Z. oei.
|
|||||||
/fos Jt
/10oio /£?2j-si<-c l Aa.4*..
CaLc/tc/te./t/rf'kjfcz'T- «- 7«**^
|
|||||||
Jl.\^y^^^^
|
||||
< /. <_^L^*£*-
|
||||
GESCHENK
1 cImoJl^^ [f/L.ittu.
|
||||
Z / '3o ff
TRAPOLYN
KLUCHTSPEL.
|
||||||||
tJit het Franfch gevolgd
Door E. V. HOEVEN. 7 |
||||||||
Byd'£rf:vin |. Lescailje, op den Mid-
deldam, naaftde Vifchmarkt, 1688. Mcf Privilegie.
|
||||||||
O r P R A G T
Aan den Wel Edele Géboof ne Man-
hafte HEER, cJ%» HEER
De TOUSSAIN,
Heer wan heeuwjenhnrz en Rit-
meejler ten dienft wande Vet-
eewwde Nederlanden.
E Röeni , die U Èd.-
niet alleen in de Wa- penen , maar ook in de Kon f te en Wecten- fchappen verkreegen heeft , doet my vryheid nemen , dit kleine werkje genaamt TRAPOLYN, aan U Ed. op te dragen, te meer om dat U Ed. onvergelykelyke Heus- heid zich gewend heeft het gerin- A i ge |
||||
ge niet te verfmaaden , maar in
tegendeel het zelve te gedoogen, en tot hooger aan te moedigen j 't zal aan myn eerfte arbeid de groocfte luifter zyn , wanneer U Ed de crerinsite die onder U Ed. bcfcherming is , toeftaat zich te noemen Wel-Edel e Manhaft e,
UEd. "Dienaar i
E. van der HOEVEN. |
||||
Copye 'van de Privilegie.
|
|||||||||
D
|
E Staten van Holland ende \Veftvriefland doen te weeten. AUo
Ons vertoond is by de tegenwoordige Regenten van de Schouw- |
||||||||
burg tot Amfterdam, Dat zy Supplianten zeden eenigc Jaaren
herwaarts met hunne goede vrinden hadden gemaakt e;i ten Tooneele gevoert verfcheiden Werken , zo van Treuffpeelen , Biyfpeeien als Kliigten, welke zy lieden nu geerne rnet den druk gemeen wilden ma- ken : doch gemerkt uat deze Werken door het nadrukken van anderen > veel van hun luifter, zo in Taal als Spelkonft zouden komen te verlie- zen , en alzo zy Supplianten hen berooft zouden zien vajï hun byzon- dereoqgwitomdcNederduitfche Taal en de Digtkonft voort te zetten , zo vonden zy hen genoodzaakt, om daar inne te voorzien, ende hen tekeeren tot Ons, onderdanig verzoekende, dat Wy omme redenen voorfz. de Supplianten geliefden te verkenen Oktroy ofte Privilegie, omme alle hunne Werken reeds gemaakt, ende noch in't ligt te bren- gen , den tyd van vyftien Jaaren alleen te mogen drukken en verkoopen afdoen drukkenen verkoopen, met verbod van alle anderen op zee- keren hoogepeene daar toe by Ons te ftellen, ende voorts in commii- rji forma. Zo is't dat Wy de Zake en 't Verzoek voorfz. overgemerkr hebbende, ende genegen wezende te; bede van de Supplianten , uit Onzeregtewetenfchap, Souveraine magt ende authorite.it dezelve Sup- plianten gekonzenteert, geakkordeerr endegeo'ttroiecrt hebben, fcor.- zenteeren, akkordeeren ende oktroiceren raisdez.cn, dat zy geduurer.- deden tyd van vyftien eerft achter een volgende Jaaren de voorfz. Wer- ken die reeds gedrukt zyn, ende die van tyd tottyddóorhaorgemaatt ende in *t ligt gebragt zullen werden, binnen den voorfz. Onzen Lan- de alleen zullen mogen drukken , doeii drukkjn, (jhjjevejj tn verkoo- pen. Verbiedende daarom allen ende eenen ygelyken dezelve Werken naar te drukken , ofte elders naargfdrukr binnen den-zelve Onzen Lan- de tebtengen, uit te geven ofte te verkoopen, opdevcrbcurtev;n alle de naargedrukte, ingebragte ofte vcrkogre Exemplaren, ende een boete van drie honderd guldens daar en boven te-verbeuren, teappüce- ren een darde part voorden Officier die de kaUnge doen zal, eendarde part voorden Armen der Plaatzc daar her kazus voorvallen zal, ende het refteerende darde part voorden Supplianten. Alles in dien verftai>- de, datwyde Supplian en met dezen Ónzen Oktroije alleen willende gratificeren rot verhoedinge van haare fchaade door hei nadrukken van- de voortz. Werken, daar door in geenigc deelcn verftaan , den inhott- de vrndien teauthorizeeren ofte te advoueeren, endeveelmin c.ezel- ve onder Onze protektic ende befcherminge, tenig meerder kredit, aan- zien oft reputatie te geven, nemaar de S ippliantcn in kas daar inyets onbehoorlyk zoude mogen influecren, alle het zelve tot haren lafte zul- len gehouden wezen te verantwoorden; tot dien einde wel expréflèlyk begcerende, dat by aldjen zy dezen Onzen Okttoije yoor de zelve Wer- « A 3 hea |
|||||||||
kan zullen willen ft ellen daaiyan geene geabbreviecrde oftegekontra.
heerde mentie zullen mogen maaken , nemaar gehouden zullen weezen hetzelve Oktroy in'i geheel ende zonder eenige Omifiïe daar voor te drukken ofte te doen dtukken, ende dat zy gehouden zullen zyn een Cïemplaar yan alle de yooriz. Werken, gebonden ende wel gekondi- tionecrt te brengen in de Bibliotheeccj van Onze U-iverziteit tot Lei- den , ende daar van behoorlyk te doen blyken- Alles op poene van het efïèkt van dien te verliezen. Ende ten einde de Supplianten dezen Onz en konzenten Oktroije mogen genieten als naar behooren : Laften \yy allen «nde eenen y^elyken die 't aangaan mag , dat zy de Supplianten van den inhoude van dezen doen, laaten en gedogen, ruftelyk en volkoment- lykgenieten, en ceflêrende alle beletten ter konnarie. Gedaan in den Haage onder Onzengrooten Zegelc hier aan doen hangen den xix Sep- tember in 't Jaar onzes Heeren en Zaligmakers duizent zes honderd vier en tachtig. G. FA GEL.
Ter Ordonnantie vande.Staaten
S J M O N van B E AÜ MO NT.
De tegenwoordige Hegenim yan de Schouwburg, hebben.het recht der
boventtaande Privilegie, voor Trapoljn, vergund aan de Erfgenaamen van J. Ltscoiïje. |
||||||||||||
V E R T O O N E R S.
o n w e e t e n t h e id.
Trapolyn. DOCTOOR.
|
||||||||||||
Philosopuie,-
|
^•Dochtersvan den Doftpor,
|
|||||||||||
Poesy, M
QPSMOKKERY.
|
||||||||||||
T R A-
|
||||||||||||
Pag. 7
|
|||||||
TRAPOLYN.
K L U C HTS PEL.
|
|||||||
EERSTE TOONEEL.
Onwetentheid , Trapolyn. OnWE TENTHEID.
Yn waarde Trapolyn,myn lekkerbek,
mynleeven!
Aan wie dat al den dag des hemels fchynt gegeeven.
O afgod van myn. ziel! indien ik om uly, Ik weet heel wel dat gy weer dubbeld lyd om my. Onz' teed're zielen zyn vol vlammen nooit te blus-' fchen,
Waar door wy wederzyds malkandren ftreelen, kusichen,
'K volpry s uw gaaven nooit, 'k voorzie myn onge- val, -r Zo Hymen aan de min my niet haaft kev'ren zal. 'K bezwyk voor een gelaat met zo veel fchoone verven;
Ik, die 't al fiervcn doe, gevoel, helaas! myn fterv'en. Trapolyn.
Schoone oogen! fchoone mond! volmaakte daagc- raad ! Onwetentheid.
Van daag is 't niet i maar vreeft op morgen myn ge- laat , A 4 'T zal
|
|||||||
% TRAPOLYN.
Tïal al vergeefs ïyn,,of gymyn geweld weér-
ftreefde. • > Tra po t YK.
Watzyt gyfpottelyk, aanbidd'lyke, onbeleefde! Onwete n the ip,
Wat zyt gy wreed, wanneergymy dit hert door- boord ! Trapoiyn.
33oe beef ik, als gy my met uw gezicht vermoord.' On weten thèi ». (nen! O kleine gaauw'dief, guit', bcroovêr van myn zin-
Ta APOL Y . Onwectenheid,myn fcliat! fchoon voorwerp om te minnen.
Om u te volgen, wilikzynvervrouwd, veracht, 'K wil nooit iets leeren, als wel zuipen dag en nacht. On WE TEN f HE I D- (kefiü,
Zie hier de waare kracht om zich bemind temaa-
Dit doet my altoos naar uw lief'!yk byzyn haaken, 'K ben voor een minnaar als een lammetje zo zoet, 'K ben voor mynTrapolyn geteeld en opgevoed. Al waaren duizend, die uw deugden "niet bczaaten, Ik zou ze om u alleen verachten, vlieden, haaten , Gy, die myn waarde kend, en naagaat overal, Vertroooftje, dat ik tot de dood u volgen zal. . Trapolyn. (drukken.
Laat ik uw fchoone mond eens met myn lippen
O N W E f E NT HE I D.
Niet al te veel, gy zoud mynzielüit'tlicbchaam
rukken.
De tyd gebied my , dat ik naa Mamaa moet gaan; Zo 'k langer toef .zal zy my'geeffelen of liaan. Trapolyn.
Vaarwel, lamp van de min.' O-NWET ENTIIEII).
Myn derr'le herrenvanger,
\jpar |
||||
JCLl/CHTSPEL. 9
Vaar wel!
Trapolyn.
Zy zucht. O KWETEN THE IT-
Ik fterf.
Trapolïn. 'K bezwyk. Onwetentheid. Ik kan niet langer.
Wat wreedheid dat men moetverlaaten, 'tgeen men mind! T R A p o r. Y N.
Waar of myn droefheid noch eens 't eind van zuchten vind? T W E D E TOONEEL.
D O C T O Q R alken. Doctoor.
j> TTK heb twee Dochters vol gepropt van weeten-
JL fchappen, (pen, Bei zynze voordepen, ook konnenzc wel'inap-
Van lichchaam recht en fchoon, van geefren hoog;. en groot;
Maar de inkomft was gering die 'k ooit daar van ge- noot. Wy leeven heden in een Eeuw vol roede daagen, Waar in geen glans noch deugd; maar ?t goud elk kan bchaagen.
Een boezem net bezaait, een oog 't gefternt gelyk, Behaagt de 'zot niet in een ryk en leevend lyk. Zegt men tot hem : zie daar twee fchoonc welge- maakte!
Hy antwoord: 'k geef niet veel voor 'tgeen, my nimmer raakte.
In't kort,cen volle kift verdoofd al 't wys en fchoon. A f Een
I .
|
||||
io TRAPOLYN.
Een zcek're Trapolyn kwam onlangs hier ter
woon,
Een man met fchatten. kan hem iets volmaaktsbe- toov'ren, (ov'ren.
Zal een der docht'ren licht zyn herten fchatver-
Ik was gelukkig,'t huis wierd van wat la ft verlicht; Maar hoe vertoonen wy ons beft voor zyn gezicht ? *K heb nooit geleerd iets laags te hand'len, of te ïpreeken, (breekcn.
Om dat myn wysheid nooit gemengt was met ge-
D A R.D E TOONEEL.
DociooR, Tra p o l y n.
Trapolyn.
POëten, Muzicyns, Doétoors zyn onder myj
'K heb geld, Do&ooi! gy paft be.'l aan myn lin- ker zy. Doctoor. (gend,
'K verwonder my niet veel, 't geval de gekken zee-
Het hecft'er uws gelyk ontallyk wel bejeegcnd, Voor u behoefden 't ook een beeft als gy van kracht, De menfeh is veel te zwak voor zulk eenzwaare vracht. Trapolyn.
De Schilders, deDo&oors, met alle de Poëten, Zyn zonder deze laft zo gek alsgy teheeten. Fortuin,zo zeggen zy,is blind; maar 't blykt genoeg, Dat zy twee oogen had wanneerzc naar my vroeg. Doctoor. (ten,
Wel aan, treed uit het (poor eens van de ryke zot-
XJ hoverdy verdiend, dat elk u moet befpotten. Een man>die van'tgeluk veel fchatten zyn vertroud, Zo hy geen deugd heeft, is een ongezuiverd goud, Eenfchaduw van het licht, vol zwarte en droeve dampen :
Een Ezel vet gemeft van honderd duizend rampen. Met
|
||||
K^LVCHTSPEL. ii
Met al uw rykdom gaat, befteed wat voor verftand,
T R A P O L Y N.
Ei! wysme, waar Dodtoor! verkoopt men't in ons
Land? Doctoor. (pen,
ïiy Muzen,by Apoll',vind men 't met gantfche hoo-
Uw.geld is niet 7.0 veel, alsgyby my kondkoopcn. Tra pol yn.
Byu? dat'sgoet, Doétoor, ik koop'erellef by, En trekker al't verftand uit door de ftookery. De geeften in een vlefch vergaard, v,omtydsgedron- ken. Watdunktu , Doétoor, zoud't verftand niethaaft ontvonkken ? Doctoor. ,
Aan uws gelyken was uw geld heel wel befteed, Fe beter, als g'er noch wat mcêr getal by deed. Geleerde geeften kan men 't fynlk niet ontrekken, Een aasje weegt veel meér,als dat van duizend gek- ken. TRAPOtYN. (ruikt,
Dié handfchoen,Doftoor, dunkt my,datalfueedig
Hy is wel eer ook van een Docioor eens gebruikt. Wat dunktje van die lucht ? is zy niet van de belle ? Doctoor.
Iets deed gy nut om laag, waard gy der zotten lefte. Uw handlchoen, zimp'len bloed! ze ftinkt zo wel, alsgy,
Spring in de naafte gracht, en waft u beide vry. T R A p o L Y N.
In 't water? neen! Doétoor, dat zou ubeeter paften, Gy koft uw geeften eer, als ik myn lichchaam was- fchen, fbeft, Gyzytgeen goed Doöoor, de wyndiediendmy
Het water dat is in ons lichchaam koorts en peil. 'K geloof gy zoekt aan my een flegte pots te fpeelen, Om j
|
||||
iz TRAPOLYN.
Om,was hetmogelyk.iets van myngeJd te fteelen ,
Dat zal mis zyn, Doétoor, ik houd het met de wyn.
'K wil liever arm van beurs,als ryk vanDoétors zyn.
De wyn, dat edel nat! hoe tal ik 't u vertellen ?
Wanneer ik zadbcn, valt myn lichchaam aan het
zwellen. Dan fpreek ik van de min met een vergoode taal,
Dan kufch ik zonder fchroom myn Engel duizend-
maal. De fierfte fchoonheid kan zig voor my nictbewaa-
ren, 'T wjl alles zich voor my, 'k wil my voor alles paa-
ren. Philis, F'lora, Climecn, Daphne,Silvia,Cloris,
En duizend and're meer. wat pokken, doclor, is
De wyn niet beeter voor een man als ik te'raadeh ?
Gy moogtin't water, ik wil in de wyn my baaden.
D O CT O OR.
De zotheid van deez' tyd broeid zulke gekken uit,
Daar alles om de wyn en vrouwen word verbruid, Halfdronkezielen, volvcrmeetelegedachten> Die derven by de wyn zich wys en zaalig achten, Dan roemd men van de min, dan is 't Cloris, Cli- meen,
Clorinde, Tindaris, Silvia, Diaan, Amarillis, Ga- latha, Lais,Alcida, Thirzis, Lidia, Da- phnc, Delia, PhiHis,Flavia,C16rimecn, Die bceften, meencn dat ze een kuifche maagd ver- voeren , En als 't al omkomt is 't een van de fiimfte hoeren, Waar meenig noch een gift van draagt als een ju- weel. Ei! gaap eens, Trapolyn, ik moet ontrent je kee! En het verheemelte iets wichtigs onderzoeken. Trapolyn.
Wat wilje doen, Doctoor? wat duivel! Doe-
|
||||
^Ll/CHTSPEi. 15
DOCTO OR.
Spaar het vloeken.
'Tisnoodig, dat ik weet, ofby jou geld't juweel Niet met een zilv're plaat bedekt is m je keel. Tiupolïn;
En 't was zo, wat zou 't zyn ? DOCTOOR.
'T zal u doorluchtig maaken,
Zo 't zilver u verfierd tot binnen in je kaaken. Van buiten blinkt gy als een Italiaanfche Kat, T was i ammer dat gy ook van binnen niets bezat. Trapoun. * (wen...
Had ik inwendig niets, hoe zouden dan de vrqu- Doctoor.
Zwyg, zwyg van vrouwen (til, die wy aanbidlyfc houwen» .
Spreek met eerbiedigheid van 't goddelyk gedacht.
Een botmuil, die zich ornzyn goud beminlyk acht, Zal roemen dat hy by de vrouwen werd geleeden, Ja, dat hy om zyn gonft gevierd werd en gebeeden. Vergulde mocsaap.' leer van my de eerbiedigheid, Als gy van vrouwen fpreékt,die gy haar fchuldigzyt. Alreeds verbeeld uw brein bemind daar van te wee- zen ; (fa- Maar op uw fchoon gelaat kan men uw waarde lee- Als 't al gewaand is, dat men zich beminlyk acht, Is 't van de weerwolf licht, of van de zwarte nacht. Trapolyn.
De vrouwen— DOCTOOR.
Houd u (lil. veel lafteraars beroemen
.Zich van een kuifche vrouw haar eer' en huwlyks bloemen. .
Met moedwil braaken zy haar gift en boosheid uit,
Onkundig welke ramp daar eindeiyk uit fpruit. Hebt gy met op de ftraat zien duizende vermoor- den . Slechts |
||||
i4 TRA P O L Y R
Slechts om een enkel woord ? wel wie of't immer
hoorden ?
De vrouwen, weet gy niet, hoe teder dat ze 7yn? Een Engeien gefhcht in Bien'iêhciyke fchyn, Waar in natuur bezorgt heeft de oorzaak van ons leeven,
Jaboven al 't gediert verheerlykt en verheven , Van geert en lichchaam bei zeer nut en zonder f met, Daar al wat hecrlyk is >zyn woonplaats heeft gezet. Trapolïn.
De vrouwen.. ■. D OCT OOR.
Zw'yg doch/iwyg. 't is waar dat het ge-
beurde, (treurde; De vrouw , haar maagdezorg vergeeten, lang be-
Maar't is der vrouwen fchuld niet dat zy zich mis-
gaan^ 't Bedryf alleenig heeft de deugd en de eer misdaan.
Zomen een vrouw vind , die haar echtgenoot derf
kroonen, (nen. Zeis nietverpiigt haar van die misdaad te verfchoo-
Voor'tlaatft: de vrouwen zynéen zwak en bros
gediert, Licht overhellend; maar wat is 'er, dat gevierd
Werd, dat geen zwakheid heeft ? dies wil ik voor de
vrouwen, ("wen. Aldiehaarlaftrcn, de eer en kuisheid ïtaande hou-
T R A p o L Y N. De vrouwen....
D o c T oor.
'K zegu, zwyg, zwyg.zeg ik duizendmaal, De vrouwen gaan ons ver te boven in 't onthaal.
T R A P O L Y N.
De vrouwen—
DOCTÖO R.
T is genoeg > laat ons van vrouwen iwy-
gen, Of |
||||
^LÜCHTSPEL. lf
Oi'dat wy lpreekende van haar iets zoets verkrygcn,
Op dat noch dezen dag de min bevryd van finert, Een lchoone morgenzon laat opgaan in uw hert. Trapolyn.
De vrouwen.... Doe T oor. (ken.
Knield, als gy noch meer daar af wilt fpre*
Trapolyn. Dejuffeis— D o c t o o r.
Beeft voor haar tot een eerbiedig teken. Tr apolïn. Haar fchoonheid----
D o c T o o R. (meld.
Sterft van min ,als gy haar fchoonheid
Trapolyn. Haar oogen.... Doctoor.
Smelt in't vuur, daaralles inverfmelt. Trapolyn. Haar geeft.... Doe T oor.
Onzaaltge! haar geeft zal de uwc rooven> Niet verder van baar'geeft, die alles gaat te boven. TRAt'OLYH.
Haar liefde.. ..
Doctoor.
Haar liefde gaat zo ver als haar begeert', Van de oudheid zyn u noch veel voorbeelden ver- eerd. Zie de Eedelmoedige Artemize,
Die van haar deagd niets wou verliezen ; Maar eerz'haar kuilche fchoot ontüoot, Veel liever lyden wou de dood, Heeft aan haar man een naam gegeevenj Dat hv en zy noch heden leeven. Pan-
|
||||
*<S T R A P O L Y N.
Pantheé die wift nergens van,
Liet haar begraaven met haar man. Evadne door gedurig fchreijen . Wou van deez' droeve waereld fcheijen- En and're hebben 't meegedaan : Wat heeft Laödami beftaan; Zy het haar doode man opdelveri, Bedroef noch eens hem en haar zclvcn, Een voorbeeld dat al de eeuwen zal Doen roemen van haar ongeval. De liefde is niet te vergclyken, 't Moet alles voor haar liefde wykcrf. Zo dra de liefde haar paaien zet, Volgen zy blindelings de w et, Haar van de Mingod voorgefchreeven, Wat voor of tegen aan wil ftreeven, Wat hinderd een verliefd gemoed, Tgeen haar de dood verachten doet, De wreedfte pynen leerd verdraagen, Om alles voor de liefd' te waagen. Tra pol y n. De min___
Doe t'oor.
De min, de min, verliefd een gek als gy, De vrouwen (lellen ons de wet van minnery: Cszar, Antonius, dengrooten Alexandér, Wiens krygskonft, eer en deugd bctwifteden mal- kander, Wat overwinningen ook zyn door haargedaaö,, Nooit heeft de grootfte magt de Mingod wedcr- ftaan.
Geleerde zelfs zyn voor de minnefchicht niet veilig. 'T moetalles buigen 7.0 we! heilig als onheilig. Een eerlyk man, zoudie wel eerlyk konnen zyn, 7"en zy hy had bemind ? 'k moet u wydloopig myn Gedachten hier van op een klaare wyzc ontvouwen. Hoor
|
||||
J^LUCHTS.PE Li, 17
Hoor dan—
Trapolyn-
Zwyg ftil > Doctoor, 'k wil liever van de vrouwen Nooit hooren. deze taal duurd eeuwig onvermoeid) 'K geloof dat de ooren u zyn in de mond gegroeid.' Geleerde fchyntde lufttotfpreekenaangebooren; Maar doch het was geen fchand, al lcejdgy noch wat hooren. Doctoor.
'K ben tegenwoordig in een r.ykdom van myn geeft, 'K zou langer fpreeken, was 't niet voor een lompen beeft,
' Pis fchand noch vorder met een zot zyn hoofd te brecken. Trapolyk, alken.
De Doétoor zwygt. nu laat hy tyd voor my ïe fpree-
ken, Elk op zynbeurt., dat geeft ech'wedcrzyds gehoor, Tcnminften, luider toe, myn waarde Heer Doc- toor. 'Kbenookzomal niet, of ikkanwatredeneeren, En kon ik't niet, ikzoüdhetdaadlyk vanu leeren. De vrouwen zyn in lift de mannen veel te gaaüw, Bedrieglyk alseenilang, hovaardig als eenpaauw, Zo licht gelyk de wind, inluften onverzaad'lyk, In 'thand'lenlafenbars, in'twreekenongenaad'- Der mannen onruft, der bedriegers prooi en roof,
De bron van jalouzy , de ftraf van ftoel en ftoof, De kolt voor dieven, en de drank voor modevin- ders , Een oorzaak voor het huis van goed enbloadver- flinders,
Een kanker voor de ziel, een peft voor al wat leefd, Een oorzaak daar al 't kwaad zyn ccrft begin af heeft. B Wat |
||||
i8 T R A P O L Y N.
Wat dunkt u nu, Dodoor, kan ik geen vrouwen
pryzen ?
Of lult het u, hoor toe, ik zal het u bewyzen. Geef maar wat tyd , Mede.... maar flapperment, Docloor!
Waar drommel benje ? leen een oogenblik gehoor. KIERDE TOONEEi.
Doctoor, TrapolYN. D o c T o o R.
HOe balkt den Ezel, 't fchuim van platters en
van Lceken! Trapolyn.
Vermag 't geluk Doöoor , dat wy uw Dochters
ipreeken ? Kan 't zyn ? een uurtje, bid ik, haar te moogen zien.
Doctoor. 'T is twyffelachtig, of't met reden mag gelchiên,
Myn Dochters zyn niet voor de onnutte klappe-
ryen , Zy vlieden zelfde lucht der minftè zottemyen;
Doch wat uw flechtheid raakt; word lichtelyk ver-
fchoond, 'T geval heeft u daarom, als noodig, gunft getoond.
Myn Dochters hebben geeft genoeg vooral uw lee-
ven, Uw ïèhatten zyn voor haar, haar geeft voor uge-
geevcn, Zo fmelt gy beid' het goud en wysheid onder een.
Een dubble hoogheid van al 't fterflyk aangebeén.
Als gy den nazaat dwingt 3 om tot uw lof te zingen,
Daar duizend wyze zich a!s om te berften dringen,
De eer- is Philozophie, en de ander Poëzy,
1 'wee koffers vol verfland, juweelen van waardy.
In de eeifte aal men voorde minwat moeite vin-
den , Om |
||||
K.LVCH1SPEL. 19
Om dat zy 't zwakheid acht, zich daar aan te verbin-
den. Daar boven is ze fier, en zedig van gelaat, Een foort van uitzicht, dat aan vrouwen deftig (raat; Maar de and're is vrolyk en vol leevende gedachten, Daar niet als zoetigheid en luft van is te wachten, Zy zingt, zy fpeéld en danft geduurig op de maat, Haar taal is wonderlyk, die nimmermeer verzaad, Gy zult iets ongemeen befpeuren in haar gaaven, De kunft in beiden doet haar in 't gefternte draaven. Twee huizen maar van hier, daar woond Onwe- tentheid,
Die van veel pronkers om haar zotheid wordge- vleid, ,
Myn Dochters zullen nooit inde echt of'thuwlyk treeden,
Als met een gek om 't geld, of wys man om zyn ze- den. De kans die flaat u fchoon, denkt wat gy kiezen moet > (goed. Wacht niets van uw verftand , maar alles van uw
Trapolyn (den, Doöoor, de Onwetentheid beviel my in uw re-
Gy toond haar door uw konft aan ons vollieflyk- heeden,
Ik hebze lang bemind, het is een lekker dier, Ze is als een Hen zo kuis, als een Kalkoen zo fier, Zegt my niet meer daar af, ikmocht'er ook heen loopcn. DOC T OOR.
Men mocht u in een zak wel aan malkander knoo-
pen,
En graaven 't huwlyks bed voor u een my 1 in't zand, Daar is van uws gelyk verfchiet genoeg in 't land ; Maar ziet myn Dochters eerft, en wat datzy ver- moogen.
B i Tra-
|
||||
2© TRAPOLYN.
Trapolyn.
Dat 's regt, de Kat eerft zien dan word men niet be-
droogen.
Roep haar. Doctoor.
Poëtica, & Philozophica. V Y F D E TOONEEL.
Poezy, Philozophie, Doctoor,
Trapolyn.
QP o e z Y.
Uid vis papa ? ego fum paratiffima. Philozophie. Adfumtibi papa , quid de rne cupis ? Doctoor.
Accedite. Trapolyn.
Cupis, is Cupido, 't komt raar. Ik Cupido, dat 's goed, 'k gelyk hem op een haar, Ik moord zo wel als hy. myn oogen, myn gedach- ten Zyn zonder weedergaa vol onbekende krachten. Indiende min by ons werd ongekleed verbeeld, Moeit gy de vorm zyn, daar zy door my wicrd ge- teeld. Uw boezem zou de troon van ons gezag vertoonen, Opuw volmaakt gezicht was in 't gefternte woo- . nen, (dag, DeBlikfem fchoot uit ons Veel vlammen nachten
Als gy Adonis, ikmynfehooneVenuszag. POEZY.
Myn Oom Parnas, myn Moei de deftige Ipcrboole,
Geloofden, my noch maagd zointyds iets wicrd ontftoolcn..
Op dat voor my haar vrees en zorg wierd uitgcbluft, Wierd
|
||||
iC L V C H T S P E L. 21
Wierd 't huwelyk geacht de zetel van myn tuft.
Gelykmyn Vader nu begeerd, dat ik zal paare-n, Om dat ik eens een vruent natuurelyk zal baaren. Een Galamatias nam ftout'lyk aan die naam > Dat ik zyn Moeder was, daar van ik ïny noch fchaam.
Veel and're derven zich beroemen uit myn löoten; Maar weinighebben de eer van dit geluk genooteu, 2y draagcn flegts de naam, vertoonen de enklc fchyn,
Daar het myn Kind'rcn niet; maar die van Bacchus zyn.
Doctoor.
DieVryer, Dochter, kan hy u verftand behaagen ? POEZÏ.
Door my zal hy de naam van groot Poet haaftdraa-
gen.
'Kzal hem verheffen, dat hy haafteen puntdicht maakt,
Waar door hy op Parnas ten top van eer geraakt. Of't hier of daar wat ftoot, daar is niet voor te vree- zen, Ik zal 't verbeeteren, hy 't dikmaals overleezen, Zo word ik om de kunft, hy om zyn goud bemind, En vaneenbaltardmaakik hem myn egtekind. Trapolv n.
Ik een Poëet, fintjos! waar word ikvoorverllee- ten,;
Voor't middagmaal my zien vanlett'renopgcgee- ren, ,
Dat zou my fchoonftaan. neen, waarachtig ikbe-
geer
De naam niet van Poëet, een tytel zonder eer. Myn Moeder in de wieg heeft voor my zorgge- draagen,
Dat ik al vroeg wierd van die malle lult ontflaagen. B 3 Tien, |
||||
il T R A P O L Y N.
Tien, twintig poeijertjes, daar heb ik al de konft,
Meede overwonnen en het lichchaam uitgebonft. Waarom zoude ik op nieuw de konft weer op gaan flikken,
Daar meenig in 't begin van armoede aan moet flik- ken. Neen, vreeten, zuipen ,zo ik 't noch niet recht ver- ftaa >
Dat wil ik leeren, dat my geen te boven gaa. Elk moet betrachten, zich by 't flerflyk te verheffen, Dat in iets,'t geen hy kan,hem niets kan overtreftUr». Gy houd het met de kuntt,ik met de wyn,'t gebraad. Laat zien, van 't geen hy volgt, wie dat het beft ver- ftaat, (ken, En om in'tmeeftof'tminftuw glory niet te raa-
Zo zal ik, zoete maagd, nooit ftomp, of puntdicht maaken. Philozoophie.
Van my, myn Heer, wat dunkt u van myn fchoon gelaat,
Ik heb iets wonderlyks in 't geen my deftig ftaat, 'K doe alle menfehen op myn weetenfehap verzot- ten > 'K doe haar verachten, die de onnoozele belpotten. Ik breng 't geduld en de ftantvaftheid in de ziel, Dies oPcr tuflehen man en vrouw een fout geviel , By my kan yder trooft voor zyn gebreeken zoeken, Ik heb'er duizenden geneezen met myn boeken. Wy houden vaft dat al 't gebearlyk moet gefchiên : Dies hoordge aan my > zult gy myn (kikken niet ontvliêu.
En 't zal u nut zyn; want,of 't ook eens mogt gebeu- ren , Dat ik door luft of dwang my van uw af lietfcheu- ren,
Hoe droevig ook aan u myn afzyn weezen zou, - 'Kzou
|
||||
K^LUCHTSPEL. 23
'K zou met myn wcderkomft u trooften in uw
rouw, (gen, Vervuld van lydzaamheid al uw verdriet doen draa-
Dat ik en niemand u zo teder zal behaagen. Tenlcftenj 'kzal— Trapolyn.
Ho, ho, mevrouw Philofophie! Wat droes! gy weet zo veel als i k en and're drie, Uw geeften zouden met de myrie niet wel paffen, Reeds bezig om myn hoed zo blindlings te doen waüen, (niet, Dat zou misdaan, myn hair bedekt het voorhoofd
En'tzouje zeer doen, als ik met een zoen je eens ftict, (len, Dan was't myn beurt, om u te trooften. vieze gril-
'K laat trooften,wiejekan,endieje trooften willen, Met al dit trooften. wel, datzoubchaaglykzyn. PoEZy.
Philofophie is u te hoog geleerd J maar myn Gedachten zult gy klaar en meer bevallig vinden, 'K ben vroolyker, en laat my ongedekt ontwinden. Trapolyn.
Dat 's waar; maar gy gebruikt het mafculin te veel, Zou 't feminin zo wel in het regeerend deel Niet konnen wcrkkcn,en zyn opzicht konnen nee- men? Maar neen! het feminin, fchynt u te veel te teemen- Het mafculin is vlug, ontdekt terftond de zaak; Maar 't feminin is al zo nutlyk voor 't vermaak, Dies is 't by 't feminin te bly ven u geraaden, Om dat het mafculin onmooglyk kan verzaaden. Poe z Y.
Wat my belangt, 't vermaak van ry m en Poëzy, Dat is in 't mafculin en feminin voor my Behaaglyk ; maar men moet het naakt enklaar ge- bruiken, B 4 Het
|
||||
24 TRAP O L Y N.
Het mafculin mag na niets onverftandigs ruiken,
Het feminin moet fchoon zvn, helder uitgezocht, Zo word het beide door de konft aan een yerknogt; Maar in zó weinig tyd kan ik 't u al niet leeren, Waar dat het feminin moet buigen of regeeren. Trapolyn.
Of 'tfeimnin zich buigt, of't mafculin regeerd, Van't 'mis* en feminin is a! genoeg geleerd , 'K zeg noch, ik wil my nooit met vaerzemaakert moe ij en,
De befte vaarzen, dat is 'tmaakzel van'de koeijen. ÏHÏLOZOPHIE.
Gy hebt gelyk, myn Heer! gy zyt een eerlyk man,
Myn hooge weetenfehap daar roemd'dé waercld van >
En om door myn beleid ten top van eer te raaken, Moet ge eenl)ckentenis,dat yder vall ftelt, maaken. By voorbeeld : vyf en drie zyn acht, en drie zyn e)f, 'T is zo veel moeite niet, de telling fpreekt van zelf. Nu is'eriemand, dieuditzaltecgenfpreeken, Hier moet gy vattopgaan, en fchoon dat iemand (ireeken ■ (valt Gebruiken wou en u 't verftand omzetten, houd het
Dat acht en drie is elf. iets van natuurkund paft U ook te weeten;maar die wint gy hier met flaapen. 'T verftand valt aan myn zyd' in de mond zonder gaapen.
Van 't fteryen en 'tgeval, den oven en de lucht, Dat word zo ligt gevat als uilen in de vlucht. 'T ontleeden van een menfeh zult gy zo maklyk vinden, - (binden. Datgy u zonder fchroom met my moogt gaan ver-
Trapolyn.
Juffer Philozophi gevalt my wonderlyk, Ze is van wclfpreckeritheid gelyk een fchaap zo ryk. Dat zyn de proeven van grondrceg'Ien en gedach- ten , Dat |
||||
JCIUCHTSPEL. if
Dat acht en drie is elf, wat mag men meer verwach- "
ten ?
Van zo veel wysheid ! acht en drie is elf. èSintCrit fpyn!
Wie dorft gelooven, dat ik zo geleerd kolt zyn ? Maar van den oven, van de dood, en 't menfch ont- lecden, (den,
Ben ik noch veel te zwak. Mejuffer, weeft te vree-
Dat ik van u zo veel geleerd heb en gevat , Dat'konverftandigwas, indien ik meer bezat, 'K heb geen behaagen in uwduift're weetenfehap- pen. P o e z y.
Met my kund gy geruft naar Venus autaar (lappen,
'T zal alles bloemwerk zyn wat dat'er is geftrooid, Myn kond heeft ons een bed van rooVen opgetooid, Van myrth,en eglantier, lourier en pallem blaaden, Deluftzal eeuwig zyn daar in wy zullen baadeii.. 'K zal u vernaaien van de Muzen, van Parnas, Hoe 't met Apoll' en met zyn kuifche Dafne was, Hoe hevig hy, van min vervoerd, haar vlugge fchrecden
Vervo'gde, dóór de lucht zyn zuchten en gebeeden Vermengde, dat het bolch weergalmde van zyn klagt,
Hoe dat Narciffus elk;maar nooit zich zelf veracht, Dat hem het leeven kou\en duizend aud're zaaken, Waar meede ik u altyd zal vleijen en vermaaken. De langfte nacht zal u te kort zyn, en de dag Verfmelten in de vlam van kusjes en gelach, Ziedaar, wat fchoonhcid, eer, luft, deugd en jeugd kangeeven,
Zult gy aan my gehuwd, bekoomen en bélccvcn. Trapolyn.
'T is veel beloofd, zo kort, zo bondig en beknopt; Maar van die gaaven ben ik tot myn keel gepropt, Vergoode Poé'zy, fchoonc Philozophic, B Sr J°
|
||||
zó TRAPOLYN.
|
|||||
Jo bazio la mane a voftra fignoric.
'K zou nooit een middagmaal met vreên doen, zo
?k met een
Van deze opfnyfters my in 't huw'lyk ging befteên. De taafel acht ik meer, als al diefnapperyen, Wat fchoonheid naderd my ? hier is wat nieuws te vryen,
Sta valt, nou zet vry konft en alle liften by, Hoe heet die wakk're tas ? Po EZ Y.
DatisOpfmokkery.
ZESDE TOONEEL.
Poezy, Trapolyn, Philozophie, Opsmokkuï.
Trapolyn.
DAt zal de myne zyn, 'k houd ook veel van die
zwieren, (ren, Hier in alleen verfchilt het menfchdom van de die-
De meefte menfchen zyn noch dommer als'tge- diert, (ficrd, Om dat de paauw en duif zich met haar (taart ver-
'Tnatuurlyk tchoon dat laat de luiheid fteedsvcr- ilenfchen, (menfchen, En word een nieuw gediert en ichaduw van de
Datlyfftaatoverend, die verf en kleur is fchoon, Delely lyd hier fchand , de roos volfchaamte en hoon, (kerye! Bezwymt en vlugt van hier. volmaakte Opfmok-
Ik mag het hoofd en hals fieraad zo preuts wel lyen. 'T zyn vyanden van deugd en van welleeventheid , Die tegens uw gebruik haar hebben ingeleit. Ik bender voor. ziet hier een minnaar voor u waar- de , . (heid fpaarde, 'K ben die waar aan 't geluk nooit konft noch mild- Ik geef 't weer over dok, zo los als ik het kreeg; Maar
|
|||||
KLUCHTSPEX, 27
Maar Juffer zitten my die (hikken wel ter deeg ?
Menzegt,dat alles my zo wel ftaat aan myn becnen, Zyzyn niet dik juift; maar dat bruit noch alzo hee- nen,
Die canons, 6 myn ziel! die zyn van veel waardy 5 Maar wat ik draag of niet, 't paft al les wel aan my, Daarom als ik de ftraat gebruik, 'k mag 't u verklaa- ren,
Roept yder: wilt uw hert voor Trapolyn bewaaren. Opsmokkery-
Gy toond my uw verftand, bevallig aan myn luft. Myn hoop heeft lang voorheen op zulk een man geruft,
Behaag ik u? 'k zal my naar uwe wenfehen voegen , My meer verfieren , om u beeter te genoegen. Trapolyn. Dat meisje is een bevallig meisje, Zy antwoord zecdig korten net, Dat 's voor een tafel, bank en bed , Geen leelyk noch onfmaaklyk vleisje. Dat oog ftraald als een duivenct, 'T bctooverd meer, als dat van Leisje, Ze is fchoon, al, waarjer maar op let, Vraag het aan Kreelis, Kryn en Tysje, 'Kwed, dat vandrie geen beeter het, In 't kort, dat lief en lekker meisje, Dat antwoord zedig, fraai en net. Opsmokkery. (dig,
*K ben prompt in antwoord en tot alle dingen vaar-
In 't onderhoud alleen bekwaam, gezien en aardig, Niets vloeit'er uit myn mond of't is vol ambrozyn, Myn afem wierook, de gedrongene jafmyn Myn hoofd bedekt een bofch var» alderly fieraaden, Een volle wiukel kan ik met gemak ontlaaden, *K bemin 't gebrek veel eer der taafel, als van Jt lyf, Geen man verft out zich, dat hy lafterd mvn bedryf, 4 'Kvcr-
|
||||
28 T R A PO L Y.N.
'K verleen bezoek, en gaade gantfche waereld vin- den , 'K vereer myn man een zwerm van heeren tot zyn vrinden,
Al wat doorluchtig is, dat voerd men in myn huis, 'K leg by een ander of een ander by my t'huis. Trapolïn.
Gy zyt verplichtend vol van ongemecnegaaven; Maar aan de taafel my niet zat te mogen laaven, Dat is myn lult niet, want den difch dat gaat voor al, 'K begin te twyf 'len, of'ik u beminnen zal. De onnoofle onweetentheid fpeeld my noch in de zinnen, (nen
Was die'er niet, 'kzoudu de naad daar aanbemin-
Als aan Philozophie, als aan de Poë'zy, Zo kufch ik ook uw hand,volmaakte Opfmokkery ! Uw zinnen alle zyn zeer verre van de my nen. P 'H i L o z o j> H i e.
Laat dan het oog van gonft eens voor myn waarde fchynen.
PoEzy.
Hoogeed'le Trapolyn, held zonder weedergaa. Opsmokkery.
Myn overwinnaar in wiens banden ik vergaa. Trapolyn.
'X is alles ydel, uw geleerde kracht van fpreeken , \s voor het hert niet; maar alleen om't hoofd te breeken,
GyPoè'zy, 't is beft, dat gy uw maagdom houd, Op datge uw vaerzcn met geen fchand bevlekken zoud.
Was ik uw Bruidegom, uw koff clyke lett'rcn Zoud'elk ommynent wil verdoemen cnverkett'- ren,
De Muzen zyn ook maagd, en gy volgt haar op't Ipoor.
Als
|
||||
K^tVCHtS.PEL. 29
Als ik zo ftout was in het huuw'ly k, om my door
E>e fteilte van Paraas op Helicon te dringen, Mogt Pegazus vergramd my weer om laag doen fpringen. PoEZy.
in Amfterdam zyn al de Muzen zelden maagd, En'tis geen fchand, of men daar ook eenbaftard draagt ,
Dewaereld moet vol zyn van zienden en van blin- den , Geen Mazen zyn zo liegt, die geen Apollo vinden. Philozophie. »
Bemind ons. Poezy.
Volg my na. Opsmokkerï.
Houd op van ons te haaten.
Trapolïn. Ik kan de Onwetentheid zo trouw'loos niet ver- laaten,
Van jongs op ben ik" voor die fchoonheid opgevoed, 'Kbenby haar onbezorgt en vroolyk van gemoed. Mp.ar daar komtze aan, myn zon! die 'k eeuwig liefd' zal draagem ZEVENDE TOONEEL.
Onwetenthei d,P o e z y> T r apolïn,
Philozopie, Opsmokkery.
Onwetentheid-
VErraader, ongetrouwe! ondankb're! die uw
daagen Aan my verfchuldigd zyt, waar toe zo ver van my By and'renu gewaagt. Mejuffer Poëzy , Gy zyt wat onbefchaamt, om yder aan te randen; Philozophi't verltrekt aan uw verwaandheid fchan- den, £>at |
||||
3o TRAPOLYN.
Dat gy een man ophoud, die my alleen behoord j Engy, Opfmokkery, die fchicr uzelf vermoord Met al die ftrikken, die een paard pas weg kan draa~ gen i
Laat af myn Trapolyn 20 fchaamt loos naar te jaa- gcn,
Roofd my geen hert, dathy alleen my overgaf. Want zonder Trapolyn bemin ik niets als 't graf. Trapolyn.
Myn lieve Onwetentheid! POEZT.
Weergaadelooze banden!'
Dat 's liefde, dommeh bloed! kufch uw matres de handen,
G7 paft by dit juweel, de fchoone Onwetentheid. A C H S T E T O O N E E L.
DocTOoR, Onwetentheid, Poezï,
Trapolyn, Phlozophie,
Opsmokkery.
DOCTOOR.
HEbt gy met Trapolyn het huuwelyk bereid ?
Zien wy hem trouwen ? Phlozophie.
Ja- D o c t o o r. De vreugd maakt my verleegen.
'K moet danfen, om 't vermaak van die verkreegc zeegen. Philozophie.
Maar 't is met ons niet,dat hy zich verbonden heeft, 'T is voor Onwetentheid, daar hy voor Üerft en leefd. DOCTOOR.
Hy kieft de Onwetentheid, ontaarde, baftart, bot-
muil! Ver- |
||||
K L U C H T S P E L. 3T
Verachte, domme bloed, verkeerde, blinde potuil i
Hebt gy de ftoutheid ? dat gy het volmaakt ver- fmaad >
Enkufthetfchuimvanrap en hoeren op de ftraat? Bevuilde fmots! beüncert van't galgenaas en boe« ven,
Gy zult de proef noch zyn van pynbank en van fchroeven,
Myn Dochters om een fnol verworpen en veracht, Trouwd wysheid armoe, daar de Onwetenthcid om lacht. Dat Socrates u doet verflinden. En Plato laat de ftrot toebinden. •Aéleons hoorehs door de ftrop, Noch naar uw dood ftaan voor uw kop. Dat Solon u de nek doet breeken. Dat Zeno u aan't fpit doet ïleeken, Dat Epicuur met dit gebraat, Niets als zyn kat en hond verzaad. Dat al de wyzen, de een na de ander, U geef'len tien laar na malkander: Dat elk een lid fcheurd van uw lyf Voor een vermaaklyk tydverdryf: Voor'tlaatftj datbükfem, haagel, donder ,- Dat al de vlammen boven, onder Zich mengen tot uw ondergang: Verdoemde, wacht uw ltraf eerlang. Po EZy. 'Kzal uw verdorde ziel haaft met een puntdicht ilraffen,
Die tegen wolven fpreekt moet als de honde blaf- fen. Philozophie.
Wacht ook tot dankbaarheid iets loflyks van myn geeft,
Ik fchryt'terftond een boek van Trapolyn het beeft. Op-
|
||||
3i T R A P O L Y N.
Opsmokkery.
Ik zal u ook de hoon my aangedaan betaalen, 'Kverbiê, van nu af, dat gy nimmer u op baaien Laat vinden, want ik zou myn dienaars 't narre- hoofd Doen roflên. t word u tot erkentenis beloofd. Onwetentheid.
O wisje wasjes van al deze fchoone wenfehen, Voldoen wy ons geluk in fpyt van alle menfehen, Die my volgt, moeit zich niet met zorgen voor de tyd.
Kom, waarde Trapolynj vérduuren wy de nyd. Onwetentheid zal u zo zagt en lekker ftrooken, Dat gy bekennen zult, dat haar nooit heeft-ont- brooken
Aan lusjes zonder tal. 't geluk geeft mild en bly, Onwetentheid voor a, enTrapolyn voor my. Trapo'ly n.
Gaan wy bezitten ons geluk met ruft en vreden. De grootfte vyand van de menfeh dat is de reden» |
|||||
Ê I N D E.
|
|||||