
In dat geval zou 't ons zeer vermaaklyk zyn de rechte
waardy der buitenlandfche munt,
Die gy medebrengt,te leeren kennen., .ookniet?..nu ,
wat dan ? 't is of gy niet fpreeken kunt.
Geen enkel woord !.. zo ftom als een visch ?.. gy maakt
my raazend, ik wil; ik kan 't niet langer verbergen.
Is 't niet kwaadaartig de onfchuldige nieuwsgierigheid
van een onnozel meisje zo te tergen,
En haar dan nog zo fchots te bejeegnen?
HOOGWOÜD.
Dat is billyk.
HAH-
-ocr page 73-
B L Y S P E L.           61
Hanna.
Ha!
daar is eindlyk weer een woord.
Nu niet meer te vraagen ; wacht maar wat; ik gaa
Mynheer haaien, want zo dra hy heeft gehoord
Van iemand, dien ik moet zeggen geen' naam te heb-
ben , komt hy vast terftond op dat mislyk teeken.
ZEVENDE TOON E EL.
De Heer van Hoogwotjd, zittende achterop bet
Tooneel in een' Leuning Jloel; de Heer van M il-
«ach de deur inkomende, door welke H an»
n A naar binnen wil gaan.
WMI L B A C H.
aar heen ?
Hanna.
Och ! Mynheer ?'t is goed dat gy komt.
MlLBAC H.
Waar-
om?
Hanna.
Een man, een raar (lag van een' man wil u fpreekcn.
Milbach.
Wat moet hy hebben ?
H A N na.
Ik heb hem niet ter degen kunnen
verdaan, want die prettige man
Praat zo drok en rabbelt zo fchielyk dat men fchier geen
enkel woord tegen hem fpreeken kan.
Milbach,
Wie is 't ?
Hanna.
Pat weet de hemel.
Milbach,
Heeft hy lang gewacht? waar ïshy ?
-ocr page 74-
6a DE VROUW NAAR DE, WAERELD,
U ANNA.
Hy
is zo even eerst gekomen.
Ziet gy hem nog niet, Mynheer ?..
Zy voyst op den Heer van Hoogwoud.
Daar in dien hoek heeft bf
zyn gemak in een' leuningftoel genomen.
Milbach, den Heer van Hoogwoud ziende, diets
gelyk opfiaat s en naar hem toekomt.
Ach'. zyt gy het ? en wacht ge op my ?
Hoog woiiD.
Geen compli-
menten. Zy walgen my, ik was ze lang moe.
MlLBA CH.
Ik heb u met verlangen verwacht.
HOOGWOUD.
Nu hebt ge my hier.
IJy ziet dat Hanna ben poogt te beluisteren, en ver-
volgt tegen Hanna.
Gaa
heen; gaa naar uw kamer toe.
Ik kan geen luistervinken veelen.
Hanna.
Maar Mynheer...
Hoocwon».
Geen
praatjes; doe 't geen ik zeg. Ik heb myn reden.
Hanna, tegen den Heer van Milbacb.
Belast gy het, Mynheer?
Milbach.
Gaa voor een poos naar binnen.
Hoogwoud.
Voort
maar! waartoe zo veel om Handigheden ?
Hanna, in't heengaan.
Wat of die man zich al inbeeld!
                            _
AGT-
-ocr page 75-
B L Y S P E L.          63
AGTSTE TOONEEL.
De Heeren van Hoogwood en Miebach,
Hoogwood.
W aar is uw vrouw r
MlLBACH.
Zy reed
tusfchen twaalven en eenen uit:
't Is nu vyf uuren, en nog wacht ik op haar weder-
komst.
HoOGWOÜD
Dat is een houding die niet fluit.
2y is echter beter dan haar zuster.
MlLBACH.
ö Ja; maar dat troost
my niet genoeg: ik zou wel wenfchen
Dat zy volmaakt was.
Hoogwood,
Dat is een buitenfpoorige wensch:
waar vond men immer volmaakte menfchen?
MlLBACH.
*k meen niet geheel zonder eenig gebrek, maar zo vol-
maakt als men ergens vrouwen heeft.
Hoogwood.
t>at wenschte ik ook.
MlLBACH.
Ik ben nog niet moedeloos. Zeker
denkbeeld, dat my door de zinnen zweeft...
Sorrimige maatregels., .maar genoeg daarvan. Bedrieg
ik my niet, zo zal ik nog overwinnen.
Hoogwood.
^Preek klaar.
MlLBACH.
Ik zal. Die 't groot oogmerk heeft van een
verdoolde vrouw te veibeetren,moet dusbegianen.
De
-ocr page 76-
64 DE VROUW NAAR DE 'WAERELD,
De man moet zich wachten van haar, verwytender wy-
ze, iets te zeggen: hy moet met beleid
Zich van den besten kant doen zien, en zyn verftand
paaren met de vuurigfte tederheid.
Tegen zo veel misflagen als hy vanzyn vrouw bemerkt,
moet hy, wil hy haar daarvan geneezen,
Zo veel braave behandelingen van hem overftellen.
HooGvroüD.
Goed.
MlLBACH.
En
dit kan 't gevolg dan weezen.
Zy maakt nu of dan een vergelykiug van haar handel"
wyze by die van haar' man.
By die opmaaking vind zy zich zo ver ten achteren dat
zy daaraan niet twyfleii kan.
Dan komt de fchaamte, en verwyt haar haar verkeerd-
heid; dit doorgrieft haar ziel met innerlyke fmarten.
Een greintje deugd, 't welk de natuur door des hemels
railde goedheid doorgaands plant in alle harten,
Doch 't welk tot nu toe in het haare geen' wasdom
kreeg, begint wortel te fchieten, en fpruit
En breid zich door een gelukkige aankweeking en bc-
kwaame leiding allengskens meer uit,
En vervult van tyd tot tyd haar gantfche ziel.
HOOGWOÜD.
Ja, die ze-
deleer is goed, 'k wil ze niet weerleggen:
Maar ik lagch met al die fraaije fpreuken. De groote
zaak is veel te doen en weinig te zeggen.
MlLEACH.
Stil; ik hoor gerucht... zy zal 't zyn.
Hy kykt door eenfebreef van de deur.
Zy is 't! zy i*
't!.. zy vliegt voorby... met uw verlof, Mynheer;
Ik kan niet nalaaten haar eens toe te fpreeken. Vertoef
een poos, ik ben aanftonds hier weer.
-ocr page 77-
B L Y S P E L.           65
0 NEGENDE TOONEEL.
D De Beer van HooGWoud, alleen.
e man is goed, dóór en dödr goed, ja al tegoed;
maar zwakheid word wel eens voor goedheid ge-
nomen.
Al te toegeevend deugt zo minalsaltegeftrengtezyn...
maar hoe! 'k zie hem reeds wederkomen.
TIENDE TOONEEL.
De Heer van Hoogwoüd, de Heer van
MlLBACH.
ZMilb ach, in 'f opkomen by %ich-zelv\
onder my één woord toe te fpreeken!.. dat grieft
my; nooit wierd my het hart zo pynlyk doorboord.
Zou 't uit fchaamte zyn? zou het onbedachtzaamheid
weezen? of fpruit zulks uit verachting voort?..
Och! ik overleg, ik doe vast all' wat ik kan om den
argwaan geen plaats in myn' geest te geeven ,
En misfehien word in 't geheim met myn goedhartig-
heid door haar en anderen de fpot gedreven.
HOOGWOÜD.
Hoe zo onrustig? wat is 'er?
MlLBACH.
Ach ! op het tydftip dat ik ,
door het zoet denkbeeld gevleid
Van haar tot bedaren te brengen, haar te gemoet liep
met de vuurigfte tederheid...
Hoogwoüd.
Wel nu ?
MlLBACH,
Zo ontwykt ze my en zag my over 't hoofd
alsof zy my nooit gezien had voordeezen.
HOOGWOUD.
Dat kan niet zyn uit verachting; dat is onmooglyTc l
het kan niet anders dan uit fchaamte weezen.
E                           ELF-
-ocr page 78-
& DE VROUW NAAR DE WAERELD,
ELFDE TOONEEL.
De Heer van Hoogwoud, de Heer van
MlLBACH, HaNNA.
WMlLBACH.
aar bleef zy, Hanna?
Hanna.
■ Zy vloog naar 't vertrek,
daar 't gezelfchap al zat.
Hoogwoud.
Naar haar fpeelparty toe ?
En dat zonder haar' Gemaal eens toe te fpreeken !
Ham na.
Men
wachtte haar en was 't wachten al moé.
Dus kon Zy niemand toefpreeken.
Hoogwoud.
Foei! dat deugt niet:
dat kan 'er niet dddr.
Hanna, tegen den Heer van Milbacb ter zyde,
toonende dat zy iets wil vraagen aangaande
den Heer van Hoogwoud.
Maar, Mynheer! om wat reden?••
■Miibach, ter zyde tegen Hanna.
Hy is myn boezemvriend; hy mag alles weeten, hoo-
ren en zeggen.
Hanna, ter zyde tegen den Heer van Milbacb.
Zyt gy daarmee te vreden,
't Is my wel; maar 'k vind het wonderlyk.
MlLBACH.
i,                                                              Nu ver-
ders?
Hanna.
Van Mevrouw? wel, nu maakt zy reeds party-
De Generaal Trommer zal van daas de bank houden-
-ocr page 79-
B L Y S P E L.          67
MlLBACH.
Wat zegt ge?
Trommer ? is die daar by ?
H A NNA.
Wel heden! heeft Mynheer hem niet gezien?Hykwam
immers met Mevrouw. Zy heeft by hem gegeeten.
MltBACH.
By den Generaal Trommei!
Hanna.
Ja toch, Mynheer. Zo ter«
ftond heeft zyn kamerdienaar 't my doen weeten.
MlLBiCH.
Welk een onbezonnenheid!
Hanna.
't Gezelfchap is talryker datv
ooit van allerleije liên.
Ik denk dat zy hebben voorgenomen om Mevrouw
van daag eens in al haar V.racht te zien.
MlLBACH.
'k Zal my die gelegenheid niet laaten ontgaan. Waar is
Randolf?
Hanna.
Ik heb hem nog niet vernomen.
Hy word terftond verwacht. Mevrouw beval-my hem
binnen te brengen zo ras hy is gekomen.
HOOGWOUD.
Ik ftaa verbaasd.1
MlLBACH.
Geduld ! in het kort zal alles zichopsa»
baaren... maar wie komt daar aan ?
Hanna, door een fchreej der deur ziende.
Stil, Mynheer! hy is het zelf.
MlLBACH.
Hanna, gy moet nu maar
ten eerden met hem naar binnen gaan.
E *                 TWAALF-
-ocr page 80-
68 DE VROUW NAAR DE WAERELD,
TWAALFDE TOONEEL.
van Randolf, Hanna, de Heer van Mil-
bach en de Heer van Hoog woud , aan de
eene zyde achterwaarts
, zodat zy door van
Randolf in 't geheel niet 'worden gezien.
Hanna, van Randolf te gemoet hopende , zo
O           dra hy even binnen de deur is.
ch, Mynheer, wat is 't goed dat gy komt! hoe
laat gy uw lang wegblyven 't gezelfchap zo verveeka?
van Randolf.
Waar is zy ?
Hanna.
Wie? Mevrouw?
van Randolf.
Wie anders ?
Hanna.
Zy is reeds aan
't werk met het gezelfchap.
van Randolf, fcbielyk heenloopende.
Nu al aan 't fpeelen!
Hanna, hem achterna roepende.
Repje, Mynheer, repje f de tyd is kostelyk.
Milbach.         Tegen Hanna.
Diefchoeljelgaa
binnen; ik volg terftond.
DERTIENDE TOONEEL.
De Heeren van HoocwocDmwn Milbach.
HOOJGWOÜD.
'nbefchaamde Galgebrok! het is goed dat ik u zie.
Gy loopt my van-zelv' in den mond.
Maar, Guit, 't word tyd dat men u ontmomt.
M i L-
-ocr page 81-
B L Y S P E L.            <5o
MlLBACH.
Vertoorn u niet te zeer.
HOOGWOÜD.
Kent
hy u... of kent gy malkandren ?
MlLBACH.
Hy heet van Randolf.
H O O G W O ü D.
Van Randolf! hy is een flechte
kaerel, een beurzenfnyder onder andren.
MlLBACH.
Wat zegt ge ? hoe weet gy dat?
HOOGW OUD.
Gaat zy om met zulk
een Canaille! foei! 't is al te gemeen.
Hoe komt ze daartoe?
MlLBACH.
Betoom uw gramfchap; zy is al /
te hevig, kom; gaan wy t'faamen heen.
Men mogt ons hier overvallen.
HoOGWOÜD.
Gy hebt gelyk ; en dat
was niet goed: daar moeten wy voor waaken.
Wacht maar, asfurante Schob'öert! wacht maar: Hoog-
woud zal u verkeren valfche wisfels te maakeB,
Einde rfw derden Bedryfs.
VIER-
E 3
-ocr page 82-
70 DE VROUW NAAR DE WAERELD,
VIERDE BEDRYF.
EERSTE TOONEEL.
Be Heer van Hoogwood, de Beer van
MlLBACH.
IMlLBACH.
s alles in gereedheid, en op 't request om den guit
vast te zetten is reeds fiat.
Hoog wonn.
Goed; goed. Hoe maakt het uw Vrouw?
MlLBACH.
Zy was zo
woedende, dat zy zich in 't geheel niet bezat.
Ik was getuige van haar verlies en van van Randolfs be-
drog en zyn diefachtige treken.
Zy dacht dat ik 'er van zeggen zou, maar haar befchaamd-
heid en berouw beletten my het fpreeken,
Al had ik het willen doen.
Hoogwood.
Gy zyt te goed, Mynheer;
te goed,
MlLBACH.
Ik kon mvn hart niet weerftaan:
't Liep over van liefde en deernis. 6! Wist zy hoe lief
ik haar heb!
Hoogwoud.
Ik ben met u begaan.
't Is alles goed ; maar al die groote infchikkelykheid
deugt niet om haar drift naar 't fpel te verkoelen.
Goed' rond, goed Zeeuwsch: om klaar te fpreeken;zy
moet zo hard aangetast worden, dat zy het kan voelen.
MlLBACH
Niet echter met geweld ; dat ontileekt het hart intoom;
dat baart haat en wederfpaunigheid.
-ocr page 83-
B L Y S P E L.           7i
Ik heb myn maatregelen genomen, en, die opvolgende
met voorzichtig beleid,
Zal ik myn oogmerk bereiken of ten minften haar weer-
zin tegen my geenszins gaande maaken.
Zy zal den afgrond der elende voor zich gaapen zien,
dien zy zo onbedacht durft genaaken.
Zy zal overtuigd worden van haare onreedlyke handel-
wyze jegens my... maar zacht...
Ik hoor iemand...zy is 't. Ik bid dat ge in myn ge-
weerkamer of Gabinet my verwacht.
HooGWorjD.
Dat 's wel; maar gy moet haar ter degen de waar-
heid ...
MlLBACH.
Zy komt...toe, ras toch in 't Cabinet geflopen.
TWEEDE TOONEEL.
Charlotta, verjloord en fcbielyk opkomende,
gevolgd to/iHanha, de Heer "oanMiLB ach,
ter zyde geweken.
MH A N N A.
evrouw!
Charlotta.
Laat my begaan.
H ANNA.
Zo wilt gy ons dan ver-
haren ?
Charlotta.
Ik moet wel.
Hanna.
Waar heen zult gy toch loopen?
Charlotta.
Och! 'k weet het niet... maar ik moet... waar is Myn-
heer van Milbach ?
E 4                       Hah«
-ocr page 84-
72 DE VROUW NAAR DE WAERELD,
Hanna.
Nog niet weérgekomen.
Charlotta.
Dat's goed.
Ik ben bang voor hem ; ik beef voor zyn gezicht.
Hakna.
Gy
beeft voor hem! heeft hy n ooit ftuursch ontmoet ?
Hy is immers de goedheid-zelve.
Charlotta.
Och! Hanna! dat is
van myn vrees voor hem de allerfterkfte reden.
Ik, verwerplyk fchepfel, durf de oogen tot hem niet
opflaan. Zyn goedheid, al zyn toegeeflykheden...
Foei! dat vervloekt dobbelen!.. Ik dacht myn geluk en
ook het zyn daardoor herfteld te zien...
Vergeefs... dat denkbeeld, myn geld, alles is weg...
't zyn valfche fpeelders... neen, 't zyn eerlyke liên:
't Is alles aan myn ongeluk, myn heete drift en aan my-
ne onbezonnenheid toe te fchryven.
Hanna.
Maar, Mevrouw, zo gy met ernst dat ïpeelen verzeide,
zou 'er dan nog geen middel overblyven ?..
Charlotta.
't Is te laat, myn lieve Hanna, te laat. Gy weet alles
niet; gy weet niet all' wat 'er fchort.
Gy weet de eigentlyke reden niet, die my heden iu de
grootfte vertwyffèling (lort.
Zo even was het, dat een van myn mans goede vrinden
my in vertrouwen kwam openbaaren,
Dat hy door een zwaar banqueroet al zyne Effecten uit
nood met fchulden heeft moeten bezwaaren,
En dat die vreemdeling...
Hanna, den Heer van Milbacb ziende.
Daaf is Mynheer.
Char-
-ocr page 85-
B L Y S P E L.           n
Charlotta.
Ik voor
de oogen van myn' man te verfchynen!,. Neen.
Zy wil weggaan.
Milbach, toetreedende en baar wederboadende.
Hoe! gy wilt my niet meer zien en ontvlucht een' man,
die u oprecht bemint! waar zult gy heen f
Zy, zonder hem te durven aanzien, poogt
hem te ontkomen.
Neen, 'k duld niet dat ge my ontwykt.
Charlotta, nog zonder bem aan te zien.
Gy moet, en
tevens deeze zachtheid en goedwilligheid ftaaken.
MlLBACH.
Zy drukt myn aandoeningen maar ten deele uit. Ach!
waartoe tracht gy nog u van my los te maaken ?
't Zal niet gebeuren; ik laat veeleer het leven.
Charlotta, als vooren, terwyl zich Hoog.
woud vertoont.
Ik zal dan
blyven, maar, 'k zeg 'er u by,
Al de geftrengheid van uwe gramfchap...
MlLBACH.
Gy voldoet
my.-.
Charlotta, zicb naar bem toekeerende.
Ha! verleider ? gy fpot met my.
DERDE TOON E EL.
Charlotta, de Heer van Hoog woud,
de Heer van Milbach, Hanna.
DHOOGWODD.
at lykt 'er na: ik hoor dat gy blyft. Het betaamt
ook een Vrouw haar' Gemaal gehoorzaam te weezen.
E 5-                        Char-
-ocr page 86-
74 DE VROUW NAAR DE WAERELD,
Charlotta.
Ach! gy zyt die Crediteur. Wel dan. Ons bitter onge-
luk is uit myn verkwisting gerezen.
, Zy is het, die deez' braaven en liefderyken man gemaakt
heeft tot uwen fchuldenaar-
Hoogwoüd.
Dat zou kunnen zyn.
Charlotta.
Derhalven hangt onze ondergang
van u af.
Hoogwoüd.
Dat is nog niet zo klaar.
Charlotta.
Ach! zo ik minder te befchuldigen en hetmededoogenu
niet geheel ware ontweken,
Ik zou my voor uw knieën nederwerpen, u de voeten
kusfen en u om deernis fmeeken.
Hoogwood.
Dat niet, dat niet. Het is een laage ziel, die door den
ramp geheel word ter aarde geveld.
Ik wil wat geduld neemen, zie daar myn hand: maar
Wees voortaan dan zuiniger op uw geld.
Daar moet zo veel niet verteerd worden; dat is niet
goed.
Charlotta, voeenende.
Ach, weldadige Heer! kunt gy vertrouwen...
Hoogwoüd.
Weg, weg; dat ben ik niet; maar, dit kan ik zeggen,
het is my lief zulke twee traantjes te aanfchouwen;
Die doen waarlyk veel meer dan dat nederig compliment
van weldadige heer my aan.
M i L B A c H, met ontroering baar de band willende
kusfen.
Ach! myn Lieffte!
Charlotta , weenende enbaare band te rug trekkende-
Ik
nog uw liefde I gy maakt my ïO
befchaamd, dat ik het niet meer uit kan ftaan.
HOOG'
-ocr page 87-
B L Y S P E L.         75
HOOGWOUD,
Daar moet ook niet zo brillant geleeffl noch den gantfchen
dag met praal en opfchik worde.! gefleten.
Ons Mevrouwtje moet het my niet kwalyk neemen; ik
zeg wat ik denk, ik fpreek naar öiyn geweeten.
Dat brillant keven,dat koopen van alle nieuwe fnofjesis
verkwisting, dat is vast;
En een moedwillige verkwister is een gek, dien men ,
gelyk een' ongebonden' gast,
Die'zich tot den bedelftaf brengt, met roeden moest
tuchtigen, ja gerust moest verzuipen konnen,
Omdat hy zyn Crediteurs berooven durft van 't geen
zy door zuuren arbeid hebben gewonnen.
Milbach, verlegen,
Mynheer!
HOOGWOCD.
Niet te Mynheeren ; myn tong is nu los; myn
aart is oprecht; ik fpreek onverbloemd,
En ben niet driftig. Verders moet 'er nooit weer gedob ■
beid worden of gefpeeld , zo men 't noemt.
Het betaamt immers niet willens en blindelings den
gaauwdieven 't geld in den buidel te jaagen.
Elk dobbelaar begeert zynes naasten goed. Wint hy, dan
mag het den naam van fteelen wel draagen;
Verliest hy, dan aan 't vloeken: en fteelen en vloeken
is 't werk van canaille, en dat's niet goed.
Chaklotta, bedeesd.
nooit weer dobblen, 'k beloof het u.
Hoog woud.
Weet ook
dat gy nooit weder by u dulden moet
Die hekfpringers,die bonton kwibusfen die hun hofpoo-
gen te maaken by getrouwde vrouwen.
Eerlyk te zyn is wel het voornaamfte, maar al ons ge-
drag moet ons ook voor eerlyk doen hou'en.
Char«
-ocr page 88-
76 DE VROUW NAAR DE WAERELD,
Charlotta.
Mei doet my onrecht, Mynheer, indien men zich va»
1 my ten deezen opzichte iet kwaads verbeeld.
HOOGWOIID.
Dat geloof ik. Eindelyk gy moet, in plaats van 't volk,
't welk tyd en eer en geld u ontlteelt,
In plaats vau die ondankbaare, die woeste flampam-
pers... of hebt gy geen kinderen in leven ?
Charlotta, voor zicb nederziende.
Ja; twee... uit myu eerfte huwelyk.
Hoog woud.
En waar zyn die ?
Charlotta, verlegen,
zy
zyn...
MlLBACH.
Zy zyn ter opvoeding gegeeven
Aan een vroome en braave Juffer, hier in de buurt: zy
is de Weduw van een' Predikant.
Hoogwooc.
Dat is onbetaamlyk: men moet zyne kinders zelf op-
brengen ; dat is de rechte trant.
Die kinders onder uw oogen op te voeden zou u veel
min dan al die panlikkers hindren.
Maar...het komt my vóór alsof onze Mevrouw zich
fchaamde gezegend te weezen met twee kindren...
Foei! foei! dat lykt nergens na.
Charlotta, droefgeestig.
Ach! onbarmhertig
mensch! gy verfcheurt my het harte; ik beken
Dat ik myn' pligt verwaarloosd heb en de grootfte oor-
zaak van myns Gemaals ongelukken ben;
Ja zelfs moet ik belyden dat ik uit ydekverkeerdheidmy
myner kinderen fchaamde:
Maar ik zweer u dat ik hen zo lief, zo hartlyk. liefheb
als 't ooit de braaflte Moeder betaamde;
-ocr page 89-
B L Y S P E L.            77
En ik wil myn' Gemaal op myn knieën...
Hoogwoüd, baar voederboudende.
Niet te knielen;
niet te zweeren; dat eïsch ik niet:
Dat ware onbillyk. Recht toe; ja en neen. 'k Wil maar
dat all' wat rechtmatig is hier gefchied'.
Die ligt zweert zal ook ligt liegen. Ik ben gewoon de
waarheid te zeggen en nimmer te veinzen.
Niemand'neem' my dat kwalyk ! Vaar wel!
tegen Milbacb.
Kom, gaa
eens met my in plaats van zo droefgeestig te peinzen.
VIERDE TOONEEL.
Charlotta, Hanna.
M                         Hanna.
ynheer de Crediteur! Gy hebt ons braaf de metten
geleezen.
Charlotta.
Mynheer van Milbach gaat!
Hy fcheen my te minnen, toen hy kwam, daar hy my
nu zonder eenige aandoening verlaat.
Ilc vrees, ik vrees dat die wreede vreemdeling door zyn
gefprek my 't hart myns Gemaals af zal troonen;
Hy zal onderweegs in zyn bittere verwyten hem mis-
fchien al myne zwakbeden toonen,
En dan... och! Hanna! Hanna! wat zal het dan met
my op het laatst worden!
Hanna.
Hoe! op het lest ?
Wat zal 't met my worden ? de dood komt en bevryd
ons van alle tampen: dat is het best.
Charlotta,
De dood? ja, Hanna, gy hebt gelyk; ik ben het leve»
wars.
Han-
-ocr page 90-
78 DE VROUW NAAR DE WAERELD,
H A N N A.
Och! dat wil ik zeer wel geloóven.
Maar 't is toch beestachtig! dat ouderwetsch Noo'clsch
gezicht durft ons hier al on? genoegen ontroovèa'
Dat wil ons hier keren wat ons betaamt', zo plomp de
waarheid te zeggen! 't is onbeleefd.
Wist, ik maar wat iecht hem dat vergunt!
Charlotta.
Het recht, dat
een Crediteur op zyn fchuldenaars heeft.
H A N N A.
Maar hoe of hy zo op een (tel en fprong zo vlug ter
taal wierd , terwyl ik, weinig tyds te vooren,
Schier geen twee woorden uit hem kon krygen ? doch
zy waren zo fcherp als ik ooit heb moeten honren.
Ik beken; zy ftaken als vlymen. Maar ten geval van
dien ouden knorrepot zich aan
De wanhoop over te geeven, dat verzwaarde onze
eleade; daar kan ik niet toe verdaan.
Charlotta, in diepe gedachten.
Wat heb ik voortaan te wachten! ach !.. armoe! niets
dan armoede, die ik voorheen nimmer kende,
Verzeld van 't wreed verwyt dat ik het werktuig ben
van myns Gemaals en myner Kindren elende.
Hanna.
Maar Mevrouw, denkt gy dan in 't geheel niet om uw
proces? dat loopt immers weinig gevaars.
Van daag nog verandert uw armoede in eene rente van
wel duizend dukaaten 's jaars.
Ik fpring op van vreugd als ik 'er maar om deuk.
Charlotta.
Ligt is j
't een zoete droom, die verdwynt by 't ontwaaken.
Hanna.
Ik zou u raaden om maar zo lang te blyven droomen»
tot de advokaat u komt wakker maaken.
Is
-ocr page 91-
B L Y S P E L.            79
Is zyn tyding goed, dan is 't goed: is zy Hecht, laat
ons dan beraadflagen hoe men het ftell'.
In allen gevalle zal het dan tyds genoeg zyn en gantsch
afhangen van uw bevel,
Of ik voor u de doodklok moet laaten luiden of niet.
Charlotta, zuchtende.
Och
of de hemel wilde gehengen,
t)at hy ons goede tyding bragt l
Hanna.
Hoe! Mevrouw! twy*
feit gy daaraan ? Hy moet die zekerlyk brengen.
Wat helpt dat zuchten ? fchep moed. Helder op. Neem
weder uw vrolyk en lagenend weien aan.
Chahlotta.
myn lieve Hanna! 't is uit met al het lagchen;
't is "net al myn vrolykheid gedaan.
Hans a.
't
            . alles wel fchikken: denk 'er maar niet om.
Charlotta.
Hoc
1
Hanna.
Gy moet 'er ten minden naar trachten,
Ah ■:.- advokaat komt zal ik 't u zeggen. Gaa eens by
uw gasten; %y zitten wis u te wachten.
Charlotta.
Oc lanna ! ik bederf het, zo hy flechte tyding
1
Hanna.
Verban die angstvalligheid vry.
VYFDE TOONEEL.
Hanna, alleen.
**■ et loopt te viervoet naar het ende: maar, hoe
- ouw ik help, 't blyft alles een raadzel voor my:
Men
I
-ocr page 92-
&D DE VROUW NAAR DE WAERELD ,
Men bepraat alles in 't geheim: nu zwerft men hier en
daar, dan zoekt men zich elks gezicht te onttrekken.
Mynheer krygt zo veel bezoeks in 't Cabinet als Me-
vrouw in de fpeelzaal... laat ons zien te ontdekken
Waar het toch eindlyk op uit zal komen... maar wat
zou dat helpen?..'t zou geen' dienst kunnen doen.
Als ik naauwkeurig zyn bevel nakom, zal zich alles
welhaast van-zelv' ten einde fpoên.
Maar zacht; wie of daar komt? ons vroom paar jonge
luidjes! ik kryg lust om my ook eens te verfteeken.
Ik moet eens luisteren welke woorden de fyntjes ge-
bruiken als zy van de liefde fpreeken.
ZESDE ÏOONEEL.
Mathilde, de Heer van Hill, Hanna,
achteraan ter zyde.
van Hill, eerst het boofdftilletjes door de deur
KJleekende, dan opkomende, en niemand ziende,
om maar hier; daar is niemand.
Mathilde.
Hier ben ik al, myn
Schat; tnaar de tyd is kort; ik ben beducht...
Tt Is immers alles bezorgd ?
van Hill.
Wel wis: men zal my niet
het minst verdacht houden van uw vlucht.
Mathilde.
Dat's goed; myn Hart. Naar ik verneem, zo ftaat de
zaak by de flampampers hier in huis vry gevaarlyk.
Zy zyn bevreesd op het oogenblik gerechtelyk te sullen
worden aangetast.
VAN HlLL.
Zo waarlyk!
Mathilde.
                     ^
Hoe ligt had ik niet myn klein armoedje daar oo!: by
kunnen inbrokken!
vaK :
-ocr page 93-
B L Y S P E L.           81
VAN HlLL.
Hoe dat ? hoe dat ?
M AT Hl LD E. >
Ik heb u immers wel verteld dat myn Zwager my dui-
zend dukaaten toegezegd had
Tot een gefchenk als ik trouwde.
VAN HlLL.
Gewislyk.
Mathilde.
Myn kloek
overleg zal u tot verwondring (trekken.
Terwyl ik toch 't befluit genomen heb deez' avond
met een flille trom uit dit huis tetrekken,
Nam ik ongemerkt uit zyn bureau al het goud mede,
het welk omtrent die fom bedraagt.
van Hill, haar met verrukking kusfende.
Och! mynallerliefüe Mathilde!
Mathilde.
Zie, myn Zoetertje,
wat ik al heb voor u gewaagd;
Hoe ik voor ons y>rg, en hoe lief ik u heb.
van Hill, baar weder kusfende.
Och ja, ja,
Engellief. Ik zal 't altyd gedenken.
Nog heden bekrooncn wy onze liefde, door elkaér de
blyken van wedermin te fchenken.
Math ilde.
Foei! jou olyk guitje! wat durft ge daar zeggen! och!
ik heb duizend angften uitgedaan,
Dat myn Zuster 't geheim onzer liefde zou merken en
bet dan aan haar vrinden verraên,
Om my voor al de waereld ten toon te ftellen : maar
wy verliezen te veel tyds hier met praaten.
Ik heb nog allerlei wisjewasjes in te pakken die ik on-
gaarne zou achterlaaten.
F                               Kom
-ocr page 94-
$2 DE VROUW NAAR DE WAERELD,
Kom maar, als het donker word en haal rriy af; maar
wanneer het donker Word, zeg ik ; niet eer.
]3y al de drokte, die hier in huis is, zal men om ons
niet denken.
Hanna, ter zyde en weggaande.
Nu voort naar Mynheer.
Mathilde, verfchrikt.
ó Hemel!
VAN HlLt.        <
Wat is 'er ? wat fchort u ?
Mathilde.
Het was natuurlyk
of 'er iemand achter ons iet zeide.
Zy ziet achter baar rondom.
Ja, ja; ik had het wel. Myn Zuster komt daar met
haar' onbefchoften galant tot haar geleide,
Gaa, myn lieve van Hill, gaa heen. Binnen 't half uur
wacht ik u in myn kamertje.
van Hill, fcbielyk de deur uitgaande.
Goed; goed.'
ZEVENDE TOONEEL.
Charlotta, van Randolf, Mathilde.
Vvan Randolf, ter zyde.
erdord! daar is die kwezel al weer! Geduld! ik
2al haar doen vertrekken op (taande voet.
tegen Mathilde.
Hebt gy al gedaan met zuchten f
M ATHILDE.
Ochüf
dat waarheid was, dan waren wy vereend in begrippen.
van Randolf.
Puik! zo vroom een mensch verdient mynen dank, een
brandend kusje twee drie op die zedige lippen. .
Hy ijoil baar kus/en.
-ocr page 95-
B L Y S P E L. ' 83
Mathilde, hem af-weerende.
Och! die Ondeugd!. .geen man op den aardbodem kan
op dat geluk nog roem draagen; geen één.
Dat eerste bewys van liefde zal ik althans aan zulk een'
waereldling niet fchenken; neen.
Zo ik ooit mogt trouwen, zal ik, na 't huwlyk en niet
eer , myn' echtgenoot die vryheid vergunnen.
VAN R ANDOLF.
Vergeefs weigert gy myne erkentnis.
Hy <voil baar kus/en; en zyflaat hem in 't aanzicht.
Charlotta, ahyd gepeinsd hebbende.
Wat was dat ?
van Randolf, tegen Charlotta.
Zy gaf
my Hechts, zo dat gy 't hebt hooren kunnen,
Een voelbaare blyk van verregaande kuischheid uit gemoe.
delyke teêrhartigheid.
MATHILDE.
Och ! in 't byzyn van myn Zuster -'
van Randolf, tegen Mathilde, {pottende.
Siil maar; 'k zal't
in 't vervolg wel klaaren met zo veel beleid
Dat niemand het zal merken.
Mathilde.
Gy, guit, gy, overgegee-
ven booswigt, zult myn' mond nooit genaaken:
Daarvoor zal ik wel weeten zorg te draagen.
van Randolf.
Deftig!
gy zoud een heerlyk graffchrift voor my maaken.
Mathilde.
Dat zal de Regeering waarlchynlyk wel bezorgen...
ach! ach! hoe fchemert my het gezicht!
Och! ik kryg vast een flaauwte.
Charlotta, gemelyk.
't Word tyd dat gy
gaat, Kwezel, naardien van Randolf u ontfticht.
F 1                               Ver.
-ocr page 96-
84 DE VROUW NAAR DE WAERELD,
Verlaat ons: gaa naar uw kamer. Gy weet immers wie
van ons beiden hier het meest heeft te zeggen.
Mathilde, gefcbenen hebbende in onmagt te
vallen, doch fchielyk bykomende > op ecne fcbim-
pende oayze.
Och! ..Mevrouw!, .'t fchynt gy wilt om dringende
redenen alleen zyn; 'k zal 'er niet tegen inleggen.
Ik gaa... doch ik zal nog eens veel vreugd aan u belse-
ven , zo de hemel myn beê verhoort.
AGTSTE TOONEEL.
Charlotta, de Heer van Randolf.
D
Ch arlotta.
ie zottin !
van Randolf.
Bravo, Mevrouw! uw bevalligheén zyn
des te eedier, hoe meer men u verftoort.
Maar wees nu bedaard. Wy hebben een zaak van groot
gewigt af te doen,
(Hy zkt rondom, en zet vervolgens tweeJloehn
naast elkander.
Maar vooraf plaats genomen.
Daar is niemand omtrent; wy zyn geheel alleen.
Zy zetten zich.
Charlotta.
Wel;
wat dan ?
van Randolf.
En, eer wy tot de hoofdzaak komen ,
Heb ik u een groot geheim te ontdekken.
Charlotta.
Daar ben ik be-
nieuwd naar.
van Ra ndolf.
't Is waarlyk niet gering.
Myir
-ocr page 97-
B L Y S P E L.            85
Mynheer van MUbach zal wegens fchulden ten eerften-
gebragt worden naar de gyzeEtig.
Charlotta, doodelyk ontfteld.
Kaar de gyzeling.
VAN R AH DOLF.
Gy kunt daarvan verzekerd zyn»
Cha rlott a.
ÓHc.
mei!
NEGENDE TOONEEL.
MATHiLDE,de Heer van Milmch, H a n-
n A , ftil opkomende en achter op bet Tooneel
luisterende, Charlotta, van Ran-
dolf, zittende. ■ x
GVAN R ANDOLF.
y moet niet wanhoopig weezen ;
Ik weeleen middel.
Charlotta.
Is 't mooglyk ?.. en wat? wat is 't?
van Randolf.
Gy
weet, Mevrouw, hoe hoog myn liefde is gerezen.
Charlotta.
Hoe kunt gy to wreed zyn van my nog te railleeren ir»
myn deerniswaarde omltandigheid!
VAN RaNDOLF.
Ik u railleeren! neen, Mevrouw. Nooit heb ik met gros-
ter ernst de zuivre waarheid gezeid.
'k Wenschte eindlyk eens de vruchten 'van myn teedre
genegenheden en uwe fchoonheid te fmaaken.
Charlotta.
Hoe nu, van Randolf ?
V:a N Rakdol f.
Laat ons zonder langer uitftei,
Mevrouw! alle wöordenwisfeling flaaken.
F 3                          Een
-ocr page 98-
86 DE VROUW NAAR DE WAERELD,
Een haastige en vlytige hulp hebt gy van doen in 't groot
gevaar dat u dreigt van imby.
Gy kunt alles van my en van myne ongeveinsde liefde
verwachten.
Charlott A.
Hoe ? wat! kunt gy ?..
VAN R ANDOEF.
Ja toch, ik, ik kan, ik wil uw' kommer verdryven.
Laat ons daarover niet leggen teteenien.
Ik zal alle uwe fchulden tegen eene Obligatie van uwen
Echtgenoot overneemen...
Geen tegenwerpingen... Mevrouw! ik ben ryker dan
gy denkt, dan ik wilde dat men dacht.
Het geluk van 't fpeelen heeft fints eenigen tyd my een
zeer groot capitaal aangebragt,
En ik heb befloten dat met u te deelen als ik hoopen
mag...gy moogt tnyn woord vertrouwen.
Cïl ARLOTTA.
Ik kan u niet begrypen. Wat zoud gy mogen hoopen ?
VAN R ANDOLF.
Me-
vrouw, dat zyn maar gemaakte mouwen.
Vergeefs voor my de beweegingen uws harten ontveinsd
en verloogchend, wat ge ook begint,
Want ik drong reeds voorlang in uw innigfte zielgehei-
men : ik weet dat ge my bemint.
Al zeide uw lieve mond het niet, uwe oogen fpraken
echter klaar; en ik zag 't in alle uw daaden.
Overwin toch eens 't vooroordeel en die zo te onpas-
komende fchaamte: ik bid u,-laatu raaden.
Laat uw hart fpreeken; voltooi myn geluk. Welaan;
bedienen we ons van de gelegenheid.
Zy kan niet voordeeliger zyn ; uw gasten blyven tot in
den nacht, gelyk 't is gezeid.
Uw Man is mede aan 't fpel geraakt; Hanna is hier niet
omtrent; alles fchynt zich t'famen te voegen...
Hy
-ocr page 99-
B L Y S P E L.            87
Hy vat haar hand.
Kortom, verrukkelyke Vrouw! niets kan ons verhin-
- dren om tot orrs wederzydsch vergenoegen...
Charlotta, hem té rug Jlootende en van baar'
jloel opvliegende.
Ondeugende!
van Rakdolf,
Hoe!
Charlotta, voeenende.
Ach my elendige! hoe diep ben ik ge-
vallen! hoe laag verneêrd!
VAN RaNDOLF.
Hoe nu! is het ernst?
Charlotta, driftig.
Weg van my, Booswigt, wiens
inbeelding zelfs mynen echt en naam onteert.
Heb ik myn geld verloren, gy zult my myn deugd
niet ontrooven, ge.lyk ge u misfchien voorfpelde.
Vervloekt zy uw denkbeeld, dat ooit in my het minfte
i vonkje van liefde voor u onderftelde.
Myn goedhartigheid en onbedachtzaaamheid hebben uw
fnoode inzichten r.aar allen fchyn
Tot aanmoediging gediend: maar , Wangedrogt! gy
zult in uw verwachting bedrogen zyn.
Weg! uw onbeschaamd gezicht is yslyker voor my
dan de hel,.. ach ! met welk een fcherpe roede
Teistert my het geweten! weg van hier!.. ontvlucht
my voor eeuwig, of beef.. .ja beef voor myn woede.
Zy vliegt van bet Tooneel af zonder iemand te zien.
van Randolf, baar willende volgen.
Wat zult gy doen ? Mevrouw, vertoef een weinig; het
was maar kortswil.
TIEN-
F 4
-ocr page 100-
88 DE VROUW NAAR DE WAERELD,
T I EN DE TOONEEL.
De Heer van Milbach, Mathilde, de Heer
van Randolf, Hanna.
MitüACH, van Randolf te gemoet fcbieiende,
.Dlyf hier, zeg ik.
van Randolf, in groote verlegenheid.
Ach my!
Hy poogt te ontkomen,
Milbach, met de band aan den degen.
Blyf, zeg ik.
Hanna , tegen van Randolf,
Een poos geduld. Wy leerden uw kwaal
kennen, en brengen een fchoone artfeny.
Mathilde, ter zyde.
Wat ben ik befchaamd!
Overluid.
'k Zal nu maar voor altyd in
myn kamer gaan bidden.
Milbach.
Dat zal niet behoeven.
Gaa nog niet, Zuster.
Hanna, tegen Mathilde.
Een poos geduld. Gy zyt ook niet
wel, en moet mede onze artfenyen proeven.
Milbach.
Ik heb u niet veel te zeggen, Randolf, en, om korte-
lyk te komen tot myn bedek ,
Zo weet dat wy alle drie habben ftaan luisteren naar uw
braaf en ftichtelyk gefprek.
van Randolf.
Mynheer! het was alleen maar uit kortswil.
Hy wil vuegloopen.
Han-
-ocr page 101-
■■■■I HBBB
B L Y S P E L.             89
H A n n a , hem niet beide banden ie rug haaiende.
£en poos
geduld. Uw redding is u al te onverfchillig.
De operatie is nog in lang niet gedaan.
MlLBACH.
Geen logens; geen
tegenfpraak ! bekent gy goedwillig ?
VAN R ANDOLF.
Ja, och ja, Mynheer. Ik zocht Mevrouw...
MlLBACH.
Niet meer,
Ter zyde tegen van Randolf.
Kent
gy den Heer van Hoogwoud?
Hanna, van Randolf, die weder tracht te
ontvlieden
, vosderboudende.
Een poos geduld.
MlLBACH, tegen van Randolf.
Heugt u niets van een vallche wisiel ? ja ; 'k zie het al;
uw verlegenheid bewyst uw fchuld.
van Randolf.
Gelooft gy, Mynheer ?..
MlLBACH.
Geen woord, of ik lever u aan
't Gerecht. Voorts kan ik u in 't aanzicht zeggen
Dat gy van ilecbte afkomst zyt.
van Randolf,
Ik van flechte afkomst!
dat zal ik u ...
MlLBACH.
Geen logens my vddr te leggen;
Of naar de boeijen!.. Ik heb van alles de klaarfte bewy-
zen; waag u niet roekeloos.
Be] \en my de waarheid en niet anders. Gy zyt een be-
drieger. v
Ff                        Han-
-ocr page 102-
po DE VROUW NAAR DE WAERELD,
II Anna, van Rnndolf, die zicb als toeftemmende
zeer diep en befcbroomd buigt en zoekt
dóór te gaan, tegenhoudende.
Geduid : toef nog een poos.
MlLEACH.
Gy zyt een valfche Speeler!
rlAHKA, ah boven.
Een poos geduld.
M il e ach, tegen van Randolf, hem een vel
papier toonende.
Door dit
middel kan ik u uw ftrafrè doen ly'en.
Ik kan u laaten plakken: twyfe! daaraan niet. Bedenk
zelf of voor alle uw bedriegeryen,
Voor den on vergeer! y ken hoon, de kuischheid myner
Echtgenoote en myuc eere aangedaan,
Uw dood , ik zwyg nog van uw fchandltrafFe, my vol-
doen kan ... doch ik wil 'er geenszins naar (laan...
Daar...'k ftel u in vryheid. Ik zoek uw bederf niet,
fchoon gy wel verdiende op een fchavot te pronken.
Het geld, dat gy met valsch ipeelen Mevrouw vanMil-
bach ontltolen hebt, word u door my gefchonken.
Vertrek... zonder een woord te fpreeken; en beter van
t'. nu af aan, zo gy kunt, uw gedrag:
Maar zet geen' voet ooit weder in mynhuis, want,
wees verzekerd, zo ik u daar immer zag...
Van Randolf gaat zeef befrbaamd, en zicb diep
buigende, vaar binnen.
Hanna, van Randolf tot aan de deur volgende.
Mynheer dezeekapitein! ik bc-eel my in uw gunst, en
als de moeite u niet zou veneeien,
„Zo verzoek ik myn onderdanig compliment af te leggen
aan alle uw fpaanfche kasteeicn.
E L F-
-ocr page 103-
B L Y S P E L.           91
ELFDE TOÜNEEL.
De Heer vanMitB ach, Mathilde,Hakna,
I                        Mathilde.
k moet u pryzen, Broeder: dat hebt gy loffelyk be-
handeld. Hanna, gy had gelyk.
Dat was wel te recht een artfeny voor my. Ik ftaa ver-
baasd over zulk een klaare blyk
Des fnooden toelegs van dien fchoft. Doorgaands wor-
den fchande en laster, wat zy zich ook onderwinden,
In 't einde ontdekt en geftraft.
Hanna.
Gewis; dat hebben we
ondervonden en dat zullen we ondervinden.
Milbach.
Zuster, nu heb ik u ook wat te zeggenen wel zeetern-
Mathilde.
Hoe! my ?
Hanna.
Een poos geduld.
Milbach.
't Is my lief dat gy door 't geen gy zelf gehoord e»
gezien hebt nu niet meer twyfelen zult
Aan de eerbaarheid van myne Echtgenoote; dat gy van
haar deugd nu geheel overtuigd kunt weezen:
Anders ftond ons van uw fchynheilige lastertong ceiv
boosaartige verfpreiding te vreezen,
, Mathilde.
Hemel!..wat zegt gy daar?..ik? lasterde ik ooit ie-
mand ?
H A NN A.
Een poos geduld.
Milbach.
Gy hebt my verdaan.
Gy
-ocr page 104-
5»2 DE VROUW NAAR DE WAERELD,
Gy zyt in een zeer groote vertrouvveudhsid met den
Heer van Hili ook veel te verr' gegaan,
M ATHILDE.
Ach.' wat komt my over? welk een gruwelyke kwaad-
fpreekendheid!
MlLBA CH.
Dat zyi niet dan vygebladen
Om nw fnoodheid te dekken. Gy hebt, nog geen half
uur geleden, in deeze zaal u verraaden;
Gy hebt duizend dukaaten uit myn bureau genomen,
en uw vast befluit was daarby
Van avond Ailletjes dit huis te verlaaten.
M ATHILDE.
Ach! ach! myn
flaauwtens overvallen my.
Hamna.
Een poos geduld.
MlLBACH.
Gaa; trouw den man die uwer waar-
dig is. Ik fchenk aan u die duizend dukaaten:
Erken, dat gy door my die te ontfutfelen een diefftal be-
gingt, die ik ongemerkt wil laaten:
Verander uwen aart: ftaa af van uw gemaakte houding:
koester een oprecht berouw:
Houd uw fchendzieke tong voortaan in bedwang: en
: eindlyk, word inderdaad een braave vrouw.
M ATHILDE,
Ach! zulke verwyten aan my! aan my, die uweraltyd
in myne wenfchen was gedachtig!
Mileach, op een'fcberpen toon.
Van al myn leven heb ik geen erger hypocryt gezien
dan u.
Mathilde.
Dan my!
Milbach, toornig.
Dat is waarachtig.
Ma-
-ocr page 105-
B L T S P E L.          93
Mathilde.
Ach! ..ik kan niet meer! ach! ik zal het bederven.
Hanna.
En
waaiöm niet, Juffer, van ftonden aan ?
Mathild e.
Neen; ik wil nog zo Vang leeven dat ik mag zien dat
het glad met hem is te niet gegaan.
Dat wil ik; ja dat wensch ik.
H A H N A , haar navolgende.
Een poos geduld ; een poos
geduld:, ligt zult ge 'er nog lang naar verlangen.
Ik zal de eer hebben u uit te laaten om by uw vertrek
uwen laatftcn zegen te ohtfangen.
TWAALFDE TOONEEL.
E          De Heer van Miibach, alleen.
incielyk ben ik van die fchynheilige onverdraagchely-
ke rustverfloordfter ontlast.
Myne oprechtlte, myn geliefdfte vriendin zal ik behou-
den; dit ftel ik zeker en vast.
Zy zal haaren dwaalweg verlaaten: zy mint eerlykheid
en deugd: en is met my ingenomen.
Nu nog maar één oogenblik, en myn zegepraal over
haare onbedachtzaamheid is volkomen.
Einde des vierden Bedryfs,
V Y F.
-ocr page 106-
94 DE VROUW NAAR DE WAERELD,
V Y F D E BEDRYF.
E E R S T E T O O N E E L.
NDe Heer van Mubach, alleen en rond ziende.
og niet hier ? Ik brand van verlangen... Waar is
myn brief gebleven ? ja; hier heb ik hem al.
Het zal voor haar een donderflag weezen; maar laat
ons befchouwen wat die uitwerken zal.
TWEEDE TOONEEL.
De Heer van Milbach, Hanna.
ÏM I L B A C H.
k wacht vol ongeduld. Hoe gaat het ?
Hanna.
Mynheer, men
is naargeestig, zucht, weent en barst uit in klagtcn.
Ziende dat de Heer van Milbacb glimlagcbt.
Maar het lykt hier een verkeerde waereld. Gy lagchtnu
wy treuren, en gy treur.de toen wy lagchten.
Milbach.
Zo loopt het.
Hanna.
Maar ik voorzie flechte gevolgen van on-
ze droefheid.
Milbach.
Waarom dat? wel hoe?
Hanna.
Ik ken Mevrouw. Haar hartstochten overmeestren haar.
Vrolyk tot buitenfpoorigheid toe,
Zou zy, vrees ik, misfchien wel befluiten kunnen zich
uit neêrflagtigheid op te willen knoopen.
Wy konden wel een lykje over de vloer krygen, of 't
moet tegenwoordig niet veel hooger loopen.
Mil-
-ocr page 107-
B L Y S P E L.            95,
MlLBACH.
Hoe fmartelyk 't my vall', zy moet tot den hoogden
top van verlegenheid worden gebragt.
Te vroeg een mededoogen zou alles verydkn wat ik van
haar hervorming verwacht.
V/at zei ze toch, Hanna ?
Hanna.
Mynheer T zy riep my toe, zo
dra als ik in haar kamer was getreeden:
„ Hanna, blyf te rug; ik ben arm en veracht; ik heb
elks achting verbeurd door bedorven zeden.
„ Verlaat my, zoek uw heil by ryker en gelukkiger,
dan ik ben of ooit worden zal."
„ Neen, Mevrouw, (zeide ik) ik ben de uwe en wil de
uwe blyven, ondanks uw droevig ongeval."
w Hoe (hernam zy) ik ben ongelukkig; en gy hebt ech-
ter beiloten my niet te begeeven ?"
„ 6 Ja, Mevrouw , (was daarop myn zeggen) wees ge-
troost: 'k zal u by blyven zo lang als wy leeven»"
Hierop riep zy,na een' diepen zucht:,, de Hemel zy ge-
loofd ('k heb dien zegen niet verdiend)
„ Dat ik voor 't minst nog één goede vriendin in de
waereld heb, al heb ik niet eenen vriend !
„ Myn' Man, myn' lieven Man (en toen begon zy te
fchreijen als of zy in haar traanen zou fmooren)
3) Myn' Man durf ik myn'vrind niet meer noemen". En
waarom niet, Mevrouw? liet ik daarop my weer
hooreh.
» Waarom! (was 't antwoord) waarom ! ik zal 'tuzeg-
gen. Ik ben het bederf van dien braaveri Man.
■>■> Nu, Hanna; nu weet gy, Hanna, waarom hy in
het vervolg myn vrind niet meer weezen kan."
MlLBACH.
« 't mooglyk ?
Hanna.
Daarna volgde een lang ftilzwygen. Toen riep
*y plotsling „ ik moet, ik moet voort, uitdeelendel"
Toen
-ocr page 108-
96 DE VROUW HAAR DE WAERELD,
Toen ging zy zitten en fchreef eenige regels, doch eer
zy gekomen was tot aan het ende,
Viel haar de pen uit de hand, en een vloed van traanen
bevochtigde het geheele blad.
Haar weemoedigheid maakte de myne gaande: zy merk-
te zulks, fprong op van daar zy zat,
Viel my om den hals en fchreeuwde: „ Goedaartig
meisje! gy fchreit! fchrei niet om my! ik ben 't on-
waardig.
Goedhartige Hanna! Gy zyt oneindig beter dan ik!"
MlLB ACH.
Dank,
Hemel, die myn' wensch zo vaardig
Door uw goedheid vervult!
Hy geeft Banna een vel papier.
Daar; ftel haar, zo dra als
ik haar heb gefproken, dit blad ter hand.
't Is 't affchrift van d'Advokaat; maar...
Hanna.
V rees niet, Myn-
heer; 'k zal alles doen als een meid van verftand.
MlLBACH.
Als die vreemdling naar my vraagt, draag dan zorg,
Hanna, dat hy niet word gezien door een' onzer gasten r
En breng hem zonder toeven in myn Cabinet. Voor
eerst heb ik niets meer aan u te belasten.
DERDE TOONEEL.
De Beer wMilbach, Hendrik, fcbielyk
uitkomende.
Hendrik.
k heb wat nieuws, Mynheer.
MlLBACH.
Bn wat is dat toch?
I
Hen-
-ocr page 109-
B L Y SP E L.           97
Hendrik.
Dat zy uit het
huis geloopen....
Milbach, verfcbrikt.
Wie ? Mevrouw ?
Hendrik.
Dat verhoê de hemel! 't zyn uw gasten, Mynheer, waaf-
van ik dat nieuws u vertellen wou.
'k Weet niet hoe het kwam* Elk was lustig en rustig^
behalven dat men nu en dan eens kwam vraagen
Naar u en Mevrouw. Hierop verfcheen Mynheer van
Hill, dien Wy met een' van allen fluistren zagen;
Deezen weer met een'andren, dien meteen' derden:
toen fluisterden zy allen met elkaéï;
Hierop pruttelden zy te famen; men fchudde de hoof-
den alsof men te onvreden waar';
Men beraadflaagde verders wat men wilde doen, en ein-
delyk, zonder de reden te ontdekken,
Beiioot f.1 't gezelfchap met een' fchamperen lagch om den
aftogt te blaazen, en ging vertrekken.
MlLBACH.
Die laffe en laage zielen! zy zyn 'er niet achter. Hen-
drik , gy weet wat ik heb gezeid.
Pas op de deur. Als men ze brengt is 't noodig dat gy
ze aanftonds in myn Cabinet geleid,
Zonder dat iemand ze in het oog krygt. Mevrouw komt'
haast u toch met ze op het fpoedigst te verfteeken<
Hendrik, heengaande.
Ik zal, Mynheer.
MlLBACH.
Myn hart klopt. Dat zal hier een ys-
lyk tooneel geeVen. 't Valt my hard; maar ik reeken
Dat 'er niets beter is ter bereiking van het doelwit, hêt
Welk ik my voor oogen ftel*
G                     ViER;
-ocr page 110-
•5»? DE VROUW NAAR DE WAERELD,
VIERDE TOONEEL.
De Heer van Milbach, Charlotta.
Charlotta, zeer bedeesd en voor zicb
G                         neerziende.
y hebt my ontboden... hier.. ben. .ik om te hooren
en my te fchikken naar uw bevel.
Milbach.
Wat zegt gy ? neen. Gy zult altyd in my den zachten,
den toegeeflyken Echtgenoot beoogen,
Die zich naar het teder hart vanzynbeminnelyke Vrouw
wil fchikken uit al zyn vermogen.
Maar... gy zyt bedroefd en neêrflagtig; en ik wensch-
te wel u meer dan ooit op deezen tyd
In uw gewoone lugthartigheid te zien.
Charlotta, ontroerd.
Lugthartigheid!..
die ben ik voor eenwig kwyt.
Milbach, na een poos zwygens.
'k Zal dan in myn' hartelyken wensch, om u gelukkig
te zien, niet flaagen, (laat my te vreezen.
Cha rlotta.
Ik fidder.,. gaa toch voort; fpreek myn vonnis maar uit;
ik merk het wel, 't proces zal verloren weezen.
Milbach.
Bereid u tot een droeviger en min voorzien voorval..»
Tien jaaren is het nu geleên
Dat hy van hier vertrok, en wy hebben nu fints een
jaar, da: wy in den echt zyn getreên,
Hemdagelyks te rug verwacht, .maar ach [vergeefs...
Charlotta, zeer ontdaan.
My'1
Vader!.. ach! myn Vader, niet meer in 't leven!.. •
Milbach, een' brief overgeévende.
Daar; lees,
Cha»'
ritaa
-ocr page 111-
B L Y S P E L.            S9
Charlotta, den brief aanneentende.
ó Hemel!....
Zy opent den brief en leest met de fterkfle ontroering.
,, Mynheer, het is ons ten uiterften
leed, dat wy u bericht moeten geeven,
„ Dat het fchip, waarop de braave Heer van Hoog-
woud, de geweezen Gouverneur, zich bevond ,
,, Door verzuim van den Stuurman op de hoogte van
Sint Helena geraakt is aan den grond,
„ En vervolgens daar geftrand, zonder dat men hem of
iets van zyn goedren heeft kunnen behouên."
Ach my elendigel
MlLBACH.
Ik zie hoe zwaar dit verlies u treft.
Alleenlyk bid ik dat ge uw vertrouwen...
Charlotta.
Zo is die hoop dan ook verydeld! ó myn Vader! myn
Vader!
MlLBACH.
Ik laak uw droefheid niet.
Geloof my ;ik ben niet min aandoenlyk van ziel dangy
fchoon ge my zo bezadigd ziet.
Een verftandig mensch moet zich in flaat ftellen, om,
wanneer het geval zyn' voorlpoed komt beftryden,
Tegen een' nog feller flag gewapend, dien moedig af te
keeren of geduldig te lyden.
Charlotta.
Ach ! gy zyt zulk een verftandig mensch. Gy zoekt ea
vind den troost in u-zelven t'alleri tyd.
Waar ik.. wat kan ik hebben dan elende, hartzeer, wan-
hoop en geftadig zielverwyt?
Myns Vaders behouden reis had alles wéér heifteld,., zo
de Hemel die had willen gedoogen ;                  .
Maar nu blyft my niets overig: die hoop is öok/re niet,
die hoop is nu voor eeuwig vervlogen,...
Ö Myn Vader J
G 2                                 Zy
-ocr page 112-
ioo DS VROUW NAAR DE WAERELD,
Zy werpt zich in de armen van baar en Gemaal.
Myn lieve Milbach! ach ! moet ik ook
H verliezen, wiens beminnlyke aart!...
Ach ! zal ik myn Kindren !...
Milbach.
Ik bid,ik bezweer u by all' wat
ü lief is; wees toch bedaard.
Charlotta.
Ik... kan ik bedaard weezen?... maar ja, veelligt zoü
uwe liefde....
Milbach.
Ik moet u voor een' wyl verlaaten.
Verzamel, bid ik u op het emftigst, al uw ftandvastigheid ;
. niets anders kan thans u baaten.
Wees verzekerd, dat ,zo u myn liefde gelukkig kan maa-
ken , gy dan , hoe vreemd het fchyn',
Uwen ouden moed behoort te hervatten, en onuitfpree-
kelyk gelukkig zult zyn.
                                               L
VYFDE TOONEEL.
H                 Charlotta, alleen,
elaas! die liefde verzwaart myn fchuld en fchandó.
Hemel!... ik moet.. ik moet 'er onder bezwyken.
De wreedfte behandeling zou my verdraagchelyker wee-
zen , dan alle die liefdeblyken.
De dood zelfs...
Zy ftaat in gedachten.
Neen;., en waarom niet? ik ben toch
lloopeloos. Maar, myn Kind'ren! myn Kindren L.ach !
Die kan, die kan ik niet verlaaten----hoe, fnoode ! wat
nut doet heli toch uw ydel beklag ?
Hebt gy niet allang, hen verlaaten, vergeeten, en onna-
tuttrlyk als met de voet geftooten?
<V Al te laat berouw ! 6 bitter nadenken !... zy hebben
nog'dtior my geen geluk genoten :
Zal ik dan leevcn órh hen deelachtig aan myn ongeluk-
ken te zien? zal ik voor .hen
                              Wei
-ocr page 113-
B L Y S P E L.
Wel komen durven, daar my met recht hun verwy-
ten?.... neen, als ik niet meer in wezen ben,
Zal dat al 't erfdeel des besten mans 7.yn: al dat pynlyk
verdriet zal op hem moeten affluiten.. .
                 __
Maar wat zeg ik ? welhaast ziet zich die braaffte van al-
le menfchen in de gevangenis fluiten.
Welhaast vervloekt hy in een aaklige eenzaamheid de ar-
moe en elende, die hy beleeft,
En nog bovenal die vervloekenswaardige, die hem in
die elend geworpen heeft.
ZESDE TOONEEL.
Charlotta, Hanna.
ZCh ARLOTTA.
yt gy nog hier, Hanna'' Gy zyt jong en vrolyk :
Gy moet dan in zo treurig een huis niet weezen.
Hanna.
Schep moed, Mevrouw. Zie hier een papier van uwen
Advokaat. Ligt zult gy goed nieuws daarin kezen.
Charlotta , neemt het papier aan zonder
bet te openen.
Hoe durf ik het inzien? myn lieve meid, aan dit papier
hangt al myn heil of ongeluk.
Hanna.
Toe, Mevrouw; lees het inaar: misfchien is 't proces
gewonnen, en dan is 't uit met onzen druk.
Charlotta.
Ochöf dat waar mogt weezen!
Na zich bedacht te hebben.
Welaan: ik zal den inhoud zien.
Tegen Hanna.
Maar
hoor; zo gy myn wezenstrekken
Onder het leezen ziet, opklaaren, en eenig bewys van
vreugd in myn oogen kunt ontdekkeji,
G 3                                 Zo
-ocr page 114-
io« DE VROUW NAAR DE WAERELD,"
Zo blyf hier, Hanna, en verblyd u met my; maar be-
merkt gy dat de fchrik my fpraakluos maakt,
Zo loop voort van my af, pak u weg en 2org dat gy
nooit weer dit rampzalig huis genaakt.
Zy opent met beevende handen en leest het papier;
•vervolgens valt
zy ruggelings op een" ftoel in
zwym.
Ach !
Eenigzins bekomende,
Hemel! rechtvaardige Hemel!
Zy blyj't een poos zvoygende, en vliegt voorts
woedende op van denftoel
Afgrysfelyk !... och-
Öf de fchrik myn dagen kon verkorten!
Wat misdreef toch myn arme Man dat hy door my zich
in dat vreesfe'.yk ongeluk ziet ftorten !
Zy krygt Hanna in 't oog.
Gaa, Hanna! verlaat my, ontvlucht my. Gaa ;gy zyt te
goed om te deelen in myn verdriet.
Hanna.
Och! lieve Mevrouw ! vergun....
Charlotta, als zinneloos, tegen Hanna.
De Hemel is genadig.
Die zal u helpen, maar my niet.
Die Hemel doet met recht my fidderen van vrees voor
zyn rechtvaardigheid en geducht vermogen.
Doch, dat zal gewis niet lang duuren; ik gevoel het.
Dit licht, my nog beftraalende uit den hoogen....
na een lange overdenking met bet gezicht Jlyf op
den grond, vervolgt zy,
Hanna! hier is ongedierte in huis! Haal ten cerften wat
vergift; vertoef niet. Gaa toch maar.
Ik wil het ombrengen: loop vliegens heen....
Hanna, ontjleld.
Hemel!...
Mevrouw!...
Char-
-ocr page 115-
B L Y S P E L.           103
Charlotta, trachtende zkb bedaard te toonen.
Ja, myn kind, ik word het gewaar,
Ik was daar als zinneloos ; maar het zal wel aanftouds
overgaan. Is 't zo niet naar uw gedachten ?
Ik zie dat zulks u verheugt, 'k Zal ras bedaard zyn ; ras.
Die toevallen heb ik doorgaands te wachten,
Wanneer my een groote b'.ydfchap overvalt. Denk niet
dat dit uit ontfteltenis ontftaat.
6 Neen...
Zy barst uit in een ylboofdig zwaar lagcben.
Zie hoe bly ik beu. Ik ben gelukkig', recht ge-
lukkig. Gaa naar myn' Advokaat,
En zeg hem, dat ik voor zyn goede tyding bedank...,.
Kunt gy de vreugd niet uit myn oogen leezen ?
Hebt gy 't gehoord ? gaa naar hem toe en kom fchielyk
weer. Tegen dien tyd zal ik bedaarder yveezca.
Hanna, ter zyde.
Ik beef.
Charlotta.
Wat zegt gy daar, Hanna ?
Hanna,
Nietmet'il, Mevrouw.
Ik zal my reppen, en gaa voort uit.
Zy gaat fcbieiyk binnen.
ZEVENDE T O O N E E L.
R                 Charlotta, alleen.
k_ep u niette veel, myn kind; anders overvalt gy my
in 't volvoeren van myn befluit.
't Staat dan vast? Ja; ik ben immers maar een fchnad^
lyk ongedierte , 't welk men 't leven moet doen
derven.
Die goede Hoof verblyd zich met den waan dat het my
aan middlen hapert om my te doen fterven:
Maar verheug u daarmee niet te veel, hupsch meisje;
gy zult u bedrogen vinden. Myn Mau
G 4                             Heeft,
-ocr page 116-
104 DE VROUW NAAR DE WAERELD,
Heeft, weet ik, in 7.yn kamer bekwaame werktuigen
genoeg, waarmee ik my doodeu kan.
De Heer van Milbacb verfcbynt, zender dat zyn
Ega hem gewaar word.
Eén 'kloekmoedig oogenblik! één wondei en het is ge»
daan. Waartoe toch zou het leven my baaten ?
Myn Vader is dood, myn Man arm, myn Kinders zyn
ongelukkig en zullen voortaan my haaien.
Myn Man, myn Kinders, al die dieibre panden zyn door
my tot de uiterlte elende gebragt.
Myn langer leven zou hen maar tot een' vloek verftrek-
ken. Waarom my dan langer bedacht?
Geen uitftel meer; ó neen. Het best is, moedig my ter-
ftond van dit angftig leven te berooven.
Zy wil naar de geweerkamer gaan.
AGTSTE TOONEEL.
De Heer van Milbach, Chaelotta.
Milbach, Cbarlotta van achteren wederbou-
Wdende,
at wilt gy beginnen ?
Charlotta, mei een verwilderd gelaat omziende.
Wat raak t het u ? wat vraagt gy ?
Haaren Gemaal erkennende , vervolgt zy met
eene gemaakte bezadigdheid.
Heden!
zyt gy het ? Waar waart gy geftoven ?
't Is goed dat ik u vind :daar is iemand, die zegt dat hy
u noodzaakelyk fpreeken moet.
Milbach.
Neen; daar is niemand; dat weet ik wél. Ik moet u
omhelzen.
Charlotta, haaren Gemaal afweerende.
't Is noodig dat gy u fpoed,
Ontwyk my, ongelukkige!
Miir
m^mt^mmammmammmmammtÊÊmmmmmmmmfmMmgg
-ocr page 117-
B L Y S P E L.          I05
MlLBACH.
Dat kan ik niet doen.
Scbreijende.
Allerlieffte
Vrouw, 'k moet nog wat vertoeven ;
Gy maakt my den geluk kigften aller mannen.
Charlotta.
Weerhoud,
weerhoud die traanen, die my bedroeven.
Zy zyn bitter voor my, ja bitterer dan de dood, en ze-
kerlyk ook voor u.
MlLBACH, nog nneenende.
6 Neen;
't Zyn vreugdetraanen.
Charlotta.
Gy fpot met my. Maar waartoe
u langer hier opgehouden ? gaa heen;
Men wil u fpreeken. Ik zal u hier wachten.
MlLBACH.
Laat, bid ik, laat
door de wanhoop u niet beleezen!
Ik weet dat niemand naar my vraagt.
Charlotta, gemelyk.
Maar ik weet het ;„
jk... lastig mensch!
MlLBACH.
Neen, neen: myn ziel! 't kan niet
weezen.
Met nadruk.
Gy zult niet derven, maar-gelukkig leeven.
Charlotta.
Ik gelukkig!.,,
ik gelukkig!,..
MlLBACH.
Ja, gewis.
G $                       Gha&»
-ocr page 118-
loö DE VROUW NAAR DE WAERGLD,
Char lotta.
Houd toch eens op met dat fchertfen, het welk my ver-
veelt Gy dwaalt, rampzalige! gy hebt mis.
Gy zyt van alle hoop beroofd.
MlLBACH.
Neen; zy is volkomener
vervuld, dan ik konde verwachten.
Ch arlotta.
Ha! van Milbach! dat gaat te verre: 't is niet meer te
dulden. Gy! kunt gy u gelukkig achten?
Scbielyk.
Bedrog van anderen en verkwisting van my bragten u in
beklaagchelyken rtand:
Myn Juvveelen zyn weg: ik wikkelde my in groote
Ichulden en weet van goeder hand
Dat men u in 't kort zal in gyzeling zetten: myn Vader
leeft niet meer: en, gelyk wy hooren,
Van 't zyne is niets geborgen : eindelyk, het proces,on-
ze laatite toevlugt, is ook verloren.
"Nu, ongelukkige Man, nu kunt gy zelf nareekeneu,
waarin uw geluk beflaat^
't Scheen iets, als gy de gyiling kost ontkomen; maar
wat is het dan, dat men u overlaat ?
Weenende.
Twee onnoozele Kinderen,wier opvoeding uw bekom-
mering niet weinig zal verzwaaren.
Neem hen dan om uw brood tebeedlen en met hen voor
de deur der onbarmhartigen te waaren.
Milbach.
Een bede!..
Charlotta.
Aan my een bede! gy onteert u.
Milbach.
Hoor my toch,
opdat ik uw droefheid verligt.
Char-
-ocr page 119-
B L Y S P E L. 107
Gh A RLOTTA.
Wel nu?
MlLBACH.
't Proces is gewonnen.
Chaklotta.
Arme Man! gy bedriegt
u; men gaf u een valsch bericht.
MlLBACH.
Vergeef me, myn Lief, 't geen ik waagde om u weer tot
u-zelve en op den rechten weg te doen keeren:
't Viel my hard en u zeer aandoenlyk, maar gewensch-
ter gevolgen had ik niet kunnen begeeren.
Ik moest op middlen bedacht zyn, om de armoede, die
ons door uw gedrag dreigde, te ontgaan.
Ik moest u tot het uitzicht der naarfte nooddruftigheid
brengen, of't was met ons gedaan.
Ik dank den Hemel, dat ik gelukkig gedaagd heb, want
uw fchrik doet my middagklaar bevatten,
Dat gy nadeezen de goederen des fortuihs beter naar hua
waarde zult weeten te fchatten.
Zie daar; hier is de echte copy van 't vonnis, door 't
Gerecht, zo gelukkig voor ons, geveld....
Hier zyn uw Juweelen... hier zyn al de fchuldbrieven,
waaronder gy uw' naam hebt gelkld.
Op dit oogenblik zyt gy niemand iets fchuldig; maar wel
één vergelding zoud gy fchenken kunnen
Aan iemand, die u vuurïg bemint, en dat door uw te-
dere wederliefde my te gunnen.
Hy roept, lerwyl Charlotta op 't hoogst verwon-
derd fiaat.
Hanna!
NE.
-ocr page 120-
108 DE VROUW NAAR DE WAERELD,
NEGENDE TüONEEL.
De Heer van Milbach, Charlotta,
Hanna.
M,
Hanna, fchielyk uitkomende,
nheer!
Milbach.
Blyfhier totdat ik wederkom.
CH A R lotT A, als tot zich-zelve komende, te-
gen baar en Gemaal.
%                                                        Hemel!
kan het weezen? Verlaat ge my ?
Waar gaat gy heen? Wat zult ge....
Milbach.
Nog iets doen, opdat
ïk uw liefde des te meer waardig zy.
TIENDE TOONEEL.
Charlotta, Hanna.
H                    Charlotta.
y gaat dan, daar ik van vreugd voor zyn voeten
moest derven!
Hanna.
Wat zyn die mans vol listen en laagen !
£Tu ondervind gy 't zelf, Mevrouw, 't Is een recht
kwaadaartig geflacht. Hoe kunnen zy iemand plaagen!
Charlotta» glimlagcbende.
Hanna! gy zyt een ftoutert.
Zy vat Hanna by de band en kust baar.
Kom, myn lieve meid! om-
ticls my. Ik bemerk, ik zie het klaar,
Myn waarde vriendin, dat gy medewerkte om my te
jukken uit het zorgelykst gevaar.
Ach!
-ocr page 121-
B L Y S P E L.           105»
Ach! Hemel 1... ach! Hanna!.. is het wel mogelyk ?
zeg, ben ik inderdaad gelukkig te heeten ?
Hanna.
Slaa daar geen twyfel aan, Mevrouw: doch gy fchynt
door uw onverwacht geluk te hebben vergeeten,
Dat ik maar uw kamenier ben.
Charlotta.
Gy zyt rnyn vriendin,
want gy zyt goedhartig en getrouw.
Maar, waar blyft die beste aller mannen?.. Hanna!
waar blyft hy ?
ELFDE TOONEEL.
De Heer van HoögwouD , de Heer van
Milbach, Charlotta, Hanna.
Milbach, vrolyk toetreedende, tegen den Heer
Zvan Hoogwoud.
ie daar: daar is rnyn lieve Vrouw.
CHARLOTTA, baar en Gemaal te gemoet ho-
pende en hem omhelzende.
6 Myn beminde!...
Milbach.
Nu alle uwe ondankbre vrinden, myn
Lief! u verlieten , ftond het te vreezen
Dat tot uw vervrolyking 't gezelfchap van Hanna en
my niet voldoende genoeg zou weezen,
Want ligt vetvielen wy in lastige herhaalingen; en daar-
om heb ik overleid
Dat ons een derde perfoon nuttig was.
Charlotta, hem weder omhelzende.
Weer een blyk
van uw verftand en teêrhartigheid.
Uw wil zal my voortaan tot een wet zyn. Deeze Heer,
die uw vrind en niet gewoon is te vleijen,
Zal ook myn vrind zyn.Hy is myn vrind, in weerwil-
zelf van 't leed, 't welk hy ons zou kunnen bereiên
Uit
-ocr page 122-
iïo DE VROUW NAAR DE WAERELD,
Uit hoofde zyner fchuldvorderingen op ons.
Hoogwoud.
Wel gefpro-
ken. Vleijen houd ik niet van,
En daarom wil ik nu in onderhandling treeden over 't
geen ik van u vordren kan.
Chaslotta.
MynMan zal u zekerlyk voldoen.
Hoogwoud.
Neen; ik moet zo ter-
(lond myn voldoening van u hekomen.
Gy zyt my vry wat fchu'.dig , Mevrouw.
Chaklotta.
Ach! Mynheer!
het zou wel kunnen weezen. Gy doetmyfchroomen;
Gy hebt misfchien nog een' eisch op my.
Hoogwoud.
Zo is 't. 'k Heb
een' eisch opu,of op uw hart veeleer.
Op een' teder en toon.
Charlotte! Gy hebt my vergeeten. Ondankbre Dochter!
kent gy uwen Vader niet meer ?
Charlotta.
6 Hemel!.. Ja... myn hart getuigt het my. Gy zyt het.
Zy omhelst baars baders kni'êm
Myn
Vader! myn waarde Vader!...
IIA N N a ter zyde, ter-wyl de Heer van Hoogwoud
zyn Dochter opheft en kust.
Kan 't weezen?
Zo is het dan de Heer van Hoogwoud, die ons van
middag zo deftig de metten heeft geleezen!
Hoogwoud.
Hoor; Dochter, ik m'islei geen' mensch.. Gy zyt thans myn
eem'g kind, ja, dat zyt gy inderdaad.
Mathilde is 't niex meer...
Char-
-ocr page 123-
B L Y S P E h.          ut
CHARLOTTi.
Hoe dat, Vader ?
Hoogwood.
Zeis een fchyn-
heilige;en dat is 't allerërgfte kwaad.
Charlotta.
Ligt zal zy zich nog beetren.
HoOGWOtlD.
, Wat zou zy ! Schynheiligen
fpotten met de allerdierbr.arfte pligten.
Zy is nu opgefloten; zy wilde met een' Galant haasöp
fpeelen, doch ik liet haar ligten
En brengen op een plaats, daar ?,y vooreerst dient te bly ven.
Charlotta.
Maar 'k bid u, dat ge eerst overlegt...
Hoocwocd,
'k Wil niet gebeden zyn: 'k wil niets hooren, kind! Wat
ik gezegd heb, dat houd ik voor gezegd.
Charlotta.
Och, Vader!., ach! myn lieve Milbach! ftaa my by
met uw fmeekingen om Vader te ov'erreeden!
Zy wil baar' Gemaal te voet vallen,
Milbach, haar wederhoudende.
Bekoorelyküe aller vrouwen! Gy verrukt my, gy be-
fchaamt my door uw zuivre tederheden.
H O O G W O U D.
Wat woud gy doen, Charlotte? Charlotte! u heb ik
lief, ja meer dan my-zelv' bemin ik u.
Dat kunt gy nagaan; want men heeft my in geen tien
jaaren zien weenen ,en gy ziet het nu.
Hy droogt zyne oogen af.
Hoor ; neem het my niet kwalyk. Ik wind 'er geen
doekjes om. Gy moet uw dwaaze driften verwinnen:
Gy moet uw' Gemaal niet te voet vallen. Dat doet niets
ter zaak. Gy moet hem met eerbied beminnen,
Gy moet u in alles naar zynen raad gedraagen, al baar-
de het n eenige fmart.
^ Dat is all' wat u betaamt.
                                 C H & R-
-ocr page 124-
na DE VROUW NAAR DE WAERELD,
Ch ARLOTTA.
Myn lieve Vader! dat wil, dat
zal ik doen met al myn hart.
HooowooD.
2üit ge my dan ook liefhebben?
Chariotti, Jcbreijende.
Ach! Twyfeltgv
daaraan? ach! is myn fnoodheid zo hoog gerezen?
HOOGWOOD.
Nu, nu: 'k twyfel 'er niet aan. Zult gy voortaan dan
ook geregelder in uw huishouden weezen ?
Chaulotta.
Dat beloof ik u.
Hoogwoud.
Dan breng ik u ook geen' Vader t'huis,
die arm is of gierig van aart.
Ik heb in myn tienjaarig afzyn veel gelds, en op een
rechtvaardige wyze, vergaêrd.
Ik zal u en uw' Gemaal de helft fchenken.
Cbarlotta wil bem in de reden vallen.
Geen compli-
menten ; Charlotje ! ik wil ze niet hooren.
Charlotta,
Och! Vader.' hoe kan ik zwygen?
Hoogwoud, zyn hand op baar en mond leggende".
Niets, zeg ik, niets.
Gehoorzaamheid alléén kan mymeer bekooren
Dan al de fchoonfte dankbetuigingen te famen. Een der-
de deel van 't geen ik bezit
Zal ik in myn Testament aan twee van myn goede vrindetf
maaken. Zie, dat is myn wit.
Myn Zoon, het zyn twee van uw Gasten. Wees zo goed
en haal hen hier.
M i L B A c H s heengaande.
Zeer gaarne.
Hanna, ter zyde.
Wie heeft zyn leven ?...
TWAALF'
-ocr page 125-
B L Y S P E L.
ITj
TWAALFDE TOONEEL.
DeHeer van H o o g w o o d,C harlott a,H a n n a*
WCh arlotta.
at beveelt gy, Vader r die eerelooze ïyn allen
vertrokken^
Hoogwoüd.
Maar die twee zyn gebleven.
Charlotta.
Dat is lastig genoeg: ik verlang hen niet weer te ïien,
Vader; ik betuig u oprecht
Dat 'er onder al die Kennisfen, aan wier gezelfchap ik
eenigen tyd was gehecht,
Niet een eenige is ,die door inborst of omgang verdient,
dat men ooit zou neemen in bedenken ,
Om hem den geriugften dienst te doen, ik fcwyg nog
van hem een deel uwer goederen te fchenken.
HOOGWOÜD.
Dat wett ik beter, Dochter; ik ben niet gewoon myn
geld weg te gooijen, en als gy ïiet...
Charloita.
Maar...
Hoogwoüd.
Geen maar!..
De Heer van Milbacb, aan ieder band een Kind hebben-
de, vertoont zicb achter op bet 'looneel.
"Zie eens achter u om , Charlotte...
iyn die gasten u wellekom of niet?
DERTIENDE TOONEEL.
De Heer van Hoogwoüd, de Heer van M1i>
BACHjCHARLOTTA^ANNAjZiweeKinderen. ,
M                  Charlotta.
yn Kindren!.. ö Hemel! onderfteun my!.. myn Kin-
dren !. .'t hart word my door fchaamte vanéén gereten...
Terwyl de Heer van Milbacb toetreed.
          ■■
Komt hier toch,Kindien!..komt hienmyn beerrenbeeven...
H                                De
-ocr page 126-
«4 DE VROUW NAAR DE WAERELD,
De beide Kinderen omhelzende.
Hoe was het mooglyk dat ik u kon vergeeten ?
Lieve Kindren!..
Het OPDSTE Kind.
Zyt gy onze Mama, Mevrouw ?
Charlotta.
Och!
myn Kind! die vraag doorboort my het hart.
Moest gy my in uw eenvouwdigheid vraagen of ik uw
moeder ben ? Hemel!.. welk een fmart!
Welk een harde tuchtiging!.. doch ik heb die verdiend.
Ach! myn Kind.Gewis: 't kon niet anders weezen,
Of gy moest my verloog chenen, want ik deed het u...
maar zult ge my wel lief hebben nadeezen ?
Het OUDSTE Kl ND.
Och ja; zuiver: met al myn hart. Onze lieve Papa
beeft altyd , als hy ons bezocht,
Ons bevolen u lief te hebben, en zulks ons geduurig in
de gedachten gebrogt.
Hy Zeide: Gy hebt nog een Mama: die moet gy ook
recht lief hebben; daar moet niet aan ontbreeken.
Heden! Mama! wat vertelde Papa ons niet al moois,
als hy van u met ons wilde fpreeken:
Doch dan begon hy te huilen, en dan moest ik telkens
meê huilen; en, ging hy weer heen,
Dan zei hy: weent niet, Kindertjes! weent niet! 't zal
alles nog wel ten beste komen, zo 'k meen.
Maar hy kwam echter nooit by ons, of de traanen,als
hy ons kuste, biggelden langs zyn wangen.
Charlotta, fcbreijendeen als overkropt van
verrukking.
Engelachtige Man!..
Zy Jlaat op haar horst.
Hier... hier..! Waar vind ik woor-
den om myn dankbetuiging meê aan te vangen ?
Zy ml knielen»docb voord door den Heer van Milbacb
opgehouden.
Laat
-ocr page 127-
B L Y S P E L.         iij
Laat my ...och! laat my...komt, Kindren i valt uwen
Weldoener te voet; Kindren! omhelst zyn kniên!
Milbach, de beiden Kinderen,die voor hem ge-
knield lagen} opheffende en omarmende.
Staat op: gy 7.yt ook mynKinders.Gy zuk altyd inmy
een' liefhebbenden Vader zien.
En gy, teêrgevoeligfte aller Vrouwen! laat af, bid ik,
laat af my wegens eenige pligten,
En wel wegens eenige kleine pligten, die 't my betaam -
lyk fcheeri tot myn rust te verrichten,
Door. uw loffpraak en erkentenis te befchaamen. Mya
heil was nooit van 't uwe verdeeld ;
Dus ben ik in al die voorvallen zo belangloos niet ge-
weest als ge u mislchien verbeeld.
Het jongste Kind, naar Charlotta weerkeeren-
de, die bet oudfte Kind aan de hand beeft'.
Mamaatje! gy vergeet my. Gy zult my immers ook
lief hebben?
Charlotta, eerst het jongjle en dan''t oudfte Kind.
kusfende, en beide voorts vasthoudende.
Ja ; even lief alle beiden.
Hanna, den Heer van Mübacb naderende.
Mynheer , uw wensch is vervuld; vergun my dan van
de bediening van uw Vertrouwde af te fcheiden,
My van myn' pligt jegens u ontllagen te achten en weer
in Mevrouws dienst over te gaan.
Charlotta.
Geenszins, Hanna; dat niet. Gy waart myn Gemaals.
Vertrouwde. Ik verkies u uit myn' dienst te ontflaan,
Hanna, verlegen.
Waarom, Mevrouw?
Charlotta.
Zoek my terftond een andre Kas
menier, op wier goed gerucht men kan vertrouwen.
Van nu af aan verklaar ik u niet meer in myn' dienstx
maar tot myn gezelfchap te willen houên.
H 2,                          Hoog.
-ocr page 128-
ii6 DE VROUW NAAR DE WAERELD.
Hoogwoud.
Wel bedacht, Dochter; zy is een braave meid. Zy luis-
tert naar 't geen met de waarheid niet ftryd.
Tegen Hanna.
Maar kind! wees voortaan wat minder nieuwsgierig...
nochtans, ik moet zeggen:.alles heeft zyn' tyd.
Tegen den Heer van Milbacb en Cbarlotta. .
Komt, Zoon en Dochter! 't is laat geworden. 'R Zou
ineenen dat de klok van tienen al is gcflagen.
Hanna ,^~ter zyde.
De man heeft gelyk in 7.yn vermaaning.
MlLBACH.
Mynheer! wy
ïullen binnen gaan 7.0 't u kan behaagen.
Hoogwoud.
Ja, het behaagt my wel, want ik heb honger. Zo laat
te gaan eeten ben ik niet gewend.
Hoor nog eens, myn Zoon.
Hy geleid den Heer van Milbacb by de band voor-
waarts, hem met nadruk, als in vertrouiven.zeggende:
'k Prys niemand die 't niet
verdiend, of dien myn hart niet voor pryslyk erkent:
Gy zyt een rechtfchapen man. Gy kent de kunst om
door bezadigdheid verftand en tederheden
Een verdoolde Vrouw op 't rechte fpoor te brengen en
tot betrachting van haar' pligt te overreeden.
Ik zweer niet ligt: maar, op myn eer! 't was te wen-
fchen dat alle mannen, die in hunnen echt
Gewenscht hebben gelukkig tezyn, zich op het keren
van die kunst haddc'ii toegelegd:
Nog es'ns; ik zweer niet ligt; maar, zo waarachtig al»
ik leeve en in vrede hoop myn dagen teenden,
't Is zeker dat gy tot hervorming van uw Vrouw geen
beter middelen had aan kunnen wenden.
E I N D E.