JDO, O
|
|||||||||
Æ. oct
|
|||||||||
GESCHENK
|
|||||||||
VAN Ç
|
|||||||||
Z/iTJlc-tctC
|
|||||
t/rvvj- Perm** ι*, ¿ν~, $*φ?Τ uta*, t^ ±J
Ir , ' , /7 / noy
/¿rj'rTnrràc.- ' JCre^,^ «. ί£*Λ. ¿ 7 o #
/Caifèc fórceÁ/'z /tj, ¿Yo y
?
|
|||||
DE
|
|||||||||
MAN S MO ER*
KLUCHT SPE U
|
|||||||||
PAT7I,A;Tpr AD FASTIGIUM.
Te A M S f E L D A M,'
By deErfg: van J: L e s c a i l j e , op de Middeldam ¡
op de hoek van de Vifchmarkt, 169p. Met5iivilegi4i
|
|||||||||
Cöpye van de Privilegien
DE Staten van Holland ende Weftvriefland doen te weten. Alzo Ons
vertoond is by de tegenwoordige Regenten van de Schouwburg tot Amfterdam, Dat zy Supplianten zedert eenige Jaaren herwaarts tiet hunne goede vrinden hadden gemaakt entenTooneelégevoert ver· fcheiden Werken , zo vanTreutfpeelen, Blyfpeelen als Klugten , welke zy Heden nu geerne met den druk gemeen wilden maken : doch gemerkt dac deze Werken door het nadrukkenvan anderen , veel van hun luifter, zó irá Taal als Spelkonft zouden komen te verliezen, en alzo zy Supplianten hen berooft zouden zien van,hun byzondere oogwit om de Mederduitfchea Taal en da Digtkonft voort te zetten , zo vonden zy hen genootzaakt, om daar inne te voorzien, ende hen te keeren tot Ons , onderdanig verzoeken- de , dat Wy omme redenen voorfz. de Supplianten geliefden te verkenen Oktroy ofte Privilegie, omme alle hunne Werken reeds gemaakt, end« noch in 't ligt te brengen,den tyd van vyftien Jaaren alleen te mogen druk- ken en verkoopen of doen drukken en verkoopen , met verbod van alle an- deren op zeekeren hooge peene daar toe by Ons te ftellcn , ende voorts in communi forma. Zo is't datWy deZake en't Verzoek voorfz. overge- rnérkt hebbende , ende genegen wezende ter bede van de Supplianten , uit Onze regte wetenfehap,. Souveraine roagt ende authoriteit dezelve Sup- plianten gekonzenteert, geaccordeert ende geoctroijeerthebben , conzen- teeren , accördeereri éndeoitroijerenmitsdezen, dat zy geduurende den lyd van vyftien eerft achtereenvolgende Jaaren de voorfz. Werken die leeds gedrukt zyn, ende die vantyd tot tyd door haar gemaakt ende int 't ligt gebragt zullen werden , binnen den voorfz. Onzen Lande alleen zul- len mogen drukken , doen drukken, uitgeven en verkoopen. Verbiedende daarom allen ende eenen yegelyken dezelve Werken naar te drukken, ofte Ieders naargedrukt binnen den zelve Onzen Lande te brengen, uit te gevent ofrc te verkoopen, op de verbeurte van allede naargedrukte, ingebragta ofte verkogte Exemplaaren, ende een boere van drie hondert guldens daar! en boverl te verbeurende appliceren een darde parr voor den Officier die de calange doen zal,een darde part voor den Armen ter Plaatze daar het cazus voorvallen zal,ende het refteerende darde part voor den Supplianten. Alles in dien verftande, dat Wy de Supplianten met dezen Onzen Oitroij'e alleen willende gtatificeren , tot verhoedinge van haate fciiaade door het nadruk- ken van de voorfz. Werken , daar door in geenigedeelenverftaan , den in- houde van dien te authorizeeren ofte te avoueeren , ende veel min de zel- ve onder Onze protektie ende befcherminge eenig meerder kredit, aanzien: oft reputatie te geven, tiemaar de Supplianten in'kas daar in yets ónbehoor- lyk zoude mogen iivfluecren , alle het zelve tot haren lafte zullen gehouden Wezen te veraritwoorden; tot dieri einde wel expreiTelyk begetrer.de, dat b» aldien zy dezen Onzen Oktroi je voor de zelve Werken zullen willen {tei- len daar van geene geabbrevieerdeoftegecontrahcerde mentie zullen mo- gen waaken, oemaar gehouden zullen weezen het zelve Oftroy ¡β 't geheet * % finde
|
||||
L/ ende zonder eemge Otmffie daar voôr te dfukken ofte te doen drukken,'
ende dat zy gehouden zullen zyn een exemplaar van alledevoorfz. Wer- ften.gebonden ende wel gecondwioneert te brengen in de Bibliotheecq van OnzeUn.vetz.tentotLeden, ende daarvan beboorlyk te doen blyken. Alles op poene van het effekt van dten te verliezen. Ende ten einde de Sup- lanten dezen Onzen Content en oaroije mogen genieten als naarbe- hooren : Laften wy allen ende eenen ygelyken die 't aangaan mag, dat zy de Suppliamen van den inhoude van dezen doen , laaten en gedogen, rufte- lyk en volkomentlyk genieten , en ceflèrende alle beletten ter contrarie. Gedaan in den Haage onder Onzen grooten Zegele hieraan doen hangen torn September m t Jaat onzes Heeren en Zaligmakers duizent zes honderd vier en tachtig. G. E A GEL.
Ter Ordonnantie van de Staaten
SIMON van BEAUMONT.
»e Regenten van de Schouwburg hebben het recht van de boven-
Haande Privilegie, voor DE MANSMOER, KLUCHTSPEP» Vergund aan de Erfgenaamen van Jacob Lescailje, Den r é January, 1699.
|
|||||||||
VERTOON ER S.
Goed aard, Vader van Antonia.
Dieuwertje, Moeder van Fredrik.
Fr e dr-ik, een Koopman, en Man van Antonia-
Antonia, Vrouw van Fredrik.
L e o í o o r , een bekende van Antonia.
Á í D R é å s , Kantoordienaar van Fredrik.
Katryn, 7 ë/î ·, r. - .;
Mette \ jVleic'e,n van Fednk.
Roelof, eeiiKruijer. -
|
|||||||||
Het Kluchtfpel fpeeld in een Kamer
van Fredriks huis. |
|||||||||
■*J) "É
|
|||||||||
Pag'y
I DE
M A Í S M O Ê R,
KLUCHTSPEL.
|
||||||
EERSTE TOONEEí,.
Katryn, Mette.
Katryn.
JA, Moffinnetje, of Mette, als ikjou mynmeemng
zei zeggen, „ Jy zeit jou Lichchaam aan dit huis geheel te Kolt
moeten leggen ; En hebje luit ? zo bekykt het vry van bovenen tot beneen, En alle dagen moet jy 'et, getrooit, nat fylcn alleen : Want hoor, Schaap, men heeft hier blaauwe en witte Lta- liaanze vloeren. (roeren. Get, Mette! hoe fncl zei jy jou dikke hammen moeten
Want weet, ik ben de tweede meid, ikpasop t kind en rit naai (braa!;
Ook maak ik fontanjens, en'tbeurd zömtyds wel dat ik
Maarjy zeit hier ander werk vinden,dat wil ik jouzweeicn, Mett.e.
I, Hemmel ! meut ik hi jo zo warken ? Katryn. Ja dapper, en noch meer leeren,
Myn lieve Sloof.
...Mette.
Mien Jonfers Meuder zegt roi jo, detm tnoes Goorluttikwarkis.
Ê á ô r ã í.
Wat belief jou ? zeidze dat ? te droes ! O Mette, ik zweer, jou Tweutze huid zei dat zo ras be- proeven ! , T * A 3 ^aar |
||||||
6 DE MANSMOERi
Maar hoor, wat anders („wat ik mag haar niet meer be-
KpmjenietuitdcTwent? (droeven; Mette.
I, jo, moor'tlendup, einbetjen gens bet hen- Katryn. Wat zegje? och! weet dat ik uit die beduiding jou meenin£ niet vatten ken. é Nou dat is ook evenveel. Maar hoor, heb jy niet gecfien"
bymeed're Vrouwen? _.
Of dorit jy zo ten eerften jou lichchaam hier in Amlteraau
vertrouwen ? Mette.
Woe nee, ik heb te Omersfurt to deend, 'tginkmid°or goor wol ; ' ,çë Ik gink in dem Teubak, on ik at mi doogs tot boven toe yc».
Moorheur, Triene, ikwetwoldetmenhenuveraium kuil muet warken,
On is hi viel to plengen, ik wol mi door toe itarken. Noe, ik go hen, Kotrien. Katryn. ,,^^,é
Myn bekoorlyke Pingfterblom.
Wel ik hoor jy bent, van jou hoofd tot jou klompjes, me
anders als goor dom. „jopen' Hiet jy dat te hebben gediend,gelyk ik jou kwam te vr*aH.
Wel je hebt buiten Amersfoort in 't land Toebak IMggJJ ^ ten en draagen, , \ ¿Sr
En dat om een loon van zeven ftuivers daags. JNoug*
Enzetjoulyftewerk. 6 Sint loris! ¿atis'«««- rt
Nou, laat ik de Kamer opruimen en myn Schilderijen
vryven; r h net van
Ik hou byzonder veel van te praatcn maar gantlcn n.«
het ky ven.
TWEEDE Ô O O Í E E I. Katryn, alleen, Ringende. WAarom mag ik niet gaan vrijen
Na de drift van myn gemoed. 0ch |
||||
kluchtspel: %
Och, wat heeft ftaâg de eer te lijen
Die een Vryfter fpaaren moet! Ik kan gantfch niet langer draagen Dat ik graag verliezen wou ; Komt'er een om 't Ja woord, vraagen, Hy verkrygt my ftraks tot Vrouw. , Roelof Md. Jabelnu vry,ik komjeby,ik heb pas met myn zingen gedaan.
DERDE TOONEEL,
Katryk, Roelof. Katryn.
BEnje daar nou?
Roelof. Ja, Katryntje, jou zingen dat ftontmy zo wel aan, Dat ik 'er na geluiftert heb. Katryn.
Deurf jy noch fpreeken ? weg ik wilje niet hooren. Roelof, (ren? Wat heb ik dan gedaan ? waarom ga je jou over my verftoo-
Katryn. (bruid; Vraagje dat noch? jy had haaft gemaakt dat ik 't had ver-
Gifteren kwam ik gelaaden aan jou huis, en je waard mit je Vrouw't gat uit:
Ik had onsjuffrouws provifiekasje verkragt ; ik had Thee, en mecrd're zaaken ;
Zuiker Kandy, en dan noch iets datjoualtyd pleeg wel te Roelof. (fmaaken. En wat toch, Kaatje?
Katryn.
Eenbraave fles met wyn, zo ver hebjy my gebrogr, Door je aanhaaling en praat. Roelof.
Foei, dat ik uit was. Maar wie was op jou ¿omit verdocht ? * Λ 4 Ka« |
||||
8 DEM AN S M O E R,"
Κ Α Τ R Y Ν.
Ja maar, ík doe dat nooit meer, ik heb, door angft, de fles
an ftukken gefmeeten.
Hoor j Roelof, ik ben een braave meid, ik zei niet worden > vergeeten,
Ik hoop noch een goed huuw'lyk te doen, dat is ftaâg de wenfeh van myn gemoed.
Roelof. Wel, dat hoop ik van uwent wegen, maar van de fles gaat op de oude voet.
Katryn.
Gantfch niet,daar fchei ik uit. maar hoor,Roel,0 Behoeder, En vette Sant Niklaas! de meid, die onze Juffrouws moeder, Of fchoonmoêr hier, met geweld, inhuurden, na haar wil en zin, (mofin
Oie is eindelyk gearriveert : nooit, wil ik wedden, heb jy cen
Zo drommels <jom of groen gezien, ja dat kan ze, maar ' niet anders zeggen.
Onze Juffrouw moet niet denken dat ik by dat maaksel wil J leggen ;
Neen, dat zei zeker mis zyn, wel ik fliep liever zonder bed· Wie weet wat een harde huid en bange lucht dat zy het ! Roelof.
Wees jy maar te vreén, zy zei hier niet lang woonen. Katryn.
Daar wil ik op ζ weeren,
Want al die hier buiten de tyd komt, die ziet men ook weer
ras kaiïèeren. Antonia van binnen roepende.
Katryn, Katryn. Katryn.
Ik kom, Juffrouw. Roelof, onze mand met kleêren ftaat gereed; Diemoetje na de fchuit brengen; zeg nou datje'er van weet. |
|||||
riER"
|
|||||
KLUCHTSPELi £
PIERDE TOONEEL
Antonia, Katryn, Roelof, Antonia.
Ώ Enje daar, Roelof? •M Roelof. Ja, Juffrouw, ik ben daar zo in huis gekomen,
En waarom ik ontbooden ben, dat heb ik al van Katryn ver-
Antonia. (vernomen.
Ja kom, krui ome mand eens ten eerften na de ich uit;
Ik had jou gifteren ook van nooden, maar je waard den ge-
heelen dag uit.
Waar had je geween? Roelof.
Wel hoor, Juffrouw, ik had my gaan verhuuren, Van 's morgens vroeg tot's nachts ver over twaalf uuren. Antonia.
Ei! zeg by wie? Roelof.
Och ! ik ken de lui niet ; de man wou fchielyk voort, Om dat hy op de Beurs eenheel kwaad en fchaadelyk ge- rucht had gehoord, (de flappen. Waar door dat de a£tien en andere koopmanfehappen zou- Anios ia.
Wel zo! dat had hy niet kwaalyk begrecpen, dat hy voor af ging (tappen, (had. Eer noch de tyding was gekomen dathyfehaaden geleeden
Roelof.
Dat dunkt my ook, maar ik heb 'çr op die wys zo veel gehol- pen op een pad. Antonia.
Dat is het beft niet. Ga nu maar heen, Roelof, eii kom ftrak jou geld haaien. Roelof.
Heel goed, Juffrouw. KaTS-YN.
Roel, maak in de Kruijers kroeg niet lang te draalen.
Aj VYF- |
||||
ßï D Å Ì Á Í S Ì Ï Å R;
|
|||||
rYFDE TOONEEi.
Antonia, Kairïn. ■ Antonia.
17* Atryn, datikjedaatelykriepdatwasomdezereén. ■^ Schik het hier alles aan een kant, en zet het Theegoed by een, (komen. Myn Mansmoeder zal, tot myn verdriet, zoaanftontshier
Ê Á Ô R Õ Í.
Paar hebjedenbruial, den heelen nacht heb ik'ervan leg"
En wie heeft haar hier verzocht ? (gen droorrfcn.
Antonia. '
Och ! myn man, en ik vrees daar zal
Weer reuizing wezen Katryn, want het hart dat kloptmy &· Katryn. (nietdeeren; Wel, Juffrouw, ben je Hecht? wat acht haar niet, zy ken jou
Ook heb ik wel gehoord dat jy jou zomtyds loflyk kund de- Antonia. (fenderen. Dat moet ik doen om niet heel onder haar geweld te zyn,
Katryn j
Want anders mögt de drommel, dat ik zo fpreck,hier langer in huis zyn. Katryn.
Juffrouw, mag ik eens zingen? Antonia.
Al weer ? ik hebje ftrak al geluit hooien maaken- Nu, ik mag 't wel lijen. Katryn.
Strak zong ik voor my ;. dit Lied zei jou nou ranken. Zy %ingt.
Is dit myn zoet vermaak ! Zyn dit myn blyde daagen ? Daar ik zo yvrig haak Myn man ftaâg te behaagen. Ach ! ik gevoel meer plaagcn Als myn Jeugd verdraagen kan ^ |
|||||
KLUCHTSPEL, ii
Hoe rampzaalig is het trouwen,
Als de Twift haar plaats komt houwen In het huis, in het huis daar liefde moet Gekweekt zyn en gevoed. Myn vreugd die is voorby,
Dat was myn tyd van 't vrijen ; Mansmoér valt nu op my Met (Mg in huis te Ürijen ; En ik moet zulks lijen > Met veel onruft van myn man; Doch ik mag myn rouw bedwingen, En, tot troolt, myn kind voor zingen: Schrei niet meêr,ichrei niet meêr,klein wichje,teêr, Uw hoofje doed reeds zeer. Wat zegje, Juffrouw? daarhebjemynTreurgezang; en ik vind goed,
Dat ik het alle dagen driemaal hier in huis zingen moet. Antonia. (gcgeeven?
Dat Lied paft geheel op my. Wie heeft het gemaakt, en jou
Katryn.
Een die in den handel van ons huis heel wel is bedreeven. 1 Antonia. (d'ren!
Och ! mögt ik die Treurzang eens in een Blygezang veran-
Katrïn. Dat zei wel gaan,
Zo ras als jou Vader met haar getrouwd is, danishaarryk hier gedaan;
En zy bemind hem met gantfch haar hart en zinnen , daar-
om meugje gelooven. Dat hy haar wel na zyn hand zei zetten,en van haar gezach berooven. Antonia.
Ja was Vader, al met haar getrouwd, dan genoot ik myn vryjigheid. Κ at rïn.
Datzel in 't kort gefchiên. Antonia.
Maar hebje ons huis al laaten zíen aan de nieuwe meid ? Ka-
|
||||
Ï2 DE M A Í S M O E R;
Katkyn.
Ja toch ! en gezeid dat zy voor het werk niet behoeft te fchroomen,
Door dien zy daar alledaagengemakkelyk door zei konie11» En dat ik haar wel trouw zei helpen. Antonia. Zy is 'er nu al vaft in,
lic wil haar nu houden, het zy dan met of tegen myn zin, Ten minften een geheel rond jaar, al zou ze my ftaâg ver- veelen ; (nen deelen > Doch niet ten refpekte van myn Schoonmoêr, neen, in gec
Maar alleen om dat ik zodikwils niet veranderen wil val* meid,
Dat lot is andere vrouwen, maarmy niet opgeleid. Dieuwertje Beid.
Antonia. Och! daar'smynMansmoêr. Ê AT RY N.
Gen dag, Juffrouw; zo, wel heden?
S E S ¼ E Ô O O Í Å Å L.
Dieuwertje, Antonia, Katryn.
Dieuwertje.
VU El heden ! dat is altyd, wel waar toe dienen nou zul* * * ke reeden ? Katryn.
„ Daar hebjenou het begin. Antonia.
Zytgydaar, Moeder? dat is my lief. Dieuwertje. . „Ja ik geloof dat zy my zo graag ziet als een Kramer den dier. Waar is myn Zoon, Katryn ? Katryn.
Hy zit op zyn Kantoor te fchryven. Geliefje datik hem ga roepen ? Die uw ERTjE.
Wel neen, jy zeit hier blyven-
|
||||
KLUCHTSÊEL. i|
Wmeenje, fleepiende, dat ik hem zelf niet vinden kan?
Katrïn.
^ja! te wonder wel, Juffrouw. Dl EU WÉRTJE.
Wat roer jy de fnaater dan ?
ZEPENDE TOONEEL
An toni α, Κ atry n. WKatryn.
Eg gaat Dieuwertje moer. Geen miflèlyker Vrouw zag ik van al myn dagen ! Antonia. ík kan 't niet langer Hjeri, het eerft datze fpreckt, is na haar Zoon tevraagen,
En daar loop ze voort na toe : zy vraagt niet eens hoe ik vaar, Noch wenlcht my een goeden dag. Wel meend zy dat ik haar
Noch langer moet ontzien? ô neen! ik wil het niet meer lijen,
Al zou het geheele huis vervult werden met ky ven en itrijen. Ik ben verzekerd dat zy nu weer > door haat, myn man jegens my zal aanhitzen zo veel als zy immers kan ; En gaan het geheele huis door fnuffeleii, jain allehoeken, Om. zo tot een huiskrakeel weer nieuwe ftof te zoeken. Κ AT RY N.
Haar ryk zei kort zyn, jou Vaders huuw'iyk maakt alles
goed, Antonia.
Oat is alleen myn hoop. Maar als hy nu eens medevoot haar zwygen moet !
^ Katrïn. ßat heeft voor al geen nood.
Antonia.
k . 'Maat, Katryn, daar komen zy na beneden. %f jy hier, maak het Teegoed klaar, en let ondertuiTchen
ophaarreeden, ACH-
|
||||
i4 DE MANSMOER;
A C H S.Ô E Ô Ï Ï Í E E L.
Dieuvertje , Fredrik, Katryn»
het Thee goed op Tafel fettende. DlEUVERTJE.
"\Jt Aar Zoon, jy zyt ommers wonderlyk, geloofje t")'
■*-*-*■ dan niet ? Ik zeg jy zyt een gek zo jy het langer door de vingers ziet.
Want zy weet wel dat... Maar zacht, Fredrik, men kan ons hier hooren.
Ik zag die verbruide meid niet. Katryn, hebjy hier iets vep Ê á ô R ã í. (looren? Och! neen, want ik zoek niet.
Díe õ Ver ô je.
Dat zie ik meó wel. Kom T ga hier van daan. Katryn. Hoe! zei ik dan dat onze Juffrouw my belaft heeft laaten DiEUf ER.IJE. (ftaan ? Ja dat zei Mette wel doen.
Katryn.
Wie, Mette? och! die zei alles breek en Daar zy haare klaauvvtjens maar pas zei komen aan te ike* ken.
Mette by het porcelein ! zulk een domharthuidigen dier ! D I E V W E R Ô J E.
Wel ik gryp je daar meê by cc kuif.
Fredrik. Ga voort, Meid, wel hoe is het hier? D'IEUTERIJK. (ncn ■
'Zo ; doe je mond op, en fpreek, wat mag die lions wel mee-
Ei! hoor,, zy mompelt noch binnen's monda. Ja brui jy maarhceneii. NEGENDE TOONEEL.
Dieuwertje, Fredrik.
Pi Dl EU VER Ô JE.
Redrik , zy en haar vrouw die gaan gcitiùg onder
ccuc huik, k'1 |
||||
Ê L U C Ç Ô S Ñ E L. 15
En te zyn te 7,aamen als twee handen op een buik:
Zy moet het gat uit indien jy als een man wilt regeeren, Enaltyd, metontzach, jou vrouw uw wetten en meening Fredrik. ( doen leeren. Omhaarte doen verhuizen, Moeder, vind ik gantfch geen
DuuvERTjE. (gelegentheid. Gelegentheid ? wel die vind ik als ik wil; want men zeid:
Een knuppel,om een hond te liaan ,die is heel licht te vinden ; Men moet zomwylen ook eens veranderen met de winden. Het deugd nooit als een meid heel lang blyft woonen in een huur, (natuur.
Want dan houd zy het met haar vrouw, en zy werd van haar
Maar hoor, Fredrik , om nu weder op myn voorig dis- kourste komen,
Zo zeg ik dan , dat jou vrouw de handeling van 't geld moet werden benomen ;
Hoor, Fredrik, geloof jy jou moeder onbcfchroomd en vry, Zyverkwiltbyzonder veel geld, en ecu man, zoalsgy, Dieeeritkomttenegotiercn, die kan zo niet lang ftaandc blyven ;
Zy is heel onachtzaam en los , door haar jongheid, en al die wyven,
Of jonge kleuters die moet men aan de hand leeren gaan, Gelykjou Vader my, toen ik noch jong was, heeftgedaai). Peet Aal , peet Zaar, peet Aagt, peet Giert en pcetc Wyntje, dat zyn Vrouwen !
Die weeten het kurisjc van wel enne zuining huis te houwen. Maar jouMorsjébel die weet noch niet eens hoe dat het goed Dat zy aan haar gat het, na vcrëifch en ordre, zitten moet : En zo ik het haar aanwy s, na myn pi igt , dan gaat ze ftraks aan het pruilen,
Dan fcheldze my voor een huisplaag , en in'er boosheid begint ze te huilen.
Had jede Dochter van pect Theuntje getrouwd, danhadje een Heer gewceft in 't huis,
Nou moetje zwygen, wantals deze begind, jy kund met geen nat gewyd kruis ■
Haar
|
||||
'i$ DE MANSMOER;
Haar mondje weer toe fluiten: doch je moetjou geduurïg
braaf laaten hooren ;
Zy is heel boosaardig en met die fmet is zy gebooren ; Want toen zy noch een kind was fmcetzy alles an ftukken op de vloer, (haarmo^· Ja al dat zy vat kreeg, want zy heeft datgaafjegeërftva11
Doch, hoor, Fredrik, het is jou fchuld , jewoutec11 Juffer trouwen, (wefl· Jy koftjou zo nedrig, alsjouoverlede Vaderen ik, niethou-
Frfdrik. (hoord, Nou, Moeder, zulks heb ik al in het begin zo dikwils ge-
Het is nu reeds zo : doch hoor, geloof my by myn woord, Zy komt voortaan geen ander geld voor de misnagie te ontfangen,
Als hetgeen ik haar alle weeken daar toe wil langen : Zo dat ik geheel Voogd ben. Maargeftaag te kyven zuîkî isíetberte niet ;
Het is niet kwaad dat men zomtyds wat door de vingers ziet, Hetgeen de jonge Vrouwtjes, als onnozel enonweetende, bedryven : ( fchryven ¿ Men moet haar maar nu en dan een klein regeltje voor
Op die manier brengt een wyze meefter zyn difcipelen tot verftand,
Hy leerd haar niet tevens veel, maar al zo van langer hand, Op dat zy in den drang van veele leiTen niet verdwaalen, En komen gantfeh zouder grond het een over het ander te Die u^ert je. (haaien. Zo luftig, preek al voort. Wel Jonge, hoe is het hier?
word je gek?
Ja,ja, nou merkikwelhoe'ethiergaat,· kóm 'et is tyd dat ik vertrek. Fredrik, haar vaflhoudende.
Hoor, Moeder ei! word toch niet gram, ik wilhaarniet verichoonen. (loonenj Noch minder jou genegentheid tot my met ondankbaarheid
Ik ken al haar fouten wel die ik ook uit haar verdryven zal » Maar dat kan zo ten eerften niet gaan.
» Dieu,
|
||||
ê L õ c ç ô s ñ å l: 17
DlEUWERT JE.
Niet? wel zoete Vaâr! ik geloof dat al
Jou voogdfchap , op een vel papier gefchreeven , hangt tepryken
Aan het huisje van gemak, op dat elk die handveft zou können bekyken.
Jou rechte murwe Klaas." Fredrik.
Wel, ik zweer ! ik zal in het kort doeriïien $ En zelf, in u byzy ç, hoe ik, als een Man en Heer van 't huis* zalgebiên. Dieuwertje.
Wel zojy ook andersdoed,ik zeljeverfoeijen enaltydhaa-
Fredrik. (ten. Maar daar komt zy, met Katryn, wy willen het daar zo lang
by laaten. TIENDE TOONEEL
Dieuvertje, Fredrik, Antonia, Katryn¿ Fre drik.
|
|||||||
Ê
|
Atryn ^ roep Aridries eens, hy is boven op het kantoor*
|
||||||
Katryn.
Andries, Andries, komaf. Myn Heer, ik kryg hier geen gehoor.
Hy zei voorzeker achter zyn by Mette. Ik heb het wel ge* raaden,
Want daar komt hy vandaan; ELFDE TOONEEL.
Dieuwer ô je, Fredrik, Ant onia, S
Katryn, Andries. *«» Katryn·
W El ,Driesje, hebjyjou rriaagje watgelaadcn ?
Fredrik. Watdocjevan het kantoor?
AnDRIÈS;
Onze Juffrouw riep my.af, myn Beer»
 Fre- |
|||||||
iS DË Ì Á Í S M O E R,
Fredrix.
Wel, Vrouw, my dunkt dat is nu ineen uur de derde or vierde keer. Antonia.
Ik had hem van nooden, en is daar nu 70 veel aan geleegen? Dl EU VER Ô JE.
Ik wift wel datje zulk een vinnigen antwoord zoud hebben
gekreegen. tekens Antonia.
Jy hebt wel een geloop en een befchik, ftaâg an ¿end je de
Fr FD ri ê. (jongen uit. Nu ftapt daar maar over heen.
DlEUWERTJE. ' .
Wat heeft zy hem uit te ftuuren, dat's verbruid.
Hy moet alleen in jou dienft geduurig op het kantoor weezen.
En jy, Guit, 70 je weer achter by de meiden gaat 20 mèugje vreezen;
Want je begint 'er al meê te ftoeijen, en belet haar het werk door jou praat.
Hebjy het hart eens datje, zonder order van jou Heer, va» het kantoor gaat. Fredri k.
Daar kopië'erd die brief, maar maak me daar geftaâg aan 01
Dieuvertje. (teblyven-
Enalshydatnietdoeddanmoctje hem braaf die Oortjens
Andries. O'Tve"·
Moet de brief van avond afgaan, myn Heer ?
à Ê. Ê Ti R I Ê
Ja, aanftonds moetzegefchreevenzy».
Dieuvertje. , Wel wat hebjy anderste doen? of wou je weer ipeuiw»
metliatryn? Ê á ô r ã í. . ,.,
Metmy, ochja! „Maar hoor, Dries, hoevaarje? jenew
nou dubbeld deel ontfangen, , at
„Nou kun jy, als je weer achter gaat, aan Mette mee
langen. >tIs
|
||||
κ lu cht s ρ EL: m
, ASBRIES.
,j 't Is goed, jy bent meé niet vry geweeft.
TW A A LI D E TOONEEi.
DieuwErtje, Freürik, Antonia,"
' Katryn. DiEUWERtjÉ, tegens Antonia.
J¿ Ν jy, durft buiten myn laft,
I)e keuken met porcelein verlieren daar het niet paft ? En kopere koffikannen met vier kraantjes te gaan koopen. Tabeletjes, Sineefe Goodjes en verlakte bakjes met hoopenj Jy, zeit dien bruijery ten huisuit laaten, want het geld Kan door jou man op intreft, als anders, beterwerden uit- geteld, (wen; Jy hebt reeds een Imbóel al had je dertig Jaaren huii gehou- Het iel myn Zoons bederfzyn dat hy metjou kwam te trouwen.
Jy verbruid zyη geld, en beneemt "¿yti refpekt noch daar by. x Antonia.
Breek ik myn Mans refpekt? en waar vinje zo veel nieuw,
huisraad by my ? D ι E υ ψ e R τ ] E: (ken¿
Jajyj zotasishynietuitofjeftaatgeflaâgopde floep te pry-j
Word er iets geveild, jy moet hetkoopen of op hetminlte eens bekyken:
Ondertuffchen heeftdeze SchynfchoorieenTeetjebereid, Dan drinkt de Juffrouw en Meid met malkaar. Katryn. Wel, hoe vergeet rrien hier de waarheid! Hou jy jou fchotdeur toe, of ik zelïe met vyf grendels fluiten.'
Antonia.
Ik mag, om vreeden te houwen, die loo'gens, die je daar uit- fchiet niet ftuitert. DlEÜTERT}E.
Watzegje? het is de waarheid, Maar, kom, ga na achter en
pasfep jou kind. β % An« |
||||
¿lo DE MA N S M OER,
An toni a.
Datgelieftmyniet, daar is de Baker voor, ik vraag niet meer na jou bewind.
Het gaat te grof, de nood van tweedragt vereifcht dat ik het moet beletten,
En het bcfh'er van het huis voortaan na myn believen zetten. DlEUVERTJE.
Wel, Fredrik, ly je dit ? ik word door die Slons fchier
raazendedol. Antonia.
Ja fchier, dat is noch niet eens half > myn hoofd is lang gewceitophol. Fredrik. (gen,
Maar > Vrouw, wat hebje voor ? ik verita nu dat jy zult zwy-
Zo je niet wilt hebben dat wy hooge woorden hier door krygen. Antonia.
Begin maar, och! je zult jou Moeder zulk een dienft doen. 'tisnujoutyd?
Wanthetzouook wonder zyn dat dezen dag ten einde liep zonder ftryd. DlEUTERTJï,
Zwygftil, Antonia, ofik zweer dat het jou zei bciouwefe.
Ant oku.
Poed al wat jou gelieft, jyzyttoch gewoon om my krakeel te brouwen. Fredrik.
Maarwilje dan, tot ruit, niet na jou kind , volgens jou pligt, gaan zien,
En voldoen myn Moeders zin ? Antonia.
Neen, datzalnunietgcfchitn,
Terwyl dat zy my zulks gantfeh Itreng heeft gebooden. D I E U W- E R Τ ] E.
Zy zoekt ons maar te kwellen,
Zy haat jou, en het kind : maar ik ga zei ver order /tellen. Kom, Fredrik, gaaeensmetmy. Gcc-
|
|||
KLUCHTSPEL. %é
Goedaard bzld.
Antonia.......
Daar is licht ontzet, och! dat waar goed!
DERTIENDE TOONE EL.
Goedaar]), Antonia, Kaïrïn. |
||||||||||
Gi
|
Katr yn.
ndag, Sinjeur Goedaard. |
|||||||||
Goedaard.
Wel, Kaatje, zyt weerom van my gegroet IsDieuwertjehiet? Katrïn.
Ja toch ! „Dat worden wy gewaar. Goed aak. o. Wel ik moet bekennen,
Katryntje,dat jy jou geheel nahet wel keven wilt gewennen; Ik fpreek niet of gy nygt. Ê á ô r'ï í.
Wat zou ik toch, Sinjeur, oneen!
Ik ben een botte meid. .Goedaard.
Neen, neen, dat gaat al vry wel heen.
Katrïn. Maar, Sinjeur, hoebenjezo geftrikt, en gebeft? wat is de reden ? Goed a ARD.
Ik meen nu, zonder meer wachten, met Dieuwertjc in de echt te treeden. tekens Antonia
Maar hoe! zitjy daar, myn Dochter,zo (lil, en fpreek je niet? Zieeens, jou Vaderzal trouwen.. Hoe is 't? is jou weir leedgefchied? . .
O! ik merkjy zyt bedroeft, jyzoudmy fchicr antwoorden
mettchreijen.
Kom, lurtig, jy moet nu vrolykzyn, en van jou droefheid '■»ffcheijeu. Â -3 Bezie
|
||||||||||
%% demansmoer;
Bezie my eens in het rond, of myn Bruigoms gewaad v/el
ftaat altemaal. Ê AT R Õ Í.
Ja wel ter deeg, Sinjeur! dat is een man, Juffrouw! hy
fpreckt èen andere taal, é
Als jou Schoonmoeder doed.
GoEDAAkB.
Ha, ha, nu merk ik eerft uwe rampen ',
Dieuwertje die kwam jou weer op nieuws aan boort te klampen. Antonia.
Ja, Vader, dat is myn verdriet, zy maakt my noch krank en zinneloos. Goed a ARD.
Ho,ho,geen nood, myn Kind, hoewel zy is al vry wat boos ; ¡ Het is eenOorlogsfchip dat wel zeild, en voert tienmaal negen (lukken;
Maar zyt verzekerd dat zy evenwel voor my zcl moeten bukken. KatrïnV (lek,
Zo zy een Schip is, Sinjeur, enzykrygtmaareenfeheurof
Zo gaatze voor valt te grond Goed aajje.
Dan zou ik zeggen: bonvoyagic, vertrek. Ant.onja. Maar vraagje niet wasr zy is ? Goedaard.
By de Baker, inde potbank , dan boven, Dan in de kelder, en noch al verder wil ik gelooven. Maar weesjy flechts vrolyk en lullig, ik zal alles wel doen gaan;
Ja al watje zeit begeeren , dat zulje in myn Huuw'lykfe Voorwaarden zien ftaan. Leonoor 'Bad, Ê Á ô R y í.
Sic ßï, daar is al meer ontzet. · VEEVc
|
||||
KL· U C Ç Ô S PEL;
|
||||||
ç
|
||||||
VEERTIENDE TOONEEL.
Goedaard, Antonia, Leonqor, Katryn.
Ê at a ã í. GEndag, Juffrouw.
Antonia^ Zytwelgekomen,
Goedaard. Zo, dat mag ik altyd wel zien, dat zoent braaf! . Leo Noor. Wy kuflen zonder fchroomen.
Uwdienaaresje, mynHeer, ik had niet gezien dat gy daar
Hoe gaat het u al ? (ftond.
Goed aard.
Heel wel, ik ben j eugdig, groen en gantfch gezond ,
Want ik meen nu te trouwen.
Le o í o o R.
MetDieuwertje?
Goed aard. Ja toch !
Leon oor. Waar mag zy dan bly ven ?
Goedaard. (dryven.
Zy is hier in huis, en jy moeft raaden wat zy nu komt te be-
Hoor, Lconoortje, zy befchouwd de handeling van de
Baker met het kind,
Of zy ook daar omtrent iets te bedillen vind. En dan wederom met een ftorm die Sloor'heel fel bekeeven, Zo ras als het Wicht maar eens fchreid, fchoon dat zulks nooit zo even (zweet, Toe kan gaan, niet te min, Mansmoêr die kyft en blaaft en
Door grooten angft,als of het kind befchooren was veel leedj En als men dan nu al de oorzaak weet van hoe'et 'er was gefchaapen,
Dan is het niet anders, als, och! het Bloedje dat wilde wat llaapen.
Nu weetje waar Dieuwertje is, en wat zy heeft ter hand. Â 4 Leo»
|
||||||
24 DE M A Í S Ni O E Ri
Leonoor.
MynH.eer, gydoedmy lachchen. Goedaard.
Dat geloof ik wel, want jy hoord graag van dien trant. Antonia. Vader, daar komt myn man. Goedaak d.
Die komt my nu kwanfuis ontfangen.
PYFTIENDE Ô O O Í E E L.
Goedaard, Fredrik, Antonia,
Leonoor, K'atrïk,
Fredrik.
UW dienaar. Vader.
Goedaard. Dat geloof ik niet, watitjyhebtnamyn geen verlangen. Fredrik. Vergeef my dat, ik zie u graag. Le on oor.
' En ik kom hier, myn Heer, om de tyd W^tte fiyten byjou Vrouwtje, terwyl dat gy bezig zyt. Fredrik.
O! gy doed byzonder wel, maar gy hebt haar fchier yer- geeten,
Want ik heb jou in geen maand verwelkomt, by myn wee- Leonoor. (ten· Het is zo lang niet, Heer.
Goedaard.
Och ! zy doed heel wel in dat geval ; Ikzwecr, dat ik die manier van haar wel onthouden zal: Want, als men wat te veel komt, dan is het: hoe flaat hetlceven?
Zo je wat wilt bly ven, dan zal ik jou een ftoel doen geeven; En dat zo flaau als hetdiend. Wel, Fredrik, heb ik het niet net geraán ? Fredr ik.
Wel't gaat wel zo, maar. ... é Goed-·
|
||||
Ê h U C Ç Ô S Ñ Å L. ÷*
Goed aard. (gaan;
Ta maar· kwam ik hier wat veel het zou my niet beter
Jou Moeder'die ftel ik hierbuiten, want al kwam die hier
alledaagen, . .
Om jou Vrouw wattebekyven, zozouzyjounietmishaa-
gen. ',
Freprik.
Maar, Vader!
Goedaard.
Ja maarhoor, ikipreekmynhartaltydrechtuit, Ik kan met g'een veinzery noch met loopjens zy ç gebruid. Fredrik.
Ik merk dat Vader, tot zyn vermaak, van daag metmy wat wil gekken. Goed a ARD.
Neen, dat hebje mis, ik wil myn Huuw'lyk met jou Moeder voltrekken. Fredrik.
Datwenfchik,.metalmynhart; daar fla geluk toe. Maar daar komt zy aan. Antonia, Goedaard ter jyde tredende,
, Vader, ik bid u, hoor haar geweld eens, en ga wat in dezen hoek ftaan. Goed aard,
Heel goed.· Fredrik, hoor eens, jou Moeder mag my, als iy weet, heel wel lijen, -,.,, ,,.·
Ik zal eens wat weg fchuilen, om haar fçhielyk te verbhjen.
Fredrik.
Ja dat zal zoet zyn. JEJTIENDE ÷ O. O Í E E 1.
Goed aard , verborgen, Dieuwertje, Fredrik,
Antonia, Leonoor, Katryn.
Dr-EUWERTJE, tegem Katrin.
WAt doe jy daar te ftaan gaapen ? brui jy voor,
eerft van hier, Jou luiiè Morffebel, met een optooizcl al mee na de zwier. Bi Ka-
|
||||
%s de mansmöer;
¿VATRÏN.
Welhy, hoeis'ethier? wathebjygeltaâgopmytekyven?
Ik moet, tot myn Juffrouws dienit, by haar in de kamer
Dieuwertje. (blyven.
Ikzcljou— Ja, Fredrik, of jywyft en wenkt ik vraag 113
die Juffrouw niet;
Ik wil hebben dat alles in jou huis ordentlyk gefchied. Tegens Antonia.
En hier ftajy te fnappen in plaats van op jou kind te letten. Zyt verzekerd dat ik jou in't kort beter na myn hand zei zet·? Go£DAARß,i«i»kt (ten. „Dat zal mis zyn. Antonia.
Alsjyby het kind wilt zyn dan blyfik daar vandaan. Fredri'i, Dieuwertje by de rol^trckXende. Ρ ι E υ w e RT je. (verftaan, Houjourull. Waarom trekje me by de rok? ik kan dat niet
Jou kind word veel te fchots gehandeld in allen deelen, Ik zie het meer flooten en duuwen als vriendelyk ltreelen. Anton ia.
Dat ontken ik. Leonoor.
Jou Dochter heeft de lof dat zy voorzichtig is en net, En» hoe jong dat zy ook is, het kwaad gebruik in haar huis belet;
Ja dat ze een uitfteek is boven anderen , zo zeggen die haar Dieuwertje. (kennen! Wat weet jy in haar byzyn dat waagentje nette mennen !
Leonoor.
Hetisgelykikzeg. Dl EUTERTJE.
Jy, Juffrouw > jy weet daar weinig van.
Leonoor. Ik weet wel dat zy niemand zal gebruiken die haar kind niet haud'lenkan. Fredrik , Dieuwertje l··) de rostre keende.
Maar, Moeder, mag ik jou bidden wees toch, om reen, te
vreden. Dieu-
|
||||
KLUG H TSF EL. %j
Die õ wert je.
Beginje weêr? het is ofje van de drommel word bereden. Go ED a ARD, mt den hoe Inkomende.
Al gezien, Dicuwertje. DiEUWERTJE, heelverbaaß.
De drommel! gendag, Goedaard.
GOEDAARP.
Dat hebje flecht beleid !
Jy begind te kyven in plaats datje goedendag moeit hebben gezeid
Aan deze Juffrouw. D1E U ø E RT J E-
Het is my leed, maar in huis is veel te fchikken ;
Zie je weet.... 'et kan zo even.... want als.... maar hoe benje zo vol ftrikken ? Goed aard.
Ja, ik verfta jouwel. Maarhoor, ikbcnnougerefolveert om jou, (Vrouw. Indien datjy noch daar toe genegen zyt, teneementotmyn
Dl EU WERT JE.
Wel, Goedaard, welja, ik ben gereed, want waarom te
fimmuleren?
Rond uit dat is het beft, nietwaar? jykwamtmytochal langtekarefferen. Goedaard.
Wel voorzeker!* Dieuwertje , Vredrik.ter%yde trekkende.
„ Waarom hebje my niet gewaarfchuwd ? Fredrik. „ Ik heb my ç beft gedaan.
Dieuw ertje. Kom, Goedaard, wy zullen eenTeetje drinken- ei! blyf toch niet rtaan. G O E D A A R D.
Zorg jy niet voor my.
Antonia.
Komt, Vrienden, neemd uw plaats. Ka-
|
||||
*» DE M A Ν S M O E R,
. Katrïk.
Mette, Mette, breng het water-
DiEUVERTjE. (íhater·'
Wel haal jy het ielf, Slons wat heeft de meid een keel en
ZEVENTIENDE Τ O O Ν E E L.
Goedaard, Dieuvertje, Fredrik, Antonia.
Leonoor, Katryn, Mette, Mette. H Oíd vade, Trien, grip oon, ek bren mi ; holdjo,ek
bren mi wer. Katryn.
Zacht, Mette, de Ketel die raakt zo doende noch wel om
Kom, zetjy ze daar maar neer. . (ver.
Mette.
Door íkit jo dem beuzen kettel,
Zi heft mien hend uvel to brend,on 'et ttck t mi wie ein nette!. Tegem Dietiwertje·
I, woezi! biftdoenuçhhi? mi vrucht von Jomfer nuch to zeen. Katryn.
„Daar heeft zy haar kennis by't hoofd. Nou daar zyn der
twee by een ! GOE D AARD.
Wel wat is dit ? neen,dat gaat wel, die fpraak klinkt liefiyk
in myn ooren.
Ncen,dat meisje is goed. Kom wy mceteniiaar eens hooren.' Di EU WERT JE.
Wel, Mette, hebjyjoukeukenreedsuitgefehrobd? enal
Jou verder werk al afgedaan ? Mette.
I, jo wis wol, on ek wol bal
Goor vlittiger warken ; on wan ek hi wat kum to blieven, Zowolekmienhoeswark zo fnil, wie ein blixcm, johen drieven ;
Wan ek 'et man erft ein mooi wet ; on den wol unze Jom- fer nicht Mit mi to kieven, on von et makken hold ek mi goor dicht» Pi eu-
|
||||
rlüchtspel; *<>
DlEUWERTJ E.
Wel dat is al heel fraai. Maar heb jy wel wat veel memorie?
Goed aar d.
Ei! Dieuwertjc, dat kan zy niet verftaan,zy weet van geen Hiftorie,
Memorie, of vernuft, van wet, van recht of van manier ; Want die menfehenzy al zo dom gelyk het domfte dier. Hoor ik zal'et haar, voor jou, op deze wys eens vraagen. Bift doe vergettig, Mette, fonft wol et goor nicht mit di Mette. (daagen ? Woe nee, ek verget jo nicht.
Goedaard.
Dan zulje wel onthouden dat men jou belaft. Maar hoor, Fredrik, verzoekt my toch nooit aan jou huis te gart,
Doch te wceten, altyd niet als Mette de fpys zei kooken ; Myn neus heeft al lang van verre haar zindelyk-heid gc- rooken;
Zy ruikt gantfeh muf, dat zweer ik. Maar te drommel ! wat is dat?
Het befte "komt achter aan, wat een rok het zy aan haar gat ! Gi oen en doorluchtig!, doch zy komt heel wel te akkorderen Op het bovenlyf, dat is weer rood, want zo zyu al de hannekens kleêren. ' Nou ik heb dat Figuur befchouwd. Ê AT RY N.
Och! wathebje haar wel afgemaaid, Sinjeur.
Dieu vertje. Mette, als je voortaan binnen komt, dan doet een helder voorfchoot veur,
Het rtaat anders zo wat haveloos.Hebje wel wat veel linden? Mette.
Jo, twyhimden, ontwyfchurteldcuken. Katry n. „Zo, die kunje altyd ras vinden, D é e õ í e R Tj e. (geftaâg ! Maar jou antwoorden luit teplomp: ja Juffrouw, moetje
By
!
|
||||
30 D È ' U Α Ν S M ö E ît;
By jou reden voegen, als ik het een of het ander vraag.
Of hebje geen luiden van beleeftheid ooit gezien of hoorefl Mette. (fpreekeii? WoejOjWiswol!
Dieuwertje.
Woe jo ? wel dat heeft noch niet eens gebleeken. Mette. Üttte Schultfche,dóör unzeTrien onToolkenbi wondheftj Dem hoob ek jö wol to zeen, zi wöor jo al wat beleft ; Zi kan to niegen, wie ein pupken, on bekeurlik fnakken Mit rieke luden, on mit Junker Jan von 'et hoes te fmakken. , Dl E UW ER Τ JE.
Gá jy nou maar achter an jo'u werk,het zei met jou wel gaan·
AC ÉT Í E Ν D E Τ O O Ñ È E L. GOEDAARD, DlEUWERTJE, FrEDRIK, ANTONIA,
Leonoor^ Katryn.
Dl E IJ WERT JE.
WAtzeg jy Van die meid, Goedaard ?■
Goed a ARB." Zy ftaat my gantfeh niet aan.'
Die ut e rt je. (leeren; Het is al een knappe meid, men moet ze noch maar wat
En als ze wat meer aflurantie krygt, en betere kleêren, Dan zal zy deze Prongfter noch befchaamcn,en ook met een Gebieden om te doen, 't geen zy nu noch moet doen alleen. Katryn.
Zy zou my gebieden? zy ? wel dat zei ommersnooit ge- fchieden ;
Zy ken het Α Β. noch niet eens, en zy zou my gebieden! Dl EU WERT JE.
Snapfter, ken jy't wel?
A kt o nia.
Zwyg, Katryn. Daar, Moeder, proef die Thee. Nou, Juffrouw Lconoor. Kom, Vader, jy drinkt wel een kopje meê.
Goeb-
|
||||
KLUCÜTSPEL, 3ï
Goedaard.
ík drink geen meer water. Maar Fredrik, feldrement ! jy
zultzoverflappen.
Wat drink jy water' Dochter, jy moet hem niét meer uit dat vaatje tappen.
DlEUVERTJE,
Ja, hy hoeft niet ftark te zyn.
Goedaar d¿
Hoe! niet ftark? watzegjy, Antonia? Αν τ on ι α. Och ! niet een woord, 't geen Vader daar heeft gezeid daar hoorden ik niet na. Goedaard.
Wat belief jou? hoor, Kind, ikweetweldataltyddeoorcn Van jonge Vronwtjens heel fyntjes zyn om zulks aan te hooren. Dieuwertje, fchielfkjna achter hof ende.
Wel! daar fpecld de drommel meê, ei! Goedaard, hoor dien kleinen Bloed
Eens fchreeuwen, och! wie weet'wat de Baker het wicht weer doed. Fredrik.
Kom, Moeder, ik ga meê, want ik moet het nevens u befchouwen. NEGENTIENDE Τ ÛONEEL
Goedaard, Antonia, Leonoor, Katryn. g o ed a ard.
VT7 Eg is zy. Nou ik meen zy zal achter kindermaal gaan
* " houwen ! Katryn. (daan.
Och ! dat is goed dat ik een vry fter ben, nou blyf ik daar van
Antonia.
Maar, Vader, men hoord het kind niet. Goedaard. Ik weet wel, haar kyfluft komt weer aan. Leo?
|
||||
3i D Ë MANSMOER;
Leonoor. Maar Heer ! en jy wilt noch met haar trouwen ? zy kan haar
niet bedwingen,
Schoon dat gy by haar zyt. Go ED A ARD.
Ik zal haar wel een ander lietje leeren zingen.
Zy heeft my lief, en ik haar meé; en hier door zal ik myri Kind
In haar huishouwen maintineeren , eri verbrecken Dieu- wertjes bewind.
Ik zal haar aanftonts een reglement voor gaan houwen, Dat zy zal moeten opvolgen, of ik fchei 'er uit om met haar te trouwen. Leonoor.
Wel, Heer, gy zorgt byzonder voor uw Dochter. Goed a ARD. Daar heb ik het op aan geleid.
Antonia. (gentheid.
Myn Vader, ik blyf u altyd verpligt voor uw groóte gene-
GóEDAARD.
Dat ismyn'pligt, mynkind. Maar, Lconoortje, jy weet
toch van veele dingen,
En terwyl dat Dieüwertje de Baker wat voor gaat zingen, Zozegmy eens, hoe dat het komt, dat de Moeder van de Vrouw,
Wanneer dat zich een paarheeftverbondendoordetrouw, Zo wel, als de Moeder van de Man, niet mede komt gebieden,
Bedillen, 'enzovoorts, in het huis van de jonge lieden? Leonoor.
Heer, ik acht my onbekwaam daar toe, die zaak is tfiy onbekend.
GOFDAARD.
Zeg jy het zo maar najou gedachten, daar of daar omtrent.
Leonoor.
Wel, hoor dan: de Mansmoeder, die is liet gelyk als aangebooren • & Dat |
||||
KLUCHT SPE L: 33
Dat zy zich, in het huis van haat Zoon, fleedsky vende laat
hooren; . ■'·,'■■'■',·"'.: -'ía
Want zy fteunt op zyn gezach, en terwyl dat hy met verftaat
De mesnagie als wel' een vrouw ,zofleltzy daar in de maat, Om 20 zyn Vrouw te plaagen, onder fchyn, kwanfuis, van haar te leeren ;
En het beurd. nooit of heel zelden, dat die twee wel akkor- deeren;
Daar heb je dan de veldilag ; en de man valt firaks aan de zy Van zyn moeder ,gelykmen veeltyds ziet, en werd dus zyn vrouws party. .
Maar de vrouws moeder, dieisveelbillykenndiezaaken,
Want zy gebied haar dochter haar man gehoorzaam te zyn en te vermaaken ;
En klaagt zy over haar man, zykrygt geen gehoor; maar gaat de man na zyn moer,
En beklaagt zyn vrouw, zy draaft daar heen ofzemetde drommel ten huis uitvoer.
ín het kort, mans moeder die ftookt, en de vrouws moeder. is tevreden. . .
En of ik nu een miflag had, dat het jmft met volgt na myn.
Zo neem ik dit fpreekwoord tot myn voordeel, hetwelk
dat zeid:
Mansmoer,
Dat is een Duivel op de vloer.
En deze fpreuk is immers de vrouws moeder niet toegeleid.
GOEDAARD.
Wel, wel, Leonoortje, jy zoudmy geheel door jou ver-
ftandbekooren.
Zyn zo, op die zaak , jou gedachten ? Antonia- Haar verfland heeft zy meermaals doen hoorer^ L E O Ν O O R.
Pardonneertmy, gy Pryftmyaltehoog;ikzegmaar t geert
y der weet. ' /-.*"- |
|||
34 D Å Ì Á Í S M O E a;
Goed a ard.
Nou, daarkomtmynDieuwertje. Och! hoe heeft zy haar
tyd béfteed ! TWINTIGSTE Ô O O Í E E I.
Goedaard, Dieuwertje, Fredrik, Antokia,
l e o n.o o r, ê at ry n. DlEUW ERTJE.
EKskufeert my s Goedaard, zie het gaat daar achter zo,..
men mag 'et niet zeggen. Goedaard.
Och! ja, zwyg jy maar ful, Dieuwertjemoêr, ik weet wel hoe de zaaken leggen.
Ik weet, Dieuwertje, al wat 'er paiïèert, al fpreektjoïi Goedaard niet een woord.
Strakjes, Engellief, zal'er tuiTchen ons iets anders werden gehoord. Hi trekt Feuriger y den.
Fredrik, datje my hier niet graag ziet, begind dat daar nou nietnategelyken?
Want je bruid met jou moeder na achter, en je laat my hier ftaankyken. Fred rik.
Ik wou maar.... Goedaard.
Ja, ik wou maar, ik fpreek; zo als het is,myn hart ronduit, Jy acht my zo veel, gelyk een fchatryk man een duit. Roelof heel hart hellende-
Ê Á TR Õ Í.
Wel zo den brui! daar meé de bel anituk, dan was 'et wel
geklonken.
Juffrouw, 'et is onze kruijer, te drommel, hy is zo dronken ! Goedaard.
Is hy ? dat is goed, laat hem dan binnen komen. |
|||||
EEN-
|
|||||
Ê LUC HT S Ñ E L. #
EENENTWINTIGSTE TOONEEl.
Goedaard, Dieuwertje, Fredrik, Antonia»
Leonoor, Katryn, Roelof. Katryn.
ZiO! het is metjeegoê tyd,
Roelof.
Ja, Katryntje. Juffrouw, dat vrachje ben ik al kwyt. Goed a ARD.
Geen nood, je hebt weer een goed vrachje binnen. An ton ia. Roelof, ik iel je betaalen.'
Zie daar is acht flut vers, vier voor de mand, en vier voor de boter te haaien. Roelof. (mis,
Ikbedankjou,verftajewel, maar hou, Juffrouw, jyhebt
Jy vergat dç ftuiver, die ik moft gcevcn aan de CommüTaris. An ton ia.
Dat's waar. Ziedaar. Di e uwer ô je.
Negen ftuivers aan kruiloontegeeven,daarjehebttwee Meiden? Fredrik, gaat dit zo voort, dan meugje jou tot het nacht verhuizen bereiden. Roelof.
Zo, dat is goed , al weer werk voor my; danprefenteerik myndienit, Juffrouw. An t o í ia.
Dathydoed, is geen meiden werk.
Roelof.
Dat is waar.
DlEUf F8.TJE.
Dronken Beeft, zwyg, dat leg ik jou.
Roelof. Wel, jy Juffrouw, jylyktzeookwel, jy komt hier altyd kyvenenraazen. C X Die í |
||||
%G DE M AN S MO E R>
Die u vert je.
Wat zeg jy, Schoft?
Roelof,
Ja,jy zeit my met joukyven niet verbaazen. Dieu hertje. Katryn, doed hem gaan, of het raakt hier alles onder de voet. Ratrïn
Neen, Juffrouw, ik heb liever dat jy hem, door jou gezach, 'vertrekken doed;
Want meen jy dat hy het gat vandedeurzoteneerftenzeï können rooijen?
Al heel niet, daar zou ik hem moeten Ieijen. Dl E UVE RT JE
Wel komt hy iets aan ftukken te gooijen,
Zo meugjy vreezen. Katry κ.
Wat zei ik dan doen? kom,Roeltje, gatoehheen. Roelof. Wel wat heeft zy my te komandeeren, Kaat ? zy is hier geen voogd alleen. Dieuwertje.
Jy zeit nooit in dit huis wcêr worden gehaald. Roelof.
Kunjy dat al meé beletten?.
Jy bent wel een magtig Potentaat ! jy maakt en je breekt hier
DiEuy ERIJE. (wetten. Jou,Zwyn,ik zeg datje gaat.
G O ED A ARD.
Hy vermaakt my, ei! laat eens hooren wat hyzeid;
Want de kinderen en dronken luiden die zeggen altyd de waarheid. ften'
Matar je moet niet kwaad worden, het is buiten jou zy η praa-
ROELOF.
Jy, Sinjeur, jy bent een vroom en eerlyk man, en je bent goea
boven maaten, ± Maar datje wilt trouwen, dat zelje rouwen; het broekje dat-
benjekwvt, ' Zi |
|||
KLÜCHTSPEL, 37
Zie ik ken de nukken van jou Bruid, ik weethoe zyhier op
- de bezemftok ryd. Dieuwertje.
Goedaard, hoe ken dat dronken Vat liegen! tegent- Yredri\ tergden. „Dat Beeft heeft hem vol gezoopen
Alleen om my wat te bruijen, doed hem nadedrommel loopen. Fr e DR ik.
Moeder, word kwaad, Vader, ik zal hem doen vertrekken.
Roelof.
Neen, Heer, ik wil wel gaan ;
Maar ik moet noch wat vraagen ; Katryntje, hoe ftaat jou Mette al aan ?
Zei jy 'et wel met haar rond können fchieten? DlEUTERT JE
Komt jou datteraaken,
Zeg,Zwyn?wel my dunkt jy lui lacht 'er om,zyn taal moetje wel fmaaken. G O E DAAR».
Wel zou ik niet lachchen om dat koddig figuur^
Roelof. Nou, Sinjeur, ik ga heen.
D é e õ \v e R ô j e. (been.
Datisjouookgeraaden. „Voormy, breek vryjou hals en
Ê at r ã í.
Kom, Roel, laatikjouvafthouwen. Roelof. Katryntje, het beurd my niet alle daagen. Go E »AARD.
Ja, jy zult zo ras niet van dat vrachje worden ontflaagen.
TWEEN TWINTIGSTE TOONEEL
Goedaard, Dieuvertje,Fredrik, Antonia,
Leonoor, Katryn.
Goed aard.
^T Ou is hy weg , Dieuwertje, wat zegje van die dron-
* ken Snaak? C 3 Dieu- |
||||
3$ DE M A Ν S M O E Ri
Dl EUfERTJF..
Och! niet, hy fpreekt als dronken lui doen. Ikwasblydat
hy jou was tot vermaak. Goedaard. (belooven.
Nou is het tyd, ik zelje nou doen hooren, dat ik je ftrak ging
Leonoo r.
Myn Heer, dan ga ik vertrekken, om hierin jou vryheid nietteberoovcn. Goed a ar d.
Neen, jy moetblyven, jy zult my dienit en vriendfehap doen. Antonia.
Ei ! dóed myn Vaderszin. Goed a ARD.
Hoor, Dieuwcrtje, recht uit, ik ben niet mcir zo groen Om myn hart, al ik wel plag ; ik heb nougantfeh een tegen- zin in hertrouwen; My zyn wat onluftcn in't hoofdgefchooten,die my daar van afhouwen.
Het is raar, ik heb geheel een afkeer van myn voorig beflujt, In't kort, Dieuwertje , 'k hebjelief, maar om met jou te trouwen, daar fchei ik uit ;
O ja! ik trek myn Bruigoms pakjen uit; ik wil in vryheid blyven;
Ik volg dé ruft, want ik ben een dood vyand van raazen en kyven ;
Te drommel ! en viel my dat alle weeken zevenmaal te beurd,
Dan wierd by my de voorzegging van een dronken kruijer te vroeg betreurd. Dl EUWERTJE.
Hoe ! Goedaard, fchei je 'er uit ? waarom ? wel je maakt my
geheelverflaagen. G O E D A A R D.
Jou manier van leeven, Dieuwertje, die kanmy gantfeh
nictbehaagen.
Dieu vert je.
Oçh! zeg maar wat aan my gebreekt, ikïel'etverbet'rcnj jou ten geval. Goed-
|
||||
KLUCHTSPEU 3p
Go ED AARD/
Ecloofjemydat?
DlEUWERT JE.
Ja toch !' op my η woord.
Goedaard. Hoor dan wat ik jou voorltellen zal.
Jy zult jou met de huishouding van myn dochter moeten vergenoegen:
Jy zult niet kyven, noch bedillen, maar als jy'er komt, jou voegen
Na haar manier en wetten, zo als jy die hier in order vind : Het word jou toegeftaan, om te fpcelen met jou zoons kind, Wanneer het jou gelieft, mits met de baker of de meiden Niet te kyven. Katrïn.
,,Och! datisgoed, nou moet zy uit haar voogdyfchap fcheidcn. Goedaard.
Jy zult,als hetbeurd, dat jou Schoondochter een fout begaat, Dat al zelden gefchied, die zaak vcrluffen, maarniet, uit haat,
Die aan haar man, ten kwaadfte, om otlruil te brouwen, gaan overdraagen ;
En, eindelyk, nooit hem aanhitzen, om zyn vrouw te plaagen.
Wat zeg je daarop, Dieuwertje? DlEU¥ERT]E.
Och! Goedaard, al wat ik heb gedaan,
Is ten beften van de kindçren gcweeft, en om het huishou- * wen voor te ftaan;
Maar wyl dat het jou zogclieft, zo zei ik het getrouwelyk na koomcn.
Goedaard.
Zo jy zulks doed, dan heb je voor geen onruft te fchroomen ; Want ziet, Dieuwertje, ik heb myn Dochter zo lief als jy jou Zoon,
En voor myn trouwen zo wil-ik voor haar zorg draagen, als ik ben gewoon, D ι e ü-
|
||||
$ö DE Ì Á Í S MÖ Å Ri
Dr Å UNTER Ô JE.
Daarhebjcgelykin, Goedaard, en ik beloof je myn be-
loften te houwen ; Want wat zou'er een gefnap zy'n zo wyniet kwaamen te
trouwen ! Goed a ard.
Dat kunje denken ! ik neem dan, op jou beloften, JufFrouvv
Leonoor Tot getuigen.
DlEÜVERTjE.
Ik ben te vreen. „ Vivant ik zie 'er toch anders geen
gat door. Fkedk é ê.
Ik wenfeh jou geluk, Moeder. Vader, ik zal u altyd gehoor- zaam weezen. GoEDAARD.
Dat zal ook gefchieden moeten, en dan zul je van my wor-
den gepreezen. Antonia.
Ik wenfeh u, met al myn hart, geluk, Vader, en dankbaar voor altyd. Leonoor.
Ik wenfeh u meê veel heil, myn Heer. Goebaari), Kom, Dieuwertje, het is nou uitgevryd.
Zich wel te bedenken, eer men trouwd, en goede voor- waarden te maaken, Zyn voor zich zelf, het gemeen huishouwen, envoorkin- ders, deftige zaaken. |
||||
EINDE.
|
||||